01 2425 9599 UB AMSTERDAM  2EDELYK SCHOU WTOONEEL. Vr t'D E D E lu U  INHOUD van het VYFDE DEEL. I. wreedheid en grootmoedigheid. II. de weldadige zwitzer. III. de gevolgen van een eenige leugen.  ZEDELY K SCH OXTWTOONEEL D EU MENSCHELYKE HARTSTOCHTEN EN DAADEN? T OO^E E LS T Ü K K K AT V ATT YERNUEI KN SMAAK. MetNieii"w g>inveirt eerde Kuiistpla aten . V.BKEL . Te A M S T E K T) A M , Bij DK "VF E TJlI-wr. J . D O L L . M B O C X C "V I 21 =   WREEDHEID E N GROOTMOEDIGHEID, TREURSPEL. Naar hei Hocgduitsch VAN F. W. Z I E G L E R. Zedeljk ScJiouwtooneel, 5de Deel, ifte Stuk. Te AMSTELBA M, B V DE WED. J. D O L hi iii de Kalverftraat. 1798.   WREEDHEID E N GROOTMOEDIGHEID, TREURSPEL. Naar het Hoogduitsch VAN F. W. Z I £ G L £ R,  PERSOONEN, albrecht, hertog van 1 huringen. l i t t i g , zyn geheimfckryver. wieho, landmaarfchalk. hermak", burggraaf. siegmohD) graaf van Zwaanenveld. EOSamunda, zyne gemalin. koenraad, hun Z00H. hans van elpee, ten vreemde ridder. weiher, fchildknaapf ï van Herman. EtDERT, knecht. J e b b o, fchildknaap van JVieho. siebel, bediende van den hertog. elisaeeth, ftaatjufer van Rofamunda* ridders. VROUWEN. vasallen. hofstoet. VOLK. Het tooneel is in Duitschland, en de gefchiedenis valt voor in de veertiende eeuw.  Wraak 1... )   WREEDHEID E N GROOTMOEDIGHEID, TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. Een kamer in het huis van Wieho. W I E II O , EGBOi WIE H O. Zal de geheimfehryver des hertogs komen? EE30. Zo als ik u zeg: hy volgt my op de hielen. W I E H f). Dat ik met hem gefproken heb moet voor de broeders een geheim blyven; gy verftaat my: wat myn fchildknaap doet, moet de ftoelheer des veemgerichts (*_) niet weten. E g. (*) Dit gericht was in Duitschhnd zeer gemeen in de bar baarfche middeneetiwcn ; bet bcf'tond uit ridders , die zich 's nachts in onderaardfche holen verzamelden en willekeurig over ieders leven en dood beflischten. Stoelbcer is de voorzitter, of cisfclfer. vfrt * 3  6 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, e b b o. Ik gehoorzaam u, als fchildknaap en onderdaan: wat ik niet goed doe is voor uw rekening. wi eho. Goed; ga, en blyf voor de kamer. Komt een der broeders, terwyl ik met Littig fpreek, geef my dan het teken van waarfchouwing. eb is o. Goed, mynheer! w r e h o, Zyn alle broeders in deze nacht befcheiden? e b b o. Allen; maar hoe flecht is myn geheugen! De door Schellenberg op bevel der orde gerichte burger Semlcr, wierd dezen morgen vroeg door het gefchreeuw eener aan de ftadsmuur weidende koe ontdekt en opgegraven. ('£/• wordt geklopt,.) Daar zal Littig zyn. (Jiy gaai heen, opent de deur en verwydert zieh ) TWEEDE T O O N E E L. wieho, littig. wieho. "Welkom! littig. Heeft graaf Wieho zyn' dienaar iets te bevelen ? w i e ii o. Aan het hof des hertogs raoogt gy u myn' dienaar  treurspel; f noemen.... onder vier oogen, en in zekeren kring zyt gy my meer. littig, ontfteld. Meer? fints wanneer? WIEHOi Sints zeven nachten. LITTIG. Waart gy...? WIEHO. De tyd is kort, Littig! ik geef u een blyk van myne achting en myne genegenheid; doch zo uw leven u lief is, misbruis die niet. Duizend dolken gehoorzamen mynen wenk, en geen mensch kan myn' toorn ontvlieden. Voor zeven nachten onderfchreeft gy dit blad met uw bloed. QHj reikt het hem.~) littig. Hoe! gy zyt dus...? wieho. Stoelheer des veemgerichts. littig, met trotschheid. En ik uw broeder! deze eer.... wieho, lagchende. Nog zyt gy het niet. Men moet ieder' nieuweling eerst bedriegen, om hem des te zekerder te bezitten. Uwe inwyding , alles wat gy zaagt, en wat met u gefchiedde, was begoogcheling: nog weet gy van onze oide zo weinig als de hertog. A 4 ltt«  P WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, littig. Hoe! het was eene begoogcheling?... Deze zwaare proeven.... wieho. Zyn kinderfpel tegen de fchrikken die u deze nacht verwachten. Gy weet dat de burggraaf Herman uitvoerer der landswet is, en het bloedgericht oefent: deze zal u heden in den naam des hertogs dwingen willen te bekennen, wat gy voor zeven nachten zaagt en hoorde; hy zal u uw doodvonnis, door den heitqg getekend, tonen. littig. Wat? wi e ii o. Bekendt gy, dan is u voor eeuwig den weg gefloten om. in een' laagen (land, den'hoogden te gebieden en te richten, en de dood loert op alle uwé fchreden. De burggraaf baat in u uwe verdiende, en zal fchrikkely. ker met u leven dan hem veroorlofd is; doch fchep moed, jonge viïnd! wees een googchelaar, en fidder waar gy lrgchcn zoudt. Geen bedreiging ontrükbè u een woord van alles wat gy reeds weet; want de burg. graaf kaq u niets dan dreigen. Heeft hy u niet by zich ontboden ? littig. Ta; juist heden; echter niet op zyn' burg, naby de. tod; maar in het gerichtshof, dat hy ook bewoont, wi^i  TREURSPEL. 9 w i e ii o. Ga dan heen, verwacht hem.... Haast, Littig! kunt gy my broeder noemen, littig. Maar mynheer.'... w 1 e h 0. De orde heeft groote dingen met u voor. {Men hoort in de handen Uappen.') Ga thans dezen wenteltrap af: dat u niemant zie; vlieg naar den burggraaf, en wees flandvastig. l 1 t t1 c , heen gaande. ó! Dat ben ik. w i e ii o. U moet ik in ons verbond hebben; zal ik zegepralen; want vallen moet gy, trotfche Albrecht! dit eischc myne hoop en myne wraak, die ik ligt met het groote ordesdoel veréénigen kan. Vallen moet hy en Hermant als ik ftaan zal. DERDE T O O N E E L. wieho, herman, wuiiOt jeilB ttsv bioó* nas Welkom, gnnf! Is Littig de onze? QUcrman zw^t.\ Of hebt gy hem nog niet ontboden?... Ik vraag u als Iroelheer, in den naam van ons verbond: Is Littig de onze? herman. Jk moest u vragen of hy verdient de onie te zyn. Gy A 9 waart  io WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, waart ook by zyne gewaarde inwyding: fidderend en bleek Hond hy daar: wat zal hy dan by de wezenlyke doen? en waartoe zal ons de knaap ook dienen? Mannen, die met alle fchrikketi der aarde bekend zyi», fidderen voor het ontzettende ordesdoel: de jongeling kan het niet vervullen , en uit vreeze en vertwyfeling zal hy ons verraden. Ydelheid , nieuwsgierigheid , niet de wensch groot en verheven te handelen, voert hem tot ons. Het is dwans den dubbeltongigen knaap, die op één' dag tiermaakn van grondbeginfels verandert, wan. neerliet hem voordeel geeft, als een' leeraaren verbeteraap des menschdoms te befchouwen. Hy is niets dan een kruipende hoveling , die zich weet te wenden en te draaijen, om zyn eigenbelang te bevorderen, want hy verraadt zyne eigen ziel , wanneer hy daarmede iets derkt te winnen. wieh r>. Onze eeden binden, onze dolken verlammen tongen, ii è r m a n. ,1a, wat kunnen dolken niet!... Maar elendig is de magt die door harre beulen eerst eerbied moet afdwingen ! IVÏisi'adijwn Rtrflfch is kindirlpel; maar de misdaad verhoeden kaft alléén de verftaudige man. Daarom bid ik u, vertraag toch Littigs inwyding. Hy is zyn' hertog, zyn' weldoener niet getrouw: hoe zal hy het ons zyn! w i 5 h o. Zyn' hertog niet getrouw? Hoe dat, broeder? hsr-  TREURSPEL. n HERMAN. De geheimfte brieven, die onze hertog, wegens zyne aanfpraak op Westfalen , aan de ryksvorften fchreef, toonde hy onzen broeder, den ridder Schellenberg, die hem het eerst de orde voorgeflagen heeft. WIEHO. Zo! Nog deze nacht verbindt de waare broerdereed Littigs hart aan onze orde. Ga, en ftel hem op de laatfie proef. HERMAN. Hoe! Toch? By my ontboden heb ik hem; maar op de laatfte proef ftel ik hem niet. WIEHO. Zevenmaal in den naam des dolks! Wien gehoorzaamt uwe wil? HERMAN. U en de orde. WIEHO. Wat beloofde gy met zwaare eeden my en de broieders der roode aarde? HERMAN. Gehoorzaamheid. Maar ik ben eerfte fchepen in het veemgericht, en ftel my ftout nevens u. Ik gehoorzaam alleen de magtige orde, wanneer ik thans ga en Littig op de proef ftel. (7/y gaat.') WIE.HO. Trotfche ! (Herman keert aan de deur te rug.) Als ftoelheer beveel ik o....  i!> WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, ii e r m a n. Als graaf en ridder fta ik thans voor u; niet als broeder. wieho. Wat wilt gy? herman. Gy haat onzen hertog, omdat zyne zuster myne en niet uwe gemalin wordt. Eéne bye kan den leeuw niet fchaden, daarom wilt gy de gantfche korf over hem uitHorten, en duizend angels tot uwe onedele wraak gebruiken. Uwe fchandelyke oogmerken veibergt gy achter het doel der orde, en brandmerkt daardoor haare verheven beftemming. wieho. Vermetele! zyt gy een fchepen des veemgericlus? h e r m a n. Ik vermoordde op bevel der orde myn' naasten bloedverwant , omdat hy een overtuigde misdadiger was: wie twyfek nog of ik het ben ! In de jaarboeken der orde zyn myne daaden befchreven, en getuigen van my. Een alvermogende drift tot grootheid bragt my in uw midden , het as£ftfg fidieren des volks voor uwe verborgen gerechtigheid maakte my naar uw verbond begerig; ontzetting trilde door myne leden, by myne ir»wyding, een koude doodfehrik beving my by uwe eeden, en de flank van het rottend bederf floeg uit uwe rqtfeufpleeten my op de borst.... Ik gevoelde wat ik verloor, en ftoittc ónmagüg neder. Sints dit ©ogenblik  TREURSPEL, i% blik vloorit het laatfte overfcliot van menfchelyke weekhartigheid uit myne ziel > ik zon \c diep beneden de menscuheid, o:n haar te verhogen. De doorfiependue onderu maakten my met de gedachte gemeenzaam: ,, Menfchen ou menfchengeltik te Aagten 1" Sints veele jaaren was het fohoone medelyden my vreemd, en uit deze oogen vloeide geen traan van barmhartigheid; want gy hadt derzelvef bron verftopt. Ëen mensch , die , zonder ontroering, zyne broeders in elende zien kan, in iviens boezem geen medelyderd hart flaat, leeft, midden o der de menfchen , gclyk een wild dier! Dit is ook myn lót; eh waar is de vergoeding voor dit verloren Hemel* fche gevoel! w,cbh o. Als gy by onze orde verloren hebt, dan zyt gy voor de verheven vryheid der ziel ook niet geboren. HERMAN. Vryheid? Ja, ik weet het: vryheid is uw lokaas, wanneer gy dwepers tot misdadigen maken wilt, en gy, meioeedigen! boeit dan de fchoone hoop uwer voedfterlingen met de zwaare keten der gehoorzaamheid. Ik heb haar afgefchud, en gehoorzaam alleen de noodzaakelykheid; maar zo lang de hertog vader van zyn volk is, wage het niemant klagten tegen hem in te brengen: ik vermoord elk die het waagt; want ik was eer mensch en onderdaan dan uw broeder. WIEHO. Verrader!  14 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, herman trekt het zwaard. Nog ééns dit woord, en ik (loot u het flaal in de borst' (Na eer.e poozing /leekt ky het zwaard weder op.~) lk weet immers dat gy zwygen kunt.... Laffe! wieho. De verïtandige wordt doorgaans als laf aangemerkt. In my ontzie ik flechts de orde,- want met myn leven verdwynen haare gewigtigfle geheimen; doch voorde vergaderde broeders zal ik met u fpreken. herman. Recht zo; plaats u achter de magt van duizenden, om trotsch één' te-kunnen wederftaan: dit is immers alle kleine zielen eigen. wieho. Gy hebt zo dikwyls voor my gefldderd, dat het u ftrelen moet my ééns te kunnen trotferen. herman. Voor u heb ik nog nooit gefldderd. wieho. Zo doe het thans. {Hy haalt een' dolk uit zyn' boezem.) Lees de hier gegraveerde woorden: „ Wraak den ongehoorzaamen." Erken my als uw' heer. (Hy floot den dolk in den grond.) Als ftoelheer , vorder ik, in den naam der broeders, gehoorzaamheid van een' fchepen: kan ik dat? herman. Jawant fchrikkelyk zyn de eeden die my binden. wie-  TREURSPEL. 15 W I E II O, Gehoorzaamheid, fehepen! of ik roep de dolken def broeders in uwe borst. HERMAN. Ik gehoorzaam.... ja, ikfidder.... maar niet voor u.... alleen voor de orde, die den wil eens mans zo vast weet te binden, dat flcchts de dood dien ontbinden kan. WIEHO treil den dolk uit den grond. Ik dank u, aarde ! ik dank u, broeder!... Herman! gy hebt 'er my toe gedwongen.... Vergeef, en wees my dat gaarne wat Ik u met geheel myn hart ben.... broeder!... De orde wil den hertog alleen tot een* flaaf van zyn geweten maken, opdat zy in dit land des te vryër werken kan. Gy ftaat mede op den hoo^ften trap der orde en kent de wet: „ Om het welzyn van honderden één' onfchuldigen op te offeren, en den fchuldigen het leven te fparen, wanneer hy gelukkigen maakt.'' —— Myn haat tegen den hertog.... HERMAN. Uw haat is voor den hertog zo onbeduidend, dat hy dien nog niet eens befpeurde; en wat is 'er ook voor hem te vrezen, zolang 'er mannen zyn die hunnen vorst beminnen en eerbiedigen, en het hoogverraad, tegen hem in de orde begaan, buiten de orde weten te ftraffen? WIEHO. Genoeg hiervan. Wilt gy, of zal ik Littig op de laat. fte proef nemen? nii&.  i* WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID; herman. Neen, ik neem hem. Zo ligt „, bet hem niet woYden; en ik wil my het genoegen niet onttrekken deti knaap bezweken, en u Voor de broeders befchaamd te zien. Littig wordt niet onze broeder. VIERDE TO O NE E Li wieho. zoudt gelyk knnnen hebben,had ik hem nietvddrbereid. Zo vast bouwt gy op uwe kennis van Lütigs hwt en zyt dom genoeg, om niet te veronderftellen dat ik hem van alles had kunnen onderrichten, h het dom. heid, of kan hy zo flecht van my niet denken?. Het zy wat het zy: het is.... VTFD E TO O NEE L> wieho, ebbo. ebbo. &en reizende ridder wenscht u te fpreken. Hy koiriÉ uit We.tfalen. y wieho. Een broeder? ebbo. Ja; want hy gaf my het tegentekeri. wieho. Laat hem komen. Zet een' ander oP uw' post, én ga  T R E ü R S P Ê L. ïf ga naar graaf Herman: hy heeft u by Littigs proef nodig. ebbo. Zeer wel, mynheer! (Hy vertrekt.) wieho. Als de orde een' ridder zendt moet de boodfchap wel van gewigt zyn. ZESDE T O O N E E L, wieho, hans van e l p er. wieho. Wien heet ik in u welkom? hans. Hans van Elper is myn naam. Zyt gy graaf Wieho? wieho. Ja, die ben ik. (Hans legt zyn rechterhand op zyn hart; Wieho doet hetzelfde.) Ha! broeder! hans. Broeder! wi e h o. Het is hier ftandvastig. hans. Hoe veel letters heeft de wet? wieho. Zeven. Wat uur is voor het menfchelyk geluk het béste? B haNs.  18 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, hans. Als de zon onder onze voeten brandt... Diepe middennacht ?... wieho. Is voor de broeders heldere dag. Het teken? hans trekt den dolk. Hier. QVieho trekt den zynen; zy geven elkander de linkerhand, de eene zet den anderen den dolk op de borst en zeggen terzelfder tyd: Denk aan uw' eed.) wieho. Wat is uw boodfchap? hans. De opperftoelriehter op de roode aarde, aan geene zyde den Oder, groet u in den naam der middennacht en der gerechtigheid. Wat zyt gy fchuldig ? w i e h o. Gehoorzaamheid. (Hy buigt ziek.") hans. Graaf Siegmond van Zwaanenveld is de gerechtigheid en onze dolken ontvloden. Hier zoekt hy eene fchuilplaats by den hertog, en zynen vrind, den burggraaf Herman. wieho. Hoe! Siegmond, Hermans boezemvrind, is befchutdigd en veroordeeld? hans. Zyne misdaad is affchuwelyk: hy heeft den floelheef van Westfalen gedood, en is op onze driemalige ont- bie-  TREURSPEL. 19 bieding gevlugt._Hier heen nam hy over bergen en door bosfchen zynen weg; twee befpieders volgden hem. wieho. ö! Als hy maar hier gevloden is! hans reikt hem een blad pergament. Hier hebt gy zyn vonnis; laat hem toch niet ontfnappen: het aanzien der orde hangt aan zyne flraf. wieho. Ik zal den misdadigen aan den burggraaf Herman overgeven: hy is de vrind des veroordeelden, en hy heelt tyd en gelegenheid om het oordeel te voltrekken. Gy weet, de hertog is een vyand onzer gevreesde magt; hy heeft zyn volk wetten gegeven, en waant dat de' menfchen onze dolken niet meer nodig hebben. Wy kunnen niet dan met de uiterlte voorzichtigheid te werk gaan, en moeten de vogelen des hemels hun voedfel onttrekken, en de gerichteu begraven. hans. Wy daagden koningen voor ons gericht: is onze magt dan zo diep gezonken, dat een hertog ons trotferen durft? w ieho. Onze broeders zyn hier zyne vafallen. Andere ty. den, andere zeden; en met de verlichting der ziel wordt de wezenlyke gefteldheid van den mensch ontzenuwd. Nieuwe nooddruften hebben de ouden vermeerderd eit de kracht des mans verzwakt; onze vêrfynde zeden vertonen wel veel glans, maar geen waarde, en ieder B 2 fchynt  ao WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, fchynt flechts wat hy zyn kon; want men is te vredcTi met den fehyn. De harten der menfchen zyn beter geworden , maar niet grooter. Onze ridders fpelen te huis met hunne kinderen, wier gefnap hen meer geldt daii myne bevelen; geen waagt meer zyn leven, vrouw en kinderen , voor het welzyn der orde. In den tyd van keizer Koenraad ftreefden de broeders naar grootheid; thans naar tevredenheid. hans. Zy winnen daarby minder dan de nakomelingfchap verliest. Vaarwel! Ik ga in een herberg, die ik niet eer verlaat voor Siegmond van Zwaanenveld gericht is. wieho. Herman lever ik den veroordeelden over. Deze nacht vergaderen wy, en vermeerderen het getal der broeders met een' waardig'man: wilt gy daarby verfchynen, dan zal de bode u op den bettemden tyd afhalen. hans. Zekerlyk wil ik verfchynen, graaf! myne boodfcbap is gewigtig. wieho. Wilt gy het teken van uwe wettige nodiging, neeiri dan deze hairlok. hans. Uw roem in de orde maakt my haar onontbeerlyk.Vaar wel! Z È.  TREURSPEL. 21. ZEVENDE T O O N E E L. W I e ü O. ÏNu, trotfohe Herman! wy zullen zien of gy voor my ikldert. De orde beveelt u om uwen vrind te vermoor acnt kunt gy datffnt. Uwen Siegmond, den echtgenoot *uwer Rofamunda, die gy meer dan uzelven bemint.... Hy kan het niet.. hy is nog te veel mensch, en heeft de verfchrikkelyke hoogte nog niet bereikt, waarop men my bewondert. In dezen ftryd , waarin de ordesbroeder met den mensch worftelt, moet hy als ongehoorzame, eer en leven, als gehoorzaame en getrouwe veemrichter, de vrede zyner ziel verliezen.... Herman! wees ongehoorzaam, opdat ik u uit onze orde (toten kan!. . (sSj vertrekt ) A G T S T E T O O N E E L. Een ondcraardsch gewelf. herman, weiher; daarna fbbo, littig, vermomde knechten. herman. Is Littig reeds hier? w £ i b s R , met een' fakkel. Sedert een half uur. Ti 3 her.  a2 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, herman. Breng hem beneden. Waar zyn de knechten? wei her. Voor de deur. herman. Laat hen binnen komen. (Wieho opent de deur; vier vermomde mannen treden binnen.) Wie is de vierde ? EBBO. Wieho's fchildknaap, Ebbo ! herman. Ha! (Plechtig.) Broeders! (Allen leggen de hand op het hart.) Noemt het getal dat gy eert. allen. Zeven! herman. Het teken! (Zy trekken allen den dolk.) Wat zyt gy my fchuldig? allen, elkar.der den dolk op hethirt zettende* Gehoorzaamheid! hermak. Wat bemint gy? allen. De overigheid, de gerechtigheid zonder genade! h e r m a n. Een nieuweling ondergaat de laatfte proef: als ik u in den naam des henogs roep verfchynt gy zó niet al.'  TREURSPEL. 8$ allen. Wy kennen onzen pligt. hekman. Verwydert u. (Zy vertrekken allen.') Weiher! w e i h e r. Moet hy komen? herman. Zeg my, hoe gedraagt hy zich? w e i ii e r. Zeldzaam genoeg, toen hy alle de gevangenisfen en yzeren deuren zag... De veele doodkisten behaagden hem in bet geheel niet. herman. Knaap! bet zal u heet genoeg worden. — Breng hem binnen. (JVeiher opent Littig de deur.) littig, tegen ff ether. Wat zal ik hier in de gevangenis... ? Ha! burggraaf! verklaar my het raadfel* ben ik uw gast? Wat zal ik hier...? herman, zeer emftig. Zwyg; myn gast zyt gy niet. LITTIG. Dan ga ik heen. herman. Blyf; in den naam des hertogs, blyf. (Tegen Wei. her.) Zyn de gerechtsdienaars reeds hier? w e ; ii e r. Ja. b 4 her-  24 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, HEKMAN. Knaap! iicht met den fakkel in den afgrond; en gy, Littig! zie naar beneden. littig, in den afgrond ziende, en zich v>! . hwili t wieho, in t heengaan. Ik bieng ook Hermans en myn gevolg mede. VIER.  TREURSPEL. 39 VIERDE T O O N E E L. 1LBSKCHT, HERMAN. ALBRECHT. Een onverwachte donderdag treffe ieder' misdadigen. Laat ons zien of deze list gelukt. HERMAN. Nog zeide ik geen woord; maar geloof my, het is onmogelyk hen te ontdekken; want geen pyniging ontwrong hen het geheim van hun verbond. Ik weet een beter middel om hunne magt te verzwakken. ALBRECHT, En dit middel is ?... H E t M A N. Vervolg hen niet; want het is den menseb eigen dat ieder tegendand hem nieuwe krachten geeft. Ieder mening moet bedreden worden, als zy eeuwig duren zal; een boom, die het fnoeimes des hoveniers voelt, krygt flerker takken, en zyne wortels breiden zich krachtiger in den grond uit. Vervolg hen niet; geef hen vryheid te richten: en hunne fchadelykheid houdt op; ja, verklaar u, als meer vorsten, lid van hun verbond, laat hen onder uw' opzicht werken, en gy kunt huntjr: werkzaamheid ten beste van uw volk aanwenden. ALBRECHT. Hoe! ik zou my aan het hoofd van dit gebroed ftel C 4 len.  49 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, len , en daardoor openlyk bekennen dat ik hen vreesde* By den Hemel! neen. Wat zyn zy anders dan een bende vermomde beulen, die onder den dekmantel der eerwaardige gerechtigheid moorden ? Menfchengeluk is. hunne banier, waaronder zich zo gaarne fchurken en dwanzen verzamelen. Die elendigen weten niet, of Willen niet weten, dat rust en ééndragt het éénigfte geluk der volken is. Genoeg, zy zyn een pest der menfchen en niet te dulden. herman. Zy waren ééns nuttig en zeer noodzakelyk voor de menschheid; wam'er waren Hechts gebruiken die men. wetten noemde, en de vorm des veemgericht! was aan de wreedheid onzer onbefchaafde voorouders-geëvenredigd. De misdaaden waren menigvuldig; want ieder bposwigt ontfprong den kruipenden gang der wet. Toen vertekenen zy, de richters in het vtrhorgene, en iedeï deugniet fidderde vqor de dolken der onzichtbaare richters der boosheid. Het gemeen bewondert liever dan dat het onderzoekt: men noemde hen de Goddelyke richters, en hield hen voor alwetend en onfeilbaar; want hunne gefteldheid en werking was ook te verre boven bet bereik van meufchelyke mogelykheid. Met ieder door hen in het verborgen geftrafte misdaad, met ieder pff Dooswigten en onfchuldigen! treedt allen nader. (Hy trekt zyn zwaard.) Ik hou hier gericht over de fchuldigen; hy, wiens hart vry van misdaaden is, vreze niets; maar wie het veemgericht dient valle neder, en fméke om genade: een fchielyke bekendtenis kan hem redden. (Allen blyven gerust Verraders' gy w.lt niet ?,.. (//» rukt Weihcv m de menigte^ Daa zult gy de eerfte zyn dien ik den beul overlever.' Genade! wei her. ibicaw ftj barieib ab zaai nart alerecht, tegen ff ieho. Neem hem. C5 wie-  4e WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, wieho, ftil tegen Herman. De broeders zyn gewaarfehouwd, albrecht. Nog éénmaal bied ik de overigen genade aan. Vleit ti niet myn gericht te ontvlieden; wantikken de verraders allen. Gy zwygt?... Welaan; ik wil meer doen dan ik dpen moest: ik weet gy zyt misleiden. Verlaat heden nog myn' burg en myn land: wien ik morgen nog in deze rhuuren vind fterft zonder genade. Vlugt, ongelukkigen ! vlugt , verraders ! Verfmaadt myne wnarfchouwing niet. Gaat. (Tegen Weiher.) Ik deed u te veel: ik zal het u vergelden. Lever u in fchyn gevangen. (Tegen Wieho.') En gy, geef dadelyk bevel om ieder' vlugteling aan te houden. (Herman, Wieho, en Weiher vertrekken ) Om my zyn 'er geen; want wie zo onverwacht aangegrepen wordt, dien verraadt de vrees, en de mannen bleven by myne bedreiging koud, als* het gerust geweten. Littig is een openhartige Fr'anschman, en za! my ten beste raden.... Maar Littig was niet hier.... (Nadenkend.) Neen, zo verdorven zyn de menfchen niet: hy is immers my alles wat hy is verfchuldigd.... Maar hy is een Fransenman Onder een volk geboren, dat de gefchiedenia wel als vernuftig', beleefd en befchaafd, maar ook als meinedig, wreed en trouwloos kenfehetst. ik w»l eens zien waar hy is. Z E S*  TREURSPEL. 43 ZESDE T O O N E E L. Etn kamer in Hermam burg. Het is nacht. ROSAMUNDA, ELISABETH. ELISABETH. kwelt u zonder reden. Uw gemaal ïs immers geen jongeling meer; maar een man, die ieder gevaar moedig onder de oogen durft zieu. ROSAMUNDA. Maar de hertog is te rug, en hy nog niet. ELISABETH. Misfchien heeft de hertog hem met een nieuwe boodfchap verder gezonden ROSAMUNDA. In Westfalen heeft hy den hertog reeds verlaten; en federt dien tyd fchreef Siegmond my niet. Gy weet in Westfalen woont de paltsgraaf, die myn' gemaal haat, omdat ik zyne hand weigerde en mynen Siegmond verkoos : als hy en Siegmond elkander ontmoeten, loops het niet goed af. ELISABETH. Men moet zich nooit het ergfte voordellen. ROSAMUNDA. Waar toch myn broeder blyft! hy was by den hertog: misfchien brengt by my een blyde tyding. Z E-,  44 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, ZEVENDE T O O N E E L. ROSAMUNDA, ELISABETH, KOENRAAD,. KOENRAAD. Moeder! ik zal maar gaan flapen; want oom komt toch niet. ROSAMUNDA. Waar hebt gy geweest, myn zoon? KOENRAAD. In den flal, by de knechten. Eldert heeft my van geesten verteld, die in het raavenwoud huisvesten; hy zeide my niemant is 'er levendig uitgekomen. ROSAMUNDA. Zo zegt men. KOENRAAD. Zeg my, moeder ! zyn de geesten nu ook in he: woud? ROSAMUNDA.. Zekerlyk, kleine vrager! KOENRAAD. Maar het is zo koud : bevriezen dan de geesten niet ? ROSAMUNDA. Geesten hebben immers geen vleesch en bloed. KOENRAAD. Maar toch beenderen ? ELISABET II. Neen, jonge heer! KOEN-  TREURSPEL. 45 KOENRAAD. En zy draaijen toch de menfchen den hals om! dat kan immers niet wezen. Elifabeth ! wat is toch een Veemgericht? ELISABETH. God beware ons! van zulke dingen moet men niet (preken, K O E N R A Aio. Waarom niet ? ELISABETH. Omdat het iemant aan lyf en ziel fchaden kan. KOENRAAD. Zyt gy gek? De knechten fpreken zeer diltwyls daaf. van, en worden tocli dik en vet. Moeder! weet gy het niet? R OS A MUND A. Gy zult het wel vernemen, als gy ouder zyt. KOENR AAD. Ik wilde het nu toch gaarne weten. Als de kr.eeft. ten berpeuren dat ik luister zwygen zy eensklaps uil, en ik durf het hen niet vragen. Lieve moeder! komt vader niet haast weder? ROSAMUNDA. Myn zoon! ik weet het niet. KOENRAAD.' Gy moest het aan oom vragen: die Zal het wel weten. De arme lieden, die hier komen bédelen, vragen dikwyls naar vader, en als zy horen dat by nog afwe- , 2'g  4<5 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID» zig is bidden zy voor hem. Hebt gy hen bevolen dat zy voor het brood en de zilveren gtosfen voor vader zullen bidden? rosamunda. Neen, Koenraad! die goede menfchen doen het uit dankbaarheid. koenraad. Laat hen dan twee brooden en twee zilveren grosferi geven, dan bidden zy nog meer.... Luister, moeder! men fchelt aan de brug; oom komt: nu blyf ik nog wat op; misfchien komt vader ook mede. rosamunda. Elifabeth! laat vragen wie het is. (EHfabeth vertrekt.) koenraad. Hoort gy? De honden blaffen... het is oom nietj het moet een vreemde zyn. rosamunda. Misfchien een bode van uw* vader... misfchien hy fcelf. AGT S T E T O O NE E L. rosamunda, koenraad, siegmond van zwaanenveld, elisabeth. siegmond. Tod zegctie u! SO-  TREURSPEL. 4? rosaml'Nda, fchielyk. Ja, hy is het! ••• hy is het!... (Zy valt in zyne armen.*) siegmond. Myne lieve vrouw! (Pozing.^ koenraad. Vader! kusch my toch ook. siegmond heft hem in de hoogte. Myn zoon !... ó God! (Emftig.) Het geluk dezef beiden fchepfels hangt immers aan myn leven: ó! fpaaf het nog lang! (Zich her/lellende) Hoe vrolyk, hoe gelukkig ben ik, nu ik u weder zie! rosamunda. Myn Siegmond! hoe is het u gegaan? (Siegmondzet ityn" zoon neder, en (laat in gedachten.) koenraad fpringt voor hem op en neder. Ben ik niet recht groot geworden, vader? siegmond, zuchtende. ó Waart gy reeds een man die geen byftand meer nodig had.» rosamunda. Siegmond! hoort gy my niet? Hoe is het u gegaan? SIEGMOND. Wonderlyk. Doch ik ben vermoeid en dorstig. Geef my een' laafdrank. ROSAMUNDA. EHfabeth! breng een'beker wyn, enwftteeten. (£• lifabeth vertrekt.) koen'  48 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID^ koenraad. Vader! waarom draagt gy een pelgrinskleed? GIngt gy bédelen, of komt gy van liet heilige graf? siegmond, verward. Ik vergat.... rosamunda, opmerkzaam. Siegmond! wat betekent dit kleed? siegmond. Niets. QHy werft het af.) Ik nam het Hechts uit voorzorg. rosamunda. VerfchafFen uwe wapenen d niet meer in gantsch Duitschland zekerheid ? siegmond. ö Ja! echter zyi 'er redenen dat men van den alge. meenén weg afwyken moet. (.Angflig.~) Waar is broeder Herman?... (Sehielyk.") Laat hem komen. rosamunda, angftig, Siegmond! man van myn hart! Wat is u overgekomen ?... God! hoe bleek zyn uwe wangen! hoe angftig uw oog! siegmond. Gy dwaalt, beste vrouw! r os a mund a. ö! Eene vrouw is fcherpziende... Dit gedrag is buitengewoon; uw vryë blik, de vaste toon uwer fpraak is verloren, onzeker is uw tred... Siegmond! wat is u overgekomen ? KpEH-  TREURSPEL. 49 KOENRAAD. Vader! zeg het toch. (EHfabeth komt met wyrt en fryzen.) siegmond, zich her feilende. Niets, myne geliefden! niets; gy dwaalt.... Nü, beste vrouw! verwelkom uw' gast. Uit vrouwenhanden fmaakt de wyn het beste. — Kom, Koenraad! ga by my zitten. KOENRAAD. Vader! laat my den beker niet voorby gaan, anders" ben ik befpot. siegmond. Recht; dat is een groote fchandé. KOENRAAD. En zyn woord niet houden een nog grootere. RnsAMUNDA reikt Siegmond den beker. Hy verfterke u! siegmond, drinkende. Op uwe en Hermans gezondheid! KOENRAAD. Nu is het myn beurt: dan moeder! siegmond, tegen Koenraad; Dit k. koenraad. Ik wil op uw lang leven drinken. siegmond. Ja, jaiknaap! bid voor uw vaders leven:wie weet!..;  50 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, rosamunda, angftiger en dringender, Siegmond! wat is u overgekomen? SIüGMiIND, Niets... de vreugd, u te zien... de ftrenge koude... en nu de wyn... anders is het niets... ook beu ik zeer afgemat van de reis; want de wegen waren Hecht. rosamunda. Waar is uw fchildknaap? siegmond. Sonel? Dy wierd ziek onderwege; ik liet hem by den kluizenaar, die op den top van den Brockenberg woont; want myne reis had haast. ROSAMUNDA. Hoe! over den Brockenberg?... Siegmond! ftel my gerust. siegmond. Hier na. Ziet gy niet , de knaap fluimen immers reeds, en reeds lang moest ik de vreugd misfen, van te zien hoe engelen flapeu. R 'SAMüNDA. Gy fpreekt veel van vreugde; echter zie ik niet dat gy die gevoelt. Indien gy my bemint, indien myne rust u ter harte gaat, zeg my dan, waarom draagt gy een pelgrimskleed? SIEGMOND. Ik moest de zekere landftraat dikwyls verlaten, en de  TREURSPEL. 51 de noodznke'ykheid dreef my over woeste bergen...; De rovers verfelionen eer den pelgrim dan den ridder, en.... wouden zyn niet zeker. rosamunda. De angst vermeestert my.... Zyt gy een misdadige; dat gy over hoogc bergen en door eenzaame wouden üwen weg nemen moest? siegmond Misdadig? ik? Gy ziet immers de wyn fmaakt my. (Hy drinkt.') Geloof my, ik heb een gerust geweten. (Hy zet den (lapenden Koenraad in een' annjloel.) Slaap zagt, lieve jonge! rosamunda. Gy ontwykt myne vraagen, en tracht myne öogen tè ontgaan.... Siegmond! Siegmond! ontzie myne zwak-' heid niet, en zeg my het ongeluk dat u dreigt. siegmond. Gy ziet ik ben gerust en opgeruimd. rosamunda. God!... Is dat bloed aan tiwen fluijer? siegmond, verfchrikt. Bloed?... Ja! (Zuchtende.) Het is bloed! rosamunda, gillende. Van wien? siegmond; Van den paltsgraaf. Da «cM  52 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, iiosamunda, vïrlhmd. Ach! siegmond, den fuijer afdoende. Verberg den fluijer, dat men hem niet vinde, rosamunda. Hebt gy hem vermoord? siegmond. Ik heb hem vermoord. rosamunda. Gy, gy!... Siegmond! ik vraag u, by uwen ridder, eed en pligt, ftroomde dit bloed in een wettig tweegevecht» (Dringende.) Echtgenoot!... vader!... ik vraag u, ftroomde dit bloed in een wettig tweegevecht? siegmond. By God en myn' piigt! het ftroomde iu een wettig tweegevecht. ros aMund a. Voor Gods en des keizers troon zyt gy onfchuldig, en geen misdadige'. siegmond. Neen , waarlyk niet; want de door my ontzielde tergde my : hy tastte myne eer, uwe deugd, aan: om die te verdedigen trok ik myn zwaard.... wy ftreden.... hy viel.... Deze moord...- rosamunda, kan n niet ontberen.... De wetten der menfchen hebben hem veroorlofd. ïie c-  TREURSPEL. 53 S I F. G M OUD. Veroorlofd of niet, moord blyft moord; en God gaf de menfchen een geweten, dat luider fpreekt dar. alle menfchelyke wetten.... Het myne is myn beul.... Nog ben ik niet gemeenzaam met de gedachte dat ik een moordenaar ben. ROSAMUNDA, En waar gefchieddc het? SIEGMOND. In Westfalen. (7angzaam en gefmoord.") En daarom moest ik over bergen en door wouden vlieden. ROSAMUNDA. Wat vorst kan u uralFen? SIEGMOND. De vorsten niet.... Maar in Westfalen.... rosAmunda, verwonderd. In Westfalen?... of... God!... (Jxhicryk.) Vervolgen u de vreeslyke onbekenden? SIEGMOND. Ja- ROSAMUNDA. God ontferme zich! siECMoada. ..Isiv yri .... Vrees niets; zy weten niet waar ik ben. D 3 ' m'J>l  54 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, NEGENDE T O O N E E L. sieumond, rosamunda, e l d e r t. e £ de r t , Siegmond veelbetekenend aanziende-. Een onbekende vroeg eerst of hier (Iraks een pelgrim aangekomen was, op myn ja wierp hy my dit blad toe, en eer hy ging brak hy drie fteenen uit den muur en nam ze mede. Ik wicrd zeer ongerust daarby. rosamunda. Geef, geef! (Eldert vertrekt.) siegmond, veiftomd. Weg is myne hoop! Zy weten waar ik ben. kosamunda leest. „ Moordenaar! de richters in het verborgene zyn q pp"de hielen : gy ontvliedt hunne dolken niet; want weet, de paltsgraaf was de kroon van hun verbond. Bereid u ter dood; want uw uur is daar."— Neen, elendigen! want ik leef nog! Doodt my eerst, en den zoon myns liane, zo gy uwe tygerklrauwcn aan myn' echtgenoot liaan wilt. - Ik wil u bewaken , voor uw leven flryden... . Als de leeuwin haare jongen bewaakt, wie is (fout genoeg den roof te wagen? Schep moed ik ben meer dan vrouw, als ik voor uw leven Adderen moet. siegmond. Zy zyn reeds hier. Ik zie nu zeer wel, de dolken, der onzichtbaaie wreekers, kan niemant ontvlieden. Wie kan  TREURSPEL. 55 kan den blikfemflraal ontwyken. die in de duistere mi ldenn cht uit zwarte wolken fchiet! Wie kan my befchermen?... rosamunda, met heldhaftigheid. Ik, Siegmond! ik. siegmond. Neen, dierbaare vrouw! dat kunt gy niet. rosamunda omarmt hem. Dan wil ik met u ito ven! siegmond. Gy zyt moeder: uw leven zy uwen zoon heilig. Ik wil hunne dolken manmoedig afwachten. Zy kumen vry. rosamunda. Uw leven,moedelooze! zyt gy my en den knaap verpligt te fparen, siegmond. Stel my in het open veld tegen deze rovers, en ik baan my met het zwaard door hunne gantfche menigte een'weg tot u; doch tegen moordenaars van deze fóort baat geen moed, geen dapperheid: in iedar'bedelaar, dien ik uit medelyden een aalmoes geef, kan ik myn' beul vinden. (Hy neemt zyn' zoon op.) Kom, ik Wil hem te flapen leggen en hem zegenen; want wie weet of hy morgen nog een' vader heeft! rosamunda. Wanhoop en liefde wyzen my een middel aan, waarD 4 door  $6 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, door ik u voor het minst zo lang befchermen kan tot Herman komt. Knechten! knechten!... (Heengaanpe.\) Komt allen hier! siegmond, zyn1 zoon aanziende. Arme jonge! gy flaapt zo gerust als hadt gy geen vader te verliezen Ontwaak, de vloek des noodlots maakt u tot een' vaderloozen wees. ó God! u beveel ik hem aan: wees gy zyn vader als ik niet meer ben ! TIENDE T O O N E E L. siegmond, rosamunda, e l is a, r e t u, , vrouwen, schild knaapen, ■waaronder eldert. rosamunda, vooruit gaande. Schep moed, Siegmond! hier breng ik hulp, eldert. Wien zullen wy befchermen? rosamunda. Myn' gemaal, den broeder van uw' heer. allen, behalven Eldert en eenige anderen, trekken het zwaard. Met bloed en leven! rosamunda. De richters in bet verborgene vervolgen hem: zy hebben hem veroordeeld. elisabeth en de vrouwen. God ontferme zich onzer.' al;  TREURSPEL. 57 allen laten eensklaps het zwaard vallen. Veroordeeld? rosamunda. Ja; maar onfchuldig. eldert. Onfchuldig of niet.... Hebben de vreesfelyke onbekenden hem veroordeeld, dan befcherm ik hein nier*, en niemant van ons zal het wagen. allen. Neen, niemant. rosamunda. Hoe! gy niet? e i. d E r t. Neen; wie kan tegen de richters in het verborgene flryden? rosamunda. Slechts to,t myn broeder komt: dan is hy zeker. eldert, veelbetekenend. Zeker? (Tegen de fchildknaapen ) Wie zyn leven lief heelt volge my. r fts a jjun d *»b , loBtrrag *ny,M Onwaardigen! befchermt hem Hechts dezenacht voor het veemgericht. a r. r. e n. p9vs! pa beolri isM Veemgericht! (Zy treden te rug naar de deur.) God behoede ons! ROSAMU,*D.AbK>ol0v tüOÜ rtsdde.: Mannen! vrinden!.... ujt barmhartigheid, befchermt den veroordeelden! D5  5S WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, allen. Veroordeelden! (Zy gaan en nemen de hoeden af.) God beware ons voor misdaaden ! (Zy vertrekken langzaam.) rosamunda. Elendigen! blyft!... Lnffen! gy vliedt! (Zy valt veder.) Siegmond! nu zie ik het, wy zyn verloren! siegmond. Kom, gy ziet menfchen zullen noeh kunnen my niet redden.... Kom.... rosamunda. Ongelukkige! waarheen? siegmond. Dezen zegenen, en my dan ter dood bereiden. rosamunda, opflaande en hem volgende. Siegmond!... gy zyt vader ... fpaar uw leven, ELISABETH. Die arme heer! ELFDE T O O N E E L, gen onderaardsch hol, het welk in den achtergrond eene opening- heeft, waai door men den fterrenhemel be~ fchouwt. aan den ingang befneeuwdc firuiken; by de opening is een trap. Zeven in het zwart geiteed* mannen brengen een zwarte tafel, waar op zeven groote boeken, een zandloper, en een groot zwaard, hetwelk zy in de tafel /teken; vervolgens brengen zy ze-  TREURSPEL. 50, zeven fleelen uit eene zy opening, en plaat/en die om de tafel; een van deze ftoelen is troonsgewyze, en op deszelfs /wogen rug is met goud geborduurd een dolk, Viet een'' lauwertak omwonden, benevens de woo'den: gerechtigheid zonder genade. Wanneer alles ge-, reed is komen twintig m-inien, allen in het zwart vermomd, door de opening naar beneden, en plaatfen zich plegtiglyk rondom de tafel; vervolgens verfchynen zeven mannen met fakkels in de hand, welken zy in de tafel /leken, zo dat zy het getal zeven verbeelden. Wieho, Herman, Hans van Elper, en vier andere der aanzienlykfle richters zetten zich. wieho, herman, hans van ei per, weiher, ebbo, ridders, knechten. allen vermomd. wieho zwaait het zwaard, hetwelk hem toege, reikt wordt, zevenmaal over den kring, en zet zie '1 vervolgens op den hoogenfeoet. Broeders! het groote weik begint. (Allen plaatfen zic'i naast elkander.) Toont elkander de ftraf des verbroken eeds. (Zy zetten elkander den dolk op de borst.y, Hoe heet onze zwaare arbeid? Hik'tkA•*♦>'"• 51 *"* '" as»t«<\*; Menfchengeluk. WIEHO. Ileil ons werk!  WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, allen. Heil! wieho. En wat is het loon van onzen zvvaaren arbeid? HEKMAN Een verbeterd menfchelyk gedacht. WIEHO. Heil de deugd! wee de boosheid! Gy, knechten des vetbonds! bedygt de omnevelde oppervlakte der aarde: dat geen fchim (*) de daaden der orde met zyrie oogen ontheilige! Wie zonder het teken dat hy ingewyd is de poorten des lichts, nadert moet gy zonder srenade doden. (Vier vermomde mannen gaan heen.) Broeders des onderaardfehen ryks en der verborgen magt! een fchim fmacht thans in deze rots, hy kwvnt in het yzeren net der verwachting. Moedig ftond by ^le eerde proeven door. Boven op de aarde noemen hem de kinderen der blindheid en der ondeugd Littig: voor mynen waereldtroon heeft hy geen naam; want by beeft nog geen dolk. Zyn wil is zyne verdiende, en zyn wensch is zyne grootheid. Wie hem van eene misdaad overtuigen kan verheffe zyne klagt, eer ik hem met d • nsB jd qo irovoïr. Toon navaoiq oftisa a.s Richter der waereld! zat ik op uwen vreesfelyken doel, ik wist den verrader te vinden en te ftraffenl WI Ho. Hins.D .iv inyj si uw TTIftf- najg gort Jl99ri yrf Bewys uwe klagt; maar denk tevens aari de draf, die iTOZliSw ft'A' den overylden, valfchen klager treft. ' ~T,~r" '■ ? no^ionsvo bB-bairn H f. R M A N. ' 90 SlOB TPifc Ik wil niet klagen, alleen waarfchouwen; en de tyd zal komen, dat de broeders dezen zonnefchyn in niddennacht verwenfchen zullen Broeders! roept wee! Want uwe magt wordt verkocht: gy dient niet meer de gerechtigheid; maar eene heiuilyke famenfp.ninitrr. ik  65 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID» Ik heb geen deel aan Liuigs inwyding, en erken heul nooit als broeder. WIE II o. Zonder zyne misdaad te openb.iren? Wat waagt gy K.. En wie beu ik dat gy zulks bier waagt! Neem uweil dolk, onwaardige! en verdom:... kruip in uw niet te Mg, en myd het gericht» h e R M A n. My dezen hoon.' (Hy trekt zyn dolk te mg) Verra wi e h o. Broeders! heeft hy hem verdient? allen hef en de dolken omhoog. Wee! wee! II tt R M a n. Wee!... Bedrogenen! gy roept het over uw eigéti hoofd!... Aamborstigen! uw zwakke adem blaast den fakkel myns roems niet uit, die eeuwig in de orde lichten zal. wieho. Deze trotschheid verleidde u tot een' ongehoorde» harden wrevel. Gehoorzaam, of gy zult aan deze rots in zwaare ketenen daar voor boeten. Verlaat het gericht. HERMAN. Ik gehoorzaam. (Hy (laat op.) W i e ii o. Ga; ik zal een middel bedenken om u met de ordö te  TREURSPEL. 63 te Verzoenen. Bluscht tot zo lang zynen fakkel uit» (Hel gefehiedt, Herman gaat neèrjlachtig keen.) TWAALFDE T 0 O N E E L. de vorigen, behalven herman. wieho. By uwe eeden , broeders! wat heeft de misdadige Verdiend ? allen. De dood! w i e h o. Zo fpreekt onze wet; maar verdiende is immers geeii gunst .. Wy kunne''hem vergeven. Hy dwaalde ais mensch: dat hy zulks hier was zal hy door een groote daad u ras doen vergeten. Siegmond van Zwaanenveld is door den grooten doel in Westfalen veroordeeld...» Herman is Siegmonds boezemvrind.... Ziet nu met welk eene grootheid van ziel Herman den vrind vergeten zal, om uwe achting weder te verdienen»... Hem beveel ik nog heden den veroordeelden; en morgen deken wy Hermans fakkel weder aan. VI1Hs R. Een vreemde fchim nadert. (Zeven mannen brengeti Littig, geheel vermomd, uit een der rotfenfplceten.) w i p h Een fchim, broeder! de dolken! D E ft»  6+ WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID^ DERTIENDE T O O N E E L. de vorige N, littig. (Allbs is een tydlang ftil; men hoort een klok zeer dóf luiden.) wieho. ieu begraaft men ? EBSO. Een' eedbreker. allen. Wee! zevenmaal wee*! wieii o. De fchim nadere myn' vurigen zonnetroon : hy zorge dat hem de brand niet vertere...'zyn leven vorder ik van u.... Wat wil de fchim? ebbo. Het leven. wieho. Wat is het leven der broeders? ebbo. Een dolk voor het rnisdryf. wieho. Waar fporen echte broeders het rnisdryf op? ebbo. In het holst der nacht. w i e ii o. Kan de fchim den dolk voeren ? IK-  TREURSPEL. 65 EBBO. Hy wil het hier leren doen; want nog heeft hy geea fakkel. WIEHO. Zeg hem waar hy is. EBBO. Schim ! gy Haat op de roode aarde: het bloed der misdadigen heeft haar geverwd. Is uwe ziel rein? LITTIG. WIEHO. Littig ! dezen naam hoort gy hier voor de laatffe maal; want hier houdt de waereld op, en het fchoone gevoel der menschheid is hier misdaad. Medelyden en traanen zyn hier verboden; en wat in debovenwaereld uwe waarde verhogen kan is hier fchande. Hier veredelt alleen ongevoeligheid. Wilt gy bezweren wat wy vorderen, het zy wat het zy, en het bezworene als biU lyk eeren? LITTIG. Ik wil. WIEHO. Hoor dan wat gy bezweren en op doodftraf naarka. men moet. LITTIG. Ik wil horen en ook zweren. WIEHO. Broeders! de voleindiging nadert. Knielt neder. (M E Un  66 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, len knielen, behalven Littig en iVieho.) Bluscht de fakkels uit: een fchim fterft om op nieuw te leven. (De fakkels worden fchielyk uitgebluscht.) Groote daaden moeten in de duisterheid der nacht verricht worden. (Hy legt zyne hand Littig op het hoofd.) Zweer blinde gehoorzaamheid aan de orde , ftilzwygen des grafs over alles wat gy van nu aan horen, zien of gewaar worden zult. i.ittio. Ik zweer blinde gehoorzaamheid aan de orde , en itüzwygen des grafs I (Allen floten de dilken in de narde.) wieho. Zweer aan te wyzen roof, meineed, ongeloof en moord; en offchoon de misdaad ook in de ziel van uwen weldoener, vrind of bloedverwant huisvestte, zweer zulks de orde te openbaren. littig. Ik zweer! (Allen floten de dolken weder in de aarde.) wieho. Den veroordeelden misdadigen te llraffen, welk een band u ook aan hein verbinde; hem te doden, als wy het bevelen. littig. Ik zweer, hy zy wie hy' zy! (Allenfloten de dolken op nieuws in de aarde.) wieho. Zweer nu nog het medelyden en deoutferming, deug. dea  TREURSPEL. 67 den der zwakke menschheid, af; want zy zyn fckadelyk aan uwe grootheid en onze gerechtigheid. littig. Ik zweer ze af! allen, opfpringende. Hy is de onze! wieho. Voert hem zevenmaal zeven trappen af, in het middenpunt der waereld; loont hem den ftryd der elemen. ten, en laat hem zyne flraf zien, wanneer hy zyn' eed breekt; reikt hem dan den dolk, dan heeft hy ook het licht. (Men leidt hem weg; de fakkels worden aangcftoken. Pozing.~) Broeders! wie heeft kennis van misdaaden?... Heeft geen van u aan te geven een' boosdoener in het verborgene?... Waar wierd onfchui. dig bloed geflort?... Waar lyden weduwen en wezen door bedrog gebrek?... Wie begeert overtuiging waar hy geloven moet?... Niemant heeft aan te wyzen het geen zyn eed van hem vordert? ... Zo hoort my.... Onze orde loopt gevaar: de hertog weet dat wy in zyn land beflaan, en wy moeten onze grootheid een beflisfchend offer brengen. De hertog wil den veroordeelden Siegmond tegen onze gerechtigheid befchermen, en werpt ons trowch den handfchoen toe. Onzen donder wil hy ons ontrukken, en ons het hemelfche vuur der bezieling Helen , waarmede wy op de menfchen werken. Hy zal over den veroordeelden Siegmond van Zwaanenveld zyn' vorstelyken mantel E 2 wer.  ÉS WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, werpen om ons af te fchrikken.... Toch moet Siegmond vallen, onder den mantel zyns vrinds, bewaakt van zyne knechten , aan zyne zyde moet hy vallen. Alsdan zal de hertog aan zyne magt twyfelen, en de onze daardoor erkennen. Zwaar is de ftryd met de pop van het aangeboren recht, maar roemryk tevens de zege. allen. Siegmond valle! (Men leidt Littig in de kleding die hy in het eerfte bedryf droeg binnen; hy is kruisgewyze geketend, in zyne linkerhand heeft hy een" fakkel en in de rechter een' dolk.) wieho. Broeder! als deze ketens van u vallen (laat gy op den troon; de dolk is uw fcepter en ieder misdadige uw onderdaan; om uw ryk te vermeerderen draagt gy dezen fakkel. Buig uwe floute wenfchen onder den wil der orde. Geloof , om de overtuiging ééns waardig te worden ; want thans geldt zy nog niets. Uw fpreuk is Geloof, Vertrouwen en Hoop.— Bluscht de fakkels uit, broeders! het wordt nacht; en deze moet iiog beloven zichzelven getrouw te zyn. allen omringen Littig. Wees uzelven getrouw, broeder! wees uzelven getrouw. (Littig zinkt eensklaps door den grond.) wis-  TREURSPEL. & WIEHO. Komt de lydenden vertroosten, en de rede verklaren, waarom de dolk het licht en ook de fcepter is. (Zy vertrekken allen door eene zyópening.*) Aanmerking: Allen moeten den dolk , wanneer zy dien gebruiken, uit den boezem kalen, en dsar verbergen. Eindt des tweeden bedryfs. E 3 DER*  70 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, DERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. Hermans burg. rosamunda, elisabeth; siegmond, in een" ft oei Jlapende. rosamunda, met een' dolk in de hand. •Arme Siegmond! dierbaare echtgenoot! wat moet hy geleden hebben! hoezeer moet zyne kracht verzwakt zyn, dat hy in doodsgevaar zo gerust ilapen kan!... Wreede moordenaars vervolgen hem, gelyk bloeddorstige honden eene arme rhee,en hy kan Ilapen !... God! waar blyft Herman toch! elisabeth. Hy moet nu haast komen ; want de dag breekt reeds aan ; ook moet de bode , dien gy naar den hertog zondt.... , rosamunda. Slaap zagt, veroordeelde ! uwe moordenaars zullen my altoos wakende aan uw leger vinden. elisabeth. Edele vrouw! kwel u toch zo niet: misfchien kan de hertog hem redden. rosamunda. Ook daaraan moet ik wanhopen; want de hertog gebood  E 4 TREURSPEL. 71 bood hem te vlieden; maar nog geen ontvlood hun gericht!... en zy weten dat hy op dezen burg is.... 'er is geen redding: hy is verloren! siegmond, opfpringende. Ontferming!... Weg met den dolk! rosamunda. Myn Siegmond! ik ben immers by u. siegmond. Waar ben ik?... Het was een droom... wat zal die dolk ? rosamunda. Voor uwe vervolgers heb ik hem geflepen, siegmond, koel lagchende. Goede vrouw!... Is het nog geen dag? Is Herman nog niet hier? rosamunda. Dag wordt he«t; doch Herman is nog niet hier, siegmond. Waar is myn zoon? Slaapt hy nog? rosamunda. Ik geloof ja. Hoe is het u, Siegmond? siegmond. EHfabeth ! als Herman komt, breng hem dan dadelyk by my. Ga thans heen. (EHfabeth yertrekt.) TWEE-  72 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, TWEEDE T 0 0 N E E L. ■ siegmond, rosamunda. siegmond. Rofamunda! fchep moed, en luister opmerkzaam naar het geen ik u zeggen zal. Slecht heb ik uwe liefde beloond... doch uwe grootmoedigheid zal het my vergeven, dat ik u tot eene weduwe maak. (Zy valt hem om den hals.) Ween niet; want ik ben de oorzaak van uwe traanen, en uwe klagt dringt diep in myn hart.... Wees flandvastig, en hoor my. Ik wil weder voort, en beproeven of ik hen ontvlieden kan. rosamunda. Neen, neen! ik vsrlaat u niet. Hoor eerst wat Herman en de hertog zegt. siegmond. Zy kunnen my voor de dolken der vreeslyke onbekenden toch niet befchermen. rosamunda. De magt des hertogs is groot.... siegmond. Tegen dit gericht baat geen vorstelyke magt. Vlugt uit myn vaderland kan my misfchien nog redden. rosamunda. Ach! is 'er dan geen hulp? Kunt gy de verborgen richters uwe onfchuld niet bewyzen? sie s«  TREURSPEL. 73 siegmond. ïk heb geen getuigen dan God en myn geweten; en nu ware het ook te laat. Zend fpoedig een' bode naar den hertog in de ftad : hy zy getuige van myn' laatlten wil, hy zy uw vrind en belcnermer als ik niet meer ben. bos am iin d a. Neen, neen , ik fchcid niet van u! Wy hebben ée'n leven , één noodlot en ééne zaligheid.... Goed of kwaad, uw noodlot treft ook my; en hoe het lot ook valle, ik onderga het gewillig en fidder niet. siegmond. Goede, dierbaare vrouw! het kan niet zyn; wy moeten fcheiden. rosamund.1. Eene getrouwe vrouw verlaat vader en vaderland,en iaangt haaren man aan.... Ik volg u. DERDE T O O N E E L. siegmond, rosamunda, elisabeth. elisabeth, fchielyk. Crraaf Herman komt. rosamunda, Vurig. Uw engel, uw redder komt: wanhoop niet. siegmond, Ga dan, geliefde! en laat my met hem* alleen. Zend fpoedig naar den hertog. E5 r0.  74 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, Rosamunda. Elifabeth! blyf gy tot Herman komt. (Zy gaat aan het veng/ler.) Ja , hy komt: nu kan Ik zeker naar den hertog gaan om hem te halen. Siegmond! fchep moed: gy zyt nog niet vei laten, (Zy vertrekt?) siegmond. tegen Elifabeth. Wat zie ik! gy weent! treft myn ongeluk u zo zeer? elisabeth. Ach! dat ik u helpen kon! siegmond. Als ik niet meer ben... blyf myne gemalin getrouw... In myn' laatflen wil zal ik u belonen, indien trouw van bedienden zich belonen laat. herman, achter de fchermen» Myn Siegmond is hier? siegmond. Hy is het, Elifabeth! ga heen. VIERDE T O O N E E L. herman, siegmond. beiden, te gelyk. Myn vrind! — Myn broeder! (Zy vallen in elkanders armen.) h er man. Eindelyk , broeder van myn hart! zie ik u gelukkig weder. Uwe tegenwoordigheid verzoet my het bittere van  TREURSPEL. 75 van dezen dag. Nooit had ik uwe vriudfchap meer no« dig dan nu. siegmond. Gy? myne vrindfchap? HEKMAN. Wanneer zyt gy aangekomen ? siegmond. Laat in de nacht. her m a n. Welk een' weg naamt gy? siegmond. Over het gebergte. herman. En waar verliet gy den hertog en myne bruid? siegmond. In Westfalen. herman. Ja, Siegmond! ik weet het, gy verheugt u met my; en myn geluk is ook het uwe. liedwig, myne Hedwig is in vier weeken de myne; ik heb haar als vrouw op myn' burg, zy reikt my het zwaard tot den firyd, en brengt my den wyn tot een' laafdronk toe. Hoe wel zal het my zyn, als ik haar in myne armen hou en vreugde des levens uit haare oogen zuig!... o Siegmond! het leven is hemelsch als wy gelukkig beminnen. Denk eens, hoe vrolyk, hoe zalig zullen de dagen in onzen kleinen kring verdwynen! en by het einde van ons leven zullea wy eerst kunnen berekenen wat vrindfchap en  7 fchamén, herman. Ik dank u. w r e h o. Wanneer wilt gy hem richter»? Herman. 61 Wanneer gy wilt. wieho. De zaak is gewigtig. Ik vorder een hairlok van uw hoofd, tot een teken dat ik het u opdroeg. herman. Neem, neerri ! een hairlok en myne zaligheid!...' neem! wieho, hem eene hairlok affnydende. Van u vorderen thans de broeders dit groote offer. h e R m a n. Ja, wat vorderen duivels van menfchen niet! wi: ho. Knaap! de broeders vorderen alleen grootheid. h c. r m a n . Neen', fatan! zy vorderen daaden die zelfs duivelen niet van gevallen menfchen vorderen' zouden. f wie»  82 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, wieho. Genoeg. herman. Neem myne ziel, die ik u verpandde; maar laat hem leven. wieho, met verachting. Hoe klein Haat gy voor my!,.. Zwakke ziel! doe wat gy wilt; maar ik neem geen uitvlugt aan. Hy is in uw' burg, en gy kent uw' pligt.... Deze nacht zien wy elkander weder. (Hy vertrekt.) herman. Meineed, dood en broedermoord! (Hevig.) Ja, furiën! ik wil myn' eed vervullen. (Bevende.) Hy zal... ja, hy zal... (Gruwzaam lagchende.) Wat raakt my de vrind! ZESDE T O O N E E Z. herman, siegmond. siegmond. K Aïoih, laat ons nu vlugten. herman, op een" fchrikkelyken toon. Het is te laat!... ja, als... het is te laat! siegmond. Waarom te laat? n f. ü man ziet hem (lerk aan. De man blyfc zyn woord en zyne eeden getrouw... liet is te laat!... Zie, de zon fta.it reeds hoog , en fchynt zo bleek over ons.... Gy vlugt niet! si e g ■  TREURSPEL: 83 SIEGMOND. Dus ben ik zeker in uw' burg? BEJMA Ni Als in het graf.' QFetfc'irikt.) God! wy zyn alleen!... Knechten! zuster! SIEGMOND. Wat zullen zy ? HERMAN. Ik ben niet gaarne met u alléén.... Volg my niet..; ik kom weder.... Volg my toch niet... (Hy valt in zyne armen.") Siegmond 1... de dropte onzer jeugd ! .. hy wordt vervuld.... Wy zyn elkander tot in de dood getrouw. (Hy vertrekt.) SIEGMOND. Hy ontvlugt my!... Zo zwaar drukt de vloek dei veemgerichts.'... Hy rukt den vrind van het hart des vrinds, als hy veroordeeld is; en Herman heeft geeué hulpryke hand voor my. ZEVENDE T O O N E E L. SIEGMOND, HERMAN, KOENRAAD. HERMAN. ïïier is uw zoon.... Houdt dezen engel vast, als ili gerust met u fpreken zal; hy blyve fteeds aan uwe zyde. Zegen hem, dat ik het zie. Het leven des menfchen is zo onzeker; en de veroordeelde kan fïecbts volgens oogenblikken de lengte van het zyne afmeten. F 2 KOEN-  £4 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, koenraad. Hoe! vader.'zyt gy veroordeeld?(/7.?rtf/<772 keert zich éin.) siegmond. Ja, kind! uw vader is veroordeeld en moet ftervèn! koenraad. Ach! dan heb ik immers geen vader meer! siegmond. Herman zal uw vader zyn.... Ga, arme wees! en bid hem dat hy zich over u ontferme. koenraad. Neen, vader! gy moet niet fterven! siegmond leidt zyn' zoon by Herman. Hier, broeder! zyne ziel vertrouw ik u. De knaap is een engel: op den dag des grooten gerichts vorder ik hem als engel van u weder. herman. Vertrouw hem den hertog.... Weg met hem. siegmond. Herman! ik kan niet gerust fterven, als gy zyn vader niet zyt. Myn geest verlaat de eeuwigheid, en jammert aan het leger des kinds , als hy geen vader heeft... Myn fchim vervolgt u om middennacht, en roept u toe: Wees vader van myn' zoon! A O T S T E T O O N E E L. de vorig en, rosamunda. rosamunda. "Uw redder, uw befchermer komt. ii E B'.  TREURSPËL. 85 herman herftelt zich. De hertog? rosamunda. Herman! broeder! moet hy vlugten? Kan hy niet by ons blyven? herm a n. Vraag den hertog ... rosamunda. In uwe armen is hy immers zeker? herman keert zich om. Ja... zeker!... rosamunda. Hier is uw redder! NEGENDE T O O N E E L. de vorigen; albrecht, met zyn gevolg, waaronder littig. albrecht. Ja, hy den Hemel! ik wil het zyn! SIEGMOND. Op uw' raad verfcheeu ik niet voor het veemgericht, en nu ben ik verloren. albrecht. Vertrouwt gy zo weinig op myne magt? rosamunda. Genadige heer! op myne kniën imeek ik u om befcherming voor myn' echtgenoot. Myn geluk en ongeF 3 luk  Sö WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, luk vertrouw ik uwe magt. Gy zyt vader en befchermer van uw volk: van uwe gerechtigheid eisch ik hulp. ALBRECHT. Stel ü gerust. — Herman! Herman!... Hoort gy my niet? HEKMAN. Wat beveelt gy? ALBRECHT. Ik ontfla u van alle uwe dienden; maar gy zult my voor hem indaan: van u vorder ik Siegmonds leven. HERMAN. Van my? ALBRECHT. Van u. HERMAN. Hy is myn vrind; ik zal doen wat myn pligt my gebiedt. ALBRECHT. Vcrwydert u allen. Gy, Siegmond! blyf deeds by uwen vrind lierman, en volg hem overal; ga. Her man ! blyf. (Tegen zyn gevolg.) Gy zult een waakzaam oog op Littig houden. Vertrekt. (Allen vertrekken.) TIENDE TO O NE E L. ALBRECHT, HERMAN. typt \ albrecht. lierman! was ik niet altoos uw vrind? HER-  TREURSPEL. Z7 herman. 1». albrecht. Dit vertrouwen heb ik aan u verdiend, en tot heden ging ik vast op uwe trouw. Hoor, toen ik gisteren avond myn' gantfcheq hofftoet roepen liet, om door list de veem-richters te ontdekken, was Littig'er niet by. human, koel. Dat heb ik niet befpeurd. albrecht. Ik ook niet aanftonds; later viel het my eerst in. Ik vroeg hem waar hy geweest was, hy antwoordde by u. h e! .» m a n. Ik heb hem niet gezien. albrecht» Niet? waar was hy dan? herman. Dat kan ik niet weten. albrecht. Ook deze nacht was hy niet op het (lot: wat befluit gy daar uit? herman. Ik? zeef weinig. albrecht. Gy weet veel van het veemgericht: zeg my, vergaderen die misdadigen niet om middennacht? HERMAN, Zo zegt men; doch waartoe deze vragen ? F 4 al-  88 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, albrecht, Niets; Herman! Zoudt gy het geloven? (IJy luistert, kern iets in het oor.) Ik ben van verraders omringd: voorwerpen myner goedheid verraden my. (Herman zwygt) Deze Littig. dien ik in Frankryk aan den weg vond, en dien ik boven menigen braavenDuitfcher den voorrang gaf, is het mogelyk dat liy my verraden kan? herman. Dat weet ik niet. albrecht. Epch waarom zou het onmogelyk zyn! Vorfien zaaijen voor de ondankbaarheid; bedrog is feeds hel li pn voor hunne goedheid. Doch met u vaar ik beter; u fchank ik myne vrindfchap, myne genegenheid. -.. U behoort myne dierbare zuster Hedwi'4, en gy zult het eeriyk met my menen. Zeg my, waar waart gy. deze nacht? herman. Ik was.... a l b r e c h t. Ook niet te huis-; dit weet ik reeds van uwe zuster... Waar waart gy ? herman, met zichtbaare ongerustheid. Jk moet het u bekennen.... albrecht. Waar waart gy? herman. Ik was by eene burgerdochter. • VC  TREURSPEL. 89 albrecht. Foei! ev verdicht eene zwakheid, om een misdaad te verbergen! Gy kiest het éénige middel om myne. vragen te ontwyken; en nu mag ik als man en ridder, niet verder vragen, en gy zyt geborgen. herman. Gelooft gy myne woorden niet,. fta my dan toe dat ik zitygen mag. albrecht. Wel, zwyg. Vai u vorder ik Siegmonds leven. herman. Hy is myn vrind. albrecht. Des te meer vorder ik voor zyn leven het uwe ,-. Herman! gemaal myner zuster! ik vergeef u immers, alles. herman. Wat? albrecht. Uwe misdaad, als gy my uwe broeders verraden wilt, herman, vaster. Myne broeders? Ik weet niet hoe gy dit verftaat; zo veel begryp ik nogthans, dat hertog Albrecht ge., looft dat ik tot verradery over te halen ben. albrecht Als het oogmerk goed en edel is. herman. Slecht of goed; verradery blyft verradery; en die F 5 my.  $o WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, my daar toe bekwaam acht weet niet dat Herman Ook fchurken trouw en woord houdt.... Doch ik weet niet wat gy wilt 5 verklaar u duidelyker. A l B li E C II T. Ik neem u als hoogverrader uw levenlang in hechtenis, h e r m a N , vurig. 6 Houd uw woord ! ik zal het u eeuwig danken. Hier is myn zwaard. (7/y wil gaat!.') it-BB-CHT Blyf, behoud uw zwaard. (Na eenig zwygen.) Gy zyt vry. riEn man. Ik verdien de vryheid niets ik ben een booswigt ... Ach, hertog! geef my toch aan de wacht over. A L B R E C H T. Herman ! beloon myne vrindfehap en genegenheid Sechts met één' wenk. Waar waart gy deze nacht.?. H li « m A N. Ik heb het u reeds gezegd. ALURECUT. Waar was Littig? HERMAN. Vraag het den blooden knaap zelf. ALBRECHT. Herman! by God! gy boet verraad aan my met uw leven. HERMAN. Zo als gy wilt; my is het onverfchillig. Wat ik nog ver-  TREURSPEL. 91 verliezen kan is in myne magt; het is alleen nog myn eigendom, en dat ontrukken my zelfs uwe beulen niet. Ik weet niet wat gy wilt. ALJS HECHT. Uw geheim. HER M A N. Ik heb 'er geen. ALBRECHT. Ik weet, het behoort u niet alleen; gy hebt het bezworen. HERMAK. En toch hoopt gy dat ik myn' eed zou breken? Ben. ik zo klein in uwe oogen? ,.. Weet, hertog! Herman is ftïïzwy end als het graf; hy vreest geen folteringen noch de dood: met deze kinderlpelen vangt men kn'aapen, maar geen man, dien de dood welkom is, en dia niets vreest dan de eigentlyke waarde des mans te verliezen. ALBRECHT. Ik deed u onrecht.... Ga by uwe zuster. II E R M A N. Neem my gevangen, als gy genadig zyn wilt. Eeuwige gevangenis is leven voor my. ALBRECHT. Ga. Nog eens, ik deed u onrecht. (Herman vertrekt.) Nu ben ik overtuigd, hy is in hun verbond. Zyn zy allen als hy, dan buigt zich myne magt voorhunne srootheid. Doch ik heb den wenk verdaan dien ny  p2 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, hy my veelfïgt niet geven wilde: ,, Met zullce kin.lerfpelen vangt men knaapen!" By den Hemel! hy is te bewonderen. Recht zo, Herman! een man blyft zya woord en eed getrouw. Op Littigs lafheid moet ik dierhalven (tornen, als ik zegepralen wil. Met zulke kinderfpelen vangt men knaapen!" Myn wacht! dat Littig kome. ELFDE T O O N E E L. albrecht, littig, vier knechten. albrecht, als by zich zeiven; doch zo dat Littig het horen moet. D e man heeft bekend: laat ons zien hoe verre de knaap het brengt. — Ha! gy reeds hier, Littig? Op nieuws vraag ik u, waar waart gy gisteren, toen ik myn' hofgezin roepen liet? littig. By graaf Herman. alb re c ht. Zo\ en waar waart gy de geheele voorgaande nacht? littig. Met graaf Herman op een gastmaal. De plaats kan flechts de graaf u noemen; want my is het huis geheel onbekend. alb rec ht. Mensch! herinner u wat ik voor u deed, en wys my de moordenaars, in wier verbond gy ftaat. LIT-  TRËURSPÈL 92 littig. Genadige heer! wat meent gy daarmedé? aliirecht Ondankbaare knaap! met éénen adem vernietig ik U, en werp u de hel als haar offer toe.... Doch men ver-> woest niet gaarne de werken zyner weldadigheid, ea men verfchoont zo gaarne de wezens, die ons hun geluk en aanzyn te danken hebben. L ï T TI o 1 met vermeerderenden angstk Wat wilt gy van my rampzaligen? albrecht. Uw vryë bekendteuis, opdat ik toch eene reden heb om u te verfchonen. littig. 'Er ligt immers geen geheim in my opgefloten. albrecht. Worm! terg myne langmoedigheid niet, of ik verpletter U. (Hy vat hem by de borst.) Wat is dat? wat draagt gy op uw borst? littig, hoogst verfehrikti Niets. ALBRECHT. Niets? niets? kan men niet voelen?.., ïk geloof het is een dolk. littig Eene dolk?... Neen, genadige heef! al er sc ui'. Geef hier, zeg ik! LIT-  04 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID", littig. Ach, God!... ja... het is... ee:i dolk... dién ik... tot myne zekerheid draag. albrecht. Ha! verrader! tot uwe zekerheid'?... Laat zién. littig, vol angst en wanhoop. Neen, neen!.*, ik vertoon hem niet! albrecht. Knechten! doorboort den hond met uwe lansfen. littig, tenvyl de knechten op hem losgaaii. Genade! ik wil bekennen. albrecht. Te rug. — Spreek; toon my den dolk. littig. 6 Hemel! ik ben verloren! (Buiten zichzelven.) Zy zullen my vermoorden! albrecht. Wie? lit t ï O. Ik kan niet fpreken... ik mag niet (preken. (Albrecht fchcurt hem het kleed open en ontrukt hem den dolk.) De Hemel zy my genadig! albrecht. Gy zyt ontdekt... Schieiyk , verklaar my die tékens.... Van waar hebt gy hem? littig. Eer laat ik my doden... ik m?g niet. al-  TREURSPEL. <*-; a l u r e C h t. Verrader! neen, dode;i laat ik a niet... gy zult irt eeuwige folteringen leven. 1.1 t t i o loopt woedende naar de deur. Laat my... ik wil voort. a t, b r e c rt t. Houdt hem tegen. (De knechten houden hem tegen t hy worftelt met angfiigc woede.') littig. Herman!... broeder!... help!... in den naam des verbondsi help!... ik ben in gevaar. a l u r e c H t, zagimoedig. Littig! Littig! bedenk u. littig- Waagt het niet de handen aan my te (laan; want «ë broeders wreken myn' angst en myne dood. albrecht. Hy wordt razend : houdt hein. littig. Laat my los, knechten! gy wordt allen vermoord,.* ik ben een der vreeslyke onbekenden, ik roep wraaK over u. (De knechten laten hem los.) — Ziet gy, wat is uwe magt tegen de onze? Wie my aanraakt is verloren.... Ik vergeet pligt en dankbaarheid, en. . fla de hand aan u. albi^echt werpt hem wc "dende op den grond. Wacbt, wederfpannige! En gy, laffe zielen! vreest gy zulk een' vreeslyken onbekenden ?.». Hier hou ik  95 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, ik vorst: wat hebt gy te vrezen, als ik by u ben? (By Littig gaande.') Hy is immers niet dood?... Littig!... Magtig moet de betovering zyn die dezen knaap den moed gaf my te dreigen.... Littig! Littig! utti g, uit zyne bedwelming bekomende. Waar ben is? Albrecht knielt by hem en neemt hem in zyne armen. By een' man die u als zuigeling op den weg vond, ü onder zyne befcherming nam, u kleden en voeden liet; by een' man die als een vader voor u zorgde. littig. Dit weet ik" wel. albrecht. Ik gaf u een' naam, aanzien en geboorte; heb ik niet alle uwe wenfchén vervuld ? Heb ik u niet (leeds als myn' zoon behandelt?... en gy, boos mensch! hebt my verraden! li-ttig. Ik heb uwe genade niet verdiend. a l n r e c h t Goed; ik vergeef u, indien gy my alles bekent. littig. Ik ben verloren als ik het doé. A l b r e c h t. Voor uw leven verpand ik u myne eer en myne magt, als gy my het verblyf uwer broederen ontdekt. Noem hen my flechts; want heb ik hen gevangen dan zyt gy' immers voor hunne wraak zeker; h t-  TREURSPEL. 57 LITTIG. Ik ken hen niet allen.... Maar.;. (Verpchrikt.') Zend de knechten weg. ALBRECHT. Gaat. (De knechten vertrekken; Littig flaat op.') Nu, fpreek vry en onbefchroorad, gelyk een zoon met zyn' vader. LITTI c. Maar ik bid u, genadige heer! wees barmhartig, eri befclierm myn leven. ALB RECHT. Ik wil u zelf bewaren : aan myne zyde zyt gy zeker. LITTIG. Neen; in eene gevangenis moet gy my opfluiten, geen mannen moeten my bedienen, flechts by vrouwen ben ik zeker. ALBRECHT. Ik veffta u. Spreek flechts; ik blyf borg voor uwe zekerheid; LITTIG. • Wieho is ftoelheer, Herman en Schellenberg, anders ken ik 'er geen. ALBRECHT. Waar vergaderen zy? LITTIG. In het Ravenwoud , by den ouden toren is een holle rots. G 1L«  oS WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID. albrecht. Ha, daar! Wanneer vergaderen zy? litt i ü. Deze nacht, om elf uuren. albrecht. Kunt gy ook in het hol komen, als zy vergaderd zyn? l itt I g. Ja; want ik verfla reeds alle tekens die men daartoe nodig heeft. albfecht. Die moet gy my leren: ik wil 'er heen, en my midden onder hen Hellen. littig. Om 's Hemels wil! doe dat niet: als zy u herkennen moeten zy u vermoorden. albrecht, glimlagchende. 6! My zullen zy wel verfchonen. li tti g. Verfchonen? De vrind niet den vrind, de zoon den • vader niet. albrecht. Wy zullen het toch wagen. littig. Ik bezweer u knielende, ontzie toch uw leven! alp. recht. Myn leven!... 6! Het leven van een' goeden vorst wordt van engelen bewaard, en myn hart zegt my: ... . ' Gy  T R EU R'S P E L. 99 Gy zyt vnder vnn uw volk. Ik vrees voor geen oproerigen. My gaf de Hemel magt en Irerkte; zy li ebben zulks geftolen. Ik ftraf de misdadigen voor het oog des volks, en handel openlyk; zy Wandelen op verboden wegen, en verbergen hunne daaden in de duisternis. Geloof my, geen verrader heeft waren moed. Ik beu vorst, en verlaat my op God, op de rechtvaardigheid en op myn' moed. Gy leert my hoe ik by hen kom; want ik wil eerst getuige van hunnen gruwel zyn. Zeg my, is Siegmond hier door hen veroordeeld* ■ ' * ' t'rtTiG. v'3 1?om riO Neen, het bevel om hem te doden kwam van den grooten vryè'n ftoel uit Westfalen, Herman is het opgedragen om het vonnis uit te voeren. albrecht, verlehrikt. Niet mogelyk.' De vrird den vrind!... Maar God ! Herman zal het toch niet doen? littig. Hy moet. vreeslyke eeden binden hem ; en redden kan hy hem op geene wyze: als hy den veroordeelden alleen vindt, moet hy hem doden. al b s echt. En ik leverde hem aan zyn' beul!... Myn wtcht! — Ik leverde hem aan zyn' beul! l« , tpgggns nr.v j*io.^ C a JtTJJLE  laa WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, TWAALFDE T O O N E E Li DE vorigen, rosamunda, koenraad, elisabeth, knechten. albrecht. aar is Herman ? Waar Siegmond? rosamunda. Herman is weg. albrecht. Waarheen? rosamunda. Door den tuin naar het woud. ALBRECHT. En Siegmond? rosamunda. Acht zyn leven niet meer; hy nam zyn zwaard, en fnelde heen om zyn' vrind te zoeken en te troosten. albrecht. God! dan is hy verloren! littig. Hy moet hem doden. rosamunda. Hoe! albrecht. Herman!... Vliegt, vliegt hen naar... verhoedt dat de vrind den vrind niet vermoorde.... Vliegt hen naar.... Scheidt hen van elkander.  TREURSPEL. !©i ROSAMUNDA, Om 's Hemels wille 1 wat is dat? albrecht, Vraag niet.. Herman moet uw' gemaal vermoorden... De fneeuw wyst u het fpoor... Voort, voort, fcheidt hen. rosamunda, ó God! koenraad. Myn vader! albrecht, Littig by de hand nemende, tegen de knechten. Neemt beiden gevangen... Herman vermoordt hem, als gy niet vliegt. (Allen vertrekken.) Einde des derden bedryf%. tiervS rtvx men yrf ;r33rn jsin.risvai nvs irbA G 3 VIER-  ie>2 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, VIERDE BEDRYF. Een digt winterbosch, het welk door de maan verlicht woidt; in het verfchiet een oude toten. EERSTE T O O N E E L. herman komt hygende aan en valt aan den voet van een' boom neder. w aar ben ik ? (Omziende ) Zo naby het gewyde moordhol!... Het is nacht: Siegmond zal reeds (lapen... ik moet te rug... Voor wien vlood ik toch ?.., Myn' pligt kan ik toch niet ontvlieden, want de wre kers zyn overal... Wee my! wee het oogenblik , dat ik afzwoer mensch te zyn!,.. Men komt. (Hy flaat ep.~) Een der richters... God! het is middennacht, en Siegmond leeft!... TWEEDE T O O N E E L, herman: wieho, vermomd. herman, ^Wie zyt gy? wieho» . Een die u aan uwen eed herinnert, herman. Ha! nu ken ik u! Gy zyt de groote onmensen , dien het  TREURSPE L. 103 het zielenwellust is het laatfte vonkje van menfchelykheid in myn hart te verflikken. W I EHO. " Ik vorder weinig... Siegmondsl even. HERMAN. Ily is myn vrind... ik bemin hem. WIEHO. Het onfeilbaar gericht heeft hem veroordeeld. HERMAN. Hy is echter myn vrind. WIEHO. Hy is een overtuigde moordenaar. HERMAN. Overtuigd of niet, een vrind blyft vrind; en de gevallen vrind wordt ons nog dierbaarder. W I E II O. Onwaardige! wat bragt u dan in ons verbond? HERMAN. Eene dwaasheid. Lees op myn gelaat wat zy my kost. Eene misdaad kwam my 20 duur niet te Haan als het oogenblik dat ik my onder u begaf. Vervloekt zy dit oogenblik! Vervloekt de dwepery! Zy is een pe«t des menschdoms, zy is.... WIEHO. Waag het niet haar aan te tasten; zy is het hemelfche vuur, hetwelk Prometheus de goden ontllal om fteeneu te bezielen. Alles wat federt het begin des waerelds groot en edel was kwam tot haaren moederlyken fchoot. G 4 By  j.04 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, By u geldt dit niets; want u ontbreekt de kracht om de Verheven vlugt te voleinden. Gy dient de gerechtigheid, en noemt u een* dwaas! Hoe verblind moet gy zyn dat gy dit waagt!, Zie aan den loop en de wetten der natuur hoe heilig de gerechtigheid zelfs den fchepper aller wezens is. Toon my van den kleinllen woira tot den trotfchen mensch flechts dén wezen dat oiïge ftraft haar wetten overtreden heeft, en ik ben de eerde die den tempel der gerechtigheid bezoedelt. De ge flrenge oefening der gerechtigheid verhief ééns een klein volk boven alle volken, en eene kleine ftad gebood door haar de gropte waereld, en fchreef vreemde volken Romeinfche wetten voor. Zonder gerechtigheid is 'ergeen deugd, geen geluk, geen waare roem in een' [laat te vinden. Want weet, knaap! en beef, de gerechtigheid is ouder dan de waereld. herman. Zy is in uwe handen, en vordert meer clan menfchen geven kunnen. w i e h q. Van u vordert zy flechts het leven óes veroordeelden; meer niet. herman. Meer niet! dat is immers weinig: de veroordeelde is jmmers flechts myn, vrind! w i e h o. Voor haaren magtigen floel houdt alle vrindfchap op. Als zy veroordeelt richt ik; en geen band is my ie hei, Mg-  lig, dien ik, met haar zwaard gewapend; niet vanéén fcüeiden kan. herman. u .1maon na Ja, ik weet het; u is het verderf menige prooi verfchuldigd; en het lirekt u tot een inwendig genoegen, wanneer gy moorden kunt. ö! Gyzyt meer dan een gemeen mensch! wieho. Laffe flaaf van uw hart! myne grootheid vordert van u bewondering, geen befpotting. ii ttiw n. Ja, groote booswigti ik zie u ook met verwondering aan; en zelfs in de hel zal men u ééns als een groot wonderdier befchouwen. Maar zie, ik ben zo klein van hart, zo bepaald van moed, dat ik uwe grootheid wel bevat, maar nooit bereiken zal. Doch, wees maar niet ongerust, Siegmond zal fterven!,.. ik dood hem zeker. w i e h o, Zyn leven fielden de broeders in uwe band, omdat zy u verdacht hielden. Maar bedenk dat gy eer en le. ven waagt, en Siegmond toch niet redden kunt; want eng is de kring dien de broeders om u floten : gy" ontfnapt ons niet; daarvoor heb ik gezorgd, daarvoor moest ik zorgen. want het was myn pligt, en dien heb ik nog p^oit verzuimd. herman. Hoe zoet is deze pligt u niet! G 5 wie.  lo6 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, wieho. Het vervullen van zyn' pligt, al valt het nog zo bitter, baart genoegen. De man is waarlyk groot, die niet als een kind met het onverbidlyk noodlot twist, maar zich daarnaar voegt. In flaaffche gehoorzaamheid toont dikwyls de man eerst zyne grootheid. Ook ik gevoelde ééns, als gy, en na eer.' zwaareu flryd overfchreed ik de paaien der fchoone menschlykheid. Dikwyls bloedde myn hart in den dienst der gerechtigheid; en ik kan nog flaauw gevoeien wat uwe ziel thans lyden moet; doch, dank zy myn moed ! ik heb my losgerukt van de liefde tot enkele wezens, en myn hart behoort het heil van millioenen, die zyn en zyn zullen. Deze gevoelens verwekken my geen liefde, maar haat, en deze haat kost my meer dan een' goed'mensch de liefde zyner broederen. Zo (ia ik alleen door myzelven, en werk onvermoeid aan de vorming van toekomllige eeuwen; wat raakt my by dezen zwaaren arbeid één wezen, wanneer het voor veelen valt? Hy die duizend waerelden fpeiende om haare asfen draait, flremt geenszins de groote raderen der fcheppmg in hunnen gang om eene vlieg te verfchonen; en wat is de vlieg tegen het oneindige ? HERMAN. Veifchuil u niet achter verhevenheid; ik ken u. Gy wilt met den Oneindigen uwen kleinen nyd verbergen, en gelykt die menfchen die de gelykheid roemen, om zich  7■ R E 'J R S P E L. iq/ zich des te zekerder uit hun niet boven anderen te ver heffen. Uw nyd wapende deze hand met eeu' dolk voor het hart myns vrinds. w i e h o- Myn nyd! Had ik u dien coit waardig geacht dan moest ik my thans fchamen. Men komt Zie ik Wel? Het is Siegmond. herman, verfchrikt. Siegmond!... Niet mogelyk! w i e h o. Ga; ik wil de eer en het gezag der orde redden, en het vonnis aan den veroordeelden voltrekken. (7/j wit gaan.) iierm a n. Wacht, fatan! neen, zo zwaar heeft hy niet gezondigd, dat hy ongewaarfchouwd onder uwe klaauwen bloeden zou. My is hy aanvertrouwd: waag het niet hem aan te tasten. wieho. Aan deze trek herken ik u weder: gy hebt nu de eer der broeders en myn vertrouwen gerechtvaardigd. Doch Siegmond is gewapend: zal ik u hulp bieden? Zeg my dan de wyze, waarop.... HERMAN. Huip tegen hem ? Zie, hy zal zich niet verdedigen, en ieder' dolkftoot beloont hy my met een' kusch. wie-  io8 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, wieho. Het is wel, eerzuchtige! in den kring der broeders verwacht ik u als overwinnaar. (Hy vertrekt.) DERDE T O O N E E L. herman, siegmond. herman, angjlig rondziende. Hy is het niet... Hy kaft het niet zyn... Neen, neen, ó eeuwige Voorzienigheid! hy kan het niet zyn! siegmünd, achter het tooneel. Herman! zyt gy daar ? herman, hevig. Hy is het!... Het noodlot wil het, ik moet hem doden! siegmond komt ten voorfchyn. Herman! ach! vind ik u eindelyk! herman. Ongelukkige! wat brengt u by my? siegmond. In de fneeuw vond ik uw fpoor, herman. Aan vóórgevoel geloof ik nu niet meer: anders was deze immers niet hier. — Verftyfde u het bloed niet, rezen uwe hairen niet te berge toen gy my zaagt? siegmond. Waarom toch? Ik zag immers myn' vrind. HER.  TREURSPEL. 109 herman. Neetij neen, uw beul. In woest Arabie, onder ver fcheurende dieren, zelfs in den muil eens hongerigen leeuws waart gy zekerder dan in myne armen. Weet, veroordeelde! gy zyt verloren!. •. ik dood u! siec.mo k i). Gy my? Zyt gy uitzinnig? 11 e r m a n. Neen , zeg ik u; ik weet, hoor en zie allés. Gy zyt Siegmond, myn vrind .. Ik bemin u met geheel myne ziel, en toch flerft gy door myne hand. siegmond, hem naderende. Herman! gy zyt buiten u zeiven. hermak trekt het zwaard. Te rug; vlei uwen moordenaar niet. Ik ben een dL naar der gefltenge gerechtigheid, en weet niet wat genade is: by rovers vindt gy eer barmhartigheid dan by my; want zy moorden Hechts uit roofzucht, ik uit gerechtigheid: zy is onverbidlyk, zy acht de Hem der tedere vrindfehap niet; haar wee en ach verfcheurt alle banden. 6 ! De gerechtigheid is een hongerig gedrocht, dat Üeeds verflindt en nimmer te verzadigen is. siegmond. 6 God! hy heeft zyn verftand verloren! Vrind! herinner u Hedwigs liefde. herman. Herinner my aan niets; ik ken geen Hedwig, en gy zyt  iio WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, zyt my nu gantsch vreemd; want ik dien de yzeren gerechtigheid: zy brak over u den fiaf, en my gaf zy haar zwaard— Gezworen heb ik, by eer en zaligheid, ik mag u niet laten ontkomen; want hoor, en beef, ik ben een der vreeslyke onbekenden dia u vervolgen. siegmond. Ach, Herman!... Gy?... herman. ]a, ik ben het, flats veele jaaren. Deze bekendtenis verzekert u van uwe gewisfe dood... Gy behoort reeds by de dooden; want gy weet wat ik niet zeggen mag. siegmond. Ach, Herman! kunt gy my niet laten ontvlugten?... Ik ben man en vader: laat my ontvlugteu! herman. Vlugt kan u niet redden. (Wieho en Weinet- vertonen zich in het verfchiet.) Ziedaar de verfchrikkelyke gedaanten die op uwen laatften adem loeren. siegmond, omziende. ó God! herman. En de vreeslykfte eeden verbinden my tot deze daad. siegmond. Gy hebt gezworen ? herman. By eer en leven. siegmond. Gezworen? Ja, dan moet gy my doden. Hoezeer beklaag ik u! her.  TREURSPEL. 111 herman. Zelfs den broeder myns bloeds kon ik niet lnten ont Vlugten, wanneer hy, als gy, my overgeleverd is. siegmond. Ja , gy hebt gelyk. Een man houdt de bezworen, trouw. Doch aaoftonds doodt gy my toch niet? Laat my myne vrouw en myn' zoon nog ééns zien, dan geef ik u myn woord.... herman. Zie toch eens om. Zodra gy van my gaat doden u deze gedaanten. wieri<"> en iveihsr. Wee den eedbreeker! (Zy keren te rug.) n •■ r m a n. Hoort gy? Niet één fchrede durf ik u van my laten. siegmond wendt het zwaard af. Hier is dierhalven geen redding meer... ik ben voor altoos verloren... Nu, Herman!... vervul uw'eed en piigt. herman. 6 Gruwzaame vrind! gy wilt my met zagtmoedfgheid ontwapenen. . Verdedig u met het zwaard. s i Ë o m o n d. My verdedigen?... tegen u?... Neen; ik kon u immers kwetfen. HERMAN. Wilt gy my razend maken? Neem uw zwaard. SI ES'  114 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, siegmond, zyn zwaard opheffende. Ja, ik neem het... ó Hemel! wees myne ziel génadig! herman. Thans is het tyd... hy bidt... Thans wi! ik.... (Hy wil toe/laan; doch deinst te rug.) Duisternis.'... zwarte duistere nacht! verfchyn met digt op een gepakte wolken aan den geftarnden hemel.... De donder brulle over het aardryk heen , dat ik niets hoor noch zie.' een huilende ftormwind make my voor zyne klagten doof!... Herman vermoordt zyn'vrind!... Zwakke menschheid ! beef.'... ik dien de gerechtigheid, en bloed vordert wraak! 'Hy windt zich in zyn' mantel, en houwt met het zwaard naar Siegmond, die tot heden onbeweeghk en ingefpannen daar ftond; hy treft hem, na eenige houwen, op het hoofd. siegmond, vallende. Her.... man ! (Groote pozing.) herman. Ik hoor niets meer. . Is hy dood 5 (Hy doet iangi Saam zyn' mantel weg, ziet met een frak gelaat naar Siegmond) Ja, hy is niet meer! (Met eene gefmoorde ftem.) Hy is niet meer! (Terwyl hy met zyne linkerhand over het zwaard ftr:kt.) Hy is niet meer! ... ik heb hem gericht! (Hy heft het zwaard langzaam ten hemel.) God! heb ik rechtvaardig gericht! siegmond* zonder zich te bewegen. Ach! hes-  TREURSPEL. 113 herman, terwyl hem hel zwaard ontvalt. Stil!... de dooden fpreken... de graven openeri zich.... (Zagter.) Zyn geest! (Hy gaat te rug, met de oogen op Siegmond gevestigd, en de handen vooruitgeflrekt.) Hy toont my zyne wond!. .. Zru:ge geest! ik heb rechtvaardig gericht!... ik heb rechtvaardig gericht ! (Hy vertrekt; men hoort na eene pozing eenig gerucht van gewapende lieden,en ziet een flaauwe fchéhei ing van fakkellicht 0 VIERDE T O O NE E L. rosamunda, koenraad, elisabeth, siebel, v y f knechten. siebel, achter de fchermen, tlier moet hy zyn: ik hoorde fpreken. rosamunda, achter de fchermen. Hier zyn meer menfchen geweest. siebel, met een" fakkel ten voorfchyn komende. Hier. elisabeth, met Koenraad aan de hand. Hemel! zie ik recht! siebel, verfchrikt. Hy is dood! rosamunda, met een'' fakkel naderende. Dood! wie?... 6 Googcheifpel der hel!... Hy is het niet! (Zy ylt naar hem toe, en belicht hém mei H den »  ii4 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, den fakkel in het aangezicht.') Hy is het! (De fakkel ontvalt haar; zy /lort hy hem neder ) Hy is het! k ó e n r a a d , hem angftig fchuddende. Vader! flaap toch niet. rosamunda. Siegmond ! ontwaak... Vader! zegen eerst uwen zoon... Sla uwe oogen op, uwe vrouw is wanhopig... Ontwaak!... Hy hoort my niet/... Nu is hy dood!... (Zy (laat op.) Waar is de moordenaar, dien ik ééns broeder noemde?... Ontvloden!... ó! Gy ontvliedt my niet! (Zy rukt Koenraad van Siegmond af) Kom* knaap! de vermoordde is uw vader... Wees! fmeek den Hemel om wraak!... Roep wee en ach over zynen moordenaar! koenraad. Wee! myn vader is vermoord! wee' rosamunda. Dat is Hermans zwaard !... Op, hem na!... a's een' furie wil ik hem vervolgen, en hem doden, waar ik hem vind; komt, wraak! wraak! (Zy vertrekt; een knecht volgt haar met een" fakkel.) siebel. Ik vind geen wond en geen bloed.... elisabeth. Volg ons. (Zy vertrekt met Koenraad.) siebel. Aanfïonds. (Siehel en drie andere knechten dragen Siegmond van het -tooneel.) V t F  TREURSPEL. 115 F T F D E T O O N E E L. ïïet onderaardfche hol; de fakkels zyn, tot op één na, aangefioken, twintig vermomden , waaronder HANS Van eLP.br, eb nu, eldert, later albrecht, weiher, wieho. albrecht, Iti'mt geheel vermomd den iraf af, en gaat floittmoedig door de vergadering. Stil. Een vorst onder moordenaars! (//y kuscht het zwaard en zegt--) Heil de gerechtigheid! ([lervclgcns plaatst hy zich onder de overigen.') a I. l e n. . Hei!! (IVie'io verfchynt.) weiher. De rechtvaardige komt. allen. De rechtvaardige! weih e 8, het zwaard hisfchende. Heil de gerechtigheid 1 a l l e n. Heil! IPle'io beftygt den 'toogen foei; vyf'anderen, Waaronder Weiher en Hans van Elper , beliygen vyf andere ftoelen, de zesde blyft ledig. Men geeft Wie ho het zwaard, allen (laan weder op. Wr>ho zwaait het zwaard zevenmaal, en gaat vervolgens zitten. II 2 wie-  ii(5 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, WIEHO. Broeders! het groote werk begint. Toont elkander de ftraf des gebroken eeds. (Zy zeilen elkander deri dolk op de borst.) Hoe heet onze zvvaare arbeid? EBBO, WEIHER, HANS. Menfchengeluk! WIEHO. Heil ons werk! ALLEN. Heil! wieho. En wat is het loon van onzen zwaaren arbeid5? HA NS. Een verbeterd menfchelyk gedacht. WIEHo. Nog betreed geen dienaar de benevelde oppervlakte der aarde; want naby den wacreldtroon richt een fchepen in den naam des verbonds Goede broeders bidden als een (Irafbaare valt. (Allen knielen eensklaps, de hertog later, met zicht baar e verlegenheid; Wiêho befpeurt zulks.) Wie is 'de aarfelende? albrecht* ftil. Arme Siegmond! w iüiio neemt den zandloper in de linker en het zwaard in de rechterhand, en heft beiden ten hemel. Siegmond was ryp om te flerven, en hy viel ter reeh* ter tyd... De gerechtigheid vorderde zyn leven. Weg. ge-  TREURSPEL. li? gevloeid is zyn bloed als het zand in dit uurglas, (Hy keert den zandloper om en laat het zwaard zinken.') Met zyn dood begint een nieuw leven; want geen ledig vak is 'er in de natuur, en uit het verderf ontflaat het leven. a i.i.ek. De gerechtigheid heeft gezegepraald... De misdadi ge is gevallen. wieho, omziende. Waar of Herman blyft? — Broeders des onderaardfchen ryks en der verborgen gerechtigheid ! Hoort naar myne woorden, de hertog wil... daar is Herman. ZESDE T O O N E E L. de vokigen; herman, in zyne kleding, zonder hoed, bleek en bevende. wieho. Zó waagt hy het te verfchynen? h E K m a n. Richter der waereld! ik heb gericht! wi eho. Wien? herman. Siegmond van Zwaanenveld: heb ik rechtvaardig ge richt? w i e h o. Ja; doch geef ons het teken dat ons alleen bewyzen kan dat Siegmond niet me er H 3 we*•  I|8 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, h F. n m a n. Een teken ?... Ik heb het vergeten... Doch zie my flechts aan... ik ben immers het beste teken ? Een Winde zou aan my ontdekken dat ik myn' vrind vermoord heb. wieho. Zonder.teken en bewys vindt gy hier geen geloof. herman neemt eea' fakkel en belicht, zich. Ik heb hem vermoord!. .Zie my maar aan , dan gelooft gy my zeker.... Siegmond is niet meer! (Hy laat den fakkel vallen.') Ik heb hem verinoord! w i e h o. Wy willen u geloven. — Steekt zyn' fakkel weder aan; want hy heeft gezegepraald, en de broeders verzoend Groot ftaat by thans voor ons; want zyne daad beeft hem veredeld, Zyn fakkel brande. herman. Hy zy voor eeuwig nitgebluscht, als myn leven ! (ƒ/)' ftout zyn'' dolk in de tafel.) In den naam der ge. rechtitdieid! waar is Siegmouds befehuldiger/* en wie heeft hem veroordeeld? hans /laat op. De groote vryè' flqel in Westfalen heeft hem \ deeld. herman. Ik vraag u, was Siegmond fchuldig? hans. Siegmonds bloed kome over ons hoofd, als by onfchuldig ftterf! HER-  TREURSPEL. 119 herman. Het kome over u! B a n s. Ily was fchuldig. herman. Wel, hy was fchuldig! (Tegen Wieho.) Nu fpreek ik tot u, beroemde moordenaar! Waarom moest ik... juist ik hem doden? w 1 e 11 o. Welk eene ftoutheid! Omdat gy flechts het kost. De keus was verflandig. Aan u moest ik hem verkopen, als hy zéker vallen zou. h e r m a n. Ja, gy zyt een groote handelaar, en verftaat de kunst, menfchenlevens, als eene ganghaare waar aan den ze keren man te biengen ; doch hier hebt gy u op uw voordeel flecht verdaan: My was het leven des ééni gen, om der broederen wille, veil: het uwe geef ik verre beneden zyn' prys, om myn' dorst naar wraak te lesfchen. Hier, onmensen! van uwen troon, ik hou gericht over u! wieho. My aldus!... Ha! by de gerechtigheid!... herman. Gy hebt u in haar heiligdom gedrongen: gy fchandvlekt haareh zetel (Woedende.) Hier, of ik vernietig u!... Broeders! ik klaag tegen hem op eer en leven... Hier, van den troon! H 4 wie-  . po WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, wieho fpringt op,. Wat waagt gy? herman. In den naam der gerechtigheid! hier!... Weg met het zwaard uit uwe hand: in de handen eens moordenaars behoort het niet. — Een ander vervange zyne Plaats; ik klaag tegen hem. (Hy fpringt op en werpt hem van den ftoel.) Rampzalige! ik werp 'er u af! a l l en. Dit is te veel! Weg met hem! h a n s. Hy heeft de dood verdiend. her m .4 n. Ja, dat heb ik ook: ik wil teven; doch een verzotningsoffer wil ik eerst den geest myns broeders Machten , en de hel f machte reeds lang naar dit monfter. (Hy neemt den dolt; uit de tafel.) Verheugt u, gy dui. veis! uw meester komt tot u. (Hy gaat op hem los.) wei her. Houdt hem. eb co. . Vloek over hem! eldert. Redt den floelheer! (Alles fehiet toe en houdt Her, man tegen.) wieho bef.ygt zeer bedaard weder den ft oei. Broeders! hier ligt het zwaard. (Hy legt het zwaard  TREURSPEL. ui op de tafel.") Herman klage my aan. Ik (laaf van myje waardigheid, en de wetten mogen my doemen, als ik fchuldig ben. ■ ".öy»aU;>"" «nnarr it-Jti ui Ja! klaag dadelyk, of myn dolk zal u leren wat gy de overigheid en de broeders fchuldig zyt. herman. Ik klaag dezen aan, als een verrader van ons verbond... als een booswigt... als een onmensch... als een duivel... als... als... ó! ik moet eerst een nieuwe benoeming uitdenken, die zulk een gedrocht betekeuen kan. h a Ir s. Noem zyne misdaad, uitzinnige! HERMAN. Zyne misdaad? Noem welke gy wilt, hy Beeft ze begaan. Hy is vindingryk om de waereld met nieuwe boosheden te verryken. Zo hy langer leeft, zyn 'er geen getallen, geen naameu meer om zyne misdaaden te. tellen en te benoemen. Wie hem ontzielt verdient den Hemel. (Hy gaat weder op hem los; men houdt hem tegen.) wieho, koel. Om dezen razenden had ik haast onze zekerheid vergeten: knechten! gaat en bewaakt de poort des lichts. H 5 £ £•  *22 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, ZEVENDE T O 0 N E E L. de VORIGE N, EOSASIUKDJlj een knecht, met een fakkel, aan den ingang van het hol. rosamunda, afftygende. ■«Zyt gy geesteu» °f menfchen, my gelyk? (Allen veifchrikken.) wieho, vcrfchriU. Schimmen naderen... het worde nacht. (Alle fakkels worden uitgchluscht.[) Knechten ! verfchoon de vrouw, maar doodt den man. {De knecht kopt weg, twee vermomden volgen hem.) ROSlMUliD A. Menfchen zyt gy, dit hoor ik aan uwe fpraak. w 1 ü 11 o. Vrouw! wie zyt gy? rosamund a« Zyt gy de vreeslyke onbekenden? wi E ii o. Gy ftaat voor hunnen troon. rosamunda. Neen, voor een gericht van moordenaars.... Maar waar is Herman, uw medepiigtige? herman. Welk eene ftem! rosamunda. Ik wü, ik móet hem hebben; wie-  TREURSPEL. 123 WIEHO. Vrouw! wie wees u den weg tot ons? rosamunda. De wraak. wieho. En gy waagt het, zwakke vrouw! zonder vrees Lier te verfchynen? rosamunda. Met myn gemaals leven hield ik op eene vrouw te zyn. Geeft my myn' Siegmond weder, en ik zal weder iidderen als eene vrouw Gy, gy hebt hem laten, doden... maar geeft my zyn' moordenaar, flechts hem... herman. Het is myne zuster! rosamunda. Dat is zyne ftem ... waar is hy ? waar vind ik hem ? wieho. Grypt haar, verblindt haar de oogen, en voers haar weg. (Het gefchiedt.) albrecht. Waar been? Wat zal haar gefchieden,? wieho. Dat moet nog befloten worden. herman. Het is myne zuster! wie ii o. Zvvyg. Het worde dag. (De fakkels-branden,') Broedss.  f24 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, ders! wy zyn verraden; 'er is een verrader onder ons: want hoe vond ons anders eene vrouw? HERMAN. De orde dankt u den verrader: Littig is het. WIEHO Vuur reinige u!... Verftaat gy niet? Littig! roep ik; Littig trede voor.... Hy is niet hier... 'er is gevaar... De zon fchynt. . Ziet, broeders!... 'er is misfchien een fchim onder u. (De een neemt des anderen dolk, beziet hem en h ft hem om hoog.) Hoort, broeders! wat echte broeders zeggen. (De een vraagt den anderen, geeft en verkrygt antwoord; hetwelk echter zeer fnel gefchiedt.) Is het goed ? ALLEN. Het is goed. w I E II o. Zeer wel. Wy moeten omzichtig zyn; want zo ras vergaderen wy niet weder. Onze ordeboeken en wet ten moeten in de diepte gefloten worden; want zo men al het hol ontdekte en de boeken niet, dan is de orde riog niet verraden. Laat ons fchielyk en omzichtig zyn. Onze zekerheid eischt de dood der vrouw. HERMAN. Hoe! WIEHO. Zal zy fterven? hans. Men verhore haar eerst nog. WIE'  t R È Ü R S P È L Goed , dan iterve zy. Over Herman fpreekt orize wet het doodvonnis uit. Deze nacht nog moet hy ftef. ven. Hoe! itenimen de broeders als ik? (Allen hef en den dolk in de hoógte, behalven Albrecht.) Wie Op zyn eigen gevaar hem verdedigen wil kome hier. albrecht. Ik; want toen Herman naar uwe begrippen dwaalde was hy immers geen mensch. wieh o. Hy heeft de dood verdiend: wie waagt het hier neeti te zeggen? albrecht, koel. Ik, goede vrind! wieho, hevig verfchriki. Dat is een fchim. albr echt,*, , .5„r yW -lynhrüp- Neen, ik wil 11 tonen dat ik leef* wieh o. Tot de dolken, tot hy zich gereinigd heeft. —• Antwoord op myne vraagen; Waar is de hel? albrecht. In uw hart. (Allen worden zichtbaar ongerust.) wieh O. Hoe!... Ja, een fchim! — Waar blinkt de gerechtigUeid? al-  126 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID1, albrecht. Booswigt! flechts in het hart van een'goeden vorst; (Hy ontdoet zich geheel van zyne vermomming.') wieho. Weg met de fchimt (Allen gaan met den dolk op hciA los. Albrecht faat de armen over elkander en ziet hen jloutmoedig aan.) allen wyken te rug. De hertog! albrecht, na eene kleine pozing, zonder van toon noch plaats te vt randeren. Weg met de masken; want ik moet kennis met u maken. wieho. Doodt hem! albrecht ziet zeer ofiverfchillij op hem en de overigen. Neder, aan myne voeten; want met myne gerechtigheid is niet te fpotten. (Beniger, knielen neder.) wieho, hevig. Moedeioozen! gedenkt aan uw' eed! albrecht wendt zyn gezicht zeer langzaam tot hem. Ik zal u dadelyk aan den uwen herinneren. wieho fpringt woedende op, en vliegt met hét zwaard op Albrecht toe. Zo moet ik.... (Albrecht trekt met eene ongemeene frul.  TRÉURSPËL. laf /netheid het zwaard, loopt hem te ge moet en doorboort hem.]) Wraak! (lij ff erft.) a l ü r e c ïi t., heviger. Weg raet de masken, of.... ,.Hl»».v., . ,. i'Jl I • ,iï »W Broeders! wraak! (Alhn knielen neder, Hans My ft ftaan.y Hoe! broeders!... (Albrecht blaast in zyif hoorn ; men antwoordt hem buiten act hol met drie trompetten; allen verjckrikkèn en nemen de masken "f0 LAATSTE T 0 O N E E L. de vorigen; rosamunda, siegmondj elisabeth, k O n RUD, dertig icnec hTen, vier gebonden veem richters komen den trap af. h e r m a nt , die Siegmond het eerst ziet. God! hy leeft! albrecht. God zy gedankt! hy leeft nog! (Tegen de knechten op Hans wyzende.) Bindt dezen. herman. Siegmond! gy leeft! door welk een wonder? si EclMOND. Geen wonder; federt myne vlugt draag ik altoos éen yze-  ÏÉ8 WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID, yzeren kruis in myn' hoed. Bedwelmd was ik; maar niet dood. albrecht, tegen de knechten. Neemt hunne gefchriften en vooral hunne boeken. (Jletgefchiedt.) Dan heb ik hen allen in myne magt. hans, zyn maske afnemende. Genadige heer! ik ben geen onderdaan van u. Westfalen is myn vaderland. Om Siegmond te laten doden zond de groote ftoel my hier. albrecht. Dit gezantfchap flrekt u tot weinig eer. Siegmond is geen moordenaar, die de dood verdient. - hans Als hy de dood niet verdient, waarom vlood hy dan? albrecht. Ik gebood hem te vlugten, om.'at ik uwe gerechtigheid niet vertrouwde. Ik , myne zuster en nog een dienaar waren , zonder dat hy het wist, getuigen zyner daad. Maar voor uw gericht gaf ik geen getuigenis. (Tegen de overigen.') En gy, die het waagt in myn land geweld en recht te oefenen ! zal ik u naar uwe gerechtigheid richten? (Allen blyvën geknield.) weiher. Een vorst is genadig. albrecht. Maar ook rechtvaardig; daarom neem ik u gevangen, razende dweper ! Wat bewoog u dat gy volgens uw zwak begrip het geluk ee'ner waereld beftemmen wilde ? Eene'  TREURSPEL. 1=0 Eene handvol menfchen wil müliocnen leren hoe zy denken en handelen zullen; en bovendien, wie gaf u het recht over het eigendom en her. leven myner onderdaahen te béflislchen? Heerschzucht en dwepery was het, geen menfcheuliefde. aLLK Ni Genade! ALB R E C II T. Vond men die by u? en wat gold ü een menfchenleven? Uwe grootheid hebt gy met bloed gekocht, eri uw aanzien by het volk zyt gy de lykeu der vermoorden verpligt. Uwe eigen zekerheid gebood u bloed té Vergieten en te moorden. [Ier volk boog zyne kniën voor u uit vrees, het prees luid uwe gerechtigheid, en vervloekte u in het hart; dit wist gy zeer we!, fchandvlekken der menschheid! wraak was uwe gerechtig heid: de myne is... genade voor de dwepers, cn de verleiden. AU.1 N. Hy vergeeft! ALBRECII r. ]a, alleen de dwaazen: wie meer is make zyn testament, ('legen de knechten) Brengt hen. weg. Leert nu dat 'er op deze aarde geen geheim is, en dat geen euveldaad verborgen en ongeflraft blyven kan. Herman! gy, blyf; gy zyt een erge dweper j maar gy hebt ge. boet.  13° WREEDHEID en GROOTMOEDIGHEID. hans. Genadige lieer! gy hebt de gantfche orde in uwè magt: verdelg haar niet. albrecht. Ik zal doen het geen ik moet. Vind ik een paerl in deze rouwe fchelpen, dan is zy my welkom. Op uw ridderwoord gaf ik u geen wacht. {Hans geeft hem da hand.) Nu, Siegmond! gy, die aan myne hulp wanhoopte! wat kan een vorst? , rosamunda en siegmond; Den verdrukten helpen. hans en herman. En den fchuldigen vergeven. a i. Ii R E c ii t. Nu, dan is het wel de moeite waardig vorst te zyn. EINDE.