^ U I T G E 'L O G T E ^ Ébijbelsghe verhaalen,^ ^ tot een leesboek voor de jeugd. ^ ^ Door den Hoogleeraar "%f> j| H. p. c. H E N K E, ^ Uit het Hoogduitsch. ^ ê MET EEN VOORBERl^X J^j 2^/ v a n / ^ ^ ¥. -F. J« 4 R T J N E TA ^ w '■■ ■ w ^ ^ Predikant te ^utp^én.- ^ C£ De Trijs is 12 Smvtr*. % d\ En met f raatje Plaaten ƒ 1:8:- ^ {/%> ~~~~ 4f  Ook in Duitschland heeft men , in ieeze laatfie jaaren, geen kleene zorg gedraagen , om den Kinderen nuttige Leerboeken ter hand te Jlellen. De geleerdjle Mannen zagen het gebrek, het geen men daaraan hadt, en, zonder te wagten, dat anderen hetzelve wegnamen, Jloegen zij, wegens het belang der zaak , daaraan de hand, en gaven ftukken van gewigt. Oit> ders, Kinders en Leermeesters der föugd, ontvingen dezelven met tenen, waaren dank. Men kan egter niet zeggen , dat ze allen even gelukkig zijn uitgevallen. Dan aan hoe yeele dingen is dat eigen l Onder allen behaagde mij uitmemend 9 A 2 het  iv het Leesboek van den Hoogleeraar Henke, door den Eerw. Luiherfchen Leeraar Reiche alhier vertaald ; en wie hetzelve wél inziet zal het niet Ugtlijk ter zijde leggen. Hierom zal ik geenen ondank bij regtfchaapene Vaderlandfehe Huisgezinnen behaalen , wanneer ik dezelven dit Leesboek , in eenen zo gevalligen en leerzaamen trant opgefteld , overgeef. ' Dat Ouders en Leermeesters der Jeugd hetzelve eerst aandagtig leezen , en dan ■den Kinderen fchenken. 't Zij deezen z& nuttig, als aangenaam! j. F. Martinet. VOOR-  ïx inhoud, het welk Kinderen van den cerflen ouderdom, zelfs opmcrkzaame Kinderen, zonder iéïdinge en opheldering van ccnen verjlandigen Wede leezer, doorgaans yerflaan, of onderhoudend kunnen vinden. En wil de Schrijver het hun al te gemak/ijk maaken , dan wordt hij "dikwijls, zelfs voor Kinderen, te Kindsch. Een Bock heeft reeds in hunne cogen te veel waardigheid , dan dat zij geheel denzelfden toon in hetzelve zouden verwachten , welken zij van hunne oppasfers en fpeelgcnooten gewoon zijn. Ik hebbe ook Kinderen, en weet reeds, hoe weinig en bezwaarlijk de tedere ouderdom door eigen kezen, en hoe veel en gemaklijk dezelve door mede kezen en te rechtwijzen leert. Maar voor Leeraars van Kinderen, en voor Moeders zullen toch deeze Vcrhaalen bevattelijk genoeg zijn voorgedragen; te meer daar de Jiof van dezelve hun meestal zeer bekend is. Denzuh A 5 ken  X ken kan het derhalyen niet zwaar yallen, den Schrijf-jlijl in de Kindertaal over te brengen. Ondertusfchen zal ik mij zeer verblijden, Manneer dit gefchrift voor Kinderen niet geheel mislukt en vruchteloos is; wanneer Kinder-Leeraars hetzelve gebruiken; wanneer Kinderen het zonder moeite verjlaan, en met vermaak en nut ■lezen kunnen. H. Ph. C. Henke, Hoogleeraar te Helmftadt. UIT-  wascht hem de wonden met wijn, en verzacht,' met eene verkoelende zalf, 'deszelfs fmarten. Maar ook hierbij laat hij het „iet berusten; hij neemt hem mede op zijn Kameel , brengt hem in het naaste dorp, en zorgt voor alles, wat de zieke noodig heeft. Om dat hij den volgenden dagverder gaan wilde, geeft hij aan zijnen herbergier geld °P dat dezelve deezen ongclukkigen mensch daar voor bij zig behouden en verkwikken mogt En ™g bij zijn affcheid 2£gt hij; Laa[ mets ontbreken; het geen gij tot zijne verkwikking gebruikt, betaale ik u, 20 dra ik te rug komc. Dit deed hij ook; en dus had een Jood zim leven te danken aan eenen Samaritaan. De Sama- ritaan had aan ziii^n nnct»., • i ^ïji^n naasten vriend, mets mee»- kunnen doen. Eik  LEE R-V ERHAALEN, 3l Door aardfche bezigheden, zorgen en verftrooijingen verliezen veele menfchen., maar al te ligt, den fmaak van de wcldaadcn en der vermaaken van den Godsdienst. Maar even hier door maaken zig dezelve geduurig onwaardiger , en worden daar voor onvatbaar. 14. De onrechtvaardige', maar Jchrandere Rentmeester. Men gaf aan eenen rijken Landheer kennis, dat zijn Rentmeester zeer verkwistend was, en het goed, dat hem was aanvertrouwd, doorbragt. De Heer liet hem dus vóór zig komen, en zeide: Ik hoor Hechte zaaken van u; gij zult mij van uw beilier rekening doen, en dan moet gij weg; ik kan u niet langer houden. De Rentmeester ging bekommerd weg , en overleidde, wat nu te doen ware. Wat zal ik beginnen, dacht hij, wanneer ik van mijn ampt afgezet bem Tot den veldbouw zijn mijne leden niet fterk  C2 D IJ B 'E L S C H E" genoeg; mijn brood te gaan bedelen, fchaame ffe mij; en ik ben geheel verwend, om dat ik het hier zo goed gehad hebbe. Maar ik weet raad, hoe ik mij uit deeze verlegenheid redden zal. — Bier pp riep hij allen , die zijnen Heere nog ■fchuldig waren, den eenen na den anderen, tot zig. Den ëériea, die honderd vaten olie betaalen moest, gaf hij den pachtbrief terug en zeide: fchrijf eenen nieuwen brief en ftel hem op vijftig. Eenen anderen, die honderd fchepel tarwe fchuldig was, icholdt hij twintig fchepel kwijt, en deed hem eenen pachtbrief öpftellen. van tagchentig fchepcls. En zoo ook met de overigen. Op die wijze maakte hij zig de pachters en fchuldenaars van zijnen Heer ttot vrienden, en kon 'er ftaat op maaken, dat deezen naderhand, wanneer hij van zijnen dienst ontzet zoude zijn, zig dankbaar zouden betoonen. Zulks deeden zij ook zij namen hein zeer dienstvaardig aan, gaven hem gaarne de kost, en lieten hem geen gebrek lijden. De Heer zag nu wel, dat zijn bediende, wel is waar, trouwloos omtrent hem, maar toch voorzichtig en fchrander was te werk gegaan, en deeze voorzichtigheid en fchranderheid prees hij, naar verdieniten. Wij  LEE R-V E R H A A L E N. 35 was, tot zijnen Vader: Vader, geef mij mijn erfdeel , op dat ik mijn fortuin elders gaa zoeken. De Vader deed zulks. Nu ging de Zoon met al ' zijn goed op reis, naar een vreemd en verafgelegen land , en bracht daar , in korten tijd , alles door. Eene groote duurte en fchaarshcid, die i» , het land , waar hij was, de overhand namen , bragten hem in zulken nood, dat hij, om niet van, honger te ilerven , bij zekeren landman moest in dienst gaan ; die hem tot niets verder gebruiken kón , dan de verkens te laaten hoeden. In den beginne was hij met zijn lot nog al tevreden, en geneerde zig met den draf, waar van de verkens aatcn, want betere kost was 'er voor hem niet te krijgen. Maar wel dra wordt hij misnoegd, daar hij bedenkt, hoe goed hij het had kunnen hebben,* wanneer hij bij zijnen Vader gebleven ware. Mijn Vader , denkt hij bij zig zeiven , heeft zo veel daghuurders , die den goeden kost rijkelijk hebben , en ik moet hier honger en gebrek lijden. Dat kan ik niet langer uithouden. Ik wil weg gaan; ik wil tot mijnen Vader te rug keeren, en rondborstig belijden: Vader, ik heb misdaan tegen God en tegen 11. Uwen Zoon te heeten, ben ik nu C 2, nie.t  ■$6 BIJBELSCHE niet meer waardig; maar neem mij flechts aan tot uwen daghuurder! —■ Dit befluit brengt hij ook werkelijk ter uitvoer. Hij begeeft zig op weg, en bereikt eindelijk het vaderlijk huis. Maar eer hij nog in hetzelve ingaat , ziet hem de Vader van verre, en herkent terftond zijnen Zoon. Het Vaderlijk' hart wordt week ; hij fpoedt hem te gemoet, omhelst en kust hem. En toen nu de Zoon zijn berouw hem betoonde, en fprak: Vader, ik heb misdaan tegen God en tegen u ! Uw Zoon te heeten ben ik thans niet meer waardig; Iaat de Vader hem niet uitfpreeken , maar leidt hem , vol aandoenlijke vreugde, in het huis, en roept zijnen knechten toe : Brengt fchielijk een deftig kleed , en trekt het hem aan ; llacht het vetfte kalf, en maakt alles gereed tot een kostelijk gastmaal: want héden moeten wij recht blijde zijn; mijn Zoon, dien ik reeds lange voor dood hield , leeft nog; hem , dien ik voor verlooren hieldt, heb ik weder gevonden! Nu weergalmde het geheele huis van vreugde. .—■ De oudfte Zoon was ondertusfehen .in het veld geweest, wist van niets , en kwam eerst terug toen hem réeds een vrolijk geruisch van Muziek en Dans te  LEER VERHOLEN. 37 te gemoct klonk. Hij vroeg, zonder in het huis te gaan, aan éénen van zijns Vaders knechten, wat daar te doen ware? —— Wel nu, (zeide de knecht,) uw broeder is weder hier! en uw Vader geeft een gastmaal aan zijn geheel huisgezin, om dat hij zo hartelijk verblijd,is, van hem weder bij zig te zien. Dit verdroot den oudilen broeder; hij wilde nu in 't geheel niet in 't huis gaan. De Vader kwam zelf tot hem uit, en fprak hem vriendelijk aan; maar nog wildé hij niet. Mij (zeide hij,) die ik u, reeds zo veele jaaren, getrouwüjk diene, en aan uwe bevelen fteeds ge-, hoorzaam geweest ben; mij hebt gij nooit, ook niet eens eenen bok, gefchonken, om mij met mijne vrienden vrolijk te maaken ; maar thans, nu uw losbandige en .onberaaden Zoon wederkomt, die al zijn geld in ontuchtige en Hechte gezelfchappen doorgebracht heeft, thans is u niets te kostbaar. 1—1 De Vader wierd bedroefd over de ftroeve eigenzinnigheid, en afgunftige misnoegdheid van zijnen Zoon. Mijn Zoon! (fprak hij:) Gij zijt altoos bij mij, en al, wat ik hebbe, is het uwe; alles is tot uwen dienst. Maar nu is het geen tijd, van voorledene zaaken te fpreeC 3 • Lenj  53 BIJBELSCHE 'ken; nu moeten wij ons met eikanderen verblijden, en niet twisten. Hij is uw broeder! Hij was voor u zo goed als dood, en.hij leeft nog; 'hij was verlooren, en hij is weder te recht gekomen. Ligtvaardigheid in de jeugd, fleept de droevigfte gevolgen naar zig. Gelukkig is hij, die nog bijtijds tot inkeer komt , en door fmertelijke gewaarwordingen te rug geleid wordt, eer hij, zonder redding, in 't verderf wegzinkt. Vaderlijke liefde wordt niet ligt moede; maar aan God hebben wij eenen Vader, die altoos beicidwülig is, om te vergccvcn, en genade te verkenen, wanneer zijne onberaadene Kinderen maar een ernftig berouw gevoelen, hun flecht gedrag veroordeelen, en zig zoeken te beteren. fie verbetering van éénen onzer broederen, zal eins altoos verblijden, wanneer wij zei ven maar een vroom en menschlievcnd hart hebben. Hoe beter ea deugdzaamcr wij zijlij des te minder  4* BIJBELSCHE werft ons zelfs de goedkeuring van God. Maar de luiaard en ledigganger heeft fchande, armoede en allerhande foorten van clenden te verwachten. Alles wat wij hebben, de krachten van ons lichaam, de vermoogens van onzen geest, de goederen des geluks , en alle bekwaame gelegenheden, die wij in de waereid ontmoeten, om onze waar? 'gelukzaligheid te bevorderen, zijn ons van God verleend; niet om naar ons goeddunken en welbehaagcn daar mede te handelen, maar om met dezelve te woekeren, dat is, wij moeten ons beijveren, om alle deeze dingen tot nut van ons zei ven, en van andere menfchen te gebruiken. Zelfs een middel-maatig en gering deel van middelen en gelegenheden, om der waereid van nut te zijn, moet met vlijt en naariligheid worden aangelegd. God eischt vm niemand meer, dan "elk, in zijne bijzondere omflandigheden , doen kan. Van het geen God ons heeft aanvertrouwd, het zij veel of weinig, zullen wij eens rekenfchap moeten afleggen , hoe getrouw en plichtmaatig wij gebruik van hetzelve gemaakt hebben. Wie dan de plichten van zijn beroep getrouw zal  LEE R-V E R H A A L E N. 43 zal 'lebben waargenomen, zal in den Hemel gewigtigcre bezigheden , en grooterc belooningen kunnen verwachten. 17. De tien Maagden. Bij de bruiloftsfeesten der Jooden in den ouden tijd, was het de gewoonte, wanneer het 'éi recht deftig zoude wezen, dat de jonge Vriendinnen van de bruid den bruidegom te gemoet gingen , en hem, onder blijde gclukwenfchingcn en gezangen, met brandende lampen of fakkelen , inhaalden. Zoo waren 'er nu ook eens tien maagden genoodigd, om, op deeze wijze,, aan het vermaak van een bruiloftsfeest, deel te ncernen. De avondmaaltijd was reeds gereed, tien verwachtte den bruidegom. Maar om dat hij uit eene verafgelegcne plaats kwam, vertraagde zijne komst tot in den laaten .'nacht: Op dit geval had eik van deeze aangefielde fpeelgenootcn of bruidsmaagden, moeten bedacht zijn. Vijf van haar waren ook dadelijk zo wijs 'geweest. Zij hadden zig Van olie ge-  LEE R-V ERHAALEN. 4? zarus tot mijne vijf nog levende broederen, op dat hij hen onderwijze en waarfchuwe, op dat zij niet ook eens in deeze plaatfe des verderfs korn,en. Abraham fprak: Waar toe dat? Het ontbreekt hun niet aan onderwijzingen en waarfchuwingen; zij hebben den Bijbel; indien zij zig daar na gedragen, hebben zij niets te vreezen. De rijke man zeide daarop; Ach neen, mijn lieve Vader! daar gelooven zij niet aan ; maar wanneer een afgefcheid?ne Geest hen wilde overtuigen, dat na den dood met den mensch niet alles uit is, en dat op een ondeugdzaam leven zulk een verderf volgt, als ik thans gevoele; dan zouden zij zeker hunne levenswijze veranderen. Abraham antwoordde: Wanneer zij de middc'cn, om wijs te worden, die zij in handen hebben en veel gemaklijker zijn, verachten; wanneer zij niet gelooven, wat Mozes-en wat de overige heilige Schrijvers zeggen; dan zal de verfchijning van eenen afgefcheidenen Geest, nog minder in (laat zijn, om hen te verbeteren. Op  48 BIJBELSCHE Op aarde zijn goede en kwaade menfchen onder eikanderen vermengd : fomtijds zijn de eerden; zeer verhaten en elendig , terwijl de laatften in overvloed ' en welftand leeven. Maar dit zal niet altoos plaats hebben. Daar komt een tijd , wanneer elk mensch het juist zóó goed of zóó kwaad hebben zal, als hij het werkelijk verdient. Het onderwijs van den Godsdienst, is op zig zelve zoo duidelijk en aanneemlijk , dat wij geene wonderwerken meer behoeven , om ons van deszelfs waarheid te overtuigen ; om ons de voorfchriften van dehzelvert aan te. prijzen, en de gedachten aan de toekomende waereid diep in te prenten. 19. De twee Uddenien. Twee Jooden gingen op éénen tijd in den Tempel , om hunne aandacht te verrichten ; de één , een man van de aanzienlijke en zeer geachte partij . . der  L E ER-VERHAAL E N. 40 der Geleerden , die men Pharifeeuvven noemde , en die door eene flipte geflrengheid in de waarneeming van de wet, door een onbefproken gedrag, en door eene in het oog loopende godsdienftigheid boven anderen, uitmuntte; de ander, één van de verachtelijkften onder het volk , een gehaate tolbediende. De Pharifeeuw bad met groote zelfverheffing, en telde zijne goede hoedanigheden eu verdienden op: Hoe verblijde ik mij, ó God! en hoe danke ik u, (fprak hij,) dat ik veel beter en vroomer ben, dan andere menfchen; ik ben geen roover , geen bedrieger , niet onkuisch, niet onmaatig , ik ben beter, dan die tollenaar, cn dan allen van zijns gelijken ; tweemaal in de week houde ik vastdag; aan de Priesters geef ik de tiende van al wat ik hebbe en inöogfte. En dus verbeeldde hij zig een volmaakt goed en onberispelijk mensch te zijn , cn een onbetwistbaar regt op Gods genade" en Vriendfchap te hebben. De tollenaar daarentegen beleed oprcchtelijk cn met berouw, dat hij inde oogen van hét alferheiligfle Wezen, niet fchuideloos en onftraflijk ware. In ccne aandachtige en befchaamde houding, ftond hij in den Voorhof van den Tempel , flocg zijne D oogen  5o BIJBELSCHE oogen neder, lelde de hand op zijn hart en fprak: Zij mij genadig, ö God ! Ik ben .een zondig mensch! * # Het gebed van den tollenaar, was zeeker veel betaamlijker en Gode welbehaaglijker, dan het gebed van den Pharifeeuw. De eerfte kent zig, gelijk hij is ; de tweede befchouwt zig alleen van zijne beste zijde. De eerfte ziet maar op zig zeiven; de andere flechts op andere menfchen, mee welken hij zig, tot zijn voordeel, vergelijken kan. De eerfte weet, hoe veel hem nog ontbreekt; den tweeden ontbreekt, naar hem dunkt, niets; hij is, in zijne oogen, reeds volmaakt. De eerfte bid om genade; de tweede bid niet, maar dankt flechts, om dat hij geene genade meent noodig te hebben. De eerfte verfoeit zijne zonden , terwijl hij bid ; de tweede bezondigt zig, zelfs onder het bidden; terwijl hij met hoogmoed en verachting op andere menfchen neder ziet. Voor den wasdom in het goede, is het niet allee!! nadeclig, wanneer men zig valschlijk verbeeldt,  LEE R-V ERHAALEN. 51 beeldt, groots verdienden te bezitten; maat ook, wanneer men aan de goede hoedanigheden , dia men werkelijk bezit, eene te groote waardij toefchrijft. Wie zulks doet, wordt ligtelijk zorgeloos én nalaatig, vermetel en hoogmoedig , onrechtvaardig en bcleedigend, om'trcnttandere menfchen. Eene aandachtige houding en gebaarden, zijn bij het bidden wel geenszins de hoofdzaak ; maar de aandoeningen van éen gevoelig hart, openbaareu zig ook , zeer natuurlijk en ongedwongen, in de uiterlijke houding. i In alle ftanden vindt men goede en kwaad e menfchen; en het is een zeer fchaadelijk vooroordeel, om iemand terftond voor ondeugend te houden , om dat hij tot eene zekere krasfe van menfchen behoort, die den besten naam niet hebben. 20. De trotiwloozs pachten. Zeker huisvader had eenen wijnberg, die op het zorgvuldigftc aangelegd, en op het beste onderhouden was. Rondom denzelven was eene heining D 2 ge-  fi -BIJBELSCHE / gemankt, om hem voor het wild te bewaarerr, em daar binnen eene wijnpers, om de druiven terftond uit te persfen ; ook was 'er een wacht-toren gebouwd , om den wijnberg voor de aanvallen en ftrooperijen van roovers, cn dieren te beveiligen. De eigenaar, om dat hij in een ander land wilde gaan woonen, verhuurde dit kostelijk erf aan lieden, die zich verplichtten, om hem, voor het ge-bruik van hetzelve, 's jaarlijks , een deel der vruchten te leveren. Toen nu de tijd verfchenen was , dat de huur betaald moest worden , zonde de Heer zijne knechten, om dezelve op te haaien. Maar de pachters , in plaats van hunne fchuld te betaalen, vergrijpen zig aan die knechten en mts-» handelen dezelven. Den, éénen flaan zij, den anderen werpen zij met fteenen, den derden brengen zij zelfs om 't leven. De Heer wordt zulks gewaar, en, gelijk men denken kan, zeer vertoornd'. Maar hij wil nog ééne proef neemen ; hij zendt andere en meerder knechten. Met deezen handc len de pachters , gelijk met de eerften. — Nog is het geduld van den Heer niet uitgeput. ïlij wil het laatfte middel beproeven, om deeze lieden, aan hunnen plicht te herinneren. Hij zendt zijnen  L E E R-V E R II A A L E N. 53 jien Zoon, zijnsn erfgenaam; voor deszen, denkt hij , zullen zij toch ontzach hebben. De Zoon komt, en de pachters herkennen hem. Dit is de erfgenaam zeggen zij; komt, laat ons hem dooden, dan is het erfgoed het onze. En dit onzinnig en mis* daadig befluit, brengen zij werkelijk ter uitvoer. Zij grijpen hem , fleepen hem uit den wijnberg, ' en vermoorden hem. Maar nu kwam de Heer van den wijnberg zelf, en hieldt een ftraf en rechtvaardig oordeel over hen. De moordenaars wierden met den dood geftraft, en de wijnberg aan andere pachters overgegeeven, die de huur van denzelven getrouwlijk, en op haaren tijd betaalden. •& Dit is de gefchiedenis, en het lot van menig mensch , aan wien alles wordt te koste gelegd , pm hem aan eene geregelde en nuttige levenswijze te gewennen , wien het aan natuurlijke vermoogens, aan voordeeiige gelegenheden , aan vriendelijke herinneringen, en nadruklijke vermaaningen niet ontbreekt ; maar die geduurig wèderfpannig blijft, en van zijne eigenzinnigheid cn trotschheid* D 3 g9?n  54 BIJBELSCHE geen' afftand wil doen'. Zulk eene wrevelmoedige wcderfpannigheid, fleept onfeilbaar de droevigfte gevolgen naar zig. 'Hoe menig Kind vergeet de veelvuldige zorgen en moeiten , de talrijke kosten en bekommernisTen , welke zijne opvoeding, gezondheid en oppasfing aan de Ouders, eer het zelf iets kon uitvoeren , veroorzaakt hebben! Hoe menig één beloont hen hier voor met ondank! » Maar dit is ook de gefchiedenis en het lot van menig geheel volk. De jooden hebben, in weerwil van alle hailzaame fchikkingen , welken God bepaald had, om hen tot een godsdienftig en deugdzaam volk op te leiden, zig niet anders gedragen, dan deeze onzinnige en oproerige pachters. Derhal ven is 'het ook dit volk, eertijds, zo verfchrik-: lijk vergaan. 21. De fchat en di {merel. In eenen akker lag een groote fchat verborgen. Honderden gingen dien voorbij, zonder eeiiig vermoe-  LEE R-V ERHA ALEN, 53 moeden daarop te hebben. Eindelijk ontdekte een reiziger den fchat, verkocht alle zijne goederen , en kocht deezen akker. Die geraakte dus, geheel onverwachts, en zonder moeke , tot groote rijkdommen. Geheel-anders was het gelegen met eenen Koopman , die opzettelijk met dat oogmerk alom reisde, óm goede paèrlen in te koopen. Hij trof eindelijk, ergens eene paerel aan van eene gantsch buitengemeene grootte en fchoonheid, en kocht dezelve voor eene groote fomme gclds. Deeze had dus lange te vergeefs gewenscht , en het zig veel laatcn kosten, om zijn oogmerk te bereiken. ■S- ■& * Dus is het ook ge'egen met de hoogere goederen. Sommigen menfchen valt het ligt, om tot groote kundigheden, en eene vaste overtuiging van de waarheid te komen ; anderen moeten veel tijd, een langduurig onderzoek cn groote moeite daar toe befteeden. Wanneer deeze laatflen maar niet moede worden, bereiken zij, eindelijk, ook hun oogmerk, en verkrijgen het geen zij wenfehen. Sommigen vinden ongezocht, den vriend, die D 4 hea  56 BIJBELSCHE hen in 't vervolg meer waardig is, dan alle fchattéa der aarde: anderen zoeken hem lang te vergeefs, maar zijn eindelijk, ook zo gelukkig, om dien te vinden: Veele eerwaardige menfchen ziet men uiterlijk geheel niet aan, hoe groot cn uitmuntend hunne vermoogens, kundigheden en verdienften zijn. Veele fchikkingen en inrichtingen in de waereid, die. bij üitftek verftandig en weldaadig zijn, worden dikwerf, eerst laat, van haare achtingwaardige zijde befchouwd. , Maar wie de waardij' der dingen kent', en ze rijpelijk na denkt, zal niet ligt in zijn oordeel faalen, en alles, wat waarf achting verdient, ligt onderkennen. Gsdenkfpreuken uit hst gemeene leven. ïr \' Niemand zal een licht ontfteeRen, om hetzelva onder een vat of onder het bed te zetten; maar veelmeer, het in de hoogte te ftelien, op dat het 8ilen; die in huis zijn, verlichting verfchaffe. Wie  LEE R,V ERHAALEN, 57 Wis vcrmoogens heeft, wie goede hoedanighedea bezit, moet dezelve ook. aan den dag leggen. Elk gezonde en goede boom brengt ook gezonde en goede vruchten voort: een bedorven boom moet noodzaaklij'k flechts vruchten voortbrengen. Het tegendeel is onmogelijk. Ook kan men geene druiven plukken van doornen, of vijgen van distelen. Uit één en dezelfde bron kan geen zoet en bitter water ontfpringen. Het gedrag der menfchen, hun doen en laaten, openbaart alléén en met zekerheid, hos dezelven gezind zijn. Uit een goed hart komen goede djaden, en uit een kwaad hart komen kwaade daaden voort. 3- Wanneer de écne blinde den anderen leidt, vallen zij beiden in de graft. En wanneer twes menfchen eenen.fplinter van hout in hun oog lïebbeii zitten, mag elk hunner wel éérst zorgen', om den zijnen uit te trekken, alvorens hij onderneemt den andeien te helpen. D 5 Wie  Sff BIJBELSCHE Wie zelf nog groote gebreken heeft, moet die van anderen niet willen verbeteren. v* 4* .. Wie gezonde oogen heeft, ziet alles, wat om hem is, in zijne waare gedaante, en wie bij het helder daglicht ziet, gaat veilig en recht uit; hij ftoot zig niet: maar wie kwaade oogen heeft ziet de dingen niet, gelijk zij werkelijk zijn; en in den duisteren nacht is men, gelijk de blinden, aan geduurige gevaaren van befchadiging door ftooten of vallen, onderworpen. Waare kundigheden zijn tot een goed gedrag onontbeerlijk; dwaalingcn van het verfrand(teelen kwaade daaden voort. 5- Het mostaardzaad is één der kleinfte en geringfte zaaden. Maar wanneer men het in de aarde legt, komt 'er een gewas uit voort, 't welk tot een' aanzienlijken ftruik, ja in het heete Oosten tot een geheel boschaadjs opgroeit, in hetwelk de vogelen nestelen , en, eene fchuilplaats 'vinden kunnen. De heilzaamfte fchikkingen hebben een klein en on-  LEE R-V ERHAALEN. 59 onbc luidend bcginzel ; eerst in het vervolg vaa tijd wordt dérzelver waardij . openbaar, en haare nuttigheid, meer uitgebreid. Dus was het zelfs met het Christendom gelegen; in zijnen oorfprong wel onaanzienlijk en naauwiijks bemerkbaar; maarin 't vervolg wierd het de Godsdienst der grootfte en aanzienlijkfte volken. 6. Een klein ftuk zuurdeeg doordringt en doorzuurt het geheete deeg; eerst werkt het op het geen nabij is, cn vervolgens geduurig verder, tot de geheele klomp aan 't gisten geraakt, en doorzuurd is. Goede Iesfcn hebben eene ftille, ongemerkt verbeterende en levendmaakende kracht, in de harten der menfche». Maar even zoo zijn ook kwaade grondbcginfclen, en kwaade voorbeelden het verderf voor talrijke fchaaren van menfchen. 7- Wanneer visfehers hunne nette uitgeworpen, en eene groote menigte visfehen van allerhande foort opgehaald hebben, gaan zij aan den oever, cn  6a BIJBELSCHE en zonderen, eerst; het geen zij gevangen hebben; van eikanderen af. Alle eetbaare visfchen zamelen zij in een vat; maar het geen niet' deugt, werpen Zij weder in 't water. Zo lang wij leeven, leeven wij in eene mengeling van goede en kwaade menfchen. In eene andere waereid, zal eerst de afzondering kunnen gefchieden. 8. Aan een menschlijk lichaam zijn veele leden, die gezamenlijk één geheel uïtmaaken. De voet is niet minder een deel van dit geheel, dan de hand; het oor niet minder, dan het oog. Want indien het geheele lichaam uit oogen befcond, hoe zouden wij dan kunnen hooren? Of indien het zelve uit enkele ooren beftond, waarmede zouden wij rieken? Met groote wijsheid heeft dus de Schepper, ons lichaam uit verfcheidene leden eq werktuigen t'famen gefield; want indien de deelen van hetzelve éénerlei, en niet onderfcheiden waren , zoude het zeive tot de verrichtingen van een menschlijk lichaam , volftrekt ongefchikt zijn. Dus mag nu het oog niet zeggen tot dc hand: gij zijt nu£-  UEER-VERHAAL E ti. 6^ hnttcloos ; het hoofd mag tot de voeten niet fpreeken: gij zij* onnoodig: want alle leden van het lichaam hebben hunne onderscheidene nuttigheid, verrichten hunne eigene dïenften, enkomen eikanderen wederkeerig te hulpe. Wanneer een lid befchadigd of gewond is, gevoelen het alle de overigen; en wanneer het éérie verkwikt, gekoesterd, of op eene aargenaame wijze aangedaan wordt, neemeri ook alle de overigen daar aan deel. Met de menschlijké ffiaatfchappij is het even zo gelegen, als met het menschlijk lichaam. Dezelve beftaat uit onderfcheidene klasfen van leden, die gezamenlijk tot den welftand, en de goede orde van het geheel, het hunné bijdroegen. Sommigen heerfch.cn; anderen, dienen: fommiser onderiVSj. zen, anderen leeren; r>min'gcn arbeiden, cn verwerven zig iets op deeze. anderen op gecne wijze. Wanneer zij allen hunnen pÜclit doen. cn hun beroep waarnecmen, *ijn xij allen nuttig crj achtingwaardig. In dc(M rwainvc, cu voor het algemecne zoo voordeeli".e vcrCCiügiTig, lebben wij derhahen ook reden, om in dei» ncod cn in den weiftand van den anderen, vriendi'chnplijk, ceel te heemen. o. Een  62 BIJBELSCHE LEER-VERHAALEN. 9- Een verftandig man bouwt zijn huis, op eenen vasten en onbeweeglijken grond. Laaten nu vrij ftormwinden waaijen, ftortregcns nedervallen, en overftroomingen komen; het huis wankelt niet: want het'Haat op eenen vasten en onwankelbaaren grond. Maar de dwaas bouwt zijn huis op eenen losfen en zandigen grond; wanneer nu ftormwinden waaijen, ftortregens nedervallen en overftroomingen komen, wórdt het gefchud, uit eikanderen gerukt, en ftort eindelijk, tot fchrik van zijnen eigenaar, geheel omver. Wijsheid verfchaft de grootfte veiligheid; dwaasheid en ligtvaardigheid worden te fchande. B IJ-  B IJ B E L S C H E CE S CHI E D-VE RH AALE N.   GESCHIED - VERHAAL EN. 75 6. Fan Jezus naastbefiaanderü Hoe groot ook de eerbied voor Jezus ware, weiken Hij den menfchen door zijne wijsheid en deugd, cn bijzonder door zijne heerlijke daaden inboezemde, was het hun echter dikwijls aanitootclijk, dat zijne afkomst niet aanzienlijk, dat zijne moeder en overige maagfehap, niet rik en geëerd waren. Hier door wierden yeèlen, ten zijnen •opzichte, twijffelachtlg, en bewezen hem niet zo veele achting, als hij verdiende, om dat zij het dwaaze denkbeeld voedden, dat men zulke menfchen mogt verachten , welken van geringe geboorte, arm en onvermoogend zijn, om ten aanzien van het uiterlijke, opzien te verwekken. Jezus zelfs, fchaanide zich niet over zijne nederige afkomst cn maagfehap; maar hij ■ gaf duidelijk te yerftaan, dat het, volftrekt, geen voorrecht of verdienfte is, wanneer iemand voornaam? Ouders" en Vrienden heeft; maar dat ook de geen, die uit eerj veracht gedacht is yooitgefproten , daar door  $ SIJBELSCHË door niet verlaagd of vernederd wordt; indien hij voor het overige, een goed en nuttig mensch zij' Op zekeren dag, was hij" in eene zeer talrijke vergadering van menfchen , die hem ^aanhoorden. Hij fprak juist met veel nadruk en gezach, toen iemand hem in 't woord viel, en de tijding bracht, dat zijne moeder*, broeders en naastbeftaanderi buiten Honden, en begeerden met hem te fpreeken. ■ Mogelijk wilde men hem, door dit aanmelden befchaamen en verootmoedigen; of het was ten minfien te vreezen, dat veelen, welken hem, tot hier toe, met opmerkzaamheid hadden aangehoord, door het zien van zo gemeene en flecht ' gekleede menfchen, gelijk de naaste vrienden van Jezus waren, afgetrokken, en tot vreemde en verkeerde gedachten gebragt mogten worden. Jezus vondt dus goed, om 'er, voor dit maal geen acht op te flaan, noch in het gewichtig werk,' waar in hij thans bezig was, zich te laatèn ftooren „Hoe komt gij 'er toch toe, (fprak hij tot den < geenen, die hem zulks gezegd had,) „dat gij mij „juist nu deeze tijding brengt? Bij mijne tegenwoordige beroepsbezigheden, ftrekt zig mijne -., maagfehap veel verder uit, dan fiecfltf-tof dié „ iaeir  GES CHIED-VERHA ALEN". 7t ï, menfchen, welke met mij van dezelfde afkomst ,, zijn. Deezen die mij hier hooren en van mij lee„ren, zijn mijne naaste vrienden; (met deeze woorden wees hij voornaamlijk op zijne jongeren welken ook menfchen van nederigen ftaat en gering vermoogen waren,) „ en elk, die naar den wil „van God, mijnen Vader, leeft, is mijn naastbe„ftaande, en wordt van mij even zo zeer bemind, als „mijne moeder of zuster, mijn broeder of neef." 7- Jevis op de reize mar Samaria. Op hunne reizen tot het paaschfeest, of andere feesten , plagten de Jooden uit Galilea niet gaarne den weg te neemen, die door het Samaritaanfche land naar Jeruzalem liep; maar liever eenen omweg te maaken, om dat veele inwoon, ders van dat land, uit eenen bitteren Godsdienst haat, hun dikwijls een herbergzaam verblijf g» weigerd hadden. Toen nu Jezus zulk eene reize had begonnen / wilde hij eene proef neemen, of dezélven ook hem zo onvriendelijk zouden behan- de-  7"S ■BIJBELSCHE' delen. Hij zondt twee van zijne jongeren voojf uit, om in het naaste Samaritaanfche vlek, eene herberging voor hem te heitellen. De uitkomst toonde, dat zodanige voorzorge noodigwas; want de inwooners lieten hem dezelve volflrekt weigeren, zo dra zij hoorden, dat hij voornemens was tot het feest naar Jeruzalem te reizen. Zijne jongeren toonden zig hier over zeer gevoelig ; zij achtten hunnen Meester en Zig zeiven, door dit liefdeloos gedrag, ten hcogftcn beledigd, en befchimpt te zijn. Twee hunner drongen bij Jezus daar op aan , dat hij hun macht wilde geeven, om eene geftrenge en verfchriklijke wraak aan zulke liefdelooze en vijandig gezinde menfchen te neemen; zij wenschten, dat het geheele vlek van den blikzem getroffen, en een roof der vlammen mogt worden.. Jezus bemerkte hunne gedachten met misnoegen en afkeer: Is dit dan, (zeide hij) die goedertierene en zachtmoedige geest, die u behesrfchen, en in alle uwe woorden en daaden doorftraalen moet? En hoe weinig moet gij mij kennen, daar gij geene bedenking maakt, om iets zodanigs van mij te vergen! Neen, ik ben niet tot eenen bederver, maar tot eenen Zaligmaaker' der  GESCH'IED-VERHAALEN. 79 der menfchen beftemd; niet, om verwoesting en elende, maar om leven en vreugde rondsom mij te verfpreiden!" Hier op 2ett2.de hij zijne reize, zonder de minfte kwaadwilligheid tegens de Samaritaanen te toonen* langs eenen anderen wég, naar Jeruzalem, voort. 8. Van Maria en Martha. Jezus was altoos zeer welkom bij een klein huisgezin, het welk in Bethanien, digt bij Jeruzalem, woonde, en uit éénen man, en zijne twee zusters beftondt. 'De man heette Lazarus; de zusters Maria en Martha. Toen hij nu eens die huisgezin bezocht, toonde Martha zich buiten gemeen bezig en ijverig, om eenen niet geringen maaltijd voor hem te bereiden. Maria onderhielde zig ondertusfehen met Jezus, en hoorde zijne leerzaame gefprekken aan, geheel onbezorgd wegens het onthaal van eenen zo aangenaamen gast, gelijk Jezus was. Hij bemerkte deeze kommerlooze onverfchilligheid van zijne toehoorderesfe met gc- noe-  So BIJBELSCHE hóegen,, om dat zij hem hiér door, een bewijs gaf van haare vriendfchap en achting. En terwijl zij zig met belangrijker en gewigtiger gedachten bezig hieldt, betoonde intusfchen haare 'zuster Martha, zig zeer bezorgd omtrent de fpijze en den drank: want deeze dacht geheel anders over die zaak; zij meende veel lof te verdienen, om dat zij zoo werkzaam en huishoudelijk zig bewees. „ Heer, - (fprak zij, tot Jezus) wanneer niet alles in de beste orde toegaat, dan moet gij het mij niet kwalijk neemen; ik moet, gelijk gij ziet, alles alleen befchikken; maar indien gij mijne Zuster wilde gebieden mij te helpen, zoude gij beter bediend worden." Jezus verweet haar deeze ijdelheid, op de liefderijkfte en zachtmoedigfte wijze. Hij prees haare huishoudelijke zorgvuldigheid en dienstvaardigheid; maar der leergierigheid van Maria, gaf hij den voorrang. ,, Martha, (zeide hij) gij maakt u vee! moeite, en zijt zeer bekommerd, om ons rijkelijk te vergasten; maar één enkel gericht, één fchotel ware genoeg, om ons te verzadigen. Maria heeft ondertusfehen, onder veele gerichten, die hier te verkrijgen zijn, reeds, het beste voor zig uitgezocht, terwijl zij meer om het  GESCIIIED-VERHAALEN. 8t het voedzel voor den geest, dan om de zorge voor het lichaam bekommerd is; en in deeze zorge voor haaren geest, zal en durf ik haar niet ftooren. 9- Uitfpraak van Jezus over den twist, tusfchen twee broederen. Met zaaken, die hem niet aangingen, bemoeids Jezus zig niet; maar bij alle gelegenheden zocht hij leeringen van wijsheid en deugd, onder de menfchen bekender en beminlijker te maaken. Eens wendde zich een man tot hem, en deed hem dit verzoek: „ Heer, overreed toch mijnen broeder, dat hij mij het vaderlijk erfgoed niet onthoude, maar eene behoorlijke deeling met mij maake." Jezus antwoordde: „'Ik ben 'er niet toe gefield, om een richter onder u beiden te zijn, om erffenisfen te deelen, of, in 't geheel, zaaken, van deeze foort te vereffenen; wend u derhalven in dit geval, naar uwe wettige Overheid." ■—• Hier, waar hef geval plaats had, dat zelfs" lichaam-  Sz BIJBELSCHE fijke broeders over geld en goed verdeeld, en in een pleitgeding geraakt waren, nam Jezus , te rechter tijd, de gelegenheid waar, om' over de gierigheid, en derzei ver droevige uitwerkzelen, tc fpreeken:,, Wachtu, (fprakhij,) voor de gierigheid; niemand is daar door gelukkig, dat hij een groot vermoogen bezit: om te leeven, ja zelfs om vergenoegd te leeven, behoeft men gcenen overvloed. Maar wacht u ook, wanneer gij weinig hebt, voor pijnelijke zorgen wegens uwe nootdruft, en uw beflaan. Uw leven is een edeler goed, dan de middelen tot onderhoud noodig; en uw lichaam is een edeler goed, dan de kleederen, die het bedekken. Maar nu is het God, die u het leven en het lichaam gegeeven heeft; gij moogt dus hoopen, dat hij u ook die dingen, welken tot onderhoud van het leven, tot bedekking van het lichaam noodig zijn, en zelfs die van veel geringere waardij , ook niet ontzeggen zal. Tracht voor alle dingen haar de hoogere goederen, naar een wijs en deugdzaam hart; doch voor het overige, laat de voorzienigheid zorgen.". io. Var,  GES CHIED - VERH A A LEN. 85 de grootfte bedaardheid: ,,De handen en hei. aangezicht hebt gij zelf reeds gewasfchen; maar dit ontbreekt nog, dat ik u de voeten wasfche. Ik wil u door deeze handeling geenszins te kennen geeven, dat gij onreine, met zonden bevlekte menfchen zijt, neen, gij zijt reine, onfchuldige zielen, tot op éénen!" Hiermede doelde hij op den genen van zijne Discipelen, die hem, kort naderhand, aan zijne vijanden verkocht en overleverde. Toen hij hen nu allen gewasfchen had, kleedde hij zig weder aan, en zettede zig aan de tafel. En toen gaf hij hun van het geen hij gedaan had de volgende' verklaaring: ,, Gij befchouwt mij als uwen Leeraar en Heer; gij geeft mij deeze naamen , en dat met recht : want ik ben waarlijk uw Leeraar en Heer. Nogthans hebbe, ik mij niet gefchaamd, om u de voeten te wasfchen; eene verrichting, welke Leeraars cn Heeren anders hunnen leerlingen en knechten niet bewijzen, maar van deezen verwachten. Zegt nu zeiven, waar door ik u, fterker en levendiger dan door deeze zinnebeeldige handeling, aan uwen plicht herinneren en u leeren kon, hoe gij u jeF 3 gen*  85 BIJBELSCHE gens eikanderen behoort te gedragen? Gelijk ik mij vóór u thans vernederd hebbe, zo zijt gij riog veel meer fchuldig, u onder eikanderen en jegens uws gelijken altoos befcheiden, dienstvaardig en liefderijk te gedragen,'en allen hoogmoed, alle onbuigzaamheid en onvriendelijkheid te vermijden.' Dus hebbe ik u een voorbeeld willen geeven, naar het welk gij u gedraagen , en door het welk gij ïeéren zoudt, hoe gij, de een den anderen, bejeegenen, en met hoogachting en liefde dienfleq voorkomen moet." ,11. Van Judas. Die ééne, op wien Jezus, geheel in het vóór bij gaan, maar toch treffend genoeg gedoeld had, wanneer hij fprak: ,. Gij zijt allen rein en onfchuldig, tot op éénen;-" — deeze was Judas Iskariötb. Hij was even zo lang, als de overige jongeren, in de fchoole van Jezus, en door eene beflendige en nadere verkeering met hem verbonden geweest. Laags oogmerken hadden hem waar- fchijn-  92 BIJBELSCHE tea hem nog meer in het blind" vertrouwen op zich zeiven, zo dat hij zelfs zeide: ,, Eer zal ik alles met u lijden, ja liever wil ik fterven, dan loochenen, dat ik u toe behoore." En door deeze verklaaring wierden de overige jongeren , die niet'geringer, en niet minder moedig en getrouw, dan Petrus, wilden zijn, aangefpoord, om even zo te fpreeken. Toen Jezus , kort daar na , gegreepen en weggevoerd wierd, namen zij allen de vlucht. Petrus alléén volgde den hoop van gerichtsdienaars en krijgsknechten , die Jezus gegreepen hadden , van verre na, om-te zien, welk eene uitkomst deeze gebeurtenis hebben zoude. Jezus wierd in het Paleis van den Hoogenpriester geleid. Petrus kwam ook mede binnen, om dat een ander Jonger, naamlijk Johannes, die in dit Paleis beter bekend was, de vrijheid voor hem uitgewerkt had, om zich in de voorzaal te mogen begeeven , alwaar .de diens tb ooden bij een vuur te zamen waren. Naauwlijks trad hij nader bij, of eene dienstmaagd van het huis zeide hem, dat hij ook wel mede tot de partij van den gevangenen mogt behooren; maar Petrus verzekerde, dat hij tot hem geen  GESCriIED-VERHAALEN. 93 geen de minfte betrekking had. De dienstmaagd zag hem naderhand, toen hij bij 't vuur fiond, nog fcherper in 't gezicht, en zeide tot de omftanders: Deeze mensch is waarlijk één van 't gezelfchap van dien Jezus! Maar Petrus hieldt ftaande, dat dit zo niet ware. Ja dat hij hem niet eens kende. Ondertusfchen geraakte hij, door de herhaalde getuigenisfen van deeze dienstmaagd, in zodanige benaauwdheid en ontfteltenis, dat hij niet wist, of hij gaan, of blijven zoude. Hij ging, en op het buiten plein gekomen zijnde, wierd hij wederom bemerkt en gekend; men drong fterker op hem aan; men zeide, hem bij de gevangenneeming van Jezus voorzeker gezien te hebben ; en meende ook aan zijne taal te kunnen hooren, dat hij een Galileër was. Thans kwam hij in de uiterfte verlegenheid en verwarring; hij verzekerde en zwoer op het plechtigfte, dat hij in 't geheel niet begreep, wat men van hem hebben wilde; dat hij dien mensch, van wien gefproken wierd, in zijn leven niet gezien hadde. — Ondertusfchen was Jezus, na dat het gerichtlijk verhoor geëindigd was, uit het Paleis geleid. De morgen kwam; want juist kraaide de haan. Toeu zag  GES CHIED-VERHA ALEN. 05 Priesters ten zijnen opzichte wierden aangelegd, kon ook niet het minfte kwaad, met eenigen fchijn van waarheid, hem worden te last gelegd; zelfs niet door getuigen, die daartoe omgekocht waren. Ondertusfchen haastte zig de joodfche Raad, om hem, nog vóór het aanbreken van den dag, in de handen der hoogde Overheid , van den Stadhouder des Romeinfchen Keizers, over te leveren, op dat zulks het aanzien mogt verkrijgen, als of Jezus geenszins wegens zijne- leere gevangen genomen en ter dood gebracht wierd; maar om dat hij oproerigheden gelicht, en zich tegens den eenigen en rechtmaatigen Opperheer van het volk haddc aangekant. De Stadhouder, Pontius Pilatus, vond, wel is waar, deeze aanklachte geheel en al ongegrond , hoe naauwkeurig hij dezelve ook navorschte; hij was ook zeer geneigd, om den aangeklaagden vrij te fpreeken, en los te laaten. Maar de joodsfche Raadsheeren drongen zó fterk op hem aan, dat hij hunne begeerte inwilligde. Het gemeene volk betoonde ook niet meer de minfte toegenegenheid en hoogachting voor Jezus, toen hij, op eene zo hoonende wijze, in de macht van den heidenfehen Rechter gekomen was, en  GESCHIED-VERHAALEN. 103 fpeer of fpicts door de zijde, om volkomen zeker te zijn, dat alle kentekenen van het leven verdwenen waren. Indien Jezus nog niet dood ware geweest, zoude hij aan deeze wonde zijn geftorven: want dezelve had het hart geraakt, zo dat 'er bloed en water uitvloeide. Zijn affcheid uit de waereid, wierd door vreesverwekkende gebeurtenisfen in de natuur, plechtig bekend gemaakt. De Hemel wierd verduisterd , en de geheele landftreek door eene hevige aardbevinge gefchud ; de fteenrotzen rondom Scheurden, en borstten van eikanderen; de graven in de fteenrotzen openden zich , en de doode lichaamen verreezen; zelfs in den tempel te Jeruzalem , ontdekte men de uitwerkzelen van deeze verfchriklijke omkeeringen in de natuur. De romeinfche Hoofdman, die bij de geheele te recht Helling de wacht gehad, en alle bewijzen der onfchuld en bedaardheid, welke Jezus in zijne woorden en in zijn gedrag gegeeven ,* naauwkeurig opgemerkt had , riep vol verwondering uit: ,, Voorzeker is deeze overledene, een onberispelijk en vroom man geweest; een lieveling, een Zoon ,svan God!" G 4 Twee  104 BIJBELSCHE Twee vöorhaame en gegoede vrienden van Jezus, Jöfeph en Nikodemus, fielden 'er eene eere in om zijn lichaam ter aarde te beflellen. Zij deeden zulks; nog op den zelfden avond, met een zodanig toeftel en kosten, dat Jezus niet betaamlijker begraven had kunnen worden, indien hij ook één der aanzienlijkfte en rijkfte inwoonders van Jeruzalem, was geweest. 14. Jezus herleeft. Eerst, op den dag na Jezus dood, kwamen zijne, tot hier toe verftrooide Discipelen, hoewel in alle flüte, wederom bij eikanderen. Zij waren van gedachten „ dat zij zich nog geduurig moesten in acht neemen, op dat zij niet ontdekt en gevangen genomen mogten worden; want zij vreesden de vervolgingen der joodfche Overheid ; maar van Jezus verwachtten zij niets verder. Want offchoon hij dikwijls van eene herflelling in 't leven, welke hij te gemoet zag, met hun gefproken had; was echter dé uitkomst der zaaken thans zóó  107 II. Verhaalen uit de Geschiedenissen van het Oude Testament. i. '■ • Kaïn en Abel. De eerfte bewooneis van den aardbodem heetten Adam en Eva. Van hun Hammen alle overigs menfchen af, die ooit geleefd hebben, of nog leeven. De eerften hebben geene Ouders gehad, maar waren van God zelve voortgebracht, en oi> derhouden geworden , tot dat zij zo veel geleerd hadden, dat zij zich zeiven helpen konden. Hunne beide eerstgeboorenen heetten Kaïn cn Abel; en die zijn dus de eerfte menfchen kinderen, welken op aarde geleefd hebben. Dit huisgezin kende nog geene andere bezigheid, geen middel om zich het nood-  K>& BIJBELSCHE nooddruftig onderhoud te verfchafFen, dan dat zij de aarde bouwden en vee weidden. Deeze waren de oudfte, en tevens de noodzaak!ijkfte bedrijven der menfchen; want van boomvruchten en andere gewasfen moesten zij zich onderhouden, en met de vellen van fchaapen of geiten, moesten zij zich bekleeden. Kaïn en Abel waien dus ook, van de kindsheid af, hier toe opgeleid. Kaïn bouwde het veld, en Abel was een Schaapherder. — In deeze bezigheden, hadden zij beiden vreedzaam en gelukkig kunnen leeven: want hèt land, waar zij woonden, was groot genoeg, zo dat zij eikanderen niet in den weg waren. Maar Kaïn had ecu hart, dat niet vergenoegd kon zijn. Geduurig 'was hij gemelijk en verdrietig bij den arbeid; hij kon niet langè bij zijne Ouderen vertoeven, en ook niet verdraagen, dat zijn jongere broeder Abel bij hun zo bemind was. Want deeze wist, door zijn aanvallig voorkomen en door zijne nuttige vlijt, hunne geheele liefde te verwerven. Eens Betoonden de beide broeders aan God hunne dankbaarheid voor den zegen, welken Hij op'hunnen arbeid verleend had. Zulks deeden zij in imnne eenvoudigheid, gelijk zij dat van hunnen Va-  GÉSCHIED-VÉRHAALEtf. rep Vader geleerd hadden. Kaïn nam een gedeelte der vruchten, welken hij had ingezameld, en verbrandde dezelven, zo dat de rook daar van in de hoog-, te moest op klimmen ; Abel leide een uitgezocht vet ftuk van een jong lam, op 't vuur, en deed; insgelijks den rook ten hemel op rijzen. Hier' mede wilden zij aantoonen dat God alléén de gecver is van al het goede , dat tot hun nut groeide , en dat zij hem daar voor dankbaar' en gehoorzaam wilden zijn. Een zodanige Godsdienst wierd dan eene offerhande genoemd. Maar daar God niet op de uiterlijke daaden der menfchen , maar op hunne gedachten en neigingen ziet , zo kon hem de offerhande van Kaïn niet wel behagen , om dat dezelve met tegenzin, enkel uit gewoonte, of gedwongene gehoorzaamheid aaii de bevelen der ouderen , aangebracht wierd. Maar bet offer van den vroomen Abel behaagde Gode, dewijl hij het zelve met eene blijmoedige dankerkentenis , en met eene eerbiedige aandacht aanboodt. Aan beiden gaf God blijken, hoe hij hunne dankbetuigcn had opgenomen. Kaïn wierd vergramd , toen hij zag, dat zijne gaave veracht wierd. De fterkfte en vriendelijkfte vermaaningen c wa-  II0 BIJBELSC HE ■waren vruchteloos , en konden hem niet gerust {tellen. Hij vattede eenen bitteren haat op tegens zijnen broeder, en verbergde denzelven flechts zo lang, tot hij gelegenheid vondt, om dien te doen uitbarsten. Eens fprak hij tot zijnen broeder zeer vriendelijk: Laat ons een weinig in 't veld gaan. Abel, niets kwaads vreezende, gaat goeds moeds met hem. Maar toen Kaïn hem hier alléén had, viel hij, gelijk een woedend dier, op den onfchuldigen aan , en floeg hem zo , dat hij dood ter aarde neder ftortte. De Ouders hadden dit niet gezien; maar God ziet alles. En offchoon de broedermoorder in den beginne zo verftokt was, dat hij de daad wilde loochenen, echter ontwaakte eindelijk zijn gewesten. Hij had geen gerust oogenblik meer; het was hem geduurig, als of hij nog het gekerm hoorde van den ftervenden Abel; als of zijn bloedend, verbleekt lichaam vóór hem lag, of dat iemand achter hem ftond, en een ftuk hout opbeurde , om hem ook dood te ilaan. Waar hij eenen mensch, of ook een roofdier zag, vreesde hij , dat zij hem zouden vermoorden. Wat hij deed , deed hij met angst en ongerustheid: al zijn arbeid mislukte hem; daar was geene  GESCHIED-VE RH AAL EN. nf ne plaats op de wijde aarde , waar hij kon ver» toev.en. Vader en Moeder zag. hij nooit weder ; maar hij zwierf in wildernisfen om, die, vóór hein geen mensch bewoond had, en alle genoegens van het leven , waren voor hem verdwenen. Zo verfchriklijk zijn de ongerustheid, en de angst van een kwaad geweten. 2. Abraham en Lot. De eerfte menfchen wisten, dat God, de Schepper en Heer van alle dingen , maar één in getal is. Hij had zich zeiven hun duidelijk bekend gemaakt , en dus baden zij hem ook alléén aan. Maar allengskens namen onverftand en bijgeloovigheid onder hunne nakomelingen, de overhand. De godsdienftige kundigheden , welke hunne voorouderen gehad hadden , gingen verlooren ; de menfchen dachten in 't geheel niet meer aan God , maar baden de zon , de maan , de fterren en andere fchepfelen aan. En zo doende, zoude dan onder hen alle redelijke Godsdienst zijn uitgeftor- . - ven,  TI2 'B IJ B E L S C H E1 ven , indien niet God zelf een bijzonder huisgezin boven anderen», daar toe uitverkoren en bepaald 'had, om de noodzaaklijkfte kundigheden van Hem, welke den mensch alleenlijk deugdzaam en gelukkig kunnen maaken, te bewaaren en voort te planten.. De Stamvader van dit huisgezin was Abraham , en de Hebreeuwen of Israëliten , die in 't vervolg ook Jooden genoemd wierden , zijn dat volk, hetwelk van dit huisgezin afftamt, en waar door de kennis en de' aanbidding van den éënigen God, behouden en voortgeplant is; toen de overige volken der. aarde eene menigte van zelf gemaakte Goden dienden. Deeze Abraham was een vroom en gehoorzaam vriend van God; maar ook jegens andere menfchen gedroeg hij zich dienstvaardig, minzaam en infchiklijk. Hij leefde nog, of fchoon hij zeer rijk was, naar de wijze der oude waereid , als een Herder, of als de Vorst en eigenaar van veeIe herders en veel vee. Nu had hij eenen neef, 'die Lot heette, en in de nabuurfchap van Abraham, insgelijks, eene zodanige eenvoudige levenswijze leidde. Eens was 'er eèn verfchil ontftaan tusfchen de herders van deeze twee Mannen over < ■ de  GES CHIED-VERHA ALEN. II3 de grenspaalen van hunne weiden. De twist duurde eenen geruimen tijd, om dat geen van beide partijen de andere wilde toegeeven en wijken. Het ftohd te vreezen, dat zelfs de goede verftandhouding, en de vriendfchap tusfchen de twee Heeren, hier door geftoord zouden worden; en daar was geen derde Man, die dit kwaad had kunnen voorkomen, of een vergelijk treffen. Abraham was de oudfte; daarom had Lot behooren toe te geven, indien Abraham dat gewild had. Maar deeze was ook wijzer en infchiklijker; daarom bood hij het eerst de hand tot den vrede. Hij haatte allen twist en krakeelen, voor afl onder naastbeftaanden; hij fprak geen kwaad woord, beklaagde zich niet over het gedrag van Lots knechten, én verdedigde ook niet het gedrag van de zijnen. Veeleer deed hij voorllagen, hoe zij, op het gemaklijkfte, uit eikanderen komen; en in 't vervolg voor foortgelijke twistzaaken veilig wezen konden. Hij liet, uit liefde tot de eendracht, zijnen Neef de vrije keuze van de landftreek, waar hij in het toekomftige weiden wilde,- en was grootmoedig te vrede met het grond gebied, het geen Lot hem wilde laaten houden, Dus luidde II zijn  ÏI4- B IJ BEL.SC HE 'zijn voorftel: „Ei lieve! laat geen twist zijn „tusfchen mij en u, en tusfchen mijheen uwe ,, herders: wij zijn immers bloedverwanten! Het geheele land ftaat voor u open; gij kunt maar kiezen. Wilt gij ter linker hand uwe hutten »j en tenten opflaan, dan wil ik ter rechter hand; ,,en wilt gij ter rechter, dan wil ik ter linker ,,hand heen trekken." Nu verkoos Lot de beste ïandftrëek, die hij kon uitvinden; en fcheidde Tzich dus van zijnen edeldenkenden Oom. 3* Jofepk Abraham had eenen kleinzoon, die Jakob of Israël heette, en een Vader was van veele zoenen. Eén van dezelven, genaamd Jofeph, had de zwakheid, om al het kwaad, dat hij van zijne broeders zag of hoorde, bij zijnen Vader aan te brengen. Zij konden hem derhalven niet wél verdragen, en flooten hem, meest al, uit hunne bijéénkomftcn en vermaaken. Hier bij kwam, dat de Vader hem boven alle anderen beminde, en hem  GES CHIED-VERHA ALEN. n5 riem de fehpoijfte klederen gaf. En dewijl Jofeph eens in zijne eenvoudigheid verhaalde, gedroomd te hebben, dat hij met zijne broederen in het veld was gcwee;t, en dat hunne fchooven zich toen vóór de zijnen ter neder boogen ; en op eenen anderen tijd, dat het hem ware voorgekomen, als of de zon, de maan en elf Herren hem eere betoond hadden; werden zijne broeders vertoornd, en befchouwden zulks, als eenen voor hun zeer beledigenden hoogmoed. Zij hadden dus, op zijn best, over den droomer, gelijk zij hem, al fpottende, noemden, kunnen lachen; maar, 't geen alles te boven ging, zijwierden hem dood vijandig. Eens waren zij uit gegaan, om zich vrolijk te maaken , terwijl de Vader dacht, dat zij in het veld waren bij hunnen arbeid. Ondertusfchen zondt 'hij hun Jofeph achter na, om te zien, waar zij waren en wat zij deeden. Jofeph vondt hen niet ter plaatze, waar zij hadden moeten zijn. Een. vreemdeling, die hem ontmoette, gaf hem tijding, waar hij hen zoude vinden. Toen zij hem daarop zagen aankomen, verfchrikten en ergerden zij zich zodanig hier over, dat zij uitriepen: die gchaate droomer! II 2 daar  122 BIJBELSCHE gekerm, toen hij verkocht zoude worden! Nuilrafti God ons, om dat wij onzen broeder om 't leven gebracht hebben ! Jofeph hoorde alle deeze woorden mede aan; dan zij geloofden, dat hij dezelven niet verftond. Hier oP verreisden zij met eenen grooten voorraad van koorn; doch t' huis komende, vonden zij, met verwondering, in hunne zakken al het geld, het welk zij in Egijpten voor het koorn betaald hadden. Jofeph had het zelve ongemerkt, in de zakken weder laatcn fteeken. He gekochte voorraad was wei dra verteerd ; zij zouden dus cp nieuw naar het Koornland reizen. Dat Benjamin mede ginge , wiide de Vader volftrekt niet dulden; maar zij wilden zonder Benjamin niet gaan, om dat, gelijk zij zeiden, die groote Heer in Egijpten het hun zo fterk had vermaand, en gezegd, dat zij hem niet weder onder de oogen moesten komen, indien zij hunnen jongflen broeder niet mede brachten; zij zouden dus, noch Simeon kunnen uitlosfen , noch het gevaar van eenen vreeslijken hongersnood afwenden; indien hun Vader in zijne weigering volhardde. Ruben en Juda beloofden met eenen eed, en wilden'er zelfs borg voor ftaan, met hun leven, en met hun-  128 BIJBELSCHE zeer gefchikt1 was voor de veeteelt. Jofeph ver» zorgde hun met al het geen zij behoefden. Jakob leefde nog zeventien jaaren, en liet eene talrijke nakomelingfchap na in den besten welftand. 4- Mozes. Jakobs nakomelingen vermeerderden , binnen den tijd van twee honderd jaaren, zodanig, en wierden een zo talrijk volk, dat zelfs de Egijptenaars bange wierden, dat zij hun te machtig mogten worden, en eenen opftand veröorzaaken. Men behandelde hen derhalven, na dat Jofeph lang vergeeten was, ten uiterften hard; men belastte hen met zwaare dienden en fchattingen; ja men liet derzelver zoontjens, zo dra zij ter waereid kwamen, vermoorden, op dat het aangroeien van dit volk belet, — en het zelve op die wijze geheel uitgeroeid mogt worden. Hun toeftand was dus nog veel beklagenswaardiger, dan in onze tijden en landen, de toeftand hunner nakomelingen, de Jooden, is. Ondertusfchen wilden alle ver-  138 BIJBELSCHE 7- David en Nathan. David kan ons leercn , hoe verleidelijk en gevaarlijk een luisterrijk geluk , cn het bezit van groote macht en rijkdommen is , zelfs voor de deugdzaamste menfchen. Hij bleef niet altoos de vroome en edelmoedige man; maar misbruikte wel eens zijne macht, ter voldoening van zijne kwaade begeertens; ja hij handelde wreed en op eene laage wijze. In den koelen avondftond van eenen heeten Zomerfchen dag, wandelde hij, eenzaam, op het platte dak van zijn Paleis, en vermaakte zich met het fchoone uitzicht op de ftad, en de omliggende landftreek. Eene Vrouw van uitmuntende fchoonheid baadde zich , juist in het binnenhof, van een nabij gelegen huis. De Koning zag het, en kon de oogen niet van haar af wenden. Zij heette Bathfeba , en was de Vrouw van een' edel' krijgsman , die toen juist niet t'huis was, dewijl hij in den dienst van David, eenen veldtocht bijwoonde. Zo veel te minder was het moei-  GES CHIED-VERHA ALEN. 139 moeilijk . of gevaarlijk voor den Koning , om de Vrouw te verleiden. Maar, om dezelve voor altoos te bezitten, hielp hij haaren man eerst, op eene recht verraderlijke wijze, van kant. Hij liet hem uit het leger komen , bejegende hem zeer heusch en vriendelijk ; maar zondt hem aan den opperften Veldheer te rug, met eenen brief van den volgenden inhoud: „Men ftelle Urias, (dus heette de man) op den gevaarlijkften post, en vóór den vijand bloot, op dat hij omkome." — Het naaste treffen liep ongelukkig af; maar de Koning vertroostte zich over het verlies van zo veele wakkere mannen, zeer gemaklijk, toen hij hoorde, dat ook Urias was dood gefchoten. Hij nam toen Bathfeba tot zich. Al dit onrecht was geheel in Itilte gepleegd. Geen mensch fcheen 'er iets van te wecten. Maar Nathan, een eerwaardig en wijs. man, die veel bij den Koning vermocht, ging tot hem, en verhaalde de volgende gefchiedenis: In zekere Stad woonden twee mannen, een rijke cn een arme. De rijke had groote kudden van fchaapen en runderen; de arme had niets, dan één-eenig lam. Dit had hij gekocht cn voedde het op; het at uit des  GESCHIED-VERHAALEN. 147- vec'e kinderen, het welk, insgelijks, als een bij. zonder geluk , en als een voornaarnen zegen van God , wierd aangemerkt. Maar zijn grootfle roem was, een vroom en onbcfproken man te wezen die met waarheid van zig zeggen kon: ,, Ik was een vijand van ijdeiheid, en fcliawde elk bedrog; geen knecht, geene dienstmaagd kon zich over mij beklagen; mijn huis ftond voor eiken vreemdeling open ; geen bedroefde ging ongetroost van mij weg; ik kleedde den naakten, en fp ijsde den hongerigen ; ik was het oog van den blinden, en de voet van den lammen ; een Vader der Weezen , en een verzorger der Weeuwen ; nooit fprak ik tot het goud: Gij zijt mijn troost, nooit maakte mijn rijkdom mij hoogmoedig; het was mij geene vreugde, wanneer het mijnen vijand kwaiijk ging; men zal mij geene valfche ftrecken kunnen na geeven , welken in 't verborgene door mij bedreven zijn!" Maar deeze edele en gelukkige man beleefde,' op éénen tijM, zo veele en zwaare ongelukken , welke zelfs den onvertzaagdften moed zoude hebben doen wankelen. Eén van zijne knechten kwam verfclirikt van het veld , en bracht de tijding : , K 2 Eene  ri8 B IJ B E L S C H E Eene bende ftruikroovers is op uwe runderen en ezels aangevallen, en heeft ze allen weg genomen; de knechten, die bij de'kudde waren, zijn te zaïnen vennoord , en naauwlijks ben ik , de eenige die overgebleven is, het nog ontlöopen , om u deeze boodfchap te brengen." Kort daar op kwam weder een boode , en maakte bekend : ,,Een vreeslijk onweder heeft uwe kudden van fchaapen , en alle herders , die bij dezelven waren, gedood." Vervolgens nog één, die berichtte: Eene vijandlijke bende -omringelde , van drie verfche-idene zijden , onze kameelen , dreef dezelven weg , en doodde alle de knechten , die iade weide waren." Maar eindelijk ontfing Jobzelfs de tijding , dat eene hevige rukwind het huis van zijnen Zoon, om ver geworpen hadde ", cn dat alle zijne Zoonen en Dogters , die juist in dit huis te zamen waren geweest, 'onder deszelfs puinhoopen begraven waren. Dit ongeluk ging hem, onder allen, het meest-ter harte. Vol ontfteltenis fprong hij op , fcheurde zijn kleed van elkanderèh , trok zich de hairen uit het hoofd, en wierp zich neder op de aarde. Doch riet aandenken aan God, maakte hem, weder bet - daard  GESCHIED-VERHAALEN. i5t en in de hoope op deszelfs rechtvaardigheid, en goedertierenheid. Eindelijk rechtvaardigde God den vroomen kruisdrager, in de oogen van zijne verkeerdelijk oordeelende vrienden. Zij moesten bekennen, dat zelfs de hardfte fchikkingen der Voorzienigheid, niet altijd voor ftraffen te houden zijn, en dat dezelve, onder de wijze beftiering van den Regeerder aller dingen , ook de beste en onfchuldigfte menfchen kunnen treffen. Na een lang en zwaar lijden wierd het' met Job beter; hij wierd gezond. Binnen korten tijd, verkreeg hij alles weder, het geen hem ontroofd was. Ja, zijn nieuwe welfland en rijkdom wierden noggrooter, dan de voorgaande. Ook de verloorene Kinderen, werden hem door anderen vergoed. Hij leefde zo lang , dat hij nog Kinderen van zijne Kindskind deren zag. EINDE. K 4 IN  fcjffi INHOUD. Ecr/ïc Afdceling. BIJBELSCHE LEER-VERHA ALE N. 1. Het Zaad. Bladz. n 2. De twee ongelijke Broederen. 13 3. De kwaade Huishouder. 14 4. Het verlooren Schaap. 15 5. Het onvoltooide Gebouw. . 16 6. Het onkruid onder de Tarwe. 17 7. De onvruchtbiare Vijgenboom. - 18 8. De Richter en de Weduwe. 19 9. De hoogmoedige rijke Man. 21 10. De onbarmhartige Dienstknecht. 22 11. De arbeiders in den Wijnberg. 24 12. De medelijdende Samaritaan. 27 13. Hbt Koninglijk Vreugdêmaal. 29 14. De onrechtvaardige, maar fchrandere Rentmeester. 31 £5. De onberaaden Zoon. 34 16. De  INHOUD. 153 -16. De aanvertrouwde Geldfommen. Bladz. 39 17. De tien Maagden. 43 18. De rijke, en de arme Man. 45 19. De twee bidden len. 48 20. De trouwlooze Pachters. 51 21. De fchat cn de pacrei. 54 2,2. Gedenkfpreuken uit het gemeene leven. 56 Tweede, Jfdeeling. BIJBELSCHE GESCHIED-VERHAALEN. ' I. Verhaakn uit de Gefchiedenis van Jezus. 1. Eene gefchiedenis uit Jezus jongelingfchap. Bladz. 65 2. Van Johannes den Dooper. 67 3. De Opwekking van eenen ontflaapene Jongeling. M 7o 4. Jezus de Kindervriend. 72 5. Een Soortgelijk verhaal. > 73 6. Van Jezus naastbeftaanden. 75 7. Jezus op de reize naar Samaria. 77 K 5 8. Van  •gij dc Uitgevers van dit Werkjen, is ook tc bekoomen: Zlnfpeetende Gedichtjes , op de geestige Printjes, ge-etsc door Pkjtbr de Mare, na de Teekenmgen van Meuiffrouw Christina Chalon, berustende in de Verzameling van den kunstbevorderenden Hcere H. A. Dlrcrts, berijmt door J. le Franco van BerkheiJ, M. D. In gr 8vo. Met een aantal Plaaten, welke onder anderen ar beelden : Eene zittende en eene Jlaande Moeder met liane Kindertjes — een Jongske > dat zijn Zusje m eenen Rolvazen voorttrekt ■— twee Kindertjes met een Hansworstje — drie Meisjes met haar Popje ■ een Boertje aan de Karnton - een Vrouwtje dat eene Ion boent . . een Moeder, die haar Kindje zal laten drinken ■—• een rokend Biertje ,i dwars op den Stotl leuierenae — een verndegt Boertje zittende ingedagten •— een Bontje Innende op zjn Stok, en tegen over hem, een pratend frrouwt]e een pratend Be je en Bcstevaar —» een Vader die zjn Zoontje teert hoeplen — een Moeder die haar Kindje draagt een Vrouwtje met een 'ffmeshe aan de hand ,• en een Mannetje met een Meisje ■'aan den Leiband — een V;mwtje en een Man die Uk een K'nd dragen, en een aan de htmd beulen houden —• ten Moeder met vier Kinderen, die ze aan/preekt —tw-e Vrouwtjes zdmen pratende, de eene met een Kindie in de lange Rokken, de andere met twee oma Meines twee praatende Vrouwtjes met haare A-n- een Kiwler Schooltje ' twee Kindertjes die met de Pop fpeelen ■—■ een Moeder in een Binnenhuis met haare Kinderen —• een Vrouw in de deur met een Kind aan den Leiband. De Vader voor de deur zittend* met twee Kinderen, in den trant van A. v. Ultaue. De Prijs is . • Eenige Exempl. op best Papier, met eerfte afdrukken der Plaaten. . • ƒ3:5-- Èea-  Eenvoudig Onderwijs in den Godsdienst voor Kinderen ; door J. G. Ro;;ekijl,er. ult °7t Hoogduitïch. In 8vo, op Scbrijfpapter gedrukt, en me een zeer fraai 1 itelvignet verlierd, a ,<; St ,,V • Inhoudende de volgende Hoofudselfn als Jl het goede komt van God; God weet alles; God kan alles doen Wt Hij wil; Kindets moeten hunne Ouders lief hebben en hun gehoorzaam zjn; Hebt uwen naasten tef, als u zeiven; Wacht u voor dieven, bedrogen I leugen; Zijt nederig en befcheiden; De.verfcheidenlmd, der landen m leevmswjzen onder de menfchen, is eene GodljKefchikK-ng. die wij dankbaar ertennen \noetenZyt vergenoegd en leert vlijtig ; Z it vreedelievcnd en toegeevend; Hebt uwe vjanden lief; Dra ,gt zorg voor uwe gezondheid; Onze ziel is onjlerfljk; §Er :s be'oo tnng en vergelding na dit leeven te wachten; hts uil de gejekedemsjevan Jezus; Jezus is onze Feriosfer en onze Heer; De zonde maakt onsongelukkig; H Geloof in Jezus zaligt ons; Waar geloof en egte feugd, zijn onafjcheidbaar; Jezus is onze voorganger en onsvoorbeeld; Dejiijbel is het Boek van den Godsdienst der Kristenen ; Zedenkundige Lesien, voor Jongelingen, door 1 J- Kf:™ER- u;t het Hoogduitsch. In 8vo. Op Schrijfpapier gedrukt a ƒ i : 2 : . Dit f aa;.e Werkjen, bevat drie Afdeelfnoen, handelende de eerfte: over de natuurlijke gefieldheid des Ughaams; de tweede: over de befchaaving des Ferflands; en dê derde: over de befchaaving des Harten. Aanleiding tot eene onverftandige Opvoeding der Kinderen door C. G. SalzmaV Volgen! den ; Titelvignet, a ƒ i : 5 : _ „ de zo verdien(lejijke Schrvjver tast m dit Werk op eenen ichertzenden toon; maar tevens oP eene wijze, die zeer veel nadenken bt, alle Ouders behoort te veroorzaak Ken, de gebreken der Opvoeding aan; zijnde dit Werk-  Werk'e ö vér waardig, bij de overige nuttige Gefchrifteh van dien beroemden Man, geplaatst ce worden." Qresies éh Hermions, of de Kracht der edele en zuivere Liefde , door den beroemden Düsoh, (Schrijver der Zedelijke Brieven, ter vei betering van het hart.) Uit het Hoogduitsch. Met een Voorbericht van Mr. Ruijxvis 1'eith. In groot 8vo. / • ■ f2:10:- Llet zelfde Werk, op best zwaar Schrijfmed. / 3:15:- Nagelaaten Schriften , van Margaretha Klopstock. Uit het Hoogduitsch. In 8vo. zeer zindelijk op' zwaar Postpapier gedrukt-, en met eene keurige afbeeld:ng der Begraafplaats van Klopstock verfierd, aƒ2 : 4 : - Inhoudende, behalven eene Inleiding van den grooten Klopstock- zei ven. 'I. Fragmenten van Brieven tusfehen Klopstock en zijne Huisvrouw gêwisfeld, géduurende haare laatfte ' zwangerheid, toen zij twee maanden van elkanderen afweezend waren. Op deeze Fragmenten volgen eenige Uittreksels, uit briefen van Klopstocks Vrienden, en twee van hem zeiven, betreffende, den dood van zijne Vróuw. II. Brieven van Overledenen aan Levenden. Zijnde tien alleruitmuntendfte brieven, wordende met eenen treffende brief van Klopstock zeiven aan ziine verheerlijkte Echt-, genoote, beflooten. III. De dood van Abel, een Treurfpel. IV. Twee Geestelijke Gezangen, en V. Fragment van een Gefprek. Grondbeginselen der Menschkunde, door Mr. G. van der Voort, Hoogleeraar in de Wijsbegeerte aan 's hands Univerfteit te Groningen. Twee Deelen. In groot Svo. . . ƒ2:4:- Het zelfde Werk, op best zwaar Schrijfmed./ 3 : 8 : - Wijs- .  WijSgeerige Verhandelingen., Vertaald en Ujêen »è■zameld, door Mr. G. van der Voort. In Kroot 8vo. a 18 Stuiv. Inhoudende: i) Proeve eenir Verhandeling over de beöordeeling der Vatbaarheden 'don C. Garve. 2) Tets tot bevordering der Kennis en verbetering van het Menjchel'jke Hart. Èen Fragment. 3) Over het JVenfchen. Nederduttfcbe Spraakkonst, ten dienfle der Nederlandjehc Taaibeminnaars. Uit de Werken der beste SchrijVéren en der beroemdfte Dichteren zaamen gefce'd , door E. Zeijdelaar, KostfcJwolïtouaer te Weesp. In groot 8vo. . . ƒ1:16:- Kinderpligt en Zinnebeelden, door J. Hazeu , Cz. In 8vo. Tweede Druk. Met Plaaten. ƒ 2: 4:- Lecrzaame Gefprekjens ; of de Vlijt der Kinderen opgewekt, door J. Haz^u, C.Zoon. In 8vö. Vierde Druk. Met 10 keurige Plaatjens. 12 Stuiv. Het Leezen gemaklijk gemaakt, voor Kinderen die in de Spelling eenigzints gevorderd zijn, door J. Hazeu, C.Zoon. In 8vo. Vierde Druk, a 4 St. Volks-Liedjcns, uitgegeven'door de Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen. Vier Stukjehs. Met vier-en-twintig fraaije Plaaten. In 8to. ƒ 2:16:- Palmbladen, of uitgelezene Oosterfche Vertellingen, door den-beroemden J. G. Herder. Uit het Hoogduitsch. In 8vo. k 18 St. Inhoudende onder anderen: de, hongerige Arabier; de gierige Koopman van Bagdad; de ongelukkige Pijljchmt; de fchrandere R:gter; de vier gouden Kogels; de Meloen; 'hst wste Eiland; de goedaartige Princesfen; het paar Pantoffels; enz. enz. De Vooroee'en van eene goede Opvoeding; refchetst in het Leven van Clitander. In £\o. è  & ii St. Een Werkje, 't welk op een treffende w'js, deugd cn ondeugd, Jchetst; •— en Jongelingen en jonge Dochters leert, welke verleidingen 'er plaats kunnen heftben; .om hen van eene deugdzaame opvoeding, af te trekken; maar ook teffens de hulpmiddelen doet zien, om hen tot de voorige deugden te rug te brengen. De Stichtelijke en keurige NagelAtene Gedichten, van wijlen den Go Ivrucbtigen Leeraar J. van N u ij s s e n ü O 8 o, in leven Predikant te Geertrwdenherg. In groot 8vo. zeer fraai gedrukt, en ruim 200 bladzijden groot, beftaande in B:jbel-, Zede- en Mengeldichten, te zamen Zeventig \rx getal. In dezen fraaijen Bondel vind men onderanderen: Gedachten over 's Hollands verzoekingen; da Lofzang der Eng-len en verheerlijkte Menfchen bij 's Heilands Geboorte; de Verloren Zoon, alleenfpraak; de juichend» Maria na de opwekking van Lazarus; God is Liefde; de Godsdienst; de Op-oeding der Jeugd ten moesten nutte van, Nederland ; Gods befleUing geëerbiedigd; aan nvjnen Geest; Zangbede om Zingenslust; Zielsu'tgangen Haar Jezus ; Vertrouwen in Noodon; Machte in Zwakheid; om. licht in puisternisje ; Heilige Gelatenheid:; do Heiland alleen geliefd; Strijdbede; Hcmclfche Weltevredenheid; Avondgedachte, enz. enz. De Prijs is op ordinair papier 12 Stuiv. eh op best zwaar Schrijfpapier 16 Stuivers. Ve r h a nt) è t. in c, t.n , gedaan in do Maatfchappij'; Felix Mcritis, te Amfleldam, rfw P. Zweert's, Med. DoOl. In groot Svo. a ƒ 1 : 14 : - In de eerfte dezer Verhandel ingen , onderzoekt de Schrijver, of de mensch van natuur een vleeschëetend Schcpzel zij, dan niet. De tweede Verhandeling, ' gaat over de noodzaaklijkhèid van 's menfchen, dood , uit deszelfs Lighaamsgeftel afgeleid. Voorts word dit werk gefloten, met eenige zeer aanmerkelijke waarnemingen , wegens de gelukkige uitwerkingen der Electriciteit, in zwaare Verlammingen en hevige Stuiptrekkingen. De  . ^ V Bij de Uitgeevers dezes, is-ook thans *0 ^ van de Pers gekoomeii:. ^ jf' VADERLANDSCHE ^ 5.K INDER VREUG D,^ ^ %g ^ VERTOOND IN AGT KUNSTPLAATEN, ttj MET TOEPASSELIJKE ^ f GEDICHTJES,, | ^ INHOUDENDE; *|1 * I. De Nieuwjaars-Sag. ^ II. Drie-eoningen-avond., %\ £ III.. Vasten-avomd. ^ J* IV. Paasschen. % V. Pinkster.. ^ £ VI. Kermis. ^ * VIL Sint Maarten. | en |£ jjfviH. Sint Nikolaas.. ^ % De Prijs van dit vrolijk en alleraange- * naamst W&rkjen voor de Jeugd, is V £ is. Stuivers.. J&jjj   UITGEZOGTE BIJI3ELSCHE VERHAALEN, tot een Leesboek voor de Jeugd. . Uit het Hoogduitsch. Te amsterdam, bi} KNIJPER en van VLIET. m d c c x c iv.   VOORREDEN VAN DEN SCHRIJVER. Van de keuze, welke ik, omwent deeze Bijbelfche Verhaalen voor de Jeugd, gedaan hebbe, kan en moet ik rekertfchap geeyen. De gewoons Leerboeken yan deeze foort beginnen met de Gefchiedenis van de Schepping, en eindigen met de Verwoesting van Jeruzalem. Hoe veel moet 'er dan gelezen worden, Jlechts om gelezen te zijn! Maar, daar hier eene keuze lot een bepaald oogmerk gedaan zoude worden, meende ik de gelijkenisfen , of Zinnebeelden , onder welken Jezus zulke heerlijke Zedenlesfcn voordroeg, niet te moogen voorbijgaan, maar dezelyen, onder den tijtel van Leer-verhaalen, de eerjle plaats te moeten inruimen. Allen zijn, wd is waar, tot ons oogmerk niet even A 3 goed  VI goed gefchikt; fommigen zijn, zonder kennis van de plaat ze, van de volksgevoelens, en van de zeeden van dien tijd, thans niet meer algemeen verjlaanhaar en leerzaam, en zij verliezen door ophelderende aanmerkingen altoos iets yan hunne duidelijkheid en bevalligheid, gelijk, Hf voorbeeld, de Gcfchiedenisfen van den barmhariigtn Samaritaan, van de tien Maagden , van den Pharifeeuw en Tollenaar, van den rijken en armen man, enz. Ondertusfchen is deeze foort van yerhaalen, reeds op zig zelve, Veel gefchikter, dan de Efopifche Fabelen, om de gemoederen der Kinderen goede les/en in te loezemen; dezelve heeft meer waarheid en deftigheid. En het is nog eene bijzondere aan* prijzing voor die Lccrverhaalen , welken hier mede gedeeld zijn , dat de wijze Leeractr dezelve, eigenlijk en bepaald, voor zulke LeerHngen bejlcmde, die nog Kinderen in hunne, , ' -. ziels-  VH zielsvermoogens en kundigheden waren. Zeer weinigen van zijne gelijkenis/en zal men derhalven hier misfen; dezulken zijn Jlechts weg gelaaten, welken eene al te omjlandige inleidinge en yerklaaringe zouden yereischt hebben. Sommige Gedenk - Spreuken , in gelijkenis/en uit de dagelijkfche ondervinding ingekleed, en meestal uit den 7iwnd van Jezus voortgekomen, zijn mede hier bij gevoegd; uit elk deczer gelijkenisfen zal zeer gemaklijk eene kleine Gefchiedenis, in de manier van de voorgaande gevormd , kunnen worden, indien 'er de Kinderen vermaak in vinden. Dan volgen ,de Gefchied-Verhaaleu, welken meest uit het leven van Jezus, maar allen, volgens den regel van verjlaanbaarheid en nuttigheid voor Kinderen, zijn uitgekozen. Van Wonder-gebeurtenisfcn zal 'er weinig voorkomen, juist om dat deselven voor de Jeugd, welke omA 4 irent  vni trent het oogmerk en de Qdde betaamlijkheid van dezelve, eerst in het vervolg, onderricht moet worden, niet gefchikt zijn], en, met onvoorzichtigheid verhaald, bij gebrek van begrip, nadeelig zijn. Aan elke dcezer gefchiedenisfen, Zceden-lesfcn le hegten, was onnoodig: de volle indruk, welken eene Gcfchiedcnis maakt, is meer waardig ; dan nog zo yeele gevolgtrekkingen uit dezelve; en een ver/landig Leer aar zal het gebrek, welk hier fchijnt plaats te hebben, wel weeten te vervullen. Wat den flijl betreft, waar van ik mij in deeze verhaahn bediend hebbe, daaromtrent verwachte ik eenigzins het verwijt, dat ik de rechte Kinder* taal niet altoos getroffen hebbe: maar ik wil wel bekennen, dat mij dit verwijt juist de minjle bekommernis yeröorzaakm zal. 'Er is vól ft rekt geen boek van eenen crnjligen en leerzaamen in-  UITGEZOGTE BIJBELSCHE VERHAALEN. Leer-verhaalen. i. *4 Het Zaad. Een Landman ging naar 't veld, om hertelling omtrent zijnen akker te maaken. Terwijl hij het Zaad uitftrooide, viel een gedeelte van hetzelve op den Landweg, en wierd van de Vogelen gegeten, of door de voetgangers vertreden. Andere Zaadkorrels vielen op Plaatfen, waar de grond fteenSclitig, of te weinig met aarde bedekt was. Deezen gingen wel fchielijk op, maar zo dra 'er de middagzon op fcheen, verdroogden de plantjens, om dat ze niet diep genoeg lagen en te weinig vogt hadden. Nog andere Zaadkorrels vielen ia  it BIJBELSCHE in eenen grond, in welken de wortels van doornen te vinden waren. Dewijl na. de doornen fchielijker opkwamen, kon het Zaad ook hier niet opgaan. Slechts dat Zaad, 't welk eenen zuiveren grond, en eenen wél bereiden akker aantrof, ging weeldrig op, en vermenigvuldigde dertig- en zestig- en honderdvouwdig. Even zo verfchillend zijn ook de uitwerkzelen yan goede leeringen onder -de menfchen. Daar zijn ligtvaardige gemoederen, die in enkel vreemde gedachten verftrooid raaken, en nooit opmerk; zaam kunnen wezen. Anderen zijn nog'niet ge-'« hoeg voorbereid, om met nut iets goeds te leeren: zij bevatten het wel, maar zij onthouden het niet: zij ontfangen ligtelijk goede indrukzelen; maar laaten dezelve ook even zo ligt weder vaaren. Nog erger is het, wanneer allerhande ondeugden en kwaade neigingen reeds ingeworteld zijn, welke alle goede indrukzelen van waarheid en deugd verhinderen. Alleenlijk in bedaarde en goedaartige gemoedieren kan het onderwijs wortelen fchieteu, en rijke vruchten voortbrengen. 2. De  LEER-VERHAALEN. 1-3 2. De twee ongelijke Broederen. ': Een Vader had twee ZoonCn. Beiden gaf hij het bevél: gaat in den hof, en wiedt het onkruid: uit. De oudfte zeide: Vader! ik zal terftond beeri gaan. Maar hij ging niet heen. De jongfte had '.er eerst geen' zin in; maar hij bedagt zig, en ging heen. De Vader zeide naderhand: de jongfte is toch de beste; hij verbetert zijne fouten: maar da oudfte wil flechts behagen en beter fchijnen, dan hij werkelijk is. & & §• Niet het belooven, maar het doen is een blijk van gehoorzaamheid. Wie iets goeds onderneemt moet het ook uitvoeren; en wel zonder uitftel, om niet door vreemde zaaken verftrooid, en van zijn voornemen afgetrokken te worden. 3- De  JS4? BIJBELSCHE 3- De kwaade Huishouder. Zeker Heer, die veele dienstboden had, deed eene verre reize, terwijl hij de zorge van zijns huishouding aan zijnen huishouder geheel- toevertrouwde. Dan de huishouder nam zijne zaaken Hecht waar, en naar maate de Heer vertoefde, urierd hij des te geruster en zorgelozer. Somtijds was hij dronken , fomtijds floeg hij de overigs dienstbooden, en dacht geduurig: Wie weet, hoe lang de Heer nog uitblijft! Wie weet, of hij gaheel wel eens wederkomt! Maar eindelijk kwam de Heer geheel onverwachts terug, en vond, hoe trouwloos en ongehoorzaam zijn huishouder ge- ' handeld had. Hier op ontzettede hij hem van zijn ampt, ftiet hem ten huize uit, en liet hem in eene duistere gevangenis werpen. # De reden, waarom veele menfehon hun beroep niet getrouw waarneemen, is veel al deeze, om dat  LEE R-V ERHAALER i$ dat zij hunne bezigheden, van den eenen dag tot den anderen, uittellen, en denken: Het heeft nog tijd! Hier door worden zij eerst ongeregeld, vervolgens onverfchillig, en op het laatst verdrietig omtrent alles, wat hun beroep vereischt. Er» om zig van dit verdriet te ontlasten, vervallen zij dikwijls tot de laagfte en verfoeilijkfte bedrijven. 4- Het verkoren Schaap. Een Herder had honderd Schaapen. Eén van dezelven liep van den hoop af, en verdwaalde. Dit veroorzaakte den goeden herder eene groote ongerustheid. Htj zocht hetzelve met de grootfte moeite, en wilde niet eer rusten, tot hij het gevonden had. Eindelijk vond hij het, en toen was zijne vreugde nog grooter, dan zijne voorige droefheid. Hij riep zijne buuren en fpoorde hen aan, om in zijne vreugde' deel te neemen. Wenscht mij geluk, (fprak hij,) mijn Schaap is 'er weder! Ik had het bijkans voor verlooren gehouden; maar nu hebbs ik het weder gevonden. Goe-  16 "B'IJB E L S C H E Goederen, welken wij eenen tijd lang moeten misfen, en daarna weder verkrijgen, geeven ons een grooter genoegen, dan de zulken, die wij geduurig bezitten. Door het verlies leeren wij hen eerst recht waardeeren; maar het ongeftoord en onafgebroken bezit van het goede, maakt ons onverfchillig omtrent hetzelve. De goedertierene God wil gaarne alle menfchen, die van den rechten weg afgedwaald zijn, weder terug brengen. Hij zelf zoekt en bevordert hunne wederkeering, en hunne verbetering geeft zijn vaderlijk hart, eene waare vreugde. • 5- Het onvoltooide Gebouw. Zeker mensch wilde een groot en prachtig huis bouwen, maar overleide niet, hoe veel een zodanig gebouw wel zoude kosten, en of hij ook zo veel geld kon bij één brengen, als daartoe noo-. dig was. Hij maakte, wel is waar, een begin; maar  LE ER-VERHAAL EN. 17 maar het fondament was naaiïwlijks gelegd , öf hij moest daar mede ukfcheiden; want zijne kas was uitgeput. Toen de menfchen zulks zagen, dreven zij den fpot met dit onvoltooide huis, en zeiden: Het is wel prijswaardig, wanneer me:i goeds zaaken onderneemt, maar men moet dezelven ook voortzetten, en weeten tot ftand te brengen. 6. Het onkruid onder de Tarwe. Zeker Landman liet zijn veld met de beste tarwe bezaaien, maar een kwaade buurman ftrooide, uit kwaadaartigheid, onkruid tusfchen dezelve. Toen nu de tarwe opging, en begon rijp te worden, openbaarde zig ook het onkruid. De knechten verhaalden zulks aan den Heer, en vraagden hem: zullen wij het onkruid uittrekken? Zijn antwoord was: Neen! want gij zoudt ligtelijk ook de tarwe mede uitrukken. Laat het, vooreerst, met eikanderen opwasfen , tot de oogst komt; dan zal ik de tarwe en het onkruid wel van eikanderen B af-  J8 b ij b e l s c fi e afzonderen, de tarwe in de fchuuren laaten breii;gcn, en het onkruid verbranden. . Zoo zijn ook hier in de waereld wijze en dwaaze, goede en kwaade menfchen onder eikanderen. De kwaaden moet men ook kunnen verdraagen, en hun niet met onverftand en drift bejegenen. Wij dwaaleö al te ligt, wanneer wij over andere menfchen oordeden. Wij prijzen of laaken hen flechts naar den uiterlijken fchijn. Maar daar komt zeker een tijd , wanneer de waardij van elk met meer zekerheid zal gekend worden, en aan allen het lot wedervaaren, dat zij verdienen. 7- De onvruchtbaare Vijgenboom. In zeker hof ftond een vijgenboom, die allejaaqren vol bladen was, maar nooit vruchten droeg. De Heer van den hof, die op deezenb'oom, reeds dikwijls, te. vergeefs vruchten verwacht en gezocht had, v'ierd eindelijk ongeduldig en zeide tot  LEK R-V ERHAALEN. t? tot den hovenier: V/eg met den boom! hij is de plaatze niet waardig; daar kunnen betere gewasfen ftaan. De hovenier antwoordde: Heer, laat hein Hechts nog één jaar ftaan; ik zal de aarde rondsom hem losfcr maaken, en nog meer mesten; mogelijk helpt dat; maar wanneer hij dan ook nieï draagt, moet hij weg. & & Aan dcezen boom gel ijken zodanige menfchen, die wel eene goede vertooning maaken en veel belooven; maar, van nader bij befchouwd, niets wezenlijks ter uitvoer brengen, ja zelfs aan de bil? lijkfte verwachtingen niet voldoen. Zulke ongefchikte en onnutte menfchen vermoeien eindelijk het langmoedigst geduld. Zij zijn lastig, en men zoekt van hun bevrijd te worden. 8. De Richter en de Weduwe. In zekere ftad woonde een Richter, een godvergeten en wreedaartig man. Eens liet eene WeB 2 du*  LEE R-V ERHAALEN. Elk mensch, die in nood is, verdient ons medelijden; elk, die hulpe noodig heeft, is onzer hulpe waardig, van welk volk, van welken Godsdienst hij ook zijn mooge; hij zij Jood of Christen , Mohammedaan of Heiden. Alle menfchen ' zijn onze vrienden en naastbeftaanden, onze broederen en zusteren. Onze deelneeming aan den nood van anderen, moet niet in een vruchteloos en ijdel beklaagen beftaan , ook niet in eene fchielijk voorbijgaande aandoening van medelijden ; maar dezelve moet zig door daaden openbaaren; zij moet aanhoudend, en de vrucht van eene heerfchende gocdaartigheid zijn. 13. Hst Koninklijk Vreugdcrnaah De Koning van een groot rijk wilde eens aan zijne voornaamfte onderdaanen een vreugdefeest geevcn. Hij liet hen daartoe noodigen en alle fchik-  3o B [JBELS CHEt fchikkingen maaken, om hen op het heerlijkfte te onthaalen. Toen de bepaalde dag /verfcheen; maakte hij het hun nogmaals bekend, op dat 'zij vast zouden komen. Maar ondankbaare en wederfpannige menfchen wezen de uitnoodiging van de hand. De één zeide: Ik moet heden een ftuk land gaan koopen. Een ander: Ik moet naar de beesten markt gaan.' Een derde; Ik hebbe vóór weinig dagen eene vrouw genomen. En dus ver-, ontfchuldigden zig alle de overigen met hunne handteeringen en bezigheden, zeggende, dat zij Biet konden komen. De Koning nam zulks zeer kwalijk, en gaf bevel, dat eene menigte van andere menfchen , al waren het ook bedelaars, kreupelen of lammen, van de ftraaten ingeroepen en aan de ruim toe gerichte tafel gefpijsd zouden worden. ,,En zeide hij, de verachters van mijne genade, die het eerst genoodigd waren, moogen nu voor altoos weg blijven, en niet verwachten, dat ik hun ooit de eere weder zal bewijzen, die ik hun had toegedacht." Door  LEE R-V ERHAALËN. 33 Wij zullen ons gewennen» om van alle onze tijdelijke goederen een wijs en plichtmaatig ge'bruik te maaken , wanneer wij ons de gedachte diep hebben ingeprent, dar het vreemde goederen zijn, die ons Hechts voor eenen korten tijd geleend, en van God toevertrouwd zijn , als aan Rentmeesters , die 'er eens rekenfehap en verantwoording van zullen moeten doen, hoe zij dezelve hebben beilierd. •—- Het edelst gebruik , hetwelk wij van onzen overvloed maaken kunnen, is, dat wij denzelven tot dienst en nut van onze medemenfehen , en bijzonder tot verlichting van den nood der armen, befteeden. Wij verwerven ons hier door niet alleen, de gunst en vriendfehap vanvee'e menfchen, maar ook het welbehaagen en de liefde van God. Schrandere menfchen, die ook tevens niet oprecht en deugdzaam zijn, verdienen geenen lof; en het moet ons bedroeven, wanneer een mensch, door een losbandig leven en een ongeregeld gedrag, ■zig in zulke vei warde omftanJighedeu gebracht C heeft»  34 BIJBELSCHE heeft, waaruit hij zig niet, dan door nieuwer onrechtvaardigheden , weet te redden , gelijk deeze Rentmeester. Maar braaf te willen zijn, zonder verftand en voorzichtigheid, brengt ons insgelijks in veele ongelegenheden. Men kan ook van kwaade menfchen iets goeds leeren. Dat de Rentmeester voor het toekomende zorgt; dat hij zig zei ven en de menfchen kent, met welken hij te doen had; dat hij van den tijd en de omftandigheden gebruik maakt, zo als hij dezelven vindt; dat hij eerst na een rijp overleg een befluit neemt, en dat hij dit befluit werkelijk ter uitvoer brengt — dit is loflijk en naarvolgens waardig. Het veiligfte is, om zig deugdzaam en teffens voorzichtig te gedragen. De vreeze des Heeren is wijsheid, en het kwaad te vermijden is verftand 1' 15- De onberaaden Zoon. Een man had twee Zoonen. De jongfte, nog onbedreven en ligtvaardig, zeide, toen hij' volwasfen was,  LEERVERHAALEN. 30 der zullen wij op onze deugd hoogmoedig zijn, of met verachting op anderen neder zien. Men kan uiterlijk een zeer eerbaar en onbefproken mensch fchiinen te zijn , en echter hier bij een onëdel en liefdeloos hart hebben. : ■ - , 16. De aanvertrouwde Geldfommert, Toen zeker Koopman eens eene langduurige en verre reize doen moest, liet hij zijne Komptoirbedienden vooraf bij zig komen, en fchoot aan elk hunner eene fomme gelds op, aan den éénen meer, aan den anderen minder, elk naar dat hij wist, dat zij verftand en gelegenheid hadden, om het zelve op eene voordeelige wijze te befteedên. Den éénen gaf hij vijfduizend, den anderen twea duizend, den derden één duizend guldens. De eerfte wist zijn geld zoo voordéelig uit te zetten, dat hij nog eens zo veel daar mede won. Dus ook de tweede. Maar de derde begroef het zijne in de aarde, op dat hij geheel onbezorgd en ledig mogt kunnen leeven; hij verwierf 'ex dus ook C 4 niets  40 "B IJ B E L S C H F niets rnê'd®. Na langen tijd kwam 'de Heer te rug, en Kiéldt met zijne bedienden afrekening. De. eerde bracht zijn geld en zéide: Heer, gij had mij immers vijf. duizend guldens aanvertrouwd;' zie daar! hier zijn tien duizend; want met uw, geld hebbe ik in de handeling nog eens zo veel gewonnen. De Heer zeide: dat is prijslijk ! gij zijt een deugdzaam en oppasfend bediende ', gij zijt waardig, dat u nog grootere fominen en verrichtingen toevertrouwd worden. Blijf ondertusfchen bij mij; gij zult, van nu af, aan mijne.tafel eeten, en als een vriend van mijn huis gehouden worden. Hier op wierd de tweede binnen geroepen. Heer, (zeide deeze,) gij gaaft twee duizend guldens aan mijn bellier over; hier zijn ze weder, en we! vermeerderd mét nog twee duï-. zend, die ik 'er mede gewonnen hebbe. •— Ook deezen gaf de Heer den verdienden 'lof. Gij braave knecht, (zeide hij,) gij verdient, dat u nog meer toevertrouwd wordt; gij zult ook van nu af, aan mijne tafel ccten, .en een vriend van mijn huis zijn. Nu™kwam ook de derde ten voorfchijn, en fprak: Heer, ik kende 14 en wist, dat gij een hard en geftreng man zijt, die meer van zijn  LEF. R-V ERHAA L E N. 41 zs"n volk eischt, dan zij doen kunnen, en wien niemand kan voldoen ; ik begroef dus uw geld in de aarde, en hier is hef. De Heer antwoordde; Gij deugniet! indien ik in uwe oogen zulk een hard en onredelijk man ware , dan had gij immers nog minder mijn geld hebben moeten laaten lgdig liggen, dan had gij liet ten minften moeten uitzetten, dan zoude ik, na mijne t'huis komst, hetzelve met de renten hebben weder bekomen. Geef hier het geld; hij, die tien duizend heeft, zal het hebben: want wie door vlijt rijk wordt, verdient ook, om nog gèdjaurig rijker te worden; maar wie door zijne fchuld ten achteren komt, moet op het laatst geheel verarmen. Weg met dien onnutten mensch! voor akoos moet hij uit mijn huis verwijderd blijven; hij mag zijn ongelukkig maar verdiend lot beklaagen, en zijne gelukkige medebroeders benijden! $ # Een veel overwinnende vlijt in alle geoorloofde bezigheden en handteeringen, verfchaft onü roem pn eere, bicngt zcgen.cn .wclibnd aan, en verC 5 werft  4* BIJBELSCHE genoegzaam voorzien, en hielden haare lampen brandende. Maar de vijf overigen bleven geheel onbekommerd. Reeds was de bruidegom met zijn gevolg op den weg, toen zij eerst haare lampen wilden gereed maaken; maar daar was geen olie bij de hand. Zij gingen tot eenen winkelier, om olie te koopen. Maar eer zij- terug kwamen, was het bruiloftsgezelichap reeds bij eikanderen. De- bruidegom werd in 't huis geleid, en de deur gefloten. Toen kwamen zij eerst; maar te laat; en moesten 'er buiten blijven. $ £ & Zijnen tijd behoorlijk befteeden en gebruiken, is verftandig.' Wie goede .gelegenheden, om te leeren en bekwaam te worden, in de jeugd verzuimt, dien verrast, eer hij het ontwaar wordt, de tijd, in welken hij het verzuimde niet kan inhaalen, en hij blijft, voor zijnen geheelen leeftijd, een nutteloos en veracht mensch. Gelijk het hier in deeze waereid gaat, dus zal het 'ook in de toekomende betere waereid gaan, ia welke de dood ons zal inleiden. Wie hier on- be-  LEÈ R-V ERHAALEN. 45 bezonnen en zorgeloos voort leeft, is niet gefchikt voor het hemelsch gezelfchap, waar God ëri goede menfchen in het genot van de zaligfte Vreugde, bij clkanderen woonen. ï9. Ds rijke, ei: de arme Man. Twee Jooden van ongelijke denkwijze en ongelijke geluks goederen, leefden nabij clkanderen. De ééne was rijk en gezond; kleedde zig prachtig, at en dronk heerlijk, en leefde in eene buiteuipoorige weelde en geduurig vermaak. De andere, met naam Lazarus, was arm en ziek, en zou gaarne te vreden zijn geweest, wanneer men hein maar iets gegeeven had van het geen 'er op de tafel van deezen brasfer overig bleef. Hij'lag dagelijks voor de deur van den zeiven. Maar alle verzachting Van zijne elende, die hij daar vondt, beftond hier in, dat de honden van den rijken man zijne zweeren lekten. Teen hij eindelijk llierf, wierd zijne ziel verheven tot de vreugde en verkwikking van den Hemel, en in het za-  46 BIJBELSCHE lig gczclfchap der Engelen, en goede menfchen opr genomen. De rijke man ftierf ook, en hoe prach tig hij ook begraven wierd, kwam zijne ziel echter in de plaats des verderfs, waar de ondeugendén, die voor de vreugde van den hemel onvatbaar zijn, (amen leven. 'Hier was het, waar hij een fmeekend verzoek aan éénen der zalige geesten in den Hemel deed. Het was Abraham , de Stamvader van het volk, tot hetwelk de rijke eri de arme man in dit leven, behoord hadden. Ach, Vader Abraham, (fprak de rijke man,) heb maar zo veel. medelijden mef mij, dat gij mij door Lazarus een? kleine verzachting van mijne pijn, welke ik hier gevoele, laat toebrengen. Abraham gaf hem tot antwoord: Neen, mijn Zoon! Gij hebt op de aarde vreugde in overvloed genoten, en gij begeerde ook niets meerder ; maar L^arus moest toen nood en gebrek lijden. Thans heeft zig het lot gewend; hem gaat het nu wél; gij in tegendeel moet gebrek lijden. Boven dien zijn wij van U, en gij van ons geheellijk afgefcheiden ; wij kunnen niet tot u, en gij kunt niet tot ons komen. De ongelukkige deed een nieuw verzoek: Vader! zenit dan, ten. minden,'uwen vriend La1 ' %»-  es t Veriiaalen uit de Geschiedenis van Jezus. i. n Eene gefchiedenis uit Jezus jongelingfchapv "Vroome Israëliten , al woonden dezelven ook verre van Jeruzalem , waren nogthans gewoon , om op de hooge Jaar-Feesten daar heen te reizen, en tot eene zodanige reize, verëenigden zig gemeenlijk meerdere huisgezinnen uit eene ftad of landftreek, om in gezelfchap met elkandcren den weg af te leggen; vooral wanneer dezelve verre en onveilig was. Toen nu Jezus twaalf jaaren oud was, namen zijne Ouders hem, voor de eerfte maal, mede op het Paaschfeest, daar hij reeds onderwezen was, om deszelfs godsdienftige verrichtin» E gen'  6^ B IJ B E L S C H E gen en plechtigheden, met verfland' te kunnen BiJwoonen. Na verloop- van de feestweek begaven zij zig weder op den weg , naar huis. Zij hadden reeds een goed gedeelte van denzei ven afgelegd , eer zij hunnen Zoon misten; zij vonden hem ook niet, gelijk zij gehoopt hadden, onder den overigen hoop van Galileërs, welken deels vooruit gegaan waren, deels nog na hun kwamen; cn gezamenlijk aan die plaats , waar men 's nachts zou. iflaapen-, bij een veigaderden. Jezus moest dus in Jeruzalem gebleven zijn. Zijne Ouders keerden ,, den volgenden dag, vol ongerustheid weder te rug, en vonden hem eindelijk'", na een lang en angilig' zoeken en uitvorfchen, in een leervertrek bij den^ Tempel, waar hij de aanzien!ijkfte Leeraaren aanhoorde ; én door zijne leergierigheid, en verflandigè vraagen en antwoorden ,' opmerkzaamheid en verwondering verwekte. Hunne verbaasdheid was. toen zo groot, als hunne vreugde. Zijne Moeder drong door, en fprak hem dus aan: 6 mijn Zoon ! hoe hebt gij ons toch kunnen verlaaten ! Uw Vader en ik hebben u met bekommernis gezocht." •—■ Jezus antwoordde: Gij hadt mij maar aanftonds hier, aan deeze plaats, moeten zoeken, waar  GESCHIED-VERHAALEN. 67 waar ik immers recht bij mijnen Vader , en als' t'huis ben. ■— Ten vollen verftond Maria toen nog niet het geen hij bedoelde; maar naderhand, toen hij volwasfen en een zo groot Leeiaar van het Volk geworden was , dacht zij dikwijls aan deeze gebeurtenis, en herinnerde zig telkens daarbij , hoe naarftig en ijverig haar Zoon , reeds in zijne vroege jeugd , zig tot zijne toekomende befremming had voorbereid. Thans keerde hij met hun naar Nazareth terug, waar zijne Ouders woonden , en nam rnet de jaaren ook toe in kundigheden, beminlijke hoedaanigheden en zeeden. 2. Fan Johannes den Dooper-. Jezus had eenen vriend en naastbeftaanden, Johannes genoemd, die in het joodfche land, ten dien zelfden tijde, toen Jezus zijn leeraars-ampt aanvaarde , groot opzien verwekte door zijne fchoone Predikaatfien, en door den Doop, welken hij zijnen Discipelen, en allen den genen toe dien? de, die door de nadruklijkheid zijner vermaaninE 2 gen,  (58 BIJBELSCHE gen getroffen wierden, en hét ernftig voornemen cpvatteden, om zig te beteren. Deeze deugdzaame man moest nogthans een droevig noodlot ondergaan. De Vorst van Galilea, Herodes Antipas, hoorde van hem, en liet hem aan zijn Hof komen. Maar hoe groote eere hij hem ook aan deed, konde hij echter niet bewerken, dat Johannes zweeg van veele ongeregeldheden en ondeugden, welke aan dit Hof heerschten. Hij beftrafte veel meer dezelven met alle vrijmoedigheid. Inzonderheid flelde hij den Vorst nadruklijk voor, hoe ongeoorloofd het was, dat hij zijne wettige Echtgenoote verftooten en de Vrouw van zijnen nog levenden broeder, die Herpdias heette, geroofd had. Deeze booze Vrouwwist wel, in welk een groot aanzien Johannes bij den Vorst, en nog meer bij het Volk Hond; zij geloofde derhalven in bet bezit van haare hoogheid, tot welke zij op eene zd fchandelijke wijze was opgeklommen, niet veilig te zijn, zo lang die ftrenge zcedenleeraar leefde. Zij bracht het in de daad zo verre, dat de Vorst hem in de gevangenis zettede. Maar ook hier door was haare boosheid nog niet voldaan; des wachtte zij naar gelegenheid ,  GESCHIED.VERHAALEN. 6o heid, om hem geheel van kant te helpen. Haare dogtej moest haar bier toe behulpzaam wezen. Deeze danste eens, bij zeker gastmaal aan het Hof, tot een zodanig genoegen en welbehaageh van den Vorst, dat dezelve, bedwelmd door de vreugde van' dien dag, haar vergunde, om van hem te begeeren, wat zij maar wilde, en met eenen eed beloofde hij, haar dat alles te zullen geeven. De dogter wist niet terftond, wat zij zoude begeeren ; maar de Moeder ftookte haar in, dat zij moest verzoeken : dat het hoofd van den gevangenen Johannes, haar op eene fchotel gebracht mogt. worden. Nu zag de Vorst eerst, hoe zeer hij zig had overijld. Johannes had niets misdaan, en was nog daarenboven bij het Volk zeer bemind. Het, was dan eene even zo bedenklijke, als onrechtvaardige en onmenschlijke daad, hem te dooden. Maar de Vorst geloofde, dat hij zig vóór alle zijne hovelingen zoude ten toon ftellen, indien hij zijn woord niet hielde; hij was dan zwak: genoeg, om de verkeerde denkbeelden van eere op te volgen. Johannes wierd op zijn bevel onthoofd, en dit enkel om aan de bede van een kind te voldoen, om eeu bloeddorftig wijf te vrede te E 3 M-  ?0 BIJBELSCHE ftcllen, en om eene onbezonnenc belofte te vertullen. ,Maar Herodes beleefde, na dien tijd, veel on-> geluk, en verloor de liefde van zijne onderdaancn dermaate, dat hij, in eenen oorlog met den Vader van zijne verftootene Gemaaünne, verlies op verlies leed. Allen waren van oordeel, dat dit de verdiende ftraiïe van God ware, wegens de onthoofding van den onfchuldigen Johannes. 3* De Opwekking 'van eenen ontjlaapene Jongeling, Jezus bracht een groot gedeelte van zijnen tijd, daar mede door, dat hij, in het gezelfchap van zijne vertrouwde leerlingen, van de eene plaatze naar de andere reisde, en gelegenheid zocht, om leerbegeerige menfchen te onderrichten , noodlijdenden te helpen , kranken te genezen, en bedroefden te vertroosten. Eens kwam hij vóór eens ftad, welke Naïn heette, toen juist een lijk daar Vit gedragen wierd. Een jong mensch was 'er Overleden, de eenige Zoon van eene Weduwe, en  'GESCHIED-VERHAALEN. :Ti *jl dus haar eenige fteun en vreugde. De Moeder verzelde het ontzielde overblijfzel van haarea lieveling, en veele menfchen uit die ftad, namen een medelijdend deel in haar groot', verlies, en bittere droefheid. Toen Jezus dat zag, wierd-hij öp het innigfte aangedaan; hij naderde de troostlooze Moeder, en fprak haar aan mee eene weemoedige vriendelijkheid: Vrouw, ween niet'. Hier .op ging hij bij de baare , op welk het lichaam , -naar de gewoonte van dat land, ongedekt lag. 'Hij gebood de draagers ftil te ftaan. Men wist niet, wat hij wilde doen; en, aller minst, verwachtte men het geen hij deed. Hij raakte het lichaam aan, en riep met luide ftemme: ,, Jongeling! ik gebicde u, richt u op!" Terftond zag ■men , dat de verftorvene zig bewoog en oprees; hij begon ook weder te fpreeken, en het was niet '.anders, als of hij uit den flaap ontwaakte. Nu greep Jezus den hcrlevenden Jongeling bij de hand, leidde hem tot zijne Moeder, en gaf haar het' onwaardeerbaaifte pand weder , 't welk zij reeds geheel voor verlooren had gehouden. Zóó machtig was Jezus, en zulk een liefderijke menfehenvriend was hij! E 4. 4- P-  n B IJ B È L S C H'Ë 4- yezui- de Kindervriend. Zélfs onder de beitendige leerlingen en navolgers van Jezus , waren fommigen , die zig zeer 'langzaam, en met veel moeite, van hunne verkeerde denkbeelden, en ondeugden wilden laaten af brengen. Bijzonder waren zij met zig zeiyen zeer ingenomen, vol van ijdele verwachting, van eenefi grooten loon voor hunne aankleeving aan Jezus, •en daar bij ijverzuchtig tcgens eikanderen; hiervan waren zij ook fomtijds ih twist onder eikanderen daar over, wie van hun de beste, de waardigfte ware, en wien Jezus tot zijnen grootftea lieveling zou verkiezen. Toen zij eens in zulk eene woordemvisfeling geraakt waren , beftrafte ften Jezus op eene zeer zachtmoedige wijze. „Wie onder u, (zeide hij) de waardigfte en voor„naamfte zijn wil, weet gij, wat hij doen moet? „Hij moet de befcheidenfte onder allen zijn, hij „moet de overigen in bereidwilligheid om hen te .dienen, hij most hen in cea ,ieftallïg en ^ „ zaaia  GËSCHIED-VERHAALËN. ?3 ;,zaam gedrag overtreiTea." Hier op riep hij een ïiind tog zig, ftelde het zelve vóór hun, en zeide: ,>2iet, zulke menfchen moet gij worden, gelijk dit kind; gij moet, als het ware, te rug keeren tot de onnozelheid, en onfchuld van uwen vroegj, fteu leeftijd. Gelijk dit kind nog geheel niets ,,wcct van hoogmoed, gelijk het niemand van zijne fpeelgenooten veracht, maar zig jegens „ieder één vriendelijk en openhartig betoont; „gelijk het nog onbedorven, volggraag en leergierig, oprecht en zonder valschheid is; zoo moet gij ook worden: want zonder deeze eigenfchappen zult gij nooit op den naam van. mijne echte leerlingen, op groote voorrechten boven ,,andere menfchen, of op uitfleekende bclooningen, eene gegronde aanfpraak hebben." 5- Een foortgelijk verhaal. Om dat Jezus van veele Jopden voor den grootten Leeraar, die ooit geleefd had, erkend en geëerd wierd, kwamen ook eens verfcheidene menE S fchen  ,74 BIJBELSCHE fchen tot hem, die hunne kinderen mede brachten, en hem verzoeken wilden, dat hij dezelve» zegenen; dat is, hun, voor hunnen geheelen leeftijd, allerlei goeds toewenfehen, en voor hun bidden wilde. Op den gegeeven zegen, door eenen zo wijzen cn vroomen lieveling van Gpd, beloofden zig goede Aioeders veel geluk voor haare klejnen: zij waagden het echter niet, hem zei ven' hierom te verzoeken, maar wendden zig met haar aanzoek bij zijne jongeren. Deezen hielden dar voor een onbefcheiden verzoek, en geloofden, dat het zegenfpreeken over kinderen, eene te geringe en onwaardige bezigheid was voor hunnen Lce.raar; zij wezen des de Ouders en Kinderen met verontwaardiging af. Jezus, die zulks bemerkte, fprak tot hun: ,, Laat de Kinderen maar bij mij komen, en houdt hen vooral niet te rug. Zulke onfchuklige en zachte zielen zijn mij zeer dierbaar, en ik wenfche, dat gij hen in al het goede, het geen aan deezen tederen ouderdom eigen is, gelijkvormig moogt zijn!" Hierop nam hij de Kinderen in zijne armen, kustte hen, en gaf hun zijnen zegen. Zoo goedertieren en zachtmoedig was Jezus i 6. Van  GESCHIED-VERHAALEN. 83 10. Van hei voet wasfchen. In het joodfche land was het, gelijk het nog tegenwoordig- in heete landen is, een gebruik van welvoeglijkheid, dat men, eer men ter tafel ging, voor af de voeten afwaschte, en van ftof en zweet reinigde. Men liet dit meestal door eenen knecht verrichten, en het wierd als eene bijzondere nederigheid en beleefdheid aangemerkt, als de heer van het huis, deezen dienst aan .zijne gasten beivees. Wanneer dan Jezus, kort voor zijn affcheid uit de waereid, den twaalf Discipelen, die hem niet anders, dan hunnen gemeenen Huisvader en Voorftander eerden, nog een recht treffend voorbeeld van nederige dienstvaardigheid geeven wilde, kon hij zulks, op geene meer gepaste en aandoenlijkere wijze, doen, dan wanneer hij hun gezamenlijk vóór den maaltijd de voeten waschte. Toen de tafel gereed was, ftond hij op, leidde zijn bovenkleed af, omgordde zig met eenen doek, en nam een bekken met water bij de hand. Dit F 2 als  84 BIJBELSCHE alles deed hij met zulk eene houding en gebaarden, dat de jongeren wel zagen, dat hij hunne opmerkzaamheid wilde opwekken. Maar den zin en het oogmerk van deeze handeling begrepen zij niet. Hoe onverwacht hun dezelve ook moe^t 'voorkomen, weigerden zij echter niet, om hem de voeten toe te reiken, en wachtten gerust af, dat hij zig hieromtrent nader zoude verklaaren. Petrus alléén wilde zulks niet toelaaten. Toen de beurt aan hem kwam, (zeide hij:) ,, Heer, wilt Gij, Gij mij de voeten'was fchen?" Jezus antwoordde: ,,Ja! en hoe zeer u zulks ook thands bevreemdt, zult gij nogthans hooren, dat ik hiertoe mijne goede redenen hebbe." Petrus ging voort, zig weigerachtig te toonen: „Neen, nooit of nooit zal ik dat «oeuaan." Maar toen Jezus hem hier op verklaarde: „Nu, indien gij dat niet wilt, neeme ik zulks op, als of gij mij verlaat, en niet meer de mijne zijn wilt;" toen gaf de getroffene jonger tot antwoord: ,, Och neen, Heer! neen, indien gij het zo emftig neemt, ben ik bereid, om u niet alleen voeten en handen, maar ook het aangezicht en het hoofd ter wasfchinge toe te reiken." Daarop zeide Jezus tot hem met * ■- de  GESCHIED-VERHAAL EN. 87 f'chijnlijk verleid, om deeze eere te zoeken; want zijne heerfchende neiging was de gierigheid. Toen hij deeze drift, in de gemeenfchap met Jezus, niet genoegzaam kon voldoen, nam hij het befluit, om dezelve weder te verlaaten. Hij wist, hoe zeer Jezus gehaat was bij de joodfche Overheid, en hoe zeer dezelve trachtte, hem op eene voeglijke wijze van kant te helpen. Hij nam derhalven het affchuwlijk befluit, om hier toe behulpzaam te zijn, dewijl hij hoopen kon, hiervoor rijkelijk beloond te zullen worden. Jezus kende hem voor lang, gaf hem ook dikwijls zodanige wenken, waar uit hij kon opmaaken, dat hij zijn voorneemen wist; maar Judas liet zich hier door niet affchrikken, doch wist, bij de overige jongeren zig zodanig te verbergen, en te veinzen, dat deezen niet de minfte verdenking in hein fielden. Eindelijk, toen Jezus hem duidelijk genoeg, als den ondankbaarden deugniet, door wien hij aan zijne vijanden overgeleverd zoude werden , gekenfehetst had ; fprong hij van de tafel op , ging rechtftrceks tot de joodfche Overheid, en verkocht op eene fchandelijke wijze, het leven van zijnen Leeraar. Men betaalde F 4 hm  88 BIJBELSCHE fem dertig zilver Hukken, na dat hij de manier en wijze, de plaatze en den tijd, hoe men zich van Jezus Perfoon , op de vëiligfte wijze, meester kon maaken, aangetoond had. Daar op wierden hem ge'waapende lieden mede gegeeven, door welken Jezus bij nacht overvallen, en weg geleid zoude worden. Hij maakte met dezelven de arTpraak, dat zij, voor eerst, zich aan niemand anders moesten vergrijpen, dan aan den geenen, dien hij omhelzen en kusfen zoude. Hier op leidde hij hen in den tuin van een land goed, digt vóór de ftad Jeruzalem gelegen, in welken zig Jezus, met eenigen van zijne jongeren, ophieldt; hij ging hun voor, op Jezus aan, omhelsde en kustte hem. Jezus fprak: „Vriend! met welk een kwaad en vijandig oogmerk komt gij thans, en geeft gij mij met eenen kusch over in de handen der moordenaaren?" .— Daarop greepen zij hem aan, en leidden hem voort. Judas verbergde zig onder de menigte, en liet zich niet wed.er zien voor den volgenden dag , toen Jezus reeds veroordeeld was. Hier na ontwaakte zijn gewceten; hij gevoelde eene kwellende ongerustheid en ang>t, Wegens zijne laage ea verfoeilijke gruweldaad; en  GESCIIIED-VERHAALEN. 89 en hij hoopte, zijnen droevigen zielsiïaat te verligtén, toen hij tot de Overheid ging, het geld ter aarde nederwïerp, en zeide: „Daar, neemt uw vervloekt geld weder! De man is onfchuldig, dien ik in uwe handen gefield hebbe; maar ik, ik ben een booswicht!" Maar men gaf hem tot antwoord: ,, Dat bekommert ons niet; dat moet gij bij u zclvcn verantwoorden." Toen hij dus zag, dat alles te vergeefs was, om het ongeluk, dat hij had bewerkt , af te wenden , fcheurde hij zig, onder den last der hevigfte fmart en kommer, van hun af, en verhing zich zeiven. Zoo verfchriklijk was het einde van een mensch, die zich , in den beginne Hechts, door eene ftrafwaardige neiging inneemen, maar vervolgens geheel beheerfchen liet; die, door haar geweld, van de eene zonde tot de andere voortgedreven wierd, van den eenen trap des verderft tot den anderen geduurig nederzonk, en eindelijk zonder redding verlooren ging, F 5 12. Van  pa BIJBELSCHE 12. Van Petrus. Do moedigfte en vuurigfte verè'erer van zijnen Heere, was Simon Petrus; maar de groote levendigheid van zijnen geest , was oorzaak , dat hij dikwijls onbezonnene voorneemens opvattede , en plotzeling uitvoerde; dat hij ligteüjk in zijne voorneemens wankelende gemaakt wierd ; dat hij op zijne vermoogens te veel vertrouwde , moedig en onderneemend was; maar ook ligteüjk allen moed verloor, en geheel radeloos wierd. In den nacht, toen Jezus zoude worden gevangen genomen, voorzeide hij allen zijnen Discipelen , dat nu wel ras iets zoude gebeuren, waar door zij allen in hunne goede meening van hpm zouden gefchud worden, en niet weeten , wat zij van hem denken en oordeelen moesten. Hij bedoelde hier mede, dat hij, als een oproermaaker, zoude gegrepen, en, als een kwaaddoener, behandeld worden. Jezus kende de denkwijze van de zijnen te'wel, om niet te voorzien, dat zij, door eene zodanige gebeurtenis, zich ten  GESCHTED-VERHAALEN. 91 ten uiterften zouden verontrusten; dat zij den moed zouden laaten zinken, cn in de hoogachting en de getrouwheid, waar mede zij hem aankleefden, niet volharden. Hij rekende hun dit wankelen tot geene zwaare misdaad aan ; maar fprak veel meer van dezelve met liefderijke verfchooning. De overige Discipelen hadden, in 't geheel, niets daar tegen in te brengen. Maar Petrus nam kwalijk, dat ook hij door Jezus voor vreesachtig en wankelmoedig gehouden wierd. Gij zegt, (fprak hij) dat wij allen , in onze goede meccing omtrent u , weifelend gemaakt zullen worden ; maar , wat mij betreft , ik verzekere u , dat ik ftandvastig zal blijven , wat 'er ook mooge gebeuren ; zelfs wanneer ook alle de overigen wankelmoedig worden, en de vlucht neemen." Jezus wilde hem voorzichtigheid leeren , cn hem waarfchuwen , daar hij tot hem zeide: „Gij, Petrus! wilt gij niet wankelen? En egtcr zegge ik u , gij zult nog verder gaan , gij zult u zelfs over mij fchaamen , gij. zult verloochenen , dat gij pij kent en hoog acht. Ja, het kan niet misfen; reeds vóór den vroegen dageraad zult gij driemaal verloochend hebben, dat gij tot mij behoort." Dan, deeze woorden verfterk» ten  $1 .BIJBELSCHE , zag Jezus om, en wierp eenen veel beduidenden, ernftigen en medelijdenden blik op zijnen jdnger. Petrus verllond deeze taal; dezelve drong diep in zijne ziele. Hij b'edagt zich ; vol fchaamte en berouw ging hij uit het Paleis, en fmolt weg in traanen. 13- j Laatfie tooncden van Jezus leven. De vrijmoedige liefde tot de waarheid, met welke Jezus de dwaalingen van het joodfche Volk in hunne godsdienftige gevoelens, tekeerging, en de nadruklijkheid, waar mede hij, zonder aanzien van den perfoon, de huichelaarij en de ondeugden der Priesteren en Geleerden beftrafte, waaren alléén de redenen, welke hem den bitteren haat van dezelven op den hals haalden. Buiten dien konden zij het niet verdraagen, dat hij zich eene zo algemeene achting, eenen zo grooten roem, en een zulk eerbiedig vertrouwen bij het geheele volk verworven had. In het overige was hij geheel onfchuldig, cn in alle verhooren, welke door dé fries-  *($ B IJ B E L S C H E en van de aanzienlijkfte Geleerden en Priesteren, als een roekelooze booswicht, wierd uitgekreeten. Het zelve begeerde veel meer zijnen dood , met eene luidruchtige" onftuimigheid. Pilatus had reden, om toe te zien, dat hij eene Natie, bij welke hij boven dien reeds gehaat was, niet nog meer tegens .zich opzettede, en fprak eindelijk, toen alie zijne redeneringen niets meer helpen wilden, dit vonnis uit: ,,dat Jezus uit de Stad weg geleid, en aan een kruis opgehangen zoude worden." Deeze doodftraf was de allerverachtelijkfte, en eenë der hardflen : dezelve placht flechts aan groove overtreders der lands wetten , aan oprocrmaakers en ftruikroovers uitgeoeifend te worden; inzonderheid was het bijdejoodcn, eene affchuwlijke vertooning. éénen van hunne Iandgenooten, op zulk eene wijze, te zien ftcrven. Jezus had dit zijn droevig lot wel voorzien; doch hij gedroeg zich onder het zelve zeer gerust en geduldig. Niets berouwde hem van al het geehe hij ooit gezegd of gedaan had. Hij fleunde op zijne rechtvaardige zaak, en op God, zijnen Vader, die-alleenlijk de menfchen onfeilbaar en onpartijdig kan oordeelen. Ja, hoe moedwillig - . ; en  GESCHIED-VERHAALEN. 97 en wreed hij ook wierd mishandeld, betoonde hij nochthans, tot in het laatde oogenbük zijnes levens, de heldhaftigde dandvastigheid. Bij den treurigen optocht, toen hij, in het gezelfchap van twee kwaaddocnders , welken met hem gekruist zouden worden, onder het geleide van romeinfche •krijgsknechten, door de draateiT der ftad uit geleid zoude worden, vernam men eenen grooten toeloop van menfchen ; voor al daar de fiad thans vol was van vreemdelingen, om dat juist het Paaschfeest gevierd wierd. Door veele martelingen, welke Hij reeds had uitgedaan, was Hij ondertusfchen zodanig verzwakt geworden, dat hij niet meer in daat was, om het kruishout, aan het welke hij derven zou, zelf voort te fleepen. De krijgsknechten dwongen dus eenen vreemden Jood, die juist in de dad kwam, en, mogelijk , den bijkans bezwijkenden Jezus niet zonder medelijden had aanfchouwd, om dat Hem af te neemen, en tot aan de gerichtsplaats te fleepen. Onder den hoop van aanfchouwers en geleiders , vond men nog meer medelijdende zielen. Veele vrouwen weenden overluid bij het gezicht van den lijdenden; maar Jezus dacht meer G aaa  S3 BIJBELSCHE aan de ellende en het ongeluk, het geene anderen zoude overkomen, dan aan het geen hij zelf onderging. ,, Weent niet over mij! (fprak hij;) maar fpaart uwe traanen tot op den tijd, wanneer gij over uw eigen — en over het droevig lot uwer kinderen, zult moeten weeklaagen." Toen zij de gerichtsplaats bereikt hadden, dewelke men Golgotha noemde, maakten de krijgsknechten de noodige fchikkingen , tot voltrekking van het vonnis. Zij reikten tevens, gelijk gebruiklijk was, aan de tot de kruisfiging veroordeelden drie menfchen, eenen drank toe van zuuren, met mfjrrhe gemengden wijn, welke hen bedwelmen, en tegens hunne aanftaande pijnen gevoelloos maaken zou. Toen Jezus den zeiven, geproefd had, gaf hij den beker weder te rug; want hij wilde, met eene volkomene bewustheid van zich zeiven, fterven. Hier op wierd hij ontkleed, en met handen en voeten aan het hout gefpijkerd; daar na richtte men het hout in de hoogte, en liet het zelve met eenen geweldigen ftoot in de aarde nederzinken. Dit alles verdroeg Jezus, zonder een teken van kleinmoedigheid, of van eenig misnoegen te geeven. Ja, toen hij aan het kruis  GESCHIED-VERHAALEN. 99 kruis hing, betuigde hij nog, in zijn gebed tot God, hoe oprechtelijk en edelmoedig hij het zijnen vijanden vergave: ,, Vader, (dus fprak hij,) vergeef het hun; want zij zijn verblind, en weeten niet, wat zij doen." — Nog geduurig moest hij , te midden van de grootfte fmerten , welken de wonden aan handen en voeten , het verfcheuren van het lichaam, en de geweldige bloedvergieting hem veroorzaakten, zig hooren belasteren enbefpotten: 5! Godhelpehem, (dus fchreeuwde het volk,) op wiens gunst hij zich geduurig beroemde! Klim af, kom neder van het kruis, indien gij Gods Zoon zijt! Hij heeft immers anderen geholpen, (riepen de Priesters;) 'er is zo veel ophef geweest, van zijne groote daaden en hulp bewijzingen; wel aan dan! dat hij zich nu zeiven redde en bevrijde!" ■—< Zelfs de ééne moordenaar, die aan zijne zijde hing, dreef dus den fpot met hem: „Indien gij helpen kunt, help dan nu; help u en help ons!" Maar de andere, (hoewel dezelve ook door zijne euveldaaden den dood verdiend had,) betoonde echter meer menschlijkheid; hij beftrafte zijnen medefchuldigen wegens deeze fchampere taal, en onnatuurlijke fpotG 2 ter-  frfb B IJBELSCHE ternij: ,, Zijt gij (zeide hij) dan zo geheel verhard erf ongevoelig, dat gij onder zulke fmerten, gelijk wij lijden ] en nog in uwe laatfle uuren, eenen mensch befpottcn kunt, die het zelfde lot met ons ondergaat?" Maar hij moet ook geweeten of bemerkthebben ; dat Jezus op' eene geheel onverdiende wijze ter dood veroordeeld was: want hij voegde 'er bij: „Wij hebben geen reden, om ons over onrecht te beklaagen ; want wij ontfangen thans den loon onzer daaden: maar hij, die hier in het midden tusfc.hen ons hangt, heeft niets ftrafwaardigs gedaan; hij is zonder fchuld!" En hier op wendde hij zich tot Jezus, en zeide: '„Ach Heer! wanneer gij bij God in den Hemel zijt, gedenk dan toch mijner!" Op alle befchimpingen had Jezus ftil gezwegen ; doch op deezen vrooinen wensch van eenen met berouw en afkeer te'gens het kwaad ftervenden mensch, zweeg 'hij niet; maar Hij fprak: „Zijt getroost! wij vinden ons weder; nog heden treffen wij eikanderen in de wooningen der zaligen aan." Van Jezus vrienden zag men niemand bij het kruis, behaiven Johannes, dien hij altoos zo te"derlijk bemind had, en die hier zekerlijk onbe- fchrijf-  GESCHIED-VER li AAL EN. 101. fchrijflijk veel lijden moest. - Maar Jezus zag ook. zijne eigene moeder, Maria, nevens zijnen vriend,ftaan. Zij was .thans eene weduwe, en beleefde het hartgrievend ongeluk, om haaren geliefden Zoon, onder de verfchriklijkfte martelingen, op. de hoonendfte wijze, als den verachtelijkiten kwaaddoender, te zien flerven. Hij befchouwde die beide van hem het meest beminde perfoonen, welke hij op aarde zou te rug laaten, met een inniger gevoel van hunne, dan van zijne eigene fmerten. Hij wendde zich tot zijne moeder: en zeide: ,, Zie, Moeder! deeze is, van nu af, uw Zoon!" wijzende op Johannes. Maar tot den laatften fprak hij: „Zie, Vriend, die Vrouw,, nevens u, is, van nu af, uwe moeder!" Johannes verftond, wat dit zeggen wilde; hij nam Maria, van dien dag af tot zich, vervulde de plaata .van haaren Zoon, en verzorgde haar tot aan haar ren dood. De levenskrachten van den lijdenden Jezus, namen ondertusfchen meer en meer af. Een aan het kruis ftervende kon zekerlijk lange gemarteld worden ; maar Jezus was reeds, eer hij naar de gerichts plaatze ging, gantschlijk afgemat en ver-, G 3 zwakt.  ,02 BIJBELSCHE zwakt. Na dat hij aan geest en lichaam geleden had, wat nooit een mensch geleden heeft, haakte hij naar zijne ontbinding, en riep: ,,Mijn God, mijn God! hoe lange zal ik van u verlaaten blijven! hoe lange zal het nog duuren , dat ik om redding zuchte!" kort daar op naderde ook zijn einde. Nog eens verzamelde hij de laatfte krachten, en riep met luide ftem uit: Vader, in uwe handen beveele ik mijnen geest! i—i Nu is 't volbracht! " En toen hij dat gezegd had, zonk zijn hoofd neder, en hij ftierf. De beide kwaaddoenders, die met hem gekruist waren, leefden nog. Maar om dat men het, wegens het Paaschfeest , voor onbetaamlijk hield, dat de lichaamen van de gekruisten bleven hangen, gaf Pilatus het bevel , dat hen de beenen verpletterd zouden ' worden , op dat zij ten vollen ftierven, afgenomen en begraven konden worden. Zulks gefchiedde dan ook werkelijk. Toen de krijgsknecht, aan welken dit werk was opgedraagen, tot Jezus kwam, vondt hij hem reeds overleden, en hield het dus voor onnoodig, om zijn lichaam op die wijze te vermörsfelen; hij ftak hem ondertusfchen met een fpeer  GE S CIIIE D - V E R H KA LEN. 105 zóó gelegen, dat dezelve alle hunne hoope ter neder lloeg. Op den derden dag na zijnen dood, hoorden'zij ondertusfchen , . reeds in den vroeger» ochtendftond , dat het graf, in het welk zijn; lichaam was bijgezet, ledig was gevonden; toen zekere Vrouwen, naastbeftaanden en Discipelinnenvan Jezus, aldaar gekomen waren, om hem de laatfte eere te betoonen, door zijn lichaam te balzemen. Naderhand verfpreidden zich onder hun verfchcidene geruchten, dat deeze of die hem weder hadde gezien. En eindelijk wierden zij, langzamer hand, door hem te aanfehouwen overtuigd, dat hij werkelijk herleefde! Hij zelf verfchecn, levende, vóór hunne oogen, wanneer zij, nu eens in kleiner getal, dan eens gezamenlijk bij eikanderen waren, en wel aan verfchillende plaatfen: hij fprak , hij at en dronk meermaals met hun, echter niet zo geduurig en onafgebroken, gelijk te voren. Eerst, na veertig dagen, wierden zij van zijne tegenwoordigheid op nieuw en voor altoos beroofd! Hij fcheidde van hun op eene plechtige en wondervolle wijze , en van dien tijd af, leeft hij in de hoogere gewesten van het onafmetelijk Rijk, zijnes Vaders. G S Op  io6 BIJBELSCHE Op zijn bevél leerden zijne jongeren al het goede, het geen zij uit zijnen mond gehoord hadden, ook aan andere menfchen. God zegende hunne poogingen met het gelukkigfte gevolg. De leere van Jezus, vond ingang bij veel duizend menfchen, en breidde zich allengskens onder geheele volken uit, welken derhal ven in deezen, van' God gekorrienen Jezus, hunnen Heiland, Verlosfer en Zaiigmaaker aanbidden. Ver-  n<5 BIJBELSCHE daar komt hij al weder aan! Komt, Iaat ons herri vermoorden, op dat wij eindelijk rust hebben; wij kunnen onzen Vader ligt diets maaken, dat hij van een wild dier verfcheurd zij. De oudfte broeder alléén, met naame Ruben, keurde dit befluit af, en haalde hen over, om hem de klederen uit te trekken, en dan in eenen kuil te werpen. Dit deeden zij. Kort daar op zagen zij Kooplieden aankomen, welken met eene vragt van allerhande waaren naar Egijpten wilden. Toen deed Juda, één van Jofephs broederen, het voorftel, om hem uit den kuil weder op te haaien en aan deeze reizigers te verkoopen. Dit geviel, en het gefchiedde dan ook werkelijk. De reizigers gaven hun eene fomme gelds, omtrent twintig guldens, voor Jofeph, en namen hem mede naar Egijpten, om hem aldaar op nieuw te verkoopen , dewijl men in dit land met flaaven of lijfeigenen, gelijk met koopmans goederen, placht te handelen, dezelven ter markt te brengen, te koopen en te verkoopen. Ruben was 'er niet bij tegenwoordig, toen Jofeph verkocht en mede gevoerd wierd. Hij zocht hem dus, toen hij weder naar huis wilde gaan, in den kuil, om hem me-  GESCHIED. VERHAALEN. u7 •mede te neemen, en was zeer bedroefd, toen hij hem niet vondt. Ondertusfchen hadden de overigen eenen geitebok gedacht, en het bonte kleed van Jofeph, met het bloed van den zeiven beifprengd. De Vader kende het kleed terftond, zo dra hem het zelve gebracht wierd, en beweende het verlies van zijnen liefften Zoon; terwijl hij vastélrjk geloofde, dat hij van een wild dier verfcheurd was. In Egijpten zijnde, kwam Jofeph in den dienst van een rijk en voornaam Heer, die Potiphar heette, wiens gunst hij, door zijne getrouwheid cn bekwaamheden, zodanig won, dat dezelve hem zijne geheele groote huishouding toevertrouwde. Hier had het Jofeph zeer wel. Hij befchikte wat in het huis, in de tuinen, en in het veld gedaan zou worden; hij had alle de overige dienstboden te gebieden, en berekende alle Hitgaaven en inkomflen. De geheele huishouding ging nu zeer geregeld, en de omftandigheden van den Heer verbeterden in korten tijd zodanig, dat dezelve eenen bijzonderen godlijken zegen, daar in befpcurde. Dan de huisvrouw van deezen Heer, berokkende hem een nieuw onheil; H 3 niet  n8 BIJBELSCHE niet dat zij hem haatte: neen, zij had hem maar al te lief, óm dat hij ec;r fchoon jongeling was. Maar eens vergde zij hem, met veele vleiende woorden, dat hij zich bij haar in het bed wilde leggen ; en indien Jofeph niet een zo vroom en dankbaar hart haddc gehad , zoude hij zich wel ligt hier toe hebben Iaatcn' overreden, en ook voor zeker groote fehatten door hebben verworven. Maar hij kon het niet van zich verkrijgen, om zijnen goedertierenen Heer, op eene ,zo grove .wijze, te beledigen, en dus het goed vertrouwen , dat dezelve in hem gefield had, zo fchandelijk te beloonen. Hij wist, dat zodanige gewetenloze bedrijven waren aan te merken, als of Gcd zelf beledigd werd, en gaf dus de vróuw, op haar dringend aanzoek, ten antwoord: ,,Hoé zoude ik een zo groot kwaad doen, en mij aan Cod bezondigen!" Maar de vrouw wierd daar door zo kwaad op hem, dat zij op zijn ongeluk begon te denken.-' En zij bereikte ook haar oogmerk, terwijl zij haaren Man juist het tegendeel diets maakte van het geen 'er gebeurd was; zij verhaalde toch , dat de hebresuwfehe knecht vóór haar bed was gekomen, om haar te verleiden,  GESCHIED VERIIAALEN. 113 c!en, en zij wist dat zo geloofwaardig te maaken, dat Potiphar, ten uiterften vertoornd , Jofeph in de gevangenis liet werpen. Maar ook hier waren hem zijne fchranderheid en bevalligheid van groot nut. De opziender van de gevangenen, leerde hem hoog achten, en verzachtte zeer deszelfs lot. Jofeph Had eenen vrijen toegang tot andere gevangenen vari den voornaamften. Hand, en verkreeg hier door, na eenige jaaren, gelegenheid, om zelfs aan het hof des Konings van Egijpten, bekend te worden. En hoe meer men met hem bekend wierd, des te meer moest men hem hoog achten en lief hebben. Das kwam hij nu niet alleen in vrijheid, maar ook tot hoogc eere en waardigheid. Zijne groote kundigheden en bekwaamheden in de gewichtigfte en zwaarfte verrichtingen, maakten hem der zeiven waardig. Pharao (dus heette de Koning) gaf hein bijkans de geheele regeering over, en behieldt voor zich zclven, enkel den naam en de waardigheid van Opperheer. Jofeph had de algemcene liefde van het volk, en wierd, als de grootfte befchermer en weldoener van het land, geëerbiedigd, om dat hij, tegen het nadren van H 4 ee"  •t?o BIJBELSCHE ' een zevenjaarig misgewas, de voortreflijkde fchikkingen gemaaktv—en eenen overvloedigeu voorraad van graanen opgekocht had; zo dat 'er geen hongersnood ontftond, en de- Egijptenaars zelfs nog overig behielden, om ze aan de nabuurige volken te kunnen verkoopen. Even deeze omftandigheid gaf aanleiding, dat Jofeph zijnen Vader en zijne broeders, van wien hij nu, zcdert twintig jaaren, zo min gehoord had, als zij van hem, weder te zien kreeg. De duurte frrekte zich uit tot in het land Kanaan, waar Jakob woonde; en daar deeze Man veele menfchen moest onderhouden , naar dien thans bijna alle zijne zoonen getrouwd, en met kinderen gezegend waren; moest hij zijne toevlucht neemen in Egijpten, om 'er graanen te koopen. Hij zondt des zijne tien zoonen derwaarts, en alleen den jongden, Benjamin, die Jofephs volle broeder was, hieldt hij t' huis. Zo dra deeze mannen, als vreemdelingen, bij Jofeph aangediend waren, liet hij hen vóór zich kotpen; en terdond kende hij hen. Hun/daar en tegen, kon het niet in den zin ko:nen, dat die voornaame en aanzienlijke Heer hun broeder was: zij betoonden hem der-  GESCHIED-V ERHAALEN. izi derhalven alleen den diepften eerbied. Maar hij hieldt zich geheel vreemd en trotsch tegens'hen, als of hij niet wist, wie zij waren; ook fprak hij met hun door eenen tolk, of fchoon hij hunne taal zeer wél verltond: en toen hij, om hen eenigen angst op het lijf te jaagen, en naderhand des te meer te verblijden, zelfs een vermoeden liet blijken, dat zij wel ligt verfpieders konden zijn, verhaalden zij hem, hier op, zeer naauwkeurig, hoe zij heetten, wie hun Vader was, van waar zij kwamen, en wat hij verder van hunne familie zaaken wilde weeten. Hij-toonde zich nog geduurig zeer wantrouwend, en gaf hun eindelijk het befcheid, dat hij éénen van hun, Simeon, genoemd, als een onderpand, wilde houden, tot dat zij weder kwamen , en hunnen jongden broeder, Benjamin mede brachten, van wien zij hein gefprokcn hadden. De nood , in welken hij hun dus deed komen , bracht hun de wreedheid te binnen , welke zij eertijds aan hunnen broeder gepleegd hadden ; zij verweten zulks aan elkanderen, en beléeden: „Dat zijn wij aan onzen broeder , Jofeph , fchuldig ; wij waren immers doof tcgens zijn angftig gefchreeuw, en weeklagend H 5 se-  G ES CIIIED -VERH Ax\LEN. m hunne kinderen, dar zij hem ziinen lieveling zeker weder ce rug zouden brengen. .Eindelijk Remde hu | dan zulks toe, na eene zwaare worsteling. ,» Ach, (klaagde hij) ik arme oude man ! de dood heeft mij van eenen Zoon beroofd , en nu zal ik ook zijnen eenigen'broeder moeten misien. Indien g„ hsm niet weder te rug bracht, -welk een harteleed voor mij, bij dec.e grijze halten! ik zou het met kunnen overleven., Nu, God zij met u ! Neemt hem mede, en, tot een gefchenS voor dien voorhaamen Heer, pakt alles in, wat ons land bijzo* deVs en uitfteekendst voort brengt: ook dat zelfde geld, het geen gij, van uwe vocrigc reize , hebt te'rug gebracht, moet gij hem, bencfrens het.geld voor den tegenwoordigen inkoop, weder ter hand ftclien." Hier oP begaven zij zich, hoewel vergenoegd, echter nie: zonder bekommering , op den weg. Toen zij vóór Jofeph verfchencn, en hunr.c gefchenken overreik ren, was zijne eerfte vraage: „Hoe vaart uw oude Vader?" Bij het zien van zijnen broeder Benjamin ,i wierd hij zodanig van vreugde aangedaan , dat hij de traanen niet kon weórhouden. Echter deed hij zich alle geweld. aan,  B IJ BELS C HE aan om het te verbergen. Hij gaf hun een*, heerlijken maaltijd, Het: hunne, zakken met graant vullen, en hun'koopge-d weder mede i„ pak. ken; maar naauwlijks waren zij weg getrokken, vol blijdfchap, dat zij het gevaar te boven waren gekomen, om Simeon of Benjamin te rug te laaten, of een bediende van Jofeph achterhaalde en befcbuldigde hen, dat zij zijnen Heer eenen zilveren beker ontftoien hadden. Zij moesten dan oogenbliklijk, hanne reiszakken open doen en men vond den Beker in dien van Benjamin. Terftond . moesten zij naar de Stad te rug keeren. Uit die pen eerbied waagden zij het niet eens , om vóór Jofeph te loochenen, dat zij dieven waren; maar verzochten alléén, dat hij hen allen veel liever vast houden, en tot llaaven maaken wilde, dan hun zonder Benjamin terten te rug keeren. Maar Jofeph ftelde zich gantsch onverbiddelijk aanhij wilde Benjamin houden, zeide hij, en de overigen konden vertrekken. Juda bad hem dus zeer de moedig: „ Heer, verfchoon toch onzen ouden Vader, die ontroostlijk zal zijn, en het barteleed niet overleven, wanneer zijn jongfte zoon niet te rug komt. Hij klaagde, nog bij onze afreize, dat  GES CIIJED-VERHA A LEN. nj dat zijn ééne zoon van wilde dieren verfcheurd zijnde, hij nu den tweeden ook zou verliezen. Toen wierd ik borg voor den zei ven; en komt hij niet weder te rug, dan mag ik het jammer niet aanzien, dat mijnen grijzen Vader in het graf zal ftorten; houd mij dus in zijne plaats bij U!" Nu kon Jofeph zich niet langer weerhouden. Hij gaf eenen wenk, dat alle zijne bedienden moesten weg gaan , en hij zou met zijne broeders alléén blijven. Naauwlijks kon hij , van wegens fterke gemoedsbeweging , de woorden voort brengen : • > Ik ben Jofeph! die zelfde Jofeph, dien gij, vóór veele jaaren , verkocht hebt ; gij zijt mijne broeders ! Leeft waarlijk mijn Vader nog ? " Zij deinsden te rug bij deeze verklaaring, en verdomden van verwondering , blijdfehap en vrceze. Maar hij fprak : Treedt nader , mijne broeders; wecst onbekommerd , en vergeet wat gij eens aan mij gedaan hebt. Ik zie nu , dat God alles wél gemaakt heeft; Gij had het kwaad met mij vóór, maar God heeft alles ten besten gekeerd; hij heeft mij in dit land gezonden , op dat ik in deezenduuren tijd, uw redder zijn zoude. Weest dan goeds moeds^j Hier na viel hij het eerst zijnen vol-  ï:5 BIJBELSCHE follen bröedar , Benjamin , om den hals : beiden weenden van blijdfchap. Daar op küstte hij hen allen. En 'er ontftond zulke eene ontfteltenis', en een zo luid geween onder hun, dat de menfchen buiten het vertrek, het zelve hoorden. Toen zij een weinig bedaarder waren geworden, ontdekte hun Jofeph zijn voorneémen. Hij wenschte om zijne geheele maagfehap, zijnen Vader, zijne broeders , derzelver vrouwen en kinderen, en alles wat hun toebehoorde , naar Egijpten te haaien , en hun eene bijzondere ftreek lands ter bewoonirfge, in te ruimen. Koning Pharao gaf hier toe zijne' toeftemming. .—. Jofephs broeders vertrokken _ dan met' veele gefchenken, en eene menigte van ezels en last-wagens , op welken zij alle hunne haave en goederen naar Egijpten brengen zouden , tot hunnen Vader te rug. Jofeph gaf hun nog deeze vermaaning mede op den weg, dat zij , op de reize, clkanderen geene verwijtingen doen,' en niet daar over firijden en krakeeien zouden , wie van hun zich het meest aan hem misgrepen had ; want alles was hun vergeeven. Toen zij t'huis kwamen, wilde elk de eerfte zijn, die den Vader de blijde tijding bracht. Vader!  GÉSCHIE D-VERH A ALEN. ivf- Jofeph leeft nog! (Schreeuwden zij allen) Jofeph, onze broeder, is een groot Heer in Egijpten!" Jakob kon dat niet geloven , en echter ook niet begrijpen , van waar zo veele wagens en lastdieren , van waar die fraaie klederen en andere geschenken , benelFens de EgijptiSche pakknechten kwamen , weiken zij mede brachten. Eindelijk overtuigden zij hem. Hij wierd , als het ware, geheel jong van vreugde , en befloot terftond en zonder zich lang te bedenken: ,, Ik wil mede, ik moet'hem nog eens zien, eer ik fterve!" Nu maakte zich alles tot de reize gereed. Bij de zeventig perfoonen warén 'er, die uit Kanaari naar Egijpten trokken. Zo dra JoSeph hoorde, dat zij op de grenzen van het land waren , liet hij zijnen wagen inSpannen , en reed hun te gémoet. Dit was eene verrasfing voor den ouden Vader! Hij en Jofeph konden, langen tijd, geen woord fpreeken, toen zij eikanderen de eerfte maal weder omhelsden. Eindelijk berstte Jakob in die woorden uit: Nu wil ik met blijdfehap Sterven !" ' ' Van dien tijd aS, woonde dus het geheele huisgezin in eene landftreek van Egijpten , dewelke zeer  GES CHlED-VERHA ALEN. ii$ Verdrukkingen, die men hun aandeed, niets veel baaten. ïsog geduurig bleven 'er knechtjens in 't. leven; want tederhartrge moeders wisten fchikkingen te maaken, om hunne nieuw geboorene zoonen te verbergen, en op te voeden. Dan, op eene geheel zonderlinge wijze, wierd het leven van één zoontje gered; dat de Voorzienigheid naderhand tot groote dingen gebruikt heeft. Zijne moeder had hem, reeds drie maanden, verborgen gehouden; maar verder vreesde zij dat ontdekt te zullen worden, en haar kind, vóór haare oogen, wredelijk te zien vermoorden. Zij wilde dus liever eene proef neemen, om het zelve-, op goed geluk, ergens neer te leggen, of mogelijk iemand het zelve vinden, en tot zich neemen zoude. En hier toe deed zich op eene fchoone gelegenheid. Zij maakte een kistjen van riet, leide het zoontje daar in, en plaatfte het toen in een rietplek, aan den oever van eene rivier. Nu gebeurde het, dat de dogter des Konings van Egijpten , juist daar omtrent wandelende, iets in het riet hoorde fcbreeuwen. Zij zag het rieten kistjen, liet het ophaalen, en vondt een zoontje in het zelve. Het jammerde haar, dat dit kind zoude omkomen. Zij I dacht;  ijo BIJBELSCHE dacht: zulk eenen fchoonen jongen wil ik op-' voeden. — Op "dat oogenblik komt de zuster van het kind, en biedt zich aan, om der Princesfe eene Minne voor het kind te bezorgen. De P'rinces kende het meisjen niet; doch nam deezen voorflag aan-. Het meisjen gaat, en komt wel rasmet de moeder van het kind, te rug. Aan deeze wierd dus de vondeling over gegeven. De vrouw was hartelijk verblijd, om op deeze wijze niet alleen haar kind in 't leven te hebben behouden, maar ook haaren moederlijken plicht' te kunnen voortzetten. Mozes (dus heette het jongetien) wierd nu aan het hof van den Koning opgevoed, ' gelijk of hij de eigene zoon van de Princes ware geweest. Hij ontfing onderwijs in alles, wat daas geleerd kon worden, en wierd een zeer verftandig en wijs man. Ja, even die Mozes was het, die, in het vervolg, alle zijne ongelukkige landgenooten, van de wreede dienstbaarheid bevrijd-' de; die hen in het land Kanaan, 't welk hunne voorouderen bewoond hadden, te rug leidde; en die hun, op de reize derwaarts, onder Gods wondervollen bijiland, alle die wetten cn inrichtingen gaf, door welken zij een gelukkig en machtig volk wierden. <. Satd  GESCHIED-VERHAALEN. 131 5- _ ' Saai en David. Na'dat dit volk eenen geruimen tijd, door meer opperhoofden of Richters beheerscht was gewor gewichtig ampt van eenen Koning bekleedde, en alle uiterlijke geluks goederen, die de mensch genieten kan, in overvloed bezat, geloofde hij nogthans, dat hem iets ontbrak. Hij kende het gewicht van zijn beroep, en gevoelde zich te zwak, om het zelve in de geheele uitgefirektheid te vervullen ; maar hij had ook van zijnen Leermeester, Nathan , geleerd, dat Godsvrucht de weg en het beginfel van alle wijsheid, ja de hoofdfom van alle Weetenfchappen was, die voor elk mensch, hij zij Koning of bedelaar, gewichtig moeten zijn. Hij wendde zich dus in het gebed tot God, en fmeekte hem om kennis en wijsheid, ten einde hij zijne waardigheid met roem beklceden, en zijn Volk gelukkig beftieren mogt. Hij bad dan : ,, ö God! gij hebt uwen knecht David, mijnen Vader, groote genade bewezen , om dat hij met oprechtheid u was toegedaan, en deugdzaam leefde; en nu hebt gij mij in zij-  iU B ij B E L S C H Ê zijne plaats tot Koning gemaakt. Ik ken mijne jongheid en mijne krachten; ik weet, dat ik nog onërvaaren en niet genoeg geöeffend ben, om deleidsman en de befchermer van een zo groot Volk te zijn, gelijk dit Volk is, het geen gij mij hebt toevertrouwd. Geef mij dan verftand en wijsheid!. Dit alleen'is het, wat ik bidde , om uw Volk wél te regeeren, en om recht en onrecht te onderfcheiden." Dit gebed verhoorde God , die geen acht geeft op den perfoon , maar die op* de harten der menfchen ziet. Ja, om dat hij flechts om wijsheid gebeden had, liet hij hem ook al het overige , waarom hij niet gebeden had , rijkelijk toekomen, naamelijk een lang leven, gezondheid, eere, geluk en macht. Kórt na het aanvaarden van zijne regeering y verwierf hij den roem van diepe menfchen-kennis , en Staatkundige fchranderheid , door een van hem uitgefproken vonnis. Twee Vrouwsperfoonen dienden zich bij hem aan , begeerende zijne uitfpraak over eenen twist , die tusfchen haar gerezen was. De eene gaf voor, dat zij onlangs van een jongetje bevallen ware , en dat deeze haare huisgenoote, insgelijks, drie dagen daarna , een Zoom.-  GES CHIED -VERHA ALEN. 145 Zoontje ter waereid had gebracht. Maar nu had deeze haar Kind in den llaap, mogelijk, gefmoord,, en bij het ontwaaken dood gevonden. Hoe het zij, (fprak zij,) mijn levend Kind heeft zij heimelijk uit het bed genomen , en haar dood Kind weder in de plaats gelegd, om dat 'er haar aan gelegen ligt, eenen Zoon te hebben. *— De andere Vrouw wilde niets toe geeven; zij beweerde, dat het levende Kind haar eigen en rechte Kind ware. Getuigen ontbraken , door welken de ruiling der Kinderen had kunnen worden bewezen. In dit zeldzaam geval, nam Salomo de ondervinding te baat, naamelijk, dat de natuurlijke liefde van eene moeier jegens haar kind, van eene zeer buitengemeene kracht is; en hij trok hier uit het gevolg, dat die Vrouw de waare moeder zijn moest, welke de meeste liefde cn zorgvuldigheid voorhet nog levende Kind, zoude betoonen. Om dit te doen blijken , beveelt de Koning , dat men hem een Zwaard zou brengen. Het Zwaard wordt gebracht. Hij geeft daarop bevel , dat men het Kind in twee Hukken houwen , en elke Vrouw eene helfte geeven zoude; dewijl de twist op geene andere wijze belust kon worden. Maar terftond K ver-  t\6 BIJBELSCHE verheft zich bij de éene de Hem der natuur i Och neen, Koning! (roept zij,) verfchoon het Kind ! Laat de andere Vrouw het vrij tot zich neemen; indien gij het maar niet doodt." De andere was met de dceling te vrede, op dat de eerfte het Kind maar niet zou weder krijgen , en haar bedrog ontdekt worden. ,, Mijnen halve , (fprak zij,) werde het Kind in ftukken gehakt, dan is 'het noch het mijne, noch het uwe." En toen befliste de Koning 't gefchil. ,, Wij kennen nu de Moeder, (zeide hij) het Kind behoort aan die, welke zich tegens de deeling verzet en voor de behoudenis van deszelfs leven, gefmeekt heeft." ro; Job. Job was één van de rijkfte en gelukkigir'e huisvaders, in den ouden tijd, toen men nog geene grootere fchatten kende, dan talrijke kudden. Hij had fchaapen , kameelen , runderen en ezels bij 'duizenden. Daarenboven was hij de Vader van vee-  GESCHIED-VER HAALEN. 149 •daard en genist. Hij fprak: ,, Naakt en arm kwam ik ter waereid ; naakt en arm verlaate ik baat weder! God heeft gegeeven, God heeft genomen ; en alles, wat God doet, is wijs en goed gedaan!" Nog had hij het voortreflijkfte van alle goederen, de gezondheid. Hij kon" hoopen alles, wat hij verlooren had, nog eens weder te zullen krijgen ; maar thans wierd ook zijn lichaam aangetast. Hij viel in eene zwaare ziekte , en kreeg, van het hoofd tot de voeten, boosaartige, fmertelijke en vuile zweeren. Nu wilde zelfs zijne echtgenoote hem den iaatften troost ontrukken -en fpottede met de vaste hoope , welke hij geduurig op zijnen God gefield had. Dan, hij zeide met verontwaardiging: ,, Gij redeneert, als eene Godverzaak fier ! Hebben wij zo veel goeds ontfingen ,van God , zouden wij dan niet ook het droevig lot verdragen, dat hij ons toezendt?" Dan eindelijk, overweldigde hem de fmert, toen hulpe noch redding meer overig fcheenen te wezen, en hij door langzaame martelingen geheel verteerd wierd. In uuren van angst en vertwijfeling, wenschte hij liever niet gebooren te zijn, dan, na zulk eenen weliland, zodanig lijden K 3 te  150 BIJBELSCHE te moeten ondervinden. Edoch , geduurig beurde her gevoel van zijne onfchuld, en de vrede van een goed geweten, hem weder op. Had buiten dien nog iets in ftaat kunnen zijn , om zijne rampen te verzachten , en hem eenige blijde tusfchenpoozen te verfchaffen ; het ware zeker de aanfpraak geweest van wijze en in zijne ellendedeelneemende Vrienden. Dan ook deezen ontbraken hem. Veel meer wilden die genen, welken hem in zijnen pijnlijken toeftand bezochten, eindelijk hem den Iaatften troost ontrooven , dien hij nóg overig had. Zij Houden in het verkeerde denkbeeld, dat het, naamelijk-onmogelijk ware, dat een rechtvaardig man, voor zijn geheel leven, ongelukkig koude wezen; en dat hij, die iu de ellende om kwam, onbetwistbaar een ondeugdzaam mensch moest geweest zijn ; zij veroorzaakten den lijder, door ergdenkende-1 wijffel in gen cn bittere verwijtingen , nog meer verdriet , en ' noodzaakten hem,, door hunne ingebeelde en dikwijls geheel verkeerde wijsheid , tot eene vermoeiende verdediging. Ondertusfchen bleef hij nogthans onbeweeglijk, in he; edel vertrouwen op zijne deugd $a onfchuld , in 't geloof aan Gods wijs bellier»  154 I N H O U D. 8. Van Maria en Martha. Bladz. 79 g. Ukfpraak van Jezus over den twist, tusfchen twee Broederen. 81 10. Van het voet wasfchen. 83 11. Van Judas. 86 12. Van Petrus. 90 13. Laatfte tooneelen van Jezus leven. 94 14. Jezus herleeft. 104 II. Verhaalen uit de Gefchiedenisjen van het Oude Testament. 1. Kaïn en Abel. Bladz.. 107 2. Abraham en Lot. 111 3. Jofeph. • 114 4. Mozes. 128 5. Saul en David. 131 6. David en Jonathan. 134 7. David en Nathan. 138 8. David en Abfalom, 141 9. Salomon. 142 ïo. Job. 146 Bij  De Menfchelijke Wijsheid, of de Weg des Fortnins, en het Middel om zich in de Waereid groot te maaken, door W. de Britaine. Waar de Elfde Druk, uit het Engelsch , vertaald. In 8vo. . . . . fi:-i- Riedel en van Alp hen, Theorie der] . Schoone Kunften en Wetenfchappen , (. , / 2 Deelen. En , ƒ 4- - ■- Van Alpüen, Digtkund: Verhandelingen. J Godvruchtige en Stichtelijke Brieven, van Mr. S. R. Rhetorfort, 3-deelen, in 8vo. ƒ i : iö :- Befchrijving van de Epiaamjthe Zinkingkoorts en derzei ver gevolgen , welke in de maand Junij 1782. te Haarlf.m geregeerd heeft. Door de Stads-Doctoren aldaar. In gr. 8vo. . ) . • . ƒ 1:10 > Verzamelde Stukken van Vernuft en Smaak. In groot 8vo. . . S . ƒ1:12:- Mijne Dichtoefeningen, door D. Kuipers. In groot 8vo. . . ƒ1: — :- Dichtkundige Academifche Uitfpanningen, door A. de Bosson, Mei. Do:l. Twee Stukken.' In groot 8vo. . . ƒ1:16:- Geneeskundige Zielsbeftieringe, of betooging, dat de Geneeskunst, wegens de naauwe^ veiëeniging en wederziidfche betrekkingen van Ziel en Lighaam op elkander, eenen gr'ooten invloed heeft, op de redelijke en zedelijke vermogens der menfchen. Door den Iloogleeraar H.-D. Gauiids. In groot 8vo. 18 Stuiv. Korte Handleiding tot het doen van Godgeleerde • Oeffeningen, &c. &c. 15 Stuiv.