D E WELDADIGE ZWITZER, TOONEELSPEL. Frye/yk naar het Fransch gevolgd. Zedeljk Schonwtooneel, 5de Deel, zde Stuk. Te A MS TE LD AM, B Y DE WE D. J. DOL L, in de Kalverftraat. 1798.  AAN VROUWE S. STADNITSKI, A. van H A L M A E L, MEFROUfFEï J'ergun my u myn" Zwiizer in een Nederduitse-'. s;twaad aantebieden. Mogt het reuvouwdi.c van 'iet oude werp eenigermate vergoed worden door de kiese hhcid der gevoelens, en het natuurlyke jc'ioon, net welk ''er in doorflraalt ■ De tedere aandoeningen der vriendfehap , het be. tOU 1 in het ouder/)-» h'art ontwakend, de deu , d die in het duister lydt, dit alle- kan tnyns bedunkens . geen edele zielen mis 'lagen , en mogt het, Mevrouw '. de EGHTGENOOTE VAN DEN HEERE  goedkeuring in het by zonder verwerven van u, die niet alleen het fchoon der deugd op het tooneel bewondert, maar ook tevens in den kring der waereU, de uit oefe. Hing der zedelyke pligten , als het verhevenfie onzer beftemming acht, het tafereel der gelukkige ondeugd zoude onwaardig zyn met uw" naam te pronken. Aanvaard dan deze myiï arbeid, ah een blyk der bjzondere achting, van Uwe Dienaresfe C M. D. E, ■Amfteldam 14 December 179S. D E  D E WELDAADIGE ZWITZER, T Ó ONEELSPEL, I N DRIE BEDRYVEN. Vryelyk naar het Fransch gevolgd.  PERSOONEN. du bois, Horologiemaaker. juf. du bois, zyn Echtgenoote. philibeet, ZOOn ~> t van Du Bois. Henriette, dochter J be noit 5 Gouverneur van fhilibert. De Graaf de cour val, Generaal in Fran. fchen dienst. De Ridder de montfleuk, Kapitein van de Infanterie. Het fpel /peelt in een Dorp , in het gebergte van Neufchdtel. D E  Utr t'^iVliiTMiiBi?)*, mijn Vader   ij È WELD AADIGE ZWITZËR^ TOÖNEELSPEL. EERSTE BEDRYF. Het Tooneel verheelt een Kamer op de Zwitzerfchè wyze, in het midden is een groot e Tafel; du bois zit aan de rechter zyde voor een kleine Tafel, waar op vcrfcheiden horologies en werktuigen leggen , Hj neemt zyn bril af en ziet op zyn horologie. EERSTE TOONEEL. DU BOISi II oe fchielyk vervliegt de tyd: het is reeds agt uu> ten. Om de verveeling te verjaagen, is 'er niets beter dan de arbeid; als men gewerkt heeft fchynt de ochtend in een oogenblik vervloogen:... maar het is tyd om op het ontbyt te denken. QHy fchelt.') Kü TJVEE-  4 DE WELDAADIGE ZWITZER, TWEEDE T O O NE E L. DU BOIS, JUF. DU BOIS. JUF. DU BOIS. "Wat wilde gy, lieve man! DU BOIS. U vraagen waarom wy niet ontbyten? of denkt gy •lat ik nog geen kop kofFy gewonnen heb? JUF. DU BOIS. Word niet boos, kindlief! de wasch geeft my zulk een omflag; ik heb het volk eerst bezorgd. DU BOIS. Gy hebt zeer wel gedaan, men moet geen vreemden laaten wacnten; maar ook zich zeiven niet vergeeten. Wat doet Philibert ? JUF. DU BOIS. Hy is te vyf uuren reeds met Benoit uitgegaan. Zy zyn nog niet weerom. DU BOIS. Hebt gy met Benoit al weêr vrede gemaakt?... gy lacht. JUF. DU BOIS. Wel, wie zou niet lachgen! geduurende een geheel jaar kyven wy daaglyks om dien mooijen mynheer,... als alle gouverneurs zo heerschzuctitig zyn, dan is dft waarlyk wel een haatelyk foort van menfcheu! DU  TOONEELSPEL. 5 DU BOIS. Ach! ik bid n, laaten wy niet weder beginnen! Beuoit is een goed mensch, zo eerlyk, zo befcheiden... JUF. DU BOIS. By u, ja ! maar zyn gedrag omtrent my is zeer verfchillend. DU BOIS. Waarom twist gy altyd met hem ? Hy denkt meer te weeten dan gy, en meent gy dat hy ongelyk heeft P... Een vader en moeder zyn altoos de eerfte leerlingen van hem, wieu zy hun kroost hebben toevertrouwd. JUF. DU BOIS. Als hy dit hoorde, zou hy die fchoone les ten zynen yoordeele uitleggen. nu BOIS. Dit was niet nodig; ik ken zyn beginfelen; myn wyze van denken is hem bewust: hy weet dat ik hem beloofde, myn zoon geheel aan bem te vertrouwen, en doet my de eer om te gelooven dat myn woord my heilig is. JUF. DU BOIS. Wilt gy het zo, welaan! ik geloof byna, dat als hy eens de gril in het hoofd kreeg om de zweep te gebruiken , dat myn man verpligt zou zyn de flagen aftewachten. DU BOIS. O wat is dat dwaas! Lieve vrouw! behandel hem by . zyn terugkomst met meer vriendlykheid;... gy hebt A 3 hem  ê DE WELDAADIGE ZWITZER, hem gisteren beleedigd : het is zo fchoon zyn fouten te herftellen; een gouverneur is een vriend, maar geen flsaf van ons. juf. du bois. Maar ik haat hem niet, integendeel! ik mag Benoit wel lyden; maar waarom is hy zo norsch? hy fpreekt byna niet: zo lang als Henriette hier geweest is, heeft hy nog geen half uur met haar gefproten, en zy is het wel waard! Als men naar hem alleFraufchen zal beoor- » doelen, dan zyn die heeren waarlyk niet zeer galant. du bois, glimplachgende. Lieve vrouw! ik geloof dat gy reeds hebt ontbeeten? juf. du bois. Neen, ik zal terftond voor u zorgen, en om u te toonen dat ik my met Benoit bevredigen wil, zal ik voor zyn ontbyt een goede fchotel kerfen brengen. du EOIf. En uw echtgenoot zal u hierom te meer beminnen. DERDE T 0 O N E E L, du bois. Myn vrouw heeft een goed hart, en om volmaakt te tyn ontbrak haar flechts een weinig opvoeding. Vermindert dit haare waarde? dit geloof ik niet:... 't is het hart dat men op prys moet ftellen, en het haare is goed. Die Benoit is, om de waarheid te zeggen, al een zon-  TOONEELSPEL. 7 zonderling man! geestig, geoefend, belangloos: wat zou hy meer zyn , zo hy een wysgeer ware! .. hy behandelt myn zoon als ware hy de zyne, als de zyne.... ach, al is hy dit niet!... Benoit weet al het geen my niet mooglyk was hem te leeren .. Moet men dan hunwen voor dat men zyn kroost weet op te voeden? de weeld» heeft alles bedorven! men denkt alleen maar om te winnen, onze behoeftens vermenigvuldigen tot in het oneindige. Men begeert flechts goud, en de zedeleer heeft alle haare waarde verlooren. Rampzalige eeuw! het is niet genoeg dat men geen flinkfche kunst greepen in het werk ftclle, men moet ook waken, om niet ten prooi van flinkfche kunstgreepen te worden. VIERDE T O O N E E L. DE GRAAF DE COURVAL, DU BOIS. DE GRAAF. Ik wenschte wel gaarne den heer du Bois te ipreken, DU BOIS. Gy vind hem hier zeiven. Wat is 'er van uwe bcveelen, mynheer ? DE GRAAF. Ik wilde een horologie koopen, men verzekert my dat ik by u naar myn zin zal flagen. A 4 vi  ? DE WELDAADIGE ZWJTZER, du bois. Ik heb ze in foorten, durf ik vraagen met wien ikde eer heb te fpreken? de graaf. Wat doet de naam hiertoe? Omeeahorologie tekoopen, behoeft men flechts goud. du bois. Vergeef het my, mynheer! ik wilde niet onbefcheiden zyn, maar naar uw voorkoomen zou ik gelooven dat gy een man van rang zyt? de graaf. Ons uiterlyk is dikwyls bedrieglyk, maar het uwe is dit niet, Gy zyt zo beleefd als gy fetiyut. du bois. Het goede hart van een zwitzer is niet genoegzaam om deeze beleefdheid te beantwoorden, de Franfchen zyn hier in oi;ze oudfte broeders. de graaf. Dit zy zo, ik ben intusfehen verheugd u te leeren kennen: gy zyt openhartig, en dit behaagt my. Gy hebt my een vraag gedaan, ik moet die beantwoordens ik ben de graaf de Courval. du bois, zich buigende. Mynheer de'graaf! Ik vind my vereerd een officitr by my te zien, die zich op zulk eene loflykewyzeheeft doen kennen. Ik wensch my zeiven geluk.... de graaf. Ach, mynheer! gy zoud u hier over minder verheugen,  , T O. ÖNEELSPEL. 9 gen, zo gy wist hoe ongelukkig ik was... maar., .laaien wy hier van afftappen! mag ik een horologie zien?, du bois. Welk een verkiest gy? de graaf. Een repetitfie. du bois, neemt verfcheiden van de tafel en bied die den graaf aan. Zie hier van alle foorten, gy kunt kiezen. de graaf, nadat hy verfcheiden bezien heeft, neemt ''er een uit. Dit bevalt my het beste; wat is de prys? du bois. Mynheer! ik zal bet u Iaaten voor zestien gouden louifen. de graaf. Is dit niet wat te veel? du bois. Uit is het naaste, op myn woord! Ik ben niet gewoon meer te vraagen als waarvoor ik het laaten kan. de graaf. Ik geloof u, maar gy zoud minder kunnen ontvangen dm uw eischis: een koopman vind zich dikwyls in dit geval: hy verkoopt zo hoog als hem moogiyk is, niets is natuurlyker, en hy die koopt geeft zo min hy kan, dit is ook natuurlyk. du bois. Bat is waar. A 5, d e  io DE WELDAADIGE ZWITZER, de graaf. Welaan} om een eind te maaken, veertien louifen, nu bois. Zo mynheer de graaf'er een van dien prys verkiest, kan ik hem 'er dit voor geeven. {Hy bied hem een ander horologie aan ") de graaf. Vooral niet! ik heb zin in dit, en vind het heel fraai. du bois. Ik (la u borg dat het goed is. de graaf. Ik heb 'cr een dollen zin in! maar, zestien louifen! du bois. Ik had u twintig kunnen vraagen , 't geen behaabt fchynt nooit te duur. de graaf. Willen wy 'er een einde aan maaken? du bois. Ik wensch niets liever, en ben tot uw beveelen. de graaf. Wat is uw laatfte woord? du bois. Zestien goude louifen. de graaf. Gy zult ze hebben myn vriend! om dat gy u niet laac afdingen. du bots. Een koopman in zyn winkel is nis een generaal op het Marveld: overwinnen, of ftei en! d e  TOONEELSPEL. li de graaf. Ja, maar de veldheer is niet zo zeker van zyn triomf als de koopman van zyn voordeel. VTFDE T O O N E E L. De vorigen, juf. du bois. juf. du bois. Lieve man! wilt gy komen ontbyten? du bois, fchielyk. Een oogenblik geduld, ziet gy niet dat ik belet hen? juf. du bois. Wel nu, word niet boos, wy zullen wachten. de graaf. Neen, mynheer du Bois! zulk een lieve vrouw moet gy niet laaten wachten, zy verdient wel de voorkeur» en ik vertrek. du bois. Maar, kindlief! gy moest zien.,, juf. du bois. Wel, als mynheer nog niet ontbeten heeft , moest Jiy met ons ontbyten, dan kunt gy op uw gemak tezaa. men praaten. du bois. Men ziet wel dat gy geen Franfche vrouw zyt, gy fpreekt met voornaame lieden als tegens uw gelyken s ?n bedenkt niet... j u f,  U DE WELDAADIGE ZWITZER, JUF. DU BOIS. Waarachtig, de groote heeren zyn van vleesch en been, even als wy: als zy niet eeten, kunnen zy niet ieeven. DU BOIS. Mynheer! ik vraag vergiffenis voor myn vrouw?... ik verzeker u dat zy, vry van alle loosheid, niet wee? wat men aan lieden van uw rang... DE GRAAF. Ik geloof dat gyfchertst. Mejufvrouw! uw onderhoud bekoort my, gy zyt zo beminlyk als welfbrekend. en om u te toonen dat ik hier zeer te vrede ben, wil ik met vermaak met u ontbyten. JUF. DU BOIS. Zeer gaarne! gy gebruikt des morgens thee? DE GRAAF. Vergeef het my. JUF. DU BOIS. Wilt gy met myn man koffy drinken? DE GRAAF. Gy zoud my verphgten met een kop chocolrsde ; maar als gy die niet hebt, zal ik my gaarne met een nuk brood vergenoegen. JUF. DU BOIS. Gy gekt'ermede , wy hebben chocolaad van de beste foort; myn neef, de raadsheer in Holland, heeft die ons gezonden. D E  TOONEEL$PEL. DE GRAAF. Ik ben verleegen wegens de moeite die ik u veroor. zr.ak. JUF. DU BOIS. Schoone moeite, waarachtig! DU BOIS. Myn lief! laat ons hier ontbyten, wy zyn hier beter. Denk vooral aan de dienstboden. JUF. DU BOIS. Ik heb 'er al lang voor gezorgd, eer gy 'er om dacht. ZESDE T O O N E E L. DU BOIS, DE GRAAF. DU BOIS. Ik moetu om vergiffenis vraagen, mynheer de graaf! myn vrouw is niet welleevend, en de manieren van hei hof zyn haar volftrekt onbekend. DE CRAAF. Dit is geen gebrek , gelukkig de man die zich naar het hof weet te voegen, maar nog gelukkiger hy die het niet kent! DU BOIS. Zo dacht ook Henrik de vierde; DE GRAAF. Gy hebt dan de gefchiedenis van ons vaderland gelezen? li n  t4 ÖE WELDAADIGE ZWITZER, DU BOIS. O ja, zelfs met vrugt gelezen; DE GRAAF. Ach, mynheer! wat zyt gy gelukkig ! ik benyde uw lot. DU BOIS. Gy fcherscht, mynheer ! wat zou u ontbreken in dien fchitterenden kring, waarin het lot u heeft geplaatst? DE GRAAF. Niets, dan de vrede der ziel! DU BOIS. Welk een onvoorziene ramp kan u dus ontrusten?..; vergeef het my... de vraag is misfchien onbefcheiden..; DE GRAAF. Zy kan dit niet zyn: in den wreeden toeftand, waarin het lot my gebragt heeft, is het fpreken over myn ongeluk de eenige troost die my nog overig blyft: helaas! myn vriend! gelukkig nog, zo myne elende geen verachting inboezemt! DU BOIS. Wat mensch zou de wreedheid hebben u te beleedigen? DE GRAAF. Ik moest dit ondervinden en had het verdient! ik beken, ik was een wreede vader; maar de Hemel heeft my ftrenglyk geftraft. DU BOIS. Gy fchreit. DE  TOONEELSPEL. i§ DE GRAAF. Dit verzagt myn leed. Laat deeze traanen vloeijen; 2y zyn my dierbaar! DU EOIS. Maar zyt gy onherftelbaar ongelukkig? een onbekende kon fomtyds... ' DE GRAAF. Ik durf niets meer hopen; ik reis om my te verfirooijen, verwisfel van luchtftrcek; maar... myn ziel blyft in denzelfden ftaat, en de wroeging volgt my overal. DU BOIS. Zy, die uwen val bewerkt hebben, moeten zeer verachtelyke weezens zyn! want ik geloof niet, dat een man als gy in ftaat zou zyn, om zyn vaderland of vorst te verraaden? DE GRAAF. Ach, myn lieve vriend! vergun my dat ik u dusnoeme. men heeft myn dienst wel beloond; ik heb myti vaderland niet verraaden; ik beleedigde de natuur..* en het berouw verfcheurt myn hart. DU BOIS. Dit alles is een raadfel voor my, vergeef my myde openhartigheid. DE GRAAF. Welaan! gy zult alles weeten: ik was vader! twee jongelingen fcheenen gefchikt myn naam te vefeeren... zy zyn niet meer!... DU  t6 DE WÉLÖAADIÖE ZWITZER, DU BOIS. Dit verlies möet u gevoelig treffen; maar, zyt gy weduwnaar ? DE GRAAF. Helaas! ja. DU BOIS. Gy moest u weder in den echt begeven, met de hoop om het geleden verlies te herftellen. DE GRAAF. Om myn oudften zoon een glansryk fortuin te bezorgen , dwong ik den jongden in het klooster te gaan. DU BOIS. Dit is een moorddadige toevlugt, waarvan men flechts in den hoogden nood gebruik moest maaken ; dit verblyf der elende is by ons zwitzers onbekent, en misfchien is dit ons minfte voorrecht niet... het menfchelyk leven is zo kort, waarom de dood te verhaasten? DE GRAAF. Myn zoon was naauwlyks tot den rang van kolonel verheven, of ik zag hem vergaan. DU BOIS. Hy, die voor zyn vaderland fneeft, leeft nog altyd tot glorie van hem die hem het leven gaf. DE GRAAF. Ach! zo ik hem tn den ftryd verlooren had, dan zou ik hem minder betreuren ; maar hy ftierf in een tweegevecht! t>«  TOONEELSPEL. i7 DU BOIS. Gy Franfchen hebt gebruiken, die ook maar voor u itlleen goed zyn. DE CKAAF. Bedenk, mynheer! de eer!... D.U BOIS. Bedaat de eer daarin om elkander te vermoorden? Denkt gy dat wy in Zwitferland voor de eer ongevoelig zyn? Uw natie weet of wy voor de dood vreezen; maar wy vermoorden onze broeders niet. Ik heb fiechts één zoon, ik bemin hem met myn gtheele ziel! ik wil dat hy zyn bloed fpaare tot dat de tyd koomt, dat zyn' vaderland hem ter verdediging roept, wanneer dit word aangevallen. Ik heb nooit gezien dat die voorvechters fortuin maakten; maar dit is niet te veranderen, uvr b'udfte zootl is dood, zoek hem té vergeten, laat de andere uit het klooster komen, waarin gy hem hebt op« gefloten. DE GRAAF. Het is reeds te laat, onherfteibaar!... DU BOIS. Behoort een zoon niet aan zyn vader' de rechten der natuur zyn heilig: ik wilde wel eens zien dat iemant zich verfióutte , my de magt over myne kinderen té ontnemen: zy behooren my alleen! DE GRAAF. Hy kon die levenswyze niet verdraagen, hy is het klooster ontvlugt. B Do  i3 DE WELDAADIGE ZWITZER, DU BOTS. Hy deed wel! de flaverny is voor een edele zie! ondraaglyk! door middel van de nieuwspapieren kunt gy hem misfchien weder vinden. DE GRAAT. ó Neen, het is reeds te laat! hy ftierfin Pruisflfchen dienst, en ik zal my eeuwig zyn dood verwyten. DU BOIS. Niet zo, mynheer! hy deed een keuze zyner waardig, daar hy zich toewydde aan den dienst van een groot man. Z E F E N D E T O O N E E L. DE VORICEN, JUF. DU BOIS, HENRIETTE. Juf. du Bois brengt een koffykan, die zy op de groote tafel plaatst, Henriet te heeft het theegoed en een chocolaadekan. JUF. DU BOIS. Zie, het ontbyt is gereed, willen wy gaan zitten? DU non. Ik heb ongetwyfeld één der beste vrouwen die'erzyn. Mynheer, de Graaf! wees zo goed en neem plaats. (Tegen Henriette.~) Myn dochter! groet mynheer den Graaf, die ons de eer aandoet, dit eenvoudig ontbyt met o^s te deele-n. (Hmriette maakt haar compliment en zy zettèn zic!:.~) D £  TOONÈELSPEL. i> DE GRAAF. Dit is eert lieve jonge juffer! Zy vereenigt de bevalligheid van haare beminlyke moeder met de beleefdheid van haar achtingwaardigen vader. JUF. DU BOIS. In myn jeugd deed ik niet onder voor een ander, eu myn Jetje zal niet minder zyn dan haar moeder. DE GRAAF. Zy kon geen beter voorbeeld kiezen. JUF. DU BOIS. Mynheer! daar is uw chocolaade. (Zy geeft hem een kopje.') Kind, dieu u. Henriette, wilt gy koffy? (Zy geeft haar een kopje ) HENRIETTE. Ja, mama! als 't u belieft. JUF. DU BOIS. Als het my belieft! ik geloof het wel, ik wil ü alies geven't geen u voegt, zelfs ook een nian naar uw fmaak. DU BOIS. Maar, vrouw! JUF. DU BOIS. Wel, het is geen misdaad van een man tefpreken; haar moeder heeft 'er ook een genomen. DU BOIS. Dit gefprek zou mynheer verveelen. JUF. DU BOIS. Wel, myn Hemel! mynheer weet dit zo we! als een B 2 an.  %o DE WELDAADIGE ZWITZERj ander; de jeugd gaat voorby, men weet wel hoe dat gaat;... ik zal u uittrouwen, dochter! HENRIET E. Mama, mynheer heeft geen chocolaade. JUF. DU BOIS. Mynheer zit 'er by, hy zal zichzelv' wel dienen, by my is het zonder oinflag; tast vry toe, mynheer! hel! moet u niet verwonderen, myn dochter is te Geneve opgevoed, en heeft daar die wellevendheid geleerd. (Henriette bedient den Graaf.") DE GRAAF. Ik veTzekeru, mejufvrouw! dat ik verrukt ben over de goedhartigheid van de moeder en de vriendelykheid van deeze lieve dochter. Duizendmaal dank, beminlyke Henrlettel (Hy kust haar de hand.) JUF, DU BOIS. Omhels haar, mynheer! 't is waarlyk wat fchoons de band te kusfchenj ik zou haar liever de nagel van den vinger kusfchen. DE GRAAF. Vergun my?... (Henriette weigert hem.) DU BOIS. Myn dochter f wyl mynheer het verzoekt, weiger hem ditmaal deeze beleefdheid niet. (Hy omhelst haar.) JUF. DU BOIS, Toen ik ongehuwd was, heeft uw vader my wel dui. zfcndmaal omhelsd. DU  T O ONEELSPEL, si DU BOIS. Lieve vrouw! gy zyt recht aan het praaten. DE GRAAF. ' Ach, du Bois, wat zyt gy gelukkig! DU BOIS» Hoe nader by aan het geluk, hoe eerder men het en. geluk te duchten heeft, mynheer! JUF. DU BOIS. Ik ducht niets: altyd werken, alcyd brood; ik wou dat myn Philibert hier was, ach, mynheer! hy zou u vermaaken. Wy hebben hem opgevoed als een prins.' hy weet alles, hy zou behaagen in u vinden, want hy houd veel van groote heeren. Ik geloof dat ik hem hoor komen. 'AGT S T E T O O N E E L. DE VORIGEN, PHILIBERT. JUF. DU BOIS. ICorn hier, lieve jonge! DU BOIS, Myn zoon! (hy wyst op den Graaf) groet mynheer! DE GRAAF. Goede morgen , myn kleine vriend! geef my dehnnd. lly is aanvallig, jufvrouw du Bois! gy hebt my niet te veel van hem gezegd; (tegen Philibert) hebt gy een goede wandeling gedaan? B 3 phi-  22 DE WELDAADIGE ZWITZER, f h i l i b e r t. Ja, mynheer! de graaf» Gy hebt daardoor eetlust gekreegeu, niet waar?... op uw jaaren heeft men altoos honger: in myn jeugd at ik alle uuren. du bois. Ga zitten, waar is uw meester ? weet hy niet dat wy bezoek hebben? ga en zoek hem. p-hilib e r t. Hy zal niet komen... hy is op zyn kamer. du bois. Waarom Biet?zeg hem dat hy ons nooit belet doet;... maar wat deert u, Phiübeit? gy fchreit!... p ii i f. i e e r t. Ik kan niet langer hier bly ven, ik moet de kamer uit. (Hy wil vertrekken.") juf. du bois, weerhoud hem. Myn lieve kind! wat fcheelt u? vertel het aan mama. henriette. Lieve broeder! zeg het ons. pijilib ert. Gy zult het fchielyk genoeg weten. juf. du bois. Ik wed dat hy ftout geweest is, en met zyn meester in ongenoegen is. philibert. Tn tegendeel, mama! nooit heeft hy my zo veel reden gegeven zyn verlies te betreuren. du  TOONEELSPEL. 33 du bois. Zyn verlies te betreuren!' r III lieert. Helaas! ja, fchreijènd zeide hy, myn lieve vriend! dit is de laatftemaal dat ik met u wandel, zo ikmy fomtyds tegen u gellreng heb getoond, 't was in weerwil van my zei ven: ik bemin u en zal u altoos beminnen! Ik begon te fchreijen, en wy zyn terug gekeerd, zonder ecu woord meer tegen elkander te fpreken. du bois. Ik begryp 'er niets van. juf. du bois. En ik wel! al de Franichen zyn zulke ondankbaars vlegels! du bois. Waarlyk, uw beleefdheid word hoe langer hoe grooter! juf. nu bois. Ik zeg dit niet op mynheer; hy weet dit wel. Maar zeg eens, is dat te verdraageu? die drommelfchc mynheer is hier gekomen, byna naakt! wy hebben hem van top tot teen in de kleeren gedoken, hy heeft thans asa niets gebrek, en nu, nu wil hy heen gaan! du bois. Genoeg hier van, rhilibert, ontbyt! r II i l I B E r t. Vader, ik kan niet eeten.' B 4 DU  S4 DE WELDAADIGE ZWITZER, DU BOIS. Wel nu, ga dan naar uw meester; ik zal c*:t alles wel ophelderen. rniLiBEBT, heen gaande. Wat zal 'er van my worden, zo mynheer Benoit my verlaat! NEGENDE T 0 O N E E L. DE GRAAF, DU BOIS, JUF. DU BOIS, PENRIETT2. DU BOIS. W yy at deert u, Henriette! U E K R I £ T T E. Ik ben bedroefd, om dat Philibert treurig is. DU BOIS. Wees wel gemoed, dit zal ailcs wel fchikken, het verlies van zulk een man zou my meer dan u allen treffen: uw moeder heeft hem gister zeer beleedigd, hy is gevoelig, en heeft gewis zyn party gekoozen; maar ik hoop... JUF. DU BOIS. Hebben myn woorden zulke gevolgen? twee derde van den tyd weet ik immers niet wat ik zeg! DE GRAAF. Mejufvrouw! uw onderhoud is altoos innemend. JUF. DU BOIS. Ik zal eens gaan hooren wat hy tegen my heeft. d y  T O O TI- E E L S P E L. 25 du bois. * Neen , laat hem in rust! ik fmeek het u, en zal my zelf n et die zorg belasten, 't geen gy 'er by voegde x,o\i hem misfchien nog meer verbitteren! juf. du bois. Ja, ik maak zo veel omflag niet... moet men zich zelf om een gouverneur bedwingen? du bois. Een opvoeder als hy,is zeerfchaars; hyonderfcheid zich van de meeste lieden van dit beroep. juf. du bois. Kom, kom! 'er is geen gebrek aan. (jegen CourvaP) ó, ik bid u, mynheer! Hoor u aan dit alles niet; eet toch. de graaf. Mcjufvrouw! ik heb waarlyk veel gegeten. juf. du bois. Nog een kopje? de graaf. Ilartelyk dank!... Troost u, beminlyke Henriette! Benoit zal niet vertrekken! zou hy zich van u kunnen yervvy deren? henriette. Ik ben hem zeer onverfchillig, mynheer! hy bemint iiiy niet. de graaf. Ik geloof wel dat hy het u niet gezegd heeft. du bois. Benoit is een wysgeer, die zich geheel aan de ge„ 2 5 !ec.d-  26 DE WELDAADIGE ZWITZER, lecrdheid heeft toegewyd; hy fchynt niet gevoelig voot de beminlyke kunne. de graaf. Een wysgeer bemint de vrouwen even als een ander. (Zy flaan op.) TIENDE T O O N E E L, de vorige n, de ridder de montfleur. montfleur. Wa arlyk, dat vind ik heel lief: te ontbyten zonder my! zonder naar my te wachten.' ach, mama! dat is cïet mooi. du bois. Gy zyt dan altyd even zot! montfleur. Slechts wel gqilaatste aaitiglieden Zyn (leeds de mode van den tyd; Het boog bewiot der waare reden ls aan geen tydperk toegewyd. WKt niy betreft, ik denk op myne jaaren, Dat nooit een wyze aan een dwaas kan evenaaren. , juf. du bois. Al weder in rym; (tegen Courval) mynheer is een poëet! montfleur, den Graaf bemerkende. Ik had de eer niet van u te zien; deeze vaerzen zyn niet van my, maar ik heb 'er eenig recht op: een van myn  TOONEELSPEL. 27 myn oudooms was 'er de vader van, dus zyn liet myn kleii neven : ik heb ten minde myn moeder hooren zeggen, het zyn vaerzen van de familie. DU BOIS. A propos, waarom is de Ridder heden in uniform? MONTFLEUR. Ik zal het u zeggen en gy zult lachgen, wed ik. Mynheer broeder, die zo dom is als men met mooglyl;heid kan weezen, liet my gister weeten, dat een onzer bloedverwanten van deeze waereld zyn affcheid had genomen; hy voegde by dit bericht vyfentwintig lotiifen, voor een rouwgewaad. Ik dacht 'er over,dan, alks wel overwoogen, zo heb ik geen zwart kleed no* dig; ik kan dit geld beter beneeden, men draagt thans geen rouwkleederen... dit is voor het voik verdraaglyk, maar een man van rang... DU BOIS. Een man van rang is boven de welvoeglykheid verheven ! MONTFLEUR. Neen, dat juist niet; maar wilt gy dat ik my zal opfchikken als een Procureur, alleen uit compiaifance voor een doode ? deeze uniform geeft my een bevallig uiterlyk, en deeze krippeftrik is veel fraaijer dan een rouwgewaad; behalven dat: myn neefis dood en reeds begraaven: (hy zingt) Is dood en reeds begraaven, Is dood en reeds begraaven. j u t.  =8 DE WELDAADIGE ZWITZËR, JUF. DU BOIS. Gy zyt altyd vrolyk, men kon het niet beter we«fchen. MOKTFL EUU. Sta my toe, dat myn broeder de naauwkeurigfte man van de waereld is, zeer zorgelyk, maar die vyfentwintig louifen maaken alles goed. (k heb altoos gezegd: myn lieve broeder! gy moest biiioriefchryver worden, gy zoud niets opgeeven dan het geen zeer zeker was. DU BOIS. Gy zyt recht haatelyk ! MONTFLEUR» Is dat haatelyk, als ik zeg dat myn broeder een elendige worm is? dit is de zuivere waarheid, a propos, ij; zal u eens een gedeelte van zyn brief voorlezen, (hy neemt een papier uit zyn brieventas) wacht... ja hier... „Gy zult het overlyden van denVicomtereeds v vernomen hebben, wyl het in de nieuwspapieren ge„ plaatst is " Hoe vind gy dit? ik zou de courant bjefnideren!.. ik laat die zorg voor de flaatfeundigen over. De hén van hogen rang zyn niet gefcliikt tot kezen, Ten waare dat zy zinloos zyn. JUF. pu B o I Al weder vaerzen. MOJITFLEUB. Ik wenschtedat men zich altoos in vaerzen uitdrukte, en het profe voor het gemeen overliet: want het volk yerftaat toch nooit wat het zegt, het verminkt alles,hier, heb-  TÖONÈELSPEL. sp nebben zy den duivel in het lyf, en noemen my altoos mynheer de kapitein. du hoi f. Nu, wyl gy dit zyt, kan u dit immers nietbeïeedigen. montfleür. Het is waar! maar ik heb liever dat mén my mynheer de Ridder noemt; (tegen juf. du Bois) mama, gy zegt dit zo lief, myn jonge Ridder! zal ik haast uw fchooa. zoon worden? henriette; Ik geloof, nooit! montfleur. Gy zegt dit op eene wyze als of gy my wilde doen geloven, dat gy bevreesd zvt om my nooit te zullen bezitten. Geen ongerustheid, myn prinsfesje! henriette. Gy behoorde te zien dat ik niet ongerust ben. montfleur Ik zie alleen dat gy zo fchoon zyt als een engelï De moeckr van de liefde, uit fneeuwwit fchuim gebooren, Kwam nimmer aan 't heelal zo hemelfchoon te vooren, Dtes kus Urekk' my ten blyk van uw oprechte trouw. (Hy wil haar de hand kusfehen.) henriette. Ik geef geen blyk van trouw, mynheer! ,!JRB'i-"' ■ m o Ü t.  3» DE WELDAADlGE ZWITZEIU MONTFLEUR. Dit zal niet altoos duuren. DU BOIS. Gy twist altoos te zaamen. MONTFLEUR. Gy ziet wel, papa! dat dit myn fchuld niet is: ik ben zo zagt als een fchaap, en zo beleefd als... als, ik wil niet meer zeggen... men moet befcheiden zyn. JUF. DU BOIS. ]a, onze jonge Ridder is wel beleefd! MONTFLEUR. Omhels my, mama! Hy omhelst haar. JUF. DU BOIS. Zie dat gekje! MONTFLEUR. Ben ik wat gek * ik ben ten mïnfte vrolyk ; maar' mejuffer is zo foinber byna als papa zelf. DE GRAAF. Mynheer, de Ridder! gy fchynt my al te jong om den dienst zo te verlaaten, MONTFLEUR. Mynheer! gy zyt zeer beleefd, maar eigenlyk dé dienst heeft my verlaaten: ik ben zo wat te rug gezet. DE GRAAF. Maar, mynheer! gy kunt daarom noch by den ftaf van uw regiment blyven. MOKT.  TOÖNEELSPEL. 31 montfleur. Myn vader heeft dit niet gewild, en wanneer hy eens iets voorneemt, tnrt ik alle magten der waereld, om hem van zyn befluit te doen veranderen. de graaf. Hy heeft ongelyk. montfleur. Ach ! zo dit het al waare , ik zou het hem uit al myn kart vergeven. Mynheer! beken openhartig met my dat myn vader een onmêedoogend weezen is, hy is reeds zeventig jaar, en bevind zich nog zeer wel. de graaf. Cy wenschte dan liever dat hy ziek ware? montfleur. Ik? in het geheel niet! maar ik geloof dat men op deeze jaaren, zonder een menfchenhaater te zyn,'ge. rust van de vergadering kan affcheid nemen. de graaf. Hoe, mynheer! uw vader... montfleur. Myn vader zo wel als een ander, ik vlei niemant: wanneer men zyn gelag betaald heeft, is het tyd te vernekken, het is niet befcheiden de waereld te verveelen ; ik zie alle oogenblikken lieden om my henen, die wel aan hun begraafenis mogten denken. de graaf, ter zyde. 7Ac daar een origineel! Mynheer! een deugdzna^e zoon  32 DE WÈLDAADIGE ZWITZER; zoon moet daaglyks des Hemels zegen affmeekea voor Het leven van zyne ouders! montfleur. De taal van een vader! gy hebt kinderen, dit is zeker. Mynheer ! een vader kan afreizen , zodra zyn kinderen hem kunnen ontbeeren. nu bois. Om al het grtud der waereld wenschte ik niet dat ayn zoon op zulk een wyze van my fprak. montfleur. Gy zult 'er hem geen reden toe geven. de graaf. Wat ontbreekt u dan? montfleur. Alles, mynheerl de graaf. Alles, dit is te fterk! Naar uw uiterlyk voorkomen zou ik oordeelen dat gy aan niets gebrek hebt; uw kleeding is niet fober, en uw gefprek bewyst dat gy een genoeglyk leven leid. Mynheer ! men lacht niet ais men lyd! montfleur. Ach, ik ben vrolyk, in weêrwil van myn ongeluk: rhen moet zich naar de om Handigheden fchikken. 'c Is waar, ik vermaak my hier wel, de wyn is goed, het onthaal voortreffelyk, de vrouwen zyn hier alle Éven als jufvrouw d" Bois, allerbeininrykit! JUF.  TOONEELSPEL. 33 JUF. DU BOIS. En gy klaagt altyd. MONTFLEUR. Welaan, mama! geef my de fclioone Henriette! ik zal te vrede zyn, en vergeef aan myn vader, al wil liy ook honderd jaaren oud worden. DU BOIS. Een edelman, gelyk gy zyt, moet zich niet verbinden aan de dochter van een horologiemaaker; een man van rang, gy hebt ons dit dikwyls gezegd, moet geen verbindtenis aangaan die hem vernedert. MONTFLEUR. Dit zou hier het geval niet zyn : gy, burgers,zyt hier alle koningen; in myn vaderland ben ik een aanzien. ]yk man: hier ben ik niets! DU BOIS. Niets! gelooft gy dit? MONTFLEUR. Niets, dit is zeker te veel gezegd: men heeft zyn houding, zyne manieren, die een Iuisterryke geboorte verraaden; men fpreekt bevallig, is wel gezien; en ik geef u myn woord van eer, dat als ik een burgerlyk voorkomen wilde aannemen, ik het niet zou kunnen doen. DU BOIS. Het geen my het meest in u bevalt is, dat gy altyd van uzelven fpreekt met eene voorbeeldelooze zedigheid. s. '■ C MO NT-  34 DE WELDAADIGE ZWITZER, montfleur. Hier in ben ik de echo van het publiek, dit land be. haagt my, en ik zie over het algemeen dat de vrouwen aan myn verdienden recht doen. de graaf, tegen du Bois. Gy moet wel veel geduld hebben, om zo veel zotheid aan te hooren, du bois. Alle menfchen zyn dwaazen, hy is het op zyne wyze. montfleur. A propos, waar is... ik zie hem niet... hoe, is hy reeds... juf. du bois. Wien meent gy dan? montfleur. Hoe, gy raad het niet.? die lieve en achtingwaardige Benoit. du bois, met nadruk. Mynheer de Ridder! ik had meermalen de eer u te zeggen dat ik verontwaardigd ben, u op zulk een wyze te hooren fpreken over de opvoeder van myn zoon. montfleur. Mynheer du Bois! ik heb de eer u te zeggen, dat een gouverneur een bediende is. en dat gy my geen lesfen moet geeveu. du bois. Wat verfhal gy door het woord bediende? mo nt.  TOONEELSPELi 35 montfleur. Ik verfta daar door alles, wat men 'er door moet verfhian, en beroep my hierin op mynheer. {wyzeude Op den Graaf) de graaf. Ik ken den heer Benoit niet, doch zo hy niet beter is dan hy die u heeft opgevoed, dan is hy waarlyk een zeer gering weezen! montfleur. Mynheer! weet gy wel wie ik ben? of. graaf. Ik ben daar niet nieuwsgierig naar, doch ik heb genoeg gehoord, om overtuigd te zyn dat gy een windbuil zyt. montfleur. Een windbuil! ik zal u dit op 't oogertblïk toonen... du bois, tegen Montfleur. Bedenk, mynheer! dat gy in myn huis zyt! montfleur; Niet altyd... ik kan... henriette. Ach, lieve vader! zo eens, by ongeluk... de graaf, tegen Henriette. MejufFer! vrees niets! Mejufvrouw du Bois! ik heb de eer u te groeten. Vaarwel, fchoone Henriette! henriette. Gy vertrekt, mynheer? de graaf. Ifc zal het vermaak hebben u andermaal te komen zien. C 2 hen"  3u bois. Dit wachtte ilt niet, dit moet ik u bekennen ! Ik meertde op uw hart een zeker recht te hebben verkreegen, dat zich niet laat voorfchryven, en dacht dat mynheef Benoit, getrouw aan zyne beginfelen , gevoelig zou zyn voor dankbaarheid. benoit. Wanneer heb ik my ondankbaar jegens u gedraagen? du bois. . Benoit! weet gy wel wat gy my zegt? benoit. Ja, mynheer! het heeft my oneindig veel gekost dit befiuit te nemen; dan, het moet zo: misfchien dat nog eens de dag geboren worde,dat gy my recht zult doen, en bekennen: „ hy wilde liever ondankbaar fchynen, , dan zich in het gevaar Hellen om het wczeulyk te 3, worden.'i du bois. Zeg my toch, wat beteekend dit alles ? benoit. ' Ik kan niet! ik vertrek. Alle herhaaling is hier nutteloos, niets kan myn beflutt veranderen. du  TOdNEELSP. EL, 45 DU BOIS. Naar welk oord begeeft gy u ? BENOIT. Dit weet ik niet ; maar waar het ook zyn moge , dat het lot my een fchuilplaats aanbied, geloof my, myn vriend! dat ik n, dat ik uw gezin nimmer vergeeten zal!... neen, nimmer! DU BOIS. Gy bedriegt my, gy zult hier gewis niet van daan gajn, zonder elders verbonden te wezen... Maar met dit al, mynheer! ik ben zeer verheugd dat gy uw lot hebt kunnen verbeteren; op uwe jaaren is het ons vergund de eerzucht gehoor te geeven, en ik twyfel niet of de gelegenheid zal zich daartoe by u opdoen. Gy verdient zeker veel! BENOIT. Gy maakt een misbruik, mynheer, van het recht dat gy in uw huis hebt, door my alles te zeggen. Voor myn vertrek van hier zal ik u nog wederzien Ik aal my niet rechtvaerdigen; gy zyt tegen my ingenomen!, het zy zo... ik heb myzelven niets te verwyten. DU BOIS. Het ftaat elk vry om dit te zeggen. BENOIT. Maar elk heeft niet het recht dit met een gerust sreweten te zeggen. (Benoit wil heen gaan.') DU BOIS. Gy gaat henen, Benoit!.,, E E-  4 DE WËLDAADIGE ZWITZEli, benoit. Ik moet wel, wyl gy my beleedigt... du bois, treed naar hem toe èii drukt hem de hand. Myn. lieve Benoit!... benoït. ó Myn weldoener! ó myn vader! myn vriend! waar. om moest ik u kennen! du bois. Ja, ik ben uw vriend! maar gy toont niet dat gy my als zodanig befchouvvt: welk een onvoorziene ramp1 drukt u? geen opoffering is my te zwaar om voor u te! doen. benoit. Ik ben ongelukkig en zonder eenige hoop! du bois. Benoit! gy kent my... benoit. En gy, gy kent my nog niet; éénmaal zult gy weeten waarom ik u verlaate, alsdan... alsdan zult gy van my een beter denkbeeld vormen, maar... du bois. Gy wilt my iets zeggen... benoit. ö Ja! maar ik wensch myzelven geluk dat ik hetzwygen kon. (i/j vertrekt) VIER-  TOONEËLSPEL. 47 VIERDE T O O N E E L. DU BOIS. Ik begryp niets van dit alles... hy ontwykt my...wat wilde hy toch zeggen ?... Ik heb dwaas gehandeld, met deezen man by my te houden; ik vertrouwde hem myn zoon, was zelfs op het fterkst aan hem gehecht, en by verlaat ons! Ik dacht in hem een phcenix te vin. den... en was trots op myn keuze! het toeval, zei* de ik tot myzelven, heeft u wel gediend... Benoit! ik heb u te gunftig beoordeeld, ik hield u voor een eeriyk man, en gy zyt Hechts een geveinsde !gy verblindde my door het bedrieglyk uiterlyk van een gemaakte oprecht, heid; gy misleidde my... dan, neen» ik ben onrechtvaerdig. Hy fprak my nooit van zyn afkomst, en ik heb meer dan eens zyn zedigheid bewonderd; hy waj In armoede toen hy hier kwam , en vernederde zich echter niet om myn meddyden aftefmeeken. Het was my genoeg in hem een edele ziel te vinden , verre boven bet ongeluk verheven. Dan, hoe veele menfehen worden door den rampfpoed bedorven! de elende is de fmeltkroes, waarin de deugd zich loutert! VT F D E T O 0 N E E L. DU BOIS, JUF. DU BOIS, HENRIETTE. JUF. DU BOIS. w >» el nu, hebt gy hein gefbroken? wat zeide hy? D U  45 DE. WELDAADIGE ZWITZER, DU BOIS. Dat by heen gaat. JUF. DU BOIS. Welke reden gaf hy ? D U BOIS. Gcene. JUF. DU BOIS. Dat begryp ik niet; gister was hy nog zo vrolyk, DU BOIS, Heden is hy niet treurig... en recht uit gefproken,. jk geloof dat uw gedrag alleen de oorzaak is. JUF. DU BOIS. Ik, waarom? wanneer gy ook maar iets opvat,dan... DU BOIS. Gy kunt zyn verdienften niet naar waarde, beoordee ■ len ' en vermaakt u als gy hem kunt tegenfpreken; gy hebt hem gegriefd... een mensch is geen engel. Zyn. «duld wierd vermoeid, hy zag zyn zorgen dooru ver, önaad, en dus walgt het hem langer met ons te leven. JUF. DU BOIS. Uk is de reden niet: en zonder dat ik de geleerde vrouw wil fpelen, zo raad ik waarom hy gaan wil, DU BOIS. Wel nu, laat hooren. JUF. DU BOIS. Hy is verliefd op Julia ! HENRIETTE, tCf zydl. 6 Hemel! zo dit zo ware! T EU  TOONEELSPEL. DU BOIS. Het zon kunnen weezen. Julia is een beminlyk meis. ïê! mnar op welk een grond meent gy dit... JUF. DU BOIS. Op welk een grond? op welk een grond'? om dat het zeker is... gaat zy in den tuin , hy voigt haar, hy praat. niet haar, hy maakt haar complimenten... DU B O I S. Dat bewyst niets... de Franfchen zyn wellevend, zy zyn verpligtend tegen alle vrouwen, zelfs tegen haar die hen niet behaagen; maar ik kan riet bemerken dat hy haar met onderfcheiding behandelt. JUF. DU BOIS. Ik heb het bemerkt: nog in zyn laatfte boek heeft hy gefchreeven: Julia heeft op myn hart... Oho, ik breng het my nu niet meer te binnen; maar ik ben 'er zeker van ... DU BOIS. Ik zie nog niets zeker ... Julia is jong en beminnelyk; maar zy heeft die bevalligheden niet, die een man als Benoit zoude bocijen: gy, vrouwen! zyt zonderling, en denkt dat gy u Hechts hebt te vertoonen, om ons mannen reeds het hoofd te doen draaijen; en genomen het was zo, dan koude hy het meisje immers ten huwelyk vraagen. JUF. DU BOIS. En denkt gy dat haar vader naar aan een Franschman zou geeven? aan een man dien men hier niet kent?... D Dl)  5cs DE WELDAADIGE ZWITZER, Dü BOIS. Maar, vrouw! ik vind het flecht dat gy de Franfchen zo affchildert, de Franfchen zyn zo goed als wy, e:i wy Zwitzers zo goed als de Franfchen. Benoit is zon. der vermogen, mr.ar hy bezit deugd. JÜF. DU BOIS. De deugd is goed, maar niet genoegzaam om de pot te doen kooken. DU BOIS. Julia bezit genoeg... met twintig duizend guldens kan men zeer goed leevea. Zo hy haar bemint, waartoe dan te vertrekken? waarom het rr.y niet ontdekt? Het is geen misdaad te beminnen... JUF. DU BOIS. Hy vreest misfchieu een beledigend onthaal. DU BOIS. Dit is Connyn niet mooglyk te doen, aan wien heê ook zyn mooge. Hy fchynt zelf van Benoit veel werks te maaken, en heeft my dikwyls gezegd: dat zo verdienden al geen rykdom is, zy ten minften de plaats daar van vervallen... JUF. DU BOIS. Gy gelooft dan dat hy haar aan Benoit zou geven? DU BOIS. Waarom niet? Benoit is nog jong, hy kan zich op de koophandel toeleggen. Zo hy de hand van myn Henriette vroeg, en zy hem beminde, ik weet wel wat ik doen zou. JUF.  TOÖNEELSPÈL, $ juf. du bois, tegen Henriette. HÖort gy het wel, Jetje? henriette, ter z-jdc. Mamai verraad ïny niet. juf. du bois. Maar hy is hier geheel onbekend. du bois. Als hy trouwen wil zal hy zich zeker doen kennen, hy ztl toch ook wel een naam hebben... juf; du bois. Ongetwyfeld; maar ik geloof niet dat hy vrm een goede familie is... du bois. Eu ik integendeel geloof dr.t hy van een zeer goede geboorte is, en uitmuntend opgevoed; ik wil niet zeggen dat hy een prins is ; maar myn dochter behoeft geen vorst te trouwen, om gelukkig te zyn... juf. du bois. De Ridder fchynt zeer verliefd op haar... du bois. Spreek my niet van dat mensch , hy is een verkwister, en zal nog in het hospitaal fterven ! Al de fchatteti der Indien zyn niet genoegzaam voor hem. juf. du bois. Hy heeft zo veel geest. du bois. Dat kr.n ik niet vinden; hy praat veel, maar hy verhaat veelal zichzelven niet. D 2 ju&  52 DE WELDAADIGE ZWITZER, JUF. DU BOIS. Hy fchynt my verre boven Benoit. HENRIETTE. A!s ik het zeggen mag, mama ! dan dwaalt gy hierin. Benoit antwoord hem niets op zyn aartigheden, om dat hy hem veracht: ik verzeker u dat de Ridder anders zeer dikwyls te kort zoude fchieten, en niets zou kun. nen antwoorden. JUF. DU BOIS. Het kan wel zyn, Henriette! ik wil het niet tegenfpreken. DU BOIS. Ik wenschte maar dat ik zeker ware of hy het meisje bemiude, ik zou haar vader voor hem gaan fpreeken. HENRIETTE. Hoe, papa! gy zoud... DU E O I S. Ja, ik zou hem fprekcn, ik zou het geluk bewerken van een deugdzaam man, die ik hoogacht, en die ik gaarne aan myn eigen gezin had willen verbinden. JUF. DU BOIS. Daar hy vertrekken wil, laat hy gaan, men moet niet knielen voor hen, dien wy het brood geven. DU BOIS. 't Geen wy aan Benoit geven is brood dat wel verdiend is. JUF. DU BOIS. Ik geloof het; maar kan men niet gelukkig zyn zonder  TOONEELSPEL. 53 der die geleerde gefprekkcn, die dikwyls verveelen aan ons, die ze aanhooren; onze Philibcrt kan doen als gy: hy kan werken en geld winnen! d c li o i ?. Lieve vrouw! elk mensch moet arbeiden, maar niet allen om flechts te winnen;... waren'er minder baatzuchtige lieden, de lumftenaar zou gelukkiger zyn : zo dra men een zekere ma'ate van fortuin heeft gemaakt, moet men het aan een ander overlaaten, die op zyn beurt ook iets zoekt te verkrygen; ik wil dat myn zoon worde onderweezen, dat hy zich oeffene, en door zyn bekwaamheden den Staat van nut zy: ware ik anders Opgevoed, dan zoude ik my thans niet bepaald zien om horologies te maaken, juf du bois. Gy word driftig zonder reden, elk weet wel dat gy vernuftig zyt. du bois. ,v jji Eï Wie is d't niet? 't vernuft is niets, beredeneerde kundigheden alles. Benoit heelt misfehien meer geest dan het gcheele dorp te zalmen, en hy pronkt 'er niet mede, hy denkt ver-U doch ('preekt weinig: welkeen man is die Benoit! (verdrietig tegen Henriette) deeze fchildery mishaagt 11 , niet waar? ik geloof dat gy'er het uwe mede toegedaan hebt, om het hem in mynhuis onaangenaam te maa en; zo dit het al is, dat gy my van Geneve mede brengt, dan heb ik niet veel reden om my over uwe terugkomst te verheugen, ■■m jIJ D 3 . hen.  54 DE WE LD A AD I GE ZWITZER, HENRIETTE. Myn vader! kost gy in myu hart lezen!... ik heb dit yerwyt niet verdiend. DU BOIS. Hoe meer ik'er over denk, hoe meer ik overtuigd ben dat dit vervvyt gegrond is. Voor henen was hy vrolyk en vergenoegd, en na uw terugkomst is hy altyd fomber en peinzende ; ja, gy jaagt hem van hier! uw broeder zal veel aan u verfchuldigd zyn. HENRIETTE. Wat hen ik ongelukkig ! JUF. DU BOIS. Hoe komt gy aan deeze opvatting? hoe zou dit meisje aan een man kunnen misbaagen, die zy niet als by de maaltyd ziet, tegen wien zy byna nooit fpreekt? DU BOIS. Waarom fpreekt zy niet met hem?... waartoe die gemaaktheid? ... heeft hy niet dikwerf een gefprek begon, nen? ook toen zy hem weigerde mede in het fchuitje te gaan! HENRIETTE. Wel, papa! ik dacht dat hy 'er mede fchertste. DU BOIS. Als men zotheden gelooft, loopt men gevaar om die zelve te bedryven. JUF. DU BOIS. Wel, zie drar, wat een leven om dien droraraelfchen myn-  TOONEELSTEL. 55 mynheer!... hy is hier als uit de wolken gevallen, ik wou dat hy zat te... te Rome. DU BOIS. Daar is nu kans toe, ga maar zo voort, vrouwtje!... gy geeft uwe dochter voortreiTelyke lesfen. ZESDE T O O N E E L. JUF. DU BOIS, HENRIETTE. JUF. DU BOIS. u w vader is moeilyk, dat lpyt my. HENRIETTE. Ziet gy wel dat ik gelyk heb, mama ? JUF. DU BOIS. Gy zyt wel het meest te beklaagen! en als Benoit henen gaat, dan zullen wy alle dagen ongenoegen hebben. HENRIETTE. Zie toch, mama! dat gy hem overreed om te bly ven? JUF. DU BOIS. Gy hoort wel dat dit niet mooglyk is: hy heeft het uw vader geweigerd. HENRIETTE. Wie zou gedacht hebben dat hy Julia beminde? zou zy wederkerig... D 4 JUF'  $6 DE WELDAADIGE ZWITZER, JUF. DU BOIS, Ik denk als haar vader ja zegt, dat zy geen neen zeggen zou. HENRIETTE. Ik ben wel ongelukkig, en Benoit is ondankbaar. JUF. DU BOIS. Hy weet niet hoe veel gy hem genegen zyt; wil ik 'er hem van onderrichten ? HENRIETTE. Vooral niet, lieve moeder! tot hier toe heb ik alleen en in llilte getreurd; maar ik behoef toch in zyn byzyn* de oogen niet neder te flaan. JUF. DU BOIS. Wie weet of hy u niet bemint? misfchien meer als wy denken, HENRIETTE, Ach ! als dit zo ware, zou hy zelve geen gelegenheid zoeken om zich van my te verwyderen. JUF. DU BOIS. Ik verzeker u, zo ik hier alleen meesteresfe was, hy zou niet gaan, hy zou moeten blyven. (Zy vertrekt.) HENRIETTE. Waar gaat gy heen, mama? JUF. DU BOIS. I!? kom zo wederom.» g ES-  TOONEELSPEL. 5? ZEVENDE T O O N E E L. HENRIETTE. Het is dan waar! Hy, die door my zo teder word bemind, is een ondankbaard Ik dacht dat ik hem niet geheel onverfchillig was... dan, helaas!... ó dwaaling al te wreed !... dit te gelooven was een ftreeling voor myn ziel! Ach, Benoit! wat heb ik u gedaan, dat gy zo wreed myn rust komt ftooren?... ik kom terug, ontmoet u, en waande dat ook die zelfde ontroering uwe ziel vermeesterde... en de wrcede verlaat my!... Die bemtnlyke befcheideuheid, die fombere melancolie, die my zo verrukte, en ik voor liefde hield!... dan, zwyg, zwyg, zwak hart! ik wil voortaan niet meer beminnen... (Lange flilte, zy fchynt in diepe pnart weggezonken.) A G T S T E T O O N E E L. HENRIETTE, BENOIT. BENOIT. Is het my vergund u te vraagen, mejulFer! of uw vader is uitgegaan? HENRIETTE. Ik geloof ja , mynheer! hebt gy hem iets te zeggen? D 5  58 DE WELDAADIGE ZWÏTZ-ER, benoit. Als hy terug komt, zal ik hemwelfpreken.(#y/e/tf*f fe willen keen gaan.) henriette. Weet gy wel, mynheer! dat uw vertrek hier veel Wanorde veroorzaakt? benoit, treurig. Dit treft my zeer. henriette. Als dit waar is, dan kost gy blyven... benoit. Blyven... helaas! ik heb reeds te lang gewacht.... een langer uitfM vermeerdert myn fmart... henriette. Waaiom fpreekt gy niet? één woord zou misfchien aan alles een einde maaken. beno.it. Wat... wat wilde gy zeggen, mejuffer! Qer zya'e) zou ik my verraaden hebben?... henriette. Gy zyt verliefd... benoit, Ik!... henriette. ]a, gy... die ontroering... Myn vader heeft wel geraaden... Qer zyde) die wreedaart! be-  TOONEELSPEL. 59 benoit. Uw vader, mejufièr..t.< 't is wel verre dat hy weten jou... henriette. Hy weet het... benoit. Hoe is dat mooglyk?... myn geheimen... myn geheimen zyn in myn hart. henriette. Gy [bemint. Myn vader zeide hier op het oogenblik, zo mynheer Benoit my tot de vertrouwde van zyr. hart had gekoozen, ik zou alles gedaan hebben orq zyn geluk te bevorderen. benoit. Dat kan niet. henriette. Gy gelooft dan dat ik u misleide... benoit, ontroert. De Hemel bewaare my, ik wil maar zeggen dat ik niet gelukkig kan zyn. henriette. Zo hot voorwerp uwer liefde u de hand gaf... benoit. Ik zou de myne terug trekken ; een man mag bemin» jien, doch als hy zonder fortuin is, moet hy de belydenis zyner liefde voor altyd in zyn hart fiuooren. henriette. Hoe ! ik hield u voor een 'philofo.opli, en gy zyt Hechts een alledaagsch mensch. be%  6-o DE WELDAADIGE ZWITZER, benoit. Slechts een alledaagsch mensch! henriette. Gy preekt de nietigheid der fchatten, en fpreekt van fortuin. benoit. Ik wensch dit niet voor myzelven , maar om het voorwerp myner liefde gelukkig te maaken. henriette. Hebt gy dan uw geliefkoosd airtje vergeeten? QZy zingt.) Als men mint en kan behaagen, Wat ontbreekt ons dan op aard'? benoit. Ik weet te beminnen, maar ongelukkig, ik weet niet te behaagen. henriette. Zo gy zelve niet fpreekt, hoe weet gy dan hoe men over u denkt? benoit. Ik zal nooit fpreken. henriette. Waarom niet? benoit. Om dat het voor my aangenaamer is het niet-te weeten, zo men voor myne liefde onverfchiliig waare. henriette, jlameknd. Maar, zo men u beminde... b e-  TOONEELSPEL. 6l BENOIT. Myn misdaad zou even groot blyven. HENRIETTE. Gy wilt dan niet huwen?... BENOIT. Neen , waarlyk niet!... HENRIETTE. Uw zedeleer is volmaakt galant, Julia is u veel dank fchuldig... BENOIT. Julia!... wat heeft die voor betrekking op... HENRIETTE, fchielyk. Zyt gy dan niet op haar verliefd?... BENOIT. Gy fpot met my! zulk een vaarwel is waarlyk teder! Doch met dit alles, zo het u vermaakt... ik acht my gelukkig, het voorwerp van uwe fcherts te weezen. HENRIETTE. Vergeef het my, mynheer! dit was myn oogmerk niet: myn vader zeide my dat gy Julia beminde... BENOIT. Ik verwonder my, dat de heer du Bois zich dus ten koste van my vermaakt. HENRIETTE. Myn vader geloofde dat gy Julia beminde, hoe kon u dit beledigen? BENOIT. ö Neen, zy verdient veel, (met een zagte ftem,ter-  Ci DE WELDAADIGE ZWITZER, wyl hy haar ter zyde aanziet) zo ik haar niet gezïeri had die... ik geloof dat ik daar haast een zotheid begaan had... vergeef het my, ik zal my vérwydereri ,ik voel dat my myn zinnen... henriette. Zeg my voor het mlnfte den naam van uwmlnnaaréi? benoit. [ Ik heb geen minnaares. henriette. Gy bemint nogthans... benoit, levendig. Ja, mejuffer! een beminlyke fchoonheid, die een voortreffelyk hart bezit; ik bemin haarhartelyk,vuurigi henriette. Zeg my toch haar naam? benoit. Daar voor zal ik my wel wachten! henriette. Ik bid 'er u om! benoit, ftamelende. Welaan! maar zweer my eerst aan niemant toe te vertrouwen, het geen ik u ontdek. henriette. Ik zweere het u! benoit. Ik kén u te edel om my te verraaden. henriette. Gy hebt gelyk. be.  t O O N E E L $ P E L. éi benoit. Welaan!.*, maar neen, gy zoud my hierom... henriette, fier, maar zonder hardheid: Gelooft gy dat ik jaloers zou worden? benoit. Dit misverftand is een weinig hard ; (ter zyde) waarom mag ik niet geloöven, dat de fpyt haar dit doet zeggen ? henriette. Voleindig! benoit, aangedaan. Henriette! maak my niet ontroostbaar, 'er zyn nóg maar weinige oogenblikken dat ik u zien mag; ikfmeek u, vergiftig die toch niet ! (Hy valt haar te voet j neemt haare hand en drukt die zagt.) henriette, vertrouwelyk. Ach, mynheer! Ha op! wat zou men zeggen, zat tóen u aan myne voeten zag? (tederlyk) Benoit... waarom fchreit gy? benoit. Kunt gy my dit vraagen? ik vertrek, Henriette! en moet u voor altyd verlaaten... henriette, ontroerd. Sta toch op... benoit. Misgun my dit zoete oogenblik niet...' henriette. Ik fméek u , (h op, Benoic!  64 DE WELDAADIGE ZWITZER, benoit, opftaande. Ik moet u gehoorzaam en. henriette. Moet ik gelooven 't geen gy my zegt? benoit. ó Geloof my! nimmer vernederde ik my door vein* zen! gelukkig voor my, dat ik de kracht had u te belyden dat ik u bemin... dat ik u aanbid! henriette. Ach, Benoit! waarom zegt gy dit aan my? vreest gy om het myn vader te ontdekken?... benoit. Myn pligt verbied dit my. henriette. Ik verlta u niet, gy bemint my, gy zegt my dit, en gy wilt dat ik dit aan niemant ontdekke... gy wilt niet huwen... ik verlta niets van dit alles. benoit. Henriette! ik ben zonder fortuin... zonder middelen... dit is genoeg. henriette. Zo alle menfehen niet huwden voor zy gegoed waren, dan zou men dikwyls zeer lang moeten wachten; toen myn ouders huwden, hadden zy beiden niets. BENOIT. De arbeid is rykdom. henriette. Kunnen -wy dan niet arbeiden! BE-  TOONEELSPEL. ft benoit. Ik kan geen handwerk, men moet van de jeugd af kan hiertoe opgeleid worden. henriette. Ontdek u aan myn vader, hy kan U by uitftek goeden raad geven; (verdrietig) maar wat wil dit lastige mensch hier? N E G E N.D E T O O N E E I. de vorigen, montfleur» montfleur. H. ! zo, ik overval u beiden ! gy waart misfchien ia gefprek? benoit. Gy dacht dit zeker niet, wyl gy onaangemeld binnen treed. montfleur. Verzekerd, dat men altyd welkom is, maakt men zo veel ceremoniën niet. henriette. In waarheid, men zal u noo't van naauwgezetheid befchuldigen omtrent het punt van welvoeglykheid. montfleur. Ft dove ! Houd gy my voor een horologiemaakers jongen? Een man van een aanzienlyke geboorte onderi'cheid zich van een burger. Ik zou myn opvoeding E wei-  65 DE WErLDAADIGE ZWITZER, weinig eer aandoen, zo ik een befchroomdheid aannam, die alleen voegt aan geringe lieden: aan een prceceptor, by voorbeeld. BENOIT. Mynheer de Ridder ! gy vergeet dat wy in tegenwoordigheid van mejuffer zyn : denk niet dat de befchroomdheid van een gouverneur in Haat zoude zyn my uwe fmaad te doen vergeeten? MONTFLEUR. Geen zotte woordenvittery, mynheer! Ik weet het, gy zyt geestig; maar ik doe niet onder. Myn goede man ! gy word waarachtig fcherp! HENRIETTE. Mynheer! ik beken dat ik my over u verwondere! MONTFLEUR. Kiest gy zyn party, dan ga ik ftryken: twee tegen een, dat gaat niet... Mynheer Benoit! ik maak a myn compliment... Men zegt dat gy vertrekt? BENOIT. Men zegt de waarheid. MONTFLEUR. De waarheid, altyd een fpreuk, men 'zegt de waar* heid... en als ik zeg dat ik verrukt ben over uw vertrek, zo zeg ik ook de waarheid. HENRIETTE. 't Zy dat mynheer blyve, of dat hy ga , ik geloof dat dit voor u het zelfde zal zyn. M o N T-  TOONEELSPEL. 67 MONTFLEUR» Gy dwaalt, myn fchoone! ik hoop, en met reden, dat zyn afwezigheid u minder wreed zal maaken. HENRIETTE. Even als te vooren. BENOIT. Gy bewyst my dan de eer om jsloers op my te zyn , ik wenschte wel dat die jaloefie gegrond ware! MONTFLEUR. Word niet zot! Ik ken mejuffer wel in (laat om ons beiden te beoordeelen: denk niet dat uwe manieren zo bevallig zyn, om u den uiterlyken toon te geeven van een man van rang! gy zult altyd maar een gouverneur zyn. BENOIT. Ik geloof dit met u. MONTFLEUR. Wat kunt gy een vrouw aanbieden ? Tot een echtverbindtenis behoort een titel en geld; ik bezit beide: zo dra myn papa van de waereld afreist ben ik marquis 1 De-titel van marquifin is beter dan die van mevrouwde gouvernante, of zo als zy genoemd moge worden... BENOIT. Mynheer! gy hebt ook een gouverneur gehad? MONTFLEUR. 0 Ja! een gouverneur is een fchepfel, da tmen neem om dat het zo de made is, misfchien alleen goed om E 2 het  63 DE WELDAADIGE ZWITZER, het gevolg van een edelman te vergrooten ; (Jachgemf) de onze at in de keuken. henriette. Gy hield hem zeker gezelfchap? benoit. Het is waar, een gouverneur is fomtyds van geen nut; maar dit is niet altyd zyn fchuld. montfleur, juf. du Bois gevaar wordende. Mama! gy komt rechtaan pas: ik ben hier tusfehen twee vuuren, en weetj byna niet hoe ik my hier uit redden zal. Henriette en mynheer de prarceptor hebben t'faam gefpannen, om my half raazend te maaken... TIENDE T O O N E E L. de vorigen, juf. du bois. juf. du bois, zonder Montfleur te zien. IVTynheer Benoit ! myn man zoekt u , hy wilde u gaarne fpreeken. benoit. Is hy op zyn kamer'? juf. du bois. Ik geloof in den tuin. benoit. Ik ga terftond by hem. ELF-  TOONEELSPEL. <5p .ELFDE T O O N E E L. JUF. DU BOIS, HENRIETTE, MONTFLEUR. MONTFLEUR. Wees zo goed, mama! en fla toch een gunftig oog op uw kleinen ridder... JUF. DU BOIS. Ha, mynheer ! ik zag u niet. Het vertrek van Benoit maakt hy ons zulk een verwarring! 't is ook een zonderling voornemen; (jtgen Henriette') wat heeft hy gezegd? HENRIETTE. Zeer weinig. MONTFLEUR. . Ik hoop voor het minst dat gy uw zinnen 'er niet by veriiezen zult; wilde gy hem gaarne hier houden? JUF. DU BOIS. ó Ja, ik hield hem gaarne hier! myn zoon is ontroostbaar, en myn man is geheel verdrietig. MONTFLEUR. Zo ik maar vryheid van handelen heb, dan fta ik u borg dat hy niet gaan zal. Hoe veel wint hy jaarlyks? JUF. DU BOIS. Niets! MONTFLEUP. Gy fpot, denk ik... wie dient ooit gratis? HENRIETTE. Mynheer Beuoit is geen bediende. E 3 MO NT-  70 DE WELDAADIGE ZWITZER, MONTFLEUR. Ik begryp wel dat hy zich niet verbonden heeft, om, by voorbeeld, wyn te fchenken; maar by is nogthans in uw dienst. JUF. DU BOIS. Dat is hy niet. MONTFLEUR. Gy onderhoud hem toch? JUF. DU BOIS. MONTFLEUR. Gy kleed hem? JUF. DU BOIS. Ja. MONTFLEUR. Maar geeft hem geen geld? JUF. DU BOIS. Als hy'er om vraagt, is het hem nooit geweigerd. MONTFLEUR. En vraagt hy het dikwyls ? JUF. DU BOIS. Dat weet ik niet, maar myn man heeft my nooit ge> zegd dat hy onbefcheiden was. MONTFLEUR. Gy zyt zonderlinge menfchen! moet men op zulk een wyze een Gouverneur behandelen? gy verdiende dat hy u geruineerd had. JUF. DU BOIS. Wy hebben hem altyd als een vriend befchouwd. M ONT-  T O O N E E L S P B L. : 71 MONTFLEUR* Een verkeerde wyze van denken! myn .Gouverneur had honderd guldens 's jaavs,myn Kamerdienaar tweehonderd, om dat hy my kapte. HENRIETTE. Dus wierd de Kamerdienaar beter betaald dan uw meester?... MONTFLEUR. Natuurlyk! hy was van meerder nut: wanneer ik myn hof ga maaken by eene bevallige vrouw, dan heb ik geen Latyn of hiftoriekunde nodig: Myn oogen fchilderen myn hevige liefde; ik lees myn geluk in de haare, zy fpeelt met myn boucks,\k met haar chignon,en ik verlaat haar, overdekt met de welriekendfte geurigfte poeder, die zyn geuren verfpreid overal waar ik mybegeeve. JUF. DU BOIS. Mynheer de Ridder! ik zou uraaden naarFrankryk terug te keeren; hier fpeelen de vrouwen niet met uwe boucku zy hebben waarachtig wel wat anders te doen. MONTFLEUR. Stel u gerust, mama! als ik uw fchoonzoon ben, zal ik my beyveren met de Franfche manieren hier iu te voeren. HENRIETTE. Dan zullen de Zwitfers nog lang moeten Wachten. MONTFLEUR. Misfchien zo heel lang niet. Ik zal in deze oord de lieden befchaaven. Kort na ons huwelyk, ontbied ik E 4 vier  72 DE WELDAADIGE ZWITZER, vier marchands de modes, agt limonadiers en zes badmeesters, die lieden zyn hier aliernoodigst,en onontbeerlyk in alle landen, 't Is onverdraaglyk dat hier nog geen Koffyhuis is! maar dat zal wel komen! Na de dood van myn papa heb ik vyftig duizend livres inkomen; het is wel geen fchat, maar aan de zyde van een bevallige vrouw, en met wat economie, kan ik zeer gelukkig leven, wat zegt gy 'er van, mama? JUF. DU BOIS. Gy praat zo wat;... maar ontdek ons dan toch het geheim waar door gy Benoit hier wilt houden. MONTFLEUR. Laat hem gsan! daar is niet te handelen met een man die als vriend van het huis befchouwd is ; zo zyn belang het meebragt, dan zou ik zeggen, wilt gy hem volftrekt houden, Idchez lui la ficelle. JUF. DU BOIS. Wat verftaat gy daar door ? MONTFLEUR. Ik verfte 'er door wat ieder 'er door verftaat. Arme menfchen ! dit is u onbekend : Idchez la ficelle aan iemant, Is hem geld geeven; in Frankryk zegt men zo. JUF. DU BOIS. Ik heb dit nooit hooren zeggen. MONTFLEUR. Ik geloof dit wel; welke geleerde zal zyn verblyf in  T O O N E E L S F-F, 1.. 73 in het gebergte zoeken? misfehien ben ik wel de eerrte edelman die hier ooit gezien is. Mynheer! gy zyt'wel trots op uw adeldom, als wy waren zo als gy ons afmaald, dan zouden wy hier met» meer dan beelden zyn. MONTFLEUR. Beelden! dat is zeer wel gezegd, en gy rekent het my dan als een misdaad arm, dat ik een edelman ben. HEN1UETTE. Die grooteadelykeheeren moesten liever in hun eigen land blyven. M O N T F L E U R. Dit is een trek op my! maar gy zult uw oogmerk niet buiken, me juffer! ik bemin u te llerk ; de woorden die uit uw lchoone mond komen, kunnen my niet beledigen. HENRIETTE. Mynheer! ik zoek nimmer lieden te beleedigen die my geheel onverfchillig zyn. JUF. DU BOIS. Verdeedig u, myn arme Ridder! MONTFLEUR. Ik ben reeds beveiligd, want gy hebt my in uw bo fcherming genomen: ik word haar echtgenoot, du is xeker. E 5 HEN*  74 DE WELDAADICE ZWITZER, HENRIETTE. Ik zal liever heen gaan, want by mynheer komt men nooit tot een einde. TWAALFDE T 0 0 N E E L. JUF. DU BOIS, MONTFLEUR. MONTFLEUR. Wat zegt gy van zulk een grillig meisje?... gy behoorde zulk een gedrag niet te dulden. JUF. PU BOIS. Als zy u niet bemint, wat kan ik'er dan aan doen? MONTFLEUR. Haar zeggen dat zy my moet beminnen, een dochter moet haar gedrag regelen naar de beveelen haarer moeder. JUF. DU BOIS. Benoit heeft haar weeten te behaagen. MONTFLEUR. Zeg my dit toch niet; gy zoudmy verdrietig maaken ; uw dochter moet zeer weinig ftoiak hebben; Hoe! zy zou my zulk een medeminnaar geeven, en ik my gelyk gefield zien met een Gouverneur I JUF. DU BOIS. Een Gouverneur is een mensen, wy maaken hierin go veel onderfcheid niet. M ONT*  TOONEELSPEL. 5* montfleup. Dat ondervind ik!.... een preceptor! de titel alleen geeft my vapeurs. DERTIENDE T 0 0 N E E L. devorigkn.de graaf de courval. de graaf de cour val. "Vergeef het my, mejuffer! zo ik u belet doe. O! in het geheel niet, mynheer de Graaf! montfleur, ter zyde. Wat zal ik hem zeggen? d e graaf. Uw huis heeft zo veel aamrekkelyks voor my, ik ben hier zo vergenoegd! mmntfleur, ter zyde. Ik moet hem toch iets zeggen: Heer generaal! heeft men u gezegd dat ik my by u vervoegd heb ? de graaf. Neen, mynheer! mag ik weeten welk uur ? montfleur. Ten drie uure, mynheer! de graaf. 't Spyt my dat ik niet te huis was: was het Hechts een bezoek uit beleeftheid? montfleur. Ik wilde my van myn pligt kwyten; befchaamd over  j6 DE WELDAADIG E ZWITZER, over myn onbezonnen gedrag, wilde ik u verzoeken eene losheid te vergeeven, die.... DE GRAAF. Spreeken wy daar niet over, gy zyt jong, en de jeugd is dikwyls onbedachtzaam. montfleur. Myn generaal! ik ben waarlyk geheel befchaamd. JUF. DU BOIS. De Ridder is los, maar hv heeft een goed hart. DE GRAAF. Mynheer! de openhartigheid waarmede gy uw zwak belyd is een blyk van een voortreffelyk carakter, uw gedrag voldoet my, en zo ik u van dienst kan weezen, wyl ik na ons Vaderland terug keer:... ik heb het u gezegd, ik ben de Graaf de Courval; mag ik uw naam weeten ? MONTFLEUR. Ik durf u dien niet zeggen. DE GRAAF. Zo gy reden hebt uw naam te zwygen , ik wil niet o.ibefcheiden zyn. JUF. DU BOIS. Is het dan uw waare naam niet, dien gy hier voert? MONTFL EUR. Mejuffrouw! ik bid u.... JUF. DU BOIS. Ha! ka! gy heet dan niet Montfleur? DE  TOONEELSPEL. 77 n graaf, verwonderd. Mynheer! (op een forsfen toon) hoe! hebt gy deezen naam durven aannemen ? montfleur, op een beleefde wyze. Vergeef my! 't is de naam van myn vader. de graaf. Hoe! zyt gy dan de zoon van den elcndigen marquis de Montfleur? montfleur, op een edele wyze. Bedenk, Mynheer! dat ik aan hem het leven verfchuldigd ben, en fchoon ik my deez' morgen zeer onbezonnen over myn vader heb uitgelaatcn , duld ik echter niet dat iemant hem in myn tegenwoordigheid beleedige (tederlyk) Schoon hy u misfchien heeft beleedigd, lieve oom! wees rechtvaerdig , ik ben de zoon van uwe zuster. juf. du bois, tegen den Graaf. Is hy uw neef? dan verwondert het my niet dat hy zo trotsch is. de graaf. Ik kan hem niet verzaaken, hy is het evenbeeld van myn zuster: zyn edele drift bekoort my , ik hoop dat hy de losheid der jeugd welhaast vaarwel zal zeggen. Omhels my neef: (Courral omhelst Monfleur) maar zeg my toch, wat doet gy hier? juf. nu nois. Hy is hier om ons te plaagen. mo.1t-  73 DE 'VELDAADIGE ZWITZER, MOSTFLEü R. Oom ! ik breng hier den tyd zo goed door als 't my mooglykis, ik ben hier voor het minst gezond, myn vader gééft my alle maanden flechti twintig louifen, en gy begrypt dat met zulk een gering penfioen ik drie vierde van het jaar zonder geld ben. DE GRAAT. ^urorn svau slis ncv isanaifn ob ci3 ,np;i Gy hebt veel geld verfpild! ik verwyt u dit niet, gy zyt de erfgenaam van een aanzienelyk vermogen, maar het moet wel belieed worden. Hebt gy veel lchulden ? ,, :noov oS fA&QNfaptkiï Juist niet heel veel... honderd duizend guldens! myn vader had deeze voorlang moeten voldoen. DE GRAAF. Jongeling! gy behaagt my, en ik vergeet door u de ondankbaarheid van uwe ouders: ik wil u niet verzaa. ken, de haat is ondraaglyk voor een gevoelige ziel; (hartelyk) handel voortaan meer verftandig, ik zal die lchulden voldoen, en voor u een regiment koopen. montfleur, met verrukking. Myn lieve oom! hoe bemin ik u! wanneer ik eens colonel ben, zult gy zien hoe ik my op de kunst verfta van re manoeuvreeren ; (hy neemt de kwast van zyn fchouder, en verbergt die in zyn zak) ik zal u voor gepunte fchouderfiK'eren, voor nestels venvisfelen: my dunkt dat ik reeds op de parade ben: (hy ligt zyn  TOONEELSPEL. ?9 Kjn rotting op) hola! majoor!... laat aftrekken... neen, broertje! gy verwachtte dit niet van my. . rDE . o&AAF.;ri . gj jï/t oora Men zegt my dat uw broeder zeer fpaarzaam is ? filONTFLElIJ, j^lgfj»! Xit Oom! zeg liever zeer fchrokkig! hy heeft niet één vriend, en ik integendeel was altyd de lieveling van myn foldaaten, en de minnaar van alle lieve meisjes; (fchertfend) ■ MaiiM «fiBOSsVtt ob ivx Een opperintendant vond nimmer wreede fchoonen. r e graaf, tegen juf. du Bois. Hy is koddig, (tegen Montfleur.) Zo gy voortaan minder verkwistend leeft, en u wel gedraagt, dan zal ik u tot myn erfgenaam maaken. montfleur. 6, Dat gy nog lang leeven moogt met dit voortreffelyk voornemen. juf. du bois, Zie nu den Ridder eerst vergenoegd! montfleur. 6 Ja, mejufvrouw! en ik bemin de fchoone Henriette niet minder dan voorhenen. juf. du bois. Gy moet naar Frankryk te rug keeren, en daar trouwen : myn dochter is gefchikt voor een jongeling van haar ftand. de GRAAF. Die jongaling zal zeer gelukkig zyn! kont»  8o DE WELDAADIGE ZWITZER, montfleur. Dat zal hy gewis!... juf.' du bois. 6 Ja, niet minder dan een ander, hy zal juist nlec flecht bedeeld weezen. •montfleur, met verrukking. Geloof my, ja! zy zal aan my ten godheid (trekken, Ik zal met draaien van myn glorie haar bedekken. de graaf. Maakt gy ook vaerzen, Ridder?... montfleur. ö Ja, oom! zo van alles een weinig. Zedert ik de encyclopedie heb geleezen, ben ik umverfeel geworden, het gebeurt ook dikwyls dat ik vaerzen van anderen aanhaal, het geheugen is het waare var. de genie, van de twee vaerzen, die ik opzeg, is 'er naauwlyks één van my; maar Tt is ook genoeg voor een autheur, als flechts de helft van zyn werk hem toebehoort. de graaf. Mejufvrouw! zullen wy dan heden het genoegen niet hebben den heer du Bois te zien? juf. du bois. Mynheer! ik geloof niet dat hy t'huis is. montfleur. Misfchien treurt hy om Benoit. de graaf. Hebt gy een flerfgcval in uw familie? juf  TOONEELSPEL. Si juf. du bois. öNeen, Mynheer! de gouverneur van myn zoon, wil, gelyk gy weet, heden vertrekken, dit maakt myn man zo neerflagtig. de graaf. Ik geloof het wel, zy die het hart van ons teder kroost vormden, zyn ook onze weldoeners, zy worden ons dierbaar, en de onrechtvaardige verachting waar mede men deze lieden behandelt, vermindert het getal der braaven van dag tot dag, dus mag men een' goeden opvoeder wel als een Phenix waardeeren. VEERTIENDE T 0 0 N E E L. de vorigeh, du bois. du bois. "Vergeefhet my, Heer Graaf! ik wist niet dat ik het genoegen zou hebben u hier te vinden. de GRAAF. Ik kom zo hier, en zie meer en meer dat uw huis een verblyf van geluk voor my is. du bois . Dit verrukt my, Ik word 'er byna trots op. juf. du bois. Du Bois! de Ridder is een neef van mynheer den Graaf. F DU  g2 DE WELDAADIGE ZWITZER', du bois. Dit is zeer mooglyk; (tegen den Graaf) mynheer' ik wensen u geluk met een neef die zo veel g est bezit. DE GRAAF. Dit heeft hy naar zyn moeder; maar wat hoDr ik, myn vriend? gy hebt verdriet. du bois. Ik ben daar mede altyd meer bedeeld dan e.m ander, ik ben te gevoelig in de vriendfehap, myn hart verbind zich zo geheel, en hoe hartelyker de band is, des te wreeder word de fcheiding. juf. du bois. En ik, ik hecht my aan niets, wil hy blyven 't is wel, wil hy gaan 't is ook wel, zo denk ik. montf leur. Zo dat ik, by voorbeeld zou kunnen verdwynen, zonder dat gy een traan ttorte. juf. du bois. Ik huil nooit, en laat dat over voor de kinderen. Du Bois! gy moest mynheer onzen tuin eens laaien zien. montfleur. Gy hebt daar een uitmuntenden inval. Oom ! dit zal u vermasken, gy zult daar bloemen vinden die ik opgekweekt heb, want het pooten en planten i» myn geliefkoosde bezigheid. DU  fOONBÈLSFÈL. Ij DO BOIS. Mynheer de Graaf! als 't u gelieft» al 3K DE GRAAF. Met vermaak. Het is heerlyk in zulk ichoott Weder eeii wandeling te doen. Einde van het Tweede Bedryf, Fa DEH-:  S+ DE WELDAAD1GE ZWITZER,' DERDE BEDRYF. EERSTE T O O NE E L. BENOIT. Ikjnoet vertrekken, dit kost my veel. Ik dacht meer vermogen op myzelven te hebben; doch hier is geen middenweg; de eer bepaalt myn befluit. Wat ben Ik ongelukkig!... Zo ik langer aarfel worde ik fchuldig!... Ach Henriette! waarom heb ik u gezien? ó wreede Vader!... wat had ik u gedaan! maar zo het berouw in uw hart ontwaakt, dan zyt gy nog elendiger dan ik ben. TWEEDE T O O N E E L. BENOIT, PHILIBERT. PHILIBERT. Waarom ontwykt gy ons geduurig , myn waarde meester! gy fpreekt tegen niemant, ik hoopte dat myn vader u van befluit had doen veranderen: gy antwoord niet? BENOIT. De kracht ontbreekt my. PHILIBERT. Waarom blyft gy zo onverzettelyk by dit befluit, daar wy alle u zo gaarne by ons houden? myn zuster fchreit...  T O O Ar E E L S P E L. S*5 benoit, ter zyde. Zy fchreit! helaas! myn jonge vriend, als de ramren onherflelbaar zyn, moeten wy weten te lydcn en te zwygen. philibert. Gy vertrekt toch deezen dag niet? benoit. Hoe fpoediger hoe beter, Philibert' dat ons laatlte onderhoud u nog tot nut moge verflrekke. Ik was altyd openhartig voor u, en heb u als een denkend we. zen behandelt: nimmer twistten wy over woorden. De beste leerwyze is om het geen men gelcezen heeft, te faamen te beredeneren; wy weeten dit by ons zeiven. Gy verftaat vry wel het Latyn, gy kunt de beste fchry vers vertaaien, lees dikwyls Cicero, vergeet Virgiliui niet, en vermaak u met Horatius. philibert. Daar gy my verlaat, wil ik niet meer ftuderen. benoit. Myn jonge vriend! ik hoop dat gy wyzer zult weezen: laat de muziek u tot een nutte uitipanning zyn, kg u yverig toe op het teekenen, en beoeffen vooral de gefchiedenis van uw vaderland, voor u de gewichtigfte van allen; bemin uw vaderland, en vergeet nooit een Zwitfer te zyn, uw eerfte pligt is getrouwheid aan die natie, waar by gy een gebooren burger zyt. Zyt gy nog verliefd op Sophie? F 3 PHI*  U DE WELDAADIGE ZWITZER, PHILIBERT. ó Ja, mynheer! X BENOIT. Zy is jong, bevallig en rykj dit zyn drie wezenlyka vereischten, gy herinnert u nog wel het Latynfche vaers. PHILIBERT. Sit pia fit prudem virgo pudicci potens (*) BENOIT. Gy denkt dus dat Sophie al deeze deugden t'faam vereenigt? PHILIBERT, De voorzichtigheid is zeker niet eigen aan onze jaa« yen, maar in het toekomende kan zy die bezitten. BENOIT. Verbind uw hart geheel aan haar , gy nadert de fchoonfte Hond van het leven; maak 'er gebruik van, de liefde is een behoefte. Huuw wanneer het tyd is, Philibert 1 dat de getrouwheid aan uw Echtgenoote uw heiligde pligt zy; als waare liefde; een' echt verzelt, maakt hy ons een gelukkig man, daar integendeel den verleider der onfchuld niet te wachten ftaat, dan wroe» gingen verachting, PHr- («) De maagd, voorzichtig, kuisch, vroom en van eedlen leest, Regeert daardoor volllrekt den mannelyken geest,  TOONEELSPEL. «7 philibert. Ik geloof voorzeker dat ik nooit een ander als So« phie zal beminnen. benoit. Zy is vyftien, gy zyt zestien jaaren: ik wenschte dat gy nog vyf jaaren wachte eer gy u verbond. philibert. Dan zyn wy nog te jong, denkt gy, myn waarde meesterl dat men zo jong huwen moet? benoit. Men moet in alles het uiterfte vermyden. Ik verfchil veel met die mannen die hun eerfte jeugd aan een ongebonde leefwyze overgeeven, en in 't einde aan een gade niets fchenken dan kwynende overblyffels van een ligchaam door den wellust uitgeput; myn viiend! een bejaard Echtgenoot is voor een vrouw dan alleen verdraaglyk, wanneer zy met hem is grys geworden. philibert. Beloof my toch ons niet te verlaaten. benoit. Wilt gy dan dat ik het Hechts beloove? philibert. Bewaak myn jeugd, neem my in uwe befcherming tot aan myn huwelyk. benoit. Dan kom ik u bezoeken, dan hebt gy een lieve gade, ik ben dan reeds oud en kinds,gy zult om my lachgen, F 4 en  gg DE WELDAADIGE ZWITZER, en zeggen: zie daar die gekke Benoit, by komt ons zyn voorige gefchiedenis voorpraaten. PHILIBERT. Ik weet wel dat ik dit nooit zeggen zal. BENOIT. Gy komt nu eerst en ik trek reeds af. PHILI BERT. Waarom wilt gy toch altyd voor een oud man doorgaan? BENOIT. Denkt gy, myn vriend! dat men my nog voor een jongling houde? PHILIBERT. Niet als mén u heeft hooren fpreeken. BENOIT. Philibert ! gy wilt my bederven. PHILIBERT. Ik zeg het geen ik meen. BENOIT. Eenmaal zal ik 'er myn glorie in Hellen, dat ik u heb opgevoed. PHILIB ERT. En ik zal myn leven lang blyven treuren, dat uw raad my niet langer geleidde. DER-  T O ONE E L S P E L. DERDE T O O N E E L. I* de vorigen, du bois. du bois. IVFyn zoon ! weest verheugd, uw meester gaat niet van hier. philibert. Wat hoor ik, vader! (tegen Benoit) gy zeide my dit niet, o dat is ondeugend! benoit. Ik kon dit u niet zeggen, wyl ik het zelf niet wist, ook nog niet, myn vriend! du bois. Myn vriend! ik weet alles, uwe liefde voor Heni riette is voor my geen geheim meer. philibert, vrolyk. Bemint gy myn zuster? benoit tegen du bois. Mag ik weten wie u daar zo wel van onderrichtte? du bois. Myn Dochter'zelve. benoit. Mynheer! ik bloos niet om een meisje te beminnen aan wie gy het leven gaaft, ik heb haar zelfde belydenis myner Helde gedaan. F 5 du  9o DE WELDAADIGE ZWITZEH, du bois. Dit verrukt my, en wyl Henriette zelve liet my gezegd heeft, moet die belydenis haar niet mishagen. philibert, hartelyk. Lieve Vader! wat zoude ilt blyde zyn als mynheer Benoit myn broeder wierd. du bois. Dit ftaat alleen aan hem. {tegen Benoit :) Hoe denkt gy over dit alles? benoit. Dat ik nimmer kan huwen! en , vergeef het my, ik ben ten uiterfte verwonderd, dat gy uw dochter aan een man wilt fchenken dien gy niet kent. Weet gy wie ik ben? du bois. Ik ken u voor een eerlyk man, dit is my genoeg. BENOIT. Toen gy my de opvoeding van uw zoon vertrouwde, begingt gy een dwaasheid, doch deeze was te herfrel. len; maar thans, daar gy my uwe dochter aanbied , fteltgy u bloot om, vroeg of laat, over uw keuze te bloozen. du bois. Waarom f benoit. Wie ftaat u borg dat ik geen fchurk ben, of iemant die uw vertrouwen onwaardig is? DU  TOONEELSPEL, 91 D U BOIS. Uw gedrag. BENOIT. Hoe weer gy of ik niet misfchien het masqué der deugd aannam en u misleidde. DU BOIS. Benoit! een fehurk kan voor een tyd het carakter van een eerlyk man aannemen ,j doch vroeg of'laat ontdekt hy zich. BENOIT. Gy weet myn afkomst niet, deeze kan onedel zyn, DU BOIS. Uw afkomst mag gering wezen, maar gy zyt gewis de zoon van een eerlyk|man. BENOIT. Zeg liever van de wreedfle van alle vaders, gy zult nooit weten hoe hard het noodlot my vervolgde. DU BOIS. Ik eerbiedig uwe geheimen. Ik heb twee kinderen, f.y vormde het hart van myn zoon, dat heden het bezit van myn dochter daarvoor uwe belooning zy! BENOIT. Deeze prys was myner waardig! waarom kan ik die li iet aannemen?... PHILIBERT, Gy zyt al te kiesch. DO  92 DE WELDAADIGE ZWTTZER, nu bois. Benoit gy hebt verdienflen, ik weet zeer wel, dat, waar gy u ook begeeft, gy uzelven aanbeveelt, maar eens fnelt de jeugd ten einde: het is tyd uw lot te bepalen, wel is waar dat ik myn dochter flechts een matig huwlyksgoed kan medegeeven, dan zy bemint u, en, naar uw eigen bekendtenis, bemint gy haar ook? b e k o i t. Tot myn ongeluk! helaas! te veel. du bois. Ik meet u meer zeggenmyn arme dochter haar rust Js gefloord!... Benoit! ik ben Vader... voel wat dit harte lyd! zyt gy in myn huis gekomen om het overige van.myn leven te vergiftigen? benoit. Mynheer ! uwe openhartigheid treft my, ik wil ook myn hart geheel voor u openleggen. (legen Philibert) Het geen ik zeggen zal zou u geen vermaak doen, dus myn jorge vriend ! (hy geeft hem een teeken om te vertrekken.,) philibert, treurig. Gy zend my weg, en wilt niet dat ik zo lang als mogclyk is uw byzyn geniet. benoit neemt hem by de hai^d. Gy verftaat my niet, blyf, zo het u vermaak doet, (teder) geloof my,dat het my grieft als ik u de minde 1'mart aandoe; laaten wy gaan zitten. Gy herinnert u  TOONEELSPEL. 93 u ongetwyffeld, mynheer! dat, toen Ik my by u aanbood , ik volftrekt van alles ontbloot was. du BOIS. Maar waartoe dit?... benoit. Vergun my voorttegaan: herinner u dat ik my toch niet vernederde om een fchuilplaats te verzoeken,gy handelde als philofoof en zaagt alleen myn elendigen toeiland, ik had uw hulp nodig, gy ontfmgt my onbekend ; misfchien was dit het vertrouwen te Verre getrokken; dan, ik misbruikte het niet. Ik wil my hier op niet beroemen, de verdienlten van hem die trots is geen fehelm te zyn, is waarlyk zeer gering. du böWi Ik ontveins niet dat ik u toen op de proef wilde {lellen. benoit. Gy weet, mynheer! dat, toen gy van een belocning fpraakt, ik uw voorflag verwierp. du bois. ója! gy antwoordde my met trotsheid: ik ben niet te koopen, benoit. Heb ik ooit die gevoelens gelogenftraft. du bois. Neen! benoit. Ik bezit niets, mynheer! zelfs geen naam ,}a, ik moet Hem  5)4 DE WELDAADIGË ZWlTZËR, Hem vergeeten die my het leven gaf. Zo ik in myfi Vaderland terug dorst keerenldan, helaas!ik heb niec meer.... du bois. Ik ben geheel verwondering!... Zoud gy misfchietl by ongeluk'... benoit. Ik verfua u. Neen, mynheer! ik heb] my niets te verwyten, ik ben geen banneling, dan ik heb geeti recht op de burgerlyke befcherming , als de tyranny haare otfers eischt , is niemant veilig voor haar dolken. du bois. Laat my niet langer in die pynlyke onzekerheid: voleindig... benoit. Ik heb alles gezegd. Ik ben zonder fortuin, heb ook mets te wachten, bezit geen talenten die my een ruim beftaan kunnen geven. De gunsten der grooten zyn alleen voor hen die ze affmeeken, en ik ben geen vleijer. Denkt gy dat ik zo wreed zou zyn, om dehand van een deugdzaam meisje te aanvaarden, die door haare fchoonheid en middelen een voordeeliger verbindtenis doen kan, of laag genoeg om myn beftaan aan een vrouw verfchuldigd te zyn?... Mynheer! ik ben niet gebooren om afhangelyk te wezen... du bois. En denkt gy dat myn dochter... BE'  TOONEELSPEL. 95 benoit. Zy is een vrouw, zy heeft, even als een ander, haar grilligheden, haar zwakke zyde: men vergeeft nimmer aan zyn meester dat hy ten onzen koste leeft. DU BOIS. Als wy allen zo dachten, wat zou 'er dan worden van lieden zo.ider vermogen ? myn vrouw had niets, dit belette my niet haar te huwen, als men waarlyk bemint, ziet men dit met andere oogen. benoit. Dit ftaat niet gelyk, mynheer! een beminlyke vrouw is altyd ryk genoeg, zy kan zonder vernedering ontfangen van hem die zy gekluisterdheeft, daar integen. deel een man, zodra hy afhangelyk is, zich mott ver. nederen en zyn waarde als Echtgenoot vergeeten; wil hy als hoofd van het huisgezin geacht, geëerbiedigd zyn, zo behoort hy voor het minst de uodige behoef, tens te verzorgen, du bois. Ik prys uwe wyze van denken, zy is een blyk van uwe kieschheid; maar vergun my ie zeggen dat gy die kieschheid te verre dryft, gy denkt te gering van u zeiven, gy vergeet uw eigen waarde. benóit. Ik heb myn waarde: ik ben mensch? du bois. Wanneer gy een ryke vrouw huwde, en het geld dat  $6 DE WELDAADIGE ZWITZER, dat zy u aanbragtj in den koophandel lag, dan had gy immers een wettig recht op de voordeelea? benoit. Ik ben in den koophandel onbedreeven, een man van geboorte, die zyn jeugd aan de ftudie heeft toegewyd, is de handel geheel vreemd. du bois. Benoit! dit is niet openhartig, een man van geboorte, ik geloof dat gy dit zyt, maar omeerd die zich door den arbeid? de ledigheid alleen is verachtelyk, hier is geen middenweg, men moet vermogen bezitten, of poogen door arbeid dit te vcrkrygen. Wat befluit gy ? benoit. Tk ga naar Italië, en leg my toe op de ftudie der oudheid. du bois. In Italië, of elders, waar gy u ook begeeft, de ouderdoui genaakt in 't einde , wat zal 'er dan van u worden ? benoit, Dit moet gaan zo als het kan. philibert. Ach ! ga niet naar Italië. Gy zult in defneeuw omkomen, gy hebt zo dikwyls gezegd dat de fneeuwklompen gevaarlyk zyn. du bois. Volg myn raad, Myf hier, men kan het zich overal aan-  fOÖNÉELSPÈL. 0f aangenaam maken, waar ons hart te vrede is. Word rhyn Zoon! c e n o i t. Edelmoedig vriend! ik wenschte dat ik kon! du bois. De verftandigite lieden oordeelen fomwylen verkeerd; in het toekomende zal het u berouwen, dat gy myn raad in den wind floegt, Overweeg nog alles rypélyk. Gy wilt u dan niet aan myn gezin verbindend benoit. Kon ik dit! maar... du bois. Geen maar. Gy wilt niet ! Qfmertelyk.) Tegen wanneer is uw vertrek bepaald? benoit. Ik ga nog deezen dag. du bois. Philibert! ik heb mynheer iets te zeggen. (Philibert gaat uit de kamer, nadat hy fomwylen heeft omgezien.') VIERDE T O O N E E Li benoit, du bois. du bois. iVJyn waarde vriend! wy moeten u dan verliezen. G 0j  oS DE WELDAADIGE ZWITZER, (hy drukt hem de hand ) Ik zal u altyd betreuren Ik bemin u, en vergeet nimmer de tedere zorgen, die gy (met een beklemde ftem.) voor myn kind hebt bc tcond. benoit. Waartoe ons beide te ontroeren? Onze fchtiding is noodzaaklyk; uw droefheid doorgrieft mijn ziel.... Schoon wy van elkander fcheiden, kunnen wy toch vrienden blyven. Verzuim myn Philibert niet: zorg voor zyne jeugd. du bois. Gy zegt my niets van Henriette ? BENOIT. Ach, myn lieve vriend! haar naam alleen ontroert myn ziel! ó Mogt zy zo gelukkig worden als zy verdient ! In wat gedeelte der waere'd ik my ook begeve, geloof dat ik haar, dat ik u , nimmer vergeten zal, rieen, nimmer! du bois, na een kortftilzwygen. Benoit! ik vrees altyd het laatst vaarwel. Vertrek, wanneer gy het goedvind , ik wil zelfs het oogenblikuiet weeten: gy waart drie jaaren by my, waarom mag ik u niet op een edeler wyze beloonen? (hy trekt een rolletje goud uit zyn zak.) Zie hier, waarmede gy uw reis kunt afleggen. Geen dankbetuiging, bid iku! Zo gy u in het vervolg in dringende omflandigheid be« vind, trek op my tot honderd louifen, ik zal uw verzoek  TOONËëLSPEL. 99 zoek gaarne voldoen; kunt gy nog eenige dagen blyven, dit zal my lief zyn, maar laat ons nergens meer van fpreken. benoit omhelst du bois» Edelmoedige vriend! ik kan niet... du bois. Wreede man! ik wilde u... neen ik laat u. VT F D E T O O N E E L> BENOIT. 'Wat valt het hard te fcheiden vr.n hen, die ons Zodierbaar zyn !\Vat is het zoet detraanen te doen vloeijetl van hen, die wy verlaaten ! Deeze oogenblikken zyil fchrikkelyk, maar te gelyk troostclyk voor myn ziel» Hoe hartelyk bemint my die eerlykedu Bois! ik beminde deez'edelen man in zyn dochter. „Zie hier,waarmede gy uw reis kunt afleggen." (hy of ent de rol.) het is goud! God! Ik heb geleefd, daar zyn nog gevoelige zielen! nog dankbaare harten! In Zwitzerland alleen dan .waardeert men den opvoeder! Bewas hierals vriend van het huis,men kwam myn wenfehenvoor; ikvertrek, en men beloont myop zulk een wyze. Deeze overmaat van edelmoedigheid kon ik niet verwachten. Almagtige God!zyt voor eeuwig gedankt, dat gy my dit gevoelig harte fchonktl't is uw wil. dat ik lyde, maar gyfpaarde my ook fchooue oogenblikken!... Hoe meer myn G 2 ver.  igo DE WELDAADIGE ZWITZER, vertrek nadert, hoe meer ik voel dat het my finert... Zo ik bleef... ik kan op niets aanfpraak maaken.., Ily bied my zyn dochter I ... Henriette bemint my. ...ik aanbid haar.... zy bemint my, en heelt dit zelve aan haar vader beleeden. Ik ben zonder fortuin. Het is misfchien een redding, my door den Hemeltoegezon. den: ik mag die aannemen... Ik bezit niets... óneen, ik dwaal, ik heb het hart van Henriette! wyl ik haar wist te behaagen. Dit is een titel. Laat ik haar vader gaan fpreken, myn verhaast vertrek zou my eerlang berouwen... Maar ik moet myn naam zeggen ! my noemen... neen, nooit!... Dit ben ik aan myn huis ver. fchuldigd; men moet altyd de flem der eer gehoor geven; 't is verfoeilyk de vernedering op zich te laaden van menfchen die ons dienstbaar konden zyn!... Ja, ik blyf getrouw aan myn beginfelen, dat de eer my heilig zy! Myn vader was barbaarsch tegen zyn zoon... dan, ftaat het my vry zyn naam te onteeren, met fchande te overlaaden? Hoe!... ik zon myn noodlot ontdekken!.. Vader! gy hebt myn leven vergiftigd, maar ik zal den beker, door u bereid, geduldig uitdrinken — en myn plicht weeten! ik moet vertrekken! (nietlevendigheid.') Ja, ik moet vertrekken! ZES,  TOONEELSPEL. 101 ZESDE T O O N E E L. benoit. juf. i) u bois. met een' degen in de hand. juf. du bois. Vertrek, mynheer! wie houd u tegen? gy zyt uw eigen meester. Als men zyn vrienden niet meer nodig heeft, dan moet men dus handelen. e e n o i t. Mejuffrouw! geloof my, die fmaad is onverdiend. juf. du bois. En ik weet wel dat als ik meesteres ware geweest, dat gy geen voet hier in buis hai gezet. b f. N n i r. Ik weet, mejuffrouw! dat ik u altyd mishaagde; misfchien had ik my eerder moeten verwyderen. Beken ten minde, dat ik u altyd die achting betoonde , die men uwe kunne verfchuldigd is. juf. du bois. Benoit'. ik heb liever wat minder beleefdheid en wat meer oprechtheid. benoit. Dit is meer als fcherts. Weet gy wel, mejuffrouw! dat, als men ieraant van onoprechtheid befchuldigt, men dit moet kunnen bewyzen. G 3 juf-  Xo% DE WELDAADIGE ZW1TZER, JUF. DU BOIS. ó Dit is zeer ligt; nog weinig tyds geleeden beloofde Ry aan myn man nog eenige jaaren by ons te zullenblyven hy geloofde u, maar nu is het blad omgekeerd , en gy verandert van befluit. Wel nu, is dit woord houden ? BENOIT. Toen ook dacht ik myn woord te houden. JUF. DU BOIS. En wat is u fints dien tyd gebeurd? BENOIT. Onvoorziene toevallen, die ik niet verwachtte; maar wat wilt gy toch met dien degen? JUF. DU BOIS. Dien wilde ik u geven. Gaat men ooit ongewapeud op reis r 0.7 bied hem den degen aan) BENOIT. Een gouverneur is niet dikwyls in het geval van de wa pens te gebruiken; deeze degen is al te fraai. JUF. DU BOIS. Het gevest is van zilver; wat meent gy, als ik een gefchenk doe, dan moet het goed zyn; of hebt gy liever pistoolen? BENOIT. Ik heb zeker niets nodig om my aan u te herinneren, dan ik betuig u myn erkentenis, en beloof u, zo lang »k leef, dit gefchenk te bewaren, (tfy neemt den degen en legt die op de tafel.) ^  T O ONEELSPEL. juf. du bois. Als men fierlyk wil hooren fpreken , moet men by a komen. Apropos! gy fchryft ons ? benoit. ó Ja! juf. du bois. Ik hoop dat gy wel geplaatst zult worden, en fpeel niet den zonderlingen, zo als hier. Wy dachten u te houden, maaréénsklaps .. benoit, haar in de rede vallende. Mejuffrouw! hoe dikwerf heb ik u herhaald, dat uw dochter .. haar terugkomst in huis... waarlyk! ik heb u alles verklaard. Cy zoud my verdrietig maaken, zo ik dit worden kon op de moeder van Henriette. juf. du bois. Mynheer! hoe dikwyls moet ik u herhaalen, dat het flechts aan u ftaat haar te trouwen? dat wy u aan haar wilien fehenken?... dat uw vertrek haar ontroostbaar maakt? zy is wel gek, want met al uw verftand, zyt gy niets beter dan een ander. benoit. Dit is zo, mejuffrouw! ik ben hiervan overtuigd. (ter zyde.) Hoe fchept men behagen in een vreemdeling te beledigen! 6 Frankryk! 6 myn vaderland! 1 uf. du bois. Wat mompelt gy daar in u zeiven? benoit. Ik zeg, mejuffrouw , dat ik niet in uw gunst deel. G 4 juf.  104 DE WELDAADIGE ZWITZER, JUF. DU BOIS. En ik zeg dat gy kunt vertrekken, het zal myn dochter aan geen minnaar ontbreken, BENOIT. ó Neen! Mogt zy 'er een vinden die haarer waardig was! ZEVENDE T O O N E E L, DE VORIGEN, MONTFLEUR. MONTFLEUR. Het is dan beflist, mynheer Benoit vertrekt! BENOIT. o Ja, mynheer de ridder! dit doet u vermaak? MONTFLEUR. Ak, won Ami! gy kent my niet. Ga ofblyf, 'tis my alles onverfchillig, volftrekt onverfchillig! ik ben vrolyk, fchertfend, zelfs zorawylen fcherp in mynfpotterny , maar men moet toch iets zyn. Ik maak dikwyls cpigrammas, en ben zo faamgefteld; men moet my zo verdragen , of my uit den weg ruimen. Ik heb de ze-, den van een edelman, en behaag aan de Dnr.es zonder het te willen; ó ja, zonder het te willen; zeg my, myn lieve Benoit! verlaat gy Henriette? BENOIT. Zyt gy niet qp haar verliefd? MOHT.  TOONEELSPEL. 105 MONTFLEUR» 0 Ja! maar myn toekomend lot is veranderd ; ik heb hier een edelman ontmoet, die veel gelds bezit, ik behaagde hem; dit is een bevvys van zyn goéden fmaakj hy wil my een regiment koopen, en my tot zyn erfv genaam maaken. BENOIT. Die ontmoeting is zeer gelukkig,' JUF. DU BOIS Zodat myn dochter dan uw gemalin niet word, myn» heer de ridder? HENRIETTE. Ik wilde voortaan liever Vicomte heeten; ik heb do houding en air wel om dit te zyn. BENOIT. Ik vind het aartig, dat gy altyd met zo veel beleefdheid van u zeiven fpreekt. MONTFLEUR. Waartoe is het nodig den Hypocriet te fpelen, wanneer ik het tegendeel van my zeide, men zou my, zo waar ik leef! niet gelooven. BENOIT. Na dit onpartydig getuigenis, kan men hier niet aan twyrelcn. MONTFLEUR. Wanneer een man van rang vau zyn verdienden fpreekt, 20 zal by terftond een gedistingueerde- opvoeding verG 5 raa«  ic6- DE WELDAADIGE ZWITZER, randen; de burger heeft altyd zulke!elendige manieren , is lomp, onnozel: Mynheer !gy hebt wel veel goedheid , ik ben waarachtig zo veel niet waardig, enfin, op deeze wyze antwoorden zy ons, maar een man van verdienden.... BENOIT. Is hy die edele hoedanigheden bezit? MONTFLEUB. Wat dit betreft behoef ik, naar myn gtfvoelen, aan niemant toe te geven, ik ben edelmoedig, weldaadig... Zie, Benoit! ik wil dit aan u toonen. BENOIT. Aan my, mynheer? MONTFLEUR. Aan u! wy hadden dikwyls kleine gefchillen, ik acht u nogthans, gy hebt veel geest, maar uontb.eekt Hechts één zaak. BENOIT. En die is? MONTFLEUR. Dat gy geen edelman zyt, want openhartig gezegd,, hoe kan men zich gevoeglyk in een goeden kring begeven, als men een Roturier is. JUF. DU BOIS. Alle menfchen kunnen immers niet van adel zyn? BENOIT. Ik acht den adel, en heb een behoorlyken eerbied voor lie-  TOONEELSPEL. 107 Heden van rang, maar geloof tevens dat men zeer geJukkig kan leeven zonder edelman te zyn. JUF. DU BOIS Benoit beeft gelyk. MONTFLEUR. Hy praat als een gouverneur; om in bet gebergte te woonen, behoeft men geen byzondere wyze van denken: ik raad u,myn vriend'.verbind u aan deZwit fers, het beroep van preceptor is zeer fchraal, maak horologies, dit geeft meer; alle menfehen moeten een horologie hebben, vader du Bois is in korten tyd ryk geworden, volg zyne flappen, hy zou u zyn dochter geven, zo vestigt gy uw fortuin, en word door den tyd nog een tweeden Carvouagius. JUF. DU BOIS. Dat is nu eerst verltandig gefproken! dat zou niet kwaad zyn, als Benoit zich eens een jaar of drie op dat handwerk toelag, zo kon hy een goed werkman worden. MONTFLEUR. Drie jaar! maar, mama lik moet waarachtig lachgen, ik wed dat ik het horlogiemaaken in één dag leer, 't is zeer mooglyk dat Benoit dit zo fchielyk niet zou kunnen leren; maar laat zien, binnen zes maanden verftaat hy die kunst zeker, hy kan den handel beginnen, en ik fchenk hem daartoe twee duizend louifen. JUF. DU BOIS. Twee duizend louifen!.. , MON-  U)S DE WELDAADIGE ZW.ITZER, MONTFLEUR. ó Ja, mama! twee duizend louifen! ik heb in myn leven zo veel geld nutteloos verkwist, het word tyd dit wat beter te befteeden. JUF. DU BOIS. Weet gy wel, Ridder! dat gy daar een fchoone daad doet? MONTFLEUR. Dit was ook myn oogmeik, ik meen het van harte, Benoit! geef'er my de hand op, geloof een edelman, ik zal myn woord houden. BENOIT. Ik kan het niet ontveinzen, mynheer 1 ik ben getroffen door uw edelmoedigheid. MONTFLEUR. Ik doe het met veel vergenoegen , maak Henriette gelukkig en myn wensch is voldaan; maar één bering, gy moet uw naam veranderen, waar vond men ooit een edelman die Benoit heette? JUF. DU BOIS. Kom, kom! wat naam zou hy dan voeren? MONTFLEUR. Daar voor zal ik zorgen, men verandert die thans zo dikwyls, dit is wel aartig, uw fchoonzoon moet een fraaijen naam, ja zelfs een wapen voeren, wacht maar ik zal dat in een oogenblik klaar maaken, ik heet Montfleur. BE-  TOONEELSPEL. iop benoit, verwonderd. Montfleur! montfleur. Ja, mynheer! wist gy dit niet? die naam is wel bekend, nietwaar? benoit. Zeer bekend! juf. du bois. Ja Benoit weet alles .. montfleur. Die naam zegt u genoeg, dat gy zonder vernedering rrtyn gefchenk kunt aannemen, noem u Fleurmónt, die naam is heel lief, myn wapen is drie gouden bergen, op een rood veld, waarvan gy éénkuntnemen; ziedaar,mama, voor het minst één mensch dien ik gelukkig heb gemaakt. juf. du bois. Wat zegt gy daar van? Benoit! montfleur. Niet meer Benoit, bid ik u, hy heet Fleurmónt. benoit. Wat moet ik zeggen? al wat Ik hoor, verwondert en bedroeft my, ik moet zwygen. juf- DU bois. Twee duizend louifen zyn wel een dankzegging waardig. montfleur. Ik ontfla hem daar van. Qegen Benoif) Lieve Fleur-  iïo DE WELDAADIGE ZWlTZElt, Fleurmónt.' uw vriendfchap en dat gyfomtyds eens aart my denkt, is al wat ik begeer. BENOIT. Mynheer! ik ben niet ondankbaar, geloof my dat ik ons gefprek nimmer zal vergeten, uw gedrag is edel en uw geboorte waardig; maar vergeef my dat ik uw aanbieding van de hand wyze. JUF. DU BOIS. Gy wilt dan altyd omtrent u zeiven als een zot handelen? BENOIT. De naam van zot fchynt u te bevallen, gy gebruif c die zo dikwyls. JUF. DU BOIS. Wel gy verdient het, wie heeft zo iets ooit gehoord? een man die geen brood heeft weigert een gefcheukvan twee duizend louifen, gy zyt waarachtig zo koppig als de duivel! MONTFLEUR. Mama, word niet boos! myn lieve Fleurmónt! vergun my u te zeggen , dat uw gedrag zeer vreemd is, die weigering is ongegrond, myn oogmerk was niet om u te beledigen, ik wilde u gelukkig maaken, myn naam moest u alle twyfeling ontnemen, de weldaaden van fommigen meiifchen verëedelen den geenen die die ontfangt. BENOIT. Mynheer! gy noemde my uw naam, maar ik heb u de  TOONEELSPEL. m de myne nog niet ontdekt... (ter zyde) hoe kan ik zo onvoorzichtig wezen?... MONTFLEUR. Die list is te grof; wees verzekert dat niemanc het voorwerp van die kwalyk geplaatfte fierheid worden zal; die trotsheid zal u niet verre brengen. Al zyt gy de zoon van een eerlyk burger, dit wettigt u niet om myn gift te weigeren: de pligt van een aanzienlyk man is', het ongeluk van zyn medemensen te, verzagten, en ik vervul dien met vermaak. A G T S T E T O O N E E L. DE VORIGEN, HENRIETTE. HENRIETTE. IVIama. papa wilde u fpreeken, hy is by dien heer... MONTFLEUR. Laat ons by hem gaan. (tegen Hemiette") Gy moet my verliezen, ik keer naar Frankryk, maar ik iaat u mynheer Fleurmónt. Ik hoop dat hy wat wyzer zal worden, dan kunt gy met hem gelukkig zyn. NEGENDE T O O N E E L. BENOIT, HENRIETTE. HENRIETTE. I leden fchynt elk wel het hoofd op hol te weezen, wat  Hü DË WELDAADIGE ZVVITZËU, wat wil hy toch zeggen met mynheer Fleurmónt? Be^ noit kent gy dien? BENOIT. De Ridder wil fchertfen, hy fprak van my. BENEI ET TE. Van u? fints wanneer laat gy u zo noemen ? BENOIT. Sints dat by my dien naam gaf. HENRIETTE. Wat zonderlinge inval! uw naam is zo lief... maar wat deert u, Benoit? wat is het? BENOIT. Ik weet het niet, ik ben geheel verward, ontroerd... HENRIETTE. Misfchien een zeker voorgevoel... vertrek niet, die overhaasting kon u berouwen. BENOIT. Ik bevind my in een ongewoonen toefland, de treurige noodzaaklykheid van myn vertrek, de gedachte dat ik U moet verliezen, de hoop opgevende om uooit gelukkig te maaken. Henriette!... Henriette! waarom moest ik ubeminnen?... HENRIETTE. 6 Laat u dit niet berouwen, wyl het nu niet meer zo is. _ BENOIT. Ik zouunietmeer beminnen! goede Hemel! verdien ik dit verwyt van u? zo ik u niet volftrekt onverfchillig was;  T O ON È È L S P E L. U$ w«fe; zoud gy ten minde myn gevoeligheid fpaaren,gy Veracht my, ik zie het al te klaar ! ■ henriette. Benoit! vermeerder myn (mart niet. Het eenig verwyt dat ik my zelve te doen heb , is de belydenis niynerliefde;eenFranlche vrouw zou zich de gelegenheid wel befpaard hebben van te blozen over eene bekentenis, die alleen dient om eene zwakheid te verraaden. benoit. Dus verwyt gy my het eenig zoet oogenblik dat ik zints jaaren* mogt genieten. Wreed meisje! zo ik aan de ftem van het bloed , dat thans my door de aderen bruist, gehoor gaf, ik zou my zeiven voor uwe oogen drafTen ,om dat ik u nog bemin. henriette. Hou op, Benoit! ikfmeekhetu. Maar waar toe uw vertrek dan zo te verhaasten ? ja zelfs waarom verlaat gy ons? benoit. Henriette! ik kan de uwe niet zyn. henriette. De reden die gy voorwend zyn van zo weinig be« lang, gy bemint myniet ,of gy kunt het denkbeeld niet verdraagen dat ik » gelukkig maak. Hoe kunt gy de geluksgoederen verfmaaden van haar wier hart gy voor lang hebt bezeten? benoit. Henriette! wilt gy my tot wanhoop brengen? H Üvy  n+ DE WELDAADIGE ZWITZER, henriette. Uw liefde voor my is welhaast bekend; myn zwakheid is geen geheim meer, en gy , gy laat my alieea ten prooi aan den laster. benoit. Wnarjzyn dielafhartigen! ik zal niet rusten... henriette, fchielijk en met vuur. Neen, dan zult gy niet meer hier wezen, en myn klagten niet hooren ; de fmart van uw afzyn te beweenen, is de eenige belooning die gy aan myn tederheid overlaat. benoit. Waartoe myn traanen te doen vloeien ? Henriette! ben ik niet elendig genoeg! hen r iette. Stel uw vertrek nog wat uit. benoit. Zou dit aan myn vriendin aangenaam wezen ? henriette. benoit. Wees dan-minder onrechtvaardig en twyfel niet me*r aan het vermogen, dat gy oP myn ziel hebt. Gy zult gehoorzaamd worden. henriettf. Myn lieve Benoit! hoe bemin iku! benoit. ^MgratmihydaiktMardehand). 6, laat iku omhelzen! HEN.  T O O N È E L S P E L. 115 henriette. Gy blyft, niet waar? gy zult my immers niet t>Jdriegen! benoit. Neen... ik zal blyven. henriette. Hoe lang ? e e n o it. Agt daagen. henriette. Een jaar? benoit. Een jaar! {tederlyk) een jaar? het zy zo; maar wy moeten elkander in 't einde toch verlaaten. he n r1ette. Laaten wy daar nu niet aan denken, ik vlieg om myn vader de zegepraal te melden, die ik behaalde. TIENDE T O O N E E L. b e n o 1 t. Hoe zwak zyn wy menfchen! myrt befluit was genomen, ikzou vertrekkenen ik blyf... óliefde! liefde! hoe beheerscht gy onze ziel door uw zoetvermogen! Ik beloofde te blyven , en fchoon myn vertrek altyd fmar. telyk zyn zal, wil ik nu myn woord houden: voldoe den wensch van Henriette , en te gelyk die van myn eigen hart. ë H 2 ELF-  Il6 DE WELDAADIGE ZWITZER, ELFDE T 0 0 N E E L. benoit, montfleur. montfleur. Alles werkt te faainen tot uw geluk, ik komugoed nieuws mededelen. benoit. Hebt gy nu ook een vóórnaam bedacht ? m ont F le ur. ó Neen ! Wij hebben hier fints twee dagen een Fransch edelman, die u veel achting toedraagt. benoit. Zo veel te beter voor hem, ik voor my bemin de Franfche edellieden niet meer dan anderen. montfleur. Geen eigenzinnigheid, hy is ugeneegen,gy moet daar gebruik van maaken, hy is ryk. benoit. Hoe kent hy my ? montfleur. Hy heeft uw laatfte werk gelezen , en was als be- 1 toverd. benoit. Dies te erger! montfleur. Waarom? iE.  TOON E ELS P E L. 117 BENOIT. Om dat hy my voor een toveraar zal houden, en onze eeuw is niet die der betoveringen. MOK TFLtUÜ. Gy laat uw vernuft fpelen: Men moet altyd party trekken uit de omflandighcid. BENOIT. Hoe heet die vriendelyke man ? MONTFLEUR. De naam doet hier niets ter zaake, hy is een man van randen zo gy het niet gelooft,ik fla u borg voor hem; hy zeide tegen my, 't is oumcnfchelyk een man van verdienden in het duister te larten verkwynen. Wyl hy geen middelen heeft, wil ik zyn flaat verbeteren. Hyfchreide toen hy uw verdediging der vrouwen las, en riep vol aandoening uit: een man die zo denkt zou een vrouw gelukkig maaken. BENOIT. Daar kon hy zich in bedriegen, men ziet maar al te dikwerf dat de fchoonfte zedeleeraar, de flechtfteechtgenoot word. MO NTFLEUB. Hy vernam dat gy dehand van Henriette weigert, om datgy zonder middelen zyt, dit mishaagde hem, zogy in uw weigering volhard, wil hy zelf uw huwlyk tot ftand brengen. H 3 SE,  nS DE WELDAADIGE ZWITZER, BENOIT. Ik zou hem naden zich met zyn eigen zaaken te ba, moeien, en ons met rust te laaten. TWAALFDE EN LAATSTE TOON E EL. de vorigen,du bois, juf- du bois, henKIETTE,PHILlBERT,««cto-fa^G1!AAfde courval. du bois, meede op den achtergrond ,wystBenoit aan den Graaf. Gy ziet hem daar,mynheer Lhy fpreekt metuwneef. philibert, treed naar Benoit en geeft hem de hand. Gy zult ons toch nu niet verlaaten ? myn hüVQ meester! de graaf, treedcenige fchreden nader en ztgt tegen Benoit. Mynheer!.. vergeef my... de wensch om u te kea. tien... (Hy ziet Benoit en ftaat oh verfteend.') benoit, het Fransch uniform ziende. Ik ben verlooren! (Hy neemt den degen van de tafel trekt die uit, en fielt ztch in verdediging.) Algemeene verwondering. de graaf, met een afgebroken ft'cm. Is hy het wezenlyk? myn oog bedrieg u niet! juf. du bois. Benoit!wat doet gy? mo NT-  TOONEELSPEL. 119 montfleur. Fleurmónt! eeu oogenblik : deeze heer is myn oom, en wil uw befchermer.uw weldoener zyn. de graaf, ter zyde. Ik geloof het niet; groote God!... maar eenige jaa. renfmart doet de jeugd verwelken. du bois. Ily fehynt in woede! benoit. Ta dat ben ik! en met reden, gy zult mlsfchien de fterkOe zyn, maar ik zal myn leven zo duur verkoopea als mooglyk is. henriette. Wat fchielyke verwarring! !R weet niet... montfleur, haar in de rede vallende. Hy is gek geworden, wy moeten op hem pnsfen. ' lAr n0v op den achtergrond van het tooneel. Is dit dezelfde ? zeg my, du Bois! du bois. ]s, mynheer! hy is het. BENOIT. Tfl ik ben het ! (met trotsheid,-) Mynheer de Rid. der'uw zegepraal is nog tüet volkomen! Gy zyt minder fchuldig, maar niet minder verachtelyk (tegen du Bois) dit is dan de belooning die gy my toedacht? (koel te. £en Philibert) en gy ook, myn vriend! gy moest my ook * H 4 ¥■  ï2o DE WELDAADIGE ZVVITZER, bedriegen! ik dacht uw hart zo edel te vormen, wie wachte zo veel valschhcid op uwe jaareu? p h i l i li E r t. Mynheer Benoit! waarom heb ik dit verdiend , ik heb u niets misdaan. benoit. Ik vergeef het u, men heeft u verleid, (tegen Hen» riette.) Maargy, die ik zo teder, zo oprechtbemiude! was myn val misfchien u reeds bewust,toen ik dacht dat gy myn verlies beweende? Ach! geloof my, myn liefde verdiende een betere belooulng!.. Verachtelyk huis! menfchen nog wreeder dan tygers! Neen, gy zyt geen Zwitfers! Neen, nooit kwam zulk een verachtelyke kunst» greep uit het hart van een Tyran... henriette, in den arm haarer moeder. Ach, mama! ik weet naauwlyks... Wat!., watis'er toch gebeurd? zie zyn toorn. montfleur. Heeft hy meermaal vlaagen van zinneloosheid? zo even fprak hy nog zo wel met my; 't was best dat hy optrok. Oom! gy itaat verbaasd?... DE GRAAF. Ach, jongling! gy weet nog niet... du bois. Neen, waarlyk, wy weten geen van alle wat hem deert! (zacht en vriendclyli) Mynheer Benoit... nv  - t o o n e e l s p e l. $i benoit, bied km de punt van den degen. Nader mv niet, verachtelyk mensen ! (nuf jarhetd) ,00n my,zo gy durft.de order om my In hechtenis » nemen. ^ v01i, met verontwaardiging. U doenboeien!...G'^0 Ach, Benoit! hoedwaalt oyi Gy behoorde re weten da: de eer onrgrootfte goed is, en ieder van ons zou zyn leven vrywillig opofferen, om het uwe te bewaaren. - juf. du bois. Het hoofd is hem'in één oogenblik op hol geraakt. benoit. 6 Neen! gy zult my niet misleiden, ik zal uw geweld ontvlieden, en my onder de befchermingbegeven , van hen die tot handhaving der wetten zyn gekozen, die zuilen weten dat zy die zich Republielteinen noemen een ongelukkige.! in ketens willen (laan, w.ens eenigtte misdaad is vry te willen zyn. ..nader my niet, of sy zyt een man ^cs cloods' du bois, met nadruk. Benoit! nogmaals, hoort gy dan niet naar de Item dervriendfchap? beNqit> Onmensch! moet gy my die vraag doen? gy kunt my ook nog befpotten'.... juf. du b o i s. Maar, mynheer! fpreekt gy toch eens met hem , dit kan zo niet langer. ^ DU  122 DE WELDAADIGE ZWITZER, DU bois, neemt Benoit h de hand. Thans geld het myn eer. - Benoit! ik laat u in zulk een toeftand niet vertrekken; wat deert u? fpreek! van waar die vervoering van woede ? (tegen den Graaf:) gy zwygt, mynheer? wat moet ik hier van denken? zond gy my bedriegen, en door uwe komst misfchien ?... zo ik dit wist...hy fprak van een order, mynheer! gy kent de Zwitlérs niet, men kan hen misleiden,. . maar hun wraak is vreeslyk! montfleur. Mynheer du Bois! een weinig gemaatigd, verzoek ik u,wy achten de Zwitfers zeer hoog, maar om dat u preceptor vlaagen heeft van zinneloosheid, moet gy ons niet beledigen . Myn oom antwoord u niet, hy heeft gelyk , als men zo dwaas redeneert, verdient men verachting. Lieveoo,,! ikbenbefchaamd dat ik u aan zo veel belediging heb bioqtgeftcld, ik betuig u dat ik dit niet heb voorzien. de graaf Ik kon deeze ontmoeting niet verwachten, myn zinnen zyn verward, en nog twyfel ik. benoit, wetJmart,tegen du Bois. Waarom wapent gy u tegen een man die u nooit heeft misdaan ? laat my vlugten ? Hoe ook de overeenkomst zy tusfchen u en deezen heer, de goede trouw legens my vernietigt die. Ik beloof u dat ik nimmer in deeze ftreeken zal wederkeeren, zie hier het geen ik van u ont-  T,0 O N E E L S P E 4- 123 Ottfin* fkj werpt hem de rol geld voor de voeten) uw wcldaaden zouden myonteeren, myn vryheid is alles wat tk begeer, zy behoort my, en ik zal die verdedtgen. (hy tre£d voruit.') de graaf, houd Benoit met de hand tegen. 't Is meer dan tyd! - gy zult niet gaan! benoit, in woede. Ik moet! gy hebt geen recht op my, dwing myniet my zeiven te verdedigen tegen een mm... (hy doet nog een ftap en bied den Graaf de punt van den degen.-) Groote God! (Hy treed achter uit, de degen valt uit zyn hand) de kragt begeeft my.. fja ,ik gevoelhet, oneindig Wezen ! het vermogen van een Vader was uw werk! Myn Vader! ik zie op uw aangezigt het merk der Godheid, (met een bevende fiem.) Uwbelcherming , myn Vader! (Hy werpt zich voor de voeten van den Graaf,die met zyn hoofd op den ff houder van zyn zoon leunt.) du bois. Is hy uw zoon? juf. du bois. Benoit de Zoon van den Graaf? montfleur. Ik zie my onterfd; Benoit is myn neef! benoit. Zyt gy hier om my in verzekering te brengen? wees edelmoedig, ik zal u byzynontvlugteu,gy zultmynim- mer  124 DE WELDAADIGE ZWITZÊR, mer wederzien, ik zweer myn geboorte nooit te zullen ontdekken. de graaf, in hevige ontroering. Sta op, vicomtel Myn geliefde Zoon! verfcheur dit vaderlyk hnrt niet door verwytingen, die ik maar al te zeer verdiene. Ach, ik was een wreede vader! de Hemei heeft my gettralt, en ik zal alles herftellen. BENOIT. Gy kwaamt dan niet om my overteleveren? (hy ftaat op.) d f. g r a a f. Het toeval bragt my in dit huis, ó, myn zoon! Ik heb u als dood beweend, zeg my toch, waardoor ditge. rugt verfpreid wierd. montfleur, tegen Henriette. Hy wierd door u meer bemind dan ik, dit breekt geen koop, want hy is van de familie.' benoit. Naauwlyks zag ik het vreeslyk oogenbük naderen, dat my myn vryheid zoude ontnemen, of ik befloot om te vlugten; 't gelukte my. Na her doorftaan van gebrek en veel gevaaren, kwam ik in Pruisfen; zonder eenige toevlugt of uitzigt, wierd ik fuldaat. Het was oorlog , men zond my naar de armde, i k woonde verfcheidene batailles by; en het noodlot eerbiedigde een leven dat ik wilde verliezen in het veld van eer. Het wierd vrede, ik kreeg een ziekte, die van een doodelykekwyning gevolgd wierd, ik fchreef aan den Vorst... / juf.  T O ONEELSPEL. JUF- DU BOIS. Aan den koning zelv'? die dunkt my was te fttrk. DU BOIS. Waarom niet? De koning is immers een menscb, BENOIT. Ik meldde hem myn toeft/and, en verzocht uit zyne Staaten te mogen vertrekken: ik bekwam terllond antwoord; de braave Frederik zond my een paspoort en geld. Verandering van luchtftreek herfleldemy welhaast, dan ik wierd beitoolen. Ik kwam te Bern, en liet in de nieuwspapieren plaatlen dat ik dood was. DE GRAAF. Gy fpaarde dit vaderlyk harte niet? Ach,myn zoon! gy doorgriefde my door dit bericht. JUF. DU BOIS. Die vlegels van courantiers liegen even als de kwakzalvers, zy gaan dagelyks voort met liegen, en nog jaagt men hen geld in de zak. DE GRAAF. En gy fchreeft my niet? Waarom uw geheim niet toevertrouwd aan deeze eerlyke familie? Ficomte\ dit is te flreng met u zeiven gehandeld. JUF. DU BOIS. Hy heeft ons nooit gezegd dat hy een grootheer was; maar wy behandelden hem als ons eigen kind. HENRIETTE. Ach, mama! gy bedenkt niet: deeze ontdekking .. JUF.  1*5 DË WELDAADIGË ZWITZElt, juf. nu bois. Meentgydan dat wynuniet meer met hem kunnen fpre1ken omdat hy de zoon van een Graaf is? Philibert! gy kunt 'er u nog altyd op beroemen dat gy een aanzienlyk man tot uw gouverneur hebt gehad. pm li bert, Benoit eerbiedig naderende. Mynheer was by ons als een vriend geëerd. Benoit omhelst hem. montfleur. Die knaap heeft het waarachtig zo kwalyk niet; de Vicomte was de vriend van den broeder, en minnaarby de zuster. henriette. Helaas! dit is nu gedaan! de graaf tegen benoit. B-loof my, lr*yn zooll! dat gy ",y myne °nredlt" vaardige handelwyze vergeeft, en my niet uit uw hart zult Hooien. Hy omhelst hem. Mvn vaderlik zal u altyd blyven eerbiedigen. VerfchooT, a Ifr Vergeef, 6 myn vrienden • de beled.gui- hoond! vergeef het my, edelmoedige du Bots! Mynheer du Bots! vergeef het hem. Ik ben alléén de oorzaak van alles! dan, myn zoon vergeeft het my! do, ook zo, en deel in de vreugde van een' vader.  TOONËELSFËL. 127 du bots. Mynheer de Graaf, geloof dat dit tooneel van uw geluk thans myne geheele ziel vervult. montfleur. Ook my, lieve oom! myn neef berooft my van een aanzienlyke rente; maar ik vergeef het hem. benoit. Ik kan de erkentenis niet genoeg betuigen, dien ik u allen fchuldig ben, ook u, myn neef! Hy neemt langzamerhand een fombere houding aan. de graaf. Wat deert u, myn zoon! word gy niet wel? henriette, nadert Benoit^ als in gedachten. Myn God! wat deert u , Benoit? (zy treedfchielyk befchaamd achter uit.') montfleur. Hoe een minnares zich verraad ! zy zou voor my het zelfde gedaan hebben. Bieveoom! gy weet, teVicomte bemint deeze juffer, en word van haar weder bemind. Zie daar het gantsch geheim. de graaf. Myn zoon! dit beminlyk meisje moest uw hart treffen: iic prys uwe keuze,- hoe ongelukkig zyn die koude zielen, die door niets getroffen worden! gy bemint haar dan? 1 benoit, Henriette by de hand nemende, o Ja, myn vader! ik leef vóórhaar! myn geluk bange ge.  138 DE WE [L D A AD IGE ZWITSER, geheel af yan haar bezit. Uw toeftemming, myn vader? en gy kunt my geen grooter bewys van uwe tederheid geven. DE CR \ A F. Mynheer du Bois! uw bewilliging ontbreekt alleen, na het geen gy reeds voor hem waart, heeft hy allen grond om ook dit te verwachten. Myn vrienden 1 myn kinaeren! dat deeze dag, zo heilryk voor ons allen, geheel zy toegewyd aan de vriendfehap en liefde. Myn lieve zoon! gy maakt my tot den gelukkigften vader. Einde van het derde cn lantfle Bedryf.