01 1047 8385 UB AMSTERDAM  D E NIEUWE H E L O I S E.   JULIA • O F DE N I EU WE H E L O I S E. in BRIEVEN VAN TWEE GELIEVEN, WOONACHTIG IN EENE KLEKNE STAD AAN DEN VOET DER ALPEN. NAAR. HET F R A N S C H VAN J. J. ROUSSEAU, MET FLAATEN. EERSTE DEEL. te AMSTERDAM, bij JO HANNES AL L ART. MD C C X C VII.   VOORBERICHT. 33e heloïse van den groeten rousseao is al ce bekend , Europa heefc dit boek te veel gelezen en bewonderd, om nog deszelfs lofrede te maken. — Het zoude de fchini van jean jacques voorzeker ontheiligd zijn, zijnen gevestigden roem te willen onderdeuren door eene opfomming van alle de bijzon« dere en eenige fchoonheden van dezen Roman. Dit alleen zal ik mij daaromtrent veroorloven te zeggen , dat ik als Vertaler voor de moeite,die het in heeft rousseau te gevoelen en hem in eene andere taal te doen fpreken, mij dubbel beloond heb gevonden door het edel vermaak, van mij met zco veele kiefche en verhevene gevoelens, in eenen zoo oft* navolgbaren, wegflependen ftijl voorgedragen , eenen geruimen tijd te mogen bezig houden. — Ik doe aan mijnen Schrijver die * 3 hui-  vi VOORBERICHT. hulde , dac ik aan het einde van dit Eerfle Deel uitroepe, gelijk ik meermalen onder het vertalen onwillig deed : Er is maar ééne. Zon — en maar één jeanjacques! Wat de heloïse zelve betreft; daaromtrent zal ik liefst rousseau zelf laten fpreken, en ten dien einde zijne korte voorrede voor dit werk hier inlasfchen. „ Groote Steden — zegt hij, hebben Schouwfpelen, en verbasterde volken hebben Romans nodig. Ik heb de zeden van mijnen tijd gezien , en deze brieven in het licht gegeven. Waarom leefde ik niet in eene eeuw, waarin ik die op het vuur zoude hebben moeten werpen?" Offchoon ik mij op den tijtel enkel Uitgever noeme , heb ik zelf aan dit boek gewerkt, en ik ontveinze zulks niet. Of ik het geheel gemaakt hebbe, en of de gantfche briefwisfeling een verdichtfel zij? wat gaat dit u aan, lieden van de wereld? het is. toch zeker eene verdichting ten uwen opzichte." „ Elk  VOORBERICHT. vu „ Elk eerlijk man behoort zich als fchrijver te noemen van de boeken die hij uitgeeft. Ik plaats daarom mijnen naam aan het hoofd dezer verzameling van Brieven, niet om mij dezelve aantematigen , maar om er verandwoordlij k voor te zijn. Is er eenig kwaad in, dat men het aan mij wijte; bevat het iet goeds , ik wil er geenen roem op dragen. Deugt het boek niet, des te meer ben ik verplicht daarvoor uittekomen; ik begeer niet vcor beter gehouden te worden , dan ik wezenlijk ben." „ Wat de waarheid der gevallen betieft, verklaar ik, dat ik, fchoon meermalen in het vaderland onzer Gelieven geweest zijnde, er nimmer, noch van den Baron d'etange, noch van zijne dochter, noch van den I ïeer d'orbe, noch van Mïjlord eduaud bomston, noch van den Heer de wouiar, heb hooren fpreken. Ook moet ik berichten, dat de aanduiding van plaatfen hier en daar aanmcrklijk verdraaid is , het zij om den lezer des te beter te misleiden, het zij uit hoofde van de bckrompene kennis des fchrijvers daaromtrent. Zie daar al wat ik zeggen * x kan.  vs ii VOORBERICHT. kan. Elk een denke er over, gelijk hij wil." ,, Dit boek is niet gemaakt om in de wereld te worden rondgedragen, het fchikt zich voor zeer weinige lezers. De ft ijl er van zal lieden van fmaak ftuiten, de ilof zal opzien verwekken bij hen die van eene ftroeve denkwijze zijn, en alle de gevoelens zullen buiten de natuur wezen voor hun die aan geene menschlijke deugd geloven. Het moet aan dv; zoogenaamde Godsdienftigen, aan lieden van losfe zeden, en aan de wijsgeeren even zeer mishagen: het moet galante vrouwen beledigen, en eerbare vrouwen ergeren. Wien zal het dus bevallen ? Misfchien niemand dan mij alleen : zeker althands zal het niemand ten halve voldoen." „ Al wie zich verledigen wil om deze brieven te lezen , moet zich met geduld wapenen omtrent de taalfouten, den zwellenden en gemeenen ftijl,en de ingewikkelde uitdrukking van gewoone denkbeelden ; hij moet zich vooraf herinneren, dat zij, die deze  VOORBERICHT. deze brieven wisfelden, geene Franfchen, geene fraaië vernuften, geene gelieven, geene wijsgeeren zijn ; maar landbewooners , buitenlanders, lieden van eene afgezonderde levenswijze, die nog jong, genoegzaam nog kinders zijn , en die in hunne romanesquc verbeelding hunne welmeenende harsfenfchimmen voor wijsbegeerte houden." ,, Waarom zou ik fchroomen mijne gedachten te zeggen? Dit boek , in zijnen plompen ftijl gefchreven, is voor de vrouwen meer gefchikt, dan wijsgeerige boeken. Het kan zelfs nuttig zijn vóórhaar, die te ïridden van een losbandig leven eenige zucht voor de eerbaarheid behouden hebben. Met de meisjens is het anders gelegen. Nooit las een volmaakt zedig meisje Romans, cn voor dezen heb ik het opfchrift zoo duidüjk gefteld, dat men het boek opflaande terftond weten kon, wat men er van te denken hebbe. Zij die, in weerwil van den tijtel, ééne bladzijde er van lezen durft, is een rampzalig meisje; maar dat zij haren val niet aan dit boek wijte, het kwaad had zich reeds te vooren bij haar gevestigd. Heeft zij éénmaal * 5 be"  x VOORBERICHT. begonnen, dan leze zij vrij tot het einde toe voord : zij heeft er niets meer bij te ver« liezen." „ Dat een man van fteile begrippen, deze verzameling doorloopcndc, zich ergere aan de esrfle afdeelingen , het boek geemlijk wegwerpe, en zich tegen deszelfs uitgever beige; ik zal mij niet beklagen over zijne onbillijkheid; in zijne plaats gefield, zou ik misfchien hetzelfde gedaan hebben. Zo er een of ander zijn mocht, die, na het geheele werk te hebben doorgelezen , mij durfde veroordeelen, wijl ik hetzelve in het licht gaf; hij zegge dit, aan de geheele wereld, zo hij het verkiest, maar hij kome het mij niet zeggen: ik gevoel dat ik dien man, zoo lang ik leeve, niet zoude konnen hoog achten !" —— Dus ver rousseau. Wat mijne vertaling betreft :in de plaats van deszelfs verdienstlijkheid te roemen, zal ik liever verfchooning vragen voor eenige kleene, hier en daar in weerwil van mij zelf overgeblevene, verlammingenvan den ooripronglijken llijl, die doorgaands  VOORBERICHT. xi gaands in alle overzettingen, vooral uit het Fransch,en allerbijzonderst in de werken van den onvergelijklij ken r o u s s e a u , niet te vermijden zijn, ten zij men zijnen Aucïeur flechts vrijelijk en van verre navolge. — Deze waarde echter durf ik aan mijnen zwakken arbeid toeichrijven, dat de meening van den Schrijver getrouw uitgedrukt,en de ftijl doorgaands Nederduitsch is, althands dat de grove Gal' licismes, in gewoone vertalingen maar al te gemeenzaam , zorgvuldig vermijd zijn geworden. — Hier en daar is eene korre ophelderende aantekening geplaatst, en bij die gelegenheid, door onoplettendheid, op bladz. ia8. de rots van Léucate in het voorig Languedoc genomen voor die van Leucadie, in Griekenland, berucht wegens de nederftorting van Sappho uit wanhoop over haren geliefden Phaön, welke laatile rousseau gewisfeiijk bedoelde. Ik heb niets meer hierbij te voegen, dan den hartlijken wensch, da; rousseau's heloïse dcor zijne Nederlandfche lezercn wel verflaan, recht gewaardeerd, cn tot die edele  xii VOORBERICHT. edele bedoelingen, welke des fchrijvers pen beltuurden, benuttigd worde! Het tweede Deel zal zoo fpoedig mooglijk volgen, zullende 't geheele werk vier Deelen van dezelfde grootte als ;dit beflaan. de vertaler. BRIE-  B R I E V É Ë van twee GELIEVE N3 WOONACHTIG IN EÈNE KLEENE STAD AAN DEN VOET DER. ALPEN. ,1,,, 11.1 ■ ii.t mm* , EERSTE AFDEELING. * I. BRIEF* /lan jülia. Ik moet mij van U verwijderen, M.'jufTer'! dié gevoel ik; reeds veel eerder had ik dit moéten doen, of liever, ik had u nooit moeten zien. Wat nu gedaan? hoe mij te gedragen? Gij hebt mij uwe vriendfehap toegezegd, zie mijne verlegenheid, en geef mij raad. Gij weet, ik ben iri uw huis niét gekomen dan op het aanzoek van Mevrouw uwe Moeder.' Jw DEEL, A  * BRIEVEN van Bewust, dat ik eenige aangename kundigheden mij had eigen gemaakt, geloofde zij, dat die, in eene plaats waar het aan meesters mangelt, van eenig nut konden _zijn aan de opvoeding eener dochter, die zij aanbidt. 11c van mijnen kant, trots van iets bijtedragen ter verfiering van eene zoo natuurlijk fchoone ziel, ik heb mij met die gevaarlijke zorg durven belasten, zonder het gevaar er van te voorzien, althands zonder daarvoor te duchten. Ik zal u niet zeggen, dat ik mijne licKtvaardigheid reeds aanvanglijk boete; nooit hoop ik mij zelf in zoo verre te vergeten, dan ik u iet voordragen zou, het geen u niet voege aan te hooren, -en te kort doen aan het ontzag , dat ik uwer deugd meer nog dan aan uwe geboorte en bevalligheden fchuldig ben. Zo ik lijde, heb ik ten minde den troost van alleen te lijden, en ik zou geen geluk begeeren ten koste van het uwe. Ondertusfchen zie ik u dagelijks, en ik ontwaare, dat gij zonder het te merken fchuldelooa rampen verzwaart, waarmede gij geen medelijden kunt oenenen , en die u onbekend moeten zijn. Ik weet, wel is waar, welk een gedrag in dit geval de voorzichtigheid bij mangel van alle hoop voorfchiïjve, en zeker zou ik getracht hebben dat te volgen, indien ik ten dezen opzichte de voorzichtigheid met de wellevendheid verzoenen ken; dan hoe kan ik mij wel»  t w e è gelieven. I Welvoeglijk verwijderen uit een huis, waartoe de eigenares zelve mij toegang heefc gegeven^ waarin zij mij met goedheden overlaadt, en aanmerkt als Van eenig nut omtrent het geen haaf dierbaarst in de Wereld is? Hee kan ik dió tederhartige moeder berooven van het vermaak om eenmaal haren echtgenoot te verrasfehefl door uwe vorderingen in wetenfehappen, welke zij ten dien einde opzetlijk voor hem ver* bergt? Moet ik onbeleefdelijk vertrekken zonder haar iets te zeggen? moet ik haar de reden van mijne verwijdering verklaren , en zal die* zelfde belijdenis niet beledigende voor haar zijn, als herkomfüg van een man , wiens geboorta noch fortuin hem nimmer konnert veroorloven tiaar uwe hand te dingen? Eén middel zie ik flechts, MejurTer! om mij Uit deze moeilijkheid te redden, en dit is, dat dezelfde hand, die mij daarin bracht, er mij tevens uit helpe; dat ik zoo wel mijne feut als mijnen misflag aan u verfchuldigd zij, en dat gij mij, ten minden uit medelijden met mij, uw bijzijn ontzeggen wilt. Toon mijnert brief aan uwe Oudereu, doe mij uw huis verbieden,, ban mij weg, zoo als het u behaagt ; ik kart alles van u doorftain, maar u uit eigen bewa* ging verlaten kan ik niets Gij — mij verbannen! ik — u veriaten'! « t «  4 BRIEVEN 'tas en waarom toch? waarom is het dan eenernis» daad, voor verdienden gevoelig te zijn, en te beminnen het geen men vereeren moet? neen, fchoone julia! uwe bekoorlijkheden hadden mijne oogen verrukt, maar nimmer zouden zij mijn hart vervoerd hebben, indien niet eene veel vermogender'bekoorlijkheid ze bezielde. Het is die aandoenlijke vereeniging eener zoo levendige gevoeligheid met bedendige minzaamheid, het is dat teder medelijden met de"vrampen van anderen, het is dat juist verdand, die kiefche fmaak, welke hunne zuiverheid van die der ziel ontleenen, het zijn, kortom, veel meer de fchoonheden uwer gevoelens dan die der leeft, welke ik in u aanbidde. Het zij zoo, dat men zich u nog fchooner konne voordellen, maar beminlijker, en meer het hart van een braaf man waardig, neen, julia! dit is niet mooglijk. Zomtijds durf ik mij vleijen , dat de Hemel eene geheime overeenkomst gelegd heeft in onze genegenheden, even gelijk in onzen fmaak en in onze jaaren. Nog zoo jong, is er niets dat de neigingen der natuur in ons doet ontaarten , alle onze ger.egenheden fchijnen een zweem naar elkander te hebben. Eer wij nog bezet zijn met de éénvormige vooroordeelen der wereld, hebben wij reeds eene gelijke wijze van gevoelen en van befchouwen , en waarom zou ik dezelfde overeendemming in onze harten mij niet mogen  twee GELIEVEN. 5 gen voordellen , die ik in onze denkbeelden befpeur? Nu en dan ontmoeten zich onze oo/en; op het zelfde oogenblik ontlnappen ons eenige zuchten . . . etlijke deelswijze tranen . . . ö jujlia ! zo eens deze overeenkomst hooger oorfprong had ... zo eens de Hemel ons be- demd had al het menschlijk geweld .. .1 ach ! vergeef mij ! ik dwaal: ik durf mijne wenfehen in de plaats der hoope te dellen , en de hevigheid mijner begeerten zet aan derzeiver voorwerp eene mooglijkheid bij, die er aan ontbreekt. Ziddercnd zie ik welk eene kwelling zich mijn hart berokkene. Ik zoek mijn ongeluk niet te koesteren, ik zou het zelfs verfoeijen, zo dir mooglijk ware. Oordeel of mijne gevoelens zuiver zijn, uit de natuur der gunste, die ik van u heb afgefmeekt. Demp , zo heq wezen kan, de bron van een vergif, dat mij voedzel tevens en den dood verfchaft. Ik wil flechts genezen zijn of derven, en ik fmeek om wwe gedrengheid, gelijk een minnaar om uwe gunsten bidden zou. Ja, van mijnen kant, beloof ik, zweer ik ualle mijne krachten te zullen beproeven , om mijne rede te herdellen, of de beroerenis, die ik in mij gevoel, in hetbinnende mijner ziel te verbergen; maar ik bid u, ontnek mij die lieve zachte A 3 00«  6 BRIEVEN van pogen, die mij den dood aandoen; onttrek aan m'jn gezicht uwe gelaatstrekken , uw voorkomen, uwe armen , uwe handen, uwe blonde hairlokken , uwe gebaaren ; houd die bekoorlijke Item in, die men niet zonder gevoelige beweging hooren kans zijt, helaas! zijt een ander dan gij zijt, op dat mijn hart tot zich zelf konne komen. Zal ik het u rond-uit zeggen? Bij die uitfpanningen welke de vermaaklijkheid van den avondllond verwekt, geeft gij u over met ieder een aan kwellende gemeenzaamheden, Gij zijt niet omzichtiger ten mijnen opzichte dan ten aanzien van anderen. Gister nog, haperde er weinig aan of gij hadt mij bij het verbeuren van pand een kus laten nemen; gij boodt flechts fluauwen tegenftand. Gelukkig dat ik zorg droeg om niet ftout door te tasten, mijne toenemende onthutfing deed mij gewaar worden , dat ik mij zelf' zou ongelukkig maken , en ik wedcrhicld mij. Ach ! indien ik naar mijpen wensch dien kus had mogen fmaken, zij zou de laatfte zucht mijnes levens geweest, en ik de gelukkigftc der menfehen geftorven ?ijn. Ik bid u, laat ons deze uïrfpanningen verdijden , waar van de gevolgen noodlottig konen Neen, ca,ar is er niet. ééne die zonder  twee GELIEVEN. 7 der gevaar tij, zelfs niet de kinderachtigste van alle. Ik beef altoos van daarbij uwe hand aanteraken , en ik weet niet hoe het bij komt dat ik dezelve altijd ontmoete. Naaawlijks rust zij op de mijne , of eene koude rilling overvalt mij; het fpel veroorzaakt mij de koorts of liever eene ijlhoofdigheid; ik zie, ik gevoel niets meer, en wat zal ik, in dat oogenblik van verftrooijing, zeggen, doen , waar mij verbergen, hoe inftaan voor mij zelve? Eene andere ongelegenheid doet zich op bij het houden onzer lesfen. Zoo dra ik u ee» oogenblik zie zonder uwe Moeder of uwe Nicht, verandert gij eensflags van houding; gij neemt een voorkomen aan zoo ernlTig, zoo koel, zoo ijskoud, dat de eerbied en de vrees van u te mishagen mij de tegenwoordigheid van geest en het gezond oordeel doen verliezen, en ik heb moeite van al bevende eenige woorden te Hameien van eene les, die gij naauwlijks met alle uwe fchranderheid kunt nagaan. Op deze wijze loept uwe aangenomene onbeftendigheid te gelijk tot onzer beider nadeel uit; gij maakt mij bedroefd, en oefent u zelve niet, zonder dat ik bezefren kan, welke reden er zij voor iemand die zoo veel verftand bezit, om in hare ge'aartheid dermate te veranderen. Ik durf het u afvragen, hoe is het mooglijk , dat gij zoo 4artel zijt in het openbaar, en zoo ftatig als A 4 v' 'n  I BRIEVEN van Wi) met ons beiden zijn? Ik meende, dat juist het tegendeel moest plaats hebben, en dat men zijne houding regelen moest, naar gelang van den kring van menfchen waarin men zich bevindt, In de plaats hiervan zie ik u, aan mijnen kant altoos met dezelfde verlegenheid, afzonderlijk op een ftatelijken toon, en op een gemeenzamen voet bij ieder een. Het behage u meer gelijk aan u zelve te wezen, misfchien zal ik dan minder lijden. Indien het medelijden, aan welgevormde zielen .natuurlijk eigen, u kan vertederen jegens het lijden van eenen ongelukkigen-, voor wien gij eenige achting hebt doen blijken, dan zult gij door eenige geringe veranderingen in uw gedrag zijnen toeitand minder verdrietlijk maken, en hij zal mee meer gelatenheid zijn .fiijzwijgen en zijne rampen verduwen; indien zijn omzichtig gedrag en zijn toeftand u niet treffen, en gij u bedienen Wilt van uw recht om hem rampzalig te maken , gij kunt het doen , zonder dit hij er zich over beklagen zal: - nog liever wil hij ongelukkig worden door uw bevel, dan door eene Gnhcicheidene vervoering, die hem in uw oog fchuldig zoude maken. Kortom, hoe gij pok over mijn lot befast, ik zal,mij ten minfi'-a niet te verwijten hebben, da: ik eene vermetele hoop heb gekoesterd, en als gij dezen hlïef gelezen hebt, hebt gij alles gedaan, wat  twee GELIEVEN. 9 ik van u zou durven vergen, dan zelfs, wanneer ik geene weigering te vrezen had. II. BRIEF. Aan julia, Hoe zeer, MejufFer! heb ik mij in mijnen eer-, ften brief vergist! In plaats van mijne rampen te verlichten, heb ik ze enkel verzwaard door mij aan uwe ongenade bloot te ftellen , en nu gevoel ik, dat u te mishagen de grootfte van die allen is. Uwe ftilzwijgendheid, uwe koele en ftrakke houding voorfpellen mij maar al te zeer mijn ongeluk. Indien gij voor een gedeelte mijne iineekbede verhoord hebt, het is Hechts ora mij Gaar door des te beter te fkaffeh, E pol cVamor di me vi fece accorta Fur i biondi Cupelli allor vslati,' E Pamorofo fguardo in fe raccolto (i). Gij fnijdt in het openbaar die onfchuldigë gemeenzaamheid af, waarover ik de dwaasheid had mij Cl) Dst is: Na dat gif mijne lief Je bemerkt badt, heelekte gij de pchoonbeid uzver blonde bairen mei (enen fiuiet, en uwen verliefden blik •atderhiild £.y. Aant. de* vut. A 5  to BRIEVEN tan mij te beklagen, maar gij zijt daarom in het afzonderlijke niet minder (troef, en uwe voorbedachte ftrengheid vertoont zich even zoo wel in uwe beleefdheden, als in uwe weigeringen. Waarom kunt gij dan niet bezeffen, hoe folterend deze koelheid voor mij zij! ach ! gij zoudt mijne Hraf te zwaar vinden. Met welk een vuur zon ik niet wenfchen de zaak op zijnen voorigen voet te herftellen, en te bewerken, dat gij dien noodlottigen brief nimmer gelezen hadt. Neen, uit vrees van u andermaal te beledigen, zou ik u dezen niet fchrijven, had ik den eerften niet gefchreeven , en ik wil mijnen misdag niet herhalen , maar vei beteren. Moet ik ter uwer bevrediging zeggen dat ik mij zelf bedrogen heb? Moet ik betuigen dat ik geene liefde voor u gevoelde ? .... ik... ik zou dien verfoeilijken meineed uitfpreken! Is de verachtlijke logen dat hart waardig waarover gij hecrscht? ach ! dat ik ongelukkig zij, indien ik het zijn moet; nimmer zal ik noch logenaar noch laagzielig worden, omdat ik onbedachtzaam ben geweest , en de misdaad, die mijn hart begaan heeft, kan mijne pen niet miskennen. Ik gevoel bij voorraad al het gewicht van uwe verontwaardiging, en ik verwacht er de uiterfte gevolgen van, als eene gunst welke gij mij  twee GELIEVEN. 11 mij in de plaats van alle andere guniten fchuldig zijt; want het vuur dat mij verteert verdient wel ftraf, maar geene verachting. Ai! laat mij niet over aan mij zeiven; gewaardig u ten minilen om over mijn lot te 'befchikken; zeg wat uw wil zij. Wat gij mij ook zoudt mogen voorfchrijven, ik zal zeker gehoorzamen. Legt gij mij een eeuwig ftilzwijgcn op ? ik zal mij zelf weten te dwingen om het te bewaren. Verbant gij mij uit uwe tegenwoordigheid ? ik zweer dat gij mij niet meer zien zult, Beveelt gij mij te fterven? 6! dit zal mij niet het moeilijkst vallen. Er is geen bevel, dat ik niet ondcrfchrijven wil, behalven dat van u niet langer te beminnen ; en zelfs hieromtrent zou ik gehoorzamen, zo het mij mooglijk was. Honderdmalen op een dag ben ik in de ver» boeking om mij aan uwe voeten te werpen, die met mijne tranen te befproeicn, en daar den dood of vergiffenis te verwerven. Altoos flremt eene doodlijke ontrocrenis mijnen moed, mijne knieën fchudden en durven zich riet buigen ; het woord fterft op mijne lippen, en mijne ziel bezit geene de minfte ftoutmoedigheid tegen den fchroom van u te beledigen. Is er ter wereld een toeftand ijslijker dan de mijne? Mijn hart voelt al te wel hoe fchuldig het is, en het kan echter niet ophouden zulks te  52 BRIEVEN van te wezen. De misdaad en de wroeging beroeren her gel ijkerhand , en zonder te weten, wat mijn lot zijn zai, dobber ik in eene duldeloze onzekerheid, tusfchen de hoop op genade, en de vrees voor ftraf. Dan neen, ik hoop niets, ik heb geen rechi, om iets te hoopcn. De eenige gunst die ik van u verwacht, is mijne ftraf te verhaasten. Voldoe aan eene rechtvaardige wraak. Ben ik m'et ongelukkig genoeg, daar ik mij genoodzaakt zie, u zelve daarom te verzoeken? Straf mij, dit moe: gij doen; maar indien gij niet onbarmhartig zijt, leg dan die koele en misnoegde houding af; die'mij tot wanhoop brengt; wanneer men eeneu misdadigen ter dood verzendt, toont men hem geene gramfohap meer. III. BRIEF, 4an julia. Word niet ongeduldig, MejufFer! dit is de laatftc maal, dat ik u lastig vallen zal. Hoe ver was ik af, bij den aanvang mijner liefde voor u, van alle de fmaften te voorzien, welke ik mij zelf bereidde! in het eerst gevoelde ik geene andere dan die van eene lief* de  twee G~E L I E V Ë N. Ijf de zonder hoop, welke de rede door lengte van tijd overwinnen kan ; vervolgends ontwaarde ik eene veel grotere frnart, het verdriet naamlijk van u te mishasen ; en thands ondervind ik de bitterde van alle , door het gevoel uwer eigene kwellingen, ö jülia ! ik zie het met innige droefheid , mijne klachten liooren uwe rust. Gij bewaart een onoverwinlijk z-vijgen ; maar alles ontdekt aan mijn naauwlettend hart uwe geheime gemoedsbewegingen. Uwe oogen daan treurig, mijmerend, op de aarde gevestigd; eenige verdwaalde blikken worden op mij geflagen; uw levendig blos verwelkt; eene onge« woone bleekheid ligt op uwe wangen; de vrolijkheid verlaat u; eene doodlijke droefgeestigheid overmeestert u, en niets dan eene onveranderlijke zachtheid van ziel bewaart u voor eenigermate geemiijk te worden. Het zij dan uit gevoeligheid, of uit verontwaardiging, of uit medelijden 'met mijne lijdens, ik zie, dat gij er door aangedaan zijt; ik ben bevreesd van de uwe te vermeerderen, cn die vreeê kwelt mij veel meer, dan de hoop, die er uit ontdaan moest, mij dreelen kan; want, of ik bedrieg mij zelf, of uw geluk is mij veel dierbarer dan mijn eigen. Wanneer ik intusfehen weder tot mij zelve kome, begin ik te bemerken, hoe verkeerd ik over  24 BRIEVEN vah over mijn eigen hart geoordeeld had, en ik zié. al te laat, dat het geen ik in den beginne had aangezien als eene voorbijgaande bedwelming, indedaad het lot mijnes levens beflisfen zal. De toeneming nwer droefheid heeft mij die van mijn ongeluk doen kennen. Nimmer, neen nimmer zoude de gloed uwer oogen , het blo* zende van uwe couleur, de bevalligheid van uw vernuft, al het bekoorlijke uwer oude vrolijkheid, zulk eene uitwerking gedaan hebben, als uwe neêrflachtigheid alleen. Zijt verzekerd, Godlijke julia! indien gij zien kondt, welk eene verwoesting deze acht dagen kwijnens in mijne ziel hebben aangericht, gij zelve zoudt bitter treuren over de rampen die gij mij be* rokkent. Zij zijn van nu af aan ongeneeslijk, en ik gevoel met wanhoop, dat het vuur, welk mij verteert, niet zal worden uitgedoofd dan in het graf. Dan dit zij zoo; hij, die niet gelukkig kan worden , kan het ten minde verdienen te wezen , en ik zal weten u te noodsaken van eenen man te achten, wien gij met geen het minde andwoord verwaardigd hebt. Ik ben jong, en kan éénmaal die onderfcheiding verdienen, welke ik thands niet waardig ben. Inmiddels moet ik u de rust hergeven, die ik voor altoos verloren heb, en welke ik u hier, in weerwil van mij zeiven, ontroove. Het is billijs , dat ik al-  twee GELIEVEN. 15 alleen het leed drage van de misdaad, waaraan ik alleen fchuldig ben. Vaarwel, al te fchoone julia! leef gerust, en hervat uwe blijgeestig» heid; van morgen af aan zult gij mij niet meec zien. Maar zijt verzekerd , dat de vuurige en zuivere liefde voor u, die mij heefc doen blaaken, niet dan met mijn leven zal worden uitgebluscht; dat mijn hart, vervuld met een zoo waardig voorwerp, zich nimmer meer verlaagen kan; dat het zijne hulde van nu af aan u en aan de deugd alleen zal toewijden, en dat men nimmer het heiligdom, waarin julia werd aangebeden , door andere liefdevlammen zal zien. ontheiligen. BRIEFJE Van julia. Verwijdsr het denkbeeld van uw vertrek nood-, zaaldijk te hebben gemaakt. Een deugdzaam, hart zou weten zich te overwinnen of te zwijgen , en misfchien zou het dan gevaarlijk worden. Maar gij . . gij kunt wel blijven. Antwoord. Langen tijd heb ik gezwegen ; eindelijk heb-» ben uwe koele bejegeningen mij doen fpreken.. Men  ïo BRIEVEN va» Men moge Zich ten gevalle van dé deugd korinen overwinnen ; maar de verachting van 't voorwerp dat men bemint is ondraaglijk. Ik moet vertrekken. IL BRIEFJE Van julia. Ptfèen, mijn Heer ! na het geen gij fchijnf gevoeld te hebben, na het geen gij gewaagd hebt mij te zegjen, vertrekt een man, zoo ah» gij voorgaaft te zijn , niet; hij doet meer. Antwoord. Ik heb niets voorgewend dan e?ne gematigde drift, daar mijn hart wanhopig van liefde was.Morgen zult gij voldaan zijn , en wat gij 'er ook Van zeggen moogt, ik zal minder gedaan' hebben dan te vertrekken. III. BRIEFJE Van julia. önbezonnene! zo mijn leven u dierbaar is,vrees dan van het uwe aantetasten! Ik word gade*  twee GELIEVEN. if degeflagen, en kan u noch fpreken noch fehrijveri voor morgen. Wacht hierop. IV. BRIEF* Van julia. Tk moet dan eindelijk dat noodlottig, dat kwa«* lijk verborgen geheim bekennen! Hoe vaak heb ik gezworen, dat het niet dan met mijn leven aan mijnen boezem zou ontwrongen Worden! 't gevaar van het uwe perst het mij af; her. ontfnapt mij, Cn mijne eer is verloren. Helaas! ik heb maar al te zeer woord gehouden % kan er een wreeder dood zijn, dan zijne eer tö overleven ? Wat zal ik zeggen? hoe zal ik een zoo pijnigend ffilzwijgen afbreken ? of liever, heb ik hiet reeds alles gezegd, en hebt gij mij niet maar al te wel begrepen ? ach! gij hebt 'er te veel van gezien , om het overige nier te raaden! Trapswijze verlokt in de valftrikken vart eenen lagen verleider, zie ik den verfchriklijken afgrond, waarheen ik ijle, Zonder mij te konnen wederhouden. Listig man! het is veel meer mijne liefde, dan de uwe, die u ftouf maakt. Gij ziet de vervoering van mijn hart, gij bedient u daarvan om mij te bederven, en L deel. B na  iS BRIEVEN van na mij verachtlijk gemaakt te hebben , is mijn grootfte fmart deze, dat ik genoodzaakt ben u te verachten', ó Ongelukkige! ik achtte u, en gij ontëert mij! geloof mij, indien uw hart berekend was om dezen zegepraal gerustlijk te genieten , het zoude dien nimmer behaald hebben. Gij hebt het gedaan, en uwe wroegingen zullen er door toenemen; ik had geene misdadige neigingen in mijne ziel. De zedigheid, de eerbaarheid waren mij dierbaar; ik fchepte vermaak in dezelve aantekweken door een eenvouwig en werkzaam leven. Wat hebben mij die zorgen gebaat, welke de Hemel verfmaad heeft? van den dag af, dat ik het ongeluk had u te zien, gevoelde ik het gif, dat mijne zinnen en mijne rede verpest; ik gevoelde het zints 't eerlte oogenblik, en uwe oogen , uwe gevoe» lens, uwe gefprekken, uwe misdadige ,pen maken het eiken dag meer doodlijk. Ik heb niets verzuimd om den voordgang dezer noodlottige hartstocht te beteugelen; onvermogend om tegenftand te bieden, heb ik mij willen beveiligen van aangevallen te worden ; uwe vervolgingen hebben mijne gewaande voorzichtigheid te loor gefteld. Honderdmaal heb ik mij san de voeten van de oorzaken mijnes levens willen nederwerpen; honderdmaal mijn fchuldig hart voor hun willen openleggen; dan,zij konnen nist  Twee G E L I E V É N. i£ niet bezcfïenwat daarin omgaat; zij zullen voor eene onherfielbare kwaal gewoone geneesmiddelen bezigen willen; mijne moeder is zwak en zonder gezag; ik ken de onverzetlijke ftrengheid van mijnen vader, en ik zal er niets doof uitwerken dan mij, mijn geilacht, en u zelfs te bederven en te ontëeren. Mijne vriendin is afwezig, mijn broeder leeft niet. meer, ik vind ter wereld geencn befchermer tegen den vijand die mij vervolgt; te vergeefs roep ik den Hemel aan , de Hemel is doof voor de gebeden der zwakken. Alles geeft voedfel aan den gloed die mij verteert, alles laat mij over aan mij zelve, of liever, alles levert mij in uwe handen ; de geheele natuur fchijnt uwe medeflanderes te zijn; vruchtloos zijn alle mijne pogiiv gen; ik bemin u, in fpijr van mij zelve. Hoe, zou mijn hart, dat geenen tegenftand bieden kon, toen het in zijn volle kracht was, zich nu maar ten halven overgeven? zou dat hart* dat niets ontveinzen kan, U het overige zijner zwakheid verheelen ? Ach! ik had den eerften, den bezwaarlijkften flap niet moeten doen$ hoe zou ik mij nu van de volgenden konncit wederhouden? Neen, zedert die eerfte fchredö voel ik mij ten afgrond wcgileuren t en gij kunt mij zoo ongelukkig maken als gij goed-» Vindt. . Zoo verfchriklijk is de toeftaüd waarin ik B a mij  BRIEVEN vak mij bevinde, dat ik geenen toevlucht meer nemen kan dan tot hem , die mij daarin dortedc , en dat, om mijn geheel bederf te verhoeden , gij mijn eenige befchermer tegen u zclven zijn moet. Ik weet, deze belijdenis van mijne wanhopige gedeldheid kon ik verwijlen ; ik kon eenigen tijd mijne fchaamte verbergen, en mij trapswijze overgeven, om mij zelf daardoor te misleiden. Vruchtlooze list die wel mijne eigenliefde zou konnen vleien, maar nimmer mijne deugd redden! Weg, ik zie, ik gevoel te veel waar de eerde misflag mij heen leidt, en ik zocht mijnen ondergang niet voortebereiden, maar te ontwijken. Evenwel zo gij niet de flechtfte der mannen zijt, zo ooit één vonk van deugd in uwe ziel tintelde, zo deze nog eenig fpoor behouden heeft van die gevoelens van eer, waarvan gij mij doortrokken fcheent, kan ik u dan laag genoeg befchouwen, om misbruik te maken van de noodlottige belijdenis, welke mijne verbijstering mij afperst? Neen, ik ken u; gij zult mijne zwakheid onderdeunen, gij zult mijn beveiliger worden, en mijn' perfoon tegen mijn eigen hart befchermen. Uwe deugden zijn de laatde toevlucht mijner onfchuld; mijne eer durft zich aan de uwe toevertrouwen, en gij kunt de eene niet behouien zonder de andere; ach! edelmoedige ziel! bewaar ze btide, en gewaardig u  t w x e GELIEVEN. si u ten minde ter liefde van u zelve, medelijden me: mij te oefenen. Mijn God ! ben ik genoeg vernederd ? ik fchrijt* u neergeknield, ik baad mijn papier in mijne tranen, ik verhef mijne beangste fmekingen tot n. En verbeeld u intusfchen niet, dat ik onkundig ben, dat ik dezelve van u ontvangen moest, en dat ik, om mij te doen gehoorzamen, mij flechts met overleg behoefde fchuldig te maken. Vriend! ontvang dit gewaande meesterfcbap, maar laat mij de eerbaarheid; liever wil ik uwe flavin zijn en onfchuldig leven, dan uwe afhanglifkheid van mij te koopén ten koste mijner ontëering. Indien gij mij gehoor wilt geven, welk eene liefde, welke blijken van hoogachting moogt gij niet verwachten van haar , die u hare herftelling in het leven zal te danken hebben ? Welke bekoorlijke genoegens bevat de zachte vereeniging van twee reine zielen! Uwe overwonnene hartstochten zullen de bronader van uw geluk zijn, en de geneugten die gij fmaakt den Hemel zelve waardig, Ik geloof, ik hoope, dat een hart, welk mij toefcheen al de verkleefdheid van 't mijne waardig te zijn, de edelmoedigheid die ilT er van verwacht njet zal te loor ftellcn, Maar tevens hoop ik, dat indien dit hart laag genoeg ware om misbruik te maken van mijni dwaling , en B 3 van  55 BRIEVEN van van de erkentenis die het mij afdwingt, alsdan de verachting en verontwaardiging mij de verlorene rede zonden wedergeven , en dat ik zelf niet laag genoeg zijn zou om eenen minnaar te ontzien, over wien ik reden zou hebben van te blozen. Gij zult of deugdzaam of veracht zijn; ik zal met kiesehhied behandeld worden, of van mijne dwaling genezen; zie daar de eenigê hoop die mij overblijft, buiten die van te Herven, V, BRIEF. Aan julia, emclfehe machten! ik had eene ziel voor de droefheid, geef er mij eene voor de gelukzaligheid geflemd! Liefde, leven der ziele, koora gij de mijne onderfchragen, die op het punt Haat van te bezwijken, ö Onuitfpreeklijke bekoorlijkheid der deugd! onweêrftaanbare kracht der Hem van het bemind voorwerp! geluk, vermaken, verrukkingen , hoe overweldigend zijn uwe indrukken! wie kan er de gewaarwording van wederftaan ? ö Hoe zal ik befland blijveu tegen dien ftroom van geneugten , die mijn hart komt overftelpen \ hoe de ontroeringen ftülen van eene beangste minnares? ju-* Lia! . . . . neen! mijne julia geknield! mijne julia tranen Horten! , , . , zij, waaraan *e  twee GELIEVEN. i"ó 'e gehcclal hulde moest bewijzen, eenen man die haar aanbidt, fmeken , dat hij haar niet beVèdige , dat hij zich zelf niet ontëcre ! Indien het mooglijk ware mij jegens u te belgen, het zoude zijn om uwe huiveringen , die ons beiden vernederen! Oordeel rechtmatiger, reine, hemelfche fchoonheii! over den aart van uw gezag! Zeg mij, indien ik de bevalligheden uwer perfoon aanbid, is hec niet vooral van wege den diepen indruk dier vlekloze ziel, welke er in huisvest, en waarvan alle de trekken een godlijk merkteken dragen? Gij vreest voor mijne aanvallen te bezwijken; maar welke aanvechtingen behoeft zij te duchten , die alle de gevoelens, welke zij inboezemc, met eerbied en welvoeglijkheid bekleedt? Is er een man op de wereld, laag genoeg, oin zich ten uwen opzichte ftoute vrijheden te veroorloven ? Duld, duld dat ik een volkomen genot hebbe van het onverwacht geluk van bemind te worden . . . bemind van haar . . . throonen der wereld, hoe ver zie ik u beneden mij! Dat ik hem duizendmaal omhclze, dien aanbidlijken brief, waarin uwe liefde en uwe gevoelens met vuurige letteren geprent zijn; waarin ik , m weerwil van al de hevigheid van een getroffen hart, met verrukking zie, hoe zeer de levendigftc driften zelfs, in eene brave ziel, het heilig kenmerk der deu£d behouden. Welk monsB 4 ler  §4 BRIEVEN van ter zon, na het lezen van dien aandoenlijke!! brief, misbruik van uwe gedeldheid konncn maken, en op de kenlijkde wijze zijne diepe minachting voor zich zelf aan den da> leggen? Neen, waarde minnares! del vertrouwen in een getrouw vriend , die niet in Haat is om u te misleiden. Laat mijn verfland voor altoos verloren zijn, laat de verwarring mijner zinnen ieder oogenblik toenemen, uwe pcribon is van nu af aan voor mij het bekoorlijkst, maar ook het heiligst pand, waarmede ooit fterveling vereerd werd. Beiden mijne liefdevlam en haar voorwerp zullen eene onfehendbare zuiverheid behouden. Ik zou meer zidderen van uwe kuifene aanloklijkheden aanteranden, dan voor de laagfte fchendaad , en gij kunt bij uwen vader geen ongedoorder veiligheid genieten , dan bij uwen minnaar, ö Indien ooit deze gelukkige minnaar zich één oogenblik jegens u vergeten mocht ... ju li a's minnaar zou eene la,"e rif 1 hebben! Neen , als ik ophoude de deugd te beminnen, zal ik u niet meer liefhebben; en na mijn eerde verachtlijk bedrijf, begeer i!c yiiet, dat gij mij langer bemint, Stel u dan gerust, ik bezweer het u in den flfram der tedere en zuivei e liefde, die ons vereenigt'; zij is het, die uwe waarborg moet zijn VOor mijne befcheidenheid en mijne hoogach{ingj zij is bet, die voor zich zelve moet in- daan.  twee GELIEVEN. 25 ftaan. En waarom zouden uwe angstvalligheden verder gaan dan mijne begeerten ? naar welk geluk zou ik meer willen haaken, daar geheel mijn hart dat, welk het geniet, naauwlijks omvatten kan? Het is waar, beiden zijn wij jong, wij beminnen voor de eerfte en eenigfte maal van ons leven, en hebben geheel geene ondervinding van de hartstochten ; maar is dan de eer die ons geleidt een bedrieglijke gids? heeft dezelve eene bedenklijke ondervinding nodig, welke men niet verkrijgt dan door een aantal van wandaden ? Ik weet niet of ik mij bedrieg, maar het fchijnt mij toe, dat alle de gevoelens van eerlijkheid in mijn boezem huisvesten. Ik ben geen fuoode verleider, gelijk gij mij in uwe viaag van wanhoop noemt, maar een oprecht en gevoelig man , die gereediijk openbaart 'c geen hij gevoelt, en die niets gevoelt waarover bij behoeft te blozen. Om alles met één woord te zeggen, ik heb nog grooter affchrik van de m'sdaad, dan van julia niet meer te beminnen. Ik weet zelfs niet, neen wraarlijk niet, of de liefde die gij verwekt, beftaan kan met het vergeten van de deugd, en of wel iemand dan var. eene rechtfehapene ziel, alle uwe bevalligheden genoegzaam kan gevoelen. Welke goede daad, die ik om baars zelfs wil niet gedaan zou hebben, zou ik nu niet bedrijven , om mij uwer waardig te maken? Ach! het behage u, u toe{evertrouwen aan de vuurige liefdedrift die gij B 5 zei-  2 de post bezorgd; het opfchrïft is getrouwelijk gevolgd naar dat 't geen gij mij hebt toegezonden; ik heb u het mijne met dezelfde nnauwkeurigheid gezonden, en indien gij terdond geand woord hadt, moest dat and woord mij reeds geworden zijn. Het komt echter niet; L en er is geene treurige oorzaak van dit verwijl moog»  twee GELIEVEN. töóögliik, of mijn ontroerde geest {telt zich dez'elve voor. 6 Mijne julia! wat al onvoorziene toevallen konnen in acht dagen tijds de zachtfte banden der wereld voor altoos verbreken ! ik beef op het denkbeeld , dat er voor mij Hechts één enkel midJel is om gelukkig te zijn, en railliöe» nen om rampzalig te worden, julia! zoudt gij mij vergeten hebben? ach! dit is het ijslijkfte van alles wat ik vreze! Tegen alle andere ongelukken kan ik mij zelf vooraf harden, maar op het enkel vermoeden van dezen ramp bezwijken alle de krachten mijner ziele. Ik zie hoe weinig gronds er zij voor mijne bekom* mernis echter ben ik niet in ftaat dezelve te {tillen. Van o verwijderd neemt het gevoel mijner tampen onophoudelijk: toe, en, als of ik er geene had genoegzaam om mij allen moed te doen ontzinken, fmeed ik er nog twijfelachtige bij, ter ver* bittering van alle de andere. In den beginne waren mijne kwellingen minder gevoelig. De ver* warring van een fpoedig vertrek, de beweging van het reizen, gaf een verzet am mijne droefgeestigheid ; dan deze herleeft weder in mijne ftille eenzaamheid. Helaas! ik worftcldc; een doodlijk ftaal heeft mijnen boezem doorwond, en de pijn heeft zich eerst lang na het bekomen dei* wonde doen gevoelen. Plondcrdmaalcn heb ik bij het lezen Van Romans I. deel, F gfl«  8 2 BRIEVEN van gelagchèn om de klachten der minnaars over de afwezigheid van elkander. Ach! ik wist toen nog niet, hoe ondraaglijk mij het afzijn van u eenmaal vallen zoude! thands gevoel ik hoe weinig eene bedaarde ziel berekend zij om over de hartstochten te oordeelen., en hoe dwaas het is aandoeningen te befpotten, die men nimmer heeft ondervonden. Zal ik het u echter zeggen? ik weet niet welk een vertroostend en aangenaam denkbeeld de fmart van uwen verren afftand in mij tempere, op de herinnering dat uw bevel er de oorzaak van is. De wederwaardigheden die gij mij bezorgt, zijn minder knellende , dan indien zij mij door het noodlot worden toegezonden; zo zij dienen om u genoegen te geven, zou ik niet wenfehen er van ontheven te zijn; zij waarborgen mij hare eigene vergoeding, en ik ken uwe ziel al te wel, dan dat ik geloven kan, dat gij wreed zijt zonder ecnig nuttig oogmerk. Wilt gij mij op den toets zetten, ik zal er niets meer tegen inbrengen; het is billijk, dat gij weet of ik Hand vast ig, lijdzaam, onderworpen, in één woord, of ik het geluk waardig ben, dat gij mij toefchikt. Hemel! indien dit uw oogmerk ware, ik zou mij beklagen dat ik niet genoeg leed. Ach ï neen., wilt gij zulk een ftreelend vooruitzicht in mijn hart voeden, denk dan , zo het mooglijk is, kwellingen uit die meer geëvenredigd zijn aan hare opvolgende beloning. XX.  twee GELIEVEN. £3 XX. BRIEF. Van julia. Gelijktijdig ontvang ik uwe twee brieven, en ik zie uit de ongerustheid, welke gij in den tweeden over het lot van den eerften doet blijken,dat, als de verbeeldingskracht aan het holien geraakt, het verftand zich niet altoos haast om haar bij te houden , maar dezelve gewoonlijk haren gang laat gaan. Meende gij dat bij uwe aankomst te Stort een bode gereed ftond en op de bezorging wachte van uwen brief om te vertrekken, dat deze brief mij terftond bij zijne aankomst zou worden ter hand gefield, en dat de gelegenheid om u té andwoorden voor mij niet minder gunfHg zoude zijn ? Het gaat zoo niet, mijn lieve Vriend! beiden uwe brieven zijn mij te gelijk geworden , omdat de post, die flechts éénmaal in de week doorrijd, eerst met de tweeden is afgegaan. Er is eenige tijd nodig om de brieven te beftellen, alsmede voor mijnen gelastigden, om mij den mij« rieh in ftilte te bezorgen, en de Post rijd 'sanderen dags na zijne aankomst niet terug. Alles dus wel berekend, hebben wij acht dagen nodig, indien de postdag wel gekozen is, om andwoord van elkander te bekomen; ik doe u dezen uitleg om eens voor al uwe ongeduldige drift te ftilleu. Terwijl gij ,tegcn het noodlot en mijne zufmachtigheid F » luide  «4 BRIEVEN va h luide klachten aanheft, ziet gij dat ik mij bchendiglijk doe onderrichten van alles Wat onze briefwisfèltng verzekeren, en uwe verlegenheid voorkomen kan. Ik laat aan u over te beflisfen, wie van ons beiden de tederfbe oplettendheden betoone. Laat ons, mijn goede Vriend! van geene verdrietlijkheden meer fpreken ; ach! ontzie liever,en deel met mij, het vermaak dat ik geniet, om, na eene afwezigheid van acht maanden, den besten der Vaderen wedertezien! Donderdag avond kwam hij t'huis, en zedert dat gelukkig oogenblik heb ik niet anders dan aan hem gedacht (aj. ö Gij, dien ik naast de oorzaken mijnes levens het liefst in de wereld heb, waarom komen uwe brieven, uwe twistredenen mijne ziel bedroeven en de eerfte genoegens van een huisgezin dat weder voltallig is geworden, Itooren! Gij zoudt wel willen, dat mijn hart zonder tusfehenpozing zich met u onledig hield; maar zeg mij eens, zou het uwe een ontaart meisje beminnen konnen , welke de liefdedrift de rechten van het bloed deed vergeten , en die door de klachten eenes minnaars ongevoelig werd voor de liefkozingen van eenen Vader? Neen, mijn waardige Vriend! vergiftig door onbillijke verwijtingen de onfchuldige vreugde (<0 Deze brief zelve bewijst de onwaarheid van haar gezegde.  twee GELIEVEN. S£ de niet, welke eene zoo ftreelende aandoening mij verfchaft. Gij, die zulk eene tedere en gevoelige ziel hebt, bezefr. gij niet, hoe verrukkend het zij bij die zuivere en eerwaardige omhelzingen den boezem eenes Vaders van vreugde tegen die van zijne Dochter te voelen kloppen ? Ach! gelooft gij dat het hart in zulk een tijdflip zich één oogenblik verdeelen kan zonder aan de natuur iets te ontrooven ? Sol che Jon figlia io mi rammente adesfo. Denk echter niet dat ik u vergeet. Vergat men ooit het voorwerp, dat men eenmaal beminde? Neen, de levendiger indrukken, waaraan men eenige oogenblikken toegeeft, vernietigen daarom de andere niet. Niet zonder droefheid zag ik u vertrekken , met blijdfehap zou ik u zien wederkee- ren. Maar heb geduld gelijk ik, dewijl het wezen moet, zonder meer hier naar te vragen. Zijt verzekerd, dat ik u zal terug roepen zoodra het moogiijk is, en denk dat dikwijls die geene, die zich het heftigst over de afwezigheid beklaagt, er niet het meeste door lijdt. XXI. (« ) Dat is: dat ik c» Dochter ben , is thands mijne *£cnigjle berinnering. Aant. des v z s. t. F 3  $6 BRIEVEN van XXI. BRIEF. Aan julia. Wat heb ik geleden bij het ontvangen van dien brief, waarnaar ik zoo vuurig verlangde ! Ik wachtte den bode op aan het Postcomptoir. Naauwlijks was het valies geopend, of ik meld mij aan, ik val de menfchen lastig; men zegt mij dat er een brief voor mij is; ik beef; gedreven van een doodlijk ongeduld, vraag ik denzelven ; eindlijk ontvang ik hem. julia, ik herken de trekken uwer aanbidlijke hand! en de mijne trilt terwijl zij zich uitftrekt om dit dierbaar pand te ontvangen. Duizendmaal wilde ik die eerwaardige letters Irusfchen. ö Hoe voorzichtig is eene fchroomvallige liefde' ik durfde den brief niet aan mijne lippen brengen, noch dien in 't bijzijn van zoo veelc menfchen openen. Ik maakte mij fpoedig weg. Mijne knieën fchuddeden mij onder het lijf; naauwlijks kon ik door mijne toenemende ontroering1 den weg vinden ; bij het inflaan van den eerden rijdweg open ik den brief, ik doorloop dien, ik doorlees hem gretigüjk, en naauwlijks ben ik gevorderd tot aan die regels waarin gij zoo fchoon de genoegens van uw hart fchildert bij dc omhelzing van dien vereerenswaardigen Vader, of ik fmelt jn traapen » men Yestigt het oog op mij, ik  twee GELIEVEN. 87 ik fluip weg in eene ban om niet gezien te worden; daar, deel ik in uwe vertedering; .ik omhels met vervoering dien gelukkigen Vader, weiken ik naauwlijks ken, en , daar de ftetn der natuur mij aan den mijnen herinnert, wijde ik riieawe traa» nen aan zijne gezegende nagedachtenis. Wat wilde gij, onvergelijkelijk meisje! door mijne ijdele en ftroeve wetenfchap toch leeren? ach! van u moet men al dat goede en braavc leeren dat in eene menschlijke ziel vallen kan, en vooral die uitmuntende zamenftemming van de deugd, de liefde, en de natuur, welke nimmer beftond dan in ui Neen, is er geen ééne rechtfehapene aandoening die niet in uw hart gevestigd is, die zich daarin niet voordeelig onderfcheid coor de u eigene gevoeligheid; en ik zie wel, dat, om mijn eigen hart te konnen beftuuren , ik ook mijne gevoelens aan de uwe moet onderwerpen, gelijk ik mijne daden aan uwe bevelen onderworpen heb. Bedenk echter, bid ik u , welk een verfchil tusfehen uwen toeftand en de mijnen! Ik fpreek van geenen rang noch middelen, in dit ftuk moeten de eer en de liefde alles vergoelijken. Dan , gij zijt omringd van lieden die gij hoog fchat en welke u aanbidden; de liefdezorgen eeuer tcderhartigc moeder, en van eenen vader wiens eenige hoop gij zijt, de vriendfchap eener nicïft die niet ichijnt te konnen ademen buiten u; een geheel F 4 huis-,  85 BRIEVEN v a s huisgezin waarvan gij bet ficraal uitmaakt, eene gamfche ftad die er roem op draagt uwe geboorte» plaats te zijn, alles wekt uwe gevoeligheid op en deelt in dezelve; en de liefde behoud flechts een gering overfchot van dat geene, welk haar ontroofd word door de rechten van het bloed en der vriendfchap. Ik integendeel, juli a ! helaas! zonder maagfehap en bijkans zonder Vaderland omzwervende, heb ik niets dan u op aarde, en de liefde alleen is voor mij alles. Verwonder u dus niet, indien mijne ziel, offchoon de uwe de gevoeligfte zij, het fterkst beminne, en indien ik, in zoo vecle opzichten voor u zwichtende, ten minfte van de liefde den prijs behaal. Vrees echter niet dat ik u nogmaals met mijne onbefeheidene klachten zal lastig vallen. Neen, ik zal uwe genoegens ongeftoord laten, zoo ombare reinheid in zichzelve, als om uwen wil die ze geniet. Ik zal mij het aandoenlijk tooneel cr van voor den geest haaien; op eenen verren afftand zal ik cr deel aan nemen, en daar ik door mijn eigen voorfpoed niet gelukkig kan zijn, zal ik bet door den uwen wezen. Welke de redenen ook zijn mogen, die mij van u verwijderd houden, ik eerbiedig ze; cn wat zou het mij baaten dezelve te weten, daar ik,fchoon ik ze mocht afkeuren, niettemin mij zou moeten onderwerpen aan de begeerte, die zij u inboezemen? Zal het ftilswijgen mij moeilijker vallen, dan het mij ge* vab»  twee GELIEVEN. vallen heeft u te verlaten ? Bedenk fteeds , ö julia! dar uwe ziel twee ligchamen te beftuuren heeft, en dat dat geene, 't welk zij door hare keuze bezielt , haar altoos het getrouwfte zal zijn. nodo plu forte: ■ Fabricato da nol, non dalla forte () Dit ziet op eenen brief aan de moeder op eenen dubbclzincigen toon gefchreven , en welke is ach* ter gehouden.  twee GELIEVEN. 91 nerde zich, u bij zijne voorige t'huisreis meermalen gezien te hebben, en het fcheeri, dat hij geenen ongunliigen indruk van u behouden had. Vervolgends heeft hij gevraagd naar uw vermogen; ik heb hem gezegd dat dit middenmatig was; toen naar uwe afkomst, ik andvvoordde dat dezelve ordentlijk was. Dit woord (Jwnnête} is in het oor van een edelman zeer dubbelzinnig, en heeft vermoedens verwekt, welke bij eene nadere opheldering bevestigd zijn geworden. Zoo dra hij wist dat gij niet van adel waart, vraagde bij, wat men u maandelijks betaalde. Mijne moeder het woord nemende zeide, dat men u zulk eene fchikking zelfs niet had durven voorHaan, en dat gij, integendeel, ftandvastig geweigerd' hact zelfs de kieenfte gefchenken aantenemen, welke zij u had willen doen van zulke dingen, die men niet gewoon is te weigeren. Dan deze trotsheid diende flechts om de zijne optervekken , en hoe zou het denkbeeld bij moogHjkheid te verdragen zijn, van verplichting te hebben aan eenen man van burgerlijke afkomst! Er is dus vastgèïleld dat men u eene bezolding Zoude aanbieden, en bij weigering daarvan, ondanks alle uwe erkende verdienden, u voor uw onderwijs zoude bedanken. Zie daar, mijn vriend! de korte herhaling van eene zamenfpraak, diëten opzichte van mijnen zeer geëerden meester is voorgevallen, en gedurende welke zijne gehoorzame i  g* BRIEVEN van zame leerlinge niet zeer genist was. Ik heb gemeend mij niet genoeg te konnen haasten om er u bericht van te geven, ten einde u den tijd te laten van u daarover te beraaden. Verzuim niet, zoo dra gij een beiluit zult genomen hebben, mij dat te melden ; want dit ftuk ftaat aan u ter beflisfing, en mijne rechten ftrekken zich tot zoo verre niet uit. Met ongerustheid verneem ik uwe omzwervingen over de gebergten; niet dat gij daar, naar mijne gedachten, geene aangename afleiding vindt, en dat het verhaal van 't geen gij gezien zult hebben mij zelve niet zeer aangenaam zoude zijn; maar ik vrees ten mijnen opzichte voor die ver» moeijende bewegingen , welke gij geheel nietkunt wederftaan. Daarenboven is het Saifoen reeds verre verlopen; daaglijks kan alles overdekt worden van fnceuw, en ik voorzie dat gij nog meer van de koude zult te lijden hebben dan van de fterke beweging. Zoo gij in dat landfchap, waar gij u thands bevindt, eens ziek werdt, zou ik ontroostbaar zijn. Koom dan, mijn goede vriendJ in mijne nabuurfchap terug. Het is wel de tijd nog niet om weder in Fcvaij te komen, maar ik begeer, dat gij uw verblijf houdt in eene landftreek die minder bar is, en dat wij meer bij de hand zijn om gcmaklijk tijdingen van elkander te konnen bekomen. Ik iaat u meester om de plaats van uw oponthoud zelf te kiezen. Draag alleenlijk  twee GELIEVEN. 93 lijk zorg dat men hier niet we te waar gij zijt, en wees omzichtig zonder u achterhoudend te gedragen. Ik zeg u niets op dit ftuk; ik verlaat mij op het belang dat gij hebt in behoedzaam te zijn, en nog meer op het belang 't geen ik zelve daarbij hebbe. Vaarwel, mijn Vriend! Ik kan mij niet langer met u bezig houden. Gij weet hoe veel behoedzaamheid ik nodig heb om u te fchrijven. Dit is het niet alles; mijn vader heeft een achtingswaardigen vreemdeling met zich gebracht, een ouden vriend van hem, en die voorheen in den oorlog zijn leven gered heeft. Oordeel of wij ook ons best gedaan hebben om hem wel te ontvangen! Morgen vertrekt hij weder, en wij beijveren ons om hem den laatften dag nog alle de vcrmaaklijk» heden te doen genieten, welke gefchikt zijn om onze vuurige erkentenis aan zulk eenen weldoener uittedrukken ; men roept mij, ik moet eindigen. Nogmaals vaarwel ! XXIII. BRIEF, Aan julia. Naauwlijks acht dagen heb ik ^efteed om eenlandfchap te doorloopen, welks opmerkzame befchouwiug jaaren vereischen zou; maar behalven dat de  BRIEVEN vaïï de fneeuw mij verjaagt, heb ik willen terug zijd vóór de post, die mij, hoop ik, eenen brief van u zal medebrengen. Deszelfs aankomst inwachtende begin ik u inmiddels dezen te fchrijven; "ik zal er, indien het nodig is, een tweeden bijvoe. gen , om den uwen te beandwoorden. ■ Ik zal u hier geen verilag doen van mijne reis en mijne opmerkingen ; ik heb er een verhaal van opgefteld, het geen ik u zelve denk te brengen. Wij moeten onze briefwisfeling bewaaren voor zulke zaaken die ons beiden meer van nabij betreffen. Thands zal ik mij vergenoegen met u te onderhouden over de gefleldheid van mijn© ziel; want het is betaamlijk u rekenlchap te geven van het gebruik dat men van uw goed maakt. Bij mijn vertrek was ik treurig wegens mijne eigene fmarten, en vertroost door uwe vrolijkheid; hetgeen mij in een zekeren kwijnendentoeftand hield, die niet onaangenaam is voor een gevoelig hart. Langzaam en te voet klonterde ik langs vrij ruwe paden op, onder het geleide van een man dien ik voor mijnen gids had aangeno* men, en in wien ik gedurende de geheele reis veel meer een vriend dan eenen huurling heb aangetroffen. Ik wilde mij in gepeinzen verdiepen , en gedurig werd ik daarvan afgetrokken door eenig verrasfehend tooneel. Nu eens hingen  twee GELIEVEN. S5 gen ontzachlijke rotfen als bouwvallen boven mijtl hoofd; ftraks overdekten mij hooge en kletterende watervallen met haren dichten waternevel, dan weder opende een eeuwigdurende ftortvloed aan mijne zijde eenen afgrond, waarvan het oog de diepte niet peilen durfde. Zomtijds verloor ik mij in de duisternis van een dicht gegroeid bosch. Op een ander tijd, uit eenen afgrond komende, werd mijn gezicht eensflags geftreeld door aangename; beemden. Eene wonderbare mengeling der woeste, en der befchaafde natuur , vertoonde overal de hand der menfchen , waar men nimmer gedacht zou hebben dat zij waren doorgedrongen: naast een berghol vond men huizen; men zag drooge wijngaardranken, daar men enkel doorneftruiken zoude gezocht hebben, wijngaarden in neergeftorte landen, uitmuntende vruchten op rotfen, en bebouwde velden in fteile diepten. Het was niet de arbeid der menfchen alleen, die in deze afgelegene oorden zulk eene vreemde tegenflrijdigheid veroorzaakte ; de natuur zelve fchcen tevens vermaak te fcheepen, om daar met zich zelf in een tweeftrijd te treden, zoo onderfcheiden vertoonde zij zich op ééne en dezelfde jilaats uit verfchillende gezichtpunten bezien. In het oosten de bloemen der lente, in ,het zuiden de vruchten van den herfst, ten noorden de ijsvelden van den winter vormende, vereenigde zij in het zelfde oogenblik alle de jaa» getij-  po BRIEVEN van getijden , alle de landftreeken onder denzelfden hemel, tégehftrijdige gronden op denzclfden bodem, en fchiep de nergends elders bekende zamen» voeging van de voordbrengfelen der vlakten en die der Alpen. Voeg bij dit alles de misleidingen der gezichtkunde, de op verfchillende wijze verlichte bergtoppen, het licht en duister der zon en der fchaduvven, en alle de veranderingen van licht, welke daar uit des morgens en 'savonds ontflonden; en gij zult eenig denkbeeld hebben van de afwisfelende vertoningen, die zonder ophouden mijne verwondering tot zich trokken, en die mij opeenwezenl'jk tooneel voorgefteld fcheenen; want het loodlijnig verfchiet der bergen treft op eens geheel en al het oog, in eene veel fterkere mate dan dat der vlakten , waar herzelve zich enkel zijdelings vertoont, in eene wijkende houding , en zoo dat elk voorwerp een ander voor u verbergt. Aan het ftreelende van deze verfcheidenheid fchreef ik gedurende den eerften dag de kalmte toe, welke ik in mij voelde herleven. Ik verwonderde mij over den invloed dien de ongevoeligfte wezens op onze levendigitc driften hebben, en ik verachtte de Wijfgeerte, omdat zij zelfs zoo veel op de ziel niet vermocht als eene reeks van onbezielde voorwerpen. Maar toen deze bedaarde ziclsgefleldhcid des nachts voordduurde en den volgenden dag toenam, begreep ik al ras dat  'twee GELIEVEN. 'dat 'daarvoor nog eenige andere mij onbekende reden was. Ik kwam dien dag op gebergten die her minst verheven waren, en, vervolgends hunne oneffene vlakten doorlopende, beklom ik de hoogden, die onder mijn bereik waren. Na in de wolken gewandeld te hebben, bereikte ik een held'erer verblijfplaats, van waar men , in het daartoe géfchikt jaargetijde , den donder en het önweder beneden zich ziet uitbarsten; eené al te doute afbeelding van de ziel des wijzen , waarvan het voorbeeld nimmer beftond, althands niet bedaat dan op die plaatfen zelve, van waar men het zinnebeeld cr voor ontleend hééft» Daar ontdekte ik gevoelïglijk, in de zuiverheid der luchtdreek waarin ik mij bevond , dé vvaare oorzaak van de verandering mijner geestgédeldhcid, en van de herdelling dier inwendige rust welke ik zints zoo langen tijd verloren had. Indedaad, het is een doorgaande .indruk dien allé menfchen ondèrvindén zdnder allen daarop achttegeven, dat men op de hooge bergen, waar de lucht zuiver en fijn is, eene gemaklijker ademhaling , meer vlugheid in het ligchaam, meer helderheid in den geest gevoelt, de lusten zijn fer minder hevig, de driften gematigder. Da overdenkingen nemen daar ik weet niet welk een kenmerk van grootheid en verhevenheid aan, geëvenredigd aan de voorwerpen die ons treffen 3 li BEEié G g>]  9» BRIEVEN van zij verwekken een zekere Rille wellust die niets" prikkelends, niets zinlijks heefr. Hetfchijnt, alsof men zich verheffende boven het gewoon verblijf der menfchen, alle laage en aardfche gevoelens daar terug laat, en dat, naar gelang men de gewesten boven onzen dampkring nadert, de ziel iets verkrijgt van derzelver eenparige zuiverheid. Men is daar ernftig zonder zwaarmoedigheid, gerust zonder onverfchilligheid, voldaan met aanwezig te zijn, en te denken; alle de te hevige begeerten worden verftompt, zij verliezen die prikkelende fcherpte, waardoor zij fmarte verwekken, Zij laten in het hart niets meer over , dan eene geringe en zachte aandoening; en het is op deze wijze dat éen gelukkig fuchtsgeftel de hartstochten , welke anders den mensen folteren , aan zijn geluk dienstbaar maakt. Ik twijfel, of wel eenige hevige gemoedsbeweging, eenige opitijgingsziekte' heiland zij tegen een langdurig verblijf van dezen aart, en het verwondert mij dat het baden in de gezonde en weldadige lucht der bergen niet een van de grootfte hulpmiddelen der Genees- en Zedekunde is. O ui non palazzi, non teatro o loggia, P/Pan lor vece un abete, un faggio, impina Tra Verba verde van niet aan de tafel te komen , maar wanneer ik éénmaal daaraan was, Q 4 moes?  ÏC4. BRIEVEN va» moest ik er een gedeelte van den dag aan blijven en lustigop drinken. Kunt gij u verbeelden dat een man, en wel een Zwitfer geen lust tot drinken bad ? Ik erken wezenlijk dat een goede wijn mij -«oorkomt iets voortreflijks te zijn, en dat ik niet afkeerig ben van er mij mede te vervrolijken, mids menermij niet toe d win ge. Ik heb altoos opgemerkt dat valfche lieden fober zijn, en eene fterke onthouding aan de tafel verraad niet zelden geveinsde, zeden , en een dubbelzinnig gemoed. Een rond-, horftig man vreest niet zoo zeer dat driftig gefnap, en die gevoelige uitboezemingen welken de dronkenfchap gewoonlijk voorafgaan ; maar men moet zich weren te bedwingen en de uiterften vermij-, den. En dit was mij niet rnooglijk te doen met zulke ftöute drinkers als de JVallifers, met wijnen zoo flerk als die van dat land, en aan tafels daar men nooit water zier. Hoe zou ik hebben konnen befluiten om zoo onvcrftandig den wijzen man te. fpelen, en zulke goede lieden misnoegen te geven 3 ik dronk mij dus een roes uit erkentenis, en ver-, binderd 'om mijne verteering in geld te betalen, betaalde ik die met mijn verftand. Een ander gebruik dat mij niet min hinderlijk was, beftond hierin, dat ik, zelfs bij leden der Regeering , de vrouw en de dochters van den huize, achter mijne ftoel {laande als huisboden,de tafel zag bedienen. De Eranfche wellevendheid ?pu 2ich des te meer vermoeid hebben om deze qn«.  twee GELIEVEN. iof Onwelvoeglijkheid te herftellen, daar zelfs dienstmeiden , er zoo wel uitziende als de Wallifer vrouwen, iemand verlegen over hare appasfingen zouden maken. Gij moogt vrij geloven dat zij fraai zijn, dewijl ik ze fraai vond. Oogen, gewoon om u te zien, zijn keurig in het ftuk van fchoonhcid. Ik voor mij, die de gewoonten van het land Wffarin ik verkeer nog meer dan die der wellevendheid eerbiedige, nam haren dienst itilzwijgend aan, met even zoo veel ftatigheid als Don Qitichot bij de Hertogin. Ik maakte nu en dan al meesmuilende eene tegenfteiling tusfehen de zwaare haarden en lompe houding der dischgenoten en de fchittcrende gelaatsverw dier jonge bedeesde fchoonheden, welke men met een woord fprekens deed blozen , en die daardoor des te bevalliger werden. Dan ik was een weinig geërgerd over de onmatige dikte van haren hals, die door zijne uitnemende blankheid flechts één van de voortreflijkhcdcn bezit van dat voorbeeld het geen ik er mede durfde vergelijken; dat eenig en ilnuw bedekt voorbeeld, welks omtrekken, fteeiswijze hefchouwd , mij die beroemde leest herinneren, waaraan de fchoonfte boezem der wereld ten vorm verflrekte. Verwonder u niet dat gij mij zoo kundig vindt in geheimenisfen, welke gij zoo zorgvuldig verG, 5 bergt;.  io6 BRIEVEN v a m bergt; ik ben zulks in fpijt van u; het eene zin^ tuig kan zomtijds her andere in dit ftuk voorlichten; in weêrwil van de angstvailigfte voorzorg, blijven bij de netfte kleding ongemerkt eenige kleene gapingen over, door welke het gezicht de werking van het gevoel uitoefent. Het gretig en ftoutmoedig oog fluipt ftrafloos in onder de bloemen van een ruiker; het zweeft onder het zijden pluis en gaas, en het deelt aan de hand het gevoel mede van dien terugftuitenden tegenftand, welken dezelve niet durft beproeven. Parte appar de/Ie mamme cicerbe e crude, Parte altrui ne ricopre invida vefia; Invida, ma s'agli occhi il var co chiude, rjmorofo penfier gip non arrefia. (a) Ik merkte ook een groot gebrek op in de kleedij der Waïïifer vrouwen, hierin beftaande dat zij de keurslijven van achter zoo hoog dragen, dat zij er gebogcheld door fchijnen; dit doet eene zonderlinge uitwerking bij hare kleene zwarte kapfels, en het overige harer kleding, welke het buiten dit noch aan eenvouwigheid noch aan keurigheid ontbreekt. Ik zal u een volkomen kleed in den Wak («) Dat is zaaldijk: Een half ongedekte boezem^ fchuon een nijdige /luier dien gedeeltelijk bedekkex kan nagthends het verliefd ecg niet vjederhouden. Aam. des veit.  twee GELIEVEN. 107 Waïïifchen trant medebrengen, en ik hoop dat hec u wel zal flaan; het is gemaakt op de fchoonfte leest van het land. En hoe maakte gij het, mijne julia! terwijl ik met verrukking deze zoo weinig bekende en echter zoo bewondcringswaardige landftreek doorreisde? Werd gij van uwen vriend vergeten? julia vergeten? Zou ik niet veel eer mij zelve vergeten, en hoe zou ik een oogenblik alleen konnen zijn, daar ik niets meer ben dan doom? Nooit heb ik duidlijker bemerkt welk eene natuurlijke neiging ik bezit, om ongevoelig u op verfchillende plaatfcn te vermengen inde gefteklheid van mijne ziel. Wanneer ik droefgeestig ben, neemt dezelve tot de uwe haren toevlucht, en zoekt daar vertroosting waar gij u bevindt; dit ontwaarde ik , toen ik van u afging. Geniet ik vermaak, ik kan dat niet alleen genieten, ik roep uals dan tot mij, om het met u te deelen. Zie daar het geen ik ondervonden heb gedurende dezen gantfehen tocht, waarop ik, door de verfcheidenheid ckr voorwerpen geftadig in mij zelve terug geroepen, u allerwege met mij voerde. Geen ftap zettede ik, of wij deden dien te zamen. Niet één gezicht bewonderde ik, of ik haastte mij om het u aante* wijzen. Alle de boomen die ik aantrof verleenden u hunne fchaduw, alle de grasheuvels verftrekten u eene rustplaats. Nu eens naas: u zittende, hielp ik u de voorwerpen me: een waarend oog  Io8 BRIEVEN yan oog doorlopen; dan weder voor u neêrgeknield, begluurde ik er een, de befchouwing van een man van gevoel nog waardiger. Ontmoette ik eene plaats welker doortocht moeilijk was , ik zag u daarover fpringen met de vlugheid van een rhee, dat zijne moeder nahuppelt. Moesten wij een' fixoom doorwaaden,ik had de ftoutbeid van eenen zoo beminlijken last in mijne armen te drukken; ik ging langzaam, met vermaak, door den fnellen vloed. en zag mij zelf met fpijt den weg naderen. Alles herinnerde mij in dat vredig oord aan n; en de treffende fchoonhedcn der natuur, en de beftendige zuiverheid der lucht , en de eenvouwige zeden der landzaten, en hunne eenparigc en vaste wijsheid , en de beminlijke zedigheid der vrouwen, en hare onfchuldige vriendelijkheid , en alles wat op eene aangenaame wijze mijne oogen en mijn hart trof, vertegenwoordig le aan dezelven dat voorwerp, hetwelk zij zoeken, è Mijne julia ! zeide ik met vertedering , waarom kan ik in deze onbekende oorden mijne dagen niet met u flijten, gelukkig in ons zelf, en niet door de befchouwing der menfchen! waarom kan ik hier ter plaatfe mijne gantfche ziel niet in u aPeen verzamelen, en wederkeerig alles voor u worden ! Aaubidlijke bevalligheden , dan zoudt gij al de hulde genieten die u toekomt! Geneugten der liefde, dan zouden onze harten u beftendig volkomen finaken! Eene langdurigs ea  twee GELIEVEN. 109 en zoete bedwelming zou ons den loop der paren doen vergeten; en wanneer eindelijk de ouderdom onze eerfte driften geluld had, zou de gewoonheid van zamen te denken en te gevoelen , derzelver vervoeringen doen afwisfelen door eene niet min tedere vriendfchap. Alle de brave gevoelens in onze jeugd te gelijk met die der liefde aangekweekt, zouden eenmaal het onmeetlijk ruim derzelve vervullen; te midden van die gelukkig volk, en naar deszelfs voorbeeld, zouden wij de plichten der memchlijkheid beoefenen : zonder ophouden zouden wij ons vereenigen om goed te doen, en wij zouden niet flerven zonder geleefd te hebben. Daar is de Post, ik moet mijn brief eindigen , en den uwen gaan afhalen. Hoe flaat mij het hart nog op dit oogenblik ! Helaas! ik was gelukkig in mijne harsfenfchimmen 5 met dezelve vlied mijn geluk ; en wat zal ik wezenlijk zijn? XXIV. BRIEF. Aan julia. Jk beandwoorde terftond dat gedeelte van uwen brief, hetwelk de betaling betreft, en heb daarop.  iio BRIEVEN va» op, God lof! niets arm re merken. Zie hier,mijné julia ! hoe ik omtrent dit ftuk denke.' Met opzicht tot het geen men eer noemt, maak ik onderfcheid tusfchen die welke uit het algemeen gevoelen word afgeleid, en die, welke voordvloeit uit de achting voor zich zelf. De eerde bedaat in dwaze vóöroordeelen die nog önbeftendiger zijn dan een hobbelende golf, de tweede heeft haren grond in de eeuwige waarheden der Zedekunde. De achting der wereld kan aan bet fortuin dienstbaar zijn , maar zij dringt niet door tot in de ziel, cn heeft geen den minsten invloed op het geluk. De waare eer integendeel maakt het wezen daarvan uit, omdat men daarin alleen dat beftendig gevoel van' inwendige voldoening vind, waardoor een denkend wezen gelukkig kan zijn. Pasfen wij, mijne julia! deze grondbeginfelen toe op uw voordel , en het zal gereedlijk opgelost zijn. Laat ik mij voor meester in de Wijsgeerte uitgeven, en, gelijk die zot in de fabel, mij doen betalen voor het onderwijs in de wijsheid; dit beroep zal in bet oog der wereld laag fchijnen, en ik erken, dat .er iets belagchiijks in is; ondertusfehen, daar niemand voldrekt van zich zelve kan bedaan, en er geen nader middel van beftaan is dan door zijn eigen arbeid, zullen wij deze minachting op de lijst der gevaarlijkite vooroor- dee»  twee GELIE V'E N. n£ deelen plaatfen ; wij zullen zoo dwaas niet zijn van het geluk aan die verkeerd gevoelen opteofferen; gij zul: mij daarom niet te minder achten, en ik zal er niet te ongelukkiger door zijn, al leef ik van de kundigheden die ik heb aangekweekt. Dan, mijne julia! hier doen zich andere bedenkingen voor ons op. Laten wij het algemeen daar, en vestigen wij het oog op ons zei ven. Wat zal ik bij uw vader zijn, wanneer ik van hem een loon ontvang voor de lesfen die ik u geef, en hem een gedeelte van mijnen tijd, dat is van mijn perfoon , verkoop? In de daad, een huurling, een man, die in zijne bezolding ftaat, een foort van knecht , en hij zal wederkcerig ten waarborg van zijn vertrouwen, en ter verzekering zijner eigendommen, mijne ftilzwijgende trouw hebben, gelijk die van den minften zijner bedienden. Maar welk eigendom kan een vader bezitten , dierbarer dan zijne eenige dochter, al ware zij zelfs geene julia? Wat zal hij dan doen, die, hem zijnen dienst verkoopt ? zal hij zijne genegenheid voor haar doen zwijgen? ach! gij weet of dit mooglijk is! of zal hij, onbefchroomd aan de neiging van zijn hart opvolgende, in het gevoeligst punt hem beledigen, wien hij getrouwheid Ichuldig is ? Dan zie ik in zulk eenen meester» niets  *» BRIEVEN van niets anders meer dan eenen trouwlozen die dè heiligfte rechten met den voet vertreed ("O:» eenen verrader, eenen huislijken verleider, wien de wetten zeer rechtvaardig ter dood verwijzen. Ik hoop dat zij, tot welk ik fpreek, mij recht verfta; ik vrees den dood niet, maar wel de ichande van dien te verdienen, en de verachting van mij zelve. Gij weet, toen de brieven van heloïse en abslakd u in handen kwamen, wat ik u van dit boek, en van het gedrag des Godgeleerden gezegd heb. Ik heb altoos heloïse beklaagd; zij had een hart voor da liefde geftemd: maar abel ar d heeft mij altijd toegefchenen een onwaardig voorwerp te zijn , dat zulk een lot verfa) Ongelukkig Jongman! daar iiij niet ziet, dat hij, zich in dankbaarheid doende betalen hetgeen hij Weigert in geld te ontvangen , nog heiliger rechten fchend; in de plaats van te onderrichten verleid hij ; hij vergiftigt daar hij voeden moest; hij doét zich door eene misleide moeder bedanken van haar kind te hebben ongelukkig gemaakt. Men bemerkt echter, dat hij de deugd oprechtlijk bemint, maar zijne drift verbijftert hem, en indien zijne tedere jeugd geene Verfchoning voor hem maakte, zou hij met alle deze fchoone redeneeringen een fchelm zijn. Beide de ge. lieven zijn beklagenswaardig , de moeder alken is ttnverfchoonbaar.  twee GELIEVEN. tt$ Verdiende, en dar even weinig de liefde als de deugd kende. Zal ik hem, na hem veroordeeld te hebben, moeten navolgen? Wee hem, die eene zedenleer predikt , welke hij weigert te beoefenen! Hij, wien zijne drift zoo verre ver. blind, word wel dra door dezelve er voor geflraft, en verliest zelfs de fmaak dier gevoelens, waaraan hij zijne eer heeft opgeofferd. De liefde mist haar grootfte bekoorlijkheid, wanneer de eerbaarheid haar verlaat; om de volkomen waardij daar van te gevoelen, moet het hart zich naar dezelve fchikken, en ons verheffen door de verheffing van het voorwerp onzer liefde. Neem het denkbeeld der volmaaktheid weg, en gij vernietigt de geestdrift; verban de achting, en de liefde heeft geen wezen meer. Hoe zou het voor eene vrouw mooglijk zijn eenen man te eeren die zich zelf onteert? Hoe zal hij zelf haar konnen aanbidden, die niet gefchroomd heeft zich overtegeven aan eenen laagep verleider ? weldra immers zullen zij wederzijds elkander verachten; de liefde zal voor hun niet meer zijn dan een ichandelijke koophandel , zij zullen de eer verloren zonder het geluk gevonden te hebben. Gantsch anders, mijne julia! is het geval tusfehen twee gelieven van gelijken ouderdom, beiden bezield met hetzelfde vuur, door eene wederzijdfche liefde vereenigd , niet belemmerd door eenige afzonderlijke betrekking, die beiden I. deel. H ia  H4 BRIEVEN van in het bezit hunner eerde vrijheid zijn, en wier onderlinge verbindtenis door geenerlei recht gewraakt word. Dezen konnen de drengde wetten geene andere boete opleggen dan de bekrooning hunner liefde zelve; de eenige draf van elkander bemind te hebben is de verplichting om zich voor altoos te beminnen; en indien er eenige ongelukkige landdreeken in de wereld zijn «waar de wreedaarrge mensch deze onfchuldige banden verfcheurt, hij word zonder twijfel daarvoor gedraft door de misdaden welke deze dwang veroorzaakt. Zie daar mijne redenen, verdandige en deugdzame julia! zij zijn flechts eene koele uitbreiding.van die geene, welke gij mij met zoo veel kracht en fcherpzinnigheid in eene van uwe brieven hebt voorgedragen ; maar genoeg, om u te doen zien hoe zeer ik mij van dezelve doortrokken vinde. Gij herinnert u dat ik toen niet daan bleef op mijne weigering, en dat ik, ondanks den wederzin dien ik door vooroordeel behield, tiwe gift ftilzwijgend aannam, omdat toch de waare eer geene duchtige reden opleverde om ze te weigeren. Dan hier fpreekt plicht, verftand, liefde zelfs; alles fpreekt op eenen toon, dien ik niet miskennen kan. Indien ik tusfehen de eer en u kiezen moet, dan is mijn hart gereed om afftand van n te doen;het bemint u te zeer, julia ! om u tot dezen prijs te behouden» XXV.  ïwee Gelieven, tij xxv. Arief. Van julia. tiet verhaal van uwe reis is bekoorlijk ^ rriijri goede Vriend! het zou mij den fchrijver doeri beminnen , al kende ik herri niet. Echter moet ik u berispen over eene plaatsj welke gij reeds gïsfen zult; offchoon ik mij niet heb könneri wederhouden van te lagchen over dé behendigheid Waarmede gij ü achter Tasfo h als achter eenë borstweering, verfcholen hebt. Hoe, bezefte gij dan niet, dat het een groot verfchil maakt, of men voor het algemeen of aan zijne minnares fchrijve? Vordert de liefde $ die, zoo fchroomvallig, zoo naauwgezet is, niet meer ontzag dari de welvoeglijkheid ? Kondt gij onkundig zijn dat deze fchrijfcrant niet in mijn fmaak valt, en hadtr gij een toeleg om mij misnoegen te geven? Dan misfchien heb ik reeds té veel gezegd over eert onderwerp 5 het geen niet weder moest worden opgehaald. Behalven dat, verfchaft uw tweede brief mij te veel werks, om den eerden in bijzonderheden te beandwoorden. Dat wij derhal ven t ihijri Vriend! hét Walliferland daar laten wt eenë tiadere gelegenheid, en ons thands bij onze eigene zaaken bepalen; wij zullen er genoeg aan te doëri hebben* h* ft  nö BRIEVEN van Ik wist reeds wat partij gij kiezen zoudt. Wij kennen elkander al te wel, om ons bij die eerde beginfelen te bepalen. Zo de deugd ons ooit verlaat, geloof mij, het zal niet zijn in zulke omftandigheden, die moed en opofferingen vorderen. De eerde beweging , wanneer men heftig aangevallen w®rd, is tegendand te bieden, en wij zullen, hoop ik, overwinnen, zoo lang de vijand zelf ons zal waarfchuwen om de wapenen optevatten. Het is in den diepen flaap, in de . armen cener zachte rust, dat men tegen verrasfchingen op zijn hoede moet zijn-, maar het is, boven al, de aanhoudendheid der rampfpoedcn, die der zei ver last ondraaglijk doet worden, en de ziel kan veel gemaklijkcr treffende fmarten wederdaan dan eene langdurige droefheid. Zie daar, mijn Vriend, den moeilijken drijd , welken wij van nu af aan zullen re voeren hebben; onze plicht roept ons tot geene heldhaftige bedrijven, maar tot het nog veel heldhaftiger wederdaan van moeilijkheden zonder vcrpoozing. Maar al te wel had ik het voorzien; de tijd des celuks is als een blikfemdraal vervlogen; die der rampfpoeden begint,en ik kan nergenas uit berekenen, wanneer dezelve zal eindigen. Alles ontdek en ontmoedigt mij; eene doodlijke droefgeestigheid overmeestert mijne ziel; zonder bepaalde dof tot weenen, rollen onwillige traanen uit mij. ne oogen ; de toekomst voorfpelt mij wel geene oa«  twee GELIEVEN. n? onvermijdbare rampen; dan ik voedde de hoop, en deze zie ik dagelijks verfienfen. Helaas! wat baat het, de bladeren te bevochtigen, wanneer de boom aan den voet is afgefnederi ? Ik gevoel het, mijn Vriend! het gewicht der fcheiding drukt mij terneder. Ik gevoel, dat ik zonder u niet leven kan; en even dit baart mij de meeste bekommernis. Honderdmalen op een dag doorloop ik de pla&tfen waar wij te zamen verkeerden, en ik vind er u nimmer. Ik verwacht u op uw gewoon uur, het uur verloopt en gij komt niet. Alle de voorwerpen die ik aantref verwekken in mij eenig denkbeeld van uwe tegenwoordigheid, om mij te herinneren dat ik u verloren heb. Van deze wreede ftraf zijt gij bevrijd. Uw hart alleen kan u zeggen dat gij mij mist. Ach ! indien gij wist hoe veel naarer kwelling her, zij op de plaats te blijven, wanneer men van elkander fcheid, hoe zeer zoudt gij Uwen toeftand boven den mijnen verkiezen! Durfde ik nog maar weeklagen ! mocht ik over 'mijne fmarten fpreken, ik zou nog eenige verlichting voelen van rampen, waarover ik klagen kon. Maar behalven eenige ftüle zuchten , die ik in den boezem mijner Nicht ontlast, moet ik al het overige opkroppen; ik moet mijne traanen bedwingen; ik moet glimlagchen, terwijl ik fterf. H 3 Sen*  %%i BRIEVEN vam Sentirji, oh Dei! morir; E non poter mai dir; Morir n:i fento'. Het ergfte is nog, dat alle deze rampen mijne grootfte kwaal onophoudelijk vermeerderen, en hoe meer het aandenken aan u mij ontroostbaar maakt, hoe meer ik genegen ben om mij dat te herinneren. Zeg mij, mijn Vriend, mijn lieve Vriend! gevoelt gij ook hoe teder een kwijnend hart is, en hoe zeer de droefheid de liefde aanvuurt? Over duizend zaaken wilde ik u fprekcn, maar behalven dat het beter is te wachten tot ik zeker wete waar gij zijt, is het mij niet mooglijk in mijne tegenwoordige gefteldheid dezen brief te vervolgen. Vaarwel, mijn Vriend! ik leg mijne pen neder, maar geloof dat ik geen affcheid van u neem. BRIEF- (?) Dat is: Zich te voelen flervtn, é Goin, en het niet te jennen zeggen ( Ajnt. des vs&3>  twee GELIEVEN, 119 BRIEFJE. Door een Schipper dien ik niet ken, fchrijf ik die briefjen aan het gewoon adres, om kennis te geven, dat ik mijne fchuilplaats genomen heb te Meilier ie aan de overzijde der rivier, om ten minste het gezicht te hebben van de plaats, welke ik niet naderen durf. XXVI. BRIEF. Aan julia. Wat is mijn toeftand binnen weinige dagen veranderd! hoe vecle bitterheden mengen zich in het genoegen dat ik nader bij u ben! wat al treurige, overdenkingen beltonnen mij! wat al tegenfpoeden doet mijne vrees mij voorzien! ó julia! welk een noodlottig gefchenk des Hemels is eene gevoelige ziel! hij die'ze ontving, moet zich voordellen niet anders dan ramp en droefheid op de wereld te zullen hebben. Als een nietige fpeelbal van lucht en faifoenen, zal de zonnefchijn of een nevel, een betrokken of heldere lucht zijn lot beltuuren, en hij zal wel te vreden of treurig zijn Kaar dat de wind waait. Slachtoffer der vooroordeelen, zal hij in ongerijmde grondregelen een onoverwinlijk beletlél vinden voor de rechtmatige wenfehen van zijn hart. De menfchen zullen hem H 4 ftraf  120 BRIEVEN 'van ftraffcn omdat hij rechtmatige denkbeelden over elke zaak vormt, en er meer naar het wezenlijke dan naar het algemeen gevoelen over oordeelt. Ja hij alleen zou genoegzaam zijn om zijn eigen ongeluk te bewerken, door zich onbedachtzaam over te geven aan de heraelfche bekoorlijkheden van het brave en het fchoone, terwijl intusfehen de drukkende ketenen der armoedehem aan de verachting boeijen. Hij zal het volmaakt geluk bejagen, zonder te bedenken dat hij mensch is; zijn hart cn zijn verftand zullen onophoudelijk in oorlog zijn , en onbegrensde begeerten zullen hem eindeloze verliezen berokkenen. Zoodanig is de jammerlijke gefteldheid waarin ik gedompeld ben door het lot dat mij nederdrukt , cn door de gevoelens die mij verheffen, en door uwen vader die mij veracht, en door u die de ■wellust en de kwelling mijnes levens uitmaakt. Zonder u, noodlottige fchoonheid! zou ik nimmer die ondraaglijke têgenftrijdigheid van grootheid in mijne ziel en laagheid in mijnen ftaat bemerkt hebben; ik zou gerust hebben geleefd, en vergenoegd geftorven zijn, zonder mij immer te bekreunen, welk een' rang ik op aarde bekleed had: maar u gezien te hebben en niet te konnen bezitten , u te aanbidden cn flechts een mensch te zijn! bemind te worden en niet gelukkig te konnen wezen! denzelfden oord te bewoonea, en niet zamen te konnen leven f ö julia! van  twee GELIEVEN. lat van welke ik geen afftand kan doen! 6 noodlot dat ik niet trotfeeren kan! welke verfchriklijke worftelingen verwekt gij in mij, zonder dat ik ooitin ftaat ben om of mijne begeerten of mijn onvermogen te konnen overwinnen! , Welk eene vreemde en onbegrijplijke uitwerking! zedert dat ik nader bij u gekomen ben, haal ik mij niet anders dan akelige denkbeelden voor den geest. Wellicht draagt de plaats van mijn verblijf het zijne bij tot deze droefgeestigheid; zij is treurig en akelig, maar daarom juist des te gefchikter voor de gefteldheid van mijn hart, en ik zou in een aangenamer oord met zoo veel gelatenheid niet vertoeven konnen. Eene reeks van barre rotfen ftrekt zich langs den oever uit, en omringt mijne woonplaats, welke de winter nog verfchriklijker maakt. Ach! ik gevoel het, mijne julia! indien ik afftand van u doen moest, zou er voor mij geen ander verblijf, geen ander jaargetijde meer zijn. Bij de geweldige gemoedsbewegingen die mij beroeren is het mij niet mooglijk op ééne plaats te blijven; ik loop, ik klim met drift, ik werp mij op de rotfen; ik doorloop met groote ftappen de geheele omliggende landftrcek, en overal ontmoet ik in de voorwerpen diezelfde akeligheid,, welk in mijn binnenfte heerscht. Men ziet geen groen meer,het kruid is geel en verwelkt,de booH 5 mea  122 BRIEVEN van men zijn ontbladerd, de noord - oosten (Jechard) en koude noordewind doen de fneeuw en het ijs meer en meer aangroeien, en de geheele natuur is dood in mijn oog, gelijk de hoop in mijn hart. Te midden der rotfen van dezen oever, heb ik op eene eenzame plaats eene kleene vlakte gevonden , van welke men een volkomen uitzicht heeft op de gelukkige plaats uwer woning. Denk hoe gretig ik naar dit geliefkoosd verblijf mijne oogen wendde. Den eerflen dag deed ik alle moeite om uw huis te ontdekken; dan wegens den verren afftand was dezelve vruchtloos, en ik bemerkte, dat de verbeeldingskracht mijne vermoeide oogen misleidde. Ik ging bij den Pastoor eene Telescoop leenen , door welke ik uw huis zag , althands meende te zien, en zedert dien tijd breng ik in deze wijkplaats geheele dagen door met het befchouwen der gelukkige muuren , die de bron mijnes levens in zich bevatten. In weêrwil van het jaargetijde begeef ik mij 's morgens derwaard, en kom niet eer terug dan tegen den nacht. Bladeren cn eenig droog hout, welke ik in brand fteek, beveiligen mij, nevens mijne bewegingen, tegen de overmatige koude. Ik heb zulk een fmaak verkregen in dezen woesten oord, dat ik daar zelfs papier en inkt medebreng, en ik fchrijf er thands dezen brief op een ftuk dat door de ijsfchotfen van de naastgelegen rots is afgebroken. Daar  twee GELIEVEN. 123 Daar is het, mijne julia! dat uw ongelukkige minnaar eindigt met de laatfte vermaken te genieten, welke hij veellicht op deze aarde fmaken zal. Het is van daar, dat hij, door dampen en muuren heen, heimlijk tot in uwe Kamer durft indringen. Uwe behoorlijke trekken treffen hem wederom ; uwe tedere aanblikken verlevendigen zijn ftervend hart; hij hoort het geluid uwer lieftalige Hem ; andermaal durft hij in uwe armen die bedwelming zoeken, welke hij in het boschjen ondervond. IJdele harsfenfchim eener ontftelde ziel, die zich verdwaalt in hare begeerten! weldra genoodzaakt om in mij zelf terug te keeren , befchouw ik u ten minsten in de bezigheden van uw onfchuldig leven; ik ga van verre de verfchillende verrichtingen van uw dagwerk na, en ik vertegenwoordig ze mij op die tijden en plaatièn, waar ik er zomtijds de gelukkige ooggetuige van was. Steeds zie ik u onledig in bemoeie'nisfen die u achtenswaardiger maken, en mijn hart word op eene ftreelende wijze vertederd door de onuitputbare goedheid van het uwe. Thands, zeg ik des morgens tot mij zelve, thands ontwaakt zij uit een genisten flaap , hare kleur is frisch gelijk die der roos, hare ziel geniet eene zoete kalmte ; zij wijd aan hem van wien zij het leven ontving eenen dag, die voor de deugd niet verloren zal zijn. Nu bevind zij zich bij hare moe-  124 BRIEVEN van moeder ; de tedere aandoeningen van haar hart ontboezemt zij bij de oorzaken hares levens, zij fchraagt hen in de veelvuldige zorgen van het huisgezin, zij is misfchien de voorfpraak van een onberaden dienstbode, geefc die wellicht eene falie vermaning, of vraagt mooglijk voor een andere eene gunst. Op een anderen tijd, houd zij zich met lust bezig in de handwerken harer kunne, zij verrijkt haren geest met nutte kundigheden, zij voegt bij haren kielchen fmaak de bevalligheden der fchoone konsten , en paart die van het danfen aan hare natuurlijke vaardigheid. Straks zie ik een keurig en eenvouwig tooifel die fchoonheden verfieren, welke het niet behoeven; ik zie haar, hier een eerwaardigen herder ondervragen over het onbekend lijden van een behoeftig huisgezin, daar eene bedroefde weduw of een verlatene wees hulp bieden of vertroosten. Nu eens bekoort zij een befchaafd gezelfchap door hare verftandige en zedige gefprekken; dan weder brengt zij met hare gezellinnen lagchende, eene dartele jeugd zoetvoeiig op den toon der wijsheid en der goede zeden. Etlijke oogenblikken, ach! vergeef het mij! durve ik u zelfs befchouwen als u met mij bezig houdende; ik zie uwe oogen vol vertedering een mijner brieven doorloopcn ; ik lees in hare zachte kwijning , dat de regelen welke gij fchrijft aan uwen gelukkigen minnaar gericht zijn , ik zie dat hij het is van wien gij met eene zoo tedere aandoening fpreekt te-  twee GELIEVEN. 115 tegen uwe Nicht. En wij, è julia! 6 julia! wij zouden niet vereenigd worden? onze dagen zouden niet te zamen voordvloeijen? wij zouden voor altoos gefcheiden konnen zijn ? Neen, dat nimmer dit ijslijk denkbeeld in mijnen geest oprijze ! oogenbliklijk verandert het mijne geheele vertedering in woede; de razernij doet mij van het eene hol in het andere loopen; in weêrwil van mij zelf ontfnappen mij luide weeklachten; ik brul als eene verbitterde leeuwin; ik ben tot alles in ftaat, behalven om van u aftezien , en er is niets, voiftrekt niets, het geen ik niet zou doen, om u te bezitten of te fterven. Tot hier toe had ik mijn brief gefchreven, en ik wachtte flechts op eene veilige gelegenheid, om. u ujen te zenden, toen ik den laatften dien gij mij te Sion gefchreven hebt van daar ontving. Hoe zeer heeft de treurigheid welke , daarin heerscht, de mijne bekoord! welk een treffend voorbeeld heb ik er in gezien van hetgeen gij mij zeide omtrent de overeenftemming onzer zielen, op verfchillende plaatfen ! Uwe dioefheid, dit erken ik, is gelatener, terwijl de mijne meer onfluimig is; maar het kan niet anders of dezelfde aandoening moet eene verfchillende gedaante aannemen naar de charaéhers waarin zij valt, en het is zeer natuurlijk dat de grootfte verliezen ook de grootfte fmarten veroor-  is6 BRIEVEN VA» oorzaken. Wat zeg ik, verliezen ? ach! wié zou dezelve konnen dragen? Neen, verfta het toch, mijne julia! een eeuwig raadsbeiluir. des hemels beftemde ons voor elkander ; dit is de eerfte wet welke men gehoorzamen moet ;de voornaamfte bemoeienis van het leven is, zich te vereenigen met dac voorwerp dat ons hetzelve moet veraangenamen» Ik zie het, en ik kerm er over , dat gij u in uwe dwaze ontwerpen verwart; gij wilt onoverkomelijke hinderpalen verbrijzelen, en de eenigfte middelen waardoor dit mooglijk is verwaarloost gij ; de geestverVoering voor het betaamlijke berooft u van het verftand, en uwe deugd is niet meer dan eene ijlhoofdigheid. O! Indien gij altoos zoo jong ën fchoort blijven konde als gij thands zijt, ik zoude van den Hemel niets anders begeeren, dan te mogen weten dat gij beftendig gelukkig waart, u ieder jaar' mijnes levens éénmaal , ééne enkele maal * te mogen zien; en het overige van mijne da^en te mogen flijten in uwe fchuilplaats van verre te beichouwen, in u te midden der rotfen te aanbidden. Dan helaas! let op den fnellen vaart van die ftar, dat nimmer ftil ftaat; zij vliegt, en de tijd fnelt heen , de gelegenheid gaat voorbij, uwe fchoonheid, uwe lchoonheid zelve, zal haren eindpaal hebben, zij moet t' eenïger tijd afnemen en verflenfen, gelijk eene bloem die afvalt' Zonder geplukt te zijn; en ik intusfchen, ik wee-  twee GELIEVEN. 12/ Weeklage , ik lijde , mijne jeugd verteert zich in traanen, en kwijnt weg in droefheid. Bedenk, bedenk toch, julia! dat wij reeds jaaren tellen die voor het genoegen verloren zijn. Bedenk dat deze jaaren nimmer terug keeren ; en dat het zelfde gebeuren zal met de nog overigen , indien wij ook die laten verloopen. O verblinde minnares! gij (treeft naar een ingebeeld geluk tegen eenen tijd, waarin wij niet meer leven zullen; gij ziet uit naar eene afgelegene toekomst,en gij ziet niet, dat wij ons zelf geftadig verteeren , en dat onze zielen , door liefde en fmarten verzwakt, als water fmelten en wegvloeijen. Keer terug, het is nog tijd, keer terug, mijne julia! van deze ongelukkige dwaling. Laat uwe ontwerpen vaaren , en zijt gelukkig. Koom, ö mijn hart! in de armen van uwen vriend de beide wederhelften van ons aanzijn vereenigen; koom onder het oog des Hemels, als de leidsman van onze ^vlucht en de getuige onzer eeden, zweeren van met elkander te willen leven en fjterven. Ik weet, gij hebt niet nodig, dat men u harde tegen de vrees voor armoede. Laat ons gelukkig en arm zijn, ach! welke fcha'ten zullen wij hebben opgedaan! Maar doen wij der menschlijkheid die vernedering niet aan, van te geloven, dat er op de geheele aarde geene fchuilplaats voor twee ongelukkige gelieven zal overig blijven. Ik heb armen, ik ben fterk; het brood gewonnen door  n8. BRIEVEN van door mijnen arbeid zal u fmaaklijker voorkomen dan de gericbten der gastmaalen. Kan eene maaltijd door de liefde toebereid immer fmaakloos zijn ? Ach! tedere en geliefde minnares! al moesten wij maar voor eenen dag gelukkig zijn, wilt gij evenwel uir die korte leven fcheiden zonder het geluk gefmaakt te hebben_? Ik heb u flechts nog één woord te zeggen, julia! Gij weet wat gebruik men oulings maakte van de rots van Leucate O), dien laatften toevlucht van zoo veele ongelukkige, gelieven. Deze plaats gelijkt in veele opzichten naar denzelven. De rots is fteil, het water is diep, en ik ben wanhoopig. XXVII. BRIEF. Van claartje. Door mijne droefheid heb ik naauwlijks het vermogen om aan u te fchrijven. Uw ongeluk en het mijne is voltooid: de teminlijke julia ligt op haar (  twee GELIEVEN. 133 verwijtgij uzelveniets,toegeeflijkeen al te lichtvertrouwende Nicht? ach ! waaroin verraadde gij mij niet? Het is uwe getrouwheid, uwe verblinde vriendfchap, het is uwe ongelukkige toegeeflijkheid die mij bedorven heeft. Welke booze geest gaf u in , dat gij dien wreeden, die mij te fchande maakt, terug ontboodt? moesten zijne trouwloze oppasfingen mij het leven wedergeven, om het mij haatlijk te maken? dat hij voor altoos wegvluehte, die barbaar ! dat een overichot van medelijden hem bewege; dat hij mijne kwellingen door zijne tegenwoordigheid niet meer kome vergrooten; dat hij affta van het wreed vermaak om getuige mijner traanen te zijn. —Wat zeg ik, helaas? hij is niet fchuldig, ik alleen ben zulks; alle mijne ongelukken zijn mijn eigen bedrijf, en ik heb niemand iets te verwijten dan mij zelf. Dan de ondeugd heeft reeds mijne ziel verpest.; het cerfte uitwerkfel daarvan is, dat zij ons anderen doet betichten van onze eigene misdaden» Neen voorwaar, nimmer was hij in ftaat om zijne eeden te fchenden. Zijn deugdzaam hart kent de verachtlijke konst niet om het voorwerp zijner liefde te beledigen. O! zonder twijfel kent hij de liefde beter dan ik, dewijl hij zich zelf meer weet te bezitten. Honderdmaal waren mijne oogen getuigen van zijne aanvechtingen en I 3 van  134 BRIEVEN va» van zijn zegepraal; de zijnen vonkelden van het vuur zijner lusten, hij viel op mij aan met al de hevigheid eener blinde vervoering; eensflags bedwong hij zich zelf; een onoverkomelijke hinder-; paal fcheen mij te hebben omgeven, en nimmer zou zijne vuurige maar eerbare liefde dezelve overfchreden hebben. Dit gevaarlijk fchouwfpel durfde ik al te veel befchouwen. Ik voelde mij bewogen door zijne hartstochten, zijne zuchten beklemden mijn hart, ik nam deel aan zijne kwellingen, terwijl ik er enkel medelijden mede wilde pefenen. Ik zag hem in ftuipachtige bewegingen, op het punt om aan mijne voeten te bezwijken. Misfchien zou de liefde alleen mij verfchoond hebben; ö mijne Nicht! het medelijden heeft mij bederven. Mijne heilloze hartstocht fcheen zich, om mij te misleiden, onder het voorwendfel van alle da deugden te willen vermammen. Dezen dag zelf» had hij mij met meerder drift aangezocht om hem te volgen. Dan dit was zoo goed als de besten der vaderen raadloos te maken, zoo goed als den dolk in den boezem mijner moeder te drukken; ik weigerde, ik verwierp dezen voorflag met afgrijzen. De onmogelijkheid om ooit onze wenfc'rien verv uldte zien , het geheim dat ik van die onmogelijkheid voor hem maken moest, de fmart van egn zoo onderworpen en tederen minnaar te mjsleiclen na zijne hoop geyleid te hebben, alles floeg  twee GELIEVEN. 135 floeg mijnen moei neder, alles vermeerderde mijny zwakheid, alles beroofde mij van mijn verüand. Ik moest de oorzaken mijnes levens, mijnen minnaar, of mij zelf den dood aandoen. Zonder te bezeffen wat ik deed, koos ik mijn eigen ongeluk. Ik vergat alles , en dacht aan niets dan aan de liefde. Op deze wijze heeft een oogenblik van dwah'ng mij voor altoos rampzalig gemaakt. Ik ben geftort in dien afgrond van fchande waaruit een meisje zich niet weder opheffen kan; en zo ik nog leve is het om des te ongelukkiger te zijn. Al weeklagende zoek ik nog eenige geringe vertroosting op de wereld. Ik vind er niemand dan u , mijne beminlijke vriendin ! Ontzeg mij zulk een bekoorlijke toevlucht niet, ik bezweer het u; beroof mij niet van de liefkozingen uwer vriendfchap. Ik heb het recht van daarop aanfpraak te maken verloren, maar nimmer had ik ze dermate nodiDat het medelijden de achting vergoede. K>om, mijne waarde! uwe ziel ontfluiten voor mijne klachten; koom de traanen van uwe vriendin opzamelen ; befcherm mij, zo hen mooglijk is, tegen de verachting van mij zelf, en doe mij geloven dat ik niet alles verloren heb, verraids ik nog in het bezit van uw hart ben, 1.4  S36 BRIEVEN van; XXX. BRIEF. Andwoord.. JR ampzalig meisje* Helaas! wat hebt gij gedaant Mijn God' gij verdiende zoo zeer wijs te zijn! wat zal ik u zeggen te midden van uwen akeliger* toeftand, en der verüagenheid waarin u dezelve dompelt? Zal ik uw arm hart volkomen te neder» flaan , of zal ik u vertroostingen aanbieden, die mijn eigen hart derft? Zai ik u de voorwerpen vertoonen gelijk zij wezenlijk zijn, of zoo als het voor u voegzaam is die te befchouwen? heilige en reine vriendfchap! verwek in mijnen geest uwe zoete beguichelingen, en misleid mij zelve in de eerfte plaats, door het teder medelijden welk gij mij inboezemt, omtrent rampen dje gij niet meer herfLellcn kunt.. Gij weet, ik heb gevreesd voor het ongeluk dat gij betreurt. Hoe dikwijls heb ik het u voorfpeld zonder gehoor te verwerven! .... het is de vrucht van een reukeloos vertrouwen .... ach! het.'is.de t'jd niet meer om van dit alles te fpreken. Zonder twijfel, zou ik uw geheim verraden hebben, indien ik u door dat middel had konnen behouden; maar ik las beter dan gij in uw al te ,|e vpelig hart, ik zag hoe het zich verteerde door een ge.  twib GELIEVEN. 137 geweldig vuur dat niets in ftaat was uitteblusfchen. Ik ontdekte uit dat van liefde kloppend hart, dat het gelukkig worden of fterven moest, en toen de vrees van te bezwijken u uwen minnaar met zoo veele traanen deed verbannen, begreep ik wel dat gij uw leven fpoedig zoudt eindigen, of dat hij wel dra zou worden terug ontboden. Maar hoe groot was mijne ontzetting, toen ik u warsch van het leven, en zoo nabij den dood zag! Befchuldig noch uwen minnaar noch u zelve van eenen misflag waaraan ik de meeste fchuld heb, dewijl ik,fchoon dien voorziende, denzelven niet heb voorgekomen. Het is zeker dat ik tegen mijn zin vertrok; gij hebt het gezien, ik moest gehoorzamen; had ik gedacht, dat gij zoo nabij uwen ondergang waart, men zou mij eer aan ftukken gehouwen, dan van u afgetroond hebben. Ik bedroog mij ten opzichte van het oogenblik des gevaars. Nog zwak en kwijnende, fcheent gij mij toe beveiligd te zijn tegen eene zoo kortftondige afwezigheid; ik voorzag de gevaarlijke wisfelkeus niet, welke gij zoudt hebben te doen, ik vergat, dat uwe eigene zwakheid dat weerloos hart minder in ftaat ftelde om zich te verdedigen tegen zichzelven. Ik' vraag deswegen voor het mijne verfchoniug, het valt mij bezwaarlijk berouw te gevoelen over eene dwaling die u in het leven behield; ik bezit toch dien wreeden moed niet, welk u op eenmaal van mij I 5 deed  138 BRIEVEN vam deed afzien; ik zou u nier hebben konnen verliezen z.onder do bekoort, dat ik mij omtrent uwé liefde op uwé goede trouw verlate , en mij zelf het vermogen beneme van geloof te liaan aan eene trouwloosheid , die gij zelve mij niet zoudt te kennen ge« Ven* Zie daar, mijn waarde! het verzekerd gevolg van de verplichting die ik u opleg; Want ik zou konnen geloven dat gij een onftandvastig minnaar, maar geenszins dat gij een bedrieglijke Vriend waart, en zö ik zelfs twijfelde aan uw hart, aan Uwe trouw kan ik nimmer twijfelen. Welk ten genoegen fmaak ik in het nemen van onnodige voorzorgen omtrent dit ftuk, in het voorkom men van den minften zweem eener verandering waarvan ik de onmooglijkheid zoo levendig bezef! Welk een ftreelend vermaak met een Zoo ge-» trouwen minnaar over de jaloefij te fpreken i Ach! indien gij kondet ophouden zulks te zijrij geloof niet dat ik daarover zoo met u zoude gefproken hebben! Mijn arm hart zou in het géval zelVö L s hief  164 BRIEVEN va» niet zoo vcrdnndig zijn , en het geringde wan-» trouwen zou mij weldra den wil benemen om' er mij voor te hoeden. Zie daar, mijn 26er goede mee3tef! dof van overweging voor dezen avond: want ik weet datuwe twee gehoorzame leerlingen de eer zullen hebben van het avondmaal met u te houden bij den vader der onaffchetdbare. Uwe geleerde ophelderende aanmerkingen over de Courant hebben u zoodanig in zijne gunst gewikkeld , dat er niet veel behendigheid nodig is geweest, om u te doen nodigen. De dochter heeft haar clavier doen demmen; de vader heeft Lamherti doorbladerd; ik voor mij zal misfebien de les van het boschje van Clarens herdenken: ö leeraar in alle takken van kennis, gij bezit overal eenige wetenfchap die gangbaar is. De Fleer d'orbe, die, gelijk gij denken kunt, niet vergeten is, heeft het woord om eene geleerde redevoering te beginnen over de aandaande huldiging van den Koning van Napels, gedurende welke wij alle drie zullen gaan in de kamer der nicht. Het is daar , mijn getrouwe ( * )! dat gij, geknield voor uw Vrouwe en minnares, met uwe beide handen in de hare en (*) Een term, die Souvcrainc Vorsten gebruiken, wanneer zij aan hunne bedienden fchrijven; al het ■volgende is onder dezelfde leenfpreuk voorgeftcld. Arat. des v £ R.T.  t w r e GELIEVEN. 165 en in de tegenwoordigheid van haren CaneeUcr, haar trouw en hulde in alle gevallen zweeren zult, dat is niet te zeggen, eeuwige liefde; eene verbind tenis we !ke men geen meester is van te houden noch te verbreken; maar waarheid, oprechtheid, onfchendbare rondborstigheid. Gij zult niet zweeren altoos onderdanig te zullen zijn , maar nimmer eenige daad van trouwloosheid te zullen pleegen , en althands, den oorlog te zullen verklaren eer gij het jok affchudt. Dit doende zult gij de omhelzing ontvangen, en erkend worden voor eenige onderdaan en getrouwe Ridder, Vaarwel , mijn goede vriend! het denkbeeld der maaltijd van dezen avond boezemt mij vro-? üjkheid in. Ach! hoe aangenaam zal mij dezel> V£ zijn, wanneer ik u daarin zal zien deelen! XXXVI. BRIEF, Van julia. Kus dezen brief en fpring op van blijdlchap wegens het nieuws dat ik u melden zal ; maar denk , dat fchoon ik niet opfpring noch iets te kusfen heb, ik echter niet minder gevoelig duarpver ben dan gij. Mijn vader genoodzaakt zijnde om wegens zijn pleitgeding naar Bern, en van daar wegens zijnpen/toen naar Solothurn te g?,an , ■L 3 beef;-  H6 BRIEVEN vak heeft aan mijne moeder voorgcflagen om met hem te reizen, en zij beeft dit aangenomen, in hope dat de verandering van lucht eenige heilzame uitwerking op hare gezondheid hebben zal, Men wilde mij de gunst bewijzen van mij insgelijks mede te nemen, en ik vond het niet geraden te zeggen, wat ik er over dacht: dan de moeilijkheid der fchikkingen van het rijdtuig heeft dit ontwerp doen vervallen, en men legt zich toe om mij te vertroosten dat ik niet van de partij ben. Ik moest wel droefheid voorwenden, en de valfche rol die ik mij genoodzaakt zie te fpelen verfchaft mij een zoo wezenlijk verdriet, dat het herouw •mij hijna van de veinzerij ontflagen heeft. Gedurende het afwezen mijner ouderen, zal ik geene meesteres van het huis-blijven; maar men vertrouwt mij bij den vader mijner nicht , zoo dat ik wel degelijk gedurende dien tijd onfeheidbaar van de anaffoheidbare zijn zal. Daarenboven , heeft mijne moeder liever verkozen hare kamenier te misfen en mij Babi als gouvernante te laten: eene min gevaarlijke foort van Argus, welker getrouwheid men noch omkoopen noch waarmede men zich vertrouwelijk maken moet; doch die men als het nodig is, gemaklijk kan verwijderen , op den minden fchijn van vermaak of \Ooxdeel welken men haar geeft, gij begrijpt hoe gemaklijk het ons vallen zal 8P  twee GELIEVEN. 16? gedurende veertien dagen elkander te zien; dan hier moet omzichtigheid de plaats van het bedwang innemen, en wij moeten ons vrijwillig dezelfde behoedzaamheid opleggen waartoe wij anders genoodzaakt zijn. Gij moet niet alleen, wanneer ik bij mijne nicht zal zijn , daar niet meermalen komen dan voorheen, uit vrees van haar in de waagfchaal te ftellen; maar ik hoop zelfs dat ik u niet zal behoeven te fpreken van de toegeeflijkheid welke hare kunne vordert, noch van de geheiligde rechten der gastvrijheid, en dat een braaf, wellevend man niet zal behoeven onderricht te worden van het ontzag door de liefde aan de vriendfchap verfchuldigd, welke haar fchuilplaats geeft. Ik ken uwe levendigheid van aart, maar ik ken ook derielver onfchendbare grenspalen. Indien gij nimmer eene opoffering aan het geen betaamlijk is gedaan hadt, gij zoude er thands geene te doen hebben. Van waar dat misnoegd voorkomen , en dat treuri<* oog? waarom gemord over wetten welke uw plicht u oplegt? Laat aan uwe julia de zorg over om ze te verzachten ;hebt gij u ooit beklaagd van gedwee op hare wenken te zijn geweest? Nabij de bloeiende heuvels van waar de Vevaife haren oorfprong neemt, is een eenzaam gehucht, dat zomiijds ter rustplaats aan de jagers verflrekt, cn dat tot niets anders dienen moest dan tot eene wijkplaats voor gelieven. Rondom de voornaamL 4 fta  ïég BRIEVEN van (ie woonplaats, waarvan de Heer d'orbe eiga» naar is, zijn op genoegzamen afïtand eenige hutten (*) veripreid, welke met hare rieten daken de liefde en het vermaak , die vriendinnen der boerfche eenvormigheid, bedekken konnen. De frisfche en befcheidene.melkir.ers weten omtrent een ander die geheimhouding te bewaren, welke zij voor zich' zelve behoeven. De beeken die de weilanden doorfnijden zijn omzoomd met boomge wasch, en bekoorlijke boschjes. Zwaare bosfchen bieden in het verfchiet meer woeste en fom« bere fchuilplaatfen aan. Al bel feggio ripoflo, ombrofo e fofcol Ne m ai pa flor i appresfan, ne bifolci (a~), Nergends yertoonen de konst noch de hand der menfchen derzei ver angstvallige oplettendheid ; men ziet er aan allen kant enkel de tedere zorgen der algemeene Moeder. Het is daar, mijn vriend! dat men alleen onder hare befcherming is, en dat men niets anders gehoorzamen % kan (*) In het Fransch, Chalets, eene foort van houten huizen , waarin de kaazen en verfchillende foort.en van zuivel in het gebergte gemaakt worden. Ca*) Dat is: rustende óp een door geboomte beloinmerdeii zetel, xvelken nimmer herders noch landlieden padtrdun, Aaflt. des yer.^.  twee GELIEVEN. 169 kan dan hare wetten. Op de uitnodiging van den Heer d'okbeheeft claartje haren Vader reeds bewogen om met eenige vrienden eene jacht van twee of drie dagen in dat Cantm te gaan houden, en de onaffcheidbaren derwaard mede te nemen. Deze hebben weder andere pnaffcheidbaren, gelijk gij zeer wel weet. De een, den meester van het huis verbeeldende, zal natuurlijk deszelfs eer ophouden ; de ander zal , met minder praal, bij zijne julia de plichten van een nederig Hulpje konnen waarnemen , en deze door de liefde geheiligde Hulp zal voor hun de Tempel van Cnidys zijn Om dit bekoorlijk plan gelukkig en zeker uittevoeren, zijn er Hechts eenige fchikkingen nodig welke wij onder ons gemaklijk zullen konnen beraamen, en die zelfs een gedeelte der genoegens welke zij ons verfchaffen moeten, zullen uitmaken. Vaarwel , mijn vriend \ ik neem plotsling affcheid van u, uit vrees voor verrasfehing. Niettemin gevoel jk, dat het hart uwer julia een weinig te vroeg heenvliegt ter bewoning van de hut. Nafchrift. Alles wel berekend, denk ik dat wij ons, zonder onbefcheiden te zijn, bijna alle dagen zullen konnen zien; den eenen dag naamlijk bij mijne nicht, en den anderen onder het wandelen. (tf) Een beroemde Tempel van Vcnus, waarin haar jjeeld , gebeiteld door Praxitelcs , geplaatst was. Aant. des vert. XXXVII. L 5  X70 BRIEVEN van XXXVII. BRIEF. Van julia. D ezen morgen zijn zij vertrokken , die tederharrige vader en onvergelijklijke moeder , na eene geliefde en hunner goedheden maar al te onwaardige dochter met de tederfte liefkozingen overladen te hebben. Ik voor mij, omhelsde hen met weinig bedruktheid des harte, terwijl inwendig dat ondankbaar en ontaart hart huppelde van verfoeilijke blijdfchap. Helaas! waar is die gelukkige tijd gebleven toen ik geftadig onder hun oog een onfchuldig en bedachtzaam leven leide, toen ik niet voldaan was dan aan hunnen boezem, en mij geene fchrede van hen kon verwijderen zonder onvergenoegd te zijn ? Thands, fchuldig en vreesachtig, beef ik wanneer ik aan hen, en bloos wen ik aan mij zelve denk; alle mijne goede gevoelens verbasteren, en ik verteer mij zelf door een ijdel en vruchtloos verdriet, het geen niet eens bezield is van een waarachtig leedwezen. Deze treurige overdenkingen hebben bij mij al die droefheid opgewekt, welke hun affcheid mij in den beginne niet veroorzaakt had. Eene heimelijke benaauwdheid prangde mijne ziel nahet vertrek dier waarde Ouderen. Terwijl babi alles inpakte, ben ik werktuiglijk in de kamer van mijne moeder gegaan , en nog eenige {tukken van haar goed ver- ftrooid  twee GELIEVEN. 171 ftrooid ziende liggen, heb ik die allen het een voor,het ander na, onder een vloed van traanen gekust. Deze vertederde geftcltenis heeft mij een weinig verlicht, en ik vond een zeker foort van vertroosting in gewaar te worden , dat de zachte aandoeningen der natuur nog niet ten éénemaal in mijn hart zijn uitgedoofd. Ach! tiran! tevergeefs wilt gij dit teder en al te zwak hart geheel en al aan u onderwerpen; in weêrwil van u, in fpijt uwer konftenarijen, behoud het ten minfte nog rechtschapene gevoelens, het eerbiedigt en bemint nog rechten die heiliger zijn dan de uwen. Vergeef, d mijn lieve vriend! deze onwillige gemoedsbewegingen; en maak u niet bevreesd, dat ik deze bedenkingen zoo ver zal uitftrekken als ik wel moest. Ik weet, dat oogenblik van ons leven, waarin onze liefde misfehien de meeste vrijheid geniet, is niet gefchikt om te treuren: ik wil noch mijne kwellingen voor u verbergen, noch u daardoor ter neder drukken; gij moet die kennen ,niet omze te dragen, meer om dezelve te verzachten. In wiens boezem zou ik dezelve ontlasten , zo ikze niet in den uwen durfde uitftorten? Zijt gij mijn gevoelige vertrooster niet? Zijt gij het niet, die mijnen wankelenden moed onderfteunt? Zijt gij het niet,die in mijne ziel den fmaak voor de deugd aankweekt, zelfs nadat ik haar verloren heb ? Hoe menigmaal zou ik, zonder u, zonder die aanbidlijke vriendin wier medelijdige hand  17* BRIEVEN van hand zoo vaak mijne traanen afwischte ,reeds be* zweken zijn onder de doodlijkfte moedloosheid? Dan uwe tedere zorgen houden mij ftaande; ik durf mij zelve nier verlaagen zoo lang gij mij nog hoogacht, en met genoegen herinner ik mij zelf^ dat gij beiden mij niet zoo zeer beminnen zoudt, indien ik niet dan verachting waardig ware. Ik vlieg in de armen dier waarde nicht, of liever van die liefderijke zuster, om eene lastige droefheid in het binnenfte van haar hart op te fluiten. Koom gij dezen avond aan het mijne die vrolijkheid ea opgeruimdheid volkomen wedergeven, welke hfifj verloren heefr. XXXVIII. BRIEF. Aan julia. ]Veen, julia! het is mij ondoenlijk u niet eiken dag zoo te zien, gelijk ik u den voorigen dag gezien heb : mijne liefde moet onophoudelijk toenemen en aangroeien met uwe bekoorlijkheden, en gij zijt voor mij eene onledigbare bron van nieuwe aandoeningen, waarvan ik anders zelfs geen denkbeeld zou gehad hebben, Welk een onbegrijplijke avond ! welke onbekende geneugten deedt gij mijn hart fmaken! O betoverende droefgeestigheid! O kwijning van eene verrederde ziel! hoe ver overtreft gij de woelige vermaken , de dar*  twee GELIEVEN. i73 dartele vrolijkheid, de overdrevcnc vreugde, en •alle de vervoeringen welke een onmatig vuur aan de toomloze driften' der beminnenden verfchaft! Kalme en reine genieting die in den wellust der zinnen niets u gelijkends hebt, nimmer, nimmer zal uw doordringend aandenken uit mijn hart worden uitgewischt. Hemel! welk een bekoorlijk fchouwtoneel of liever welk eene verrukking, twee zoo treffende fchoonheden te zien elkander met tederheid omhelzen, het aangezicht der eene op den boezem der andere nederzijgen , heure zachte traanen zich vermengen, en dien bevalligen boezem bevochtigen, gelijk de daauw des hemels eene versch ontlokcne lelie bevochtigt! Ik was jaloersch van eene zoo tedere Vriendfchap? ik vond daarin , ik weet niet welk eene meerdere belangrijkheid dan in de liefde zelve, en ik verWenschte mij zelf in zekeren zin, dat ik u geene even zoo waarde vertroostingen kon aanbieden, zonder die te ftooren door de beroering mijner hartstochten. Neen, niets , niets ter wereld is in ftaat om zulk eene ftreelende vertedering te verwekken als uwe wederzijdfche liefkozingen, en de befchouwing van twee gelieven zou aan mijn oog eene minder bekoorlijke gewaarwording hebben veroorzaakt. Ach ! hoe verliefd van die beminlijke nicht zou ik op dat oogenblik geweest zijn , indien julia niet beftaan had! Dan neen, het was julia  i74 BRIEVEN v A s julia zelve die hare onovertrefbare bevalligheid ▼erfpreidde over alles wat haar omringde. Uw kleed, uw optooifel, uwe handfchoenen , uwe waaier, uw werk : alles wat rondom mij mijne oogen trof, bekoorde mijn hart, en gij alleen maakte al die bekoorlijkheid uit. Laat af, ö mijne lieve vriendin! door mijne bedwelming fterker te doen toenemen, zoudt gij mij het vermaak ontrooven van dezelve te gevoelen. Het geen gij mij doet gewaar worden, zweemt naar eene wezenlijke ijlhoofdigheid, en ik vrees dat ik er eindelijk mijn verftand door verliezen zah Laat mij ten miuften eene verbijstering leeren kennen die mij gelukkig maakt, laat mij deze nieuwe geestdrift fmaken, verhevener, levendiger dan alle de denkbeelden die ik van de liefde had. Hoe, gij kunt u vernederd achten ! wel, beneemt dan de hartstocht u ook het verftand ? Ik, ik vinde u al te volmaakt voor eene ftervelinge. Ik zou mij verbeelden dat gij tot een reiner foort van fchepfelen behoorde , indien dat hevig vuur welk mijn geheele wezen doordringt, mij niet aan het uwe verbond, en deed bezeffen dat zij dezelfde zijn» Neen, niemand ter wereld kent u; gij kent u zelve niet, mijn hart alleen kent u , gevoelt u , en weet u in uwen rang te plaatfen. O, mijne julia! welke betoningen van hulde zou men u ontroo» ven, indien gij enkel aangebeden werdt! Ach! zo gij niet meer dan een engel waart, hoe veel zoudt gij van uwe waarde verliezen! Zeg  twee GELIEVEN. 175 Zeg mij , hoe is het mooglijk dat eene hartstocht gelijk de mijne nog konne toenemen ? Ik weet het niet, en evenwel ik ondervinde het. Offchoon gij mij ten allen tijde voor den geest zijt, zijn er nogthands zommige dagen, dat uw beeld, ichooner dan ooit, mij vervolgt en kwelt met eene levendigheid waar voor noch plaats noch tijd mij beveiligt, en ik geloof dat gij mij met hetzelve hebt doen achterblijven in die hut, welke gij verliet bij het eindigen van uwen laatften brief. Zedert de opkomst dezer landlijke ontmoeting, ben ik driemaal buiten de ftad ge. gaan, t'elkens hebben mijne voeten mij naar dezelfde plaats heengevoerd, en t'elkens is mij het verfchiet van een zoo gewenscht verblijf meer bevallig voorgekomen. Non vide il mondo fi leggiadri ramt, Ne mosfe 7 vento mat fi vér Ai frondi Qa~), 1 Ik vind het land vrolijker, het groen frisfcheren levendiger, de lucht zuiverer, den hemel helderer, de zang der vogelen fchijnt meer teders en ftreelends te hebben, het geruisch der wateren boezemt eene verliefder kwijning in; de bloeiende wijngaard wazemt op verren afftand aangenamer geuren uit; C <0 Dat is: Nooit zag men zulke luchtige takken , noch bevloog (lc wind zulk grten gebeomte. Aant. des vkr.t.  ijë BRIEVEN t a ii uit; eene verborgene fchoonheid verfraait alle" de voorwerpen of verrukt mijne zinnen; men zou zeggen dat de aarde zieh optooide om uwen gelukkigen minnaar een huuwlijksbed te bereiden, waardig der fchoonheid welke hij aanbid, en der liefde waarvan hij blaakt. O julia! ö waarde en dierbare wederhelft mijner ziele, fpoeden wij ons om bij deze fchoonhcdeu der Lente de tegenwoordigheid van twee getrouwe gelieven te voegen : brengen wij het gevoel des vermaaks over in eene plaats die daarvan flechts eene ijdele fchaduw aanbied; laat ons de natuur gaan bezielen, zij is dood zonder het vuur van de liefde. Wat! drie dagen wachtens ? drie dagen nog? Dronken van liefde, door hartstochten verfmacht, wacht ik dat verwijlend oogenblik met een fmartlijk ongeduld. Ach! hoe gelukkig zou men zijn, verwijderde de Hemel van het leven alle die verdrietige tijdvakken, welken er tusfchon Soortgelijke oogen» blikken verloopcn! XXXIX. BRIEF, Van julia. W iet eene aandoening hebt gij, mijn goede vriend! waarin mijn hart geeu deel heeft; maar Iprcek mij van  twee GELIEVEN. 177 van geen vermaak meer, zoo lang lieden die beter zijn dan wij, lijden, zuchten, en dat ik mij hun leed te verwijten heb. Lees den nevensgaanden brief, en zijt gerust zo gij kunt. Ik voor mij, die het beminlijk en goed meisje dat hem gefchreven .heeft, kenne, heb dcnzelven niet konnen lezen zonder traanen van zelfsverwijt en medelijden. De fpijt over mijn misdadig verzuim heeft mij de ziel doorgrief.!, en ik zie met eene bittere Verlegenheid hoe verre het vergeten van mijnen hoofd* plicht mij alle de andere heeft doen verwaarlozen. Ik had beloofd voor dit arm fchepfel zorg te dragen; ik was haar voorfpraak bij mijne moeder; ik hield haar in zekeren zin onder mijn opzicht, en nu mij zelve niet meer wetende te bewaren, laat ik haar vaaren zonder mij harer te herinneren, en ftel haar bloot aan grooter gevaaren dan die waaronder ik bezweken ben, lk ziddcr op de veibeeldingdathet twee dagen later met mijn pand misfchien gedaan'geweest ware, en dat de behoefte en de verleiding een zedig en verflaudig meisje bederven zouden, welk t'eeniger tijd eene Voortreflijke huismoeder kan zijn. O mijn vriend! hoekonnen er menlchen in de wereld zijn, laag genoeg om van de ellende eene belooning te kopen die het hart alleen geven moet; en om van eene uit gehongerde mond de kusfchen der liefde te ontvangen! Zeg mij, zoudt gij zonder aandoening konnen zijn over het kindei lijk medelijden van mijns I. DEEL,. M &uH*  Brieven van Fanchon, over hare eerbare gevoelens, over haré onfchuldige natuurlijkheid ? Zijt gij niet getroffen door de zeldzame tederheid van dien minnaar die zichzelf verkoopt om zijne minnares te onderfleunen ? Zult gij u niet hoogst gelukkig achten van bij te dragen tot het voltrekken eencr verbindtenis die zoo gelukkig gekozen is? Ach! indien wij geen medelijden hadden met vereenigde harten welken men verdeelt, van wien toch zouden zij dit immer konnen verwachten ? Ik voor mij heb brfloten omtrent deze twee mijnen misflag te herftcllen, het koste wat het wil, en dus te maken, dat die twee jonge lieden door hethuuwlijk verecnigd worden. Ik hoop dat de Hemel deze onderneming zal zegenen , 'en dat zij een goed voorteken voor ons zal zijn. Ik ftel u voor en bezweer u in den naam onzer vriendfchap, dat gij nog heden ,zo gij kunt, of ten langfle morgen ochtend vertrekt naar Neufchdtel. Ga bij den Heer de mes veilleux het ontflag van dezen braven jongen bewerken , ontzie noch finekingen noch geld: neem den brief mijner Fanehon met u, er is geen gevoelig hart welk daardoor niet moet bewogen worden. Kortom, hoe veel het ors aan vermaak en geld ook koste , keer niet terug dan met net volkomen ontflag van claudius anet,» of zijt verzekerd dat de liefde mij in mijn gantfchc leven geen oogenblik van zuiver genoegen meer verfchaffen zal. Ek  twee GELIEVEN. ïk gevoel reeds hoe veele tegenwerpingen uw hart mij zal hebben temaken; twijfelt gij of het mijne die niet reeds voor u gemaakt hebbe ? En echter, ik blijf er bij; want één van beiden, of het woord deugd moet flechts een ijdele klank zijn ^ of zij vorderen opofferingen. Mijn vriend , mijn waardige vriend! eene mislukte ontmoeting kan duizendmaal wederkomen , eenige aangenaame uuren verdwijnen gelijk een blikfemftraal en zijn niet meer; maar als het geluk van een eerlijk paar in uwe hand ftaat, zo denk aan de toekomst welke gij ü zelve door uw gedrag zult voorbereiden. Gé» loof mij, de gelegenheid om gelukkige menfchen te maken is zeldzamer dan men wel denkt; de ftraf van die verwaarloosd te hebben is dat men dezelve niet andermaal wedervind, en het gebruik door ons gemaakt van de tegenwoordige gelegenheid zal ons een altoosdurend gevoel nalaten, het' zij van voldaanheid of van fpijt. Houd mijnen ijver deze onnodige uitweiding ten goede; ik zeg er te veel van aan een braaf man, en honderdmaal te veel aan mijnen vriend. Ik weet hoe zeer gij een vijand zijt van dat wreed vermaak welk ons voor de rampen van een ander ongevoelig maakt. Gij hebt het zelf duizendmaal gezegd, on gelukkig hij, die niet in ftaat is om éénen dag van genoe'-« gen op te offeren aan de plichten der mensenlijkheid!  l8o BRIEVEN ya m XL. BRIEF. Van fanchon re-gard aan julia» meju ffer! Vergeef een arm wanhopig meisje, dat, geene uitkomst meer wetende, nog toevlucht tot uwe goedheid durft nemen; want gij wordt niet moede van bedrukten te troosten, en ik ben zoo ongelukkig dat er niemand is dan gij en de goede Hemel, wien mijne klachten niet tot last zijn. Het heeft mij veel verdriet gekost, dat leerfchool te verlaten waarin gij mij geplaatst h-adt; maar het ongeluk gehad hebbende van mijne moeder dezen winter te verliezen, heb ik moeten terug kccren bij mijnen armen vader, wiens verlamming hem beftendig het bed doet houden. Ik heb niet vergeten den raad dien gij aan mijne Moeder gegeven hadt,dat men naamlijk mij moest zien uittehuwlijken aan een ordentelijk man , die voor het huisgezin zorgde, claudius anet, wien Mijn Heer uw Vader van den dienst ontflagen had, is een brave, gefchikte jongen, die een goed ambacht verftaat, en mij gedegenheid toedraagt. Na zoo veel milddadigheid a^ gij voor ons gehad hebt, durfde ik u niet meer lastig vallen , en hij is, het die ons gedurende den geheele»  twee GELIEVEN. iSr Iep winter onderhouden heeft. In dit voorjaar zou hij mij trouwen; hij had zijn hart op dit huwlijk geget. Dan men heeft mij zoodanig geplaagd om drie jaaren huur te betalen die met P.ifchen venfchenen zijn, dat de arme jongman niet wetende van waar zoo veel gereed geld te bekomen, zich wederom , zonder mij iets daarvan te zeggen , in dienst begeven heeft, bij de Compagnie van den Heer de merveil'lxüx, en mij zijn handgeld gebracht. De Heer de merveilleux blijft niet langer dan zeven of acht dagen te Neufc'iatsl, en binnen drie of vier dagen moet clAüdiüs ajveï met de recruten vertrekken : dus hebben wij noch den tijd noch het vermogen cm te trouwen, en hij laat mij zonder eenig middel van beftaan. Indien gij door uwen invloed of dien van Mijn Fleer den Baron, ten minsten een uitftel van vijf of zes weeken voor ons verwerven konde, zouaen wij trachten in dien tusfchenujd eenige fehikkingen te maken om te trouwen of dien armen jongen het zijne wedcrtegeven ; maar ik ken hem te wel, hij zal nimmer het geld willen terug nemen, dat hij mij gegeven heeft. Dezen morgen heeft een zeer rijk Heer mij veel meer komen aanbieden ; maar God heeft mij hec voorrecht vergund dat ik hem heb afgewezen. Hij heeft gezegd dat hij morgen ochtend zou wederkomen om mijn zeker befluit te vernemen. Ik heb hem gezegd dat hij die moeite niet nemen M3 zou,  ï8s BRIEVEN van zou, en dat hij hetzelve reeds wist. God geleid hem, hij zal morgen niet anders ontvangen worden als heden. Ik zou ook wel toevlucht konnen nemen tot de armenbeurs, maar dan is men zoo in verachting dat het nog beter is te lijden: bovendien , heeft claudius anet te veel eerzucht om een meisje te begeeren dat onderfiand geniet. Verfehoon de vrijheid die ik gebruik, mijn goede juffer!ik vond niemand dan u alleen, aan wien ik mijnen nood durfde openbaren, en mijn hart is zoo beklemd dat ik dezen brief eindigen moet. Uwe zeef gehoorzame en toegenegens dienstvaardige Dienares, ïahchon regakd, X L I. BRIEF. Andwoord. ]rl et heeft mij aan geheugen en u aan vertrouw- lijkheid ontbroken , mijn waarde kind ! beiden hebben wij groot ongelijk gehad, maar het mijne is onvergeeflijk: ik zal trachten ten miriflen om het te herftelien. babi, die u dezen brief brengt, heeftin last voer den dringendfben nood te zorgen. Morgen ochtend zal zij wederkomen om u te helpen dien lieer zijn alfcheid geven, zo hij nogmaals  twee GELIEVEN. 183 maals vcrfchijnt, en na den middag zullen wij, mijne nicht en ik, u komen zien; want ik weet, dat gij niet van uwen armen vader af kunt, en ik wil in eigen perfoon keunis nemen van den ftaat uwer kleene huishouding, "Wat claudius anet betreft, zijt daaromtrent niet verlegen; mijn vader is van huis, doch terwijl wij op zijne terugkomst wachten, zullen wij doen wat wij konnen, en gij kunt er ftaat op maken ,dat ik, noch u, noch dien braven jongen, vergeten zal. Vaarwel , mijn kind ! dat u de goede God vertrooste. Gij hebt wel gedaan dat gij uwen toevlucht niet genomen hebt tot de armenkas; dit moet gij nimmer doen zoo lang er nog iets overig blijft in de beurs van goede lieden, X L 11. BRIEF. 4m julia. Ik ontvang uwen brief, en vertrek oogenbliklijk: zie daar mijn geheele andwoord. Ach, wreedej hoe ver is mijn hart verwijderd van die haatlijke deugd, welke gij in mij onderdek, en welke ik verfoeije! Maar gij gebiedt, ik moet géhOorzamen. Al moest ik er honderdmaal voor fterven , ik moet ée achting van julia behouden, M 4 XLHi  %H BRIEVEN va» X L III. BRIEF. Aan juli a. G ister morgen kwam ik te Neufchatelik vernam dat de Meer demsrveilleux buiten was, ik ging hem daar opzoeken; bij was op de Jacht, en ik wachtte naar hem tot aan den avond. Toen ik hem de reden van mijne reis opengelegd, en hem verzocht had eene lom te eifchen voor hec ontflag van claude anet, opperde hij mij veele zwarigheden. Ik meende die wegtenemen, door uit mij zelf eene vrij aanmerklijke fom te bieden, en die te verhoogen, naar mate hij weigerachtig bleef; dan nie:s hebbende konnen verwerven, was ik genoodzaakt te vertrekken, na mij verzekerd te hebben dat ik hem dezen morgen weder ontmoeten zoude , in het vaste voornemen om niet eer van hem aftegaan, tot dat ik door groot geld , langdurig aanhouden, of op welk eene wijze ik maarkonde, zou verkregen hebben het geen ik hem was kamen vragen. Ik was ten dien einde zeer vroegtijdig opgeftaan, en ftoud gereed om te paard te ftijgen, toen ik dooreen expresfe dit briefje van den Heer de merveilleux, nevens het omllag van den jongman in behoorlijke orde, ontving, »» ZIe hier-> Mi/'» Heer! het ontflag waarom gij zij: komen verzoeken. Li heb'dat geweigerd op.  twee GELIEVEN. 185 vwe aanbiedingen. Ik feherik het aan uwe mensch' lievende oogmerken, en bid u te geloven, dat ik eene goede daad geenszins voor geld verkoope." ' Oordeel, naar de vreugde die u deze gelukkige uitflag verfchaffen zal, over die welke ik gevoeld heb, toen ik daarvan kennis kreeg. Waarom mag dezelve niet zoo volmaakt zijn, als zij wezen moest ? Ik kan niet voorbij van den Heer »e merveilleüx te gaan bedanken en zijn verfchot te voldoen, en zo dit bezoek, gelijk te vrezen is, mijn vertrek eenen dag vertraagt, mag ik dan niet met recht zeggen, dat hij zich ten mijnen kaste edelmoedig betoond heeft? Dan, dit zij zoo het wil, ik heb iets gedaan dat u aangenaam is, en tot dien prijs kan ik alles lijden. Hoe gelukkig is men wanneer men kan wel doen door het vooiwcrp zijner liefde te dienen, en aldus in eene en dezelfde plichtsbetrachting de genoegens der liefde en der deugd verecnigen! Ik erken, julia! dat ik vertrok met een hart vol ongeduld en verdriet. Ik nam het u kwalijk dat gij zoo gevoelig waart voor de fmarten van anderen , en de mijne voor niets achtede, als of ik de eenigfte der Stervelingen ware die niets bij u verdiend had. Ik vond het barbaarsch, na mij door eene zoo ftreelende hoop misleid te hebben, mij zonder noodzaak te beroven van een geluk, waarmede gij zelve mij gevleid hadt. Alle deze morM 5 rin-  i86 BRIEVEN van ringen zijn verdwenen ; ik voel in de plaats daarvan een feil vergenoegen herleven inmijnbinnenfte; reeds fmaak ik die vergoeding welke gij mij beloofd hebt, gij die door de heblijkheid van weldoen zoo zeer geoefend zijt in den fmaak welke men daarin vind. Hoe verbazend is uw vermogen, dat gij de berovingen even aangenaam kunt maken als de geneugten, en aan hetgeen men voor u doet dezelfde bevalligheid weet te geven als men zoude vinden in het voldoen van zichzelve! Ach! ik heh het honderdmaal gezegd , gij zijt een engel des hemels, mijne julia! Zeker, bij zoo veel invloeds op mijne ziel is de uwe meer godlijk dan menschlijk. Waarom zou men niet eeuwig de uwe zijn , daar uw gebied van een hemelfchen aart is, en wat zou het baten zo ik ophield u te beminnen, daar men u altoos moet aanbidden? N. S. Volgends mijne rekening hebben wij nog ten minste vijf of zes dagen, voor mama's terugkomst. Zou het niet mooglijk zijn in dien tusfchentijd eene bedevaart naar de hut te doen? X L I V. BRIEF. Fan julia. Zijt niet zoo onvergenoegd, mijn Vriend ! over die fpoedigë terugkomst; zij is meer in ons voordeel ,1  t w a s GELIEVEN. 187 deel, dan het wel fchijnt, en al hadden wij opzetlijk uit behendigheid gedaan-, hetgeen wij nu verricht hebben door weldadigheid, zouden wij niet beter gedaagd zijn. Zie eens wat er zou gebeurd wezen, indien wij enkel onze inbeelding hadden opgevolgd. Ik zou naar buiten zijn gegaan juist 's daags voor de terugkomst van mijne moeder in do Stad: ik zou een expresfe gehad hebben eer ik onze ontmoeting had konnen bewerken; ik zou op ftaanden voet hebben moeten vertrekken, misfchien zonder u daarvan te konnen verwittigen, u in doodlijkc ongerustheid hebben moeten laten, cn onze fcheiding zou gebeurd zijn in een oogenblik, welk dezelve allerfmartendst maakte. Nog meer, men zou geweten hebben dat wij beiden buiten waren; wellicht zoude men,in weêrwilvan onze voorzorgen , hebben geweten dat wij er bij elkander Wareti, ten minfte men zou het vermoed hebben, en dit was genoeg. De onbedachtzame trek naar het tegenwoordige zou ons beroofd hebben van alle hulpmiddelen voor het toekomende, en het zelfsverwiit van een goed werk te hebben verfmaad, zou ons gefolterd hebben zoo lang wij leefden. Vergelijk nu dezen toefhnd met onze tegenwoordige omftandigheden. In de cerfte ^ plaats heeft uw alzijn eene uitmuntende uitwerking gedaan. Mijn Argus zal niet nagelaten hebben aan mijne moeder te zeggen, dat men u bij mijne fikht weinig gezien had; zij weet uwe reis en de aan-  188 BRIEVEN van aanleiding tot dezelve; die is eene reden te meer om u te achten; en hoe kan men zich bij mooglijkheid verbeelden dat lieden die het met elkander eens zijn, genegen zouden zijn om zich van elkander te verwijderen in het eer.igst oogenblik van vrijheid dat zij hebben om elkander te zien? Welk eene list hebben wij gebruikt om een maar al te gegrond wantrouwen te verbannen ? De eenige, mijnes oordeels, die geoorlofd is voor brave lieden; dat is, van zulks te zijn, in eenen graad die niet te geloven is, zoodanig dat men eene fterke poging der deugd aanmerke als eene daad van onverfchiiligheid. Mijn vriend! hoe ftreelend moet eene aoor zulke middelen bedekte liefde zijn voor harten die dezelve fmaken ! Voeg hierbij het vermaak van ongelukkige gelieven te paaren, en twee jonge lieden gelukkig te maken die het zoo waardig zijn. Gij hebt nu mijne fanchon gezien; zeg, is zij niet bekoorlijk, en verdient zij niet wel alles wat gij voor haar gedaan hebt ? Is zij niet al te fraai en al te ongelukkig om als maagd ongefchonden te blijven ? Zou ce.audius anet van zijnen kant, wiens goede inborst op eene wonderbare wijze zich gedurende drie jaaren dienens heeft ftaande gehouden, het nog zoo langen tijd hébben konnen uithouden zonder, gelijk alle de anderen, een dcugdniet te worden? Nu integendeel, beminnen zij eikander en zullen vereenigd worden ; zij zijn arm cn zullen worden voortgeholpen ; zij zijn eerlijke lieden en zullen het  twee GELIEVEN. 189 he: konnen blijven; want mijn vader heeft beloofd zorg te zullen dragen dat zij een beftaan krijgen. Hoe veel goeds hebt gij voor hun en voor ons door uwe infcbiklijkheid bewerkt, zonder nog te fpreken van de erkentenis die ik u deswegen fchuldig ben! Zoodanig , mijn vriend ! is het zeker gevolg der opofferingen welke men doet aan de deugd; zijn zij meestal moeilijk om te doen , het is altoos ftreelend dezelve gedaan te hebben, en men heeft nimmer iemand berouw zien hebben van eene goede daad. Ik twijfel zeer of gij mij ook niet, in navolging van de onaffcheidbare, de zedemeesteres zult noemen, cn het is waar dat ik hergeen ik zeg niet beter betrachte dan de lieden van dat beroep. Indien mijne leerredenen niet zoo goed als de hunne zijn, heb ik ten minfte het genoegen van te zien dat zij, niet gelijk die, in den wind geftrooid zijn. Ik ontveins het niet, mijn beminlijke vriend! ik wenschte wel bij uwe deugden er nog zoo veele te voegen, als eene dwaze liefde er mij heeft doen verliezen, en nu ik mij zelve niet meer achten kan , begeer ik mij nog in uw per foon hoog* achting toetcdragen. Van uwen kant is er niets anders nodig dan eene volmaakte liefde, en alles zal als van zelve komen. Met welk een genoegen moet gij onophoudelijk fchulden zien toenemen, die' de liefde aanneemt te betalen! Mijnfl  loo BRIEVEN van Mijne nicht heeft kennis van de gefprekken welken gij met haren vader ten opzichte van den Heer d'orbe gehad hebt; zij is deswegen zoo gevoelig als of het mooglijk ware dat wij in de plichten der vriendfchap niet altoos aan haar fchuldig bleven. Hemel, mijn vriend! welk een gelukkig meisje ben ik! hoe zeer ben ik bemind, en hoe bekoorlijk is het voor mij zulks te zijn! vader, moeder, vrienden, minnaar, ik moge vrij alles wat mij omringt liefhebben, altoos vind ik mij voorgekomen of overtroffen. Het fchijnt dat alle de ftreelendfte aandoeningen der wereld zonder ophouden mijne ziel komen aandoen, en ik heb het verdriet van er niet meer dan eene te hebben ter volkomen genietinge van mijn geluk. Ik vergat u bericht te geven van een bezoek dat gij morgen ochtend te wachten hebt. Het is van' Mijlord boms to n, die van Gcneve komt, alwaar hij zeven of acht maanden heeft doorgebracht. Hij zegt u te Sim gezien te hebben op zijne terugreis uit Italië. Hij vond u zeer droefgeestig,en fpreekt voor het overige omtrent u even zoo, als ik over u denk. Hij prees u gister zoo zeer en zoO recht ter fnede bij mijn vader,dat hij mij volkomen heeft overgehaald om hem op mijne beurt te prijzen. Indedaad, ik heb in zijne gefprekken verftand , geestigheid, vuur gevonden. Bij het vermelden van groote daden verheft zich zijne ftem en word zijn oog levendiger, gelijk het geval is I ' bij  t w e * GELIEVEN. 191 ! bij menfchen die in ftaat zijn omze. te bedrijven. Ook fpreekt hij met deelneming over onderwerpen van fmaak, onder anderen over de Italiaanfche Mufiek welke hij hemelhoog verheft; ik verbeeldde mij mijnen armen broeder nog te hooren. Voor het overige is hij in zijne gefprekken meer nadruklijk dan bevallig, en zeifs vind ik dat hij een weinig raauw van geest is f>). Vaarwel, mijn j vriend! XLV. BRIEF. Aan julia. Ik was nog Hechts met de tweede lezing van uwen brief bezig , wanneer Mijlord edward bomstom binnen trad. Hoe zou ik, u zoo veele andere zaaken te zeggen hebbende, er aan hebber, konnen denken, mijne julia! om u van hem te fpreken? Wanneer men aan elkander genoeg heeft, kan men dan aan eenen derden denken ? Ik ga u melden hetgeen ik van hem weet, terwijl gij dit fchijnt te verlangen. Den O) In het Fransen richc, een woord aan dat land eigen, hetgeen hier oneigenlijk genomen word. Het betekent eigenlijk eene oppervlakte die bij het aanraken ruüw is, en welke eene onaangename huivering veroorzaakt wanneer men er de hand over ftrijkt, ge. lijk die van een harde borftel of van trijpt.  m BRIEVEN van Den berg Sampione overgetrokken zijnde, was hij te Sion gekomen om eene cbais intewachten welke men hem van Genevemw Bregentz brengen moest, en daar de werkloosheid de menfchen vrij gezellig maakt, zocht hij mij op. Wij maakten eene zoo naauwe kennis als een Engelschman, die uit zijnen aart niet zeer innemend is, maken kan met een zeer vooringenomen man , die de eenzaamheid zoekt. Ondertusfchen gevoelden wij dat wij overeendemming met elkander hadden; er is eene zekere zamendemming der zielen die zich in het eerde oogenblik doet bemerken , cn na verloop van acht dagen waren wij gemeenzame vrienden , maar voor ons geheele leven, gelijk twee Franfchen dit zouden geweest zijn na verloop van acht uuren, voor zoo lang zij bij elkander bleven. Hij onderhield mij over zijne reizen, en wetende dat hij een Engelschman was, dacht ik dat hij mij zou bezig houden met gebouwen en fchilderijen, dan weldra zag ik met genoegen dat de fchilderdukken en overblijffelen der oudheid hem de beocfniug der zeden en der menfchen niet hadden doen verwaarlozen. Intusfchen fprak hij mij met veel oordeel over de fchoone konsten, fchoon zediglijk en zonder verwaandheid. Mij dacht dat hij cr met meer gevoel dan kunde over oordeelde, en meer naar de uitwerkfelen dan naar de regels, hetgeen mij in het denkbeeld bevestigde, dat hij eene gevoelige ziel nad. Voor de ltaliaanfche Mufiek fcheen hij mij toe even gelijk u, eene geestdrift te  t w s k GELIEVEN. 195 te hebben; hij lier ze mij zelfs hoeren; want hij heeft eenen Virtum bij zich, zijn Kamerdienaar fpeelt eene zeer goede Hooi, en hij zelfs middenmatig de Violoncel. Hij kipte voor mij verfcheidene (lukken , die gelijk hij beweerde , zeer op de hartstochten werkten, uit; maar het zij dan dat eene voor mij zoo nieuwe toonbuiging een meer geoefend oor verei tènhut was nog beter. XLVI. BRIEF. Van julia. "Wel rm dan, mijn Vriend! immer van deBoerenhut? de gefchiedenis van die Hut drukt u geweldig op het hart, eri ik zie wel dar ik bij leven of bij derven u voldoening geveh moer, wegens deze Hift* Maar zijn plaatfen waar gij nimmer geweest zij a zoo waardig, dat men o elders daarvoor niet kari Schadeloos dellen, en zou de liefde die het palelij tan Armida, in het diepst van eene wildernis ves» N a t'g-s-5  xg6 BRIEVEN van tigde, niet in ftaat zijn voor ons in de Stad een» hut te vormen ? Hoor eens; men ftaat het huuwlijk van mijne fanchon te voltrekken. Mijnvader, die geen vijand is van vrolijkheden en van toeftel, wil haar eene bruiloft geven welke wij allen zullen bijwooneh: deze bruiloft kan niet misfen vol van gewoel te zijn. Zomtijds wist de geheimhouding te midden der woelige vreugde en van het gedruisch der gastmalen haar dekkleed te fpreiden. Gij verftaat mij, mijn vriend! zou het niet aangenaam zijn in de vrucht van onze zorgen die genoegens weder te vinden welke zij ons gekost hebben? Gij beijvert ■, dunkt mij, meer dan nodig is ter verdediging van Mijlord eduard, over wien ik er ver af ben van kwalijk te denken. Trouwends hoe zou ik eenen man beoordeelen dien ik flechts ééneil namiddag gezien heb, en hoe zoude gij zelve over hem oordeelen konnen uitecne kennis van etlijke dagen? Ik fpreek over hem niet dan gisfender wijze , en gij kunt weinig verder gevorderd zijn ; want de voorflagen die hij u gedaan heeft, zijn van die loslc aanbiedingen, waarmede eene houding van gezag, en de gemaklijkheid omze te ontduiken , de vreemdelingen zomtijds mild doet zijn. Dan ik herken hieruit uwe gewoone driftigheid, en hoe gij overhelt om bijkans op het eerfte gezicht voor of tegen de menfchen ingenomen te zijn. Ondertusfchen zullen wij op ons gemak  twee GELIEVEN. 197 mak de fchikkingen onderzoeken die hij U heeft: voorgeflagen. Begunftigt de liefde her ontwerp waarmede ik bezig ben, dan zullen er zich misfchien betere voor ons opdoen. O mijn goede vriend! het geduld is bitter, maar de vrucht daarvan is zoet! Om wedertekeeren tot uwen Engelschman, ik heb u gezegd dat hij mij fcheen eene groote en flerke ziel te bezitten, en meer fchranderheid dan bevalligheid van geest. Gij zegt nagenoeg hetzelfde,en vervolgends verwijt gij mij, in dien toon van manlijke meerderheid welken onze nederige aanbidders nooit afleggen, dat ik; éénmaal in mijn leven eene vrouw geweest ben , als of eene vrouw immer behoorde optehouden zulks te zijn? Herinnert gij u, dat wij nog eens, bij het lezen van de Republiek van plato, geredentwist hebben over dit onderwerp van het zedelijk verfchil der beide kunnen ? Ik volharde bij mijn toenmalig gevoelen, en kan mij nog geen gemeen toonbeeld van volmaaktheid voorfb lleu voor twee zoo verfchillende wezens. Het aanvallen en verdedigen , de ftourheid der mannen, de zedigheid der vrouwen, zijn geene onderlinge overeenkomften, gelijk uwe Wijsgeeren meenen, maar natuurlijke inftellingen waarvan men lichtlijk reden kan geven , en waaruit alle de overige zedelijke onderfcheidingen gemaklijk zijn afteleiden. Bovendien, daar de beflemming der natuur niet dezelfde is, N 3 moe-»  jp3 BRIEVEN van moeten de neigingen, de wijzen van befchouwen en gevoelen aan beide zijden naar hare oogmerken geregeld zijn, men moet niet dezelfde verkiezingen noch dezelfde ligchaamsgefteldheid hebben om de aarde te bebouwen , en om kinderen te zoogen. Eene hoogere geftalte, een fterker Hem, en krachtiger trekken fchijnen in geenerlei noodzaakiijk verband te Haan met het- geflacht; dan de uitwendige wijzingen kondigen het oogmerk des makers aan in de bepalingen van den geest. Eene volmaakte vrouw en een volmaakt man moeten elkander zoo min gelijken in ziel als in gelaat; die ijdele uabootfingen van Kunne zijn ten uiterften onredelijk; zij doen den wijzen lagchep, en de lierde verdwijnen. Kortom, ik vind dat, indien men niet vijf en een halven voet lengte, eene basItem , en een baard aan de kin heeft, men zich geene moeite geven moet om een man te willen zijn. Zie eens hoe onbehendig de nfnranrs zijn in beledigingen! Gij le-'t mij eenen mi-Haf ten laste dien ik niet begaan heb, of dien gij zoo wel begaat als ik, en gij fchrijft denzelven toe aan een gebrek welk ik mij tot eene eere r ken. Wilt gij dat ik, oprechtheid met oprechtheid beandwoordende, u ronc-uit zegge,, wat ik van de uwe denk ? Ik yin 1 er niet anders in da> een fijner fooi- \in vlei,rij, om door deze fchijubare t ? Ik gevoelde hare geringe uitwerking, en fchreef die toe aan hare zwakheid. Ik  t w k e GELIEVEN. 205 Ik zeide, de Mufiek is flechts eene ijdele klank die het oor kan ftreelen, maar die nier dan van ter zijde en voor een oogenblik op de ziel werkt. De indruk der accoorden is louter werktuiglijk en natuurkundig; wat heeft dezelve met het gevoel te maken, en waarom zou ik verwachten moeten levendiger te zullen getroffen zijn door eene fchoone zamenfcemming van klanken , dan door eene fraaie fchakeering van kouleuren ? Ik bemerkte in de tonen der welluidendheid, toegepast op die der taal , niet dat machtig en bedekt verband der hartstochten met de klanken: ik zag niet dat de nabootüng der verschillende tonen, weike de aandi leningen aan de fprekeride ftem mededeelen, der zingende ftem wederkeerig het vermogen bijzet om de harten re roeren , en dat het fterk tafereel der gemoedsbewegingen van hem die zich laat hooren , eigenlijk dat geen is wat hen die toeluisteren bekoort. Dit deed mij de Zanger van Mijlord opmerken, die. offchoon hij een Mufikant is, riogtba da te gelijk vrij wel over zijne konst fpreekt. De zam 11 [temming {harmonie), zeide hij mij, is niet meer dan een aftelegen bijvoegfel in de nabootfende Mufiek; eigenlijk gezegd is er in da fearmonie geenerlei beginfel van nabootfing. Zij verzekert, wel is waar, de toonheffingen (/'«tonationf); zij draagt getuigenis van derzei ver juistheid, en zet, door de toonbuigingen (modw lat toni ~)  ao<5 BRIEVEN va h Jations) gevoeliger te maken, kracht bij aan' de uitdrukking en bevalligheid aan den zang: dan het is de welluidendheid (melodie) alleen uit welke die onweêrftaanbare kracht der hartstochtlijke tonen onrftaat; zij is het waaruit al het vermogen der Mufiek op de ziel voord vloeit; vorm vrij de geleerdfte opvolgingen van accoorden zonder inmenging van melodie , en gij zult u zelf verveelen eer een quartier uurs verftreken is. Schoor.e zangen zonder eenige harmonie integendeel zijn lang befland tegen den wederzin. Dat de toon des gevosls de eenvouwigftc zangen verlevendigé, en zij zullen belangwekkend zijn. Daarentegen, eéne melodie die niet fpreekt, zingt altoos kwalijk, cn de harmonie op zichzelve heef nimmer het vermogen gehad om iets tot het hart te fpreken. Het is in dit ftuk, vervolgde hij, dat de dwaling der Franfehen omtrent de kracht der Mufiek beftaat. Ceene eigene melodie hebbende noch konnende hebben in eene taal die geentoon bezit, en op eene gekunftelde poezij welke nimmer de natuur kende, ftellen zij zich geer e andere uitwerking Voor dan dié der haraionie en van het gillen der ftem, waardoor de klanken niet welluidender worden, maar wel luidruchtiger; en zij zijn zoo ongelukkig in hunne pogingen , dat zelfs die harmonie welke zij trachten te vinden hun ontfnapt; door dezelve'  twee GELIEVEN. 207 Êelve met geweld te willen achterhalen zijn zij daaromtrent niet kiesch meer, zij öndericheiden niet langer welke dingen uitwerking doen , zij doen niets meer dan de Muliek vol maken, zij bederven hun gehoor, en zijn niet aandoenlijk meer dan voor het geraas; ioö dat de lchoonfte ftem bij hun die is wel'e het fterkfte zingt. Ook hebben zij, bij gebrék van eene eigene manier, nimmer iéts ander'! gedaan, dan or> eenen loggen trant en van verre onze mees~erft 1 kfcftii navolgen, cn zedert hunnen of liever on/. ■ 11 beroemden lui.li, die de Opera's waarvan Italië leeds v l was in zijnen tijd, flechts nabodtfte#> heeft men hen altoos met eene verachtering van dertig >f veertig jaaren zien overnemen, onze oude meesters bederven, en omtrent zoo met onze Mufiek handelen als andere volken met hunne moues djen. Wanneer zij zich beroemen op hunne lieujens, fp.eken zij hun eigen vonnis uit ; zo zij ftukken van gevoel wisten te zingen, zouden zij er geene zingen van vernuft; maar wijl hunne Mufiek geene uitdrukking heeft, is zij meer gefchikt voor liedjens nan «oor Opera's, en naardien de onze enkel hartstochtlijk; is. fchikt zij zich beter voor Opera's dan voor liedjens. Na dat hij vervolgends eenige Italiaanfche tooöeelen zonder zang voor mij had opgefieden, deed  aoS BRIEVEN vak deed hij mij gevoelen het verband der Mufiek met de fpraak in het recitatif, met het gevoel in de Aria's, en over het geheel de kracht welke e ne naauwkeurige maat en de keus der accoorden aan de uitdrukking geeft. Eindelijk, na bij de kennis die ik van de taal heb, het beste denkbeeld mij mooglijk verkregen te hebben van den redeneerenden en hartstochtlijken toon, dac is te zeggen van de konst om tot het oor en tot het hart te fpreken in eene taal zonder woorden te uiten , zette ik mij om die betoverende Mufiek aantehooren, en weldra bemerk'e ik uit de aandoeningen welke zij mij veroorzaakte , dat deze konst een grooter vermogen had dan ik mij had voorgefteld. Ik weet niet welk eene {tredende gewaarwording mij ongevoelig overmeesterde. Het was niet meer eene ijdele opvolging van klanken, gelijk in onze verhalende zangen ( recits). Bij elke uitdrukking ontftond er eenig be maar ondankbaarheid zoude zijn* Wat betreft uw voornemen om voor altoos het wijndrinken natelaten, dit baart in mijn oog niet zoo veel opziens, als gij u zoudt konnen verbeelden ; de fterke hartstochten bekreunen zich weinig aan die kleene opofferingen, en de liefde kan zich met geene galanterie voeden. Bovendien is er zomtijds meer behendigheid dan moed, in zijn voordeel voor het tegenwoordig oogenbdk te doen met eene wisfelvallige toekomst, en in zichzelf bij voorraad te goede te doen op eene eeuwigdurende onthouding, van welke men kan afzien wanneer men wil. Wel mijn goede vriend ! is dan in alles wat de zinnen ft; eelt, het misbruik onaffcheidbaar van de genieting? Is dan de dronkenfehap noodzaaklijk verbonden aan het drinken van wijn, en zou de wijsgeerte zooijdel orzoo wreed zijn, dat zij geen ander middel aan de hand gaf om die dingen welke vermaak doen matiglijk te gebruiken, dan er zich geheel en al van te berooven? Indien gij uwe verbindtenis geftand doet, be« P a roofc  sSsS SklEVEH van rooft gij u zelf van een onfchuldig genoegen, ètf fielt door verandering van levenswijze uwe gezondheid in de waagfchaal; indien gij ze verbreekt, dan is de liefde dubbel beledigd, eri uwe eer zelve lijd er bij. Jk maak dus bij deze gelegenheid gebruik van mijne rechten, en ontfla u niet alleen' ■van eene gelofte, die nietig is, als gedaan zonder mijne toeflemming, maar ik verbiede u zelfs die langer natekomen dan het tijdperk dat ik u ftellen zal. Dingsdag zullen wij hier de Mufiekpsrtij hebben van Mijlord ïdBard. Aan het tusfchenmaal (Collation) zal ik u eene kelk zenden half vol met eenen zuiveren en heilzamen Nectar. Ik begeer dat dezelve in mijne tegenwoordigheid en volgends mijn oogmerk worde uitgedronken, na met eenige druppelen eene zoen-plenging aan de Bevalligheden gedaan te hebben Vervolgends zal mijn boeteling bij zijne maaltijden zich wederom begeven tot een matig gebruik van den wijn, geremperd door het kristal der fonteinen, en gelijk uw goede plutarciius zegt, het hevig vuur van Bacchus bedwingende door de gemecnfchap der N'tjmphen (*). Nog (§) Zinfpcling op Heidenfche Godsdienstplechtigheden. Aant. des vert. C*) éacchus was de Wijngod, de Ntjmphto» waren Stroom, en Eoschgodcsfen. Aant. des veIïi  twee GELIEVEN. 429 Nog iets,bij gelegenheid dat ik van het Concert van dingsdag ipreke; daar heeft die lompe recianino liet in zijn hoofd gekregen,dat ik in hetzelve reeds een Italiaansch Air,en zelfs een Duet met hem zou konnen zingen! Hij wilde dat ik het met u zong,om zijne twee leerlingen zaamtevoegen; dan er zijn in dit Duet ze. kere ben mta's (V),die gevaarlijk zijn omuittefprcksn onder het oog van eene moeder, wanneer het hart mede fpreekt; het is dus beter deze proefneeming uittcftellen tot het eerde Concert dat men bij de onaffcheidbare geven zal. De gemaklïjkheid waarmede ik den fmaak dezer Mufiek verkregen heb, fchrijf ik toe aan den fmaak dien mijn broeder mij voorde ItaliaanfcheDichtkunde had ingeboezemd, en welken ik met u zoo wel heb onderhouden, dat ik de vpetmaat der verfen gereedlijk ontdek, en naar het zeggen van regianinq vrij wel den toon er vin vatte. Ik begin elke les met eentge dichtregelen van tasso of eenig tooneel van metastasio te lezen : vervolgends doet hij mij een Recitatif opzeggen en accompagneer en , en ik verbeelde mij dan nog met fpreken of lezen voordtegaati, hetgeen mij voorzeker niet gebeurde in het Fransch Recitatif. Hierna moet ik gelijkluidende en zuivere toonen in de maat doorhouden ; eene oefening welke mij door de uitvallen waaraan ik gewend was, moeilijk genoeg valt. Eindelijk gaan (?) Dat is :mijn waardt! een u'jord van tederheid,. Aar.t. des vaar» ? 3  &3 BRIEVEN van gaan wij over tot de Aria's, en het blijkt dat de juistheid en buigzaamheid der ftem, de hartstochtlijke uitdrukking, de verheffing der klanken, en alle de loopen (pasfages') een natuurlijk uitwerkfel zijn van de zachtheid der zang en van de naauwkeurigheid der maat, zoodat hetgeen mij het moeilijkst fcheen om te leeren, mij zelfs niet behoeft te worden onderricht. De eigen aart der Melodie heeft zoo veel overeenkomst met den toon der taal, en eene zoo groote zuiverheid van toonbuiging, dat men niets meer nodig heeft dan naar de bas te luisteren, en te konnen fpreken, om den zang met gemak te verklaren. Alle de .hartstochten worden daarin puntig en fterk uitgedrukt ; vlak tegenftrijdig met den langwijligen en moeilijken toon van het Fransch gezang, is de zijne altoos zacht en gemaklijk, maar tevens vuurig en beweeglijk, en drukt veel uit met weinig moeite. Kortom, ik bevind dat deze Mufiek de ziel in beweging brengt, en de borst rust verfchaft, en dit is juist hetgeen voor mijn hart en mijne longen nodig is. Tot Dingsdag dan, mijn beminlijke vriend, mijn meester, mijn boeteling, mijn Apostel! helaas! wat zijt gij niet voor mij! ■waarom moet aan zoo veele rechten écu enkele titel ontbreken? Nafchrift. Weet gij wel dat er een fpeeltochtje te water op handen is, gelijk hetgeen wij twee jaaren geleden met de arme chaixlot ge"  twee GELIEVEN. 031 gedaan hebben? Hoe befchroomd was mijn listige leermeester toen! Hoe beefde hij toen hij mij de hand gaf om uit da fchuit te treden! O die veinsaart! . . . hij is zeer veranderd. LUI. BRIEF. Van julia. Zoo dwarsboomt dan alles onze ontwerpen, alles misleid onze verwachting, alles {telt de vuurige wenfchen te loor, welken de Hemel moest bekroond hebben ! Nietige fpeelballen van een blind geluk, droevige flachtoffers eener befpottende hoop, zullen wij dan immer {troeven naar een vermaak dat ons ontwijkt, zonder het ooit te bereiken ? Die te vergeefs gewenschte bruiloft moest te Clarens gehouden worden; het Hechte weder valt ons tegen , en maakt dat men genoodzaakt is dezelve in de Stad te houden. Wij moesten ons bij die gelegenheid eene ftille ontmoeting bezorgen; beiden omgeven van lastige bewakers, konnen wij hun niet gelijktijdig ontfnappen, en op het oogenblik dat een van beiden zich verwijdert, is het den ander niet mooglijk zich bij hem te voegen! Eindelijk, een gunstig tijdftip doet zich op, de wreedfte der moeders komt ons ftooren, en het verfchilt weinig of dit oogenblik beP 4 werkt  t$2 BRIEVEN vak werkt den ondergangvan twee ongclukkigen,welken het gelukkig maken moest! Verre van mijnen moed neer te liaan, hebben zoo veel beletfelen denzei ven aangevuurd. Ik weet niet welk eene nieuwe kracht mij bezielc, maar ik gevoel eene ftoutmoedighcid die ik nimmer had; en indien gij het zoo wel durft wagen als ik, dan kan deze avond,deze zelfde avond mijne beloften vervullen en alle de fchulden der liefde op éénmaal voldoen. Bedenk u'wel, mijn vriend! en bereken in hoe verre gij prijs op uw leven fielt; want het middel dat ik u voordel, kan ons beiden den dood berokkenen. Zo gij dien vreest, breng dan dezen brief niet ten uitvoer, maar indien het punt van eenen degen thands uw hart niet meer onthutst, dan voorheen de dwarrelkolken van MeilJerie het ontroerden (§), het mijne waagt even veel , en heeft daarover niet in bedenking gedaan. Luister eens: Babi, die gewoonlijk in mijne kamer flaapt, js zedert drie dagen ziek, en fchoon ik haar volflrekt neb willen oppasfen, heeft men haar mijnes ondanks naar elders overgebracht: maar dewijl zij beter is , komt zij misfehien morgen wederom. De CS) Zie clen XXVI. Brief. Aant. des vert.  twee GELIEVEN. '435 De plaats waar men eet, is ver van de trap die naar mijne en mijner moeders kamer geleid: in het uur van de avondmaaltijd is het geljeele huis ledig behalven de keuken en de eetzaal. Eindelijk, het is in dit jaargetijde op dat zelfde uur reeds donkere nacht, deszelfs dekkleed kan den voorbijganger op de flraat gemaklijk voor de aanfchouwers verbergen, en gij kent volmaakt de leden van het huisgezin. Dit is genoeg om mij te doen verftaan. Koom na den middag bij mijne fanchon; ik zd u mondeling het overige verklaren, en de nodige onderrichtingen geven: doch indien ik dit niet kan doen , zal ik dezelve in gefchrifte laten op de oude bewaarplaats onzer brieven , alwaar gij, gelijk ik u verwittigd heb, dezen reeds vinden zult: want het onderwerp is al te gewichtig om hem aan iemand anders te durven toevertrouwen. O hoe zie ik thands uw hart zwoegen! Hoe lees ik daarin uwe vervoeringen , en hoe deel ik in dezelve! Neen, mijn lieve vriend ! neen , wij zullen uit dit korte leven niet fcheiden zonder ee* oogenblik het geluk gefmaakt te hebben. Maar bedenk echter, dat dit zelfde oogenblik omgeven is van de ijslijkheden des doods; dat de inkomst aan duizend gevaren onderworpen, het verblijf hagchlijk, en het vertrek ten uiterfte gevaarlijk is; bedenk, dat wij verloren zijn zo wij Qtitdekc P 5 wor-  «234 BRIEVEN v a m worden, en dat alles ons begunftigen moet indien wij dit ongeluk zullen konnen ontgaan. Misleiden wij ons zeiven niet; ik ken mijnen vader te wel om niet te geloven , dat ik u oogenbliklijk door zijne eigene hand het hart zou zien doordeken, indien hij zelfs niet met mij begon; want zeker zou ik niet meer dan gij verfchoond worden, en gelooft gij dat ik u aan dit gevaar zou biootfteilen, ten zij ik verzekerd ware van er in te deelen? . Bedenk daarenboven dat het niet te pas komt om u op uwen moed te verlaten; gij moet daar niet aan denken, en ik verbiede u zelfs wel zeer uitdruklijk eenig wapen ter uwer verdediging medetebrengen , zelfs niet eens uwen degen : trouwends, dezelve zou u ook van geen nut ter wereld zijn; want, indien wij verrascht worden, bén ik voornemens mij in uwe armen te ftorten, u fierk in de mijnen te knellen, en op dezo wijze den doodlijken fteek te ontvangen, opdat ik mij niet meer van u behoeve te fcheiden ; meer gelukkig in mijnen dood, dan ik immer in mijn leven was. Ik hoop dat een aangenamer lot ons befchoren zij ; ik gevoel ten minste dat wij daarop recht hebben , en de fortuin zal éénmaal moede worden van onrechtvaardig te zijn. Koom dan, lieveling van mijn hart, leven van mijn leven! koom u met u zelve vereenigen. Koom onder het geleide der tedere liefde den prijs ontvangen van uwe  twee GELIEVEN. 235 uwe gehoorzaamheid , van uwe opofferingen. Koom erkennen, zelfs in den fchoot der vermaken, dat het de vere&nigïng der lianen is, van welke zij hare grootfte bevalligheid ontleenen. L I V. BRIEF. 'Aan julia. Jk verfchijne vol van eene ontroerenis die toeneemt bij mijne intrede in deze fchiiilplaats julia! zie daar mij in uw Cabinetjen , zie daar mij in het heiligdom van de eenige die mijn hart aanbid. De toorts der liefde beftuurde mijne treden , en ik ben binnengekomen zonder ontdekt te zijn. Bekoorlijke , gelukkige plaats ! die wijiëer zoo veele tedere aanblikken hebt Zien bedwingen , zoo veele gloeiende zuchten onderdrukken ; gij, die mijn eerfte liefdevuur zaagt ontvonken en aangroeien, gij zult hetzelve ten tweedenmale zien bekroonen; getuige van mijne on veranderlijke ftandvastigheid, wees gij het ook van mijn geluk , en bedek voor altoos de vermaken van den getrouwften en gelukkigften der menfchen ! Hoe bekoorlijk is dit geheimvol verblijf! A1.les is hier innemend, en kweekt den gloed aan die mij verteert. 6 julia! het is met u vervuld, en de vlam mijner verlangens verfpreid zich over alle de  SSö BRIEVEN vAN de voetfporen die ik van u vinde. Ja , alle mijne zinnen zijn hier op éénmaal bedwelmd geworden. Ik weet niet welk eene bijkans onmerkbare geur, aangenamer dan dc Roos, en vlugger dan de Lkch. bloem hier van allen kant ademe. l'kverbeelde mij er het innemend geluid van uwe ftem te hooren. Alle de verftrooid liggende deelen uwer kleding vertegenwoordigen aan mijne brandende verbeelding die. gedeelten van u zelve, welken zij verbergen. Dat luchtig kapfel, verfierd door die blonde hairlokken welke het fchijnt te willen bedekken; die gelukkige halsdoek, over welke ik éénmaal ten minfte geene reden zal hebben van mij te beklagen; dat keurig en eenvouwig huisgewaad Qdeslmbilléj het geen den fmaak van haar die het draagt zoo wel uitdrukt ; die nette mutltjens waarin een zachte voet zoo gemaklijk fluit; die zoo dunne keurs, aanrakende en omvattende Welk eene betoverende leest van vooren twee luchtige omtrekken ..... 6 fchouwtooneei van wellust het balein is gebogen naar de kracht der indrukking bevallige indruk- felen, ik kus u duizendmaal! HemelJ Hemel! wat zal het zijn wanneer .... Ach! ik verbeeld mij reeds dat teder hart tegen eene gelukkige hand te voelen bonzen! julia! ik zie u, ik gevoel u in alles, ik adem u in met de lucht die gij hebt ingeademd ; gij doordringt mijn geheele wezen; hoe pijnlijk en folterend is mij uw wegblijven! Het is verfchriklijk voor mijn on-  twee GELIEVEN. 237 geduld. O! koom , vlieg hervvaard, of ik ben rampzalig. Welk een geluk dat ik papier en inkt gevonden heb! Ik druk uit het geen ik gevoel, om de hevigheid er van te temperen; ik geef eene aflei-> ding aan mijne hartstochten door dezelve te be> fchrijven. Mij dunkt dat ik gerucht hoore. Zou dit uw wreede vader zijn ? Ik meen dat ik niet lafhartig ben maar hoe verfchriklijk zou in dit oogenblik voor mij de dood zijn! Mijne wanhoop zou geëvenredigd zijn aan den liefdegloed die mij verteert. Hemel! nog dén uur levens fmeek ik van u, en het overige van mijn aanwezen offer ik aan uwe geftrengheid op. O verlangen ! ö vrees! 6 wreede kloppingen van het hart! ... de deur gaat open! , . . . . men treed binnen! ... zij is het! zij is het zelve! Ik verneem haar, ik heb haar gezien , ik hoor de deur wederom fluiten. Mijn hart, mijn zwak hart, gij bezwijkt onder zoo veele aandoeningen. Ach ! poog nieuwe* fierkte te hebben om het geluk te dragen waarvan gij overftort word. JLV.  •38 BRIEVEN van LV. BRIEF. Aan julia. O! fterven wij, mijne lieve Vriendin ! fterven wij, reder beminde van mijn hart! wat doen wij voordaan met eene fmaakloze jeugd waarvan wij alle de geneugten hebben uitgeput? Verklaar mij, zo gij kunt, hetgeen ik in dezen onbegrijpüjken nacht gevoeld heb; geef mij een denkbeeld van een leven op deze wijze doorgebracht , of laat mij een leven eindigen, dat niets meer bevat van hetgeen ik bij u ondervonden heb. Ik had het vermaak gefmaakt, en ik waande het geluk te bezitten. Ach» ik had flechts een wuften droom genoten, en ftelde mij niets anders voor dan het geluk van een kind! Mijne zintuigen misleidden mijne grove ziel; in dezelven zocht ik het hoogfte goed, en ik heb bevonden dat hunne uitgeputte vermaken flechts het begin der mijnen waren. O enkelfoortig meesterftuk der natuur ! Godlijke julia! bekoorlijk eigendom, voor het welk alle de vervoeringen der brandendfte liefde naauwlijks toereikend zijn! Neen, het zijn die verrukkingen niet welker gemis ik het meest betreure : ach! neen; neem, indien het zijn moet, die bedwelmende gunsten terug waarvoor ik duizend levens zoude opofferen; maar geef mij weder alles wat tuiten dezelve was, en haar duizendmaal overtrof. Geef  twee GELIEVEN. 1^9 Geef mij weder die naauwe vereeniging van zielen, welke gij mij beloofd hadt, en die gij mij zoo zeer hebt doen fmaken. Geef mij weder die zachte bedwelming, volmaakt door de uitftorting van onze harten; geef mij weder dien betoverenden flaap op uwen boezem genoten; geef mij weder die nog aangenamer ontwaking, en die afgebrokene zuchten, en die zachte traanen, en die kusfehen welken eene wellustige kwijning ons langzaam deed genieten, en die tedere weeklachten , gedurende welke gij dit hart, gefchapen om zich met u te vereenigen, op het uwe drukte. Zeg mij, julia! gij die uit uwe eigene gevoeligheid die van een ander zoo wel weet te beoor* deelen, gelooft gij dat hetgeen ik voorheen gevoeld heb, waarlijk liefde was? Mijne aandoeningen, twijfel er niet aan, zijn zedert gister veranderd van natuur; zij hebben iets,.ik weet niet wat? minder ongeftuims, maar meer zachts, meer teders, en meer bekoorlijks verkregen. Herinnert gij u nog,dat geheel uur welk wij doorbrachten met bedaardlijk te fpreken over onze liefde en die duistere en geduchte toekomst, waardoor het tegenwoordige nog aandoenlijker voor ons was; dat helaas! al te kortftondig uur, welks gefprekken een zachte indruk van droefheid zoo beweeglijk maakte ? Ik was bedaard , en echter was ik bij u; ik aanbad u en verlangde niets. Ik had zelfs geen denkbeeld van eenig ander geluk, dan  *40 BRIEVEN tan dan dat van uw aangezicht zoo nabij het mijnen uwe ademhaling tegen mijne wang, en uwen arm om mijnen hals te voelen. Welk eene kalmte in alle mijne zinnen! Welk een zuivere, beftendige, doorgaande wéllust! De verrukking van het genot was in de ziel, zij verliet dezelve niet, zij bleef altoos voordduuren. Welk een verfchil tusfehen de omftuimigheden der liefde en deze bedaarde gefteldheid! Dit is de eerfte maal van mijn leven , dat ik dezelve bij u ondervonden heb; en ondertusfehen, denk welk eene vreemde verandering ik onderga, van alle de uuren mijnes levens is dit mij het dierbaarst, en het eenige dit ik eindeloos zou gewenscht hebben te verlengen julia! zeg mij toch, of ik u voorheen niet bemind heb, of dat ik u thands niet meer bemin ? Of ik u niet meer bemin? welk eene twijfeling! heb ik dan opgehouden aanwezig te zijn, en woont mijn leven niet meer in uw hart dan in het mijne? Ik gevoel, ja ik gevoel dat gij mij duizendmaal dierbarer zijt dan ooit, en in mijne be- zwij- C<0 Al te toegeeflijke vrouw! wilt gij weten of gij bemind wordt? Onderzoek uwen minnaar op het oogenblik dat hij uwe armen verlaat. O liefde ! indien ik het verlies betreur van den leeftijd waarin men u ftnaakt, het is niet om het uur der genieting; neen, 'c is om het uur welk daarop volgt.  twee GELIEVEN. ut zwijming heb ik nieuwe krachten verkregen om u nog tederer lief te hebben. Het is waar, ik heb bedaarder gevoelens voor u opgevat, maarte gelijk tederer, en van meerderleien aart; zij zijn vermenigvuldigd zonder verzwakt te zijn; de geneugten der vriendfchap temperen de vervoeringen der liefde, en ik kan mij naauwlijks eenige foort van verkleefdheid voorftellen, die mij niet aan u verbind. O mijn bekoorlijk meisje, ó mijne echtgenote, mijne zuster, mijne lieve vriendin! hoe weinig zou ik voor mijn gevoel hebben uitgedrukt, indien ik alle de namen had opgeftapeld die het dierbaarst zijn voor 't menschiijk hart! Ik moet u belijdenis doen van een vermoedert welk ik uit mijne eigene fchaamte en zelfsveruedering heb opgevat, naamlijk dat gij beter de liefde kent dan ik. Ja, mijne julia! gij maakt wel mijn leven en mijn geheel aanwezen uit, ik aanbid u wel met alle de vermogens van mijne ziel, dan de uwe bemint fterker, zij is meer van de liefde doordrongen : men ziet het, men kan het bemerken ; het is de liefde die uwe bevalligheden bezielt, die in uwe gefprekken heerscht, die aan uwe oogen die innemende zachtheid, aan uwe ftem die zoo beweeglijke toonen geeft; zij is het, welke door uw bijzijn alleen aan andere harten ongemerkt de tedere ontroering van hec uwe mededeelt. Hoe ver ben ik af van dien bekoorlijken toeftand, welke aan zich zelf genoeg L deel. Q heeft!  S42 BRIEVEN t a w heeft! ik wil genieten en gij wilt beminnen; ik heb hevige driften en gij bezit hartstocht ; alle mijne onftuimige vervoeringen konnen niet opwegen tegen eene aangename kwijning, en het gevoel waardoor uw hart gevoed word, is alleen het volmaakt geluk. Het is niet dan zedert gister dat ik dezen zoo reinen wellust gefmaakt heb. Gij hebt mij iets overgelaten van die onbegrijplijke bekoorlijkheid die gij bezit, en ik geloof dat gij met uwen zachten adem mij eene nieuwe ziel hebt ingeblazen. — Haast u, ik bezweer u dit, om uw werk te voleindigen. Neem weg al wat mij nog van mijne ziel overig blijft, en ftel de uwe geheel en al daarvoor indeplaats. Neen, Engelachtige fchoonheid , Hemelsch Scheplel! geene andere gevoelens dan de uwen, zijn in ftaat om uwe bevalligheden naar waarde te vereeren. Gij alleen verdient eene volmaakte liefde inteboezemen, gij alieen zijt berekend om die te gevoelen. Ach! geef mij uw hart, mijne julia! opdat ik u beminne, gelijk gij het waardig zijt! \ L V I. BRIEF, Van claartje aan julia. Ik heb u, mijne waarde Nicht! iets te melden , dat voor u van belang is. Gister avond heeft uw vriend een verfchil gehad met Mijlord eduakd, het-  twee GELIEVEN. 243 hetgeen ernftig kan worden. Zie hier, war mij de Heer d'orbe er van gelegd heeft, die het geval heeft bijgewoond, en, bezorgd zijnde voor de gevolgen dezer zaak, mij heden morgen daarvan verflag is komen doen. Zij hadden beiden de avondmaaltijd bij MijlorcT gehouden, en na een paar uuren Mufiek te hebben gemaakt, gingen zij zitten praten cn punch. drinken. Uw vriend dronk flechts één glas mee water gemengd; de andere twee waren zoo fober niet, en offchoon de Heer d'orbï niet erkennea wil dat hij dronken geweest zij, behcude ik aan mij hem op een ander tijd mijn gevoelen daar over te zeg* gen. Her gefprek viel natuurlijkerwijze 03 u; want het is u niet onbekend dat Mijlord van niemand gaarne als van u fpreekt. Uw vriend, wien deze vertrouwlijkhcden misvallen, ontving-die met 200» weinig genoegen,dat eduard eindelijk, van de punch verhit, en geraakt door deze ftroefheid, zich over uwe koelheid beklagende zeggen durfde , dat dezelve niet zoo algemeen was als men wel zou mogen denken, en dat zeker iemand die er zich niet over uitliet, minder kwalijk behandeld werd dan hij. Oogenbliklijk trok uw vriend, wiens driftigheid gijkent,zich dit gefprek aan met eene hoonende )ttftuimi, heid, welke oorzaak was dat de ander het hem ronduit tegen fprak, en oogenbliklijk vlogen zij naar hunne degens, bomston , half dronken, kreeg in her loopen eene verzwikking, die hem noodzaakte te Q a gaan  HU BRIEVEN vxir gaan zitten. Zijn been zwol terftond op, en die bedaarde den twist beter dan al de moeite welke zich de Heer d'orbe gegeven had. Dan, daar bij oplettend was op alles wat er gebeurde, zag hij uwen vriend, bij het heengaan, het oor van Mijlord eduard naderen, en hoorde dat hij hem iniuisterde: zoo dra gij in ftaat zult zijn om uittegaan, geef er mij dan bericht van, of ik zal zorg dragen om er na te vernemen. Neem die moeite niet, andwoordde hemEDUAKDmet een fpotachtig meesmuilen,£•/ƒ zult het fpoedig genoeg weten. Wij zullen het zien, hernam uw vriend koeltjens, en vertrok. De Heer d'o r b e zal u bij het overgeven van dezen brief alles meer omflandig vertellen. Het ftaat aan uwe voorzichtigheid om middelen nittedenken ter demping van dit onaangenaam voorval, of om mij voortefchrijven wat ik van mijnen kant doen moet om daartoe mede te werken. Middelerwij! is de brenger dezes ten uwen dienste; hij zal alles doen wat gij hem bevelen zult, en gij kunt ftaat maken op geheimhouding, Gij maakt u zelf ongelukkig, mijne waarde \ mijne vriendfchap moet het u zeggen. De verbindtenis waarin gij u gewikkeld vindt, kan in eene kleene Stad, gelijk deze, niet lang geheim blijven, en het is een wonder van geluk dat gij zedert meer dan twee jaaren, toen dezelve is aangevangen, nog niet in oplpraak bij het algemeen go  ttii GELIEVEN. 545 gekomen zijt. Dit ftaat echter te gebeuren, indien gij er niet tegen op uwe hoede zijt; het zou reeds gebeurd zijn, zo gij minder bemind waart; maar men heeft zulk een heerfchenden afkeer om kwaad van u te fpreken, dat dit een flecht middel is om zich te vermaken , en integendeel zeer gefchikt om zich gehaat te maken. Ondertusfchen, alles heeft zijn eindpaal; ik beef ervoor, of die der geheimhouding van uwe liefde niet gekomen zij , en er is groote waarfchijnlijkheid , dat Mijlord eduard zijne vermoedens heeft ontleend uit zekere nadeelige gefprekken, welken hij kan gehoord hebben. Denk hierop ernftig , kindlief! De Nachtwacht zegt, dat hij voor eenigen tijd ten vijf uur in den morgenftond uwen vriend uit uw huis heeft zien komen. Gelukkig was hij zelf één van de eerften die dit praatjen gehoord hebben, hij ging bij dezen man, en vond middel om hem te doen zwijgen; maar wat is zulk een ftilzwijgen anders, dan een middel om geruchten die heiralijk verfpreid worden, meer geloof bijtezetten ? Het wantrouwen uwer moeder neemt ook dage« lijks toe; gij weet hoe dikwijls zij u dit heefc doen begrijpen. Mij heeft zij er insgelijks over onderhouden op eene vrij flerke manier, en indien zij de onftuimigheid van uwen vader niet vreesde, behoeft gij niet te twijfelen of zij zou er hem zelf reeds over gefproken hebben; dan zulks durft zij te minder doen, wijl hij haar Q 3 altoos  i/\6 BRIEVEN van altoos de grootfte fchuld zal geven van eene kennismaking die gij aan haar te danken hebt. Ik kan het u niet genoeg herhalen ; neem u zelve toch in acht terwijl het nog t.jd is. Verwijder uwen viend eer men er van fpreke; voorkoom de opwellende vermoedens die door zijne afwezigheid zeker vervallen zullen: want toch wat kan men gisfen dat hij hier doet? Misfchien is het over zes weeken, over eene maand reeds te laat. Zo het geringlle praatjen uwen vader ter ooien kwam , zjdder voor het geen de gevolgen zouden zijn der verontwaardiging van een oud krijgsman die het hoofd vol heeft van de eer van zijn huis, en der reukloosheid van een heftig jongman die niets kan verdragen Dan gij moet beginnen met op de eene of andere wijze de zaak van Mijlord eduard aftemaken: want gij zoudt uwen vriend flechts verbitteren, en u eene billijke weigering op den hals haaien, indien gij hem van vertrekken ipraakt, eer dezelve aigelopen ware. L V11. BRIEF. Fan julia. M ijn vriend! ik heb mij zorgvuldig doen onderrichten van hetgeen er tusfehen u en Mijlord eduard  twee GELIEVEN. 147 eduard is voorgevallen. Het is op grond eener volkomene wetenfchap van het gebeurde, dat uwe vriendin met u wil overwegen hoe gij u in deze omftandigheid te gedragen hebt, volgends de gevoelens voor welke gij uitkomt, en waarvan ik onderftel dat gij geene ijdele en valfche vertoning zult willen maken. Ik onderzoek niet of gij in de fchermkonst ervaren zijr, noch ook, of gij u zeifin ftaatgevocit om het hoofd te bieden aan eenen man, die in Europa den naam heeft van voortreflijk met den kling omtegaan , en die vijf of zesmaal in zijn leven geduelleerd hebbende, zijne partij altoos gedood, gekwetst, of ontwapend heeft. Ik begrijp dat men in het geval waarin gij u bevindt, niet met zijne bekwaamheid raadpleegt, maar met zijnen moed, en dat de rechte manier van zich te wreken aan een zwetfer die u beledigt, beftaat in te maken dat hij u het leven beneme. Laat ons dezen zoo verftandigen grondregel overftappen ; gij zult mij zeggen dat uwe eer zoo wel als de mijne u dierbarer dan het leven is. Zie daar dan hetgrondbeginfel waarover wij redeneeren moeten. Beginnen wij met hetgeen u betreft. Zoudt gij in ftaat zijn mij immer te zeggen, in wat opzicht gij pcrfoonlijk beledigd zijt door een gefprek welk mij volftrekt alleen betrof? Of gij in dit geval u de zaak voor mij moest aantrekken, Q 4 zul-  248 BRIEVEN van zullen wij terftond zien : ondertusfchen kunt gij niet tegenfpreken, dat uwe bijzondere eer volmaakt buiten het gcfchil is, ten zij gij het vermoeden van door mij bemind te worden voor eene ontcering mocht houden. Gij zijt gehoond geworden, dit erken ik, maar nadat gij zelf met eene geweldige belediging begonnen hadt; — en ik, wier gedacht vol van Militairen is, en die zoo menigmaal deze ijslijke twisten heb hooren bepleiten , weet zeer wel dat eene belediging, in andwoord op eene andere , dezelve niet wegneemt, en datde eerfte die gehoosd word de eenige beledigde blijft:dit is hetzelfde geval als van een onvoorzien gevecht, waarin de aanvaller alleen de misdadige, en de geen die hem verdedigenderwijze kwetst of doodt, niet fchuldig is aan manflag. Laat ons nu tot mij komen; laat ons toeftemmen dat ik door het gefprek van Mijlord eduard beledigd ware, offchoon hij niet meer dan mij recht deed. Weet gij wel wat gij doet, door mij met zoo veel hevigheid en onvoorzichtigheid te verdedigen ? Gij verzwaart zijne belediging; gij bewijst dat hij gelijk had; gij offert mijne eer aan eene valfche eerzucht op; gij maakt uwe minnares te fchande , om op zijn best genomen den naam te verwerven aat gij een goed opfuijder zijt. Toon mij aan , zo het u gelieft , welke overeenkomst er zij tusfehen uwe manier van mij te verdedigen en mijne wezenlijke verdediging zelve ?  twee GELIEVEN. «49 zelve ? Meent gij dat mijne zaak met zoo veel vuur optenemen een krachtig bewijs zij, dat er tusfchen ons geenerlei verftandhouding plaats heeft, en dat het genoegzaam zij een blijk van uwe dapperheid te geven, om te toonen dat gij mijn minnaar niet zijt ? Wees verzekerd dat al de praatjensvan Mijlord eduard mij minder moeite doen dan uw gedrag; gij zijt het alleen, die door dit gedruis op u neemt om dezelve wereldkundig te maken en te bevestigen. Wat hem betreft, hij zal in het tweegevecht uwen degen wel ontwij* ken konnen ; maar nimmer zal mijn goede naam noch mijn leven, misfehien, den doodlijken fteek ontduiken dien gij er aan toebrengt. Zie daar redenen die al te duchtig'zijn, dan dat gij iets van dezen aart zoudt konnen hebben om er tegen te ftellen ; dan, ik voorzie het reeds, gij zult de rede beftrijden met het gebruik,gij zult mij zeggen , dat er ongelukken zijn, waarin wij ondanks ons zelve worden medegefleept; dat 'eene logenftrafling, in welk geval ook, nimmer te duiden is; en dat, wanneer een verfchil zekeren keer genomen heeft, men niet meer vermijden kan om in een tweegevecht te komen of zich te ichande te maken. Laat ons dit nog eens bezien. Herinnert gij u nog eene onderfcheiding, welke gij mij voorheen bij eene belangrijke gelegenheid gemaakt hebt , tusfchen de waare en fenijnbare eer? Onder welke van deze twee foorten zullen wij Q 5 die,  a$o BRIEVEN van die, waarvan wij nu fpreeken,rangfchikken? Wat mij betreft, ik zie niet hoe dit zelfs in bedenking kan komen. Wat gemeenfchap is er tusfchen den roem van een mensch te dooden cn het getuigenis van eene ïechtfchapene ziel. en welken vat kan het dwaas gevoelen van anderen hebben op de waare eer, waarvan de beginfels alleen in het hart geworteld zijn? Hoe! gaan de deugden die men wezenlijk bezit,verloren door de logentaal van eenen lasteraar? Bewijzen de verongelijkingen vaneen dronken mensch dat men ze verdient, en zou de eer des voorzichtigen in de macht flaan van den eerden onverlaat dien hij ontmoeten kan? Zult gij mij zeggen , dat een tweegevecht een bewijs is dat men moed heeft, en dat dit genoegzaam is om de fcbande of het verwijt van alle andere misdaden uittewisfchen ? Ik vraag u dan, welke de eer zij, die zoodanig eene uitfpraak kan doen , en welk eene rede dezelve billijken konne? Op deze wijze behoeft een booswicht flechts te vechten , om niet langer een booswicht te zijn; de praatjens van eenen logenaar worden waarheden , zoo dra zij door het-punt van den degen onderfteund worden, en indien men u befchuldigde van iemand vermoord te hebben, zoudt gij eenen tweeden gaan vermoerden om te bewijzen dat dit niet waar is? Zoo kan deugd, ondeugd, eer, fchande, waarheid, logen, alies zijn beftaan ontieenen van den uitflag eener tweeftrijd! eene wapenzaal is de zetel van alle rechtfpraak; er is geen ander recht dan de  twee GELIEVEN. 251 de ilerkte, geene andere rede dan de mandag; de geheele vergoeding aan hun die men beledigde verfchuldigd, is hen te vermoorden, en alle hoon word even goed uitgewischt door het bloed des beledigers ais des beledigden? Zeg mij,indien de wolven in ftaat waren te redekavelen, zouden zij andere volgregelen hebben dan dezen? Oordeel gij zelve uit het geval waarin gij u bevindt, of ik derzei ver ongerijmdheid al te groot make. Wat is hier de zaak ten aanzien van u? Eene tcgcnfpraak, in een geval waarin gij wezenlijk loogt. Meent gij dan de waarheid zelve te dooden met hem dien gij ftraffen wilt, omdat hij ze gefproken heeft?Bedenkt gij wel, dat gij u aan den kans van een tweegevecht wagende, den Hemel tot getuige roept van eene valfche zaak, en dat gij tegen den beflisfer der gevechten durft zeggen : Koom eene onrechtvaardige zaak ondprfleunen en doe de logen zegepralen! Heeft deze Godslastering niets dat u verfchrikt? Heeft deze ongerijmdheid niets terugftuitends voor u? Hcu;el! welk eene ellendige eer is het, die de misdaad niet vreest, maar wel de fchande, en die u niet toelaat van een ander de tegenfpraak te verdragen, welke gij reeds vooraf geleden hebt van uw eigen hart ? Gij, die wilt dat men voor zich zelf met zijne kundigheden voordeel doe, bedien u toch van de uwen, en onderzoek of men wel eene enkele uitdaging zag op de aarde, toen zij met helden overdekt was?  BRIEVEN van was f Dachten de moedigde mannen der oudheid er immer aan, om hunne perfoonlijke verongelijkingen te wreeken door afzonderlijke gevechten ? Zond caesar eenen uitdagingsbrief aan cato,of pompejus aan caesar, wegens zoo veele wederzijdfche beledigingen, en hield zich de grootfte Krijgsbevelhebber van Griekenland onteerd omdat hij zich met een ftok had laten dreigen ? Andere tijden hebben andere zeden, dit weet ik; maar zijn er geene dan enkel goede, en zou men niet durven onderzoeken, of de zeden van eenen zekeren tijd zoodanig zijn als de wezenlijke eer ze vordert ? Neen , deze eer is niet veranderlijk, zij hangt noch van tijden noch van plaatfen noch van vooroordeelen af, zij kan niet verdwijnen noch weder opkomen, zij heeft haren eeuwigen ooriprong in het hart van den rechtvaardigen mensch en in het onveranderlijk voorfchrift zijner plichten. Indien de verlichtfte , de dapperfte, de deugdzaamfte volken van den aardbodem nimmer het du'él gekend hebben, dan zeg ik dat hetzelve geene infteiling van de eer is, maar eene affchuwelijke en barbaarfche mode, haren woesten oorfprong waardig. Nu wilde ik flechts weten of, wanneer het aankomt op zijn eigen of eens anders leven, de brave man zich naar het gebruik fchikke, en of het als dan geen grootcr moed zij dit te trotleeren dan optevolgen? Wat zou naar uwe gedachten de geen, die zich van het gebruik bedienen wilde, doen in plaatfen waar eene tegen-  twee GELIEVEN. 053 gefielde gewoonte heerscht? In Mesfina of te Napels zou hijj zijne partij op den hoek van eene ftraat gaan opwachten, en hem verraderlijk doorfteken. Dit heet daar te lande braaf te zijn ( §), en de eer beftaat er niet in zich door zijnen vijand te doen ombrengen, maar in hem zelve te vermoorden. Wacht n derhal ven van den heiligen naam der Eer te verwarren met dat woest vooroordeel, hetgeen alle de deugden plaatst op de punt van eenen degen, en enkel gefchikt is om moedige fchelmen te maken. Dat deze handelwijze, zo men wil , de plaats der braafheid vervullen konne, is die aanvulling niet nutloos alom waar de braafheid zelve heerscht, en wat denkbeeld moet men vormen van iemand, die zich aan den dood blootftelt , om zich te bevrijden van een eerlijk man te zijn ? Ziet gij niet dat die misdaden, welken de zedigheid en de eer niet hebben konnen voorkomen , bedekt en vermenigvuldigd worden door eene valfche fchaamte en de vrees voor laster? Het is deze, die den mensch tot eenen veinsaart en logenaar maakt ; het is deze, die hem het bloed van eenen vriend doet ftorten om een onbedachtzaam woord, welk hij ver- (§) Bravo is in Itaüe de bekende naam dei moordenaars van beroep. Aant» des vut.'  »5* BRIEVEN van vergeten moest, wegens een rechtmatig verwijt, hetgeen hij niet verdragen kan. Zij is het ook , die een bedrogen en vreesachtig meisjen herfchept in eene helfche razernij. Zij is het, Almachtig God! die de moederlijke hand kan wapenen tegen de tedere vrucht ik voel mijne ziel bezwijken op dit verfchriklijk denkbeeld, en ik dank Hem die de harten beproeft, dat hij uit het mijne ten minfte die verfocilijkc eer verbannen heeft, die niets anders dan gruweldaden inboezemt, en de natuur doet zidderen. Koom dan tot u zelve, en overweeg of het u vrij fta met voorbedacht opzet het leven van een mensch aanteranden en het uwe te waagen, cm te voldoen aan eene barbaarfche en gevaarlijke harsfenfchim die geenerlei redelijken grond heeft, en of de droevige herinnering van he; in zulk een geval geplengde bloed immer kan ophouden van wraak te roepen in het binnenfte van hem die het heeft doen vloeien ? Kent gij ééne misdaad zoo groot als de moedwillige menfehenmoo'-d, en indien de menschlijkheid de grondflag van alle de deugden is, wa: zullen wij dan derken van dien bloedgierigen en ontaarten mensch. die dezelve in het leven van zijnen natuurgenoot durft aanranden? Herinner u wat gij zelf mij gezegd hebt tegen den vreemden Krijgsdienst: hebt gij vergeten dat een burger zijn  twee GELIEVEN. 255 zijn leven verfchuldigd is aan zijn Vaderland, en dat hij geen recht heeft om daarover te befchikken zonder de toeftemming der wetten, hoe veel te minder tegen haar verbod aan? O mijn vriend! zo gij de deugd opreclulijk bemint, leer haar dan gehoorzamen op hare wijze en niet naar het gebruik der menfchen. Ik geef eens toe dat er eenige onaangenaamheid uit kan ontftaan; is dan het woord deugd voor u flechts eene ijdele klank , en zult gij niet deugdzaam zijn dan wanneer het u niets kosten zal zulks te wezen? Maar welke zijn toch in den grond deze onaangename gevolgen ? Het gemompel van lediggaande , van ondeugende lieden, die zich met de ongelukken van een ander zoeken te vermaken, cn die altoos wel eenig nieuw voorval te vertellen wilden hebben. Eene groote beweegreden waarlijk, om zich onderling te vermoorden! indien de wijsgeer cn de man van verftand zich in de gewiehtigfte gevallen van het leven fchikken naar de onbezonnen praatjens van den grooten hoop, waartoe dient dan al die toeftel van geleerde kundigheden, daar men toch in herwezen der zake niets meer dan een dagelijksch mensch is? Gij durft dan de wraakzucht niet opofferen aan uwen plicht, aan de achting, aan de vriendfchap, uit vrees dat men u befchuldigen zal van beangst te zijn voor den dood ? Overweeg de zaaken, mijn goede vriend! en gij zult veel  *5« BRIEVEN van veel meer lafhartigheid vinden in de vrees voor dit verwijt , dan in die voor den dood zelve. De zwetfer, de lafhartige wil met alle geweld doorgaan voor een man van moed: Ma ver ace valor, ben che negletto, E di fe ftesfo a fe freggio as/ai chiaro (*). Hij die voorgeeft den dood zonder fchrik on» der de oogen te zien, liegt. Elk mensch vreest te fterven ; dit is de groote wet der gevoelige fchepfelen, zonder welke alle foorten van fterflijke wezens weldra vernietigd zouden zijn. Deze vrees is eene eenvouwïge infpraak der natuur, die niet alleen onverfchillig is, maar goed in zichzelve en overeenkomftig de orde der dingen. Alles wat haar fchandelijk en laakbaar doet worden, is dat zij ons verhinderen kan om wel te doen en onze plichten te vervullen. Indien de moed niet aan andere deugden dienstbaar was, zou de lafhartigheid ophouden eene ondeugd te zijn. Ik fta toe, dat al wie meer gehecht is aan zijn leven dan aan zijnen plicht, in den grond niet deugdzaam kan wezen. Maar verklaar mij eens, gij die u vermeet een verftandig man te zijn, welk foort van verdienfte men vln- (*) Dat is{: Jlfaar de ivaare dapperheid, offchoon miskend, heeft in zich zelve waardij genoeg, om daarlp te fteunin. Aant des vert.  twee GELIEVEN 25? vinden kan in het trotfeeren van den dood om eene misdaad te begaan ? Wanneer het al eens waar was dat men zich verachtlijk maakt wanneer men weigert met elkander te vechten , welke verachting is dan het meest te duchten, die van anderen als men wel, of die van zichzelve als men kwalijk doet ? Geloof mij , hij die waare .achting voor zich zelve heeft, is weinig gevoelig voor de minachting van anderen, en hij vreest enkel zich dezelve waardig te maken : want het deugdzame en het brave hangt niet af van het oordeel der menfchen , maar van de natuur der dingen zelve, en offchoon de geheele wereld de daad welke gij gaat bedrijven goedkeurde , zij zou daarom niet minder fchandelijk zijn. Dan het is valsch, dat men door zich uit deugdzame beginfelen daar van te onthouden, zich verachtlijk maken zoude. De rechtfchapene man, wiens geheele leven onbefmet is, en die nimmer eenig blijk van lafhartigheid gaf, zal weigeren zijne hand met eene moord te bezoedelen, en hij zal daarom flechts des te meer geëerd worden. Altoos gereed om het Vaderland te dienen , om den zwakken te befchermen, om de gevaarlijkfte plichten te vervullen, en om, in alle billijke en betaamlijke omflandigheden , hetgeen hem dierbaar is, ren koste van zijn bloed te verdedigen , doet hij zijne flappen met die onbeweeglijke fhndvastig- L deel. R heid,  £53 BRIEVEN van heid, welke men niet bezit zonder waaren moed. In de gerustheid van zijn geweten, wandelt hij met opgerichtcn hoofde, hij ontvlucht zijnen vijand zoo min als hij hem opzoekt. Men bemerkt gereedlijk, dat hij minder vreest te fterven dan kwaad te doen, en dat hij de misdaad fchroomt, imar geenszins het gevaar. Indien de lage voorcordeelen zich voor een oogenblik tegen hem verheffen, alle de dagen van zijn lofwaardig leven zijn zoo veele getuigen die dezelven wederleggen, en in een zoo eenparig levensgedrag beoordeelt men naar eene enkele daad alle de overige. Maar weet gij, wat deze gematigdheid voor een dagelijksch mensch zoo lastig maakt ? Het is de moeilijkheid om die op eene waardige wijze doortehouden. Het is de noodzaaklijkheid omvervolgends gcenerlei daad te plegen die laakbaar is: want indien de vrees van verkeerd te handelen hem in dit laatfte geval niet wederhoud, waarom zou zij hem in liet andere hebben teruggehouden , bij het welk men eene meer natuurlijke beweegreden onderftc'.len kan ? Men ziet dan klaar dat die weigering niet ontftaat uit deugdzaamheid maar uit lafhartigheid, en men drijft billijk den fpot met eene naauwgezetheid die niet opkomt dan in het gevaar. Hebt gij niet opgemerkt dat menfchen, die zoo achterdochtig, en zoo gereed zijn om anderen uitte- dagen,  twee GELIEVEN. s&) dagen, meestal lieden van een zeer Hecht gedrag zijn, die , uit vrees dat men hun openlijk de verachting mocht durven toonen, welke men voor hen gevoelt, zich moeite geven om door eenige affaires cVhonneur de fchande van hun geheele leven te bedekken ? Voegt het u zulke lieden natevolgen? Laat ons nog eenige uitzondering maken ten aanzien van krijgslieden van beroep, die hun bloed voor geld verkopen; die, hunnen rang willende ophouden ; uit huii belang berekenen wat zij aan hunne eer verfchuldigd zijn, en die op eene kroon na weten hoe veel hun leven geide. Maar, mijn vriend! laat gij alle deze lieden vechten. Niets is minder eerwaardig dan die eer waarvan zij zulk eenen ophef maken; zij is niet anders dan eene onbezonnene mode , eene valfche nabootfing der deugd , welke zich met de grootfte misdaden veriïert. De eer van een man gelijk gij, ftaat niet in de macht van een ander, zij berust in hem zelve, en niet in het gevoelen des volks; hij verdedigt zich niet door degen of fchild, maar door een braaf en önberisplijk gedrag, eri deze ftrijd is ruim zoo groot als de andere, iri het betoon van moed. Het is uit deze grondbeginfelen , dat gij dé lofredenen die ik ten allen tijde aan de waare ' dapperheid gegeven heb , moet overéénbrengen ihet de verachting die ik fteeds heb gekoesterd1 R z vc'Cr'  sCo BRIEVEN va w . Voor de valfche helden. Ik bemin lieden die hart hebben en kan geene lafhartigen dulden--; ik zou breken met eenen laffen minnaar die uit vrees bet gevaar ontvluchtte, en ik denk met alle vrouwen , dat het vuur van moed dat der liefde aanblaast. Dan, ik begeer dat de dapperheid zich ontdekke bij voegzame gelegenheden, dat men niet zoo gereed zij om daarvan ontijdig eene valfche vertoning te maken, als of men vreesde dezelve niet te zullen bezitten in geval van noodzaaklijkheid. De waare moed heeft meer ftandvastigheid en minder haastigheid; zij is altoos hetgeen zij moet zijn; men behoeft baar noch aantevuuren noeh te bedwingen ; de brave man voert dezelve overal met zich, in den ftrijd tegen zijnen vijand, in eenen kring van menfchen ten behoeve der afwezigen en der waarheid, op zijne fponde tegen de aanvallen der fmarte en des doods. De fterkse van ziel die dezelve inboezemt, komt ten allen tijde te ftade ; zij plaatst immer de deugd boven het bereik van toevallige uitkomften, en beftaat niet in zamen te vechten , maar in voor niets bevreesd te zijn. Van zoodanigen aart,mijn vriend! is die moed welken ik doorgaands geroemd heb, en dien ik weiuch in u te vinden. Al het overige is flechts onbezonnenheid, buitenfporigheid, wreed aartigheid ; het is lafhartig zich daaraan te onderwerpen, en ik veracht niet minder hem die een noodloos gevaar opzoekt, dan ie-  twee GELIEVEN. 261 iemand die een gevaar ontvlucht hetgeen hij t-rotfeeren moest. Ik heb u doen' zien, zo ik mij niet bedriege, dat uwe eer niet betrokken is in uw gefchil met Mijlord eduard; dat gij, door toevlucht te nemen tot het middel van den degen , de mijne in de waagfchaal fielt; dat dit middel noch billijk, noch redelijk, noch geoorlofd is; dat het niet beftaan kan met de gevoelens waarvan gij belydenis doet; dat het niet voegt dan aan flechte lieden , die de dapperheid doen flrckken ter vergoeding van deugden welke zij niet bezitten , of aan Krijgslieden die niet uit eerzucht maar uit belang vechten; dat er meer waare moed is in dit middel te verachten dan in het te gebruiken; dat de onaangenaamheden waaraan men zich blootftelt wanneer men hetzelve van de hand wijst, onaffcheidbaar zijn van de beoefening zijner waare plichten , en meer fchijnbaar dan wezenlijk ; eindelijk , dat zij die het vaardigst zijn om daartoe hunnen toevlucht te nemen , altoos dezulken zijn wier braafheid het meest verdacht is. Uit welk alles ik befluit, dat gij in dit geval geene uitdaging kunt doen noch aannemen , zonder ten zelfden tijde de rede , de deugd , de eer, en mij te verzaken. Keer en wend mijne redeneeringen zoo als gij wilt, ftapel van uwen kant de eene drogreden op de andere; het zal R- 3 al-  fSi BRIEVEN vam altoos blijken dat een man van moei geen lafhartige is, en dat een braaf man geen man zonder gevoel van eer kan zijn. En echter heb ik u, dunkt mij, aangetoond, dat de man van moed het duel veracht , en dat de brave man er een affchrik van heeft. Ik heb gemeend, mijn Vriend ! bij een zoo. ernflig onderwerp het gezond verftand alleen te moeten doen fpreken, en u de zaken voortedragen volmaakt gelijk zij zijn. Indien ik ze had willen afmaaien gelijk ik dezelve befchouwe, en het gevoel en de menschlijkheid laten fpreken , zou ik eene zeer verfchillende taal gevoerd hebben. Gij weet dat mijn vader in zijne jeugd het ongeluk heeft gehad van in duel iemand ter neder te leggen; deze man was zijn vriend; zij vochten tegen hunnen zin, het onbezonnen punt van eer noodzaakte er hen toe. De doodlijke fleek die den eenen van het leven beroofde, benam den anderen voor altoos zijne rust. De treurige wroeging heeft zints dien tijd niet uit zijn hart verbannen konnen worden ; dikwijls hoort men hem in zijne eenzaamheid weenen en kermen; hij verbeeld zich noghetftaal, door zijne wreede hand gefloten, te voelen indringen in het hart van zijnen vriend; bij ziet in de duisternis van den nacht deszelfs verbleekt en bebloed ligchaam ; zidderend befchouwt hij de doodlijke wonde;hij wil het gud™ ' ' "' '* ' ' fend  twee GELIEVEN. 263 fend bloed Helpen; de fchrik grijpt hem aan, hij geeft eenen _gil, en ait ijslijk lijk houd niet op hem te' vervolgen. Zedert vijf jaaren heeft hij zijnen geliefden ftamhouder en de hoop van zijn gefiacht verloren, hij verwijt zich dien dood als eene rechtvaardige ftraf des Hemels, welke aan zijnen eenigen zoon den ongelukkigcn vader gewroken heeft, dien hij van den zijnen beroofde. Ik beken u, dat dit alles, gevoegd bij mijnen natuurlijken afkeer van alle wreedheid, mij zulk een fchrik voor de tweegevechten inboezemt, dat ik die befchouwe als den laagften graad van dierlijke woestheid , svaartoe de menfchen verval* len konnen. Hij die met vrolijkne'd des harte zich in een gevecht begeeft, is in mijne oogen een wreed dier , dat alle krachten infpant pm een ander te verfcheuren , en indien er het minste natuurlijk: gevoel in hunne harten overblijft , vind ik den geenen die fneuvelt minder beklagenswaardig dan den overwinnaar. Bcfchouw die aan bloedftorting gewoone menfchen eens: zij trotfeeren het zelfsvtrwijt, niet anders dan door de ftem der natuur te fmooren; zij worden trapswijze wreedaartig, ongevoelig; zij fpclen met het leven van anderen, en de ftraf van éénmaal de menschlijkheid te hebben konnen afleggen , is, dat men die eindelijk geheel en al verliest, Wat zijn zij in dezen ftaat? zeg trrj, wilt gij R 4 hun  a&f BRIEVEN v a w hun gelijk worden? Neen, gij zijt niet beItemd voor deze haatlijke verwildering ; fchroom voor den eerden flap die u daartoe vervoeren kan: nog is uwe zieï onfchuldig en gezond; ga dezelve niet bederven met gevaar van uw leven , door eene floute poging zonder deugd , eene misdaad zonder vermaak, en een punt van eerzonder gezond verftand. Ik heb u niets gezegd van uwe julia zij zal er ongetwijfeld bij winnen, dat zij uw eigen hart laat' fpreken. Eén woord nog, één enkel woord , en ik geeve u aan u zelve over. Gij hebt mij etlijke maaien vereerd met den tederen naam van Echtgenote: wellicht moet ik op dit oogenblik dien van Moeder dragen. Wik gij mij weduwe laten, eer een geheiligde band ons vereenige? Nafchrift. Ik bedien mij in dezen brief van een gezag, waartegen nimmereenig man van verftand zich heeft aangekant. Indien gij weigert u daaraan te onderwerpen, dan heb ik u niets meer te zeggen; maar bedenk u vooraf wel. Neem acht dagen van beraad , om over dit gewichtig onderwerp te denken. Het is niet in den naam der rede dat ik u om dit uitftel vraag, het is in' den naam van mij zelve. Gedenk dat ik in dit geval mij bediene van een recht  twee GELIEVEN. 265 recht welk gij zelf mij gegeven hebt, en dat hetzelve zich tot zoo ver ten minften uitftrekt. LVIII. BRIEF. Van julia aan Mijlord eduard. Het is niet om mij over u te beklagen , Mijlord! dat ik u fchrijve: dewijl gij mij beledigt, moet ik u zeker verongelijkingen hebben aangedaan die mij niet bekend zijn. Hoe is het te begrijpen, dat een braaf man zonder reden een achtingswaardig huisgezin zoude willen onteeren? Voldoe derhalven uwe wraakzucht, indien gij oordeelt dat dezelve rechtmatig is. Deze brief verfchaft u een gereed middel om een ongelukkig meisje te bederven, hetgeen nimmer ophouden zal te betreuren dat zij u beledigd heeft, en het welk de eer die gij haar benemen wilt, waagt aan uwe onbefcheidenheid. Ja, Mijlord! uwe aantijgingen waren gegrond, ik heb eenen geliefden minnaar ; hij is meester van mijn hart en van mijne perfoon; de dood alleen zal dezen tederen band konnen verbreken. Deze minnaar is dezelfde, wien gij met uwe vriendfchap vereerde; hij is die waardig, dewijl hij u bemint en deugdzaam is. Ondertusfchen ftaat hij door uwe hand te fneeven; ik R 5 weet  266 BRIEVEN van weet dat de gekwctfte eer bloed vordert ; ik weet dat zijne dapperheid zelve zijn ongeluk bewerken zal; ik weet dat in een gevecht hetgeen gij zoo weinig behoeft te duchten, zijn onverlchrokken hart zich zonder vrees aan den doodlijken fteek zal gaan bloot ftellen. Ik heb deze onberadene drift willen bedwingen; ik heb de rede deen fpreken. Helaas! terwijl ik mijnen brief fchreef, gevoelde ik dat dezelve vruchtloos was , en welke achting ik ook aan zijne deugden toedrage, verwacht ik er van hem geene, die verheven genoeg zijn om hem aftebrengen van een valsch punt van eer. Geniet bij voorraad het vermaak dat gij zult hebben , van den boezem van uwen vriend te doorboören ; maar weet, wreedaartig man ! dat gij althands het genoegen niet zult fmaken van u in mijne traanen te verlustigen, en aanfehouwer te zijn van mijne wanhoop. Neen, ik zweer het u bij de liefde die in mijn binnenfte zucht; wees. getuige van eenen eed die niet ijdel zal zijn; ik zal hem, voor wien ik ademe, geenen dag overleven , en gij zult den roem hebben van met éénen fteek twee ongelukkige gelieven in het graf te ftorten, die u niet moedwillig hebben verongelijkt , en die vermaak fchepten in u eer te bewijzen. Men zegt, Mijlord! dat gij eene fchoone ziel en ten gevoelig hart hebt. Indien dezen ü toelaten  twee GELIEVEN. e6> ten ongeftoord eene wraak te genisten waarvan ik geen denkbeeld heb, en het genoegen van ongelukkigen te maken, mochten zij dan ten minfte, wanneer ik niet meer zijn zal , u eenige zorg doen hebben voor twee ontroostbare ouderen, welken het verlies van een éenig kind., dat hun overig bleef, in eeuwigen rouw ftaat te dompelen. LIX. BRIEF. Van den Heer d'orbe aan, julia. Ik haagte mij, MejufFer! om u, volgends uwe bevelen , verflag te doen van de verrichting waarmede gij mij belast hebt. Ik komc van Mijlord eduard te rug, wien ik nog pijnlijk van zijne verzwikking en buiten ftaa: gevonden heb om door de kamer te gaan , dan met behulp van een ftok. Ik heb hem uwen brief ter hand gefteld, dien hij driftig opende ; onder het lezen van denzelven fcheen hij mij ontroerd te zijn: na eenigen tijd gepeinsd te hebben, herlas hij dien jfrHerrhaal met eene nog merkbarer aandoening. Zie hier, wat hij mij na deze tweede lezing gezegd heeft: Gij weet, Mijn lieer! dat gefchtllen van eer hunne wetten hebben, van welke men niet kan afgaan: gij hebt gezien wat bij het onze is voorgevallen; het is nodig dat hetzelve regelmatig wor-  «68 BRIEVEN van worde afgedaan. Neem twee vrienden, en geef u de moeite van morgen ochtend met hen hier te komen ; gij zult dan mijn bef uit weten. Ik heb hem voorgehouden, dar, daar de zaak onder ons was voorgevallen , het beter zoude zijn dat zij op dezelfde wijze eindigde. Ik weet, andwoordde hij mij kort af, wat voeglijk is, en ik zal doen wat er gedaan moet worden. Breng uwe twee vrienden mede, of ik heb u niets meer te zeggen. Hierop ben ik heen gegaan , onder een vruchtloos gïsfen , welk toch zijn vreemd voorneemen zijn moge; wat daarvan ook zij, ik zal de eer hebben van u dezen avond te zien; en ik zal morgen volbrengen hetgeen gij mij gebieden zult. Indien gij geraden vindt dat ik mij met mijn gevolg ter beftemder plaats begeve, zal ik hetzelve doen beftaan uit zulke lieden, waarop ik 'w alle gevallen ftaat maken kan. LX. BRIEF. Aan julia. J3edaar uwe ongerustheid, tedergeliefde julia! en neem door een verflag van het gebeurde kennis en deel aan de aandoeningen die ik gevoele. Ik was, toen ik uwen brief ontving, dermate ver»  twee GELIEVEN. 269 vervuld van verontwaardiging, dat ik denzelven naauwlijks lezen kon met de aandacht welke hij verdiende. Offchoon ik niet in ftaat was dien te wederleggen, het mocht nietbaaten, eene blinde hevigheid behield de overnand. Hetismooglijk dat gij gelijk hebt, zeide ik bij mij zelve, maar fbreek mij nimmer van u te laten vernederen. Al moest ik u verliezen en fchuldig fterven, ik zal niet dulden dat men te kort doe aan de achting die men u verplicht is, en zoo lang mij ééne enkele ademtocht zal overig blijven, zult gij geëerbiedigd worden door alle die u naderen, gelijk mijn hait ïi zulks doet. Evenwel ftond ik niet in bedenking omtrent de acht dagen welke gij van mij begeerde; het ongemak van Mijlord edtjard en mijne gelofte van gehoorzaamheid vereenigden zich om dit uitftel noodzaaklijk te maken. Befloten hebbende, om volgends uwe bevelen, dien tusfchentijd te belleden ter overdenkinge van den inhoud uwes briefs, hield ik mij bij .aanhoudendheid bezig met denzelven te herlezen en te bepeinzen, niet om van gevoelen te veranderen , maar om het mijne te rechtvaardigen. Dezen morgen had ik dien naar mijnen zin al te verftandigen en te oordeelkundigen brief weder in de hand genomen, en ik herlas denzelven met verdriet, toen men aan mijne kamerdeur klopte. Een oogenblik daarna zag ik Mijlord ïbuard binnen treden zonder degen, leunende op  &?o BRIEVEN tan . ik leef nog .... ik denk aan u . . . aan dien tijd toen ik u dierbaar was . . . het hart is mij een weinig beklemd . . . het rijdtuig maakt mij ijlhoofdig ... ik voel dat ik af ben . . . dezen dag zal ik u niet veel fchrijven kon-  twïk GELIEVEN. 337 konnen. Morgen zal ik misfchïen meer krachten .... of ik zal die niet meer nodig hebben.. .. 2. Waar fleepen deze paarden mij met zulk eene {helheid heen ? werwaard voert mij de man , die zich mijnen vriend noemt, met zoo veel drifts? Is het verre van U, julia? Is het op uw bevel? Is het naar een oord, waar gij niet zijt? .... Ach! onberaden meisje! .... mee mijne oogen meet ik den weg, dien ik zoo fnel aflegge. Waar koom ik van daan ? waarheen ga ik ? en waartoe zoo veel haast gemaakt? Vreest gij , wreedaarts! dat ik niet fpoedig genoeg in mijn verderf zal rennen ? O vriendfchap! ó liefde ! is dit uwe zamenftemming? zijn dit uwe weldaden? 3* Hebt gij wel met uw hart geraadpleegd, toen gij mij zoo gewelddadig van u wegjaagdet ? Hebt gij — Zeg, julia! hebt gij waarlijk voor altoos konnen afzien van . ... Neen, neen! dat teder hart bemint mij; ik ben er van verzekerd. In fpijt van het noodlot, in weerwil van zichzelve, zal het mij beminnen tct aan het graf. .... Ik zie het wel, gij hebt u laten opzetten (_*) •••• welk (*) Uit het vervolg blijkt, dat dit vermoeden op Mijlord eduard viel, en dat c laartje het op sich heeft genomen. I. dlel. Y  333 BRIEVEN van welk een eeuwig naberouw bereidt gij u zelve!..., helaas! her zal te laat zijn .... Hoe! gij zoude vergeten konnen ik zou u niet recht ge- kend hebben? . . „ . Ach ! denk aan u zelve, denk aan mij, denk aan .... geef mij gehoor-, het is nog tijd gij hebt mij op eene bar- baarfche wijze weggejaagd. Ik vlucht fneller dan de wind .... fpreek één woord, één enkel woord, en fneller dan een blikfemftraal ben ik weder bij vu Spreek één woord, en wij zijn voor altoos vereenigd. Wij moeten . . . wij zullen het zijn. • . . Ach! mijne klachten vervliegen in den wind! ... en ondertusfehen vlucht ik; verre van haar af ga ik leven en fter* ven , . . . verre van haar af leven !■ . . . III. BRIEF, Van Mijlord eduard aan julia. Uwe nicht zal u berichten omtrent uwen vriend geven. Ik geloof zelfs, dat hij u met deze post fchrijft. Voldoe eerst uw vuurig verlangen ten dien opzichte, en lees dan in bedaardheid dezen brief; want ik zeg vooraf, dat deszelfs inhoud al uwe oplettendheid vereischc. Jk ken de menleken; ik heb veel gezien binnen  twee GELIEVEN. 339 ren den omtrek van weinige jaaren; ten koste van mij zelf heb ik eene groote ondervinding verkregen, en langs her fpoor der driften ben ik tot de wijsgeerte opgeleid. Maar onder alles wat ik tot hiertoe heb waargenomen, heb ik niets zoo buitengewoons ontmoet als u en uwen minnaar. Niet, dat gij één van beiden zulk een uitftekend Character bezit, waarvan zich de verfcheidenheden met den eerften opflag van het oog laten bepalen; het is zelfs niet onmooglijk, dat even dit bezwaarlijke om uwlieder Charaéler te beftemmen, u zomts aan eenen oppervlakkigen waarnemer deed voorkomen als daaglijkfche wezens. Dan, juist dit onderfcheidt ulieden, dat het niet mooglijk is u te onderfcheiden, en dat alle de kentrekken van hetgemeene menfcnenbeeld,waarvan bij elk een deze of geene ontbreekt, bij ulieden zich met gelijken glans voordoen. Zoo heeft elke proef van eene plaat hare bijzondere gebreken, welke haar ten kenmerk verftrekken; en komt er eene voor den dag, die volmaakt is, hoe zeer men dezelve in den eerften opflag fchoon moge vinden , moet men die echter eenen langen tijd befchouwen om ze te herkennen. Toen ik voor de eerfte maal uwen vriend zag, werd ik door een nieuw foort van gevoel getroffen , hetgeen daaglijks bij mij is toegenomen, naar mate de rede hetzelve gewettigd heeft. Gantsch anders nog was het geval met u, en de levendigheid van dit gevoel was oorzaak, dat ik Y a m  34° BRIEVEN van mij omtrent deszelfs waaren aart bedroog. Het was niet zoo zeer een verfchil van fexen, welk dien indruk op mij maakte, als wel een nog duidlijkef kenmerk van volmaaktheid, hetgeen de ziel gevoelt, zelfs zonder door de liefde te zijn aangedaan. Ik zie wei wat gij zoudt zijn buiten uwen vriend; maar het is mij minder klaar, wat er van hem zoude worden zonder u; veele mannen konnen er zijn die hem gelijken, doch er is flechts ééne julia in de wereld. IN a eenen misflag dien ik mij zelf nimmer vergeven zal, gaf uw brief mij inlichting omtrent mijne wezenlijke gevoelens. Ik bemerkte dat ik niet jaloersch en bij gevolg ook niet verliefd was; ik bezefce dat gij al te beminlijk voor mij waart; gij moet de eerfte genegenheden van een ziel hebben, en de mijne zou dus uwer niet waardig zijn. Van dit oogenblik af aan begon ik een gevoelig belang in uw geluk te ftellen, en dit zal nimmer ophouden. In het uitzicht van alle beletfelen uit den weg te ruimen , deed ik bij u,vven vader eenen onbedachtzamen flap , waarvan de kwade uitflag niet dan te meer mijnen i|ver moet aanvuuren. Ik bid u, verleen mij gehoor, en nog ben ik in ftaat om al het onheil, u door mijn toedoen bejegend, te herfteilen. Onderzoek uw hart wel, julia! en bereken of  twee GELIEVEN. 341 of liet 11 rnooglijk zij de liefdevlam uictedooven, waarvan hetzelve blaakt ? Misfchien was er eens een tijdttip, waarin gij derzelver voordgang hadt konnen fluiten; maar indien julia, fchoon iein en kuisch, echter bezweken is, hoe zal zij zich dan na haren val wederom herftellenV Hoe tegenftand bieden aan eene zegepralende liefde, gewapend met het ge va trïij < beeld van alle de verledene geneugten ? Bedrieg u zelve niet langer, jeugdige minnares! leg dac gtrust vertrouwen af welk u misleid heeft! gij zijt verloren zo gij nog meer te ftrijien hebt: gij zult overwonnen, gij zult vernederd worden, en het gevoel uwer fchande zal van lieverleede alle uwe deugden onderdrukken. De liefje is te diep ingeworteld in het wezen uwer ziel, dan dat gij ze ooit weder daaruit zoudt konnen verbannen ; gelijk een fcherp en bijtend vocht, doordringt en verfterkt zij alle derzelver trekken; nimmer zult gij haren diepen indruk konnen uitwisfchen, zonder te gelijk alle die kiefche gevoelens te vernietigen, welken gij van de natuur ontvangen hebt, en wanneer gij &eene liefde meer hebben zult, zult gij tevens beroofd zijn van al wat u achtingswaardig maakte. Daar gij dus geene verandering meer kunt maken in de ffemming van uw hart, wat ftaat u dan te doen? Slechts één ding, julia! en dit is , dac gij dezelve wettiglijk bevestigt. Ik ga u ten dien einde het eenig middel voorflaan, dac u overig Y 3 blijft;  S4« BRIEVEN van blijft; bedien er u van, terwijl het no» tijd is; geef aan de onfchuld, aan de deugd het gebruik! weder van dat verheven verftand, welk de Hemel u verleende; of gij loopt gevaar van de kostbaarfte zijner gaven geheel te vertreden. In het Hertogdom van Tork heb ik een vrij aanzienlijk landgoed , hetgeen langen tijd door mijne voorouders bewoond werd. Het Kasteel is oud, maar nog in goeden ftaat, en op eenen gefchikten voet ingericht ; de omtrek is eenzaam , maar bevallig en vol verfcheidenheid. De rivier de Oufe, langs hetzelve ftroomende, verfchaft aan het oog een bekoorlijk uitzicht, en tevens eenen gemaklijken toevoer voor levensmiddelen ; de opkomften van den grond zijn genoegzaam tot een ordentlijk beftaan des eigenaars , en konnen verdubbeld worden, indien hij zelf het opzicht daarover heefc. Dit gelukkig oord is voor de haatlijké vooroordeelen ontoeganglijk. De vreedzame inwooner behoud daar .nog de eenvouwige zeden van den ouden tijd, en men vind er een evenbeeld van het WaUiferland, 'c geen de pen van uwen vriend zoo bekoorlijk afmaalde. Dit landgoed is het uwe, julia! indien gij er met hem wilt gaan woon en; het is daar ter plaatfe, dat gij te zamen alle de tedere wenfehen zult konnen vervullen, waarmede 3e brief, dien ik bedoele, eindigt. Koom,  t«|{ GELIEVEN. 343 Koomt, enkelfoortig toonbeeld van waare gelieven ! getrouwen beminlijk paar! koorrit bczk nemen van een verblijf, hetgeen volmaakt gefchikt is om eene fchuilplaats te verftrekken aan de bef Je en de onfchuld. Koomt daar, voor het oog van God en menfchen, den zachten band , die u vereenigt, toehaalen. Vereert met het voorbeeld uwer deugden, eene landftreck waarin zij zullen geëerbiedigd worden, en eenvouwige landlieden die gezind zijn dezelven na te volgen. Mocht gij in dit vreedig oord het duurzaam geluk van reine zielen fmaken door de gevoelens die u vereenigen! mocht de Hemel daar uwen kuifchen echt zegenen met een kroost dat u gelijkt! mocht gij er uwe dagen rekken tot eenen eerwaardigen ouderdom, en ze in ftille kalmte eindigen in de armen uwer kinderen ! mochten onze naneeven, deze gedenkplaats van het Huuwlijks-geluk met ftille Verrukking bezoekende, éénmaal in vertedering hunner harten uitroepen: Hier was de fchuilplaats der onfchuld! hier was het verblijf der twee gelieven. Gij hebt uw lot in Uwe handen, juliaI overweeg naanwkeurig het voorftel dat ik u doe, en laat uwe gedachten alleenlijk gaan over de hoofdzaak ; want voor het overige verplichte ik mij, om uwen vriend vooraf onherroeplijk te waarborgen voor de zekerheid mijner aantegaane Y 4 ver-  344 BRIEVEN van verbindrenis ; ook neem ik op mij te zorgen, dat gij veilig vertrekken kunt, en met hem te waaken voor de zekerheid van uwe perfoon, tot dat gij ter beftemder plaatfe zult zijn. Daar zult gij uwen echt openlijk, ongeftoord ,konnen voltrekken ; want bij ons heeft een huwbaar meisje geenerlei^oeftemming van iemand anders nodig, om over haar eigene perfoon te befchikken. Onze wijze wetten verdringen die der natuur niet, en zo er uit deze gelukkige zamenftemming al eenige ongelegenheden ont. ftaan , zijn zij echter van veel minder belang dan die er door worden voorgekomen. Ik heb mijnen kamerdienaar, een jongman die vertrouwd, eerlijk , voorzichtig, en boven alle verdenking van ontrouw is, te Fevaij gelaten. Met hem kunt gij gemaklijk affpraak maken, 't zij mondeling of door eenen brief, met behulp van Regianino, die echter van het geval niets behoeft te weten. Ten behoolijken tijde zullen wij u komen afhalen, en gij zult het ouderlijk huis «iet verlaten dan onder het geleide van uwen echtgenoot. Ik laat u vrij om u hierop te beraden ;maar dit herhaal ik u, wacht u voor de dwaling van vooroordeelen en de misleiding van bedenkingen, die ons niet zelden langs het pad van eer tot de ondeugd vervoeren. Ik voorzie uw lot reeds, zo gij mijne aanbiedingen verwerpt. De geweldenarij van een  Tïïn GELIEVEN. 345 «enen onhandelbaren vader zal u in eenen afgrond fleepen , dien gij niet ontdekken zult dan na daarin te zijn nedergeftort; gij zult worden opgeofferd aan de grilligheid van het fatloen. Gij zult eene verbindtenis moeten aangaan, waarin uw hart geen deel neemt. De algemeene toejuiching zal door den kreet van uw gewisfe aanhoudend wederfproken worden; gij zult in eer en aanzien, maar tevens verachtlijk zijn. Hoe veel verkieslijker is het, in vergetelheid maar deugdzaam te wezen! Nafchrift. Onzeker welk uw befluit zal züa, fchrijf ik u dezen brief buiten weten van onzen vriend, uit vrees dat eene weigering van uwe zijde zomts al het nut mijner pogingen mocht verijdelen. IV. BRIEF. Van julia aan claartje. A ch ! mijne waarde ! in welk eene verwarring liet gij mij gister avond, en welk eenen nacht heb ik, over dien noodlottigen brief peinzende, doorgebracht! Neen , nooit beftormde gevaarlijker verzoeking mijn hart; nooit gevoelde ik zulke aandoeningen, en nimmer vond ik mij weiniger in ftaat om dezelve te ftillen. Voorheen beftuurde eene zekere ftraal der rede en der wijsY 5 ' heid  34<5 BRIEVEN v a h heid de neigingen van mijnen wil; in welke bedenklijke gevallen ik mij ook gewikkeld vondj terftond wist ik de gevoeglijkfte partij te kiezen, en ik nam dezelve oogenbliklijk. Thands verlaagd en altoos door mijne hartstochten overheerscht, zweef ik enkel tusfchen tegenftrijdige driften; mijn zwak hart heeft niet meer dan de keus zijner misdagen behouden , en mijne droevige verbijstering is van dien aart, dat, zo ik al eens bij toeval de beste partij kiezen mocht, de deugd mijne leidsvrouw niet zal geweest zijn , en ik daarom geene mindere wroegingen zal hebben. Gij weet , wien mijn vader ten echtgenoot voor mij beftemd hebbe ; ook weet gij, aan wien de liefde mij heeft verbonden: wil ik deugdzaam handelen? de gehoorzaamheid en de trouw vorderen tegenftrijdige plichten van mij. Wil ik de neiging van mijn hart volgen ? wie verdient de voorkeus , een minnaar of een vader? Helaas! 't zij ik naar de ftem der liefde of der natuur luistere, altoos moet ik éénen van beiden in wanhoop dompelen; met mij aan mijnen plicht opteofferen , kan ik het pleegen eener misdaad niet ontwijken, en welk befluit ik ook neme, ik moet altoos rampzalig en misdadig fterven. Ach! tedergeliefde vriendin! gij die zoo dikwijls mijn eenige toevlucht waart, gij die mij zoo menigmaal van de wanhoop en den dood red-  twee GELIEVEN. 34? redde befchouw de ijslijke gefteldheid, waarin mijne ziel zich heden bevind, en oordeel of ik ooit uwe onderfteunendé zorgen meer aan nu behoefde! Gij weet het, of uwe raadgevingen ingang gevonden hebben, of zij zijn opgevolgd; rfibebt gezien, ten koste van her geluk mijnes levens, of ik in ftaat ben de Jesfen der vriendfchap te gehoorzamen ! Heb dus medelijden met de verlegenheid waarin gij mij gebracht hebt; voleindig, nu gij hebt begonnen; vergoed pij hes verlies van mijnen moed, denk gij in de plaats van haar , die niet meer denkt dan door u. Korf otn, gij leest in dit hart dat u bemint; gij kent her beter dan ik zelve. Leer mij dan, wat ik wH* en kies gij in mijne plaats, daar ik geen ver-ogen meer heb om te willen, noch geen verftand meer om eene keuze te doen. Herlees den brief van dien edelmoedige Engelschman; herlees denzelven duizend■ naai, mijn Engel! Ach! laat u vertederen door dat bekoorlijk"tafereel van geluk, het geen de liefde, de vrede, en de deugd mij nog in ftaat zijn te verfchafFen! Zachte en bekoorlijke zielsvereeniging'. onbefchrijflijke geneugten, zelfs onder de wroo gingen van het geweten. Hemel ! war zoudt gij in den fchoot der reine huuwlijkstrouw niet voormijn hart zijn? Hoe! ik zou nog vatbaar zijn voor geluk en onfchuld ? Hoe ! ik zou van liefde en vreugd konnen fterven ,aan de zijde van eenen echtge-  343 BRIEVEN v A n genoot dien ik aanbad, en omringd van de geliefde panden zijner tederheid! en ik aarzel nog één oogenblik, ik vlieg niet heen ter herftelling van mijnen misflag in de armen van hem die mij denzelven deed begaan? en ik ben niet reeds eene deugdzame vrouw, eene zedige huismoeder? .... Ach ! Waarom konnen de oorzaken van mijn leven mij niet zien oprijzen uit mijne vernedering! Waarom konnen zij geene ooggetuigen zijn, hoe ik op mijne beurt die heilige plichten zal weten te vervullen, welken zijten mijnen opzichte vervuld hebben! en de uwen dan, ondankbare, ontaarte dochter? wie zal dezen bij hen vervullen, terwijl gij die vergeet? Wilt gij, door den dolk te drukken in den boezem eener moeder, u zelve den weg baanen om moeder te worden ? Zal zij, die hare ouders onteert, hare kinderen leeren dezeiven te eeren ? Dierbaar voorwerp der blinde tederheid van een tederlievend vader en moeder, laat hen ten prooijë van het verdriet, van den fpijt, dat üij u het aanwezen hebben ge. fchonken; overlaad hunnen ouderdom met droef. heid en fchande en fmaak, zo het u mooglijk is, een geluk tot dien prijs verkregen! Mijn God! welke ijslijkheden omringen mij' zijn vaderland heimlijk te ontvluchten, zijne' Familie te onteeren, op éénmaal vader , moeder vrienden, bloedverwanten, en u zelve te veria' ten!  twee GELIEVEN. 340 ten! u, de lievelinge van mijn hart! u, die ik van mijne kindsheid af aan naauwlijks éénen dag konde misfen ; u te ontwijken, mij van u te fcheiden, u te verliezen , u nooit meer te zien! ... ach, neen ! nimmer welke folteringen verfcheuren uwe ongelukkige vriendin! zij bezeft op éénmaal alle de rampen , tusfchen welken zij te kiezen heeft , en géén dier voorrechten , welke haar zullen overig blijven, is in ftaat haar te vertroosten. Helaas! ik dwaalfpraak. Zoo veele worstelingen gaan mijne kracht te boven, en brengen mijne rede in verwarring; ik verlies op éénmaal mijnen moed en mijne zinnen. Ik heb geene hoop meer dan op u alleen. Doe eene keus, of laat mij fterven. V. BRIEF. Andwoord. Uwe verlegenheid is maar al te gegrond , mijne waarde julia! ik heb dezelve voorzien, maar niet konnen voorkomen ; ik gevoel die, maar ben niet in ftaat ze wegtenemen ; en 't geen mij voorkomt het ergst van allen in uwe omftandighcden te zijn, is dat niemand u daaruit redden kan dan gij zelf. Wanneer het aankomt op maatregelen van voorzichtigheid, dan bied de vriendfchap hulp aan eene ontroerde ziel;  350 BRIEVEN van ziel ; moet er eene keus gefchieden tusfchen goed en kwaad , dan kan de drift, die niet gefchikt is om dit behoorlijk te onderfcheiden, de uitfpraak aan eene onpartijdige rechtbank verblijven. Maar in dit geval is er geene partij voor u te kiezen, of de natuur wettigt en veroordeelt die, de rede wraakt dezdve, en keurt ze te gelijk goed, de plicht zwijgt of flrijdt met zich zelve; aan beide zijden zijn de gevolgen even zeer te duchten; gij kunt even weinig befluitloos blijven als een goed befluic nemen; gij hebt flechts tusfchen moeilijkheden te kiezen, en uw eigen hart alleen kan hier uitfpraak doen. Wat mij betreft, het gewicht dezer raadpleging beangftigt, cn de uitflag er van bedroeft mij. Tot welken ftap gij ook moogt overgaan , hij zal altoos uwer onwaardig zijn, en daar ik u geene partij kan aanraaden die u voegt, noch u op den weg brengen tot het waar geluk , heb ik geen moeds genoeg om over uwe beflemming te beflisfen. Zie daar de eerfte weigering , die gij nog ooic van uwe vriendin ontvangen hebt, en ik gevoel uit het geen mij dezelve kost, dat het wel de laatfte zal zijn; maar het zou verraderij zijn, u beftuur te willen geven in een geval, waar de rede zelfs zich het zwijgen oplegt, en waarin gij geenen anderen regel te volgen hebt, dan naar uwe eigene genegenheid te luisteren. Wees niet onbillijk jegens mij, mijne lieve vrien»  TWiE GELIEVEN. 351 vriendin! en oordeel mij niet, eer het tijd is. Ik weet, men vind van die omzichtige vrienden en vriendinnen, die uit vrees van zichzelf in de waagfchaal te ftellen, in moeilijke gevallen weigeren raad te geven, en wier behoedzaamheid toeneemt naar de mate van het gevaar hunner vrienden. Ach! gij zult ondervinden of dit hart, dat u bemint, vatbaar zij voor zulke vreesachtige voorzorgen! — vergun mij, in de plaats van over uwe omftandigheden te fpreken, u een oogenblik te mogen onderhouden over die van mij zelve. Hebt gij nimmer opgemerkt, mijn Engel! hoe fterk ieder een, die met u omgaat, aan u verkleefd worde ? Dat vader en moeder hunne eenige dochter liefhebben, is voorzeker niet te verwonderen ; dat een vuurig jongman op een beminlijk voorwerp verlieve, is insgelijks niet vreemd; maar dat in rijper jaaren een man, zoo koelbloedig als de Heer van wolmar, u ontmoetende, voor de eerfte maal van zijn leven verliefd worde ; dat gij de lievelinge zijt van eene geheele familie; dat mijn vader, een man van zoo weinig gevoel, u even zoo lief en misfehien liever heeft dan zijne eigene kinderen ; dat vrienden , kennisfen , dienstboden , buuren, ja de geheele ftad, u om ftrijd hoog fchatten en het gevoeligst belang in u fteliens dit, mijne waarde! is een zamenloop van zaa- kea  35* BRIEVEN van leen die minder te verwachten was, en welk* geen plaats zoude hebben, zo er in uwe eigene perfoon niet eenige bijzondere reden voor ware. Weet gij, welke die reden zij ? Het is noch uwe fchoonheid, noch uw vernuft, noch uwe aanvalligheid, noch iet van dat alles, wat men noemt de gave van te behagen ; neen, het is die gevoeligheid van ziel, die zachte meêwarigheid, welke geen weêrgaa heeft ; het is de neiging om anderen te beminnen , die u doen bemind worden, mijn kind! Men kan alles weder» ftaan , behalven de vriendelijkheid , en het zekerst middel om de genegenheid van anderen te winnen, is, hun de zijne te fchenken. Er zijn duizend vrouwen fchooner dan gij; veele hebben geen minder aanvalligheid; maar bij al dat bevallige bezit gij alleen nog zoo iet meer wegflepends, het geen niet enkel behaagt, maar tevens treft, en alle harten ijllings aan het uwe verbind. Men gevoelt, dat dit teder hart flechts wenscht zich overtegeven, en het zacht gevosl, waar naar het haakt, ftrekt zich wederkeerig naar het zelve uit. Gij ziet, bijvoorbeeld, met bevreemding de ongelooflijke verkleefdheid van Mijlord eduarö aan uwen vriend; gij ziet zijne zucht voor uw geluk; gij ontvangt met verwondering zijne edelmoedige aanbiedingen; gij fchrijft die alleen aan de deugd toe , en mijne julia is daar door ge-  twee GELIEVEN. 3^3 getroffen 1 Gij bedriegt, u beminlijke Nicht! God beware mij, dat ik de weldaden van Mijlord eduard yerkleenen,of zijne groote ziel verachten zoude. Maar geloof mij, hoe oprecht zijnijver ook zij, zij zou minder vuurg zijn, zo zij in dezelfde omfhndigbeden voor andere lie« den werkte. Het is uw onwederftaanbaar vermogen en dat van uwen vriend, welk hem, zonder dat hij het zelve bemerkt, zoo lterk aanzet , en het geen hem. uit genegenheid doet verrichten, het geen hij zich verbeeld uit loutere beleefdheid te doen. Even dit is natuurlijker wijze het geval met alle zielen van zekeren bijzonderen aanleg; zij gieten andere zielen, om zoo te fpreken, over in haren eigen vorm; zij hebben eenen loopkring, binnen welken niets haar kan wederftaan : het is onmooglijk haar te kennen zonder haar te willen navolgen, en door middel harer uitmuntende verhevei.heid trekken zij alles naar zich toe, wat haar omringt. Het is hierom, mijne waarde! dat gij noch uw vriend misfehien nimmer de menfchen recht zult kennen; want gij zult nen altoos meer zien zoo als gij zc doet worden, dan zoo als zij in zichzelve zijn. Gij zult den toon geven aan allen die met u omgaan ; zij zullen zich of van u verwijderen, of u gelijkvor» mig worden, en misfehien zak niets, van al wat gij I. deel. Z zaAgt»  354 BRIEVEN van zaagt, eenige de minfte overeenkomst hebben met het overig gedeelte der wereld. Laat ons nu van mij fpreken, mijne Nicht! van mij, die door hetzelfde bloed, door gelijkheid van jaaren, en vooral door eene volmaakte overeenftemming van fmaak en humeur, fchoon met een verfchillend bloedsgeftel, van kindsbeen af aan u verbonden ben. Congiunti eran gP albergki, Ma piii congiunti cori: Conforme era Petate, Ma V pen fier pilt conforme (*)• Wat, meent gij, is bij haar die met u haar leven fleet, het uitwerkfel geweest van dien bekoorlijken indruk, welken allen, die met u omgaan , gevoelen ? Meent gij, dat tusfchen ons niet meer dan eene gemeene vriendfchap kan plaats hebben? Zijn mijne oogen geen tolken voor u van het ftreelend genoegen, dat ik daaglijks in uwe genoegens fcheppe , wanneer wij elkander ontmoeten? Leest gij in mijn vertederd hart niet, welk een vermaak het, voor mij zij, in uwe fmarten te deelen en met u te weenen? Kan ik ■ (*) Dat is: Vereentgd waren de verblijfplaatfen , maar nog meer de harten ; de jaaren Jlemden overeen , maar de denkbeelden nog meer. Aant. dei VER.T.  twee GELIEVEN. 355 5k vergeten zijn, dat in de eerfte vervoeringen eener opkomende liefde de vriendfchap u niet tot last was, en dat het gemor van uwen minnaar u niet bewegen konde om mij van u te verwijderen , en het fchouwtooneel uwer z vak* beid aan mijn oog te onttrekken ? Dit was een gevaarlijk oogenblik, mijne julia! ik weet, wat het een zedig hart koste zich blootteftellen aan eene fchamite die niet wederzijds plaats heeft. Nooit zou ik uwe vertrouwelinge geworden zijn, was ik flecnts ten halven uve vriendin geweest, en onze zielen hebben bij derzelver verbindtenis zich al te wel leren kennen, dan dat voordaan iet in ftaat zoude zijn om ze van elkanaer te fcheiden. Wat toch maakt de vriendfchap zoo koel en zoo onbeftendig tusfchen de vrou wen, — ik meert tusfchen dezulke, die voor liefde vatbaar zijn ? Het zijn de belangen der liefde, 'c is het vermogen der fchoonheid, 't is de naaijver van elkanders overwinningen. Inuien nu iet van dit alles ons had konnen fcheiden, dan was die fcheidmg: reeds gebeurd ; maar al was mijn hart vatbaret voor de liefde, al wist ik niet dat onze genegenheden Van zulk eenen aart zijn, dat zij niet dan met ons leven zullen ophouden, uw minnaar zou toch mijn vriend, dat is te zeggen, mijn broeder zijn; en wie zag ooit eene waare vriendfeh :p door de liefde verbreken? Wat den Heer d'orbe Z a be-  356 BRIEVEN vak betreft, hij zou voorzeker zich lang beroemen moeten op uwe gezindheden ten zijnen opzichte, eer het mij invallen zou mij daarover te beklagen , en ik voel mij zoo min geneigd om hem met geweld te behouden, als gij om hem aan mij te ontrooven. O! mijn kind! gave de Hemel, dat ik , ten koste van zijne genegenheid voor mij, u van de uwe genezen konde! ik behoude hem gaarne, maar in dat geval zou ik met vermaak afftand van hem doen. Op mijne rechten, ten aanzien van het uiterlijk fchoon,kan ik mij zoo veel laten voorftaan als ik zelve maar wil; gij zijt het meisje niet, om mij dit te betwisten, en ik ben verzekerd, dat het nimmer, zoo oud als gij zijt, in uwen geest is opgekomen te willen weten , wie van ons beiden de fraaifte zij. Ik ben op dit ftuk niet zoo geheel onverfchillig geweest! ik weet hoe ik voor mij zelve daarover denke, zonder dat mij zulks het minfte verdriet kost. Mij dunkt zelfs dat ik er meer moedig dan jaloersch op ben; het fchoon van uw gelaat toch is niet dat geen, wat aan het mijne zoude voegen, het ontneemt mij niets van 't geen ik heb, en daarbij vind ik mijzelve fchooner door uwe fchoonheid, beminlijker door uwe aanvalligheden , en verfraaid door uwe talenten; ik verfte-e mij met alle uwe volmaaktheden, en mijne wel beredeneerde eigenliefde heeft in uw perfoon haren grontillag. Ik zou wel niet gaarne om mij-  twee GELIEVEN. 557 mijnent wil iemand vrees aanjagen, maar ik ben fraai genoeg voor zoo veel ik nodig heb het re zijn. Al het overige is nutloos voor mij, en ik ■ behoef mij niet te vernederen om voor u onder te doen. Gij verlangt met ongeduld te weten, waar ik op komen wil. Ik zal het u zeggen. Den raad, dien gij van mij begeert, kan ik u niet geven, ik heb er u de reden van gezegd; maar zoo dra gij voor u zelve een befluit neemt, zult gij het te gelijk nemen voor uwe vriendin , en hoedanig uw lot ook zijn moge , ik heb vast voorgenomen daarin met u te deelen. Zoo gij vertrekt, volg ik u; blijft gij, ik ook; dit befluit is onveranderlijk bij mij gevestigd, ik moet het doen, niets is in ftaat mij daarvan aftebrengen. Mijne noodlottige achteloosheid is oorzaak van uw verderf geweest, uw lot moet dus het mijne zijn , en dewijl wij van onze kindschheid af aan onaffcheidbaar waren van elitanJer, mijne jul-ia! moeten wij het blijven tot aan het graf. Ik voorzie, dat gij dit opzet zeer onbez onnen zult vinden; maar het is in den grond verftandiger dan het oppervlakkig fchijnt, en aan mijnen kant hebben dezelfde redenen van belluitloosheid geene plaats als bij u. Wat vooreerst mijne familie betreft, zo ik al een toegeeflijk vader verlaat , verlaat ik echter tevens een vader, die vrij Z 3 011-  358 BRIEVEN van onverfchillig is, die zijne kinderen laat doen wat hun goeddunkt, meer uit achteloosheid dan wel uitliefde: gij weet trouwends, dat de zaaken van Europa hem veel meer dan zijne e^ene bezig houden, en dat zijne dochter hem vrij wac minder waardig is dan de Staatkunde. Voords ben ik niet de éénige dochter gelijk gij . en daar hij nog zoo veele kinderen behoud, zal hij naauwlijks gewaar worden dat hij er een van mist. Het is waar, ik geef een huuwlijk prijs, dat op het punt ftord van voltrokken te worden; war. zwarigheid, mijne waarde ? indien de Heer p'orbe mij bemint, moet hij zich dit getroosten. Wat mij betreft, fchoon ik achting heb voor zijn characber , niet zonder genegenheid ben voor zijn perfoon, en een zeer braaf man in hem verlieze,is hij niets voor mij in vergelijking met mijne julia. Zeg mij, kindlief! is er in de zielen ook verfchil van kunne? In waarheid, ik kan het aan de mijne naauwlijks befpeuren. Verbeeldingen heb ik misfchien , maar zeer weinig liefde. Een man gelijkt mij misfchien, maar nimmer zal hij voor mij meer zijn dan een man, en van dat flag is er voor iemand, die nog ongehuuwd is , en er draaglijk uitziet, gelijk ik, de geheele wereld door een te vinden. Houd wel op het oog, Nicht! dat fchoon ik voor m;j niet aarzele, dit niet zegven wil, dar de  t w a a GELIEVEN. 359 de zaak voor u niec bedenklijk zoude zijn, noch dat ik u zoude willen aanraaden, om zoo te hande'en als ik zal doen wanneer gij weg gaat. Er is tusfchen ons beiden een groot verfchü, en uwe plichten zijn veel ftrenger dan de mijnen. Ook weet gij, dat genoegzaam ééne enkele aandoening mijn geheele hart vervult, en alle andere gewaarwordingen dermate verzwelgt, dat zij zich daarin als het waie verliezen. Eene onwederftaanbare en ftreelende neiging deed mij zims mijne vroege jeugd aan u gehecht zijn ; ik bemin in den volften zin niemand dan u alleen, en zo ik al eenige betrekkingen te verbreken heb om u te volgen, zal uw voorbeeld mij daartoe aanmoedigen. Ik zal tot mijzelve zeggen : ik volg julia na, — en mij gerechtvaardigd achten. BRIEFJE. Van julia aan claartje. Ik begrijp u, onfchatbare vriendin! en ik ben u dankbaar. Éénmaal ten minfte zal ik mijnen plicht betracht hebben, en uwer niet geheel onwaardig zijn. Z 4 V l  36° BRIEVEN van VI. BRIEF. Fan julia aan Mijlord eduard. Uw brief, Mijlord ! vervult mijne ziel met aandoening en bewondering. De vriend, voor wien gij gelieft te zorgen , zal niet minder gevoelig zijn , wanneer hij verneemt, wat gij al voor ons hebt willen doen. Helaas! het zijn alleen de ongelukkigen, die de waardij van weldadige zielen recht gevóelen. Wij weten reeds in al te veel opzichten, hoe hoog wij de uwe te fchatten hebben, en uwe verhevene deugden zullen ons altoos blijven treffen , paar nooit zullen zij ons meer bevreemden. Hoe aangenaam zou het voor mij zijn, gelukkig te wezen onder de befcherming van eenen zoo edelmoedigen vriend, en Van zijne weldadige hand dat geluk te ontvangen , welk het noodlot mij ontzegd heeft! Maar, Mijlord' ik zie met leedwezen , dat hetzelve uwe goede oogmerken verijdelt; mijn rampzalig lot trotfeert uwen ijver, en het bekoorlijk fchilderij van geluk, dat gij mij aanbiedt, dient enkel om mij het gemis daarvan des te fmartlijker te doen gevoelen. Gij verfchaft een aangenaam en veilig verblijf aan twee ongelukkige gelieven; gij doet daar hunne liefde wettigen door eene plechtige eihc-  twee GELIEVEN. 361 echtverbindtenis ; en ik boude mij verzekerd, da: ik de vervolgingen eener verbitterde familie onder uw opzicht gemaklijk ontduiken zoude. Dit is voor de liefde veel, maar is het genoeg om gelukkig te zijn ? Neen, indien gij weuscht dat ik gerust en wel te vrede zij, geef mij dan eene fchuilplaats die nog zekerer is, waar ik en de fchande en het berouw kan ontwijken. Gij komt onze behoeften voor, en berooft u zelf, door eene edelmoedigheid zonder voorbeeld , van een gedeelte der inkomften tot uw onderhoud beftemd, om ons te onderhouden. Rijker en aanzienlijker door uwe weldadigheid dan door mijn vaderlijk erfdeel, kan ik bij u alles, wat ik verlies , wedervinden , en gij zult de goedheid hebben van voor mij de plaats van eenen vader te vervangen. Ach! Mijlord! zou ik verdienen er een te vinden, na dien, welken de natuur mij gaf, verlaten :e hebben? Zie daar de bron der verwijtingen van een ontroerd geweten,en dier inwendige wroegingen die mijne ziel verfcheuren. De vraag is niet, ot ik recht heb van over mij zelve te befchikken tegen den zin mijner ouderen, maar of ik dit doen kan zonder hen doodlijk te bedroeven , of ik hen verlaten kan zonder hen ra wanhoop te dompelen?. Helaas! men zou met even zoo veel reden konnen vragen, of ik recht heb om hen van het leven te berooven? Zints wanneer weegt de deugd de Z s rccil"  Söa BRIEVEN van rechten van het bloed en der natuur op zulk eene wijze tegen elkander af? Zints wanneer beftemt een gevoelig hart zoo namwkeurig de grenzen der dankbaarheid ? Is men niet reeds misdadig, wanneer men; komen wil tot op het punt van zuiks te worden, en onderzoekt men wel zoo angstvallig naar de grenspaal zijner plichten, als men niet in de verzoeking is om die te overfchrijden? Wat? zou ik onmeedogend hen verlaten , van wien ik het leven heb, die mij het aanzijn, welk zij mij fchonken, verlengen en dierbaar maken? ben, wier éénige hoop, wier éénig vermaak ik op aarde ben ? Eenen vader die bijna zestig jaaren oud, eene moeder die altoos zieklijk is? Zou ik, hun eenig kind , hen hulploos laten in het eenzaam leven, in de verdrietlijkheden van den ouderdom, juist wanneer het de tijd is om hun die tedere oppasfing weder te geven, welke zij aan mij hebben ten koste gelegd? Zou ik hunne laatfce dagen opofferen aan fchande, droefheid, en traanen? Zou de angst, de aanklacht van een ontroerd gewisfe mij zonder ophouden het beeld vertoonen van eenen vader en eene moeder die troostloos fterven ? die eene ondankbare dochter vervloeken, welke hen verlaat en onteert? Neen , Mijlord! de deugd die ik verliet, verlaat mij wederkeerig, zij fpreekt niet meer tot mijn hart; maar dit verfchriklijk denkbeeld fpreekt in de plaats daarvan tot mij, het zou mij tot mijne kwelling ieder oogenblik mijnes levens vervolgen, en  twee GELIEVEN. 363 en mij rampzalig maken in den fchoot van het geluk. Kortom , zo het al mijn lot mocht zijn , het overige mijner dagen te moeten flijten in de wroegingen van het naberouw , deze alleen is te ijsltjk om dezelve te dragen, liever wil ik alle andere folteringen doorflaan. Ik beken, dat ik niet in ftaat hen uwe redenen te wederleggen , ik helle zelfs maar al te veel over om daarmede inteftemmen : maar, Mijlord! gij zijt niet gehuwd. Gevoelt gij niet, dat men zelve vader behoort te zijn, om het recht te hebben van eens anders kinderen te raaden? Wat mij betreft, mijn befluit is genomen; ik weet zeer wel, dat mijne ouders mij ongelukkig zullen maken; maar het zal mij minder hard vallen mijne eigene rampzaligheid te betreuren, dan oorzaak van de hunne geweest te zijn , en nimmer zal ik het huis mijner ouderen in ftilte verlaten. Wijk dan, beminlijke harsfenfchim eener gevoelige ziel , bekoorlijke en vuurig gewenschte gelukzaligheid ! verlies u in den nacht der droomen, gij zult nimmer wezenlijkheid voor mij meer hebben ! En gij, al te edelmoedige vriend! vergeet uwe bevallige ontwerpen, en dat er geen fpoor meer van overig blijve dan alleen in een hart, dat al te dankbaar is omdezelven te vergeten. Indien het overwicht onzer rampen uwe groote ziel niet ontmoedigt, indien uwe edelmoedige goedheid niet is uitgeput, zult gij nog gelegenheid  364 BRIEVEN van heid hebben, om dezelve op eene roemrijke wijze te doen we ken, en hij, dien gij vereert met den naam van uwen vriend, kan door uwe aanhoudende zorg eens verdienen het te worden. Beoordeel hem niet naar den toeftand waarin gij hem thans ziet. Zijne dwaling ontflaat niet uit zwakheid van ziel, maar uit eenen vuurigen en edelen inborst, die zich tegen het noodlot verhard. EeneTcbijnbare vastheid van geest verraad zomtijds meer domheid dan moed; het gemeen kent geene geweldige fmarten, en de groote hartstochten vallen zelden in zwakke menfchen. Helaas! de zijne was bezield met die krachtige gevoelens, welke het kenmerk zijn van edele hielen, en dit veroorzaakt thands mijne fchande en mijnongeluk. Geloof mij, bid ik u, Mijlord! — was hij niet meer dan een gemeen mensch, julia zou niet verloren zijn. Neen, waarlijk! die geheime aantrekking , welke U vóór het onrftaan eener beredeneerde achting jegens hem innam, heeft u niet bedrogen. Hij is dat alles waardig , wat gij voor hem gecaan hebt, zonder hem genoegzaam te kennen; nahem te hebben leeren kennen, zult gij, zo dit mooglijkis, nog meer doen. Ja, wees zijn vertrooster, zijn befchermer , zijn vriend, zijn vader; het is zoo wel om uwes zelfs als om zijnen wil, dat ik dit van u fmeke! Hij zal uw vertrouwen in hem gefield wettigen, uwe weldaaden erkennen, uwe  twee GELIEVEN. <6"5 uwe lesfen beoefenen , uwe deugden navolgen, en van u leeren wijs te zijn. O! Mijlord! zo hij éénmaal door uw toedoen word hetgeen hij kan zijn , hoe trotsch zult gij dan op uw werk niet wezen! VII. BRIEF. Van julia. En gij ook, mijn lieve vriend! eenige hoop mijnes harte ! gij kunt ook nog dat hart doorbooren, daar het reeds van droefheid fier ft! Tegen de flagen van het noodlot was ik gehard, een langdurig voorgevoel had er mij toe bereid; ik zou dezelven met gelatenheid hebben gedragen: maar gij, om wiens wil ik die lijde! ach! die Hagen alleen ,welken gij mij toebrengt, zijn mij ondraaglijk , en het is veifchriklijk voor mij, mijne fmarten te zien verzwaaren door hem, die mij dezelve dierbaar behoorde te maken. Hoe vecie zoete vertroostingen heb ik mij zelve beloofd, die nu alle met uwen moed voor mij verdwijnen ! Hoe dikwijls heb ik mij gevleid, dat uwe kracht mij in mijne zwakheid zou verfterken, dat uwe verdienflen mijnen misflag zouden uit wisfchen, dat uwe deugden mijne moedloze ziel zouden oprichten ! Hoe menigmaal flremde ik den vloed mijner bittere traanen, door  366 BRIEVEN va» door tot mij zelve te zeggen: ik lijde om zijnent wil, maar hij is het waardig; ik ben misdadig, maar hij is deugdzaam; duizend verdriet!ijkheden omgeven mij, maar zijne ftandvastigheid houd mij ftaande, en in het bezit van zijn hart vind ik de vergoeding van alle mijne verliezen! Dwaze hoop, die bij eene eerfte proefneming reeds verijdeld is! — Waar is nu die verhevene liefde, die alle de gevoelens van het hart weet te veredelen, en de deugd te doen uitblinken ? Waar zijn die grootlche grondftellingen ? Wat is er geworden van die geroemde navolging der groote mannen? Waar is nu die wijsgeer, wien de tegenfpoed niet kon verzetten, en die bij het eerfte toeval, dat hem van zijne minnares verwijdert, reeds bezwijkt? Welk voorwendfel zal voordaan mijne vernedering in mijn eigen oog vergoelijken, daar ik in mijnen verleider niets anders zie dan eenen man zonder moed, verwijfd door het genot der vermaken; niets anders, dan eene laffe ziel die zich door den minften ramp laat nederflaan; niets anders dan eenen onzinnigen , die het gebruik zijner rede vaaren laar, zoo dra hij die nodig beeft? 6 God! moest ik mij tot dit toppunt van vernedering gebracht zien, dat ik mij zoo wel over mijne keuze als over mijne zwakheid fchaamen moet ? Zie eens, hoe ver gij u zelve vergeet; uwe verdoolde en kruipende ziel verlaagt zich zelfs tot wreedheid toe!.gij durft mij verwijtingen doen? durft  twee GELIEVEN. 367 durft u over mij beklagen? .... over uwe julia? ... . wreedaard .... hoe is het mooglijk dat de wroegingen van uw geweten uwe hand niet wederhouden hebben? Hoe hebben de aandoenlijkfte bewijzen van de allertederfte liefde, die immer beftond, u moeds genoeg konnen overlaten, om mij te verongelijken? Ach-! zo gij aan mijn hart kondet twijffelen, hoe verachtlijk zou dan het uwe zijn? dan neen, gij twijfelt niet aan het zelve, gij kunt er niet aan twijfelen, ik durf uwe woede zelfs daartoe uittarten; en in dit eigen oogenblik, dat ik uwe onrechtvaardigheid vevfoeië, bemerkt gij maar al te wel de waare bron der eerfte opwelling vsrn gram, fchap, die ik nog ooit in mij zeil ontwaarde. Kunt gij het mij ten kwade duiden, dat ik mij door een blind vertrouwen in het verderf heb geftort, en dat mijn ontwerpniet geilaagd is? Hoe zoudt gij blozen over uwe onbillijke ftrengheid, indien gij wist welk eene hoop mij misleid hebbe . w lke plannen ik eens voor uw en mijn ei^en geluk durfde vormen, en hoe die op eenmaal met^alle mijne uitzichten zijn verijdeld geworden! t'Eeniger tijd, hiermede durf ik mij vleiën, zult gij er meer van konnen weten , en dan zal uw berouw mij wreeken over uwe verwijtingen. Gij weet het verbod van mijnen vader; de openbare gefprekken zijn u niet onbekend;ik voorzag er de gevolgen van, en deed ze u voorhouden; gij gevoelde  S6S BRIEVEN van de die zoo wel als wij, en om ons beiden voor elkander te fpaaren, waren wij genoodzaakt ons te onderwerpen aan het lot, dat ons heefc van één gefcheiden. Ik heb u dan weggejaagd, zoo als gij het hebt durven noemen! Maar waarom, ongevoelig minnaar ! waarom deed ik dit? ondankbaard het was ten behoeve van een hart dat veel braver is dan het meent te zijn, en het geen duizendmaal liever zoude willen fterven dan mij veracht te zien. Zeg mij, wat zal er van u worden, als ik te fchande ben gemaakt? Denkt gij in ftaat te zijn om het Schouwfpel mijner vernedering teaanfchouwen? Koom,wreede! indien gij u dit verbeeldt, Koom dan het offer van mijnen goeden naam met dien zelfden moed ontvangën , waarmede ik het u aanbiede. Koom , vrees niet te zullen worden afgewezen door haar, wien gij eens dierbaar waart. Ik ben bereid om openlijk voor God en menfchen te verklaren, al wat wij voor elkander gevoeld hebben ; ik ben bereid u rond uit te erkennen voor mijnen minnaar, en van liefde en fchaamte in uwe armen te fterven; liever wil ik, dat de geheele wereld kennis drage van mijne liefde voor u, dan u één oogenblik'daaraan te zien twijfelen, en uwe verwijtingen zijn bitterer voor mij dan de openbare fchande. Laat ons, bid ik u, een einde maken aan die  twee GELIEVEN. 360 die wederzijdfche klac'men, zij zijn ondraaglijk voor mij. Hemel!hoe is hetmooglijk met elkander te twisten , nis men elkander bemint V hoe kan men oogenblikken, waarin men zoo zeer vertroostino; behoeft, verfpilUn om elkander te kwellen? Neen , mijn vriend! het baat niet een misnoegen voortewenden dat niet beftaat. Beklagen wij ons over het noodlot, maar riet over de liefdeNimmer ftichtte zij volmaakter, nooit vormde zij duurzamer vereenigi"g. Onze zielen zijn al te zeer vermengeld om zich weder van één tekonnen fcheiden , en wij konnen niet meer verwijderd van elkander leven , dan als twee deelen van één geheel. Hoe kunt gij dan uwe eigene fmarcen alleen gevoelen? Hoe ongevoelig zijn voor die van uwe vriendin ? Hoe is het mooglijk , dat gij hare tedere verzuchtingen in uw binnenfte niet hoort? verzuchtingen, hoe veel grievender dan uwe luide klachten ! O ! indien gij in mijne fmarten deeldet, hoe veel ondraaglijker zouden zij u zijn dan de uwen zelve! Gij vindt uw lot deerniswaardig! Bereken dat van uwe julia , en beween haar alleen. Befchouw,bij onze gemeenfchaplijkte rampfpoeden, den ftaat mijner kunne tegenover dien van de uwe, en oordeel dan wie van ons het meest te beklagen zij? Onder het woeden der hartstochten eene ongevoelige houding aantenemen; door duizend kwellingen gefolterd, vrolijk en wel te vreden te 1, d £ e l.' Aa fchi*  37o BRIEVEN van fchijnen; bij eene ontroerde ziel een opgeruimd voorkomen te hebben; altoos anders te fpreken dan men denkt; te ontveinzen al wat men gevoelt; uit plicht valsch te zijn, en uit zedigheid te liegen : zie daar den toeftand waarin zich ieder xneisjen van mijn jaaren gewoonlijk bevind. Zoo flijt men zijne fchoonfte dagen onder de tirannij der welvoeglijkheden, welke eindelijk nog verzwaard word door die der ouderen , in eene kwalijk gekozene echtverbindtenis. Maar te vergeefs wil men onze genegenheden dwingen; het 'hart outvangt geene wetten dan van zichzelve ; het ontvlucht de ilavernij, eia geeft zich vrijwillig over. Men kan flechts een ligchaam zonder ziel doen bukken onder een ijzeren juk, dat de Hemel ons niet oplegt: de perfoon en het hart blij ven elk afzonderlijk verbonden,en men dwingt een ongelukkig flachtoffer tot de misdaad, door het te noodzaken van den heiligen plicht der ge» trouwheid aan de eene of andere zijde te fchenden. Er zijn misfchien voorzichtiger meisjens? ja , dit weet ik! Zij beminden nimmer ? hoe gelukkig zijn ze dan! Zij bieden tegenftand? dit heb ik ook getracht te doen. Maar zij zijn deugdzamer! . . . beminnen zij de deugd meer? Buiten u. buiten u alleen , zou ik die altoos hebben blijven beminnen. Het is dan eene waarheid dat ik de deugd niet meer beminne? .... gij ncbt mij rampzalig gemaakt,en ik ben de geene die u vertrooste ! „ . . . maar wat zal er van mij worden?  twee GELIEVEN. 371 den? . . . hoe zwak zijn de troostredenen dcc vriendfchap, waar die der liefde ontbreken! wie zal mij dan in mijn leed vertroosten? Welk een afgrijslijk lot zie ik tegemoet, ik die, na misdadig geleefd te hebben , in eene haatlijke en misfchien onvermijdbare echtverbindtenis flechts eene m'sdaad te meer befchouwe! Waar vinde ik traanen genoeg om mijnen misflag en mijnen minnaar te beweenen,zo ik bewillige? en waar vinde ik Iterkte genoeg om tegenfband te bieden, in mijne tegenwoordige zwakke gefteldheid? Mij dunkt, ik zie reeds de woede van een verbitterd vader! Ik verbeelde mij reeds mijn binnenfte getroffen te voelen door de roepftem der natuur, of mijn hart verfcheurd door de weêklachten der liefde! Van u beroofd, blijve ik zonder toevlucht, zonder fteun, zonder hoop. Het verledene vernedert, het tegenwoordige bedroeft, de toekomst beangftigt mij. Ik meende dat ik alles deed voor ons geluk, en ik heb intusfchen onze ongelukken vermeerderd, door ons nog wreeder fcheiding te berokkenen. De ijdele genoegens zijn vervloden, het naberouw blijft over, en de fchande die mij vernedert, is onherfbelbaar. Ik, ik alleen moet dan zwak en ongelukkig zijn. Laat mij inftilte weenen en lijden; het is even onmooglijk mijne traanen te doen opdroogen als mijne misflagen te beteren; de tijd zelfs, die alles herftelt, bied mij niet dan nieuwe treurftof aan. Aa a Maar  372 BRIEVEN vAiï Maar gij, die geenerlei dwang te duchten hebf.^ wien geene fchande onteert, wien niets kart noodzaken om de gevoelens van uw hart op eene laage wijze te miskennen; gij, die flechts eene lichte drukking van het ongeluk gevoelt, en ten minfte nogin het bezie blijft van uwe voorige deugden , hoe durft gij u zelf tot zoo verre verhagen, dat gij zucht en fchreit als éene vrouw, en u als een woedend mensch door uwe drilten laat vervoeren? Heb ik mij om uwent wil niet reeds verachting genoeg op den hals gehaald, al vermeerdert gij dieniet, door u zelf verachtlijk te maken, al overlaadt gij mij niet te gelijk met uwe en mijne eigene fchande? Herneem dus uwen moed , weet den rampfpoed te verduuren, en zijt man! Blijf nog, indien ik het zeggen durve, de minnaar van ju li a's verkiezing. Ach! zo ik niet meer waardig ben om uwen moed optebeuïen, gedenk dan ten minfte, dat ik het éénmaal was; verdien door uw gedrag dat ik om uwent wil deze waardij verloor, en onteer mij niet voor de tweede maal. Neen, mijn achtingswaardige vriend! ik herken u niet in dien verwijfden brief, dien ik voor eeuwig vergeten wil, en welken ik vertrouwe dat gij zelf reeds hebt afgekeurd. Ik hoop, en hoe zeer dan ook vernederd en befchaamd , durve ikhoopen ,dat mijn aandenken u geene zoo laage gevoelens inboezemt, dat mijne gedachtenis nog edeler  twei GELIEVEN. 373 edeler invloed heeft op een hare hetgeen ik ééns in liefde kon ontvlammen, en dat ik, bij mijne zwakheid, mij nimmer de laagzieligheid van hem, die daarvan oorzaak was, zal te verwijten hebben. Gelukkig te midden van uwen rampfpoed, vindt gij de dierbaarfte vergoeding , die gevoelige zielen verlangen konnen. De Hemel fchenkt u in het ongeluk eenen vriend, en geeft u ftof van twijfelen, of 't geen dezelve u wedergeeft, niet meer'waardig zij , dan hetgeen u ontnomen is. Bewonder en waardeer dien hoogst edelmoedigen vriend, die zich gewaardigt om, ten koste van zijne eigene rust, voor het behoud van uw leven en verftand te zorgen. Hoe zoudt gij getroffen zijn , indien gij alles wist wat hij voor u heeft willen doen! Maar waar toe uwe dankbaarheid opgewekt, tot verbittering van uwe fmarten? Om zijne volle waardij te kennen, behoeft gij juist niet te weten hoe zeer hij u bemint, en gij kunt hem niet naar verdienfte fchatten, zonder hem zoo te beminnen als gij verplicht xijt. Aa 3 VIII.  374 BRIEVEN van VIII. BRIEF. Van claartje. Gij bezit meer liefde dan kieschheid, en weet beter opofferingen te doen, dan daar aan eenige waardij te geven. Durft gij het in uwe gedachten nemen, aan julia, in haren tegenwoordigen toefband, op eenen verwijtenden toon te fchrijven, en moet gij, omdat gij lijdt, zulks op haarwreekendie nog meer te lijden heeft? ]k heb het u duizendmaal gezegd, nooit zag ik geemlijker minnaar dan u; fleeds geneigd om over alles te twisten, is de liefde voor u niet dan een ftaat van oorlog, of zijt gij zomtijds al eens handelbaar, het is om u naderhand te beklagen dat gij het geweest zijt. O! hoe gevaarlijk zijn zulke minnaars, en hoe gelukkig ben ik van er nimmer eenen verlangd te hebben" dan dien men kan afzeggen als men wil, zonder dat het één van beiden eene traan koste ' Geloof mij, gij moet eene andere taal tegen julia voeren, zo gij haar leven behouden wilt; bij haar eigen fmart nog uwe misnoegde luimen te moeten verdragen, — dit is te veel voor haar. Leer éénmaal dat al te gevoelig hart ontzien; gij Zljc het de tederfle vertroostingen fchuldig; wacht u van uwe rampen door aanhoudend klagen te vermeerderen, of beklaag er u ten minfte niet over dan  t w b b GELIEVEN. 375 dan tegen mij, die de eenige oorzaak uwer verwijdering ben. Ja, mijn vriend! gij hebt recht gegist; ik heb haar den maatregel aangepreezen , dien hare bedreigde eer vorderde, of liever, ik heb haar genoodzaakt dien te neemen, door het gevaar te vergrooten; ik heb er u zelve in doen bewilligen , en elk onzer heeft zijnen plicht betracht* lk heb nog meer gedaan; ik heb haar bewogen om de aanbiedingen van Mijlord kdua*d van de hand te wijzen: ik heb u verhinderd van gelukmg te worden, om dat juli a's geluk mij dierbarer was dan het uwe; ik wist dat zij niet gelukkig konde zijn, na hare ouders aan fchande en wanhoop te hebben opgeofferd, en ik begrijp niet, de zaak aan uwe zijde befchouwd, welk geluk gij zoudt konnen fmaken ten koste van het hare. Dan dit zij zoo het wil; gij ziet mijn gehouden gedrag, mijne onbillijke behandeling, en dewijl gij Laak vindt in de geenen die u liefhebben te hekelen, ontvalt gij tevens ftof om het mij alleen te doen; zo gij daardoor al niet nalaat ondankbaar te zijn, zult gij er ten minfte door ophouden onrechvaardig te wezen. Wat mij betreft, welk gebruik rij er ook van maakt, ik zal omtrent u altoos dezelfde zijn; zoo zeer julia u bemint, zal ik u achten , en ik zoude zeggen nog meer, indien dit mooglijk ware. Het berouwt mij zoo min uwe liefde begunftigd, als die beftreden te hebben. De zuivere zucht der vriendfchap, die mij in beide A a 4 Se'  376 BRIEVEN v a n gevallen befluurde, rechtvaaidigt mijn gedrag zoo wel voor als tegen u; en heb ik mfefthiea zomtijds meerdeel genomen in uwen liefdehandel dan mij fcheen te voegen, het getuigenis van mijn eigen hart is genoegzaam om mij daaromtrent gerust te ftellen: nooit zal ik mij fcnaamen over dienften die ik aan mijne vriendin heb konnen bewijzen ; het k alleen derzelver nutloosheid, welke ik mij zelf vervvijte. Ik heb nog niet vergeten, wat gij mij voorh?en geleerd hebt van de ftandvastigbud des wijzen in de regenhoeden, en mij eunkt, ik zou er u niet ten onpas verfcheiden grondregelen van konnen herinneren ; dan , het voorbeeld van Julia leerde mij, dat een meisje van mijne jaa,. ren voor eenen wijsgeer van de uwen een even zoo Hecht leeraar als gevaarlijk leerling ij; en het zou m,j niet voegen lesien te geven aan mijnen meester, J IX. BRIEF. Fan Mijlord eduard aan julia. Wij hebben het gewonnen , bekoorlijke julia ' eene dwaling heeft onzen vriend wederom tot rede gebracht Delchaamte van voor een oogenbbk onbillijk gehandeld te hebben, heef t zijne woede geheel doen  twee GELIEVEN. 37? doen verdwijnen , en hem zoo handelbaar gemaakt , dat wij voordaan alles met hem doen konnen wat wij maar willen. Ik zie met genoegen dat de misflag, dien hij zich verwijt, meer leedwezen dan fpijt bij hem nalaat; en dat hij in mijn bijzijn demoec.ig en onthutst is, zonder nogthands met zich zelf verlegen of gedwongen in zijne houding te zijn, is mij een bewijs dat hij mij genegenheid toedraagt. H'j gevoelt zijne eigene onbillijkheid al te wel, dan dat ik daaraan meer zoude denken, en verongelijkingen, op die wijze erkend , verftrekken meer tot eer van hem die ze herftelt, dan van den geenen die ze vergeeft. Deze omwending cn de daarop gevolgde uitwerking heb ik mij ten nutte gemaakt, om eenige nodige fchikkingen men hem te beraamen, alvoorens wij van elkander fcheiden ; want ik kan mijn vertrek niet langer uitftellcn. Daar ik aanftaanden zomer denk terugtekomen, zijn wij afgefproken, dat hij mij te Parijs zoude komen inwachten, en dat wij vervoigends met elkander, naar Engeland zouden gaan. Londen is het eenig Schouwtooneel, voor groote talenten gefchikt, 'en waar zij de ruimfte gelegenheid vinden om zich te ontwikkelen (*). De zijnen munten in veeler- (_*) Dit heet verbazend ingenomen te zijn met zijn «igen land! ik heb trouwend* geen iand in dc wereld. A t s hoo-,  373 BRIEVEN van veelerlei opzicht uit, en ik durf hoopen hem, met behulp van etlijke vrienden , binnen korten tijd eenen opgang te zien maken gelijk hij verdient. Bij het doorreizen door uwe ftad zal ik u mijne oogmerken nader verklaren. Intusfchen gevoelt gij, dat door eenen aanmerküjken voorfpoed veele zwarigheden konnen worden weggeruimd , en dat er een trap van aanzien is , die, zelfs in den geest van uwen vader, het gebrek eener hooge geboorte kan vervullen. Dit is, mijnes bedunkens, het eenig middel tot uw en en zijn geluk, dat nog overig blijft om te beproeven , terwijl noodlot en vooroordeel u alle de anderen benomen hebben. Ik hooren noemen , waar, over het algemeen , de vreemdelingen minder gunstig ontvangen worden , en meer hinderpalen vinden om opgang te maken, dan juist in Engeland. Vit hoofde van den fmaak der: Natie worden zij er in geenen deele begunstigd, en de regeeringsvorm belet hen van tot eenige waardigheden te geraken. Maar laat ons te gelijk erkennen, dat de Engelschman zelden bij anderen die gastvrijheid gaat zoeken, welke hij hun ten zijnent ontzegt. Aan welk ander Hof, dan dut van Londen, ziet men die fiere eilanders laagzielig kruipen? in welk ander land , dan het hunne , gaan zij hun fortuin zoeken? Zij zijn , ja, ftioef; maar die ftroefheid misvalt mij niet, indien zij gepaard gaat met rechtvaardigheid. Ik vind het goed, dat zij alleenlijk Engelfchen zijn, vermids zij geene menfchen behoeven te wezen.  TWEE GELIEVEN. 379 IkhebRegianino gefchreven dat hij bij mij zoude komen, om partij van hem te trekken gedurende de acht of tien dagen, die ik nog bij onzen viiend zal doorbrengen. Zijne droefheid is al te grievend, om veel redewisfeling te gedoogen. De Mufiek zal deze ledige vakken van fdlzwijgendheid aanvullen, hem gelegenheid geven om te peinzen , en trapswijze zijne bittere droefheid m eene zwaarmoedigheid doen verwandelen. Deze gefteldheid van zijnen geest wacht ik af om hem aan zich zelf over te laten, want eerder zou ik zulks niet durven waagen. In de terug* reize zal ik u Regianino wederombrengen, en hem bij u laten tot ik wederkome uit Italiën, tegen welken tijd ik rekene, naar de vorderingen do^or u beiden nu reeds gemaakt, dat gij hem niet meer nodig zult hebben. Voor het tegenwoordige is hij u ongetwijfeld van geenen dienst, en ik beroof u geenszins, door hem u voor eenige dagen te ontnemen. X. BRIEF. Aan CLAARTJE. Waarom moet ik eindelijk de oogen voor mijzelve openen? Waarom heb ik ze niet voor eeuwig gefloten, liever , dan aanfchouwer te z;in van de vernedering, waarin ik vervallen ben ; lie-  33o BRIEVEN v a w liever, dan mij zelfden ellendigftcn dermenfchente zien, na de gelakkigfle van allen geweest te zijn? Bemtnhjke en edelmoedige vriendin ' die zoo vaak mijn toevlucht waart, nog durve ik mijne fchaanne en mijn verdriet in uw medelijdig hare ontlasten, nog uwe vertroostingen inroepen tegen het gevoel mijner eigen' onwaardigheid; tot u durve ik mij wenden, na reeds van mij zelve verlaten te zijn. Hemel! hoe is hetmooglijk,dae zij een zoo verachtlijk man heeft konnen' beminnen, of dat zuik een godüjke gloed mijne ziel met gereinigd heeft? Hoe zeer moet zij thands vankhaamte biozen over hare keuze, - zij, die ik met meer waardig ben te noemen! Hoe mo'"tzij zich beklagen van hare beeldnis ontheiligd te zien m een hart, dat zoo laag, zoo kruipend is' Hoe veel verontwaardiging en afkeer moet zij voeden jegens hem , die haar éénmaal bemind heeft, en echter nog een lafhartige koude zijn! Hoor alle mijne dwalingen, bekoorlijke Wicht ( * ; ! hoor mijne misdaad tn mijn berouw; vonnis mij en datik fterve! of wel,zHt mijne voorfpraak, en dat zij, van wie mijn lot afjangtj zich nogmaals gewaardige hetzelve te beflisfen. Ik zal u niet verhalen , welken indruk eene zoo onverwachte Icheiding op mij gemaakt hebbe; ik C*) In navolging van julia noemde hij haar ttijne Nicht, en cl aart j ü hein haren vriend  twee GELIEVEN. S?'ï ik zal u niets zeggen van mijne vertwijfelde droefheid, van mijne raadloze wanhoop: gij zult die genoeg konnen opmaken uit de onbegrijplijke dwaling, waartoe het een en ander mij vervoerd heeft. Hoe meer ik het ijslijke van mijnen toeftand gewaar werd, hoe minder ik het mooglijk oordeelde vrijwillig van juli a aftezicn; hot grievende van dit denkbeeld, bij de verbazende edelmoedigheid van Mijlord eduard gevoegd, deed vermoedens in mij ontdaan , waaraan ik nooit zonder afgrijzen zal terug denken, en die ik echter niet vergeten kan zonder ondankbaar te worden jegens den vriend^die ze mij vergeeft. Mij in dien uitzuinigen luim alle de omflandïgheden van mijn vertrek voor den geest halende, meende ik daarin een voorbedachten toeleg te ontdekken, en ik durfde den braafften der menfchen daarvan verdenken, Naauwlijks was dit ijs» lijk vermoeden in mijnen geest gerezen, of alles fcheen mij toe hetzelve te bevestigen. Het gefprek van Mijlord met den Baron d'etangë; de niet zeer innemende toon weiken ik hem verweet daar bij te hebben aangenomen; de daaruit ontlTaane twist; het verbod van mij te sicn; het genomen beiluït om mij te doen vertrekken; de fpoed en geheimnouding der gemaakte toebereidfelen; het gefprek dat hij 's daags te vooren met mij hield; de fnelheid eindelijk, waarmede ik eer opgelicht dan weggebracht was: dat alles fcheen mij aan  SS* BRIEVEN van aan de zijde van Mijlord eduard eenen opzethjken toeleg te verraaden om mij van julia te verwijderen , en zijne aanftaande terugkomst bijhaar, waarvan ik kennis droeg,ontdekte mij, zoo als ,k dacht, ten volle het oogmerk zijner dienstbetoningen. Ik befloot echter mij zelf nog meer opheldering te bezorgen eer ik opfchudding maakte , en ten dien einde zettede ik mij om de zaaken met meer oplettendheid nategaan. Maar alles verfterkte mij in mijn belagchlijk vermoeden, en de menschlievendheid boezemde hem geene beleefdheid ten mijnen behoeve in, of mijn blinde naarijver trok daaruit eenig bewijs van verraderij. Ik vernam, dat hij te Befanpon aan julia gelchreven had, zonder mij zijnen brief te laten lezen, zonder mij daarvan zelfs iet te zeggen. Zedert dien tijd hield ik er mij vastlijk van verzekerd, en wachtte flechts het andwoord af, waarover ik wel verwachtte hem misnoegd te zullen vinden, om met hem in eene woordenwisfeling te geraken , die ik mij had voorgenomen. Gister avond kwamen wij vrij laat t'huis, en ik hoorde dat er een pakje met brieven uit Zwii* ferhnd was aangekomen, waarvan hij mij niets zeide, toen wij van elkander fcheidden. Ik liet hem den tijd om het te openen; hierop hoorde ik hem, uit mijne kamer, onder het lezen eenige woorden mompelen. Ik luisterde fcherp toe. Ach! julia! zeide hij, in afgebrokene uitdruk- kin-  twEÏ GELIEVEN. 3*3 kingen, ik heb u gelukkig willen maken! . . . ik eerbiedig uwe deugd .... maar uwe dwaling beldaas ik 1 Op het hooren van deze en diergelijke" woorden, die ikduidlijkverftond, was ik van mij zelve geen meester meer; ik nam mijnen degen onder den arm; ik opende de deur,of liever, ik friet dezelve met geweld open, en trad binnen als een uitzinnig mensch. Neen, ik wil dit papier noch uwe oogen niet bezoedelen met alle die beledigingen , die de woede mij ingaf, om hem te dwingen van op ftaanden voet met mij in duêl te treden. O mijne nicht! toen heb ik duidlijker dan ooit konnen bemerken, welk een vermogen de waare wijsheid hebbe, zelfs op de gevoeligfte menfche.i, indien zij hare infpraken Hechts willen gehoor geven. In den beginne kon hij uit mijne gezegden niets opmaken, hij hield die voor eene vrucht van wezenlijke ijlhoofdigheid; maar het verraad waarvan ik hem befchuldigde, de geheime oogmerken die ik hem verweet, de brief van julia welke hij nog in de hand had, en waarvan ik onophoudelijk tegen hem fprak, deden hem eindelijk de reden mijner woede begrijpen. Hij glimlagchte, en zeide daarop koeltjens tegen mij : gij hebt uw verftand verloren, en ik vecht met geenen zinnelozen. Open uwe oogen , blinde als gij zijt! voegde hij er op een minzamer toon bij, ben ik hetwaarlijk, dien gijbefchuldigtvan u te.verraaden* In  ïU , BRIEVEN vah In den toon, waarmede hij deze woorden uitfprak, befpeurde ik een zeker iets dat geenen trouwlozen aanduidde; de klank zijner ftem roerde mij het hart; naauwlijks had ik mijne oogen op de zijnen geïlj gen of alle mijne vermoedens verdweenen, en ik begon met fchrik mijne buiter.fpoorigheid intezien. ■ Deze verandering bemerkte hij terftond : hijreikte mij de hand toe. Koom hier; zeide hij, had ik mij eerst moeten verdedigen om u van uwe dwaling terug te brengen, ik zou u nooit weder gez-en hebben. Maar nu gij billijk zijt, lees nu dezen brief, en herken eenmaal uwe vrienden. Ik wilde het weigeren , maar de overmacht, die hij door zoo veele perfoonlijke voordeelen op mij had, deed het hem eifchen op eenen toon van gezag, welke ondanks de opruiming mijner twijfelingen, door mijn eigen heimlijk verlangen niet weinig gerugfteund werd. Verbeeld u, in welk eenen toeftand ik mij bevond na de lezing van een ftuk, het geen mij de gaêdeloze weldaden deed kennen van hem, wien ik zoo onwaardiglijk had durven lasteren. Ik wierp mij aan zijne voeten neder, en met een hart van bewondering,leedwezen,en fchaamte vervuld,omarmde ik uit al mijne macht zijne knieën, zonder één enkel woord te konnen uitbrengen. Hij ontvin^ mijn berouw even gelijk hij mijne beledigingen ge* daan had, en vorderde voor de vergiffenis "die hij mij gunftig toeftond, niets anders van mij, dan dat ik  I.D.jil.HX. Ik unm mijnen deprrn onder den arm ftict de deur mei {ftnrcld opcn.cii trad Iriiuic-ii als een uitzinnig Mieusch.   t w è e GELIEVEN. ' $8$ ik mij nimmer verzetten mocht tegen het goede dat hij mij zoude willen doen Ach! dat nij van nu af aan doe al wat hem goeddunkt! zijne edele Ziel is boven die der menfchen verheven, en het is even zoo min geoorlofd zijne weldaden te wederftreeven, als die der Godheid. Vervolgends (telde hij mij de twee brieven ter hand, die aan mij hielden, en welken hij mij rtiet had willen overgeven, voor hij den zijnen gelezen, en het befluit van uwe nicht verncme.i had. Ik zag daaruit, welk eene minnares en wellc eene vriendin mij de Hemel gefchonken hebbe; ik zag, hoe veele edele gevoelens en deugden hij rondom mij hebbe verzameld, ten einde mijne kwellingen des te grievender, en mijne laagheid des te laakbarer te doen zijn. Zeg mij, welk eene eenige onder alle ftervelingen is zij , wier geringfte vermogen in haare fchoonheid beftaat, en die, gelijk de machten des hemels, zich even zeer doet aanbidden, het zij zij iemand goed of kwaad doe? Helaas! die wreede heeft mij van alles beroofd , en ik bemin er haar des te fterker om: hoe ongelukkiger zij mij maakt, hoe volmaak er ik haar vinde. Het fchijnt, dat alle de fmar en, die zij mij veroorzaakt, haar eene nieuwe ver» dienfte bij mij geven. De opoffering welke zij gedaan heeft aan de infpraken der natuur, bedroeft en verrukt mij; dezelve vergroot in mijn oog de waardij van die , welke zij voorheen aan I. deel. B b de  S86 twee BRIEVEN de liefde deed. Neen, haar hart is niet in ftaat om iet te weigeren, dan waardoor de waardij vermeerderd word van 't geen zij vergunt. En gij, waardige en bekoorlijke Nicht! gij, eenig en volmaakt voorbeeld van vriendfchap, waarop men zich onder alle de vrouwen bij uitnemendheid'beroepen zal,en hetgeen zulke harten, die niet gelijk het uwe geftemd zijn, zullen durven uitkrijten voor een wezen der verbeelding: ach ! fpreek mij van geene wijsgeerte meer! ik vei achte die bedrieglijke kramerij , die niet dan in ijdele woorden beftaat; die harsfenfchim welke niet meer dan eene fchaduwe is, die ons aanzet om de hartstochten van verre te trotfeeren, terwijl zij ons als een laffe held op derzelver nadering verlaat. Laat mij, bid ik u! niet over aan mijne dwalingen; betoon toch uwe voorige goedheden aan eenen ongeiukkigen die dezelve niet verdient, maar die ze vuuriger begeert en meer behoeft, dan ooit! gewaardig u, om mij tot mij zelf weder te brengen, en dat uwe zachte ftem in dit ontredderd hart die der rede vervange. Neen, ik durve hoopen dat ik niet voor altoos vernederd ben. Ik voel dat rein , dat heilig vuur, waarvan ik éénmaal gloeide, in mij herleven; het voorbeeld van zoo veele deugden zal niet vruchtloos zijn voor hem, die er het voorwerp van was, die dezelve bemint, bewondert, en aanhoudend wil  twëe GELIEVEN. 3S7 wil navolgen. O geliefde minnares, wier keuze ik moet eerbiedigen ! O mijne vriendin, welker achting ik wenfche te herwinnen ! mijne ziel ontwaakt weder, en herkrijgt door de uwen hare kracht en haar leven. Eene kuifche liefde en verhevene vriendfchap zullen mij den moed wedergeven , dien laffe wanhoop mij bijkans ontnomen had: de zuivere gevoelens^jan mijn hart zullen de plaats der wijsheid bij mij vervangen; door u zal ik alles zijn wat ik moet wezen, en ik zal u dwingen om mijnen val te vergeten, zo ik mij flechts een oogenblik daaruit opheffen kan. Ik weet niet, en begeer ook niet te weten, welk lot de Hemel mij verder befchoren hebbe; maar hoedanig dit ook zijn moge, ik wil mij dat lot waardig maken , welk ik éénmaal genoot. Dat onflerflijk beeld , hetgeen ik in mijn binnenfle omdrage, zal mij een fchild vérflrekken, en mijne ziel onkwetsbaar maken voor de flagen van het noodlot. Heb ik niet genoeg geleefd voor mijn eigen geluk? Het is tot hare eer, dat ik voordaan. leven moet. Ach! waarom kan ik de wereld niet verbazen door mijne deugden, opdat men éénmaal, dezelve bewonderende, zeggen mocht: kon hij wel minder doen ? Hij werd door julia bemind! N S. Eene. haatlijke en misfehien onver mijd • hare Echtverbindtenis ! wat betekenen deze woorden? Zij komen echter in haren B b 2. brief  383 BRIEVEN van brief voor ( * ). claartje ! ik ftel mij het ergfte voor, ik onderwerp mij, en ben bereid om mijn lot te dragen. Maar die woorden .... neen, er gebeure wat er wil, nooit zal ik van hier vertrekken, ten zij ik eene nadere verklaring van die woorden zal bekomen hebben. XI. BRIEF. , Van julia. M ijne ziel is dan waarlijk voor het vermaak nog niet gefloten, zij is nog vatbaar voor een gevoel van vreugde ? Helaas! zints uw vertrek meende ik niet dan voor de droefheid geflemd te zijn; ik verbeeldde mij, van u verwijderd, enkel te konnen lijden , en had zelfs geen dentcbeeld van vertroosting bij uw afwezen. Uw lieve brief aan mijne Nicht heeft mij beter onderricht , ik heb dien met traanen van vertedering gelezen en her« lezen; dezelve heeft de verkwikking vaneenen zachten daauw op mijn van weedom verteerd en van droef heid verwelkerd hart doen nederzijgen, cn uit de opgeruimdheid die ik zedert gevoeie, heb ik gezien, dat gij van verre geen minder vermogen hebt dan van nabij, op de aandoeningen van uwe julia. Welk (*) Zie boven , bladz. 371  twee GELIEVEN. 3S0 Welk een genoegen voor mij, mijn vriend! u die vastheid van gevoelens te zien hernemen, welke aan den moed van eenen man voegt! ik zal er u te meer om achten , en mij zelf niet langer befchuldigen van de waardigheid eener eerbaare liefde geheel en al vertreden, en twee harten te gelijk bedorven te hebben. Nu wij vrij uit over onze zaaken fpreken konnen, zal ik u meer zeggen; het verzwaarde mijne wanhoop te moeten zien, dat uwe moedloosheid u beroofde van het eenig hulpmiddel welk ons door het gebruik uwer talenten nog overig bleef. In» tusfchen kent gij den waardigen vriend, dien u de Hemel gefchonken heeft: uw leven zelfs zou niet te groot eene opoffering zijn om u zijne weldaden waardig te maken ; nimmer zult gij genoeg gedaan hebben ter herffcelling van de belediging hem onlangs aangedaan , en ik hoop dat gij geene tweede les meer zult nodig hebben, om uwe woeste verbeelding te bedwingen. Het is onder het opzicht van dien achtingswaardigen man, dat gij de wereld ftaat intetreden; het is door zijnen invloed geholpen , door zijne ondervinding geleid, dat gij zult trachten miskende verdienften te wreeken van de verongelijkingen der fortuin. Doe voor hem meer dan gij voor u zelve doen zoudt, zoek ten minfte zijne goedheden te erkennen door dezelve niet nutloos te maken. Zie, welke vrolijke vooruitzichten zich nog voor u opdoen; zie, hoe veel voorfpoeds gij u beloven moogt in eene loopB b 3 baan 9  30o BRIEVEN va n bas.n, waarin alles zich vereenigt om uwen ijver te begunstigen. De Hemel heeft u met zijne gaven overvloedig bedeeld; uwe gelukkige geaartheid, door uwen fmaak befchaafd, fteldeu in hec bezit van alle mooglijke talenten; in den ouderdom van nog geen vier en twintig jaaren paart gij de bevalligheden van uwen leeftijd aan eene rijpheid van geest, die den mensch in gevorderder jaaren het verlies zijner jeugd vergoed. Frutto fenile in fu 'l giovenil fiore De letteroefening heeft uwe levendigheid niet uitgedoofd, noch uw geitel loom doen worden: de dwaze galanterie heeft uw vernuft niet onderdrukt, noch uw verftand flomp gemaakt. Eene vuurige liefde, die u alle de edele gevoelens welken zij voordbrengt, inboezemde, heeft u die verhevenheid van denkbeelden , dien kiefchen fmaak doen verkrijgen , welke daarvan onaffcheidbaar zijn. Bij haren tederen gloed heb ik uwe ziel hare fchitterende vermogens zien ontwikkeien, even gelijk eene bloem zich ontfluit voor de ftraalen der zon. Gij bezit te gelijk alles wat ons opleid tot het fortuin, en wat ons in ftaat fielt hetzelve te verachten. Om u aanzien bij de wereld te verwerven, behoefde gij flechts ($) D»t is: de bloei zijner jeugd geefi -jrucbten des êudcrdans* Aant. dei vert.  twee GELIEVEN. 391 flechts daarnaar te dingen , en ik hoop dat éen voorwerp, welk uw hart dierbaarer is dan dit, u daarvoor die zucht zal inboezemen , welke 's werelds eerbetoningen in zich zelve niet waardig zijn. O mijn lieve vriend! gij gaat u dan van mij af- fcheiden? O mijn teder beminde! gij gaat dan uwe julia ontvluchten?.... Het moet zoo zijn; wij moeten ons van elkander verwijderen, willen wij elkander t'eeriger tijd gelukkig wederzien , en onze laatfte hoop is alleen gegrond op uwe te ncmcne voorzorgen. Mocht een zoo beminlijk denkbeeld u opwekken, u vertroosten gedurende deze lange, droevige fcheiding! mocht het u dat vuur inftorten, hetgeen alle beletfelen uit den weg ruimt , en het noodlot doet bukken I Helaas! wat u betreft, de wereld cn uwe bezigheden zullen u eene onophoudelijke verftrooijing geven, en eene heilzame afleiding verfcbaffen aan de fmartcnder afwezigheid;maar ik,ik biijve overgelaten aan mij zelve alleen , of aan vervolgingen blootgefteld, en het dén en ander zal mij noopcn om uw gemis zonder ophouden te betreuren. En nog zou ik gelukkig zijn, zo niet eeneijdelevre.esmijne wezenlijke kwellingen verzwaarde, en zo ik, behalven mijne eigene rampen, geen innig gevoel had van die, waaraan gij u ftaat biootteftellen. Ik zidder , wanneer ik denke aan duizenderlei gevaaren, die uw leven en uwe deugd beB b 4 drei.  39a BRIEVEN van dreigen zullen. Ik ftel al het vertrouwen in u, welk men in een mensch ftellen kan; maar ach! mijn vriend ! waarom zijr gij niet méér dan mensch, nu het noodlot ons van elkander fehèidt ? Hoe veele raadgevingen zult gij nodig hebben in die onbekende wereld, welke gij ftaat intetreden! Mij, die zoo jong en zonder ondervinding ben , en die minder oefening en nadenken bczitte dan gij, mij voege het niet, u daaromtrent lesfen te geven; dit is eene bemoeijing die ik overlate aan Mijlord eduard. Ik bepaale mij om u twee zaaken aantebevelen, die meer van het gevoel afhangen dan van de ondervinding, om dat ik , fchoon weinig de wereld kennende, uw hart zeer wel meen te kennen: verzaak nimmer de deugd, en vergeet nooit uwe julia! Ik zal u niet herhalen alle die fpitsvindige redeneeringen, welke gij zelf mij geleerd hebt te verachten , waarmede zoo veele boeken vervuld zijn , en die nimmer een braaf man gevormd hebben. Ach! die ellendige fnappers! hoe veele zoete verrukkingen zijn er niet, die hun hart nimmer gefmaakt heeft noch anderen doen ftnaken! Laat de-ze nietige Zedenmeesters vaaren, mijn vriend !en keer in tot uw eigen binnen(le;daar zult gij dat heilig vuur wtdervinden, hetgeen ons zoo menigmaal in liefde tot edele deugden ontvlamde; daar^zult gij dat onverganglijk beeld zien van h.ft waare  TWEE Lr Ji, LIEVEN. 393 waare fchoon, welks befchouwing ons met eene heilige geestdrift vervult, en het geen door onze hartstochten onophoudelijk bezwalkt word, zonderdat zij hetzelve immer konnen verdelgen (*). Gedenk aan die bekoorlijke traanen die ons oog ontrolden , aan die kloppingen die ons ontroerd hart diukten , aan die vervoeringen die ons boven ons zelve verheften, aan het lezen dier heldenlevens , welke de misdaad onverfchoonlijk maken en der menschheid tot eer verftrekken. Wilt gij weten, welke eer in de daad begeerlijk zij, die van het fortuin of die der deugd ? ftel u dan die geene voor, waa'aan het hart de voorkeus geeft, wanneer het onpartijdig kiest. Bedenk , waarheen het zelfbelang ons voere bij het lezen der Gefchiedenis. Viel het u ooit in te wenfchen naar de fchatten vanCroefus, of naar den roem vanG^/ar, of naar de macht van Nero, of naar de vermaken van Heftogabalus? Waarom, indien zij gelukkig waren, verplaatften uwe wufte begeertens u niet in hunnen ftand? Het is, uit overtuiging dat zij het waar geluk niet fmaakten; het is, omdat zij laage en verachtlijke wezens waren , en dat niemand eenen ondeugenden zijn geluk benijdt. Welke men- (*) De waare wiisgeerte der beminnenden is die van Plato; zoo lang zij verliefd zijn, hebben zij nimmer eene andere. Een aandoenlijk mensch kan dezen wijsgeer niet laten vaaren ; een koel leze'r kari hem niet verdragen, Bb 5  294 BRIEVEN van menfchen befchouwde gij dan met het meeste vermaak? Welker vco beeld bewonderde gij ? Wien zoudt gij het liefst hebben willen gelijken ? Oxbefchnjflijke toverkracht van het onverwelkbaar fchoon! het was de gif- drinkende Athener (socrates), het was de voor zijn vaderland fteivende brutus, het was regtjlus te midden zijner folteringen, het was de zijn eigenhart verfcheurende cato, het waren alle deze ongelukkige braven, die uwen naarijver opwekten, en gij gevoeldet in uw binnenfte het wezenlijk geluk, dat onder hunne fchijnbare rampen verborgen lag. Denk niet, dat gij alleen en bij uitfluiting dit gevoel bezit; alle menfchen hebben het, menigmaal zelfs hunnes ondanks. Dat Godlijk beeld van volmaaktheid , welk ieder van ons is ingedrukt , bekoort ons in weerwil van ons zelve. Zoodra de driften ons toelaten hetzelve te zien, willen wij er aan gelijk zijn, en zo de ondeugei.dfte mensch anders zijn konde dan hij werklijk is, hij zou begeeren een braaf man te wezen» Vergeef mij deze verrukking berrtinlijke vriend! gij weet , dat ik die aan u te danken heb, en het voegt de liefde u wcdertegeven, hetgeen ik door haar cntving. Ik wil u hier uwe eigene grondregelen niet voorhouden, maar alleen voor een oogenblik de toepasfmg daarvan maken, om te zien van wat nut zij voor u konnen zijn: want thands is het de tijd om uwe eigene lesfen te be- trach-  twee GELIEVEN. 395 trachten, en te toonen dat gij zelf beoefent, het geen gij zoo wel weet te zeggen. Al behoeft men juist geen cato noch een regulus te zijn, ieder mensch moer nogthands zijn vaderland beminnen , braaf en manmoedig wezen , en zijn woord houden, zelfs ten koste van zijn leven. De ftille deugden zijn doorgaands des te verhevener , omdat zij niet naar de goedkeuring van anderen dingen, maar alleen naar het goed getuigenis van zichzelve, en het geweten des rechtvaardigen vergoed bij hem de loftuitingen eener geheele wereld. Gij gevoelt dus dat de grootheid van den mensch op alle ftanden toepaslijk is, eu dat niemand gelukkig kan zijn ten zij hij de achting van 'zichzelve hebbe; want, beftaat de waare genieting der ziel in de befchouwing van het fchoone, hoe kan dan de booswicht dit in een ander beminnen , of hij moet tevens noodwendig eenen af keer % gevoelen van zichzelve? Ik heb geene vrees, dat de zinnelijke en grove vermaken'u zullen bederven. Deze ftrikken zijn voor een gevoelig hart niet zeer gevaarlijk; hetzelve heeft kiefcher vermaken nodig. Maar ik vreeze voor de grondregelen en de lesfen der wereld; ik vreeze voor dat geducht vermogen, welk het algemeen en aanhoudend voorbeeld der ondeugd noodwendig op het hart heeft; ik vreeze voor dia listige drogredenen waarmede hetzelve zich weet te vernisfen; eindelijk, ik vreeze ,  395 BRIEVEN van ze , dat uw eigen hart u in dit ftuk bedriegen zal, en u minder behoed/aam doen zijn omtrent de keus der middelen ter bekoming van een aanzien , het geen gij in ftaat zoudt zijn te verachten, bijaldien het niet den weg konde baanen tot onze echtvereeniging. Ik waarfchuwe u, mijn vriend ! voor deze gevaaren, en uwe wijsheid zal het overige doen ; want die te hebben voorzien, betekent reeds veel, om er zich voor te wachten. Ik zal er flechts ééne aanmerking bijvoegen, die, naar mijne gedachten , zoo wel de valfche redeneering der ondeugd , als de wufte dwalingen der onbezonnenheid volkomen wederlege, en welke genoegzaam moet zijn om een wijs man zijn gedrag ten goede te doen richten. Zij is deze: dat de bron des geluks geheel niet in het begeerde voorwerp Op zich zelve, of in het hart dat dit bezit, maar in de overeenftemming van deze beiden gelegen is, en dat , gelijk aan den éénen kant niet alle de voorwerpen onzer begeerte gefchikt zijn om ons gelukkig te maken, zoo ook aan de andere zijde niet alle gefteldlieden des harten berekend zijn om het geluk te genieten. Heeft de reinfte ziel tot haar eigen geluk niet genoeg aan zichzelve, nog veel zekerer is het ,• dat alle de geneugten der wereld r.iet in ftaat zijn het geluk van een bedorven hart te bewerken ; trouwends , aan beide zijden word er eene voorbereiding vef- eischt,  twee GELIEVEN. 507, eischt , eene zekere overeenkomst, waaruit dat dierbaar gevoel ontftaat, hetgeen voor ieder gevoelig wezen zoo begeerlijk is, terwijl het altoos onbekend zal blijven aan den gewaanden wijzen , die zich hecht aan een oogenbliklijk vermaak, omdat hij van een duurzaam geluk geen denkbeeld heeft. Wat baat het dus één van deze voordee-* len te verkrijgen ten koste van het ander? wat baat het uitwendig te gewinnen terwijl men inwendig nog meer verliest, en zich de middelen aanreichaffen om gelukkig te worden, terwijl men de konst van die te gebruiken , ontleert ? Is het dan nog niet beter, indien men één van bei» den kiezen moet, dat geen, welk het lot ons kan terug geven, opteofferen aan hetgeen men, éénmaal verloren zijnde , nimmer wederkrïjgt? Wie behoort dit grondiger te weten dan ik, die niet anders deed dan de geneugten mijnes levens vergiftigen, terwijl ik die meende te volmaaken? Laat dus die ondeugende lieden praten, die met hun geluk vertoning maken, maar hun- hart verbergen, en zijt verzekerd dat, zo er eenig voorbeeld van geluk op de wereld beftaat, hetzelve in den deugdzamen man te vinden is. Die gelukkige neiging tot al wat goed en braaf is, fchonk de Hemel aan u; geef dan enkel gehoor aan u we eigene begeerten, volg alleenlijk uwe natuurlijke neigingen; en denk vooral aan onze eerfte liefde. Zoo lang gij u die reine en aangename oogenblikken herinnert, is het niet mooglijk, dat gij zoudt op-  398 BRIEVEN van ophouden haar te beminnen, die ze u zoo dierbaar maakte; dat het zedelijk fchoon zijne bevalligheid voor uw hart verliezen zoude; noch dac gij ooit uwe julia zoudt willen verkrijgen door middelen, die uwer onwaardig zijn. Hoe zou men een goed genieten konnen, waarvan men den fmaak verloren had? Neen, om het voorwerp zijner liefde te konnen genieten, moet men hetzelfde hart behouden , dat haar bemind heeft. En zoo kome ik tot mijn tweede ftuk; want, gelijk gij ziet, mijn handwerk heb ik nog niet vergeten. Het is mooglijk, mijn' vriend! dat men zonder liefde de verhevene gevoelens eener fterke ziel bezitte; maar eene liefde gelijk de onze bezielt die en houdt haar ftaande, naar gelang dezelve blaakt; zoo dra verdooft zij niet, of de ziel valt in eene kwijning, en een hart dat éénmaal ontzenuwd is, deugt tot niets meer. Zeg mij eens, wat zouden wij zijn indien wij niet meer beminden ? Ach ! zou het niet verkieslijker zijn optehouden van te beftaan, dan aanwezig te zijn zonder iet te gevoelen , en zoudt gij befluiten konnen om op de wereld het niets beduidend leven van een alledaagsch mensch te leiden, na alle de verrukkingen gefmaakt te hebben, die in ftaat zijn de menschlijke ziel te bekooren? — Gij gaat in groote fteden uw verblijf houden, waar uwe uiterlijke gedaante en uwe jaaren, nog meer dan uwe verdienften, duizend valftrikken voor uwe  twee GELIEVEN, .f» uwe trouw zullen fpannen. De verleidende Coquet* terie zal de taal der tederheid aannemen, en u behaagen zonder u te misleiden; gij zult naar geene liefde, maar naar de vermaaken ftreeven; gij zult die fmaaken zonder liefde, en ze daar van niet konnen onderkennen. Of gij ergends het hart van julia vinden zult, weet ik niet, maar ik tart u van ooit bij eenige andere vrouw weder te kónnen gevoelen, het geen gij bij haar gevoeld hebt. 1 Je kwijning van uwe ziel zal u het lot aankondigen, welk ik u heb voorfpeld; droefheid en verdriet zullen u overmeesteren te midden uwer nietige uitfpanningen. In weerwil van u zelve zal u de herinnering onzer eerfte liefde vervolgen. Mijn beeld, honderdmaal fchooner oan ik immer was, zal u onverhoeds komen verrasfchen. Oogenbliklijk zal het waas der walging alle uwe genoegens befmettcn, en duizend bittere kwellingen zullen in uw hart oprijzen. Ach! mijn tederbeminde, mijn lieve vriend! zo gij mij ooit vergeet Helaas! ik zal daardoor flechts het leven verliezen; maar gij, gij zult veracht en rampzalig leven, en ik zal bij mijn fterven maar al te zeer gewroken zijn. Vergeet dan nimmer die julia, die éénmaal de uwe was, en wier hart nooit voor een ander zijn zal. Meer kan ik u niet zeggen in dien af hanglijken ftaat, waarin de Hemel mij geplaatst heeft: maar, na u de getrouwheid te heb-  BRIEVEN van hebben aanbevolen, is het billijk u het éeilig onderpand, welk ik van de mijne geven kan, te laten behouden. Ik heb niet met mijne plichten, want dezen kent mijn verdoolde geest niet meer, maar met mijn hart geraadpleegd, als het lnatfte richtlhoer voor hem die niet meer in ftaat is om naar eenigen regel te handelen; en • zie hier de hoofdlbm van deszelfs infpraken. Ik zal u nooit mijne hand geven buiten de toeftemming van mijnen vader ; maar ik zal ook nooit een ander huuwen zonder uwe bewilliging. Hierop geef ik u mijn woord; dit zal mij heilig zijn, er gebeure wat er wil, en er ïs geen menfchelijk vermogen, dat mij hetzelve kan doen verbreken. Bekommer u niet over het geen er in uw afwezen met mij zoude konnen gebeuren. Ga, mijn beminde vriend! ga onder het geleide eener tedere liefde een lot opzoeken , waardig om bekroond te worden. Mijn levenslot is in uwe hand, in zoo ver het van mij afhing hetzelve in uwe hand te ftellen, en nimmer zal daarin verandering komen zonder uwe toeftemming. XII.  twee GELIEVEN. 401 XII. BRIEF. Aan julia. O Qualfiamma di -gloria, d'onore, Scorrer fento por tutte le vctie, Alma grande ! parlando con te! ( § )• Tulia! laat mij adem fchèppen. Gij doet mijn 'bloed kooken; gij doet mij ontroeren en het hart kloppen. Uw brief brandt, even gelijk uw hart, van heilige liefde tot de deugd, en dien hemelfchen gloed Hort gij in het mijne over. Maar waarom zoo veele vermaningen, waar flechts bevélen behoorden te ftaan? Geloof vrij, indien ik mij zoo verre vergeten mocht , dat ik beweegredenen nodig had om wel te handelen, het °zou ten minfte niet van uwen kant zijn ; uw wil alleen is mij genoeg. Weet gij niet, dat ik altoos zijn zal hetgeen gij verlangt , en dat ik eerder het kwaad zelve doen zoude , dan u ongehoorzaam worden? Ja, het Capitool zelfs zou ik in brand geftoken hebben, indien gij het mij bevólen hadt, omdat ik u meer (5) Dat is: O! welk eenen gloed van eer en roem tcvod ik door alle mijne aderen Jiroomen , edele zin ! \erwijl ik tot u fprekc! Aant. des v e R t. I. d E el. Cc  4oa BRIEVEN van twee GELIEVEN. mèer dan alles bemin; en weet gij 'wel, waarom ik u zoo beminne ? Ach! onvergelijklijk meisje! het is om dat gij niets Amt willen dan het geen eerlijk is, en om dat uwe liefde tot de deugd die, welke ik voor uwe bekoorlijkheden hebbe, nog onwederftaanbarer maakt. ':* ■■■ ' * ■ 1 -O"'. ■> • VV Ik vertrek dan , aangemoedigd door de verbindtenis die gij hebt aangegaan, en waarvan gij de omfchrijving wel hadt konnen achterlaten; want te beloven van zonder mijne bewilliging aan niemand te zullen huuwen, is dit niet even zoo goed als te beloven , dat gij alleenlijk de mijne zult zijn ? Wat mij betreft, ik zeg het u maar rond uit, en ik geer u heden daarop mijn woord als eerlijk man, dat nimmer zal verbroken worden: welk lot het fortuin mij in dien kring, waarin ik mij u ten gevalle ga bevlijtigen , befchoren hebbe, is mij onbekend; maar nooit zullen de banden der liefde noch des huuwlijks mij met eene andere vrouw vercenigen dan met julia o'etange; ik leef niet, ik heb geen aanwezen dan alleen voor haar, en ik zal of als haar gemaal, of als vrijman fterven. Vaarwel! de tijd roept mij, en ik ga oogenbliklijk op de reis. Einde van het eerfte Deel,