Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam  01 1067 3209 UB AMSTERDAM  D E VERBORGENHEID, die van alle eeuwen en geslachten verborgen was, openbaar gemaakt door het euangeli: o F DE EINDELYKE GELUKZALIGHEID ALLER MENSCHEN, voornaamlyk bedoeld in het plan van god, het welk in de schriften van het nieuwe testament voorgestelt, en aan JEZUS KRISTUS^-^ ter uitvoering is t o e b e t r o u w d. farj. _ door ; r; LENEN ALGEMEENEN MEN SC 11E NFRIE ND. Uit bet Erigehch vertaald door P A U L U S VAN HAMERT, Te ROTTERDAM, By DE LEEUW en KRAP» ' MDCCLXXXVl.   VOORREDEN VAN D £ II VERTALER. TTct is by denkende menfchen cenc X JL nfgedune zaak, dat de overëenfle.nming eener leere met de uitfpraken der gezonde rede het beste kenmerk van hare waarheid is ; en dat de oorfprong van alle dwaling' en bygeloof onder de Kristenen nergens anders in moet gezogt worden, dan in de avcrregtfche gedachte, dat in eene godlykc openbaring', zaken moeten geleerd worden, welken in de natuur niet gegrond, ja, boven haar bereik zyn. Het kan derhalve den beminnaaren van een redeIjk Kristendom niet dan aangenaam zyn, de overeenkomst der leere, welke onze Heilland en zyne Apostelen verkondigd hebben , met de (tem der ganfche natuur', duidelyk te bemerken. Hoe blykbarer deze overëenftemming * 2 zv  IV VOORREDEN zy, hoe meer de waarheid en godlykheid van den godsdienst der Kristenen uitblinken. Sommige zaken echter zyn 'er, waar in de godsdienst-leer van onzen Heiiland en van zyne Apostelen met de leere der natuur', in den eerften opflag, fchynt te verfchillen. Wanneer wy, by voorbeeld, de rede eenvouwiglyk raadpleegen, fchynt dezelve ons, met volkomen zekerheid te leeren, dat de algenoegzame God geene redelyke Schepfelen anders, dan met het liefderyk oogmerk om ze allen eindelyk gelukkig te maaken, kan gefchapen hebben. Dan, hier tegen meenen de meeste Kristenen, dat de leer van hunnen Meefter ftrydig is. En zy, die deszelfs godsdienst het beste hart niet toedragen, nemen hier uit niet zelden gelegenheid, om denzelven, als niet overëenkomftig met de uitfpraak der onfeilbare rede, te verrichten. Gelukkig is het ondertusfchen voor den godsdienst van Jefus, dat dezelve, wel  van den VERTALER, v weloverwogenzynde, ookin dir opzicht, van de leere der natuur' niet verfchilt. De Schryver van dit boek(§) tracht uit die fchriftcn , welken de Kristenheid , algemeen eerbiedigt, te bewyzen , dat het godlyk plan der verlosfing' en behouding' van het menschdom zich tot allen , zonder eenige uitzondering , uitftrekt; in diervoege, dat, eer 'Jefus, weiken God, ter beloninge van zyne fchitterende deugd' en onvcrgelyklyke gehoorzaamheid , tot zynen Bewindsman heefc aangefteld , het koningryk aan zynen Vader zal overgeven, het algeheele menschdom van zyne verkeerde zklgcjlcldtenisfen volkomenlyk zal gezuiverd , en inftaat gcflJd zyn, om aan een gansch zeeruitnemend eeuwig gewigt van hecrljkhcid deel te hebben. ' ' , Het (§) Uit een Engelsen tydfchi.fr, the Monthh Rcview, vol. LXXIV, the firfl numbtr, p. 77. blykt, dat de Schry ver van die werk niemand ard'-i"s is, dan Charles Cbauncy, Doctor in de Qod?ï geleerdheid, en ou.hte Predikant van de Hoofdkerk te Boston, in Noord - /tmerica i een man, die, door andtre Godgeleerde gefchrifien, zich in Engeland, heefc bekend gemaakt. % n  vi VOORREDEN Het is waar, dit gevoelen is niet nieuw. Veelen der oude Kerkleeraren hebben hetzelve voorgeftaan. Jugusiinus , met wiens ftrenge dcnkwys deze leer in het geheel niet ilrookte, geeft vry duidelyk te kennen, dat veelen reeds toen in die gedachten (tonden (§), en befchuldigt inzonderheid Origenes, om dat deze man niet alleen aan een zeker wezen, 't welk by ons onder den naam van Duivel bekend is , eene eindelyke zaligheid toekende , maar ook nog daar te boven leerde, dat de gelukzaligheid en ellende zich C§) August. Enchirid. de Fide, Spe & Caritate c. 112 Opp. T. vi p. m. 233 feq. Ed. Paris. & Opp. T. vu da Civit Dei L. xxi c. 23 nee non c. 17. Uhi de illis agens, qui nullorum hominum pcenas in ?:teraum manfuras eiT. putant, ita fcribir, Qui in remifericordior proftéto fait Üri^enes, qui & ipfurh diabolum atque angelos ejuspost f»ravi >ra pro meritis & duiturniora fupplicia ex illis crupiatibus eruet.dos atque fociandos fanétis angelis credi,dit. fedillum & propter hoe & propter alia nónnülla , & maxime propter alternantes fine cesiTarione beatitudines & miferias, & flatutis fjeculorum intervallis ab Iftisad illas, atque ab illis ad iftas, jrus ac reditus interminabiles, non immerito reprobavit ecclefia &c. Conf. etiara ejus Yih.de b«refi'bus, C. 43 Opp. T. vin. p. 13.  van den VERTALER, vu zich onderling zouden vervvisfelen, en de gelukzaligen zich met zonde helmetten , en wederom ongelukkig kunnen maaken. Wat 'er van het eigenlyk gevoelen van dezen vroomen Kerkvader wezen moge (§); dit is zeker, dat veelen der ouden reeds het gevoelen van onzen fchryver hebben voorgeftaan, fchoon fommigenhunner, gelyk Jujlinus de Martelaar, hunne gedachten niet zeer duidelyk voorflellen(§§). Onder de oude Schoolleeraren meent men insgelyks voetftap- pen Vid. J. F. Buddeus, Inftit. Theo!. Dogmar. L. li. c 3. p. 488 feq. Vid. prseter Buddavn 1. c. Weismannus, HMfc Lïcclef. Novi Testam. P. 11. Sscc. xvn. § 36. Doederhin, Inftit. Theol. Chrift. P. 11. L: 11. P. 1. C. 11. èVcl. iir. § 223. obf, 8 p. 161—165. Eberbard, Nieuwe Apologi voor Socrates bl 335. en de Voorreden voor de Nederduitfcbe Vertaling van het werkjen van G. P. Siegvolk , onder den titel, bet eeuwig Eitangeli, dat van Jesus Kristus, den Re.gter der levenden en dooden, aan alle creaturen bevolen is te prediken, nopens bare eeuwige verlosJflng\ nu in bet jubeljaar 1700, door G. P. S. Vi rkondigd , uit bet Hoogduitscb vertaald, en gedrukt te Leiden MDCCIF. * 4  vin VOORREDEN pen van deze denkwyze te kunnen vinden. Maar vooral heeft dit gevoelen, in later tyd, by Engeljchc en Duitfcbe Godgeleerden veld gewonnen , en is door verfcheiden geleerde mannen, het zy van ter zyde, het zy regtftreeks en opzettelyk geleerd. Ook is het zelve in A'ederlanddoor fommigen omhelsd, en met veel regt voor waarfcbynlyker en met de uitfpraak der rede en der heilige Schrifture meer overëenkomflig geoordeeld , dan de harde en Gode onwaardige leer der eeuwige Jlraffir, of ook de min voegzame van de vernietiging' der godlozen , welk laatfte gevoelen de plaats van bet eerstgenoemde, by zagtaartige en menschlievende Godgeleerden , op den voorgang van veelen uit Socinus fchool , en van vroegere Schryveren, had ingenomen. En zeker, men kan niet ontkennen, dat de rede en de fchrift beiden deeze leer boven de anderen aaupryzen. AU'watwy van het Opperwezen kennen , ?yneliefde, zyne wysheid, zyne regtvaar-  van den VERTALER, ix digheid —geheel zyne volmaaktheid pleit fterk voor dit gevoelen. En, gelyk de leer eener eeuwigeJlrajfe met deze eigenfchappen der Godheid onhefhianbaar is; zoo fchynt ook tevens, uit dezen hoofde, de leer der vernietiging' hare moeilykheden te hebben, welken door veelen zyn aangewezen, hoewel zy niet fchcenen te bemerken, dat de leer der eeuwige • .ftrajfc , welke zy met zeer veel y ver voorftonden, aan niet minder, maar veel grooter zwarigheden is blootgefteld. Het zou, zegt de Heer J. C. Lavatcr(§), naar myne gedachten, ten uiterjlcn ongerymd wezen; ja zelfs, indien ik bet vry uit zeggen mag, laster lyk te zeggen of te denken, dat God, die in alle eeuwigheden zich zelf gelyk is, die niet Jlechts zes of tienduizend jaren, maar eeuwig, de hoogflc wyshcid en liefde is, by deze Jlraffen, die de verdoemden zekerlyk zeiven op zich gehaald en toebereid hebben, geen oogmerk had, het geen (§) Uitzichten in de Eeuwigheid, ui D. bl. i~G. verv". * 5  VOORREDEN geen gezegd zou moeten worden, hen zeiven te raken. Zoo lang de verdoemden Schepfelen blyven , zoo lang is God hun Schepper. De Schepper kan zyn Sehepfel niet haatcn. God is liefde , roept de geheele natuur van eeuwigheid tot eeuwigheden. God is liefde; dit is defom:van alk fchikkingcn en openbaringen van God. God wil, dat alle menschem zalig worden en tot kcnnisfe der waarheid komen. f]y is niet genadig in den tyd, en wreed in de eeuwigheid. Hy kan niet, in den tyd, zeggen; zoo waarachtig ik leef, ik wil den dood des zondaars niet, maar dat hy zich bek eer e en leeve, — en, in de eeuwigheid, zonder dit oogmerk, Jlraffen. Dit zyn oogmerk kan op niets anders neder komen, dan op de verbetering en herJlelling van alle zyne --verken. Laten wy van God niet kleiner denken, dan van eenen wyzen wetgever! Laten wy niet gclooven, dat wy aan God eer toebrengen, wanneer wy Hem wysheid en goedertierenheid ontzeggen, om de verdoemden in  van den VERTALER, xi in zich zeiven te doen wederkeercn. Laten wy niet uit liefde voor ccnigc jlikziende menjchen, die God afmeten naar de mate van hun zwart bloedig harte, beweer en, bet geen wy, by eiken mcmchlyken Hechter , gebrek aan wyshtid of goedheidzouden moeten noemen, — dat zyn oogmerk Jlcchts zyn zou , de verdoemden te Jlraffen om ben te ftraffen I-ly, die, in den 'tyd, niet van harte flraft, flraft in de eeuwigheid, niet ah een tiran — tiet is genoeg myn Schepper, Gy zyt liefde! — Gy, Htilland en Rechter van allen, Gy zyt Liefde! — De LJcfde zoekt zich zelve niet: ~- Gy zoekt de zaligheid van allen! En zoudt Gy dan niet vinden, het geen Gy zoekt ? — A iet kunnen, V geen Gy wilt ? Ik aanbid. U. Gy zyt Liefde van eeuwigheid tot ccuivighcid! Ik heb liïy verledigd , deze woorden van den goedhartigen Lavater hier uictefchryven; niet alleen, tfffi dat-dezelven de ongerymdheid van de leere eenercrawigcftrajfe, maar ook de voegzaamheid van  XII VOORREDEN van de leere der herjlcïïing en eindelyke begelukzaliging\ uit de Schrift zelve, op eene levendige , gevoelige en voor het gemeen gefchikte wyze, aan den dag leggen. Dan, daar dit gevoelen reeds hoog bejaard is, en ook door veelen, in onze verlichte eeuw, verdedigd wordt; zal men zich mogelyk verwonderen, dat ik heb kunnen goedvinden , dit boek te vertalen. Ook zal het waarfchynlyk niet ontbreken aan wezens, die deze moeiteneming , zo al niet voor godloos en kettersch, ten minften voor nutteloos en onnodig zullen uitkryten. Ter myner verantwoording' echter meen ik geene breede ApoLOGiëN te vervaardigen, maar flechts met een enkel woord te zeggen, dat de wys, op welke de Schryver van dit boek de gemelde zaak behandelt, de vertaling genoegzaam biliykt: want , behalve dat Liefhebbers van het zoogenoemde uitlegkundige (exegetifebe) hier en daar verfcheiden byzonderheden zullen, aantreffen,  van den VERTALER, xm fen, welken hunne oplettende overweging verdienen , betuig ik ook nimmer eenen fchryver over dit ftuk gelezen te hebben , die meer opzettelyk werkgemaakt heeft, om de algemeene eindeJjke zaligheid van het menschdom uit de heilige Schrift te ftaaven. Men heeft meestal de zaak door bevvyzen , uit de rede ontleend, bepleit, en de Schrift voornaamlyk bygebragt, om hare uitfpraken, in zoo verre dezelven , in den eerften opflag , tegen deze ftelling fcheenen aantelopen, nader toetelichten, en daar mede overëentebrengen. Of heeft men zyne bewysredenen daadlyk uit de Schriji gehaald; men heeft dit althans, myns wetens, niet met die naauwkeurigheid (§) gedaan , welke onze Schry- (§) Zoo is 'er, verfcheiden jaren geleden, by Izaac van der Vinne, te Haarlem, uitgekomen een onzïbio onderzoek , uit de H. Schriften , aangaande de wydüitgeflrekte ver los fin g door den randzoendood van Kristus , — den vorderenden (land der zielen, na den dood, — en de eeuwige firaf der godlozen, door een' liefhebber der waarheid. Doch  xiv VOORRE D E N Schryvcr doorgaans heeft in acht genomen, en welker inachtneming hem zelfs hier en daar wat langivyhg heeft doen worden. Dewyl nu het grootfte gedeelte des Kristendomsop zulke bewyzen, welken eeuvouwiglyk uit de Schrift gehaald, en danr in duidelyk geleerd worden , veel meer gezetheid toont, dan op beredeneerde voortellingen van het gezond verJland, het welk daar te boven by veelen, door fommige foozs Geeftelyken, in ver-, denkinge gebragt is; zoo heb ik geoordeeld, geene geheel vergeeffche moeite te zullen doen, met dit werk te vertalen,en in twee onderfcheiden ftukken uittegeven, van welken dit eerfte het gevoelen van den-Schryver, door verfcheiden voorftellingen, uit de Schrift getrokken, tracht te bewyzen; terwtyl het volgende de Doch de fchryver van dit ftukjen, de Wel Eerw. van Heyst naamlyk, heefc daar in zoo veel naauwkeurigheid nier gebruikc, als onze Wel Eerwaardige Engelschman. Het zelfde moet van Siegvolk en anderen gezegd worden.  van den VERTALER, xv de tegenbedenkingen, tot welken de Schriftuur aanleiding fchynt te geven, zal beandwoorden. Maar doe ik wel voorzichtig, met zoodanige leer, als door onzen Schryver verdedigd wordt, verder te verfpreiden? Deze bedenking is meermalen gemaakt, maar ook meermalen uit den weg geruimd. Lieve menfehen , roept zeker Schryver, ten dezen aanzien, uit, vffjfc ccne waarheid zoude het zyn, die men niet zoude mogen zeggen f Dit althans kan ik verzekeren , dat, flond het by my niet volkomen vast, dat hy, die deze gezegende leer misbruikt, dezelve toont niet te verftaan, dit boek door my niet zou vertaald en uitgegeven zyn. Gelyk alle waarheid kan misbruikt worden ; zoo neemt ook het misbruik nimmer het gebruik weg. En hoe heerlyk is het gebruik, het welk regtfehapen en deugdgezinde Kristenen van deze waarheid kunnen, en, gelyk ik vertrouw, 'zullen maaken! Ik  xvi VOORREDEN Ik was eerst voornemens, om mei eenige korte aanmerkingen van my zeiven dit werk te vergrooten : doch hier van ben ik te rug' gehouden , uit aanmerking' , dat ik mynen goeden Menfehen vriend dan al te dikwyls zou hebben moeten tegenfpreken. Ik neem derhalve alles, wat de man hier en daar, ter verklaring' van fommige plaatfen , heeft nedergefteld, geenzins voor myne rekening. AU', waar in ik myne eensgezindheid met hem vrymoedig beken,, is deze wigtige hoofdzaak ; wy allen , Kinderen van éénèk Vader, zullen in wederwil van all' , wat nu daar testen fchynt in te hopen, eenmaal gelukzalig zyn. Nog iets: — ik heb, in de aanvoering' van texten, my niet altoos ftiptlyk aan onze Staten-overzetting gebonden. Hoe zeer dezelve de oude Nederduitfche, welke, voor het grootfte gedeelte, naar de Hoogduitjche van M. Luther gevormd is, ovehreffe; kan ik echter geene reden vinden, om dezelve zoo hemelhoog te ver-  van den VERTALER xvit verheffen , als fommigen de gewoonte hebben : in tegendeel wil ik niet ontveinzen , dat het by my meer dan waarfehynlyk is (gelyk door den Hooggeleerden en alöm vermaarden Episcopius, in den jare 1637., toen deze overzetting in de waereld kwam, reeds aangemerkt is (§)) dat zy, die aan deze overzetting agttien, jaren gearbeid hebben, en van wel- In het Jaar 1777, kwam 'er te Leiden, by jannes le Mair, een boek uit, genoemd Hiftorie van de Nederlandfcbe overzetting1 des Bibels, door Nicolaas Hinlopen: waar in de fchryver, ter aanpryzing' van deze overzetting', onder anderen, bi. 178. 179, dit volgende verhaalt: ,, De Kemonftranien , bekommerd, dat de overzetters, door den droom der kerkelyke twisten weggerukt j zich zeiven zoo verre mogten vergeten, om in 'nee vertalen van die plaatfsn, waarin de Remonjirantcn grond voor hunne gevoelens meenden te vinden, aan hunne eigen gevoelens te dienen, en daar naar de overzetting te wringen; hadden alvorens vier van hunne bekwaamde mannen genoemd, die by de uitgave daar op zouden letten. Dezen , te Arnhem zamengekomen zynde , hebben het werk naauwkeurig nagegaan, en daar in niets van dien aart vindende , is deze overzetting ook by hun aangenomen. Waarmede bet oordeel van Episcopiug veelal over'êenftemt." Hoe onwaarachtig dit be* * richc  xviii VOORREDEN welker Kalvimstijche gevoelens de Dordrechtjcbe vergadering zich te voren zeer wel verzekerd had, overal die woorden en richt aangaande het oordeel van den grooten Episcopius zy, kan de volgende plaats, waar in hy opzetrelyk van de nieuive Nederlandfcbe overzetting* handelt , overvloediglyk bewyzen. Zoo fchryft deze beroemde Godgeleerde Opp. T. i. P. i. L. iv. C. 21. d. 278 Edit. Amftel. „ Quod ad verfionera attinet, ea etfi longe prasferenda mihi videatur verfioni veteri, non tam, quia ex ingenio, induftria aut prima interpretum horum obfervatione, quam quia ex aliotum eruditisfimorum Theolojorum indiciis fimul ac judiciis ante datis faelaeft, tarnen in ea probari mihi non potest, — quod vtrfto~ nem turn vocabulorum turn pbrafium nonnuUarum, ubi ab iis periculum aliquod , peculiaribus fuis plr.citis atque opinionibus metuebant, non aptaverint verborum pbrafiumque proprietati & divince fententia, fed ipfis i/Iis fuis opinionibus, quantuni vllo tnodo potuerunt, non fine manifeftd turn prajudi^ii* tuin temeritatis , declaratione. Dit was het oordeel van Episcopiüs, het welk hy vervolgens , meteen enkel voorbeeld , in het voorbygaan, bewysr. Ik kan niet denken, dat de Heer Hinlopen deze plaats zelfs gelezen heefr. Hy zal waarfchyn!yk door het valsch getuigenis van anderen misleid zyn geworden. Kundige Remonflranten zyn het slro s, ten aanzien dezer zake, met Episcopius eens geweest/ Men zie b. v. wat de Hooggel. Heer Pbllippus van Limborcb op deze overzetting aangemerkt hebbe, Tbetl. Cbrifiiati. L. 1. C. 8. § 9. p. ri). 31.  van den VERTALER, xix en fpreekwyzen, welken zy wel gevoelden, dat hunner aangenomen begrippen weinig dienst deeden, na dezelven, zoo veel zy maar eenigzins konden, in hunne overzetting , opzet/yk , ten koste van de ware bedoeling' der Schryveren, gefchikt hebben: de ondervinding van welke ontrouw myne hoogachting voor deze overzetting, toen ik nog werklyk Predikant was , reeds behoorlyk gematigd heeft. Voor het overige, Lezer, beproef alle dingen , doch behoudt het goede, en oeffen u zeiven in de fcheikunst' der waarheid. DE VERTALER. Rotterdam, den 26 van Slachtmaand 1786. 2  »JCp. zyn eenige fouten ingeflopen , welken de göedg'unftige Lezer wel zal willen verbeteren; by voorbeeld: M. ftaat moet zyn 17 overeenbrengen - overéentebrengen. 19 v.-.oreen'cyddezelven - voor een' tyd dezelve. 20 om dezelve uit - om dezelven uit. — de meeften van dezelve - de meeften van dezel¬ ven. 22 de betrekking, welken - de betrekking, welke. 23 de gehoorzaamheid en - de gehoorzaamheid en den dood. de dood 63 in tegehtlelling - in wederwil. 60 tegenwerpen - tegenfpreken. 63 ï"(a ' - TOV. — betekenen - betekent 77 KchiaBc.vcvtis . Ka/ASctvovTt;. 93 XMTCCXjpiH* - KXT»y^l/ACtm 94 aitM>Tis . u iï3.nis. 95 de velen - velen. 112 welken men mist - welke men mist. 130 £enoegzamen - genoegzame. 334 met al - met all'. 154 ydelheid en onfterve- - ydelheid en fïervelykheid en derzelver lykheidmetderztlveri 192 in de aantekening, pin vyotTiv - ptyj ■h 10. (*) i Cor. XV: 3.  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 25 voor zondaars Q), voor de godloozen (m), voor de onregtvaerdigen (w); maar zy verzekeren, in nog veel uitgebreider bewoordingen , dat hy ftierf voor de waereld : 0) , voor de geheele waereld (p); ja, om niet kwalyk te worden verftaan, zeggen zy, dat God onzer aller ongeregiigheden op Hem heeft gelegd (q), dat Hy zyn leven gaf ten randzoen voor allen (V) ; Ja', dat Hy den dood voor elk mensch , hoofd voor hoofd , gefmaakt heeft (s). En als ware het met voornemen, om misverftand voortekomen aangaande deze wyduitgeftrekte oogmerken van zyn' dood , zoo gelastte Hy zyne Apostelen, en zond hen uit, om bekeering en vergeving van zonden in zynen mam aan alle volken te prediken (tj, ja, aan alle " redelyke" fchepfelen onder den hemel (u) ; 't welk Hy, behoudens zyne wysheid , opregtheid of barmhartigheid , niet konde gedaan hebben, indien de vergeving der zonden en 't eeuwig leven, uit kragt van zyn' dood, voor alle menfchenkinderen niet verkryglyk geweest waren. Ik weet wel, dat 'er fommigen zyn, welken zich, niettegenftaande alle deze texten, waar in de algemeenheid van Kristus dood zoo kragtiglyk word uitgedrukt, onverzetcelyk vasthouden aan het (O Rom. V: 8. (w) Rom. V: 6. O) 1 Petr. III: 18. (0) Joan. 1:29. - III: 16,17. (/O 1 ïoan. II: 2. x Jef. Uil: 6. f>) 1 Tim. II: 6. (s) Hebr. II: 9. (O Mat. XXVIII: 19. (k) Mare. XVI: 15. 13 5  jtP 2)< bewyzen voor eene algemeene Zalighnd. ft@t gevoelen , dat Hy alleenlyk voor de uitverkóorenen geflorven is , dat is te zeggen, voor eenige weinigen , wanneer men hen met hél ^geheele menschdom vergelykt. Doch , bet zoaöie, myn's oordeels, tyd en moeite verlooren zyn , met menfchen te twisten , welke door vooroordeel en dermate verblind zyn, als dezen zeer duidelyk blyken te zyn, daar zy z;ch in goe. den ernsc onderwinden kunnen , om allerleie iritvlugten te verzinnen , met oogmerk, om, zoo doende, de natuurlyke meening van zulk eéne taal, als de Schrift ten aanzien van deze zaak gebruikt, te ontwyken. Zy kunnen even getwafclyk den zin van andere woorden , waar mede deze waarheid konde voorgelteld zyn geWorden, verydelen. — Maar het is myn oogmerk niet, om op dit fluk hier' aantedringen, als zynde tot nog toe niet gekomen tot het peen aan het tegenwoordig ftelfel byzonder eigen is. Ailéérilyk wil ik, eer ik voortga , deze algemeene aanmerking maken, dat, indien Kristus voor alle menfchen geflorven is, het plan, het vf'dlk-wy bezig zyn'te bevestigen, dan volmaaktJjft 'évcréénftemt met het groote oogmerk van' syïf-'döod. En het is verreweg redelyker om> tè gefóoven , dat, ingevolge van zyn' dood, het gSfmche menfchelyk geflacht eindelyk zal behouden worden ,. dan , dat het grootfle gedeelte van 't zelve zoude verloren gaan. Hier door worftt Gode meerder .eere tóegebragt; grooter kragt aan 't bloed, 't welk Kristus aan 't kruis geflo*t heeft, tpegefchreven ; en , in plaats van  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid, if van dat Hy andérs, met opzigt' op hef groot de gedeelte van 't menschdom, te vergeefsch zonde ge (tor ven zyn, ten aanzien van het wezenfylc goed , dat eindelyk daar uit zal tc voorfchyn komen, zoo zal Hy in tegendeel geitorven zyn , tot het beste en edelste docl-cinde, de eeuwige gelukzaligheid zelfs van eene geheele waereld van verstandige en zedelyke wezens. Vierde Voor (lelling. „ Het is het voornemen van God , over- „ eenkomftig zyn welbehagen , dat het geheels „ menschdom, in géVolge van den dood, wel„ ken ?yn Zoon Jefus Kristus ondergaan heeft, ,, zekerlyk in het einde aller dingen zal behouden worden". — De plaatzen , welke ons hier van verzekering geven, zyn deze navolgenden: De eerste is Rom. V: 12. tot aan het einde. Ik zal, om myne gedachten over deze fchriftplaats op de beste en gemaklykste wys voor te dragen, dezelve voor eerst door eene omfchryving ter nederstellen, welke juist dat geen vervatten zal, 'c welk ik meen den 'waren zin der woorden te zyn ; Vervolgens zal ik' de omfchryving door oordeelkundige aanmerkingen verdedigen ; en eindelyk de aanmerkingen en omfchryving op het voorname hoofdpunt toepasfen. TEXT.  28 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. T E X T. 12. Daarom , gelyk door eenen mensch de zonde in de waereld ingekomen is, en door de zonde de dood: en alzoo de dood doorgegaan is tot alle menfchen, om dat zy allen gezondigd hebben. OMSCHRYVJNG. Om deze reden of oorzaak (i) hebben wy de verzoening verkregen door Jefus Kristus, naamlyk, om dat de zonde in de waereld is ingekomen door eenen mensch , Adam , en door zyne zonde , te weten , het eten van den verboden boom, de dood, en alzoo (2) door deze zyne zonde, de dood gekomen is over alle menfchen, waar op, of, ingevolge van 't welk zy allen gezondigd hebben (3): — [dat allen gezondigd hebben, en ook, dat de dood tot allen is doorgegaan , door middel van de zonde des eerften mensch Adam, gelyk ik in 'c voorgaande vers opmerkte, enkortelyk wilde aanroonen, eer ik de begonnen vergelyking eindige, is zeer blykbaar:] want al den tyd,  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 29 T E X T. 13. Want tot de Wet was de zonde in de waereld; maar de zonde wordt niet toegerekend, als 'er geene Wet is. 14. Nochtans heeft de dood geheerscht van Adam tot Mofes toe, ook over de geenen, die niet gezondigd hadden in de gelykkeid van de overtreding van Adam, welke een voorbeeld is van Hem, die komen zou. OMSCHRYVING. tyd, van Adams val af tot de wetgeving door Mofes toe, was de zonde in de waereld (4): doch, wat ook de zonde, in haar' eigen aart, moge onderfteld worden te verdienen; het is toch niet redelyk, te onderstellen , dat dezelve algemeenlyk den dood waardig zal gekeurd worden , wanneer 'er geene wet in wezen is, waar by de dood voor de byzondere ftraf der overtreding verklaard wordt: En echter heeft de dood aldus algemeen geheerscht , gedurende het geheele tydperk tusfchen Adam en Mofes , ook over die zelfs, (5) welke geen stellig gebod van God gefchonden hebben, gelyk zy hebben konnen doen, in de gelykheid der overtreding van Adam, tus-  33 De bewyzen voor eene algemeerie Zaligheid, T E X T. OMSCHRYVING. 15. Maar niet, gelyk d£ misdaad, alzoo is de gift. Want, indien door de misdaad van eenen velen geflorven zyn; Zoo is veel meer de genade van God , en de gaaf door de genade van eenen mensch, Jefus Kriuus, over velen overvloedig geweest. tusfchen wien en Hem, die komen zoude, naamlek, den Mesfias, eene zekere gelykheid is, in zoo verre (6) als de fchuld, door den eenen veroorzaakt, en de gift door den anderen verworven is: Niet, dat de fchade , door den val van den eenen mensch Adam veroorzaakt ,. en het voordeel , 't welk uit de genadegift, door den eenen mensch , Jefus Christus, ontftaan is, naauwkeuriglyk met elkander overéénkomt; want indien velen, dat is, alle menfchen, door den val van den eenen mensch , Adam , den dood onderworpen zyn, zoo is de genade van God, en de gaaf door deze zyne genade, (jy welke verworven is door een mensch, Jefus Kristus , ( 8) veel meer  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. $x £ X T. l5. En niet , gelyk het was door eenen., die gezondigd heeft , alzoo is de gift: want het vonnis was door eenen tot veroordeling ,• maar de gift is door vele overtredingen tot regtvaarr digmaking. OMSCHRYVING. meer overvloedig geweest over die zelfde velen, of over alle menfchen. En (om nog eens te herhalen 't geen ik in 'c begin van 't vorig vers heb opgemerkt, en my duidelyker over eene zaak van zoo groot aanbelang te verklaren) niet gelyk (9) de fchade, door den eenen mensch , die zondigde, dat is, in dat eene geval , waar in hy beproefd wierd, (10) alzoo is de gift door den eenen mensch Jefus Kristus: want het vennis des Regters nam zytf oorfprong uit (11) den, val van dsn eenen. mensch, en ging voort tot veroordeeling, welke het menschdom der fterfelykheid, en daarom ook der zonde, onderwierp ; maar de gift neemt zyn oor. fpr»ng uit de veelvuldige  32 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. T E X T. OMSCHRYVING. ij. Want, indien door de overtreding van eenen, de dood geheerscht heeft, door dien eenen; veel meer zullen zy, die den overvloed der genade, en der gaaf van regtyaardigheid ontvangen, in 't leven heerfchen, door dien eenen, Jefus Kristus. dige zonden, welke de menfchen in den Joop hunnes levens begaan, en gaat voort, in tegenstelling van de magt en wanverdienften van hun allen , om eindelyk uit te loopen in regtvaerdiging , welke tevens hunne verlos* fing van de zonde zoo wel als van den dood, hunne daadlyke regtvaerdigrnaking zoo wel als regering in het leven influit. En op deze wys over de zaak te denken, is ze.r rede. ]yk ; Want indien de dood, met alle zyne (12) gevolgen , door den val van dien eenen mensch , geheerscht heeft door dezen eenen mensch over alle menfchen; veel meer zullen deze allen, welken de ontvangers (13) zyn van den overvloed der genade van God, en van de  De lewyztn voor eene algemeene Zalighdd. 33 T E X T. OMSCHRYVWG. 18. Zoo dan, gelyk, door de overtreding van eenen, het vonnis over alle menfchen gekomen is ter veroordeelinge, alzoo ook komt de genade door de regtvaerdigheid van eenen over alle menfchen tot regtvaerdigmakinge des levens. de gift, welke hen tot regtvaerdigen zal ma. ken, f14) eindelyk in het leven regeeren, (of heerfchen) door dien eenen mensch, [Jefus Kristus,] Daarom, zeg ik, (15) (om nu de vergelyking, die ik begon in het 12 vers, weder optevatten en te vervolgen) dewy] door den val van den eenen mensch Adam (16) het rigterlykvonnis, „Stof zyt gy, en tot Stof zult gy wederkeeren", gekomen is over alle menfchen , hen aan den dood onderwerpende; zoo is ook, door de regtvaerdigheid van den eenen mensch Jefua Kristus, de tegenovergefielde gift, met het voordeel daar uit fpruitende, gekomen over alle die zelfde menfchen, waar door zy van den dood verlost worZ den,  |4 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. T E X T. 19. Want, gelyk dooi de ongehoorzaamheid vat. den eenen mensch, veeier, tot zondaars gefield zyn j alzoo zullen ook, door dt gehoorzaamheid van dei eenen , veelen tot regt vaerdigen gefield worden OMSCHRYVING. den, om voor eeuwig in 't leven te heerfchen. (18) En dit kan men immers , zonder zwarigheid , toeftaan; want, om in de vergelyking voorttegaan, gelyk door de ongehoorzaamheid van den eenen mensch Adam, veelen, of, alle menfchen, zondaars zyn geworden, (19) in gevolge van eene God. , lyke bepalinge, welke hen aan eenen broozen ftervelyken ftaat, door deze ongehoorzaamheid van Adam veroorzaakt, onderworpen heeft, alzoo zullen ook dezelfde veelen, of alle menfchen, door de gehoorzaamheid van den eenen mensch, Jefus Kristus, in gevolge eener tegenovergeftelde fchikking, gegrond op deze gehoorzaamheid van Jefus, regtvaerdige perfonen •werden (zo), en, als zoo-  JDe bewyzen voor tent algemeene Zaligheid. 35 T £ X T. 20. Daar en boven is de Wet ingekomen , op dat de overtreding te meerder worde: waar nu de overtreding meerder geworden is, is de gena. ds veel meer overvloedig geweest, C OMSCHRYVING. zoodanigen , tot de regtvaerdigheid des levens, of, (dat het zelfde bcteekent) tot het eeuwig heerfchen in een gelukzalig leven, onderwerplyk in Haat gefteld worden. De invoering nu (21) der Wet onder de Jo« den is zoo verre af van eene tegenwerping te . zyn , tegen het geen ik in de vorige verzen gezegd heb, gelyk misfchien de een of ander gereedelyk denken zoude, dat dezelve met het oogmerk daar van volmaaktelyk overéénftemt: ten welken einde men moet opmerken , dat de Wet onder de Joden , welken een kieen gedeelte van 't menschdom uitmaakten , werd ingevoerd, op dat de zonde , op de onderftellinge dat dezelve begaan was, in * der-  j6 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. T E X T. ür. Op dat, gelyk di zonde geheerscht heeft toi den dood, alzoo ook de genade zou heerfchen dooi regtvaerdigheid tot hei eeuwig leven, door Je fus Kriitus, onzen Heer Aan- OMSCHRYVING. derzei ver kwaadaartigheid en fchuld , (22) raogt vermeerderen, toeneemen en grooter worden: maar dan moet men tevens zich te binnen brengen, dat de genade , van welke ik gefproken heb, verreweg overvloediger is dan de uitermate veel aangegroeide kwaadaarcigheid of fchuld der zonde , door middel van de Wet veroorzaakt (23): in zoo verre, dat men te regt befluiten, en vryelyk zeggen mag, dat, gelyk de zonde algemeen heeft geheerscht door den dood, de genade alzoo even algemeen en zegepra. lende heerfchen zal door ■ regtvaerdigheid tot het . eeuwig leven , ( 24.) door Jefus Kristus, onzen Heer.  Dê bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 37 Aanmerkingen, ter Jlavinge van de bovenjlaande omfchryving. (1) Om deze oorzaak of reden.~\ De Engelfche vertaling, welke den waren zin van de Griekfche woorden, Si» tov7« , het allernaauwkeurigfte uitdrukt, heeft, gelyk ik vinde, for this caufe or reafon (om deze oorzaak of reden). 'Er is altoos een redengevend verband tusfehen het gezegde, 't welk dit voornaamwoord voorgaat, en 't welk op het zelve volgt; deszelfs eigenlyk gebruik is, de oorzaak, of den grond van dit verband voor te ftellen. Reden of oorzaak van dit verband (dit moet men vooral onder 't oog houden,) is fomtyds te vinden in 't geen Si» touta voorgaat , en fomtyds in 't geen op het zelve volgt. Hier is het in den laatften zin gebruikt. De woorden , die op Jtx tcwto volgen , naamlyk, „ gelyk door eenen mensch de zonde in de waereld is ingekomen, enz", komen voor als het bewys of de toelichting van fommige voorgaande woorden ; en die voornaamwoord dient eigenlyk, om den redelyken famenhang, welke 'er tusfehen dezelven is, te kennen te geven. De eenige zwarigheid is maar, om juist te zeggen, welke deze voorgaande woorden zyn. Het komt my vry duideiyk voor , dat het de onmiddelyk voorgaanden zyn in het elfde vers „door welken (dat is, Jefus Kristus) wy de (gemelde) verzoening hebben ontvangen". Derhalve, is het oogmerk van Stx Wo in het twaalfde vers, en van «g* »v» in het agttiende vers, om eene C 3 proef  g8 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. proef te geven van de geloofbaarheid , voegzaamheid of redelykheid van 't geen de Apostel in 't elfde vers gezegd had, naamlyk, dat wy ,, de verzoening verkregen hebben", en wel door Jefus Kristus. De gedachte , welke ons door deze woordjes wordt voorgesteld, is, naar ik onderftel, deze; dat, dewyl de zonde en de dood in de waereld ingekomen zyn, en over alle menfchen, zonder hunnen voorbedachten fchuld, maar alleenlyk door de ongehoorzaamheid van eenen mensch, geheerscht hebben, hec, om deze reden , der oneindige wysheid en genade van God behaagde, dat deze fchade zoude herfteld, én het menschdom uit den ftaat van zonde en dood, waar toe het zelve aldus gebragt was, verlost worden, op eene daar mede welvoegende wys, naamlyk, ook door de gehoorzaamheid of regtvaerdigheid van eenen mensch. Als of de Apostel gezegd had: Ik heb zoo even aange- merkt, datwy, door Jefus Kristus, verzoening „ met God hebben ; om deze reden is het, „ dat de genadegift, door de regtvaerdigheid van éénen, over alie menfchen gekomen is „ tot regtvaerdiging, naamlyk, om dat het op „' zulk eene wys, te weten, door de ongehoor- zaamheid van éénen, was veroorzaakt, dat „ het vonnis over alle menfchen ter veroor„ dceüng, gekomen is". Het komt my voor, dat des Apostels voorname oogmerk, in het gebruik van deze bindwoordjes /«f.) 'Er zyn Uitleggers, geenszins van het geringfte foort, welken meenen, dat ou7«f hier flaat op wsia^ in het begin van 't vers. Gevolglyk geven zy den zin van den Apostel in dezer voege op: „ gelyk door één mensch de zonde en de dood in de waereld zyn gekomen , alzoo ook is de dood tot alle menfchen doorgegaan". Maar , indien de Apostel de woordjes »v7a* en went^, in dit 12 vers, op eikanderen had willen doen liaan, om den zin vol te maken, dan zou Hy gefchreven hebben out»? xon, en niet x*« ovtus; want wanneer xxi aldus voor «ut«? gefield wordt, ishetklaarblykelykeen bindwoord, 't welk de woorden, die op ovrue volgen, verftrcngelt aan de geen, die voor het zelve gaan, gelyk in de omfchryving te zien is. En deze oordeelkundige aanmerking is van te meer ö 3 ge-  54 De bewyzen voor eene algemeene ZtiHgheiÊ. gevvigt, om dat men, in het 18 vers, x«i niet voor, maar achter outw, 't welk op w flaat, geplaatst vindt. In het 19 vers heeft dezelfde plaats, alwaar het op flaat5 en nog wederom in het 21 vers. Waar by ik nog voeg, dat, oveial in 't Nieuwe Testament, waar cutoi of «ut»? op verrei betrekking hebben, het woord y.xi, wanneer het voorkomt, gelyk gcmeenlyk gefchied, Onveranderlyk vast achter, en nooit voorovT»of «)UT«f gefield wordt. Niet een enkel voorbeeld van het tegendeel kan men bybrengen. Behalve dit, daar 'er zoo duidelyk, deze geheele paragraaf door, eene vergelyking tusfehen den eenen mensch Adam en den eenen mensch Jefus den Kristus wordt voorgesteld, zoo is het immers, verre weg natuurlyker, en met de rede meer overeenstemmende , dat men begrype, dat in dit 12 vers deze vergelyking begonnen , en . alleenlyk dcrzelver eerste gedeelte wordt; voorgefield. Dan zal het 13, 14, 15, 16 en 17 vers gemaklyk, by wys van tusfehenreden, invallen, en de vergelyking zal dan wederom opgenomen en voltooid worden in het 18 en 19 vers. Begeert de lezer over dit fluk nog meer voldoening, hy kan by Locke, Taylor en Doddridge, in hunne aanteckeningen op deze plaats, te regt raken. (3-) Ingevolge waar van allen gezondigd lubben ] Het verwondert my zeer, dat deze gemakiyke natuurlyke uitlegging der woorden t » navns n(u*?Tov nog nooit (daar ik van weet) regt getroffen is. Dezelve stemt volkomenlyk overéén met  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 55 met des Apostels redeneering in dezen brief, zelfs van het eerfte hoofdstuk af, welks hoofdbedoeling baarblykelyk is, om den weg te banen voor zyne leer van regtvaerdiging uit genade, door Jefus Kristus, door te bewyzen, dat hét algeheele menschdom 'gezondigd heeft , en gcvolgelyk op eene enhle wettifihe wys niet kan geregtvaerdigd worden. Ook kan fesn nivt zeggen, met eenigen grond, dat deze verklaring aan het voorzetfel mi eene verkeerde beteekenis geeft; want, volgens dezelve, wordt dit woordje in denzelfden zin genomen, waar in het zelvü gemeenlykst overal in het Nieuwe Testament, gebrokt wordt, als het naamlyk, gelyk hier, ■met den derden naamval wordt faamgovocgd. Ik heb nu meer dan zestig voo: beelden by de'hand, allcenlyk uit deze Schrifcen vergaderd, behalve anderen, waar in ex< juist dezelfde kragt heeft, welke ik 'er in dezen text aan gegeven"heb; te weeten, iq welken allen het de aanleiddyh oor. zaak beteekent van de zaken, waar van gehandeld wordt, of dat geen, door 't welk, op het welk, in gevolge van 't welk, de zaken zyn, griyk dezelven in die plaatfen worden voorgeleid. Het zal-voor tegenwoordig genoeg zyn, alleen]yk twee of drie voorbeelden, by wys van eene proef, aan te voeren. Zoo beteekent Luk. V: 5,. vu, gevoegd by tu (t,u*u rau, op, ingevolge van. De Overzetting in onze BybekTfjM „ op uw woord", komt hier volkomenlyk mede over» C) Eng. At tby word. D4  56" De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. overéén ; want het woordje op , zo als het hier gebruikt wordt, heeft juist dezelfde kragt met in gevolge van. Zoo heeft ea-i , i Kor. VIII: ii , waar het by tï) cyi yyant gevoegd wordt, mede dezelfde beteekenis. De gemeene Vertaling is, „ door uwe kennis zal uw zwakke „ broeder verloren gaan:" Doch hec komt op een en 't zelfde neder, of men ê*i hier vertale door, op, of, in gevolge van; want het heeft zekerlyk de beteekenis van eene aanleidelyke oorzaak. Op gelyke wys is het zelfde voorzctfel, gevoegd by 7n*j tij pvw* v(u*i», Filip. I: 3, in onze Bybels behoorlyk overgezet, „ op elke 3, aandenking aan u" (**). liet is waar, naar deze wys van verklaring, doe ik het woordje « noch op avdgorrus, noch op Qxvcito;, welke de eenige naamwoorden zyn , die voorgaan , betrekking hebben. Maar deze tegenwerping is van geen gewigt, naardien het even zoo wel op den geheelen voorgaanden zin liaan kan. £n in dezer voege wordt dezelfde fprcekwys, 1$ », meermalen gebezigd , zelfs by den Apostel Paulus , 2 Kor. V: 4. „ Want wy , die in „ dezen tabernakel zyn , zuchten , bezwaard s, zynde", (f *> «v flfAojwsv) in gevolge waar van (zuchtende en bezwaard zynde) wy niet verlangen, om ontkleed, maar overkleed te worden , op dat het ftervelyke van het leven verflonden worde". Op dezelfde wys nu , zoo de voorgaande woorden in den text, welken wy (**) Eng. upon every reniembrance of you.  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. $7 wy behandelen, naamlyk, k, cn alzoo, op deze manier, de dood tot alle menfchen is doorgegaan", betreklyk gemaakt worden tot u , en het voorzetfel tm, 't weik daar by gevoegd is, vertaald word ingevolge waar van , zoo zullen de woorden , die het allernaast volgen , allen hebben gezondigd, eenen gevoeglyken en tevens eenen zeer nadruklyken zin hebben; ja, den eigen zin, in welken de Apostel bevorens deze woorden gebruikt heeft. Hy bedoelt door de uit. drukking ,, allen hebben gezondigd' te dezer plaats volkomenlyk het zelfde, als wanneer Ily zegt, H. III; 9, allen zyn onder de zonde; en wederom, vs. 19, al de waereld is fchüldïg voor God geworden; en nog eens, vs. 23, allen hebben gezondigd. Alleenlyk, doet Hy ons in den text, welken wy voorhebben, overeenkomfb'gdcnzin, dien wy aan deze woorden gegeven hebben, de ware aanteiJcnde bron van dezen algemecnen afval bevroeden , door onze aandacht terug te leiden tot Adam, door wiens val eene zwakke, brooze, ftervelyke natuur tot ons is ovcrgebragt geworden , waar op , in gevolge waar van, wy allen, zeiven, in onze eigen perfonen, gezondigd hebben, gelyk wy ook moeten gedaan hebben, zullen wy anders naar regt, en naar wysheid tevens, belchuldigd worden, dat wy allen zondaars zyn. En daar is voor deze uitlegging te meer reden te geven, om dat de Apostel Paulus, in alle zyne brieven, vooral in dezen , byzonder in het zevende hoofdftuk, ©nze ligchamen , in derzelvcr tegènwoordigetf D 5 broo-  54 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. broozen , ftervelyken toestand, door middel van derzelver begeerlykheden , als de ware bronöorzaak aanmerkt van die hecrfcbappij, welke de zonde over ons voert. — Doch ik heb alleenlyk de redenen kortclyk aangevoerd, waarop Tic de bovenstaande verklaring van s$ u ir*vr£f «ip^Tc» gebouwd heb ; om dat ik daar breedvoeriglyk over gehandeld heb in 't Werk zelf, het welk gefchikt is, cm de zaak nog verder opteheldercn. (4). JVant van Adam tct Mofes was de zonde in de waereld.'] Na dat de Apostel in de vergelyking, welke fly in 't vorige vers had aan. gevangen , twee onheilen , ais gevolgen van Adams val, vermeld had, naamlyk, dat de dood tot alle menfchen is doorgegaan , en dat zy allen gezondigd hebben, staakt Hy eenigen tyd zyne vergelyking, eer fly dezelve ten einde brengt, en voert', als in eene tusfehenreden, een hoefdzaaklyk bewys in van 't geen Hy dus verre gezegd had. Met dit oogmerk is het, dat Hy het 13 en 14 vers aanvoert, waar in Hy poogt te doen blyken , da: alle menfchen gezondigd hebben, en tevens dat de eene mensch Adam de oorzaak is , dat de dood tot hen allen doorgegaan is. „ Want", zegt Hy, tot de Wet was de zonde in de waereld. De meening is duidelyk , dat het menschdom k'aarlyk bewyst, dat zy allen zondaars waren, gedurende den geheelcn tyd, die 'er tusfehen Adam en Mofes verstreken is. De Joden konden niet nalaten dit te gevoelen, dewyl de gevvyde gefchicdenis hun van de  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 59 de fchreeuwendfte fnoodheid van de waereld, ftaande dit tydvak gepleegd, bericht gaf. Dan, op dat zy hier uit niet zouden befluiten, dat de menfchen, om hunner eigen zonden wil, den dood onderworpen zyn, zo gaat de Apostel het tegendeel toonen, door aan te wyzen, dat zy fterven moeten , uit hoofde van den val van den eenen mensch Adam. Tot die einde redeneert Hy dus: ,, Zonde wordt niec toegerekend waar geen wet is". Hier mede wil hy niet zeggen , dat de menfchen-aan geene zonde fchuldig konnen zyn, wanneer zy niet onder eene bekendgemaakte wet, gelyk de wet van Mofes, leven; want in de voorgaande woorden had Hy aangemerkt datzy, voor de geving van zulk eene wet, in de daad gezondigd hadden. Maar dit wil Hy 'er mede te kennen geven , dat de zonde niet toegerekend, in rekening gebragt, of gehouden kan worden , volgens betaamlykbeid, met verbeurte van 'c leven geflraft te worden, (Zie Locke's aanteekening over deze plaats.) wanneer 'er geen wet, die met de bedreiging des doods tevens geflaafd zy, in wezen is. ,, Noch' tam, zegt Hy, heeft de dood geheerscht van Adam tot Mofes". Dat is te zeggen , het geheele tydperk door, 't welk 'er tusfehen den val en de wetgeving verloopen is. Waar van derhalve het gevolg is , dat de ware oorzaak dezer algemeene onderwerping aan den dood moet gehaald worden uit de wet, welke aan Adam in 't Paradys gegeven is, „ ten dage, als gy daar van eet, zult gy zekerlyk lterven;" want  6o De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. want een andere wet is 'er niet, waarby de waardy der zonde bepaald , en op dezelve het verlies van 't leven gezet wordt. Vraagt iemand hier, waarom gaat de Apostel terug tot den tyd voor de Mofaïfche wetgeving, om te bewyzen, dat het menschdom, om zoo te fpreken, in Adam geflorven is? Het eigenaartig antwoord is, om dat, na de wetgeving door Mofes, de dood, in zeer vele gevallen , de ftraf was, waar mede de overtreding bedreigd is geworden. Weshalve, had Hy niet getoond, dat de dood in de waereld heerschte, en dat wel algemeen over allen, voor dat 'er eenige andere Wet in wezen was, waar by de zonde met den dood bedreigd werd, zoo had men Hem zyn verhaal , aangaande de heerfchappy van den dood, door den val van den eenen mensch Adam, konnen tegenwerpen: daar nu in tegendeel de zaak onwedeiTpreeklyk klaar en beflisfende is. f5.) En ook over dezen.] Ik onderflel, dat de Apostel nu de Aardsvaders Abraham, Noach en anderen, in het oog heefc, welken op dezelfde wys, als de overige menfchen, geflorven zyn, offchoon zy niet naar de gelykheid van Adams overtredinge gezondigd hebben , gelyk zy hadden konnen doen, dewyl zy, eer beproevinge hunner gehoorzaamheid, een ftellig gebod van God omvangen hadden. Naar deze onderHelling, heefc kou, behalve deszelfs gemeene cn rmtuurlykfte beteekenis, hier eenen byzonderen nadruk, 'en geeft aan des Apostels redeneering eene toegevoegde flerkte; gelyk, zoo het my voor-  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 61 voorkomt, in de omfchryving duidelyk te zien is. En ik weer, niet, of de Apostel hier ook geene eerstgeboren Einders onder begrype; doch hier van niet volkomenlyk overtuigd zynde, heb ik in de omfchryving 'er geen gewag van gemaakt. (6.) 'Er is eene gelykheid.} De Apostel, van onzen eerllen Vader Adam melding gemaakt hebbende, neemt hier uit gelegenheid om van hem te fpreken, als de figuur, of het voorbeeld (tuttoj) van Hem, naamlyk, den Mesfias, die komen zoude. Hier mede wil Hy te kennen geven, ,, dat 'er ten aanzien van Kristus iets is, 't welk eenige overeenkomst of gelykheid heeft met iets , dat Adam belangt". (Zie Taylor over deze plaats, welke, naar myne gedachte, deze zaak in een zeer helder en fterk daglicht gezet heefc) Alleenlyk , nadien deze overeenkomst niet naauwkeurig was, en het voordeel, door den Kristus aangebragt , het nadeel, door Adam beöorzaakt, te boven ging; zoo gaat Hy , in het 15, 16 cn 17 vers, het onderfcheid tusfehen deze twee tcgenpartyen, in het plan van God, met opzigt op het menschdom, voorftellen, eer Hy de vergelyking, welke Hy in 't 12 vers begonnen had, weder opvat. En het geen Hy over dit onderwerp, in deze drie verzen , zegt , is dat geen , 't welk ons alleen in ftaat ftclc, om de ware kragt en volkomen mcening van zyne redeneering wel te verftaan in het 18 en 19 vers; welken ik hoop, dat byzonderlyk in aanmerking zullen genomen worden; en dat te meer, om dat de ware mee-  6l De bewyzen voor eens algemeene Zaligheid. meening van deze verzen , gelyk ik my verbeelde , door de Uitleggers niet begrepen is* Zie de / 5 Ainteekening. (7.) De genade van God, en de gift door de genade.'] Door deze woorden « ^i? tou eeov, x«w n êucta iv x*etTt, bedoelt de Apostel het voordeel, (waar het zelve dan ook in moge beftaan) aan den kant van Kristus, 't welk het nadeel, aan de zyde van Adam, in de vergelyking verreweg voorby ftreeft. Deze uitdrukkingen beteekenen dus volkomenlyk het zelfde met ta Si %*eiep*, vers 36, en »i x*Vf zst' 1 S^i* tm itxoLiuïvivii, vers 17; en komen naauwkeuriglyk overeen met ts ^«^ö-^», vers 15, en « Sw^px, vers 16, welken tegen het nadeel, door Adams val berokkend , waar van in deze verzen gefproken wordt, overgefteld zyn; het welk inzonderheid in aanmerking diend genomen te worden. (8.) Welke door den eenen mensch Jefus Kristus is aangebragt.] Doctor Taylor vertaalr. de woorden , *t Sa^» tv Ti T0° ev,f ffou IqfiD X?w , op deze wys : de gift door de genade, van eenen mensch Jefus Kristus. Hier, zegt Hy, ,, wordt de genade, de gunst, de goedwilligheid van onzen Heer Jefus Kristus, zyne goedheid jegens het menschdom ten grond gelegd van de gift des Allerhoogiten, of van de fchenking der weldaden in 't Euangeii, zoo wel als van zyne gehoorzaamheid aan God, vers 19". Raphelius (die hier in door Wolf gevolgd wordt) grondt deze gift op de genade of de  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 6*3 de gunst, welke die eene mensch Jefus Kristus by God heefc. Zie hier zyne eigen woorden : „ i* xaCtT' 7t» TSU «vSgwarou Vou ^eni*» , anders niet , dan eene herhaling zyn van de woorden, ou^ t* Tvx^xTCTUfA.», cvtu kxi to x^i^y-*^ ^n 't voorgaande vers; en dat dezelven door het bindwoordje en, worden voorgesteld , om ons tot deze verklaring van zeiven te geleiden. Als of de Apostel gezegd had: — Ik heb in 't vorige vers opgemerkt, dat de misdaad en de gift niet naauvvkeuriglyk met elkander overeenkomen, en ik zeg wederom , om gelegenheid te maken van my op dit ftuk nader te verklaren, „ de fchade door den eenen mensch, die gezondigd heefr, en de gift, door Kristus beöorzaakt, zyn geenszins volkomelyk elkander gelyk"; want , en zoo vervolgens. (10.) Door den eenen mensch, die gezondigd heft in het eene enz. Locke verandert hier tf^t#£THcr<»vTo? in «|u*£nj/*«isf; maar zonder, naar E myn  66 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. myn inzien, daar voor eenige wigtige reden te hebben. „ Want indien (zegt Hy) «vo?, een, in die vers, te nemen zy voor den perfoon van Adam, en niet voor die eene zonde, het eeten naamlyk van de verboden vru^t, zo zal 'er niets wezen, 't welk op m^Arn Tta^xhtu^xjuv, veele overtredingen, flaat, en de vergelyking, die de Apostel bedoelt, verloren worden." En zeker, des Apostels vergelyking loopt te ioor, zo 'er niets zy , 't welk op vele overtredingen flaat, welken Hy hier, by wys van tegenstelling^ aanvoert. Maar, om dit iets, ('« welk op vele overtredingen Jlaan moet) te vinden , is 'er de minfto noodzaaklykheid niet, om, in wederwil van alle de affchriften en overzettingen, twee of drie alleen uitgezonderd , x^a^^cevtts in aux^rnpciTos te veranderen. Het verwondert my eenigermate , dat zulk een oordeelkundig man niet begrypen zoude, dat St tvos x^x'ntjcxv. »*>«■') ge!yk nec in dit vers voorkomt, volftrektlyk het zelve beteekent met t» t«u svo? -nxgxn:. Tw.uatT», vers 15 , welke zelfde fpreekwys in 't 17 vers wederom herhaald wordt: Ook kan het in de daad in geenen anderen zin worden verklaard , zal het overeenkomen met het geen de Apostel herhaalde reizen heeft opgemerkt , te weten , dat door ééne zonde , door eene enkele misdaad , van den eenen mensch Adam , zyn nakomelingfchap zoo veel fchade geleden heeft. Daar te boven, (dit is opmerkelyk) heeft de/ uitdrukking , ex ttoakwv Trxgx7tTuy»Tuv duidelyk eenen weêrflag op de onmiddellyk voorgaande woor-  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. §j Woorden, te fxtv ngipx tl- hbs, ^xgxzTa^xit; 'er onder verftaan zynde: Ook was 'er geene noodzaak , om het zelve uit te drukken, dewy'1 het gemaklyk en natuurlyk uit de volgende woorden tz 7roAAw Trx-xTrrcaux^usv , waar medé het zoo wel letterkundig, als ten aanzien van 't béwys der zaak, verbonden is, kan worden aangevuld, Dit echter wil, ik hier byvoegen, dat •m psv x..npet e| tv as, 'iru^oLTtriauoLtot; 'er onder verftaan zynde , niet moet verklaard worden, het vonnis was van ééne misdaad ; maar , de enkele misdaad van den éénen mensch. Zie de reden voor deze uitlegging in de iS Aanteekening op vers 18. (i i.) Want. het rigterlyk vonnis ontflont.~\ De woorden in de^ omfchryving, van het woordje •want af, zyn fn 't Oorfpronglyke deze - to ptt tx. ttoAAwv 7mf>onrTti>i*attw m Sucttuftx. Lecterlyk overgezet zynde luiden zy dus ; „ Want het 'vonnis was uit eene misdaad tot veroordeeling, maar de gift is uit vele misdaden tot regtvaerdiging". Derzelver ware meening is, naar myne gedachte, in de omfchryving voorgeüeld. De verftandige lezer zal gereedelyk begrypen, dat ik op de kragt van het voorzetiel ff of ex en tn byzonderlyk het oog gehad heb. En indien hy de moeite nemen wil om raad te plegen met het geen Dr. Taylor over deze woorden gezegd heeft, in zyne aanteekening op de fpreekwys, „ uit geloof tot geloof," Rom. I: 17, zal hy niet konnen nalaten, zich te E 2 over-  68 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. overreden, dat dezelven hier, op zyn minst, overeenkomftig hunne eigenlyke beteekenis vertolkt zyn. Het geen alleenlyk nog eenige verdere opheldering noodig heeft, is de beteekenis, welke ik aan de woorden x»t«k§en Si^xiuy* gegeven heb. Om derhalve deze zaak in een behoorlyk licht te plaatfen , zoo merke men aan; — dat de Apostel, als Hyzegt, „hetvonnis was uit eene misdaad tot veroordeeling , door deze veroordeeling al het onheil verltaat, aan 't welke Adams nakomelingen, dosr zyne ééne misdaad, zyn onderworpen geworden; niet alleen dat der ftervelykheid, maar alles, wat daar ,van een gevolg was. Zeker is het, dat Hy van de geheele fchade fpreekt, welke uit de ééne misdaad van dien éénen mensch haren oorfprong neemt. De groote zaak, welke Hy bedoelt, maakt het noodig, om Hem in dezen fmaak te verftaan: ook zoude zyne redeneering , volgens eenige andere verklaring, van alle betoogkragt verfteken zyn. En, zoo wy door deze veroordceling al het onheil verftaan , 'c welk door de ééne misdaad van Adam beöorzaakt is, zal men vinden , dat daar toe meer dan enkelyk de dood behoort. Want, in het 12 vers, had de Apostel van deze ééne misdaad van Adam, als de aanleidelyke bron van zonde, zoo wel als van den dood, gefproken. Stervelykheid en uit hoofde hier van eene onder hevigheid aan de zonde; zulk eene onderhevigheid , dat de menfchen, buiten opzigt van genade of Euangeü , verkiezen te zondigen, waren de twee onheilen waar van Hy, als veroor-  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 69 oorzaakt door Adams ééne misdaad , melding gemaakt had. Dezen moesten daarom beiden in de veroordeeling, waar uit Hy hier redeneert, liggen opgeiloten, naardien dit woord, x*txxSip*, veroordeeling , klaarblyklyk gebezigd is , om al het onheil van den val aan te duiden. Wat nu het woord JtHxnapu, betreft, in het laatfte gedeelte van dit vers , het zelve is overgeheld tegen Kxra^i^u, in het voorgaande gedeelte van t zelve ; en , dewyl mr«k(tua veroordeeling beteekent, zoo moet beteekenen regt¬ vaerdiging, en, om de tegenftelling wel te maken , regtvaerdiging in zulk eenen zin , welke volkomenlyk aan het voorgaande woord veroordeeling beantwoort. Gevolglyk, naardien de veroordeeling op de zonde, zoo wel als op den dood der menfchen opzigt heefc; zoo moet ook de tegenovergefielde regtvaerdiging hunne verlossing van zonde zoo wel als van dood influicen, hunne regtvaerdigmaking zoo wel als heerfching in 't leven, volgens het geen ik in de omfchryving gefield heb. En mooglyk is het woord pcr/  8o De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. ,, perfoon overeenkomftig het karakter, 't welk hy „ voorgeeft, behandelen. 5. Wordt het toege„ past op de hartstochten; als iemand eenen an„ deren aangrypt met verbaasdheid, vrees, enz. „ II. Voorts wordt het gebruikt ten aanzien „ van zaken. 1. Eens in eenen kwaden zin, „ Matth. V: 40. voor iemand zonder zyne toe,, ftemming iets afnemen. 2. Maar meer ge. „ meen in eenen goeden zin , voor van een „ ander iets nemen met zyne bewilliging; 't welk „ eigenlyk ontvangen is. Het heeft ook eene „ ruimere beteekenis; opnemen, aanvatten, van„ gen , verkrygen , bereiken. Een getuigenis „ aannemen , eene gemeenzame uitdrukking in „ Joiinnes Euangeli, beteekent het zelve voor ,, waar aantenemen ; uitgezonderd op ééne „ plaats, naamlyk Joan. V: 39, waar men het „ in den meest gebruiklyken zin van Ao>y.S> buiten twyfi alteentyk ontvangen beteekent; en weder Rom. 1: 5. waar het baarblyklyk „ dezelHe meening heeft, naerdien de heilige ,, Paulus daar fpreekt van de gunst, welke hy „ van God ontvangen had in hem tot een ,, Apostel aan te fteileh. By Su^x wordt het „ gevoegd, Hand. II: 38, en X: 4^, vergele„ ken met 47 , in beide weike plantfen het „ ailcrouidelykst dezelfde beteekenis heeft. Deze vier zyn de eenige plaatkn, dien ik vinden „ 'kan , daar xxf*iavu by ^«;k of Su^tx gevoegd 5, is. In cdi.e plaats, naamlyk 2. Kor. VI: r. „ vind ik yjx^ gevoegd by J«-£c/«m, een werk- woord van gelyke nabuur, hoewel niet zoo „ algemeene beteekenis, als a«/*3«k» is; wor* „ dende nooit gebruikt voor iets met geweld, of „ tegen den Wil van een ander te nemen. 'Er is „ ook daar te boven geene reden om re den„ ken, dat dit woord ooit het denkbeeld mede„ brengt van eene zaak, die men ontvangen heeft, „ wei te gebruiken. Zeer zeker althans niet ,. in de plaats, zoo even hier toe bygebragt; „ want daar vermaant de Apostel de Korin„ thiërs , om de genade van God , welke zy „ ontvangen hadden, wel aan te leggen. „ A:'cs wel ingezien zynde , houde ik my „ overtuigd , dat de eigenlyke beteekenis van  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 83 ,3 A«jw/3jf <*«{e«? w jf kan men (met Doctor Taylor) vertalen, van de gift van regtvaerdiging. Ook konnen dezelven even zoo wel vertaald worden, van de gift der barmhartigheid. Te voren was ik genegen, om deze voor de ware vertaling te houden; dewyl dezelve met de uitdrukking, u S^i» «» a;*«,T,'> tle tif1 'loor genatiey m net T5 vers» zoo wel overéénkomt. Doch nu geef ik de voorkeur aan de overzetting in onze Bybels, de gift van regtvaerdigheid; Waar door te kennen gegeven wordt, de gift, welke de menfchen tot regtvaerdigen zal maken, vroeger of lat.r, in hen eene gelykvormigheidaan den regel van billykheid, de Wet van regtvaerdigheid , voortbrengen, en op deze wys hen vormen tot eene gefchiktheid woor een eeuwig heerfchen in 't leven, gelyk in de  De bewyzen nor eene algemeene Zaligheid. % j de omfchryving uitgedrukt wordt. En dezen zin der woorden geef ik te liever plaats, uit hoofde. dat ik „ den overvloed der gift" ten aanzien van 't menschdqm, in het voorgaande vers, waar mede dit in de hoofdzaak naauw verbonden is, heb doen beftaan hier in, dat dezelve eindigen za! in de regtvaerdiging der menfchen, dat is, (gelyk wy in de n aanteekening gezien hebben) dat zy, als regtvaerdige perfonen, fpyt alle de zonden , dje zy ingevolge van den val mogen bedreven hebben, in 't leven zullen heerfchen. (15.) Daarom zeg ik.] Dit daarom is het zelfde, waar mede het ra vers begint. Daar was de protafis , of, het eerfte deel der vergelyking begonnen ; doch onvoltooid gelaten. Hier wordt dezelve wederom opgevat; „ ik zeg, daarom , gelyk door de overtreding van een mensch" enz. Dan volgt de apodofis, of het Jaatfte gedeelte van de vergelyking „ alzoo ook [ot/T»x«iJ door de regtvaerdigheid van eenen," enz. Dit houde ik voor de ware uitlegging, terwyl ik de redenering, van het 13 vers tot aan het einde van het 17, eene ingelaschtetusfchenreden achte te zyn. Zie de % aanteekening. — Schoon het hier wel waardig is aantemerken , dat het :geen wezenlyk onderfcheid in des Apostels redenering maken zal, zoo wy (met fomrrjigen) onderilellen, dat de zin van 't 1 % vers in zich zeiven volledig is, en dat de 18 en 19 verzen, waar in «{«cv* voorkomt, een befluit behelzen., getrokken uit de drie voorgaande verzen, en F i ons  Z6 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. ons boofdzaaklyk de vergelyking tusfehen Adam en Kristus voor oogen fteilen. Het groote oogmerk van den Apostel, en de kragt van zyn bewys zal evenwel, welk eene verklaring men kieze, genoegzaam op het zelfde uitkomen. Alleenlyk, en hier op moet men zorgvuidiglyk letten, fchoon de Apostel, (aan welk eene verklaring der woorden men den voorrang geven wil) in het 18 en 19 vers, de gelykheid , of overeenkomst, die 'er tusfehen Adam en Kristus is, of liever, tusfehen de gevolgen der misdaad van den eenen, en der gehoorzaamheid van den anderen, zekerJyk voorftelt; zoo moet nogthans deze gelykheid , of overeenkomst aangemerkt worden met al de overvloedige voordeden, welken, in de vergelyking, aan Kristus zyde, worden voorgefield, in het voorgaande 15, 16" en 17 vers. Want het oogmerk des Apostels, in de tusfenftelling van deze verzen , waar in hy ons te verftaan geeft, dat de gift door Kristus hec nadeel door Adams val te boven gaat en overtreft, was, om , als hy gekomen zou zyn, om de yergelyking tusfehen Adam en Kristus voort te zetten, van deze gift, in derzelver overvloedige ruimte genomen, in zyne redenering party te trekken. Waarom anders zoude hy ophouden om dit overvloedig voordeel der gift, aan de zyde van Kristus, in de vergelyking voor te dragen ? En zoo ,, de gift door Kristus" redelyker wys pnderfteld kan worden , over het menschdom overvloediger te zyn, dan het nadeel van den val , in 't 15, 16 en 17 vers, waarom dan ook niet  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 87 niet in het 18 en 19 vers ? Zeker , indien wy ,, de gifc door Kristus" in 't 18 en 19 vers, in al derzelver 'overvloedige heerlykheid nemen, dan zal des Apostels redenering meer eenvormig en heftannbaar zyn ; dan zal God en zyn Zoon Jefus Kristus meer eer ontvangen , de weldaad voor de kinderen der menfchen uitftekender zyn, cn, in één woord, een zeer natuurlyke en b.llyke reden hier uit konnen cehaald worden, waarom de Apostel zyne reien afbrcekc, om *er de belangryke gedachten, in 't 15, ió en 17 vers begrepen , tu.-fchen te weven. Integendeel , zal het, volgens eene andere manier van uitlegging, moelyk, zoo niet onmooglyk zyn , of om reden voor deze tusfehenkomende gedachte, of om eenen goeden famenhang tusfehen de verfcheiden deelen van deze paragraaf op te geven. Als ik de e dingen in aanmerking neem, kan ik my niet nalaten te verwonderen, dat D< ftor Taylor, in zyne Schriftuur leer aangaande de oor* Jpronglyke zonde, zich zoo veel moeite heeft gegeven , om te bewyzen , dat de vergelyking aan Kristus zyde, in het 18 en 9 vers van dit hoofdlr.uk, niet in al het voordeel van de gifc, of, dat de gifc niet in alle hare overvloedig* heerJykheid moet genomen worden. Het geen hy over dit zelfde ftuk, in zyne omfchryving en aantcekeningen over den brief aan de Romers voorgefteld heeft , heeft myne verwondering merkelyk vermeerderd; want hy heeft hier by de bewezen, welken hy te voren hadaangedronf 4 gen,  88 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. gen , anderen gevoegd, om het nog verder klaar te maken , dat de vergelyking, in dezè Verzen, aan den kant van Kristus, niet in derzelve overvloedige beteekenis moet worden opgevat : En echter heeft hy, in deze zelfde aanteekeningen, alle zyne bewyzen wezenlyk laten varen, verklarende dezelven voor ongenoegzaam tot hét oogmerk , voor 't welk hy ze aanvoert. Want hy zegt uitdruklyk, bl. 286. „ onderftel„ lende, dat de Apostel, naar de letter van het 18 en 19 vers, het gevolg van Adams mis„ dryf en van Kristus gehoorzaamheid famen „ vergelykt, in zoo verre alleen, als het eene „ met het andere overeenkomt; toont nogthans „ zyne redenering, vers 15, 16 en 17, duidelyk 3, aan, dat dit zyn oogmerk en meening is, dat „ wy het geheele der gift, zoo verre dezelve zich „ tot geheel het menschdom kan uitftrekken, „ onder zyn befluit betrekken moeten". En wederom zegt hy, bl. 291, „ Maar na dit alles, ,, houde ik my verzekerd, dat de zin van vers 15, 16 en 17 bedoeld en verftaan is in vers 18 en 19; en dat het oogmerk van des Apostels „ bcfluit is, om aan te toonen, dat de gift, in „ hare grootfte uitgefïrektheid, vry is, ten aanzien „ van het ganfche menschdom". En dit is twyfelloos de wezenlyke waarheid van de zaak. Dit was des Apostels bedoeling, en het geen hy in de daad voornamelyk in 't oog had, te weten, om in de vergelyking, van vers 18 en 19, de gift in hare 'grootfte uitgejtrektheid te nemen: anderszins is het niet te begrypen, welk oogmerk hy zich  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. zich kon voorstellen, in zyne redenering aftebreken, en 'er het 15, 16 en 17 vers, die de allergewigtigften van den ganfchen zin zyn, in te voegen. (16.J Door den val van den êénenmensch Adam.~\ Ik weet wel, dat de woorden isius. Ik kan niet nalaten te denken, dat de Heeren Locke en Taylor beiden den eigenlyken nadruk dezer uitdrukkingen hebben voorbygezien , vermits zy, dezelven niet in dezen zin verdaan ; daar zy duidelyk aanleiding toe hadden, vermits zy het begin van die 18 veis tot eene herhaling maken van de protafis, of van 't eerfte deel der vergelykinge, in 't i> vers: waar m^uttom uitdruklyk by «»of gevoegd wordt. Cndjt, dunkt my. zal de zaak buiten allen twyfel Hellen, ten aanzien van hun, die dit 18 vers met het 12 verbindenj gelyk deze groote mannen doen. Ik kan hier nog verder met grom.) byvoegen, dat het in de daad onwaarachtig is, dat de gift van regtvaerdiging door ééne daad van regtvaerdigheid , aan Kristus zyde, over alle menfchen gekomen is. Het Is waar, dat ééne wigtige daad van regtvaerdigheid , door Kristus bedreven, ik meen, zyne vrywillige onderwerping van zich zeiven aan den kruisdood , dikwyls afzonderlyk , of op zich zelf, als de grond van deze gift 1 ermeld wordt. Tweemalen wordt dezelve dus in dit hoofdftuk vermeld, in het 9 vers ,, zynde nu geregtvaerdigd door zyn bloed"; en in het 10, „ verzoend door den dood van zynen Zoon". Maar, wanneer men het bloed, den dood of de offerande van Kristus afzonderlyk vermeld vindt, als den grond van die weldaden , welken het Euan-  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 91 Euangeli fchenkt, moet men wel begrypen, dat onder deze benamingen, alle zyne andere daden van regtvaerdigheid, welke Hy als Middelaar verrigtte , begrepen worden ; wordende dan, volgens eene gemeene manier van (preken, ééne voortreffelyke daad gelleld voor alle de daden famen genomen. Want het is zeker, dat Jefus overige daden van gelykvormigheid aan de wet der regtvaerdigheid, famen met deze daad den eigenlyken grond van ,, de gift der regtvaerdiging' " uitmaken. Men zie Ffip. II: 6 toe 10; waar zyne gewilligheid om in het vleesch te verfchynen , met alle zyne vernedering in dezen ftaat, zoo wel als zyne onderwerping aan den dood, uitdruklyk tot de rede, of tot den grond gemaakt worden van zyne verhooging, welke wezenlyk het zelfde b&teekent met het geene htet de gift van regtvaerdiging genoemd wordt. Zyn dood had by uitftek invloed op de uitdeeling van deze gift, als zynde de aanmerkelykfte daad, welke hetn ooit werd opgelegd, waar door Hy zyne onderwerping toonde aan het beduur en den wil van God; en daarom wordt dezelve vaak afzonderlyk voorgefteld, niet om de rest uittefluiten; maar wel mede-intefiuiten, door een voortref, felyk gedeelte te ftellen voor het geheel; iets, 't welk in alle talen , ongewyden zoo wel als gewyden , gemeen is. (17.) De rigterlyke daad is gekomen over allen &c. ] De lezer heeft zonder twyfel opgemerkt, dac de woorden het oordeel komt, in het eerfte gedeelte van des Apostels redenering, zoo wel  92 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. als de woorden , de genadegift komt, in het aadere deel, met eene letter gedrukt zyn, welke van 't overige van 't vers verfchiit. De reden is, om dat dezelven in 't oorfpronglyke niet: ftaan, maar door de Overzetters zyn ingevuld. En naardien dit vers, in beide deelen der vergelyking, welken het zelve bevat, onvolkomen is, zoo moet het op de eene of andere wys worden aangevuld. En mooglyk konde het niet beter aangevuld zyn geworden dan door 't woord oordeel, (*f'f*<0 m de protajis, en 't woord gift, (^»fiff*») in de apodofis, gelyk men vindt in de Engelfche Overzetting. Het verband van dit vers met de paragraaf, waar van het een deel is, maakt deze invulling , of althans foortgelyke, .(om 't even, met welke woorden voorgcfteld) noodzaaklyk, om den zin van den Apostel vol te maken. (f 8.) Welke hem van den dood verlost, om in 't leven, te heerfchen.'] De oordeelkundige lezer zal wel begrypen, dat ik zoo veel niet Helle in de beteekenis van 't woord ti^iotm in dit vers, als ik geve aan 't woord it%*ta>p* m het 16 vers; als mede, dat ik het woord *«t«x{^« hier in eenen meerbepaalden zin neme, dan ik het zelve daar heb opgevat: De reden is deze, en ik verzoek, dat men dezelve naauwkeuriglyk overwege, als zynde eene zaak van zeer veel aangelegenheid, om de ware meening van deze paragraaf wel te bevatten: In het voorgaande róvers, fpreekt de Apostel voorzeker van al het onheil ' dat door den val van den éénen mensch Adam 1  Th bewyzen voor eene algemeene Zaligheid: 93 is ingevoerd geworden; (zie de 11 aanteekening.) maar vervólgens, in plaats van dit onheil in twee groote deelen afzonderlyk te verdeelen , gelyk hy in het 12 vers gedaan heeft, befluit hy dezelven in het algemeen in het woord xmrxxe, veroordeeling, gelyk, zoo ik denk, in de aanmerking, zoo even aangehaald, klaar gemaakt is. Op gelyke wys, wanneer hy, in het andere deel van de vergelyking, het tegenovergestelde overvloedig voordeel van de gift, door den eenen mensch Jefus Kristus, gaat befchryven, zoo verdeelt hy hetzelve geenszins afzonderlyk in twee tegengestelde op elkander betrekkelyke deelen, maar fluit dezelven in 't gemeen op in het woord êixximua., regtvaerdiging, gelyk ik in de omfchry. ving en aanteekening op dat vers verklaard heb. In het tegendeel gaat by, in het 18 en 19 vers, de gelykheid, die'er tusfehen de gevolgen van Adams val en van Kristus gift is, onderfcheidenlyk en in het byzonder voordragen. Ingevolge hier van, maakt hy, in het 18 vers, de vergelyking tusfehen Adam en Kristus, ten opzigte van dood en leven, gelyk hy, in het 19 vers, doet, ten aanzien van zonde en regtvaerdigheid, beide de nadeelen, door den val veroorzaakt, famen met de twee tegenover gefielde betreklyke voordeelen door, de gift in de vergelyking afzonderlyk overwegende. Men moet zich hier zorgvuldiglyk te binnen brengen , dat de Apostel, in het 12 vers, de vergelyking, aan de zyde van Adam, begonnen had, Hellende het nadeel, door zynen val te weeg gebragt, in twee zaken te be- itaan,  5>4 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. ftaan, in de zonde naamlyk en in den dood. Na dat by dan, in het 18 en 19 vers, deze vergelyking had opgevat en aangevuld , zoo mag men billyk verwachten , dat hy ook van twee yoordeeleni aan den kant van Kristus, als tegenpartyen , met betrekking tot de twee nadeden, aan de zyde van Adam, zal vermelden. Dit is ook gevolglyk gefchied, volgens het tafereel, 't welk wy van deze verzen gegeven hebben; en dit maakt een heerlyk en iTerk verband uit tusfehen deze verzen en het 12: daar 'er, in tegendeel , naar een ander ontwerp van uitlegging,' byzor.der naar dat van de Heeren LockeenTaylor, niets in deze verzen is, 't welk op dat deel der vergelyking flaat, 't welk Adam belangt, in het 12 vers, t

, nig-  loo De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. ,, nigvuldiging van zulk eene misdaad , als die „ van Adam was; onderstellende, dat 'er voor ,, de invoeringe der Wet, maar eene misdaad „ was, op welke de dood tot ftraf bedreigd was, ,, te weten, die van Adam; maar dat, by de ,, invoeringe der Wet, die misdaad overvloedig ,, werd, dat is, zoodanig vermeerderde, en in „ getal zoo overvloedig werd, als alle de over„ tredingen der Wet, waar aan de Joden zich „ fchuldig maakten". Ik heb in een ander werk , breedvoeriglyk gepoogd te toonen , dat dit eene misvatting h ; en zal daarom , voor het tegenwoordige , alleenlyk zeggen , dat, zo men de woorden „ de Wet is gekomen , op dat de zonde meerder wierd" vergelykt met Rom. VII: 5- n , de verklaring, welke wy in de omfchryving gegeven hebben, duidelyk blykt de echte te zyn. Het vootzetzel «vos, waar door hier hef oogmerk van het inkomen der Wet wordt uitgedrukt, beteekent niet dat de Wet tot dat einde werd gegeven, op dat de menfchen zouden zondigen; maar, op dat, zo zy zondigden , hunne fchuld hier door te meerder wierd. En dit (om het in voorbygaan te zeggen) is eene van die opzichten , in welke de Wet een tugtmeester was, om de Joden tot Kristus te brengen, gelyk de Apostel fpreekt, Gal. III: 24- Door de vermeerdering van hunne fchuld , toonde dezelve hun meer nadruklyk de noodzaaklykheid der genade aan — die genade, welke jegens de menfchen geopenbaard is. door Jefus Kristus. (2 3-  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 101 (23.) Veel meer overvloedig is dan enz] In deze woorden doelt de Apostel zonneklaar op het 15, 16 en 17 vers, vooral het 16, waar Hy de overvloedigheid der gift, door Kristus aangebragt, gefteld had te beftaan hier in dat cezelve alle de zonden welke de menfchen in eigen perfoon begaan , te boven gaat, onder alle de huishoudingen, zoo wel als den val van den eenen mensch Adam. Hec woord u^»*ef«rcmi>, hier gebezigd, is by uitnemendheid krachtig. Grot.ius zegt te dezer plaats: „ Het „ was Hem niet genoeg te zeggen t*Hétwttr> „ maar Hy voegt 'er eene beteekenis vermeerderend „ voorzet/el by, op dat men zoude begrypen, dat „ Gods goedertierenheid veel heerlyker uitgeblonken „ had, dan te voren de fchandelykheid der zonde „ gebleken was. Paulus is een liefhebber van „ dergelyke famenge/lelde woorden' (*). Daar op haalt Hy eene menigte van voorbeelden by. (24.) In 't eeuwig kven door Jefus Kristus enz.'} Het verdient byzondere opmerking, dat de Apostel , terwyl Hy bezig is zyne ganfche bewysreden, op de vergelyking tusfehen Adan en Kristus gegrond, te befiuicen, af liever optetrekken, in dit 21 vers, een eeuwig heerfchen in *f leven overftek tegen hec heerfchen der zon- (*) „ Non fati's habuit dicere £*w><yk de ware reden, waarom het Euangelisch Koningryk , met alle deszelfs middelen , voorregten, zegeningen en beweeggronden is opgericht geworden. Dit is ook de echte reden van nog andere bedeelingen, welken (gelyk wy ftraks nader zullen zien) hier na plaats zullen hebben , ten einde alle menfchen, wie ze ook zyn, eindelyk, op eene alleszins redelyke. wys, mogen bewogen worden, om regtvaerdig en deugdzaam te worden. Want 'er wordt, in dezen aangehaalden fchrifttext , niet min ftellig verklaardt, dat zy tot regtvaerdigen zullen, gemaakt worden, als, dat zy tot zondaars gefield zyn. En wierden zy op de gezegde wys niet tot regtvaerdigen gemaakt, om , eer het einde ai-  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 109 aller d ngen daar is, voor een heerfchen in 't leven bekwaam te zyn, zoo zoude het heil, door Kristus aangebragt, in plaats van Adams onheil te overtreffen , inderdaad beneden hec zelve dalen ; 't welk het voorname oogmerk van des Apostels redenering, in dit hoofdftuk, vooral in 't 15, 16, en 17 vers, regel regt tegenfpreekt. Het is dan eene vaste waarheid, de eindelyke eeuwige behoudenis is voljlrektelyk de vrye gift , welke God aan alle, menfchen fchenkt door Jefus Kristus; dat is, God heeft volftrektlyk, en zonder eenige voorwaarde, naar zyne groote bermhartigheid," door de tusfchenkomende bemiddeling van zynen Zoon Jefus Kristus,, vastgefteld, dat alle menfchen, het q'geheele geflagt van den gevallenen Adam , eindelyk in 't leven zal heerfchen , en voor dien flaat voorbereid worden, door alvorens deugdzaam en regtvaerdig te worden. Het ganfche oogmerk van des Apostels redenering doet ons zulk een denkbeeld van de zaak maken : En , volgens eene andere u;t!egging, kan het by geene mooglykheid, als ik myne gedachten openhartiglyk zeggen zal, waar ge. maakt worden, dat de gift door den eenen mensch Jefus Kristus veroorzaakt, het onheil door den eenen mensch Adam berokkent, te loven gegaan, en overvloediger dan het zelve geweest is: Wat zeg ik? des Apostels redenering moet, zomen eene andere verklaring hebben wil, met alle regt en reden, omgekeerd, en het bovenwigt, in de vergelyking, die hy maakt, aan Adam in plaats van aan den Kristus toegekend worden, want  I 1 ro De lewyzsn voor eene algemeene Zaligheid. want het onheil van Adam beeft* zekerlyk ten aanzien van alle menfchen zyne gevolgen; Jndien nu dit met opzigt op het heil van Kristus nimmer waar zal zyn, hoe kan 't dan anders wezen , of het onheil moet de gift overtreffen en zich verder dan dezelve uitftrekken? Kortom , de overvloedige hcerlykheid van de gift door Kristus is hier in gelegen, dat ze alie kinderen der menfchen volftrektlyk, met betrekking tot een ecuwig heerfchen in een zalig leven, onder zulke omftandigheden brengt, welken al hun geleden onheil, zoo door Adams val, als door hunne eigene daar uit volgende misdryven veroorzaakt, overtreffen en te boven gaan. Een ander denkbeeld van de genade en gift door Kristus kan met des Apostels redenering hier ter plaats geenszins beflaan, veel minder aan dezelve eenige kragt en nadruk byzetten. Voorzeker , indien het meerder deel der menfchen, riiettegenftaande deze gift, en derzclver uvervloe. digkeid, overgelaten wordt aan een eeuwig verderf, ingevolge van den val, door Adam veroorzaakt, dan hebben zy inderdaad vry wat meer grond, om over het onheil, 't welk hy berokkende, te zuchten, dan zy reden hebben, ora over het daar tegenövergefteld heil, dat door Jefus Kristus der waereld is toegevloeid, zich te verheugen: zelfs zal hier uit duidelyk volgen, dat Adam meer kwaad dan Kristus goed gedaan heefc; en dat derhalve het menschdom meer reden heeft, om zich over de ongehoorzaamheid des eerften te beklagen, dan ftof tot dankbaar. heid  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid, ui heid wegens de gehoorzaamheid van Kristus: Eene gedachte, welke zoo ver af is van ter eere van God en van Jefus Kri?tus zyn' Zoon te ftrekkéa, als dezelve tegen het voorname oogmerk' van des Apostels redenering , in dit sedeelte der Schrift, 'c welk wy tot dus verre behandeld hebben, aanloopt. De eenige zwarigheid, waar aan, met myn weten , de bovengegeven verklaring is blooc gefteld, is deze; — dat dezelve niet beftaan kan met het gewoon beloop der Schriftuur, waar in de verwaarloozing van 't Euangeli met de daar in voorgeftelde middelen, voorregten en zegeningen, bedreigd wordt met eenen zèkèrèft dood, welke op de opftanding ten grooten dage volgen zal, wanneer alle menfchen in 't leven zullen herfteld zyn. En hoe kunnen dan, zal men vragen, de menfchen in het algemeen eeuwiglyk in 't leven heerfchen, daar velen tot den einde toe aan 't Euangeli ongehoorzaam zyn, en om deze oorzaak de fmerten van den tweeden dood moeten Jyden? Dit beken ik is eene groote zwarigheid; en wel juist dezelfde, welke de uitleggers des Apostels woorden , in die Hoofddeel, op eene geheel andere wys heefc doen verklaren, dan1 zy anders zouden gedaan hebben. En, om de regte waarheid te zeggen, zy hebben 's Mans redenering deerlyk in de war gebragt, en zyne woorden op eene j?mmcriyke wys verdraaid, om het geen hy hier gezegd heefc over één te doen ftemmen met het geen de Schrift zegt van dien tweeden dood, of die ellen-  ixi De bewyzen voor eene algemeene Zaligheide ellende, welke de ondeugdzame menfchen, na de algemeene opstand ng , zullen moeten uititaan. Dan deze zwarigheid, hoop ik, zullen wy, in 't vervolg van dit werk, geheel cn al uit den weg ruimen, door aan te toonen, hoe indedaad de ondeugende menfchen in 't algemeen ook in 't leven zullen heerfchen door Jefus Kristus , ichoon velen hunner eerst te voren den tweeden dood voor hunne zonde en dwaasheid, welken zy in dezen tegenwoordigen ftaat begaan hebben, lyden zullen. Ik kan tot de andere texten, die onder deze voorstelling behooren, niet overgaan, eer dat ik , ter bevestiging van de bovengegeven uitlegging van den text, nog verder heb aangemerkt, dat dezelve eene byzondere nadruk geeft aan de onmiddellyk volgende woorden , waar mede het naastkomend Hoofdftuk begint. ,, Wat zullen wy dan zeggen? Zullen wy in de zonde voortgaan, op dat de genade meerder wor* „ de ? dit verhoede God!" Want deze woorden komen nu in, om het kwaad gebruik, dat men van de voorgaande leer der algemeene genade zou kunnen maken , tegen te gaan. En wanneer ze op deze wys hier in komen, is 'er eene byzondere overeenstemming in dezelven, welken men mist , als men eene andere uitlegging aanneemt. Indien de overvloed der genade en der gift door Kristus, waar van de Apostel gefproken heeft, alleenlyk eene voorwaarde'ykc aanbieding van 't leven behelsde, (gelyk Doétor Taylor onderstelt) dat is, eene aanbieding van 't zei-  De bewyzen voor eene algemeene..Zaligheid. lig 't zelve, ingeval de menfchen van de voordeelen , hun door 't Euangeli voorgefteld, een goed gebruik willen maken , doch zoo , dat , indien zy dit niet doen , zy dan, in weerwil dezer aanbieclinge, zekerlyk moeten verloren • gaan; dan zie ik' niet, met wat fchyn iemand uit deze zyne leer, ter zyner verfchooninge, zou kunnen inbrengen, dat het vryftaat in de zonde voorttegaan, op dat de genade te meerder worde: daar integendeel, naar onze gegeven verklaring, volgens welke de overvloed der genade door Kristus eindelyk uitloopt in de algemeene heerfching van alje menfchen in 't leven niettegenftaande allé hunne eigene zonden , zoo wel als den eenen val van Adam, dit een van zelfs in 't oog loopend en natuurJyk voorwendfel is ; waar vart men met grond inderdaad kan verwachten, dat de Apostel den fchadelyken invloed met alle zorgvuldigheid zal tegengaan: het welk hy gevolglyk ook doet in dit zesde Hoofdftuk, door eene verfcheidenheid van aanmerkingen, onder welken die, welke in de 21 en 22 verzen voorkomt,' geenszins in gewigt de minfte is; ,, Wat vrucht ,, had gy van deze dingen, waar over gy nu u „ fchaamt? want het einde dezer dingen is de „ dood. Maar nu van de zonde vrygemaakt, „ en Gode dienstbaar zynde gemaakt, hebt gy „ uwe vrucht tot heiligheid,'cn het einde het „ eeuwig leven". Zyn oogmerk is , in deze woorden, duidelyk, om den menfchen het misbruik der genade van God door Kristus té ontraden, door aan den eenen kant de kwade H ge:  H4 De bewyzen yw eene algemeene Zaligheid. gevolgen voor te dragen, welken, onverminderd het geen hy nopens den overvloed der genade van God gezegd had, echter uit hunne inwilliging aan de zonden ontflaan zouden, naahjjyk, fchaamte, in leze, en den tweeden dood, in denaastvolgende wae.eld; en aan den anderen kant, de gelukkig gevolgen, welken zy ondervinden zouden , by al dien zy zich zeiven als getrouwe dienstknechten van God gedroegen, te wecen, dat zy terJlond, na hunne op/landing in den grooten d .g, voor het eeuwig kven bekwaam zouden zyn. Deze zelfde gedachte klemt hy, in hec 23 vers, nader aan , met deze woorden ; ., Want de „ bezolding der zonde is de dood; maar de gift „ van God is het eeuwig leven , door Jefus ,, Kristus, onzen Heer," dat is, indien de mer fchen voortgaan de zonde ten diende te ftaah , zal de bezolding, welke zy ontvangen zullen, eer de gifc door Kristus hun zal worden toegebragt, de tweede dood zyn; maar, zyn zy integendeel dienaars van God geworden , dan zal deze gifc in hun eeuwig leven uitloopen, zonder dac zy den tweeden dood behoeven door te gaan. Ik weet wel', men zal deze uitlegging r.ieuw noemen; doch dit neemt niet weg, dat ze echter de ware kan zyn: en men zal, denk ik , na bedaard onderzoek , dezelve zoodanig bevinden; want men moet wel begrypen, dac een eeuwig heerfchen in het leven de zaak is, welke Gods vrye gunst aan alle menfchen vergunt , als gegrond op de gehoorzaamheid van Jefus Kristus, volgens het geheel beloop van des  Üe lewyzen voor eene algemeene Zaligheid. u> des Apostels redenering in het vorige Hoofcuhik; wanneer hy derhalve, om hec kwaad gebruik, 't welk men van deze overvloedige gunst des Allerhoogften zou kunnen maken, tegentegaan, zegt, dat de dwaasheid dier menfchen, welken zich uit dezen hoofde aanmoedigen, om dienstknechten der zonde te blyvcn, in den dood eindigen zal; maar dat, integendeel, het einde der geenen, die zich door deze genade Jaten bewegen, om dienstknechten van God te worden, zal zyn het eeuwig leven $ dan kan hy , in overeenkomst met zich zclvcri cn de hoofd-bedoeling van zyne redenering, niets meerder te kennen willen geven, dan, ten aanzien van de dienaars der zondj , een' doï&\ welke het heerfchen in 't leven zal voorgaan ; en ten aanzien van de Menccurs van God, eene inftaatflëiiing ora, zonder den tweeden dood te ondergaan, eeuwiglyk te leven. — Het kan zyn dat de lezer, voor tegenwoordig , nog niet genoeg is voorbereid , om dé eigenar.rtighcid van deze verklaring, of de kragt van het bewys, daar op gebouwd, te kunnen beooidéelen; hy kan daarom, zoo 't hem belieft, zyn oordeel opfchorten , tot dat hy eerst ziels meer in de fchriften , waar uit wy de onderfteiling bewyzen, zal verdiept hebben. Een andere plaats, mede ter zake van ons tegenwoordig bewys ftrefckendc, treffen wy aan, in den brief aan de Romeinen, Hoofdruk VIII, van vers 19 tot 24, welken text ik, op deri voorgaanden voet, eerst met eene uitbreiding of omfchryving, den lezer onder 't oog zal H 2 bren-  iró" De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. brengen; vervolgens zal ik die omfchryving door eenige daar toe betrekkelyke aanmerkingen ftaven; en eindelyk zal ik de gefchiktheid van den text , zoo als hy in de omfchryving en in de aanmerkingen verklaard zal zyn, tot het voorname oogmerk der behandeling aanwyzen. TEXT. OMSCHRYVING. 19. Want het ernflig verlangen des fchepfels wacht op de openbaring der kinderen Gods. 20. Want het fchepfel is der ydelheid onderworpen , niet gewillig, maar om diens wil, welke het zelve onderworpen heeft, op hope. Want (2 6) hetfehepfel, het redelyk fchepfel, het menschdom in 't algemeen (27) wacht met het vurigst ver. langen naar den tyd, wanneer het openbaar zal worden, dat zy de kinderen van God zyn, door naamlyk tot eene heerlyke onflervelykheid gebragt te werden. (28) En dit trachten is niet zonder reden , maar ftcunt op eenen billyken cn vasten grond; want (29) het redelyk fchep. fel, of 't menschdom, is aan de rampfpoeden van dit tegenwoordig ydel en ftervelyk leven (30) onderworpen, niet door eenig mis- dryf,  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 117 T E X T. 21. Dat ook het fchepfsl zelve zal vrygemaakt ■worden van de dienstbaarheid der verdervenis , tot de heerlyke vryheid van Gods kinderen. H OMSCHRYVING. dryf, in eigen perfoon gepleegd (31) ; maar door het regterlyk vonnis van hem , welke het zelve onderworpen heeft (32) , niet ten einde toe en voor eeuwig, maar ingevolge van eene voor af gegeven hoop, hebbende wel degelyk eerst reden gegeven, om te verwachten (3 3), dat (3 4) dit zelfde fchepfel, dit zelfde menschdom (35) van zyne Jlaverny , welke door den invloed van een broos, ftervelyk, verdervelyk ligchaam ontltaaf, (36) zal verlost en gebragt worden in de vryhei;1 Ier genen, welken, ds de kinderen vanGod, cp hunnen tyd , met onftervelyke , onverdervelyke ligchamen bekleed zullen worden (37) . In het 19 vers, heb ik gezegd, dat het menschdom ,, met vu3 rig  ï 18 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid-. T EXT. 22,. Want wy vseten , dai ftef ganfche fchepfel famen zucht, en Jamen in barens nood is tot nu toe. OMSCHRYVING, rig verlangen, naar de openbaring van Gods kinderen wacht; en in het 20 en 21 vers, heb ik getoond, dat zy reden hebben, om met zu'k verlangen te wachten: Nu ga ik over de waarheid van 't gefielde fpreken , en aantoonen , dat zy waarlyk deze openbaring van Gods kinderen verwachten , waar toe ik niet vele woorden van nooden heb; Want (38) hec is eene zekere waarheid, die wy allen weten , dat de geheele redeiyke fchepping, en dus ook het ganfche menschdom , de ydelheid van dezen tegenwoordigen flaat ge. voelt, en al van over lang , ja , van de intrede der zonde en des doods in de waereld af, gevoeld heeft; dermat,e, dat zy daar onder ge-  Me bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 119 T E X T. 23. En niet alleen het fchepfel, over algemeen, naar ook wy zeiven, die de eerftelingen var, den Geest hebben, ook wy zeiven zuchten in ons zeiven, wachtende op de aanneming tot kinderen , te weten, de verlosfing van ons lighaam. II OMSCHRYVING. gezucht, en fmert geleden heeft, gelyk eene vrouw in arbeid, ververlangende naar de verlosfinge (39). Nu (40) is de gefreltenis der dingen, in het alwys bèftier der Godheid , zoodanig ingericht , dat niet alleen het menschdom over 't algemeen, maar ook wy Kristenen zclven, die de eerftelingen van den Geest (41) ontvangen hebben , zuchten onder de wederwaardigheden van dit ydel leven; en dit ons zuchten is een daadlyk en fterk fprekend wachten naar de aanneming tot kinderen, ik meen, de verlosfing onzer lig. chavten van derzei ver ftervelyke en verdervelykt gefteldheid, dan, wanncerze met onftervelykheid en glorie zullen bekleed worden. 4 Aan-  i2o Be bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. Aanmerkingen, ter ftavinge van de voorgaande omfchryving. (26) Want, j"*?]. Dit woordje duidt een redengevend verband' aan tusfehen den zin , die met het 19 vers begint, cn de vorige redenering; welk verband my voorkomt in dezer voege gelegen te zyn. Ih het 17 vers, had de Apostel , ten aanzien van zich zeiven en alle goede Kristenen , van welken hy onder den naam van kinderen gefproken had , het besluit opgemaakt , dat zy in eene allergewigtigfte erffenis deelen zouden; „ zoo wy kinde cn zyn, ,, dan zyn wy erfgenamen , erfgenamen van God"; dat is , bezitters van eëhe erffenis, welke een zoo groot en mildadig Vader , als onze God , waardig is; en ,, medeërfgenamen van Kristus, op dat, in zoo verre als (ofdewyb) (Y) wy met hem lyden, wy ook famen met ( maar) omtrent ons zal geopenbaard worden". Inzonderheid moet men hier in aanmerkinge nemen, dat de heerlykheid, van welke de Apostel fpreekt, eene toekomende heerlykheid is -% eene heerlykheid, die niet het voorwerp van ons gezigt, maar van onze hope is; eene heerlykheid , welke voor tegenwoordig niet kan genoten, maar afgewacht moet worden, tot dat de eigenlyke tyd van hare openbaring aankomt. Nadruklyk breidt de Apostel deze gedachte uit, in het 24 en 25 vers, welke mede moeten gelezen , en met dit vers vergeleken worden., als zynde eene duidelyke en volledige verklaring van het zelve. Op deze wys komt het 19 vers* met het volgende, van welke dat een deel is, voor; en, zoo 't my toefchynt, met een dubbel inzigt L om de gegrondheid van het befluit, 't welk de Apostel getrokken had, aan te coonen, te weten, dat zy , welken kinderen van. God zyn , ook erfgenamen zyn van eene heerlykheid, welke onvergelyklyk grooter is in gewigt, dan alle hunne Jydingen. II. om hen met die gedachte te bevredigen, dat zy die heerlykheid nog niet bezitten, maar enkel verwachten. En in béide deze opzigten , is 'er in 't geen de Apostel in dit vers bybrengt, eene byzondere kragt en bondigheid. Want indien het fchepfel, het redelyk fchepfel, de menfchen in 't algemeen (zie de 07 aanteekening) kinderen van God zyn, dewyl die heerlykheid omtrent hun zal geopenbaard WOi-  ffle bewyzen voor eene algemeen: Zaligheid. 12$ worden (zie de 28 aanteekening); veel meer zal . dit liet gevolg zyn van hun, welken hier reeds; Gods kinderen blyken te zyn, dewyl zy „ den Geest van aanneming tot kinderen" hebben, en. hunnen hemelfchen Vader in zyn zedelyk beeld gelyk zyn. En is het des Ajjerfooogftens wyze. fchikking, ten aanzien van al het redelyk fchepfel, in deze beneden waereld, dat die heerlykheid alleenlyk een voorwerp van desfelfs hope zy, welke men voor tegenwoordig nog niet geniet, maar welke door veel verdrukkingen , na lang en geduldig wachten , komen moet ; zoo hebben zy, die hier der Gpdlyke natuur deelachtig, en bygevolg Gods kinderen zyn, geene reden om zich te beklagen , dat ook ten hunnen aanzien eene foortgelyke vastftelHnge plaats heefc. Dit, meen ik, is de grond van het verband tusfehen het vers, 't welk wy nu begonnen zyn te behandelen, en de vorige verzen van die hoofdftuk, waar op ik mede verzoeke naauwkeuriglyk te letten. (27.) Het fchepfel, het menschdom in 't gemeen ] Ik weet, fommigen verftaan door n »^*«fj in dit 10 vers, en it*.d lyke fchepping , of het geheele menschdom. F.n 't is opmerkciyk, dat, wanneer de Apostelen gelast worden om hec Euangeli aan alle 'mentclien te prediken, cic woorden n-sinj t>) kIïtu , by Markus, Hoodftuk XVI: 15 gebruikt worden. Zoo ook, wanneer, ingevolge van dit bevél , het Euangeli gezegd word aan alle menfchen verkondigd te zyn, vinden wy dezelfde woorden , noie-ti m dis-u, Kolosf. I: 25. En dat het redelyk fchepfel, of 't menschdom alleenlyk in deze woorden bedoeld wordt,  Be bewyzen voor eene algemeene Zaligheid, jzj wordt, mogen wy met zekerheid opmaken uit Matth. XXV11I: 18. en Luk. XXIV: 47, waar men vindt , dat den Apostelen toebetrouwd werd, om het Euangeli ut 7r«v7* tij sS»),, dat is, onder alle natiën van menfchen te prediken. Het is derhalve het redelyk fchepfel , de redelyke fchepping, of het ganfche menschdom, waar van de Apostel hier fpreekt. (28.) Openbaar zal worden, dat zy de kinderen van God zyn, enz,] Dat door de woorden, tij» «7rcK«Mi4'|V twv vi£t>v tou 6?»u, zulk eene openbaring van Gods kinderen bedoeld wordt, als hunne heerlyke onftervelykheid van zelve medebrengt, is zoo wel uit het geheele oogmerk van des Apostels redenering in dit vers, als uit deszelfs famenhang met de vorige verzen blykbaar. Hier over kan geen twist vallen. In dezen zin immers verftaat men de woorden gemeenlyk. Het eenige verfchii is hier, of deze woorden moeten verbonden worden met de woorden het fchepfel, hei redelyk fchepfel, het menschdom in 't algemeen; als te kennen gevende, dac de tyd komen zal, wanneer het geopenbaard zal worden, dat de menfchen in 't algemeen kinderen van God zyn , door hen allen daadlyk deelgenootsn te doen worden van eene heerlyke onftervelykheid. En dit komt my duidelyk voor des Apostels meening te zyn:-Ook zou .'er, myns achtens, zo de Man eene andere bedoeling had gehad, geen redengevend verband zyn tusfehen dit vers en de anderen, waar mede het verbonden is, zoo die voorgaan , als die volgen. In de voorgaande ver-  128 t De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid: verzen , had de Apostel dit befluit getrokken-, dat het lyden van brave Kristenen , tegen het gewigt van toekomftige heerlykheid vergeleken, vérre weg minder is dan deze; en zeer te regt waarlyk , indien 'er eens een tyd komen zal, wanneer het zal openbaar worden , dat het fchepfel, dat is, de menfchen in 't algemeen, in wêerwil van al het lyden, waar onder zy nu zuchten, Gods kinderen zyn, door dien zy ter onftervelykheid en glorie zullen worden toegelaten. Dan is dit een llerkklcmmende bewysreden. — Maar , is deze openbaring van de kinderen Gods van zulken aart, dat het fchepfel, of de kinderen der menfchen, daar by in het einde aller dingen geen voordeel hebben, waarom dan toch worden hunne zuchtingen, onder de wederwaardigheden van dit yde! leven, hier als een verlangen en wachten naar die openbaring voorgefteld ? Waarom toch zouden zy verlangen en reikhalzen naar'.eéne openbaring van heerlykheid, welke, ten hunnen aanzien, geene nuttigheid ter waereld zal aanbrengen? En hoe kan hun wachten op dat geen, 't welk zy nooit in eeuwigheid erlangen zullen, een bewys opleveren, dat het lyden van deugdzame Kristenen in waardy niet vergeleken jnoet wo'den met de heerlykheid, die omtrent hen zal ge'ópenbaard worden; gelyk men de woorden voor zoodanig bewys moet houden , wil men aan y*e deszelfs eigenlyke nadruk geven? Behalve dit , beteekent de openbaring van Gods kinderen , in dit 19 vers, (de lezer lette hier wel op) het zelfde met de verlosfing uit de dienstbaar'  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 129 baarheid der verdervenis in de heerlyke vryheid vah Gods kinderen, in het 2r vers; deze laatfte woorden bevatten zoo veel in zich als de eerfte, en geenen derzelven geven minder, te kennen dan eene heerlyke onfterflykheid. l\Tu wordt, jn dit 2r vers, bei fchepfel, de geheele fchepping, het algeheek menschdom, wel uitdruklyk tot het onderwerp van deze heerlyke onftervelykheid gemaakt; ja, van 't zelfde, fchepfel , het zelfde menschdom, 't welk der ydelheid onderworpen was geworden, volgens het 20 vers, wordt hier getuigd , dat het van dezelve verlost worden , en eene heerlyke onftervelykheid verkrygen zal. Derhalve is deze onftervelykheid de openbaring der kinderen, waar van in het 19 vers gefproken wordt, naar welke het fchepfel of 't menschdom verlangt en wacht. Als men de woorden uit dit oogpunt befchouwt, leveren dezelven een hecht verband op tusfehen de onderfcheiden deelen van des Apostels redenering hier ter plaatfe, daar dezelven , op eene andere wys begrepen, heel kwalyk famenhangen. , (29.) Want.'] Het woordje want, yag geeft hier zonneklaar te kennen, dat dit, en de volgende verzen , inkomen als de reden of het bewys, dat de menfchen in 't algemeen zoo ernttiglyk naar de openbaring van Gods kinderen wachten, dewyl daar door blyken zal, dat zy zyne kinderen zyn, door dien zy in het einde met onftervelykheid en eere gekroond zullen worden; naamlyk , om dat zy der ydelheid onderworpen xyn, niet door hunnen eigen fchuld, maar uit I hoof-  t 3<3 De lewyzen voor eene algemeene Zaligheid, hoofde eener Godlyke vastftelling , welke geenö plaats vond, eer 'er een genoegzamen grond voof dit wachten gegeven was (zie de 33 aanteekening). Het verdient onze aandagt, dat de redenering hier, met opzigt op derzelve eigenlyke bedoeling, volftrektlyk dezelve is met die in het V Hoofd, het 15 vers; Indien door de riiU* daad van eenen, velen of alle menfchen geflorven zyn, veel meer. is de genade — over die zelfde velen, of over alle menfchen overvloedig geweest; dat is , dit te onderftellen , is veel gelooflyker , dit te gelooven , veel redelyker; en de redenering is zeer overtuigende. Want indien de kinderen der menfchen , niet door eene moedwillige ongehoorzaamheid, waar aan zy zichzelven in perfoon mogen fchuldig gemaakt hebben, aan een ftaat van lyden onderworpen zyn; is het met de rede overeenkomftig te denken , dat zy niet tot den einde toe en voor altoos daar aan onderworpen blyven zullen, maar dat 'er plaats zal zyn voor de hoop, om eenmaal daar van bevryd te worden. En ware hec niet uit aanmerking van deze hoop, zoo kan, noch mag men niet onderftellen, ja, het zou eene beledi. ging der hoogstvolmaakte goedheid van het Opperwezen zyn , zoo men dan nog onderftellen wilde, dat de menfchen daar aan zouden onderworpen zyn. De Bisfchop van Londen, Sherlock (*) beredeneert dit ftuk vry naauw- keu- (*) Gebruik der Profetie; Eng. uitg. bl, 284,  Be bewyzên mr eene algemeene Zaligheid. 531 kemïgiyk: „ Wie hy ook zy (zegt Hy) die het 3, menschdom in zynen tegenwoordigen ftaat „ befchouwt, waar in het zelve niet door eene „ daad van zyn eigen wil gekomen, maar door „ zyn Maker en Regter geplaatst is; door eens zekere noodzaaklykhejd van geboorte en op„ voedinge, aan de onwetendheid en het by„ geloof onderworpen zynde; van velerlei „ zwakheden en driften , fchoon die niet uit 3, de bewustheid van eenige misdaad ontdaan, „ omringd; en die daar by, ter zeiver tyd, de ,, goedheid der Godlyke nature, en de liefde 3, der Godheid jegens hare fchepfelen in aan,, merking neemt, waar van de genegenheid 33 van natuuriyke ouders omtrent hun kroosc „ flechts een flaauw afbeeldfei is; zal gemaklyk j, zien kunnen, dat de tegenwoordige toeftand 3, der menfchen fterk voor de bermhartigheid „ pleit; — dat de natuur, met onuitfpreeklyke 3, zuchtingen, om hulp en verlosfing voor hare „ kinderen roept; — en dat 'er groote reden „ is, om van de goedheid des Allerhoogften te „ vertrouwen, dat Hy niet doof zal zyn voor „ haar gefchreeuw". En indedaad (gelyk Hy verder aanmerkt (*)) „Ware het niet van wegen de gegronde verwachting, dat, volgens Gods j, beloften, alle de ellenden en verwarringen in de waereld eindelyk uit zullen loopen op zyne 3, heerlykheid en 't welzyn der geenen, welken met lydzaamheid volharden in goed te doen; n 200 C) Bladz. S.9U i m.  131 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. zoo zou men moeten zeggen, dat het eene j, veel grooter bermhartigheid geweest zoude „ zyn , wanneer de Godheid een einde aan „ 't leven van twee ongelukkige menfchen ge„ maakt had, dan nu zy, door de voortplanting j, van boosheid en ellende, het leven cot vele duizende gedachten heeft doen voortduren". Met dezelfde veelbeteekenende bewysreden had de fchryver zoo uügefirekt en algemeen kunnen fpreken , als ik doe ; ook is zyn bewys , op eene andere wys begrepen, niet overtuigend. — En, zegt Hy, op eene andere plaats, (*) ,, het „ is niet te vermoeden , dat God de waereld „ met zoo vele zwakke ellendige fchepfelen „ zou hebben laten vervuld worden, by aldien „ Hy niet hadde voorgenomen , om dezelven tot voorwerpen zyner barmhartigheid te maken". (30.) Is der ydelheid Onderworpen.] Deze ydelheid fluit niet alleenlyk de ftervelykheid in zich, maar ook alle onvermydelyke rampfpoeden en onvol, naaktheden van dezen tegenwoordigen zwakken, hroozen, ftervelyken ftaat. Wy kunnen ons van de bedoeling des Apostels geen beter denkbeeld vormen , dan door den Prediker van Salomon raad te plegen, welke ons* kan overtuigen , dat 's menfchen leven op aarde in allen nadruk ydel is; inzonderheid, wanneer wy het geen hy daar zegt in vergelyking brengen met het geen wy in ons zeiven ontwaar worden. (3i0 (*) Pag. 286.  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 133 (3r.) Niet door eenig misdryf, in eigen perfoon gepleegd ] Dit meene ik dat dc eigcnlyke beteekenis is van de woorden av^ tao^x; welken men niet beter , dan met de woorden van Doétor Taylor, verklaren kan. Exoui *i mkus ons te kennen geven , dat ook dat zelfde fchepfel , het zelfde menschdom 't welk aan de ydelheid onderworpen was geworden, daar van eenmaal zoude worden bevryd ; 't welk ongelyk veel kragtiger wordt uitgedrukt, door met het voornaamwoord tm% te herhalen, dan wanneer 'er dat woord ware afgelaten. (36.) Van de flaverny verlost zal worden, enz.] Het zou de voorname zaak, die ik betogen wil, niet fchaden, zoo ik al toeftond, dat de gemeene vertaling, van de woorden itevfaeuUftrat enz. de echte is. Maar ik houde my echter verzekerd , dat zy 't niet is; en dac de zin, dien ik in myne uitbreiding of omfchryving daar aan gegeven heb, de voorkeur verdient. Want het is uit het ganfche beloop der fchriften van den Apostel Paulus blykbaar, niet alleen, dat het fchepfel, of het menschdom, onder de dienstbaarheid aan den dood, dat is, aan eenen broozen, fterflyken, verderflyken ftaat onderworpen is; maar ook, dat het zelve, ingevolge van deze dienstbaarheid, blootelyk onder de Wet, en, zonder de onderftelling van de genade of het Euangeli, mede aan ligchaamlyke of dierlyke lusten en. driften dienstbaar is. [Die is door my breedvoeriglyk bewezen in hec boek , dat ik te voren reeds verfcheiden malen heb aangehaald.] Deze be-  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 139 beteeken is fen der dienstbaarheid liggen zekerlyk* beiden opgefloten in die ydelheid, waar aan het fchepfel onderworpen is; derhalve moeten zy ook heiden in de daar tegen ge/lelde verlofing begrepen worden. Dan, en niet anders, zal de pleister, in dit geval (om my van eene gemeenzame vergelyking te bedienen) zoo breed als de wond: zyn , en op dezelve pasfen. Aldus wordt de. zaak opzettelyk door dezen zeiven Apostel (daar men wel opletten moet) voorgedragen, in het V hoofdftuk van dezen zelfden brief, gelyk wy te voren gezien hebben; en ik ben verzekerd, dat hy hier dezelfde zaak in het oog heefc. (37.) In de vryheid der geenen, enz.] Indien - ik de ware meening van des fchepfels verlosfing uit de dienstbaarheid der verdervenis heb opgegeven , dan is de omfchryving dezer woorden voorzeker regtmatig. De verklaring van de beide deelen van het vonnis fteunt op dezelfde reden. En men moet opmerken, dat de zin, dien wy aan deze verzen gehecht hebben, eene volmaakte overéénftemming uitmaakt tusfehen de redenering des Apostels hier, en in het V hoofddeel van dezen zelfden brief. De onderwerping van het fchepfel aan de ydelheid, in het 20 vers van dit hoofdftuk, is hec zelfde met den doorgang des doods tot alle menfchen, ingevolge waar van zy allen gezondigd hebben , in het 12 vers van het V hoofdftuk. En de verlosfing van dit zelfde fchepfel, 't welk der ydelheid onderworpen was, uit de dienstbaarheid der ver. dervenis tot de heerlyke vryheid van Gods kinderen, in  14© De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid, in het 2 r vers van dit VIII hoofddeel, is, in beteekenis , juist het zelfde met die vrye gift, welke over alle menfchen ter regtvaerdigmakinge des levens gekomen is, en hen tot het leven bekwaam zal maken, door hen daadlyk deugdzame en rechtvaerdige menfchen te maken, volgens het 18 en 19 vers van het andere hoofdftuk. De Apostel heeft, zonder eenigen twyfel, dezelfde algemeene gedachten voor zyn geest gehad , in het fchryven van beide^ deze verzen; gelyk terftond vollediger blyken zal. (33.) Want.'] Zoo't my voorkomt, hebben de uitleggers geen behoorlyk acht geflagen op het ware verband van dit woordje want y*(; 't welk men noch met het voorgaande 21 , noch met het 20 vers, maar met het 19 verbinden moet, gelyk ik in de omfchryving gedaan heb. De Apostel had, ter toelichtinge van het 17 en 18 vers, in het 19 vers, gezegd, dat het fchepfel met allen ernst naar de openbaring der kinderen van God wacht en verlangt. Eer hy nu voortgaat , om te bewyzen, dat het fchepfel op de gezegde wys daadlyk wacht, ftelt hy 'er het 20 en 2! vers tusfehen beiden , welken men dus zeer wel als eene tufchenreden mag houden, gefchikt, om te doen zien, dat dit wachten en verlangen heel redelyk is , en op goede gronden fteunt. Na dat hy dit afgehandeld heeft, gaat hy nu, in het 52 vers, de zaak, welke hy in het 19 vers beweerd had, nader bewyzen. Als men zich de woorden in die licht voorftelt, is het woordje want, in het 20 vers, zoo wel als in  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 141 in het 22, in de famenfchakeiing met het 19 vers verbonden; doch ftrekt niet ter betoog van dezelfde zaak. Het eerfte want toont de redelykheid aan van 't geen hy gefield had; het laatfte de waarheid van de zaak: En als men 't verband dus bcgrypt, is 'er, in beide deze woordjes, en in de geheele pasfage, waar toe dezelven behooren, veel eigenaartigheid, overéénftemming en kragt. (39.) Gezucht heeft — verlangende naar de verlosfing.'} Deze verlosfing , naar welke de ganfche fchepping , of het algeheele menschdom hier als verlangende wordt voorgefteid, ziet op de openbaring van Gods kinderen, hunne bevryding van de verdervenis, en verheffing tot eene onftervdyke heerlykheid, getyk in fommigen der boven/taande aanmerkingen verklaard is. Het verband der redenering maakt dit noodzaaklyk. Dan , hoe, zal men vragen, kan dit wezen ? Hoe kan het ganfche menschdom naar deze verlosfing verlangen , en op dezelve wachten, daar niet dan een zeer kleen gedeelte van de waereld der menfchen iets weet aangaande het verkrygbare van zulk eene verlosfing? Hier op heefc Doctor Taylor, in zyne aanteekening op deze plaats, naar myn oordeel , een zeer duidelyk en voldoenend antwoord gegeven. Zie hierzyne woorden ; „ Wy weten, dat, gelyk de Apostel in „ het 22 vers zegt , geheel het menschdom „ onder de rampfpoeden en wederwaardigheden „ van deze tegenwoordige waereld zucht, der„ zeiver onvolkomenheid en ydelheid gevoelen- » de,  142 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. „ de, en dat het zelve gevolglyk naar iets beters „ verlangen moet. En, fchoon de menfchen ,, niet weten, waar in dat betere eigenlyk gelej, gen zy, Wist echter de Apostel dit wel; ert „ overeenkomftig zyne eigen kennis, en niet de hunne , fpreekt hy hier. Volgens zyne „ eigen kundigheid , zegt hy ftelliger wyze, 5, waar in hunne verwachting zal uitioopen, 5, Hun ernflig wachten was in de daad, fchoon ,, zy hier van onkundig waren, een wachten op ,, de openbaring van Gods kinderen: En in het „ 20 en 2f vers, bewyst hy dit nader (Hier voor zoude ik liever zeggen, dat hy de redelykheid daar van bewyst. Zie de 38 aanteekening); „ onderftellende dus, dat de Kristenen ; aan „ we.ken hy fchrcef, hier van onkundig wezen „ zouden: ten bewyze, dat, wanneer hy ver- zekert, dat het menschdom naar de verlosfing „ van het lyden dezes ydelen levens ernjliglyk „ verlangt , hy niet fpreekt van 't geene de 3, Heidenen, of ook de Kristenen daar van ver„ ftonden of geloofden waar te zyn. Verder „ is het eene goede aanmerking, welke Doftor 5, Whitby, op deze plaats maakt, dat, naam5, lyk, 'in de taal der Heilige Schrift, begeerte „ en verlangen aan fchepfelen wordt tocgefchre„ ven, met betrekking tot zaken, waar aan zy 5, gebrek hebben, en welker bezitting.ten harer 5> voordeel ltrekken zou, fchoon zy van der„ zeiver aart niet iets, hoe genoemd, onderfchei„ denlyk weten. In dezen zin wordt de Mesfiasi 3, voor zyne verfchyning , de wensch van alle „ volfen genoemd; Haggai II: ft* (40.)  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 143 (40.) Nu.~] Het oorfpronglyk woord is ii\ •C welk, myns achtens, niet door en, 'gelyk in onze Bybels, en by de meeste Uicleggers gevonden wordt, maar door nu behoort te worden vertaald. Zoo 't my voorkomt, gaat "de Apostel, in dit vers, de zaak, waar mede hy zich had bezig gehouden, op het geval der Kristenen, om wier wil hy dezelve ter bane gebragt had, toepasfen. Als of hy gezegd had; „ Gylieden ziet , dat de algeheele waereld der menfchen door daden toont, dac zy naar eenen zekeren beteren ftaat verlangt en wacht, dewyl zy onder het lyden van dit ydel leven , waar aan zy onderworpen is, zucht:" Nu, dit is ook ten aanzien van ons, Kristenen , waarachtig. De alwyze God heeft de zaken zoo gefchikt, dat ook wy, op eene gelyke wys, onder de verfcheiden wederwaardigheden van 't leven zuchten, 't weik eene daad is, die ingewikkeld te kennen geeft, of aanwyst, dat wy op de verlosfing wachten, voor als nog in geene daadlyke bezitting daar van gefteld zynde. (4-.) Die de eerftelingen van den Geest hebben.] Misfchien bedoelt de Apostel, door de woorden, tijv «wa^jj» rtu mtvptiTtt, meer, dan de uitleggers doorgaans begrepen hebben. Zeker is het, dat hy hier een toefpeling maakt op de gewoonte der Joden, om naamlyk de eerftelingen van hunnen oogst aan God te offeren; welke opoffering niet alleen die vruchten, maar ook al de rest, heiligde. En kan hy, door deze toefpeling, ons niet hebben wilien opleiden, om  144 Be bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. pm te denken, niet alleen, dat deze Kristenen de eerften waren, welken de giften en genaden van den Geest ontvangen hadden ; maar ook, dat deze giften en genaden , welken aan hun waren gegeven , een voorproef, pand of onderpand waren van 'c geen , op Gods tyd, en wyze, aan de rest van het menschdom zoude gefcbonkeri worden? Indien men deze Kristenen dus als de eerjielingen, en het geheele geflacht der menfchen als den volgenden oogst befchouwt, zal zulks met des Apostels redenering wonderlyk wel ftroo* ken, en een voortreffelyken zin aan zyne wootden geven. Ook zyn 'er andere texten , die deze opvatting begunftigen. Zoo zegt Apostel Jakobus, in het 18 vers van het eerfte hoofdftuk van zyn brief, van zichzelven , en de Kristenen, aan wien hy fchreef; „ Naar zyn eigen wil heeft Hy ons gebaard door het woord der waarheid" (n? to ttvai yifiea tin»e,xw T'v* Tft"' tfVT«w xTdrpusTwn) op dat wy een zekere eerjleling van zyne fchepfelen zouden zyn. Waar toe had. God deze Kristenen gebaard ? Indien wy met de woorden van Apostel Petrus, in zyn tweeden brief, Hoofdftuk I: 3, 4, 5, mogen ant: woorden , dan was het , tot eene levende hope. Waar op? ,,Op eeneonverdervelyke, onbevlekte en onverwelklyke ervenis, die in de hemelen voor ons bewaard wordt, om in den laatften tyd geopenbaard te worden". En, nadien zy dus gebaard waren, met oogmerk, op dat zy de eer/telingen zouden zyn (toi» «ut»u xTis-fxaToiv) yan Gods fchepfelen , zyne redelyke fchepfelen * het  ï)e bewyzen voor eene algemeene Zaligheid, 145 het menschdom, kan ik niet anders zien, of deze fchepfelen, in betrekking tot welken deze Kristenen de eerflelingen genoemd worden, moeten in dezelfde algemeene hoop deelen, in zoo verre dat zy d it ook eindelyk allen het gehoopte goed zullen kunnen genieten. De toepaffing op de Joo'fche eerflelingen leidt ons , op eene zeer natuurlyke en ongedwongen wys, tot deze geT dachten op: en kan anderszins bezwaarlyk goed verklaard worden. — Al verder ftrekt ook dit niet weinig ter bevestiginge van dien zin, welken wy aan des Apostels toefpeling hechten, indien wy' in acht nemen , wat ons vooral geleerd wordt, als de Apostel 1 Kor XV: 20, Kristus de eerfleling noemt der geenen,. die ontjhpen zyn$ a7ïaew t&v xssoi^uéküï : Hier. wordt immers zeker niet mede gemeend, dat Kristus de eerfte was, die uit den dood isopgeftaan; maar wel, dat hy de eerfte was, die als een onderpand en -waarborg of verzekering opltond, dat alle kinderen der menfchen hoofd voor hoofd ook zouden öpftaan. Zyne verryzenis heiligde,, in overeenkomst met de eerflelingen onder de Wet, de geheele waereld der menfchen, en was by de Godheid , in haar oogmerk , gefchikt , tot eene aankondiging, dac de verryzenis van alle menfchen zoo zekerlyk op de verryzenis van den Kristus Zou volgen, als de geheele oogst op de eerflelingen volgt. £n dit is ook de ware meening van dien eernaam , welke den Kristus gegeven wordt, Kolosf [: j 8 en Openb. 1: 5. irganeroKOf 1% rui liK^m, eerstgeboren uit den dood. Zoo heeft de K ge.  146 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. gemeene overzetting hét uitgedrukt; en teregt, indien door den eerstgeborenen niet Hechts de eerfte bedoeld wordt, die uit den dood opgedaan is; maar de voornaamfte, de opperfte, de eerfte in voortreflykheid, van dat huisgezin, of van dit kinderen, welken, na den dood, wederom herleven zullen; wordende de opftanding van Kristus hier als het onderpand van de hunne aangemerkt. En deze uitdrukking, op deze wys verftaan zynde, kan ons dienen ter inleidinge in den regten zin van dien betwisten text, Kolosf. I: 15, waar de Apostel, van Kristus fprekende , hem noemt ,met den naam van a^wTOTsits; TttLSYfi scTiirewy , den eerstgeborenen van alle fchepfelen, gelyk die woorden in onze Bibels worden overgezet; en zeker zeer eigenaartiglyk, mits wy, door alle fchepfelen, maar alle redelyke fchepfelen, in deze benedenwaereld, verftaan; (Deze doch is de beteekenis van de fpreekwys 7rK■> uit zyne volheid allen ontvangen hebben genade voor genade," Joh. I: 14, 16. En het is met opzigt tof deze zelfde volheid, dewelke in Kristus gefteld is, om door Hem medegedeeld te worden aan het gevallen menschdom, dat wy lezen, van „ de volheid van Hem, die alles in allen vervuld," Ephcz. I: 23. De Heer Pierce, in tegenftelling van den Heer Locke en van de meeste Uitleggeren, verftaat deze woorden , „ die alles in allen vervult", niet van Kristus, maar van God; Hy drukt zich in zyne aanteekening op Kolosf. I: 19, dus uit: ,, Wanneer wy in „• aanmerking nemen de wydluftige bewoor„ dingen, met welken de Apostel onmiddelyk „ te voren gefproken had van God den Vader, „ uit wien Hy alle dingen, die in Kristus zeiven 5, waren, ontleende, en deze uitdrukking ver„ gelyken met het geen Hy van den Vader zegt „ Ephez. IV: 6. „ Eén God en Vader van „ allen, die boven allen, en in u allen is;" cn „ met 1 Kor. Xll: 6. „ Het is dezelfde God, „ die alles in allen werkt": Zoo vinde ik my „ ook meer genegen, om den Vader te verftaan „ door Hem, die alles in allen vervult". Dan deze naauwkeurige Uitlegger nam voorzeker niet in behoorlyke overweging, dat, offchoon de Vader is boven allen , in allen , de Vader van allen, en de werker van alles in allen, Hy echter  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 159 ter niets door zich ze]ven onmiddellyk verricht, maar alles door cn langs de tusfchenkomende werking van zynen Zoon Jefus den Kristus. Want al de overgaande volheid der Godheid woont in hem, en werdt in hem geplaatst juist tot dit oogmerk, dac dezelve door Hem aan de gevallene waereld zoude medegedeeld worden. En, indedaad, deze volheid in Kristus geplaatst zynde , is Hy opgevaren verre boven alle hemelen, Qvx TrA^ari) rot ir}v«0; maar indien zy alreeds gefcheiden zy (san St kxi xve}^n) > dac zy ongetrouwd blyve, of met haren man verzoene (y.xrxxxxyijTi>>y'; dat is, dat zy wederom van flaat verwisfele, en tot hare vorige levenswys met 'hem wederkeer e. In- alle de overige plaatfen van 't Nieuwe Testament, waar dit woord voorkomt, wordt het gebruikt met betrekking tot de groote zaak van behoudenis door Jefus Kristus ,• maar nogthans heeft het dezelfde algemeene beteekenis, ten minden eene, die duidelyk daar mede overeenkomt. Deze is desfelfs bedoelde beteekenis hier ter plaatfe. En wy zullen te gereeder hier van overtuigd worden, zoo wy ons herinneren, dac 'er door de misdaad van den éénen mensch Adam, cn hec veroordeelende vtnnis vaji God hier uit ontdaande, niet alleen in den ftaat  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid, i Ö3 'ftaat van geheel zyn nakomelingschap, maar ook van alle andere dingen in deze lagere fchepping, dat is, gelyk het hier wordt uitgedrukt, in de dingen, die op aarde, en die in den hemel, die om. de aarde is, zyn, eene verandering gekomen is. En 't was indedaad door deze verwisfeling des vor/pronglyken ftaats van den hemel en de aarde, dat zy voegzaam gelegenheid gaven tot die ydel'. heid, droefheid en dood, waar aan het Gode behaagde het ganfche menschdom te onderwerpen, liet is waar , dat in het derde haofdft.uk vari Gcnefis de aarde alleen genoemd wordt, als om 'des menfchen wil vervloekt zynde, dat is, als veranderd zynde van derzelver ootfpronglyken ftaat, om de aanleidende gelegenheid te worden tot de droefenisfen en den dood van 't gevallen menschdom: Dan, door de aarde moet men hier de ganfche benedenwaereld verftaan , niet flechts de aarde zelf, maar ook den hemel, die haar omringt. Gevolglyk, wanneer 'er gezegd wordt, „ het heefc Gode behaagd alle dingen, zoo die in den hemel, als die Op aarde zyn, met zich zeiven te verzoenen"; zoo is de meening dui- . delyk , dat Hy haren ftaat wederom veranderd, en terug gebragt heeft tot dien, waar in zy oorfpronglyk verkeerden. En dit verricht hebbende, wil Hy ook daadlyk zorge dragen, om het oogmerk zyner barmhartigheid hier in te vervullen. Deze uitlegging der woorden komt wonder fchoon overeen met het geen de fchriftuur elders zegt, met betrekking toe alle dingen, hier door verftaande de onbezielde waereld, en het menschh 2 dom  15+ &e l^wyzen voor eene algemeene Zaligheid. dom als de voornaamfte bewooners van dezelve. Wy zullen dit aangelegen ftuk nog eenigzins meer in bet byzonder trachten op te helderen. Deze is de meening der fchriftuur, met betrekking tot alle dingen in de onbezielde waereld. Van hier deze woorden van onzen Zaligmaker, Matth. xix: 28. ,, Gy, die my gevolgd zyt, Ook zelfs in de wedergeboorte , zult zitten op twaalf troonen — ". Het woord 7t»\tyyivt verzoend aantreffen , uitgezonderd eenen, van welken ik zoo aanftonds gelegenheid zal hebben nader te fprekcn. En, offchoon dezelven, niet in elke plaats, juist dezelfde zaak beteekenen, zyn ze nogthans altoos verbonden met- en gegrond op- die verandering van flaat, Welke aan alle menfchen gemeen is, en ten aanzien van welke de Apostel Paulus ons geleerd heefc dus te redenkavelen; indien wy aldus van ftaat veranderd zyn, zullen wy veel meer eindelyk eens door Kristus behouden worden: verklarende Hy tevens, dat het voorname voordeel van deze ftaatsverandering hier in gelegen is, dat wy door dezelve in beter omHandigheden geplaatst zyn geworden, dan waar in wy zouden geweest zyn , zoo de val niet ware tusfehen beiden gekomen ; nademaal de flaat, in welken wy gekomen zyn, by den eindelyken afloop van Gods plan , zekerlyk zai eindigen in zulk eenen, waar in wy voor eeuwig, als regtvaardige perfoonen , in leven heerfchen zullen. : Dit alleen wil ik hier nog by voegen, dat het geene op de door ons tot dus verre toegelichte woorden volgt, de uitlegging , welke wy aan M (j§<  178 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheld. dezelven gegeven hebben, ongemeen fterk begunltigt. Want, na dat de Apostel gezegd had: „Het behaagde den Vader, door Jefus Kristus, alle dingen tot zich zeiven te verzoenen," laat hy 'er onmiddellyk op volgen, zich tot de bekeerden uit het Heidendom wendende : ,, En u, „ die eertyds vervreemd, cn vyanden waart in „ uw verftand, door booze werken, heefc Hy „ echter ook nu verzoend, in het ligchaam van „ zyn vleesch , door den dood , cm u voor „ Hem heilig, en onberispelyk, en onbefchul,,'delyk te fteilen ; indien gy volharde in bet „ geloof, gegrond en geworteld , en van de „ hoop van 'c Euangeli , 'c welk gy gehoord „ hebt, u niet laat afrukken". — Even als of hy zeide ; „ Gy, gekristende Heidenen, aan welken ik nu fchryf, gy zeiven zyc een duidelyk bewys voor de waarheid van dat geen, 't welk ik zoo even aangemerkt heb, dat het naam'yk den Vader behaagd heeft, om dcor Jefus den Kristus alle dingen wederom tot zich zeiven te verzoenen; want, fchoon gy lieden eertyds (w#t£), zo het febeen, van God verlaten waart, vervreemd zynde van zyn kerk, (vreemdelingen van Israels burgerfchap , gelyk de Apostel zich uitdrukt, Efef. II: 12.) en ten zynen aanzien vyanden in uw verftand, door booze werken; beeft Hy echter hm, in dezen Euangelidag, tt gelykerhand met de Joden onder het veelvermogend middel der verzoeninge geplaatst, 't welk zyne wysheid uitgedacht, en zyne goedheid daar gefield heeft, door den dood van het vleeschlyk lig-  Ds bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 179 iigchaam van Kristus , ten einde dat gy lieden die zedelyke verandering in u zeiven moogt uitwerken, waar door gy heilig, onberisplyk, en tmbefchuldelyk in zyne oogen worden zult: En dit zal het gevolg zyn van uw voorregt, dat gy onder de Euangelimiddelen van verzoening geplaatst zyt, indien gy maar in het geloof volhardt , gegrond en geworteld , en u van de hoop des Euangeü's, 't welk gy gehoord hebt, niet laat afrukken". Vervolgens zegt de Apostel , dat het Euangeli, het welke deze Kolosfenfen gehoord hebben , ingevolge van Gods welbehagen , om alle dingen te verzoenen, aan ieder fchepfel onder den hemel gepredikt is. Dan gaat hy van zich zeiven fpreken, als een bedienaar van dit Euangeli , en als tot een bedienaar van hetzelve aangej'leid, om ie vervullen het Woord van God, naamlyk de verborgenheid, die verborgen geweest is van (alle) eeuwen en geflachten. Welke was deze verborgenheid? Gemeenlyk verftaan 'er de Uitleggers Gods voornemen door, om de Heidenen tot zyn zichtbaar Koningryk toetelaten. Maar zonder eenige bedenking, moet men hier aan een verhevener en meer beteekenenden zin denken. In één woord , dit geheim voor de vorige gedachten , was geen ander, dan het voornemen van God, om den ftaat van de ganfche waereld, door den dood van zynen Zoon Jefus Kristus , op de verklaarde wys, te veranderen. Gevolglyk, is dit het geheim, het welk n u , in den Euangelidag, openbaar gemaakt was. Want, ter uitvoeringe van Gods welbehagen, om alle dinM 2 ^  18d De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. gen te verzoenen» was het onderfcheid tusfehen Jood en Heiden weggenomen , en Kristus, de hoop der heerlykheid» gelykelyk aan alle menfthert verkondigd : zoo fpreekt de Apostel , in het 28 vers : „ Denwelken wy prediken , vermanende een iegelyk mensch, en leerende een iegelyk mensch, in ai ie wysheid, op dat wy een iegelyk mensch zouden volmaakt (lellen in Kri tus Jefus". Wy zullen gelegenheid hebben, om deze dingen vollediger te verklaren en te bevestigen by de behandeling van den naastvolgenden fchriftuurtext , welke mede tot onze tegenwoordige algemeene voorfielling behoort , en tot welken ik nu derhalve overga. Men vindt denzelven, Efef. I: 9, 10. „ Ons „ bekend gemaakt hebbende de verborgenheid „ van zynen wil, naar zyn welbehagen, 't welk „ Hy voorgenomen had in zich zeiven, om, , in de bedeeling van de volheid der tyden, „ wederom alles tot één te vergaderen door Kris„ tus, beiden dat in den hemei, en dat op de „ aarde is, en wel door Hem". De dingen in den hemel en op de aarde beteekenen hier het zelfde, als in den vorigen text : zoo dat wy geenszins behoeven verlegen te zyn, om te dezer plaatfe, derzelver meening optefpooren, indien wy, in die andere plaats, eene goede verklaring gegeven hebben. En het geene daar genoemd wordt de verzoening van alle dingen door God tot zich zeiven, wordt hier voorgefteld met de woorden, alles wederom tot een te vergaderen: gelyk de woorden, i»«i$(imh*«<«' T* ff*.™, in onze Bibels vertaald  De bewyztn voor eene algemeene Zaligheid. 1:81 taald zyn. Om een klaar begrip te geven van da zaken, welken de Apostel bedoeld beeft, kunnen wy gevoeglyk dit volgende aanmerken. K«(p«a*ioi», van -het welk MXK-$ctxci.lu in één geheel famenbrengen het geene te voren in hy zonderheden was voorgefteld. Zoo zegt de Apostel Paulus, na alle de onderfcheiden piigten, weiken wy onzen naasten verfchuldigd zyn, opgefteld te hebben, Rom. XIII: 9. „ Zoo 'er eenig ander gebod is, t» t«): het worde hoofdzaaklyk begrepen in dit, gy zult uwen naasten liefhebben gelyk u zelvcn". Op gelyke wyze kan men van febapen , die verllrooid waren , en tot ééne kudde vergaderd worden, eigenaartiglyk zeggen, «^^«a^t»,. M 3 Zoo  £8» De bewyzén voot eené algemeene Zaligheid. 'Zoo gebruikt men ook dit woord voegzaam van foldaten , die van eikanderen waren geraakt, wanneer ze tot ééne bende worden gebragt. En in deze zelfde algemeene beteekenis, wordt dit woord, met even zoo veel eigenaartigheid, gebruikt, ten aanzien van alle dingen, die in den hemel eii op de aarde zyn. Door den val en deszelfs gevolgen, zyn deze dingen in een verbro^ ken, vaneengefcheiden. en ordenloozen ftaat geraakt; en bet welbehagen van God, om de zeiven uit haren tegenwoordigen van elkander gerukten en ongeördcnden ftaat, weden ebrengen in eenen ftaat van behoorlyke ondergefchiktheid, kan zeer bekvvaamlyk uitgedrukt worden door de fpreekwys, «.ic/xi^xKa.m««>u*iwoiK»tufoi^xi ra itcu^et. verklaren, zal de zin op het zelfde uitkomen, en dezelfde gedachten uitdrukken , welke de fpreekwys Kolosf. I: 20 gebezigd, *^>c«t*aa«. |«< t* 7t*v7* , eigenlyk bedoelt. Deze text en die andere komen nog in meer opzigten met elkander overeen. Want, gelyk 'daar ter plaatfe worde gezegd, zoo wordt ook hier te kennen gegeven, dat alle deze dingen in den (4.O Het verdient gevolglyk onze opmerking, dat de dingen, in het tweede Hoofdftuk V3n dezen brief, bet a vers, worden voorgefteld als in een ftaat van ongehoorzaamheid aan Gsds gezag, en van. onderwerping aan een vreemd hoofd, een onregtma-f Etge macht-; te weten, aan den Vorst van de magt des luebts.  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. ijlden hemel en op de aarde, uit den ftaat, waar in zy door den val geraakt zyn, in eenen we! onderfchikten en onderworpen ftaat, door Kristus, zullen gebragt worden: Zoo, meen ik, moeten de woorden , iV t« X{,fa, vertaald worden, en nier. in Kristus, gelyk in onze (Engel, fchej Eibels, Het zelfde moet ik ook zeggen van tv «vt«1 dit moet niet, in hem, maar doof hem, dat-is, Kristus, worden overgezet. Het denkbeeld, het welk de Apostel ons wil inboezemen , is baari.jykel.yfc dit; dat Jefus Kristus de perfoon, die doorluchtige bedienaar is, welken God te werk *i!de ftellen in het uitvoeren dezer terugbrenging of verzoening. Dit is buiten allen twyfel gefteld, in de plaats, Kolosf I: 20. Want daar vindt men de woorden h u-jtcv door Hem , dat is , Kristus: Ja zelfs herhaalt de Apostel , om zich, over deze zaak, op eene nadrukfyke en fterke wys uittedrukken , de woorden; ik zeg, Si avrov. En, dewyl £v avrai, in dezen text, by wys van herhaling , voor* komt, na dat 'er gezegd was, evrw^s-», zoo is het onbetwistbaar, dat men het vertalen moet, door hem, dat is Kristus: gelyk de woorden ef» avrtv in de gelykluidende plaats vertaald moeten worden. Verder verdient het aangemerkt te wordeii, dat van deze herbrenging van alle dingen gefproken wordt als van zoodanig iets, het welk Gode behaagt te volvoeren , cntvopixv -roy srA.8£#/*«T0f tm xeii(>a>v, in de bedeeling van de volheid der tyden; dat is, in die tyden, welken onder M' 5 de  186* De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. de bediening van Jefus , den Kristus , vallen. Want , gelyk deze zelfde Apostel aanmerkt, Gal. IV: 4. „ Gód heeft zynen Zoon gezonden, •té tjAJs T» «,A))§«jM* Tsu ^«fou, toen de volheid des tyds gekomen was". Hetzelve algemeene tydvak wordt in beiden de texten bedoeld , te weten, de tyd, wanneer Gods Koningryk in de handen , of onder het beftier van Jefus Kristus berust. En dit wordt genoemd de volheid van den tyd, of der tyden , om dat die tyd niet Icwam, voor dat de tyden, die hier toe den weg banen moesten, naar het bellek des Allerhoogflcn , volkomenlyk verflreken , voorbygegaan of, vervuld waren, (45). Dit alleen moet hier nog voorre") Het is eene goede aanmerking van Rapbelius, Wanneer hy fchryft; „ de volheid des tyds wordt dan gezegd gekomen te zyn, als de allerlaatfte ©ogenblikken van dien tyd, welke, naar de bepaling, vooraf moest gaan, voorbygegaan zyn. ■ Zoo noemt men de volheid des levens, wanneer iemand 80 jaren bereikc heefc, het welk thans de langde leeftyd is, welke den mensch vergund wordt". By Herodotus (lib. III. p. 192.) vroeg de Koning der Ethiopiër s aan de Gezanten der Perfen, y^ov woeov iaxk^txt» mriif Titemt fa', hoe lang een Per/taan op zyn langst leefde ? Zy gaven Hem ten andwoord , OyDuKomx trtx £&>it tc^wia» «vS^i fAXKgcTXTev itgoKwrfjxi, dat op zyn langst aan een Man 80 jaren levens worden toegelegd. Men moet derhalve dit voor geene Hebreeuwfche manier van fpreken houden , gelyk Beza wil. Ook worck het «woord n-A^am? gebruikt Van eenen vervulden tyd, by den zelfden fchryver, (L. III. p. 3140 0 M#yo? É/3«ir 446.  l88 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. gemaakt, is, dat Hy alle dingen, beiden, die in de luchthemelen , en die op de aarde zyn, uit derzelver tegenwoordigen onthei?terden cn ordenloozen ftaat, herbrengen zal tot een eendragcig, welgefchikt en behoorlyk onderworpen geheel; en dat Hy dit, niet onmiddelyk door zich zeiven , maar door de werkzaamheid en tusfchenkomst van Zyn Zoon Jefus Kristus verrichten zal, en wel llaande het tydperk van zyne Middelaars bediening, het welk een aanvang nam met de volkomene vervulling van dien tyd, welke hier toe den weg vooraf banen moest, en duren zal , tot dat Hy het Koningkryk aan den Vader zal overgeven, wanneer God alles in allen wezen zal. Het zal eene toegevoegde bevestiging van de echtheid der bovenftaande verklaring van deze fchriftuurplaats zyn, indien wy al verder hare beftaanbaarheid met het geen 'er op den text volgt, ja met den ganfchpn brief aanwyzen. Men gelieve dan in aanmerking te nemen; dat de Apostel, in deze verzen, gefproken hebbende van Gods voornemen, om alle dingen, door Kristus , wederom tot één wel ondergefchikt geheel te brengen, 'er onmiddelyk de volgende woorden, ten bewyze, dat Hy daadlyk zoodanig een wigtig plan bezig was uittevoeren, op laat volgen; „ In welken wy ook een erfdeel ver„ kregen hebben, zynde te voren verordineerd „ naar het voornemen van Hem, die alle din„ gen werkt naar den raad van zyn eigen wil; j, op dat wy zouden zyn tot prys van zyne „ heer-  J De lewy&en voor eene algemeene Zaligheid, i „ heerlykheid , wy, die het eerst op Kristus gehoopt hebben: op welken gy ook hoopt, na dat gy het woord der waarheid , het „ Euangeli van uwe zaligheid, gehoord hebt; „ in welken gy ook, na dat gy geloofd hebt, „ zyt verzegeld geworden met dien beloofden „ Heiligen Geest, welke het onderpand is van „ onze erfenis, tot de verkryginge der verlos„ finge, tot prys van zyne heerlykheid". Even als of hy gezegd had, ,, Door Hem zyn wy Heidenen , ter uitvoeringc van die heerlyk en wyduitgeftrekt plan der Godlyke genade, in het gemeen met de joden , deelgenoten geworden van zulk een ftaat, waar in wy op eene Euangelifche wyze eene erfenis verkrygen (40), niet, ge- (46) Euangelifche ivyze eene erfenis te verkrygen.~\ Hec woord, hier gebruikt, is txAYieoc^uzv; hec welk de lieer Lncke, voorgegaan door Doet, Hummend in eenen lydlyken zin op.vat, in welken toy zyne erfenis geworden zyn; in plaats van in Welken wy eene erfenis verkregen hebben: ,, Dir was, ze^c Hy, de wys, „op welke God van zyn volk, de Israëliërs, „ fprak, van welken Hy zegt, Deur. XXXII: 9. ,, ües Heeren deel is zyn volk, Jakob is hec lot „ zynen erve." Zie ook Deur. IV: 20. — 1 Kon. „ Vflljgr, en andere plaatfen." Maar de Apostel voert die in de volgende verzen duidelyk aan, om het geen hy te voren gezegd had, toetelichten, of te bewyzen, te weten, dac hec Gods voornemen was, om alle dingen door Kristus tot één te vergaderen. Zoo ook in den boven verklaarden text, Kol. I: 19, 20. opgemerkt hebbende „ dat hec des Vaders welbehagen was, om alle dingen tot zich  190 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. gelyk aan die van het aardfche Kanaan, maar eene erfenis, welke hemelsch , onverdervelyk en eeuwig is, zynde wy bier toe te voren gc' zeiven te verzoenen," gaat by voort, om het geen hy opgemerkt had, optehelderen, door te zeggen, „ En u, Heidenen, welken eertyds van God vervreemd waart, heefc Hy nu verzoend." In beide plaatfen bedoeld hy kennelyk een en hetzelfde. Te weten, niet, dat deze Heidenen aireede deelgenoten waren van die verandering, welke hen gefebikt maakte voor- en daadlyk deel deed verkrygen aan- de bemelfcbe erfenis; maar dat zy in eenen ftaat gefteld waren, waar in zy, volgens den aart van het Euangeli , deze zedelyke verandering in zich zeiven te wege gebragt hebbende, en aldus gefebikt gemaakt zynde voor- ook daadlyk deel verkrygen zouden indeze erfenis. Daarom verdient, het geen de Apostel in de eerstgenoemde van deze plaatfen zegt, onze opmerking; ,, Indien gy volhardt in hec geloof, en V niec laat afrukken van de hoop van 't Euangeli." En deze zelfde voorwaarde worde hier ook ftilzwygend onder verftaan. „ Wy hebben een erfdeel verkregen," dat is, zyn in zulk eenen ftaat gebragt, waar in wy, op eene Euangelifche wys, dezelve verkrygen zullen; en wy kunnen gezegd worden, dezelve daadlyk verkregen te hebben, indien wy in bet geloof maar volharden , en het Euangeli niet verzaken. De Apostel wil hier mede ons niec te kennen geven, als of de toelating der Heidenen tot het Euangeliscb Koningkryk de vervulling ware van Gods voornemen en welbehagen, om alle dingen tot één te vergaderen, of alle dingen te verzoenen; wanc dit is alleenlyk een middel, 'c welk gefchikt is ter jKreiking van dit einde: welk middel, ten aanzien van  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 191 gefchikt, overeenkomftïg het voornemen van Hem, die alle dingen werkt naar den raad van zynen van velen , zonder vrucht kan , en ook daadlyk za! bevonden worden ; uit hoofde dac zy in bet geloof niet wilden volharden, en aan bet Euangeli enbeisceglyk vast blyven houden. Dit is echter geen bewys, dat het groote eogmerk van God, orn alie dingen te vergaderen en te verzoenen, niet volkotnenlyk ter uitvoeringe zal gebragt worden. Want dit is alleenlyk een middel ter bevordering van dit wigcis; plan; en wanneer dit zyn loop zal gehad hebben, zullen 'er andere bedeelingen, ter voortzetting van dit zelfde oogmerk, geopend worden, gelyk wy naderhand zien zullen. Dcdt. Hammond zegt ; „ Het Koninglyk handfcbrift heefc niet hec woord tKXn°uifaitiv, maar exA^ijuev, wy waren geroepen" De fchryver der nieuwe Engelfche overzetting van het Nieuwe Testament zegt „ in dri» onderfcheidene handfchrifcen vindt men WAj^ubk. Hier mede ftemt Wolf overeen in zyne aanteekening op deze plaats, zeggende; „ Eenige weinige affchrifcen lezen bca^» ; doch (gelyk hy 'er te' regt by voegt} door een fout der affchryveren, zoo ik meen, welken de beteekenis van dat andera woord niec genoeg begrepen hebben." En in de daad het is niec waarfchynlyk, dat zulk een zeldzaam woord als iRtof«$nf*f»een woord, het welk nergens elders in het geheele Niewe Testament voorkomt, in een of ander affchrifc zal ingeflopen zyn, byaldien het in den oorfpronglyken 'test niet gedaan had: Integendeel, laat het zich veel gevoeglyker onderftellen, dat tK\^n(Atv, 't welk een zee'x gemeen woord is , door een of ander affchryver welke de beteekenis van v/M^riUiv niec wel ver» ftond, in de plaats van hstzelve gefield is»  to.2 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid* Zynen eigen wil: En wy, de eerfte Heidenen * die op de heerlykheid in Kristus gehoopt hebben (47), zyn in eenen flaat, gebragt, waar in wy op eene met het Euangeli overeenkomende wyze deze erfenis verkrygen mogen , op dac wy tot prys van Gods heerlykheid zyn zouden. Ook gy, Efefifche Heidenen, zyt in Kristus, na dat gy het woord der waarheid, de blymaar van 't Euangeli gehoord hebc, op dezelfde wys, van deze erfenis deelgenoten geworden: (48) Ook gy zyt, na dac gy in Hem geloofd hebt, door » de eerfte Heidenen, die op de heerlykheid in Kristus gehoopt hebben.'] In het oorfpronglyke ftaat tyots 7tfott\nmuTói{ tv ru> yjisw, de beteekenis van welke woorden wy kunnen leeren uit Kolosf. I: 27. "Waar de Apostel, fprekende van het Fluangeli, hec welk onder de Heidenen gepredikt was, hetzelve tioemt ai uuiv niKitis Tysiïo^rn, Kristus onder U de hope der heerlykheid. En zeer bekwaamlyk kunnen de Heidenen , die het eerst hec Kristendorri omhelst hebben , voorgefteld worden als zulken, welken bet eerst op de heerlykheid in Kristus gehoopt lebben, om dat dit, in het tweede Hoofdftuk van dezen zelfden brief, het ia vers, als eene der kenmerken voorkomt, welken de Apostel op hen in hunnen voormaligen Heidenfchen ftaat toepast, naamlyk, dat zy waren t*.itü*w t%o>1iv, geene hoop hebbende, dat is te zeggen , geene Euangelifche hoop, zulk eene hoop, als waar toe de grondfiag in het Euangeli op billyke voorwaarden gelegd wordt. ' (48) Ook gy , Efefifche Heidenen, zyt in Kriitus, enz.] De Heer Locke onderdek, zoo het my voorkomt, te regt, dac niet alleen in de woor-  ■ De bewyzen vqor eene algemeene Zaligheid, rog door den beloofden Heiligen Geest, beiden met 'wonderdadige gaven en Kristelyke genaden f49} ■verzegeld geworden ; welke verzegeling door den beloofden Geest het onderpand of de verzekering is van onze erf mis , van die erfenis, aan welke wy en gy beiden nu, volgens eene met den tv ai kxi ifëuf eene uitlating is , maar ook dat dezelven met het werkwoord ty.^u^r; moeren aangevuld worden. Gevolglyk heb ik ze in dier voege aangevuld, fchoon in zulk eenen zin, waar in ik van oordeel ben, dat dit woord 'er onder verftaan moet worden. Niet, dat deze aanvulling, of die van gehoopt hebben in onze Bibels, een van beiden .volftrektlyk noodzaaklyk is; want hec vers kan ook alcius, zonder deze aanvullingen, worden overgezet; ., In welken ook gy, Efefifche HeidenèTi, na dat gy het woord der waarheid, het Euangeli van uwe zaligheid gehoord hebt, ik zeg, in welken ook gy, na dat gy hetzelve geloofd hebt, zyt verzegeld geworden enz." Dan, de zin zal veel gemaklyker, .en de ganfche redenering veel nadruklyker zyn, indien wy onderfiellen , dat de Apostel, in het elfde veis, fpreekc van de eerfte Heidenen, die het Euangeli geloof gaven , en in dit vers , van de Efefiers, welken na hen geloovig geworden waren; .en dac hy dus hen beiden in eenen gelyken ftaat fielt, om naamlyk op eene Euangelifche wys de erfenis deelachtig te worden. (49) Met wonderdadige gaven en genaden enz,] Hec is zeker, dac de Heilige Geest beloofd en daadlyk verleend worde, beiden in de wonderdadige gaven en in de bristlyke genaden. Daarom fchync de aart der zake te vorderen, dat beide deze dingen', :hec eerfte zoo wel als hec laatfte , door die verN ze-  %y\ De bewyzen voor eene algmeene Zaligheid. met het Euangeli overeenkomende wys , deel verkrygen kunnen; vers n, 13, „ tot de verkregen verlosfing" (5°) °U tot °P den dag der verloifmge (Hoofdftuk IV: 30), de aanneming tot kinderen , waar na wy wachten (Rom. VIII: 21» 23>) de verlosfing van ons ligchaam" die zegeling door den Heiligen Geest gemeend wordt, welke hier als een pand, onderpand of bewys van de "toekomende erfenis wordt voorgefteld. Alleenlyk moet men zich wel te binnen brengen, dat de wonderdadige gaven een pand of verzekering zyn van niets anders, dan van de waarheid van "t Euangeli, waar in de bemelfcbe erfenis als een verkrygbaar goed wordt afgefchetst: Daar integendeel de wezenlykheid der kristelyke genaden in de harten van hen, die Telooven, een pand of ondeipand is, dat zy nu reeds met de daad deelgenooteu zyn ran het regt tot deze erfenis. (50) Tot de verkregen verlosfing ] In het oorfpronglyke leest men w artoKur^jiutv TSi^nrttimiEene^uitdrukking, die den uitleggeren veel moeite heefc gemaakt, zoo wy mogen oordeelen uic het geen zy 'er over gezegd hebben. Ik mene, dac ik den waren zin in de omfchryving heb u'tgedrukr. «TroAurjaw beteeken: gemeenlyk verlosfing, vrykooping, het zelfde mee het geen de Apostel noemt dit verlosfing van het ligchaam , de vrytnaking van de verderfenis, met de overbrenging in een flaat van heerlyke onft er fly kb ei d. ntpvowru beteekent eigenlyk verkryging, aankoop, bezitting. Het voorzetzel *is heefc dikwyls de kragt om een zekeren tyd te bepalen , en komt over één met ons woord tet, crelyk in onze overzetting. Voorbeelden, terftavinge hier van, zyn te bekend, om hier in het byzonder te mei-  ï)e bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 195 die Kristus ons veroorzaakt heefc, wanneer wy „ van de dienstbaarheid der verderfenis verlost, en in de heerlyke vryheid van Gods kinderen gebragt zullen zyn; " ten einde dat ook gyÜeden, zoo wel als wyt tot prys der heerlykheid van Gods genade wezen raoogt." — De Apostel gaat vervolgeus, na dat hy voor deze geloovigë Heidenen gedankt , en het goede hun heefc toegebeden, over, om van Kristus te fpreken, a's van dien doorluchtigen perfoon, „ welken God aan zyne rechterhand geplaatst heeft in de hemelen, verre boven alle overheid, en kragt, en melden. Indien wy nu aan het woord mgimi^ur. een zelfftandig naamwoord, in den tweeden naamval, de kragt coefebryven van een byvoeglyk woord, (waar v.-«n men in de Schrift Veel voorbeelden aantreft, en nog twee in het vorige vers, te weten, bet woord der waarheid voor bet waarachtig woord• en de Geest der belofte voor den beloofden Geest} dan kan de fpreekwys , w pe&tKvtfwïi tns ttki^mis^ bekwaamlyk worden overgezet tot, tot op de verkregen verlosfing, dat is, den dag, den tyd, wanneer de verlosfing, door Kristus te wege gebragt, daadlyk als eene erfenis zal bezeten worden. Deze fchynt my de natuurlykfte woordfehikking van deze fpreekwys ; en dezelve komt met des Apostels algemeene oogmerk in deze plaats van de Heilige Schrift volmaaktlyk overeen. De overzetting in onze (Engelfche) Bibels is, om het op zyn best te noemen, duister uitgedrukt, en in dier voege, dat dezelve voor vele lezers bezwaarlyk te verftaan zy. De lezer moge zelf oordeelen , of ik ze in een beter licht geplaatst heb. N 2  ioö De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. en magt, en hcerfchappy, en allen naam, welke genoemd wordt, niet alleert in deze waereld, maar ook in de toekomftige; en onder wiens voeten Hy alle dingen gezet heeft, gevende hem tot een hoofd over alle dingen aan de kerk, welke zyn ligchaam is, de vervulling des geenen, die alles in allen vervult." En waar]yk, even dit, dat God den Kristus verre boven alle dingen gezet, en alles onder zyne voeten gefield, en hem ten Hoofd? over alle dingen gegeven heeft, en wel in dier voege , dat hy de waardigheid zou bekleeden van eenen, die alles in allen vervult, even dit, zegge ik, is zulk eene daad* tyke verklaring van zyn voornemen , om alles wederom door hem tot. één te vergaderen, als welke volkomenlyk dat geen regtvaardigt, het welke wy over hetzelve gezegd hebben. Indedaad, de Apostel heeft niet alleen in dit Hoofdftuk, maar ook dezen geheelcn brief door, het oog op de herbrenging van alle dingen tot één, 'door Jefus den Kristus. Van hier is het, dat hy van de eenheid van elke zaak fpreekt, welke tot dat groote voornemen van Gods genade betrekking heeft: „ 'Er is, zegt hy, Hoofdftuk IV: 4-6, één Eigchaam , één Geest, ééne Hoop, één Heer, één Geloof, één Doop, één God , de Vader van allen , welke boven allen, en door allen, en in u allen is." En, naardien Kristus „ verre boven alle hemelen op• gevaren is, op dat hy alle dingen vervullen zou. de," volgens het 10 vers; zoo wil hy ook tot dit einde gaven uitdeelen, naar vers 13, pv&ti KJ,  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid, x^' KXTXVTr^UfliV 01 KCDITiS Ui Tffir «U9&wt , 5, tot dat wy allen zullen gekomen zyn tot de eenheid van geloof, — tot een volmaakt man, tot de mate der grootte der volheid van Kristus." Indien wy nu deze medcdeeling van gaven in verband befchomven met Gods voornemen, om alles door Jefus Kristus tot één te vergaderen; en tevens met de doorluchtigheid van den perfoon van Kristus, als welke alles in alles vervult; met' zyne plaatfmg aan Gods regterhand ten Hoofde 1 over alles, en wel tot dit einde, op dat hy alle. dingen vervullen mogt: indien wy, zeg ik, deze uKdèefirig der gaven in dit licht befchouv/en, zal het redelyker en met de natuur der zake overeenkomftiger zyn, de voortduring derzelve te onderftellen, niet alleen ftaande de tegenwoordige bediening van Gods koningryk, maar ook, tot dat elk byzonder lid van het menschlyk geftacht zal gekomen zyn tot zulk eene eenheid in geloof en kennis, weike gevorderd wordt, om, in eenen geestlyken zin, een volwasfen man te zyn, ' die in zekere evenredigheid gelyk is aan de vol. heid van de geestlyke grootte van Jefus Kristus. Als men eene andere uitlegging aan deze woorden geeft, kan onmoogiyk des Apostels redenering in dezen brief zoo wel famenhangen, noch ook eenen zoo volledigen en heerlyken zin opleveren. En het is nog met opzigt tot deze zelfde herbrenging van alle dingen tot één geheel, dat de Apostel, Hoofdftuk II: 14, van Joden en Heidenen fpreekt, als beiden één gemaakt zynde, ' N 3 en,  198 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. en, in het 16 vers, als beiden met God in één ligchaarn verzoend zynde , door het kruis van Kristus. Het is eene groote misvatting, wanneer men denkt, gelyk vele uitleggers doen, dat deze inlyving beiden van Joden cn Heidenen in ééne kerk, dit gemeene declgenootfchap aan de zigtbare voordeden en voorregten van het Euangelisch Koningkryk, de eenige zaak is, welke de Apostel bedoelt. Het is waar , dit is een gedeelte van zyn oogmerk, maar niet het geheel. Het afbreken van de middelmuur des affcbeidfels, welke God voormaals gemaakt had, en we'ke Jood en Heiden van een fcheidde, en het zoodanig inrichten der dingen, dat zy beiden één kerklyk gemotfehap zouden uitmaken, en gemcenfcbuplykc voorregten, beloften , voordeden en hoop uit de Euangelifche bedeeling genieten, was zekerlyk eene der aanleidende miJdelen, om, ingevolge van 's Hcilands Kruisdood, het uitgebreid en doorluchtig plan des Allerhoogften, om naamlyk alles wederom tot één te brengen , volkomenlyk uittevoeren. Maar echter was de daarftelling van het eerfte nog geenszins de volvoering van Gods voornemen , om alk dingen tot één te vergaderen. Hetzelve was alleenlyk een middel, tot dit einde ftrekkende; welk einde , indien het door dit middel niet bereikt zal worden, (gelyk zeker is) van fommige andere middelen, die meer kragt zullen doen, in andere bedeelingen van Gods Koningryk , zal gevolgd worde; 1; gelyk wy elders, op zyn plaats, zullen aantoonen. De verborgenheid derhalve, waar  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 199 waar van, in dezen brief met zulk eene toegenegenheid en ophef, door den Apostel gefproken Wordt, it, nier. de toelating der Heidenen tot Gods zigthaar Koningryk , op zich zelf befchouwd; maar wel hunne toelating tot hetzelve als een middel befchouwd, het welke wysfelyk en kragt. dadig gefehikc is, om de uitvoering van Gods wigtig oogmerk, van net welke wy nu fpreken, bevordcrlyk te zyn. Om deze reden is het opmerkiyk, dat de Apostel niet alleen zegt, in den text , welken wy tot nu toe behandeld heb, ben, dat God ons de verborgenheid van zyn wil, welke ily by zich zeiven had voorgenomen, heefc bekend gemaakt; maar ook tevens verklaart, wat hy door deze verborgenheid bedoek, Hellende dezelve hier in gelegen te zyn, „ dat lly, in de bedeeling van de volheid der tyden, alle dingen, beiden, die in den hemel, cn die op de aarde zyn, door Kristus tot één wil vergaderen." Deze is dan de zaak, welke 'er bedoeld wordt door „ de verborgenheid, die, in andere gedachten, den kinderen der menfchen niet was bekend gemaakt," dat is te zeggen, hun zoo niet bekend gemaakt, op zulk eene klare, volledige, ontwikkelde wyze, 'als nu, onder hec Euangeli, het welk den Apostelen en Profeten , door den Geest geopenbaard is, gelyk Paulus fpreekt, in het 5 vers van het III Hoofdftuk. En deze is de zaak, welke 'er bedoeid wordt door de verborgenheid, die, naar het zeggen van den zelfden Apostel, in het 3 vers van dit Hoofdftuk, „ hem door openbaring was N 4 me-  zoo De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. medegedeeld, gelyk hy te voren (Hoofdftuk X: 9, 10) kortelyk gefchreven had"; welke verborgenheid, zoo als hy dezelve, in het 6 vers, voorftelt, hier in gelegen is, dat „ de Heidenen mede erfgenamen zyn zouden, en van hetzelfde Jjgchaam, en deelgenooten van de beloften in Kristus, door het Euangeli." Men moet hier wel in acht nemen, dat de verborgenheid, van welke de Apostel fpreekt, in dit derde Hoofdftuk, dezelfde verborgenheid is, van dewelke by in het eerfte Hoofdftuk gehandeld had; want hy zegt uitdruklyk, dat hy te voren daar van met weinigen gefchreven had. Wanneer hy derhalve, j'n dit 111 Hoofdftuk, deze verborgenheid hier in doet beftaan, „ dat de Heidenen mede erfgenamen zouden zyn , en van hetzelfde ligchaam,, en deelgenooten van Gods beloften in Kristus,"' moet men de meening niet enkel bepalen tot de toelating der Heidenen tot het zigebaar Koningryk van het Euangeli, in zoo verre zy met de Joden in deszelfs voorregten gemeenfchaplyk zouden deelen. Dit moge ééne der bedoelde' zaken zyn, (in dien zin naamlyk, in welken wy het verklaard hebben) maar echter is het geenszins het voornaamfte. Het geen de Apostel' aller byzonder st en in de voornaamfte plaats bedoelt, is, dat doorluchtige plan, het welk de Allerhoogftc by zich zelf heeft ontworpen , overeenkomftig met het welke, beiden, Joden en Heidenen, dat is, hec algeheele menschdom, medeerfgenamen waren, cn in dier voege famen veréénigd, dac zy één en hetzelfde ligchaam uitmaak-  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 201 maakten, en gemeenfchaplyke deelgenooten waren van 't eeuwig leven , het welke , in Jefus den Kristus, de groote belofte is van het Euangeli. Daarom roemt de Apostel, in het 8 en 9 vers, hier op, als op eene uitmuntende eer, welke hem gegeven was, dat God hem tot een dienaar van deze groote verborgenheid van zyn wil gemaakt had. „ Aan my , zegc'Hy, die ik minder ben dan deminfte van alle heiligen, is deze genade'• gegeven, dat ik onder de Heidenen den onnafpeurlyken rykdom van Kristus zoude prediken, • en allen menfchen zoude doen zien , welke de gemeenfchap der verborgenheid zy, welke, van het begin der waereld, verborgen geweest is in Gode ; welke alle dingen gefchapen heeft , door Jefus Kristus" Gy merkt wel , de Apostel moest, als Gods dienaar, aan alle menfchen doen zien hunne gemeenfchap, of deelgenootfchap aan de verborgenheid , welke «tts tuv »iuvm , van vorige eeuwen , in Gode verborgen geweest is. Welke verborgenheid nu was deze ? Duidelyk,' zyn welbehagen, het welk Hy hadt voorgenomenin zich zeiven (Hoofdftuk I: 9. ro) om',, door Kristus wederom alle dingen tot één te vergaderen;" of dat voornemen van Hem, volgens het, welke (gelyk 'er, in dit III HoofJltuk aan het 6 vers, wordt te kennen gegeven) beiden, Joden en Heidenen, dat is, de geheele waereld' der menfchen, aangefteld zyn tot medeërfgenamen, tot één verborgen ligchaam, en tot gemeenfchaplyke deelgenooten van het eeuwig leven , als, zynde de groote zaak, welke in het Euangeli. IN 5 b@.  ^03 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. beloofd en bedoeld wordt. En dat alle men. schen deze verborgenheid , dit voornemen des Allcrboogft.cn , zien, en wel zoo zien zouden, dat zy hunne gemeenschap , hun deelgenooifchap aan hetzelve, fchoon dit te voren een geheim, eene in Gode verborgen zaak geweest was, zouden hennen , wordt op eene zeer kragtige wys te verftaan gegeven in deze opmerkelyke woorden van het 9 vers , ,, welke all: dingen gefchapen heeft door Jefus Kristus". De uitleggers zyn doorgaans zeer verlegen, om den famenhang van deze woorden met de redenering , van welke zy een gedeelte uitmaken , wel voortelteilen. De groote Locke, niet kunnende begrypen, hoe dit, dat God alle dingen gefehape.fi heeft door Jefus Kristus, in den gewonen letterlyken zin , kan te pasfe komen by-, en verbonden zyn met- de zaak, welke de Apostel hier eigeniyk zoekt te bewyzen, oordeelt het noodzaaklyk, om de woorden figuurlyk, dat is te zeggen , van de nieuwe fchepping te verftaan. „ Indien men (zegt hy) dezelven op eenige andere wys verklaart, zal men Paulus tot een losfen fchryver, en een zwakken betooger maken; — welke zaken byfleepc, die ter waereld niet iets tot zyn beftek doen, en van geen invloed of belang zyn in het ftuk, dat hy onder handen heeft". Men zie zyne aanteekening ter dezer plaatfe. Maar het licht, het welk wy over zyne redenering verfpreid hebben, toont alierduidelykst aan, dat 'er eene byzondere nadruk in ligt opgeiloten, wanneer hy hier den Kris-  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 203 Kristus voorftclt, als den perfoon, door welken God alle dingen gefchapen heeft, niet in een oneigenlyken, maar in den letterlyken zin van deze woorden. Trouwens, heefc God alle dingen, in deze beneden waereld, door Jefus gefchapen, dan kondoHy ook geen voegfamer bewindsman te werk Hellen , om de verborgenheid , welke Hy, by zich zeif had voorgenomen , naamlyk, de herbrenging van alles uit den tegenwoordigen uit elkander gerukten en crdcnloczen ftaat tot een wel geordend en onder gefchikt geheel , ter uitvoer tc brengen. En , gelyk Hy alle dingen , zonder, uitzondering, door Jefus Kristus gefchapen heefc, zoo is het ccn hoogden redelyk om te denken, dat, dewyl Hy hem. tot zyn grooten bewindsman, zyn eerften dienaar in. de gewigtige zaak van 's waerelds herftelling gemaakt heefc, Hy ook in dit opzigt algemeen zal handelen, en alle dingen, zonder eenig onderfcheid , als één geheel, tot dén brengen, en aan zich onderwerpen. Indien, 'er, in deze beneden waereld, het een of ander ware, 't welk door Jefus Kristus niec gefchapen ware, zulks zoude kunnen worden aangemerkt, als niec begrepen te zyn in het plan der hofidlinge ,•. maar nu alle dingen, zonder bepaling, door hem gefchapen zyn; zoo is het eene zeer waarfchynlyke , en alleszins geloofverdienende waarheid, dat ook alles wederom door hem in, cencn welfamenhangenden ftaat, en een lehooriyk onder gefchikt geheel zal gebragt worden. Kortom,' indien God alle menfchen, zoo wel als alle andere, dingen, 'in deze waereld, door zynen Zoon  20.J. De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. Jefus Kristus gefchapen heefc, kunnen wy hier uic gemaklyk opmaken, hoe Hy hunne algemeene vader zy , naar Mal. 11: 10 ; en, indien Hy hun vader is, hoe zy dan zyne kinderen zyn; en indien zy kinderen zyn , hoe voegzaam, eigenaartig en redelyk hec dan zy, daC zy ook medeërfgenamen en gczamcnlyke deelgenooten van dien gelukjlaat zyn zullen , welke Hy befloten heefc, dac plaats zal grypen, wanneer Hy alle dingen tot één zal vergaderd hebben , onder het bewind van dien zelfden Jefus den Kristus, door •wien Hy, in het eerfte, dezelven allen gefchapen heeft. Wanneer men de woorden des Apostels in dit hcht beziet, ftraalt 'er een rykdom van overeenftemming en fchoonhcid , van wysheid en goedheid, in het plan 'van God, en in deszelfs uitvoering, ten aanzien van deze onze waereld door: in zoo verre Hy niet alleen alle dingen in dezelve door Jefus Kristus gemaakt heefc, maar ook dezelven uit haren tegenwoordigen van elkander gerukten en ordenloozen ftaat, waar in zy door den val zyn gekomen, in êènheerlyk en volkomenlyk ondergefchikt geheel wil te rug brengen; en dit doen wil door den zelfden Jefus Kristus, door wiens werkzaamheid Hy dezelven , in het begin, gefchapen had. Men kan hier verder opmerken , dat dit de ware mecning is van de verborgenheid, die verborgen was van alle tyden en geflachten, waar van, te dezer zake , zoo dikwyls en te regt, door den Apostel Paulus, in alle zyne brieven, met zoo veel ophef melding gemaakt wordt. Wel mogt  De bewyzen voor eene algemene Zaligheid. 205 mogt hy van dezelve in dezer voege fpreken, Kol. 11: 2, 3, „ de verborgenheid van God den Vader en van Kristus, ir^ dewelke co naamlyk verborgenheid, niet, in den welken, t. w. Kristus, gelyk in onze Bibels) alle de fchatten van wysheid en kennis verborgen zyn." Wel mogt hy 1 Kor. II: 7, 8, zeggen, ,, wy fpreken de wysheid Gods in verborgenheid, die bedekt was, welke God te voren geordineerd heeft tot onzer heerlykheid, eer de waereld was: welke niemand van de overften dezer waereld gekend heeft; want , indien zy ze gekend hadden , zouden zy den Heer der heerlykheid niet gekruist hebben (51)." In één woord, wel mogt hy uitroepen, Rom. X!: 33. „ ö diepte des rykdoms, der wysheid en der kennisfe Gods! hoe ondoorgrondelyk zyn zyne oordeelen, hoe onuitvindlyk zyn zyne wegen!" Deze uitroep nam haren oor- C50 Het verdient onze opmerking, dat de woorden , welke niemand -van de overfien dezer waereld enz. ons den weg baant ter ontdekkinge van de ware reden , waarom het voornemen van God , cm alle dingen te verzoenen, en tot één te vergaderen, voor de vorige tyden en gefachten eene verborgenheid gebleven en geheim gehouden was. De dood van Kristus was een grondtrek in her ontwerp der verzoening, her groote middel tbc deszelfs geheele daarftelling; Ware dit Godlyk plan door den Geest aan de vorige ge/lachten geopenbaard geworden , gelyk; het daar na ontdekt is , had het, menfehelyker wyze , niet ter uitvoer kunnen gebragt worden; Want,  2o5 De bewyzen voor eent algemeene Zaligheid. oorfprong uit de wonderlyke vvyze, op welke deze verborgenheid , de zaligheid van Joden ea 'Heidenen, dat is, van Het algeheele menschdom, ter uitvoer moest gebragt worden , naamlyk, door hen, elk op hunne beurt, algemeen aan het ongeloof over te laten; want, zoo zegt de Apostel, vers 32 , „ God heeft hen allen te famen in het ongeloof befloten fV«vs;cAei fpreekt; Om ons van dit verfchil regt te doen oordeelen, moeten wy den geheelen text raadplegen , van welken de betwiste woorden een gedeelte uitmaken. Dezelve luidt dus: ,, Ik vermane daarom, dat voor alle dingen gedaan worden fmeekingen , gebeden, voorbiddingen , dankzeggingen voor alle menfchen; voor Koningen, en voor allen, die in hoogheid zyn ; op dat wy een gerust en Uil leven mogen leiden in alle godzaligheid,en eerbaarheid. Want dit is goed en aangenaam voor God, onzen behouder; welke wil, dat alle menfchen zalig worden , en ter kennisfe van waarheid komen. Want 'er is één God, en één Middelaar tusfehen God en het menschdom , de mensch Kristus Jefus; die zich zelf gegeven heeft ten randfoen voor allen, tot een getuigenis op zyn eigen tyd." JSu is de vraag maar, wie 'er bedoeld worden door alle menfchen, welken God wil, dat zalig worden, of alle menfchen hoofd voor hoofd, of allerlei foorten van menfchen ? Het fchynt my toe buiten allen twyfel gefteld te moeten worden , dat de Apostel het eerfte bedoelt; en wel, om deze twee redenen. i. Gods wil, dat alle menfchen zaüg worden, komt hier in als eene aanklemmende reden, om den voorgaanden pligt, te weten, „om voor alle menfchen te bidden,'" nader aan te dringen. Ge. (f) De bominum generihus, non fingulis per fonts, o?all ranks or forts of men, not of all individuals. .  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 209 GevoJglyk moeten wy door alle menfchen , in de aandringende reden , dezelfde perfonen verftaan , die wy verftaan in den pligt, welke voorgefteld wordt: Anderszins zouden wy den Apostel zonder cenigen floczin doen redeneeren. Nu, alle menfchen zyn buiten twyfel, in den algemeenften zin , de voorwerpen van den pligt, die hier wordt aanbevoien. Het is voor alle menfchen , zonder eenige uitzondering , dat wy vermaand worden te bidden. Derhalve zyn ook alle menfchen, zonder uitzondering, de perfonen, welken bedoeld worden door allen, die God wil, of begeert, dat zalig worden zullen. 2. De reden, welke gegeven wordt, waarom God wil dat alle menfchen zalig worden , is, om dat 'er is één God, en één Middelaar tufchen God en het menschdom, de menfche Kristus Jefus. Dit nu is eene reden, welke zich gelyklyk\oi alle menfchen, zonder eenige bepaling, uitftrekt. 'Er is één God: d. i. alle menfchen hebben één en denzelfden God en Vader. God is even zoo zeker de God van den eenen mensch, als van den anderen; '£r is derhalve dezelfde reden om te denken , dat Hy de zaligheid van den eenen, als van den anderen mensch begeren zal. De eigenlyke beteekenis en volledige nadruk van deze woorden mogen wy uit deze vry gelykluidenden opmaken, Rom. II!: 29, 30. „ Is Hy de God van de Joden alleen ? Is Hy ook niet de God der Heidenen? Ja, ook van de Heidenen: nademaal het één en dezelfde God is, welke de O ber  gio De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. befnyrjenis regtvaerdigen zal uic het geloof, en dar voorhuid door het geloof (52)." Op gelyke wys mogen wy ook hier ter plaatfe redeneren; Is God de God alleen van een kleen gedeelte des menschdoms? Is Hy niet de God en de Vader van alle kinderen der menfchen? Ja, gewisfelyk is Hy dit; En wil derhalve gelyklyk hen allen door het geloof van het Euangeli regtvaerdigen. liet andere gedeelte van de reden ftrekt zich insgelyks uit tot alle menfchen , zonder onderfcheid ; t. w. „ 'er is één Middelaar tusfehen God en het menschdom, de mensch Kristus Jefus:' De partyen, tusfehen welken de mensch Jefus als Middelaar verkeert, zyn God en de menfchen, dat is, alle menfchen in 't algemeen, (52) Doel. Benfon vertaalt dit 30 vers, in zyne aanreekening op i Tim. II: 5, in dezer voege: Want het is een en dezelfde God, welke de geloovigt Joden (7i(£i-cur,v iz -n-^iusi) en de geloovige Heidenen (Mi cr/^oS^ixv feil. tz 7Tt;iu;} zal regtvaerdigen, door bet geloof van 't Euangeli Qia t>;; Wccosj. De eigeraartigheid dezer overzetting behaagde my terftond, fchoon de gemelde DoStor dezelve blootlyk vermeit, zonder iets ter Uavinge by te brengen. Dezelve is ook de eenige , welke ik ooit gezien heb , waar in ik kon.ie berusten. Ware het hier eens gefchikte plaats, het zoude my geene moeite kos:en , om de redenen , waarom deze vertaling boven de geuone de voorkeur verdient, den lezer aan de aandacht te brengen, en dezelve tegen alle tegenwerpingen, welken, naar myn inzien, daax tegen kunnen worden ingebragt, te verdedigen.  ï)e bewyzen voor eene algemeene Zaligheld, iii meen, het geheele gejlacht der menfchen; en niel Hechtsfommige menfchen, in onderfcheijing van anderen. Geene reden voorzeker, geene reden althans , welke eenigermate proef houdt, kan men bybrengen, waarom de mensch Jefus Kristus het Middelaars ambt zou waarnemen tusfehen God en tusfehen fommige menfchen alleen , met uiifluiting van de anderen. En het Komt my indedaad waarfchynlyk voor , dat Jefus hier opzeclyk onder den naam van den mensch wordt voargciteld , om te kennen te geven, dat de menfchen, het ganfche menschdom, eene van die partyen uitmaken, ten gevalle van welken, in 't algemeen, fly het Middelaars ambt aanvaard heeft. Weshalve 'er geene reden meer is, om te twisten, of men hier door alle menfchen het menschdom in *p gemeen te verftaan hebbe. Dit zal vervolgens blyken ontegenzeggelyk klaar te' zyn. In de tweede plaats, heeft mcri voorgewend, dat 'er geen zeker verband is tusfehen den wil van God, dat alle menfchen zalig worden, en hunne daadlyke eindelyke zaligwording ; vermits deze wil, deze begeerte van God, hoe firèrk en hartlyk dezelve wezen moge , door de menfchen zelf kan tegengewerkt worden. God kan, ingevolge van dezen zynen wil, zedelyke midd ten in 't werk (lellen , ten einde alle menfchen mogen zalig worden; maar de menfchen konnen! tevens, naardien zy vrywerkende wezens zyn, deze middelen niet wel gebruiken, en, in wederwil van Gods goeden wil, dat zy zalig zouden wor0 % den#  tl2 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. den , evenwel een eindelyk verderf over zich zeiven halen. Om hier op te antwoorden , beken ik gereedlyk, dat, dewyl menfchen vrywerkende wezens zyn, zy ook het vermogen hebben, om tegenfland te bieden aan- of zich te verzeilen tegen die middelen, welken God, uit hoofde van zynen ernftigen wil, om hen zalig te maken, bekwaam moge oordeelen, ten hunnen aanzien in het werk te Hellen ; welke magt zekerlyk niet met geweld overmeesterd moet, noch ook indedaad overmeesterd kan worden , behoudens het zedelyk werkvermogen der menfchen. Maar dan moet men my tevens toeftemmen, dat zy de magt hebben, om zoo wel een goed als een kwaad gebruik van deze middelen te maken, en die magt konnen uköeffenen met volkomen toef/temming van hunnen wil. En, indien God in waarheid hunne zaligheid begeert, wat noodzaak is 'er dan, om te onderllellen, dat zyne begeerte ten einde toe en in alle eeuwigheid zal tierydeld worden, door der menfchen hardnekkige weigering, om zich naar die middelen te fchikken, welken Hy ter voldoening van zyne begeerte aanwendt? Is, vraag ik, de oneindige wysheid, door oneindige goedheid aangevuurd, cn door oneindige magt verzeld , niet inftaat, om, ten aanzien van alle menfchen, een ontwerp uit te vinden en daar te Hellen, het welke, by de uitkomst, onfeilbaar op hunne zaligwording zal iiidoopen, zonder eenige inbreuk te maken op hunnen vryen wil, of andere middelen aan te wen^.  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 213 wenden, dan alleen zulken, die zedelyk en redelyk zyn, en daarom ook met het karakter van hun, a's zedelyk werkende wezens overeenkomen ? Het komt my voor, eene zware belediging te zyn voor dat wezen, het welk oneindigiyk volmaakt is, wanneer men onderfteld, dat hetzelve ten einde toe onvermogend is, om op eene zedelyke wys zelf, de zwakheid, dwaasheid en hardnekkigheid van zulke weinig beteekenende fchepfelen, als wy menfchen zyn , met eenen goeden ukflag tegentegaan. En is God inftaat, om te gelyk met het geen de menfchen, als zedelyk werkende en verjlandige wezens doen , hunne zaligheid daar te ftellen, dan beken ik gaarne, niet anders te kunnen zien, of zulk eene verklaring, wanneer men zegt, Hy wil dat zy zalig zullen worden, geeft, in het wezen der zaak, en volgens eene voegzame uitlegging, hetzelfde te kennen, als of men zich dus had uitgedrukt; Hy wilde hen by de uitkomst daadlyk zalig maken. Want, is God waarachtig inftaat om hen zalig te maken; dan zyn de uitdrukkingen, Hy wil, dat zy zalig worden zullen, en Hy maakt hen by de uitkomst zalig, van dien aart, dat zy kunnen yèrwisfeld worden : Ten zy wy ongerymdlyk onderftellen wilden, dat God hartelyk kan willen , dat zy zalig worden, en echter die middelen daar toe geenszins in 't werk Hellen, welken Hy in zyne magt heeft aan te wenden, en welken, zoo Hy ze wilde in 'c werk ftellen , zekerlyk hunne zaligwording met de daad zouden daarJlellen. Het ftaat my vry , om voor my zelf O 3 te  H4 De bewyzen vnór eene algemeene tnllgheld. te verklaren , dat eene openbaring, van zulk een wezen., als God is, afkomftig, waar in z->ndcr omwegen regtftreeks verzekerd wordt, dat Hy •wil , dat alle v enfchen zalig worden tullen , by my eene genoegzame reden is, om te gclöovén, dat zy eindelyk allen zalig wor 'en zullen. TrólK wens, is deze wil, deze begeerte by Hern opregt, wat zou dan, bid ik u, de datidlyke uitvoering van dezelve in den weg zyn ? Zullen wy den mensch tegen God ftellen, en gaan zeggen, dat voor de dwaasheid en hardnekkigheid des eerften, de oneindige wysheid, kennis en magt van den iaatftcn Zwichten moeten? De enkele vermelding van zulk eene verregaande ongerymdheid is eene genoegzame wederlegging van dezelve. — Dan, het zal nog vollediger b'yken, dat Gods wil, .om alle menfchen zalig te maken, ten zekerften verbonden is met hunner aller eindlyke zaligwording, wanneer wy zullen aantoonen, gelyk wy zoo aanflonds doen zul-, len , dac 'er, uit hoofde van deze begeerte, of dezen goeden wil, welke Gode eigen is. al zulke jHiddeleh daadlyk zullen worden gebruikt, als welken over alle menfchen de overhand hebben zullen, en hen, als zedelyke wezens, op eene zedelyke w}ts, toebereiden tot een eeuwig heerfchen in een gelukzalig leven. Inmiddels wil ik hier , by het geen aireede gezegd is, nog voegen, dat deze woorden, in, liet 6 vers , welke zich zelf gegeven heeft een yaridzoen voer allen, de vei klaring, welke wy aan dje, vorige wooiden van het 4 vers, welke vil, dat  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 215 dat alle menfchen zalig worden, gegeven hebben, by uitnemendheid begunftigen. Want, voigens derzelver verband , zyn ze gefchikt , om de waarheid van dezen nader te ftavcn. Even als of de Apostel gezegd had; „ In het 4 vers, heb Jk beweerd, dat God wil, dat alle menfchen zalig worden, cn aan deze myne verzekering moogt gy gcrustlyk volkomen geloof geven ; want Jefus Kristus gaf zich zelf, ingevolge van deze begeerte, en ten einde dezelve mogt ingevolgd cn vervuld worden, ten randzoen voor allen en een ieder mensch:' Nu, indien God de zaligheid van alle menfchen waarlyk begeert , en indien Kristus ftierf, ten einde dac deze begeerte van God mogte vervuld worden , is het dan v/el eenigzins gelooflyk, dat een klem gedeelte flechte der menfchen alleenlyk by de uitkomst daadlyk zalig worden zal? Kan men met eenige reden onderftellen, wanneer de omtrent allen berrfl. hartige God zyne begeerte duidelyk heeft te kennen gegeven , dac naamlyk alle menfehéfi, of hec ganfche gejlacht van Adam zalig worden, en daadlyk zynen Zoon Jefus Kristus] gezonden heeft, om zyn leven te geven ten randzoen voor hun allen, dat dan beiden de wü of begeene vm God, en de daar op gevolgde dood van zyttèn eigen Zoon, in de daad en uitwerking, niets ter waereld zouden beteekenen , met betrekking tot het grootfte deel van de kinderen der menfchen, gelyk dezelven zekerlyk niet doen zuilen, indien zy toch eindlyk en in eeuwigheid verloren gaan? Neen, zegt de Apostel, hier van zal het tugenO 4 . deel  i\6 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. deel volkomenlyk bewezen worden op den bekwamen tyd. Die is, meen ik, de ware beteekenis van deze opmerklyke woorden , welken by het zesde vers gevoegd worden, x» pi^Tv^g* xxieon iètoig, een getuigenis op den bekwamen tyd (53)- De fpreekwys is eeriigerniate afgebroken en twyfclachtig; maar dcrzelver meening, wanneer men ze aanvult, en in behoorlyke orde plaatst, Cf>3) Doel. Benfon vertaalt de woorden, rt> rvfiiv Kctifiois iSioir, eert getuigenis voor zyn tyd; Hy veronderftelt, dat de Apostel hier mede wil aanduiden, dat Krisrus niet alleen 231» leven ten randzoen voor allen gaf, maar tevens, dat hy, door zyn dood , een uitmuntend en ftandvastig getuige der waarheid was voor den tyd, in welken Hy leefde. En zeker , men zal gereedelyk erkennen , dat dit eene waarheid is; maar voor tegen woordig kan ik nog niet zien, dat deze waarheid ons te dezer piaars geleerd wordt. Het woord getuigenis, ra LtxgTvgi:v, ftaat, naar myn oordeel, in dezen text, niec enkel met den dood van Kristus in verband, maar ook met bet geen van zynen dood getuigd wordt, te weten, dat dezelve tot een randzoen (trekt voor alle menfchen. Derhalve is de over gift e van zyn leven ten randzoen voor allen, het getuigenis, van het welke hier wordt gefproken. En de waarheid, waar aan die tot een getuigenis vertlrekt, is, dat God wil, dat alle menfchen zullen zalig worden : welke getuigenis hier gezegd wordt vollediglyk te zullen worden gegeven xa'pon thait , temporihus propiis, congruentihus , convenientibus op den bekwamen, voegzamen, gefchikten , behoorleken tyd, gelyk 'er in de overzetting van onze (Engelfche) Bibels gevonden wordt. Som-  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 2 ff plaatst, overeenkomftig haren famenhang met de andere deelen van dezen text, komt duidelyk hier op uit, naamlyk, dat deze waarheid, „ Kristus is een randfoen voor alle menfchen", ter regter, behoorlyker en bekwamer tyd, een doorjlaand bewys en getuigenis wezen zal , het welk een ieder op de treffendfte wyze overreedt, dat God waarachtig wil, en op het fterkst begeert, dat alle menfchen, hoofd voor hoofd, zullen zalig worden. Overeenkomftig met deze verklaring, zegt de Apostel, in de woorden, die hier op onmiddelyk volgen, „ waar toe («$ 0, tot welk getuigenis , d. i. om hetzelve als een regtmatig en gegrond getuigenis te doen kennen) ik als Prediker en Apostel gefteld ben." En, om zich van zyn ambt als zoodanig wel te kwy-' ten , toonde hy duidelyk aan , dat het geven van Kristus leven ten randzoen voor allen, een duidelyk bewys, eene volledige getuigenis behelst ten Sommicen verkiezen de uitdrukking liever te vertalen fuis temporibus, in zyn tyd, d. i. in den tyd van Kristus, binnen den algemeenen omtrek van dien tyd, in welken hy het beffcier van Gods Koningryk in handen heeft. Beide die vertalingen komen my goed voor : en het maakt geen groot onderfcheid , aan welke men den voorrang geven wil. Buiten twyfel , wordt hier door xóueott dezen indedaad hopeloos wezen moet: in dit geval is het onmooglyk, en met de reden onbeftaanbaar, dat zy op het einde zouden gelukzalig zyn. Ik heb my daarom voorgefteld, om, onder dit algemeen opfchrift, uit de Heilige Schrift duidelyk te doen zien, dat het 'er zoo verre af is, Öit het menschdom op eene ongeneeslyke wyze verbasterd zou zyn, dat integendeel alle menfchen zich, vroeger of later, met de daad tot eene deugdzame zielsg' (teldheid btkeeren , en aldus bekwaam zu.Ien gemaakt worden voor gelukzaligheid, in eenen ftaat, welke tot in eeuwigheid duren zal. En even dit, meen ik, is de natuurlyke beteekenis van alle deze testen, in welken van de vernieling der zonden , het zaligmaken det menfchen veth hunne zonden, het wegnemen hunner zonden, als het groote oogmerk uitmakende, waar toe Jefus Kristus, als Middelaar, in on^e waereld gezonden is, wordt gefproken. Veelvuldig zyn de texten, waar in ons dit geleerd wordt. De Apostel Judnnes zegt, in zyft eerften brief, Hoofdftuk Ut: 8. „ Want tot dit oogmerk was de Zoon van God geopenbaard , om de werken van den duivel te verbreken," d. i. de ondeugd en de ongcregtïgheid. Overeenkomftig hier mede zyn de woorden, in het vierde vers van dat zelfde Hoofdftuk, „ Hy was geopenbaard , om onze zonde weg te nemen." Hierom fprak Jodnnes de Looper van hem in dezen trant, Ja dn. I: 29. „ Zie ^t Lam van God, het welk de zonde der wae-  220 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. waereld wegneemt;" en de naam Jefus wordt, Matth. I: ai, gezegd Hem gegeven te zyn, ter oorzake, „ dat Hy zyn volk zalig zal maken van zyne zonde." Deze texten geven ons, wanneer men dezeiven , overeenkomftig met de natuurlyke en eigenaartige kragt der woorden , waar mede zy uitgedrukt worden, verklaart, buiten twyfel te kennen > dat het voor een groot gedeelte het oogmerk was, waar toe Kristus in het vleesch geopenbaard werd, om van het ryk der zonde een einde te maken, en derzelvcr invloed op de harten der menfchen over het algemeen te verbreken. Dan , dewyl by de uitkomst daadlyk blykt, dat dit oogmerk voor tegenwoordig , ten aanzien van eene groote meenigte menfchen, niet bereikt wordt, zoo heeft men kunnen goedvinden, om aan dezen en dergelyke texten gewoonlyk dezen zin te hechten, — dat Kristus geopenbaard was, niet om de zonde, op eene zekere werkdadige wyze, te verbreken , maar alleenlyk, om zich van eigenaartige en bekwame middelen, ter bereiking van dit einde, te bedienen, welk einde echter by de uitkomst niet noodzaaklyk bereikt wordt, ja zelfs, ten aanzien van velen, nooit bereikt zal worden. Maar waarom toch moeten deze texten in derzelvcr beteekenis zoo naauw bepaald worden ? Welke noodzaak is 'er, om derzelvcr mecning op de gezegde wys te beperken? Kunnen, ja, moeten wy niet, veel eer op deze manier redeneren? „ Naardien het oogmerk van Kristus komst in de waereld, was, om de zonde te verbreken , moet dezelve ook ze-  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid, 221 zekerlyk verbroken worden ; en dewyl zy in dezen tegenwoordigen ftaat niet verbroken wordt, hebben wy allen grond, om dit in een' anderen te verwachten , wanneer dit oogmerk van zyne openbaring, als Middelaar, volkomenlyk zal vervuld worden." Dit is, zoude ik denken, het natuurlykfte en beftaanbaarfte middel, om het geen wy, in den tegenwoordigen ftaat, zien gebeuren , overeentebrengen met de eigenaartige leer van deze fchriftplaatfen. En dat dit niet alleen de ware zin van deze texten, maar ook de regte weg is, om derzclver wezenlyken inhoud met het geen wy nu zien gebeuren , te verzoenen , zullen wy ons de moeite geven, om in byzonderheden en breedvoeriglyk te bewyzen , door eene optelling van verfcheiden fchriftplaatfen, welken op eene beflisfende wyze, het zy dan met zoo vele ronde woorden, het zy by wettige en ontegenzeglyke gevolgtrekking, aantoonen, dat alle menfchen, hoofd voor hoofd, voor den volkomen afloop van Gods plan, zoo als hetzelve door zynen Zoon Jefus Kristus beftuurd en uitgevoerd wordt, met oogmerk om hen daadlyk zalig te doen worden, gewislyk, by de uitkomst, met de daad, van het ryk der zonde zich zulllen bekeerd hebben, en gebragt zyn tot eene gewillige en gehoorzame onderwerping aan de regering des Allerhoogflren. — De texten, die hier toe dienen, zyn deze ' navolgende: De eerfte is Psalm VilL 5, 6, zoo als deze door den fchryver van den brief aan de He-  S22 £)e bewyzen voor eene algemeene ZaligheiL Hcbreeuwfcbe Kristenen, IloofJftuk II: 6-9, verklaard en beredeneerd wordt. De door een' Heiligen Gcesc bezielde David fpreekt ter dezer plaacfe aangaande den Kristus, en zegt, in da tale der Proftjy , „ Gy hebt hem een weinig minder gemaakt dan de Engelen, en hebt hem met eer en heerlykheid gekroond. Gy hebt hem heerfebnppy gegeven over de werken uwer handen : Gy hebt alle dingen onder zyne Voeten gefteld." Dat in deze woorden niet van Mam, noch van eenigen, door gewoonlyke geboorte, van Adam afftammenden Zoon, maar, voorzeggender wys , van den Kristus wordt gefproken , verzekert ons de fchryver aan de Hebreeuwen, in zyn tweede Hoofdftuk. Het zoude eene al te groote, en mooglyk noodlooze uitweiding zyn , wanneer ik my hier wilde verledigen , om deze aanhaling van den text te regtvaerdigen , dewyl ik nu alleenlyk met zulken te doen heb, welken de Godlyke inge* ving van den Schryver dezes briefs gelooven: fchoon men anders , begerig zynde om deze aanhaling verdedigd te zien, tot zyn volkomen genoegen, zoo ik denke, kan raadplegen met Dotioi Owen cn met den 1 leere Viene, welken deze zaak in een zeer helder cn ïlerk daglicht gefteld hebben. Voor tegenwoordig, houde ik het, op gezag van dezen Schryver, voor toegeftaan, dat in den gemcldcn ttxt eene voorzegging aangaande den Kristus gevonden wordt, En de Schryver past dezelve op hem toe, ten einde daar door de hoofdzaak, welke hy bewy. zei}  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. H% zen wil, te weten, de voortreflykheid van Kristus loven de Engelen, nader aantedringen. Want., na dat hy , in het vyfde vers, gezegd had: „ Den Engelen heefc Hy de toekomende waercid niet onderworpen," voert Hy deze plaats uit den VIII Psalm, betreffende den Kristus» aan; en, na deze woorden: Gy hebt alle dingen zynen voeten onderworpen, te hebben; aangehaald, gaat hy verder, en redeneert, in het 8 en 9 vers, op deze wys, „Want daar in , dat Hy hem alle dingen onderworpen heeft, heefc Hy niets uitgelaten, het welke hem niet onderworpen zy: doch nu zien wy nog niet, dat hem alle dingen onderworpen zyn :& Maar wy zien Jefus, die een weinig minder geworden was dan de Engelen, van wegen het lyden des doods, met eer en heerlykheid gekroond, op dat hy, door de genade van God, den dood voor een iegelyk mensch fraaken zoude." De ware beteekenis van welke woorden ik de vryheid zal nemen om door deze navolgende omfchryving uittedrukken: — „Tot bewys van de voortreflykheid van Kristus boven de Engelen had ik gezegd, dat God hun de toekomende waereld niet onderworpen had, en wel, met zeer goede reden ; want in die plaats van den achtflen Psalm, worden, in deze veelbeteekenende woorden , „ Gy hebt alle dingen aan Hem onderworpen," ook de Engelen zelf mede in. gefloten. Want wanneer'er, zonder bepaling, gezegd wordt, alle dingen zyn Hem onderworpen, zoo is het blykbaar, dat 'er geene plaats is voor eenigerlei uitzondering, maar dat God moet VGi»  214- De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid* veronderueM worden , niets te hebben uitgelaten , het welk aan hem nitt onderworpen zy. Wel is waar, dat wy nog niet zien , dat hem alle dingen daadlyk onderworpen zyn; Maar dit behoort geenszins als eene bewysreden te worden aangevoerd tegen de bovengemelde wyduitgebreide toepasfing der woorden van den Psalmist op Hem; nademaal wy, fchoon wy voor tegenwoordig alle dingen nog niet aan Hem ondarworpcn zien gemaakt , echter Jefus, welke (543 voor een kleenen tyd, minder dan de En- C54) Voor een kleenen tyd.~] Zoo kan /3ea%u n eigenaartig worden vertaald, gelyk in onze (Eng.) Bibels , op den kant. Erasmus en Beza vertalen het paulisptr; Grotiüs, ad breve tempus. In deze beteekenis moet men hec nemen , Hand. V: 34. En hy gebood de Apostelen 0^?'"%ur0 v00r een korten tyd te doen buitenftaan." En hec behoort ook hier aldus te worden overgezet; wanr bezwaarlyk kan men van Kristus naar waarheid, alchans met geen naauwkeurigheid en voegzaamheid zeggen, dac hy een weinig ,maar wel , zeer veel) minder dan de Engelen gemaakc was: Integendeel, kan men mee allen grond van hem zeggen, dat hy voor een wyl, voor een korten tyd, minder dan zy zyn, geworden is. En het verdient opmerking, dat hec Hebr. woord Oj.'!3, in den 8 P;alm, het welk met de Griekfche fpreekwys 8e c%vpit „ Maar nu zien wy nog niet, dat Hem alle dingen onderworpen zyn." 4. Dat even dit, dat wy voor tegenwoordig, als nog, alle dingen niet daadlyk aan Kristus ondei worpen zien, geen bewys van eenige kragt oplevert tegen de tocpasGng der woorden van den Psalmist op hem in derzelvcr volften en tntgebreidfen zin , nademaal wy 5. dien zelfden Jefus, welke, vooreenen kleenen tyd, minder dan de Engelen geworden was, gekroond Zien met eer en heerlykheid. Maa» hoe, zal men vragen, is dit een bewyst daC alle din O en aan K sis tus onderworpen zyn, overeenkomitig met de wydtdtgeftnekte bedoeling van den Psalmist , zoo als dezelve boven verklaard is? Ik antwoorde* De Psalmist fprak van het geene zekerlyk gebeuren zal , als of hetzelve reeds daadlyk aanwezig was. En, fchoon de eer en heerlykheid, waar meJe Kristus gekroond is, nog geen bewys zynj dat alle dingen alreeds aan hem onderworpen zyn, bewyzen echter dezen wel degelyk, dat dit plan van onderwerping aller dingen nu wordt Uitgevierd, en dat hetzelve, ter bekwamer tyd^ P a daad.  •zü8 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. daadlyk tot fiand zal gebragt worden. „ Wy zien Jefus met eer en heerlykheid gekroond." De eigenlyke bewyskragt, welke de Apostel in zyne redenering hier uit trekt, komt hier op neder; — Door het licht der Heilige Schrift, zien wy, dat Kristus ter regtehand van Gods majesteit en kragt in den hemel verhoogd is geworden, en even klaar kunnen wy, by hetzelfde licht, 'ontwaar worden, dat het zyn eigen werk is, in dezen zynen verhoogden ftaat, om alle vyanden te rug te brengen , hen aan zich onderwerpende , en dat hy zyne koninglyke waardigheid cn magt zoo wil gebruiken , dat hy dit einde zekerlyk by de uitkomst bereike. Dit is de redenering van den Apostel. De kragt van betoog tot het oogmerk, waar toe hy dit bybrengt, ligt in hec verband, het welke God gelegd heefc tusfehen de verhoging van Kristus tot koninglyke heerlykheid en magt, en tusfehen de zekere en daadlyke herbrenging aller dingen ter onderwerpinge aan hem, op den bekwamen tyd: zoo, dat wy, nu wy Kristus met eer en heerlykheid gekroond zien, onfeilbaar befluiten mogen, dat het eindelyk gevolg hier van zyn zal, de vervulling van des Psalmisten voorzegging , wanneer het letterfyk en in den ftrengften zin waar zal zyn, dat alle dingen, in de volle en uitgeftrektfte beteekenis der woorden, daadlyk of by de uitkomst, aan hem onderworpen zyn. Men vergelyke deze bewysreden des Apostels met het geen naderhand over i Kor. XV: 22-28 ge-  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid 229 gezegd zal worden, en men zal zich geenszins verlegen vinden, om te bepalen, dat deze zyne echte meening is. Laat ons nu het bovenftaande bewys der eindelyke onderwerping aller dingen aan Kristus op het oogmerk van onze tegenwoordige redenering tpepasfen. — Dezelve is hier gansch niet moeiJyk , maar wel zeer gegrond en ten fterkften beflisfende. Indien alle dingen aan Kristus zullen onderworpen worden, en wel in eenen zoo ruimen en algemeenen zin, dat 'er niet iets zal overgelaten worden , het welk niet onderworpen zy, dan zal, en moet 'er eens een tyd komen, wanneer onder alle andere dingen, de zonde aan hem zal onderworpen zyn. Deze is gewislyk eene dier dingen, welke wel'ten hoogften van nooden heeft, om onder zulk eene onderwerping gebragt te worden : want deze heen vyand, ja, een voorname vyand; met nadruk, die vyand, om welken te vernielen de Kristus in de waereld gekomen is, volgens de te voren aangehaalde uitdruklyke woorden van den x^postel 1 Joh. III: 8. „Tot dit oogmerk of (einde) was de Zoon van God geopenbaard, op dat Hy de werken van den duivel, d. i. de zonde en ongeregtigheid, verbreken zoude." Nu, hoe kan de zonden verbroken, of, dat het zelfde beteekent, aan Kristus onderworpen worden , dan door zulk eene verandering^ in de zondaars te wege te brengen, als welke hen, in plaats van wederfpannelingen tegen God, maken P 3 zal  430 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. zal tot zyn 'gewillig cn gehoorzaam volk? 'Er is indedaad geen andere weg mooglyk, langs welken 'er aan de heerfchnppy der zonde een einde kan gemaakt, en zedelyke onderwerping aan het Godlyk beft uur in derzelvcr plaats kan gefteld worden. Dit is 'er derhalve van de zaak: — De menfchen ftellen zich, zoo dikwyls zy zondigen , tegen het beftuur van God aan : Niet het beftuur van zyne magt, want aan dit waren zy altoos onderworpen, aan dit zullen en moeten zy zich altoos onderwerpen; maar dat zedelyk beftuur is het, tegen het welk men zich [lellen, kan. De menfchen kunnen dien wil van God, welke van hun, als zedelyke wezens, gehoorzaam' heid afvordert, tegenftand bieden; dit hebben zy in hunne magt : En hier in , ja , hier in. alleenlyk, is, als wy eigenlyk en met naauwkeurigheid fpreken willen, het wezen der zonde 3t pf der ondeugd gelegen : Deze kan gevolglyk niet worden verbroken , of tot zedelyke onderwerping. gebragt, anders dan d )or den wil van de zondaren zoo te buigen, dat zy hunne vrywillige en volledige toftemming geven , om voortaan gehootztme dienstknechten van God te worden. Ten einde nu Kristus op di.zc wyze de zonde zoude vernielen, door de menfchen tot- gehoorzame onderdanen van God temaken, is hy, om tot dit gnot en heerlyk werk va ftaat gefteld te. worden, cn zich in omftandigheden te bevinden , welken de daadlyke daarftelting van hetzelve zouden begunftigen , na dat hy den dood voor al-  Be bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 231 allen en een ieder mensch ge/maakt had, met eer en heerlykheid gekroond (*_). En, in der waarheid, deCO Boel: Samu'èlClarke {telt deze zelfde gedachte op eer.e zeer klare en volledige wyze voor, fchoon niet met een oogmerk, om de leer, welke wy tegenwoordig onder handen hebben, te bewyzen: zelfs kan fk uit zyne fi$rfften niet opmaken, dat hy van dezelve eenige kennis gehad heefr. Zyne woorden, welke te meer aandacht verdienen, naardien hy een zoo groot man was, zyn dezen (in het I Deel van zyne Werken , bl. 197, 198) : „ Gods Koningryk -b .';:na>: vooral in zyn beftuur over redelyke en verjffajidfge fchtpfelen , naamlyk , dat dezen Hem dienen en gehoorzamen, daar zy ter zeiver tyd He ra ook kunnen ongehoorzaam zyn; — daar zy, overeenkomftig het aan hun verleende licht, in onderfcheiden gevallen en maten, het geen regt is, kunnen onderfcheiden , het goede voor goed keuren, nanr hunnen vryën wil handelen, de voortreflykheid der deugd gevoelen , Hem beminnen , wien zy gehoorzamen, en, door deel te hebben aan zyne zedelyke. volmaaktheid, gelukzalig worden. Dit is het geen, waar in vooral Gods koningryk heiraat. riet is de zonde, welke aan dit koningryk van God, aan dit Godlyk beduur 'over de barton en genegenheden van het redelyk gedeelte der fchepping tegenftand biedt, en hetzelve wederflreeft. Want zyn natuurlek koningryk, het ryk: van zyne magt kan men vooit wederftaan. In dit cpzigt, is de geheele waereld in zyn hand als een itofje op de weegfchaal; aan alles kan Hy het aanwezen of beftaan zelf ontnemen, en , met het enkele geblaas van zyn mond , wanneer het Hem maar behaagt, in één oogenblik, alles wederom tot niets doen wederP 4 kee-  23:^ Be bewyzen veor eene algemene Zaligheid. deze is de eenige onderwerping , om welke te bewerken, men met cenigen grond onderftellen kan* keeren. Weshalve het een zeer yiauvoeglylt en qngerymd denkbeeld is , aan het welk fomroigen,, uit" hoofde van zekere oneigeniyke en meestal kwalyk begrepen uitdrukkingen der fchri.ft, plaats gegeven hebben ; als of de duivel daadlyk had getracht, om zich met geweld tegen den Almagtigen te verzetten, en mee Hem over de beerfebappy des Gejkelaïs getwist had. Neen: dergelyke voorHellingen zyn anders niet dan verzieringen der D;chteren. Het is wel waar, dat de duivel zich tegen God wedetfpanmg gedragen heefc, maar afeen in dien zin, waar in kwade menfchen Hem tegcnflreven. Niec, door voornemens te zyn , om zich tegen zynë magt aantekanten , maar door ftoutmoedigiyk het te wa;en , om zynen wil ongehoorzaam te zyn, in die dingen, waar in de natuur der deugd en ondeugd, en het eigen wezen van eene zedelyke biftuting noodzaaklyic vorderen, dat zy door geene ovtrheerfching en geweld genoodzaakt worden zuil, n. Hec geen derhalve God beveelt, is de vrye toe/lemming van den wil; welke, volgens de naiuur der dingen ^ aan geen' dwang onderwdrpen is: zynde de gehoorzaamheid zelve geene gehoorzaamhtid, wanneer 'er voor de ongehoorzaamheid geene pjaa's of mppglyk-f heid geweest ij>: En door de zonde was "net dus, dac men zich tegen dit zedelyk koningryk van God begon te verzetten, door de zonden der kwade Engelen zoo wel als door die der ondeugende menfchen : onder, dewelken, daar zy zich allengs bedierven, en den levendigen God verzaakten, de duivel een koning,. r,yk van afgodery en verregaande verkeerdheid oprich«, het welk t.gen Gods ryk regelregt gekant was.  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 233 kan, dat hy tot eene kpn.ingly e waardigheid en magt, ter regterhan.u van God in den hemel verOm nu de.-:e werken van den duivel te verbreken^ (niet, door de uitoeffening van almagt, maar door de daarftelliing van deugd en waren Godsdienst, welke alleenlyk de eigenaartige verbreking van zedeloosheid en ondeugd is) behaagde hec Gode, om aan het natuur-*of reden-lichc hulp en kragt by te zetten, door, van tyd tot tyd, openbaringen van zich zeiven aan eene verbasterde waereld te vergunnen; — eerst door de /lardsvaderen; — daar na, door Mofes en de Profeten; — en ten laatften d.'or zynen eigen'' Zoon, welke in de waereld kwam, en geopenbaard werd (gelyk de Heilige Joannes ens verzekert) om de werken des duivels te verbreken; d. i. om de afgodeiy en den bygeloovigen eerdienst uitterooijen , en de menfchen van hunne ongebondene levensgewoonten en alle hunne onregtvaerdige handelingen aftebrengen, ten einde Hy hen, door hunne kennis, aanbidding en liefde tot den eenigen waaiachtigen God , den Maker aller dingen te bepalen, in zuiverheid en heiligheid des levens , in regtvaerdigheid , zartmoedigheid , en algemeene liefde en goedwilligheid jegens eikanderen , uit eenen ftaat van algemeen bederf zoude te rug brengen , om waardige en gehoorzame ondei zaten te worden van zyn 's Vaders koningryk, dat in deugd en geregtigheid gelegen is." DoEtor Clarke heefc hier indedaad een waar en juist denkbeeld opgegeven van Gods zedelyk Koningryk, hec welk zyne voornaamfte eer bevordert; en tevens ook van de zonde , door welke hetzelve alleenlyk wederftreefd wordt; alsmede van de wegneming of vernietiging 4er zonde, welke het zelfde is met de daarftelling ? 5 vaa  334 &z bewyzen voor eene algemeene Zaligheid verhoogd is : Het zondig menschdom was te voren reeds aan het koningryk van Gods magt onderworpen, als zynde onvermogend om den minfeen tegenftand te .bieden aan een eenige van zyne befchikkingen, hoe verderfiyk dezelven in hare ftrekking aan iemand ook zouden mogen voorkomen. God behoefde derhalve den Kristus niet te verhoogen, om bet zondig menschdom tot zulk eene onderwerping te dwingen, als deze is. De groote zaak , die 'er vereischt werd , was, om hen, daar zy vrywerkende fchepfelen zyn , tot een gewillig volk te maken, overeenkomftig met den aart hunner vryheid. Tot dit einde nu is Kristus met eer en heerlykheid gekroond: dit einde moet hy bereiken, eer men met regt of naar waarheid kan zeggen, dat alle dingen aan hem onder, worpen zyn, in die ruime beteekenis, waar in de fchryver van dezen brief deze woorden verklaard heeft, en zich ook door ons opzettelyk wil verftaan hebben. Zoo Van de ivezenlyke deugd. Zyne geheele hier aangevoerde redenering is eene nadruklyke en duidelyke opheldering van de waarheid , met wier befchouwing wy bezig zyn: Schoon de man dit niec begrypt; htc welk my uitermaten bevreemde, dewyl die zoo baarblykelyk en natuurlyk verbonden is me: het denkbeeld, hec welk hy zelf ons gegeven heefc van de verbreking der zonde, waar op alleen Gods. zedelyk Koningryk, dac hec voornaamfte is, in deze zondige en verbasterde, waereld, kan worden epget icht.  Be bewyzen voor eenè algemeene Zaligheid. 235 Zoo dan ; indien alle rangen eindelyk eens aan Kristus zu'en onderworpen worden, gelyk gebeuren moet , of cc Schryver heeft zonder eenige naauwkeurigheid en klem geredeneerd; indien dan, zeg ik, alle dingen, zonder eenige bepaling of uitzondering, aan Ato/hs zuln onderworpen worden ; dan móef. ouk de tyd, vroeger of later , in dezen of in een' anderen ftaat komen , wanneer 'er geene wê:rfpannelin. gen ónder Adams nageflagt meer wezen, geene vyanden tegen Gods zedelykè regering meer gevonden z.flen wördén, W.mt 'er is geen andere weg, om wêerfpannelingen te rug te b gen , re weten . om hun karakter als zoodanig te vernietigen, dan door hen tot gewillige en gehoorzame onderdanen te maken. En met welk een fchyn van waarheid toch kan men zeggen, dat alle dingen, zónder iets hoe genoemu uittêzorideren, (in welken onbepaaldften zin wy gezien hebben, dat de Apostel opzettelyk fpreekt) aan Kristus onderworpen zyn, wanneer 'er (gelyk het gemeen begrip wil) mililoenen van zondaars in het einde zullen overblyven , om zynen naam en dien van God zynen Vader tc lasteren, welken daar toe door de onoverwonnen vyandfehap hunner harten zullen aangevuurd worden ? Men zal, zonder twyfel, hier tegen zeggen, dat deze 'wkrfpanneliiigèn , op'den grooten en laatften dag, allen in de helfche gevangenis beflr> ten, en in dit opzigt, aan Jfus Kristus onderworpen zullen worden. Dan, echter, in weerwil van deze onderwerping, zullen zy nog voortva-  236" De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid varen , Gods vyanden te zyn , en aan Kristus beftuur even zoo zeer voor eeuwig onöndcrworpen te blyven, als zyne gewillige en gehoorzame dienaars hem onderworpen zyn. Hoe kan men dan zeggen, dat alle dingen ter onderwerping^ aan Kristus gebragt zyn ? Immers zyn deze zondaars , zo zy nog voortvaren in hunne wierfpannigheid, en, (fchoon in de hel gevangen) gewillige dienslhiegten niet van God, noch van Jefus zynen Zoon , maar van de zonde en den duivel zyn, als dan nog, buiten tegenfpraak, in een' ftaat van ononderworpenheid aan het beftuur des Hemels . in een waren en eigenlyk gefproken zin; ja, ik mag naar waarheid zeggen , in dien zelfden zin, waar in zy zoodanig waren toen, wanneer de Kristus gekomen is, om hen terug te brengen. Men kan gevolglyk dan nog met even zoo veel regt als nu; ja zelf, met veel meer regt zeggen: wy zien nog niet, dat alle dingen aan Kristus onderworpen zyn: Ook zullen wy dit (volgens de algemeene en beerfchende leer) nooit of nimmer zien, hoewel wy Jefus mtt eer en heerlykheid gekroond aanfchouwd hebben : althans zullen wy dit zekerlyk nooit;, in dien uitgeftrekten zin en in die beteekenis, zien, waar in hier gezegd wordt, dat alle dingen aan Kristus onderworpen z;n ; van welke dingen hier, in den tegenwoordigen tyd, op zulk eene wyze gefproken wordt, als of dezelven al daadlyk in eenen ftaat van onderwerping aan,hem gefteld waren, naardien zy, by den eindelyken afloop van zyne beftiering', zeer zekerlyk in zulk eenen ftaat zich bevinden zullen. Ik  Dé bewyzên voor eene algemeene Zaligheid. 23> Ik kan hier, met alle voegzaamheid, zoo wel als met klem van betoog, nog by voegen, dat, indien alle dingen, zonder uitzondering, aan Kristus zullen worden onderworpen, dan ook de dood, de tweede zoo wel als de eerste, zal verflonden worden tot overwinning. Geen mensch is 'er meer, die twyfelt, of de eerfte dood Zal, zelfs ten aanzien der booze menfchen, in zoo verre worden vernietigd , dat zy ook in het leven zullen herfteld worden. En uit deze fchriftplaats fchynt het even zekerJyk en noodzaaklyk te moeten volgen , dat de tweede dood ook vernietigd worden zal. Want deze is even zoo zeer als de eerfte dood een vyand in alle die beteekenisfen, welken aan dit woord kunnen gehecht worden. En, naardien de eerfte dood eene dier dingen is, welken aan Kristus onderworpen, dat is, vernietigd zullen worden; zoo gaat het bewys even fterk door ten aanzien van zyne overwinning op den tweeden dood, naardien alle dingen Hem moeten onderworpen worden , in eene zoo algemeene en onbepaalde beteekenis, dat 'er volftrektlyk niet iets onönderworpen gelaten worde. Is 'er de een of ander intusfehen, welke vermoedt, dat 'er, naar den aart van deze redenering eene al te groote nadruk gehecht wordt aan de woorden alle dingen , en dat derzelver zin en beteekenis met al te groote ftrengheid in de hoogstmooglyke uitgebreidheid moet worden opgevat, zoo vertrouw ik echter, dat hy my in dit ftuk geen fchuld daar van geven zal; want, indien 'er eenige reden is, om  238 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. om aan een fout ie denken, moet men dezelve niet aan my, maar aan den Schryver van dezen hief wyten: want ik heb my alleenlyk bediend van zyne bewysreden, welke, zoo 'er anders in dezelve eenige klem of bewys ter waereld is, zekerlyk jui-t zoo veel, aks ik heb voorgefteld j betogen moet. 3y al het tot hier toe gezegde zal ik alleenlyk voegen, dat. indien ik de ware meening van het 9 vers, byzonder van het laatfte gedeelte, in de omfchryving wel getroffen heb, hetzelve die algemeene onderwerping van alles aan Kristus, voor dewelke wy gepleit hebben , ongemeen fterk begunftjgt. Want, volgens deze verkk* ring, is de genade van God, zyne liefde, goedwilligheid of vi ienulykheid de o0.rfpröng]ykc ader of bron van den dood van Kristus: Daar nu deze liefde van God algemeen is jegens alle menfchen $ was ook de dood onzes Heeren algemeen voor allen; en daar hy ten nutte van allen ftierf, is hy ook voor allen met eer en glorie gekroond, ten einde dat hy het goedgunftig oogmerk van zynen dood jnogte uitvoeren, te weten, alle menfchen eindelyk zalig naken, door hen uilen, a's gewillige en gehoorzame dienstknechten , aan Gode tconderweipeni De verklaring, welke wy van de behandelde fchriftplaats gegeven hebben-, zal zeer veel lichts ontvangen en uitermate verfterkt worden, wanneer wy tot dien text overgaan, welken nu het naast in aanmerkinge komt, en eene byzondereontwikkeling ter dezer gelegenheid verdient; ik meen , die gelykluidende plaats, welke men vindï  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 259, vindt in het tweede Hoofdftuk des briefs aan da de Filippenfèn , waar de Apostel van Kristus vernedering, zelfs tot den dood, hebbende gefproken, in het 9, 10 cn 11 vers, zich verder dus uitdrukt: „ Daarom heeft God hem uitermate, verhoogd, cn hem eenen naam vergund, welke boven allen naam is , op dat, in den naam van Jefus , zich zoude buigen alle knie (der dingen,) die in den hemel, en (deidingen,; die op aarde, cn (der dingen,) die onder de aarde zyn; en op dat alle ton? zoude belyden , dat Jefus Kristus een Heer is, ter heerlykheid van God den Vader." Deze text geeft ons de volgende byzonderheden aan de hand: 1. Dat de verhooging van Kristus niet blootlyk een gevolg was van'zyne vernedering tot den dood, maar ook eene belooning van dezelve. Men zal, denk ik, gereedlyk willen toeftaan,' dat dit eene zaak is, waar over "geen twist valt. 2. Dat deze verhooging van Kristus hier in beftont, dat God aan Hem een naam vereerde, welke boven allen naam was ; d. i. eene.heerfchappy, welke alie anderen overtreft. Want het Jydc geene bedenking, of wy moeten hier door naam, verftaan gezag, magt, heerfchappy. Van hier is het, dat Hebr. I: 4, de meerderheid van Kristus boven de Engelen, ten aanzien van waardigheid en magt, wordt uitgedrukt in deze woorden, dat hy een Voortrefelyker naam boven hen geërfd heeft. Van hier ook is het, dat onze Zaligmaker, fprekende van zyn' naam, welke hem  2.4-0 ' De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid hem gegeven is, zegt Matth. XXVIII: 18. „ My is gegeven alle magt in hemel en op aarde." En het geen hier wordt Voorgefteld in de woorden, God heeft aan Jefus een naam geA geven , welke boven allen naam is , wordt Efef. I: 23, 2r in dezer voege befchreven ; „ Hy heeft Hem gefteld aan zyne regterhand in den hemel, verre boven alle overheid en macht cn kragt Cn heerfchappy , en allen naam , welke genoemd wordt , niet alleen in deze waereld, maar ook in dé toekomende." Gevolglyk is de naam aan Kristus, ter belooninge van Zyn lyden en dood gefchonken, eene algemeene heerfchappy. Niemand althans is 'er, welke deze zal uitflui* ten, wat hy ook voor het overige verder be* grypen moge in die uitdrukking te liggen opgefloten. En dit is alles, wat ik hier beweer. 3. Dat het eindoogmerk, waar toe de Allerhoogfte aan Kristus deze algemeene heerfchappy vereerde, was, op dat hy, alle dingen, in het algemeen, tot een' ftaat van onderwerping, aan Gods zedelyk koningryk , waar over hy nu het bewind heeft, zoude teru'gge brengen. Dit wordt op eene volledige en duidelyke wyze uitgedrukt in deze woorden : ,, God heeft hem een naam gegeven , — op dat , in den naam van Jefus, alle knien zouden buigen der dingen, die in den hemel, die op aarde, en die onder de aarde zyn; en op dat alle tong belyden zoude, dat Jefus Kristus een Heer is, ter heerlykheid van God den Vader." De uitleggers zyn het, ten aanzien der eigenlyke beteekenis van de hier op.  De bewyzen voor eene algemeene•■'Zaligheid 241 opgetelde „ dingen in den hemel, op aarde, en onder de aarde" niet ééns (57). Doch echter komen zy allen hier in met eikanderen overéén, dac De "'taggers zyn bet, — niet eens.'] Doctor Wbitby verftaar door de dingen in den hemel, da heilige Engelen; door de dingen op de aarde, de douchen ; door de dingen onder de aarde , de Dooien, welken, door Kristus opgewekt zynde* zyne magt zullen erkennen. De Heer Pierce offl' ichryft de dingen in den hemelen op de aarde, door *♦ hernLliche en aardfche wezens;" d. i. naar myne gedachten, de Engelen in den hemel, en de Menfchen op de aarde. Door de dingen onder de aarde zegt hy, worden de Dooden begrepen, dewyl Kristus, naar Rom. XIV: 9, ten Heer van dooden en levenden beiden gemaah is: fchoon (voegt hy 'er hy) ik geene noodzaak zie, om deze uitdrukking tor. hen alleen te bepalen, want de gevallen Engelen kunnen mede voegzaam daar onder worden verftaan Van dezelve gedachte is Wolf, welke meent, dac de chngen in den hemel, op aarde en onder de aarde heel wel kunnen verklaard worden door gelyke fpreekwyzen, als'ergebezigdworden, Openb.V;ia,s „ Kat ttcM Kne-uoi, 0 fa, tv ra ougxm Qv nrou^xnx) xm.'tp th yn (e* tmytix) km wrax*™ rm ynl >& Kxrccyjima.-) — *ik>w«. teyovhs. — En dit was het gevoelen van de meesten onder de Ouden , gelyk deze Schryver hoofdzaaklyk hunne gedachten voordek in deze, woorden van Chryfoftomus: „ ïWw 0 ko'ms t*f xcu ayytAoi , xxi mftanu , YM fai/Aimr , ti ari KXI 0l Sikmh, kui a xjAxól^y Dan, de gemaklykfte en natuurlykfte verklaring dezer fpreekwyzen vindc men by den Heer Hollet , in zyne «anteekeningen tver byzondere texten, J. Deel, bladz. 27. , Hec  242 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. dat daar onder alle menfchen, zonder onderfcheid, Let zy levenden het zy dooden, begrepen worden; en dit is juist zoo veel, ab het tegenwoordige beis eene oude en algemeene gewoonte (zegt hy) om de waereld in driën te verdeelen, in den hemel, de aarde en eene plaats onder de aarde : door welke laatfte ik zie, dat men de zee bedoeld heefc, gelyk uit de volgende plaatfen fchynt te blyken : Exod. XX: 4 „ de gelykenis van eenig ding, het welk in den hemel boven, op de aarde beneden, of in het water onder de aarde is." IJehem. IX. 5. ,, Gy hebt gemaakt den hemel, — de aarde, — de zeeën." Exod. XX: 2. „ Want in zes dagen heefc de Heer den hemel, de aarde, en de zee, met al wat'er in is, gemaakt." Psalm LXIX: 34. „ Laat de hemel en de aarde Hem pryzen, de zeeën, en alles, wat zich in dezelven roert!" Openb. V: 3. „ En niemand in den hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde, en die in de zee zyn, enz." Uic deze texten fchynt het my duidelyk te blyken , dat de dingen onder de aarde dezelven zyn met de dingen, die in de wateren onder de aarde zyn, gelyk 'er in het tweede gebod gezegd wordt. Uit vergelyking der vorige texten zien wy, dat het geen in fommige plaatfen genoemd wordt onder de aarde, in andere genoemd wordt de zeeën , of, de wateren. En zoo bedoelde de Apostel dan, om aan te toonen, dat de algeheele Schepping hare knie, in den naam van *fefus, buigen moest" Indien dit de ware zin van deze fpreekwyzen is , dan komt het denkbeeld, 't welk ons de Schryver hier wil inboezemen, in het wezen der zake, op het zelfde neder met dat, het geen wy vinden Efef. 1:9,10 en Kolosf. 1:19,20, welke plaatfen door ons te voren breedvoeriglyk verklaard zyn.  ï)e bewyzen voor eene alge::ieenz Zaligheid. 243 bewys vereischt. De groote zaak derhalve, over welke hier twist kan vallen , komt hier op neder : wat wy door die onderwerping te verftar.n hebben, om welke onder het menschdtm algemsenlyk tot flard te brengen , de Kristus verhoogd is geworden ? Het gemeen gevoelen wil, dat hier eene vrys en gewillig; onderwerping ten opzigte van fommige menfchen bedoeld wordt; en ten aanzien van alle de overigen, eene gedwongen onderwerping, op den grooten en algemeenen oordeelsdag, wanneer zy, door de meerderheid van Kristus magt, zullen vcrpügt worden , om zich aan hem, als hunnen Heer, te onderwerpen. Maar deze verklaring is immers blykbaar veel te flaauw en te bepaald, en moet noodzaaklyk verre beneden de eigenaartige en volledige beteekenis van des Apostels woorden zinken. Het is niet te lochenen , dat de woorden, zoo als ze daar liggen, zonder eenige drajing 'er aan te geven, kunnen worden opgevat en verftaan van eene gewillige onderwerping , ten aanzien van alle menfchen, en niet van fommigen alleen. Dit is indedaad ce eerfte beteekenis, welke zich aan onze zielen voordoet; eene beteekenis, zoo ongedwongen en natuurlyk, dat 'er mooglyk nimmer eene andere zoude uitgedacht zyn geworden, hadden vooraf reeds ingezogenc en omhelsde leerftelfels dezelve niet noodzaaklyk gemaakt. Als de Apostel zegt, dat Kristus tot eene koninglyke waardigheid en magt verheven is geworden, ten einde dat alle knie yoor hem zoude buigen, en alle tong Q a ie-  ft44 &e bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. belyden, dat hy een Heer is, ter heerlykheid van God den Vader, dan is de e:genaartigc en volledige meening zyri'ér woorden deze; „ dar Hy dus uitermate verhoogd is, niet, ten einde dat Hy, door eene groote overmagt, de menfchen, welken toch vrywerkende fchepfelen zyn, zoude noodzaaken, om zich aan zyn gezag en regering te onderwerpen , en hen , door dwang , doen bekennen , dat hy hun Heer is ; trouwens in zulk eene afgeperste onderwerping is geene» waardigheid ter waereld: Maar ten einde dat hy, daar toe door zyne verhooging nu in ftaat gefteld zynde, zulke middelen z< ude aanwenden, ter uitvoeringe van zyn Koninglyk ambt, als welken zouden ten gevolge hebben , dat zy allen, tot één toe, vroeger of later, op eene redelyke en zedelyke wys, die met den aart van vrije en verftandige wezens alleen overeenkomt, en voor denzelven berekend is, voor hem zich nederbuigen, en met daden Hem voor enen Heer erkennen, ter heerlykheid van God den Allerhoogften." In zoo verre nu Kristus bezig is met deze magt uitteoeffenen, welke Hem door de Godj heid, ter belooning van zyne vernedering, aanbetrouwd is, is het daadlyk waarheid, dat Hy, op deze gezegde wys, de kinderen der menfchen wederom tracht te brengen onder de ^Imrzaam' heid aan zich, daar in gelegen, dat zy zichzelven als getrouwe onderdanen gedragen in dat ryk van God , van het welke Hy ten Heer en Hoofd gefteld is. De eerfte zaak daarom , waar van  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 245 wy lezen, na dac hem alle magt in hemel en op aarde gegeven is, is de last, welken hy zynen Apostelen gaf, om heen te gaan, alle volhn t,e doopen, cn hen te leeren onderhouden, al wat hy had bevolen, Matth. XXVIII: üj. En de ganfche Euangeh'e-bedeeïing , niet alleen dcszelfs beJienanrs , maar ook deszelfs leer, geboden, vo rfchrjften., belooningen, en ftraffen, zyn iuid yk ingerigc, en worden door Kristus, als h ftj van het Middelaars - ryk, gebruikt, mee gmerk, om alle menfchen, zonder bepaling, zoodanige gehoorzaamheid en onderwerping le wetten van regt en biilykheid terug te b ;ngen'(, als welke de grootfte behoedaniging, welke in de onderwerpen vereischt wordt, uicmaakc voor eene redelyke cn eeuwigdurende gelukzaligheid. Wei is waar, in dezen flaat, zal hy alle menfchen geenszins overreden, om gewilliglyk voor hem5 als hunnen Heer, zicbnêertebuigen. Velen zullen , ondanks alle de middelen, welken zyne wysheid en genade in het werk ftelt, het uithouden , cn op den duur weigeren , om dezen mensch ever zich te laten heerfchen. Maar zal, meent men , deze hunne tegenwoordige hardnekkigheid het doorluchtig en uitgebreid oogmerk van zyne verhooging aan Gods regterhand in den hemel te loor ftellen? Kan hy dan niet, in den naastkomenden ftaat, dezen tot onderwerping brengen, welken hy, in dezen ftaat, door geene van die zedelyke middelen, welken hy, als hunne zedelyke beftuurder, gepast oordeelde aan hen te Q 3 be-  2"4 afkomt, ontmoeten wy dikwyls. In 'c byzonder 1 Kor. XIV: 40, waar het in dezen zin gebruikt wordt: Laat alle dingen met eerbaarheid en orde gefchieden ^evx^ijwcvwr kxi xxix tx^v). Overeenkomftig met deze beteekenis, wordt êvr«£, * hx Txfrcof in de tbefaurus linguce Graca. van Stefanus.*, een boek, 't welk te regt dien naam draagt, verklaard en overgezet door compofitë, concinne, decorè, opportunè ; als mede, non temerè , fed conjïitutd oertdque. ratione. R 3  2Ó2, De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. was opgewekt tot een gelukzalig onflervelyk leven, waar voor hy te voren toebereid cn inftaatgeftelrl was ; en niet alleen dit, maar ook was zyne opftanding een onderpand en waarborg voor alle mer.füien, dat zy ook tot eene gelyke onflervelykheid zouden opgewekt worden , dan, wanneer dit op eene met de goede orde beftaanbare wyze, zoude kunnen gefchieden. Na Kristus, zullen die, welken de zynen zyn, te weten, die in hem en zyn' Godsdienst geloofd hebben, hem waarachtig gevolgd zyn, voor hem geleefd hebben, en in hem geftorven zyn, het naaste volgen in opgewekt te worden , niet enkel tot het leven, maar tot een onflervelyk en gelukzalig leven, dewyl zy aan Kristus toebehoorende, voor dit leven reeds zyn bekwaam gemaakt, en, op eene met de orde beftaanbare wys, tot hetzelve kunnen opgewekt worden : En deze hunne opftanding zal voorvallen by zyne toekomst, d. i. zyne tweede komst, zyne komst op het einde van de waereld, of op het einde van den tegenwoordigen ftaat der zaken. Of misfchien wil de Apostel ons door de fpreekwys, ixasos $i zvtc* iSiu TotypotTi , te kennen geven , dat de menfchen hier na zullen opgewekt worden , niet alleenlyk tot het leven, maar tot een gelukzalig leven; niet allen op één maal, maar de een na den anderen; niet allen te gelyk, maar in onderfcheiiene rangen of genootfehappen. En dan zal zyne meening, in dit vers, deze zyn: Kristus is. de eerfleling, de waarborg of het onderpand van eene opftanding tot een onflervelyk en gelukzalig leven % ten  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 263 ten aanzien van alle menfchen ; doch ieder mensch zal tot dit leven opftaan in zyn eigen rang, in dat genootfchap, onder dien ftandaart, tot den welken hy eigenlyk behoort (59). Het eerfte genootfchap , het welke tot dit gelukzalig le- C59) In zyn eigen rang, in dat Genootfchap , enz.} Hec woord ray^n, fchoon hetzelve nergens in hec Nieuwe Testament dan in deze plaats, voorkomt, wordt echter onderfcheidenmalen by de LXX Overzetters gebezigd , zoo het fchynt, in eenen krygskundigen zin., in welken het dikwyis by de ■beste Griekfche Schryveren wordt gevonden. Men zie het woordenboek van Stefanus op dit -woord, te famen met rxïj-s en r»7sa, van het welk zy beiden afdammen. Eenmr.al komt hec by de LXX voor, te weten, aSnm. XXIII: 13, voor het Hebreeuwsch woord h-in Caterva, een troep. In de andere plaatfen, welke allen in het tiveede en tiende Hoofd Huk van Mofes vierde boek voor handen zyn , is het eene vertaling van hec woont , het wjel£ P,uxtorf door vexillutn , en de Engelfche Overzet t- rs a fiandard (eenen /landaard} venalen. Bcc woord b^l, hec welk in hec Hooglied voorkomt, vena iic Buxtorf door een vaandel oprigten , de Engellchs Overzetters door hanner (baniey~) , de' LXX door Idfc-o, welk woord, op krygszaken toegepast wordende, gelyk dikwerf gefchiedc, beteekent troepen in ftagorden ftellen, of, dezelven onder hun' eigenen ftandaard, of banier , fchikken. De plaats, welke wy voor ons hebben , kan dan, in 4p. allereigenlykfte beteekenis, worden overgezet $ ieder mensch in zynen eigen"1 rang, of, In zyn eigen genootfchap, of, onder zyn'' eigen'' ftandaard of banier. Eene uitdrukking, welke iemand natuuriyker wys op de R 4 ge-  $64 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid* leven zal opgewekt worden, beftaat uit de heiligen, by Kristus tweede komfte. — En hier moet men opmerken dat de Apostel blyft Uil ftaan. — In gedachten brengt, dat het ganfche ligchaam van het mensehlyk geflacht, by opvolging de een na den andetr, zal opgewekt worden tot een gelukzalig leven in onderfcheidene TxyiActra, naar mate zy daar toe vooraf bekwaam zyn geworden door Kristus eigendom te zyn, uit hoofde dat zy door hem zedelyker wyze zyn gevormd geworden en inftaat gefteld ter genieting van eene aller gezegen ft e onftervelykheid; want het eerfte rccyuct zal beftaan uit die geenen, welken het eigendom van Kristus zyn, by zyne toekomfte, dat is, zulken, die door hem, onder de tegenwoordige bediening van zyn koningryk, zyn voorbereid geworden voor een beerfcben in leven, wanneer hy ten tvoeedenmale verfchynen zal. Misfchien bedoelt de Apostel Joannes, in zyn boek der openbaringen , hetzelfde met het geen de AposteL Paulus hier beduiden wil, wanneer hy Hoofdir.uk XV: 5. van de kers te opftanding, naamlyk de opftanding van bet eerfte genootfchap van Adams geflacht, tot eene heerlyke onftervelykheid fpreekt. Gevolglyk fchynt dit de verklaring van zyne meening te zyn in het volgende vers; want die aan deze opftanding deel hebben , worden daar genoemd gezegenden. En waarom? Niet, enkel, om dat zy van den dood op zich zelf eerder dan anderen, ten aanzien van den tyd, verlost zullen worden; maar om dat de tweede dood over hen geene magt zal hebben, gelyk hy hebben zal over de booze menfchen; en om dat zy Koningen en Priesters zyn zullen, en met Kristus duizend jaren regeren: Welk getal van duizend jaren juist vermeld wordt, niet, om dat zy V'et  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid, 265 Jn plaats van in het byzonder te gaan fpreken van het opgewekt worden der godloozen , in zoo verre hunne opwekking een voordeel zal zyn, het met langer leven en met Kristus heerfchen zullen, want Hoofdftuk XXII: 5 Haat, dat zy met hem leven en heerfchen zullen w roug euwots r»v van eeuwigheid tot eeuwigheid;. maar om dat 'er, Itaande dit tydpevk, geen aanflag, hoe genoemd, van eenigen kant zal gemaakt worden, om hunnen vrede en hunne gelukzaligheid te ftoren; als ook, om dat de rest der dooden, die in ondeugd geflorven zyn, fchoon, voor het einde van dit tydperk, weder opgewekt in het leven, niet kan gezegd worden, voor het afloopen van hetzelve, zoo opgewekt te zyn, dat zy niec wederom fterven, en mee Kristus als Koningen en Priesters heerfchen. Het eenige, waar in myn's achtens, de kragt en nadruk van het by voe^I lyk woord eerfte, hier op de opftanding toegepast moet gefteld worden, is dat hec de eerfte algemeene opftanding der menfchen is, niec enkel toe het leven, maar tot een gelukzalig leven en een heerfchen met Kristus in heerlykheid. De Apostel Joannes noemq dit de eerfte opftanding, uit hoofde, dat dit de eerfte is van dit foort, en geeft tevens niet onduidelyk te verftaan, dat dezelve, op Gods tyd en wyze, door anderen van dit foort, zal gevolgd worden. Het is. Waar, hy melde geen enkel woord in het byzonder aangaande eene volgende opftanding van dit foort; maar van eene eer/Ie opftanding fprekende , heefc hy ons in 't algemeen, even gelyk de Apostel Paul{is , in deze plaars , grond gegeven , om op nog andere opftandingen te hopen; welker wyze, tyd en omftandigheden , fchoon wy voor tegenwoordige tfeC kennen , nogtans in volgende huishoudingen. R 5 knn-  265 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. het welk het nadeel, dat zy door Adam hebben moeten endergaan, overvloediglyk overtreft, voegt hy 'er, by wyze van tusfehenreden, de 24, 25, 26, kunnen geopenbaard worden, zoo als zulks op de beste wyze voldoen zal aan de oogmerken der Godlyke genade. Ik heb deze verklaring van de eer He opftanding, waar van Jodrnes de Aposrel fpreekt, Hechts vermeld, om dat het my te verre zoude afleiden , indien ik al, wat ik, ter ftaving van die zaak, in gereedheid heb liggen, hier wilde aanvoeren. Zoo ver'ik zien kan , kunnen de drie laatfte Hoofdftukken van de Openbaringe niet behoorlyk verftaanbaav gemaakt worden, dan in overeenkomst met die verklaring, welken wy aan deze woorden gegeven hebben; doch, verklaart men dezelven zoo , dan geven ze eenen beerlyken en tevens volmaakt welfluitenden zin op. Ik wil hier alleenlyk nog doen opmerken, dat de verklaring, die wy van het 23 vers van dit Hoofdftuk uit 1 Kor. XV gegeven hebben, waarlyk veel beteeicenende en grootsch is, het welk, naar myn oordeel, van andere verklaringen, welken men van tyd tot tyd ter bane gebragt heeft, niet wel kan gezegt worden. Wanneer men de woorden verklaart, gelyk de meesten doen, enkel van de orde van den tyd, als of de Apostel niets bedoeld had, dan alleen, dat Kristus, ten aanzien van den tyd, de eerfte was opgewekt; en dat de deugdzame en regtvaerdige menfchen, in orde van tyd , hem het naast in hunne opwekking, volgen zullen; en daar na de godloozen; wanneer men dit, voor des Apostels bedoeling opgeeft, dan laat men hem, daar hy bezig is met hec behandelen van een alleraangelegenst onderwerp, zaken verhalen, aan welker kennis niemand zeer veel gelegen ligt. Ieder mensch in zyn  De bewyzen voer eene algemeene Zaligheid. 267 26, 27 en 28 verzen in; daar na herneemt hy wederom het onderwerp der opftanding , maar bep;ialc zyne redenering omtrent dit ftuk toe de regtvaerdigen, zonder een enkel woord van de godloozen te reppen. In dezer voege komt de zyn eigen' orde — zyn woorden, welken men meet aanmerken als in zich eenen zeer veel beteekenenden zin re bevatten, het welk niet, naar de gewone wys van aiöe-ggWj».: maar wel , zoo 't my toefchynt, naar onze verklaring, ten fterküen waar is. Want, pólgggs ons begrip, wordt ons hier door geleerd, dat de opftanding der menfchen, niet om enkel te leven, maar om een beerlyk onflervelyk leven te gemeten, geene zaak is, welke zoo maar in bet wilde been gefchieden zal, maar overeenkomftig: met °" s e" R E GP-lk mensch zal dus door Kristus worden levendig gemaakt: dit doch is'het voordeel door nem veroorzaakt,, en regelregt overgeftelc tegen Adams nadeel. Maar dit zal gefchieden in beboorlyke orde, volgens voegzaam, wys en èigenaartig beleid, d. i. in één woord, na dat ieder mensch te voren genoegzaam bereid , en voor het ontvangen van deze barmhartigheid van God in Jefus Kristus zal inftaat gefield zyn geworden. Of, wil men aan de andere door ons opgegeven verklaring, welke m de zaak van deze niet verfchilt, de voorkeur geven; zoo zal dezelve ons eene fooregelyke aangelcgcne zaak leeren, en ons opleiden om te denken , dat alle menfchen, wie zy ook zyn, zullen opgewekt worden tot een onflervelyk gelukzalig leven, maar by opvolging, de een na den anderen, en in onderfcbeidenlcty/AXTX Cof gemotfebappen) naar gelang zy 'er vatbaar en bekwaam voor zyn.  %6% De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. de text voor, welken wy nu onderzoeken. In dit afbreken nu van des Apostels redenering, heeft by ons zorgvuldiglyk verfcheiden zeer belangryke waarheden voorgefteld , welken in derzelver eigenlyke gevolgen , eerst door en door gedacht en wel overwogen behooren te worden , voor dat wy het Middelaarsplan als afgeloopen befchouwen , of de ondeugende menfchen ons in zulke omftandigheden moeten voorftellen, waar in zy door Kristus levendig zullen gemaakt worden, overeenkomftig met de orde, en in eenen zin van zulk eene overvloei]ende bermhartigheid , volgens welken allen , die in Adam fterven, by den eindelyken afloop der dingen, door Kristus wederom levendig zullen gemaakt worden. Indien wy het 23 vers met het 29 en de volgende verzen tot aan het einde van het Hoofdftuk vergelyken, en dezelven famen in dier voege verbinden, dat zy eenen aan één verknochten zin uitmaken , zullen wy ligtelyk bevroeden, dat de zinfnede, welke wy behandelen , eene afbreking is van den draad van des Apostels redenering , welke niet by toeval, door losheid , aandachtloosheid of verwarring van gedachten , maar by voorbedachten rade en met opzet gefchied is. De in het 24 en 29 vers opgefloten tusfehenreden is 'er met overleg ingevoegd , om ons in onze gedachten te doen JiiU flaan, en ons bekwame gelegenheid aan de hand te geven, om de groote waarheden, welken hier geopenbaard worden , in de behoorlyke opmer*. kin-  Be bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 269 kinge te nemen; en dezelven in hare eigenlyke flrekking, noodzaaklyk verband en eindelyken afloop nader in te zien: terwyl wy des Apostels redenering by ons zeiven wezenlyk vervolgen moeten , en dezelve in de befchouwing der godloozen eindigen, gelyk de Apostel in hec algemeen , met betrekking tot de regtvaerdigen, gedaan had. Dit, dunkt my, zal, na het naauwkeurigfte onderzoek, hec juiste aandeel bevonden worden, het welk de text, welken wy behandelen, heeft in des Apostels redenering: En na dit te hebben opgemerkt, ga ik over, om, gelyk ik gezegd heb, de gegeven verklaring toetelichten en ce bevestigen ; waar toe de volgende byzonderheden met alle zorgvuldigheid in aanmerking verdienen genomen te worden. I. Offchoon de Apostel , in deze zinfnede, ons onze aandacht doet henen wenden naar het einde van het Middelaarsplan, het welke Kris. tus als zoodanig uitvoert, ik meen, naar dien tyd, wanneer hy het koningryk aan den Allerhoogften zal overgegeven hebben, heeft hy echter wel zeer duidelyk zorg gedragen , om dit ep zulk eene wyze te doen, dat hy ons voor die dwaling tracht te behoeden, welke de Uitleggers en Kristen Scbryvers maar al te zeer begaan hebben, naamlyk, dat dit plan zal afgeloopen, en tot deszaifs bedoelde tydftip gekomen zyn, by de tweede komst van Kristus, wanneer hy, naar de onderftelling, op eene eindelyk beflisfende en onveranderlyke manier, den ftaat der menfchen, goeden en kwaden9 zal vastftellen: fchoon, zeg  s7o De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid.- Zeg ik, de Apostel dit opzettelyk bedoelde, heeft hy nogthans met reden alle zorg gedragen, om ons tegen die zoo duidelyk 'rfnsverftand zyner meening te beveiligen, door ons op eene zeer voldoende en klare wys te leeren, dat 'er een groot gedeelte van het plan moet afgedaan worden, na dat Kristus ten tweedenmale zal verfchenen zyn, ter welker afdoening een lange omtrek van tyd volftrektlyk vereischt wordt, eer het plan van God afgewerkt, en alles, wat Hy zynen Zoon in het zoogenoemd Middelaar sryk ter uitvoering gegeven heeft, in zyn geheel zal vervuld zvn. Want (en dit is de tweede byzonderh'èid). — II. 'Er wordt op eene beflisfende wyze verzekert , dat 'er desniettegenfaande eene algemeene onderwerping aan Kristus zal ftand grypen ; cn dit worde ons met zoo vele verfchillende, fterken veelbeteekenende uitdrukkingen verzekert , als 'er in dat geval mooglyk waren te gebruiken: als b. v. door alle heerfchappy, gezag en magt neèr te werpen, alle vyanden onder zyne voeten te ftellen, alle dingen onder zyne voeten te werpen, alles aan hem te onderwerpen. Alle vyanden derhalve, ja, alle duigen moeten dan aan Kristus onderworpen worden , eer hy het koningryk den Vader overgeeft. HeC geen in dit gedeelte van dezen fchrifttext bedoeld wordt , is het zelfde met het geen 'er ftaat in de twee voorgaande verzen , weiken wy reeds behandeld hebben, werwaards ik derhalve den lezer, om alle herhalingen voor te komen, verzende. III.  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid 271 III. Plet verdient onze byzondere opmerking, dat, eer Kristus het Middelaarsryk den Vader za! overgeven, en het heilzaam oogmerk, waar toe hem hetzelve is toebetrouwd geworden, zal afgeloopen en vervuld zyn , voor af no'g de laatfte vyand, welke is de dood, moet vernietigt worden, de tweede dood naamlyk, die ÈÊf WeItcn die in ondeugd fterven, onderga» moeten , eer zy ter anderwerping aan Jefus , als het hoofd van Gods ryk ,. gebragt, en voor eene zalige onftervelykheid bekwaam gemaakt kunnen worden. Aldus heb ik de woorden van den Apostel by omfchryvinge uitgedrukt, en , zoo ik meen , om wigtige redenen, te weten, de navolgende. r. Uit het geheele beloop van het Nieuwe Testament blykt het, dat die geenen, welken Kristus niet toebehooren, de godloozen naamlyk, die nooit tot berouw gekomen, zich ook nimmer bekeerd, maar ftaande hun leven, aan da zonde hebbclyk zich hebben overgegeven, en in eenen zondigen ftaat geflorven zyn ,' een zekeren tweeden dood moeten ondergaan. Daarom zegt Paulus, dat de bezolding der zonde', na dat zy den eerflen dood hebben ondergaan de dood is: en de Apostel Jodnnes beweert°, dat de godloozen, na hunne opwekking uit den dood, dien zy door Adams toedoen ondergaan hebben in de poel des vuurs zullen geworpen worden het welk, zegt hy, de tweede dood is' En de opftanding ter verdoemenis, het heengaan naar de eeuwige ftraf, het buitengeworpen worden in  %7% De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid** in den oven des vuurs, waar weenig en knersfing der tanden plaats zal hebben, beteekenen, in de taal der Schrift, het zelfde met de tweede dood. i. Deze tweede dood kan met even zoo veel regt als de eerfte, een vyand heten» Zoude de eerfte dood, zoo lange hy niet te niete gedaan is, een vyand zyn, een vyand, zookragtig, dat hy den mensch de toelating ter heerlyke onftervelykheid belette ? het zelfde kan men zeggen van den tweeden dood, en met niet minder nadruk en waarheid. In welk eenen zin men den eerften dood op eene eigenaartige wyze, ook als eenen vyand aanmerke , men zal altoos met weinig moeite bewyzen , dat de tweede dood, in den zelfden zin, even zoo waarachtig, ja, in nog veel fterker zin , een vyand is. Deze is het, die, zoo lange hy niet vernietigd is, blyken zal de bitterfte vya?id en tegenpartyder van de gelukzaligheid de? menfchen te wezen ; zulk een vyand, welke op het duidelykst voor een ieder zal aan den dag leggen , dat zy voor als nog geenszins aan Jefus Kristus, als de getrouwe en gehoorzame dienaren van zyn koningryk , onderworpen zyn gemaakt. 3. Deze tweede dood is, eigenlyk en naauwkeuriglyk gefproken, de laatste, en wel, alleen de laatste vyünd. Want het is een vyand, welke geen aanwezen heeft, dan, na dat de eerfte dood in zoo verre is te niete gedaan, dat zy, welken onder zyne magt zyn, wederom in het leven herfteld zyn geworden. Want, na dat de godloozen uit den dood verrezen  Be bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 'zyn , zullen zy geworpen worden in dien poel van vuur, welken de Schrift den tweeden dood noemt. Dewyl dus de tweede dood , of dac geen, het welk de booze menfchen, ingevolge van hunne eigene zónden , ondergaan moeten, een later vyand is dan de eerfte dood, welken zy, ingevolge van Adams val óndergaan, fchynt het ten hoogden redelyk eh natuurlyk, dat wy, als de Apostel zegt, „ de laatfte vyattd die te niete gedaan wordt is de dood," aan den tweeden dood denken : Want dezen kan men, in dert fterkften zin, den laatstee vyand noemen ; daar integendeel de eerfte dood met geene voegzaamheid dien naam kan dragen, dewyl dé tweede dood later dan deze is, en in de daad geen aanwezen hééft, voor dat dn in zoo verre vernietigd is, dat hy eene herftefc hng in het léven toelate. Om deze redenen, welken my onwederleggelyk fterk voorkomen te zyn, acht ik dat dit de bedoeling is, wanneer 'er hier van een tweeden dood gefproken wordt. Doch, zo wy ons aan de gewone verklaring houden, en door dezen dood verftaan den iéf* ften dood, dien naamelyk, weiken het menschdom ingevolge van Adams val ondergaat , zal echter deszelfs vernietiging door Kristus, mits men dezelve behoorlyk verklare, in hec wezen der zake, juist op het zelfde neerkomen, het welke wy beweeren. Want eene enkele herftelling in het leven is geenszins het geen de Schrift bedoelt, als zy van eene vernietiging des doods fpreekt» Voorzeker de Apostel Paulus verftonc ■S hier  if4 Be bewyzen voor eene algemeene Zaligheid hier ganschlyk wat anders door. Dit biykt ons zoo duidelyk als wy verlangen kunnen, uit het laatfte deel van dit zelfde Hoofdftuk, waar hy opzettelyk van het overwinnen en vernietigen van den dood handelt. Wat is dan het denkbeeld, het welk hy 'er ons van tracht in te boezemen? Baarblykelyk, niet een bloot wederkeeren tot het leven , maar zulk een wederkeeren, waar aan eene heerlyke onfterfiykheid onmiddellyk verftrengeld is. Dus redeneert hy over dit ftuk: -~- Het ligchaam wordt gezaaid in verderflykheid; het wordt opgewekt in onverderflykheid: het wordt gezaaid in oneer; het wordt opgewekt in heerlykheid: het wordt gezaaid in zwakheid ; het wordt opgewekt in kragt: het wordt gezaaid een natuurlyk ligchaam ; het wordt opgewekt een geestlyk ligchaam." — En een weinig verder volgen deze opmerklyke woorden : „ Wanneer dit vcrderflyke onverderflykheid , en dit fterfjyke onfterilykheid zal hebben aangedaan, dan zal te pasfe komen het geen gefchreven is, de dood is verflonden tot overwinning". Terwyl hy alles befluit, met in den mond van hen, welken deze overwinning over dood en graf behaald hebben , dit zegelied te leggen; ,, Dood , waar is uw prikkel? graf, waar is uwe overwinning? de prikkel des doods is de zonde, en de kragt der zonde is de Wet; doch Gode zy dank, welke ons de overwinning geeft door onzen Heer Jefus Kristus". Men merkt ligtelyk, en iemand, die met aandacht en verftand leest, kan onmooglyk nalaten op-  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 275 Dptemerken , dat de Apostel door den dood, verflonden tot overwinning, of, met andere woorden, door den dood, als een overwonnen en vernietigden vyand aangemerkt, alleenlyk ons dit leeren wil, dac hy van zyne magt als dan in zoo verre zal beroofd zyn, dat de geehen, die onder dezelve waren, niet blootelyk tot het leven zullen opgewekt zyn, maar tot zulk een leven, als welk eenen genoegzamen grond en reden zal opleveren, om een heilig Zegelied in Jefus Kris. tus, op grond der verkregen overwinning', aanteheffen: het welk zekerlyk niet kan gefchieden, ten zy de onfterflykheid, tot welke zy opgewekt worden , zeer in huil voordeel zyn zal. Zoo dat, indien de dood, de laatfte vyand, vernietigd is, ook ten aanzien der godloozen, gelyk by, ten aanzien van hen allen, wie ze ook zyn, moet vernietigd worden , eer dat Kristus het Koningryk aan God zal overgeven, Volftrektlyk êlle kinderen der menfchen niet alleen van den dood moeten worden opgewekt, maar uit denzelven op Zoodanige wyze opftaan, dat zy allen , vroeger of later,- als de herbragte onderdanen van Jefus Kristus, in het leven heerfchen. Dit is zekerlyk des Apostels denkbeeld, het welk hy aan den vernietigden, den tot over. winning verftondenen dood, in dit Hoofdftuk hecht. En het verdient aandachc, dat het denkbeeld , het welk hy hier van den vernietigden dood geeft, volkomenlyk overeenkomt met dien ever vloed der genade en der gift door Kristus over S z nik  275 -De bewyzen voor eene algemeene ZaUgheii. alle menfchen , van welken hy in het vyfde Hoofdftuk van dezen brief aan de Romers fpreekt; en die het doodvonnis ten eenemaal vernietigt, en alle menfchen eindelyk in het bezit van 't eeuwig leven Helt. Want, zoo redeneert hy daar, met betrekking tot het algeheele menschdom , zoo ais ik meen genoegzaam bewezen te hebben ; „ indien door de misdaad van éénen , de dood geheerscht heeft, door dien éénen; veel meer zullen zy, die den overvloed der genade, en de gave van regtvaerdigheid ontvangen , in het leven heerfchen , door dien éénen , Jefus Kristus". En wederom; ,, op dat, gelyk de zonde geheerscht heeft tot den dood, alzoo ook dc genade zoude heerfchen door regtvaerdigheid tot het eeuwig leven, door Jefus Kristus, onzen Heer". IV. Vervolgens wordt ons in deze Schriftplaats ten klaarften en met byzonderen nadruk verzekerd, dat Kristus, als Hoofd van dat Ryk, welks Middelaar Hy is , zyn Ambt niet zal overgeven, voor en alëer by met ter daad alle vyanden zal onderworpen hebben. Want met zoo vele woorden wordt 'er gezegd; „ Hy moet heerfchen, tot dat Hy alle vyanden onder zyne voeten gelteld heeft". En wederom; „ Wanneer alle dingen zullen onderworpen zyn, dan, en niet eerder, zal ook de Zoon zelf onderworpen worden aan Hem, welke Hem alles onderworpen heeft". En uit den boven verklaarden text, Hebr. II: 8, 9. hebben wy leeren befluiten, dat alles aan Kristus zal onderworpen worden, de-  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 277 dewyl Hy met eer cn heerlykheid gekroond is geworden. Hier worde ons te verftaan gegeven, waar in de eigenlyke klem van dat bewys gelegen zy: hier in naamlyk is hetzelve gelegen, dat Kristus, die tot Koninglyke waardigheid en magt verhoogd is, daarmede zal bekleed bly ven, en dezelven nimmer afleggen, tot dat hy-metterdaad alle dingen, alle vySnden ter onderwerpinge aan zichzelf gebragt heeft. De Apostel heeft alie twist, welke 'er over deze zaak zou kunnen vallen, afgefneden. Willen wy ons op zyn gezag verlaten, dan is niets zekerer, dan dat Kristus het hoofd van Gods Koningryk blyven zal, en zyne wysheid, magt en genade, in die betrekking, uitoeffenen, tot den tyd toe, dat hy alle vySnden, hoe ook genoemd , daadlyk heeft te onder gebragt. Hier op dan wil ik vragen, is de zonde een vyand (jSofi Is zy een vyand, dan moet ze ver- (60) Het zou vreemd fchynen, als iemand wilde in twyfel trekken , of de zonde een vyand kan genoemd worden, of een van die vyanden, die vernietigd moeten worden. Wanc Paulus Rom. Vid: 7 en Jacobus, Hoofdrtuk IV: 4 fpreken van de zonde, als eene vyandfcbap tegen God , die zich aan Gods wet niet onderwerpt. En indedaad, het was de zonde , die het eerst den vrede tusfehen God en de menfchen verbrak:- en zich federt dien tyd altoos tegen Gods regering aankantte, en nog het grootfte beletfel is voor die zedelyke onderwerping aa.n het Godlyk gezag, aan 'x welk alle redelyke fchepfelen zich fchuldig zyn te onderwerpen. En het was vooral met een uilige, om d e z s k ' S 3 xx'  2?8 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid, vernietigd worden: Kristus zal zyn Middelaarsryk niet eerder overgeven , voor dat hy dezelve metterdaad wezenlyk vernietigd heeft. Nu js het zeker, dat de zonde by geene mooglykheid op eene andere wys kan worden te niete gedaan, dan door de zondaars te rug' te brengen toe eene zedelyke onderwerping aan de Godlyke regering. Men zie Hebr. II: 8, 9, by de behandeling van welken text ik deze zaak hewezen heb. Nu, vraag ik wederom, is de dood, de tweede doo» een vyand (61)? Dan moet ook deze vyand worden te niete gedaan 5 want Kristus moet alle vyanden, bygevolg ook dezen, vernietigen: en, naar hec ontwerp van God, kan Vï'aND in het byzonder te niete te doen, dat Kristus in de waereld kwam; tot dit oogmerk was het ook voornaamlyk, dat Hy ter regtehand van God in den hemel verhoogd werd. De zonde is deswegens in nadruk eene van die dingen, of vrYaNDEN, welken te ondergel/ragt, onderworpen moeten worden, eer Kristus bes koningryk aan God ivergesft. (6Vj Niemand zegge, dat de tweede dood, geen vyind is ; Even zoo wel als de eerfte dood kan hy dien naam dragen. Die kan in geenerhande voeg. zame beteekenis zoo heeten, of dezelve is ook juist op den tweeden dood volftrekt toepasfelyk. Deze is zeer zeker een ding, hetwelk, uit zynen eigen aart, vatbaar is, om onderworpen te worden gemaakt: moeten nu alle dingen, den Allerhoog' tien alleen uitgezonderd, aan Kristus volkomenlyk eens onderworpen worden, dan volgc van zelf, da: ook de tweede dood raoet worden te onder gebragz.  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 279 kan en mag Hy het Koningryk niet uit zyne handen geven , voor dat Hy deze taak heefc afgedaan Nu kan de tweede dood by geene mooglykheid vernietigd worden , dan door een einde te maken aan zyne magt , ten aanzien der geenen, welken aan dezelven onderworpen zyn. — Dit befluit, dunkt my, is voldingende en beflisfende. '£r zyn twee texten, welken aan dezen zeer gelyk zyn , en die ik daarom hier, op eene voegzame wyze vermelden kan , dewyl dezelven ftrekken ter bevestiging van het geen ik zoo even heb aangemerkt. De eerfte is Hebr. X: 12, 13. „ Maar deze, één Slagtoffer voor de zonden geofferd hebbende , is voor altoos gaan zitten aan de regtehand van God , den tyd voorts afwachtende, wanneer zyne vyanden ten voetbank' zyner voeten gefteld worden." Hier wordt dus de volkomen en geheele terugbrenging van alle vyanden als dat geen voorgefteld , het welk de Kristus vooruitziet, waar na hy met verlangen wacht, als de vrucht, zyner verhooging , welke hy ter belooning van zyn lyden en dood zal verkrygen. En zeker, dit wachten moet men onderftellen, dat op goede gronden fteunt, op gronden, die hem, in het einde, niet te leur ftellen, of befchamen zullen. De andere plaats, welke ik bedoel, is Psalm CX j. „ De Heer heefc gefproken tot mynen Heer, zit Gy aan myne regtehand, tot dat ik uwe vyanden ten voetbank' uwer voeten gemaakc heb." Het moet onzer oplettendheid niec ontS 4 glip.  fc8o "De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. glippen, dat de Schryvers van het Nieuwe Testament deze plaats niet minder dan vyf onderfcheiden reizen op den Gezalfden , op Jefus hebben toegepast; als Matth. XX: 44 , Mark. XII: 36 , Luk. XX: 42 , Hand. II: 24- en Hebr. I: 13. Buiten twyfel , is de bedoeling van dien text deze , dat Kristus ter regtehand der Godheid in den hemel geplaatst is, om daar als Hoofd en Heer van dat ryk, in 't welk hy Middelaar is, te blyven, cot den tyd toe, wanneer alle vyanden , op de volkomenfte en volfirektfle wys , aan hem zullen onderworpen zyn ; het welk op het zelfde uitkomt, met dat geen, het welk in onzen tegenwoordigen text gezegd wordt, dat hy heerfchen zal, en het koningryk niet overgeven, voor dat hy alle vyanden heeft te qndergebragt. V. Eindelyk en in de laatfte plaats, moet elk aandachtig lezer van deze zinfnede van zelf opmerken , dat de regering van Kristus, in zyn Middelaarsryk , ftrekt , om den weg te banen voor dien ftaat, in welken God alles in allen wezen zal, en gevolglyk ook zal blyven duren, tot dat hy de dingen zal ryp gemaakt en genoegzaam bereid hebben voor dat heerlyk lydsgewricht. Naardien het Middelaarsryk Kristus in handen gefteld is, ter herbrenging en onderwerping van alle vyanden ,• zoo moet hy alles in allen zyn , tot dat hy dit einde bereikt heefc; ik wil zeggen , de waarneming der regering moe- , tot dien tyd toe, geheel en al in zyne handen berusten: Hy zal hoofd over allen zyo,  Be bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 28? allen regeren , kortom, alles in en voor allen zyn. Maar, zoo haast zal Hy niet zyn Middelaars ambt volbragt, en alle vyanden tot onderwerping aan het beftuur van den AHerhoogften herbragt hebben, of Hy zal dan het koningryk ook aan God, den Vader overgeven, wanneer wederom God alles in allen zal zyn, d. i., alles zal befturen, op alles invloed hebben, zich aan alles mededeelen , op eene onmiddellyke wyze , en niet meer, door de handen van eenen Middelaar. Nu, en zoo lang als hec Middelaarsryk zal duren , wordt 'er niets gedaan , dan middelende de Tüsschenkomst van den Kristus; maar dan zullen alle dingen onmiddellyk door God zelven bestierd worden. Alle pligcbetrachtingen zullen dan zich onmiddellyk tot Hem uitftrekken ; alle gunstblyken en belooningen onmiddellyk van Hem afdalen en door Hem medegedeeld worden. Het is niec moeilyk, om deze twee tydvakkent t. w. dat, waar in het Middelaarsryk in handen van Jefus den Kristus is; en dat, hec welk daarna zal aanvangen , wanneer God als Koning onmiddellyk alles in allen zal zyn , van eikanderen te onderfchcidcn. Ze zyn zekerlyk geheel onderfeheiden. Doch men heefc , dunkt my, het regte onderfcheid tusfehen die beiden nog niet genoegzaam gadegeflagen : had men dit duidelyk bepaald , dan had het zelve ten jleutel kunnen verftrekken, om den waren zin S 5 van  ?82 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid^ van een groot deel Schriftuurplaatfen , inzonderheid meen ik van zulken , die tot de toekomende aanwezenheid van Adams geflacht betrekking hebben, te openen. Ik zal daarom, zoo kort ik, behoudens de duidelykheid , kan, het onderfcheid tusfehen deze tydvakken of bedeelingen, trachten voor te Hellen. \Vat het eerfte betreft, naamlyk de regering van Kristus in zyn Middelaarsryk ,■ — Dit vak beflaat den ganfehen tyd , die 'er verloopen moet van toen af, wanneer Hy tot deze waardigheid en tot dit ambt verhoogd is geworden , tot dat alle vyanden, alle wederhoorige menfchen, ja, het algeheele menschdom, van hunnen afval zullen herkomen , en onder behoorlyke onder* werping aan God terug' zyn gebragt. Al wat 'er, ftaande dit tydverloop, verricht wordt, het. zy ten aanzien der deugdzame, bet zy omtrent ondeugende menfchen; het zy by wyze van beloning , het zy van die van tuchtiging; het zy in den tegenwoordigen, of in eenen toekomftigen ftaat; dit moet alles gehouden worden het gevolg te zyn van Kristus bediening in het ryk der genade , en te gefchieden met oogmerk , om den weg te bereiden voor de aankomst van het andere wigtige tydperk , waar in God alles in allen zyn zal. Dit tydvak , waarin Kristus heerscht in zyn ryk als Middelaar, kan in twee algemeene perken verdeeld worden. Het eene bevat in zich dezen tegenwoordigen flaat van aanwezenheid; met  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 28$ betrekking tot welken niemand zwarigheid zal maken , om toeteftemmcn , dat Kristus, als hoofd van Gods genaderyk regeert , en dat een gevolg van deze zyne regering zyn zal de toebrenging van een aantal uit Adams geflacht tot zulk eene gehoorzaamheid aan God , als welke noodig, maar ook genoegzaam is, om hen, in den naastvolgenden ftaat, voor eene heerlyke onfterflykheid vatbaar te maken. Het andere tydi perk van Kristus regering is dat, het geen van de algemeene opftanding en het oordeel verloopen zal tot dien tyd toe , wanneer God alles in allen worden zal. Ik meen, dat 'er goede gronden en redenen voorhanden zyn, om van zoodanig een tydperk , als dit is, te fpreken ; en het zelve is , bcdriege ik my niet, een perk van de uiterfte aangelegenheid: aangaande welk ik my deswegens zal verledigen, om myne ge» dachten wat nader te ontwikkelen. Men heeft algemeen onderfteld en aangeno* men, dat by de tweede verfchyning van Kristus, en by de algemeene opftanding en gerigtshandel, de heiligen ten hemel opgenomen , de godloozen ter helle zullen verzonden worden; en dat dan daarmede de eindelyke ftaat der menfchen voor altoos volftrektlyk zal bepaald, en het tooneel der Voorzienigheid befloten worden: Dan, uit deze zinfnede der Heilige Schriften, blykt zonneklaar, dat 'er, met de algemeene opftanding^ een tweede tydperk in de regering van den Kristus zal aanvangen , wanneer naamlyk Hy, als Hoofd van Gods ryk, eene nieuwe bedeeling zal ope-  284 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. openen, zoo wel met opzigt op de regtvaerdigen , als met betrekkinge tot dc godloozen. Wat de regtvaerdigen belangt, welken Hy reeds in het eerfte tydperk van zyne Middelaarsregering, tot onderwerping aan Gods zedelyk beftuur gebragt heeft, dezen zal hy, by zyne tweede kemst, het loon geven van g:)ede en getrouwe dienstknechten: echter zal Hy het Koningryk aan den Vader, na dit gedaan te hebben, niet overgeven , gelyk men gewoonlyk onderftelt; maar als het Hoofd van dat ryk nog blyven voorcregeren , onder eene nieuwe en heerlyker bediening, en hier in voortgaan, niet voor altoos, maar tot dat die tyd zal gekomen zyn, wanneer God alles in allen zyn zal: Na het welk wederom eene nieuwe en veel heerlyker bedeeling haren aanvang op nieuw nemen zal. En wat de godloozen betreft, welken zich, door geene dier zedelyke middelen, welken omtrent hen zyn te werk gefteld, in dezen tegenwoordigen ftaat, hebben willen laten overreden, om zich zelf aan het Godlyk beftuur gcwiliiglyk te onderwerpen; dezen zullen, duor den Heer Jtfus Kristus , ingevolge den aan hem gegeven last als Middelaar, terwyl de regtvaerdigen in 'i leven en de heerlykheid heerfchen , verzonden worden naar de plaats, waar men gezegd wordt te zullen weenen en zyne tanden knersfen ; niet, om daar voor altyd te blyven, maar zoo lang, tot dat de wederfpannigheid hunner harten te onder gebragt, en zy op "eene zedelyke wys zullen bewrogt zyn, om gewillige en gehoorzame oude-». da-  De bewyzen voor eene algemeens Zaligheid, % ianen van God te worden. Want uit dezen text blykt klaar, dat Kristus, na de opftanding der heiligen , wanneer hy ten tweedemaal zal verfchynen , en zy met een onfterflyk leven zullen bekroond zyn , nog aan het hoofd van Gods koningryk blyven, en zyne wysheid, magt en genade, in zyne koninglyke bediening zal uitoeffenen, tot dat Hy alle vyanden volstrek tlyk, en zonder de minste uitzondering, zal overwonnen hebben. Misfchien zal 'er een lange omtrek van tyd vereischt worden, eer zy allen in die mate gewillig zyn om zich te onderwerpen , als genoegzaam is om voorbereid te wezen voor de Godlyke bermhartigheid. Doch dit neemt niet weg, dat zy allen, vroeger of later, en fommigen van hen vvaarfchynelyk veel eerder dan anderen, zich met volkomen vrywilligheid en vermaak zelfs onderwerpen zullen, Kortom, het denkbeeld, het welke ik van de zaak wil doen vormen, komt hier op uit;: dat de ftaat, welke tusfehen de algemeene op/landing en Gods alles in alles zyn, zal plaats hebben , eene voortduring van lange uitgeftrektheid zal bevatten , van eene uitgeftrektheid zoo lang, dat dezelve beantwoordt aan die uitdrukking, welke in de Schrift voorkomt, van ui tovs tauvois ruv aiumv, in aller eeuwen eeuwigheid, of voor eeuwig en altoos ; en dat , gedurende den geheelen loop van dezen ftaat, de deugdzamen of regtvaerdigen, onder de regering van Kristus, gelukzalig, de godloozen, een minfte die geenen onder hen, welken zich het meest ver-  zt6 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. verhard hebben , ellendig zyn zullen (Men zié wat ik in het vervolg over de fpreekwys van in aller eeuwen eeuwigheid zeggen zal_) : Niet echter zoo, dat zy ten einde toe en tot in alle eeuwigheid in dien ellendigen ftaat zullen volharden,maar dat hunne ellende hun ten middel zal ftrekken, door het welk, onder de beftiering en de invloeden van Kristus, welke nog aan het hoofd van Gods genaderyk blyven zal, de vyandfchap hunner harten zal verbroken , en zy tot een gewillig en gehoorzaam volk zullen gemaakt worden : Wanneer dit zyne vervulling zal bekomen hebben, dan, denk ik, zal het groote, het gewigtige tykvak komen, wanneer God zelf onmiddellyk alles in allen zyn zal. £n het onderfcheid tusfehen dit tydvak eh dat geen, het welke wy befchreven hebben, komt my voor hierin vooral gelegen te zyn : — In het eene naamlyk is Kristus aan het hoofd der regering ; wiens regering , hoe lang dezelve ook moge duren, echter alleenlyk voor een tyd zal zyn: Gedurende welken, alleen een gedeelte van 't menschdom in de bezitting van onfterflykheid en gelukzaligheid , waar toe hetzelve te voren bereid is , zal gefteld zyn ; terwyl dc rest haar deel zal hebben in de plaats van donkerheid en duisternis , als zynde een voegzaam en noodzaaklyk tuchtmiddel, om, onder de beftiering van Kristus , tot zedelyke onderwerping aan hem terug' gebragt te worden: Na dat dit oogmerk zal vervuld zyn , zal dit tydvak nu een  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 287 een einde nemen , en het andere worden ingevoerd , welks onderfcheidende kenmerk is , dat God alles in allen zal zyn ; dat is te zeggen, dat de regering nu in zyne eigen handen , en niet meer in die van Jefus Kristus zat berusten , dewyl ook deze aan den Vader zal onderworpen worden. Dan zal het algeheele menschdom , van zyne vyandfchap nu genezen, en tot eene gereede onderwerping aan den Allerboogften gevormd zynde , het voorwerp zyn van zyne bermhartige zorgc. Dan zal Hy in nadruk de God van alle menschen zyn, en in alle dingen, onmiddellyk voor hunnen welftand zorge dragen , indier. voege , dat zy allen eene gelukzaligheid, die alle begrip te boven gaat, en dat, zonder einde genieten zullen. Ik zal by het geen ik boven gezegd heb, nu nog aanmerken, dat de belooning, welke onder de beftïering van het koningryk door Kristus, in dezen tegenwoordigen flaat, beloofd wordt, om de menfchen tot het getal van zyne deugdzame en getrouwe onderdanen overtehalen, niec is de eindelyke gelukzaligheid, welke Cod voornemens is aan hen te geven, maar de gelukzaligheid van dien staat, welke tusfehen de opftanding en Gods alles in allen zyn, plaats zal hebben. Met deze gedachten ftemc het bericht, het welk de Schrift ons van deze belooning geeft , wonderiyk wel over een. Daar wordt van dezelve dikwerf gefproken onder het denkbeeld van gelukzalige genieting in Kris-  V8-8 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. Kristus Koningryk; het welk ons vati zelf aan zulk eenen tyd, aan zulk eene bedeeling of huishouding doet denken , welke Kristus tot Hoofd en Heer heeft. En, indedaad, dat ryk, waarin Kristus gezegd word voor eeuwig te heerfchen , moet eene , ih vergelyking gefproken, flaauwere beteekenis hebben , voor zoo verre hetzelve niet langer duurt dan tot aan het einde van deze tegenwoordige waereld: daar integendeel hetzelve eene zeer veel beteekenende bedoeling zal hebben , wanneer Kristus als Koning der heiligen heerfchen zal , in dien heeHykéfi flaat, weike by zyne tweede komst zal worden opgerigt. — Daarom wordt ook deze belooning befchre-. ven, door een zitten der heiligen niet Kristus op zynen ' troon, gelyk Hy met den Vader gezeten is in zynen troon ,• en door een leven en regeren met hem: Beiden welke oneigenlyke fpreekwyzen duidelyk onderftellen , dat Hy nog aan het hoofd van zyn Middelaarsryk is; en dat de tyd nog niet daar is, wanneer God de onmiddellyke Heer en Oppermagtige Heerfcher zyn zal. Ook verdient het onze aandacht, dat de belofte van déze belooning, Opcr.b V: 10. dus wordt uitgedrukt j dat zy op aarde heerfchen zidlen; het welk in het voorbygaan tevens duidelyk aanwyst, dat dezelve hun zal gefchonken worden in de nieuwe hemelen en op de nieuwe aarde, welken op de ontbinding der tegenwoordige vorm van deze benedenwaereld door vuur volgen zullen. Hier zullen de heiligen, in den flaat hunner opftanding, leven onder de regering van  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 285 van Kristus , welke voor hun alles in allen zal zyn, tot dat het tydperk een aanvang neemt, wanneer de regering uit zyne handen zal overgaan, en God zelf onmiddellyk Koning en oppermagtig alleenheerfcher zyn. — Dan, ik kan hier alleen Hechts deze gedachten aanroeren: wilde ik dezelven behoorlyk in het licht ftellen, zulks zoude my te verre van myn oogmerk afleiden. Het is insgelyks eene aanmerking , die zvch gemaklyk en muuurlyk uit het beredeneerde laat afleiden, dat de ftraf, welke in de tegenwoordige regering van Kristus in Gods koningryk , bedreigd wordt ; om ons van wederftrevjgheid tegen het zedelyk beftuur des Hemels aftefchrikken, cn onze onderwerping aan hetzelve te bevorderen , de elende van dien zelven tus- schen beiden inkomenden staat is, en geenszins eene elende, welke nimmer een eind zal hebben. Met deze aanmerking ftrookt wederom wonderlyk wel het geen de Schrift leert. Van hier is het, dat van de toekomende ftraf zeer dikwyls in zulke bewoordingen gefpro* ken wordt, welken duidelyk het denkbeeld van eene bedeeling, eene eeuw of van een zekere be~ paalde during met zich voeren. Deze is baarblyklyk de bedoeling van dien beroemden text, in welken deze elende , gelyk men gemeenlyk onderftelt, gezegd wordt te duren ut i-ou? aimat Tav «iwköjv van eeuwigheid tot eeuwigheid; en van alle die texten , in welken dezelve als eene xoAaw»? «itmey, eeuwige ftraf, to ;rwg to «/«vkjv, T bet  293 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. het eeuwige vuur, cKt^a g,imios, eeuwig verderf wordt voorgefteld; gelyk de woorden in onze Bibels ftaan overgezet, fchoon wy door derzeiver waren aart en beteekenis ten duidelykften worden opgeleid , om aan eene elende te denken , welken voor een zekeren tyd, gedurende eene bedeeling moet ondergaan worden; dit immers is de eigen beteekenis van het woord atm; en in dezen zin wordt hetzelve zeer algemeen beiden in het Oude en Nieuwe Testament gebruikt ; gelyk wy gelegenheid hebben zullen, om naderhand meer byzonder en breedvoeriglyk aan te tooren. Overeenkomftig nu met de bovengemaakte aanmerkingen, beftaat het groot onderfcheid tusfehen die geenen, welken uit dezen tegenwoordigen ftaat, als getrouwe en brave onderdanen van God, verhuizen, en tusfehen hen, welken als wederfpannehngen tegen Hem fterven, hier in, niet, dar de eerflen in eenen ftaat van eindelyke gelukzaligheid, de laatften in eenen ftaat van eindelyke rampzaligheid zullen ingaan; maar, dat de eerften, by Kristus tweede komst, zullen toegelaten worden, om met hem, in zyn heerlyk Koningryk, voor eenen zekeren bepaalden tyd , te wonen, terwyl de anderen uit zyne tegenwoordigheid zul en verbannen worden, om in onuiifireeklykc fynigingen een tyd lang te blyven, tot dat zy hunne dwaasheid hebben leeren zien, berouw over dezelve hebben , en zichzclven gewillig, lyk, als gehoorzame dienstknechten aan God met onderwerping overgeven. En, wanneer men de  De 'ewyzen voor eene algemeene Zaligheid 2gi de zaak in dit licht befcbouwt. zal men als dan eene genoegzame reden konnen geven, ter rest vaerdiging van de handeïwyze, welke door de Godlyke voorzienigheid, in dezen tegenwoordigen ftaat, vaak gehouden wordt, volgens welke het den regtvaerdigen naar de vcrdienften der godloozen* en dezen naar de verdienften van de regtvaerdigen ■wedervaert; en dit niet alleen, maar ook zal, door middel van deze verfchillende behandeling der regtvaerdigen cn der godloozen, bekwame geJegenheid gegeven worden, om hen beiden, buiten twyfel, op de wyste en meest gefchiktfte manier, te bereiden voor die nieuwe en groote bedeeling, welke nog moet ftand grypen. lm dan zal het plan van God , zoo verre hetzelve aan Kristus ter uitvoeringe was toevertrouwd, onder zyne Middelaars beftiermg, voleindigd zyn. Want, als het ganfche beloop der Voorzienigheid, onder zyne bediening, zal vereffend, en het geheele menfchelyk geftacht tevens tot zedelyke onderwerping aan de regering van God zal gebragt zyn, dan zal hy zyn Middelaarsryk overgeven aan den Vader, welke, van dien tyd af aan, zelf onmid dellyk zal regeren, en op de voiheerlykfte wys toonen, dat Hy voor allen, in alles, zonder einde, een God, en Vader en vriend is. Ik behoef hier niec aantemerken, welk een armhartig , flaauw en mager denkbeeld de gewone verklaring van deze Schriftplaats ons geeft, aangaande den eindelyken uitslag van Kristus regering in zyn Middelaarsryk, als T 2 aien  3.Q2 De-bew.yzen voor eene algemeene Zaligheid. men hetzelve in vergelyking brengt met dat denkbeeld , waartoe de bovengegeven verklaring ons opleidt. Overeenkomftig dit laatfte, zullen zonde, satan, en dood, de tweede zoo wel als de eerste dood, geheel. en volstrektlyk vernietigd, en ALLiï kinderen der menschen tot eene yfywillige en tevens volkomen onderwerping aan de regering van God , terug gebragt worden, ïndiervoege , dat zy gefchikte voorwerpen van zyne bermhartigheid worden zullen , wanneer Hy eindelyk wederom het koningryk in zyne eigen handèn nemen zal: Daar, integendeel, volgens het andere denkbeeld , duizenden van Adams kinderen, als wederspannelingen tegen Gods beftuur, d i. als zedelyke vySnden van zyn ryk , eeuwiglyk in de hel sullen opgesloten blyven; en dat, niettegenftaande hier óp de allerbeflisfendlte wyze gezegd wordt, dat alle vyanden te ondergebragt, ja, dat alle dingen onder de voeten des Gezalfden gefield zullen worden; en dat Hy het koningryk aan den Vader niet zal overgeven, voor dat dit alles metterdaad x li r uitvoer gebragt i s. Geen wonder dan, dat men deze plaats op de lyst der duistere en moeilyke texten in de Schriften van den Apostel Paulus gezet heefc, dewyl men zyn best heefc gedaan, om aan dezelvje eenen zin te hechten , welke wezenlyk met zichzelven ftrydt, en op geenerhande wys, door eenig menschiyk verlland kan verzoend en over-  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 293 overeengebragt worden : daar. integendeel, vofi gens de verklaring, die wy hier gegeven hebb n, de meening van den Apostel zeer gemaklyk te begrypen, en met zichzelf zeer beftaanb.ar is. En het is indedaad eene byzonderheid, welke onze gegeven verklaring niet weinig begunftigt, dat dezelve naamlyk geenszins op eene angstvallige en gedrongene woordenvicterij gebouwd' is, maar zeer natuurlyk uit de eigen iyke beteekenis derzelven ontltaac, wanneer men ze Hechts in hare eenvouwigfte fchikking neemt, zonder kumt te bate te nemen, of eene buitengewone taalkunde te vertoonen [Eer ik toC ee"en anderen text overga, wil ik hier aan eene aanmerking plaats geven, welke ik geloof dat niet geheel nutteloos zyn zal. Ze is deze : — dat, in onderfteliing dat de bovenftaande verklaring met de waarheid overeenftemt, het by den eérfteri opfla'g zelf b'ykt, dat fommige menfchen, in dezen tègenwiordigm fiaat , nu Gods koningryk door jefus Kr,stus bediend wordt, op 'eene zedelyke wys indiervoege bewrogt worden , dat zy genoegzaam worden voorbereid , om met Hem , by zyne tweede komst, in het hm% en in heerlykhnd, onmiddellyk te heerfchen; terwyl anderen liet zullen uithouden tegen alle de middelen aan, welken hy, als een zedelyk regeerder, naar zyne wysheid' en genade, bekwaam oordeelt, om een hunnen aanzien te beproeven, en zich niet zullen laten overreden , om zyn gewillig* volk te worden, voor dat zy eerst by ondervinding weten, wat T 3 de  294- De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. cje helfche pynen in hebben. En kan hec niet zeer wel zyn, dat in vele plaatfen der Heilige Schrift, op dit enderfcheid, het welk God, voor dat de waereld was, wist, dat onder de menfchen plaats zoude hebben, gezien wordt2 En moet men niet toeftemmen , dat, wanneer men hier op behooriyk, in de verklaring dier texten, acht geeft, dezelven dan eenen klaren en ontegen-* zeggelyken zin bekomen ? Men zal het, denk ik, geenen noodloozen uitflap noemen, als ik my zelf hier over wat nader, door eenige voorbeelden by te brengen , verklare. Wanneer 'er, i Tim. IV: 10 gezegd worde, „ God is de behouder (of zaligmaker) van alle menfchen, inzonderheid van hen, die gelooven;" öelt dan niet dc gemaakte aanmerking ons op éénmaal inftaat, om aan die woorden eenen ongedwongenen e,: veel beteekenenden zin te geven'? Eigenaartiglyk toch kan God de Zaligmaker van alle menfchen heeten, nadien zy allen, in den tindelyken afloop der dingen, in die zaligheid of behoudenis deelen zullen, welke door Jefus ftristus bewerkt wordt; ennogthans, kan God by uitnemendheid gezegd worden de behouder van die geenen te zyn, die gelooven, vermits dezen, door geloofsgehoorzaamheid te oeffenen , zich zeiven toebereiden , om in eene gelukzalige onfterfiykheid in te gaan , en ook metterdaad onmiddellyk, .net de komst van Krisius, zonder vooraf den tweeden dood door te gaan, aan dezelve deel verwerven zullen. Zoo ook, wanneer onse Heiland, Jodnnes X: 14, zegt; „ Ik  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 295 f> Ik ben de goede herder , en kenne myne fchapen, en ik worde van de mynen gekend;" en wederom, in hec 15 vers, „ Ik legge myn leven af ten behoeve myner fchapen " en in hec 27. 48 en 29 vers , „ myne fchapen hooren myne dern, en ik kenne dezelven, en zy volgen my. En ik geve haar het eeuwig leven, en zy zullen in eeuwigheid niet verloren gaan, en niet iemand zal dezelven uit myne hand rukken. Myn Vader , welke haar my heefc gegeven, is meerder dan allen. En nier iemand kan ze rukken uit de hand van mynen Vader:" kan men, vraag ik, door behulp van de boven voorgedragen gedachten , aan zyne woorden, niet op eene zeer ongedwongen wys , eene duidelyke en beftaanbare beteekenis hechten? Door deze fchapen, welken de Vader aan Kristus gegeven, voor welken Kristus zyn leyen afgelegd heeft, aan welken hy het eeuwig leven geven zal, en welken en hem kennen , en van hem gekend worden, kunnen wy immers met alle voegzaamheid verftaan dat gedeelte van het menschdom, hec welk van zulk eene deugdzame zielgejlcltenis is, dat hetzelve zich, ingevolge van die middelen, welken, in dezen tegerr.voordi^en ftaat van Gods ryk, omtrent de menfchen worden aangewend, laat overhaien,-om zich aan Kristus, als hunnen herder en leidsman te onderwerpen? En, dewyl God wist, wie dezen waren, konde hy dezelven ook aan Kristus geven , om onder zyn opzigt bekwaam gemaakt te worden , om in het leven, voor eenen zekeren tyd, ftaande T 4 ze-  296" T)e bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. zekere bedeeling, welke onmiddellyk na zyne tweede komst zal aanvangen, re heerfchen; En twyfelloos zeker zal Kristus hen voor dit heerfchen in 'c leven bèriiden', en daadlyk daar toe doen geraken ■, ja , niets zal ooit in ftaat wezen , om de uitvoering van dit weldadig en bermhartig oogmerk der Godheid omtrent hen te verhinderen. Maar. dan moet mep zich daar by wei degetyk erinneren, en in 't byzonder in aanmerking nemen dat deze geenszins alleen Kristus fchapen zyn , cn dat God dézen aan Kristus niet ten eeuwigen leven gegeven heefc, met oogmerk om de rest van het menschdom, op het welk Hy dezelfde betrekking heeft, voor eeuwig uit te fluiten. Want in dit zelfde Hoofdftuk, aan het 16 vers, zegt Jefus,, Ik heb nog andere fchapen , die van dezen ftal niet zyn, dezen moet ik ook vergaderen , en zv zullen myne ftem hooren, en, gelyk het één her der is, zal het ook ééNE kudde worden." 'Er mogen andere verklaringen aan deze woorden gegeven worden, maar waarom kan de ware bedoeling derzclven niec gehouden worden deze te zyn, dat ook dc rest der menfchen de fchapen van Kristus zyn , welken hem door God zyn gegeven, en dal dezelven, opdien tyd, welken het Godlyk plan beraamd heeft, zyne ftem zekerlyk zullen hooren, met dit gezegend gevolg, dat het algeheele menschlyk geflacht maar ééNE kudde zai uitmaken, en éénen herder hebben ? En kunnen wy in den gezegden zin ook niet de plaats van Paulus verftaan, Rom. VilJ: 29, 30, wel-  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 297 welke wel eens fomtyds de gulden heten van zaligheid genoemd is ? „ Want die Hy cc voren gekend heefc, heefc Hy ook te voren bepaald den beelde zyns Zoons gclykvormig te zyn, op dat Hy de eerstgeboren zou zyn onder vele broederen: die Hy nu te voren bepaald heeft, dezen heeft Hy ook geroepen; en die Hy geroepen heeft, dezen heeft Hy ook geregtvaerdigd; die Hy nu geregtvaerdigd heeft, dezen heeft Hy ook verheerlykt." Als of de Apostel hadde gezegd; „ De geenen, welken God, in zyne oneindige voorwetenfehap , geweten heeft dat van zoodanige zielgefteltenis zyn zouden, dat zy zich, onder de bediening van zyn koningryk der genade, in dezen tegenwoordigen ftaat, zouden laten bewerken, dezen heefc Hy ook, voor de fchepping der Waereld, bepattd of gefchikt, om den beelde zyns Zoons gelykvormig te zyn in de heerlykheid van den naastvolgenden ftaat, op dat Hy, dat is, Gods Zoon vele broe. deren zoude hebben, en de eerstgeboren, dat is, de voornaamfte, het opperhoofd in dien volgenden ftaat, onder zyne broederen zyn: En welken Hy dus bepaalde of fchikte om in de vreugde van den naastvolgenden ftaat in te gaan, dezen nam Hy voor te roepen of te noodigen tot het Euangelifche koningryk , door de prediking van Kristus, of van zyne Apostelen, of van derzelvcr opvolgeren; en welken Hy dus noodigde tot dit koningryk, dezen nam Hy voor te regtvaerdigen , na dat zy gefchikte voorwerpen voor deze genade zouden geworden zyn; en welken T 5 Hy  2 q 8 De bewyzen vonr eene algemeene Zaligheid. Hy regtvaerdigde, dezen nam Hy ook voor toetelaten tot de heerlykheid van dien ftaat, welke met de opftanding eenen aanvang neemt." De Apostel wil hier in dezen text niet leeren, dat Gód de rest van het menschdom, zonder hoop of bermhartigheid, zal laten verloren gaan: Want elders, in dezen zelfden brief, zegt hy, dat alle menfchen door Jefus Kristus in 't leven heerfchen zullen: Maar hy fpreekt hier bepaaldelyk van die perfonen, die, volgens Gods plan, in den ftaat. welke haast op den tegenwoordigen volgt, verheerlykt zullen worden- De Allerhoogfte weet, wie zy zyn onder de nakomelingen van vader Adam , welken zoodanige zielgefteltenis hebben zullen, dat zy, als vrywerkende wezens, overeenkomftig hunnen vryen wil, zich zedelyker wyze zullen laten bewerken, om zyne gehoorzam: onderdanen te worden, ingevolge van die mid kien . welken zyne wysheid gefchikt oordeelde om in dezen tegenwoordigen ftaat , ten hunnen aanzien in het werk te ftellen : en dezen bepaalde Hy, op de te voren befchreven wyze, om, in den ftaat der opftandinge, verheerlykt te worden. — En kunnen wy ook die texten, waar in van byzondere perfonen, als van uitverkorenen of verkorenen van God, gefproken wordt, niet voegzaam in den zelfden zin verftaan? Ik voor my ben volkomenlyk verzekerd, dat de uitdrukkingen van uitverkoren, en verkoren, dikwyte m het Niéuwe Testament gebezigd worden, me* betrekking tot het geheele ligchaam der Kiicteiicn, en dus niets meer beteekenen, dan dat  Se bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 299 dat zy uit de rest der waereld zyn uitgekozen en in het zigtbanr koningryk. van God toegelaten, ten einde zy onder byzondere voor deelen leven zouden, door welken zy vooreen eeuwig leven zouden bekwaam worden gemaakt. Dan, niettegenftaande dit, houde ik tevens voor zeker, dat dezeiven fomtyds in eenen anderen zin gebruikt worden met opzigt op byzondere perfonen, welken onfeilbaar zeker tot zaligheid verkoren zyn. Zoo wordt de uitdrukking uitverkoren genomen door onzen Zaligmaker, in die opmerk'yke plaats, Matth. XIX: 30, „Velen zyn geroepen, maar weinigen uitverkoren" welk gezegde Hoofdftuk XXII: 14 herhaald wordt. En in deze zelfde beteekenis wordt het woord uitverkoren, naar myn inzien , genomen Rom. VS li: 33, „ Wie zal tegen Gods uitverkorenen een ~ of andere befchuidiging inbrengen ? God is het, die regtvaerdig maakt — ;" en in andere plaatfen,' die men zoude kunnen aanvoeren. Maar waarom kunnen wy niet, zoo dikwyls de Schrift door uitverkorenen of verkorenen byzondere perfonen verftaat, die ter zaligheid op eene vasigefteldi wys verkoren zyn, aan zoodanige menfchen'denken, welken God voorwist, dat zich, in dezen ftaat, onder het beftuur van Jefus , zouden laten bewerken, en tot welken Hy daarom zich bepaalde, als tot de zulken, die, in den naast, komenden ftaat , door hem zouden verheerlykt worden; Echter niet met uitfluiting van de anderen, gelyk reeds gezegd is, en niet wederom behoeft herhaald te worden? En kan men niet aan  300 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. aan alle andere texten, welken zy ook wezen» mogen , waar in iets dergelyks wordt te kennen gegeven, als in deze boven aangehaalden, op deze wyze, eenen zeer ongedwongen' zin toevoegen ; eenen zin, welke zoo met Gods algemeene goedheid, als met de algemeene kragtdadigheid van die magt ftrookt, welke aan Kristus , als aan het hoofd van Gods genaderyk geplaatst, gegeven is, met oogmerk, om het menschdom voor dien gezagenden tyd toe te bereiden, wanneer God alles in allen zyn zal? Ik heb nog geene gelegenheid gehad, om alle de plaatfen, die 'er van dit foort voorhanden zyn, zoo naauwkeuriglyk, ftuk voor ftuk na te gaan, dat ik zou durven zeggen, dat zy zoo, en niet anders, verklaard moeten worden ; Doch ik 'errinner my geene tegenwerping, die van eenige kragt is, om het tegendeel te bewyzen, en kan niet anders zien, of het verdient wel ernftiglyk te worden overwogen , of het mee de zaak niet wezenlyk zoo gelegen is: Blykt het ondertusfehen , dat deze gedachten met de waarheid overeenkomt, zoo ziet een ieder, dat 'er op eenmaal een einde wordt gemaakt aan fommige verfchillen, die de menfchen dikwyls helaas voor zeer gewigtig keuren. Ik zal nu bet bewys van deze voorftelling, welke ik, om haar aanbelang, zoo breedvoerig behandeld heb, en waar op de tegenwoordige zaak vooral aankomt, befluiten, door onze gedachten voor eenen tyd te bepalen op eenen van de eerfte texten in den Ribel, den allerëerften , « aar in , naar myn inzien , dc belofte aan-  Be bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 3t aangaande een Zaligmaker vermeld wordt: Ik wil den lezer juist dezen text eens voorftcllen, naardien hy hoofdzaaklyk dat alles bevat, het geen wy , belangende de terugbrenging van het ganfche menschdom tot eene gehoorzame onderwerping aan den beftierenden wil der Godheid, te voren gezegd hebben. De text, dien ik in het oog heb, laat zich vinden Genef. III: 15. „ Ik zal vyandfchap zetten tusfehen u en deze vrouw, en tusfehen uw zaad en haar zaad; dat zelve zal u den kop vermorzelen, en gy zult zyne verzenen vermorzelen." De uitleggers fchynen algemeen hier in over een te komen, dat Kristus, die van eene vrouw geboren werd, hier voornaamlyk door het zaad bedoeld wordt. En wanneer 'er van hem gezegd wordt, dat Hy den kop der flange vermorzelen zal, wordt daar mede de volkon.cn overwinning te verftaan gegeven, welke Hy op den duivel, die hier onder het zinbeeld van eene fiang voorkomt, behalen zoude. Want de woorden vervatten duidelyk eene zinfpeling op de wys, op welke men Jlangen doodt, door naamlyk dezelven op denkopteflaan. De kop van eene flang te vergruizen of te vermorzelen is eene fpreekmanier, die het zelfde be. teekent als die van eene flang te dooden. Wanneer gevolglyk van Kristus gezegd wordt, dat Hy de kop der flange vermorzelen zal, is het denk. beeld , het welk deze woorden natuurlyk en ongedwongen opleveren, geen ander, dan dat Hy den duivel zal te niete doen; dat is te zegrren, niet zyn aanzyn, maar dat koningryk der zonde, het  302. De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. het welk hy, als een verzoeker, in de waereld heeft weten in te flepen, en het welk van droefenis en dood verzeld gaat. Indien de uitleggers deze woorden te regt, gelyk my voorkomt (62), van (62) Het zou onnoodig zyn in een werk van éezèn aart, in een uitvoerig betoog te treden aangaande de eigenaardigheid van deze verklaring. De lezer , die desaan^aande begeert onderrigt te word< n , kan te regt geraken by Bisfchop 'Sherlock in zyn werk, genoemd, gebruik en oogmerk der Profeetfiën , of by Doctor Sbuckford, in zyne gefcbie4t u's van de fchepping en den val der Menfchen. enlyk wil ik hier opmerken, dat het Mofes niet veel eer zoude aandoen , als men hem, in dezen text, gelyk fommigen willen, laat fpreken van een enkel gevegt tusfehen het geflacbt der menfchen en dat der /langen; als of hy alleen wilde zeggen, dat dc Hangen in ftaat zoude zyn, om de menfchen in de hielen te byten, en dat de menfchen van hunne zyde in ftaat zoude zyn, om der flangen den kop te verg uizen. Dit is eene kleenigheid, welke veel te beuzelachtig en te gering is, om , met zoo veel ftaatly'^heid , vermeld te worden door eenen fchryver van c. nige waarde, veel minder door een zoo deftig, err.ftig en oordeelkundig man als Mofes, wanneer men hem zelfs alleen in zyn gewoon karakter befebouwt. Daarteboven moet men zich errinneren, dat (om de woorden van den laatften der bovengemelde fchryveren te gebruiken) „ Mofes hier niet zegt, dat het menschdom en de flangen eene algemeene vyandfchap tegen eikanderen zouden oeffenen, maar dar He liebreeuwfebe woorden , behoorlyk vertaald wordende , re kennen geven dat 'er éés persoon uit eene vroaw zoude fpruiten, welke de  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 303 van Kristus, en van zyne overwinning op den duivel, d. i. op zyne werken, zonde en ondeugd, welken hy, door zyne verzoekingen, reeds van den beginne af geduriglyk heeft aangemoedigd, verftaan hebben; dan kan ik niet beter zien, of deze eerfte belofte van God leidt ons klaarblyklyk op, de groote vyandfchap des menscbdoms hoofdzaaklyk zoude overwinnen en te onder brengen." woorden mb pi* mn kunnen geenszins, gelyk deze Schryver breedvoeriglyk aantoont, beteekenen, dat zelve, t. w. haar zaad zal u den kop vergruizen, net woord W als een naamwoord van eene meetftgte genomen zynde, om velen te kennen te geven• Want in zulk een gevai zou 'er, volgens den aart der Hebreeuwfche fpraalc, moeten ftaan, zy zullen u der. kop vergruizen: Maar het moet vertaald worden, ii y zelf, naaralyk één perfoon, en niet meer, zal u den kop vergruizen. En het verdient te worden opgemerkt, gelyk deze Schryver verder aanmerkt dat ae LXX Overzetters deze plaats, zonder eenige ingemng gehad te hebben , en zonder door eenig Profeet of Apostel voorgegaan te zyn, dus hebben overgezet, alleen, om dat zy de Hebreeuwfche taal volkomenlyk verftonden, en wel in dier voege, dac zy geen gevaar liepen , om de juiste meening van eene zeer nadruklyke fpreekwys voorbytezien. — Waar over de gemelde Schryver aangemerkt heb- Tvte,^da,C " de overze"i"g der zoo genoemde 1 aalsmannen heeft. . . . Hy (ATTOS) zal uwen kop vergruizen, en gy zult zyne verzenen vergruizen;" op deze wys voortgaat „ het geen men in deze vertaling moet gadeflaan, is, dat'er niet ftaat het zelve zal uwen kop vergruizen: Het voor! naamwoord heefc geene betrekking op het woord zaad,,  504 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. op, om aan dien tyd te denken, wanneer de zonde geheel en volstrektlyk zal te niete ge :> a a n worden door Hem, welke van eene vrouw geboren was. Dit is althans de eenvouwigfte en klaarfte uitlegging die men aan de woorden geven kan (63), indien dezelven * •zaad; maar de zin is, Hy zal den kop van den hier vermelden vyand vergruizen. Hadden de Griekfche Over;:erters gedagr, dar de plaats wilde leeren, dat her zaad of de uakomelingfchap der vrouwe in het algemeen hier bedoeld werd, zouden zy gefchreven hebben auro, in overeenftemming met c-jrtfux, gelyk wy in onze verraling dat zelve hebben. Maar zv hebhen de plaats veel keuriger vertaald door^yra» hy; dewyl zy begrepen, dat hier een zeker byzonder perfoon , en niet de nakomelingfchap van de yrouw in gemeen wordt aangeduid. Deze zelfde Schryver toont in het breede aan, dat deze ook desgclyks de zin van den Hebreeuwfchen text is. Zie zyne gefcbiedenis van de Schepping en den Val der Menfchen, bladz, 240 en v< rvolgens. (63. Wanneer ik deze uitlegging klaar en duidelyk noeme, wil ik enkel verftaan zyn met opzigt op ons, die bekend zyn met gelykfoortige, doch veel meer ontwikkelde beloften en voorzeggingen , die daar na gefchied zyn, en tevens met derzelver verklaring, uit hoofde der vervulling welke zy door de verfchyning van onzen Heiland in bet vleescb , als mede door zyn leven, zynen dood, zyne opftanding, verbooging en door het geen ons verhaald wordt onmiddelyk daar op gevolgd re zyn, gedeeltelyk al verkregen hebben. Jn deze gelegenheid, en onder deze omftandigheden geplaatst zynde , meenen wy vry duidelyk in deze belofte dac geen te vinden, het wel-  De bewyzen voor 'eene algemeene Zaligheid, gfój Ven anders tot Kristus, en zyne overwinning op den duivel, d. i. op het koningryk der zonde, het Welk, door zyn toedoen, ter waereld is ingedrongen , eenige betrekking of eenig opzigt hebben. Zoo dat het g?h,eh beloop van alles, wat wy, in dit ftuk te betogen, tot hier toe gedaan •hebben, niets meer is dan eene uitbreiding van dat geen, het Welk hoofdzaaklyk; en in weinige, doch veel zeggende woorden wórdt voorgefteld' y$' - ~ • ■ als welke wy ter verklaring van dezelve hebben bvgebragt: maar ik zeg niet, dat Adam, of zyn nako'-nehngfchap in vroeger eeuwen , deze woerden m dit licht befchouwde, of dar God bedoelde hen aoor dezelven tot die verftand te brengen MNichHi zoude het ohbeflaanbaar zyn geweesr met de ia/W. kens voortgaande flappen, welke God in de vervulling dezer belofte gedaan heefc, wanneer Hy dezelve had voorgefteld op eene zoo dui ie yke en ontwikkelde wyze, dat zy ze reeds toen in dezer voe«e verdaan konden. Dan die bewyst niet, dat deze de meen.ng van die belofte niet zdu zyn, of dat wy op goede gronde» daar van niet kunnen overruled zyn, wanneer wy naamlyk dezelve in verband befchouwen met het plan der Voorzienigheid tféïvfc het zelve zich federt eenen geruimen tyd, 'voorn in de openbaring van G.)d door zynen Zoon %fuï Kristus aan de Apostelen en Profeten, en door hen aan ons, ontdekt heeft. Ingevolge dezer voordeelen, kunnen wy ons in ftaat bevinden, om op eene zeer gemaklyke en duidelyke manier te berrypen dat dit Gods wezenlyk oogmerk was in het doen van ' deze belofte aan Adam, en dat de woorden in weiken de belofte vervat is, niet alleen vatbaar-™ v voor  • ;JDs bewyzen voor eene algemeene Zaliging. als Gods groot3' oogmerkin f\et aanftelien van zynen Zoon Jtfus -Knistui .deni Zaligmaker -der lu&ufchm.: En ik kan niec anders zien, dit beken ik, of, men zou, $Rdjtift*rfi8 zonde niet in waarheid volkomenlyic te niete wier d, gedaan, 611 alle m e n s c ii e n onder zedelyke onderwerping aan god gebragt,. voor dat Kristus het ryk. aan Go'd. overgeven zal, verpligt zyn, om geróediyk en edelaioediglyk toe te liaan, dat by den kop der Jlan- voor deze betseketns, maar zeifs deze meening zoo kl.'.iir en-voilediglyk uitdrukken, als dit hoofdzaaklyk filet woorden kan gefchieden. En waarlyk, het is by my eene der flerkfte bewyzen van de Godlykbeid der Schrift, dat deze en andere, oude beloften envoorfpelün^en in zulke bewoordingen vervat zyn, dac hec plan der zaligmaking van het menschdom, gelyk het zelve zich trapsgewyze tot op deze laarfte dagen toe ontwikkeld heeft, daar in zeer duidelyk,• offclmon Hechts hoofdzaaklyk wordt voorgelteld ; in zoo verre zelfs, dat iemand, die Hechts raamlyk' vverk maakt van onderzoek, bezwaarlyk kan mdaten te begrypen-, dat al van de dayen van Adam af een en het zelfde plan is uitgevoerd'geworden ; welk: jwan, hoe wei voor de vroeger eeuwen duister zynde, echter nu, in den Euangelidag, aan alle menfchen', op eene genoegzame wys geopenbaard is: fchoon de duidelykheid nog zoo groot en volledig niec is, als dezelve zyn zal dan, wanneer het menschdom verder zal gekomen zyn in de vervulling van Gods aewtgtij, oogmerk, hec welk in algemeene bewoor*aing»n in deze belofte, welke in den beginne aan Adam gefchied is, wordt voorgefteld.  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid: $4 flange niet vergruisd .heeft, gelyk nógthans hier van hem voorzegd wordt. Hoe toch kan het waai- zyn, en met eenige eigenaarcigheid gezegd worden, dat de duivel, d. i. zyn koningryk, hec welke wezenlyk in niets anders dan in de regering der zonde en der booze Imten gelegen is , door Kristus re niete zal gedaan worden; daar. volgens het algemeen aangenomengevoejen, duizenden, ja m\\i&men-vm-Ada-r,.s kinderen, niet alleenlyk 'in dezen ftaat , maar doW alie eeuwigheid heen ? I* vyILvd schap met god zullen leven, hun karakter als- weêitspA \ xelrngen tegen hem behouden, en als getrouwe ondek^ ■danën in her ,-yk van den duivel VoU' harden-? In welk een iieh-t; andere memehen d& bovcnaangewezen baarb:y,klykheid , ck Vr is voor de algemeene herfhlkng van het menschdom', befchouwen, weef ik niet; maar in myn oog, dit weet ik. fcbittert dezelve zoo fterk * dat ik niec kan nalat-en my te ver wonderen, dat men dezelve zot) algemeen in Ie kri.-renwaerelj tot op dezen dag toe niet begrepen heeft, cn dat 'er tegenwoordig nog zeer velen gevonden worden, die te blind zyn, om de redenen voor deze zaak, hoe baarbiyklyk dezelven zyn mogen, in te zien. Hier van kan men niet gemaklyk eene andere reden geven, dan dac veelvermogende vooroordeel, met het welke de menfchen , zelfs van kindsbeen af, doodrokken worden, om aan eene leer, welke van eenen Êegengeftelden aart is, geloof te geven. V 2 " Zet  3c 8 De b*,vyzen voor eene algemeene Zaligheid. Zesde Voorftelling. ., Dc taal, die de Schrift gebruikt met opzigt. op de geenen, welken teruggebragt of hersteld worden , ingevolge der bemiddelende tusfehenkomst van Jefus Kristus, is van die narcur, dat ze ons duidelyk te kennen geeft, dat het algeheele menschdom, zonler uitzondering vaiï-êén eenigen, teruggebragt en hersteld worden zal." 'Er is ten rninften één text, die volftrektlyk* wegens de bewoordingen, in welken hy wordt voorgefteld, in geen anderen zin hoe genoemd, by mooglykheid, kan verftaan worden; en verfcheiden andere texten zyn 'er levens voor handen , aan welken men op goede gronden en op eene natuurlyke ongedwongen wys deze meening kan toeeigenen ; vooral, wanneer men dezelven met die geenen in vergelyking brengt, welken wy alreeds verklaard hebben. De text, die ik durf zeggen, dat dit denkbeeld klaar en volledig uitdrukt, en ontegenzeggelyk leert, dat de geenen, die door Kristus verlost zyn , alle kinderen der menfchen , zonder bepaling, zyn, is in het boek der Openbaringen te vinden. Ik zal, het geen ik daar over heb te zeggen , met deze korte voorafgaande aanmerking beginnen voortedragen , te weten ; dat, de Apostel Joannes, of liever de Geest van God, welke door hemfprak, voornemens zynde , de verfcheidene opeenvolgende ftaten der Kristelyke k.rk, voor Jefus tweede verfchyning, op eene pro-  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheld. 309 profetifclie wys voor te ftellen; en te gelyk ook dien ftaat te vermelden , welke verloopcn zal van zyne tweede komst tot de voltoojing van Gods plan. in zoo verre hetzelve, ten aanzien van het menschdom, door hem beftierd en uitgevoerd wordt; ingevolge daar van aan ons voorftelt dat tydperk onder den Anti-Krist, het welke tot fchriUyke oordeelen in Gods voorzienig beftuur gelegenheid zoude geven; En terwyl hy met dit akelig en fchrikbarend tooneel bezig is, ter zyner eigener opbeuring , en bemoediging tevens van Gods volk, nu en dan een gezigt tusfehen beiden plaatst , waar in hem was vertoond geworden de overwinnende kragt der heerfchappy van Kristus, als hoofd van Gods koningryk , waar van hy hem de heerlykheid zoo wel door de Engelen als door de gelukzalige onder, danen van hetzelve had hooren toefebryven. In eene dezer tusfehen beiden komende gezigten, is de plaats-, welke my ter betoog van de tegenwoordige- voorftelling zoo gewigtig voorkomt, te vinden : naamlyk Hoofdftuk V: „ En alle fchepfel, dat in den hemel, en op de aarde, en onder de aarde is; en wat 'er in de zee is, ja, alles wat in de (genoemde dingen) gevonden wordt, hoorde ik zeggen, Hem, die op den troon zit, en den Lamme zy dc dank- , zegging, en de eer en de heerlykheid en de kragt ■ in eeuwigheid der eeuwigheden''! Deze woorden ' zien duidelyk voor*uit op de vervullingvan Gods plan, met opzigt op het men chdom, di i. op dien tyd, waar in God alles in allen wezen V 3 zaï|  ■^lo De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid* zal; want hy voert cie vltkïooze verfilmden, die hier boven wonen, in, a* zich met het geheele gejlacht van Adam vercenigende, om de heeriykheid van hunne herstelling of verLossing toe te brengen aan God, welke het plan daar vap uitgedacht heeft, en aan Kristus, dewelke de perfoon was, dje het gezegde ontwerp , onder God, ter uitvoer gebragt heeft. En dat alle kin/leren der menfchen, zonder de allerluivfle uitzondering, de perfonen zyn, welken hier dit loflied te famen, met de heilige Engelen des hemels, verbeeld worden op te zingen, is, mynes achtens, boven alle redelyke tegenfpraak. zeker, en blykt klaar uit de optelling van alle fchepfelen, welke men niet kan ontkennen, dat. in de allervolledigfle en uilgebrcidfte bewoordingen vervat is. Joannes zag niet alleen, de fchepfelen, die in den hemel zyn, maar ook die, weiken op aarde, onder de aarde, en in de zee zyn, zich met vrywillige daden van hulde en dankbare aanbidding, van wege de groote weldaad der verlosfing of behoudenis , voor God en het Lam , d. i. jeftis Kristus nederwerpen. En even als" of deze taal nog niet wyduitgeftrekt en algemeen genoeg ware in beteekenis , wordt 'er verder bygevoegd , ja , alles wat in de gemelde dingen gevonden wordt. Nu vraag ik, hoe kon Joannes. zich algemecner hebben uitgedrukt, indien by wezenlyk alle menfehenkinderen te famen met dc Engelen had willen invoej-en, als hunne dank-', zegging, eer cn heerlykheid aan God en het Lam, voor hunne herftelling, terugbrenging cn za-'  De bewyzen voor eene algimeene'^aiighcid. 311 zaligheid gevende? Hoe konde By Woorden hebben gevonden , die op eene meer ongedwongen cn zeker beflvfcnde wys dit denkbeeld met zich voeren ? want in de plaatfen, die hier fezonderlyk genoemd worden, wordt het ganfche menschlyk gejlacht gevonden; en de byzondere optelling van deze plaatfen, weike alle menfchen mede bevatten , is een vast bewys, dat hy 'er hen allen daadlyk mede onder begrypen wil; want waarom zou hy anders die plaatfen met zoo veel nadruk in het byzonder melden? Het is opmerklyk, dat, deze zelfde Apostel, in het XX Hoofdftuk van dit boek, wanneer hy de geheele fchepping wilde doorloopen, om alle de byzondere leden van het; menschlyk gejlacht voor dc gerigtstroon van Kristus te brengen, zich van deze taal bedient, ,, En de zee gaf de dooden op, die in haar wareh, en de dood en het graf gaven de dooden op, die in dezelven waren;" (*) De fchepfelen nu, welken in het voorgaande vyfde HoofVUiuk gezegd werden , onder de aarde te zyn, zyn blvkbaar dezelven, met betrekking tot welken hier in 't XX Hoofdftuk gezegd wordt, dat de dood en het graf de dooden op-gaven , die m dezelven waren: Insgelyks zyn de fchepfelen, welken daar gezegd worden in de zee te zyn , die dooden, welken de zee hier gezegd wordt op te geven. Zoo dat, indien het algeheele menschdom in de uit- 0*3 Men moet het Gnekfche woord xh; hier nier door ld, maar door graf overzetten. V 4  ,gi2 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. uitdrukkingen van het XX Hoofdftuk ligt opr gefloten, het zelve dan ook moet geacht wordei) begrepen te zyn in die bewoordingen, wel. ken wy in het vyfde Hoofdftuk vinden. En indedaaa men heeft nog niecr reden, om de taal van het vyfde Hoofdftuk in dier voege te verklaren , dat in dezelve het ganfche menschdom begrepen zy, dan die van het XX Hoofdftuk, om dat de optelling in die plaats veel vollediger is; want dezelve fluijt allen-, die op aarde, zoo wel als die onder de aarde, en in de zee zyn, in;, en bevat levenden en dooden, om. eene fpreckwys te gebruiken, waar van zich de Schrift bedient, om alle de byzondere leden van het menschlyk gejlacht, uittedrukken. Kortom , de fchepfelen, welken, Joannes hare dankbare erkentenis voor den troon, van God, te famen, met de Engelen des hemels, voor hare zaligheid of behoudenis door Jefus Kristus, zag betalen, waren alle de nakomelingen van Adam, het menschdom, zonder eenige uit. zondering van iemand . En op dat wy hier in op geene andere wys onze gedachten zouden leiden, heeft de Apostel zich van zulk eene taal, bedient, dewelke al wat op aarde leeft, al wat immer op dezelve flierf, en onder dezelve begraven werd ,• al wat ooit op zee ftitrf , en in dezelve, geworpen werd, influit. Indien nu al het. Schepsel, het welk op de aarde leef't, en al. het Schepsel , het welk in den flaat des doods is, het ganfche menschdom niet duidelyk aanduiden , dan zeg, ik , dat. Let moeilyk is, om woorden te vipden , waar mede men die. doen  jje bewyzen voor eene. algemeene Zaligheid. 3 elpen kan. Ik voor my bén volkomen overtuigd, dat de aangehaalde text geenen anderen zin kan hebben, by aldien men aan de woorden derzelvcr natuurlyke en behoorlyke kragt, en tevens eene beftaanbare beteekenis wij toeë.'genen.' Nog andere texten zyn 'er, die mooglyk wel, op zich ze!ven befchouwd.zynde, niet beflisfen, doch echter van aanmerkiyk gewigt, en onze oplettendheid overwaardig zyn, indien men dezelven verklaart door behulp van die plaatfen weikeo wy reeds ter befchouwing hebben voorgefteld. Van dezen aart is b. v. Genef. Ml: In ü zullen alle gedachten der aarde gezegend worden.'* En Hoofdftuk JgVjJl; 18, „ In U zullen alle, volken der aarde gezegend worden ". En Hoofdftuk XXII: 18. „ In. Uw zaad zullen alle volken der aarde gezegend worden." Dac deze aangevoerde plaatfen haar opzigt hebben op Kristus en op de geestlyke belwudenis , waar mede alle geflachten, en. alle volken der aarde, in zynen tyd zouden gezegend worden, zal buicen tegenfpraak zyn by alle de geenen, die dezelven vergelyken willen met Hand. III: 25, 2Öi waar de Apo^d de woorden „ in U zullen alle gedachten oef aarde gezegend worden" aangehaald hebbende daar op laat volgen; „God heefc Zynen Zoon Jefus tot u lieden gezonden, om u te zegens, daar in, dat Hy een iegelyk van u, van zyne ongeregtigheden te rug brenge," of met Gal. III: 8, waar gezegd wordt, „ dat de Schrift te woren ziende, dac God de Heidenen uit hec V 5  314 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. geloof zoude regtvaerdigen, te voren aan Abraham het Euangeli verkondigd heefc, zeggende, in u zullen alle de volkeren gezegend worden." Hoe kunnen deze woorden in een beter , en God.of zynen Zoon Jefus Kristus meer vereerenden zin verklaard worden , dan wanneer wy onderftellen, dat daar mede te kennen worde gegeven, dat het ganfche menschdom, hoe zeer ook verdeeld in eene groote meenigte van volleren , en in ccn nog ongelyk grooter aantal van geflachten, echter geheel, door Jefus Kristus, op eene geestlyke wys zal gezegend worden , in dier voege, dat hetzelve, vroeger of later, van zyne ongeregtigheden zal te rug heeren , en in flaat gefteld worden, om de kroon eens eeuwireu zuligen levens weg te dragen? Men behoeft aj$hans deze woorden in het minfte niet te wringen of op. eenigerlei wyze te verdraaijen, om •er dezen zin aan te hechten: alle volkeren, en alle gejlachten der aarde zyn fpreekwyzen, welken uit haren aart het algeheele menschdom uitdrukken , cn worden dikwyls in de Heilige Schriften gebezigd, om dit denkbeeld te verftaan te geven. Gevolglyk, wanneer Kristus beloofd wordt , om alle volkeren en alle geflachten der aarde te zegenen , dan geven de woorden , op zich zei ven, en voortij in verband mee de vorigen befchouwd zynde, van zelf dien zin, die uitlegging aan de hand, welke ik daar aan gegeven heb, cn welke vry wat natuurlyker is, dan die, volgens welke Jlechts eenige weinigen uit het menschdom door Kristus eindelyk zullen ge-  Se bewyzen yoor eene algemeene Zaligheld. 315. gezegend, en de overigen door hem met ter daad toe in alle eeuwigheid vervloekt worden. Eene wonderlyke verklaring waadyk , hoe algemeen men ze ook voor waarheid moge omhelsd hebben; ja, eene vei klaring, naar myne gedachten, welke dc uitleggers zich nooit in de hersfenen zouden gehaald hebben, hadden zy raad geweten, om èefle verklaring, die meer beteekenendc. en meer goedertierenheid a lemende is , met andere Scbrifttexten te doen i;ym-n. Dan, daar Wy, uit aanmerking v m het geen in her vorige door ons beredeneerd is, dit .-.eer. wel in ftaat zyn te verrichten , zoo zie ik geene reden, om deze fpreekwyzen , volgens haren natuui.j ken eisch, niet in de allerverhevenfte, vollcdiglie en uitgeftrektfte beteekenis, gelyk wy hier gedaan hebben , te verklaren. . Een andere text. welke ons het zelfde in boe. zemt , en die 'er nu alleen nog maar , onder deze hoofdftelling, te behandelen is, vindt men Genef. XV: 5, waar God toe Abraham, na dat Hy hem naar buiten had uitgeleid, dus fpreekt: 5, Ziet nu opwaards naar den hemel, en tel de Iterren , zoo gy in ftaat zyt, dezelven te tellen: zoo zal uw zaad zyn." Hy , die de moeite wil nemen, om deze belofte des Ailerhoogften met Rom. IV: 11: — 77, en met Gal. III: 7 en 8, naauwkeuriglyk te vergelyken, moet, indien hy op 't gezag van den Apostel Paulus zich verlaat, overtuigd zyn, dat dezelve het geestlyk zaad van Abraham zoo wel inlluic ajs zyn natuur!yk zaad, ik wil zeggen, zoo we) die  316 De bewyzen. voor eene algemeene Zaligheid-. die geenen, welken zyne kinderen zouden zyn, door naar hem in zyne zedelyke zielsgefteltenis te gelyken, als hen, die door natuuriyke gtboorte van hem zouden afftammen. Men moet toeliaan, dat de belofte, zelfs in dezen zin opgevat, op zich zelve alleenlyk befchoud zynde, niets anders dan dit algemeene denkbeeld oplevert, te weten, dat de kinderen van Abraham , die in zedelyke gedartheid hem gelyk zyn, uitermate talxyk zouden zyn, gelyk de fterren aan den hemeltrans, welken niemand tellen kan. Maar, indien wy daar te boven deze belofte in verband befchouwen met de andere Schriftplaatfen, welken, wy reeds hebben ten toon gefpreid, mogen wy, dunkt my, met alle recht en.reden, aan dezelve, eenen meer byzonderen en bepaalden zin hechten, en onderftellen , dat God, wanneer Hy deze, belofte deed, door dezelve wezenlyk te kennen gaf, dat. alle de menfchen, wie zy ook zyn, ter bekwamer tyd, naar Abraham in zoo verre,gelyken zouden , dat zy allen zyne geestlyke kinderen zouden worden: Het welk, in de zaak, hcr^ zelfde zegt, als dat zy in Kristus zullen gezegend, ol , door hem tot zedelyke onderwerping aan het tejluur van God terug gebragt worden; gelyk de zaak in de boven aangevoerde plaatfen wordt uitgedrukt. Voorzeker, deze belofte aan vader Abraham is in zoodanige bewoordingen vervat, dat dezelve zeer gemakiyk deze wyduitgeltrektc beteekenis kan toelaten. Geene uitlegging ia 'er ooit althans te voorlèhyo gebragt, welke aan dc eigenlyke kragt der woorden zoo voiiediglyk bc-  De beivy fen voor eene algemeene Zaligheid. 317 bcarrdwoordt. De gemeene verklaring voldoet by lange na zoo niet aan de kragt der uitdruk, kiug , gelyk de onze , volgens welke zy eene zeer volledige en uitgebreide beteekenis beeft, cn de belofte niet alleen in zich zelf volhecrlyk, maar ook Hem waardig maakt, die de God en Vader is van alle menfchen. Vele andere texten zyn 'er, fchoon ik dezeb ven , naardien Ze geen hoofdbewyzen behelzen, niet heb opgeteld onder eene der voorgaande voorftellingen , welken echter het voorgeftelde en opgehelderde plan duidelyk begunftigen; ten minften, vooreenen veel hooger en meer berekenenden zin vatbaar zyn, en in een veel glanzigcr Jicht te voorfchyn komen, wanneer men onderftelt, dat het opgegeven plan met de waarheid overeenkomt, dan, wanneer men het tegendeel plaats geeft. Ik denk niet, dat ik eene noodr looze uitftap doen zal, met hier eenige weinige aanmerkingen * by wyze van een aanhangzel 4 by het geen ik reeds gezegd heb , by te voegen. Ik zal dit echter Hechts ter loops doen , en in die orde, waar in deze texten my in de gedachten fchieten. Want , ik houde dezelven niec als bewyzen, waar op ik aanga, maar voer ze enkel aan, om te doen zien, dat dezelven voor de leer, die ik tegenwoordig beweer, veel gefchikter zyn, dan voor de tegengejlslde. De eerfte text, die ik my nu vertegenwoordig, is Psalm LXVIII: 18, )yGy hebt gaven ontvangen voor de menfchen, ja, ook voorde wederhoorigen,. op dat de Heere God onder hen  318 Be bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. hen zoude wonen." Hier Cthyt klaarblyklyk een ouderfeheid te wezen tusfehen de menfchen en de we der hoon gen , voor welke beiden onze Zaligmaker gezegd wordt gaven te hebben ontvangen. Doch, wie worden hier door de menfchen, en ook door de wederhourigen verftaan ? Waarom zouden wy niet mogen antwoorden het gevallen menschdom, befchouwd in het geheele onderfcheid, het welk 'er tmC^kfi de menfchen, door middel van hunne wederhoorigheid, plaats heeft? En waarom mogen wy niet 'onderftellen , dat onze Zaligmaker, wen hy ten heihei opgevaren is, zoodanige gaven voor de kinderen vari Mam heeft 'omvangen , als welken met hunne onderfclmden karakter; , en met het oogmerk, om hen allen, ter b-kwamer tyd; èn door voegzame middelen i ter inwoning by d:n Allerhoen [ten voortcberciden , overeenkwamen ? Misleiden" wordt deze verklaring nog aanneemlyker, wanneer men zich te binnen brengt , dat Paulus deze plaats in het oog heeft , als hy van den Kristus Rfeft ;V: :o , getuigt „dat hy op. gevaren is verre boven alle hemelen , om alle uingcn te vervullen;" da i is te zeggen, om deze ge- weiken hy, na zyne opvaart ontvangen heeft, in dier voege te bedeelen, dat hy, op 'den tyd, welken Gods plan daar voor gefchikt heeft, alle de kinderen vav Adam, boa verhard en weforhoorig ook fommigen zyn m ^en, mor die geesrlyke volïmd vervulle, dooi- welke* zy voorbereid worden tét in woninge hy G»A — ui kfan mes d«t> van Kristus naar Waar-  Be bewyzen voor eene algemene Zaligheid. 310. waarheid zéggen , dat hy dat geen, waar in hier Ikt einde -vttiv zyne opvaart gefteld wordt, naam* iyk, BE VERVULLt MG VAN ALLE D T NO K N"y bereikt heeft, indien het meerderdeel van he& menscl-üdorci', vooraf, de.wederfwo.rigJlm, eindelyk cn tot iii eeuwigheid beiden van zyihc huigmakende en zaligmakende gaven vorflèkcn' blyven ft -rr- Men zie hec geen. wy ter ^opheldcripge varu Kolosf. I" tt}.- gezegd hebben. • Een. iandaren text van die foort vinde men Joiin. XLi: 32; ,, En, wanneer ik van de aardezal opgeheven zyn, zal" ik alle menfchen toe my trekken." Hier wordt niemand der menfchen uitgezonderd. En; we!ke reden kan iemand vry-. heid geven ,. om deze heerlyke en veel beteekehende woorden van onzen Zaligmaker, in hec beichryven, van de genadêryke uitwerkingen van z-yneu Kruisdood, binnen enge perken te bepalen t' Inzonderheid, daar wy uit de Schrift zelf vernomen hebben , op welk eene wys hUU üén~ fishen, overeenkomftig de leEteriykfte opvat t in r* der woorden, cot Kristus zekerlyk zullen getrokken worden. ' ' ■ " , ■ ■ Overeenkomftig met dézen eerften text is die, u eïke by ffoiinnes te vinden is Hooflhiuk XVi-I: -j. „ Gelyk Gy Hem magt hebt gegeven over alle vleeschvop dat hy het eeuwig leven geve aan zoo velen., als Gy hem gegeven hebt.'' In het oorfprongelyke ftaat, -ir** 0 Je«JW«f ccvrcn aai al, wat Gy hem gegeven hebt. Over hec letterkundige vaii het woord ttxv is 'er te dezer plaats eenige zw^vgJicïd.' Erasnvis-, Beza, Grofius^ept ve-  320 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. vele anderen meenen, dac het eene Hebreeuwfche manier van fpreken is, in plaats van *-«rti. Lui. de Dieu houd hec voor een woord; in den eer 1 en naamval, op zich zelf ftaande (*), Op dezelfde wyze denkt Wolf 'er over , en brengt voorbeelden by van foortgelyke woordftelling, zoo üic de fchriften van het Nieuwe Testament, als uit andere Griekfche fchriften. Dan, hoe men ook de eigenlyke en letterkundige kragt van dit woord wil uitleggen, de meening van de plaats is duidelyk deze , „ dat de Vader aan Kristus magt gegeven heeft over alle menfchen , o p dat, Of, met oogmerk op dat hy het eeuwig leven: aan alle deze menschen, welken God aan Hem onderworpen heeft, geven zoude." Zoo wilde ook onze Zaligrhaker , wanneer hy, Matth. XIX: 28 de woorden, » n ^«Aiy. 3*tt«M •> in de wedergeboorte gebruikte , ons de gedachten inboezemen , dat 'er eens een tyd zoude komen , wanneer deze geheele beneden waereld , als het ware , wederom geboren , en tot eenen nieuwen en beteren ftaat van aanwezendheid gebragt zou worden : welke gedachte volkomenlyk overeenftemt met die, welke de Apostel Petrus aan de hand geeft, wanneer hy, Hand. III: 21 zegt; «%et atfov&iv ccirowrxrr frotvTw; tot de tyden der weder oprechtinge van alle dingen. Moog- (*) As a nominative cafe ufed abfolutely.  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 321 Mooglyk komen ook de woorden , welken wy, Rom. XI: 32, lezen, hier eigenlyk in aanmerking.; „ God heefc hen allen onder de ongcloovigheid belloten , op dat Hy hun allen bermhartig zou zyn." ik wil niet beweren, dac de bermhartigheid, welke God daar gezegd wordt over allen te willen bewyzen, geen opzigt heefc op eene vollediger toelating , beiden van Joden cn Heidenen , cot de zigtbare voorregten van Kristus koningryk hier op'de aarde; doch dit kan de hoofdbedoeling der woorden niet zyn. Dezelven zyn althans voor eene ruimer en veel uitgeftrekter beteekenis vatbaar: En dit is zeker ten miniton, dat, indien wy derzelver beteekenis tot het algeheele menschdom, in den eindelyken afloop der dingen, uüjtrekken, de uitroep des Apostels, in de onmiddellyk volgende woorden, dan veel meer nadruks heeft, „ O diepte des rykdoms , beide der wysheid en kennisfe Gods! Hoe ondoorzoeklyk zyn zyne oordeclcn, en onüitvindlyk zyne wegen!" Ook zal, naar deze opvatting, de loffpraak, die op het einde van des Apostels redenering Haat, en dezelve bef! uit, dan veel meer verhevenheid en kragt van beteekenis hebben; „ Wanc uit Hem, en door Hem, en tot Hem zyn alie dingen; Hem zy de heerlykheid , in eeuwigheid. Amen !" Op dezelfde wys kunnen wy de woorden Tit. II: 11. opvatten; „ Want de genade vart God, die zaligheid aanbrengt, is aan alle menfchen verfchenen." Zoo luiden de woorden naar de Engelfche overzetting; Doch in het oorfpronglyke leest men, wi<$»vn 7*o „ X  322 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. Tfitf 0EOU t] CWTtJ^lOf ÏT«(T*V «vS^WTTOlf , dat is, dt genade van God, die allen menfchen zaligheid aanbrengt (of, alle menfchen zalig maakt,) is ver. fchenen. — Die den Griekfchen text verftaan, weten, dat men de woorden dus vertalen kan, en het komt my voor, dat dit de natuurlykfte en letterkundigfte fchikking der woorden is, als men ze zonder gekunftelde en eigenwillige zinfnydingen leest, gelyk men doen moet, en gelyk ze in het handfchrift, waar uit ze genomen zyn, ftaan. Nu kan 'er, buiten twyfel, geen zin ten voorfchyn gebragt worden , waar in de genade van God voor alle menfchen, op e»ne zoo veel beteekenende wys, zaligheid aanbrengende, of zaligmakende kan genoemd worden, dan die, voor welken wy pleiten. En men behoeft waarlyk maar een taamlyk ve.'ftand te hebben, om te begrypen , dat de moorden , Luk II: 10, waar van Kristus geboorte , als van eene tyding, die aan alle volkeren groote blydfchap aanbrengt , gefproken wordt, volgens de gedachten, welken wy voorgefteld en verdedigd hebben. in een veel letterlyker en verhevener beteekenis kunnen verftaan worden , dan volgens eene andere denkwys: want, volgens de algemeene leer, is het, indedaad, eene onwaarheid, dat de geboorte van den Kristus, in hoedanigheid van Zaligmaker, eene blydë boodfehap en ftojf? van vreugd voor alle volkeren is, of men moet kunnen goedvinden, om, door behulp van eene zeer harde fpreekmanier, door alle volkeren te verftaan zeer weinig volkeren ■ want, wat verre het grootfte gedeelte des mcn.-ch- dom?  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 32^ doms belangt , hetzelve heeft nooit iets van Kristus gehoord, noch zal daarom, by dóMko st, 'er veel erger aan zyn, dan het meerderdeel der geenen , welken van Hem gehoord hebben. Kortom, volgens de gewone denkwys, kan men aan den text flegts zoodanig eenen zin hechten , welke , in vergelyking gebragt met onze uitlegging, zeer bekrompen is: In tegendeel, zoo wy de leer, in dit boek ontwikkeld, omhelzen , en overeenkomftig met dezelve den text uitleggen , dan kunnen wy der woorden haren eigenlyken nadruk geven , en ze in de meeste ruimte opnemen , zoo naamlyk, dat ze Gode en Kristus op eene uitnemende wys ter eere, en allen den kinderen der menfchen, tot éénen toe, ter blydfchap verftrekken. Nog zyn 'er zekere texten, welken van God fpreken, als den toorn niet in eeuwigheid behoudende; niet eeuwiglyk zullende twisten,; niet altoos toornig zynde, en in grimmigheid ent/loken. Hoe kan men deze zegswyze op den Allerhcogften, in nadruk toepasten, anders dan op den grondflag van de aangevoerde onderfteliing ? Moet men niet, wanneer men onpartydiglyk wil oordeelen, toeftaan, dat, volgens dezelve, deze uitdrukkingen in een veel fterker en heerlyker daglicht gefteld worden, dan, naar de gewone uitlegging , welke alleenlyk op deze gedachte rust, dat God niet alleen het grootfte deel der menfchen kan, maar ook daadlyk wil overlaten aan eene eindelyke en eeuwige verdoemenis? Het zelfde moet men ten aanzien van die veelvuldige fchriftplaatfen zeggen, waar ih God; X 2 die ■  324 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. die te pryzen is in eeuwigheid, voorgefteld wordt als tederhartig in medelyden; ryk in bermhartigheid; de God van bermhartigheden; de Heer, welke vermaak heeft in goedertierenheid enz. Het zoude eene belediging voor het menschlyk verftand van myne lezers zyn , wanneer ik ging aantooncn , dat deze befchryvingen van den oneindigiyk bermhartigen God , een veel verhevener en heerlyker beteekenis hebben kunnen , als men de waarheid onderfteld van eene algemeene Zaligheid, dan wanneer men het tegengefielde gelooft. Dit is mede in nadruk waar van alle die texten, welken de Godheid kenfehetfen als een wezen, welks bermhartigheid tot in eeuwigheid duurt; welks goedertierenheid ecuwig is; ja van eeuwigheid tot eeuwigheid; welks tedere bermhartigheid zelfs zich uitftrekt over alle de werken van zyne handen. Volgens de leer, welke wy hebben voorgefteld, wordt buiten twyfel aan deze uitdrukkingen een veel nadruklyker zin gehecht, dan , naar de gemeene verklaring: ja , volgens deze kunnen zy naauwlyks iets beteekenen, zonder behulp van de kunst om derzelver natuurlyke beteekenis eerst te verzagten, of wel te onder te brengen; ja zelfs kan men, met behulp van de eene of andere daar toe dienende fpreekwyze, niet, dan in een zeer flaauwen zin zeggen, dat de bermhartigheden des Heeren eeuwiglyk duren, en over alle de werken zyner handen zyn; indien dezelven, volgens de gemeene gedachten, zich flegts tot eenige weinige menfchen bepalen, en alle de overigen ondertusfehen, in plaats van de  Dc bewyz-en vzor eene algemeene Zaligheid. 325 de voordeden van Gods eeuwige bermhartigheid altoos te ondervinden, tot in aller eeuwen eeuwig, heid de uitwerkfelen van Gods toom en gramfchap zullen gewaar worden. Om te befluiten, 'er is in de Heilige Boeken eene vry groote meenigtc van voor/peilingen, rakende de tyden van den Kristus, en de groote gebeurenisfen, welker vervulling men onder Zyn bewind zien zal, waar aan men geen denkbeeld hechten , ten minften geene uitlegging geven kan , weike zoo zeer ter eere van den Allerhoogften en van zynen Zoon Jefus Kristus ftrekt, en aan de natuurlyke beteekenis der woorden zoo wel beandwoordt, als volgens het ontwerp, het welk wy ontwikkeld hebben. In plaats van deze voorfpellingen , ftuk voor ftuk, aan te haaien (net welk my te verre zoude afleiden) zeg ik liever in het gemeen, dat de byzondere gedeeltelyke uitkomften, op welken dezelven gewoonlyk toegepast worden ,. en volgens welken men meent dat het grootfte gedeelte van Adams nageflacht in eenen ftaat van weêrfpannigheid en ellende gelaten wordt, geenszins voldoen aan de volledige beteekenis der Jlerke en veelbeteekenende fpreekwyzen, waar in die voorzeggingen vervat zyn. En het verdient, myns oordeels, ernftige overweging , of men de Godlyke orakelen in geen gevaar brengt, om met verachting te worden behandeld, terwyl men dezelven zoo voorftelt, als of ze op eene groot/prekende wys gefproken waren. Ja, moeten wy niet regt uit zeggen; dat dit de waarheid is, wanneer wy de meening dezer voorzeggingen, die in de algemeenjle A 3 en  326 De bewyzen vior eene algemeene Zaligheid'. en nadruklykfle bewoordingen voorgedragen zyn, tot gedeelte lyke, en in vergelyking gefproken rot geringe uitkomften bepalen, in dier voege, dat dezelve geenszins beantwoorden aan die verheven denkbeelden , welken wy moeten hebben aangaande de oneindige grootheid, wysheid, kennis% magt en goedheid van onzen God ? Ik heb dan nu, zoo verftaanbaar ik konde, de duidelykfte bewyzen byeerigebragt, welken ik weet, om het gewigtig ftuk, waar over ik gefproken heb , als eene waarheid , die in de Schrift geleerd wordt, te bepleiten. De bewyzen , van welken ik my bediend heb, zyn geene enkele op zich zeiven flaande fpreuken, welüen ik alieen om de klank derzelven, uit deze en geene gedeelten van den Bibel getrokken heb; neen: maar geheele zinfneden der Heilige Schriften, van welken fommigen zelfs, ook vry lang zyn* en in derzelvcr famenhang met het voornaam oogmerk der fchryveren door my worden voorgefteld. Met dit alles echter, dit weet ik, kan ik hier en daar hebben.misgetast Bevindt iemand, dat dit zoo is, en wil by zich de moeite geven , om , op eene eerlyke en kristelyke wys , my in byzonderheden aan te toonen, waar in ik het mis hebbe ; ik zal zulks voor een teeken van vriendlykheid opnemen , en my zelf aan den zoodanigen ten uiterften verpligt rekenen; Want waarlyk ik bedoel niets ter waereld dan het heil des menschdoms , als gegrond op de waarheid, die in Jeus Kristus, en door hem gepredikt, is. Meen iemand/, dat de aangevoerde plaatfen duidelykheids genoeg hebben , doch dac ik niet in ftaat geweest ben, om deze ve beooorlyk aan den dag te leggen; ik betuig )en zdodahigen, dat ik, in plaats van zyne meerdere bekwaamheden en grootere verdienflen te benyJen, de.  De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid. 327 dezelven integendeel, met genoegen zien , en my hartlyk verblyden zal, wanneer myn werk hem ten ipoorflage verftrekken zal, om de duidelykheid der aangehaalde texten in een helderer en fterker daglicht te zetten : ja, al ware dit alleen tic vrucht van myne poogingen , zal ik daar mede den arbeid, welken ik rykelyk aan dit geichrifc hefteed heb , betaald achten. A :eenlyk moec ik dit nog zeggen , dat het naamlyk niec te verwonderen is, dat 'er in Gods openbaringen, eertyds aan de oude Profecten en naderhand aan Jefus en zyne Apostelen gedaan, en door hen der waereld medegedeeld , niets meer wordt te kennen gegeven , ten aanzien van dien ftaat , welke op den naastkomenden volgt; althans niet met ronde woorden, welken geene plaats voor eenigen tvvyfel overlaten (64); na» (64) Het was twyfelloos het allerbest, en kwam den Al wetenden het voegzaamfte voor, dat de Heilige Schryvers over deze zaak fpraken als over iets, het welk niet duidelyk lconde verftaan worden, voor dat de tyd zou gekomen zyn, wanneer zoodanige kennis voor de waereld gefchikt, en zy voor dezelve ryp zou geworden zyn. Mooglyk wel heeft Hartlev gelyk, wanneer hy (in zyn wérk; on man, vol. li. p. 4^5) zegt: „ De Schryvers van het Oud en Nieuw Testament hadden zelf geen volledig doorzigt in de Volkomen meening van die heerlyke ontdekkingen, ■welken de Godsgeest aan ons, door hun, gedaan heefc: even, gelyk Daniël en de andere Profeeten dikwyls de eigenlyke bereekenis der voorzeggingen, die zy ten aanzien van den Kristus deden, niet regt verbonden. Of mooglyk verftonden zy dezelve wei; doch vonden het nuttig, of hadden in last, om 'er ■geene verdere byzonderheden van te vermelden. De Kristelyke Godsdienst zou door de Heidenfche volken, die door denzelven bekeerd wierden, bedorven worden; en fchoon de bygeloovige vrees voor God, eene der voornaamfte verbasteringen was, kon-  328 De bewyzen voor eene algemeene Zaligheid, nadien toch 'er ons meest aan gelegen is, om ons welzyn , in den naast volgende n ftaat, te bezorgen en te verzekeren. Men kon met geene reden van de Heilige Schryvers anders verwachten , dan dat zy in het byzonder breedvoeriglyk van de vreugd en de ellende van den ftaat der opftanding , maar fpaarzaam en niet dan in algemeene bewoordingen , van den ftaat , wcikc daarna een aanvang z%] nemen, fpreken zouden. Die, denk ik, is 'er van de zaak : — Zy hebben allermeest hunne poogingen willen aan wenden, om ons welzyn, in den hctastvolgèhaen ft'u'è't, te bevorderen; doch tevens hebben zy voor een onpartydig en aandachtig onderzoeker der waarbeid genoeg tusfehen beiden ingevlochten, om hem te doen befluiten. da: hec plan des Allerhoogften, onder de beftiering van zynen Zoon , Jejus den Kristus, eindelyk eens zal uitkomen Op de ZALIG h,e Id v a ju alle kinderen der me N s c 11 e n . wanneer God veder om allts in allen zyn zal; gelyk ik in deze biaderen genoegzaam meen betoogd te hebben. konde dezelve tot dien tyd echter noodzaaklyk zyn uit aanmerking der overige natiën. Maar nu, beginjc het bederf van den waren Godsdienst te moeten oncdekt en uit den weg geruyiïd worden, door dfe emftige poogingen van regtfenapen mannen onder allerleie volken en gezindheden, welken nu, in deze laatfte dagen, geest lyke dingen met geestlyke tergclyken." En, dewyl de kennis, ooit in andere opzigten, aanmerklyk is toegenomen, fchynt het de voegzaame tyd te wezen, dat men tbétns meer verfta van Gods uitgejlrekte menfcbenliefde , door Jefus Kristus geopenbaard , dan wel in de vorige eeuwen noodig was. Het bewys van de waarheid des Kristendoms kan hier mede verbonden zyn. Ja misfehien is hec glansryk licht, in het welk wy Gods uitnemende goedheid , me: betrekking tot het geheele menschdom , hebben voorgefteld, wel de allerkragtdadigfle tegengift tegen het ongeloof.  ■