PREDIKATIE OVER DE BEWYZEN VOOR DE LEER DER HEILIGE DRIEËENHEID, Gehouden in Amjlerdam, den 25 Juny 1786, DOOR A. STERK, Leeraar in de Gemeente , toegedaan de onveranderde Augsburgfche Geloofsbeiydenis te Amfierdam. Te AMSTELDAM, By D. M. LANGEVELD, Boekverkooper.  Geen Exemplaar en werden voer echt erkettst dan die door den Uitgeever dm geteekend %yn°  DE UITGEEVER AAN DEN L E E Z E R. JD)« opftelkr van deeze Predikatie , een wan, wiens aandenken nog by alle zyn" vorige gemeentens in zegening is, en dien ik reeds voor 17 Jaar en cis een waardig, rechtzinnig, en godvruchtig Leer aar gekend heb, is nu, met twee zyner Heer en Amptgenooten, heide insgelyks zeer waardige, rechtzinnige, en godvreezende mannen, het doel gewerden, van kwaadaartige la/leringen » door eenige weinige onkundige en dweepachtige lieden uitgeftrooit, en door eenige andere, op credit van dezelve, aangenomen. Het geen aanleiding tot deeze lasteringen gegeeven heeft, is niet de een of andere daadelyke onrechtzin ■ nigheid, want ik weet van naby dat deze drie waardige Leeraaren onlangs met hunne ottdfle Amptgenooten eene bysenkomst gehad, en over alle de bezwaaren, in het zogenaamde virzoekjchrift van eenige leden der gemeente, te vinden, met bunne Eerw, gefproken beb* * n hen*  ben, en dat bet toen aan die drie cudfleHee' ren overtuigend geblèr ken is, dat hunne Col. iegas niets hoegenaamd, geleerd hadden, het geen niet met de jlrengfle rechtzinnigheid beflaanbaar was, en dat zy allen het met bun in alle wezenlyke geloofsartikelen volmaakt eens waren. Maar de grond van deze be~ fchuldigingen, van welker valjcbheid (z)alle verjiandigen onder hunne gewoone toehoorders overtuigd zyn, moet gezocht worden in de vryheid, aie, huiten kyf, aan alle Leer. aaren van het Euangelium toekomt, en van welke zy zich dan ook, by voorkomende gelegenheden bedienen, om de bewyzen te onder, zoeken, die men van ouds voor deze of geene Leerftukken gaf, en zo zy 'er zwakken onder vinden,dictalsnadeelig voor de waarheid., uitte • monfleren. Zo hebben zy inzonderheid gehandeld met de gewoone bewysplaatfen voor de leer van de H. Drieéénheid uit het oude Teftament, en het gevolg daarvan is geweest, dat men bun, en wel voornaamiyk den Eerw. Heer Strrk, die van dit onderzoek byzonder zyn werk had ge- >'a) Dit zal, in eeni?a annmeïkingen op hun voorstel en verzoekschrift, fdie insgelyks by den Uitgever dezer Leerre Je eerstdaags zullen te ueko. men zyn) ten kiaarfte woiden aangetoond.  V gemaakt, om dat bet hem twee faaren agter een te beurt viel over dit Lecrfïuk te moeten prediken, van ongeloof aan dit leer jluk befcbuU digd heeft, en daardoor zyn best gedaan om hem. by onkundige of ligt gelovige, als een geheimen vyand der waarheid verdacht te maaken; zyn Eerw. dit verneemende, heeft geene zwaarigheia gemaakt,om zyne Predika* tie ,in welke hy zyne gedachten over de bewyzen voor deze waarheid uit het Oude Teflament epzettelyk bad voor gefield, aan alle die ""er bsm r.a vroegen, ter leezing mede te [deelen men heeft dezelve afgejehreeven. en op die ivyz* ben ik in /laat gefield geworden, om dezelve door openbaar en druk gemeen te maaken, het geen ik gemeend heb aan de liefde voor de waarbeid, en aan de achting die ik zyn Eerw. al zedert zo veel jaar en toedroeg, verfchuldigd te zyn. Onpartydige Leezers zullen daaruit zien, dat feboon deze Leeraar in het bewyzen van de Leer der H. Drieëenbeid zyn eigen weg gaat. hy nochtans wel ver is van die Leer niet te gelooven. Van andere, evenzo ongegron de, alsbeuzelagtigebefchuldigingen,waardoor men den goeden naam van zyn Eerw. heeft trachten te bevlekken , bedoel ik hier niet te fpreeken; dit zeg ik 'er alléén van, dat men zeer door zyne vooroordeelen moet verblind zyn,  VI zyn, om 'er de valfcliheid, kwaadaartigheld, cn ongeremdheid niet van te kunnen zien; en alle weldenkende in de gemeente hebhen rede om te wenfchen , dat hy zich door dize lasteringen niet laate affëhrikkeh, om manmoedig voorttegaan op den weg dien by tot dus ver gehouden heeft, en daar hem dezelve alléén om zyne liefde voor de waarheid worden aangedaan, zig opbeur e met de vertrooftende taal van zyn Meefler, Macth. V: vs. ii, 12. Zalig zyt gy als de menfehen u om mynentwege fmaaden en vervolgen , en fpreeken allerlei kwaad tegen u, is '* dat zy 'er aan liegen, zyt vrolyk en blymoe. dis., het zal u in den hemd wel beloond wor. de°n\ want zo hebben zy vervolgt de Profeten die voor u gewest zyn. Amfterdarrl 21 Oftob. 17S6. De Uitgerveil  T E X f, ARTIKEL I. Van de Augsburgfe Confesfie: 3BCet U voor ons als Christenen zekerlyk van groot belang, dat wy tot kennis kunnen komen der waarheid , en voor ons zelve geen gevaar loopen, om ten opzichte van zulke leerftellingen , die eenen rechtftreekfen invloed op ons toekomstig geluk hebben, eenige twyfel' of onzekerheid overtehouden ; maar niet minder gewichtig is het voor ons de bevvyzen te kennen , op welke de waarheid van zulke leerftellingen fteunt, en dus in ftaat zyn, om dezelven tegen alle tegenfpraak te verdedigen, en in weerwil van alle poogingen , door het ongeloof aangewend om onze overtuiging te verzwakken , in ons geloof aan dezelve A ftand-  c 2 ) ftandvastig te blyven. Het is hierom , dar, ik het als eenen onvermydelyken plicht aanmerke van allen, welken het openbaar, of byzonder onderwys in de Waarheden van den Godsdienst is aanbevolen , het daarop met allen ernst toeteleggen , om hunne toehoorderen of Leerlingen niet alleen de waarheden zelve, die zy gelooven moeten, zuiver en onvervalst voorteftellen, maar bun ook de vasts gronden onder het oog te brengen , op welken dezelven fteunen, en zich te onthouden van alle zwakke bewysplaatzen , die , hoe zeer zy ook met den eerden opflag tot ftaaving der voorgeftelde waarheden fchynen te kunnen dienen, en hoe zeer zy ook in voorige tyden, toen men noch maar geringe vorderingen in de gewyde uitlegkunde gemaakt hadt, als voldoende bewyzen zyn aangemerkt, egter de toetze van een onbevooroordeeld onderzoek niet kunnen doorftaan, en by het licht be* fchouwd van geheel iets anders fpreeken, dan het geen men gewoon was daar mede re bewyzen. Zulke zwakke bewyzen doen altoos aan de waarheid een onbefchryflyk nadeel , zy geeven aan de ongtloovige® gelegenheid om de waarheid verdacht te nsaa-  t 3 ) uiutu, aan de waarheden *» langzamerhand renvyffX « de vorderingen Ie verJiKe ■ot. £,r zyn misfchien geene JeerftViiin den geopend gSJ£^5 ke men gM„e v„orbeei(,eo w, ' '« w=' *«e myne aanmerkingen zonde T "ndeenen, maar onder ?" k™°e° - Ctaeodom er """""^ oy dit duidelyker .„ " 8 * waar «elke de dovige ^L 2^ ^ S^eerd heeft, E^£^» /W*rt*. over wélke wy „ df„nf'% inleiding der voorgetee,^ ,e' Z*£ « * dit uur de gronden bloot te Cen, waar op dittnyn gevoelen tat, en die ik meene dat tot overtuiging van eiken «bevoordeelden, dien hetalieenomwaarS e doen is, en denver gewicht daar^ onpauydig nagaat , zullen kunnen (bék , Ut dan, bid ik u op de dne volgende aanmerkingen, welker betoog den inhoud van deeze myne Redevoering zal ™maaken' Vooreerst elke Godlyke opentotmg heeft haare byzondere Leerftellingen, die haar by zonder eigen zyn, en die men in de voor. gaande te vergeefs zal zoeken. Ten Tweeden de openbaanng des Ouden Testament* was gefchlkt naar de gering, „^^^^dermenfchenvandietyden^nbe helst in alleen * eerfte beginjelen.van de Ïe , die den menfchen in de volhei des cyds eerst volledig door Jefus Christus zouden geopenbaard worden. in ds Schnften, des /Vi«w» ^o;^ alleen vindt men bewyzen voor dit leerftuk, die de toetfe van een gezond oordeel, volgens de regelen eener zuivere uitlegkunde, kunnen doorftaan.  C 5 ) Elke Godlyhe openbaaring heeft haare byzondere leerflellingen die men in de voorgaande te ve -geefs zal zoeken ; deeze is de eerfte waarheid waar op ik voorheb, uwe Aandagt te vestigen. En waarlyk Toeh: deeze waarheid is zoo onbetwistbaar, dat zy my nauwlyks eenig bewys fchyne noodig te hebben; nogtans dewyl zy, gelyk ieder nadenkend toehoorer reeds zal bemerken, de grond is, waar op ik myne tweede aanmerking moet vesligen, moet ik om voor niemand eenige mogelykheid tot twyfelen overtelaaten , my by dezelve een oogenblik bepaalen. Elke Goulyke openbaaring zeg ik beeft haare byzondere leerflellingen, dat is, leerflellingen die aan haar alleen eigen zyn, en die men in de voorgaanden niet kan vinden, ik behoef u niet te zeggen dat God zig aan de menfehen op meer dan eene wyze geopenbaard heeft; zelfs de minsc geoefende Christenen weaeen , dat de eerile bpenbaaring , die de menfehen van God ontfingen , te vinden was in het 'boek der natuure; dat is, dat zy, by het gebruik van hunne gezonde reden, door de befchouwing der waereld , werden opgeleid tot kennis van Gods aanweezigheid, van zyne aanbidA 3 den$-  C 6 ) denswaardige eigenfcnappen, en van den eerbied dien zy aan hem fchuldig waren ; en dat wy deeze openbaaring reeds eene Godlyke openbaaring moeten noemen , leert ons Apostel Paulus Romeinen I vers 19, daar hy van de Heidenen zegt , dat zy wisten dat 'er een God was, en dat God zelf hun dit geopenbaard badt, daar mede, dat Gods onzienlyk wezen , dat is zyne eeuwige kragt en Godheid word gezien, gelyk men dat waarneemt aan de fchepfelen, zo dat, gelyk hy 'er by voegt, zy geene verontfcbuldiging hebben j dat is, wanneer zy desniettegenftaande God niet als zoodanig erkenden en dienden, zy zig over geen gebrek aan genoegzaam licht, ten dien opzichte beklaagen konden. De eerde openbaaring die God aan den mensch gaf, kan in zich zelve niet onvolmaakt, niet gebrekkig geweest zyn, want alles, het geen van God komt,is volmaakt, dat is, volmaak: gefchikt tot die eindens , waar toe hy het geeft, en tor welke hy wil dat het zal dienen. Maar moeten wy nu hier uit befluiten, dat deeze openbaaring der natuure volmaakt was, in alle omftandigheden, voor alle tyden 9 dij 2»et gy zelve wel, dat geener wederlegging  ( 7 ) noodig heeft. Toen de menfehen nalieten, van dat licht het rechte gebruik te maaken» werden zy hoe langs hoe meer in hun verftand verduisterd, hunne natuirrlyke verkeerdheden door de eerfte zonde veroorzaakt, namen van tyd tot tyd toe, zy verlooren eerlang alle gezonde denkbeelden van hunnen Scheppsr en de rechte wyze om hem te dienen, zy zonken hoe langer hoe dieper in het verderf, en waren onvermogend om een middel uit te vinden, waar door zy in hunne oorfpronglyke zuiverheid herfteld, en van de gevolgen van Gods regtvaardig misnoegen , het welk zy wisten dat zy door hunne zonden verdiend hadden, konden verlost worden. In deezé omftandigheden, en om die redenen hadden de menfehen een nadere openbaaring noodig, niet maar alleen, om te herhaalen het geen ,zy uit de openbaaring der natuur hadden kunnen leeren, maar ook om hun zulke waarheden bekend te maaken, welker kennis nu eerst voor hun als zondaaren noodzaakelyk geworden was, en die zy nooit in de openbaaring der natuure, al hadden zy op haar onderricht nog zoo nauwkeurig acht geflagen, zouden hebben kunnen vinden. De A 4 al'  < & ) allerhoogfte openbaarde zig dan nader aa» het gevallen menschdom, eerst door eenige heilige mannen voor den Zondvloed; vervol-, gens door de Aartsvaderen na denzelven; en eindelyk door Mofes en de overige Pro» pheeten , welker Schriften de boeken dess ouden Testaments uitmaaken. En is dit nu alles het geen God gedaan heeft, om zich aan den menfehen te openbaaren? gy weet het antwoord, het welk de Schryver van den Brief aan de Hebreen , Capittel I vers i, op deeze Vr,aage geeft, net dat God, zegt; hy , eertyds m>.nigmaalen en op menigerlei wyfen tot de Vaderen gefpro* hen beeft door de Propheeten, heeft hy ten laatflen in deeze dagen tot ons'gefprokëii doorfyt. en Zoon. Wy hebben dus beha!ven de Openbaaring des Ouden Testaments nog eene nadere openbaaring, die wy naar hem, aan \yiens tusfehenkornft en merfchwording wy dezelve te danken hebben, de Chrifteiyke gewoon zyn te noemen, en tot deeze rekenen ivy zo wel de cnmiddelyke redevoeringen en onderrichtingen van hem onzen Zaligmaaker zeiven , als de brieven en andere fchriften van die imnnen, die door hem tot zyne Apostelen, tot zyne onmiddelyko afgezandten aan het mensch-  ( 9 ) ïr.enschdo-m v-eïkooren en met zynen geeseuitgerust, met het onderwys hunner mede«> menfehen in den name hunnes meefters hebben voortgevaaren. Hier hebben wy dus drie. verfchillende openbaaringen, eene natuurlyke en twee fchriftlyken, die van het oude en van het nieuwe Testament; en nu is de vraage, zyn alle deeze openbaaringe van denzelfden inhoud? leert de tweede ons niets meer dan in de eerfte , de laatfte niets meer dan in deeerfte en tweede vervat is? welk denkbeeld zouden wy ons dan van God, het wytle aller wefens moeten vormen? welk een toellel,om flechts een en het zelfde oogmerk te bereiken l daarenboven zoo wy den inhoud van ieder deezer drie onderfcheidene openbaaringen fiechts met eikanderen vergelyken , zal men duidely.-k het onderfcheid , het welk tusfehen dezelve plaats heeft, ontwaar worden. De open* haaring der natuurt leerde de menfche^ dat 'er een God is, een eeuwig hoogst volmaakt Wefen, het welk als de Schepper «n onderhouder aller dingen als de dagelykfe Weldoener der menfehen, en daarom als het voorwerp van hunne diepften eerbied , van hunnen hooglte dankbaarheid , van hunne ppreghtfte wederliefde , moeit erkent en ge> A 5 dient  C ïo ) dient worden; maar is dit het nu *ok alles, het geen de menfehen door de openbaaring des ouden Testaments konden leeren ? recht uit gezegt, dan hadden zy geene zoodanige nadere openbaaring, dan geene Propheeten tot dat einde met een byzondere last van God bekleed, en met het vermöogen, om wonderen te doen, uitgerusr, nodig gehad. Of waren de menfehen toen nog in den zelfden ftaat van onfchuld , in welke de openbaaringe der natuure voor hun genoegfaam zoude geweest zyn ? immers neen ; zy waren gevallen, zy waren zondaaren, en moeiten dus weten of 'er voor hun genade en vergeving van zonden te vinden was? Dit ziet men klaar, dat het voornaam en onderfcheidend leerftuk is , van de fchriften des ouden Teftaments; overal wordt daarin van het gewenfehte vrouwenzaad, dat den Satan den kop zoude vertreeden, van den Held dien de volken zouden aanhangen „ van den Gezalfden des Heeren en van zynen Zoon gefproken , die het gevallen menfehdom zoude verlosfen , over alle hunne geestlyke vyanden zegepraaien en een ryk van 'waarheid en gerechtigheid in het midden van hen oprichten, gelyk dit onder anderen Pfalm CX. van hem voorfpeld, wordt. Dan wat behoeve ik die  ( M ) ik breedvoeriger te bewyzen , daar niemand uwer, zo lang wy alleen van de natuurlyke en mofaifche openbaaringen fpreeken, eenig nader bewys zal vorderen: dit toehoorders, zult gy allen wel willen erkennen , dat de openbaaring des ouden Testaments zaaken behelst, die aan haar byzonder eigen zyn, en die de menfehenbuiten dezelve, bygevolg zo zy niets dan het licht der natuure gehad hadden, nooit zouden geweten hebben. En is dit waar, ten opzigte van deeze natuurlyke en mofaifche openbaaringen ; waarom zouden wy zwaarigheid maaken, om te belyden, dat het zelfde ten opzichte van de mofaifche en Christlyke openbaaring plaats heeft ? of denkt gy dat hst tot eer van die laatfte openbaaring , die God ons door Jefus Chriltus zynen Zoon gegeven heeft, zoude (trekken —denkt gy dat het een gepast bewys zoude zyn van de dankbaarheid die wy den Allerhoogtten daar voor fchuldig zyn, (taande te houden, dat wy uit dezelve als Chriltenen, niets meer kunnen lceren,dan de Jooden in de dagen des ouden Testaments uit die openbaaring die God hun door Mofes en de Propheten gaf, leeren konden t zoude God, zo dit waar was , het wel nodig geoordeeld hebben,nu noch ten laatften, tot de ro«n-  ( « ) menfehen door zynen Zoon te fpreeken, daar hy wel eer tot dezelve zo menigmaaien en op zo menigerley nyzen dooide Propheeten gefproken hadt. En vinden wy ook, by een opmerkzaam nadenken en eene naauwkeurige vergelyking van den inhoud des ouden en nieuwen Testaments, vinden wy ook in het laatfle niets, het geen ons niet reeds in het eerfte voorkwam? hadden de Joden in de" dagen der oude huishouding dezelfde duidelyke en volledige begrippen, van het geen de Zoon van God, de Heiland der waereld, tot verlosfing van het menfchlyk ge-* flagt doen zoude, en van de eigentlyke voorwaarde onder welke alleen wy deel aan zyn heilverdiensten verwagten kunnen? Hadden zy dezelfde zekerheid ten opzichte van zyne Perfoon, Natuuren, onderfcheiden Ampten, en verrichtingen? Waren hunne begtippen van de voordeelen die zy zich van hem konden belooven,even zuiver, even vry van metichelyke vooroordeelen ? Wisten zy met dezelfde zekerheid, als wy dit nu weeten, dat dezelve in het toekomstig Jeven , inzonderheid, te wachten zyn? ja dit toekom-* fiig leven zelf, en de onfierflykheid der ziele, was  C 13 ) wasdit toen reeds 2oo algemeen als hüb^ Z& , werden 'er toen reeds drangredenen ^"rokken tot bekrachtiging der voorfchnfgvan den Godsdienst? en konden de ou e ooden, wanneer zy zich in tegenfpoed en Soefenis bevonden, zich reeds troosten en opbeuren door de zekere verwagt.ng van een lerenbeterlevcnsophetwelkezyrnisrch>en, door alle hunne leeraaren geweezen wierden . Neen Christenen, ditalleszyn onze voorreden, baaring te danken , die hy ons doo Jefos g opheeft Eene openbaanng Christus gegeeven neetf. ^ v noe eens, die voor ons ten eenemaal noodloos zoude geweest zyn, zoo het waar was, dat dezelve niets behelsde, dan het geen de oude jooden reeds uit hunne openbaaring leeren konden. Ziet hier dan het bewys voor de eerde waarheid, op welke ik gezegd hebbe, dat myn gevoelen fleunt, wanneer ik beweere, dat het gewichtig leerftu, der Heilige Dricënhrfd alleen uit de Schriften des Nieuwen Verbonds kan beweezen werden. Zoo veel hebt gy, denk ik, nu reeds gezien, dat n'er de mooglykheid van zeer wei begrypfn zult, dat dit leerftuk onder de onder-  C 14 3 ëeen zy volgens het Jiefdervt ~ . ^-ta*ta weeten ^ *S De tweede waatleid van hetweiu-r l bleven op ,eh0ürn,:r? ie0S'b'Me"  ( 15 ) menfehen alle zuivere begrippen van God en zynen dienst verlooren hadden, toen zy zich aan de fchandelykde afgodery overgaven, en het gelternte des Hemels, redeloofe dieren, de vruchten van hunne velden, ja beelden van hun eigen maakfel, als Godheden aanmerk* ten, voor dezelven nedervielen, en ze aan« baden, zoude het toen mooglyk geweest zyn, zeg ik, hen eensklaps tot den hoogden trap van kennisfe ten opzichte van God en zyn onbegryplyk Wefen te brengen, die door ons aan deezen kant van het Graf kan beklommenworden? behoefde 'er maar één ftap gedaan te worden , om de grootfte verdorventheid des harten wegteneemen, en het menschdom aan de beoefening der plichten van waare heiligheid te gewennen, die ons in het Evangelie worden voorgefchreeven? Dan moet het ook mooglyk zyn, een kind, eer de vermogens zyner Ziele noch eenigszins ontwikkeld zyn, eer hy noch eenige vorderingen in de eerde beginfelen der wetenlchappen gemaakt heeft , terdond tot de verhevende befpiegelingen der wiskunde op te leiden. En waarlyk dit voorbeeld is gepaster, dan fommigen uwer misfchien met den eerden opflag denken zullen. Met betrekking toch tot den Godsdienst en alle  alle Godsdienstige kundigheden, waren de men* fchen, toen God hun zyne eerde nadere ópenbaaring mededeelde , Galaten 4. vs. 3, ais Kinderen aantemerken, welke men noch de eerde beginfelen by voorbeeld dat 'er maar een God is, dat die eene God hun Koning was, en dat alle Afgodery vveerfpanni^heid tegen zyne Koninglyke Regeering was, welke men deeze eerde en eenvouwdiglte beginfelen noch leeren moest; eh wat dunkt u, moest God, öm zulke onkundige menfehen, om menfehen die zoo diep in vooroordeelen en voor ons byna ongelooflyke dwaalingen gezonken waren, moest God om zulke menfehen tot da rechte kennis van hem en zynen dienst te brengen, begonnen hebben mét hun de verhevende waarheid van den Godsdienst het eerst te leeren ? Voegde het voor zyne aanbidlykc Wysheid, hen eensklaps op den hoogden trap te dellen , zonder hen van langzaamerhand daar toe te doen opklimmen, hen tot de grootde Verborgentheid van zyn aanbidlyk en voor ons altoos onbegryplyk Wezen inteleiden , eer zy de eerde beginfelen van alle Godsdienstige kennis begreepen hadden. En vergelyken wy flechts wederom de Mofaifche en Christlyke openbaaring met eh  C 17 ) elkünderan, die alle verdere wederlegging noodloos maaken, in de eerfïe vinden wy eenvoudige begrippen, den mensch figuurlyk onder zinnebeelden en printverbeeldingen voorgedeld, in de laatfte verhevenere onderrichtingen; in de eerjie fchuduwen, in de tweede de zaaken zelve, door deeze fchaduwen afgebeeld. Waarom word toch in de Schriften des Nieuwen Verbonds niet zoo dikwyls, niet zoo nadruklyk, niet met zoo veele herhaalingen op de groote waarheid, dat Jehovah alleen God is, aangedrongen? Zekerlyk om dat de menfehen , aan welke deeze openbaaring in de eerde plaatze gegeeven werdt, toen reeds van hunne dwaaze Afgoderye zoo geheel geneezen waren, dat zy zulke voordellen niet meer nodig hadden. Maar aan den anderen kant, waarom drong God in de dagen des Ouden Testaments de gehoorzaamheid van zyne bevelen niet aan door de herinnering , dat zy daarvan de zaligde voordeelen in bec toekomdig leven, en daar en tegen de moedwillige overtreders zyner wetten de gevolgen van zyn rechtvaardig misnoegen in da Eeuwigheid te wachten hadden? Waar oman» ders,dan om dat de menfehen toen noch voor £> gee»  C 18 ) ge'.jne voordellingen van dien aart vatbaar waren , om dat zy noch, gelyk de Kinderen, door tegenwoordige voordeelen moeüen gelokc, door oniniddelyke rampen van alle; ongehoorzaamheid afgefchrikt warden. En wat dunkt u, zoude God zyn oogmerk, om de nakomeiingfchap van Abraham tot zyn Volk aftezonderen, wel hebben kunnen bereiken, zo hy hunne getrouwheid in zynen dienst niet telkens door onmiddelyke en tydelyke zegeningen beloond, hunneafwyking van denzelven nietby h.crh-aling door overgaave in de handen hunjier Vyanden en andere dergelyke.tydlykeoordeefen gedraft hadt; daar zy nu zelfs, in weerwil van cjt alles, niet dan met zeer veel moeite konden beteugeld worden, en fomtyds foftge aanhoudende tydiyke rampen noodzaaklyk w;iren ,"oin hen tot nadenken en inkeer ie brengen"? En is dit zoo, Toehoorders, was de openbaaring des Ouden Testaments gefchikt mier de kinderachtige begrippen der menfehen van dien tyd, en behelsde dezelve niets meer, dan eenvouJige grondwaarheden, eerde begir.felen, dan laat ik het aan uw eigen oordeel over, of wy daarin de ontdekking van het gewichtigst en verhevenst van alle geo« ■penbaarde kerfiukken, dat meen ik der Hei--A\ lr-  lige Drioenheid verwagten kunnen. Dit zak gy my ten minden wel willen toedemmen, dac die leerduk niet onder de eenvoudige Grondwaarheden, niet onder de eerde beginfelen van alle Godsdienstige kennis kan geteld wordenj en hoe zoude het dan in ons kunnen opkomen, te denken, dat de Allerhoogde met dit leerduk zyn ondervvys, by zulke eik verduiderde en %p verdorvene menfehen, zouden begonnen hebben ? .Welk eene ongerymdheid! om menfehen die zulk een onbegryplyke neiging tot het Veel - godendom hadden , van de Eenheid van het Godlyk Wezen te overtuigen, zoude de opperde wysheid een begin gemaakt hebben , met hun de meerderheid van Perfoonen tc leeren , die in zyn aanbidlyk Wezen gevonden worden ! Wanneer men dit zonder vooroerdeel nagaat, moet men zich inderdaad verwonderen, dat men voor deezen nooit eenige' zwaarheid in het zoeken van bewysplaatzen voor dit leer* duk uit het Oude Testament gevonden heeft, en het zoude voldrekt onbegryplyk zyn. zo men niet wist, dat, gelyk méér andere wetenfehappen , zo ook de uitlegkunde toen nog in haare eerde kindsheid was; men begreep ;toen , dat. het een noodzaaklyk verB a eisch-  ( *° ; eischte van een geopenbaard Jeerftuk was, dat hetzelve uit de Schriften, zoo wel van bet Oude ah Nieuwe Testament, moest kunnen bevveezen worden; daar men naderhand geleerd heeft, gelyk ik u in dit uur meen getoond te hebben, dat elke openbaaring leerftcllingea behelst die aan haar byzonder eigen zyn, en voor welke men by haar dus alleen de bewyzen zoeken kan. Men was toen van oordeel, dat, naar maate eene waarheid heiliger en gewichtiger was, dezelve ook door een grooter aantal van bewysplaatfèn moest kunnen geftaafd worden, daar men thans overtuigd is, dat het er niet op aankomt, om de bewyzen voor eene waarheid te tellen, maar om ze te weegen; dat ée'ne bewysplaats die duidelyk,overtuigend en onomftootlyk is, meer afdoet, dan honderd zwakken , die men alleen op den uiferlyken klank der woorden by brengt, en de toeile van een onbevooroordeeld onderzoek niet kunnen doorfkan; en dat de waarheid algemeener zoude aangenoomen zyn, en nies zoo veele geheime vyanden en openbaare tegenfpreekers gevonden hebben, zoo men ze niet onvoorzichtig door zwakke Wipenen hadt zoeken te verdeedigen, zoo men ze dus niet, by  C 21 ) by alle zyne goede oogmerken , in eenen cigenlyken zin, verraaden hadt. Maar zullen zommigen misfchien denken, daar zyn evenwel plaatzen in de Schriften des ouden Verbonds, die men van ouds af tot bewys der Leere van deDrieëenheid gewoon was by ten-ren» gen, en die mea niet kan ontkennen, dat met den eerften opflag ten minden vry wat fchynen aftedoen. Het is zoo Toehoorders, endaarom heb ik ten derden aangemerkt, dn alleen in de Schriften van het Nieuwe Teitameni zulke bewyzen voor dit gewichtig Leerduk gevonden worden, die de toetje van een gezond oordeel, volgens de regelen eener gegronde uitlegkunde kunnen docrflaan. Niets zoude my gemaklyker vallen, by aldien de tyd, die tot een kerklyke redenvoering bepaald is, my zulks toeliet, dan u te toonen, dat geene van alle die gewoone bewysplaatzen , die men uit de Schriften des Oude Testaments gewoon is by te brengen in een eigenlyken zin als een bewys voor dat Leerduk kan worden aangemerkt ; lk ontken niec , dat niet misfchien hier en daar in de Schriften der Propheten eene uitdrukking voorkomt, die wy, nu wy dit Leerftuk uit de Schriften des Nieuwen Verbonds hebben leeren kennen, min of meer ter bevestiging van ons geloof B 3 aan  ( 22 ) aan hetzelve gebruiken kannen, «aar dit begrj'P1 gy wel, dat noch niet genoeg is, om zulk eene uitdrukking een eigenlyk gezegd bewys voor die Leere te noemen. Als by voorbeeld de naam van God, in het Hebreuws in het mecryouwdige voorkomt; als 'er van hem, by eene driemaalige herhaaling van het woord Heere gefproken wordr; als hy door David God onze God genaamd wordr; of als wy van den Heere en zynen Geest kezen.; wie'zoude derven op zich neemen, om daaruit alieen te bewyzen, dat 'er in de Godheid, gelyk men het noemt, eene meerderheid van Perfoonen en wel bepaaldelyk van drie Perfoonen , gevonden wordt 9 Wie zoude het durven enderneemen ,eenen Jood by voorbeeld, uit zulke plaatzen, van dit Leerltuk te willen overtuigen? Niemand voorzeker, die weet, wat eigenlyk bewyzen te zeggen is. Zo eene pïaatzen der Heilige Schrift een bewyzen van eenig Leer/tuk zal kunnen dienen, moet zy dij waarheid die men 'eruit bewyzen wil, duidelyk leeren; het moet de eerfte de natuurlykfte zin zyn, dien een opletteud en onbevooroordeeld Lezer daarin kan vinden; men moet kt zyne gevoelens niet eerst behoeven iqiebrergen, zy moeten 'er natuur-  C 23 ) iyk uit kunnen afgeleid worden. En noch eens, zulke bewysplaatzen voor de Leere der Drieëenheid worden in de Schriften van het Oude Testament niet gevonden. Neemen wy de bekende woorden van David, Pialm 33. vs. 6. eens ten voorbeeld, die men toch altoos gewoon geweest is, onder de voornaamfte bewysplaatzen voor de Leere der Heilige Drieëenheid uit het Oude Testament te cellen, De Hemel leezen wy daar, is door bet woord des Heer en gemaakt, en al zyn hilr dooiden Geest zyns monds. Ik beken het, wanneer men deeze woorden alleen naar derzetver uiterlykenklank opvat, fchynt'er niets aan hec bewys te ontbreeken, het welk men daar uit zoekt te trekken. Maar nu neeme men"" de proeve eens, om eenen geleerde jood deaze plaatfe als een bewys voor dat leerfruk te doen aanneemen ; hy zai u antwoorden, d.it dezelve niets anders is, dan eene Oofterfche en dichtkundige be&hryving van Gods Almagt, zichtbaar in de Schepping der Waereld; en hy zai u terftond op 't 9. vs. vai dien zelfden Plalfia wyzen , daar de Dichter het zelfde.met andere woorden herhaalt , zeggende: wanneer hy [preekt [dit is dus het woord des l/eeren} gijekiedt bet; en wan;; eer hy gebiedt, Büf | (dit  C 24 ) die is de Geest zyns monds~\ jlaat het daar. Hy zal u vraagen, of dan, hetgeen wy Christenen door den Heiligen Geest verftaan, niets anders is dan de Geest van Gods mond; het geen elders de adem van zyne lippen genoemd wordt, en niets anders dan zyn ahmgtig bevel kan te kennen geven. En eindelyk hy zal u dringr.n om te bewyzen, dat David door het l&ord des Heer en, zyn zelfftandig woord, den Zoon Gods, verftaan heeft; of liever hy zal u bewyzen, dat deeze Dichter dit daardoor met geene mogclykhcid kan verftaan hebben. Ik druk my niet te fterk uit, Toehoorderen! voor eenen geleerden Jood is niets gemaklyker,dan dit te bewyzen. Of kan men denken, dat David, of de Geest des Alderhoogften door zynen mond, zig- ter onderrichting van het menschdom van dit woord in eene betekenis zal bediend hebben, die op dien tyd en noch eenwen daarna geheel onbekend was? Een Johannes mocht van het woord fp.eeken, en daardoor een Wezen van hoogeren rang, dan Menfehen en Engelen, den eeniggebooren Zoon des Vaders, den glans van Gods beerlykheid, en het enetibetld zynes Wezens verdaan , want hy iprak tegen de zogenaamde Gnostyken, eene foort van dwaalgeeft.cn, die dit woord ingevoerd hadden, en 'er een foort van  C *5 ) van verhevener Wezen, het welk maar weinig minder, dan God was , door verftonden. Maar David konde dit niet doen , zonder volftrekt onverstaanbaar te worden, 100 min als men van het kompas konde fpreeken, eer de krach: van den zeiliteen bekend was, of de uitwerk Telen van grof gefchut berekenen eer het buskruid was uitgevonden. Neen wil men een Jood van dit leerltuk overtuigen, men beginne met hemjefus als eenenGodlyke Propheet, de Apostelen als zyne onmiddclyke afgezandten te leeren kennen ; men overtuige hem dus van langzaamerhand, van de waarheid van zyn Mesfiasfchap en van de Godlykheid dier openbaaring, die hy en zyne Apostelen ons gegeeven hebben; en dan eerst, als men zoo verre gekomen isjontleene men uit die openbaaring de bewyzen voor dit leerltuk , het welk aan deeze openbaaring alleen eigen is, en daaruit alleen op onomftootlyke gronden kan bewezen worden. Gyverwagt, denk ik, niet van my, dat ik u dit laatlte thans breedvoerig zal aantoonen, ik heb dit voorleden Jaar gedaan, toen ik den inhoud van het eerfie Artikel onzer Augsburgüche Geloofbelydenis u itukswyze ontvouwd, en de waarheid van yder by zonder fluk, te weeten, dat 'er maar een God is, dat in dieneenen B 5 God  C ) God, Vader, Zoon en H, Geest gevonden wordt, en dat aan ieder van deeze drie het zelfde Godlyk Wezen, dezelfde Godlyke volmaaktheden moeten worden toegefchreeven , toen ik u de waarheid van ieder deezer drie Hukken uit de Schriften des Nieuwen Verbonds beweezen hebbe. Thans zy het genoeg, voor mingeoefenden aantemerken , dat 'er tweeërlei foonen van bewysplaatzen voor de waarheid van dit leerftuk in de openbaaring des Euangeliums gevonden worden. Te weeten, vooreerfi zodanige , in welke van God uicdrukkelyk als Vader, Zoon, en Hdlige Geest gefprooken , en wel zoo gefprooken wordt , als alleen van het hoogfte Wezen, het voorwerp van der menfehen diep!ten eerbied en aanbidding kan gefprooken worden; en hier onder behoort in de eerfte plaatze de inftelling van den Cnristelyken Doop geteld te worden. En ten tweeden zoodanigen \ in welke van den Vader, den Zoon, of den Heiligen Geest afzonderlek gefprooken , en aan dezelven Goddelyke naamen gegceven , Goddelyke eigenfehappen of werken roegefchreeven, en dezelve als het voorwerp van Godsdienstige aanbidding voor Engelen en menfehen voorgeteld worden. En de i plaat-  ( *7 ) plaaczen , die onder deeze tweede Klasfe be« hooren, zyn zoo meenigvuldig, zoo duidelyk, enfpreeken zoo derk, dat, zoo de 3?ere, dïé onze Augsburgiche■ gelsofsbelyders, in diteer,' de Artikel hunner belydenis, voordraagen t' niet waaragcig is, de Schryveren des Nieuwen Testaments niet van het oogmerk om ons tot< Argodery te verleiden, kunnen vrygefprooken worden. — LuarJ my toe 'er nog een enkeid woord ten befluite bytevoegen. Sommigen uwer zullen misfchien by zich zelve vraagen": Waar roe dient dee./e verbanling, en waarom was het noodig, zoo breed-voerig te bewogen, dat de leere der Drieëenheid alleen uit de Schriften-des Niw: .»cn Tesraments kan be weezen- worden ? ik heb in het begin myner Redevoering deeze Vraagen reeds beantwoord. Om dat het naanjxk voor ons van het uiterde belang is. de waarheid niet alleen zelve te kennen , maar ook van de kragt der bewyzen overtuigd te 2yn, waarop dezelve fteiffiri Om dat het in deeze dagen , wrmr in het ongeloof van alle kanten zich zoo ukbieid ; waar in de heiligde wturhedcu zelve dikwylshetdoU ,yn der kwaadaartigde lasteringen en onbezonnende ipoiternyën; vrtrè in men zoy veele voor- beel-  ( 28 ) beelden heeft van menfehen, die, in hunne jeugd niet tot genoegzaame vastheid gebrachr, by toeneemende jaaren zig door den ftroom des ongeloof» hebben laaten wegfleepen; om dat het, zeg ik, inzonderheid in deeze daagen noodzaakelyk is, geene bewyzen te bezigen , met welke men wel eenen ongeoefenden kan overreeden, maar die door des kund'gen op het eerfle gezicht als krachtloos erkend en verworpen worden. En bid ik u myne V7rienden, wat anders dan liefde voor de waarheid, en een levendig befef vanmynen onvermydlyken plicht, om dezelve, zoo veel in my is, te helpen uitbreiden en bevesti • gen , wat anders kan my bewoogen hebben, om den taak op my te neemen, dien ik in dit uur volbracht hebbe ? Daar het my zekerlyk zeer veel gemaklyker mojst vallen , zeer veel minder infpanninge hebben behoeven re kosten, en, merkt het niec als etne belediging aan , wanneer ik 'er byvoege , ik my ook misfchien by een groot gedeelte myncr toehoorderen meer genoegen zoude hebben kunnen belooven , zoo ik den gewoonen weg betreeden, en u alle de bewyzen voor dat leerftuk , die men in onze oude leerboeken vindt, zonder derzel- vet  ( 29 ) ver gewicht of deugd te onderzoeken toegete!d had. Maar nooit zoude ik dit my zeiven minder kunnen vergeeven, dan by eene gelegenheid als deeze, daar wy van de overgaave der Augsburgfche geloofsbelydenis, daar wy van het gezegend werk der Hervorming, waar aan wy, ook met betrekking tot ons tegen» woordig meerder licht in de uitlegkunde der Heilige Schrift, zoo veele verplichting hebben , gedachtenis vieren. Onze geloofsbelydera zyn ons voorgegaan op eenen weg, waar op wy, zoo wy Christenen, zoo wy Hervormden Evangelifche Christenen heeten willen, hen behooren na te volgen; zy kwaamen open* lyk uit voor het geen zy als waarheden erkenden ; en fpraken, het geen zy als dwaaling aanmerkten, openlyk tegen, al was het laatfte in de oogen genoegzaam der geheele waereld nog zoo eerwaardig door de oudheid, al liepen zy ook, in het eerfte geval, noch zoo veel gevaars, om als Leeraaren van nieuwigheden gehoond te worden. Zy leerden ons door hun voorbeeld, op geene oudheid, geen gezag, geene andere toevallige oinftandigheden te letten, maar de Heilige Schrift zonder vooroordeel te raadpleegen, en niets dan het  ( 3» ) her. geen zy daarin beweezen vonden, voor waarheid te houten, of als zoodanig hunnen tydgenooten voor te (tellen. Dit voorbeeld behooren wy te volgen, zoo wy anders echte Lutheraanen , Augsburgfche geloofsbclyders willen genaamd worden. De waarheid zal 'er nooit orider lyden, want het geen de toetfe van Gods woord niet kan doorftaan, is geene waarheid; en zoo gy eenig leerftuk, fchroomt te onderzoeken, uit vreeze van het in de Heilige Schrift niet te zullen beweezen vinden, maakt gy u fchuldig aan bygeloof, zoo goed, als of gy nooit uit het Pausdom waart uitgegaan. Zyn wy dan waarlyk dankbaar, myne Broederen en Zusteren, voor het licht , dat de Allerhoogfte ons door middel van de gezegende Werktuigen der Hervorming onrilooken heeft, wel aan , toonen wy het, door 'er in alle opzichten gebruik van re maaken. Wy kunnen thans tot eenen hojgeren rrap van kennisfe klimmen, meer vastheid en fterkte in ons geloof bekomen, en grootere vorderingen maaken in waare Cnristelyke vroomheid , dan in die rampzalige tyden van duisternis, onkunde, en bygeloof, die zulk eene byzondere tusfcben- komsc  r 3» ) komst der Goddelyke Voorzienigheid noodzaakelyfe'maakten; dit is het dan ook, het geen thans van ons gevorderd wordt, en het geen God in die tyden van onweetenheid konde aanzien en verfchoonen, zoude thans in ons aan onverantwoordelyke traagheid en moedwillige verwaarloozing moeten worden toegefchreeven. — Wat in het byzonder het gewichtig leerltuk betreft, van het welk wy in dit uur gefprooken hebben hebben wy gezien, dat het zelve alleen aan de openbaaring des Nieuwen Verbonds eigen is, en kennen wy den grooten invloed , dien het zelve in de overige leerflellingen van ons Christelyk geloof heeft, wy kunnen 'er uit afneemen, welk eene dankbaarheid wy den Allerhoogften voor de openbaaring van dit gewichtig leerituk fchuldrg zyri; wy kunnen 'er door vervuld worden met gevoelens van Hoogachtïnge voor de openbaaring van Jefus Christus, aan welke wy de eerfte duidelyke raderrichtingen van eene waarheid, van welke de geheele leer der Verzoening en Rechtvaardiging afhangt, te danken hebben. Wel aan dan Christenen, laat dit het befluit zyn, het welk wy allen uit deeze Verhandeling trekken, en  C- 3* ) en ik zal niet vergeefs gefprooken, en gy my niet zonder het wezenlykst voordeel voor uwe zielen gehoord hebben. Heeft God in de volheid des tyds tot ons gefprooken door zynen Zoon, hy wil dan, dat wy hem hooren zullen. Laat ons dan hem hooren, wanneer hy ons de waarheden vóórhele, die hy wil, dat wy gelooven zullen, maar ook, wanneer hy ons de plichten onder het oog brengt, die hy wil, dat docr ons znllen worden waargenoomen. Eerbiedigen wy God als onzen Schepper, Onderhouder, en dagelykfchen weldoener; erkennen wy zynen Zoon als on7.en Verlos fer, als den Herfteller van ons vervallen geluk, als den opperllen Leidsman onzer zielen, en onzen verheerlykten Koning, die de ongehoorzaamheid aan zyne bevelen niet met onverfchillige oogen aanziet; en eindlyk vertrouwen wy op den invloed van zynen Heiligen Geest, die tot onzen wasdom in geloof en Godzaligheid zoo noodzaaklyk is; befc mouwen wy ons door denzelven als tempelen des leyendigen Gods; wachten wy ons om die reden vu r alle moedwillige zonden, en oefenen wy ons, onder zyne genadige medewerking , daaglyks , om eenen fcap verder te komen op den weg, die ten eeuwigen leven Jeidc Amen.