ELMIRE DE VILAREZ, TREURSPEL, VOOR A. L. B A R B A Z. Ie AMSTELDAM, by PIETER JOHANNES UYLENBRGEK. 11 D C C X C 1 X.  Dus kan één enkle ftap, verkeerdlyk ondernomen , Ontelbre dwalingen en rampen voort doen komen! Doch wat der oudren dwang omtrent hun kroost verricht', Het heeft daardoor geen recht ter krenking van zyn'pligt. LAATSTE TOONEEL,  T O E W Y ING A A fj MYNE TEDËRGELIEFDE, JOHANNA CATHARINA COMBË. Beminnelyke maagd, door fchooii en deugd te gader De wellust van myn oog, de wellust van myn hart ! Duld dat een lydend paar u met zyn klagten nader', Want uw verheven ziel neemt deel in 's naasten Imam Geen lage vleijery, ons beiden hoogst onwaardig, Bied u dit treurtafreel van tedre minnaars aan: Neen! liefde en achting zyn't.wier infpraak my rechtvaardig Tot deze hulde dringt, uit 's harten grond ontftaan. Wien zoude ik met méér recht de trouwe e l m i r e wyden, Waar vond ze ooit een vrindin,die ze eer vermurwen zou, Dan u, die, by 't gevoel van edel medelyden, De roem zyt uwer kunne, in tedre liefde en trouw? * 3 Al-  Almanza... Welk een fchat is hem ten deel gegeven 1 >. Gelukkige echtgenoot, in al zyn ongeluk!... Door welk een zandwoestyn hy moeilyk heen moet ftreven, Hem fchraagt een troosteresfe in 's levens ramp en druk. Maar hy, die eenzaam treed langs bloemenryke velden, Waar hem fortuin belonkt,wat heil verfchaft hem dit? Ta n alle vreugd omringd, walgt hem die vreugd niet zelden , Wyl hy geen deelgenoote in zyn geluk bezit. ÜrTógt dan een gunstig lot eerlang ons faam' verbinden!. ó! Dat de fcheidsmuur ras van tusfchen ons verdwyn' ! Ik zal gewis, in u, een lieve Elmire vinden, En ik zal, u ten (leun, een trouwe Almanza zyn! Offchoon de dwaling van dees minnende echtgenooten Als ftrafbaar word gemaald, in myne fchildery, Verfchoon die dwaling, uit hun liefde voortgefproten, En dat hun huwlyksmin ons altoos heilig zyt Dus möogt gy't flreelendst heil, door myne zorg, ontwaren! Dus vinde ik „in dat heil, myn' hoogsten lusten vreugd! Ik tracht, in eedlen aart, Almanza te evenaren: Gy evenaart Elmire, in reine liefde en deugd! Bloeimaand, i?99- ^'  VOORREDE. Niet anders kon de verëerende goedkeuring der kenneren, omtrent myne overzetting en uitbreiding van het treurfpel agathokles , te weeg brengen, dan myne brandende liefde tot de fchoone treurpoë.yë noch Kerker aan te vuren , en m, aan te fpooren tot het love.cn van eene geheeie eigenvh„Uug in dat vak u> letterkunde; en het is deze eigenvinding, welke ik thans onder'de oogen myner kunstkuadige landgenooten doe verfchynen. Geen tegenfpoeden , noch weinige openbare aanmoediging ten voortgang in de ingeven loophaan der eere , (zynde het reeds meer dan twee volle jaren geleden dat men geen myner tooneelftukkeu op den fchouwburg hter ter ftede heeft vertoond,) hebben mynen yver , gedurende dezen arbeid, kunnen verdooven. en ik heb altoos den bedaarden lof van eenige weinige kund.ge mannen gefchat boven de onbezuisde toejuigchingen van een duizendmondig doch onkundig gemeen. Hoe zeer ik ook den hoogen treutftyl beminne , moest ik echter , in dit tooneelüulc , den ftyl evenredigen aan den ftand der perlonaadjen en aan het onderwerp, en «or-vuldig verhoeden denzelven Biet te hoogdravende, „och te gemeenzaam te doen zyn ; zodanig dat dit ftuk * 4 hct  vin VOORREDE. het middenvak uitmake tusfchen het hooge treurfpel en dat, het welk men drama, of tooneelfpel , noemt. Ik heb bier verder niets te berichten, en dus zoude ik my de moeite kunnen fparen van eene voorrede te fchryven , byaldien de beklagelyke toeftand , waarin zich hedendaags onze Nederduitjche zangberg , inzonderheid met betrekking tot het tooneelwerk, bevind , my niet pligtmatig aandrong om van deze gelegenheid gebruik te maken , en , uit liefde voor de kunst, hare onteerdere moedig het hoofd te bieden. Ik meen vrybeid te hebben van fpreken, dewyl ik nimmer noch hun fchandelyk voorbeeld heb gevolgd, en ook in 't vervolg hun fpoor niet hope te betreden ; en wat raakt verders of het gispen der gebreken in eene voorrede, of in een »*zonderIyk vertoog , word ondernomen , indien het flechts naar waarheid en billykheid gefchied ? Ter zake dan , en laat ons beginnen met het gedrochtelyk famenftelfel , het welk opera (*) woed genoemd , en (*) Ik -verzoek vergiffenis aan den kicsfehen lezer , zo' ik my nu en dan , in deze -voorrede, -van eenige onduitfche bewoordingen moet bedienen, die te gemeenzaam zyn , om by omfchryving te worden overgebragl: het is anders myne gewoonte on-verbaslerd Neérdnitsch te fchryven , doch men is niet altoos in de mogelykheid om zulks te kunnen doen.  VOORREDE. ix en tegenwoordig met zo veel gretigheid word ontfangen., Onze meeste overzetters van naftukjes met zang (*) , gevende voor reden daarvan , dat zy «ulks deden met oogmerk om daardoor een aantal oude en verwerpelyke kluchten van het fchouwtooneel te weeren, hebben zeker niet kunnen vóórzien , dat zy onwillens den grond legden tot het overvoeren in onze taal van de monsterachtigfte fpellen , welken men immer bedenken kan , en byl wier lezing, of aanfchouwing, men zich verbeelden moet, twee of drie eeuwen uit den dag der reden tot da nacht der domheid te rug te zyn gekeerd ; fpellen, die niet alleen het gezond oordeel beleedigen, maar , het geen erger is , niet zelden de goede zeden bederven; fpel- (*) Men bedoelt hier des smibsscHbx koopman-, 1UCILE, ANXETTE EN LÏÏBYJT, DE TWEE IASEB8 EN HET M ELS MEISJE , BOOSJS EH COIAS, HEI VERLOREN LAM, SILVAAN, GLAISE EN BABET, NINA, .ALEXrS Bs'iOSUBE, PHUIfP! EN GEOBGETTB, i en diergclyle zang/tukjes meer, die, hy eene goeda zeden' , leer , ons een uurtje n/ermaaks kunnen geven; terivyl da verftandige man , die daaraan juist geen groote waarde l hecht, dczclven gehruiht lot uilfpanaing zyner ernstige r, aandacht op gewigdger letterwerk, en, voor eene kort» jpoos , het onwaarfchynelyke om het benaUige wil ver- eget"f- 5  s VOORREDE. fpellen, noch veel verfoeijelyker, dan de oude tooneelgedrochten, die daarvoor hunne plaats hebben ingeruimd. En had het eene tuig Hechts het andere vervangen, men zou kunnen rekenen 'er met by verloren te hebben ; maar , helaas ! hoe vele oude en nieuwere treuren blyfpellen moeten voor den drang der hedendaagfche operaas en dramaas of geheel achterftaan , of worden met eene ledige gehoorzaal vertoond ! Dit, moet men zeggen, dringt de fchouwburgbeftierderen, aan, om, willen zy het voordeel hunner tooneelen behartigen . zodanige ftukken minder te vertoonen; en zolang men den fchouwburg , als eene fchool van nationale opvoeding, jaarlyks niet t lands of ftads fchalkist ' te geiIU,et komt ' zal men den verkeerden fmaak, in plaats van dien allengs tegen te werken , hoe langer hoe fterker zien aangekweekt. En dat zyn dia zelfde tooneelen, waarop zo dikwyls de fraaiste voortbrengfelen der Franfche en Ne. derduitlche meesters , met een goed gevolg, zyn gefpeeld! Het hart van den edelen vaderlander word verontwaardigd , als hy by zynen landaart de kunsten zo diep verlagen ziet! Moest men niet bedenken dat het fchouwtooneel niet tot eene bank van geldwoeker , maar wel tot «ene fchool van taal- en dichtkunde en verbetering der zeden is ingericht ? Ondertusfchen , dit oogmerk is , fmts jaren lang , geheel uit het oog verloren ; en , *t geen het fmartelykfte is , fchry- vers,  VOORREDE. ti vers , die getoond hebben van de natuur niet onbegaafd te zyn , werken mede tot deze verbastering der kunst. Dat men zich niet verbeelde , alsof myne ziel gevoelloos ware voor de aantreklykheden der edele muzyk : zy verrukt en houd my opgetogen, byzonder wanneer eene welluidende ftem oordeelkundig aan dezelve is gepaard ; en het is my altoos wonder vóórgekomen , dat een beminnaar der poëzyë voor hare zuster, de toonkunst , ongevoelig kan zyn. Maar , wat redenlyk wezen kan behagen fcheppen in een gewrocht , gelyk ons zogenaamd 7angfpel , waarin de perfonaadjen nu eens tegen elkander fpreken , en dan zingen, terwyl men ons zoekt te beduiden dat zulks voor de gewone redekaveling moet worden aangemerkt ? Wat zou men zeggen van een tooneelftuk, waarin de dichter zyne perfonaadjen nn eens in rym , en dan weder in proza liet fpreken, en cis zocht diets te maken dat men hierin geen verfchil konde 'inden? of van eene pantomime, waarin de ballesmeester zyne vertooners , by tusfehenpozing . eens fpreken of zingen liet ? Keen , warelyk ! zó verre kan de begoogcheling der tooneelkunst niet worden uitgeftrekt! Geheel anders is 't met het eigenaartig zangfpel gelegen, waarin alles gezongen , of het overige ten minste in recitatief word gebragt: alsdan gaat de dichter met zynen aanfehouwer ftilzwygend een verdrag aan , waarby de laat-  ?u VOORREDE. laatfte zich , om de waarfchynlykheid , wel verbeelden wil dat die zangtoon de gewoone fpreektrant der perfonaadjen zy , even gelyk het met de ftukken in vaerzen is gelegen: men blyft van het begin tot het einde in dezelfde hcgoogcheling voortleven , en de werking der hartstogten , onderfteund door eene welgepaste muzyk , heeft des te fterker kracht op ons gemoed : deze werking word, zelfs in de besten onzer verbasterde operaas , zelden in bet oog gehouden ; want veeltyds zingen de .perfonaadjen , als zy moesten fpreken , en fpreken , als zy moesten zingen, terwyl dikwyls nietswaarde vertellingen, hoodfchappen , of andere brokken, waarin niet het minste gevoel is te vinden , op eene behagelyke muzjk zyn gefteld. Dan, niet alleen neemt men uit het Fransch en Hoogduitsch , op eene kreupele wyze, de ergfte en laffte zotternyën over , maar men begint allengs zich te beroemen die, in onze taal, zelf te vervaardigen; en de hersfenen van fommige onzer fchryveren fchynen , door de pracht en glans der toover - zangfpellen, zeiven betooverd te zyn. Apollo beware ons dat deze razerny , van opftcllers in dat vak te willen zyn , onze kunstge • nooten niet overmeestere, want dan zag men in 't vervolg noch menigvuldiger zotheden te gemoet , en onze vaderlandfche dichtkunst zou geheel den bodem worden uigefiagen! Wouderlyke hegoogcheling! men werkt alleen voor  VOORREDE. sin »oor de oogsn en ooren , en niets voor het gezond verdam! ' Ja, zy , die hel meeste in hunne gefprekken, ot ïoorberichten, luidruchtig fchreeuwen over het verval van den goeden finaak , yveren niet zelden krachtig mede om drnzelven geheel te bederven. Wat zouden, over honderd jaren, onze nakomelingen, zo zy wyzer zyn !dan wy, zich een armzalig denkbeeld van ons vormen, •Vidién alle deze prullen dan noch konden befraan ! ■Schoon dit juist niet waarfchynlyk is, want men fchryft .hedendaags zeer weinig voor de onlterflykheid , en deze ^karaktertrek , die den waren dichter kenfchetst, Hy houd in 't fchryven 't oog op 't nageflacht geflagen ; En fmaakt de onfterfly kheid in 's levens lentedagen (*) , tword by onze rymers in het minste niet bedacht. Gaan wy nu over om, met een vlugtig oog, het Itegenwoordige drama , of tooneellpel te befchouwen. IDit letterveld, offchoon hetzelve myn meestgeliefd toomeelvak niet zy, vind ik echter zeer vruchtbaar om rgoede voortbrengfelen op te leveren, gelyk ons verfcheii den Franfche dramaas , al lang voordezen, hebben gettoond; ik Ipreek juist niet van de ftukken van Mërcter, e een' man ten onrephte zo zeer in ons vaderland beroemd , t dewyl de gebreken zeer dikwyls de fchoonheden in zy* ne (*) epichakis BK irsno, Ireurfp. tweed» bedr. tweei de toon.  XI» VOORREDE. 'ne tooneelwerken overtreffen, en waaromtrent men by den befcheiden beöordeeiaar De la Harpe zich nader bericht kan verfchaffen; ik bedoel hier de fpellen van Diderot, Saurin , Monvel, en van anderen, die in dit vak hebben uitgemunt; ook eenige weinige Hoogduitfche dramaas , fchoon dezelven meestal overdreven en buitenfpoorig zyn opgefteld. En , inderdaad! men voege naast de operaas , waarvan ik heb gefproken , de monsterachtige ftukken van den zo veel geruchtmakenden Kotzebue , een' fchryver niet zonder vernuft, doch zeer fchaars voorzien van oordeel ; en men heeft al het zotte by elkander , dat, Tedert den Engelfchcn Shakespear, in de letteren te voorfchyn is gebrast: dat de hoogachters van dien dichter zich om doze vergelyking niet belgen : zy is , naar myne gedachten , juist: Kotzebue is in het tooneelfpel het geen Shakespear in het treurfpel was: beiden van de natuur rnet zeer veel vindingskracht en geestvermogens begaafd ; beiden even fpoorloos , ja belagchelyk , in de^ karakterfchets hunner perfonaadjen, als ook in den i'tyl en behandeling hunner werken; heiden even gefchikt tot groote voortbrengfelen ieder in hun byzonder vak, indien de een Let voorbeeld der Griekfche tooneeidichteren. en de ander dat van latere goede fchryveren had gevolgd '*). Maar, (*) Indien men deze -vergelyking en redekaveling wat flout mogt vinden , dat men fechts, onbevooroordeeld, den  VOORREDE. xv Maar , wat gomakkelyke loopbaan is hier geopend voor lieden , die , geheel niet tot de dichtkunst gevormd , door eenige weinige kennis van de Hoogduitfche taal , deze dramaas in gebrekkig Nederduitse!, proza kunne* overnemen , hebbende geheel met de lastige kunst der vaerzen niet van doen! Men gevoelt dat een fcholier , die eenigermate zyne themaas kan overzetten , daartoe evenëens gefchikt zoude zyn. Ondertusfchen ziet men die vertalers, terwyl zy zelf bekennen dat 'er weinige verdienste in zodanige bewerking is gelegen, met hunne namen op de tytels hunner werken pralen , en dus zichzelven logenltraffen dat 'er door hen zo weinig waarde aan hunnen aiheid word gehecht. Men heeft hedendaags , tegen één tooneelftuk in vaerzen , ten minste honderd in proza : van daar die vloed van tooneelfpellen , waardoor onze zangberg over- frroomd , den hamlet vak Shakcspcar, en den broed er twist -van Kotzebue naleze, en men zal bevinden, dat, even gelyk Ducis uit het eerstgenoemde gedrocht zulk een fraai treurfp.l heeft gevormd , men uit het andere monster insgelyks een -voortrejlyk tooncelfpel zoude kunnen Jcheppen ; naardien in de beide oorfprongkclyke ftukken de zaden -van ware fchoonheden wel zyn gelegd, en Jlecktt door eene wMeftierde hand behoorden te worden uitgtlift en opgekweekt.  svi VOORREDE. ftroomd , ja byna word bedolven ! Alles omtrent wat de pen heeft leeren voeren, plaatst zich onder 't gelal der fchryvers, en beklad geheele riemen papier : waardoor ? Omdat 'er tot zodanig gefchryf geen kunde of bekwaamheid hoegenaamd word verè'ischt ; en deze kreupele fchryvers, of vertalers , zyn byna hetzelfde ten opzigte der dichtkunst , wat de zogenaamde kladfckilders in de kunst der Appellesfen zyn. De vervaardigers , of overzetters , van tooneelftukken in proza moeten zeker grond hebben om te beweeren dat dezelven veel krachtiger en fraaijer zullen zyn, dan die in vaerzen , en dat deze kunst wel voor andeie foorten van gedichten , maar niét voor het tooneel is gcfchikt; en, zeker ! Sofokles , Euripides, Plautus , Terentius , en hunne roemruchtige naarvolgers in latere tyden , zullen op deze waarheid niet bedacht zyn geweest! Mercier j Kotzebue , Iffland, zie daar de meesters , die den toon aan 't geletterd Europa dienen te geven ! en van hen zal men moeten leeren dat de berymde dramaas , of blyfpelkn, méér dan de vorstelyke treurftukken , ftrydig zyn tegen de natuur en de reden; want aan hoven, of in paleizen , is de taal der vaerzen, voorzeker, gemeenzamer in gebruik, dan by heden van een' burgerlyken levensftand! Nochtans , ik maak alweder eene uitzondering, zowel als omtrent de operaas, ten opzigte der prozaftukken : daar  VOORREDE. xvir d«ar zyn 'er eenigen, zo wel grooten als kleinen, die tot bet berymen niet gefchikt zouden'zyn (*),! blyfpellen , by voorbeeld, die alleen uit eene gedurige werking van opééngevolgde gebeurdtenisfen beftaaa, en waarin dienvolgens de redekavelingen weinig beteekenende , 1'nel en afgebroken zyn , kunnen niet wél in vaerzen worden gebragt: dezen zouden gedurig uit loste , bet zy beele, of halve regels, ja meestendeels uit onaanééngefchakelde woorden beftaaa, bet welk niet anders dan eene lende ftooting te weeg zoude brengen: men heeft hiervan reeds voorbeelden in eenige berymde operaas, welken niet waardig zyn hier te worden genoemd. Dan, fchoon de kiesrche fmaak deze myne uitzondering vereisfcbe, dit kan geenszins op ftukken , die meestal uit jedeneeringen , of hartstogtelyke werkingen beftaan , en waarin dikwyls rollen van eene geheele bladzyde lengte voorkomen, worden toegepast; kunnende aan dezen, door den klank van welgevormde vaerzen, meerder kracht en luistar worden bygezet. Genoeg. Dat de waardige mannen , die reeds getoond hebben den valfchen fmaak niet met bloote woorden , maar door daden, tegen te willen gaan, zich verder be- (*) Zodanig zyn, onder anderen, DB barbier vak SEVlLlë, TOT MIDDENNACHT , DE V E B B E T « » D * DWAAS , enz.  xviii VOORREDE. bevlytigen om denzelven eindelyk uit onze kunstzalen te doen verbannen 1 Dat zy, om zo te fpreken , gezamelyk een eedgcfpan vormen om openlyk alles tegen te werken, wat in bet vak der fraaije letteren , tot verbastering der zeden, of bcleediging van bet gezond oorde»!, in 't licht word gebragt! Indien zy , die de krachten 'er toe bezitten , dien ftroom van fcbandelyke zotternyën , die van Germanjes heuvelen naar onze vaderlandfcbe dalen is voortgefneld , in zvnen vaart niet moe. dig trachten te tvederftaan, zullen onze fchoonfte kunstftukken daardoor eerlang geheel bedolven , en de tempel der poë?ye onherftelbaar worden omgewroet. Ik zal niet fchreenwen dat het vaderland hierdoor in gevaar is, neen! maar het is, echter, genoeg bewezen, van welk een' nuttigen , of fchadclyken invloed het. wél, of kwalyk beoefenen der letteren op het zedelyk' beftaan eener natie kan zyn. Eindelyk , ik vertrouw dat het loffelyke myner poging in dezen , van namelyk niet altoos flaafsch op de fchreden van een' ander' voort te kruipen , maar zich door eigen denkbeelden te willen verheffen, alsook het oogmerk om eene nuttige zedenleer' voort te planten , my eenige verfchooning voor de onvolkomenheden van deze myne eerste eigenvinding in de treurpoè'zy by wél willende beoordeelaren zal doen vinden: toegevendheid en befctieiden lof moedigen den jongen kunstenaar aan, die door ware eerzucht word aangedreven: Une  VOORBEDE. Xjne louange Jimple , au fuccès asfortie , Est le mets de V'esprit, par le goüt apprêlf: Elle est la céleste ambroifie, Qui dunne l'immorlalilè. (*) Een welgepaste lof , die zedig is in 't roemen , Is 't voedfel voor den geest, het welk de fmaak bereid, Is hemelfche ambrozyn te noemen , . En fchenkt de onfterflykhcid. Het zal my ondertusfchen de hoogfie zelfvoldoening 'vezen, wanneer ik, in later' tyd, moge bevinden dat deze myne aanmerkingen en aanmaningen, zo wel aU myne eigen pogingen tot herftel onzer vaderlandlche dichtkunst , niet geheel zonder vrucht zyn geweest. t (*) Epüie de Sabatisr a Dorat, fur fa tragédie de Z U L I C A. XIX P E R- a  PERSONAADJEN. de landvoogd van Peru. don gonzalo de vilarez, een Spaansch edelman van hoogen rang, bevelhebber ter zee. donna elmire, zyne dochter. don almanza, een edelman, van minderen rang, gehuwd aan Elmire. don mirando, een Navarreesch edelman. fransisko , een monnik. i m a ï s, een Amerikaan, verkleefd aan Almanza. laura, vertrouwde van Elmire. LYFwachten, scheepsbevelhebbers, soldaten en Amerikanen. Het tooneel is in en omftreeh Lima , de hoofdflad van Peru. E L-  ELMIRE DE VILAREZ, TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. Het tooneel verbeeld eene zaal in de woning van Almanza. EERSTE TOONEEL. ELMIRE, zittende aan eene tafel, op welke zy rust met de iéne hand, terwyl zy met de andere leunt op den arm van LAURA, die nevens haar (laat. ELMIRE, op een' neêrjlagtigen toon. Sints 't uur, ó myn vrindin! dat ik de blyde fireken Van myn geboorte ontging, myne ouders ben ontweken, De zoomen van den Taag voor Perus ftrand verliet, Trof noch zó wreed een angst myn bevend harte niet! Wat aklig vóórgevoel is in myn ziel gerezen? Wat doet my dezen dag een nadrend onheil vreezen? My dunkt, ik zie de deugd door boosheid vuig gehoond, Al de aarde een woesteny , door monsters flechts bewoond; Ik zie hen, in myn' waan, myn echtgenoegen ftooren, En (Hemel! keer dien flag!) 'k zie myn' gemaal verloren ! Waar dwaal ik, weggevoerd door myne angstvalligheên ? Wykt, fombre beelden! wykt! gyzyt geen wezens, neen! B 3 Ach,  ELMIRE DE VILAREZ, Ach,Laura! fchenk,door troost, myn'geest de kalmte weder. Getrouwe lotgenoote! uw hart bemint my teder; Hoe vaak hebt ge, in myn vlugt, myn zorg en angst geweerd! I Gy ziet, nu meer dan ooit, myn ziel daardoor verheerd: 'k Was deze nacht ten prooije aan wreede en nare droomen; Ik hoorde moordgefchrei; 'k heb rookend bloed zien ftrooIk zag myn' vader zelfs!... dan, alles was verward, (men; En in dit morgenuur ontroert zulks nóch myn hart. LAURA. Juist dit verwekt den fchrilc, die u voorleed doet vreezen, En dien ge een vóórgevoel van rampen denkt te wezen: De angst, in den (laap geteeld,blyft, wakende,ons nóch by. Dat uwe deugd , mevrouw! u van dien angst bevry'! 't Lot fchenkt u een geluk, zelfs boven uw verwachting: Uw egaê bid u aan , geniet alom elks achting; Ja Perus landvoogd doet, om zyne uitmuntendheên, Hem reeds aan Limaas hof een' grootfchen rang bekleên. Zo thans uw vader wist hoe 't lot Almanza kroomi*-, En zyn vernuft en deugd met eer en ftaat beloonde, 'k Vertrouw , hy zou gewis, van haat en toorne ontbloot, » Hem u vergunnen tot verëerend' echtgenoot. ELMIRE. Helaas! vertrouw dit niet: ik ken te wel myn' vader: De Vilarez, te trots en fel vergramd te gader, Zal myn' Almanza nooit, wat roem hy thans behaalt, Vergeven dat hy uit geen eedier oorfprong daalt, Veel minder, dat hy ftout met my Kastilie ontvlugtte. fl Dnad, waarom ik reeds twee jaren heimlykzuchtte !.. . 'k G.'voel maar al te veel, offchoou een' wyl de pügt Voor  TR EURSPEL. 23 Voor de onweêrftaanbre kracht der fellTe liefde zwicht, Dat eindlyk toch zyn ftem ons wroegend hart doet beven; 'k Bloos voor myzelv', vrindin ! ómh geen ik heb bedreven'. Waan niet dat ik verflaauwe in tedre liefdefmart: 'k Eer, méér dan ooit, myn' gade als afgod van myn hart; Maar'k fchets my, in den angst, die me overmant by vlagen. Myn weenende ouders af, om myn gemis verflagen; 'k Verbeeld me een moeder, die, wylzymyteêrbemint, My achtend' licht reeds dood, in wanhoop zich bevind, Of, vreezeud' myne fchande en eerloos weilustzoeken, Het uur van myn geboorte, 6 gruwel! zal vervloeken!... Neen! neen', zy kent te wél de fierheid myns gemoeds; Zy kent Almanzaas deugd, nooit zwichtende op den toets, En, daar zy't ftreng gedrag van haar' gemaal moet laken, Beklaagt ze ons mooglyk nqch,by 't fcnuldig pligtverzaken. • Ach! voegde 't haar alléén te Hemmen in myn' echt, Zy had een fchuldloos paar vóórlang aanéén gehecht! LAURA. Gewis: De Vilarez , op zynen ftam hovaardig, Verbeeldde zich alléén Almanza u niet waardig, En koos Mirando uit, wyl hy van eedier bloed... E LMI RE. Ach, Laura! zwyg dien naam, die nóch my blozen doet: De lage Navarrees, die myne zuchtten tartte, Heeft flechts een' eedlen rang, maar niet een ede! harte; Het was de liefde niet, die zynen boezem trof; Het was alleen 't belang: hy doelde op eere aan 't hof; Hy zocht, aan myne hand, den weg daarheen te vinden, En wilde zich daartoe aan ons gedacht verbinden. b 4 zy.»  =4 ELMIRE DE VIL AR EZ, Zyn hart, dat Hechts bedrog en fnoode ontwerpen teelt, Is van myn' egaês hart een treffend tegenbeeld; Deze, ook eerzuchtig en tot hooger ftaat genegen, Zoekt nooit naar d'eeretrap langs ongerechte wegen, En de edele yverdrift, waardoor hy dien beklom, Vergoedde reeds vóórlang zyn' mindren adeldom. 6 Wreede hovaardy van onze landgenooten! Meest letten ze op het bloed, waaruit men is gefproten; Wat deugd men ook betoon', de aloudheid van geflacht Word veeltyds méér door hen dan de eêlfte deugd geacht. Hoe veel gelukkiger is 't volk van deze landen! Als hiér één zelfde gloed twee harten doet ontbranden, Verhooren zy alleen de roepftem der natuur, En de echt bekroont terftond hun zuiver liefdevuur; 'Er geld geen rang of bloed by wilde Amerikanen, Befchaafder, in dit deel, dan onze Europeanen; Dewyl,hierdoor, dit volk nooit voor de zielfmart bukt, Die, in ons waerelddeel, zo véél gelieven drukt! LAURA. 'k Verfoei, als gy, dien trots, die u rampzalig maakte; Maar, fchoon uw' vaders hart in felle gramfchap blaakte , Dat hart heeft toch, mevrouw! voorheen u teerbemind, En, fchoon gy hem verliet, gy blyft nochtans zyn kind: Zult gy, uit oudermin, naar geen verzoening trachten? ELMIRE. Gy kent me;en zoud gy 't niet van myn gemoed verwachten? De hitte van den toorn', dien wis myn vader voed, Diende eerst te zyn gekoeld, in 't hevig bruisfchend bloed, Vóór ik hem, met myn'rouw, myn fchuilplaats dorst verklaren : Thans,  TREU RSPEL. 25 Thans, nu twee jaren tyds zyn' wrok kon doen bedaren, 'Waagde ik, fchoon hopeloos., met fidderende hand, In dit vertrouwd papier, myn' kommervollen Hand ' Te fchetfen voor zyn oog, en, om myn fchuld te boeten, My, in dees beeldtenis, te werpen aan zyn voeten. Dit fchrift, op welks gehoor Almanza wierd ontroerd , ' Word morgen naar Madrid, langs't golvend nat, gevoerd. Zy leest. . „ Beleedigde ouders!... ach!... gy ziet de ftrafbre Elmire, „Die, bevende, u genaakt met haar gebeên enklagt: „ Dat ze, aan uw knién gebukt, haar finart den teugel viere, „Daar ze uit uw'mond,helaas!niets dan de doodverwacht! „Ja! hare fchuld is groot, maar ze is uit min gefproten; ,, En wat al fpoorloosheên verwekt de liefde niet! „Gy kent de kracht der Jiefde, ó minnende echtgenootenf „ En eerde óók, in uw jeugd, haar onbepaald gebied. „Het is door dit bezef, dat eene hopelooze (daan, „Noch flaauw de hoop durft voên, dat gy haar ftoutbe,„ Hoogst waard' dat zy daarom, zo lang zy ademt, bloze, „In 't eind' vergeven zult, door haar berouw voldaan. „ Maar , zo ik u misdeed, ó felvergramde vader ! „ (Uw fierheid belg' zich niet om ongeveinsde taal,) , „ Wyt, als ge my beticht, dien hoon uzelv' te gader: „Waarom fchonkt gy my niet Almanza ten gemaal ? • , „Heeft hy geen edel bloed, fchoon 't voor uw'(tam moet „Heeft hy geen eedle ziel,aan uwe ziel gelyk ' (zwichten» ,„Kon iemant, ja gyzelf, hem van iets laags betichten? „Gaf hy niet dag aan dag u van zyn deugden blyk? ,.„ En echter hebt gy hem geweigerd aan myn liefde!... B 5 „Om  2t5 ELMIRE DE VILAREZ, „ Om wien!... 't Ontzag voor u duld hier myn antwoord „ Maar, door die weigering, die my zo hevig griefde, (niet;. „Is al het misdryf van een minnend paar gefchied. ,,'k Heb echter nooit de wet der eerbaarheid gefchonden: „Eer'k met myn'lotgenoot denSpaanfchen grond ontging, - Heeft ons een heilige echt voor eeuwig faamverbonden, „En hy ontbrak alleen der oudren zegening. „Wat oord zou nu dit paar een vrye wykplaats bieden? „Een ander waerelddeel, het Peruaanfche llrand: „Te Lima, werwaart heen wy uwen toorne ontvliedden , „SchenktreedsAlmanzaas deugd hem een'verheven ftand. „ó Ouders, my fteeds lief, fteeds heilig in myneoogen! -„Ochlbly ft uw fchuldig kroost niet met uw' vloek belaên! „Schenkt, fchenkt vergiffenis! toont my uw me gemoed. MIRANDO. 'k Zal dien bedrieger nooit zyn. fnood beftaan vergeven: Ook word ik om uw1 hoon tot wraakzucht aangedreven: Uw glori is de myne: ik ben aan u, mynheer! De gunst van 't hof verpligt, en't fpooK tothoogereer. Maar, durf ik openlyk myn' vyand hier doen derven'? De landvoogd, zo men zegt,doet hem veehnagts verwerven, En  TREUR, SP EL. 47 En draagt hem achting toe; terwyl de Peruaan, Door valfche deugd bekoord, hem fterk is toegedaan: Wy zyn de zwakften hier: dus diende zekre loosheid... DE VILAREZ. !Neen! nimmer pleeg' de deugd de kunstuary der boosheid! IDaarby, 'k wacht alles goeds van Perus opperhoofd; iDoch, heb ik my te véél van zyne hulp beloofd, ' Verfchaft hymy geen wraak, hy zal voor'tminst gehengen . Dat ik een fnoodetelg ftraks naar myn'boord doe brengen, ' 't Zy willig, of door dwang: hy eere een* vaders recht; IEn voorts zy 't eergeding door uwe vuist bedecht. MIRANDO. Men nadert ons. TWEEDE T O 0 N E E L. DE VILAREZ, MIRANDO, FRANSISKO, GEVOLG. MIRANDO, vervolgende. Kan 't zyn! mag ik myn oog vertrouwen ? Franfisko! waarde vrind! mag ik u hier aanfehouwen? 1 Gy, die aan 't Spaanfche hof deeds doelde op eer en daat, Aan Perus verre drand, in 't geestlyk boetgewaad! FRANSISKO. 1 Uwe aankomst in dit oord heeft my niet min'-verwonderd. Ta, 'k heb van'taardsch gewoel fintslang my afgezonderd: "k Gevoelde myne ziel te groot voor waereldfche eer, I En ik zocht by 't altaar een' eedier ftand, mynheer! Te.  43 ELMIRE DE VILAREZ, Tegen De Vilarez. Gy Zyt het, dien ik zoek, 6 felgehoonde vader! \ Is om een fchuldig kind dat ik u fchreijend nader: Elmire is myn vrindin; en 's naasten ramp of fmart , Den Hemel is 't bekend! gaat my zeer diep aan 't hart; Maar 'k moet de rechten van beleedigde ouders eeren: 'k Dorst .tegen uwe telg die rechten fteeds verweeren; En, zo ik, in dit uur, uw' toorn' te ftillen tracht, 'k Zucht echter om den fmaad van uw beroemd gedacht. DE VILAREZ, met vertrouwen* Myn vader! ach! gy deelt in myne droefenisfe! Wel! dat uwe ujtfpraak 't recht van myne zaak beflisfe: Op Mirando wyzeude. Zie hier den eedlen zoon, dien ik verkozen had; Gy kent zyn' hoogen ftam, nooit naar waardy gefchat: Dit bloed had aan myn bloed een'fchooner glans gegeven; Zie nu den roover, die me een' vlek heeft aangewreven , Zó fchandlyk, dat myn ziel, flechts by 't herdenken, gruwt; En dezen roover ziet ge aan myne telg gehuwd: Ze aanbid hem voor myn oog! zy mint haar fpoorloosheden! Beoordeel of myn woede ontvlamd is zonder reden, En of ik 't fchuldig paar ooit ftrafloos dulden kan. FRANS I SK.O. Wat wreede hoon, mynheer! myn boezem beeft 'er van! Mirando, in Navarre uit d'eêlften ftam gefproten, Schoon door't ongunstig lot, dat deugd miskent, verftooten, Is dan de fterveling, dien gy had uitgedacht Ten lieren kweker van De Vilarez gedacht! En een verwaten fchelin durft hem zyn bruid ontrooven! In-  TREURSPEL. 49 Indien myn kloosterftand my kon veröorelovèn De zucht tot wraak, of moord, te hoorenin'tgemoed, Ik zeide u: pleng terliond Almanzaas eerloos bloed! Maar'k zwygnu, biddend', ftil, om 't leed uw huis wêerva- Die vyand van zyn' God fluit Roines yveraren, (ren. Door zyn gevloekte taal, den weg aan Limaas hof, En galmt, in tegendeel, der vuige wilden lof, Ja wist, arglistig, zich in'slandvoogds gunst te dringen, Die óók reeds afkeer voed van onze kloosterlingen. MIRANDO, tegen De Vilarez. ' Gy hoort het: van zyn hulp wacht gy hier weinig goeds: Ik zei 't u reeds, mynheer! DE VILAREZ. 't Verhaal myns tegenfpoeds , Myn rang, myn ouderdom, zal hem tot eerbied nopen : ,'k Durf van zyn hooge magt nóch troost en byftand hopen ; 'Zo niet, ik klaag hem aan by Spanjes opperheer, !Zyn' meester! FRANSISKO. Deze wil dat elk zyn' landvoogd eer', . [Gelyk zyn eigen beeld in deze wingewesten: [Geweld moet hier 't gezag eens onderkonings vesten: IEn fchoon dat hy, die thans deez' grootfehen rang bekleed, ITe vaak zyn ftrenge tucht en 's Hemels zaak vergeet... MIRANDO, hnaïs ziende naderen. FFranfisko! zwyg. D DER-  5o ELMIRE DE VILAREZ, DERDE T 0 0 N E E L. DE VILAREZ, MIRANDO, FRANSISKO , IMAÏS, GEVOLG. • IMAÏS, tegen De Vilarez. Mynheer! hoe laag gy me ook dorst achten, Ik moet nochtans den pligt eens trouwen vrinds betrachten, En fmeek dat gy my hoort, wanneer ik voor uw kind, Wier hart, fchoon 't heeft gedwaald, ualtydteêrbemint, Van uw vergramd gemoed vergifnis zoek te erlangen. DE VILAREZ. Vermeetle! uw dwaze waan moest billyk loon ontfangen. Gy voor haar pleiten! gy!.. 'k Ben noch niet afgedaald Tot fchepféls u gelyk!.. Maar, 't is te lang gedraald: Ga,dien my nochmaals aan: ik moet den landvoogd fpreken. IMAÏS. Hy is, op 't fnellend ros, uit Limaas wal geweken, Wyl hy meer landwaart in, waa'r't blaakt van oproervuur, Door 'tSpaansch geweld ontftaan,zich heenfpoed in dit uur. DE VILAREZ, onverduldig. Ik kan hem dan niet zien!.. .wreed lot, altoos my tegen! IMAÏS. Dit ongelukkig volk ziet ftadig gruwlen plegen: De fchatkist der natuur, voorheen ons fchaars bekend, De goudmyn wierd voor ons een vloekpoel van elend'. Steeds nieuwe tiranny: fteeds nieuwe oproerigheden; Doch 's landvoogds wys bellier maakt ons geenszins te onvreden: Hy  TREURSPEL. 51 Hy doet verdrukten recht, hy ftraft der fnooden fchuld, En vloekgalm tegen hém heeft nooit de lucht vervuld. DE VILAREZ. Zo hy rechtvaardig is, toon' hy zyn rechtbetrachting. Tegen Mirando en het gevolg. Gaan wy de landvoogdes verzekreiï van onze achting. Hy wil vertrekken. IMAÏS, hem weerhoudende. Hoor me, in den naam des Gods, dien gy, als ik, vereert: 'k Smeek dat ge alleen op my uw felle gramfchap keert! MIRAN DO. Wat wil die wrevle flaaf ? IMAÏS, hem met fierheid aanziende. Waart gy een mensch, een Christen... MIRANDO, verwonderd. Hoe!.. ' IM A ï S. Zoudgy my den naam eens broeders dan betwisten ? MIRANDO, ah voren. Wat zegt ge!... FRANSISKO. Dezen waan bezat dit volk altoos, Zo vaak het, voor hun goön, ons waar geloof verkoos. Tegen Imaïs. Verdoolde! zal uw trots nooit voor de rechtbank zwichten, Van waar de blikfem treft, met onvermydbre fchichten, Die rechtbank, die Gods wraak door vuur en zwaard verEn die noch heidenleer', noch ketteryën duld? (vult, Maar, door Almanzaas gunst durft ge u reeds veilig achten: D. 2 Bee*"  52 ELMIRE DE VILAREZ, Beef echter! IMAÏS. Beven? ik! Dat me uwe beulen (lachten, Ik vrees geenszins de dood: de inensch,die deugdzaam leeft, Schrikt voor het (lerfüur niet, waarvoor de booswicht beeft, ó Gy , die, in het kleed van Godvrucht, hem durft hoonen, Wiens goedertierenheid gy't menschdom moest vertoonen ! Gy, die met bloed en moord uw lippen vuig befmet! Is dan gemoedsdwang de eisch der fchoonfte liefdewet? Ach! doe veeleer elks hart haar heilige infpraak hooren, Op Mirando wyzende. En leer dien trotfen , dat wy broeders zyn geboren. MIRANDO , met verachting. Wy broeders ! IMAÏS, op eeti' edelen toon. Neeri ! ik merk, wy zyn 't van inborst niet! Wy zyn 't noch min' in leer', die liefde en deugd gebied: Verftokte heiden! bloos! laat u myn voorbeeld baten: 'k Heb, voor den God, die leeft, myn doode goön verlaten. MIRANDO, de hand aan zji? degen flaande. Ontzinde! 't gaat te hoog!.. IMAÏS. Stoot toe! wees Kastiljaan : 't Zal de eerste moord niet zyn, aan Perus volk begaan! DE VILAREZ. Mirando! fpaar uwe eer... IMAÏS, met ontzetting. Mirando!.. Ach! de onwaarde Was kenbaar aan zyn woede, eer gy zyn' naam verklaarde! < Maar  TREURSPEL. 53 Maar uw beleedigd hart, fchoon trotsch op aadlyk bloed, Betoont een' eedier aart, zelfs als uw wraakzucht woed: Gy zult niet eindeloos een dierbre dochter haten, Een' egaè, harer waard', om wien ze u heeft verlaten; Gy zult een dwalend paar, doorliefde eertyds verblind, Vergeven... dat het al te vurig heeft bemind! DE VILAREZ. 't Verbaast my!.. ftoute (laaf! wat durfc gy my doen hooren! Wat vader zou zich niet om zulk een' fmaad verftooren, Als my wierd aangedaan ?.. Maar gy bezeft dit niet! IMAÏS, met nadruk. Ik ben óók vader: 'k weet, wat ons natuur gebied; 'k Heb óók, hoe laag gy ine acht, gevoel van hoon en fmarte; Een wilde Amerikaan hoort óók de ftem van't harte; En, zo myn dierbaar kroost ooit van zyn pligten week, 'Ik fchonk vergiffenis, als zyn berouw my bleek. MIRANDO, op eene hoogmoedige wyze. Een fchepfel, flaaf gevormd, tot onzen dienst geboren , i Gelyk het reedloos vee, dat's meesters ftem moet hooren, . Acht zich "aan ons gelyk, wier wysbeftierde kracht ; Natuur zelfs onderfchikt aan onze ontenibre magt! IMAÏS, fchielyk. Wy (laven! gy gevormd tot onze meesters!.. Snoode ! Is 't wyl uw beulenrot hier vrouw, of zuigling, doodde, i De mannen foltren dorst, ter plondring van hun goud, IDat met verachting door onze oogen word aanfchouwd? , Ach ! dat ge ons door geweld doet kruipen in uw banden ; Dit voelen'we al té wél, befchaafde dwingelanden! !Maar dut natuur zulks eischt, als haar uw list ontè'ert, D 3 Dit  54 ELMIRE DE VILAREZ, Dit loogchent hare wet, die niets dan liefde leert: Zy fchept al't menschdomvry,laat elk haarvruchtenplukken, Maar 't zyn de Herken, die de zwakken onderdrukken: Had ze ons méér magts vergund tot fleren wederftand, Nooit landde één Kastiljaan aan ons gelukkig ftrand! MIRANDO. Zie daar dan 't wis gevolg van 't al te zagt regeeren! Zo de onderkoning zich wat méér geftreng deed eeren, Nooit waar' zo ftout een taal den mond eens flaafs ontgaan. Doch, wat gaat ons, mynheer! dit vuige wezen aan? Almanzaas lagen aart kunt gy hieraan ontdekken: Wat vrindfchap, inderdaad!.. Laat ons van hier vertrekken; Beramen wy te faam' wat ons, in dezen ftaat, De glori, doch vooral wat ons de wraakzucht raad. DE VILAREZ, Almanza ziende. Myn hooner durft zich weer vertoonen voor myne oogen! VIERDE T O O N E E L. DE V ORI GEN, ALMANZA. ALMANZA, tegen De Vilarez. Elmire, op wier gefchrei myn boezem wierdbewogen, Dringt me aan dat ik, mynheer!.. Mirando gevaar wordende. Myn medeminaar!.. God!.. Tegen Mirando , met fierheid. Verwaten fterveling! bellis hier zelf uw lot: Zoek nooit myn gades oog, of kies het licht te derven ! Mi-  TREURSPEL. 55 mirando, op een* hoogen toon. lik kies, wat de eer gebied! alman za. Door myne vuist te derven? mirando, ah voren. ' 'k Bezit een' arm, een daal... almanza, met drift. Ik mede... en ook een hart! ; Een hart, dat, in 's lands dienst, de dood reeds heeft getart: ' Wie voor het vaderland zyn bloed nooit heeft vergoten, Beroem' zich op geen moed, uit ydlen waan gefproten; Een' moorden dapperheid ftrekt hem geenszins tot eer. de vilarez. i Gy durft noch onbefchaamd hem tergen! almanza. ja, mynheer! fk Veracht hem, naar verdienste: ik ken zyn fnoode zeden. ] Had eedier voorwerp myne Elmire ooit aangebeden, • 'k Had nrooglyk nimmer haar aan uwe magt ontrukt, ! Maar my, wanhopig, 't daal in eigen hart gedrukt; Doch, haar te laten tot een' prooi aan dien verrader, . Aan uw misbruikt gezag!.. Verfchoon, gy zyt haar vader... i Gy had die moeten zyn!.. Wreedaartig vader! ach ! ;Noch draagt ze u liefde toe, ondanks uw ftreng gedrag: . Al haar verlangen is, en ook het myne tevens, 1 Te drekken tot uw' troost, in 't overfchot uws levens, En... de vilarez, t oor mg. Spot men noch met my ? D 4 AL"  55 ELMIRE DE VILAREZ, almanza, met vuur. Wy fpotten ? neen! 6 neen! Haar eerbied jegens u dryft flechts ïny herwaart heen; Zy vreest veel min' uw wraak, danuwverwytenklagten; Nóch durft ze uit uwen mond een troostryk woord verwachIkzelf, die nooit van u één viïndfchapsblyk ontfing , (ten ; Ifoop noch vergiffenis voor 't geen myn drift beging. IMAÏS. Gy hoopt dit, eedle vrind! maarfchatzynhartnaar't uwe: Ach! dat uw ziel veeleer van zynen wraaklust gruwe! Op Mirando wyzende. Maar, hy is wis de flang, die zyn gevloekt venyn In 's gryzaarts boezem blaast, en 't u doet doodlyk zyn. mirando, met verkropte woede, tegen Franfisko. Men zwyge!.. almanza, tegen de Filarez. Ach ! zyn vergif zal nooit uw ziel bevlekken; Gy liet, in vroeger tyd, uw' eedlen aart ontdekken; En , fchoon ge één oogenblik gedorst hebt naar myn bloed, 'k Wyt zulks aan de eerste drift van uw vergramd gemoed.' Helaas! kon al myn bloed uw' haat verzoening geven, En mogt Elmire éénmaal uw gramfchap zien verdreven!' Zy fmeekt u... de vilarez. Wreedaart! neen, dit is haar oogmerk niet: Zy mint haar wanbedryf, en juigcht in myn verdriet! De onkuifche, die éénmaal zichzelve dorst ontëeren» Zal zelden op het fpoor van hare pligten keeren. Men weet tot welk een' prys ik my verzoenen laat; En  TREURSPEL. 57 En gy, verwacht uw ftraf voor de eerlooste euveldaad! ALMANZA, op een" gebelgden toon. Hoe! ik verneder my, om u voor haar te fmeeken; En ik hoor u geftaag niet dan van (haffen fpreken ! Verharde gryziiart! ach ! kan dan een' vaders hart Gevoelloos blyven voor zyn dochters wreede fmartf Maakt hem de wroeging van zyn kindren flechts vervvoeder ? DE VILAREZ. Myn kindren! welk een naam! de moorders eener moeder! ALMANZA, met gevoel. Wel! van dit uur af aan, zoek ik uw gunst niet meer: 'k Heb my (ik bloos daarom !) te veel verlaagd, mynheer! 'k Had uw' verftokten aart reeds beter moeten kennen: Wie ééns' den hoogmoed kweekt zal nooit zich dien ontwennen. Noem óns geen moorders van uw waardige echtgenoot': Gyzelf, veeleer dan wy, zyt fchuldig aan haar dood; Ja! als ge, in 'tuiterfte uur, ééns denkt aan vroeger dagen, Zult ge u al 't ongeluk van uw gezin beklagen! DE VILAREZ, zyne ontroering willende verbergen. Het gaat te verr'!.. Myn wraak... ALMANZA. Ik ducht haar woede niet i 'k Vertrouw de deugd van hem, die in dit oord gebied; Want zyn rechtvaardigheid, tot ieders hulp bewogen, Zal nimmer hier 't geweld eens trotfen mans gedoogen. Mirando aanziende. Daarby, myn eigen arm befchermt myn wettig recht, Zo een' verraders list my ooit een' valftrik legt. !» , D 5 de  58 ELMIRE DE VILAREZ, DE VILAREZ. Het is genoeg. Zoras de landvoogd hier zal keeren, Zal hy ons blyken doen, wiens zaak hy wil verweeren. Mirando! dierbre vrind! kom, gaan wy daadlyk heen. MIRANDO, ter zyde, tegen Franfisko, met wien hy gedurig heimlyk heeft gefproken. Ik moet van zo veel hoon my wreken! Overluid, tegen De Filarez. 'kVolg uwfchreên. Zo als De Filarez wil vertrekken, ontmoet hy Elmire , die driftig inkomt, en zich aan zyne voeten werpt. F T F D E T 0 O N E E L. DE VORIGEN, ELMIRE. ELMIRE. AchSboor me,in's Hooglten naam, ö vader.'noch éénsfpreHoor my,in't ftof gebukt,noch ééns vergifnis fmeeken!(ken! Ontwyk Elmire niet, daar ze, aan de wanhoop bloot, Van u het vonnis wacht van leven, of van doodl DE VILAREZ, haar koel afwyzende. Almanzaas gade is vreemd aan dit beleedigd harte; Za lang die naam u ftreelt, veracht ik uwe finarte; Scheur alf de banden los, waarmeê ge u fnood verbind, 'k Reik mooglyk dan de hand aan een gevallen kind. ALMANZA, haar met drift opheffende. Rys op, Elmire! en kniel voor 't Godlyk alvermogen: Dit  TREURSPE L. 59 Dit wyst geen fmeekling af, ootmoedig neêrgebogen: Vaak fmoort een' vaders hart de roepftem der natuur'. ELMIRE, Mirando gewaar wordende, geeft eet? gil, en bedekt haar gezigt op den boezem van haar gemaal. Mirando voor myn oog!.. 6 Al te afgryslyk uur!.. MIRANDO. Schuw my geenszins, mevrouw iftel uwen angst bepaling; Vrees mynverwyting niet: myn hart beklaagt uw dwaling. ALMANZA. Vermeetle! ELMIRE, de oogen opfaande, en hem met verontwaardiging aanziende. Lage ziel! kan 't zyn? beklaagt ge my? Wreede oorzaak van myn' ramp! fpaar uwe veinzery! En wat verwyting toch zou my uw mond doen hooren? Wat misdryf jegens u ftelt gy my toch te voren? Dat ik tl nooit beminde, is dit eene euveldaad? Gy, die my flechts begeerde uit zucht tot eer en ftaat? Die'niets dan vuig belang fteeds koesterde in uw zinnen;! Wat gaven toch bezit ge, opdat men u zou minnen? Neen! zo ik door myn vlugt een' vader beu ontgaan, Zo ik hem hoogst misdeed, u heb ik niets misdaan. Wat komt gy'tmoordgeweertenval der onfchuld wetten, En hier de'reine lucht door uwen aêm befmetten? Zo jegens myn' gemaal uw ziel in woede blaak', Ach! blusch vry in myn bloed het vuur van uwe wraak! ALMANZA. Elmire! vrees geenszins; laat deze rede fteken: De  60 ELMIRE DE VILAREZ, De deugd verlaagt zichzeIv',door de ondeugd toe te fpreken. Die wreedaart zie altoos zyn heilloos doel mislukt. ELMIRE. Ach , hy alléén heeft my myn' vaders liefde ontrukt! Tegen De Filarez. Ik.heb geen vader meer! uw hart is my gefloton! Gy hoort niet naar mynklagt, uit waar berouw gefproten! Neen! in den naren poel van bitter zielverdriet, Waarin, me één misftap wierp, reikt ge uwe hand my niet! DE VILAREZ. De ftrenge kloostertucht zal u daaruit verheffen: Voor 't heilig boetaltaar zult ge al de fmart bezeffen, Die 't minnend ouderhart door uw verguizing leed; Bloos, als gy daar voor *t oog der reine Godheid treed! Roep hare ontferming in voor 't heilloos pligtverzaken, En doof 't vernielend vuur van uw oneerbaar blaken , Opdat de onlydbre vlek, die gy my dragen doet, Éénmaal zy uitgewischt door uwen tranenvloed. ELMIRE, in de hevigfte ontroering. Och! kon ik door myn bloed uwe eer haar zuivring geven!.. Maar, myn getrouwe liefde is nooit te wederftreven: Ja, waar' myn echtgenoot niet door my aangebeên, , Nooit had, om zyn bezit, uw telg haar'pligt vertreên; Wy zyn aanéén geboeid met onverbreekbre banden... Myn vader! ach!.. DE VILAREZ. Gy tergt me ! en doet myn woede ontbranden !.. t Breidellooze drift der onbezonnen jeugd! Hoe zeldzaam keelt de mensch van't misdryf tot de deugd! Het  TREURSPE L. 61 Het is gedaan, ontiiarte! ik wil uw klagt niet hooren. Beef om 't rechtvaardig lot, het welk u word befchoren! lAch! zo het graf der zee, eer gy hier waart geland, U had verzwolgen, tot bedelving myner fchand'.. Zich herroepende. 'Neen! neen! een gruwelpoelhadu(ÓTchrik!)verflonden! ELMIRE. , [Ik fidder! .. Tegen Franfisko. Vader! ach ! zie myne boezemwonden: IToon my uw' bydand, in dit aklig tydgewricht! ILaat ik aan uwe deugd myn redding zyn verpligt! 'Troost ongelukkigen! en fpoor, do.or uw vermogen, ) Een' grammen vader aan tot edel mededoogen! FRANSISKO, op eene dubbelzinnige wyze. "k Beklaag uw lot, mevrouw! dit weet de Hemelmagt; ' 'k Zag gaarne uw' vaders toorne, indien't kon zyn, verzagr.; 'Maar, zal ik door myn taal diens vlam te mtérontfteken? ' Wat kan ik, in 't gefchil van kind en vader, fpreken? Gy weet, der oudren recht is heilig; en ik mag Geen inbreuk maken op hun onbepaald gezag; 'k Sta, echter, u ten dienst, naar de infpraak vau't geweten. Tegen De Filarez. 6 Gy! wil, voor een' poos, uw' wreeden hoon vergeten ! Schenk, fchenk één uur beraads aan een ftraffchuldig kind, Dat door het fchaadlyk vuur der liefde wierd verblind, Doch dat, geenszins geneigd om haar gedacht te ontëeren, Misfchièn verlangen voed om in uw' arm te keeren! Mynheer! ik fmeek het u, volg 's Hemels goedheid naar! al-  62 ELMIRE DE VILAREZ, ALMANZA. Wat zegt ge!.. DE VILAREZ, tegen Franfisko. 6 Ja, myn vrind! één uur vergun ik haar: Het is op uw verzoek; maar, laat zy 't wél belleden; Tracht haar inmiddels tot haar pligten te overreden: Zy vind flechts op hun fpoor den toegang tot myn hart. E L M I B. E. SchenkjHeme!» fchenk my fterkte in myne ondraagbrefmart! ALMANZA, tegen De Filarez. Hoe! gy blyft onverzet uw' fchrikbren eischvoldingen! En dit, dit noemt ge een gunst!.. Verharde flervelingen, Die d'onderdrukten mensch in 'tftof trapt,als hyfmeekt! Beeft, als eenmaal Gods toorn' zich op uw harten wreekt! Hy -vat Elmire, die geftadig angfiig omziet naar haar' vader, in zynen arm, en leid haar weg, wordende' gevolgd door Imaïs. ZESDE T 0 0 N E E L. DE VILAREZ, MIRANDO, FRANSISROj GEVOLG. DE VILAREZ. Hoe zeer zyn ftoute taal myn driftvuur doet ontbranden , Elmires treurig lot ontroert myne ingewanden. Helaas! ik denk met fmart noch aan dien blyden tyd, Toen zy, aan ouderliefde en eer en pligt gewyd, De wellust was van'thart, het welk zy thans doet kwynen. Wat  TREURSPEL. <&> Wat vaders tederheên geleken ooit de mynen? Kan nooit verdreven zyn, al pleng ik zelf haar bloed! Uy werpt zich op de zodenbank neder. Na eeltig zwygen , zegt hy, peinzende. Maar,wat was toch de'bron van al myn'hoon en fmarte? [Gonzalo! beef voor 't licht, dat neerdaalt in uw harte! .Uw vérgaande eerzucht was 't, die al uw kwelling wrocht... Hoe! is myn ftam dan niet aan 's vorsten ftam verknocht? IKan ik 't verbastren van myn edel bloed gedoogen ? /Almanza is nochtans... ik zwyg , en fluit myne oogen ; Uk ben te verr' gegaan, om thans te rug te treên; lHem, die zo véél misdeed, zou ik 'tvergeven?.. Neen, lEen eedle Kastiljaan laat zich niet ftrafloos hoonen! IDe eer is myn tirannes: 'k moét my gevoelig toonen... !Maar 't geen me ontroering baart is dat ten allen tyd', }in 't eenzaam zelfgefprek, dit hart zich iets verwyt.... i Genoeg! die dweepery past geen verheven zielen; IEn laat onsnooit,alsflaaf,voor'tblind vooroordeelknielenr Met fchande en fmaad bedekt, blyf ik van laagheid vry..- Op-  96 ELMIRE DE VILAREZ, Opflaande. ó Dag van ramp en fchrik, waarop ik gruwzaam ly'! Waart gy de laatfte dag van myn' vergiftigd leven, En mogt ik, na 't bereik van myn bedoeling, fueven! Al myn verlangen is, fints my 't geluk begaf, Dat ik, na 't uur der wraak,myn'hoonervolgein't graf!! Een gerucht verheft zich. Men komt!.. TWEEDE T 0 O N E E L. DE VILAREZ, ELMIRE, MIRANDO, LAURA, GEVOLG. . Elmire vertoont zich, wordende door Mirando en een aantal Spaanfche foldaten, die haar omfingelen , voortgerukt; Laura volgt haar, in wanhoop, na, en tracht dóór de menigte heen te dringen. ELMIRE, geheel verwilderd, met losfe hairen, en biedende noch ceii' flaauwen tegen/land. Waar tracht ge my, verraders!heen tefleepen?? Spreekt! 'fnooden ! op wiens last hebt gy my aangegrepen ?: Bedroog Franfisko my?.. De Vilarez ziende. Myn vader!.. GrooteGod! Dl VILAREZ. Ja, wreede! ik gaf dien last: beef voor uwnadrendlot! Thans  TREURSPEL. 07 Thans zyt gy in myn'magt: 'k zal u tot eerbied dwingen! Hy geeft Mirando en de foldaten een' wenk om haar los te -laten, waarop Laura zich. by haar begeeft. E LM IRE, op eene afgematte wyze. Och ! fpoedig zal de dood uw vuist haar' prooi ontwringen; Gy zult u wis niet lang verblyden in myn wee. Met verheffing van woede. Barbaarfche vader! kom, werp me in het hart der zee: Bedelf daarin, met my, uwe ingebeelde fchande ! Dat ééns myn dobbrend lyk aan verre kusten lande ! Nooit zy myn gruwzaam lot door myn' gemaal gehoord! Bedek voor ieders oog d'aan my gepleegden moord, Ja heel, indien gy kunt, uw misdaad voor Godsoogen! ik vloek het levenslicht: dood my uit mededoogen! 'k Acht u , van nu af aan, niet voor myn' vader meer, Daar ik ontzag en liefde in woede en haat verkeer! Eéns, nadat my uw dolk van rampen zal bevryden, Zal wroeging uw gemoed een eindloos wee doenlyden! DE VILAREZ, met hevige omfieldt'enis. ó Schrikkelyke taal!.. Soldaten! lleept haar voort! Ontrukt myn grimmig oog een voorwerp, dat my moord! De foldaten treden toe , om haar aan te grypen: zy ontrukt éèrt van dezelven .zyn zydgeweer, het welk zy zich yl/ings op den boezem zet. ELMIRE. Laat af!..op d'eerften wenk, dryf ik my't ftaal in 't harte! Zy treden eenige fchreden te rug. DE VILAREZ, verbaasd. Wat domheid!.. G m-  p8 ELMIRE DE VILAREZ, MIRANDO, haar naderende, met geveinsde vrindelykheid.Hoe, mevrouw!.. ELMIRE, met de punt van den fabel naar hem toegericht. Bewerker myner fmarte! Hou ftand, of deze vuist zal u ter nederflaan! Een ongewone moed dryft in dit uur my aan : 'kZou,van dees kling voorzien,een'laffen moorder vreezen! Een licfderyke. vrouw zou dan kleinmoedig wezen, Wanneer 't geweld haar rukt van haren echtgenoot! Neen! 'k heb thans in myn hand myn leven en myn dood ! Ui vrees thans niets op de aard', dam's hemels Alvermogen. Zie! reeds komt myn gemaal ter myner hulp gevlogen: De donder in zyn vuist dreigt uw misdadig hoofd; 'k Zie aan dit aklig ftrand u reeds van 't licht beroofd ! Zó triömfeeren zy, die rein elkander minnen!.. Neen, ongegronde hoop! neen! gy bedriegt myn zinnen : Ik zie hem nimmer weer!.. DE VlLAREZ, oj5 haar toetredende. Welaan ! my treffe uw hand ! Jaag my dit doodlyk ftaal in 't bevend ingewand! Uw moordende euveldaad heeft reeds dit hart getroffen: Voleind' haar: doe my hier aan uwe voeten ploffen! Ja! gy zyt toch alleen tot myn verderf gebaard! ELMIRE, vcrfchrikt, den fabel wegwerpende. ó Gruwel!.. Wierd ik noch tot dit verwytgefpaard!.. Leg daar, afgryslyk tuig!.. Ik vadcrmoorderesfe! Ik, dat ik in uw bloed myn heete woede lesfche!.. Ach!  TREU RSPEL. 09 Ach ! waant gy dat natuur niet in myn' boezem fprcekt? Dat een gedrocht my baarde, of my heeft opgekweekt? Ben ik zo diep verlaagd in de oogen van een» vader!.. Met drift. Welaan! 'k ben wapenloos: uw beulen treên vry nader, En rukken my naar 't graf, dat gy my hebt bereid 1 De wraak lagcht met de kreet der tedre onnozelheid. Vaar wel, Almanza! 'k fterf... Dat ik alléén mogtfneven! Maar,wien verdelgt de moord.nochvóór't begonnen leven!.. Wat denkbeeld voor natuur!.. Wat angst treft myn gemoed! Licht plengt het vuig verraad myn' egaês dierbaar bloed: Zyn afzyn meld het my l.. Tegen Mirando. Gy, monster, die reeds trachtte Dat uw gevloekte vuist een weerloos offer flachtte! Gy hebt gewis den held een' andren ftrik gelegd! Gy triomfeert op hem ! MIRANDO, tegen De Filarez. Mynheer! verfchaf ons recht: Doe die vermeetle vrouw ftraks aan dit oord ontrukken, Opdat de hoogmoed, dien zy ons vertoont ,moog' bukken; Smoor dus haar' laster , die my fnood te ontëeren tracht, En laat zy 't hol der kiel vervullen met haar klagt! DE VILAREZ. Ja!'t is te lang gedraald... Treed toe ,gy, oorlogslieden • Vervoert haar! * ELMIRE, ah door wanhoop uitzinnig. Hemelmagt! vergeef my... 't moét gefchieden! Ga &  ioo ELMIRE DE VILAREZ, Zy dringt, met /helheid, dóór de foldaten, die op haar toefchieten, heen, en vliegt naar den oever, met voornemen om zich in de zee te 'florten, het welk haar door de bevelhebbers word belet. de vilarez, met eene kreet. Weerhoud haar!.. God! wat fchrik! elmire, in de armen van Laura, die haar is gevolgd. ó Ramp!.. de vilarez. Onzaalge üeef: De groeve des verderfs gaapt voor uw fchreên... ik beef! Reeds aan den boord der hel, moogt gy noch wederkeeren.. Kom,volg! . Hy grypt haar by de hand, en rukt haar, tegen dank, naar den oever voort; middelerwyl hoort men een groot gedruisch in de verte, het welk fchielyk nader komt. mirando, met, verbaasdheid. Wat zie ik! hoe!.. DERDE T O O N E E L. d* vor1gen, almanza, imaïs, een groot gevolg van SPAansche soldaten en amerikanen. Het gevolg van Almanza en lm ais, gedeeltelyk met fchietgeweer, en gedeeltelyk met pyl en boog gewapend, fchaart zich tegenóver dat van De Vilarez: de-  TREURSPEL. lol deze, gelyk ook Mirando, ontbloot zynen degen ; de beide krygsbenden dringen op elkander aan; Elmire rukt zich van haat' vader los, en werpt zich, knielende, tusfchen beiden , met de armen ter wederzyde uitgeflrekt. ALMANZA, Mirando, die op hem aandringt, met een piflool dóórfchietende. Sterf, monster!..'tzaluleeren Dat nooit het wanbedryf rechtvaardig loon ontgaat! MIRANDO, in de armen van een'' foldaat vallende. Het is gedaan!.. ik vloek me!.. Hy fterft: men legt hem neder. ELMIRE, op een1 angstvalligen toon. Almanza!.. DE VILAREZ, woedend. God! gylaat Dien booswicht ongeftraft!... Ik moet Mirando wreken! Hy geeft zyn gevolg een teeken om aan te vallen, waaróp de weêrzydfche foldaten hun fchietgeweer aanleggen, en de Amerikanen fpannen den pyl op den boog. ELMIRE, noch in hare zelfde houding. ^ Myn vader! ftaak uw woede!.. Almanza! hoor my fpreken! Zo gy elkander treft, ontzielt ge my meteen, Want beider moordend lood moet dóór myn* boezem heen! Het krygsvolk deinst aan wederzyde te rug. G 3 al-  102 ELMIRE DE VILAREZ, ALMANZA. Kom in myn' arm, Elmire ! om u 't gevaar te ontrukken. ELMIRE, ah voren. Neen! ik wil 't offer zyn, dat hier in 't ftöf zal bukken ! 6 Wreedaarts, op elkaér ten allen tyd' verwoed! Betwist u dan myn' romp, en baadt u in myn bloed! IMAÏS, met opgeheven zwaard, in het midden der krygslieden vliegende, alwaar hy Elmire in zynen arm neemt, en haar by Almanza voert. Zy is beveiligd! DE VILAREZ, hem met zyn' degen eetf fteek willende toebrengen , die door Almanza word afger . weerd. Snoode! ontfang uw ftraf!.. ALMANZA. Uw pogen, Wraakzuchtig gryzaart! faalt... zy is in myn vermogen. F I E R B E T 0 0 N E E L. DE VORIGEN, DE LANDVOOGD, LYFWACHTE N. DE LANDVOOGD, driftig toefchietende , waarop al het krygsvolk zich achterwaart begeeft. Vermeetlen! deinst te rug!.. Wie krenkt hier myn gezag? Wie voert hier 't oproer aan, door zyn ontzind gedrag ? Tegen De Filarez. Zyt gy 't, die, in myn plaats, hier denkt de wet te geven ? Wat  T-R E U R S P E L. 103 Wat hoogmoed, welk een wrok heeft uwe ziel gedreven? Zyt gy De Vilarez, die , zo my wierd bericht, Veel meer dan uwe telg, ontaart zyt van uw' pligt? Waartoe dit bloot geweer, dees drom van oorlogslieden, In 't oord, waar Spanjes vorst my laat voor hem gebieden? DE VILAREZ, zyn' degen opftekende, gelyk door alle de anderen word gedaan. Uw hoogheid, die ik eer, gunn' my een wyl gehoor! .. DE LANDVOOGD, het lyk van Mirando ziende. Hoe! welk een bloedend lyk komt aan myne oogen voor? Wiens vuist heeft ditverricht? DE VILAREZ, op Almanza wyzende. Die wreediiart, op wiens wezen Men klaar het wanbedryf, door hem gepleegd, kan lezen! Gy ziet Mirando hier, om wiens beroemd gedacht Ik myne Elmires hand aan hem had toegedacht; Maar 't monster, dat zyn bruid hem eerloos heeft ontnomen, Was hier niet meê voldaan, maar heeft zyn bloed doen drooMynheerÜk fmeek u wraak.om al myn' hoon en fman!(men. ELMIRE, mede tegen den landvoogd. Ach! ik wacht allen troost van uw rechtvaardig hart: Mirando deed met kracht my naar deez' oever brengen , En wilde zelfs het bloed van myn' Almanza plengen! ■ IMAÏS , ook tegen denzelven. Mynheer! God is getuige, ik wierd het feit gewaar; 'k Weerhield, met eigen hand, den drafbren moordenaar: Men weet dat Imaïs, wiens aart zich deed ontdekken, Nooit door een logentaal zyn lippen zal bevlekken. G + al-  104 ELMIRE DE VILAREZ, ALMANZA, iusgelyks. Uw vrindfchap, my zo waard», roep ik hier geenszins aan: 'kEisch niets danrecht,mynheer! voor't geen my is misdaan. Ik zal het gruwzaamst feit san u te kennen geven: Eén uwer oorlogsliên, befchermers van uw leven, Bragtme,uit uw'naam, den last dat ik hem volgen zou: 'kGehoorzaam dat bevel, niet twyflende aan zyn trouw; Doch, reeds verr'land waart in, van Limaas wal geweken, Vervordrende onzen weg, ai mymrend', zonder fpreken, Rukt myn geleider ftraks, eer ik zulks kan voorzien, Een'dolk ten boezem uit, en werpt zich aan myn kniên: „ Genade '"fmeekt hy my;„ toon my uw mededoogen.» „ De landvoogd wacht u niet: ik heb u fnood bedrogen; „ 'k Wierd tot uw' moord verleid; maar God, die't kwaad niet duld, „ Ontroert myn angstig hart, en ik ontdek myn fchuld!" Ik deins, verbaasd, te rug, en 't oog op hem geflagen, Dreig ik een gonzend lood hem dóór het hart te jagen, Zo hy 's verleiders naam niet melde op 't oogenblik: Hy noemt Franfisko my... Franfisko! welk een fchrik! „ Sta op", roep ik hem toe, „ en laat ons ftadwaart keeren: „ Die fchelm brouwt grooter kwaad: ik moet dat onheil ,, weeren. ,, Uw dwaling is verfchoond."Naauw'keerde ik aan uw hof, Ofik verneem dees maar', die me als een donder trof: Myn Imaïs fnelr toe, en doet me, al fiddrend,hooren, Dat reeds die kloosterling, wiens wraak my was befchoren, Myn dierbare echtgenoote uit Lima had geleid, Terwyl Mirando haar een' valftrik had gefpreid, En,  TREURSPEL. 105 En, door zyn» vuigcn ftoet, haar naar dit ftrand deed fleepen: Straks wierd door onze vuist het wraakzwaard opgegrepen; Wy volgen 't rooversrot, in felle woede en fmart; Mirando valt my aan, en ik dóórfchiet hem 't hart. ELMIRE, naaw.vlyks van hare onfteldtenis bekomende. Franfisko moordenaar!.. ó Gruwel! ó trouwloosheid !.. De mond is vol van God, en't hart vol helfche boosheid! DE LANDVOOGD. Ik ben genoeg verlicht. Maar, dat het misdryf beev', Zo lang myn koning duld dat ik hier wetten geev'! Tegen De Filarez. Gy, wiens verwoede wraak zo toomloos voort dorst rennen! Uw misbruik van gezag heeft my uw' aart doen kennen; Zo ik het óók misbruikte op u, wiens trots my hoont, Gy bleeft ditoogenblik niet van myn' toorn' verfchoond; Maar aan een hooger magt zal ik u overgeven. Reik me uwe kling, ontè'erd door't geen gy hebt misdreven, Dat ftaal,'tot eedier ftryd in uwe hand gefteld. DE VILAREZ, met gefmoorde fpyt , hem zyn* degen overgevende. Daar is't! ELMIRE, tegen den landvoogd, op eer? fmeckenden toon. Mynheer!.. DE LANDVOOGD. Vrees niets: ik pleegde nooit geweld; Maar Spünjes ryksmonarch, dien elk in my moet eeren, Duld niet dat ik zyn recht hier ftrafloos laat braveren: l Uw vader leer' van hem 't betrachten van zyn' pligt. G 5 Te-  ioS ELMIRE DE VILAREZ, Tegen zyne wachten. Gy'. fleept dit heilloos rif terftond uit myn gezigt. Het lyk van Mirando word weggevoerd. DE VILAREZ, met fierheid. Denk niet dat ik my ooit tot fmeeken zal verlagen: Wierd ik door toorn' vervoerd,'k heb nooit my fnood gedraEn , wat men ook beftond, ik ken my vry, mynheer! (gen; Van eénige euveldaad, ten nadeel' myner eer. Vk Wilde eene ontaarte telg, weerbarstig voor myn liefde, En -wier ontzind gedrag myn' fleren boezem griefde, Toen goedheid vruchtloos was, bedwingen door myn magt: Wie fielt een' vader perk, als hy zyn recht betracht? Met ontroering. Maar,door wat vreeslyk licht word myn verfland befchenen! Wat gruwzaam eedgefpan dorst zich aan my veréénen! 'k Moest dan de fpeelbalzyn van't eerloost fchelmenpaar! Ach! uit hun fnood gedrag word ik hun doel gewaar: Niet myn geleden hoon was de aandrift van hun woeden , Mrfar een geheime wrok, dien ze op Almanza voedden ! Mirando!.. *k heb met walg uw' lagen raad gehoord... Ik 't onbevlekt gemoed bezoedlen met een' moord! Tegen den landvoogd. Eisch,zo gy wilt,myn dood; maar laat my 't recht verwerven Dat gy myne eer onziet: 'k zal dan te vreden fterven. ELMIRE, insgclyks. Ach! zy is rein, mynheer! Ondanks myn' vaders haat, Was zyn grootmoedig hart tot gruwlen nooit in Haat; Maakt hem mynhuwlykstrouw vertoornden onverduldig, Ik ben 'er zéker van, hy is aan kwaad onfchuldig: 'k Wil  TR EURSPEL. 107 'k Wil dit, indien 't moet zyn,bezeeglen met myn bloed! DE LANDVOOGD. 'k Geloof het, eedle Elmire! en myn verrukt gemoed, Vol achting voor uw deugd en huwlyksmin te gader, Bewondert u noch méér, om 't pleit voor zulk een' vader. Tegen Almanza. Gy, ó geliefde vrind, dien my de Hemel gaf, En thans my wederzend van d'oever van het graf! Waar is die wachter nu, die, fchoon hy u verraadde, Uw leven heeft gered? ALMANZA. Hy flaat Franfisko gade. ' DE L AND VOO GD. Ge ontroert me op dezen naam!..WatfchrikbrehuigcheIaar! De aartsbisfchop van dit oord wreke ons op dien barbaar: Ik durf het kloosterrecht door myn gezag niet fchenden, 'k Zou anders'tfnood gedrocht alreê ter ftrafplaats zenden; ♦k Moet noch , uit ftaatsbelang, de geestlykheid ontzien , Opdat ik my van haar, in dit gewest, bedien'. ALMANZA, den lyfwac/it ziende. De wachter nadert ons, pet doodsangst op zyn wezen. LAATSTE T 0 0 N E E L. DE VORIGEN, EEN LYFWACHT. DE LYFWACHT, zich aan 's landvoogds voeten werpende. Uw hoogheids felle wraak, die ik met recht moet vreezen, Zy, in dit oogenblik, door myne beê verzagt, Myn-  io8 ELMIRE DE VILAREZ, Mynheer! u word door my een fchikbre maar' gebragt. DE LANDVOOGD. Wat zult ge ons melden ? fpreek! DE LYFWACHT. Hy, die myn trouw verleidde, En, door zyn goud, een' ftrikaan Don Almanza fpreidde, Doch in zyn vuig ontwerp zich wreed bedroog, mynheer! Franfisko heeft zyn ftraf... dat monster leeft niet meer! DE LANDVOOGD. Hy leeft niet meer! ELMIRE. Kan 't zyn! ALMANZA. Die booswicht! DE VILAREZ. Myn verrader l DE LAND'VOOGD, tegen den lyfwacht. Gy, die zyn fterven meld, verklaar zyn lot ons nader. DE LYFWACHT. Zoras hy d'eedlen held, dien zyne razerny Zich tot een offer koos, zag keeren nevens my, Verbleekte hy van fchrik. als in zyn hoop bedrogen; 'k Sloeg midlerwyl, van verre, op hem zorgvuldige oogen, En lette op ieder' tred, die door hem wierd verricht. Thans, in een eenzaam oord, ontgaan aan elks gezigt, Barst hy in wanhoop uit, en in Godslasteringen, Naardien hy 't lyfsgevaar reeds op hem aan ziet dringen; Hy peinst één oogenblik, en met verwoede hand Zwelgt hy een moordend gif in 't fiddrend ingewand: Naauw'  TREURSPEL. 109 Naauw' heeft hy dit beftaan, of, door zyn'angst gedreven, Gaat hy zich ftadwaart op de ruime markt begeven, Alwaar hy nederploft, en, fpartlende op den grond, Dees woorden kermend uit, met bleekbeftorven mond: L Ik fterf!.. en ftraf myzelv'.. Maar,ik moet de onfchuld „ hoeden: „ De Vilarez weet niets van myn moordzuchtig woeden... „ Mirando is 't alléén, die mooglyk me evenaart... ,„ Ach! tot myn'vyands val zy hem het licht gefpaard !'*... I Hy zieltoogt; ieder yst. 'k Moest u dees maar' berichten... 1 Och ! mogt myn waar berouw uw hoogheids toorn' doen zwichten! : Ik ben van 't fpoor der deugd een wyl ter zy' getreên: 1 Te keeren op dat fpoor is thans myn wensch alléén. DE LANDVOOGD. Sta op ; uw wederkeer maakt u myn goedheid waardig: Gy hebt uw' pligt vervuld; wees ftaag tot pligtdoea vaardig. Tegen Almanza en Elmire. Uw vyand is geftraft, en volgt zyn' vloekgenoot. ELMIRE, in vervoering. De menschheid juigcht, ó God! 'ér zyn twee monsters dood! ALMANZA. Dient dan het blinkend ftof van dees gevloekte ftranden Steeds tot verraad en moord in 's euveldaders' handen! ELMIRE, tegen den landvoogd, met veel levendigheid. Myn' vaders onfchuld blykt! wat vreugd verfchaft dit my! Het gruwzaamst monster zelf fprak hem,in'tfterven ,vry! Zy  iio ELMIRE DE VILAREZ, , Zy werpt zich voor hem neder, het welk hy te beletten tracht. ó Gy , door Spanjes vorst in 't Iandbeftier verheven! Gy hebt het grootfche recht dat gy genaê kunt geven: Gebruik, gebruik dat recht! Wierd hier uw magt gehoond , Myn vader zy door u, om zyne drift, verfchoond! Myn fterke wederftand heeft hare vlam ontftoken: AU' wat hier wierd misdaan zy dus op my gewroken! Spaar my de oniydbre fmart, dat ik myn' vaders eer Zou fchenden zien aan't hof!.. Zyne kniën omhelzende. Schenk,fchenkgenaê,mynheer! »* ALMANZA, zich naast haar werpende. ' 'k Moet aan myn gades bede ook myne bede paren; En fchoon dees gryzaart my het grievendst leed dorst baren, Schoon hy myn vyand was, 'k acht hem dit langerniet, Sints hy zich in uw hand en onvermogend ziet. Vergeef zyn dwaling dan: hy wilde u geenszins tarten; Gy kent, als wysgeer, 't zwak der menfchelyke harten: Waaraan toch Haan wy niet, door woeste driften, bloot'! DE LANDVOOGD, hen opheffende. Rys, edelmoedig paar! wat zyn uw zielen groot! Tegen De Filarez. Gy, trotfe! hoort dit aan , en bloost niet op hun fmeeken ? Zie op wat eedle wyz' zy van uw' haat zich wreken! Ja, zy misdeden u, door hunne vlugt en echt, Maar uw misbruikt gezag vernietigde al uw recht. 'kZocht nooit de kindren aan der oudren magt te onttrekken; Doch dezen moeten haar niet al te verr' doen ftrekken. Slechts  TREURSPEL. in Slechts om uw kroost alléén, vergeef ik uw geweld, En word de ontëerde kling u weer ter hand gefield. Hem-den degen overreikende. Tracht fpoedig, om de vlek, die haar is aangewreven, Haar in 't vyandig bloed den luister weêr te geven; iVergoed uw' opperheer d'aan hem gepleegden hoon, Opdat hy, op myn fpoor, uw dwaling ook verfchoon'. DE VILAREZ, in de hevigjïe aandoening. :Erkendtnis...diep gevoel...mynfchaamte om't heilloos woe- ' Hoe kan ooit myn berouw al 't ongelyk vergoeden ? (den... Wat afgrond van elend', wiens boord ik heb betreên, ;Zie ik, niet meer verblind, thans open voor myn fchreên ! )Noch Hechts één' enklen tred , ik ware'er in verzonken !.. /Almanzaas eedle deugd heeft dan fteeds uitgeblonken, IEn ik wierd nooit haar' glans, die ieder bleek, gewaar! /Ach! in dit oogenblik bemerkt myn oog dien klaar. 'Almanza, wien ik nooit dan wreeden ramp verwekte, •Almanza fmeekt voor my, die fnood zyne eer bevlekte!.. IEn hém heb ik verfmaad, daar ik natuur vertrad! (Om wien?.. om een' barbaar,die eer noch deugd bezat! ;Zelfs myn verdrukte telg, die prooi van myne woede, 1 Bied zich ten offer aan, zo zy flechts my behoede!., i ö! Bloos, De Vilarez! nu ge uwe fchuld ontwaart!.. 'Wat heeft uw hoogmoed niet al ongevals gebaard!... 1 Ik ben 't, die my, in 't ftof, moest werpen aan hun voeten, ( Om, zo 't ooit mooglyk waar',myu fnood vergryp te boeten! Hy haalt den brief uit, dien Elmire hem , in het eerste bedryf, heeft gegeven. IDit fchrift, waarin Elmire om zagte deernis fchreft, Is  112 ELMIRE DE VILAREZ, Is 't vonnis, dat my doemt, om myn hardnekkigheid. Ik las dees lettren dan, en ik bleef onbewogen! Den brief inziende. „ 6 Ouders, my fteeds lief, fteeds heilig in myne oogenl „ Och ! blyft uw fchuldig kroost niet met uw' vloek belaèn! Schenkt, fchenkt vergiffenis!"... In vervoering. ö Ja! het is gedaan ! Getuig, 6 Hemelmagt! myn vloek is opgeheven! Tegen Almanza en Elmire, hun beider handen gry pende, die hy famenvoegt. Leef heilryk, deugdzaam paar! en wil me uw leed vergeven! ELMIRE, in verrukking, hem omhelzende. Gy ftemt dan eindlyk toe... ik vind myn' vader weer! Tegen den landvoogd, hem de hand kusfchende. Ach! ik ben al myn heil aan u verpligt, mynheer! DE LANDVOOGD. Neen! aan uw trouwe liefde en reine deugdbetrachting. I ALMANZA, tegen De Filarez. Ge erkent my voor uw' zoon! en ik verwerf uwe achting! DE VILAREZ, hem de hand drukkende. Dewyl gy 't waardig zyt. IMAÏS, tegen Elmire en. Almanza. Uw rampen vlieden heen:. Gedoogt dat ook uw vrind uit zuivre blydfchap ween'! ELMIRE, met gevoel. Uw trouw heeft ons gered ! ALMANZA, hem omhelzende. 'k Zal nooit uw.deugd vergeten! DB  TREURSPEL. 113 de vilarez, minzaam. Lofwaarde Amerikaan! u dien ik dank te weten, Dat ik myn wreed ontwerp niet heb naar wensch volvoerd. e l mi re. Dees rasfe keer van 't lot heeft myne ziel ontroerd: Wat overmaat van heil word uit myn' ramp geboren!... 1 ó Dierbare echtgenoot! ('k mag thans dien naam doen hooren !) Kom! gaan wy haar voldoen, die my het leven gaf: Ik moet myn dwaling gaan beweenen op haar graf, . Dit heeft zy ftreng begeerd... Myn vader! wees te vreden! ' Thans geef ik u gehoor, en volg met vreugd tfw fchreden : "k Betree, gelukkig, weêr den vaderlandfchen grond, l Waar ik, in 't prilst der jeugd, den lust raynslevens vond! almanza. (keeren, "kWensch zelf, getrouwe Elmire! ééns derwaart heen te ] En bleef myn vaderland altoos in 't hart waarderen. Tegen den landvoogd. IDoch , frneekende uw verlof om dit gewest te ontgaan, i Mynheer! voel ik myn ziel met ééne fmart belaèn: IHet is dewyl ik my uw vrindfchap zal onttrekken, IDie fteeds Almanza ftreelde.enhemtoteermoetftrekken; lOok u, myn Imaïs! betreure ik bovenal. imaïs, met vertrouwen. ' 't Is myn verheven leer', die my vertroosten zal! de landvoogd, tegen Almanza. ' Vertrek vry, eedle vrind!... Eéns door den vorst ontheven 'Van 't lastig landbeftier, hoop ik u na te ftreven. (Gaan wy naar Limaas hof, opdat myn gemalin IDe zegepraal verneem' der trouwfte huwlyksmin. H Dt  ii4 ELMIRE DE VILAREZ. DE VILAREZ, zyne kinderen by de hand vattende. Dus kan dén enkle ftap, verkcerdlyk ondernomen, Oncelbre dwalingen en rampen voort doen komen ! ELMIRE. Doch wat der oudren dwang omtrent hun kroost verricht', Het'heeft daardoor geen recht ter krenking van zyn' pligt. De foldaten en Amerikanen fcharen zich in twee ryën, waar tusfihep alle de aanwezige perfonaadjen vertrekken, terwyl 'er door het gevolg van Dc Filarez een krygsmueiék word gcfpeeld. EINDE.  By den uitgever dezes is mede noch van denzelfden dichter te bekomen. fiiiloctetes, op het eiland lemnos, trcurfpel. . . • • a 8 ftuiv- de nieuwsgierige , blyfpcl. . a 8 ftuiv. E r i c i a , o f de vestaalsche maagd, treur- /pc', . . . • a 8 ftuiv. agathokles, treur[pel. . a iz ftuiv.