EX BIBLIOTHECA YIRI DOCTISSIMI L. J. SURINGAR ANNO 1897 DEFUNTI UNIVERSITATI DONATA  NAGELATEN WERKEN VAN FREDERIK den KONING van PRUISSEN. ZESDE DEEL.   NAGELATEN WERKEN VAN FR E D ER IK den II, KONING van PRUISSEN. UIT HET F R A N S C II. ZESDE DEEL. AMSTERDAM , DORDRECHT en LEYDEN, bv y. TNTEMA, d'erven P. METER en G. WARNARS* P. BLUSSE en L. HERDINGH. M D C C X C I I. Met Privilegie van de Edele Groot Mogende Heeren Staaten van Holland en Westfriesland.   DE VERTAALER AAN DEN L E E Z E R. Eindelyk, Geachte Leezer, bekomt Gy, na veelvuldige vertraagingen , het Zesde Deel der Nagelaten Werken van den laatstoverleden Koning van Pruisfen , frederik den II, in onze taaie overgezet. Gaarne hadden de Uitgeevers gezien, dat ik met het vervaardigen deezer Vertaalinge meerderen fpoed gemaakt had; ik zelve wenschte, dat ik het had kunnen doen. Maar van meer belang rekende ik, myn werk naauwkeurig, dan fchielyk, te verrichten. Ik konde daaraan hechts weinige uuren befteeden, welke my van de bezigheden van myn beroep overfchooten. Sommige plaatzen vorderden vry wat overleg, fommige opheldering , welke hier en daar eenig onderzoek, en dat niet altoos even gemaklyk , noodzaaklyk maakte. Hier by kwamen van tyd tot tyd andere gewigtige, en niet altoos aangenaame, verhinderingen , met welker optellinge ik niet noodig ©ordeele U te verveelcn. Dit alles te zamen * 3 Se-  vi de VER T A A L E R genomen , heeft veroorzaakt, dat de uitgegeven Deelen elkander veel traager gevolgd zyn , dan de Uirgeevers verlangden, dan Gy, misfchien , wel begeerd had, en dan ik zelve in den beginne my had voorgefteld. Ik verzoeke hierin uwe verfchooning, en hoope dezelve te eerder te verwerven , wanneer Gy gelieft te overweegen, dat deeze Zes Deelen, gevoeglyk, als Vier onderfcheiden, en op zich zeiven ftaande, Werken kunnen befchouwd worden. De twee Eerfte Deelen behelzen de Gefchiedenis der veroveringe van Silefien, en der beide oorlogen , welke de Koning tegen het Huis van Oostenryk ondernam om het zelve te vernederen , en zyne eigene magt te vergrooten, met tusfchen beiden ingevlogten befpiegeiingen over den ftaatkundigcn toeftand, zo van Europa in het algemeen, als van de voornaamfte Mogendheden, en vooral van het Huis van Brandenburg in het byzonder, tot in het Jaar 1745. In de twee volgende, geeft de Koninglyke Schryver een uitvoerig verhaal van den Moedigen en verderflyken oorlog, welke in het Jaar 1756 eenen aanvang nam, en in het Jaar 1763 eindigde met den vrede van Hubertsburg. Schoon f re de rik hier weder de rol van aanvaller fcheen se fpeelen, is het tegenwoordig genoeg bekend , dat  AAN DEN LEEZER. vil dat hy alleenlyk bedoelde zyne voorouderlyke bezittingen, en eigene veroveringen, te verdedigen, tesen de aanflagen der magtigfte Vorften van Europa, en vooral der Keizerin - Koninginne , welke niets meer ter harte nam dan het bederf van den man , door welken zy, gewisfelyk niet zeer edelmoediglyk, beroofd was van een haarer fchoonfte Landfchappen. De Koning was , in dit geval, genoodzaakt zyne vyanden voor te komen , eer dezelven volkomen gereed waren, indien hy niet, eensklaps , wilde overftelpt worden door eene magt, welke hy waarfchynelyk niet had kunnen wederftaan, indien hy haar den tyd had gelaten , om haare ontwerpen uit te voeren. Deeze twee Deelen maaken dus weder een geheel , het geen op zich zeiven ftaat, en geen noodzaaklyk verband heeft met de voorige, dan voor zo verre het daar verhaalde aanleiding gaf tot de onderlinge verbittering , welke de groote beweegoorzaak was van den Zevenjaarigen Oorlog. Het Vyfde Deel bevat de voornaamfte voorvallen , gebeurd in den overigen tyd van des Konings regeeringe , tot aan het Jaar 1779. De gewigtigfte derzelve zyn de middelen, waar door deeze Vorst de diepe en gevaarlyke wonden , zynen Staaten in den Zevenjaarigen Oorlog toegebragt, met zo veel doorzicht en vaardigheid * 4 al*  vin de VERTAALER als geluk, poogde te geneezen; en tevens de veruitziende oogmerken van Keizer joseph den II, om , door het inneemen van een aanzienlyk gedeelte van Beieren , zyne magt te vergrooten , te leur ftelde en verydelde. Inzonderheid vindt men, in het zelve, eene uitvoerige voorilelling van het gedrag des Konings, in de verdeelinge van Poolen, waardoor hy zyne magt vergrootte, en eenen Oorlog voorkwam tusfchen Rusland en Oostenryk, in welken hy anders, bykans noodzaaklyk, mede had moeten gewikkeld worden. Een merkwaardig voorbeeld van de waarheid der aanmerkinge, dat minvermogenden veeltyds het flagtoffer zyn van de gefchillen der magtigen, hoe zeer rechtvaardigheid en billykheid de handelwyze der laatstgenoemden afkeuren. Dit Deel is dus, niet minder dan de voorgaande , gefchikt om een uitneemend licht by te zetten aan de gebeurtenisfen van dien tyd; en ten minftcn der waereld te doen opmerken , hoedanig de overleden Koning, welken niemand de eer zal weigeren van een der 1 grootlte Staatsmannen van zyne eeuwe geweest te zyn , den toenmaaligen toeftand van zaaken befchouwde. Na het fluiten van den vrede van Tefchen, beftuurde de Koning zyn Ryk in rust, hield zig bezig met de behandelinge van Staatszaaken, met de  AAN DEN LEEZEPv. IX de verkeeringe eeniger begunftigde vrienden , en met het in orde brengen zyner Gedenkfchriften , en andere Nagelaten Werken. Deeze maaken , behalven de Vyf, waarvan ik reeds gefproken hebbe, nog Tien andere Deelen. Doch van deeze allen hebben de Uitgeevers, met welken ik hierin volkomen eens ben , geoordeeld niet meer in het Nederduitsch te moeten in het licht brengen, dan alleen die Stukken van het Zesde Deel, welke hier den Leezer worden aangeboden. Dit Zesde Deel beftaat geheel uit ettelyke kleine Werkjes, en eenige Brieven. Het eerfte hier vertaalde Stuk voert den titel van Bedenkingen over den tegenwoordigen Toeftand des Staatkundigen Lichaams van Europa , werd gefchreven vóór des Konings komst tot den throon, en heeft, in verfcheidene opzichten, vry veel overeenkomst met het Eerfte Hoofdftuk des Eerften Deels. De Schryvers van het Monthly Review (*) , noemen deeze Bedenkingen , „ een „ ftuk, waardig geplaatst te worden in de kabi„ netten van Vorften , en van derzelver Staats„ dienaaren" : ten ware zy deezen lof toezwaaien aan de Verhandelinge, welke, in onze Vertaalinge, het Eerfte Hoofdftuk des Vyfden Deels uitmaakt,, hec i (*) Nov. 1791. p. 327. * 5  s de VERTAALER het geen my eenigzins twyffelachtig voorkomt, Te weeten, in de Engelfche Overzettinge van den Heere holcroft, welke ik niet anders dan uit het gemelde Maandfchrift kenne, behelst het Vierde Deel alles , wat in het Oorfpronglyke , en in deeze Vertaalinge, tot het Vyfde Deel behoort, en, daarenboven , de Bedenkingen, van welke ik thans fpreeke. En het woord Foorreden, dat de Reviewers gebruiken, fchynt ruim zo goed te pasfen op het boven genoemde Eerfte Hoofdftuk, als op deeze Bedenkingen, ten zy de Heer holcroft ook de fchikking der byzondere Stukken onder elkander veranderd , en de Bedenkingen aan het Hoofd zyns Vierden Deels geplaatst hebbe. Of dezelve voor het overige dien grooten lof verdienen , oordeele de Leezer; doch neeme tevens in aanmerking, dat zy het werk zyn van des Vorften jeugd , gefchreven toen hy flechts vierentwintig jaaren oud was. Aan de fchoone aanmerkingen, welke zy behelzen , van bladz. 53 tot aan het einde, zal, gewisfelyk, elk menschlievende zyne hoogfte goedkeuring geeven. Eene andere vraag zoude weezen , of de Koning de lesfen , welke hy als Kroonprins gefchreven had, zelve wel betracht hebbe, na zyne komst tot den throon; en, of men zich niet met reden mag verwonderen , dat hy, na zulk eene befchryving van Frankryk, en  aan den L E E Z E R, g$ en deszelfs toenmaalige inzichten gegeven te hebben , als wy hier , bladz. 31 env., leezen , met die Mogendheid aanfpande tegen het Huis van Oostenryk. Het geen de Koning bybrengt in het Eerfte Deel, aan het einde des Eerften en het begin des Tweeden Hoofdftuks, moet men, misfchien , befchouwen als het beste antwoord, het geen hy op de laatfte deezer beide vraagen konde geeven. Hierop volgt de Proeve over de onderfcheiden Regeeringsvormen , enz. De Schryvers van het Monthly Review noemen dezelve uitmuntende, en zo is zy in der daad, met betrekkinge tot dat gedeelte, het geen de plichten der Vorflen befchryft. Want eene vergelyking van de voor- en nadeelen der onderfcheiden Regeeringsvormen, of een volledig onderzoek, welken men over het geheel voor den besten te houden hebbe , zoude men hier te vergeefs zoeken. Maar des Vorften aanmerkingen , over de plichten des Beftuurders van eenen Staat, bl. 7e env., zullen by alle weidenkenden lof behaalen. Maar verdienen zy al dien wierook , welken de Graaf van hertzberg, in zynen Brief, bl. 61 , 62 , den Koning toezwaait ? Ik kan niet ontveinzen , dat die Brief meermaalen my de woorden van den Heere neo ker heeft herinnerd: „ De loffpraak der men- „ fchen  Xii be VERTAALER „ fchen heeft, onder eene eenhoofdige regeeringe, „ altoos eenig voorkomen van flaafsheid. Een „ vriendelyk gezicht, een woord van den Vorst, „ het geen, voor een oogenbJik, den afftand fchynt „ te vernietigen, welke denzelven fcheidt van zyne „ onderdaanen, verrukt dus, in zulken land,deeze „ laatften met eene tedere ontroeringe: en hunne „ geestdrift in dat tydftip dient flechts, om den „ allecnheerfcher te overtuigen, dat een glimlach „ van zynen kant voldoende is, om zyn volk ver„ genoegd te maaken: een gevaarlyk bedrog, en „ het droevige uitwerkfel der verzwakkinge van „ alle charafters (*)." — Met leedweezen moet ik hier nog byvoegen, dat de laatst in Poolen voorgevallen gebeurtenisfen de Aantekening, aan den voet van bladz. 69 geplaatst, te eenemaaal onnut gemaakt hebben. In de Zamenfpraaken der Dooden, welke hierop- vol- (*) La louange des hommes, dans utte monarchie, a Uujours une teinte de fervage; ainfi, dans un tel pays, un air, un mot de la part du prince, qui femble efacer,pour un inflant, la dijlance qui le fépare de fes fujets, 'ravit ces derniers (Tune tendre èmotion; & leur enthouftafme, dans ce moment-la, ne fert qtfa perfuader au monarque , qiïil lui fiiffit dun fourire pour rendre fes peuples contensi dangereufe iUufion, trifte efet de Fabattement de tous les caraaeres. Necker, de l'importance des Opinions relïgieufes. a Liege 1788. p. i[o.  aan dén LEEZER. xii* volgen , zal de Leezer, bladz. 111, 112, een blyk aantreffen van des Konings ftaatkundige fchranderheid, en diep vooruitzicht, in de gebeurtenisfen van Europa. Vóór twintig jaaren vermoedde frede rik de II reeds den val der koninglyke regeeringe in Frankryk, fchoon hy misfchien niet vooruit zag, dat de hoofdbeleiders deezer veranderinge met den degen , zo wel als met de pen, zouden vechten (*). In de tweede deezer Zamen- fpraaken, zoude ik gaarne den fpreektrant van Sonates wat meer van naby gevolgd, en zyn tu en tot door ons du en dy vertaald hebben , indien de fchroom , dat deeze ouderwetfche , fchoon echt Nederduitfche, en, wanneer men tot een enkelen perfoon fpreekt, eigenlyke woorden ■■, de kiesch* heid der hedendaagfche oogen en ooren zouden kwetfen, my niet wederhouden had van dit eenvoudige fieraad, want als zodanig befchouwen ik het weezenlyk, in onze taaie, in welke het oudtyds zo algemeen gebruikelyk was, weder aan te neemen. De twee overige Stukken, welke in dit Deel voorkomen, zyn het Oordeelkundig Onderzoek van liet beruchte Stelfel der Natuur e; en de Verhandeling over de Onfchuldigheid van de Dwalingen des C*) Bl. 113. /  xiv de VERTAALE R des Verftands. Over beide zal ik geene aanmerkingen maaken. Alleen moet ik hier by voegen, dat de laatfle my voorkomt een der vroegfte Werken van onzen Schryver te weezen. In eenen Brief aan voltaire, gedagtekend den iaen van Wintermaand 1738, heeft de Kroonprins de volgende woorden, welke op dit Stukje volmaaktlyk pasfen, en welke ik op geen ander weete te huis te brengen. „ Het voornaame oogmerk, dat ik my in „ myne Verhandelinge over de Dwaaling had voor„ gefield, was derzei ver Onfchuldigheid te bewy„ zen; over het onderwerp van den Godsdienst, hebbe ik my niet durven verklaaren; ik hebbe „ daarom liever een wysgeerig onderwerp ge„ bruikt. Ik eerbiedige voor het overige Coper„ nicus, Descartes, Leibnitz, Newton; maar ik „ ben nog niet oud genoeg om party te kiezen: „ de [twyffelende] gevoelens der Academie pas„ fen een jong mensch van in de twintig jaaren „ beter, dan de beflisfende en do&oraale toon. „ Om te leeren oordeelen, moet men beginnen „ met kundigheden te verzamelen: dit doe ik: ik „ leeze alles met een onpartydigen geest, en met „ oogmerk om kundig te worden, enz. (*)." Uitmuntende woorden, gefchikt om in eiken mensch- lie- (*) Tom. IX, p. 27, 28. de Tèdition originaie.  aanden L E E Z E R. xv lievenden boezem den wensch te verwekken, dat een zo edel verftand zyne eigene lesfen altoos in het oog gehouden en betracht had. Gewisfelyk enkele doolingen des Verftands zyn onfchuldig: en hoe ver des Konings eigene doolingen daartoe kunnen gebragt, hoe verre zyne verkeerde begrippen , zyne verdraaide voorftellingen, van Godsdienltige onderwerpen, zyne veeltyds onbetaamelyke ipotternyen door de omftandigheden, waarin hy zich bevond, de verkeeringe, waarin hy gewikkeld was, kunnen verfchoond worden, ftaat alleen Hem te beoordeelen, die het binnenfte der harten kent. Behalven de gemelde Stukken is, in het Zesde Deel der oorfpronglyke Uitgaave, nog eene Voorreden voor de Hernia de van Volt air e. Deeze hebbe ik best geoordeeld niet te vertaaien. Zy vloeit over van onmaatigen lof des Dichters. Hoe hoog men denzei ven ook moge fchatten, wie onpartydig oordeelt zal gewisfelyk uitdrukkingen , gelyk de volgende, overdreven vinden. „ Het geen de „ Leibnitzen, de Fontenelles, in hunnen tyd, wa„ ren, is de Heer van Vokaire tegenwoordig:'er is „ geene weetenfchap , welke niet in den kring „ zyner werkzaamheid valt, en de kracht van zy„ nen geest heeft zich alles onderworpen, van de „ verhevenfte Meetkunde af, tot de Dichtkunst » toe.  xvi de VERTAALER „ roe (*)." En: „ Indien de-Franfche Dichter, „ op fommige plaatzen, Homerus en Virgilius na„ volgt, is dit evenwel altoos eene navolging, „ welke na het oorfpronglyke fmaakt, en waarin „ men ziet, dat het oordeel des Franfchen Dich„ ters oneindig verheven is boven dat van den „ Griekfchen, en van den Latynfchen, Dichter Cf)." Zekerlyk verraaden diergelyke gezegden de weinige kennis, welke de Vorst had aan de oorfpronglyke Werken der oude Schryveren. Doch men kan hierover nazien, het geen ik in de Aantekeninge op bladz. 71 van het Eerfte Deel deezer Vertaalinge, en in de Voorreden voor dat Deel, gezegd hebbe. Al het overige der Nagelaten Werken van freder ik den II beftaat uit Brieven, door den Koning aan verfcheidene perfoonen, en door deezen weder aan den Koning, gefchreven. Men heeft, om verfcheidene redenen, best geoordeeld,dezelve onvertaald te laaten. Vooreerst, zyn een goed aantal deezer Brieven, of geheel, of gedeeltelyk, in dichtmaat gefchreven, en niet weinigen in een boertenden trant. Dit maakt ze ongefchikt voor eene Vertaalinge. Is het moeielyk de gedachten van eenen (*) Tom. VI.p. CD P. 176.  Aan ófer* LEEZER. xvii fettién Scha ver uit de eene taaie over te brengen in eene andere, zonder dat ftyl of klaarheid 'er by verliezen, nog bezwaarlyker moet het vallen,wanneer die gedachten in Verfen zyn uitgedrukt, voord, wanneer zy in het boertige loopen. Verfen moeten door Verfen vertaald worden, en dan behóórt de Vertaaler, indiende overzetting juistheid en bevalligheid zal'hebben, niet alleen zelve een Dichter te zyn, maar ook een Dichter, wiens begaafdheid en fmaak eenige overeenkomst hebben met die van den oor- fpronglyken Opfteller. Verder; het welfmaa- kende eener boerterye hangt dikwyls af van eenige kleine omftandigheden van tyd, plaats, en diergelyke: het geen aangenaam is voor perfoonen, welken die omftandigheden naauwkeurig weeten, of tot dezelve eene byzondere betrekking hebben, wordt veeltyds, daar zy onbekend zyn, laf en ongezouten. De meeste Leezers zullen wel eens ondervonden hebben, hoe veel een fnedig en geestig gezegde, by het overbrengen,dikwyls verlieze, hoe koel het verhaal ontvangen worde; daar de zaak zelve de vrolykheid in een gezelfchap bragt, en, misfehien, een fchaterend gelach verwekte. — Ten derden , in gemeenzaame Brieven wordt dikwyls gefproken van perfoonen en gebeurtenisfen, welke voor niemand, dan voor den Schry ver, en desZelfs vriend, van eenig belang zyn; dikwyls wordt »* flechts  xvm de VERTAALER flechts met een woord gezinfpeeld op gevallen, onbekend by alle anderen; dikwyls byzondere perfoonen aangeduid door eene korte befchryvinge, eene figuurlyke uitdrukkinge, eenigen verbloemden bynaam , volflrekt onverftaanbaar voor hun, welken die perfoonen niet van naby kennen, of zelfs eenige kleine gevalletjes niet naauwkeurig weeten. — Eindelyk, zoude men wel kunnen vraagen, of het betaamelyk zy, Brieven, door anderen in vertrouwen aan ons gefchreven, door den druk gemeen te maaken. Het geen zy ons toevertrouwen, willen zy juist niet by de geheele waereld bekend hebben. Wy zyn geene eigenaars van hunne geheimen, fchoon dezelve ons in bewaaring worden gegeven. De Koning zelve was, by zyn leeven, flerk tegen het algemeen bekend worden der Brieven, welken hy aan deeze en geene perfoonen had gefchreven. Waarfchynlyk in het jaar 1785 (want de dagtekening ontbreekt; fchreef hy aan denHeere van condorcet: „ Indien iemand een recht„ maatigen eisch heeft op myne Brieven, aan wy„ len den Heere van Alembert, zyt gy het gewis„ felyk, myn Heer; maar dezelve zyn niet gefchre„ ven om het licht te zien: het zyn niet anders „ dan beuzelingen, zo weinig gefchikt om te on„ derwyzen als om te vermaaken. Dus zal ik het 0 u grooten dank weeten, indien gy alles gelieft » te  aan dén LEËZER. xix k, te doen, wat gy zult oordeelen best gefchikt te „ zyn, om het uitgeeven derzelven te beletten, „ enz. (*)"• Elders betuigt hy zyne erkentenis aan denzelfden Heere, dat door deszelfs bezorginge zyne Brieven verbrand waren. Twee toornige Brieven fchreef hy aan d'alembert zeiven, in de onderftellinge, dat deeze van voorige een misbruik gemaakt,of ten minden het geheim niet zorgvuldig genoeg bewaard, had (f). d'Alembert had veel moeite om zyne Majefteit weder te vrede te Hellen (|). Hier ontftaat, natuurlyk, de vraag, waardoor het dan gebeurd zij , dat een zo groot aantal van des Konings Brieven, (niet minder dan honderd en zestien) aan d'alembert, in de oorfpronglyke verzameling het licht zien? Had zyne Majefteit 'er affchriften van gehouden ? Ik weete het niet. Maar was de Koning zo zeer tegen het uitgeeven zyner eigene Brieven, by zyn leeven, dan kan ik hem ook het recht niet toekennen, om de Brieven van anderen gemeen te maaken. Nog eene bedenking moet ik hier maaken. De Vorst is zich zeiven niet altoos gelyk in zyne Brieven. Dit is menfchelyk: ons oordeel over zaaken en perfoonen (*) Tom. XII, p. 72. Voiez ausfi. p. 80, 81. (T) Tom. XI, p. 274, 275. ( + ) Tm. XF,p. 65,69, 73** 2  xx de VERTAALER nen is der veranderinge onderhevig. Maar is het wel ten vollen beftaanbaar met oprechtheid, dat hy, in zyne Brieven aan voltaire, altoos fpreeke met betuiginge van de hoogfte achtinge voor de Markgraavinne du chatelet, dat hy aan deeze Dame zelve fchryve: „ waarlyk,men vindt nergens „ in Europa, noch in de geheele waereld, eene „ Dame, welker bondig verftand Werken heeft „ kunnen voortbrengen over zo diepzinnige on,i derwerpen, als gy al fpeelende behandelt (*);" en elders: „ Voorzeker, Mevrouw,zonder u te wil„ len vleien, kan ik u betuigen, dat ik uwe Kun„ ne, die anders van den kant der bevalligheden „ zo rykelyk bedeeld is, niet bekwaam zoude ge„ fchat hebben tot zo uitgebreide kundigheden, „ zo moeielyke nafpeuringen, zo gegronde ontdek- ,j kingen,als in uw fraai Werk bevat zyn (f)." en dat hy, geene twee jaaren laater, zich dus over dezelfde perfoon uitdrukke: „ Minerva heeft on„ langs haare Natuurkunde uitgegeven : daar is „ wel wat goeds in. König heeft haar thema „ haar voorgezegd ; zy heeft het opgefchikt, „ en hier en daar verfierd met eenig gezegde, „ dat Voltaire aan tafel ontvallen is. Het hoofd* „ u-uk (*) Tom. X, p. lót. (t) Pag. 164.  aandenLEEZER. xxi „ ftuk over de Uitgebreidheid is ellendig; de orde „ van het Werk deugt niets : zelfs zyn 'er zeer „ lompe misdagen in; want op ééne plaats doet „ zy de Herren van het westen na het oosten „ draaien. Met één woord, het is eene Vrouw die „ fchryft, en zich met fchryven bemoeit op het ., oogenblik, waarin zy haare letteroefeningen be„ gint: want vier of vyf jaaren zyn tot deeze on„ derwerpen niet genoeg, en men moet de pen „ niet opvatten, dan na het geen men zeggen wil „ wel overwogen te hebben , en wanneer men „ zich meester gevoelt van zyn onderwerp; maar, „ wanneer men zich inlaat tot verklaaring van het „ geen men zelve niet begrypt, is het als of men „ eenen ftamelaar ziet, die een Hommen het ge„ bruik der fpraake wil leeren. Ondertusfchen, „ laat haar fchryven, nadien zy in fchryven ver„ maak vindt, hoewel haare vrienden haar liefde„ ryk behoorden te raaden , dat zy haaren zoon „ onderwees, zonder de geheele waereld te onder„ wyzen; van geen Algebra te fpreeken in een „ boek, dat over de Overnatuurkunde handelt; en „ geene figuuren te tekenen, wanneer men, zon„ der derzelver hulpe, zich duidelyk kan uitdruk„ ken (*).." Na (*) Tom. VIII, p, 150. ** 3  ■xxri de VERTAALER Na overweeginge van dit alles zal de Leezer, zo ik vertrouwe , noch den Uitgeeveren , noch den Vertaaler, ongelyk geeven,dat men befloten hebbe de overige Deelen deezer Nagelaten IVtrken van f re de rik den II onvertaald te laaten. En echter zal het, misfchien , veelen niet onaangenaam zyn, eenig nader bericht van de onvertaalde Deelen te ontvangen, Daaraan zal ik het overige deezer Voorreden befleeden. Behalven het geen, in dit Deel} den Nederduit■fchen Leezer wordt aangeboden, en de reeds gemelde Voorreden voor de Henriadc, bevat het Zesde Deel der oorfpronglyke uitgaave, van bladz. 221 tot aan het einde, etlyke Brieven des Konings aan den Heere jordan, of, gelyk zyn volle naam fchynt geweest te zyn, charles etienne jordan (*). De eerfte deezer Brieven is gedagtekend den negenden van Bloeimaand des jaars 1739,en de laatje, die eene dagtekening heeft, (want aan de laatfte twaalf ontbreekt dezelve) den zesden van Bloeimaand des jaars 1744. De orde des tyds is in de plaatzing deezer Hukken niet altoos naauwkeurig waargenomen. De Brief, die hier den tweeden rang bekleedt, is gewisfelyk niet van het jaar 1740, gelyk 'er gedrukt Haat, maar van het jaar (*) Voiez Tom. VI, p. 24a.  aan den LEEZER. xxiii 1741 (*)» en behoort na den achtften geplaatst te worden. Van die, welke zonder dagtekeninge zyn, werd ook, misfchien meer dan één, gefchreven , eer de Koning den throon beklom. Doch tot de ontwarring van dit kluwen, kan ik my hier niet inlaaten. Sommigen deezer Brieven zyn geheel , de overigen gedeeltelyk , in Dichtmaat gefchreven , genoegzaam allen in een boertenden, en fomtyds fpottenden, trant. Somtyds behelzen zy eenig nieuws, raakende den Silefifchen Oorlog; maar dat, wanneer het van eenig aanbelang is, ook voorkomt in des Schryvers gefchiedkundige Werken. De Vorst noemt fomtyds jordan den Twyjfelaar (f), fomtyds le Tindalien (j), oïTindalinus (§), als ware hy de gevoelens van den Engelfchen Deïst tin dal toegedaan, en fchynt denzelven hier en daar tamelyk losfe zeden toe te fchryven. Doch dit laatfte kan wel enkele boert zyn. De Heer jordan fchynt een van de geenen geweest te zyn, welken, om by den Koning hun hof (*) Dit blykt thiidelyk , wanneer men deezen Brief vergelykt met des Konings verhaal, in het I Deel, bl. Ï34, enz. (t) Pag- 221. (4.) Pag. CS) PaS- 243-  xxiv de VERTAALER hof te maaken, fomtyds over den Godsdienst niet zo fpraken als zy dachten, ten minden de gevoelens van fommige Christenen niet genoegzaam onderfcheidden van den Christelyken Godsdienst zeiven , en daardoor den al te fpotzuchtigen Vorst te veel aanleiding gaven, om den ecnen met de andere te verwerpen. Dan, hoe zeer zulk een gedrag te berispen ware, jordan was inderdaad overtuigd van de waarheid des Christendoms. In eenen Brief van den vierëntwintigden van Grasmaand, 1745, misfchien den laatden, welken hy aan den Koning fchreef, gebruikt hy deeze woorden, welke de gefteldheid van zynen geest, by het ten einde loopen van zyn leeven, vry duidelyk te kennen geeven : ,i Myne kwaal neemt dermaate toe , dat zy my „ doet gelooven , dat ik geene reden hebbe om „ myne geneezing te hoopen. In den toedand, m waarin ik my bevinde, gevoele ik recht de nood„ zaaklykheid van een verftandigen en berede„ ne-erden Godsdienst. Zonder denzelveu zyn wy „ de beklaagenswaardigde weezens van het Heelal. „ Uwe Majefleit zal my, na mynen dood , wel „ het recht willen doen [van te verkkaren], dar, „ indien ik het bygeloof met heftigheid bedreden „ hebbe, ik altoos, fchoon verre verwyderd van „ de denkbeelden der Godgeleerden, de belangen n van den Christelyken Godsdienst hebbe voorge- « daan.  aan den LEEZER. xxv „, ftaan. Gelyk men de noodzaaklykheid der dap? „ perheid eerst in het gevaar leert kennen, zo kan 5, men het vertroostend voordeel, het geen men „ uit den Godsdienst trekt, niet kennen, dan in „ den ftaat van lyden Uwe Majefteit mag „ my hierin gelooven; zy heeft my altoos verdacht „ gehouden van Sociniaanerye. Daar ik altoos van „ den naam van allen aanhang afkeerig ben ge„ weest, geloove ik, dat ieder eerlyk mensch zy„ nen Godsdienst heeft, gevormd naar de kundig„ heden van zyn verftand,en bevestigd naar zyne „ behoeften (*)." Het Zevende Deel beftaat geheel uit meer of min uitvoerige Dichtflukken, meestal in den vorm van Brieven, twee of drie aan voltaire uitgezonderd , welke Hechts voor een gedeelte in dichtmaat zyn, en gedeeltelyk in profa. Op die wyze fchrecf de Koning zeer dikwyls aan den Franfchen puikdichter. Veelen deezer Brieven zyn boertig, maar anderen ernstig, gefchreven. Tot de laatften behooren vooral twee Brieven aan de Koninginne Weduwe van Zweeden, bl. 36 en 42. Een Lierzang aan de Hertoginne van Brunswyk , op den dood van eenen haarer Zoonen, in 1761, bl. 146, Een (*) 75»». XII, p. 261. ** 5  xxvi de VERTAALER Een Brief aan de Markgraavinne van Bareuth, m 1757> W. 155. Een Brief of Dichtfïuk over de ondeugendheid (*) der menfchen, in 1761,'bl, 336. De Stoicyn, bl. 350. Sommige zyn in den heldentoon, by voorbeeld, de Lierzang aan mynen Broeder Hendrik, bl. 105. Aan Prins Ferdinand van Brunswyk, over den hertocht der Franfchen,in 1758, bl. 115. Aan de Duitfchers, bl. 125. Aan den Erfprins (f) van Brunswyk, bl. 135 In fommigen vindt men duidelyke blyken van des Konings ongeloof, en van deszelfs gedeeltelyken oorfprong, het verwarren , naamelyk , van den Christelyken Godsdienst met de gevoelens der Christenen, waarby zelfs het betaamelyke wel eens uit het oog wordt verloren. Zie den Brief aan d'alembert, bl. 74, enz. Doorgaans evenwel zyn de uitdrukkingen betaamelyk; de Koning betuigt ernstig zynen afkeer van alle vuiligheid, van allen wrok en haatdraagende bitterheid. Men leeze zyne Brieven aan voltaire, bl. 250, enz. bl. 254, enz. Hoe hoog de Koning ook den Dichter achtte, in den eerften fchryft hy: m Gy behandelt ,, den Godsdienst, gelyk my en de geheele wae„ reld: gy ftreelt denzelven met den eene hand, en ,, krabt (*) Méchameté. (f) Nu Hertog.  AAN DEN LEEZER. XXVH „ krabt hem met de andere (*)." Hierop volgen eenige nog fterkere gezegden in Verfen. In den anderen leest men: „ Ontrust niet langer de asch „ van groote mannen. Laat de dood een einde fJ maaken aan uwen onrechtvaardigen haat, en „ Maupertuis ten minften in het graf eene wyk> „ plaats vinden. Gedenk, dat de Koningen, na ,, langen tyd geoorlogd te hebben, den vrede „ maaken. Ik geloove, dat gy, gelyk Orpheus, „ na de hel zoudt daalen, niet om de onfterflyke „ Erailia (|) vandaar weder te brengen, maar om, „ in dat verblyf, (onderfteld zynde, dat het be„ ftaat) eenen man te plaagen, welken uw wrok „ in deeze waereld geweldiglyk vervolgd heeft. „ Laat af van deezen haat, die u onteert, en uwer „ achtinge nadeel doet. Laat het fraaifte vernuft „ in Frankryk ook de edelmoedigfte der menfchen „ zyn. Deugd en plicht fpreeken tot u door my„ nen mond: zyt voor deeze ftem niet ongevoelig. rj Betracht de fraaie gevoelens , welke gy zo „ fchoon en krachtig in verfen uitdrukt. Geloof „ my, één voorbeeld van grootmoedigheid over„ tuigt meer dan alle fchoone voorfchriften, welks ,, het Treurfpel ten toon fpreidt, enz. (O" —— Uit (*) Pag. 251. (f) Da Markgraavin du ciiatelet. (O Pag. 260.  xxvin de VERTAALER Uit het boven aangetekende ziet men reeds, dac deeze Verzameling ftukken bevat van zeer onder* fcheiden tyden. Veele zyn gefchreven geduurende den Zevenjaarigen Oorlog; maar andere verfcheidene jaaren laater. De Brieven, aan de Koninginne Weduwe van Zweeden, kunnen zyn op-, geiield vóór het jaar 1771, waarin Koning Adolph. Frederik overleed (*), Ook kunnen zy niet van veel laatere dagtekeninge zyn , dewyl 'er enkel in gefproken wordt van de ongeneugten , welke Ulrica Louifa in Zweeden had ondergaan , en geen woord van de omwentelinge, in Oogstmaand 1772 voorgevallen, welke het Koninglyk gezach in dat Land zo aanmerkelyk vergrootte. Ook fchynt de Koning, in eenen.Brief aan voltaire, van den eerften van Lentemaand 177a, op eenen deezer beide Brieven te doelen (f). Don Brief aan den Graaf hoditz bedoelt de Koning ook zeer waarfchynlyk, wanneer hy elders fpreekt van de feesten, welke deeze Graaf hem ter eere gaf op zyne reis na Moravien, om met den Keizer een mondgefprek te houden (j). Maar deeze byeenkomst had plaats in den herfst van het jaar {*) In Sprokkelmaand, (f) Voiez Tom. IX, p. 160. Ü) Tom. IX, p. 143.  aan den L E É 2 E R. xxix — Nog kater moet de Brief gefchreeven zyn aan den Baron van pollnitz, op deszelfs opftandinge, gelyk de Koning eene herftelling uit eene gevaarlyke ziekte, boertende, noemt. Want op deezen Brief had de Vorst waarfchynelyk het oog, wanneer hy^ den vierden van Grasmaand 1773, aan voltaire fchreef: „ Hoe hoogbe„ jaard gy ook zyn moogt, hier te lande is iemand rt ouder dan gy , de oude Pollnitz: hy is zeer „ erg geweest, en ik zende u de gefchiedenis „ zyner herftellinge, enz. (f)" — Dat het laat de Dichtftuk deezer Verzamelinge, de Stoïcyn, in het jaar 1761 moet zyn opgefteld, blykt uit eenen Brief van den Markgraave d'argëns, die in een ander Deel voorkomt (£)t In het Achtfte Deel, komen vooreerst eenige Dichtftukken voor, by welker meeste de tyd , waarin zy gemaakt werden, is aangetekend. VeeIe derzelve zyn in een ernstigen trant gefchreven. Het tweede, over den oorfprong van het kwaad, aan den Heere mitchel (§),behelst dezelfde ge- voe- (») Zie Vde Deel, bl. 38. (f) Tom. IX, p. 190. In het Achtfte Deel is nog een vers aan den Baron van pollnitz, op cleszelfi her/lelU'nge, maar van wat vroegersn tyd. p. 88. (4) Tom. XIII, p. 217. ($ ) Engelfchen Gezant aan het Hof van Berlyri.  xxx de VERTAALER voelens breedvoeriger, welke'de Koning met een enkel woord aanduidt, in dit Zesde Deel, bl. 156. Hy fpreekt, in verhevene uitdrukkingen, van Gods Weezen en Eigenfchappen ; maar de oude zwaa* righeid, hoe een goed en rechtvaardig Weezen zo veel natuurlyk en zedelyk kwaad in de waereld kan toelaaten, willende oplosfen, ftelt hy de waereld even eeuwig als God, en dat het kwaad het noodzaaklyke gevolg is van de onvolmaaktheid der ltoffe , dat de Godheid , dit kwaad niet kunnende wechneemen, het Hechts zo gering maakt als mogelyk is , en, volgens algemeene wetten , de waereld in het gros, (als ik my zo mag uitdrukken) , beftuurt, zonder zich tot byzondere fchepfelen, of tot ons menfchen, te vernederen (*). De Leezer verwachte niet, dat ik my hier tot eene wederlegging van dit ftelfel zal inlaaten: ik brenge het alleenlyk by, als gefchikt om des Schryvers denkbeelden , ter aangehaalde 'plaatze, eenigzins op te helderen. Men heeft verzekerd, dat de Koning, in den Zevenjaarigen Oorlog, befloten had , liever zelve een einde aan zyn leeven te maaken, dan zich over te geeven in de handen zyner vyanden , of van dezelven de wet te ontvangen. Twee Dicht- ftuk- (*) Tom. VIII, p. 9. fitiv.  aan den L Ë E 2 E R, xxxi ftukken , het eene getiteld, Redenvoering van Keizer Otho tot zyne Vrienden , na het verlies •san den veld/lag by Bedriacum (*), het andere, Redenvoering van Cato van Utica, tot zynen Zoon en tot zyne Vrienden, eer hy zich het leeven benam (f), bevestigen dit niet weinig. Beide werden opgefteld in Wintermaand des jaars 1761, kort vóór den dood der Keizerinne van Rusland, wanneer des Konings zaaken geheel hoopeloos fcheenen. Reeds veel vroeger, in Herfstmaand des Jaars 1757 ■> kort na dat het Verdrag van Closterfeven, tusfchen de Franfchen en Engelfchen , was gefloten, vinden wy een diergelyk befluit duidelyk in eenen brief aan den Markgraave d'argens q). En met niet minder ronde woorden, verklaart de Vorst zich hier over, in eenen Brief aan denzelfden Heere, in een ander Deel deezer Verzamelinge. In dien Brief, gefchreeven weinige dagen vóór den flag by Torgau , en kort na dat Berlyn door de Oostenrykfchen en Rusfen gebrandfchat was, fpreekt des Konings charaéter zo fterk, dat ik niet kan nalaaten denzelven hier den Leezer mede te deelen. d'Ar- gens (*) Pag. 25. (t) Pag. 32- (4) Tm. Vit, pag. 175. fuiv.  xxxii d'e VERTAALER gens had, in een paar Brieven, zynen wenscfi naar den vrede te kennen gegeven, en dus antwoordt hem frederik: „ Gy moogt, myn i, waarde Markgraaf, myne gevoelens noemen zö „ als het u behaagt. Ik zie wel, dat wy in „ onze denkbeelden niet zullen eens worden, en ,-, dat wy uit zeer verfchillende beginfelen rede„ neeren. Gy fielt belang in het leeven, als een i, Sybariet; ik befchoüwe den dood als een „ Stoïcyn. Nooit zal ik het oógenblik zien , „ het geen my zal noodzaaken , een nadeeligen vrede te fluiten: geene overreeding, geene wel„ fpreekendheid, zullen my kunnen overhaaleh tot „ het tekenen myner fchande. Of, ik zal my „ laaten begraaven onder de puinhoopeh van myn „ Vaderland , of, indien deeze vertroosting te „ zoet mogt fchynen voor het noodlot , dat my „ vervolgt , zal ik een einde weeten te maaken ,, aan myne rampen , wanneer het my niet lan„ ger mogelyk zal zyn dezelve te draagen. Ik „ hebbe gehandeld, en ik volharde te handelen , „ naar die inwendige reden, en het punt van eère,' „ welke myne fchreden regelen: myn gedrag zal „ tèn allen tyde, overeenftemmen met myne be„ ginfelen. Na myne jeugd aan mynen Vader, „ myne rype jaaren aan myn Vaderland, te heb„ ben opgeofferd, geloove ik het recht verkre-  AAN DEN LEEZER. XXJftÖ „ gen te hebben , van te befchikken over mynen „ ouderdom. Ik hebbe het u gezegd , en ik „ herhaale het; nimmer zal myne hand een ver„ nederenden vrede tekenen. Ik zal ongetwyffeld „ deezen veldtocht eindigen , met een vast be„ fluit om alles te durven waagen , en de wan„ hoopigfte zaaken te beproeven , om gelukkig „ te flaagen, of een roemryk einde te vinden. „ Ik hebbe eenige aanmerkingen gemaakt op „ de krygskundige gaaven van Karei den XII; „ maar ik hebbe niet onderzocht, of hy zich „ had moeten om het leeven brengen, dan niet. „ Ik denke, dathy, na de verovering van Straal„ fond, wyslyk zoude gedaan hebben, met zich „ zelve de rest te geeven; maar wat hy gedaan, „ of wat hy nagelaten, heeft, zyn voorbeeld is „ voor my geen regel. Er zyn menfchcn , die „ onder hun lot zeer buigzaam zyn, ik ben zo „ niet geboren; en, indien ik voor anderen ge„ leefd hebbe, ik wil fterven voor my zeiven, „ zeer onverfchillig wat men 'er van moge zeg„ gen: ik fta 'er u zelfs voor in, dat ik dit nooit „ zal te weeten komen; Hendrik de IV was een „ jonger broeder van een goed geflagt, die zyn „ fortuin maakte ; Lodewyk de XIV was een „ groot Koning , hy had groote middelen , en „ wist zich te redden. Voor my, ik hebbe de *** „ magt  xxxiv de VERTAALER „ magt van dien man niet, n aar de eer is my „ dierbaarder dan zy hem was • en , gehk ik u „ gezegd hebbe , ik regele my naar niemand. „ Wy tellen , meene ik , vyf duizend jaaren na „ defchepping der waereld: ik geloove, dat die „ berekening veel te laag is voor den ouderdom „ des heelals; Brandenburg heeft al dien tyd be„ Haan eer ik in de waereld was , en zal even„ eens blyven beflaan na mynen dood. De Staa„ ten houden zich in iland, door de voortplan„ tinge van het geflagt: en, zo lang men met „ vermaak aan het vermenigvuldigen der weezens „ zal werken , zal de groote hoop geregeerd „ worden door Staatsdienaaren, of door Vorften; ..„ dit komt ten naasten by op het zelfde uit; .„ een weinig meer dwaasheid, een weinig meer „ wysheid, deeze tinten zyn zo zwak, dat het „ volk in zyn geheel het naauwelyks befpeure. „ Herhaal derhalven niet, myn waarde Mark„ graaf, die oude fprookjes van hovelingen , en „ verbeeld u niet, dat de vooroordeelen der ei„ genliefde en der verwaandheid my zullen be„ driegen, of het minfte ter waereld van gevoe„ len doen veranderen. Ongelukkige dagen te „ doen eindigen , is geene daad van zwakheid, .„ het is eene verftandige ftaatkunde, welke ons „ overtuigt j dat de gelukkigfte flaat voor ons die 55 is  AAN DEN LEEZER. XXXV 6 is, in welken niemand ons kan befchadigen, of ,, onze rust ftooren. Hoe veele redenen zyn 'er, „ wanneer men vyftig jaaren telt, om het leeven „ te verachten ? Het verfchiet, dat ik voor my „ hebbe, is een zwakke en pynlyke ouderdom, ,, verdriet, fniart, hoon en beleedigingen, welke „ ik zal moeten verdraagen. In waarheid, wanneer „ gy mynen toeftand wel bedenkt, moet gy myne „ ontwerpen minder veroordeelen, dan gy doet? „ Ik hebbe alle myne vrienden, myne waardfte „ bloedverwanten, verloren: ik ben ongelukkig op allerlei wyzen , waarop men het weezen. „ kan; ik hebbe niets te hoopen , ik zie myne ,, vyanden my behandelen met befpottinge , en „ zich gereed maaken om my met voeten te tree„ den. Helaas! Markgraaf, ,, Als 't al verloren is, de hoop verdagen ligt, „ Is 't leeven niets dan fchande, en wordt de „ dood een pligt (*). „ Ik hebbe hier niets meer by te voegen: Ik „ zal uwe nieuwsgierigheid onderrichten, dat wy „ eergister over de Elve trokken, dat wy mor- » gen (*) Qyani on a tout periu, quand on n'a plus d'efpoir, La vie eft un opprolre, <5? la mort un devoir. Zo luiden de Franfclie'verfen, welke ik gewaagd hebbe ce vertaalen. *** o  xxxvi de VERTAALER „ gen na Leipzig gaan , alwaar ik den 31*'* „ ftaat maake te zyn , alwaar ik hoope , dat wy .„ flag zullen leveren, en van waar gy tyding van „ ons zult krygen , zo als de gebeurtenisfen ze „ zullen voortbrengen. Vaarwel, myn waarde „ Markgraaf, vergeet my niet, en wees verzekerd „ van myne achtinge." Den 28'ten van Wynmaand 1760 (*). Onder de fchoonfte Dichtftukken, welke in dit Deel voorkomen, mag men tellen , behalven de reeds genoemde, een Lierzang aan de Hertoginne (nu Weduwe) van Brunswyk, dat elke leef tyd zyne yermaaken heeft (f), en een Treurzang aan de Princesfe Amelia, over het verlies van Méjuffer Hertefeld (j). Op één na het laatfte fluk, in deeze Verzamelinge, draagt den naam van Codicille : het is een fcherp hekelfchrift op de Vorfïen en Staatsdienaaren , zonder dagtekeninge; fchoon men uit eenige uitdrukkingen, welke hier en daar in het zelve voorkomen , moge gisfen, dat het opgefteld is omtrent het Jaar 1770; doch dit is loutere gisfing. Vervolgens behelst dit Deel, van bl. 139 tot 220 (*) Tom. X, pag. asi. fuivi (t) Qu'H efi te platfirs peur tout age. Pag. 70. G) Pag. 108.  aan den LEEZER. xxxvii 220, etlykc Brieven aan den Heere jordan. Men heeft opgemerkt, dat de overleden Koning, na den Zevenjaarigen Oorlog, nimmer zyne oude PruisGfche Staaten bezocht heeft: men fchreef dit toe aan zyne gevoeligheid over eenige blyken van genegenheid tot Rusland, welke de Burgers van Koningsbergen zouden gegeven hebben. Het kan zyn , dat zulk eene oorzaak heeft medegewerkt, tot verfterking van des Konings afkeerigheid van dit gedeelte zyner Onderdaanen; maar, in der daad, was die afkeerigheid veel vroeger begonnen. Nog Kroonprins, en met zynen Vader in Pruisfen zynde, om de montering te doen over het Krygsvolk, fchreef hy van Koningsbergen, in Oogstmaand 1739 : *> Dic land is beter „ gefchikt om Beeren te voeden, dan om te die„ nen tot eene fchouwplaats voor de Weeten„ fchappen. De inwooners, buigzaam, vleiers, „ kruipende, en tevens trots, hoogmoedig en ver„ waand , zyn zo laf in hunne nederigheid als „ onverdraagelyk in hunne baldaadigheid. De kun„ ften zyn hier nooit beoefend, en 'er is groote „ waarfchynelykheid, dat zy 'er nooit zullen beoefend worden (*)." En elders: „ Dit land, „ zo vruchtbaar in paarden , zo wel bebouwd, „ zo (*) Pag. 142.  xxxvm de VERTAALER' ,-, zo vol van volk, levereniet een enkel denkend „ weezen op (*>" . fe eenen deezer Brig_ ven , geeft de Koning bericht van zyn eerfte gefprek met voltaire, met welken hy 0p dien tyd krachtig was ingenomen. In de befchryvinge van dien Dichter, vinden wy, onder anderen, deeze uitdrukkingen > „ Hy heeft de welfpreekend„ heid van Cicero , de zachtheid van Plinius „ de wysheid van Agrippa (f)." indien woord douceur , dat ik door zachtheid vertaald hebbe , hier zachtzinnigheid betekene , blykt uit het vroeger aangehaalde, dat de Koning in dit ftuk, naderhand, eenigzins van gedachten veranderde. In deezen Brief vindt men het boven bygebragte, raakende de Markgraavinne du chate let, waarby ik hier evenwel moet voegen , dat de Schryver, eenige regels laager, zegt : '„ Men zegt 'er voor het overige veel goeds van, „ en het geen ik van haar zegge, raakt alleenlyk „ haar boek, dat zy wel had kunnen fpaaren (i)." Veelal zyn deeze Brieven boenende , doch zo',dat zy blyken draagen van oprechte achtinge: de meesten loopen grootendeels over de gebeurtenis- feu r( (*) Pag. 146. Voiez ausfi p. 14-4, (t) Pag. 149. Q) Pag. 151.  aan den LEEZER. xxxns feu van den Silefifjhen Oorlog, en behelzen, voor het overige, byzonderheden, welke voor ons van geen gewigt, en fomtyds geheel onverftaanbaar, zyn, als doelende op perfoonen, welken niet genoemd worden. By eenigen der laatften, ontbreekt de dagtekening. De allerlaatfte behelst, misfchien, het antwoord des Konings , op den Brief van jordan, wcllfen ik , hier voor, den Leezer hebbe medegedeeld. Die de taal van het hart verftaat, zal 'er fterke blyken in vinden van des Vorften oprechte genegenheid voor zynen vriend. De Brief is kort, en luidt dus: „ Myn „ waarde Jordan, doe my geen verdriet aan door „ uwe ziekte. Gy maakt my zwaarmoedig, want „ ik beminne u met al myn hart. Neem u zel„ ven in acht, en bekommer u niet over my. Ik ben welvaarende. In de openbaare nieuwsty„ dingen zult gy zien , dat de zaaken van den „ Staat voordeclig gaan. Vaarwel. Bemin my „ een weinig, en herflel u, indien 'er mogelyk„ heid toe is, tot myne vertroosting (*)." —— Een andere behelst eene foort van verdediginge van den Breslaufchen vrede, welken de Koning in 1742 floot met de Koninginne van Hongaryen, zonder kennisfe of toeflemminge zyner Bondge- noo> (*) Pag. 220. * * * .  de VERTAALER nooten. Misfchien is het niet onnut, na het geen de Vorst, in zyne Voorreden voor het Eerfte Deel, over diergelyke onderwerpen gezegd heeft, denzelven ook hier te plaatzen. „ Fredericus Jordano, falut. Zie daar, einde„ lyk, den vrede gekomen, dien vrede, na wel„ ken gy zo zeer verlangd hebt, om welken zo „ veel bloeds vergoten is, en aan welken geheel „ Europa begon te wanhoopen. Ik weete niet, „ wat men van my zeggen zal; ik verwachte in „ waarheid wel eenigen ftekeligen trek , en die „ gewoone gezegden, die gemeene plaatzen (*), „ welke zotten en onkundigen , met één woord „ luiden , die niet denken, de een na den anders, ren, zonder ophouden, herhaalen. Maar ik be„ kommere my weinig over de dwaaze wartaal „ van het gemeen , en ik beroepe my op alle „ doétoren in de rechtsgeleerdheid, en ftaatkun„ dige zedeleere, of ik , na menfehelyker wyze ,, alles gedaan te hebben wat van my afhangt, „ om te voldoen aan myne verbindtenisfen, ver„ plicht ben van dezelve niet af te wyken, wan„ neer ik aan de ééne zyde eenen bondgenoot „ zie die niet werkt, aan de andere eenen bond„ genoot die kwalyk werkt, en daar by nog de „ vrees (*) Lieux communs.  AAN DEN LEEZER. XLI „ vrees hebbe van by den eerften ratnpfpoed, , door middel van een bedriegelyken vrede, ver- laten te zullen worden door den fterkften en „ meest vermogenden myner bondgenooten? „ Ik vraage, of, in een geval, waarin ik de „ vernieling van myn Leger, de uitputting myner fchatkist, het verlies myner veroveringen , de ontvolking myner Staaten, het ongeluk myner onderdaanen, met één woord, alle rampen voor„ uitzie, aan welke het lot der wapenen, en de „ dubbelhartigheid der (taalkundigen, ons blootftel„ len; ik vraage, of, in een diergelyk geval, een Vorst geene reden hebbe, om, door een ver„ ftandigen aftocht, zich te hoeden voor eene ze„ kere fchipbreuk, of een blykbaar gevaar? „ Eischt gy roem van ons ? Myne krygsben„ den hebben dien in genoegzaame maate ver„ worven. Eischt gy voordeden ? De verove„ ringen draagen daar blyk van. Verlangt gy , „ dat de benden in den oorlog geoefend worden? „ Ik beroepe my op het getuigenis onzer vyan„ den , dat onlogenbaar is. Met één woord, „ niets overtreft dit leger in dapperheid , in „ kracht, in geduld, in den arbeid, en in alle „ die deelen , welke de benden onverwinnelyk „ maaken. „ Indien men het voorzichtig vindt in eenen *** 5 „ fpee-  xlii de VERTAALEïl „ fpeeler, dat hy, na een ongemeen voordeeligen „ trek gedaan te hebben (*), het fpel verlaat, „ hoeveel meer moet men dan het gedrag van „ eenen krygsman goedkeuren, die, na eene ze„ gepraalende reeks van voordeden, zich tegen de „ grillen des geluks weet in veiligheid te ftellen? „ Gy zult de man niet zyn, die my zal veroor„ deelen, maar wel die Stoïcynen, welker drooge „ geaartheid en verhitte herfenen tot de ftrenge „ zedeleer overhellen. Ik antwoorde hun, dat zy „ wel zullen doen met hunne grondregels te vol„ gen , maar dat de gewesten der romans beter „ gefchikt zyn voor die geftrenge beoefeninge, dan „ het land dat wy bewoonen; en, dat, in allen „ gevalle, een byzonder perfoon geheel andere „ redenen heeft, om een eerlyk man te zyn, dan „ een Vorst. By den eerden is het alleen te „ doen om het voordeel van zynen enkelen per„ foon, dit moet hy ftandvastig opofferen aan het „ welzyn der zamenleevinge; dus wordt deftraffe „ zedeleer voor hem een plicht, want de regel is: „ het is beter, dat één mensch lyde, dan dat het „ geheele volk omkome. „ Wat eenen Vorst aangaat, het voordeel eener „ groote natie is zyn voorwerp; het is zyn plicht „ dat te bezorgen: om daartoe te geraaken, moet (*) Après avoir gagné un fcpt-kva. * ^  AAN DEN LEEZER, XLIIt „ hy zichzelven opofferen, en nog veel meer zyne „ verbindtenisfen, wanneer dezelve ftrydig begin„ nen te worden, tegen het welvaaren zyner on,, derdaancn. „ Ziedaar het geen ik u te zeggen had, en ,, waarvan gy , by tyden en gelegenheden , ge* h bruik kunt maaken in gezelfchappen en ge„ fprekken, zonder te laaten bemerken, dat de „ vrede gefloten is, enz. (*)." Het overige van het Achtfte Deel beftaat uit twintig Brieven aan voltaire. gedagtekend van den vierden van Slagtmaand, 1736, tot den achttienden van Zomermaand, 1738. Veelen van dezelven loopen over Dichtkunde of over Wysgeerte, en deezen zyn doorgaans in een ernstigen trant gefchreven. Hier en Saar vindt men eenige gefchiedkundige aanmerkingen. Terflond in den eerften deezer Brieven ontdekt men, dat de Vorst toen reeds geheel geene gunflige denkbeelden had van de Godgeleerden in het algemeen, en denzelven (tot welke befchuldiging gewisfelyk ook fommigen maar al te veel gronds gegeven hebben) ten last leide, dat zy „ bedoelden zich een willekeurig ge„ zach over de gewetens aan te maatigen (f)-" Hy heeft, {*) Tow. VIII, p. 193. fuiv. (|) Pag. 223. Voiez ausfi p. 3°8»  xliv d'e VERTAALE21 heeft, evenwel, de billykheid van eenigen' uit te zonderen. Over den Godsdienst, en de beftuurihge. der Voorzienigheid, fchynt hy toen nog niet zo gedacht te hebben als in laateren tyd. Geene kans ziende om des menlchen Vryheid met Gods Voorzienigheid overeen te brengen (eene zwaarigheid, waarmede, gelyk bekend is, veelen zyn verlegen geweest) wil hy liever de eerfte dan de laatfte opofferen. „ Ik bekenne u, fchryft hy, dat men of „ van den Schepper, of van het fchepfel, eenly„ deiyk weezen moet maaken. Ik bepaale my ter„ ftond ten voordeele van God: het is natuuriyker „ dat God alles doe, en dat de mensch het werk-» „ tuig zy van deszelfs wille, dan zich eenen God „ te verbeelden,die de waereld fchept, dezelve met „ menfchen bevolkt,om,vervolgens,met de armen „ over elkander [het zyn des Vorften woorden] te „ blyven, en zynen wil en magt te onderwer„ pen aan de grilligheid van het menfche'yk ver„ ftand (*)." En wat daarna: ., De naam van God, „ zonder het denkbeeld van deszelfs eigenfchap„ pen , en voornaamelyk zonder het denkbeeld „ van deszelfs magt, wysheid en voorweetenfchap, „ is een klank, die geene betekenis, en volirrekt„ Jyk tot niets eenige betrekking, heeft. Ik be- » ken- (*) Pag. 327.  AAN DEN LEEZER. XLV „ kenne, dat men, indien ik my zo mag uitdruk„ ken, alles wat het edelfte, het verhevenfte, het " ontzaglykfte (*) is, moet opeenftapelen, om „ (fchoon zeer onvolmaaktlyk) te bevatten, wat dit fcheppende, dit eeuwige, dit almagtige, enz. „ Weezen zy. Evenwel verkieze ik liever my „ te verliezen in den afgrond van deszelfs onmeet" baarheid , dan deszelfs kennis en alle verftand" lyke denbeelden , welke ik van het zelve kan vormen, te verzaaken. (t)" Nog eens: „ In,, dien derhalven God de gebeurtenisfen beftuurt - naar zyn welgevallen, beftuurt en regelt hy ook „ noodwendig'de menfchen: en dit is het begin„ fel, dat het voetftuk en als de grondflag is der „ Godlyke voorzienigheid, welke my het edelfte, „ het verhevenfte, het grootfte, denkbeeld doet „ begrypen, het geen een zo bepaald fchepfel als „ de mensch zich kan vormen van een zo on„ meetelyk weezen, als de Schepper is. Dit be„ ginfel doet my in God een oneindig groot en „ wys weezen kennen , het geen in de grootfte „ zaaken niet verzwolgen is, noch verlaagd in de „ kleinfte byzonderheden. Q)" Diergelyke ernstige (*) Majeflueux. (t) P"g. 329. (|) Pag. 331.  xlvi de VERTAALER tige bedenkingen , onder anderen over des menfchen Vryheid, van welke de Vorst zich geen denkbeeld wist te maaken, worden meer in dit Deel gevonden (*). Het Negende beftaat uit honderd en acht BrieVen, alle gefchreven aan voltaire, en welde eerfte twintig geduurende het leeven van des Konings Vader. De eerfte van allen is gedagtekend, Wefel, den suften van Hooimaand, 1738. De achtentwintigfte is van den achtften van Slagtmaand^ 1740. Maar van deezen tot den volgenden is eene gaaping van dertig jaaren. De laatfte vyf zyn zonder dagtekeninge. Van de gemelde gaapinge kan men gedeeltelyk de reden vinden in den Silefifchen Oorlog, in het daarop gevolgde verblyf van voltaire aan het Hof van Berlyn,en in de ongenade, waarin de Dichter naderhand viel, in gevolge van zyn verfchil met maupertuis. Ook is het niet onwaarfchynelyk,dat fommige Brieven niet geplaatst zyn in deeze Verzamelinge, en dat een enkele van het volgende Tiende Deel nog vóór het jaar 1770 gefchreven zy. Hoe dit zy, genoegzaam allen die-in'dit Negende Deel voorkomen, vloeien over in uitbundigen lof van voltaire,en eenigen der eerften niet minder van dien der Mark- graa- (*) Vokz p. 347. fiiiv.  aan den LEEZER. xlvii graavirme du chatelet (*). De inhoud der meesten loopt over de gebeurtenisfen van den tyd, over eenige van des Konings Werken (f) en van die des Dichters, over eenige wysgeerige onderwerpen, in welke de Vorst, gelyk men ligtlyk kan denken, den Christenen, en vooral den Godgeleerden , juist niet gunftig is, en over de charafters van deeze en geene perfoonaadjen. — De Koning fchynt in zyne gevoelens wel eens geweiffeld te hebben. In het voorgaande Achtfte Deel verklaarde hy zich tegen de vryheid des menfchen; hier fchryft hy, fpreekende van het geringe gezach , het geen hy in het Prinsdom Neuchatel konde oeffenen, „ Ik ben genoodzaakt u de ver„ nederende belydenis van myn onvermogen te „ doen. Ik hebbe in dat land myne toevlucht „ niet genomen tot het middel, waarvan zich het „ Hof van Frankryk bedient , om de parlemen„ ten des ryks tot onderwerping aan zynen wille „ te noodzaaken; ik eerbiedige de verdragen, op „ welke dit volk zyne vryheid en voorrechten s, grondt,1 en ik houde my binnen de paaien der „ magt, ('+) Veie* pag. 21, 28 & ailkurs. (f) Onder anderen wordt al boenende gefproken van de zogenaamde verfen des Keizers van China, pag. 131, wélke waarfchynlyk het zelfde dichtftukje des Konings zyn, dat in het Achtfte Deel, pag. 116, voorkomt.  xlviii DE VERTAALER „ magt, welken zy zeiven vastgefteld hebben , „ wanneer zy aan myn geflagt zich overgaven (*)." „ Maar dit geeft my (lof tot eenige meer „ wysgeerige bedenkingen. Merk eens op, indien „ het u behaagt, hoe naauwkeurig bepaald in het „ ftuk van ftaatkunde het denkbeeld is , dat aan " het woord Vryheid gehecht wordt, en hoezeer „ de overnatuurkundigen dit denkbeeld verward » hebben; 'er is derhalven noodzaaklyk eene vry„ heid. Want hoe zoude men een net denkbeeld " hebben van eene zaak, welke niet beftaat? Nu, „ ik verfta door dit woord de magt,om,naar my„ nen wil, eenige daad te doen, of niet te doen. „ Het is derhalven zeker, dat de vryheid beftaat, „ niet zonder mengfel van aangeboren driften , „ niet zuiver, maar, evenwel, by fommige gele„ genheden, zonder dwang of bepaaling handelen„ de. 'Er is, buiten twyffel, onderfcheid tusfchen „ eenen (zogenaamden) Staatsraad te kunnen be„ noemen, en dit niet te kunnen doen: die dit „ doen kan heeft deeze vryheid; die hiervan gee, „ nen aanftellingsbrief kan geeven, geniet dit ver„ mogen niet. Dit alleen is, myns bedunkens, »> ge- (*) Men mag hierby wel aanmerken , dat dit Prinsdom , geheel afgefcheiden van des Konings overige Staaten, m het hart van Zwitzerland ligt.  aan den LEEZER. XLBf h, genoeg, om te bewyzen, dat de vryheid beftaat, -„ en dat wy gevolgelyk geene poppen zyn, wel* l, ke bewogen worden door de hand eencr blinde „ noodlottigheid (*)." Of des Konings redenee ring volkomen juist zy, is hier de vraag niet;maar het blykt klaar genoeg, dat zyne Majeiteit, in het jaar 1771, niet volkomen zo over dit (luk dacht, als in het jaar 1738. En waarlyk, het is niet te verwonderen, dat een verloop van ruim drieëndertig jaaren eenige verandering maake in onze denkbeelden en gevoelens. Ziehier de afbeelding, welke f re der ik geeft van den geleerden m, v. la croze. „ Onlangs „ hebben wy hier den geleerdften man van Berlyn, „ het register van alle Geleerden van Duitsch„ land, een waar voorraadhuis der weetenfehap„ pen, verloren: de beroemde Heer la Croze is „ onlangs begraven met een twintigtal van ver„ fchillende taaien, het merg der geheele gefchie„ denisfe, en eene menigte van gevalletjes, waar van zyn verbaazend geheugen zich de gering„ fte omftandigheid niet had laaten ontglippen., Moest men zo veel ftudeeren, om eindelyk , na „ verloop van tachtig jaaren, te fterven ? Of be„ hoorde hy niet eerder, tot belooning van zyne „ fchoo* C*) Pag. 14S. fuiv.  l oeVERTAALER „ fchoone letteroefeningen , eeuwig te leeven ? „ De Werken, welke wy van deezen wonderbaar „ geleerden man hebben, doen hem, naar myn „ oordeel, niet genoeg kennen. Dat gedeelte, „ waar door hy het meest uitmuntte, was, bui„ ten tegenfpraak , zyn geheugen : hy gaf hier „ van blyken over alle onderwerpen, welke men „ hem voordelde: hy noemde u, zonder dat het „ ooit hem miste, de uitgaaven en de bladzy„ den, in welke gy alles vinden kondt, wat gy „ wenschte te weeten. De zwakheden van den „ ouderdom hebben de wonderbaare gaaf van „ zyn geheugen in het geringde niet verminderd, „ en, tot aan den laatden adem van zyn leeven, „ heeft hy fchatten van geleerdheid vergaderd^ „ welken de dood nu voor altyd begraven heeft, „ nevens eene volmaakte kennis van alle wysgee„ rige delfelen, in welke eveneens de voornaamde „ punten der gevoelens, en de kleinde byzonder„ heden, bevat waren. De Heer la Croze was „ een vry fober wysgeer: hy volgde het delfel „ van Descartes, waarin men hem opgevoed had, „ waarfchynelyk uit vooringenomenheid, en om „ de gewoonte van in dat gevoelen te zyn, welk „ hy zedert zeventig jaaren had aangenomen, niet ;, te verliezen. Het oordeel, doordringende fchran„ derheid, en een zeker vuur van geest, het geen » de  aan den LEEZER. li „ de oorfpronglyke geesten en de verhevener ver„ nuften zo wel kenmerkt, waren zyn aandeel „ niet : maar , in vergoedinge hiervan , maakte „ eene braafheid (*), welke in alle zyne lotgeval„ len zich zelve gelyk bleef, hem eerwaardig, en „ deed hem de achting van alle eerlyke luiden. „ verdienen (f)." By eene andere gelegen¬ heid, welke ik my nu niet naauwkeurig weete te herinneren, hebbe ik reeds iets gezegd van de betaamelykheid, en zelfs van de achtinge, waarmede de Koning altyd fprak van zynen Vader, niette* genftaande de harde behandeling hem door denzeiven aangedaan. In dit ftuk is hy ook hier zich volmaakt gelyk. Zyne aandoening over den fukkelcnden toeftand van den ouden Vorst, wiens dood men te gemoet zag , {traalt door in eenen Brief, gefchreven ruim drie maanden eer het fterfgeval gebeurde ( 4-). Dewyl die Brief meest in verfen is , zal ik denzelven hier niet invoegen. Maar op eene andere plaats geeft de Koning deeze befchryving van zyns Vaders fterfbedde. ,, Ik „ kwam Vrydag (§), des avoids, te Potsdam, „ al- (*) Probité. (t) Pag. 53- /««V- (!) Pag. 95, P5. (§) Naamelyk den 2/ften van Bloeimaand; want f re. **»# q DE.  ui de VER T A A L E R „ alwaar ik den overleden Koning in eenen toe* „ ftand vond, die my deed befluiten, dat deszelfs „ einde naby was: hy bewees my duizend vricnd„ lykheden , en fprak langer dan een groot uur „ met my, zo over de inwendige als de buiten„ landfche zaaken, met alle juistheid van verftand „ en gezond oordeel, welke men zich kan ver„ beelden ; des Saturdags , des Zondags en des „ Maandags, fprak hy eveneens met my,toonen„ de zich , zo veel zynen perfoon betrof, zeer „ gerust en gelaten, en verdraagende zyn gewel„ dig lyden met alle bedenkelyke ftandvastigheid ; „ des Dingsdags morgens ten vyf uuren, gaf hy „ de regeering over in myne handen, nam teder„ lyk affcheid van myne Broeders, van alle hof„ bedienden van aanzien, en van my. De Ko„ ningin , myne Broeders, en ik, hebben hem „ bygeftaan in zyne laatfte uuren ; geduurende „ welke hy de Stoïfche ftandvastigheid van eenen „ Cato getoond heeft in zyne doodsangften: hy „ is geftorven met de opmerkzaamheid van eenen „ natuurkundigen op het geen in hem omging „ in het oogenblik van zynen dood , en met „ de heldhaftigheid van een groot man; ons aj- •>■> len derik willem ftierf op den 3Iften dier maand, welke m het jaar 1740 een Dingsdag was.  aan den LEEZER. lui len eene hartelyke droefheid over zyn verlies, en zynen kloekmoedigen dood als een voorbeeld eer navolginge, nalaatende (*)." Daar tegenwoordig alle oogen op Frankryk, en in het byzonder op den cngelukkigen lodewyk den XVI gevestigd zyn, zal het misfchien den Leezer niet onaangenaam zyn te weeten, hoe Koning frederik dacht over den nu ontthroonden Vorst. Na van den dood van lodewyk den XV gefproken te hebben, vervolgt hy: „ Des„ zelfs Opvolger begint met veel verftand , en ,, doet de Franfchen (f) eene gelukkige regeering „ hoopen. Ik wenschte wel, dat hy Madame du „ Barry zachter behandeld had < uit eerbied voor „ zynen Overgrootvader (|). Indien het Mon9, niken-ras invloed krygt op dit jonge mensch, „ zullen de petits maitres roozekranfen draagen, „ en de Priesteresfen van Vcnus met Agnus Dei „ bedekt zyn Men zegt, dat 'er een onweer „ opkomt, en de wysgeeren dreigt. Ik wachte in „ mynen kleinen hoek gerustlyk de nieuwtjes en „ de ( * ) Pag. Ui, ï 12. (t) Hier en elders, in deeze Brieven, worden de Franfchen veelal genoemd les IVekhes. (D Grootvader moest het zyn. De Koning vergist zich Lier, *- * * * o  liv de VERTAALER ,, de gebeurtenisfen af, welke deeze nieuwe Re„ geering zal voortbrengen , gereed om alles te „ bewonderen, het geen verwonderenswaardig, en „ myne aanmerkingen te maaken op het geen zo „ niet, zal zyn (*)." Elders: „ Ik waage het nog „ niet over Lodewyk den XVI te oordeelen. Men „ moet den tyd hebben, om eene reeks zyner „ daaden te verzamelen; men moet zyne fchreden „ nagaan, en dit geduurende eenige jaaren, of men „ bedriegt zich door al te fcWelyk, en met over„ haastinge,te beflisfen (f)." Spreekende van zekeren morival d'etalonde, die, wegens eene baldaadigheid tegen den Roomfchen Godsdienst, uit Frankryk gevlugt, en alleen hierdoor eene wreede doodltraf ontkomen was (j) , fchryfc de Koning: „ Hoe misbruiken de menfchen alles! De „ wetten, welke de veiligheid en de vryheid der „ volken moesten verzekeren, zyn in Frankryk ber*\ n„ » "nee \ ) ™*g' 221 , 222. (t) Pag. 222, 223. ( + ) Van deezen morival wordt in deeze Brieven zeer dikwyls gewaagd. Voltaike trachtte denzelven vergiffenis te bezorgen, en verzocht daartoe des Koning» voorfpraak Dit werd hem ook gedeeltelyk gegund: maar vruchtloos. Eindelyk nam frederjk den meer onbezonnen dan kwaadaartigen jongeling in zynen dienst. Hot blykt ondertusfehen, dat hy deszelfs bedryf niet goedkeurde. Foiez Tom. IX, p, 374.  AAN DEN LEEZER. LV „ fmet met het vergift der dweeperye ,en daardoor „ wreed en barbaarsch geworden. Maar Frank„ ryk is een befchaafd land ; hoe zal men zulk „ eene ftrydigheid overeenbrengen ? Hoe heeft „ de grond, welke eenen de Thou, eenen Gas„ fendi, eenen Descartes, eenen Fontenelle, eenen „ Voltaire, eenen d'Alembert heeft voortgebragt, het beftaan kunnen geeven aan dollemannen, „ dwaas genoeg om jonge luiden, die in gebreke „ gebleven zyn van zich voor een ftandbeeld te „ buigen , ter dood te veroordeelen ? De nako„ melingfchap zal dit raadfel bezwaarlyker te ont5, cyfferen vinden, dan dat der Sphynx, het geen 5, Oedipus verklaarde. Ik bekenne u ook, dat de „ heilige kruik (*) met derzelver borgen , en de geneezïng der kropgezwellen, aan de achttiende 3, eeuwe weinig eere doen." Hierop volgt eene vertelling, dat de Koningen die geneezing niet konden doen , wanneer zy aan eene doodzonde fchuldig waren, en voor dezelve geene boete gedaan hadden, en daarop : „ Wat Lodewyk den „ XVI aanbelangt, men zegt, dat hy van zyn „ leeven geene doodzonden zal pleegen, het geen „ den (*) In welke de olie tot zalving der Koningen bewaard werd, en welke, volgens de fabel, door eene duif uit den hemel was gebragt. # * # # „  m de VERTAAL ER „ den Jyderen, die door hem zyn aangeraakt, „ goeden moed moet geeven (*)." Wederom: " Ik wenfche uwe natie geluk met de goede keu-' » ze, welke Lodewyk de XVI van zyne Staatsd.enaaren heeft gedaan. De ingezetenen, zeide v een der Ouden, zyn niet gelukkig, dan wan„ neer de Wyzen Koningen zyn. Uwe Staatsdiev ^ars, mdien zy niet geheel Koningen zyn, be„ z«ten de waarde daarvan in gezach. Uw Kor '*> mng heeft de beste oogmerken van de wae" 'eld' h? wil h« goede; niets is meer voor » hem te vreezen , dan die pesten der Hoven, „ welke zullen trachten hem mettertyd te beder" VCn en te verleiden. Hy is zeer jong, hy kent ,, de hsten en ftrceken niet, waarvan de hove. " IinSen zich zullen bedienen, om hem naar hun„ nen zm te zwenken , ten einde hun belang „ hunnen haat, of hunne ftaatzucht te voldoen' » hy is van zyne kindschheid af in de fchool der V dweeP«ye en der dwaasheid geweest; en dit " moec doen vreezen , dat het hem aan moed „ zal ontbreeken, om zelve te onderzoeken het „ geen men hem geleerd heeft te aanbidden Cf) '•' Op eene andere plaats: „ Wat uwen jongen Koning w aan,-. C*) Pag. 280, 28i. ( t) Pag. a&j.  AAN DEN LEEZER. LVH J. aangaat, hy wordt door eene zeer onftuimige ', zee geflingerd ; hy heeft kracht van geest ea w verftand noodig, om zich een beredeneerd ftel„ fel te vormen, en zich daaraan te houden. „ Maurepas is met jaaren overladen, en zal wel „ ras eenen opvolger hebben, en dan zal men „ moeten zien , op wien des Vorften keus zal „ vallen, en of het oude fpreekwoord ook liegt: „ Zeg my , met wien gy verkeert, en ik zal u „ zeggen, wie gy zyt (*)." Nog ééne plaats zal ik aannaaien , om niet alles over te zetten. In eenen Brief van den achttienden van Zomermaand, iv-6, leeze ik : „ Wy hebben hier ook de afzetting van ecnigen der Franfche Staatsdienaa„ ren vernomen. Ik verwondere my hierover „ niet. Ik verbeelde my Lodewyk den XVI „ als een jong fchaap, omringd door oude wol„ ven; hy zal zeer gelukkig zyn, indien hy de„ zeiven ontkomt. Een man, die alle bedreven„ heid in regeeringszaaken had, zoude in Frank„ ryk werks genoeg vinden: befpied en verleid „ door bedriegclyke omwegen, zoude men hem „ valfche flappen doen begaan : het is, derhal„ ven, zeer natuurlyk,dat een jong Vorst,zonder „, ondervindinge, zich door den ftroom der hoof- „ fche (*) Pag. 28^ **** ^  hvm de VERTA ALER „ fche ureeken en zamenfpanningen heeft laaten " wechfle^Pen (*)•" Denzelfden voorzichtten trant houdt de oude Vorst in een ander Deel m zyne Brieven aan den Heere d'alembert (+) Van lodewvk den XVI fpreekende , kan ik metvoorby hier nog eene les te plaatzen, welke de Koning aan voltaire geeft, en welke des Vorften hart zo veel eere aandoet, als zy de bitterheid van den Dichter ten toon ftelt: „ Laat „ de fchim van Lodewyk den XV in vrede „ Hy heeft u uit zyn Ryk gebannen , my heeft „ hy een onrechtvaardigen oorlog aangedaan „ Het is geoorlofd gevoelig te zyn over de be„ ledigingen , welke men ontvangt, maar men „ moet weeten te vergeeven. Die fombere en „ zwartgallige drift van wraakzucht past niet aan «menfchen, welken flechts een oogenblik be„ ltaanlykheid hebben, enz. (j)" Op eene plaats zegt de Koning, dat „ de ver- " , ^ dC ki"dschheid ^vrilen *> » {§)■ Van waar hy dit hebbe, weete ik niet. (*) Pag. 326. (O Tom. 'IX, pag, 223. (S) Pag, i;8.  aan den LEEZER. VIX niet. Dr. samuel clarke ftierf, in een middelbaaren ouderdom, aan eene hevige ziekte, welke hem evenw 1 het volle gebruik van zyn verftand liet, tot op den laatften dag zyns leevens C*). Ik ga over tot het Tiende Deel. Hierin zyn honderd-en-drieëntwintig Brieven , de eerfte veertig aan voltaire, negen aan de Markgraavinne du chatelet, de overige aan den Markgraave d'argens. De eerstgemelden zyn allen zonder dagtekeninge , maar , gelyk men uit den inhoud kan befpeuren , gefchreeven op zeer verfchillende tyden; fommigen nog by het leeven van des Konings Vader, anderen na den Zevenjaarigen Oorlog, anderen nog vry laater. De zeven-en-twintigfte, in welken de Koning, op bladz. 87, te kennen geeft, dat hy den ouderdom van 56 jaaren heeft bereikt , moet tot het jaar 1768 gebragt worden. De naastvoorgaande kan niet vroeger gefchreven zyn dan het jaar 1776, zo als men moet beQuiten, wanneer men het geen daarm, bladz. 84 , raakende den Hertog van Wurtemberg, voorkomt, vergelykt met bl. 334, 336, 338 , 345 > 348 , 357 7 365 , van het Negende Deel. De acht-en-twintigfte behoort tot het jaar (*) Zie hoadly's Leeven van Dr. s. clarke.  LX DI VERTAALER en wel toe het voorde gedeelte van het zelve. In deezen Brief fchryft de Koning opj hamg hoe h den toenmaaligen ftaat van FraX rjk befchouwde. „ Zy, die u gefproken hebben " !Sn de Fra«^heRegeeri„ge, zegt hy, hebben „ de zaaken een weinig overdreeven. Ik hebbe " ff effnhc,d Sehad> om aehter de inkomften en " f uIden van dat te komen. Die fchuK " de"Zyn bui^nfpoorig gr0oc, de middelen van f rCdd!nge ukgePut' c» de belastingen op eene onn ^aatigewyze vermenigvuldigd. Het eenige mid„ del, om mettertyd den last deezer fchulden te „ verminderen, zoude zyn de uitgaaven te bepaan fcö, en 'er al het overtollige van af te fiyden» maar hier toe zal men nimmer komen. Want " m plaatze van te neggen: ik hebbe zo veel in" k°men' en kan 'er^o veel van verteeren, zege » men: zo veel moet ik hebben; vind my daaï„ toe middelen. Eene ruime aderlaating, aan de " ffch0ren kruinen gedaan , Z0llde een middel „ kunnen opleveren; maar dit zoude niet toerei„ kende zyn , om de fchulden in korten tyd te „ vernietigen, en den onderdaanen de vcrligtingen " * b6Z0rgen' wclke zy hoog „oodig hebben. „ Deeze verdrietige toeftand heeft zyne bron in » fC V00rlSe "^ringen , welke fchulden opge,» legd en nooit betaald hebben: tegenwoordig is » de  AAN BEN LEEZER. LXI de klomp zo buitenfpoorig groot, dat men 'er „ zich niet van kan bevryden, dan door het maa- „ ken eener bankbreuke Eindelyk, wat uw w Parlement aanbelangt, in hoedanigheid van Den„ ker hebbe ik deszelfs herroeping afgekeurd, de„ wyl dezelve ftrydig was tegen de beginfels der „ ftaatkunde, en des gezonden verftands (*)." — De Brieven zyn verre van in eene nette orde achter elkander geplaatst te zyn. Op dien, welken ik zo even aanhaalde, volgt een , die vóór des Konings komst tot den throon fchynt gefchreven ; en die daarop volgt, kan niet vroeger zyn dan van het jaar 1777, wanneer Keizer joseph de II in Frankryk reisde. Van waar deeze verwarring kome , is my onmogelyk te bepaalen. Doorgaans zyn deeze Brieven al te zeer opgevuld met vleienden lof van voltaire, met welken de Koning byster was ingenomen, en niet te onrecht, wanneer men denzelven alleen befchouwc als Dichter, als eenen man van fynen fmaak en ongemeene geestvermogens. Soortgelykheid van begrippen over den Godsdienst, en de fpotzucht, welken zy gemeen hadden, deeden, niet onwaarfchynelyk, hier toe het haare. Ondertusfchen vindt O) Pag. 9© , 51.  im de VERTAALER vindt men, op verfeheidene plaatzen, fchetzen raö charafters en andere lezenswaardige aanmerkingen. Ziehier iets over Czaar p ie ter den I dat zekerlyk niet vleiende is: „ Gy fchynt my „ voldaan te zyn over de Gedenkfchriften van „ Czaar Pieter den I, welke ik u gezonden heb„ be , en ik verheuge my, dat ik u van eenig „ nut hebbe kunnen zyn. Ik zal alle noodde „ poogingen doen , om u de byzonderheden te „ bezorgen van de lotgevallen der Czaarinne , „ en het leeven van den Czarowitz, waarom gy „ vraagt. Gy zult niet voldaan zyn over de wy„ ze, waarop die Prins zyne dagen geëindigd „ heeft; terwyl de woede en de wreedheid van „ zynen Vader een einde maakten aan zyn droevig „ noodlot. Indien men zich de moeite wilde gee„ ven, van met bedaarde zinnen het goed en het „ kwaad te onderzoeken , het geen de Czaar in „ zyn Land gedaan heeft, zyne goede en kwaade „ hoedanigheden in de fchaal te leggen, te wee„ gen,en vervolgens hem te beoordeelen naar zul„ ke van zyne hoedanigheden , welke het groot» fte gewigt uitmaakten; zoude men, misfchien, vinden' dat die Vorst veele fchitterende kwaa„ de daaden heeft bedreven , dat hy heldhaftige gebreken had, en dat zyne deugden verdon- 5, kerd  AAN DEN LEEZER. LXIIt „ kerd en overfchaduwd werden , door een on„ telbaar getal van gebreken , enz. (*)" In het Vyfde Deel, bl. 31 , geeft de Koning een kort verflag van het geen hy in Keizer joseph den II had opgemerkt, wanneer deeze, in het Jaar 1769, hem bezocht in Sileiien. Ziehier eene wat uitvoeriger fchets, getekend na de tweede byeenkomst der beide Vorften in het jaar 1770. „ Ik ben in Moravien geweest, alwaar ik dien „ Keizer gezien hebbe , die zich voorbereidt tot „ het fpeelen eener groote rol in Europa. Ge„ boren aan een dweepziek Hof, heeft hy de by„ geloovigheid afgefchud ; opgetrokken in prach„ tige ftaatfie, heeft hy eenvoudige zeden aange- „ no- (*) Pag. 119, 120. Pieter del wordt hier zekerlyk te ftreng beoordeeld, en zyne opvoeding, nevens den toe» ftand en de geaartheid des volks, waar over hy heerschte , niet genoeg in aanmerking genomen. De Nederdukfche Leezer kan eene uitvoeriger en onpartydige befchryving van zyn Leeven vinden, in het Mengelwerk der Algemeene Oefenfchoole , D. V, VI, VII en VIII. De rechtspleeging tegen den Czarowitz wordt verhaald ia het laatstgemelde Deel, bl. 22, 125, 322, [dit moest eigenlyk 922 zyn, maar de bladzyden zyn kwalyk genommerd , op bladz. 208 volgt 309.] En uit dat verhaal, blykt wel de ftrengheid van den Czaar jegens zynen Zoon,, maar tevens de noodzaaklykheid dier ftrengheid. Doch meer andere plaatzen van des Konings Nagelalen Werken doen zien, dat by pieter. den I niet zeer gunlrig wat.  M*v fii VER T A A L E R „ nomen ; gevoed met wierook , is hy zedig ; „ brandende van begeerte tot roem , offert hy » zyne eerzucht op aan den kinderlyken plicht, „ welken hy met naauwgezetheid vervult; en „ geene anderen dan fchoolvosfen tot leermees„ ters gehad hebbende , heeft hy fmaaks genoeg „ om Voltaire te leezen, en deszelfs verdienfle „ hoog te achten. Indien gy niet voldaan zyt H met de getrouwe afbeeldinge van deezen Vorst, „ bekenne ik , dat gy bezwaarlyk zyt te vergc' „ noegen. Behalven deeze voordeden, is hy zeer „ bedreven in de Italiaanfche Letterkunde : hy „ heeft my bykans een geheelen Zang van den „ Pastor Fido, en eenige verfen van Tasfo, opge„ zegd. Hier mede moet men altoos beginnen; „ na de fraaie Letteren komt, in den ouderdom „ der bezadigdheid , de Wysgeerte , en , vrat* » "eer wy ons in deeze wel geoefend hebben , „ zyn wy verpligt, gelyk Montagne, te zeggen: „ wat weete ik nu (*)?" Wil men zien, hoe de Koning, in een vrolykcn luim, van zich zei ven konde fchryven ? Ziehier een Haaltje: „ Die „ oude Franschman, [te weeten Voltaire] heeft „ veel geleerdheid ; evenwel fchynt het, dat hy „ een weinig den draak fteekt met dien armen „ Thra- (*) Pag. 70, 7u  aan den LEEZER. lxv 35 Thraciër, welken hy eenen Alexander noemt (*). „ Die arme Thraciër is een geheel niet ongemeen „ man, die nooit de groote gaaven des ovenvin„ naars van den Granicus heeft bezeten , en die „ ook deszelfs gebreken niet heeft gehad. Hy „ heeft verfen in het Fransch gemaakt, om dat hy ze noodig had, en om dat , tot zyn onge„ luk, in zyn land niemand, behalvenhy, befmet , was met de raazerny van verfen te maaken; hy „ heeft die verfen gezonden aan den Ondergod, „ welken Apollo tot zynen Stedehouder in deeze „ waereld heeft aangefteld: hy gevoelde wel, dat „ dit het zelfde was als fparren na Noorwegen „ zenden (f) ; maar hy geloofde , dat dit eene „ hulde was, welke men aan deezen Ondergod „ moest bewyzen, gelyk fommige aanhangen van „ Papegaaien doen aan den ouden man, die over „ de zeven bergen gebiedt (j)." Na den Zevenjaarigen Oorlog, fchynen de zogenaamde Wysgeeren, (de Koning, voltaire, en anderen, met welken de Koning gemeenzaame briefwisfeling hield , verftonden onder dien naam menfehen, welken, de dwaasheid en bygeloovig- heid * (*) fi?'" Alexandrife. (f) Eigenlyk ; ah kraaien na Athenen zenden. (i) Pag. 52. f, * »  lxvi de VERTA ALER heid der gevoelens en gebruiken van vcelen derChristenen ziende, wys genoeg waren, om dezelve , en te gelyk allen, ten minften den Christelyken , Godsdienst te verwerpen , zonder juist angstvallig te onderzoeken , of deeze dingen een noodzaaklyk of wezenlyk verband met elkander hadden), deeze Wysgeeren dan, welken in Frankryk met de geestlykheid en de parlementen niet eens konden worden , fchynen een ontwerp gehad te hebben , om zich in het Kleeffche neder te zetten. Op verfcheidene plaatzen van dit Deel betuigt de Koning i dat hy gaarne hen daar zoude ontvangen; mits evenwel, dat zy zich zediglyk en vreedzaamlyk gedroegen (*). Men kan uit dit laatlïe Deel myner vertaalinge zien , hoe f red er ik over de Encyclopedisten dacht (f). Ondertusfchen is my niet bekend, dat van deeze volkplantinge iets geworden zy. De negen Brieven, aan de Markgraavinne d u chatelet, zyn allen gefchreven terwyl f rede rik nog Kroonprins was. De eerfte, alleen, is zonder dagtekeninge, maar behoort tot het zelfde tydperk. Zy behelzen, behalven eene enkele natuurkundige aanmerking, niets dan verre- gaas- (*) Pag. 5, 7, 12, 14, ï9. (f) Zie bladz. 109, env.  AAN DEN LEEZER. LXVH gaande betuigingen van beleefdheid , of geringe byzonderheden , welke voor ons van geen belang zyn. De Markgraaf d'argens, aan welken de overige Brieven van dit Deel gericht zyn , was een der geenen , met welken de Koning gemeenzaam verkeerde, en die niet weinig heeft toegebragt om in denzelven ongunftige denkbeelden van den Christelyken Godsdienst te verwekken, of te onderhouden. Bezwaarlyk valt het te bepaalen, wat trederik eigenlyk geloofde, of niet geloofde. Ondertusfchen fpreekt hy, in fommige deezer Brieven , van eene beftuurende Voorzienigheid ; maar zo , dat hy , gelyk wy daarvan al meer voorbeelden gezien hebben , des menfehen vryheid ontkennc (*). Verre de meesten deezeu Brieven zyn gefchreven , geduurende den Zevenjaarigen Oorlog , eenige weinigen laater. Sommigen zyn zonder dagtekeninge; doch doorgaans kan men uit den inhoud wel befpeuren, tot welken tyd zy ten naastenby behooren. Veelal behelzen zy eenige berichten van den toeftand der zaaken, van kleine Stukjes, welke de Koning, tot uitfpanning van den geest, fchreef in de oogenblikken , welke de ftaats- en oorlogs - zorgen in dien (*) Voiez pag. 256, 292, ***** n  Lxvin de VERTAALE R dien kommerlyken tyd hem daar toe overlieten. Hier en daar zyn antwoorden op Brieven van den Markgraave , of bevelen omtrent eenige verrichtingen, het doen drukken van eenige Werken, en diergelyke. Maar het belangrykfre , dat wy in dezelve ontmoeten , is het inzicht, het geen zy ons geeven in des Konings gemoedsgefteldheid, geduurende dien hachelyken oorlog. Hoe groote kracht van geest, hoe onwrikbaare rtandvastigheid, f re der ik mogt bezitten, de verbaazend verfchillende lotgevallen, welke hy onderging, moesten onderfcheiden indrukfels op zyne ziel maaken. d'Argens was een der weinigen , aan welken hy den toeftand van zyn hart, met eenig vertrouwen , openbaarde. Dikwyls zyn deeze Brieven ernstig, fomtyds neerflagtig. Van des Konings voorneemen, om liever een einde aan zyn leeven, dan een nadeeligen vrede, te maaken, is boven 'reeds gefproken. Behalven den Brief uit dit Deel, toen aangehaald, vinden wy meer blyken van een zo wanhoopig opzet (*). In eenen Brief, die niet gedagtekend is , leezen wy deeze zwaarmoedige uitdrukkingen: „ Ik ben ongelukkig en oud (f); „ zie- (*) Voiez pag. 207, 300. Ct) Op verfcheidene plaatzen van dit Deel, fpreekt de Koning van zich zeiven, als van iemand, die de ongemak.  AAN DEN LEEZER. LXIX • ziedaar, myn waarde Markgraaf, de reden, waarom ik vervolgd worde , en God weet , 2 welke gebeurtenisfen my in dit jaar te wachten liaan. Ik vreeze, dat ik , met myne voorzegl, gingen, de ongelukkige Casfandra zal gelyken; „ maar, hoe kan ik iets goeds voorfpellen uit „ den wanhoopigen toeftand, waarin wy zyn, en „ die niets doet dan verërgeren ? Ik ben heden „ in eene zo kwaade luim, dat ik 'er u niet " meer van kan zeggen (*)." Op een anderen tyd fchreef de Koning: „ Ik ben zo bedwelmd, „ door het ongeluk den Generaal Finck overge„ komen (f), dat ik my nog niet kan hertellen „ van myne verbaasdheid. Dit brengt alle myne „ maatregels in de war, en grieft my tot in het „ leeven. Met ongeluk , dat mynen ouderdom „ vervolgt, is my uit de Mark na Saxen nage„ trokken. Ik zal 'er tegen worftelen zo veel ik ■, kan Ik ben zo afgemat door de tegen- » fpoe- makken des ouderdoms reeds in groote maate onderging. De vermoeienisfen van een langduurigen oorlog kunnen daar toe veel gedaan hebben : maar anders bereikte de Vorst, by het fluiten van den vrede van Hubertsburg , piet meer dan 51 jaaren. (*) Pag. 305. (f) Zie Deel III, bladz. 416, env. * # ♦ * ♦ o  lxx de VERTAAL E R „ ipoeden en de rampen, welke my overkomen, „ dat ik duizendmaal om den dood wenfche, en „ van dag tot dag meer verdriet kryge in het „ bewoonen van een afgefleten, en tot lyden ver„ oordeeld, lichaam. Ik fchryve u in het eer„ fte oogenblik myner fmarte. Verbaasdheid, ver„ driet , verontwaardiging en fpyt, mengen zich », onder elkander, en verfcheuren myne ziel. „ Laat ons het einde zien van deezen vervloe„ kenswaardigen veldtocht, en dan zal ik u fchry„ ven, wat van myzelven worden zal, en wy zul., len het overige fchikken. Heb medelyden met „ mynen toeftand, en maak 'er geen gerucht van: „ want kwaade nieuwstydingen verfpreiden zich „ genoeg van zelve. Vaarwel, waarde Markgraaf, », Quando avrai fine il mio tormemo (*) ?" Nog eene plaats zal ik hier byvoegen , in een meer vrolyken trant, en gefchikt tot een ftaaltje van de gemeenzaame wyze, waarop de Koning met den Markgraaf leefde. Na het fluiten van den vrede, fchreef hy op den eerflen van Lentemaand, 1763 : Ik zal hier of te Torgau blyven tot den 13^». >, Myne Silefifche reis zal my 15 0f 17 dagen „ ophouden, zo dat ik te Berlyn zal kunnen zyn, * den 31^ezer maand, of den oden van 35 Gras- O ?*i> 286.  aan den LEEZER. lxxi „ Grasmaand; want op den eerften der volgende , maand wil ik niet by u komen; de fnaaken zou, den met my fpotten,en my eenen Aprils-gek (*) noemen. Indien de vrede den inwoonderen van , Berlyn vermaak doet, het is hier zo niet met de Saxifchen. Naauwlyks verlaaten wy Steden, „ naauwelyks zyn de Landen ontruimd , of ter" ftond komen 'er de Saxifche fchattinggaarders: H betaal, betaal, de Koning van Poolen moet geld „ hebben. Het volk gevoelt de onmenfchelykheid *l van deeze behandelinge; het is in armoede, en „ men verhaast deszelfs val, in plaatze van het te „ verligten. Ziedaar, myn vriend, een tafereel van „ Saxen, naar het leven gefchilderd. Ik voor my, „ befchouwe alle deeze afperfingen als een onver„ fchillig toekyker; maarj, in hoedanigheid van „ waereldburger, kan ik ze niet goedkeuren (f)." Hierop volgen, in het Elfde Deel, vierennegentig Brieven aan den Heere d'ale meert, in de orde des tyds, waarin zy gefchreven werden, De eerfte is van den vierëntwintigften van Lentemaand, des jaars 1765, de laatfte van den drieëntwintigftcn derzelfde maand, des jaars 178a. Zy 2yn , genoegzaam allen, in een gemeenzaamen en (*) Pohfon (TAvril. Ct) 274- ***** »  tam de VERTAALER en vriendryken toon; fomtyds boertig; den Godsdienst, welke naar gewoonte verward wordt met dweeperye en bygeloovigheid, niet zeer gunffig; behelzende dikwyls aanmerkingen op de voorvallende gebeurtenisfen: maar gelyk zy opgeheld werden in geruster tyden, dan die aan den Markgraave d'argens , zyn ook veelen uitvoeriger, en met meer overleg , gefchreven. Van deeze foort zal ik hier een voorbeeld bybrengen. De Koning had, blykens eenen Brief van den vierden van Louwmaand, des jaars 1770, eene Verhandeling, opgefteld voor zyne Berlynfche Academie, gezonden aan d'alembert (*). Het onderwerp was zedekundig , en betrof, gelyk men uit het antwoord van d'alembert kan béfliirten (f), Tiet Verband van des menfchen waar belang, ma de vervullinge zyner plichten. De Iaatstgemelde had aan die Verhandelinge zyne goedkeuring gegeven; maar 'er bygevoegd: „ Een enkel punt, „ Sire, heeft my altoos belemmerd, wanneer ik „ dit beginfel van zedekunde voiftrektlyk alge„ meen, en zonder bepaalinge, wilde maaken; te „ weeten , of de zodanigen, welken niets bezit„ ten, welken alles aan de maatfchappye geeven, (*) Tom. XI, pag. 61. Q\) Vciez Tom. XIV, pag. op.  AAN DEN LEEZER. LXXIIÏ „ en welken de maatfchappy alles weigert, wel„ ken ter naauwer nood een talryk huisgezin met „ hunnen arbeid kunnen voeden, of welken zelfs „ geen middel hebben om het te voeden, of dee„ ze menfchen, zegge ik, een ander beginfel van „ zedckunde, dan de [burgerlyke] wet, kunnen , hebben, en hoe men hen zoude kunnen over„ tuigen, dat hun waar belang is deugdzaam te „ zyn , wanneer zy ftraffeloos het niet konden „ weezen." Deeze zwaarighcid is buiten kyf niet gemaklyk op te ruimen, wanneer men den Godsdienst, en het uitzicht op een toekomend leeven, verwerpt. De Koning antwoordde 'er op: „ Men „ moet vooreerst erkennen , dat het burgerlyke ., beftuur aan zynen kant, en de weldaadigheid „ van goede zielen aan den haaren, den onge„ lukkigen ter hulpe komen ; en dat men geen „ voorbeeld heeft , (algemeene volksrampen uit„ gezonderd) waarin men een huisgezin, of zelfs „ een enkel mensch, letterlyk, van honger heeft „ zien nerven. De menfchen , die het flechtfte „ bedeeld zyn van de goederen des geluks, zyn „ zy , welken geene andere middelen bezitten, „ dan hunne armen en hunne naarftigheid. Eene ., ziekte, welke hun overkomt, brengt hen ter„ Hond in den uiterften nood , dewyl hunne in„ komften ophouden met hunnen arbeid : wan***** 5 „ neer  lxxiv de VERTAALER „ neer zy van eene ziekte herftellen, zyn zy mei „ fchulden belaaden, en te .zwak om hun werk „ te hervatten. Deeze toeftand is, ongetwyffeld, „ hard , vooral, wanneer zy met een huisgezin „ belast zyn. Maar zullen zy, in plaatze van te „ fteelen en te moorden op de groote wegen, „ het geen tot de galg, of tot het rad, leidt, niet „ eerder hunne toevlucht neemen, tot het mede„ lyden van deugdzaame perfoonen, om zich eene ,, eerlyke verligting in hunne ellende te bezorgen, in plaatze van zich te ftorten in een on„ geluk, dat honderdmaal verfchrikkelyker is? „ De beginfels tot beteugeling van het kwaad, „ welke ik hebbe voorgefteld, zyn, de liefde tot „ zelfsbehoudenis, welke de menfchen moet doen „ fchroomen, daadefi te onderneemen, welke de „ wetten ftraffen met hen van het leeven te be„ rooven ; de liefde tot achting, welke iemand „ moet beletten zich te onteeren, door zich blin„ deling over te geeven aan zyne drift; en de „ liefde van den fchoonen roem , die krachtige „ prikkel, welke hun, die door denzelven aan;, gefpoord worden, een afgryzen inboezemt van „ alles wat hunnen naam zoude kunnen ontluis„ teren, en hen aandryft tot betrachting van het „ verhevenfte, dat de deugd bezit. Indien men » dit heelmiddel wel te pas aanwendt in de on- n der-  aan den LEEZER. lsxv „ derfcheiden kwaaien der ziele, is het zeker, dat „ men verbaazende geneezingen zal doen. Gy „ ziet, dat ik, in alle deeze redeneeringen., als „ eenen grondflag onderftelle, dat ik te doen „ hebbe met een volk , waarby de wetten heer„ fchen: want het is wel waar, dat, zonder het „ beteugelend beginfel der ftraffen, de kracht der „ redeneeringe niet genoegzaam zoude weezen, „ om alleen de woeste uitfpattingen eener onge„ regelde eigenliefde te wederhouden, enz. (*)." Men befpcurt gemaklyk, dat dit antwoord de zwaarigheid van d'alembert eigenlyk niet oplost. Ook was deeze 'er niet mede voldaan: hy fchreef op nieuw aan den Koning: „ Ik ben door„ drongen van erkentenisfe over de goedheid , „ waarmede uwe Majefteit zich verwaardigt haare „ gewichtige bezigheden af te breeken, om zich „ een oogenblik op te houden met de overna„ tuurkundige drooraen van een armen zieken. „ Het antwoord, het geen zy wel heeft willen „ geeven op de zedekundige zwaarigheid, welke „ ik de vryheid genomen hebbe van haar voor „ te Hellen, over haare uitmuntende Verhandelin„ ge, heeft zekerlyk alle bondigheid, waar voor „ de ftof vatbaar is. Ik fta tos , dat aan de „ ééne (*) Tom. XI, pag. 67. fuiv.  ixxvi de VERTAALER. „ ééne zyde , de vrees der wetten en der ftraf„ fen , en aan de andere , de hoop van door „ deugdzaame (*) gemoederen onderfteund te „ zullen worden , een teugel kunnen zyn , be„ kwaam, om hen , welken zich in behoeftige „ omftandigheden bevinden, te rug te houden. „ Maar ik onderftelle, het geen mogelyk is, dat „ de behoeftige, aan den éénen kant , zonder „ hoope zy van geholpen te zullen worden , en „ dat hy, aan den anderen kant, verzekerd zy „ van den ryken heimlyk een gedeelte van zynen „ overvloed te kunnen ontneemen, om voor zyn „ eigen onderhoud te zorgen; en dan vraage ik, „ wat hy in dat geval moet doen, en of hy zich „ zeiven en zyn huisgezin kan , of zelfs moet, van honger laaten fier ven ? De zwaarigheid is „ niet dezelfde voor iemand, die iets bezit; hy „ moet niets , zelfs niet heimelyk, wechneemen : ,*, dewyl hy 'er belang by heeft, dat men niet „ eveneens ten zynen opzichte handele (f)." De Koning , dus gedrongen, gaf het volgende ant- (*) Zoude men hier niet mogen vraagen, wat eigenlyk. Deugd zy , wanneer men geene andere beginfels onzer daaden ftclt, dan welke in deeze briefwisfelinge gemeld worden ? (t) Tom. XIV, pag. 102,  AAN DEN LEEZER. LXXVII antwoord : „ Indien het hier met boerten te doen ware , zoude ik de zwaarigheid , welke gy tegen my doet ontftaan, fchielyk omver „ werpen , met te antwoorden , dat het eenen „ Franschman niet past dezelve voor te ftellen; „ eenen Franschman, die in zyn land de grootfte „ roovers ziet eerbiedigen, en alleen de zodani„ gen rabraaken, die te weinig geftolen hebben. Gy ziet geheel Frankryk zyn hof maaken by „ uwe hoofdpachters (*) , by uwe ontvangers, „ by uwe fchatbewaarders , enz. allen luiden , „ die hun beroep maaken van uwen Koning, en „ deszelfs Koningryk, te pionderen. Maar deeze „ verdediging van myne zaak , welke derzelver „ deftigheid en aanbelang niet waardig is, laat ik „ vaaren, en mynen ernst, en leermeesterachtig „ gelaat, weder aanneemende, zal ik u zeggen, „ myn waarde d'Alembert, dat het geval, het „ geen gy voorftelt, bykans niet kan gebeuren; „ dewyl alle harten niet even zeer verhard zyn , „ en, dewyl men in alle gemeenfehappen, en in „ alle maatfehappyen, goede zielen aantreft, wel„ ke gevoelig zyn voor het gekerm der ellende. w Evenwel, indien, om het onmogelyke te on„ derftellen, zich ergens een huisgezin bevond, „ on- (*) Fermiers gênèrauK.  lxxviii de VERTAALER „ onvoorzien van alle hulpe, en in den verfchrik„ kclyken toeftand, waarin gy het affchildert , „ zoude ik niet twyffelen te beflisfen , dat het „ fteelen voor het zelve geoorlofd wordt. Voor„ eerst, dewyl het weigeringen ondergaan heeft, „ in plaatze van hulp te ontvangen. Ten twee' „ den, dewyl het eene veel grootere misdaad is, „ zichzelven, zyne vrouw, en zyne kinderen, te „ laaten omkomen , dan iemand iets van zynen „ overvloed te ontneemen. Ten derden , dewyl „ het oogmerk van zulk eenen diefftal deugd„ zaam, en de daad een bedryf is van onverm-"„ delyke noodzaaklykheü. Ik ben zelfs over„ tuigd, dat 'er geen gerechtshof is, het geen, „ wanneer de waarheid der zaake volkomen ge„ bleken ware, tot het vryfpreeken van een „ diergelyken dief niet zoude Hemmen. De ban„ den der maatfchappye zyn gegrond op weder„ keerige dienften; maar indien deeze maatfchap„ py beftaat uit onmededogende zielen, zyn alle „ verbindtenisfen verbroken, en men keert we„ der tot den zuiveren ftaat der natuure, in wel„ ken het recht van den fterkften alles beflist „ (*)." — In den zelfden Brief des Konings, wordt (*) Tom. XI, pag. 69. Het is niet geheel klaar, of de Koning dit recht van den fterkften, en dus den natuur-  AAN DEN LEEZER. LXXlk wordt nog over eene andere vraag gehandeld, of het, naamelyk, nuttig zy het Folk te bedriegen? Gaarne zoude ik hiervan een uittrekfel geeven, indien ik niet vreesde den Leezer te zullen verveelen, en het niet van ruim zo veel belang rekende den onmiddellyk volgenden Brief bykans geheel te vertaaien, als uit welken, misfchien, zal bly- tuurftaat van Hobbes, erkenne, dan enkel fpreeke van het geen gebeuren zoudi, niet van het geene behoorde te gefchieden, indien de menfchen buiten geregelde maatfchappyen leefden. Doch wat het (luk zelve aanbelangt, waarvan in deezen Brief gehandeld wordt, zoude men uit andere beginfelen kunnen redeneeren, en zeggen, dat de Schepper de aarde, en derzelver voortbrengfels, aan het menschdom in het algemeen ten gebruike heeft gegeven; dat ieder mensch een oorfpronglyk recht heeft op zulk een gedeelte van die voortbrengfelen, als tot zyn onderhoud noodig is ; dat de verdeeling der byzondere eigendommen een werk van menfchen is, wel om goede redenen ingevoerd, by de vermenigvuldiging van Uet menfchelykegeflagt,maar het geen het oorfpronglyke recht niet geheel kan wechneemen; dat daarom iu het allerzeldzaamfte geval, waarin iemand volftrektlyk van alle meufchelyke hulpe verfteken is, hy in zo verre weder treedt in het bezit van zyn natuurlyk recht, en het zelve msg oefenen, als tot zyn tegenwoordig onderhoud noodzaaklyk is. Hy begaat dus eigenlyk geene dievery, met in den alleruiterften nood, maar ook dan alleen, zyne tegenwoordige behoefte te vervullen uit den overvloed van anderen. Doch het is hier de plaats niet om dit ftuk breedvoerig te verhandelen.  lxxx de VERTAALER blyken, dat zekere wyzen van fpreeken, welke nu in eene nieuwe Republiek veel gebruikt worden , niet volkomen nieuw zyn , terwyl tevens in denzelven een getuigenis ten voordeele van den Christelyken Godsdienst voorkomt , dat zekerlyk zynen oorfprong niet aan vooroordeel te danken heeft. „ Geduurende myne herftelling", fchryft de Koning, die eenen aanval van jicht had doorgeftaan. „ is het eerfte Boek, dat my in handen viel, „ geweest, de Proef over de Vooroor deelen (*). „ Dit heeft my getrokken uit de werkeloosheid, „ waarin myne verloren krachten my hielden, en „ dewyl ik , over veele onderwerpen , recht het „ tegendeel denke van den zogenaamden Wys„ geer, die 'er de Schryver van is, hebbe ik „ al de krachten van myn werktuiglyk geftel in„ gefpannen, om deszelfs misdagen te wederleg„ gen. Ik ben afkeerige (f) beweegingen van „ des Schryvers gevoelens gewaar geworden, „ als welke beweert, dat de waarheid voor den „ mensch gemaakt is, en dat men ze hem ten „ allen tyde moet zeggen. Zo dikwyls de Schry., ver den Koningen , den Veldoverften, en den „ Dichteren, fcheldwoorden toeduwt, hebben my- „ ne C*) UEsfai jur les prêjugés. Ct) Eigenlyk afjhotencle, répulfifs.  AAN DEN LEEZER. LXXXI „ ne denkbeelden zich met de zyne niet kunnen „ vereenigen, dewyl ik de eer hebbe van een „ vry Hecht Dichter (of openbaare vergiftiger) te „ zyn, dewyl ik de eer gehad hebbe van fom„ tyds in de hoedanigheid van Veldoverften (of „ van gehuurden beul) te ftryden, en dewyl ik „ de eer gehad hebbe van eene foort van Koning „ (of van barbaarfchen dwingeland) te weezen. „ Deeze overweegingen, gevoegd by myne wyze „ van denken, en volgens het denkbeeld, dat ik „ my van de dingen vorme , hebben my doen „ befluiten de verdediging van myne medebroe„ ders op my te neemen, om te beletten, dat „ deeze fcheldnaamen, door dierg'elyke fchryveren „ dikwyls herhaald, door de hebbelykheid, en door „ 'er de ooren van het gemeen aan te gewen„ nen , de bevestiging van eene aangenomen en „ ontwyffelbaare ftellinge kreegen. Myn Schryver „ leert my, dat myne medebroeders , de Konin„ gen, eene foort van flechthoofden zyn, die niet „ kunnen leezen of fchryven : ik hebbe geleezen „ als een Benedicliner Monnik, en ik hebbe pa„ pier beklad trots den hongerigften pruhchryver; „ het betaamt my, derhalven, hunne zaak te beplei„ ten. Ik zende myn faclum aan Anaxagoras (*), „ die (*) Zo noemt de Koning, die ecu vry groot liefhcb- ****** ber  lnxxii de VERTAALER „ die onze rechter zal zyn; en zelfs, irdien hy „ zulks dienftig oordeelt, kan hy dit Werk aan „ het Hof aanbieden; verzekerd, dat hy, door „ dit middel, de eerfte plaats in de Academie der „ Weetenfchappen zal verwerven. Boertery ter „ zyde gefteld; dit Werk is zeer losbandig en on- „ betaamelyk. Men zoude zeggen, dat de Schry- „ ver, als een dolle hond, de geheele waereld aan- „ valt, en zich op de voorbygangers werpt, al- „ toos wel voldaan, mits dat hy flechts byte; ze- „ kerlyk verdient hy even zo behandeld te worden. „ Indien de waarheid voor den mensch gemaakt is, „ (waaromtrent ik het niet met hem eens ben). „ indien men hem dezelve by alle gelegenheden „ moet zeggen, hebbe ik my geregeld naar de „ geboden van den Schryver, en hem zeer open- „ hartig gezegd , wat ik van zyn Werk denke. „ Hy vindt in my een gehoorzaamen leerling , „ die, door zyn licht beftraald, zich eenen plicht „ maakt van zyn voorbeeld te volgen; en, gelyk „ de waarheid altoos den menfchen nuttig is , „ vleie ik my , dat hy de vryheid zal goedkeuren , „ waarmede ik ze hem zegge. Maar welk oog- „ merk bedoelt deeze zogenaamde Wysgeér met „ zyn Werk? Den Godsdienst te veranderen? Ik ,, hebber was van «liasfen te geeven , dikwyls d'alemüert. Ook noemt by dien Heer wel eens Diagoras.  AAN DEN LEEZER. LXXXIII „ hebbe hem betoogd, dat zulks onmogelyk wa„ re. De Regeeringen te hervormen? Schel dnaa„ men zullen ze niet verbeteren, maar kunnen „ ze wel tergen. De herfens overftuur brengen „ van eenige loszinnige hoofden, die, tegen de „ regeering uitvaarende , zich in de baftille zul„ len doen zetten? Dat is een oogmerk waardig „ een kwaadwerkend, boosaartig en ondeugend, „ weezen, en moet de bedoeling des Schry„ vers niet zyn. Wil hy dan een martelaar van „ den natuurlyken Godsdienst worden ? Dat is „ dwaas genoeg: want, wanneer men niets hoopt „ aan de andere zyde van het graf, moet men „ zyn bethan in dit leeven, het eenige, waarvan „ men genot kan hebben , zo gelukkig maaken „ als men kan. De lompheid des Schryvcrs blykt bovenal daarin, dat hy den Christelyken Gods„ dienst lastert. Ik bekenne, dat men geheel een „ nieuweling moet zyn, om denzelven misdaaden „ te last te leggen. In het Euangelium wordt ge„ zegd: doet anderen niet het geen gy niet wilt , dat u gefchiede. Maar dit gebod is het kort „ begrip der geheele zedeleere. Het is, derhal„ ven, belachelyk, en eene overdreven vergroo„ ting, te beweeren, dat deeze Godsdienst Hechts „ fchurken maakt. Men moet nooit de wet vcr„ warren met het misbruik. De wet kan nuttig IMIM 2 „ zyn  Lxxxiv de V E R T A A L E R. „ zyn, het misbruik verderf!jk, en wanneer men „ zoveel verbitteringe laat blyken, tegen het „ geen men aanvalt, beneemt men zich zelve het „ geloof, en verliest het vertrouwen van den „ Leezer, enz. (*)." In den volgenden Brief (f), fpreekt de Koning van zyn Onderzoek van het Stelfel der Natuur e, het geen in dit Deel vertaald te vinden is. Maar in een anderen openbaart hy nader zyne gedachten , aangaande den Christelyken Godsdienst, en deszelfs eerfttn Verkondiger. Daar freder i k's wyze van het Godsdienflige te behandelen zo veel geruchts gemaakt heeft, zal het, misfchien , den Leezer niet onaangenaam zyn te weeten, hoe hy, in eene gemeenzaame en vertrouwde briefwisfelinge , zich over dit onderwerp uitliet. Van de eeuwigheid der waereld , enz. gefproken hebbende, vervolgt hy : „ Na eene zo „ openhartige belydenis , zult gy niet zeggen , „ dat vooroordeelen der. kindschheid my de ver„ dediging van den Christelyken Godsdienst, re„ gen den dweepzieken Wysgeer, welke den zei „ ven met zo veel bitterheid lastert, hebben doen „ opvatten. Laat my u zeggen, dat onze heden„ daagfche Godsdienflen zo weinig naar dien van „ den (*) Tom. XI, pag. 76. fuiy. (t) Pag. 80. fuiv.  AAN DEN LEEZER. LXXXV „ den Christus gelykén, als naar dien der Irokee„ zen. Jefus was een Jood , en wy verbranden „ de Jooden (*); Jefus preekte de lydzaamheid, „ en wy vervolgen ; Jefus preekte eene goede „ Zedeleer, en wy betrachten ze niet. Jefüs heeft ., geene Leerftellingen vastgefteld, maar de Kerk5, vergaderingen hebben daar voor wel gezorgd. „ Kortom, een Christen van de derde eeuwe ge„ lykt reeds niet meer naar eenen Christen van „ de eerfte. Jefus was eigenlyk een Esféner: de „ zedeleer der Esferiers, welke veel overeenkomst „ heeft met die van Zeno , had hy ingezogen. „ Zyn Godsdienst was een zuiver Deïsmus, en zie „ eens , hoe wy denzelven opgefchikt hebben. „ Dit zo zynde, verdedige ik de zedeleer van alle Wysgeeren, wanneer ik die van den Chris„ tus verdedige, en geeve u alle leerftukken, „ welke van hem niet zyn, ten besten. De pries, ters befpeurd hebbende , welken invloed hun gezach hun gaf op de gemoederen der vol„ ken, hebben den Godsdienst doen dienen, tot „ een (*) Dat mag de ïnquifitie doen in Spanje en Portugal: maar hebben de Proteftanten het ooit gedaan? Doet men het in Roomschgezinde. Landen, in welke men wys genoeg geweest is om de Ïnquifitie niet te dulden? Van de oproerige beweegingen der middeleeuwen, waarin het, onder fchyn van Godsdienst, meest te doen was om de Jooden te plonderèn, fpreeke Ik hier niet» * * * * * * o O  Lxxxy? »E VERTAALER ,, een werktuig voor hunne ftaatzucht: maar in„ dien derzelver ftaatkunde eene zaak, welke in haare inftellinge niet kwaad was , misvormd „ heeft, bewyst dit niets meer, dan dat de Chris„ telyke Godsdienst het lot ondergaan heeft van „ alle menfchelyke zaaken, welke door misbruik „ bedorven worden. Wanneer men , derhalven, „ tegen deezen Godsdienst wil uitvaaren , moet „ men de tyden bepaalen , waarvan men fpreekt, „ en de misbruiken onderfcheiden van de oor„ fpronglykc Inftellinge, enz. (*)." — Eene wonderlyke vermenging , Leezer, van waarheid en valschlieid, van goed en kwaad. Het is hier de plaats niet, om, het geen in deeze Hellingen verkeerd is, aan te toonen en te wederleggen. Dit blykt 'er uit, dat de Koning den Christelyken Godsdienst befchouwde, als een nuttig Verdichtfel, en deszelfs Verkondiger als iemand, die met een goed oogmerk zich bediende van de bygeloovigheid des volks. Maar vanwaar kreeg zyne Majefteit dat denkbeeld , het geen in de aangehaalde woorden voorkomt ? Uit de Euangelien ? Daar worden geheel andere berichten gegeven. Uit andere gelyktydige Schryveren ? Die zyn 'er niet, welke met eenige uitvoerigheid van Jefus, of deszelfs Leere, fpreeken, uitgezonderd de Apos- te- (*) Pog- 93» P4-  aan den LEEZER. LXXXvTI telen, en deezer Brieven Hemmen overeen met de Euangelien. Zoude het niet kunnen zyn, dat de Koninf wel de vooroordeclen der kii:dschheid afgelegd, maar, op goed geloof aan zyne vrienden, andere in de plaats had aangenomen? Het gaat zo wel meer, dat men, om de eene dwaaling te myden, in de andere valt. Scylla en Charybdis zyn voor gekroonde hoofden even gevaarlyk als voor onbeampten, voor die Wysgecren willen zyn, als voor Godgeleerden. Het Twaalfde Deel bevat vooreerst nog achttien Brieven aan den Heere dalem bert, van welke ik hier geene uittrekfels zal geeven. Uit de voorgaande kan men genoeg zien, hoe de Koning aan deezen Geleerden gewoon was te fchryven. Op dezelve volgt een aan fontenelle, twee aan rollin, een aan algarotti (welke allen enkel Brieven van beleefdheid zyn) negen aan condorcet, (met welke de Koning eenige briefwisfeling hield, na den dood van d'alembert,) en negen aan den Heere g r i m m. — Alle deezen zyn van weinig aanbelang, behalven eenige zeer korte aanmerkingen over de pynbank, en over de doodftraffe, welke in de Brieven aan condorcet gelezen worden. En hier eindigen des Konings nagelaten werken. Het overige , dat in dit en de vol****** . gen-  Éxxxvrn de VERTAAL ER gende Deelen voorkomt, is niet van frederik den II, maar heiraat uit Brieven , door anderen aan den Vorst gefchreven. Ik oordeele dus niet noodig, daar van veel te zeggen. Myn oogmerk in deeze reeds vry uitvoerige Voorreden was, den Nederduitfchen Leezer eenig bericht te geeven van de onvertaald gebleven Nagelaten Schriften des Konings, niet van het geen anderen op het papier gefteld hebben. Het zy daarom genoeg, dat, uitgezonderd eenige Brieven van de Markgraavinne du chatelet, (gedeeltelyk enkel beleefde betuigingen van hoogachtinge behelzende), eenen van de Markgraavinne d'argens, (bericht geevende van het overlyden van haaren echtgenoot, en het geen daar by was voorgevallen); het overige van dit Deel is aangevuld met Brieven van den Heere jordan aan den Koning , waar van fommigen zonder dagtekeninge zyn; maar allen gefchreven, zedert frederik's komst tot den throon, en waarfchynelyk de laatfte die, welke boven is aangehaald. Het Dertiende Deel beftaat geheel uit Brieven , door den Markgraave d'argens aan den Koning gefchreven , ten getale van honderdëenentwintig, de meesten geduurende den Zevenjaarigen Oorlog doch ook fommigen vroeger, anderen laater. In dezelve ftraalt veel achting en genegenheid tot den Koning door, en de Markgraaf  aan den LEEZER. lxxsms graaf gebruikt, nu cn dan, nog al de vrymoedigheid, van op des Konings verfen eenige aanmerkingen te maaken. Den inhoud maaken , behalven het verflag van eenige op bekomen last uitgevoerde zaaken , berichten van Werken , welke de Markgraaf onder handen had , en van tyd tot tyd uitgaf, zo als zyn Ocellus Lucanus, Timaeus Locrus, en andere, en verder het nieuws van den tyd, en aanmerkingen op voorvallende gebeurtenisfen. Eene byzonderheid, welke ftrekt tot eer van eenen onzer Landgenooten, zal ik hier aantekenen. In het Vierde Deel deezer Vertaalinge, bl. 96, erkent de Koning, dat hy, in het jaar 1760, wanneer de Oostenrykers en Rusfen Berlyn' veroverd hadden , het behoud zyner hoofdftad grootendeels verfchuldigd was , aan de vertoogen des Hollandfchen Staatsdienaars vedelst. De Markgraaf d'argens geeft, in zyne Brieven , bericht van het voorgevallene te Berlyn , en zegt daar by : „ Wanneer ik tot uwe „ Majefteit fpreeke van hun , welken een waa„ ren yver voor haaren dienst hebben doen bly„ ken , moet ik den Hollandfchen Afgevaardig„ den (*) , den Heer van Vereist, niet vergee„ ten. Als ik uwe Majefteit zie, zal ik de eer „ hebben van haar alles te zeggen, wat hy ge■ „ daan heeft. Ondertusfchen, Sire , kan ik u „ met " (*) Envoyê,  xc de VERTAALER „ met de volkomenflre waarheid verzekeren , dat, „ al leefde hy tweehonderd jaaren , gy , en de „ Koningen uwe Opvolgers, hem uwe erken te„ nis niet te veel zoudt kunnen betuigen Cf)." Zevenenzeventig Brieven van den Heere d'alembert vullen het Veertiende Deel. Deeze Heer is genoeg algemeen bekend door zyne Werken als een Wiskundige, en als Beoefenaar der Fraaie Letteren. Als zodanig vertoont hy zich ook hier, doch minst als Wiskundige ; ook was dit het Huk, dat minst in den fmaak des Konings viel. In het Godsdienftige, waren zyne gevoelens vry eenflemmig met die der hedendaagfche zogenaamde Wysgeeren; geen onnatuurlyk gevolg , mag men aanmerken, van de misvormde gedaante van den Christelyken Godsdienst in Roomschgezinde landen. De inhoud zyner Brieven beftaat veelal uit aanmerkingen over Wysgeerige en Staatkundige onderwerpen; terwyl hy ook niet zelden den Koning , den eenen of den anderen Geleerden, aanpryst, als gefchikt om een nuttigen verdienftelyk Lid der Berlynfche Academie, te worden. In het laatfte of Vyftiende Deel, zyn negenenveertig Brieven van denzelfden Heere. In eenen derzelven, vinden wy een uitvoerig verhaal van de laatlte ziekte , den dood, en begraavenis, van voltaire. Niettegenftaande deeze Dichter, (*) Tom. XIII, pag. 1S5.  as den LEEZER. xci £er , (met hoe veel oprechtheid blykt genoeg uit den Brief van d'alembert zeiven), eene rechtzinnige Roomsch - Catholieke Geloofsbelydenis , met zyne eigene hand gefchreven , met mondelinge verklaaringe bevestigd, en op zyn fterfbed overgegeven, had; weigerde de Priester van het Kerfpel, waarin hy overleed, hem te begraaven, en men was genoodzaakt het lyk na eene andere plaats te vervoeren. Een ander Kerfpelpriester had het ft.uk evenwel anders begrepen. Deeze „ gevraagd zynde, hoe hy zich zoude ge„ dragen hebben, indien de Heer de Voltaire in ,, zyn Kerfpel geftorven ware , had geantwoord: „ ik zoude hem plegtig hebben doen begraaven, en „ ik zoude hem een graffchrift hebben doen maa~ „ ken, waar onder ik zyne Geloofsbelydenis zoude „ geplaatst hebben. Inderdaad , Sire , dit zoude „ een man van verftand gedaan hebben , gelyk „ deeze Priester zonder twyfel is. Dat Graffchrift zoude een zegeteken voor de Kerk geweest ,, zyn , en voor de nakomelingfchap een gedenk„ ftuk van des Heeren de Voltaire's, het zy we, zenlyke of fchynbaare. herroepinge zyner ^ dwaalingen (*)." Behalven deeze Brie¬ ven, zyn, in dit laatfteDeel, nog vier van fontenelle, acht van rollin, en even zo veel van condorcet. In die van rollin ziet men, (*) Tm. XV, pag, 99,  xcn de VERTAALER aan den LEEZER. men, in het midden eener beleefde fchryfwyze * het eerlyke en oprechte hart van den geleerden ouden man doordraaien , vooral in eenen Brief van gelukwenfchinge , welke hy aan den Koning fchreef, by deszelfs komst tot den throon. De Leezer zal, waarfchynelyk, zich verwonderen, gelyk ik my ook verwonderd hebbe, dat, in deeze geheele Verzamelinge , geene Brieven van voltaire gevonden worden. Welke hiervan de reden zy, weete ik niet. Of, en om welke redenen , de Koning dezelve vernietigd hebbe, is my volkomen onbekend : en, in een zo duister Huk, eenige gisfingen te waagen, houde ik roekeloos. Myne bedoeling was eerst, uit deeze Nagelaten Werken , en vooral uit des Konings gemeenzaame Brieven, een algemeen character van den Vorst op te maaken , en ter Proeve voor te Hellen. Doch in deeze onderneeminge hebbe ik zwaarigheden ontmoet,welke my wederhouden hebben, en doen befluiten, alleen, van hier en daar, eenige losfe trekken , volgens de orde der Deelen , te ontkenen. Indien ik hier door den Leezer vermaak gedaan , en hem tot eenig nader inzicht in het hart van deezen grooten, (het is my leed,, dat ik niet kan zeggen algemeen grooten) Man, gelegenheid gegeven hebbe, is myn oogmerk bereikt. BE-  BEDENKINGEN OVER DEN TEGENWOORDIGEN TOESTAND DES STAATKUNDIGEN LICHAAMS VAN EUROPA.   BEDENKINGEN over' den tegenwoordigen toestand des staatkundigen lichaams van europa (*). Nooit hebben de openbaare zaaken de aandacht van Europa meer verdiend, dan tegenwoordig. Na het eindigen van groote Oorlogen, verandert de gefteldheid derRyken, en ter gelyker tyd veranderen derzelver ftaatkundige inzichten: men vormt nieuwe ontwerpen, men handelt over nieuwe verbonden, en ieder in het hyzonder beraamt de fchikkingen , welke hy de bekwaamde oordeelt tot de uitvoering van zyne flaatzuehtige voorneemens. Indien het der weetgierigheid van een redelyk mensen (*) F re de rik de II beeft, als Kroonprins, dit fluk opgeileld in het jaar 1736". Me» kan 'er llir zien, welke uitgertrekte kundigheden hy toen reeds verkregen had. 'Er is nog eene verzameling van Brieven voorhanden, welke hy gewisfeld heeft met den Maarfchalk en Staatsdienaar van Grumblow, van het jaar 1732 tot op den dood van deezen Generaal in het jaar 1739, over alle zaaken van dien tyd; in welke deeze Staatsdienaar hem bericht gaf, van alles wat by de regeering voorviel , en de Kroonprins denzelven antwoordde met de fchranderfte en bondiglte aanmerkingen. VI. deel- A  2 TOESTAND der STAATK. mensch waardig is tot de geheimen der harten door te dringen, derzelver diepten te doorgronden, en de uitwerkfels te ontdekken in derzelver oorzaaken, is het ook noodzaaklyk, dat een Vorst, indien hy flechts eenige figuur maakt in Europa, liet oog houde op het gedrag der Hoven, dat hy kundig zy van de waare belangen der Koningryken, en dat zyn vooruitzicht cler Staatkunde van de Staatsdienaaren der Hoven, om zo te fpreeken, de ontwerpen ontrukken welke derzelver fchranderheid bereidt, en welke derzelver ontveinzing voor de oogen van het gemeen bedekt. Gelyk een bekwaam werktuigkundige zich niet zoude vergenoegen met het uitwendige van een zakuurwerk te zien , maar het zoude openen, deszelfs fpringveeren en beweegraden met oplettendheid befchouwen, zo legt ook een bekwaam ftaatkundige zich toe om de beftendige beginfels der Hoven te leeren kennen, de dryfveeren der ftaatkünde van eiken Vorst, de bronnen der gebeurtenisfen ; hy laat niets over aan het geval; zyn fclierpzinnige geest voorziet het toekomen! de, en dringt , door de aaneenfchakelinge der oorzaaken, tot in de afgelegenfte eeuwen; met één woord, de voorzichtigheid vordert, dat men alles weete, om alles te kunnen beoordeelen, en ailes te kunnen voorkomen. Aangezien den flaapzieken toeftand van verfcheidene Vorften van Europa, hebbe ik geloofd, dat het niet ongepast zoude weezen, eene fchets te  van EUROPA. | te maaken van de tegenwoordige gefteldheid j waarin dit ftaatkundige Lichaam zich bevindt : niet, dat ik de vermetelheid hebbe van te geloo» ven, dat ik meer verlicht zoude zyn, dan eene menigte van Staatsdienaaren, welker uitgeftrekte kundigheden, en langdüurige behandeling van zaaken , my altoos vereerenswaardig, en boven myne flaauwe keunis oneindig verheven, zullen voor» komen ; maar alleenlyk om myne denkbeelden aan het Gemeen mede te deelen , en hetzelve te onderrichten, omtrent myne gedachten'. Indien myne redenkavelingen juist bevonden worden, zal men 'er zyn voordeel mede kunnen doen, en dit is alles wat ik begeere; indien men ze niet wel te zamenhangende of valsch bevindt,, behoeft men ze alleenlyk te verwerpen ; ik zal ten minden myn vermaak gehad hebben in ze op te ftellen. Om een naauwkeurig denkbeeld te hebben, van het geen tegenwoordig in Europa omgaat, moet men de dingen van wat hooger opvatten, en opklimmen tot aan de bronnen der zaaken, By het einde van den veldtocht des jaars 1735* namen dè onderhandelingen, tusfehen de Moven Van Weenen en van Verfailles, eenen aanvang; dè krygsvenïchtingen werden opgefchort; en de belangen der beide Hoven werden, in plaatze van door het zwaard beflist te worden, door de pen gefcheiden. Noch Spanje, noch de Koning van Sardinië, namen in het begin deel aan deeze ön= flerhandelinge, en het is opmerkenswaardig, dat A i Spau-  4 TOESTAND der STAATK. Span'e ze niet, dan na den val van den Heer* Chauvelin (*), ondertekende. De Oorlog was aan den Rhynkant met veel mindere hevigheid gevoerd, dan men denzelven voerde in Italië. De Keizer had , om zo te fpreekcn, de oorlogsverklaaring, welke de Stenden des Ryks, in het jaar 1733, te Regensburg deeden, denzelven afgeperst: de verkiezing tot den Poolfchen throon , ontrust zynde door o> krygsbenden, welke op de grenzen van Silefien gelegerd, en gereed waren om in het Koningryk te rukken, had eene fcheuring veroorzaakt, tu.sfchen de Bisfchoppen en de Edelen (f), vaa welken het grootfte getal den belangen van Stanislaus was toegedaan. Deeze wanorden raakten in geenerlei manier de Gewesten van Duitseriland. De Keizer had, door een heimelyk Verdrag met Rusland en Saxen, zich vry roekeloos verbonden om den Keurvorst, Augustus den II, op den verkiesbaaren throon van Poolen, te plaatzen. De Keizerlyke Staatsdienaars, misfchien de gevolgen van deezen flap niet voorzien hebbende , en, tegen het gevoelen van Prins Eugenius, zich grondende op de vreedzaame geaartheid van den Kardinaal Staatsdienaar (j), hadden, al te ligtvaardig , hunnen Meester gewikkeld in eene zaak (*) Zie het Eerfte Deel, bladz. 15. Fert. Cf) Palatins. Cl) Den Kardinaal de Fleuri.  van EUROPA. 5 zaak van zo grooten aanbelang: de Keizer bad, met Rusland, alleen, en zonder medeweeten of toeltemminge des Ryks , zich gemengd ia de Poolfche beroerten; het was ook zyne zaak alken zich daaruit te redden. Frankryk, het geen van een anderen kant, zedert den dood van den Hertoge Ryksbeftuurder (*) , met alle mogelyke voorzichtigheid gearbeid had,om zyne verwarde zaaken te herftellen, was daarin zo wel geflaagd , dat zyne geldmiddelen in de fchoonfte orde van de waereld waren, zyne magazvnen voorzien van alle noodwendigheden, en zyne krygsbenden in den ftaat, waarin het dezelve konde wenfehen (f). Met deeze voordeden was Frankryks toeftand zo gelukkig, dat het zich gereed vond om winst te trekken uit alle gebeurtenisfen. De dood van Augustus den I verfchafte het een fchoonfchyncnd voorwendfel, om zich in de Poolfche zaaken te mengen, cn om de uitgeftrekte ontwerpen, welke de Staatkunde gevormd en ryplyk overwogen had , uit te voeren, of liever daarvan eenen aanvartg te maaken. Frankryk verwaarloosde niets : het baande den wech tot de volgende gebeurtenisfen , het ftclde zich in ftaat, om met goeden uitilag te werken, het ging zyne verbindtenisfen aan, zo met Spanje als met Sar- (*) De Hertog van Orleans. (f) Strookt dit wel volkomen met het geen de: Schryver zegt in het Eerfte Deel, bl. 14? FerU. A 3  ö TOESTAND der STAATS Sardinië; door heimelyke kunstdreeken bewoog, het fommige Vorften vau Duitschlaud tot eene foort van onzydigheid; het wiegde de Zeemogendheden in flaap ; waarna het een Openbaar Gefchrift (*), tot verdediging van zyn gedrag, in het licht gaf, en den Keizer op het lyf viel, die eenigermaate de aanvaller was , in aamnerkinge der beroerten, welke hy in Poolen had gedookt, en welke zyne Legers gereed waren te onderdeunen , indien hy zelve zich niet had zien befpringen. De K eizer, die zich op het punt za? van aan alle. kanten te worden aangevallen, bragt alle zyne werktuigen in beweeging , ten einde het Duitfche Ryk over te haaien, om met hem dezelfde kans te daan. Al de bekwaamde onderhandelaars werden door de Staatsdienaaren van Weenen gebruikt, om het Ryk te noodigen tot het verklaaren van den oorlog tegen Frankryk. De oogmerken des Keizers waren, in de eerde plaatze, van het Ryk hulp te bekomen; en ten tweeden de magt van Frankryk te vsrdeelen, het geen hem in Italic rcecfS had aangetast, en niet zoude nagelaten hebben hem aldaar te eenemaal onder te brengen. Wy mogen hier wel in het voorbygaan aanmerken, dat, indien het Ryk zich mét deezen oorlog niet bemoeid had , dezelve eerder zoude ten einde zyn gelopen. De Keizer zoude in Italië verloren hebben , het geen de Bondgenooten nu daar hebben veroverd, maar 'rne». Manifeste, ffRi  vAN EUROPA. 7 men zrude Lotharingen riet van het Ryk Lebben kunnen affcheuren, zonder aanleiding te geeven. tot nieuwe twisten, en zonder een nieuwen brand te verwekken. De oorlog werd in Duitschland op eene zeer onachtzaame wyze gevoerd; van den eenen kant, omdat de Maatkunde van het Hof van. Verfailles geene achterdocht wilde geeven aan de Zeemogendheden, welke, ongetwyffeld, zich voor den Keizer zouden verklaard hebben, indien zy deszelfs zaaken tot het uiterfte hadden zien brengen; en, van een anderen kant, door eenen zamenloop van verfchillende redenen, van welke ieder veldtocht zyne byzondere uitleverde, en welke den Keizer buiten ftaat Melden van aan den Rhynkant met nadruk te handelen. |n Italië maakten de Spanjaards zich meester van het Koningryk van Napels en van Sicilië^ terwyl de Franlchen, met de benden van Piemont zich meester maakten van het Hertogdom Milaan, en van bykans geheel Lombardyen: en dewyl het een punt was van het Verdrag des drie verbonden Kroonen,. dat zy den buit, in Italië op den Keizer gemaakt, zouden deelen, maakten deeze Mogendheden alle bewecgingen * welke men zich verbeelden kan, om haare uitfeftrekte ontwerpen ter uitvocringe te brengen'; maar ik durve verzekeren, dat de Hechte toeftand, waarin al de Landfchappen des Keizerszich bevonden , de oorzaak was , welke het 'wm toebragt tot het gelukkig llaagen vau da fa 4. POl>-  toestand der. staats. poögingen der Bondgenooten. De reden van den val der magtigfte Ryken is altoos dezelfde geweest': men heelt ze altoos gevonden in de zwakheid van de gefteldheïd der Staaten. De val van het Ryk van Rome vond zyn tydperk bepaald in den tyd , waarin geen orde meer was onder het krygsvolk, waarin de krygstucht vernietigd was, en men de voorzorgen verwaarloosde , welke de voorzichtigheid beveelt tot veiligheid der Staaten. Het verlies, dat de Keizer onlangs in Italië heeft geleden, heeft zynen grond in dezelfde beginfelen. Men had 'er geen Leger om den vyand het inrukken te beletten, geene magazyncn , geen krygsvolk in genoegzaamen getale om de Merkten te bezetten, geene bekwaame Generaals om de vestingen te verdedigen. Om kort te gaan, ten einde van drie veldtochten verloor de Keizer alles, het geen hy niet dan door acht opeenvolgende jaaren oorlogcns had gewonnen. Men zoude zich verbeelden, dat, na zo veele nederlaagen , het des Keizers werk zoude geweest zyn, om den vrede te verzoeken ; maar men bedrïegc zich hierin niet, en leere den vreedzaamen en onbaatzuchtigen geest van den Kardinaal Staatsdienaar beter kennen. Dit zy gezegd tot eer van Frankryk, en tot een getuigenis van deszelfs gemaatigdheid; deeze met lauweren beladen, en, misfchien, door hunne veroveringen vermoeide overwinnaars, bieden den Keizer, hunnen overwonnen vyand, den vrede aan. Het  van EUROPA. 9 Het is te vermoeden, dat de Heer van Villars zyn Helfel, zo nis men het vindt in zyne Gedenkfchriften, den Kardinaal zal medegedeeld hebben , en dat de laatstgemelde, de denkbeelden van dien grooten man hebbende aangenomen, tot zyn grondbeginfel zal gefteld hebben eene volmaakte en duurzaame vereeniging te vestigen , tusfchen den Keizer en Frankryk, in navoloinge van het Driemanfchap van Augustus, Antonius en Lepidus. Men weet, dat dit Driemanfchap bekrachtigd was door verbanningen (*). Dus ziet Frankryk , insgelyks , door het eerfte der voorafgaande punten, zich gefteld in de bezitting van het Hertogdom Lotharingen , het geen van het Duitfche Ryk wordt afgefcheurd. De Keizer berooft, om den vrede te maaken, zy- (*) Profaïptions. Alle vergeïyking gaat kreu¬ pel zegt men: maar deeze over meer dan ééne zydê Tusfchen de Roomfche Driemannen was een Verbond , om gczamenlyk zich meester te maaken van het Gemeenebest van Rome. Maar was bykans ooit vóór den Zevenjaarigen Oorlog, tusfchen de Hoven van Weenen en van Verfailles eenig nader Verbond, dan een bloot Vredesverdrag? En fchoon Frankryk, toen de Kroonprins dit fchreef, en eemge jaaren laater, groote kans ïcheen te hebben, om rynen vyanden de wet te ftellén, weet, evenwel, ieder, hoezeer het in die hoop, indien het dezelve had, is te leur gefteld. Vér*.  2ö TOESTAND der STAATK. zynen Schoonzoon van deszelfs erHyke Staaten. Deeze opoffering fchynt groot genoeg, om, door eene foort van vvcuerwerkinge, eene evenredige erkentenis te vorderen. Maar, om by onze vergeïyking te blyven , het is te vermoeden , dat Frankryk mettertyd de rol van Augustus zal fpetiui. De enkele overweeging deezer gebeurteni&fe zoude geringe nuttigheid hebben, indien zy niet verzeld ging van eenige bedenkingen, welke het onderwerp zelve aan de hand geeft. Men befpeurt terftond, aan de zyde der Fraufchen , een wel aaneengefchakeld, eenvormig, en nimmer weiffelend ftelfel van Maatkunde. Toen zy den vrede van Utrecht maakten , was hun oogmerk , den oorlog weder te beginnen, niet terftond op dit oogenblik, dewyl hun krygsroem verloren was, dewyl hunne geldmiddelen uitgeput waren , en zy de gebeurtenisfen nog niet gebragt hadden tot dat punt van rypheid, waarin zy ze wenschten; maar zy hadden daarom niet minder in het hoofd het oogenblik te befpieden , waarin zy den Keizer met voordeel zouden kun! «en aantasten. Maar in de waereld heerschte een vooroordeel, het geen een verbaazend groot nadeel toebragt aan de oogmerken van Frankryk. Dit fchadelyke vooroordeel had tot zynen grondflag eene oude dwaaling , welke , geduurig voortgeplant zynrJe, daardoor flechts te meerder gewicht kreeg. Men luisterde eikanderen ftilletjes in het oor, l % ~ ... . dat-  nN EUROPA. ii dat Frankryk ftond na de algemeene Alleenheer- fchmg fchynt niet onduidelyk te blyken, dat Spanje, zo ras het zyne kans gunftig oordeelde , den oorlog tegen het Huis van Oostenryk meer zocht dan fchuwde, Zie wagenaar, D. XIX, bl. 156, Vert.~] (*) Uittrek fel van hei Verdrag vM Seville, ïus' tclien hunne Allerchristelykfte , Crooihritan'nifihè ■, 6* VI. DEE1» K 6ft  iS TOESTAND der STAATK. duidelyk genoeg de oogmerken van Spanje, en is voldoende om klaar te bevvyzen, dat alle ver- ove> Catholieke Majefteiten gefloten den gden ven Slachtmaand des jaars 1729. Dit Verdrag, het geen de Engelfchen de bron hunner traanen noemen ^ beftaat uk veertien («■) punten, en twee geheime punten. Het eerfte bevestigt de voorgaande Verdragen en kwytfchelding van beleedigingen van weerskanten. Her tweede bepaalt de hoegrootheid van wederzydfcben byftand in manfchap , fchepen en geld. Het darde vernietigt het Verdrag van Weenen, in het jaar 1725, tusfchen den Keizer en Spanje gefloten. Het vierde bewaart den koophandel der Franfchen en Engelfchen, zo in Europa als in de Indien, op den ouden voet. Het vyfde belooft de vergoeding van toegebragte fchade van wederzyde. Het zesde bepaalt eene Vergadering (ƒ) en de benoeming van Gelastigden, tot het onderzoeken der fchaden en nadeelen, welke men van wederzyde geleden heeft. Het zevende fpreekt van de Gelastigden van Frankryk, tot het doen van een diergelyk onderzoek. Het achtfte fchryft voor hoe lang deeze Vergadering van Gelastigden zal duureu, te weeten drie jaaren. Het negende, als het merkwaardiglrc , is bevat in deeze bewoordingen: „ Men zal van flondi_n aan het leggen van bezettin„ gen in Livorno, Pono-Ferrajo, Parma en Piacenza werkftellig maakai, ten getale van zesduizend man ,, van het krygsvolk zyner Catholieke Majefleit en „ in O) Twaalf, (laat in liet CKTfpronglyke; maar uit liet vervolg blykt duirelyk, dat dit eene drukfdl is. Peru {.f) Commisfitm.  van E U R O P A-. H ©veringen ia Italië niets anders zyn , dan een gevolg der onvcranderlyke beginfelen , welke deeze Kroon befchouwt als den grondOag b.aarer Staatkunde. Men verbeelde zich niet, dat het Verdrag varï Seville hier als by de hairen bygefleept worde: men heeft Hechts eenige bedenkingen noodig*, om in hetzelve de bedoelingen van Spanje als door een floers te doen bemerken. De Staatkunde van in eens anderen land te val- „ In derzelver befoldïnge, welken dienen zullen'tot „ grootere verzekering, en tot bewaaring der onmid„ dellyke öpvolginge in die Staaten , tot voordeel „ van den doorluchtigften Infant Don Carlos, en om „ in ftaat te zyn tot het bieden van wederiïand tegen „ alle onderneeming en tegenkanting-, welke tot be„ nadeeling van het geen omtrent de gemelde érfe« nis vastgetteld is, zoude mogen verwekt worden." Het tiende bepaalt de wyze , waarop dit krygsvolk zich in gemelde plaatzen zul moeten gedraagen. Hét elfde doet den Koning van Spanje belooven, dat hy zyne benden zai te rug trékken, zo ras alles in ordé en in rust zal weezen. Het twaalfde behelst de belofte van dén Infant Don Carlos, in deeze Staatera te handhaaven •, welke men den Engelfchen zo zeer verweten heeft. Het dertiende wyst tot eene byzondere overeenkomst, welke tusfchen de verdraagendè partyen Haat gemaakt te worden , raakende het onderhóud der gemelde bezettingen. Het veertiende noodigt de Algemeene Staaten , om tot dit Verdrag tou te treeden. De twee geheime punten bepaaleti de voordeeleii B » varï  £0 TOESTAND der STAATK. vallen, heeft als een grondregel vastgefield, dat de eerfte flap tot het veroveren van een Gewest is, 'er een vasten voet te hebben , en dit is het bezwaarlykfle van alles; de rest wordt beflist door het lot der wapenen , en door het recht van den fterkften. Onder welk voorwendfel zoude Spanje krygsvolk in Italië hebben kunnen overbrengen, indien het Verdrag van Seville daartoe niet een gebaanden wech had gemaakt? Hoe zoude het, zonder krygsvolk, kunnen gedacht hebben aan de verovering van de Hertogdommen Milaan en Mantua, van het Koningryk Napels, van Sicilië ? Men moest, derhalven, een vasten voet in van den koophandel der Engelfchen in de Westindien , en vooral het beruchte Verdrag van Asfiento. Getekend W. Stanhope, tegenwoordig Lord Harrington (g) B. Kecke. Brankas. Marq. de la Gaz. D.JofephPatinho. (t>) Daar deeze Bedenkingen in het jaar 1736 gefchreven ayn, moet deeze opheldering 'er eenige jaaren laater zyn bygevoegd: want william stanhope is niet, voor het jaar 1741, tot de waardigheid van Graaf harrington verheven. Vert. (*) [e n breedvoeriger bericht van het Verdrag van Seville kan men vinden hy tin n al, Contirmation of Mr. ratin's Hijhry of Engeland, Vol. Vlll. pag. 50. foll. en by onzen wagenaar Vaderl. Hip. Deel XP'111. bl. 500, enz., welke lastfte nog gewaagt van eenige afzonderlyke punten, Fert.1  van EUROPA. m in het land hebben; men moest 'er krygsvolk hebben , om deszelfs getal , naar gelegenheid van zaaken, te kunnen vergrooten; men moest 'er verftcrkte plaatzen hebben om magazynen te kunnen aanleggen; en tot dit oogmerk was het Verdrag van Seville van eene onontbeerlyke noodzaaklykheid. Spanje had, derhalven, in het aangaan van dat Verdrag, wel ter dege gelet op zyne belangen, en men heeft kunnen befpeuren, dat de bedoelingen dier Mogendheid niet zo naauw bepaald waren, als men, misfchien, wel zoude geloofd hebben ; ik hebbe , derhalven, gelyk gehad, dat ik, wanneer ik fprak van het gedrag van Spanje, het Verdrag van Seville niet met Itilzwygen ben voorbygegaan (*). Nu hebbe ik nog het gedrag van het Keizerlyke Hof te ontwikkelen. Men heeft by het- zel- (*) Gewisfelyk had Spanje wel gelet op zyne belangen , maar het bereikte nog zo fpoedig zyn oogmerk niet. Boven hebben wy gezien , dat het Verdrag van Seville gefloten wierd in Slagtmaand des jaars 1719. Maar Frankryk en Groot-britart nie waren niet zo gereed, om de overvoering van Spaansch krygsvolk na Italië , tegen den zin des Keizers , werkftellig te maaken , als Spanje wel geweuscht had ; en het liep tot in Wynmaand des jaars 1731, eer die overvoering werkelyk gefchiedde. Wagen aar Vaderl. Hift. Deel XIX, bl. 6-u. Vcrt, B J  42 TOESTAND der STAATK, zelve, in de zaak van Poolen, een groot ver» trouwen op zyne eigene krachten moeten befpeuren (hiettegenftaande bet inderdaad de vertooning wilde maaken van zich daarmede niet te bemoeien (*))• Men heeft eveneens dien onverdraagelyken hoogmoed kunnen befpeuren, met welken het opzettelyk, niet alleen zyne minderen , maar ook zyne gelyken, behandelde. Men heeft ook gemaklyk kunnen ontdekken, dat de Itaatkunde van dat Hof tot oogmerk heeft de willekeurige bcheerfching en opperheerfchappy over het Duitfche Ryk in het Huis van Oostenryk te vestigen. Dit is, evenwel, niet zo heel gemaklyk , uit hoofde der magt van veele Keurvorften , welken men bezwaarlyk zoude kunnen vernederen. Het Huis van Oostenryk, ondertusfohen, ingenomen met bygeloovige vooroordeclen, en aangemoedigd door eene trotfe vermetelheid, heeft altoos de Vonten van Duitsch- land (*) Het is eene bekende waarheid, dat de Staatsdienaars des Keizers in alles eenltemmig mee die van Rusland gehandeld hebben, dat hy een lichaam van zeventienduizend man op de grenzen van Poolen gelegerd had. dat hy den Prins Lubomirski, welken men den gelaarsden Prins noemt, had omgekogt, die de oorzaak was van de fcheuringe der geenen, welken van Warfchau vertrokken na een dorp Praga geheten, en dat het, op aanhitzinge des Keizers, gefchied is, dat de Rusf.Iche benden in Poolen, zyn getrokken.  van EUROPA. 23 land aan zyn juk willen gewennen: deszelfs Staatsdienaars arbeiden volgens dit bellek, het geen van den eenen Ryksopvolger tot den anderen wordt overgeleverd , en deeze even onkundige als bygeloovige Vorften ftreelen zich dwaaslyk met eene ftaatzuchtige herfenfchim, welke de onrechtvaardigheid der zaake hen moest doen verfoeien. Wy behoeven niet tot de tyden van Keizer Ferdinand den Eerden, of Ferdinand den Tweeden, op te klimmen,om getuigenisfen te vinden van'de onmaatig groote ftaatzucht van dit Hof: vier gebeurtenisfen, welke in onze dagen zyn voorgevallen, zullen ons daarvan eene fraaie verklaariug geeven. Vooreerst zullen wy hier aanmerken, dat de Keizer, zonder weeten van het Ryk, een Verbond had gemaakt met de Keizerinne van Rusland, om Augustus den Tweeden op den Poolfchen throon te plaatzen. De oorlog, tot welken dit Verbond aanleiding gaf, behoorde, derhalven, ook door den Keizer ten einde gebragt te worden, en niet door het Keizerryk, dat in geenerlei opzicht deel had aan de flappen des Keizers. Ondertusfchen heeft men gezien, dat het Hof van Weenen , door zyne konftenaaryen , middel heeft gevonden, om het Ryk te wikkelen in den oorlog, welke rechtftreeks niemand betrof dan den Keizer en Rusland; waardoor de Keizer klaarbiykelyk inbreuk heeft gemaakt op £ 4  U TOESTAND oer STAATK. bét Vierde Punt f$ van het Verdrag zyner verkieziuge (f). Ten tweeden heeft de Keizer gezondigd tegen het Zs&de Punt (+_) van zyn Verkieaings-Verdrag , (*) Het Vierde Punt, bl. 32. „ Wy zyn fchul„ dig en wilien , dat in alle raadpleegingen over „ zaaken het Keizerryk betreffende, en, bovenal, „ in die, welke in het ïnjlrumentum Pacis uitge„ drukt worden , de Keurvorften en Vorftcn het „ recht van flemmen zullen genieten, en dat niets „ zal kunnen ondernomen of befloten worden, zon„ der derzelver vrye toeftemminge. Wy zyn fchul.„ dig en willen , geduurende onze regeeringe, ia „ vrede leeven met de Christen-Mogendheden,°welke „ onze nabuuren zyn, en aan dezelve geene aanlei„ ding geeven, oin met het Keizerryk in twist te „ geraakcn. Wy zullen vermyden het Keizerryk in „ buitenlandfche oorlogen in te wikkelen. Wy zul„ len ens te eenenml onthouden van heï vtvieenen „ van eenige hulpe, waaruit nadeel vcor het Keizer„ ryk zoude kunnen volgen , van alle gefchil en „ oorlog, het zy binnen, het zy buiten, het Keizer„ ryk , onder welk voorwendfel het zoude mogen „ weezen, ten zy dit gebeure met de toeftemminge „ der Keurvorften, der Vorflen en der Sterkten, ge„ geven op eerden Ryksdag, of naar goedvinden der v Keurvorften., (t) Capitulation. ({) Het Zesde Punt, bladz. 41. , Wy zyn. fchul„ dig en willen, in de hoedanigheid van Keizer en „ verkoren Koning der Romeinen , voor zo veel „ aan.  van EUROPA. 25 drag , dewyl hy , tegen de grondwetten des Keizerryks , de hulp van vreemde Mogendheden in Duitschland heeft ingeroepen; hebbende de Keizerin van Rusland hem een lichaam van tienduizend man aan den Rhynkant gezonden. Jn de derde plaatze zal men zien, dat het met Frankryk aangevangen Verdrag , waarvan de voorafgaande punten, zonder de bekrachtiginge des Keizerryks, getekend zyn, eene benadeeling en „ aanbelangt de zaaken des Keizerryks (V), alvoorens • de toeftemming der Keurvorften, Vorften of Sten. „ den, op eenen Ryksdag verworven te hebben: en „ gelyk het belang van den Staat fomtyds fpoed en „ vaardigheid vereischt , zyn wy fchuldig en willen wy die toeftemming binnen een bepaalden tyd verwerven , en dit wel in eene vergaderinge der „ byzondere Kamers (F) , en geenzins door afzon„ derlyke verklaaringen , tot der tyd toe dat men j, toe een algemeenen Ryksdag kan geraaken; gelyk " dit gebruikclyk is in andere zaaken, welke de vei- ligheid des Keizerryks betreffen. Indien het voor" viel, dat wy met opzicht tot onze byzondere erf,', landen eenig Verbond aangingen , zal dit niet ge,n beuren, dan voor zo verre zulks geen nadeel aan " het Keizerryk toebrenge , noch ftrydig zy tegen '„ den inhoud van het lnftrumentum Pack." (a) Hier misfen duidelyk eenige woorden in het ooifprong"lyke: Om den zin volkomen te maaken, dient men, achter hn woord Keizerryks, in te voegen, geene verhonden aangaan, of iets anders van die natuure. Vert. (b) 'hsfemblée collégiale. B 5  25 TOESTAND der STAATK. en fchending is van het Zesde Punt (*) van het Keizerlyke Verkiezings- Verdrag. De Keizer heeft, in de vierde plaatze, eene inbreuk gemaakt op het Tiende Punt (f) van zyn Verkiezings-Verdrag, dewyl hy het Hertogdom Lotharingen vervreemd heeft, het geen een Leen des Ryks zynde, volgens de grondwettige gefteldheid des Keizerryks, van het Duitfche Lichaam niet kan gefcheiden of afgefneden worden, zonder de uitdrukkelyke toeftemminge van den Ryksdag en van de Stenden. Nog O Zie het laatfte gedeelte der .voorgaande AanteKeninge. (t) Het Tiende Punt, bladz. 59. „ Daarenboven „ zyn wy fchuldig en willen niets , van het geen „ aan het Keizerryk behoort, wechfcheuken, verrui„ Ien, vervreemden, of met belastingen bezwaaren, „ zonder den wille en de toeftem i.inge der Keurvor„ ften, Vorften en Stenden: maar wy zyn fchuldig „ en willen ons onthouden van alles, het geen aan„ leiding mogt kunnen geeven tot eenige bevry„ ding (e). of affnyding van eenige deelen de* „ Keizerryks: wy willen bovenal ons onthouden van „ alle buitenfpoorige voorrechten en vrydommen, en, „ integendeel, met groote zorgvuldigheid ons toeleg' „ gen tot het op nieuw verkrygen , en volgende „ bewaaren van de verpande of vervreemde Vorften„ dommen, der verbeurd verklaarde landen, of welke „ op eene onwettige wyze in vreemde handen *y« „ gevallen." ■ {c) Exempiitn.  van EUROPA. Nog zoude men den Keizer den oorlog kunnen tegenwerpen, welken hy den Turken verklaard heeft, en de onderftandgelden, welke hy, ter zaake van deezen oorlog, heeft gevorderd van het Keizerryk ; maar dit zoude my in al te groöte uitvoerigheid inwikkelen , en ik hebbe nog eenige aanmerkingen van meerder belang te maaken. Wy hebben, tot nog toe, over de oorzaaken geoordeeld uit derzelver uitwerkfelen: 'er is nu nog overig, dat wy de gebeurtenisfen, welke wy hebben te verwachten, beoordeelen uit de oorzaaken, die wy kunnen doorgronden. Het is hier niet enkel te doen om de diepte der ftaatkundige geheimen te peilen, en met een ongewyd oog te dringen tot in het heiligdom der Staatsdienaaren ; men moet, daarenboven, de verfchillende wegen waarneemen, welken de Staatsdienaars volgen, om tot hunne oogmerken te geraaken. Niets doet het characler der Hoven beter kennen, dan het opmerken der onderfcheidene wyzeu, waarop derzelver ftaatkunde werkt op dezelfde onderwerpen. Derzelver hartstochten , doorfleepenheid , listen , gebreken en goede hoedanigheden , met één woord , alles ontdekt men hierdoor. Laat ons, om de Staatsdienaars des Keizers en die van Frankryk wel te beoordeelen, derzelver gedrag in vergelyking brengen, en zien, hoe zy, in de Poolfche zaaken , verfchillende wegen zyn ingeflagen: wy zullen daarin een ta-  2S TOESTAND der STAATK. tafereel van zeden vinden, dat van geene geringe nuttigheid is voor de groote mannen, welken 'er gebruik van weeten te maaken. De Keizer moest, volgens het Verbond, het geen hy met Rusland had gemaakt, de Kroon van Poolen plaatzen op het hoofd van Augustus, den Keurvorst van Saxen. Hy wist, "om daarin te flaagen , geen beteren wech uit te denken , dan zich te bedienen van geweldi-e middelen. Zyne Legers hielden zich op de grenzen van Poolen, terwyl de Rusfifche krygsbenden eenen inval deeden op den bodem van het Gemeenebest, en tot op een kleinen af. ftand Warfchau naderden. Dus kende men te Weenen geen ander middel, dan het geweld, om voor Augustus den toegang tot den Sarina' tifchen throon, te openen. De Franfche Staatsdienaars, meer menschlievende, maar ook listiger, dachten op eene andere wyze: zy gebruikten niets anders, dan de kracht van een verleidend metaal, om Stanislaus tot de hoogfie waardigheid te verheffen. De Staatsdienaar des Keizers te Warfchau borst uit in bedreigingen; die van Frankryk gebruikte alleenlyk vleiende woorden en minzaame behandelingen: de eene wilde den gemoederen vrees aanjaagen, de andere poogde ze te winnen door ayne zachtzinnigheid. De eene viel als een woedende leeuw op zyne prooi, de andere betoverde , als eene Sirene, door zyne ftemme, allen, die tot hem naderden. Met één woord , de Frar*.  van EUROPA. 29 Franfchen namen de harten in door hunne [treeken en konftenaaryen, terwyl de Keizerfchen de bloodaarts bevreesd maakten: maar dewyl in Poolen het getal der vreesachtigen oneindig ver het getal der zodanigen, die boven de vrees verheven zyn, overtreft, behoeft men zich niet te verwonderen , dat Stanislaus zich niet op den throon heeft kunnen handhaaven. Evenwel behoeven wy niet zo zeer op onze hoede te weezen tegen de zodanigen, welke hunne ontwerpen alleenlyk uitvoeren door de middelen, welke hunne trotsheid en een hoogmoedige geest hun inboezemen. Zy doen zichzelven ondienst door zich haatelyk te maaken; hunne geweldigheid is een tegengift, dat de uitwerkfels geneest van het vergift, het geen hunne ftaatzuchtige bedoelingen konden aanbrengen. Maar laat ons veeleer de zodanigen wantrouwen, welken, door heimelyke konstgreepen, door vleiende manieren , door eene geveinsde zachtzinnigheid, ons in flaaverny willen trekken. Zy werpen ons eenen hoek toe , waarvan het yzer verborgen is onder een verleidend lokaas, maar welke ons bedriegt, en ons berooft van de vryheid , wanneer onze voorzichtigheid zich door hetzelve laat verrasfen. Gelyk het zeker is, dat alles eene reden van zyn beftaan moet hebben, en dat men de oorzaaken der gebeurtenisfen vindt in andere gebeurtenisfen, die vroeger zyn voorgevallen, zo is het ook noodzaaklyk, dat elk Itaatkundig bc-  jo TOESTAND der STAATS. bedryf het gevolg zy van een fiaatkundig be» dryf, dat voorgegaan is, en, om zo te fpreeken den weeh tot deszelfs geboorte bereid heeft. Laat ons, volgens dit ftelfel, ons toe, leggen om in de onlangs voorgevallen gebeurte nisfen, en in de uitgeftrekte ontwerpen der Ho ven van Weenen en van Verfaiiles te ontdekken , wat de naauwe verbindtenis van deeza twee magtigfte Vorften van Europa ons fchynt te bereiden. Het is blykbaar, dat de bedoelingen van het Keizerlyke Hof ftrekken, om het Keizerryk erf, lyk te maaken in het Huis van Oostenryk (*) Met dat oogmerk is het, dat het de pragmatieke Sandtie heeft gemaakt, dat het alle Vorften van Duitschland heeft aangezocht, dat het een punt in het Verdrag van Vrede heeft ingevoegd en dat het eene menigte van byzondere Verdra! gen heeft aangegaan. Zo zeker is het, dat het Huis (*) Het lydt geeii twyffel , dat zodanig de bedoel.ng van Keizer Karei den Vden, en van verfc'iei, denen van deszelfs Opvolgeren, geweest zy. Doch met zo zeker is het, dat men dit ontwerp in het jaar i736 aan Karei den VIden konde toefchryven De magt van het Oostenrykfche Huis was toen groot'lvks gefnuikt; de Keizer had geene Zoons, noch hoop van ze te verwekken, en het oogmerk der Pragma. tieke Sanctie was zekerlyk geen ander, dan de Na laatenfchap van het Huis van Oostenryk, onverdeeld op des Keizers oudfte Dochter te doen overgaan'  van EUROPA, 3t Huis van Oostenryk wel zoude wenfchen het Keizerryk mettertyd te berooven van het recht van verkiezinge, eene willekeurige magt in zyn gedacht te vestigen , en de volksregeering (*), welke van onheugelyke tyden in Duitschland heeft plaats gehad, in eene Alieenheerfching te veranderen. Daar het flelfel der Keizerlyke Staatsdienaaren vry eenvoudig is , valt het niet bezwaarlyk hetzelve aan den dag te leggen; maar het flelfel van het Hof van Verfaiiles is meer zamengefleld , en zal grootere uitvoerigheid en meer byzondere voordragt van ons vorderen. Het fteeds voortduurende grondbeginfel der Vorften is hun gebied zo veel te vergrooten, als hun vermogen toelaat; en fchoon deeze vergrooting onderhevig zy aan onderfcheidene bepaaljngen, welke tot in het oneindige van elkander verfchillen, of ten opzichte van de ligginge der Staaten , of ten opzichte van de magt der nabuuren, of naar dat de tydsomftandigheden gunftig zyn, het grondbeginfel zelve is daarom niet te minder onveranderlyk, en de Vorften wyken 'er nimmer af; hun zogenaamde roem is 'cr (*) Gouvernement démocratique. De verzekering, dat de regeering van het Duitfche Keizerryk, waarin zo veele onafhangelyke Vorften zyn, met eene bykans onbepaalde magt, en waarin het eigenlyke Volk Biets te zeggen heeft, eene Volksregeering zy, zal, misfchien, veelen Leezeren, zo we! als my,bevreemden. Vert,  32 TOESTAND der STAATR. 'f mede gemenSd' m« & woord, zy m0eten hun gebied vergrooten. Frankryk is ten Westen bepaald door de Pvreneefche bergen , welke het van Spanje fcheiden, en eene foort van fluitboom vormen, welke de natuur zelve gefteld heeft. De Oceaan verftrekt tot eenen grenspaal aan de noordzyde van Frankryk; de Middellandfche Zee en het Alpifche gebergte aan het Zuiden : maar aan den kant van het Oosten heeft het geene andere paa. len, dan die van zyne gemaatigdheid en rechtvaardigheid (*). De affcheoring yan de Eh las en Lotharingen van het Keizerryk heeft de grenzen der Franfche heerfchappye tot aan den Rhyn toe uitgezet,- het zoude te vvenfchen zyn dat de Rhyn verder den zelfkant van hun ge! bjed uitmaakte. Tot dat einde zoude men een klein Hertogdom Luxemburg moeten inncemen • van een klein Keurvorftendom Trier zich dooi' eenig verdrag meester maaken; van een Hertogdom C ü Luik , door het recht van welgele- gen- (*) Eigenlyk ligt het Pyreneefche gebergte tea Zuidwesten van Frankryk, de Oceaan ten Westen en Noordwesten, de Middellandfche Zee ten Zuiden, de Alpen ten Oosten, e„ Frankryk had, gedeeltelyk ten Oosten , gedeeltelyk ten Noorden, gelegenheid, om zyne grenzen uit te zetten. Doch de Kroonprins bindt zich hter niet aan de uiterfte naauwkeurigheid. Fert. (t) Zo ftaat in het oorfpronglyke; maar eigenlyk moet het Prinsdom zyn. Fert. V  van EURO P A. 33 genheid ; de fterke plaatzen van den Voormuur t*)ï de Oostenrykfche Nederlanden, en eenige diergelyke beuzelingen moesten noodzaaktyk in deeze hereeniging begrepen worden ; en Frankryk zal daartoe niets meer noodig hebben , dan het Staatsdienaarfcliap van een gemaatigden en zachtzinnigen man , die , indien ik my zo mag uitdrukken , zyn character leene aan de ftaatkunde van zyn Hof, alle listen en alle omwegen van deszelfs konftenaaryen ftelle op rekening der_ mindere Staatsbedienden j en, onder de befchutting van eene achtenswaardige uitwendigheid, zyne oogmerken tot eene gelukkige uitkomst brenge. Frankryk overhaast zich in geenerlei zaaken. Standvastig aan zyn ontwerp gehecht , wacht het alles af van de tydsomftandigheden: de veroveringen , welke het maakt, moeten ^ om zo te fpreeken, zich natuurlyk aan hetzelve komen aanbieden: het verbergt alles wat in zyne oogmerken diep doorgedacht is , en , indien men alleen naar het uiterlyke voorkomen zal oordeeien , fchynt het, dat het geluk deeze Mogendheid (*) Barrière. Te weeten de Vestingen in de Oostenrykfche Nederlanden, welke den Vereenigden tot eenen Voormuur tegen Frankryk moesten dienen, en met Staatfche bezetting voorzien waren. Men weet, dat Keizer Jofeph II, naderhand, dé goedheid heeft gehad, van onzen Staat te ontheffen van die bewaaringe. Fert. VL deel, C  34 TOESTAND der. STAATK. heid met eene byzondere zorge begimftige. Laat ons hierdoor ons niet laaten bedriegen: het'geluk , het geval, zyn woorden, die niets weezenlyks betekenen. Het waare geluk van Frankryk is de fchranderheid en het vooruitzicht zy. ner Staatsdienaren , en de goede maatregels, welken zy neemen. Zie eens, met welke zorge de Kardinaal zich belaste met de bemiddelinge tusfchen den Keizer en den Turk. De Keizer kan, in erkentelykheid voor deezen dienst, niet minder doen dan zyne rechten op het Luxemburglche afftaan aan Lodewyk den XV Dit Hertogdom moet, naar alle waarfchynclykheid eene der eerfte aanwinften zyn , welke Lotharingen zullen volgen. Want, gelyk Frankryk in allen opzichte de fchikkingen , welke de Keizer geoordeeld heeft te moeten maaken , geëerbiedigd heeft, fchynt het, dat de rechtvaardigheid, van de zyde des Keizers , foortgelyke blyken van achtinge vordere omtrent de fchikkingen van Frankryk. Dit is niet meer dan eene eb en vloed van erkentelykheid, welken de ftaatkunde der Vorften nuttig weet te maaken voor hunne grootheid. Wat de overige landen aanbelangt, welke Frankryk zoude kunnen veroveren, het betaamt deszelfs voorzichtigheid zich niet al te zeer te haasten , om zich te beter i„ zyne oude ver. oyeringen te vestigen, en om zyne nabuuren met fchuw te maaken. Een al te groot gerucht van voorfpoedige onderneemingen zoude de Zee-  van EUROPA. 35 mogendheden kunnen doen ontwaaken, welke tegenwoordig zich in de armen der gerustheid, en in den fchoot der ongevoeligheid, overgeeven. In het geen deel kan hebben aan het flelfel Van Frankryk , verbeelde ik my nog grootere en meer uitgebreide ontwerpen te zien, dan die , van welke ik gefproken hebbe , en het oogenblik, het geen de Voorzienigheid bepaald heeft tot de uitvoering van deeze groöte oogmerken, fchynt hetzelfde te zyn , waarin zyne Keizerlyke Majefteit den geest zal geeven. Welke tyd is gefchikter om aan Europa wetten voor te fchryven ? Welke tydsomflandigheden kunnen gelukkiger zyn om alles te durven onderneemen ? Alle Keurvorften zyn tegenwoordig verdeeld door de verfchillende belangen, welke hen van elkander fcheiden. Sommigen, welken hun eigen byzonder voordeel zoeken, zullen zich in de armeri van Frankryk werpen , en het algemeehe belang laaten vaaren ; anderen zullen onder elkander twisten, wie het Keizerryk zal hebben; anderen zullen zich onderling verfcheuren om de Nalaatenfchap des Keizers; anderen, opgeblazen door de hoope, welke aanzienlykc vcrbiridtenis. fen hun geeven , zullen overal den fakkel des oorlogs, beroerten en verwarring, verfpreiden; en zy, welken zich tegen de groorcre magt van den algemeenen vyand konden verzetten, zullen niets onderneemen, maar hun noodlot aan het geval overlaaten. Daarenboven, by het laatfle Verdrag van VreC s de.  36 TOESTAND der STAATK. de, verbindt zich Frankryk tot de handhaaving der Pragmatieke Sanctie: hierdoor is het onvermydelyk verplicht zich, na den dood des Keizers, in de zaaken van Duitschland te mengen: en het geen de ftappen van Frankryk, by die gelegenheid , veel gevaarlyker zal maaken , dan in andere tyden, is dat zy een fchoonfchynend voorkomen van rechtvaardigheid, en hunne gevveldenaaryen zelve de uitwendigheid van bilïylchcid, zullen hebben. Laat ons nog hierby aanmerken, met welke zorgvuldigheid Frankryk de Zeemogendheden van deeze handhaavinge verwydere. Kan men gelooven, dat het zonder oogmerk gefchiedt, dat men dezelve van Itaatszaaken afhoude? Zoude men zich kunnen verbeelden , dat eenig beuzelachtig denkbeeld van trotsheid daartoe aanleiding zoude gegeven hebben? en zoude het mogelyk zyn zich diets te maaken, dat een Staatsdienaar, die, tot in zyne geringlte flappen, blyken heeft gegeven van eene volmaakte voorzichtigheid, dat een zodanig Staatsdienaar, zegge ik , zo naauw bepaalde uitzichten zoude hebben ? Laat ons recht doen aan de ftaatkunde der Franfchen: dezelve is nooit zo bekrompen, als men wel zoude kunnen gelooven. Het zoude wel mogelyk zyn, dat men gaarne den Engelfchen Staatsdienaaren rust wilde bezorgen, die genoegzaame bezigheid hebben aan de inwendige verwarringen van dat Ryk , en daarby is men wel in zynen fchik, dat men dc Zee-  vanEUROPA. 3? Zeemogendheden niet betrekt in de geheime verdragen der twee met elkander handelende Hoven , op dat deeze Mogendheden, wanneer het geval der opvolginge komt te gebeuren , geenerlei voorwendfcl mogen hebben, om zich in de beroerten van Duitschland te mengen. Men ftrekt de voorzorgen nog verder uit. Men betaalt onderftandgelden aan de Hoven van Zweeden en van Denemarken, of om dezelve eenvoudiglyk in ffilte te houden, of opdat zy in flaat mogen zyn van zich te verzetten tegen de zodanigen, welken maatregels mogten willen neemen, fixydig tegen de oogmerken en de fchikkingen van het Hof van Frankryk. Zo uitmuntende als de ftaatkunde van hetFranfche Hof is, zo zeer moet men ook erkennen , dat zy begunfHgd wordt door eenen zamenloop van zekere omftandigheden. Alle Vorften, wel. ker grootheid en magt aan dat Hof achterdocht zouden kunnen baaren, zyn onder elkander verdeeld. ' Frankryk heeft niets anders te doen dan het vuur der tweedragt niet te laaten uitgaan, maar het eerder aan te ftooken. En een ft.uk, waarin Frankryk nog een oneindig veel grooter voordeel heeft, is dat het bykans niemand tegen zich heeft, van wiens doordringendheid van geest , ftoutmoedigheid en bekwaamheid , het eenig gevaar behoeft te vreezen. In dit opzicht verwerft het minderen roem, dan Hendrik de IV en Lodewyk de XIV verwierven. Wat zoude Ritfielieu , wat zoude Mazarin, C 3 zeg-  3S TOESTAND der STAATK, zeggen, indien zy in onze dagen weder opfton* den? Zy zouden zeer verbaasd (laan, dat zy geenen Philippus den III, of den IV, meer in Spanje vonden , geenen Cromwel of Koning William (*) meer in Engeland, geenen Prins van Oranje in Holland, geenen Keizer Ferdinand in Duitscbland, en bykans geene waare Duitfchers meer in bet H. Roomfche Ryk: geenen Innocentius den II (f) meer te Rome; geenen Tilly, geenen Montecuculi, geenen Marlborough , geenen Eugenius, aan het hoofd der vyandlyke Le- (*) Wie eenige kundigheden van de Geichiedenis bezit, befpeurt ligtlyk, dat de Koninglyke Schryver hier meer de rol van eenen redenaar fpeelt, dan van eenen Tydrekenkundigen. By het leeven van Riche» lieu, of van Mazarin, was 'er geen Koning William in Engeland, geen Marlborough of Eugenius aan het hoofd der vyanden van Frankryk : allen deezen zya van laateren tyd. Fert. (f) Dit is in het oorfpronglyke gewisfelyk eens drukfeil voor Innocentius de XI. De tweede Paus van dien naam leefde in de twaalfde Eeuwe. Maar met deeze verbeteringe geldt hier ook, het geen in de voorgaande aantekening opgemerkt is. Innocentius de XI werd , eerst verfcheiden jaaren n» den dooi van Mazarin, op den Pauslyken zetel geplaatst. Wel regeerde Innocentius de X, by bet leeven van den. gemelden Kardinaal: maar de Schryver had zekerlyk het oog op Innocentius den XI, die zich beroemd maakte door zyne diepe ftaatkunde , en moedigen tegenfland tegen de onderneemingen van Lodewyk den XIV. Fert,  van EUROPA. 39 Legers; dat zy, cindclyk, eene zo algemecne verbastering zagen onder allen, welken het noodlot der menfchen in vrede en oorlog is toevertrouwd , dat zy niet meer zich behoefden te verwonderen, dat men de opvolgers deezer groote mannen konde overwinnen en bedriegen. Eertyds waren de Franfchen genoodzaakt te ftryden tegen geheel Europa, dat tegen hen zich verbonden en zamengezworen had , en hunne veroveringen waren zy alleen verfchuldigd aan hunne dapperheid; tegenwoordig hebben zy hunne fchoonlte voordeden te danken aan hunne onderhandelingen, en men heeft den zegepraalcnden loop van hunnen voorfpoed minder toe te fchryven aan hunne fterkte, dan aan de zwakheid hunner vyanden. 'Er is geen beter middel om zich een juist en naauwkeurig denkbeeld te vormen van de zaaken, die in de waereld voorvallen, dan ze by vergelykinge te beoordeelen, voorbeelden uit te kiezen in de gefchiedenisfen, daarvan eene vergelyking te maaken met de dingen , die in onze dagen gebeuren , en derzelver onderlinge betrekkingen en overeenkomn.cn op te merken. Niets is der menfehelyke reden waardiger , niets leerzaamer of beter gefchikt, om onze kundigheden te vermeerderen. De geest der menfchen is dezelfde in alle landen en in alle eeuwen ; zy hebben ten naasten by dezelfde hartstochten; in niets verfchillen bykans hunne neigingen ; fomtyds zyn zy meer, fomtyds minder,woedende,naarmaate een rampC 4 za-  40 TOESTAND der STAATK. zalige boozc geest van ftaatzucht en onrechtvaardigheid hun zynen onreinen en befmettelyken adem inblaast. Sommige tydperken hebben zich van andere onderfcheide-n, dewyl der menfchen hartstochten in dezelve fterker geroerd, en dikwyls zyn beloond, geworden. Zodanige zyn het tydperk der veroveringen van Cyrus onder de Perfen , de flagen van Sulamis en van Plata;a onder de Grieken , de regeeringe van Phrlippus en die van Alexander den Grooten onder de Macedoniers , de burgerlyke oorlogen van Sylla , de Driemanfchappen , de regeering van Augustus, en die der eerfte Casfars, by de Romeinen. Met één woord, de liefde tot de konften en de woede des oorlogs , hebben de geheele waereld doorgelopen , en altoos dezelfde uitwerkfels voortgebragt in alle plaatzen , in welke zy haaren zetel gevestigd hebben. De reden hiervan is eenvoudig. De gcaartheid der menfchen , en de hartstochten , welke dezelve regeeren , zyn altoos dezelfde; het is, derhalven , noodzaaklyk , dat daaruit altoos .dezelfde uitwerkfels voortkomen. Alles , wat ik , aangaande de konften en den oorlog, gezegd hebbe, is nog meer waar, met betrekkinge tot de ftaatkunde van groote eenhoofdige heerfchappyen; deeze is altoos dezelfde geweest; derzelver grondbeginfel is ftandvastigryk geweest alles te overweldigen, om , zonder ophouden , haare magt te vergrooten, en haare wysheid heeft beftaan in de konfteuaaryen van haare vyanden voor  vanEUROPA. 41 voor te komen , en in elkander met de meeste doorflepenheid op te ligten. Laat ons nu het gedrag van Philippus van Macedonië, jegens de Grieken, onderzoeken, en zien , of wy daarin niet eenige trekken van de Franfche ftaatkunde zullen vinden: laat ons vervolgens eenige gebeurtenisfen der Roomfche Gefchiedenisfe doorloopen , en de leezer zal zien, of men daarin niet, ik zegge niet eenige gelykenis, maar eene volkomene overeenkomst, vinde met de gebeurtenisfen , welke nog onlangs in Europa zyn voorgevallen, en met die, welker aanbreekenden dageraad wy in het verfchiet hebben doen befpeuren. Het Gemeenebest van Griekenland hield zich alleenlyk ftaande door de naauwe vcreeniginge, welke de onderfcheiden kleine Gemeenebesten aan elkander verbond: de Steden Sparte en Athene munten, evenwel , uit onder al de overige: zy waren het, die di raadpleegingen en de groote zaaken, welke men uitvoerde, aan den gang hielpen, en de kleine Gemeenebesten waren van haar geheel afhaugelyk. Indien Philippus dit geheele Bondgenootfchap had aangetast, zoude hy ontzachlyke vyanden gevonden hebben, welken niet alleen hem tegenftand zouden hebben geboden , maar zelfs van zyne eigene Staaten het tooneel des oorlogs hadden kunnen maaken. Wat deed de ftaatkunde van deezen Vorst, om dit Gemeenebest te overwinnen ? Zy zaaide verdeeldheid en yverzucht tusfchen deeze kleine verbonden Steden, C 5 VS  42 TOESTAND der STAATK. zy bevestigde derzelver tweedracht, kogt de volksredenaars om, koos de party der zwakften, om ze te verdedigen tegen de meer vermogenden, en wanneer deeze laatften eenemaal ter nedergeveld waren, moesten de anderen zich weldra aan haare befcheidenheid overgeeven. Wat doet de ftaatkunde van Frankryk, om tot eene algemeene alleenheerfching te geraaken ? Ziet gy niet, met welke doorflepenheid zy verdeeldheid zaait tusfchen de Vorften des Keizerryks, haare behendigheid in de vriendfchap te winnen van die Opperheeren (*}, welken zy het meest noodig heeft, en hoe konftiglyk zy de belangen der kleine Vorften tegen de meer vermogenden weet te verdedigen? Verwonder u over den draai, welken zy gemaakt heeft, om de magt der Zeemogendheden te ondergraaven, haare behendigheid in dezelve ter rechter tyd vrees aan te jaagen , haare loosheid in dezelve bezig te houden met beuzelingen, terwyl zy zelve haare groote flagen doet. Men lette ter gelyker tyd op het grootfte gedeelte der Vorften van Europa, even onzinnig als de Grieken,die, in eene zorgelooze flaapziekte gedompeld, verzuimden zich met hunne nabuuren te vereenigen, om een zeker onheil en hunnen onvermydelyken ondergang voor te komen. Vestig nog voor een oogenblik uwe aandacht op de konftenaarycn der Franfchen, welken de Noord- (*) Souvereins,  van EUROPA. 43 Noordfche Mogendheden op den tuil houden met onderftandgelden, om die, welke niet gewonnen zyn, als aan haare eigene middelen over te laaten, en oordeel dan, of deeze niet de gevolgen zyn van eene ftaatkunde , gelyk aan die van Philippus van Macedonië. Men fta my toe deeze vergclyking nog verder uit te ftrekken. Men zal zien, dat de gefchiedenis van Philippus meer dan ééue gebeurtenis uitlevert, gelyk aan die van onze dagen, en der ftaatkunde van het Hof van Verfaiiles waardig. Deeze Koning van Macedonië had reeds de Thebaanen, de Olynthiers en de Mesfeniers op zyne zyde gewonnen : vervolgens noodzaakte hy de Atheners, die verzwakt en buiten ftaat waren van hem te wederftaan , om de Steden Amphipolis en Potictaa aan hem af te ftaan , welke hem tot eenen voormuur verftrekten. Daar hy ook Phocis en ïhermopylae bezat, had hy, om zo te fpreeken, den lleutel van Griekenland in handen, en het was hem gemaklyk dat Land telkens aan te tasten, wanneer hy dit ovcreeukomftig met zyne belangen oordeelde. De Gefchiedenis van Frankryk levert ons een voorbeeld , het geen men onmogelyk kan kezen, zonder zich deezen trek uit de oude Gefchiedenisfe, welken ik zo even aangehaald hebbe , te herinneren. Men begrypt wel, dat ik wil fpreeken van de aanwinst van de Elfas en van Straatsburg. Deeze Staaten, welke nu van Duitschland vervreemd zyn, waren eertyds voor hetr  44 TOESTAND der STAATK. hetzelve als de Thermopyls , of als een bolwerk; en Lotharingen, dat nu eerst onlangs is ingenomen , beantwoordt, met betrekkinge tot zyne ligging, aan Phocis. Eene wyze van overheeren , welke zo zeer gelykt naar die van Koning Philippus , verraadt, myns oordeels, duidelyk genoeg eene volmaakte overeenkomst van bedoelingen. Philippus bepaalde zich niet tot Thermopyte ; hy ging verder. Ik herinnere my , by deeze gelegenheid , het geen een verftandig man zeide tot eenen Koning van Epirus, wanneer hy de ontzachlyk groote oorlogstoebereidfels zag, welke men maakte. Waarom, vraagde hy deezen Vorst , verzamelt gy alle deeze wapenen en deeze pakkaadje? Om Italië te veroveren, antwoordde Pyrrhus. Maar, Heer, als Italië veroverd is , waar zullen wy dan gaan ? Dan, waarde Cyneas, zullen wy ons meester maaken van Sicilië: vandaar hebben wy fiechts een goeden wind noodig , om Carthago in onze handen te doen vallen: vervolgens zullen wy de woejlynen van Libye doortrekken; Arabie en Mgypte zullen ons niet kunnen tegenjlaan; Perfie en Griekenland zullen ons eveneens onderworpen zyn. Deeze Vorst had geen minder ontwerp dan zyne heerfehappy over de geheele waereld te vestigen ; zyne taal was die der ftaatzucht, en de ftaatzucht denkt en werkt altoos op dezelfde wyze : meer zegge ik 'er niet van (*). Wat (♦) Het geval is bekend; maar de Kroonprins moge 'er  van EUROPA. 45 Wat de Grieken aanbelangt, deezen befchouwden den voortgang van Philippus flechts op eene oppervlakkige wyze , en zy verbeeldden zich dwaaslyk, dat de dood van deezen Vorst hen zoude ontflaan van een gevaarlyken vyand, van welken zy alles te vreezen hadden. Deeze is volmaaktlyk de taal , welke men tegenwoordig in Europa voert: men vleit zich, dat de dood van den behendigen Franfchen Staatkundigen een einde zal maaken aan de Franfche ftaatkunde; dat een ander Staatsdienaar, denzelven opvolgende, dezelfde uitzichten en dezelfde bedoelingen niet zal hebben. Kortom men houdt zich bezig met eene geringe hoop, welke doorgaans de vertroosting is van zwakke zielen, en van geringe vernuften. Men fta my toe hier het verwyt te herhaalen, het geen Demosthenes, in zyne eerde redenvoeringe tegen Philippus, zynen medeburgeren van Athene toedreef. Zie hier zyne woorden : „ Philippus is dood, zal de eene zeggen; „ neen, zal een ander antwoorden, maar hy ü ziek.... Eilieve, wat raakt het u, of hy „ Herter tot zyne eigene leering, en tot leering van alle andere Vorften, het overige van het verhaal wel bygevoegd hebben. De laatfte vraag van Cyneas was, wat dan de Koning eindelyk , na alle zyne voorgenomen overwinningen, doen wilde ? Dan, zeide Pyr- rhas, zullen wy eens recht vrolyk in vrede leeven. I 'del, voerde hem Cyneas te gemoet, waarom das p.u niet gedaan ? Vert.  46 TOESTAND dér STAATK. „ fterve, clan teeve? Wanneer gy hem niet meer w zult hebben, Atheners , zult gy zeiven Ü welhaast een andereu Philippus gemaakt hebj, ben, indien gy niet verandert van handelvvy- ze; want het geen hy is, is hy niet zo zeer bi geworden door zyne eigene krachten, als door j, uwe achteloosheid (*)." Ik hebbe nog eenige bedenkingen te maaken over fommige punten , waarin het gedrag der Romeinen volmaaktlyk beantwoordt aan dat van onze hedendaagfche Romeinen, ik wil zeggen der Franfchen. Men overweege de uiterfte oplettendheid , welke de Romeinen gebruikten, om zich in alle zaaken van de waereld te mengen: zy maatigden zelfs zich aan, al de gefchillcn der Vorften te befüsfen. Rome was de vierfchaar van het Heelal, en de Koningen en Vorften hadden (ik weete niet hoe) het oppergebied dier vierfchaar erkend; zy ftelden het oordeel over hunne zaaken aan het Roomfche Volk, het magtigfte en trotfte van alle Volken. De Raad, gewoon in de laatfte plaatze te oordeelen over den ftaat der Vorften , maakte zelve zich tot opperften fcheidsman in derzelver gefchillen. Door dit middel werden zy de meesters van Griekenland, ver- kree- (*) Zoude de Kroonprins, toen hy dit fchreef, wel gedacht hebben, dat men, ten eenigen dage, eene ruim zo juiste vergelyking, van hem zeiven met den Macedonifchen Vorst zoude maaken?' Vert.  van EUROPA, 47 Jcreegen de ervenis van Eumenes , Koning van Pergamus, en langs deezen zelfden wech was het, dat ^Egypte gebragt wierd onder het getal der Roomfche Wingewesten. Men zal zien, dat Frankryk juist eveneens gehandeld hebbe: maar het geen de Romeinen nooit gedaan hebben, heeft Lodewyk de XIV durven onderneemen. Hy heeft een Gerechtshof van herceniginge opgericht, het geen, onder voorwendfel van de oude onderhoorigheden op te zoeken, geheele landfchappen bragt onder het juk zyner gehoorzaamheid (*). Het is tegenwoordig tyd om te fpreeken van de Nalaatenfchap van Karei den II, den laatstoverleden Koning van Spanje , en van den valfchen of verminkten Uiterften Wil, door welken het Franfche bloed zich onrechtvaardiglyk de rechten van dat van Spanje heeft aangemaatigd: de konftenaaryen, waardoor Frankryk de party van den Pretendent in Engeland weder op de been heeft willen helpen, en deezen Prins tot Koning van Groot-britannie maaken. Om nog laatere voorbeelden aan te haaien, lette men op het zenden van Don Carlos na Italië, en op de heimelyke beweegingen van Frankryk in de Poolfche beroerten. Ik zoude hier nog het recht van uitfpraake kunnen bybrengen , het geen Frankryk zich aanmaatigt in de gefchillen, tusfchen (*) Eenig kort bericht hiervan, vindt men by wagen aar, Vadert. Hifi. Deel XV, bl. 51. Verf*  48 TOESTAND dêr STAATK. fchen den Koning van Pruisfeft en den Paltz» graaf van Sultzbach, over de Hertogdommen Gulik en Berg. Deeze zaak behoorde eigenlyk niemand aan te gaan dan het Roomfche Ryk, indien niet de Allerchristelykfte Koning , door den Westphaalfchen Vrede,middel had gevonden om zich in dezelve te fleeken. Men zal hier beneden alles kunnen zien, wat over deeze zaak in het gemelde Verdrag gezegd worde (*). Frankryk heeft zich in alles gemengd, zelfs de onlusten der ftad Geneve niet uitgezonderd: de Genevers hebben zich, het zy door omkoopinge, het zy langs andere wegen, in de armen van Frankryk geworpen. De oorlog, welken de Keizer tegenwoordig in Hongaryen voert, zal insgelyks niet ten einde gebragt worden, zonder dat (*) Vierde Punt van het Westphaalfche Vredesverdrag («) §. 57. ,, En dewyl de zaak der Gulikfche Nalaatenfchap, tusfchen de belanghebbenden in ver„ volg van tyd groote beroerten in het Keizerryk „ zoude kunnen verwekken , indien men ze niet „ voorkomt, is men onderling verdragen, dat, na „ het fluiten van den Vrede, deeze zaak, langs de „ gewoone wegen, voor zyne Keizerlyke Majefteit „ zal in orde gebragt worden, of door eene minne„ lyke overeenkomst, of langs eenigen anderen wet„ tigen wech, zo fchielyk zulks gefchieden kan." («■) Art. IV de Vinfl. de la paix de Watphalie §. 57, ftaat in het oorfprongiyke. Ik ben niet volkomen zeker, wat in/7, hier betekene 5 maar giste , dat het eene verkorting zal zyn van het woord Injlrumenu Vert.  van EUROPA. 49 dat 'er gefproken worde van Frankryk, en de inwooners van Corfica zullen binnen kort van dezelfde Franfchen leeren , welk hun lot fta te worden. Kortom, heeft men gefchillen? Frankryk beflist ze. Wil men oorlog voeren? Frankryk is van de party. > Moeten 'er vredesvoorwaarden geregeld worden ? Frankryk geeft de wet , en werpt zich op, tot opperften Scheidsman der geheele waereld. Zied aar de zaaken, welke ik geloofde in vergelyking te kunnen brengen met die, welke ik in de Gefchiedenis van Rome had uitgekozen. Ik verhaale ze met onpartydigheid, en zonder dat eenige andere reden my daartoe bepaale, dan de liefde tot de waarheid. Ik zal by dit alles niet meer dan eene enkele aanmerking voegen: zy betreft de overeenkomst van inborst (*) tusfchen de Onderhandelaars der Romeinen en de Franfchen. Wanneer Frankryk tot zyn oogmerk gekomen is, en zekere blykcn van toegeevendheid niet meer noodig heeft, zal men in deszelfs Onderhandelaaren eene alleruiterlte trotsheid, en laatdunkendheid. befpeuren: buigzaam zyn zy, wanneer zy den byltand der Vorften zoeken, maar onverdraagelyk hoogmoedig , wanneer hun belang de 'hulp dier zelfde Vorften niet meer vordert. Men moet zich hier het Gezantfchap herinneren, het geen de Romeinen afvaardigden aan Antiochus, Koning van Sy- (*) Génie. VI. deel. D  50 TOESTAND der STAATK. Syrië , om denzelven te doen afzien van zy* voorneemen om Ptolomaeus en Cleopatra te beoorlogen, welken, in de hoedanigheid van Koning en Koningin van .(Egypte, bondgenooten des Roomfchen Volks waren. Popilius , die enkel een Roomsch burger was, werd met deeze boodfchap belast; hy vorderde van Antiochus, in vry trotze bewoordingen, een befJisfend antwoord op het geen hy denzelven had voorgeflagen. De Koning, die zich aan het hoofd van zyn Leger bevond, en gereed ftond om op yEgypte los te gaan , verbaasd door zulken voorflag, was in twyffel, wat hy zoude antwoorden. Popilius trok met een wandelftokje , dat hy in de hand had, eenen kring rondom den Koning, en beval denzelven te antwoorden, eer hy daar buiten trad. Men lette op den hoogmoed en volurektlyk beveelende manier, waarop de Gezant van Frankryk zich gedragen heeft in de Geneeffche zaaken. Men fla de oogen op het Gefchrift (*), het geen de Heer van Fenelon den Algemeenen Staaten in den (*) Aan het einde deezer Verhandelinge. [Dit Gefchrift is, ondertusfchen, ter aangewezen plaatze niet te vinden. By wagenaar, Vad. Hijl. D. XIX, LI. 231, enz. heeft men eenig bericht van het geen, omtrent deezen tyd, in de zaak der Hertogdommen Gulik en Eerg te doen viel, zonder dat, evenwei-, daarin den Heere van Fenelon iets van dien aart worde ten laste gelegd. Ftrt.J.  van EUROPA. 51 den Haag heeft aangeboden, over de Opvolginge in het Hertogdom Gulik ; men herinnere zich den kinderachtiger) twist (*), tusfchen deezen Gezant en dien van Engeland , over een zo zonderlingen als nieuwbedachten voorrang, en men zal, aan zo veele naar elkander gelykende trekken , even ftaatzuchtige oogmerken by de hedendaagfehen kunnen ontdekken, als by de ouden; even uitgeftrekte uitzichten by de eerstgemelden als by de anderen ; kortom , eene naauwkeurige gelykvormigheid tusfchen het gedrag van Frankryk en dat van Philippus, Koning van Macedonië, gelyk ook tusfchen Frankryk en het Roomfcbe Gemeenebest. Uit het geen wy zo even gezien hebben is gemaklyk te befpeuren , dat het ftaatkundige lichaam van Europa in een gedwongen toeftand is: het is, om zo te fpreeken, buiten zyn evenwicht, en in eenen ftaat, waarin het niet lang kan blyven, zonder veel te waagen. Flet is (*) Dit gefchil ontrtond daaruit, dat op eene maaltyd, welke de Algemeene Siaaten gaven, en op welke zich de Heeren Gezanten van Frankryk en van Engeland bevonden , de Engelschman de eezondheid des Keizers , of den voorfpoed der Algemeene Staaten, inftelde : De Heer van Feneloa zeide, dat het hem toekwam deeze gezondheid in te Hellen. De zaak liep zeer ver. Men noemde deezen twist den Bufetten-oorlog. Het voorral fs a-gemeen bekend. D a  52 TOESTAND der STAATK. is hiermede gelegen als met het menfchclyktf lichaam , het geen niet anders blyft beftaan, dan door de vermenginge van gelyke hoeveelheden van zuuren en loogzouten (*_); zoras eene van deeze ftoffen de overhand krygt, heeft het lichaam 'er gevoel van, en de gezondheid lydt 'er grootlyks by. En , indien deeze ftof nog in hoeveelheid toeneeme, kan zy de geheele vernieling des werktuigs veroorzaaken. Zo ook , zo ras de ftaatkunde en voorzichtigheid der Vorften van Europa de handhaaving van een rechtmaatig evenwicht, tusfchen de heerfchende Mogendheden, uit het oog verliest, heeft de gefïeldheid van dit geheele ftaatkundige lichaam 'er gevoel van : onnatuudyke kracht is dan aan de eene zyde, en zwakheid aan de andere: by den eenen de begeerte om zich van alles meester te maaken, by den anderen de onmogelykheid van dit te beletten: de fterkfte fchryft wetten voor; de zwak(le is in de noodzaaklykheid van zich aan dezelve te onderwerpen: kortom, alles loopt te zamen , om de wanorde en verwarring te vermeerderen : de fterkfte , gelyk een geweldige ftroom , treedt buiten zyne oevers, flcept alles me- (*) Of deeze uitdrukking juist zy Iaat ik daar. Zekerlyk moet 'er eene gepaste evenredigheid plaats hebben: maar of de hoeveelheid van dctdum en van aTcali, of van zuuren en loogzouten,juist even groot moet' n zyn , tot bewaaring der gezondheid , flaat den Geneeskundigen beter te beoordeelen. Fert.  van EUROPA. 53 mede, en fielt dit ongelukkige lichaam bloot voor de doodelyklle omwentelingen. Deeze zyn, in weinige woorden, de bedenkingen, welke de tegenwoordige toeftand van Europa my heeft aan de hand gegeven.. Indien eenige Mogendheid oordeele, dat ik my met al te groote vryheid hebbe uitgedrukt, behoort zy te weeten, dat de vrucht altoos eenen fin aak behoudt van den grond, op welken zy gegroeid is, en dat, daar ik in een vry land geboren ben, het my geoorlofd is met eene edele ftoutmoedigheid te fpreeken, en met eene oprechtheid, welke tot veinzen onbekwaam is, welke het grootfte gedeelte der menfchen niet kennen, en die , misfchien, misdaadig zal fchynen aan de zodanigen, die , in flaaverny geboren , opgevoed zyn in dienstbaarheid. Na het gedrag der Staatkundigen van Europa overwogen, na het flelfel der Hoven ontwikkeld te hebben, naar de maat myner kundigheden, na de gèvaarlyke gevolgen der ftaatzucht van fommige Vorften te hebben doen zien, durve ik het tentyzer verder in de wonde van dit ftaatkundige lichaam brengen: ik zal het kwaad vervolgen tot in zyne wortelen, en myn best doen om deszelfs verborgenfte oorzaaken te ontdekken. Indien myne bedenkingen het geluk hebben van fommigen Vorften ter ooren te komen, zullen deezen in dezelve waarheden vinden , welke zy nooit zouden gehoord hebben uit den D 3 mond  54 TOESTAND der STAATK. mond van hunne Hovelingen, en van hunne vleiereni misfchien zullen zy zelfs verbaasd (laan op het gezicht , dat deeze waarheden zich nevens hen op den throon plaatzen. Dat zy , derhalven, leeren, dat hunne valfche beginfels de vergiftigde bron zyn, waaruit de onheilen van Europa voortvloeien. Zie hier de dwaaling van het grootfte gedeelte der Vorften. Zy gelooven, dat God die menigte van menfchen , welker welvaart hun is aanbevolen , voorbedachtelyk, en met eene byzondere oplettendheid op hunne grootheid, op hun geluk en trotsheid, heeft gefchapen , en dat hunne onderdaanen alleen .gefchikt zyn, om tot werktuigen en dienaars van hunne ongeregelde hartstochten te verftrekken. Zoras het beginfel, waaruit men begint te redeneeren, valsch is, kunnen de gevolgen niet anders dan tot in het oneindige gebrekkig zyn. Vandaar die ongeregelde liefde tot valfchen roem; vandaar die vuurige begeerte om alles te overmeesteren ; vandaar die harde belastingen, waardoor het volk gedrukt wordt ; vandaar de luiheid der Vorften, derzelver trotsheid, onrechtvaardigheid, onmenschlykheid, dwingelandy, en alle die ondeugden , welke de menschlyke natuur onteeren. Indien de Vorften zich ontdeeden van deeze verkeerde denkbeelden , en tot het oogmerk van hunne inftellingen wilden opklimmen, zouden zy zien, dat deeze rang, op welken zy zo yverzuchtig zyn, dat hunne ver' hef-  van EUROPA. 55 heffing niets anders is dan het werk der Volken : dat deeze duizenden van menfchen, welken hun zyn toevertrouwd, zich zei ven niet tot flaaven van éénen enkelen man gemaakt hebben, om denzelven ontzachlyker en vermogender te doen worden; dat zy zich niet aan eenen burger onderworpen hebben , om de martelaars te zyn van deszelfs grilligheid, en de fpeeltuigen van deszelfs eigenzinnigheid: maar, dat zy dien onder hen, welken zy voor den rechtvaardigden hielden , gekozen hebben om hen te beftuuren; den besten om hun tot eenen vader te verftrekken ; den menschlievendften om mededogen te hebben met hunne ongelukken, en dezelve te verligten ; den dapperften om hen te befchermen tegen hunne vyanden; den verftandigften om hen niet te onpas in te wikkelen, in vernielende en verderflyke oorlogen : kortom , den man, die best gefchikt was om het lichaam van den Staat te verbeelden , en in welken de opperfte magt konde dienen tot een fteunfel der wetten en deirechtvaardigheid , en niet tot een middel om ongeftraft misdaaden te bedryven, en dwingelandy te oefenen. Dit beginfel dus eenmaal gevestigd zynde, zouden de Vorften ftandvastiglyk de twee klippen vermyden, welke ten allen tyde den ondergang der Ryken veroorzaakt, en de waereld het onderfte boven gekeerd hebben, te weeten, eene •nmaatige ftaatzucht, en de laffe yerwaarloozing D 4 der  $& TOESTAND, der STAATE. der rykszaaken. In plaatze van, zonder ophouden, ontwerpen van veroveringen te fineeden, zouden deeze goden der aarde alleenlyk arbeiden om het geluk van hun volk te verzekeren; zy zouden alle hunne vlyt befteeden , om den nood der ellendigen te verligten, en om hunne heerfchappy zacht en heilzaam te maaken. Hunne weldaaden behoorden den wensch te verwekken , dat men hun onderdaan geboren ware; onder hen behoorde een edelmoedige nayver te heerfchen, wie den anderen zoude overtreffen in goedertierenheid en zachtmoedigheid; zy behoorden te gevoelen, dat de waare roem der Vorften niet beftaat in het onderdrukken hunner nabuuren, niet in het vermeerderen van het getal hunner flaaven, maar in het vervullen der plichten van hun beroep , en in het beantwoorden , in allen opzichte, aan het oogmerk der geenen, welken hen met hunne magt bekleed, en van welken zy de opperfte grootheid ontvangen hebben. Deeze Alleenheerfchers behoorden te bedenken, dat de ftaatzucht en begeerte tot ydelen roem ondeugden zyn , welke men in gemeene burgers (*; geftrenglyk ftraft, en welke men in eenen Vorst altoos met afgryzen befchouwt. Van een anderen kant zouden de Vorften , wanneer zy hunnen plicht zonder ophouden voor oo- (*) ParticHlien,  van EUROPA. 57 oogen hadden , hunne zaaken niet verwaarloozen , als waren dezelve bezigheden hunner grootheid onwaardig; zy zouden niet blindeling het welvaaren van hun Volk toevertrouwen aan de zorgen van eenen Staatsdienaar , welke omgekogt kan worden , welken het aan bekwaamheid kan ontbreeken, en die bykans altoos by het algemeene welzyn minder belang heeft dan zyn meester. De Vorften zeiven zouden een waakend oog houden op de flappen hunner nabuuren; zy zouden de naauwkeurigfte oplettendheid gebruiken , óm derzelver ontwerpen te doorgronden , en derzelver onderneemingen voor te komen; zy zouden door het aangaan van goede verbindtenisfen, zich op hunne hoede houden tegen de ftaatkunde dier woelzieke geesten, welken niet ophouden anderen aan te vallen, en, gelyk de kanker, alles wechknaagen en verteeren, waaraan zy raaken. De voorzichtigheid zoude de banden van vriendfehap en de verbindtenisfen , welke diergelyke Vorften vormden, nog naauwer toetrekken: de wysheid zoude hunne raadsvrouw zyn, en de oogmerken hunner vyanden doen mislukken : zy zouden een aanhoudenden arbeid, welke altoos het algemeene welzyn tot zyn doel had , verkiezen boven het ledige en wellustige, leeven der Hoven. Met één woord, het is eene oneer, en eene fchande, zyne Staaten te verliezen: en het is D 5 ee-  55 TOESTAND der STAATK. v. EUR, eene onrechtvaardigheid en ftrafwaardige roofzucht, landen te veroveren, waarop men geene de minite rechtmaatige aanfpraak heeft. V R O E-  PROEVE over DE ONDERSCHEIDENE REGEERINGSVORMEN, en over DE PLICHTEN der VORSTEN,   PROEVE over Dl onderscheidene regeeringsvormen, en over de plichten der vorsten. Eigenhandige Brief des konings, met welken hy, in het jaar 1781, den Staatsdienaar van Hertzberg zyn klein boekjen zond over de onderfcheidene Regeeringsvormen, en over de Plichten der Vorften. Zr ie hier eenige bedenkingen over het Staatsbeftuur, welke ik u toevertrouwe; zy zyn in myn huis gedrukt; zy zyn niet gemaakt om algemeen bekend te worden, en moeten in uwe handen blyven. Ik ben, enz. f r e d e r i k. Antwoord van den Staatsdienaar van Hertzberg aan den koning. sire, u we Majefteit heeft my, tot myne allereerbiedigfte erkentenis, een zeer dierbaar blyk van haare goedgunftigheid gegeven, door haare bedenkingen, over de onderfcheidene Regeeringsvormen en over de Plichten der Vorften, aan my  6% PROEVE my te vertrouwen. Dit uitmuntend boekje zal, volgens haare genadige bevelen , niet uit myne handen komen , hoewel het verdiene het handboek van alle Vorften te zyn , en niet zal misfen dat ten eenigen dage te worden. Zy zouden in hetzelve een denkbeeldig fchoon £*) vinden , welks bereiking hun bezwaarlyk zal voorkomen, maar waarvan, evenwel, uwe Majelteit een voorbeeld boven alle uitzonderinge heeft gegeven. Zy heeft ter gelyker tyd, door haare regeeringe, eene beflisfende proef gegeven tot voordeel van den eenhoofdigen regeeringsvorm, en deeze zal weldra de begunftigde wyze van ftaatsbeftuur zyn by het grootfte gedeelte der Volken, zedert dat uwe Majefteit den Vorften , haaren tydgenooten, den fmaak heeft ingeboezemd van zeiven te regeeren, en op de paden der onfterflykheid te wandelen. Ik ben, voor myn byzonder gevoelen , altoos geneigd geweest tot eene eenhoofdige regeeringswyze , en ik ben zeer overtuigd , dat de onderdaanen en gemeene burgers daarin de vaderlandlievende deugden, met meer weezenlyke uitwerkinge , fchoon met minder uitwendig gerucht, kunnen oefenen , dan onder andere vormen van regeeringe. ik zal het beftendig als myn grootfte geluk aanmerken, dat ik geboren ben, en geleefd hebbe, onder de regeeringe van uwe Majefteit, en zal niet ophouden tot aan het (*) Idêal.  over de REGEERINGSVORMEN. 03 het laatfte oogenblik van myn beftaan, met de aUereerbiedigfte onderwerpinge, te zyn, SIRE, UWER MAJESTEIT'S allerootmoedigfte, gehoorzaamde en onderdaanigfte dienaar, Hertzberg. Ikrlyn, den 2ó*!len van Louwmaand, 1781. PROEVE OVER DE ONDERSCHEIDENE REGEERINGSVORMEN, EN OVER DE PLICHTEN DER VORSTEN. Wanneer wy tot de afgelegenfte oudheid opklimmen, ontdekken wy, dat de Volken, van welken eenige kennis tot ons is gekomen, een herderlyk leeven leidden, en geen lichaam van eene burgerlyke maatfchappye met elkander uitmaakten. Het geen 't Boek Genefis verhaalt, van de Gefchiedenis der Aartsvaderen, is hiervan een voldoend getuigenis. Vóór het kleine Joodfche Volk moeten de ^Egyptenaars eveneens verftrooid geweest zyn in die landfchappen, welke door den Nyl niet overilroomd werden; en, zonder twyffel, zyn 'er eeuwen verlopen, eer het beteugelen van deezen ftroom den inwoonderen des Ryks toeliet , zich dorpsgewyze te verzamelen. In de Griekfche Gefchiedenisfe leezen wy  PROEVE wy den naam van de Grondleggeren der Steden , en van de Wetgeeveren, welken hen eerst in maatfchappyen vergaderden. Dit Volk was langen tyd woest, gelyk alle bewoonders van onzen aardbol waren. Indien de Jaarboeken der Etruriers, der Samnieten, der Sabynen en anderen, tot ons gekomen waren, zouden wy zekerlyk ontdekken , dat deeze Volken b.y enkele huisgezinnen op zichzelven geleefd hadden, eer zy zich verzamelden en vcreenigden. De Galliërs hadden reeds maatfchappyen opgericht in den tyd, waarin Julius Cffifar hen te onderbragr. Maar het fchynt , dat die van Groot-britannie nog niet tot dat punt van volmaaktheid gekomen waren , wanneer de gemelde veroveraar, voor de eerfte reize, met de Roomfche krygsbenden derwaards overftak. Ten tyde van deezen grooten man , konden de Duitfchers niet hooger vergeleeken worden dan met de Irokeezen, de Algonkins, en diergelyke wilde Volken ; zy leefden alleenlyk van de jacht, van de visfehery, en van de melk hunner kudden. Een Duitfcher verbeeldde zich, dat hy zich onteerde, wanneer hy het land bebouwde; tot dien arbeid gebruikte hy de flaaven, welken hy in den oorlog gemaakt had: ook bedekte het Hercynifche .woud bykans te eenemaal die groote uitgebreidheid van land, welke tegenwoordig Duitschland uitmaakt. Het Volk konde niet talryk zyn, by gebrek van genoegzaame leevensmiddelen ,• en deeze is, zonder twyffel, de waare oorzaak van die  over de REGEERINGSVORMEN. die ontzachlyke verhuizingen der Noordfche Volken, welke na het Zuiden ftroomden, om reeds bebouwde landen en eene minder geftrenge luchtflreek op te zoeken. Men Haat verbaasd, wanneer men zich voor den geest brengt, dat het ment'chelyke gedacht zo lang leefde in eenen ftaat van dierlyke onbefchaafdheid (*), en zonder eene maatfchappy te vormen ; en men onderzoekt met gretigheid , welke reden de menfchen hebbe kunnen bevveegen, om zich tot geheele Volken te vcreenigen. Zonder twyffel hebben de geweldenaaryen en plonderingen van andere nabuurige horden by deeze kleine op zichzelven liaande verzamelingen , het denkbeeld doen geboren worden, van zich met andere Gezinnen te vereenigen , om haare bezittingen te verzekeren door haare onderlinge verdediginge. Hieruit zyn de wetten voortgefproten, welke aan de burgerlyke maatfchappyen leeren het algemeene belang te Hellen boven het byzondere. Van dien tyd af dorst niemand , zonder voor ftraffe te vreezen, zich van eens anderen goed meester maaken ; niemand dorst op het leeven van zynen buurman toeleggen; men moest deszelfs vrouw en goederen eerbiedigen als geheiligde voorwerpen : en indien de geheele maatfchappy wierd aangevallen , moest ieder toefchieten tot derzelver behoudenis. Deeze groote waarheid, dat men (*) Abruthfement. VI. deel. E  66 PROEVE jegens andereu moet handelen, zo als wy zouden wenfehen , dat zy ten onzen opzichte zich gedroegen , wordt het beginfel der wetten , en de grond van het Verdrag des gezelligen leevens (*); vandaar ontftaat de liefde des Vaderlands , het geen wy als de veilige wykplaats van ons geluk befchouwen. Maar dewyl deeze wetten niet konden gehandhaafd of uitgevoerd worden zonder eenen Opziender, welke, zonder ophouden, daarvan zyn werk maakte, was dit de oorfprong der Overheden , welke het Volk verkoos , en waaraan het zich onderwierp. Men drukke zich wel in den geest , dat de bevvaaring der Wetten de eenige reden was , welke de menfchen bewoog , om zich Hoofden (f) te geevea ; want deeze is de waare oorfprong des Oppergezachs. Eene zodanige Overheid was de eerfte Dienaar van den Staat. Wanneer deeze opkomende maatfchappyen van clen kant haarer nabuuren iets te vreezen hadden, wapende de Overheid het Volk, en vloog toe tot verdediging der burgeren. Die algemeene natuurdrift (|) der menfchen, welke hen aanfpoort om zich het hoogstmoge. lyke goed te bezorgen , gaf aanleiding tot het vormen der verfchillende foorten van flaatsbeftuur. Sommigen geloofden , dat zy dit geluk zon- (*) Pafie focial. (f ) Superieurs. (1) InftinB.  over de REGEERINGSVORMEN» 67 2ouden vinden met zich over te geeven aan het geleide van eenige wyzen (*); van hier ont» ftond de Arifrocratifche regeeringsvorm: anderen gaven de voorkeus aan eene regeeringe van weinigen (f): Atheften en het meerdere gedeelte der Griekfche Gemeenebesten, verkoozen de Volksregeering (j). Perfie en het Oosten boogen den hals onder de willekeurige heerfchappy van één opperhoofd De Romeinen hadden, geduu- rende eenigen tyd, Koningen; maar der geweidenaaryen van de Tarquinen moede, verander* den zy hun ftaatsbeftuur in eene Ariftocratie* Het Volk , weldra afgemat door de harde behandelingen der Edelen (♦*;, welken het door woeker onderdrukten , fcheidde zich van dezel* ven , en keerde niet weder na Rome, dan na dat de Raad de aanrtelling der Gemeentsluiden bekrachtigd had , welken het Volk had verko* zen , om hen te onderfteunen tegen de gewei* denaary der Grooten. Vervolgens werd het Volk bykans de Bewaarder des opperflen Gezachs* Men noemde dwingelanden, die zich met geweld van het Staatsbeftuur meester maakten, m (*) Sages, verflandigeü, (t) Oligarchie. v (|) Democratie. (§) Dejpotisme. (**) Patrseins, % «  68 PROEVE en die, geene andere leidsluiden dan hunne driften en grillige opvattingen volgende, de wetten omver wierpen, nevens de eerfte grondbeginfels , welke de maatfchappy tot haare behoudenis had vastgelteld. Doch hoe verftandig ook de Wetgeevers, en de eerften , welken het Volk tot één lichaam verzamelden , mogen geweest zyn , hoe goed hunne inftellingen waren, men heeft geenen onder deeze regeeringsvormen gevonden , welke zich in zyne geheele volkomenheid heeft ftaande gehouden. En waarom niet ? Omdat de menfchen , en gevolgelyk derzelver Werken, onvolmaakt zyn; om dat de burgers, gedreven door hunne hartstochten, zich laaten verblinden door hun byzonder belang, dat altoos het algemeene belang omverftoot; met korte woorden, omdat niets in deeze waereld beftendig is. In de Ariftocratien is bet misbruik, het geen de voornaamfte Leden van den Staat van hun gezach maaken, gemeenlyk oorzaak van de omwentelingen, welke 'er op volgen. De Volksregeering der Romeinen werd omvergeworpen door het Volk zelve: de verblinde hoop deezer onadelyke burgeren (*) liet zich omkoopen door (baatzuchtige burgeren, die hen vervolgens onder het juk bragten, en van hunne vryheid beroofden. Dit is ook het lot, dat Engeland te wachten ftaat, indien niet het Laagerhuis de waare belangen des (*) Pléittens,  over de REGEERINGSVORMEN. 69 des Vaderlands ftelle boven die eerlooze omkooping, welke het verachtelyk maakt. Wat den eenhoofdigen regeeringsvorm aanbelangt, van deezen heeft men zeer onderfcheiden foorten gezien. Het oude op het leenrecht gegronde ftaatsbeftuur (*), het geen , eenige eeuwen geleden, bykans algemeen in Europa was, had zynen grond in de veroveringen der barbaaren. De Veldheer, die eene horde aanvoerde, maakte zichzelvcn opperhoofd der veroverde landen, en verdeelde de byzondere gewesten onder zyne voornaamfte Bevelhebberen: deezen waren wel inderdaad onderworpen aan den Opperheer (f), en leverden denzelven krygsvolk , wanneer hy het vorderde: maar dewyl fommigen van deeze Leenmannen even magtig werden als hun opperhoofd , maakte dit Staaten in den Staat. Deeze was eene bron van burgerlyke oorlogen , welke het ongeluk der algemeene maatfehappye bewerkten. In Duitschland zyn deeze Leenmannen onafhangelyk geworden: in Frankryk, in Engeland en in Spanje, zyn zy onderdrukt. De eenige beeldtenis van deezen verfoeielyken regeeringsvorm, houdt nog Hand in het Gemeenebest van Poolen (i.). In Turkyen bezit de Vorst een wil- (*) Gouvernement feodal. ( f ) Suzerain. (j) Men weet, dat den 3den van Bloeimaand des jiars 1791, eene zeer groote verbetering in den regeeringsvorm van dit Land gemaakt is. Fert, E 3  ?& PROEVE willekeurig ge/.ach , en kan ongeftraft de aanftootelykfte wreedheden pleegen: maar ook gebeurt het hem dikwyls, het zy door die wisfelvalligheid, welke by onbefchaafde Volken gemeen is, het zy door eene rechtvaardige vergeldinge , dat hy op zyne beurt geworgd worde (*)■ Wat den waarlyk eenhoofdigen regeeringsvorm aanbelangt, deeze is de flechtfte of de beste van allen, naar dat de bcftuuring onder denzelven wordt ingericht. Wy hebben aangemerkt, dat de burgers van eenen ftaat den voorrang aan eenen van huns gclyken niet anders hebben toegedaan, dan om den wille der dienden, welken zy van denzelven verwachtten, Deeze dienften beftaan in het handhaaven der Wetten , in het naauwkeurig doen in acht neemen der gerechtigheid, in zich met alle zyne magt te kanten tegen het bederf der zeden, en in den Staat te befchermen tegen deszelfs vyanden. De Overheid moet het oog iaaten gaan over den landbouw; zy moet aan de (*) Lodewyk de XIV was zeer ingenomen met de eigendunkelyke heerfchappye des Turkfchen Sultans. In het midden yyner vleizieke Hovelingen prees hy eens dien regeeringsvorm als den besten , welken hy kende. Niemand had eerlykheid of moeds genoeg, om hem tegen te fpreeken, behalven den ouden Maarfchalk d'Etre'es, wslke den Koning toevoegde: „ Evenwel, Site, hebben, by myn geheu- gen, twee of drie van deeze volfirekte Alleenheers, feheren hun levsö door de koord geëindigd." Fert,  over de REGEERINGSVORMEN. 71 de maatfchappye overvloed van leevcnsniiddelen bezorgen , de naarftigheid en den koophandel aanmoedigen : zy is , om zo te fpreeken, een altoosduurende fchildwacht, welke een waakend oog moet houden op de nabuuren en op de vyanden van den Haat. Men vordert, dat haare behoedzaamheid en voorzichtigheid in tyds verbindtenisfen vormen, en zodanige bondgenooten uitkiezen , welken de gevoegelykften zyn voor de belangen haarer maatfchappye. Uit deeze korte voordragt ziet men, welk een aantal van byzondere kundigheden elk deezer punten op zichzelve vereifehe. Men moet hier byvoegen eene diepdoordringende beoefening van den plaatslyken toeftand des lands, het geen de Overheid moet beftuuren,en de geaartheid des Volks wel kenn hoord hebbe, kan niets my meer verbaazen, Lichtenjiein. Al bloozende moet ik u dan zeggen, dat luiden, die niet weeten wat een compagnie, en nog veel minder wat een bataillon is, de bellisfende uitfpraak doen, dat gy geen groot krygskundige waart, dat gy al uwen roem te danken hadt aan Cadogan , dat gy veeleer een listige ftaatkundige waart, dan een groot Veldoverfte, bekwaam om de dryfveeren der kuipery in uw Parlement in beweeging te helpen, om den oorlog te doen voortduuren, en, onder dat befchutfcl, de aanzienlyke geldfommen, welke gy verzameld hebt, door plonderingen op een te hoopen. Mar!'  der. POODEN, i©7 Marlborough. Myn geval is zonderling. Ik ben fterflyk geweest , maar de nyd myner vyanden heeft my overleefd. Ja , ik hebbe my bediend van Cadogan , als van een bekwaam man , welken ik uitgekozen had , om my behulpzaam te weezen in mynen arbeid. Wat mensch kan alleen in ftaat zyn om een Leger te beweegen ? Men heeft helpers noodig, en hoe meer men geholpen wordt, dies te beter gaan de zaaken. Ik hebbe vrienden, en zelfs eene party in het Parlement, gehad: dit was wel noodzaaklyk, of de inwendige tweefpalt en gebrek aan hulpe zouden ons in den grond bedorven hebben , de fchoonfte ontwerpen zouden niet zyn uitgevoerd : en indien ik van de fauvegardes (*) eenig geld getrokken hebbe, dit kwam uit 's vyands land; het is eene wettige vergelding, welke aan eiken Opperbevelhebber toekomt : wie ook in myne plaats geweest ware, zoude hetzelfde, en, misfchien meer, gedaan hebben. Eu- (*) Ik oordeelde beter hier het Franfche woord te behouden, dan een minder duidelyk of bekend Nederduitsch in de plaats te ftellen. Dat de Hertog van Marlborough een groot liefhebber van geld was, is bekend. Bisfchop Burnet verhaalt, ondertusfehen, dat des Hertogs gedrag, by onderzoek, in die frul? zuiverer wierd bevonden , dan zelfs zyne vrienden verwacht hadden. Memoires Hiftoriques de la GrandeBretagne. Tom. VI, p. 21$. 228. Fert,  io8 ZAMENSPRAAKEN Eugenius. Hoe ! Hochftedt, Ramillies , Oudenaarden, Malplaquet, hebben den naam van deezen grooten man niet tot een fchild kunnen verftrekken, en de overwinning zelve heeft hem niet kunnen befchermen , tegen de haatelyke pylen van den nyd?En welke rol zoude Engeland gefpeeld hebben, zonder deezen waaren held, welke het heeft flaande gehouden en in aanzien gebragt , en welke het opgevoerd zoude hebben tot het toppunt van grootheid, zonder die ellendige vrouwelyke kuiperyen , waarvan Frankryk gebruik maakte, om hem in ongenade te doen vallen. Lodewyk de XIV was verloren geweest, indien het aanzien en de invloed van Marlborough nog twee jaaren hadden Itand gehouden. Lichtenjiein. Ik bekenne, dat Koningin Anna zonder Marlborough , en Karei de VI zonder Eugenius, eene droevige rol zouden gefpeeld hebben. Aan u beiden alleen zyn deeze beide heerfchappyen (*) haar aanzien en haaren roem verfchuldigd: verftandige luiden erkennen dit: maar men moet in de waereld duizend flechthoofden en honderd gekken rekenen , tegen eenen man van gezond verftand. Dus behoort gy u niet te verwonderen (♦) Monarchies,  derDOODEN. io0 ren over de misfelyke oordeelen, welke de nakomelingfchap over uwe perfoonen geveld heeft. Eugenius. Men moet bekennen, dat wy een ongelukkig lot getroffen hebben. Terwyl men volmaakt eenftemmig is over Alexander, Csefar, Scipio en Paulus iEmilius, waarom moet dan het gemeen nadat wy,gelyk zy,groote daaden uitgevoerd hebben, met zo veel bitterheid onzen roem aantasten, daar de hunne beflendig dezelfde blyft, en elk lofredenaar zich benaarftigt,om den geenen, welken hy pryst, te vereeren, door hem met hun te vergelyken. Lichtenjiein. Hun geluk heeft gewild, dat 'er in hunne eeuwen geene Encyclopédisten waren. Marlborough. Wat is een Encyclopédist ? Welk een barbaarfche naam? Is her een Irokees? Ik hebbe nooit dien naam gehoord. Lichtenjiein. 6' Dat geloof ik wel; zy waren 'er in uwen tyd niet. De Encyclopédisten zyn een aanhang van menfchen, die zich Wysgeeren noemen\ welke in onze dagen is opgeftaan: zy gelooven) dat zy alles,wat de oudheid van die foort heeft voortgebragt, overtreffen. By de onbefchoft- heid  li© ZAMENSPRAAKEN heid (*) der Cynieken, voegen zy de edele onbéfchaamdheid van alle wonderfpreuken , welke hun voor den geest komen, voor waarheden uit te venten. Zy pochen op hunne bedrevenheid in de Meetkunde , en beweeren, dat de zodanigen, welken zich in die weetenfchap niet geoefend hebben, geen goed oordeel kunnen bezitten (f); dat, gevolgelyk, zy zeiven alleen de gaaf hebben van wel te redeneeren: en hunne gemeende gefprekken zyn vol gepropt van kunstwoorden. Zy zullen, by voorbeeld, zeggen, dat zulke of zulke Wetten wyslyk ingefteld zyn in de omgekeerde reden van de vierkanten der afflanden; dat eenige Mogendheid , welke gereed is met eenige andere een verbond te fluiten , zich tot dezelve voelt trekken, door de uitwerkfelen der aantrekkingskracht, en dat binnen kort de beide Volken cenerlei gedaante zullen krygen. Indien men hun eene wandeling voorflaat, is het eenig voordel van eene kromme lyn, dat hun ter oplosfmge wordt gegeven. Wanneer zy pyn in het lyf (*) Effronterieï (f) In een hekelfchrift worden de dingen veeltyds overdreven; dat is zo van oude tyden de gewoonte; en dat de Koning deeze gewoonte volge, zal niemand twyfFelen. Maar liierby komt, dat Frederik zelve geen Meetkundige was, en deeze eerfte der wiskundige weetenfchappen met onverdiende verachtinge fchynt befchouwd te hebben. Voiez VEfprit des Joarnaux, Juillet 1790. pag. 105. Vert.  » £ ft. DOODEN. txi lyf hebben, geneezen zy zich door de regelea der waterweegkunde. Wanneer eene vloo hengebeten heeft, zyn het de oneindig kleinen van den eerden rang, welke hun ongemak veroor* zaaken. Wanneer zy eenen val doen, komt dit van dat zy het zwaartepunt verliezen. Wanneer «enig blaadjesfchryver (*) de vermetelheid heeft van hen aan te tasten, verdrinken zy hem in eenen vloed van inkt- en van fcheldwoorden: die misdaad van gekwetfte wysgeerte is onver* geevelyk. Eugenius. Maar wat hebben deeze zinneloozen te doen »et onzen naam, of met het oordeel, dat men •ver ons uitfpreekt? Lichtenjiein. Veel meer dan gy u verbeeldt, dewyl zy alle weetenfchappen zwart maaken, uitgezonderd die van hunne eigene berekeningen. De dichtftukken zyn beuzelingen, van welke men alle fabeien moet uitfluiten; een Dichter moet niets met nadruk in rym brengen, dan ftelkunftige vergelykingen. Wat de Gefchiedenis aanbelangt, zy willen, dat men dezelve van achteren op beoefene, en beginne met onze tyden, om vervolgens op te klimmen tot vóór den zondvloed. Zy hervormen alle regeeringen: Frankryk moet ces £•) Folliculaire*  na ZAMENSPRAAKEN een Gemeenebest worden , waarvan een Meetkundige de Wetgeever zal zyn , en het geen Meetkundigen zullen beftuuren met alle verrichtingen van het nieuwe Gemeenebest te onderwerpen aan de berekeninge van het oneindig klein (*). Dit Gemeenebest zal een-beftendigen vrede bewaaren, en zich in Hand houden zonder Leger. Marlborough. Alles, wat ik hoore, is verwonderlyk. Maar zouden die Encyclopédisten wel niet befmet zyn geworden, door de herfenfchimmen der PrimiÜfs (f), der Quakers, en der Penfylvaniers? Lichtenjiein. Met dat te zeggen , zoudt gy hun grooten aanftoot geeven: zy beroemen zich wel ter dege, dat zy oorfpronglyk zyn. Eugenius. Het komt my voor, dat deeze altoosduurende vre- (*) Cakul infinitêfimal. (f) Wie eigenlyk deeze Primitifs zyn, bekenne ik Biet te weeten. Het woordt duidt, misfchien, aan, dat 'er menfchen door verftaan worden, welken alles weder tot den eerden oorfpronglyken ftaat van gelykheid zouden willen te rug brengen; en die zin ftrookc niet kwalyk met den zamenhang. Maar ik kenne geenen aanhang van dien naam. Fert.  ï> e r ü 'O O D É N. ït| vrede eene herfenfehim was van een zekeren -Abt de St. Fierre, die in mynen tyd niet onaardig befchimpt is. Lkhtenfoin. Zy hebben ze dan uit de vergetelheid wéder te voorfchyn geroepen; want zy maaken allen 'vertooning van een heilig afgryzen van den oor■log. Eugenius. Men moet bekennen, dat de oorlog een kwaad 'is, maar het geen men niet kan voorkomen, by gebrek van eene vierfchaar, tot het beoordeelen Van de gefchillen der Vorften. Lichtenjiein. Indien zy de Legers haateh nevens de Veld■bverften, welken zich beroemd maaken, dit belet hun niet elkander met de pén te bevechten, 'en dikwyls lompheden te Zeggen, welke beter 'op de vischmarkt zouden pasfen; en indien zy «oiiogsbenden hadden, zouden zy dezelve 'tégeil idkander laaten optrekkèn. Marlborough. Het is minder kostbaar inkt'j dan bloed ', te Horten; maar hoon en befchimpingen zyn erger dan wonden. VI. dïH. H ixch<  ii4 ZAMENSPRAAKEN Lichtenjiein. Wat de krygskunde aanbelangt, ik durve, ia tegenwoordigheid van zo groote helden , niet zeggen, hoezeer zy trachten dezelve te ontëereu, eu in welke uitdrukkingen zy 'er van fpreeken. Marlborough. Spreek vry uit; daar zy alles vernielen, moeten wy in deezen algemeenen Itryd ook wel on? deel krygen. Lichtenjiein. Deeze Heeren geeven voor, dat gy niet meer geweest zyt dan hoofden van benden roovers, aan welken een dwingeland eenen hoop loontrekkende beulen had toevertrouwd, om, in zynen naam, alle mogelyke misdaaden en gruwelen te pleegen, tegen onfchuldige volken. Eugenius. Dat is taal van dronken voerluiden. Socrates," Ariftoteles, Gasfendi en Bayle drukten zich zo niet uit, Lichtenjiein. Wel verre van dronken te weezen , zyn zy dikwyls nuchteren; hunne beurs is niet genoeg gefpekt, om goede lier te maaken. In hunnen ftyl worden die fraaie gezegden wysgeerige. vry- " he-  ÖER, ÖOÖDÉN. 115 lieden genoemd; men moet luid op denken; alle waarheid is goed om gezegd te worden; en dewyl zy, naar hunne gedachten , de eenige bewaarders der waarheden zyn, gelooven zy, dat zy ftoutlyk alle buitenfpoorigheden, welke hun Voor den geest komen, mogen uitftooten; verzekerd zynde, dat men hun zal toejuichen. Marlborough. Waarfchynelyk zyn in Europa geene dolhuizen meer,- indien zy 'er nog waren, zoude myn gevoelen zyn deeze Heeren in dezelve te huisvesten , opdat zy de wetgeevers van hun gelyke zinneloozen mogten weezen. Eugenius. Myn gevoelen zoude zyn, dat men hun eenig Landfchap, het geen verdiend had gekastyd te Worden , te beftuuren moest geeven : wanneer zy daar alles het onderlïe boven gekeerd hadden, zouden zy door hunne eigene ondervindinge leeren, dat zy weetnieten zyn; dat het bedillen gemaklyk, maar de kunst moeielyk, is;en bovenal , dat men zich blootllelt voor het geVaar van eene menigte van zotheden te zeggen, wanneer men zich vermeet te fpreeken van zaa' ken, welke men niet verftaat. Lichtenjiein. Laatdunkenden bekennen nooit, dat zy onge!yk hebben. Volgens hunne begfcfels zal een H fl \yym  ïi6 ZAMENSPRAAKEN Wyze nimmer mistasten; hy alleen is verlicht; van hem moeten de lichtftraalen uitvloeien, welke de naare dampen verdryven, waarin het onnofele en blinde gemeen bedolven ligt: en God weet, hoe zy dat gemeen verlichten. Nu eens .gefchiedt dit, door aan hetzelve den oorfprong der vooroordeelen te ontdekken; dan door een boek over het Vernuft (*), dan is het een Stelfel der Natuure (f), hier komt geen einde aan. Een hoop losbollen (|) rekenen zich,het zy om eenig aanzien te hebben, of modeshalve, onderhunne leerlingen : zy trachten hen na te bootzen, en werpen zich op tot ondermeesters van het menschlyke genacht: en gelyk het gemaklyker is fcheldwoorden te zeggen, dan redenen by te brengen, is het de toon hunner kweekelingen, by elke gelegenheid, op eene onbetamelyke wyze uit te vaaren , tegen de krygsluiden. Eugenius. Een zotskap vindt altoos een nog grooteren zotskap, die zich over hem verwondert; maar verdraagen de krygsluiden gerustlyk deeze fcheldwoorden ? Lich- (*) De PEfprit; een Werk van den bekenden Hefvetius, welken de Koning, evenwel, op andere tyden, blyken van achtinge gaf. Zie denina, Leeven van f red erik II, bl. 282, enz. Fert. (t) Syftème de la Nature. CD Polifoné  dek. DOODEN. ii, Lichtenftein. Zy laaten de keffertjes blaffen, en gaan hunnen wech. Marlborough. Maar waartoe deeze verbittering tegen het edeïfte van alle beroepen, tegen dat beroep, onder welks befchutting alle andere in vrede kunnen geoefend worden ? Lichtenftein. Daar zy allen in de kunst des oorlogs ten uiterfte onkundig zyn, meenen zy deeze kunst verachtelyk te maaken, door dezelve te vernederen. Maar, zo als ik u gezegd hebbe, zy vaaren in het algemeen uit tegen alle weetenfehappen,,en verheffen op deeze puinhoopen de Meetkunde alleen, om dus allen vreemden roem te vernietigen, en alles enkel op hunne perfoonen fc als op een middelpunt, te doen zamenloopen.. Marlborough. Maar wy hebben noch de wysgeerte, noch de meetkunde, noch de fraaie letteren veracht, en hebben ons te vrede gehouden met in onze foor& verdienfle te hebben.. Eugenius. Ik hebbe meer gedaan. Te Weenen hebbe ik al de Geleerden befchermd,en ze met onderfchei-II 3 din-  ji8 ZAMENSPRAAKENf dinge behandeld, zelfs in tyden, waarin niemanc? eenig werk van hun maakte. Lichtenjiein, Ik wil het wel gelooven; gy waart beiden groote mannen, en deeze zogenaamde wysgeeren zyn niet meer dan groote opgefchoten jongens, welker ydele verwaandheid wel eene rol zoude willen,, fpeelen. Maar dit belet niet, dat deeze zo dikwyls herhaalde fcheldwoorden nadeel doen aan de gedachtenis van groote mannen. Men ver-, beeldt zich, dat men een wysgeer is, wanneer men ftoutlyk in de war praat, en dat wonder», fpreuken uit te venten, het zelfde is als den prys behaalen. Hoe dikwyls hebbe ik uwe fchoonfte daaden wel hooren veroordeelen door belachelyke gefprekken, en u zelve uitmaaken voor menfchen, welken, zonder recht, waren beroemd geworden in eene eeuw van onweetendheid, welke het ontbrak aan de rechte fchatters van ver-, dienften ? Marlborough. Onze eeuw , een eeuw van onweetendheid b Ach! ik kan het niet langer uithouden.. Lichtenjiein.. De tegenwoordige eeuw is, de eeuw der wys-. geeren... Eugenius. In. welke men geflagen, wor,d,t, in welke men( E.an.4-.  der DOODEN. n9 Landfchappen verliest , en, evenwel, zich haven de oudheid verheven waant. Uwe wysgeeren mogen zeggen wat zy willen , ik gecve aan onze eeuwe van onkunde de voorkeus boven de hunne. Marlborough. Is Engeland ook zo befmct met uwe Encyclopedisten ? Lichtenjiein. Zy zyn 'er wel, maar niet zo menigvuldig als in Frankryk. Marlborough. Maar heeft Frankryk ook Veldoverlïen ? en hoe kan het die hebben, indien zy veracht worden? Lichtenjiein. Ook zyn zy dit waardig;het zyn de , Marlborough. En heeft Engeland ook eenigen grooten Veldoverlïen voortgebragt, die my opgevolgd is? Lichtenjiein. Den Hertog van Cumberland? Marlborough. Hoe veel veldflagen heeft hy gewonnen? 11 4 Lick.  iao Z A M E N S' P R A A K E N Lichtenjiein. Hy is geilagen by Fontenoy, by Hastenbeck,. cii was te Stade bykans met zyn geheele Leger krygsgevangen gemaakt. Marlborough. Gy fpot met ons , myn Vorst. Hoe een ge-. Hagen Daun, een afgeroste Cumberland., zyn die de luiden, welken, men boven ons Helt ? Lichtenjiein.. Niet alleen zy, maar veele anderen, die, wel; is waar , in den. oorlog gediend , maar nooit het opperbevel gevoerd, hebben , zouden noch: voor Ciefar, noch voor U , wyken. Deeze groentjes-helden hebben de edele Houtheid van zich zelve voor helden uit te. geeven, en hunne vermetelheid is Herk genoeg, om haare befmetting te verfpreiden onder het gemeen, het geen. Reeds bezig is met zich hunne toekomflige be». dryven te voorfpcllen. Marlborough.^ Waartoe hebben ons zo veel arbeid, zo veelezorgen, zo veele moeite gediend ? Eugenius. Ydelheid der ydelheden, ydelheid van den ïoem!; Z Ar  der B O O D E N„ 221 SAMENSPRAAK TUSSCHEN DEN HERTOG VAN CHOISEUL, D.EIt GRAAF VAN STRUENSEE, EN SOCRATJiS (*X D e Hertog van Choifeul kan, zedert zyne bat-, lingfchap, als burgerlyk dood befchouwd worden, en eveneens kan njen den Heer Struenl'ée. befchouwen , als reeds ter dood veroordeeld door het vonnis , dat tegen hem zal worden uïtgefproken. Niets bel.et, derhalven, eenen, Schryver, die zich over de tydrekenkunde weiaig bekommert, hen beiden te behandelen als voorlang geftorven dooden, en hen eilander te doen ontmoeten in die ingebeelde plaatzen, alwaar de fchimmen met elkauder verkeeren en in, gefprek treeden, volgens de fabelkunde (f) der; Hei- (*) Hoe de Koning dacht over Choifeul en Struenfée, kan men zien in het V Deel, bl 24, enz. 41, enz. 81, enz. Daar Struenfée, toen deeze zamenlpraak werd opgefleld , reeds gevangen, maar nog niet ter dood v*as gebragt, gelyk uit de Inleiding blykt, kan men hieruit befluiten, wanneer dit ftukje gefchreven zy. Vert. (D Mythologie. Indien des Koniags ongelukkige H 5 denk-  1255 ZAMENSPRAAKEN Heidenen, der Christenen, der Mufulmannen» en van bykans alle volken der aarde. Choifeul. Neen, wat gy tny ook moogt zeggen, niets kan my vertroosten, dat ik niet meer te Verfaiiles ben, dat ik niet meer een koningryk beftuure , en niet langer van my d^e fpreeken» Wat is het verdrietig eene fchim te zyn! Socrates. Niet meer dan iets anders te zyn. Welke dolheid heeft u ingenomen , dat gy een volk wilt regeeren, het geen door u niet wil geregeerd worden ? En waarom klaagt gy, dat gy aan de eeuwige wetten der natuurt onderworpen zyt, gelyk'de rest der ftervelingen ? Choifeul. Ik ben in dat koningryk niet zo gehaat, als gy u verbeeldt. Inderdaad Koning van Frankryk, had ik het geheim gevonden, om veele perfoonen aan myn fnoer te krygen , het zy door denkwyze, omtrent Godsdienflige onderwerpen, niet overbekend ware, zoude men, tot verdediging van., deeze uitdrukkinge, kunnen zeggen, dat de eenvoudige Leer des Euangeliums, raakende de verwachting des toekomenden Leevens, by veele Christenen met, eene menigte van verzierfelen opgefmukt, en genoeg' zaam onhenbaar is gemaakt. Fert*  der DOODEN, ia3 door de dienfren, welke ik hun deed, het zy door de bedieningen, welke ik te begeeven had, het zy door bewyzen van milddaadigheid, welke my niets kostten : men heeft myn verlies betreurd. In Frankryk is niemand, die my in genie (*) evenaart. Welk eene rol fpeelde ik { Ik bragt Europa in beroering naar myn welgei vallen; ik overtrof Richelieu en Mazarin. Socrates. Ja, in harrewarren, in kwaadaartige ftreeken, in fchurkeryen; want gy waart een rechte fchurk van uw ambacht. Maar weet gy wel, dat de roem van uws gelyken, door niemand, benyd wordt? Deugdzaame menfchen verfoeien denzelven, hunne beflisfing krygt ten laatften by het gemeen de overhand, en zy bepaalen de uitfpraak der nakomelingfchap. Gy zult in de gefchiedenis niet hooger doorgaan, dan voor een vermaarden wargeest, voor eene vuurpyl, welke voor een oogenblik het gezicht verblindt, maar door haaren eigenen rook verduisterd wordt. Choifeul. Waarachtig, Heer Socrates, gy zyt gemelykj want dat moet men zyn, om myn ftaatsdienaarfchap niet goed te keuren. De Franfche heer- fchap- (*) Om meermaalen gamelde redenen , hebbe ik fcet Franfche woord ook hier behouden. VertK  124 ZAMENSPRAAKEN fchappy is geheel iets anders , dan de ftad Athene. Socrates. Gy meent, dat gy met uwe Vrouwe, ik wil zeggen met uwe zuster, Mevrouwe van Grammont (*), nog te Verfaiiles zyt, omringd door flaaffche vleieren. Daar fpelde de valschheid-, vermomd in het gewaad der befchaafdheid , u de eene leugen by de andere op de mouw. Sommigen bewierookten u , en werden de lofredenaars van uwe dwaasheden , uit vreeze voos uwe magt, anderen uit een laag eigenbelang; maar hier heeft men niemand noodig, men bewierookt niemand , en men fpreekt niet anders dan de waarheid.. Choifeul. Ach! welk een onaangenaam verblyf! Wat is het verdrietig voor eenen hoveling van VerfaUles , wat zegge ik , voor eenen StaatsdienaarKoning (f) , onder zo plompe kinkels temoeten leeven. Maar wat zie ik ? Welk een voorwerp zendt men ons uit de andere waereld ? Wat is het voor een dier ? Het heeft geen (*) Men hield den Hertog van Choifeul verdacht, dat, tusfchen hem en zyne zuster, eene andere, dan broederlyke, liefde plaats had.. Fert, (_iy Minijlre-rm,  der D O O D E N. 125 geen hoofd; ik geloof, G-dd-me, dat het mynhcer St. Denys is. Wie zyt gy, mensch zonder hoofd? Struenfée. Ik hebbe de eer niet van een heilige te zyn; zelfs ben ik een ketter. Ik ben hier zonder hoofd gekomen , omdat men het myne noodig had in het Jand, alwaar men het my heeft afgeflagen, en ik geen ander had. Choifeul. Zo onbefchoft is men in Frankryk niet. De wetten zyn daar voor het gemeene volk, en niet voor de grooten. Men houwt onze hoofden niet af. Maar hoedanige rol hebt gy gefpeeld, en waarom heeft men u zo behandeld ? Struenfée. Ik ben de Graaf van Struenfée, en een van die luiden , welken alles verfchuldigd zyn aan hunne eigene verdiende. Ik ben zelve de bewerker van mynen ftaat geweest. Ik oefende de geneeskunst in het Holfteinfche, wanneer de Opperheerfcher van Ysland , van Noorwegen, van Holftein en van Denemarken, te Kiel kwam. Hy was overftelpt met ziekten ; ik genas hem gelukkiglyk. Ik won zyne gunst, en nog meer die der Koninginne, welke my niet met onverfchillige oogen aanfchouwde. Ik werd Staatsdienaar , en ik wilde Oppervorst weezen. Ik dacht,  126 zamensprAakën dacht, gelyk Pompejus, en wilde geenen gely» ken hebben. Ik vond het middel, om mynen meester geheel in te neemen , en om hem irj onderwerpinge te houden, beroofde ik hem vant zyn verftand, door hem Opium te doen inneemen , onder de gedaante van geneesmiddelen* Vervolgens wilden de Koningin en ik onszelven tot Beftuurders des Koningryks maaken. Wanneer men de tweede is, wil men gaarne de eerfte zyn. Ik maakte my een grooten aanhang* Wy waren op het punt van den Vorst onbekwaam tot de regeering te verklaaren. Onverwacht werd ik in den nacht gevangen genomen , en in kluisters gefloten. Deeze Deenen, welken Machiavel niet kenden , konden het verhevene, dat in myn gedrag opgefloten lag, niet bevatten; en, nadat ik waarlyk Koning was geweest, floeg men my den kop af. Maar gy , wie zyt gys die my dus ondervraagt? Choifeul, Ik ben de beruchte Hertog van Choifeul,voor deezen Koning van Frankrjk, gelyk gy geweest zyt van Denemarken. Ik zelve was het eenige werktuig van mynen hoogen ftaat: myne listige ftreeken hebben my geplaatst by den throon, of ©p den throon, zo als gy wilt, vanwaar ik den grootften luister verfpreidde. Ik ben de bewer* ker van het beruchte familie-verdrag, waardoor ik Spanje overhaalde, om zyne Vloot, en een gedeelte zyner bezittingen in America ,op te offe*; ren»  der DÖODEN. 127 fen, opdat het de eer mogt hebben, van Frankryk by te fpringen, het geen , te Land en ter Zee geflagen, ten einde adems was door den oorlog, welken het in Duitschland den Engelfchen aandeed. Het gelukte my, in den toeftand, waarin zich het Koningryk bevond, den best mogelyken vrede te maaken, en Socrates. Deeze is de éénige verftandige daad, welke gy |n uw leeven hebt uitgevoerd. Choifeul. Het is my een genoegen, dat 'er ten minften ééne is , welke gy goedkeurt. Naderhand verdreef ik de Jefuiten uit Frankryk, omdat ik,Gezant te Rome zynde,met derzelver Generaal was in twist geraakt. Socrates. Dat gebroedfel beftond in mynen tyd niet; maar eenige dooden hebben my verhaald, dat zy eene foort van drogredenaars (*) zyn , gewapend met dolken, en voorzien van vergiften. ■Zoude de Heer Graaf van Struenfée niet van hunnen aanhang zyn ? Struenfée. Ik ben van den aanhang van Cromwell, van Ce- (*) Sophijïes.  123 ZAMENSPRAAKEN Cefar Borgia , én van Catilina. Doch j vaar voort, myiiheer de Hertog, met my te onder* richten. Choifeul. Na een zo fchoonen (lag, maakte ik my mees* ter van Avignon ; ik verdreef den Paus van* daar , om het Graaffchap voor altoos aan het Koningryk van Frankryk te hechten; ik voegde 'er Corfica nog by, het geen ik met behendigheid den Genueefen ontfutfelde. Socrates. Gy waart dan een veroveraar? Choifeul, Ik maakte deeze veroveringen uit myn (Taats£ vertrek; en terwyl ik my baadde in vermaaken, en my aan allerlei verkwistingen overgaf, doorde ik de rust van Europa uit den fchoot der wellusten. Hoe de andere Mogendheden meer in beroeringe waren, dies te beter konde Frankryk zich in vrede handhaaven. De oorlogen en de voorige kwaade beftuuring hadden onze geldmiddelen uitgeput, het vertrouwen (*) was verïooren, en eene bankbreuk bykans zeker. Struenfée. Op welke wyze bragt gy Europa in onrust V Choii C*) Credit.  der D O ODEN. 125 Choifeul. Nooit heeft men iets fyner, iets behendiger, iets verhevener , uitgedacht. Vooreerst plaatde ik, onder verzierde naameu , groote fommen gelds in de Engeifche Oostindifche Maatfchappye. Myne makelaars , welken de actiën naar welgevallen deeden ryzen of daalen , bragten iedereen van het fpoor, en de Directeurs der Maatfchappye in verwarringe, tcrwyl ik, door myne behendige bewerkingen, de Nabobs van den Mogol tegen Engeland in het harnas jaagde. Zy geraakten ih oorlog, en de Maatfchappy was op het punt van te bezwyken: ik dacht hierop van blydfchap te derven. Socrates. Eene fchoone ziel! Choifeul. Van een anderen kant, hitde ik die van Neuchatel aan, om tegen den Koning van Pruisfen eenen opdand te maaken; om aan dien 011rustigen geest bezigheid te verfchaffen op zyn éigenen bodem. Niet te vrede met zo veele zaaken, welke ik in een gelid deed voortgaan, gelyk de Romeinen hunne met vier paarden befpannen wagens (*), verplichtte ik de Turken, door het uitdeden van groote fommen gelds in Jfib rabiiós" «9ÏÏ6 abbjisï M ■ H-rfsHiahnuo .' mÊ " (*) Qi'idriges, , 4 >X deel. I  i3o ZAMENSPRAAKEN den Divan, om den Rusfen den oorlog te ver* klaaren: ik moedigde de Confoederatie in Poolen aan, om aan Catharina werk te bezorgen: ik wilde tegen haar de Zweeden in de wapens brengen, opdat eene afwending, van dien kant ondernomen, den last der Porte, welke door de Rusfifche Legers overftelpt werd , mogt verlig* ten: ik zoude zelfs de Keizerin-Koningin hebben overgehaald, om MuiTapha by te liaan, indien myne vyanden my niet hadden doen tuimelen. Struenfée. Wat is het jammer, dat zo veele fchoone ont» werpen niet zyn uitgevoerd! Choifeul. Buiten tvvyflcl. Ik zoude zo veel geruchts ge» maakt, zo lang gewoeld, hebben, dat geheel Europa van niemand dan van my zoude gefprokei* hebben. Socrates. Denk aan Heroftratus , die den tempel van Ephefus in brand ftak, om zich eenen naam te maaken. Chêifeul. Die was een brandffichter , en ik was een groot man. Ik fpeelde op onzen aardbol de rol Jder Voorzienigheid; ik regelde alles, zonder dat iemand de middelen ontdekte, waarvan ik my  dïr DOODEN. i3i bediende: men zag de ilagen, zonder de hand te zien, van welke zy kwamen. Socrates. Uitzinnige! Durft gy u vergelyken by de Voorzienigheid , uwe fchurkeryen by de opperfte Wysheid , uwe euveldaaden by het patroon (*_) der deugd ? Choifeul, Ja , mynheer Socrates , dat dtirve ik. Laat uwen kaaien kop leeren , dat ftoute onderneemingen in het ftaatkundige (f) geene misdaaden zyn, en dat alles, wat roem aanbrengt, groot is. Herinner u , dat uwe Grieken menfchen, die niet zo goed waren als ik, tot halve goden Verheven hebben. Socrates. Hy is ylhoofdig: dit is eene verdubbeling va» aanval. Ga Hippocrates 'er over raadpleegen; hy is hier naby, en zal uwe dwaasheid geneezen* Choifeul. Mynheer de Graaf van Struenfée is nog nader, hy zoude my deezen dienst wel doen, indien ik denzelven noodig had , (evenwel zonder opium.) Ach ! deeze zwygende wysgeer neemt (*) Archetype. (f ) Coups fEtat. 1.4  ï3* ZATVIENSPRAAKEN neemt eene edele fierheid, en het rechtmaatige vertrouwen, dat ieder groot man in zichzelven behoort te Hellen, voor dwaasheid op. Struenfée. Gy hebt geene geneesmiddelen noodig, gy verdient de grootfte loflpraaken. Machiavel zoude u de kroon der ftaatkundigen hebben toegewezen. Maar waarom werd gy in ballingfchap gezonden ? Choifeul. Een Kanfelier (*) , die nog nimmer fchurk Was dan ik , wist dit te bewerken met hulpe van een begunftigd meisje (f), waaronder myne trotsheid niet wilde buigen. Struenfée^ Van welk voorwendfel koude men zich bedienen , om u in ballingfchap te zenden , nadat gy zo veele fchoone zaaken gelukkiglyk hadt uitgevoerd ? Choifeul. Men beriep zich op den uitgeputten ftaat dei geldmiddelen. Het was Lodewyk eenigzins tegen de borst, dat hy de bewerker van eene bankbreuk zoude weezen. Hy wilde de zaaken flee- (*) Te weeten, Mr. de Maupeou. Vert. (t) Catin favorite. De Graavin du Barri. Ven.  ber. DOODEN. 135 fleepende houden, om zynen kleinzoon het algemeene afgryzen , welk deeze gebeurtenis denzelven moest op den hals laaden, by wege van erfenis na te laaten. Men befchuldigde my, dat ik het geld verfpild had, geduurende myne regeeringe; en het is waar, dat ik dit verachtelyke metaal verfmaadde; ik deed ruime vereeringen; ik was geboren met de edele gevoelens van eenen Koning, die edelmoedig,en zelfs verkwistende, behoort te weezen. Socrates. Waarlyk, gy waart een eerfte zotskap, dat gy het bederf van een koningryk voltooidet. Choifeul. Myn geest was tot het groote genegen , en zonder twyffel is voor eene heerfchappye, gelyk die van Frankryk , iets groots hl het maaken van eene bankbreuk. Het is niet het breeken van eenen koopman; het is hier om duizenden van millioenen te doen : de gebeurtenis maakt gerucht, zy treft den eenen, verbaast den anderen, en werpt eensklaps eene menigte welgegoede menfchen overhoop. Welk een tooneeïftreek (*)! Socrates. De Deugniet 1 Choï*- (*) Coup de thedtre, T * 1 j  134 Z AMEN SPRAAK-EN Choifeul. Mynheer de Wysgeer , weet, dat men geefi» jpaauw geweten moet hebben, wanneer men de: waereld beftuurt. Socrates. Foei! Om duizenden van burgeren ongelukkig te maaken, moet men de wreedheid van eenen; tyger en een hart van marmer hebben. Choifeul. Met die gefteldheid van geest, kondt gy wel Ichitteren in den Ceramicus (*), maar zoudt altoos een armhartige Staatsdienaar geweest zyn., Struenfée. Zonder twyffel, een uirgeftrekte geest doetzich kennen door ftoute onderneemingen : byhegeert iets nieuws; hy voert zaaken uit, waarvan men geen voorbeeld heeft, hy laat de kleine, gemoedsbezwaarnisfen voor oude wyven over, en gaat recht op zyn doel aan, zonder zich te bekommeren ever de middelen,die hem tot hetzelve leiden. Al de waereld is niet gemaakt om, onze verdienden te begrypen, de wysgeeren nog minder dan anderen ; en met dat alles zyn wy. door- (*) Eene plaats te Athene,opgefchikt met ftandbeel» den; naar men wil, zo genoemd na Ceramus, den., Zoon van Bscchtis en Ariadne. Vert.  der DOODEN. 135 doorgaans de flagtoffers der ftreeken en kuiperyen van het Hof. Choifeul. Juist op die wyze ben ik ten vat gekomen. Aan ons Hof kan de verdienfte liet niet uithouden tegen de grillen van een meisje; en nog werd dat meisje haare rol ingeblazen door een gebeften fchoolvos (*); want wat konde zy van zichzelve meer gedaan hebben, dan het bykans uitgedoofde vuur van eenen Vorst, die al zyn leeven een flaaf der kunne was geweest wat verleevendigen.. Struenfée. Indien gy het opium had gebruikt, om uwen Vorst te verdooven , zouden de kuiperyen en ftreeken vruchtloos geweest, en gy nog Staatsdienaar, of veeleer Koning, zyn; want hy, die de magt heeft, en het werk aan den gang houdt, is metterdaad de meester, en die hem laat geworden , is, ten hoogften genomen , de flaaf des anderen. Choifeul. Het opium was overtollig. De natuur had mynen meester zodanig gemaakt, als uwe •geneesmiddelen den uwen hebben doen worden. So- (*) Cuiftre d rabat. Waarfchynlyk wordt hiermede de Abt de Terrai bedoeld. Fert. 14  i%6 ZAMENSPRAAKEN Socrates. Uw opium heeft u, wel gediend , rampzalige verlochenaar (*_) van Hippocrates. Gy zyt daarom niet meer noch minder in de gevangenis geworpen , en zachter geftraft, dan gy verdiend hadt. Struenfée. Dat' was een trek van het noodlot, welken men niet koude voorzien. Welk eene omkee-, ring zo uit myne plaats gefloten te worden, en; door welke luiden nog' Socrates, Neen,dit is een gevolg van de. eeuwige rechts, vaardigheid , opdat niet alle euveldaaden geluk-, kig zyn , maar fommige mogen geftraft worden tot een voorbeeld voor de ondeugenden. Choifeul, Ik vleie my , evenwel, dat gy myne ongenade beklaagt; want, indien ik in myne regeeringe gebleven ware , zoude ik Europa hebben doen verbaasd liaan over de groote zaaken , welke myn geest zoude voortgebragt en uitgevoerd hebben. Socrates. Gy zoudt volhard hebben in het doen van fchit-. (*) Apofflat,  dér D O O D E N. xs$ fcliitterende dwaasheden: indien men in Europa dolhuizen, bad, moest men u daar uw verblyt' aanwyzen. En:.gy , .Deen , de folteringen van Ixion en van Prometheus zouden nog te zacht zyn, om u te lTraifen voor uwe fnoode ondankbaarheid jegens uwen meester , en voor al de fchelmltukken, welke eene teugeliooze ftaatzuchj ü heeft doen plcegen. Choifeul. Zie daar dan den roem, welken ik verwachte! Struenfée. Zie daar de vermaardheid , welke ik my beloofd had! Socrates. Gaat heen, rampzaligen, en kiest eene andere verblyfplaats dan de myne. Voegt u by de Catilinaas , de Cromwells , en befmet het verblyf der wyzen niet meer met uwe onreine tegenwoordigheid. Choifeul. Laat ons deezen onbefcheiden praater vcrlaa». Een: hy verveelt my. Struenfée. Verwyderen wy ons van deezen fTroeven zedeleeraar. Maar werwaards zullen wy onze fchreden wenden? Ik ga het gezelfchap zoeken van de I 5 Duit-  ï3S zamenspraaken Duirfchers myne landsluiden , en met Wallen* ftein my vertroosten over myne ongelukken*. Vaarwel, Koning zonder Staatenl Choifeul. Voor my, ik zal my voegen by de Franfchen,, en my begeeven tot Pepin , den Grootmeester van het Paleis (*). Vaarwel, Graaf zonder hoofd (f). (*) Maire du Palais. (t) Dit fchynt wel eene bykans woordelyke na. volging van het affcheid, dat, zo men vertelt, Willem de I, Prins van Oranje, en Lamoraal, Graafvan Egmond, van elkander zouden genomen hebben,, Z A-  Ï)ER DOODEN, i3g ZAMENSPRAAK tusschen - MARCUS AURELIUS en eenen RECOLLET (*> De Recollet. A ch ! wat is het , dat ik daar in onze Kerk zie? Een fpook! Schielyk hier wy water en eene wykwast! Marcus Aurelius, Wat doet gy daar met uw heilig water (f)? Buiten twyffel zyt gy priester van Jupiter. Hoor my een oogenblik. De Recollet, Ik, priester van Jupiter! Ach, dit is, zonder ^wyfïcl, eene verdoemde ziel of een duivel. Marcus Aurelius. Ik verfta u niet. Wat is een duivel ? De (*) Het zal veelen, maar, mjsfdiien, niet allen, Leezeren bekend zyn , dat een Recollet eene foort van Franciscaaner Monnik is. Fert. (f) Eau lullrak.  Ho ZAMENSPRAAK EN De Recollet. Heer Satan, voer my niet wech; ik hebbe eene doodelykc zonde (*) bedreven. Marcus Aurelius. Wat is toch Satan? Wat is eene doodelykö zonde ? De Recollet, Dat is vvaarlyk een onkundig fpook. H. Franciscus, wees myner genadig? Wie zyt gy,myn vriend ? Marcus Aurelius. Ik ben Marcus Aurelius. Ik kome dit Rome eens wederzien , dat my beminde, en dat ik bemind hebbe ; dit Capitool, daar ik gezegepraald hebbe , tervvyl ik de zegepraalen verfmaadde ; dit land , dat ik gelukkig hebbe gemaakt : maar ik herkenne Rome niet meer. Ik hebbe de kolom gezien , welke men voor my heeft, opgericht , en ik hebbe op dezelve het ftandbeeld van den wyzen Antoninus, mynen va- der, (*) Eigenlyk: ik ben in eene doodclyke zonde; dat is , ik hebbe eene doodelyke zonde bedreven, zonder daarvan nog boete gedaan te hebben. De Róomfche Kerk maakt, geiyk men weet, onderfcheid, tusfchen doodelyke en vergeevelyke zonden Qpeccata mort aha fjp venialia). Doch dit onderfcheid wordt , naar my voorftaat, by alle haare Leeraars niet eveneens be« grepen. Fert.  der DOODEN. Ier, niet meer gevonden: het is een ander aangezicht. De Recollet. Dat geloof ik wel, mynheer de verdoemde. Sixtus de Vyfde' heeft uwe kolom weder opgericht; maar hy heeft 'er het ftandbeeld opgefteld van eenen man , die beter was dan uw vader en gy (*). Marcus Aurelius. Ik hebbe altoos geloofd, dat men zeer gemaklyk beter konde zyn dan ik : maar ik meende, dat het bezwaarlyk was beter te zyn, dan myn vader. Het kan zyn, dat myne ouderliefde my bedrogen heeft. Ieder mensch is der dwaalinge onderhevig. Maar waarom noemt gy my verdoemd ? De Recollet. Omdat gy het zyt. Zyt gy het niet die zo ge- wel- ■(*) Op de kolom, ter eerc van Marcus Aurelius opgericht, ftaat tegenwoordig het ftandbeeld van Apos. xel Paulus. De Koning fchynt hier te onderftel!e:i, dat te vooren het beeld van Antoninus Pius op dezelve geftaan hebbe. Doch het is eerder te denken, dat dk laatfte zyne plaats had op de zuil ter eere van dien Keizer zeiven gefteld. Men heeft,in laateren tyd," «leeze kolommen wel eens met elkander verward. Da Nederduitfche Leezer kan.hiervan iets zien by volk. Man, Reisboek door Italien, D. III. 'bl. 265, 266,< f.69, 270. Fert. . .  t& zamensprAAken weldig menfchen vervolgd hebt , aan welke gy verplichting hadt, en welken u regen bezorgd hadden, opdat gy in ftaat mogt zyn van uwe vyanden te verflaan? Marcus Aurelius. Helaas! Ik was wel verre van iemand te ver* Volgen. Ik dankte den hemel, dat, door een ge* lukkigen zamenloop van zaaken,net van pas een onweder ontftond, op eenen tyd, waarin myne benden van dorst ftierven: maar nooit hebbe ik hooren zeggen , dat ik voor dit onweder verplichting had aan de luiden, van welken gy my Ipreekt (*). Ik zweere u, dat ik niet verdoemd ben* (*) Zie over het vervolgen der Christenen, door Marcus Aurelius , de aantekening omtrent het einde van des Konings Verhandelinge over de onderlcheidene Regeeringsvormen, op bl. 95 van dit Deel. By het geen daar gezegd is, moet ik hier nog voegen, dat de Nederduitfche Leezer eene Vertaaling der Verhan» delinge van den Heere m o yle kan vinden in de a? fèr, de Frondeurs (f), welken de Kardinaal van Retz had aangehitst, zy die zich by het ge* luk van Cromwel voegden', waren allen volk van dit ilag, welken hunne fchulden niet konden (*) Indien men , onder het woord beftaan , begrypt de bloote voortduuring van een leeven , het geen juist bewaard wordt tegen de vernietiging door honger of ongemak, mag dit waar zyn. Maar zekerlyk zyn 'er Landen, in welke ook de naarflige arme, met alle vlyt en arbeid, niet genoeg kan winnen,om iets meer te genieten dan het volftrekt noodige. Fert. Cf) Een aanhang in den tyd der minderjaarigheid van lodewyk den XIV. Fert.  van het STELSEL der NATUURE. 1:9 tóen betaalen, noch hun vervallen geluk herftellen , dan door den Staat, van welken zy burgers waren, het onderlte boven te keereh. De verkwisters in de eerfte geflachten van eenen Staat, pleegen fchurkeftukken, en maaken aanïlagen. De doorbrengers en luiaarts, onder het gemeen, worden eindelyk ftruikroovers, en bedryven de gruwelykfte euvek'aadeii tegen de algemeene veiligheid. Nadat onze Schryver klaarblykelyk getoond heeft, dat hy noch de menfchen kent, noch weet hoe men dezelven moet beftuuren , herhaalt hy de uitroepingen der hekeldichten van Boileau tegen Alexander den Groo 'ten, vaart uit tegen Karei den Vyfden, en deszelfs zoon Philippus den II; fchoon men , te duidelyk om 'er in misleid te worden, befpeure, dat hy het gemunt hebbe op Lodewyk den XIV* Van alle wonderlyke Hellingen (*), welke de Zogenaamde Wysgeeren van onze dagen met het grootfte welgevallen ftaande houden, fchynt het verachtelyk maaken van de groote mannen der voorige eeuwe hun meest ten harten te gaan. Welke eer zullen zy behaalen niet het vergrooten der misdagen van eenen Koning , welke dezelve door ongemeenen roem en grootheid 'heeft uitgewischt. Daarby zyn de misdagen va» Lodewyk den XIV bekend, en deeze zogenaamde Wysgeeren hebben zelfs het kleine voordeel niet van de eerften te zyn, in dezelven te ontdek. (*) Paratfoxts. M 2  ïSo ONDERZOEK dekken. Een Vorst , die flechts acht dagen ré* geert, zal, zonder twyffel, misdagen begaanj en nog veel meer een Alleenheerlcher, die zestig {*) jaaren van zyn leeven, op den throon , heeft doorgebragt. Indien gy u tot een onpartydigen rechter wilt dellen , en het leeveri van deezen grooten Vorst onderzoekt, zult gy verplicht zyn te erkennen, dat hy meer goedsdan kwaads in zyn Ryk gedaan heeft. Men zoude een boekdeel moeten vol fchryven, indien men, in hem te verdedigen, tot byzonderheden vyilde afdaalen: ik bepaale my hier tot de voornaamfte hoofddeelen. Schryf dan, zo als redelyk is , de vervolging der Hugenoten toe aan de zwakheid van zynen ouderdom (|), aan de bygeloovigheid , in welke hy was opgevoed , gelyk ook aan het onvoorzichtige vertrouwen, het geen hy Helde in zynen biechtvader; del de brand* (*) Eigenlyk zeventig. Lodewyk de XIV volg* de zynen Vader op, in het jaar 1643, en flierf in Ï715. Doch wanneer de Schryver hier den tyd bedoek, geduurende welken de gemelde Koning, als meerderjaarig, zelve het gezach in handen had, zal zestig ruim zo goed zyn. Vert. (f) Lodewyk werd geboren in het jaar 16383 de herroeping van het Edift van Nantes gefchiedde in 1684. Dus telde de Vorst toen flechts 46 jaaren; en in, en kort voor,dien tyd was da vervolging der Proteflanten zo hevig, als ooit. Wat wil dan hieï de zwakheid des ouderdoms zeggen ? Vert.  van het STELSEL der NATUURE. 1S1 Drandftichting in den Paltz op rekening van den ongevoeligen en trotzen aart van Louvois; en dan zult gy hem verder geene verwyten kunnen doen, dan over eenige oorlogen, welke hy, uit verwaandheid, of door eenen geest van hoogmoed, heeft ondernomen (*-). Voor het overige kunt gy hem den roem niet weigeren, dat hy de belehermer der fraaie Kunften is geweest. Frankryk is aan hem zyne handwerken en zynen koophandel verfchuldigd (f). Het is aan hem, daarenboven, de rondmaaking zyner fchoone grenzen verfchuldigd (|), en het aanzien, 't geen het in zynen tyd in Europa heeft genoten (§). Doe dan hulde aan zyne lofwaardige, en waarlyk koninglyke, hoedanigheden. Al wie in onze dagen de Vorften met voordeel wil aan» (*) Kan wel bykans iets erger en nadeeliger voor het Volk zyn? Fert. (f) Indien men louvois, liever dan lodewyk, de fchuld der venvoestinge van den Paltz moet geeven; zoude dan de eer van den koophandel, enz. in bloei gebragt te hebben, niet ook ruim zoveel colbert, als den Koning, toebehooren? Vert. (4) En hoe rechtvaardig gefchiedde dat rondmaaken ten koste der nabuuren? Fêrt. (§) Dat aanzien is voor de Franfchen zeiven een blinddoek geweest, welke hun verhinderde de inwendige ellende van het uitgeputte Ryk gewaar te worden. Fert.. M 3  iRa ONDERZOEK aantasten, moet den aanval doen op derzelvïi'. verwyfdheid , lediggang , en onkunde: zy zyn, voor het meerder gedeelte, meer zwak dan ftaatzuchtig, meer verwaand dan gretig na heer-, fchappy. De waare gevoelens van den Schryver, aangaande de regeeringen, ontdekt men niet dan omtrent het einde van zyn Werk, Daar leert hy ons, dat, naar zyne gedachten, de onderdaanen het recht behoorden te hebben van hunne Vorften af te zetten, wanneer zy over dezelven kwalyk te vrede zyn. Om de zaaken tot dat einde te brengen , vaart hy uit tegen die. talryke Legers, welke daarin eenige verhindering zouden kunnen veroorzaaken. Men zoude fchier gelooven, dat men de fabel van la. Fontaine las van den Wolf en den Herder. Indien ooit de ongegronde denkbeelden yan onzen Wysgeer daadelyk konden ten uitvoer gebragt worden, zoude men eerst de regeeringswyzen, in alle Staaten Van Europa, in een anderen vorm moeten gieten ; en dit fchynt hem eene beuzeling. Het zoude, daarenboven, en dit fchynt my onmogelyk, noodzaaklyk zyn, dat deeze onderdaanen , welken dus tot rechters over hunnen meester gefteld wierden, verftandige en billyk denkende menfchen waren; dat de Dingers na den throon menfchen waren zonder ftaatzucht; dat noch flinkfche ftrecken, noch kuiperyen, noch een geest van onafhrngelykheid, de overhand konden bekomen. Het zoude, daarenboven, nood-  van het STELSEL der NATUURE. 183 noodzaaklyk zyn, dat het ontthroonde gedacht te eenemaal vvierd uitgeroeid , of die gedachten zouden voedfel verfchaffen tot burgerlyke oorlogen, en hoofden van partyen, altoos gereed om zich aan de fpitze van eenigen aanhang te dellen, tot ontrusting van den Staat. Uit deezen vorm van regeeringe zoude nog voortkomen, dat zy, die eenige aanfpraak of verwachting op den throon maakten, nimmer zouden llilzitten, het volk tegen den Vorst zouden ophitfen, en muiteryen en opdanden aandooken, onder begundiging van welke zy zich mogten vleien, hun geluk ten top te verheffen, en tot de heerfchappy te geraaken: zodat eene diergclyke regeering,zonder opliouden,zoude blootgcdeld zyn voor inwendige oorlogen, die duizendmaal gevaarlyker zyn dan de buitenlandfche. Om diergelyke ongemakken voor te komen ,. heeft men, in veele Staaten van Europa, de orde van erflyke opvolginge aangenomen en vastgedeld. Men heeft befpeurd, welke verwarring de verkiezingen na zich fleepen , en men heeft, met reden, gevreesd, dat yverzuchtige nabuuren hun voordeel zouden doen met eene zo gundige ge-» legenheid, om het Ryk aan zich te onderwerpen , of te verwoesten. De Schryver konde gemaklyk de gevolgen van zyne beginfelen ontdekken: hy behoefde flechts het oog te flaan op Poolen, alwaar elke Verkiezing van eenen Koning het tydperk is van een inwendigen en buitenlandfchen oorlog. M 4 Te.  jS4 o n d e r z o e k Te gelooven, dat men ia de menfchelyke zaa* ken eenige volmaaktheid kan vinden , is eeno groote dwaaling: de verbeelding kan zich diergelyke herfenl'chimmen fmeeden , maar zy zullen nimmer een daadelyk bedaan verkrygen. Zo lang de waereld geftaan heeft , hebben de Volken de proef genomen van allerlei vormen van regeeringe : de gefchiedenisfen krielen 'er van; maar onder dezelven is geene, die niet aan ongemakken onderhevig is : het grootfte gedeelte der Volken heeft, ondertusfchen, de. orde van opvolginge in de regeerende familien bekrachtigd , dewyl deeze. de minst kwaade party was in de keuze , welke zy te doen hadden. Hei; kwaad, dat tj.it deeze inltellinge voortkomt, bellaat hierin, dat het onmogelyk is, dat de be-, kwaamheden en de verdiende in een genacht, geduurende eene lauge reeks van jaaren , zonder afbreekinge, van Vader tot Zoon overgaan;, en het gebeurt, dat de throon fomtyds bezeten wordt door Vorden, welke onwaardig zyn denzelven te vullen. Jn dat geval zelve blyft het hulpmiddel over van ervaren Staatsdienaaren , welken door hunne bekwaamheid kunnen herdellen, het geen de dwaasheid van den Vorst zonder twyffel zoude bederven. Het goede, dat uit deeze fchikkinge klaarblykelyk voortvloeit ^ bedaat daarin, dat Vorden, op den throon geboren , minder trotsheid en verwaandheid hebben, dan nieuwe gelukskinderen, die, opgeblazen van hunne grootheid , en anderen , welken. te  van het STELSEL der NATUURE. te vooren huns gelyken waren, verfmaadende, hehaagen fchcppen in dezelven, by elke gelegenheid , hunne meerderheid te doen gevoelen (*). Maar men neeme vooral in aanmeri king , dat een Vorst , die gerust is dat zyne kinders hem zullen opvolgen, zal gelooven, dat hy voor zyn eigen gellacht werkt, en met veel grooteren yyer zich toeleggen op het waare geluk van den Staat, welken, hy befchouwt als zyn erfdeel (f): terwyl,in verkiesbaare Staaten, de Vorften alleen om zichzelven denken, en om niets anders. Zy trachten alleenlyk hun gellacht ryk te maaken, en laaten alles vervallen in eenen Staat,die in hunne oogen eene bezitting ter bede is , welke zy ten eenigen dage moeten afltaan. Indien iemand hiervan overtuigd wil zyn, (*) Dit ! weezen ben. Ik gevoele, dat ik hét vermogen hebbe van my te beweegen , en ik weete niet wat de bevvee ging is , of zy eene toevallige omftandigheid (§) is , dan iets , dat op zichzelven beftaat (**). De eene Leeraar- komt (*) At omes. (f) Automate. (O Fry te zyn, zo dat men zelve werke, en «»afhangelyk te zyn van den Schepper, is evenwel hetzelfde niet. Hoe dikmaals zyn ook door anderen deeze twee hemdsbreedte verfchillende dingen met elkander verward , niettegenftaande het onderfcheid zo blykbaar is, zo menigmaalen aangewezen. Fert, (§) Accident. (*<=) Subftance. [Toont dit voorbeeld niet taamelyk dui-  van het VERSTAND. -05 konn fcbreeuwén, dat zy eene toevallige omftandigheid is, de andere zweert, dat zy op zichzelve beftaat : zy twisten hier over , de hovelingen lachen 'er om, de afgoden der aarde verachten hen (*); en het gemeene volk heeft geene kennis, noch aan hunne perfoonen, noch aan het onderwerp van hunne gefchillen. Komt het u niet voor, dat men de reden buiten den kring haarer werkinge brengt, wanneer men ze gebruikt tot het navorfchen van zo onbegrypelyke en afgetrokken ftoffen ? My dunkt , dat ons verftand niet gefchikt is voor deeze uitgeftrekte kundigheden. Het is met ons, als met menfchen, welken langs de kust vaaren. Zy verbeelden zich, dar. het vaste land zich beweegt, en gelooven niet, dat zy zeiven in beweeginge zyn: en evenwel is het juist andersom; de oever is onwrikbaar vast, en zy zyn het, die door den wind voortgedreven worden. Onze eigenliefde misleidt ons altoos , wy geeven aan alle zaaken, welke wy niet kunnen begrypen , den bynaam van duister, en alles wordt onverftaanbaar, zoras het buiten ons bereik is (-f): en ondertus- fchen duidelyk, dat de Schryver de waarheid fprak, wan> neer hy zeide, dat de termes fcientifiques flechts verwarde, en dooreengehaspelde, denkbeelden voor zyne verbeelding bragten? Fert.'] C) Zyn deeze beiden hier doorgaans wel bevoegde rechters? Fert. (f) Zo is het dan ook inderdaad voor ons. De uit-  2oö ONSCHULD der DWAALINGEN fchen is het de natuur van ons verftand , die ons onbekwaam maakt voor groote kundigheden. Daar zyn eeuwige waarheden ; dit is onbetwistbaar : maar , om deeze waarheden wel te begrypen, om dezelve en tot derzelver kleinfte redenen te kennen , moest men een geheugen hebben een millioenmaal grooter dan de mensch bezit ; men moest zich geheel kunnen overgeeven aan de kennisfe eener waarheid; men moest een leeven hebben, gelyk dat van Me» thufalem, of nog langer, een leeven van befpiegelinge, en vruchtbaar in ondervindingen; men moest, eindelyk, eene oplettendheid hebben, tot welke wy niet in ftaat zyn. Oordeel uit dit alles, of het oogmerk des Scheppers geweest zy ons tot zeer fnedige luiden te maaken. Want zie uitdrukkingen Maar , duister , verflaanbaar, onverslaanbaar, zyn alle betrekkelyk, en betekenen niet zo zeer den eigen aart der dingen, als derzelver verhouding tot ons verftand. Wanneer ik zegge, dat iets duister of onverftaanbaar is, geeve ik daarmede niet te kennen, dat het ook zodanig is voor verhevener, of meer geoefende, verftanden; en dat my klaar is, behoeft het daarom niet te zyn voor anderen. Indien men dit altoos had in het oog gehouden, zoude men zich meer gewacht hebben van het veroordeelen of verachten van anderen. Onder het gemeen treft men wel eens menfchen aan, welken het onbegrypelyk is, dat men hunne moedertaal, waaraan zy van jongs af gewoon zyn, in andere landen nies verftaan zoude. Vert,  van het VERSTAND. 20? zie hier de beletfels, welke uit deszelfs wil fchynen voort te komen ; en de ondervinding doet ons gewaar worden , dat wy weinig bekwaamheid , weinig vlyt, bezitten; dat ons vernuft (*) niet fcherpzinnig (f) genoeg is, om tot het binnen fte der waarheden door te dringen , en dat wy niet een genoegzaam veel bevattend en getrouw geheugen hebben, om het te belasten met alle kundigheden, welke tot deeze fraaie , maar bezwaarlyke, oefening noodig zyn. Daar is nog een andere hinderpaal, welke ons belet tot de kennis der waarheid te geraaken, en met welken de menfchen hunnen wech belemmerd hebben , als of die wech in zichzelven al te gemak* lyk ware. Deeze hinderpaal beftaat in de vooroordeelen der opvoedinge. Het grootfte gedeelte omhelst baarblykelyk valfche beginfels; hunne natuurkunde is ten uiterften gebrekkig , hunne overnatuurkunde niets waardig; hunne zedeleer beftaat in een flordig eigenbelang , in eene aankleevinge aan de goederen der aarde , welke geene paaien kent. Dit is by hen eene groote deugd; dit is een verftandig vooruitzicht, het geen hen doet denken op het toekomende , en van verre reeds zorg draagt voor het onderhoud van hun gedacht. Gy begrypt wel, dat de Redeneerkunde van deeze foort van menfchen van één ftuk is met het overige hunner wysbegeer- te; (*) Génie. * (f) Traincendant,  aoS ONSCHULD der DWAALINGEN te: inderdaad, zy is beklaagenswaardigj de kunst van redeneeren beftaat by hen in alleen te praaten, in over alles te bellisfen, en geene tegenfpraak te verdraagen. Deeze kleine wetgeevers van hunne buisgezinnen geeven zich vooreerst de uiterfte moeite omtrent de denkbeelden, welke zy hun kroost willen inprenten. Vader, moeder, bloedverwanten, werken om hunne dwaalingen te vereeuwigen. Men doet grooten arbeid, om den kinderen, wanneer zy eerst uit de wieg komen , een denkbeeld te geeven van den bullebak en van den weerwolf. Deeze fraaie kundigheden worden gewoonlyk gevolgd door andere van gelyke waardye : de fchool doet 'er, van haaren kant, het haare toe. Men moet door de droomen van Plato gaan, om tot die van Ariftoteles te komen, en met eenen fprong wordt men ingewyd in de verborgenheden der draaikolken (*). Men komt uit de fchoole met een geheugen, dat geheel met woorden overlaaden is, een verftand vol van bygeloovigheden, en ingenomen met ontzach voor de oude herfenfchimmen. De rypere jaaren (f) komen, waarin men, of het juk der dwaalinge van den hals werpt, of nog verder gaat dan zyne ouders. Waren deezen éénoogigen ? men wordt zelve blind. Geloof. £*) Tourbillons. [De niet geheel onkundige Leezer weet, dat hier gedoeld wordt op het ftelfel van besCAutes. Vert.] (t) L'age de la raifon.  van het VERSTAND. 209 loofden zy fommige dingen, omdat zy zc meenden te gelooven? men gelooft ze uit ftyfhoofdigheid. Vervolgens wordt men wechgcflcept door het voorbeeld van zo veele menfchen, welken eenig gevoelen aankleeven : derzelver toeftemming verftrekt voor een genoegzaam gezach: zy zetten hun gevoelen gevvigt by door hun getal : de volksdwaaling maakt aankomelingen, en zegepraalt: eindelyk worden deeze ingekankerde doolingen ontzachlyk door het verloop des tyds. Verbeeld 11 een jong boompje, welks fcheut zich plooit naar den aandrang der winden; maar, in liet vervolg van zynen groei, zyne trotze kruin tegen de wolken (lelt, en aan de. byl des houthakkers een onwrikbaaren (tam aanbiedt. Hoe! zegt men, myn vader heeft zo geredeneerd, en zedert zestig, zedert zeventig (*), jaaren redeneere ik op dezelfde wyze: door welke onrechtvaardigheid begeert gy, dat ik tegenwoordig op een anderen trant zal beginnen te redeneeren? Het zoude my fraai (taan nu weder een fchoolier te worden, en my als leerling aan uwe beftuuringe over te geeven. Ga heen, ga heen, ik verkieze liever de fchreden der gewoonte na te kruipen, dan my met u in de lucht te verheffen, als een nieuwe Icarus. Herinner u deszelfs (*) Dat is wat lang: die zeventig jaaren geredeneerd heeft moet al heel oud zyn, en zekerlyk zoude het dwaasheid weezen, zulken grysaart van zyw« gevoelens te willen afbrengen. Feit. VI. deel. O  aio ONSCHULD der DWAALINGEN zelfs val: die is het loon van nieuwe gevoelens 4 en zodanig is de ftraf, welke op u wacht. De hardnekkigheid voegt fomtyds zich by de vooringenomenheid, en eene zekere woestheid, welke men valfchen yver noemt, mist nooit haare met geweld overheerfchende grondregels ten toon te fpreiden. Ziedaar de uitwerkfels, welke op de vooroordeelen der kindsheid volgen: zy fchieteu dies te diepere wortelen , uit hoofde der buigzaamheid van het herfengeftel in dien tederen leeftyd. De eerfte indrukfels zyn de leeven» digfte, en alles, wat de kracht der redeneeringe vermag, fchynt, in vergelykinge, Hechts flaauw en koel te weezen. Gy ziet hieruit, myn waarde Philante, dat de dwaaling het deel der ftervelingen is. Na alles, wat ik u zo breedvoerig hebbe voorgehouden, zult gy ongetwyffeld begrypen , dat men wel verzot moet, zyn op zyne eigene gevoelens, om te waanen, dat men boven de dwaaling verheven is , en dat men zelve wel zeer vast in den zadel moet zitten, om de onderneeming,van anderen uit denzelven te ligten, te durven waagen. • lk beginne, tot myne groote verbaasdheid , te zien , antwoordde Philante,dat het meerdere gedeelte der dwaalingen onverwinnelyk (*) is voor hun, die 'er (*) Ligt dit dan evenwel in het voorgaande opgefloten? De Schryver wilde bewyzen, dat de dwaa< lingen des verftands onfchuldig zyn. Indien ' zy inderdaad onvermydelyk en onverwinnelyk zyn, is zyn ftuk  van het VERSTAND, ssl| ,*er mede befmet zyn. Ik hebbe u met vermaak, en met oplettendheid,aangehoord, en ik hebbe, indien ik my niet bedriege , de oorzaaken der dvvaalinge, welke gy my hebt aangewezen, zeer wel onthouden. Deeze waren , zegt gy, de groote affland,op welken de waarheid van onze oogen is , het klein getal onzer kundigheden, de zwakheid en het ontoereikende van ons verftand, en de vooroordeelen der opvoedinge. — Wonderbaarlyk wel, Philante; gy hebt een recht uitmuntend geheugen, en indien God en de natuur zich verwaardigden eenen llerveling te vormen, die in ftaat ware hunne verhevene waar» heden te bevatten, zoudt gy het zekerlyk zyn , die met dit verbaazend geheugen een leevendig vernuft, en een gezond oordeel, vereenigt. Houd op met complimenten (*), voegde Philante my toe, ik hebbe wysgeerige redeneeringen liever, dan uwe loffpraaken, en het is hier de plaats niet om op my eene lofreden te doen; maar veeleer om eene fchuldbekentenis af te leggen in den naam ftuk voldongen. Maar uit het geen hy tot nog toe gezegd heeft, kan , myns oordeels, niets meer by wettigen gevolge afgeleid worden, dan dat zy veel verfchoonelykcr zyn , dan fommigsn willen toeflaan, Philante Iaat zich wat heel fchielyk overhaalen. Maar zo gaat het meestal in dit foort van zoge • naamde Zamcnfpraaken. Fert. (*) Om het Franfche over te zetten, wist ik geene betere uitdrukking dan dit bastaardwoord, PttU O a  £12 ONSCHULD der DWAALIKGEN naam der trotsheid van alle Geleerden, en eene ootmoedige belydenis te doen van onze onkunde. Ik zal u wonderbaarlyk onderfteunen, Philante, wanneer wy onze diepe en grove onweetendheid aan den dag zullen moeten brengen; ik doe zeer gewillig belydenis van dezelve: ik ga zelfs tot aan het Pyrrhonismus toe, en ik bevinde, dat men wel doet met niet meer dan een twyifelachtig geloof te Haan aan het geen wy proefondervindelyke waarheden noemen. — Ziedaar u op een goeden wech , Philante (*); de twyffelaary (f) ftaat u niet kwalyk. Phyrro zoude in het Lyceum niet anders, dan gy, gefproken hebben.— Ik bekemie u, zeide ik hem, dat ik iets hebbe van de Academifchc Wysbegeerte: ik befchouwe de zaaken van alle kanten; ik twyffele, en ik blyve onbepaald: dit is het eenige middel om zich tegen de dwaaling te behoeden (!_). De twylfelaary doet my wel niet met (*) Zo flaat in het oorfpronglyke ; maar de zamenhang toont vry dnidelyk , dat philante hier fpreekt , en dat 'er eigenlyk moest daan Vous voila en bon chemin, dit Philante: Zie daar u op eenen goeden wech, zeide Philante. Vert. (f) Le Scepticisme. (|) Die nooit iets beflist, zal zekerlyk geene verkeerde bellisfing maaken. De Schryver heeft evenwel te vooren toegedaan , dat 'er onbetwistbaare waarheden zyn. En wat zal van de beduuring des gemeenen leevens word.n, indien men altoos onbepaald  van het VERSTAND. 213 met reuzenfchred.cn, met de fchreden van Homerus (*), tot de waarheid naderen; maar zy beveiligt my, evenwel, tegen de hinderlaagen der vooroordeelen. En waarom vreest gy de dwaaling , voerde Philante my te gemoet, gy, die voor dezelve eene zo goede verantwoording doet? — Helaas! zeide ik hem , 'er zyn fommige dwaalingen, welker lieflykheid boven de waarheid zelve de voorkeus verdient: deeze dwaalingcn vervullen u met paald blyve? Misfchien zal men zeggen, dat men, in verre de meeste, of genoegzaam alle, gevallen, naar waarfchynelykheid moet handelen.— Het zyzo: maar moet men dan evenwel ook niet bepaalen, wat waarfchynelyk is? Men behoort in alles de uiterften te myden. Algemeene Twyffelaary, en al te (toute Beflisfing, zyn beide even onredelyk. By een naauwkeurig onderzoek zal men voor fommige Hellingen eene volftrekte betooging vinden; andere komen tot den hoogden trap van waarfchynelykheid,welke weinig verfchilt van betooginge; by nog andere is wel waarfchynelykheid, maar in mindere maate; eindelyk, fommige blyven te eenemaal onzeker, en derzelver waarheid voor ons geheel verborgen. De eerfte kunnen wy, wanneer de betooging binnen ons bereik is, weeten, van de tweede kunnen wy overtuigd zyn, de derde met meerdere of mindere gerustheid gelooven; maar omtrent de laatfte zal elk verftandige zyn oor-, deel opfchorten. Ik achte het onnoodig deeze aantekening te verlengen, door het bybrengen van voor-, beelden. Fert, (*) Zie homeri //. Lib. XIII. vs. 20, O 3  214 ONSCHULD der DWAALINGEN met aangenaarce denkbeelden ; zy fchenken ü eenen overvloed van goederen , welke gy niet hebr, en nooit zult genieten; zy houden 11 {taande in uwen tegenfpoed; en zelfs in den dood, wanneer gy op het punt ftaat van alle uwe goederen , en uw leeven, te verliezen, doen zy u nog , als in het verfchiet, goederen befchou» wen, welke de voorkeus verdienen boven die, welke gy verliest, en flroomen van wellust, wel.kcr geneugten bekwaam zyn den dood zeiven te verzachten , en , indien het mogelyk ware, beminnelyk te maaken (*). Ik herinnere my, by deeze gelegenheid, de gefchiedenis van eenen krankzinnigen , welke men my verhaald heeft; misfchien zal dezelve u fchadeloos Hellen voor myne lange en leermeesterachtige (f) redenee- ri'nge. Myn Itilzwygen , zeide Philante , doet u genoeg begrypui, dat ik, met vermaak, naar u luistere, en begeerig ben uwe gefchiedenis te hooren. „ Ife zal u voldoen , Philante, onder voorwaarde , dat gy naderhand geen berouw zult hebben van my te hebben doen fnappeu, In (*) De Schryver verklaart hier de verwachting Van een toekomend leeven, ronduit,voor eene dwaaïing. Ik wil hierover geene verdere aanmerkingen maaken? men weet genoeg, hoe hy over den Godsdienst dacht: maar is deeze uitfpraak al niet vry bcflisfeude voor zyne twyffelaarye ? Fert; (f ) Didaitinuf.  van het VERSTAND. U$ ïn het dolhuis,teParys,was eeu krankzinnige, een man van eene zeer goede geboorte,die,dooide ontfleltenisfe zyner herfenen, alle zyne bloedverwanten in de uiterfte droefheid dompelde. Hy .was wel by zyn verftand omtrent alle andere onderwerpen, uitgezonderd het denkbeeld zyner gelukzaligheid. Bragt men hem daarop , dan waren het niet anders dan gezelfchappen van Cherubim, van Seraphim en van Aarts-Engelen: hy zong den gantfehen dag in het choor deezer onfterflyke geesten; hy werd vereerd met zaligende bezoeken; het paradys was zyne verblyfplaats; de engelen waren zyne medgezellen, en het hemelfchc manna diende hein tot voedfel. Deeze gelukzalige dolleman genoot een volmaakt heil in het krankzinnigenhuis, wanneer, tot zyn ongeluk, een Geneesheer, of Heelmeester, denkrankzinnigen kwam bezoeken. Deeze Geneesheer bood der familie aan, den gelukzaligen te geneezen. Gy kunt ligtlyk gelooven ,. dat men geene beloften fpaarde om hem te beweegen , dat hy zich zeiven overtrof, en , indien hy konde, wonderen verrichtte. Eindelyk, om kort te gaan, het gelukte hem, het zy door aderlaatingen , of door andere geneesmiddelen , den krankzinnigen weder tot zyn gezond verftand te brengen. Deeze, ten uiterften verbaasd, dat hy zich niet meer in den hemel bevond , maar in een vertrekje , dat vry veel overeenkomst had met het hok van eenen gevangenen, en omringd van een gezclfchap, waarin niets engelachtigs te O 4 vin»  aiö ONSCHULD der DWAALINGEN vinden was, werd ten uiterften driftig tegen den Geneesheer. Ik was zo wel in den hemel,zeide Iry tot den zeiven , het flond niet aan u my daaruit te doen vertrekken; en ik wenschte, dat gy voor uwe moeite veroordeeld wierdt, om het land der verdoemden in de helle werkelyk te bevolken (*). Gy ziet hieruit, Philante, dat 'er gelukkige dwaahngen zyn ; en het zal my geene moeite kosten u te toonen, dat zy onfchuldig zyn. — Ik ben "er mede te vrede, fprak Philante; ook eeten wy des avonds laat, en wy hebben ten Hiinften nog drie uuren tot onze befchikking.— Ik hebbe zoveel niet noodig , hervatte ik , tot het geen ik u te zeggen hebbe. Ik zal zuiniger zyn op mynen tyd, en op uw geduld. Een oogenblik geleden, hebt gy my toegeftemd, dat de dwaaling envrywiUig is by de geenen, die 'er mede befraet zyn: zy gelooven in het bezit der waarheid te zyn, en zy bedriegen zich. In de zaak zelve zyn zy vcrfchooneJyk; want, volgens hunne ondcrftclling, zyn zy verzekerd van de waarheid: zy handelen hieromtrent ter goeder trouwe; het is de uiterlyke fchyn, die hcu misleidt, en zy neemen de fchaduw voor het lichaam. Overweeg nog, bidde ik u, dat de be- (*) Plet kan zeer wel zyn, dac een zodanig geval gebeurd is; maar ook heeft de vertelling vry wat fchyn van ontleend te weezen uit iioratius, E$j$«J., Lib. H. F.pift. II, vs. iï8, .%. Vert,  van het VERSTAND. 217 beweegreden van hun, die tot dwaaling verval» len, lofwaardig is: zy zoeken de waarheid (*), zy verdoolen op den wech, en indien zy denzelven niet vinden , was dit niettemin hunne begeerte: het ontbrak hun aan gidfen, of, het geen nog erger is, zy hadden kwaade leidsluiden. Zy zochten den wech der waarheid, maar hunne krachten waren niet toereikende, om tot dezelve te komen. Zoude men iemand kunnen veroordeelen, ,die, in het overtrekken van eene zeer breede rivier,verdronk,omdat hy de kracht niet had vau ze over te zwemmen (f)? Indien men niet te eenemaal van alle menfchelykheid ontbloot was , zoude men medelyden hebben met zyn droevig noodlot; men zoude iemand die , zo vol van kloekmoedigheid, tot een zo edelmoedig en zo Hout opzet, bekwaam was, be- (*) Waar dit het geval is, en men met ernst en onpartydigheid de waarheid poogt te vinden, is gewislyk de dwaaling onfchuldig. Maar heeft deeze onpartydigheid wel altyd plaats ? Kan vooringenomenheid, of begeerte, wel niet oorzaak zyn,dat men niets beduidende zaaken als gewigtige bewyzen, of zwaarigheden, befehouwe? Zoude liefde tot de ondeugd wel niet by fommigen de voornaame beweegreden tot de verwerping van den Godsdienst zyn geweest? En is de dwaaling dan ook onfchuldig? Vert. (t) Zekerlyk, wanneer hy zich, buiten noodzaaklykheid, in dezelve wierp, Dit voorbeeld is wat on-, gelukkig uitgekozen. Fert. 05  «8 ONSCHULD der DWAALINGEN beklaagen, dat hy door de natuure niet genoeg was bygeftaan: zyne roekeloosheid zoude een gelukkiger lot waardig fchynen, en zyne asch met manen befproeid worden (*_). Ieder mensch , dat denkt, moet poogingen doen om de waarheid te leeren kennen: deeze poogingen zyn onzer waardig, zelfs wanneer zy onze vermogens mogten overtreffen. Het ongeluk is voor ons groot genoeg, dat wy tot deeze waarheden niet kunnen doordringen : wy moeten het niet vergrooten door onze verachtinge voor hun, die , in de ontdekkinge deezer nieuwe waereld, fchipbreuk lyden. Zy zyn edelmoedige Argonauten, die zich in gevaar begeeven voor de welvaart van hunne medeburgeren : en het is zekerlyk een zeer zwaare arbeid in een ingebeeld (f) land te moeten omdoolen. De lucht van deeze gewesten is tegen ons geftel flrydig ; wy kennen de taal der inwoonderen niet, en zyn niet in ftaat over deeze dryfzanden te wandel&n. Ge- (*) Zoude men hem niet eerder beklaagen als. iemand,wiens herfenen niet wel gefteld waren? Maar zouden, misfchien, in het affchryven ook eenige woorden by ongeluk zyn overgeflagen, welke aan het geftelde voorbeeld eene andere gedaante konden gegeven hebben. De Schryver, dunkt my, koude zich bykans zo niet uitdrukken? Vert. (t) Maar, indien de waarheid toch niet kan gevonden worden, en men dit vooraf weet, welk nut kan dan al die arbeid, al dat omzwerven,onzen m?deburgeren aanbrengen? Verf,  van het VERSTAND. 219 Geloof my , Philante , laat ons verdraagzaam zyn omtrent de dwaaling ; zy is een fyn vergift, dat in onze harten fluipt, zonder dat wy het befpeurert. Ik, die tot u Ipreeke, ben niet verzekerd, dat ik 'er vry van ben. Laat ons nimmer de belachelyke trotsheid aanneemen van die onfeilbaare geleerden , welker woorden voor zo veele godfpraaken moeten doorgaan: laat ons vol zyn van toegeeflykheid jegens de tastbaarfte dwaalingen, en infchikkelykheid gebruiken omtrent de gevoelens derzulken , met welken wy in maatfchappye leeven. Waarom zouden wy het aangenaame der verbindtenisfen, welke ons met hun vereenigen , ftooren ter liefde van een gevoelen , waaromtrent het ons zeiven mangelt aan zekere overtuiginge ? Laat ons niet ons zeiven opwerpen tot dooiende ridders, en verdedigers van eene onbekende waarheid, maar aan de verbeeldinge van ieder mensch de vryheid laaten van de roman zyner denkbeelden op te ftclleu. De eeuwen der fabelachtige helden, der wonderwerken en der ridderlyke buitenfpoorighcden, zyn voorby. Men verwondert'zich nog over Don Quichot, in Michiel van Cervantes: maar de Pharamonds, de Roclands, de Amadisfen zouden zich het gelach van alle verftandige perfoonen op den hals haaien; en de ridders , die in derzelver voetftappen wilden treeden , zouden het zelfde lot ondergaan. Merk hicrby nog aan , dat men, om de dwaaling uit de waereld uit te rooien , het geheele mensch-  22o ONSCHULD der DWAALINGEN menschlyke geflagt zoude moeten verdelgen. Geloof my , vervolgde ik , het is niet onze wyze van denken over onderwerpen van befpiegelinge , welke invloed kan hebben op het geluk der maatfchappye ; maar wel onze manier van handelen. Wees, indien gy wilt, een voorftander van het ftelfel van Tycho Brahé , of van dat der Malabaaren, ik zal het u zonder moeite vcrgeeven , mits dat gy menschlievende zyt : maar al waart gy de rechtzinnigfte aller leeraaren, indien uw character wreed, hard en barbaarsch, is, zal ik altoos een afgryzen van u hebben. Ik ftemme volkomen in met uwe gevoelens, zeide Philante. Op deeze woorden hoorden wy, niet ver van ons, een dof geluid, gelyk dat van iemand, die eenige hoonende uitdrukkingen by zich zelvcn mompelde. \Vy keerden ons om, en ftonden geheel verbaasd, wanneer wy, by het maanlicht, onzen Aalmoesfenier (*) gewaar wierden, die niet meer dan een paar fchreden van ons was, en waarfchynelyk het grootfte gedeelte van ons gefprek gehoord had. Ach ! vader , zeide ik hem, hoe komt het dat wy u hier zo laat ontmoeten? Het is heden Saturdag, fprak hy, en ik was hier bezig met myne preek tegen morgen (*) Aumónier. [Uit dit woord, en uit het weinige regels laater volgende próne, het geen ik door preek vertaald hebbe, fchynt men te mogen befluiten, dat de Schryver zich hier wilde bedekken, onder het voorkomen van eenen Roomschgezrnden, Feru]  van het VERSTAND. 221 gen op te (tellen , wanneer ik eenige woorden van uw gefprek ten halven hoorde , welke my overhaalden om na het overige te luisteren. Behaagde het den hemel , dat ik dezelve , ten beste van myne ziele , niet verdaan had ! Gy hebt myne rechtmaatige gramfchap opgewekt, gy hebt myne ooren geërgerd , gy onheiligen, die de menschlievendheid, de liefde, en de nedrigheid, delt boven de kracht des geloofs en de heiligheid onzer belydenisle. Eilieve, vader, voerde ik hem te gemoet, wy hebben geene onderwerpen , welke tot den Godsdienst behooren , aangeraakt; wy hebben 'alleenlyk gefproken van zeer onvcrfchillige wysgeerige doffen, en ik zie niet, dat gy eenige reden hebt om u over ons te beklaagen, ten ware gy Tycho Brahé en Copernicus itot Kerkvaders wilde verheffen. —— Ga maar heen, ga maar heen, zeide hy, ik zal u morgen in de preek wel vinden. Wy wilden hem antwoorden; maar hy verliet ons op eene norfche wyze , geduurig eenige woorden mompelende, welke wy niet wel konden onderfcheiden. Wy begaven ons in huis, zeer onvergenoegd over 't geval het geen ons gebeurd was, en zeer verlegen over de maatregelen, welke ons donden te neemen. Het kwam my voor, dat ik niets gezegd had, waaraan zich iemand behoefde te dooten , en dat het geen ik, ten voordecle der dwaalinge, had bygebragt, overeenkwam met de gezonde reden, en gevolgelyk met onzen allerheiligden Godsdienst, die ons zelfs  a£a ONSCHULD der DWAALINGEN. zelfs beveelt elkanders gebreken onderling te verdraagen , en de zwakken niet te ffooten of 4e ergeren. Ik kende my zuiver ten aanzien van myne gevoelens , maar de denkwyze der fynen (*) was de éénige zaak, welke my deed vreezen. Men weet maar al te wel, hoe ver de drift deezer menfchen gaat, en hoe zeer zy bekwaam zyn anderen tegen de onfchuld in te neemen, wanneer zy in het hoofd krygen eene wapenkreet te verfpreiden tegen de zodanigen, van welken zy eenen afkeer hebben opgevat. Philante ftelde my gerust, zo goed hy konde, en na de maaltyd gingen wy elk zynen wech.; peinzende, gelyk ik denke, over het onderwerp van ons gefprek, en over het ongelukkige voorvalletje met den priester. Ik begaf my terftond na myne kamer, en bragt het grootfte gedeelte van den nacht door met aan u te fchryven, het geen ik van ons gefprek in myn geheugen had kunnen bewaaren. (*) Dévots, Vroomcn: doch dewyl ik hier een woord diende te bezigen, dat, even gelyk het Franfche , zo wel in een kwaaden als in eenen goed zin konde genomen worden, en door het gebruik juist de gunftigfte betekenis niet heeft gekregen, oordeelde ik best Fynen te nellen. Fert. I N-  INHOUD VAN HET ZESDE DEEL, Bedenkingen over den tegenwoordigen Toeftand des Staatkundigen Lichaams van Europa. Bladz. 3 Proeve over'de onderfcheidene Regeeringsvormen, en over de Plichten der Vorften, . 59 Zamenfpraaken der Dooden. . , . 97 Oordeelkundig Onderzoek van het Stelfel der Natuure. , 149 Virhandeling over de Onfchyildigheid der Dwaalingen van het Verftand, ... 187