l HOLLANDS R IJ K D O M. DERDE DEEL.   HOLLANDS RIJKDOM» behelzende Den Oorfprong van den Koophandel, en van de Magt van dezen Staat, de toeneemende vermeerdering van deszelfs Koophandel en Scheepvaart , de oorzaaken, welke tot derzelver aanwas medegewerkt hebben ; die, welke tegenwoordig tot derzelver verval ftrekken ; mitsgaders de middelen, welke dezelven wederom zouden kunnen opbeuren , en tot hunnen voorigen bloei brengen. HET IRANS.CH ONTWERP GEFOLGD. JIct werk zelf geheel veranderd , merkelijk vermeerderd, eu van verfcheiden misdagen gezuiverd, DOOR Mr. e l i a s l u z a c, Advocaat voor den Hove van Holland, Zeeland en Westfriesland, Derde Deel. Oiiis vir bonus eft ? Qui confilia Patrum, leges, juraque, fervat. Horat, Epift. ad Quint* Te L Jg T D E N, Bij IUZAC cn van DAM M E, Met Privilegie.   AAN DEN L E E Z E R. rJ^oen ik het bejttitt nam, om het werk, onder den tijtel van la Richesfc de la Hollande uitgegeeven, in een hollandsch gewaad voor den dag te brengen, vermoedde ik niet, dat ik 'er zoo veel aan te veranderen, te verhelpen en te vermeerderen zoude vinden, dat het mij ligter zoude gevallen zijn een geheel nieuw hoek, dan eene vertaaling of navolging van 't Franfche, ofte werken. Het is 'er echter zoo me" de gelegen: men heeft het bereids aan de twee uitgegeeven deelen konnen befpeuren: dit derde draagt 'er nieuwe blijken van. Het vierde en laatfle zal 't niet minder doen. Dit deel, het welk nu le voorfchijn komt-, dient om de oorzaaken van de opkomst, aanwas, vermeerdering en bloei van onzen koophandel en fcheepvaart aan te wijzen. Zij Jlaan 'hier niet met het penceel eener levendige en vindingrijke verbeelding e afgefchilderd, maar getekend naar het beeldtenis, het welk de Gefchiedkunde, en de wezenlijke aart en gevleidheid der Vereenigde Nederlanden, zoo wel als de wisfelingcn, die in derzelve fiaatswezen, en in het burgerlijke zijn voorgevallen, ons verioouen. Niemant is meer dan ik overtuigd, dat de koophandel zonder'Vrijheidnietbejï'aan kan: de.  AAN DEN LEEZER. de Vrijheid is de ziel van'alle koopmanfchap: ik beken 't. Zelfs ben ik van gevoelen, dat nergens, vaar Vrijheid ontbreekt, de koophandel bij den duur bloeien of beflaan kan. Ook acht ik, dat de Onvrijheid de voornaam/ie oorzaak is, dat 'er geen kóóphandel, die naam mag hebben, gevonden word in Landen, die e hier tot denzelven niet kwaaljjk gefchikt en gelegen zijn; en daar dezelven eertijds aanzienlijk is geweest. Maar het is mij te gelijk voorgekomen, dat men zich, in t algemeen, een ze-ei' verkeerd, valsch, onnauwkeurig, onzeker of duister begrip, van de Vrijheid maakt, en dat, om te doen zien , wat de Vrijheid aan den koophandel toebrengt, vooraf diende onderzogt en wel bepaald te worden , wat eigenlijk de Burgerlijke Vrijheid is% Dit heeft mij bewoogen, om een kort Verto&g over JeNederiandfqhe Burgerlijke Vrijheid in dit werk le voegen. Even zoo als ik overtuigd ben, dat de koophandel niet beflaan , ten minfte niet bloeien kan zonder Vrijheid, ben ik overtuigd, dat de welvaart en behoud van den koophandel afhangt van de deugd of ondeugd der Staatsgeflelienis, anders gezegd Regeringsvorm; en dit heeft mij, gebragt tot eene Refpiegeling van onze Regeringsvorm.. Mijne gedachten zijn vrijuit gezegd. Ik heb- gemeend dqze Vrijheid te  aaneen LEE Z ER; ie bonnen en te moeten gebruiken. Noch doof mijn ftaat, noch door mijn beroep-, noch door ttnige betrekking' hoe genaamd, heb ik aan* leiding gekreegen, o f ben ik genoopt geworden, om van'de Vrijheid van denken en [chrijven op dit ft uk af te gaan. De Waarheid is mijn eenigfte belang, en de liefde tot hei Vadetland, de eenigfte prikkel die mij aanzet. Het is reeds vijf- en-twintig jaaren gek den > dat ik daaromtrent op dezelfde wijze gedagt en gefchreeven heb, als ik nu doe. In den 'loop van het vierde gedeelte eener eeuwe is mij niets voorgekomen, dat mij van gevoe~ len zoude hebben moeten doen veranderen: in tegendeel alles, wat ik in dien tijdperk gehezen en ondervonden heb, heeft mij'er nader sn ft erker in bevestigd. Ik bemin de Vrijheid, en misgun niemant het genot dier hemelfche gave. Wij vraagen niets, als''i'geen wij aanbieden. Zoo ik ccneu haat koude opvatten, het zoude alleen'zijn tegen zulken, die (leeds van Vrijheid kraaien , en het zwaard der vervolginge beftcndig voeren. Het politiek verketteren is even zoo fchadelijk en affchuwlijk, als de Kettermaakerij in de Kerk. God geeve, dat die eenmaal ophouden, en dat de keilen machtwekkende Eendragt en Verdraagzaamheid alle harten mogen inneemen! Vaar well IN-  I N II O U D ID E R HOOFDSTUKKEN, van dit Derde Deel. VI. Hoofdstuk. Oorzaaken van de opkomst, aanwas en bloei van Scheepvaart en Handel in den Vcreenigden Staat. . — Bladz. 1 VII. Oorzaaken' van het toeraeemea van den Koophandel en Scheepvaart, na het oprichten vaa der) Vereenigden Staat. — —-—■ lig • Stzars?.eft'cltenis der Vereenigde Neder- Aart der Ncderlandfche Burgerlyke Vrijheid. " • • 197 Voortreffelijkheid (JerStadhouderlijke Staatsicgeeringe. —- 32g Van de Verbonden en Verdragen. -—— —— 335 Verfcheide andere Oorzaaken van den aanwas des Koophandels en Scheepvaart. —— 35$ Oorfprong en Voortgang van de Wis. felbauk te Amftcrdam. .- . ■ —— 370 Reglementen van Asfiirantie. — —— 39! Mjs T  LYST van BYLAAGEN. bevestiging van den Tol te Geervliet, aan Graaf Die- derik, in den aar» 1195 A. Die van Utrecht vrij van den Tol, die eertijds te Tiel betaald werd, erkend door Keizer Fr ede juk den ï. in den jaare 1184. ... . B. lijheid van Koophandel in Holland en in Dordrecht ■ aan de Kooplieden van Deventer gcgeeven, door Florents, Graaf wan Holland, in den jaare 1276. C. Privilegie van Fr ede rik, Bisfchop van Hamburg, aangaande de Hollanders, van den jaare 1106 . . D. De Tol en de Munt met de gifte van Arkel', beves- • tigt aan de Utrechtfche Kerk, in den jaare 1003. E» Alle de Giften, aau de Kerke van Egmond gedaan, bevestigd en .vermeerderd, door Dieder ie, Graaf van Holland, in den jaare 1083- ... F. -Groot Handvest van Graaf Florents aan die van Ouderkerk, den 15. Jnny 1097 G. Verdrag van vrede tusfchen Henrik &c\ I. Hertog van Brabant, en Diederik , Graaf van Holland, van den 3 November 1203. .... H, Graaf Florents bevestigt de In (tellingen of Willekeuren van de Broederfchap der kooplieden te Middelburg, den 1. Juny 1271. . . . I; Verbond van Vrede tusfchen Philips, Graaf van Vlaandre, en Florents Graaf van Holland, den 27 Februarij 1167 of ri<58. . K. Verdrag van Vrede tusfchen Willem, Graaf van Holiand, en Diederik, Bisfchop van Utrecht, in het jaar 1204 Li Verdrag tusfchen Hendrik den I. Hertog van Lotharingen en Brabtnd , en Godfried, Heere van Brtdacn Bergen, over den tol, die te Stry.'i» in Zeelandt betaald moet worden , aangegaan den 24 Febr. 1212. . . . M| Sententie van den H o v e van Holland, tusfchen Burgemeesters en Regeerders der Stede van AmJlelredamme , ten eenre , ende de Burgermeefters en Regeerders der Stede van Hoorn, ter andere zijde. H, Verbond, tusfchen Arent IVIartenzsn en Pieter Gerritsen van Bourgokten. ende Christapa Naik Grave van fonia, Modulen. AccooRDen Eeuwig Verbond tusfchen AsiNT Martenzrn, er; Vfncatapy Rata Alouw, Koning over Tarmtica. ... . Accooï»  Accoorb tusfchen Cornelis J acob szên vaé Br e e k v e l t en Hans Bbllaid, ter eenre, en den Keizer, van Malabar, Koning van Kalikoet, ter andere zyde. . . . . . .-O. i. t» en 3. Jij Extracten uit de Refolutie van HH. HH. MM. de dato 7. Dec. 1751. ■ . . : P. 1. 2. 'en 3. II. Deductie van Vriesland, tot juftificatie van Haar Ed. Mog. ingeleide Confideratien Q. Tkactaat tusfchen Z. K. M. van Denemarken enz. ter eenre; ende de HH. MM. HH. Staaten ■ Generaal derVereenigde Nederlanden, ter andere zijde. . . . . . . rt. (Joncept Compagnie van Asfeurantie. . . S. Bericht van de Kooplieden op het Concept vaa een Compagnie van Asfurantie. .... T4  HOLLANDS R IJ K D O M$ BEHELZENDE Z> Bijlaage A. (/>) Namque Phocceenfes exiguitate ac macie terras coaiïi, fiudiófius mare quam terras exercuere : pifcando , mercando, plerumque etiam latrocinio inari;, quod Mis temporibus gloriae, iabebacur, vitam tolerabant. Lib. xliii, C. iii. Zie D. i. bladz, x25. en volg. 148. en volg. A 5  fco HOLLAND S pen van handel, de visfcherij en het zuivel aange. weezen te hebben: en hunne voornaamfte handwerken zullen derhalven zich in die vroegere tijden tot die voorwerpen bepaald hebben; en bij deze eerfte oorzaak heeft zich eene tweede gevoegd, tot welke de ligging en gefteldheid van het land mede aanleiding gaven. Wij hebben reeds te vooren eeniger maate doen opmerken , dat de koophandel uit Gallië naar onze Gewesten, door de komfr der Romeinen, gedeeltelijk gelokt, en gedeeltelijk verjaagd moet geweest zijn («). Dit verdient eene nadere opmerking. Toen Julius Cefar zijne legers in Gallië bragt, en zijne bevelhebbers den oorlog , langs de grenzen vau Spanje en de kusten van Gallië aan den Oceaan, liet voeren , terwijl hij zelf naar den kant van den Rhijn optoog, had hij, onder anderen, gelijk wij te vooren gezien en aangetekend hebben, aan Crasfus de zorg gelaaten, om de volken langs de kusten van den Oceaan te beoorloogen. Het geJukte dien Veldoverften , de bewooners der zeekusten, toen bekend onder de naamen van Veneti, Unelli, OJlsmü, Curiofolitae, Sefuvii, Aulerci\ Rhedones, welken hij, Julius Caefar, zee-burgerfchappen noemt (£) , en die geagt konnen worden gelegen geweest te zijn, in de gewesten, thans bekend onder den naam van Bretagne, Normandyè', voor het gezag der Romeinen te doen bukken (c). Zelfs moet die krijgsheld zijne overheerfching verder uitgebreid hebben, want men vindt hem kort daar na gelegerd en zijne winterkwartieren betrekkende te Anjou (d). De («) D. i. bladz. 153. en 154. ( b Maritimae Civitatts, quae Octanum attingunt L. UI a'#. JBtllo Gall C. xxxiv. (c) Julius Caefar L. 111. C. vin.  Ê IJ K D O M. fï D e onderwerping dezer volken duurde, gelijk wij gezien hebben, niet lang. Te onvreede, dat men? minne gijzelaars niet te rug gaf, hielden die vani Van nes de Gezanten, hun door Crasfus toegezonden , binnen hunne muuren gevangen. Zij rokkenden hunne nabuuren tegen de Romeinen op , ent ftraks werd 'er tusfchen hen een verbond aangegaan , om gezamenlijk de wapenen op te vatten ert hunne vrijheid en onafhanglijkheid tegen de RomeiV nen te handhaaven. Zij trokken in dit verbond de volken, welken toen meestendeels Bretagne, Norman• dye, Picardye en zelfs een gedeelte van Braband ert Vlaanderen befloegen ( a ), de Ofismii, Lexovii, Nannetes, Ambil'iati, Morini, Diablintes, Menapii. In de befchrijving, welke de romeinfche krijgsheld van zijnen veldtocht doet, leest men, dat die volken lieden bewoonden, op hoeken lands in de zee uitfteekende ; en dat zij, in eene ftad belegerd zijnde , en het te benaauwd krijgende, ter zee naar eene andere ftad overfcheepten ; dat die volken daar toe zeer bekwaame vaartuigen hadden, die zoo wel tegens de woedende flagen van den wind, als van de'baaren, heiland, en tot het aanlanden zeer gefchikt waren ; voorts dat hij, Julius Caefar, verscheiden lieden ingenomen hebbende, zich weinig of niets gevorderd had gezien, en daarom befloot eenen zeeftrijd te waagen, daar toe gebruik maakende van eene vloot, welke hij in het tegenwoordige Saintonge en Poitou had doen uitrusten, en van daar ontbood. De uitkomft van dezen itrijd is te vooren aangetekend (b). Wij zullen 'er hier nog enkelijk bijvoegen , dat de Romeinfche Veldheer deze volken, door hunne nederlaag, ten eenenmaale overwonnen hebbende, zijne legerben* den (a) Jul. Ca es. L. in. C. ix. £b) D.L bïi 24. 152 en volg.  HOLLANDS den verder liet optrekken naar Guienne en Langucdocy de bewoonders dier landftreeken mede voor de wapenen der Pvomeinen deed bukken, waar door deze overheerschers zich meester zagen van de gantfche zeekust, van Vlaanderen tot aan Spanje: onder welke ook begreepen waren die volken, van welken Julius Caefar, in het vijfde boek van zijn verhaal des gallifchen oorlogs, fpreekt, als bekend onder de benaming van drmorifche, welke op de kusten en ftranden, aan den Oceaan gelegen, woonende, zich tot eene onderlinge befcherming verbonden hadden (a ). Alles doet ons derhalve zien, (en wij hebben het te vooren reeds aangemerkt (b)) dat, bij de aankomst van Julius Caefar, de geheele franfche en vlaamfche kust, van het tegenwoordig Dieppe af tot aan de grenzen van Spanje toe, bezet is geweest met burgten en lieden, meer of min groot, welke de fcheepvaart en koophandel oefenden j en ten tijde, toen de romeinfche Veldheer daar kwam, in een bloeienden ftaat moeten geweest zijn, voor zoo veel als het in een betrekkelijken zin tot dien tijd gezegd kan worden. Het zelfde zal men ten aanzien' van Spanje en Portugal bevinden , zoo wel als van dat gedeelte van Galhè', dat naar den kant van de middellandfche zee geleegen is. Marfeille, Narbonne, Bordeaux, Nantes kan men, onder anderen, teh voorbedde opnoemen , zijnde alle aanzienelijke plaatfen, daar koophandel gedreeven en fcheepvaart geoefend werden. Te Arles, Marfeille en Narbonne , kwamen fchepen van Afia en Afrika , wier laadingen tot koophandel ftrekten, naar Lyon overgebragt, en van daar langs de Saone verder gevoerd werden tot aan de Moefel (c). Zelfs moe. (a) J. Caefar de B. Gall. Lib. v. C. 53. (b) D. 1. bladz. 152. en volg. ie) Hu et Traité du Commtrce des Anciens, p. 191. & fuiv.  R IJ K I) O M. is' moeren de gewesten , nu bekend onder de benaaming van Braband, Vlaanderen, Luxemburg, Limburg, Henegouwen; en in't algemeen die, welke naderhand den naam van Nederlanden gedraagen hebben, bij de aankomst van Julius Caefar, taamelijk bevolkt en met fteden of vaste plaatfen bezet zijn geweest Zij worden althans ons op dien voet bekend gemaakt. Immers vindt men gewag gemaakt van fteden, liggende in de ftreeken , daar nu Trier, Luik, Cortrijk, Keulen, Namen, Brugge , Leuven, Doornik, Gend en andere, liggen; welke redelijk bevolkt, en wier ingezetenen niet onkundig noch on« bedreeven geweest moeten zijn in zaaken, die tot de kunsten, ambachten, manufaftuuren, fabrieken en koophandel betrekking hebben; terwijl ten zelfden tijde, de gewesten , welken wij bewoonen, inzonderheid het tegenwoordig Holland, befchreeven worden als landftreeken, wier bewooners, geheel onbefchaafd, zich geneerden met jaagen en visfchen ; geene koopmanfchap dreeven; geene vaste verblijfplaatfen hadden ; weinig of niet gekleed waren;'van melk, boter, gevogelte, en van de jagt leefden (b ). Caesar, die van Vannes en hunne bondgenooten verwonnen, tot overgaaf op genade en ongenade gedwongen, en dus in zijne magt gekree* gen hebbende, meende in hun een voorbeeld, tot affchrik voor anderen , te moeten ftellen. Hij deed hunne opperften om 't leven brengen, en de overigen tot flaaven verkoopen. Terwijl hij dit verrichtte, had Q. TitusSabïnuseen ander gedeelte van Gallië doen bukken; en P. Crasfus, verder naar de grenzen van Spanje gewogen , (a) Ju li fs Caesar l. c. C. 39^ \bj Zie D. L bl. 126. ea volg.  U ÏÏOLLANDS gen, bragt daar alles onder het gebied der Rómeï* ■»en. Ligt kan men denken, dat de verwoeftingen j welke bij alle de veldtochten, door of op last van Julius Caefar in Gallië' ondernomen, werden aangericht , den koophandel en de fcheepvaart, die itilte en vrede vereifchen, noodzaakelijk op veele plaatfen van Gallië verminderd, op anderen geheel .vernietigd, en den koophandel uit dié oorden naar elders gejaagd hebben. Ofschoon nu de oude volken , welke den grond Van ons Vaderland, bezaten, wel niet geheel zonder koophandel waren ; de fcheepvaart meer" cf min oefenden; cok eenige handwerken gekend moeten hebben, gelijk te vorenis aangetekend (a) ; nochtans konden zij niet tegen de GauJers in aanmerking komen, en ftonden vermoedelijk ten aanzien van den koophandel tegen de-ze volken en aadere, welken Julius Caefar beoorloogde, als een visfchers dorp tegen eene vermaarde koopftad. Ras bragt en de tochten der Romeinen hier verandering in. Op het aankoomen der romeinfche legerbenden# en de verfchillende heirtochten moest alles naar den kant van den Oceaan en denRhijn -ftrocm in beweeging raaken. Deze beweeging konde niet gefchieden, zonder voorzieninge aan de nooddruft, welke wederom koophandel vereischt. Van plaats tot iaa« raaiae men gaande: en de atgelegenlte volen. die het minst in aanzien w.ifpn ki^mpn zich mede bij Julius Caefar vervoegen (b). De Veldheer, uit de ligging van hun land nut ziende te haaien, ontving hen wel. En, gelijk men gemeenlijk de oude hiftorie dezer Landen met dat ' tijd- (a) t>. I. bladz. 30. en volgg, 153, en TOig, {b) D. 1. bladz. 25. en ?oIgg.  R IJ K O O M. t$ tijdftïp begint, zoo kan men ook de geboorte van onzen koophandel op hetzelfde tijdftip Hellen («)j en zijnen eerften aanwas toefchrijven aan de romeinfche tochten, welke de eerften flagen toebragten aan de vaart en koophandel der Gaulers, en die nader naar onze gewesten deeden overgaan. JuliusCaesar, naar Engeland zullende overfteeken, rustte (gelijk te voren is gezegd) zijne vloot uit ter plaatfe daar nu Calais ligt. Drufus kwam nader: hij liet in onze landftreeken grachten graaven , waar door het overvoeren van legerbehoeften en dus ook van koopgoederen merkelijk ligter werd. Aan Corbulo word het fchieten van eene gracht toegefchreeven, welke fommigen de Lek, anderen de Vliet meenen te zijn (b): en 't geen wij verders (in liet Eerfte Deel bladz. 33. en volg. 153. en volgg.) aangetekend hebben doet ons zien, hoe het verblijf der Romeinen en hunne oorlogen tegen de Germaanen de vaart en koophandel hebben doen aangroeien. Daar kwamen fchanfen , burgten, fterkten, fteden in die oorden en wijken, daar men flechts hutten en gehuchten gezien had. De grondflagen van het huis ie Britten, van het Oppidum Batavorum, Voorburg, Leyden, Utrecht, Nymegen, fVefel, Dusfeldorp, Duisburg en meer andere plaatfen werden gelegd ( c ). De vaart op Engeland verhuisde naar onze havens. Juliaan, eenige fterkten op de Maas van graan willende voorzien, liet hout in de bosfchen, gelegen aan den Rhijn, daar de ftroom in den Oceaan valt, hakken, en achthonderd vaartuigen timmeren, die naar Urittannië overftaken (j). De havens werden (a) D. I bladz. 155. (b) 1. c. bl.idz. 47. m volgg. 156*. en volgg. (c) C'luverius Bat. Oudh. v. d. Hou vet: Handvest-' Chron. B." in. bi. 16. 1?. en 18. (dj D. 1. bladz. 91. 168. Vad, Hifi. D. I. hl 24$.  xê HOLLANDS den langzamer hand dorpen, de dorpen werden Heden (a). Dus begon ons Vaderland het aanzien van eenen befchaafden en handeldrijvenden burgerftaat te krijgen, terwijl de oorlogen, ter verwoestinge {trekkende, den grond tot meerder aanwas van vaarten koophandel leiden (£). Braband en Vlaanderen, en misfchien ook wel Zeeland voor een gedeelte ( c ) reeds, ten tijde van Julius Caefar, gewesten zijnde, in dewelken koophandel gedreeven , en manufactuuren of handwerken gevonden werden.; moest het verblijf der Romeinen , zoo in die landitreeken , als in de onzen , de Inwoonderen onzer oorden deel doen krijgen aan die twee bronnen van algemeenen welvaart ; daar het ftichten van burgten , fterkten en fchanfen , het fchieten van grachten , en het leggen van dijken en dammen aan de binnenlandfche vaart en koophandel een gemak toebragten (d), 't welk nergens elders gezien word. Alle die fchikkingen gaven vervolgens aanleiding tot eene vermeerdering van vaste verblijfplaatfen, eerst in dorpen , nu in fteden en zelfs magtige fteden veranderd. Veele derzelve bewijzen dit door haare benaaming, als: Roomburg, Valkenburg , Rhijnsburg , Voorburg , Kenenburg , Middelburg, Remburgswale, Utrecht, Maastricht, Dordrecht, Gouda , IJsfelmonde , IJsfelftein, Leerdam of Lingerdam . Schiedam, Maasdam, Monnikendam , Edatn , Zaandam , Spaarendam, Amjler- dam, (a) Boxhosk Toneel van Holland, bladz. 355. v. »» Wal, Privilegiën van Dordrecht, blad 8. D. I. bl. 11. 169. en volg Cluverius Batavijche Oudheden D. 1bladz. 288. (b) D. I. bladz. 86. cn volgg. (c) End 11 Chronicon Zelandiae, pag. 49. & feqq. j ( Endii Chronicen Zfland. p. I©0. & feqq. (fcl VtJ. Hift D. I. bl. aofi. (c ) Vad. Bijl. D. I. bl. ^. D. II. bl. 56. 70. 81. ö2.  R IJ K D O M. 2? en die bij herhaaling twee eeuwen lang geduurd hebben. In dien tusfchentijd vielen 'er in 'c algemeen bewind verfcheiden veranderingen voor. Karei de Groote had, over alle zijne vijanden zegepraalende, zijne heerfchappij eene tutgeftrektheid gegeeven , welke, in geen genoegzaam verband, erikelijk door zijne vermogens in Hand bleef. Hij had de Saxen en Friezen dikwerf overwonnen, doch men kon van hun zeggen, vicli ftd indamiti. D e voorwaarden van het verdrag , hetwelk de Vorst op het einde van de achtfte eeuw met hen floot, kwamen hier op uit, „ de Saxen en Frie„ zen beloofden den Christelijken Godsdienst te zul„ len omhelzen , en de Bisfchoppen, die over hen „ gefteld zouden worden , onderdaanig te zullen „ zijn. De Rechters of Graaven (b)diedefrankifche „ Koningen onder hen zenden zouden, moesten elk volk „ naar zijne vaderlijke wetten regeeren". Wijders werden zij „ van het opbrengen van allerlei lasten en „ fchat tingen ontheven, de tienden voorde geeltelij k„ heid alleen uitgezonderd. Men gaf of liet hun den „ eernaam van vrije luiden " , en van dezen tijd af (zegt de Heer Wagenaar) fchijnen de Friezen den naam van Frije Friezen gevoerd te hebben , die in hunne oude Landrechten en Kronijken zoo gemeen is. „ Eindelijk wu-d vastgeffceld, dat „ de Saxen en Friezen voortaan als een volk mee s, de Franken aangemerkt, endoor eenen Koning „ geregeerd zouden worden (c). Met den dood van Karei den Grooten raakte het Staatsbewind van zijn uitgeftrekt rijk geheel los. Die (a) Z;e D.!. bi. 96. en volg. (b Judicem fifcalem quem Camitem Vacant MorïAü , Ts I. p. ih- T. v p. 160. . i fj Vad. Hifi. L>. I. bladz. 444.  28 HOLLANDS Die wisfeling, ook tot het landbeftier onzer tegenwoordige Gewesten overgaande, hadzulken invloed op den ftaat van koophandel en vaart dezer Landen, dat wij 'er niet ter vlugt over heen konnen gaan. Voor zo veel wij het uit de hiftorien en den gemeenen loop der menfchelijke bedrijven en der volken , bij hunne eerfte ftaatsvorming, kunnen opmaaken, fchijnen de ingezetenen dezer gewesten al vroeg beftierders van 't gemeen belang gehad te hebben, welke bij hen verkooren werden en gezag voerden , met bepaaling tot zekere landftreeken en zaaken.. Dat gezag, wanneer het over een geringen hoop volks loopt, heeft niet veel te bedieden ; doch het neemt in gewicht toe, naar maate het volk aangroeit, en deszelfs bedrijf en werkzaamheid zich uitftrekken; weshalven, bij het toeneemen van volk, handel en vaart, en het voeren van oorlog, dewaardigheid van Beftierder van het algemeen belang in onze gewesten meerder aanzien heeft gekreegen, en van meerder gewicht is geworden. Bijzonderlijk fchijnt het ampt van Beftierder (welk een eernaam men hem ook in de vroegfte tijden gegeeven hebbe) hoofd- zaakelijk het bewind tot algemeene veiligheid, en dus het beleid van den oorlog, als mede de rechtsdwang over misdaden tot doelwit gehad te hebben. D e Franken , en inzonderheid ook Karei de Groote, eenigermaate de ftaatsbegrippen der Romeinen volgende, weeken in veele anderen van dezelven af. Zij fchijnen niet zo zeer de overheerde volken orider een juk , dan wel in eenige afhangelijkheid en cijnsbaarheid te hebben willen brengen, het beftier van hunne bijzondere zaaken aan hun laatende. De Graaflijke bediening was bij de Romeinen in gebruik (b). En geen wonder! Hoe zal een gebied over (i) En|dii Chrmicon Zeiand. p. 145. More au 1. c. T.  R IJ K D O M. 2f» over uitgeftrekte landftreeken gevoerd worden, zonder onderbevelhebbers of bewindsluiden. Of derze den naam van Praefides, Praefetïi, Gubernatores, Imperatores, Cemites, Duces, Graaven, Hertogen, of Koningen, dan eenen anderen gedraagen hebben, doet niets ter zaake. Het zij nu, dat 'er bereids voor Karei den Grooten zoodanige onder-Overheden door de frankifche Vorffen zijn aangefteld geweest, wier voornaamfte bediening beftond in zorg te draagen , dat de inkomften van den Vorstin deszelfs fchatkist kwamen, dat 'er recht geoefend en het land befchermd werdt; 't zij dat tot den tijd van Karei den Grooten de Friezen hunne eigen Graaven verkoozen; zeker is 't, dat door het verdrag met dien Vorst van het welke Wagen aar melding maakt, de Friezen onder de verplichting werden gebragt, van als Graaven te erkennen die,' welken hun de frankifche Vorffcen zouden geeven , en die aan den Keizer of Koning verantwoordelijk waren. Die afhanklijkheid duurde echter niet lang {a). De beflommering, in welke het Frankifche of Franfche rijk, na den dood van Karei den Grooten gedompeld werd, en de wisfelingen- en veranderingen, II. p. 203. over het ftaatsbeleid van Clovis fpreckende, zegt „Hij, Clovis, dit gewest overheerende , bragt geene „ verandering aan 't bewind van Bretagne. De bretonfche „ Graaven, zich aan hem onderwerpende, bleeven in 't bezit „ van de regeering. Hij zag hen op den zelfden voet aan als „ zijae andere amptenaaren, te weeten, als zijn plaatsbeklee„ ders: doch daar die geenen, welke in de binnen ■ gewesten „ dien eernaam droegen van hun ampt verlaaten konden wor„ den, en door den ,:orst dikwerf afgezet werden, ging bij „ dezen de waardigheid ever van den Vader tot de Zoons (a) Vad. Hifi. D. II. bl. iö. More au geeft te kennen dat zij zich die onafhangelii'kbcid al vrij vroeg aangemaatigd hebben, ea üechts cijnsbaar waaren aan 'tfranfche rijk. T. V, pag. i(5o. ,■  %o HOLLANDS gen, welke vervolgens in hetzelve voorvielenj gi. ven aan den burgerlijken ftaat onzer Gewesten eene geheel andere gedaante. Men zag dezelven niet meer door een magtig, nabuurig en overwin zuchtig volk, het welk hen onder zijn gezag zogt te brengen, en aan zijne andere bezittingen te hechten , aangetast , ontrust, verwoest of overheerd* Deelen van 't Franfche Rijk geworden, bleeven zij, als zoodanige * de vruchten \'an die vereeniging genieten; doch te gelijk deelen in de veranderingen , welken dat Rijk onderging , en den aanftoot, dien het van elders leed, krijgen. Geduurende de twee eerfte eeuwen, welke 'er na het af, flerven van Karei den Grooten verliepen , hoort men ten aanzien vam onze Gewesten van niets anders in de hiftorie gewaagd, dan van invallen en verwoeftingen van Noormannen en van eenige binnenlandfche vijandelijkheden. Op het einde dier twee eeuwen vindt men in onze nabuurige Gewesten Hertogen en Graaven , welke zich als onafhanglijke Opperheeren gedraagen (ö). Hoe is die wisfeling ontftaan ? Wanneer men de Schrijvers, welke over de Staatsgefteltenis, die men leenroerigheid noemt , inziet, dan bevindt men , dat de noodzakelijkheid , om voor beveiliging en befcherming te Zorgen, en om in ftaat te zijn tegen zijne vijanden te kunen ftaande blijven , den algemeenen grond uitmaakt, op welken die ftaatsgefteltenis is gelegd. De eerfte en voornaamfte verplichting van alle grond - eigenaars (aan wien de grond eigenlijk ten gebruike of ter leen werd afgeftaan of gegeeven) was, den Vorst met wapenen ten dienfte te ftaan; en die verplichting maakte (a) F«i. Hifi, p. li. bj. ,54t  r ij k d o m. 3ï eigenlijk de leenroerigheid uit (a). De Hiftcrien toonen ons, dat de Vorften uit den huize van Karei den Grooten , even als die van Clovis, in geduurige binnenlandfche beroerten ingewikkeld, dus de Hertogen en Graaven, welken zij over zekere gewesten of tot zeker bewind aanftclden, niet onder den duim konden houden (b). De Franfche Vorften derhalven, genoeg met hunne onderlinge huisfelijke twisten, en binnenlandfche onlusten te doen hebbende, en geen kans ziende om hunne uitgeftrekte heerfchappij en bijzondere rechten te handhaven , vonden zich inzonderheid buiten ftaat om de grenzen van hun rijk aan den zeekant te beveiligen ; en daarom in de noodzakelijkheid gebragt om 'er aan de Graaven de zorg geheel van over te laaten; even gelijk te voren de Romeinen, in Gallië overvallen, endoor Attila verdreeven, van de befcherming van eenige afgelegen gewesten, en dus van de heerfchappij over dezelve hadden moeten afzien (c). Het was den Opper - leenheer diensvolgen9de genoeg, dat hem de fchaduw van 't oppergezag bijbleef, daar hij 'er de wezenlijkheid niet van konde behouden. De opvolgers van Karei den Grooten hielden zich dan te vreede met eene leenroerigheid, welke op eene zekere wijze hunne Voorige bewindslieden nog in eenige onderdaanigheid, ten ininften voor 't uiterlijke, hield. Met betrekking tot onze gewesten, als de afgelegenfte, en de minst aanzienlijkfte, moeten zij 'er zich eerder toe heb- (a) VsllT ïïijl. de Frmce T. I. p. 61 & 62. de BsAB Hifi. du Baf. Emp. T. ( p 52. V. d Spiegel. Rechten Robberson HiJl.deCh.V. T. I. p. 25. Sc fuiv. T.II.p.S/ & fuiv. (£>; Vad. HiH. D. II. bl 54. (O Vti. Hifi. D. II. ol. \\-m*>  32 HOLLANDS hebben laaten beweegen, dan omtrent anderen. Ten aanzien van dezelven konde het ook niet raoeijelijk vallen, dienOpperheeren te bedieden, dat 'eruit ons land weinig te haaien was, en dat men zelfs meer dan hunne tollen en verdere inkomften be-» hoefde, om zich tegen de Noormannen te kunnen befchermen. D e zelfde noodzakelijkheid, welke de Oppervorften dwong, om zich met eene bloote huldiging en erkentenis van afhanglijkheid te vergenoegen, werd ook oorzaak van de erflijkheid der Graaffchappen. Dus raakten de Graaven eerst voor hun leeven , en naderhand erflijk, tot eene volkomen heerfchappij, welke alleen door den band van leenroerigheid afhangelijk bleef («). Zeer ligt is het te begrijpen, dat de Graaven tot die hooge fteilte niet in de eerfte vlucht reezen. Zij kwamen 'er toe langzaamer hand, bij trappen, en door den tijd. Offchoon niet bekleed met de wetgeevende magt, vereischte nochtans de aart van hunne bediening, dat zij verfcheiden befchikkingen tot rust, * gemak, en veiligheid der Ingezeetenen maakten en verfcheiden orders ftelden, welke'als bevelen van de Oppermagt, als wetten van de Hooge Overheid ontfangen , geëerbiedigd en nagekomen moesten worden. Zij bedienden zich van de lafheid en flapheid der Oppervorften, om het deel, hetwelk hun van de opperfte macht toevertrouwd was, verder uit te breiden dan hunne bediening vereischte. Zij maatigden zich nu en dan eenige der Vorftelijke rechten aan; terwijl zij anderen niet dan mee voorkennis van den Vorst'gebruikten , tot dat zij zich eindelijk magtig genoeg zagen, om de toeftemming of 'bewilliging van den Vorst te kunnen ontbeeren, of Z.QQ (a) V. b« Spiegel 1. c.  R IJ E D O M. g3 öf zoo die op hun verzoek niéc volgde, de weigering te kunnen verfmaaden; en zich tegen den wil en het bevel van den Vorst te verzetten. D e Hertogen en Graaven, dus in het oppergezag getreeden, en de landen, over welken zij eerst als Voogden of,bewindslieden gebied gevoerd hadden , nu als het erfdeel van hun huis befchouweni de, werden natuurlijker wijze aangenoopt om derzelver welvaart te bevorderen , en zich zeiven daar door fterk en groot te maaken. Men kan zich ligé voordellen, dat die Opperheeren, daar onze géwes* ten weinig of niets van en uit zich zeiven oplever* den, natuurlijk den rijkdom, de welvaart $ en zekerheid vandezelven, zoo wel als hunne eigen grootheid in 't vermeerderen van de visfcherij, vaart eri koophandel moesten zoeken; de nijverheid en werk" zaamheid der ingezetenen opwakkeren en aanmoedigen; hun alles toevoegen wat tot gemak, bloei, eri. voordeel van die bronnen van algemeenen voorfpoéd konde dienen. Verfcheiden middelen Helden zij daar1 toe in 'twerk ; en hunne befchikkingen omtrent dié gedeelte van 't algemeen bewind kunnen te gelijk dienen, om ons den aart en de uitgeftrektheid van hun oppergezag te leeren kennem Het heffen van tol is mogelijk zoo oud als' het bevaaren der ftroomen door vreemde landen^ Overal heeft de hebzucht het heffen van tol pp vaartuigen als een reehtmaatig middel, om' dè fchatkist van den Vorst te verrijken, aangezien eri ingevoerd. Dummoriges klaagde aan Julius Caefar dat hij in de inkomst der tollen verkort wis (d)i De frankifche Vorsten hebben dit middel om hun* ne inkomften te verrijken , even zoo min als anderen verzuimd: daar waren 'er verfcheiden in dei (ié) Caesar de Bell, Gall, h. ï. C. xv«h lil. De hl. 8  34 HOLLAND S ze landen aangelegd, toen Karei de Groote flierf; en het zoude zekerlijk vreemd zijn geweest, indien de Graaven, meesters van 't gebied wordende, zich van dit middel tot het bereiken hunner inzigten niet bediend hadden- Om de vaart en koophandel naar hun land-gebied te trekken, richtten zij tollen op, die de vaart en handel van andere gewesten bezwaarden , terwijl zij oogluiking gebruikten omtrent de tolien , welke door hunne ingezetenen ten behoeve van den opper - Vorst betaald moesten worden. Aan den eenen kant ontftonden daar uit twisten en vijandelijkheden met nabuurige ondervorsten , die, zoo wel als zij, op hetzelfde doelwit ftaarden; doch aan de andere zijde maakten zij zich daar door bemind bij hunne Landzaaten, wier vermogens, dagelijks toeneemende, hen in ftaat fielden om hun gezag en heerfchappij te handhaven. D e geduurige twisten onder deze. leenroerige Vorsten, welke nimmer anders dan door den kling bellist konden worden, gaven al verder aanleiding tot vermeerdering van vaart en koophandel, om dat die leenroerige Heeren den bijftand, dien zij behoefden , door weldadigheden koopen, en daarom voorrechten en vrijheden , die zij anderzins niet ligt gegeeven zouden Hebben, afftaan moesten. „ De inlandfche oorlogen van die Heeren onder „ malkander ( zegt de Heer van de spiegel («)) maakten wederom noodzaakelijk, „ dat ieder zich fterkte met zoo veel aanhangs als „ hem mogelijk was, zoo dat dikwijls de bezit„- ter van eenige'landerijen dezelven moest verhef„ fen van den. heer van een flot, dorp of ftad, „ welke wederom zijn leen hield van den Hertog „ of Graaf der landftreeken, en deze van den op- » per- (a) l. c. bl. 'Io3. • )  R IJ K D O M. 3f ö per - Vorst". Men kan 'er bijvoegen, dat de vef> zwakking van het gezag der franfche opper - Vorsten , de mindere afhangelijkheid der Grooten » die 'er een gevolg van was, en zelfs de inlandfche oorlogen van die Heeren onder malkanderen, ook met betrekking tot onze gewesten, merkelijk toe» gebrast hebben tot aanwas van den koophandel, fcheepvaart en zeemagt van Holland: 't zij men die oorlogen in zich zei ven bcfchouwe, 't zij men de middelen opmerke , tot wélken zij gelegenheid ga* ven. Die oorlogen zeiven, van welken wij te vooren met een enkel woord gefproken hebben O), werden dikwijls als een tak van koophandel, even als tegenwoordig het vaaren ter kaap, aangemerkt* en meest al om belangen van koophandel ondernomen en gevoerd. Dit ziet men, onder anderen, uit de klagten door de Had Thiel, in den jmrc 1018 , over den tol van Dordrecht gedaan-> welke aanleiding gaven tol eenen oorlog tusfchen Dirk den III. Graaf van Holland, en Godefried, Hertog van Lotharingen, daar toe gemag:igd dóöf den Keizer, en in welken de Keizerichen te kofC fchootcn. Zoo hoog was reeds de magt der Graaven gereezen, en zoo onafhangelijk waren zij geworden (b) , dat zij zich, in weerwil van den Keizer en hunne vijanden, in hun gezag en heerfdiappij bleeven handhaven ( c ). Re tol van Geervliet, door Floris den HL in den jaare 1157, met bewilliging van den Keizer?, opgericht, of wel misfchien na de oprichting bewilligd, gaf, onder anderen, gelegenheid tot vijand* !ijkneden tusfchen de viaamfcke en hoUahdfeha ' (a) D. I. bl. ito. en volg. (I) Vnüerl. Hifi. D. ii. bl. 14T. CO radtri, Bijl, D. II. bl. iöi. 18Ö. C a  S<5 HOLLANDS fteden (a), welke lange jaaren duurden» Dc eerfte moeielijkneden over dien tol veroorzaakten eenen oorlog met de Vlamingen, welke voor den Graave van Holland o igelukkig uitviel, en hem noodzaakte om, in den jaare 1168, een zeer nadeelig verdrag te fluiten, bij het welk hij de vrijheid van dien tol aan de Vlamingen vergunde, en ten hunnen opzigte van het heffen van denzelven moest afzien (b). De Graaven van Holland echter beftendig hun doelwit op 'toog houdende, en bij hun opzet blijvende, wist eindelijk Diederik het zo verre te brengen , dat Keizer Hendrik de VI. hem, in den jaare 1195, den tol te Geervliet bevestigde, wordende in den gunstbrief gezegd: „ zijnde, bij von„ nisfe der Edelen van ons Hof, in de tegenwoor„ digheid van onze Majefteit, in het huis van onzen „ getrouwen Tuto", te Wizzno, geoordeeld, en door „ eene talrijke menigte van Bisfchoppen, Graa„ ven , Vrijen , en onze Dienstmannen goedge„ keurd, dat zoo wel de Vlamingen als de andere „ menfchen, welke onderons rijk behooren, ge„ lijk ook de anderen, welke van andere oor„ den der rijken komen , den tol op de voorfz. „ wijze moeten betaalen" (c), zijnde nog naderhand die verplichting der Vlamingen bij uitfpraake van den Hertog van Braband, in den jaare 1265, nader bevestigd. De tolvrijheden van tijd tot tijd vergund, en de klagten omtrent het heffen van tollen menigvuldige maaien gedaan, doen ons zien, hoe de onderfa) Vad. Hifi. D. I. bladz. 11 r. D. II. bladz. 239-249. 293. 321. Mieris Charterb. D.I. bl. 139 en 130. (/;) Mieris Charterb. 1. c. bl. 130- 295. 297. 299. ' c) Du Most Corps diplom. T. L P. 1. p. S7. Mieris Charterb. O, I. bl. x12. & 113.  R IJ K D O M. 57 derhoorige Vorsten , de mindere Heeren , en in de eerfte plaats de Bisfchoppen, zich dit gedeelte van k opperfte bewind aanmaatigden , en tot welke moeijelijkheden dit aanleiding gaf. Men hebbe daar toe maar ia te zien, bij voorbeeld , den brief van Keizer Henrik denV. van den 2. Junij 1122, bij welken hij den tol, die te Utrecht geheven werd, regelt, en gewag maakt van de klSgten der vreemde kooplieden, die te Utrecht komen: den brief van Gerard, zoon van Henrik, Graaf van Gelder, van den jaare 1177, bij welken hij die van Utrecht vrij verklaard van alle heffing van lasten m het Hertogdom («): het verbod door Keizer Frednk, m den jaare 1223, aan Gerard den Jongen , Graaf van Gelder, gedaan, van eenigen thol te Arnhem, Oosterleke, of Luheke, of in eenige plaats op den Rhijn te heffen; en dat wel om dat de ooren van zijne Majesteit doof geklaagd werden , clamor conquerentium non modieus aures excellenüae nostrae pulfaverit. ( b ) Men \eezede üitfpraak van Florents van Holland, Broeder van den Roomfchen Koning Willem, over de verfchillen van den tol tusfchen den Heer van Heusden, en die van Dordrecht (c): Het Verdrag over den tol op de Hond- of Westcrfchelde van November I2j6(d), als mede het verblijf van den Hier vanKuik, wegens zijn verfchil over den tol te Kuik met die van yan Dordrecht, van den 14. Jan. 1285- Gelijk deze mindere of onder- Vorsten door de tollen, welken zij oprichtten, den handel naa* de landftreeken, over welken zij gebied voerden , zoeten te trekken, en hier door de genegenheid vaa (<0 Mieris Charterb. D. I. bl. 11S. (&) Ib. bladz. 181. en volg. ( c ) lb. bladz. 2^5(rf) Ib. bladz, 354. C £  53 HOLLANDS van 't volk te winnen, terwijl zij 'er zich zeiven aanzienlijker en grooterdoor maakten, zoo bedien* den zij zich ook daartoe van het verkenen van vrijheden,voorrechten, en milddaadigheden, inzonderbeid omtrentdekerke; hierin , zo 't fchijnt het voor, beeld hunner Opperheeren hebbende willen volgen Deze hadden hunne milddaadigheid weinig verder^an tot de kerk en kerkdijken uitgeftrekt, en om, tot fteun van hunnen wankelenden troon, den invloed der Geestelijken aan hunne zijde te krijgen, ter ruste van hunne zielen, en tot zaligheid van hun en dehunnen, het gezag, de vrijheden, en voorrechten der Kerkdijken op eene onmaatige wijze uitgebreid. Niet alleen werden de Geestelijken of Kerkdijken befehonken met een bijzonder rechtsgebied, maar hun werden Januen goederen, menfehen , en vee afgeftaan; vrijheid gegeeven om tollen te Hellen en te heffen ; en zij zeiven vrij verklaard van de tollen, die aan de jnkomften der Vorften hoorden ; en wat bijzondere voorrechten en vrijheden meerder hun gdchonken Zijn geweest, yan welke godvruchtige milddaadighe, den, ofihchtehjke giften donationes piae, zoo als men die noemt Mikaeüs verzamelingen uitgegeeven heeft (a). Het Charterboek van Mieris geeft _er ons een aantal ftaaltjes van , behalven den blaffen, van denwelken te vooren gewag is gemaakt (b). Wij zullen er eenige van aantekenen, op dat men er het beloop en de gevolgen van opmerke. K a r e t Mar tel gaf, in den jaare 723 , aan het kloostermhtrecht al het geene te Utrecht en te Fethna aan de koningrijke fchatkist behoorde: in den iaare 726,, aan de kerk van Eist al hetgeen dat de wed^r^panmgeKverard aldaar bezeten had; in 'tjaar713, wer- ( « ) Opera Diplomatic C*y O. I -Pyi. K.  R IJ K D O M. 39 werden de giften van Plpijn, Karei Martel en Karloman aan de kerke van Utrecht gedaan, dóór Koning Pipijn; en, in den jaare 772, door Karei den Grooten bevestigd. Karei de Groote, zich van den Godsdienst en den invloed der Kerkdijken tot het uitbreiden van zijn gebied ruim zoo veel als zijne voorzaaten bedienende, vermeerderde merklijk^de bezittingen, vrijdommen en voorrechten der Kerkelijken. De kerken en kloosters werden befchonken, niet alleen met het recht om tolvrij te vaaren, maar ook om tollen en fchattingen te heften. Die voorrechten en vrijdommen vermeerderden en groeiden geduurig aan ; en werden van tijd tot tijd od nieuw bevestigd ; in den jaare 815 > door Keizer Lodewijk; voorts in den jaare 896, door Zwentibold, Koning van Lotharingen ; in 't jaar 914. door Koenraad , Koning van Duitschland ; in 't jaar 938 , door Otto den l., welke, den x. April 949, de Kerk van Utrecht met de voordeelen van de munt, tollen , en anderen ; in het volgende jaar met het klooster'en de ftad Thiel befchonk. Dezelfde Otto gaf, op den 2. Julij 956, eeniee goederen in en om de ftad Deventer, aan de kerk van Magetheburg; in den jaare 968, insgelijks eenige goederen aan het klooster te Elten, bevestigende, in den jaare 970, de giften door Graaf Wichman en door hem zeiven aan die kerk gedaan. Keizer Otto de II. vermeerderde, in den jaa-. re 975 , de giften aan de Kerk van Utrecht gedaan ; bevestigde die van Otto denI.,en fchonk , in 't jaar 981 («)> de abdiJ VocilLle en eenige goederen in Vriesland aan het Aartsbisdom Maagdenburg. Aan de Abtdij van Eptemach fchijnen goederen en landen gefchonken geweest te zijn, welke in Holland; (3) Mieris Chartefmk D. I- Wadz. 49. C 4  t}*. HOLLANDS land gelegen waren, als de kerken van Rhijnslurf, Warmond, Egmond en anderen (a). Naderhand werden de goederen, voorrechten en vrijheden der kerke van Utrecht nog oneindig vermeerderd en bevestigd (h) : onder anderen, werden die van Utrecht, in den jaare 1184, door Keizer Frederik erkend vrij te zijn van den tol, die eertijds teThiel, naderhand te IVteri betaald werd, wordende die, vrijheid in het Diploma genoemd , een oud gebruik, apiqua confuetudo, en nader in den jaare 1220 bevestigd (c). Aan de Kerk van Utrecht werden de Graaffchappen Oostergoo, en Wetfergoo , en andere Jandftreeken meer gefchonken. L1 g t is het te begrijpen, hoe het gezag des bisfchoppeiijken ftoels, door deze opftapeling van giften, moest klimmen: het kerkelijke, verrijkt meteen wereldlijke heerfchappij, welke groote landftreeken bevatte, raakte hoe langer hoe aanzienlijker; en 'er rees tut de franfche heerfchappij, in onze landftreeken, een oppergebied, het welk te vooren niet was gezien , hetwelk alles inflokte, en 't welk door dever4creegen voorrechten, en daar uit voortvloeiend gezag merkehjken invloed op de vaart en koophandel bad* Deze buitenfpoorige weldaadigbeden , van weken de franfche Vorsten, eerst uit ftaatkunde, naderhand uit eendwaas bijgeloof, het voorbeeld gegeeven hadden., begonnen door de mindere Vorften, gelijk het altijd gaat, gevolgd te worden. Jiillundis, Graavinne van Strijen , echtgenoot van Ansfnd, Graaf van Huy, en in 't vervolg Bisfchop yan Utrecht, (lichtte, in den jaare 992 , het klooster «.e 1 hern, en begiftigde hetzelve met goederen, voor° (a) Mieris C1iarterboe\ D I. b!. 64. 65 en 77 /*! ïk ?V V b,'; ?3"7°- 83' St. 95. 97. 128.'13E. \:) Ib. li. I. bladz. 12$. yg,  r ij k d o m. 4ï voorrechten en vrijheden, onder welken men leest „ met alle rechten, wateringen, tollen", enz. (a). Graaf Arnout gaf, in den jaare 998, het Dorp Matere met de kerk aan de Abdye van St. Pieter op den blandijnfchen berg (b). De Bisfchoppen zeli ven vermenigvuldigden de {lichtingen m giften. Bisfchop Anfridus (lichtte, in den jaare tooö, eene celle op Hohorst, den heiligen berg genaamd, dezelve met verfcheiden goederen begiftigende (c): Burchard, Bisfchop van Utrecht gaf tot hulpmiddel zijner ziele , Thiedradeskercke bij de dubble aan St. Jam Kerke en derzelver Kanonnikeu te Utrecht (d). In den jaare n 18, gaf de Bisfchop van Utrecht de Kerk van Medenblik aan de Broeders van St. Martenskerke te Utrecht (e). De utrechtfche Bisfchoppen deeden niet alleen verfcheiden diergelijke giften; maar men ziet hen andere beftellingen maaken, welke nog meer naar het oeffeneri van een hoogst gezag zweemden (ƒ). Jan, verkooren Bisfchop van Utrecht, verpandde, in den jaare 1277, het flot Ter Horst, den tol, en 't rechtsgebied te Renen, aan Jan, Heer van Kuik ( g ). In den jaare 1280, gaf die Bisfchop zijnen Leenman Nicolaas van Cats, dat deszelfs luiden te Schoonhoven woonende, door 't land van Utrecht tolvrij vaaren mogen (h). Diergelijke vergunningen van de Bisfchoppen van Utrecht zijn 'er meer. Diederik, Bisfchop van Utrecht, fchijnt echter den tol, weikeu (a) Mieris Charterb. D.. I bh 51. ( & ) Ib. bladz. 55. ( c ) Ib bladz. 58. (d) Mieris Charteeb. D. I. bladz. 77, (e ) Ib. bl. 85. 195. 210. 213. (/) Ib. bl. 85. 94- 101. 135. 154. 21Ö. 2i8, 228. 24.3; lg) Ibid. bl. 135. i'b) Ibid. D. I. bladz. 392. C.5  42 HOLLANDS leen hij van oudsher op vergunning der Keizerin of Koningen hief, zonder verlof van den roomfchen Koning, niet tei hebben durven verplaatfen ; zijnde dit voorrecht hem door Fiüp den IJ. in den jaare 1200 vernieuwd (a). De giften en milddaadigheden namen van tijd tot tijd hoe langer hoe meer toe: en het gebied der utrechtfche kerke raakte, zoo wel door de giften , welken zij ontfong,a!s door die, welken zij deed, alleraanzienlijkst en vermogenst. Onze eerfte hollandfche Graaven, door den heerfchenden fmaak of wel door de ftaatkunde van dien tijd gedreeven, fchijnen hunne opper-Vorsten in die godvruchtigheid zelfs niet te hebben willen toegeeven. De ftichting der kerke van Egmond, welke vermeld ftaat in den gunstbrief, bij welken Diederik , Graaf van Holland, alle giften, door zijne voorzaaten aan de kerke van Egmond gedaan , bevestigt en vermeerdert; inzonderheid hier mede, dat alle, die tot de kerkevan Egmond behooren, in zijn land tolvrij zouden zijn, kan ten bewijze ftrekken (b) ; gelijk mede de Abtdij van Rhijnsburg, welke beide Abtdijen, in den jaare 1139, door Paus Innocentius den IL in zijne bijzondere befcherming genomen werden. De Bisfchoppen van Utrecht van het kerkelijk gezag gebruik weetende te maaken, om hun wereldlijk gebied uit te breiden, en in 't bijzonder ook naar de landftreeken in Holland gelegen, moest dit natuurlijk onzen hollandfchen Graaven in de oogen fteeken , die, aan hunnen kant, den bisfchoppelijken ftoel zoo veel zogten te onttrekken , als zij hem onthouden konden JMaar (o) Mn ris Chartert. D I. bladz. 402. (2>) Vad. Hifi. D. II. bladz. ic8. 124. 132. 196. MlEKis Charterb. D. I. bl. 71. en 72. 165. en YOlg. 237. (c) Ib. bladz. 93. 11S. en 119.  R IJ K D O M. 43 Naar maate dat de Graaven van Holland zich onafhangelijker begonden te gedraagen, bekreunden zij zich minder aan de titels, op welken de Bisfchoppen zich beriepen : maakten , dat hun kerklijke goederen afgeftaan wierden: befchonken daar en tegen wederom deze en geene kerken, en leiden verfcheiden geestlijke {lichtingen aan. Graaf Diederik en deszelfs Gemalinne Sophia, en derzelver opvolgeren verkreegen, in den jaare njö, van den Abt van Epternach het recht over verfcheiden kerken in Holland, bij ruiling tegen honderd en twintig maden lands op het Eiland Schouwen (a). Floris de derde gaf de kerk van Vlaardingen aan de kerk van Egmond (b). In den jaare 1166. werd door Keizer Frederik geregeld , dat de Bisfchop van Utrecht en de Graaf van Holland eenen Graaf over Oost - Friesland zouden aanftellen, welke van hun beider wegen zoude prejideren ende fitten in '( voorfz. Graaffchap(c) , omtrent weikgemeenfchappelijk bellier naderhand verfcheiden verdragen zijn gemaakt (d). Graaf Diederik de Vil. begiftigde de liapel in St. Marien Kerk te Utrecht (e). Verfcheiden andere diergelijke ftichtelijke milddaadigheden, hebben voorts de Graaven gedaan (ƒ). Voornaameüjk is de Abtdije van Rhijnsburg een voorwerp daar van geweest, zoo wel voor de Graaven , als voor de roomfche Keizers en Koningen (g). Met deze giften uit eigen gezag te doen, en met het toelaaten derzelven, aan den kant der op- per- (a) Mieris Charterb. D. . bl. 103. (b) Ib. bl. 108. (c) Ib. bladz. ui. (rf) Ib. bl. 141. en volg. (e) Ib. 132. 136. 137' 139 148 197- 209. (ƒ) Ib. (g) Ibid. D. 1. ul. 146. 158. en volg. 18a. 187. i88« 20S. 2iQ. 212.  44 HOLLANDS per • Vorften, fchijnen de Graaven de eerfte flappen tot de onafhangelijkheid gedaan te hebben. Graaf Willem de L , begrijpende mogelijk, dat zijne milddaadigheid, op eene andere wijze hefteed , hem meerder nut zoude kunnen doen, en misfchien ook wel befpeurende, dat de voorrechten en vrijheden, aan de Kerkelijken gefchonken, hun boven andere ingezetenen te veel voordeels gaven, is het fpoor zijner voorzaaten wat bezijden gegaan , en heeft zich meer toegelegd , om de gunst en genegenheid der leeken te winnen, welke hem, tot het bekomen en behouden der graaflijke waardigheid, van meer dienst waren geweest en konden zijn, dan de gebeden der Nonnen, offchoon hij ook niet nagelaaten heeft om , ter ruste zijner ziele, de Kerkelijken met aardfche goederen, die zij niet behoefden, te verrijken. Hij is de eerfte der Graaven, zoo 't ons voorkomt, die zich opentlijk een onaf bangelijk gezag heeft aangemaatigd, daar hij de ingezetenen dezer landen, en voor al de ftedelingen, met handvesten, keuren , voorrechten en vrijheden, begunstigende en voorziende, daadelijk gebruik maakte van de wetgeevende magt, het wezenlijkfte gedeelte van eene opperheerfchappij. De flapheid en onzekerheid van 't keizerlijk gebied, zoo wel als de giften van tijd tot tijd aan den utrechtfehen ftoel en aan eenigeGraaven gedaan, hadden bereidsfommigen der voorzaaten van Willem voet gegeeven, om meerder gezags te oeffenen , dan hun oorfprongelijk toe^ kwam: doch Willem, met bijftand zijner vrienden en gunstelingen , aan de graaflijke waardigheid door het zwaard gekomen zijnde , oordeelde, niet zonder reden, dat hij, zonder verlof des Keizers, bekwaame middelen konde gebruiken, om zich in zijne waardigheid vaster te handhaaven en te fier-. ken*  li IJ K D O M. 45 ken. Ook beleefde hij eenen tijd i dat de Keizer eerder na de gunst der Graaven, dan de Graaven na die van den Keizer moesten uitzien. Het was voor Keizer Otto den IV. al genoeg, dat hij Graaf Willem beloofd hebbende in zijne goederen te bevestigen, dit uiterlijk teken van oppermagt nog mogtgeeven (a). • _ , J Vooral fchijnt W i l l e m de I. bedagt te zijn geweest, om de landzaaten te begunstigen met de tolvrijheid, en daar door de ongelijkheid weg te neemen, welke in 'tftuk van koophandel en vaart aan de Kerkelijken zo veel voordeels boven de Leeken moest geeven. Onder de fteden, welke al vroeg met tolvrijheid begunstigd zijn geweest, vindt men Geertruidenberg, in wiens Handvesten, Voordrechten, en Vrijheden van den i. Getob. 1213. geleezen word: dat zij geen tollenc gelden fullen binnen de jurisdictie van den Graave, noch op de jaermarckten, noch buten de jaermarckten (&). D e landen van Gorcum, en de ftad zelve! fchijnen ook onder de eerften gefteld te moeten worden , welke de tolvrijheid verkreegen hebben. In den'jaare 1224. bevestigde Graaf Florisaan die van Boxel dezelfde vrijheid , welke zij van zijnen Vader gekreegen hadden, naamelijk van tolvrij met hunne goederen door zijn gantfche land te kunnen heen en weder gaan (ita quod per totam tenant meam absque theloneo poterunt converfari) en in den jaare 1281, werd aan die van Gorcum de tolvrijheid, •welke 'zij genootcn, toegezegd, ingevalle zij de ftad , om de doorbraak der dijken en watervloeden, elders mogten verplaatfen (c). Willem deII. Graaf van H0I3 (ti) Mieris Charterb. D.I.bl. 145. 146. en 156. (6) Ib. D. i. bladz. 158. (c) Ib, D. I. bUdz. 193» 412'  40 HOLLANDS Holland, zegt in de Handvesten'en Wetten aan die van Haarlem, in den jaare 1245 gegeeven, ende hehfe (naamelijk de poirte) vrij gelaaten van aha tolne , ende van alre hefcattinge der tolre, af ter water ende af ter lande, overal in myne macht < a ). Zulke giften toonen niet alleen, dat de Graaven daadelijk het oppergezag oeffenden, maar te gelijk welke middelen zij het bekwaamfte oordeelden om de gunst der landzaaten te winnen ,- en zekerlijk kenden 'er geen aanlokkelijker noch voordeeliger, dan zulken, die te gelijk de vaart en koophandel naar hunne landen trokken, in 't werk gefield worden. Ook verbloemt de roomfche Koning Willem de reden van zijne weldaadigheid niet, wanneer hij in zijn Gunstbrief van den 12. Feb. 1249. aan die van Dordrecht gegeeven, zegt „ Alfoo wy wer„ den gevordert uit de miltheid van onfe conincJijcke waerdigheit, onfe getrouwe, met onfe bi» fonderegenegentheit behulpfaem te zijn, op dat, i, hoe fy des te meer tot gchoorzaemheit werden aenge„ moedigt, hoe fy mildelijtker van ons vereert zijn ge„ mest: foo hebben wy gewild , tot kennisfe van een „ yder te komen , dat wy, willende volgen de voet„ flappen van ons Vaders mildadigheit a'en de burge„ ren van Dordrecht, gedaen hebben defe bifondere s> gunste, om dat zy den edelen Man Florens, Grave „ vanHollant, onfen zeer waerden Vader, hooglof„ felijker gedachtenisfe, verfcheiden mael eerbiedig „ hebben getoont^en ons noch met behoorlijke „ plicht getrouw zijn, dat zy aen onfe tollen te „ Ammers, te Moordrecht, Niemants-vrient, en „ Almsvoete van Wijn, Lakenen, Stael, en Yfer '„ den vollen tol, en van Sout en mondkost de „ helfte gevende, ,met alle andere coopmanfcap- » pêa («) Mieris Charterb. D. I. bl. 223.  R IJ K D O M. 4? pen vry en onbelast zullen voorby varen (ai). . bie van Dordrecht fchijnen naderhand eene vrij uitgeftrekter tolvrijheid bekomen te hebben, volgens zeker getuigenis, onder hetopfchrift van verfcheids Verklaaringen , enz. opgefteld, en uit hetwelk zoude blijken dat de poorters, in den jaare 1548 , in ft bezit waren omme „ volgens hunne privilegiën met s hunne gewoonlijke tolbrieven tolvrij te vaaren door de landen van Henegouwen, Holland, Zeel land, en Vriesland (bj." Dezelfde Koning Willem fchonk, in den jaare 1254, tolvrijheid aan Alkmaar: in het zelfde jaar, aan Moordrecht, tot vergelding hunner diensten, en den arbeid, tot welken zij dikwijls wegens het doorbreeken der dijken verplicht werden; in den jaare 1255, aan de Abtdij van St. Bernard aan de Schelde. • In het volgende jaar gaf Floris, Voogd van Holland , vrijheid van tol door Holland van fpijs en kleeding aan .den Broederen 'van den duitjehen huize; twee jaaren laater bevestigd door Aleid; voorts door Graaf Floris, in het jaar 1278; in wiens brief de vrijheid van tol uitgedrukt ftaat niet met betrekking tot fpijs en kleeding, maar tot dè goederen, die zij voeren aan Rhijnsburg en Boskoop. In den jaare 1260 , gaf Aleid aan Rhijnsburg -vrijheid van den tol te Niemandsvriend. In den jaare 1273. vrijheid van de Thol te Moordrecht, wordende dezelve tolvrijheid merkelijk nog vermeerderd in laateretyden (e). In den jaare 1266, verkreeg Delft vrijheid van tullen van Graaf Floris alom in zijn land. Bij handvesten en voorrechten van Graaf ( a) Mieris Charterb. D. I. b!. 255. (L>) v. d. Wall Handvesten van Dordreclit. bl. 1135. en 1136. ■ ; ' (c) Mieris Charterb. D. I. bladz. 210. 212. 249, 3*5,- 361. 369. 379. 477. "- -  48 Hollands Graaf Floris den V. op den 12. December 126*6$ aan die van Leyden gegeeven , en welke llrekten tot bevestiging en vernieuwing van derzelver oude vrijheden , word gezegd „ In geheele „ mijn gebiet , te weten van Holland en Zee„ land, zullen zij zonder tollen te betaalen, hunne 5, koopmanfchap vrij mogen voeren" (a), en in den jaare 1270, heeft dezelfde Graaf aan die van Schiedam vrijheid van tol gegeeven : waar omtrent op te merken is, dat in den brief van aanfchrijving aan de tollenaarsj gemeld word, dat die, welke bij den nieuwen dam woonen , even als de ftedelingen, cp den voet der ftedelingen, jure oppidanorum, voor hunne goederen vrij zullen zijn van de heffing der tollen (b): dus niet alleen voor koöpmanfchappen , maar voor alle zoodaanige goederen welke hun eigen zijn. In den jaare 1273, fchijnt Floris deze vrijheid vernieuwd te hebben om bedenkelijkheden af te fnijden: want in het handvest van dat jaar word gezegd, woonende onder de jurisdictie oftè heerlickheit te Schiedamme, en in het zelve leest men niet jure oppidanorum (c). Dezelfde Graaf heeft ïn den jaare 1272 , „ de Burgers van Gouda be,, vrijt van alle fchattingen zijner tol, en mede de 3, goederen die fy leyden ende voeren door zijn „ geheel Lant: ook aen haer de felve rechten toej, geftaan , die de Leydenaars hebben (d)". In den jaare 1290 werd door Jan van Avennes aan Schie- (o) Mieris Charterb. D, I. bl. 290. 191. 292. 315. 326. 335. 342. 345. diergelijke aanfchrijving heeft Graaf Floris in den 1272 of 1274 en 1281 gedaan. ( b) Jb- 355- 37o. 376. 414- (O Mieris Charterb. D. I. bl. 210. 212. 249 335. 361. 869- 379- 477(tfj 1b. bladz. 363.  R Ij K D O M. 49 'Schiedam, het welk toen tot eene ftad moet zijn gemaakt geweest, gegeeven „ dat die Burgers vty fullen wefen van alre befchattingen off let van " gueden, des fy hebben in anderen fteden, naer der " ghewoente van anderen fteden, die daer by gelegen " lvn(>)". In het jaar 1275, werden de ingezetenen van Amfterdam begunftigd met tolvrijheid voor alle hunne goederen door des Graaven gantfche land; en dat wel tot vergoeding van de fchadtn, welken Graaf Floris, die hun die vrijheid fchenkt, zege met zijne mannen hun aangedaan te hebben (b). Vreemd moet het voorkomen , dat , tolvrijheid door des Graaven gantfche land aan die van Amfterdam, in het jaar 1275, gegeeven zijnde, hm in het jaar 1367 , de vrijheid der tollen van Lbys is eefchonken, uitgezonderd in de fteden Schoonlv ven en Gouda; dat zij die vrijheid alleen verwelven tegen eene jaarlijkfche uitkeenng, welke hun eerst in den jaare 1398 kwijt gefcholden werd, om het verlies van een fchip, in des Graaven dienst verboren, te vergoeden. In het jaar 1409, verkreegen die van Amfterdam vrijdom der tollen, welke ti Muiden en te Workum geheven werden; in den jare 1469, vrijdom van dien, die te Zwolle mgevor* derd werd, en in 't jaar 1478, werden zij vrij gefield van de rechten, welken men te Utrecht hief* Dezelfde Graaf Floris gaf in het jaar 1276, vrijheid van fchot en van zijne tollen aan die van AtC> ter-floot en JVtgeest: hij bewimpelt de reden noch dc oorzaek niet: „ op dat zy haar te williger ende dapperlyker zouden ftellen tegens de Vriefen ende andere onze vyanden , hare medehulperen, " en de land befchermen , het fchot , dat zij " „ on« (a) Mieris Charterb. D. L bl. 3?0. (b) 1b. bl. 604, II. Deel. D  50 HOLLANDS „ ons (zegt hij) tot hier toe alle jaren plegen te„ géven, voor den tijd van drie jaaren naest vol„ genden quijtfchelden, ende fo verre die twist „ tusfchen ons ende henluyden langer geduurt zal „ hebben, ende onfé voorfz. luiden haer prijsfe„ lijck dragen, in 't voorf. onfe werk ofte dienst, „ foo fullen wy dan foo veel meer voor haer doen „ in den voorfz. gevallen, dat zy voor goet ende „ aengenaem moeten hebben. Boven defen be„ vryen wy haer met alle haer eigen goeden , die „ zy voeren, tot in der eeuwigheid van alle fchattinge „ van onfe tol, enz. («)". In gevolge van deze vrijheid , werd den ISurggraave van Leyden ende zijnen tollenaren bevolen, hun die vrijheid te laaten gebruiken (Z>). Om gelijke reden, werden die van Wormer van alle tollen, die zij moesten geeven van hunne goederen, ontjlagen (c): aan de ltad Briele is de tol • vrijheid , in den jaare 1280, al vrij bijzonderlijk gegeeven ; naamentjijk ten aanzien van de goederen der ingezetenen hetzy hun zelfs in eigendom toekomende , het zij hen gemeen zijnde , met anderen ■vervoerdwerden, of in wat fchip dezelve zouden mogen lleggen, enz. (d). Graaf Floris heeften den jaare 1288 aan die van Monnikkendam vrijheid van tollen bij water tnhij lande gegeeven, in der Graaffchap van Holland. De Vorften lieten het niet blijven bij het ftichten van tollen, om den koophandel en de fcheepvaart naar hunne landen te trekken, en bij de vrijheid van tollen, en andere fchattingen, waarmede zij de ingezetenen begiftigden , om die ook binnen 's lands te bevoordeelen en te bevorderen : hunfa) Mieris Charterb. D, I. bl. 380. (b) Ib. 458. (e) Ib. 411. (dj Ib. bl. 411.  R IJ K D O M. St hunne zorg ging verder. Zij gaven, aan den eeneti kant, 'voorrechten aan vreemden , en, aan de an= dere zijde , maakten zij, dat aan hunnen ingeze* tenen voorrechten en vrijdommen verleend wierden. In den jaare noö, gaf Frederik Bisfchop van Hamburg, op begeerte van eemge over aenvunmwm' tiende., die Hollanders genoemd werden, eenige landen, die onder zijn Bisdom gelegen waren , op zekere voor' waarden te bezitten, van de tiende der gewasjet? en van 't vee., en van ieder honderd man/en vtèei marken te betaalen (a). Omtrent deze gift bf toelaating, ftaat aan te merken, dat de gronden» welke door de Hollanders verzogt , en aan dezelve afgeftaan werden om te bebouwen, onbebouwd en zonder nut voor de landzaaten van den Bisfchop lagen : haclenus inculta paludofaque, Hojlris indïgénit fuperflua , zegt de Bisfchop. Gerard , zoon van Henrik, Graaf van Gelder, fchonk m het jaar i177, onder anderen, aan die van Utrecht de vrijheid van tol in Rhijswijck (b). In den jaare 1220, ging Keizer Fredrik de 11. een verbond aan met dü voornaamfte Bisfchoppen van Duitschland, in fiee welke deze Geestelijken, die zich het recht van r.ollen aan te leggen fchijnen aangemaatigd te hebben, zich verbonden geen nieuwe tollen op te richten (c). De Aartsbisfchop van Bremen erkent, in den jaare 1270, dat hij geen recht heeft om van de burgers van Utrecht den tol van Stade te hef* fén (d). Graaf Floris verleende, in den jaare 1^6, aan de ingezetenen van Overijsfel vrijdommen, ten einde dezelven den handel , welken zij op VlaaïTr Miïris Charterb. D. I. bl. 79. Bijlaage D. (6) 1b. bl. 118. (O Ib. bl. 255. (d) Ib, bladz, 35J, D a  St HOLLANDS Vlaanderen dreeven , naar de havens van Holland zouden verleggen, en die vrijdommen werden twee ja'aren daar na nog ten aanzien van de ftad Deventer bevestigd (a ). „ Jan, Hertog van Braband , „ geeft op den 6 Dec. 1288, op verzoek van Flo„ ris , Graaf van Holland , die twee fteden in „ Zeeland zoude bouwen, eene te Brydorp, de an„ dere te Arnemuyden, vrijheid van tollen aan de„ zei ven door al zijne landen (£)". In denzelfden tijd , naamlijk in den jaare 1277, gaf Graaf Floris voorrechten aan die van Hamburg , om dezelfde reden en met hetzelfde oogmerk als hij 'er de OverijJJelJclien mede begiftigd had. „ Nademaal (zegt hij) de burgers of kooplieden „ van Hamburg , die tot nu toe gewoon waren „ met hunne koopgoederen naar de haven van „ Vlaanderen, die Swin genoemd word, te reizen; „ ende nu gezind zijn om in onze have, die de „ Maas geheeten word, te Dordrecht, ofte elders in „ ons land, daar zij het verkiezen zouden , met hun„ ne koopgoederen van hier naar beneden zouden „ willen overbrengen: zoo hebben wij, overwee„ gende, dat uit hunne komfte ons gantfche land „ veel nuts en eere zal worden toegebragt, en „ veel voordeels uit dezelve zal konnen voort„ vloeien, bij aldien zij zich naar ons land begee„ ven, hun de volgende vrijheid en gunft toege„ liaan". In het jaar 1300, gaf Graaf Willem, „ aan allen den Coopliede van Ooftlande, die mee „ haeren comanfehepe die fy bider zee in onfen „ lande brengen, ende geheelre laft opcoemen tot „ onfer porte van Dordrecht, dat zy tollen vry 9 we- Ca) MiERrs Chartert. D. I. bl. 385 395. (b) Ib. bl. 492.  R IJ K D O M. 53 „ wefen fullen van allen guede dat zy daer bren„ gen («)"• Bij eenen gunstbrief van Graaf Florens van den jj Maart 1284, oorlooft deze Vorst den Schepenen van Middelburg, „ wat dat fy maken van „ bonnen of van leeten op weven, op vulres, op „ alrande lieden, die hem gheneren mit ghewant, „ omme onfe oorbaer, ender der port nutfchepe, „ metten geenen, dier zy toenemen , dat houden „ wy vaffc ende gheftadetot onfe wederroepsne, en„ de tot onfen goetdenkene (b ) ". In dezelfde ftad had zich een Broederfchap van kooplieden opgericht, wier inftellingen of willekeuren door Graaf Floris bevestigd werden, op den 1 Jtinij I27t (. zoo als het de Heer M1 e- RIS (*) Miekis Chqrtirb. D. I, bt. 138 en volg. Bijlage IJ, (k) Ib, bladz. 141, (c;lb. bladz. 143. Kd) Ib, bladz. 424.  R IJ K D O M. 5? ris fchijnt opgevat te hebben; maar een verbod van de Hollanders , Zeeuwen , en Friezen in de visfcherij bij Jernemuth te moeien of te ftoorenj De woorden van het bevel zijn als volgt: „De Coninck doet groeten ende te weten zy„ nen lieven ende getrouwen Joan van Buttentut„ te , Bewaerder van zynen Zeekust van Jerne„ muth (a). Alfoo wy verftaen hebben dat vele „ luyden van Hollandt, Zeelandt ende Vrkslandt, „ die onfe vrienden zyn , haer eerstdaegs fullen „ begeven tot visfchen in onze zee bij Jernemuth, „ zoo belasten wy u, ende bevelen dat gay voor „ den volcke eens ofte tweemael in elcke weecke „ doet verkondigen, dat niemandt, op fodanighe „ boete als wy eenichfins fouden moghen eysfchen, „ fich verftoute haer eenighe ongelyck, moeyte, „ fchade , verhinderinghe ofte quellinghe aen te „ doen; maer dat fy des noodt zynde, haer byftandc „ doen met raedt ende daedt, op dat fy fonder „ beletfel visfchen moghen en haer profytdoen". Wij hebben te vooren gewag gemaakt van de onlusten tusfchen den Koning van Engeland en Graaf Floris den V. gereezen. Dezelve fchijnen in den jaare 1295 ten hoogften top te zijn geweest. Derhal ven is het weinig waarfchijnelijk, dat op dien zelfden tijd, de Koning van Engeland aan de Hollanders voor de eerftemaal vrijheid van visfchen te Yarmouth zal gegund hebben, en zulks met betrekking tot de haringvangst , zoo als het de Heer Wagenaar fchijnt begreepen te hebben (b). Want het bevel behelst flechts eene ken- (a) Mieris Chartert. D. I. bl. 566. In het Latijn Maat; Cuflodi maritimae fuae Jernemuth B AI u L I v I s Juis de Jernemuth , 't welk niet onopgemerkt gelaaten moet wordeu. (h) Vad. Hifi. li. III. bl. 54- D 5  58 HOLLANDS kennisgeeving dat de visfchers zullen komen, en een verbod van die te moeien: waar uit natuurlijk te befluiten is, dat de Hollanders, Zeeuwen, en Friezen, reeds in dien tijd, gewoon waren daar te komen visfchen; en dat 'er tusfchen den Koning van Engeland , en den Graaf van Holland een verdrag zal zijn geflooten geweest, medebrengende, dat de visfchers, welke gewoon waren op de kusten van Yarmouth tè komen visfchen, niets vijandlijks te vreezen zouden hebben. En men verwondere zich niet, dat, op eenen tijd , dat de Koning van Engeland en Graaf Floris tegen eikanderen fel verbitterd waren, zoodaanig verbod gedaan werd : vermits die verbittering buiten vredebreuk bleef (a). In den jaare 1314, vindt men afgezondenen van Graaf Willem in Engeland, om 'er eenige verfchillen en moeielijkheden , met betrekking tot koopluiden gereezen, te vereffenen* Wanneer men\ al verder de hiftorien nagaat, zal men eene aanhoudende oplettenheid, om de vaart en den koophandel bij verdragen en verbonden te begunstigen, ontmoeten (b). Wagenaak, het verbond van Hertog Willem, in den jaare 1386", te Westmunfter met Ricbard den II. Koning van Engeland geflooten, kortelijk opgeevende, zegt „ ook werd den Gelder„ fchen de vrye koophandel in Engeland, geduu„ rende het leven des Hertogs vergund". Het woord vergunnen is hier oneigen. Beide de Vorften bedingen vrijheid van vaart en koophandel voor hunne ingezetenen en onderdaanen. Eerst word die bedongen ten behoeve van de onderdaanen des Konings, en naderhand voor die des Graaven , (ê> Vad. Bijl. D. III. bl. 61. \b) Du Mont, Corps Diplom. T. I. P. II. p. 2. Misgis Charterb. D. II. blad?. 14/5,  R IJ K D O M. $9 ven , op gelijke wijze, als in andere verdragen en verbonden ie zien ïs(a). In den jaare 1466, floot Ifabelle, Hertoginne van Bourgondië, in den naam. van haaren Echtgenoot Karel, Hertog van Bourgondië, een verbond van koophandel met Eduard, Koning van Engeland , voor den tijd van derrig jaaren, wordende in hetzelve gezegd : dat 'ér zedert langen tijd tusfchen het Koningrijk van Engeland, de Heerlijkheid van Ierland, de ftad en vrijheden van Calais aan de eene zijde , en de Gracffchappen van Braband, Vlaanderen, en Heerlijkheid van Mechelen, aan de andere zijde, tot wederzijds nutte, verdragen, en overeenkomften gemaakt, onderhouden, bewaard, en toegedaan waren geweest, met betrekking tot den koophandel en zeevaart (b). In den jaare 1470, bevestigde Chriftiern, Koning van Denemarken, de Amfterdammers, in de hun gegunde vrijheid van koophandel te Bergen in Noorwegen, fpecialijck ten refpeiïie van den doorluchtigen hoogmachtigen Vorst ende tieere Caeule, Hertoge van Bourgondien, zijnen lieven Oom (c). In den jaare 1478, vernieuwde Edouard de IV. een verbond van koophandel met die van Oostergo en Westergo, hetwelke de Engelfche ' Vorst als een vernieuwing van zeer oude verdra' gen voorftelt ( d). In den zelfden jaare 1478 , floot Maxmiliaan een verbond van koophandel met den zelfden Edouard (2. ™. H$lt. D. IV. bl. 89. 9o. 103. (c) Handv van Amjltrd. D. I. bl. SS. - (d) Du Mont. T. UI. P. I. J>. 23. (O Ib. pag. 181. •  69 HOLLANDS Commercie Traftaat (a), en vernieuwd in den jaare 1502 , doch het welk, in den jaare 1506, merkelijkin ons nadeel befnoeid (b), voorts wat verholpen (c), en in den jaare 1516 wederom vernieuwd is. Verfcheiden maaien is 'er bij verdragen voor de haringvisfcherij gezorgd (d), gelijk te zien is uit het vredes verdrag met Frankrijk , van den jaare 1525, waar bij de vrije vaart op dat rijk herfteld werd, krijgsbehoeften alleen uitgezonderd. De oorlogen met Frankrijk de vaart en koophandel op dat rijk nu en dan ontrustende, werden, door het beftand, in den jaare 152S getroffen (e),' geüjk mede bij het vredens - verdrag van Crespi , in den jaare 1544 (ƒ) herfteld. In dat zelfde jaar, bezorgde Keizer Karei dat de Zond, welke twee jaaren achter een geflooten was geweest, wederom voor de Hollanders, wier koophandel daarbij merkelijk geleeden had, opengefteld (g), ende Amfterdammers inalle voorrechten en vrijdommen, hun door de Koningen van Deenemarken gegeeven , bevestigd wierden. Behalven alle de middelen , welken de Graaven tot welzijn van fcheepvaart en koophandel bij de hand namen, gebruikten zij nog andere binnenlandfche maatregelen. Bij voorbeeld, het inftellen of vergunnen van jaarmarkten; het ftellen van order omtrent het visfchen, vogelen, en jaagen; het bepaalen der zee - rechten; het toerusten der fchepen (h); her zorgen voor de deugdelijkheid der bieren , welke in ons land gebrouwen werden ; het waaken tegen de ondeugdelijkheid der geweefde goederen; het toeftaan van 't maaken van («.) Du Mont, Tom. III. p. 298. en volg. (&') Ib. p. 333. 334- CO p 356. 401. ( en vroeger , algemeene bijeenkomsten, „ ten nutte des gemeenen koophandels hielden, „ welken Anfa of Hanfe genoemd werden (a)". Daar is zekerlijk geen twijfel, of de ingezetenen zullen al veel vroeger dan den jaare 1370, bijeenkomften gehad hebben, ten nutte van hunnen koophandel. Wij zien dagelijks, dat, wanneer kooplieden een gemeen belang hebben tot zekere zaak, zij eene vergadering of bijeenkomst , comparitien te Amfterdain genoemd , famenroepen , om 'er over te fpreeken en te raadpleegen: ook wel, dat zij overeenkomsten tot gemeene bezorging en handhaaving van hun onderling belang maaken: en uit het (a) Cr as Redenvoering over het Staatsbeleid In 't bsvarésren van den koophandel. (b) Vad. HiJL D. III. bl. 500.  R IJ K D O M. 11 Chron. Zeeland. Mallet 1. g« (d) D. 1. Bijlaage C. 1. I. en volg. lil. De el. E  66 HOLLANDS „ hadden, door gantfch Holland en 't Stigt brag„ ten; en over het Ye in Waterland, ahvaar zy „ al vroeg tolvry vaaren mogten (a)." De aanwas hunnes koophandels met waaren uit het Noorden werd nog merkelijk bevorderd door de voorrechten, hun door de Koningen van Deenemarken toegeftaan en bekrachtigd : waar omtrent in 't bijzonder aan te merken ftaat, dat de aanzoeken der ingezetenen niet zelden begunftigd en onderfteund werden door de Graaven, gelijk uit! verfcheiden oude ftukken te zien is (b): in 't bijzonder blijkt dit, met betrekking tot Filips, die verlof gaf om op de lireemers te kaapen ( c ). Men heeft uit het geen wij te vooren ( bladz. 45. en volg.) wegens het verleenen van vrijheid van tol aangetekend hebben, kunnen opmaaken , dat 'erin onze gewesten overal bij de ingezetenen, en de Wethouders der fteden en plaatfen een fterke ijver moet zijn geweest, om tolvrij te kunnen vaaren en handelen, binnen onze gewesten; en dat zij niets verzuimd hebben om dit te erlangen, daar hun de gelegenheid gunstig fcheen te weezen (,'  R IJ K D O M. Amfterdam niet genoeg, fchepen, goede zeelieden en trek om door den handel rijkdommen te ver' saaren , te bezitten : men had zonder ophouden met de Hanzé - fteden en vooral met Lubek te kampen; en om die te kunnen opwèégen, was'er geen eereeder middel dan, door onderhandelingen, gunsten, voorrechten en de befcherming der noordfche Vorften te verwerven. Dit fpoor fchijnt de ftad Amfterdam het eerfte ingeflagen te zijn , om haaren koophandel aan den gang te krijgen en voort te zetten; en hetzelve ook naderhand altijd beltenditrlijk gevolgd te hebben («). . B ehalve n alle de poogingen , die zij buiten en binnen 's lands aanwende, verzuimde zij niets van t geen haar dienen konde, om de hinderpaalen, welke uit haare onvoordeeiige ligging ontftaan , te boven te komen. Haare have is gevaarlijk om aan te landen en in te loopen. Ook ziet men uit de redenen (Z>) aan Karei den V. voorgehouden , dat zij reeds in zeer oude tijden lootfen had, om de fchepen binnen te brengen, en ligters, om groote vaartuigen te ontlasten. Zij had ook vuurbakens en tonnen of boeien, tot aanwijzmge der ondiepten , aangelegd. Om de kosten dier bakens en tonnen te vinden, werd haar tocgeftaan, o:n zeker recht te mogen heffen , en het zelve recht naderhand nog te verhoogen (c). Graat Ellips , welke haar het verhoogen dier rechten in den jaare 1452, toeftond , zegt in de handvest , welke hij haar daar toe verleende , dat die van Amfterdam hem hebben voorgedra" gen, dat 'er dagelijks groote fchepen uit Pruifen Z en andere landen aankwamen , en dat zij , om » »>• (a) Zie ü. I. bl. 179. en volg. Ib) Zie D. I. Bijl. A, C"J Zie Bijlaage N. van du deeï.  70 HOLLANDS „ de ondiepten aan te wijzen, van oude tijden af „ aan, tonnen en bakens gefield , en ter goedmaking # van de kosten van derzelver onderhoud, een zeM ker recht op de fchepen geheven hadden; welk „ recht, als niet toereikende om de kosten te vinden, „ zij verzogten te mogen verhoogen"; 't welk hun toegeftaan werd. En dus wist de ftad het nadeel van haare ligging zelf tot baate en ftijving van haare fchatkist te doen verkeeren. Die van Amfterdam maakten naderhand, dat hun door die van Kampen liet recht tot de zeetonnen en het paalgeld werd afgeftaan. De Sententie van den Hove van Holiandt, daer by die van Hoorn gecondemneerd worden te gehengen en te gedogen, dat die van Amfterdam aldaer paelgeld ontfangen, van alle os/en , koeyen, enae paerden, het Marsdiep of het VUe inkomende, toont ons, van wat belang die rechten voor de ftad Amfterdam waren (a) ; en derzelver inhoud kan verders nog tot een blijk ftrekken van den aanwas van *t vermogen van die ftad ; 't welk al mede af te .neemen is uit de vrijheid , welke Hertog Aalbrecht, in den jaare 1399, aan alle fchepen, naar Amfterdam komende, verleende , om alle geweld met geweld te keeren ; als mede nog uit het verlof, Jiet welk Willem, Hertog van Beieren, in 't jaar 1404, gaf aan die geenen, welke, door het Marsdiep of Vlie, inliepen , om naar Amfterdam te komen, zonder eenig ander recht dan de amfterdamfche lollen te betaalen. D e zorg der Regeeringe van Amfterdam bepaalde zich niet tot de uitbreiding van haare fcheepvaart en koophandel, en het wegneemen van alles, wat'er hinderlijk aan itonde zijn: zij was ook bedagt om manufactuuren, fabrieken, en trafieken bin- C«5 8'jlMg§N, .  R IJ K D O M. 7t binnen haare muuren te krijgen. Wij hebben te voren CD. Lbl. 22Ö.) gewag getnaaKt van een reglement van Graaf Willem van den Jaare 1441, bij het welk hij beveelt, dat jaarlijks, op goeden vrijdag, Schepenen van Amfterdam vier of vijf burgers zouden kiezen, om Wacrdïjnsder Drapericn, datis fcnatters of keurmeesters der lakenén, welke in de itad gemaakt werden, te zijn; *t welk doet zien dat bereids in dat jaar de laken - fabrieken zoo wel opgenomen hadden, dat men het der moeite waardig vond, omWaardijnsaante Hellen f>), gelijk dezelven reeds te Leyden, en op andere plaatfen meer in gebruik waren. De ordonnantie der Wethouderschap van Amfterdam op 't verwen der lakenen , van den jaare 1592, in welke eene voorige ordonnantie word aangehaald, toont ons mede, dat de Keeeering van Amfterdam al vroeg haare zorg over het bevorderen der verwerijen en inzonderheid van h^c laken - verwen heeft laaten gaan ; en uit de brieven van den engelfchen Gezant Carleton ziet men, hoe gewichtig die tak van onze trafieken was, daar de Engelfchen hunne lakenen hier te lande ter verwinge moeften zenden. Wij zien vervoleens , uit de bijzondere keuren van Amfterdam , dat 'er in de veertiende eeuw reeds laken.-fabrieken in die ftad waren, en dat men overzulks zich merkeliik vergist, wanneer men meent, dat dezelven 'er eerst, na dat men tegen Spanje de wapenen had opgevat, zijn aangelegd, en er te vooren alleen te Leyden gemaakt werden; offchoon het zeer waarfchijnlijk is , dat de fabrieken, zoo van lakenen als anderen, veel vroeger te Leyden dan te Amfterdam, zijn opgekomen. Uit de redenen aan Karei den V. voorgehouden, ziet men, dat die (a) Haiidv. van Axjl. D. I. bl. ns. E 4  73 HOLLANDS fabiiek oudsrijds voornaamelijk in Waterland, een gedeelte van 'c noorder - Kwartier, gaande wras;Veshalven men zich niet verwonderen moet, als men bij Wagen aar leest, dat in den jaare 1471 de lakenverwerijete Hoorn in tamelijken bloei was (aj. Deze lakenfabrieken zijn het, welke oudstijds den wolhandel met Engeland zoo aanzienlijk en voor ons van zoo veel belang gemaakt hebben. Verfcheiden eeuwen, is de wol het voornaamfte voorwerp van onzen koophandel met Engeland, en van onze onderhandelingen en verbonden met de Vorften van dat rijk geweeft. Wij hebben gezien (bl. 49.) dat Amfterdam, jn den jaare 1275, van Graaf Floris vrijdom van tollen door des Graaven gantfche land kreeg. Deze vrijdom , verleend ter vergoeding van fchade] welke de Amfterdammers van den Graaf geleeden hadden, werd om die zelfde reden door dienzelfden Vorst, in den jaare 1291, bevestigd. Naijverig wegens'de vrijheid van handel, verkreeg Amfterdam in den jaare 1342, van Graaf Willem vrijheid van tollen en andere rechten, zoo te water als te land, en voorts in den jaare 1352 van den Bisfchops tol in Staveren (b). Die ftad bragt het allengskens, nu eens door onderhandeling, dan door het bewijzen van tlicnften, dan wederom door haare gereedheid om in beden te bewilligen , zoo verre, dat zij haaren koophandel binnen 's lands onthief van 'de meeften der lasten, welken den doortocht, en het vervoeren der goederen_ belemmerden en bezwaarden. Het fchijnt, dat zij, min voordeelig, dan verfcheiden andere hollandfche fteden , gelegen , een veel ukgeftrekter handel drijvende, en weetende hoe de koophandel, zoo door de belastingen zeiven, (a^ Zie D.I bl.221. envoljj. Vatitrl. Uitl. D. IV bl. 12a. (k) JJmdv. vm Amfi. D. \. bl. i5Q,  R IJ K D O M. 73 ren, als door derzelver heffing, gedrukt word, zich bijzonderlijk toegelegd heeft, om die belemmeringen uit den weg te ruimen, en zich daar door eenen beter weg tot het drijven van haaren koophandel te baanen: daar toe dienden mede haare overeenkomften wegens de wasfenaarfche en andere tollen (a), wegens den tol welken de Burggraaf van Leyden hief, van welken zij de vrijheid kocht voor eene jaarlijkfche uitkeering, welke haar naderhand kwijt gefcholden werd. Met dat inzigt maakte zij, op't einde dier zelfde eeuw, eene fchikking wegens de vaart op de Schelde, van welke wij zoo even (bladz. 66.) fpraken : zij wist, ten zelfden tijde, van de ftad Antwerpen, welke toen eene der groote markten van Europa was, te verkrijgen , dat haare ingezetenen de vrijheid zouden hebben, óm'er hunne waaren te kunnen verkoopen, zonder aan eenige bezetting onderhevig te zijn (b). De ijver van Amfterdam in het bevorderen van deszelfs koophandel binnen 's lands verftaauwde nooit. Die ftad verkreeg nog daarenboven van Graaf Eilips, in den jaare 1505, eene aanmoediging , welke van des te grooter gewicht was, om dat zij den graanhandel, den eerften en voornaamften tak van haaren handel, ten onderwerpe had. Zij bewerkte naamelijk, dat zij werd uitgezonderd van het verbod op den uitvoer van graanen , om dat, volgens den brief of het bevel - fchrift van Filips, de ftad Amfterdam , welke zich op dien tijd als de voornaamfte koopftad fchijnt aangediend te hebben , haaren handel in graanen zoude verliezen. Dus wist deze ftad zig van haare toeneemende grootheid te bedienen, om zich nog te meer, en zelfs ten na- deelc (a) Handveflen van Amft. D.I. bl. 12?. (>) Ib. bl. 25- I" 5  y4 HOLLANDS deele der andere (leden, die in den handel van graan deeden, te verheffen. Immers moest die uitzondering den graan - handel geheel naar Amfterdam doen overgaan. Het verbod op den uitvoer der graanen vernieuwd zijnde, is hetzelve eindelijk, op de vertoogen van wegens de Staaten aan den Vorst gedaan, en van welken wij meer dan eensgefproken hebben , niet enkelijk ten voordeele van Amfterdam, maar zonder bepaaling opgeheven en ingetrokken («). Deze ftad echter, die in die vertoogen als de voornaamfle belanghebbende voorkomt, fchijnt over 't geheel ijveriger en waakender dan de overige hollandfchefteden geweest te zijn, om zich op alle wijze voorrechten en vrijdommen te bezorgen. Haare beftendige oplettenheid ten dien opzigte, eeuwen lang zonder verflaauwing aangehouden, en welke haar, zoo lang na den opftand der Nederlanden, aan Spanje verknocht deed blijven, bragt veel tot haare verbaazende verheffing toe : doch haar beleid, om altijd wel ten Hove te flaan, en anderen eenen kans af te zien , heeft 'er niet minder toegedaan. Niets ontziende, om door vermeerdering van vaart en koophandel alles aan zich te trekken, en boven alle andere magtig te worden, en vreezende die prediiefiie te verliezen, is zij niet dan door dwang tot de zijde van Willem den 1. Prins van Oranje overgegaan (b). Z ij bezorgde zich (zoo als te voren is aangetekend bladz. 66.) vrijdom van rechten en tollen overal, waar deze regten den handel belemmerden; zij floot in den jaare 1583 eene overeenkomst met de ftad Utrecht , behelzende, dat zij wederzijds haare goederen en koopmanfchappen met geene be- las- (a ) Zie D. I. Bylange A. l&) Amfterdam in zijn opkomst, door Wagejsaas.  R IJ K D O M. 7* lastingen zouden bezwaaren ; welke overeenkomst flechts eene bekrachtiging was van eene voorige, in den jaare 144.6. getroffen. Z:j had ook in de jaaren 1347. en 1340*, eene fchikking met de Stad Deventer, aangaande de rechten, met welken de Amfterdammers aldaar bezwaard werden , gemaakt: zulke overeenkomflen konde zij met alle de overige fteden aangaan. Zij was altijd die geene, welke door de uitgebreidheid haars handels , het groot fte voordeel uit zulke vrijdommen trok. De behoeften der Graaven van Holland befchikten aan de ftad Amfterdam eene andere bron ter bevorderinge haars koophandels. Zij wist, gelijk wij zoo even aanmerkten , nu eens alleen , dan weder met andere fteden vereenigd , gunften voor den koophandel of voor de handwe rken, bij gelegenheid der beden , te verkrijgen. Want het vorderen van fchattingen en onderftandgeiden is dikwijls als een bekwaam middel, om den Vorften, ten nutte van den koophandel en der nijvere werkzaamheid, reglementen af te perfen, bij der hand genomen. Dit kan men bijzonderlijk zien uit de gunst - brieven der Graaven, welke niet enkelijk de ftad van Amfterdam, maar ook andere plaatfen en fteden raaken (a). Terwijl deze ftad langzaamerhand de grondÜagen van haare groote overmagt in den handel lag trok zij ook teffens nog nut uit de voordeden van den aanwas van Hollands handel in 't algemeen, en deze werd van de veertiende eeuw af aan zeer aanmerkelijk. Gelderland (gelijk wij te vooren aangemerkt hebben (/;)) had zich al zeer vroeg in den lianen <0 Charttrb. D. I., Hgndvtm van Jmjlerdmn, D.I, (b) D. I bl. 119.  j6 HO LLANDS handel bekend gemaakt. Men ziet dat voornaamüjk uit het verbond tusfchen den Hertog van Gelderland en den Koning van Engeland, van den jaare 1386,_het welk den Gelderfchen vrijheid van handel jn 't rijk van dien Vorst, geduurende 't leven des Hertogs toeftaat. Dit verbond, het welk ook nog bewijst, dat Gelderland, eertijds eenen rechtftreekXchen handel op Engeland dreef, haalde den Hertog van Gelderland de wapenen van Frankrijk op den hals: en hij werd daar door genoodzaakt van dat verbond af te gaan, 't geen Richard aanzette, om naar het bondgenootfchap der Hollanderen en Zeeuwen te Haan, zonder twijfel ook door hun eenige voordeden in den koophandel aan te bieden. Zij gaven echter aan Frankrijk de voorkeur, begrijpende waarfchijnlijk, dat hun belang natuurlijker wijze meer aan dat van Frankryk dan aan dat van Engeland verknocht was. Evenwel zienwe, dat de Vorften , die over onze gewesten geheerscht hebben, .altijd gezogt hebben met Engeland in goede verftandhouding te leeven; en zeer zelden met dat rijk in onmin zijn geweest; het zij dat men hettoefehrijve aan wederzijdfche ftaatkunde, of aan andere belangen en inzigten. Vreemd is het gewis niet, dat de Graaven uit den huize van tfourgondië en Ooftenrijk doorgaande naar Engeland overgeheld hebben, daar eene onderlinge vijandfchap tegen Frankryk genoeg was, om vriendfchap tusfchen de Koningen van Engeland en de bourgondifche en ooftenrijkfehe Vorsten te wekken. De koophand'. 1, welke de Franfchen commcrce iToeconomie noemen, genoegzaam de eenigfte zijnde, welken de onzen konden drijven, zoo fchijnt de natuur, als aangeprikkeld door de noodzaakehjkheid , om zich middelen van beftaan te verfchaffen, hen met al de vlijt en fchranderheid, met alle de gaaven, welken deze  R IJ K D O M. 77 deze koophandel vordert, bevoordeeld te hebben; en het is deze handel, welke de grootfte vlijt en fchranderheid vordert, en die ook noodzaakelijk was om de hinderpaalen, zoo uit de gelegenheid des lands, als uit deszelfs beftier en het bellier der vreemde volken, voortvloeiende, te overwinnen. Diezelfde onmogelijkheid, om eenen anderen handel dan de commerce d'oeconomie te drijven, en die zelfde noodzaakehjkheid, om daar in alle anderen de loef af te {teelten, hebben binnen 's lands verfcheiden fchikkingen , ftaatkundige inrichtingen, en aanmoedigingen voortgebragt, van welke veelen mooglijk agter zouden gebleeven zijn, indien de nood minder gedrongen had: onder dezelven kan men Hellen , bij voorbeeld , het gewijsde van Hertog Aalbrecht van den jaare 1393, bij 't welke verfcheiden fteden, en met naame Amfterdam, van het ftapelrecht, het welk te Dordrecht geheveri werd en nog heden word geheven , vrij verklaard werden: de vrijheid door Maximiliaan en Maria den ingezetenen van Holland, Zeeland en Friesland, in den jaare 1480, gegeeven, om te vaaren door de fluizen te Gouda , mits betaalende een zekeren tol, welke niet zoude mogen worden verhoogd : het verlof aan die van Amfterdam, Leyden en Haarlem, om eene nieuwe vaart te mogen maaken , zonder rechten te betaalen : voorts nog de bijzondere gunften den fteden ten nadeele van 'c platteland, beweezen: bij voorbeeld, in den jaare '531 > leverde men aan Karei den V. als Graaf van Holland vertoogen over van wegen omtrent twintig hollandfche Iteden, inhoudende, dat zij , om de onderftandgelden , welken zij den Graaven moesten opbrengen, te vinden, genoodzaakt waren eeweest accijnzen of belastingen te leggen op  7&* HOLLANDS op de wijnen , bieren, graanen, turf en andere waaren; dat, het platte land aan deze belastingen niet onderhevig zijnde, men daar brouwerijen oprichtte en andere neeringen oefende; het welk de fteden ontvolkte, en tot verval hunner inkomften ftrekte. Op deze vertoogen verbood Keizer Karei brouwerijen op te richten , bakkerijen te oefenen, enz. binnen 000 roeden van de fteden. D e Graaven van Holland overtuigd , ( zoo als wij te vooren aangemerkt hebben) dat het land niets uit zich zelve konde voort brengen, en dat zij op geene andere wijze dan door den "handel aan te moedigen , voordeel uit het zelve konden trekken, waren zelf genoodzaakt, om alle mogelijke middelen, ter bevorderinge van denzelven, in 't werk te {tellen. Hier uit fproot hunne oplettenheid omtrent het welzijn des koophmdels ; gelijk ook hunne overtuiging, dat zij denzelven niet met belastingen moesten bezwaaren, en dat zij dien bevorderen en bevestigen moesten door verbonden met andere volken , vooral met de Hanze • fteden en andere noordfche Mogendheden. De noordfche handel had altijd het meest de oplettenheid der Graaven en die hunner onderdaanen tot zich getrokken. De bloei des handels door deze aanmoedigingen veroorzaakt , had niet alleen de oude rechten zoo van tollen als anderzins verbeterd , maar ook de onderdaanen in ftaat gefield, om, ingeval van nood, hunnen Vorst te dienen , zoo met beden als bijftand Sn fchepen. Dit vindt men opgemerkt in de Sententie van Karei den V. waar van wij hier boven (bl. 69 &71. ) fpraken. Men vindt daar te recht aangemerkt, dat nieuwe belastingen en nieuwe lasten niet konden naiaaten de vreemde kooplieden uit het land te houden , welke altijd den voorrang zouden geevenaandie Janden, waar zij den handel met meerder  R IJ K D O M, 79 der vrijheid konden drijven; dat de belemmeringen, waar over men klaagde, den handel in Holland reeds hadden doen afneemen , en daar door eene vermindering der tol - en andere rechten veroorzaakt ; dat het verval des handels verfcheiden fchippers , flierlieden en matroozen deed verloopen; tot ontvolking van 't gewest ftrekte; de dij Ken in gevaar ftelde, en den handel naar andere gewesten deed verhuizen. Men ziet in die Sententie van Karei den V., in welke men het eenvoudigfte en oprechtfte verflag der oorzaaken , welke den handel en de fcheepvaart der Hollanderen hebben doen opkomen , vindt, dat de Staaten den Vorst voorhouden, dat Holland is een zeer klein land, klein in deszelfs lengte en nog kleinder in deszelfs breedte (a) , mee alle deszelfs drie deelen bijna aan zee gelegen, onderhevig aan groote onkosten , welke het onderhoud van dijken , fluizen, molens, en bezoldingen vordert; dat het zelve boven dien veele duinen, moerasfige landen, en meiren, welke van dag tot dag grooter worden , en andere plaatfen, welke niet bebouwd of beweid kunnen worden , heeft; het welk de ingezetenen van dit land noodzaakt hunne toevlucht tot de manufaófuuren en den koophandel te neemen; dat zij , om zig middelen van beftaan te verfchaffen , verplicht zijn , om buiten 's lands onbereide ftoffen te haaien, en die bereid weder daar te rug te brengen ; als, bij voorbeeld, verfcheiden foor ten van lakenen en andere ftoffen, welken zij in (a) Men fielt alle de Yereenigde Gewesten te famen op eene lengte van omtrent $8 uuren gaans, te rekenen van 't uiterfte van Staatsch Limburg tot aan Jt uiterfte van Groningen, en op eene breedte van 45 uuren, van *t uiterfte van Zuidholland , tot aan 't uiterite van Overysfel.  8» HOLLANDS in Spanje , Portugal, Duitschland , Schotland*,' en vooral in Deenemarken en andere noordfche landen invoeren, van waar zij weder waaren te rug brengen, voornaamelijk, eene groote menigte tarw en andere graanen; en dat bij gevolg de voornaamfte bezigheid der ingezetenen de fcheepvaart en zeebouw zijn , welken aan een zeer groot getal volks werk verfchaffen , om de koopmanfchappen in't land in te voeren , en die van daar weder naar andere landen te vervoeren; het geene ( dus fpreeken deStaaten) de tollen en andere rechten en gewoone inkomften der Graaven vermeerdert. De Staaten doen hier den Keizer begrijpen, dat de ebbe en vloed van een grooten handel de voornaamfte bron der inkomften des Vorften uitmaaken , en dat hij dezelve verlieft, zoo dra hij dien belemmert. Zij brengen hem ook den vrijdom der gewesten van Holland en West Friesland van aan geene nieuwe belastingen, dan in welken zij bewilligd hebben, onderhevig te zijn, in 't geheugen , een vrijdom met eede^bij zijne blijde inkomfte bevestigd. Zij brengen hem nog in geheugen de verbonden van koophandel te vooren met de Koningrijken van Deenemarken, Noorwegen , Zweeden, en de Vorftendommen Sleeswijk, Holflein, met de Wendfche , Hanze-en andere noordfche fteden geflooten, bij welken beloofd was, dat de wedcrzijdfche kooplieden ten allen tijde vrijelijk met allerlei foort van koopmanfchappen in Holland zouden mogen komen , zonder iets dan het oude recht te betaalen. Zij vertoonen hem , dat de nieuwe belasting (dit was een uitgaand recht, onder de benaaming van congié - geld ) gelegenheid gegeeven had , dat 'er goederen uit Dantzig , Bremen , en andere noordfche fteden naar Spanje, Portugal en Italië gezonden waren, wel-  R Ij R t> O M» 81 welke door de Hollanders derwaards hadden rriöës ten worden verzonden: en dat zij reden hadden j om voor een geheel verval huns handels ■, en hühfter fcheepvaart beducht te zijn. Om de noodzaa* lelijkheid hunner voorrechten des te beter té döeti begrijpen, vertoonen zij de ongelegenheden eri ongemakken der hollandfche havens en reeden, eri de kosten, welken men genoodzaakt is voor der), koophandel te maaken ,om dezelven te boven te kómmen. Zij draagen wijders nog voor, dat deszelfs zee* gaaten, als het Smahdiep en 't Vlle , welken de mond der zee maakt, zeer gevaarlijk zijn van wegen het gevlijde, tegenwinden en ondiepten, agtien mijlen Vdll Amfterdam gelegen, en op fommige plaatfen nieê meer dan anderhalf vademen water hebbende $ zot> dat gelaaden fchepen, gaande naar, of kortteflde üiB het Noorden, bij derzelver aankomst of uitloópeti.» ten minfte twee maal moeten verligt worden,* 'fi v/elk den kooplieden veel ongelegenheid en groote kosten veroorzaakte, en hun veel tijds deed Verliezen ; dat het in Holland aan geen fcitip geoorloofd is binnen te loopen, zonder een löótB» welke hem in de have binnen lootst, aan wieri dé koopman gehouden is vier of vijf en forrJtijdS tien of twaalf ponden groot, naar dat de wind of het weder is, te betaalen ; en dat de koopman j daarenboven , genoodzaakt zijnde zijne fchepen te doen ligten van wegen de ondiepten, van iéder; last acht of negen ftuivers , en bij ftormachtig weder of ijsgang tot vier-en-twintig en vijf- en-twintig ftuivers moet betaalen, buiten 't vuur of * baakgeld en diergelijke kosten. Hier uit befluiteri Zij met recht, dat menden koophandel moest ontlaeten j om deze hinderpaalen te boven te komen". H e t is zeker, dat een goed beftier, het welk de arbeidzaamheid der landzaaten weet Op te w-ak-* Iü. Deel. £  8a ' ' HOLLANDS keren en tot het voortbrengen van vruchten aanleiding te geeven, en dezelve op zijn pas aan te moedigen, het zoo verre kan brengen, dat het den handel vestige, in weerwil der ongelegenheeden , welken deszelfs voortgang fchijnen te moeten wederhouden. Verders doen ons deze vertoogen nog zien, dat 'er de koophandel van Amfterdam het meeste in aanmerking gebragt was. Andere havenen zijn juist niet aan diezelfde ongelegenheden onderhevig, van welken hier bijzonderlijk verflag gedaan word. Wij hebben ons wat breedvoerig over de middelen, door de ftad van Amfterdam tot bevordering van haare vaart en koophandel gebruikt, uitgelaaten_, niet, om dat 'er bij de andere fteden geene blijken te vinden zouden zijn , dat de Regeeringen derzelven de vaart en koophandel, en in het algemeen de welvaart hunner ingezetenen , minder dan die van Amfterdam zouden behartigd, en voor dezelven gezorgd hebben; maar enkelijk , om datwe , niet ftuksge wijze van alle de plaatfen kunnende fpreeken, gemeend hebben ons gevoeglijk, als tot een voorbeeld, te kunnen bepaalen bij Amfterdam, als de plaats, welke, zoo 't ens voorkomt, wel de meeste en meest vcrfchillende middelen gebruikt heeft; en die , ten aanzien van haaren koophandel, zekerlijk boven alie anderen der befchouwing wel dubbeld waardig is. Immers moet het niet vreemd vallen te vraagen : hoe komt het, dat Amfterdam, zoo min voordeelig gelegen zijnde , en in welks have men niet dan met zoo veele moeite, gevaar en kosten ,kan inloopen, in den handel zoo zigtbaar boven de andere fteden den voorn;ng heeft gekreegen , en hoe heeft die Had al zeer vroeg zoo groot eene overmagt kunnen bekomen? Want, offchoon Amfterdams koophandel door den val van Antwerpen, en door  R IJ K D O M. 8$ door den oost - en westindifchen handel bij ver^ volg van tijd, is toegenomen , is het nochtans' zeker, dat deze ftad onder de regeering der Graaa ven eenen zeer aanzienelijken koophandel dreef; en bepaaldelijk de commercie van oeconomie, welke als nog den grondflag van haaren tegenwoordigeri koophandel uitmaakt. Wij hebben het bereids aangemerkt: uit nood zijn de bewooners dezer gewesteli visfchers, zee- en kooplieden zoo wel als Fabri* keurs geworden; uitnood zijn zij nijverige werk* zaam, vindingrijk, en zuinig geworden; Die burgerlijke deugden hebben hen in ftaat gefield om dé hinderpaalen, welke uit de nadeelige. ligging huns lands voortfprooten , te overwinnen , en zij zijn 'eï zelfs nog door aangeprikkeld geworden. Mogelijk mag Amfterdam zijn bloei, aanwas, en verheffing aan diergelijke oorzaaken voor 't meerder gedeelte , toefchrijven. De burgerlijke deugden worden be* ftendigdoor voorfpoed achtervolgd. Dus heeft men Marfeille, Venetië' en Genua, en meer andere plaatfen uit moerasfen en klippen zien opkomen, en hei hoofd boven duizend andere plaatfen opfteekem Men verbeeldt zig vrij algemeen, dat het niet langer dan eene eeuwe geleden is, dat de Mogend* heden van Europa, ziende welk een hoogen trdp de Staat der Vereenigde Nederlanden doof middel van den koophandel bereikt hadt, op deze brori van rijkdommen zich hebben begonnen toe te leggen. De vertoogen der Staaten aan Karei den V; toonen het tegendeel klaarlijk aan. Men ziet wit dezelven, dat Hamburg, Bremen, Embden en dé overige Hanze - fteden handel dreeven ; en dat Engeland , Frankrijk, Spanje en Portugal zelf vrijdommen en voorrechten aan vreemde volkert Verleenden, om dezelven naar hunne havens te lok* kern Het is waar » dat de koophandel de^er Völ* F % V.srt  84 HOLLANDS ken meest of geheel en al door de vaart van anderen gefchiedde, doch zij begreepen echter, dat een koophandel, in welken veele buitenlandfche volken teffens deelen, voordeelig moet zijn voor het land of de plaats, op welke zij hunne vaart en koophandel aanleggen. Dezelve brengt den overvloed en een laagen prijs van waaren en koopmanfchappen , waaraan men gebrek heeft, aan, en ftrekt te gelijk om die waaren en koopmanfchappen, welken men zeiven aan andere volken te verkoopen heeft, op hoogen prijs te houden. Veelen liaan geen acht genoeg op deze eerfte kundigheden des koophandels , welke van zoo veel gewicht voor 't welzijn van den Staat zijn. Onze landsgenooten waren dus, in de vijftiende eeuw, niet zonder reden beducht, dat de noordfche volken eene rechtflreekfche vaart naar de westerfche volken zouden aanleggen , daar dezen den rechten weg iniloegen om hen tot zich te lokken door hun vrijdommen van belastingen, en 't groot voorrecht der vrijheid, welke de ziel des koophandels is, toe te ftaan. Hunne onderlinge belangen fcheenen in der daad dezen weg tot hunnen koophandel aan te wijzen : en daar uit kan men dan ook verder zien , dat de onzen hunnen ftapel en commercie van oeconomie in den ftaat , waar toe dezelven toen waren gebragt, niet konden blijven houden, en nog veel minder de zeiven zoo magtig doen toeneemen, als federt gefchied is, dan door veel beleid, groote arbeidzaamheid, naauwe zuinigheid, en door het aangaan van overeen komften, het fluiten van verbonden , en het verkrijgen van voorrechten , tot den koophandel betrekkelijk. Ook mag men onder de uitwendige oorzaaken, welke tot den bloei van den koophandel der Hollanderen ,van deszelfs opkomst af aan, hebben mede gewerkt, als  .. R IJ K D O M. 85 als eene der gewichtigften aanmerken , dat zij altijd ! tegen mededingers hebben moeten worstelen, niet alleen in de commercie van oeconomie, den eenig'ften handel, dien zij drijven konden; maar ook ten opzigte van allerlei foorten van handwerken ; zelfs ten opzigte van de visfcherij en fcheepvaart, twee takken, omtrent welken de gelegenheid huns lands hen het meest fchijnt bevoordeeld te hebben. Dit mededingen , hoewel uit deszelfs aart, eene groote hindernis, heeft niet te min al mede tot den aanwas van de vaart en koophandel toegebragt, om dat zij den tijd en gelegenheid tot een vadüg leven heeft afgefneeden; en het vernuft, de werkzaamheid , en den ijver fteeds gaande gehouden , even gelijk liefhebbers van een fpel hunne krachten het meeste infpannen, als zij met goede fpeelers te doen hebben. Men verwaarloost zich ligt, en men waant , dat men altijd zijn oogmerk zal kunnen bereiken, wanneer men niemand in den weg ziet, terwijl men, zich aan 't ftil zitten gewennende, de vermogens van geest en hgchaam verliest, en te laat befpeurt, dat de krachten verdweenen zijn. Het gaat met een volk als meteen mensen; ja zelfs als met kinderen, die doornaijver aangezet willen worden. Onze landsgenooten, mededingers in hunnen weg vindende, werden'er niet door afgefchrikt, maar te ijveriger gemaakt: hunne onvermoeide wakkerheid werd 'er nog meer door aangezet , en die deed hen niet alleenlijk de ongunftige gefteldheid des lands te boven komen, maar ook hunnen handel tot den hoogden trap van rijkdom Hijgen. Voeg 'er bij, dat dit mededingen zelfs ook den Graaven moest beweegen om hunne landzaaten door vrijdommen en voorrechten, in 't ff.uk van koophandel en fcheepvaart, te helpen jen, dat dezen *> ••• - ■ * F k daarop  g6 HOLLANDS daarom dien hinderpaal ook hunnen Landiheerea %en fterkfte voorhielden. O m ie begrijpen met hoe veele zwaarigheden, enkelijk uit dit mededingen voorkomende, zij te worftelen hadden; en van hoe groot eene kracht deze zwaarigheden waren , moet men eerst en vooral acht geeven op de natuurlijke vaderlandfche Voortbrengfelen of vruchten. De vaderlandfche grond verfchafte hun niet eens het geen 'er noodig was om een enkel fchip te bouwen, noch zelfs niet hetgeen 'ervereischt werd , om de noodzaakelijk11e gereedfchappen tot de visfcherij te maaken. Wij moeten uit Duitschland of het Noorden, niet alleen graanen, om brood te bakken, vee, om onze landerijen te beweiden, maar ook allerlei foorten van bauwfbifen, en in st algemeen al 't geen tot den Scheepsbouw noodig is , trekken. Men begrijpt ligtelijk, hoe de arbeidzaamheid al vroeg tot het verkrijgen van deze eerfte bron van koophandel, opgewakkerd heeft moeten worden, en dat *er vee] tijds. poodig is geweest, om diezoodaanig uitte breiden, dat men ]er zich in 't vervolg Van konde bedienen, • om van tijd tot tijd oneindig veele takken van koophandel, en handwerken aan te winnen. Dus is het misfchien met de eerfte (lappen van de oudfte bewooners dezer oorden gelegen geweest: zij bevonden zich ju een land, uit welk zij niets voor de nooddruft van de fcheepvaart en koophandel haaien konden: zij jnoesten alles bij ds vreemden gaan zoeken ; dit gaf hun aanleiding, om hun dienst voor dezelven te befteeden , |met als tusfchenkomende medewerkers hen wederzijds van goederen te ontlasten en te voorzien : zij werden'het, door wier vlijt en arbeid de vreemden de vruchten van hun land best m Vm &£lpen: langs, dit fpopr werden de op-  R IJ K D O , M. onzen door den tijd meefters van den handel 'en : fcheepvaart, en konden hunne mededingers in dezelven met weinig moeite uit het veld flaan. Deze koophandel de meeste bekwaamheid, ! oplettenheid en arbeid vorderende, werden de oni zen, door de onvruchtbaarheid van hun land ge! dwongen, om zich op dien handel toe te leggen, ; natuurlijk naar de oost-zee en de noordfche ftaa: ten, ter verkrijginge van die waaren, welken zij niet I alleen, maar die van het Westen het meeste behoefi den , gelokt; en voorts aangezet om de noordfche ■ waaren, naar hunne nabuuren, en vervolgens naar de i volken van het Westen over te voeren ; dezen wei derom ontlastende van de hunne, om die in 't > Noorden, aan de oost-zee, en in andere gewesten : te flijten. Gelegen tusfchen het Noorden en het ! Zuiden van Europa, of, zoo als men hier plagt te : fpreeken , tusfchen de oosterfche en westerfche lanI den, werd ons gewest dus de ftapelplaats der waaren \ van deze twee deelen van Europa, en met den tijd I hunne algemeene markt. Dit gefchiedde niet in I eenen fprong : deze hoofd-bron, en misfchien wel de eenigfte van Hollands rijkdom, nam Hechts t langzaam toe: de onzen hadden niet alleen magtige s| mededingers te beftrijden in de Hanze - fteden, i als Lubek, Bremen, Hamburg en eenige anderen, i welke in bezie van den koophandel en de vaart op [ de oost-zee waren, eer dat Holland eene zee- magt had; maar ook ftonden hun twee nabuurige : fteden, Brugge en Antwerpen, welke door den i' koophandel magtig waren geworden, eer dat de i onzen groot aanzien in denzelven gekreegen hadden iterkin den weg. Tegen de Vlamingen en Braban- > ders hadden de onzen, voornaamlijk ten aanzien der i1 manufactuuren, te kampemook heeft men kunnen zien, : ftit het geenwe hier voren bladz. 55, en volg, a.ange- F 4 ses  m HOLLANDS fekcnd hebben, dat de holiandfche Graaven bijzon* derlijk hun werk gemaakt hebben, om den koophandel en handwerken van de vlaarnfche gewesten naar óe onzen te doen verhuizen, en daartoe zich merkkeüjk van de ligging van ons land bediend hebben. Die geduurige oplettenheid der Graaven, gepaard met de beftendige zorg der geenen, die 't beleid van de gemeene zaaken, zoo in de fteden als ten platte lande, hadden, fchijnen onder de hoofdporzaaken, die onze gewesten, niet tegenftaande de menigvuldige verwoestingen, de herhaalde plunderingen , en de onophoudelijke rampen, welken zij bij den duur, ten tijde der graaflijke regeeringe, ondergaan hebben , nochtans beftendig in welvaart hebben doen toeneemen, te moeten gefield worden. Hunne ligging gaf 'er zekerlijk gelegenheid tpe: maar die ligging moest door andere middelen begunfligd, het volk tot winzucht meer en meer aangezet worden. Ook ziet men, dal de plaatfen, welke te vooren flechts burgten, dorpen, of vlekken waren, onder de regeering der Graaven in fteden veranderd zijn; waar toe mogelijk de geduid rige invallen der Noormannen niet weinig geholpen zuilen hebben (a). Opene en onverfterkte woonplaatfen gaven aan de woeste plunderaars, die op. buit, en niet om landen te winnen, uitgingen, eene te fchoone gelegenheid om hunne roofzucht te verzadigen. Het was niet genoeg, dat men fchanfen en fterkten had. De plaatfen, daar men woonde, moesten tegen |den moedwil en de woede der gevreesde roovers beveiligd worden. Dit algemeen belang vereischte een bijzonder op - en toezigt. Den Graaven, wier hoofdzaakelijke bediening in het pleefa) F.urnii 1. c C. XVII. p. 102. Miraei Opera, $V?wA*ir Y- *>., Hpuvjen Hand. Chroru B. III. C. VU*  R IJ K D O M. &s» tfeeeen van rechtsoefening en 't bezorgen der vorfleliite inkomften belfond, was ook de beveiliging der gewesten, over welken zij gefteld waren, aanbevolen («). Hier bij kwam nog de geestelijke zore, om de kerk, de kerkdijken, en kerkelijke inkomften, zoo veel mogelijk tegen overlast en ge-, weid te dekken , en rijk te maaken (£). MENverwonderezich niet, dat ikde voortplanting van den christelijken godsdienst onder de oorzaaken van den aanwas onzes koophandels en onzer vaart ftelle. Deftige Schrijvers hebben voor mij opgemerkt, dat de christelijke godsdienst de verkeering onder de volken , en hier door den koophandel tusfchen hen bevorderd heeft (e). Het blij«c buiten dat uit de Hukken. In de brieven, voorkomende in het getuigenis van den Bisfcnop van Riga (d). leest men „ dat Johannes door de godli ike ontferming Eertsbisfchop der Heyhger Ker- l ke van Riga gefeld zijnde in be- dieninghe van Lyfland, om aldaar onder deHey" denen het gdoove Christi voort te planten, goed " ende raadfaam gevonden heeft allen goedgunsti" gen deszelfs nieuwe plantinge en de voornaamlijk * %n koopluiden van wat plaatfen zij ook zyn, de" welke op de Oost-zee ende in Lyfland dut wil* " komen ende verkeren , ende met ons de verbonden " Van vrede onderhouden te verfien en te vereeren l met alle fodanige beneficiën van vrijheid als wij „ eenigzins konnen, . • • • • , , Waarop de Aartsbisfchop verklaart, „ dat ge- *, heel Cal Zie hier vooren, bl. 28. en volgg. (10 Herftelling van de verwoeste Kerk ^Utrecht door Bisfchop B a l d e r t c u s, M 1 e r 1 s, Charterb D. c ) Robertson Hifi.de Charles V. Maillet Hifi. dó %)aunemarc. ' ^dj 'Zie D, I. Byl. B. bladz. 32. 9&  £o HOLLANDS „ heel Lyfland met de aangrenfende Landfchappen, „ airede bekeerd, ende nog met de hulpe van Gods „ genade , ende der voorf. Koopluiden bijfiand te be„ keeren, zoo veel als aangaat vrij zal zijn van „ tol", enz. verfcheiden vrijheden en rechten daar bij voegende ( a ). Drie zaaken verdienen hier opmerking: vooreerst, dat hier, in 't Huk van koophandel, aan alle vreemden, den christelijken godsdienst toegedaan, merkelijke en aanzienlijke voorrechten worden vergund ; en dat deze voorrechten aan de belijders en voortplanters van dien godsdienst een merkelijk voordeel gaven boven anderen : in de tweede plaats , dat het gefchiedde om de landzaaten van 't gewest , alwaar die voorrechten en vrijheden vergund werden, tot den christelijken godsdienst te bekeeren ; en dat de omgang met kooplieden voor een der bekwaamfte middelen daar toe gehouden werd : in de derde plaats , dat die voorrechten en vrijheden niet door den Vorst van 't Land , maar door den Aarrsbisfchop, aldaar gefield om 't geloove Christi voort te planten , gegeeven werden. D e christen - kooplieden werden niet alleen door zulke vergunningen van buitenlandfche voorrechten, maar ook door anderen, en wel inzonderheid door binnenlandfche, bevoordeeld. Zij werden dikwijls ontflagen van 't betaalen der gewoone tollen ( b ) Men voege hier bij, dat de Hoofden der christelijke kerke in die tijden de belangen van 't gemeen dikwijls ter harte namen, als voorfpraaken van het volk gehoor kreegen, en het wezenlijk welzijn der fa") Ibid. 1. c. bladz. 23. en volg. (b t. d. Houven Handv. Chron. B. VII. C. XXVII* Kadz. 313, 322, 335. Corps T. I. F. 1. paS 2,  R IJ K D O M. j ^er ingezetenen voorftonden (a) , en men zal j dan niet verwonderd zijn, dat ik de kerkelijke zorg I Helle onder de oorzaaken, die bij ons den koop- 1 handel en de fcheepvaart mede bevorderd heb- I ben. , Men kan zelfs de oorlogen, welken de bewoo1 nersdezer gewesten van de vroegfle tijden af belten1 dig te water hebben moeten voeren, als eene oorzaak I van de toeneemende grootheid van hunnen koophanI del befchouwen. Wij hebben 'er te vooren gewag 1 van gemaakt. De naijver in 't ftuk van koophandel 1 joeg veeltijds de Hollanders tegen andere volken , en I deze wederom tegen de Hollanders, in 't harnas. I Bragten deze oorlogen eenige flagen toe aan den I koophandel, het was flechts voor een tijd: het 1 geleeden verlies werd door een aanwas van koop1 handel en fcheepvaart rijkelijk vergoed. Men zou I 'er van kunnen zeggen het geen Pyrrhus van de RoI meinen zeide, hen vergelijkende bij den draak, wiens kop , afgellagen, terftond verfcheiden JandeI re vertoonde. Ondertusfchen ftrekten die oorI logen niet weinig om de ingezetenen hoe langer | hoe meer afgerecht en magtiger te maaken. Niet ! alleen raakten zij daardoor in ftaat om hunne fcheepI vaart verder uit te breiden, om hunnen handel tégen de zeerooverijen en ftrooperijen der kaaperen I te beveiligen, maar ook om de magt der noordfche I Hanze • fteden op te weegen, en den noordfchen I Vorsten bijftand te verkenen. Langzaamerhand wies I hunne zeemagt zoo hoog, dat zij zelfs zich in ftaat I zagen om den Koningen van Zweeden en DeeneI marken tegen de Hanze - ftedea hulp toe te brenI gen. Alle deze oorlogen ftrekten wederom ter beI vordering van hunnen koophandel ea fcheepvaart. »j (jj) Moreau L c.  M HOLLANDS Zij verkreegen voorrechten en vrijdommen, welke of hunnen handel in zekerheid Helden, of nieuwe middelen aan de hand gaven, om denzelven aldaar meer en meer uit te breiden. De Hollanders, dus eene zeemogendheid wordende, verkerkten hunnen oosterfchén handel ; die hun wederom aanleiding gaf om hunnen Westerfchen te vermeerderen (a). Het is met den handel, en vooral met den handel, Commerce cT'oeconomie genaamd, dus gelegen, dat dezelve, eens op eenen vasten voet gebragt zijnde , van zeiven zich verfterkt en toeneemt ; deszelfs eigen vermogen word als dan eene der voornaamfte oorzaaken van deszelfs verderen aanwas. Het rijzen van de zeemagt der Hollanderen , het toeneemen zelfs der zeemagt van de westerfche volken,_ de handel in fchepen en bouwfbffen welke zich bij hen vestigde, in een woord het vertier der oosterfche en noordfche waaren , bij hen en in 't Zuiden van Europa toeneemende maakte, dat zij een veel grooter gedeelte derzei ven * dan eenig ander volk uit het Noorden vervoeren konden , en dat zij daarom ook onder alle de volken het meest begunstigd moest zijn ; nademaal zij aan de noordfehen den grootften aftrek van hunne natuurlijke voortbrengfelen verfchaften, en 'er de grootfte inkoopen deeden, dezelven daar door het meeste verrijkende. Hier uit fproot wederom voort dat de onzen de vreemden gemakkelijker en geree' der vonden tot het aangaan van verbonden van koophandel, en ligter de gunsten , voorrechten en ^al de vrijheid, welken de handel noodig heeft, en welken wij van tijd tot tijd in Deenemarken, in Zweeden, in Lijfland, in Moskovië hebben zien (*) Zie D. I. Bijlaage A.  r IJ IC D O M. stf zien verkrijgen, verwierven. Want, daar wij op het zelfde uit waren, daar de Hanze-fteden naar aasden; daar de Hanzé-fteden al vrij dikwijls de noordfche gekroonde Mogendheeden de wee fielden, wij daarentegen geduurig tegen die fteden aan 't kampen waren, en hunne fcheepvaart met eene bekwaame magt konden handhaaven, zoo moesten wij den overigen volken en Mogendheden van 't Noorden, als bij uitftek nuttig voor hunnen koophandel, bijzonder aangenaam zijn. De ligging van Holland, deszelfs weilandenen de aart der vruchten , die in Deenemarken vallen, gaven nog bijzonderlijk gelegenheid, dat de handel tusfchen de Deenen en de Hollanders den beiden volken even zeer diende. Hier uit fproot eene gelijke neiging tot het aangaan vannaauwe verbintenisfen , a\s wederzijds nuttig en eenigzins noodzaakelijk; onaangezien zelfs de bouwftoften , voor welken de Deenen koopers moesten hebben, en van welken de onzen zonder ophouden het vertier vermeerderden. Het blijkt uit het voorrecht, hetwelk Hertog Aalbrecht, in den jaare 13 89. der ftad Hoorn had verleend , wegens eene foort van vrije beesternarkt van deenfche osfen, koeien en paarden, gelijk mede uit de Sententie van den Hove, ten nadeele van die van Hoorn , nopens het recht om binnen die ftad paalgeld te heffen , geweezen («), dat de Deenen eenen grooten handel van dit vee dreeven. '£r was in Europa geen land zoo bekwaam als Holland, ten aanzien van deszelfs weiden, om hun daar van eenen grooten aftrek te bezorgen. Dit zijn natuurlijke oorzaaken, welke natuurlijker wijze den handel tusfchen twee volken voortbrengen , en denzelven vast en beftendig doen zijn. Men vind (3) Bijlaage. N.  H HOLLANDS vind {in dit wederzijds belang eene zeer zigtbaaré oorzaak van handel en fcheepvaart. Buiten deze algemeene oorzaaken van aanwas des oofterlchen handels, was ,'er nog eene bijzondere, met betrekking tot den graanhandel, waar door die, niettegenftaande de Hanzé-fteden daar om ftnjd naar dongen, in een bloeienden ftaat bleef, en als nog is. Het tegenwerken der Hanzé - fteden kan den onzen niet fchaden, dan enkelijk, wanneer 'er misflagen van ftaats beleid begaan worden welke dien handel belemmering toebrengen, gelijk fomtijds gefchied met rechten op den uitvoer der graanen te leggen, of dien uitvoer op eenige andere wijze te bezwaarea; waar door de vreemden dan in ftaat gefield worden van dien handel aan zich te trekken, gelijk de Staaten van Holland aan Karei den V. vertoonden (a). Zoo lang als de handel vrij was, hadden de onzen altijd fde overmagt op de Hanzé - fteden, en zij moesten die hebben, offchoon de Hanzé - fteden nader bij de hand waren om uit de eerfte hand te koopen. De onzen winnen het in dien tak des koophandels op de anderen door de ligging van 't land. . De koopman vindt hier zijn voordeel daarin niet gelegen, dat hij dicht bij de verkopers ligt; maar daarin, dat hij dicht bij de llijters ligt. Zij7 die gemeend hebben , dat Lubek, Hamburg, en Bremen te ver van Frankrijk, Spanje, Portugal en Ita. hë afgelegen zijn, om graanen recht-sftreeks derwaards te voeren, dewijl deze waar onder weg moet worden ontlaaden en wat rusten, om niet te bederven, fchijnen den aart van den handel niet wel ingezien te hebben. Indien de noordfche kooplieden geen ander letfel te boven hadden moe» (a; D.I. Bijl.A.  R Ij K D O M* .95 moeten komen, zouden zij in 't bezit van dien handel zijn gebleeven. De onzen zouden 'er zich niet van hebben kunnen meefter maaken. De Hanzé - fteden hebben hun dien van tijd tot tijd weder ontnomen, doch nooit anders , dan wanneer de onzen door de eene of andere misflagin hetftaatsbewind, of door den oorlog, welke hun de vrijheid van vaart benam, buiten ftaat gefteld werden om dien te drijven. De onzen ftaan met de Hanzé-fteden gelijk,1 wanneer zij even als dezen, de graanen uit de eerfte hand koopen. Deze laatften moeten, zoo wel als de onzen, de kosten van 't opflaan der graanen in magazijnen en het ftapelen draagen ; en indien men vooronderftelt, dat de onzen zich 'er niet uit de eerfte hand van voorzien, maar de graanen in de magazijnen der Hanzé-fteden gaan koopen; geeft dit aan hun, wel is waar, eenig nadeel, vermits de prijs der graanen daar door met zolder - huur en met de kosten van eene tweede laading en losfing bezwaard word; doch, niettegenftaande deze vermeerdering van kosten, behouden de onzen nog, door hunne ligging, een voordeel, 't welk hun altijd in ftaat gefteld heeft en in ftaac zal houden, om nevens en tegen een ander te kunnen markten. Dit voordeel is eenvoudig en tastbaar: het beftaat alleenlijk in het liggen dicht bij de flijters. De graanhandel gefchitdt niet met op de eene markt in te koopen en 't ingekochte zoo aanftonds naar eene andere markt te voeren, om daar weder te verkoo» pen: die handel gefchiedt bij ons altijd met een algemeen vooruitzigt, en in de vooronderftelling van een meer of min lang verblijf op zolder. De koopman , welke dezen handel drijft, voorziet zich in tijd» naar zijne vermogens. Hij vult zijne zolders, en wacht, dat de behoefte en de rijzing van den prija in de plaatfen, waar de graanen gefleeten worden, de  $6 HOLLANDS de koopers aan zijne deur doen kloppen, om de**" zelven derwaards te voeren. Gebeurt het nu, daÉ "er een goede prijs bij een der westerfche volken te hoopen is, zoö is 'er de hollandfche koopman niet alleen eer van verwittigd dan die der Hanzéfteden, maar ook vindt deze, indien hij derwaards verzendingen wil doen, zich door den Hollander, welke zich van het tijdffcip, dat de prijs hoog was, heeft bevoordeeld , en daar door de fchaarschheid wederom verminderd heeft, zich voorgekomen; dé Oosterling loopt over zulks gevaar van te verliezen, of kan ten hoogfte niet dan op een veel geringer winst hoopen. Dus heeft de ligging van Holland , in weerwil van alle de hindernisfen, aan welken het onderhevig is, den aanwas van deszelfs handel in 't Noorden magtig bevorderd. D e ligging des lands dicht bij de flijters is dan eene der bijzondere oorzaaken van den opgang des koophandels en der fcheepvaart in de Oostzee en in het Noorden. Men zoude zich niet te min bedriegen , indien men deze oorzaak alleen aan den cofterfchen en noordfchen handel wilde bepaalen. ■ Indien men op den loop van den koophandel wel acht flaat, zal men in den oosterfchen handel en in de visfcherij eene der voornaamfte mede-oorzaaken van den opgang van Hollands koophandel op Duitschland, Engeland en de volken van het Zuider gedeelte van Europa vinden. De waaren, uit het Noorden komende, en in Holland geforteerd met het geene de visfcherij en de manufactuuren aldaar opleverden , gaven gelegenheid tot bekwaame laadingen voor de westerfche volken, voor Duitschland en andere gewesten van Europa; welke hun wederom laadingen voor het Noorden en de Oostzee aan de hand gaven. Frankrijk, Spanje, Portugal, Italië leverden hun voornamelijk zout, wij-  R IJ K Ö O M. jtf Wijnen; brandewijneri, oliën, allerlei foor ten Van gedroogde vruchten, welke in,het Noorden en in Duitschland ftetfc getrokken waren. Die van 'c Westen hadden graanen en andere, oofterfche en noordfche waaren noodig. Engeland zelf had dikwijls gebrek aan graanen; hetwelk te meer opmerking verdient, vermits meri te vooren gezien heeft\ hoerijk dit land in graanen. geweest moet zijn s daa? Juliaan zijne koornfchuurenmet graan, uit Engeland gehaald, opvulde (a).. . ■ ■ ■. - Al vroeg trokken de onzen wollen uit Engelland: die handel is . van alle oude tijden voor eert der voornaamfte.takken van den algemeenen koophandel aangezien, daar dezelve ftrekte om de manufaót uuren van lakenen en andere wollen - ft offer?, in Holland gaande te houden. . _ . ..,. fi De handel op Duitschland ftond voor de önzed open langs vier rivieren j de Eems, de Elve , de Wezer en den Rhijn. Ten. opzigte der drie eerfte hyie« ren hebbenwe altijd met de. Hanzé • fteden moeten kampen. Doch dus is het met de vaart op den Rhijn niet gelegen geweest: de onzen maakten zich af vroeg meefter van den handel op alle de landen j op welken de vaart op den Rhijn en die op de rivieren van Duischland, welke zich in den Rhijn, ontlasten, zich uitftrekt (b)> Daar door eigenden zij zich den handel in hout j ijzer, asfchen 4 rhijnfche en moezel wijnen ,, eene zeer groote u\tgQ* ftrektheid lands van vruchten j en van alle waareri van 't Zuiden van Europa voorziende. De wezenlijke oorzaak, van den opgang, welkeü de Hollanders in dezen bijzonderen tak des algemee- fieH (*) Zie D.I. bladz. .63, (h) D. I. bladz. 36t,' 111. Deel'. C  #8 HOLLANDS nen koophandels hebben gemaakt, is eeniglijk aan de gelegenheid huns lands, welke 'er hun, met uitfluiting van alle anderen, het voorrecht van geeft, toe te fchrijven: een voorrecht, het welk hierin beftaat, dat de Rhijn in Holland een einde neemt, en de Hollanders meesters der vaart langs dien droom maakt; waarom de Romeinen zelve het tegenwoordig Holland bereids tot eene verzamelplaats hunner goederen , waaren , en krijgsbehoeften gemaakt hebben O). Deze tak van Hollands koophandel is van alle die geenen, welken wij in Europa voeren, de onafhangelijkfte, om dat anderen in denzelven geen deel kunnen krijgen, en 't een ander volk onmogelijk is ons dien te ontneemen. Om deze rede is dezelve ook tegenwoordig nog een der aanzienlijkften. De zorg, welke de onze altijd droegen om bij 't maaken van verbonden en verdragen , welken zij met vreemde Vorften aangingen, voorrechten voor den koophandel te bedingen, bragt niet weinig toe om hunne fcheepvaart en handel te verheffen. Wij hebben 'er eenige blijken van opgegeeven (b) , en zullen gelegenheid hebben, om 'er in 't vervolg anderen van bij te brengen. Thans zullenwe hier Hechts aanmerken , dat de onderfcheiden verbonden' en verdragen , nu eens met Braband , Vlaanderen en Frankrijk, dan eens rhet Engeland, en met de noordfche Mogendheden, en eindelijk met de Hanzé-fteden aangegaan, en de hulp, welke wij nu en dan dezen Mogendheden toebragten , nieuwe oorzaaken werden van den opgang onzes koophandels en onzer fcheepvaart : en (*) Zie D. I. bladz 150". en volg.' (6) Zie hier vooren bl. 54. en volg.  R IJ K D O M. 99 en men dient hier vooral acht op te Haan, om dat eenige flaatkundigen hebben beweerd , en heden ten dage nog beweeren, dat het niet nut voor onzen Staat is, verbintenisfen met vreemde Mogendheden te hebben. De befcherming, welke de vrije Nederlanders zonder ophouden aan hunnen koophandel verleenden , door dezelve gewapender hand met eene goede fcheepsmagt te onderfteunen, bragt insgelijks veel toe om dien hoe langs hoe meer te doen bloeien. Men heeft gezien, hoe ontzaggelijk zij zich van tijd tot tijd ter zèe hadden gemaakt, en hoe hunne zeemagt door den tijd wasaangegroeid(a). De beveiliging van de vaart en koophandel fchijnt eerst aan de zorg der kooplieden geheel overgelaaten geweest te zijn. "Wij hebben gemagtigden van bijzondere plaatfen bij een zien komen, om uitrustingen te beraamen, en het draagen der kosten te regelen; vervolgens ook gewapende vaartuigen ter beveiligingvan vaarten koophandel in zee zien brengen (Z»). Doch in den jaare 1437 of 1438, bij gelegenheid dat de Hanzé - fteden geweld tegen de hollandfche fchepen hadden gepleegd , werden de Staaten van Holland en Zeeland eindelijk te raade, om in oorlogstijd eene foort van openbaare befcherming aan den handel te verleenèn, en den oorlog in 't Noorden te brengen, ter beveiliging van hunnen handel. De Staaten , bevel gevende tot het uitrusten dezer vloot, geeven met een de fteden op , welken 'er deel in moeten neemen , en 't geen 'er ieder toe zoude moeten opbrengen. Zedert dit tijdftip hebben de Staaten, onder bewilliging en het gezag der Graaven, nietnagelaaten, grooteiijks voor den handel, welke tot dien tijd toe niet dan de op • letfa) Zie D. I. bl. in. en volgg. (b) Zie D. I. W. 115. Vad. Hifi. D. IV, bl. S3+G 2  loo HOLLAND^ lettenheid der fteden in het bijzonder tot zich gétrokken had , te zorgen. De bijeenkomften vart Ridderfchap en fteden werden menigvuldiger, en maakten de vergaderingen uit, door welke tegenwoordig de Landzaaten der onderfcheiden gewesten van den Staat verbeeld worden. Onze Graaven lieten hun deze vergaderingen , ten algemeenen nutte, houden. Zij toonden van tijd tot tijd, dat hun het welzijn van de fcheepvaart en koophandel gantsch niet onverfchilligwas(a). Wanneer , in den jaare 1550, Hendrik de IJt. Koning van Frankrijk alle goederen , welken op fchepen of rijtuigen, voerende goederen of koopmanfchappen den vijanden toekomende, of die verbooden waren , verbeurd verklaarde , liet de Keizer eene diergelijke afkondiging tegen de Franfchen doen 1 het welk gelegenheid gaf tot een verdrag tusfchen Frankrijken de Nederlanden, medebrengende, dat men van wederzijde geene andere goederen, dan die den vijand toekwamen, zoude verbeurd verklaaren. Ofschoon een gemeen belang de menfchen het best tot eensgezindheid brengen kan, vooral ■wanneer het gemeen belang met gevaar gepaard gaat, zoo was de eensgezindheid en eendragt onder de hollandfche fteden echter niet altijd zoodaanig , als het voor het algemeen welzijn wel vereischt werd. Haare belangen waren verdeeld, naar dat zij den eenen tak van handel meer dan eenen anderen ter harte hadden genomen. De fteden, welke zich op het maaken van lakenen hadden toelegd, haakten, om den handel in wolle, vieriglijk, naar verbintenisfen met Engeland: zij , die handel in graanen dreeven, waren meer gefteld op de belangen , welke met de Mogendheden en fteden van het (a) ZieD. I. bl. 111, en volg, en hier voren b!« 47. en volg. I -'  R IJ K D O M. tel het Noorden, onder welken Lubek toen de eerfte plaats befioeg, te bezorgen waren. Deze verfchillende neigingen openbaarden zich voornaamelijk, bij gelegenheid, dat de ftad Lubek, niette vrede, den Koning van Deenemarken, zonder ophouden, tegen de Hollanders op te hitfen, in den jaare 1533 , een fmaldeel oorlogfchepen tegen hen in zee zond, het welk eene diergelijke uitrusting van hunne zijde ter onderfteuning van hunnen handel in t Noorden, vorderde. De poogingen, welken men deed om dezelve te verkrijgen , werden gedwarsboomd door verfchil van belangen. De fteden , welke het grootfte belang in den noordfchen en oosterfchen handel hadden , zouden gaarne de anderen in die uitrusting getrokken hebben : aie welke 'er geen of weinig deel in hadden, beweerden, dat zij die de voordeden van dien handel genooten, alleen de kosten, om denzelven te bekomen of te behouden, moesten draagen. Dus ftreeden ten dien tijde mede de bijzondere belangen tegen e algemeen belang. Echter zoude men hier-al eene vrij Gewichtige vraag knnnen doen, naamelijk : in1 welke Sevallenhet bijzonder belang eenerftad, of dat van len gewest geacht moet worden over een te komen of te ftrijden met het algemeene belang van den Staat. Het graaflijk gezag deed eindelijk in dit geval het eerfte voor het laatfte wijken. De fteden werden tot eenpaarigheid gebragt, de vloot uitgerust, en deze uitrusting kort daar na van een verdrag voor dertig jaaren met Deenemarken gevolgd («). Di t geval ( en daar zijn 'er meer van dien aart > doet ons zien, dat de fteden, in weerwil van de verfcheidenheid haarer belangen, dikwijls, om het algemeen belang, tot eenpaarigheid zijn gebragt ej U) Vad, Mijl, D. V. bi. 54. en vplg*  102 HOLLANDS bewoogen, om, zelfs door't uitrusten van groote vlootenden handel te onderdennen. Dié eendracht is al mede voor eene der groote oorzaaken van de uitbreiding der vaart en des koophandels hier te lande te houden. Ook hebben de ingezetenen dezer landen, in weerwil der gebreken , welke in de europifche wetten plaats hebben, in weerwil van den ftaatsregel der oorloogende Mogendheden , volgens welken zij meenen recht te hebben om 's vijands handel te ftooren, en de plaag des oorlogs zelfs uit te ftrekken over menfchen, welke volgens de wet der natuur 'er geen 't minfte deel aan fchijnen te moeten hebben , en welker arbeidzaamheid zoo noodzaakelijk voor 't menschdom is, als die des landbouwers, ten allen tijde middelen gevonden, om hunnen handel te doen toeneemen of ftaande te houden, zelfs in tijd van oorlog ; ja dat meer is, zelfs wanneer zij zich onder het getal der oorloogende Mogendheden bevonden. Want men moet de kunde om handel te drijven , zelfs in tijd van oorlog , insgelijksch onder de voornaamfte oorzaaken van deszelfs opgang rekenen. De fchrijver der Vaderlandfche Hijlorie maakt eene aanmerking, bij gelegenheid van de oorlogen tusfchen Hendrik den II, en Karei den V, en van de vermeerdering en verhooging der beden , welken men in Holland , om die oorlogen te kunnen voeren , vorderde. Dezelve doet ons zien , dat de kunde des koophandels toen bij de Hollanders verre gevorderd was , en dat een arbeidzaam en fchrander volk nooit verlegen ftaat. Hij zegt , dat uit de vermeerdering en verhooging dier beden , welke hoe langs hoe aanzienelijker werden , de toeneemende rijkdom van Holland tastelijk op te maaken is, niettegenftaande de klagten, welken de Staa-  R IJ K D O M. 103 Staa^n inbragten over het verval des koophandels en der geldmiddelen van den Staat; dat wanneer de beroerten en oorlogen eenigen tak des algemeenen handels deeden ftilftaan , de koopheden middel vonden, om eenen anderen in handen te krijgen , en zich aan den eenen kant dubbeld fchadeloos'te fteilen wegens het geen zij aan den anderen verlooren ; dat zij zelfs middel vonden , om eenen zeer voordeeligen handel te drijven in de vijandelijke landen, en bij naame in Frankrijk, waar uit een zekereMelchior Schatz en de zijnen, in 't jaar 155+, dat is, in'theetfte van den oorlog, veertien duizend baaien paftel had weeten te trekken; dat dus de handel het land , zelfs geduurende den oorlog, verrijkte, het beloop der belastingen vermeerderde door het vertier te doen toeneemen, en het gewest in ftaat ftelde om grootere geldfommen toe te ftaan aan den Keizer, welke, van zijne zijde, niet geheel en al van dezen aanwas onkundig zijnde, deswegens te fterker aandrong op de verplichting om dezelven hem toe te ftaan O). Het voeren der wapenen, het oorloogen, het deelneemen in de belangen van vreemde volken en Mogendheden, het verleenen van hulp, zoo in fchepen als in manfchap, hebben, gelijk wij te vooren aangetekend hebben, meermaals geftrekt ter bevordering van vaart en koophandel, doch deze hulp en deze oorlogen zouden dien gelukkigen ukflag niet gehad hebben, en veel eer verderfelijk dan nuttig zijn geweest, indien dezelven ( gelijk wij 't zoo even aanmerkten ) geene voordeelige verbonden hadden voortgebragt. De verbonden, bij welken voor den ö D koop» (a) Vad. Hifi. D. V. bl. 4°5 en volS« G 4  19,4 HOLLANDS koophandel gezorgd werd, welke van tijd to$ tijd dan met deze dan met geene Mogendheid geflooten werden, zijn onder de voornaamfte oorzaaken te fteilen, welke den vaderlandfchen koophandel trapswijze verhieven, én de onzen in ftaat ftelden om hunne mededingers voor bij te ftreeven; de voorrechten en vrijdommen, weiken zij voorzien", bij die verbonden wisten té bedingen, en telkens, daar zij *t van nut oordeelden, bevestigd te krijgen, deze voorrechten , gevoegd bij hunne buiténgemeene zuinigheid in de fcheepvaart, bij hunne eenvoudige, maatigeen arbeidzaame levenswijze t'huis, waaruit eene fpaarzaamheid van kosten fproot, ftelden hen in ftaat om met meer voordeels voor de vreemden dan andere volken den koophandel en. fcheepvaart te beoefenen j een rijker oogst van koop-' snanfehappen in hunne havens te verzamelen, en wederom door de menigte van koopwaaren, in weerwil van alle ongelegenheden, allen handeldrijvenden volken1 verre de loef af te fteeken. ' Men denke echter niet, dat de noordfche Mogendheden , behalven den onderftand , welken zij. menigmaal van de Hollanders in haare oorlogen hadden gènooten , bij zich zeiven niet eenige andere rede Van eigenbelang nog hadden , welke haar aanzette, om in haare ftaaten den handel der onzen te begunftigen. De koophandel, der Hanzéfteden bragt zekerlijk in de noordfche havens eene vermeerdering van fchepen en koopmanfchappen ; zij bragten 'er de waaren van 't Westen, zorgden tegen de fchaarsheid, en onderhielden ze daar door op een maacigen prijs : haar handel deed ook. teffens don aftrek dér noordfche en oofterfche waaren, welke' bij de Westerfchen gewild waren, in ftand blijven, en toeneemen» - Maar onder allen bragtea de* on» zen" SUS  R IJ E D O M. 'm zen nog dit voerdeel aan de noordfche volken toe.» dat zij hen van verfcheiden goederen ontlasteden, daar anderen niet zpo wel weg mede wisten; bij voorbeeld , het koopen van eene groote menigte rundvee jaarlijks, 'twelk buiten hen of onverkocht gebleeven of voor een laagen prijs verkocht zou? de zijn geworden. Want het is met den handel zoo gelegen, dat, op welke wijze men dien ook befchouwt, men denzelven, hoe zeer niet altijd tus, fchen twee volken wederzijdsch even nuttig , echi ter altijd eenigzins nuttig zal vinden. Z. D. Hoogheid, Willem de IV. glor. ged. ftel$ onder de oorzaaken, welke het haare hebben toegebragt, om den koophandel in Holland te doen bloeien, eene ongekreukterechtspleeging: ook lijdt het geen twijfel, dat men zich gaarne ter nederzet , en verbintenisfen aangaat in een land , alwaar men verzekerd is, dat men het volle genot van deszelfs rechten zal genieten. Men kan 'er echter bijvoegen, dat het gebruik om vreemdelingen bijt handoplegging of bezetting bankvast te kunnen maaken, om zich daar door van het bekomen van zijn achterweezen te verzekeren, of het erlangen van. h zelve gemakkelijker te maaken, al mede daar toe geholpen heeft. Dit middel om tot het zijne te ge~, raaken, beeft, in de zestiende eeuw, aanleiding gegeeven tot een hevig gefchil tusfchen de Hollan» ders en Brabanders, hetwelk door een gewijsde, in den jaare 1549, ten voordeele van de onzen be? flist is. De Brabanders naamelijk beweerden, dat zij door de' gouden bulle het voorrecht bekomen hadden, dat men tegen hen deze wijze van rechtvordering niet konde gebruiken. De Hollanders hielden in tegendeel fhande, dat de zekerheid des koophandels kracht van wet hadt gegeeven aan 4e gewoonte, 'om doof middel van' handoplegging  106 HOLLANDS of bezetting, iemand bankvast te maaken; dat de koophandel niet toeliet , dat men de buitenlanders in hun land ging zoeken, om hun daar voor hunne rechtbanken te roepen: dat de Hollanders aan ieder het recht lieten, om tegen hen op gelijke wijze te handelen. De Brabanders fchoocen in het geding te kort; en de onzen zijn tot heden toe nog in bezit gebleeven van het middel van bezetten te gebruiken tegen alle vreemdelingen , om dezelven daardoor te onderwerpen aan den rechter van de plaats of het land, alwaar die geen woont, welke het arrest doet ( a ). De vrijheid van'bij uiterften wil over zijne na te baten goederen te mogen befchikken mag mede wel onder 't getal der oorzaaken, welke hebben mede gewerkt om de arbeidzaamheid der ingezetenen aan te fpooren, gefteld worden. Hoe onverfchillig men ook moge zijn, omtrent de verdeeiingder goederen, welken men bij zijn overlijden nalaat, is echter het denkbeeld, dat men *t genot en den eigendom derzelven kan bezorgen aan die geenen, welken men daar mede wil begunstigen, zekerlijk een prikkel , die iemand tot den arbeid moet aanfpooren, of ten minfte voorkomen, dat men eenen weerzin krijgt in 't opeenltapelen van rijkdommen. Waarom zal ik arbeiden, wat zal mij van 't leiden van een ledig leven kunnen wederhouden, en waarom zal ik mijne goederen zoeken te vermeerderen, indien ik genoodzaakt ben, om dezelven na te laaten aan die geenen, welke 'er wij geen den minften dank voor zullen weeten, en die dezelven niet verdienen ? De magt om vrijelijk van zijne goederen bij uiterften wil te mogen be- fchik- (a) Zie hier over Bort, Traiïaat van arresten, en ar> jsere fchrijvers.  R IJ K D O M. 107 fchikken, is misfchien de voornaamfte reden, waarom de rijkdommen der bijzondere perfoonen aanmerkeJijker in Holland zijn, dan ergens elders. Zoude het vreemd zijn te denken, dat Keizer Lodewyk de Friezen in den eigendom van hunne aJlodiaale goederen herfteld hebbende, hen met de vrijheid van over hunne nalaatenfchap, bij uiterften wil, te kunnen befchikken, befchonken heeft, met inzigt om hunne gretigheid naar rijkdommen, en hunne nijvere werkzaamheid daar door aan te zetten (a). D e gemaatigdheid en omzigtigheid in het vervolgen en ftraften der misdaaden zijn al mede te ftellen onder de oorzaaken, aan welken men wel bijzonderlijk de volkrijkheiden den bloei des koophandels in onze gewesten moet toefchrijven ; gelijk ook de zorg, welke de fteden van Holland hebben gedraagen om voorrechten en vrijdommen , met opzigte tot hun burgerlijk bellier, te verwerven. Het voorrecht om niet aan zijne gewoone rechters onttrokken te kunnen worden, bekend onder de benaaming van het privilegie de non evocando, is den ingezetenen meer dan eens bekrachtigd. Dit voorrecht word voor den grondflag der burgerlijke vrijheid gehouden: en niet zonder reden, om dat hetzelve eiken ingezeten dekt tegen eene willekeurige handeling van het oppergezag. Zoo dra de Wethouders de befcherming, welke zij ieder burger verfchuldigd zijn , verleenen, en hem tegen geweld en onderdrukking verdedigen, kan elk gerust zijn , dat hem geen eigendunklijk geweld van goed of leven zal berooven. De Wethouderfchap van Leyden heeft, ten tijde van de vervolging onder Alva, voorbeelden van ijver, trouw, en burgerliefde gegeeven, waar van het geheugen tot in het verfte («) v. d. Hou ven L c B. VII. bladz. 371»  ieS HOLLANDS verfte nageflacht verdient overgebragt te worden,' Otschoon wij nu bereids zoo veele oorzaaken van de opkomst en bloei van onzen koophandel en vaart aangeweezen hebben, die alle meer of min toe derzelver opgang medegewerkt hebben, is 'er ech-> ter geene volledige kennis van te bekomen, indien men niet te gelijk ook de zeden van onzen landaart in 't bijzonder in opmerking neemt. Men ziet ten allen tijde onze vaderlanders zedig in hun-t ne kleeding, arbeidzaam, lijdzaam in den arbeid, maatig, zuinig, niet flechts in 't beftier hunner huishouding , maar ook in alle de deelen en Hukken des koophandels; uit den aart omzigtig en behoedzaam, altijd naijverig wegens hunne vrijheid en voorrechten, en ftandvastig in hunne be» fluiten; bekwaam om de moeielijkfte kunsten te oefenen , en dezelven tot de grootfte volmaaktheid te brengen; bij uitftek in den fcheeps - en zeedienst bedreeven : fterk, en mogelijk al te fterk, tot geld - winst en het vermeerderen van tijdelijke middelen genegen, zelfs zoo, dat men hun nageeft, dat zij geene deugd noch ondeugd in den koophandel ontzien , als 'er voordeel bij te haaien is. Dit fchijnt hun zelfs door onzen uitmuntenden Huig de Groot aangewreeven te worden (a). Geen iandaart heeft bekwaamer en onverzaagder zeelieden voortgebragt. Heilig gefteld op het bewaaren van den echt, zoo uit eenen aangeboren aart, als uit aangenomen begrippen; bedreeven, doch egter trouw in dea handel, en onbedenkelijk liefdaadig, vertoonden zij hunne rijkdommen minderdoor hoogmoed, pracht en overdaad, dan doordehulp, die zij den Staat of het menschdom beweezen. ZoottAANic waren de oude ingezetenen de («) In Jtyenié ad Epift. GrOïiï 2V, 423»,  R IJ K D O M. 109 pezer gewesten , voor den val van het graaflijk gebied. Deze oude zeden zijn heden ten dage nog nu t verdweenen: men vind dezelven nog op verfcheiden plaatfen van Holland, en wel in Noordholland, Rhijnland, en vooral in 't Westland, alwaar men verfcheiden rijke huislieden aantreft, welke zich met een eenvoudig leven te vrede houden , onder eikanderen trouwen, en een afkeer hebben , zoo van huwelijken buiten hunnen ftaat, als van vreemde gewoonten en zeden. Die het genoegelijk leven op zijne echte waarde kan ftellen, zal het daar, en enkelijk daar, vinden. Vooral kan men , als een voorbeeld van de oude zeden onzer landzaaten, de dorpen in het noorder - Kwartier gelegen opnoemen ; inzonderheid nog het dorp Broek. Dit dorp is mogelijk het rijkfte gedeelte van Holland. De ingezetenen plagten 'er te leeven in de grootfte eenvoudigheid, en verteerden zeer weinig; zij trouwden niet dan onder eikanderen, en de fchatten werden 'er door den handel op een geftapeld. Men zag 'er niet alleen geene armen, maar zelfs geen behoeftigeu. De Armenkas was zoo rijk, dat hij, die tot de noodzaakehjkheid zoude mogen vervallen zijn van 'cr zijne toevlucht toe te moeten neemen, een inkomen van zes of acht honderd guldens in 't jaar zoude hebben genooten. Nergens is in geval van brand of watervloed de milddaadigheid grooter. Het geen men van den rijkdom der opgezetenen of burgers van dit dorp zegt, fchijnt ongelooflijk. Men verhaalt, dat "er één geweest is, welke geen duizend guldens jaarlijk verteerde, en honderd en twintig duizend guldens: jaarlijks aan inkomen had. Zeker is het, dat de Broekenaarsgrooten handel, voornaamlijk op de oostzee en wel in graanen, gedreeven hebben, en dat die handel, offchoon verminderd, nog niet vervallen is. Hei. gtüagt van Ploeger is bekend. Esö van de Ploegers  ïie HOLLANDS gers is een dergrootfte Asfuradeursvan ons Land ge, weest. Men wil, dat 'er een genootfchap onder de Broekenaars zoude zijn geweest, in het welk allede dorpelingen voor zoodaanig eene fomme, als zij goedvonden , mits niet beneden de 500 guldens zijnde, deel konden neemen. De jonge lieden wierden in den handel en in den levensaart van het dorp opgetrokken, en aan de arbeidzaamheid gewend: zij werden voorheen meer dan nu naar verfchillende plaatfen van Europa , tot het waarneemen van den koophandel, gezonden. Bij de laatfte riegotiatie van den Staat zijn 'er ©ver groote fommen uit dit dorp aan het Land gegaan, van welken de penningen renteloos lagen te wagten paa zulke eene gelegenheid. De zucht tot den koophandel, welke bij de Ingezetenen algemeen in die vroegere tijden fchijnt geheerscht te hebben, en de algemeene verfpreiding van denzelven en van de fcheepvaart binnen deze landen, moet men insgelijks onder de voornaamfte oorzaaken van den aanwas en bloei van die beiden ftellen. Voor dat de ivoonplaatfen, welke naderhand bemuurd, èn met poorten voorzien, tot fteden zijn geworden, van het platte land zijn onderfcheiden , 'zijn de manufactuuren, ambachten, neeringen en fabrieken, tea platten lande geoefend. De koophandel en fcheepvaart werden overal gedreeven door de ingezetenen : naar maate dat het getal der fteden vermeerderde, zag men 'er blijken van: want hoe zeer deze of geene ftad wel meer dan andere deel aan den koophandel had , en offehooti Dordrecht de holjandfchefteden, ia het ftuk van vaarten koophandel, overtrof; waren echter die koophandel en vaart gelijkeiijker onder de fteden en de inwoonders onzer gewesten verfpreid. Zelfs de opgezetenen ten platten lande hadden zoo wel deel in den alge©eenen koophandel als de bewoonders der plaa&- feu,  R IJ K D O -M: iit fen, aan welken de naam van ftad gegeeven werd. Men behoeft Hechts in te zien het geen we te vooren uit de Hiftorien hebben aangetekend (a). De klagten van 'tijd tot tijd tegen het ftapelrecht van Dordrecht gedaan (b) ; en de uitrustingen ter beveiliging van de fcheepvaart ondernomen, zoo wel als de binnenlandfche beroerten, draagen 'er blijken van(c). Welke wederwaardigheden onze gewesten ook fomwijlen drukten, de koophandel fcheepvaart, en fcheepsmagt wiesfen en namen bij den duur toe; zij breidden zich hoe langer hoe verder uit naar de oost - zee en naar het Noorden , alwaar men zich al mede fterk op den koophandel had begonnen toe te leggen. De zorg, welke de Graaven en de Wethouders droegen om den koophandel onbezwaard en vrij in zijnen loop te laaten, en zoo min mogelijk door las-r ten te drukken, is, onder alle de oorzaaken, wel eene der voornaamften , of mogelijk de voornaamfte. De Graaven hadden het recht van hunne tollen , de inkomften van hunne heerlijke goederen, en eenige anderen : voor het overige , wanneer zij onderftand behoefden , of bevoegd meenden te zijn om dien te vorderen, werden 'er beden gevorderd, over welken gemeenlijk een verdrag gemaakt werd, en teffens bepaald, hoe veel elk der mede - opbrengenden daar aan betaalen zoude : alle belastingen op de koopgoederen, en op het overgaan der koopwaaren waren onbekend; en uit dien hoofde alle belemmeringen, welke het heffen der belastingen altijd verzeilen , en den koophandel , al was het flechts door verlies van tijd, meer nadeel toebren- , gen, (a) D. I. bl 174 en volg. i8r. (Zn D.I.bl. 177.194. en volg. 206.Bijlaagen vanM. D.D» O) D. I. bl. 207. 213.  ira HOLLANDS gen, dan de belastingen zeiven. Hoe de koopbar!del hier te lande daar door heeft moeten toeneemen, terwijl dezelve in andere landen, uit tegengeftelde oorzaaken te gronde ging, valt niet moeielijk te begrijpen; wanneer men Hechts in aanmerking neemt, dat de koopman altijd heen wil, daar de minfte lasten geheven worden , en dat niemand zijn fortuin in den koophandel gaat zdeken bp plaatfen , daar die aan meerder lasten en ftremmingen , dan in derzelver naarbuurfchap, onderhevig is. B ij al het geene, wat wij in het breede wegens de oorzaaken der opkomst en toeneeming van den handel en de fcheepvaart onzer landslieden hebben gezegd , moetenwe nog van eenè omftandigheid lpreeken, welke gewisfelijk niet als eene mede - oorzaak van derzelver bloei aangemerkt is'j en ligt, als zoodaanige, over 't hoofd gezien zoude worden ; naamelijk de noodzaakehjkheid , in de welke de ingezetenen dezer gewesten zich bevonden hebben , om hunne fchatten in den koophandel te gebruiken. Het land geene vaste goederen opleverende , om dezelven daar aan te beffceeden, was men, indien men voordeel wilde trekken uit den rijkdom,' welken men bezat, en verkreeg , gedwongen, om op de eene of andere wijze , deel in den handel te neemen. De geldopneemingen, welke in laatere tijden de Vorsten en volken zoo zwaar met fchulden hebben belast, en van welken wij te vooren gefproken hebben , waren of nog in 't geheel niet of nog zeer weinig bekend; en verfcbaften den welgeftelden lieden geen middel, om zich aan een lui en ledig leven over te geeveri, en dus onnutte meubelen voor de famenleving te worden. Alle dê ingezetenen, den Adel alleen uitgezonderd, hoe rijk zij ook weezen mogten, waren, om zoo te lpreeken, genoodzaakt zich óp eenig beroep toe te leg» i gen i  R IJ K D O M. lis in, hun geld in den handel te gebruiken , en hun- k ne kinderen in den arbeid op te brengen , dezelven vroeg tijds gewennende om van hunne bekwaamheid gebruik te maaken. Die oorzaak heeft op het Staats-wc-zen van ons Vaderland meer invloed gehad, dan het bij den eerften opflag zich laat aanzien. Indien men dus, het geene wij voorgefteld hebben, kortelijk nagaat, zal men zien, dat de oorzaaken, die den handel en de fcheepvaart bij ons, voör dat de thans Vereenigde Gewesten zich van het graaflijk gezag hebben ontfhgen, zoo fterk hebben doeff toeneemen, voornaamelijk op de volgenden uitkomen^ 1. De onvruchtbaarheid des gronds en de gefteldheid der bouwlanden, (bl. 8- 78. en volg. 87. ) 2. D e nooddruft van het leven, en de noodzaakiijkheid, om daar toe middelen uit te denken., (bl. 7. 8r. 85-) 3. D e krijgsverrichtingen der Romeinen in Gal! lie (bl. iö.) 4. De gelegenheid des lands , voor zoo verre i het aan de zee, en aan de uitwatering van rivie; ren gelegen is. (bJ. 95.) J. 5. De gelegenheid des lands, voor zoo verre ; het tusfchen het Noorden en het Zuiden , of anders : tusfchen het Oosten en Westen van Europa ligt. (bl 92. en volg.) 6. De krijgsverrichtingen der Romeinen tegen 1 de Germaanen , en derzelver fchikkingen tot het S gemakkelijker overvoeren van leger - behoeften en andere goederen, (bl. 15.) 7. De burgerlijke beroerten in Frankrijk, federt den dood van Clovis tot dien van Clotaris (bl. 19.) 8. Het verval v iri den koophandel en de handwerken in Frankrijk , d >or die rijks - beroerten veroor- ! zaakt; en het overgaan" van dezelven en van nee"ringdoende luiden naar onze gewesten ( bl. 24.) III. Deel. H  'tU HOLLANDS 9. De verdeeldheid en burger - krijgen onder de afflammelingen vanKarelden Grooten (bl. 27.envolg.) 10. De zorg, welke de Graaven hebben gehad, om den handel, zoo door verbonden met andere Vorsten, als door het verleenen van vrijdommen van fcnataingen en belastingen, te begunstigen: als mede de noodzaakehjkheid, in welke zij zich van tijd tot tijd bevonden, om die te verleenen. ( bl. 33. en volg. bl. 75. go. 11 i.) 11. De invloed van 'het kerkelijk gezag op het wereldlijk bellier, (bl. 42. en volg. 89. ) 12. De zorg, welke de fteden hebben gedraagen , om den koophandel en de fcheepvaart te bevoordeelen , en daar toe voorrechten en vrijdommen te verkrijgen, (bl. tfi. en volg.) 13. De vordering in de zeevaart, (bl. 65.) 14. De oplettenheid der Hollanderen, om zich de gelegenheid hunnes lands te nutte te maaken; (bl. 8. en 9. 93.) 15. Een allerftipffe zuinigheid en fpaarzaamheid in al het geene tot den handel eenigzins betrekking had. ifj. De naijver van andere volken, die zich op den koophandel toeleiden. (bl, 91. ) 17. De algemeene zucht onder de ingezetenen, om zich op den koophandel toe te leggen.(bl. 110.) 18. De befcherming aan de fcheepvaart en den koophandel ten allen tijde verleend, (bi. in'.) 19. De burgerlijke vrijheid, voor zoo verre diebeftaan heeft in het vermogen, om, naar goedvinden , over zijne goederen te kunnen befchikken; zoo bij leevenden lijve als bij uiterften wille; in niet onderworpen te zijn aan het opleggen van willekeurige fchattingen en Jasten ; in het voorrecht van ter zaake yan misdaad nergens anders dan Voor zijnen dageiijkfchen, ordinairen en competentcn rechter te kunnen betrokken worden, en van denzelven niet * te mogen onttrokken worden, (bl. 106.) 20.  R IJ K D O M.' tif 2 b De weinige gelegenheid van geldmiddelen aan vaste bezittingen te befteeden, en elders te beleggen ; en de noodzaakeJijkheid, daar uit voortvloeiende, om die in den koophandel, rnanufaéfuiiren, fabrieken en trafieken te befteeden. ( bl. 112.) 2'r. De werkzaamheid en lijdzaamheid in 'tbeftier van den koophandel; deafkeerigheid van iedele overdaad en pracht; de natuurlijke neiging tot het eenvoudig leven 5 niet befmet te zijn met het wanbegrip , dat het drijven van koophandel tot oneere {trekt* en boven al de goede trouw in 't koopmanfchappen. (bl. 108.) 22. Het overleg, om de manufactuuren 5 en trafiek - waaren met de minffce kosten allerdeugdzaamst te maaken. 23. Het bekomen van kort en overtoogen rechJ (bl. 165.) Ofschoon alle deze verfehillende oorzaaken, welken wij hier onder een oogpunt gebragt hebben, het haare toegebtagt hebben om den koophandel en vaart hier te lande te doen opneemen, moet men echterage liaan, dat fommige derzelver volftrekt noodzaaklijk, andere wederonTflechts nuttig en dienftig zijn geweest. De onvruchtbaarheid van den grond, de nooddruft van het leven j de beroerten in Gallie, ende invloed van 't kerkelijk gezag konnen niet aangezien worden voor noodzaaklijke oorzaaken : de koophandel en vaart zouden zonder dat hebben konnen opneemen; maar de ligging van het land, de zeden en levens - aart der Inwoonderen, en het beleid van 't Oppergezag , hebben zodaanig verband met het geheel, en zodanigen invloed op hetzelve, dat, als 'er iet van wegvalt, het gantsch geftel zijne werking verliest; even als wanneer 'er van een uurwerk een der nodige raderen onfteld raakt: waarom zulke oorzaaken voor noodzaakelijke te houden zijn. H a ZË-  Ïi6 HOLLANDS ZEVENDE HOOFDSTUK. Oorzaaken van het toeneemen van den Koophandel en de Scheepvaart , na het oprichten van den Vereenigden Staat. De oorlog, welken de ingezetenen dezer gewesten, tot behoud van hunne burgerlijke, voorrechten en afweering van geloofsdwang, tegen F'ilips den II. en zijne opvolgeren ondernomen en gevoerd hebben , mag gehouden worden voor de aanleidende en eene der voornaamfte oorzaaken, welke, na het oprichten van den Vereenigden Staat, den koophandel en de fcheepvaart der Jandzaaten tot dien verheven trap van luifter, welke het Heelal verbaasd heeft doen ftaan, bevorderd hebben. De onafhangelijkheid , in welke de Vereenigde Staat zich ftelde, met betrekking tot het Huis van Ooftenrijk , en de bevoegdheid om zich als een vrij en onafbangelijk volk te gedraagen , welke daar een gevolg van was, brak te gelijk alle banden los, die . tot nog toe onze landsluiden belet hadden , om aan, haare zucht tot het uitbreiden van fcheepvaart en koophandel den losfen teugel te vieren ; en zij kreegen daar door eene onbelemmerde vrijheid, om alle hunne vermogens tot het onbepaald bevorderen van hunne vaart en koophandel in te fpannen. Inzonderheid werden zij 'er door in ftaat gefteld om die in alle de deelen der wereld over te brengen , ontdekkingen te doen , en fchikkingen te maaken , bekwaam om dezelven te doen aanwasfeu en ten hoogften top te voeren. Deze bekomen vrijheid alleen zoude echter nimmer  R IJ K D O M. 117 merin ftaat zijn geweest, om 'er zulke vruchten uic te trekken, als wij gezien hebben, dat er uit genooten zijn, waren onder de bezittingen van den dwingeland , dien zij afzwoeren , geene geweest welke hun de bekwaamfte gelegenheid aan de hand hadden gegeeven. om in hunne onderneemingen allergelukkigst te flaagen; en zoo de onzen door de noodzakelijkheid om hunne onafhangehjkheid met wapenen, en dus door het recht van oorlog ftaande te houden, niet teffens het recht verkreegen hadden om veroveringen op hunnen vijand te doen, en hunnen ouden Landsheer te ontzetten van bezittingen , die zijne andere onderzaaten , zoo in Aha, ais Afrika en Amerika vermeeflerd hadd m. Hoe toch zouden zij ooit hunnen reeds bloeienden koophandel met dien op de kust van Afrika, en op Oost- en WestIndië, hebben kunnen verrijken, indien zij vreedzaamelijk in het bezit van hunne oude voorrechten, en onder het graaflijk gezag gebleeven .waren? of indien zij zonder tegenftand , eene vrije ftaatsregering hadden verkreegen? Mogelijk zouden zy door onderneemingen, reizen, en door veel beleid het zoo verre hebben kunnen brengen , dat zij eenige geringe bezittingen in de drie andere were ddeelen verkregen zouden hebben , ev.en zoo als de Deenen, en anderen, en gelijk zij zeiven, ten aanzien van Ooftindie, 'er reeds , eenige jaaren voor de vereeniging van Portugal met Spanje onder r-ihps den II poogingen toe gedaan hadden ; zoo met het zoeken onder anderen, van eenen doortocht naar In die door' het Noorden, als vervolgens dooreenen tocht met vier fchepen naar Indië , langs den weg door de Portugezen ontdekt, in 't jaar 1595 gedaan. Deze laatfte tocht kan zelfs aangezien worden voor den eerften ftap, welke tot het oprichten onzer ooitindifcheMaatfchappije aanleiding gegeeven heeft, doen ïi % d®  ■I.ïJ HOLLANDS! de opkomst van ons gebied in Indië, en van een ui'tgeftrekt rijk en magtig gebied was nog ver te zoeken. Zouden de Vrije Nederlanders ooit hebben durven denken, dat zij 'er toe geraakt zouden zijn , gefteld eens dat een allericherpst vernuft 'er een ontwerp of beftek van had kunnen maaken. De eerfte onderneemingen gefchiedden enkelijk om den vijand afbreuk te doen , en de vaart en koophandel overal uit te breiden , zonder eenig bepaald vooruitzigt dan alleen van zich naar de omftandigheden en het uitvallen der onderneemingen te gedraagen. De wakkerheid, het beleid , de voorzigtigheid , de algemeene ijver om zich uit de dwingelandij te redden, eene echte vaderlands - liefde of patriotfchap bezielden alle de ingezetenen; en deeden alle de onderneemingen tegen eenen vijand, bij wien juist op dien tijd i tegengeftelde gemoedsneigingen plaats hadden, gelukkig uitvallen, Alle die omftandigheden, en meer anderen, fchijnen door de Voorzienigheid vooraf bereid te zijn geweest, om aan het menschdom een voorbeeld te geeven, hoe een trotfche dwingeland, door eenen onzaligen geloofsijver, en door eenen verdwaasden euvelmoed vervoerd, door eene zwakke fchaar van onderdrukte en wanhoopende onderdaanen, van zijne heerlijkheid ontzet kan worden. De eerfte onderneemingen op Oost-Indië deeden ons volk , bekwaam veel grooter en ftouter dingen te beproeven , zien , dat 'er wat groots uit te rechten was. Zij leiden ongevoelig den grond tot die verbaazende zeemagt , welke de onzen een tijd lang in alle zeeën vertoond hebben , en welke zij uit de veroveringen en overwinningen op de Spanjaarden en Portugeezen behaald hadden. Alles vloeide ons toe. Wel draa bevon» den.  R IJ K D O M. tï$ den zich de onverfchrokfte zeelieden, en het uiigeleezendst bootsvolk op onze fchepen, aangelokt door onzen geduurigen voorfpoed. ' Niet alleen was 'er een oorlog noodig, in wencen de gemoeds geftalte op het hevigst door den haat tegen eenen dwingeland, en de liefde tot godsdiensteHiVen burgerlijke vrijheid ontftoken was; en welke de onzen noodzaakte, om hunne mterfte vermogens te beproeven, en hun eigen krachten te leeren kennen ; maar het moest hun ook gelukken , dat de ond-rfcbeidene Vorsten hunne aanbiedingen, van zich onder hun oppergezag te ftellen , van de hand weezen. , , Dit was nog niet genoeg: deze eerfte oorzaak: hunner groote verheffing zoude daar toe met toereikende zijn geweest, indien de Koning van Spanje wiens willekeurige regeering hen genoodzaakt had om met de wapenen in de hand hunne voorrechten en natuurlijk recht te doen fpreeken en gelden, hun teff'-ns geen gelegenheid hadde gegeeven, om onnoemelijk veele rijkgelaaden fchepen uit Oosten West-Indië komende, te kaapen, en veroveringen op deszelfs bezittingen m Amerika, in Oostindik, eri op de kust van Afrika , vermeerderd door de vereeniging, waar door hij, in den jaare 1580, Portugal aan zijne kroon had gehecht, te maaken. Van deze onderfcheiden oorzaaken der toeneemende magt en aanzienlijkheid onzes Vaderlands breeder moetende handelen , zullenwe ons vooraf ophouden bij eene der inwendige oorzaaken , over welke een goed Patriot niet onverfehillig kan zijn , en welke hem m tegendeel, zoo hij belang in de aanhoudende welvaart van zijn Vaderland ftelt, allernaauwst ter harte moet gaan; eene oorzaak, welke, nimmer als medewerkende H 4 t0*  ,,'*20 HOLLANDS tot den voorfpoed van vaart en koophandel be', fchouwd, of met anderen ever het hoofd gezien, echter niet weinig toegebragt heeft, om aile de vreemde en toevallige oorzaaken der verheffinge van den Vereenigden Staat gelijkelijk te doen werken, ik bedoel onzeRegerings-vorm, van welke geen voorbeeld is te vinden. Men heeft dezelve willen vergelijken met die der volken van Griekenland, en ook van de Armorici, om dat deVereenigde Staat, uit verfcheiden . gewesten faamgefteld zijnde, dus een zweemfel van gelijkenis met de vereeniging dier burgerfchappen fcheen te hebben, geen acht geevende, dat uit de overeenkomst van twee zaaken , in een van der zeiver gedeelten, niet wettig tot eene overeenkomst tusfehen de andere gedeelten een befluit kan getrokken worden; en niet oplettende, dat onze gewesten , zoo in hunne landsgefteldheid, aart van levenswijze en behoeften, als in de oorfprongelijke rechten en inftellingen, neigingen en begrippen van 'tvolk, hemels breedte van de griekfche burgerftaaten verschillende, wij even' zoo weinig dezelven met el"kanderen kunnen gelijk ftellen , als wij een Afiatisch en een Europiseh volk met elkander zouden kunnen vergelijken , om dat zij in de onderwerping aan een koninglijk gezag overeenkomen. Vermoedelijk zou de Vereenigde Staat heden niet meer in weezen zijn ,■ indien deszelfs onderfcheiden gewesten , of deszelfs fteden, welker vereeniging deszelfs lichaam uitmaakt, voor eene fcheuring hadden bloot geftaan, gelijk de fteden en volken van Griekenland, welke den band van eenigheid ontbeerden. Staatsgejleltenis der Vereenigde Nederlanden. Zoo ik hier onderneem, om van de ftaatsgefteltenis van ons land te fpreeken, is het niet orq 'er een  R IJ K D O M. izi | een uitvoerig , veel min volledig verflag van te | doen. Mijn bellek is daar toe niet gefchikt en ook [ te bepaald : daar zijn bereids veele boeken, welken I men daar over kan inzien (a). Ik heb alleenlijk I voor, om dat geene, het welke bij anderen zoo 1 zeer niet in opmerking is gekomen , en tot het onI derwerp van dit werk evenwel betrekking heeft, aan te roeren, naar maate dat het mij zal voorkomen, meer of min noodig en van gewicht te zijn. Verre van iemand, wie het ook zoude mogen weezen, zijne begrippen te benijden , en mij een verfchil van gevoelen aan te trekken, meen ik, dat het niemand mij tot misdaad kan rekenen,, dat ik gebruik maake van eene vrijheid, die anderen zich aanmaatïgen , en die ik in anderen nooit met ongeduld aanzie, en zeer wel kan veelen. Is het, dat de ftoffe mij natuurlijk brengt tot het zeggen van mijne gedachten over de begrippen van anderen, ik zal mij onthouden van de fchrijvers aan te haaien, welken die gehad of voorgedaan hebben. De zaak gaat mij aan , niet de perfoonen , welke over die zaak gedacht en gefchreeven hebben. Filips, de verdwaasde Filips, in zijn bedorven godsdienst eenen troost voor zijn vertwijfeld geweetcn meenende gevonden te hebben, 'en waanende, dat hij van eene bezwooren verbintenis door den Paus ontflagen konde worden, en daar door bevoegdheid krijgen , om de natuurlijke, de eeuwige goddelijke wetten , ten behoud van het menfchelijk geflachtdoor de Opperfle Wijsheid voorgefchreeven, ftraffeloos te kunnen overtreeden, en zich eene willekeurige magt over vrije menfchen aan te maatigen ; was het natuurlijk, dat dezen zich op veel beter gronden gewettigd achteden, om, zon- (a) Staat der Vereenigden Nederlanden, H5  122 HOLLANDS zonder ontflag van den geestelijken Oppervader, zich van hunnen eed ontflagen te houden. Het verband tusfchen het oppergezag en de onderdaanen weg vallende , moesten natuurlijker wijze in iedere ftad , en ieder gewest veranderingen gefchieden, welke op de regeering, zoo lands alsftads bewind betreffende , invloed hadden , trekkende ieder, naaromftandigheden van tijd en gelegenheid , zooveel van het oppergezag aan zich, ais hij er kans toe zag. Alles zoude op deze wijs los zijn geraakt, en Filips zijne wenfchen vervuld gezien hebben, indien 'er tegen deze kwaal geen hulpmiddel was gebruikt. De nood deed ras begrijpen, dat 'er eene vereeniging van vermogens en krachten vereischt werd, om den dwingeland tegen te kunnen ftaan. Men begreep dat die vereeniging eene eenpaarige werking vereischte, en die wederom eene eenpaarige gezindheid van zoo groot een getal van kleine afgezonderde gewesten, fteden en plaatfen , welke niet alleen verfchillende, maar zelfs ftrijdende belangen hadden, zoo dat de mogelijkheid om 'er toe te komen fchier voor eene iedele herfchenfchim gehouden konde worden. Willem de I., wiens wonderbaare kloekheid alles overzag, is 'er nochtans niet voor blijven ftaan. Wij weeten, wat poogingen die groote Vorst daar toe aangewend, welkeftribbelingen hij ontmoet, welke moeielijkneden hij overwonnen heeft, en hoe hij, na de Pacificatie van Gend bewerkt te hebben, het flui-1 ten van de Unie van Utrecht eindelijk tot ftand bragt. Vermoedelijk zoude evenwel de Prins alle zwaarigheden niet te boven zijn gekomen , indien de toeHand van zaaken, en het gevaar, met het welk men gedreigd werd, geen klem aan zijne raadflaagen hadden bijgezet. Overal, en onder alle regeeringen, zijn 'e? vij-  R IJ K D O M. 123 vijanden van het algemeene best: minder nochtans in burgerftaaten , in welken de eigendunkelijkheid van een Vorst minder dan de kracht der wetten te vreezen is : en wanneer een volk de wapenen opvat, om zich der dwingelandije te ontflaan, fchijnt het met eene nieuwe drift, en mee devoortreffelijkfte deugden opgewekt te worden. De nood wakkert den moed aan, en beweegt de eigenliefde tot maatigheid en toegeevendheid : de zucht om het gewenschte oogmerk te bereiken, en zich uit eene bekommerende ellende gered te zien, doet de handen in een flaan tot wederzijdfche hulp, bijHand en eendragt. Het behoud van 't Vaderland is het algemeen en enkel uitzigt : even als fchepelingen, die door een feilen orkaan beloopen, het vaartuig met een naderenden ondergang gedreigd ziende, greetig hunne handen uitfteeken , hunne goederen over boord helpen werpen , de bevelen van den fchipper ftipt in acht neemen, alle onheufche tegenkantingen afleggen, en vuile gemoedsdriften doen ftilflaan. Zoo gaat het onder een volk, dat uit wanhoop tegen de flagen van eene duldelooze heerfchappij opftaat. De patriottifche ijver ontvonkt alles: de zeden worden zuiver, de inzigten welmeenende, het recht word ftipt gehandhaafd en ongekreukt bewaard: de wetten worden ontzien , minder uit vreeze voor de ftraf, dan om dat zij als eigen werk befchouwd worden. Elk zoekt bekwaam te worden; en de bekwaamheid is de aanprijzing , welke de landzaaten brengt tot het bekomen van ampten en waardigheden : het volk eert zijnen Wethouder ,' om dat deszelfs nut het voorwerp van zijn beroep en zorg is: het eigenbelang fmelt in het algemeen, en ieders afzonderlijk ziet den voorfpoed en de zekerheid van 't Vaderland als eigen aan. De gemeend zucht  124 HO LLANDS zucht voor het algemeen welzijn doet in de ftaatsvergaderingen de bijzondere belangen voor het algemeene wijken, en neemt overal en bij ieder, van wat ftaat of rang hij ook moge zijn , de overhand. Zij onfteekt het hart met zulk een gloed, dat zij, de maat te buiten fchijnende te gaan , als in eene geestdrijverij verandert , en daaden van edelmoedigheid , hartigheid, beleid , dapperheid, en ftandvastigheid doet beftaan, van welken weinig anders voorbeelden dan in de Vrije Staaten gevonden worden. Deze vaderlands - liefde, dit eigenlijk gezegde patriotfchap , die krachtige drijfveer ( als ik, mij zoo eens mag uitdrukken ) van alle burgerlijke deugden , fchijnt haare kracht flechts te behouden, tot dat de Burgerftaat deszelfs volkomen wasdom, en den hoogften trap van luister, bereikt heeft. Het is zekerlijk den menfche niet gegeeven, de voortreffelijkheid eener zoodaanigeregeeringe buiten verzwakking of ontfte'tenis te bewaaren: maar al was een Vrije Staat door de deugden zelve opgeworpen, gevormd, en verheven; meent men dat het gefchied zoude zijn , of hebben kunnen gefchieden, zonder behulp van een band van vereeniging, die de vermogens en krachten eendragtig deed werken ? of dat zulk een Vrije Staat, zonder behulp van zulk een band zoude kunnen blijven beftaan ? Eene burgerlijke maatfchappij is een zedelijk perfoon. 'lot het wezen van een zedelijken perfoon behoort, dat dezelve flechts een enkelen en eenigen wil hebbe; en deze wil kan in geene burgeriijke maatfchappij voortgebragt worden, dan door iet, daar alles op toeloopt, dat alles vervangt, alles vereenigt. Zonder dit behulp moet de maatfchappij noodzaakelijk in duigen vallen. ; Men onderftelle de inrichting eener burgerlijke maatfchappij e zoo volmaakt, als men wil; hoe aan-. zien-  R IJ K D O M. zienlijker die zal zijn, hoe meer, als haar het verbond ontbreekt, het perfoneel belang en de heersen-, zacht de geheime of opentlijke drijfveeren van alle de beweegingen van derzelver befher worden. Dit perfoneel belang en deze heerschzucht zullen, des te meer onheilen veroorzaaken, hoe moeielijker de middelen, om de misflagen te beletten ot voor te komen, te vinden zijn of gebruikt kunnen worden Die edele eerzucht, welke in eene bijna al te ver getrokken belangeloosheid beftond, waarvan het algemeene welzijn het eenigfte voorwerp was; welke geen eenen burger toeliet, zijne waare eer en zijn waar geluk anders dan in die van t Vaderland te zoeken , is nu flechts met meer dan een voorwendfel, waarmede men bijzondere mzigten bedekt. Men offert zijn eigenbelang met meer op aan het gemeene belang; en het fchijnt, dat de Staat zich flechts ftaande houdt, om datoenuislelijke belangen van tijd tot. tijd het algemeen belang ten {leun noodfg hebben. Het is alleenlijk bij de oprichtingen den val der vrije Staaten , dat 'er groote luiden voor den dag komen. Dit ziet men uit de gefchiedenis der oude gemeenebesten, van wat aart hunne regeringsvorm ook geweest zij. De beste regeringsvorm vooreen Vrijen Staat,en de gelukkiglte voor het volk, is die, welke, na het gemeenebest tot het hooglte toppunt van voorfpoed gebragt te hebben zoodaanig is, dat dezelve deszelfs val voorkome- en niets kan dien voorkomen, dan alleen dat geene, het welke de bijzondere belangen voor het algemeene doet wijken, en daardoor de eendragt voortbrengt. O p deze algemeene aanmerkingen over dewezendlijkfte eigerifchappen van het burgerlijk beftier, kan men zich van de deugd der regeenngsvorm van den Staat der zeven Vereenigde Gewesten een denk-  ï/B* HOLLANDS s denkbeeld vormen. Ieder gewest van den Veree* nigden Staat vertoont in 't lichaam der Edelen, meer of min, eene foort van Ariflocratie of Adelregeering; in het lichaam der Afgevaardigden der Steden eene reprefentative volksregering ; en in den Stadhouder eene foort van eenhoofdige regeering; Deze vermenging der drie foorten van regeringsvormen , tot welken de fchrijvers alle de verfchillende regeringsvormen gebragt hebben, kan op oneindigerlei wijze gefchieden, en is in alle de zeven Vereenigde Gewesten niet op gelijken voet: ook kan men zeggen, dat zij toevallig is voortgebragt, en dat wij toevallig zijn gekomen tot die regeeringsvorm , welke van alle oude tijden voor de beste is gehouden, gelijk de Staaten van Vriesland zulks, in den jaare 1651, hebben aangetoond; en wier Deductie nog met het gezag van Cicero zoude kunnen worden geftaafd. Statuo effe optime conftitutam rempublicam, auae ex tribus generibus iltis, re-' galt, optimatum, & populari confufa ejt; zegt'die' Itaatkundige Romein. Deze zeven gewesten hébben, in den jaare 1579 , een verbond geflooten. Wat was deszelfs onderwerp ? Omme zich metten anderen te verbinden , confoedereren, en vereenigen mits deezen , ten eeuwigen dage by den anderen te blijven in alle forme en manieren als offy luiden maar een Provincie waaren enz. Met wat oogmerk of doelwit? Om, door die vereeniging, eenen burgerfiaat of genootfchap, bekwaam om uitheemsch geweld af te weeren, en elk der gewesten bij zijne rechten te handhaaven, voort te brengen. Dit het onderwerp en het doelwit der Unie van Utrecht zijnde, zoo moest ditzelfde verbond de middelen, om het oogmerk te bereiken en het onderwerp te handhaaven , bevatten: en lerhalve ook een middel, om, zoo veel mogelijk, alles  R IJ K D O M. in alles wat die verbintenis , confederatie, en vereeniging zoude konnen ftuoren , verzwakken, of geheef doen vervallen , tegen te gaan en af te weeren: en dus vooral een middel, hetwelk de oneenigheid zoude kunnen voorkomen, of zoo 'er die mogt rijzen , dezelve uit den weg ruimen, en de oneenige gewesten wederom brengen tot eenpaarigheid. Zonder zoodaanig middel, was het verbond iedel , en zoude vergeleeken kunnen worden bij zekere overeenkomfte, van welke in de Aftrea van d'Urfé gefproken word ; of bij het bedrijf van kinderen, die een fpel beginnen, en waar van de een of de ander uitfcheidt, als het Jiem begint te verveelen, zonder te zien, of zijne_ makkers 'er mede te vrede zijn of niet. Zoodaanig middel was uit hoofde van die geenen', welke het verbond aangingen, te meer noodzaakelijk; daar zij niet flechts waren zeven gewesten , alle gelijkelijk hun bijzonder oppergezag houdende; alle verfchillende, ten aanzien van hunnen gefteltenis, gebruiken , wetten, en belangen; maar daar die zeven gewesten zeiven befbnden uit een groot aantal van leden, die door hunne wethouderfchap verbeeld worden, en welker medewerking en bewilliging volflrekt noodig zijn , om tot een ftaatsbefiuit over eene gewichtige zaak te komen. Behalven de buitengemeene traagheid in de raadpleegingen , en een gebrek van voortvaarenheid in de uitvoering , was 'er van een algemeen bellier, aan hetwelk zoo veele leden deel hadden, die om bijzondere begrippen , belangen en gefchillen, dagelijks aan tweefpalt bloot Honden, niets heilzaams te wachten , zoo 'er niet onder hen eene bepaalde kracht heerschte, welke, gelijk de veer van een uurwerk, alle de werkingen op het bepaalde einde of doelwit konde doen uitloopen, ten minfte voor zoo veel de menfchelijke * fchik-  ïzS HOLLANDS fchikkingen toelaaten: want het is even zoo min mogelijk de volmaaktheid te geevenaan eene regeeringsvorm als aan een ander konsttuig. Het middel om de tweedragt te weeren, de eendragt voort te brengen, en de vermogens en krachten der leden tot het bepaald einde en oogmerk van 't bondgenootfchap te doen werken en uitloopen, word in de IX. XVI. en XXI. Artikelen van de Unie vast gefteld. Dezelve luiden naamlijk als volgt: Art. IX. „ Item, zal men geen Accort van Be„ flantofPeys maaken, nogh Oorloge aanveerden, „ nogh eenige Impoften of Contributie inftellen , » die Generaliteit van deezen verbonde aangaande, „ dan met gemeen ad vis en confent van de Voorfz. „ Provinciën , maar in andere zaacken 't beleit van „ deezer confoederatie en 't geene daar van depen» deert en uitvolgen zal aangaande, zal men hem „ reguleeren na 't geene geadvifeert en geflooten „ zal worden by meefte Itemmen van de Provin„ cien in deezen verbonde begreepen, die gecolli„ geert zullen worden, zulcks als men tot nog roe » in de Generaliteit van de Staten heeft gebruickt, „ en dit by provifie tot dat anders zal worden geor-> „ donneert by gemeen advis van de Bondtgenoten? „ Beheltelyck, dat of het gebeurden dat die Pro„ vincien in zaacken van Beftandt, Peys, Oorlo„ ge, of contributie met den anderen niet accor„ deeren en konden , dat het gefchil gerefereert en .„ gefubmitteert zal worden "by provifie aan de „ Heeren Stadthouders van de voorfz geünieerde „ Provinciën nu ter tydt weezende, die het voorfz. „ gefchil tullchen Partyen zullen vergelycken of „ daar van uitfpreecken , fulcks als fyluiden be„ vinden zullen in der billyckheit te behooren. v Welverffcaende, indien dezelve Heeren Stadthou- » ders  R IJ K D O Mi irp g ders daar inne niet en fouden konnen verdraaien, l fuilen tot henluiden neemen en verkiezen alzulcke H onpartydige Affeffeurs of Adjoncten, ais henluii, luiden goedtduncken fal, en zullen Partyen ge„ houden 'weefen na te koomen, het geene by de „ voorfz. Heeren Stadthouders in manieren als boi} ven uitgefproocken zal weezen". Art. XVI. „En of het gebeurde (dat Godt ver» hoeden moet ) dat tusfchen die voorfz Provinciën „ eenigh onverftant, twift, of tweedraght geviele , „ daar inne fyluyden den anderen niet en konden i, verftaan, dat het felve (foo verre het eenige van „ de Provinciën in 't particulier aangaat) ter neder „ geleyt en beflicht fal worden by den anderen „ Provinciën, of den geenen die fy daar toe deputeeren fuilen : En foo verre die faacke „ alle die Provinciën in 't generaal aangaat, by de & Heeren Stadhouders van de Provinciën, in ma„ nieren als boven in 't negende articul is verhaalt, „ dewelcke gehouden fuilen zyn partyen recht te a doen, of te vergelycken binnen een maandt (of i korter, foo verre de noodt van der faacke fulcks l uyteyfcht) naar interpellatie of verfoeck by de w een of de andere partye daar toe_ gedaan, en wes by de voorfz. andeten Provinciën , of haar„ luyden Gedeputeerden, of die voorfz. Heeren A Stadthouders alfoo uytgefproocken wordt, fal „ nagegaan en aghtervolgt worden, fonder dat daar van wyder beroep of andere provifie van rech- ten, 't zy van appel, reliëf, revifie, nulliteyt „- of eenige andere querellen, hoedanigh die fou„ den moogen weefen , verfoght of gebruyckt ful„ len mogen werden". Art. XXI. „ En foo verre eenige donckerheifc „- of twyffelachtigheit in deefen bevonden worde, * daar uit eenige queftie of difpute moghte verrey- III. Düel. ' L » fênj  i3o HOLLANDS „ feu, fal de interpretatie van dien ftaan in 't feg'„ gen van deefe Bondtgenooten, die daar op byge-* „ meen advis enconfent ordonneerenzullen,zulcks „ fy bevinden zullen te behooren. En zoo verre „ fyluiden daar inne niet en konden aceordeeren, zul„ len haar reeours neemen tot die Heeren Stadthou„ ders van de Provinciën, in formeboven verhaalt". Uit den inhoud van deze Artikelen ziet men, dat de geenen , die't verbond aangingen, begreepen hebben, dat 'er een middel moest zijn, om de eenigheid , in geval van tvveefpalt , te herftellen ; en dat de tusfchenkomfte der Stadhouderen daar to& het bekwaamfte was. Wat zijn nu de gevolgen van deze vereeniging van vermogens en krachten, en van den invloed der Stadhouderen op die vereeniging geweest? Dat wij meesters zijn geworden van rijke en uitgeftrekte bezittingen zoo in Afiar als Afrika , en Amerika , en den koophandel en fcheepvaart zoodaanig uitgebreid hebben , dat de zeeën vol waren met holiandfche kielen, en de hollandfche vlag overal ontzag en vriendfchap genoot (#■). Onder menigvuldige blijken v welke te borde zouden kunnen worden gebragt, om te doen zien, welk eertgelukkigen invloed het ftadhouderlijk gezag op de zeevaart en koophandel gehad heeft, zal ik mij flechts tot eenige weinigen bepaalen. Hoe zouden de onzen ooit in Indië zoo veel opgang , veroveringen en verbonden gemaakt, hebben , indien de Vrije Staat geen Hoofd had gehad, op wiens naam en onder wiens gezag en beleid de tochten gedaan konden worden ? Het is niet alleen nuttig, maar noodig een Veldheer te hebben, als men ten ftnjde gaat; het is niet alleen nuttig maar noodig een hots te hebben, als men eene ge- " (*) Zie D. I. bl. 253. en volg. D.II. bl. 1. cn volg. bl. 83, en volg,  R. ij K D O M. 131 gevaarlijke haven wil inzeilen'. Het was niet aljleen nuttig maar noodig een opperhoofd te hebben, I wiens gezag de uitvoerders van ftoute onderneei friingen binnen de behoorlijke paaien konde houden ; | wiens waardigheid eeibied en ontzag konde inhoe1 zemen, en wiens naam aan de onderneemingen derf 1 behoorlijken luifter, aanzien, en geloof konde bijI zetten. Daarom was het ook, dat de Algemeene Staa| ten zorg droegen van den naam van Prinfe Maurits in I alle verrichtingen, welken zij oordeelden eene bijzonI dere befcherming te moeten genieten j te gebruiken. \ De reis- en krijgstochten, welken de onzen in indië I ondernamen, gefchiedden op den naam van de Al1 gemeene Staaten, en van Prins Manrits; voorts me| de op die der Maatfchappije, na dat 'et eene O. ï. I Compagnie was opgericht. Van der Hagen kwam , ] in 'tjaar 1604, te Amboina, omdatgewestin bezit te I jheemen: hetzelve van den Gouverneur van 't kas3 teel opgeeischt hebbende, en door dezen gevraagd ij zijnde, in wiens naam hij zijn opeisch deed, ant| woordde van der Hagen den portugeefchcn Bevelij hebber, dat hij gekomen was uit last der Algemeene | Staaten en van Prinfe Maurits. Het verdrag , het | welk van der Hagen den Portugeezen toeftond , be> helsde, onder anderen, dat die geenen, welke in j het kasteel wilden blijven woonen , gehouden zou)| den zijn eed van getrouwheid te doen aan de Algei meene Staaten en Prins Maurits. Op den zelfden i] tocht eischte Cornelis Sebaftiaanfz., met een fmali| deel voor Tidor gekomen zijnde , van den Bevelheb1 ber, dat hij hem het kasteel overgave, en hij deed oVzen eisch uit naam der Algemeene Staaten en varf Prins Maurits. Ook was het om den gelukkigen invloed, • Welken het ftadhouderlijk gezag op de algemee' ïie zaak had , en inzonderheid mede , om het 1 ^ ge-  i$2 HOLLANDS geloof en 't vertrouwen van vreemde Vorften eöj Mogendheden te winnen, dat de brieven en gefchertken, aan indiaanfche Vorsten gezonden, uit naam van Prins Maurits afgingen. In een gehoor , lier. welk de Admiraal Spilbergen, in 't jaar 1601, bi; oen Keizer van Ceiion verkreeg , ftelde deze Admiraal den Keizer ter hand een fchiiderij, hetwelk Maurits te paard' zittende levens grootte verbeeldde, en op den grond van het welk men den vejdflag zag, weiken die Prins, ib 't jaar 1600, in Vlaanderen op de Spanjaarden gewonnen had. De Keizer zag dit fchiiderij met verrukking r nam het zelve aan, en deed het in een zijner vertrekken plaatfen. Toen Spilbergen op zijn vertrek ftond, ftelde hem de Keizer brieven ter handr zoo voor Prins Maurits, als voor de Staaten. D1 k w ij l s nog bedienden zich de Bevelhebbers, welke in Indië* gebruikt werden ,. eeniglijk van den naam van Prins Maurits, in de brieven, welken zij aan de indiaanfche Vorften fchreeven, zonder melding te maaken van de Algemeene Staaten of de oostindifchc Maatfchappij. Zie'er hier twee, door den Admiraal Maartenszen gefchreeven, in den jaare 1610, den eenen aan den Keizer van Ceiion den anderen aan den Keizer of Samorijn van Malabar. De eerfte luidde dus («): a Aan den Doorlugtigen Grooten Koning van 't Ei„ land Ceilc n ende Candia, met meer andere Heer„ lijkheeden daaromtrent gelee gen. „ A l z o o wy hier met ons fchip de Vtyne Zon , „ op de rcede van Tegenapatam zyn gearriveert, ende „ hebien verjlaan: hoe dat- zyae 'Majefteit hulpe ende „ by.- . (a) Hiitorisch Verhaal van de O. I. C. I. D. p. 49.8.  'R IJ K D O li 133 hyfland aan mze Hollanders is verzoekende , te- * Jens zyne vyanden de Pertugeezen , t geen voor " deeze tyd, niet kan gefchieden ; want wy nu ter * tyd hier veel te doen hebben; daar omme zal zyne £ Majefieit ons voor deeze tyd gelieven teverjehoo, " nen tot de naaste geleegenthciddiewy zouden kunnen " te weege brengen; ende op dat zyne Mapfielt zien " mag, de goede affectie die onze Prince tot zyne Mal jeiieit heeft, zoo en heeft zyne Princelyke Kxcc^n- tie niet kunnen nalaaten. eenen Brief aan zyne Maieiïeit te zinden, denwelken door onze overjun Mans " Marcelis, aan zyne Majefieit zal behandtgt worde», Vorbers w mijn verzoek ara zyne Mnje"fleit dat wy een eeuwig verbond van vroede zonden " maken, tusfchen zyne Majejleit ende zynejrmcelyke Excellentie, op dat wy alzoo metjoed funda„ inent, de Portugcezen , zyne Majefieits en onze „ vyanden, mogen onderdrukten. Ende om een Contract, tuffchtn zyne Majefait ende onze Prince te maken, zoo hebben wij den 5 perzoon van Hans Marceiis volkomen malt ende „ lüthmtfè gegeeven, om een eeuwig verbonden l vreede tuffchen ons Hollanders, ende zyne Ma e; (lelt te maken; waar toe ik hoope zyne Majtft** bereid zal weezen, om het zelfde met gezegde Hans " Marceüs te trameren; den welken met volkome» 1 mart ende authoriteit is gaande. _ Voorts hier beneffens gaat Hirogié Ambassadeur van zyne Majefieit , den welken ook van, „alles aan zyne Majefieit zal konven hefclmt l geeven, van 't geene met ons hier is p affeer ende , •waar aan ik my ben refereerendt. Zoo zyne Majejleit ons beliefde twee oh fani ten te zenden, wy willen dezelve gaarne aan zyneMajefieit betalen , ende wederom aan andere zaken l aan zyne Majefieit verdienen. I 3 "  m HOLLANDS „Hier meede wenjchen zyne Majefieit ïangdiiuri. » ge gezondheid, ende overwinning over zyne vyanden. „ Geschkeeven in 't fchip de kleine Zon, kg. „ gende pp de rede van Tegenapatam '\ De brief aan den Keizer, of Samorijn vanMalabar, is als volgt («)". „ Doorlugtigen Hooggebooren ende Magtigen Keizer. „ Alzoo wy tot Jtsijen buiten onze gisfinge getar„ deert hebben, ende den tyd verkopen was, zyngear„ riveert op de reede van Tegenapatam, vindende de „ Jtroomen en de winden contrarie, om met de fchee. „ pen naar de ftad Kalikoet te lopen, om in perzoon „ te betoenen aan zyne Majefieit, de affectie die wy „ Hollanders dragen tot zyne Majejleit, ende den „ laft van onze Prince te volbrengen; zoo hebben wy „ goetzevonden de perzoonen Cornelis Jacobszea „ van JBreekvelt en Hans BuJlard, ajtevaardigen in » alle diligentie, met de patente van onze Prince „ aan zyne Majejleit, benevens nog eenen bygevoeg. 3, den BrieJ, waar aun wy ons refereeren voor zoo v veel aangaat, ende gepajjeert by den Zeevoogd P~e„ ter WiJiemsz Verhoeven , aan zyne Majejleit. „ Alzoo het tot onze groot leetweezen onmooglyk is * " h zJne Majejleit te komen, zal zyne Majefieit „ geheven, deeze perzoonen (die wy magt ende auto. „ nteu geeven, om met zyne Majejleit te handelen. „ contraheren, en een vaft verbond te maken ) ge' „ hoor te geevcn, ende daar toe te verftaan. ' „De voornoemde perzoonen zal zyne Majejleit „ geheven alle faveur te doen, 't welk gejehiedende p zullen te meer verbonden weezen , zyne Majejleit . . » dienft («) Hiftorisch Verhaal van de Ó. I. c. I. D. bl. 504.  r ij k d o m. 13^ emfe vriendfchap te betoenen, dat zyne Maje- * /Z«r a/tooJ p heeden die zy aan my betoont hebben; maar hebbe „ de üoo Portugeeztn, zoo doodgeflaagen als gevan„gen, ende gantfek Bengalen gediftrueert ; alzoo „ dat my nu met meer, als een Xhenga in Peeu „ overgebleeven is , al waar ik het voorheden jaar . „ met een groote armade heen trok, ende na dat ik » *? WOOtfien Kapitein, genaamt Patilo dei Ree met „ drie fuften genqomen had, ende zynde het Kafotl „ op tpunt van zig overtegeeven, zyn der zoJnige „ Apmns teegens my opgeftaan , ende alzoo den ree„ gen tyd voor de hand was, hebbe myn leem- moe„ ten opbreeken. Zoo gylieden nu die zelve HoVan„ ders zyt die teegens den .Onder-Koning 'zon „ vroomelyk gevogten hebt; uwen Prince ende my dien 11 ,,. wilt doen, ende uwen naam en faam in Indien wilt „ -verbreiden ; zoo verzoeke ik eerftelyk op uwliedcn, „ met te willen na/aten my te komen helpen moeken „ op zyn Majefieit van Batsjan, dezelve aan geen andere' „ Natie, als aan de gecommitteerde van de Generaale „ Vereenigde Oofl Indifche Compagnie , te keveren x ende te verhopen tot zodanigen prys, als de voorsz: S» gecommitteerden, met zyn Koninklyke Majefieit van „ ïernaten bedongen hebben, zonder te lyden, dat „ ze in eenige andere Natiën handen weg gevoert „ werden. „ Zullen ook geen zwaarder tollen ende andere „ Laften , die op de Negotie vallen, betalen, als zyne „ Majefieit naturelle ingebeoren doen. * Aldus gedaan ter Eeren Gods l flrekkende tot „ augmentati% van de onderlinge ingegaane vriend„ fchap , tuffchen beiden der hoogfl gedagte Konink„ lyke Majefieits Onderdaanen , ende onze voorsz: Nederlanfche Natie , ende tot ruïne en dijlruiïie „ van de Portugeezen en Spanjaarts , nevens haar „ Geaffocieerden; door den Geftrengen Heere Onder„ Zeevoogd Simon Jansz: Hoen , daar toe geautho„ rifcert van de Ed: Mog: Heeren de Staten Gent „ raai, zyne Princelyke Excellentie &c. mits„ gaders de Heeren Bewindhebberen der vereenigde, » Ooft Indifche Compagnie; blykende by brieven van „ Credentie zyne Koninklyke Majefieit vertoont. Be„ hovende dezelve , zoo als het doenlyk zal zyn, in amplitfïma forma, gefiand te doen hebben". Dusdaanig waren ook de verbondenr welken de Admiraal Martenszen met onderfcheiden indiaanfche Vorsten floot, en waar van wy 'er dne* oh-  R IJ K D O M. 14J onder' de Bijlaagen zullen plaatfen (a), en teffensnog het verbond, in de jaare 1638, door den Admiraal Westerwald, in naam van de Algemeene Staaten, van Prins Frederik Hendrik en van Bewindhebbers der Oost - indifche Maatfchappije, met den Keizer van Ceiion geflooten. De Algemeene Staaten fcheenen zelfs zoodaanig overtuigd van de noodzaakehjkheid, dat men in Indië op den naam en op 't gezag des Stadhouders deed handelen, dat zij den Admiraalen en anderen hollandfche Bevelhebberen toeftonden, om van Prins Maurits als Koning der Hollandsren te fpreeken. Zie hier hoe de Admiraal Warwijk zig uitdrukte in eenen brief, dien hij aan den Koning van Siam fchreef (6). „ Wy Wybrand van Warwyk, ah Opt„ per- Zeevoogd, over een vloot van 15 fchepen , „ komende uit Holland en Zeeland, naar 'i Eiland Java, en wel tot de Stad Bantam, daar perzoonlyk „ zeeven maanden vertoeft hebben , wenfehen den „ Doorluchtige en Hooggeboorne Koning ende Heere, „ van de landen ■ van Crongh, Prenefchoon, Judia „ &c. Sc geluk , voorfpoed , ende vermeerderinge. Wy, Uw Majejleits dienaar, onze fcheepen, op „ verfcheiden plaatfen in Indien verdeelt hebbende, om „ te beter onzen handel te dryven, zoo zyn perzoon„ lyk, uit het bevel onzes Konings van Holland , met „ twee fcheepen , alhier tot Pattani gekomen, om „ onze reize en handel op China te bevorderen. Dog „ bevinden by ervarentheid, dat zulks zonder andere „ hulp niet wel mooglyk is. Zoo is 'f, dat ons het „ geluk gedient heeft, Uw Majefieits Afgezant Opra Rad'zia Phackdy fry Swasdy, van Borneo " komende , alhier aantetreffen ; uit welke vernomen „ heb- («) Ze Bijlaagen van dit Deel. O. I. 2. 3. II. (*) Hifi. Vcrh. van de O. I. C. D.I. bl. aoj). aio. en Ulï 111. Defci,. K  i46 HOLLANDS „ hebben. Uw Majejleit gewoon zyt, 'sjaarlyh Af„ gezanten,'aan den Keizer van China te zenden: „ dierhalven hadden voorgenomen , uw Majejleit met „ myn fchepen, in perzoon te komen bezoeken; dog „ zulks nu door den Moufon bekt wordende, zende „ hier nevens, met uw Majefieits Afgezant, myne jonger broeder , Cornelis Specx , uw Majefieits „ dienaar; met beede en verzoek, dat zoo wan„ neer uw Majefieits Afgezanten tot den grooten „ Keizer van Cinna gezonden werden , deeze myne „ broeder, meede rnógt reizen, en onder hun gevolg » aangetekent werden, op dat zyn, en der Hollanders „ naam , qldaar bekent - mogt werden. Ook of de „ Hollandfche fchepen , in China komende , aldaar -s, vryen handel, zouden kunnen bekomen. Zoo zulks „ door uw Majefieit konde te weege gebragt worden-, » verzoeke dat de landen van Holland en Zeeland ' „ met uw Majefieits landen, als in een geflooten en „ verbonden zullen blyven. En dewyl de Portugec„ zen, gezwooren Vyanden der Hollanderen zyn, die „ alle liften, om Zulks te beletten, aan zullen wen.„ den ; zoo verzoeke en bidde, dat uw Majejleit de „ Hollanders en Zeelanders , zoo in zyn landen $ als in China, onder zyn befcherming, gelieve te nee„ men. En alzoo uw Majefieits dienaar, lange tyd „ op de reize geweeftis, en ook verfcheiden landen en „ Koningryken bezogt heeft, waar door hy zig , „ van alle vreemdigheeden uit Holland ontbloot vind, „ om uw Majefieit een gefchenk naar waarde te zen„ den, zoo hebbe egter raadzaam gevonden , deeze twee „ niet-aaien Jlukken.gefchut, aan uw Majefieit aantei „ bieden; wjelke van een nieuwe uitvinding z\n, en een ■„ neegen .pond-s kogel, met 3 \ pond buskruidop zo:la» mg een verre afftand konnen brengen, als een an„ at • Jti(k gefchm , met 9.pond buskruid, zoude kun4 NMP doen. - Biddende uw Majefieit , deeze kiel:,;  R IJ K D O M. h? » t'tfte van zyn dienaar in gnnfl gelieve 'aantenee* men , en de meergedagte onze landsgenooten, in uw Maje/leits landen komende, om handel te dry1 yen, voor alle geweld en overlafi der Portugeezen; „ als uw onderdaanen, te befchermen. „ Gefchreeven tot Pattani, den Sflen van Zomer„ maand des Jaars 1604.. a Was getekent „ Wybrant van Warwyk"'. In den tocht, dien de Admiraal Matelief, in den jaare 1607, deed, zond deze Vlootvoogd, toen hi] zich op de kusten van China bevond, eenenbnef aari een chineefchen Mandarijn, in welken hij hem te kennen gaf, dat de Koning der Hollanderen hem naar China gezonden had , met drie fchepen , met geld eri koopmanfchappen belaaden. \ W ij zien verder uit de brieven, welken wij hier : boven hebben bij gebragt, dat de indiaanfche Vorileii op gelijke wijze dezen titel aan den Stadhouder vM Holland gaven. Zie 'er hier eenen, door den Kaizer van Japan aan Prins Maurits gefchreeven (a ) „ Ik Keizer en Koning van JAPAN, wenfche den „ Koning van Holland, die my uit zoo verre -landen „ doet bezoeken, myne groote. „Vekblyde my zeer in 't fchryven enu: „ "aanbieden tot mywaarts , ende wenfehende, dat „ onze landen naader waren, op dat wy onze begon„ nen vriendfehap mogten onderhouden ende vermeerde^ „ren. door'uwe Majefieits prefentie , dieik.my ver„ heel innerlyk te zien ; nademaal ik uwe Majejleit (a) Hifl. Verh der 6. 1. C. I. D. bl. 474— *7«' & 2  148 HOLLANDS „ nnbekènt ben, ende uwe genegentheid tot myw'dartx.\ „ Jlrelt , door uwe liberaliteit, my vereerende met' „ giften die my onnodig waren , dog die om uwes1 „ naams wille mtfangen ende in grooter waarden en i „ exrime boude-; -te meerder wyl de Hollandfche Na- < „ tie uw Majejleits onderzaaten, met haare fchepen \ „ in myn land (V welk gering ende klein is) zoeken i „ te handelen, ende met myne onderzaaten te traffic- ■ „ queeren ende negoticeren; dan wenfchte zy om- ■ „ trent myne reddende gearriveert en gehavent wa„ ren, om hare perzoonen in alle gevallen behulpelyk „ te zyn, 't wélk nu, om de gelegentheid des lands, „ niet en kan gefchieden; dan zal daarom niet nalaa„ ten, gelyk aireede gefchied is , goede zorgen voor „ haar te dragen, ende aan alle Gouverneurs ende my„ 11e onderzaaten te beveelen, dat aan dezelve , in „ wat plaatze ende havens, of eenige kwartieren van „ myn land , daar zy komen , alle faveur ende „ vriendfchap gefchieden, zoo aan haare perzoonen; „ fchepen ende koopmanfchappen ; waar voor uwe „ Majefieit ofte zyne onderzaaten ter contrarie niet „ en hebt te vreezen: want zy zoo vry mogen k&„ men , of zy in uwe Majefieits land ofte havens „ zelfs kwamen; op dat de vereeniging tusfchen uwe „ ende myne onderzaaten , van mynent weegen, niet „ vermindert, maar geaccreffeert ende vermeerdert „ werden. „ Ik ben ten deele befchaamt wegens uwe Ma„ jefleit , wiens naam en renomé door zyne „ mannelyke daden, door de geheele warelt vermaart „ is, uwe Majefieits onderzaten, van zoo verre lan„ den, in zoo onbekwaamen land als dit is, my j, doet bezoeken ende zyne vriendfchap prefenteeren „ 't welk niet en merite-ere; dierhalven in confide-. „ ratie neemende, 't zelve door gcneegentheid te my„ maarts moet gefchieden , zoo hebbe niet kunnen na- „ laa-  R Ij K D O M, 149 l haten, uwe Majefieits onderdanen vricndelyk te r oZfangen, ende haar verzoek te eonfienteeren, waar F Ï Ü een affirmatie »/ ^ ^ « " alle llaatzen , bmfen «to«fc» ^» " Tbïedaeleegen, mogen handelen en trafficqueeren, ' S wow» « handelen naar hun believen, zoo r * als inuekmenietydtni zonder dat haar iemand * « i» i«"ï« faveur >4 ?w, ^ " weVnjefteit zal vinden, wy als vrienden ende ge\m Zuren zyn De verdere redenen met uwe Majer (leit, dieïaaren gehad, die hier te lange zoude val- O I C merkt aan, dat de Staaten den titel van W'fl Mlanimn lieten «braken , om St b« - en om'daa, doot dekleinach- t ontzien én aan 'dezelven wat moet toegeeven *ren .le-f°\l tel g blijk ; doch het zonde I Tgn 'er voordeel uit te ftoor.  %%h HOLLANDS fïoorde, en 'er over wilde grimlachen. Een wijs mensch weet zelfs uit dwaalingen nut te haaien. onzen hebben zig meesterlijk van dezen regel, geduurende de oprichting van dezen Vrijen Staat, weeten te bedienen : zij hebben ook niet verwaarloosd dien te ftellen onder de middelen, welken zij gebruikt hebben, om hunnen handel, en hun-; ne fcheepvaart in Indië tot eenen trap van luifter. én magt te verheffen, die elk in verwondering heeft o^getoogen. Zij hebben teffens metter daad doen blijken, dat het niet flechts nuttig maar zelfs noodzaakelijk was voor het welzijn des koophandels en der fcheepvaart, dat 'er een hoofd aan 't roer van Staat flond, hetwelk gewicht aan de menigvuldige bedrijven der kooplieden en zeevaarenden konde geeven ; en derhalven , dat-het ftadhouderlijk gezag fyodig was voor 't algemeene best; eene waarheid, welke de Staaten van Friesland op andere , even' gewichtige , drangredenen gebouwd hebben. De Propcfitie van den overledenen Erfftadhouder, aan de Algemeene Staaten gedaan , toont insgelijks, hoe veel nuts het ampt en het gezag van dit uitfteekend hoofd kunnen toebrengen, om den handel te doen bloeien ; en de aanprijzingen door haare KoningJijke Hoogheid, Mevrouwe de Princesfe Gouvernante, meer dan eens, ten behoeve van kooplieden, aan de Staaten gedaan, en van welken wij 'er eenigen onder de bijlaagen brengen, toonen dit al mede ten allerduidelijkfte (a). Zij wederleggen ten blijkbaarfee, met deugdige Hukken, den laster, het ftadhouderlijk gezag aangevvreeven, als of hetzelve zich over den koophandel en zeevaart niet bekommerde (b). Men (a) Bvlaage van dit Deel P. I. en volg. ' b) Zie hitirejl van Holland; Aamvyfing der heilfaame pa. Ihieke gronden van Holland. Politike Weegfchaal; en andere diergelijke fchriften meer.  R IJ K D O M. 151 Men voege hier bij de oprichting van eene Admiraliteit, van welke wij te vooren ver lag gedaan hebben («). Wij hebben doen zien, hoe ,n vroeger tijden de toerustingen te water tegen de vijanden en zeeroovers gefclnedden ; hoe men zich in 't vaaren bij admiraalfchappen ver" fterkte ; hoe Maximiliaan getracht heeft eene Admiraliteit aan te leggen ; welke tegenkantingen die inftelling ontmoette (6), en wat rede men daar toe had. De nood aan den eenen kant daar men tegen de fpaanfche zeemagt, in dien tijd de ontzachlijkfte , te ftrijden had ; voorts het nut of liever de noodzakelijkheid om krachten te vereenden: en de vruchten, welken men aan de andere zijde uit de zeebedrijven , onder het gezag en op bevel van Willem den I. verricht , genooten had (O, bragten te wege, dat'er tot een algemeen bewind over de zeezaaken befluoten werd. Ho. gebrekkig deze inftelling tot ftand moge gebragt znn, wat is 'er door den invloed van den Admiraal Biet mede verricht? Hoe zouden die zeeoearijyen, van welken wij het verhaal te voren gedaan hebben (i), ondernomen en uitgevoerd hebben kunnen worden, indien de bevelen , de fch.kkmgen, het opzigt, en 't gezag hadden moeten komen niet van een Opperhoofd, maar Van eene vergadering van verfcheiden leden , verichi lende belangen , verfchillende inzigten , verfchillende begrippen hebbende ? Draagen de gefchillen, welken de onzen met de Hanzé- fteden ; en, onder anderen, met die van Lubek gehad hebben geene doorflaande blijken, hoe de verfchillende belangende fteden verdeeld hielden, ais het om eene uitrusting U) D. n. bl. r. en volg. (M ïi bfc ei».volS' U) lb. bl, 16. en volg. (a) Ib. bl. ,i. en voIS.  U» HOLLANDS ter zee te doen was? en welke fchaadelijke gevolgen die verdeeldheeden niet zouden gehad hebben, indien het graaflijk gezag niet tusfchen beiden was gekomen, en de leden tot eenpaarigheid gebragt had? Kan men zich verbeelden, dat zee - oorlogen meer een hoofd ontbeeren konnen dan de land - oorlogen ? Sn vu £r Va? ,kriiSsvcrnchtingen ftaan aan een hgchaam van leden , welke, uit hoofde van hunne opvoeding, beroep, oefeningen, ampten of waardigheden 'er weinige of geene kennis van heb! ben, en die er elk naar zijne wijze over zullen denken en oordeelen? Zullen die leden zich Jaaten onderrichten door kundigen, en zal ieder derzei ven in hunne bijeenkomften verflag van zijn onderzoek en genooten onderrichting doen , en zal daar uit een belluit opgemaakt worden? Wat is van zulk ^ene wijze van belluiten te verwachten met betrekking tot knjsgzaaken daar het wel of kwaalijk flaagen van den meer of minderen fpoed afhangt ? Dat V guntus uitgeplunderd word , terwijl men te Rome" met raadflagen over deszelfs behoud den tijd verfnik Wie, die openhartig fpreekt, zal niet moeten erkennen dat 'er een hoofd noodig is, het welk dagelijks kan aangefproken, dagelijks onderricht en elk uur van den dag, ja zelfs bij nacht, verwittigd kan worden, en orders op voorkoomende gelegenheden ftellen ? Waar zal 't ontzag der z!eÊden van daan komen, waar zal het zelve te vinden ziin daar geen hoofd is, het welk de tochten en kriigs' bedrijven vereent, regelt en maatfchappelijk doet werken; aan het welk verantwoording moet]gedaan worden ; het welk een waakend oog over hun|edrag houd ten allen tijde hun rekenfchap daar van kan afvorderen ; het welk belang heeft, dat zij hun plicht betragten, en dat plichtverzuim niet pnge. iiraft bhjve ; het welk, noch uit hoofde van zijne waar-  R IJ K D O M. ï53 waardigheden, noch uit hoofde van bloedverwantfchap, noch uit eenige bijzondere inzigten of belangen daar van afgetrokken kan worden ? Waar zal men zonder Stadhouder het noodig gezag vinden om behoorlijk geoefend krijgs- en zeevolk in dienst te hebben ? Waar van daan zal het toezicht over ammunitien, vestingen, en wat verder tot de nooddruft van den krijg behport , komen ? Deze noodzaakehjkheid doet zich nog verder met betrekking tot de fcheepvaart zien. Verfchillende inzigten en belangen hebben het inrichten der Admiraïiteits • Collegien op dien voet gebragt, op welken zij thans zijn. Aan dezelven is niet enkelijk het bellier, van 't geen de zeezaaken betreft, opgedraagen; maar teffens de ophef van verfcheiden middelen, tot onderhoud der zeemagt van den Staat gefchikt, en het beleid dier geldmiddelen. Hoe gewichtig dit beftier en beleid moeten zijn , is ligt te befeffen, als men gade flaat, dat de koophandel en zeevaart tot dezelven eene aller naauwfte betrekking hebben, zoo uit hoofde van de lasten, welke op den koophandel gelegd worden, als wegens de befcherming, welke dezeïve daar uit moeten genieten: zoo dat men met waarheid kan zeggen, dat de geheele fcheepvaart en koophandel van den Staat afhangen van het goed of kwaad beftier van de huishoudelijke werking der Admiraliteits - Collegien. Het zij verre van mij , dat ik mij over dedaadelijke oefening van datbeftier eenig oordeel zoude aanmaatigen: de volmaaktheid is nergens, het gebrekkige overal te vinden. Uit nood waren de zeven gewesten gebragt geworden tot het aanneemen en inftellen van een algemeen bewind over zeezaaken. Daar deze inftelling de gemeene zaak tot onderv/erp had, was het natuurlijk, dat alle de gewesten aan 't bewind derzelve deel wilden hebben: verfcheiden gewichtige relt 5 de-  X54 HOLLANDS tienen konden die begeerte wettigen: nochtans is daar uit eene verdeeling in het bewind, en hier uk wederom eene verdeeling en zelfs eene verfchillendheid van daadelijke oefening gefprooten , die met bet hoofdoogmerk van de inftelling niet famen kan gaan. De ongemakken van deze verdeeling zijn meer dan eens ondervonden, meer dan eens over woogen, en meer dan eens is men bedacht geweest ©p middelen om die te verhelpen : doch de raadwagen hebben geen gevolg gehad. Echter wanneer men op de wederzijdfche klagten der Admiraliteits - Collegien tegen eikanderen acht geeft, kan men niet nalaaten vieriglijk te wenfchen, dat 'er hulpmiddelen tegen die kwaaien in 't werk gefteld worden , en dat de invloed van het ftadhouderlijk gezag deswege mede onderfteund mag worden door eene belangelooze medewerking van die geenen , welke 'er het meeste aan kunnen toebrengen , ten einde daar door mede de zeemagt van den Staat haaren ouden luifter moge herwinnen. Immers zoo nadeelig als deze verdeeling van het bewind, derzeezaaken voor 't algemeen belang is, zoo noodzaakelijk is het, dat 'er een middel zij, om die te hulpe te komen: en welk is daar toe gefehikter dan de invloed van het ftadhouderlijk gezag ? De Admiraliteits - Collegien hangen af van de Algemeene Staaten. Zij zijn gelast om voor de veiligheid der havenen, rivieren, en uitwateringen te zorgen, mitsgaders tegen de fluikerijen te waaken; zij zijn wegens hun bewind rekening en verantwoording verfchuldigd aan de Algemeene Staaten; maar ontbreekt hier al mede niet het noodwendig gezag , hetwelk; vereischt word om de menigvuldige amptenaaren en bedienden, tot het werk der Admiraliteiten noodig, bij 't ftipt nakomen der bevelen van den Staat, en 't naauwkeurig waarneemen van hun ampt.  R IJ K D O M. iSS ampt, te houden; en kan dat gezag wel elders gevonden worden dan in een hoofd, het welk het geheel overziet, tot wiens kennis alles toevloeit en famenloopt, wiens toezigt, niet tot het een of net inder gedeelte bepaald zijnde, een onverdeeld beJang heeft om 't geheel in eenen gepasten loop te houden? Offchoon men het nu nimmer zoo verre heeft konnen brengen, dat 'er een Opper-Admiraliteits- Collegie is aangehouden, vertrouw ik echter, dat men zal moeten erkennen, dat de invloed van het ftadhouderlijk gezag, en het oppergebied van eenen Admiraal, geduurende denfpaanfchen krijg, aan 't beftier der Admiraliteiten, die tenp?arigheid en famenwerking heeft bijgezet, zonder welke onze zeemagt nimmer tot die hoogte gereezen zoude zijn. Hier, zoo ergens, is toepasfelijk de fabel, welke la Fontaine genoemd heelt ïoeil du maitre. Niets bovendien houdt den mensen1 meer bij 't betrachten van zijn plicht, dan de bewustheid van opzigt: men ziet het aan werklieden, aan dienstboden. Het is veeltijds genoeg, dat 'er het oog van den meester overgaa om het volk aan den gang te houden. Ontbreekt dit oog, alles verflapt/word verwaarloosd, en loopt tot niet, Nog meer, zijn 'er wel zaaken van algemeen beilier in ons land, die het oog en de hand van een hoofd niet vereifchen? Niet,dat wij beweeren willen, dat alles enkelijken alken van de Stadhouders hebbe aN r-ehangen, en aan dezelven alleen, met uitfhnung van alle anderen, de groote voorfpoed van den oorlog tea-en Spanje te wijten zoude zijn. Neen! zon.l r hulp , zonder noodige middelen, zonder bekwaame luiden is het eenen Stadhouder even zoo onmogelijk om de zaaken tot eene goede uitkomst te beleiden, als voor eenen Veldheer, om zonder geoefend krijgsvolk , en bekwaame officiers, de zege  ï5<* HOLLANDS te behaalen: maar gelijk dit onmogelijk is, zoo ïs het ook even zoo onmogelijk, dat 'er uit een volkomen voorraad van alle noodwendigheden zonder gezag, hetwelk alle de beweegingen eenpaarig doet ■werken, het voorgefteld doelwit bereikt word, als het onmogelijk is, dat 'er met een allerbest heirJeger eene zege te behaalen zij , indien het door het gezag van een legerhoofd niet in eene eenpaarige werking word gehouden: en die eenpaarigheid is het, welke door den invloed van het ftadhouderlijk gezag, geduurende den fpaanfchen oorlog, onder de gewesten bewaard is geworden, zoo niet volkomen , ten minfte in veele opzigten; en in dien zin meen ik, dammen kan zeggen, dat het ftadhouderlijk gezag merkelijken invloed gehad heeft op den voorfpoed van onze fcheepvaart en onzen koophandel. Men zal 'er, zoo ik vertrouw, nog verder van overtuigd raaken , als men her verband, het welk de fcheepvaart en koophandel der gewesten met het algemeen belang van den Vrijen Staat heeft, in aanmerking neemt. Onze gewesten behooren niet onder die landen , welke, uit hunne vruchten en voortbrengfelen kunnende beftaan, den koophandel , voor zoo veel die naar buiten werkt, kunnen verfmaaden. Ons beftaan hangt van de fcheepvaart en den koophandel af: doch deze wederom van het beftier en van het beleid der algemeene zaake. Ontbreekt 'er iets aan dezen, ftraks hebben 'er fcheepvaart en koophandel gevoel van: daar zijn geene voorwerpen in den burgerftaat, welken meer van de gebreken van het bellier lijden, dan de fcheepvaart en koophandel. Dewijl nu van alle de gebreken, die in een burgerftaat plaats kunnen hebben, de verdeeldheid onder de gezaghebbers het grootfte is; zoo is ook die verdeeldheid het fchadelijkst gebrek voor onze fcheepvaart en koophandel. Da  R IJ K D O M. 15? De opftellers van de Unie hebben, gelijk wij te vooren aangemerkt hebben, dit alles zeer wel begreetLn en overzien. Wie kan het vreemd vinden, dat ïi\ de eenpaarigheid van beleid in het bewind wilvide betrachten, echter zoo veel mogelijk zorg droesen om hunne rechten zoo veel onverkort te houden, als de aart en natuur van t verbond het konden veelen. Hier uit reezen de zwaangheden en hindernisfen, welken Prins Willem de l., en naderhand de volgende Stadhouders, in het handhaaven van dieeenigheid, ontmoet hebben „ Ik heb zegt de Prins Tin zijne Apologie, hun (naamenthjk de Spa»l jaarden) erkent, dat ik de Unie bewerkt heb; ik heb die bevorderd, ik heb my bevlytigd om die * te onderhouden; en zeg U, mijn Heeren, en zeg het zoo luidruftig, dat ik wel mag lijden, dat zij " (de Spaan/eken) niet alleen, maar dat geheel Europa " het hooren: onderhoudt uwe Unie; bewaart uwe l Unie; maar draagt zorg, mijne Heeren, draagt zorg, dat het niet zij met woorden en met letters ; maar " datge daadlijk uitwerkt het geen uw beeldfpraak van de pijlen, door eenen enkelen band vereemgd, " welken gij in uw wapen voert, te kennen geeft. * Heeft Prins Willem de h zulke fterke vermaaningen gedaan? heeft die uitneemende Vorst, welke door het Opperweezen met zo veele vermogens begaafd is geweest, nog zoo veel moeite gevonden om de eendragt te bewaaren, en de zinnen te vereenigen ; wat zou 'er van de zeven pijlen geworden zijn, indien zij geheel zonder band waren geweest? . , . Het ligchaam der Vereenigde Gewesten vertoont zich, en berust in de vergadering van hunne Hoog Mogendheden , die uit Afgevaardigden van dezelven beftaat. Elk gewest zijn opperlte gezag over zich zelf voorbehouden hebbende, is het baar- blij-  ï$8- HOLLANDS blijkelijk, dat.noch het eene op hef andere, noch het geheele ligchaam op een der leden, eenige heerfchappij kan oefenen : alles blijft bij den aart en eigenfchappen van een verbond; en de bondgenooten hebben wederzijds geene andere rechten of verplichtingen jegens eikanderen, dan die uit krae ue van een verbond in 't algemeen , en uit die van de Unie in 't bijzonder voortvloeien. D e Gemagtigden of Afgevaardigden ter Staats-, vergaderinge, welke de plaats van hunne Magtigers aldaar bekleeden, komen 'er niet zonder hunne bijzondere rechten, belangen in- en uitzigten op 't oog te houden, en zonder een vqorneemeri om die te handhaaven; en die zeer dikwijls aanloopen tegen de belangen, rechten, in - en uitzigten der overige leden. Hoe veele heimelijke en onnafpeurlijke beweegmiddelen , hoe veele bijzondere, belangen en inzigten brengt 'er de menfchelijke zwakheid niet bij! Wat te verwachten van eene vergadering die zoo toegefteld is, als 'er het middel van vereeniging ontbreekt ? het middel om alles tot een punt te doen famenloopen, om de bijzondere inzigten voor het algemeene, en de bijzondere belangen voor het belang van den Staat te doen wijken? Zoude men het in die gedaante tegen de fpaanfche monarchie hebben ftaande gehouden? - Alle gewesten hebben hun opperfte gezag behouden : daar uit volgt, dat de reglementen of wetten der AigemeeneStaatengeen kracht van wet in de bijzondere gewesten hebben, dan na dat zij in die gewesten afzonderlijk zijn overgenomen: als men nu acht geeft,dat eene ftad fomwijl zich bevoegd rekent om een befluit tegen te gaan , en dat alle fteden een gelijk recht hebben , zal men 'er gemakkelijk uit kunnen opmaafcen, hoe ligt de eendragt geftoord, en de tweefpalt geboren kan worden; - en hoe wankel het gantfche ge-  r ij k d o m. 159 gebouw van de Republiek ftaat, bij aldien 'er niet %mc hulpmiddel bij de hand is, om de wederftreeving°van een lid te doen wijken voor het gevoelen der anderen (0). ''" _ Echter , befchouwt men denVnjen Staat, gevormd uit de vereeniging van zeven gewesten , alle op zich feelvën ftaande, en zoo als die door de Unie is faam'eebnrgt, dan is deszelfs opperbeftier zeer eenvoudig. De Algemeene Staaten en de Stadhouder zijn in 't weezenlijke flechts de uitvoerders en handhaavers van 't verbond, het welk hun tot eene wet verftrekt, even als alle andere verbintenisfen en overeenkomften ; en hun wederzijdfch gezag ftrekt . gelijkelijk, zonder elkanderen te hinderen , om t bondgenootfchap te handhaaven , en om de welvaart van alle de leden te verzekeren, zonder dat het een of het ander iets tegen het recht der anderen onderneeme. De vereeniging der zeven gewesten is de grondflag en fteun van den Staat: deze vereeniging rust op den invloed des Stadhouders. Die invloed is derhalven het weezenlijkfte en voorhaamfte gedeelte van deszelfs regeeringsvorm; en die is het ook, welke aan den Staat die kracht heeft bijsezet, en dien vorm gegeven, welke noodzaakelijk vereischt werd , om de zeven Vereenigde Gewesten tot dien trap van vermogen, welke eene groote mogendheid maakt, te verheffen. Uit dien hoofde, kan men Willem den I. voor den grondletter van onze republiek, en zijne zoonen MauritTen Frederik Hendrik voor haare oprichters houderi. Willem de III. achter - klein • zoon van Willem den 1. word voor derzelver herftelder aangezien: ve-rniis hij den band , die aan de gewesten ontbrakt , wederom toegebragt heeft. Deze Vorsten kunnen ook op (a) DelIcerRaadpanfionaris Sli hg el a nd heeft 'erzich ernllig over uitgeladen ia zyne Nagelaaten Schriften.  -i6o HOLLANDS op dien voet befchouwd worden, al was het alleen uk hoofde van de eendragt of verminderinge van tweefpalt, welke door hunnen invloed is voortgebragt. Men ga verder, en Helle de zeven gewesten onde'r eikanderen zoo eendragtelijk gezind, als men wil; nimmer is die eensgezindheid zoo vast of beftendig, of daar rijst ras een verfchil, het welk detusfchenkomlle van een hoofd vereischt. Waar door toch is de eendragt tuffchen zoo veele gewesten en zoo veele fteden , welke alle bijzondere belangen, dikwijls met het algemeene belang ftrijdig, hadden of konden hebben, geduurende den fpaanfchen oorlog bewaard gebleeven ? Immers door 't ftadhouderlijk gezag. Waar door is de algemeene eendragt en zucht tot het algemeen welzijn, onder een zoo groot getal van leden der hooge regeeringe buiten fcheuring gebleeven ? Immers door den invloed van een gezag, 't welk alle de bijzondere belangen vereenigde, alles tot het algemeene belang heenen leidde, en teffens aan de reegering de vereischte werkfaamheid, om den Staat binnen 's lands te doen bloeien en van buiten ontzaggelijk te maaken, bijzette. Men heeft zekerlijk veelaan 't beleid van Oldenbarneveld, door Willem den l. aan 't bewind gebragt, te danken; maar zoude die bekwaame Staatsman het wel zoo verre hebben kunnen brengen, indien hij den invloed van 't ftadhouderlijk gezag niet tot zijnen wille had gehad ? Hij was 'er zoo wel van overtuigd, dat hij°de ftadhouderlijke waardigheid aan Prins Maurits deed opdraagen, toen'er de jonge Vorst nog geen gebruik van konde maaken: de eendragt is ftaande gebleeven , zoo lang het gezag van den Stadhouder door 's Lands Advokaat niet tegen het genoegen van Prins Maurits werd gebruikt; en hoe wenfchelijk ware het geweest, dat daar in nooit eene breuke was voorgevallen! ■ Maurits, het is waar, was de eenigfte Stadhouder*  R IJ K D O U. i6t der niet; en tusfchen de Stadhouders der bijzondere gewesten zijn veeltijds verfchillende gevoelens OWftaan , die oneenigheid tusfchen dezelven hebber, voortgebragt. Het is zoo; maar 't is te gehjfd waar, dat die aanmerking enkehjk bewijst, dat gebrek van eendragt zoo wel plaats kan hébben tusfch-n twee of drie hoofden, als tusfchen een groo ter geral van leden: zelfs blijkt daar uit, dat het beter is, dat alles zich vereenige bij m, dan bij twee of drie; dat, indien oneenigheid tusfchen twee of drie hoofden gebrek aan eendragt kan voortbrengen, dit te meer kan plaats grijpen onder . veelen; en dat even daarom de invloed van het gezag van één hoofd te noodzaakelijker is. Men merke daar bij aan, dat niemand meer belang heeft bij het behoud, het welvaaren, en de grootheid van de Republiek dan de Stadhouder. Men kan zelfs zeggen, dat het belang van den Stadhouder en 't belang van de Republiek een en hetzelfde en als in eikanderen gefmolten zijn. Een Stadhouder ftaat aan dwaalingen bloot, gelijk alle andere menfc.hen ; maar hij kan geenen anderen wil, geene andere begeerte, geen ander inzigt hebben, dan het bevorderen van 't algemeen welweezen van dtft Staat Hij kan dat algemeen nut geen oogenbliit uit het oog verliezen : indien hij het deed , zoude hij zijn eigen verderf bewerken. _ .Zijn gantfche beftaan , zijn gantsch aanzien, zijn roem , al _ het eeene zijne eigenliefde of zijne eerzucht kan kittelen , roept hein tot het behartigen van de welvaart van het Gemeenebest. Uit den invloed van hét ftachouderlijk gezag, is de welvaart van den Staat gefeezen en bevestigd ; en dit gezag is op zijn beurt aan het beftendig behartigen van 't geluk des volks zijn vermogen verfchuldigd. De wettige gefteltenis van dit gezag is van dien aart, dat dezelve z'ich III, Deeu k flcci,3  162 HOLLANDS flechts kan ftaande houden door weldaadigheid, aïs het eerfte en voornaamfte raiddel, welk de befcherming van het vaderland vereischt, in zich bevattende. Ook zijn de Prinfen Stadhouders altijd van begrip geweest, dat hunne eigen grootheid tefFens met de grootheid van het Gemeenebest moest ftaan of vallen (a). De verfcheidenheid en het groot getal der medeleden van 't opperfte gezag, de magt oneindigüjk verdeelende, verzwakken daar en tegen de regeering , en 'er is misfchien nooit een gemeenebest geweest, in 't welk deze verdeeling zich zoo wijd uitgeftrekt heeft, als in het onze (b). De Heer RaadPenfionaris van slingeland fpreekt 'er dus van (c). „ Die niet geheel onkundig is van de oude con„ ftitutie (d) der Regeeringe van de Republicq, „ weet dat de Generaals directie der gemeene zaken „ van de Geünieerde Provinciën , of, om te fpreeken „ de taal der voorouders, de Generaale Regeering „ veel meer als een eeuw geleden overgebragt is „ van de Raad van Staate, waar aan ze gedefereert „ was by lnftructie, aan de vergadering van haar „ Hoog IVlogende. „ En die daar nevens eenige kennis heeft van „ de jegenwoordige conftitutie van de Regeering „ kan niet ignoreeren, dar de Provinciën al zedert „ veele jaaren, maar fpecialyk zedert den laatften „ oorlog, een zodanig gebruik gemaakt hebben van „ de magt, welke zy hebben eik over haar Gede- » pu- (a) Het nut der Jladhouderlijke Regering aangetoond, enz. fel. io8. ui- Reponfe aux Queftioni d'un Republicain. (ij Hut nut der Stadhoud. Reger. bl. 82. en vol^. (c ) In zijn nagelaaten Difcours over de conftitutie der Vergadering van de H. M. Heeren Stat. Gener. enz. (d ) Naamelijk federt den opftand tegen Filips den II. want tioogef klimt de Heer Raad - Penjïonaris van sungsland niet op»  R IJ K D o m. m puteerden ter vergadering van haar Hoog Mog., [ een vergadering zonder Inftruöie, dat dezelve l 1 jegenswoordig onder de pompeufe naam van Sta-I " ten Generaal der Vereenigde Nederlanden, niet vee! J l, meerder, zoo geen minder wezentlyk geza '\ l heeft, buiten fpeciale Iaft en autorifatie van de „ Provinciën op de zaken, zo als die facceffivelyk voorvallen, als de Raad van Staate. Waar dit heenen leid, kan niemand nalaaten te zien, die oogen in het voorhoofd heeft, en ' "„ eenigzints bedreven is in ftaars - zaaken, te weel ten na een geheele vernietiging der Unie, en ',' na een volflagen anarchie in alle zaken, welke „ de Provinciën in het gemeen betreffen ". Daar zijn voorbeelden van Vrije Staaten , ij wier bellier geheel en :al gevallen is in de handen J van een zeker getal Voornaamen. Omtrent dezelven leert de ondervinding, dat de leden, uit welken cl-I regeeringen beftaan, de Staatsbefluiten altijd naar I hunne bijzondere belangen richten, om dat 'er geen < opperhoofd is, wiens belang met het belang van i den Staat flechts eene en dezelfde zaak uitmaakt , en i die uit krachteder grondwetten van den Staat, gezag.* genoeg heeft, om de ftemmen van den algemeene i li Raad, overeenkomftig met het belang van de» Staat, te leiden, of buiten kracht te ftellen (a). Eene minderjaarigheid, en eene partijfchap kunnen in de regeering eene kortftondige verzwakkm 5 te wege brengen; en deze verzwakking zelve, wke onze Staat drie maaien ondervonden heeft, I een baarblijkelijk bewijs , dat dezelve het altoos ' duurend beftier van een uitfteekend opperhoofd nootdig heeft, om deszelfs eendragt, en magt van bmb rv n • (a) Reponfe aux queftions d'un RepuHicain. Memoires du . Comte de Guiche. IntroduQion. L 3  Ï54 HOLLANDS ne i en van buiten te bewaaren , en deszelfs wel-* vaart geduurzaam te doen zijn. Deze waarheid was te blijkbaar, en het Gemeenebest had 'er te lang de voordeden van ondervonden, dan dat men dezelve in de eerfte raadpleegingen der Algemeene Staaten , orrmiddelijk na het overlijden van Willem den II. gehouden, ten eenenmaale zoude hebben durven ontveinzen. Nochtans waren 'er bereids, door die geenen, welken in Holland eenen haat tegen de Prinfen van Oranje gezet hadden , middelen beraamd, om den Staat buiten bewind van een Hoofd te laaten. Daar toe bediende men zich onder anderen van het voorbeeld van Republieken, die oudstijds beflaan hadden zonder een hoofd aan 't Staatsbewind te hebben , en zonder dat 'er een vast Legerhoofd werd aangehouden. Volgens 't begrip van die Staatskundigen was het onnoodig van de Unie te fpreeken, even zoo weinig als van de Religie, alzo men bij de Unie wilde blijven, en ten aanzien van de Religie zich gedraagen, gelijk dezelve alomme in de de Publieke Kerken der Vereenigde Nederlanden gepredikt wierd, en bij de Synode van Dortrecht ir>i&. en 1619. was gee'iucideerd. Eenige gewesten vonden geen fmaak noch in het doelwit, noch in het ontwerp, noch in de redenen welken van de zijde van Holland werden voorgedraagen, om aan haare inzichten een fchijn van aanneemelijkheid te geeven. Vriesland vooral liet 'er zich even einflig als deftig over uit. Men begreep, dat de Unie wankelig zoude ftaan, indien het Staats-bewind der Gewesten hoofdloos bleef; en dat de dienflen , welken de voorouders van den jongen Prins van Oranje, Willem den III. aan den Staat, waar van zij de grondleggers en fteun geweest waren, bevveezen hadden, op die wijze niet moesten vergolden worden ,• drr de  K IJ K D O M. 165 , de krijgszaaken veel geheimhouding, en vooral ee, t groote eendragt, onder hen, die dezelven beJSeJen, vereifchen; en dat men dierhalven vol' ftrektelijk eenen Kapitein - Generaal moest heblen, om de orde en onderhoorigheid te behouden en om de onderneemingen met beleid, fpoed, en ; waakzaamheid te beftieren ^rPm]M Deze vertoogen werden, onder vcorwendiel, dat de Prins van Oranje een kind was, en, dat een Luitenant-Generaal, welke het ampt.des Stadhouders aeduurende deszelfs minderjarigheid zoude waarneemen, daarvan zoude misbruik kunnen maaken, ter zijde gelegd. Men waande van t begrip des grondleggers van den Staat veilig te kunnen agaarf; den band, die de pijlen vereenigd moest houden, te kunnen misten; en m plaats van een hoofJ : aan te ftellen, nam men zijne toevlucht tot andere , maatregelen. Wat is 'er het gevolg van geweest? CroVvel, wiensheerschzuchtgeenepialenkeni de en wiens ftaatkunde altijd groote ondern.emingenop 't oog had, zag terflond dat er uit deze : Sdheid van zaaken voordeel te haaien was. H j iaagde op met een ontwerp om het Cemeenebe t met Engeland te vereenigen, en 'er met groot - B. tt! Sn e efnen Staat van te maaken; of in die betrekW te kriigen, in welke zich Schotland en Ierland Ïoen bevordben.' Cromwel had goede en we bedreeven krijgslieden ; hij zag onzen Staat zonder hóófd en deszelfs oude krijgsvolk afgedankt Qtom^l meende, en niet zonder reden, dat de Vrije Sta t, Sch dus c'ubbeld verzwakt hebbende tegen h,m weinig zo.de uitrichten ; en dat hi, ligt door de wapenen zoude kunnen erlangen, het geene hij te vergeefsch door middel van onderhandeling had zoeken* te verkrijgen. Hij wist buiten dat hoefct franfche Hof over den muaflerfchen vrede ge^eJ  i66 HOLLANDS was. Hij ondernam vijandelijkheden: de hollandfche koopvaarders werden in menigte door de en* gejfche oorlogfchepen genomen. Alle klagten door de flaatfche Gezanten aan Cromwel gedaan waren vruchteloos. Hij zogt en wilde den oorlog; en, om hetengelfche volk te believen, verzelde hij zijn antwoord met eene lijst van 't geen de Natie , zoo hij voorgaf, op den Staat te vorderen had. Hijeischte, onder anderen, dat Holland de Engelfchen fchadeloos ftelde, wegens het geene zij voor dertig jaaren, op de eilanden Amboina en Bandée in de Oostindië, verlooren hadden ; beweerende, dat die onheilen hun waren overgekomen door toedoen van de hollandfche oóstindifche Maatfchappij, welke, zoo hij voorgaf, den handel der Engelfchen had in den grond geholpen, om den haaren te ftijven. Hij klaagde nog daarenboven over defchaden, welken de Engelfchen in Moskovië en in Groenland, en op verfoeiden andere plaatfen , door toedoen der onzen , hadden geleeden; alles werd op onmaatige fommen begroot. Van zijnentwege werd nog verklaard aan de ftaatfche gezanten, dat de heerfchappij der zee den Engelfchen toebehoorde; en dat zij niet gedoogen zouden, dat de Algemeene Staaten eene vloot (Kidden, bekwaam sm hun dezelve te betwisten. Z È k e r l ij k behoefde men niet van de doorzigfigilen te zijn, om te befpeuren, wat onder die trotfche taal fchuilde: dekwaade trouw, en de toecreidfêleh ten oorloge, welken de Engelfchen maakten, waren, de eene zoo wel als de anderen, zicht■ 'ir. De Engelfchen hadden reeds meer dan twee ■• iderd hollandfche koopvaarders genomen, en de m'eène Staaten zogten nog te vergeefsch het j nderhandeling te vinden , toonende daarin de uroüi'fte gemaatigdheid, tm niette zeggen, de groot-  R IJ K D O M. *6> grootfte fiaauwmoedigheid. Het opfchorten der landelijkheden niet konnende verkrijgen, zagen zi zich gedwongen om tot den oorlog over te gaan. Indien de Staat niet van een hoofd ontbloot, en deszelfs oude krijgsvolk niet was afgedankt geweest , zoude deze oorlog of met voorgevallen zijn, of zoo Schandelijk geen einde genomen hébbi Behalven het geen men leed aan verlies van fchepen en goederen ; behalven de voldoeningen die men Cromwel moest geeven; behalven de acte van navigatie, die men moest laaien m ft and blijven ; behalven het geen men verder nog bij dien oorlog infehoot, verloor de Vrije Staat m twee jaaren alle de achting , welke zij in den tijd van tachtig iaaren bij de vreemde Mogendheden verkreegen had En nog mogt de Staat zich gelukkig rekenen uit den oorlog geraakt te zijn, daar deze ve hoofdeloos den krijg moest voeren tegen de= Engelfchen, reeds op dien tijd zeer ontzaggelijk ter zee, èn wiilekeuriglijk door een man als Cromwe, beftierd wordende. , : _ , . , Men kan 'er nog bijvoegen, dat Cromwel zich meesterlijk wist te bedienen van den haat, welken fbmmigen voor het ftadhouderlijk bewind en t huis van Oranje hadden. Men meent in t algemeen , dat Cromwel, gebeeten op den koninglijken ftam.ook daarom, uk haat tegen Willem den 111., de uitfluitiflg van dien Prins uit zijne vaderlijke waerdigheden had bedongen ( a ). Dat die uitfluiting in het vredesverdrag gefteld werd, is zeker ; maar Cromwel , ledoonïeepen, omniet uit alle omftandigheden voordeel te trekken, en weetende, dat de Wit en deszelfs aanhang verlangden, dat hij er eene voor- (a) Memoires ie Om che. IntnduBion. Vad. Elft. D. XII. bl. 2-31. iVut der Stadh. Regeer, bladz. 47. L 4  I6t HOLLANDS vaarde van maakte, in plaats van het re eifchen, geliet zich als of hij den Prins van Oranje verachtte. Indien ik, zeide hij , den Koning van Engeland niet hebbe ontzien , waarom zoude ik dan den Prins, welke nog maar een kind is , vreezen? Men moest hem eenigzins verzoeken de uitfluiting des Prinfen te vorderen; en men moest deze gewaande gunst koopen door eene toegeevenheid , die aan onze vaart en koophandel den eerften verderflijken flag heeft toegebragt. Hij geliet zich dan, als of hem dit beding ter harte ging; en het is bekend hoe het zelve bij een heimelijk verdrag met Holland werd doorgedrongen, en hoe dit verdrag in 't vervolg, in 't jaar 1667, ten grondflage van het eeuwig Edicl, bij hetwelk het ftadhouderfchap voor altijd werd vernietigd , hebbe geftrekt (a). No o ffcerker befpeurde men het gemis van den invloed van 't ftadhouderlijk gezag in den oorlog, welke de Bisfchop van Munfter den Staat aandeed, en die naderhand door den aanval van Lodewijk den XiV. werd gevolgd: een aanval, die onze Republiek op den oever van haaren ondergang bragt. Was de Vrije Staat niet van Stadhouder ontbloot geweest, waarfchijnelijk had Bernard van Galen nimmer durven denken om de wapenen tegen den Vrijen Staat te voeren. Althans, bij aldien de krijgsmagt van den Staat niet verzwakt en het Gemeenebest niet van een hoofd ontbloot was geweest; indien men naar de vermaaningen van Willem den 11. geluifterd had', en die Vorst niet was geftorven, Lodewijk de XIV. mogt door zijne magtige heirlegers eenige voordeden op het gebied van den Vrijen Staat behaald hebben, maar nimmer zoude hij het groot- /«ÏZied: Schrijvers yan onze Vaderlandfche Gefchie- cgtüs en.  It ij k D O M. i6r) grootte gedeelte van deszelfs gewesten hebben befnaetigd met eenen fpoed, welke de Republiek, ten minlte die geenen, welke gelegenheid tot die magteloosheid van den Staat, en deze gevolgen hadden gegeeven, reeds voor het juk van Frankrijk deed bukken (*). Immers mag en moet men er zoo over denken , als men ziet, hoe fchielijk, nade verheffing van Willem den III., ten wiens behoeve de nood het ftadhouderfchap deed hertellen ?> de overheerfchende en zegepraalende Vorst in zijnen loop gefluit wierd, en hoe ras hij zich genoodzaakt zag zijne overwinningen te verlaaten; daar Willem de III Hechts een zeer klein leger had, in vergelijking der vijandelijke heiren; een leger boven dien, het welk uit onervaaren, en meesten deels eerst aangeworven krijgsvolk beftond. Merkwaardig voorbeeld, tot bewijs van den heiizaamen invloed van t ftadhouderlijk gezag, met betrekking tot de veiligheid dezer landen! ' 'V *r> Vermoedelijk was het in dien tijd met het Gemeenebest gedaan geweest, zoo het volk niet voor het hertellen van het ftadhouderfchap was opgekomen. Een ander legerhoofd, door de Algemeene Staaten aangefteld, afhangende van de langwijhgheid en onzekerheid der raadpleegingen, der beflu ten en der verdeeldheden van de Afgevaardigden te velde, hoe «root ook deszelfs bekwaamheid en ervaarenheid niogte geweest zijn, zoude gewis niet m ftaat zijn geweesl7, om het krijgsvolk behoorlijk te oefenen , noch met al dat gezag, geheim, en vaardigheid, welke eene zoo hagcheiijke tijdsgefteltems en eene zoomoeielijke verdediging vorderden, heboen kunnen te werk gaan. Het gewicht van het ftadholfde•.js geza* ö in (b) Ib. Memoires de Guiche. ^ 5  l7o HOLL ANDS in den krijg kan men nog opmaaken , uit het gedrag van Prins Fredrik Hendrik, toen hij 's Hertogenbosch belegerde. De vereenigde legers van Spanje en den Keizer hadden Amersfoort ingenomen en belegerden Utrecht. De Staaten van Holland zonden Afgevaardigden aan dien Prins, met hst om het beleg op te breeken, en de vijandelijke legers te keer te gaan. Een bioote Veldheer had mogelijk terftond die bevelen opgevolgd. Fredrik Hendrik, te gelijk Stadhouder, doet den krijgsraad, welken hij van zijn voorneemen had verwittigd, vergaderen, en laat de Afgevaardigden binnen komen; welke hooren, dat de krijgsraad van gevoelen is, om het beleg voort te zetten. De Prins verzocht de Afgevaardigden, dat zij, in den Haag te rug gekomen, den Staaten zouden berichten, dat hij binnen weinige dagen aan het vijandelijke leger zoo veel werks zoude verfchaffen , dat zij geen reden zouden hebben om het zelve te vreezem De Prins naamelijk had heimelijk kondfchap gekreegen, dat een bolwerk van Wezel gedeeltelijk ingeftort en de bres redelijk groot was. Daar deze plaats dertig mijlen van zijn leger aflag, begreep hij, dat de vijanden geen gedachten zouden hebben op de onderneeming, welke hij in den zin had. Hij ftelde een ervaaren Overlïen aan 't hoofd van zes duizend voetknechten en twee duizend ruiters; die hij dien zelfden nacht liet vertrekken. Tien dagen daarna kwam de tijding, dat Wezel bij verrasfing was ingenomen; dat de leeftocht, debagagie, het grof gefchut, en alle de krijgsbehoeften der vijanden, in die plaats waren veroverd, en de bezetting krijgsgevangen gemaakt. Dit noodzaakte de vijanden het beleg van Utrecht op te breeken , en met een groot verlies naar Maaftricht te wijken. Zekerlijk zoude een Veldheer, ftaande onder  R IJ K D O M. 17* der de belemmering van eenen politieken raad, weinig gevat op krijgskundige inzigten en onderneemingen , of van bepaalde bevelen eener Staatsvergadering afhangende , nimmer eene diergelijke krijgsverrichting in 't werk hebben durven ftellen, en den vaderlande zulk eenen gewichtigén dienst beweezen hebben ? Hij zoude den Graaf d'Eftrades , wien de Prins van Oranje dit geval verhaalde, fpreekende, gezegd hebben , 't geen de Prins Eugenius, iri den oorlog over de opvolging tot den fpaanfchen troon, tegen een zijner vrienden zeide. Indien Alexander genoodzaakt was geweest, om de goedkeuring der Afgevaardigden te velde af te wagten , om zijne ontwerpen uit te voeren , hij zoude in zijne overwinningen niet half zoo wel en zoo fpoedig gejlaagt zijn. In den oorlog van 't jaar 1741, bevond zich de Staat genoegzaam wederom in denzelfden weerloozen toeftand, als inden jaare 1672, wanneer Lodewijk de XIV. zijnen aanval op ons deed ; met dit onderfcheid nochtans, datwe op dien tijd eene bekwaame zeemagt hadden , die in den laatften oorlog van weinig belang is geweest; maar te geJijk zonder den invloed van 't ftadhouderlijk gezag. Een Stadhouder zoude misfchien de Barrière niet hebben kunnen behouden tegen een leger, 't welk dat der Bondgenooten zoo zeer in manichap overtrof, en onder 't bevel van eenen Maurits van Saxen ftond. Doch dezelve zoude, onder het gezag van den Stadhouder, waarfchijnclijk beter verdedigd, en de onzijdigheid van den Staat meer ontzien geweest zijn, 't geen den lande zekerlijk veel dienst zoude gedaan hebben. Behalven alle deze redenen , welke, voor zo veel wij liet inzien , de noodzaakehjkheid van het ftadhouderlijk gezag zoo baarbüjkeüjk aantoonen , is 'er eene , welke uit on* oorspronkelijk ftaats-  172 HOLLANDS ftaatsbeftier , zoo als hetzelve onder de frankifche Vorsten is ingevoerd, voortvloeit. Als men het Staats - beleid der Franken nagaat, vindt men alle beftellingen aan een hoofd onderworpen. Het was de Graaf, of die zijn plaats befloeg, 't zij Bailluw, Drost, of Schout, welke recht oefende. Het opzicht over de dijken, met alles ■wat 'eraan kleefde, fbnd aan den Dijkgraaf. De bosfchen, met alles wat 'ertoe behoorde, ftónden onder het gezag van een Houtvester. De kloosterlingen hadden hunnen Advokaat, om hunne rechten te bewaaren. Geen beftier was 'er, of het hing af van 't oppergezag van een hoofd. Daar waren graaffchappen, en ondergraaffchappen. Elk van die hoofden had , onder verfchillende benaamingen, zijne mannen, die hem moeiten dienen van raad ' en wier raad hij in veele gevallen genoodzaakt was op te volgen: doch niet tegenftaande die bijvoeging van raadslieden, eerst bij vervolg van tijd tot weering van een eigendunklijk gedrag, in gebruik geraakt, bleef de oefening nochtans bij het hoofd, 's Lands ftaatsgefteltenis op deze wijze in alles ingericht, en 't geheele geftel daar naar geplooid zijnde; hoe kan men dan begrijpen, dat het beftier over het geheel zonder hoofd kan zijn, daar alle die bijzondere hoofden fchakelwijze in een • vwband tot hooger hoofden , en door dezen tot het opperhoofd ftonden ? De noodzaakehjkheid van het hoofd ziet men aan het willekeurig gedrag, het welk Bailluwen , Schouten, en Hoofd - officieren zichfomwij] aanmaatigen. De Oppermagt maakt wetten met bedreiging van ftraffe. Wie moet dezelve doen onderhouden ? wie moet de overtreeders vervolgen ? De Baih'uwen, Drosten, Hoofd - Officieren. En wanneer dis ©p deze of geene plaats aan dezelven flaauwelijk de hand  & ïj K D O M. I7J hand houden , oogluiking omtrent dezen, ftrengheid omtrent anderen gebruiken, wat volgt 'er uit? De Souverain verbiedt het ventjaagen, het omloopen van marsdraagers, zoo fchadelijk voor winkeliers; het verkopen onder kerktijd, en wat diergelijke dingen meerder zijn. Een Bailluw geeft difptnfatie, mits hem de hand gevuld worde. Waar is het gezag tot behoorlijk bedwang? Het gebeurt, dat op de klagten van den eenen of den anderen opgezeten , mishandelingen en knevelaarijen geboet worden : maar word 'er het gebrek van een genoegzaam gezag om die amptenaaren tot het beftendig nakomen van het geen hun te doen en te laaten ftaat, door weggenomen, en hangt de oefening van hun ampt niet te veel van hunne zinlijkheid af (a) ? Hoe meer men de gefchiedenis van onzen Staat met opmerkzaamheid doorleest , hoe meer men overtuigd moet zijn , dat deszelfs magt en welvaaren aan de ftadhouderlijke regeering verknocht zijn; dat de duurzaamheid dezer waardigheid de band der Unie maakt, en het eenig middel is, om de verdeeldheden, zooniet geheel te voorkomen of weg te neemen,ten niinfte meer in bed wang te houden, endeUme in haare kracht, zoo veel mogelijk, te bewaaren. Door den invloed van het ftadhouderlijk gezag zijn de grondÜagen van het Gemeenebest gelegd; de eerfte en voornaamfte grondwet gemaakt; het Gemeenebest in magt, aanzien, en grootheid opgereezen; na den jaare 1672 wederom herfteld, en tot eenen hoogen luifterop nieuw opgebeurd; en nu laatstelijk wederom uit den nood geholpen door den Vader van onzen tegenwoordigen Stadhouder. Zoo eene befpiegelende kennis, zoo eene kundigheid van de flaatswisfelingen van andere volken ons niet kunnen overtuigen van de noodzaakelijkheid van het ftad- (*) Nut der Stadh. Reger. bl $6. en volg. 107. en vofe  Ï74 HOLLANDS ftadhouderlijk gezag, wij zouden 'er ten minfte uk 8e vaderlandfche lotgevallen van overtuigd moeten worden. De noodzaakelijkheid, dat 'er eendragt zij, heeft de opfteüers der Unie den invioed van 't ftadhouderlijk gezag doen inroepen, we] bewust, dat in gevalle van oneenigheid het eenhoofdig gezag het meeste te pas komt, en het gefchiktfte is, om dit gebrek der veelhoofdige regeeringen weg te neemen , of te gemoet te komen; en waarlijk, als men 'er recht acht op geeft, wat regeeringsvorm is meer tegen het willekeurige en het eigendunkelijke gedekt, en bekwaamer om alle harten en zaaken bij een te houden, dan die , in welken aan de plaatsbekleders van 't volk gezegd word: Befchikt uwe zaaken eendragtig, en roept mij tot hulp, wanneer gij 't onder u niet kunt vinden. Want hier komen de bedingen van de Unie van Utrecht, met betrekking tot°de Stadhouders, op neder. Men heeft uit nood, in den jaare 1672, toevlucht tot dat hulpmiddel genomen , en het vernietigd _ ftadhouderlijk gezag herfteld : uit nood is 'er, in den jaare 1747 , ten tweede maal toevlucht genomen tot het zelfde gezag, en men heeft dienftig geoordeeld de waardigheid van Stadhouder bij erfvolging te doen overgaan; ten einde daar door voor te komen, dat de Vrije Staat niet wederom mogte vervallen tot eene hoofdelooze regeering; en, zoo veel als het menfchelijk vooruitzigt toelaat, te bewerken, dat de Staat nimmer dat gedeelte zijner regeeringsvorm, op hetwelk zijne beftendigheid, duurzaamheid en zekerheid alleenlijk kunnen gevestigd blijven , kome te misfen. Krachtig en treffelijk zijn de woorden, welken men wil, dat Prins Willem de I. in eene vermaaning aan zijnen zoon Maurits gefprooken zoude hebben : » Ik  R IJ K D O M. 175 Ik beveel U boven al van de belangen van den Staat en de Unie van Utrecht nimmer uit hec * oog te verliezen; de regeringsvorm en de wetten " van den Staat zorgvuldig te bewaaren; geen inbreuk te doen op de voorrechten der fteden ; " hun altijd als vriend, en Eerfte van den Staat, „ tot fcheidsman in hunne gefchillen te verftrekken , " zonder dat uw gezag immer aan de fteden of het " volk eenig argwaan geve ; nooit anders dan op l den voet van Stadhouder en van Veld - Overften "„ te werk te gaan; en boven al zorgvuldig de ver" bintenisfen met de Koningen van Frankrijk en " van Engeland te onderhouden ( a ) Ik heb gemeend, mij over de Stadhouderlijke waardigheid met betrekking tot 's lands Staatsgefteltenis, niet bekrompen , maar wat uitvoeriger te moeten uitlaaten, vermits het mij voorkomt, dat het tot de inwendige rust van een land veel doet, wat begrip de gemeente ten aanzien van 't opperbeflier, en de meer of mindere volmaaktheid of onvolmaaktheid van het zelve, heeft. Het volk is gemeenlijk niet , zoo als de ïedele trotsheid het zelve afbeeldt, een geesteloos dier, 't welk met den zweep gedreeven moet worden, en naauwelijks een wenk waardig is: behalven dat eene diergelijke opvatting tegen de zedelijke verplichtingen der menfchen aanloopt ; en dat het Opperweezen dat gedeelte van het volk, het welk men zachter de kleine of mindere gemeente kan noemen, even zoo veel recht tot het ftil genot van het leven, door zijn vlijt en arbeid te verkrijgen , geeft, als aan den magtigften Monarch, zoo heeft het afbeeldfel weinig pas cp onze ingezetenen. Onze landaart is doorgaans niet ongenegen om 't geen toe en* (a) Brieven, enz., van den Graaf d'Efiradej,  i;6 HOLLANDS onderhoud van ons land noodig is op te brengen',' zijne ftugheid vloeit meest daar uit voort, dat hij vreest, dat het geen, wat hij opbrengt, tot een ander einde bekeerd zal worden dan waar toe het opgebragt word: niets maakt het volk gereeder tot het draagen van lasten, niets houdt het beter bij eene gewillige onderwerping, dan deszelfs gerustheid omtrent de regeering. Daar het derhal ven voor de Vereenigde Nederlanders geen onverfchillige zaak is, of waarlijk het ftadhouderlijk gezag voor den lande onnuttig, ondienftig, fchadelijkofverderflijkis, dan wel dienftig, nuttig, heilzaam, ja zelfs noodzaakelijk; daar de koophandel en fcheepvaart zulk een merkelijk belang heeft, dat deze gewesten op de beste of min onvolmaakfte wijze beftierd worden, ben ik te liever tot het onderzoek van dit onderwerp overgegaan. Evenwel, hoe baarblijkelijk het mij toefchijne, dat onze regeeringsvorm niet ontbloot kan worden van het ftadhouderlijk gezag, zonder het vaderland voor zijn verderf en geheelen ondergang bloot te ftellen; hoe fterk en onwederfprekelijk de redenen, die het bewijzen, mogen weezen; niet te min zijn 'er, die dat gezag voor ondienftig , fchadelijk, en eerder voor nadeelig dan voordeelig houden: die, wat meer is, alle zulken, welke van begrip zijn, dat het behoud des vaderlands van 't behoud van den invloed van 't ftadhouderfchap op de algemeene zaak afhangt, aanzien voor Hechte burgers, en uitkrijten voor landverdervende vleiers, voor onwetende of kwaadaardige Hollanders, onwetende en boosaardige menfchcn, monarchaale fluimftrijokers (a) en wat dies meerder is. Men zoude zekerlijk op den- zelf- (a) jianwijjing der heilfaame politieke gronden, enz, in da psorredtn; en hier en daar in het werk zelr.  R IJ K D O M. 177 zelfden toon tegen de mïsprijzers van het ftadhouderlijk gezag kunnen uitvaaren, en hen dus met gelijke munt betaalen: doch, wanneer men de waarheid nafpoort; wanneer men die ter harte neemt en boven alles fielt; wanneer men door eene zuivere neiging om die te zoeken en te vinden, aangedreeven word; wanneer men niets anders op 'C oog heeft dan zich bij de waarheid te houden, en die onbefmet, zoo veel men het in zijne vermogens heeft, voor te draagen; dan is men waarlijk op zulk foort van wapenen, die even zoo verachtelijk alt krachteloos zijn, weinig belust. Ik acht het dienftiger en gefchikter tot dit onderwerp, dat ik de redenen , welke tegen den invloed van 't ftadhouderlijk gezag opgeworpen worden, opvatte en overweege. De ijverigftetegenftreevers der ftadhouderlijke regeeringe hebben ftaande gehouden, dat de Vrije Staat eenen Stadhouder konde ontbeeren; dat de bijzondere gewesten zonder opperhoofd konden worden beftierd; dat het dus onnut en gevaarlijk is , zich zeiven eenen Heer te geeven, welke, zijp gezag misbruikende, der algemeene en burgerlijke vrijheid konde benadeelen, en, om het in een woord te zeggen, een Filips de II. worden. Men heeft niet opgehouden het ftraffen van Oldenbarneveld, en de behandelingen, welke de Groot, en zij, die tot Oldenbarnevelds aanhang behoorden, ondergaan hebben, bij te brengen, om een denkbeeld te geeven van 't geene men van de Stadhouderen te vreezen had: de onderneeming van Willem den II. op Amfterdam heeft ook ten dien einde tot een voorbeeld gediend. Eindelijk, men heeft verfcheiden daaden der Stadhouderen aangehaald , teu bewijze, dat de ftadhouderlijke regeering zeer gevaarlijk is, en dat, indien dezelve al in eenige geIII. Dsei. M valt  i?8 Hollands vallen van eenig nut kan zijn, dit nut niet kan opweegen de nadeden , welke uit dezelve kunnen ontdaan : zelfs is de Heer Raadpenfionaris va n Slingeland, hoe zeer overtuigd dat 'er in onze regeeringsvorm een invloed ontbrak, welke de leden tot eenpaarigheid konde brengen, de Unie tusfchen de provin tien maintineeren, en de Republiek ftaande houden, evenwel van begrip geweest dat die gevonden konde worden, zonder een eminent hoofd, het geen (zegt hij) de wensch en toeleg van alle goede patriotten is. Dewijl in zulk ilag van verfchillen, de beide parujen doorgaans niet zeer fterk overhellen, om de redenen voor en tegen bedaardelijk te overweegen; en vermits het den menfche niet gegeeven is, eenen zoo hoogen trap van volmaaktheid te bereiken, welke hem behoede voor dwaalingen, en voor den invloed, dien de hartstogten op onze begrippen en neigingen hebben ; daar eene regeering, hoe volmaakt dezelve ook moge zijn, altijd zwakke zijden heeft, en meer of min aan gebreken onderhevig is; is het niet te verwonderen, dat men de ftadhouderlijke regeering berispt hebbe ; over het beftier der Stadhouderen klagten mbrenge; en hetzelve met verwijten overlaade. Het zoude zelfs iets wonders zijn, dat men 'er nooit het een of 't ander op te zeggen had kunnen vinden. In het algemeen moet men echter ten dien opzigte aanmerken, dat al het ondermaanfche aan gebreken onderhevig is; en dat dienvolgende eene aanwijzing van de gebreken eener ftadhouderlijke Itaatsregering, mets uit doet. Men zoude diezwaarigheid, welke uit het gebrekkige gehaald word , kunnen wederleggen, met het geen Ciceuo bij eene andere gelegenheid zegt: Zonder dit ongemak te tijden, zoud gij het nut en voordeel, het welk gij 'er uil  R IJ K D O t& *Ï9 Uit trekt, niet genieten (a). De zaak is hier niet of de ftadhouderlijke, dan of de ftadhouderlooze legeeringsvorro aan gebreken onderhevig is ; maar welke van die beide regeeringsvormen het gefchiktfte het beste zij, en het meest voldoen kunne aan h oogmerk van eenen burgerftaat: en derhal vert welke van beiden den meesten dienst doe, en het minfte fchaden kunne. Wil men ter goeder trouwe te werk gaan in het onderzoek van het geen in eene burgerlijke maatfchappij noodig of nuttig is, zoo is het betaameiijk, dat men alles te famen, en in zijn verband tot het geheel neeme; dat men de voor- en nadeelen befchouwe en overweege; dat men het goed en kwaad onderzoeken en dat men zich houde voor de partij , welke aan de minfte gebreken fchijnt onderhevig te weezen, en m welke rhen 't meeste nut vindt. Het is vooral betaamelijk, dat men zich hoede, van iets te verwijten of te berispen aan en in eene regeeringsvorm, hetwelk men met even zoo veel recht in de regeeringsvorm, aan welke men de voorkeur geeft, kan laaken. Laaten wij nu volgens deze regelen eens zien welke gebreken en wanhebbelijke zwakheden het zijn, die men der ftadhouderlijke regeennge te laste legt ; en hoe zeer ik liefst alle bijzondere gevallen zoude voorbij gaan, en mij daarom onthouden van er eenigen aan te roeren; moet ik echter, van het noodlot van Oldenbarneveld , en van de broeders De Witt iet zeggen , om dat die twee zaaken, benevens den optocht tegen Amfterdam, m den jaare i6co, altijd gebezigd worden, als de grootfte bezwaaren, welke tegen het gezag der Stadhouderen worden ingebragt. (a) Sed trntm quod eft qunefitum in et, [%u ijï» malQ fit® httirtmus: Cicero de leg. L. II. C. X. M 2  i3o HOLLANDS Min legt Prins Maurits te laste, dat hij zijn gezag en den invloed, welken hij op de zaaken van het Gemeenebest had, misbruikt hebbe; doch met hetzelfde word Oldenbarneveld bezwaard (a). Beide groote mannen, hebben zij hunne zwakheden gehad. Willem de I. had Oldenbarneveld in bewind gefteld, die op zijne beurt zorg had gedraagen om Maurits aan het hoofd van het krijgsvolk van Holland te plaatfen, om niet van Leicester af te hangen ( b ). Ongelukkiglijk is 'er naijver tusfchen deze twee hoofden van den Staat ontftaan. Oldenbarneveld heeft misfchien den Stadhouder niet_ genoeg ontzien , en de Stadhouder heeft zich misfchien daar over al te gevoelig getoond. Een van beiden moest vallen ; de gevolgen van dezen toeftand zijn voor Oldenbarneveld ongelukkig geweest, gelijk zij het waarfchijnelijk voor Prins Maurits zouden geweest zijn , indien deszelfs aanhang de overhand niet gehad had. De rechte oorfprong van de oneenigheid tusfchen Prins Maurits en Oldenbarneveld is, voor zoo veel ik weet, nimmer klaar gebleeken: onze hifbriefchrijvers haten ons hier zonder behoorlijke onderrichting, vermoedelijk om dat zij daar van geen vaste blijken hadden , en daarom liefst daar over hebben willen heen flappen: maar zoo het waar is, dat Oldenbarneveld altijd eene geneigtheid heeft gehad om den Vrijen Staat aan de kroon van Frankrijk, onder zekere voorwaarden, te hechten , en daar over, buiten kennis en medeweeten van Prins Maurits , gehandeld heeft, gelijk men zulks bij eenige Schrijvers aan- gete- {os Zie onze Vaderlandfche Hiftorie. fchrij'vers. (b) De Heer Raad PeDfionaris van Slingelawdtekent ook aan, dit de Staaten van Holland, om de Engelfchen le houden buiten het beftier der zaaken van de Admiraliteit •Prini Maurits aanftelde toe Admiraal orer Holland, Ta  r ij k d o m. tU «etekend vindt (i), dan behoeft men zich over die oneenigheid niet te verwonderen : en men zal dan ook daar uit de reden kunnen afleiden, waarom Frankrijk zoo fterk voor ©ldenbarneveld gajverd, en Engeland gunstiger omtrent Maurits gedacht heeft Het geval met Amfterdam, recht ingezien, M mede eerder onder de zaaken van partijfchap en verfchillende begrippen te ftellen, dan onder zulken, welke eenigen bijzonderen toeleg aanduiden. Elk die in onze vaderlandfche gefchiedenisfen wat bedreeven is, weet, dat men het onder de leden van Staat niet eens was, of men met Spanje afzonderlijk vrede zoude maaken, dan niet. Daar was veel voor, en veel tegen. Amfterdam drong er het fterkfte op aan, mogelijk uit vrees, dat, Antwerpen in de magt van den Vrijen Staat vallende, de Generaliteit eene plaatsmogte hebben, van welke zij zich tegen deovermagt, welke de ftad Amfterdam bij aanhoudenheid kreeg, en die ligt konde worden misbruikt, niet alleen tot nadeel der overige fteden van Holland , maar ook der andere gewesten, zoude kunnen bedienen. Vervolgens ?« 'er gefchil over het meer of minder afdanken van krijgsvolk ontftaan , in het welk de ftad van Amfterdam met eenige leden van Holland zich teeen de andere zei gewesten en de meerderheid van Holland verzet heeft. De zes gewesten meenden het recht van dwang te hebben tegen Amfterdam, niet, zoo als fommigen het hebben doen voorkomen, uit hoofde van opperheerschappij of hoog gezag, maar uit krachte van het recht, het wetk een medegenoot tegen zijn medegenoot heeft en kan oefenen, wanneer 'er met voldaan (l) Mtmtrtrfierets tkit Archives des Souverains ds 1'EuTote. Hieuwt ie Vinaria Siri. M 3  j8* HOLLANDS • word aan de plichten, welke uit hoofde van 't genootfchap volbragt moeten worden (a). Prins Willem de IJ., door de zes gewesten gemagtigd, heeft dan in dien tocht niet anders gedaan dan het geen het Superintendents ■ Collegie, het welk de Heer van slingel and. zoo noodig voor het behoud van de Republiek geacht heeft, zoude gedaan hebben: immers moet men het een of het ander van deze twee ftrijdige zaaken aanneemen : of dat een lid van Staat bij dwang gebragt kan worden tot het geen, •waar toe de andere leden vermeenen, dat hetzelve verplicht is; of dat elk lid, in 't bijzonder, zijne verplichtingen kanvolbrengen of niet volbrengen, naar maate dat het begrijpt zulks te moeten 'doen of niet te moeten doen. Het eerfte is zekerlijk niet vrij van bedenkingen, en ftaat bloot voor onaangenaamheden; maar het tweede is, zelfs naar 't begrip van den Heer Raadpenfionaris van Slingeland, allerverderfelijkst (3). Dewijl nu de ftad van Amfterdam niet aan de hand wilde komen, en tegen het gevoelen haarer medeleden van Staat, en der anderegewesten , de zaak daadelijk naar heur begrip doorzette: wat bleef'er toen over? immers enkelijk en alleen, door toelaaring te erkennen , dat iedere ftad het recht had, om in het afdanken of aanhouden van krijgsvolk naar zijn bijzonder begrip te kunnen handelen;'of de ftad van Amfterdam door dwang te beletten, een zoo verderfelijken flap voor den Vrijen Staat te doen. Alle dwangmiddelen, hoe en tegen wie zij ook mogen in 't werk gefteld worden, doen zich , bij het eerfte aanzien, haatelijk op, vooral wanneer die («) Hugo de Groot Verantwoording. (b) Li/cours over de Conflitutie der Vergadering van de Hoog  R IJ K D O M. 123 die tusfchen medegenooten voorvallen : het is derh?lven niet te verwonderen, dat de optocht van Willem den 11 het gemeen verbijfterd heeft, en dat'er na den dood van dien Vorst zijne nagedachtenis mede bezwalkt is geworden: maar als men de zaak bedaard, en naar gronden van recht en billijkheid befchotiwt, en niet van gevoelen is , dat de geheele Republiek moet buigen voor de begrippen van eene ftad (*), dan doet zij zich geheel anders op, „ Behalven den echt, (zegt Huoo de Groot (£)), zijn 'er andere zeer natuurlijke " eenootfchapnen of maatfchappij en , van welken fommige een volk, andere bijzondere perfoonen " betreffen : en dezen zijn wederom betrekkelijk tot " e=n volk, of tot volken jegens eikanderen._ Zij l hebben dit gemeen met eikanderen dat in die zaaken, om welken zij haare maatfchappij hebben ■ aangegaan, het geheel en desze fs meerder gedeelte ' uit naame en van wegens het geheel, de blondere leden , welke in 't genootfchap getreeden zijn , " verbindt Want men moet vastelijk vooronder" ftellen ,'dat die ceene, welke zich in een genoot" fchap of maatfchappij begeeven in den zin ge" had hebben, dat de zaaken op de eene of de an" dere wijze tot befiag en uitvoering gebragt zouden worden: nu loopt het baarblijkelijktegendebillijkheid ' aan dat de meerderheid de minderheid zouae " moeten volgen: waarom natuurlijker wijze , het meerder gedeelte het recht van t geheel heeft, " indien 'er geene overeenkomften en wetten zijn, fa^Op dit zonderling gevoelen, heeft men hu onlwg*. •Jtveel oDhefs, in «en boek en , hetwelk tot tijtel voeit l« P%Ts%lJ™ de Regeering van Amfterdam « w» wWMwreftdi, onzoet gedrag der «nfterdamfcho Regeering verdedigd en aangepreeten. (bi De ]. B. acP. Lib. II. Ca?. V. $. 17. , w M 4.  *U HOLLANDS „ die daar omtrent bepaalingen maaken (o)". Is dit algemeen waar, dan is het nog te minder tegen te fpreeken met betrekking tot onze Republiek m die gevallen, in welken de meerderheid door het gevoelen van den Stadhouder gefterkt word In die gevallen ten minfte zoude het wel betaamen, dat de minderheid zich naar de meerderheid fchikte. Wilde men op dien voet een grondregel van het algemeene recht overbrengen tot ons ftaats - recht, hoe veele onaangenaamheden zoude men in *t beftier van ons Gemeenebest daar door niet voorkomen ; hoe veele gefchillen niet affnijden; hoe veele nadeehge gevolgen niet afkeeren ? Wanneer men nu in acht neemt, dat de zes gewesten op de gronden van rechten, die wij hier met het gezag van onzen Hu go de groot ftaaven, van begrip waren, dat zij voor Amfterdam niet moesten buigen , maar dat het in tegendeel behoorlijk was, dat die ftad zich voegde naar hun gevoelen , zoo bleef'er immers, bij weigering, niets over, dan den weg in te flaan , die onze onfterffelijke Hügo de Groot in zijne Verantwoording aanwijst, als hij zegt „ Wel is waar, dat de Genera. liteit jegens de Provinciën, die in gebreken zou„ den zyn de Unie te voldoen , heeft recht van „ contrmnüe : maar dat regt komt uit de natuurlvke „ vryheid , die alle Souverainen, verongelykt zyn. de, nebben jegens andere Souverainen , niet uit . fupenoriteitenz.". Is het dan zoo, dat de Generaliteit , bij meerderheid, het recht van contraincle heeft; dan heeft de Generaliteit door den optocht tegen Amfterdam niet anders gedaan dan een recht te oefenen, het welk aan de Generaliteit toekomt, en tot het oefenen van welk recht de Heer va n / Sein. C) Zie de Schrijvers over het natuurlijk ea volks-recht.  B. Ij* K D O M. iZs Slingeland gewenschtheeft, dat een Collegie mogt worden ingefteld (a). Of men ooit een Collegie zoude kunnen inrichten zoodaanig, dat hetzelve, zonder hoofd, aan 't oogmerk voldoen zoude, zal zeer twijfelachtig vallen, als men acht flaatop deklachten van den Land • Raad, vervat in deszelfs Kort Verhaal hoe de Landraad zijn begingenomen heeft den 21 Sept. 1584. bij de Heeren Roerda en Verdoes, van wegens den Land-raad aan de Algemeene Staaten overgegeeven. Vaster gaat het, dat, indien 'er eenig dwangmiddel door een diergelijk Collegie geoefend mogte worden, hetzelve niet van eene andere natuur zoude zijn , dan wanneer het door eenen Stadhouder word geoefend; en dat het aanftellen van een Collegie, hetwelk bevoegd zoude zijn, om dwangmiddelen te gebruiken, enkehjk en alleen is achtergebleeven, om dat men volftrekt onder geen bedwang ftaan wil. Daar laatende, of 'er eenige geheime reden zij geweest, welke de Stad van Amfterdam, zoo halftarrig op haar ftuk heeft doen ftaan blijven, of den Prins tegen die ftad opgezet heeft, kan men, zonderde eene of de andereder twee partijen haatelijke inzigten toe te fchrijven, het gefchil zeer wel begrijpen. Prins Willem de IL kan zeer wel van gevoelen zijn geweest, dat het ondienstig was zich te lande zoo fterk te verzwakken, vreezende de vriendfchap van 't franfche hof te verliezen, en dat de Republiek niet fterk genoeg zoude zijn , om zich zelve ftaande te houden: aan den anderen kant zoude het niet vreemd zijn, dat Amfterdam, en eenige andere holland- ( a) Ik heb dit onderwerp bereids voor omtrent vijf- e» twintig jaaren op dezelfde wijs befchouwd, als blijkt uit mijne twee werkjens: Zucht vanjohan de Witt tot zijn Vaderland, iladz. 70 t* velg. cn het Oordeel over den Heeren de WM. M 5  ï86* HOLLANDS landfche fteden gevreesd hebben, dat de koophandel uit Holland wederom naar Vlaanderen en Braband zoude verhuizen, bij aldien de Vrije Staat zijne veroveringen en bezittingen nog verder uitbreidde; en dit tegenftrijdig begrip over 's lands algemeen nut is op zich zelfs genoeg om reden te geeven van gebeurtenisfen, over welken het gemeen een des te ongegronder oordeel velt, vermits hetzelve altijd onkundig is van derzelver eerfte en waarachtige oorzaaken. Indien men, voor het overige, zich in bijzondere gevallen wilde inlaaten, zouden de Staatsdienaars van het Gemeenebest. waarfchijnelijk zoo min van alle opfpraak vrij zijn, als het de Stadhouders zijn geweest (a). Zij zijn menfchen even gelijk zij : en het is zeer onverfchillig, of men den naam van Stadhouder of eerften Staatsdienaar draage, indien men maar het gezag in handen heeft. Alle menfchen, welke daar mede bekleed zijn, loopen gevaar van zich zeiven daar in te zullen voorbijloopen of vergrijpen , volgens de aanmerking van Aulus Gellius: nimis enim perpetuo verum ejl; cui plus licet quam par ejl, femper plus veile quam licet. d. i. „ Het is doorgaans maar al te waar, „ dat hij die meer vermag dan het betaamt, altijd „ meer wil dan hem geoorloofd is". Is het derhalven waar, dat een Prins van Oranje, Stadhouder van het Gemeenebest zijnde , deszelfs gezag kan misbruiken ; dat hij door zijnen invloed zich meester kan maaken van de raadflagen der bijzondere gewesten; dat hij daar door meester kan worden van 'topperfte gezag en daar over befteilen ..naar zijn goedvinden; het is niet min zeker, dat de hoefden der burgerlijke regeennge even zoo wel misbruik («) Zie Nut der Stadhouder!. Regering.  R IJ IC D O M. 187 bruik kunnen maaken van het gezag, hetwelk zij in handen hebben, en juist hetzelfde doen, het geen men den Stadhouderen nageeft. Het volk heeft van beide de zijden even veel te vreezen. De gefchiedenisfen van vreemde volken bevestigen dit in alle opzigten niet alleen , maar onze vaderlandfche hiftorie toont het ten blijkbaarfte (a). Hoe groot is de invloed van Oldenbarneveld niet "■eweest, en hoe heeft hij 'er zich niet van weeten te bedienen, om de algemeene zaak naar zijne inzigten te beleiden? Wat heeft de Raadpenfionaris DE Witt niet al beflaan, geduurende zijn bewind, en tot welk een trap van vermogen heeft hij zijnen invloed niet weeten te brengen (b ) ? Nog dient men hier acht te flaan , dat, wanneer een Minister van ftaat tot zulk een invloed komt, dezelve altijd,, hoe eerlijk hij zijn moge, minder onzijdig de zaaken over het geheel kan befchouwen, dan een Stadhouder, wiens belang in het algemeen belang opgeflooten ligt. Men neeme het voor't overige zoo men wil, het zal altijd eene mindere kwaal in eenen burgerftaat zijn, vooral in eenen burgerftaat, gefteld als de onze, dat een Stadhouder of een Minister zich door zijnen invloed meester weete te maaken van de raadflagen en belluiten der vergaderingen, dan dat 'er tweefpalt heerfche, en de zaaken daar door in verwarring loopen: of zal men met zekeren fchrijver beweeren, dat gelijk in de muzijk een verfchil van klanken tot de volmaaktheid van een famengefteld geluid noodig is, dus ook de volmaaktheid van eenen burgerftaat afhangt van de verfchillendheid van gevoelens, of wel van de (a) Reponfe aux Qutjlions d'un Repuhlicahi. { b) Zucht van Jan de Wat bl 32. en volg 100. en volg. Taderl Hlft.D.lX. bl. 451, XII. XIII. XLV. Memoires de Quiche.  m HOLLANDS de tweedragt van de medeleden eener veelhoofdige regeeringe (b)? Zal men niet liever, metgefchikcer toepasfing van die voorbeeld, zeggen, dat gelijk in de muzijk de verfchillende klanken zoo wel als de verfchillende Hemmen en fpeel tuigen niet tot eenpaarigheid en welluidenheid gebragt worden, ten zij 'er een is, die toon', maat, leiding en eenpaarigheid geeve; en, gelijk zonder dit laatfle niet dan een ondraagelijk wangeluid word voortgebragt, dus ook in den burgerftaat, niet dan verwarring geboren word, ten zij 'er een zij, die toon, maat, leiding, en eenpaarigheid in 't uitvoerende gedeelte van 't bewind voortbrenge ? Zulk foort van wanbegrippen verijdelen zich zeiven, zonder dat men de moeite neeme, 'er de ongerijmdheid van aan te toonen. Men mag het zelfs voor eene noodzaakelijke en niet min voortreffelijke bekwaamheid in eenen Staatsman houden, dat hij onder eene verfcheidenheid van leden en belangen , zijnen invloed op ftaatszaaken zoo weet te gebruiken, dat 'er uit die verfcheidenheid geen oneenigheid ontftaa: dit wel inziende, en overweegende, dat een Minister zich naar de omftandigheden en de voorwerpen, met welken hij te doen heeft, moet fchikken, zal men zich wachten om het gedrag van een Staatsman, die aan 't hoogstbewind is, ligtvaardig te bedillen of te Iaaken. De ftappen, die hij doet, en de fchikkingen , die hij beraamt, hoe verkeerd die ons toefchijnen, zijn, om redenen, welke aan particulieren onbekend zijn, en onbekend moeten blijven, veeltijds allernooodzaakelijkst, om de algemeene zaak te behouden; in zoo verre zelfs, dat hij fomwijl gedwongen word in iets te bewilligen, waar bij het bijzonder recht van den eenen of "den anderen wat lijdt, C*)R. H. Schïlxi tihrtas pullica.  R IJ K D O M. 9M9 lijdt, ten einde daar door grooter nadeel voor het algemeen belang voor te komen. Die nu en dan fcheep is geweest, zal zekerlijk opgemerkt hebben dat de fchipper, die aan 't roer ftaat, geduurig het oog op de vlagge of wimpel houdt, en het roer •wendt naar maate dat zijne vlagge hem den wind doet kennen: hij zal zich ook fomwijl verwonderd hebben, dat het vaartuig anders ftevent, dan het, naar zijne meening, zoude moeten gefchieden, om terplaatfe te komen, daar men komen moet: hij zal ook ondervonden hebben, dat het fchip in 't zeilen fomwijl van die plaats fchijnt af te wijken, of daadelijk afwijkt; en dat reizigers, de vaart niet verftaande , den fchipper niet zelden daar over kwaalijk bejegend hebben. Even zoo is het met een Staatsman gelegen , die , om 't vaartuig te brengen daar't weezen moet, den fteven wendt naar dat weder, wind, en ftrooraen hem dienen , en naar maate dat het fchip bekwaam is, om dezen of geenen cours te houden, of meer of minder geweld kan veelen. Wij ingezetenen zijn als reizigers, die noch fchip noch fcheepvaart kennen : en wijvermeeten ons, om over de beftelling van den Staatsman, in 't beïeidenvan de algemeene zaak, daar wij niets van weeten, te oordeelen, en die veeltijds te benspen Zonder invloed van het ftadhouderlijk gezag, of dien van een Minister, welke de deelen in verband houdt, kan het fchip van Staat even zoo weinig ftroom houden, dan eenig ander vaartuig zonder Huurman. Gevolgelijk is die invloed eerder een noodzaaklijk vereischte dan een gebrek van de ftadhouderlijke regeering. Eem Vorst aan het hoofd van een Gemeenebest is (zegt men verders) omringd van vleiers, gereed ftaande om hunne eeden en het algemeen welzijn aan  toó HOLLANDS aan hunne bijzondere oogmerken op te offeren*; Zij bederven het hart van den Vorst en maaken hem dikwijls tot een geesfel van den Staat, Al lange heeft men opgemerkt, dat een Vorst weinige' vrienden heeft; en dat men eene meer dan gemeene ziel hebben moet, om hem de waarheid te durven zeggen , en deszelfs ongelijk voor oogen te houden, 't Is zoo. Maar is dit gebrek der regeeringe eeniglijk aan de Hoven der Vorften bekend ? Zijn zij, die in een Gemeenebest aan het hoofd der zaaken ftaan, niet even zeer omringd van vleiers en lieden , die naar bedieningen haaken ? Zoude men ten hunnen aanzien niet dezelfde aanmerkingen kunnen maaken, als men met opzigt op de Stadhouders gemaakt heeft (a)? Is 'er wel eene ftad daar het pluimftnjken en de vleierij fterker in zwang gaan dan te Amfterdam (b)? Js 'er wel eene ftad, daar de ingezetenen zich flaavachtiger buigen voor den rijkdom dan te Amfterdam ? Niet dat men in de Jandzaaten den eerbied en de achting, welke zij hunnen Wethouderen toedraagen en betoonen, zoude misprijzen. Dit zij verre. Deze neiging is eene Ja) Zie Interest van Holland. Aanvoijfmg der heilfame poli. tiéke gronden en maximen van Holland. Politieke Weegjchdali en andere van dit foort van boeken meer. ( a) Men heeft flechts het oog te laaten vallen op de winkeltjens van fommigeboekverkooperste Amfterdam: daar zal men voor de glazen zien hangen allerlei fkg van zoatelooze en laffe dichirtukjens, ter verheerlijking van fommige groote penonaadJen. De boeken worden tot het zelfde einde met pourtretten verfierd: en hoe zeer fomwijl het beeld iemand vertoont, va* wien men niets merkwaardigs kan zeggen; ja fomwijl niet* anders dan dat hij, door eenen Winden en al te verre gaande* ijver tegen het ftadhouderlijk bewind, zich bekend heeft ge* maakt, hij moet echter gepreezen worden als een man vol verdienden, als een rechtfehapen vaderlander, als een ui*, muntend patriot.  R IJ ft D O M. it eene prijswaardige deugd ; maar die deugd moec gelijkelijk werken, of zij verandert in eene ondeugd. Als men, bij voorbeeld, eerbied toont voor een Burgemeefter van Amfterdam, is het dan niet wel billijk, dat men geen minderen eerbied voor andere lieden van de hooge regeering, en inzonderheid voor den Stadhouder, toone: of moet men zich gedraagen , als of de Republiek haare welvaart en behoud alleen te danken had aan dezen of geenen regent van eene ftad j daar men uit onkunde niet zelden gevaar loopt om in diergelijke eer bewijzingen grovelijk mis te tasten. Men geeft den Stadhouderen na , dat zij de burgerlijke en krijgsampten aan vreemdelingen geeven , en dat zij dikwijls vreemdelingen den inboorlingen voortrekken. Men kan niet ontkennen,' dat zulks een zeer groot misbruik der burgerlijke magt is, en dat men den landzaaten daar door ongelijk aandoet. Wie ook het Opperhoofd moge zijn, het welk zich aan 't roer van Staat bevindt, hij doet kwaalijk, wanneer hij tot 's lands dienst vreemdelingen gebruikt, als hij onder de inboorlingen lieden kan vinden, welke bekwaam zijn, om het land te dienen. Maar is men bevoegd, om den Stadhouderen alleen dit voor te houden? En indien de Prinfen Stadhouders wettige redenen tot klagten over dit ftuk mogten gegeeven hébben, zijn de overige leden der regeeringe wel volkomenlijk van alle opfpraak omtrent dit ftuk vrij ? De Generaal Wurts, en de Vorst van Waldek, ( om van duizend anderen niet te fpreeken) zijn niet uit inboorlingen gekoozen: en wanneer men, voor de verheffing der Prinfen Willem den III. en Willem den IV. tot het ftadhouderfchap, de krijgsampten moest vergeeven, hoe veele vreemdelingen heeft men toen dien Prinfen niet voorgetrokken, hoewel zij van alle de leden van den  19a HOLLANDS den Vrijen Staat het grootfte belang in deszelfs behoudenis hadden , het hartigfte geneegen waren , om hetzelven wel te dienen, en de bekwaamde om denzelven te befchermen en hulp te doen erlangen. Men beweert, dat een Stadhouder het eene der zeven gewesten meer kan toegedaan zijn dan het andere ; dat zulks verbittering en partijfchap kan veroorzaaken. Wij ftaan zulks toe. Maar zijn dezelfde zwaarigheden niet veel meer te vreezen, wanneer 'er geen Stadhouder is? Zijn de gewesten op zich Zeiven niet altijd overhellende tot het geen, wat hun bijzonder belang bevordert ? ftaat hen minst vermogendfle hier door niet geduurig bloot, om door het magtigfte te worden overmand? En welke gunst de Stadhouder aan eene der Provinciën boven de anderen moge toedraagen, kan men vooronderftellen, dat die gunst zoo verre zal gaan, dat de Stadhouder, tegen zijn eigen belang, de welvaart van het geheel zal opofferen aan die van een der gewesten? Is het niet eerder te denken, dat hij het evenwicht tusfchen de gewesten zal trachten te bewaaren en den zwakken voor onderdrukking beveiligen? Wat klem heeft boven dien eene redeneering uit het mogelijke afgeleid ? Een Stadhouder kan het belang van een der gewesten boven dat van een ander ter harte Heemen. 't Is zoo. Maar volgt uit die mogelijkheid eenige waarfchijnelijkheid ? Moet men zich op mogelijkheden of waarfchijnelijkheden bepaalen ? Het is om de hoogfte waarfchijneiijkheid en niet om de mogelijkheid van tweedragt, dat men den invloed van een eenhoofdig gezag noodzaakelijk oordeelt (a): zal men bij omkeering redeneeren, het is mogelijk dat de eendragt in eene veelhoofdige regeering bewaard worde, maar hoogst- waar* ( a) Reponft êux quejlitm i'un iepublicain.  R JJ K D O M. 103 i waarfcMjneiïjk, dat dit niet gefchieden zal, derhal| ve verdient de veelhoofdige de voorkeur, om dat het mogelijk is , dat het bijvoegen van een hoofd aanleiding geeve, dat het eene lid meer gunst geniete dan het ander ? Wat kan men met zulke drogredenen niet al beweeren ? Nog is 'er iet, hetgeen men den Prinfen Stadhouderen, kv/aalijk neemt; de inftelling van een krijgs< raad. Men geeft voor, dat het den ingezetenen zeer nadeelig zoude zijn , in bijzondere zaaken voor een krijgsraad hun recht te moeten vervolgen; dat zulks oneindiglijk veel wanorde naar zich zoude fleepen ; en dat, deze rechtbank eens tot ftand geï bragt zijnde, men niet langer zoude kunnen onti kennen, dat de opperfte magt in de handen des Stadhouders ware (a). Die redeneering, zoo t :; mij voorkomt, gaat geweldig mank. Ik vinde geen ■ verband tusfchen het aanftellen van eene opper• vierfchaar over militairen, en het meester worden e van het opperfte gezag. De weduwen hebben het : voorrecht*van haare partij voor het Hof te kunnen roepen. Profesforen van 's lands Üniverfiteit te ! Leyden moeten voor hetzelfde Hof geroepen wor,i den. De Studenten en andere leden der gemelde | Üniverfiteit kennen geene andere jurisdictie dan de i vierfchaar dier hooge Schoole. Oneindig veele I zaaken, om van die, welke de gemeene middelen aan.gaan, niet te fpreeken, komen niet aan de gewoo"ne rechtbanken: en wat verband heeft dit met het bezitten van het opperfte gezag? De rechtbanken, beftaande uit leden , welke zich niet bijzonderlijk op de kennis der wetten hebben toegelegd, zullen altijd een onderwerp van overweeging en berisping uitmaaken. Maar zoude men niet mogen vraa- («) Nut der Stadhouderlijke Regering, bl. i6<5. lil. Deel. N  m HOLLANDS vraagen, of'er meerzwaarigheid in (leekt, krijgslieden tot rechters aan te neemen dan handwerkslieden, akkerlieden, en zelfs lieden , welke,hoewel zij van eenigen rang zijn, echter daarom niet te kundiger zijn. Men weet, dat in Holland de rechtersten platten lande gewoon zijn, op advies van neutraale rechtsgeleerden, hunne vonnisfen te flaan. In het algemeen zijn de vonnisfen ten platten lande geweezen niet die geenen, waarop men het meest te zeggen heeft. Een krijgsraad heeft dezelfde toevlucht : en wie zal eenen krijgsraad verdacht hou. den van dit middel achter te iaaten , als 'er de zaak toe gefchikt is ? Het oprichten van eenen hoogen krijgsraad zoude minder vreemd voorkomen, indien men wat meer op de oude flaats-gefteldheid onzer vaderlandfche gewesten lette. Ik zal 'er in 't vervolg nader van moeten fpreeken, wanneer ik over de waardigheid van Kapitein - Generaal zal handelen. Men heeft ook nog op de lijst der gebreken of kwaaien der ftadhouderlijke regeering gefteld de kosten , welken een Hoofd van het Gemeenebest aan den Staat veroorzaakt. Ten tijde van den Raadpenfionaris de Witt heeft men 'er eene begrooting van opgemaakt. Had men 'er tegen overgefteld de kosten , welken de bedieningen , die men zoude kunnen misfen , na zichlleepen; de vergelijking zoude vermoedelijk niet zeer ten voordeele van hun, welke die begrooting te berde gebragt , en het vernietigen van eene waardigheid , tot behoud van het Gemeenebest volftrekt noodzaakelijk , daarop aangedrongen hebben, uitgevallen zijn. Voorts heeft men nog beweerd, dat het bij ondervinding gebleeken zoude zijn, dat het den Vrijen Staat even zoo wel kan gaan zonder als met  R Ij K D O M* *5tf met het ftadhouderlijk gezag; en dat derhalven eeri diergelijk hoofd voor den Vrijen Staat, zoo met al ondienftig, ten minfte onnoodig is . De voorbeelden, welken men uit de vaderlandfche hiftorie aanhaalt, om dit voorgeeven te bewijzen, wel ingezien zijnde, toonen alleenlijk aan, dat wanneer fommige zaaken eens aan den gang en op eenen zekeren voet zijn gebragt, dezelve eenigen tijd op dien voet kunnen duuren (*). Had Willem de HL 200 veele Mogendheden niet tot een verbond weeten te brengen, de oorlog tegen Frankrijk, zoude in dien loop niet gebleeven zijn; en, was er een Stadhouder geweest, de onderhandelingen te Geertruidenberg zouden waarfchijnelijk met meer vrucht afgeloopen zijn en de utrechtfche vreedé met meer voordeels geflooten. Boven dien moet er acht gegeeven worden , dat het geen bewijs uitlevert, dat het der Republiek over het geheel wel gaat, wanneer dezelve in fommige zaaken voorfpoed ichiint te hebben. Het is door anderen meer dan eens Opgemerkt , dat die tijden , welken men opgeeft als°blijken , dat het der Republiek even zoo wel ge-aan heeft zonder als met eenen Stadhouder , ditViet bewijzen ( b ). Ook behoeft men den loop der vaderlandfche lotgevallen maar na te gaan, om overtuigd te worden, dat zulken, die dit voorgeeven , op den famenhang der zaaken en den inwendigen ftaat van 't land weinig acht ftaan. Zij oordeelert over de gefteldheid van het land, even als men fomtijds over eenen zieken, wiens kwaaien zich uiterlijk niet vertoonen, op het bloot aanzien , de levenswijze , en op eenig uiterlijk teken als het fmaakelijk eeten en drinken, oordeelt, De Kaad- t «) Nut der Stadhouderlijke Regering, bt 63 . * *ö,*..-r lb) Zie, onder anderen, Ha Nut der StadJuudcrl. Regetm& IN 2  I96 HOLLANDS penfionaris van slingeland fpreekt van die welvaart onzer Republiek op eenen geheel anderen : toon. Hii vertoont , dat het onmogelijk is, dat onze Republiek op den voet, zoo als die toen was, konde beftaan. 'Die Staatsman , ongenegen om het hulpmiddel in het ftadhouderlijk gezag te zoeken, ■was echter zoo fterk overtuigd, dat 'er de eene of de andere fehikking moest gemaakt worden, om in ftaat te zijn van tegen halftarrige leden dwang te kunnen gebruiken, dat hij tot dat einde eene Injlructie voor de Vergadering van Hunne Hoog Mogendheden heeft ontworpen, zich mogelijk verbeeld hebbende, dat de fehikking, in die Inftruiïie vervat, het gebrek van het ftadhouderlijk gezag vergoed zoude hebben. Het ontwerp is buiten gevolg gebleeven. Men heeft 'er waarfchijnelijk in befpeurt, dat het gebruiken .van dwang, aan een Collegie gefteld zijnde, nimmer vlotten, en altijd tegenkanting ontmoeten zoude; en dat, zoo het tot ftand en tot daadelijke oefening konde gebragt worden , het altijd aan dezelfde kwaaien en zwaarigheden onderhevig zoude weezen, welke het ftadhouderlijk gezag deeden afkeuren ; dewijl het hier op de executie (zoo als de lieer van Slingeland zich uitdrukt ) zoude aankomen ; en executie geene veelhoofdigheid kan veelen ; en derhalven het uitvoeren van de uitfpraaken der arbiters of van de uiterlijke beftuiten altijd aan een mensch zoude moeten toevertrouwd worden , die 'er, zoo niet meer, ten minfte zooveel misbruik van zoude.kunnen maaken als een Stadhouder. De natuurlijke afkeerigheid van dwang fchijnt overzulks dit ontwerp , als geen mindere zwaarigheid dan het fttadhouderlijk gezag zelfs bevattende, de leden van de hooge regeering dezer landen wederhouden te hebben , om hetzelve, of iets diergelijks, aan teneemen : en  R IJ K D O M. 107 en ató men 'er wel op let, is deze natuurlijke afk engheid zoo na grenzende aan de oegeerte, om ,geneei -nieTa^ oorzaak van den weerzin, dien men tegen ha ftadhouderfchap heeft. Immers heeft men de bchoud^obStgerlijte vrijheid altijd opgeworpen a. SXftaanbaarraet^ e,n f, Gehoofd eden, waarom onze Vrije Staat geen hoofd aan het bewind moest hebben. Die geen flaaf wildeziin dfe de vrijheid liefhad, moest allen eenëocfdigen invloed buiten den Staat bannen, en het ftadhouderlijk gezag doemen. Vermits de behoudenis van de vrijheid voor «worpen word als eene reden, waarom men de ftad* Kerf ke regeering moet wraaken; dewijl merj d ftadhouderlijke reecering affchildert als verderie voor onze burgerlijke vrijheid, en nadien de burgN ke vrijheid allernaauwst verknocht e met het belang; ■I vijju^ju toeffefcheenen, van vaart en koophandel, heeu net mi o met juSheid gedacht, veel min gefchreeven is. Aart der Nederlandfche Burgerlijke Vrijheid. Ofschoon de les van ^«rfjkte derlatiinfcheredenaaren, naamelijk, „ dat, om een onderwerp wel te verhandelen , eene juiste bepaa- ftrijd, vooral zeer noodzakelijk is, ver.iscat noen «nJ het gebruik van die les veel omzigtigheid, ten ndemefnie; met de eene onbeheerd te willen vermijden, in eene andere zwaarheid wie. 3  ïoS HOLLANDS Niet dan te veel gebeurt het, dat men, zich zekere denkbeelden van een voor - of onderwerp gemaakt hebbende, en over hetzelve willende handelen, aan hetzelve eene bepaaling geeve , niet volgens het geen wat dat voor - of onderwerp daadelijk is, maar volgens het denkbeeld, of het begrip, hetwelk men 'er zich van gemaakt heeft (a). In zoodaanig een geval dwaalt men niet minder van 'e rechte fpoor, dan wanneer men over een voor - of onderwerp, hetwelk onbepaald is, handelt; en dus, als 't ware, in het wild fchermt: vooral is dit gebrek te vermijden in zulke gevallen, in welken het meest aankomt op het nafpooren van de gedachten en denkbeelden, dewelke van eene zaak gemaakt wori den, en van denzin der ivoorden, van welken men zich bedient, om eene zaak , of het denkbeeld eener zaake, te kennen te geeven. Met eene bepaaling voor af te geeven, betekent men niet zoo zeer de zaak zelve, als wel het denkbeeld , hetwelk men zich van de zaak maakt; en mitsdien zal de bepaaling alleen in die gevallen de zaak voordraagen, in welken dat denkbeeld juist met de zaak pver een komt: waarom het in veele gevallen noodig is te beginnen , niet met eene bepaaling, maar met een onderzoek van de denkbeelden, welken men aan eene zaak hecht, en van den zin, in welken men eenig woord opvat, ten einde daar door tot eene juiste bepaaüng van de zaak zelve te kunnen komen. Wien is het onbekend, dat de onzekere betekenis van het woord Vrijheid , zoo wel in het burgerlijke als in 't kerkelijke, en in de geleerde we- (») Deze feil is, zoo 't mij voorkomt, onlangs begaan door jlen Heer P r i c e , in zijn boekjcn over den Aart der Burgerlij|« Vrijheid.  r ij K d o m. m rwereld, veel verwarring, en veel onheils heeft verwekt? Ieder, die zich eenigzins m de lu- i ftorie der weetenfchappen geoefend heeft weet wat plaagen ontftaan zijn uit de leere van óe zedelijke Inoodzaakelijkheid; welke beroerten het verfan! uu- ttremde vrijwilligheid der menfchelijke bedrijven voórtgebragt heeft: de lotgevallen van alle burger- j ftaaten leeren uns, dat niets meerder rampen heeft i verwekt, dan de verfchillende begrippen van het I aeene, het welk door het woord Vrijheid betekend ! word, of verftaan moet worden («). Ons vader- ii land heeft 'er in vroegere tijden voorbeelden van j gegeven, en levert 'er dagelijks nog voorbeelden San. Elk een fpreekt en fchrijft over de Vrijheid, niet volgens het geen de Vrijheid weezen ijk is, ! maar flechts volgens het begrip of het denkbeeld I hetwelk hij 'er van maakt: en daar dit begrip ot denkbeeld zoo merkelijk bij de menfchen verfchilt, wat wonder, dat zij eikanderen niet verftaan; en I het over de zaak niet eens kunnen worden ? ij Wilde ik mij ophouden bij alle de boeken , gefchnt, ten, en kleine blaadjens, welke dagelijks uitkomen en in welken met het woord van fnjheidop verfchillende wijze gefpeeld word, ik zou er niet | Lt een einde aan zien, mijn beftek verre te buiten ; gfan, en vast noodeloos werk doen. Vijf en twin- tig fa) De Heer P e stel, die met zo veel klisters en , het hoogleeraar-ampt in de Rechtsgeleerdheid aan s Lands 1 HooeSoóle bekleedt, cn wiens heilzaame lesfen aan de jonSfch'p niet teveel aangepreezen kunnen worden zegt ftZeCommentariide Repub. Bat 5 76. „ ^ n^ura ! liseli potclias, illaefis juribus aHehis, vivendi utveht Deinti "juspretiJ varia fimper fuerw*, fuf*V« eUvnnum bmmm ■ ' LJumque judicia. Errores eo in genere funt muit, & gra',fes, nlllibivero capitaliores quam m ovitattbus u«« „ Vera libertatis notiocMum animis mpresfa, munit KempuWi.cam; falja eam evcrtit", IN 4  £oo HOLLANDS tig jaaren zijn 'er ruim verloopen, ferfért dat ik over de onzekere betekenis van het woord Vrijheid, inet betrekking tot onzen Burgerftaat, eenige aanmerkingen heb voorgedraagen (a), welken ik nu wat uitvoeriger zal ontvouwen. Wanneer men eenvoudig let op den zin, in welken het woord Vrijheid dagelijks, in de gemeene wandeling, gebruikt word, dan vindt men, dat hetzelve bij alle menfchen, en zelfs bij de kinderen , het denkbeeld van eene bevoegdheid, of toelaating van te doen wat ons lust, verwekt. Verbeeldt U een gezel fchapjen van kinderen, (menhoude mij dit voorbeeld ten goede ) en laat die geen, welke gefield is, om op hen te pasfen , uit het vertrek gaan, ftraks zult gij hen zien , zich over hunne vrijheid verheugen; zich voordellen de, dat zij nu doen kunnen, wat hun behaagt: dit eenvoudig denkbeeld blijft ons bij, zoo lang als wij leeven, om dat hetzelve uit. onze natuurlijke neigingen voortfpruit. Zoo lang als men bij dit denkbeeld blijft, zonder de gedachten te wenden naar de betrekkingen , in welken de mensch geboren word en leeft, dan vervat hetzelve een volflagen onbepaalde bevoegdheid of vermogen , om te doen wat ons gevalt. De mensch zoude in de oefening van deze bevoeg Iheid geene paaien kennen, was het niet dat zij ftreedt met eene gelijke bevoegdheid in zijnen evenmensen: hij begrijpt, en ziet, dat, in gevalle hij en de andere menfchen de bevoegdheid hadden, om alles te doen , wat hun lust, daar door eene tegenffcrijdigheid in de wereld zoude plaatshebben, welke met den aart van den mensch , met de famenleeving , wat zeg ik ? met de eenvoudige ge- zel- (a) Zucht van den Heers Raadpenjionaris Jan de WiTT,ens.  R IJ K D O M. aof zel'iVheid, met die evenheid; van welke Hu go de Groot fpreekt (a), en waar van hij het denkbeeld uit de fchriften van Aristoteles Heeft overgenomen , onbeftaanbaar is; en dus brengt hem de natuurlijke overweeging van de betrekking, in welke hij leeft, tot de overtuiging, dat zijne bevoegdheid, om te doen wat hem lust, zich niet m het oneindige uitftrekt, maar bepaald word tot net geen wat anderen dulden en verdraagen moeten, ddl hlJOp aeze wijs bevindt de mensch, dat hij geen volkomen onbepaalde vrijheid kan genieten : h:j bevindt, dat dezelve noodzaakelijk bepaald word door eene omzïgtigheid , om aan afl/èfén niet te doen, het geen hij niet gaarne zoude willen zien , dat rr-m gefchiedde. Dus voelt hij zijne bevoegdheid, zijne vrijheid, door de zedelijke plichten aan eenen band gelegd; en het denkbeeld van vnjrtóri raakt hier door bij hem verzeld met het begrip, dat hij door dien band zijne vrijheid niet verliest, en dat de natuurlijke wetten geene verkorting aan de vrijheid toebrengen. Het eerst opgevatte denkbeeld van vrijheid raakt daar door binnen zekere paaien, en verandert in het begrip, dat men, m het oefenen van de bevoegdheid tot het doen wat ons behaagt, van niemand afiiangelijk is, zoo lang men niet tegen de zedelijke wetten zondigt of aangaat; en dit denkbeeld brengt hem tot het begrip, dat zoodaanig mensch vrij is, welk van den wil eens a;;deren niet afhangt, endoen kan wat hij wA, mus eens anders recht niet benadeelende. Dit eenvoudig denkbeeld ftrekt zich, wanneer men den aart van een burgerftaat gade flaat, verder uit; vermits men dan ontwaar word, dat men te- fcl Inleiding tot de Holland/dis Rechtsgeleerdheid. K JN 5  2c2 HOLLANDS tegen de burgerwetten even zoo weinig mag zondigen, als men in't oefenen van zijnen wil de zedelijke of Goddelijke wecten mag overtreeden :en daar yic ontftaat wederom het begrip, dat de burgerwetten mede geene verkorting aan de vrijheid toebrengen, en dat de zedelijke en de burgerlijke vrijheid daar in gelegen is , dat men, in het doen van 't geen ons behaagt, of in 't oefenen van onzen wil, van niemands wil of verkiezing afhange, maar flechts alleen van de zedelijke en burgerlijke wetten; en gevolglijk dat die mensch burgerlijk vrij is, welk alleen afhangt van de zedelijke en burgerlijke wetten: weshalven de vrijheid , welke de mensch, als een gezellig fchepfel, 't welk die betrekkingen heeft, in welken wij hetzelve hier op aarde befchouwen, zich toeeigent, eigentlijk is de onafhangelijkheid in zijn doen en laaten van den wil van eenen anderen: Independcntia ah alterius voluntate : hetwelk met betrekking tot zich zelve overeenkomt, met alleenlijk af bangelijk van zijnen eigen wille te zijn , of met het vermogen, van te keven, zoo als men wil, mits eens anders recht niet verkortende. Als men in de famenlee\ ing acht geeft op den zin, in welken 't woord Vrijheid gebruikt word, dan zal men bevinden, dat die altijd daar op neder komt Ga at (a) De Burgerlijke Vrijheid vind men op verfchillende wijzen bij aanzienlijke Schrijvers bepaald. Cicero Paradox. V. noemt haar potejlas vivendi utvelis, welke bepaaling zeer fraai getemperd word door de woorden illaefis juribus alienis. Pestel Comment. (j. 76. p. 66. GROTiusae Jure B ac P. L. I C. i.J. 5. bepaalt 'sMenfchea Vrijheid door hefvermogen, hetwelk hij over zich zelfs heeft. In 't Roomfche Recht word zij aldus befchrceven: Libertas ejl naturalis facuhss ejus, quod cuique facere Ubet, nifi quid vi eut jure prohibetur. Bourlamaqui Principes du Br. Nat. Part. 1. Ch. III. i.  R IJ K D O M. 203 Gaat men nu verder, en let men op de verfchillende omftandigheden en betrekkingen, jn welken de mensch leeft, dan befpeuremve, dat de mensch , op verfchillende wijzen, afhangelijk kan zijn van den wil van eenen ander, en ook daadelijk is. De kinderen worden afhangelijk van hunne ouderen geboren. De zinneloosheid ftelt den zinneloozen afhangelijk van den wille van anderen ; de dronkenfchap welke de zinneloosheid nabij komt, brengt den dronkaart tot afhangelijkheid, gelijk de kranken mede door hunne krankheid van den wil van, anderen afhangelijk raaken. Deze gevallen zijn t niet alleen, welke den mensch, t zij geheel, t zij gedeeltelijk, van zijne vrijheid berooven5 maar daar zijn'er oneindig anderen. Alle verbintenisfen, van wat aart dezeivezi.jn mogen , van het huwelijk, de gewichtigfte van allen, al, tot de geringfte toe, beneemen ons de vrijheid, of bekrimpen dezelve meer of min, naar mate van het voorwerp onzer verbintenisf;, en de handeling uit welke zij is voortgefprooten: zoo dat de_ mensch, door de verbintenisfen, die hij aangaat, uit krachte van die verbintenisfen, in eenigen opzigte afhangelijk word van den wil van eenen anderen; vermits hij door dezelven, voor een gedeelte, de bevoegdheid verliest, om te doen wat hem lust, even gelijk hij door deze- C 15. befchrijft de burgerlijke vrijheid met deze woorden : l'a liberté civile efi te Berté naturelle elle même depouülee de cette partie qui faifoit Vindependance des parUcuhers P^auto. % au'ils dmnentjur eux a leurs fouverams, accompagnee du dwt Texigerde lui qiCil ufera hien dejm autoriti £ƒ Vasjurance moralp aue le droit aura fon effet. Bii Wo 1 ff vindt men de vrijheid genoemd: lndependentia in a*endo ab alterius vohmta feu dependentiaa propna faltem tSl Inft. Jur. Nat. ff P. I. C. III. 5. 77-jn« welke betekenis vrij wel overkomt het faamgeftelde woord Zelfsbeftier.  S04 HOLLAND S deüjke wetten daar in bekrompen word. Reeders van een fchipraakenafhangelijk van eikanderen, door het recht, hetwelk zij op eikanderen krijgen. Met het aanftellen van een boekhouder raaken zij in eene zekere afhangelijkheid van deszelfs wil; de fchipper raakt mede in zekeren opzigte afhangelijk van den wil van de reeders, en inzonderheid van den boekhouder: het fcheepsvolk, het welk aangenomen word, raakt afhangelijk van den wil van den fchipper, en zelfs reizigers in een fchip, voor zoo verre het beftier van 't fchip aangaat. En dus is het gelegen met alle andere verbintenisfen. „ Maar „ gelyk geen Sociëteit ( dus fprak de Provinde van „ Friesland in den jaare ioji.) kan opgeregt wor„ den, zonder dat de Contraherende yets verlieze „ van zyne vryheid , die hy voor het Contract „ heeft gehad, zoo kan ook onze Unie geen effect » gryPen' ten zv een y£der ,van zyne vryheit foo „ veel in 't gemeen confereere, als tot onder„ houdt van dezelfde, ende verkiefingen der Per„ foonen daar toe nodig, eenmaal is beraamt en „ vastgefteld", enz. (a). Naar maate, dat de verbintenisfen zich meer cf min uitbreiden over zaaken, is de afhangelijkheid ook grooter; en wij behoeven 'er niet bij te voegen, dat de dienstbaarheid de grootfte is, vooral zoo die eene volllagen afhangelijkheid in alles medebrengt, welke ons het denkbeeld van flaavernij oplevert: doch vermits in die gevallen, in. welken men, door het aangaan van verbintenisfen, zich meer of min afhankelijk van den wil van eenen anderen maakt, dit vrijwillig gefchied, zoo. acht men daar door zijne vrijheid niet te kort té doen : (.a Confideratien ende Inclinatien van de Provincie van Friesland, foo aangaande de Religie, Unie, als Militie.  r IJ k D o m.' 20$ doen: en met reden; die verbintenisfen krijgende kracht van wétten, waarom de Heer Pestel de bepaaling der vrijheid, voor zoo veel die gefield word in de bevoegdheid van te doen wat ons behaagt, te recht beperkt met deze bijvoeging, mits de rechten van anderen niet fchendende. Van alle verbintenisfen is 'er geene zoo uitgeflrekt, dan die, welke leden van een burgerftaat tot den burgerftaat hebben : geene, welke den mensch meer bepaalt in het doen van 't geen hem behaagt. Niemand is 'er of hij erkent, dat hij zoo wel door de burgerwetten als door de natuurlijke en goddelijke wetten, in 't oefenen van zijnen vrijen wil, gebonden is: hij begrijpt evenwel, dat deze band niet ftrijdig is met zijne onafhangelijkheid : hij voelt en is bewust, dat de burgerlijke vrijheid daarin gelegen is, dat men in het doen van 't geen ons behaagt , of in 't oefenen van onzen wil, van niemands bijzonderen wil of ' verkiezing , maar flechts alleen voor 't zedelijke van de zedelijke, voor 't burgerlijke, van de burgerlijke wetten, afhange: en gevolgelijk dat die mensch gezegd kan worden burgerlijk vrij te zijn , welk alleen van de zedelijke en burgerwetten afhangt. Hier bij komt nog, dat de mensch, natuurlijk gekitteld wordende door de bedenking, dat ook een ander tegens hem, noch de zedelijke, noch de burgerlijke wetten mag overtreeden, daarin eene gelijkheid vindt, welke hem het gemis van een gedeelte zijner volftrekte onafhangclijkheid fchijnt te vergoeden: 't welk ook de reden is, waarom eene gelijke verplichting, pp alle de ingezetenen van een burgerftaat gelegd, minder ftrijdig met de vrijheid fchijnt te weezen, dan die, welke flechts eenige leden van denzelven word opgelegd. g e l jj k nu, aan den eenen kant, de mensch tegen zijn  ±c6 H Ö L L A N D S zijn evenmensch het volftrekt vermogen om alles té doen wat hem behaagt, niet kan genieten, en in het oefenen van zijne vrijheid, hoe breed hij die moge uitmeeteh, zich in de eerfte plaats bepaald vindt door de zedelijke en Goddelijke wetten ; z >o is 'er, aan de andere zijde, in 't zedelijke ook geene ohbepnalde af 'bangelijkheid, vermits niemand verder van den wil van anderen kan afhangen , dan de zedelijke wetten het toelaaten. De mensch heeft zich zeiven niet gemaakt. God heeft hem gefehaapen, en gefteld in die betrekkingen, Welke verplichtingen voortbrengen, die vast, bepaald, eeuwig en onveranderlijk zijn. De mensch heeft het vermogen niet, om zich zelve in eene onbepaalde afhangelijkheid van eenen anderen te ftellen; en niemand heeft ook de bevoegdheid of het vermogen, (ik fpreek van een Zedelijk vermogen) om anderen onder eene volftrekte onbepaalde afhangelijkheid aan te neemen. Men dwaalt derhalven, als men zich verbeeldt, dat de Vorsten een eigendunkelijk gezag kunnen of mogen oefenen,* en dat, om met betrekking tot ofts vaderland te fpreeken, de Graaven van Holland een onbepaald recht van heerfchen of opperheerfchappij over de bewoonderen van dit gewest zouden gehad hebben , en dat deze zoo afhangelijk van den wil der Grasven Zouden geweest zijn , dat dezelve in de verplichting waren alles te lijden en te verdraagen , en geen recht hadden , om eenige tegenkanting te doen. Zoodaanig recht van oppergezag, zoodaanige afhangelijkheid zijn in het zedelijk geftel der wereld ongerijmdheden , onbeftaanbaarheden en tegenftrijdigheden, die deszelfs fchoonheid zouden ontluisteren, of zijne beftaanbaarheid vernietigen. Daar zijn geen recht, ook geene afhangelijkheid of dezelve zijn in de eerfte plaats aan de zedelijke wetten gebon-  R IJ K D O M. so7 bonden; en gevclgelijk , wanneer ons de gefchiedenisfen Vorsten ol beheerfchers van burgerftaa ten , die een eigendunkelijk gezag geoefend hebben] vertoonen, dan geeven zij enkelijk blijken van overtreedingen, tot welken de mensch vervalt, die zijne plichten niet kent, of dezelve kennende door zijne driften vervoerd word (a). Op dezelfde wijze als de menfchen (om wat nader tot ons onderwerp te komen) afzonderlijk zich afhangelijk van den wil van eenen anderen kunnen maaken , en daar door gedeeltelijk van hunne vrijheid afzien ; kan het ook gefchieden in burgerftaaten , en 't gefchiedt ook in veele opzigten. Wie van eene burgerfchap , of van een burgerftaat fpreekt, fpreekt van een genootfchap; en zoo ras fpreekt men niet van een genootfchap, of men fpreekt te gelijk van wetten; alzo 'er geen genootfchap is, noch begreepen kan worden, zonder bedingen of voorwaarden, welken als zoo veele wetten zijn (a). Men doorloope alle de gebeurtenisfen der wereld, en befchouwe de lotgevallen van alle volken , overal zal men vinden eene gemeente , welke in 't beftier van 't gemeen afhangelijk is van den wil van eenen of van meer anderen, aan wien het beftier gelaaten word; even gelijk die geenen, welke zich in een rij- of-vaartuig begeeven, daardoor, in 't bellier van 't rij- of-vaartuig, zich afhangelijk maaken van den wil van dep fchipper of voerman. En even als men aan de zijde der reizigeren eene volkomen onderwerping moet vooronderftellen aan 't beftier van die voerluiden, (a^ Deze waarheden kan men zeer fraai voorgedraagen vinden, onder ajdereri, bij Noodt de Jure Jummi Jmp. Locke du Gomernement civit. (a_) Pestjil 1. c.  sroS HOLLANDS den, zoo moet men ook in die voerluiden den tri, om de reis ten genoegen der reizigeren af te leggen , vooronderftellen. Deze eerfte grond van alle burgerftaaten , deze eerfte bron der burgerplichten , uit eeuwige en onveranderlijke wetten ontfbiande, is zoo zeker, en ftaat zoo onwrikbaar , dat, op welke wijze ook menfchen aan het opperbeftier van een land , of aan de opperheerfchappij gekomen zijn, 't zij dat zij die bij afftand of overgifte van 't volk, of bij overhcerfching gekreegen hebben , zij nimmer zoodaanig onafhangelijk zijn of kunnen zijn , dat zij alles zouden kunnen doen wat hun lust, zonder aan eenige wet gebonden te weezen ; en hunne onderdaanen nimmer zoo afhangelijk, dat die, zonder aanzien van natuurlijke wetten, in alles ten believen van den opperheerfcher of opperheerfchers zouden moeten ftaan ( b ). De zedelijke vrijheid , ten uitgeftrekfle genomen , beltaat zoo als te vooren is aangemerkt, in de bevoegdheid van te doen wat men wil , mits niet ftrijdende met de zedelijke wetten, of wel behoudens de rechten van anderen: en derhalven is die voülagen vrij, welke in de bepaalingen van zijn wil van niemant afhangt. Hoe meerder iemand dus ten aanzien van die bepaaling aan den wil van eenen of meerder menfchen onderworpen is, hoe meer hij van zijne vrijheid verliest; en hoe wichtiger de voorwerpen zijn , ten aanzien van welken hij in zijne bevoegdheid tot het doen wat hem lust, afhangelijk gemaakt word; hoe zwaarder het verlies voor zijne vrijheid zal vallen: waar' uit te zien js, dat de vrijheid meer of min verlooren kan worden; en dat, met het gemis van een gedeelte, de- zel- (6) Noodt 1. c. en anderen.  B IJ K D O M. 2*3 feelve niet geheel veilooren gaat: eene befchouwing} op welke weinig gelet word, en die het echter dubbeld waardig is. , , „;» W ij hebben te vooren aangemerkt, dat al(e genootfchappen noodzaakelijk een gemis van vnj.heid medebrengen, en dat. de Burgerftaat het meer doet dan alle anderen. Voordeden van een Bur* gerfchap te willen genieten, zonder afhangelijk te zijn van eene opperfte magt, is niet minder tegenftnjdig en ongepast, dan de baaten uit een genootfchap te wiHen trekken, zonder in de lasce'ri te draagen. Te beweeren dat de „ burgerlijke te vrijheid beftaat in de magt, die eene Burgerniadr„ fchappij of Staat heeft , om zich naar eigen goeddunken te bellieren ; of ook , om zich te be'* ftieren naar eigengemaakte wetten, 'zonder ge1 dwongen te worden tot het gehoorzaamen der „ bevelen van eenige magt * die door het geheeië „ ligchaam des volks noch aangefteld , noen met „ berichtfehriften voorzien wordt, en voor^wclke „ het geenen teugel in handen heeft", komt mij ever! zoo ongerijmd voor , .als dat men zouae ftel]en, dat reizigers niet vrij zouden zijn, ,ten zij dat zij een teugel voor de magt van den i fchipper ui handen hadden. Het is noodig tot den Burgerftaat; dat zij, die 'er leden van zijn , iet van hunne vrijheid 'er bij infehieten, even als het noodig is, dat reizigers let van hunne vrijheid, met betrekking tdt huhrië reis af ftaan, om roede in 't fchip te kunnen treeden : doch het is even zoo weinig noodig. dat ledeh yati eeii Burgerftaat in alles onderworpen ftaan aart den wil vanvt oppergezag, ais het noodig is. dat reizigers om* trent huneeten, hun drinken j eu hunne tijdkortingen van den fchipper afhangen. Öerhalveri 4 offehöon* het noodig zij, dat men, tot een geupotfehap toetredende, iet van zijne vrijheid afftaa j eri j om gé* II, Daast Ö 8»  aio HOLLANDS not van een Burgerftaat te hebben, zich ftelle in eene afhangelijkheid van de oppermagt, zoo volgt daar niet uit, dat die afhangelijkheid zich zoo verre moet uicftrekken, dat die over alle voorwerpen gaa, zoodaanig dat men ten aanzien van het inademen der lacht zelfs onder eene willekeurige befchikking van anderen zoude ftaan. Dit is even zoo ! weinig noodzaakelijk, als het noodig is, dat iemand, om lid van een genootfchap te worden, zich in alles van dat genootfchap afhangelijk maake. Dit eenvoudig denkbeeld van 's menfchen Vrijheid verder ontwikkelende, zal men ftraks bevinden, dat, hoe menigvuldiger en hoe wichtiger de voorwerpen zijn, omtrent welken men afhangelijk word, hoe meer men van zijne natuurlijke vrijheid verliest; en dat men die geheel verliest of mist, wanneer men in alles, wat de zedelijke bedrijven betreft, van den wil eens anderen afhangt. Het gemis van de vrijheid word flaavernij of dienstbaarheid geheeten, wanneer dezelve zoo verre gaat, dat een mensch geheel van den wil eens andéren afhangt , voor het geen wat zijn beftaan betreft. Daar nu die afhangelijkheid ook betrekking kan hebben tot veele menfchen, of tot een zeker getal van menfchen, of tot een orde van menfchen, zoo wel als tot een enkel mensch, is 'er geen bewijs noodig om te doen zien,] dat de vrijheid even zo wel ■ befnoeid, verkort, of weg genomen kan worden in eenen Burgerftaat, daar veelen aan 't roer van 't bewind zijn, als in zulk eenen, daar een hoofd is; en even zoo wel beftaan, gehandhaafd , en befchermd kan worden in een Staat, die met een hoofd voorzien is, als in eenen , welke 'er geen heeft. De waarheid, welke wij hier uit de eerfte en nat tuurlijkfte denkbeelden en gevoelens van de zedelijke vrijheid opnaaien, vindt men bevestigd in alle ftaats-  R IJ K D O u. m ftaatsgebeurtenisfen en lotgevallen. Om 'er van .overtuigd te weezen , herinnere men zich flechts, de geduurige beroerten, die het roomfche volk Zoo dikwerf op de been gebragt hebben , ert die door Vertot zoo meesterlijk befchreevers, zijn WiNSEËR wij nü verderin acht rieêmen, datj jgelijk de menfchen niet allen even zeer aandoenlijk j zijn voor het gemis van zeker gedeelte hunner vrijheid, en fommigen eene fterke aankleeving heb: ben tot eene zaak * welke anderen zich niet aan i trekken, en dat het even zoo met de volken gelej gen is; dan vindt men zeer ras de reden t waarom i men bij de verfchillende volken een verfchillend begrip over de vrijheid befpeurt: naamelijk, ten opJzigte van zekere zaaken, willen Zij wel van eens \> anders wil afhangen , doch ten aanzien van anderen i niet; in dezen zullen zij wel afhangelijk willen zijn i van dezen of geenen, doch wederom niet van an1 deren: de verfchillendheid van neigingen brengt ! deswege zulk eene verbaazende verfchillendheid i van begrippen over de burgerlijke vrijheid voort ,> < en ook een verfchillend voorwerp, tot hetwelk het] zelve zich bepaalt dat nergens de betekenis van burgerlijke vrijheid overeenkomt met die,- welke i het een of ander volk 'er aan geeft: om niet te zeggen , dat zelfs de ingezetenen van een land weinig 1 een en hetzelfde denkbeeld hebben van 't geen 1 zij in hun eigen land vrijheid noemen, of vrijheid 1 meenen te zijn. „ Geen woord is "er , zegt de fchrandere I M o n t e s q.u i e u ( b ) , aan het welk verfchillen1 " der betekenisfen gegeeven zijn, en dat den geest f * n daf fa} Revolutions Romaines. ib) Bfitit Ats Loix. Livr. XI. Ch. 11. O 3  212 II O ■ L L A N D S „ der menfchen op zoo veelerhande wijzen geraakt „ heeft, dan het woord Vrijheid. Sommigen heb„ ben de Vrijheid gefteld in 'c gemak om van den „ troon te kunnen ontzetten dien geenen, welke „ zij een willekeurig gezag hadden opgedraagen; „ anderen in de bevoegdheid om zei ven dien gee„ nen, wiens onderzaaten zij worden zouden, te „ verkiezen; anderen in het recht om gewapend te „ gaan en ziju eigen wreeker te zijn ; anderen om niec „ dan dooreenen van hun eigen volk, en door hunne „ eigen wetten te kunnen geregeerd worden. Zeker „ volk heeft de vrijheid lang in het draagen van „ een langen baard gefteld". De fchrijver van de Vrijheid in den Burger/iaat ftelt haar in eene kans van alle de ingezetenen , om deel aart de regeering te kunnen krijgen. Ik heb ergens geleezen, dat 'er zijn , die de vrijheid ftellen in het draagen van een uitgeftreeken bef, van een langen das, van een hoed in de gedaante van een fuikerbrood, en wat diergelijke uiterlijke vertooningen meerder zijn. Dus verfchilt het denkbeeld van vrijheid , naar maate > dat men ten aanzien van het een of het ander liefst onafhangelijk wil zijn: en dit doet ook de menfchen meer of min over verlies van vrijheid klaagen , naar maate dat hunne neigingen hun deze of geene onafhangelijkheid doen wenfchen en najaagen. Een liefhebber van de jagt klaagt over verlies van vrijheid, om dat hij in 't jaagen zijnen lust den vollen teugel niet vieren kan; de huisman klaagt dat hij in zijne vrijheid verkort word, om dat hij zelfs in zijnen hof geen haas mag vangen, en dulden moet, dat zijn moestuin door honden verwoest, en aan zijn huisgezin de benoodigde voorraad benomen word. De koopman klaagt, dat hij in zijne vrijheid te kort word gedaan, wanneer hij geene volkomen vrije verzending van waaren , al was  R IJ K D O M. was het van oorlogsbehoeften na.ar den.vijand,, ge• niet. Elk een heeft dus eene vrijheid op .ijue hand, gelijk ieder Burgerftaat iet neeft, het welk hem èifen is, en waar uit de meer of mindere vrijheid der landzaaten opgemaakt kan worden Maar om van die dwaaze begrippen af te flappen, en nader tot ons voorwerp te komen, kunnenwe aanmerken, dat, ten aanzien der flaatsregeermgen, de begrippen over de vrijheid zeer verfchillende zijn. MoKTESQUiEU (*), vani die . verziendheid fpreekende , tekent aan , dat men doorgaans de vrijheid heeft toegefchreeven aan een zeker foort of vorm van regeennge, met uitfluiting van alle anderen. „ Die aan eene volksregering ge- wee waren (zegt hij ) hebbenze alleen aan zulke * Toegeëigend: die fmaak vindt in de bepaalde eenl hoofdigheid, beweertdat daar de Vnjhetdxe vinden " is om kort têgaan, elk heeft Vrijheid genoemd die : wijzevanregeeringe^ie'tbeltmetzijnegewoo^ ten en neigingen over een kwam. Vermits in eene : volksregering de werktuigen dier| plager. over : welken men zich beklaagt met geduung noch ,00 fterk in 't oog loopen, de wetten meer, de uit" voerders minder fchijnen te fpxeeken , zoo heeft " mende Vrijheid doorgaans gehecht aan gemeene' " besten, en uit eenhoofdige regeeringen geüooten. Ten la'atften; daar het volk in eene votogee" „Dg ten naaften bij fchijnt te doen wat tem lult , " zoo heeft men de rn7//?/V/ voornaamentlii!c aan dat {lag van regeeringen toegeweezen, 't vermogendes * volks dus met zijne vrijheid verwarrende. Van alle begrippen fchijnt 'er, ten aanzien der burgerhke vrijheid, geen fterk er te heer fchen en te 3ffieener aangenoomen te zijn , dan dat de burgerlijke (a) EJprit des Leix L c. ^ b  ai4 HOLLANDS vrijheid onbeftaanbaar is met het eenhoofdig gezag. Wat mag 'er de oorzaak, wat de reden van zijn? Het onderwerp is zekerlijk wel eenige overweeging en onderzoek waardig. Het geval van Lucretia en de gevolgen, welke hetzelve in den roomfchen burgerftaat gehad heefti- zijn bekend. Men weet hoe die geenen, welken door de ondaad van Tarquinius het meest gegriefd warén, die gelegenheid waarnamen, om met den Koning ook de koninglijke waardigheid te doen afzweeren. Het volk, het welk aan den uiterlijken fchijn het meest blijft hangen, en veeltijds, ten minfte in de eerfte drift, geen onderfcheid weet te maaken tusfchen het geen, wat het ontwijken wil en ontwijken moet, werd te Rome door Brutus en zijnen aanhang een weerzin tegen de koninglijke waardigheid ingeboezemd ; even ali of de misdaad van 'larquinius flechts fproot uit zijne koninglijke waardigheid , en niet uit zijne perfooneele geaartheid : en bij tegenftelling, werd het volk in de verbeelding gebragt, dat hetzelve, met het verbannen van de koninglijke waardigheid, de burgerlijke vrijheid verkreeg: overeenkomstig met dezen aanleg, greep bij de Romeinen de inbedt ding ftand, dat de burgerlijke vrijheid alleen konde plaats hebben in hoofddooze regeeringen , en bij tegenftelling, dat mende burgerlijke vrijheid genoot , daar geen hoofd aan de regeering was: wij behoeven niet te zeggen, hoe fterk dit denkbeeld den Romeinen aankleefde: de moord van Julius Caefar is 'er een doorflaande blijk van. DrE geenen , welke bij 't verjaagen van Tart quinius den Hovaardigen de eenhoofdige regeering uit den romeinfchen Staat voor altijd zogten te weeren, hadden hunne redenen, om in-t volk zulk gen weerzin tegen de koninglijke waardigheid te brengen.  R IJ K D O M* 21$ Wti Bij de Romeinen beftond derhalven de burgerijke' vrijheid in het leeven onder een opperfte gezag, [zonder hoofd: en hoe ftrijdig hunne wetten ook ïinet de vrijheid mogten zijn opzigtelijk tot verr i fcheiden befchikkingen , welke natuurlijk van de (vrijwilligheid van een mensch fchijnen te moeten afhangen, was het genoeg, om zich voor een vrij volk te houden, dat 'er- geen hoofd-perfonaadje f aan hun bewind was, welke den naam van Koning droeg (a). .. , , Grotius haalt in zyn werk over den oorlog en vrede verfcheiden plaatfen uit de romeinfche fchrijvers aan, die het bewijzen (b ), gelijk mede in zijn -werk\en dedntiquitatc Reif. Batav.C. 2. p.25., die ook worden aangehaald in zeker boek onder den titel van Public Gebedt uitgegeeven (c) , in welk de plaats van Livius, alwaar die fchrijver Brutus fpreekenden tot het roomfche volk invoert (d) , gevonden word. Het fchijnt, zegt Montesquieu, dat in volksregeeriuffen het volk doet wat hem lust: * 00 ^ maar (a) Efprit dei Loix. Liv. XIV. Ch. VI, (6) L. 1, c. m. 5. 12. ( o Public Gebedt, enz. Amlt. 1663. bl. 04. . ld) Solicitam [vfp'cione plebem Brutus ad conctonem vocat, ibi omnium primnmjusjurandum populi recitat, nemmem regnan■vasfurosjnec eiJe'Romae unde periculum libcrtiU forst, idfumJ ope tuendum e[je : neque ullam remquae eo pertmeat, cgtmr Zrdm. Jnvitun, fe dicere hominis caufa: nee diüurum funfe, Zcharitns reipubUcae vinccret. Non credere popuhm: Romamtn llidam libertatam recuperatam erfi. Regium genus regt»» nomen nonfolum in cteitate , fed etiam m mferu esfi. Id ojp e re id objlare Ubertati. Hunc tu, ijfturt, tua ^clwitate L. lar quini remove metum. Meminimus, fatemir : ejcciju reges joke beneficium tuum, aufevhkregiwn « R/,\Tj„e ionfolum reddent civcs tui, a«Bore ,ne : fed fiqmd deeg muwfee iisebunt Amicus abi , exonera civitatem vmo forfitan 4M, tu ha perfmfum ejl nnimis , cum Gente Tarquiw regnum hW ebiturum. L1 v 1U s Lib. 2. circa imtiwn. ü 4 (vrijwilligheid van een mensch fchijnen te moeten af-  %i6 HOLLANDS maar de Vrijheid beftaat niet in het doen van 'tgeen „, ons lust. Jn eenen burgerftaat, dat is, in eene „ burjrerfchap op wetten gevestigd, kan de Vrijheid in niets anders beftaan , dan inde bevoegdheid qt van te &oen het geen ons betaamt te willen; en van „ niet gedwongen te kunnen worden, tot het geen waar y toe de wil niet op moet vallen («) ". Nog moet men ten aanzien van een volk in aanmerking neemen, dat, gelijk de leden van eenen Burgerftaat meer of min afhangelijk kunnen zijn, wat hun bijzonder doen en laaten betreft, met betrekking tot het algemeen bewind, en het inwendig beftier van den Staat; dus de Burgerftaat zelve, als een ligchaam befchouwd, ten aanzien van het uitwendige , of met betrekking tot andere Burgerftaaten, afhangelijk kan weezen; en overzulks meer of min van zijne vrijheid misfen, naar maate hij den wil van eenen anderen Burgerftaat omtrent deze of geene zaaken in acht moet neemen, of zijn goedvinden en toeftemming benoodigd heeft. Zoodaanige Burt görftaat is alleen volkomen vrij, die in alle zijne befchikkingen onafhangelijk is-van den w3 eens anderen; en alles kan doen en laaten naar zijn goedvinden, de zedelijke wetten alleenlijk in acht neemende (b). D e n" aart der burgerlijke vrijheid op deze Wijs befchouwende, en voorts vraagende, of de Batavieren, en die na hen deze landen bewoond hebben, een vrij volk hebben uitgemaakt? en zoo ja, waar in hunne vrijheid beftaan hebbe? dan dient men, (a Rfprit des Loix. T. I. p. 233. & fmV. tb) Libertas civilis zegt Grotius ejl jus regendag per ƒ«. tebublicae. L. II. C. XXIV. §. 6. Bij Wol ff vind men die genoemd Independentia quoad; atlusad borium publicum promovendum requifitos a voltmtate tlte* f**k: hifi. Jur. N. Ê? G. P. III. Seft. II. C. J. I 500, I'jKstjsl Cotnment. de Rep. Bat,  R IJ K D O M. Mf men, om op'deze. vraag naar behooren te antwoorden, niet zijne eigen begrippen over de vrijheid , noch ook die van andere volken te raadpleegen, maar de hiftorien onzer eerfte voorvaderen en hun? ner opvolgeren na te gaan: dit doende zal men bevinden , dat die volken , welke bekend zijn geweest onder den naamen vanKauchen, Friezen, Saxen, Germaanen, onafhangehjk waren van vreemden, en een vrij volk geweest zijn, tot dat zij overheer'd, verdreeven, en in hunne woonplaatfen door anderen zijn opgevolgd, welke door Karei Martel, en door Karei den Grooten wederom overmeesterd , onder het gezag der Franken zijn gebragt, en voorts onder dat van bijzondere Graaven (a). Om nu verder te kunnen oor deelen, of deze onder de regeering der Graaven een vrij volk hebben uitgemaakt of niet, en in hoe verre zij of vrij of niet vrij zijn geweest, dient men wederom in aanmerking te neemen, hoe het met het gezag der Graaven gefteld is geweest: daar omtrent zijn twee verfchillende gevoelens, van welken beiden, zoo 't mij voorkomt, de uiterften te vermijden zijn. Gelooft men fommige fchrijvers, 'dan hebben de Graaven niet alleen een wettig gezaf, maar zelfs een eigendunkelijke onbepaalde opper-heerfchappij over de ingezetenen dezer lanr den bezeten. Anderen beweeren, dat het oppergezag alleen heeft berust bij het volk , of die geenen, welke voor het volk opkwamen., en eene vergadering uitmaakten ; zo dat eigentiijk het oppergezag in die vergaderingen berustede ( b ). De Duitfchen en de Batavieren koozen niet al.- tijds J (a) Pr stel Ctmmentarii I. c Mo r eau I. c. (b) Begin , voortgang:, ende eind der vrye en de der gewaands Erf-Gruveliike Bedteninge bladz. 15. en volg. U 5  *ig HOLLAND '5 „ tijds Koningen (zegt een fchrijver, die het werkjen van Hugo de Groot over de oudheid van onzen Burgerftaat heeft nagevolgd (a) ,• maar „ fomtijds; ende altijds uit de aanfienelikften, tot „ weederfeggcns toe, niet om te gebieden, maar om „het gemeene welvaren beforgende, de groote Verga„ dering by een te mogen roepen: ende aldaar voor„ dragende alle het gunt hun goed dagt, ook dat felf„ de met reedenen te mogen aanraden, ende daarna w tebeforgen, dat alle de befluiten dier Vergaderinge „ wierden uitgevoerd door den geene dien het bew hoorde. Maar jarelilcs wierden in die groote Ver„ gaderinge uit de Vorsten, dat is Aanfienelikften, „ met de meefe ftemmen gekoren Graven, die „ de Fier/garen bannen, den Eisg- doen, ofte het „ Regt ende de Vonnisfen volgens het wijlen dér „ honderd Welborene Mannen, die in ydere Graaf„ fcgap eenen Grave by gevoegd wierden, uitvoe„ ren moesten. Want als in eene landftreek honderd ofte meer Welborene gevonden wierden, foo „ wierd van dat Landfgap gemaakt een Graaffgap ". • O p geen beteren toon fpreekt hij van den burgerlijken ftaat van ons land , ten tijde der frankifche Vorsten. Van dien tijdgefproken hebbende, zegt hij tot befluit (b): „ öulks uit het voorgaande blijkt, „ dat onfe Graven in onfe vrye Republike, ten tijden „ der Romeinen , niet dan Janklagers van den „ Hoogfcen ende uitvoerders van het Gerigte geweelt „ zijnde, door ufurpatien van de Koningen der Fran„ ken, in onfe alsdan, ende daar door bedwongne „ Republike, ook onfe Hertogen bij tijden van Oor„ logen, dat is onfe Veld- üverjlen, geworden zijn, „ Ende dat die Koningen, hoewel ook ten onreg- y> te, ï (a) Begin, Voortgtng, enz. bl. IJ, (.ff j lk. bl. 17.  R IJ K D O M. s te, fig in onfe Landen aanmatigenden alle Re-, [ „ gaüa ofte onbeheerde goederen, onfe Graven ook; „ over het bewind der f elven met deefen Laft-brief „ afgefonden , ende gefteld hebben. Als meeae , „ blijkt, dat onfe gemeene Ingefeetenen , wanneer „ fy geene byfondere reedenen van afkeerigheid „ teegen den Perfoon felven hebben gehad, ten „ deele uit ontfag der opgemelde Koningen , ten ; „ deele uit liefde tot de Vreede, die afgefondene „ ook tot hunne Graven gedoogd, ofte .aangeno.; „ men hebben: ende dat deielve Graven , door onfe „ Vrye Voorouderen , ook fömtijds uit den Lan-; „ de en hare Bedieninge geweerd ofte gedreeven : „ zijn geworden : dog dat eindelik die Koningen l „ aldus geweldiglik de gemeene Ingefeetenen belet . „ hebben te kiefen hunne eigene Graven, ende fig „ te eigenen otte te gebruiken, eenige onbeheerde . „ of verlatene Goederen, ofte ook in het gemeen „ te gebruiken, foodanige goederen , die den Staat „ in het gemeen toekomende , dien volgends door „ ieder Ingefeeten van dien Staat, fonder bekroon ' „ gebruikt behoorden te mogen werden; ofte ook ' „ te gebruiken in het gemeen, die goederen welke uit "eigener aard voor eenen ydere in 't byfonder " niet beheerbaar zijn. Het welk nogtans teegen „ het Regt der Nature ende teegen de Borgerlike ■| „ Roomfe Wetten, ende teegen het oud gebruik \ „ onfer Vrye Voorfaten ftreed Or dezelfde wijs word 'er gefproken in een ani der boek , terplaatfe daar de fchrijver ons een kort ij verhaal doet van 't gunt in de oude tijden, aangaande de regeering in Holland is gebeurd ; en alwaar hij verhaalt, dat Holland „ van alle immemoriaale „ tijden af is geweest vol van kleine Repubiiken, „ voorzien met Hoofden om de Juftitie te execu„ teeren, en ter Heirvaart te trekken, met eige » vrij-  fcjo HOLLANDS „ vrijwillige Landfaaten, tegens de Vijanden der v Landen (a) ". Onze Hugo de Groot in zekere deduclie, napende 't recht, de Steden compet eer ende, in cas van pdicature, [te vinden in de Hollandfche Confultatien , fielt onder anderen , „ dat eertijds voor de creatie ■v van de erfelijke vorstendommen, ten tijde als „ de Duitfche Natiën, ende daarna,.ook de onfe, „ mede wierden geregeerd bij formevan Republijck„ quen, de generale Vergaderingen vanyeder Land„ fchap niet alleen macht en hadden om de Poücie j, te beforgen, maar ook om allerley acfen van ju„ risdiélie te exerceeren. Licet (inquit Tacitus) „ apud Conjilium accufare quoque crimen caflitatis int en.' „ dere. Dezelve Coftuime (vervolgtdie voortreffew lijke Rechtsgeleerde) is ook lang zoo gebleeven, „ ten tijdeals de duitfche natiën door Koningen ofte „ Princen zijn geregeerd geweest. Ende daarom „ worden de Vergaderingen van de Staaten in de „ Franfche Hiftorien genoemd Placita, waar uit „ komt het woord Placitare, nu in 't fransch Play„ doyer. Dezelve Vergaderingen zijn eenigen tijd „ daarna genoemd. Parlamenten, gelijk nog de ver„ gadering van de Staaten in Engeland werd ge„ noemd een Parlament: maar federt dat de Konin„ gen van Vrankrijk ( welk exempel gevolgd is hier „ te lande, bij de Princen van Bourgoignen, als ge„ fproten zijnde uit Vrankrijk) hebben opgerecht „ fedentaire Collegien van Juftitie, foo hebben de„ zelve , nevens het ampt van Judicature, ook den „ naam van Parlamenten aangetrokken , ende veele „ acten , die na Rechten den Staaten waren compe„ terende , fulks dat eenige geleerde perfoonen niet » qua- (a) Confiderati-n van Staat ofte Politike Weegfchaal 3. Edi Amft. 1662. B. IV. bladz. sla.  ft. IJ IC D O M. a qualijk hebben geremarqueert, dat dit is geweest » een van de notabelfte artificien van de Koningen! g van Vrankrijk, om de authoriteit van de Staa-*„ ten, waar door de Koninklyke macht pleecht ge„ breydeld te werden, allengskens, als onnodig, te doen evanefceeren. Ende is ook goed te bert wijfen, dat in Vriesland, foo van ouds, als na dat de Graaven van Holland aldaar voor Heeren "zijn aangenomen, het dagelyksch gerechte geri weest is bij den Graaven; maar het Hooge, bij „ 's Lands vergaderinge , gelijk ook noch huyden „ ten dage in 't land van Overijsfel de laatfte ken„ nis van alle faaken is bij den Staaten felfs". O p deze afbeeldfels van de oude ftaatsgeftekenis dezer landen, zal ik kortelijk aanmerken: i. dat uit alle de plaatfen , welken men uit Tacitus en andere fchrijvers bijbrengt, geenzins blijkt, dat 'er in de oudfte tijden zijn geweest vergaderingen , het zij van 't volk, het zij van eenigen uit hetzelve , of van eenige voornaamen, bekleed met zodaanig gezag , als wij thans opperfte gezag of fouveminiteit noemen. 2. Dat uit het bijeenkomen van het volk, of fommigen uit hetzelve, in zekere gevallen, tijden en plaatfen, om over zekere voorwerpen van algemeen nut te raadpleegen en te befluiten, even zoo weinig opgemaakt kan worden , dat het opperfte gezag in die vergaderingen berustte , als 'er uit het bijeenkomen van fommige fteden en plaatfen van ons land door gemagtigden, orn te raadpleegen over het uitrusten van eene vloot tot befcherming en beveiliging van de zeevaart , afgenomen kan worden , dat het opperfte gezag van den lande in de vergadering, uit die bijeenkomften ontftaande , berust. Zoodaanige vergaderingen konden gefchieden bij toelaating, en zelfs op bevel van den Vorst j-'t zij om aan dezelve het  s20 HOLLANDS het neemen van eenige maatregelen betrekkelijk tot zeker voorwerp voor te ftellen; 't zij om hun eenige algemeene fchikkingen over te laaten i gelijk 'er «luizende voorbeelden dagelijks onder ons oog te vinden zijn, die ons doen zien, dat de menfchen, om zekere zaaken van gemeen belang * ter bereikinge van een gemeen nut, bij opkomende gelegenheden, bijeenkomften kunnen houden, zonder zich eenige bevoegdheid tot de opperheerfebappij aan te maatigen, of te waanen van eenig deel aan dezelven te hebben. De verfcheide vergaderingen, welke gehouden worden door die geenen, aan welken eenig bewind over deze of geene tak van koophandel of zeehandel toevertrouwd is, zijn 'er al mede blijken van. De zoogenaamde comparitien, die dagelijks te Amfterdam voorvallen, toonen het nog ten allerklaarfte. 3. Dat het geene juiste redeneering uitlevert: Tacitus maakt gewag van vergaderingen, in welken over 's lands zaaken geraadpleegd werd, voor welken zelfs befchuldigingen van onkuischheid gebragt werden ; derhalven waren die vergaderingen met het opperfte gezag bekleed. Zoude men niet even zoo naauwkeurig redenkavelen, indien men, bij voorbeeld, om te bewijzen dat het Hof van Holland met het opperfte gezag bekleed is, aldus redeneerde. Het Hof van Holland pleegt verfcheiden daaden, die tot het opperfte gezag behooren ; voor 't Hof worden de zwaarfte aanklachten gebragt; derhalven berust het opperfte gezag of de Souverainiteit bij 't Hof. 4 Dat hoe zeer Tacitus, Jhlius Caesak, en andere fchrijvers , uit wier fchriften dit gevoelen word gehaald, nader aan den tijd, van welken zijfpreeken, geleefd hebben, dan wij, daar uit niet volgt, dat zij de noodige kennis gehad hebben, om ons de waare ftaatsgeftekenis dezer landen in die tijden .voor te draagen. \$^t waren de bewooners dezer ge?  H. IJ K D O M. '223 «ewesten ten tijde, van welken Tacitus gewag maakt* en wat waren de gemeene belangen, welken kil met malkanderen hadden? Immers zoo gering, dat 'er naauwlijks een oppergezag en eene gemeene rechtsoeffening te pas kwam; veel min veipaderingen om over gemeene lands- zaaken te raadpleegen. Het is ten hoogftewaarfchijnehjk dat zÜ geen gemeen belang hadden dan enkehjk eenen gemeenen vijand te beoorlogen ; en dit mag dan de reden zijn, waarom de romeinfche fchnjvers bii hen geen andere hoofden dan legerhoofden gevonden hebben. 5. Dat het al mede geen gevolg heeft • ten tijde der oude Duitfchers, Germaanen en Batavieren berustte het oppergezag (gefteld eens dat dit onwederfprekelijk beweezen was) bii eene landsvergadering ; derhalven is het ook in laatere tijden, nadat de Franken deze gewesten overheerd hadden,zoo geweest. Gaat naar eene gezonde redeneerkunde , deze volgende redeneering door? De duitfche naden, en ook de onzen, werden in de vroegfte tijden geregeerd bij forme van Republieken in welke de gcneraale vergaderingen van ieder landSchap niet alleen macht hadden om de politie te verforzen, maar ook om allerley aclen van Jurisdictie te exerceeren: derhalven is het opdien voet gebleeven Wie weet niet welke veranderingen deze gewesten fedcrt den tijd van Tacitus hebben onderpaan; en hoe eindelijk onze landlchappen onder de magt van Karei Martel en Karei den Grooten vervoleens daar door onder het oppergezag en de regeerineswijze der Franken vervallen ; en hoe dezelve voorts met gelijke regeringswijze, onder het opperfte gezag van bijzondere Vorsten , die leenroerig van het duitfche rijk waren, gekomen zijn ( a )J (ê) Zie Vtierl. WJ& D. I. M 0 k e a v, en meenigvuldig»  ■%H HOLLANDS 6. Dat de vergaderingen, iri de hiffcorien bekend1 onder de benaaming van Plaiita, nimmer bekleed zijn geweest met het opperfte gezag. Dit word zelfs niet beweert door de bekwaamde franfche fchrijvers, welke het gezag der Parlementen hebben verdedigd ; en wier gevoelen daar op neer komt, dat de wetten der Koningen van Frankrijk geen kracht hebben, ten zij dezelven door de Parlementen worden aangenomen ; en dat het koninglijk gezag , met betrekking tot de wetgeevinge, deswege bepaald is , Hellende de Franfchen hier in het behoud van hunne Vrijheid, Dit gevoelen en teffens het gevoelen , dat. de frankifche Vorsten het opperfte gezag bij opdragt van de Staaten, of van de voornaamften der landzaaten , bezeten zouden hebben, word baarblijkelijk wederlegd inde voortreffelijke werken van den. Heer Moreaü, die den aart der frankifche regeeringsvorm op het naauwkeurigfte en klaarfte afbeeldt in het werk, aan hetwelk die uitmuntende en deugdlievende fchrijver thans nog bezig is ( a ). 7. Dat men zich merkelijk vergist, wanneer men voorgeeft, dat het graafelijk ampt zich blootelijk tot de rechtsoefening bepaalde» Met het woord Comes zijn betekend geworden luiden van zeer verfchillende bedieningen (b). Het ampt van onze Graaven beftond algemeenlijk in het oog te houden over 's lands veiligheid , des Vorften gerechtigheden, en de rechtsoeffening. Voor 't ove- andere Schrijvers; inzonderheid mede de Commcntarii de Republiek Batava van den Heer Pestjkl, bl. 2. en volg. v. d; Houven 1. c. bl. 161. (a) Principes de Morale, ou Difcours fur 1'HiJloire de France, enz. (ï) v. d. Houven 1. c. bl. 735. 140. 158. ifji. 217; 223. 313- Mobeau 1. c. T. I. p. <58. T. II. p. 58. 62s T. IV. p. 40. 47- 63. 420. 432. 43Ó. 43- 448*  R IJ K D O M. aajr óverige vindt men in dehiflorien zoo weinig grond, om in deze landen het beftaan van ftaatsvergaderin» gen , bekleed met het oppergezag, aan te neemen» dat men het veilig voor een louter verdichtfel kan houden; en wel bijzonderlijk met betrekking toe de ftaatsgeftekenis dezer landen onder het graaflijk beftier. Want offchoon eene landftreek, weikef gebied aan een Graaf was toevertrouwd , in ver« fcheiden kleinere landftreeken onderdeeld was, en dat in ieder graaffchap vrije luiden, ten getale valt honderd huisgezinnen , eenen burg uitmaakten * over welken een Centenarius het gebied voerde» en deze Centenarius met eenige van de oudfte en bedrevenfle uit de Burgerij, Schepenen genoemd, te recht zat over zaaken, daar het verlies van goed, leven , en vrijheid niet mede gemoeid was; waren deze Centenarii, die mindere of laage rech* ters genoemd werden, aan den Graave onderhoo* rig (a). Met geen meerder grond word het doen Van den eed, eerst door den Graave, en naderhand dooï de Staaten, opgeworpen tot bewijs, dat de opper* heerfchappij over onze gewesten bij eene vergadering van 's lands Staaten zoude berust hebben, Want, hoe zeer wij in laateretijden, bij het huldigen der Graaven, zien, dat dezelven den eed eerst deeden, en naderhand dien der landzaaten ontvin* gen, bewijst dit in 't geheel niet, dat die geenen, welke den eed laatst deeden, het oppergezag of hadden of opdroegen; of daar toe eenige bevoegd» heid hadden: de orde der betrekkingen vereischte zelfs, dat de Graaf eerft den eed deed; om dat ■ ' f hrU (a) MoRiial. e. TÏIV. p. 179. en ds Schrijver* aldasi aan»' gehaald. LL Deee. P  22Ü- HOLLANDS hij, met die daad toonende, dat hij het graaf> lijk gezig daadeiijk aannam, het ook eerst na die daad te pas kwam, hem gehoorzaamheid te belooveh , en die belofte met eede te ffcerken. Doch onder wat oogpunt deze wederzijdfche belofte ook befchouwd worde, is het allenthalve zeker , dat de wetgeevende magt, welke het voornaamfte, het edelfte, en het weezenlijkfle gedeelte der opper* heerfchappije uitmaakt , nimmer bij de Staaten , maar altijd bij de Graaven heeft berust, tot aan den Jaatften Graave Filips toe; gelijk men zien kan uit de wetten van Karei den Grooten, en alle volgenden* Uit dit alles blijkt genoegzaam, voor zoo verre wij het kunnen inzien, dat het gevoelen, alsof de opperheerfchappij hier te lande bij gemagtigden van het volk, of de voornaamften onder hetzelve , ftaatsgewijze vergaderd, berust zoude hebben; en dat de Graaven geen verder of ander gezag zouden gehad hebben, dan dat hun door diegemagtigden of voornaamen zoude opgedraagen ge* weest zijn, eene loutere herfenfchim is. Wat nu het tweede gevoelen betreft, naamelijk, dat de Graaven eene volftrekt eigendunkelijke heerfchappij over deze gewesten bezeten zouden .hebben; dit gevoelen word hoofdzaakelijk afgeleid uit daaden, welken mende Vorsten aan den eenen kant, en' de ingezetenen aan de andere zijde, heeft zien pleegen. Men treft onder de Graaven gebeurtenisfen en befchikkingen aan, in welken zij willekeurig handelden, en in welken het oefenen van dit willekeurig gezag door de ingezetenen als rechtmaatig erkend fchijnt te zijn. Hier uit maakt men deze redenering op : zie ik bij aanhoudenheid daaden van een eigendunkelijk opper- ge-  k ij k d ö m. saf gezag door de Graaven pleegen , eri de iahdzaateri die daaden als wettig erkennen, dan hebben de Graaven dit eigendunkelijk gezag wettig bezeten \ nu vindenwe in de Hiftorien, en oude gedenkschriften , bewijzen van zulke daaden ; derhalven bezaten de Graaven wettiglijk een dusdaanig gezag. Ik beken zeer gaarne, dat een aanhoudend bezit eii het beftendig bedrijf van daadert, zonder tegenkanting of wederfpraak geoefend, tot bewijs van een recht kunnen ftrekken, ten minfte daar voor gehouden en aangenomen worden , maar echter met anders, dan wanneer zoodaanig bezit en zoodadriige bedrijven niet ftrijden tegen de zedelijke plichten eri wetten. De Groote Heer beveelt den dood van een1 zijner onderdaaden; ftraks word hem een ftrop gezonden. De gedoemde verneemt zijn lot met onderwerping, hij erkent de bevoegdheid van zijnen opperheer, en fterft. . Zalmen nu zeggen; dat de Groote Heer wettig de magt of het gezag bezit} het welk hij oefent ? Mij komt het zoo niet voor. Ik vinde hier een misbruik en niet een Wettig gebruik van opperfte gezag } en hoe veele daaden meri ook bijbrenge, en hoe verre de lijdzaamheid dei: onderdaanen moge gaan, nimmer, zoo 't mij voorkomt j zal 'er een blijk van een wettig gezag üitge^ haald kunnen worden: om dat zodaanig gezag in 't zedelijke niet mogelijk is, en aanloopt tegeri den aart en eigenfchappen van alle Burgerftaaten ^ hoe ook gefteld en ingericht. , , De vaderlandfche lotgevallen tooneri , dat de Opperheeren dezer gewesten al een vrij onbepaald |rezag ovör dezelve bezeten en geoefend, fiéb: ben. Door de Franken overheerd, zijn de ingezetenen gedwongen geworden , hun gezag te erkennen en onder - bevelhebbers van hurmen 'i wège v £ Üi  m HOLLANDS aan te neemen (a). De frar.kifche Vorsten hadden op dit land alles verkreegen, wat hun het recht i van oorlog en overheerfching konde toevoegen Ook oefenden zij 'er een onafhangelijk en onbepaald gebied over, waaromtrent eene bijzondere aanmerking dient gemaakt te worden, om dat men de zaaken niet zelden befchouwt en beoordeelt naar de begrippen en gelegenheden van onzen tijd, zondér naar de oude tijden achter uit te treeden, en te letten, of in die oude tijden dezelfde zaaken wel op denzelfden voet als tegenwoordig geregeld waren ? Waar in belfond de heerfchappij bij de Franken? Belfond die alleenlijk in die rechten, welken de Schrijvers naderhand Jura Majeftatica genoemd hebben ¥ Zoo 't ons voorkomt belfond hunne heerfchappij in een eigendom van 't land, en eene daar uit voortvloeiende onderwerping aan hun oppergezag van alle die geenen, welke dat land befloegen. Hier uit die menigvuldige giften van landen onder allerlei bepaalingen , alle die vergunningen, van welken wij te vooren gefprooken hebben (£), en die op veelerlei wijzen gefchiedden. Daar uit vloeide voort, dat 'er niets met betrekking tot het land, water, en zelfs met betrekking tot de lucht gedaan mogt worden, dan bij vergunning van den Vorst: daar uit fproot het, dat men onbevoegd was om te jaagen, visfchen, veenen, fieden te bouwen, gilden op te richten, en duizend andere dingen te doen (c), ten zij men alvoorens gunstbrieven daar toe hadde verkreegen; en daar uit fproot nog de verplichting van te moe- r ten (a) Pestel Commentarii tj. 2. Vai. Hifi. D. II. bl. 12. en volg. (b) Zie hier voren bladz, 35. en volg. 38. en volg. (c) Charterb. D. I. p. 41. 42. en 109. D. III. bl. 717. en 718 More au T. IV. p. 39- 474- 126. v. d.Houtïk ». VI, p. 222. 247. Le Beaü T. VI. p. 43,  r ij K D O M. 22p üUrf* dat 'er gejaagd werd op den grond, r"n men bezat en men beflocg, dien men ak- natuurlijk fchijnt» en echter mt het l aats weezen van dién tijd zoo natuurlijk voortvloeit (*). D e Heer Kluit alle de rechten, u t het GrSfliike gezag voortvloeiende, beknoptelnk in Xgefteld hebblide, zullenwe dejp aats e »p've hevat hier overneemen , ten einde onze jee zetl van den aart en de uitgeftrekheid van hetzelve m%%7cdHounwE ik (dus fpreekt zijne Hoog„ "geleerdheid tot zijneV toehoorders bladz 30.) hethouwe ik deze rechten dus verre m t ge : ^ n uUeden voorgedragen, in het afep** bik bii foorten; zoo, dunkt mij, kunnen zij ge: Ü k in twee delen gefcheiden worden na- mei ik in kerklijken en wereldlijken. Dat onze * Graven zo vee hun bij de toenemende macht : dGe Ronomfchen Paus , Jien, aanzien toen groo W3S werd toegelaten, het kerkhjk recht, met " ui fi'uidng van alle anderen, hebben uitgeoefend " weet ne niet, dat van iemand ontkend word. Zij : S^Kiken, üichten Abdijen M det. e- dienaren des Heiligdoms aan, oefenden het recht : n Soonfchapf verordenden «Mg» fcholen; zetteden de onbekwamen al , hadden : de voorzitting in de ^^^ntl riedden , bevalen , en, om veel met weinige : woorden te zeggen , alles wat de oefening en vrijViddesGodsdiensts bevorderde, dat ve.gtm _ ,v UI VM. V D. HOUVE» re) Le Beau T. IV. bl. 43. V bbu?»u 1 'c B VI. bl. 222. 247.. Miisis uwnw* » T. & 4*. p 3  ajo HOLLANDS v den, dat weigerden zij; alhoewel zij daar in, „ tot hun ongeluk, te verre gegaan zijn, dat, „ daar zij de meer en meer opwakkerende hervor„ ming des verbasterden Godsdiensts met alle kracht en ftijven nekke zochten te keer te gaan, en daar » ^oe zich van 't fchijnfchoon vernis van hunnen „ eed en van de bezworene handhavinge en onge» fehondene bewaring huns voorvaderlijken gods- diensts bedienden, zij dikwijls daar toe zulke ge- ' n weldige middelen gebruikten, die ten aller uiter„ ften ftreden tegen hunne eigen voorrechtsbries, yen , te voren den volke, en allerlei rang van ' » inwoners , zoo gunffcig gefchonken en bevess, tigd. Hoe hard een doorn het echter in zaken » van godsdienst zij, als 's menfchen gewisfe omtrent » God en zijnen dienst gekrenkt word, leren over» vloedig de ervarenheid van alle tijden , en zo ve5S le oorlogen, alleen om den Godsdienst gevoerd. „ 't Ware zeker beter geweest, dat in zo grote „ omkering van gemoederen Kare! de V. en zijn „ zoon Philips, aan den tijd wat hadden overge„ laten, dan dat zij zelfs naderhand hunne landen » genoodzaakt wierden aan anderen over te laten: a fchoon even dit hun niets in 't recht, dat hun J? toekwam , verkortte. Immers de overige Vors,» ten, diefedert de hervorming van Luther en Cal vijn „ hunne leerflellingen omhelsden, hebben op genen » anderen grond van recht de openbaare oefening » des Roomsch Catholijken Godsdiensts in hunne „ landen afgefchaft, enen meer gezuiverden inge» voerd, van 't kerklijke recht der Bisfchoppen zich „ en hunne onderzaten langzamerhand ontflagen » KI oosters en Kerkgeflichten tot fcholen en an» dere openbare gebruiken verkeerd, of aan's lands „ fchatkist getrokken,- en niets anders in alle die » dingen, wetten, en verordeningen gedaan, dan ja i  R IJ K D O M. 231 't geen zij uit kracht en recht van hunne LandsVorftelijke Opperhoogheid hebben kunnen , heb" ben moeten doen; en waar in hunne voorzaten " met derzelver voorbeelden hun voorgetreden " urn. En 'c is op geen ander recht {leunende, * dat de Staten dezer onze gewesten hun voor\ beeld in alles gevolgd zijn en noch volgen, alleen roet deze uitzondering, datzij, aan eens l anders voorbeeld zich fpiegelende, _ terwijl z.j 's lands openbare Gods - dienst - oefeningen nand: haven en behartigen, over de corifcientien van „ anderen niet heerfchen, maar de verfchillende u ij« " zen van God te dienen gedogen. . „ Even gelijk in -t godsdienftige, zoo is ook n 't burgerlijke beftier het opperfte bewind de ; hoogde macht bij onze Vorsten en Landsheren geweest. Wie toch heeft ooit wetten gemaast l behalven den Graaf? Wie heeft plakaten veror„ dend behalven den Graaf ? Wie iets befloten en nutte der gemene zaak buiten den Graaf? Wie heeft ooit het recht van magiftraatsbeftelling in : onze landen geoefend, dan de Graaf of wien * de Graaf dit te doen vergunde ? Wie ftelde b juwen , wie Schouten aan , wie anders dan de Graaf? Wie verkoos Dijk- en Heemraaden? Wie " ftelde de Staten aan? Wie gunde den Staten li de vrijheid, om vergaderingen te houden en ' over hunne zaken onderling. te raadplegen ? wie heeft de Raadshoven , wie de Collegien, " wie deGerichtshoveningeftekl?DiezelfdeGraaf: Z 'er wel eene andere bron en oorfprong van de I liifftraffelijke rechtspleging dan even,. die.ze fc, de Graaf? Van den Graaf hingen af alle kennis1 neming van misdaden , alle burgerlijke pleitza" ïen^lle macht en rechtsplegingen, alle uitvoe. I ring'van gewijsden. Waar de Graaf was, hield.  tl% HOLLANDS „ de macht %'an rechtsgedingen en overweging in „ alle raadshoven , in alle vergaderingen , op. „ Uit hem , als uit den eerften oorfprong, vloei„ de af het recht van gevangenhuizen of 's Graven,, ftenen te hebben, waar 't hem geliefde; van m meeflers van den fcherpen zwaarde te befoln digen; van begane misdaden te ftraffen of ver„ giffenisfe te fchenken. Voeg hier bij, dat alle „ de gerichtshoven en vergaderingen van die tijden m alle hunne zogenoemde inffructien, praéfijken, „ en formulieren van procederen aan de Graven „ te danken hebben , of op hun bevel , last of » veroorloving zijn opgericht, vastgefteld, beves,, tigd. Wat zal ik zeggen van 't recht van vrede „ en oorlog, uit kracht van 't welke 't werven en „ bevelen van 't krijgsvolk, het aanftellen van on,, derfcheidene legerhoofden ; 't 'opwerpen van „ fchanfen ; 't bouwen van floten en kastelen, „ op hunne landgoederen, in dorpen, in Heden; „ en 't bezetten met krijgsbenden, het oprichten van „ admiraliteiten ; het optrekken naar den vijand, „ of het maken van vrede met buitenlanderen; » aan niemand anders geftaan heeft, dan aan den » Vorst; in zo verre dat onze Opperheren dik„ wils ftrenglijk en met reden geftraft hebben ge» westen of lieden, die in onrustige tijden om de„ ze of gene reden, beroerten aanrichtteden of de m wapenen uit eigen beweging opvatteden. „Wat zal ik zeggen van 't oprichten van „ openbare leerfcholen ;. 't ftichten van Acade„ mien ; 'tverlenen van eigen vierfchaar; 't geven „ van vrijheid, om ftudenten aan te nemen, col„ legien te openen, en ailes verder te verrichten, „ wat tot derzelver groei en bloei kan dienen. Jk „ zal niet gewagen van der lieden vergaderingen, 9 vrijdommen, vergunningen; noch van de gil- » den,  R IJ K D O M. 23$ „ den, die niet dan van de Graven zelf, of door „ hunne toeflemming, zijn voorgefchreven,: in„ gefteld , opgericht; noch ook van de groote jaar„ markten, nog weeklijkfche marktdagen, en zeer „ veel andere diergelijke dingen meer, die alleen „ van den wenk en gunst der Graven afhingen, „ en door hunne milde uitgiften, bij privilegiën, „ aan dorpen en fteden zijn vergund geworden. ", „ Ik fpreke geen woord van 't recht van de munt; „ 't inzamelen der gelden; het doen van Grave„ lijke beden, waar door de Graaf van zijne on„ danen gewooniijk afvorderde den onderftand tot „ het dragen van ftaatslasten , ter verdediging . „ van 't leven hunner burgeren, zo dikwils hun „ welzijn of de noodzakelijkheid der befcherming „ van 's lands grenzen zulks vereischte. Ik zwijge „ van flromen, openbare wegen, opkomende „ eilanden , houtvesterijen, jachtgerichten; ik ga „ voorbij 't recht van tollen te vorderen, fchattin- , „ gen te heffen, en honderd andere diergelijke din„ gen meer. Niemand toch vermogt zonder den , „ Graaf of buiten zijn bevel, enig tolrecht afte- , „ vorderen, enig havenrecht te eifchen; niemand „ mocht vliegen , visfchen , jagen, of zoude zig „ enig diergelijk recht hebben durven aanmatigen. „ Alles hing alleen van den wil en wenk en *t goed„ vinden des Graven af, of van dien genen, aan j „ wien de Graaf de bewaring zijner rechten, bij „ verlof- of bij lastbrieven aanbeval of toever- ( trouwde. „ I ic beroepe mij en neme tot getuigen , alle Pri„ vilegien, alle Keuren, Rechten, Vergunningen, , zo aan landen en gewesten, als aan fteden, . .„ dorpen, en afzonderlijke perfönen, mildeiijk gefchonken. Ik beroepe mij op zq vele opeP 5 » »c  134 HOLLAND S „ ne gift - brieven, en 's lands Charters, die de „ namen hunner landsheren aan 't hoofd, en de » zegels en ftamwapenen, onder aangehecht, altijd „ vertonen, Ter volledige bevestiging van al het „ gezegde, zij alleen genoeg het Charterboek van „ de Graven van Holland en Zeeland, door M i e„ ris in 't licht gegeven, 't welk van velen tot „ heden niet verftaan , wel verdiende voor een ie„ gelijks oog en verftand te worden opengeleid; „ iets, 't welk ons gelukkig Bataafsch Gemene„ best, en onze thans zoo wel gevestigde vrijheid, „ met luider ftemme, van ons afvorderen. „ 'T geen wij dus verre aanvoerden, ïoehoor„ ders! zal vreemd en wonder-fpreukig den zoda„ nigen in de ooren klinken, die de oude erfgra„ velijke bediening en de oorfpronglijke gefchie„ denis onzes vaderlands, of geheel niet kennen, „ of de vroegere verhalen onzer gedenkfchriften, » naar den leest van onze tegenwoordige zachtere „ ftaatsgefteldheid fchoeien, of die met zulke fchrijv veren raadplegen". Bij deze optelling der Graaflijke rechten kan men nog andere voegen , uit welken blijkt, dat 'er zelfs fchier niets nieuws ondernomen of gedaan mogt worden, dan met voorkennis en bewilliging van den Graaf. Daar mogten zonder bewilliging der Graaven geen dammen gelegd, geen flooten gefchooten, geen dijken (a), opgeworpen; veel min opene plaatfen met muuren omringd worden. Het recht van bierbrouwen was een recht, het welk den Graave, onder de benaaming van gruit toekwam (b). Tot het wolwerken moest vergun* ning («) Vad. Hifi. D. I. bl. 67. 5>5- D- H bl. 16. CharterbD. I. bl- 109. bl. 447. D. IV. bl. 474. 492. (*) v. b. Wall. D. 1. bl. 55- 7*. 76. 150. 319.  R IJ K D O M. ï>£ ning gefchieden (a). De watergang te Sparendam (2>), de broederfchap te Middelburg (c), het drijven van varkensin het bosch van Haarlem (d), het recht van nakoop (e), waren zoo vele bevoegdheden, die men niet dan door. vergunning der Graaven verwierf, en alleen met' hunne bewilliging konde oefenen. Wat is uit dit alles te befluiten ? Wan n e e r wij de oude Hukken nagaan, en zien op wat wijze Karei de Groote aan 't bezit van onze gewesten, en aan de heerfchappij over dezelven gekomen is, en hoe zijne navolgers daar in getreeden zijn, zullen wij zekerlijk moeten erkennen, dat de Vorsten een zeer uitgeltrekt gezag over dezeiven bekomen hebben, en bevoegd zijn geweest, om die rechten te oefenen, welke de eigenlijke merktekenen van de opperheerfchappij zijn. Maar volgt hier uit, dat zij daar mede eigendunkelijk of ■willekeurig hebben kunnen omgaan? De Graaven bezaten de wetgeevende magt (f), maar zij waren nochtans niet bevoegd, om naar hunne zinlijkheid over alle voorwerpen wetten voor te fchrijven. Zij hadden het recht van vrede en oorlog te maaken; maar hadden zij't recht om dejongelingen overal op te iigten, en tot den dienst te presfen? Hadden zij'treedt om zulken van den ploeg af te haaien, welke tot het een of 't ander landgoed, of onder het een of an- (a) V. n. Wall. D. II. bl. 117. (2>) v. d. Wall. D. I. blaaz. 421. ( c) Charterb. D. III. bl. 717- en 718. D. IV. bl. 39. (<0 Ibid. ü. I. bï. 453. (e) Ib. bl. 276. 203.58!) (ƒ) Ilijlorie van de [atisfaSie, waar mede de Stad Goes, e;: het Eiland van Zuidbevehnd, zich b'geeven hebben, onder het Stadhoude'fcha? van Prins Willem van O kants. bkdz .6. Aanmerking op het redmerend Vertoog bl. 48. 95. 127 & volgg.  236 HOLLANDS ander gebied van eenen Heer Honden ? Was bet niet met hunne eigen mannen, over welken zij zelve gebied voerden, dat de leenmannen tot hulpe van den Vorst moesten opkomen ? Konden die vafallen geen onderlinge verbintenisfen tot wederzijdfche befcherming met andere Vorsten aangaan, mits alleen dat zij de wapenen tegen hunnen leenheer niet zouden voeren? Hadden de Edellieden het recht niet om de wapenen op te vatten tot hunne eigen verdediging ? Waren de Graaven niet verplicht om hunne leenmannen te befchermen, en in hunne rechten te handhaaven , even gelijk deze verplicht waren, om hun in oorlogen hulp te bieden? De j Graaven hadden het recht om verdragen en verbonden met vreemde Mogendheden te maaken ; maar om die hun beflag te geeven, ziet menze j de bijkomfte van hunne voornaamfle landzaaten, die 'er de onderhouding van bezweeren moesten, l gebruiken (a). De Graaven fielden Bailliuwen, Schouten , Drosten, en Rechters aan, maar ftond het hun vrij de rechtspleegingen te fchoeien naar hun welgevallen ? „ Moesten de Rechters of Graa„ ven, die de frankifche Koningen onder de Saxen „ en Friezen zenden zouden, niet elk volk naarzij„ ne Vaderlijke rechten regeeren ?" De Graaven alleen hadden recht om lasten op te leggen, en te laaten heffen; maar ging hun gezag zoo verre, dat zij op hunne onderdaanen, naar welgevallen , fchattingen mogten heffen (£)? „ Wa„ ren de Saxen en Friezen van het opbrengen van „ allerlei lasten en fchattingen niet ontheven, de „ tienden voor de Geestelijkheid alleenlijk uitgen j- „ men {«i Hijlorie van de Satisfaüie van Gois, bl. 6. en 7. \b) Ibid, b!. 7. .j  R IJ K D O M. *3f ' men (a)?" Hoe lange zijn de imposten niet bij cns onbekend geweest"? Ook verfchiklen (leest men in zekere misfive van Schepenen van Amfterdam, van den 3. Sept. 1756.) zoo wel de middelen van dien tijd, als de wijze van derzelver invordering, toto cash, als men zegt, van de tegenwoordige : men wist van bottingen en dierJ gelijken meerder; maar de thans fubfifteerende ' * impofitien waren voor het grootfte gedeelte, en weinige uitgezonderd, dewelke dan nog in den " aart wederom verfchillen, ter dier tijden niet minder onbekend , als nu de naamen zelfs van eeni" gen der voorige lasten, bij ons ongewoon komen „ te weezen". O m dat de ftroomen en de wegen den Graaven toe behoorden, hieven zij tollen; maar hadden zij onderftand noodig, moest het bij wijze van bede ■! gefchieden (b) , en deze bede nog vervulde de plaats van manfehap. De aart en natuur der graaflijke regeeringe belfond niet zoo zeer ineen ver- mogen , om over de inwoonderen of ingezetenen ; gezag te voeren , zoo als het oppergezag in laatere ujden door de Geleerden is befchreeven. De ; aart der leenroerigheid bragt een ander beftier te wege. De Vorsten gaven landen uit met meer of ; minder vergunningen; zich zekere inkomften voorbehoudende , en het gebruik van land en water j aan zekere lasten onderhevig maakende; waar uit ; de tollen , tienden, fchotten, enz. zijn gefprooten; welke met de breuken hunne inkomften uit[ leverden , zonder dat 'er eenige algemeene lasten ge- (a) Pest el Comment. p. 5. & 6. Vad. Hifi., tb) Charterb. D. 1. bl. 157- (.O Mieris L k. D. I bl. 118. 131. .  £38 HOLLANDS 'geheven werden (a). Hm gezag breidde zich ïriet uit over alle de landzaaten in 'c bijzonder; noCli ook te gelijk over alle dezelven (h). Het beftond iri fcene onderhoorigheid der vafalien, welke, met meerdere of mindere Techten begunstigd , wederom gezag voerden over hunne ondervafallen , en landzaaten. De geheele verplichting der vafalien beftond in den Vorsten bij noodzaakelijkheid ten dienfte te ftaan: de befchikking van hun land, en over hunne landzaaten Hond geheel aan hun, zoodaanig echter, dat die befchikking niet mogt aanloopen tegen het recht van den leenheer,- en bij aldien zulks gefchiedde, of indien die mindere Heeren zich misgreepen , moesten zij hunne feilen beteren: daar over werd niet Willekeurig geoordeeld , maar de Vorst zat daar «ver te recht met de evenknien van den befchultügden. Tot het oppergezag der Graaven behoorde het houden van rechtspleeging: in dë vroegfle tijden oefenden de Graaven zelve dit recht; naderhand, hun gebied daar toe te uitgebreid en te omilachtig wordende , Helden zij Graaven, Drosten, Bailluwen, en Schouten aan, die hunne plaats vervulden : dezen, zomwijlen misbruik van 'hun ampt maakende, werden 'er onderzoekers afgezonden, welke, onderden naamvan misfi dom'mtcï, onderzoek op den ftaat der ïechtsvorderinge deeden : naderhand werden den Graaven, Drosten, Schouten, mannen toegevoegd, die hun moesten dienen van raad: bij vervolg van tijd werden zij onder de verplichting gebragt, om dien raad niet enkelijk in te neemen, maar ook om dien te volgen. Van rechters werden die amp- fal Biibage. van 't I. D. I. p. Q. i. 2. 3 en 4. Bijlaag^ Van dit Dcei A. B. C. G. (i) Pestil p. 7ö. 78. 225.  R IJ K D O M. tehaaren flechts uitvoerders van het recht; en dit heeft den grond van het voornaamfte en het tederfte gedeelte van onze burgerlijke vrijheid gelegd. Want uit hoofde van die fehikking, bij welke de Drosten, BailluWen, Schouten onder de ver' plichting gebragt werden, om in 't recht alleen het oordeel van hunne mannen te volgen, ontviel den Graaven het recht om over aangeklaagden te zitten en over misdaaden te oordeelen: hetzelve ging over tot die mannen, welke flechts in hunnen oorfprong bijzitters waren. De ingezetenen hier door aan de rechtfpraak van hunne mede-ingezetenen, en wel van huns gelijken, onderworpen geraakt zijnde, vonden daar in een zoodaanigen fleun en fterk te tegen eigendunkelijke onderneemingen, dat zij zich het recht om niet anders, dan door de rechters hunner woonftede gevonnisd te kunnen worden, bij wijze van privilegie lieten verzekeren j en dit privilegie, gemeenlijk genoemd het Privilegie de non evocando, allerfterkst gehandhaafd hebben (d). Het bewind in de fteden was wel van eenen anderen aart, doch meest op dezelfde wijze ingericht j en daaromtrent gevolgd de wijze der Franken in Frankrijk. Toen Clovis zich meester maakte van Gallië", liet hij de wethouderfchappen der fteden, zoo als die onder het gebied der Romeinen beftaan hadden, in weezen (b). De fteden verkooren haare eigen wethouderen; beftierden zich zeiven als vrije ftaaten, offchoon onderhoorig aan *t roomfche Rijk; en de hoofden van de gemeente raadpleegden niet flechts over het inwendige van hunnen burgerftaat, maar teff.ns over hunne belangen mee (a) Hijlorie v*n de Satisfoïïie vin Cues. bl. z6,_ (&) Moreau Principes de Mutule ou DifcoursJut l'ffl* fteire de France. T. I. p. 65.  HOLLANDS met vreemden; zonden gezanten; fchreeven brieven aan eikanderen ; hielden in de Hoofdlieden bijeen^ komften door gemagtigden, om over vaderlandfche zaaken te befchikken (a ). Elke flad had zijn bijzonder krijgsvolk, het welk onder hunnen overften optrok , ten dienfte van zijnen Vorst. Zij voerden dikwijls oorlog tegen elkander, en maakten wederom vrede. Zelfs vergunde Chilperik aan de Stad Tours, om zelve een Graaf over haar te verkiezen (b ). Echter waren de Heden niet onafhangelijk: zij Honden onder het opperbewind der Graaven, welke over haare landflreeken gezag voerden : deze verzamelden het krijgsvolk, en fchikten hen volgens den last van den Vorst. Het beflier van de Had en over de Hedelingen werd meestal gelaaten aanzulken, die door de Hedelingen zelve verkooren werden: en 't was genoeg voor de Vorsten, dat zij hem ingeval van oorlog bijfland deeden, en ten dienfte Honden; voorts, bij gelegenheid van huwelijk of geboorte van kinderen, van huldiging, gefchenken deeden; ook waren de wet> houderen niet bevoegd, om de Hedelingen met lasten tè bezwaaren.. Het werd hun door de Graaven in laatere tijden bij vergunning toegelaaten , wanneer zij het verzogten, als het eenigfte middel waar door zij in ftaat konden raaken om de ingewilligde beden op te brengen. De ftedelyke overleden mogten , 't is waar, geen- wetten maaken cf veranderingen in 't beleid van haare ftad; maar 't is ook te gelijk waar, dat de ftedelijke wetten door de Graaven gemaakt, meest uitloopen op zulken, welke op verzoek der Wethouderen der fteden zijn -CO More * u p. 138. ' Li) Ib. T»m. II. p. 34.  r jj K D ö M. Hl ingemaakt en gegeeven (d) ohdef de ben^jdjg Van privilegiën. De beroerten, welke er ter gelegenheid van de opvolging tot het graaflijk ge* S en de voogdij over de minderjaarige GfiaVej Sfftondeü, gaven gelegenheid, dat de landzaat* zich het recht aanmaatigden om er kennis van të neemen, zoodaanig dat hunne bewilliging én óè* ftemmine noodzaakelijk wierden , orrt rer dé vblko» men wettigheid aan te geeven (*). De opene plaat* fen mogten niet zondér bewilliging der Graaven bé* muurd worden, maar hadden de Heeren van Heer, lijkheden geen recht, om hunne eigen woonihgeft te verfterken (O? Vervolgens zijn 'er van tijd tot tiid verfcheiden vrijdommen >en voorrechten door de Graaven aan de landzaat^ gegeeven, we> ke betrekking hadden tot de rechtsoefening, tofi het befchikken van 's lands zaaken, en tot het betaalen van zekere rechten , en wat verdef nog neS Lemeen oppergezag konde aangaan. Het grdoE privilegie van Vrouw Maria had zijnen eerften oofforong in veel vroeger gtiristbrieven (ri), Weke af8 zoo veele beloften behelsden, die, bezwooren wotdende, kracht van heilige verbindtemsfenkreegen, en uit dien hoofde > even Zoo min door den VotsB overtreeden konden worden, als de onderzaaten hun» ne gehoorzaamheid konden verzaaken. 1 ij deze mengeling van oneindige hjzohdelc* betrekkingen , door welken de bevoegtheid tdfi het doen wat ons behaagt meer of mul bepaald 0f onverkort, en vrijgelaten. word , waar zal mart eiaentliik de burgerlijke vrijheid der landzaaten , fa) P ESTIL 1. c p. 7$. ., „ (fc) Hïprit van ie SatisfaSi» Vin Gms bl; 8» fc") Ib. bl. 7. IS- . \n) Ziehier voren bladz. 0< envdlg. HL DESt. °*  iVi HOLLANDS waar die van ons Hollanders moeten zoeken? Het woord Vrijheid zweeft ons geduurig op de lippen ; wij hebben voor de Vrijheid de wapenen opgevat; v/ij hebben die, met het opofferen van goed en bloed, verkreegen; wij zijn een vrij volk geworden ; wij zijn 'er voor erkend; wij noemen ons een Vrijen Staat; en vrije Nederlanders: maar waar beflaat toch de Vrijhéjd in, die wij verkreegen, en zoo duur gekocht hebben? Zal men van de Vrije Nederlanders gelooven, het geen 'er Stkada van zegt, Lib. VI. naamelijk dat 'er geen volk is, dat meer fnoeft op vrijheid, en de flaavernij geduldiger draagt ? Zal men van hun zeggen: Met een beladen nek , en fpooren in de zij, Roept 't Keêrlands domme paard, mijn hart en tong zijn vrij (a)? Wij zien uit de hiftorien, dat de landzaaten onder de Graaven niet zijn geweest in dien ftaat, of toeHand, noch opdien voet, als wij dezelven ten tijde der overheerfching van de Romeinen befchreeven vinden : zij gingen niet bezwaard met den last van voor hunne overheerfchers te moeten zaaien, ploegen, vet geweid vee ter markt brengen (b) : zij waren in geen ftaat van flaavernij: verfcheiden befchikkingen omtrent hun leven en hun beltaan liingen van hunne verkiezing af; en zij hadden de bevoegdheid , om ten aanzien van dezelven te doen wat hun het meeste behaagde: maar welke zijn 't order die zaaken, die eigenlijk de burgerlijke vrijheid uitleveren, en waar in beftaat tog de vrijheid, om ; wel- {*) Confidtratien van Staat «ƒ Pilitieh Wtegfchndi. bl. 3i») Vad. Vijl, D, I. bl. 165. cn volg.  R IJ K D O M. 243 welke onze voorvaders het zwaard getrokken, en wel» kezij door de wapenen verkreegen hebben? Zalmen Jdie doen beftaan in eene volflagen onafhangelijki heid voor ieder lid van den Burgerftaat, om te doen J wat hem behaagt ? In eene regeeringloosheid, ten aanIzien der gewesten, fteden, en dorpen? in eene i bevoegdheid van te leeven, zoo als men wil, am;|backten, neeringen, en koopmanfchappen bij der «hand te neemen, naar welgevallen, zonder zich eeni|ge regels, of fchikkingen te bekreunen, zonder be| taaling van eenige lasten; kortom zonder verplichting i om iets tot handhaaving van orde en rust toe te I brengen? Zal men de duurgekochte vrijheid doen | beftaan in de bevoegdheid van een of meerder leden , I om den Staat naar willekeur te fchikken; het geen 1 hun niet behaagt, door eene bloote weigering tegen 1 te houden, en 't geen hun behaagt, in weerwil van I anderen, door te dringen ? in het vermogen van een 1 volk om zich altijd tegen die geenen, die 't opper» 1 bewind in handen hebben, te kunnen verzetten (a)? I in de bevoegdheid om nevens anderen deel aan de 1 regeering te kunnen krijgen? Zoude de vrijheid I beftaan in de bevoegdheid om fluikhandel te drijiven? om den vijand, die ons beoorloogt, van oorI logsbehoeften te voorzien ? Beftaat onze vrijheid in de hoofdeloosheid eener regeeringe? Hebben onze voorzaaten het graaflijk gezag, even als de Ronr.inen het koninglijke, afgezworen, ofde wapenen opgevat om een hoofdeloos ftaatsbeftier te hebben? Hebben zij in eene zoodaanige hoofdelooze regeering de vrijheid doen beftaan (b) ? Op dit alles zal men (zoo ik vertrouw ) neen moeten antwoorden. Doch wat heeft ( (o) Vad, Hifi. D. I. bl. 338. Q 3  2+6 HOLLANDS bootte en ftaat niet behoorden. Daar van daan de oude ftaatswet, dat niemand dan voor zijne Evenknien (a) te recht gefteld; en bij laateren tijd, dat niemand van zijnen dagelijkferj, ordinairen, en competenten rechter afgetrokken kon worden. No r fchijnen de Franken zeer gefteld geweest te zijn op de bevoegdheid van zelf een ongelijk hun aangedaan te mogen wreeken (b); waar uit de kampvechten en zoenen zijn voortgefprooten; en van welken het begrip nog hedendaags bij de militairen fchijnt overgebleeven te zijn; daar het niet al! een voor fchande word gehouden, dat een militair een ongelijk hem aangedaan niet zelf wreekt, maar alle wetten tegen de duellen en de ftraffen daar bij bedreigd, geene de minfte kracht hebben (c). Ook zijn de bewoonders dezer gewesten , gelijk doorgaans alle volken, zeer gefteld geweest op hun eigen godsdienst, en het vermogen of de bevoegdheid , om den godsdienst te oefenen naar hunne eigen begrippen en inftellingen, is iet, daar zij lang het zwaard om gevoerd hebben; en waar van Karei de Groote hen eindelijk gedwongen heeft af te zien. De Germaanen, en na hen ook de andere volken , hebben vooral hunne vrijheid gefteld in de onafhangelijkheid van een vreemd gezag: men heeft hen nimmer de wapenen zien opvatten , noch een oorlog voeren om tot een hoofdelooze regeeringsvorm te komen maar wel om aan geene vreemde Vorften cijnsbaar te («^ Bijlaage van dit deel K. L. M. v. n. Wall PHvil ven Dordrecht. D. I. bl. 112. 113. D. II. bl. 964.. n (1) More au 1 c T IV P 222. 269. Velly Hifi. de Francs T- aIV. p. 232. T. XIX. pag. 52. (i) Mobeau I. c. T. II. p. 7, (O Vad. Hifi. D. I. bl. 443.  R IJ K D O M. 247 ra zijn. Men leeze de vaderlandfche gefchiedenisft;n van de' vroegfte tijden, men zal de bewoonders onzer gewesten altijd zeer gewillig zien ftaan onder het beleid van een eenhoofdig gezag, ert wel een gezag, het welk al vrij groot en uitgebreid was (a). Sommigen, die de graaflijke heerfchappij ten breedfte uitmeetën, hebben beweerd , dat de privilegiën aan de fteden gegeeven, flechts tot wederzeggens toe waren gegund; dat de Graaven overzulks het recht gehad hebben, om die ten allen tijde wederom in te trekken; en dat derhalven de ingezetenen nimmer het recht gehad hebben, om zich over het intrekken der privilegiën te bezwaaren; althans uit dien hoofde geen recht kreegen tot opftand; en, bij weigering van herftel of betering, tot het afzweeren van hunnen landsheer. Zij beweeren, dat onze voorouders zelve in dat begrip zijn geweest, en beroepen zich op ftuk'ken, die ten bewijze {hekken , dat de onderdrukte landzaaten ten duurfte verklaard hebben , dat zij de wapenen tegen de tirannij van Alva hadden opgevat, en niet om Filips, wien zij houw, getrouw en onderdaanig wilden blijven , van zijn gezag te ontzetten , en Van zijne heerlijkheid te berooven; en wat verder nog deswege voortgebragt word. Gelooft men die fchrij vers, zoo zouden onze voorouders, indien het den Graaven gelust had hen te handelen, zoo alswe gezien hebben, dat de Romeinen met ben geleefd hebben, zulks geduldig hebben moeten lijden en verdraagen. Wat het gevoelen omtrent de willekeurigheid der Graaven , met betrekking tot gegeeven voorrechten en vrijdommen betreft, het zelve word (zoo ft mij toefchijnt) bij gevolgtrekking gehaald uit het be- (a) Vad. Hifi. Moeeau 1. c. Pestel. I. c. p. 2:9 & Teqq.  I4S HOLLANDS begrip, dat de Graaven eene eigendunkelijke heerfchappij bezeten zouden hebben, en is noch met den aan noch met den inhoud der gunstbrieven zeiven ever een te brengen. Want als men op den aart van dezelven let, dan bevindt men i. dat dezelven meestal zulke voorwerpen bevatten, welke niet gevoegelijk met eene onzekerheid, of men 'er het genot van zal behouden dan niet, beflaan kunnen, st. Zij zijn dikwijls gegeeven tot vergoeding van diensten en geleeden fchaden: en wat is 'er ongevoegelijker dan dat men tot vergelding van genooten dienst iet zal vergunnen, met voorbehouding om 'er het genot willekeurig van te doen ophouden'? Men vergeldt geen diensten als men alles eifchen kan en de dienst een plicht is. 3. Men vindt in fommigen derzelyen bepaald , dat zij eeuwig zullen ftand houden O), daar de Graaven hunne gunstbrieven somwijlen ook bepaalden tot zekeren tijd na wederzegging (i ) ; waar uit niet zonder reden kan worden afgeleid, dsr zij zich het intrekken der privilegiën niet Voorbehielden, ten zij die flechts tot wederzeggen toe .verleend waren ; althans dat zij zich die bevoegdheid niet voorbehielden, wanneer zij de voorrechten en vrijdommen fchönken, om te duuren ten eeuwigen dage, Vergeefsch beroept men zich op daadelijkheden, door de Graaven , tegen de privilegiën gepleegd : want behalven dat deze daadelij kheden alleen doen zien , dat de Graaven zomwijlen tegen hunne verbintenisfen, gehandeld, en de landzaaten zulks verdraagen hebben ; komt het mij voor, dat 'er met meerder grond uit andere daaden van de Graaven kan aangetoond worden, dat die Vorsten zei f4) Pe$tel \ f. BijlaageI. D:. D. t% (i j Bijlaage I. D. K.  R IJ K D O M. 24!> zelve meer dan eens blijken hebben gegeeven, dat zi aan de gegeeven of verleende gunstbrieven gebonden waren. Toen de Staaten van Holland in den jaare i545, aan Keizer Kard de" V' ff k aagden over het invoeren van een congte-geld als ftrijdig met hunne vrijdommen, wat heeft de Monarch gedaan? Heeft hij beweert, dat h,j de ««even vrijdommen flechts tot wederzeggen foe had verleend; en dat hij^die naar welgevaüen konde intrekken? Neen. Hij heeft „ op de Requesre der Staaten doen appoineieren , dat de " Supplianten defen aengaende, in jujlme zouden " mogen treden iegens zijnen Procureur generaal om met volle kenmsfe van zaeken, daer op te dispol neren ende Jentonderen foe nae reden behotren. zoude" Met'dat gevolg, dat Karei de V. by dimnitive "fententie is „ gecondemneerd te geheugen ende te gedoogen, dat het coren ende graen " zoude uitgevoerd worden fonder ter caufe van " dien te betalen eenich tolrecht, import , of con" "ié - eeld, ander dan coftuimierlick ende gewoon" lick betaalt was geweest, ende opgelicht den 14 " dach van december, anno 1495 (fl) • Wanneer de Hollanders zich tegen de Brabanders van het middel van arrest bediend hadden, om daardoor tegen dezelven jurisdictie: tefundeeren en wanneer de Brabanders zich over dit arrest beklaagden , als aanloopende tegen hunne vrijdommen bij de gouden bulle verleend; wat heeft Karei, de Vtoen gedaan? Heeft hij uit de volheid van zijne eigendunkelijke magt de zaak beflist? Neen. Hij heeft Ltijen naar den Grooten Raad van Mechelen geweezen , welke dit gefchil ten nadeele der Brabanderen beflist heeft. Wai^ <*; Bijlaage van 't I. D. A. p. 3-_en lik  t$o HOLLAND S Wanneer over de bevoegdheid, tot de oefening van zekere takken of deelen van de juftitie twist is ontftaan tusfchen den procureur generaal, en andere officieren; of wanneer de Graaven zich -de privative kennis van eenig delict wilden aanmaatigen, zijn dan die gefchillen door de Graaven uit de volheid van hunne opperheerfchappij beflist? Neen. Men ziet 'er voor den Hove van Holland gebragt, en van daar bij appel aan den Grooten Raad van Mechelen (a). Men heeft, het is waar, de Graaven de wapenen tegen hunne landzaaten zien gebruiken, om hen tot onderwerping te brengen; maar men heeft hen ook geregelde rechtspleegingen zien houden over zaaien , in welken zij meenden door hunne leenmannen of fteden in hunne heerlijkheid verkort te zijn (£): en deze daaden kunnen mijns oordeels gevoegehjker tot bewijs tegen, dan anderen voor, het eigendunkelijk gezag der Graaven aangebragt worden, om dat het niet te vermoeden is, dat een Vorst, die weet, dat hij uit eigen gezag zich zelf recht kan verfchaffen, zonder eenige rechtspleeging daar toe te behoeven, tot dit laatfte middel zal overgaan; en daarentegen zeer waarfchijnelijk, dat hij zulks doende, het gedaan heeft, om dat hij 'er zich toe verplicht achtte. Trouwens het geheel famenftel der frankifche regeeringe was zoo verre af van een . eigendunkelijk gezag,dat alles aan gefchikte rechts• pleegingen onderworpen lag. Onze voorouders hebben, 't is waar, lang de wapenen tegen de tirannij gevoerd enkelijk om 5t behoud van hftnne voorrechten en vrijdommen , zonder wil om Filips af te vallen: maar bewijst (a") Register, van dt Heeren Staaten van Holland, gehouden Jj/Adriaan van der Goes, Advocaat van hetzelve Land. (J; Bijlaage van 't '. p. L.  R IJ K D O M. 2j£ wijst die gemaatigdheid een gebrek van recht: „ De „ zelfsverdediging ( zegt zeer we] de kundige Schrijver der Hifiorie van de Satisfactie , waar mede de flad Goes en het Eiland van Zuidheyeland zich begeeven hebben onder het ftadhouderfchap van Prins Willem van Oranje, in het jaar 1577.) is een der eer* „ fte redenen van eenen wettigen oorlog: de na„ tuur geeft ons dat recht, en niet de perfoon of „ hoedaanigheid van den aanvaller. Hadden de „ Nederlanders in dien tijd de wapenen onmidde„ lijk tegen den Vorst gekeerd, hadden zij Philips „ aanftonds voor vijand verklaard, men zoude niet „ konnen zeggen, dat zij een onwettigen oorlog „ voerden (<*)". Duizenden daaden zoudenwe kunnen bijbrengen om te doen zien, dat de Graaven zeiven zich nimmer een volflagen eigendunkelijk gezag over deze landen hebben toegeëigend, olfchoon zij nu en dan iets beftaan hebben , dat 'er naar zweemde: en al was het al eens zoo, dat men van de eerfte beginfelen der bijzondere graaflijke regeering, naamelijk van dien tijd, dat zij uit hunnen eigen hoofde het gebied gevoerd hebben , niet anders ontdekte dan eene aaneenfchakekeling van willekeurige en meesterachtige daaden, zonder eenig mengfel van ontzag voor voorrechten , vrijdommen, en gunstbrieven der landzaaten ; wat zou 'er uit volgen? Dat de Graaven het eigendunkelijk gezag en hunne geweldenaarijen wettjo- gevoerd en gepleegd zouden hebben? Dat 'er de landzaaten nimmer tegen zouden hebben mogen opkomen; de wapenen opvatten; en hen uit die gebied ftooten? Wat was toch de titel, op welken de Graaven zulk een oppergezag wettig zouden be- ze- (a) Bl. 34. Een werk 't welk, om meer dan eene reden, dubbeld waardig is dat men het leeze.  i$i HOLLANDS zeten hebben ? Immers waren zij oorfprongelijk afgezonden amptenaaren, om de inkomften der vorsten te beftieren, het Land te beveiligen, recht onder de landzaaten te oefenen. Op dien voet waren zij gekomen, op dien grond rustte de gehooizaamheid der onderdaanen aan hunne bevelen: met zich het gebied rechtftreeks aan te trekken, wonnen zij niet anders, dan dat zij het inkomen der graaflijke gerechtigheden voor zich zeiven hielden, van hunne graaflijke waardigheid niet verlaaten konden worden, en dat die waardigheid erflijk werd: maar 'zij kreegen 'er geenzins door het recht noch de bevoegdheid om willekeurig over de landzaaten te regeeren, en over dezelven eengrooter gezag te oefenen, dan hunne leenheeren oorfprongelijk bezeten hadden. Hadden de Graaven billijke redenen om hunne afhangelijkheid van den Oppervorst af te fchudden, de landzaaten hadden 'er geen mindere, om hun geen ander noch verder gezag over te laaten, dan tot het welk zij oorfprongelijk aangefteld waren : en wanneer men tegen de wettigheid der privilegiën opwerpt, dat zij veeltijds den Graaven zijn afgeperst, dan fchijnt men geen acht te flaan, dat de landzaaten tot dit afpersfen vrij meer bevoegd zijn geweest, dan de Graaven om zich van de onderhoorigheid aan den Keizer te ontflaan. Het onvermogen der Oppervorften, of, wil men liever , de tweefpalt tusfchen de afftammelingen van Karei den Grooten , verftak deze gewesten van de befcherming, welke zij behoefden, en gaf daar door aan derzelver Graaven voet en aanleiding om het oppergezag aan zich te trekken: dezelve oorzaak gaf den landzaaten voet en aanleiding . om in de Graaven geen verder noch ander oppergezag te erkennen, dan zoodaanig een, als. met hunnen ftaat overeenkwam. Wat-  r ij k D o m. Wat titel de Graaven ook tegen de landzaaten konden opbrengen, om de wettigheid van hun onafbangelijk gezag te betoogen , de landzaaten konden 'er altijd een vrij beter tegen over ftellen, ten bewijze, dat zij geene verdere noch andere onderdaanigheid of gehoorzaamheid verfchuldigd waren , dan die uit derzelver voorige bedieninge voortfnroot De aart der leenroerigheid bragt mede, dat die, welke buiten ftaat raakte befcherming te verleenen, ook daar door zijn oppergezag verloor: deftrooperijen der Noormannen, tegen welken geen behoorlijke befcherming verleend werd warenoverzulks genoeg, om de landzaaten van de heerfchappij van 't rijk te ontflaan; en men behoeft, om de burgerlijke vrijheid der bewoonderen dezer gewesten, ten tijde dat zij onder het onmiddehjk gezag der Graaven geftaan hebben, geene opperheerschappij voerende landsvergaderingen te verdichten _, welke nimmer eenig beftaan gehad hebben dan in de herfenen van fommige fchrijvers, die (zal men onbewimpeld fpreeken) dit verdichtfel om zekere inzigten uitgedacht hebben. Wanneer men overzulks den geheelen burgerlijken toeftand van de bewooners dezer gewesten , ten tijde dat zij onder het gebied van de Graa• ven of hunne bijzondere Heeren geftaan hebben, en alle de bijzonderheden tot denzelven betrekkelijk, gade Haat, en vervolgens daaruit zal opmaaken, waarin, ten tijde der Graaven , hunne burgerlijke vrijheid beftaan hebbe, dan zal men (zoo ik vertrouw) bevinden, dat dezelve hoofzaakelijk daar in gelegen was: i. Dat de Graaven geene bevoegdheid hadden, om willekeurig over de bezittingen hunner landzaaten te befchikken. . JU  iS4 HOLLANDS 2. Dat zij geene bevoegdheid hadden, om naar hunne zinnelijkheid aan hunne landzaaten wetten voor te fchrijven (a). 3. Dat zij geene bevoegdheid hadden om fchattingen op hen te leggen (b). 4. Dat den landzaaten geen ftraffe konde worden opgelegd, dan bij geregelde rechtspieeging ( c ). 5. Dat zij niet te recht konden gefteld worden, dan vcor huns gelijken, vóór hunne evenknien (d). 6. Dat zij bevoegd waren, om zeiven een gedaan ongelijk te wreeken, en voor hunne eigen veiligheid te zorgen; daar toe verbonden en verdragen aan te gaan. 7. Dat zij niet önmiddeiijk onder de heerfchappij der Graaven ftonden, maar door tusfchenkomfte van hunne bijzondere Heeren. 8. Dat die Heeren in hunne heerlijkheden geene fchikkingen tot bezwaar van hunne landzaaten konden maaken, zonder bewilliging van den Graaf. 9. Dat de Graaven van hun gezag vervielen, inp-e-* valle zij de befcherming aan hunne leenmannen^of onderzaaten weigerden , of daarin nalaatigwarén (e). 10. Dat de landzaaten over hunne goederen zelf bij uiterften wille konden befchikken. Dat wettig verkreegen voorrechten hun niet konden benomen worden (ƒ). 12. Dat de landzaaten niet naar de willekeurige verkiezing der Graaven ten oorlooge behoefden op te trekken (g); of verplicht waren den Graave te dienen, veel min daar toe, tegen hunnen wil, kosten moesten draagen. 13- Dat (a) Pestel I. c. p. S2o.Bijï. L. ran 't I.D. bl. 87. en volg. (&) ld. I. c. p. 223. & leqq. (c) ld. 1 c. p. 230. (d) ld. 1 c. p. 232. 234. (e) ld. 1. c. p. 228. (ƒ; ld. I. c. p. »20. (g) ld. I. c. p. 231.  R JJ K D 0° i 255 13. Dat zij onafhanglijk waren van een uitheemsch gebied. Van deze deelen hunner burgerlijke vrijheid waren 'er (om van hunne afkeerigheid van geloofsdwang te zwijgen) twee, welken zij inzonderheid' ter harte namen, te weeten: 1. De ongehoudenheid van fchattingen of lasten, zonder of tegen hunne bewilliging, op te brengen. 2. Van hunnen dagelij kfchen ordinairen en competenttn rechter niet te mogen worden afgetrokken. En niet zonder reden; want, daar deze twee hoofdzuilen der burgerlijke vrijheid vallen , verliezen de anderen al hunne kracht. B ij deze gronden van algemeene vrijheid, moet men de voorrechten en vrijdommen voegen, welken de landzaaten van tijd tot tijd verkreegen hadden , en die of tot de landzaaten in het algemeen betrekking hadden, of bijzondere leden van dezelven aangingen: onder dezelven kan men bij voorbeeld ftellen het ftapelrecht aan de Stad Dordrecht verleend ; het heffen van een paalgeld, aan de Stad van Amfterdam vergund; de beftelling of verkiezing der Wethouderen; het maaken van keuren ; het heffen van excijnfen; en eene menigte anderen (a). 'lij zijn alle op nieuw door Vrouwe Maria, voor haar en haare nakomelingen, bekrachtigd en vermeerderd, door de Handvest, welke gemeenlijk genoemd word het Groot Privilegie van Vrouwe Maria: de voornaamfle derzelven in die Handvest uitgedrukt ftaande, achten wij het nieton» gevoegelijk derzelver inhoud, zoo als de Heer Wa* CEnaar dien heeft opgegeeven, hier te plaatfen. „De Hertogin zou niet trouwen, dan by raa- „ de ; (a) Zie hier voorèn bladz. 38. en volg. Bijlaage D. I. Aj D. Q. 5. 1. Bijlaagen van dit Deel G. 1.  i; opftellen, dan by goeddunken van 's lands Staa? )} ten. Ook zouden de landzaaten; by hunnen vryeq „ koophandel, neering en hanteering. bewaard bly „ ven. De Hertogin, noen haare nakomelingen * t, zouden geenen aanvallenden noch verweerendeij „ oorlog mogen aanvangen, dan by goeddunken „ van 's lands Staaten.. Of zo 't gefchiedde j. zou i, men ongehouden zyn, in denzelven te dienen» „ onaangezien eenig gebruik of bevel van Hertoge „ Karei., hiermede ftrydende. In open en befloo» i, ten brieven, zou voortaan de Duitfche taaie ge» „ bruikt worden. . Geene Graaflijke bevelen zou», (, den gelden, als zy met der Steden Voorregten „ ftreeden. De Rekenkamer te Mechelen zou/ za „ ver zy Holland en Zeeland betrof, naar Holland, i worden overgebragt. Elk zou voortaan zyne zee-; „ driftige goederen naar zig mogen neemen j mits' „ betaalende redelijk bergloon. Te vooren, werj, den zy , dikwils , geoordeeld , tot de Graaflyké Schatkist te behooren. De kleine Ampten; als i, Kosteryen ; Scholasteryen , Bode - Ambagteri „ enz. zouden ter begeevinge ftaan van hun < die „ dezelven j federt zestig jaareri, bcgeeven hadden."„ Men zou geene. Munt liaan, noch 't geld op - of „ afzetten, dan by raade en goeddunken van 's lands, ri Staaten, zullende de Hollandfche Munt, als van „ ouds, te Dordrecht bly ven. Het land van Stryen. „ zou altoos een lid. van Holland zyn. Geene fteden.' ,j zouden gehouden zyn te draagen tot Beden, inv „ welken zy niet bewilligd hadden. De Heer zou| „ voortaan, in perfoon, zijne Bede moeten komenj ^ doen. , Niemants leen zou tot 's Graaven TafeA „ gelegd mogen worden', .dan ha dat hy geregtelyk „ verwonnen ware. De Hertogin beloofde, voor»f ^ taan, geene Brieven te zullen verleenen , om. -m moer te delven, tot het branden van zout, uit. UI Dbii, R e*e  2j8 HOLLANDS „ erven, die binnen de bedykte landen van Hol* „ land, Zeeland en Friesland , gelegen waren". Allé deze vrijdommen en voorrechten , en verfcheiden anderen van. minder gewicht zijn, als zoo veele takken der burgerlijke vrijheid te befchouwen, in de behoudenis van welken onze Voorvaderen hunne vrijheid en veiligheid gefield hebben. Onder, de hedendaagfche europeïfche volken houd men de Engelfchen tegenwoordig voor die geenen, welke zich het meeste kunnen beroemen een vrij volk te zijn. Ik ben zeer verre van hun die glorie te willen betwisten. Maar als ik zie, hoe het volk bij hen ten oorloge met dwang geprest word ; i welke baldaadigheden 'er gepleegd worden tegen luiden, tegen wien niets anders ingebragt kan worden, dan dat zij omtrent zekere zaaken van een verfchillend gevoelen zijn, of flechts zich ftil zoeken te houden ; dan verlies ik het denkbeeld van vrijheid. Daar geweld aan de eene zijde gepleegd word, houdt de vrijheid aan den anderen kant op. Dus kan ook bij mij het liberwn veto der Poolen tot geen blijk van vrijheid flrekken; want daar de wil van een lid van een genootfchap dien van allé de anderen, hoe billijk en heilzaam die moge zijn , doet ftil ftaan, daar verdwijnt de vrijheid; om dat het ligchaam. daar door het vermogen verliest, om voor zich zelf te zorgen. Echter is men in Engeland het minfte afgeweeken van de twee gedeelten der vrijheid , van welken ik zoo even gefproken heb ; naamelijk van niet verplicht te kunnen Worden toe het opbrengen van fchattingen en lasten, dan tot zulkon, in welken door het volk bewilligd word ; en niet van zijne dagelijkfche, gewoone, en bevoegde rechters afgetrokken te kunnen worden. Men weet dat de Koning van Engeland geene belastingen, kan heffen» zonder dzt hij 'er dcor het Parlement, Jl . het  R Ij K D O M. 359 ; het welk in de plaats van 't volk verfchijnt, toe ge> wettigd word ; en men weet ook, dat in Engeland niemand dan door zijne Jury's, of zijne Evenknien, ter iftraffe gedoemd word. Van de wijze der rechtspleeilginge heeft men onlangs aan het geding van den I Admiraal Keppel; aan dat van de Hertoginne van f Kingflon; gelijk mede aan dat van den Lord Gor1 don eenige voorbeelden gezien. Wanneer men op de klagten der AmefikaaInen, door welken zij de Regeering van Groot1 Brittanje befchuldigen Van hen in hunne vrijheid 1 verkort te hebben, en op de redenen, welke zij van 1 hunnen opftand geeven y let , zal men insgelijks | kunnen befpeuren , dat die gegrond zijn op de meening, dat op hen geene belastingen kunnen gelegd worden, zonder of tegen hunne bewilliging; en dat zij van hunne dagelijkfche, gewoone, en I bevoegde rechters niet afgetrokken kunnen worden. Dus is het , behalven den geloofsdwang, ook gelegen geweest met onze Voor - ouders, die tegen de fpaanfche tirannij zijn opgeflaan: echter mee dit onderfcheid, dat 'er tegen de Amerikaanen van de zijde der Engelfchen, dat geweld, dat bloedftorten, dat blaaken en branden , dat teisteren en folteren, dat moorddaadig ombrengen van duizende onnozele zielen niet gepleegd is, het welk de onzen hebben moeten ondergaan. De klagten, door onze Voor-ouders Koning Filips voorgehouden,, komen , (behalven den geloofsdwang) mede op het fchenden van het privilegie de non eyocando, en op het invoeren van willekeurige lasten neer. De Graaven hadden bereids federt eenen geruimen tijd getoond, dat zij 'er op uit waren, om die twee zuilen der burgerlijke vrijheid te ondermijnen (tf): {«) SatisfaUii van G«x, bl. 31, en volg, R *  S6a HOLLANDS hoe meerder hunne magt aanwies, hoe flerker zij daar toe ijverden. Filips, waanende, dat 'er de tijd onder zijne regeering toe geboren was, en te veel van zijne krachten vermoedende, nam het hartig befluit om het met geweld door te zetten. Zijn vader was 'er in Spanje gelukkig in geflaagd (a). Hij meende in onze gewesten nog minder gevaar van eenen kwaaden uitflag te loopen; daar de verbijsterde Vorst liever uit het verval van 't Koningrijk van Spanje, federt dat Karei de V. hetzelve onder het juk van een eigendunkelijk gezag had gebragt , geleerd moest hebben, dat hij ten minfte in diergelijke poogingen de Happen zijns vaders niet moest volgen. Elk weet wat uitflag de toeleg van Filips gehad heeft, en hoe onze voorouders , onder Gods legen, alle gevaaren ontworfteid zijn, en dezen onzen Vrijen Staat der Vereenigde Nederlanden opgericht hebben. Alleenlijk kan ik niet onopgemerkt voorbijgaan , dat in den geheelen opftand tegen Filips , zoo min als in alle voorgaande tijden, eenige fchijn of fehaduw te vinden is , dat ooit de bewooners dezer gewesten de burgerlijke vrijheid hebbe» doen beftaan in eene hoofdelooze regeering, of eemeen wil getoond, om de regeeringsvorm tot eene hoofdelooze regeering te brengen. Men leeze alle hunne klagten men zie alle hunne raadspleegingen; men neeme alle hunne befluiten tot op het overheden van Willem den II., men zal 'er geen het geringfte fpoor van aantreffen. Wat men ook ten tijde van Hueo de Groot in den zin of op yt oog moge gehad hebben ; die fchrijver zelf prijst de regeeringsvorm) die met een hoofd voor- • Zien is, aan (*); en wie zalgelooven, dat 'er, toen hij " («) Robertson Rijïtire deCharter W Groti?» tit Antij. Rcip. Bit-,  R Ij k d o m; m H^tfchreef bereids een toeleg was gemaakt, om rroorVindien bv die gebied, van de treffelyckfte " uyt de S a eVte faamen gevoeght noch komt : g wettelyck vorstelyck Perfoon al Weken Re; geringh^^^nt a^fa2 " ^raTuie^" en oock het loffelyck" fte ende deughdelyckae gehouden word ende " dat ha middelde is ende genoemc word t geene " «n bevde evnden afgefcheyden, ende aan beide " SelShTsifoo blyckt dat defe Rcgeringe m * fSSS £in uffchen eenhoofdige Regeringe, " ende eebfedt van her gemeene volck geftelt , dat fe het quaad van beydedefe Staaten afdondert, * Tï SfLler twvfTel groote gevaarlyckheden, - door fonder . twyn ë *fdi Kegennge " stelen word 'te oorfaacke van de a.an&nlycke * fooewa^Sheid, ende het gebied van't gemeen ' volei e oorfaackevan de eenparige vryheid * S »e Ampten ende dedaohngn deSnEdKeXX:6e4n heeft, za! hetfcehe.  Ï6i HOLLANDS ïien?) dat de natuurlijke bevoegdheid, om te does; wat ons behaagt, in alle burgerflaaten meer of mirt befnoeid. word, en zoodaanig befnoeid kan worden, dat het volk in eene volflagen afhangelijkheid van die geenen, welke over hetzelve regeeren, 't zij een, 't zij veelen , geraake j indien het waar is, dat een burgerftaat, het zij dat het oppergezag bij een of bij veelen rust, in eene meer of mindere afhangelijkheid van eene vreemde Mogendheid kan ftaan , en daar door op kan houden van vrij te zijn; of, zoo men wil, volkomen-vrij te zijn; indien het waar is, (en wie, die de gefchiedenisfen dezer landen geJeezen heeft, zal het regenfpreeken ? ) dat de bewoonders dezer gewesten van de vroegfte tijden af, nimmer de burgerlijke vrijheid hebben doen beftaan in eene hoofdelooze regeering, maar in verfcheiden deelen van de natuurlijke bevoegdheid om te doen wat ons behaagt; wat mag dan de reden zijn , dat 'er zoo veele werkjens en gefchriften in 't licht zijn gebragt, in welken de fchrijvers zich toegelegd hebben om de ftaats-regeeringen, welke met een hoofd voorzien zijn, als onbeftaanbaar met de vrijheid af te fchilderen, en de burgerftaaten zoodaanig, als of'er alle vrijheid weggenomen was, en niet dan flaavernij te vinden, zoo ras als 'er een hoofd aan de regeering is ? Wat mag de fchrijvers dier boekjans bewoogen hebben om in dezelven alle de gebreken van eenhoofdige regeeringen, en de affchuwlijkfte euveldaaden van eigendunkelijke Vorsten, op te haaien en bijeen te zamelen, ten einde de ondeugd van eene eenhoofdige regeering op 't levendigfte af te beelden , en voorts, of uitdrukkelijk of van ter zijde, eene toe. pasfing op onze gewesten te maaken , indien het niet gefchied is, om de goede gemeente tegen het ftadhouderlijk bewind en het huis van Oranje op te zetten; zoo het niet gefchied is,- om alleen meester yaa  R IJ K D O M. *és van den Staat te zijn en geen Mede - Heerfikn te hebben? Want, offchoon alle de zwarte trekken, met welken de eenhoofdige regeering door die fchrijvers afgemaald word, zoo naauwkeurig op de waarheid waren afgepast, dat'er geen plaatsjen voor een wit ftipjen overbleef, zouden dezelven dan_als nog wel de toepasfing op onze vaderlandfche ftadhouderlijke regeering kunnen veelen? Gaat het door, dat men de gebreken van eene monarchaale regeering in alle opzigten tot onze ftadhouderlijke overbrenge ? Kan het door den beugel, daar in onze ftadhouderlijke ftaats- regeering eene vermenging der drie regeeringsvormen (en hier door de beste regeeringsvorm) plaats heeft,_ dat men er van fpreeke, als of'er flechts een eigendunkelijk Alleen - Heerfcher was, zoo ras als 'er een Stadhouder aan 't hoofd is, daar die echter flechts alleen bij de tweeanderen gevoegd ftaat ? Ishetheusch, braai, eerlijk, of vroom, dat men voorwende, dat zoo ras 'er een Stadhouder is, de vrijheid in gevaar ftaat; dat de Stadhouders geduurig opde vrijheid der ingezetenen loeren; die zoeken te vermetigen, en beftendig naar de fouvereimteit haaken (a)? Waar toe dienen diergelijke befchuldigingen,met welken men de ftadhouderlijke ftaatsregeering bezwal kt, en welke in onze dagen of opentlijk of bedektelijk gebezigd worden, indien het niet gefchiedt om de goede^ gemeente op te hitfen, en die tegen de ftadhouderlijke regeering, en het huis van Oranje te verbitteren ? Ondertusschen wat is 'er van de zaak? Heeft Prins Willem de I., heeft Maurits heeft l re• derik Henrik, heeft Willem de II., Willem de III. en onze laatft overleeden Stadhouder ooit. i. eeni- [gf Csnfidèratim, enz. Pullijch Gebed*. Aamn%hge-dn ftlitieke gronden^ en meer anderen.. R 4-  «01 HOLLANDS ge willekeurige befchikkirigen over het een of ander goed van een der ingezetenen, wie het zij, gesmaakt; iets aan een ander, onder welk voorwend* fel het zijn moge, ontnomen? En zoude men wel kunnen zeggen, dat het huis van Oranje niet onwettig van het een of h ander zijner bezittingen is ontzet geworden ? „ Ik heb moeten lyden (dus heeft de vader van onzen tegenwoordigen Stadhouder, den 7. Ocfober Van den jaaré 1742, bij gelegenheid dat die Vorst door Hunne Hoog Mogendheden' tot de krijgswaardigheid van Luitenant Generaal was benoemd , aan Hunrte Höog'Mogendheden, onder anderen, gefchreeven ) „ het'geweid , het welke men tegens i my geoeffent heeft, ten aanzien van myrie Goe„ deren, en moeten zien, dat men my berooft , heeft , van een aanzienelyk gedeelte van de Er„ ven myner Vaderër): onaangezien een geïnter„ rumpeerdepoflellie van ruim anderhalve Eeuw. „ De wyze op welke ik behandelt' bén, ten op» zigtè van Veere en Vlisfinge, en het interdicei ren van den weg van Juftitie tegen d'aloude Pri- • vilegien dezer Landen, én de gronden van de Unie, i hadden my moeten bereiden tot het geene my m thans wedervaart. ' • „ Maar, zoo ik het Myne niet heb kunnen be- • fchermen', het ftaat aan My, ten minften ik ben i door inftruétien verpligt, de eer en het aanzien p van myne Ampten te' bewaaren , die een merke» lyk deel 'uitmaken van de praeëminentien en vrv„ heden der Provintien', uit welkers naam ik de m eerè hebbe dezelve te bedienen. » Het groot getal Generaals, die benoemt zyn £ boven den rang, welke uw Hoog Mog. my heb„ ben toegelegt, zo wel als declaufule van verdere ^ aanvulling yan derzelyer getal,, i&sgejtyks. door m vreetti'  R 1] K D O M. lós - vreemdelingen , by weigering van een of meerder genomineerde, geeft genoeg te kennen een vast voorneemen van myne bevorderinge te rug te houden, en doet my zeer weinig hoop fcheppen, dat uw Hoog. Mog. blyvendé in dit zelve ge- " voelen, van mynen dienft zouden willen gebruik 1 maken', bf my gelegenheid vergunnen, om my _ bequamer te maken , om tqt nut te zyn, en dit is het geene waar over ik meest gevoelig ben . 2 Hebben de Schouders, heeft inzonderheid Prins Mtfntits-, en die dezen Vorst zijn opgevolgd, zich ooit de Legislative magt aangemaatigd? 3. Hebben fck Stadhouders ooit den ingezetenen eenige ichatting n opgelegd, df het ftuk der belastingen aan zich getrokken? fs het zelve niet altijd bij de Staater gVbleevènf 4. Hebben de Stadhouders ooit den ingezetenen het recht, om niet dan na behoorlijke reehtspleegine; gevonnisd te kunnen worden, betwist, of daar in verkort, of hen aan eenige eigendunkelijke bevelen onderworpen? Prins Maurits Word , het is waar, het te rechtftellen vanBarneveld en van zijne lotgenooten, als eene daad , ftrijdig met het privilegie de nonevocando, verweeten (a): maar behalven het geenwe te vooren deswege aangetekend hebben (ft), en zonder zeer diep in den oorfprong en in de'oorzaak van d? tweefpalt tusfchen Prins Maurits en Barneveld te treeden, kan men, de zaak bedaard en onzijdig overweegende, den Prinfe wel \et verwijten, betwe'k met vrij fterker tegen 'sLan ds Advokaat aangedrongen kan worden? Het gevangen neemen van den Advokaat, en van zijne lotgenooten, het verftellen der regee- rin- (*-) Vaierl. Hift. D. X. bl. 353* vooral de meemgvuldige Schriften, ter verdediging Tan 's lands Advocaat uitgekomen. ( b\ bladz. 180. v ' R 5  966 HOLLANDS ringen in de fteden; het geheel gevolg der rechts." pleegingen, zijn zekerlijk daaden , die buiten de orde en regel liepen. Maar heeft Prins Maurits dit ontkend? Heeft hij dezelven doen gelden, opgrond van zij neigen gezag? Heeft hij 'er de wettigheid niet enkelijk van doen beftaan in de noodzaakehjkheid, die 'er was, om de rust in 't land te herftellen , en daar door meerdere of zwaarer onheilen voor te komen ? Waren 'er niet in der daad groote oneenigheid, bittere tweefpalt, en gevaarlijke onrust in het land gereezen, v/elke wortels hadden gefchooten, die dagelijks dieper doordrongen? Menieezede hiftorien; men leeze de fchriften van dien tijd ; men zie of men 't ontkennen kan ; en men ftelle dit beftaan over tegen het geen aan de zijde van 's Lands Advokaat is ondernomen. Door het gezag en onder het beleid van Oldenbarneveld en de zijnen waren 'er immers waardgelders geligt, veranderingen gemaakt, met betrekking tot het krijgsvolk en deszelfs eed, en fchikkingen , om de genomen maatregelen met defterkehand uit te voeren ; den Hoven van Juftitie de bevoegdheid tot een gedeelte van hunne rechtsoefening benomen, en zulks op grond van eene opperheerfchappjj, welke de Graaven nimmer bezeten hadden, en die vlak uit ftreed, zoo tegen de grond- en voorrechten der landzaaten, als tegen hunne vrijdommen. Alle die1 daaden liepen zekerlijk niet minder buiten de orde en regel, dan die van Prins Maurits. 's Lands Advokaat heeft dit even zoo weinig ontkend, als Prins Maurits het geen door hem naderhand is verncht. En op wat grond heeft Uarneveki gezogt, het gepleegde aan zijne zijde te wettigen ? Immers enkelijk en blootelijk op de noodzaakeUjkhcid om beroerten te ftiflen, verdere oneenigheid voor te komen, en  R IJ K D O M. t6> tn de rust te bcwaaren (a). Aan beide zijden is dezelfde beweegoorzaak voorgehouden. Wat nu? Heeft Barneveld en de zijnen die buitengewoone middelen tot die 'einden kunnen gebruiken; waarom word het dan Prins Maurits en den zijnen tot misdaad geduid? Liep het geen Prins Maurits beftond meer tegen de algemeene vrijheid aan , dan 't geen Barneveld ondernam ? Was het werven van gewapend volk, om eene paitij in den burgerftaat tegen eene andere partij te ftijven , en zulks nog wel in eene zaak van godsdienstelijk geloof; het fluiten van de deur der juftitie voor die geenen , welke meenden door de wethouderlij ke magt bezwaard te zijn; het veranderen van den eed van 't krijgsvolk, om hetzelve ten willekeurigen dienste van de Wethouderen der fteden te ftellen, en aan het gezag van den Stadhouder te onttrekken; een eigendunkelijk gezag van de Staaten over de landzaaten in te voeren; en ss lands ftaatswezen geheel te veranderen (b), beftaanbaarmet de burgerlijke vrijheid (c)? enftreed dit alles niet vrij meer met onze burgerlijke vrijheid dan het verftellen van de regeering ? Wat is 'er toch, dat de burgerlijke vrijheid gevoeliger aandoet, dan dat aan een ingezeten, zonder voorafgegaane rechtspleeging, zijne vaste woonplaats, op een enkel bevel van de Wethouderfchap, ontzegd, en tegen zulke eene eigendunkelijke daad geen toevlucht tot de gewoone rechters genomen kan worden? Hugo de Groot heeft in het vertoog, van het welk wij te vooren gefproken hebben, zijne groote fchranderheid, zijn nitfteekend vernuft, en bijzonders) Vad. Bijl D. X. bl. 162. Zucht van Johan de Witt.bl. 35, t b) Zie het Vertoog van Hugo deGrqot, ziine Apojogie,het Redeheerend Vertoog van de aloudheid en de Soituerahiitevt., \c) lucfiS V811 JOHAN S>ï WlTT. bladz. 36".  301 HOLLANDS dere kunde in rechtszaaken te koste gelegd, om do wettigheid van deze eigendunkelijke daad van oppergezag te toonen: maar, behalven dat die uitmuntende rechtsgeleerde zich daar toe bedient vaa zekere gronden ónzer vaderlandfche ftaatsgefteltenisfe, die nimmer eenig beftaan gehad hebben, zoo leid hij daar benevens nog die wettigheid af uit algemeene denkbeelden van een oppergezag, zoo als men hetzelve zich in de befpiegelende kennis voorftelt, wanneer men in 't algemeen over de opperheerfchappij denkbeeldig handelt: hij befchouwt 'er de Vergadering der Staaten niet op den voet van ftaatsleden, uit en in den naam van 'i volk opgekomen, en vergaderd, om bij plaatsvulling de rechten en gerechtigheden van 't volk te bewaaren, te befchermen, en te beveiligen ; maai als een ligcnaam 't welk oorfprongelijk, uit zich zelf, een volftrekt oppergezag over de ingezetenen bezat, en overzulks zoodaanige befchikkingen over de gemeene zaak konde maaken, als hetzelve goed dacht; en mitsdien ook aan de Hoven van Juftitie, en aan dengewoonen loop der Juftitie, de kennisneeming van zoodaanige zaaken,als het dienstig oordeelde, onttrekken: 's Lands Vergadering eene volftrekte onbepaalde opperheerfchappij toefchrijvende ; en daar uit haaiende aan deneenen-kant eene bevoegdheid , om alies te doen wat men ooirbaar vind; en eene volflagen onderdaanigheid en gehoorzaamheid aan de andere zijde: zoo dat de Staaten, naar den inhoud van dat vertoog, niet enkelijk over de ingezetenen dezer landen een vrij onbepaalder en uitgeftrekter gezag bezeten zouden hebben dan de Graaven; maar zelfs een volftrekt eigendunkelijk gezag («). Dit oppergezag was (a^ Zie het r>,ecn ik hier over aangemerkt heb ia de Zuckt xên J»han de, Witt. bl. 10. ca voig. 41. en vuig.  r Ij K D O M. 269 was het, hetwelk Barneveld en de zijnen, noemden 's Lands Gerechtigheid. Hij meende ( voor zoo veel men vooronderitelr, dat hij ter goeder trouwe gehandeld hebbe) dat in de Vergadering van de Staaten van Holland de oppermagt zoodaanig berustede , als Hu go de Groot voordraagt: dat de Staaten dienvolgende zoodaanige befchikkingen in het land konden maaken, en zoodaanige paaien ftellen aan de rechtsoefening der Hoven van Juftitie, als hun ooirbaar fcheen en ook, ten aanzien van den Godsdienst en van het krijgsvolk, maatregelen neemen, zoo als zij te raade mogten worden. Deze bevoegdheid tot een onbepaald en eigendunkelijk beftier van 's lands zaaken was bij Oldenbarneveld 's Lands Gerechtigheid: en, wanneer hij gezegt mogt hebben , dat hij 's Lands Gerechtigheid niet wilde laaten vaaren, kan men niet wel anders dan zoodaanig eene onbepaalde bevoegdheid tot het beftier van 's lands zaaken, door dit zeggen verftaan. Het vertoog van Hugo de Groot fchijnt deswege aHen twijffel te beneemen ( a ). Prins Maurits moest zekerlijk, ten aanzien van dit alles, in een geheel ander begrip ftaan. Hij kon- (ê) Zucht v*n Johtm de Witt. bl. 41. Het werkjen vari Hugo de Gsooriit Antia. Reiü, Bitav. en 't Vertoog, van bet welk wij fpreeken, fchjjnc-n den toeleg der geenen, welke in dien tijdden klem der regter.nge in handen hadden, re* «lelijk klaar aan den dag te leggen; en deze twee werkjens, die, uit de pen van Hugo ö ë Groot voortgevloeid , daar door den fterkften invloed en het hoogst gezag op de algemeene! begrippen van onze vaderlandfche Itaatsgefteltenls' en Itaats2aaken gehad hebben , zijn 't ook voornaamelrjk , die de onzen «uitrent die onderwerpen op het dwaalfpoor geholpen hebben. Onder menigvuldige anderen , kan men inzien het Redeneerent vertoog van de Aloudheid en de Souverainiteit der Heeren Staaten van HolUnd,. niaakende de Voorreden van Mr. P. Borts fVsrhtn; alt mede Aanmerkingen op dit Redeneerent Vertoog,  •a'yo HOLLANDS konde zich niet voordellen , dat die geenen, welke, naar zijne meening, bij plaatsvulling voor hec volk ter dagvaard kwamen, zulk een eigendunkelijk gezag konden bezitten, ja zelfs eenig oppergezag, hoe genaamd, zonder den Stadhouder, wiens gezag een integreerend of onaffcheidbaar gedeelte van hec oppergezag maakte, oefenen. Hij konde zich niet voordellen, dat de landzaaten de wapenen tot behoud hunner rechten en privilegiën, en tegen het eigendunkelijk gezag, het welk Filips zich aanmaatigde, opgevat hebbende, de Staaten daar door de bevoegdheid , om meerder gezag dan de Graaven te oefenen, en zoodaanige opperheerfchappij, als Huco »e Groot voordraagt, bekomen zouden hebben; en dit ontdekt ons al mede eenen grond van de tweefpalt, welke tusfchen den Stadhouder en 's Lands Advokaat ontdaan is en ook noodzaakelijk geboren moest worden. Deze begreep, dat 's Lands Vergadering de bevoegdheid van 's Lands bedier volftrekt toekwam, zonder hetdadhouderlijk gezag daar bij noodig te hebben. Prins Maurits begreep het anders: hier uit moest noodzaakelijk volgen, dat terwijl 's Lands Advokaat begreep, dat hij's Lands Gerechtigheid handhaafde, ende Prins naar te veel gezags haakte; de Stadhouder daar en tegen van begrip xvas, dat Oldenbarneveld 's Lands Gerechtigheid verkrachtte, en hem in zijn gezag verkortte. Deze overweegingen brengen ons natuurlijk tot de oplosfing van de reden , waarom, toen Barneveld zeide, dat hij zijne rechters niet wilde befchuldigen, maar in een tijd kwam, waar in men andere grondregels van regeering volgde , dan' men plagt; de Prins daarop heeft kunnen antwoorden, de Advokaat heeft die grondregels in den ftaat niet gevonden, maar zoeken in te voeren («). Alt (a) Vad.IliJi. D. X,. bl. 40^  R IJ K D O 37* Als men dit alles met een onzijdig oog befchouwt, mag men dan nier wel, zonder iemand te beledigen , en zonder te veel ij vers te toonen, vraagen, of die geenen , welke zulke grondregelen van ftaat opbragi ten en daadelij k in 't werk fielden , niet vrij meer te befchuidigen waren, dat zij de vaderlandfche vrijheid verkrachtten dan een Vorst, welke de regeeringen verftelt, en zich van bijzondere perfoonen ver■:; zekert, welke met verkeerde en gevaarlijke onderneemingen befchuldigd worden? Of zou het minder ! zwaar weegen, burgeren willekeurig hunne woonplaats te ontzeggen , dan Wethouders van hunnen dienst te verlaaten? Daar kunnen omftandigheden en redenen zijn, welke het eerfte toelaaten; maar I die kunnen 'er ook zijn voor het laatfte: naamelijk 1 redenen van noodzaakelijkheid: want, indien hst { waar is, gelijk de Prefident van Bynkeriioek ij getuigt, dat de Staaten het even zoo weinig in hun\ ne magt hebben om iet tegen de privilegiën te doen , i dan het in de magt van de Graaven is geweest 5 dan mag men ook ftellen, dat niet dan eene uiterfte noodzaakelijkheid de Staaten kon bevoegd maa: ken, om iet tegen de privilegiën te onderneemen; ■ en dan nog wel niet anders dan bepaaldelijk tot een s zeker geval, daar de nood op ziet: en derhalven zal 1 de Refolutie van 'tjaar 1617, als aanloopende tegen : de algemeene vrijheiden flechts bij meerderheid, j tegen de protestatien van veele leden, genomen , l altijd aangezien moeten worden, als blootlijk uit de 1 a'lfcrgrootfte noodzaaklijkheid voörtgebragt, en te ijnadeelig voor de algemeene burgerlijke vrijheid,' i dan dat men 'er een willekeurig recht van zoude rnaaken. Ondertusfchen kan het voor de ingezetenen dbzer gewesten tot vergenoeging en gerustluld ftrekken, dat zij onder zulke gemaati'gde ert wel-  *7s HOLLANDS welmeenende Wethouders woonen én geregeerd worden , dat niemand zich over 't gebruik van dit recht te beklaagen heeft. De hageheiijke ftaat, ten tijde des fpaanfchen oorlogs, verdsehtte dit recht, even gelijk het aannaderen van den vijand, om eene ftad te belegeren, recht geeft tot het verwoesten der buitenplaatfen , welke het beleg zouden kunnen begunstigen en den vijand gemak en hulp toebrengen. Een hageheiijke. toeftand, door oproer, muitzuchtj geestdrijverij, of uit eenige anderevoorzaak ontftaan, kan ter behoudenisfe van de algemeene rust en veiligheid de Wethouderen noodzaaken, om hunne toevlucht tot de oefening van dit recht te neemen. Bij diergelijke toevallen komt het Videant Cosf. ne Respublica quid detrimenti capiat te pas, van welk het gebruik enkelijk opredenen van uiterfte noodzaakelijkheid is gegrond. O p dezelfde wijze moet men, zoo 't mij voorkomt, de bedrijven van Prins Maurits en van Oldentarneveld befchouwen. Stonden de zaaken zoo, dat 'er buitengewoone voorzieningegebruikt moest worden ? Barneveld heeft begreepen van ja: Maurits heeft het insgelijks zoo begreepen. Barneveld is het eerfte tot buitengewoone middelen overgegaan: hij heeft het eerfte dwangmiddelen in 't werk gefteld, en de wapenen doen opvatten. Maurits heeft die allee» verweerender wijze gebruikt. Barneveld had meest overal door bedekte middelen luiden in 't bewind weeten te voeren , die hem van de hand vloogen ( a ), en zich daar door van de meerderheid in de fteden en in de Vergadering der Staaten verzekerd. Prins Maurits verftelt de Wethouderfchap niet bedektelijk,-. maar opentlijk. De befchikkingen van Barneveld • brag- («) Vi, Biji. D. IX. bl aB*  R IJ K D O M. «73 bragten het land niet in rust: de tweefpalt vermeerderde : het vuur van tweedragt nam dagelijks toe. Na het beftaan van Maurits kreeg alles wederom zijne behoorlijke gedaante: de rust en Zekerheid werden herfteld. Alle bijzondere befchuldigingen tegen Barneveld en zijne bijzondere begrippen over 's Lands Gerechtigheid daar gelaaten, zal nu eigenlijk de vraag zijn, of de omftandigheden, in welken de zaaken op dien tijd ftonden , niet eene buitengewoone voorzieninge hebben vereischt ? of die buitengewoone voorzieninge immer grond kan geeven, om Prins Maurits aan te wrijven, dat hij de burgerlijke vrijheid heeft verkort? en of men niet eerder Barneveld en de zijnen daar mede zoude kunnen befchuldigen? Immers kan men niet ontkennen, dat Barneveld al het gezag aan zich getrokken, en den Prins daar van verftoken hebbe, met dat van den Raad van Staate grootendeels aan de Vergadering der Algemeene Staaten over te brengen (a); dat hij, om zijn grooten invloed niet aan vermindering te waagen, agterlijk is gebleeven in het toetreeden tot het aanftellen van eenen nieuwen Raad, dien men noodig oordeelde om de eendragt te herftellen (b); eu dat daar door dit middel is achtergebleven (O- ft°e heilzaam hetzelve echter geweest zoude zijn, en hoe door hetzelve menigvuldiged'nheilen, ja het rampzalig noodlot van den grijzen S taatsra) Zucht van Johan de W\tt. bl. 45. en volg. (b) Vad, Hifi. D. IX. bl. 453. en 454. . (c) 1b. bl. 455 en 456. Zucht van Johan de Witt. bl. as. en volg. Negociatiens du Frefident Jeannin : deszelfs brieven, aan den Koning van Frankrijk van den 8. Mcij 1609. aan Villerey, op dcnzeifden dag. Brief van den Koning aan Jbannin van den i8.Meij 1609. Brief vau jEANHiNaan den Koning van den sMf») 1609. lil. Deel. S  S74 HOLLANDS Staatsman , en de optocht tegen Amfterdam en meer andere fchadelijke gevolgen van de tweedragt voorgekomen zouden zijn geweest, getuigen zelfs de nagelaaten papieren van den Raadpenfionaris van Slingeland. . De aanmerkingen, welken ik hier ten aanzien van 't gebeurde in den jaare 1618 en 1619, maake , kan ik ook op die van 't jaar 1651 toepasfen. _ De daadelijkheid was niet aan de zijde van den Prinfe, maar aan de zijde van Amfterdam, begonnen: hier door waren de gewoone wegen geflooten: daar moest een buitengewoon middel bij der hand genomen worden ; en vergeefsch zal men in het aangewend middel eene indragt op de burgerlijke vrijheid vinden. D e Vrijheid ié nimmer gelegen geweest in het recht van eene ftad, om, ten aanzien van eene gemeene zaak van 't land, of met betrekking tot bondgenooten, afzonderlijk naar zijn welgevallen te handelen: het middel was geweldig, maar fproot uit eene be. voegdheid, van dewelke wij te vooren gefproken hebben. Zonderling is het ondertusfehen, dat'er zoo veel ophefs van dien tocht van Willem den II. tot blaam van dien Vorst gemaakt is geweesten telkens op nieuw gemaakt word, om de gevaarlijkheid van 't ftadhouderlijk gezag af te fchilderen, en dat 'er nimmer gerept word van ftappen tot een zelfde einde gedaan, welke zekerlijk niet minder van den gewoonen weg afliepen. Bij voorbeeld, het bezit neemen van de ftad Groningen, in den jaare 1600 ; het ontwapenen der burgerije aldaar; het opwerpen van een kasteel tot bedwang van de ftad, en het verder gedrag omtrent de ftad en de Ommelanden gehouden, om dezelven tot het nakomen var de uitfpraak of het gewijsde der Staaten en het opbrengen der achterftallen te dwingen (a) ;— het O; Vad. inft. D. IX. bl. 95. en volg.'  R IJ K D O M. 275 gebruik van krijgsmagt in datzelfde jaar, om een einde aan de tweefpalt, in Friesland gereezen, te maaken (a);— het doen van eene bezending naar de Provincie van Friesland, in den jaare 1Ö13, om twee kwartieren van dat gewest te beweegen tot het aanneemen van de acte , bij welken de quote van Zeeland was vast gefteld, en de opgevolgde Refolutie van Hunne Hoog Mogendheden, om^Friesland, of wel de twee onwillige kwartie*. ren , op executie, tot het aanneemen van die aft e te dwingen, bij welke teffens bepaald werd hoede executie zoude gefchieden ; ■— de bezending eersc van Prins Maurits, met Gedeputeerden van de Staaten Generaal en van den Raad van Staate, naar Utrecht, in den jaare iöto, om verfcheiden oneenigheeden tusfchen de Staaten en de ftad bij te leggen; de komst van de Staaten Generaal en den Raad van Staate en corps, met de Ambasfadeurs van Frankrijk en Engeland te Woerden, tot het zelfde einde; het belegeren van Utrecht in 't bijweezen van den Raad van Staate, welke de loopgraaven voor de ftad deed openen, en deovergaave van die ftad, onder voorwaarde, dat de verfchillen door de Heeren Ambasfadeurs, de Staaten Generaal en den Raad van Staate zouden beflist worden; hebbende Hunne Hoog Mogenhedenden Raad van Staate ver•zogt de Magijlraat te veranderen , en de Staaten met authoriteit bij te ftaan, in al wat dezelven den Raad zouden verzoeken, tot noodige directie van de zaaken; waarop de Raad van Staate, andermaal zijnde vertrokken naar Utrecht, de verfchillen tusfchen de'Staaten en de Stad hebben afgedaan; op de fchutterijen en andere zaaken de noodige fchikkingen (#) Vad. Hifi. D. IX. bl. ISO. Si  27<5 HOLLANDS gemaakt; en vervolgens, in den Haag te rug gekomen, aan het nakomen van de capitulatie en van hunne beflisfingt-n de hand gehouden («); — het trekken van den Raad van Staate in Januarij 1637 , op refolutie van Hunne Hoog Mogendheden, naar de Provincie van Friesland, in welk gewest de financiën , door de twcefpalt in de regeering ontdaan, in groot verloop waren geraakt, met authorifatie om nlles zonder rugfpraak te doen, wat de dienst van het Land zoude vereifchen; zijnde nopens die bezending aangetekend, dat de Raad van Staate, eerst de Staaten van'c gewest verzogten vermaande om „ alle dispuiten, oneenigheid, en misverftand „ aan een zijde te dellen, en zich onder den ande„ ren te vergelijken: of, als zulks onzeker wee- zen , en al te lang duuren zoude, de gelegenheid 'l van dien aan den Raad te openen, om bij wege „ van acommodatie of fubmiffie, door den Raad, als hebbende geen interesfen , noch particuliere 1 pafïien voor eenige leden van het ligchaam van de Provincie, en met gemeenen eed aan alle de 1 Provinciën verbonden weezende, getermineerd te „ worden", en vervolgens in dit jaar, en in een gedeelte van het volgende, geduurende het welke de Raad in Friesland bleef, orde ftelde op het ftuk van de middelen, de Magifiraaten van de Ste, den veranderde, en verfcheiden abuizen in de proviricfaale fegeering wegnam en verbeterde. — Hoe veele cxecutien zijn "er niet in '0 werk gedeld , bij inlegering van krijgsvolk of •ophaaling van gijzelaars., om de provinciën,' welke in gebreke bleeven aan de confenten ■ tê voldoen , daar toe te noodzaaken ? Als (e) Wagenaax fpreekt van dit geval PW. Hifi. D. X, bl. 35. en volg. doch niet met de vcteiscbte naauwkturigheid,  R IJ R D O M. 277 Als men dit alles gade flaat, en voortsin aanmerking neemt, dat'er zoo veele voorbeelden waren van 't gebruik van dwangmiddelen , om de eenigheid te bewaaren en te herftellen, of zoodaanige leden , welke door geene andere middelen te beweegen waren, om van hunne bijzondere verkiezing aftegaan; kan men het dan vreemd vinden , dat Hunne Hoog Mogendheden, benevens Willem den II., na alle poogingen vruchteloos aangewend te hebben , zich bevoegd achtten , om eindelijk hunne toevlucht te neemen tot het gebruik van de militaire magt , ten einde de hoofdigheid van de ftad van Amfterdam , of liever van eenige Regenten , welke de meerderheid maakten , te verzetten, en tot eenpaarigheid met de andereleden van Staat te brengen. Hunne Hoog Mogendheden , en de Raad van Staate, hadden zekerlijk geen minder recht met betrekking tot Amfterdam, als ten aanzien van de Stad Groningen, en de kwartieren van Friesland: het geen, uit hoofde van noodzaakelijkheid , billijk en wettig was omtrent deze gewesten en plaatfen, kon in een geval van gelijken aart niet onbillijk noch onwettig worden, ten aanzien van Amfterdam. Alles derhalven overdacht hebbende, zal men Willem den II. dan niet anders te verwijten hebben, dan dat die Vorst geboren was in een Land, en bekleed met eene waardigheid, welke hem bevoegd maakte, en als men't°wat dieper wilde inzien, mogelijk wel verplichtte, om zich te verleenen., tot het gebruik van een onaangenaam middel, hetwelk zulken, aan w-ien alle dwangmiddelen, wanneer zij 'er de voorwerpen van worden, onnuttig en ongeoorloofd voorkomen, als eene fchending van 's lands vrijheid hebben gelieven uit te krijten. Was ondertusfehen de eenigheid bewaard gebleeven, in beide de gevallen zou de tusfehenkomS 3 fte  27$ HOLLANDS fte van den Prins niet noodig zijn geweest: men zoude zich zelve de moeite gefpaard hebben, om over het gedrag der Prinfen te klaagen, als de vrijheid te kort jdoende: en 't zal altijd op deze vermaaning aankomen: Weest eendragtig onder elkandexen, en roept mij niet dan wanneer gijlieden het onder U niet vinden kont. Ten onrechte worden de Stadhouders dan befchuldigd van op de vrijheid, in hun gedrag, met betrekking tot de zaaken, in den tijd van Barneveld, en in den jaare 1650, voorgevallen, indragt gemaakt te hebben. Gaat men met deze befchouwing over de andere deelen van onze burgerlijke vrijheid voort; waar vindt men, dat de Prinfen ^Stadhouders dezelven verkort hebben? Ten aanzien van de bevoegdheid, om zelf een ongelijk te wreeken, om zelf voor zijne eigen veiligheid te zorgen , daar toe verbonden en verdragen aan te gaan, weet ik niet dat men den Heeren Stadhouderen iets te laste kan leggen, of daadeüjk legt. Al lang heef: men zuiverer denkbeelden over de eigen wraakoefening en 'c kampvechten gekreegen; en 3t affchaffen van dit misbruik der natuurlijke of burgerlijke vrijheid is nimmer aangezien voor verlies van vrijheid in den burgerftaat. Het bezorgen van zijne eigen veiligheid, en 't maaken van verbonden en verdragen is onverkort gebleeven, voor zoo verre de leden van den Staat daar toe bevoegd waren, en door de Unie van Utrecht daar van niet zijn afgeweeken: althans de Heeren Stadhouders zijn, voorzoo veel ik weet, nimmer befchuldigd , dat zij de leden van den Vereenigden Staat in die vrijheden hebben verkort, of zich het recht, om met betrekking tot 's lands zaaken verbonden en verdragen te maaken, aan genaatigd hebben. Wie heeft Heeren Stadhouders immer befchuldigd, dat zij de rechten der land-  R IJ K D O M. *?9:: landzaaten, in hunne betrekkingen tot de Heeren der Heerlijkheden , of die van de Heeren der Heerhjkheden verkort, of zich deswege iets willekeurigs aangemaatigd zouden hebben? De befcherming der landzaaten , door het afzweeren van Filips, in den boezem van 't volk zijnde gevallen , heelt men immer de Heeren Stadhouders, als de plaats van 'c volk in dit opzigt vervullende, daarin nalaatig gezien, en niet in tegendeel ijverig , waakzaam, ftandvastig? Nooit, voor zoo veel ik weet, hebben de Heeren Stadhouders iet gedaan of te kennen gegeeven, waar uit meer of min af te leiden zoude zijn , dat zij de ingezetenen in de vrijwillige befchikking hunner eigen goederen zouden hebben willen belemmeren. Waar zijn ooit door de Heeren Stadhouders , of door hun toedoen, aan iemand, wie het ook zij, eenige wettig verkreegen vrijdommen of voorrechten benomen , of de hand aan 't beneemen van dezelven geleend ? Hebben de Heeren Stadhouders zich ooit het recht van oorlog en vrede aangemaatigd? en heeft men daar en tegen niet meer dan eens gezien, dat deswege een ander gevoelen, dan het hunne, is gevolgd? Heeft men in 't bijzonder het gevoelen van Barneveld over het beftand niet tegen dat van Maurits zien boven drijven? Is het recht van 't verleenen van aonfenten door de Heeren Stadhouders betwist of verkort ? Kortom, waar is het kenmerk in het gedrag der Prinfen van Oranje te vinden, uit het welk , maar met eenigen fchijn , afgeleid zoude kunnen worden, dat zij, of een hunner, de opgenoemde vrijdommen en voorrechten hebben verkort of zoeken te verkorten? Immers nergens: en dit zoo zijnde, op wat grond doet men» dan aan die Vorsten het verwijt van het op onze vrijheid gemunt, te "hebben ? J S 4 fte  28ö HOLLANDS Df. befchuldiging van naar de graaflijke waardigheid geftaan te hebben , meer dan eens bij' vermoeden, gisfing, waarfcbijnlijkheid, doch nimmer met eenig voegzaam blijk verzeld , is meer dan eens ten aanzien van Maurits geopperd ; maar wat bediedt die ? Voorlang is 'erbeweezen: i. dat die betichting op zulke losfe voorgeevingen fleunt, dat dezelve eerder voor een laster, dan voor eene beweezen waarheid te houden is: 2. dat Prins Maurits, noch ook de volgende Stadhouders, eenige daad gepleegd hebben ,;iiit dewelke konde opgemaakt worden, dat zij zich ih 't graaflijk gezag zogten te ftellen ; maar we! in tegendeerverfcheiden daaden , uit dewelken opgemaakt moet worden , dat zij op de graaflijke waardigheid niet verlekkerd zijn geweest: 3. dat offchoon Prins Maurits naar de graaflijke waardigheid geftaan mogt hebben, hij daar door nog niet befchuldigd zoude hebben mogen worden, van onze burgerlijke"vrijheid te hebben willen verkorten , alzoo die vrijheid zeer wel beftaan kan met de graaflijke waardigheid ; en 'er nooit in vroegere tijden begreepen is geweest, dat de graaflijke waardigheid op zich zelve, maar flechts derzelver misbruik, aan de burgerlijke vrijheid te kort doet. T web zaaken zijn 'er echter, welken fommi gen, fchoon op verfchillende gronden, aangezien hebben , als ftrijdig met onze burgerlijke vrijheid, en omtrent welker oefening den Prinfen Stadhouderen, hetzij ronduit, het zij bedektlijk, nagegeeven word, onze burgerlijke vrijheid te verkorten. De eerfte is de onbevoegdheid van jaagen. De tweede , de rechtsoefening, met betrekking tot de krijgslieden. Korteüjk zal ik deze twee zaaken aanroeren. * Ik^ wil gaarne toeftaan, dat, als men befpiegelenderwijze, in 't afgetrokken , onze inwoonders befchpuwt, als ieder zekere flukken lands uit de eerfte al-  R IJ K D O M. *s«. akemeene oorfprongelijke gemeenfchap ( welke de Geleerden, om aan de betoogkunde en bevattingen der natuurlijke rechten meerder gemaks en lichts toe te brengen , vooronderftellen, dat eertijds plaats gehad heeft ) aanvaard, en door die daad den vollen eigendom van die flukken lands, zonder eenigen last of wei zoodaanige eigendom, bij opvolging van'den eenen op den anderen, op die wijze verkreegen hadden , aan de bezitters derzelven dan ook zouden toekomen zoodaanige rechten en befchikkinpen over die goederen, als de rechten der natuur in dien toeftand van zaaken mede brengen ; en dat dan ook die leerftelilmgen van 't roomfche recht, welke met die rechten over een komen , op dezelven eene gepaste overbrenging zouden kunnen veelen; maar, aan eene andere zijde, hoop ik, dat men mij zal toegeeven, dat, bij aldien deftreeken gronds, of de landgoederen, onder zekere lasten, bepaaiingen, bedingen, of voorwaarden, en overzulks niet in eenen vollen of volftrekften eigendom, maar in een bepaalden eigendom, door zoodaanig iemand, die 'er volkomen meefter van was, zijn afgeftaan, gegund of gegeeven, en op-die. wijze, door opvolging van de eerfte bezitters, tot de tegenwoordigen overgegaan; dat ( zeg ik ) als dan, om te kunnen oordeelen, hoe verre het recht van dezen ten aanzien van die landgoederen gaat, opgeklommen moet worden tot het recht, het welke de eerfte en voorige bezitters hebben gehad. De zaak op dien voet befchouwd zijnde, wat zal 'er uit volgen ? Dat, bij aldien het recht van op zijn eigen grond te jaagen , en niet verplicht te zijn van te gedoogen dat 'er een ander op joeg, aan de bezitting of den eigendom van die landgoederen is gehecht geweest, als dan ook de bezitters van dezelven, uit dien hoofde , dit recht behoorden te genieten; doch ook we' ' ' S 5 derom  sU HOLLANDS derom, aan eene andere zijde, dat zij het uit die» hoofde niet eifchen kunnen, wanneer het 'er niet aan gehecht, of naderhand aan gegeeven is geweest, i Dit vast gefteld zijnde, zal het 'er alleen op> aankomen, dat men lette op de wijze, hoe deze landen onder de heerfchappij der Franken, en voorts onder die van onze Graaven geftaan, en met welk recht hunne landzaatenden grond, dien zij befloegen, bezeten hebben? Dit nu nagaande, bevindt men, dat de bewoonders dezer gewesten nimmer oorfprongelijk, onder de Franken, de gronden of landgoederen met dien eigendom hebben bezeten, welke de bevoegdheid, om 'er naar willekeur mede te kunnen handelen , medebrengt. De Vorsten waren Heeren en vol drek te eigenaars van den gantfchen grond: uit dien hoofde hebben zij al wat in of op den grond was, wat 'er op kwam, wat 'er over hing , zich toegeëigend. Niemand mogt, buiten hunne bewilliging, op den grond komen , en gevolgelijk ook denzelven noch meer noch min roeren, uit, op, of van den zeiven iet haaien , noch van iet, dat begreepen werd tot den grond te be' hooren, gebruik maaken; zelfs niet van de lucht, die 'er over zweefde, omdat die aangezien werd.als tot den grond behoorende. Het is hier de vraag niet, of in een zodaanig gebruik der overheerfchinge, niet eenige ongevoeghjkheid of onbillijkheid gelegen is, en of hetzelve wel volkomen met het recht der Natuur overeenkomt? De vraag is, op welkeen voet de overheerfchers het beflaan van den grond hebben afgeftaan, vergund, gegeeven of toegelaaten; en mitsdien , op wel keen voet de bezitters'er het genot van hebben verkreegen en aangenomen : hoe zij "er toe gekomen zijn ? Is de grond niet anders afgeftaan of gegund, dan met voorbehoudenis van het recht van de jagt, kan men dan over dat recht klaa- gen'?  R IJ K D t) M. £83 een? Kan men 'er riieer over klaagen dan over de erfpachten, de cjnfen, den nakoop, en andere lasten of diensten, met welken de eigendom of het bezit der landen bezwaard is geworden ? Is men wel bevoegd om daar tegen de rechten, welke uit den aart van eenen volmaakten eigendom, zoo als die, naar de leeringe van het natuurlijk of het roomfche recht, afgeleid worden , voortvloeien, te doen gelden? Immers is het een ftandvasuge en algemeen aangenomen regel, dat, [aha te oordeeien, in hoe verre men van eene zaak kan zeggen, dat die de onze is, en mitsdien, in hoe verre men over dezelve kan befchikken, en, welk gebruik men bevoegd is om 'er van te maaken, gezien moet worden op den titel, uit krachte van welken men 'er den eigendom van bekomen heeft: en, zoo die titel ons dien eigendom niet anders dan ondere zekere lasten of dienstbaarheden heeft doen geworden, wat grond is 'er dan om te klaagen, dat meh dien niet vol en volkomen bezit ? Zoo de frankifche Vorsten oorfprongehjk meester zi;n geweest van 't recht van jaagen, gelijk van alle de andere rechten, die zij door de overheerfehing kreegen ; dan hebben zij bij 't vergunnen of afftaan van gronden, ook hec recht van jaagen zich kunnen voorbehouden ; en zulks met betrekking tot die landen , die zij in eigendom of ter leen afftonden, zoo we! als ten aanzien der geenen , die zij tot hun bijzonder gébruik hielden, en daarom domeinen genaamd worden, liet zal dan ook, om den oori'prong van dit recht der Vorsten op te fpooren, niet noodig zijn, dat men zijne toevlucht neemetot de algemeene begeerte der menfchen, om zich ten koste van anderen te verrijken , en bij vooronderstelling op te maaken, dat de Graaven en hunne voorzaaten dit recht langzamerhand den landzaaten onrechtmaatig onttrokken  iS* HOLLANDS jken hebben : en 't zal dan ook niet noodig zijn dat men treede in een onderzoek over den aart der verjaaringe, en in hoe verre die tot grond van de bevoegdheid der Graaven, tot het oefenen van het jagtrecht, aan dezelven zoude kunnen ftrekken. Het gantfche gefchil zal zijne bepaaling en beflisfing natuurlijk vinden in een gefchiedkundig onderzoek, naamelijk: of het recht van de jagt niet altijd is gehouden voor een recht, den Vorsten alleen toekomende , voor zo verre zij het aan een ander niet afgeftaan, gegund of gegeeven hadden ? en daar omtrent laaten de gefchiedenisfen geene de minfte reden tot twijffel over. Men zal dan ook niet behoeven te vraagen, hoe de Staaten aan 't recht van de jagt zijn gekomen? Vermits de Staaten bij opvolging zijn getreeden in alle de gerechtigheden der graaflijkheid. Het koninglijk gebod van Otto den.I. verbiedt, ten verzoeke van Baldrik, Bisfchop van Utrecht, dat 'er in 't bosch, het welk in Everhards graaffchap lag, zonder bewilliging van den Bisfchop, gejaagd zal worden; bij het verbod word nog gezegd, dat het recht aan den bisfchoplijken ftoel, gelijk aan den Vorst en de zijnen zal blijven: waar uit, mijns oordeels, op te maaken is, dat de Vorst aldaar over het recht van jaagen op een grond, wel. ke niet tot zijne bijzondere dqmeinen behoorde, befchikking maakt (a) ; hetwelk te gelijk doet zien, dat hij en de zijnen recht hadden, om op den grond , liggende in een anders graaffchap , te jaagen ; het recht van aldaar te jaagen kon binden aan de bewill'ging van den Bisfchop; en aan den Bisfchop het recht van het al of niet toe te ftaan kon geeven. Keizer Otto, in den jaare970, bevestigende de O) Charterb. D. I. bl, 41. en 42.  R IJ K D O M. Ï8i de giften door Graaf Wichman en door hem zeiven aan de Kerk van Elten gedaan, en gefproken hebbende van de bebouwde en onbebouwde landen, velden, akkers, beemden, weiden, bosfchen, wateren, waterloopen, molens, molen werken, voegt 'er bij visfcherij en en jaagerijen ( a) : zoo het jagtrecht onmidlijk vloeide uit den eigendom der landen of bosfchen, waar toe dat recht afzonderlijk daar bij gevoegd ? Men zegge niet dat het alleen gefchiedt bij overtolligheid, om alle bedenkelijkheid voor te komen: want de reden daarvan ligt in den grondregel van alle giften der frankifche Vorsten: naamelijk, dat geen vorftelijk recht, anders gezegd regaal, tot eenen begunstigden overging, dan in 't bijzonder uitgedrukt zijnde (b). Willem, Graaf van Holland, bevestigt zijnen neef den 6 November 1406, niet in den eigendom van zekere landen, maar in „ alle rechten en vrijdommen van erfnis, tiende, en ambochte, ge„ cyckt en ongedyckt, zeedrift, haazen , konynen, en alle wild , buiten den oude Zweeten, enz. (c)" ; een blijk, dat die gerechtigheden niet te gelijk met de afgifte van een grond overgingen tot dien geenen, aan wien vergund werd den grond te beflaan. Gelijk nu de eigendommen van gronden gegund, afgeftaan èn gegeeven werden, zonder bijvoeging van deze of geene rechten of gerechtigheden, zoo werden ook rechten en gerechtigheden met betrekking tot zekere gronden, gegund , afgeftaan of gegeeven, zonder dat 'er een eigendom vaneen grond bijkwam. Bij de bevestiging der giften aan het klooster te («) Chart rl. TX t bhdz. 47. (b) Hier in zijn 't alle geleerden erns. Zie Lotssa.* ï)roü des Stigneurics. Bort Traüaat »ver de Domeintn. (O Charterb. D. IV. bladi. 39.  m HOLLANDS te Elten gedaan, door Keizer Otto den III., in den jaare 996, word gezegd , dat in de vier deelen van het woud Stern wold, „ niet de minfte vrijheid heb„ ben zal van eenig hert of hinde te jaagen, dan op „ het woord en met bewilliging van deAbtdisfe: en „ bij aldien een hert of hinde uit deze bosfchen „ liep, dan zoude het aan de jaagers der Abtdisfe „ vrijftaan , die in andere bosfchen te vervolgen". Hier uit ziet men dat de Vorst het jaagen op zekere gronden bindt aan het woord en de toeftemming van de Abtdis, en dat hij haar de bevoegdheid geeft om de jagc in andere bosfchen te vervolgen het welk hij niet zoude hebben kunnen doen, indien het van hem niet had afgehangen. In den jaare r4i7 en 14.18 geeft Vrouw Jakoba aan Hubrecht van Zoelen eene warande, houdende omtrent zestien morgen /(#). Volgt men verders, met betrekking tot da jagt, den loop der vaderlandfche gefchiedenisfen, overal zal men blijken vinden, dat het recht tot jaagen is vergund of afgeftaan, onder meer of mindere bepaalingen, aan de Vrijheeren, Smalheeren, Edellieden, en andere aanzienlijke lieden; en dat uit deze vergunningen en giften het recht tot de jagt, het welk de Edelen naderhand geoefend en gehandhaafd hebben , even gelijk alle andere voorrechten en vrijdommen, is gefprooten (b). Ook ziet men, dat de frankifche Vorsten, bezorgers en opzigters over bosfchen, het wild , en de jagt gehad hebben , even gelijk over andere dee. ■ (0) Charterb. D. IV. blad/. 474, (b) Idsinga Staats -recht. U. Verd. VIT. Hoofdfl. bf. ■ tri. Hugo de Groot Ini. tut de HolL Recktsg. II. B. IV. p. Zypaki Nat Jur. Belg. de venal, ferar. va* Lku» web Cenf.for. lib. 11. C. Ui. |. o.,  r IJ K d o M. ±$7 deelen van algemeen bewind. Bij van der Hou- ven vindt men gewag gemaakt van Procwatores Cynegiorum, die, naar zijn gevoelen, naderhand den naam van Opper -houtvesters, van Jachtmeesters, van Forejïiers gekreegen hebben. Lieten*, die in de zevende eeuw geleefd heeft, zoude de eerfte Foreftier van Vlaanderen zijn geweest (a). In de befchrijving, welke de Heer More au doet van de hofbedienden der frankifche Vorsten, telt hij vier opper - jagtmeesters : Grands■ Veneurs (b). Het was in het ftaats-recht der Franken een algemeene ftelregel , dat alle rechten, welken de landzaaten bezitten, uit den fchoot van den landheer zijn voortgevloeid, en geenzins dat d- rechten van den Vorst uit den boezem van het volk zijn voortgekomen ; de gronden werden nimmer in vollen eigendom uitgegeeven: zij werden gegund om 'er de vruchten van te trekken weikin men 'er door den arbeid uit konde haaien; gelijk (om hier eene gelijkenis bij te brengen} delronden in onze volkplantingen , op zekere voorwaarden worden uitgegeeven , ten einde dat de eia-enaars 'er plantaadjen van maaken. Al het geen , wat verder tot den grond behoorde, bleef den Graave en werd onder zijne gerechtigheden geteld. En waarom toch te vooronderftellen, dat de gronden in vollen en volkomen eigendom zijn afgeftaan? Konden de Graaven geene redenen, en zeds goede en gewichtige redenen hebben , om verfcheiden rechten tot den eigendom behoorende , '.bijzonderlij k mede dat van de jagt, voor zich zeiven te houden00? /<0 v. d. Hauven IlandviJlChrtmijck. B. VII. bl. in. en 247- (t) Moreau 1. c. T. IV. P- 126- , tt _ r c ) Feudorum jura per quosdam nrticulos Vtlut aetatum proftcere «J j««« priwum erant treearia, otque ad trbitrium «-  >88 HOLLANDS • Derhalven is het in het geheel niet te verwon" deren, en 't was ook niet oneigen, dat de Vorsten, met het uitgeeven van landen of gronden, zich het recht tot jaagen volkomen hebben voor- ,behouden. Alle oude gedenkftukken toonen hoe oplettende de Vorsten, die deze landen hebben overheerd, en die, welke op hen zijn gevolgd, zich gedraagen hebben, ten einde niets, zonder of buiten hunne bewilliging, op den grond van 't land, alfchoon in leen of eigendom bezeten, gedaan wierd: daarvan daan de onbevoegdheid, om buiten hunne bewilliging teveenen (a), te maaien (b), fteden, kasteelen, of fterkten te bouwen (c) , hout te hakken, dorre boomen te verkoopen. Zonder bewilliging van den Vorst had niemand recht om te visfchen (d)t zelfs niet om in zee te visfchen. Van de visfcherijen moesten de tienden betaald worden ( e ). Wat wonder derhalven, dat de Graaven zich ook het recht van jaagen hebben voorbehouden , en niet hebben willen gedoogen, dat iemand daar toe uit zich zeiven gerechtigd zoude zijn? , De onbevoegdheid der ingezetenen of landzaaten, om iets ten aanzien van hun grond te doen, hetwelk hun niet uitdrukkelijk vergund was, blijkt nog uit veele andere vergunningen , door de Graaven toegedaan. Bijvoorbeeld, het bouwen van een vleesch- hm's vocabilia hinc annalia. deinde ad vitam Vafalli ufusfruUus injlardii ruvere. ConceJJa feuda remanebant in domini patri¬ monia. Confuet. Feud. Tracl. I. de caufis acquir. feud. jj. i. & 3. (a) Charterb. D. I. bladz. 403. (b) Ib. D. III. bladz. 717. en 718. , (0:Ib' D. I bl.-ioo. 348. 425. 426 433. 54°. (d Zie D. 1. blaaz. 140. en volg. en Bijlaagen F. en G, van 't 1. D. (e) Ib. 1. c. en volg. en de Hurken benevens de Schrijvers aldaar aangehaald.  R IJ K D Ü M. zffo hnis en een broodhuis vergund aan die (a) van Delft; waar van de renten in de gemeene ooirbare der poorteren gelefigd moesten worden: de vergunning om jaarlijks elf varkens in 't bo;chvan Haarlem te zenden, zonder de vademinghe , dat is, eene tiende te betaalen (b) ; de uitfpraak van Florensover den dijk van Schouwen (c ) ; het ontheffen vandebelastinge , welke voor de begraavingemeer onrechtmaatigafgeperst , dan gegeeven werd (d); het verbieden van landen te verkoopen, en hetgeeven van recht van nakoop (ff). De gezag - oefening der Vorsten ging zoo verre , dat zij geene de minfte befchikking, zonder hunre bewilliging, gedoogden, en alle ampten of bedieningen tot de geringften toe aan zich behouden hadden, en van dezelven niet dan bij vergunning of giftbrieven afzagen. Van alle rechten , welke door de Graaven zijn voorbehouden, fchijnt het brouwen van bier de onnatuurlijkite te zijn: evenwel was niemand bevoegd tot het brouwen van bier, dan die, welke bij vergunning van den Graaf daar toe recht verkreegen had (f). Ais men nu gade flaat, dat de landzaaten, van welk aanzien of geboorte zij ook geweest mogen zijn, oorfprongehjk geene beftelling altoos hadden over de landen, die'zij befloegen; dat zij geen ander recht hadden, dan uit den grond, dien zij beiloegen, hun beftaan te zoeken, en op denzelfden voet hunnen eigendom over te doen, of bij erfvolging over te laaten; en dat alle andere rechten , hun, bij vervolg van tijd, door gunstbrieven zijn afgeftaan en gefchonken; kan hec dan vreemd voorkomen, dat de Vorsten al het Wild, al het gevo- gel- a)Cknrterb. D. T. bladz, 566- (&) Ib. bl. 337. fc) Ib. bladz. 501. («Olb. bl 84. («) lb. bladz. 5SÖ. {f) lb. bladz. 375. 111. Deel. T  spo HOLLANDS gelte, en alle de visfchen, als hun goed, en het jaagen, visfchen en vogelen als eene gerechtigheid, hun uit dien hoofde, met uitfluiting van alle anderen , toekomende, aangezien hebben, en omtrent het mededeelen van het recht van jaagen niet zoo mild en veel omzigtïger zijn geweest, dan ten aanzien van andere rechten? Is het te verwonderen, dat de Staaten bij die omzigtigheid zijn gebleeven; en aan deze hunne gerechtigheid, ten aanzien van 't jaagen, visfchen en vogelen, naauwkeurig de hand houden (a). Die geenen, welke dit recht betwisten of bepaalen tot het geen men noemt de Domeinen der Graaven, fchijnen niet bedacht te zijn, dat men hier niet moet redeneeren op de vooronderftelling , dat alle rechten zijn voortgefprooten uit den boezem van 't volk: want, offchoon dit in zekere gevallen of omftandigheden plaats kan hebben, kan men het op den ftand van onze gewesten, na dat die bij overheerfching onder de heerfchappij der Franken zijn gekomen, niettoepasfelijk maaken, ten zij men wilde beweeren, dat een overheerfcher geen andere rechten wettig bezit, dan die hem door de overheerden afgeftaan zijn ; en dat de opvolgers van een overheerfcher, uit dien hoofde zekere rechten oefenende , bewijzen zouden moeten, dat hun die afgeftaan waren; het welk echter bij de Geleerden zoo niet verftaan word (b). Ten aanzien van onze gewesten, gelijk in andere Staaten, word het recht van de jagt gehouden voor een regaal (c): en 'c is bekend, dat een regaal altoos vooronderfteld word in («) Zie de verfchillende Placaatcn en Ordonnantiën, n©» pens de jagt, visfcheriien en vogelerijen. (b) GxoTiustfc J. B. mc P. Lib. IJL C. 8. (c) Bokt TraQeat over de Domeinen. Tic. Ti.  R IJ R D O M* 295 tl in den boezem van den Vorst te zijn gebleeven, i zoo lang 'er geen bewijs is , dat hij hec uitdrukkelijk heeft afgeftaan. Nimmer zal ik mij kunnen verbeelden, dat het aanneemen, of liever dat het gebruik van het roomfche recht zoo veel verandering in on^ ze vaderlandfche rechten heeft gebragt, dat daar door deze grondregel van het vaderlandfche ftaatsrecht vervallen zoude zijn: ik kan het mij te minder verbeelden, nademaal Hunne Edele Groot Mogenden nimmer getoond hebben , van dien grondregel te hebben afgezien; maar wel in tegendeel, dat hoogst dezelven, zelfs met betrekking tot de jagt, de hand daar aan wilden houden (a). , Wil men deze befchouwingen door een voorbeeld opgehelderd zien, ik kan, gelijk ik reeds gedaan heb , onze volkplantingen daar toe opgeeven. De eigenaars van Suriname, van Berbice, van Esfequebo en Demerarij hebben, om dat zij Onderdaanen en geen Oppervorsten waren, maar, ten aanzien van die eigendommen, onder de heerfchappij ftonden van Hunne Hoog Mogendheden, van hoogstdezelven verlof verzogt, om gronden in die landftreeken uit te geeven. Hadden zij Opper* vorsten geweest, en onder geen oppergezag geftaan, zij zouden dit verlof niet noodig gehad hebben) en uit eigen bevoegdheid daar toe hebben kunnen overgaan. Niemand, geloof ik, zal mij nu betwisten , dat de eigenaars van die gronden , als daar van den vollen en volftrekften eigendom , bij verovering of aanvaarding, gekreegen hebbende, aan het uitgeeven dier gronden zoodaanige voorwaarden hadden kunnen ftellen, als zij zouden hebben goed gevonden ; en daar bij inzonderheid behouden het recht van («) Zie de Flacaaten en Ordonnantiën over de Jagt, enj| T 3  29z HOLLANDS van de jagt, zoo uitgeftrekt als het ooit begreekan worden: ook zal men niet kunnen tegenfpreeken, dat het recht van de jagt, niet uitdrukkelijk afgeftaan , of bij 't uitgeeven der gronden gegeeven zijnde , is gebleeven in den boezem der eigenaaren. Men laate nu vijf of zes eeuwen verloopen , en men ftelle, dat , onze colonien tot eenen bloeienden en aanzienlijken ftaat gekomen zijnde, en de eigenaars van de colonien, omtrent het recht tan de jagt, op gelijke wijze als de Graaven, en na hen de Staaten van ons gewest gehandeld hebbende, de opvolgers der eerfte colonieren en planteren met het recht der natuur, of met het romeinfche recht kwamen opdaagen, om te bewijzen, dat zij door de oefening van de Jagt in hunne rechten verkort werden , en dac de eigenaars van de colonien geen bevoegdheid hadden, om dat recht verder of anders te oefenen, dan in het geen zij het proper domein van de eigenaars zouden noemen; wat zoude men van dit vcorgeeven zeggen? Dceisenaars van onze volkplantingen zijn geen opperheeren: zij zijn flechts geoctroieerd tot het uitgeeven van gronden, op zekere voorwaarden: en 'welke rechten oefenen zij niet? In de plaats van tienden , heffen de eigenaars der colonien een hoofdgeld, een waaggeld; en meer andere lasten, die in onze gewesten , ten tijde der Graaven onbekend zijn geweest: niets van 't geen het algemeen beftier of "bewind raakt, ftaat ter keuze van de planters of coloniers: zij hebben over niets te zeggen. Die geenen, welke onder den naam 'van Directeuren het bewind der colonien hebben, voeren over de ingezetenen dier colonien een gezag , hetwelk al heel na bij het eigendunkelijke komt; en de ingezeten zouden, zoo 'er Hunne Hoog Mogendheden de hand niet aan hielden, wel tot hec uiter-  R IJ K D O M. 293 ïre kunnen gebragt worden. Ook worden de planters of coloniers in die Hukken, welken van de zijde der Directeuren van de colonien, met betrekEL toe dezelven, in gefchrifte getreld worden, „iet zelden bij onderdaanen vergeleeken ; en uit krachte van die vergelijking als onderdaanen befchouwd , en voor onderdaanen gehouden o fchoon die betrekking, wat rechten de Directeuren ook bevoegd zijn te oefenen, in t Wezenlijke tusfchen hen en de planters geen plaats heeft b ijvende niet te min vast en zeker , dat zij, uit hoofde van hunnen eigendom, en het verkreegen o&roi, die rechten kunnen oefenen, welken zij aan de planters niet gegeeven of afgeftaan hebben Zoude het nu (om wederom tot onze gelijkenis te komen) pas geeven, dat men, na verloop van vijf of zes eeuwen, zonder in te zien hoe de coloniers en planters aan 't bezit van hunne landgoederen zijn gekomen, uit het natuurlijke of roomfche recht ging onderzoeken, of de eigenaars der colonien wel recht hadden tot het gezag en die reenten , fenen , en die met het volle eigendom de. landgoede, ren niét overeenkomen? Dit immers zoude ongerijmd zijn. Even zoo weinig kan men het ten a inSen van onze ingezetenen doen. De overheersers dezer gewesten hebben den eigendom der gronden uitgegeeven, afgeftaan ofgelaaten, met zodaanige voorwaarden, als zij goed gevonden hebben Dmwobnderszijn hunne landzaaten op die vcoru aarden en op het gezag, het welk het recht van overhee fching aan de Overheerfchers gaf, geworden . de naWlingendierlnwoonderen zi n indezelfde betrekkmg tof de nakomelingen dier Vorsten gebleeven, tot^an Filips den II. , en dezelfde betrekking is door 'c afzweeren van dien Vorst, overgegaan tot  ■m HOLLANDS 'a Jands Staaten. Weshalven niemand der ingezet tenen zich beklaagen kan, dat hij, ten aanzien van 't een of ander landgoed, een eigendom bezit, over welken hij niet zoo vrij kan befchikken als de definitie van 't roomfche recht medebrengt; en inzonderheid, dat hij op zijn eigen grond niet mag jaagen, _ maar lijden moet, dat men zijn landgoed mee de jagt afioope. Wil men zeggen, dat zulks in een welgeordenden Burgerftaat geen plaats moest hebben: dat het wat te fterk aanloopt tegen de rechten, welke iemand natuurlijk in eene gelijkheid van ftaat toekomen ; ik zon dit zeer wel kunnen beaanien ; doch hier is de vraag niet, wat men ten aanzien van de jagt zoude dienen te bepaalen, in gevalle men eenen Burgerftaat oprichtte, maar hoe het van ouds hier te lande met de jagt gefteld is geweest. In het eerfte geval zoude men alle de zwaarigheden en voordeelen, welken eene algemeene vrijheid van de jagt verzeilen in aanmerking moeten neemen, en dezelven tegen het oefenen van de jagt door den Vorst, en die, welken hij 'er mede zoude willen begunstigen , ftellen; en vervolgens zien wat het nuttigde, en dienstigfte zoude zijn. In het tweede geval, behoeft men flechts de gefchïedenisfen na te gaan: en deze toonen ons, dat de Vorsten het recht van de jagt zich even zoo voorbehouden hebben als de Jurisdictiën; welke ah Imperatore tanquam perenni fonte fluimt atque reJiuunt ad eundem; die met het afgeeven van gronden , of in 't geheel niet, of op verfchillende wijzen , is overgegeeven, en van welke men zegden kan, het geen Hort, ten aanzien der Jurisdictiën zegt: „ de dominiali ofte regale Rechten ende Ge„ rechtigheden worden dan bij ons voor eerst beko.„ men doer gunste ende gif te van den Prince van den lan  r ij k d o m. m „ lande; maar accessorie bn werden de: zelven niet verstaan mede «itgegeeven te zijn, zelfs ook met cum ommmoda ( a) . * Nog rneer: gefteld al eens, dachet oefenen*» de jagt, zoo als het in ons land plaats heeft (b) eenkeongelegenheid nazien fïeepte, wat zaaken van PubHek bewind zijn 'er, die niet aan eemge ongebakken onderhevigzijn, en daar elk even zeer ove te vrede kan zijn? Het is zekerlijk voor een cigenaar voor ai voor zulken, die boven anderen met geldmiddelen zijn gezegend , wat te zeggen met goede oogen te moeten aanzien dat men ot aan zijne deur komt jaagen, zonder het zeUde, op zijne beurt ook te mogen doen: het 1 ni.t onnatuurlijk, dat men daar over klaage, en er de onbillijkheid en onrechtmatigheid vanzoeke aan te toonen. Het gevoel, van met te mogen doen het geen een ander doet, is altijd lastig, en.met reden Stevende in een Burgerftaat, in welken de mgeze e Sn, in veele opzigten, zieh aanzien als allen tot alles eenielijk recht hebbende, en over tgeheel gelijk ianelkandéren ftaande; maar, als men van diergelijke rechten fpreekt, fchijnt het mij toe wat onbefcheiden te zijn, dat menze, als de vrijheid der ingezetenen meevaar Hellende, 4oe voorkomen Waar toe toch dit voorwenden, wanneer het aankomt op het oefenen van rechten en gerechtighedetdte, der graaflijkheid toebehoorende, ter oefe- , n TrnÏÏHat -an de Domeinen.T. XiV. ft. n. 4- 7. recht van de jagt ie ƒ Tnnr dm 1 È>- en de aange- ïveral op denzeifden voet heeft plaats gehad. 1 4  tcjS HOLLANDS ning of bewaaringe aan den Stadhouder zijn toevertrouwd ? Waarom de burgerlijke^vrijheid altijd tegen het oefenen dier rechten, of van een gedeelte derzelven, als of die daar mede onbegaanbaar was, over gefield , zoo het niet gefchiedt, om het ftadhouderlijk gezag, als de vrijheid verkortende, in eenen algemeenen haat te brengen ? Ik beken zeer gaarne, dat het recht van de jagt de natuurlijke bevoegdheid der eigenaars van gronden, om met dezelve naar goedvinden te handelen , te kort zoude doen, indien zij dezelven, bij onderlinge verdeelinge uit eene oorfprongelijke gemeenfehap,- aan zich gehouden of genomen, of ten eenema^le onbelast of onbezwaard bekomen hadden. Maar hoe veele burgerlijke fchikkingen zijn 'er niet, van welken men het zelfde zoude kunnen zeggen? Natuurlijk moet ieder in een burgerftaat een gelijk recht tot den koophandel hebben. Is die natuurlijke bevoegdheid in veele opzigten niet ontnomen door de verleende oclroien aan de oost - en west-indifche maatfehappijen ? en zoude het niet zeer ongepast zijn, dat men 'er van fprake, als de vrijheid van de ingezetenen te kort doende? Duizend burgerlijkebefchikkingen zijn 'er, welke ons de bevoegdheid, om ten aanzien van zekere onderwerpen te doen, wat ons behaagt, beneemen. Bij voorbeeld, geen turf, kooien of graanen temogen opflaan en geen verkochte goederen te mogen doen overgaan van den verkooper tot den kooper, dan daar toe gebruikende turfdraagers, waag.iraagers, of andere daar toe aangeftelde menfchen. Hoe ftrijdig zijn de Gilden en de verfchillende iriftellingen van Haüen, niet met eene onbepadde burgerlijke vrijheid van te doen wat ons behaagt? Alle fchikkingen tot onderhoud der wegen en dijken , en de verplichtingen der opgezetenen omtrent de- zd-  R IJ K D O M. i& delven ; alle fchikkingen., zoo omtrent de buitenlandfche vaart, als omtrent het vaaren in de binnenwateren; het bepaalen der legplaatfen voor de fchepen en fchuiten, wagens, karren; van den tijd van afvaaren van dezelven , en wat dies meerder is; alle voorzorgen omtrent het aangaan van huwelijken , omtrent het opzigt over minderjaangen, krankzinnigen, en behoeftigen , omtrent het opdraagen van vaste goederen , het doen van asfurantie; alle voorzieningen omtrent de waag, het gebruiken van gewicht en maat, omtrent het aloi, en de munt, en die verders tegen het peegen van bedriegerijen zijn genomen , ftrekken die nier tot merkelijke verkortinge van eene onbepaalde burgerlijke vrijheid? Kortom, is er wel iets, dat tot het regelen van de gemeene zaak behoort, en ter bevorderinge van 't algemeen welzijn gefchiedt, en doorgaans door het woord Polue betekend word, dat niet meer of min de bevoegdheid om te doen , wat wij goedvindenen mitsdien onze vrijheid, verkort ? Zal men 'er zich nochtans wel over uitlaaten als de al^eene vrijheid te na komende? Immers neen. Waarom doet men het dan met betrekking tot de rechten, wier oefening aan den Stadhouder is aanbevolen ? Alle die fchikkinken door welken de natuurlijke vrijheid belemmerd of beperkt word, hebben immers haare reden in het algemeen nut van de burgerfchap, gelijk wij te vooren gezien hebben; de rechten der Hooge Overheid, wier bewaaring den Heeren Stadhouderen is opgedraagen, rusten op denzelfden grond: waarom dan dezelven met een verfchillend oog aangezien ? Het geen wij ten aanzien van t recht yan de ia« hebben aangetekend kunnen wij, in veele op* ° T 5 zig-  »9& HOLLANDS zigten, op den krijgsraad, of de Militaire Jurisdic* tie toepasfen. Over die onderwerp is al vrij wat gefchreeven, en het gefchrijf houdt nog al niet op. Kundiger, en onkundigen, elk meent recht te hebben, om 'er over te oordeelen, en 't gefchil te beflisfen (a). Het zelve ligt zaakelijk opgellooten in de vraag, tot welk een rechter iemand, die in gefladigen krijgsdienst dezer landen is, behoort? Deze vraag is, met onderfcheid te maaken, beantwoord; en daar door heeft men den krijgsknechten verfcheiden rechters gegeeven, naar maate de zaaken zijn, weiketen hunnen opzigte voorvallen. Heeft hij in zijn dienst, en met betrekking tot zijn dienst, eene misdaad begaan, dan wil men, dat hij voor den krijgs-rechter te recht gefield worde: heeft hij eene misdaad begaan, die tot den krijgsdienst geene betrekking heeft, dan moet de gemeene rechter over hem zitten: hebben twee krijgsknechten gefchil, dit moet door den krijgs - rechter afgedaan worden : heeft een krijgsknecht met een burger te doen, dan moet het gefchil voor den burgerlijken rechter gebragt worden: de verfchillendheid van daaden en zaaken , welke 'er ten aanzien van de krijgsknechten kunnen opkomen , heeft, zoo wel als de verfchillendheid van plaatfen en omflandigheden, in welken de krijgsknechten zich kunnen bevinden, aanleiding gegeeven, dat 'er omtrent het rechtsgezag over de krijgsknechten verfchillende begrippen zijn ontftaan , naar maate, dat men het rechtsgezag uit deze of (<0 van Hasselt Verhandeling over het gezag en Jurisdictie der Militairen, enz. Verhandeling over de Militairs Jurisdictie. Te Atnft. bij Schouten 1778. Aanmtrkingc nover de verklaaring der.Unie van Utrecht, door E. H- I. Vrijmoedigs Aanmerkingen over de Militaire Jurisdictie, enz. enz.  R IJ K D O M. a0j> of geene gronden van algemeen recht of bijzonder ftaatsbeleid afleidde. Inzonderheid heeft men zich beroepen op het roomfche recht, op de Ordonnantie van Filips den II., en op het gebruik. Daar is voor eenige jaaren uit deze drie bronnen volledig aangetoond, „ dat de Militairen, zoo in civiele als in crimineele zaaken, van wat natuur dezelven ook zou„ den mogen zijn , voor geenen anderen, dan denmili" tairenliegter ,konnenworden te regt gefield". Doch hoe grondig dit ook moge betoogd zijn, heeft eensdeels de onwisfe of onbefliste uitlegging en toepasfing van 't roomfche recht, anderdeels de bedenkelijkheid over het erkennen van de crimineele Ordonnantie van 1570. voor eene landwet , en laatstelijk de onbeftendigheid, met welke men ten aanzien van de rechtsoefening over krijgsknechten , federt de fpaanfche beroerten. is te werk gegaan, altijd Hof overgelaaten, om die Helling meer of min tegen te fpreeken , gelijk uit menigvuldige fchriften te zien is; in welken fomtijds de fchrijvers , hunne wilde verbeeldingen voor eerfte. grond en van recht en ftaatsbeleid Hellende, daarop voortdraaven, en alle onze burgerwetten op deze hunne bevattingen zoeken te plooien en uit te leggen. Ofschoon ik zeer verre ben van het roomfche recht, en van de crimineele Ordonnantie te verwerpen, is het mij echter voorgekomen, dat de toepasfing, zoo van het roomfche recht ( om dat hetzelve in verfchillende tijden zeer verfchillend is geweest, en in 't geheel tot geen regel van ons ftaatsweezen behoort te Hrekken) als van de crimineele Ordonnantie (om dat die niet konde gelden , voor zo verre dezelve aanliep tegen de voorrechten en vrijdommen der landzaaten ) niet dan met zeer veel omzigtigheid op het geen de ltaatsge- Hel-  3oo HOLLANDS fteltenïs van onze gewesten raakt, gemaakt konde worden ; en dat ook , wegens de onbefter.digheid , met welke men ten aanzien van den krijgs Haat, federt het opvatten der wapenen tegen Filips , te werk is gegaan, niet wel uit het gebruik een befluit , dat aan geene tegenfpraak onderhevig zoude zijn, opgemaakt konde worden : ook fchijnt het mij toe, dat de verfchillende bevatting over de gevolgen, welken men uit deze drie gronden trekt, de voornaarnfte oorzaak is, dat 'er nog verfchil van gevoelen over dit onderwerp heerscht. Mogelijk zoude men over hetzelve minder wankel geftaan hebben, indien men den oorfprongelijken ftaat van de rechtsoefening hier te lande, federt dat die door de Franken zijn overheerd, als ook de waardigheid van een Kapitein - Generaal te gelijk in aanmerking had genomen. Wij zien uit de hiftorien, dat de frankifche Vorsten, Gallië overheerende, veelal het roomfche recht, en wel in 't bijzonder met betrekking tot het krijgsgezag gevolgd of ingeroepen hebben (a): doch, gelijk dit gezag onder de laatfte rooomfche Keizers verfcheiden veranderingen onderging, zoo bleef het zelve ook niet op eenen gelijken voet on¬ der de Franken. „ Tot op hem (dus fpreekt de Heer Mor e a tr _ van de ftaatsbefchikking van Conftantijn den groo- „ ten ) waren 'er flechts twee hoofden van het pre, torium (of van de lijfwacht) geweest, naamelijk „ een voor het ooften en een voor het westen. „ Hij ftelde 'er vier aan, aan ieder van welken hij , .eene zekere landftreek , onder den naam van „ dwecefis aanwees. De eerfte dezer landltxeeken » be* ra) Mobeau j. c T. I. p. 141. &P fah. Roaebtsoh T» I. p. ISO, fc? /W*. v« D- HOU VIJS VI. li. P. 202.  R IJ K D O M. jeu to beftond uit lyfó?, * en de gewesten, welken het Rijk in Ma bezat. De tweede be" vatte Griekenland, Pannonië en de omliggende " gewesten, Italië' , de nabuurige eilanden , en * dat gedeelte van Afrika, het welk zich tot aan héi'è en den Oceaan uitftrekt , maakten de " derde landftreek uit. De vierde eindelijk be1 ftond uit de Gaulen, Spanje, en Groot Eritanni?., " De hoofden van het pretorium bleeven Hechts „ 'in het bewind der rechtsoefeninge van 't burl gerlijk beftier, en van de geldmiddelen. Zij fton" den aan 't hoofd der burgerlijke amptenaaren "„ van het Rijk; zij hadden eene opperfte vier" fchaar en opper - rechtsgebied , en onder hen 1 eene menigte bedienden, en het aller uitgeftrek- 2 fte gezag over allen, welke eenig deel hadden " aan het burgerlijk beftier der gewesten , hoe „ groot of hoe klein het zelve ook mogt weezen; T doch zij hadden niet meer, gelijk eertijds, hel , bevel over het krijgsvolk. Het oppergezag over de legers was gehecht aan de bedieningen der opperl ften van het krijgsvolk, welke Conftantijn in" voerde, om de buitenmaatige magt van het ampe * der hoofden van httpretorium op te weegen. Men " gaf dezen een foort van landftreek, eene bepaalde l uitgeftrektheid, binnen welke al hetgeen het krijgs" weezen betrof, van hun afhing. Deze hooge amp1 ten hadden ieder hunne afgezonderde verrichtin- * gen; hunne rechten konden onder eikanderen niet " verward raaken. Zij booden eikanderen de hand 1 tot welzijn des Rijks, en konden zelden tegen „ hetzelve zamenfpannen (a). » De De Cefar Julianus, welke het opperbevel had over alle de legers der Gaulen, vervoegde zich, ten aanzien van al het £C*n het beftier van bit gewett betrof, aan het Hocfi van  go* hollands , De Opperften van het krijgsvolk droegen üti« „ derfcheiden naamen, naar dat de krijgsbenden , „ waar over zij het gebied voerden, van elkande„ ren verfchilden. Men onderfcheidde de opperften a, der ruiterij van die van het voetvolk : hun titel „ was Vifi illufires (doorluchtige mannen) ; die „ van den overfte van het pretorium, ClariJJimusï „ Doch beiden waren zij van niemand, dan alleen „ van den Keizer afhangelijk, en aan niemand dan „ aan hem verantwoordelijk. „ Voor de vierfchaar van het hoofd des preto„ riums werden , als voor het opperfte gerechtshof, •„ alle zaaken van burgerlijk beftier gebragt. Zij wa„ ren de befchermers en opper - opzigters, zoo van •„ de algemeene als burgerlijke regeering, in de bij„ zondere burgerfchappen plaats hebbende. Alle » amptenaaren, verbonden tot het handhaaven dezer „ regeeringe, de gezaghebbers over de gewesten „ zelve niet uitgezonderd, waren, 't zij middelijk, „ 't zij onmiddelijk, aan het rechtsgebied van 't „ hoofd des Pretoriums onderhoorig. Hij maakte, „ gelijk eertijds de Schout te Rome, reglementen, „ naar welken de rechters gehouden waren zich „ te gedraagen ( a ) ; hij ïtrafte en zette de ampte„ naaren , onder zijn rechtsgebied ftaande, af ( b ) j „ hij alleen nam kennis van de onrechtvaardighe„ den , die zij pleegden; zelf dan, wanneer de aan„ -klaager eene krijgsbediening bekleedde (c). Ein„ delijk men vervoegde zich aan' hem, om onderhoud „ en foldij voor het krijgsvolk (d). „ De het Pretorium Florentius, en deze konde de hulp der le^ers, buiten bevel van Juiiaan, niet erlangen. Ammukvs JIarciïllinus Lib. XXU. (n) L. 2. Cod. de Of. Praef.- Praet. (b) L. ■x. Cod. od. (c) L. 4. Cod. eod. ld) L. 2. Cod. de Of. Praef. jtfr.  R IJ K D O M. 303. }De krijgsbedienden, welke onmiddelïjk onder , de opperften van het krijgsvolk ftonden, werden „ Hertogen of Graaven genoemd; ieder van hun had „ eene bijzondere ftreek, van welke zij den naam „ aannamen; want, in plaats, dat eertijds het „ woord -Dux of Hertog een hoofd eener bende, die overal, waar dezelve heen trok, het bevel „ over dezelve voerde, betekende, begon- men, „ in de vierde eeuw, Hertog of Graaf van een ge„ west te noemen, een bevelhebber, die in het„ zelve zijn verblijf hield , en die 'er, in zijn „ naam, het oppergezag over het gantfche krijgswee„ zen had. De Hertogen of Graaven hadden on" der zich de Tribunen of Kollonellen; en dezen „' wederom de Honderdmannen. Wij zullen hier „ geen lijst opgeeven van de onderfcheiden , zoo „ burgerlijke als krijgsampten, uit welken beide „ deze afzonderlijke beftieringen beftonden; wij „ zullen alleenlijk aanmerken, dat, indien de Over„ ften van het krijgsvolk , en die hun onder„ hoorig waren, geen het minfte gezag over de burgerlijke overheden hadden, om dezelfde reden, het hoofd van het pretorium ook niets te bevelen 'l had over alle die geenen, die het gebied over de " krijgsbenden voerden. Deze wederzijdfche paa"„ len of grensfcheidingen van gebied zijn zeer „ krachtig uitgedrukt, in eene wet der Keizeren „ Valentiniaan den jongen,. Gratiaan en Theodo„ fius. Viri illuftres, dus fpreekt deze wet, Comités fj? Magifiri Peditum & Equitum in frovin„ ciales mrilam penitus habeant poteftatem, nee am1 plijjhna Praef eclura tn militares: d. i. De door„luchtigen mannen , Graaven en Overften van het „"voet-en paardevolk, vermogen over de inge„ zetenen der wingewesten gehéél en al geen ges, za<* te voeren , noch ook de zeer achtbaare » Hoof-  3o4 Hollands „ Hoofden van 'het Pretorium over het krijgs9 volk (a)". Het gantfche roomfche Rijk, zedert den dood van Conftantijn den Grooten, langs hoe meer in verwarring en in verval raakende, en het gebied der Franken ook niet op eenen beftendigen voet gefchikt blijvende, kan men zich ligtelijk voordellen, dat het overal met het krijgsgezag niet zeer geregeld toeging: doch men dient echter daar bij op te merken, dat het regeeringggeftel en het krijgsweezen der Franken hemelsbreedte verfchilde van dat der Romeinen (b); en dat de Franken omtrent het beleid van regeeringe geheel andere denkbeelden_ hadden dan die , op welken het roomsch gebied gevoerd werd: wij hebben 'er te vooren gewag _ van gemaakt. Bij de Franken werd de krijgsdienst aangezien als een plicht, welke elk den Vorst verfchuldigd was: ieder moest de wapenen voeren en te velde trekken, om den Vorst tegen zijne vijanden te dienen. De Graaven trokken op met hunne mannen, en deze wederom met de hunnen. Clovis had het tweeledig bewind, van het welke wij zoo even fpraken, wederom in zijn perfoon vereenigd, en deed het tot zijne bedienden overgaan. „ Dezelfde man (zegt de Heer More au) „ die in een gewest het geding hield, ftond ook „ aan 't hoofd van 't leger, leder amptenaar, die „ onder zijn bevel eenig burgerlijk gezag oefende, „ was ook met het krijgsgezag gewapend: zoo dat „ Frankrijk wel ftond onder burgerlijke gezagheb„ bers, maar nochtans onder zulken, die teffens „ het krijgsgezag voerden. Alle de onderbedienden , , Drosten, Bailliuwen , of Schouten, en welken „ an- (O More av I. c. T. I. p. j^. ff flliv. {.b) Le Leju Hifi, du las empire, T. VI. p. 02.  R IJ K D O M. &f Ü anderen meer eenig burgerlijk bewind voerden, k waren teffens de krijgshoofden van t gedeelte „ van 'c volk, dac tot hun rechtsgebied behoor* de (a)'K . Hier uit zoude natuurlijk voortvloeien, dat, gelijk de Stadhouder, in de oefening der graaflijke rechten, met betrekking totderechtspleeging, den Graaf vervangt, en denzelven te gelijk vervangt als hoofd van het krijgsvolk, dus de Stadhouder dan ook aangezien moet worden , als oefenende niet alleen het gezag van legerhoofd , maaf ook dat van opperrechter over het krijgsvolk, en dat wel alleenlijk en blootélijk uit hoofde van hoogstdes-. zelfs waardigheid van Stadhouder: want als men in aanmerking neemt, dat, in de eerftèaanftelh'ng der' Graaven, dezelven ten aanzien van de oefening van deszelfs réchten, de plaats van den Oppervorst vervulden, en dat de oefening of uitvoering aller graaflijke rechten, even op denzelfden voet, bij plaatsvulling , op de ftadhouders is gebragt; en dat mitsdien de ftadhouderlijke waardigheid, voor zoo Veel de uitvoering of oefening betreft, over alle de deelen van het oppergezag loopt, dan zal men niet veel moeite hebben om zich verzekerd te houden, dat ook de Stadhouders, als zoodaanigen, waren opper hoofden en opper - rechters van de krijgsluiden; dat de krijgsluiden, zoo lang zij krijgsluiden waren, geen anderen rechter, naar den aart van 't ftaatsweezen, konden hebben ; en dat, vermits de krijgsdienst geen aanhoudenden ftaat uitleverde, dus ook een aanhoudende krijgsraad niet te p is kwam ; daar het hoofd Van 't volk , dat optrok , altijd te gelijk deszelfs rechter was , en uit de voornaamften vart den hoop eenige mannen, (a) MoreauI. c. T. I. p, 72. iZÈ. fuiv, T. II ». ê? fuiv T. III. p. 78. tffuiv. T. V. p. ju. &fuivx lil. Deel. V  S66 HOLLANDS nen konde neemen, om nevens hem te recht te zitten. Men verbeeldt 2ich in 't algemeen, dat het ampt van Kapitein - Generaal eene afzonderlijke bediening of waardigheid is , welke onder die van Stadhouhouder niet is begreepen; doch deswege ftaat te letten, dat, gelijk de ftadhouderlijke waardigheid het gantfche graaflijke gezag, wat de oefeningen uitvoering betreft, verving, de2elve niet anders gefplitst konde worden , dan voor zo veel het een of het ander gedeelte van dezelve bijzonderlijk tot het een of ander onderwerp bepaald, of wel afzonderlijk aan dezen of geenen opgedraagen mogt zijn: gelijk zulks door de Graaven gefchiedde, wanneer zij deze of geene van hunne gerechtigheden aan dezen of geenen ter leen uitgaven. Dus is, bij voorbeeld, het opperhoutvesters ampt niet eigenlijk een bijzonder ampt of waardigheid, maar een gedeelte van het ampt en van de waardigheid van Stadhouder, uit dewelke het voortvloeit, wordende alle de bijzondere bedieningen van het ftadhouderfchap , als foorten van een geflacht, of takken van eenen boom, in het ftadhouderfchap, als bij plaatsvulling het graaflijk gezag vervangende, begreepen. Op dezelfde wijze is het gelegen met de waardigheid of het ampt van Admiraal. Toen Maximiliaan eene Admiraliteit wilde oprichten, heeft men daar tegen opgeworpen, onder anderen , dat men gewoon was aan den Stadhouder te appellmen (»). Zoo lang als het ampt van Kapitein Generaal , niet als een bijzonder ampt of waardigheid gefteld, en in dat van Stadhouder (d) Moïiau 1. c. T. I. p. $5. (#) Ib. p. 68. («) D. U. bladz. 15.  K IJ & D O Ui %of der opgeflooten was , waren de rechten van deri Kapitein • Generaal in die van Stadhouder opgeflooten; en dus was Prins Willem de L, als Stadhouder van Filips, ook het Hoofd van 't krijgsvolk of deszelfs Kapitein - Generaal. Het is dan niet te verwonderen , dat, gedtiurende den oorlog met Spanje, en vooral in de eerfte tijden der beroerte, dikwijls omtrent krijgszaaken de waardigheid van Stadhouder en die van Kapitein - Generaal niet zijn onderfcheiden geweest, gelijk dit in 't bijzonder' door den Heer van Slingeland word aangemerkt Echter nademaal het ampt van Kapitein - Generaal naderhand, als op zich zelf ftaande, en vari dat van Stadhouder afgezonderd, befchouwd, en den Prinfen van Oranje niet flechts de waardigheid, van Stadhouder, maar ook die van Kapitein - Generaal opgedraagenis, zal het niet ondienstig zijn, kortelijk in te zien, wat eigentlijk die waardigheid beduidt. Volgt men de gemeene opvatting j dan fchijnt men door Kapitein- Generaal te moeten verftaan een Opperhoofd over het krijgsvolk, welkó hoofdzaakelijk werk gelegen zoude zijn, in het zorgen , dat het krijgsvolk wel in den wapenhandel geoefend , de vestingen wel onderhouden en de rnagazijnen behoorlijk voorzien worden ; en dat voorts aan den krijgsftaat de hand worde gehouden. Zoo ik het wel hebbe, is dit het algemeen begrip. Het is den menfchen eigen zich te verbeelden, dat de zaaken, die zij zien, altijd zoo geweest zijny als zij zich bij hunnen tegenwoordigen ftaat vertoonen; althans in 't algemeen laat men zijne gedachten weinig gaan over haare eerfte opkomst en gefteldheid. Men ziet, dat een Kapitein - Generaal het opperhoofd van 't krijgsvolk is; dat hij de krijgsknechten in den wapenhandel oefent J het oog heeft op de fterkten ; het leger gebiedt; dit aïïesf ' v * 4m  fco8 HOLLANDS dagelijks ziende, valt men in den waan, dat het ampt van Kapitein - Generaal zich daar bij bepaalt, en niets anders vordert of mede brengt, dan gebied te voeten over legers, het kri gsvolk te oefenen , en 't opzigt over het geen tot den krijgftaat behoort, te hebber. !s het wel zoo? Oorfprongelijk fchjnt het woord Kapitein te betekenen, elk een , die eenig gezag voerde , of over eenigen hoop volks gefteld was (a). Naderhand fchijnt dit woord eigenlijk gebruikt geweest te zijn , om in 't algemeen een hoofd over 't krijgsvolk te betekenen. Welk was nu het gezag van zulk een Hoofd? Beftond dat enkelijk in 't gebied over de krijgszaaken en krijgsverrichtingen? Stonden de krijgsknechten niet verder noch anders onder het gezag der Kajnleinen, dan voor zoo veel den krijgsdienst betrof? en bleeven dezen voor 't overige onder_ het gezag van een ander Opperhoofd? Sommigen fchijnen 't zoo op te vatten: en over het geheel let men niet genoeg op de veranderingen , welken de zaaken door den tijd ondergaan, en door welken zij eene geheel andere gedaante , en een geheel verfchillend weezen krijgen. Vooreerst moet men acht geeven , dat in vroegere tijden de Graaven, Baiiliuwen, Schouten en anderen, die uit krachte van hun ampt rechters waren , optrokken met zulken, die onder hun rechtsgebied Honden; en dat zij ook te velde kwamen onder zulken, die teffens en te gelijk het opperfte rechtsgebied voerden. Ten tweede, dat'er onder de Franken geen gebied over een volk of gezag over fa) Moreau !. c. T. VI. p. 432. 449- Du Canoï GUsfarium: voce Capitaheü» Feud. Lib. I. Tit. 1. VII. Lib. II. Tit. X. LI.  R IJ K D O M. 3*2 over zekere zaaken was, of het ampt van rechter was 'er het eerfte vereischte van. Elk oefende recht over zijne onderhoorigen , en , zoo ras raakte men niet onderhoorig aan dezen of geenen, of men raakte terftond onder zijn rechtsgebied: dus was het ook met de krijgsknechten , of liever met het volk, dat optrok, om den Vorst ten oorloge te dienen: zij trokken te velde onder hunne rechters, naamlijk, de Schouten, Bailluwen , Drosten, Graaven, en Kapiteins Veranderden zij van gezaghebber na den velttocht , werden zij van krijgslieden, burgerlieden, dan vielen zij wederom onder het burgerlijk rechtsgebied van het hoofd, onder 't welk zij hoorden; waar uit te zien is, waarom in laatere tijden, toen echter de krijgsknechten noch geen afzonderlijk ligchaam en eene bijzondere orde van ingezeetenen maakten, dezelven, na een gedaane veldtocht, in de fteden wederom komende, ook wederom onder het rechtsgebied van hem , onder wiens rechts* gebied zij, t' huis zijnde, behoorden, vervielen. Maar voor zo veel als 'er krijgsluiden naderhand beftendig zijn onderhouden, en eene zekere orde of ligchaam'hebben uitgemaakt, en voor zoo veel als het ampt van legerhoofd of hoofd over het krijgsvolk eene aanhoudende oefening vereischt heeft, is het rechters-ampt beftendig en onophoudelijk daar mede verknocht gebleeven; zoo dat de krijgsknechten ook beftendig onder zijn opper - rechtsgebied zijn gebleeven , gelijk zij ook beftendig bleeven onder het onderhoorig gebied van de mindere bevel • of gezaghebbers. „De Graaf (di s 'eezen wij bij den Heer M ow re au) (a)ha een volkomen gezag over de ben" den , welken de l urgerfch ippen,, die onder zijn 3J Ö~ - (#) L t, T. VI. p. 429. ÜS^-  |ïo HOLLANDS „ gtbied Honden, leverden. De Honderdmannen, „ welke zelve, mee betrekking tot de onderdeem len , die tot en onder de bureerfchappen behoorr „ den, een foort van landrechters waren, Honden 9 onder 'r- bevel der Graaven, en voerden het ge„ bied over de kleine benden van hunne landftreek, j, Wat aangaat de manfehappen, die door de Beq ntficien geleverd werden , dezelven hadden tot „ hoofdlieden of wereldlijke Beneficiarien, of de „ Advokaaten der Kerken; maar dewijl noch de „ eenen noch de anderen onderhoorig waren aan het „ burgerlijke rechtsgebied der Graaven , aan wien „ het zelfs verbooden was, eenige lands ampten in „ de meesten dezer foort van Domeinen te oefenen, m begreepen zij, dat zij alleenlijk onder het onmidde, lijk gebied van den Vorst Honden, en zagen den „ Graaf niet hooger aan, dan voor een lasthoum der van deszelfs bevelen, ten hunnen aanzien. m Ook hadden zij hunne bijzondere bannier; en de „ begeeving der bedieningen in hunne kleine ben„ den. Eens op de algemeene vergaderplaats geko* m men zijnde, meenden zij niet gehouden te wee„ zen, eenig ander opperhoofd te erkennen , dan den „ Koning zelf, zoo zij onmiddelijk zijne Benefician rien waren, of hem, van wien zij hun ampt of m Beneficie hielden. Zoo verre droegen zij zekerm lijk den Graaven ontzag toe: doch dezen zouden „ zich niet hebben durven aanmaatigen, om hen 9 over eenig foort van misdrijf flraf te doen onm dergaan. Zij zouden het bij eene aanklachte aan „ den Vorst gelaaten hebben. w Daar uit fprooten de gefchillen voorr, welke , 'er fomtijds ontftonden; daar uit rees ook veel „ wanorde in de .optochten, die men met ooglui^ .king moest aanzien. m Dizz ongelegenheden hielden op, wanneer * de  R IJ K D O M. sit de benden, die zich in het doortrekken bij alle * die geenen, die op zich zelve in de nabuunge " gewesten vergaderd waren, voegden, eenen hoo" |er bevelhebber, aangefteld om het gezag te voeren over verfcheiden Graaven , ontmoetten. " Deze opperbevelhebbers waren de Hertogen. " Het is bekend, dat zij verfcheiden Graaffchappen " onder hun gebied hadden, en men ziet, onder an" deren, dat het Hertogdom van Mans , door Pi" pijn aan zijn broeder Gripon gegeeven, een op„ perbewind over twaalf Graaffchappen mede- * "w'a n n e e r de provinciaale benden 'al te fterk „ waren , hadden de Graaven magt, om dezelven „ in kleiner hoopen te verdeelen. Maar wat 1 titels voerden die geenen, aan welken zij het onderbevel over dezelven toevertrouwden? Het zou " zeer moeielijk, en misfchien ook vrij nutteloos zijl) dit tegenwoordig na te fpeuren. Du " Cange meent, dat, onder Karei den Grooten, de Tribunen de Luitenanten der Graaven wa- l ren (a): hij bekent echter, dat alle de plaatfen, welke wij in de oude fchijvers vinden, wanneer * zii van de Tribunen fpreeken, geen anderen trap * van waardigheid betekenen, dan die eertijds in '' de romeinfche legers in gebruik was geweest; doch die waardigheid zelve konde onder de ben- * den der burgerfchappen behouden gebleeven zijn. * ^ Men ziet, geduurende dit tijdperk, dat men den naam van Capitanei gaf aan allen, die " hét recht hadden, om over eene bende, het zij groot * » <ƒ (Sub Cirth M»?w È? ejus fucatforibur, Jrjbuni Ccmh turn Vicürii fuijft videniur. Du Canoe Gloff. w veie» Tribunus. v 4  fi» HOLLANDS „ of klein, bevel te voeren (a). De Graaven, do „ Beneficiarien, de Advokaaten der Kerken, allen „ droegen dezen naam". Hetzelfde, dat de Graaven deeden , konden ook hunne Stadhouders doen; en derhalven had Prins Willem de I. geen bijzondere Inftruftie noodig, om over de Landmilitie Jurisdictie ie voeren , zoo als het fommigen fchijnen op te vatten. Qok fchijnt men den aart van de inftelling van eene Admiraliteit niet wel te hegrijpen, als men zich verbeeldt, dit de Stadhouder voordien tijd geen gezag had over het zee-volk, en zeezaaken (b)- Die inftelling was niet ingericht, om een nieuw gezag voort te brengen, maar Hechts, om van het beleid der zee-zaaken een afzonderlijk deel te maaken, het welk, zijn eigen afzonderlijk hoofd hebbende, daarom ook onder een afzonderlijk rechtsgebied moest liaan; even als de Houtvesterij , Dijkgraaffehappen , Waterfchappen en andere bedieningen meer. Wij hebben bereids gelegenheid gehad om aan te merken : t, Dat den Graaven, in hunneootfprongeJijke bedieninge, het rechtersampt, en 's lands veiligheid was toevertrouwd. 2. Dat derechtsoefening eene der wezenlijklte eigenfchappen der graaflijke waardigheid uitmaakte. 3. Dat diegeene, welke met eenig bewind van 't oppergezag bekleed was, te gelijk, en we] in de eerfte pjaats , 't zij met betrekking tot de zaaken," 't zij met betrekking tot de petfoonen, over welken zijn gezag zjch moest uitftrekken, het rechters ampt ontving. 4 Dat de bevoegdheid, om over (&N Qmnes itaque fideles noflri Capitanti, cum eorum hminlbus carra five dona quantum melius praeparare potuerint, ad, (ondiiïum plaritum veniaw. Cap. de 807. Baluzius ï. I, p. 4.578 (qj Verhandeling over de Militaire Jurisdictie.  r ij k d o m. srs over zekere menfchen als rechter te zitten , haaren oorfprong niet nam uit den grond, of het territoir, zoo as men zich wel eens heeft uitgedrukt, maar Hit den ftaat en ftand der perfoonen en der zaaken : h t welk zoo verre ging, dat'er fchier zoo veele Sdiftfen waren, als 'er foorten van zaaken, en orden van perfonen waren ; waar uit voortvloeide, dat die geenen, welke onder het gezag van een hoofd (tonden, ook geen ander dan dat hoofd voor hunnen rechter behoefden te erkennen; en dat men ook, ten aanzien van zekere zaaken, geen anderen rech er behoefde noch konde erkennen, dan dien welke bepaaldelijk het g.ag, en dus mede het rechtsgebied over die zaaken voerde: waaruit de bekende tweederlei incompetentien zijn voortgevloeid, naamelijk die, welke tot de perfoonen, en die welke tot de zaaken betrekkelijk zijn. Verders ftaat ten dien opzigte nog aan te merken dat met betrekking tot het rechtsgebied de nerfonee è onderhoorightid , doorgaande wijken Soest voor de onderhoorigheid, welke uit de zaak voïrtfproot: die onder eenen Schout Bailluw, Drost of eenigen anderen amptenaar ftond en voör denzelven alleenlijk betrokken konde worden moi wanneer het zekere zaaken aanging, dien Meeheer erkennen, aan wien 't beftier dier zaaken Toevertrouwd was; gelijk men dit nog dagebjl s 'ie, in zaaken, die de gemeene: middelen,, de jagt de zeevaart, de wegen , de dijken en wat dies meerder is raaken: het welk ook de reden is, waarom Militairen, in zaaken, raakende de gemeene Selen , en de houtvesterij, te recht moeten ftaan voor die rechters , aan wien de .geachts dwang jegens die zaaken is aanbevolen («). («) Duim vindt aen, ouder «ta, blijken in  3i4 HOLLANDS Men voege hier bij , dat het onder de Franken, ten aanzien der rechtspleeging, een noodwendig vereischte was, dat elk door zijnsgelijken of evenknien gevonnisd wierdt (a) : en dierhalven de woorden van de L. 6. C. de jurhd. omn. Jud. Militarem renm niji a fuo judice nee exhiheri paffe, nee, Ji in culpa fuerit, cuërceri , op hen zeer toepasfe]ijk zijn. Uit dit vereischte volgde , dat krijgsknechten niet anders dan voor krijgslieden, of voor eenen krijgsraad , te recht konden verfchijnen: zoo dat, en uithoofde van den ftaat der perfoonen, en uit hoofde van de zaak, naamelijk den krijgsdienst, een militair geen anderen rechter behoefde, noch konde erkennen dan eenen militairen rechter, zoo lang hij daadelijk in krijgsdienst was: waaruit verder voortvloeit, dat, de krijgsdienst permanent zijnde geworden , even daarom ook het rechtsgebied over de krijgsknechten, zonder ophouden , is blijven werken, en dat een Kapitein-Generaal, uit krachte van die waardigheid, opper - rechter van de krijgsluiden zijnde, uit dien hoofde, ook zonder onderfcheid van, burgerlijke of krijgszaakenishunpm«<2Brafi? rechter. Nog ftaat te letten, dat de Graaven, en andere ■gezaghebbers , of zelve te recht zaten , of daar toe ltedehouders aanftelden ; en dat dezen tot de rechtsoefening zich mannen toevoegden, wier raad zij innamen, en wier vonnis zij volgden, De Capi' tunei hebben hunne mannen gehad , even gelijk andere gezagvoerders, onder wat naam zij ook beitel end geweest mogen zijn ; en gevoJgelijk zal het niemand vreemd kunnen voorkomen, dat de Stadhouders , in hunne qualiteit van Kapitein • Generaal, krijgslieden, en in 'i bijzonder eenenHoogen Krijgs.> . ■. c . raad febriivingen van Z. D. H. Willem den IV. glor. ged. van dea t Ma.iit tn 24. Jum'j 1751. (a, Bijliije. K. p, 3f. L,p. 45. M. p 48. en Jo.  R IJ K D O M. 315 raad aangefteld hebben, om a!s rechters te zitten over krijgslieden. Zoodaanig eeneinftelling of fehikking komt over een , zoo wel met de oorfprongehjke ftaatsgefteldheid dezer landen , als met de oorfprongelijke waardigheid van Kapitein - Generaal: weshalven het enkelijk aan eene misvatting omtrent den aart en natuur der waardigheid van Kapitein - Generaal toe te ichrijven is, wanneer men zich verbeeldt, dat de Heeren Stadhouders met het rechtersgezag over krijgsluiden te oefenen, zich meerder recht zouden aanmaatigen, dan hunne waardigheid medebrengt , en dat het rechtsgebied over de krijgslieden, „ niet verder als een noodzaakelijk gevolg onder , het ampt van een Hooft der Militie, begreepen „ zoude konnen worden te ftrekken, dan tot de „ militaire discipline , zoo niet die geenen, van „ wien 't gemelde Hoofd zijn gezag verkreegen heeft, hem duidelijk meerder hebben overgedraa» gen («)". Wel verre ook dat dit gezag tegen de vrijheid der ingezetenen zoude aanloopen , (gelijk fommigen voorwenden) zoo Itrekt het veel eer tot handhaving van de vrijheid der krijgslie* den; welke-,nie* minder dan alle ingezetenen, het recht hebben, om alleen, en nergens anders dan voor hunnen gewoonen, dagelijkfchen en bevoegden rechter te mogen betrokken worden. Behalven het geen wij ten aanzien van de waardigheid van Kapitein - Generaal aangetekend hebben, en 't geen men 'er verders nog van kan zien bij dïï Cange, we'ke , om een denkbeeld van de waardigheid van Kapitein-Generaal te geeven , het Diploma door Philippe le Bel aan Gny de Neelle, behelzende deszelfs aftelling tot KapiteinGeneraal, woordelijk voordiaigt, kan men uit de be- (•) Verhandeling over de Militaire JurisdiOie , bl. 32»  3i5 HOLLANDS bewoordingen, waarmede Maximiliaan, bij de inftelling van eene Admiraliteit, de waardigheid van Admiraal befchrijft, uit gelijkheid van reden over die van Kapitein - Generaal oordeelen. Hij zegt naamelijk (Art. I.) dat de Admiraal „ zal hebben nlleen en in het „ geheel de kennisfe, jurisdictie, en diffinitie over alle j» gevallen , delicten, misdaden, excejjen, en male„ jicien, die begaen werden op de zee of hare flran„ den. enz. (Art. XI.) „ dat hij za! vermogen m te maecken een Luitenant en andere Officieren van „ juftitie, in foodanige plaets als hem goeddunken „ zal". (Art. Xll.) te committeeren door het „, gantfche land Lieutenant en Officieren,' om re m exerceren fijn ampt, ende recht en gerechtigheid „ te doen aen yeder een" (a) 1 i j e r uit kan men, zoo wij vertrouwen, veilig befluuen, dat, toen aan Prins Maurits de waardigheden van Kapitein- Generaal en Admiraal, in den jaare 1585, zijn opgedraagen, dezelven aan dien "Vorst zijm overgegaan, met alle derechten en praeëminentien, welke aan die waardigheid ter dier tijd verknocht waren , en niet uitdrukkelijk van dezelven zijn ingehouden of afgezonderd geworden: èn dus ook met een volledig rechtsgebied over de krijgslieden; en met een zoodaanig vermogen, als uit dit rechtsgebied, naar 's lands wijze en ftaatsgefteldheid, voortvloeide; welke gevolgtrekking bevestigd word door de Inftrucrie, aan Prins Maurits en den Raad'van Staate, op den 18. Augusti 1584. gegeeven ; in dewelke art. III. gezegdVord, dat „ Prins Maurits en de Raad van Staate, kennisfe „ en Juüicatuure zullen hebben over alle Co^ lonellen, Capiteinen , en ander krijgsvolk te wa„ ter en te lande'1, en Art. X. dat-, zij zullen » ge- («) Zie Hi D. Bijl. B. p. 28. 31. en 33.  R IJ K D O M. 3i7 m gehouden zijn over het Krijgsvolk en de Officieren van den oorlog AXLEigoede ordr er a* pline , ook mede daar over Jlrafje , regt, en ie jU1 fiiüe te doen, en doen doen , zulks zij bevinden zul, len te behooren\ i■ . . Wel is waar, dat het omtrent de befchikkinge* en net rechtsgebied over krijgslieden zeer wankel en onzeker, ten tijde van den fpaanfchen oorlog en ook daarna, is toegegaan, waar omtrent de Heet Raadpenfionaris van Sl 1 n g e la nd aantekent , dat „ het niet zoo gemaklyk is, uit de publycke Registers aan te wyzen, waar in het ampt van Omhein Generaal over de Militie van den Staat " ekentlyk beftaat, als omtrent een zaak van die " natuur behoorde" , daar bij een breed verflag doende van de verfchillendheden deswege voorgevallen, welk verflag grootendeels overgenomen is in de Verhandeling over de Militaire Jurisdictie {a); maar het komt mij niet voor, dat eene ongeftadigheid en wispelturigheid in het oefenen van rechten, die radicaal en eigenaartig tot een ampt benooien , eenige verandering kunnen toebrengen, t zij aan den aart en natuur van dit ampc, t zij aan de bevoegdheid , om die rechten te oetenen : en dat die bevoegdheid altijd in haar geheel en onverminderd blijft, zoo lang 'er door het opperfte gezag geene verandering in gemaakt is. Daar nu aan de waardigheid van Kapitein - Generaal het opperrechtsgebied over militairen en militaire ziak -u niet is onttrokken , zoo is hetzelve daar mede ver mocht gebleeven : en mitsdien is bij de her telling der ftadhouderlijke waardigheid, en het opdraagen van het Kapitein - generaalfchap en Admiraalfchap aan (a) Verhandeling over de Militaire Jurisdiüie, te Amfitrdtm , bij Scheuten, 1780.  |ig HOLLAND S Z. D. H. Willem den IV. glor. ged. het rechtsgezag over de krijgslieden wederom herfteld, gelijk het aan Prinfe Maurits en den Raad van Staate opgedraagen is. Dewijl het nu zeker is, dat 'er, van den tijd van Prins Maurits af, een Groote of Hooge Krijgsraad nevens den Kapitein-Generaal in den Hage heeft gezeten, en dit zitten van eenen Hoogen Krijgsraad de beste aanwijzing is van het geen aan 't recht van den Kapitein - Generaal deswege verknocht was; en dewijl dit in alles overeenkomt met de oude ftaatsgeftekenis van onze gewesten, fchijnt men het juiste fpoor niet getroffen te hebben, wanneer men zich verbeeldt, dat „ om de wettigheid te „ bevestigen van eene rechtbank, die beweert de „ hoogfte te zijn in militaire zaaken, men ergens „ zoude moeren vinden, dat aan Prinfe Maurits of „ aan dien krijgsraad eenige qualificatie ten dien „ einde gegeeven zoude moeten zijn («)". Die qualificatie , radicaliter in de waardigheid van KapiteinGeneraal is opgeflooten ; zoo als uit, het geen wij te vooren aangetekend hebben, blijkbaar te zien is. Mijn beftek noch het onderwerp, waar toe mijne befchouwing over het krijgsgezag moet ftrekken, niet vereifchende, noch ook niet toelaatende, dat ik mij in verdere bijzonderheden deswege begeeve, zal ik 'er enkelijk nog bijvoegen, dat, hoe zeer ik gemeend heb het recht vaneenen Kapitein - Generaal met betrekking tot den gerichtsdwang uit onze vaderlandfche fiaatsgefleltenis en vaderlandfche rechten te moeten afleiden en voordraagen ; ik echter daarom het begrip der geenen, welke daar toe het roomfche recht en de Ordonnantie over de crimineele justitie tot eenen grondflag leggen, niet verfmaade ; het zelve word allenthalven door mij- (_t) Verhandeling ivir de Militaire Jurisdiiïii, bl. 47.  ft IJ K D O M. 319 »üne befchouwing gefterkt, voor zoo veel als die twee bronnen gebruikt worden ten bewijze , dat de Militairen, zoo in civiele, als in crimineele * zaaken van wat natuur dezelven ook zouden mo- * genzii'n voor geenen anderen, dan den Mihtai" ren Rechter, konnen worden te recht gefteld": en 't zal voor mijn oogmerk en 't voldoen van mijne taak genoeg zijn, aangetoond te hebben dat die ftelling niet aanloopt tegen onze burgerlijke vrijhéid, als zijnde de eenigfte reden, waarom ik in dit onderzoek getreeden ben. Te vooren heb ik aangetoond (bladz. 193 ),hoe ongegrond het is, dat men de inftelling van eenen hooaen kriigsraad befchouwe als eene daad, waar door de opperfte macht in de handen der ftadhouderen zoude komen: ik heb, zoo ik meen, nu doen zien, dat zoodaanige inftelling niet aanloopt tegen den aart en natuur van onze burgerlijke vrijheid, maar met dezelve volkomen overeenkomt. Wil men nu ftaande houden, dat alle rechtbanken, 111 dewelken de rechters geen genoegzaame kennis hebben, om over de zaaken , die hun voorgebragt worden, te oordeelen, met de burgerlijke vrijheid ftnjden, en daarom afgefchaft behoorden te worden; die regel van ftaat mag bij het oprichten van eenen burgerftaat in aanmerking komen; maar zal men dien tot onze Vaderlandfche ftaatsgeftekenis overbrengen 1 Hoe veele rechtsbanken, vierfchaaren, en gerichten zoude men dan niet moeten afdanken ? Uit al het geen, wat ik ten aanzien van debtirgerliike vrijheid , en het voorwendfel als of het ftadhouderlijk gezag met dezelve niet beftaan zoude kunnen, gezegd heb, blijkt genoegzaam zoo ik mii niet bedrieg, dat, al wat men deswege heeft te borde gebragt, enkelijk vruchten zijn van een voor-  3*o HOLLANDS neemen, om, het ftadhouderfchap uit het ftaatsbe» wind te bannen en te vernietigen, en om zelvö bandeloos en eigendunkelijk over zijne medeburgers te heerfclïen. Voor 't overige kan ik dit gedeelte van mija werk niet beter befluiten , dan met de Overheerlijke woorden van den voortreffelijken Staatsman, welke aan 't roer van onze regeering zittende, best in ftaat is geweest om haare fterkte en zwakheid te leeren kennen , en uit te beelden. Zie hier hoe hij fpreekt: - „De Ordonnantiën op de vergadering van de „ Staaten van Holland en West • Vriesland, van „ den jaaren 1574. 1581. en 1585. en de regis5, ters van die tijt wijzen uit, da de voorouders „ begreepen, dat 'er zo wel in de vergadering van „ Holland, als in de Generaliteit een uitkomst wee„ fen moet van de deliberatien, waarin geen over» ftemming plaats heeft: jaa, datzedat point aanzaw gen voor fo important, dat als in het jaar 1585. „ twee leden van de negentien daaromtrent zwarig„ heid maakten, de zeventien overigeeenflemmelijk „ verklaarden van begrip te zyn, dat op dat point „ is berustende de behoudenis of ondergang van den „ lande, en de Heer Hugo de Groot, wiens „ oordeel omtrent dat ftuk van geen gering gewigt „ is, fchroomt niet te zeggen, dat het gebruik van „ niet overftemt te worden, in materie van Con- tributie, fchoon voorfigtelyk ingevoert onder de „ Graaven, gevaarlyk is aan de Vryheid, of onder „ een Vrije btaats regeering. „ Maar wat is hedendaags wederom het begrip „ omtrent dat point? Ver van te fpreken de taal „ van de bovengemelde zeventien leden , en van „ te obrdeelen als de Heer de Groot , men fpreekt » ia  R Ij K D O Ui s*f 'li in tegendeel, als of de vryheid van noch by óverig ftemming, noch by decifie te konnen verplige i worden, om te komen tot befluyt in materie var* i confenten, tratlaaten, en andere gewigtige zaaker* t, de Vryheid was, waar voor de vooroüders ge„ vogten hebben: en ondertusfchen delibereert, eri „ disputeert nien zonder einde of uitkomst, en laae „ regeering en financiën in een groote confufie^ ^ zonder dat een eenig lid, men zwygt van zei, ventien, fpreekt van weder in te voeren de „ heilfame maximen en grondwetten, die gevonden? u worden in de oude Ordonnantiën op de Staats ^ vergadering. „ Men zoude kbnnen meer andere pointeh öp-~ , halen, zo de bovenftaande niet meer als genoeg * waren, óm aan den leezer te geeven een voori, fmaak van het groot verfchil tusfchen het begrirj t, der voorouders, en dat van deeze tyt, omttenC „ de waare conftitutie der regeering, en om hert „ in ftaat te ftellen van te konnen oordeelen, welk ,4 van beiden, het begrip der voorouders, of dat vari ,i deefe tyt, meer overeen komt met deontwyffela baare merktekenen van een volk, dat verdient; g een rry volk, en van een regeering, welke ver„ dient een vrye regeerihg genaamt te worden $ „ welke merktekenen, niet ondienstig zijn kan, töc » befluyt van deefe voorreeden, hier by te voegen j „ op dat de geenC, in weikef mond de vryheid „ beftorven is, daar aan mogen toetfen, het bek grip dat fy van de vryheid hebben, en het ge^ bruik dat. fy maaken van fo fchoone naam. , . „ Het is een vry volk, en een vrye regeering, daar „ de magt om wetten te maken, om fchattingen ^ op te Hellen, om oorlog en vreede te maken, eri H om te veranderen de vastgeftelde forme van fe„ geering is in handen van het volk, of van de' HL Deel. X „ St^>  Si2 HOLLANDS „ Staten, die het volk reprefenteeren, en niet daar , elk lid kan aan het volk, of aan de Staten de han„ den binden, en beletten de nuttigjie en nodigfle rejo„ lutien. „ Het is in de tweede plaats een vry volk , en een vrye regeering, daar de wetten, en daar „ de ordonnantiën op den ophef der fchattingen , egalyk en zonder onderfcheid van groot en klein „ geëxecuteert worden; en daar niemand als het „ volk of de Staten de magt heeft, om zig of an-, „ deren daar van te eximeeren; en niet, daar eik „ lid meester is van de intentie der Placaaten en „ Ordonnantiën, zo veel aangaat dat gedeelte van „ het volk, dat fy reprefenteeren , en uit der Sta„ ten naam en gezag regeert. „ Ten, derde, en ten Iaafte, het is een vry volk, „ en een vrije regeering, daar de geene, aan welke „ de executie der wetten en ordonnantiën, door het „ volk of door de Staten, aanbevolen is, aan de „ eene zyde wel hebben de nodige magt, enautho, riteyt, om die egalyk en volfïrektelyk te doen , obferveeren , en de overtreeders te flraffen „ maar aan de andere zyde, die magt en authoriteit „ niet konnen misbruiken tot onderdrukking van „ het volk; en niet, daar de reeden om voor geen. „ misbruik te vreezen is, dat aan de geenen waar „ aan de executie der wetten en ordonnantiën aan„ bevolen is, de nodige magt mankeert , cn der„ halve nog goed nog kwaad gebruik daar van ge„ maakt kan worden. Al wat in materie van re„ geering niet overeenkomt met deefe drie merk„ tekenen, is ook geen vrye regeringe. Hoe wen„ fchelyk was het, waarde Leezer, dat deeze merk„ tekenen in een volHagen zin toepasfelyk waren „ op defe Republicq, gelyk ze zouden weezen, in„ dien de jegeuwoordige Regenten waren van het ^ be-  R ij K D Ö M; §2$ & begrip, waar van de voorouders geweest zyn, géi „ ]yk boven met de vinger aangewefen is, en bfei, der aangewefen zal Worden, iri de volgende i, Tracfaatjes, en indien zy gefamehderhand allé j, kragten infpanden, Om de generale en provirkia; „ le regeeringen daarna te reformeeren (4)!" Deze woorden van den Heef Raadpenfionaril Sein geland doen ons zien; op wat wijze déze voortreffelijke Staatsman over de Vaderlandfche Vryhtid gedagt, en hoe noodig hij het geoordeeld heeft, dat 'er een middel bij der hand genomen Worde , door welk de leden van deft Vrijen St Ai genoodzaakt konden worden, Om dat geene voch te brengen; het welk in alle geregelde Burgerftaaten te vinden moet zijn , naamelijk de unió y-oluntatum virium , welke, zo 't mij voorkomt , nergens anders, dan door den invibed Vad een behoorlijk gezag des Stadhouders^ te bewerken is. Ten verderen blijke van de volftrekté hodcf zaakeiijkheid van het ftadhouderlijk gezag; moet ik niet onaangemerkt laaten, dat hetzelve alleen gefchikt is, om ons eenig aanzien bij yreerri^ de Mogendheden te doen erlangen. , Wie weet niet welk een invloed de goede of kwaadë gedachten van vreemde Mogendheden , ten aarizien van eenen Staat, op de welvaart van dier! Staat hebben ? het is 'er even zoo mede gelegen, als met het crediet onder de kooplieden: de goedé opinie, welke men ten aanzien van den koopman' heeft, is doorgaans de grond van zijn beftaan eri fortuin; en de kwaade opinie dikwijls de eerfte Oorzaak van zijnen ondergang. Wie zal eénen koop- man , (a) Voer-Reden tot de Nageiaaten Schriften om dé naald in haaren omloop beter te regelen. Het gebrek van! goede vruchten, die uit de ftadhouderiijke ftaatsregeering te genieten zijn, vloeit niet voort uit die ftaatsgeftekenis zelve, maar uit den hinder, die aan:haare werking word toegebragt. Om daar vart overtuigd te zijn , behoeft men flechts de aantekeningen van den Heer Raad Penfionaris van S lingeland op onze regeeringsvorm te doorbladeren : zie hier, hoe die fchrandere en ervaaren Staatsman zich op zeekere plaats over den hinder, doör welken de gemeene zaak , ten aanzien der Confenten belemmerd word , beklaagt ( a ). „ Soo lang den oorlog met Spagnien duurde, en * de Princen van Orange aaa het Hoofd van de „ Republicq waren , maakte de vrees voor een „ magtig vyand, en het gefag en directie van de „ Stadhouders, dat de provinciën nog al eenigfins „ pasten op het dragen en voldoen der confenten. „Men was in al dien tijd ter Generaliteit nog „ vrij regulier in het obferveeren van de oude or„ dre op het openen der jaarlykfe confenten , en „ op het doen van ernstige devoiren by de defec„ tueufe provinciën, om die te beweegen tot het , fuyvcren van haar defeflen, foo in de confen- „ ten, («") Perhandeling van ie Inftelling, InJrruBftn, enAmftvm den Raad vin Staat* iir Vereenigdt Nederland*».  R IJ K D O M. 33? „ ten, als in de voldoening derfelve. Men deed! * befendigen ten dien einde, foo meenigmaal ala „ liet noodig was, en felfs wierd het middel van h de executie nu en dan in het werk geftelt. „ Maar doe de vrees voor Soagnien verdwee„ nen was, en het gefag van de Princen van Oran„ ge ophield, was het ligt te fien voor die kenni* „ van de conftitutie van de Regeering , en oogen: „ in het voorhoofd hadden, dat het hoog tyd was* „ om beter ordre te ftellen op het ftuk van de con„ feuten, of dat voortaan nergens op ftaat foude „ te maken weefen. „ Dit was het werk geweest van de extraordinarii vergadering, die in het jaar 1651. gehou„ den is op de groote zaal van het Hof in den Ha„ ge. Maar ver van daar. Het ftuk van de con* „ fenten wierd foo weinig gebragt in deliberatie „ in die illuftre vergadering , als of na de vreeda „ met Spagnien noit nieuwen oorlog, en na hefi „ vast ftellen van het getal van de militie na dft „ gelegentheid van die tyd, noit gelegentheid ton „ het vermeerderen derfelve, of tot andere exr „ traordinaris confenten, te wagten was. „ En het is vooral verwonderenswaardig, dat^ „ wanneer in die vergadering' de Provinciën ge„ noegfaam eens waren over de middelen tot be„ flegting der verfchillen, welke fouden mooger* „ ontftaan tusfchen de Provinciën over faaken,„ waar in geen overftemming plaats heeft, volgen» $ de Unie, de Provincie van Holland de materie vam 1, de Confenten wilde uitgefondert hebben , en lievec „ had, dat de vergadering fcheide, fonder dat ge„ wigtig point gebragt te hebben tot conclufie, als „ dat de minfte kreuk foude gegeeven worden aan „ de vryheid der Confenten , dat is van het inwilligen der noodige lasten tot de gemeene defenfie9 IU. Deei. Y „ fchooq  338 HOLLANDS „ fchoon uit de natuur der faake haar paaien heb„ bende , in alle welgereguleerde Sociëteiten. Soo „ weinig voorfaagen doe de Regenten van Hol„ land , dat de Staat in wat meer als vyftig jaaren „ foude moeten voeren drye fwaaren oorloogen, „ tegen Vrankryk, en drye tegen Engeland: dat „ de laft van die oorloogen foude gedragen worden , met feer ongelyke fchouders, en dat het de Proj, vintie van Holland foude weefen, die ver uit de „ meeste reeden van klagten foude hebben over die „ ongelykheit, en over de onbepaalde vrvheid der x Confenten; of liever, de Regenten van Holland „ hadden de gedagten nog foo vol van het gepas„ feerde in het jaar 1650, wanneer 'er queftie „ was over het aanhouden van wat meerder of min, der militie, in tyd van vreede, waaromtrent „ Holland meende niet te moeten toegeeven aan „ het fentiment der andere fes Provinciën, en van „ de beide Heeren Stadhouders, dat zy met geen , genoegfaame attentie , en onzydigheid, tegen m malkander balanceerden de inconvenienten , welm ke onder een fodanige conftitutie van regeering s als die van het jaar 1651. by vervolg van tyd te „ vreezen waren, aan de eene kant uit de onbepaal„ de vryheid van confenten, welke de nodige mid„ delen tot de gemeene defenfie der Geünieerde „ Provinciën foude doen afhangen van het oordeel » of finnelykheid van elke provintie in 'tbyfonder : s en aan de andere kant, uit het fubmitteeren van ai de verfchillen, welke fouden moogen ontftaan s, over die middelen, aan defelve decifie of uit9 fpraak, als alle andere verfchillen". Fan  R IJ K D O M. 339 Van de Verbonden en Verdragen. D e bloote befchouwing van een land, dat van zich zelf niets heeft, of ten minfte, dat uit zich zelf zoo veel niet oplevert, dat het aan een gemakkelijk en aangenaam leeven derinwoonderen kan voldoen , brengt ons natuurlijk tot het omzien naar vriendfchap met andere volken, ten einde van dezelven , het noodige, het nuttige, en het aangenaame te kunnen erlangen: dus zienwe, dat onze voorouders in de allervroegfte tijden , zoo verre ons de hiftorien eenig licht geeven, daarop bedacht zijn geweest. Geene vruchten uit het land, hec welk zij bewoonden , kunnende trekken, welke dienen konden, om bij ruiling zich te voorzien vart vreemde goederen en koopwaaren , hebben zij hunnen arbeid daar voor aangebooden en gegeeven ; zij hebben gevischt, vee geweid, geweeven, gevaaren , om bij deze en geene volken wat te kunnen aanbrengen ; en van dezelven over te neemen , hec geen zij wederom aan anderen konden llijteu. Dit niet kunnende gefchieden zonder verlof van de Hooge Overheid dier vreemde landen, gingen zij verbonden aan, bij dewelken zij zich doorgaande verplichtten om die Overheden, in geval van oor* log, te zullen bijfpringen f». Wij hebben dit natuurlijk denkbeeld van den toeftand onzer gewesten en het begrip onzer voorouderen daaromtrent uit de hiftorien bevestigd: wij hebben daar bij doen zien (£), dat oudtijds de ingezetenen , tot befcherming , veiligheid , en ter bevordering? van hunne vaart en koophandel, de wapenen voerden, en met vreemde volken en Mogendheden verboe* (a) Bijlaagen d. i. bladz. «7. en volg» f i) d. i. bl ii6. en volgende. Y 2  84ö HOLLAND S bonden maakten. Men heeft kunnen zien, hoe de vereeniging van 's lands zeemagt, onder het beftier van eene admiraliteit, het afzonderlijk voeren van oorlog ter zee grootendeels heeft doen ophouden ; daar echter de bevoegdheid om de wapenen op eigen gezag te gebruiken, en verbonden met vreemde Mogendheden te maaken, aan de Oosten West-Indifche Maatfchappijen is vrij gelaaten. Van dit alles hebbenwe de vruchten aangeweezen. Ook heeft men uit de verbonden in Indië gemaakt konnen zien, dat dezelven aangegaan werden, enkelijk ter bevorderinge van de vaart en koophandel; en dat de vriendfchap en hulp, welke wij den indiaanfchen Vorsten tegen hunne vijanden aanbooden, de grond was, waar op de onzen ingang kreegen. De zeven gewesten zich tot een ligchaam famenvoegende, om met dat ligchaam eene Mogendheid te kunnen uitmaaken, en onder de Mogendheden eene plaats te kunnen bekleeden, moest 'er noodzaakelijk uit volgen, dat aan dat ligchaam alles verviel, wat betrekking tot dat ligchaam had, en gevolgelijk ook de bevoegdheid , om met vreemde Mogendheden te handelen , en verbintenisfen, zoo tot onderlinge verdediging, goede verftandhouding, als tot bevordering van koophandel en zeevaart, aan te gaan. Dus zag men, zoo dra de Vrije Staat beftand genoeg was, om de magt van Spanje te wederftaan, verfcheiden verbonden en verdragen, ten behoeve en bevorderinge van deszelfs koophandel en fcheepvaart, tusfchen de Staaten en eenige uitheemfche Mogendheden , fluiten. Onder dezelven kan men, bij voorbeeld, de fchikkingen omtrent den lakenhandel der kooplieden Avonturiers brengen, van dewelken wij in het I. deel bladz. 355. en volg. gefproken hebben. De 'aanzoeken bij dea turkfchen Kei- zer,  R IJ K D O M. 34i zer, om vrijheid van vaart en koophandel in deszelfs landen, aan de onzen, in den jaare 1598 , gegund: het verbond, naderhand met dat Rijk gelaakt in den jaare iöio. , hetwelk wederom aanleiding gaf, dat de Vereenigde Staat ook met I ums in den jaare 162%, en met Algiers in den jaare 16*6, in verbond trad, door welke verbonden de onzen in ftaat gefteld werden , om rechtftreeks op de Levant te vaaren, daar zij te vooren het met dan onder de vlag van eene vreemde Mogendheid gedaan had- , den, en teffens tegen de rooverijen en plunderingen der kaapers van Barbarijen gedekt werden Reeds in den jaare 1Ó09. had de Keizer van Marocco eenen Gezant herwaards gezonden, om een verbond van koophandel met den Staat te Hinten, en de Algemeene Staaten verzuimden die gelegenheid m>t, om onzen handel verder uit te breiden Met Perfië liep het wat laater aan : het was met dan in den jaare 1631 , dat het den Algemeenen Staaten gelukte een verbond van koophandel met den Koning van Perfië tot ftand te brengen, en in dat zelfde jaar verkreegen de Staaten ook eenige voorrechten , met betrekking tot den koophandel, in Moskovië. . , Da onlusten, welke van tijd tot tijd de rust m t Noorden Hoorden, en door welken onze handel op de oostzee merkelijken aanftoot leed, hebben aanleiding gegeeven tot verfcheiden verbonden. In den iaare ióio, werd 'er een gezantfehap naar Zweeden gezonden, om 'er de moeiehjkheden aanbande den handel op Lijfland, uit den weg te ruimen. Drie jaaren laater verbond zich de Vrije Staat met de ftad Lubek , ten einde deszelfs vaart op de Oostzee te beveiligen. Dit verbond, het welk vijftig iaaren moest duuren, noodzaakte Chriftiaan den I V, Koning van Deenemarken, om de rechten op den  342 HOLLANDS doortocht van de Sond op den ouden voet te herftellen, en bewoog zelfs Guftaaf Adolf, Koning van Zweeden, om Jacobus van Dyck naar Holland te zenden , ten einde met den Staat over een verbond van onderlinge befcherming , en een van koophandel in onderhandeling te treeden. Beide werden, in den jaare 1614, voor vijftien jaaren, geflooten (*). Guftaaf Adolf trad daar bij in 't verbond, het welk de Algemeene Staaten met de ftad Lubek aangegaan hadden. Nochtans konde de Staat het zoo verre niet brengen , dat de;zweedfche Vorst zich onthield van het invoeren van nieuwe rechten te Dantzig, in de Pillau en te Riga, en elders; rechten, welke den handel der onzen ten hoogfte benadeelden. Vruchteloos werden de poogingen ten dien einde meer dan eens vernieuwd, en des niet tegenftaande oordeelde de Staat noodig, om Zweeden te onderfteunen tegen Deenemarken, het welk , van zijnen kant, ook het heffen van nieuwe rechten op den doortocht van de Sond gebruikte, om zijne fchatkist te verrijken. De deenfche Vorsten hadden in voorige tijden (b) meer dan eens doen blijken, dat zij zeer jeukerig waren naar het verhoogen der fondfche tollen , en de Vrije Staat had merkelijk belang om dit tegen te gaan. Het was derhalven noodzaaklijk, dat men in verbintenisfen ftond met zulke Mogendheden , welke daar omrrent een gelijk belang met ons hadden, ten einde de Deenen hier door in teugel te houden: maar't was ook teffens noodig te zorgen, dat de magt der anderen niet te groot tegen Deenemarken wierd. Dit rijk onze verbintenisfen met zijne nabuuren met een fcheel oog aanziende, en argwaan daar uit op- ge- (4) Pad. WJi. Vt. X. bladz. «7. (*) Vad. Hiji. D. V. bl. 347. D. TI W. »3?. en volg.  R IJ K D O M. 343 gevat hebbende, werd 'er, in den jaare 16% i, een verbond van vriendfchap met hetzelve geflooten (a ), waar bij, onder anderen, bedongen werd, dat de verdragen, met de nabuuren der Deenen, in den jaare i6r3, en federt geflooten, niet ten nadeele van Deenemarken zouden mogen uitgelegd worden. D e Algemeene Staaten, door Zweeden in den jaare 1645 aangezogt, om de verbintenisfen met die kroon, voor de vrijheid en veiligheid van den handel en'fcheepvaart op de Oostzee aangegaan, na te komen, en zich verplicht vindende, om de zijde der Zweeden tegen de Deenen te kiezen, noodzaakten den Koning van Deenemarken, om met den Zweedfchen Vorst vrede te maaken, en zich te verbinden van geene andere rechten ïu de Sond te heffen, dan die geenen, waar over men wederzijds zoude overeenkomen. Dit verbond gaf den onzen merkelijke voorrechten, waarom wij het zelve onder de Bijlaagen geplaatst hebben (fl). Eenige jaaren laater werden Hunne Hoog Mogendheden door dezelfde belangen van vaarten koophandel bewoogen, om de zijde van Deenemarken tegen Zweeden te kiezen. Zij bragten het door haaren invloed zoo verre, dat de vrede tusfchen beide Mogendheden geflooten, en de Vrije Nederlanders in de voordeden van vaart en koophandel bevestigd wierden. ,_ In den jaare 1615, vernieuwden de Vereenigae Staat het verbond met de Hanzé - Steden, hetweik in 't bijzonder merkwaardig is, om dat hetzelve doet zien , hoe hoog de Vereenigde Staat nu boven de Hanzé-fteden ftond, daar in vroegere tijden een enkele van dezelven ons het hoofd had kunnen bieden. Daar (a) Ib. P. X. bladz. 417. (6) Zie Bijlaage R. r 4  $44 HOLLANDS Daar in word naamelijk arr. IV. bedongen, da: Hunne Hoog Mogendheden hec bewind "over die verbond zullen hebben. Dus bleeven de belangen van vaart en koophandel beftendig oorzaaken en voorwerpen van verbintenisfen met de noordfche Mogendheden, bij welken men altijd had gezogc op een goeden voet te ftaan, en tusfchen welken men een evenwicht zogc te bewaaren. De Vereenigde Staat heeft die belangen, geduurende en na den fpaanfehen oorlog, altijd in 't oog gehouden. A l vroeg hadden hunne Hoog Mogendheden den ioophandel en fcheepvaart langs den Rhijn en de Maas bevorderd, door overeenkomsten met den Hertog van Wirtemberg, den Keurvorst van Brandenburg, en den Hertog van Nieuburg. Alle de verfchillende verbonden en verdragen welken de Vereenigde Staat met vreemde Mogendheden aanging, en die betrekking hadden tot de befcherming, beveiliging, en bevordering van vaart en koophandel , . werden van tijd tot tijd vernieuwd O), en geftei-kt door anderen, gefchikt om ons tegen de magt van Spanje te onderfteunen. Onder dezen moet men tellen, bij voorbeeld het verbond, den 25 April 1005 (b) geflooten tusfchen Fr e der ik Palts - Graaf en Keurvorst bij Rhijn ; JoAciiim Frederik Markgraaf en Keurvorst tot Brandenburg en Johan SrcisMund Markgraaf van Brandenburg, iQ Vniifen Stettin en Borneren ten eenre , en. de Heeren Staten Generaal der Vereenigde Neherlanden ter andere zijde, „ ter sonfervatie „ van beiden zijn keurvorstelijke Hoogheid ende „ vor- (ê) Vad. Hit. D. Xlir. bi. n<5. i?<-. (»; Ib. D, VUL bl. 418. D. X. bladz. 8. en 3.  R IJ K D O M, 345 vorftelijke Doorl. tegenwoordige en toekomende rechten en gerechtigheden aan ende in de vors" tendomrnen van Gulik, Kleef ende Berge, famps „ der, Graaffchappen van der Marei en Ravensberg, „ en op de heerlijkheid Ravenfiein enz. mits eeni„ ge Subfidie door hooggedachte Keurvorsten ende „ Vorst aan hooggemelde Heeren Staten belooft „ en gepromitteerd, aldus beflooten, enz. («)". Hier van daan het verdrag, den 10 maart 1622, met den Keurvorst van Brandenburg geflooten, den ï3 Oétober 1624 (b) vernieuwd, en de andere verbonden van tijd tot tijd met dien Vorst gemaakt ; het verbond, in 't jaar 1613, met den Paltsgraave en eenige andere duitfche Vorsten aangegaan (c), gelijk ook de toetreeding van Bïthlehem Gabor, Vorst van Zevenbergen, in 't jaar 1626, tot het verbond den 9 December 1625, geflooten tusfchen Engeland, Deenemarken en den Vereenigden Staat, en waarbij die Vorst zig verbindt , om met een leger van vijftien duizend mart ter hulp van de Algemeene Staaten te velde te trekken (/). De Hertog van Braganca was, inden jaare 161.1, naauwelijks op den troon van Portugal geklommen, of hij zond eenen Gezant naar den Hage, om 'er over een aanvallend en verdedigend verbond tegen Spanje te handelen. Ook werd 'er een verdrag van koophandel en fcheepvaart, in 't welk de handelende partijen zig verbonden, om met onderling overleg Spanje te beoorloogen, met dien Vorst geflooten. Maar van alle verbonden, welken de Vereenigde Staat met vreemde Mogendheden heeft aangegaan, zijn (a) Corps Diplom. T. V. P. 2. p. 53O) Ib. p. 465- CO Ib. p. 216. \d) Ib. p. 49J, Y 5  S46 HOLLANDS zijn 'er geen geweest, waar uit dezelve meer voordeels heeft getrokken dan uit die, welken het van tijd tot tijd met Frankrijk heeft geflooten. Hendrik de IV., Koning van Frankrijk, niets verwaarloozende van 't geene den Vereenigden Staat konde dienen, om den last des oorlogs tegen Spanje te kunnen draagen , en begrijpende, dat de Vrije Nederlanders geene andere middelen daar toe hadden dan de vocrdeelen, welken zij uit den koophandel trokken; maakte hun denzelven in zijn rijk op allerlei wijzen gemakkelijk. Die Vorst ftond den'ingezetenen van den Staat toe, om te vaaren, handelen, en koopmanfchap te drijven, in alle zijne rijken en landen, met dezelfde vrijheid en dezelfde voorrechten, als zijne eigen onderdaanen genooten : » Den Alder - Chriftelyckfte Konink van „ Vrankryk (dus luid het VUL Art. van 't verbond met dien Vorst aangegaan den 31. Oftob. I59Ö) » en zvl,e fuccelfeurs, fuilen tot de voorf. 3, Vereenigde Provinciën, fteden en ingezetenen „ van dien, zoo in 't generaal als mede in 't par„ ticulier, continueren haar goede gratie, faveur, „ afliftentie, en recommandatien, tegen alle ge„ weid en ongelyk dat men hen zoude mogen aanw doen, ten einde de voorfz Provintien en de inge„ zetenen van dien, mogen vaaren, negotieeren., en » traffiqueeren in alle de koningryken en landen , „ met gelyke vryheid. immuniteiten en privilegiën, m ah de onderdaanen van zyne Majefieit". En vervolgens Art. X. „ De onderdaanen des aller„ chriftelykften konings van Vrankryk zullen vryem lyk en vcyliglyk mogen frequenteeren, kopen, „ verkopen, mangelen , ligten en transporteeren, „ alle foorten van waaren en koopmanfchappen , „ buiten en in alle Vereenigde Provinciën , Ste„ den, en Landen van dien, gelijk mede de in- „ woon-  R IJ K D O M. 347 woonders en onderfaten der voorfz. Vereenigde „ Provintien, vryelyk en veyliglyk fuilen mogen „ frequenteeren , kopen , verkopen , mangelen , lig„ ten, en transporteeren, uit en in alle de Provin„ tien , Landen, Steden , en Plaatfen van Vrankryk , „ alle foorten van waaren en koopmanfchappen, Jon. , tier dat de eene of de andere fuilen gehouden wefen, „ van haar voorfz. koopmanfchappen of waaren. te be~ m taaien andere Gerechtigheden, Tollen, enhnpoften, m als de naturele ingezetenen der Provinciën , Ste„ den . en Landen , daar de handel , traffyk , of m koophandel gedreeven word (a)". Deze volle en onderlinge vrijheid des koophandels werd bekrachtigd, of ten minfte niet veranderd, in de verdragen, welke van tijd tot tijd met Frankrijk werden aangegaan , in de jaaren ióog. 1609. X624. 1630. 1635. 1636. 1Ö43, 1644. 1647. Dat rijK zig daarenboven naauw met den Vereenigden Staat verbonden hebbende, om den oorlog tegen Spanje voort te zetten, werden de andere verbonden met hetzelve ook van tijd tot tijd vernieuwd tot aan den munfterfchen vrede, die eene zoo diepe wonde aan de goede verftandhouding, welke tusfchen Frankrijk en de Vereenigde Nederlanden, federt derzelver opkomst had plaats gehad , toebragt , dat men die nimmer heeft kunnen heelen. Behaeven de verfcheiden verbintenisfen , welken de Vrije Staat, zoo om tegen Spanje beftand te kunnen zijn, als tot fteun en bevordering van deszelfs koophandel en fcheepvaart, aanging, gaven hunne Hoog Mogendheden aan de Oost-en Westindifche Maatfchappijen de vrijheid , om verbonden en overeenkomften met opzigt tot haare bijzon- de- («) Corps Diplom. T. V. P. I. p. 54a.  34S HOLLANDS dere belangen aan te gaan. Dus zag men ('t geen te. voren nooit was gezien) een genootfchap van koop-, lieden niet alleen als eene Mogendheid met Monar-, chen en Mogendheden, handelen, maar zelfs hunne handelingen op zulk eenen hoogen toon, en in 't vervolg metzulk eene trotsheid, voeren , dat men 'er weinig elders dan in de bedrijven derroorofctie Burgemeesteren, welke aan gekroonde Hoofden de wet gingen voorfchrijven, voorbeelden van vindt. W ij hébben te vooren aangetekend , dat onze eerfte zeevaart en zeehandel op Engeland fchijnen geweest te zijn ; dat wij al vroeg onderlinge belangen van koophandel met dat rijk gehad hebben; en dat zelts onze eerfte verbonden van koophandel, tusfchen ons en de Engelfchen gemaakt zijn. Dit volk, al mede een fcheel oog op de oppermagt van Spanje hebbende , werd hgtelijk , ten tijde van de ftaatkundige KoninginneElizabeth, bewoogen, om ons bijftand te geeven; doch het begreep te gelijk daar bij , dat het zijne zeevaart en koophandel op gelijke wegen, als wij betraden , konde vermeerderen en uitbreiden. Dit wekte bij ons naijver : hunne tochten in de Oost en in de West, "welken dikwijls aanleiding tot vijandelijkheden tusfchen hen en de onzen gaven , zetten dien naijver verder aan. Die geenen, welke belang bij de Oost- en Westindifche Maatfchappijen hadden , zagen de Engelfchen minder aan voor mededingers dan voor vijanden in 't ftuk van koophandel. Van beide kanten loerde men op eigen voordeel ; en , gelijk de winzucht, de voornaamfte dryfveer van alle mercautile onderneemingen , doorgaande uit haaren aart even zoo blind als doof is voor redelijkheid en billijkheid, en den buik nooit verzadigd heeft, zoo deeden de beide volken, de Engelfchen zoo wel ons , als  R IJ K D O M. 3451 als wij den Engelfchen, zooveel afbreuk als zij konden ; waar door de natuurlijke band , welke ons met Engeland vereenigd moest houden, begonnen is te verflappen, en Engeland afkeerig is geworden, om met ons eenige verbintenisfen van koophandel aan te gaan. Hunne Hoog Mogendheden en de Koningen van Engeland, het belang van den Vereenigde Staat en van hetengelfche rijk uit een ander oogpunt, dan de kooplieden, befchouwende, en begrijpende , dat zij zich vereenigd dienden te houden om van de andere Mogendheden in Europa niet af te hangen, verkoozen altijd den zachtften weg om dejdagten, welke 'er dan'van de onzen dan van de Engelfchen gedaan werden, bij fchikkingen uit den weg te ruimen, en de gereezen gefchillen in 't vriendelijke bij te leggenten achtten dien weg veiliger en oirbaarder dan eikanderen door vijandelijkheden afbreuk te doen, te verzwakken 3 en zich dus onderling te bederven. Hoe zeer dan de beide volken gelijke oogmerken met betrekking tot de zeevaart en den koophandel hadden , waar door zij eikanderen dikwijls in den weg moesten ftaan en afbreuk doen , hebben echter andere uitzigten van gemeen belang aanleiding tot verbonden en verdragen gegeeven : dus zijn 'er in de jaaren 1598. 1608. 1609. 1624- 1625. 1Ö59. 1Ö68.1669.1674. IÓ89- I7°9- *7*3- verdragen gemaakt, die deels tot onderlinge befcherminge, deels tot het fchikken van verfchillen, de haringvisfcherij en den koophandel betreffende, ftrekten (a). Uit («> Vad. Mijl. D. VIII. W. 502. D. IX. bl. 318. 34344<. D. X. bl. 493. D. XII. bl. 47«. 478- D. XIII. bl. 302. 403. D. XIV. bl. 339. D. XVI. bl. 27. 37- 8». D- XVII. bl» 346. 496-  S5o HOLLANDS Uit het geen wij hier boven van 't verbond der Algemeene Staaten met Hendrik den IV. Koning van Frankryk aangehaald hebben, ziet men, dat de Koning aan de ingezetenen van den Vrijen Staat, en deze wederom aan de onderdaanen des Konings het voorrecht gaven , om in 't fluk van koophandel en vaart als eigen ingezetenen en onderdaanen behandeld te worden. Dit verbond, gelijk mede dat van den jaare 1045, met Deenemarken aangegaan, die, welken wij uit de handelingen van de O. I. Maatfchappij hebben aangehaald, en meer anderen, toonen ons, dat de Vereenigde Gewesten altijd in hunne verbonden en verdragen, met opzigt op den koophandel en dezeevaart, bijzonderlijk oplettende zijn geweest, om bij de vreemde volken het voorrecht te bedingen, van niet zwaarder belast te worden dan de onderdaanen en ingezetenen van 't land zelve, alwaar zij koophandel zogten te drij • ven. Dit moest hun een merkelijk voordeel geeven boven alle andere natiën, en zelfs boven de ingezetenen en onderdaanen van de vreemde Mogendheden , welke hun dit voordeel toeftonden , en die of de gelegenheid of de vermogens of de bekwaamheid niet hadden, of niet ijverig genoeg waren , om het tegen de onzen uit te houden: en aan dit voordeel mag men den aanwas en bloei van verfcheiden takken van vaarten koophandel, inzonderheid mede van de vaart op vracht, toefchrijven. Ook moet men, ten aanzien der verbonden, onder eene der voornaamfte oorzaaken van den aanwas en bloei van de O. I. Compagnie ftellen, dat het beleid van dezelve op een geheel anderen voet werd aangelegd , dan de andere Mogendheden gedaan hadden. De Hollanders zijn niet in Indien gekomen, even als eertijds de Noormannen in onze Gewesten, welken, enkelijk op rooven en plunde* rei}  E IJ K D O M. $St ren belust, een gedeelte van Europa langen tijd met branden, blaaken en verwoestingen gekweld had* den: zij hebben zich ook niet begeeven op 't fpoor der Spanjaarden en Portugeezen, die in de Oost-en West-Indien verfcheenen, als 't ware met een gunsten lastbrief van den Hemel, welke hen tot Eigenaars van den grond, meesters van het land, enheerfchers over het gemoed, doen, laaten , denken en'tgeloove van de Bewoonders maakte en Helde: een tijtel en een voorgeeven, zoo wanfchapenen affchuwlijk, als er ooit in 's menfchen verfland konden opkomen of gefmeed worden, moesten in de volken, hoe onkundig, onnozel, verftandeloos en zwak men dezelven ook vooronderflelde , een afkeer geeven voor menfchen, die bij hen op zulk een gewaand recht aanlandden en te werk gingen, hen te vuuc en te zwaarde vervolgden, hunne geringe goederen ontweldigden, hun eenen godsdienst, van welken zij geen begrip wisten te maaken , wilden opdringen , en in allerlei gruwelen en moorddaadigheid hun grootlte vermaak fcheenen te Hellen. Zoo het overal niet even boosaartig toeging, zeker nochtans waren het overheerfchen der ontdekte landen , en 't bekeeren van den landaart de twee hoofdeinden , die men bedoelden, om rijkdommen te verzamelen: of, wil men liever, men wendde eenen zaligen ijver tot het voortplanten van den christelijken godsdienst voor , als een grond van rechtmaatige overheerfching , om zich gerechtigd te achten tot het rooven van fchatten , welken men in die oorden meende te vinden (a). De onzen namen het op eenen geheel anderen voet. Zij kwamen als vrienden, die geen landen noch menfchen zogten te overherfchene: veel min om f a) Zie de Schrijvers over de ontdekkingen en tochten der Portugeezen en Spaajaarden in O. ea W. Indien.  IS* HOLLAND $ om vreemde volken over te haaien of te dwingen tot het aanneemen van eenigen godsdienst. Zij zogten alleen tot wederzijdsch nut en voordeel koophandel te drijven: zij toonden zich vaerdig en bereid, om den Inlander tegen de overheerfching der Spanjaarden en Portugeezen te hulp te komen; en hem te verlosfen van het juk en de dwingelandij dezer vijanden van het menschdom. Dit voorkomen werd onj dtrfchraagt door een gedrag , hetwelk daarmede overeenkwam. De Onzen toonden teffenseenen goeden wil en 't vermogen, om dien te doen gelden.' Talrijke, welbemande, en wel beftierde Hollandfche vlooten werden alomme in Indien gezien. Zij, die het bevel over dezelven voerden, kwamen niee hoogmoedig en trots aanzetten, zij vorderden niets, dat afkeer, haat en bitterheid konde verwekken. Onze voorouders, zoo eenvoudig in hun uiterlijk gewaad, als Ifijf bij hunne voorneemens; zoo gul in den gemeenzaamen omgang, als dapper in den ftrijd; zoo ftandvastig en onwankelbaar in tegenfpoed, als toegeevend en infchikkelijk in voorfpoed ,■ hadden alles wat noodig was, om wel gezien en ontfangen te worden , ten minfte van die Indiaanfche Vorsten, welke eenig begrip van menfcheliefde hadden. Daarbij moesten de Indiaanen noodzaakelijk verbaasd ftaan over de verfchijning van menfchen, in hun gedrag en zeden zoo zeer van de Spanjaarden en Portugeezen verfchillende. Dezen ware» hun tot dien tijd toe als een onoverwinnelijk volk, en als het ontzaggelijklte der aarde voorgekomen. Eensklaps verfchijnen de Hollanders , en daar mede verdwijnt deze ontfaggelijke mogenheid als een fchaduwe. Indien men agt geeft op de eerfte indrukfels, welke zulke eene wisfeling noodzaakelijk op 't gemoed der Indiaanen moest maaken, zal men zich gewisfelijk niet verwonderen dat de Om  R IJ K D O M. 353 Onzen, in het algemeen, zeer wel ontfangen wierden, en dat zij de aanmerkelijkfle gunsten van de indiaanfche Vorsten verkreegen. Zij bedienden zich verffcandiglijk van alle de voordeden, welken de tijdsomftandigheden aan de hand gaven. Zij verzogten Hechts van de Vorsten de vrijheid om in hunne Staaten handel te drijven, en dat zijnen dien einde boven alle andere volken mogten worden begunstigd. Hier tegen booden zij hun hulp aan tegen hunne vijanden: en die hulp was niet om te verfmaaden. Daarbij vertoonden de onzen eene magt, welke hen gedugt maakten. Zij droegen zorg, dat men hun plaatfen en wooningen toeftond , bekwaam om hunne goederen en koopmanfchappen te bergen, en om zelve op hun gemak daar in te kunnen huisvesten (a): zij maakten dat zij verfterkte plaatfen, op het grondgebied der Vorsten, met welken zij handelden (b), hadden , om zich daar door eene veiligheid te verfchaffen, niet flechts tegen de Portugeezen, Spanjaarden en andere europifche volken , welke hen in 't vervolg zouden kunnen ontrusten, maar ook tegen de Vorsten zeiven, in welker rijk zij zich nederfloegen. Dus in hunne veiligheid voorzien hebbende, volgden zij in den handel eerst den ftokregel, welke de onzen beftendiglijk, irt alle hunne verbonden van koophandel ,in acht fchijnen genomen te hebben, te weeten, van geene zwaardere tollen, of inkomende en uitgaande rechten , of andere belastingen op den koophandel te betaalen , dan die op de geboren onderdaanen der Vorsten , met welken zij handelden, geheven werden (f), of die rechten en belastingen ia (a) Bijlaage van dit Deel O. I. 2. 3 D 11. bl. 83. en vo'g. (ij Ibid. Lc. (c) Ibid. 1. c. lil. Deel. Z  35i- HOLLANDS in eens af te koopen. De bijzondere omftandigheden van eenige indiaanfche Vorsten, en de Juister, met welken de onzen zich vertoonden, deed de Oost - indifche Maatfchappij nog aanmerkeiijker voordeelen erlangen: bij voorbeeld het genieten van den uitfiuitenden handel van zekere lantïvruchten of waaren ( a ) , en zulken van dien handel te doen uitflui • ten, die geen verlofbrief des Stadhouders hadden (b). De onzen zorgden boven dien, om, het geen misverftand en onmin tusfchen hen en de indiaanfche voiken zoude hebben kunnen verwekken, •af te fnijden ; en , dewijl de Spanjaarden en Portugeezen zich bijzonderlijk hadden gehaat gemaakt met zich het recht over de geweetens en den godsdienst der indiaanfche Volken aantemaatigen, droegen de Onzen zorg van in hunne verbonden met de incliaanfcne volken te bedingen, dat het wederzijds niemand, wie hij ook ware, geoorloofd zoude zijn, over eenig fluk van godsdienst te twisten (c). Somtijds werd 'er zelfs bepaald, dat de onderdaanen der indiaanfche Vorsten Christenen zouden mogen worden , en dat de Christenen den godsdienst van het land zouden mogen aanneemen , zoó zij dit uit hunnen vrijen en onbedwongen wil deeden (d). Op deze wijze den Indiaanen alle ongerustheid, ten aanzien van hunnen godsdienst, beneemende, verzekerden zij zich van de vrijheid om den hunnen te volgen. Zulk eene handelwijs moest zekerlijk den Indiaanen geheel anders voorkomen dan die der Spanjaarden en der Portugeezen. Zij was regt gefchikt om hen met (a) Biilaage van dit deel O. 3 !. bl. 72. (ZO Ibid. (c) Bijlajge van djt deel 0« 1. s. 3 1. bl. 66. 69, 7e. (rf; Ibid.  R IJ K » O M. 35? met vreugde eene aanbieding te doen aanneemen t die hun ten dien tijde zoo wel te ftade kwam. Het is derhalven niet te verwonderen, dat, terwijl 'er" fommige waren, welke zich wars van alle verbinte* nisfen met europèifche volken toonden, anderen zich geredelijk lieten overhaaleu , om in vriendfchap en in verbondfchap met een volk te treeden , het welk niet enkelijk zulk eene heufche bereidwilligheid toonde, maar ook magtig genoeg fcheen, om 'ef klem aan te geeven. Dus zogten de onzen , niet om door geweld van wapenen zich meester te maaken van den grond des lands, en het oppergebied over? de volken te verkrijgen, maar, door middel van ver^ bonden en van verdragen, zich bij koop en mangeling meester te maaken van de vruchten en manu* facfuuren, welke in die gewesten vielen en gemaakt: werden. Op dien grond heeft de Maatfchappij haare beginfèls aangelegd, en verders haare groot^ heid gebouwd; en dit beftek fchijnt als nog bij haar niet uit hec oog verlooren te zijn. Zijn 'er [naderhand wisfelingen voorgevallen, welke de O. I. Maatfchappij bewoogen hebben, om verder te gaan, en het recht van overheerfching tegen zekere volken te gebruiken, de eerfte flappen hebben echter den grond van haare opkomst en grootheid gelegd» en kunnen alleen voor eene mede-oorzaak van den aanwas en bloei van onzen koophandel aangezien worden: daar de vermeerdering en aanwas Van vaart en koophandel, uic de tochten en oorlogen, van welken wij te vooren (a) verflag gedaan hebben , eerder aan te merken zijn als gevolgen van dezrf eerste flappen, dan als onmiddelijke oorzaaken van het toeneémen des koophandels. (O D. II. bl. 83- «a volg.  3jfj HOLLANDS Verfilmde andere oorzaaken van den aanwas des koophandels en Scheepvaart. Terstond bij het oprichten van den Vrijen Staat, of, zoo men wil, bij het fluiten der Unie, ziet men onzen Landaart overhellen tot verdraagzaamheid in 't ftuk van godsdienst. Het verdraagen van verfchillende gezindheden werd haast als eene grondwet van ftaat aangezien, offchoon die niet uitdrukkelijk gemaakt werd. Stilzwijgende werd het een aangenomen ftaats - regel, niemand om verfchil van godsdienst te moeien; en ieder in zijn geloof volkomen vrij te laaten. Deze ftaats-regel, zoo gefchikt om ingezetenen uit vreemde landen tot zich te trekken , werkte ifi dien tijd te fterker, nademaal overal in de bevolkfte en rijkfte landen een algemeene geloofsdwang de menfchen naar veiliger plaatfen deed omzien. Heeft de inwendige rust en veiligheid onder de ingezetenen vereischt, dat 'er eene enkele openbaare lands - religie zoude aangenomen worden , alle andere godsdienst - oefeningen genieten in onzen Staat zoo eene volkomen vrijheid , als in eenig ander gewest van de wereld , en vrij meer dan in de meesten. Niet minder heeft de hervorming van den christelijken godsdienst hec haare daar bij toegebragt, daar de vrijheid, van God op allerlei wijzen aan te bidden, gepaard werd met het affchaffen van kloosters en klooster-paapen, en een aantal monniken, die, als een verderfiijk ongedierte, zich uit het zweet en bloed van hunne medebroeders in den geloove vet mestten. Zoo verre was dit verderfiijk gebroed gekomen, dat in den jjtïre 1515, toen de Hertog van Saxen deszdfs recht op Friesland voor 350,000 Gul-  R. IJ K D O M. 357 Guldens aan Karei den V, als Graaf van Holland te koop aanbood; 'er in gantsch Holland niet meer dan vijftig duizend morgen land, vijf-en-veertig duizend huizen , en honderd twee en zeventig du.zend inwoonders aan fchattingen onderhevig, gevonden werden. De overige landerijen en huizen behoorden aan monnikken of geestelijke ftichtmgen, en alle da overige ingezetenen waren of geestelijken of ar men Deze ïaage en lafhartige zielen , welke zich God'e toewijdden, om in een lui en vadzig leeven, ten kosten hunner evennaasten, de vruchten der aarde te genieten, hadden reeds een groot deel van Holland ingeflokt: en met de hervorming konde de Vrije Staat, zoo wel als Engeland , zich beroemen van zich op eenmaal van zulk een zwaaren last ontflagen te hebben. . Men zag minder werkelooze, meer arbeidende menfchen; meer dagen aan den arbeid befteed, minder dagen gewijd aan de ledigheid, welke daarom Tn verkwisting doorgebragt werden. Men won hier door zoo veel in tijd, dat met gelijke vermogens hier te lande, meer dan m anderen uitgerecht konde worden, en dat de onzen hunne nabuuren verre de loef konden affteeken. Daar bij kwam vervolgens de verandering in onze regeeringsvorm, ende zachtheid van gebied daar uit voorspruitende. _ „ De conftitutien (dus leest men m de Propofitie van Z. D. Hoogheid bl.13.) » poücie en wetten zyn fo- daanis;, dat leeven , Goed en Eer niet van iemands " arbitraire magt afhangen, in voegen dat_iemand, doorlever, naarstigheid en fpaarzaamheid goede" renen rvkdommen hebbende verkreegen niet be" hoeft te vreefen, dat hem door geweld, onder: drukking, of door eenige injuftitieifal benopmen worden". Zodaanig eene ftaatsgefteltems heeft noodwendig zeer veel toegehragt, om de volkrijkheid, Z 2 ar"  358 HOLLANDS arbeidzaamheid en handel van den Vereenigden Staat te doen roeneemen, ten kosten der nabuurige volken, voornaamelijk van Frankrijk, van een gedeelte van Duitschland en der oostenrijkfche gewesten, waar men even zoo fterk bloot ftond , om door fchattingen te worden uitgeput, als om wegens geloof in ftuk van godsdienst vervolgd te worden. Deze twee plaagen,de twee grootfte vijandinnen van hetmenschdom, deeden uit die landen een ongeloovelijk getal van handwerkslieden en kunstenaars verhuizen,aan welken ken Holland eene gelukkige fchuilplaats aanbood. Waarom Z. D. Hoogh. Willem de IV.inhoogstdeszelfs Propofttie bladz. 12. onder de moreele en foJuiqüg oorzaaken van den aanwas des koophandels, fielt: , de conftante politiquè van dezeRepu„ blicq, om deze landen te maaken tot eenveilige en al„ toos verfeekerde vryplaats voor alle vervolgde en . verdrukte vreemdelingen; geen alliantien, geen » verdrag, geen confideratie vooreenig Vorst, en w geen verfoek van eenige Mogentheid in de wae, reld is ooit bequaam geweest, om den Staat van , deefe befcherming en beveiliging der geene die „ hunne toevlucht in dit land genomen hebben, te , doenafwyken". De verdrukte vreemdelingen beloonden die weldaad met hunnen arbeid en beroepen in deze landen over te brengen, en daar door de welvaart van 't vaderland te vermeerderen. Terwijl Antwerpen onder de onderdrukking bezweek, en deszelfs handelnaar Holland overging, wies die van onze gewesten, en vooral die van Amfterdam, geduurig aan. De Koping van Spanje, waanende den handel met de gewesten, welke onder zijne heerfchappij gebleeven waren, hier dooraan de Hollanders te beletten en af te fnijden, deed de have van Antwerpen fluiten, waar door dezelve niet dan kleine vaartuigen kunnende ontvangen, die ftadlhaaren koophandel, zon-  R IJ K D O M. 359 zender hoop van eenige herftelling, verloor. De dwaaze Vorst, die in zijn beleid ten aanzien van dezen Staat zoo verbysterd is geweest, bevroedde met dut hij ons met het fluiten van die have in de hand werkte: hij voorzag niet, dat het geen het wetke hij deed om ons te benadeelen, een middel van voordeel voor ons konde worden, van welk wij ons m c vervolg zouden kunnen bedienen, zoo als naderhand isVchied, daar wij het geflooten_ houden van de have van Antwerpen, bij de verbonden met het Huis van Oostenrijk, bedongen hebben. Hoe veele fpaanfche en portugeefche Jooden, door geloofsdwang verdreeven , hebben om vrij heidvan godsdienst te genieten, de wijk naar onze gewesten genomen , en 'er niet enkelijk hunne fchatten , maar teffens den loop van hunnen koophandel aangebragt? Hoe veele franfche vluchtelingen heeft de intrekking van het Edict van Nantes, m den jaare 1685, eene veilige godsdienst • oefening m onze gewesten doen zoeken? Deze dwaze ftap , tot welken Lodewijk de XIV. zich door eene domme geestelijkheid en eene dweepzieke bijzit het ov erhaaien , alle Hervormden in Frankryk ^".vervolging ter zaake van godsdienst bloot Hellende deed een oneindig getal Franfchen naar elders een goed heenkomen zoeken, en veele fabrikanten en ^d^erkiheden, welke van het maaken van allerlei flag van ma nufaftuuren, en zelfs van zwaare manufaauuren , die voor Frankrijk van 't uiterltebelang waren, hun beftaan hadden, naar ons overgaan. Dus vermeerderden onze landfabrieken door aanwas van gelijkloortigen en van nieuwen, zoodaanig , dat de onzen net niet -Heen tegen de franfche fabrieken een -geruimen tijd hebben uitgehouden, maar zelfs fommigen van deze.vn overtroffen. Alleen bleeven de Franfchen met stersin 'tftuk van de verfchillendheid der «kramg. n, l 4 Wii,iv  36o HOLLANDS waar omtrent wij hen niet konden evenaaren : doch daar tegen hadden wij wederom hec voordeel, dat onz.'fabrieken de franfche in deugdzaamheid overtroffen. Zonderling is het, en wel waardig, dat wij 't aantekenen, dat, daar de mode eigenaartig neigt tot geduurige en onophoudelijke veranderingen, genoegzaam uit eene geduurige verandering geboren word, en daar uit beftaac, en dus ook in den fmaak eene geduurige wisfeling baart, nochtans de fmaak voor de hollandfche gemaakte zijden ftoffen, boven die van Lyon. offchoon hooger van prijs dan dezen, meer dan eene halve eeuw op denzelfden voet in Frankrijk is ftaande gebleeven, blootelijk en alleen, om dat zij niet van tekening veranderden, en daarom in de mode bleeven. Misfchien is het op dit ftuk alleen, dac men in Frankrijk zeggen kan , dar hec de mode is geweest van niet van mode te veranderen. De hollandfche fiuweelen, vooral de gebloemde, zijn langen tijd ook zeer getrokken geweest, zelfs in Italië, gelijk mede de fijnfte lakenen, en de leidfchegreinen, welke langen tijd, boven alle anderen, de voorkeur genooten hebben en nog verdienen, cn aan welke niet zelden de naam van Brusfelfehe Camelotten is gegeeven , uit welke benaaming de oorfprong van die fabriek hier te lande zoude kunnen afgeleid worden. Hbt is buiten tegenfpraak, dat eene vermeerdering van volk op zich zelve niet in ftaat zoude zijn geweest, om den handel en de fcheepvaart dezer landen te doen bloeien en aanwasfen, indien het algemeen beftier ook niet altijd bijzonderlijk zorg had gedraagen, om dezelven te begunstigen en voor te ftaan: en gevolgelijk moeten wij de geduurige waakzaamheid, welke de Staaten omtrent zaaken van verbonden, als door andere zoo in - als uitwendige  R ÏJ K D O M. Iöf dige befchikkingen, getoond hebben (a), voor een der voornaamfte oorzaaken van den bloei van vaarc en koophandel in deze landen aanmerken. Wij hebben verflag van de tochten in Oosten West - Indië gedaan (b): en 't fchijnt hier niet zeer noodig, dat wij'er bijvoegen, hoe de oost-indifche waaren geftrekt hebben tot aanwas van den koophandel binnen deze gewesten, en welke fchatten ons uit dezelven zijn toegevloeid. Men behoeft alleen het oog te flaan op de rijk-gelaaden fchepen , uit die oorden binnen ons havenen gekomen ; de uitdeelingen aan de deelgenooten gedaan ; de menigvuldige waaren aangebragt; de fortuinen in Indië gemaakt; het algemeen gebruik van thee, peper, foelie, kruidnagelen, nootmuscaat, neteldoek, li jnwaaten, damasten, en welke goederen meer niet enkelijk bij ons, maar door ons, in'de vreemde landen gefleeten worden. Het is bekend dat onze oost-indifche Maatfchappij zich, met_ uitfluiting van alle andere europifche oost - indifche •Maatfchappij en, geheel meester heeft weeten te maaken van den fpecerij • en Japanfchen handel. Deze twee takken van den indifchen koophandel geeven haar, zoo in Indië, als hier te lande, twee groote voordeden, die teffens als oorzaaken van de vermeerdering van den algemeenen handel aangezien moeten worden, om dat zij, de plaats van eigen vruchten vervullende, daar door aan onzen koophandel iet toegebragt hebben, dat aan dezelve te vooren ontbrak. Ar.- (a) Zie het geen wij te vooren aangetekend hebben, bl. 6i. en volg. De Piacaaten, aangaande de Vtsfchrrijen, ManufafUiuran, enz. enz. , „ ,. (b) D 1. bl. Bfct. ea volg. 316. en volg. ü. II. bl. 83. nn volg. 119. eü volg. Z 5  3<5ï HOLLANDS Alhoewel de westindifche Maatfchappij haare magt en luister niet heeft kunnen benouden, gelijk de oostindifche, hebben echter haare bezittingen aanleiding gegeeven tot eene vermeerdering van vaarten koophandel, gelijk te zien is, onder anderen, uit de ftukken , welken wij onder de Bijlaagen van het Tweede Deei dezes werks gevoegd hebben («). Niemand kan 'er buiten dat onkundig van zijn, ten zij hij doof is voor het geen hij dagelijks, met betrekking tot onze vaderlandfche gebeurtenisfen, hoort. Immers heeft nu elk een den mond vol van St. Eufiatius, Curafao, Suriname, Eerbiet, Demerarij \ en van de vaart en handel op onze west-indifche bezittingen. St. Eufiatius en Curafao zijn eer Comptoiren voor den amerikaanfchen handel, dan volkplantingen uit planters beflaande. Reeds over lange hebben de hollandfche kooplieden deze twee bezittingen tot eene marktplaats gemaakt, en 'er den koophandel tot den hoogden trap gebragt. In de voorleeden en in deze loopende eeuw hebben zij zich van de gelegenheid dezer twee kleine eilanden, liggende even dicht bij de franfche en fpaanfche volkplantingen, bevoordeeld , om 'er magazijnen aan te leggen, wel voorzien van allerlei foorten van waaren en koopmanfchappen, gefchikt om den fluikhandel op de franfche en fpaanfche volkplantingen te drijven; en deze handel, eertijds zeer voordeelig, is in oorlogstijden zeer aanzienlijk. Uit deze eilanden hebben de onzen dikwijls openlijk de Franfchen en Spaanfchen van alle foorten van waaren voorzien, met meer dan een kapitaal winst. Krachtig is deze tak van koophandel nog door (a) Bijlaagen tot het II. D. K. i. — 4. J. M. N. 0> £e. Ff. 1. en 2. li.  R JJ K D O M. 363 door den oorlog der Engelfchen met hunne amerikaanfche volkplantingen vermeerderd geworden, daar dezelve geftrekt heeft, om niet alleen de Franfchen en Spaanfchen, maar ook de Amenkaanen van het noodige te voorzien; en om zelfi den Engelfchen, Franfchen, Spaanfchen en anderen aldaar eene markt te bezorgen: doch men begrijpt l'igtelijk, dat deze tak van koophandel van al te veele omftandigheden afhangt, om met wisfelvallig te zijn; en 't geen onlangs gebeurd is, doet ons zien, hoe fchielnk dezelve ons afhandig gemaakt kan worden. Buiten dat, kan hij in tijd van vrede merkelijk befnoeid worden, als de Mogendheden, welke belang hebben , om dien tegen te gaan, daar omtrent wat meer waakzaamheid gébruiken. Alle fluikhandel ftaat daar aan bloot: doch mets heeft dezen handel, uit deszelfs aart zoo wisfelvallig meer bekrompen, dan dat de Engelfchen daarin mede de hand gekreegen hebben. Dezen hebben het, federt veele jaaren, zoo verre gebragt dat zij| uit de eilanden Jamaica, en Providence, de fpaanfche Westindiën van alles voorzien; zoodaanig dat zij den handel, welke eertijds van Cadix op de Wesand;ën gedreeven werd, tot op de helft verminderd hebben- en wij behoeven niet te zeggen hoe er de koophandel van en over onze bezittingen door geleeden hebben. Aan zoodaanige wisfelvalligneid ftaan onze andere west • indifche bezittingen met bloot. , . r , Wij hebben ( D. II. bl. 156. en volg.) eene fchets gegeeven der volkplantingen . welken de onzen m Suriname , op de rivieren Berbice Effiquebo en Demerarij hebben aangelegd; en verflag gedaan van derzelver aanleg , voortgang , rampfpoeden , en tegenwoordigen toeftand. Suriname is de eerfte eeweest, waar aan men de vaste gedaante eener & volk-  364 HOLLANDS volkplantinge , tot beteeling des lands gefchiltt, heeft gegeeven. Het aanleggen van diergelijke volkplantingen, waarop de Mogendheden van Europa zich, federc het begin van de voorige ee^y, merkelijk fcheenen toe te leggen , trok bij ons de oogen ook daar heenen. Men had 'er al proeven van genomen, en men verlangde naar gelegenheid om verder te gaan : dezelve, werd geboren door het bezit van Suriname, op den Brit veroverd, en bij den vrede van Breda aan ons gebleeven. Het Oclroi, het welk Hunne Hoog Mogendheden daar toe aan de bezitters dier landftreek verleenden, en v>m welk wij de Inleiding D. II. bl. 161. opgegeeven hebben , doet ons zien, dat hunne Hoog Mogendheden den aart en natuur van diergelijke bezittingen , de gronden op welken zij behandeld moesten worden, om die ten nutte van den Staat te doen gedijen , en de middelen om die te bevolken, zeer wel begreepen en doorgezien hebben. Hetzelve (a ) toont ons nog in deszelfs Inleiding, dat HH. HH. MM. geoordeeld hebben, dat, om eenë Colonie bevolkt te krijgen, en het algemeen niet af te fchrikken om 'er deel aan te neemen, de Planters behoorengerust geftêld te worden", dat zij, in het toekomende, wanneer zij tot welvaart en fortuin gekomen zullen zijn, in geene ondraagelijke lasten zullen worden geïnvolveerd, geè'xatcioncerd, ofte met fchattingen uitgeput ; en tot dien einde, bij wijze van eene vaste en onherroepelijke grondwet, vast gefteld hebben; Art. II. „ Dat de W. I. Compagnie (als Eigenaaresfe van die landftreek , en van dezelve eene volkplanting willende maaken) „ gehouden „ zoude zyn, voor den tydt van tien achter een vol- » gende («) Zie D, U. bl. ld.  R IJ K D O M. 365 gen/Je jaren, aan alle de Coloniers en " Opgezetenen aldaer, jndistinctk- * lyk te verkenen, exemptie en immuniteit van alle * lasten, waer mede althans bezwaerdt zyn, uytghe- * nomen alleen het lastgelt van de fchepen, ende " het waegh - geit, in voegen als het felve by het " vierde Articul zoude gereguleert werden, tot voorkominge van frauden en difordres. " Art> ui. „ D a t ook alle die genen , dewelcke hierna figh op de voorfz. Colonie, zouden komen ter " neder te ftellen, voor gelyeke tienjaeren zouden heb1 ben gelyeke vryheyt en exemptie. Art. IV. „ Dat de voorfz. tien jaeren geèTcoti. leert wezende, de gemelte Compagnie niet en * zal vermogen oyt of ott eenighe lasten of impositien op te stellen, " ofte te heffen, buyten die genen, dewelcke " in dit Articul fpecifiquelyck flaen ter neder gefield, tenware uyt noot ende te gelickelyk met * vry en lieer Consent van den Gouverneur l ende den Politiquen Raed aldaer, de welcke mede ten dien eynde door de Coloniers selve, " ende uyt de befie onder haer geformeert zal werl den, ende namentlyck zal de voorfz. Compagnie " noyt meer mogen trecken als drie gulden voor yder l last dat een fchip groot is, voor uyt gaan, en ge- * lycke drie Guldens voor inkomen, wegens het last„ geldt van de Schepen, ende voor de binne lasten " niet anders als vyftigh pont fuycker voor yder opge„ zeten , foo Blancken als Negros, wegens Hoof geldt " Jaerlycks , en twee en ten half per Cento van de 1 waerde van alle Goederen, de welcke van daer na " deze landen zullen werden verzonden, ofte aldaer „ verkogt wegens waegh geit. Art. XV. „Dat gelyck het yder een vry ftaet „ met'zyn perfoon , familie en goederen in de *oorft.  $66 HOLLANDS „ Colonie te komen, het ook alfoo zal vveefen ge* „ permiteert aen een ygelyck, dewelke airede zigh „ daer ter neder geftelt heeft, ofte zal komen te „ ftellen, ten allen tyden van daer te vertrecken met „ hare flaven, beesten, en verdere roerende goede„ ren, en dat naer foodaanige andere plaetfen ofte „ eylanden als het haer zal believen. Art. XVI. „, Endk op dat de Coloniers ende '„ Planters in Suriname, mitsgaders de Ingefetei>en „ dezer landen met dezelve commercierende, volj, komen gerust mogen zyn, dat de voorfz. exemp„ tien en privilegiën effecrive zullen werden ach* „ rervolgt en naergekomen; foo zal den Gouverneur x ende den Politiquen Raedt, in voegen de zelve hier „ naer zullen werden aengeftelt, gehouden zyn op „ haren Eed te bezorgen, dat daer „ jegens geen infractien komen g e« „ maekt te werden". E n ten einde die geenen, welke op den grond van deze vastgeftelde voorwaarden aangemoedigd mogten worden, om in de gemelde Volkplanting eenig deel te neemen , nog te meer gerust te ftellen, dat HH. HH. MM. vastelijk van voorneemen waren, dezelven heiliglijk te doen nakomen, zeggen HH. HH. MM. dat hoogscdezelye goedvinden, „ de voorfchreve Colonie van Suriname, met alle m hare appendentien en dependentiën , onder de „ conditiën en fondamentele onveranderlyke Artim culen hier na volgende, te cederen en over te „ geven aen de gemelte generale Weft - Indifche „ Compagnie defer Landen, om.by defelve geaen„ vaert te werden, met al fuiken regt als de voor„ fchreve Compagnie is hebbende op alle hare Con„ queften, gelegen in de Limiten van den Oécroye „ aen haer verleent, met dat onderfcheydt alleen, „ dat de meer gemelte Compagnie teneetjwige » dage  R IJ K D O M. sö? „ dage niet bevoegt fal fyn, ofte vermogen eenige de minfie veranderinge te brengen in dat gene het 1 welke by de volgende Articiden bepaelt ende ende ge" limiteert Jlaet, dewyle Wy de voorfchreve Articu" len gunnen , confenteren en accorderen, gelyk wy " doen by defen, als een Qttroy ofte Privilegie gege- „ ven ten voordeele en tot gerust- * heyt van alle die gene, dewelke flgh Op de voorfchreeve Colonie al bereyts ter neder hebben ge- * fieldt of nogh fuilen komen te begeven, fonder dat „ daer van oyt ojie oytsklfsbyde „ Machten van dese Landen ten nadeele , van de Opgefetenen aldaer fal mogen werden gere„ cedeert ". Zulke verzekeringen moesten noodzaakelijk de graagte tot het deelneemen aan deze voordeden aanprikkelen. De roem daarenboven , welken de onzen, zoo ten aanzien van hunne magt, als met opzigt van hunne kundigheid in den koophandel, en de zachtheid hunner regeering, hadden verworven, was ook wonderlijk wel gefchikt, om den vreemdeling , genegen , om zich in Amerika neder te zetten , eene nederlandfche Volkplanting boven alle anderen te doen verkiezen. Ook maakte Suriname een fnellen opgang, welke zelfs de verwachting, die men 'er van gehad had, te boven ging. De fcheepvaart en handel van den Vereenigden Staat Werden verrijkt met een aantal fchepen, en eenen geduurigen aanvoer van vruchten, welke de grond dier Volkplantingen opleverden, en door den uitvoer van koopmanfchappen en andere goederen, welken men derwaards zond, om de behoeften of begeerten der Planteren te voldoen. Bijzondere perfoonen, meest vreemdelingen , werden 'er fchatrijk: zoo gewichtig werd de bezitting van Suriname geacht, dat men diw een tijd lang (aen rekende op een tegen-  568 HOLLANDS genwoordig genot) boven alle de voordeden van de O. h Maatfchappij gefchat heeft. Ook moet men erkennen , dat deze Volkplantingen uit haaren aart, beter dan de oost - indifche bezittingen, gefchikt waren, om algemeen voordeel aan den lande toe te brengen. Al het geen , wat de Planters behoeven , moet hun uit Holland worden bezorgd en toegezonden :. deze nieuwe aanwas van vertiering ftrekt zich uit tot allerlei foorten van koopmanfchappen , het zij eetwaaren, het zij manufactuuren, het zy' andere goederen. Zij moesten derhalven noodzaakelijk den algemeenen handel en vaart van den Staat doen toeneemen , en eenen grooten invloed op alle foorten van fabrieken en manufacluuren hebben. De landvruchten dier Volkplantingen zijn, behalven dat, niet als eenige koopmanfchappen, die uit Indië gebragt worden, van dien aart, dat zij onze eigen fabrieken en manufaéhiuren afbreuk kunnen doen; zij kunnen nooit de fabrieken en manufacf uuren noch de vruchten van het Moederland doen vervallen. Integendeel zij kunnen niet dan tot derzelver aanwas en bloei flrekken. Zij dienen zelfs om den vreemden een voordeel, hetwelkzij boven ons zouden hebben, te beneemen: want daar de landvruchten der Volkplantingen voor het leeven, zoo als thans de volken beflaan, onontbeerlijk zijn geworden , zouden de onzen, om handel in die koop waaren te kunnen drijven, dezelven van buitenlandfche volken moeten koopen, of wel deel in de vreemde Volkplantingen neemen , gelijk zij eertijds hebben gedaan ; 't welk zekerlijk niet dan ten uitty fte nadeelig voor onze vaart en koophandel zoude zijn (a). Eui- («) Zie over al het geen wij hier aanmerken, les Iniente des Nettons devekppés rtlativement au Commerce. Tom. 11. p. 32?. in 4to. Een werk vol van goede inzigten en ver-" Handige aanaierlun^ea omtieiudea handel.  R IJ K D O M. 3070 Buiten de voordeelenen zekerheden, welken hec Oótroi voor Suriname den vreemdelingen aanbood , vonden dezen 'er nog een in de rijke beurzen van kooplieden, en andere ingezetenen , welke hen in ftaat ftelden, om zich te voorzien van al het geen zij noodig hadden, zoo tot hunne eerfte onderneemingen als tot goedmaakinge der kosten, vereischc om zich daar op eenen vasten voet neder te zetten, en den tijd, dat de landerijen werden beteeld en vruchten konden voortbrengen, af te wachten. Alle deze onderfcheiden hulpmiddelen, te famen genomen, en als zoo veele oorzaaken, welken Suriname hebben doen bloeien, befchouwd, zijn door den opgang, dien deze volkplanting heeft gemaakt , wederom zoo veele oorzaaken geweest, welke, federt den munfterfchen vrede, de fcheepvaarc en handel van Holland hebben opgehouden, of dezelven hebben doen toeneemen. Het geen wij van Suriname zeggen, moet insgelijks op de volkplantingen Berbice, Demerary , en EJJèqucbo worden toegepast; mee die onderfcheid, dac deze volkplantingen op verre na dien trap van voorfpoed niet hebben bereikt, welken Suriname genooten heeft, en waarvan wij de redenen hier na zullen nafpeuren , wanneer wij zullen handelen van de oorzaaken, welke tot het verval van onzen handel en fcheepvaart hebben medegewerkt. W ij hebben ( a ) van den levantfehen handel gefproken en aangemerkt, dat dezelve, eertijds te lande over Italië, en in laatere tijden door de rniddelandfche zee gedreeven werd. Bij den aanvang van onze vaart op deze zee, ftond die, even als die der meeste overige volken, bloot voor de aanvallen der zeerooveren van de kust van Barbaryë. Het eenigfte («) D. I. bl. 214. D. II. bl. 286. 111. Deel. At>  37o HOLLANDS eenigfte midckl, om 'er zich tegen te beveiligen, was tiet vaaren in admiraalichap, waar toe hoofdzaakelijk de reglementen dienden, welke met betrekking tot die vaart en handel gemaakt zijn («). Doch deze voorzorgen deeden de voordeelen van dezen handel veel verminderen ; niet alleen, om dat de uitrustingen meerder kostten, maar ook omdat de fchepen lang naar elkander moesten wachten om in gezeifchapte kunnen vaaren, het welk de reizen langer maakte. Niettemin konden de Vrije Nederlanders nevens andere volken, die in dien handel deelhadden, markten; omdat deze mede'genoodzaakt waren hunnen handel met gelijke kosten te bezwaaren, of grooter gevaar te loopen. Naderhand, toen men het aanzien van eene Mogendheid begon te krijgen , heeft men een min kostbaar middel gebruikt. Men heeft, gelijk wij te vooren (bladz. 340.) aangetekend hebben, verdragen met de Mogendheden van Barbaryë gemaakt, en daarbij jaarlijks oorlogfchepen in de middelanfche zee gezonden om te kruisfen , en daar door de hand aan de verdragen te houden en de hollandfche vlag te doen ontzien. Dit middel was zekerlijk het gefchiktfte om in de zeeën van de Levant de voordeelen te behouden , welken de onze, die in die vaart en koophandel met de Engelfchen en Franfchen, welke ten minfte met even veel gemak hunne laadingen voor de Levant kunnen aanleggen , te kampen hebben, daar uit genieten. De vermeerdering en aanwas van 's lands koophandel en fcheepvaart de vermogens van den Staat merkelijk doende toeneemen , bevonden zich de Vereenigde Gewesten meer in ftaat om de vaart en koophandel door eene bekwaame zeemagt te be- ( « ) Zie Piac D. D. L foL 880.836' 929.930. D. II. fol 2864.  R IJ K D O M. .371 befcherraen : ook is de beftendige zorg en waakzaamheid van Hunne Hoog Mogendheden, om 's lands Zeemagt daar toe te gebruiken , eene der voornaamfte oorzaaken , welke in 't bijzonder de vaart en handel op de Levant hebben doen bloeien en toeneemen. Verschillende andere oorzaaken hebbendaar roe al mede het haare bijgebragt: onder anderen, het vaaren op vracht, de negotie in commilTie, als mede het ftapelen van alle koopwaaren der vier werelddeelen binnen onze gewesten, 't welk bij de opkomst der vaart op de Levant, reeds tot het hoogfte toppunt was gereezen. Het bij der hand zijn van alle foortenvau goederen en fchepen, altijd in laar ding liggende, en de goedkoope vracht, hebben te wege gebragt, dat 'er tot inkoop van goederen orders van de kusten van Frovence, Languedoc en Ira'iè" zijn gekomen ; en het uitvoeren van die orders heelt gemaakt, dat dikwijls hec grootfte gedeelte der laadingen van de fchepen, voor de middelandfche zee uitgerust, beftaan heeft in de koopwaaren, tot welker inkoop de orders gezonden waren. De indifche handel gaf den onzen ia den handel op de Oostzee een merkelijk overwicht op alle de Hankzé - fteden, vermits wij de indifche waaren, als eigen vruchten, in de noordfche Staaten te markt konden brengen. Aan eenen anderen kant, gaf de vermeerdering van onze fcheepvaart,' en gevolgelijk ook van onzen fcheepsbouw , aanleiding tot meerder 'vertier der oorfterfche en noordfche waaren, zoo "bij ons zeiven, door de uitgeftrektheid, welke onze zeemagt-en zeevaart kreegen, als in de westerfche of zuidelijke gewesten. De weelde en pracht vermeerderden het vertier der waaren, welken wij uic Oost- en West - Indië aanbragten. Deze vertierirn gen vermenigvuldigden, elk in 't bijzonder, onbeAa £. grij4  S7a HOLLANDS grijpelijk de voorwerpen van koophandel der onZfn op de Oostzee en naar het Noorden, en deeden hun zoo veele waaren derwaards voeren en van daar wederuitvoeren, dat wij jaarlijks (zoomen rekent) duizend of twaalfhonderd fchepen in de Oostzee gebruikten. Het famenloopen van den oost-en westindifche en levantfchen handel in den boezem van Holland, is niet alleen te houden voor eene voornaame oorzaak van den aanwas van den handel in het Noorden en in de Oostzee, maar ook voor eene oorzaak van de vermeerdering des koophandels in alle landen , waarop de onzen hunnen handel door de Elbe, de Wezer , de Eems , den Rhijn en de Maas uitftrekken ; hetwelk bijna geheel Duitschland , en de oostenrijkfche Nederlanden in zich bevat. De opkomst en bloei der franfche volkplantingen in Amerika, welker waaren vervolgens, geduurende een geruimen tijd, door de onzen alleen •uit Frankrijk door Europa zijn vervoerd; het vertier van tabak, waar van Holland voor een groot gedeelte in bezit is geweest, en nog is, gelijk ook der koopmanfchappen, dienstig tot den handel op Cuinea, op welken zich de Franfchen hebben toegelegd ; alle deze artikelen , welke den onzen tot voorwerpen, zoo van de negotie zelve, als van de negotie van oeconomie verftrekken, die op meer dan twintig millioenen gerekend worden, en in 't midden van de voorige eeuw nog niet in weezen waren , hebben den algemeenen koophandel dezer gewesten, federt den munfterfchen vrede, al mede fterk doen toeneemen. De oorlog, dien Spanje tegen den Vrijen Staat jaaren lang had gevoerd , was niet alleen , uit zich zelve, gedeeltelijk de oorzaak van den grooten bloei  r ij k D o M. 373 bloei onzes koophandels, maar daar^en boven ook Sc hoofde van den ftaat, waar toe dezelve hec KoSnerihk van Spanje bragt. De kosten, welken SpanS S? het voeren van dien oorlog maakte, deszelfs jfchadristtot den bodem toe uitputtende, noodzaakten zelve, om 'er de belastingen te vermeerderen, en^de misbru ken in de heffing derzelven door de vineeren Te zien: waardoor de landbouw en de manulauu en van dat rijk in den grond geholpen werden Het verval van alle arbeidzaamheid in Span[e deed ook al deszelfs handel op de West-indie lot vreemde handen overgaan, en onder deze vreemde inTen hadden de Vrije Nederlanders 'er het grootfteSeel van: zoodaanig, dat Spanje met de Vereei^de Gewesten coc flaavernij te hebben willen br eneen 'er niet alleen een Vrijen Staat van heefc gemaakt maar dezelven ook rijk heeft helpen maaken eer t door den oorlog zeiven, en na den vrede door'het verval, in 't welk Spanje door den oorlog geraakc was, en door de gebreken van deszelfs ftaats- ^DÏ'kroon van Portugal, in den jaare itfto .herfteld gaf den onzen midde!,om hunnen handel aldaar vooreen korten tijd te verlevendigen , door een beftand van tien jaarin,bet welk door een verdrag van vrede van den 6. Augusti 1661, werd gevolgd. Dit verdrag, mede brengendeeene vrije vaarten handel nfec afeen op hec rijk van Portugal zelf en de ?.nden onder deszelfs gebied zijn e maar ook „ naar alle Colonien, Eylanden, Landfchappen Diftnc" t n Havenen, Steden , Dorpen en Handelplaat' Z\ fo v ïnalst in 't diftrift van Afnca 00' der de gehoorzaamheid van het Ryk van Por" tugal behoorden", fcheen der algemeene vaart en koophandel onzer gewesten eene merkelijke vermeerdering te zullen aanbrengen; doch de  37+ HOLLANDS onzen hebben 'er het nut niet van gehad, het geen zij'ervan verwacht hadden. Zij hebben van de vaart op Brazilië afgezien, en den handel op Lisbon aangehouden, van daar haaiende hec geen zij uit Brazilië gehaald zouden hebben , en Portugal voorziende van oosterfche en noordfche waaren, van graanen , wollen - en zijden ftoffen ; van allerlei lijnwaaten, en eindelijk van het grootfte gedeelte van alle waaren, noodig tot gebruik van een volk, hetwelk geene manufacluuren, en daar en tegen voor de nooddruft van volkplantingen, te zorgen heeft. Deze handel is zekerlijk eene mede-oorzaak gedweest van den aanwas onzes algemeenen koophan"dels, en is in eenen tamelijk bloeienden ftaat gebleeven , tot op den aanvang dezer tegenwoordige eeuw, "wanneer dezelve heeft begonnen in verval te raaken. De papiermaakerijen werden tot zodaanig eene volmaaktheid gebragt, dat het hollandfche papier wel dra door geheel Europa den voorrang kreeg. Wij hebben 'er langen tijd een gedeelte van Frankrijk, Spanje en Portugal bijna geheel en al van voorzien; terwijl Genua, hetwelk in bezit van dezen tak van koophandel was, denzelven bijna geheel en al verloor. Ten aanzien van alle de vermeerderingen van vaarten koophandel, van dewelken wij verflag doen, ftaat nog aan te merken, dat naar maate, dat 'er een nieuwe tak van koophandel opkwam, dezelve niet alleen op zich zelve een aanwas van rijkdom toebragt, maar ook nog invloed had op den algemeenen handel van den Staat, en te gelijk ftrekte om dien kracht en voedfel bij te zetten. Daar toe kwam de Negotie in commisjie bijzonderlijk te ftade. Deze Negotie zet aan het goed eene vermeerdering van prijs bij, welken door den vreemdeling  R Ij K D O M. 375 W betaald word, doet daar door den rijkdom der ingezetenen t'oeneemen, en houdt de oplettendheid van den koopman geduung gaande, door het be ang hetwelk hij in 't ontvangen en m t u tvoe enSder orders fielt. De Commisfionansfen vervul en de plaats van kooplieden, die oP eene adSe ne markt, kermis of mis, zouder.komen, om zich van verfcheiden waaren te voorzien. Z J geeven cornnnsfa, betaalen den Conmrsfwnans en ha en de moeite en kosten van de reis tut. kt op vracht vaaren en de asfurantien geeven een die voordeel Zij vermeerderen, 't is waar,, ae korf^en tf^ot^ door den prijs der koopmanfel 3DDen maar die vallen op de goederen, en dus ou de m'flyters, welke dezelven betaalen: daar el telen geniet men het voordeel , van verzekerd " "ordent tegen de gevaaren der zee en in llaat te zijn , om zijne onderneemingen uit te bieiaen te^eldSom alle goederen op eene plaats te^ nnfn vimden en de overvloed • L^Ae- re ftellen onder de voornaamfte oorzaa- , ■• u^^nro-pn Men weet vooraf, dat op den m nSvu'ld ger en onderfteund, zoo door het den nunih ui u voorraad aan hunne S^*^^^ het gemak, het "een ' S-e overvloed van geld mj voegt. Deze Overvloed ftelt de kooplieden wel ,e die order? Al 4  '376 HOLLANDS ontvangen, in ftaat, om verfchotten op de koopmanfchappen , welken men ter verkooping overgezonden heeft, te doen, en lang crediet te geeven aan de buitenlandfche kooplieden, welke orders tot inkoopen geeven. Eene plaats , daar zulk een voorraad of ftapel van goederen ir, en welke den buitenlandfchen kooplieden , zulke groote voordeelen verfchaft, moet noodzaakelijk in koophandel toeneemen , en de verkoopen en inkoopen tot in het oneindige bij haar zien vermenigvuldigen. D i b zelfde overvloed van geld heeft den interest tot een veel laager prijs, dan bij eenig handeldrijvend volk doen daalen. Hier uit is ontfhan, dat de hollandfche koopman, in alle zijne verrichtingen, tot den handel betrekkelijk, het voordeel heeft gehad, 't welk uit het verfchil van den interest van zijn geld , tegen dat van die geenen , welken met hem in dezelfde baan loopen , ontftaat. Hij wint, wanneer zijn mededinger verliest, of zijne onkosten flechts kan goedmaaken. De onzen hebben teffens bij dit voordeel een ander, 't welk hun eigen is, gevoegd; hierin befbaande, dat zij zich met eene kleine winst te vrede houden, en beftendig bedagt zijn, om zich dikxvijls winsten te verfchaffen, en tot dat einde hunne bezigheden geduurig gaande te houden. Geen volk heeft de waardij, van met geringe winsten te vrede te zijn, zoowel gekend, en daar uit zoo veel winst weeten te trekken, dan de onzen. Dus heeft het geld, door den koophandel verkreegen en vermeerderd, vervolgens gediend, om zelfs de bron , uit welke het voortgebragt is, te doen aangroeien. De veelheid vartgeld, offchoon op den duur fchadelijk, heeft insgelijks geftrekt om de manufactuuren in ftaat te houden, en zoude dezelven , enkelen alleen ©m dat de hollandfche manufactuurier met geringe wins-  R IJ K D O M. 37? winsten te vrede is, misfchien nog op dien hoogen trap op welken die geweest zijn , hebben ftaande doen blijven, indien het vermeerderen der imposten de dagloonen niet zoo hoog had doen rijzen. Uit dezen overvloed van contanten, en de gewoonte, om voor de vreemde kooplieden, zoo ten aanzien van verkoopen als inkoopen, in verfchot te zijn, is een andere tak van koophandel, uit welken de onzen groot voordeel hebben weeten te trekken voortgefprooten ; naamelijk het negotieeren met wisfels en bank-en kas-geld. Het geld word hier door tegen een goeden interest uitgezet, en teffens word 'er voordeel uit de wisfel getrokken, 't zij dc Tcoopman op zijne correspendenten trekt, of door hen betrokken word. Dus hebben de onzen zich meesrer van de wisfel op alle handelplaatfen gemaakt, en zijn de kasfiers van geheel Europa geworden. De veelheid van gereed geld heeft ons m den koophandel, bovenalle anderen, het merkelijk voordeel gegeeven , van in het verkoopen een langer tijd van beraaling te kunnen, afwachten', en zich met een geringer winst, dan andere volken, te kunnen vergenoegen. Men kan, bij voorbeeld, in de landen, aan Saxen grenzende, papier maaken, dat even zoo goed is als het hollandfche; maar dat, te Leipzig gebragt zijnde , duurder komt te (laan, dan het hollandfche. De voornaamfte reden daar van is, dat de papiermaakers in Duitschland , in 't algemeen cefprooken, op hunne fabrieken, twee maal zoo veel als de hollandfche moeten winnen , alleen, om dat zij op minder kapitaal werken. Een papiermaakerkan in Duitschland nietleeven van tien tenhonderd, het welk hij jaarlijks van zijn kapitaal maakt: dat kapitaal is daar toe te gering. Nu gaat het vast, dat dé handel zich vestigt m die landen, alwaar de kooplieden de meeste winst kunnen vmAa 5 den:  578 H O L LAND S den.: en niet minder zeker is het, dat het volk.^ het welk het meeste geld bezit, daar door beter dan eenig ander in ftaat is, om den buitenlanders voordeel toe te brengen , aangezien het zich met .een geringer winst voor zich zeif te vrede kan houden. De Heer Rocge, welke deze aanmerking opgeeft, heeft nog eene andere, welke niet minder juist is, gemaakt: hij tekent aan, dat tot heden toe de Hollanders het alleen zijn, die zich op de commercie van fpeculatie toegelegd hebben. Deze handel beftaat in het koopen van waaren, zonder dat men dezelven voor het tegenwoordige noodig heeft, en alleeen om dezelven te bewaaren, tot dat de prijs 'er van rijst, en menze met voordeel verkoopen kan. Dit gedeelte van Hollands koophandel maakt, dat Holland nooit onvoorzien is van eenige waaren, welke foort het ook moge zijn. Laat 'er in alle de vier werelddeelen gebrek aan graan weezen ,• men zal te Amfterdam tarwe, rogge, en anderen graanen in overvloed vinden : men heeft'er nooit gebrek aan (a). De buitenlanders, verzekerd, dat zij te Amfterdam alles zullen vinden, geeven om deze reden aan Amfterdam den voorrang boven alle kooplieden. Dit alles is men aan den overvloed van geld verfehuldigd ; en die overvloed word nog begunstigd door eene inftelling , welke, hoe eenvoudig, een wonder fchijnt, en al mede ter bevordering van den koophandel te Amfterdam veel heeft toegebragt, naamclijk de 13 ank yan Amfterdam. -noriré ' ■ rmsabs'tn badri™mn ^ 'J Oor* (a) Zie over den handel van Speculatie: Les Intéréts des tyatiens dcveloppis relathment au cemmerce. T. II, p. 301.  R IJ K D O -M. g# Oorfprong en Voortgang van de WisfeU bank te Amfterdam. De Wisfelbank van Amfterdam is een voorwerp, 't welk alle volken met verbaasdheid en verwondering befchouwen. Wie zou kunnen denken, dat 'er niets eenvoudiger en natuurlijker dan derzelver inftelling ware? Om zich een juist denkbeeld van de opkomst van de Bank van Amfterdam te maaken, moet men zich eenvoudig voorfteilen reizigers (het behoeven geen kooplieden te zijn ) welke met verfchillende vreemde munt op eene plaats komen. Die luiden kunnen hunne munt niet gebruiken , en dus 'het noodige niet bekomen , ten zij zij tegen de munt, die zij hebben, andere, en , ter plaatfe daar zij zijn gangbaare, munt krijgen: het krijgen van eenige munt tegen eene andere foort van munt, noemt men, bij uitftek, wisfelen. Men moet dan kunnen wsfelen: en dewijl in ons land kooplieden uit verfchillende landen kwamen reizen (a), -zoo moesten die kooplieden hunne munt kunnen wkfelen tegen zulk foort van munt, als zij noodig hadden. Volgt men den loop der menfchelijke bedrijven, men zalzeeven zoo ongevoelig zien voortgaan als de natuur in haare werkingen. Men fpreekt eikanderen aan om goud voor zilver te wisfelen; Guldens voor zeeuwfcneRijksdaalders, en wat dies meerder is; die naar Oost-Indië ftaat te reizen, zoekt Ducatonnen. In dien ftaat vindt de een of de ander, dat hij , met de lieden te gerijven aari gangbaare munt tegen andere munt, winst kan doen, en maakt 'er zijn werk van. Dus word 'er een wisfelaar geboren; en die wisfelaar, in dit beroep («) Zie Bijlaage A. van het Eerfte Deel,  HOLLANDS roep flaagende , wekt anderen op tot denzelfden handel; en op die wijze word met der tijd het wiste» len een beroep, op welk verfcheiden lieden zich toeleggen. Dus is het te Amfterdam gelegen geweest. Wanneer, in oude tijden , aldaar een koopman kwam koopen, of iets kocht, moest hij eenige geldfpecie in betaaling geeven : hij kon zich geen geld van 't land bezorgen, dan door middel van wisfel: dit was 't eenigfte middel, waar door hij zijnen fchuld kon voldoen. Dit verwisfelen der geidfpecien moet noodzaakelijk aanleiding gegeeven hebben tot eenen kleinen handel, welke nog heden ten dage gedreeven word. Naarmate, dat men lieden vond, welke gelegenheid hadden , om meer of min zekere geidfpecien te gebruiken, zoo konde men zich met meer of min gemak en voordeel van dezelven ont doen, gelijk zulks nog heden ten dage gebeurt, wanneer, bij voorbeeld, de Engelfchen hunne guignes,! de Franfchen hunne goude louizen , de Duitfchers hunne goude frederikken, en welke andere vreemde penningen zij verders mogen hebben, willen verwisfelen. Deze noodzaakelijkheid, om gangbaar geld te vinden, tot het doen van betaalingen, gaf natuurlijk gelegenheid tot het rijzen of daalen van ons geld, met betrekking tot de vreemde muntfpecien, volgens de tijdsomftandigheden en de meerdere of mindere betaalingen, welke 'er moesten gefchieden. De noodzaakelijkheid om de betaaling te doen in geidfpecien van 't land, daar de betaaling moest gefchieden , heeft den handel in 't algemeen zeer moeten belemmeren ; en bijzonderlijk in het koopen en verkoopen , om dat de prijs der waaren onzeker bleef, door de onzekerheid van de grooter of kleiner winst of verlies, welke men doen of lijden zoude op 't geld, het welk men in betaaling konde geeven of ont-  R IJ K D O M. 33t ontvangen. Het beroep van wisfelen iets fchijnende te hebben, dat naar het ftellen van waarde op het geld zweemde, en mogelijk ook wel misbruiken of ontrouw gepleegd in't wisfelen, en het toeneemen van, den handel hebben natuurlijk aanleiding moeten geeven dat men het beroep van wisfelen niet aan ieder heeft willen vrij laaten, toen het van veel gewichts is geworden ; en dat de Graaven zich het recht toegeëigend hebben, om wisfelaars aan te ftellen, even als in het ftuk van de lombaard. Op die wijze zijn de wisfelaars, op hoog gezag aangefteld, geboren. Dit hulpmiddel, bij het geduung toeneemen van den handel te Amfterdam, nog niet genoeg zijnde, en te zwak bevonden wordende, om aan de uiteeftrektheid van het koopmanfchappen te voldoen, heeft de Wethouderfchap van Amfterdam gezogt, om hetzelve, door het oprichten van een Wisfelbank , nog meer gemak bij te brengen; en daar aan moet men den eerften oorfprong van de amfterdamfche Wisfelbank, welke naderhand in haar bedrijf zulke merkwaardige gevolgen gehad heeft, toefchnjven, Dezelve is in 't jaar ióoy. opgericht. De Ordonnantie luidt bij haare inleiding aldus: „ Alfoo om alle fteygering ende confufie m t Jtuck van de munte te weeren, ende den luyden, die \ eenige fpecien in de koopmanfchappe van doen heb^ ben, te gerieven , myn Heeren van den Gerech* te, 'met authorifatie van de Ed. Mog. Heeren 1 Staaten, ende by advys van de Heeren XXXVI. 1 Raaden dezer Stede, hoognodig geagt hebben, „ dat 'er ordre geflelt werde op 't jluk van 't wisfe • ^ len , ende 'f geen daer aen dependeert, door het , oprechten van een Bank van Wisfel". Hier uit blijkt, dat de Wisfelbank, bij derzelver eerfte oprichting , flechts ten doel heeft gehad te bezorgen, dat men met meer gemak en zeker-  *8z HOLLANDS kerheid geidfpecien ter verwisfeling zoude kunnen vindenr't welk nog blijkbaar te zien is uic de woorden. „ Soo is 't, dat myn voorfz. Heeren tot geryf „ ende verfekerheid van een iegelyck bier ter {lede „ een Banck van Wisfel geordonneerd hebben, „ daar inne een iegelyck zal mogen brengen, alle , alfulke Penningen, Masfen, Grenaillen, en Bi„ lioenen, als hy goed zal vinden daer te laten „ komen, ende defelve penningen ofte waerde van ,„ de voorfz. masfe, tot zyn believen weder uit„ trecken". Het v/as, volgens de eerfte inftelling der bank, niet noodzaakelijk , dat hij, die 'er eenige geld'fomme inbragt, het beloop derzelve terftond daar weder uittrok: het ftond hem vrij, om 'er zijn geld in te laaten blijven, en 'er op zijn gemak, -als hij zulks goed vond, over te befchikken. Om de eigenaars der kapitaalen, in de bank gebragt, zeker te ftellen, verklaarde de Stad voor al het geene 'er ingebragt zal worden, vast te ftaan en te refpondeeren; het welk de eerfte grondflag is van 't Crediet der amfterdamfche Wisfelbank. Daar was ook vastgefteld, dat die geenen, die eenige Speciën zullen willen permuteeren, ter voorfchreeve Bankede fpecien mogen verzoecken , mits daer 'van geevende foo weinig tocbate,- als eenigzintsdoenlyck zal weezen; waar uit blijkt, dat de Bank niet eenigüjk' toeftond , dat men over de penningen, welken men 'er in had gebragt, in geld van 't land befchikte, maar ook dat men zich voorzage van verfchillende geidfpecien, door middel van een zeer maatig opgeld. En men ziet nog daarenboven, dat, door deze inrichting, de ftad Amfterdam zich noodzaakelijk in 't bézit moest ftellen van de waarde der vreemde muntfpecien, met betrekking op die van's lands muntfpecien, te regelen.  ft IJ K D O M. |B$ 'E n was ook nog bij die reglement bepaald, dat de wisfelbrieven, zes honderd Guldens en daarboven beloopende, en te Amfterdam moetende betaald worden, niet anders dan ter bank, zouden mogen worden betaald, ftaande de Stad voor de bank in, en voor de betaaling borg blijvende; wordende de betaaling van wisfelbrieven, niet ter bank gefchied, nietig verklaard, onder eene boete van 25. Guldens voor de overtreeders. De reden, welke 't reglement van deze fehikking geeft, is, op dat de penningen op wisfel getrokken te beter en te zekerder betaald mogen worden. Dit gedeelte van de Ordonnantie word nochtans niet in acht genomen: het zweemt naar dat flag van wetten, welke haare kracht verliezen, om dat men 'er de hand niet aan houden kan. Men ziet alle dagen te Amfterdam eene menigte wisfelbrieven buiten de bank betaalen, de agio van dezelve, volgens de cours, geregeld wordende.! Dezelfde Ordonnantie brengt ook mede, dat de penningen, ter bank berustende, aan handoplegging (Arrest) niet onderhevig zijn. Indien men deze inrichting een weinig van nabij befchouwt, zoo ontdekt men terftond de reden, waarom de kapitaalen, ter bank berustende, hooger in waarde moesten Hijgen, dan 't kasgeld. 1. Het gemak om 'er door wisfelbrieven over te befchikken. 2. Het gemak, om zich, ingeval van noodzaakelijkheid , van geidfpecien te kunnen voorzien. _ 3. De noodzaakelijkheid om de betaaling der wisfelbrieven ter bank te doen. 4. Het voorrecht van geen gevaar van handoplegging te loopen. 5. De zekerheid der kapitaalen, welke geen gevaar' van dieverij of andere rampen onderhevig waren. Het  «84 HOLLANDS Het voorrecht, dat de kapitaalen der bank mee geen handoplegging kunnen worden bezwaard , fchijnt veel toe den goeden uitflag , welken de Bank heeft gehad, te hebben toegebragt; want in den jaare 1670., wanneer de Wethouderfchap van Amfterdam de bekrachtiging van dit voorrecht van de Staaten verzogt, haalde dezelve, onder andereredenen, aan, dat hetzelve verfcheiden groote vreemde Perfonaadjen had aangefpoord om 'er zeer groote fommen in bewaaring te geeven , en vertoonde tefFens, dat het crediet der Bank gegrond was op eene volkomen zekerheid van 'er de kapitaalen, welken men 'er in gebragt had, weder te kunnen uittrekken, of 'er op eene andere wijze over te befchikken, zoo menigmaal en op zoodaanig eene wijze, als men zoude goedvinden. Ook bekrachtigden de Staaten van Holland deze fehikking, alle handoplegging, welke op de kapitaalen der Bank, derzelver aóiien of rechten gedaan zouden worden, nietig en als niet gefchied verklaarehde; laatende een iegelijk de vrijheid, om over deszelfs kapitaalen te befchikken, even als of 'er de hand niet opgelegd ware. . Uit dit alles blijkt, dat de Heer de MonTESQtriEu't fpoor bijster is , en eer zijne verbeelding dan de waarheid volgt, wanneer hij zich aldus uitlaat: „ In de Staaten , welke den handel van oeco„ nomie drijven , heeft men gelukkiglijk Banken op„ gericht, welke door haar crediet nieuwe tekenen van „ waarde hebben voortgebragt". ( Efpr. des Loix T. II. p. 269.) ten minfte dat dit op de Wisfelbank van Amfterdam in 't geheel niet toegepast kan worden. Zulke, welke zich verbeelden, dat de voordeelen der Bank zich eenigiijk bepaalen , om den handel met wat meer fpoeds te doen gefchieden, enz. zijn  R IJ K D O M. 385 zijn niet minder van den rechten weg af (a). Inderdaad , lieden, die den hcdendaagfchen ftaat der zaaken niet anders befchouwen, dan als of dezelven altijd op denzelfden voet geftaan hebben, fchijnen in het algemeen zich zulk een begrip van den aanleg van de Bank te m raken ; en, daar wij dat begrip zelfs zien heerfchcn bij veelen onzer landsgenooten, die in den koophandel zijn groot gebragt en geoefend, zoo is het den vreemden wel toe te geeven, dac zij 'er mede ingenomen zijn : maar men vraage hen eens, of de zekerheid, welke de Bank aan die geenen , welken geen handel drijven, bij voorbeeld, aan de hedendaagfche Jefuiten , verfchaft , _ geen aanleiding geeft, om buitenlandfche fchacten in bewaaring re krijgen , en of dit geen aanzienlijk en zeer gewichtig voordeel is? Ook is men geheel van den weg af, als men zich verbeeldt, dat de fchat der Bank uit gemunt goud en zilver beftaat (b) , en dat de Bank geen baar goud of zilver in ftaaven aanneemt. Het tegendeel blijkt uit de Ordonnantie, en nog heden ten dage ontvangt! men 'er.gouden zilver in ftaaven of klompen, vreemde geidfpecien, en wat dies meerder is. Men loopt insgelijks het fpoor bijster (e ), wanneer men voorgeeft, dat het verfehil van't bank-en kasgeld daar uit ontftaat, dat de Bank de geidfpecien niet anders aanneemt, dan met omtrent vijf ten honderd beneden derzelver waarde in den koop-: handel, enz. Wij hebben hier boven de natuurlijke reden van dit verfehil aangéweeaen. Zie hier, wat der Bank aanleiding heefc gegeeven, om de dnkaconnen tegen drieguldens, en de dukaaten tegen vijf guldens aan te neemen. J b Ik («) Ctmmerce dt la HollarJi. (b) Ibid. (cï Ibid. De Heer Biuïelbi fchijnt hier ook pp bet. dwaalfpoor. lnjlit. Folit. Ld. Deel. Bb  385 HOLLANDS In den jaare 1638, hadden eenige bijzondere lieden zich meester van 't bankgeld gemaakt, zoodaanig , dat die geenen, welke hetzelve noodig hadden, het niet dan met moeite konden bekomen. De Wethouderfchap, om den kooplieden in hunnen nood te hulp te komen, maakte eene fehikking, door dewelke zij allen, die bankgeld noodig hadden, toeflond 'er de dukatonnen tegens drie guldens , en de Kruisrijksdaalders tegen acht - en veertig ftuivers in te brengen, en dezelven 'er vier maanden achter een in bewaaring te laaten, en ze vervolgens wederom te neemen. Dezen tijd verftreeken , en 't geld niet te rug gehaald zijnde, was 't aan de Bank voor dien prijs vervallen. Hier uit blijkt, dat het verfehil tusfchen het bank - en kasgeld niet kan voortkomen uit het verfehil door den even aangehaalden Schrijver opgegeeven, dewijl men zijn geld op denzelfden voet als men 't in de Bank gebragt had, 'er weder konde uithaalen, en dit heeft ook nog heden plaats. Een koopman bezit eene groote fomme gereed geld ; hij doet dezelve in de Bank brengen, onder een handfehrift, hetwelk men voor bankgeld moet aanneemen ; en hij kan drie, vier, vijf, zes maanden en langer daarna, zijn gebragte geld, tegen de overgaave der bankbrieven, te rug neemen. En wel verre van daar, dat men geen goud of zilver in klompen of ftaaven, enz. in de Bank zoude mogen brengen , heeft de Wethouderfchap van Amfterdam, om de misbruiken é voor te komen, welke in 't koopen en verkoopen van goud- of zilverklompen en ftaaven , die men daarna naar de munt zond, begaan werden, als mede om de Plakaaten op 't ftuk der munt te handhaaven, en de veranderingen, welken men 'erin maaken konde, tegen te gaan , en ten einde die geenen, welke in de Bank belang hadden ,  R IJ K D O M. 387 den, de noodige geidfpecien voor den handel, mee 200 weinig verlies, als eenigzins mogelijk was, zouden kunnen vinden, in den jaare 1684. bij vernieuwing van de Ordonnantie, gewillekeurd: Art. I. „ Dat geen Wisfelaers, of Hen met „ wisfelen ofte Casfiersampt bemoeyende, mirga„ ders Joden en allen anderen, van watftaet of con„ ditie die fouden mogen fyn, binnen defe ftad of „ Jurisdictie van dien fig fuilen vervorderen eenige „ masfen van Silver, het fy in baren, realen van w achten of andere fpecien, hoedanig die fouden „ mogen fyn, te kopen of op te foeken, verko„ pen nog te verhandelen, anders dan aen of van „ de Heeren Comm.isfarisfen van de Banke voorfz. „ nogte daer op eenige toebaet te geven of ce ne,, men, op pene van confifcatie van het felve Sü„ ver of de weerde van dien, indien het feit niet „ ter verfcher daet ontdekt en werde, en verder „ op fodanige boeten en penen, als by Placaten en „ Willekeuren daer van fynde, is geftatueerc, die „ hier mede gehouden werden voor geinfereert, „ blyvende alleen geè'ximeert de Goud en Silver „ fmeden, ten regarde van 't geene fyluyden op„ regtelyk tot hunne neringe van nooden hebben , „ en verder nogte meerder niet, behoudelyk ook , dat de Koopluyden of handelaers van Silver of „ Goud, vry fal ftaen, de materialen van Silver of „ Goud , die fyluyden van buyten of over Zee, t „ fy voor haer felven of in commiflie van anderen „ foude mogen bekomen, te verkopen of ter „ munte te mogen fenden, en daer voor fodanige „ penningen van de Muntmeefters ontfangen, als „ hun luyden geraden dunken fal, edog fuilen men „ vermogen defelve met enig opgeld of toebate te „ verkopen nogte verhandelen, anders als invoegen „ hier vooren is gefeid. Bb 2 Art.  388 HOLLANDS Art. IJ. „ Dat by de Heeren Commiffariflèn „ van de Wisfelbank fal forge gedragen werden, „ om te doen fittelten en gieten quantiteit ftaven „ of teenen op den voet, van de nieuwe groote Keur van elf penningen, acht grein, fynde met „ Stadsteken kennelyk gemerkt, om den Silver„ fmeeden in hare neringe ten minften pryfe „ mogelyk daer mede te konnen gerieven, doch „ niet minder als ter waerde van 300 Guldens „ teffens. Art. III. „ Dat vorders de Kdopluyden en alle „ anderen, eenige penningen of fpecie ter nego„ tie, of tot verfendingebuytens Lands nodig heb„ bende, daar mede by de Heeren CommiiTariflen „ ter Banke fuilen worden geryft, met foo weynig „ opgeld of toebate als na conftitutie en gelegent3, heit der verfogte fpecien fal worden vereischt, „ van gelyken die eenige maffen van Silver, 't zy in m baren, realen of fpecien, hoedanig die fouden mo„ gen wefen, ten Banke zullen willen permitteren of „ verwijfden, daar mede ten fpoedigjlen en ten mees„ ten pryfe doenlyk fuilen werden geaccommodcert. Art. IV. „ Dat mede gene Joden nogte anderen fig fuilen verftouten dagelyks aen de Beurs of op m eenige andere Marktplaats te ftaen, ook aen eeni„ ge Huyl'en om te loopen om op te foeken, of „ in te wisfelen of te verwisfelen eenige fpecien, „ hoedanig die fouden mogen wefen, op de ver„ beurte, foo ymandt bevonden werdt contrarie „ gedaen te hebben , van alle gelden zoo by haer „ bevonden werden, en daer en boven een boete „ van ico Guldens, en meerder daar op bevonden „ werdende, dat zy boven de voorfz. verbeurte „ en boete gebragt fuilen werden in de Boeyen „ defer ftede, en felf naer ezigentie van de zake „ by geesfelbg daar over gecorrigeert". Uit  R IJ K D O M. 339 Uit het geen wy hier van de Keuren van Amfterdam (a) hebben aangehaald, blykt, zoo 't my voorkomt, ten allerklaarfte , dat de Bank van Amfterdam in haaren oorfprong zeer vericfmlende is van de Banken van Venetië, van Londen, en meer anderen, met dewelken zij fomwijlen vérgeleeken word: dat de definitie, welke de Heer Savary van de Bank geeft, op haar met dan zeer oneigenlijk toegepast kan worden; dat het gemak, hec welk de wisfelbrieven tegenwoordig aan onzen koophandel toebrengen, en het regelen van dc wisfel -cours op de beurs van Amfterdam, gevolgen zijn van de meerdere uitgebreidheid , welke de Wisfelbank van Amfterdam door eenen aanwas van koophandel in haar bedrijf gekréegen heeft, en bij het aanleggen van de amfterdamfche Wisfelbank: noch bedoeld noch voorzien zijn, zelfs niet voorzien of bedoeld hebben kunnen Tvorden; en dat zulken, welke die gevolgen als hoofdeinden van het aanleggen van de Wisfelbank aanzien , even zoo fterk van het rechte fpoor afzijn, als zulke, welke • zich zouden verbeelden, dit, bij de eerfte oprichting der O. I. Maatfchappije, bereids het bezit en heerfchappij, welke de onzen in het Oosten hebben en voeren, bedoeld zouden zijn geweest, en daar toe de eerfte oost - indifche tochten ondernomen (b). Wat 'er yan zij, zeker is het allenthalv ' ven (O Handvesten en Keuren van Amfterdam, D.I. bl- £13. (fc ) De Schrijver van les Recherches fur le Commerce lchijnt in dezelfde feil gevallen te zijn: hij vindt de aanmerking, welke op het zeggen van den Heer Montbsquieu in het w,*rk, laRicheJJe ,1e la Ho'.lande betiteld,, voorkomt, en van welke wij hier voren bladz. 384- cefproken hebben , zoo buitenfpoorig, dat hij betuigt, dat ingevalle die aanmerking ftreekhoud, hij'het minfte denkbeeld niet meer heeft, vari 'tgeen men B*«k noemt: „ ik vn3g (zegt hij vervo^ns) „ in detfftrikiüenzin, of de cijffen en papieren, diefri hevrjj.  39© HOLLANDS ven dat de Bank van Amlierdam, veel gemak aan den koophandel dezer gewesten toebrengende, daarom ook als eene mede • oorzaak van deszelfs aanwas en bloei, federt den opftand tegen Spanje, te houden is. De blijk clrculeeren, niet zijn nieuwe tekenen van waarde"? Doch ik viaag op mijne beurt, of de Wisfelbank aangelegd ii cm zulke papieren te doen circuleercn, om aan dezelve eene nieuwe waarde te geeven; of de Schrijver dier Recherches hier niet blijkbaar een gedeelte van het hedendaagsch bedrijf van de Bank met den aart en oorfprong van de Bank verwart? of de Schrijver van la RicbeJJe tot eene taak heeft genomen om het bedrijf, de huishoudelijke werking, of't geen de Franfchen het mecbanique noemen , dan wel den oorfprong en voortgang van de Wisfelbank voor tedraagea? of de vvoortlra van de Keuren der Stad Amfterdam niet zoo klaar, als he:licht aan den hemel fchijnt, doen zien, dat de oorfprong Tan de Bank geeu anderen grond heeft dan „ alle Jlygeringe ende ., confufie in 't ftuk van de munte te weeren, ende den Luyden „ die eenige Speciën ik de coopmanschafpe van doen iübeib te ciiieven"? of de Schrijver van tle Recherches het heftek van dien van la Ricbesfe de la Hollande niet geheel uit het oog verliest, en de oorfpronkelijkfte eigenfchappen van de amfterdamfche Bank, met de gevolgen, welke uit dezelven voortgevloeid zijn, niet geheel verwart, wanneer hij 'er op dien voet van fpreekt, als hij op de aangehaalde plaats T. L p. 40% n. 45. en voorts nog p. 22 w. n. doet. Men behoeft waarlijk maar de Keuren, bij welken de Bank van Amfterdam is opgericht, naderhand bevestigd, en voorts meerder geregeld, te leezen, om zich te verwonderen; hoe iemand, welke anderzins niet ontbloot is van kundigheid en oordeel, ftof tot berisping in het gedeelte van 't werk van la RicbeJJe de la Hollande, daar zijne aanmerkingen op gevallen zijn, kan vinden. Meerder acht ik noch op deze nocb op eenige andere aanmerkingen van den Schrijver, welke alien van 't zelfde aloi zijn, niet te moeten zeggen. Alleenlijk zal ik hem vraagen, of de heuschheid niet wel vereischt had, dat, daar hij den Schrijver van la RicbeJJe de la Hollande aanhaalt, on hem over den hekel te haaien , hij denzelven , daar hij hem veigt en zaaken van hem overneemt, ook de eere had aargedaan van hem te Kocmen?  R IJ K D O M. 39i De wezenlijke veelheid van geld is het echter niet alleen, welke, aan den koophandel gemak toebrengende, daarom onder het getal der oorzaaken, die in de jongfte tijden veel hebben toegebragt, om den handel te doen toeneemen, te te len is: daar is te Amfterdam een beroep, het welk 'er niet minder veel aan toebrengt, door het gemak, het welk het den kooplieden verfchaft, om den loop van hunnen handel te vermeerderen: ik bedoel het beroep van Kasfier; hetwelk eene bijzondere opmerking verdient, al was het maar alleen om te zien, hoe in den koophandel de grootfteverrichtingen dikwijls van zoodaanige eenvoudige inrichtingen afhangen, dat men'er nooit ue gevolgen van zoude hebben durven vermoeden Dit beroep, hetwelk (voor zooveel wij weeten) alleen te Amfterdam en nergens elders bekend is, is een der eenvoudigfte vanden koophandel: het btltaat flechts in geld te ontvangen en uit te geeven voor rekening der kooplieden, door welken de Kasfiers ten dien einde gebruikt worden , en die hun geld aan dezelven ter bewaaringe toevertrouwen, om de zoig van geld aan huis te hebben, en de moeite om gelden te ontvangen en uitte geeven, te vermijden De Kasfier geniet voor zijne moeite een achtfre ten honderd dat is twee en'een halve Huiver van de honderd guldens Het kasfierfchap maakt hem, die dit beroep oefent, dikwijls bewaarder van zeer aanmerkehjke fommen: en, naar den aart van dat beroep, zoude een Kasfier nooit eenig gebruik van t geld , hetwelk hii onder zich heeft, mogen maaken, maar hetzelve onaangeroerd gereed houden, om het te rug te geeven terftond, als het afgevorderd word. Dnsdaanig is het kasfierfchap , als men zijn oorfprong bcfchouwt, doch niet, wanneer men dat beroep, zoo ais hetzelve thans in zwang is; gade Haat. . Bb 4 IS aar  39a HOLLANDS Naar den loop van den koophandel is een Kasfier nooit in het geval, dat alle, van wien hij geld in handen heeft, tegelijk hunne penningen komen eifchen, en gevolgelijk heeft hij altijd zeer groote fommen gelds van anderen onder zich. Als men het ftiptfte recht alleen in aanmerking neemt, fchijnt het met de goede trouw en de gronden van het recht niec overeengebragt te kunnen worden, dat men aaa geld, hetwelk men in bewaaring heeft, de handen flaa,en het tot zijn eigen, of iemands anders gebruik befteede. Echter heeft de koophandel, welke niet dulden kan, dat het geld ftil ligge, aanleiding gegeeven tot het invoeren van eene gewoonte, welke van dieftipthcidgeheel afwijkt. De Kasfiers, die, uit den aart en oorfprong van hun beroep, nooit uitftaande penningen moesten hebben, die altijd Debiteurs , en nimmer Crediteurs moesten zijn, worden dikwijls fchuldeifehers van die geenen , van wien zij geld in handen hebben gehad, en welken zij geld vertrekken, met hier toe het geld hunner fchuldeifeheren te gebruiken. Dit gebruik is bekend: hec vertrouwen, hetwelk de kooplieden ftellen in de oprechtheid en bekwaamheid van hun, welke dit beroep oefenen, ftrekt hun tot zekerheid en waarborg. Gerust voor hun geld, zeker van 'er alle oogenblikken over te kunnen befchikken, zien de kooplieden. welke zich van een Kasfier bedienen , zich caar door in ftaat, om zich onvoorziene omftandigheden en gelegenheden te nutte te maaken, om een groot voordeel te doen, van htt welk zij buiten dat zouden hebben moeten afzien. Een koopman vindt zich, bij voorbeeld, op eene openbaare verkooping, en ziet gelegenheid om 'er eene waar tot een Jaagen prijs te koopen; hij neemt die gelegenheid waar, zonder tot de betaaJing gereed geld te hebben: hij is verzekerd , dac zijn  R IJ K D O M. syi I zijn Kasfier hem het benoodigde geld zal verfchie1 ten ; en de Kasfier maakt geene de minfte zwaarigj heid , om hem geld te verftrekken , om dat hij j gelegenheid gehad heeft, door de ontvangst en de uit1 gaaven, die geduuriglijk door deszelfs handen zijn I gegaan , het bedrijf van den koopman in deszelfs I negotie, en den ftaat en vastigheid van deszelfs comptoir, te leeren kennen. Men zoude niet gelooven , wat voor een gemak deze gewoonte tegenwoordig aan den loop van den koophandel verfchaft, en hoe menigvuldig dezelve het geld ,| hetwelk in handen is, vermeerdert en verdubbelt. De Kasfiers zijn nu aan te merken als zulken, welke eene groote fomme gelds, door verfchillende lieden bij een gebragt, om bij gelegenheid van een gedeelte daar van gebruik te maaken, naar maate dat zij 'er deel aan hebben, onder zich hebben, om daar mede die lieden te gerijven, naar maate dat de omftandigheden van de kas het toelaaten, en dat hij oordeelt het voor zijne rekening te kunnen doen : nu het kasfierfchap door gewoonte op dien voet gebragtis, en elk , die een kasfier gebruikt, weet, dat zijn geld onder de gemeene masfa raakt en gebruikt word, fchijnt dit gebruik daar door ook geoorloofd te zijn. Het zelve brengt buiten dat nog zoo veel gemak aan den koophandel toe , dat het voor de binnenlandfche zaaken niet min nuttig is, dan de Bank voor buitenlandfche zaaken. Misfchien is het nog van meerder nut. Men fielt ouder de oorzaaken, welke tegenwoordig Hollands koophandel ftaande houden, het gemak , dat 'er de vreemdelingen vinden, van de betaaling van een gedeelte hunner derwaards gezonden waaren te ontvangen, eer dat dezelven op de plaatfen, werwaards zij gezonden zijn , zijn aangekomen: fommigen beweeren zelfs, dat dit gemak Bb 5 alleen  594 Hollands alleen belet, dat Hollands handel niet geheel te gronde gaat. Echter zoude de koophandel van Amfterdam niet in ftaat zijn deze verfchotten te doen, zonder het gemak , hetwelk het kasfierfchap aan den zeiven toebrengt: en hier uit kan men wederom zien, hoe zelfs de eenvoudigfte beginfels, buiten verwachting, in hunne gevolgen, van het uiterfte belang kunnen worden. Men zegt, dat het kasiierfchap zijnen oorfprong verfchuldigd is aan de gewoonte van eenige zaandamfche kooplieden, die, om niet geduurig geld heen en weder van Amfterdam naar huis te brengen, en daar mede op reis belemmerd te zijn, hunne penningen te Amfterdam aan iemand in bewaaring lieten. Reglementen van Asjuranüe. Het drijven van koopmanfchap deed een anderen tak tot deszelfs voorfpoed opkomen, welke onder de benaaming van Asfurantie bekend is, en meest al diende om den koopman te behoeden voor flagen, die hem te veel zouden krenken. Voor zwaare verliezen wilde men gedekt zijn, en hier uit rees de gedachte en de begeerte om zich te verzekeren. Men meent vrij algemeenlijk, dat deze tak van koophandel, welke bij de Italiaanen lang in gebruik is geweest, eerst omtrent de zestiende eeuw in Holland is opgkomen. Dewijl nochtans de Ordonnantie bij Keizer Karei den Vijfden, omtrent de zeezaaken, den 29 Meij 1549, gemaakt, eenige fchikkingen, tot de Asfurantien betrekkelijk, behelst, is 't vrij waarfchijnelijk, dat de Hollanders reeds een geruimen tijd te vooren in de gewoonte waren van goederen te laaten verzekeren. Wat 'er pok van zij, deze nieuwe tak van koophandel heeft zich in 'c vervolg niet minder uitgebreid, dan  R IJ K D O M. 395 dan alle anderen. Natuurlijk gaf het een groot gemak , dat men de prijzen der goederen voor 't gevaar met meerder juistheid konde verhoogen. Het berekenen van dat gevaar kreeg vaster regels. Men vond geen tegenfpraak, men vond het zelfs redelijk, dat de prijzen der waaren en koopmanfchappen , welke over zee gevoerd worden, in 't algemeen, op de markten gefield werden, berekend met bijvoeging van de premien van asfurantie, even als de vrachtloonen berekend worden, om den inkoop - prijs der overgebragte goederen te bepaalen: en, even als het vaaren op vracht, om deszelfs voordeel, een rijken tak van koophandel maakt , van welken de kosten door de koopers goed gemaakt worden, zoo werd het verzekeren vnede een rijke tak van den algemeenen koophandel, welke deszelfs voordeelen uit de beurs der kooperen trekt. Doch niets is 'er, hoe nuttig, dat niet ten nadeele gebruikt kan worden. De Asfurantie verfchafte den koophandel voordeelen, maar gaf ook aanleiding tot misbruiken, van dewelken fommigen zich bedienden, om hunnen bijzonderen handel voordeel toe te brengen. Het geene tot veiligheid en voordeel van allen moest dienen, werd dus tot nadeel van 't algemeen, en ('t geen maar te dikwijls gefchiedt) ten baate van weinigen verkeerd. Dit wekte de oplettenheid van de Overheid: zij zag zich genoodzaakt om de vrfheden, welken de handelaars in de asfurantie zich aanmaatigden , te beteugelen, en middelen te gebruiken, welke in't vervolg hunne onmaatige, en alleen voor zich zelve zorgende, begeerlijkheid paaien zouden flellen. Reeds in 't jaar 1549 was Karei de Vijfde, gelijk wij wat hooger aangemerkt hebben (a), . bedacht geweest om de fcheepvaart en handel zijner (a) Zie ookD.II.bl.a. en volg. en Bijlaage A. van het II.  §9U. m vuig. Bijlaage bij dit JJeei S.  09* HOLLANDS middel ter beveiliging van vaart en koophandel te komen. Dewijl zij, gelijk zij zeiden, overtuigd waren, dat, deze algemeene Maatfchappij of Kamer van Asfurantie eens ingevoerd zijnde, de kooplietlen een veel veiliger handel ter zee zouden kunnen drijven, dan te vooren, en dat het daarenboven een middel zoude zijn, om de gewesten te ontlasten van de zwaare buitengewoone lasten , welke de Zeehandel denzelven kostte, en welken zij verklaarden niet langer te kunnen opbrengen. Dit ontwerp van eene algemeene AlfurantieMaatfchappij, 't welk vrij wat meer bedoelde, dan de Maatfchappijen van Asfurantie gewoonelijk doen, en 't welk in den grond dienen moest, om eene vaste, geregelde en vrij aanzienlijke zeemagt, om den koophandel en fcheepvaart van 't Gemeenebest tegen allerlei aanvallen te befchermen, bij een te brengen, ging niet door; hebbende de handeldrijvende gewesten en fteden 'er zich altijd krachtdaadig tegen verzet, zoo dikwijls de andere gewesten, bij de fcheepvaart van den Staat minder beJang hebbende, 't zelve ter baane hebben willen brengen. Zoo dikwijls als 'er nieuwe onderftandgelden ten dienfte van de zeemagt moesten worden cpgebragt, kwamen de gewesten, welke niet aan 2eeliggen, met het ontwerp voor den dag, als alleen in ftaat om de veiligheid van koophandel en fcheepvaart te bezorgen. De aan - zee - liggende gewesten , en met naame Holland, leiden daar tegen in „ dat de j, commercie beftaat bij indvftrie, wackerheid, ende „ naarjitgheid, en dat bij ende door de Compagnit van , Aj(Jurantie,deüofi:e en de plompe kooplieden alfoo m veel avantagie hadden als de vlijtige en kloeke (a)". De kooplieden zelve, welken 't ontwerp van asfu- C«) AlTZEMA I. C. bl. 819.  R IJ K D O M: S9f aflurantie in 't bijzonder fchecn te moeten begunftigen, waren van de eerften, die den Algemeenen Staaten de nadeelen, welken (zoo zij voorgaven) 'er voor den handel en gevolgelij k voor den Staat zei ven uit zouden voortfpruiten, onder't oog bragten. Daar waren gemagtigden aan hun gezonden, om hunne gedachten over dat ontwerp te hooren; en, die gehoord hebbende, werden zij in gefchnfte van hun verlangd. Zij gaven derhalven in 't zelfde jaar den Algemeenen Staaten een Bericht over (a), waarin zij de redenen, welken het ontwerp eener Algemeene Asfurantie - Maatfchappij moesten van de hand doen wijzen , voordroegen (b). Wis het voorgeflagen ontwerp aan al te groote zwaarighcden onderhevig, de redenen, welken de kooplieden bijbragten, om het aan te toonen , waren waarlijk al vrij zwak en onnozel. Dezelven kwa* men voornaamelijk op deze algemeene reden uit; dat naamelijk de koophandel geene vermeerdering van kosten konde lijden, en dat de kooplieden liever zich aan 't gevaar der rampen onderwierpen , dan hunnen handel op zulk een wijze te zien bezwaaren. Het is eehter eene bekende zaak , dat de kooplieden, 't zij zij hunne waaren laaten verzekeren , dan niet, altijd den prijs der asfurantie mede reke'nen, en hunne rekening van onkosten daarnaar opmaaken, even als de prijzen der waaren en't geen zij moeten gelden: 't gevaar vooronderlteld zijnde , is 't geen reden die geldt, te zeggen, dat men niet wil doen verzekeren, om dat men alsdan de waaren niet voor den zelfden prijs, als anderen, kan leveren; en dat men dezelve voor dezelfden prij» zal leveren, niettegenftaande men de kosten van as- fl) AlTZJMl 1. C. (fr) Ibid. 1. c. Bijlaage bij dit Deel T.  fcoo HOLLANDS asfurantie niet doe. Een koopman maakt zijne rekening op dien voet niet: want het zijn de gevaaren, en niet het geene men betaalt, om'er van bevrijd te zijn, welke hen, die koopmanfchappen verzenden of fchepen reeden, ofhuuren, moeten aanzetten, om 'er den prijs van te verhoogen. Di bedenkingen, welken de kooplieden opgeeven, omtrent de zwaarigheden , die het ontwerp in deszelfs uitvoering konde ontmoeten, zijn van meer kracht. Daar waren nochtans nog wel andere bedenkingen te maaken, of liever bij te brengen; want het is zeer waarfchijnelijk, dat men ze gemaakt hebbe. Zie 'er hier eenigen. Eer stel ijk, de koophandel is van dien aart, dat dezelve wil, dat men ieder, welke 'ër deel in neemt, volkomen vrijheid laate, om zijne nijgingen , genegenheid en inzigten te volgen. Van daag wil ik laaten verzekeren, morgen verkies ik zulks niet te doen. Beneemt men mij deze vrij* lieid, zoo bedwingt, beteugelt en ftremt men de ontwerpen, welken ik in mijn hoofd gefmecd hadde, welker vrije loop alleen den grondflag mijns handels maakt. In de tweede pjaats, zijn de rampen en gevaaren, niet altijd dezelfde. Heden kan ik fchepen naar de oostzee, naar de middelandfche zee zenden zonder eenige vijandelijkheid te vreezen: waarom zal ik verplicht zijn de kosten mijner verzending te vermeerderen met premien van asfurantie tegen gevaaren , welken ik niet heb te vreezen ? Hier door zoude zekerlijk mijnen mededingeren een voordeel op mij worden gegeeven, en daar door ook veroorzaakt worden, dat de vreemde fchepen de havenj van den Vrijen Staat voorbij zouden vaaren, in plaats Van 'er in te loopen. , Buitsn dat, welke noodlottige gevolgen zoude v. de  R IJ K D O M. 4or de handel niet hebben te vreezen gehad, van zoodanig een ingewikkeld beftier, als dat der Asfurantie-Kamer zoude zijn geweest. Men herinnere zich 't geen de handel lijdt door den dwang, welken de ophef van 's lands rechten dien dóet ondergaan , en men zal ligt erkennen, dat, hoewel 'c ontwerp, waarvan hier gehandeld word, met zeer heilzaam? oogmerken, en zeer goede inzigten opgefteld ware, hetzelve nochtans iü zijne uitvoering, gelijk meer andere , aan zulke belemmeringen onderhevig zoude zijn geweest, dat het nadeel het nut verre zoude hebben overtroffen. Wat meer is, deze Asfurantie-Kamer was gefcbikt,om niet alleen degevaaren der zee, maar ook die, welken men van den vijand had te vreezen , op zich te neemen: en ten dien einde zoude dezelve zorg draagen, dat zij altijd eene magt in zee hadt, welke m Haat was, om den koophandel en fcheepvaarc te befchermen: maar zoude die groot te zeemagt in tijden van vrede wel noodzaakelijk, en zoude zij in tijd van oorlog wel toereikende zijn geweest? Met dit al zal men ook moeten erkennen, dat, had men, in de plaats van dit ontwerp, eenig ander gemaakt, of liever dit ontwerp van de zwaarigheden , aan welken het onderhevig was, grootendeels gezuiverd ( want waar zijn ontwerpen, en wat doet de mensch, daar geen gebreken mede gepaard gaan?) onze zeemagt zoude waarfchijnhjk beter in Haat gebleeven, en niet tot die laagheid zijn vervallen, in welke wij haar gezien hebben. • Wij hebben hier vooren gefproken van 't gemak, het welk het beroep van kasfier aan den koophandel toebrengt. Hetzelve moet onze aanmermerking natuurlijk doen vallen op het groot vertrouwen , hetwelk de kooplieden op die geenen, die het oefenen, ftellen. De goede trouw in het koopIII. Deel. Cc man-  4os HOLLANDS manfchappen, en de nauwgezetheid onzer Voorrad deren daar omtrent, hebben (men kan het niet genoeg herhaalen ) meer dan alle andere middelen toegebragt, om den koophandel, na het oprichten van den Vereenigden Staat, tot dien hoogen trap van luister, waar op men denzelven gezien heeft, te verheffen. De goede trouw, zoo in den binnen-landfchen als buitenlandfchen koophandel, 't zij dat men met landslieden of- met: vreemden te doen hadt; trouw in de overeenkomsten en verbintenisfen; oprechtheid in het koopen en verkoopen, en in het uitvoeren van gegeeven last; naauwkeurigheid in de fabrieken en manufaóf.uuren; dit alles heeft vooral de fcheepvaart en koophandel der Nederlanderea doen bloeien in een tijd, waar in de nood en wankelbaare ftaat van, het land de ingezetenen naauwkeurig deden letten op grondbeginfelen , welkemen zoo ligt uit het oog verliest, wanneer men gerustelijk de vermaaken des leevens geniet. De natuurlijke zuinigheid der onzen , de aart des koophandels, welke altijd het verzamelen van rijkdommen in het oog heeft, en de lust tot den arbeid, welke men ongevoelig door de gewoonte van te arbeiden bekomt; deeden de rijkdommen der Vrije Nederlanderen noodzaakelijk aanwasfen, en vermeerderden daar door zelfs ook de middelen, om defi handel met meer gemak te drijven. Deze aanwas van rijkdommen, en in het bijzonder van gereed geld, blijkt zigrbaar uit het deel, hetwelk de onzen in de buitenlandfche publieke fpndfen hebberu De penningen , welke uit heimelijke liefdegaaven, en openbaare inzamelingen zijn voortgekomen, •als mede die , welke tot ftichtingen voor de armen zijn gemaaktöfgegeeven, verftr'ekken ook tén bewijze* hier van. Zwaare fommen gelds zijn 'er door voortgebragt, welke met alle mogelijke naauwkeu-  R IJ K' D O M. 40S tïghej'd en beleid befteed worden. Alle deze {lichtingen zijn zonder pracht. De liefde tot het vader* land of tot zijn evenmensen heeft dezelve doen opkomen, cn onderhoudtze zonder uiterlijke praal. Men vindt bijna overal ordentelijke huizen voor behoefteen en gebrekkehjke mannen en vrouwen: de miïdaadigheid is onder alle ingezetenen van alle? lei godsdienst.even groot geweest. De weeshuizen, welken wij overal in ons land aantreffen , verrukken eenen vreemdeling, die dezelve nergens anders zoo ziet. De opvoeding der kinderen tot eenig ambacht voldoet vrij meer aan het doeleinde eener gefchikte furgermaatfehappije, en aan de noodwendigheden van den vaart en koophandel, dan het leeren prevelen in eeu onarbeidzaam leeven , daar men de jeugd, in andere landen, mede ophoudt. Aje-le kunsten en handwerken ff aan , in dc hollandfche fteden , gelijk bij andere volken van Europa j onder gilden. Niemand zal ligt ontkennen, dat zij mede tot aanwas en bloei van onze fabrieken en manufa&uureri', en, uit dien hoofde, ook tot bevordering van onzen koophandel en fcheepvaart , geflrekt hebben. Sommigen hebben tegen de gildens als fchadelijk voor de vrijheid, welke het fabriceeren vereischt, gefchreeven, en gemeend, dat zij afgefchaft moesten worden. Het is daar mede gelegen als met andere zaaken : zoo ras vindt men niet het een of 't ander letfel aan eene zaak , of men verwerpt die geheel. Ik zal 'er in 't ver volg nader van moeten fpreeken: hier moet ik echter aantekenen, dat onze gilden niet aan die bezwaarende lasten onderworpen zijn, als in andere Janden, en dat dezelven veele goede fchikkingen bevatten, welke bij anderen niet gevonden worden. De bank van leening is in vroegere tijden al mede een middel geweest, tér bevordering van denkoopCc 2 han-  404 HOLLANDS \ndel ingefteld. Somwijl konde een koopman of fabriekeur fchiefijk eenig geld noodig hebben. Hij wist terftond eene plaats om gerijfd te worden: doch zedert dat de rijkdommen zoo fterk bij ons zijn toegenomen , en 'er veele menfchen zijn, welke beftendig geld ledig hebben liggen, is dit hulpmiddel minder noodzaakelijk en dienstig. De burgerlijke vrijheid heeftop de boekneering, of koophandel in Boeken , inzonderheid eenen rnerkelijken invloed gehad. Wij hebben 'er te vooren verflag van gedaan («). Het is niet te gelooven, hoe veele boeken men in Holland voor rekening van buitenlanders heeft gedrukt, van welken geen enkel exemplaar binnen 's lands is uitgegeeven: en wat getal van menfchen vinden hun beftaan bij dien koophandel niet, als men nagaat, hoe veelerlei flag van volk 'er aan te pas kome, geleerden, öngeleerden , half - geleerden , correctors, papiermaakers, lettergieters, perfemaakers, kasfemaakers, kooplieden in lompen, plaatfnijders, plaatdrukkers, boekbinders, leer- en pergament - verkoopers, fchippers, kruiers; eindelijk al wat maar meer of min tot de druk-graveer-of tekenkunst behoort: zoo dat de bloei van den koophandel in boeken, niet enkelijk op zich zelve, maar te gelijk als tot de bevordering van kunsten en wetenfchappen, welke aan de boeknegotie ziel en leeven geeven, dienende, alsmedeoorzaaken van den aanwas des algemeenen koophandels befchouwd kan worden. Een gelijkvormige rechts - oefening word in de Trofofitie van Z. D. Hoogheid opgegeeven onder de zedelijke oorzaaken, die tot het toeneemen van onze vaart en 'koophandel het haare heeft toegebragt: niet alleen is het noodig, dat 'er tusfchen grooten (s) D. II. b!. 3*5.  R JJ K D O M. 405 ernoten en kleinen, tusfchen rijken en armen, tusfchen Toodenen Christenen, tuslchen ihgezëténen en vreemdelingen, in de rechtsp'ejging geen aanzien van perfoonen plaats vïnde ; maar de koopman inzonderheid, die te vooren moet kunnen weeten, waarop hij vast kan tellen, moet, al was het om die reden alleen, zeker zijn, dat hem recht zal gefchieden tegen ieder een, wie het ook zij ; en om die zelfde reden zoude het te wenfchen zijn, dat, (gelijk Z. D. H. glor. ged. in hoogstdeszelfs Propofitie aantekent) „ men teegenwoordig, behalven op onvertoogen en onpartydig, ;meede l op kort en prompt regt mogt roemen, aangefien „ daar van de influentie op den koophandel feer " vTrde^rs zegt nog Zijne Door). Hoogheid: Eindelyk kan men nog onder de moreele en poh" tique oorfaaken van de voorige bloey van den 1 koophandel ftellen de wysheid en yoorfigtigueid in het Staatsbeftier, de kloekmoedigheid en fer* miteit der raadflaagen , en de goede trouw, met ' welke men de gemaakte verbintenisfen altoos heelt " trasten na te komen; dog wel in het byzonder " de voorfigtigheid om fig buiten oorloogen te. " houden , en den iever om de rust en vreede te " verfeekeren, in plaats van fig op oorlog en het ' maaken van con,]uesten toe te leggen Men kan 'er nog bijvoegen veelerlei fcmkkmgen en inrichtingen, waar van fommigen den handel binnen 's lands bevorderen ; anderen wederom onmiddelijker tot den buitenlandfchen handel behooren; en welken echter wederzijds den eenen zoo wel als den anderen bevoordeelen. Onder de eerften kan men de reglementen op de binnenlandfche vasrc, 'a) Frot'iMe w»Z. D- Hoogheid, enz. bl l|. M Cc  4of5 HOLLANDS het oprichten van beurzen, van hallen, van banken van leening, wisfelbanken, défblaate boedelskamers en verfcheiden foorten van {lichtingen Hellen : onder de tweeden moet men tellen, de reglementen op de verzekeringen, op de uitrusting der fchepen, het vaaren in admiraalfchap, het beveiligen van de zee, het onderhouden van eene zeemagt , van Confuls, de verbonden en verdragen met de Mogendheden van Europa; voor al zulken , die tot den koophandel betrekking hebben, en een Tarlf bchelz.ii. De vaarten en binnenwateren, welke Holland overal doorfhijden , en omtrent welken men, federt dat de zeven gewesten zich tot eenen Vrijen Staat hebben opgeworpen, eene bijzondere oplettendheid heeft gehad, geeven een dubbeld voordeel: zij dienen deelsom binnen 's lands te vaaren, deels om het land droog te houden, 'c welk buiten dat altijd onder water zoude liggen. Het gemak van reizen in Holland , en 'er allerlei waaren, voor een gering loon , van de eene plaats naar de andere te voeren, was 'er wel voor de opkomst va'n dén Vrijen Staat; maar de orders op het. vaaren , op den tijd van af te vaaren , op de vraehtioonen, en meer andere noodwendigheden waren in dien tijd zoo niet geregeld', behalven dat 'er verfcheiden grachten of binnen - waters tot gemak van de vaart gefchooten zijn. Hier bij moet men het aanmerkelijk voordeel voegen, het welk de on|ën uit de vaart op de Schelde trekken, en het welk de Heer Rogge met reden ouder de oorzaaken , die ter bevordering van onzen koophandel gedimd hebben, heeft geteld. Om. van het gewjcht van dit voordeel te kunnen oordeelen, heeft men Hechts den brief van den Graaf d'Etlrades aan Lodewijk den XIV. van den 21. Eebr. 1Ó04 te leezen. Men ziet" "èr in, dat- de onzen  R IJ K D O M. 407 onzen vreesden het fluiten der Schelde te zullen verliezen, indien de Franfchen zich van de oostenrijkfche Nederlanden meester maakten: „ zy bragten „ ook in (fchrijfc d'Eftrades aan den Koning) dat het fluiten van den mond van de Schelde, en van de andere Rivieren, van welken hun koophandel " afhangt, niet in het ontwerp van uwe Majefteit uitgedrukt zynde, zy zonder die voorwaarden, " tot geen verdrag zouden kunnen overgaan; te * meer , nademaal hun die by het Traftaat van l Munster zyn^ afgeftaan , en dat zy 'er van in be, zit zyn ( a )". ' De Heer van den Heuvel (-6) ftelt onder de natuurlijke oorzaaken, die den koophandel van ons land begunstigd hebben, het voordeel of genot van • den wind „ waar door een oneindig getal molens gedreeven en duizend handen befpaard kunnen * worden- hetgeen niet weinig tot het oprechten * vanverfcheidenefabrijken, en .dus tot het voortl brengen van ftoffe tot eigen koophandel heeft „ medegewerkt". . Daar zijn in onze gewesten een oneindig getal molens, welke door den wind gedreeven worden ; bij voorbeeld,. koorn • papier - olie -fnuif- houtzaagmolens en meer anderen. De (O Brieven en Handelingen van den Graaf d'E[lrad.s U. D\ffl^örd over den grond van Hollands Koophandel, bl. I, en 14. De Maatfchappij der Welschappen te Haarllm een btm ; -efteld hebbende op't beantwoorden der vraage, ScllX in deze woorden had .opgegeven : ^isdeg^ van Hollands Koophandel, van zijnen aanwas en bloei ? Welle oor zaaken en toevallen heiben dien tot heden aan vermtenngenjt Terval Zot eelteM iVelke middelen zijn best gefchikt en gemakl kstte vind n, om denzelven in zijne tegenwoordige gefield£d te bewaaren , zijne verbetering H bevorderen, en den Img-  $9l HOLLANDS De beurs is eene inftelling, die een oneindig gemak aan den koophandel geeft; en daarom voor eene mede-oorzaak van deszelfs aanwas te houden is. Op die pjaats worden dagelijks de meeste handelingen van koophandel, en in een oogenblik de grootfte zaaken tot den koophandel betrekkelijk verricht en afgedaan: men vindt 'er gelegenheid, om, op ftaande voet, zich van. alles te voorzien, en ontvangen orders uit te voeren, of aanleiding om die ten uitvoer te brengen. De beurzen van Amfterdam en Rotterdam zijn twee groote markten , op welken men wel geene koopmanfchappen ten toon fielt, en waarop men daadelijk niets anders brengt, dan eene-bereidheid om te handelen, dan crediet en ervaarenheid in den handel; maar de beurs bevat in de hoofden of in de memorieboeken der geenen, die 'er komen, eene aanwijzing van al het geen 'er in de ftad ïs niet alleen, maar zelfs van 't geen in 't bezit van alle de eigenaars van koopgoederen is, zoo wel daar als elders : zoo dat ieder zijne befchouwingen tot in het oneindige kan laaten gaan. Elk koopman kan 'er in 't bijzonder kennis van zaaken , daar hij belang in fielt, krijgen: hij hoort en ziet 'er wat hem te verrichten ftaat, om 't geene hij onderneemen wil wel fif.n trap van vnlkemcnheid te dn en bereiken? is de prijs aan den Heer van den Heuvel . Griffier van her Hof van juftitie van ]Ut recht, toegeweezen. Bij het uitgeeven van deszelfs antwoord op die vraag; heeft de Maatfchappij twee andere antwoorden jfcVtoegd r het eene van den Heer A r> r r a a n Rogge, Koop man te Zaandam, het andere van den Heer Cornelis Zitles en. Deze drie fiutjens, vooral de twee eerften. hebben hunne waarde. Zonder twijffel zouden de Schrijvers, indien de Maatfchappij meer tijds tot het bearbeiden van'een onderwerp, dat zoo veele nafpeuringen vereischt, gegeeven had , dezelven nog volkomener dan dit ons werk hebben gemaakt, en iets volmaakter voougebragt hebben.  R IJ K D O M. 409 wel te doen uitvallen, en wat hij vermijden moet, om geen ongunstige kans te loopen. De kooplieden worden dagelijks door de belangen hunnes koophandels ter beurze gelokt, zelfs dan wanneer zij 'er weezenlijk niets te verrichten hebben. Eindelijk, daar word alle dagen de wisfelcours op alle plaatfen van Europa geregeld, na dat men meer of min op de eene of andere plaats te trekken of over te maaken heeft; eene verrichting, die bezwaarlijk elders zoude kunnen gefchieden, en bij gebrek van welke de loop des koophandels merklijk vertraagd zoude worden. Wij hebben te vooren (bladz. 114.-en 115.) onder de oorzaaken, welke den koophandel en fcheepvaart in onze lauden zoo fterk hebben doen toeneemen, geteld, eeneallerfiiptfie zuinigheid en/paarzaamheid in al het geene tot den handel eenigzins betrekking had, en het overleg , om de manufactuuren en trafiek - vlaaren met de 'minste kosten allerdeugdzaamst te maaken. In 't algemeen kan men zeggen, dat het fpaarzaam overleg der Vrije Nederlanderen, en inzonderheid der inwoonderen van Holland, in alles wat :hun leeven en het bedrijf van vaart en koophandel betreft, (hetwelk door de Franfchen oeconomie genoemd, word) oneindig veel tot aanwas van vaart en koophandel heeft toegebragt. Van dit fpaarzaam qverleg maakt men zich doorgaande een verkeerd denkbeeld. Men bepaalt het tot het geen de onzeu zuinigheid noemen , dat is eene fpaarzaamheid in verteering. Het woord oeconomie heeft een ruimer zin. Een fpaarztam overleg breidt zich over alles uic, en was onzen hndaart in vroeger tijd algemeen eigen : men ziet 'er ten platte lande de meeste overblijffels van. Uit dit nationaal carafter fproot voort, dat men 'c zich eene eere rekende de roerende goederen van een Cc j Groot-  HOLLANDS , Grootvader of Grootmoeder te. kunnen gebruiken; dat men een kleed o£ rok lang gedraagtn had, dat men niet gezet was op nieuwe dingen, maar op het onderhouden van die, welken men .had; dat mén alles hecht, fterk en duurzaam maakte; dat men alles vermij dde wat op nieuw kusten konde veroorzaaken. Dit bragt te wege, dat men in den handel en vaart minder kosten maakte, en minder behoefde dan andere volken; en, daar door, boven hen oneindig veel vooruit had. Doch boven alle middelen, welke den Vrijen Staat zoo hoog in top gevoerd hebben, mag de beftendige oplettenheid om bekwaame, braave en kundige luiden te gebruiken, wel de eerfte plaats verdienen. Geef eenen voerman den besten wagen en de beste paarden, is hij onbekwaam, gij valt van den dijk af, en breekt hals en bcenen. Geef eenen fchipper het volmaakst en best uitgeruste fchip, zoo hij de vaart niet kundig is, gij zult wiskunstig vergaan , zoo een wonderwerk u niet behoudt. Dus is het ook met de zekerheid en welvaart van eenen Burgerftaat gelegen. De ondervinding leert het: evenwel, offchoon men zich alle dagen door de ondervinding kan overtuigen , dat de goede of kwaade uitflag eener onderneeminge van de vermogens en bekwaamheid van een eenig man afhangen; en men dagelijks ziet, dat de fchoonlte zaaken en inzigten vervallen door de onbekwaamheid, achteloosheid of wanorde van hun , welke hem , die dezelve ondernomen en aanzelegt heeft, opvolgen, is het echter zeer zeldzaam, dat men onder het getal der oorzaaken, welke eenen Staat doen bloeien , ftelle de oplettendheid en zorg der regeering , om geene ampten, vooral die, welke verftand en kundigheid vereifchen, toe te vertrouwen dan aan bekwaame lieden. Het blijkt echter, dat men deze  R IJ K D O M. 4ir deze oplettendheid niet verwaarloosd heeft, ten t jde van den opftand der Vrije Nederlanderen, en toen zij hunnen handel tot dien bloei, waarin men denzelven gezien heeft, gebragt hebben : geduurende den fpaan'fchèh oorlog vooral, en zelfs na den munftèrfchén vrede, waren zij, die tot de algemeene zaak gebruikt werden, allerkundigst efr bekwaamst. De verbonden met de buiteniandfche Mogendheden gemaakt; gelijk ook de ftaatkundige fchikkingen, verfcheiden (laats-ordonnantiën'en 'burgerlijke'wetten bewijzen zulks. Deze ftukken ftrekken ter volkomen overtuiging?, dat men den grooten opgang , welke de handel en fcheepvaart in Holland, na het oprichten van het gemeenebest, gemaakt hebben, voornaamelijk hebbe toe te fchrijven 'aan het gebruik, hetwelk men van bekwaame, geoefende en kundige lieden gemaakt heeft. Het blijkt, onder anderen ook uit de oost - indifche tochten. Welke-mannen zijn een Verhoeven, een 't Hoeri, een Spilbergen en Martenzen geweest? Welk eene 'kundigheid , welk eene wakkerheid , en wefk een beleid vindt men niet in hun gedrag?' Welke mannen hebben we toen op dien zelfden tijd in alle kunsten en wetenfehappen niet gehad ? De zekerheid, dat verdiensten en bekwaamheid, en niet vriendfchap of bloedverwantfchap , titels waren om geholpen te worden , wakkerde elk een op, en bragt groote luiden voort. De nood kwam aan den man: en men zag om naar den bekwaam'ften. D i t gaf ook aanleiding, dat men het niet te laag rekende luiden van bekwaamheid te raadpleegen, al behoorden zij juist niet tot het gedeelte van de gemeente , het welk het meeste aanzien heeft. Men heeft 'er een voorbeeld van aan het concept van eene Asfurantie - Kamer, van welke wij hier vooren mei-  4ia -HOLLANDS melding gemaakt hebben. Geen gevaarlijker dwaaling is 'er vooreenen Burgerftaat, dan de verbeelding, dat men alles weet. De koophandel is boven dien eene weetenfchap, welke, uit hoofde van haare onderfcheiden deelen en betrekkingen, eene der moeielijkften is om te bevatten. Men misleidt zich daarenboven, wanneer men zich verbeeldt, dat men uit eenige ter vlucht gehouden gefprekken , of oppervlakkige en algemeene onderrichtingen, lichts genoeg over koopmans zaaken kan bekomen. Het is zoo onmogelijk voor een mensch , die niet in den koophandel onderleid en bedreeven is, om 'er zich een recht denkbeeld van te vormen , of te kunnen oordeelen over het geen denzelven dienstig of ondienstig is, als het onmogelijk is, om, zonder zich op de geneeskunde te hebben toegelegd, te kunnen oordeelen , welke hulpmiddelen een zieken helpen of fchaden konnen. Ongelukkiglijk fchijnen zij, die aan het hoofd der algemeene zaaken zijn , niet altijd overtuigd te zijn van deze waarheid, en aan dit euvel is de kwijnende ftaat van den koophandel in veele landen alleen toe te fchrijven. Behalven de oorzaaken van de opkomst, bloei en verderen aanwas van den koophandel en fcheepvaart, welke wij aangeweezen hebben, zijn 'er anderen van minderen invloed: en ik durf ook niet verzekeren , dat ik dezelve allen opgeteld zoude hebben, of dat 'er mij geenen ontfnapt zouden zijn. ïk mag 'er wel bijvoegen, dat alle onze zeden en onze geheele levensaart gelijkelijk hunnen invloed op den koophandel en fcheepvaart hebben; en dat 'er niets in het burgerlijk gedrag en beftier voorkomt, cf het werkt mede. Zie krijgsknechten hun verblijf eenigen tijd houden in eene plaats, alwaar 'er te vooren geen waren: terftond zult ge de kleine kinderen den wapenhandel zien naaapen. Dus  R IJ K Ü O iVT.' 41$ Dus gaat het ook met het koopmanfchappen : de kinderen zien een algemeenen ijver, om door koophandelrijk te worden: ongevoelig krijgen zij 'er ook trek toe; zij gewennen 'er aan, evenals aan defpijzen en dranken die zij dagelijks gebruiken: zij zien seM winnen, zij hooren geftadig van geldwinnen fpreeken: zij krijgen mede lust om wat te winnen. Daar wij van kindsbeen tot den koophandel opgeleid, en daar toe in eene flipte en beftendige werkzaamheid groot gebragt zijn, is de oude hollandfche opvoeding misfchien wei eene der eerfte en voornaamfte oorzaaken, die onze vaart en koophandel zoo magtig hebben doen aangroeien, vermits daar uit, Igehjk in alle kunsten en weetenfchappen, die groote meesters in den koophandel en in de fcheepvaart geboren zijn, die den Vrijen Staat zoo luisterrijkTgemaakt, en aan denzelven zulke groote fchatten toegebragt hebben. Alle de oorzaaken, welke, federt den opftand tegen Spanje, daar toe medegewerkt hebben, overloopende, zullen wij dezelven gevoegelijk tot de navolgende kunnen brengen. i. De oorlog tegen Spanje, het fluiten der Unie tusfchen de zeven Vrije Gewesten daar uit ontftaan, en de veroveringen, tot welken deze oorlog en deze Unie gelegenheid gegeeven hebben (bladz. ii6. en volg.) a. D e vermeerdering van voorwerpen van vaart en koophandel, uit dien oorlog en veroveringen geboren (bladz. 132. en volg.) 3. Het oprichten van Maatfchappijen van vaarc en koophandel, alleeen bekwaam om groote en wijduitgeftrekte onderneemingen te doen. ( I. D. bladz. 253. en volg. 347. en volg. If. D. bladz. r. en volg. 83. en volg. Bijlaagen van het II. D. D. r. — 3. 1. E. F. G. H.) 4. Da  4i<5 - HOLLANDS 25. Het verval der Manufaéfuuren en van den koophandel in Spanje en Portugal (372. en volg.). 26. Het vermeerderen van geld in onze gewesten, en de laage interest, daar uit voortfpruitende (bladz. 375. en volg.). 27. Het gemak , het welk de Rivieren , de grachten, vaarten en binnenwateren aan den binnenlandfchen handel, wisfeling, en overzending van koopgoederen toebrengen; en het uithaalen van kosten , welke 'er anders op zouden vallen (bl. 406.). 2$. Het recht van den Vrijen Staat om meester te blijven van de Schelde (bl. 406. en 407.). 29. Het gemak om ten allen tijden gereed geld te kunnen vinden (bladz. 393.). 30. De Wisfelbank (bladz. 379. en volg.). 31. Het Kasüers - beroep (bladz. 391.). . 32. De Asfurantie (bladz. 394.). 33. Het fpaarzaam overleg, zoo in het leeven als in het bedrijf van den koophandel ( bl. 409.). 34. Het acht geeven op bekwaame luiden tot den dienst en gebruik van den lande (bl. 410 ). Bij deze korte aanwijzing ftaat eindelijk aan te merken, dat de meefte oorzaaken, welke den koophandel en fcheepvaart bevorderen doen bloeien en beftaan , als aan een gefchakeld zijn, en eikanderen zoodaanig onderfteunen of tot fteun dienen , dat, als men'er eene van wegneemt, de anderen al haare kracht verhezen; het welk men vooral kan zeggen , bij voorbeeld, van 't gemis van vrijheid; gebrek aan een goed ftaatsbeftier; overmaat van Lsten. Eene van deze drie kwaaien is genoeg om koophandel en fcheepvaart tot den grond toe te bederven. Einde van het Derde Deel. ral • BIJ-  BIJLAAGE A. Keizer Henrik de VI. bevestigt Diederik» Graaf van Holland > den Tol te Geervliet, door zijnen Vader Frederik* Roomsch Keizer, aan 's Graaven Vader Florents te leen gegeeven, [Mieris Charterb. D.I. bl. 130.] Den 20. Oclrober 119$. In den naam der heilige en onvcrdeelbaare Drieëenia;heid. Henrik de Zesde1, Keizer der Romeinen, al* tijd vermeerderaar, en Koning van Sidliö. — Het is redelijk, en het Itrekt onzer hoogheid tot roem , dac v/ij aan de begeerten der zoodaanigen met onze erken* nende bewüligmge te gemoet komen, welken wij, zoo tot onze , als tot de eer van het Ryk roemwaardig en vruchtbaar door bewezene dienften bevinden. Dierhalven beeeeren wij, dat het tot de kenmffe vat! alle getrouwen des Rijks, zoo tegenwoordige als toe-* komende , kome , hoe wij, voor oogen hebbende dé oprechtheid van onzen beminden, getrouwen, en ede* len man, Diedrik, Graf van Holland , hem in den tol te Geervliet handhaaven, en, ®m dien zeiven altijd te hebben , door de befcherming van dit tegenwoordige gefchrift in denzelven bevestigen 1 gelijk a.s onze doorluchtige Vader Frederik, weleer onverwinne* liikfte Keizer der Romeinen, denzelfden tol voorheen aan onzen getrouwen Florents, Vader van den voor* noemden Graaf, ten laste aller voorbij vaarenden te leen ceeeeven heeft, zoo nochtans, op dat hij vaniedet voor* Ëiivaarend fchip, *t geene of honderd marken ofmeer* der waardig is,'hoe veel het ook voert, a'leer ljj.c vijt tnarken ontfange; doch zoo het onder de honderd foal'« ken voert, van twintig marken een , van veertig cwu , van zestig drie marken, en zoo vervolgens tot oondeul III. DüfcL. A m  2 B IJ L A A G E A. toe ( a ). Zijnde bij vonnisfe der Edelen van ons Hof in de tegenwoordigheid onzer Majefieit in het huis van onzen getrouwen Tuto te Wizznowe geoordeeld, en door eene talrijke menigte van Bisfchoppen, Graaven, Vrijen, en onze dienftmannen goedgekeurd, dat zoo wel de Vlamingen , als de andere menfchen, welken onder ons Rijk behooren , gelijk ook de anderen, welke van andere oorden der Rijken komen, den Tol op de voorfchreeve wyze moeten betaalen, welke uitfpraak wij door dezen voorrechtsbrief beüooten hebben te bevestigen, bevelendeen by dit keizerlijke bevel bekrachtigende, dat niemand, geen perfoon, het zy hoog of laag, geestelijk of wereldlijk, de ftoutheid hebbe van dezen brief onzer beveftiginge te fchenden, of den zeiven tegen te gaan. Zoo iemand echter iet daar tegen onderneemt, dat die ter ftraffe zijner vermetelheid van onze gunst berooft zij, cn zulks met dertig ponden gouds boete, van weiken de helfc aan onze kamer, en het overige aan dien, welke het ongelijk geleeden heeft, zalmo.ten betaald worden. De getuigen dezer zaake zijn, Koenraad, Aartsbisfchop van Ments, Herman, Bisfchop van Munfler, Henrik, Bisfchop |van Worms , Otto , Graaf van Gelder, Diederik, Graaf van Hoflade, Marquard, Opperrechter en Markgraaf van Anconite, Otto, Graaf van Benthem, Boppo, Graaf van Wertehem, Arnold van Hoornburk, Steven van Oye, Henrik, Maarfchalk van Kallendin , en rheer anderen — Te- ( a ) en zoo vervolgens tot bnnderd marken toe. ] Wij zien uit dezen brief van Keizer Henrik aan Graaf Diederik, dat deze Graaf door den Keizer, niet op den voet van eenen enafban^lyken Vorfl, maar op den voet van een onderdaan van den Keizer, in 't bezit van den tol te Geervliet bevestigd en bekrachtigd is geworden. 2. Dat Graaf Florens dien tol ter leen had gekreegeu van den vader van Keizer Henrik. 3. Dat de heffing van dien tol niet aan de willekeurigheid en befcheiden'ieid van den Graave gelaaten , maar bepaald ■werd. 4. Dat ook uitdruküjk de Vlamingen en andere lieden tot bet rijk van Keizer HENRiK .behoorende, aan den tol onderworpen worden. 5. Dat de bevoegtheid 0111 den tol op de Vlamingen en onderdaanen van het Rijk te mogen heffen, door een vonnis van den keizerlijken Raad is goedgekeurd.  BIJLAAGE A. $ Teken van Heer Henrik den Zesden, onverwinnelijkften Keizer der Romeinen, en Koning van Sicilië. _ lk Koenraad, Kancelier van hec Keizerlijke Hof, ïq de plaats van Heer Koenraad, Aartsbisfchop van Ments, en Aartskanelier van geheel Duitschland, heb hec overgezien. — Die is gedaan in 't Jaar van des Heeren Menschwordinge elf honderd, vijf en negentig de veertiende Indidie, regerende Heer Henrik, alWglorierijkften Keizer der Romeinen in 't vierentwmtigae Jaar van zijn Koningryk, en hec vierde zyns Keize'rrijks. Gegeeven te Ments, den twintigften van Wijnmaand. * . A s Bijt  BIJLAAGE B. F R i r> ït i c i I. Imp. Diploma, quo immunes agnofcic Traje&inos telonii, quod olim Thileae poftëa JVerdae folvebatur, datum Anno 1184, Keizer Frederik de I erkent die van Utrecht vrij van den Tol die eertijds te Tiel , en daar na te Weert, betaald werd, den 2. Augusti 1184. [Mieris Charterb. D. I. bl. 125.] In nomine fantlae £? individuae Trinüatis. Fridericus, divina favente dementia, Romanorum Imperator Augustus. Nojlri juris mfericordiae ejt, ut ex injuntla nobis a Deo fuprema menie dominationis officie injutiis gravatos liberemus tsunicuique deputata jura in Jlio jlatu inviolabiliter confervemus. Noverit itaque tam praefens aetas, quam fu ■ turorumpojleritas, quod Cives TrajeEtenJ'es ad nojtrae majejlatis praej'entiam vemen' les , Tbielae nullum , pro quo gravabantur, teloneum Je debere ajferuerunt. Nos autem, ad bujus rei veritatem cognojcendam. Scabinis noliris Tbiele pro veritatis cmquijitione ipfos transmiJimus ; quorum judicio & juramento praejlito TrajcStenfes obtinuerunt, Je nullum apud Tbiels debere teloneum, In den naam der heilige en onverdeelbaare drieëenigheid. Frederik door gunst der godlijke genade, Keizer der Romeinen, vermeerderaar. Het is overeenkomltig ons recht en onze barmhartigheid, dat wij, volgens den van God, naar zijne opperfte wijsheid , ons opgelegden plicht van heerfchappij, de verongelijkten verlosfen , en eenen iegelijk de hem toekomende rechten in fouunen ftaat ongefchonden bewaaren. Zoo weete dan zoo de tegenwoordige eeuw, als de nakomelingfchap der toekomende tijden , dat de Burgers van Utrecht, voor onze Majefieits tegenwoordigheid komende , hebben beweerd, dat zij teThiel, waar zij met tol bezwaard werden , geen tol verfchuldigd z'jü. Wij, om de niji  B IJ L A A G E B. 5 nlfi de extranea regione c? transmarinis partibus, quod virigo over de wilde h:sls, nauigando venirent. Praeter hoe autem quocumque alio umpire Tbieie venient es menfura modii 6? bamae £ƒ pon dere trutinae indiguerint, de quolibet borum denariwn wium perjblvent, Qjda igitur theloneum de Tbield, confilio curiae noftrae apud Werdam tranjvutimus, ficut unicuïque jusjiium conjervare tenemur, fic de TrajeStenfibus antiquarh cjnfuetudinem & juftitiam eonjirvatam ejje decernimus. Ea propter juftitiam, quam apud Tbieie Trajectenfesquen dam babuerunt, apud iVerda n , vel fi forte inpojlennn ■ a Werda in alium locum theloneumtranslatumfuerit, imptrlali au&oritate perpetmliter eis confirmamus ab omni tbeloneo tam apud ( i) Wsrdam, quam apud Tbieie ipfos abfolventes, excepto Marine tbeloneo, quod vulgo dicitw Zeecol le. Ad bujus autem re, confirmationempraefentem in de paginam con/cribi ft (O Keyfers Werdam. . (ai Over de Wilde Hals.-] Het geen wij hier leezen ftrefcl ten bliike. i. Dat de tol te Thiel ftond onder de heerfchappi of opperfte magt van den Keizer. 2. Dat aan die van Utrecht eenige vrijdommen ten aanzien van dien tol grfchonken waren , en wel voor den jaare uU- 3van Utrecht, in die tijden, en bereids te vooren, hande. dieven buiten 's lands en'over zee. tb) Vtrlegd bebben naar Weerd.] Een blijk, dat m dien li}.* de\ol van Thiel aan den Keizer behoorde.. ^ 3 waarheid dezer zaak te weeten , bebb< n hen gezonden naar onze Schepenen van Thiel oro de waarheid te onderzoeken , bij welker vonnis en geftaafden eed, die van Utrecht hebben verkreegen , dac zij geen tol ce Thiel verfchuldigd zijn , dan wanneer zij van buicen 's lands en van over zee komen vaaren, 'c welk men gemeenlijkno; me over de wilde hals ( a ). Behalven dit , ten welken anderen cijde zij te Thiel komende noodig zullen hebben de maat der mudde en des emmers, en het gew;ciit der waage, van ieder dezer dingen zullen zij een penning betaalen. Dewijl wij derhalven , bij raade van onzen Hove , den tol van Thiel verlegd hebben naar Weerd , gelijk wij gehouden zijn eenen iegelijken zijn rechc ce bewaaren , zoo bepaalen wij ook dat die van Utrecht in hunne oude gewoonte en rechc • moeten worden gchandgil-  g BIJLAAGE B. gllh noftro infigniri praecepimus, jiatuentes £? reverendae majejtatis nojlrae edicto diftricto praecipientes, ut quicumqu.e buic noftro fiatuto obviare praefumferit, fef aliquatenus infringere attemptaverit, decem libras aurï purisfvni dimidiam partem imperiali fifco, reliquam vero fuJlineniibus injuriam pro fatisfatïione componat. Hujus rei lelies funt Conradits Wormatinenjïs EleStus, Ermicbo, Coihes de Lynnege , Sinicbo, Corner Trfutus , Conraerdus, Comes de Leuuenjleyne, Bar toldus de Scowenburg, Albcrtus de Viltenburg, Herimnus dt Bucbinx, IVarnerus de Boulant , Walterus Dapifer, Berenger de Nikaft el, Buicbaerdus de KefimVs , Rudnlpbiif Judex Aqüenjis, Alaerdus de Nemegë , £ƒ étii qmm plures. t&) leètollen.i Daar werd dan in 't gemeen toen bereids ondencheid gemaakt tusfchen de verfchillende tollen: liet fchijnt, dat de binnenlandfche vaert minder, dan de buitefilandiehe, aén tolrechten onderworpen wierd; vermoedeiüfc ölü defi dddfgang in bitéè gewesteri të bevöfderen. hanfd. Weshalve wij die van Utrecht door ons keizerlijk gezag eeuwiglijk bevestigen in hun recht, het welk zij eertijds te Thiel g.had hebben , te Weerd, of indien misfchien hierna de tol van Weerd elders mogt worden verplaatst , hen"van allen tol, uitgezonderd dien , welken men in 't gemeen Zeetollen noemt, vrij verklaarende. Tot bevestiging dezer zaak hebben wij bavolen dit tegenwoordige gefchrift te maaken en met ons zegel te voorzien, vastltellende en en door een edict van onze eerwaardige Majefteit uitdruklijk bevelende, dac al wie zal onderftaan deze onze vastftelling tegen te gaan, of zal trachten dezelve cenigzins ts verbreeken, tien pondgn van het allerfijnfte goud, de eene helft ten behoeve van den keizerlijke Fisk, en de andere helft ten behoeve van die geenen , die de verongelijking is aangedaan, tot boete betaalen za!. Getuigen dezer zaak zijn Koenraad gekooren Bisfchop van Worms, Ermicho, Graaf van Lvnnegé , Sinicho , Sig.  r> n r. A A G E B. 7 44 BIJ' i &>fitfi» jDomiwi Frederici Romanetum Imperatoris invi&iffimu Gndefridus Canccllarius vice Moguntim Arcbiepifcopi y Arcbicancellarii recognovi. Afta fimt haec Anno üominicae incarnatioms M. C. LXXXUII. Inditïione feptïma, regnante domino Frederico, Romatiofum Jmperatore glorio/iffimo, anno resni ejüs vicèfimó lil. Ito' pmi ven XXI. Datum apud Cakrum Trivels UIL Non. Augujii feliciter. Amen. 3rtóf van Yrfttc , Koenraad , Graaf' van üeweufteyne, Bavtold veft Scoiv.nberg, Alberc van WUteöburg Herraan van Buc'iinx , Warner van lioulant , 'Waker de Spijsopdisfcher, Bejepger van Nikastel, Öurchaerd vas Kestenl's, Rudolph , de Rechter van Aken, Alaard van Nevnege en zeer veele anderen. Het teken van Heer Frederik , alleronverwinlijkften Keizer der Romeinen.Ik Godefried,.de Kancelier, in plaatfe van den Aartsbisfchop van Ments en /varts-Kancelier heb hec nagezien. Gedaan in 't jaar del' menschwordingeonzesHeeren MCLXXXUII. de zevende indiclie, onder de Regeering van Heer Frederik, aller roemruchtigften Keizer der Romeinen in het drie en twintigfte jaar zijner regeering als Koning, en een en twintigfte als Keizer"; Gegeeven in het KacteelTrivelsden 2de Augusti. Gelukkigüjk, Amen.  I BIJLAAGE C. Florents , Graaf van Holland , geeft t aan de Kooplieden van Deventer, Kamper, Zwol, Wilfem, en andere fteden , daar by gelegen , vryheid, om in Holland en in Dordrecht hunnen Koophandel te dryven ; bekragtigt door de voornaamlTe Edellieden, en enige lteeden. [Mieris Charterb. D. I. bl. 385.] Den 18 September 1276% lob ens, Grave vanHollant, allen dien genen, die JL deze letteren zullen zien , falut ende kennisfe der v/aerhsden, fint dat die Coopmannen van fteden en van Dorpen , die hier na volgt n, dat is te verftaen, van (lampen, van Zwolle , van Deventer, van Wilfem, ende van andere Heden, die hier tusfchen liggen ende geburen fijn, die toe nu (a) in Vlanderen'toeter havenen, die men heet Swin, met hare coopmanfehap voordezen plegen ce varen, nu toe onfe havene van Dordrecht, of tot ene andere ftede in ons land, daer 'c hem best komt met hare coopmanfehap van dezen dagen voort begeren te varen en achtinge hebben , ende wy merken dat van hare toekomst al ons Land oorbaer cnUe ere mag wezen, is 't zake, dat zy hare vaerc voor- feye (a) Dit tot nu toe, enz.] Hier uit ziet men i. dat de koophandel eertijds door de Overijfielfchen oniniddeüik opVlaan(eren gedreeven is. 2. Dal Graaf Florens dien naar de Javens van Holland zogt te trekken. 3. Dat hy, ora daar in te finalen , de ingezeetenen van dat gewest met vt'lfchciden voordeelen en gunften heeft begiftigt.  B IJ L A A G E C. 1 feyt tot onfen landen maken , geven wy hem ^fulke vrvhede ende gratie als hier na volgt (b). Dac is te verftaen , is dat fake , dat die voorfz. coopman fchipbrekinge gedogen, en haer goed tot onfe landen komt, dat goed zuilen wy doen houden onder onze macht een jaer ende enen dag geheel: alfoo dac het is , datter imand levende van die, die fchipbrekinge geleden hadden, komt en het goed eysc , men zal hem zyn goed wedergeven fouder wederfpreken ende volgen laten der gener erfgenamen , die dood zyn, en dat goed eyfchen binnen den tyd voorfz. met warachtigen oorconde of mee warachtigc teken, men zal hem haer goed wedergeven. Js 'c zake , dac binnen dien tyd voorfz. niemand gefproken heefc, zo mogen wy dac goed voorfz. aen ons crecken , of die gene, die van ons verleent; en dac zal doen by ons verlof. Voorc zo zullen die coopmannen, by wac wege fy in onfe land varen ende voor onfe tollen willen varen, geven van elk Laft haerinx twee penningen lïngelfche van tolle, ende van eiken hoec haver of gerfte drie penuingen hollandfe, van eiken hoec erwecen of bonen enen Engelfchen penning, ende van andere goederen, die hier niec genoemc fyn (c ), daer of zullen zy geven tolle, fo als fy plegen te geven in de voorfz. havene van de Swene, en is 'c zake, dac fe eens tolle gegeven hebben van hare goederen, fo fyn mee meer fchuldig daer af tol te geven. Is 'c zake dac zy enig goede copen binnen onfe landen, en dat uic 'eland voeren, zo zullen zy geen tol geven, als andere coopmanfehap plegen te geven in GO Hier uitjkan men zien, dat de Provintie van Holland en derzelver koopfte.ieu door haare Unie met de andere Provinciën niet verlooren, maar eerder gewonnen heeft, alzo zij daar door aanleiding gekreegen heeft om den koophandel, die te vooren ook in de andere provintien gedreeven werd , meerder aan haar te trekken. (O Het optellen der goe-deren toont ons eenige der waaren aan , in welken door de Overijsfelfchen koophandel gedreeven werd: baring, erwten, boonen , gerst, baver: waaren die door de visfcherij, uit eigen aanbouw of uit het nabuurig DuitsciiJand gekreegen weiden. >* 5  10 B IJ L A A GE C. in defen kas, en ist fake, dat goet, fy geleyc hebben in ons landt, weder leiden, hier of daer fuilen fy geen tel meer geven , als fy gegeven hebben. Voorts, foo geven wy hem, is'c zake, diê voftVlsfc, coopmanne, of haer gezellen, of hare gefinde van enen fchepe vechten fonder manflag , dac zullen die coopmannen onder hem verbeteren, fo als redelyk is, is 'c zake dat lieden van cwee fchepen onderlinge vechcen, dat zal onze Rechter doen beteren by de coopmanne , die de voorfeide zaken aengaen , ende als 't ware dat die coopman voorfz. of hare knape buiten hare fchepen vechten , dac zal onze Rechter doen beteren by decoop ■ manneu , die de zake niet aengaen voorfeyt, ende als 'c ware , dat die coopman voorfz. of hare"knape buiten hare fchepen vechten uic 'c lande, dac zullen zij verbeteren na de wetten van den Lande (d), en van deze tyt zal niemand zyn geflrafc noch in perfoon, noch in goederen, fonder die geene die daer aen fchuldig zyn, daer en boven hebben wy die voorfeyde coopmannen óütfaen , en haer goed te komen , te merren, weder te keren achter al ons lande op onze vaste en fekere geleyde. En waer 't zake dac yrhand hem onrecht dede in haer perfoon of goederen , wy zullen hem dat onrecht dac hem gedaen is red lyk doen beteren. • En Wa< r 't zake. dac enige twift refe tuffen ons en ons landt, aen d'ene zyde, en .den Bifchop van Utrecht, haren Heere, ende zyn landt, aen de andere zyde, dat de coopmannen mogen corner binnen onfen Lande' met hare coópmanfehappen, op onfen geleide voorfz. Voorts waer 't z k-, dat ymandc haer goedkochte, die coopt zat hein genoeg doen binnen dien zei ven dage of hy zal hem fekèrneid doen binnen die felven dage, al foo als fy in vergeroeging overeenkomen en vergenoegt fyn, die dat goet. vercochtè. Ende is 't zake dac het die coper nier eh doet, fo mag die vercoper na dien dage voor z. met zyne goede , dat verkocht was, fyneh willedoen. Voorts, zo wat goederen, foo die toe ha- (d) Hetgeen hier bepaald word omtrent de flrafVoriTerifcg wecens manflag, vechten, efez. katt ons een denkbeeld geèvefi var de wijze, op welke de rechtsvordering, tsr zaake vaü ïnisdaaden, gefchiedde.  B IJ L A A G É C. ti hire eygendom, dat is te verfteen van fpifen, van cledren ende van andre hare oorbare die zy behoeven in 't (chip copen, daar van zullen zy ons geen tol geven Voert, foo willen wy , dat alle wichtelyk goed by de waag werd gewogen. Ende alle deze zaken voorfz. ende elkerlye bi hem, fo hebben wij dien vorfz. coopmanne gegeven , behouden ons ende hem , vrye macht daar toe te doen , te veranderen , te corrigeren , alfoo ons beide oorbaer dachte. In oirconde defe dinge, zo hebben wy dit beveiligt met ons fegel en met onfer getrouwen fegelen , die hier'navolgt, dac is te verftaen van de Heeren van Vorne, Heren Svmons van ilaerlem, Heren Diderixs van Thelingen, Heren Dedcnxs van Waiïenare, Heren Peters van Borfden , Horen Johans van Reniffe, Ridders ; Willam van Egemonde, Henrix, Bórchgrave van Leyden , Wyflen van Goudekerke, Wolfaerts van Borfele, Qaes van Sülbergh , voort mee ons poorte Zceele van Dordtrecht, van Middelborch , van Zyrycze, van Haerlem, van Weftcappcie. Gegeven te Leyden des Vrydags na des heiligen Cruus dage-, in den jare onfes Heeren M. CC. Zefie ea Seventig iö de raaenc van September. BIJ-  12 BIJLAAGE D. Frederici, Epifcopi Hamburgenfis, Ecclefiae, de Hollandis Privilegïum. Privilegie van Frederik Bisfchop van Hamburg aangaande de Hollanders van den jaare 1106. [Mier 1 s Charterb. D. I. bl 79.] In nomine fantlae £5? individuae Trinitatis. Fredericus, Dei Gratia Hamaburgenfis Ecclejiae antijies, univerjis fidelibus in Cbrijio, praefentibus cif futuris perpetuum benediclionem. Pactionem quandam, quam quidam, cis Rbenumcommanentes, qui dicuntitr Hollandi, nobifcum pepigerunt, omnibus notam volumus haberi. Praefati igitur vin majeflatem nojlram convenerunt obiiixe rogantes, quateuus terram in Epijcopatu nojlro fitam, baEtenus incultam paludofamque, noflris ind;u;e nis fuperflmm, eis ad exco lendum concederemw Nos itaque noflrorwn ufi confilium fidelium, perpenden: s . rem nobis noflrisque juccefjh In den naam der heilige en onverdeelbaare Drieeenigheid. Frederik, door Gods genade Bisfchop der Hamburgfchekerkuilen den geloovigen in Chriftus, zoo tegenwoordigen als toekomenden , eeuwige Z 'gen. Wij willen dan een zeker verdrag , hec welk eenige lieden aan deze zijde des Rhijns woonende , welken men Hollanders noemc (a), mee ons hebben aangegaan, allen bekend zij. De voornoemde lieden dan zijn bij onze Maj 'ftek gekomen , ernftiglijk verzoekende , dac wij hun hec land, hetwelk nog onbebouwd en moerasfig in ons Bisdom ligt, en onzen ingezetenen overribus (a) Welken men Hollanders noemt. ] Op deze wijze van fpreeken zoude men moeten denken dar de ',aaui van Hol. landers nog weinig in dien tijd bekend ware; en dat ook die geenen, welke Hollanders genoemd werden, maar gering in getal warsn.  3 IJ L A A G E O. »a rtbus profuturam, non abnuendae petitioni eorum asfenfum tribuimus. Hujus autem petitionis talis fiebat paclio, ut de praefatae terrae fingulis manfis fingulis denarios fingulis annis nobisdarcnt. Manji ( i ) vero manfi&ne ne difcordia inpojlerum in populo baberetur, quae manfio in longitudine feptingentas Ê? vigintit in latüudine vero XXX babet regales virgas, cum rivulis , terram interfiuentibus, quos eis fimili modo concedemns, bic injcribi neceffarium duximus. Condixerunt deniquefecundum de ■ cretum nojlrum decimam fe daturos, ita videlicet ut de frugibus terrae XI. manipulum , de agnis X. de porcis fimiliter, de capris fimüiter . de anferibus fimiliter, nee non decimam menfuram meilis, £f de lino fimili modo darent. Fullitm equinum usque adfe tollig is, ter bebouwing wilden toeftaan ( b ). Wij derhalve , na ingenomen raad van onze getrouwen , overweegende, dat dit eene zaak is , die tot voordeel van ons en van onze opvolgeren zal ftrekken, hebben in hun verzoek, hec welkjiiet geweigerd konworden,' toegeftemd. Dit verzoek gefchiedde onder deze voorwaarde , dat zij van iedere manfe, van het voornoemde land ons jaarlijks eenen penning zullen geeven. De begrooting of afmecting eener manfe, op dat 'er in 'c vervolg geen twist onder het volk ontftaa , welke manfe in de lengte zevenhonderd en twintig, in de breedte dertig koninglijke roeden heeft , met de tusfehenbeide loopende beekjens, welken wij hun op gelijke wijze zullen verfti- Ci) Manfe is 720 Koninglijke roeden lang, en 30roeden bred anderen melden, dac manfus Houva of hoba, bij de quade'Latynen in 't nederduitsch Houve of wooning, een iiuk landts was van twaalf bunderen Brabants. Lrfgratelijke bediening p. 4.70. ,. . , ... (6) Wilden toejlaan.] Drie aanmerkingen vinden hier plaats. 1. Dat'er onbebonwde landen ira het Bisdom van Hamburg 'waren, welke voor de ingezetenen van dat Bisdom overtollig waren. 2. Dat die zelfde landen voor de Hollanders nitt overtollig waren, tn dat deze kans zagen om *er nut uit te trekken. 3. Dat d3 Hollanders in dien tijd niet bij het bloot bebouwen van 'c land, 't welk zij befloegen, bleeven , maar vruchten van hunnen arbeid zelfs in vreemde laadsn zogien te winnen.  T4 B IJ L A A G E D. flivitatem Santli Martinifo* lo denario, vitulum okdo redimerent , ad fynodalem ju-" Jlitiam £? infiitutionem Trajettenfis Ecclejïae nohis fe per mnnia oblemperaturos promiferunt Judicia 6? placita fecularis legis, ne ab extraneis praejudicium paterentur, ipfiut otnnes rerum diffenfiones inter fe definirentur. De fiugulis Centum manfis, K. Marcas fingulis annis fe pcrfolvere afferuerunt. Majorum placita ftue judicia rerum, fi ipfi inter fe definiri nequirent, ad Epifcopi audientiam referrent, eumque fecum ad caufam definiendam ducentes , inibi quamdiu moraretur , de firn ipfimet procuratent: eo tenore . ut de placitaü quaeftu duas partes balerent , lertiam vero Epifcopo praeberent. Ecclefias in praefata terra, ubi eis congruum videretur, conjtitui conceffimus. Qidbus Ecelefiis decimam decimarum nojtrarum parocbiarum Ecclefiarum eafundem dijlincte in ujüs facera otis, inibi Deo Jervituriy praebuimus. Paracbiani rero nibilominus fingularum Ecclefiarum Jüis Ecelefiis manjum unum in dotem ad praeditlss iifus facerdotis Jl daturos confirmant.Nomina mrorwn, qui nos ad banc paüionem faciendam conjirii.andamque convenerant, baec funt. Heinricus facerdos 3 cui praefatas Ecclefias gunnen , hebben wij ncodzaaklijk geacht hier in te befchrijven. Zij hebben eindelijk ook beloofd, volgens ons befluit, de tiende te zullen betaalen , in dezer voege, te weeten, dat zij van de veldvruchten den elfden fchoof, van de lammeren het tiende lam, insgelijks van de varkens, insgelijks van de bokken en geiten , insgelijks van de ganzen , als ook van den honig de tiende maat , en dus ook van het vlas geeven zullen. Een veulen van een paard zullen zij altijd op het feest van finte Maarten met een penning en een kalf met een obool mogen vrij koopen. Zij hebben beloofd, dac zij ons , volgens de fijnodaale gerechtigheid en inftelling der Utrechcfche kerk , in alles zullen gehoorzaamen. Dac zij, ten einde de rechtsgedingen en iuftellingen der wereldlijke wee van vreemdelingen geen nadeel mogen lijden , alle gefchillen onder malkander zullen mogen afdoen. Zij hebben toegezegd, dac zij van iedere honderd manfen jaarlijks .... marken zullen betaalen. Dac zij de inftellingen der voorouderen of rechtsgedingen, zoo zij des wegens onder malkanderen hec niet kunnen eens, worden3 zullen ter -kennis  B IJ L A A G E D; 15 in vita fua conceffimus, cae~ terique laiei Helikinus, Arnoldus, Hiko, Fardolt, Referte ; quibus jam faepedibtam terram ,/ecundumfeculi leges, £? praef at am conventionem concedimus, É? ipforum baeredibus poft ipfos Hujus connentionis adftipulatio fiebat Anno Dominicae incarnationis. MCVI. Inditïione (2) VI. regnanle Domino Henrico IV. Rom. Imp. Aug. ad cujus paginae decretum confirmandum cum adftipulalione noftra , noftri impreffione fisilli bic anneSti nobis compfacuit. Si quis ifia contradixerit, anathema fit. (a ) Het moet de XIV. indictie zijn. (a) Ten behoeve des Triesters zullen geeven] Dit verdrag is onder anderen, aamnerklijk, om dat men 'er eénigzins uitkan zicin , op wat wijze landen ter behoiivinge werden uitgegeeven , welke lasten ann die giften gehecht, en welken rechten aan de aarmeemers afgeftaan werden. Voorlsziet men 'er nog uit, dat kerkelijke gezaghebbers eene wereldlijke magt oefen* den over de gronden, welke onder hunne kerk lagen. van den Bisfchop brengen, hem medeneeniende om de zaak te beflisfen , en zoo lange hij aldaar blijft, zullen zij hem van hec hunne verzorgen : dusdaanig dac zij van het voordeel der zaak twee deelen zullen hebben, en het derde den Bisfchop zullen geeven. Wij hebben hun vergund, dac zij in 'c gemelde land, waar hun zulks goed zal dunken, kerken mogen (lichten. Aan welke kerken wij hec tiende gedeelte der tienden van onze parochie kerken bijzonderlijk ten behoeve desPriesters, die daar God zal dienen, hebben gegeeven. Des niec te min hebban de Parochiaanen der bijzondere kerken beloofd, dac zij hunne kerk eene Manfe , tot eene gifte ten voorfchreeven gebruike des Priefters zullen geeven (a). De naamen der lieden, welke bij ons zijn gekomen orn dit verdrag te maaken, en te bevestigen , zijn deze. Hendrik een Priefter, wien wij de gemelde kerken voor zijn leven gegeeven heb-  i6,8 IJ L A A G E Di Hujus paginae confirmaïioni ego Wernberus, Praepofitus interfui £ƒ Jubfcripfu Ego marquardus Praepofiius. Ego Hafoko, Praepofitut. Ego Hugo, Praepofitus. Ego Adalbero. Ego Futbo interfui tffubfcripfi. Ego Gerungus advocatus interfui éf recognovi. Ego Hericus interfui. Ego Tbidericut, ben, de overigeu zijn legi ken , Heliken, Amold, Hiko, Fardok, Referik; welken, wij hec reeds'dikwijls gemelde land, volgens hec wereldlijke recht en de gemelde overeenkomsc vergunnen , en hunnen erven na hen. Deze overeenkomst is aangegaan in 't Jaar der menschwording onzes Heeren MCVI. de zesde indiclie, onder de regeering van Heer Hendrik den IV. Keizer der Romeinen , altijd vermeerderaar , toe beveiliging van welk gefchrifc mee onze toeftemming heeft het ons behaagd ons afgedrukt zegel hieraan te hangen. Indien iemand dit tegenfpreekc, die zij in den ban. Bij de bevestiging van die gefchrift ben ik Wernher, Proost tegenwoordig geweest, en heb het oneerlekend. Ik Markard, Prooft. Ik Hafoko, Prooft. Ik Hugo, Pi-ooit. Ik Adalbero. Ik Futho, ben 'er tegen woord ig geweesc, en heb hec ondercekend. Ik Gerung , Advokaat, ben 'er tegenwoordig geweesc, eu heb hec nagezien. Ik Herik, ben 'er tegen-r woordig geweest, ik Thiderik. Eg"  B IJ L A A G E B. 17 Ego Wtllo interfui. Ik Willo ben 'er tegen-» woordig geweest. 'Ego Erpo interfui Éf re- Ik Erpo ben 'er tegenlognovi. woordig geweest, en hêfj het nagezien. Ego Adelbertvs. ik'Adelberc. E'00 Gerwardus. Ik Gerward. Ego Embertus. . Ik Embert. . Ego Reinwardus. Ik Reinward. E^o Ezelinus. Ik Ezel ij n. , Voor den 7. Augufti, want Keizer Henrik de iv. ft ie r F flien dag te Luik. K>p. Lindenbrogïi Script. SepteatïJ feu Hamburg. Tom. I. pag. 148. BIJLAAGE E; Koning Henrik: bevestigt aan de Utrechtfctie Kerke Bommel den. Tol, eri, de munt met de gif te van Arkek 'Daii 3 September 1003. [MiERis Qï(ir\ terb. D. I. bl. 57.] IN den nname der heilige en óndëelbaare drievuldig-, heid. Henrik door de gunffig zydfle Godlyke geriaw Koning. Indien wy toegelegd hebben, .om, aan ... dö plaatfen , den Godsdienst 'toegewyd , eenig byvoegfej van eere, of van eigendom te befchikken J.zod géloo.yïta, wy buiten twyfFèj; dac zulks met de zaligheid van or>èe ziel en lighaam zal vergolden worden. , Daarom begeren wy , dat aan .alle onze gecrouwen, zoo tegehwoordigc als toekomende,, bekend zy,, hoe dat Wy tot hdlömiddel van onze en van o»zer voorouderen zielen | als mede door tusfehepkomfte en. nedng. verzoek jvjut An triêd, den Eerwaardigen Bisfchop der Otrecntfcne Kerke, en van Franco onzen .zeer Eer.yscaardiceni kejfk> voogd, aan den gemelden zetel der Ucvechtfche, Ke'tce^ geftigc ter eerc 'van den Heiligen Maarten , gegevsn* j«d , en in 'c geheel afgeftaan hebben, al het >sm 111. Deel. B WS*  38 B IJ L A A G ■ E E, bied over de ftad (i ) Bommel, en over alles, 't geene toe die ftad behoort; te weeten, 't geene aan de gemeene zsak (2) onderhoorig is, de col, de munt, en de algemeene handel van 'c gegifte bier (a), welke gruic genaamd word ; ja alles wat in de reeds genoemde ftad tot hec openbare rechtsgezag of gebied fchynt te behoren in 'c Graaffchap van Graaf Wroch, in'c landfehap, genaamd Teifterbanc, gelegen, gelyk ook hec zelve gebied met de munc, hec rechtsgezag, de tol en 'c vrugtgebruik van geheel de vorftelijke inkomften , geven wy aan 'c voorgemelde Kloofter van den Belyder Sinc Maarten. Daarenboven geven wy hem alles, 'c eene Poppo, Zoon van Walger, in 'czelve Graaffchap, en in de plaatfe Arkel te leen gehad heeft; om hec met re^t van eigendom te beziccen , en dat met zodanige fchikkinge, dat de voorgenoemde Eerwaardige Kerkvoogd, en zyne opvolgers, deze zaaken , door' onze bevestiging overgeleverd , houden, befchikken, regelen, en gebruiken, buiten alle cegenfpraak van ons en van de onze in der eeuwigheid (i>> En op dac die gefchrifc van ons vermoogen beftandig blyve, hebben wy 't zelve met onze eige hand bekragtigc, en bevolen te zegelen. — Teken van den Hecre Henrik, den onverwinnelykften Koning. Ik Egilberc Kaufellier, in de plaatze van Willegifus den Aarësbisfchop, heb hec overzien. Gegeven den derden van September in 'c jaar van de Menswordinge onzes- Heelen, duizend en drie, de eerfte Indictie, in hec eerfte jaar (1) Of het Dorp. „ *. , TT fa) Of aan de vorflelyke inkomften. Zie eena andere vertaaling: Aloude IMl. Hift. door Mr. G. van Loon IJ. Deel ia) En de algemeene handel van 't gegifte hier.] Hier uit fchijnt men te kunnen be fluiten, dat de bevoegdheid om bier te brouwen een graaflijk recht was, dat niet dan door of van ■wegens den Graaf geoefend konde worden, even als 't recht van de munt. . , ut (h) In der eeuwigheid.] welken invloed moeten zulke gitten op het beloop der dagelijkfche verkeering niet gehad hebben en hue hebben de Kerkelijken daar door boven de were'ldlijken in aanzien, rijkdom , en vermo^-n niet moeten lijzen?  ÏJ L A A G E E. ft jaar van den Heere en Koning Üjnrik. Gedaan 'tè Elft ( * )• (*) Dewyl het eerfte jaar van den koning Henrik dén tweeden, en de eerfte Indiftie konnen overeenftemmen met het jaar 1003. zoo heb ik , fchoon in dezen Latynfchen Brief het jaar M. XIII. gevonden word , en dat de geleerde Bucheliu», op den zeiven aangetekenc heeft, dat die in de handfchrif. ten met het jaar M II. gemerkt is , den zeiven egter óp het jaar i©03. gefteld. fAant. by MieïUï.J i t Bij;  23 BIJLAAGE F. Diederik > Graaf van Holland, bevestigt alle giften door zijne voorzaaten aan de Kerke van Egmond gedaan, en vermeerdert dezelven. Den 26. July 1083. (Mieris Charterb. D. I. bl. 71.) In den naame der heilige en onverdeelde drievuldigheid. Ik Diederik, by Gods genade, Grave van Holland, overweegende de wisfelvalligheden der merifchelyke zwakheid, heb befloocen regtvaardiee gebeden gehoor te geven, om een barmhartig oordeel van den Heere te erlangen. Weshalven wy willen, dat allen Chrifti geloovigen , zoo die nu zyn , als namaals zullen zyn , kennelyk zy, dac Steven , Abt van 'c Egmonder Klooster, goeder gedagceniffe, ons fommige opene brieven van begiftlngen vertoond heefc, hoe de godvruchtige Graaven van Holland, onze voorzaaten . uit ïiunne eigene goederen, die zy van Koningen erffdyk oncfangen hadden, dezelve Kerk gedicht, begiftigd, en verheerlijkt hebben. Diederik, broeder van Walger, eerfte Graave van Holland (a), heeft, mee zijne wectige Echten a ) Eerfte Graave van Holland. ] Hier door fchijnt men te moeten verftaan niet den eerften Graaf der landen, welke naderhand als een ligchaam onder de benaaming van Holland begreepen zijn geweest, maar van de landftreek, wslke den naam van Holland kreeg, of gekreegen had; en dus zoude het woord eerfte eigenlijk zijne betrekking hebben niet tot deperfoonen der Graaven, maar tot de eerfte opkomst van eene Graaflijkheid over esne landftreek, aan welke de naam van Holland werd gegeeven. 3VIen zoude 'er ook , niec zonder grond, uit befluitcn kunnen, dat de benaaming van Holland, bereids door eene afzonderlijke heerlijkheid, dorp, of burgt gedraagen , toen eerst is gegeeven aan verfcheiden landftreeken, welke onder een gebied gebragt werden. en aan welken gezamenlijk genomen. de benaaming ■/.00 wel als de waardigheid van graaflijkheid werd gegeeven : tn hier door zoude ook het verfehil tusfchen de Schrijvers - ■ over  B IJ L A A G E F. ar Echtgesoote, aldaar eerft een Kerk geftigc, Hellende daar Nonnen in , en offerende Gode, 'ten behoeve der gemelde pjaatze, in Vroonlo negen manfeiï, in Alkmaar cwee manfen, in Callinge de helft van zyn eigendom. Diederik de tweede, des voorzeiden zoon, mee zyne Echtgenoote Hildegaard, heeft die Kerk mee groote" kosten van fleen herbouwd, en heeft de Nonnen verplaatst, en Monniken daar weder ingefteld hebbende , insgelijks aan die plaatfc geoffert in Schagen zes manfen, in Hatega anderhalve manfe, en van daar tot Arem al het akker en weyland bebouwd en onbebouwd , de Kerk van Heylo, al den tol te Alkmaar, in Oesdom twee manfen , in Bakkum drie manfen , in Ordebolle twee manfen , in Thofe een manfe, in Obingen een manfe. in Heemfteede een manfe, in Vellen zes marden en het autaar van die Kerke van den eenen noene tot den anderen op St. Aagten, dag, by den vloed Beemfter een manfe, tusfchen den waterloopSchuilenbeek en Huren ftede vier manfen met de visfeherye, in Voorhout de kerk met de tienden. Ook offerde, de zedenryke Echtgenoote van den voornoemden Graaf, de eerwaarde Hildegaard, Gode en St. Adelbert een autaarlfuk, van zuiveren goude mee dierbaars fleenen doorweeven , een Euangelieboek , insgelijks mee goud en dierbaave gefteenténs verfierd, eere drievoudige Hiftori , en een boek van de geneeskunde. Egbert des aemelden Graaven zoon , door God? genade , ' Aards- over het vroeger of laater gebruik van Holland, van het welk de Heer Wacenaar fpreekt , weggenomen zijn. [ Zie Vad. Hifi. D. II. bl. 65. 71. 96. 173- 197-] Het zoude dan mee zijn, „ om dat onze oude kronyken (gelijk de Heer Wage„ kaar meent) allen, of uit Egmonder Monniken, of uit Eg„ mondfche kloofterfchriften , opgeteld zyn , en derzelver „ Schryvers van Dirk den I. de vroegfte melding gemankt „ gevonden hebben, de meesten hunner hem voor den eerften„ Graaf van Holland geboekt hebben": maar om dat- hij het daadlijk geweest is. Immers indien deze brief van Diederik echt is, zoo als het aan den Heere Wa.genaa.r toefchijnt, dan ma>', onzes bedunkens, het zeggen van den Vorst, die hiel als een afftainmeling van Graave Dirk den I. en van de op eU kanderen gevolgde giften zijner voorzaaten fpreekt, wel voor iets meer dan voor eene tusfehenrede gehouden worden». B 3  a? B IJ L A A G E F. .Aardsbisfchop van Trier , heefc dezelve Egmondfche plaats verheerlykc, offerende Gode en Sc. Adelberc een gouden kruis, eenen kolrelyken cafuiffel , een zeer fchone Hole, eenen gordel mee goud doorweeven, een opperdiakens, een onderdiakens lyfrok, een misfaal en capictclftok, de hiftorie des ouden en nieuwen Teftaments, en veel andere boeken , mee eene zilvere kasfe yol overblyfzelen der Heiligen. Graaf Arnouc mee zyne waardige Gemaal inne Luytgaarde, offerde aan dezelve plaatze in Thofe een manfe, ce Caftrichem cwee manfen en een vierde, ce Velfen drie manfen en een fluk lands, te Salïèm een halve manfe, in Voorhouc drie manfen , in Noordga vyf manfen, in Lopfen negen manfen, by den vloed Marne een manfe en een yierde, in 'c Dorp Leyden een manfe en een fesde, in hec Dorp Bergen, een westen des Ryns gelegen, drie m3nfcn, de Kerk van Vlaardinge meede cienden, de landen tusfchen den vloed Mathlinge en den waaterJpop Thurlede, die Harga genaamd word. Diederik de derde, des gemelden Arnoucs zoon mee zyne Egtgenoote O.ehilde, heefc aan St. Adelberc gecffercin Radenburg vier manfen, die jaarlyks cien ponden opbrengen, in Radenburgerbroeke een land, dac zestien oneen opbrengt. Syphried, bygenaamd Sikko, des gezeiden üiederiks broeder, heefc Sc. Adelberc voor de hulpmiddel zyner ziele gefchonken een ftuk lands op de Geell, genaamd Nooredorp , Smichen, Altgeringeland, Hildebrandsland, Swerdingeland, vyf viertelen landloze mace, in Akerflooc twaalf ponden, in Banes twee ponden. Florents, zoon van Diederik den derden, met zyne Egtgenoote Geertruid gezegender gedagcenilTe, heefc ten behoeve der gemelde plaatze geoffert een ftuk lands in AiTendelfc, opbrengende vyf ponden en een once, in Boschhuifen een maufe , opbrengende tweeëndertig oneen, in Scheerwyk een manfe, opbrengende agtentwintig oneen , by Delft tien manfen, en aan de andere zyde van Delfc negen manfen. Ik Diederik de vyfde, was deezes Florents zoon, die door den gemelden Abt Steven ootmoedig verzogc wierd om, ter liefde Gods en eerbied tot St. Adelbert, door myn gezag de begiftigingen aller myner voorzaaten , behoorende aan de Kerke van Egmond 3 te vernieuwen en  B IJ L A A G E F. 23 en te bevestigen (a); wiens ^jSÊ^JgSSSt fl-mn en met zeer groote genegestneia Deves-igii u^u £ op da?d e Kerk al 'c voorzeide vry houde en bezit'teTdat ook niemanc , wie het ook zy, usfchea Wurmoreswet en Arem , 't welk geheel de ke ke y-? F-mond toekomt, zonderdes Abtstoelating, be taaiets Ügmona coekun u, daan K h , . £^&1*5SSïSk vooren, in ons £ „e lGÏaafïhap tolvry zyn ( l] ,cu dat: menjant beftaa hen eenige last op te Lfggen, maar«feitje W der den Abc ttaan , en hy nevens zynen AtHocj t zelf na zyn goedvinden met hen handele. by aldien ?emandade?gegener, die uyt hcrfdc zyner oude ei geregcelyk tot die plaatze behoort, zulks De«^t agea tc teV eken, dan ftaat het den voornoemden Abt; g zy- Reg er. Dog zóo iemand onzer onderdanen, of' apHPr>n 'c seene wy niec gelooven ce zullen gefchic^n deze frvheid der Kerke zal willen benadelen op dtai moS den toorn Gods, en van a ziine Hedig.n vallen en hv zyn voornemen nooit konnen volbienmaar Sb***™ deel mee Judas, den verraader des gfen, 'mS den Duivel en zyne Engelen in den dag («O Te vernieuwen en te bevestigen.] De ^S^^H«£ worden: ook fchijnt dit uit den aart der leenroengneia V°, fcTVn o« irei«/ Graaffchap tolvrij zijn,] Wat een voordeel van hophandel aan allen die tot *: kerk SerTt gezag en gebied van die tok n b^vcn* JK 4  14 B IJ L A A G E F. des oordeels, en nier die, welker worm nooit en fterfr en welker vuur nooic uicgebluft word. Maar die die ons bevel nakomen , moeten genade, eere en zegen van den Heere verkrygen, en barmhartigheid, en bvftlnd m alles , da: zy voornemen, genieten. En'Op dat deze onze voorregtbnef ten allen ryde vaft en oSverorekeïyk onderhouden werde, hebben wy dezen tegenwSdigeri belaft te fchryven, en met hec zeegel ™?ér toegenegentheid te bekragtigen. Hier toe en over waaren als getuigen, de Heer Abc Steven , Folcryt, en Anfe!m, Prietters; als Leeken Adelberc, Herman Poppenszoon Engelbert Sc-aratoth, Thrufin , AlewTn Slotvoogd, dne broeders , Gerbrand, Ysbrand, Gunt" water Óodo van Ryswyk, Thedard Thiebald, Tie gaart , Blankaard, en zeer veele anderen. Ten zelven dage heb ik, voor dezelve getuigen, ten dienfte va5 Sn « H f' ve™,s'c'd. nc^en manrt-'" inMaaflanr, vanSchipluytor.de Maas, en in Wescerbuurem drie manfen van de Maas in Vroonland, gevende SrlyS chyns van agc ponden te Alkmaar. Koe heb ik ten verzoeke en mee hulpe myner geliefd? EgtgenoSe Ochilde, den Abc Steven en deszelfs opvoÖen gefchopken hec Gerigce ce Alkmaar, 't welk in het Buitscn ambagt genaamd word. Dit aldus in 't open- ïn e jaar na de geboorte onzes Heilands duizenc en drieèntagtig, de fesde Indrctie, in hec a^ - en - tw'n lfn%]n% VTn keizer Hennk <£, Vieï- d.e"Lin -C fgtfte Jaar van Koenraad, Bisfchop van U- JSSttSS K?5 "n^6"" Bn'ef by G0Uth°— m «tt,**9**van Esraond van J-a Leidis Cap- xvü. BIJ-  2| BIJLAAGE G. Groot Handvest van Graaf Florents aaq die van Ouderkerk. Den 15. Juny 1097. (Mieris Groot Charterb. D. I. bl. 76.) WY Floris, Grave van Hollande, maken condc, ende! kennelyk een yegelyk, die deze onze Brieven zullen z;en ofte, hooren lcezen, dac wy , by rade ende advyfevanden wyzen mannen van onzen lande , mitsgaders ter inftantie van onzen lieven ende getrouwen, Heer Hendrick van der Lecke, Ridder, den inwoonderen van den Ambagce van Ouderkerk gegunt, ende gegeven hebben de vryheid, ofte Privilegiën, hier nae volgende : ce weecen; dac die van Ouderkerk'voorfz. die nu zyn, ofte hier namaals wezen zullen, geene tollen, tribuiten, nog fchattingen ons geven en zullen, ofte iemand andersvan onfentweegen , ten ware wy by avóntueren geroepen zouden mogen worden, omme ten Hove by den Keyzer ce compareren, ofte dac wy zeiver ongeroepen derwaards gaan wilden. In welken gevalle (vlieden gehouden zyn zullen, ons alsdan cien ponden eens te furneren. Boven dien, zoo wanneer wy ons in de oorloge begeven, ofte een huisvróuwe trouwen zullen , zullen zy gehouden wezen ons te betalen tien ponden Hollands ■, mede als broeder, ofte zoon, gevefolveert zullen wezen , hen Ridder te doen flaan, ofte onze zuster, dogcer of zoen, houwclyk zullen komen te contraheeren, zullen zy lieden gehouden wezen een iegelyk van hun te furneren fes ponden holland". Ende "de voorfz. inwoonders, ofte bujren van den voorfz. ambagce van Ouderkerk, moeten mede, gelyk onze andre mannen, op alle onze togten ende hce'rvaarden, en in alle onze oorlogen hen prefenteren, ende laaten vinden. Hierenboven, of onze onderzaten van anderen , onzen Ambagten ons eenige beesten quamen te geven. omme dezelve by ons geflagen te worden, daar toe by ons verzoac zynde, by onzen se- ■ JS 5 waar*  sa B IJ L A A G E G. waarden boden, foo fuilen die van Ouderkerk voorfz» ten regarde dat zyheden de voorfz. vrydommen, ofte exemptie geniecen, gehouden wezen "alle de dykeu, tor oozen laft ftaande, ofte de gene , die in toekomende tydenog meer tot onzen laste komen zullen mo. gen, hoe, ende in wat manieren, 't zelve zoude kunnen gefchieden, te repareren, ende onderhouden, ende wederom op haare oude hoogte, ende breete te brengen , zo dik ende menigmaal als die gefonken, ofce anders gefcheurt, ende oncramponeert zullen mogen Wezen, mits dat zylieden ter oorzake ende in recompenfe van dien wederomme hebben, ende genieten zullen een erfdeel van alle 't gene ons van 't voorfz. Ambagt opkomen zal mogen. Voorts , indien iemand, wooaende buyten de Heerlykheid van den Heere van der Lecke , eenige goederen, gelegen binnen den voorfz. Ambaete van Ouderkerk opkomen by erfenifTe, ofte befterfce , en zal dezelve daar van part nog deel mogen hebben, ten zy dat hy benevens 't voorfz. goed mede aanvaarden wilde, den last van t maken en onderhouden van den voorfz. dyk. Ende indien hy weigerig zoude mogen wezen, van de voorfz. erfenifTe hem verfchenen, ofce opgekomen, in diervoegen te aanvaarden , zoo zal dezelve erfenifTe komen aan 'c Ambagc van Ouderkerk, ende den parochianen , ofce inwoonders van dien, mee den voorfz. laft van den dyk behoorlyk te onderhouden , ende geenen dyk , geleegen buiten de heerlykheid van den Heere van der Lecke, en mag den voorfz. perfoon opkomen, in eeniger manieren. Ende de voorfeide Heere van der Lecke in der tyd zal de fchouwen over de voorfz. dyken, wel ende zekerlyk moeten bezorgen. Maar indien iemand van de voorfz. buuren ofte ingefetenen van Ouderkerk , fynen dyk niet wel gemaakt zal hebben, ende- hy daar over by den Dyk-Graaf ofce Schoucvan den voorfz. Heere van der Lecke bekeurc, ofce befchouwc zal wezen , zal hy 'e zelve met drie fchellingen moeten beteren. Daar en boven, foo zullen alle de voorfz. ingefetenen van Ouderkerk, foo wel edele , als onedele , gelykelyk parten en deelen in de eiffenifïe , die henlieden opkomen zal mogen. Ende ten eynde alle 't geeue voorfzis, vast zy, ende onverbrekelyk onderhouden mag worden ,~ zoo hebben wy onzen" zegel hier aan doen han-  B IJ L A A G E O. 27 hingen. Gegeven in den Hage, den 15. Juny in den Jare~ons Heeren duifenc feven - en - tnegentig. Van der Eyk Handvejlen enz. van Zuidbolland pag. 382. en 383. Tonneel van Holl. door Boxhorn pag. 93. Groot Plakkaat-boek 11. Deel pag. 1615. Oudenhovens Zuydboll. pag. 371. Kerkelyke oudheden van 't ücrechtfche Bisd. i. Deel pag. 478. enz. Schoon ik niemand onzer Hollandfche Edellieden door den Graaf met den tytel van Heer genoemd vinde. En fchoon wy eenen Heer Henrik van der Lek, by Goudhoeven Cnron. van Holl. pag. 125. op het jaar 1277. ontmoeten , zoo heb ik e^ter den brief onverandert van jaartal gelaaten, en alleen myne gedagten omtrent denzelven in overweeginge willen geevea. [ Aant. by Mie eis.] BIJ*  BIJLAAGE H. Verdrag van vrede tusfchen Henrik den t. Hertog van Brabant, en Dier derik, Graaf van Holland, tot ontflaaging van Diederik, welke gevangen was, getekend den 3 November 1203, waar by de Graaf Diederik de ftad Dordrecht enz. aan den Hertog overgeeft, en weder van den zeiven te leen ontfangt, enz. Den 3. November 1203. (Mieris Charterb. D. I. bl. 138.) In den naam der heilige en ondeelbaare drieenigheid. Ten einde de handelingen der tegenwoordige tyden niet in vergeetenheid zouden raaken, is men gewoon die door de fchriften te vereeuwigen. Het zy dan kennelyk allen toekomenden en tegenwoordigen, die dezen briefzullen zien, ^«!at 'er federt veele jaaren verfehil geweest is cuffcheu Henrik , Hertog van Lochryk en zyne voorouders, en Diederik Graaf van Hollanden deszelfs voorzaaten, over het land, gelegen euffchen de Maas en. Schelde, waar omtrent men zoo verre is gevorderd, dac die tweefpait door raad van wederzdyfebe mannen op deze wyze bedilt is. De Graaf heeft in handen des. Hertogen overgegeeven de ftad Dordrecht aan beide zyden van 'c water , Dordrechtswaarde , Hereswaarde , Dufiln, en 't geheele land tuffchen Stryen en Waal.-' wyk, coc aan hec land des Hercogen. Die voornoemde land heefc de Graaf ook van den Hertog te leen ontfangen, en is deszelfs Leenman geworden. Hy heeft ook gezworen, dac hy uit hoofde van 'c gemelde land voor 'c overige den Hercog in eigen perfoon zoude dienen, gelyk een vasfal zynen Heere, tegen allen, uitgezonderd het Keizerryk, gelyk zyn regt omtrent hec Kei-  B IJ L A A G E 11. $ Keizerryk is. En dit dient niet vergeetcn te worden, dac Dordrecht , Dordrechtswaarde , Hereswaarde en Duffen , by verwifieling zyn gegeven aan den Hertog en zyne erfgenaamen voor hec land aan den kant van Zeeland, 'c geene de Hercog en zyne voorzaacen van den Graaf en deszelfs voorouders een onregte haddén gehouden. Hier door zyn ook alle de tweedragtefl, krakkeélen en gefchillen cusfehen hen eer neder - gelegd. Deze goederen heefc de Hertog aan den Graaf verleend naar hec Brabandfche regc, zoodaanig dac geen erfgenaam tiaar van zal onterfd worden. Insgelyks heefc de Hertog gezworen, dac hy den Graaf, als zynen leenman , zal helpen tegen allen en een iegelyk, zoo lang hy zig naar zynen raad gedragen , of voor zyn Regtshof verfchy«en wil, wel te verftaan uitgezonderd hec Keizerryk , zoodaanig als zyn regc omcrenc hec Ryk medebrengt. Boven dien heeft de Graaf den Hertog en zynen erfgenaamen coegeftaan, dat alle hunne kooplieden, door de landen des Graaven trekkende, zoo te water als te land, behouden zullen 't regc omcrenc de tollen, zoo als 'c zelve is bedongen, wanneer die collen eersc zyn opgeregc geworden. Hetzelfde heefc ook de Hertog wederom aan den Graaf beloofd. Daarenboven heeft de Graaf verceegen al hec regc, 'c gene hy voorgaf ce hebben op Breda. Boven dien is bevoorwaard, dat de Graaf niemand in zyn land zal houden , die den Hertog of zynen erfgenaamen eenige fchade zoude coebrengen, zoo ras hy daar van kennis zal bekomen; en de Hertog zal van gelyken doen. Alle de voornaamite mannen des Graaven hebben gezworen, dac deze overeenkomft beftendig zal blyven. Insgelyks hebben de mannen des Hertogen gedaan ; zullende die verdrag ftand grypen, alhoewel de Hertog moge aflyvig worden , by aldien de Graaf en zyne nakomelingen de cifgenamen des Hertogen helpen het land voor hen behouden, cn hun hulde en manfehap doen, gelyk boven gemeld is. Insgelyks zal de Hertog en zyne nakomelingen , indien üe Graaf komt ce fterven, de erfgenaamen des Graaven helpen. Indien beide de Graaf en de Hertog fterven, zoo zullen hunne vrouwen en erfgenaamen elkandeien alle hulp en bylland doen. En op cac dit aües voortaan vast cn beftendig blyve, zoo is 'c duur deupirukking der zegelen, zoo van den Hertog, als  &o B IJ L A A G E H. als van den Graaf onverbrekelyk bekragtjgd, hebbende daar over als getuigen geftaan , Diederik Bisfchop vari Utrecht, de Hertogin Mathildis, Henrik Hertog van Lii,'burg, Alhcrt Graaf van Daasborg , Philips Graaf uan Nr.men, Willem Broeder des Hert-ogen, Henrik tan Kuick, Albert zyn Zoon, Wouter Berthout, Godeva»rE van Scoten, Arnout vaD Grimbergen, Arnout van Dieft, Loeuwe van der Aa, Godevaart Kastelein Tan Ihuflel, Arnout van Wefemale, Arnout van Watlfccm , Willem de Vos, Wouter Bac. Dit zyn de Mantm des Graaven; Rutger van Meerhem, Hugo van \;oorn, Diederik van Altena, Gerrit van der Horst, Willem van Teylingen, Simon , Jan, en Ysbrandt van Haarlem, Albert Berrtards, Wouter van Egmond, FloT'.s van Welde, Philips van Wasfenaar, Aröoüt, Henrik, en Jan van Ry-wyk, Diederik van Backel. De .zeen nog meer anderen hebben mede den eed gedaan; Gegeeven in 'c jaar der menschwordinge ons Heeren 1203. den 3. van Slagtmaand. BIJ-  31 BIJLAAGE t Comes Holiandiae confirmar. inflituta fraternitatis tnercatorum Middelburgenfium. Die i. Junü 1271. Graaf Florens bevestigt de Infiellingen ' of Willekeuren van ie Broederfchap der kooplieden , te Middelburg. Den u Juny 1271. Mieris Charterboek D. I. bl. 365.) In nomine Patris & Filii &? Spiritus Saniïi, Amen. Nos Florentius Comes Holiandiae , concejfmus baec inflituta', quaeJubfcriptafunt, confraternitati mercatorum Middelburgenjium in perpetuum duratura. Haec igitur, quoniam difti mercatores, provida deliberatione fjf communi flvdio ad univerfoTum, qui in ditla confraternitate Juam utilitatem & bonorem Jlatuerunt , vetumu: rata & firma permaner e :ftatuentes , ut nulli quicquam de fubferiptis inftitutionibus, propria autboritate absque ennmuni confilio, addere,vel minuere Jive etiam immutare licebit. In den naame des Vaders* en des Zoons, en des Heiligen Geeftes. Amen. Wij Floris, Graaf van Holland , hebben deze ondergefchreeven infiellingen voor altoos toegeflaan aan de broederfchap der middelburgfche kooplieden. Derhalve, wdlen wij, dat dezelve , dewijl ze gemelde kooplieden met wijzen raad en met gemeenenijver, tot nut en eer van allen, w«lke in gemelde broederfchap zijn , hebben vaft gefield , vaft en geftade zullen blijven, vaftftellende, dat het niemand zal geoorloofd zijn iets bij de ondergefchreeven infiellingen, op eigen gezag , te voegen of dezelven te verminderen , of ook te veranderen ( a ). 1. (a) Of te veranderen.] Hier uit blijkt, dat, hoe zeer de wetgeevende magt bij de Graaven berustede, en door de wethouderen der fteden geene keuren zonder hunne toeftemming eemaakt konden worden, of zonder bevestiging derzei ven kracht ö heb-  |» B IJ L A A G E L 1. In hac ergo nullus earvm ariium, quae meèbanicae dicuntur, ejje conceditur officialis , ut funt fullo, Jutor calciariorwn, pellifex, tinSter , textor , faber car pentarw, pijcium carniumque 'venditores, vel illè, qui pijces, Jive carnes ajjit vel coquit venales. 2. Illi etiam, qid cafeum, hutyum, adipem vel üngentem aut fepum , vel iis JimilïcL babent venaliti ab bac fraternitate removentur. rj. Mercator etiam , qui vulgo mercenarius dicitur , jartor vel jutor vejlium , conduclivus viator, qui marj'upia psrfonae bajulat vel proprio allo in domüm fuairt, vel ex- : tra eam equo portaverit, auiigae , nautae , qui jeu- i temandicitui, venditor vete- i rum vejiium ex 'èonfuètudi- < ne , percujfór lanae, calda- < riontm compófitor vel em'eh- 1 dator fimili modo a dicla fra- ' ttrniiate claudentur. j i 4. Qidcunqïie etiam huk covfrut-rniiati adjungere je < 'voluerit , nee j'poden nee 1 Jcbeeren deber.t, nee barham ] alicujus pro po.ezlo ut bar- i hebben; de Wethouders nochtans ortwerpen maakten, welken eoor de bewilliging of bevestiging der Giaavcu krachs van wetten kreegen. • t. In deze broeder/chap zal derhalve niemand mogen zijn , die eene der kunften , welken men ambagten noemt, oefenc, als daar zijn volders , fchoenmaakers , vellebreiders , verwers , weevers, wageumaakers , visch- en vleeschverkoopers , öf zy die gebraaden of gekookteri visch of vlcesch verkoopen. 2. Ook zullen uit deze broederfchap geweerd worden die kaas. boter, vet, :>f talk , of fmeer,, of iets licrgelijks verkoopen 3. Ook zullen tip gelijke wijze uic deze broederrthip uitgtdooren blijven coopiieden , die men in t gemeen ambachtslieden loemt, kleërrnaakers, 'czy '.e nieüwe kleederen maacen of oude verdeden, die >rn loon de pakken der helen naar of uic hun huis Iraagen , 'c zy op hun eigen ials of met een paard .,' Voerlieden , fchippeis , die cutemdns worden genoemd, )udi.kleerkoopers , koperbgers, of ketellappeis. 4. Ook mogen aliedie in leze broederfchap zullen* viilen komen, niec fpoeen noch fcheeren, noch emands baard om loon, als' een  b ij L A A g e i gg ïbitonfor conduttivus radere. Nullus etiam mercatorwn coufraternitatis debet naves inferius, quam ad injirumentum , quod fcamnüm malidicitur, frangere, vel etiam ipfo collo ligna ad fepem be,julare, T. Nullus quoqiie ex diclis fratribus , debet ligna pro conduBiva mercede incidere, vel fecare. Infuper nee ovcs tondere, nee lanam manutemis ad forum vendere poterunt. Molendinarü vero & illi, qui poma, vel pira, vel alterius cujüscünque generis fruBiis in foro vendunt, mado excluduntur Jupra ■ diclo. Sutoribus licet libere adnundinas ea ferre &? refen e, quaé ad officium fuum fpètïant ö' pro eis comportant, nee tarnen prïus talia vendere poterunt, quam ea 'fuo officia f'uerunt adaptata kffignata, ut fi pelles emerint cüjuscumque generis, priusquam ab eis vendantur, cornu'a cum diclis pellibus dmpütentür. Pel. lifices , &3 venditores veterum veftium , emendatores , caldarü c? carpentarü eadem lictntia donantur. III; De Et, een baardfeheerder, die orii loon fcheerc, fcheëren. Ook mag niémand dei; kooplieden dezer broeder» fchap een fchip laagcr afbreeken dan tot dac ilukj het welk de bank der masc word genoemd , of ook bp zijn hals hout Haar dé hegge draagen. . '- 5. Ook zal niemand Üe? gemelde broeders hout oiri loon mogen hakken of kappen. Daarenboven zulled zij niec mogen fchaaperl fcheëren of wol met de hftnd op de markt te koop brih1 gen. Ook worden de molenaars en zij die ap^eleïi of peeren of eenig ahdw foorc van vruchten op dd markt verkoopen , op gelijke wijze van deze b derfchap uitgeliodtcri; DfcH fchoenmaakers zal hec Vrijftaan naar en van de mark-, ten te brengen 'c geen tof; htio handwerk BeHoorc4 eri 't geen zij daar voor medevoeren; nochtans zullen zij zoodaanige zaaken niét eet* der mogen verkoopen j dan nadac zij toe hun handwerk zijn bereid cn getekend, als, bij voorbeeld , iridieri zij vellen , van Wat footi hec ook zij, koopen , zullen de hoornen van dc velled moeten worden afgehakt* voor dac zij van hur! zullen worden verkucht. Ook zullen de v«HebereiderWdel oudckleerkoopers « feopeg»  34 B IJ L A A G E fc 6. Qiiicunque duas uncias Hollanaiae, reJ amplius valens de foro ad forum atlulerü ex parte Örientali der Maze vel ex parte occidenlali der Maze , Zweventia ■Flandriae excepta , debet Hanfe denarium. 7. Quicitnque, paternafuc■ ceffwne'liler confraternitatem iftam acquirere voluerit, in loc oppido, quadraginta denarios ufualis tjf legalis monetae in Middelburg, dabit Comiti . Hanfe duos denarios. Quicunque vloccatos pannos 'fieri fecerit , fjf a tribus mercatoribus co?ivi£lus fuerit tres libras emendabit & ipfe ad emendani pannos portabit. 8. Nulli licet vinum cuiquam facere venale , nifi fuerit confrater c? boe Jub poena praedicia; bujus emendae, tertiam partem confraternitati, aliam tertiam formatores ultimam tertiam accufatores babebunt. cj. Nidli licet pannos, qui «KiZgo gewant dicuntur indicare venales in Halla de Middelburg, nifi ibidem confraternitatem mercatorum babuerii, quod' qui infringerit, flagers, ketelappers en wai genmaakers dezelfde vrij-* heid hebben. 6. Al wie voor twee oneen hollandsch of meer van de eene markt naar de andere voert, van het oostelijke gedeelte der Maze of van het westelijke gedeelte der Maze , uitgezonderd van Zwevent in Vlaanderen, is aan de Hanfe een penning verfchuldigd. 7. Al wie van vaderlijke afkomst vrij zijnde, in deze broederfchap zal willen ko. men in deze ftad, zal veertig penningen , te Middelburg gangbaare en wettipe munt, den Graaf geeven, en der broederfchap twee penningen. Al wie lakenen van vlokken zal hebben doen maaken , en deswege door drieKooplieden zal overtuigd 'zijn, zal drie ponden verbeuren , en hij zal zelf die lakens tot boete moeten draager. 8. Het zal niemand, dan die broeder is, geoorloofd zijn wijn te verkoopen op gelijke boete; van welke boete de broederfchap zal hebben het derde deel, hec andere derde deel de hoofdlieden , en het overige derde deel de aanklaagers, 9. Niemand zal mogen lakenen , die men gemeenlijk gewant noemt, in de Halle van Middelburg re koop veilen , zoo hij ni-'C in de broederfchap der koop- tres  B IJ L A A G E ï. 35 tres libras eme~idal.it, quae %n ante ditlos ufus fimiliter convertentur. 10. De omni autem emenda , quae in confratemitate accident, & quae performatores fioe per Comitem HanJe ad J'aiisfaSlionem in dicta jfraternitaie nonpotüerit coè'rceri, debet acl Praeiorvum de Middelburg requiri & dupliciter emeuaari , Quidquid tune ad emendam, ad cm frateruitalem fpeclantem, Juper extra veiumtes duas partes, cjf oppidum tertiam ülias emende vb tinebit. Tl. Praeterea deêrêvimüs, & volumus, quidquid formatores per Scabinos c? Jura-' ioselscti, 6f'eligendi adpraeëininentiam & ut Uit aten dietae confraternitatis, £ƒ ad falfitattm reprimendam fub J'uo juramento fiatuerunt, vel duxerènt Jtatuendam, ratun erit S? firinatem obtivehit intoncüjjant, ac fi in praefenti fcripto lucide exprimcretur, toe falvo. fi per formatorei, quos Scabini & jurati praedicti comniuni conjilij ad boe elegerint,aliquid in bifce pratfentibus litteris nojhis, ad promotionem dittae fraternitatii ofdinata exiflant, feu inpofleium aliqüid ab eisdem erdineiur in diclo negoci», lieden is; die bier tegen zal hebben gedaan , zal drié ponden verbeuren, ten behoeve als boven. 10. Alle breuké, welke" iii gemelde broederfchap zal vallen en door dé hbofdliedea, of den Graaf der Hanze niet naar genoegen zal kunnen worden beteugeld, in gemelde broë* derichap, zal komen aan he§ fchoutambacht van Middelburg en dubbekl moateri worden geboet. Al hec gèen alsdan toe eene boete regens de overcreeders zal w' ird'erj geilek! , daar van zal dë broederfchap cwee deelêQ en de ftad hec overige der«Jö deel geniecen. t r. Bovendien hebben wij vascgefteid, dac al Waï de hoofdlieden door Seh,e> penen en Gezworenen, rëeaS gekoozen , of nog ce kiezen 3 'tor. eer en nuc der gemelde broederfchap , en om bedrog ce weeren , onder huns nen eed , zullen vast [lellen, of oordeelen Vast gé» fteld ce moeten worden 3 vast en beftendig weezeü zal, even als of hec in dit. gefchrifc Waarlijk uirgedrukë was; behoudens echterjdao indien bij de hoofdlieden» welken Schepenen eri Gezworenen voornoemd ttJéi gemcenen raad daar cos Sullen hebben verkoorên , lët§ in deze onze tegenwoordig^ C t V  36 B IJ L A A G E 1 £ƒ nobis corrigenda videantur , duin faaum fuum ei? proces/urn exumnaverimus , ülaomni dolo. & fraude exclufis, immutabirnus öJ corrigemus bono nwdo. In cujus rei teflimonium praefens jcriptum figillo nostro commzmiri feciuMS ij? fignari. Datum apud Tbeiinge , Anno Domini M. CC. LXXI. feria Jecunda pojl Ociavae Pentecoftes. Cofi. Middelb. fal. i<5. MS. Handvejl Cbron. van M. van der Huuve. III. Deil op 't jaar 1271. brieven mogezijn bepaaldtoc vordering der gemelde broederfchap , of in het vervolg iets diesaangaande moge worden vastgefteld , hec welk ons mogt toefchijneti verbeterd te moeten worden, dat wij zulks, na onderzoek hunner handeling, alle listen bedrog uitgeflooten, zullen veranderen en verbeteren op eene behoorlijke wijze. Tot getuigenis van welke zaak, wij dit tegenwoordige gefchrifc mee ons zegel hebben doen bekrachtigen en rekenen. Gegeeven te Theilingen in 'c jaar des Heeren M. CC. EXXI. den cweeden dag na hec Oktaaf van Pinkfteren.  37 BIJLAAGE K. Verbond van Vrede tusfchen Philips Graaf van Vlaandre , en Florents Graaf van Holland. Den 27. February 11(57. of 1168. (Mieris Charterb. D. I. bl. 113O ■Ohilips Graaf vaa Vlaandre, Florents Graaf van HolL 1- nd aan den tegenwoordigen zoo wel als aan den toekomenden , voor altoos. Door fchuld van Florents, Graaf van Holland, is 'er tusfchen my en hem tweedra°t ontdaan, die zoo hoog gereezen is, dat al het land, 't welk hy van my ce leen hielt, hem by vonnis van myne Baroenen zyns gelyken ( a ), ontzeid is ( b ). Doch door cuffchenkoominge en bemiddeling van myrien Vader, Graaf Diederik, van mynen Broeder, Matrheus Graaf van Boulogne, en van de Graaven van Gelderen van Kleef, is de zaake zoo verre gebragt, dac de G>-aaf van Holland op de ondergefchreeve voorwaarden mee my verzoend is; die wy daarom waardig geoordeeld hebben , in den tegenwoordigen brief te fchryven, op dat ze in 'c vervolg door de vergetelheid niet uitgewift worden. De voorwaarden nu zyn deïZet)e Gyzeiaars uit de landen tuffchen de Schelde en Hedinezee , zullen te Brugge in bewaaringe des (a) Zijns gelijken ] Deeze uitdrukking tekenen wij aan, om dat ze ten bewijze kan ftrekken van 't geen wi) ten aalzien van' het tei recht ftaan voor zijne evenknien opgemerkt heTh)'Ontzeid is.] Hier uit. en uit Art n. zoude men moeten befluiten, dat de Graaven van Holland hun land van.do Vlaamfchen te leen hielden, en niet onmiddei. k van* ^ zer.het geen echter met wel met onZe vaderlandfotie Mfto lis overeenkomt. , C 3  ■ 38 B IJ L A A G E K. Graaven van Viaandre blyyen. En niemand van hen zat , zelf nier onder bbrgcog-t,, weder overgeleverd worden, 'ten zy mee bewilhginge des Graaven van Viaandre, 2. De ingezetenen van 'c gemelde land zullen nergens da,T te Brugge tweegevegten moogen houden. n,. De inkomften aldaar zullen onder de Graaven gelykelyk gedeelt worden. 4. Indien iemand door overtreeding zyne erfenis of ^yn land verbeurt, zal het zelve ook gélykelyk onder de Graaven verdeeld, of ten voordele van wederzyden door- hen beide verpacht worden. 5. Niet minder zal de Graaf van Holland, en de Inwooners van al zyn land ook eenen vaften en volkomen vrede met al de inwooners van Viaandre, zonder arg pf ldl, moeten onderhouden. 6. In welk land des Graaven van Holland de Vlaamingen van het hunne zyn beroofd geworden, zullen de bewoon ders der plaacze gehouden zyn, de fchade te vergoeden en den roover ten lande uic te bannen. Of zoo ze hem niet bannen , zullen zy hec kwaad en fchade , die hy naderhand doen mogt, volkomelyk moeten boeter1. 7. En welke dien uitgedreven onfangt, gelyk gezegt is, zal de ftraf en fchade van het kwaad, 'c welk de roover hier na moge doen, moecen ondergaan. 8. Zoo üe gemelde ingezetenen niee mogten willen betaalen, dan zal de Graaf van Holland voor hen moeten betaalen (a ). O- Zoo iemand, van roof betigt, hec zelve ontkende zal de uitfpraak aan hec oordeel der Graaven ftaan. En in- (a) Zal de Graaf van Holland voor ben mosten betaalen. ] Deze 6. 7. en 8. Artikelen doen ons zien , dat men in die oude tijden al vrij wel de billijkheid in acht wilde genomen hebben: men wilde het bediijf van eenigen niet ten laste van het .volk gelead, maar enkelijk op de daaders zeiven verhaald hebben, zoo lang, als'er niet bleek, dat oogluiking gebruikt, of aan 't gedaan ongelijk door ftilzitten toeftemming wierd gegeeven ; en zoo lang als men 't op de daaders , en voorts op de ingezetenen konde vernaaien: doch kon men langs dien weg geen vergoeding krijgen, dan behield men zijn rechtop den Graaf, die alienthalve voor 't bedrijf vaji zijne landzaa". :cn moest inftaan.  B IJ L A A G E K. pq indien deze de zaak niet konren eindigen, zullen ze van wederzyde zes vroome en waarheidlievende mannen verkiezen , die de waarheid onderzont hebbende, de zaak ten einde zullen brengen. Zoo de gemelde perfoöhen onder zich niet wel övereenftemmeni; dan zal een van de twee Graaven alleenlyk in waarheid behoeven ce yerklaaren, dat de roof begaan is, en op zyne verklaring zal de fcfiade zonder tegenfpraak gebecerc moeten worden^ To,,en t0(. nu toe door den Hollandfchen Graaf ontfangen, zal hv voortaan op generley wyze van de Vlaamfche handelaars (a) heffen mogen; noch gedoogen, dac de zeiven door iemand in zyn geheel Graaffchap van hun gevorderd worden. 11, Al wac hen voorheen afgenomen is, t zy by wyze van fchatcing, roof, belafting, geleide, of beede, Zal de Graaf van Holland vergoeden moeren. n Byzonderlyk word ook vaftgefteld, dac geen van de twee Graaven in de meergemelde landen eenige fterkte zal mogen maaken, koopen,noch voor altoos behouden Ook zullen zy niemand hunner Leenmannen moogen'coelaacen, om aldaar eene fterkce te ftigten: noch ook van iemanc der ingezetenen eenige erftyke bezitting ontfangen, om hec denzelven naderhand weder te lcea te geeven. , , _ , „- 10 Voorts ftellen wy by het voorfchrevene vaft, zoo een der kooplieden des Graaven van Viaandre in 'c rei. fen door Holland van iemand om fchulü aangefprooken worde, zalhy, de fchuld loochenende, zich, cerwyl hy in zyn fchip is, mee den eed moogen zuiveren, zonder dac hy in zyne reis zal moogen belet worden. Doch indien zyn fchuldeifcher hier mede niet voldaan is, moet hv den koopman volgen , toe in de ftad, of in hec dorp, daar die woonc (&): en de zaak moet door t r* von- (a%- Van de Vlaamfche Handelaars, enz.] de Vlaamfchen hebben van de vrijheid der tollen niet lang genot gehad, gelijk men zien kan uir de Bijlaage A. van dit Deel. '(6) Daar die woont, enz.] Dit beding toont, dat de Vlaamfchen het middel van bij arrest te procedeeren orri daar door jurisdictie te fundeeren, het welk over al m Holland tegen vreemden in gebruik was, ten hunnen °Pz*#f ^ 4  40 B IJ L A A G E K, vonnis der Schepenen 'van die ftad , of dorp geëindigt * worden. Zoo ondcrtuflchen de koopman, door den fchuidifcher tot zy.ee fchade lang opgehouden word , zal dc Graaf van Mol land aan den koopman de ganfche fchade boeren, of doen wedergeeven moeten. U- De Graaf van Holland heefc den Graaf van Viaandre by eede, en onder hec aanraken der heilige overblyffelen beloofd, de gemelde voorwaarden naar cekoomen. De opvolgers des Graaven van Holland zullen den opvolgeren des Graaven van Viaandre gelyke beloften moeten doen , indien zy hun leen van de zelve ontfangen willen. Hier op zal de Graaf van Holland den Graaf van Viaandre ook borgen leveren, naar deszelfs verkiezing, die hec ook mee eede zullen moeten beveiligen. 15 Maar zoo de Graaf van Holland de voorzeide voorwaarde breekt; en des vermaand zynde, raa verloop van zes v/eeken herftciling weigert, zonder waare en wetcige reden van verhindering, als by voorbeeld, ziekte, kwaad weder, of den dienft des Keizers te konhen inbrengen , of zoo hv naa dac al diergelyke oorzaken yan belee weggenomen zyn , nog nalaat , zig in Viaandre te komen verantwoorden; zal al hec land, •c welke hy van den G aaf van Viaandre te leen houd:, met de fterkten, daar in leggende, en zoo als hec hem , Voor 'c maaken van die verdrag, toegewezen is, wederom in vryen cygendom aan den Graaf van Viaandre vervallen zyn. 16. De Leenmannen des Graaven van Holland zullen zig van zynen dienft ontdaan, en aan het gebied des Graaven van Viaandre onderwerpen moeten, niet anders, dan of zy alles, dac zy bezircen, van hem hielden, toe zoolang hun Graaf den Graaf van Viaandre in alles voldoening gegeeven heefc. En zoo hy zulks wei. gerde, zullen de Leenmannen des Graaven van Holland, die die verdrag beëedigchebben , den Graaf van Viaandre duizend markenzilvers moeten opbrengen, tot welker voldoening zy zich by deezen ook mee eede verbinden. 17. gilden ontgaan : en dat daar toe een middelweg verkoozen wierd, die echter aan veele zwaanVhedca onderhevig konde 4).n.  B IJ L A A ■ G E K. 41 17. Zoo dikwils als de Heer Graaf van Viaandre goedI1 vinden zal, dit verdrag te doen vernieuwen, zal de | meergemelde Graaf van Holland met zoo veele van zy1 ne Leenmannen, als de Graif van Viaandre begeert, | komen moeten, om het zelve op nieuws te beveiligen. | En indien de Graaf van Holland al de Leenmannen, die de' 1 Graaf van Viaandre begeert hadc, niet kon medebrengen, 1 zal de Graaf van Viaandre zynen Gezant onder geleide 1 des Hollandfchen Graaven naar Holland zenden , aan I wien ze den eed zullen moeten doen, dien ze anders den J Graaf van Viaandre verfchuldigc waren te ftaaven. 18. Op dat dit verdrag voor altyd beftendig en onge1 fchonden blyve, hebben wy het met onze zegels beI kragtigt, en door bekwaame getuigen, die tegenwoor| dig geweeft zyn , doen onderfchryven. Deeze zyn hunI nenaamen: Macthseus Graaf van Boulogne, Walterus I van Aine, Euftatius Kameraar van Viaandre, Rafo van | Gavere, Kono Slotvoogd van Brugge, Rogier SlotI voogd van Kqrtryk, Wouter van Lokeren, Siger van 1 Sumevinghem , Henrik van Morfella, Boudewyn van I Praat, Wouter Gouela, Gilberc van Brugge, Helberc 1 van Furne, Euftatius van Mechelen, Gilberc van Ni1 veile , Willem de Domo, Boudewyn de Vieta, Goze1 wyn Craucas, Oiivier van Mechelen, Wouter vau RoI linghem, Reinoud van Aire. De volgenden zyn borgen des Graaven van Holland, I en getuipen van de verhandelde zaaken: Diederik van Altena,"Florents van Voorne, Ysbrand van Haarlem, G.;rard van Haarlem, Simon Galo, Diederik Perfyn, Aibert Banjaard Schout, Wiggerc van Ryswyk, Hugo van Voorne, Calrm van Wicela, Willem van W:cela, Berwold van Egmond, Ei mand Slotvoogd, van LerGhem (1), Chriftaht de (2) DrotTaard', Krolt de Schenker, Willem Guls, Ludolf de Kaïpe, Dan;el van kodenrys, Reinier de Oude, Maunnus van Monfter, Volperc van de Lek, lhrtolf van Pendrechc, Jacob van Dusna. Gednnn te Brugge, op dingsda^ na den Zondag keiüiaifcere , in het huis van den Prooft van Bru^e, in 't jaar (O Mojel. Elynaud Caftellanus de Leythem. (2 ) Dapifer. C5  4» B IJ L A A G E IC. *t jaar van des Heeren Menfchwordinge mcxlvii. gelukkiglyk (3). f O Zie de N. B. onder den Latynfchen Brief, alwaar dc snifllag in 't jaar -tal aangetoond wordt. Dewyl de affchriften van dézen Brief in "t jaartal verfchilJen, zoo acht ik nodig hier aaa te tekenen, dat Philips van Elface, Graaf van Viaandre, van 't jaar Elfhonderd achtenfeftig tot 't jaar 1190. geregeert heeft, en dat 'er in veele jaalen voor, noch naa geen Graaf van dien naam, in Viaandre geweeft is. Florents Graaf van Holland, de derde van dien naam, regeerde van 't jaar elfhondert zeven en vyftig tot het jaar Elfhonderd en tnegentig; waar uit opgemaakt kan worden, dat de brief niet vroeger geplaatft behoort te worden, dan die gefteld is, naamelyk 1168. [Aantekening lij Muwis. j BIJ-  m BIJLAAGE L. Verdrag van Vrede tusfchen Willem, Graaf van Holland , en Diederik, Bisfchop van Utrecht. In het jaar 1204. CMieris Charterboek D. I. bl. 14-O Ik Willem, door Gods genade Graaf van Holland, aan alle gelovige Chriftenen, zoo tegenwoordige als toekoomerfde ten eeuwigen tyde. Naa dat ik al dïTLeenen, welke myn Broeder, gocdergednchcemffe, Diederik , Graaf van Holland, van de Kerke van Utrecht: rechtvaardelyk had bezeten, uit handen van mynen Heere Diederik, Biffchop van Utrecht, ontfrngen had, en aan hem, als Leenman (a), manfchap en getrouwigheid gezwooren had te onderhouden , op dat 'er nooit ergens qenige gelegenheid van twift tuffchen het Bisdom van Utrecht en het Graaffchap van Holland mogte opryzen , is 'er tuffchen ons zulk een verdrag tot geduurige ruft loflyk geregeld. Myn Heer de Biffchop van Utrecht heeft aan my en myne Opvolgeren gegeeven alle bedienden en lyfeigenen die, in het land van den Graaf van Holland woonachtig, het Bisdom toebehoorden, uitgezonderd de Ridders (1) cn hunne Kinderen. Ik heb insgelyks aan de voornoemde Kerke van Utrecht overgcgeeven alle bedienden of lyfeigenen, die, woonachtig in het land van den B;ffchop, gezegd wierden aan het Graaffchap van Holland toe te behooren, uitgezonderd de Ridders en hunne Kinderen, op deeze bygevoegde Voor- waar- (o") En aan hun als Leenman.] Dus zoude het fchijnen dat de Graaven van Holland in dien tijd leenroerig zijn geweest van den bisfchopliiken ftoel van Utrecht. Zie hier voren Jantek. (Z>) Bijl. K. (1) Of Schildknaapen.  44 B IJ L A A G E L, waarde , dat by aldien eenigen van hen uit het land van den Biffchop naar hec Graaffchap van Holland overgegaan zyn, of integendeel uit bet Graaffchap tot hec land van den Biffchop, zy aan dien zullen blyven, onder wiens gebied zy hunne woonplaats verkoozcn zullen hebben. Ook heb ik en myne Leenmannen met eede beloofd, dac de Ryn by Zwadenburg of elders voortaan nooit uit eenige oorzake zal geftopc worden. Nog heb jk beloofd en gezwooren, dac ik nooic eenige koopluiden zal beletten zout of eenige andere waaren ce vervoeren naar hec land van den Biffchop. Insgelyks zal de Biffchop ook niec beletten , dac eenige koopluiden uic hec Graaffchap Vriesland van Ooftergo en Wefh'rgo in myn land overkoomen, en die is 'er op aanhoudinge bygevoegd, dac hec verdrag, tuffchen den BiffchopGodefrid en mynen Vader den Graaf Florents onlang^ gemaakc, ook onderling ganfeh ongefchonden onderhouden zal worden, hec welke dusdanig is: De Biffchop ende Graaf zullen mee gemeene toeftemmingè eenen Graaf naar Vriesland zenden om de rechtdagen der burgerlyke zaaken te houden (fl), en alles, wac uit de inkoomften,, hec Graaffchap toebehoorden , of uic de opkoomftcn der rechtsdagen van de burgerlyke zaaken-, naa aftrek der kollen , zal overfchieten, onder den Biffchop en den Graaf gelykelyk zd verdeeld worden, maar als hec gebeuren zal, dac de Verkooze Graaf niec naar Vriesland gaat, zullen de afgezanten van den Biffchop en van den Graaf van Holland faamen en op "gemeene kollen gaan verzamelen de inkoomften hec Graaffchap toebehoorende. De Muntmecfters, Tollenaars, Schouten, Meyers, en alle Amptenarcn, hun verblyf in dac Graaffchap hebbende . zuilen hunne Leenen, of Ampten, vooreertt uic de handen van den Biffchop ontfangen , en daarnaa uic de handen vr.n den Graaf van Holland, en zullen hen beide" getrouwheid zweeren. Van gelyke is die hec verfa") Om ik rechtdagen der burgerlijke zaaken te bowlen.] Dit kan ter bevestiging (trekken van Ue aanmerkingen , welken wij omtrent de rechtspleegirgen gemaakt hebben; en ftrekt tegelijk tot wederlegging van 't gevoelen der geenen, die zich verbeeld hebben, dat de Graaven cf Rechters door eene ftaatsvergadeiing wierden aan^efteld.  B IJ L A A G E L. 4r verdraw over het rechtsgebied van Heeswyk , by Montfoort geleegcn, dat de Afgezant van den Biffchop aldaar de rechtsdagen over dc burgerlyke zaaken houden zal, en de Graaf van Holland zal alleenlyk hec vierde deel, van 'c geene daar van voortkomen zal, hebben , al hec overige zal den Biffchop vry coekoomen. Daarenboven, aangaande de fcheiding der landpaalen tuffchen hec land van den Biffchop en de Hollanders, zvn wy op deze wyze overeengekoomen , dac by aldien de Biffchop my of myne mannen (2J moeyelykheid aandeedc over eenig land of ciende , dat ik die vrV aan den Biffchop zal afftaan, of ik zal zweeren, dac ze my gerechdyk toekoomen. Insgelyks , zoo ik den Biffchop of zyne mannen moeyelykheid aanving over eenig land of tiende de Biffchop zal my die vry afftaan of een van zyne voornaamften of van de bedienaars der Kerke zal door de derde hand zweeren, dac dat land of tiende gerechdyk de Kerke toekoomc, en dus zal hec vry aan de Kerke behooren. Daarenboven is 'er onderling beloofd , dac byaldien iemand van des Bisfchops mannen misnoegen van denzelven op zich haalde, dac die by my geene toevlugt zal vinden, ten zy alleenlyk, op dac hy door my genade bekoome , of ui 's Biffchops Hof voor hecGerechc van zyn gelyken (a) verfchyne, en dus ook integendeel. Gedaan in cjaar naa de Menfchwording onzes Heeren duizend cwee honderd en vier. Hec zevende jaar der ziccinge van den Heere Diederik, Biffchop ce ücrecht, voor 'c Altaar van Sc. Maarten, alwaar ik myne dienftbaare mannen opnedraagen hebbe, die ik voor de zyne verwiffeld heb, waar op ik ook gezwooren heb en myne Leenmannen Wolter van Eve, Albert Banjard, Jacob Burchgraaf van I eyden, Gysbert van de Lek, Albert de Roffe, en veel meer anderen. Ten overftaan van deze getuigen : Henrik, Hertog van Lotceringe, Octo, Graaf van Gelder, Gerard, Graaf van Are, Henrik van Evere, en de Proo- (<0 Van zijn gelijken ] Dit ftrekt mede ter bevestiging van de aanmerking, die wij over het te iecht ftaan voor zijnet»- hnien gemaakt hebban. Of Onderdaanen.  %a B IJ L A A G E L» ilen Gerard van Santé, Walter van Sint Peter, Bcrnard van Tiele, Bertold van /ilderfale, en Rembold van Sinte Marie: En de Deekens Elias van Sinte Peter, Gysbercvan Sinte Joan, Henrik van Sinte Marie: en vart alle zoo bedienaars als Burgers van Utrecht, en veel jneer anderen , waar op ik nog bezwooren heb , dit verdrag, gelyk het voorfchreven, is, onfchendbaar te onderhouden. B IJ-  47 BIJLAAGE M. Verdrag tusfchen Hendrik den I. Hertog van Lotharingen en Braband, en Godfried, Heere van Breda en Bergen? over den tol die te Sirijne in Zeeland? betaald moet worden, aangegaan den 24 Febr. 12112. (Du Mont Corps Dlplomatique T. I. P. C p. 142.) In nomine sanctae In den naam der heiu- et individu/e ce en onverdeelbaa- ï Rin iT a t i S. re drie eenigheid. T Tenricus Dux Lotbal X ringiee omnibus imperpeluum. Qiioniam ea qucefolis mortalium memoriis ccmmendantur , traciu temporis facile elabwitur, utile vijum ejt ,ut ea. qua memoriajunt diana , fcriptura perpetuentur. Igitur preefenti pagina, iiotimx fieri volumus tam faturis quam prafentibus, quod bominibus, qui telonmm namum per Strynam Êf Scaldam a nobis in feudüm tenebant, propter eorwn infilsntiam er viole itiam, quam transeuntib ts inferebant , Jententia Hendrik, Hertog Tan Lotharingen allen voor altoos. Dewijl die dingen, welke alleen den geheugenisfen der menfchen worden aanbevolen, door verloop van tijd ligcelijk uit dezelven geraaken, heeft het nuttig gefcheenen, dat geen, het welk der geheugenis waardig is, door fchnft te vereeuwigen. Derhalve willen wij door dit tegenwoordige gefchrift allen zoo toekomenden als tegeHWOordigen bekend maaken , dat wij den lieden , die den tol der bt-  48 B IJ L A A G E U. bominumnojlrorum ISparium ipjmim t fecimus abjudicari. Cujus telonei medietatem nobis rejervantes, aliam medietatem dileSto bomini noftro ligio Godefrido dejlreda in rectum feudum, contuiimus, ea conditione, quod idem Godefridus fuis viribus 6? potestate omnibus per pradicïas aquas transeuntibus, quousque nofter conductus exttnditur % pacemfaciet, fine nojtrü laboribus, e? expenfis. Nifi farte contra eum invalefceret poientia , quod ■manifefium ejfet nojlro indigere auxilio s tune corpore proprio , fi opus fuerit, é? tota terra noftra, ei ajjiftere debemus & de univer/is mercibus telonium debentibus r,os medietatem . ö3 prcsdiclus Godefridus aliam medietatem percipiet. (a) Om bunné laldaadigleid en geweiden narij.] Het hefferi yan lasicn fchijnt in de handen der hefferen altijd gepaard té gaan met de zucht om de ingezetenen te kwellen en te plaagen, en daarom ook altijd zeer ernftige voorzieninge daar tegen te vereifchen. fchepen op de Strijne en' Schelde van ons in leen hielden, om hunne baldaadigheid en geweldenaarij, (a), die zij tegen de voorbij vaarenden pleegden, bij vonnisfe van onze mannen en hunnegelijken hebben doen afwijzen. Van welken tol wy de eene helft voor ons behouden en de andere helfte onzen geliefden leenman, Godfriedvan Breda, tot een recht leen hebben opgedraagen , onder dit beding, dat"dezelve Godfried met zijné krachten en magt hun allen , die door deze wateren vaaren, zoo verre als ons geleide ftrekt,vrede befchikken zal, buiten onzen last en kosten. Uitgezonderd, in ge\alle zulk eene magt tegen hem moge opkomen , dat het blijkbaar ware, dat hij onze hulpc noodig hadde : in zoodaanig een geval moeten wij hem met ons eigen lijf, indien het nood is, en geheel ons land, bijftaan, en van alle koopmanfchappen, die tol verfchuldig zijn, zullen wij de helfte en voornoemde Godfried de wederhelfte genieten. Sed  B IJ L A A G E NU 49 Sed pro vinb, quod a navibus vinum port antibus prius inmoderate acoipi /debat, tres tantum denarios Colonienfes de quolibet vafe accipi decrévimus: quorum duos nobis retinuimus, tertiumjai-. pediclo Gedefrido in feudum cotiferentes. Ad telonium iflud accipienduin nos propriam navem £? proprium telonarium babebimus , fimiliter 6f diclus Godefridüs propriam navem Êf proprium telonarium babebit. Et merque noftrum, ubi cumque voluerit, juum telonium accipiet, fuper aquam, qua; Scalda nuncupatur. Et ut omnis mala confuetudo accipiendi vel bibendi vinum ubolita efiet, decrevimus ut quisqws tetonü nofiri vel Jiepe dicli Godefridi adminifirator extiterit, fi a mercatoribus vinum exegerit, vel gratis oblatum acceperit, corpus ejus in nofira erit pote/late, cf fine jpe rejtitutionis exbereaabitur: mercator vero, qui eis vinum propïna- Maar voor wijn, dewijl van de fchepen, wijn voerende , te vooren, onmaatig veel genomea plagt te worden , hebben wij vast gefteld, dat van ieder vat Hechts drie keulfche penningen zullen worden ontvangen , waarvan wij 'er twee voor ons hebben behouden , en den derden aan den dikwijls genoemden Godfried in leen gegee'v._n. , „ ... . Tot het ontvangen van dezen tol zullen wij een eigen fchip en eigen tollenaar hebben , en de gezeide Godfried zal een eigen fchip en eigen tollenaar hebben., En ieder van ons beiden zal zijn tol ontvangen „ waar hij wil, op het water „' 't welk de Schelde word genoemd. , . :.,..„ En op dat alle kwaade gewoonte van wijn te neemen of te drinken ophoude (a)y hebben wij vastgefteld, dat al wie ontvanger van onzen tol of van dien van den dikwijls genoemden Godfried zal zijn , zoo hij van de kooplieden wijn afgevorderd of om niet aangebooden, aangenomen zal hebben , zijn lijf in onze magt zal (o) En op dat alle kwaade gewoonte , enz.] De voorziening' der Graaven fchijnt zich hier al vrij ver uitgeftrekt te hétn ben. III, Deel, D  B IJ L A A G E M. verit vel obtulerit, elegantius vas vini, quod in navi fuerit, am.ttei. vent vel obtulerit, elegantius vas vini, quod in navi fuerit, am.ttet. Propterea bomhiibus, qui Stakerfloo a nobis in feudum tenebant, propter injuriain, {ƒ violentiam, quam tam in aquis quam fupra terram bo ■ minibus inferebant , omne feudum de Stakerfloo, mcritis eorum èxigentibus, fententia pariurn fnorum , eis fecimus objudicari, £ƒ Mud Domino Codefrido, cum omni integritate , in reüum feudum contulimus. Similiter & feudum de Osfendrecbt, ficut bi, qui ante a nobis boe tenuerunt, ipfi Codefrido contulimus in feuéum, tali conditione adjeSLa; quod de Stakerfloo Éf Osfendrecbt ipfe in propria perfona, vel beres ejus, qui Bredam tenebit , idem feudum femper a nobis babebit, nee alium infeudare potent. Item quicumque ex bominibus noftris terram Domini Codfridi ad manendum intraverit, ipfe in pace eos posfid'ebit; nifi forte milites, vel jüii müitum, vel de familia nofira fuerint. Si ad nos zal zijn, en hij, zonder hoop van herfM, van zijne vrijheid beroofd worden: en de koopman, die hun wijn zal voorgedronken of aangebooden hebben, zal het beste vat wijn, het welke in het fchip zal zijn, verbeuren. Daarenboven hebben wij de lieden , die Stakerfloo van ons te leen hielden , om het ongelijk en hec geweld, het welk zij den 'lieden , zoo te water als te lande aandeeden, al hec leen van Stakerfloo, hunne misdrijven zulks vorderende , bij vonnisfe van hunne gelijken, hun doen afwijzen , en het zelve Heer Godfried in hec geheel gegeeven tot een rechc leen. Insgelijks hebben wij hec leen van Osfendrecht, even als die , welke hec te vooren van ons hielden , dat hielden, den zeiven Godfried te leen gegeeven, onder dusdaan ige voorwaarde, dat aangaande Scakerfloo en Osfendrechc, hij in eigen perfoon of zijn erfgenaam, die Breda zal bezitten , dat leen altijd van ons zal houden , en geen ander daar mede zal mogen verlijden. Voorts al wie van onze lieden in 't land van Heer Godfried zal komen orn daar te woonen, die zal hij in vrede bezitten ; uitgezonderd, indien het bijgeval ridders of zoonen van redi-  B IJ L A A G E M. ft redire voluerint. ficut prius noltri erunt E idem fi rma de bominibus dicti Godfridi ebfervabitur ,fi cauffa, manendi ad nos fe contulerint. Si vero transenntes a nobis ad di&wh Godfridum , terram fub nobis uabuerint, nos firvk'ium de terra Ma tam moderate accipiemus, ficut de bominibus noliris , vicinis ipforum, faciemus. i£t idem facere tenebitur Godfridus de terra, bominum nofirorum adipfum trameuntium; ne a nobis ad eum tranfire volentes, vel ah eo ad nos , propter hoe, ab altero nojtro• rum detsrreantur. Si vero ad alterum nnjlrum dliqui ad alterum recedentes in aliqua caujfa excejjerint, vel de aliqua re calurnnia eis mota fuerit, Jecundum quod exceffus vel calurnnia exegerit, per Jententiam nobis emendare debent. Item quicumque homines memorati Godfridi, die bujus ridders, of lieden van ons huisgezin mogten zijn. Indien'zij tot ons willen wederkeeren, zullen zij even als te vooren de onze zijn. Dit zelfde zal men ook in acht neemen omcrenc da lieden van voornoemden Godfried , indien zij zich; mee der woon onder ons begeeven zullen. Maar indien zij, die van ons tot voornoemden Godfried overgaan, land onder ons zullen hebben , zullen wij van dac land , zoo maatiglfjk dienst neemen, als wij van onze lieden, huuna nabuuren, zullen doen. Ert Godfried zal gehouden zijn hec zelfde te doen van het land van onze lieden toe hem overgaande; op dar zij, die van ons toe hem of van hem tot ons overgaan willen , daar door van den een of den ander van ons beiden niet worden afgqfchrikt. Maar indien eenige hunner , die van den een toï den ander van ons beiden overgaan mogten, zich in eenige zaak mogten hebben te buiten gegaan , of wegens eenige zaak tegen hen eisch moge zijn gedaan, zullen zij die, naar 'c geen hec misdrijf of de eisch medebrengt, volgens vonnis, ons moeten beteren. Voorts alle lieden van gemelden Goufried, welke op JD 2 Cotl*  5a B IJ L A A G È Mi conventionis fattce, opida quae de novo feceramus , intraxerint ad manendum, fcilicet Ooftenwie, Arendone, Herentals, Turnhout, Hoogftraten, fi voluerint, ibifemper maneant; 6? Domiftus Godfridus de terra eorum, in fuo dominio jacente, ita moderatum fervitium accipiet , quale de terra hominis fui (Equivalente confuevit accipere: ita qutdpropter boe nullum detrimentum fujlineant. Si vero redire voluerint, no$ eos cequo animo recedere patiemus. Si autem poft tempus hujus conventionis faclce, ad prat' dicta nova opida vel alia, fi quce nova fecerimus, libertate coihmorandi, tranfire voluerint , nifi confcntiente praditlo Godfrido hoe faciant, bona eorum in poteftate ipfius Godfridi erunt R de eis vo- luntatemj'uam f aciet: ita quod nos per boe non offendat. Ita per omnnia oh/ervandum eftde bominibus noftris; fi forte nobis invitis ad opida libera jam di£ti Godfridi, eos tranfire contigerit. den dag van het maaken dezer overeenkomst z'CT mét der woon zullen hebben begeeven in de heden , welken wij van nieuw hebben doen opbouwen , te weeten , Oostenwie , Arendone, Herentals, Turnhout» Hoogftraten , mogen daar, zoo zij willen, altijd blijven woonen, en Heer Godfried , zal van hun land, in zijne heerlijkheid liggende , zoo een maatigen dienst neemen, als hij van een land zijns mans van gelijke waarde gewoon is te neemen: zoo dat zij daardoor geene fchade komen te lijden. Doch indien zij wederkeeren willen, zullen wij hen ongeftoord laaten vertrekken. Maar, indien , na het fluiten dezer overeenkomst, eenige in de voornoemde nieuwe fteden of anderen,die wij nieuw op mogen bouwen zich met der woon willen begeeven, indien zij zulks doen buiten oorlof van gemelden Godfried ¥ zullen hunne goederen in Godfrieds magt zijn , om daar mede zijnen wil te doen , zonder daardoor iets tegen ons te misdoen- Dus zal men ook in alles moeten te werk gaan met onze lieden , indien het bij geval mogte gebeuren , dat eenige, buiten onzen wil, tot de vrije fteden van geVt'  E IJ L A A G E M. js Verum fi bomines [ui ad opida nojlra ab antiquo adificata Buj'cum, Sicbem , Liram , Arfcot, Antuerpiam, Lovanium, ff bis firdlia, cauffa manendi, tranfire voluerint, libere boe facere poter unt, tali jure , qudijemper ab antiquo tranfire Jolebant. Hcec omnia, ficut proliba turn, ff prcefcrïptum ejl, hof confimguineo noftro £*? fideli bomini ligio Godfrido. de Breda ff 'fuis beredibus in reRum feudum contulimus, tenendwn a nobis ff a nojlris beredibus. E contrario prafatus ligius Godfridus bomagium nobis , ficut Domino fuo, pro. s mifit, ff jüramento confir mavit, quod omnibus cajiri fuis , tota terra fua , bomini bus fuis , ff mini'fier'.alibu fuis, ff corpore proprio , ipf ff heredes J'ui a modo nobi. ff beredibus-nojlris, fervie fideliter, contra omnes borni mines, qui mud ff viver pojfunt. Et ad hujus rei confirmt tionem ex mandato ipfii Godfridi, fpecialiter omni terras fua miütes, ff mil tumfilii, ff XII Villam bomines ducenti ff quadr ginta ad boe eletïi jurav melden Godfried overgingen. Doch indien zijne lieden zich naar onze eertijds gebouwde fteden Bosch, Sichern, Lier, Aarfchot, Antwerpen , Leuven en diergelijken met der woon willen' begeeven , zullen zij zulks vrij mogen doen , met zoodaanig recht, als zij altijd van oude tijden piagten te doen. Dit alles, welk hier voorgemeld en gefchreeven is, hebben wij onzen bloedverwant en getrouwen leenman Godfried van Breda en zijnen erfgenaamen tot een recht leen opgedraagen , te houden van ons en onze erfgenaamen. Daarentegen heeft voorgemelde Godfried ons, gelijk zijnen fleer, manfehap beloofd en met eede beves- ■ tigd , dat hij en zijne erf- ■ genaamen na hem, ons en • onzen erfgenaamen getrou; welijk zal dienen, met alle ■ zijne kastcelen , en gantï fchc land , met alle zijne - mannen en dienstlieden en t met zijn eigen lijf tegen alle lieden , die fterven en leeven kunnen. i- ■ En toe bevestiging dezer s zaak hebben op bevel van s denzei venQodfYied gezwoo;- ren, bijzonderlijk alle de n ridders van zijn land eD de i- zoonen der ridders en twee honderd en veertig mannes D 3 rMBÏ*  54 B IJ L A A G E M. runt , ff fe ff fuos hete les ad hoe obligaverunt. Qnad fi faxte idem Godfridus vel ejus heredes ea, qua; preediEtafunt, infregerint, vel nobis , ficut prcetactum ejl,. fideliter non Jervierint ipfi viribus ff bonis fuis nobis Jive beredibus nojlris, contra ipfurn Godfridum vel ejus beredes fervient , donec ipfurn vel fuos heredes ad fidele fervitium naflrum revocaverint. " Vice verfa fi premominato Godfrido aliquis cauffa nojlri guerram movcre attentaverit; nos ei modis omnibus affijlemus; vel fiquiseum injujle exberedare voluerit, quanidiu parere vel confilia nojlro fiare paratus fuerit, nos ei tamquam ligio nojlro non deè'rimus. Quod cum omnibus pracedentibus artieulis juramento confirmamus. Ut autem hujus nojlres con- i Jlitutionis pagina in pojterum ülibata ff inconvulfa Jervetur , cam conjcribi ff opfiojitione fjgilli nojiri, cum fuh criptiene tefiiurn fecimus roburari. Nomina teftium fmt cisc. Waltherus Bertbolt. uit twaalf dorpen daar toe gekoozen, en hebben zich en hunne erfgenaamen daar toe verbonden , dat indien bij geval gemelde Godfried of zijne erfgenaamen 't geene voorfchrecven ftaat mogten overtreeden , of ons, gelijk voorfchreeven ftaat, niet getrouwelijk dienen, zij ons of onzen erfgenaamen met hunne krachten en goederen zullen dienen tegen den zeiven Godfried of zijne erfgenaamen , tot dat zij hem of zijne erfgenaamen weder tot onzen getrouwen dienst zullen hebben doen wederkeeren. Daarentegen zullen wij, indien iemand gemelden Godfried , o.m onzen wil, mnur ondprfrnnn re heonr. loogen hem op alle wijzen bijftaan , of indien iemand hem onrechtvaardiglijk van zijn goed berooven wilde , zullen wij hem zoo lang hij ons gehoorzaam zal zijn, of bereid zal zijn onzen raad te volgen , als onzen leenman niet verlaaten. Het welk wij nevens alle de voorgaande artikelen met eede bevestigen. Op dat het gefchrift dezer onzer vaststelling in het toekomende ongefchonden en onveranderd gehouden worde, hebben wij het zelve doen fchrijven en met het opdrukken van ons zegel mee ondertekening Gcrar-  b ij l a a g e m. 55 Gerardus de Grimbergben, Arnoldus de Ranft, Godfridus Caftellanus Bruxelknfis. Arnoldus de Wejemale, Arnoldus Duffer Rolandus de Toenis, Wilbdmus de Eekeren Wilhelmus de Lira, Walterus de Rimenant. Arnoldus Amptmannus A'i*uerpienfis Wilhelmus de Halle, rjf alii quam plures. A c t a funt hcec anno incarnationis Domini m.cc.xii. fexto Martii. van getuigen doen bekrachtigen. De na3men der getuigen zijn deze: Walther IJertholc, Gerard van Grimbergen, Arnoldvan Ranst, GodfriedjkastelejnvanBrusfel, Arnold van Wefemale, Arnold de Spijfopdisfcher, Roeland van Thenis, Willem van Eekeren , Willem van Lier, WaUer van Rimenant , Arnold, Amptman van Antwerpen , Willem van Halle, en zeer veele anderen. Gedaan in 't jaar der menschwording onzes Heeren m cc. xn. den zesden Maart. D4 b if.  16 BIJLAAGE N. Sententie van den Hove van Holland, tusfchen Burgemeefters en Regeerders der Stede van Amflelredamme, ter eenre; ende de Burgemeefters cn Regeerders der Stede van Hoorn, ter andere zijde. (Handvesten van Amfteldam D. I. p, 30.) In- der fake hangende voor den Ho.ve van Hollande tuffchen den Burgermeefters ende Regeerders der iieüe van Amfrelrcdam, Irapetranten in R .eu/lelie ter eenre, ende de Bu genneefters ende Regeerders der ltede van Hoorn, gedacghden ter ander fyde. Proponerende dc voorfz. Impenanten (a), hoe dat tot nootdruftigheyt van der feylagie ende zeevaerdige neringen, ende 'clanc van Hollandt, ook mede tot prefervatie van den fchepen , menfchen, koopaianfchappen ende goeden daerinrie wefende, ende in de landen van Hol landt door de gaten van 'c Marsdiep ende 'c Vhe incomende, van noode waren ge weeft ende als nogh waren lekere kapen , baken énde zeetonnen, omme door middel van dien de fchip. pers, zeevarende perfonen enue patronen te bewyfen op fa) Proponerende de voorf. Impetranten, enz.] Deze fen. tentie, gelijk meer andere van voorige tijden, doet ons zien, dat de rechters niet eenvoudig vonnis velden, met eenen Êisch toetewijzen , of te ontzeggen ; maar te gelijk in hun vonnis de middelen , van welken men zich aan heide kanten bediend had , voordroegen; eene gewoonte welke in verfcheiden öpzigten van zeer veel r.ut konde zijn, en ook de belanghebbende konde doen zien , of de rechter de gronden, op wel. ken zij hun recht en vermeeten hadden voorgedraagen, behoorlijk in acht genomen had. ""  B IJ L A A G E N, 57 op wat fyden fy feylen moeten, ende al fulcx de diepten te vinden ende de ondiepten te fchouwen, die dickwils yeind -ren ende verloopen Soo dat uyt fake van defen naer ouden herkomen geftelt waren vier kapen; als een op *c cylandt van Texel, een op 't eylandc van 't Vlie, een op 't eylandc van der Schellingh, ende de vierde op Huysduynen Dat mede naer ouden herkomen omme de diepte te vinden ende de ondiepten te fchouwen, gefteic waren feker grooc getal van zeetonnen , dryvt-nde boven op 'c water, ende in de gronc van der zee gevestighc ende vaftgemaeckc met groote lange yfere kettingen ende eenen fwaren fteen daer aen hangende. Dac insgelycx 't ftellen, maken ende onderhouden van die kapen ende baken, mitsgaders 't (tellen ende leggen van de zeetonnen ende onderhoudenisfe van dien van allen ouden cyden , ende boven memorie van menfchen geftaea hadde , ende als nogh ftonc toe peryckele, koste en laste van der ftede Amftelredamme; ende hadden d'Impetrancen uyt fake van dien groote i'ware excelllve kosten gehadc ende gedragen , ende noch dagelyks hadden ( a) Ende a'foo de reden eyfehee , dat henluyd n een gh rembourfement ghedaen worde voor de groote onk sten vallende op de onderhoudenifle van de kapen . baken en zeetonnen voorfz. metten aankleven van dien: Soo hadden J'lmpetranren , ofc haren gecommicteerden. over de hunderc jaren geleden, ende boven alle memorie van menfchen , ontfangen gehadc uyt fake van de onderhoudenifle voorfz. ende tot profyee der voorfz. ftede , van elck lalt van de goeden, by de lasccalen gerekent, ende binnen de voorfz. gaten, ende 'c Vlie, ende Marsdiep komende, eenen halven Philipspenninck , ende ook van allen anderen goeden ende koopmanfchappen binnen de voorfz gaten arriverende, ende die by de lasc - talen niet gerekenc en worden, hadden Ca) Ende nog digelyks hadden. ] Deze befchrijvïng der voorzorgen, welke ter beveiliginge van de zeevaart gebruikt moeiten worden, toont ons, hoe ongunftig Amfterdam voor den koophandel gelegen was , in vergelijking van andere plaatfen; en bevestigt het geen daaromtrent geleezen word in de Sententie van den Grooten Raad van Mechslen, Bijlaage A. van ons Eerfte Deel. D5  58 B IJ L A A G E N. den d'Impetranten tot profyt, als vooren, ontfangen gehadt eenen gelycken halven Philips Penninck, ende dat naer advenant van der waerde derzelver goeden , gelyck ende conform de goeden by de lafttalen gerekent. (a). Maer alfoo de Burgermeefters ende Regeerders der voorfz. ftede niet wel en mochten furneren de oncosten tot onderhoudenisfe der voorfz. kapen , .baken ende zeetonnen van nooden zynde, nadoen fy haren noot ende d' inconvenientien, die door faute van de onderhoudenisfe voorfz. fouden jpruyten, te kennen gegeven wylen hooger memorien Hartoge Philips van Bourgondien. De welke de nootfaeckelykheyc van der fake aengemerckt, ende by rypen advys ende deliberatie van fynen genaden Rade, den voorfz Burgermeefters ende Regeerders van Amfterdam geoorloofc, geconfenteert ende gewilkkeurt hadde, dat fy van alle de goeden ende koopmanfchappen voorfz. van doen voortaen , in de plaetfe van den halven Philippus penninck, heffen ende ontfangen fouden eenen goeden Vlaemfchen groote, als doen loop endeganck hebbende. Welcke groote Vlaemfch, vier my te Vlaemfch meer waerdigh was, dan voorfz. halven Philips penninck die van outs by de voorfz. Regeerders of hare gecommitteerden ontfangen geweest w^s; al breeder blykende by den teneur van de Privilegie oft Ocfroye daer van fynde in date den xvi. ' dagh van May , A°. veertienhondert twee en vyftigh. Dat de Burgermeefters der voorfz. "ftede naer vermogen denfelvèn Oclroye, hare oude maniere vau den halfc ven Ca) Bij de lasttalen zerekent] Het geen hier gezegd word , zoo van de kosten door die van Amfierdam ter beveihginge van de zeevaart gemaakt, en van de redelijkheid dat hun die goed werden gemaakt door die geenen , welke 'er genot van hadden, als van 't bezit in het welke zij waren van tot dat einde eenige lasten te heffen, toont ons i. dat die van Amfterdam zich bevlijtigden om den koophandel hunner ftad zo veel mogelijk gemakkelijk te maaken , en voor rampen te beveiligen. 2. Dat zij de kosten, welken ,zij daar toe jnoeften doen, wisten te doen (hekken tot vermeerdering der ftedelijke inkomften. 3. Dat zij den meeften last van *t geen zij rn nutte van den koophandel in rtwerk (telden, op anderen wisten over te brengen; en daar door een voordeel boven andere handel-plaatfen te winnen.  B IJ L A A G E N. jO ven Philips penninck verandert hadden gehadt, ende in de plaetfe van defelve geftelc op de goeden, by de lasttalen gerekent, eenen grooten Vlaemfch, ende op de andere goeden, by de laft:-talen niet gerekent, eenen gelycken grooten Vlaemfch naeradvenant harewaerde, gelyckende conform de goeden by de last - talen gerekent; blyckende by fekere fchriftelycke ordonnantie van outs daer op gemaeckt. Volgende welcke fchriftelycke ordonnantie de Burgermeefters ende Regeerders der voorfz. ftede over de tien, twintig, dartig, veertig, vyfeig ende hondert jaren, ende boven alle memorie van menfchen jaerlix in 't openbaer 't recht van de voorfz. onderhoudenifle ; geheeten 'c pael-gelt ofc tonne-gelt, oft de paelkifte , verhuyrt hadden gehadc, ten aenfien van eenen igelycken ende fonder eenige contradiclie. Ende hadden de pachters ofte gecommicteerden van de voorfz. pael-kifte ofc pael - gelde ofc tonnegelt, volgende de voorfz. ordonnantie, hen gelcvert, van alle de goeden binnen de voorfz. gaten van 'c Vlie ende 'c Marsdiep arriverende. In welke fchriftelycke ordounancie oock by fpecificatie bevonden werden, wat de koopmanfchappen oft waeren, ende e!cx van dien befonder uyt fake voorfz. fchuldigh zyn voor 't rechc van den paelgelde voorfz. ende wat koopmanfchappen ofte waren in de voorfz. ordonnantie by namen ende fpeciflee nietgefchreven ende geinfereert en ftonden , daer voor worde betaelt van de waerde van elckc vyf ende twlntigh guldens, een ftuyver ofc twee grooten Vlaemfch. Dat de Impctrancen w:;ren in lofrelycke ende deughdelycke continuele polTcflie ende gebruyek vel quafi, van 'c voorfz. paelrechc te ontfangen, ofc doen ontfangen, by hare gecommitteerden ofte pachters, naervolgende de voorfz. fchriftelyke ordonnantie van de goeden binnen de voorfz gaten arriverende, dac geen memorie van menfchen ter contrarie gedencken en konde , fontier wederleggen van ymant. Alle welcke fchriftelycke ordonnantie, 'c gebruyek er.'e poflcffie van dien , ook by fententie van den Grooten Rade coc Mechelen, van date denxxi. February, Anno duyfenc vyf honderc cn vyftigh geconfirmeerc was aeweeft. Ende hoewel de voorfz. gedaeghden niet en behoorden eenige defobfeïffance re vertoonen , maer te gehengen endè gedogen, dat binnen der ftede van Ho rn by de pachters ofc gecommitteerden van de Impetramen  Go BIJLAAGE N, gecolligeert werde 't rechc van 'c voorfz. tonnegelt oft paelkifte , volgende d'ordonnantie voorfz. van elck paerCj ofte, of koe, de gacen ofc havens van 'c Marsdiep ende 'c Vlie inkomende, ende toe Hoorn arriverende , hadden nochcans contrarie van dien gedaen. So dat de Impetranten genoocfaeckt waren geweest van den voorfz. Hove te lichten mandament ende den Gedaeghden, overmits hare oppofkie , uyc krachte van dien ce doen daeghvaerden'. Concluderende een dage dienende by de voorfz. ende meerandere middelen, dac de voorfz. Gedaeghden gecondemneerc zouden werden ce gehengen en ce 'eedoogen , dac de paelmeefters der ftede van Amftelredamme, ofc de pachters van 'c rechc ftaeude tot die onderhoudenifle ende bewaernifle van de baken, kapen en connen in 'c venu en courc gemencioneert, oft haare gecommitceerden fouden binnen der ftede van Hoorn mogen colligeren, innen en ontfangen van alle paerden , oflen , koeyen en andere heeften 'c Marsdiep ofc Vlie inkomende, ende toe Hoorn arriverende, 'c Recht daer coe ftaende, naer vermogen der voorfz. ordonnantie. Volgende dewelke de voorfz. pachcers 'c Rechc van alle andere koopmanfchappen de voorfz. gaten incomende ontfangen hadden en nog dagelyks ontfangen: Ende waer naer 'c recht van de paelkifte Jaerlicx by de Impetranten verhuyrt werde, fonder den Pachcer of Pachters , ofc hare gecommitteerden, dies aangaande, eenig hinder, letfel ofc empefchemenc ce doen. Ende even verre d'Impetranten dezen haren eyfch ende conclufie niet en mochte volgen, als fy hoopten ja , ende waer op fy eerft begeerden henluyden rechc gedaen ce werden, fonder daer af te willen feheyden , dac als dan in alle gevalle by ordine, de gedaegden geconderaneert fouden werden te gehengen ende gedoogen, dat de paelmeefters voorfz. uyc fake van de onderhoudenifle ende bewaernifle van de baken, kapen ende zeetonnen in 'c venu en courc gemencioneerc, binnen der ftede van Hoorn fouden colligeren , innen ende ontfangen van elck van de beeften voorfz. die voorfz. gaten van 'c Vlie ofc Marsdiep inkomende ende in der voorfz. ftede arriverende, een oort van een ftuver, gelyk by de voorfz. paelmeefters, m der cyc fynde, van alle andere koopluyden uyc faken van hare paerden, oflen ende andere beeften binnen de gaten van 'c Marsdiep oft 't Vlie  B IJ L A A G E. N. 6C 't Vlie incomende ontfangen werde. Makende eyfch van coften , ofce tot anderen alfucken fyne ende conclufie ais 'c voorfz. Hof bevinden foude de voorlz. Impetranten oorbaerlyck te wefen. Waer tegens van wegen de voorfz. Gedaegden , onder andere , voor ancwoort eeaüeFeert is geweeft, dac hooger memoden, Hartogh Aelbrechc van Beyeren, Palsgrave op een Rhyu, als Grave van Hollanc, ende Heere vau Vneslanc, omme mennige getrouwe dienften, die de ftede van Hoorn voornoemt fynder G. voorvaders, ende ook hem gedaen hadde, ende nog doen foude, henluyden onder andere gegeven ende gegunc hadde, in den jare duyfenc driehonderc cn negen en cachencigh, dac de Denen haer mareke coc binnen de ftede van Hoorn verfoecken mochten met hare beeften , als Oflen, Paerden &c mits dac fv van elck ftuck van dien geven ende betalen fouuea eenen ouden grooten, ende niet meer; breeder blyckende bv den Privilegie ofte Hantveften der voorfz. ftede daervan wefende: achtervolgende welck Privilegie de voorfz. Denen, van foo langen cyc, dac geen memorie van menfchen ter contrarie en gedenckt, haer marekt binnen de voorfz. ftede van Hoorn, mee hare oflen, koeyen, naerden ofce andere beeften tot allen tyden van den jare alft hen gelieft hadde, verfochc hadden gehadc: en de'felve hare beeften aldaer verkoft, naer haren behcve, om den meeften penninck: (a) mies daer van in handen van den tollenaer van dien, van elck beeft betalende een oude croote, of halve blanck in de plaetfe van dien, naer inhouden ende vermogen der voorfz. Privilegie. Sonder dac fy eer caufe van eenige vordere laften of andere coneributien by de Impetrancen nu Ecprctèndeert gemoeyt waren geweeft oft yec anders betaelc ofc gegeven hadden. Ende hoewel mus dien de fal En defelvt hare heeften aldaer verkoft. enz.] Wij zien uit deze voordrage; i.dat oudtijds de markt der deenfebe beeften te Hoorn geplaatst was. 2. Dat de Hollanders die niet uit Deenemarken gingen haaien, maar dat zi.| door d- Deenen overgebragt wierden. 3- Dat om, den handel van het deensch vee te begunftigen, op den invoer eene geringe belading was gelegd, met verzekering van dis niet t« zullen verhoogen.  152 B IJ L A A G E N. voornoemde Impetranten recht noch redenen en hadden , omme de koopmanfchappen van de beeften, die de voorfz. Denen ende anderen binnen der ftede van Hoorn met hare fchepen ter marckt brenghen, ende 't Vlie ofc Marsdiep incomen , vorder te belaften oft befwaren mee eenige nieuwe impoficien ofc anders: 'c hadde nochcans henluyden belieft ghehadc 'c felve jegens de gewoonlicke maniere ende oude geinvenceerde coftume ende Privilegie van de gedaeghden, aen hen luyden onlancx voor d' mfticucie van defen procefle ce verfoecken ende begeren. Maer alfoo 'c ftlven den gedaegden geheel nieu ende vreemt was, fo en hadden fyluyden daer toe in geender manieren willen verftaen , feggende daer coe ongehouden ce fyn. Ende alfoo de Impetranten boven rechc ende redenen willende procederen op haer te kennen geven geobtineerc hadden 'c voorfz. mandament, foo concludeerden de voorfz. gedaeghden by defe ende meer andere middelen, dat de Impetranten verklaert fouden werden tot haren eyfch ende conclufie op de gedaegden gedaen ende genomen niet ontfanckelyk, ende by ordine, dac hen den felven haren eyfch oncfeyr, ende de gedaegden daer van geabfolveerc "fouden werden : makende mede eyfch van coften ofte tot anderen alfulcken fine ende conclufie, als 'c voorfz. Hof bevinden foude den voorfz. gedaegden oirbaerlyk te wefen. In welcke fake de voornoemde parcyen by Appoin&emente difpoficif van den voorfz. Hove bevonden ende gewyft waren in feyten contrarie , ende geadmicteert tot probatie van baerluyder vermeten. Volgende welcken appoindlemence hadden fyluyden de fake ten weder fyden volfchreven, gedaen fekere ordinaris enquefte , geproduceerr diverlche munimenten , gereruncieert van meer te produceren, gereprocheerc, gefal veerc, in rechte geconcludeerc, ende rechc begeerc. 'T voorfz. Hof, mee rype deliberatie van rade door gefien ende overgewegen hebbende alle'c gum ter materie dienende is, bevint, dat men 't proces termineren magh, fonder enquefte te doen op de feyen begrepen in de voorfz. reprochen ende fulvacien : Ende doende rechc in deh name ende van wegen des Kr nincx van Spanjen, van beyde Sicilien &c. als Grave van Holland Zeeland ende Vrieslanc, cordemneerc den voo-fz. gedaeghden te geheugen en tegtdogen, dat de paelmeefters' van de ftede van  B IJ L A A G E N. % van Amftelredam, ofte die pachters van 't recht tot die onderhoudenifle ende bewaernifle van de baken, kapen ende zeetonnen in 'c venu en court gementioneert, oft hare gecommitteerden , fuilen binnen der ftede van Hoorn mogen colligeren, innen ende ontfangen van alle paerden , oflen, koeyen ende andere beeften, het Maisdiepen 't Vlie incomende, ende tot Hoorn arriverende, 'c recht daer toe ftaende, naer vermogen fekere ordonnantie daer van fynde: waer naer de voorfz. pachters 't recht van alle andere coopmanfchappen, de voorfz. gaten incomende, ontfangen hebben ende nog dagelyoc ontfangen, en waer na 't recht van de paelkift jaerlycx by de Impetranten verhuert wert; fonder den Pachters ofte hare gecommitteerden, dies aengaende eenigh hinder , letfel oft empechement te doen: Ende compenfeert de coften van defen procefle, omme redenen den voorfz. Hove daer toe porrende, Gedaen in den Hage by Mrs. Cornelis Suys, Heere van Ryswyck, Prefident, Marcen van Naerden, Dominicus Boot, Adriaen van der Houf ende Jacob van Merfche, Raedsluyden van Hollant. Ende gepronuncieert den vierden Decembris, Anno duyfent vyfhondert drie en feftigh. 'c Oirconde 't Zegel van juftitie hier aangehangen. In kennifle vaa my , en was getekent op de ploye, De Woorden. ö IJ-  "'4 BIJLAAGE O. i.'i Verbond, gemaakt by de Kapitein eri Ar ent Martenszen en Pieter Gerritfen van Bourgonjen , van weegen en uit kragte der Ed. Mog. Heeren Staten, zyne Princelyke Excellentie Maurits van Nasfau &c. &c. en de Heeren Bewindhebberen der Oost-Indifche Maatfchappy ter eenre : ende Chriftapa Naik Gr ave van den Landen Tonda , Madalen , Heere over de Stad van Singier ende meer andere Heerlij kheeden, en Cire Wyngelaya? Gouverneur over de voorfchreeven Landen; ter andere zijden, en dat voor eeuwig; den soften van Lentemaand des Jaars i 610. Eerstelyk zal zyne Prinfelyke Excellentie (o) hebben binnen de Fortreffe van Tirepopelier, het JHms gnaamc Notte Callemattecom , dac in 't voorsz. Fort flaac; gemaakc van blaauw aiduinüeen , lang asyude honderc ea vyff voeten, breec vier en zeventig (<0 Zyne Prinfelyke Excellentie, enz.] Zoude men op deze wiis een verdrag of verbond geflooten hebben, indien men niet noodig geoordeeld had de indiaanfche Vorften in de verbeelding te brengen, dat de Vereenigde Staat door een Vorst geregeerd wierd?  B IJ L A A G E Ö. óf fig voeten, en. heefc hoogten naar adverianc; 't welft op heeden , onze Prince voor zyne onderzaaten is gefchonken , ende overgeleeverc, zonder iecs daar voor te becaalen; omme alle Amunicie van oorlog; kruit l looc, kogels, loncen, ankers, touwen, zylen en alle, andere 'koopmanfchappen, te mogen bewaren, voor; brandt, rovers, dieven ende meer ongelukkenwelk® plaatfe wy Hollanders en Zeelanders ook alle, die van weegen de Generaale Compagnie hier zyn zullen ; zuilen vermogen te timmeren naar ons gelieven; mits dac Wy gehouden zullen weezen aan land ce brengen in db voorfchreeven FórcreiTe, een mecale halve franfche k?rtouwe;.ende drie yfere gocelingen, toe befcherminge vad onze perzoonen, ende de Heeren Bewindhebberen haaré goederen .; welke plaatze den Naik en Aya. zullen gehouden zyn, ons te helpen bewaren ende befchermen tegens de Portugeezen ende alle andereni die ons eenïgej afbreuk ofce fchaaden zouden willen doen, hec welke den voorz. Naik en Aya coc haren koften zullen moeten onderhouden. .... ■ Ook zullen wy Hollanders en Zeelanders,. ende allé den geenen , die van wegen de Generale Vereenigd-.} Ooft-Indifche Compagnie'~hier trafficqüeren, gehouden weezen te becaalen; van alle goederen ende knupiurt-; fchappen, die hier geloft en geladen zullen werden, twee; ten honderc; welverftaaude 'c geene dac eens, betaa'ldi heefc, niec meer en zal becaalen ; ook hec g^id; ryl^ ende andere behoeften» tot de Fortres, en'tHu s; ert zullen niet becalen, , : Den Naik en Aya, en zullen niec vermogen eeltige Portugeezen te lacen woonen ofte handelen in 'i>^«mpalam , ofce inde plaacze van Tirepopeliet, maar ces contrarie , vyand daar van te blyven. Niemand aan beide zeiden, zal Verbogen eënigtf quelhe,arguacie, ofte disputatie» van de Religie (_a) ce maken ■-■ Zoo daar iemand van ons hém' begavë \ doof. ëeni- (a) Van 'ie Religie té maaken.] De Spaanfcben én P-rtu^eeien niet te vrede met den Indiaanen hun land en goed tsoju-, weldigen, zogten dit wanbedrijf, onder den dekmajuei varx godvrucht en ijver voor de bevordering van den ChiisttJijV erv lil. U &k)L. £  €6 B IJ L A A G E O. eenige kwaatheid over te loopen, by den Naik of Jytt ofte in haar land; zoo zullen zy gehouden vvtezeu i dezelve overteleeveren in handen van onze Natie. Voorts zullen alle perfoonen, kooplieden vermogen met ons te handelen; koopen en verkoopen alle koopmanfchappen ende goederen, behalven zwavel , het welke aan de Naik ofce Aya eerft geprefenteerc zal worden , omme aan haar te verkoopen. Alle Schilders ende Wevers, die eenige verbintenismet onze natie zullen maken, van weegen eenige kleeden te fchiideren, ofte doeken te leeveren, zullen gehouden weezen zulks naar te komen ; ende by faute van dien, zal den Kapitein welke alhier is blyvende; vermogen dezelve aan te laten caften ende in de boeyen te fluiten; waar over den Naik of Aya zullen gehouden weezen korte executie te laten doen, en haar in alles te laten nakomen, 'c geene dat dan geaccordetrt zal weezen. Ook en zal den Naik of Aya niet vermoogen hier te laten handelen eenige huropifehe Natiën, dan alleenlyk die befcheit (a, van zyne Princelyke Excellentie brengen. Wy zullen ook vermoogen te handelen in Porto Novo , daar wy meede ook moogen lofl'en ende laden naar ons believen. Ook zoo belooven wy van weegen de Generaale Ooit Indifche Compagnie, aan den ^Naik of Aya, zoo zy eenige goederen , gefehut, amonide van oorlog, oft andere frayigheeden uic onze landen begeeren te ontbieden, zoo zulf n wy genouden weezen, dezelve mee de eerfte geleegentheid hier ce brengen; voor dewelke Godsdienst te bedekken, en leiden dus den geloofsdwang tot grond en titel van hunne heerfchappij: doch dit wekte bij de Indiaanen nog te meer haat en affchuw voor hen. De onzen daar en tegen kwamen niet alleen op alsVrienden en Bondgenooten , maar als een volk dat geheel afkeerig van geloofsdwang was; en terwijl zij deswege de Indiaanen gerost fielden, namen zij die gelegenheid waar, om voor zich zeiven vrijheid van godsdienst bij die volken te krijgen. ( a ) Dan alleen die bejcleit enz.] Zorg der onzen om alle Europifche Natiën uit dtn handel te fluiten: een ftap, welke den naijver van die Naden noodwendig moest gaande maaken.  B IJ L ü A G E O. C? ke den Naik of Aya zal gehouden weeftn te betaalen gelyk het zelve in ons land heeft gekort. Ook en zullen wy niet vermoocen , zoo wanneer wy op de Reede van Tegenapatam ofte Porto Novo mee Onze fcheepen ten anker leggen; eenige fchepen fchaden te doen , ofte aantehalen. Alle de fchepen , die van' h;er na andere plaatzen zullen zeilen met paspoort van onze Kapitein, en zullen onze Hollanders en Zeelanders, ofte die van de Generaale Compagnie, niec vermogen eenige fchaden té doen. Zoo den Naik of den Aya een paspoort van den Kapitein kwam te vorderen om eenige goederen, van eenige plaatfen te ontbieden, voor zyn particulier ende niec meer; zoo zullen wy gehouden weezen, zulks aan denzelven te geeven. Alle 'c welke voorfz. ik CbriftaDa , Naik , Grave over den Landen van Tonda Madulom, Heer over de Stad van Sin°ier ende meer andere Heerlykheeden , en ik Aya Cire Wyngelaya, Gouverneur van den voorz. Landen , beloven nu nog nimmermeer ce breeken; hec welke wy zweeren by onzen God, Verba ta Spa. Wy contractanten ter andere zyde , beloven meede uit den naame ende van weegen de Generaale Vereenigde Ooft - Indifche Compagnie, 'c zelve naar ce komen, ende hec zelve nu nog nimmermeer ce breeken; 'c welk wy zweeren in onzen Prince Naame: zoo waarlyk moec Ons God Almagcig helpen. Die Verbond was ook bezeegelt, mee 's Grave Signet ende was onder teekenc. ARENT M AR TEN ZEN. PiETER GERRITZEN van BOÜR.GONJEN. K 2 Blh  60 BIJLAAGE O.2 I Accoord en Eeuwig verbond, gemaakt bij de Kapitein ylrent Martenszen, van weegen ende uit kragte de Ed. Mog. Heeren Staten der Vereenigde Ne^ dei-landen, en zyne Princelyke Excellentie Maurits van Nasfau, &c. &c. &c. ende den Doorluchtigen Ilooggcbooren Koning, genaamt Vineatfh. py Raya Aloim', Koning over de landen Tamatka Sinwasfenapaty ende mser andere Heerlykheeden 5 ter andere zyde. EiiRSTELVK zal zyn Princelyke Excellentie fa) voor zyne Onderzaten hebben in Paliacatte, een plaatze om te timmeren een Üeenen huis; om alle amunicie van oorloge, kruid, loot, kogels, lonten, ankers , kabels, touwen , zeilen , ende alle andere koopmanfchappen te mogen bewaren; voor brand, rovers, dieven ende alle andere ongelukken. Voorts zullen wy Hollanders, Zeelanders ende alle die van weegen de generaale Compagnie hier traffiequeeren, gehouden weezen te betalen, van alle goelercnende koopmanfchappen die hier geloft en geladen zullen •werden , twee ten hondert; wel verftaande't geen die eens betaalt heefc, niet en zal betalen; ook 'c geld, ryft ende (a) Zyn Princelyke Excellentie. ] Deze plaats teken ik alleen aan, om dezelfde reden als in de voorige Bijlaage: onnoodig zal het zijn de bijgevoegde aanmerking telksns te herhaaien.  B IJ L A A G E O. 69 ende andere behoeftens voor het huis, zullen niet betalen. ! „ Den Koning en zal niet vermogen eenige Portugeezen te laten woonen ofte handelen in Paliacatte, maar ter contrarie haar 't zelve verbieden Niemand en zal vermogen aan beiden zyden, eenige queltie ofce disputatie van de Religie (a) te maken. Zoo daar iemand hem begave, door eenige kwaatheid over te lopen, by den Koning ofte in 'eland; zoo zal den Koning gehouden weezen, dezelve overteleeveren, in handeu van onze Natie. Voorts zullen alle perzoonen , koopluiden, vermogen mee ons te handelen ; kopen en verkopen , alle koopmanfchappen ende goederen , zonder dat iemand zulks zoude mogen verbieden. . Alle Schilders ende Wevers, die eenige obligatie met onze natie alhier zullen maken , van weegen eenige kleeden te fchilderen, ofce doeken te leeveren; zullen eehouden weezen hec zelve naar te komen; ende by faute van dien, zal den Kapitein die alhier is blyvende, vermogen dezelve aan te tallen ; ende alhier in de boeyen vermogen te ftellen; waar over den Koning gehouden zal weezen, korte executie te laten doen, ende haar het zelve te laten naarkomen, alzoo en in diervoegen het dan geaccordeerr zal weezen. Ook zal den Koning niec vermogen hier te laten handelen eenige Europifche Nacien, ( b') dan alleen, die befcheic van zyne Princelyke Excellencie brengen. Ook zoo belooven wy, van weegen de Generaale Compagnie, aan den Koning, zoo zyn Majefteic eenige goederen , gefchuc, amunitie van oorlog, ofte andere frayigheid uic onze landen begeerc ce ontbieden; zoo zullen wy gehouden weezen dezelven hier mee de eerfte gelegentheid te brengen; voor dewelke den Koning zal ge-, houden weezeu te betalen, gelyk het zelve in ons land heefc gekoft. „ ,. Zoo wanneer wy op de Recde van Paliacatte mee onze fcheepen ten anker leggen, zoo zullen wy niet vermogen , (a) Disputatie van de Religie.] Zie in de voorige Bijlaag* *'{b^ïuropijebe Natiën] Zje in de voorige Bijlaage n, ( « \  7ö B ij l A A o e o. mogen, eenige fchepen fchaden te doen? ofte aars te halen. Alle de fchepen die van hier na andere plaatzen zullen zeilen, met paspoort van onze Kapitein j en zullen onze natie niet vermogen , eenige fchaden te doen. Alle welk vporfchreeven ContracT:, ik Fïnkatapaty Raya Alouw, Koning over de Landen Tarnatica Sinwajenapaty, (a) ende meer andere heerlykheeden, beloove nu nog nimmermeer te breeken, het welke ik zweere by mynen God Perumal. Ik Contractant van weegen de Generaale Ooft-Indifche Compagnie , belove meede 't zelve nu nog nimmermeer te breeken ; zoo waarlyk moet my God Almagtig helpen. Was getekent en bezeegelc by des Koningshand, en was verder ondercekeut ARENT MARTENSEN. (ê) Tarnntica Sinivifempaty.] Hier uit ziet men. dat de onzen in die tijden zich meefter hebben gemaakt van de vaart, en koophandel in die landen, welke tegenwoordig de grootte en aanzienlijkfte bezittingen der Engelfche O. I. Maat» fchappij uitleveren. BIJ-  7i BIJLAAGE 0.?1 Accoord gemaakt bij Comeïis Jocobszen van Breekvelt en Hans Bullard, gecommitteerd van de Kapiteinen Arent Martenszen ende Willem Janszen, van weegen ende uit kragte van de Edele Mogende Heeren Staten der Vereenigde Nederlanden cn zijne Princelyke Excellentie, Maurits van Nasfau &c. &c. &c. ter eenre; ende den Doorlugtigen Hooggeboren Keizer van Malabar, Koning van Kalikoet, ter andere zyde. Eerstelyk zal zvne Princelyke Excellentie (a) voor zyne Onderzaten hebben in Kalikoet, een plaatze om te timmeren een fteenen huis, om alle amunitie van oorlog, kruit, loot, kogels, lonten, ankers, kabels , touwen , zeilen ende alle andere koopmanichappen, te mogen bewaren; voor brand, rovers, dieven ende meer andere ongelukken. voorts zullen wy Hollanders, Zeelanders ende alle die van weegen degeneraale Compagnie hier trafficqueeren gehouden weezen te betalen , van alle goederen ende koopmanfchappen die hier geloft en gelaaden zullen worden, twee ten hondert; wel verftaande « geen dat eens betaald heeft, niet meer en zal betalen, ook geld, ryft ende andere behoeften voor het huis, en zullen niec betalen. ^ UeE (a) Zme Princelyke Excellentie.] Zie de vorige Bijlaag». £4  2«t B IJ L A A G E O. Den Samorjn en zal niet vermogen eenige Portugees zen 'te raten'wonen ófte handelen 'in Kalikoet, ofce in zyri land , daar onze Hollanders zyn refideerendV, * maar. ter contrarie hun 'c zelve te verbieden. ',." Niemand aan beiden zeiden , en zal vermogen, eenige cjuèftie , ofte arguacie , ende disputatie van de Religie (Lf) te maken. 1 Zoo daar iemand hem begave door eenige kwaacheid , over te lopen by den Samoryn ofte in zyn land; £.oq zal den Samoryn gehouden weezen, dezelve over! fe leevereh in handen van onze natie. Vqorts zullen alle perzoonen, koopluiden, vermogen mee om te handelen, kopen en verkopen, alle koopmanfchappen ende góederen; zonder dac iemand zulks aoude mogen verbieden. *" Ook en' zal dèn Samoryn niet vermogen hier te laten handelen, eenige Európifche Natiën 7 ( b ) dan alleen! d,ie befcheit van zyne Princelyke Excellentie brengen. " Ook zoo bclooven wy van weegen de generaale Compagnie, aan den Samoryn, zoo hy eenige goederen, ^efchqc, amunitie van oorlog, ofce andere frayigheedeo » uit onzq landen begeert 'c ombieden; zbo zullen wy dezelve gehouden weezen, hier met de eerfte gelegentheid te brengen, voor den welken den Samoryr\ gehouden zal weezen te betalen , gelyk het in ons land kóft. "' "' ' • Ook zullen wy Hollanders en Zeelanders, vermogen hout ce houwen, ende dac 'te'Water fe halen, in des Keizers land ; zonder dat den Keizer, ofce iemand het zelve zal mogen verbieden. Alle hec welke wy concradtancen , van weegen de generaald Ooft-Indifche Compagnie, nu nog nimmerïTièér en zullen breeken. Zoo waarlyk moét ons GotJ AIrnagtig helpen. " ' ** ' '' - ■ • (a) Disputatie van de Religie.] Zie de voorige Bijlaage; {bj Serlige Europifcbt Naden.] Zie de voorige Bijlaage.' ■« .j  BIJLAAGE P<* \ Extract uit de Refolutie van H. H. M, de dato 7e Dec. 1751. DEn Heer Raadpenflonaris Stein heeft aan H. H; M. voorgeflaagen en bekend gemaakt, dat Haarë Koninglyke Hoogheid Mevrouwe de Gouvernante aan hem hadde ter hand geftélt, om aan Haar H. Mog. ta communiceeren,eenRequeftvan diverfe kooplieden binnen de ftad Amfterdam , handelende voornamentlyk op Spagne, daar by imploreerende de veelvermogende adfiftentie van hoogftdezelve, ten einde de goederen, die üit deefe Landen na Spanjen worden verzonden , als mede die van daar herwaarts koomen , en vooral de lywaaten en gaarens uic Duitfchland komende, mitsgaders'c wafch, koper, gemaakt en ongemaakcyzer, bliek en yzer en kooperdraad, provifioneelyk, zoo van do inkomende, als'uitgaande rechten mogen werden ontheeveri. En heeft gemelde Heer Raadpenflonaris Scein 't voorf. verzoek uit naame van Hoogftgem. Haare Koninglyke Hoogheid aan Haar Hoog Mog. op het favorabelfte gerecommandeerd. Waar op gedelibereerd zynde, is goedgevonden ea verdaan , dat Copye van 'c voorf. geproponeerde en bygevoegde Requefte geftelc zal worden jn handen van de Heeren Lynden van Reflen en andere Haar Hoog Mog, Gedeputeerden toe de zaaken van de zee, om të vificeeren, examineeren, daar op inteneemen de conlideï'atien en 't advies van de Gecommitteerden uit de re» fpeftive Collegien eer Admiraliceic, by de eerfte gelegendheid, dac alhier zullen koomen. eu van alles alhier ter vergaderinge rapport te doen. £ 5 6  BIJLAAGE P..21. Extract uit de Refolutie van H. .H M. de dato 20 Dcc. 1751. D en Heer Raadpenflonaris Stein heefc uit naam van i tj,-,,p Knnirwrlvk-e Hnoeheid eer vergadering voor¬ gedragen , dat Z. Hoogheid'Clor. gedagtenis by Re- =t , P ' t-i U«~~ i\/f™ Ac ,-ln-n Mmi ncn vpr. iofutie van n«i lawa, i»^v>ft. *~ zoet en geauchorifeerc zynde om tot nerftelling \an de ruft en beveiliging van de Colonie van Suriname, zodanine mefures te willen neemen en ordres te ftellen als hoogftdezelve zouden bevinden te behooren, Zyne Hoogheid, om aan hec voorf. verzoek en auchorifacie van Haar Hoog Mog. te voldoen , tot bereiking van die twee heilfaame eindens , dienttig hadde geoordeclt om een convenabel getal militie, beneffens eenige Commisfariffen, derwaards te zenden, en daar toe gecommitteerc de perfoonen van Hendrik Ernft van Spörcke , Generaal Major van de Infanterie, Mr, Carcl Eofchaerc, Tenfionaris der flad Schiedam, en Mr. Hyeronimus de Swart Steenis Raad in de Vroedfchap der ftad Gorincbem ; dat de twee laaftgem. CommifTariffen herwaards gcretourneert zynde aan Zyne Hoogheid hadden rapport gedaan vau het geene zy inde voorfz. Colonie daaromtrent haddeu verrigt, en onder anderen, daczy toe herftelling van de ruft in gem. Colonie noodig hadden geoordeelt den Gouverneur Mr. Jan Jacob Mauricius na hec Vaderland, Jalvo bonore & Jlipendio, op te zenden , en eenige verandering ce maaken in den Raad van Policie en Crimineele juftitie. Dac aan Z. Hoogheid nog by hoogftdeflelfs leeven uit het gem. rapport en andere befcheiden daar toe relatief zynde, gebleeken was, dat door de voorf. en andere fchikkingen en arrangementen, welke zy uic naam van Hoog-^era. Zyne Hoogheid aldaar gemaakt en genoomen hadden , de ruft en tranquilliteic in de voorfz. Colonie niec alleen volkomentlyk was herftelt, maar ook . dat Zvnc Hoogheid gegronde reedenen had gehad om  B IJ L A A G E P. ff firn te hoopen, dat het ander heilzaam oogmerk van Haar Hoog Mog. namentlyk de beveiliging van de Colonie met de tyd zoude werden bereikt, dog dat het zelve met geen mogelykheid zoo fpoedig konde geCcbieden, en abfolut niec geefteccueert worden , zonder een bekwaam aantal van militie boven de geene, welke de Sociëteit verpligt is aldaar te houden. 'En dac Zyne Hoogheid glor. gedagcenis vervolgens vau gedagten was géweeft, dat de Troupes , welke door Hoogftdezelve na de gemelde Colonie in de maand van Mey 1750 waren gebonden, dog welke door concrariewinden niec eerder als in de maand van December van denzelven jaare 175c, aldaar waaren gearriveerd, by provifie in de voorf. Colonie behoorden ce blyven. En dat Zyne Hoogheid glor. gedagceniffe daar toe zoodanige mefures hadde beraamd, dat het zelve by provifie en tot nu toe zonder bezwaar van de Provinciën, of zonder verder bezwaar als reeds by haar Hoog Mog was vaftgefteld, het zy van de Provinciën , of van de Socieceie en Coloniers zcude konnen gefchieden. Dac voor hec overige aan Hooggem. Zyne Hoogheid glor. Ged. uic hec rapporc en iuformatien van de voorf. CommifTariflen nog was voorgekomen , dat 'er verfcbeide zaaken in het werk konden gefield worden, die niet alleen rot verbeetering maar zelfs tot merkelyk accres van de voorf. Colonie zouden ftrekken, dog dac dezelve meed. van die natuur waaren, dat daar over eerft mee de Sociëteit van Surinaame behoorde te werden gefprooken. En eindelyk dat Z. Hoogheid glor. Ged. zodanige favorabele rapporten van de goede conftitutie der gem Colonie en vrugtbaarheid derzelver landen badde gekreegen dat dezelve geen gering voorwerp van de attentie en zorge van Haar Hoog Mog. kwamen uit te leveren. Waar op gedelibereerc en ce gelyk gelet zynde op de Requefte van de Eygenaars en geincerreffeerden van de Plancagien in de Coionie van Suriname op den 18e deefer gepraefenteerd , hebben Haar Hoog Mog. gem. Heer Raadpenfionaris voor de gedaane opening bedankt en is voores goedgevonden en verftaan , mits deefen te appr jbeeren de fchikkingen en arrangementen by Zyne Hoogh glor. Ged. ten opzigte van de voorf Colonie ter voldoeninge aan Haar Hoog Mog. intentie gemaakt! cn wyders hier mede ce verzoeken, en te autborifeeren Haa,'  Ï alle neutrale, of geallieerde Princen, Pocentncen , cn,Rer>ublycqüen van defen ftaet, t'zv dan de felve hare fchea G 2 pen  ico B IJ L A A G E & pen en goederen, na defe landen sffenden, oft naer andere quartieren (niet zijnde onder de fubjeftie van onfe Wanden) wel verftaende dat fodanige te bedingene pnamïie, ten minden foohoo?fal fyn als de ingefecenen defer landen, op de felve plaeilen aen de Compagnie betalen moecen. Alle welcke voorverhaelde verfekerin»en en prajmien , alleenlvcken te verftaen lyn van fodanige fchepen en jachten: mitsgaders van de goederen in defelve geladen , die gemonteert fyn na onfen placcate, op de wipeninge en mannmge \an de icnepen , in deii jarc acht en twintigh geëmaneert, ende indien eenige van dienfulex niet verfien mogten wefen , fal men voor gantsch ongemonteerde fchepen en goederen ( daer inne eeladen ) twee per cento meerder voor prtemie betalen, ende van half gemonteerde een percento meer als de ordinaire praemie. Ende op dat de Bewindhebberen verlekcrt mog-n wefen dat zy in 't aengeven van de monture der fchepen, niet mislëyt werden, fuüen fy by haer fel ven vermogen ofte haere gecommitteerde alie fchepen in zee gaende , te bezichtigen, en te vifiteren , om op demonture en de wapenjnké van dien informatie te nemen. Ende werden alle fchepen belaft foo haefl als fy ofce haere reders, eenige certeparthye gematct hebben, ofce in de ladimte komen te liggen, om eemge goederen in te nemen, ten Comptoire van de Compagnie aen te geven, de rrontuere haerderfchepen, ten eynde de Compagnie in 'c aenceyekenen van de affurantie, en invorderen van de piee nie, iich daer na mogen reguleeren, op pame foo de fchippers van fulex te doen in cebreecken bly ven, dac fy ten behoeve van de Compagnie verbeuren fuilen , viermael io veel als de prsmie van de affurantie over fchip ende goed fal bedraeghen: waer voor hec fchip verbonden , ende executabel lal fyn» De juweelen en 't geen onder de kleynodien gereecke^t wert, fo in en uic deze landen gefcheepc worden, 'uilen met onderlinge" verdrag , tuffchen de Compagnie en die fulex verfoeken, verfekert werden: ende by aldien men dies aengaende niet konde verdragen, fal - 30 de ielvehec recht van veyiingc, daer van hier naer geftatueert fal werden, naer de rechte wacrde bctael: wor'ÜCD- Ende  B IJ L A A G E S. lot Ende op dat de Compagnie (foo veel doeniyk is) geniete de premie van alle de uyc te fendenc waren en fchepen , en fuilen gheen paspoorten ter Convoye acn vemaqdt verleent werden , ten U hy a vooren doet b'vcken mee een biljet van de Bewmdhebberen , ofte haeren Commys, dat de afleunmtie van ioodamge goederen en fchepen, bchoorelyck aengegeven, ende p/semie van dien voldaen is; en tot dien eynde lullen de Bewindhebberen 'op de refpective Comptoiren van Lonvoyen feiten een gefwooren Commys; die de voorverhaelde biljetten increcken, ende aen de Bewindhebber ren overbrengen fal, om die mee haere boecken te con- ^ AUe de fchaede op eenige geaffeureerde fchepen ofte goederen vallende, fuilen aen de befchadigde goetgeoaen werden, ter plaetfe daer de prasaie van tnen betaelt is, naer den prys als de felfde een tyde van de gedane vèrfekeringaengegeven fyn , drie maenden na dat de Bewmdhebberen van de gelegene Iquadeu, volkomentlyeken fal fyn gebleecken. . Wel verftaende dat defe Compagnie met verbond.n fal fyn aen de verfekerde soet ce doen, eenige ha erve, die uiec tien percento en daer boven bedraegt, ende m-. de niec inltaen voor een:ge detenfien, ofte arrelten van eenige Neuterale ofte Geallieerde Potentaten: ioo wanneer die op eenige reeden, havenen oft rivieren kómen te gefchieden , als ook met voor eenige lenaae, die de goederen, (na datfe aan *t lant gebrogt zyn J foude overkoomen,en voort geemge verfcKennge doen, op fodanige plaecfen , die onder de geirooiTaemheid van den wande ftaen , noch mede op alfulcke die by yemanc ( 't fy vriend of.e vyandc) mee oorloghsrpachc mee 'er daedc befet ofce beftoocen Cyn. Voorcs een eynde de Compagnie mee foweynige cavillacie , en finiftere practyequen gekwelc worde, als mocelvkis, fal defelve mee gehouden wefen eenige re, ftorne aen yemandc f onder hoedaepigh pretext dat hec foude wefen ) te vergunnen: raaer lullen m allen gevalle de betaelde praemie behouden. , , D > goederen die van buiten in defe landen gefnnden werden , lullen in casdie felve ter karnerc aengegeven, en verfekerc fyn , gerekent werden, volgens den ml , ter plaetfgn, daer van.men du-eetlt tfgefetuep. m 3  ?02 £ I] L A A G E S. y :r' oogt met d'onkosten rct de rchepinge toe , ende h) ris vcfgéüs den ftyl van affurantie, tot nnch toe èèobèrveirt, om waer van pertinente kennifle te hebben , fulicn alle de geene die hare goederen begeeren vpffcekert te l ebben, aen de Bewindhebberen beloven, ib! haeft hare rekeninge ofc Faöe'uren overkryghen, de' felfde 'ter kamer fuilen verthoonen , en by aldien als dari bevonden werden, dat hare waeren meerder quarhen te bedragen, als defelve aengegeven waren: fuilen van 'c overige alleen 'c recht van de veylinge betalen, en 'in cas van fchade vergoedinge genieten na de fomr.r:, foo die ter eerfter inftantie aengebroght en opgegeven zyn." • 'En by aldien yemandc met fyn eygen fchepen, eenige goederen onverfeekerc quame in te brengen, fal als dan'in 't minnelyk over de vracht naer advenant dac andere betalen, "geaccordcert werden: ende by aldien mèri 'daer over den anderen niec konde verftaen; lal de iëlve deur goede mannen, by die van den Gerechte daer toe te, ftellen / gcarhicreerc worden, ende Parthyen gehouden fyn de uytfpraek van defelve naer te komen. iüenga'ende de waeren , die ter plaetfe van hare ladinghe geene fonderlinge valeur en hebben , ende meest door den arbeyt van 't fcheepsvolk verkregen worden, als fout, hout ende diergelyke, fuilen de Bewinthebberen, ende die geene, foo daer over affeurantie begeeren, den anderen in hetreeckenen van hare prife om de premie 'daer naer te betaelen, verftaen, en by aldien fylieden daer over niet en konnen accorderen, fal den lader vry ftaen, door andere buyten de Compagnie te doen verfecckeren, mits als dan aen de voorfz. Compagnie hec rechc van de veylinge in manieren voorfz. te betalen. Van de inkomende fchepen, hec fy vreemde of hierlantiche zo dïckmaels als die uyeter zee, in eenige havenen defer Provintien inne komen , ende niet ten Comptoire van de Compagnie aengegeven zyn om verfecckert te 'wefen , fal betaelt worden voor yder Laft van de gemonteerde fchepen vyftien ftuyvers, voor half gemonteerde twee cn twintig ende eenen halven ftuyvef par 'laft', en voor gantsch ongemonteerde fchepen dertigh ftuy vers 'par laft, alles naer den voet van onfen voorfz. reglemente. 'Ende fallen de laften in defen gerbeVc,"'eennaerlyck gerekent worden, op rogge laften, ■ '■''* *! • 7 ■'- ■ ™* vf '"• " mi  B IJ L A A G E S. fO| «Yfoefondert die van de Ooft ende Weft - Indifche Compjgriie Buyflen , ende die men ter vryer neeringen allcenlyck uytfeyt, waer van hier naer fal gefproockeo. worden. ' De fchepen uyt defe Landen naer Vranckryk om een foutladinge, ofte andere te bekomen, varende, het fy ledig ofte volladen, fuilen in het uitgaen als vooren flaet , gehouden fyn te betalen affeurantie, ende by aldien fy met haere ladinghe die fy buytens Lands be^ komen , de Enghe ofte Noortzee wederomme pafleerden, ofce aendeden, lullen gehouden wefen aen de Compagnie te betalen 'c voorfz. laft-gele, ende dac aen fodanige Gecommitteerdens als de Compagnie buytens Ivmds, daer toe fpecialyck mochte commirteeren. Doch by aldien de-Bewincheboeren aldaer geen Gecommitteerden tot den ontfanck en hadden geftelt, lal hec felfde rechc op haere wederkomfte in defe Landen aen de Compi»nie, ter plaetfe daerfe fuilen arriveren becaelt worden , ende fuilen de Reders voor het felfde rechc aen de Compagnie mede verbonden fyn, tot fodanige fomme van penningen , als fy uyc de felve bevrachtingen ■pfce reyfen, ontfangen ende genooten mogen hebben. Van eelyeken , indien eenighe fchippers defer landen mee hard fchepen buytens lants eenighe vrachten ofce reyfen aenvangen, om van de eene plaetfe. naer d'ander re'varen, fonder defe landen aen te doen (a), fuilen fy foo menighmael fy de Enge ende Noordzee bevaejen, en gebruvken, gehouden fyn 't recht van de veylinge te betaelën, cn dat foo menighmael, ais fy laft ö bre- (a) Sonder defe landen aen te doen, fuilen fyfo menighmail, enz.] Het zoude mogelijk voor 't belang van den Vrijen Staat dienftig zijn dat men een middel wist te gebruiken, om het zeilen van vaderlandfche fchepen voorbij onze, havens van het Noorden naar 't Zuiden van Europa nan een'ge be-. lasting te onderwerpen, om bet toeneemen van die vaart, .zoo veel mogelijk voor te komen; maar zodaauigeen laft, als., hier uitgedrukt ftaat,'op de vaart van de eene vreemde haven, naar eene andere vreemde haven zonder dat die voorbij onze havens gefchiedde , te leggsn, zoude voor zoo verf ik het inzie, niet beftaan kunnen met het belang vaneen ■koophandel, dat echter altoos óp 't oog, a!s het. eenig!-e 11 Ende?  H4. B IJ L A A G E S. Ende oft'gebeurde (dat wygeenfincs en verwachten ) dat yemant de fcheepvaert, negotie, handelinge ofte Trafique van defe Compagnie, contrarie het algemene recht, ofte oock jegens het inhouden van de voorfz. Traftaten , verbonden en entrecourfen in eniger manieren wilde befchadigen ofte hinderlyk wefen , fuilen hun daer tegens mogen defenderen , ende reguleren in conformiteyt van de inftructie by ons daer van te geven. Ende ten eynde de Participanten in de refpeflive kameren te gerufter mogen wefen, over het beleyt ende adminiftratie van de Bewindhebberen , fuilen deHoofcparticipanten in yder kamer by meerderheid van Hemmen uyt het middel van haer abfolutelyck mogen verkieren, eenige opzienders ende opnemers van rekeninghe: namentlyck in de kamer van Amfterdam vier, ende in de andere kameren drie perfoonen , die gehouden zullen zyn alle twee dagen ter weeke alle boeken ende rekeningen van de Compagnie nae te zien, als mede tot eclairciflement van dien te vifiteren de facturen en documenten, die haer daer toe by de Bewind hebberen in handen zullen worden geftelt; mits dat zy lieden onder eede verklaren , fecreet te fuilen houden, 't ;geene de Bewindhebberen fecreet bevolen wert, ende tot hare kennifle foude mogen komen; als ook van gelycken gene rckeninge te advoyeren, dan die naer fyne nature behoorlyCken verantwoord werd, ofte met documenten bewezen zyn , en zullen dezelve Rekenmeefters jaerlycks voor haer tra&ement hebben in de kamer van Amfterdam drie honderd gulden de» jaers, en in de andere kameren twee hondert guldens. Welke Bewindhebberen en Rekenmeefters gene fehepen, waren cfce goederen, haer in 't geheel ofte deel toekomende, aen deze Compagnie zullen mogen leveren , ofte verkoopen, noch van de zelve Compagnie eenige koopmanfchappen ofte waren kopen , ofte doen koopen, diere&elyk ofte indireclelyk, nochte ook portie ofce gedeelte daer inne hebben , op de verbeurte van een jaer van hare provifie , die contrarie van defen bevonden wert gedaen ce hebben, toe profyte van den armen , ten waere de generaele Vergaderinge van de Negenthiene in de refpedtive Kameren goet vonden eenige goederen publyckslyk met op, ofce afflag ce verkoopen: wel-  B IJ L A A G E S. itf welke goederen by Bewindhebberen , ende Rekenmeefiers foo wel als by de andere mogen mgekogc en gemynt worden. Voorts dat binnen den tyd van de voornoemde vier en twintig jaren, niemanc van de ingeboornen ofte dé ingezetenen (a ) defer landen, anders dan alleen uyt den name van defe Compagnie uyt defe Verenigde Nederlanden, noch ook van buyten defelve landen, niet eii fal mogen varen , noch negotieeren, op de kullen ende Landea van Africa, beginnende van de Tropicus Cancri > langs de geheele kulle van Barbarien, Noordwaerts aen, door de ftrate van Gibralterj Qoftwaerds langs de zeUe kullen van Barbarien ftreckende, voortaen langs de geheele kufte van Alexandria ende het vafte land , van Sorya aen Smirne incluis: daer inne begrepen de Eylanden van Cyprus, de Archipelagus, en andere onder den Grooten Heer forterendej ende zoo wie zonder confent van deze Compagnie hem zal vervorderen te varen, ofte te negotiëren op enige plaetfen binnen de voorfz. Lint i ten, de Compagnie geaccordeerc, dat lal fyn op de verbeurte van de fchepen en goederen die bevonden fulJen werden opde voorfz. kullen ende Geweften te handelen , de welke datelyck en alomme van wegen de voorfz. Compagnie aengetaft, genomen , en als verbeurt, ten behoeve van de zelve gehouden zullen mogen werden: ende in cas fodanige fchepen ofce goederen verkocht mogten weezen, ofte in andere Landen ofte Havenen ingeloopen, fuilen de Reeders ende Participanten voor de waerde van de zelve fchepen en goederen mogen werden geëxcuceert: uytgefondert alleen, dat de gene die voor dato van dit Oétroy, uyt defe ofte andere landen op eenige der voorfz. kuiten uytgeloopen ofte uytgefondenfyn, hunne handelinge toe den uytkoop haerder goedtren, ende wederkomen in dezen lande, ofte anderfints ter expiratie van haer Odtroy (foo fy voor dezen (a") Niemmt van de ingehootnen ofte de ingezetenen, enz J Het voorrecht van , met uitfluiting aller anderen, op zekere plaatfen en onder zekere diftrféten handel te drijven, fchijnt ook vat tegen de algemeene vrijheid, welke de koophandel vcx) eifcht, aan te loopen. Hl  n6 B IJ L A A G E S. zen eenige hebben verkregen ) fuilen vermogen te continueren, ende langer niet: behoudelyckdat na den eerften (anno fe dien honderd neghenen twintig, dage ende tyde des inganks van defen OcTxoye) niemant eenige fchepen ofte goederen en fal vermogen uyt te zenden naer de Quartieren in defen octroye begrepen, alwaer 'c dat voor date van dien deze Compagnie noch niet eyndelycken ware geflooten: maer fuilen daer in voorden fulks als behoort, tegens dengenen die willens en wetens, in fraude van defe onfe goede meyninge, 't gemenebeft foeken te fruftereren Dat voorts de voorfz Compagnie, (a) op onfen name ende authoriteyt (binnen delimiten hier vooren gefteld) zal mogen maken contracten, verbinteniflen, endealliantien met de Princen, ende de Naturekn van den Landen daer inne begrepen ; mitsgaders aldaer enige Fortreflen ende verfekertheden bouwen : Gouverneurs, volk van oorloghe, ende Officiers van juftitie, en tot andere nodelycke dienden , tot confervatie van de plaecfen , onderhoudinge van goede ordre, policie en juftitie (eenfaemmentlyk tot vorderinge van de neringej ftellen , deporteren ende afdeden, ende wederom andere in hare plaetfe furrogeren , foo fy - luyden naer gelegentheid van zaken zullen bevinden te behó'-en. Voort populatie van vrugtbare ende onbewoonde Quartieren mogen bevorderen , ende alles doen dat den uienft der lauden proffyt, ende vermeerderinge van den handel fal vereifchen. Ende fuilen die van de Compagnie ons fucceflivelyk communiceren, ende overleveren zodanige contracten ende alliantien , als zy met de voorfz. Princen ende Natiën fuilen hebben gemaekt: mitsgaders de gelegentheid van de Fortreffen, verfekertheden ende populatien by henJuyden ter handen ghenomen. Behoudelyck, dat fyluyden eenen Gouverneur Generael (a) Dat voorts de voorfz. Compagnie, enz.] Hier uit blijkt, Jat aan deze Compagnie niet flechts het doen van asfurantie werd afgeftaan, en enkelijk tot dat einde zoude ftrekJten; maar te gelijk zoude zijn eene Compagnie van negotie, aan welke ttffens de veiligheid der zee zoude toevertrouwd 'worden, eu verfcbeMen rechten to eene opperheerfch;;p,>ij bchoorenJe, afgeftaan.  B IJ L A A G E S. U7 rael verkooren , ende voor hem inftruftie gecondptfW hebbende, de felve daer nae by ons geapprobeert en commiffie gegeven fal werden: Ende dac voor s foodacSafSÏS Generael, foo wel als de andere Vice Gouverneurs, Commandeurs ende Officieren, P tojd™ fuilen wefen den eede van gecrouwigheid aen ons, ce doeu. ende ook aen de Compagnie. Ende indien de voorfz. Compagnie , op enige der voorfz plaecfen, in fchyn van vrundfehap bedroogen ofce nnilurk Petradïeert mogce worden, ott dac i.1 c ver ïouwenfan eSge penninghen ofce koopmanfchappen , oe felve zonder rfftimtie ofte becalinge ^r van te geniecen, gehouden werden , dat zy de fchade na gelegencbeid der zaken, en na dat zy beft zullen vermoéen, fuilen doen repareeren, deur al fulke middelen, als men gevoeglyk fal konnen doen. iceonnn h Ende alfoo toe plantinge, verzekennge ende defenfJe van defen handel, oock nodig fal fyn eenigh krygsvolk mede te nemen , fuilen wy naer de cou/htr'tn^nie land en gelegentheid van zaken, de voorfz. Compagnie voorden me! foodanigh volk van oorloge van commandemenc, ende van fortificacien, als noodig wefen zal. midts dat die by de Compagnie lullen werden betaelt ende onderhouden. , ,. an. „„„ De welke boven den eede die zy aen ons ende »n Excellencie hebben ghedaen , ook iweeren lullen , nee commandemene van de voorfz. Compagnie te volgen. , ende hare faken ce helpen vorderen, naer haer bette ver- ^ Dac de Provooften O") van de Compagnie aen lanc fuilen mogen apprchenderen hec Isrygsvolk. , epae vol* van oorloge, dac hen in dienfte van de voorfz. Compagnie begeven heefc , ende de geapprehendeerde te ftheep brengen , 'c zy in wae fteden , plaecfen of jurisdictiën van defe landen , dezelve bevonden mogcea (a) Dat ie Provooften, enz. ] Het recht, 't welk hier aan de Compapiie word gegund, fchijnt niet te kunnen overeencebragt worden met de begrippen, welken men over het hanAhaaven der jurisdiflie, zoo in provinciën, als vn fteden en tte platten lande heefc. Welke gefchillen heeft men deswege niet zien ontdaan tuftchtn de Admiraliteiten eu Steden, nuct^n accomciitteerde Raaden en Steden. H 3  iïS BIJLAAGE S. werden, mits dat de Provooften te vooren fuilen aenfpreeken d' Officiers en Magiftraten van de fteden ende plaetfen daer fulex valt. Dat wy geen fchepen, gefchuc ofte ammunitie van dele Compagnie, tot dienfte defer Janden en fuilen nemen , dan met confent van de felve Compagnie. Hebben voorts defe Compagnie geoftroyeert, gtp ivihgeert en vergunt, octroycereri, priviligeeren en gunnen mus defen, dat zy met alle hare fchepen en goederen yry fuilen mogen paffecren voor by alle tollen , eenige der Vereenigde Provintien toekomende, ende dac zy dezelve vryheit zullen gebruyken in fulker voegen als de vrye mgefetenen van de fteden defer landen, daer mnehare vrydommen zyn genietende, ook niet tegenftaende enige onvrye perfonen in de Compagnie zvn participerende. Dat alle de goederen ende waeren, die defe Compagnie gedurende den gehelen tyd van haer Octroy, fuilen uyc deren landen voeren, naer de Quartieren van Barbaryen , Sorya, ende andere binnen de voorfz. limiren begrepen, ende die zy van daer in defe landen fuilen brergen, lullen vry zyn van uytgaende ende inkomende Convoy. Dat men de rekemnge van de Equipagie , ende uycruftinge van de fchepen, met de dependentiën van dien, ial doen drie maenden naer 't vertrek van de fchepen , endee bruykc "te zyn: behoudens die voorts fuilen werden ghemanc, geviciualieert ende onderhouden, tor. koften van de Compagnie. Voorts zal de Compagnie ghehouden wefen gedueriglyckin zee ce houden cfeftigh wel gemonteerde oorlog"" fchepen , wel meerder, ende niec minder: ende zullen wy de Admiraiiteyten daer coe houden, dac fy ce» minften ook in zee zullen houden foo veel fchepen van oorloge, als de fecrece refólutie, dies aengaende genomen, is medebrengende, waer van wy aen de Compagnie tot haer verfekeringe, acte in forum fuilen doen expediëren. Hebben voorts defe Compagnie geauthorifeerc ende gelaft, dat fy alle de fchepen by henluyden geaffeurcert door hare Convoyers, ende andere fchepen fuilen defenderen, thegens een yder wie hec foude mogeu wefen, die de felve in hare reyfe eenigh belet, hinder, ofc fchade mogte poogen ce doen , ende foo daer over eenig m sverftanc quame teontryfen, beloven de Compagnie, mitsgaders de Ikwindheb'aeren ende Participancen, van alle precenfien ce ontladen , ende vry te houden, d;e yemandt ter werelc daer over foude willen fuftineren; En indien de Officieren van de Compagnie regens haren lalt ende inftrudüe ia defen haer notoirlyck misgaen H j moch:  ta* B IJ L A A G E S. mochten, fuilen de felve daer voor in hare eygen- perfonen verbonden ,aenfpraeckelykende drafbaerzyn : zonder dat de Compagnie ofte Bewindhebberen over defelve mifufen en forfaiten eenigfiuts gehouden fuilen wefen. Ende alfoo de Compagnie uyt de gemene beurfe van veele ingefetenen defer lande werdt geformeerc, foo eu fuilen de penningen daer inne gerekent, genige arreft fubje£r wefen, om by dat middel tegens de eygenaers van dien jurisdictie te fonderen. De Bewindhebbers van de Compagnie fuHen folemnee]yk beloven en zweeren, dat zy hun in hare adminiftratie wel ende getrouwelyck fuilen gedragen, goede ende deugdelyke rekeninge doen van hare handelinge : dat fy in alles fuilen bevorderen het meefte proffyt van de Compagnie, ende derfelver fchade befchutten foo veel mogelyk fal fyn: dat fy den meeften van de participanten in 'topbrengen ende uytdelinge van penningen, niet meer voordeel en fuilen doen, als den minden : dat fy in 'c innen ende ontfangen van de uy.ftaende fchulcen, den eenen niet meer als den anderen fuilen verfchoonen: dat zy voor haer eygen rekeninge participeren, ende geduerende haer bewindhebberfchap, fuilen bly ven participeren, al fulke fomme van penningen, als by defen Oétroye zyn geordonneerc: mitsgaders dac fy alle ende een yeder van de poindten en artykelen in defen vermtlc ende verhaelt, voor foo veel haer aengaec, fuilen naerkomen ende onderhouden , naer haer uyteifte vermogen. Alle welke Privilegiën , Vryheden en Exemtien (aji mits¬ en) Alle welke Privilegiën, Vryheden en Exemtien, enz.] Wanneer men gade flaat, dat de Admiraliteiten eigenaartig aangelegd zijn en dienen moeten ter beveiliginge van de zee, en tot ztckerheid van de zeevaart, moet het eenigzins vreemd voorkomen , dat men, in den jaare 1620, bedagt is geweeft, om, buiten en behalven de Admiraliteiten, een niet minder omilachcig bewind aan te ftellen , het welk eigenaartig tot het zelfde einde zoude moeten dienen. Wanneer men vervolgens in aanmerking net int, wat gebreken de Admiraliteiten onderhevig zijn, en welke klachten omtrent dezelven gedaan worden,  B IJ L A A G E. I 1-3 mitsgaders de affiftentie hier voren verhack, in alle haer voorfz. pointten en artykelen, wy de voorfz. Compagnie, met goede kenniffe van faken hebben gegunt, verleent, belooft en toegefeyt, gunnen, verlenen en toefeggen hen mits defen : belovende henluyden defelve te doen ende laten genieten ruftelyk ende vredelyk. Ordonneren oock, dat de felve fulkn werden onderhouden ende agtervolgc, by alle Overigheden , Officieren, ende onderlaten van defe Verenigde Nederlanden , fonder daer jegens te doen, diredtelyk ofte indircdtelyk, foo weymg binnen, als buyten de felfde Verenigde Nederlanden , op peyne van daer over als beletters van 'c gemene welvaren derfelver landen , ende overtreders van onfe ordonnantie geftraft te worden , aen lyf ende goet: Helovcnde daer en boven , dat wy de Compagnie in het innehouden van def-n oÖroye fuilen maintineeren ende flaende houden, by alle Tradtaten van Payfe, Alliantien , ende Entrecourfen , met de Naegebueren, Princen, Ryken ende Landen, fonder yet gedaen of.e Behandelt te worden, dat tot vermindermge van defen foude mogen ftrecken. Ontbieden daeroin, ende beveelen wel expreffclyk aen alle Gouverneurs , Juflicieren, Officieren, Magiftraaten ende inwoonders der voorfz. den, ka» men zich niet wel voordellen dat deze Compagnie gelukkiger in haare werkingen dan de Admiraliteiten in de haaren geweest zoude rijn: zelfs fchijnt het mij toe, dat zij nog aan meer hindernislen, abuifen , en zwaarigheden bloot geliaan zoude hebben. Mogelijk is 'er geen land, in 't welk men ten aanzien van ontwerpen, meer bedacht moet zijn, op dezwaarigheid van dezelve ter uitvoer te brengen; van alle kanten ftaat te wachten, datmen 'er zich niet meer aan onderwerpen zal, en 'er ook niet verder de hand aan zal houden, dan men 't met zijne bijzondere belangen zal begrijpen overeen te kunnen brengen ; en ieder zal 'er tot eigen voordeel en tot nadeel van anderen het nut van zoeken te trekken, zondet den last daar van te draagen. Dwangmiddelen zullen 'er niet toegelaaten worden : en daar ieder zich bedwingloos acht, is 'er weinig op betrachting van de algemeene zaak te tellen. Men leeze de Verhandeling ever den Koophandel van de Republiek, gevoegd bij de Propofitie van Z. D. H. den Heere Prince van Oranje Willem den IV, gl. ged.  114 B IJ L A A G E S, voorfz. Verenigde Nederlanden, dat zy de voorfz Compagnie ende Bewindhebbers van dien, ruftelyk ende vre • defyk laten gebruyken het volkomen effect van delen Octroye, confent ende privilegie : cefferende alle eontradidtien ende empefchementen ter contrarien. Ende op dat niemant hier van iguorantie pretendere, foo hebben wy belaft, dat het fommier inhouden van defen Octroye , by publicatie ofte affixie van biljetten fal worden genotificeert, daer hec, ende foo het behoren fal: want wy het felve ten dienfte van den lande bevonden hebben te behooreu. B IJ-  1*5; BIJLAAGE T. Bericht van de Kooplieden op het Concept van een Compagnie van AzJurantie. Hooge ende Mogende Heeren! De koöpluyden, door Uwe Hoog Mog. Mifïïve be« fchreven, omme van advys en, onderrechtinge te dienen , of 'c bewerp van eene Compagnie van affeurantie onlanghs ingedelt, met den dienft der landen, ende der goede ingefetenen van dien, in train gebraght, ende uytgegeven foude moghen werden, hebben mondeling de Heeren Commiffariffen (onder verbeteringe_) de redenen gefegd, waeromme fulex in defe ghelegentheyt van tydt , niet en behoort te gefchieden, ende dac de gewende veylinge eer zee, by andere middelen» •alleen van de publyque forge ende gebiec te verwachten donc; echcer alfo de Heeren Commiffariflen voornoemc, mee defe communicatie niec en verdondeu, de incencie van Uwe Hoog Mog. voldaen te fyn , hebben goetgevonden den befchreven perfoonen te belasten , hec voorverhaelde coucepc arciculacim ce overwegen, ende over dac gheheele duck een ghefamentlyck advys ce dellen, om hec felve ghefien in tyden ende wylen fulex daer over te datueren als men 'c geraden zoude vinden. Voldoende hec felve Appointemenc, hebben wy naderhandc toe verfcheyden cyden by den anderen geweed , naer ons vermoghen pondererende de redenen foo aen beyde zyden voorgebrachc fyn , ende doorgelefen de ingedelde articulen, maer en hebben eenftemmig niec anders konnen oordelen, of hec oprechten van food mighe Compagnie foude de ghemeene negotie defer landen fchadelyck , ende voor de Commercie ende gemene Rederye, niec draeglyck wefen; wanc aengaende de fchepen: hec is kennelyck dac die in grooten gecale ende creftelyckheyc, geduyrende onfe oorlogen in deze landen fyn aangebouc, ence oock dagelyks acügebout werden, ende niettegendaer.de de onkoilen van  paS B IJ L A A G E f. van dien van tydt tot tydt, foo om de dierte der materialen , arbeyrs- loon , ende anders toeneemt, is men echter ghenoocfaeckt, alle vaerten voor kleyne vrachten te bedienen, alfoo men meer ende meer befpeurt dat om de fdve reede meer als te veel op andere plaetfen 'ende Rycken werden getransportcert, ende dat de Franfchen , Engelfchen ende Schotten, niet alleen haer eygen waren herwaerts over brengen, maer oock de onfe bp het eyghen loon, ja vecltydts beter koop als by de fchepen van defe landen ghedaen kan werden, de welcke met de geftelde premie van affeurantie befwaert , uyt hec vaerwater fouden moeten bly ven, principael de gemonteerde ende welgebouwde fchepen; ende fouden in plaets van dien niet als iluyten en boeyers, oude Hechte fchepen in het landt te vinden fyn; wordende de Reeders van dien verlicht van monture van ammuriitien ende volk: want de alTeurantie meet foo wel over ci'een als d'ander ftandc grypen. Wat reeden fal daer konnen bedacht worden om het Noorder en Ooders vaerwaeter foo hoog te bef/waren , daer men weet, dat fe jeghenwoordigh de helfc niec uyc en delen, van het ghene fy over verfekeringe van defe Compagnie fouden moeten betaelen, ende nu met de aiMencie van 's lands oorlogh-fchepen ende de provifio.nele directie by Uwe Hoog Mog. goet ghevonden ghenoechfaem haere reyfe veyhgh ende buyten peryckel der vyanden doen. Wefende oock de reederye van d:e nacuyre, dat die in veele kleyne poruen verdeelt ü, daer van een ieder zyne rifico principael op de kleyne vaerten geerndraeghc ende fchade van d;en üch liever getroofien fal, als mee defe belaitmge befwaert te zyn, ofte re zien dat hier door fyne fchepen aen landt b'lyvende, den vreemdelingen hec vaerwater ingeruymc (oude v/orden. Wat onluden ende moeyten over de taxatie der felve (om tot genieten van premie te komen, daeelycks foude vallen, is onrnogelyck rebedencken) ende"wat e^aliteyt fal te verwachten wefen : d:er die om verfchevden refpetten menigvuldige confideratien fuilen meriteren: lommige fynde nieuw, ende andere oudt: defe wel gemonteerde, d' andere quaivk, ende duyfenc fulcke voorvallen meer , die yder na fyne intentie en meede profyc fal pondereeren: ja fuilen veel licht foo ve»l jaiouüen onder de Steden en Provinciën , die doch genegen  B IJ L A A G E T. 127 gen zyn een yder in den hare neringe en fchipvaert te avanceren , veroórfaeken, dat de klachten van dien niet alleen de refpedtive rechtba.ncken, maer felfs de vergaderinge van Uwe Hoog Mog. fuilen vervullen: ja Godt geve, dat fulcken twift niet uyc en berfte , dat men wenfehen foude dat noyt begonnen te hebben. Aengaende de koopmanfchappen, is niemant veel ghe■went, principael in defe foberere tyden van negotie op ofte van de naebuerige Landen ende Rycken te afléureren, ten fy men een notabel Cargafoen affende, ende meer als men gewent is, te refiqueren, ghene bequame gelegentheyc en vint, het zelve voor veel fchepen te verdeelen , maer in een fchip moet overfendem: al» wanneer veelcyds ghebeurt dac een koopman om fyne riüco te verlichcen, laet teyekenen. Uyt haer eygen natuyr konnen ook alle koopmanfchappen deze belaftinge niet lyden ; want veele van dien defe landen maer en pafleren als een Canael, daer door men die van hier elders cranfporceerc , en deefe landen voorbygaende , (~a) als lichtelyk gefchieden kan , fal defe Staet motten miffen, de uyt en inkomende Convoyen, ende de ingezetenen de Commercie. Hec Sout en de Franfche Wynen worden allerecrft veel ooftwaerts ghevoert, fonder in defen landen te komen; van ghelycken gaen veel Mofcovifche waeren a droidlure naer Italien ende Vrankryk; de zyde laeckenen ende andere aenfienlycke waeren uyt Italien, Smirna, ende andere plaetfen nu herwaerts komende, fuilen om de felve redenen ook het inkomen alhier excufereu. Alleen om divertitie van neeringe te vermyden, hebben U Hoog Mog. voor defen wyflelyck verfcheyden waeren in het inkomen ofte uycgaen verlicht, als Potasfche, Talgh, Pelteryen, wollen ende andre ; foo dat feeker gaec, dac alle waeren , foo om de plaetfen daerfe van daen komen, als om haer eygen wefen , en konnen deze belaftinge niec dragen , ende alwaer 'c fchoon dac de ghene, die hier te lande geconfumeert worden, yec- we» (a) En deefe landen vtwrlygaande , enz.] Hier aan zieE men hoe het voorhijvaaren van deeze landen een voorwerp, als ten boo^lte nadeelig voor dezelven, is aangemerkt geworden.  Ï28 B IJ L A A G E T, ïves fouden mogen lyden, foo en konnen die ia dezen van de anderen niec afgefonderc of verdeeld worden. De manufacturen, daer foo meenige Scadc ende ingefecen van defen Staec wel afvaerc, worden alreecs in andre Rycken ende Landen aengequeeckc, tot droefheid van veele duyfenden, die haer brood daer aen voordezen verdienc hebben, ende wac zal ce hopen ftaen : foo men defè al mee gelyeke belaftinge beftaec ce chargeren : anders niec als hec vercrek van veele werkmeefteren ende kunftenaers; mitsgaders de armoede van de shene die mee haer arbeydc hun dagelykfche koft moeten winnen. Defe en meer andere redenen laeen niet toe, Hoog Mog. Heeren! dac wy (onder verbeceringhe van wyfer oordeel) eenigüncs fouden konnen raeden het geprojecteerde concepc van affeurancie in crain te brengen: maer veel eer onderdanig!! ce verfoecken , te willen continueren met de zee , door publicque middelen, en haere authoriteyt ce veyligen, daercoe voor defen foo veel goede refolucien genomen fyn, ende mee het vervolgen van de felve, fal defe Scaec ende goede ingefecenen vinden , by Godes zegen, de rufte en zeker* heyc, foo te wacer als te lande. R Ë-  REGISTER DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. A. Ac li e w ( Brief vaii den Kfizer van ) aan den Admiraal Martenszen. bl.137 Admiraal oudtijds geene bediening van dc ftadhouderlyke waardigheid onderfcheiden, 3ii Akersloot bekomt vrydom van fchot en tollen. 40 Algiers verboi.d met die Mogendheid geflooten 341 Alkmaar bekomt tolmyheid. 47 Amsterdam bekomt tolvryheid. 49, 50 en 72 Door Zijne Wethouders , in de fcheepvaart en handel bevorderd. 2 Hield eerti]ds bijeenkomften met andere nederlandfche •.kooplieden, ibid. Ourzaaken der grootheid en welvaart dier ftad. 67 en volg. Krijgt al vroeg den graanhandel in handen Md. Kampt met Lubek om den pötfi rthen handel 68 en 69Onderhoudt vuurbakens. 69 I'.n heft een recht om die k sten goed-te maaken. ibid. Het !echt tot dezeetonntn en *t paalgeld aan haar afgeftaan* 70 Lakenfabriek bloeit 'er ia de vijftiende eeuw. 71 Haare toivryheden. 72 Sluit overeenkomften wegens tollen. 73 De waaren haarer ingezeteHen te Antwerpen van bezetting vry verklaard, ibiii word uitgezonderd van 'ë Verbod van den uitvoer vaii graanen. ibid. Waarom z$ ue fpaanfche zyde aankleefde. 74 Sluit verdragen rrieË Utrecht en Deventer Wegens de tollen, ibid en 75 Van 'c Stapelrecht te Dordrecht vrij verklaard 77 Aan haar neffens Leyden eri. Haarlem't graaven van eenê nieuwe vaart zonder rechten te betaalen1 vergurid. 77* Haar koophandel groeit aati door 't verval van Antwerpen enz. doch ijiaeWS J-ecds te Vooren; 82' en 8 5 Aanmerkingen over' 't fchil van Prins Wil era den" II. met deze ftad. in 105a; l8t en volg. I74 De Régenten aldaar wit te veel gevleid. ijSd . . ( Wisfelhanfe van 1 Zie W16 s e l b a »it. Antwerpen, het fluitefi van deszelfs have bevordert onzen koophandel. jjS AR ne mui den hield eeïiijda niet anderen nederhnid'''.:r.£ koopftedeu bijeenköCiïien. ö* Arbesteerem 2ie HnNiïor- legging. Assurantie' deszelfs oorfprong. 394. ft^ewMitefl  ft e o 1 s t e r: daar op hier te lande gemaakt. 395, 396. Ontwerp eener algemeene AsfurantieKamer. 397. Ontmoet tegenkanting. 398, 399. Aanmerkingen wegens hetzelve. 399. eu volg. 13. Baillitjwen trokken errtijds met hunne onderhoorigen te velde. 308 Ba k k e r ij e n verboden binnen 600 roeden van de Steden. 78- Bank van Lkening nuttig voorden handel. 403 Beden gaven gelegenheid tot het verkrijgen van voorrechten. 75 Beestemarkt van deensch vee te Hoorn. 93 B e r n a b d (Abtdij van St.) bekomt tolvrijheid. 47 Bestier (burgerlijk) de voorrechten hier omtrentbij • de fteden van Holland verworven , helpen mede tot den bloei des handels. rc»7 Beurzen der kooplieden bevorderen den handel. 403 Bezetting zie Handoplegging. B 1 f r , voor deszelfs deugdelijkheid gezorgd. 60 Bijeenkomsten der nederlandfche koopfteden in de vijftiende eeuw tot wat einde ftrekten. 62 en 63. Boekhandel deszelfs bloei door de burgerlijke vrijheid. 404 E o x e 1. bekomt tcdvrijheid. 45 B r a b a n d ten tijde van Caefar taamelijk bevolkt. 13. Dreef toen koophandel. r<5 Brabanders Gefchil tusfchen hen en de Hollanders over het recht van bezetten 105: Brielé bekomt tolvrijheid. 50 Hield eertijds met andere nederlandfche koopfteden bijeenkomften 62 Br oek in Waterland. De oude hollandfche zedenbloeien aldaar nog 109 Rijkdom en handel dezer plaats Ibid. Br 00 wk rijen, het oprichten derzelven, ten platten lande verboden. 78 C. Caesar (Julius) deszelfs krijgsverrichtingen in Gallië,, doen 'er den koophandel vervallen 14, Camelotten (Brusselsche) Zie Greinen. Clovis Verval van koophandel in Frankrijk onder zijne opvolgers 19 en volg. Commissi e(Ne g o t i e i n) deszelfs voordeelen. 375 Corbulo beeft de Lek of Vliet gegraaven. 1$ Cromwel bevoordeelt zich van 'c affchaffen der ftadhouderlijke regeering 165 Deszeis loosheid in het bedingen der acte van uitfluiting des Prinfen van Oranje 167 Curacao dienstig tot den amerikaanfehenhandel. 362. D.  k e ë i s t & ft; D. Dagobert, Koning van Frankriik, pracht van deszelfs hof 21 en 23 Dantzig, Handel op deze plaats. 64. Deeneaiarken , Handel tusfchen dat Rijk eü Holland al van ouds gedreeven 93 Verbonden met hetzelve daar toe geflooten 342 343 Delft bekomt tolvrijheid 47 Deventer hield eertijds met andere nederlandfche kooplieden bijeenkomüen 62 Diederik de III. Graaf van Holland oorloogt tegen den Hetiog van Lotharingen over dta dotdjechtfehen tol. 35 Doifïx van ontland, hoe inlieten veranderd 88 DoauaéciiT. klagten van dia van Thiel over den tol dier (lid *n oorlog daar uü ontdaan 35 Bfkooit tolvrijhe-.d 46. cn 47. Krijgt vrijheid om dc goederen van dc ingezetenen daai zij gepind worden, te panden. 53 Hield eertijds met andere nederlandfche koopfteden bijeenkomften. 62 Ditosus graaft grachten hier te land. 35 Duitschland^ Handel op 't zelve langs den Rhiin. 97 Duurstede Zie Wyk te Duurstede. Dwangmiddele n tegen onwillige of oneenige leden der Unie, eertijds niet ongewoon. 274. involg. E: I^l b v r g hield eertijds j met andere nederlandfche , koopfteden büei nkomfl.en.fj2 Elst, Kerk aldaar door Ka. rel Martel begiftigd, 3^ Engeland , de Gelderfchen dreeven eertijds een rechtflreekfchen handel opdatRijk; 7ó De Vorften van ons land tracjitten altijd met hetzelve in vriendfchap te leeven. ibid. Verbonden met hetzelve ter bevordering des handels . geflooten. 349 En kluizen had eertijds bezittingen in't Noorden. 62 Epternach f Abtdij van) Goederen in Holland gelegen aan dezeive gefchonken. 39 St. E u s t a t 1 u s, eefie marktplaats tot den amerikaanfchen handel. 36a Voordeelige handel aldaar. ibid. Evo(cando ( Privilegie dt non) grondflag der bürgerlyke vrijheid; 10J! F, Fabrieken des lands riee^ men tóe en vermeerdéren door de overkomst der fran-fche vluchtelingen; 359Waar in zij den franfchen toegeeven, en waarin zij dezelvéa overtreffen, ibid. en 360. Floris de III. Graaf van Holland richt den tol te Geervliet op.,, 3S , Z de V. Graaf van Holland. Voorrechten door hém zoo aan buitenlanders als ingezetenen toegedaan, 12 öj*  REGISTER- ora den harde! en manuraftuuren te bevorderen 51-54 Andere bliiken van zijn liver ter bevordering des handels 54 Fluweelen (Hollandsche) zeer getrokken 360 Frankryk lijdt veel door de burgerlijke oorlogen der afkomelingen van Clovis. 19 en volg. De koophandel verhuistvan daar herwaards. 24. Verbonden met dit Rijk ter bevordering des koophandels geflooten, en groote voordeden derzelven 345 3+7 Fredrik Hendrik,Prins van Oranje , aangehaald 169. en 170. Friesl ANü.goederen aldaar gelegen aan het Aartsbisdom van Miagdenburg gefchonken. 39 IJvert voor de ftadhouderlijke regeCrftig. irï4 Friezen worden magtiger, geduuremk de oorlogen der afflammelingen van Clovis. 19. Gedwongen zich aan't franfche rijk te onderwerpen. 20, Voorwaarden dezer onderwerping. 27 G. G Alli ë, Bloei en verfperring van deszelfs koophandel. 10. en volg. Invloed van deszelfs flaaswisfeling , in de vijfde eeuw, op den koophandel onzer landen. 18. en . . volg. G e e r t r r 11' c x b e fi g bekomt tolvrijheid. 45 'G EERVl.iET,To;dec>ïGnaf Floris den Ï1I. diar opgericht en bevestigd. 35 en volg. Geestelijken door de V rs en met groote goederen en voornemen befchonken. 38. ook met het recht van tol te heffen. Ib. Tolvrij verklaard. Ibid. Geld (gereed), deszelfs overvloed bevordert onzen koophandel. 375- «> volg. Gelderland dreef eertijds een rechtflreekfchen handel op Engeland. 76 Gilden nuttig voor den koophandel en fabrieken. 403. en 404 Godsdienst( Christelijke) eene medeoorzaak van den aanwas dts koophandels en vaart. 83 Verdraagzaamheid in denzelven, werkt mede tot den aanwas des koophandels. 356- Zoo ook deszelfs hervorming. Ib. en volg. Gorcum bekomt tolvrijheid. 45 Gouda bekomt tolvrijheid. 48 Graaven trokken als rechters met die geenen, die onder hun rechtsgebied Honden , te velde. 308 . . van Holland in den beginne even als andere afhangelijk van de frankifche Koningen. 28. Blijven niet lang afhangelijk. 29. 30. en vólg. Erfelijk geworden 32. Bevorderen de welvaart des lands. 33- Hun oogmerk in 't oprichten van tollen, 34. Verleenen voorrechten vooral aan de kerk. 38. 42. en 43. Welke nrid; de-  REGISTER. delen zij in 't werk fielden om de gunst des volks te winnen. 46 Bezorgen hunnen ingezetenen vrijdommen buiten' 's lands. 51. en 52 Z ;rgen bij hunne verbonden met vreemde vorsten voor den handel en de fcheepvaart. 55~co Schikkingen bij hen binnen 's lands ter bevordering des handels en der fcheepvaart gemaakt. 6'; en 61. Toonden [dat het welzijn van de fcheepvaart en koophandel hun ter harte ging. 100 Hunne zorg om den i oophandel niet te bezwaren , doet denzelven Moeien 110 Wanhegrippen wegens hun gezag. 217. en volg. Waarin eigenlijk belton d. 229. en volg. Mogten hunne gegeeven privilegiën riet naar willekeur herroepen. 247. en volg- Hebben z c!i nooit een eigendunkelijk/ gezag aangemaatigd. 251 W-iren heeren van den grond des lands. 282. Lieten niet toe, dat 'er buiten hun verlof iets op werd verricht. 288 en 289. Waren alleen tot de jagt bevoegd. 284en volg. Niet flechts binnen hunne Domeinen. 290 Greinen (Leidfche) zeer getrokken. 360. Brusfeifche Camelotten genoemd. Ibid. Groningen hield eertijds met andere nederhnrifchf koopfteden bijeenkoinllenó: li. Ha a r l e m bekomt tolviyj hei'i. 4S Graaft Hevea Leyden en Amfterdam eene vaart. 77 Hamburg, voorrechtenann deze ftad door Gr. Flor. V. vergund. 52 D.' Hollanders en Zeeuwen drijven al vroeg handel met deze plaats. 04 Handoplegging of arresten om jurisdiftie te fundeeren reeds in de twaalfde eeuw hier te lande in gebruik. 55 Srrekt mede ten nutte van den koophandel. 105 Verfehil deswegens met de Brabanders. • ihid. Handwerken bij vreemden zoo wel als bij de Hollanders geoefend. 85 Daar door bij de Hollanders met meerder vlijt behartigd, ibid. IIanze-steden, voordeelen van de Hollanderen op dezelven in den graanhandel. 94 Verbond met dezelven vernieuwd. 343 Hanze-verbond f.rckie oorfprongeiijk ter beveiliging der zeevaart. 63 Veele nederlandfche (leden al vroeg leden van 't zelve, il id. Hakderwyk hield eertijds met andere nedeilandlchc koopfteden bijeenkoomiltn Ö2- H aringvisscherij door de Graaven ter harte genomen öa Hasselt hield eertijds met andere nederlandfche koopfiedeii' bijeenkomflen. 61 Hf-neg ie wen ten tijde van Caefar taamelük bevolkt. 13: Hervorming van de Godsdienst eene m'de - oorzaak van den aanwas des kuQp5 lnrdels. 356 en velg.  REGISTER. HpEN (SlMON jansz.) Verbond door denzelven met den Koning vanTernate geflooten. 141 Hollands nadeelige ge. lleldheid oorzaak van den bloei des koophandels en der zeevaart. 7 en velg. De han del verhuist uit Gallië derwaards. 10 Ten tijde van Caefar door onbefchaafd en arm volk bewoond. 13 Goederen aldaar gelegen aan de Abtdy van Epternach gefchonken. 39 Ijvert tegen de ftadhouderlijke regeering. 164 Hollanders verkrijgen gronden in *t bisdom van Hamburg. 51 Hunne oude zeden. 107. Waar men dezelven heden nog aantreft. 109 Hunne zucht tot den handel. 110. Waren eertijds gedwongen hun geld in den handel te beueeden. 112 . en Zeeuwen drijven al vroeg handel met Hamburg, Lubek en Dantzig. 64 HoorS, Beestemarkt van deensch vee aldaar. 93 Huis (Duitfche) de broederen van dien huize bekomen tolvrijheid. 47 I. Jaagen Zie Jagt. Jaarmarkten bijdeGraaven ingefteld. 60 Jagt , orde bij de Graaven op dezelve gefteld. 60 Onderzoek of de Stadhouders, fwntrent het recht tot de jagt, de burgerlijke vrijheid verkorten. 280. en velg. Dit recht heeft ten allen tijden den Vorsten alleen toe behoord. 284. eti vplg. Was niet flechts aan hunne Domeinen bepaald. 29a Jap am, Rriefvan den Keizer van dit Rijk aan Prins Mauriis. 147 Koophandel op dit Rijk alleen in han Jen der O. I. C. 361 j o o » e n, Spaanfche en Portugeefche vluchten herwaards en doen onzen koophandel toeneemen. 353 Jurisdicti e,derzel ver oorfprong en aart hier te lande. 313 ( Militaire ) verfchillende begrippen om« commisüe. Ibid. Van fpecularie. 378 Kooplieden (Broederfchap van) te Middelburg 53 "K t> i] 0 s n a a P, ( Hooge ) desggft wlteiljng t'enretbte den Stadhouderen kwaalijk genomen. 193 318 en 319 Zie ook Jurisdictie ( Militaire i Krijgsvolk rechtsgebied over hetzelve. Zie Jurisdictie (Militaire) Krijgsweezen der Iranken verfchilde van dat der Romeinen. 304 Lakenfabriek bloeide reeds in de veertiende eeuw te Amfterdam. 71 Bloeide oudtijds in Waterland! 72 Land (Platte) waarom de lieden boven hetzelve begunftigd zijn. 77 Leyden bekomt tolvrijheid. 48 Neiiens Haarlem en Amfterdam tothet graaven eener nieuwe vaart begunfiigd. 77 Lek voor de gracht van Corbulo gehouden. 15 Limburg ten tijde van Caefar taamelijk bevolkt, 13 Lodewijk de XIV. overrompelt deze landen in eenen rnagteloozen ftaat. 168 door Willem den III. gefluit. 169 Lubek, De Hollanders en Zeeuwen drijven al vroeg handel met deze plaats. 64 Verbond met deze ftad tot bevordering des koophandels geflooten. ■ 341 Luxemburg ten tijde van Caefar taamelijk bevolkt. 13 M. Maagdenburg (aan het Aartsbisdom vsn) goederen in Friesland gelegen gefchon3  register. Maas Verbonden met verfcheiden duitfche. Vorsten tar bevordering des koophandels op die rivier. U4345 Maatschappij (O. I ; verkrijgt Vrijheid om verbonden aan te gaan. 3.47 Haar beleid in haare oridcrneemingen en inzigten 351 en volg, Magtig ondeiTteund door het uitfluitend bezit des fpecerij - en japanfchen handels. 361 . (W. J.) verkrijgt vrijheid om verbonden aan te gaan. 347 Malabar (verbond met den Vorst van) 134. 139 Manufactuuren ter harte genomen en be vorderd. 60 M a r o c c o, Verbond met die Mogendheid ter bevordering des handels. 341 Martenszen (Arend) Deszelfs brieven aan de indifche Vorsten, en dezer Vorsten aan hem. 132-137 Maurits Prins van Oranje. De reis - en krijgstochten naar en in Indië gefchiedden mede op deszelfs naam. 131 Brieven aan indiaanfche Vorsten op zijn naam gefchreeven 132. Door gemelde Vorsten aan hem beantwoord. 135 Gezantfchap des Konings van Sumatra aan dien Vorst. 139 Verbonden in Indiö mede op zijn naam geflooten. Ibid, Door de nederlandfche Admiraalen aldaar Koning der flollanderen genoemd. 145. Mee wat oogmerk zulks ge£chi§dde. 140. Waarom door Oldenbarneveld bevo-i'erd. 160. Aanmerkingen over de oneenigheid tusfetvn dien Vnst en Oldenbarneveld. j8o. Befchuldigingen tegen hem ingebragt, pasfen even zeer op Oldenbarneveld. 265. en v»!g. Waarfchijnelijke oorzaak van de tweefpalt tusfchen deze beiden. 270. Of naar de graaflijke regeering hebbe geftaan en daar door 's lands vrijheid verkprt. 2j;o Middelburg, Voorrechten door Graaf Florens den V. tot bevordering der weeve. rijen aan die ftad gegeeven. 53. Broederfchap van Koopheden aldaar. Ibid, Hield eertijds met andere nc'crlandfcue kooplieden bijeenkomften. 02 Mosb 1 k endam bekomt tolvrijheid. 50 Moordrecht bekomt tolvrijheid. 47 M o s k o v 1 ë, Voorred ten aldaar verkreegen. 341 Munt aan de uir tfche kerk gefchonken. 39. N. Nederlanden in bet algemeen ten tijde van Caefar, taameiijk be 'olkt. 13 Vereenigos ) De invloed van 't ftadhouderlijk gezag nuttigen nood. zaakehjk op alle deelen van hun beftier. 155 Hun algemeen belang aan den koophandel en de fcheepvaart verknocht. 156. Moeilijkheid om de eend-ragt onder i 5  g. E G l S T E SL dezelven te bewaaren 157. en 158. Hun opperbeftier eenvoudig. 159- Hunne vereeniging op den invloed van 't ftadhouderlijk gezag gegrond Ibid. Hun belangen dat der Stadhouderen een en hetzelfde, iöi Zwaarigheden uit de al te groote verdeeldheid van hun oppergezag voortfpruitende. 162 Kunnen geen uüfteekend hoofd in hunne regeering misfen, 163. Onheilen hun door 't misfen van hetzelve overgekomen. 165-109. en 371. en volg. I92.-IP7- e» volg. O. Oldensaujjeveld overtuigd van het nut der ftadhouderlijke regeering. 160. Aanmerkingen over de oneenigheid tusfchen dien Staatsman en Prins Maurits- 180 Kan met dezelfde zaaken, waarmede ' Prins Maurits word beticht, belast worden. 265 en volg. Waarfcbijnelijke oorzaak van de tweefpalt tusfchen hem en dien Vorst. 37° Oórlog mede - oorzaak van het toeneemen der vaarten koophandel. 91. 102 en volg. 120. Oostergoo aan de utrecht fche kerk gefchonken. 40 O os t -1 n d 1 ë. Verrichtingen der Vrije Nederlanderen in dat waeield-deel. 130. en volg. Oos-tland (Dienvan) vrijdom van tol te Dordrecht verleend. 52 Overijssel bekomt van Graaf Floris den V. voorrechten, mits zijn handel op Vlaanderen naar Holland verleggende. 51 Otto de I. deszelfs giften aan de ufjechtfche kerk. 39 de II. bevestigt en vermeerdert de giften aan de utrechtfche Kerk gedaan. 39 P. Paalgeld door die van Kaïnpen aan Amfterdam afgeftaan. 70 Papier, bloei des handels in die waar. 374. Waarom in Saxen duurder dan hier te lande. 377 Pegu, Brief van den Keizer van dit Rijk aan den Admiraal Martenszen. 13S P e r s 1 ë , Verbond van Koophandel met dit Rijk. 341 Portugal, Verbond met dit Rijk ter bevordering des koophandels geflooten. 345 Privilegie (Groot) van Vrouw Maria van Bourgondië, deszelfs korte inhoud. 255-258 Privilegiën waren niet naar *s Graaven willekeur wederröepelijk. 247. cnvolg. Propositie van Z. D. H. Willem den IV. tot herftel des koophandels, wijst oorzaaken van den bloei d»s handels hier te land aan. %. en volg. R. Rechtspleeging, ongekreukte hier te lande eene roe  R E G I S T E R. mede - oorzaak van den bloei des koophandels. 105 Regeering (Eenhoofdige) waarom voor onbeftaanbaar met de burgerlijke vrijheid gehouden. 214. en volg. Haare gebreken te vergeefse» bijgebragt om de ftadhouderlijke te bezwalken. 263 _ (oude) dezer landen. Wanbegrippen omtrent dezelve. 217. en volg. Befchreeven Ibid. Der fteden befchreeven. 239. en volg. . .- ( Stadhouderlijke ) de gebreken eener eenhoofdige regeering te vergeefsch tot haare bezwalking bijgebragt. 263. Haare voortreffélijkheid. 325. en volg. Waarom zij 'dé voordeelen van haar te verwachten niet voortbrengt. 335. Zie voort Stadhouders. Rhijn, verbonden met verfcheiden duitfche Vorsten tot bevordering des handels op die rivier. 344. 345 Rhijnsburg bekomt tolvrijheid te Niemandsvriend en Moordrecht. 47 Romeinen doen den handel uit Gallië herwaards verhuizen- 10. en volg. S. Saxen neemen toe in magt, geduurende de oorlogen der afstammelingen van Clovis. 19 Worden gedwongen zich aan 't franfche rijk te onderwerpen. 20 Voorwaarden dezer onderwerping. 27 Qc hat z ( melchior ) deszelfs bedreevenheid in koophandel te drijven in 's vijands land. 103 Scheepsmast, aan wien haare bezorging eertijds ftond. 99 Scheepvaart bloeide, ten tijde van Caefar, in Gallië. 12 Neemt, bij het verval des roomfchen Rijks, hier te land toe. 17 Bloeide in Frankrijk niet onder de Vorsten v«n het eerfte geflacht 20 Op de Schelde en te Wyk te Duurftede in de zesde en zevende eeuw. 25 Op Engeland in dien tijd. ibid. De Hollanders hebben altijd in dezelve mededingers gehad. 85. Oorzaaken van haaren bloei, gemeen met den bloei des koophandels. Zie Koophandel. Schelde, vaart op die rivier in de zesde eeuw. 25 *t fluiten derzelve een groot voordeel voor onzen handel. 406" Schiedam bekomt tolvrijheid!! 48 en 49 Schouten trokken eertijds met hen , die onder hun rechtsgebied Honden , te velde. 30S Si am, Brief van den Admiraal van Warwijk aan den Koning van dit Rijk. 145 Specerij-handel alleen in handen der O. I. C. 361 Staaten van Holland, wanbegrip omtrent hunne magt. 268 en volg. Staatsgesteltenis dezer landen eene der voornaamfte oorzaaken van den bloei onzes koophandels en onzer fcheepvaart. 120, 357, 358. verkeerdelijk met andere regeer>ngsvormen vergelee-  REGISTER. leeken. Ibid. Drieerlei regeeringsvormen in dezelve in een gefmolteu. uC Middel, om tweedragt in dezelve te voorkomen, in de tusfchenI'omst der Stadhouders ge::ogt. 128 Goede gevolgen van dit middel. 130 Haare eenvoudigheid. 159 Rust op den invloed van het Stadhouderlijk gezag. Ibid. Ongelegenheden fpruitende uit het niet verblijven der verfchillen onder deszelfs leden. «520 en 321 Nooit geen vast "bellek van dezelve gevormd. 32S Stadhouders, Hunne tusfchenkomst voor 't bekwaainfte middel, om tweedragt tusfchen de gewesten voor te komen, gehouden. 130 Nuttige gevolgen van hunnen invloed op de regeering. Vooral in de tochten en onderneemingen in OostindiS Ibid. en volg. Valfchelijk befchuldigd van zich niet over den koophandel en vaart te bekommeren. 150 Hun invloed in de admiriraliteitszaaken nuttig en noodzaakelijk. 151-155 Ook in alle deelen van het algemeen beftier. 155 Hun invloedou den koophandel en fcheepvaart. 156 De Vereeniging der vrije gewesten op hunnen invloed gebouwd. 159 Hebben geen ander belang dan dat van den Staat. 161 Nuttigheid van hun gezag in krijgszaaken. 169 en 170 Hunne noodzaakelijkheid vloeit uit ons oud ftaatsbeftier voort. 171 en 172 Magt en welvaaren van den Staat aan hunne reaeering verknocht. 173. Daarom erfelijk gemaakt. 174 Hun gezag van fommigen t' onrecht fchadelijk voor den Staat gehouden. 176 Redenen waarom. 177 Dezelven wedeilegd. 178 en volg. Staan niet meer bloot voor vleiers, dan andere eerfte bewinds* mannen van 't Gemeenebest. 190 Begunftigen ook de vreemdelingen niet meer dan dezen doen. 191. Niet waarfchijnelijk dat ze 'r eene gewest boven 't andere zullen begunftigen. 192 lnftcliing eener krijgsraad hun niet kwaalijk te neemen. 193 3i8 en 319 De kosten hunner waardigheid geene oorzaak om dezelve af te fchaffen. 194 't Kan den Staat zoo wel niet gaan zonder als onder hunne regeering. 195 en volg. Onderzoek of dezelve tegen de burgerlijke vrijheid ftrijde. 197 «™ Hebben nooit op 't verkorten der vrijheid toegelegd. 263 en volg. 278 en volg. 329. Onderzoek wegens hun recht tot de jsgt. 2H0. en volg. Opperhoofden en opperrechters over het krijgsvolk 305 Hunne bediening van Kapitein-Generaal eertijds geene bijzondere waardigheid. 306 Gelijk ook met die van Admiraal. 312 Hunne bevoegdheid om, als Eapi. teinen-Generaal, rechtsgezag over 't krijgsvolk te voeren. 314 en volg. Noodzaa1 kelijk tot het aanzien van den Staat  & é ö r s r £ fc; Staat bij vreemde Mogend- 1 heden. 323 Z e ook Regeering (Stadhouderlijke) ^ Stapelrecht, Amfterdam en verfcheiden andere fteden van het dortfche Stapelrecht vrij verklaard. 77 Staveren hield eertijds met andere nederlandfche koopfteden bijeenkomften. 62 Stede n (Nederlandfche) neemen den koophandel en fcheepvaart ter harte <5r. verfcheiden derzelven hielden onderlinge bijeenkomften. 62 En waren al vroeg leden van 't Hanzé • verbond 63 Waarom boven het platte land begunstigd. 77 Het oprichten van brouwerijen en 't bakken binnen 600 roeden van dezelven verboden. 78 Hoe uit dorpen ontftaan. 88 Derzelver oude regeering befchreeven. 239. en volg. Haare privilegiën niet naar willekeur wederroepelijk. f247 en volg. Stichtingen voor den armen, haare menigvuldigheid hier te lande. 442 Stoffen (Hollandfche zijden) in Frankrijk getrokken 360 Suriname de eerfte onzer volkplantingen. 363 Goede gronden bij 't oclroi voor derzelver bloei aangeweezen. 364 envolg. T. Tabak, deszelfs handel zeer aanzienlijk. 37* 1 e r n a t e , verbond met deK Koning van dit eiland geflooten. 141 hiel, koophandel in de zevende eeuw aldaar. 25 Klaagt over den dordrechtfchen tol en oorlog daar uit ontftaan. 35 Van den tol eertijds daar geheven , die van Utrecht vrij. 40 ["ollen, hunne oudheid en rede hunner invoering. 33 waarom bij onze Graaven opgericht. 34 Klagten over dezelven. 36 en 37. den Geestelijken gegeeven. 38 Geestelijken van tollen ontheeven. ibid. Vrijdom derzelven aan verfcheiden plaatfen gefchonken en waarom. 45' en volg. Verdragen omtrent dezelven geflooten. 66> f jouw f goede ) eene medeoorzaak van den bloei des handels. 402 ruNis, verbond met die Mogendheid geflooten. 341 tr. U r t g eest bekomt vrijdom van fchot en tollen. 49 Utrecht, Klooster aldaar doorKaiel Martel begiftigd. 38 Giften door de frankilche Vorsten aan de kerk aldaar gedaan door Karei den Gr. bevestigd. 39 Verdere giften aan de kerk aldaar gedaan. Ibid. en 4a Van den tol te Weerd vrij verklaard. 40 Hield eertijds met andere nederlandfche koopfteden bijeenkomften. 62, (Bisfchoppen van) fchenken goederen aan de kerk.  Ü , £ ö l $ T F, K: kerk. 41 Oefenen daaden > van oppergezag. Ibid. ' . V. 1 Vaaït f het graaven eener nieuwe) aan Haarlem, Leyden en Amfterdam, zonder het betaalenvan rechten, toe- i geftaan. 77 Verbonden door dezen Staat met vreemde Mogendheden ter bevordering van ^ koophandel en zeevaart geflooten. 98. 339-349 Aanmerking omtrent dezelven. . ' 350. Omtrent die der O. ï.d met de indiaanfche Mogendheden. Ibid. en 351 Verdraagzaamheid in het ftuk van Godsdienst eéne mede[- oorzaak van den aanwas des koophandels. 356 Verhoeven (P. Willemsz.) . verl»ond met den Samorijn van Malabar door hem geflooten. ., 139 Visschen Zie VlSSCHERIJ. Visscherij op de engel- . fche kust reeds voor het jaar 1295; geoefend 55. eti 57. De Graaven ftellen orde op dezelve. 60. De Hollanders hebben altijd in de hunne mededingers gehad. 85 Hoe dit tot baaren bloei heeft medegewerkt. Ibid. Vliet voor de gracht van Corbulo gehouden. 15 Vlaanderen ten tijdevan Caefar taamelijk bevolkt. 13 Dreef toen koophandel. 16 j De handel van Overijsfel en Hamburg op dit gewest naar Holiand gelokt. 51. en 52. ri.ucHTELiNGEN ( Franfche komen herwaards en doen de fabrieken bloeien. 359 Volkplantingen nuttig voor den Staat. 36». De opkomst der franfche doet onzen handel aangroeien. 372 Borsten ("frankifche) volgden het roomfche recht, vooral omtrent het krijgsgezag. 300 rr ij h e 1 d des krijgsvolks word door de militaire ju', risdiétie gehandhaafd. 315 (Burgerlijke) befchreeven. 205. 321. 322. Verfchillende begrippen van dezelve gevormd 211. en volg. Waarom met de eenhoofdige regeering onbeftaanbaar gehouden. 2i4i en volg. — (Natuurlijke) onbepaalde begrippen van dezelve gevormd. 198.6)1199, Dezelve befchreeven 200 en volgi ( Nederlandfche burgerlijke) haare behoudenis als eene rede van verwerping der ftadhouderlijke regeering voorgeworpen.197 Waarin dezelve oudtijds beftond en heden nog be'. ftaat. 241. en volg 321.322. Kan wel met de graaflijke regeering beftaan. 280 O'f in 't ftuk van de jagt door de Stadhouders w°*d verkort. 280. en volg. Of omtrent dé militaire jurisdictie door dezelven word verkort. 297. en volg. Kan door de Stadhouders volfttek-t onmogelijk verkort worden. 320i  320. Heeft den handel bevorderd. 404 Vuurbakenen door .die van Amfterdam gefteld en hun vrijheid vergund. om de kosten daar toe door het heffen van een recht te vinden. 69 W. Waaren (Oostindifche) doen den koophandel aangroeien. 301 Warwijk (Wijbrand van) fchrijft aan den Koning van Siam. 145 Waterland, De lakenfabriek bloeide oudtijds aldaar. 72 W e e r d , die van Utrecht van den tol aldaar viij verklaard. ' 40 Weever ij en te Middelburgdoor Graaf Florens den V. met het geeven van voorrechten aangemoedigd. 53 Westergoo aan de utrechtfche kerk gefchonken. 40 Wethouders der nederlandfche fteden bevorderden reeds oudtijds den koophandel en de fcheepvaart. 6ï. HO Wezel, door Fredrik Hendrik bij verrasfing ingenoomen, bevrijdt den Vereenigden Staat van groot gevaar. 170 Wie ringen had eertijds bezittingen in 't Noorden. 62 Wijk te Duurstede , Koophandel in de 7de eeuw aldaar. 25 Wil (Uiterste) de vrijheid om daar bij over zijne na te laaten goederen te be¬ fchikken doet den handel bïjf ons bloeien. 10Ó' Wildem de I. Graaf van Holland, de eerfte der Graaven die zich onafbangelijk gedraagt. 44. Begunstigt de lieden met handveften, enz. Ibid. Vooral met tolvrijheid. * ■ ■ 45 ——> de II. Prins van Oranje, aanmerkingen over deszelfs g fchil met Amfterdam in 1650 181. en volg. Deszelfs optocht tegen Amfterdam geen indragt op de vrijheid. 274. ■—- de III. Prins van Oranje. Onder wat voorwendfel van de ftadhouderlijke waardigheid verdoken, 165. Acte van uitfluiting van denzelven , hoe in de? wereld gekomen. 167. Stadhouder geworden , fluit Lodewijk den XiV. zeer ras in zijne overwinningen. 169 . de IV. Prins van Oranje doet eene propcfitie tot herftel van den koophandel van den Staat, i.enz Wind, deszelfs veelheid hier te lande bevordert den handel. 407 Wissel op alle handelplaat fen van Europa in handen der Hollanderen. 377 Wisselbank van Amfterdam, deszelfs oorfprong. 370 tn volg. Haare nuttigheid. 383. Wanbegrippen omtrent dezelve. 384. en volg* Wormer bekomt tolvrijheid, so Z.  GEGISTE *. Z. 2eden der oude Hollanderen 108. Waar men dezelven heden nog aantreft. 109 Zeeland mogelijk ten tijde van Caefar voor een gedeelte handeldrijvend. 16 Zeerechten bij de Graaven bepaald. 60 Zeetonnen, het recht tot dezelven door die van Kampen aan Amfterdam afgeftaan. 7° Zeeuwen en Hollandeks drijven al vroeg handel met Hamburg, Lubek en Danttig. ) Bijlaage van dit Deel-F. ' . gï : (a) Bijlaage van dit Heel i '. J „ ,, («) Biilaage van dit Deel K« , . ?ö (b) . BijlaagevanditDeelQ- ; . jjj regel 11 ftaat .... Smalsdiep lees Marsdiep. . ___ » .... Krij.-sr'.ed Hooge-Krijnsraad. jot r.8. vandeAant.flaut al> alterius voluntae , lees ab akuius voluntate. 006 de axrMalingenQOen (e) uit te wifclicn. Ziertkzee hield eertijds met andere nederlandfche koopfteden bijeenkomften. 62 Zuinigheid der Hollanders bevordert den handel. 104. 114. 115. 402. Waar in beftaat. 4°9 Zutfen hield eertijds met andere nederlandfche koop. fteden bijeenkomsten. 6z Z w k e d e n , verbonden met dit rijk, ter bevordering des koophandels geflooten. 34i-S45 Zwol hield eertijds met andere nederlandfche koopfteden bijeenkomftem 62