4,23 AMS7ER0AM  CHEMISCHE en PHYSISCHE OEFENINGEN.   CHEMISCHE en PHYSISCHE OEFENINGEN. VOOR DE BEMINNAARS DER SCHEI en NATUURKUNDE in 't algemeen, ter bevordering van INDUSTRIE en OECONOMIEKUNDE, en ten nutte der. APOTHEKERS, FABRIKANTEN e n TRAFIKANTEN in 't b ij zonder: door / P. Jt KASTELEIJI, Apotheker en Chymist te Amflerdam ; Lid van de Holland, fche Maatfchappij der Weetenfchappen te Haarlem, ; van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam; van het Zceuwfche Genootfchap der Weetenfchappen te Fïifjingen, en van g v het Provinciale Utrechtfche Genootfchap van g» Kwijlen en Weetenfchappen. EERSTE DEEL. Te AMSTERDAM, bij &ARTMAN en HOLTROP. M D C C X C I I.   VOORBERICHT, De voortzettingmf/ner'Befchouwendee • Werkende Chemie; de uitgave van een aantal Verhandelingen ever Fabriekmaatige bewerkingen; en andere fdn iften, de fraaije letteren betreffende, maakten htt mi] onmogelijk om, ten vervolge, een Joortgelijk werk als mijne Chemifche Oefeningen 00 > vroeger ter uitvoer te brengen. Te midden echter van zoo veelvuldige letterbezigheden heb ik nu en dan eenige uwen bejleed tot het znamenflellen en verzamelen van de daartoe nodige fiukken en bewerkingen. En nu de eerfle mij mogelijke gelegenheid waar•neemende, om aan veeier verlangen te kunnen beantwoorden, verschijnt dan het begin van een Joortgelijk werk, met de afgifte van dit eerfle fluk mijner Chemifche en Pbyfifche Oefeningen, aan welker voortzetting ik niets verzuimen zal; hoewel het belang van Leezer en Scltrijver vordere , dat de laatfle zich aan geenen bepaalden tijd ter uitgave van volgende fiukken verbinde ; zoo min als dat juist ieder fluk altoos zoo verfcheiden in onderwerpen zijn kan, dat zf aan alle de bijzondere vakken, op den tijtel uitgedrukt, zouden beantwoorden. Men zal nochtans zorg draagen van fluk tot fluk , het een of ander uit elk dier belangrijke Weetenfchappen zelf te behandelen , en tevens de nieuwjle en voor onze landgenooten aangelegenfle bewerkingen en ontdekkingen der uitlandjche Schei- en Natuurkundi^en mededeelen; derwijze dat onz'. gelede ar* beid, ook van deezen kant befcbouizd, aan zijnen tijtel zal beantwoorden. \ Jk (a) Amfterd. 1785 — 1783 in 15 fiukken of 3 deeien.  VOORBERICHT. Ik km (van m;j- e Legers") niets wer verlangen. dan dat ook deeze pooging met 'ezelfle toes,e> egenbeid voorde ontvangen, als vox als naaste of'meer en meer verwijderde beftaandeelen der onderfcheidene ligchaamen, in eene aanzienlijke hoeveelheid, door de natuur ten onderzoek worden aangeboden; doch zich eerst door de hand des Scheikundigen, in eenen min te faamgeilelden en min verbondenen toeftand, voor onze zinnen vertoonen, en als dusdanig, op veelerhande wijzen, tot uitbreiding onzer inzigten, in de natuurlijke verbindingen der ligchaamen, tot naarfpeuring van den waaren aart en de eigen fchanperi hunner onderfcheidene beftaandeelen, zoo op zich zei ven als in een oneindig aantal van nieuwe vérbindingen en ontbindingen, en, langs deeze wegen, tot veelerhande nuttige aanwendingen voor den mensch dienstbaar worden , behoort voorat het in onzen tijd ontdekte Suikerzuur eene voornaaA nae  % CHEMISCHE EN ÈHtSlSCHE me plaats te bekleeden. Eene ftoffe, ondertusfchen die, bij onze Landgenooten tot hier toe, voor zoo ver ik weet, op eene noch andere wijze, is bekend gemaakt. Zij kwam mij nochtans zoo belangrijk voor, dat derzelver onderzoek mij zints meer dan drie jaaren veele uuren onledig hield, en ik mij verbeelde thans, op eenigen grond, in ftaat te zijn, deswegens eene nog nadere opheldering te geeven, boven het licht dat onze nabuurige Scheikundigen over dezelve verfpreid hebben. Niet dat ikligtvaardig twijfelen zoude aan de juistheid der genomen proeven van zulke verlichte en geloofwaardige Mannen- maar ik oordeel met den onfterfelijken b e r gmann , dat nieuwe ontdekkingen niet te veel aan een nieuw onderzoek kunnen bloot gefteld worden, dewijl de waarheid eerst door herhaalde proefneemingen bevestigd wordt. Het zal derhalven geene vermetelheid fchijnen, offchoon dit Zuur reeds door deberoemdfte Zweedfche en Duitfche Scheikundigen, (als scheele, bergmann, HERMBSTÜDT, WESTRUMB, wiegleb, rel, GÖTTLiNG , en anderen) van zoo veele zijden befchouwd, door de oordeelkundigfte proeven onderzogt, en deszelfs oorfprong, aart en eieenfehappen, op onderfcheiden wijzen, verklaard is; dat een Nederlandsch Beminnaar der Scheikunde het waagt, om den door hun gebaanden weg niet blindelings te bewandelen, en met onpartijdige oogen, door hunne voorlichting opgeklaard, deeze ftoiTe ten voorwerp zijner bewerking en befpiegcling te neemen; te meer, dewijl gedagte Man-  OEFENINGEN. 3 nen, tot hiertoe, gansch niet eenftemmig wegens den oorfprong en zommige bijzonderheden van dit Zuur denken. De ftuksgewijze berigten, proeven en gedachten , aan de geleerde waereld, van tijd tot tijd , door voornoemde Mannen medegedeeld , zijn zoodanig verfpreid, en veelen in afgebroken reijen voorgedra* gen, dat 'er een oneindige arbeid gevorderd worde, om zich het hoofdzaaklijke daarvan aanë'engefchakeld te kunnen voordellen. Het ware wenfchelijk, zelfs voor hen die met gedachte Schriften bekend zijn, ja ook voor derzelver Schrijvers,niet geheel onbelangrijk, dat men van alle die fragmenten eenen zaaklijken inhoud bezate; en dit zoo zijnde, dan moet zulks voor onze Landgenooten ten hoogden belangrijk zijn. Hoewel nu mijn tegenwoordige arbeid niet opzetlijk daarheen gericht is, zoo zal men nochtans ook het weetenswaardige en het hoofdzaakeljjke, 't welke de beroemdfte Scheikundigen over deeze ftofFe hebben medegedeeld, op een niet nodelooze wijze, in deeze mijne Verhandeling gemeld, en met dezelve als tot een nieuw geheel verbonden vinden. Ik ben niet van voorneemen om over het voorlang bekende Suikerzuur te handelen, 't welke via ficca van den Suiker, door middel van denzelven in een glazen retort aan de werking van eene fterke hette bloot te ftellen, worde afgefcheiden, bij welke bewerking het Zuur in dikke dampen, met (lijm en brandige olie vermengd, overgaat; vertoonende zich in deezen toelland als eene geelbruine vloeiftofA 2 fe,  4 CHEMISCHE EN PHVSISCIIE fe, die een' hoopistbrandigen finaak en een' zeef prikkelenden reuk heeft, en uit welk mengzel meii flechts zeer weinig,en dan nog een zeer onvolkomen Suihrzuur kan affcheiden: zelfs dan, als men het aan eene overhaaling op Aluin- of Kleiaarde onderwerpe,en men zich ten naauwftenrichtenaar de methode van schrickel CO. Mij althans is 't nimmer gelukt, fchoon ik die bewerking verfcheidene maaien verricht heb, om door dezelve een behoorlijk Suikerzuur, zelfs niet in eene geringe hoeveelheid , te verkrijgen, 't welke de voornaamfte innerlijke eigenfchappen van het waare Snikerzuur bezat. Want, i°. maakt het geene verandering in de blaauwe koleur van violenfyroop: a°. is het onmooglijk in kristallen over te brengen, zoo min op zich zeiven als in verbinding van vast of vlug Alcalii en 3Q. blijft 'er, na de uitdamping, eene zwarte kool te rug. Even min is hier dat Zuür het voorwerp onzer opzettelijke befchouwing , dat zich ook uit den Suiker, door middel der gesting, als Azijn, laat fcheiden. Hiermede wil ik echter niet zeggen, dat deeze onderfcheidene wijzen van affcheiding in den Suiker zelf als het gevolg van eenig ander Zuurfoor* tig beitaandeel moet befchouwd worden. Ik wil alleen te kennen geeven, dat ik over dat Suikerzuur zal handelen, 't welke uit den Suiker vooral, volgens (i) Disfeitatio de falibus faccharinis vegetabilibus generatim faccl.ari vulgaris alli anaiyfi acidoque hujus fpiritu fpeciaUrn, Gieifae 1776.  oefeningen. 5 gens de nieuwe ontdekte wijze , door middel van Salpeterzuur, wordt afgefcheiden. Om nu deezen arbeid behoorlijk te verrichten, heb ik mij voorgefteld denzei ven in deeze orde voor 't oog van mijne Leezers te brengen, i. Een kort onderzoek , wien men voor den Uitvinder van de nieuwe bereidingwijze des Suikerzuurs hebbe te houden ? —> 2. Ontvouwing der Bertaandeelen des Suikers. ——. 3. De beste wijze van de Affcheiding des Suikerzuurs uit den Suiker, door middel van Salpeterzuur, en derzelver grond. — 4. Uiterlijke en innerlijke Eigenfchappen deezes Suikerzuurs onderzogt en verklaard. 5. Over de Verwandfchap des Suikerzuurs. 6. Deszelfs vericheidene Verbindingen. 7. Onderzoek, uit welke andere zelf- Handigheden men dit Suikerzuur kunne affcheiden, m hoedanig? —- l. WIE IS DE XJIT VIND ER VAN DE NIEUWE BEREIDINGWIJZE DES S, UIKERZUURS? Men zal, naar alle waarfchijnlijkheid, nimmer mee volle zekerheid kunnen vastftellen, of den beroemden eergmann, dan of deu verdienftelijken scheeh e, de eere der uitvinding, van het door Salpeterzuur; uitgefcheiden wordende Suikerzuur, behoorete worden toegefchreeven , indien 'er geene beflisfender befcheiden voorhanden zijn en ter kennisfe van het algemeen gebragt wórden, dan die, welken men tot, bier toe heeft aangevoerd. Het is ontwijfelbaar dat A 3 serï-.  6 CHEMISCHE EN PHYSÏSCHE ïergmakn dit Zuur het eerfle in gefchrifte beefc bekend gemaakt (V), en dat bij in geelie zijner bijzondere of gezamenlijk uitgegeeven Verhandelingen zoo min zich zeiven als scheele v:>or uitvinder verklaarde, of 'er zelfs eenige melding van maakte. Even zoo min heeft sciieele zich zeiven, of tERGMANH) of eenig ander' Scheikundigen daarvoor opgegeeven. . Beiden hebben hieromtrent een diep ftil zwijgen in acht genomen. Veelen hebben nochtans, van dit Zuur gewag maakende, bergmann voor deszelfs uitvinder verklaard ; echter hebben zij dit op geen' anderen grond kunnen doen, dan enkel op dcezen, dat hij dit Zuur het eerfle bekend gemaakt, en veele van deszelfs eigenfehappen en verbindingen verklaard en getoond heeft (3). De jongfle dagen hebben inmiddels die. verzekeringen meer dan wankelende gemaakt ; en inderdaad 'er blijft weinig grond van waarschijnlijkheid over, om eeugmann als uitvinder des Suikerzuurs te kunnen erkennen. Nog bij bergmann's leven, fchrijft hermbstsdt: „ De manier om het Zuur uit den Suiker af te fcheiden, is door den heer scheel e gevonden (2) Disferlatio chemici de acido Sacchari, qum — Prcejïdc T. Bergmanni public, cxamin. Jubjec. Afzelius Arvidsfon, X77C, Men vindt hiervan eene Hoogd. Vert. ii: Baldingers Magazin fur Aertze, B. 1. p. ;i6S. (3) Vooril in zijne Opujcuin, phyfica 6? chemica. Vul. I. VpJaU & aboe, 1779. p. 251. de Acido Sacchari,  OEFENINGEN. 7 den, en door den ridder bergmann bekend gemaakt (4)." Maar ik vind nergens, dat bergmann of scheel e zich daarop verklaard hebben; fchoon men ook zeggen kan, dat de enkele opgave van herm bstïdt geen bewijs zij. Ehrhart zegt openlijk: „ Het Suikerzuur is een door den heer scheele ontdekt Zuur (5)". Maar deeze verzekeringis mede van alle bewijzen ontbloot— Westrum b fchrijft: „ De kennis des Suikerzuurs, dit zoo eigen produel: der kunst, zijn wij aan den heer scheele verfchuldigd , want offchoon hij zich, voor zoover ik weet, niet als uitvihder heeft bekend gemaakt, zoo is hij het echter zeker (6)." Ook hier is die zekerheid eene bloote verzekering zonder eenig bewijs. Hij gaat nog verder, en zegt in eene noot: „ Men houdt bergmann hier en daar voor den uitvinder deezes Zuurs, dewijl hij in zijne fchriften zoo geheel van scheele zwijgt, echter kende de heer scheele dit Zuur één jaar vroeger, gelijk ik zulks van den heer ehrhart weet, en het fchijnt als of bergmann , die anders zoo fterk voor de eer van zijnen vriend scheele ijverde, hier denzelven en zijnen pligt eenmaal hebbe vergeeten (7)-" Het is met dit alles vreemd, dat zoo min (4) In crell's Neuèflen Entdeckungen, T. IX. f. 10. Leipz. 1783- (5) Elwerts Magazin, St. I. p. 54. Nurnb. 1785. (6) Kkine phyfualisch. Chemifche Abhandlmgeti, erftes Heft. p. 1. Ltipz. 1785- (7) h ci —e Twee jaaren vroeger erkent hij Esrgmm, A 4  8 chemische en physische min bergmann als scheele zich ooit als uitvinder verklaarden; 'er mnet eene zekere geheime reden voor zijn. De gevolgtrekking van westrumb is wat hard voor de eer van den grooten bergmann: men kan zich zulk eene zwakheid in zulk een'uitmuntend man, die zoo lijtdeekend in bekwaamheden als in zijn zedelijk caracter was, naauwüijks veroorloven te verönderdellcn. Een man toch, die zich door eene reeks van nieuwe ontdekkingen, door de volkomende blijken der gronch'gfle kennis in de Natuur* en Scheikunde , bij de ganfche waejeld, zoo geheel onderfcheidend, heeft beroemd en verdiend gemaakt , behoefde geenen ontleenden glans, noch konde in ftaat zijn om 'er mede te pronken , en dat nog wel ten koste van het eigendom zijnes vriends! En wie zal zich eene zoooverdrecvene deugd in scheele, in den niet minder verdiendelijken en voor zijne verdienden niet onverfchillig gevoelenden man , voordellen, om, ter voeding van zulk eene verkeerd geplaatde eerzugt zijnes vriends, 2iet recht op zijn' eigendom niet te doen gelden? — Scheele ondertusfchen leefde nog (8) toen westrumb 't voormelde werkje in 't licht gaf, en ehrhart zich deswegens zoo beflisfend in het aangehaalde Magazijn van elwert uitdrukte. Hier als tvfvir.der deezes Zuurs; zie Neuèften Entdeckungen, T. X. p. 84. Leipt. 1783. (8) Scheele overleed den 21 Mey , j??6. ruim 1! jaar na bergmann. Bergmann flieif in de maand Jahj, des jaars 1784.  OEFENINGEN. 9 Hier doen zich derhalven deeze vraagen op: zou scheele zijnen afgeftorven vriend, den waarlijk grooten bergmann, van zulk eene aantijging niet bevrijd hebben, indien hij zich zeiven niet als de waare uitvinder des Zuurs kende ? — Wie durft, buiten dit, van een' s c h e e l e vertrouwen, dat hij de eer van zijnen anders volkoomen onbefprooken vriend , in 't graf, niet zoude verdedigd hebben ? —. Heeft dan ook waarlijk bergmann zulk eene zwakheid begaan ? en heefc scheele zijn' vriend, geduurende diens leven, wel willen fpaaren, doch na deszelfs dood geene kracht genoeg gehad om den prikkel van eigen eer te wederfiaan, ten behoeve van zijnen in 't graf zwijgenden vriend? . Welk eene treurige befchouwing leveren deeze bedenkingen niet op , van het zoo onftandvaste en nooit genoeg of te recht gekende hart der ftervelingen, als men van twee der beroemdfte Mannen onzer eeuw moet verönderftellen, zich door eene in zich zelve beuzelachtige eerzugt in zoo verre te laaten wegfleepen, dat zij even daardoor zei ven moeten kunnen berekenen, dat zij alle oogenblikken gevaar loopen, om daaruit gevolgen te zien gebooren worden, wier gronden en uitvverkfelen zij zei ven, in niet wijsgeerige Mannen zelfs, met den ftempel van laagheid zouden kenmerken! Wat van dit alles ook zij, ik voor uiij meene reden te hebben van te moeten gelooven , dat scheele zich, voor'tminfte mondelijk, aan den. heer ehrhart , wegens de uitvinding des Suikerzuurs , ten zijnen voordeele , verklaard hebbe; A 5 want,  CHEMISCHE EN PHYSISCHE want, behalven dat een brief van een' mijner geachtfte fcheikundige vrienden, mij daar recht toe geeft, zoo zegt ook de levensbefchrijver van scheele, te weeten de heer crell:,, scheele was ook de uitvinder des Suikerzuurs (9)." Ook zegt dezelve alleen in de levenfchets van bergmann: „ Dat deeze het eerfle alle de eigenfchappen des nieuw ontdekten Suikerzuurs, en deszelfs verbindingen met andere ligchaamen, grondig bekend maakte 0°)." II. WAT IS SUIKER, EN WAT ZIJN DES» ZELFS BESTAANDEELEN? Suiker is eigenlijk eene wezenlijke, natuurlijke, zoetfmaakende, zoutige zelfftandigheid des plantenrijks , dewelke door kunstbewerking uit zommige plantgewasfen, of derzelver deelen, vooral in groote hoeveelheid van het zoogenaamde Suikerriet, [Arunda Saccharifera] door middel van deszelfs zap uitte» perzen, en door uitwazeming te verdikken , in de Indien, wordt afgefcheiden. In dien ftaat rijklijk met overtollige flijm- en oliedeelen belaaden tot ons overgebragt, wordt hij in onze Suikerbakkerijen, door middel van kalkwater, klei, osfenbloed. enz. herhaalde maaien gekookt, afgefchuimd, doorgezijgd; en aldus gezuiverd, in verfchillende graaden van fijnheid daargefleld. Hij is kristallizeerbaar; de zeer zuivere en niet tot kristallen gebragte Suiker moet (•.) Annalen, 1787. St. 2. p. 187. C10) - J. - H>  OEFENINGEN. inoer. zeer wit, vast, droog, eenigszins doorfchijnend en klinkend zijn. Het kenteken van deszelfs volkoomen zuiverheid beftaat voornamenlijk hierin, dat hij in wateren wijngeest geheel oplosbaar i.s(u); het atnmoniakzout niet ontleede, noch eenige geelheid in eene oplosfing van fublimaat te weege brenge. Het hoofdbeftaandeel des Suikers is een vrij fterk zuur , zoodanig vereenigd met flijmige , olieachtige en phlogiftieke deelen , dat het zuur hoegenaamd niet befpeurd wordt. Derhalven zijn de beftaandeelen des Suikers , ook zelfs in zijnen allerzuiverften toeftand , Suikerzuur , Slijm, Olie en Phlogiftieke deelen. Eenigen willen , waaronder hermust üdt , dat een gering gedeelte kalkaarde een medebeftaandeel des Suikers zoude zijn. Zoodanige Suiker , die bij de raffineering eenige kalkaarde behouden mogt hebben, kon dezulken misleid hebben. (n) Van de beste zoogenaamde Kanariefuiker worden 2 deelen in 3 deelen waters volkoomen opgelost, in eene warmte van 200 graaden naar Fahrenheit; en niet, gelijk veelen beweeren , gelijke deelen-. maar van minder foort van Suiker zoo wel als de kandij, kon ik gelijke deelen in water ontbinden : dit is niet te verwonderen , dewijl deeze foorten veel meer vogtdeelen , en dus minder eigenlijke Suikerdeelen, in een gegeeven gewigt, bevatten. Ik had 4 deelen sllcohol nodig ter oplosfing van 1 deel des fijnften Suikers, in de warmte van 170 graaden. Hoe flegter de Suiker is zoo veel te meer en vaardiger is hij ook in AIcq. hol ontbindbaar, en wel van wegen dezelfde oorzaak als ik reeds gezegd beb. De in Alcohol.opgdoste Suiker fchiet zeer ligt in fchoone kriftallen aan.  ia CHEMISCHE EN PHYSISCHi ben. Ik heb ondertusfchen meermaalen den geheel ruwen Suiker in de Indien onderzogt, zonder 'er een fpoor van kalkaarde in re ontdekken. Ik heb ook in de maand December des voorgaanden jaars 1786, alle foorten van in onze Suikerbakkerijen geraffineerden en gekriftallifeerden Suiker onderzogt, door middel van Vitrioolzuur, Phofphoruszuur, Spaathzuur en Suikerzuur, zonder in eene of andere de geringde blijk van kalkaarde waar te neemen. De Suiker is dan , zelfs ten hoogften gezuiverd of geraffineerd zijnde, bij mij geene volkomene zuivere zoutftoffe ; en hierom noemde ik denzelven voorbedachtlijk, eene Zoutige Zelfftandigheid des plantenrijks. Wanneer hij van zijne flijmige - olieachtige en phlogiflieke deelen ontdaan , en zijn bevattend zuur in volkomen vrijheid gefield is, dan kan dit met recht den naam van een Zuurzout des plantenrijks draagen. En dewijl nu de eenigfle weg om dit Zuur van den Suiker aftefcheiden, is, om zulks door middel van Salpeterzuur te verrichten , zoo is de vraag: HL WAT IS DE BESTE WIJZE VAN AFSCHEIDINC DES SUIKERZUURS UIT DEN SUIKER, DOOR MIDDEL DES SALPETERZUURS, EN OP WELKE GRONDEN RUST DEEZEBEWERKING 1 Zedert de bekendgemaakte ontdekking, dat men het Suikerzuur, door raiddel van Salpeterzuur, uit den  OEFENINGEN. {3 den Suiker konde affcheiden , heeft men deeze be» Werking ook algemeen verricht naar het voorfchrift dat bergmann het eerfte heeft opgegeeven (12). Hij doet in een' glazen retort, die van boven eeu buis heeft, (Tubulaat retort genaamd,) één once in poeder gebragten zeer fijnen Suiker, en giet 'er drie oneen Salpeterzuur op , welks fpecifique zwaarte tot gedeftilleerd water is, als 1000567. Zoo ras de oplosfing voleind, en het grootfte gedeelte des Phlogiftons van het Salpeterzuur vervlogen is, wordt 'er een' ontvanger aan den retort geluteerd, en de oplosfing zagtskens gekookt; hierbij verfchijnt eene menigte vanSalpeterlucht: zoo dra het vogt eene hooge koleur verkrijgt, moet men 'er nogmaals drie oneen Salpeterzuur bijdoen, en zoo lang met de kooking aanhouden tot de zwaare damp en de donkere koleur geheel verdweenen zijn. Op dit tijdpunt wordt het vogt in een ruim vat gegooten, en 'er zullen, onder de bekoeling, dunne prismatique kriftallen aanfehieten, die, verzameld en gedroogd zijnde, te zamen 109 greinen weegen. — Als het overgebleeven vogt nogmaals met twee oneen Salpeterzuur gekookt wordt, tot de roode dampen verminderen, dan verkrijgt men bij de bekoeling nog 43 greinen kriftallen. Bij het overblijfzel giet men allengs nogmaals twee oneen Salpeterzuur, en laat alle de vloeiftoffe tot droogwordens uitdampea; 'er blijft eene zoutige mas- vj2) Bergmanni Opufcula phyjica £? chemica, Val. I. p. 151. üpfal. Sic. 1779.  l± CHEMISCHE EN PIIYSISCHE masfa terug, welke donkerkoleurig, flijraig en ligt vloeibaar is , weegende, na behoorlijke drooging ♦ 30 greinen, die echter bij verdere zuivering tot op de helft verminderen. Al het verkreegen Zuurzout moet doorherhaalende oplosfingen en kriltallifeeringen gezuiverd worden; tot verkrijging van één once zuiver gekristallifeerd Suikerzuur, wordt, volgen» opgenoemde bewerking, veréïscht, drie oneen Suiker, en dertig oneen fterk Salpeterzuur. Bergmann mog't dus met recht zeggen: dat dit een van de duurltc Zouten is. Deeze wijze van bereiding hebben de Scheikundigen tot hiertoe gevolgd , als blijkende uit alle de Schriften, die de bereidingwijze van het Suikerzuur volkomenoverëenkomftig met de manier van berg* mann hebben voorgedraagen : deeze zijn g meun (13), göttling (14) , hermbstüdt, (15), wie gl eb (l6) en hagen (17). Ik heb veele bewerkingen verricht, om het Suikerzuur door middel van Salpeterzuur uit den Suiker te fcheiden, en daardoor heb ik over 't geheel de opgaave van bergmann zoodanig bewaarheid (13) Einleitung in die Chemie, J. 676. Nürnberg 1780. (14) Tasfchenluch, p. 16, Weimar 1780. (15) In crell's Ndiejien Entdeckungen in der Chemie T. IX. p. 10. Leipz. 1783- (16) In vooel's Lehrfatze der Chemie, p. 462. Weimar 1785. ei. fee. (17) Lehrbuch der Jpotliekerkunst. $. 343. Königsb. u. Leipz. 1786. ed. ten.  OEFENINGEN» 15 heid gevonden, dat het mij niet bevreemdt dat alle de aangehaalde Scheikundigen, geene verandering in het voorfchrift diens Mans gemaakt hebben, maar zulks veel meer voor hun richtfnoer ter bereiding des Suikerzuurs aannamen. Desniettegenftaande zoo hebben mij herhaalde proeven geleerd , dat 'er wegens de affcheiding nog wel iets moge opgemerkt worden, van 't welke bergmann zoo min als zijne naarvolgers eenig gewag gemaakt hebben. Dit nu zal best blijken , als ik vooraf die wijze van bewerking mededeele, welke ik bevonden hebbe de beste te zijn , en ik daarna de gronden deezer affcheiding verklaare. Ik neem twee oneen allerbesten, witten, tot fijn poeder gewreeven Suiker , doe denzelven in een* ruimen tubulaat-retort, en giet 'er zeven oneen Salpeterzuur op, welks fpecifique zwaarte tot water ftaat, als 60=100. De Suiker wordt door het Salpeterzuur vrij' fpoedig opgelost, en 'er ontftaat een zeer dikken toeneemenden damp van eene hoogroode koleur, welke dampen ik in de vrije lucht of onder een' fchoorfteen uittogt geef: zoo dra als deeze dampen merkelijk verminderen, fluit ik een' ruimen ontvanger aan den retort, en drijf het Salpeterzuur met eene zeer zagte warmte over; het klimt in roode dampen op, en ik houde eene allengs vermeerderende hette aan, tot deeze dampen genoegzaam eindigen, en de ftoffe inden retort eene bruine koleur en vrij lijvige gedaante verkrijge. Ik laat alles koud worden , en giet alsdan nog zeven oneen van het zelfde Salpeterzuur op de ftoffe , door de buis van den  i5 CHEMISCHE EN PllVstSCHE den retort, vaarende met deeze bewerking op de" eerde wijze voort, zoo lang tot al het Salpeterzuur' in ronde dampen is overgegaan. Nu is het overblijffel zonder koleur. Ik laat de retort weer koud worden, en in rust (laan: kort daarna beginnen 'er kristallen geboren te worden; 's anderen daags giet ik het vogt af, verzamel de kriflallen, die, na behoorlijke drooging op vloeipapier , vier dragmen en dertien greinen weegen. Het afgegooten vogt damp ik op eene zagte warmte, in eene glazen fchaal uit, tot ruim een derde verwaafemd is, laat het (lil daan, en 's anderen daags vind ik 'er weder kriflallen in voortgebragt, die, gedroogd zijnde, twee dragmen en zevenendertig greinen weegen. Deeze gezamenlijk verkreegen kriflallen los ik bij eene hette van 140 graaden op in i| once gedefinieerd water, filtreer het vogt, en laat het kriftallifeeren. Deeze eerfle kridalfchieting levert mij vier dragmen eii veertig greinen zeerfchoon e;ekristallifeerd allerzuiverst Suikerzuur. Het overige vogt, als gewoonlijk wat uitgewaafemd, en zulks zoo wel als de kristalfchieting nog twee maal herhaald zijnde, verkrijg ik 'er nog één dragme en een-enveertig greinen vrij zuiver Suikerzuur in eenigszins kleiner kriflallen van. Derhalven in alles, uit 2. oneen Suiker, door 14 oneen Salpeterzuur bewerkt, 6 dragmen en 21 greinén zuiver gekristallifeerd. Suikerzuur. Dit verfchil in hoeveelheid is in vergelijking van bergmann aanmerklijk; want het kostte hem 30 oneen flerker Salpeterzuur, dan 't mijne, om uit drie oneen Suiker één once Suihrzuur te fcheiden. Volgens  OEFENINGEN* I? gens mijne bewerking kan ik door 11 oneen Salpeterzuur uit drie oneen Suiker 9 dragmen en 31I greinen Suikerzuur verkrijgen. Hierbij gebiedt mij de billijkheid niet te verzwijgen , dat de gemelde hoeveelheid verkreegen Suikerzuurs de grootfte was die ik ooit door de vermelde bereidingwijze ontving, en dat het mij meermaalen gebeurde, dat ik minder verkreeg; de allerminfte hoeveelheid nochtans, die ik erlangde, (na mij deeze bewerking als eigen geworden was O bedroeg iets meer dan vijf dragmen. Bij deeze minfte hoeveelheid won ik toch nog 9 oneen Salpeterzuur uit, en had geen minder Suikerzuur als bergmann; en daarenboven zoo ontging ik de moeite van de derde en vierde opgieting van Salpeterzuur. Deeze nalaating lïeunt niet op gronden van begrip als of 'er geen Suikerzuur meer uit het overblijfzel kon verkreegen worden; de ervaaring heeft mij het tegendeel geleerd; maar zij toonde mij ook , dat de aanwending van dat deel Salpeterzuurs op nieuwen Suiker, den arbeid doorgrooter hoeveelheid Suikerzuurs uit denzelven te leveren, rijklijker beloont. Indien de Suiker eene kostbaare ftoffe was, dan zoude ik hef voorbeeld van bergmann, zoo wel als anderen, gevolgd hebben. De algemeene grond van de affcheiding des Suikerzuurs, door't Salpeterzuur, lleuut op de eigenfchap van 't laatfte , als hebbende eene ilerke verwandfehap tot het pklogifton, terwijl het Suikerzuur 'er geen de minde mede heeft. De Suiker wordt hier door 't Salpeterzuur in zijne beflaandeelen ontleed , vermits het Salpeterzuur de phlogiftieke dee* L deel. - B len  18 CHEMISCHS EN PHYSISCHE len des Suikers greetig aantast, zich met dezelven vervlugtigt, en tendeele in falpeterluchtaartige dampen opklimt: hierdoor wordt de band van de onderlinge beftaandeelen des Suikers verbroken , en daardoor deflijm- en olieachtige deelen mede los gemaakt zijnde, kunnen zij nu het mede vrij gemaakte Zuur niet beletten dat het zich, uit krachte van kriftallifecrbaarheid, in kriflallen afzondert. De oplosfing der verkreegen kriflallen in zeer zuiver gedeftilleerd water, met oogmerk om ze uit het zelve na behoorlijke doorzijging weder te laaten aanfchieten , is noodwendig om het Zuurzout van het aanhangend Salpeterzuur en de flijm-en oliedeelen volkoomen te zuiveren. Hiertoe wordt volflrekt zuiver gedeftilleerd water verëischt, dewijl het zuiverfte regenwater eenige kalkaarde kan bezitten , en veeltijds bezit; iets, dat marggraf ten vollen heeft beweezen (18). In dit geval zoude men zoo veel Zuurs verliezen , als de aanweezende kalkaarde kan aanneemen, want deeze heeft eene allerfterkfte verwandfehap met het Suikerzuur. Het eerfle bij den Suiker gevoegd Salpeterzuur behoeft zoo ver niet afgedreeven te worden als het tweede. Het teken, dat al 't Salpeterzuur overgedreeven is, beftaat hierin, dat alsdan het overblijfzei geene koleur meer heeft. De goede uitflag deezer bewerking hangt voornamenlijk af van het juiste punt der uitdamping. Is het vogt niet genoeg uit. (18) In zijns Chymijche SeJirifien. T. I. p. 273. §. tf. Berl. 17&8,  OEFENINGEN. ' ï£ géwaafemd , dan verkrijgt men weinige en kleine kriflallen: is het te ver uitgedampt, dan zijn de kriflallen zeer onregelmaatig. Dit laatfle behoeft nochtans minder dan het eerfle vermijd te worden, dewijl men deeze bewerking alleen moet achten, als dienende om het Suikerzuur zoo veel mooglijk te gewinnen , daar toch de verdere oplosfing en wederkriflallifeering gefchikt is om het de volkoomenfle zuiverheid en fraaiheid te geeven. Geduurende deeze herkriflalfchieting moet het vogt op eene niet te koele plaats, en het vat volkoomen onbeweeglijk ftaan: want anders worden 'er onregelmaatige kristallen gebooren. Het Salpeterzuur is hier ook alleen een gepast middel om den Suiker te ontbinden , en ons het Zuurzout van denzelven te leveren, zonder dat hetzelve, door aan de onmiddelijke werking des vuurs te worden blootgefleld, (dit is het geval in de affcheiding , via ficca.~) ontaart of veranderd is, en zonder dat het Salpeterzuur zelf'er zich op eenigerhande wijzen mede kan verbinden. Het is een bekende eigenfchap des Salpeterzuurs , dat het, naar maate het gephlogifleerd worde, zoo veel te zwakker en vlugtiger wordt, en in dcezen toefland ontwijkt het alle zwakkere zuuren. Dewijl nu het Salpeterzuur, geduurende de bewerking , ten deele in luchtgeflalte, opklimt, gebooren wordende , door het bijtredend phlogifton des Suikers, zoo kan men, in plaats van die dampen te laaten vervliegen, dezelven onder 't water, in molglazen, door middel van den gewoonen luchtbak, op« B z vaU*  SO CHEMISCHE EN PHYsiJciIE vangen, en te gelijk het overig gedeelte Salpeterzuurs inden ontvanger verzamelen, ten einde een en ander naar goedvinden tot een verder gebruik aan te wenden. In dit geval leg jk mijn» ontvanger aan, en fluit dien aan den retort, vóór ik door de buis het Salpeterzuur op den Suiker giet. In mijn' zeer ruimen ontvanger is aan den bovenkant een klein gat, in 't welk een glazen pijp geluteerd is, welke pijp, hevelsgewijs geboogen zijnde, onder 't molglas uitloopt. Het verkreegen gephlogifteerd Salpeterzuur kan voorts, op de gewoone wijle, gedephlogifteerd worden, en zelfs deeze Salpeterl'ucht (19) tot Salpeterzuur herfteld worden (20). Wanneer derhalven deeze arbeid oordeelkundig wordt verricht, dan behoeft ons Suikerzuur juist niet zoo heel kostbaar te zijn. IV. (19) Ik behoef aan Scheikundigen hier niet te eiïnneren , dat het luchtvormig weezen priestleï's Salpeterzuur, lucht niet is, maar de doorhem en bergmann betitelde Salpeterlucht, (20) Die zich de toedragt deezer lucht in verbinding der zuiverfte, dat is, volgens priestley, dsphlogijlmde, en, naar inoehhoüïz, Levenslucht, behoorlijk weet ten nutte te maaken , zal meer dan éér, weg ontdekken , om zich van de Salpeterlucht, voor een en andere bewerking, waartoe Salpeterzuur nodig is, met vrugt te bedienen.  OEFENINGEN. SI IV. WELKEN ZIJN DE VOORNAAMSTE UITEN INWENDIGE EIGENSCHAPPEN VAN HET SUIKERZUUR? Het vertoont zich in prismatique, eenigszins afgeknotte, zuilvormige kriflallen. Deeze kriflallen trekken, even als de meeste zuuren , de vogtigheid der lucht aan , en vloeijen in dezelve gelijk het wijnfteenzuur. In eene drooge en heete lucht verliezen ze het kriftalvogt, en vallen tot poeder uiteen, gelijk het Alcali minerale. Het Zuur heeft een' doordringenden zuuren fmaak, Eén grein van hetzelve in twee oneen waters opge, lost, maakt een vrij zuurfmaakend vogt uit, dat met gewoonen azijn in kracht van zuurte gelijk flaat. Het water lost in de hette van 200 graaden meer dan gelijke deelen van de kriflallen op; koud zijnde, blijft één deel in vier deelen opgelost. Twee deelen Alcohol losfen één deel kriflallen op, in de warmte van 160 graaden. Het fchiet uit deeze oplosfing, volgens de gewoone wetten, weder in kriflallen aan: deezen zijn zeer blinkend, en platvormiger dan die uit de oplosfing van water aanfchieten. Zij vertoonen bij of vóór de kriftallizeering geen huidje op de oppervlakte des vogts. In gedefinieerde en vette olieën , als mede in aeiher is dit zout ook oplosbaar, en het laat 'er B 3 zien  22 CHEMISCHE EN PHYSISCHE zichookwederuitkriftallifeeren. Opzommigeolicën heb ik na de oplosfing eenige kriftalletjes, die een huidje vormden , waargenoomen: de aanfchieting is oneindig moeilijker dan in water en wijngeest. In aether echter ligter , en hier neemt men ook geen vliesje waar. Eene oplosfing des Suikerzuurs verandert, zelfs in den alleruiterften graad van verdunning, alle de blaauwe zappen in rood; uitgenomen de Indigo. Met alle loogzouten en opflurpende aarden vereenigt ons Zuur zich onder eene fterkeopbruifching, en vormt met dezelven middenzouten , waar van zomnu'gen kriftal'ifeerbaar zijn. Veelen der metaalenen halfmetaalen worden door ons Zuur, uit derzelver oplosvogten in verbinding nedergeploft. Dit heeft ook plaats met zommige rnetaalzouten: al het welke nader zal blijken in de. Vide Afdeeling. Alle oplosfingen van kalk , ook zelfs in alle de zuuren, worden greetig door ons Zuur nedergeploft. Het verricht, volgens mijne proeven , geene werking op den wijngeest, om 'er aether van te gewinnen (21). Een (21) Ik loste 5 dragma'3 zuiver Suikerzuur op in ij pnce Alcohol, bewerkte deeze verbinding in een retortje; het overkooniend vogt was zuurachtig, en ik nam , hoedanig ik ook deeze bewerking herhaalde, of behandelde, geene olieftreepeii waar; uit het overgekomen vogt liet zich het zout weder aanfchieten; door kalkwater precipiteerde zich het zuur 'er uit, zonder mij een blijk van Aether op de  OEFENINGEN. 2 3 Een zeer klein gedeelte onder bruinen fyroop vermengd wordende, verandert het denzelven in blanke fyroop, die voor broodfuiker dienftig is. Door de mineraale zuuren wordt het Suikerzuur opgenomen: edoch kan het door gepaste handgreepen weder in krilhllen van dezelven worden gefcheiden: echter moeten de zuuren dan niet geconcentreerd zijn. Dit heeft ook plaats met het azijnzuur, en met het citroenzuur, fchoon zij fterk geconcentreerd zijn. Na de uiterfte ontleeding des Suikerzuurs, door middel van het openlijk aan de werking des vuurs bloot te flellen, laat het geene kool te rug: en deszelfs innerlijke verbinding is zoo vast, dat het eerst door herhaalde bewerkingen als van dien band losgerukt wordt (aa). Ook kan het in zijne beftaandeelen ontleed worden door eene kooking in vitriool - of falpeterzuur; en het blijkt, ingevolge de proeven van west rum b, dat deeze befiaandeelen azijnzuur en phlogifton zijn (23). V. oppervlakte te toonen.i—- Dit laatfte gelukte echterb erg- mann, l. C. 5. 2. F. (22) Bergmann heeft dit volkoomen beweezen ; zie zijne aangehaalde verhandeling, 5. 2. - ■■ ■ Ik heb nochtans in die bewerking geen kriftallifeervogt opgevangen, •c welke door de indruiping van kalkwater toonde, dat het geen Suikerzuur bevatte. (23) In 't aangehaalde werk. Zie ook crell's Annalen, B. 1. p. 540. Helmft. u. Leipz. 1785- als mede 't eerfle üuk van j 787. p. 53. B 4  H CHEMISCHE EN PHYSISCHE V. MET WELKE LICCHA4MEN HEEFT HET SUIKERZUUR VERWANDSCHAP? In berg man n's Tafel der enkele Aantrekkingen (24) worden 'er de volgende ligchaamen, in de elfde Colorn, naar deeze orde, toe gebragt: SUIKERZUUR. 1 Kalkaarde. l2 Kobalt. 2 Zwaardarde. 13 Koper. 3 Bitterzoutdarde.', 14 Nikkel. 4 Past Loogzout. ï5 Arfenicum. 5 Mijnfl. Loogzout. 16 Wismuth. 6 Vlug Loogzout. i7 Kwik. 7 ZinL 18 Spiesglas. 8 Bruin/leen. 19 Zilver. 9 Tzer- 20 Platina. 10 lood- 21 Aluinaarde. ^ Volgens mijne waarneemingen en proeven moet 'er eene kleine verandering in de opvolging der bo» venftaande ligchamen plaats hebben. Ik moet derhalven de met het Suihrzuur verwandfehapte ligchaamen in deeze orde voordellen, sui- (24) Deeze Tafd vindt men in mijne Befih. en Werkends Chtmie, D. I. Amft. nU.  OEFENINGEN. 25 SUIKERZUUR. 1 Kalkaarde. 12 Koper. 2 Zwaardarde. 13 Looi. 3 Bitterzoutaarde. 14 Tm. 4 Vast Loogzout. 15 Nikkel. 5 Mijnfl. Loogzout. 16 Wismuth. 6 Vlug Loogzout. 17 Arfenicum. 7 Aluinaarde. 18 Spiesglas. 8 Zin*. 19 ATwi/fc. 9 Bruinfleen. 20 Zilver. 10 !Tzer. 21 Platina. 11 A'ofo,/*'. 22 /Faf«r. Nu is^de vraag: VI. OP WELKE WIJZE, EN ONDER WELKE BEDINGINGEN, VEREENIGT ZICH HETSUIKERZUUR MET DE GENOEMDE LIGCHAMEN , EN WELKE NIEUWE VERBINDINGEN LEVERT HET MET DEZEL* VEN OP? Het Suikerzuur, als de allerfterkfte verwandfchap met de KalkSarde hebbende, verëenigt zich met dezelve, en wel genoegzaam in gelijke deelen; het vormt 'er een zoutig ligchaammede, dat volftrekt in geen water kan worden opgelost. Geene der overige zuuren, en geene der loogzouten of aarden , is in ftaat om in die verbinding de minlle fcheiding of ontB 5 leer  26 CHEMISCHE EN PHYSISCHE leeding te wege te brengen. Met welk een zuur ook de kalkaarde tot een zoutligchaam verbonden is, het Suikerzuur ontleedt zoodanige verbindingen, en neemt beftendig de kalkaarde tot zich: en met welk een alkalisch ligchaam het Suikerzuur ook moge verbonden zijn, de kalkaarde maakt dien band los, en verbindt zich altoos met het Suikerzuur. Deeze zoo fterke betrekking des Suikerzuurs op de kalkaarde maakt hetzelve tot een wiskundig middel , om in alle mooglijke vogten de minde hoeveelheid inhoudende kalkaarde te ontdekken, aan te toonen, en 'er die van af te fcheiden, niet alleen; maar dewijl ook deeze verbinding zich als onoplosbaar van het vogt door nederplofling affcheidt, zoo kan men ook door ons Zuur de waare hoeveelheid kalkaarde berekenen, welke zich in eenig vogt, het zij op zich zeiven of door zuuren opgelost, bevinde. Te recht is dus ditve.mogen des Suikerzuurs onlangs tot dat einde ook bij ons, door den Hoogleeraar uriessen aangepreezen (25). Het mislukte bergmann echter om door middel des Suikerzuurs de kalkaarde, welke hij beweert in de dierlijke fteenen te zijn, te ontdekken £26). Göïtling leidt daarvan gereed af, dat het Suikerzuur niet in ftaat zij, om in alle gevallen de kalkaarde aan te wijden (27). Zulke te voorbaarige, zonder vooraf- gaan- (25) Over de Magnefia Alha, bl. 5. Amft. 1786. (26) In de Zweedfche Verhandelingen, D. XXXVI. p 534, 427) Tqfchenbuch, 1783, f. 25.  OEFENINGEN. 27 gaande onderzoekingen , beflisfende uitfpraaken , hebben nimmer de weeten fchappen eenigen dienst toegebragt. Bergmann zelfs wachtte zich, ondanks zijne waarneeming, voor zulk eene Heilige uitfpraak. Hij hadt ook te veel bewijzen van het ontwijffelbaar vermogen des Suikerzuurs hieromtrent, en vergenoegde zich enkel zijne waarneeming dier mislukking mede te deelen; laatende de oorzaak van dit verfchijnzel aan de uitfpraak eener nadere ontdekking over. En deeze nadere toelichting is reeds voorhanden, zints scopoLions de beftaandeelen der dierlijke fteenen toonde (28). Men behoeft niet eens te vraageh, of waarlijk, volgens bergmann's meening, de kalkaarde een beftaandeel dier fteenen zij? (De proeven van scopoli toonen zulks nier/) maar het zij eens zoo; dan is dit altans zeker, dat het Suikerzuur zelf een hoofdbeftaandeel dier fteenen uitmaakt. Geen wonder dus, dat het Suikerzuur de kalkaarde niet aanneemt uit een ligchaam in 't welke deeze met het Suikerzuur reeds zelf verbonden is. Die eigenfehap des Suikerzuurs, om allerwege de kalkaarde aanteneemen , en 'er mede overtegaan tot een onoplosbaar ligchaam, maakt de kalk tot een allergefchiktst middel om den Suiker te zuiveren. De ruuwe Suiker bevat, behalven overtallige flijm- en oliedeelen, ook meer Suikerzuur dan verëischt wordt om een' waaren zuiveren Suiker te zijn. Zoo lang de Suiker een overtallig Suikerzuur heefc, kan hij in geene drooge gedaante verfchijnen, veel min in kris- tal- (28) Beyw&ge zu den Chem, Ai.nalen, 1787. St. 3. f. sjo»  2& CHEMISCHE EN PIIYSISCHE tallen ar.nfchieten. Bergmann zelfs nam waar, dat als men bij eene oplosfing van reeds gekristallifeerden Suiker eenig Suikerzuur voegde , de Suiker dan volftrekt niet wilde kristallifeeren (29). De kalk konmtderhalven in de Suikerbakkerijen zeer te flade : zij neemt al het overvloed Suikerzuur greetig aan , vormt 'er zich tot een vast or.üplosbaar ligchaam mede, en fcheidt zich derhalven ligt van de vloeiflofTe af. De bewustheid dat de ongezuiverde ruuwe Suiker overtallig Suikerzuur bevat, decdt nrj denken, dat ik van denzelven, door middel van 't Salpeterzuur, meer Suikerzuur zoude kunnen affcheiden, dan van reeds gezuiverden Suiker. Zonder voor als nog iets te zeggen wegens de oorzaak, bericht ik alleen, dat de uitkomfttn mijner proeven mij beftendig het tegendeel hebben beweezen. Evenwel verwondert het mij, dat niemand bedacht is geweest, om den ruuwen Suiker met dat oogmerk te beproeven; want ik zie niet op wat grond men a priori anders dan een voor* deelige uitkomst kan verwagten. Met de Zwaar aarde (terra ponderofa") verbindt zich het Suikerzuur. Bij gebrek van genoegzaame hoeveelheid dier aarde, heb ik daarmede geene herhaalende proeven kunnen neeroen: 10 greinen van dezelve verzadigden 14 greinen Suikerzuur, dat vooraf in 3 dragmen water ontbonden was. Deeze verbinding leverde kleine, langwerpige, ftomppuntige kristallctjcs, die geelachtig en van vóóren half doorzigtig waren, in koo- C2p) De Acido Sacchari $, 6. Opujcul, T. 1.  OEFENINGEN. 29 kookend water verboren ze de zoutgedaante, en 12 greinen deezes zouts verlooren in één once kookend water a] greinen aan gewigt. In kalkwuter, even warm gemaakt zijnde, wierden ze ontleed, en de zwaaraarde afgefcheiden. Onder de zuuren is het vitrioolzuur alleen in ftaat de Zwaaraarde van het Suikerzuur aan te neemen. 25 Greinen Bitterzout'dirde waren nodig om 30 greinen Suikerzuur te verzadigen, na dit Zuur vooraf in I once waters was opgelost. Ik kon 'er geene volmaakte kristallen van gewinnen. Geduurende de zagte uitwazeming, zetteden zich wel eenige puntjes aan den bodem en de kanten der glazen fchaal, doch na gedaan onderzoek was het eene uitzakking van zoutdeelen, meer poeder- dan kristalachtig; het overige vogt, koud geworden zijnde, fchoot ook in geene kristallen aan, maar zakte meer en meer uit: ik waazemde het vogt voorts af, en verkreeg in alles 59 greinen van een glinlterend poederachtig zout, 'c welk wel, doch zwaar in water, oplosbaar was. Verdereproefneemingen gaaikvoorbij, dewijl de plaats, welke de Bitterzoutaarde onder de verwandfehapte ligchamen tot het Suikerzuur bekleedt, ftilzwijgende aantoont, door welke van hun deeze verbinding kan ontleed worden, en welke verbindingen door deeze kunnen worden ontbonden. Hierom zal ik daarvan ook in de volgende verbindingen zwijgen. Onder de Zuuren neemt het Spaatzuur alleen de Bitterzoutaarde van het Suikerzuur aan. 51 Greinen gewoon, zuiver, doch ongecalcincerd vast planten Loogzout zijn toereikend om 30 greinen Sui'  go CHEMISCHE EN PHYSISCHE Suikerzuur behoorlijk te verzadigen, na het vooraf in l once waters ontbonden was (30). Deeze verbinding levert fraaije kristallen, iets grooter en meer taarlingachtig dan die van bet Zuur zelve: jammer dat zij door eene maatige warmte, even als het glauberzout, en het mineraal alcaü, zoo veel van het kristalvogt verliezen, dat ze zich verpoederen. Zij laaten zich ligt in water oplosfen (eene eigenfchap , welke bijzonder eigen fchijnt aan zouten „ die het kristalvogt in de warmte verliezen.) Alle de mineraale zuuren , benevens het arfeniczuur zijn in ftaat om het aicali uit de verbinding des Suikerzuurs los te maaken. Met fpaat- noch phosphoruszuur wilde mij dit niet gelukken. 44 Greinen Mineraal alcali wierden door 30 greinen Suikerzuur behoorlijk verzad-igd, na het zuur vooraf in | once waters ontbonden was (31). Na ver- (30) Heemdsthdtverkreeg, door2 deelen vast Loogzout met 1 deel Suikerzuur te verbinden , kleine, onregelmaatige kristallen: doch na hij dezelven in water oplostte, en ze door bijvoeging van Suikerzuur behoorlijk verzadigde , gaf deeze verbinding fraaije prismStique kristallen: Zie crell's Neuèften Entdeckungen. T. V. p. 44. Leipz. 17g2. Deeze eerstgenomen hoeveelheden waren volgens beegmannj doch de uitkomst toont ons dat 'er te veel Loogzout genomen wordt. (31) Zoo nam ook hermbstSdt , volgens beugman , 2 deelen Mineraal Loogzout tegen 1 deel Suikerzuur; hij verkreeg een zeer oplosbaar zout, dat geene verandering op lakmoes.papier te^wege bragt , maar violen fy-  OEFENINGEN. 3- veröischte uitwazeming verkreeg ik ruitvormige, in elkander gehechte, kleine doorzigtige kristallen. Zij biceven in eene gewoone luchtwarmte onveranderd, doch in de hette wierden ze dof. Zij waren minder oplosbaar in water dan de voorigen, en werden door dezelfde zuuren gefcheiden , als mede eenigszina door het fpaatzuur. 27 Greinen vlug Loogzout wierden door 30 greinen in l once waters opgelost zijnde Suikerzuur verzadigd (32). Na verëischte uitwazeming wierden 'er langwerpig, ruitvormige kristalletjes gebooren. In eene matige warmte verlooren ze fpoedig zoo veel van 't kristalvogt, dat ze poederachtig werden. Ongemeen ligt werden ze in water ontbonden, en door alle de zuuren, die 't mineraal loogzout van 't Suikerzuur aannamen, werdt ook van dezelven 't vlug Loogzout gefcheiden. 03 Greinen zuivere Aluinaarde waren genoegzaam om 30 greinen Suikerzuur te verzadigen. Alle pogingen waren vrugteloos om deeze zoutflofle te doen kristallifeeren: na volkomene uitdamping was zij gelijk fyroop groen maakte: en dus blijkt dat hier ook te veel Akali genomen is: zie crell. /. e. (32) hermbst&dt (/. c.) verkreeg door de verbinding van 6 deelen vlug alcali en 1 deel Suikerzuur vierkante zuilvormige kristallen, die de violenfyroop en 't lakmoes papier rood koleurden. ——— Ik kon zulk eene verbinding naauwlijks tot kristalfchieting brengen; en de weinigen, welken 'eruit geboren wisrden, verwdende genoemde zeifilan. digheden groen.  32 CHEMISCHE EN PHVSISCHE lijk aan eene dofte felenietiichtige ftof. Plet werdt in de lucht vogtig en ging allengs tot een geelachtig vogt over. Hieruit volgt dat het zeer oplosbaar in water is. De drie mineraale zuuren neemen de Aluinaarde uit de verbinding des Suikerzuurs tot zich. Ook wordt 'er een klein gedeelte Zuurs door eene fterke hette uit dit middenzout, onder de gloeijing verdreeven; het overblijfzel echter is ver van zuivere Aluinaarde te zijn, want uit deszelfs oplosfing werdt eene niet geringe nederploffing door kalkwater te weeg gebragt. Ik heb wegens de 7 verhandelde door 't Suikerzuur gevormde middenzouten, met ftilzwijgen voorbijgegaan, de verandering, welke zij op de blaauwe koleuren zomtijds uitwerken, vermits dit alleen een gevolg is van een overvloedig zuur of alcalisch beftaandeel, en zij dit vermogen niet hebben, als zij als waare middenzouten worden daargefteld. Ook is het van zelf blijkbaar, dat het Suikerzuur geen der middenzouten kan fcheiden , welke een dier Zuuren tot beftaandeel hebben, die in ftaat zijn, het tot middenzout verbonden Suikerzuur van deszelfs bevattend Akali te fcheiden. Men zal veel overè'enkomftig vinden in dit kort verflag mijner waarneemingen wegens de verbinding der voorgaande middenzouten, met de opgaven van bergmann (33)i ™aar men zal 'er ook zaaken ontmoeten die van de zijnen afwijken. Tevens heb ik de hoeveelheden naauwkeurig trachten gade te liaan der (33) De Acido Sacchari, £.3,9. Opvfcul. T. 1.  OEFENINGEN. 33 der onderfcheidene alcalifche ligchaamen welken verè'ischt worden om zich met het Suikerzuur tot middenzouten te verëenigen. Ik geloof derhalven dat mijne proefneemingen hieromtrent niet als nutteloos zullen kunnen befchouwd worden. De Zink wordt uit zijne ontbindingen in alle andere Zuuren door 't Suikerzuur gefcheiden en aangenoomen, praxipiteerende 'er onder de gedaante van een wit poeder mede. Ons Zuur verbindt zich ook met den verkalkten Zink, of de zoogenoemde Flores Zinci. Het lost zelfs het halfmetaal op, maakende in alle deeze verbindingen een poedervormig metalisch middenzout uit. De Bruinfleen wordt door 't Suikerzuur uit de ontbinding van de overige Zuuren losgemaakt en aangenomen. Ook tast ons Zuur den Bruinfleen op zich zelv' hevig aan; vormende, op eene en andere wijze van verbinding, 'er een witachtig metaalisch middenzoutig poeder mede. Het Ijzer wordt insgelijks door 't Suikerzuur uit alle ontbindingen in andere Zuuren. aangenomen , als mede uit de oplosfing van ijzervitrioel; ploffende de ijzeraarde in een geelkoleurig metaalisch middenzout neêr. Het Ijzer zelf wordt door ons Zuur hevig aangetast, en maakt met hetzelve een meer glinflerend metaalisch middenzout uit. Om het in kristallen te krengen, is mij niet gelukt (34). De (34) Het Ijzer uit de oplosfing van vitrioolzuur door ons C Zuuï  3+ CHEMISCHE EN PHYSISCUE Be Kobalt wordt niet minder door 't Suikerzuur uit zijne oplosfing in alle overige Zuuren aangenomen, en met hetzelve verbonden, onder een ligt rood poeder , als een metaalzout nedergeploft. De Kobalt wordt zelf door ons Zuur hevig opgelost, en vormt 'er het zelfde poeder mede. Als de verzadiging wel getroffen is , kan het ware metaalifche middenzout niet in kristallen verfchijnen. Het Koper wordt mede door 't Suikerzuur uit alle oplosfingen der andere Zuuren gefcheiden, en door hetzelve aangenomen: niet minder uit de oplosfingen van kopervitriool en fpaanschgroen. Ook wordt het Koper op zich zelf door ons Zuur opgelost In alle gevallen vormt ons Zuur met Koper of deszelfs kalken een blaauwkoleurig metaalisch middenzoutig poeder. Het Lood wordt uit alle oplosfingen in Zuuren, behalven die van vitrioolzuur, door 't Suikerzuur gefcheiden en aangenomen. Dus verbindt zich ons Zuur met alle de Loodkalken op zich zelf, zoo wel als dat het die uit de oplosfing der Sacchari Zaturni aanneemt. Het metaal wordt door ons Zuur wel aangetast, maar niet volkomen, ik heb geene genoegzame verzadiging kunnen bewerken. Suikerzuur met Loodkalken verzadigt, levert een metaalisch Zuur nedergeploft wordende , levert eene voortreffelijke, z7/avelgee!e water- en olie verfftoffe, zie j. f. gmelik, Grundfaife der Technifckm Chemie. §. 797. Iluüe, 1736.  OEFENINGEN. 3$ ]isch middenzout, dat in zeer kleine kristalletjes verfchijnt. Het Tin wordt door het Suikerzuur uit zijne oplosfingen in andere Zuuren'aangenomen, behalven uit die des vitrioolzuurs , en nog minder uit die des zoutzuurs. Do Tinkalk wordt volkomen in ons Zuur opgelost; maar deeze verbinding weigerde mij kristallen te leveren , en was na de uitwazeming een felenitfchijnbaare ftoffe. Het Tin zelf wordt door ons Zuur vrij fïerk aangetast, en levert na uitdamping dezelfde masfa, die echter meer glans heeft, en onder 't microscoop zich als zaamgehegte naaltjes vertoonde. Bij nader onderzoek bleek de oorzaak hiervan te beftaan , in eene overvloedige hoeveelheid Suikerzuurs. De Nikkel wordt door het Suikerzuur uit alle andere oplosfingen in Zuuren aangenoomen, en vormt 'er kristallen mede van een teder naald vormig weeffel, die van eene geelgroene koleur zijn. De Nikkel zelf wordt door ons Zuur opgelost, doch niet zonder hette, en dan ontftaat 'er het zelfde zout als van den verkalkten Nikkel uit. De Wismuth wordt insgelijks door het Suikerzuur uit alle de overige oplosfingen van Zuuren aangenomen ; de Wismuth wordt op zich zelve niet opgelost, maar greetig, als hij verkalkt is. Deeze verbinding gaf mij geene kristallen, maar beftond, na uitwazeming, in eene grijswitte ftoffe, zonder glans. De Arfenicum wordt door het Suikerzuur uit deove-  36 CHEMISCHE EN PHYSISCHE rige ontbindingen in Zuuren aangenomen, uitgezon^ dert die van 't Zoutzuur. De kalk, of het ArfenU cum album, wordt gemakkelijk door ons Zuur opgelost; het vormt 'er ruitachtige zeer platte kristallen mede. De Regulus is bezwaarlijk door ons Zuur op te losfen; de verëeniging van het Zuur is met de verkalkte zelfs niet zeer vast. Bergmann dreef 'er door hette het Zuur af, en daarna fublimeerde de Arfsiiicum. Het Spiesglas wordt door het Suikerzuur mede uit zijne ontbindingen in Zuuren aangenomen, behalven die van het Zoutzuur. De Regulus Antimonii zelf wordt door ons Zuur meer doorvreeten als ontbonden. De kalk wordt bezwaarlijk, en het glas nog moeilijker opgelost; in deeze oplosfingen lieten zich kristallen voortbrengen; doch het Zuur fcheen oorzaak daarvan te zijn, dewijl zich hetzelve meerëhdeels afzondert en aanfchier. Het mengzel uitgewaafemd zijnde, is een grijs poeder, 't weikin koud water een derde aan zwaarte verliest, en uit welk vogt daarna niets dan Suikerzuur wordt afgefcheiden. De Kwik wordt ook door 't Suikerzuur uit alle oplosfingen in Zuuren aangenoomen, behalven uit die des Zoutzuurs, en vormt met hetzelve een wit metaalisch zoutig poeder. Op zich zelf wordt de Kwik niet door 't Suikerzuur aangetast. Het Zilver is in de behandeling volkomen gelijk met de kwik. De Platina konde ik met het Suikerzuur niet onder-  OEFENINGEN. 37 onderzoeken , dewijl ik ze te dier tijd niet kon bekoomen. Volgens bergmann wordt ze door ons Zuur niet opgelost, dan na ze vooraf door 't vast mineraal loogzout uit eene ontbinding in Zuur is nedergeploft, en dit nederplofzel behoorlijk is uitgezoet. Deeze geprecipiteerde Platina geeft dan, in de verbinding des Suikerzuurs, eene geele oplosfing, en dezelve levert geele kriflallen. Het Water bekleed onder de verwandfcbapte ligchamen des Suikerzuurs eene plaats, van wegen deszelfs oplosbaar vermogen in 't algemeen, en meer bijzonder, om dat het Suikerzuur zulks greetig aantrekt. In de eerfle eigenfchap deelen ook, hoewel in mindere graaden, de Wijngeest, de gedisteleerde- en vette Olieën, en de Aether. Uit de verhandelde proeven blijkt niet alleen de trappen der verwand fchap des Suikerzuurs met de onderfcheiden Metaalligchamen, en derzelver verbindingen met het zelve ; maar men kan 'er ook de meer of mindere verwandfchap der overige Zuuren boven of beneden het Suikerzuur, tot de metaalen en halfmetaalen, uit opmaaken. En dus blijkt, dat onder alle de Zuuren het Suikerzuur de fterkfle verwandfchap heeft met Zink , Bruinfleen, Ijzer, Kobalt-Koper, Nikkel en Wismuth. Dat alleen het Zoutzuur nader verwandfchapt dan het Suikerzuur is , met Arfenicum , Spiesglas en Kwikzilver, en dat het Zout- en Vitrioolzuur alleen nader tot de Tin liaan dan het Suikerzuur. C 3 De  38 CHEMISCHE EN PHYSlSCHE De proeven zijn niet op de ruwe Halfinetaalen, maar met derzelver Regulus genomen. VII. IS het suikerzuur in andere ligchaamen voorhanden? zoo ja; in en op wat wijze kan het zelve uit zommige voorwerpen worden afgescheiden? Het fpreekt van zelve, dat het Suikerzuur, een beftaandeel des Suikeis zijnde , ook , in 't alge* meen, in alle die zelfftandigheden moet voorhanden zijn , die Suikerftof bevatten. Daar nu de SuikerftofFe zeer aanmerklijk in 't plantenrijk huisvest (35), en dewijl het bekend is dat alle voorwerpen welke Suikerftoffe bevatten tot de geestige gesting gefchikt zijn, en eene oordeelkundige ontleeding van den Wijngeest doet zien, dat ook het Suikerzuur, geduurende die gesting, niet verdweenen noch verandert is, maar alleen met de ove- (35) Men brengt tot die voorwerpen , behalven het Suikerriet en ds Druiven ; roode en zwarte Beziën, Kruisbeziën, Berberisfen , Kraakbeziën , Mijrtebeziën, zwarte Karsfen, Sleepruimen, Lijsterbeziën, Houtappels, Jeneverbeziën, alle foorten van Kool, Erwten, Paardebloemwortel; Sellerijwortel, Beerenklaauw, Engelwortel, geele Wortelen, roode en witte Beetwortel; — (Zie mijne Bejch, en Wtrk. Chemie, D. II, J. 832. Amft. 1788O  OEFENINGEN. 39 overige beftaandeelen van den Wijngeest tot een' brandenden geest is verbonden; zoo moet dan het Suikerzuur ook in den Wijngeest huisvesten. Het gelukte dan ook den heere westrumb, reeds in 't jaar 17b'i , om uit het overblijfsel van den verzoetten falpetergeest , Suikerzuur te verkrijgen (36). Dan naardien de Meelftoffe bevattende zelfftandigheden in 't plantenrijk mede in Haat zijn, om de geestige gesting te ondergaan, en een' brandenden geest op te leveren (37) en ik overtuigt ben , dat de beftaandeelen van een' hoogstzuiveren en zaamgedrongen Koorengeest, juist met die van den Wijngeest volmaakt dezelfden zijn, zoo volgt , dat zich ook in de zoogenaamde Koorenbrandewijnen het Suikerzuur moet bevinden. Om zulks echter niet op eene onderftelling te laaten berusten, heb ik meermaalen allerfterkften en zuiveren Koorengeest door Salpeterzuur in de desteleering verzoet, en verkreeg uit het overblijfzel Sui. kerzuur; waardoor ik mij overtuigd vond, dat ook de Meelftof bevattende zelfftandigheden Suikerzuur bezitten; en dat dit, even als bij de Suikerftof bevattende voorwerpen , door middel d«r geestige gesting, dienstbaar gemaakt wordt, tot een verbindend beftaandeel van den den brandenden geest. Wij (36) Kleine Fhyjïjde Chsmifche Ahhandlungen, p. 26. Leipz. 1785. (37) De MdelftofFe is voorhanden in Graanen, Aardappelen , Aronwoi telen , en Erwten : bezittende de twee laastgenocmden te gelijk SuikerftofFe. I. et C 4  AO CHEMISCHE EN PHYSISC HE Wij weeten dat na de geestige gesting de zuure volgt, en dat de tot de gesting gefchikte zelfftandigheden ons door de zuure gesting het Azijnzuur leveren , 't welk zeer algemeen bij ouden en nieuwen voor 't algemeene Plantenzuur erkent is. Zoo ras wij ons erïnneren, dat het zuure beftaandeel van de Suikerftoffe bevattende ligchaamen het zuure beftaandeel van den Wijngeest zij, en men, na 't eindigen der geestige gesting , uit dezelfde voorwerpen Azijn verkrijge ; dan is geene vraag eigeniiartiger, dan deeze: is de grondftof des Azijns ook het Suikerzuur? Edoch het beantwoorden deezer gewigtige vraag zoude mij in dit gedeelte mijner verhandeling op omftandigheden en onderwerpen leiden, wier befchouwing en ontvouwing ik ten eenigen tijde tot een onderwerp mijner opmerkingen gefchikt heb. Ündertusfchen bewijzen de proeven van Dr. amburger, dat uit Azijn even zoo goed als uit Suiker het Suikerzuur kan worden daargefteld (38;. Honig bezit eene groote hoeveelheid SuikerftoiTe, en deeze -bijgevolg Suikerzuur. Het is mij ook gelukt , als ik den brandenden geest , uit Mee geftookt zijnde , met falpeterzuur bewerkte , 'er Suikerzuur uit daar te ftellen. Gommen bezitten insgelijks Suikerzuur. Bergmann verkreeg het uit de Arabifche Gom. Uit (38) crell's Annalen, ft. XII, f. wM- Leipz. 1787.  OEFENINGEN. 41 Uit Boekenhout verkreeg götling (39) Suikerzuur. HermstSdt heeft beweezen, dat het zuure beftaandeel des Mei kfuikers, Suikerzuur is. Door zijne proeven met Melkfuiker genomen (40), poogt hij te toonen , dat dit Zout beftaat, uit Suikerzuur , Kalkaarde en Phlogifton, of flijmdeelen : en wel zoodanig , dat een gedeelte des Suikerzuurs met kalkaarde tot eene moeilijk oplosbaare zelfftandigheid verbonden is, en het grootfte deel des Suikerzuurs met de phlogistike deelen tot een Suikerfoortig ligchaam is verëenigd. Uit deeze tweeledige verbinding verklaart hij den grond van de moeilijke oplosfing des Melkfuikers, en deszelfs geringen zoeten fmaak. Scheele, daarentegen wil, dat de, bij de ontleding des Melkfuikers, uitgefcheiden wordende aarde , geen kalkaarde zij, maar noemt ze Melkfuikerzuur (4r). Dan, het zij daarmede zoo het wil, 'er is eene aanmerkelijke hoeveelheid Suikerzuur in den Melkfuiker. HermbstSdt verkreeg, uit 4 oneen Melkfuiker, 3; dr. zeer zuivere kriftallen van Suikerzuur (42), en op een' anderen tijd wel 4} dragmen (43). Ik heb bij (39) crell's Neue-[len Entdeckungen, T. V. p. 3.feq/. Leipz. ijè2. (4J Tasfchenbuch, p. 3. Weimar, 1785. (41) crell's Weitesten Entdeckungen, T. VIII. p. 187; Leipz. 1783. en — Annalen, B. II. p. 509. Leipz. 17S4. (42) L. c. (43) Phf* Chem, Verjuche, p. 294, Berl. 1785. C5  42 CHEMISCHE EN PHYSISCHE heb bij de ontleding des Melkfuikers nooit boven 3 dragmen gekriftallifeerd zuiver Suikerzuur kunnen verkrijgen Ondertusfchen zoo bezit de Melkfuiker meer Suikerzuurs, dan men uit denzelven immer kan affcheiden, vermids het aardachtig beftaandeel altoos een gedeelte Suikerzuur vasthoudt. Uit den Melkfuiker kan het Suikerzuur niet dan op den natten weg gefcheiden worden; als men deezen op den droogen weg behandeld, dan wordt het Zuur veeleer met de olie- en flijmdeelen hoogst brandig; ook zijn de beftaandeelen des Melkfuikers veel te naauwkeurig verbonden, om eene behoorlijke fcheiding te kunnen bewerken, zonder een gepast werkend hulpmiddel: en dit nu is hier, even als voor den Suiker, het Salpeterzuur Ik nam (na ik door ervaaring van de beste affcheidingswijze was verzekerd) twee oneen Melkfuiker, gepulvenfeert in een' retort gedaan zijnde, deed ik 'er vijf oneen rookend Salpeterzuur op; na een' ruimen ontvanger aangelegd was, haalde ik, door middel eener verüischte, allengs vermeerderende warmte, al het Salpeterzuur af, en hielt in den retort eene vrij lijvige, bruine, zuurfrnaakende vloeiftoffe over. — Die deeze bewerking verrichten wil, zij bedacht, om een' zeer ruimen ontvanger te gebruiken; en de hette zeer behoedzaam te vermeerderen, vermits 'er veel Salpeterlucht wordt ontwikkeld. Door deeze bewerking is de Melkfuiker in zoo verre ontleed, dat bij eene aanmer- ke-  OEFENINGEN. 43 kelijke hoeveelheid Phlogistm verloren heeft, 't welke met het Salpeterzuur is overgegaan. Het aardachtig gedeelte is Hechts los in 't overblijfzel; ik goot hetzelve in een glas; eenige oliedeelen fcheiden zich af en zetten zich op den bodem. Ik deed het bezonken vogt weder in den retort, goot 'er nogmaals vijf oneen Salpeterzuur op , en behandelde alles als vóuren. Het terugblijvende zuure vogt was nu veel meer gedephlogisteerd, en veel helderen Ik verdunde hetzelve met water, liet het 24 uuren ftaan; geduurende dien tijd zakte 'er veel grijskoleurig poeder uit: Ik filtreerde het vogt, wazemde het uit, en verkreeg onzuivere kriftallen. Twee maaien werden deeze kriftallen weder opgelost en ter kriftalfchieting weggezet. Hierdoor verkreeg ik zeer zuivere en volkoomene kristallen van Suikerzuur, wegende 1 dragmen en 27 greinen. Men moet echter niet denken, dat 'er geene grootere hoeveelheid Suikerzuurs in den Melkfuiker zijn zoude; mijne bewerkingen waren niet ingericht, om deszelfs hoeveelheid te bepaalen, maar alleen om mij te verzekeren, dat het Zuur des Melkfuikers Suikerzuur zij. Uit de Gommen wordt het Suikerzuur mede door middel des Salpeterszuurs gefcheiden : men laat de Gom in dit Zuur digereeren; men kookt daarna het mengzel; het fchuimt fterk; na het bekoeld is, zet zich op den grond eene uit Suikerzuur en kalkaarde verbondene zelfftandigheid, en uit het vogt  44 CHEMISCHE EN PHYSISCHE vogt fchieten 'er waare Suikerzuure kriftallen aan. Bergmann verkreeg uit één deel Arabifche Gom, bewerkt door 9 deelen fterk Salpeterzuur, 0, 21 deelen Suikerzuur. Amfterdam May, 1789. PROE-  OEFENINGEN. 4S proeven en waarneemincen over de bereiding der tinctura antimo- nu nic ra; door den Heer r. lowitz, Apotheker te Petersburg. ï~Tet is bekend , dat de bereiding der Tiniïura Antimonii nigra niet (reeds gelukt, fchoon men zich, ten naauwkeurigften zelfs, naar 't voorfchrifc van den heere model richte. Toen ik voor de eerfle maal die Tinftuur wilde bereiden, mislukte mij zulks telkens; zoo dat ik mij deswegen verlegen vond, tot men mij raadde, om den Salpeter, bij de bereiding van den vasten falpeter (Nitrura fixum) niet geheel te ontleeden. Na dien tijd gelukte mij,bij in achtneeming der aangevoerüe handgreep , de bereiding der Tinéluur beftendig. Dan naardien ik telkens de ftoffe van dien tijd af, in een ijzeren vat indikte, zoo twijfelde ik eindelijk, of ook het wélgelukken deezer bereiding aan de onvolkomene ontleding des falpeters, of veeleer aan het ijzeren vat moete worden toegefchreeven. Eer ik mij deswegen tot eenige onderzoekingen bepaalde, maakte ik de volgende vóórbereidingen. A) Ik liet in een'kroes 6 oneen Salpeter vloei jen, doende 'er zóó lang koolengruis bij, tot ik zeker was, dat de Salpeter geheel en al ontleed ware: hiertoe waren iö dragmen koolengruis nodig; dus op  46 CHEMISCHE EN PHYSISCIIE op elke once falpeter, 3 dragmen. Dit Zout zal ik in 't vervolg, geheel ontleedden Salpeter noemen. B) Ik liet in denzelfden kroes nog 12 oneen falpeter vloeijen , waarvoor ik tot elke once alleen ij dragmen koolengruis ter ontploffing nam. Deeze vaste Salpeter was van eene zeer fchoone groene koleur. Ik zal denzei ven half ontleedden Salpeter noemen. C) Ik liet in een' anderen kroes 4 oneen raauwen Spiesglas vloeijen, en ontplofte 'er i\ once droogen falpeter op af. De verkreegene Regulus Antimonii medicinalis woog 3 oneen en 7dragmen, en was, gepulverifeert zijnde, van eene roodbruine koleur. D) Ik liet nog 1 oneen Spiesglas in denzelfden kroes vloeijen, en na ik 'er 6 dragmen falpeter op ontploft had, deed ik 'er 3 dragmen vijlzel van ijzer bij. De ijzerachtige fpiesglas-masfa woog 2 oneen en 3 dragmen, en was, fijngewreeven zijnde, geheel zwart. Met deeze zelfftandigheden, volgens A B C D verkreegen, nam ik de volgende proeven: proeve I. Ik deed op a dragmen van den Regul. Antimonii mtd. volgens C. en op gelijke hoeveelheid van den geheel ontleedden Salpeter, volgens A, bijna twee oneen water, en verdikte dit mengzcl, onder beftendig roeren , bij eene zagte kooking. Na het taamlijk lijvig was geworden, deed ik 'er nogmaals zoo  OEFENINGEN. 47 zoo veel water bij, 't welke ik drie maal herhaalde; op 't laatfte, toen het bijna droog zoude worden, deed ik het in een fuikerglas, met 4 dragmen Alcohol Vini galliciten mengde het wel door eikanderen , doch verkreeg, overëenkomftig mijne verwachting , geene TinSluur. Ik overbond het glas met eene natte blaas, en zettede het eenige uuren te digereeren ; na 12 uuren goot ik het uit, en verkreeg niets, dan eene bleekgeele fcherpe Kfac tnur. Ik herhaalde deeze zelfde bewerking nogmaals, met dit onderfcheid, dat ik de ftoffe in een' ijzeren lepel bewerkte. De uitkomst was als vóóren. Vermits ik bij alle volgende Proeven, de hier omfchreevene (Proeve I) wijze van behandeling opvolgde, zoo zal ik nu in 't vervolg alleen de tot elke proeve gebezigde zelfftandigheden en de uitkomften melden. PROEVE II. Twee dragmen der ijzerhaltige Spiesglas -masfc, D, met twee dragmen geheel ontleedden Salpeter, gaf insgelijks Hechts eene eenigszins geele, fcherpe TinStuuf. Uit deeze beide proeven blijkt, dat het ijzer met geheel ontleedden falpeter, niets toebrenge ter daarftelling van de zwarte Tinctuur. ÏROE'  43 'chemische en pnvsisciiE PROEVE III- Regulus Antimonii medicin. C,met half ontleedden Salpeter, B, van elks twee dragmen, zoo wel in een porceleinen als ijzeren vat bewerkt, gaven goede zwarte Tincluuren, welken zich onderling volkomen gelijk waren. PROEVE IV. Twee dragmen der ijzerhaltige Spiesglas -masfa, D, met zoo veel half ontleedden Salpeter, gaf terftond onder de vermenging, met Alcohol, eene uitfteekende zwarte Tinftuur, die, na digereering, bij uitneemendheid zaamgedrongen bitter was. Dewijl ik nu overtuigd was, dat, ter verkrijging eener zwarte TinEluur, en door kooien flechts onvolkomen ontleedden falpeter vereischt worde, zoo wenschte ik daarvan de oorzaak iets duidelijker te weeten. PROEVE V. Ik herhaalde de eerde proeve, die ik met den Reg. Ant. med. en gansch ontleedden falpeter gedaan had , 'er nog één dragme raauwen falpeter bijvoegende; en verkreeg nochtans dezelve lichtgeele Tincluur. PROEVE VI. Twee dragmen Reg. Ant. med. met twee dragmen door kalk fcherp gemaakt loogzout, gaf flechts eene zeer fcherpe alcalifche Tintïuur. Naar-  oefeningen. 49 Naardien noch een gewoone falpeter,(ProeveV.) noch eene cauftique zelfftandigheid , (Proeve VI.) de werkende oorzaak ter hervoortbrenging der zwarte Tincluur fchijne, zoo moet zulks voorzeker in de, door het verlies derdephlogistifeerde lucht, veranderde natuur des ontleedden gebleevenen falpeters zelve liegen. proeve VII. Ik liet twee oneen falpeter in een' zuiveren, wél gedekten kroes (om het invallen der kooien te verhinderen) zóó lang fterk gloeijen, tot 'er de dephlogistifeerde lucht uitgedreeven was; wier ontvlugting ik aan den zeer helfehijnenden, genoegzaam onder het dekfel van den kroes als doordringenden vuurigen damp, ontdekte. Hierop goot ik denzelven uit. Hij vloeide dik, hadt eene donkergroene koleur, en was ten uiterften fcherp: fijn gewreeven zijnde, trok hij de vogtigheid der lucht aan, en verkreeg daardoor op de oppervlakte eene roodachtigheid, welke koleur echter, na eenigen tijd, weder verdween,- als ik 'er water op goot, werdt de oplosfing ijllings fraai rood, welke roodheid echter, na derzelver ontftaan, bij de verwarming, even zoo fpoedig weder verdween. proeve VIII. Twee dragmen van deezen fcherpen falpeter met even zóó veel Reg. Ant. mei. op de gewoone wijze behandeld , gaf eene zeer zwarte, bittere, en fcherpe Tincluur. 1. deel. D YVij  50 chemische en physisciie Wij weeten , dat de veranderde natuur van den, der dcphhgistifeerie lucht beroofden, falpeter, hieiï'n bellaat, dat het nu zeer gephlogifteerd falpeterzuur zóó zwak aan 't alcali hangt, dat het zelfs voor 't zwakfte vreemde zuur wijkt. Dit deedt mij vermoeden, of niet het in den onvolkomenen ontleedden falpeter aanweezend veranderd falpeterzuuur, de hoofdrol bij de zwarte Spiesglas- Tin ft uur fpeele. Het volgende fchijnt dit te bevestigen: proeve IX. Ik bewerkte vier dragmen Reg. Ant. med. met vier dragmen geheel ontleedden falpeter in een porceleinen fchoteltje: de eene helft der ftoffe vermengde ik met Alcohol; waardoor, als gewoonlijk, geene'Tinftuur ontftond (Proeve I.): de andere helft vermengde ik met verzoetten Salpetergeest; waardoor ik, tot mijn hoogst genoegen, terftond eene fraaije, zwarte, bittere Tincluur verkreeg, welke volkomen aan de gewoone (Proeve III ) gelijk was: •gaande hierbij de reuk van den verzoetten falpetergecst verlooren. Dewijl deeze Proeve mij merkwaardig toefcheen, herhaalde ik dezelve dikwijls, en r telkens met dezelfde uitkomst. Hier fchijnt derhalven het verfterkte Zuur van den verzoetten falpetergeest bet zelfde te veröorzaaken > 't geen het aanzijn van het plhO-  oefeningen. Si phlogistifeert falpeterzuur in den halföntleedden falpeter doet. Nu was ik ook begeerig om te weeten, of ook andere verzoette zuuren deeze eigenfchap bezitten. proeve X. Ik bereidde op nieuw, als in vóórgaande Proeve j dezelfde ftoffe, uit geheel ontleedden falpeter met Reg, Ant. med., en verdeelde dezelve in vier deelen. 1. ) Met Alcohol verkreeg ik, als altoos, niets. 2. ; Met verzoetten Zoutgeest, niets. ' 4.) Met ^StÉS^L^^J^ t zelfde Tincluur als in vóórgaande proeve. proeve XI. Vier dragmen van de ijzerhaltige fpiesglasmasfa, en zóó veel geheel ontleedden falpeter bewerkt, gaf, met Alcohol, gelijk in Proeve II, flechts eene lichtgeele, fcherpe Tincluur; met verzoetten falpetergeest echter eene genoegzaam even zoo fterkë en bittere, als in Proeve IV. proeve XII. In ftede van vasten falpeter, bewerkte ik zuiver' loogzout met Reg. Ant. med., en beproefde de vefkreegene ftoffe met Alcohol en verzoetten falpetergeest; de eerfte onderging geene de minfte verari- D s de-*  j2 chemische en phy9i8che dering, terwijl hij volkomen helder bleef; met den laatften echter verkreeg ik eerst, na digereering, eene zwartachtige, bittere Tincluur, Thans ging ik over tot proefneemingen, ingericht ter onderzoek , of de zwarte Spiesglas tincluur ook zonder den Reg. Ant. med. konde bereid worden? proeve XIII. Twee dragmen half ontleedden falpeter en één dragme goudverwige Spiesglaskoning gaven flechts eene geele Tincluur. proeve XIV. o » ontleedden falpeter en zóó veel Mijnftoffelijke Kermes, bragten het zelfde ten voorfchijn. proeve XV. Twee dragmen haliüntleedden falpeter met zóó Veel gepulverifeerd ruw fpiesglas in een fchoteltje bewerkt, gaf terftond een fraaije zwarte Tinctuur, die aan de gewoone volkomen gelijk was. Toen ik deeze proeve deed, dacht ik 'er de eerde uitvinder van te zijn; maar vond daarna, in models Chemifche Nebenjlunden, dat urbaniger ze reeds gemaakt hadt, doch dat derzei ver bereiding vervolgens niet wilde gelukken. Dan ik heb nu gevonden, dat zij altoos en zonder zwarigheid gelukke, als de vaste falpeter behoorlijk bereid en het fpiesglas zeer fijn gewreeven is. f R o e-  OEFENINGEN. 53 proeve XVI. Twee dragmen van den fcherpen falpeter (Proeve VII)met even zóó veel ruw fpiesglas, gaf eene zwarte , niet fcherpeTinftuur, die van alle na de IVdeProeve de bitterde is. proeve XVII. Twee dragmen enkelvoudige fpiesglaskoning.dift door eene driemaalige fmelting met falpeter van allen zwavel was gezuiverd, met drie dragmen halfontleedden falpeter, in een fchoteltje behandeld, gaf flechts eene lichtgeele, fcherpe Tinftuur. proeve XVIII. Eén dragme enkelvoudige fpiesglaskoning met zóó veel zwavel gemengd, en twee dragmen half ontleedden falpeter, gaf insgelijks flechts eene zwakke geele Tincluur. Dewijl het ijzer in verbinding met den Reg. Antim. med. (D in Proeve 4) op de zwarte Tinftuur zoo veel werking toonde , zoo ging ik over tot de volgende proeven. proeve XIX. Twee dragmen zeer fijn ijzervijlfel met twee dragmen half ontleedden falpeter, gaf terftond eene kerfenkoleurige Tincluur. proeve XX. Ijzervijlfel met gansch ontleedden falpeter,leverde terftond dezelfde Tinluur. D 3 PR.0E"  54 chemische en physische proeve XXI. Zuiver loogzout met ijzervijlfel gaf dezelfde Tincluur. proeve XXII. Twee dragmen gezwaveld ijzer met halföntleedden falpeter, gaf eene bruinroode Tincluur. proeve XXIII. Vier dragmen halföntleedden falpeter met zóó veel zwavel en zóó veel gezwaveld ijzer, gaf terftond eene bruinroode Tincluur, die echter na de digestie lichter werdt, en aldus bleef. proeve XXIV. Twee dragmen halföntleedden falpeter, op zich zelve met water tot eene masfa gemaakt, gaf, na digestie, eene citroengeele, fchcri/c Tincluur. proeve XXV. Het zelfde ondernomen met geheel ontleedden falpeter, leverde dezelfde Tincluur. proeve XXVI. Twee dragmen halföntleedden falpeter met even veel zwavel, gaf terftond eene bruinroode Tinc iuur, maar die na de digestie weder geel werdt. proeve XXVII. Y|er dragmen geheel ontleedden falpeter met twee  OEFENINGEN. SS twee dracmen zwavel, en twee dragmen gezwaveld ijzer, gaf eene Tincluur, die valkomen de koleur hadt van de Tincluur van faffraan, en fterk naar zwavellever rook. proeve XXVIII. Ik herhaalde de proeve met den geheel ontleedden falpeter en Reg. Antim. wed., met dit onderfcheid, dat ik op onderfcheidene wijzen 'er rookend falpeterzuur bijvoegde; dan hierdoor verkreeg ik ook geheel geene Tincluur; waarover ik mij niet verwonderde, vermits daardoor een volkomen falpeter ontftaat, die QProive III) niets toebrengt tot de daarrtellinge der zwarte Spiesglas-Tincluur. proeve XXIX. Ik druppelde, volgens de eerfle Proeve, in, door gaiiscb ontleedden falpeter en Reg. Antim. med. verkreegene, bleekgeele fcherpe Tincluur, wat rookend falpeterzuur, waardoor terftond eenige Kermes werdt nedergeploft, bedragende in hoeveelheid zóó veel, als zich uit eene gelijke hoeveelheid van zwarte Spiesglastincluur , door middel der zonneftraalen, gewoonlijk uitfeheid, welke dan ook 'er even zoo uit zag. proeve XXX. Ik liet in een' kroes drie oneen falpeter, zonder l;oolengruis, flechts tien minuuten gloeijen, zoo dat lij, na de uitgieting, genoegzaam nog ganfchelijk D 4 oa-  56" CHEMISCHE EN PHYSISCHE onveranderd fcheen: daarmede verkreeg ik ook door middel van den Reg. Antim. med. eene zeer goede zwarte Tincluur: maar geenszins met raauwe rpiesglas. PROEVE XXXI. ^ V ste falpeter, waartoe ik voor elke once flechts ëén dragme koolengruis ter ontploffing gel.ruikt had, leverde, zoo wel met Reg. Antim. med. als met ruw fpiesglas, zeer goede tinQuuren. Eindelijk, toen ik, om zeker te gaan, verfcheiden der merkwaardigffe punten van deeze bewerkingen dikmaals herhaalde, eindigde ik mijne Proeven over deeze ftoffe, met het volgende verbaazende toeval: Ik dampte, als gewoonlijk, op een fchoteltje, onder beftendig roeren, de vogtigheid uit, van één once fpiesglas, en gelijke hoewelhe.d halföntleedden falpeter; toen zich de ftoffe nu in kluitjes vormde, en het naauwlijks tijd was, om ze onder Alcohol te mengen, ontplofte ze ijllings, meteen' verfchrikkelijken blikfem en flag uit elkanderen, zoodanig,dat een gedeelte daarvan rondsom door 't Laboratorium, in gedaante van zeer kleine bolletjes, als zand verfpreid werden : het in het fchoteltje overgeblevene, vast in eikanderen gefmoltene , gaf met Alcohol nochtans eene goede zwarte Tincluur. De rook, welke bij de ontploffing ontftond , was volkomen met die van buskruit overeenkom ftig. De gevolgtrekkingen deezer geheele onderzoeking beftaan derhalven kortelijk in 't volgende: i.; Dat  OEFENINGEN. 57 1) Dat de medewerking van eenen geheel in deszelfs wezen veranderden falpeter ter daarftelling der zwarte Spiesglastincluur vereiscbt worde; (Proeve 6, 8, 9, ri, en 12.) 2. ) Dat deeze Tincluur fteeds" onfeilbaar bereid wordt, als men bij de vervaardiging des vasten falpeters, op elke once falpeter Hechts één, of één en een half dragme koolengruis , ter ontploffing, neeme; (Proeve 3, 4, 15, en 31.) 3. ) Dat men deeze Tincluur ook kan bereiden, niet volkomen ontleedden falpeter, als men dan in ftede van Atcohol, verzoetten faipetergeest neeme; (Proeve 9. 11, en 12.) 4. ) Dat ook een flechts gegloeide falpeter ter voortbrenging van de zwarte Spiesglastincluur dienftig is; (Proeve 8, 16, en 30.) 5. ) Dat men ook in ftede van den Reg. Antim. med. flechts mede fpiesglas kan bezigen , waardoor de bewerking tevens enkelvoudiger wordt; (Proeve 15.) 6. ) Dat het aanzijn des ijzers bij den Reg Antim. med. de bittere en zwarte hoedanigheid der Timtuur zeer vermeerdere; (Proeve 4 en xt.) —. en eindelijk 70 Dat men zich, bij de bereiding deezer Tinctuur, op 't einde van den arbeid, zorgvuldig voor eene ontploffing hebbe te wachten. 1787. D>5 PROE?  53 CHEMISCHE EN PHYSISCHE proeven met de ijsplant, ter r e p a al i n c van derzelver bestaan o i.. e- len; door dm heer fuchs, Fiofcsfor te Jena, D e heer Hofraad lieb maakte onlangs de Ijs. plant genoegzaam als een univerjeel middel bekend (» Hij maakte 'er vooral met vrugt gebruik van in eene verllijming des onderbuiks; in koude pis; in kramp der waterblaas en in kh^khoest; ook meent hij , dat zij van dienst zij in cacochymie , waterzugt en galziekten. Hij bediende zich van het uitgeperfte fap, van 't welke hij volwasfen perzoonen tot één' eetlepel vol gaf; ook verzekert hij, dat deeze plant den fmaak hebbe van de Terra fuliata Tartari. Deeze, ten nutte des menschdoms bekend gemaakte proeven, deeden mij wenfchen, om in andere geneeskundige fchriften eenige fpooren van de nuttigheid dcezcr plant aan te treffen: maar ik zogt vrugteloos; zelfs vond ik naauwelijks fpooren eener plantkundige befchrijving. Vermits ik nu geheel niets, met opzigt der beftaandeelen deezer plant konde vinden; en ik echter gelegenheid had, van deeze anders taambjk zeidzaame plant eene aan- (o) Die E-spflanze als ein fast fpecififches Arzneymittsl empfohlen. -Kaf. 1785. 8.  OEFENINGEN. 59 aanmerkelijke hoeveelheid te bekoomen; zoo nam ik 'er eenige proeven mede , welke ik thans het fcheikundig publiek, ter beoordeelinge, aanbiede. Eer ik tot de proeven zelf overga, zal ik iets ten opzigte der plantkundige befchrijving deezer plant aantekenen, ray (&) noemt ze Ficoides africana procumbens, latifolia. Zij groeit in zandige, nabij de zee gelegene oorden van het voorgebergte der kaap, en aan meer andere plaatzen in Africa (c). dillenios noemt ze, MefemLryanthenium cryjlallinum plantaginis folio undulato; hij heeft ze fraai, volgens de natuur afgebeeld (d). Men vindt de kriftallen vol van helder water, en ze gelijken naar fuiker- en ijskriftallen, De finaak is, (&) Hijloria plantarum, Lond, 1704.. fol. T. III. p. 365. (c) Het is opmerkenswaardig , dat bij de in 't voorgaande jaar (1786) in Nov. invallende koude, de ijsplant goed bleef, zoo lang de koude, volgens Reaumur's Thermometer 6° onder o bedroeg, en bedorf toen ze 70 was. (d) Hortus Elthamenfis, p. 231, 232. Tab. 180. Fig. Men vindt ook nog befchrijvingen en afbeeldingen, in Voikm. Flor. Nor. p. 166. — Tournefott, Comm. Acad. Reg, [cient. 1705. p. 239 n. 1. Bradl, Plant, fuccur. Dec. V. p. 15. Tab. 48. Heuch Ind. horti Vitemb. p. 22. Tit. Hort. Maur. p, 74. Peen Hort. Bof, 1712, 1713, Wehn. Hort, Cajp. Bof. Vater Catal. horti Vitemb, p. 7. Linnaei Syfiema plantarum ex eait. Joan. Juc. Reicliard, P. II. Fiancof, ai Moen. 1773. 8. p- 205. Hort. Cliff. 216. N. 1, Hort. Upfal. 127. Roij. Lugdenb. 281. MUI. Ditï. n. 2. Kniph, Cent. 4. n, 50.  60 CHEMISCHE EN PHYSÏSCHE is, aanvangelijk, waterig, daarna fcherp en biitende. J Nu gaa ik over tot de melding van de weinige daarmede genomene proeven. EERSTE PROEVE. Eén pond IJskruid, bladen en fteelen, werdt, klein gefneden zijnde, in een' retort gedaan, om het op zich zelve, in de zandkapel, aan de deftilleering bloot te Hellen. Toen de retort en de ontvanger heet in 't aanraaken waren, begon de deftilIeering, en het in de plant zijnde water veroorzaakte opwerping van blaazen; de reuk was als van gekookte kool; de lucht, welke 'er bij werdt ontbonden, was zuivere, in welke de vlam eener kaars grooter werdt. Het overgekomen water woog 8 oneen en 19 greinen, was fmaakeloos, doch rook op 't laatfte brandig en was bruinachtig. TWEEDE PROEVE. Het overblijffel van de eerfle proef, dat geheel zwart was, werdt in een' kroes tot asfche gebrand; het woog toen 33 greinen, en deeze asfche werdt' dewijl zij dus geen vast loogzout gaf, met falpeterzuur overgooten, waarmede ze fterk opbruischde : na vervolgens dit mengfcl met wat opgelost loogzout volkomen was verzadigt, gaf het een zout, dat hier onder zal befcheeven worden: de overblijvende asfche woog 14 greinen. der.  OEFENINGEN. 6l derde PROEVE. 31 Oneen fteelen werden uitgeperst ; zij gaven 27 oneen donkergroen fap, dat de fraaak van het IJskruid hadt, maar wat fcherper was, en 7 dragmen en 42. greinen bruinachtig, als het fap finaakend, maar kwalijk riekend, ExtraSt leverde. vierde proeve. Na de uitperfing van het fap wogen de fteelen 9 oneen en 2 dragmen: gedroogd zijnde, woogen ze bijna 3 oneen en 24 greinen. Zij werden tot asfche verbrand, waarbij ontploffingen, als van buskruit ontftonden. Na de gloeijing woog de asfche a dragmen en 15 greinen: zij werdt met water kookende uitgeloogd; "de loog was als dun bier ; zij werdt doorgezijgd ; en de asfche, op het filtreerpapier verzameld zijnde, woog nog 31 greinen. De loo.^ fmaakte eenigszins fcherp en rook als kalk ; z;j gaf, na het uitdampen, zonder 't geene dat aan 't glas bleef hangen, een bruinachtig zout, ter hoeveelheid van 22 greinen; het vloeide in de lucht, en daardoor bleek dat het van een' loogzoutigen aart was. vijfde proeve. De 31 greinen asfche werden overgooten met falpeterzuur , waarmede ze ook fterk opbruischten: toen het mengfel met water verdund was, werdt het doorgezijgd; verzadigd zijnde, vermengde ik zt mee de loog der'tweede proeve. Zij leverde 18 greinen waa-  02 CHESriStHE EN PHTSISCHE waaren falpeter. De van de 31 greinen overige asfche woog 14 greinen. ZESDE PROEVE. 33 Oneen bladeren werdén in 72 oneen wijngeest getrokken, die na zes dagen geheel groen was: de bladeren hadden hunne groene koleur verboren, en rooken fterk naar wijngeest. De wijngeest werdt afgegooten. ZEVENDE PROEVE. De bladeren woogen nu één pond; door uitperfing gaven ze 12 oneen donkergroen, bruin fap j zoo dat het overige nog 4 oneen woog. AGTSTE PROEVE. De 12 oneen fap werden nu uitgedampt, om 't zout te verkrijgen: ik wazemde het in een fuikerglas üit tot 'er een huidje verfcheen , en het leverde veel zout. NEGENDE PROEVE. De vloeiftoffe van de zesde proeve werdt overgehaald; eerst ging 'er iets;meer dan 32 oneen wijngeest over, voorts zóó veel water. In den retort bleef eene bruine extraétachtige vloeiftoffe. Het phlegtna rook, als het overblijffel van de deftillecring van wijngeest, maar zeer onaangenaam; en 't werdt door falpeterzuur niet veranderd. TIEN-*  oefening en. ' 63 TIENDE PROEVE. De 4 oneen overblijffel van de zevende proeve weiden tot asfche gebrand; het leverde 1 dragme en 10 greinen asfche, die, uigeloogd zijnde, waar loogzout gaf, 't welke, na de calcinatie, 24 greinen woog, eene graauwwitte koleur hadt en loogzoutig fmaakte; de asfche woog, na de eerde uitlooging, 43 greinen. ELFDE PROEVE. Dewijl de volgens negende proeve overgebleevene bruine extractachtige vloeiftoffe zeer zoutig fmaakte; werdt ze in een fuikerglas tot de helft uitgewaazemd; zij leverde zeer veel zouts, TWAALFDE PROEVE. Om vol (Trekt te weeterS, of liet in de tiende proeve verkreegen zourinderdaad een vast planten loogzout zij, werdt het met fafpetefzuur verzadigd en uitgedampt; het gaf waaren fulpeter. DERTIENDE PROEVE, Het uit de agtfte en elfde proeven verkreegene zout was bladerig, beftaande uit onregelmaatjge kriftallen ; het bruischte een weinig met falpeterzuur. Dewijl ik nu dacht, dat de aarddeelen de kriftalfchieting verhinderden, mengde ik 'er falpeterzuur bij. Om 't zuur te dempen, deed ik 'er wat loogzout bij; het eerfte aangefchoten zout was fal-  t welke als falpeter op kooien ontplofte. Bij herhaalde proeven vonnde het wezenlijke zout witte fijne, -kruislings liggende draaden, die met eene zouthmd bedekt waaren , het overige was poederachtig; het ontplofte als falpeter; de reuk was even als die van verbrand hnir ; de fmaak eerst verkoelende, daarna wat bitter: Op zwam blaasde het zich op, als aluin, werdt zwart,en veranderde de bruine koleur der zwam in geel. VEERTIENDE I-ROEVE. De 43 greinen asfche der tiende proeve, over. goot ik met falpeterzuur, verdunde de vloeillolfe met water, en verkreeg waaren falpeter. VIJFTIENDE PROEVE. 2 Oneen en 37 greinen der IJsplant perfle ik uit, en zette het uitgewazemde lap , ter kriilaifchieting, weg; het zout was gelijk dat van de dertiende proeve. Het overblijffel woog a dragmen en 38 greinen. De asfche woog 16 greinen, en gaf, uitgeloogd zijnde, 3 a 4 greinen vast loogzout. Deeze Plant fchijnt derhalven te bezitten, VWer (Proeve a.) Aarde, Extraftftofic, (Proeve 3 ) Loogzout, (Proeve 5, 10, 14.; en een Middenzout, % welk de plant den fmaak geeft, meeiëndeels waare falpeter zijnde. ONT-  OEFENINGEN' Cj ONTEEEDING van het TURFH E Ti Door den heer hoffmann» te Leer. Dewijl op veele plaatzen over de nuttigheid der Turf gefproken, maar van het Turfioet alleen oppervlakkig gewaagt wordt ; zoo achtte ik het niet overtollig, om het zelve eens Scheikundig te onderzoeken, ten einde ik mogte potdekken) of meri zich het zelve niet, in ftede van weg te werpen j gelijk gewoonlijk bij ons gefchiedi op eene of andere ceconomiiche wijze , zoude kunnen ten nutte inaakéri: te meer, daar de turf de genoegzaatü ééiiige brandftoffe. is, welke wij gebruiken, en dezelve , in groote hoeveelheid, een veel poreufef Roet dan het hout opleverd. Ik deed zes oneen Turfroet in een' glazen retort\ plaatftc 'er een' onrvanger aan, en definieerde met een gefchikt vuur, zóó lang 'er nog iets wilde overgaan. Ik vond in den ontvanger eene vloeiftofféj eene brandachtige olie , - en wat droog zout. Dë vloeiftoffe, in welke het zout z:ch weder oplosttej was bruinachtig en woog één once en zes dragmen j de olie was geel, en woog vijf dragmen; de beidé vloeiflofFen rooken als geest en olie van Hartshoorn. Ik verzadigde eene halve once deezer vloeiflofTë wiet zuiver zoutzuur,en verkreeg daarvan 6*4greinen Ammoniakzout. De bij'de deflilleering irt den retort i. deel. E til  66 CHEMISCHE EN PHYSISCH2 teruggebleevene koolachtige ftoffe, woog drie oneen en drie dragmen (a). Hieruit blijkt, dat het Turfroet,zoo wel als Hartshoorn, en andere dierlijke zelfftandigheden, eenen vlugtigen geest en eene brandachtige olie opleverd. Naardien nu het Turfroet de eigenfehap heeft, om de vogtigheid der lucht aan te trekken, en zich meerëndeels in water op te losfen; zoo volgt, dat het vlugtige loogzout en de brandachtige olie in het Roet, zich in eene zeepachtige menging moeten bevinden, en dat hetzelve, niet zonder nut, als eens goede bemesting zoude kunnen gebruikt worden. Ik nam de helft van het koola'cbtig overblijffel , deed die in een' kroes , en gloeide de ftoffe zóó lang, tot zij volkomen was uitgegloeid. Koud zijnde, woog de overgebleevene ftoffe zes dragmen, en beftond meerëndeels uit kalk, aarde en zand. Salpeterzuur loste 'er 2 dragmen en 2 fcrupels van op, 't welk door vitrioolzuur tot een felenit werdt neergeploft. _ De verdere proeven van Ca) Ingevolge deeze proeve, zoo zouden 6 oneen Turfroet, niet meer dan, na genoeg, 2 dragmen vlug loogzout (Alcali volatile) bevatten. Ondertusfchen kan men dit niet voor aüe foorten van Turfroet vastftellen: het is mij, met Boet van Friefche Turf, gelukt, uit drie oneen ruim 2 dragmen te fcheiden: Vergelijk het geene de Iloogleerïar diuessen, wegens het Roet, onlangs heeft voorgedraag in deszelfs Natuur- en Scheikundige Waarnemingen St, I* i. LUI. feu, v  OEFENINGEN. ó> Van den heer hofmann toonen, dat niet alleen her bloed, maar ook de dierlijke kooien en bet Roet, de eigenfchap bezitten, om het loogzout te phlogifteeren. Y?8&  63 CHEMISCHE EN PHYSISCHE herstellincwjjze VAN het overblijfsel ber destilleerinc van HET liqUOR ANODYNUS, TOT zuiver vitrioolzuur. Door den lieer piepenbring, Phirm. Stud. te Buckeburg. ^IVlen weet, dat het overblijffel van het Liquor Anodynus niets anders is dan het terugblijvend*vitrioolzuur, dat, geduurende de deftilleering,"offchoon het Zuur te vóóren wit was, echter eene donkere, en indien het zuur reeds zwartachtig was, eene nog donkerer, fmullige en in 't geelgroen vallende koleur, heeft aartgenomen. Deeze geelgroene (a) koleur, komt vvaarfchijnlijk van ecnen verwekten zwavel voort. [De vraag , hoedanig zich een zoodanige zwavel vorme? of hij" veellicht door 't Phhgiston van den Alcohol, of door eene andere, voorheen in het Vitrioolzuur gevallene, grovere brandftoffe verwekt worde, laate ik onbeflist O)-—] Dan, alle de koleuren, welken het vitrioolzuur verontreinigen, kan men vernietigen, en dus het Refiduum weder tot zuiver Vitrioolzuur overbrengen. Dit gefchied door middel van Salpeterzuur. Ik (a) Mesrëndeels, als het vogt ten fterkften is overgedreven, bruinzwarte, lijvige, vIoeiftofFe. K. O) Een en ander heb ik verklaard in mijne Befch. m Wtrk. Chemie, D. II, J. 863—871. jf.  .■OEFENINGEN. <}0 Ik geeve dit niet voor eene gansch nieuwe vinding op; want wicn is onbekend, dat men, door middel, van Salpeterzuur, zwartgeworden Vitrioolzuur, kunne blank maaken ! Maar de aanwending van dit middel op ons Refiduum, is, mijnens weetens, tot hiertoe, niet voorgeflagen. Men vult eene glazen kolf, die agt ponden water kan bevatten, ter helfte met Refiduum ex Liquore Anodin.; plaatst dezelve in 't zandbad, en verhit de (toffe tot den graad van kookend water. Nu giet men 'er zóó veel Salpeterzuur bij, tot 'er geene opbruifching meer plaats heeft. Men houdt nu aan met de vloeiftoffe te verhitten, tot 'er zich geene roode dampen meer vertoonen. Dit bewijst, dat al het Salpeterzuur is uitgedreeven: vervolgens laat men het Zuur koud worden en filtreert het (c). Deeze vloeiftoffe is nu zoo helder als water, riekt zoo min naar zwavel als naar het phiegma des Alcoho's, en is terhilven, zoo zij tot de verëischte zaraen&inging door uitdamping gebragt is, een zuiver Vitrioolzuur. Het is ten uiterften aan te raaden, een zoodanig gezuiverd Vitrioolzuur, om het volkomen te reinigen,des winters aan den ftrengften vorst bkot te Hellen. 1788, (f) Te weetsn, door gepulverifesrd Glas. K, E 3 E E-  JO CHEMISCHE EN PHYSISCH* • EREIDINC VAN HET LIQUOR anodt» nüi martialis. Door den heer EIPHARD. IVf en maakt eene oplosfing van zuiver IJzervijïzei in Zoutzuur, waarbij eene kookende hette nodig is, zorg draagende dat het zuur volkomen door het ijzer zij verzadigd. Koud geworden z jnde, wordt de oplosfing doorgezijgd, en tot droog wordens uitgedampt ; dit nu is het zoogenaamde ijzerzout falitum.) Men plaatst dit zout in een open fuikerglp.s, aan eene vogtige plaats, waar het wel ras zal Vloeijen. Op één once van dit geviotid ijzer¬ hout giet men twee oneen Oleum Fini, en fchudt het mengzel verfcheiden maaien door eikanderen. De Oleum VM zal de ijzerdeelen aaineemen, en opgelost in zich bevatten. Na men het mengzel eenigen tijd in rust laat, zal de heldere Oleum Vini, die door de nu opgeloste ijzerdeelen van een fchoone goudkoleur is , boven drijven , en het Zoutzuur onder dezelve ftaan. De met ijzer bezwangerde Oleum Pïni, wordt behoedzaam van 't onderftaande Zoutzuur gefcheiden, en dezelve vermengt men met zes oneen Liquor Anodynus, en  OEFENINGEN. 7* en in deeze verbinding heeft men het Liquor Anody. mis martialis (a). («) Een zeer vermogend Geneesmiddel, veel overeenkomst hebbende met onze befchreevene, langs een' gemakkelijker weg, bereide Besamfehtmfche Zenuwtinduur. Zie mijne Chmifihe. Qefenmgtn, D. II. Afi. IV. Uaiu 17. Jea. Kt WIJ'  chemisch;-, ei riiYsisciia *vijze om met voordeel onder Dr K A. pel hoüttbsïooken;enbeschrijv1nc van een' daartoe zeer geschikte» ■ kapeloven. door den f!eer man0en. berg, Pliatv.iac. Cand. te Berlijn. T Ik verklaare terftond, geen uitvinder te zijn van het Furnuis, 't weik ik ftraks zal befchrijven; maar dat een waardig man de eenige was, bij wienik, in miJr.e jonge jaarcn, een zoodanig Furnuis zag Van de trekgaten, alle de drie eerfle graaden des vnurs (a) , naar welgevallen , kan maken. Het Furnuis of de Kapelöven, wordt , tot ons oogmerk, dusdanig gemaakt: Men laat den haard zoo hoog maaken als men goedvind; recht hoven den aschhaard voegt men eene dunne ijzeren deur, (gelijk aan die van den gewoonen Win.öven) van eene zelfde grootte als de bovenfte deur. In deeze onderfte d.-ur ma, kt men eene kleiner, wel. ke ook kan geopend en gefloten worden. Hoe hooger de aschh.iard is, zoo veel te beter is de trekking. Als de aschl aard de vercischte hoogte heeft, plaatst men eene laag fteenen rondsom; zoodanig, dat de onderfte deur aan (ten ftven van boven , en de bovenfte onder aan fluite en pasfe. op dat'er geene lucht kunne indringen. Nu ligt men den Rooster, deftangen zoo ver van malkanderen plaatzende, dat men 'er één vinger kan tusfehen brengen: thans haalt men den muur verder op, tot eene bekwaame hoogte, om het hout genoegzaame plaats te geeven. Voort» brengt men 'er een van ijzer gefmeed kruis in, dienende om de Kapel te draagen, zijnde deeze van gegooten ijzer, en weegende 30 a 40 ponden. Van onderen en rondsom de Kapel laat men ruimte, op dat het vuur aan alle de zijden van de Kapel kunne fpeelen; alleen bij de bovenfte laag moet de muur naauwkeurig aan de Kapel fluiten. Voorts plaatst men boven op 't Furnuis, drie of vier blikken bui- fen. (-) Zie mijne Befclwuw. en Werkende Chemie, D I Boofdft. JX;. . . / jr E-5  74 CHEMISCHE EN PHYSISCHE fin, ter lengte van 8 i 10 duimen, en van 3 duimen in de doorfnede. Men plaatst ze zoodanig, dat ze tot onder de eerfle laag fteenen loopen. Zij moeten ieder voorzien zijn van eene klep, welke men, naar willekeur, kan omdraaijen, en die rechtlijnig met het metzelwerk ftaan. Door het openfchuiven deezer kleppen, geeft men naar welgevallen lucht, als men het vuur wil verfterken; en men vermindert de hette daarentegen, als men de kleppen toefchuift. Als men,b. v. ,wil digereeren,legt men den haard vol houts, ontfteekt het, maakt alle de buifen toe, en houdt flechts één derzelven weinig open; dan brand het hout, van wegen de geringe indringing der lucht, gelijk een licht. Wil men deftUleeren, zoo maakt men, na het vat warm is, twee of drie buifen open, dan heeft men de deftilleerhette, welke, naar den toeftand der bewerking, kan vermeerderd en verminderd worden. Wil men fuhlimeeren, of eenige bewerking verrichten, waartoe eene fterke hette wordt verëischt, dan, maakt men alle buifen, benevens de onderfte deur van den aschhaard, open; als dan wordt de hette zóó groot, dat de helft der Kapel, benevens het zand,gloeiien. 1788. PRBÏ'  OEFENINGEN. 7S ïeoeven tfr ondfrzoekinc der g1aaden, volgens welken de vloeistoffen afleiders oer warmte zijn. Door den heer achird, Direcleur te Berlijn. jf\ls men verfcheiderie ligchaamen, van verfchillende natuur, onmiddelbaar, of door een tusfehenmiddel, in onderlinge aanraaking brengt; dan befpeurt men, dat ze,na eenen zekeren tijd, allen een en denzelfden graad van warmte hebben; maar als men den tijd waarneemt, welke ieder ligchaam ter afneeming deszelven graads nodig heeft, dan wordt men overtuigd dat die tijd, naar de ondefcheidene hoedanigheden der ligchaamen, verfchillende is. Hier uit volgt: i°. Dat in eene reij van ligchaamen, welken, of door onmiddelbaare aanraaking, of middelijk onderling verbonden zijn, de warmte in 't volle evenwigt komt; zoo, dat bij de vóórönderftelling van eenen oorfpronglijken graad van warmte, de deelen van dit fy/lkemd, deeze allen , in 't einde van eenen zekeren bepaalden tijd, een' gelijken graad van warmte aanneemen. 2q Dat de verè'ischte tijd, in welken de warmte van ligchaamen van verfchillenden aart, die ongelijk vei hit, en in gelijke omftandigheden geplaatst zijn, in evenwigt koomt, verfchillende is naar den aart dier ligchaamen. Het onderfcheid in den tijd, die ter gelijkvormige  75 CHEMISCHE EN PHY5ISCHE ge verfpreiding der warmte, bij ligchaamen van verfchillende natuur,maar van gelijkeomftandigheden, nodig is, kan alleen van de meer of mindere groote zwaarigheid voortkomen, die zich noodzakelijk tegen de aanneeming der warmte overftelt, bij evenredige verwarmde ligchaamen; of van de vermindering der warmte, bij zeer verhitte ligchaamen ; of van beide deeze oorzaaken en derzelver wederkcerige verhoudingen. Reeds warme ligchaamen, of tusfchenmiddelen, die de warmte van een aangeraakt wordend meer verhit ligchaam onderhouden, kunnen als warmte-leiders worden aangemerkt. De gemakkelijkheid, met welke zij de warmte aanneemenen doorlaaten, is in eene omgekeerde gedraaging met den tijd, welken ze nodig hebben, om in aanraaking met een warmer of kouder ligchaam, den bepaalden graad van. warmte te verkrijgen, of te verliezen. Om dus de graaden te bepaalen, in welken onderfcheidene ligchaamen, in zoo verre deeze verfcheidenheid van hunne natuur voortkomt, de warmte leiden, moet men den tijd meetcn, dien zij, in gelijke omftandigheden, ter verliezing of ter aanneeming van gelijke graaden van warmte nodig hebben. Dan volgt hieruit; naardien de tijd zich omgekeerd gedraagt, als de vaardigheid waarmede deeze ligchaamen de hette verliezen of ontvangen, dat ze de relative graaden aanwijzen, bij welken de ligchaamen leiders der hette zijn. Behalven den invloed der ftrutïuur en der natuur van een ligchaam, op de ligtheid of zwaarheid om bc-  OEFENINGEN. 7? beftendige graaden van hette aan te neemen of te verliezen, Jiebben ook deszelfs omtrek, gedaante en de toeftand zijner oppervlakte tot deszelfs omtrek , een' zeer merkelijken invloed op de vaardigheid waarmede het den graad der warmte des middels waarin het zich bevindt, of de verfchillende verwarmende ligchaamen, waarmede het onmiddelbaar of middelbaar in aanraaking is, ontvangt. Het is derhalven bij de zekere bepaaling der verfchillende graaden, in welken zij, in zoo verre die van de natuur des ligchaams afhangen, leiders zijn,wezenlijk nodig, om op alle genoemde omftandigheden bedacht te zijn; en in 't algemeen op al het geene dat het ligchaam kan in ftaat ftellen, om met meer of minder fpoed warmte aan te neemen of te verliezen, en 't geene van deszelfs natuur en Jtrucluur onafhanglijk is. De wijze om de graaden te meeten, bij welken ligchaamen leiders der warmte zijn, is voor de vaste en vloeijende zelfftandigheden geheel verfchillende. Wij zullen tegenwoordig alleen de wijze befchrijven, hoe ik den graad der bekwaamheid der laatften, om warmte ^ian te neemen en te verliezen, onderzogt heb. De eenvoudige apparatus is deeze: Een glazen, aan de onderfte verwelfde grondvlakte gefloten cy. linder, van bijna { duim in de doorfneede, en 3 duimen hoogte, wordt, door eenen naauwkeurigfluitenden ftop, aan de tegengeftelde opening geflooten. In 't door de as der kurk gaande gat, is eene T/iermmeetsrpijp, zóódanig door zegellak bevestigd, dat  78 CHEMISCHE EN PHTSISCHE dat zij + 5 boven den kurk uitkomt, en de warmtegraaden tot dien van kookend water aanwijst. De bol moet zeer klein en de pijp van de allerfimfte hairbuisjes zijn. De fchaal moet met +5 aan de pijp onmiddelijk boven de kurk ftrooken. De kurk is door een' tinnen ring omvat die op den rand des eylinders rust, op dat de bol fteeds in eer en gelijken afftand van den bodem des eylinders zij, en de buis altoos naauwkeurig in de doorfneede des eylinders valle. Aan de peripherie der kuik zijn twee koperen draaden gehecht, wier einden ter plaarze daar ze bijeen koomen , aan eenen vooruitftaanden arm zijn gehangen , zoo , dat het geheel onbeweeglijk en de as des eylinders loodrecht is. Deeze apparaius wordt in eene tobbe geplaatst, die ten minlten twee vierkante voeten vogst bevatten moet, en tot zulk eene hoogte met water vervuld is, dat de cylmder zóó diep kunne ingedompeld worden ais de kurk reikt, 'twelk bijiia \ duim van den bovenrand bedraagt. Aan den genoemden arm hangt nog een Thermometer met eene fchaal, die de temperatuur des waters aanwijst. Te gelijk had ik vuur in een Furnuis met een zandbad, waarin eene met water gevulde glazen kolf ftond. Het water onderhiel ik door eene, aan 't verlies der uitwazeming geëvenredigde , bijgieting, fteeds in gelijke hoogte. De kolf zelf behoeft niet grooter te zijn, dan dat zij vier pinten waters kan bevatten. Men kan den voorfchreeven apparaius , die in de tobbe geplaatst wordt, in deeze kolf indompelen. Ik  OEFENINGEN. Ik maakte gebruik van een' hevel, van zulk eene wijdte, dat, als hij tot eene bepaalde hoogte met eene vloeiftoffe was aangevuld, de bevattende hoeveelheid toereikte, om den cylinder zóó te vatten , dat, als de kurk bevestigd en het Thermomettr ingedompeld was, de oppervlakte der vloeiftoffe ij duim boven den bol des Thermometers ftond. Om nu door deezen apparatus den graad van de gefchiktheid der vloeiftoffen, om warmte aan te neemen en te verliezen, te bepaalen, vulde ik dej tobbe met water, tot de aangewezene hoogte, en) goot 'er zoo veel water van onderfcheidene graaden van warmte in, tot de geheele vloeiftoffe 10 graaden, volgens Reaumur, bezat, 't welke ik door den vrijen Thermometer ontdekte. Deeze masfa waters , welke ten minften van twee vierkante voeten, was , behielt denzelfden graad van warmte, hoewel ze in eene eenigszins warmer lucht was, eenige uuren lang. Hierna vulde ik den cylinder met eene door den hevel afgemeetene hoeveelheid vloeiftoffe, en floot de opening weder naauwkeurig. Ik plaatfte den cylinder in het kookend onderhouden wordende water der kolf, tot aan de reeds gezegde diepte, en wel zóó, dat hij in 't water, en dus ook de in denzelven zijnde vloeiftoffe, onbeweeglijk bleef; zijnde dit eene weezenlijke voorwaarde, wil mendatdeuitkomften zuiver zijn zullen. Terftond na de indompeling des eylinders in het kookende water, begon het Thermometer te rijzen. Toen het op 15 graaden ftond, zoo mat ik met eene pendule de fecunden, welke tot aan 't klimmen van den isden tot den aoftön , 25,  CHEMISCHE EN PHYSIsCIIE *9* 3°' 35- "o, 45, 50, 55, 60, 05 en *oflert graad, naar Reaumur , verliepen. Nu ftak ik dén cylinder in de tobbe, waarbii ik zorgvuldig alle bcweeging der vloeiftoffe vermijdde. Ik tekende in jecunkn den tijd , dien 'er erliep, dat het ï'hennbmeier van den óoiten tot den'Jfötön , 50, 45,40, 35., 30, 25, 20 en i5den graad, naar Reaumur, rees. De cy inder, waarvan men zich tot proefueenlingen ovei de verfchillende afleidingskracht der ligchaamen bedient, moet, om twee reden, van zeer dun glas zijn. Vooreerst, op dat hij de doordrin» gende hette, zoo min mo< glijk, weérfland biede; en, ten anderen , op dat hij, zonder te fcheuren, de fchielijke afwisfelingen van hette en koude, waaraan hij moet blootftaan, kunne verduuren. Ik heb het gedeltilleerde water ter vergelijking der gefchiktheid der vlueifb ffe, om warmte aan te neemen, en dóór te laaten, verkoozen. De gedraaging der tijden , in welken andere vloeilb ■flen, die met hei water gelijke graaden aanneemen en verliezen, wijst de betrekkelijke graaden aan, bij welken de vloei» ftoffe n leiders der warmte zijn De ter vergelijk mg dienende proeven, moeten noodzakelijk in denzelfden cylinder verricht worden , op dat di zeiven de verhouding van de gefehiktheid der Vloetfti fie-n om warmte aan ie neemen en re verliezen, onbedrieglijk aantoonen. Naardien bij de veel* vuldige proeven eenige reizen mijn cylinder fprong, en ik derhalyen een' anderen motst neemen, zoo herhaalde ik toch altoos, 0111 reeds genoemde reden , met den nieuwen cylinder, de proef met hef £9  OEFENINGEN. gc gedefinieerd water, om te zien , of ik mij daardoor een ter vergelijking vast ftandpunt konde verfchaffen. Deeze befchrijving der wijze, en de gelijkvormig* heid der proeven, ontheffen mij om een omltandiT verhaal van elke proeve te doen. Hierom heb ik • deels om herhaalingen te vermijden, deels om de daarftellingen mijner proeven te bekorten, en der ver. gelijking bevorderlijk te zijn, de uitkomften mijner proeven in de navolgende tafelen gebragt. Men weete, om de twee laatfte kolommen be» hoorlijk te verflaan, dat ik den graad der gefehiktheid van 't gedefblleerde water om warmte aan te neemen, en te verhezen, door 't getal van roooo heb uitgedrukt; en, om de getallen deezer kolommen te verkrijgen, werden de fecunden , in welke hec water, van den geringften graad der warmte tot den hoogften waanjenomenen fteeg, door ioooö gemulti» pl ceerd, en het product, door het getal der/tcand*», welken verliepen, tot de vloeiftoffe in gelijken graad verwarmd waren, gedevideerd. Deeze bepaalino- \é hierop gegrond, dat de bekwaamheid der vloeijenda ligchaamen, om warmte aan te neemen en te verliezen, in eene omgekeerde gedraaging met de tijden ftaan, in welken ze, onder geheel overeenkomende omftandigheden, eene gelijke vermeerdering of vermindering der warmte ondergaan. Om den graad der gewisheid van de gemaakts proeven te onderzoeken, deed ik eenigen herhaalde maaien na eikanderen. Bij deeze talrijke herhaalingen vond ik flechts o.fecunden in den tijd, in welken I. f£EL, F  S» CHEMISCHE EN PHYSISCHE ik dezelfde koudwording waarnam , voor de groot, fte foort: dus kunnen de uitkomften mijner proeven ten hoogden gebreken van twee fecunden hebben , welken voor onderzoekingen, door waarneemingen niet altoos voor eene volkomene naauwkeurigheid vatbaar, van geen belang zijn. Een aandachtig onderzoek der proeven en uitkomften van deeze Tafel levert talrijke, nieuwe en gewigtige waarneemingen over den invloed der lip. chaamen, en wegens den graad op, in welken zij leiders zijn; over de ligtheid en zwarigheid, waarmede ze, als ze eene verfchillende oorfprongelijke temperatuur hebben, warmte aanneemen of verliezen ,• en over de geringe verhouding, welke tusfchen de eigen fchap deszelven ligchaams, om warmte aan te neemen of te verliezen, plaats vindt. Om ze allen op te geeven , zoude een geheel boek vervullen. Den Natuurkundigen leezer, voor wien ze belangrijk zijn, zullen ze niet ontglippen; en voor hen, aan welken ze onverfchillig zijn, heb ik niet gearbeid.  OEFENINGEN. S«? Rers en In den fin gede- Gefchfkttieid van eJke daalde de tijd van (Hlleerd vloeiftoffe , om d;n Ia Thermome- fecun- water, in gnad der warmte ter, van den. den tijd aan te te vervan Te- noemen l liezen, ennden. Vitrioolzuur.1?™^* ^ I04 ÏO?22- 500—IJ' 255 228 8941-f- jo°—150 199 228 2I457+ Zouter. l5°r7°\ I3I "4 7939- JO—IJ° 152 228 IJOOO Gedejlilleer. l5°— 7°' 143 104 7273 — denW,jnaz)jn.5Q''—l? I76 228 I2955 — Door den Ij°_^q" IA.O O Vorst zanmge- 0 „ ^° ^ 9333+" drongen Mie- 55 ~~'5 208 2I9 IO529+. renzuur, Oplosfwg van gefcherpt 20°—7o" UJ joc II739-1- Loogzout, in -.0 t_0 gedefileerd 55 221 210 99c5+ Salammoniak. I5»_50° fl 79 *g 7*4* _ geest met kalk. - to0 „ fcbiktheid van elke daa'de de ujJ van Itilleerd Voeift.»ffc, om den In Ihermome- i'ecu;i- water, graad der warmte ter, van den. inden 'aan te .levertijd van nesmen l liezen, fecunden. 150 tot 700 131 104 7039 — ty' 50° 15' 267 228 85394- 50° — 15" 292 228 7808-f. Zone Aman- 15° — 7°° 128 104 I825 tteiblie. 50° — IJ" 295 228 7789-4- Uitg-pcrstc lJ° 7°* 146 104 7123 4- Eijetiül, 5O0 — ij 289 228 7889-t- Verkenncu- \f — 70° 109 102 p^g _ k4 50" — 15° 99o 220 - 22294- ycrfche , on- , ro --o ' n 15—7° 102 3I78 — gezouten tic- -' J ' «*r, —'5 030 220 31924- Srandigi Samhmn. J5 — "° 116 104 89-56— m. 5°' — I5° 328 228 69914- mnen frêHt if — 700 104 102 9808 — ^*»*|». rjo"-150 233 220 94424mngwjn. ^°—70' 103 102 9903 - 6o° — rj» 252 220 87304- JM ,^'-70° 95 I02 I0625 6o° — 150 245 220 8980 4- mthitï. I-5°— "0° 109 102 9358 — 6o°— 15° 248 220 88714- Hfanhnimer 15° — 7°° jOO 102 IO20O hm» Her. &f — IJ* 248 220 8871 4- Ge- B!i den <5o graad begonnen de drie wijnen te kooken.  OEFENINGEN, 89 Rees en in den In gede- Gefchiktheid van elke daalde de tijd van ftilleerd vloeiftoffe, om den , In Thermotne- lecun- water, graad der warmte ter, van den. in den aan te | te vertijd van neemen ' liezsn. fecnndtn. Gewoon bruin l^tOfJO* iio 102 9273 Sier. «jo0 —150 236 214 905?,-*- VerrcheUrin.1?121 104 B595^ jo°—150 iöj 228 1319-f- MelM. I5°—7°° 145 104 7172 -+■ jo" — ij0 215 228 10606— Eiwit. f15°~ 7°° 346 104 3006- jo" —150 420 228 3429 15° — 7o° 440 104 23*4 Eidoircn. s ,A 50—T5 383 228 59J3H- Ver^Os- *f-~i? ™* 102 P3T8 — fengal. 60° — IJ° 249 220 8835 •+• Jets riekende 15°~ 70° 233 102 434O-+ilenfchengal 60°— ïj° 530 220 4ijj « Bij den 60 graad begonnen de drie bieren te kooken. ƒ, g waren geheel verhard, en werden dus met opzigte der bedoeling onderzogt. J787. F §  90 chemische en PHYSlSCHE manier om een rood oxidüm van kwik, door 't salpeterzuur rood nedergeploft, te verkrijgen,» dat wel gekoleurd, van kenen schoonen clans, en sterk belaaden If met okygene; door j. b. van mons, Apotheker te Brusfel (*). Weinige Scheikundige Kunstbewerkingen hebben een minder ftandvastig gevolg gehad, dan de bereiding van het rood Oxidum van Kwik door het falpeterzuur, (rood nedergeploft, volgends de nietsbeteekende taal der oude Scheikunde.) Het Oxidum, dat men verkreeg, is nu van een fchoon rood, maar zonder glans; dan glansrijk, maar van eene bleeke kloeur enz , en de oorzaak van het verfchil deezer uitkoomften is ons tot hiertoe onbekend geweest. De overeenkomst (analogie') heefi mij toegefcheenen aantewijzen, dat deeze wisfelvalligbeid afhing van den meerder'of minder' hoogen graad van Oxygenatie van metaal, en de ondervinding heeft mijne gisfing bevestigd. Het middel , welk ik uitgedacht heb en dat ik gaa voorltellen. om het produkt deezer bereiding altoos gelijkvormig te maaken , beftaat in de Kwik met de grootstmooglijke hoeveelheid van Oxygene te belaaden; en dit middel heeft mij genadig, in meer dai (*) Dit ftukje is mij door den Heer v. M. fchriftlijk i» 't Fransen medegedeeld, . J,  OïrFENSUGE N. 9 I dan dertig kunstbewerkingen, Oxida gegeeven van eene onveranderlijke hoedanigheid en van de volmaaktfte fchoonheid. Zie hier mijne wijze. Men neemt eene willekeurige hoeveelheid van falpeterzuur , welk men met Kwik bezwangerd , zonder behulp van vuur, opdat het metaal zich met eene te grootere hoeveelheid zuurs kunne belaaden. Deeze ontbinding aldus koud doende, wordt 'er flechts weinig verlies van Oxygene gelee» den; het zuur, volkoomen ontbonden zijnde, ontwik, kelt 'er zich niets dan gas azote, bijna zuiver; men giet de ontbinding in een glazen retort, die zeer ruim is, welken men in zand zet in eenen graauwenfteenaarden pot. Door de voorzorge om zich van eenen zoodaanigen pot te bedienen, in plaats vaa eenen ijzeren, voorkoomt men, dat, wanneer't op het einde der kunstbewerking gebeure, dat men het vuur niet genoeg maatige, de Kwik zich niet weder levendig maake; omdat het moeilijk is, dat de aarde tegelijker tijd den graad van hette overbrenge en mededeele , welke deeze reduktie vordert. Alsdan omftrooit men het gevulde gedeelte van den retort niet zand, en brengt denzelven in het furnuis, zoodanig, dat 'er een ftroom verfche lucht kan doorgaan, en zich geftadig over hetzelve vernieuwen. Deeze gefteldheid van den retort en deszelfs ruimte , welke ik aangeraaden heb, maaken dat alle de dampen van niet ontbonden falpeterzuur, welken zich verheffen, terftond verdikt zijn en weder op het Oxidum vallen; zoodat 'er in den ontvanger bijna niets doorgaa dan falpetergas, e.n azote • gas, d. i. onthouden zuur, en in deeze gas ver-  pi CHEMISCHE EN PHYSISCHE verwandeld. Men maake alsdan aan den retort een grooten ballon vast, welken men gemeenfchap doe hebben met den apparatus pnmmito ■ chemicus, indien men op het oog hebbe om de gas - produkten te verzamelen, welken zich loslaaten, of waaraan men beter doe den vrijen toegang der lucht toetelaaten, ten einde het falpeter-gas opgeflorpt en in zuur verwandeld zij. Men luteert de deelen en gaat over tot de deftillatie door een zacht vuur, tot dat de masfa in den retort eene roode koleur verkreegen hebbe, en flechts zeer weinige dampen zich meer verheffen. Het is, vooral op het einde der kunstbewerking, nodig, om het vuur zorgvuldig te vermijden, opdat de retort niet blootgefteld worde om te breeken. Alsdan maakt men den toeftel los , en giet af wat in den ontvanger overgegaan is op het Oxidum. Men gaat over tot eene nieuwe aftrekking, en hervat deezen arbeid tot dat het zuur bijna geheel zij gefcheiden , d. i. tot dat al deszelfs Oxygene, zich met de Kwik bijeengevoegd hebbe. Bij de laatfte kunstbewerking maakt men het vuur wat meer krachtig, dan bij de voorgegaanen , om het Oxi. dum van het zuur te ontheffen , welk het nog zoude kunnen bevatten. Deeze manier in alle haare omftandigheden volgende, verkrijgt men een Oxidum in krijstallen,van het fchoonst doorfchijnend rood. 1791.  O ï ï Ë SI S G E ». 93 BEREIDING VAN CHINESCHE INKT. Men vult een'glazen retort met zwartfel, half vol; legt denzelven in eene zandcapel, en laat 'er een' ontvanger aan gefloten worden ; men begint met eene zagte hette te (loken, dezelve vermeerderende tot den retort gloeije. Als de ftoffe een uur lang gegloeid heeft, laat men den retort koud worden, en neemt 'er het zwartfel uit. Nu bereidt men een dun leemwater uit Ichtiocolht en, wel gezuiverd zijnde, wrijft men daarmede het gébrandde zwartfel op een'marmeren fteen, tot de uiterfte fijnheid; zulks valt niet moeilijk, vermits bereids het zwartfel tamelijk fijn is: thans laat men de ftoffe in zoo verre droogen, dat ze eene masfa oplevere , die men in houten vormen drukke „ welke alvóorens met amandelolie beftreeken zijn ; waarna men de ftoffe zeer langzaam Iaat droogen. j Indien men onder het gébrandde zwartfel een weinig indigo wrijve, dan wordt de zwarte koleur .evendiger. BE-  54 CHEMISCHE EN PHYSISCHE OEFENINGEN. BEKENDMAAK ING. Zeer onlangs berichtte Dr. brugnatelli, te Pavia, aan den Heere Bergraad crell, te HelmJlait; om met gewoonen Inkt befchreeven Papier in zoo verre onvernietigbaar te maaken, dat, na het verbranden, het fchrift volkomen duidelijk en leesbaar overblijve. Hij zondt den Heere crell tevens een befchreeven briefje, teneinde deeze de proef daar mede konde neemen- VoorJs meldt hij bereid te zijn, zijne behandeling, om fchriften na de verbranding leesbaar over te houden, zeernaauwkeurig mede te deelen, indien ergens eene of andere der beroemde geleerde Maatfchappijen zulks derzelver opmerking mogten waardig achten. Hij verzekert dat de bewerking zeer gemaklijk, onkostbaar, en ook voor gedrukte papieren gefchikt zij: en!.. nochtans twijfelt hij, of zijne aanbieding wel aal worden aangenoomen.  CHEMISCHE en PHYSISCHË OEFENINGEN. aanleiding tot eene voordeelige, onderling verbondene, fabriekmaatige bere i din gw ij ze van een vijftal belangrijke zelfstandigheden; als : Mineraal loogzout, SODA, gevitriöliseerden wijnsteen»; Zoutzuur, en magnesia. i i. Ik kenne geene kunstbeoefening, welke in zoo,veele, zoo onderfcheidene, en zoo gewigtige omftandigheden, tot algemeen én bijzonder nut en voor» deel der menfchelijke maatfehappij, dienstig is, dan de Scheikunde ; eene waarheid die niet alleen door verfcheidene verhandelingen betoogt, maar welke ook volkomen blijkbaar is , door duizenden niet te ombeerende zelfftandigheden , die, I. deel, g hti  96 CHEMISCHE EN PHYSISCHE het menschdnm tot onfchatbaare nuttigheden, voord-den, geri.flijkheden en genoegens dienende, bui'ten de Chemie niet konden bekend noch daargefteld worden. Het is febier onbegrijpelijk , dat men, niettegenftaande deeze waarheid zich middagklaar vertoone, nietreger.ftaande de ervaaring dagelijks lecraare, wel. ke yejbaazende vorderingen onze Nabuuren in deeze werKrjaadige weetenfehap binnen weinig jaaren hebben gemaakt, en hoe rijke voordeden zij van hunnen arbeid genieten; niettegenftaande ook zelfs onze geleerde Maatschappijen, en zij die in ons Gemeenebest door hunne fchriften die edele kunst ook onder onze Lanugenooten poogen optebouwen , om hen zoo veel mogelijk in haare rijke opleverende voordeden te doen deelen, toonden van hoe veel gewigt de aanmoediging ter beoefening en de befcherming dier wijsgeerige weetenfehap en werk- dadige kruist onder ons waarlijk zijn zoude; onbcgrijplijk is het, zegge ik, dat men, ondanks dit alles , in ons Gemeenebest, nog geen' zweem eener genoegzaam belangrijke aanmoediging, en veel min , eene voor den algemcenen welvaart gewenschte befeberming hieromtrent ziet te vvege ge- bragt: zoodanig zelfs, dat zij, die zich onder ons, met de welmeenendfte poogingen en onvermoeidfte werkzaamheid, in de beoefening dier kunst bezig houden, en alle hunne vermogens opofferen, om , ook langs deezen weg, het algemeen belang en de eere onzer Natie, zoo veel in hun is, te helpen bevorderen, geene andere ipooren ter volharding orn voorttdtrecven in zuike eene moeijelij- ke  OEFENINGEN. p? ke Ioopbaane kunnen gevoelen , dan die hunner eigene goedwilligheid ; waarvan de gevolgen wel eens, voor de ijverigften hoogst nadeelig worden, hoe meer de maatfehappij de vrugten van hunnen arbeid geniet. Alle deeze bedenkingen, hoe treurig op zich zei ven , kunnen nochtans den waaren kunstbeoefenaar niet affchrikken, om in zijne wel" meenende pöogingen te volharden: in dergelijke omftandigheden , acht hij wel eens juist dat gecne voor zijnen plïgt, dat anderen als tot zijn nadeel dienende befchouwen, wanneer hij het algemeen bewerkingen voordraagt, die , door verdere beoefeningen, eene zekere en aanmerkelijke winst kunnen beioven. Van dien aart zijn de bewerkingen , die ik 'Voor* neeiüens ben in deeze Verhandeling naamvkeurig voor te (lellen , en, zonder Je minste achterhouding, kenbaar te maakeri. Men kan een zeer goed Scheikundige zijn , dat is, men kan bekend weezen met haare algemeene en bijzondere bewerkingen; in (laat zijn, om derzelver wijd uitgeftrekt gebied te overzien, en haare bewerkingen ftuksgewijze en verbiiidender wijze, beredeneerd , te verrichten; zonder daarom op 't denkbeeld te koomen , om etlijke enkele bewerkingen, verbindender en fchcidendcr wijze , uitteoefenen, zóódanig, dat, even daardoor, een nieuw voordeel moet ontdaan , zonder dat alle de deelen, of ééri der deelen dier bewerkingen, eene nieuwe uitvinding behoeve te zijn. Het nieuwe bepaalt zich dan, aan de verkoozen doffen, en de wijze van derzelver onderling achtervolgende verbinden de en fcheidende bewerkingen. Daaruit kunnen uitftcekenG É dö  98 CHEMISCHE EN PHYSISCHE de voordeden geboren worden, welken geene vrugtgevolgen zijn van nieuwöndekte ligchaamen, be(taan deelen , eigenfchappen , of bewerkingen , op zich zeiven ; maar van de wijze der zaamvoeging en uitfcheiding ecner rei van zelfftandigheden. Dusdanige, in de bijzondere deelen niet nieuwe, maar in 't geheel nieuwe wijze van voorftelling en behandeling , zijn , ten aanziene van den denkenden Scheikundigen , of de vrugten der toevalligheid , of die van eenen gelukkigen inval: en van deeze laatfte foort zijn die bewerkingen, tot wier ontledende voordragt ik thans overga. Ik zal mijne voorftellen alleen kort en zaaldijk op. geeven; want wilde ik ieder punt met eene theorie welke fteeds de aanvanglijke gronden der Chemie aanvoere verzeilen, dan zoo zoude deeze Verhandeling Dgtelijk de helft uitgebreider moeten worden. En inderdaad voor zoodanige leezers, die zich de in mijne Befchouwende en werkende Chemie voorgedraagen leerftellingen hebben eigen gemaakt, zoude zulk eene uitvoerigheid overtollig zijn. % 2. EERSTE r.EWERKING. Bereiding van het Mineraal Loogzout. Het Mineraal Loogzout, (Alcali Minerale') is eena zeer aangelegcne ftoffe, welke als beftaandeel Beniger zouten die in de geneeskunde gebruikelijk zijn, als daar is hetGlaubers Wonder-zout, Seignettezout, enz.  OEFENINGEN. 59 enz. nodig is , niet alleen, maar ook onontbeerlijk tot veele proefneemingen in de Chemie, en daarenboven in eene zeer aanzienlijke hoeveelheid in veele Fabrieken, b. v. Verwerijen, Katoendrukkerijen, Ziepfiederijen, Glasblazerijen enz. gebruikt wordt. Schoon men zich nu in Fabrieken in dit opzigt bediene van de Mineraal Loogzout bezittende Soda , zoo zoude'het voor alle die verrichtingen veel belangrijker, voordeeliger en zekerer zijn , als men zich van het zuivere Mineraal Loogzout zelf konde bedienen. Hoe veel zekerer konde men dan niet de nodige hoeveelheid bepaalen dan nu, daar men genoodzaakt is eene zelfftandigheid te gebruiken, die alleen een zeker gedeelte Mineraal Loogzout, met zeer veele onzuiverheden vermengd, bezit , en die in de onderfcheidene foorten zoo veel ongelijke hoeveelheden aan Mineraal Loogzout levert. Wien isniet bekend, dat men Soda ontvange, die, in 16 deelen, uu eens 2, dan 3, 4, tot 5 deelen eigenlijk Mineraal Loogzout bevat? Hoe zeer onderfchciden de foorten van Soda niet moeten zijn,is ligtelijkafteleiden,naardeonderfcheiden kruiden uit welker asfche dezelve bereid, en ingevolge de verfchillende plaatzen waar zij bereid wordt. In't zuidelijke Europa maakt men de Soda niet alleen van planten die aan 'titrand groei jen, maar ook uit opzettelijk geteelde kruiden , als daar zijn de Sdfola Tragusen Kali, voornaamlijk de Salfola Soda, de Salicornia herbacea en Fruticulofa, de Mejembryanthenium copticum en md\fl.,rum , de Troglocliin, de Exugiüm, en anderen. En dan nog ontvangen wij zeer zelden de Soda uit voormelde kruiden getrokG 3 ken,  100 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ken, maar doorgaans eene oneindig flegtere, die uit de Fucus vejicuhfus gemaakt wordt. (Bij deeze gelegenheid vinde ik mij verpligt te melden, hoe ik zeer twijfel, of het den Ed. Oeconomijclien Tak. wel immer zai gel ukken, een voldoend antwoord op deszelfs vraage, wegens het branden van Soda, uit onze Inlandfche Planten, te ontvangen: althans niet dat zulks met ecnig voordeel zal kunnen verricht worden, (a)) Hoe onzeker moeten derhalven de bewerkingen niet dikwerf zijn, r aardien het Mineraal Loogzout alleen het werkende deel der Soda is, en deeze hetzelve in zoo verfchillende hoeveelheden bezit? — Hoe dikwerf worden 'er niet overtollige kosten verfpüd , indien de Soda eens rijk aan zout zij ,• en ook dan als zij arm is? — want indien de Fabrikeur kunde genoeg heeft van die armoede te ontdekken , zoo moet hij veel meer Soda. neemen dan anders ; en dit niet doende , kan zijne bewerking niet dan , naar graaden, onzeker en onvolkomen uitvallen. Wilde men de Soda alvóórens uitloogen en het opgeloste zout , na behoorlijke doorzijging , uitdampen tot droogvvordens, of het in kristallen doen aanfehietcn ; zoo zoude dit voor den Fabrikeur te oniflagtig cn zelfs te kostbaar worden , niettegcnitaande hij dan het Mineraal Loogzout zuiver bezate, en 'top de waare verëischte maat konde gebruiken ; want de Soda (ik zeg dit niet allen nadruk; is ganfchelijlc die (i) Men pleege aangaande de Soia rzai\ , met iiius, de Soda £? inde ohtingendo peculiare fale, Aigent. 1760. a. r>a jaun, de Sodae byfpanice biftoria andyfis cbemica origa ufus ceanomicus, Lugd. Bat. 1773. fd.  OEFENINGEN. Wf die zelfftandigheid niet, uit welke men, met het meeste voordeel, het Mineraal Loogzout kan trekk«n. Het is geene nieuwheid om het Mineral Loog/out te fcheiden uit ons gewoon Zee* of Keukenzout; deeze zelfitandighcid is het nochtans van welke wij ons zeer voordeelig zullen bedienen. Dan de feheidingswijze welke men daaromtrent ten aanziene van het Zeezout en Glauberzout heeft in 't werk gefteld, alvóórens hier kortelijk te melden, zal ons dienen, i, om daarna het voordeelige van lijnt verkiezing üesfcheimiddels en het verdere aanwenden van het, geduurende de uitfcheidingdes Mineralen Loogzouts, tevens nieuw zaamgejleld ligchaam, te doen zien;' en 2,, om te toonen, dat ik mij niets meer in deeze zueke toe te eigenen, dan mij behoore. Na de Heeren duhaml l en marggraf (c) beweezen hebben, dat de bafu van het Zeezout en Glauberzout, geene alcalifche aarde, maar een volkomen Loogzout zij i poogde men eene vaste wijze uit te vinden, om dit , toen reeds genaamd Mineraal Loogzout, uit die zouten te fcheiden: en wel, dewijl de hoeveelheid van Min. Loogzout, die men uit de Soda kan fcheiden , veel kostbaarer te ftaan koome, ingevolge mijne herbaalde waarneemingen, die de uitfpraak van den heere westrumb (rf) bevestigden. Deeze (b) Memoires de V Acai. de Sciences de Paris, 173O. p. 2. / .jx ' (c) Zijne Schriften, Th. 1. f. 144.. (d) WESTEUMs, kleine Pbyf. Cben. albandlungen, Li.ipz. 1785- Th- li 't J33- G 4  ïOa CHEMISCHE EN FHYSJSCHE Deeze Scheikundige beproefde de tot hiertoe aangevoerde wijze van uitfeheidingen, en vondt dat de manier van dtjhamel , om het Zeezout door het zooget naamde brandbaare te ontleden (Y), geen van Glauberzout bevrijd Min. Loogzout oplevere; dat hes daarenboven fteeds zwavelig, cn dat de bewerking te kostbaar zij: dat de behandeling van marg. graf, om doormiddel van Salpeterzuur, het Min. Loogzout uit het Zeezout van 't zoutzuur te fcheiden , en,in verbinding des Salpeterzuurs den Nitrum ciikcum daar de ftellen, het zoutzuur 'er door destileering uit te drijven, het falpeterzuur , door detoneering van 't verkreegen middenzout, met kolengruis weg te jaagen , het overblijffel door oplosfing en doorzijging te zuiveren, en het verkreegen. Min. Loogzout te kristallizeeren (ƒ), eene hoogstomflagtige en kostbaare bewerking zij : . dat dezelfde aanmerkingen gelden, op de wijze van delius: deeze fcheidde het Min. Loogzout uit Glauberzout , maakende van het laatfte en van kolenftof eene zwavellever, ontleedde derzclver oplosfing door falpeterzuur, fcheidde de neergeplofte zwavel van 't Nitrum cubicum, door filtreering, detoneerde dit met koolenftof, en verkreeg eene masfa, waarvan hij door nog verdere bewerking zuiver Min! Loogzout daarftelde (g): dat crexL's metho. de, om eene oplosfing van krijt en azijn zoo lang va eene oplosfing van Glauberzout te gieten , tot alles O) mahgokaf, /. e. (O In zijnéSchriften, Th. i. Q 135, (g) Zit oöttlinü's, Tasfcbcnbucb, i78r. f. 120.  O E t E N I ■ N G E N. 103 alles neergeploft is, het Min. loogzoutig Azijnzout, \ welk hier ontftaat, te filtreeren, uittewazemen en te calcineeren; en uit het overblijffel, door middel van oplosfing, door«ijging en kristalieering , een zuiver Min. Loogzout daar te ftellen (/?), moeilijk zij om zuiver te verkrijgen ; ik voege er bij , dat ook deeze bewerking gansch niet onkostbaar is: — dat sgheele's manier, om door loodkalken, b. v. door Goudgelid, het Keukenzout te ontleden (T), niet voldoende zij, dewijl het zout in verre na , volgens de getuigenis en waarneemingen van göttling Qk), achard (l), en remmler (m), niet ontleed wordt: dat ook de uitfcheiding door gebrande kalk zoo wel als ijzer, 't welke scheele wil rn~) , aan geene mindere zwarigheden onderhevig zij: _ dat de ontdekking van hag-en , door wiegleb aangepreezen (V), en door güttling vervolgens bekendgemaakt O), om namenlijk het Glauberzout door middel van planten loogzout te ontleeden, voordeelig zij; behalven dat men geen weg weete met den hier tevens in groote hoeveelheid zaamge- fteld wordenden Gevitriolifeerden Wijnfteen: dat de toevallig ontdekte en ter loops bekend ge- (//) Cbemifcbes Journal, Th. 1. f. 94. (i) Zie scheffer's Vorlefungen, £, 59, die 2fèBergman,nifche aamnerkung. (*) Tasfcbeubucb, 1781. f. I2g Q) Samlung Cbsmifcber Schriften, B. I. f. 93. 0») l. c, (n) crell's , Neusflen Entdeck. Th. f, 273. (j) Handb. der Cheti.it, Th. 2. f. 72. (J>) ttactijcbe Vombdle, £ 48. G 5  I3| L ÏIE'IISCÏÏË EN PHYSISCHE maakte wijze van Meijer, om het Zeezout door middel van planten loogzout te ontleeden, daardoor het Mijnft. Loogzout zuiver daar te Hellen , en van bet zuure bclhiandeel en het gebezigde planten loogzout, in verbinding,een Sal d'gestivum te gewinnen (, Betreffende de geneeskundige krachten deezer Bast, zoo kan men deswegens voor als nog niets vastftellen, naardien 'er, voor zoo verre ik weet, tot dusverre daarmede geene proeven genomen zijn. Nochtans kan men 'er het volgende van gisfen : „ 3.) Dewijl zich de Bast in hoogstverfterkten Wijngeest zoo wél laat oplosfen (O, en zij denzelven eenen zeer bitteren fmaak mededeelt, zoo is het waarfchijnelijk, dat zij het verfterkend vermogen der Kinabast in een' hooger graad bezitte, en hierom misfchien in 't vervolg in zoodanige gevallen zal kunnen aangewend worden, waar de verfterkende kracht der Bast verëischt wordt. „ 2>0 Naardien zij nochtans veel van eene zaamentrekkende zelfftandigheid fchijne te bezitten , offchoon zich dit juist in een niet zeer verzadigd' aftrekfel der Bast, op welke de Wijngeest reeds gewerkt heeft, niet kunne toonen, zoo is het echter te denken, dat zij eene rottingweerende kracht bezitte. Om hier van zeker te zijn, moeten 'er in 't vervolg meer proeven genomen worden; welke # ik CO Njdi. derzei ver in dat vogt oplosbaare deelen. K.  OEFENINGEN. 119 ïk niet konde bewerkftelligen, vermids ik flechts eene kleine hoeveelheid van de Bast bezat. ,, c.) Door mondelijke verzekeringen , weet ik, dat deeze Bast zeer veele koortsverdrijvende krachten zoude bezitten, zoo dat zij in eene kleine gifte, meer dan de gewoone kinabast in eene groote, werken kunne; deeze eigenfchap moet alvóórens door ervaaren Artzen onderzogt worden. Ik zelf had geene gelegenheid deswegen eenige waarneemingen te verzamelen. ,, Zoo als de zaaken thans ftaan , durven wij in Duitschland nog zoo fpoedig niet hoopen , nadere berichten wegens deeze Bast te erlangen. Deeze Proeven zijn aan Engeland of een' anderen rijken Staat voorbefchikt, waar de hooge prijs der Bast den onderzoekenden niet terug houde, ter uitbreiding der weetenfchappen , en ten nutte des menschdoms, met een middel proeven te neemen, dat waarfchijnlijk de gewoone Kinabast niet overtreffen, veellicht naauw.lijks gelijk koomen zal. „ Men kan nog een ander gevaar met opzigt van dit nieuwe middel verwagten: deeze Bast kan, uit hoofde der koleur en gedaante, ligtelijk vervalscht worden. Ook is men niet verzekerd , dat zulks thans niet reeds plaats hebbe. De Heer kels onderzogt een tamelijk dik fluk van deeze Bast, en vondt het in 't midden bleeker, dan op de oppervlakten en kanten (u). Heeft men geene re» («) Dit is geen bewijs van vervalfching, veele basten zijn innerlijk, voornamenlijk als daar houtdeelen zijn , bïeekér. K. H5  120 CHEMISCHE EN PIIYSISCIIE reden van te vreezen, dat de baatzugt door allerhande loogen aan flechter Basten de koleur der Koningskinabast zullen geeven ? In Frankfort aan den Main heeft men onlangs ontdekt, dat gemeeneBasten door rooden bolus geverwd, en de koleur der roode kina gegeeven worden ; en zoude deeze foort van vervalfching niet veellicht nog gereeder bij de Koningskinabast kunnen plaats vinden? Ten minden is het der moeite waardig, dat Pharmaceutifche Scheikundigen dit bedrog verder naarfpooren. „ Ik befluit dit bericht, weetende dat het nog zeer onvolkomen is, misfchien kunnen andere eerlang iets volledigers .wegens deeze Bast melden." Zoo verre het bericht van den heer meijer, wiens proefneemingen voorzeker niet toereikend zijn, om ons de juiste beftaandeelen , althans niet derzelver hoeveelheden , voldoende aan te toonen. Daar ik nu deeze Bast opzettelijk heb onderzogt , zoo zal het dienltig zijn deswegen mijne ervaaringen bekend te maaken ; ik zal, kortheidshalve , alleen mijne uitkoniden melden, naardien toch ieder ligtclijk bekend zij, hoedanig men, ontledender wijze, eenig voorwerp des Plantenrijks onderzoeke. De Cortex Regius zelf fchijnt, even als de gewoone, en roode Kina, in foorten voorhanden te zijn; wel te verdaan, van beter en flechter, van meer *n minder bast en houtdeelen, van fijner en grover pijpen : ik heb zeer fijne pijpjes onder dezelve gevonden , die louter bast waren ; en veel meerder gro-  OEFENINGEN. 123 grover basten; ook niet weinig zulken, die houtig of fchorsiichtig, en aan den buitenkant met of zonder uitwendige bast voorzien, waren, even als de roode Kina; de koleur is geelachtig, nochtans niet zoo hoog, dat zij het oranjé'eenigszins nadere; zij is minder geel dan rhabarber, en minder bruin dan gewoone kina ; zij is vooral niet harder dan gewoone kina; innerlijk op de breuk eerder hooger gekoleurd dau van buiten; minder of meerder vezelig op de breuk, naar maate de ftukken meerder bast- of meerder houtig-fchorsachtig zijn; de fmaak is aangenaam- zuiver bitter en zaamtrekkend ; en ik voor mij konde ze van den fmaak onzer gewoone goede kinabast niet onderfcheiden, de reuk heeft iets aromatieks ; edoch niet zeer merkelijk. De fijne pijpjes alleen uit tje buiten bast beftaande, hebben, even als onze gewoone kina, in derzelver breedte, rondgaande dwarsnerven, edoch zij fchijnen op deeze Bast wat verder van eikanderen verwijdert. Tot poeder geftampt, vertoont zich hetzelve even als dat van kaneel; het trekt dc vogtdeelen der lucht niet meer 'aan dan het poeder der gewoone kina, dan dat van andere basten, en poeders, welken toch, even als veele andere drooge ligchaamen, in eene vogtige lucht vogtachtig moeten worden. Zoo ik wei onderrecht ben, wordt ons deeze Bast van dezelfde plaatzen toegezonden , van Waar wij de kina ontvangen. Vóór 4 jaaren was deeze Bast reeds bij ons bekend, edoch mijnes weetens, is zij nog in geen noemenswaardig gebruik. De fchaarschheid , die men 'er in Duitschland van heeft, althans om 'er proeven mede te neemen, zal wel ras ver-  122 CHEMISCHE EN PHYSISCHE verdwijnen. Ten minften mij is bewust, dat men alhier reeds verzendingen van deeze Bast, ook naar Duitschland, heeft gedaan. Eén once tot een grof poeder gebragt, met zes oneen overgehaalden Wijngeest, geduurende agt dagen, koud getrokken, en intusfehen 10 a 12 maal daags fterk omgefchut, levert, na filtreering, eene zeer verzadigde Tinctuur. Dezelfde Tinctuur verkrijgt men , als men de bast geduurende twaalf uuren, in eene matige aanhoudende warmte, digereere; edoch de laatfte Tinctuur, zet zich dan op den bodem en aan de zijden van 't glas aan; daar de koud getrokkene helder blijft , en niets van de opgelost bevattende deelen afgeeft. Op 't overblijffel nog drie oneen Wijngeest getrokken hebbende, levert eene nog dergelijke, minder verzadigde, Tincluur. De koleur der Tincluur was hoog rood bruin , en de fmaak zoodanig, als men van een geestrijk aftrekfel der omfchreevene Bast moet verwachten, t. w. zeer, doch aangenaam bitter, en zaamentrekkende. Vervolgens behandelde ik vier oneen deezer Bast, zoo wel met hoogstverfterkten Wijngeest, ais Water , volgens de alöm bekende wijzen ; zorg draagende, dat alle de uittrekbaare deelen in mijne vogten waren overgebragt. De uitkomst was, dat deeze vier oneen Bast mij leverden, vier dragmen en twee fcrupels Extratïum Gummofum , van eene handelbaare drooge Confijlentie; en bijna 3 dragmen Hars, welke eene en andere ik van die uit de gewoone Kinabast in niets weet te onderfchejden. Wa-  OEFENINGEN. 123 Water, over dezelve afgehaald, bezit geene oliedeelen , en weinig reuk. De Loogzoutige deelen, uit de Asfche der verbrande Bast geloogd, kwamen mij niet aanmerkelijk genoeg voor, om uit de loog aftezonderen, welke loog met de bekende proeven flechts een flaauw bewijs toonde van het aanweezen des Loogzouts. Voor 'c overige verfchillen de hoeveelheden der Extracten en Harsdeelen, welke ik verkreeg, aanmerkelijk met die van den heer meijer: ondertusfchen kan ik verzekeren, mij te hebben bedient van die Bast, welke men thans onder den naam van Cortex Regius verkoopt; dat dezelve welke ik bezigde uit onvervalschte, ongekoleurde Basten beftond; 'er zoodanig uitzag, als ik derzelver uitwendige hoedanigheden hier boven heb opgegeeven ; en dat ik tot de 'gebezigde vier oneen Bast mij geener uitleezing heb verörloofd, maar mij van dezelve als voor de hand weg heb bediend. Eindelijk ben ik van wegen de uiterlijke en innerlijke eigenfehappen deezer Bast genegen om te gelooven , dat zij niets anders dan Kina zij, voor 't minst zeker eene foort derzelve; die, misfehien van wegen haare lichter en blanker koleur, aanleiding gaf, om ze uit de, denkelijk, Roode Kina te forteeren: en zoo deeze mijne gisfing waarheid zij, laate ik 't onbeflist, of deeze forteering omftreeks Lora, de plaatzen haarer groeijing , of wel door onze Europeïfche Kooplieden verricht worde. Dat toch de Pharmaceuti/che Scheikundigen toezien en onderzoeken; op dat Kooplieden, mee ligtgelo- vig.  124 CHEMISCHE EN PHYSISCIÏE vigheid en onkunde voordeel doende, hen niet tevens belagchen! Inderdaad, om voor een weinig uitlezens, en het betijtelen met eene Koninglijke benaming, Bleekkokurige Basten (die men toch veelal genooddwangt is van goede Roode Kina aftezonderen ,) zelfs tot een' hoogeren prijs afteleveren; kan onder geenen flecht beloond wordenden arbeid geteld worden.' —— Amfterdam , Otïober 1791.  OEFENINGEN. 125 proeven en waarneemingen, ingericht ter verkrijging van zekere gronden voor het gebruik en de bereiding van den tartarus emeticus. Door den Heer j. j. bindheim , Apotheker te Moikau. De éénige weg om tot zekerheid te koomen, aangaande het gebruik en de bereiding van den Tarta* rus Emeticus, is deeze : dat men de, in de onderfcheidene foorten van Tartarus Emeticus inhouden- „ de, Spiesglas-kalk-deeltjes van de Zoutige deeltjes pooge te fcheiden en te reduceeren (a). Bij den onpartijdigen man, welke waarheid en den wélvaart der menfchen zoekt, hoope ik ingang en toegeevendheid te vinden, dat ik van eene zaak fpreeke , waarover reeds zoo veel gefchreeven is; terwijl ik overtuigd ben, dat men, omtrent een zoodanig werkzaam en gezegend middel, 't welke, wel is waar , reeds nabij het doel der zekerheid ftaat , maar hetzelve nog niet volkomen bereikt heeft, niet te veel verrichten kunne. Ik verbeele mij ook , dat, offchoon ik zelf zoo gelukkig niet ware, van dat doel te bereiken, ik echter gelegenheid kan geeven, om anderen ter bereiking daarvan op te wekken. Hiertoe nodige ik dan alle Scheikundigen uit, biddende hen, mijne proeven te willen vergelijken, tc onderzoeken, te bevestigen, of (<0 LEÖSilARni, in Chymifches WMetluch, T. V. I. i4ü.  IS6 CHEMISCHE EN PHYSISCHE of te verbeteren, en hierdoor aan mijnen vvensch te voldoen. Het is genoegzaam bekend, dat de voorfchriften ter bereiding van den Tartarus Emeticus in alle Phramacopoea , gelijk mede in de Scheikundige Leerboeken, zeer verfcheiden zijn; maar niet minder weet men, dat de verrichtingen van die mannen , welker beroemde namen fteeds bij ons in eere zuilen blijven, voornamenlijk daar heenen ftrekten, om verbeteringen ter zekerheid eener gegronde kennis van de hoeveelheden der beftaandeelen in den Tartarus Emeticus te vinden, en het laatfle ontwijfelbaar te bepaalen. Maar desniettegenftaande zijn de denkbeelden daarover, zoo wel als de bereidingen zelve, fteeds nog zeer verfcheiden, zoo dat men hierom met recht mooge achten, dat daarvan de onderfcheidene werkingen voortkomen , en 'er even daarom, in zekeren zinne, een onzeker geneesmiddel ontftaat. De oorzaaken van deeze verfcheidenheden kunnen veelvuldig weezen; doch de hoofdzaak zal wel hierin beftaan, dat in een bepaald gewigt van Tartarus Emeticus het Antimoniale beftaandeel of te gering, of niet genoegzaam in den Wijnfteen opgelost, voorhanden zij. Tot het laatfte kan de hoedanigheid der Wjjnfteenkristallen zelfs niet weinig toebrengen ; dewijl men dezelven niet fteeds van eene gelijke goedheid aantreft: want indien zij, behalven haare eigen aartige, zuure- en middenzoutige , nog veele aarddeelen bezitten , hoedanig 't geval niet zelden is; zoo volgt van zelf, dat het onmoogly'k zij, dat zij in ftaat zouden weezwn om zóó  OEFENINGEN. 2ÓÓ veel antimoT'ale kalk optelosfen , als zuiverer Wijnfleenkristallen doen k; nnen , die meer vrije zuurdeelen en minder fnuürj ende aardfcritïgé ftoffe in haare menging bezigen. Doch men mist ook in de berei ï'ng van dert Tartarus Emeticus eenigszins het rechte fpoor , wanneer men, fchoon men zelfs zuivere Wijnfleenkristallen bezige, tot'derzeiver oplosfing zich van een raauw water bediene, 't welke niet zelden kalkaarde bevat: in dit geval is het onvermijdelijk , dat zich het Wijnfteenzuur niet met de in 't water bevindende kalkaarde, tot een' genoegzaam onöplosbaaren Wijnfleenfeleniet verbinde; doch als men zuiver gedeftilleerd water aanwendt, zoo vermijdt men niet alleen dit gebrekkige, maar men verkrijgt ook een' veel beteren Tartarus Emeticus , en eene toegift aan gewigt in denzelven. Eene omftandigheid op welke tot hiertoe , naar mijn inzien , naauwlijks gelet is, en die echter niet weinig tot de hoofdzaake bijdraagt; waarom ik dan ook met allen ernst voor deeze bereiding hoogst zuiver water aanbeveele. Daar nu deeze zaak van geen gering belang is , zoo was ik bedacht, om een' weg te bewandelen , waarop men ter bereiking van mijn oogmerk, veilig gaan kunne: en deeze is de weg van de Chemifche fcheiding en verbinding ; die ik derhalven ter be. proeving van den Tartarus Emeticus infloeg. Alvóórens ik nu de ontleeding en fcheiding daarftelle, achte ik nodig, om eenige wijzen van zrmcnvoeging derzelven aan te toontn, die van de tot I deel. I dus*  12? CHEMISCHE EN PHYsiSCHE dusverre bekenden , in 't wezenlijke, weinig ver« fchillen. A. Vier oneen behoorlijk uitgezoette, en wél gedroogde Metaalen-Saffraan, (Crocus Metaforum) vermengde ik met eene gelijke hoeveelheid gepulverifeerde Wijnfleenkristallen, die vóóraf ten zorgvuldigften gezuiverd waren. Dit mengzel werdt in een aarden vat, met 120 oneen zuiver gedest. water, onder beftendig roeren met een' houten fpadel, op een zagt vuur gekookt, en tot de lijvigheid van honig uitgedampt. Vervolgens werdt deeze ftoffe weder in 60 oneen gedesteleerd water opgelost, eenige minuuten gekookt, en heet doorgezijgt. Het overblijfzel werdt,na de doorzijging, weder in't aarden vat gedaan, met 11 oneen kookend ged. water uitgewasfehen , en bij de vóórige doorgezijgde loog, die eene geelgroene koleur hadt, gefiltreerd. Voorts werdt deeze loog in een zeer zuiver aarden vat, op eene zagte warmte, onder beftendig roeren met een' houten fpade!,uitgedampt, en op 't einde, dcor middel van een' fteenen ftamper, tot een droog poeder overgebragt. Op deeze wijze verkreeg ik vijf oneen en drie dragmen witten Tartarus Emeticus, die terflond in een droog ftopglas gedaan werdt. (Om herhaalingen te vermijden, berichte ik, dat de twee volgende proeven op dezelfde wijze als proeve A, en onder dezelfde handgreepen,beweikt zijn.} B. Negen dragmen Algaroth-poeder (Pulvis Algarotthi) gaven met twee en een half oneen Wijnfleenkristallen , twee oneen en zes dragmen Tartarus Emeticus, na het mengzel met 72 oneen ged. wa«  OEFENINGEN. Ï2f> water ter honigdikte ingekookt, daarna eerst in 36 oneen kookend gedeftilleerd water opgelost, eii voorts het overblijfsel met 12 oneen kookend gedeftilleerd water uitgeloofd was. C. Eén oncè in een' glazen mortier zeer fijn gevreeven Glas van Spiesglas (Fitrum Antimmiï) werdt doof vier oneen zuivere Wijnfteenkristallen, in 72 oneen gedeftilleerd water , genoegzaam geheel opgelost; de heldere loog was, als bij A, geelgroen; de verkreegene Tarsarus Emeticus was wit, en woog niet meer dan vier oneen en tachtig greinen. Verfcheidene foortgelijke proeven, in welke ik mi van een afwisfelend gewigt, met opzigte der hoeveelheden, bediende, overtuigden mij, dat de Wijnfteenkristallen vermogend zijn om den Spiesglaskoning op te losfen, 't zij hij in de gedaante van kalk of glas ware, i en dat het niet volftrekt nodig zij, om gelijke deelen , zelfs niet altoos de helft aari Spiesglaskalk tegen de Wijnfteenkristallen ter bereiding van den Ta,tams Emeticus te neemen, indien deeze een gelijk gehalt reguliene deelen zijn , en de zoo terftond nader te meldende proeven doorftaan zal. Het is nodig, dat ik ook doe opmerken, wél te doen, om flechts kleine hoeveelheden op' éénmaal te onderneemen, om reden, welke ieder van zelve blijkbaar zullen zijn. Op dat echter de Tartarus Emeticus zich zelve fteeds in eigenüartige zwaarte moge gelijk blijven, en de droogheid behouden, welke hij bij de bereiding hadt; zoo is het nodig denzelven in.wélfluitende ftopglazente bewaa'ren. Wanneer wij de proeven A. B. C. befchouwen, zoo fchijnt in de üitkomften, oogènfchi jolijt»" ëéri i 2  130 CHEMISCHE EN PHYsIScHE verlchil in 't gewigt plaats te hebbes ; dan zulks is in de hoofdzaak onnadeelig: want dit verfchil is ten deele toevallig, deels natuurlijk; als kunnende vercorzaakt zijn, door 't geene in 't iiltrum kan zijn terug gebleeven, zoo wel als door het mindere of meerdere, dat in bet aarden vat.kan ingetrokken z>jn; als mede nog door de verdrijving van de veerkrachtige vloeiftoffe.. Dan om desaangaande zeker te zijn, zoo zal ik zulks door waarneemingen bewijzen; tot de fcheiding en de terugbrenging overgaan, en de waarneemingen en proeven mededeelen, die ik daaiöver gedaan en genomen hebbe. D. Kén once van den Tartarus Emeticus A. werdt met zóó veel zuiveren Salpeter vermengd , te zamen i.cdetoiieert, voorts in een'nieuwen zuiveren krois gedaan, met wat koolengruis beftrooidsen.door een' tegel gedekt. Na het vuur allengs tot aan-de gloeijing van den kroes was vermeerderd, fchuimdc de ftoffe opwaarts: na de ftoffe weder gedaald was, en gelijk vloeide, werdt 'er weder wat koolengruis op geftrooid, in vloeijing gebragt , en , na een vierde nurs, uit het vuur genomen. Na bekoeling vondt ik 76 greinen aan Spiesglaskoning, die echter nog met zuiver genoeg gevloeid was. Om dien te zuiveren, liet ik hem nogmaals met zwarte vloed vloeijen, en verkreeg daarna 60 greinen zeer zuiveren Spies.jaskoning. E. Op deeze in D. getoonde wijze, handelde ik met één once Tartarus Emeticus, volgens B, bereid, en verkreeg, reeds de eerftemaal, een' zuiveren gevloeiden, goeden Spiesglaskoning , weegende ép Sreiiien, F. Even  OEFENINGEN. T3t F. Even zoodanig ging ik te werk met é én once vol. gens C. verkreegenen Tartarus Emeticm, en verkreeg ook hier, reeds de eerftemaal, in de v!oeijing,een' zuiver, gevloeiden Spiesglaskoning , die insgelijks 60 greinen woog. Ingevolge de uitkomdcn D. E. F. blijkt ten kaartten, dat de uit verfcheidene ftofien, volgens A..B. C. verkreegenen Tartarus Emeticus zich, dóór den weg der reduceering, onderling volkomen gelijk is: en deeze weg der terugbrenging (Rvdatio > is de waare proeve, waardoor men de fterkte van den Tartarus Emeticus kan beoordeelen, en tot de mogelijkfle fcheikundige zekerheid kunne tajottré*. Ten einde dit nu voor den Artz en het menschdom toepaslijk en nuttig tc maaken, zoude het zeer dienftig zijn, om met verfcheidene fourten van Tartarus Emeticus geneeskundige waarneemingen te bewerkfteliigen. Ik vrees echter, dat het bezwaarlijk zijn zal, om daar van altoos-veilig een echt befluit op te maaken. Ter opheldering en verwekking der opmerkzaamheid hieromtrent, zal ik eenige ontdekkingen mededeelen. ■ Ik maakte van 12 rü-eivitri Tartarus Emeticus, die volgens A. bereid was , eene oplosfing in 24 oneen gedeftilleerd water. Een gezond m irj, 36 fairen oud, van een vuurig en vlug temperament, een grèf fterk gefpierd en volbloedig ligchaam, en met ongemeens kracht voorzien, in een kou.l climaat gebooren en opgevoed, en van jongs af eene harde, ruwe leevcnswijze cn flechte fpijze gewoon; nam, vóór en na, van deeze oplosfing 12 oneen; hierop volgde in korte lusfchenpzooingea driemaal braaking; I 3 twee  Ï3* CHEMISCHE EN PHVSISCHE twee uuren daarna afgang, en kort daarop bevond hij zich weder wél. Deeze man hadt derhalven van deezen Tartarus Emeticus, 6 greinen nodig; in welke, volgens voormelde berekening, | grein Spiesglaskoning huisvestte. — Een ander perzoon , van 34 jaaren, van een coloriek temperament, van een vast en vrij grof ligchaam, welke meer aan eene behoorlijke dieet, en aan gekruidde voedende fpijzen gewoon was, hadt van dezelfde oplosfing, 6 oneen nodig, om driemaalen braaking, en tweemaaien afgang te verwekken. Deeze hadt dus in de genomen 3 greinen flechts f grein Spiesglaskoning gebruikt. Een perzoon, van 30 jaaren, van een melancholijk-choleriek temperament, van eene zeer vaste gemoedsgefteltenis, zomtijds hijpochonder, van eene zittende, ingetogene leevenswijze, geneden tot letteroefening, teder en zwak van ligchaam ;\ree* in den herfst een' aanval van loop. Hij nam 5 oneen van de oplosfing;deeze verwekte driemaal braaking, en ééns een' natuurlijken afgang, zonder pijn; en hierdoor werdt reeds het kwaad genoegzaam geheel opgeheven. Met de genomene 2? greinen Tart* rus Emeticus waren dus ,§ Spiesglaskoning verbonden. Hier was nu ééne foort van Tartarus Emeticus (want om ook met & en C. proeven te neemen, pnbrak mij tot hiertoe de gelegenheid) en 'er volgde verfchillende uitwerkingen :voorzeker, naar mijn begrip, van wegen de verfchillende geitellen. Dan het zij genoeg voor 't tegenwoordige getoond te hebben, dat in de drie foorten der bereidingen van den Tartara Emeticus , in be- fchou-  OEFENINGEN. 133 fchouwing van den waaren en eigenlijken inhoud van Spiesglaskoning, de volmaakfte overeenkomst plaats heeftj en dat men door den weg der herftelling (Reducïio) deswegen de hoogstmogelijkfte zekerheid kan verkrijgen, gelijk wij toonden, dooide affcheiding der Spiesglasdeelen van de zoutdeelen, blijkbaar te zijn. 1788. 14 O N*  134 CHEMISCHE EN PHYSISCHE onderzoek van de onderscheidene be» reidingwjjzen der spies glastin ctuuken, en in 't bijzonder der tinctüra antiwonii thede- wii, 'Door den heer cöttling. In de meeste Apotheken vindt men flechts twee foorten van Spiesglastincluur, namenlijk de fcherpe (Tïnetura Antimomi arris) en de gewijnjleende (TinSiura Anumonii turtarifata.') • Dkiine heeft de beste bereidingwij,:e der eerstgenoemde befchreeven (a). Men laat vier oneen zeer zuiveren Ijzer ach tigen Spiesglaskoning in een' kroes vloeijen , "en doet 'er allengs agt oneen gepulverifeerjen, droogen Salpeter bij. Bij iedere bijVo-ng ontflaat eene zagte ontploffing en de masfa zwelt eenigszins op. Zoo dra 'er de Salpeter in is, dekt men den kroes met een' fteen, en laat de ftoffe geduurende één uur in vloei blijven. Vervolgens doet men 'er nogmaals , als vóóren, agt oneen Salpeter bij,"onderhoudt de vloeijing weder één uur, en doet 'er, ten derdeninaale, vier oneen Salpeter bij, en onderhoudt nog twee uuren lang eene fterke hette , waarbij de ftolle als water zal vloeijen. Nu O) Verfuc'T elner vol!:a:dircn Abhandlum; iiber die fchaxfc Tioktur des Spie^asJwain^s. Hdmftadt 1779.  OEFENINGEN. 135 Nu giet men de masfa , in een' met krijt beftreeken vijzel, pulverifeert ze zoo warm als mooglijk is, en digereert ze met eene genoegzaame hoeveelheid Alcohol in een' kolf, die met een' helm en ontvanger voorzien is. Na eenige dagen trekkens vindt men de voortreffelijkfte,naauwhjks dóórzigtige fcherpe Spiesglas thctuur. Tot deeze bereiding is derhalven vooral nodig , dat men voor één deel ijzerachtige Spiesglaskoning, vijf deelen oalpeter neeme, en dat men de masfa ten minltea vier uuren in vloei boude. Ik twijfeïe 'er ondertusfchen ten hoogden aan, dat de Spiesglaskoning ter bereiding der fcherpe Siesgiastinctuur iets verrichte, (6) maar dat'er alleen een fcherp zout nodig zij, en men bloot door Salpeter, zonder Spiesglaskoning, eene even zoo goede Tinctuur kunne bereiden. De fcherpe Tincluur, die men door een gewoon Alc aaujlic urn bereidt, als rnen het in Alcohol digereert, en die onder den naam van TinÜura'Saiis Tatari bekend is , bewijst dit volkomen. Ik heb mij daarvan ook door volgende waarneeming volkomen overtuigd. Ik bereidde naar SCHEE- (l) Mender analyfis aitimanü pby/ico • chymico raiionalis en Meyer's fcheikundige pioeven. — Ondeitusfchen zij' men behoeJzaatn in deeze Helling blindelings te berusten: zij heeft veel waarfcbijnlijks, als aen eenen boogst waur vrijen Alcohol gebruike: hoe zwakker de alcohol is, hoe meer hij zvvavellever en zelfs regul <■ ■ ee^. van het Spies, glas, in deeze verbiuding, kan oplosfen. K, i 5  136* CHEMISCHE EN PHYSISCHE scheele fV) en ingenhousz (d)uitgezuiverden Salpeter, gedephlogiSeerde lucht, met oogmerk om het overblijfzel te onderzoeken. Maar dewijl bij elke proeve de beflagen glazen retort, eer nog alle gediph'.ogifteerde lucht was overgedreeven , zaamen vloeide, zoo was ook het onderzoek der overblijfzels onvolkoomen. Hierom nam ik hiertoe kleine aarden retorten; de uitkomst was naar wensch, en men verkreeg van zes oneen Salpeter 50 maatengsdephlogifteerde lucht; waartoe drie uuren tijd nodig waren. Na ganfchelijke bekoeling werdt de retort gebroken , en het overblijfzel,dat groenachtig was , 'er voorzigtig uitgeflooten. Het ontplofte in 't minfle niet; de Salpeter was zeerfcherp, trok de vogtigheid der lucht ligt aan, bruischde met geene zuuren, en gedroeg zich even als een Akalicaufticum (Y) Na ik iets van dit overblijfzel met Alcohol digereerde, verkreeg ik eene uitftekend fterke, genoegzaam zwarte Tincluur , die de Spiesglastincluur van dehne aan ilerkte nog overtrof, zonder dat 'er iets van den Spiesglaskoning was bijgekomen (f). Be. (f) Cbemifcbi Abltandlungen von Luft ur.d Feuer. ƒ 40. (d) Vermiscbte Schriften phyfifcb-medicinifcben Inbalts. f 20, (e) Ten bewijze, dat niet alleen al het Salpeterzuur des Salpeters , maar ook al de lucbtftoffe van bet andere beftaandeel des Salpeters, het ioogzou:, was uitgedreeven, K. (/) Dit bewijst nu voorzeker dat men uit een akali eau. Jïicum met Akobcl een zeer geconfentreerde Tincluur kan bereiden, iets dat alIeD febeikundigen overbekend is; maar het dient niet om de ontkenning te ftaven, dat 'er £eene Antimoniale deelen, in verbiading van het zelve, in Alcobti gouden oplosbaar zijn. K.  OEFENINGEN. J37 Behalven de beide aangeroerde Spiesglastincluuren, zijn 'er nog verfeheide anderen, die in veelen opzigten werkzaamer dan de genoemden zijn kunnen. Deeze nu zijn: dippel's Chemifche zeep, (Sapo chtmicusDippelii.g.') gmelin's zwarte Spiesglastincluur, (Jinctura antimonii nigra. h) jacobi's zeepachtige Spiesglastincluur , (TinStura antimonii Jacobi. (i) mangold's Spiesglastincluur, (Tinttura antimonii MangoUi. K) schuxz zeepachtige Spiesglastinftuur, (Tinftura antimonii Schuhii. I ) bucholtz vloeijende Spiesglaszwavel, (Sulphuris antimonii fluidus. m.~) en theden's Spiesglastincluur, QTinSlura antimonii Thedenii. «.) Van alle deeze genoemde Tincluuren (o) maakte zints eenigen tijd de laatfte, t. w. die van theden, ingevolge zijne aangepreezene en door ervaaring bevestigde werking, den meesten opgang. De Heer theden vondt de bereiding deezer Tinctuur toevallig ineen kleen boekjen, getijteli: My- fit. (g) Vitce animal. morb. mei. p. 93. (/i) models Chemifche Nebenflundcn. f. 169. (j) Aiïa Acad. Elett. Mogunt. T. I. f. 231. (&) Chemifche Erfaltrungsn. f. 49. 1 (/) Pralett. ad Difp. Boruf. Rran-lenb. p. 6"34. (m) Neues Hamburgifclus Magazin. B. 10. (n) Neue Bemerkungen u Efahrungen. T. II. f. 84. (e) Ue bereidingen van alle en nog andere zoogenaamde Antimoniale Tinüuuren bebbe ik opgegeeven in mijne Befchouvoende en Werkende Chemie, D. II. bl. 217. feq. g. £08—8t6. Waar ik mij ook (§. 813.) o.'er den uitbundige 1 lof der Tinctuur van theden , aan den kant zijner beieidmg en deizelvjr T.ieorie, verklaard hebbs. K.  138 CHEMISCHS EN PHYSISCHE fiere de la Croix; en zie hier hoe de bereiding door theden wordt opgegeeven: „ Neem langfpiesfig Spiesglas, twee ponden ; Loogzout, zes ponden; vermeng het, en doe het voor en na in een' goeden hesfi'fchen fmeltkroes ; wanneer het behoorlijk vloeije, oiet het in een' ijzeren vijzel uit, en pulverifeer het, als het niet meer gloeit: doe het poeder in een' zeer grooten pot, zet dien in een'groo. ten aarden fchotel, en giet 'er allengs zoo veel geconfentreerden Azijn op , als ter verzadiging genoeg is, t. w. Azijn die door den vorst is zaamgedrongen CA). „ Als de opbruifching geëindigt is , Iaat ik het vogt in een marienbad uitdampen, en daarna als de Masfa droog is, verdunne ik dezelve met Alcohol vini. Nu verdeele ik ze in twee deelen, naardien één kolf niet groot genoeg is, om alles te bevatten; rfc giet Alcohol na, of fpoele 'er ook den vijzel mede uit, op dat al- (p) Indien de veele oliedeelen des Azijns een beftaandeel deezer Tincluur uitmaaken, verdient den door den vorst zaamgedrongenen volftrekt den voorrang boven den ge. deftilleerden; Want door den vorst wordt het zuur alleen van 't overtollige water bevrijdt , maar het verliest niets aan oliedeelen. OwdertusfcHen komt het mij niet noodwendig voor, ter bereiding deezer Tincluur door den vorst zaatr^edrongen Azijnzuur te neemen , als men de lange uitwazeming van den met gewoonen Azijn verzadigde fpiesglaslever niet ontziet. Neemt men, in ftede van raauwen Azijn, 'gedeftilleerJeu; dan verkrijgt men eene minder gekt Ieu.de, en niet minder oliedeelen bc'aaden Tincluur, K.  O E > Ê N ï N 6 2 N. 139 alles in den kolf zoude koomen. Zes quart (q) Alcohol heeft men de eerftemaal nodig. Nu zette ik een' glazen helm op den kolf, en deftilleerde den geest in 't mariënbad over, goot denzei ven 'er weder op, en cohobeerde denzelven dertig maal. Als de geest vermindert, ' moet 'er meer worden bijgedaan. Zestien quart verbruikte ik , en behield naauwlijks twee ponden Tirétuur. „ Deeze Tincluur is op zich zeiven reeds een werkzaam.-middel, maar derzei ver vermogen wordt oneindig vermeerdert, als men ze drie maanden lang in het aschbad, de eerfte maand met één, de tweede maand met twee, en de derde met drie lampvuuren laat digereeren ; alsdan is zij gereed en tot één pond vermindert. „ Het refiduum loogde ik met regenwater uit, en verkreeg eene voortreflijke gebladeerde wijnfteenaarde. (Terra foliata tartari') Voor en na heb ik meer proeven met het refiduum genomen, en 'er eene zeep uitgetrokken, die alle zeepen in oplosbaarheid overtreft. „ Het zal allen Scheikundigen blijkbaar zijn, dat deeze Tincluur van eene zeepachtige natuur en eigenfchap zij , wier beftaandeelen fpiesglaszwavel , wijnolie en gebladerde wijnfteenaarde zijn. Nooit zoude eene zoodanige Tincluur ontftaan, indien niet door den Azijn den zwavel zoo bereid werde, dat hij zich, door middel van bet Akali met den Spiritus verft) Eén quart houdt 30 oneen,  I4Ö CHEMISCHE EN PHYSISCHE verbonden houde. De Alcohol verandert zich, door de herhaalde cohobeering, in eene wijnö-' lie, en men ontdekt, dat de geest zeer phlegmatisch overgaat, en dit olieaartig weezen geeft alsdan zoo wel de zeepachtige Tincluur, als de zeep zelve." (r). ^ Ten einde mij zeiven, van de juistheid der berei. ding van theden's zoo werkzaame Spiesglastincluur te overtuigen, ondernam ik deezen arbeid met de mogelijkfte naauwketirigheid. Ik bereidde door vloeijing uit zes ponden zuiver vast loogzout en twee ponden fpiesglas, een fpiesglaslever; dien ik in twee deelen verdeelde. De eene helft verzadigde ik volkomen met wijnazijn, dampte het tot droogwordens uit, deedt de ftoffe in een' grooten kolf, en cohubeerde 'er Alcohol over. 1 oen bij de laatfte cohobeering al de wijngeest was overgegaan, bevond zich in den kolf, bij het zoutige fpiesglas- zwavelmengzel flechts zeer weinig vogtigheid, die lijviger dan O) Het zal elk Scheikundige blijkbaar zijn , dat de bereiding deezer Tinctuur hoogst kostbaar , langdraadig , en aldus zonder noodzaake itj dat vooral geene Wijnöiie bier een beftaandeel der STinftuwaljj dat de Terra foliuta tartari, welke bier door de verbinding van het Alcali, uit Azijnzuur ontftaat, den Alcohol niet in zijne beftaandeelen kunne ontleden; dat het phlegmatieke van den geest moet voortkomen van de veelvuldige overhaalingen in voorzeker zeer flecht geflooten vaten , naardien da bewerker flechts één pond Tinctuur van 576 oneen Ahohol overhiel; en dat mijne uitfpraak aangaande de bereiding deezer Tincluur, en derzelver théorie (in mijne Befch. en fVerki Chemie. D. If. j. 813.; rechtvaardig zij. K.  OEFENINGEN. tyÜ dan fijroop was. Dit kon derhalven onmooglijk alte de van de ganfche masfa te verkrijgene Tinctuur zijn. Om dus meer Tinctuur te verkrijgen, goot ik allen van de cohobeering nog overigen Alcohol, zijnde zes pinten, nogmaals op het overblijfzel terug, en digereerde het nog acht dagen met een zeer zagi vuur, waarbij genoegzaam nog 18 oneen Alcohol in den ontvanger overging. Na deeze geëindigde digeflie, bragt ik het overblijfzel uit den kolf op een fdtrum van vloeipapier * en verkreeg diie ponden doorgezijgde, geconfentreerde Tinctuur. Verfcheiden mijner vrienden hadden ten zelfden tijde ook deeze bereiding der Tinctuur ondernomen, en hunne verkreegen Tinctuuren kwamen met de mijne in fmaak en koleur overeen. Volgens het oordeel van theden, beftaat deeze Tinétuur uit fpiesglaszwavel, wijnolie en gebla» deerde wijnfleenïarde. Aan den fmaak kon men nochtans zoo min aan mijne en der anderen bereid, de Tinctuur niets zwaveligs ontdekken. Eene indrupping van zwak vitrioolzuur veroorzaakte eene foort van nederploffing, naardien het zuur met het alcali van het Azijnzout terftond eenen gevitriolifeerden wijnfleen vormde; die, uit hoofde van mindere oplosbaarheid, zonder den minden zwavelreuk neerzonk. De daarbij opgelost zijnde bladerige wijnfteenaarde deedt zich volkomen door den fmaak kennen. Doch de bij deeze Tinctuuren zeer veele inhoudende oliedeelen, zijn zeker wijnolie, doch geenszins die eigenlijke fijne wijnolie, welke een beftaandeel van den Alcohol vini uitmaakt;- maar het zijn die oli.deelen , welken benevens verfcheidene flijmige, aard-  124 CHEMISCHE EN PHT3ISCHS aardachtige en zuure deelen in den raauwen wijnazijn huisvesten, en hier, zoo als bij de bereiding der gebladerde wijofteenaardc , worden zaaingedrongen. • Bereids uit de behandeling der bereiding deezer Tinctuur, volgens het voorfchrift van theden, is optemaaken, dat'er weinig, of geheel geene fpiesglaszwavel deelen in zijn kunnen. Bij de verëeniging van het fpiesglas en loogzout, of in de bereiding van gedachten fpiesglaslever, verbindt zich het ganfche fpiesglas , zoo wel de zwavel als reguline deelen met het loogzout, en vormt den fpiesglaslever. Verzadigt men nu deezen fpiesglaslever met azijn, dan verbindt zich dit zuur met het loogzout, waardoor de fpiesglaslever opgelost, en de zwavel tevens nedergeploft wordt. Dampt men dit mengzel tot droogwordens uit, :zoo befraat de masfa uit zeer onzuivere gebladerde wijmleenaarde en nedergeplofte fpiesglaszwavel (Y) Ais men over dit mengzel Al. cohol cohobeert, en 'er ten laatften eene Tinctuur uit bereidt, zoo lost zich Hechts de met zeer veele grove oliedeelen verbondene gebladerde wijntteenaarde in Alcohol op, sn levert de gedachte Tinctuur; maar de fpiesglaszwavel blijft onopgelost terug. Dan om daarvan meer overtuigd te zijn, ondernam ik de volgende proeven. i.) Een once van de nog in voorraad hebbende fpiesglaslever verzadigde ik volkomen met witten (s) En waar 1 lijven dan nu de reguline deeien, die met de zwavel het fpïesglas daarftelden, en beiden in verbinding van Alcali den Spiesglaslever uitmaakten ? Gewis zijn dezelven mede in bet mengzel. K.  OEFENINGEN. 143 ten franfchen wijnazijn; dampte alles tot dmrg. wordens uit, en cohobeerde 'er, gelijk als bij de berei.fng van tüed;.n, Aicolol over, maar bij de laatfte cohobeering liet ik zóó veel Alcohol terug, dat ik 'er drie oneen Tinctuur , die zeer geconfentreerd was , van konde fikreeven. Het in den kolf overgebleevetie, zijnde de fpiesglaszwavel met nog wat gebladerde wijnfteenaarde, loogde ik zoo dikwijls met gedeftilleerd water uit, tot hetzelve 'er geheel ongeverwd doorliep: voorts liet ik den teruggebleven fpiesglaszwavel droogen ; weegende twee .dragmen en dertig greinen. 2. ) Ik verzadigde weder één once van denzelven fpiesglaslever met wijnazijn, dampte, na volkomene verzadiging, alles tot droogwordens uit , loogde het mengzel terftond , zonder 'er wijngeest over te cohobeeren, met gedeftilleerd water uit, tot het water insgelijks geheel ongekoleurd 'er afliep, en liet voorts het overblijfzel uitdroogen. Het woog nu twee dragmen ert twintig greinen; dus tien greinen minder dan de met wijngeest behandelde, die nochtans minder moest wecgen, indien de Tinctuur 'er iets van hadde aangenomen. 3. ) Om nu nog te ontdekken, of dit inderdaad ds ganfche hoeveelheid fpiesglaszwavel zij, welks uit één once van den gedachten fpiesglaslever door nederplofiing verkreegen worde ; loste ik nogmaals één once van den voorhanden zijnden lever in kookend water op , en plofte , zonder L deel» K de  144 CHEMISCHE EN PHYSIscHE deoplo^g tefiltreeren, allen fpiesglaszwavel door vitrioolzuur 'er uit , zoette denzelven met zuiver water af, en liet hem droogen. De volkomen gedroogde fpiesglaszwavel woog twee dragncn cn twintig greinen; derhalven juist zóó veel, als dia welke bij vóórgaande proeve was verkreegen; ten zekeren bewijze, dat dit al de fpiesglaszwavel was , die één once van deezen lever kan opleveren. 4 ) Tot meerdere bevestiging dat 'er geen fpiesglaszwavel in een door deeze wijze bereidde Tinctuur zij j verzadigde ik nu ook één once zuiver loogzout met wijnazijn; liet de zourloog tot droogwordens uitwazemen ; behandelde ze vervolgens , als in proeve i , met Alcohol, en verkreeg 'er eene Tinctuur van , volkomen overéénkomftig zijnde met die van proeve i, tot welke ik fpiesglaslever gebruikt had. Door deeze proefueemingen was ik nu ten eenenmaale overtuigd, dat in de, naar het voorfchrift van theden, met Alcohol behandelde Tincluur, geen den minden fpiesglaslever opgelost zij, en dat men even zulk eene Tinctuur uit enkel loogzout met azijn verzadigt, verkrijge. Zoude, ingevolge dit alles, deeze Tinctuur wel den naam van eene Spies;,iastinctuur verdienen , daar zij flechts eene met v.elc grove oliedeelen bezwangerde oplosfing van lljL.erjge wjjmteenaarde is? Om echter inderdaad op deeze wijze eene Tinctuur te bereiden, welke SpiesgJaszwavel opgelost bevatte, zoo verzadigde ik den no0 overigen jSp;es.k.sle- ver  OEFENINGEN.' 145 ver flechts gedeeltelijk met wijnazijn, opdat nog ec ri deel ongefcheiden Spiesglaslever daarin zoud2 blijven; naardien het bekend is, dat zoo wel de gemeene als de Sp;e5glaszwavel alleen door loogzout in wijngeest oplosbaar knn gemaakt worden. Hierop dampte ik alles tot droogwordens uit j goot 'er 120 oneen Alcohol op, en digereerde het op gewoone wijze in een' kolf, met helm en ontvanger voorzien, geduurende agt dagen; waarbij genoegzaam de helft van den wijngeest was overgegaan. Ik zijgde de Tinctuur door, en vond, dat zij inderdaad fterk naar zwavel fmaakte, en door indrupping vani vitrioolzuur werdt 'er waare zwavel uit nedergeploft. Even zoo min als in de Tinctuur van theden Spiesglaszwavel is opgelost, kan hij ook uit het overblijfzel eene zeep hebben verkreegen; want als men hetzelve met water uitloogt, dan verkrijgt men de 110? niet volkomene uitgetrokkene zwarte gebladerde wijnfleen aarde , en de zwavel blijft terug. Hier' kan onmogelijk, fchoon 'er geen gebrek aan oliedeelen zij, eene zeep ontftaan,dewijl het alcali reedö met het Azijnzuur verzadigt is. Verder zegt de heer theden: „ Hoe meer ik deeze Tinctuur bewerkte, zoo veel te meer ontdekte ik nooit gekende dingen; ik heb ze thans negenmaaien bereid, tweemaal met vast loogzout, tweemaat met gealkalifeerden falpeter, en vijfmaal met gezuiverd vast loogzout. Eens werdt mij met ge» meen loogzout alles zoo vlugtig, dat genoegzaam'alles over den helm fteeg, en ik, door trekking * kK a de  146 CHEMISCHE EK PHYSISCBK de fchoonfte Tinctuur verkreeg. Eens fa mij met gemeen loogzout, en eens met gezuiverd afle1 verbrandt, en ik verkreeg noch Tinctuur noch zeep, noch zoutig vogt; hieiöm cohobeerde k niet WO 't zand, maar in 't mariénbad. De met gealkahfeerden falpeter gemaakte Tinctuur is rL • zoo zeepachtig dan de met loogzout bereidde. Nooit konde ,k de vervlugtiging weder verkrijgen, offchoon ik den vdórgaanden graad van hette gaf." Om ook dit te onderzoeken, beproefde ik de door theden zelf bereidde Tinctuur : zij was minder dan de mijne gekoleurd, maar iets doorfchijnender ; fmaakte zeer fterk naar gebladerde wijnfteenaarde, maar in 't minst niet zwavelig Dit bewijst derhal ven, dat ook zijne Tinctuur geen' Spie>glaszwavel bezat, alsmede dat zij niet vah den Dij de cohobeering overgegaanen bereidt zij; anders konde zij onmogelijk zoo veel koleur hebben, en zoo fterk niet naar gebladerde wijnfleenaarde fmaaken, dewijl 'er nog geen voorbeeld is, dat, zoo wel de zwavel als de gebladerde wijnfteenaarde, in verëeniging eener vloeiftoffe, zouden over den helm gaan. De ter cohobeering gebezigde wijngeest bevat, naar mijne ervaaring, niets dan een weinig ten Iaatfte mede overgenomen brandige-oliachtige deelen van den wijnazijn (t). Ook (0 Zie hier mijne aanmerking (Noct f.) gebillijkt, maar hoe kon onze fchrijver deeze olie, bier vóir een naam van eene gt0ve wijuölie geeven! j(.  OEIïHHGES. 147 Ook vond ik dat theben's Tinctuur meer • waterig dan geestig «as ; mtófchien heeft hij geen' volkomen watervrijen Alcohol gebruikt, of de masfa niet gansch tot droogwor dcns uitgedampt, zoo dat de fterke wijngeest overgegaan zij, en deszelfs waterig deel, waarin de gebladerde wijnfteenaarde is opgelost, hem de Tinctuur hebbe gegeeven («> . Ingevolge mijne proeven, moest, indien deeze Tinctuur waarlijk Spiesglaszwavel zal bevatten , de Spiesglaslever niet geheel, met azijn verzadigd, en de zwavel 'er uit nedergeploft worden. De dertigmaalen aangepreezene cohobeering van den wijngeest, en nog veel meer de digeftie bij het lampvuur, moeten overtollig zijn, en het Oeneesmiddel kostbaar maaken. Eene ontleding van den wijngeest, en verandering in wijnolie, hoedanig theden denkt, kan bij de herhaalde cohobeering , volgens juiste Scheikundige regelen , volftrekt geene plaats vinden ; vermits er noch een vrij Zuur , noch Loogzout aanweezende is, waardoor eene fcheiding konde worden te wege gebragt. De wijze van den heer leonhardi 00, om deeze Tinöuur te bereiden, ware veel beter. Zii beftaat hierin, dat men wijngeest met gebla' der» («) Zie daarvan de reden ook in mijne Noot q. K. (tf) MAcquis&'s Chym. mrurbuch, T. v. f. 3". K 3  Ï4S CHEMISCHS EN PHYSISCIIE derde wijnfteenaarde bezwangere, en met Wat Spiesglaslever digercere , als wanneer de met gebladerde wijnfteenaarde bezwangerde wijngeest nog een deel van den Spiesglaslever zal pplosfèn. Ï790. *a.DE»  OEFENINGEN. 149 proeven over de werking der klec- trike stoffe op de kwik. DW dtfi heer baudius. Het bericht van Mevrouw d'orbelin wegens de vastmaaking der Kwik, en>. 00 gaven mij aanleiding om te onderzoeken, welke . erlang de Elcctrike ftoffe op dit zoo vlugtig lulfmetaal rapge hebben. Mijne proeven toonden dat, 1°. door de verwekte Eleftriciteit de Kwik verdugti d worde. a° Dat zij, door den Eleftriken (lag, zoodanig op «las gehecht of vast gemaakt worde , dat de anders zoo ligt beweegbaare bolletjes niet meer kunnen loepen noeh afvallen; en dat, door deezen flag, e Kwikkalk, terwijl zij gereduceerd Wordt, ook te. vens het koper amalgameere, i. van de vervlugtiging der kwik; door de verwekte electriciteit. Als men op een reeds geamalgameerd kusfen eener behoorlijk ingerichte Ekclrifeermachine nog eene hoeveelheid leevende Kwik plaatze , en de Mach™ in beweging brenge, dan wordt de geheele cylinder ZOo wit, als of hij gepoedert ware. Als men deeze witte ftof met een behoorlijk gewapend oog befchouwt, dan blijkt, dat dezelve beftaat uit enkel SU naastelkinder liggende Kwikbolletjes, wk O) Cothaifches Magazin, B. III. ft. ~ f« J55K 4  150 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ken door de verwekte Eleétriciteit dusdanig verdeelt zijn, dat ze zich aan het ongewapend oog als eene ftoi opdoen. Vaart men met het bewegen der Machine voort dan wordt de rondsom den cylinder als witte ftof gehechte Kwik zóódanig vervlugtigd, dat de fchijf weder zoo zuiver als vóóren wordt, en men op het kusfen niets dan 't gemelde amalgama vindt. 2. VAN DS VASTMAAKING DER KWIK OP GLAS, DOOR DEN ELECTRIKEN SLAG. Om dit te bewerken, neemt men een fchijf van geel wasch, ter grootte van bijna 3 duimen in de doorfnede,en ter dikte van i< tot 2 liniün, en maakt in 't midden dcrzelver eene opening , ter grootte van den kop eener grootte fpel. In deeze holte doet men zóó veel Kwik, dat zij met de hnogte der waschfehijf gelijk ftaat: hierop legt men, op-een bord, dat verhoogt en verlaagt kan worden en 't welk naast eene Batterij, van 20 tot 22 vierkante voeten , geplaatst wordt, een dun plaatje koper- of ijzerblik, ter lengte van 2", en ter breedte van 2"'; aan dit plaatje wordt, in deszelfs aan een eind bevindende opening, een keten meteen haakje gebonden (ft), en hetzelve voorts met de negative zijde der Batterij verbonden. Dit (b) Mijn keten befhat uit 6 tot 8voudig ligtelijk zaamgedraaide Lyonfche zilverdraaden , welken in een zijden bandje genaaid zijn,'aan welker einde, een tot een S gebogen kleine haak is bevestigd. ' Deeze is beweegbaarer , ligiet en onkostbaarer, dan de vaa draad gevlogten- of fchakelketent.  OEFENINGEN. 151 Dit gedaan zijnde, zoo wordt de waschfchijf met de Kwik "zoodanig op het andere einde van het op het bord gelegd plaatje geplaatst, dat de Kwik juist op deeze zijde te ftaan koome. Nu wordt op de in de waschfchijf zijnde Kwik een tweede ftrookje koper of blik gelegt, zóódanig, dat het de Kwik met het eene einde aar.raake, of'er zich mede verbinde, en dan door eene 2'" dik geflepene en 2 duimen in 't vierkant zijnde glazen fchijf bedekt. Wanneer nu de Batterij, naar eisch met den Condudor der Machine verbonden zijnde, geladen is, wordt op het ftrookje blik, dattusfchen de wasctien glasfehijf eenigszins uitfteekt, en met de Kwik verbonden is, de lange fteel van eenen Ontlaader, of der zoogenaamde Vonkentrekkers (waaraan eene dikke glazen püp, om zich te ifoleeren, verbonden is) gezet, edoch zeer voorzichtig, opdat de apparatus niet verfchooven worde; en daarop leidt men de bol van deezen Ontlaader fpoedig tegen de bol van de batterijdraaden, om de explofie te verkrijgen. Door deeze Electrike bonzing en werking wordt de Kwik in kleine bolletjes zoodanig aan het glas gehecht, dat dezelven noch afloopen, noch bij 't omdraaijen van 't glas afvallen kunnen. Befchouwt men ze met een gewapend oog,zoo zijn ze, aan den onderkant, waarmede ze op 't glas liggen , plat, hebbende 't aanzien van eene zwarte met doffe Kwik doordrongene flak, of als eene amalgama van Kwik en Zink , in welke roetftoffc vermengd is. Op de bovenzijde hebben ze den glans der Kwik en nog eenige vloeibaarheid behouden. Men kan ze K 5 door  152 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ze door een fpel van 'tglas ligten, maarzij blijven overal, waar men ze legge, zelfs op 't glas, liggen. 3- VAN DE AMALGAMEERINC DES KOPERS MET KWIKKALK, DOOR DEN ELECTRIKEN SLAG. Men plaatst een koperdraad behoorlijk op glas, beu-rooit deszelfs helft met een weinig Kwikkalk, legt deeze toerichting tusfchen de punt van den Cavallofchen algemeenen Ontlaader; verbindt denzelven, als gewoonlijk, met de negative zijde der batterij, de pofitive zijde der batterij met den conductor der machine, en laat een' toereikenden flag door den draad gaan; dan wordt dezelve zóódanig gefmolten, dat de onbeftrooide helft de roode koperkoleur be> houd, terwijl de beftrooide plaats, bij de herftelling der Kwikkalk, met eene zilverkoleurige oppervlakte bedekt wordt. Derhalvcn wordt hierdoor tegelijk niet alleen eene herftelling der Kwikkalk, maar ook eene fmelting en amalgameering des metaals bewerkt. Als men, in ftede van koper , zuiver goud neemt, eoo heeft men dezelfde uitkomst. 1787. NIEU-  OEFENINGEN. 153 nieuwe onkostbaare en gemakkelijke wijze om in groote hoeveelheid cest te p.ereiden. Den hitte crell medegedeeld, doot een Ongemcmden, uit Londen Qa). De heer mason bereidde, volgens den heer jienry, fchoone Gest door vaste lucht; zijn bediende, jos. senyor, die het werk verrichte, kwam op het denkbeeld,om Gest zonder vaste lucht daarteftellen. Men kookt twee pintenJWalas (*), Parijfche maat (c), geduurende agt of tien minuuten, in drie pinten water, en als men 'er één pint zeer helder van heeft verkreegen , zet men dit aan eene zoo koele plaats, dat het dien graad der warmte erlange, bij weihen de brouwer? de gesting laaten beginnen. Alsdan geeft men dit op eene of andere wijze den graad der warmte van 70 tot 80 Fahr, tot de gesting aanvange, 't welke genoegzaam binnen dertig uuren gcfchiedt. Hierop 'doet men nog twee pinten van een dergelijk afkookfel van Malz 'er bij. Wanneer dit als het vóórige be- (a) Crell's Annalen 1791. 8de d. (fi) Malz noemen de Duitfchers cenig Graan, dat tot een trap van gesting of weeking gebragt is, zonder nog iets van deszelfs zoetheid te verliezen, maar dat flechts begint te kiemen. Deeze bewerking is eigenlijk den aanvang der of vóórbereiding ter Bierbrouwing: ter bereiding deezer Malz neemen zij Haver , Boeüwijt, doch gewoonlijk Carst. & • (c) gene Parijfche pint is 32 oneen.  154 CHEMISCHE IN PHYSISCHE bekoeld is, vermengt men alles in een grooter vat : en werkt het dóór; dit moet herhaald worden ,e' duurende dat het in een gewoon vat begint te'gesten ; alsdan giet men 'er van hetzelfde afltookfel bij, opdat het daarna in een grooter vat kunne gesten. Deeze dusdanige menging zai Cm * Zeveren " ^ tWeehonderd P^ijfche pinten Eenige leden der Maatfchappij ter aanmoediging der Kunften ta Londen, maakten deeze proef naar, met vier pinten gebroken Malz, en even zoo veel warm water. Men goot het water van de Malz, en goot 'er drie andere pinten kookend water op. Voorts liet men de ganfche vloeiftoffe kooken, en, na bekoeling derzeive, plaatfte men ze m eene warmte van 80». Deeze gesting begon op den derden dag; men deedt 'er nog een tweede brouwfel bij, en na vierentwintig uuren toonde zich een deel der Gest. Men deedt 'er een derde brouwiel bij; en hierop nam men vijf oneen voortreffelijke Gest van de oppervlakte af, die i„ allen gevallen , met opzigte van brood, volkomen aan de verwachting beantwoordde. De heer mason gelukte het even zoo goed, als hij gewoone Mos in ftede van Malz nam. De gesting wordt nog verhaast, als men 'er wat Hop bij doet. r J 1791. proe-  OEFENINGEN. 155 proeven over de warmte, welke de gedephlogistiseerde zoutzuur-lucht met verscheidene zelfstandig he" den veroorzaakt. Door den Hoogleer* aar pickel, te Wünburg. i. Als men den vinger in Gedephlogistifeerde Zou'tzuurlucht fteekt, dan gevoelt men eene zeer merkbaare warmte, hoewel deeze lucht met de buitenlucht dezelfde temperatuur heeft. (Zij was + 130 Reaumur.) a. De bol van eenen gevoeligen Warmtemeeter, werdt met water bevogtigd, in Gedephlog. Zoutzuurlucht geplaatst: de Thermometer toonde geene verandering. 3. Even zóódanig werkte de Alcohol. 4. Als men den vinger met Lijnolie bevogtigde en in gemelde lucht doopte, dan gevoelde men eene fterke , welhaast ondragelijkwordende verhetting. 5. De bol van den Thermometer werdt met Ohjvenölie bevogtigd, en in de Gedephlogistifeerde Zoutzuurlucht gedompeld: de Thermometer rees van 13 tot 35 graaden; door één' drup tot 45, en .door veele herhaalingen tot 70 Reaum. graaden. 6. Nagelölie, op dezelfde wijze aangcbragt, verhief de Kwik van 13 tot 35, en door herhaalde bevogtiging, tot 4 graaden boven het punt der hette van kookend water; namenlijk + 84. De olie werdt door deeze behandeling taai, en hadt derzelver fcherpen fmaak verlooren, dien zij, als men ze eenigen tijd op de ton^ hielt, weder verkreeg. 7. Pe-  t$6 CII£I.risCHE EN PIIY5ISCHE 7. Pepermumüiie veranderde allengs van haare yijngeele in eene bruine koleur. De Thermometer rees van 13 tot 22, en oi.middelijk tot 40 graaden. De olie fmaakt'e na de proef zeer z;,gt, zoo als de vóórgaande, maar kreeg daarna ook weder haaren fchtrren fmaak terug. 8. Balfem van Copaiva deedt de Kwik zeer traag, flechts 2 graaden, rijzen. Even zoodanig gedroeg' zich ook, fa 9. De Balfem van Peru. . 10 Kamfer, in wijngeest opgelost, toonde geene merkelijke verandering. 11. De Dierlijke Olie vanDippel verhief de Kwik van 1- tot 19, door bijvoeging van een' nieuwen druppel, tot 22, en zoo door kleiner hoeveelheden tüt 37 graaden. Zoo dikwijls de bol van den reeds ééns gebruikten Thermometer één' nieuwen drup ontving, rookte deeze zeer zigtbaar. De Thermometer flee- tcikens zeer fnel, hoewel flechts weinige graaden, maar daalde ook genoegzaam ijllings weder. Ka de proef (maakte de Ohé aanmerkelijk zuur, eakoleurde het blaauwe palier oogeublikkelijk. 12. Bz oplosfing van Phosphorus in Nagelölie lichtte nog nicï in de temperatuur van 12 Reaumun'Jie graaden. In de Gedephlogistifeerde ZoutJNMJdUCht ree., de daarmede bevogtigde Thermometer ttifiond tut ;.o graaden, zonder te lichten; maar bij de uitrekking gaf hij het gewoone licht. Door veele berhaalingen , rees de Thermometer tot 72 gr-a.k'n. A's 'er Hechts één nieuwen druppel Vverüt aun^cbr^t, dan ontvlamden zich, in de vrije  öefenïngen. *57 lucht eenige puntjes met een' blikfemenden fchijn. De olie werdt zwart en taai. Waarfchijnlijk zoude de verhetting nóg fterker geweest zijn, zoo niet het glas door de vóórgaande proeven veel verlooren hadde. 13. Door de oplosfing van Phosphorus in de Dierlijke Olie van Dippel, fteeg de Thermometer allengs van ra tot 34 graaden. 14. Door fcherp Planten Loogzout rees de Thermometer van 12 tot 15 graaden. De aan de bol hangende druppel vernielde oogenblikkelijk de koleur van lakmoes- en fernambukpapier. Aanvangelijk fmaakte het wat wrang, ten laatften echter verkreeg het op de tong den brandenden fmaak weder. (Vergelijk de 6de en 7de Proeve.) Als men zulk een' druppel op den nagel deedt , of op' de huid , dan verfcheen 'er eene fchaim van zeer veele kleine witte blaasjes, en alsdan was dit, zoo wel met opzigt van den fmaak, als der werking op blaauvv en 'rood papier, geheel loopzoutig geworden. Op ruuw linnen maakte zulk een druppel terftond eene witte vlek. Volkomen dusdanig gedroeg zich 15. Het zagte Planten Loogzout , uitgezonderd, dat hier geene aanmerkelijke warmte plaats hadt. io~. Het fcherp Mineraal Loogzout veroorzaakte eene warmte van § graad ; voorts waren de verfchijnzelen dezelfden; alleen fcheen dit Zout veel fpoediger dan het vóórgaande verzadigd te zijn. 17. Het met Luchtzuur vervulde,dat is gewoon, Mineraal Loogzout , bragt geene verandering te wege, en was anderszins met het vóórgaande in alles overëenkomftig» 18. Het  158 CHEMISCHE EN PHYSISCHE IS. Het fcherpe Vlugtige Loogzout dampte zeer fterk, verhief den Thermometer tot 4 graaden, en leverde, in opzigt der koleurverandering, deze'lfde verfchijnzelen als het vaste; flechts werkte het niet zoo zigtbaar op linnen. Even zoodanig gedroeg zich 19. Het met Luchtzuur vervulde Vlugtige Loogzout. De Thermometer fteeg flechts 2 graaden. 20. Op Kalkwater werkte deeze Lucht niet door merkelijke warmte. 21. De Mineraale Zuuren en de Azijn veroorzaakten geene verandering; even zoo weinig als 22. De verzoette Zuuren, welker vervlieging deeze Lucht veeleer fcheenen te verhinderen. 23. Even zoo min werkte de Lucht op Metaalifche oplosfingen: nochtans rees de Thermometer, door Spiesglasboter, 1 , en door eene Kwiköplosfing in Salpeterzuur, § graad. 24. Oplosfing van Zwavellever dampte zeer fterk, en werdt Zwavelmelk: de Thermometer rees » graaden. 179U OVER  OEFENINGEN. *59 over de regelen van redeneerino in de natuurkunde. Door den Ridder kir wan, te Dublin. e volgende voor den Scheikundigen thans zoo „ belangrijke Verhandeling, achtte ik mij verpligt „ ook onzen Landgenooten medetedeelen. De heer „ kir wan zondt dezelve, in dit jaar, in Mdnti* „fcript, aan den heere Bergrand crell; welke ,, dezelve in zijne Annalen mededeelde, Dit ftuk is „ te opmerkelijker, naarmaate men verzekert zij, dat ,, niets dan waarheidliefde , geene blinde partij„ zu tura faciat aut ferat. Hierom beweert de Antiphlogistïke partij der Scheikundigen, dat alle theorie en alle Redeneering over Chemifche voorwerpen, in eene éénige daarftclling der met elkander verbondene verrichtingen, zon»  OEFENINGEN. i»3 zonder eenige de minde vermoeding of voorönderftelling , zoude beftaan (a). 2, Voorönderftellingen, en analogifche Redeneeringen, binnen bepaalde grenzen ingefloten, moeten in veele gevallen noodzakelijk worden toegelaaten. Als wij de natuur zoo volkomen konden dóórzien, indien onze zintuigen zoo fcherp, onze werktuigen zoo volmaakt waren, dat zij eene geftrenge aankleeving aan de naauvvkeurigfte, op proeven fteunende Redeneering gedoogden; zoo zouden alle gisfingen , hoe waarfchijnlijk zij ook zijn mogten, verwerpelijk zijn; maar bij onze beperking zien wij ons in de noodwendigheid gebragt, om gegronde voorönderftellingen aanteneemen. Dit getuigde zelfs Lord bacon, welke het eerst den gemelden regel vast zettede; zeggende (b): „ De fcheiding en oplosfing der ligchaamen moet niet alleen door „ 't vuur, maar ook door fluitredenen, van eene „ op verklaarende proeven gegronde inrichting, en „ door vergelijking met andere ligchaamen,bewerkt „ worden. Men mottvm Vulcanus tot Minerva over,, gaan, als men de verbinding der ligchaamen juist „ wil verklaaren." En verder: (Y) „ De Analogie „ is nuttig , maar minder zeker, en moet hierom et eene zekere oordeelkunde worden aange- „ wend (a) Namenclat. Chym. p. 11. ff 12. Ejjai fur le PW*gifiique, p. i. Introjuttion, (b) Nov. Org. Lib. 2. £ 7. (0 J. 12. L3  CHEMISCHE EN PHYSISCIIE „ wend. "Dit gefchied* als wij ons eene zauk zin„ tuiglijk maaken, en wel niet door blijkbaare wer- kingen van bet ongewaar wordend ligchaam zelf, j, maar door de befclwuwing van een verwandfchapt, 5, voor de zintuigen vallend, ligchaam." Volgens den heere j. newton moeten gelijke werkingen, gelijke oorzaaken worden toegcfehreeVen; en de.heer locke geeft uitdrukkelijk de Analogie als een grondregel der Redeneerkunde aan, welke men in zoodanige lfolï'en mag toelaaten, die te fijn zijn , om zich aan onze zinnen te vertoolien (<2). Nu fluit de Analogie inderdaad de voor* ondertklling in , dat ligchaamen , grondftoffen , Voordbrengzels, of vermengingen, welken zich onderling in enkele omfhindigheden gelijken, ook onderling in andere eigenfchappen overeenkomen ; hoewel deeze overeenkomst door bepaalde proeven nog niet beweezen zij, of zelfs Wel in 't geheel niet kunne beweezen worden. Ja, de Antiphlogitifchen bedienen zich, niettegenflaande zij zich ten hoogftefl aanmaatigen , den geftrengftcn gang der Redeneerkunde getrouw te blijven, nochtans dikwerf van de verwjjderfte Analogie. Ingevolge hiervan beweercn zij , en naar mij* ne gedachten zeer juist, dat, daar zij hadden beweezen , dat Levenslucht in een' verbonden loeftand , in het Vitriool , - Salpeter, - Phosphorus , Suiker , - cn Arfenikzuur aanweezig is , deezè óók in het gemeene Zout, - Vloeifpaath , en ikraxzuur moeten voorhanden zijn , zonder 'er één (<0 l. ». Lib. 4. Cap. 16. '5. li.  OEFENINGEN. iCtf één zaamenftellend of ontleedend bewijs voor t» hebben. Dat de Analogie, onder zekere bepaalingen,eenige waarde hebbe, is zelfs eene voorönderftelling, die door ondervindingen kan worden beweezen. Dat de Kwik in een' zekeren graad van koude bevrieze, werdt lang te vóóren , eer zulks door bepaalde proeven was beflischt, door veelcn, enkel uit hoofde van derzelver Analogie met andere vlociftoffen, beweerd. Gèoffroy-, de jonge, vondt, dat de Bismuth met het Lood verfcheidene eigenfchappen gemeen hadt, en beweerde dus, dat zij ook met geenen gemeenfchappelijk het vermogen bezitte, om het zilver van deszelfs flakken te fcheiden : eene vermoeding welke daarna door waarneemingen werdt bevestigd (e). Op dezelfde wijze beweerde de uitmuntende reaumur, na hij in veele drukken overeenkomst tusfchen het ruuwe ijzer en het daal hadt waargenomen; dat dezelfde middelen welken men tot zagtmaaking des daals hadt aangewend, ook het ruuwe ijzer zagt en fmeedbaar zouden maaken. In deeze verwagting vondt hij zich niet bedroogen, en bij deeze gelegenheid voegt hij 'er oordeelkundig bij: ,, In de Natuurkunde moeten ondervinding en Redeneering zich wederkeerig de handen bieden. Zij, die „ alleen waarneemingen eifchen, en zij die flechts „ Redeneeringen begeeren, berooven zich de helft „ van de nodige hulpmiddelen om in de zoo nuttige „ Natuurkunde verdqr te koomen." * Het is onnodig, meer foortgelijke voorbeelden aan (e) Mtm, de l'Acad. de Paris, 1753. L 4  166 C H EJIISCUE EN PHTSISOHE aan te voeren, naardien de historie der Chemie ons dezelven in overvloed aanbiedt; daarenboven geloof ik, dat men nooit ontkend heeft, dat de Analogie ons gepast tot nieuwe proefneemingen leide. Derhalven zal ik nu de paaien aanwijzen, welken haare aanwending in de Theorie influiten. 9» / I" gevallen, waar men door onmiddelijke proeven zekerheid kunne erlangen , behoorden geene voorQOderfteUingen geoorlooft te zijn ; want het is een vastgezette regel: wij moeten onze toevlugt niet tot de awakfte zekerheid neemen,als wij tot de geftren?fte zekerheid kunnen koomen, * : jtMw 4- . . • In gevallen bij welken men geene omniddelbaare ovaaringen kan hebben, en voor welkengevolgelijk voorönderftellingen kunnen gebillijkt worden , behoorden 'er geenen te worden aangenomen, welken niet op de naaste Analogie , of op onmiddelbaare proeven gegrond zijn. Want indien men, niet tot dc grootfte zekerheid kunnende koomen, eene vooronderflelling moet aanneemen, zoo is de naaste als de beste te verkiezen. Zoo kan in rechten de copie van een eontraü , welke gewis in 't algemeen niet geldt, ten Bewijze dienen , en wel in gevalle het «rgineel vcrloorenzij; maar het affchrifr eeaet kèpü wordt nooit aangenomen. Derhalven heef: het denkbcefet, dat de Bafalt door de afkoeling en kristalliseer  OEFENINGEN. 16? zeering van , binnen of buiten den krater eenes vulcaans, gefmolten fteenen of aarden, zij onftaan, geheel geene waarfctvijnlijkheid, dewijl geen fteen, op wat wijze hij ook gefmolten en gekristallifeerd zij, geen de minfte overeenkomst met den Bafalt heeft; en de omftandigheden, dat hij in de nabijheid van een' ouden ol nieuweren vulcaan gevonden worde, dat glas door eenegeftadige afkoeling een'gekristallifeerden vorm aanneeme, (daar toch deszelfs weefzel van dat des Bafalts volftrekt verfcheiden is) zijn te zwakke gronden, om daarop de waarfchijnlijkheid eener voorönderftelling te kunnen bouwen. Zoo beweert ook een fterk verdediger der Anti■phlogistifche Theorie, de heer higgins in Oxford, om eene tegenwerping, die ik tegen de Antiphlogistifche Verwandfchap Tafel gemaakt had, tebeantwoorden: dat de kleinfte deelen der kool wel fterkermet eikanderen zouden kunnen zaamenhangen dan de ijzerdeelen, en dat zij met eene terugdrijvende vloeiftoffe, het zij van de eleftrike ftoffe of van het vuur, of van eene andere nog onbekende vloeiftoffe omzet waren, die de kool voor de werkingen der lucht en des waters befchutte. Dan deeze gisfingen ftrijden niet alleen tegen de gewoonlfjkfte verfchijnzelen , maar ze zijn tevens noch door proeven noch door Analogie, zoo min der naaste als der verwijderde, onderfteunt; en opzettelijk voortgebragt, om eene handtastelijke tegenfpraak der Antiphlogistifche Theorie te ontwijken; en dus verdienen zij geenszins onzëi. aandacht. Insgelijks konde men de vermoeding, dat de lucht» foorten, door veiëeniging met eene andere zelfftanL 5 dig-  i68 CHEMISCHE EN PHYSISCHE digheid, zoodanig konden verfijnt worden, dat zij door het glas zouden dringen, (eene gisfing, welke noch het noodzakelijke gevolg eener proeve is, noch door de Analogie onderdeuntj wordt) niet aanneemen, zelfs niet vóór de proeven van lavoisier , die deeze ganfche theorie omver werpen. Bij deeze gelegenheid zij het mij vergunt, eene tegen mijne theorie wegens het ontdaan des falpeterzuurs gemaakte fchijnbaare tegenwerping te beantwoorden: Ik vermoedde, dat, geduurende de verbranding des zwavels, deszelfs phlogifion zich met de zuivere lucht ,- in welke deeze bewerking verricht wordt, verbind, en vaste lucht vormde, welke zich met de bafis des zwavels veré'enigde: eene vooiönderdelling welke op verfcheiden waarneemingen gegrond is, door welken ik vóór eenige jaaren heb beweezen, dat vaste lucht door andere elementen verwekt wordt. Maar men beweerde daartegen , dat, volgens mijne eigen theorie, bij deeze gelegenheid , water en geen vaste lucht ontdaan moet, terwijl de verëeniging des phlogiftons en der zuivere lucht in de rood gloeijende hette plaats vindt: Hierop antwoorde ik : Water wordt door deeze verëeniging in de roodgloeijende hette verwekt, als het fpecifique vuur der brandbaare en zuivere lucht in toereikende maate is uitgedreeven, om water te vormen, maar op geene andere wijze; want de reden , waarom eene roodgloeijende hette ter voortbrenging des waters verëischt wordt, belïaat hierin, dat alleen in deeze hette het grootde deel van het fpecifique vuur der beide luchtfoorten genoegzaam geheel in blijkbcarc warmte verandert is, welke zich  OEFENINGEN. lbCf gich tegen haare verëeniging niet aankant. Dit is peen ongegrond vermoeden, zedert men door proeven weet, dat het water verfcheidene graaden minder fpecificq vuur bevat dan gemelde foorten van lucht, in een gelijk gewigt met het water gerekend, waarmede het zelve wordt vergeleken. Daarëntenen verëischt de verwekking der vaste lucht de verdrijving van veel minder vuur, dan het bij de proef fchijnt te zijn , naardien de hoeveelheid van dit vuur in vaste lucht tot dat in een gelijk gewigt waters (laat, 1.0454 tot 1,000. Wanneer derhal ven de verbranding zwak is, zoo als het bij den zwavel gewoonlijk is , en de volkomene verëeniging van beide de foorten van lucht door de tusfchenkomst eeuer andere zelfflandigheid wordt verhindert, zoo als zulks openlijk in dit geval plaatsheeft, (daar de zwavel zich beftendig opheft, en zich in de verkreegen vitrioolzuurlucht bevindt,) zoo is het niet te verwonderen, maar het was veel eer te verwachten, dat 'er zich vaste lucht verwekke , die in't oogenblik van haar ontftaan door de bafis des zwavels worde ingezoogen, en aldus vitrioolzuur vormei Op dezelfde wijze gebeurd het, dat 'er bij de verbranding der gewoone en brandbare lucht door den eleótriken vonk vaste lucht verwekt wordt; hierdoor wordt ook de verbranding door het aanweezen der phlogiftifeerde lucht verminderd, en .hieruit ontftaat de vaste lucht, welke als een wezenlijk deel in de zamenftelling van het op deeze wijze bereid falpeterzuur treedt. Zelfs bij de langsaaine verbranding der brandbaare en zuivere lucht wordt  170 CHEMISCHE EN PHYSISCHE wordt 'er dikwijls, zoo niet altoos, gelijk Dr. priestlev denkt, eenige vaste lucht verwekt; offchoon dit nog niet door de bekende proeven (uit die aanneemelijke gronden welken hij opgeeft) ontdekt is. Elke voorönderftelling moet enkelvouwig zijn! want naardien voorönderftellingen flechts uit hoofde' haarer waarfchijnlijkheid worden aangenomen , en eene zaamgeftelde voorönderftelling niets meer dan eene op waarfchijnlijkheid gegronde waarfchijnlijkheid is; zoo wordt dezelve daardoor minder geloofbaar dan iedere enkelvouwige voorönderftelling; en is daarenboven, gelijk een bewijs van hooren zeggen , in 't gerichte niet aanneemlijk. Hierom is de Antiphlogiftjfche meening, dat het door deftilleering uit de planten verkreegen water geduurende de deftilleering zelf eerst uit de verbin. ding der zuivere lucht, en de brandbaare grondftoffe gevormd worde, verwerpelijk, omdat ze op drie voorönderftellingen gegrond is: i. dat zelfftandigheden uit het plantenrijk geen water bevatten, s^dat zij zuivere lucht en phlogifion in eenen onverbondenen toeftand bezitten , (eene hoogst onwaarfchijnhjke ftelling!) en 3. dat zuivere lucht en brandbaare grondftofte, bij laage temperatuuren, water verwekken, (ƒ_) Dewijl het insgelijks ook bekend is, dat veele zeltftandigheden, het zij in den toeftand van eene enkelvouwige menging of dien eener verbinding, bij eikanderen kunnen zijn, zoo is, indien het niet door proeven kan beflischt worden, in welke van bei- (f) Traité de Oiymie de 1A v 01 s 1 z r. Vol. I. p. j 33,  OEFENINGEN» 171 beide omftandigheden zij zich kunnen bevinden, de voorönderftelling van den toeftand eener enkeïvouwige menging hieröm de waarfchijnlijkfte, dewijl zij de enkelvouwigfte is: want de andere voorönderftelling rust op de voorönderftelling, dat zij onder deeze omftandigheden eene Chemifche aantrekkracht hebben, en kunnen uitoefenen. Dus is de voorönderftelling, dat zuivere en phlogifteerde lucht in een' verbonden toeftand in onzen dampkring kunnen aan weezigzijn,onwaarfchijnlijker,dan die, dat zij alleen onderling vermengd zijn; want hcewei het bekend is, dat zij onder zekere omftandigheden (namenlijk in de roodgloeijende hette, of als zij lang met eene rottende ftoffe en vaste lucht vermengd zijn geweest) onderling eene verwandfchap hebben , zoo toont zich nochtans ten deele, onder andere omftandigheden, deeze verwandfchap niet, en ten deele kan men dezelve zelfs niet vermoeden. 6. Waar de bijzondere toeftand eener zelfftandigheid niet door onniiddelijke proeven kan worden beweezen, waar men daarentegen ten vollen kunne beüisfehen, welk van beide omftandigheden, die beftendig, of zelfs volgens algemeene grondregelen, aan de eene of andere der voorönderftelde toeftanden noodzakelijk eigen zijn, plaats vinden; zoo necme men de eene aan, en fluite de andere uit. Dus zijn in rechten de omftandigheden, welken gemeenlijk en natuurlijk eene wezenlijke zaak begeleiden, en derhalven ongemeen gegronde veimoedingen genoemd wor-  17» CHEMISCHE EN PHVSÏSCIIE worden, toereikende, om ze te bewijzen, als mea geen onmiddelijk bewijs kan hebben. Naardien derhalven, b. v. de verdigting ofzaamenfrekking der ruimte beftendig met de Chemifche verbinding gepaard gaat, naardien bij eene blocte vermenging de ruimte der ophooping van beide zeh> Handigheden onverandert blijven ; en daar wij vinden, dat de ophooping der zuivere en phjögiftj. feerde lucht de ruimte van beiden te zaamen gen.)menbehcude; zoo kunnen wij ingevolge deeze oniftandigheid beweeren, dat zij bloot gemengd, ma.ir geenszins Chemisch verbonden, in onzen dampkring voorhanden zijn. 7- Wat ooit eene gewaarwording veröorzaake, is aanweezig: maar men kan ook met grond gelooven,dat eene zelfftandigheid aanweezigzij, als zij eigenfclmppen toone, die zelfftandigheden , en geene bföofè krachten, kunnen uitoefenen. Nu is de verbinding met eene andere zelfftandigheid eene eigenfehap van deeze foort; en dus kan men met recht beweeren , dat het zoutzuur, de zwavel, en andere ligchaamen, welke nu met phlogijlon , dan met zuur ilof(acic!i Jying pinciple) verbonden zijn, ieder eene bijzondere bafis hebben,- hoewel dezelven ineen' enkelvouwigen, onverbondenen toeftand nooit zinnelijk zijn daargefteld. 8. Ieder geheel beftaat uit zoodanige deelen, waarin het is opgelost, cn uit welken het, wanneer zij in dezelfde evenredigheid worden genomen , weder kan worden zaamengefteld. 9. On-  OEFENINGEN. 173 9- Ondertusfchen kunnen de beftaandeelen van een ligchaam nochtans met genoegzaame naauwkeurig. heid onder zekere omftandigheden, worden opgegeeven, ook dan als deszelfs weder daarftelling, of liever herftelüng, niet mógelijk is; en wel: 1. Als 'er eene bijzondere en bekende orde der deelen verëischt wordt. Dusdanig beftaat een ftuk hout uit zulke deelen, die zelfs een onkundigen kan fcheiden, zonder vervolgens in ftaat te zijn, om ze weder te verbinden. Zoo kan de fcheiding van zelfftandigheden des plantenrijks zeer volkoomen zijn, offchoon het onmogelijk zij, om ze weder te herftellen. 3. Als de gefcheiden deelen, of eenigsn van dezelven, eene verandering jn derzelven toeftand hebben ondergaan, dat is, van eenen vasten in eenen vloeijenden overgegaan zijn; want hoewel ze tevens na deeze verandering weezenlijk dezelfden zijn, zoo zijn ze nochtans niet tevens voor verbinding vatbaar. Dus is het water, als ijs, niet vatbaar om zich met zekere ligchaamen te verbinden, die het in den vloeijenden ftaat konde oplosfen. 10. Eene zelfftandigheid, welke zich in eene menging te vóóren reeds in denzelfden ftaat der verbindiug bevond, heet een edutlum, maar als de zaamvoeving ons dezelve in een verfcheiden toeftand der verbinding levert, zoo heet zij een produftum, om dat zo  lfi CHEMISCHE EN PIÏYslSCHE ze namenlijk bij de bewerking voortgebragt en gevormd is. Begeert men nu te weeten , of eene zelfftandigheid een edutïum of prodi Ham zij, zoo moet men op de volgende omftandigheden acht geeven: f i. Zoodanige zelfftandigheid, welke door weezenlijk verfcheidene bewer ingen uit een meng/.el verkreegen is, moet men voor een educlum houden. Op gelijke wijze kan, wanneer in rechten eene zaak, door twee in geene wederkeerige verbinding ftaande getuigen bekrachtigd wordt, het getuigenis niet voor eene verdichting van den een of anderen verklaard woeien. Hierom moeten vaste- en hrandbaare luchten , die zoo wel op den droogen weg als door rotting (de eerfte dikwijls ook door alcalia) uit plant, ftoffen zijn afgefcheiden, voor edutia en niet voor producla gehouden worden. Daarentegen moet men de kool, welke men beftendig door vuur, maar nooit door rotting van de plantfoortige zelfftandigheden verkrijgt, voor een produclum, geenszins echte voor een eduElum houden. 2 Eene zelfftandigheid, die na de uittrekking denzelfden fmaak en reuk behoude, welken ze vóór dezelve hadt, moet voor een eduStum worden gehouden ; want hier bewijzen onze zintuigen ons derzelver blijkbaarheid. Nu hebben de weezenlijke oliecn zoo wel na als vóór de uittrekking, denzelfden reuk ; en dus moeten zij in de menging hebben gehuisvest. Daarenboven worden ze in menigte even zoo goed door oplosmiddelen als door 't vuur uitgefcheiden. li. Als  ÖEFEKIHGËJii Ï75 Als men de algenieene oorzaak eener werking wil ontdekken, welke meerder of minder duidelijk bij eene grootehoeveelheid van ligchaamen plaats vindt, zoo leidt ons het gezond oordeel daarheen, om de naarvorfching liever met het onderzoek van zulke gevallen te beginnen, in welken de werking zeer iri 't oogvallende is , dan met zoodahigen waarbij zij donkerer-.en minaanmerkelijker is ; en lievermet ligchaamen .welker ürudtuur zwakker en hierdoor lig ter te fcheiden is, dan met zulken, die moeilijker ontleed worden. Zöo begon dr. black bij héè naarfpooren over de bevriezing met de onderzoeking des waters '; indien hij echter een'aanvang met het vitrioolzuur , het falpeterzuur, óf de kwik genomen had • de, zoo zoude hij nooit die groote öntdekkrrtgeri hebben gedaan, welken zijn' naamvereeuwigen. JÈ. Bij de verklaaring der werking van verfchei lénë mengingen onder elkatideren, moet men vooronderHellen, dat de beftaandeelen ieder, volgens de wetten der verwandfchap , op eikanderen werken * die, ingevolge de.waarneeming, ondergelijke omftandigheden hebben plaats gevonden , het zij dan, dat de uitkomst klaarblijkelijk eene onderfcheidene wet aantoone. Zoo werdt in eene zeer fehoone' proef, uit de ver'-' binding van alcalitche en zuivere lucht, door roodgloeijende hette, falpeterlucht verwekt; daar nu alcalifche lucht uit verdigte brandbaare en gephlogiItifeerdü lucht béilaat, zoo moeten wij voorójdcr-  iy6 chemische en physische tellen, dat uit de verbinding van geene met zuivere lucht, falpeterlucht verwekt is; maarniet, dat de zuivere lucht debrandbaare luchr in water veranderde, terwij! liet ander deel derzelve zicli met de gephlogiftifeerde lucht hadde verbonden ; want in dit geval zoude het falpeterzuur en niet de falpeterlucht het pro.'.u^um geweest zijn. Daarentegen is de welbekende terugbrenging (reduStio) dermetaalen in brandbaare lucht, en de verwekking des waters, voor de Antipldogiftifchepani] een overtuigender bewijs, dat zij zuivere, maar geene vaste lucht bevatten. Maar hunne verklaaring is openbaar gebrekkig; want, als zij zuivere lucht bevatteden, zou zouden ze ook in de falpeterlucht teruggebragt worden, waarmede de zuivere lucht zulk eene genaauwc verwar dfchap heeft, dat zij zich met dezelve, zelfs als beiden in den ftaat van lucht zijn, en in de temperatuur van onzen dampkring, verbinden. Dit bewijst klaarblijkelijk, dat het vaste lucht zij, die zich met de kalken verbindt, als welke eene grooter vei vvandfchap tot dezelven heeft dan de bajïs des falpeters ; eene omftandigheid die ook de verfchijningen bij haare oplosfing in falpeterzuur bewijzen. 13. Hierom behoorden in 't algemeen gelijke werkingen gelijke oorzaaken , onder gelijke omftandigheden, te worden toegefchreevcn, als het tegendeel niet blijke. Dit is één van den in \ gemcene leven gevolgden regel der wnrfchijn 'lilkheid, welken Newton ook vooii)amenli;k aanvoerde. Wanneer  ÖEÏENIN GEN. I77 neer derlialven de voortbrenging eener fpecifiquè Werking , :'n eene groote hoeveelheid yan voorbeelden, uit de verbinding van twéé bijzondere ligchaamen ontftaat, zelfs dan ook, als 'er ver van elkander verfchillende ligchaamen worden aangewendt, dan behoorde men op de verbinding derzelver bijzondere zelfftandigheden ook in andere gevallen te befluiten, als dezelfde werking wordt voortgebragt, hoewel misfchien flechts één derzelven tot onze zintuigen kan koomen. Zco heeft linneusj na hij het onderfcheid der gedachten bij eene groote menigte van Planten hadt gevonden , hetzelve zeer juist voor alle anderen aangewendt, offchooii 'er flechts één geflacht, of veellicht geheel geen was te befpeurem Juist dewijl de verbranding aller plantfoortige en dierlijke deelen, hoe ver ze ook fteeds met eikanderen zijn verfcheiden, alleen door de verëeniging van twee bijzondere zelfftandigheden, namenlijk der zuivere en brandbaare lucht, ontftaat;zoo moest de verbranding van mijnftoffelijke zelfftandigheden, van ijzer, zink , zwavel, ook aan dezelfde oorzaak worden toegefchreeven, hoewel tevens één van deeze zelfftandigheden van die hoedanigheid zij , dat men ze op geene andere wijze kan daarfteliem Deeze wijze van Redenkaveling is zoo klaarblijkelijk juist, dat zelfs de Jhtiphlogiftici zich' van dezelve bedienen; maar flechts dan, als het dusdanig met het belang van hun fyfthema ftrooke. Toen zij zich door één (maar ook door één eenig.'J Voorbeeld overtuigd hadden, dat vaste lucht uit de verM 2 bifi*  178 CHEMISCHE EN PHYSÏSCHE binding der zuivere lucht en der koole ontftaat, zoo beweerden zij nu in alle gevallen, in welken vaste lucht aangetroffen of verwekt wordt, dat dezelve door gedachte verbinding bewerkt worde, en daaruit ontftaat; zelfs zoude dit zoo zijn met de vaste Lucht in onze longen , in de kalk, in oester- en andere fch ''pen , in metaalifche aarden, enz. Hoe ongelooflijk dit fchijne , beweeren zij nochtans, dat bun fyjlhema eene bloote daarftelling van proeföndérviriderijk'e zaaken zij, en dat alle voorönderftellingen moeten verworpen worden. kdien deeze beeren op eene altoos gelijke wijze willen Reder.eeren , zoo moeten zij het aanweezen van de brandbaare Grondftoffe ook in den wijngeest en de oliën Ioogchenen; daar het éénigst bewijs dat men voor derzelver aanzijn in deeze ligchaamen heeft, derzelver brandbaarheid is ; maar volgens hunne theorie moet zulks door de ontleeding des waters verklaard worden, namenlljk dusdanig, dat zich de zuivere lucht met de kool verbinde en vaste lucht verwekke, terwijl zich het brandende deel met de haar omvattende dampkrings-lucht verbinde, en water vorme. Als de voorönderftelling van de ontleeding des waters eenmaal wordt aangenomen; dan kunnen wij nooit zeker zijn, dat het brandbaar beginfel uit ergens eene andere bron voortvloeije. Maar de onathangelijkeaanweezigheid van ditgrondbeginfel in Vegetabiiia is zoo oogfcMjrflijkj dat zij, alleen om dezelve niet te ontkenntn, hunne toevlugt liever tot eene even zoo onnatuurlijke en gedwongeae voorönderftelling moeten neemen, namenlijk, dat  OEFENINGEN. 179 dat het water zelf in deeze zelfftandigheden niet huisvest, -maar eerst geduurende derzelver onderzoeking verwekt worde (g). Om den gafifchen ftrijd in t helderfce licht te plaatzen , zullen wij onderzoeken , hoedanig een aan beide Theori'ën ten eenenmaale onbekend man, volgens een gezond oordeel, zoude Redeneeren , wanneer de proeven in eene zoodaanige orde voor hem gemaakt wierden, welke onderfcheiden is van die, hoedanig zij waarlijk ingevolge den rei der ontdekkingen voorkoomen. . Men ftelle, dat deeze man bij de verwekking des waters, uit de verbinding der brandluareen dephlogiftifeerde lucht, tegenwoordig zij; men laate hem daarop de verbranding des ijzers in zuivere lucht, de volkomen opflokking derzelve, en het, in naauwkeurige evenredigheid ter hoedanigheid der abforbeerde lucht, vermeerderde gewigt des ijzers zien. Een Antiphlogistkus zoude vraagen: of hij de gebeurde ontvlamming niet uit de verëeniging der zuivere lucht met het ijzer wille afleiden ? Als men daarop voor hem de proef verrichtte van de verwekking der brandbaare lucht, hierdoor, dat men waterover roodgloeijend ijzer liete loopen , en vondt hij da zwaarte des ijzers naauwkeurig overëenkomftig met het gewigt der in de hoeveelheid des verdweenen waters bevattende lucht vermeerdert; zoude hij dan niet beüuittn, dat zich deeze hoeveelheid van zuivere lucht ratf het ijzer verbonde; dat de brandbaare ]ucht uit de ontleding des waters ontftonde, vooral wan- (g) Traité élémentaire * Chemie, de Lavoifier Tm. I. p. X 32. *3  l80 CHEMISCHE EN PHYSISCHE wanneer haare hoeveelheid zóó groot ware, als de voorönderftelling het zoude eisfchen? En zoude hij niet nóg fterker van de waarheid deezer gevolgtrekking overtuigd worden, als hij zag, dat het ijzer, bij eene herhaalde gloeijing in brandbaare lucht, weder in deszelfs vóórigen toeftand terug-gebragt,en 'er water verwekt wierde?— Dit is onge-. twijfelt nog het gunftigfte gezigtpunt, in het welke de Antiphloghtifche Theorie kan geplaatst worden: maar indien deeze onderftelde , met Chemifche proeven onbekende, een vernuftig man zij, dan zoude hij zijn oordeel zóó lang opfchuiven, tot hij meerdere proeven gezien hadde. Hij zoude zich erïnneren, dat de Cartefiaanfche leerftelling , die den oorfprong der feeweeging in allen gevallen van de impulflo afleidt, op eene groote reeks van proeven en treffende voorbeelden gegrondt, maar nochtans,na uitgebreider kennis en naauwkeuriger befchoüwing, voor valsch bevonden zij. Derhal ven zal hij eerst het in zuivere lucht verbrandde ijzer onderzoeken, en dan vinden, dat de zelf-Handigheid waarmede hetjis verbonden, wat deeze ook zijn moge,van het zelve door hette niet kan gefcheiden worden j hieruit zal hij verder afleiden, dat ijzer in deszelfs metaalifchen toeftand, misfchim nog eene andere zelfftandigheid bevatte, of dat het een mengzel van twee zelfftandigheden zij, hoewel deeze door hette onfcheidbaar waren; en dat, indien het nog eene andere zelfftandigheid bevatte, deeze juist weiligt de oorzaak van deszelfs brandba.irkeid zij. Dan zal hij zich erïnnereu, dat hij bij de naarfpooring van het brandbaar beginzel, (dat niet in de Metaal len huisvest, welke onder alle ligchaamen het minfte brand.  OEFENINGEN. brandbaar zijn, en die, zoo als hem de ondeiv.ndmg leert, bekwaam zijn, om eene zelfftandigheid aanteneemen, die door h vuur gemszins van hen kan gefcheiden worden;) zijn onderhoek het beste met zulke ligchaamen begon , wier beftaandeelen ligtelijk te fcheiden, en die zeer brand baar zijn, gelijk zelfftandigheden uit het planten- en dierenrijk. De vriend AerAntiphlogistiJche partij zal erkennen,dat hier eene bijzondere grondftoffe aanwezig zij,die met de zuivere lucht verbonden, beftendige vlam voortbrenge, en dat in deeze clasfe van ligchaamen de bijeenkoomst van deeze beide zelfftandigheden tot deeze werking fteeds nodig zij: zal hij derhak-tn niet uit de eenvouwigherd dér natuur opmaaken» dat het aanweezen van beide zelfftandigheden in alle gevallen nodig zij, in welken vlam voortgebragt wordt ; ofschoon alleen de tegenwoordigheid van één derzelver door de zintuigen'kan worden waargenomen? —— En zal hij al verder hieruit niet afleiden, dat zij ook in ijzer en zink huisvesten, hoewel zij echter niet van deezen door bloote hette kunnen gefcheiden worden? — Vindt hij nu, dat de hem't eerst getoonde verfchijn* zelen even zoo goed naar deeze grondregelen te verklaaren zijn, als zonder deeze voorönderftelling, i )fx zal hij befluitcn dat dezelven juist zijn, 14. Zekerheid behoorde nooit door waarfchijnlijkheden, en waar>hijnlijkheden nimmer doos moeglijkheden beftreedu te worden; want de zwakkere ze* kerli-id moet imnir vuov de fterkere wijken. M 4 Hier-  i§2 chemische fin physISCHE Hierom verwerpt de Antiphlogistifche partij doorgaans de in de laat (te § aangevoerdeRedeneerin*, maar ik verzeker, dat in de aldaar aangéhaaldegevaïlen (de proeve waarbij brandbaare lucht door Amalgameer.ng uit den zink verkreegen is , ter zijde gefteld) nooit zekerheid kan verkreegen worden; naardien de éémge weg om ze te verkrijgen, deeze zoude zijn, om te toonen,dat brandbaare hicfit zich met metaalkalken, geduurende derzelver terugbrenging, niet verbinde,en als deezen in haaren metaalifchenftaatzijn, geene van haar kunnen gefcheiden worden Nu kan men echter het eerfte deel van dit bewijs nooit leveren , naardien cén deel der tot de terugbreng™ aangewendde brandbaare lucht zich met de Metaalkalk zal verbinden , terwijl een ander water of vaste lucht vormt; en het andere deel van het bewijs zoude , zoo wij reeds gezien hebben, eene varfche fluittrekking zijn. Het onderzoek moet dienvolgens bij de oTonden der waarfchijnlijkheid ftaan blijven. Een "aantal veelfoortige waarfchijnlijkheden zijn ondertusfehen zoo goed als zekerheid, en veelvuldige onwaarfchtjnlijkheden zoo goed als onzekerheid; en van de laafden vinden 'er zich in de wijdlopige aanwendingen van het Antiphlogistifche Systhem* zoo, veelen, dat het noodwendig moet verworpen worden Dus werdt door de grootfte wijsgeeren in Europa, de zwarigheid om te begrijpen, hoe 'er eene groote hoeveelheid lucht in een klein ftuk kalk kunne zijn, (eene tegenwerping tegen Dr. b l a c k's ontdekking der vaste lucht gemaakt) niet in aanmerking genomen, (//) priestley, p. 1(54» ^ 5 e e*  18+ CHEMISCHE EN PIIYSISCHE BEREIDING VAN MALZ. De volgens bladz. 153 vermelde Bereidingwijze van Gest kwam mij te belangrijk voor, om iets te verzuimen dat aanleiding tot derzelver uitoefening kunne geeven: en tot' dat einde oordeelde ik niets noodwendiger, dan mijne landgenooten, nóg in dit ftukje, te berichten, hoedanig men in Duitschland 'Malz bereide. ■ Het eerfle gedeelte der Bierbrouwing belTaat in het geieed maaken van Malz; dat is, om in Graan 'tenen trap van Gesting te verwekken, zoodaanigdat deszelfs zoetigheid aan geene vermindering worde blootgaftetd, maar dat het aanvangelijk uitkieme, zonder dat deeze uitkieming blad fchiete. Men gebruikt hiertoe Haver, Boekwijt, en meerëndeels Garst, die volmaakt zuiver en versch is. Dit Graan weekt men, na men het heeft gewasfchen, op een'bodem, door herhaalde begietingen, en omfchoppingen, en ongelijk zekerer des zomers in kuipen , in eene warmte van ^^o^.6(jom volgens Fahrenheit. Deeze kuipen hebben beneden een'tap, voor welken zich ftrooi bevindt, opdat bij de aftapping geen Graan mede kunne doorloopen. Over het Graai giet men zuiver water, dat het één fpan hoog 'er ioven ftaat, en verwisfeit hetzelve alle vierëntwinsg uuren met zuiver versch water. Hierin laat men h-'t om te weeken twee, en bij koel weer drie dage1 liggen, tot het Graan gezwollen en zoo zagt y dat het bastje tusfchen de vingeren blijft, en ekorl door de druk- king  O E r E N I K « E N. 185 king los gaat. Hieruit blijkende dat bet Graan geheel met water doordrongen is, tapt men het water af, en laat het Graan nog zes uuren ftaan, tot al het water is afyeloopen. ém nu de Gesting te bevorderen, legt men dit Graan op een'fteenen grond, in hoopen van tien of twaalf duimen hoog, en van boven en onderen even breed; weiken met doeken en zakken moeten gedekt zijn; men keert ze binnen vierentwintigmuren, en vervolgen alle twaalf uuren, óm-, opia-t het Graan niet te •fterk verhitten, en de Gesting niat te Spoedig en ongelijk gefchreden zoude. Ate.-m6D.nu vindtydat het Graan (als het Garst is, want dc anderen fchieien Hechts één) .twee of cMe fpruiten en wortelen ter breedte van één (toooïiiahn JaEefi^aöomoet men, een yur of zes daarna-, door fpoedig droogen den'verderen voordgang van de Gesting en den groei verhinderen. Als de zaaden te weinig uitgefptóofèn zijn , zoo zijn derzelver beftaandeelen niet genoeg geopend, de geest is nog te veel met de overige deelen verbonden , en men verkrijgt een zwak, troebel en ongezond bier; is daarentegen de graskiem reeds dóór de bast gebroken, dan heeft het Graan reeds te veel geest verlooren. Men droogt nu het uitgefprooten Graan of op eene Dar , (dus noemt men in Duitschland horden, of raamen Vin metaaldraad, die boven een'oven ftaan) en dan draigt het Graan den naam van Darmalz: of op een' zuivvren , luchtigen bodem, waarop hetzelve dun gedromd', en met fchoppen naarftig omgearbeid wordt ;ei.nu noemt men dit Luchtmalz. Langs deezen weg echte* jan het Graan, als liet Darren niet  186* CHEMISCHE EN PHYSÏSCHË niet omzigtig gefchied, te hard en bruin worden en danrdoor een' deel van zijnen geest verliezen; doch behoorlijk behandeld wordende, levert het een geestrijk, duurzaam bier, en wordt gewoonlijk tot witte.bieren gebruikt. Deeze Malz wordt nu, na men het, bijaldien het te droog mogte zijn , heeft bevogtigd , op een' molen grof gekneust, opdat het water de deelen voor het bier zoo veel te beter kunne uittrekken; en in deezen ftaat draagt het den naam van Schrot , Malzfchrot; zijnde eigenlijk het welke ik, in 'tgenoemde Articul, gebroken Malz noemde. —Deeze korte aanftipping der wijze om Graanen ter Bierbrouwing vóór-, tebereiden, mogen genoegzaam zijn tot nadere toe., lichting der bedoelde Gestmaaking. Amfterdam, INov. 1791. 6 £•  OEFENINGEN. t87 bekendmaakingen. D e heer van mons, te Brusfel, bericht mij (den 21 O«ftob.) dat hij zijne proefneemingen over de producten des falpeterzuurs, door de ontleeding van vlug Loogzout, nog voordgezet heeft, door middel van zelfftandigheden , welke Öxygene voordbrengen ; en dat hij terftond nieuwe refultaaten hebbe bekoomen. Ook heeft gemelde Scheikundige een Sal Marinum, met eene groote overlaading van Alcali, kunstmaatig bereid. Eerstdaags zal hij een gefchrift voltooijen, dat hij over dit Zout heeft zaamgefteld. Nov. 1791. De heer westrum , te Hameln, meldde onlangs aan den heere crell, te Helmfiait, onder anderen het volgende: „ Een der vermogendfte ziti . „ len der O xygenatte zal eerlang fterk gefchudt wor„ den. Wat zullen de verdeedigers van dit leer„ .ftelfel zeggen, van waar zullen zij hun alles wer„ kend Oxgyene bekoomen , als zij hooren, dat „ mijn vriend, de heer kels, door Koole, jja! „ door hunne Carbcne , het principium aiftringens „ verniele, een fterk aftrekfel van Saffraan van „ Krap, en veele anderen, oplosfing van Indigo in ï5 Vitrioolzuur,bruineSyroop , enz. geheel koleur- loos  Igg CHEMISCHE EN PMSÏSCHÉ „ loos en zoo helder als water maake? — Bevat dö „ Koole ook Oxygene? — of wordt het water bij deeze bewerking ontleed, cn deszelfs Oxygene met „ de Carbone en het Hydrogene der verwdeelen tot nieuwe ftofien gevormd? —tot water verëenigd? „ — of verkoolt de Kool' gelijk het Oxygene (vol- gens be thollet, Aunoles de Chinu, T. VI.) „ de verwftoffe, en ploft dezelve als Kool neder? „ — of... maar ik bekenne dat alle verklaaring s, van deeze zaak in 't aigemeen bezwaarlijk zij." Deeze bedenkingen, over -wier waarde of onwaarde wij anderen laaten oordeelen , zijn ten eenenmaale zonder vóórkennis van den heere kels der geleerde waereld voorgedraagen; naardien de heer kels mij thans (3 Nov.) mondelijk verzekerd, dat hij Hechts zijne FaSta heeft bekend gemaakt, zondervan dezelven zelf eenige gevolgtrekking, met op* zigt der nieuwe theorie, van wat aart ook, aftejeiden. Nov. 1791. Volgende Aankondiging van den heer j. van culpen, kan, (vooral ter begeleiding der onderftaande Prijsvraag') niet dan belangrijk zijn: Men losfe in twee oneen Koornbrandewijn , twintig greinen Camfer, tien greinen Aminoniakzout, en tien greintn zuiveren Salpeter op; cn plaatze deeze oplosfing in eenen cylindrifchen buis in de vrije lucht , alsdan zal men verfcheiden veranderingen waarr.eemen. Nu werdt de oplosfiiT troebel; dan fles-  OEFENINGEN. igj) ileegen 'er veelvuldige kleine kristallen tot aan de oppervlakte van den cylinder ; nu ontftonden 'er eene menigte vlokken, zoo dat de oplosfing geheel en al troebel werdt; dan plofte alles neder, de oplosfing was volkomen helder, en hadt een zilverkoleurig bezinkfel. — Ingevolge mijne waarneeming, was deeze oplosfing, bij fchoon weder, helder; bi} koud en vogtig weder ontftonden 'er veele en tedere kristallen ; bij zwoele hette, als 'er onweer op handen was, hoopte zich de menging op, in gedaante van tedere fneeuwvlokken, of als benzoë* bloemen, en de oplosfing werdt ondoorfchijnende. Dezelfde verandering nam ik waar bij nevelig we. der; bij ftormwiiieen befpeurde ik zoutfiguuren.inde gedaante van Harretjes; zoo dikwerf als het weder veranderde , kon ik eenige uuren te vóórcti verandering aan dit Weerglas befpeuren. , Soortgelijke waarneemingen zullen wellicht tot grootere naauwkeurigheid en orde kunnen gebragt worden. Dj Academie der Weetenfchappen en Kunften té Paiua begeert: „ Eene opgaave van een méér of „ min, natuurlijk of kunftig, enkelvouvvigof zaam„ gefield, vloeibaar of vast ligchaam, ('t welke ,, nochtans ligteiijk en onkostbaar moete kunnen „ bereid worden,) dat in elke plaats, waar men het „ ftelle, door de fpoedige verandering van deszelfs », eigenfchappen, aantoone, het zij door de veran- dering van koleur, reuk, fma.ak, gewigt, lij-  190 CHEMISCHE EN FHYSISCHE OEFENINGEN. „ vigheid, of doorfchijnendheid, welke eigenfehap, * of welke verandering de lucht, de winden, de „ uitvloeifels der onderfcheidene zelfftandigheden, „ en de luchtvormige vloeiftoften op zoodanig eene „ plaats hebben aangenomen." De Academie zal zich met de beste aanwijzing , welke de gewigtigfte voorwerpen van deeze foort betreffen, reeds voldaan achten, wanneer flechts de daartoe nodige werktuigen door het meeste deel der menfchen kunnen gebezigd worden, en ter waarneeming alleen een bekende gewoone 'apparatus toereikende is. — De verhandelingen moeten in de Italiaan/die, Franfche of Latijnfche taaie gefchreeven zijn, en, vóór 't einde van November, 1793 , aan den Abt cesarolli gezonden worden; zullende aan het bestgekeurde de gewoone prijs worden toegeweezen. I79i.  CHEMISCHE en PHYSISCHE OEFENINGEN. proeven en waarneemingen, over de beste en voordeeligste bereiding wijzen van de witte en roode praecipita at, den bijtenden sublimaat, en "de verzoette kwik. Na ik in den jaare 1737 de Eereidïngwijzen det Wille Praecipitaat, door de heeren wiegleb en MARTius*aangepreezen , onderzogt , eene, volgens mijne Waarneeming, verbeterde, en voordeeMge bereiding aangekondigd , en derzelver gronden proefondervindelijk betoogt heb f» ; vinde ik mij nu verpligt, de denkbeelden van den heer hoff* mann, na mijne bekendmaaking verfcheenenf^, onzen Leezeren mede te deelen; te meer, daar mijne gedachte Verhandeling niet tot zijne kennis gekomen is, en zijne voordragt derhalven zooveel te onpartijdiger en merkwaardiger meet geacht worden. On- (a) in mijne Chemifche Oefeningen , D, III. Afd. I blad. pr—-116. Amft. 1788. (b) Chem. Annalen, 1789. b. i> f. ip, ï» deel. j>j  1^2 CHEMISCHE EN PHYSISCHE Onder de tot hiertoe opgegeevene voorfchriften, ter bereiding van de witte Pracipitaat, heeft die van den heer wiegleb (dus zegt de heer hoffmann, te Leer) het eerst in zijne kleine Chemifche Ahhandlungen bekend gemaakte verbeterde bereidingvvijze, fteeds den voorrang gehad. Ondertusfchen ziet men toch, dat men, bij deeze bewerking niet altoos behoedzaam genoeg kunne te werk gaan , om eene volmaakte witte Prazciphaat te verkrijgen. De heer martius maakte daaröm {Ghem. Annalen ij"SÓ. St. 3. f. 136.) een ander voorfchrift bekend, van dat van wiegleb alleen daaiïn afwijkende , dat hij' de hoeveelheid Ammo.uïakzout verdubbeld, waarbij in den beginne eene bepaalde hoeveelheid Loogzout gemengd wordt. De heer hoffmann, nam, op aanleiding van het voormelde, twee glazen , deedt in» elk derzelver één once Kwik, en goot 'er eene genoegzaame hoeveelheid falpeterzuur op. Men kan, zegt hij, de oplosfing wel met gelijke deelen verrichten , edoch, men verkrijgt alsdan kristallen, die zich veeltijds niet zeer gereed in water laaten oplosfen; voor eene koude oplosfing zijn ten minften ecu en een half once falpeterzuur nodig. Het eene glas plaatfte hij in de warmte, en het andere in de koude. Deeze proef nam hij, om zeker te weeten, of inderdaad eene warme of koude oplosfing eenig onderfcheid in de witheid deezer Pra?cipitaat zoude veröorzaaken. Na dat in beide de glazen de Kwik was opgelost, verdunde hij elke oplosfing genoegzaam met water, en plofte dezelve,  oefeningen. 193 ve , op éénmaal, door eene oplosfing van vier dragmen Ammonïakzout en twee dragmen zuiver planten loogzout, neder. Hij verkreeg' in beide glazen eene zeer fraaije witte Praecipitaat; maar die der koude oplosfing fcheen eenigszins witter te zijn. Na afzoeting en drooging, woog elk deezer Nederplofzels één once en 30 a 36 greinen. De van deeze witte Prascipitaat afgezonderde vloeiftoffe werdt nu verder door vloeibaar vast loogzout nedeigeploft; en hij verkreeg nu nog, van ieder deezer vloeiftoffe, een eenigszins geel Neder, plofzel, welken, na afzoeting en drooging, £7 en 63 greinen woogen. Voorts verzekert de heer hoffmann, en gewis met alle recht, dat de eerfle en tweede Pra»ci« pitaat zich als twee zeer onderfcheidene Nederplofzels vertoonen. Het eerfle, zeer witte Nederplofzel, behoorlijk uitgezoet zijnde, fcheen eene volkomen en verzoette Kwik te zijn; het liet zich niet alleen volkomen tot eene verzoette Kwik op. heffen, maar het werdt reeds als witte Pra:cipitaat, door kalkwater volkomen zwart gekoleurd, en verdiend hierom boven het voorfchrift van scheele, aangaande eene verzoette Kwik, op den natten weg, geacht te worden; naardien deeze, volgens het getuigenis van veele Scheikundigen, niet recht zwart, maar flechts graauw gekoleurd wordt. De laatfte Praccipitaat echter, wordt door kalkwater geheel niet veranderd, maar behoudt genoegzaam volkomen zijne witheid. De eerfle is derhalven blijkbaar door zoutzuur nedergeploft, terwijl Na 164. (e) Zie deeze waarheid beweezen, in mijne Bereiding' wijze van de witie Pracipitaat \ Chem. Oefeningen. D. III» Afd. i. bl. 91 enz. N 3  IQÖ chemische en physische een moeilijk en gevaarlijk wrijven, verëenigd, het mengzel opheft , en deeze verdrietelijke arbeid meermaalen, tot de volle verzadiging van den Sublimaat toe, met de Kwik moet herhaald worden, zoo verdient zeker bovengemelde wijze verder te worden naargefpoord. Hij loste, tot dit oogmerk, één pond door de. ftilleering gezuiverde Kwik, in één en een half pond fterk, met gelijke hoeveelheid water verzwakt, falpeterzuur, door middel der warmte, in een zandbad, op. In deeze warme oplosfing drupte hij allengs opgelost keukenzout, tot 'er geene nederplofling meer volgde. Hiertos werden vijf oneen keukenzout verëischt. Het witte Nederploffel werdt zesmaalen met heet water uitgizoec en gedroogd; het woog éénen-twintig looden. De daarvan overgebleevene vloeiftoffe werdt, door eene oplosfing van vast planten loogzout, (van 't zelve was 'er agt oneen nodig) ter volkomene nederplofling der Kwik, vermengd* het bruine Nedcrplofzel wojg, na verëischte uitzoeting en drooging, veertien en een half looden. Het overgebleeven vogt wercit nu in een ijzeren vat, tot het verfchijnende zouthuidje , uitgewaasfem 1; de eerde kristalfcbieting leverde zestien looden prismatiquen Salpeter. Na herhaalde uitwaasfeming en kristalfchtethg , verkreeg hij nog agt looien Salpeter, die echter met cubiequenSalpeter vermengd was. Hij loste van den eerften en tweeden een weinig in water op, en drupte 'er wat opgelost loogzout in; 'er vertoonde zich geen nederplofzel. Dit zout is derhalven tot faieltcn en ontploffen bruikbiar, waarbij het klein gedeelte cubieque Salpeter niets hindert; Bij  OEFENINGEN. I97 Bij deeze behandeling geeft men de Kwik geene gelegenheid, om eene grooter hoeveelheid zoutzuur dan ter verwekking van de verzoette Kwik nodig is, in haare verbinding opteneemen; zoo dra men echter de hoeveelheid van keukenzout vermeerdere, dan ontdekt men, bij een naauwkeurig onderzoek, dat 'er zich tevens ook eenige bijtende Kwik CSublimaat) verwekt, gelijk hij het zelve aan de kanten van het glas, in zeer fijne, naaldvormige kristallen ontdekte. Hoewef dit nu onder de uitzoeting met het water opgelost en weggefpoeld worde, zoo maakt het nochtans altoos den arbeid onzeker en veroorzaakt verlies aan Kwik. —— De eenigszins grooter hoeveelheid falpeterzuur en deszelfs verdunning met water, is nodig, opdat zich, geduurende de oplosfing, geene Kwikkristallen zouden verwekken, die bij deezen arbeid zeer hinderlijk zijn. Dia hoeveelheid- wordt daarenboven weder aan Salpeter gewonnen. Het op deeze wijze verkreegen Nederplofzel, onderwierp hij aan de volgende beproevingen: 1. Werdt een weinig daarvan met versch kalkwa* ter gewreeven. Het werdt eerst graauw, en na eenige minuuten geheel zwart. 2. Vermengde hij eene kleine hoeveelheid met eene zwakke ammoniakzout-oplosfing, en na het eenige uuren warm geftaan hadt, beproefde hij de doorgezijgde vloeiftoffe met eene oplosfing van loogzout, en 'er werdt geen de minfte troebelwording ontdekt. 3. Sublimeerde hij 'er vier looden van op zich zelve , in een glas; het werdt geheel opgeheeven , met agterïaating van eenige greinen aan geelachtig, korlig H4 over-  I98 CHEMISCHE EN PHYSISCHE overblijfzel, dat voor kalkaarde, welke zich bij'het keukenzout hadt bevonden, gehouden werdt. 4. Vercenigde hij vier looden van het Nederplofzel met één dragrna Kwik, tot deeze geheel onzigtbaar was, en (telde dit aan de opheffing bloot. Na het einde der opheffing vondt hij de Kwik in 't bovenfte deel van het glas; vijftig greinen zonderden zich ligtelijk af; de nog overige tien greinen waren in zulke kleine bolletjes onder de masfa verdeeld, dat ze 'er niet werktuiglijk nit konden afgefcheiden worden : het bleek ondertusfchen volkoomen , dat de verzoette Kwik geene levende meer in haare verbinding konde opneemen. De beide laatfle proeven bragten,met versch kalkwater, tertlond eene zwarte koleur ten voorfchijn , en toonden , met eene ammoniakzout- oplosfing gewreeven wordende, na indrupping van eene loogzout-oplosfing, geen Nederplofzel. Dat de zonder opheffing verkreegene verzoette Kwik met kalkwater niet zoo fchielijk zwart worde, dan als zij eens opgehceven is, (iets dat ook door göttling is waargenomen) fchijnt niet van eene geringer verbinding der beflaandeelen, maar Hechts hiervan voort te koomen, dewijl het zonder opheffing verkreegene, van wegens deszelfs Iigtheid en fijnheid, niet zoo ligtelijk met het kalkwater mengbaar is, dan het opgehevene, als zijnde dit zwaar, en hieröm eerder met water mengbaar. Deeze proeven nu zijn, volgens de denkbeelden van den heer delkeskamp, (en 'c zal blijken uit mijne meergemelde proeven over de witte JPracifitaat, dat ik ook van geen ander oordeel zijn kan}  OEFENINGEN. I99 kan) voldoende om zich te overtuigen, dat het op deeze wijze verkreegen Nederplofzel, zonder allen vooroordeel, als eene goede verzoette Kwik, ten Geneeskundigen gebruike kan worden aangewendt. En om nog veiliger te handelen, kan men in het eerfte afzoelwater eenige dragmen ammoniakzout oplosfen, of het Nederplofzel één eeaigmaal opheffen. Het blijft nochtans fteeds de eerfle en gemakkelijkfle weg tot ons oogmerk. Maar zal hij ook de voordeeligfle worden , zoo is het nodig, het bij deeze bewerking verkreegen bruine Nederplofzel tevens ten nutte aan te wenden. Dit nu is zeer dienftig ter bereiding van den bijtenden Sublimaat. De thans gebruikelijke voorfchriften, tot deszelfs bereiding, zijn, gelijk bekend is, dat men of levende Kwik in vitrioolzuur door kooken oplcsfe, tot droogwordens uitdampe , de masfa pulverifeere, met afgeknapt keukenzout vermenge en Sublimeere; of men bedient zich van deeze wijze: Men lost Kwik in falpeterzuur op, dampt ze tot droogwordens uit, vermengt dit met gebrandden vitriool en droog keukenzout, en laat het opheffen. De eerfte manier is zeer moeilijk en aan veele toevallen onderworpen. Kwik lost zich zeer bezwaarlijk in vitrioolzuur op. De tweede bereidingwijze is veel gemakkelijker en zekerer; dan, met opzigE van het voordeelige, zijn beiden onvoldoende. Hierom werden de volgende bewerkingen door den heer dëlkeskamp ondernomen. Hij vermengde twee oneen van het bruine Kwikpederplof'zef, dat hij tevens bij de bereiding der verzoette Kwik hadt verkreegen, met zeven dragmen, N 5 vi-  200 CHEMISCHE EN PHYSlSCHE vitrioolzuur; de bruine koleur veranderde oogenblikfijk in eene witte, en 'er ontflond eene papachtige masfa. Zoo dra hij echter 'er drie looden gedroogd keukenzout onder mengde, werdt het mengzel weder poederachtig, zoo dat het met gemak in een glas kon gefchud worden. Dit nu werdt aan de opheffiing bloot gefield; hij verkreeg 'er twee oneen en twintig greinen zeer goeden bijtenden Sublimaat van, die met kalkwater de gewoone oranje - koleur voortbragt. Uit het verhandelde is derhalven blijkbaar, dat één pond Kwik , op deeze wijze verwerkt, ten minden tien en een vierde oucen verzoette Kwik, (Mercurius dulcis) en zeven oneen en drie dragmen bijtende Sublimaat (Sublimat. corrojiv,) kan leveren. De heer delkeskamp oordeelt, en zeker te recht, zijne proeven, met opzigt van den Mtrcurius dulcis , wanneer 'er de bereiding van den Mercurius fublimatus corrofivus mede verzcli gaat, noch bezwaarlijk, noch kostbaar; maar hij achtte nochtans, me: opzigt van de bereiding des laatstgenoemden , nog eenige verbetering nodig. De vermeuging, namenlijk, van het vitrioolzuur met het bruine Nederplofzel, was hem hinderlijk. Zoo moeilijk het vitrioolzuur de levende Kwik oplosfe, zoo hevig werkt hetzelve op haar in derzelver verkalkten toeftand. 'Er ontfhvm onder de vermenging zeer verflikkende dampen, die door bijvoeging van keukenzout nog vermenigvuldigen. Daarenboven fcheen hem ook het gebruik van vitrioolzuur nog te kostbaar. Hier-  OEFENINGEN. 201 Hieiöm nam hij, voor eene volgende proef, groenen vitriool ; vermengende onderling, bruin Nederplofzel, afgeknapt keukenzout, en door branding de helft in gewigt verminderden vitriool , van ieder twee oneen; met dit mengzel werdt een artzenijglas drie vierde deelen vervuld, en ter opheffing in 't zandbad geplaatst. Men verkreeg twee oneen en twintig greinen bijtenden Sublimaat, die, zoo als de gewoone, met kalkwater, eene orarjekoleur voortbragt. Hierbij bleek , dat voor dit oogmerk de Vitriool beter dan deszelfs Zuur zij. Willende weeren, of het Digeftiefzout dezelfde verfchijnzelen als het keukenzout bij de Salpeterzuure Kwik-oplosfing zoude veröorzaaken, of waarin 't eerfte van 't laatfte mogt verfcbillen, naardien men vermoedde,dat het voordeeliger konde zijn,dewijl men dan uit de overblijvende loog, bloot prismatiquen Salpeter kunne verkrijgen; zoo loste hij, als vóóren, één pond zuivere Kwik in één en eeu half pond falpeterzuur, in de warmte, op. Na volbragte oplosfing, deedt hij 'er zoo veel opgelost Digeftiefzout bij , tot 'er geene troebeling meer plaats hadt. Het bewerkte witte Nederplofzel werdt afgezondert, uitgezoet, en bedroeg, na de drooging , vijf oneen , twee en een halven dragmen. Vier oneen Digeftiefzout waren 'er ter volle nederplcffing nodig geweest. Het Nederplofzel was , volgens alle proeven , eene goede Mercurius (luids-, gevolgelijk van de vóórgaande, met keukenzout bereidde, in niets onderfcheïden. De overige loog werdt met de oplosfing van vast planten loogzout verzadigt. Het verkreegene bruine .Nederplofzel,  tOZ chemische en physische zei, tot welks ontdaan veertien oneen loogzout verëischt werden, woog, na uitzoeting en drooging, dertien oneen, en hadt dezelfde koleur van 't vóórgaande. De overgebleevene loog leverde , na uitwazeming en kristallifeering , één pond, en een- en een half once langfpietfigen Salpeter. De nadere verwandfchap van 't planten Loogzout tot het Zoutzuur, boven het mineraale Loogzout tot het zelfde Zuur, bewerkte hier, naar allen aanzien, eene mindere hoeveelheid van de nedergeplofte verzoette Kwik, dan bij de vóórige bewerking ; en juist hieröm werdt 'er eene grooter hoeveelheid planten loogzout ter verzadiging der overige vloeiftoffe verëischt; waaróm 'er dan ook eene aanzienlijke hoeveelheid bruine Kwikkalk en herftelden Salpeter gewonnen werdt. De eerst ingeflagen weg blijft derhalven de beste, als het ons meer om de verkrijging der verzoette Kwik, dan om die van den Sublimaat te doen is, dewijl het keukenzout eene grootere hoeveelheid verzoette Kwik , als het Digeftiefzout,op den natten weg, kan bewerken. Het falpeterzuur, gebezigt tot deeze zoo wel als vóórgaande bewerking, hadt de flerkte tot gedeftilleerd water, als üq tot 24, of als i\ tot 6; de oplosfing der Kwik gefchiedde in eene glazen kolf, voorzien met een'tubulaat-helm en ontvanger, uit welken laatften het overgegaan falpeterzuur, zoo dikwijls het drie of vier oneen bedroeg, terftond in die kolf werdt terug gegooten, tot de verrichtte oplosfing toe. Het witte Ne derplofzel werdt op zich zelve aan de op.-  OEFENINGEN. 2©3 opheffing bloot gefield; de opgeheven masfa woog vijf oneen en één dragme. Op den bodem van het glas was een klein overblijfzel van onzuiverheid, dat vast aan 't glas hing, en ongeveer twintig greinen zal hebben gewoogen : zulks bewees , dat 'er genoegzaam 70 greinen verlies aan vogldeelen plaats hadt. De dertien oneen van 't bruine Nederplofzel werden nu , rnet eene gelijke hoeveelheid tot geelwordens gebrandden vitriool en droog keukenzout vermengd, in verfcheidene glazen verdeeld, en aan de opheffing bloot gefield; bedraagende de verkreegen Sublimaat dertien en een half oneen, en zijnde niet minder dan de vóórgaande. Naardien bij deeze bewerking het vuur, geduurende de oplosfing der Kwik, wat te lang was aangehouden, zoo hadden 'er zich op den bodem van het glas eenige kristallen gevormd. Zij werden, na afgieting der vloeiftoffe, met warm water afgefpoefd; dit werdt bij de oplosfing gegooten, en de kristallen in een' kroes gedaan. Na zij eenige minuuten gecalcineerd waren, vond men zes dragmen goede, blinkend roode Kwikkalk, (Mercurius pra*cipitatus ruber.~) Deeze omflandigheid kan derhalven , indien zij, zoo als ligtelijk plaats heeft, voorvalle, ter bereiding van de roode Pracipitaat, ten nutte gemaakt worden. Ook geeft zij gelegenheid dezelve met meer gemak en minder kosten te verkrijgen, dan als men genoodzaakt zij, de in de falpeterzuur opgeloste Kwik tot droogwordens uit te waasfemen. Bij de laatfte, dat is de gewoone bereidingwijze, moet tel.  204 C HE MIS C HE EN PHYSISCHE telkens het vat , dat ter oplosfing en cahineering diende, worden gebroken. Dit nadce! wordt tevens met de overtallige aanwending van brandfiofïe, door volgende behandeling, geheel en al vermijd. Als men bij de bereiding der verzoette en bijten, de Kwik, tevens het oog wil vestigen op de bereiding van de roode Pracipitaat, en , in Mede van de verfchillende evenredigheid, gelijke deelen Kwik en falpeterzuur neemen ; zoo zal men telkens , na volbragte oplosfing, eene aanmerkelijke hoeveelheid falpeterzuure Kwikkristallen op den bodem van het glas vinden. Deezen kan men met water affpoelen, om ook nog het aanhangend Salpeterzuur te redden, en, zonder breeking van het glas, in een' kroes doen en calcineeren. De overige oplosfing kan alsdan ter bereiding der verzoette en bijtende Kwik , of ter daarfielling der laatfie alleen worden aangewend. In 't eerde geval ploft men met eene oplosfing van keukenzour, eerst de verzoette Kwik ,en ,na derzelver afzondering, door eene oplosfing van loogzout, de tot Sublimaat gefchikte bruine Kwikkalk neder; maar in 't laatfie geval , verzadigt menterfiond, naafzondering der kristallen, de geheele vloeiftolfc, met eene oplosfing van loogzout, en fielt het Nederplofzel, met keukenzout en gebrandden vitriool vermengd, aan de opheffing bloot. 'Er kunnen, bij deeze wijze van behandeling, veelvuldige veranderingen, naar maate m<*n een of ander Prseparaat nodig hebbe , plaats vinden. Wil men, b. v., Mercurius dulcis en Pracipit. alh. te gelijk bereiden, zoo kan men, naar de eerst aangc- voer-  OEFENINGEN. 20$ voerde wijze , alleen met dit onderfcheid, hande« len, dat men voor de laatfie nederploffing, na afzondering van de verzoette Kwik , eene gefchikte hoeveelheid opgelost ammoniakzout bij de vloeiltoffe menge. Wil men witte en roode Vrcecipitaat tevens verkrijgen, dan is eene met de Kwik gelijke hoeveelheid falpeterzuur voor de oplosfing genoegzaam. De na de oplosfing voortkoomende kristallen worden afgezonderd , uitgezoet en gecalcineerd; de overige vloeiftoffe wordt echter, gelijk reeds is aangemerkt, met eene genoegzaame hoeveelheid opgelost ammoniakzout vermengd, en daarna alle de Kwik, door eene oplosfing van vastplanten loogzout, nedergeploft. Heeft men alleen Sublimaat nodig, dan lost men één deel Kwik in één en een half deel falpeterzuur op, en ploft alle Kwik door eene oplosfing van loogzout neder. Het uitgezoette Nederplofzel wordt vervolgens, in de vermelde evenredigheid , met vitriool en keukenzout opgeheven : waarbij alle moeilijkheden, van den anders zoo verdrietelijben arbeid, ten eenenmaale verdwijnen. M ID-  a-oö chemische en physische middel om den azijn tot den hoogsten graad zaamtedringen, en in kristallen daar te stellen; door den heer t. low i t z; Kroon-Apotheker, te Petersburg. S. I. In den voorgaanden winter gelukte het mij, twee bij uitftek geheel nieuwe wegen, om den Azijn te ver'lTerken , te ontdekken , waardoor dit Zuur de hoogstmogelijkfle fterkte, welke het vermogende is aan te neemen , kan gegeeven worden. Ik vond daarbij, dat het zuiver Azijnzuur inderdaad kristallifeerbaar zij. Van twee Opflellen, die ik daarover de eere had aan het Keizerlijke-Rijks-Geneeskundig Collegie , en aan de Keizerlijke Academie der Weetenfchappen voor te leezen , deele ik hier het hoofdzaaklijke mede. § De Graaf van lauraguais, heeft reeds het zaamgedrongen Azijnzuur, uit hetSpaanschgroen, in ijsvormige gedaante verkreegen ; edoch, men fchreef die gedaante alleen der daarmede verbondene koperdeelen toe (a). Het volgens mijne manier te ver- krij- (a) Zie macquers Chym. Worterb. T. 3. f. 335- — Anderen drijven het ook, door middel van Vitrioolzuur, uit  OEFENINGEN. 20? krijgene Azijnzuur , dat ten hoogden zuiver, en van alle vreemde bijmenging volkomen vrij is, bewijst ten klaarden , dat de kristallengedaante eene eigenaartige eigenfchap des Azijnzuurs zij. | 3- Reeds zints eenige jaaren bereidde ik den zaamgedrongenen Azijn, in de Keizerlijke Opperapotheek, naar mijne eigen wijze, door bevriezing. Ik laat namenlijk een geheel vat vol Azijn , zoo ver als mooglijk is, invriezen, defülleer voorts den reeds zaamgedrongen Azijn in een waterbad, waarbij ik het eerst overgaande geestrijke, naphïhafoortige gedeelte bijzonder verzamele; maar het vclgend Zuur laat ik op nieuw, zoo ver doenlijk, weder bevriezen,, en reclificeere het voorts, om het van al het brandige, door de eerde deftiileéring veroorzaakt, te zuiveren, over drie of vier ponden Koolengruis, uit het waterbad. Hierdoor verkrijg ik telkens een zeer zuiver, fterk en aangenaam zaamgedrongen Azijnzuur , 't welk nog meerder aanneemlijkheid veruit de Terra foliata Tartari; veelen verzadigen het Akali minerale met Wijnazijn, wazemen het uit, en drijven het Azijnzuur, door Vitrioolzuur, in de deftilleering over; —— wederom anderen, door Vitrioolzuur, uit de Sac- chatum Satumi Edoch, alle deeze verrichtingen zijn met zwarigheden verzeld en te kostbaar. Tot hiertoe verkoos ik altoos den weg van zsarr.ddngirg , docr bevriezing. Zie mijne Chem. Otfen. D. 3. Afd. 1. bladz. 86". env. K. O  208 CHEMISCHE EN PHYSISCHE verkrijgt, als men 'er eene verëischte hoeveelheid van de in de eerfle deftilleering bijzonder verkreegene naphthafoortige vloeiftoffe, te vóóren van alle phlegma door rectificeering bevrijd zijnde , 'er bijvoege. §• 4- Om geen' Azijn te verliezen, plaatfte ik, na geeindigde deftilleering uit het waterbad, den retort met het overblijvende koolengruis in 't zandbad , en verkreeg 'er, door middel van fterke hette, nog eenige oneen van eenen buitengewoonen fterken Azijn uit; dien ik echter, uit hoofde der geele koleur, bijzonder bewaare. S. f- Na ik genoegzaam tien oneen van zulk een fterk Azijnzuur t§< 4.) had verzameld, ftelde ik het, in de maand December van den laatstleden winter , aan eene groote koude van 195 De L'Islefche graaden bloot, in welke het terftond rijklijk kristallifeerde. De overblijvende vloeiftoffe liet ik eenige dagen, eerst in de koude, en voorts in een vertrek voor 't venfter, in een ondergêplaatst fuikerglas behoorlijk afdruppen. De in 't glas terug blijvende, fiieeuwwitte, fijnblatlerige, zeer digt aan malkander liggende kristallen , welken ik eerst voor ijs aanzag, vloeiden op den kagchel tot eene volkomen als water heldere vloeiftoffe, welke eenen uiterst fterken, hoogst doordringbaaren, genoegzaam verflikken-  OEFENINGEN. 209 kenden azijnrenk hadt, en die in 145 De L'Islefche graaden terftond tot eene vaste , witte, kamfer gelijkende kristallenklomp over ging. §. 6. De hoeveelheid van dit voortreflijk Azijnzuur (§• f>0 was twee oneen,en devoornaamfte van des. zelfs eigenfehappen , in deeze ongemeen fchoone kristallengedaante, zijn kortelijk de volgenden: 1. In eene luchtgefteltenis van r45 graaden begint de geheel vloer/rudgemaakte IJsazijn met fraaije boom- en vederachtige figuuren te kristalliseren, even a's langzaam bevriezend water: fpoedig ontwikkelen zich zeer veele luchtbellen , en het zuur ftolt eindelijk tot eene fchoone, kristallijne, doorgaans yaste masfa. 2. Deeze gekristallifeerde Azijn verëischt , om weder vloeijende te worden, ten niinften eene warmte van 1^6 graaden. 3. Het fpocdigfle wordt het aanfehieten van den vloeijenden IJsazijn veroorzaakt, als men dien in water met Ineeuw of ijs plaatze. 4. Indien men den gekiistallifeerden IJsazijn door de warmte der hand flechts ten deele vloeibaar maake, zoo kan men zich, als de warmte van 't vertrek niet boven 130 graaden is, dikwijlk agter eikanderen , liet fchoonfte gezigt dtr voortreffelijkfte kristallifatie verfchaflèn. Laat men het in deezen graad in rust flaan, dan ftijgen zigtbaarlijk groote, fpietsachtige kristallen langs de wanden van het glas ver boven de vloeiftoffe op, en loopen dikwerf aan O z de  2IO CHEMISCHE EN PHYSISCHE de tegenöverfiaande zijde boogsgewijze tot in den Azijn weder af. 5. Een der fchoonlte verfchijnzelen is dit, dat bij toeneemende koude in de leege ruimte van het glas, even als eene fublimeering, veele uiterst fijne, zeer verfcheiden gevormde bladertjes ontdaan , die , nietregenfiaande derzelver in de ledige ruimte van het glas vrij rondsömzweevende groote omtrek , flechts een' kleinen bevestigingspunt hebben. Deeze bladertjes zijn zoo ten uiterlTen dun, dat zij voor het oog , onder zekere richtingen , van wegens hunne doorzigtigheid, geheel onzicnbaar zijn, en fchitteren vaak met alle koleuren van den regenboog. 6. Door 't plaatzen van den vloeijenden IJsazijn in fneeuw, kan men, naar welgevallen, de volgende vier onderfcheidene , aan 't oog niet minder ftreelende, verfchijnzelen ten voorfchijn brengen. a) Meet men, zoo veel mooglijk, den geringften graad der koude af, in welken de IJsazijn begint te kristallifecren ; zoo ontdaan daarïn, bij opening van het glas , en eenig fchudden van het zelve , ijllings eene talie, looze uiterst dunne, zweevende kristallen; welken of in 't algemeen gelijkzijdige driehoeken , of vierkante vlakke , afgekantte driehoeken vertoonen, en die tevens, vooral bij helder weder , de fchoonfte koleurverwisfeling opleveren (O- V) Laat (c)Dit is geene eigenfehap alleen aan ditZuurzout,maar aan alie de kristallifecrbaare Zouten eigen: Allen beginnen in  OEFENINGEN. 211 l*) Laat men den graad der koude hooger koemen, dan zinken, onder behartiging der genoemde handgreepen , fchoone , gladde , dunne, vier- vijf- en zeshoekige, ftervormig gedraalde kristallen naar den grond, de volroaakfte overeenkomst met fneeuwvlokken hebbende {d). c) Bij eene nog grooter koude zinken 'er kogelvormige gedraalde bloempjens naar den grond, die, geduurende de valling, zeer fnel in hunnen omtrek toeneemen (e). d) Laat men eindelijk de koude tot den hoogden graad koomen, en opent men het glas, onder eenig fchudden, vóór dat de aanfehieting van ln den eerst mooglijket! graad hunner verëischte koude te kristallifeeren; (behalven dat elk hunner derzelver eigenaartige vorming maaken) in dit beginnend tijdftip zijn alle kristallen ten uiterften klein, en eigenaartig ligter dan de vloeiftoffe zijnde, zweeven zij in dezelve. K. (d) Zeer natuurlijk; edoch, ook zulks voor alle Zou. ten; in dit tijdftip worden de kristallen grooter, hieröm eigenaartig zwaarer dan de vloeiftoffe, en moeten derhal' ven zinken. K. (e) Wederom voor | alle kristallifeeringen volmaakt natuurlijk; de aantrekkingkracht van de reeds gevormde kristalletjes wordt langs hoe grooter, de vloeifcofFa langs hoe meer kristallifeerbaar, en de beweeging verdubbeld altoos die vermogens , fchoon zij tevens ook aan de figuurlijke eigenaartige vorming der kristallen hinderlijk zij, terwijl zij dezelven vergroot. K. O 3  212 CHEMISCHE EN PHYSISCHE van zelf een' aanvang nam , dan flok het Azijnzuur van boven tot beneden, met eene buitengewoone fnelheid, tot eenen digten, fneeuwwitten , borttelvormigcn , geftraalden klomp (ƒ). De IJsazijn moet telkens, zoo dikwijls men deeze verfchijnzelen wil ten voorfchijn brengen, vooraf geheel vloeijende gemaakt worde;1. 7. De binnenwanden van het glas, in 't welke de IJsazijn is, worden dikwijls met de fraaist getekende figuuren belegd, die nu kroes, zoo als bevrozen venflerglazen zijn, dan zeer eigenfoortige, hoekig, takachtige, en rechtlijnige figuuren veitoo» nen , onder welken zomtijds groote, van andere figuuren geheel afwijkende, gelijkzijdige driehoeken zijn. 8. Als het aanfchieten van den IJsazijn aan eene Mille plaats begint, zoo wordt de oppervlakte van den nog vloeijenden Azijn, zoo dra van den bodem af eenige fpietzige en boomvormige kristallen in de hoogte geklommen zijn , met eene blinkende, fpicgelgladde korst bedekt, onder welke echter fpoe- (ƒ) Ook dit is wederom een natuurlijk gevolg, niet alleen voor dit, msar ook voor alle Zouten. Züiu.'oogen, ten eer.enmaale k.'isuilïifec-rbaar zijnde, kunnen, onaangeroerd, en gefloten, lang ir. een' vloeijenden toeftand blijven; edoch, door toetreed"!?;: der lucht en fchudding der vloeiftoffj gaat deeze ijlllngs tot een' kristallen klomp over. Ik heb in een mijner fchrifteu, reeds foortgelijka waarneemingen vermeld. K.  OEFENINGEN. 213 fpoeciig daarna, van de zich in groote hoeveelheid ontwikkelende en in de hoogte klimmende lucht, eene groote holte ontftaat. 9. In den geftolden toeftand neemt de tjsfeijn, ondanks de groote hoeveelheid van in zijne masfa bevat wordende luchtblaasjes, eene aanmerklijk kleiner ruimte in, dan dat hij vloeijende is. S- 7- Na ik voormelde fraaije eigenfchappen ontdekt had, en overwoog dat de Azijn in deezen toeftand , voornamen lijk ten opzigte van deszelfs buitengewoone fterkte en volmaakfte zuiverheid, den hoogften graad zijner volkomenheid bezitte, nam ik alle mooglijke moeite, om een' weg te ontdekken , langs welken ik al het Azijnzuur in den toeftand van JJsazijn konde overbrengen. §. 3. De fterkte van iederen Azijn, die ik voor mijne proeven noodzaaklijk moest kennen , drukte ik , kortheidshalven, in graaden uit, welken ik op volgende wijze pleegde vastteftellen. Ik drupte namenlijk bij één dragme Azijn zoo lang eene heldere oplosfing van gelijke deelen water en vast planten loogzout, tot 'er eene plotfelijke fcheiding van de aardachtige deelen des loogzouts plaats hadt. Dit kenteken, hoewel het zuur, bij deszelfs verfebijning, reeds met loogzout overzadigd is, fchijnt mij veel zekerer kenmerk, dan het eindigen van de O 4 op-  iT4 CHEMISCHE EN PHYSISCHE opbruifching, die bij de nadering van het punt der verzadiging zoo onmerkbaar wordt , dat het genoegzaam onmooglijk zij , om het waare einde daarvan naauwkeurig optemerken. Elke vijf druppen nu, die ik van de alcalifche oplosfing bij den Azijn moet gieten, tot dat gedachte uitfcheiding plaats heeft, rekene ik voor één' graad. Indien, b. v., dus eene bepaalde hoeveelheid Azijns in 't geheel 25 druppen verëifche , dan drukke ik deszelfs fterkte door vijf graaden uit. Dit is ongeveer de fterkte van goeden gedeftilleerden Azijn. 5. 9. Azijn, die volgens zijne fterkte in ftaat is, om in eene groote koude aantefchieten , noeme ik kristaliifeerbaare Azijn ; de na volbragte aanfchieting van de overgebleevene vloeiftoffe afgefcheidene Azijnkristallen , IJsazijn; en het gedachte overblijffel, Azijnmoêrloog. % 10. Door veele waarneemingen heb ik gevonden, dat Azijn ten allerminfien 24 graaden fterk moet zijn, om denzelven, bij de grootfte koude in kristallen te kunnen brengen. De geringde fterkte die Azijn moet hebben , om IJsazijn te zijn , is 42 graaden ; bij deeze fterkte namenlijk heeft de Azijn de eigenfehap om reeds in eene koude aantefchieten, die niet grooter is dan die waarbij het water begint te bevriezen. $• 11.  OEFENINGEN. 215 S. Ik heb gevonden, dat de houtskoolen de bijzondere, tot hiertoe onbekende, eigenfchap bezitten, bij de deftilleering uit het waterbad , eene zekere hoeveelheid Azijnzuur, in eenen zeer zaarrgedrongenen toeftand, zoo fterk aan zich te houden, dat om denzelven 'er uit te drijven , 'er noodwendig een aanmerklijk frerker vuurgraad verëischt worde, dan die van kookend water (g~). Hierop fteunt de volgende , door zeer veele proefneemirgen . van mij uitgevondene nieuwe wijze van zaamendringing des Azijns, om al deszelfs zuur, als een hoogst zuivere IJsazijn daarteftellen. Men verfterke een vat Azijn op mijne wijze , (§• 30 door den vorst; giete het hierdoor verkreegen, van alle brandbaare geestige deelen bevrijd, zaamgedrongen zuur , in twee retorten; doe iri ieder vijf ponden goed, fijn kolengruis ; en plaats ze beiden ter deftilleering in 't v aterbad. Zoo -'ra 'er verder geen drup Azijnzuur overgaat, giete men de overblijvende vloeiftoffe, om geen'tijd te verliezen, terftond in de andere retorten, in welken ieder wederom vijf ponden koolengruis gedaan is, en de- ftil- (g) Ik kan dat vermoogen geenszins aan de Houtskoolen toefchrijven. Immers , wanneer hoogst verfterkt Azijnzuur op zich zelve zal overgedeftilleerd worden, verëischt het,als oneindig zwaarer vloeiftoffe dan water 2ijnde, een veel ftetker graad van hette, dan die waarbij water kooke? K.  1l6 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ftilleere als vóóren, uit het waterbad. Maar de twee eerfle retorten worden intusfchen in 't zandbad geplaatst, om den in het droogfchijnend koolenpoeder overgebleeven aanfchietbaaren Azijn door fterk vuur uittedrijven. De hette moet daartoe zoo groot zijn, dat de druppen alle twee feconden op eikanderen volgen; zoo dra nu bij dit vuur twintig feconden verloopen, moet het overgegaane Zuur worden weggenoomen, dewijl voorts genoegzaam niets dan water volgt. Men verkrijgt uit eiken retort hierdoor genoegzaom naauwkeurig CA oneen kristallifeeibaaren Azijn, die 36 tot 40 graaden fterkte heeft. Zoo dra nu ook de deftilleering der twee laatfte retorten geëindigt is, giete men het overgekomene weder in de eerfte retorten, op het oude daatïn gebleevene koolengruis; en haale op gemelde wijze den nog inhoudenden kristallifeerbaaren Azijn over, welke hoeveelheid aan de vóórgaande gelijk is. Deeze bewerkingen kunnen afwisfelende zoo dikwijls herhaald worden, tot al het Zuur van den door de koude verfterkten Azijn tot kristallifeerbaaren Azijn is overgebragt ; of tct dat het, bij elke deftilleering uit het waterbad fteeds zwakker wordende overkoomende, ten laatften als bloot water overkoome, dat met de aangeweezene hoeveelheid koolengruis reeds bij de vierde of vijfde deftilleering pleegt te gefchieden. Om nu het grootfte deel des in den kristallifeerbaaren Azijn verkreegen zuiveren zuurs , als IJsazijn daarteftellen, Helle men hetzelve aan eene groote koude ter kristallifeering bloot, en laate daarna de moêrloog aanvanglijk in de koude, en ten laatften in het vertrek voor 't venfter, behoorlijk van  OEFENINGEN. 21/ van de Ijskristallen afdruppen. De moêrloog kan verder kristallifeerbaar gemaakt worden, als zij over het koolengruis gehaald , en het eerfte derde ge. deelte bijzonder opgevangen wordt. Wil men echter den kristallifeerbaaren Azijn, die den VVestendorpfchen verre in fterkte overtreft, zonder Ifsazijn uit te fcheiden, ten gebruike bewaaren, zoo moet hij in zijn geheel nogmaals over eene genoeg, zaame hoeveelheid koolengruis, uit het zandbad, worden overgehaald. §. 12. Door naauwkeurige proeven vond ik, dat men op deeze opmerkenswaardige wijze u.) uk tien ponden van een' door bevriezing tot den igden graad verfterkten Azijn, 38 oneen kristallifeerbaaren Azijn, en uit deezen 20 oneen IJsazijn verkrijge. §• 13- Het fraaiïïe van deeze behandeling beftaat hierin, dat, en het middel ter zaamendringing en dat ter zuivering, in dén hulpmiddel, namenlijk het Koolengruis, verëenigd is. Beide oogmerken worden daardoor ten zelfden tijde bereikt. §• 14. Het aanfehieten des Azijns is ten zelfden tijde het middel ter hoogde zaamendringing, en volkomenfle zuivering ; want al het vreemdfoortige van het wezenlijke zuivere Azijnzuur, dat zich anders, ook  2l8 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ook zelfs door kooien, op geenerhande wijze laat affcheiden, blijft hier in de moêrloog van de zuivere Azijnkristallen, op het volmaakfte afgezonderd, terug. s. 15. Even het zelfde vreemdfoortige, genoegzaam van het zuiver Azijnzuur geheel alleen door kristallifeeren aftefcheiden weezen, (§. 14.) is dat geene, 't welke den heer amburoer, bij de juiste uitkomst zijner proefueernjngen over den Azijn, tegen de voortreffelijke theorie van den heer w e s t r u m b, verleidde, om te gelooven, dat zich het Azijnzuur in Suikerzuur laate veranderen. S. i<5. Geduurende de naarvorfching van gedachte bewerkingwijze , door middel van koolengruis en kristaltifeeren, hebbe ik volgende Aanmerkingen gemaakt 1 1. Door cén pond koolengruis verkrijgt men niet meer kristallifeerbaaren Azijn, dan ruim 30 dragmen; de daarenboven overtehaalende Azijn moge voor 't overige fterk of zwak, deszelfs hoeveelheid groot of klein zijn; edoch, het is klaar, dat de Azijn ten minften zoo veel zuur moete bevatten, als het koolengruis in ftaat zij, bij de deftilleering in het waterbad aan zich te houden. 3. De hoeveelheid van den te verkrijgenden kristallifeerbaaren Azijn, klimt in eene miauw- keu-  OEFENINGEN. 219 keurige evenredigheid, naar maate men meer koolengruis neeme. 3. De geringde koude, in, welke een door middel van koolengruis bereidde kristal'ifeerbaare Azijn kan aanfchieten, is 173 graaden. In '§. 19. zal ik een handgreep aanwijzen , door welke hij in 1.5 graaden minder koude tot kristallifeering te brengen is. 4. Men verkrijgt bloot door deftilleering een' geelen, kristallifeerbaaren Azijn ; maar bij de volgenden, wanneer de Azijn reeds van al het brandbaare gezuiverd is, valt hij fteeds volkomen helder, als water, uit. 5. Uit een' 38 graaden fterken kristallifeerbaaren Azijn, verkreeg ik ten' 54 fterken IJsazijn , en de fterkte van de overgebleevene moêrloog bedroeg flechts nog 28 graaden. 6. Iedere IJsazijn valt-niet van eenerlei fterkte uit. In §. 31. en 3?. toone ik, hoedanig een zwakke IJsüzijn kan verfterkt worden. 7. Ik meene ontdekt te hebben, dat de IJsazijn eene zoo veel te grootere fterkte verkrijge, hoe grooter de koude zij, waardoor men dien verkrijge. 8. Bij eéne koude van 183 graaden, heb ik IJsazijn verkreegen, van 54 graaden fterkte. In §. 34. zal het blijken, dat dit de hoogfte graad van fterkte zij, tot welken het Azijnzuur kan gebragt worden. 9. Bij eene oordeelkundige beftuuring des vuurs, waartoe nochtans veel opmerkzaamheid verëischt wordt, kan men het (§. 12.) ter  220 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ter vaste zekerheid van een gelukkig gevolg, voorgefchreeven, meer omflag en tijd vorderende waterbad, ontbeeren. 1790. Het overige van deeze gewigtige Verhandeling zullen wij in ons volgend /luk mededeelen. VOOR*  OEFENINGEN. 221 voorbeelden en verklaaringen ter nadere bepaaling van het gewigt EENIGER gedestilleerde OLIEëN, welken in 't GROOT bereid worden; door den heer j. j. bindheim, te Moskau. "X^egens de bereiding der Weezenlijke Oiieën (jOIea esfentialia) en de verfcbeidenheid van de verkrijgende hoeveelheid derzelven, zoo wel in onderfcheidene landen, als onder veranderde luchtftreeken, ben ik van oordeel, dat men, ten deezen opzigte , op het klimaat, de culture des lands , en op den grond welke de planten ren voorfchijn brengen , voornamenlijk het oog hebbe te vestigen ; want het is immers ten vollen bekend , hoe verfcheiden dit rdles zij! Om Hechts eenig bewijs bijtebrengen, zoo is het in Berlijn anders dan in Rome, en weöeröm geheel anders in Moskau; en dus kan het niet wel anders zijn, of de van de verfchillende oorden verkrijgende voorwerpen, moeten onderfcheiden uitvallen. Dit vooraf gemeld hebbende, zoo fchijnt het niet onbelangrijk te zijn, wegens de Plantgewasfen aantemerken, welken in en ornftreeks Moskau groeijen, en van welken ik mij voor mijne bewerking bediend heb, dat zij buitengewoon fchielijk opfchieten , genoegzaam nog rasfer, dan of zij in broeikasfen getrokken wierden; zoo dat men bijna, om  2 22 CHEMISCHE EN PHYSISCHE om ons van eene hyperbolifche uitdrukking te be. dienen, kan zeggen: dat men ze kunne zien groeijen; en de meesten derzelven groeijen tot zulk eene hoogte en dikte, dat, als men ze met verfcheiden in Duitschland groeijende planten wilde vergelijken, de laatstgemelden, niet geheel ten onrechte, als zwakke kinderen , en de Moskovifchen als fterke, groote mannen kunnen aangezien worden : waarom dan ook de evenredigheid der beftaandeelen, in veelerhande opzigten, moet verfchillen. Het fchijnt nochtans vreemd te zijn , dat de min* fle bewerkers, onder een en dezelfde lucht (treek , met opzigt van de hoeveelheid van een en dezelfde gedeftilleerde Olie , echter niet volkomen éénftcmmig zijn; en het onderfchcid is inderdaad dikwijls niet weinig in 't oog loopende. Niet minder echter mag men nochtans gelooven, dat, alhoewel niet allen , echter veelen derzelver juist wierden verkreegen; want wilde men, b. v., bepaalen, zóó en zóó veel Olie hebbe men bij de eerfte deftilleering uit eene gegeevene hoeveelheid van een gewas ontvangen ; en daaruit befluiten: dus levert één pond daarvan zóó veel; zoo kan de rekening, wel is waar , volkomen juist zijn; doch , wilde men deeze bepaaling voor alle de volgende dcftilleeringen, die met dezelfde ftoffe gefchieden , laaten gelden, zoo zal men ligtelijk vinden, dat en bepaaling en fluittrekking in verre na geen fteek houden , naardien bij voortduwende overlaading, en telkenmaale teruggieting van het daarbij verkreegen water, zich eene vermeerdering van Olie zeer duidelijk vertoone.— Of een ander konde alle de ver- rich-  OEFENINGEN. 223 richtingen , die ter zekere verkrijging der verBischte hoeveelheid die nodig zijn , naar eisch overweegen en naauwkeurig opvolgen, en nochtans echter konde het geval plaats hebben, dat hij 'er meer noch minder van verkreege dan hij telkens gewoon was te ontvangen; of ook dat zijne uitkomst niet met die van een'ander overëenfiemde: indien dit nu zoodanig is, zoo zijn de oorzaaken daarvan in den bodem, de culture, het weder, het aardrijk, enz. te zoeken en te vinden. Zoodanig, en nog menigvuldiger en welgegrond kunnen dienvolgens de oorzaaken van zulk eene verfcheidenheid zijn , waarom ik ook wel met eene foort van zekerheid kan beweeren, dat uit eene gegeevene hoeveelheid van een plantgewas , de hoeveelheid van de Weezenlijke Olie wel voor oorden onder eenerlei climaat en land, maar geenszins voor alle landen, naauwkeurig te bepaalen, en algemeene Tafels met zekerheid deswegens te geeven zijn.. Ten einde nochtans iets juister hieromtrent te werk te gaan, zoo denke ik, dat het bij foortgelijke proefneemingen nodig zij aantemerken, waar dezelven gemaakt worden; voorts het gewigt der planten in 't algemeen ; alsmede ,of het gewas geheel versch, eenigszins gedroogd, of geheel gedroogd bewerkr worde; en dat men niet eer de hoeveelheid der Olie voor ée'n pond doffe berekene, tot dat men uit een en dezelfde hoeveelheid der laatfie geene vermeerdering van de eerfte meer vinde; dewijl dit alsdan tot bewijs dient, dat het overgaande water niet meer oliedeelen kan opneemen, en dat dus dan eerst de waare gehalte met zekerheid kan bepaald worden. — P Op  224 CHEMISCHE EN PHYSISCHE Op deeze aangenomen grondftelling trachtte ik de volgende waarneemingen te bouwen, waaruit ik duitredenen en opmerkingen trekke, die zelf voor de zaak fpreeken, en mij de moeite fpaaren, om te herhaalen het geene reeds hier en daar hierover gezegd en gefchreeven is , terwijl ik het gedachte zoodanig voordraage, als het mij in den loop mijner bezigheden tegen kwam. Om nochtans herhaalingen te vermijden, zoo gelieve men de volgende zaaken, die hierbij fteeds werden in acht genomen, nog op te merken: De bewerking werdt altoos met versch gefneedene, niet gedroogde Moskovifche Planten verricht; het gewigt betekend Rusfisch gewigt, dat is één pond tot veertien oneen gerekend : de te deftilleerende ftoffen werden met eene genoegzaame hoeveelheid waters overgooten, zoo dat zij daardoor niet alken volkomen geweekt, maar de oplosbaare deelen ook geheel uitgetrokken konden worden. De deftilleerketel en helm was wel vertint; de flang van zuiver tin; het koelvat werdc dikwijls door ijs en water verkoeld ; het overgehaalde water, van 't welke de Olie, na elke volbragte deftilleering, door boomwol was afgenomen, werdt fteeds bij elke te verrichtende bearbeiding in den ketel terug gegooten; cn na elke volbragte overdrijving werden voornamenlijk de helm en buis zorgvuldig en terftond gezuiverd; eene voorname hoofdzaak, waarop men fteeds wel hebbe te letten ; maar welke bijzonder mag worden aanbevolen , wanneer de vertinning van den helm niet met ammoniakzout , maar met hars verricht is. WB-  OEFENINGEN. 225 WÈÈZENLIJKE OLIE VAN KAMILBLOEMEN. Onder gemelde voorzorgen had ik 970 ponden verfche, van kruid en fteelen volkomen gezuiverde Kamilbloemen (Matrkaria Chamomilla Linn.) ter deftilleering gefchikt, zoo dat ik daartoe telkens 97 ponden nam, en dus met tien bewerkingen deezen atbeid ten einde bragt. Dewijl het echter nu bekend is, dat hiervan bij uitftek weinig Olie wordt verkreegen, en dat, als men dezelve ook bij de eerfte deItilleering zuiver van 't water wil affcheiden, naardien zij eene dikkere lijvigheid dan andere Olie heeft, 'er te veel van verfmeerd wordt ;zoo werdt zij voor't eerfte, zoo goed doenlijk, door een' kleenen zilveren lepel, in een glas benevens eenig water verzameld; hierom gefchiedde ter vastftelling des gevvigts van één pond, de afzondering der Olie eerst na de laatfte deftilleering, en ik verkreeg, van 97 ponden zuivere Kamilbloemen, niet meer dan vier en eene halve dragmen WeezenlijkeOlie, van eene fraaije, donkerblaauwe koleur: en dus verkreeg ik uit één pond nog niet volkomen drie greinen foortgelijke Olie. Nu blijft, wel is waar, hier en daar iets hangen j dan dewijl het niet ganfcheiijk afgezonderd en zuiver daargefteld kan worden, zoo kan het ook niet in rekening gebragt worden, naardien het zoo goed als niet voorhanden , en dus als verlooren moet geacht worden. In alles verkreeg ik dan van 970 ponden Kamilbloemen, drie oneen» zeven dragmen en dertig greinen Olie. P a WEE.  226 CHEMISCHE EN PHYSISCHE WEEZENLIJKE OLIE VAN K RU IS E NM U NT. 340 Ponden verfche , met fteelen, bladeren en bloeifem voorziene Kruisënmunt, (Mentha crispa Lihh.) leverden, in negen deftilleeringen, 35 oneen Weezenlijke Olie, van eene bleekgeele koleur. Het onderfcheid en de vermeerdering van het gewigt was van de eerfte tot de zesde deftilleeripig voornamenlijk zeer blijkbaar; want van 60 ponden der eerfte verkreeg ik door de zesde bewerking reeds vier oneen en zes dragmen; de zevende leverde daarentegen, van dezelfde hoeveelheid, vijf oneen en vier dragmen. Ter duidelijker bevatting, hoedanig, na verrichte op eikanderen volgende deftilleeringen, de hoeveelheid der Olie toenam, zal ik de uitkomst daarvan hier onder clkanderen plaatzen. De ifte deftill gaf, van 60 ponden, 2 onc. 2 dr. Olie. — 2de . . . . 2 — 3 — — — 3de : . . . 2 — 5— _ «de . • • 3 — — — 5de . . . 3 — 4 — — — 6de . • • 4 — 6 — — — 7de . . ... 5 — 4 — — _ 811e . f • . 5 _ 4— _ 9de . . . . 5 — 4— — Hieruit ziet men derhalven, dat, van de zevende deftilleering af gerekend , geene vermeerdering der Olie in gewigt zich vertoonde. Hieruit is nu opteraaaken , dat het overgedeftilleerde water zoodaanig met die deelen bezwangerd is, dat het niet  OEFENINGEN. -22jr niet in ftaat zij, 'er meer van op te neemen; derhalven kan nu ook met zekerheid de waare gehalte worden opgegeeven. Dus , uit 60 penden verfche en bloeijende Kruisënmunt verkreeg men 5 oneen en 4 dragmen Olie, terwijl 'er zich nu geene vermeerdering door volgende deftilleeringen toonde , zoo blijkt, dat uit één pond derzelver 44. greinen Weezenlijke Olie verkreegen werdt. v WEEZENLIJKE OLIE VAN PEPERMUNT. Op dezelfde wijze werden 840 ponden verfche, met bloeifem, bladeren en fteelen voorziene Pepermunt, (Mentha piperita Litm.) veerüenmaalen behandeld , zoo dat telkens 60 ponden op éénmaal werden bewerkt. Daarvan verkreeg ik in 't geheel 29 oneen 4. dragmen en 30 greinen Weezenlijke Olie, van eene flaauwe geele koleur; het hoogfte gewigt, dat ik van 60 ponden verkreeg, was 2 oneen en 2 dragmen; dus leverde één pond 18 greinen Weezenlijke Olie. Zie hier, met het zelfde oogmerk als hier vóór , de uitkomst in de eigen orde: De ifte deftill. gaf, 60 ponden , 1 onc. 7 dr. gr. Olie. — 2de . . . . 1 — 7 30 — 3de . . . . t -— — — 4de , , . % _ ... 30 _ — 5de . . . . 2 — - - 40 — 6de . . . . 2 — - -- 50 — 7de • • • • 2—1 — — 8fte . . . . 2—1 — — 9de . . . 2. — 1 — P 3 — 10de  228 CHEMISCHE EN PHYSISCHE — iode .... 2 onc. 7 dr. gr. Olie. — ilde . . . 2 a — 12de . . . . 2 2 — —- — — 13de . . . .2 2 ' *— — 14de . . . . a — 2 ~ ■ Het is niet zelden van geen gering voordeel, als men het bij foortgelijke bewerkingen verkreegen water, waarvan de Olie reeds afgezonderd is, weder bij de in het deftilleervat bevindende ftoffe giete, en de deftilleering op nieuw beginne. Ik beproefde dit flechts eens, na de 13de deftilleering der Pepermunt-Olie, en verkreeg daardoor nog li dragmen Olie. Als men nu de hoeveelheid, die door mij en anderen verkreegen is, in befchouwing neeme, zoo doet zich hier een niet weinig in 't oog loopend onderfcheid op, dat inderdaad zeer verbaazend is. Zoo Verkreeg Dr. knigge uit 2 ponden verfche en bloeijendc Pepermunt 3 oneen en 24 greinen Olie, terwijl ik, bij alle hoogst mooglijkfte naauwkeurigheid , uit a ponden niet meer dan 36 greinen Weezenlijke , waare en oprechte Olie kon verkrijgen. Deeze verfcheidenheid is nu voorzeker zeer groot; ondertusfehen tvvijfele ik niet aan de waarheid, terwijl, gelijk hier vóór reeds erïnnert is, de welgegronde oorzaaken van zulke eene verfcheidenheid zoo zeer menigvuldig zijn. 1788, D E  OEFENINGEN. 229 de bestaandeelen der fransche wijnsteenkristallen PROEFONdervindelijk AANGEWEEZENj door den heer künsemuller; ilf. D. te Hamburg, Hoewel de beftaandeelen der Wijnfteenkristallen (Cryftatli Tartari) genoegzaam bekend zijn, zoo nam ik de volgende proefnecm'ngen, om te weeten, of het, naar volgende bereidingwijze, weezenlijke Zuur der Wijnfteenkristallen eene zoodanige zij, waardoor men het in dezelven bevattend Zuur geheel en al verkrijge. S. 1. Vier oneen Wijnfteenkristallen werden in een* ijzeren lepel (a) twee uuren gebrand ; nochtans bleef het overblijfzel zwart, en woog, heet zijnde, ééne once , vier dragmen en agtënveertig greinen. Hetzelve werdt uitgeloogd, en het overblijfzel nogmaals gebrand, door eene maatige hette; de zwartheid verdween , en 'er bleef eene ligte , witgrijze aarde terug. Na dezelve behoorlijk uitgeloogd en geCO Kroezen werden door loogzout fterk aangetast, zoo dat de van gelijke hoeveelheid Wijnfteenkristallen overblijvende aarde, twee dragmen en tien greinen woog, en met eenige kijfteenaarde vermengd was. P4  230 CHEMISCHE EN PHYSISCHE gedroogd was, woog zij tweeënnegentig greinen, en werdt volkoomen, onder opbruifching, in falpeterzuur opgelost. Het vitrioolzuur verbondt 'er zich tot gyps medejderhalven was deeze aarde kalkaarde. §• ». De alcalifche loog werdt uitgedampt j en het geheel droog met luchtzuur verbonden loogzout woog elf dragmen en agtëntwintig greinen. Dan , naardien dit loogzout 143, 6 greinen luchtzuur bevatte, zoo waren door de hette twee oneen, vijf dragmen en 26 greinen verdreeven; en zulks was bloot het Zuur en het kristallifeerwater. §. 3- Naardien de in $. r. verkreegene aarde ten deele konde verdreeven zijn, zoo fcheidde ik de aarde op den natten weg, door verzadiging af. Ik loste namenlijk zestien oneen Wijnfteenkristallen in water op , verzadigde de oplosfing met zuiver planten loogzout, zonderde de aarde door filtreering af en loogde ze uit. Zij woog zes dragmen en 24 greinen; en beftond uit 48 greinen Vitrioolzuure - Gyps , en viff dragmen, 36 greinen luchtzuur bevattende kalkaarde. $• 4- Vier oneen zuiver kreit overgoot ik met eene toereikende hoeveelheid waters cn verzadigde het met twaalf oneen Wijnfteenkristallen. Ik filteerde de loog,  OEFENINGEN. 231 loog, en droogde den feleniet. Hij woog negen oneen , zeven dragmen, en 32 greinen. §• 5. De gefiltreerde Zoutloog werdt tot droogwordens uitgewaaïemd, en ik verkreeg zes oneen Tartarus tartarifatut. Eene tegenproeve, het verzadigen van zuiver gekrisrallifeerd Wijnfteenzuur met loogzout, toonde mij , dat zes oneen van 't laatstgenoemde zout, vier oneen gekristallifeerd Wijnfieenzuur bevatten. % 6. ■ De Wijnfteenfeleniet (§. 4.} wreef ik fijn, en goot 'er twee ponden water op, voorts werden 'er vier oneen zeer wit zaamgedrongen engelsch vitrioolzuur, van 1,817 foortelijke zwaarte, allengs bij gedaan; waardoor al het Wijnfieenzuur werdt uitgefcheiden. Na twaalf uuren werdt het Wijnfieenzuur afgezonderd, en de feleniet zoo dikwijls met water uitgeloogd als nodig was. Het gefiltreerd Zuur werdt uitgewaafemd, en na dat de daarbij voorkoomende feleniet was afgezonderd, ter kristallifeering weggeplaatst, Toen 'er niets meer wilde aanfehieten, werdt het overige zagtskens tot droogwordens uitgewaafemd. Al het verkreegen Wijnfieenzuur woog vier oneen en negen greinen, en was van vitrioolzuur vrij. De uitgeloogde vitrioolzuure feleniet woog, droog zijnde, agt oneen. p s j. 7.  232 CHEMISCHE EN PHYSISCHE §•7. Uit voorgaande proeven volgen de beflaandeelen der Wijnfleenkristallen. 4 Oneen derzelver bevatten , volgens §. 1. én 3. 92 greinen Aarde, van welke 12 greinenVitrioolzuure Seleniet en 80 greinen luchtzuur bevattende Kalkaarde was. ' " §• 5- 16 dragmen Wijnfteenzuur Loogzout; en ■ 5» ö. 10 dr. 40 greinen zuiver Wijnfieen¬ zuur. 3 onc. 4 dr. 12 greinen. Hier ontbreeken derhalven drie dragmen en 48 greinen; en dit verlies ontftaat, naardien het Wijnfteenzuur van den vitrioolzuuren fcleniüt niet zoo zeer naauwkeurig afgeloogd , en een deel bij de uitwaafeming inderdaad als vernietigd wordt. Het bewijs deezer waarheid rust op talrijke waarneemingen; en ieder weet, dat, hoe fterker hette men bij 't uitvvaafemen deezes Zuurs aanwende, 'er zoo veel te grooter verlies plaats hebbe. S- 8. Wanneer de beflaandeelen geheel ontleed worden {bj, dan vindt men de volgende uitkomst. S- I; Vd T. w. als nog het r.aaste beftaandeel der Wijnfteenkristallen, de Tartaria tartarifalus, in zijne beide beftaac' deelen, loogzout en wijnfteenzuur, ontleed wordt. K.  OEFENINGEN. 233 5. ï. en 3. Aarde. 1 dr. 32 greinen. §, 2. Luchtleedig Plan- tenloogzout. 1 once 1 dr. 4$ — $, 5. en 6. Zuiver Wijn- fteenzuuri a oneen 5 dr. 20 ■ 3 ? _ 5Ó} Hier is flechts een verlies van 3,6 greinen. Dit gering verlies verfchilt zeer van het in %. 7. opgegeeven. Doch hier is het in vier oneen zijnde Wijndeenzuur met deszelfs kristalvogt opgegeeven ; welk kristalwater het met loogzout tot Tart, tartarif. verbonden aandeel Zuurs geheel derft. 1789. „ Naardien [de proeven genomen zijn, volgens „ den weg der uitfeheiding des Wijnfteenzuurs , „ en ook dusdanig oordeelkundig konden genomen „ worden, zoo zal dit bericht voor min geoefen„ den ook bevatlijk zijn, wanneer men met mijne „ opgegeevene bereiding van het Wijnfteenzuur j, (Chemifche Oefeningen') raadpleege. K, wij-  234 chemische en physische wijze om lijnwaad en katoen met eene schoone, volkomene en duurzaame zwarte koleur te verwen; door den heer Hofraad v o g l e r. ï^e kunst orn Linnen en Katoen duurzaam en' volkomen zwart te verwen, is met groote zwarigheden verzeld, zoo als mij dit niet alleen bekwaame Fabrikeurs en Verwers verzekerd, maar eigen ervaaiingen daarvan ook overtuigd hebben. Na langduurige en veele proefneemingen, vond ik eindelijk eene wijze , die meermaalen herhaald , 'en telkens met een gelukkig gevolg bekroond werdt. Hier is de naauwkeurige befchrijving. i. Men neeme tweeëndertig oneen zeer zuiver,regen of fneeuwwater, dat in Februarij of Maart verzameld is; vermenge daarin vier of vijflooden gemeen fterkwater, in een ruim glas, en werpe 'er vier of vijf looden zeer fijn gepulverifeerd gotidgelit in; of één lood meer , bijaldien het fterkwater eenigszins fterk zij ; zet het glas, niet te digt gelloten, op eene warme plaats , en fchudt het zelve zomtijds óm. Na eenige dagen giete men het heldere van het bezinkzel in een diep aarden, looden, of tinnen vat af. In deeze falpeterzuure loodöplosfing leg-  OEFENINGEN. 235 legge men het te verwene Katoen of ongebleekt Lijnwaad , dat vooraf zeer zuiver gewasfchen is; Jaate liet 'er 10 of J2 uuren in weeken en bijten; neeme het 'er uit; drukke het driemaalen in zuiver koud water uit ; dompele het nog vogtig in een niet te zwak lijmwater, en droog het in de fchaduw, na dat alvóórens het lijmwater'er alleen uitgedrukt er. niet afgewasfehen is. Ruw,ongebleekt, niet te vast gedraait Linnen of Boomwollen Gaarn , 't welke te vóóren geloogd, dat is, eerst in heete loog, en daarna in zuiver koud water wél uitgewasfehen is, is hiertoe het gefchikfte; neemt de bijting en koleur ligter aan, dan gebraaide of gewecvene ftoiTem Aan iéder ftrengGaarn doet men twee zeer Josfe en wijde lusfen van bindtouw; door middel derzelven kunnen de ftrengen, als zij geduurende de bijting of verwing verwarren , lig. telijk weder uit eikanderen gehaald en te recht gebragt worden. Het lijmwater , waarmede de doffen, na de bijting in de loodkalköplosfing Cdat is in die van het goudgelit) moeten genat worden, bereidt men van gemeene lijm , opgelost in water zoodanig dat het niet te dik , maar genoegzaam vloeijende is. Het brengt veel toe tot eene verzadigde en vaste koleur. 2. Men neeme een en een half lood gepulverifeerde Galnocttn, kooke ze in 34' oneen zuiver water. Na de ftoffe een half uur gekookt heeft, doe men 'er één en een half lood keukenzout, en ter- ftond  236 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ftond na deszelfs oplosfing het met loodöplosfing en lijmwater vóórbereidde goed in, laate het 'er 8 minuuten in kooken, neeme het 'er daarna uit,fp0ele en drukke het driemaalen in koud water uit, en drooge het in de fchaduw. Na deeze behandeling vindt men het goed met eene donkergrijze, in't geele trekkende koleur,voorzien , welke als een zeer goede grond tot zwarte verw kan geacht worden. In fiede van galnooten kan men ook van de bast des nootenboom-wortels, van de granaatbloeifem en derzelver fchellen , van de fmak, van de zilverkoleurige potentilla, of van de torrnentil-wortelen , in dezelfde hoeveelheid, neemen. Het keukenzout brengt insgelijks het zijne toe tot verzadiging en bevestiging der koleur J het beste doet men dit op 't einde van 't kooken 'er bij, op dat de uittrekking der vervvdeelen uit de galnooten , enz. zoo wel als de indringing in de zelfftandigheid der ftoffen, daardoor niet verhinderd worde. Men losfe één en een half lood groenen vitriool, en even zoo veel keukenzout, in tweeëndertig oneen zuiver heet water op, legge 'er het, na voorgaande wijze (2) met galnooten of eene andere zaamentrekkende plantfoortige ftoffe gekookte goed ter bijting in , 't welk daarvan in zekeren graad reeds zwart zal worden. Na agt of tien uuren wordt het goed hieruit genomen , drie of viermaalen in zuiver water gefpoeld , uitgedrukt , en in de fchauw gedroogd. Het keukenzout brengt in  OEFENINGEN. 237 in de vitrioolzuuröplosfing het voordeel aan , dat niet alleen de grondverwe, waarmede de daarin gebeette zelfftandigheden reeds voorzien waren, minder afgetrokken, maar ook de volgende koleur beter indringe en verzadigder worde, 4- Men kooke één en een half lood fernambukhcut met 34 of 36 oneen regen of rivierwater; vermenge daarmede , na het vogt een half vierde uurs gekookt heeft, een half lood drooge , witte fiijzel, die alvóórens in eenig water vvèl moet gemengd worden » er doe vervolgens het in de zout- en viiriooIÖplosfing gebeeten goed'er in; laat het'er agt minuuten in kooken; neeme het 'er uit; fpoele het in koud water, tot driemaalen, en drooge het in de fchaduw. Indien nu de koleur nog te zwak, nog niet fraai en verzadigd zwart ware , 't geen zonder eenig verzuim geene plaats zal hebben, zoo moet men het goed nog ééns in gedachte oplosfing (3) bijten, en in het zoo opgegeeven afkookzel van fernambukhout fieden. Het zal dan voorzeker de begeerde verzadigde zwarte koleur verkrijgen ; welke echter nog niet vast genoeg is , om het wasfehen in loog en zeepwater genoegzaam te verduuren. Ten einde hetzelve nu deeze volmaaktheid te geeven, moet het goed ten laatften nog op de volgende wijze behandeld worden. 5-  238 CHEMISCHE EN PHYSISCHE \ f- Twee looden gepulverifeerde galnooten of van een der overige gemelde zaamentrekkende zelfftandighedenCO worden met 35 oneen lijmwater agt minuuten gekookt, alsdan één once vitriool 'er in opgelost, en van 't vuur genomen. In dit vogt nu wordt, na het koud geworden is, het, op hier vóór befchreevene wijze vóórbereidde en geverwde goed geweekt; na één uur 'er uitgenomen ; niet afgewasfehen, maar bloot uitgedrukt; in de fchaduw gedroogd, en hierop een' tijd lang ter zijde gelegd; opdat zich de koleur kunne inbijten en vastmaaken. Na drie of vier weeken echter moet het goed in zuiver koud water eenige maaien worden uitgewasfehen; liete men het langer liggen , dan zoude de zelfftandigheid door de laatfte verw of bijting te veel aangetast, en te week gemaakt worden. Het bad van fernambuk. of blaauwhout^kan in voorraadgezooden,veele weeken bewaard worden,en zelfs een' Hechten reuk verkrijgen : het verliest daardoor in 't minfte niets van het verwende vermogen , maar wordt veelëer beter voor 't gebruik. Het bij. voegzel van ftijzel bevordert de oplosfing en uittrekking der verwdeelen uit dit verwhout aanmerklijk, en helpt tevens de koleur op de zelfftandigheden verfraaien en verzadigen. Tot de kooking en inzieding der verwen en goe. deren zijn aarden-en koperen-vaten dienftig,die niet te wijd, maar des te dieper zijn; naardien daarin het goed behoorlijk kan worden ingedompeld, en niet te veel boven kan drijven. 1790.  oefeningen. 239 de beste wijzen om goederen met rood sandelhout te verwen; door den heer Hofraad vogler. De wijze op welke men in de Verwerijen met het rood Sandelhout omgaat, is zeer ongenoegzaam. Doorgaans gebruikt men tot deszelfs uittrekking waterige oplosmiddelen , welken in verre na niet toe. reikende zijn, om 'er alle de verwdeelen uit te haaien, en deezen daarna de riaarïn te verwende troffen genoegzaam te kunnen medcdeelen. Onder de talrijke proeven, die ik met dit verwhout heb genomen, zijn de volgenden hoogst aanprijzenswaardig. Zij zijn ten minften tienmaalen herhaald, en telkens met dezelfde gewenschte uitkomst. EERSTE PROEVE. Ik lei in eene oplosfing vau Tin in Sterkwater, met drie deelen zoutwarer voorzien, zuiver gewas, fcheil Wol, Zijde, Lijnwaad en Katoen. Na zes uuren nam ik 'er deeze ftoffen weder uit, fpoelde ze driemaalen in zuiver koud water, drukte ze uit, liet ze droogen , en vervolgens de helft van ieder dier ftoffen in de onderbefchreevene geestrijke Sandelhout-tinctuur (Proeve 6) van een half tot een geheel uur koud weeken; en de andere helft derzelver ftoffen in de met water vermengde Sandelhout-tincuiur (Proeve 7) naauvvlijks een vierde uurs Q koo-  240 CHEMISCHE EN PHY/SIS-CHE kooken. De alsdan uitgenomene, bloot uitgedrukte, en in de fchatfuw gedroogde goederen,"hadden doorgaans eene heerlijke, prijkende en verzadigde Ponceau-koleur. TWEEDE PROEVE. Drie dragmen fijn gedampte Aluin loste ik in twaalf oneen zuiver heet water op. In deeze nog warme op. losfïngïei ik zuiver gewasfehen Wol, Zijde, Lijnwaad en Katoen, en liet ze 'er twaalf uuren in blijven ; daarna nam ik ze 'er uit, fpoelde ze driemaalen in zuiver koud water, drukte ze uit, liet ze droogen , en deed voorts de helft van elke zelfftandigheid in de geestrijke Sandelhout-tinctuur (Proeve 6) geduurende een half tot een geheel uur; de andere helft van ieder liet ik in de met water verdunde Sandelhout-tinctuur (Proeve 7) naauwlijks 8 minuuten kooken. De goederen hadden, na ze 'er uitgenomen, bloot uitgedrukt, en in de fchaduw gedroogd waren, allen eene zeer fchoone, verzadigde Scharlakenroode koleur. DERDE PROEVE. In twaalf oneen heet water werden drie dragmen fijn gedampte blaauwe Vitriool opgelost, en geduurende twaalf uuren 'er Wol, Zijde, Lijnwaad en Katoen in gelegd ; vervolgens weder uitgenomen, in zuiver water genoegzaam afgefpoeld, gedroogd, en de helft van iedere ftoffe, geduurende een half tot een geheel uur, in de geestrijke Sandelhout-tinctuur (Proeve 6) gedompeld; de andere helft  OEFENINGEN. 24t helft echter in de met water gemengde Sandelhoutt'udam (Proeve 7) naauwlijks 10 minuuten gekookt, voorts 'er uitgenomen, uitgedrukt, en in de fchaduw gedroogd. Alle deeze ftoffen waren van eene fraaije en verzadigde ligt Carmofijnroode koleur. VIERDE PROEVE. Zuiver gewasfchen Wol, Zijde, Lijnwaad en Katoen , die twaalf uuren lang in eene uit drie dragmen witte Vitriool en twaalf oneen heet water bereidde oplosfing gebeeten, 'er uitgenomen, in zuiver water genoegzaam afgefpoeld , en weder gedroogd waren ; verkreegen , zoo wel door de indompeling in de koude geestrijke Sandelhout-tinctuur, (Proeve 6) als door de kooking in de watërige Tinctuur, (Proeve 7) na uitdrukking en droöging, eene fchoone en verzadigde donkere Carmofijnroode koleur. VIJFDE PROEVE. Drie dragmen gemeene groene Vitriool werden in twaalf oneen heet water opgelost, en biciïn zuiver gewasfchen Wol , Zijde , Lijnwaad en Katoen , geduurende twaalf uuren, gebeeten; vervolgens 'er uitgenomen, in zuiver koud water mcermaalen afgefpoeld, gedroogd, en, als in vóórgaande proeven, ten deele in de koude, geestrijke Tinéruur (Proeve 6) gedompeld, ten deele in de met water Verlengde Tinctuur, (Proeve 7; gekookt. Na uitdrukking en drooging hadden de zelfftandigheden Q 2 fcë.  !U2 CHEMISCHE EN PHYSISCHE eene bij uitftek fchoone, en verzadigde donker Violette , maar zomtijds ook eene donkere Bruinroode koleur. * * # De Tinctuuren, in welken de gebeeten goederen geverwd wierden, zijn op volgende wijzen bereid. ZESDE PROEVE. Ik nam één lood fijn gepulverifeerd of gemaalen rood Sandelhout, goot 'er in een ruim glas twaalf oneen koornbrandewijn op , floot bet glas , en plaatfle het in eene zagte warmte. In den tijd van vierentwintig uuren hadt de brandewijn alle de verwdeelen uit het Sandelhout getrokken , en 'er eene helder roode koleur van verkreegen. Geduurende de trekking moet het glas dikwijls gefchudt worden. Deeze aldus bereidde Tinftuur wordt koud, en zonder vóórgaande afzondering van het Sandelhout-poeder, tot verwen gebruikt, naardien de gebeette zelfftandigheden, (i, 2 , 3, 4, 5.) 'er een half of geheel uur ingedompeld, vervolgens uitgenomen, flechts uitgedrukt, en in de fchaduw gedroogd worden. Door den tijd verliest deeze Tinctuur de verwende eigenfehap niet, maar verwt de goederen na langen tijd genoegzaam zoo fchoon als in de eerfte dagen haarer bereiding; ten ware dan, dat haare verwdeelen, door herhaald gebruik, aan haar ontrokken waren ; in dit geval moet zij weder door bijvoeging van nieuw Sandelhout getrok» ken worden. 4»5) vóórbereidde ftoffen gekookt en ge« verwd worden. Het Lijnwaad en de Katoen, die na vóórgaande bijting nog met lijmwater gedrenkt waren , verkreegen in dit bad nog een veel flerker verzadigder koleur De op zulke wijze tot verwen gebruikte Sandelhout-tinctuur , moet niet oud en niet langer dan tweemaal vierentwintig uuren getrokken zijn, als zij op de zelfftandigheden zeer fchoone koleuren zal ten voorfchijn brengen. De koornbraudewijn fchijnt vervolgens ook nog bruine en geele verwdeelen uit het rood Sandelhout te trekken. Het poeder behoeft ook hier ter verwing niet afgezonderd te worden; het afwasfchen der geverwde voorwerpen is ook onnodig, dewijl zij, na het droogen , door wrijven en uirflaan ligtelijk van 't aanhangend Sandelhout kunnen bevrijd worden. Met voordeel hebbe ik daarentegen de zelfftandigheden, zoo dra zij uit het verwbad kwamen en uitgedrukt waren, eenige minuuten in eene koude oplosfing van twaalf oneen zuiver water, één lood keukenzout, en een half lood aluin, gedompeld, na 't uitneemen eenige maaien in zuiver water afgewasfehen , uitgedrukt, en in de fchaduw gedroogd. De koleuren zijn 'er fraaijer en vaster door geworden. Voor 't overige hebben allen de Q 3 . naar  444- CHEMISCHE EN PHYSISCHE naar gemelde proeven geverwde Wol, Zijde, Lijnwaad en Katoen, ten vollen loogen, zeepwater en zuuren verduurd; maar in de open lucht en in de zon, zijn de koleuren, voornamenlijk op Lijnwaad en Katoen, vroeger vcrfchooteii. Water en loog trekken, als men 'er rood Sandelhout in kooke, flechts weinig verwdeelen uit, en de daarvan gekookte voorwerpen worden , volgens mijne waarneemingen, zeer bleek en flecht geverwd. Brandewijn is het éénige en beste middel om van dit verwhout de verwdeelen volkomen uittetrekken, en ze daarna der zelfftandigheden zoo veel te rijklijker medetedeelen. Deeze behandeling is , wel is waar , iets kostbaarer ; maar dit wordt door de voortreffelijke en verzadigde koleuren, die men langs dien weg alle foorten van ftoffen kan geeven, rijklijk vergoed. Het fijne poeder is beter dan het gefheeden Sandelhout. Het beste gemaalen moet niet ligt, maar eenigszins zwaar zijn, en geene donkere, maar licht-roode koleur hebben. 1790. BR AR D-  OEFENINGEN. 245 BRANDLESSCHEND MIDDEL. Eene oplosfing in water van het zoogenaamde Koortszout van Sylvius (Sal febrifugum 5j/w7),dat ieder Scheikundige bewust is te beftaan uit vast planten loogzout en zoutzuur , is een voortreflijk viamlesfchend vogt. Als men derhalven in de Zoutziederijen , uit de Moérloog des Keuken- of Zeezouts, door middel van eene oplosfing van vast planten loogzout (zuivere poiasfche) de inhoudende Bitterzoutaarde (Magnefia alba~) affcheidt , dan heeft men in de overblijvende loog, op de onkostbaarfte wijze, een zoodanig vogt,dat te gelijk eenigen gevitriolifeerden wijnfteen kan bevatten, die tot dit ons oogmerk van geen nadeel zijn kan. Deeze zoutloog kan jaaren lang in vaten bewaard worden , zonder dat van dezelven één boepel affpringe ; naardien de vaten 'er veeleer digter en harder door worden. Als men dit vogt in de vlam fpuit, lescht het dezelve oneindig fchielijker, dan een veel grooter gedeelte gemeen water kan verrichten ; want het brengt rondsom de oppervlakte van het brandende voorwerp eene zoutkorst, welke niet ontvlambaar is, en die derhalven de indringing des vuurs, zoo wel als die der lucht, (zonder welke geene ontvlamming kan ontfisan, noch blijven voortduuren,) volftrekt verhindert. Uit deezen grond is het daarenboven zeker, dat Q 4 als  246 CHEMISCHE EN PHYSISCHE als men gebouwen welken naast een brandend ge. bouw (laan, of zelfs de naaste deelen van een brandend huis, die nog niet branden, met deeze zoutloog: befpuite, zij even daardoor voor de indringing der vlam zullen bevrijd blijven. Daar nu dit zoutig vogt aan geen bederf onderworpen is , zoo zoude het ten hoogflen raadzaam zijn, dat men hetzelve in vaatwerk, op zommige plaatzen, of in etlijke gebouwen, vooral, aan wier behoudenis niet weinig gelegen Ügge, ter neder (lelde, om dit vogt in gevallen van brand bij de hand te hebben , en zich hetzelve ten nutte te maaken. 1790. EEN  OEFENINGEN. 247 EEN BIJ UITSTEK VERMOGEND MIDDEL, OM DE ROTTING TE WEEREN. De neer haiinëman maakte zeer onlangs deu Zilver falpeter als het allervcortreffelijkfte middel ter weering van rotting bekend. Legt men vlecsch in water, waarin een zeer klein gedeelte Zilverfalpeter is opgelost, flechts 1:500, zoo zal hetzelve nimmer rotten. Legt men eenigszins groote fiukken vlcesch in eene eenigszins fierkcr oplosfing, geduurende veertien dagen lang, dan kan men he: 'er uit neemen, en geheel nat op eene warme plaats leggen, (als wanneer vleesch anders fpoedig rot.) Het zal allengs droogen, zonder den geringden reuk te verkrijgen: het wordt zeer hard, en wormen koomen 'er niet in. Niet minder blijft water in alle vaten onveranderlijk goed, als men 'er een zeer klein gedeelte, flechts 1 : ioocoo , in oplost, en het voor den zonnefchijn bewaard. Het fchijnt in fcheurbut van nut te kunnen zijn. En het is tot gewoonen drank volkomen onnadeelig. Wil men 'er echter den Zilverfalpeter uit afïcheiden, v<5ór men het gebruike, dan behoeft men alleen een weinig gemeen zout 'er in optelosfen, en het vat aan het daglicht,of, nog beter, aan den zonnefchijn blootteftellen; alsdan zal de Zilverfalpeter, Q 5 h oe  248 CHEMISCHE EN PHYSISCHE hoe gering deszelfs hoeveelheid zij, als een zwart poeder naar den bodem zinken. Hoe voortreflijk kan men zich niet van zulk een geheel onkostbaar middel in yeelen opzigten, voor. namenlijk op Zee, bedienen! De bereiding van den Zilverfalpeter heb ik opgegeeven in het ode deel mijner Befchouwende en (Verkende Chemie. 1789. OVER  OEFENINGEN. 249 OVER DE rotting VAN DIERLIJKE DEELEN IN VERSCHILLENDE soorTEN van lucht; door den heer BRUGNATELLi; M. D. Onderfcheidene bij de rotting nog onverklaarde omftandigheden , bewoogen mij tot het neemen eeniger proeven , aangaande dit onderwerp. Het is bekend, dat uit dierlijke deelen, geduurende de rotting, beftendig eene zeer groote hoeveelheid,Phlogifton treede. Prietley vond, bij zijne proeven over het in toegefloten Vaten rottende vleesch, dat zich de leevenslucht in phlogiftike- en vaste lucht hadt veranderd: wanneer hij eens een Muis, geduurende een' langen tijd, onder eene klok hielt, zoo verkreeg hij ten laatften brandbaare lucht. Volgens deeze bewerking ging ik over tot de volgende proeven. Ik nam drie kristallen flesfchen , welken ieder genoegzaam zestien oneen water konden houden, en tekende dezelven met No. 1. 2. 3. De eerfte vulde ik met brandbaare, de tweede met rottende, en de derde met gewoone lucht. Ik deed in elke flesch een ft uk vleesch van één lood; floot de vaten met kurk, en ftak de halzen in een klein met kwik gevult vat, om alle verëeniging met de buitenlucht geheel en al te verhinderen. Na drie zeer heete zomerdagen geftaan te hebben, onderzogt ik den toeftand van het vleesch in de drie flesfchen. Het vleesch  250 CHEMISCHE EN PHYSISCHE vleesch in de brandbaare lucht was nog volkome» vleesch, en gaf geen' den minden Hinkenden reuk van zich. Her in de rottende lucht zijnde vleesch, was, hoewel niet wélrïekend, echter niet opgelost, of eenigszins bedorven. Het laatfie in de gewoone dampkringslucht geweest zijnde vleesch, gaf eenen hoogst Hinkenden reuk van zich, en was grootëndecls tot eene walglijke breij overgegaan. Toen ik de fiesch liet open fiaan, vlogen 'er eene menigte vliegen in om 'er hunne eijtjes in te leggen: en kort daarna leefde alles van kleine wormpjes. Ik herhaalde de gemelde proeven, om te ontdekken, hoe lang de dierlijke deelen, in de brandbaareen rottende lucht, de rotting zouden tegenftand bieden. Ik vond dat het in de brandbaare lucht zijnde vleesch , na eenige maanden, nog onverander 1 was; en ik had het gewis nog langer kunnen behouden, indien ik het verder bewaard had. Zelfs bletf het vleesch in de rottende lucht genoegzaam onbedorven. Ik kan niet nalaaten , nog ééne merkwaardige proeve aan te voeren. Als ik Oslëngal, welke reeds begon te rotten, in brandbaare lucht plaat de, eu deeze lucht bijna twee maanden daarna onderzogt; zoo hadt zij genoegzaam geheel haare ontvlambaarheid verlooren. Om te weeten, of de genoemde foorten van lucht de rotting van wegen eene zekere antifeptifche kracht verhinderden , dan of het bloot uit oorzaake van gebrek aan zuivere lucht voortkoomc; zoo vermengde ik, in de fiesch No. i twee maaten brandbaare lucht, met even ióó veel gewoone dampkringslucht ;  OEFENINGEN. 1$I lucht; in No. 2 gelijke deelen rottende en gewoone lucht; en in No. 3 was alleen gewoone lucht. Jk deed in elk der drie flesfchen eene gelijke hoeveelheid fchapenvlecsch. Het vleesch in de flesch No. 2 werdt het eerfte in koleur verandert, en gaf ook de eerfte blijk haare en zekere tekenen van rotting. Het in No 3 toonde eerst het begin der rotting veele uuren laater. Het in No. 1 rook, na twee dagen, naauwelijks iets. De brandbaare lucht is derhalven eene der voornaamfte rotüngweerende middelen, uit hoofde van de verbaazende hoeveelheid aan phlogiflon, die zij bevat, zoo ze zelfs veellicht geen bloot phlogiflon zij. De rottende lucht belet de rotting, dewijl ze zoo zeer gephlogitleert is. Maar zoo ras ze door veele zuivere lucht verdunt is, dan volgt niet alleen de rotting; maar deeze wordt zelfs door haar verhaast. Ook bewijzen deeze proeven , dat 'er rottende miasma in de rottende lucht zweeven, dewijl dezelve op de dierlijke zelfftandigheden als een feptisch middel werkt. De rotting is eene waare feptifche verrichting. De zuivere lucht is noodzakelijk om het phlogiflon op te neemen , dat de dierlijke zelfftandigheden van zich geeven : zonder de opneeming van hetzelve heeft 'er geene rotting plaats. 1789. Mini  2J2 CHEMISCHE EN fHYSISCHE middel ter meerdere vol maakijjc der areometers; door den heer gattey. Hoe goed ook het werktuig van den heer BEAUMé zij , zno heeft het nochtans één gebrek, dat, hoe gering het ook bij deszelfs gewoon gebruik is,nochtans in de oogen der Natuuronderzoekers groot wordt. Mijn oogmerk is, om dit gebrek uit den weg te ruimen. Ik heb eene handelwijze uitgedacht, om den Are. ometer te verdeelen , en zoodanigen te maaken, die 'er zich mede laaten vergelijken ; en zoo wel da hoedanigheid der vloeidoffen, in welken men ze zet, als de gedraagingen der eigenaartige zwaarte deezer vloeidoffen , aantetoonen, zoo dat men 'er geene moeilijke en onzekere berekeningen bij nodig hebbe. Ik deunde op deeze grondregelen: een vast ligchaam zinkt zóó diep in eene vloeidoffe, tot het met zijne zwaarte eene gelijke hoeveelheid derzefve uit haare plaats gedreeven hebbe; vermindere ik derhal. ven deszelfs gewigt, b. v., de helft, zonder het iets aan zijnen omtrek te beneemen, zoo zal het nu flechts half zóó veel vloeidoffe uit derzelver plaats drijven, en derhalven ook alléén naar deeze maate in de vloeiftoffe zinken. Plaatze ik dit ligchaam, in deezen toeftand, in eene andere vloeiftoffe, zoo zinkt het hier evenredig weder zóó diep afs in de eerfte: gefield deeze vloei-  OEFENINGEN. 253 vloeiftoffe is flechts half zoo zwaar dan de eerfte j en ik ontnam nu het ligchaam de helft van het gewigt, dat het nog overig heeft, en laate het deszelfs omtrek behouden ; ik .breng het derhalven op een vierde van 't geene het eerst was, zoo zal het in de eerfte vloeiftoffe nu flechts een vierde , en in de tweede de helft zóó dïep zinken; plaats ik het nu in eene nieuwe vloeiftoffe , die b. v. flechts een vierde zóó zwaar dan de eerfte, en flechts de helft zóó zwaar dan de tweede zij, zoo zinkt het evenredig weder zóó diep 'er in. Verdeele ik dusdanig het gewigt van hetzelfde ligchaam in een toereikend aanral van deelen af, en merk, volgens iedere afdeeling of vermindering aan gewigt , op de oppervlakte het punt, op 't welke het zich boven de vloeiftoffe heeft verheven , dan behoef ik het Hechts in onderfcheidene vloeiftoffen te laaten zinken, om derzelver eigenaartige zwaarte te ontdekken. Naardien de gewoone gedaante mij het gefchikfte toefcheen, zoo meende ik alle voordeden te ver* eenigen, als ik deszelfs pijp zoodanig indeelde, dat elke afdeeling in juiste evenredigheid tot zijn gewigt ftond, en als een bekend deel van het ganfche gewigt konde worden aangezien. Hieröm dacht ik, als de pijp zoo lang was, dat men daarop alle afdeelingen van de ligfte tot de zwaarfte vloeiftoffe konde plaatzen, zoo had ik niets te doen dan het met kwik te vullen, tot het zich in 't afgetrokken water zeer nabij aan zijn bovenfte einde in evenwigt hiel, het daarna naauwkeurig te weegen, het gegeeven gewigt in een bepaald aantal van  254 CHEMISCHE EN PHYSISCHE van deelen, b. v., in 100 te verdeden, alsdan voor en na van de kwik in de deelen der pijp, die gelijk zijn aan eene gelijke hoveelheid van deelen van het ganfche gewigt der kwik , wegteneemen, en op de pijp de punten te merken, daar de oppervlakte des waters, na iedere wegneeming, affnijdt. Dan was verder niets nodig geweest, als een deel des weggenomen gewigts aan het werktuig weder te geeven , tot zich het werktuig aan het vierde deel der pijp , naar onderen toe , in 't water in evenwigt heeft gehouden; deeze graad ware ongeveer de plaats die overgehaald water , in opzigc van eigenaartige zwaarte,onder de vlueiitoffen heeft. IVJen merke derhalven deeze plaats met o, verdeele de pijp, van daar af, naar boven en naar ouderen heen, in i, 2, 3, 4, en bepaale alsdan de eigen, aartige zwaarte der vloeidoffen , die men voor de zuiverden houdt, om eens voor altoos den graad te bepaalen. Zoo fraai deeze wijze van handeling in de befchouwing is, zoo groote zwarigheden vond ik bij derzelver uitvoering. Voor eerst is het zeer bezwaarlijk, zulke werktuigen te verkrijgen , wier pijp of buis lang genoeg is, om alle de benodigde afdeelingen 'er op te plaatzen, indien men ze niet ten uiterden klein, of de pijpen zoo wijd maaken wil , dat zij niet meer zeer gevoelig zijn ; dus zouden de graaden zoo nabij aan eikanderen koomen, dat 'er geene onderaldeelingen op konden plaats vinden. Ten anderen, is het wegncemen en bijvoegen van kwik, indien het met de gedrenge naauwkeurigheid zal ge- fchie-  OEFENINGEN. 255 fchieden, hoewel niet eene onmooglijke, nochtans eene ten uiterften naauwkeurige en moeilijke verrichting. Men moest derhalven een middel vinden, om in ftede van één, meer foortgelijke werktuigen te neemen; en eene ligtere en gefchikter wijze uitvinden, om deelen van gewigt weg te neemen , of bij te voegen. Dewijl men zich het gereedfte, in alle tijden en op alle plaatzen , overgehaald water kan verfchaffen; zoo vuile men daarmede een vat, dat diep genoeg is om de werktuigen met derzelver p'jpen 'er geheel in te kunnen dompelen. Men neeme nu de daartoe benodigde glazen pijpen, zoo goed geblazen als mooglijk is, geheel gelijk, en van eener dikte, die met de gevoeligheid, die men der graaden geevenwil, in evenredigheid ftaau ; men voege ook het papier 'er aan, waarop men de afdeelingen wil merken. Nu neeme men eene gewoone , maar zeer juist en hoogst beweegbaare fchaal, zoo dat men ze willekeurig, en door eene vrije en ligte beweeging, b. v. , door een' febroef, of bloot door een fnoer, die over eene boven vastgemaakte rol loopt, op en neder kan trekken; onder de eene weegfchaal moet een haak aangevoegd zijn, aan welken men den Areometer hange. Nog moet men eene andeie fchaal voor de indeeling , eenige (lukken dun geflagën lood en koperdraad, van onde'fcheiden dikten, hebben. Als nu den Warmtemeeter den graad der buitenfte warmte r= iy° boven het vriespunt aanwijst, zoo l. deel. R neemt  CHEMISCHE EN PHYSISCHE neemt men de pijp , die van wegen haare gedaante het gefchikde fchijne, om de ligt(le vloeidofl'en te we^een, en bezwaart dezelve zoo zeer met Kwik, tot zij, als men ze in overgehaald water zette, in eene zeer kleine verwijdering van haar bovenfte einde daarin in evenwigt ftaar; men merkt dit eerfte punt, droogt de pijp af, en weegt ze zeer naauwkeurig met een fluk lood. Heeft men het gewigt gevonden , zoo verdeelt men het op eene wijze, die ik hierna zal befchrij. ven, in 100 deelen. Men hangt daarna het werktuig aan den haak der weegfchaal, en dompelt het op nieuw in 't water; men laat de fchaal op- en nedergaan, tot den evenaar wijze , dat zij volkomen in even wist is, en dat het werktuig tot aan het teken, 't welk men reeds gemerkt heeft, in 't water ftaat. Dan legt men in de andere fchaal een deel van het afgedeelde gewigt, namenlijk ; deeze fchaal zal IOO derhalven zinken cn de andere ftijgen, en de buis uit het water heffen: terftond trekt men de fchaal op, om ze in evenwigt te brengen, en tekent dan naauwkeurig aan , hoe ver de pijp zich daarbij uit het water gebeurd hebbe. Men herhaalt deezen arbeid zoo dikwerf, tot men op de pijp alle afdeelingen gemerkt heeft, die zich laaten plaatzen. Ik onderftel, dat men 'er flechts 25 kunne aanbrengen. Ik heb gezegd, dat dit werktuig alleen tot weeging dei vloeiftoffen gefchikt is, welke ligter dan overgehaald water zijn. Men tekent derhalven de zwaarte van overgehaald water on-  OEFENINGEN. 25? onder het naaste bij den bol, met o, en ftijge zoo met 1, a, 3. 4» 5» 45 op. Nu neemt men van de Kwik, die in den Areometer is, zoo veel weg, tot zij in 't overgehaald" water op o ftaat; bedraagt de weggenomen Kwik aan ge» win juist % of - van het gewigt des geheelen ö J joo 4 werktuigs, zoo zal het volmaakt zijn. en als men het in vloeiftoffen dompele , die ligter dan 't water zijn, de evenredigheid haarer eigei,aarrige zwaarte tot de zwaarte des waters naauwkeurig aantoonen. Ik voorönderftel, dat men het in eene vloeiftoffe dompele , waarin het 5° , daarna in eene andere, waarin het io°, eindelijk in eene derde, waarin het 150 tekent ; ik wil zeggen, dat de eerfte JL of j£ , de tweede iS of £ , en de derde ^ of f minder IOO 1U 100 zwaar is, dan overgehaald water. Nu heeft men nog ten'' Areometer nodig, om vloeiftoffen, die zwaarer dan overgehaald water zijn, te weegen. Men nerhaalt derhalven nogmaals denzelf. den arbeid, alleen met dit onderfcheid, dat, waar o, of de zwaarte van 't overgehaald water, boven aan de pijp, bij de eerfte afdeeling gemerkt is, men geen Kwik behoeve wegteneemen. Ik onderftel nog, dat z-ch aan de piip van deezen flechts 25 afdeelingen laaten aanbrengen; men merkt ze derhalven onder de o in haare natuurlijke orde aan, en als men dan den tweeden Areometer vaardig heeft, maakt men nog een' derden, om nog zwaarer vloeiftoffen afreweegen; hierbij moet men een weinig anders te werk gaan, want daar het het R % punt  258 CHEMISCHE EN PHYSISCHE punt van overgehaald water niet heeft, en de afdeeling nu eerst bij 25° onder o kan aanvangen ; zoo moet men, om het gewigt'te vermeerderen, 'er zoo veel Kwik bijvoegen, als de pijn in lengte vermindert. Men zet de pijp terftond, als bij de beide anderen, namenlijk zoo, dat zij tot aan haar bovende einde 'er in ftaat, in overgehaald water in evenwigt; weegt ze alsdan, verdeelt haar gewigt in joo deelen, en voegt 'er dan zoo veel Kwik bij, a's de pijp graaden ontbreekt, om de zwaarte van 't overgehaalde water te merken; namenlijk -i5 of - van haar ge- wigt; men hangt ze daarna aan den gemelden haak der fchaal, en dompelt ze danröp in water; zoo dikwerf men op de andere fchaal even zoo veel gewigt gelegd heeft, als men de pijp heeft toegevoegd, namenlijk ~ of - , dan deelt men ze, als 100 4 de anderen, in graaden af; doch zoo, dat men eerst met 25 aanvange , dewijl inderdaad deeze eerde afdeeling eerst op de zoodanige past, welke de 25de onder o was, indien de pijp lang genoeg ware, om de zwaarte van het overgehaald water aantevvijzen. Wil men andere pijpen vervaardigen , om nog zwaarer vloeiftoffen te weegen , zoo gaat men op de. zelfde wijze te werk , en voegt naauwkeurig aan gewigt zoo veele deelen toe, als 'er afdeclingen ontbreeken, van die af aai? gerekend , waar men de verdeeling aanvangt, tot o. Wanneer alle deeze bewerkingen geëindigd zijn , dan heeft men nog flechts de eigenaartige zwaarte var*  OEFENINGEN. 259 van verfchillende vloeiftoffen te bepaalen ;de graaden daarvan op de werktuigen te merken, of tafels te maaken , waardoor mei) ligtelijk, en door de bloote indompeling van een op genoemde wijze vervaardigd werktuig, kan ontdekken, in hoe verre zich andere vloeiftoffen van foortgeüjkcn aart, der grootfte zuiverheid naderen. Dusdanig, dacht ik, konde men Areometers in graaden afdeden,en door bet bloote indompelen derzelven in vloeiftoffen , zonder eenige rekening of eenigen anderen arbeid,de gedraaging hunner eigenaartige zwaarte bepaalen. Tot deeze verrichting moet men echter eene fchaal hebben, om het gewigt aftedeelen; ik neem daartoe een Romeinfche fchaal, die als een gewoone fchaal hangt, en wier langer arm tegen den korteren ftaat = j : 1; op den langer' arm beftem ik een punt, welks verwijdering van het rustpunt zich tot de verwijdering van het eindpunt des arms van het zelfde rustpunt verhoude als = 4 : i ; hier breng ik nu iets aan, om den haak der fchaal opteneemen, die hier moet worden opgehangen. Men kan voor 'c overige deeze fchaal, als een proeffchaal opnaaien. Als men deeze fchaal wil gebruiken, zoo verdeelt men eenig gewigt, in 100 deden , hangt aan de punt van den langen arm de gedachte fchaal, die zoodanig moet geplaatst worden, dat zij in evenwigt ftaat; nu legt men het gewigt, dat men wil verdeelen, in de andere fchaal, en op de eerfte een ftuk lood of koper, van 't welke men allengs eenige deelen wegneemt, tot het evenwigt weder herfteld is. R 3 De  itO CHEMISCH'E EN PHYSISCHE De uitkomst van deezen arbeid zal zijn dat men een fluk lood of koper verkrijgt, welks ge. wigr naauwkeurig l van dat geene is, dat men wil. de deelen, cn neemt men dit gewigt = I00, dan is derhalven het vierde deel = g. „u neemt men de eerfle fchaal weg, en hangt aTn het einde van den langen arm eene ligter fchaal, die met de han. gen gebleevene in evenwigt moet zijn; legt het «uk lood, dat l van liet ganfche gewigt uitmaakt, 'er op, en op de tegenövergeflelde fchaal een fluk lood, van 't welke men insgelijks zoo lang affmjdt , tot de fchaal met de andere in evenwigt Maat; dit fiuk lood zal dan ~ van het U , en de. wijl dit = ^ is, = J. zijn, ioo * ioo ' Om van dit laatfie weder ~ te verkrijgen , behoeft men flechts den arbeid daarmede te herhaalen, welke men zoo even met ~ heeft ondernomen; dan heeft men juist £ van het ganfche gewigt. Indien men meer dukken van gelijke zwaarte maakt zoo heeft men meer honderddeelen van het gan! fche gewigt; dan, men zal bij de uitvoering vinden , dat men van dezelven niet boven vier nodig heeft; want behoeft men van dezelven vijf, zoo heeft men ze aan één duk; even zoodanig zal het met de i zijn, waarvan vijf één £ maaken,en eindelijk ook zoodanig met die, van welken vier juist het ganfche gewigt uitmaaken. Ia  OEFENINGEN. 2ÖÏ In h algemeen is<*deeze fchaal zeer gefchikt, om kleine dingen met de grootfte naauwkeurigheid te weegen , dewijl, als men ze op de fchaal die aan den langften arm hangt, legge, de geringde veran. dering eene groote verandering op de andere fchaal maakt; een naauwlijks merkbaar onderfcheid aan zwaarte, wordt terftond, door de verhouding in de lengte van beide de armen, zeer vermenigvuldigd. i 4 AAN»  ZÓ2 chemische en physische aanmerkingen over de vlugtigheid der kamfer ix de vrije " lucht; door den heer kunsemullerj M, D. te Hamburg. Dat de Kamfer vlugtig zij , is V00rIang hekend. maar dat derzelver vlugtigheid niet zoo groot is als men geloove , zal ik door de volgende Waar' necmingen toonen. Om de graaden van de vlugtigheid der Kamfer nader te ontdekken , fielde ik twee naauwkeurig gewogen fiukken Kamfer in vlakke, open papieren doozen, aan de vrije lucht bloot, en nam, door weegen , in afgemeetene tusfchenruimten, telkens her hier onder aangetekende verlies waar. Het eerfte ft uk (a) werdt in een beftookt luchtig vertrek in eene warmte van 9 tot 10 graa len £oven o, volgensRtaumur, aan de lucht blootge(h . Het andere ftuk (b; werdt op dezelve wijze aai, de vrije toch/, op eet» Indekte plaats, blootgefield, daar de Thermometer tusfchen 4 en 8 graaden onder o afwisfelde. Deji eerften december 1787 werden vier looden Kamfer in de warmte van 9310 graaden boven o geplaatst. Het verlies was in 24 uuren, als volgt: dragm. greinen. 1 Dcc. ... - 8 3 ~ • • . 16 3 — . . . -- 23 4 — • . 28| S  'oefeningen. 263 dragm. greinen» 5 Dec. . 33 6 - . . . - 38i 7 — 42! 8 — tot den 15 . . 1 23 ,5 — 22 . . 2 3i 22 — _^ 29 . 2 43§ 29 — — 5 Jan- 1788. 3 23* 5 Jan. — 12 — 4 2§ ,2 — — 19 — . .4 4° 19 — aó — . .5 15 26 — — 3 Febr. . 5 47* 3 Febr. —• KS .—• . . 6 17! 16 — — 23 — .. 6 45i s3 — — j Maart. . 7 9 1 Maart — 8 — . . 7 29 8 — — 15 — . . 7 48 Geheel verlies 7 48 (*). Ten zelfden tijde werdt eene gelijke hoeveelheid Kamfer, (b) in eene warmte van 4 tot 8 graaden onder o geplaatst. Het verlies was in 24 uuren, als volgt: o'rag. greinen. 1 Dec -- 8 a — • . • — 16 3 — *a 4 - . . 27 5 (*) Men merke op, dat in deeze en volgende lijst iedere volgende aantekening van verlies mee het vóórgaande berekend is. K. R-5  20*4 CHEMISCHE EN PHYSlSCHE dragm. greinen. 5 Dec 3I 6 ~ ■ • . . - 34 7 - 36J 8 —■ tot den 15 . . i itjt 15 — — 22 . I 47 22 — — 29 .2 20 29 — _ 5 Jan. 1788. 2 52 5 Jan. — 12 — .3 23 12 — — 19 _ . . 3 53 J9 — — 26 — . .4 22 26 — — 3 Febr. . 4 52 3 Febr. — 16 — . .5- j8 16 — ~ 23 — • • 5 42i 23 — — 1 Maart. . 0 5 1 Maart — 8 — . . 6 24 8-— — 15 — • • 6 42 Geheel verlies 6 42 Twee oneen Kamfer hadden derhalven in eene warmte van 9 tot 10 graaden boven o, in den tijd van 14 wecken, nog niet de helft des gewigts ver» looien. Men kan onderftellen, dat *er, in dtezen graad van warmte, bijna 15 weeken nodig zijn , om de Kamfer de helft te doen verliezen. De Kamfer , die volgens h geheel in de open lucht geplaatst was , verloor binnen denzelfden tijd 66 greinen minder dan a. Ik nam waar, dat eene vogtige lucht de vervlugtiging veel meer fcheen te begunftigen , dan eene drooge koude lucht. Hier-  OEFENINGEN. z6$ Hieruit volgt, dat de Kamfer , bij vóórnoemde graaden der koude en warmte, 'niet zoo zeer vaardig vervliege ; maar ook tevens blijkt, dat zij bij meerdere graaden der warmte eene fteeds meer vermeerderende vlugtigheid verkrijge. I?88, 6 VER.  Z66 CHEMISCHE EN PHYSISCHE OVER HET VERWEN VAN SAXTSCH BLAAUW. "Wegens het Saxisch Blaauw, is, offchoon ter loops,nochtans zeer oordeelkundig gewag gemaakt, door den heere dyonval (»; waarbij tevens verzekerd wordt , dat het Saxisch Blaauw cn Groen, twee der rijklle en bevalh'gfte koleuren, nog derzelver volkomenheid moeten bereiken ; betuigende daarenboven , dat hij in alle de door hem bezogte Verwerijen (en hij hadt voorzeker tot veele in onderfcheidene Landen en Plaatzen toegang gehadt) ten hoogden één of twee aantrof, waar men het geheim kende, om namenlijk de VerwdoOe in het binnende van 't goed te doen dóórdringen. Genoegzaam alle Verwcrs verzekerden den heere dyonval, dat zij tot dat einde veele vergeeffche proeven hadden in 't werk gedeld; en zelfs, dat zij aan een goed gevolg wanhoopten. Hij zelf nam daarop eenige proeven, die. ten gevolge hadden, dat hij eene nieuwe wijze wegens de vermenging der indigo met Vitrioolzuur voordroeg. ■ Anderen hebben na hem , vrug- teloos, getracht, daar aan nog nadere verbetering toe te brengen; ten zij men ;>licen daarvan pörner. uitzondere ; welke hieromtrent veele opzettelijke proef- (if) Zie mijne Vertaaling zijner bekroonde Prijsverhandeling, onder den tijtel van de Indigobereider en Blaauwrerwer; bladz. 27.  OEFENINGEN. 20*7 proelheeuüngen heeft bewerkffielligt, wier uitkomMen een nader licht over deeze koleuren vcrfpreiden. Het is derhalven niet te verwonderen, dat men, ook hier te lande, deswegen eenige nadere toelichting verlange; en het is dan, ten gevalle van een' waardig man, die zich alle moeite geeft, om zijne Verwerij meer en meer tot volkomenheid te brengen, dat wij thans,het merkwaardige van de nieuwfte ontdekkingen des heeren pörner's deswegen hier zullen bijeen trekken , en met de nevensgaande Aanme-kingen mededeelen. Saxisch Biaauw, draagt bij de Scheikundigen den naam van Chemisch Blaauw; zijnde eigenlijk die toebereiding der Indigo , bij welke dezelve door middel van Vitrioolzuur, (in den handel Vitrioolölie genaamd) opgelost, en ter verwing dienftig gemaakt wordt. . Deeze oplosfing is den Scheikundigen voorlang bekend geweest, zonder dat men ze in de Verwerij aanwendde. Bijna in het midden deezer Eeuw, kwam men in het Saxifche land, en wel te Croszenhayn, op 't denkbeeld, van deeze oplosfing in de Verwerij gebruik te maaken , en voornaamenlijk gelukte het in die Stad cien toen leevenden Bcrgraad barth, om deeze oplosfing vcordeelig te gebrui-. ken. Deeze behandeling werdt aanvanglijk geheim gehouden , maar zij is allengs bekend geworden. Eerst maakte men de oplosfing niet uit Vitrioolzuur en Indigo flechts, maar men deedt 'er andere nuttelooze Mijndolfen bij, zoo als Kobalt en Spiesglas. Volgens de wijze van pörner, wrijft men agt looden beste Indigo tot een fijn poeder,doet her/elve in  *58^ CHEMISCHE EN PHYSISCHE in een aarden vat, en giet 'er één pond fterk Vitrf. oolzuur op, roert alles met een fteenen of glazen ftamper wél om , cn laat het vierentwintig uuren ftaan. Nu giet men 'er agt en drie vierde pond water bij, roert het weder behoorlijk door eikanderen en doet het in een fiesch. 't Geene zich niet met het water heeft verëenigd , wrijve men met den ftamper, terwijl men 'er wat water bijgiet, en doet het in de flesch, bij het vóórgaande; en dusdanig vervolgt men, tot men alles met het water heeft verëenigd. Deeze wijze van oplosfing is de gewoone en gebruikelijkfte. Wij zuilen dezelve, ter onderfcheiding eener volgende Indigo-oplosfing , A noemen. Ook beeit i>örner de manier van dyonval (F) niet alleen ten hoogften goedgekeurd, maar oneindig beter dan de reeds gemelde bevonden. Op deszelfs voetlpoor heeft hij voorts een eenigszins verandert voorfchrift opgegeeven. Deeze verandering bedaar alleen in de onderfcheidene hoeveelheden der ingrediënten tegen eikanderen. Deeze zijne bereidingwijze , rat is , namenlijk, de volgens dyonval eenigszins veranderde, is aldus: Men wrijft agt looden Indigo tot een fijn poeder, doet het zelve in een ruim aarden vat; giet 'er één pond fterk Vitrioolzuur op , roere alles behoorlijk onder elkanderen, en laat het geduurende vierentwintig uuren in rust. Nu doet men 'er agt looden zuiver droog vas: planten Loogzout bij, en roere alles omzigtig óm. Terwijl men roert fchuimt de men* (b) Op de aangehaalde plaats.  OEFENINGEN. 269 menging ten uiterften opwaarts, moetende men zich voor de uittredende dampen wagten. (Ondemisfclien raadc ik zeer ernftig het Loogzout 'er flechts bij gedeelten van een lood tevens intedoen, en met een volgend zoo lang te wagten, tot de opbruifching geè'indigt is; wil men geen gevaar loopen, dat de vloeiftoffe boven den rand van het vat kllmme, en men veel verlieze.) Dit gedaan zijnde , laat men de vloeiftoffe wederöm geduurende vierentwintig uuren in rust. Voorts giete men 'er allengs agt en een half pond zuiver water bij, mengende alles roerende onder malkanderen , en doet het in één fiesch. Eén lood deezer vloeiftoffe bevat zes greinen Indigo, vierentwintig greinen Vitrioolzuur, en zes greinen vast planten Loogzout. Deeze oplosfing zullen wij , ter onderfcheiding , Indigo-oplosfing B noemen. No. 1. OVER HET VERWEN MET DE INDIGOOPLOSSING A. Men kookt één pond laken of wollen goed, met vijf looden Aluin en één lood Cremor Tartari, geduurende één uur, en laat het vierentwintig uuren in het koud gewerden vogt blij ven. Nu laat men het water in den ketel tot de verwing heet worden, en als het aan de kook koomt, giet men één en een vierde pond Indigo-oplosfing A 'er in: roert het vogt wél óm, doet het vóórbereidde goed 'er in , en laai het van dertig tot vijfenveertig minuuten koo-  .270 CHEMISCHE EN PHY/SISCHE kooken. Nu windt men het 'er uit, en laat het zuiver fpoelen. Het laken of de wol verkrijgt eeneDonkeiblaauwe koleur a. In liet overige verwbad, doet men, na den ketel weder met heet water aangevuld is, nog zóó veel laken of goed , dat men een half uur of zóó lang laat kooken, tot het genoegzaam alle de verwltoife uit het bad heeft aangenomen. Het goed verkrijgt eene Hemelsbiaauwe koleur b. AAN MERK INC. Bij bet voorfchrift der Indigo-oplosfing A is gelegd, om ter vermenging van agt looden Indigo en tweeëndertig looden Vitrioolzuur, agt en drie vierde ponden water te neemen ; het welke gevolgehjk vijfendertig deelen water op één deel Indigo en vier deelen Vitrioolzuur uitmaakt. Dus zijn in vijf vierde pond van dit mengzel, één lood Indigo en vier looden Vitrioolzuur, welke hoeveelheid derhalven gediend heeft ter verwing van de doffen in No. 1. ü en b, van welkerst de meeste verwdeelen, en b de minden heeft verkreegen ; weshalven de eerde koleur ook veel hooger dan de tweede moet uitvallen. Indien het eerde goed minder tijd in het bad gebleeven ware, zoude bet zelve minder hoog uitvallen, en het bad zoude meerder verwdeelen behouden , zoo dat daarna het tweede goed meer verwdeelen aan zich neemen, en eene verzadigder koleur verkrijgen kunne. Het koomt derhalven, met opzigt der fchakeering der koleuren, bij deeze behandeling voornamenlijk hier-  OEFENINGEN. 2/T hieröp aan, of men de te verwene goederen langer' of korter' tijd in bet kookend bad laate; offchoón, wanneer de vezelen der ftoffe genoegzaam door de verwdeelen doordrongen en verzadigd zijn, dezelven alsdan geenen meer aanneemen , hoe lang men dan ook verder het goed 'er in laate blijven. Ook hangt het 'er veel van af, hoe veel men vart de Indigo-oplosfing tot het bad hebbe genomen. Neemt men, b. v., ééns zooveel, namenlijk twee en een half ponden, als waarin twee looden Indigo huisvesten ; zoo zal één pond goed, binnen veel korteren tijd, genoegzaam in agt of tien minuuten, eene veel donkerer Blaauwe koleur verkrijgen, dan die volgens No. i., a is. Zoo veel is zeker, dat men bij deeze verwing de bewerking als in zijne hand heeft , en naar wélgevallen hoedanig men de fchakeering verlange, het verwen kan onderneemen. Doordien men de oplosfing met eene rijkelijke hoeveelheid water vermengd, worden de deelen der Indigo zeer verdunt, en gefchikt gemaakt, zooveel te ligter en beter in de vezelen van het goed te dringen, en zich met dezelven te verè'enigen. Men is, langs deezen weg, ook in ftaat, dat men het bad , geduurende de verwing , naar goedvinden , allengs verfterken, en de ftoffen gelijkvormiger verwen kan , dan wanneer men minder water bij de Indigo-oplosfing doet. Edoch, het is niet volftrekt nodig, om vijfendertig deelen water tegen vier dee» len Vitrioolzuur en één deel Indigo te neemen; zijnde dit willekeurig. I. EEüti. S No. 2.  272 CHEMISCHE EN PHYSISCHE No. 2. LICHTE BLAAUWE KOLEUREN, MET DE INDIGO-OPLOSSING A. Men kookt één pond goed met vijf looden Aluin geduurende den tijd van één uur, en laat het den nacht over in het koud geworden vogt liggen. a. Ter verwing neemt men, vijf looden Indigooplosfing A; giet dit, als het water begint te kooken, in den ketel; roert alles wél om; doet het met aluin vóórbereid goed 'er in, en laat het een half uur, of zóó lang kooken , tot het goed eene verzadigde Hemelschblaauwe koleur hebbe verkreegen. b. Men vult den ketel weder met warm water aan, en doet in denzelven nog een ftuk goed, (van dezelfde hoeveelheid als vóóren) dat men insgelijks een half uur laat kooken. Het goed verkrijgt eene bevallige Bleekblaauwe koleur, die naar 'tHemelschblaauw zweemt. c. In het nog overige vogt doet men, na den ke. tel wederöm met water aangevuld is, een derde ge. deelte van met aluin vóórbereide dode, die men één uur lang laat kooken. Het goed zal zeer Bleekblaauw geverwd zijn. AANMERKING. Als men uit een verwbad, zonder alvóórens Donkerblaauw te hebben geverwd , terftond Lichtblaauwe koleuren verlange, dan behoeft men flechts van de Indigo-oplosfing A eene veel mindere hoeveelheid, dan  OEFENINGEN, 273 dan volgens No. i , te neemen. Voor het bad No 2., is eene geringe hoeveelheid, en wel met opsta der hoeveelheid van No. I, flechts het agtde deel genomen , waarom dan ook de eerde koleur welke het oplevert Hemelschblaauw is. Deeze is eene fchoone verzadigde Hemelschblaauwe koleur. Deeze verkreegen hebbende, blijven 'er nog genoegzaame verwdeeltjes overig; blijkende aan het bleeker geverwde goed , No. a. b. Daarna bevat de verwloog nog flechts weinig verwdeeltjes; zoodanig nochtans, dat het derde pond goed nog eene bleek blaauwachtige koleur verkrijgt, zoo als No. 2.,f is. Maar nu is het vogt uitgeput, en offchoon het niet zoo helder als water zij , zoo hebben nochtans de daaün zijnde weinige verwdeeltjes geen vermogen me*r,om eenig goed genoegzaam te kunnen verwen. In 't algemeen merke men op , dat de van de Indigo-oplosfing A bereidde vervvloogen zoodanig eenen aart hebben, dat de eerde koleuren, welken zij opleveren , fteeds de bevalligften zijn , en het meeste vuur bezitten ; en de volgenden, daarentegen, indien men het bad niet door een nieuw bijvoegzel van Indigo-oplosfing verfterke, niet alleen bleeker, maar ook flaauwer uitvallen, verkiest men derhalven goede , lichte en bleeke Blaauwe koleuren te verkrijgen, zoo zal men wél doen , dat men terftond zóó veel Indigo-oplosfing tot het verwbad neeme , als daartoe nodig is, en dat men in 't vervolg, het overige willende aanwenden , zulks door een bijvoegzel van oplosfing herftelle. Tot het verwbad No. a kwam vijf looden Indjgo-oplosfmg A, dus niet meer dan derdg greinen & Sa In*  274 CHEMISCHE EN PHYSISCHE Indigo en een half lood Vitrioolzuur , waarmede driemaal één bijzonder pond goed geverwd is, zoodanig dat het eerde eene verzadigde donkere He. melschblaauwe, het tweede eene bleekere, en het derde eene zeer zwakke Hemelschblaauwe koleur heeft verkreegen. Hieruit blijkt, hoe voordeelig de met Vitrioolzuur bereidde Indigo-oplosfing konde Zijn , indien de .verkreegene Blaau we koleuren de vereischte vastheid hadden. De bleekden derzelver zijn zeer onbedendig in de lucht, de hoogden duurzaamer, maar ook niet altoos beftendig. Ondercusichen is het zeker, dat de met Vitrioolzuur gemaakte Ind,go-oplosü„g veel bevallige- en fraai/er koleuren, dan de gewoone Blaauwkuip oplevert • en ind.cn dezelven flechts vast genoeg waren, zoo zoude deeze wijze van verwen veel voordeels kunnen opleveren. Dan het blijkt, dat zulks langs den gewoonen, tot dus verre aangeweezen weg, niet gelukke; dat nochtans de wijze van den heer dïoxval Oneindig nader tot dit doel koome, is niet alleen in de gedachte Prijsverhandeling (e) verzekerd, maar de deswegen veelvuldige onderzoekingen van den heer pörner, zullen dit nader bevestigen. Ten dien einde gaan wij over tot (O In den aangehaalden Indigobereider en Blauwverver, een fluk, dat voor iederen Verwer onontbeerlijk ia, en hen niet te veel kan aangepreezen worden. No. 3*  OEFENINGEN. *75 No. 3. DONKERE EN LICHTE BLAAUWE K O L E U» REN, MET DE INDI GO-OPLO SSlNG B. Men kooke één pond goed met vijf looden Aluin, geduurende één uur, en laate hetzelve in liet koud geworden vogt den nacht over liggen. a. De loos voor deeze koleuren wordt aldus bereid: Men vuile een' ketel behoorlijk met water, en als hetzelve begint te kooken, giete men'er allengs veertig looden der vermelde Indigo-oplosfing B in; roere alles wél óm, doe 'er het met Aluin vóórbereid goed in; en laate het een half uur koeken. De ftoffe verkrijgt eene fraaije, Donkerblauwe koleur. h. Men vuile den ketel, waarin zich het vogt bevind, weder vol met warm water; doe 'er wederom één met Aluin vóórbereid pond goed in; en laate hetzelve insgelijks een half uur kooken. Het goed verkrijgt eene bevallige, verzadigde Hemelschblaauwe koleur. c. In de overblijvende verwloog, doe men, na den ketel weder met warm water aangevuld is, het met Aluin vóórbereid derde pond goed, en laate ook dit een half uur kooken. De koleur die dit goed verkrijgt, is fchoon Lichtblaauw. d. Men vuile den ketel wederom met warm water aan , doe het vierde pond vóórbereid goed in denzelven, en laate het drie vierde uurs kooken. Het S 3 goed  2?6 CHEMISCHE EN PHYSISCHE goed verkrijgt eene aangenaame, fileeke Blauwachtige koleur. e. Eindelijk wordt de ketel nogmaals met warm water'aangevuld,en het vijfde pond vóórbereid goed 'er m gedaan ; 't welke men geduurende den tijd van dén uur laat kooken. De koleur welke dit goed verkrijgt is , wel is waar, eene zeer bleeke , en zwakke Blaauvvachtige, maar nochtans is zij bevalli» en naar 't Paerlkoleurige zweemende. AANMERKING. De Indigo-oplosfing B, welke met Vitrioolzuur en vast planten Loogzout bereid is, heeft eene andere uitwerking, dan die van A, welke alleen door Vitrioolzuur bewerkftelligd is. De koleuren van de Oplosfing B vallen bevalliger uit, en verwen ook beter dóór. Het Loogzout leenigt de fcherpte des Vitrioolzuur, lerwijl het zich met een gedeelte daarvan tot een middenzout verbindt, dat ook zijne werking op de verwdeelen beeft. Hierdoor de vezelen der Wol niet zoo derk aangedaan , en derzelver porieën meer ontflooten wordende, kan de verwfloffe beter indringen, en her goed volmaakter geverwd worden. In veertig looden der Oplosfing B zijn één lood Indigo, vier looden Vitrioolzuur, en één lood vast planten Loogzout. Dus zijn de in No. 3. aangeweezen vijf koleuren, uit één lood Indigo verkreegen, en dus daarmede vijf ponden goed geverwd. Wil men niet, dat de eerde koleur, a al te donker zij, dan moet men het goed niet boven een half uur, of zóó lang in den ketel laaten, tot het de be«  OEFENINGEN. 277 weerde hooge Blaauwe koleur hebbe aangenomen. Sn men het tweede pond,*, ook zoó lang * den ketel laat , dan verkrijgt hetzelve eene verza. Me Hen.elschbla.uwe koleur. De dne daarop volgende ponden goed, c,d,e, kunnen iets langer in den ketel blijven, voornamenlijk het laatlte, als toornende.' in een bad, dat reeds aan verwdee1^ zeer uitgeput is; waarom dan ook de; koleur zeer zwak en bleek uitvalt. Men zal wél doen, dit laatde één uur lang te kooken, opdat de nog voorhanden zijnde verwdeelen zich in de vezelen kunnen hechten, en tevens meer bevestigd wor- d£Laat men het eerde goed langer dan een half uur in het bad, dan verkrijgt hetzelve eene veel donkerer koleur; en laat men het daarop volgende 'er ook langer in , dan erlangt hetzelve mede eene donkerer Hemelschblaauwe koleur dan 0 No. 3. En i„ deeze behandeling verkrijgt het derde pond goed C eene zeer Bleekblaauwe koleur; en daarmede is de vervloog zoodanig aan verwdeeltjes uitgeput, dat dezelve genoegzaam geen verwend vermogen meer heeft. , ,' , Het hangt derhalven bij de behandeling deezer verwing ook veel van den tijd af; waarom men dan ook meer of minder hoeveelheid van ftoffe , met eene gelijke hoeveelheid Indigo-oplosfing, kan verwen. Bijaldien men tot het verwbad meer Indigo-op. losfmg B neeme, dan men voor No. 3. gebruikte; als men, b. v., zestig looden, waarïn negentig greinen Indigo zijn, neemt, dan kan men ook vijfS 4 öm) I  2?S CHEMISCHE E N ftftft^, mal een bijzonder pond goed verwen; maar dan veel hooger uit, zoo a ^ eerfle pond goed eene bij uitftek donkere Ba' we koleui verkrijge, laau" No. 4. BLAAUWE KOLEUREN, ME T DE INDIGOOPLOSSING B. Men kookt, geduurende twee uuren, in een'ketel net water agt looden Gyps; daarna wordt " r d n Pond laken- of woHengoed , • dat alvódrens door Jaauw water gehaald is, ingedaan, één uur laffe gekookt en m't koud geworden bad den nacnt over gelaatcn. ' Voor 't Verwbad neemt men twintig looden Indigo-oplosfing B , dit beginnende te kooken doet men 'er het met Gyps vóórbereidde goed in' en laat hetzelve geduurende dén uur kooken; daar. na neemt men het 'er uit, laat het koud worden, *n /boeit het zeer zuiver. Het goed verkrijgt eene hooge Blaauwe koleur. Jü AANMERKING. Deeze koleur is minder bevallig, dan wan. neer men het goed met Gyps en Aluin tevens vóórbereid; daarenboven is ze minder dóórge vervvd; waaruit blijkt, dat de porieén van de dof door de Gyps zeer vernaauwd moeten worden Ondertusfchen kan men zich van de Gyps met nut bedienen, zoo als uit het volgende blijkt. No. 5.  OEFENINGEN. 270 No. 5- BLAAUWE KOLEUREN,MET DE INDIGOOPLOSSING B. Men verricht de vóórbereiding van het goed met Cremor Tartari en Tin-oplosfing, en daarna verwe men hetzelve. a. Men kooke vijftien looden Gyps, een en een halfuur; en giete 'er voorts twintig looden Indigo, oplosfing B bij, roere alles wél óm, en laate het goed één uur lang kooken. Het verkrijgt eene Donkerblaauwe koleur. b. Vijftien looden Gyps, op dezelfde wijze gekookt , tien looden Indigo-oplosfing B 'er bijgedaan, en het met Cremor Tartari en Tin-oplosfing vóórbereid goed 'er een half uur in gekookt wordende , dan verkrijgt hetzelve eene fraaije verzadigde Blaauwe koleur ; welke minder hoog is dan de koleur No. 5, a, maar nochtans veel hooger dan het donkerde Hemelschblaauw. c. Men doet in het overblijvende bad, nadat de ketel weder met warm water aangevuld is , een dergelijk vóórbereid ftuk goed, en kooke het een half uur. Het zal fraai licht Hemelschblaauw geverwd zijn. d. Na dat de ketel weder met warm water aangevuld is, en men 'er nogmaals een foortgelijk vóórbereid pond goed geduurende één uur in laat kooken; dan verkrijgt hetzelve eene bevallige Bleek, blaauwe koleur. S 5 AAK-  2%0 CHEMISCHE EN PHYSISClIE AANMERKING. De vóórbereiding van het te verwene goed, met Cremor Tartari en Tin-öplosfing , alsmede het gebruiken van Gyps in het verwbad, leveren zeer goede Blaauwe koleuren, van bevallige fchakeeringen. Alle deeze koleuren verwen ook dóór, en zijn, voornamenlijk de hooge koleuren, vrij beftendig in de lucht. Als men de goederen met Aluin vóórbereid, en de verwloog uit tien looden Gyps en tien looden Indigo-oplosfing B is gemaakt, dan verkrijgt het goed, als men hetzelve één uur laat kooken , wel eene donkere Blaauwe koleur, die eenigszins donkerer is dan No. 5. , b , maar welke ^niet 'geheel dóórgeverwd is. Neemt men tot de verwlocg dezelfde hoeveelbeid Gyps. maar flechts vijf looden van de Indigooplosfing B , en laat het goed één uur lang 'er* mede konken , dan is hetzelve met eene zeer bc vallige hooge Hemelschblaauwe koleur geverwdleverende echter eene andere fchakcering, dan de tot hiertoe aangetoonde Hemelschblaauwe koleuren. Ondertusfchen verwen beide deeze koleuren niet geheel dóór ; dat echter plaats heeft bij de koleuren van No. 4., at b, c en d. Hieruit blijkt wederom , dat de Aluin, als hij met de Gyps vertenigd wordt , een grooter zaamentrekkend vermogen verkrijge; zoodanig, dat de verwdeeltjes niet geheel door de ftofTen dóordringen. Het  OEFENINGEN. 281 Het kootnt derhalven , zoo wel ten aanziene der veelvuldige fchakeeringen , als met opzigt van de vastheid der koleuren , zoo wel als in andeie gevallen, dus ook bij het verwen met Indigo-oplosfing , zeer veel aan, op de hoedanigheid der Zoutige zelfftandigheden , die men ter vóórbereidmg der te verwene goederen gebruikt; ook dan, wanneer voor 't overige de verwbaden op één en dezelfde wijze gemaakt worden. No. 6. BLAAUWE KOLEUREN, VAN ANDERE SCHAKEERINGEN, MET DE INDIGOOPLOSSING B. Voor deeze koleuren wordt dén pond goed met vijf looden Aluin en één lood Cremor Tartari, geduurende den lijd van één uur, gekookt, en in het koud geworden bad vierentwintig uuren lang gelaaten. a. Tot de verwloog neemt men twintig looden Indigo-oplosfing B, en kookt het goed 'er een half uur in ; daarna windt men het 'er uit, giet in het kookend vogt nógtnaals twintig looden Indigo-oplosfing , en laat het goed nog een half uur lang 'er in kooken. Hierop windt men hetzelve 'er weder uit , laat het koud worden e» zuiver fpoelen. Het goed verkrijgt, dóór en dóór, eene fchoone, gelijke, donkere Blaauwe koleur.  282 CHEMISCHE EN PHYSISCHE b. Men vervult den ketel weder met warm water, en doet 'er nogmaals ddn pond evenreedig vóórbereid goed iu; en laaf het een half uur lang kooken. Hetzelve verkrijgt eene fraaije, verzadig, de, HerhelschWaauwe koleur. c In de overige verwioog doet men, na dat de ketel wederom met warm water vervuld is no°een dergelijk vóórbereid ftuk goed, van dén'pond zwaarte, cn laat hetzelve geduurende één uur kooken. Het verkrijgt eene Bleekblauwe koleur. AA NMERKING. Door de vóórbereiding des lakens of der wollen goederen, met Aluin cn Cremor Tartari, verkrijgt men idt eene met de Indigo-oplosfing B bereidde loog, Blaauwe koleuren van bevallige fchakeeringen, welken wederom eenigszins anders dan de vóórgaanden uitvallen. Door de bijzondere behandeling echter van het geverwde goed a No. 6. wordt het voordeel veroorzaakt, dat het goed overal gelijk, en dóór en dóór geverwd wordt. Naardien het bad de eerdemaal niet de ganfche, tot eene Donkerblaauwe koleur verëischte, hoeveelheid van Indigo-oplosfing bevat, en de werkzaame deelen van hetzelve , dooide hoeveelheid des waters, zeer verfpreid zijn, zoo tasten de zoutdeelen de wollen vezelen minder hevig aan, maar dringen Hechts zagtelijk aan en in dezelven , zoo dat ze zich overal gelijk verfpreiden , en gelijk door het goed dringen. Als men nu de tweede hoeveelheid Indigo-oploifing 'er bij, en  OEFENINGEN. 283 «n het reeds gevetwde 'er in doet, zoo werken de verwdeeltjes op dezelfde wijze, en maaken de koleur volkomener en verzadigde?. Op deeze wijze kan men een Donkerblaauw geverwd laken verkrijgen, dat niet alleen eene bevallige, maar ook eene vrij vaste koleur heeft. Door deeze behandeling wordt het echte Saxisch-Blaauw verwen, door middel van Vitrioolzuur gemaakte oplosfing der Indigo, tot eene groote volmaaktheid gebragt. Wil men,dat de verwdolfe nog beter zaldóórdrini gen, en het goed Donkerblaauw zal geverwd worden, zoo kan men, b. v. veertig looden Indigo-oplosfing B in viermaalen aanwenden , zoo dat men tien looden tevens daarvan gebruike , en dus doende het goed viermalen agter elkander behandele, zoo als hier vóór tweemaal gefchied is. Wie op deeze wijze het laken en wollengoed met de Indigo-oplosfing B behandeld, en voornamenlijk waarneemt, dat de tot eene verwing bedemde hoeveelheid oplosfing, niet op éénmaal, in drie of ten minden in tweemaalen gebruikt, en dus het goed niet in ééns, maar ten tweeden of derdenmaale goed geverwd wordt, die zal niet alleen fraaije, maar ook vastere koleu» ren, dan tot hiertoe verkreegen zijn, door middel der Indigo-oplosfing, erlangen, en den langs dien weg eenigszins vermeerderenden arbeid, door fchooner en duurzaamer koleuren, rijkelijk beloond vinden. Wie volgens de van No. 1 tot 6 voorgedraagen voorfchrii'ten, met de Indigo-oplosfin gen A en B, jpxoefneemiiigen verrichte, en de vermelde koleuren ver*  £84 CHEMISCHE EN PHYSISCHE verkrijge, zal ontdekken, dat ieder derzelver kolen* ren zich van de overigen onderfcheid, en dat men derhalven zóó veel fchakeeringen ontvangt, als 'er koleuren voorhanden zijn. De donkerde derzelver is -die, van welke in de Aanmerking op No.3 gefprooken wordt, en welk het eerde pond goed verkrijgt. Het is eene hooge, bevallige Blaauwe koleur, die in 't roodachtige trekt. Anderen, welken ook donkere Blaauwe kofeuren zijn, maar op verre na niet zóó hoog voorkoomen, zijn No. .3, a; No. 6, a; No. 1, a; No. 5, a; en No. 5, b; van welken de eerde de hoogde is, en de daaröp volgenden allengs lichter uitvallen. Onderfcheiden fchakeeringen van Hemclschblaauwe koleuren zijn, No. s, b; No. a, a; No. 6, b; en No. 1, b; Bleekblaauwc koleuren van onderfcheidene fchakeeringen , zijn No. 5, c; No. 3, c; No. 2, b; en No. ö, 4; van welken de eerde bijna eene fchakeering van Hemelschblaauw,edoch eenigszins bleekera is. De daaröp volgenden zijn veel bleeker,- en de laatde is de allerbleekfle. Nog ligter Blaauwachtige koleuren, die tot de zoogenoemde Waterblaauwe en Paerlkoleuren kunnen gerekend worden, zijn No. 5, d; No. 3, d\ No. 2, c; en No. 3, e; van welken de laatde wederom de flaauwfte is. Voor 't overige zijn in de Aanmerkingen, op No. 3, 5 cn 6, verfcheidene hooge cn laage koleuren voorgedraagen, die insgelijks bijzondere } en van de ovengen onderfcheidene fchakeeringen op' leveren. Eiu-  OEFENINGEN. -285 Eindelijk merken wij nog van alle Blaauwe koleuren aan , dat de verwen uit de kuip de beltendigften en duurzaamften, maar die, welke van de Indigo • oplosfing A worden verkreegen , minder duurzaam , en, de Lichtblaauwen voornamenlijk, zeer vergang. lijk zijn. Onëindig duurzaamer ondertnsfchen zijn de koleuren welken door de Vitrioolzuur gemaakte, en door de Loogzout veranderde Indigo-oplosfing B worden daargefteld; als welken veel beftendiger in de lucht zijn, offchoon zij juist nog niet voor de duurzaamften kunnen aangemerkt worden. Voor 't overige kan men niet ontkennen ,dat men, door middel van gedachte Indigo-oplosfing B, bijzondere fchoone, Lictnblaauwe koleuren verkrijge, die ncoit uit c!e kuip verkreegen worden ; zoo als ook door de Indigo-oplosfingen niet alleen bijzondere fchakeeringen van Blaauwe koleuren, maar ock, als dezelven met rood- en geelverwende zelfftandigheden vermengd worden, geheel andere , en bijzondere Groene koleuren kunnen verkreegen worden, welken de kuip nimmer zal noch kan verfchaffen. Ten laatften behoeven wij naauwelijks te er'inneren, dat men de voorgeftelde hoeveelheden der te verwene goederen, naar wélgevallen kan vergrooten, indien men, tevens flechts de verwende zelfftandigheden ook daar naarrichte; en niet minder kan het voorgeftelde elk verwkundigen ter aanleiding dienen , om , door veranderde hoeveelheden, zich een oneindig  285 CHEMISCHE EN PHYSISCHE dig aantal van fchakeeringen deezer Blaauwe koleuren te leveren. Zóó ver kon het , voor als nog, de kunst brengen, om den werkdaadigen Verwer, met opzigt tot het Saxisch Blaauw , verfcheidene wegen te openen; het zal aan hen (taan , om dezelven met oordeel te bewandelen; en voor dezulken is het zeker, dat deezen hen tot nog onbekende paden zullen geleiden. Amderdam, Dec. 1701, BF  OEFENINGEN. *>*7 BEKENDMAAKINGEN. De proeven wegens de Ontleed** des Waters , % de zeer beroemde heeren Dr. deimann en "ets van troöstwijk, worden bij uu. landfche Schei- en Natuurkundigen voor de allerbeflisfendften erkent. Het is inderdaad niet gering wegens eene zoo hongstaangelegene zaak, over welke de uitmuntendfte Natuurkundigen, genoegzaam in alle deelen van Europa, proefnemingen in 't werk gefteld , en derzelver uitkomften bekend gemaakt hebben, met rectit den eerden rang Lgekld te worden. D, c. OIKTANNB* drukt zich, in de Voorreede van zijne Neue Chemifche Nomenklatur für die Deütfche Sprache, ^ lin 1791.) daar hij van de Ontleeding des Waters gewag maakt, aldus uit: „ De laat.de Proeve van de heeren troostwijk en deimann moet " ook zelfs den ongeloovigden overtuigen , en " heeft inderdaad ook veele ongeloovigen over- " tu5gd » Zoo befcbrijft de heer gren , Soogleeraar te Halle, in zijn Journal deHyfik CHalle 1790.) onder andere articulen, een ApP*ratust om, door den verderkten Eleöriken vonk, Brandbaare en Leevenslucht te verkrijgen; getuigende bij die gelegenheid : „dat hij de Verichijn„ zelen, door de heeren paets van troost. ,wijk en deimann befchreeven, zeer mist „ hebbe bevonden.» Dit een en ander oordeelde ik verplicht te zijn, ter eere onzer Natie, dezelve nader bekend te maaken. I. deel. T WC'  288 CHEMISCHE EN PHYSISCHE Wederom bericht de Ridder kirwan uit lon. den den heere Rergraad crell, aangaande 2 nenbyval voor de nieuwe theori,; dat de It naamde oorzaak zijner aanneeming van het Zi >»a van s i a hl nergens volkoomen en geno-Zaam voorgeileld, en tegen de nieuwere tege^we plnge" verdeed vondt; en dat ze:fs zijn 0uk over £ Pdofffto* voor hem geene waarfchijnlijkheid genoeg meer bezitte. s Ingevolge vóórloopige bekendmaaking, beweert de heer Bergcommisfaris westrumb , te Hameln, volgens proeven, dat Vuurlucht en gemeene Zout.' lucht, in alle hoeveelheden boven Kwik gemengd, geene Brandbaare Zoutlucht leveren ; dat Bruindeen, welken men , door drooge dedilleering, van allen water en lucht beroofd, en vervolgens een vol uur derk gegloeid heeft, even zoo veel, en zoo goede Brandende Zoutlucht leveren als te vóóren; dat vlug, fcherp Loogzout, als het door brandbaare Zoutlucht ten eenenmaale ontleed worde, blijken van Phosphoruszuur toone. De heer a van mons, te Brusfel, meldt mij, 8 Dec. i7pr, dat hij veele nieuwe Waarneemingen hebbe verkreegen, wegens de Kermes minerale en de  OEFENINGEN. %V) de Sulphur auratum Antimonii, en eene manier heeft gevonden , om laatstgemelde voordeeliger te bereiden ; welk een en ander hij mij ter plaatzing zal toezenden. De heer Hofiaad herrmann, te Cathrinettburg , heeft bekend gemaakt , dat de Borax, in Perji'èn , op volgende wijze bereid worde : Het water van eene alcalifche bron, welke bij haaren oorfprong naauwlijks één duim ruimte hebbe , wordt in marmeren bakken verzameld, en uit dezelven in groote koperen , on vertinde ketels gefchopt , waaiïn men, edoch, Hechts op 't gezigt, bloed, urin, en afval van leer, bijzonder van Saffiaan, mengt, en dit mengzel vijf tot zeven weeken laate rotten. Alsdan wordt het in den ketel zijnde zetfel in een' anderen gedaan, en met zuiver water gekookt , waaruit een zakfel ontftaat, dat flechts ruwe, maar geen gekristallifeerde Borax, of liever Tinkal is , die de Perfiaanen Borax noemen; want de naam Tinkal is hen niet bekend. Eene zoodanige Fabriek is bij de grenzen van Ceorgiéa, behoorende eenen Basfa, en is voor omtrend 300 Roebels, Rusfisch geld , verpagt. Men konde ter dierplaatze eer.e veel grooter hoeveelheid Borax bereiden, indien de afleveringen bet Hechts noodzaaklijk maakten. Het water, dat men daartoe gebruikt, is wél groenachtig, maar bevat nochtans geene koperdeelenj en voor zoo verre T a der  '290 CHEMISCHE EN PHYSISCHE OEFENINGEN. dezelven door Scheikundigen in den Borax gevonden zijn , kan zulks alléén van de ketels voonkoomen.  CHEMISCHE en PHYSISCHE OEFENINGEN. middel om den azijn tot den hoogsten graad zaamtedringen, en in kristallen daar te stellen; door den heer t. lowitz; Kroon-Jpotheker, te Petersburg. {Vervolg en Slot van bladz, aao») $• >7- anneer een door bevriezing zaamgedrongen Azijn, zeer langzaam, zonder eenig bijvoegzel , wordt overgehaald , dan verkrijgt men ten laatften eene geringe hoeveelheid gekristallifeerd Azijnzuur » waaruit, door middel eener groote koude, eenig IJsazijn kan verkreegen worden. Deeze weg is niet zeer langwijlig, maar het zuur wordt ook ten hoogden brandig. S- 18. Door deftilleering van eene groote hoeveelheid gewoonen gedeftilleerden Azijn over koolengruis, uit het waterbad, verkrijgt men ten laatften, in 't I. deel. V gand-  202 CHEMISCHE EN PHY/SISCIIE zandbad,insgelijks kristallifeefbaar Azijnzuur. Maar ook deeze weg is,uit hoofde van het in dengedeftilleerden Azijn bevindend water, zeer langvvijlig. §. *9* De bijzondere eigen fchap van den bh-azijn , die eenen aanmerklijk hooger' graad van warmte nodig heefr, om vloeijende te worden, dan die in welken de geheel vloeibaare IJsazijn kan aanfchieten, bragt mij tot de ontdekking van een' handgreep , door welken kristallifeerbaare Azijn, in vijfden graaden minder koude dan anders , ter kristalfchieting kan gebragt worden. Ik dompelde namenlijk in eenen reeds vloeijend gemaakten , fterken IJsazijn een dun lemmet van boomwol, bragt den Azijn door fneeuw tot kristallifeering, en liet daaröp hetzelfde lemmet met eenige zich daaraan gezette IJsazijnkristallen , bij eene koude van honderd agtênvijftig graaden, neder, tot op de oppervlakte van een agtëndertig graaden fterken kristallifeerbaaren Azijn. Oogenbliklijk plaatzen zich rondsom het einde van het lemmet een bundel naaldvormige kristallen, welken oogfchijnlijk aan grootte toenaamen ; de oppervlakte van den Azijn werdt met eene kristallenhuid bedekt; 'er zonken veele fterrenvormige, volkomen fneeuwvlokken gelijkende, kristallen langzaam naar den grond, vermenigvuldigden zich aldaar, en terftond daarna vond ik den Azijn doorgaans tot fchoone, groote kristallen aangefchooten. Volgens deezen handgreep behoeft men niet eerst eene koude van honderd drieënzeven'.ig graaden aftewagten, en men heeft het daardoor  OEFENINGEN. 293 door In zijne magt , om den Azijn altoos in zeer fraaije, regelmaatige, eenige duimen lange, prismatique, heldere kristallen daar te dellen (a;. j S. 20. Ik bereidde uit twee ponden en drie oneen van eene volkomen drooge Azijnzuure Soda, en een en een balt fa) 'Er moet of eene ganfchelijke uitzondering van het Azijnzuur in de wetten der kristalfchieting , met opzigt tot alle andere kristallifeerbaare zoutige vloeiftoffen , plaats hebben; iets waarvan ik verre af ben, om te onder- ftelkn . 0f 'er moet hier zeer veel van al dat fraaije worden afgetrokken. Het is waar, dat men alle zoutloogen fpoedig kan ter kristallifeering brengen, door'ereerr draad in te hangen, waaraan reeds kristallen zijn, of de« zeiven 'er, door beweeging der vloeiftoife , aan te doen gebooren worden; in welk een of ander geval, die kristallen van oogenblik tot oogenblik,ongemeen zullen aangroeijen , en tot eene verbaazende grootte toeneemen. Dan als men deeze kristallen gedroogd heeft, en men ze oplettend befchouwd, zoo vindt men zich in de gunftig opgevatte denkbeelden van deeze verrichting niet weinig bedroogen. Niet alleen, dat zij ver af van regelmaatige kristallen zijn; maar zij beftaan geenszins uit één geheel, daar zij flechts aan brooze opëenliggende laagen gevormd zijn, die zich, bij de miufte behandeling, gemakkelijk als èen uijen laaten affchellen : waarbij men ten laatften alleen het eerstgevormde kristalletje hard en geheel op zich zeiven zal vinden. Vóór veele jaaren heb ik deeze Waarneemingen reeds gedaan , met Sal de Seignette, Sal Mirabilh, Tartarus Vitriolatm, en meer andere Zouten. K. Y a  £94 CHEMISCHE EN PHYSISCHE half pond zeer zaamgedrongen Vitrioolzuur, „aar de wijze van westendorp,, dertien oneen, twee endertig graaden fterk, Azijnzuur, bragt het d^s nachts bij eene koude van i74° , door beroering dér oppervlakte met eenige aan boomwol hangende lJs. azijn-knstallen (§.I9.) ppgenbüklijk tot kristalfchie. tmg, en vondt het den volgenden morgen, bij houderd tweeëntagtig graaden koude , tot de fraaide pnsmatique,drie duimen lengte hebbende, kristallen aangefchooten. Dezelven woogen, na afgieting der vloeifbjfle , drie oneen en twee en een half drasmen. De moêrloog, nog vierentwintig graaden fterkzijnde haalde ik in 't waterbad , over twee ponden koolengruis af; het overgekomen zuur hadt nu een' zeer zuiveren reuk en was nog zestien graaden Iterk. Uit het terngbhjvend koolengruis verkreeg ik ten laatften in 't zandbad nog twee oneen, zes°en een halve dragmen rookenden , kristallifeerbaaren , zesendertig graaden fterken Azijn. §. 21. Ten aanzien der eigenfehappeu van de kristallen , zoo kwam deeze uit den IVestendorffchen Azijn verkreegen IJsazijn in allen opzigten volkomen overeen , met dien welken ik door koolengruis (§. n.) had verkreegen. Hieruit volgt ten klaarden , dat de Azijn, door de verbinding met eene vreemde zelfHandigheid , en de volgende uitfeheiding , geheel geene verandering in zijne natuur ondergaat. §. 32.  OEFENINGEN. 295 Den 28 Januarlj van 't vóórgaande jaar gelakte het mij eindelijk, na veel overweegens, nog een' anderen verkieslijken weg uittevinden, om het Azijnzuur van het met deszelfs verbonden ligchaam , rechtsreeks v als een hoogstmooglijk fterke IJsazijn af te fcheiden. Het daartoe door mij uitgedacht fcheimiddel is een met vitrioolzuur overzadigde gevitriolifeerden wijufteen, waaiïn zich het overtallige vitrioolzuur , overëenkomftig met mijn oogmerk, in eenen volkomen droogen, watervrijen toeftand bevindt. Door verfcheidene proeven moest ik eerst eene gemaklijke bereidingwijze, voor dit, ingevolge zijne eigenfchappen , tot nog toe weinig onderzogt zout zoeken; zij is volgende: Men men ge in eene hooge kolf zeven deelen waters, met. eene gelijke hoeveelheid vitrioolzuurs, en wcrpe.in het zeer hcete mengzel in de vrije lucht, zoo fpoedig mooglijk en als het de opbruifching toelaat, vier deelen zuiver loogzout; zoo ras nu het mengzel bekoeld, fchiet de oververzadigde gevitriolifeerde wijnfleen in fchoone , groote kristallen aan „ wier vlakten , fchuinfche platte randen voorftellen. Na dat alles volkoomen koud geworden is, en niets meer aanfchiet, wordt de vloeidoffe, die vervolgens weder tot eene foortelijke vermenging dient, afgegooten, het zout in de kolf flerk door malkanderen gefchudt, en, zoo ras doenlijk, tweemaalen met V 3 koud  206" CHEMISCHE EN PHYSISCHE koud water afgefpocld , opdat het aanhangend vitrioolzuur, 't welk de drooging zoude verhinderen worde weggenomen. Hierop drooge men de kristal! len, en wrijve ze tot een fijn poeder, 't welke daar na, kort vóór deszelfs gebruik , wederom wé! moet gedroogd worden. §. 24. Door middel van dit Zont wordt op volgende Wijze een hoogst fterke IJsazijn verkreegen Men fmelte door een fterk vuur drie deelen van eene over koolengruis overgehaalden Azijn bereidde en tot ganfchelijke droogte uitgedampte A2ifnz„ure Soda; giet dezelve uit en wrijve ze tot een fijn poeder. Men vermenge dit zeer naauwkeurig met agt deelen vooraf wél gedroogden, insgelijks fijnge. wreevenen, over-adigden gevitriolifeerden wijndeai CS- 23.); doe het in een' retort, en dedilleere het bij eene zeer zagte warmte in 't zandbad; zoo dat men uit den hals van den retort benevens de drup pen wel dampen ziet afdaalen, fchoon nochtans de ontvanger door die dampen geenszins vervuld wor de. De Azijn gaat daarbij, ondanks het zwakke" vuur, zeer fpoedig over , en men verkrijgt bijna twee deelen , vierénvijftig graaden fterk zijnden IJsazijn welke alle hier vóór (§. 6.) gemelde ver! fchijnfelen opleverd. §. 25. Uit drie honderd ponden ruwen Wijnazijn zijn Volgens deeze behandeling, zeven ponden IJsazijn te  OEFENINGEN. 297 te verkrijgen ; en uit vijf ponden van eenen vijf graaden fterken overgefiaalden Azijn,kan men,binnen zes uuren, twee oneen IJsazijn daarfteilen. §. a<5. Deeze IJsazijn verkrijgt doorgaans een' vreemdaartigen reuk, dien men 'er echter ten eenenmaale kan afbrengen, als één deel van denzelven ten minden over vijf of zes deelen koolengruis wordt overgedreeven ; of, men menge drie oneen van denzelven in een glas met ongeveer één dragma volkomen drooge, fijn gewreevene Azijnzuure Kalk, fchudde het dikwijls door eikanderen , en plaatze het zoo lang in de zon, tot den onaangenaamen reuk geheel en al verdwijne : hierop-haale men den IJsazijn door eene zagte deftilleering 'er weder af. §i »?• Bii de zuivering van deezen IJsazijn, zij moge op eene of andere wijze verricht worden , is eene verzwakking van denzelven tot eenige graaden onvermijdbaar. De oorzaak daarvan zal in §. 34. en 35. blijken. §. 28. De fmelting van de Azijnzuure Soda (§.24.) dient alleenlijk, om 'er alle waterdeelen uit te drijven ; maar men verkrijgt ook uit eene Hechte gedroogde Azijnzuure Soda, een' IJsazijn van zesenveertig tot vijftig graaden fterkte. V 4 §■ 20«  *93 CHEMISCHE EN PHySlsetIE §• =9- Ter daarfleffing van een' IJs;izijn , door mi van een' overzad.gden gevitriolifeerden wijnft e„ 2 T^V11 flede ^r Azijnzuure Soda ooi van de wél gedroogde Azijnzuure Kalk bedienen. Dat deeze mijne laatde behandeling, door den oververzadigden gevitriolifeerden wijnfleen (§ M> boven die, waardoor, volgens mij„e proeven, IS. 2o.) ook uit den TVestendorffchen Azijn , een' JJrfajn kan bereid worden , veele voorrechten hebbe , blijkt, zoo dra men volgende punflen, vergelijkender wijze, befchouwe: J i.) Bij de onmiddelbaare fcheiding met vitrioolzuur, moet men het Azijnzour, om den te verkrijgenden Azijn niet te veel niet vitrioolzuur verontreinigen , van dit zuur niet zóó, veel bijvoegen , als ter uitdrijving van alle het in de Azijnzuure Soda bevattend Azijnzuur verëischt wordt: bij de fcheiding door middel ' van den oververzadigden gevitriolifeerden wijnfteen, daarëntegen, doet zelfs het overblijfzel van dit bijvoegzel geen hinder, om ai het in 't Azijnzout bevattend zuur geheel uit. ledrijven; terwijl het gedeelte vitrioolzuur^ , waarmede het loogzout overzadigd is, aan het zelve veel te vast hangt, en te vuurbeftendig is, dan dat het door het zagte, tot deeze fcheiding verëischt wordende vuur Jos-  OEFENINGEN. 299 gemaakt, en mede overgevoerd konde worden. 3.) Onder het bijgieten van een zeer fterk vitrioolzuur, bij het wél gedroogd Azijnzout, is men op geene wijze in ftaat, om eene gelijkvormige doordringing; aan welke zeer veel gelegen is , te bewerken. Bij de vermenging van het Azijnzout met mijn' overzadigden gevitriolifeerden wijnfleen , daarentegen , kan de gelijkvormige vermenging der beide zouten worden te wege gebragt. 5.5 Geduurende de behoedzaamfte bijgietïng van het hoogst zaamgedrongen vitrioolzuur, ontftaat eene bij uitftek groote verhitting, waardoor oogenbliklijk een deel des Azijns verbrand, een vlugtig zwavelzuur verwekt, en een deel van het Azijnzuur, in onterughoudende dampen verftrooid wordt. Dit alles vervalt bij mijne laatfte wijze geheel en al, dewijl daarbij niet vroeger qene wederkcerige werking der beide zouten plaats heeft, dan tot dezelven door de toetreeding des vuurs wordt veroorzaakt. 4.) Pleegt de , naar de wijze van we stendor f, te bereidende Azijn telkens met vitrioolzuur verontreinigd te zijn ; het geene bij mijn'IJsazijn, indien men zich met den graad des vuurs niet vergisfe, volgens het gemelde in No. 1, in 't geheel geene plaats vindt. $,) Lfit vierentwintig oneen Azijnzuure Soda verkrijgt men, door hulp de.s vitrioolzuurs, met V $ meer.  SOO CHEMISCHE EW PHYSISCHE meer dan twaalf oneen bloot kristallifeerbaare Aztjn, van tweeëndertig graaden fterkte waaruit ten hoogften zes oneen IJsazijn kun! nen worden afgefcheiden : door middel van den overzadigden gevitriolifeerden wijnfleen daarentegen, verkrijgt men van eene gelijke hoeveelheid Azijnzuure Soda, als dezelve «imolten wordt, bijna zestien oneen IJsazijn, van vierenvijftig graaden fterkte. ö.) Uit den Weuendorffchen Azijn kan men alleen in den winter, door middel van eene aanmeiküjk groote koude , IJsazijn verkrijgen: volgens mijn laatfte voorfchrift echter kan men , zonder uitzondering, ten allen tijde , onmiddelijk een' hoogst fterken IJsazijn bereiden. 7.) De met vitrioolzuur overzadlge gévitnolifcerde wijnfleen kan, met opzigt zijner beflaandeelen, uit verfcheiden pharmacemifche overblijfzelen, bereid worden. §• 2!> Een zwakke IJsazijn kan , door volgende gemakkelijke en tevens aangenaame bewerking, verfterkt worden: Men plaatze het glas met den vloeijenden, te verfterkenden IJsazijn, tot aan den hals in een vat met ijs en water; in een' anderen vloeijenden, insgelijks tusfehen ijs geplaatften fterken IJsazijn, dompele men een' boomwollen draad; zoo dr* zich nu aan denzelven eenige kristallen hechten, beroere men  OEFENINGEN. 301 «cn darmede de oppervlakte van den te verfterkenden ir&azijn , die hierdoor oogenbliklljk tot taamlijk awote kristallen aanfehiet (*> Na één of twee uuren liet men het vloeijend gebleevene zwakkere deel van de veel fterkea IJsazijnkristallen in een ander glas af. §• 32. Des Winters kan men dezelfde verfterking van "den IJsazijn CS- 3»;) door volgenden, nog eenvonwiger' handgreep verrichten: Men giete den te verfterkenden IJsazijn in een vierkant glas , brenge dien door fneeuw of koude ter aanfehieting, en plaatze het alsdan in een warm vertrek, voor een enkel vengfter, waar geen zonnefchijn valt, zoodanig, dat eene kant van het glas het koude vengfter-glas onmiddelbaar beroere. Binnen tien of twaalf uuren zal zich het fterkfte zuur door de ganfche hoogte van het glas, aan deszelfs zijde die het vengfterglas raake, tot een' vasten kristallen klomp aanzetten; maar aan den naar't vertrek gekeerden kant, blijft het veel zwakker gedeelte geheel vloeijende, zoo, dat men het flechts in een ander glas behoeve aftegieten. S- 33- Uit de door de verfterking des IJsazijns (§. 31. (b) Als men wegens de regelmaatigheid der kristallen onverfchillig is, is dit middel zeer gefchikt om de te kristallifeerende Zoutdeelen eener Zoutloog fpoedig tot kristalfchieting te brengen. Maar deeze broozer kristallen bevatten tevens meer waterdeelen. K.  3©2 CHEMISCHE EN PHYSISCHE 3*0 a-gefcheiJen, iMB» deelen, kan, door ^ del „er koude, en bijzonder door den aangevveezeri handgreep CS. 19.) met den draad, nog meer worden afgefcheiden; de ten laatften ^ onS de veel zwakkere moêrloog kan, door eene zagte deftdleenng, als boven fj.ii.) is aangeweezen zeer Rgtel.ik op nieuw tot aanfehieting gebragt wor.' $' 34* Door dikwerf herhaalde , beflisfende proeven ben ik overtuigd, dat de vieren vijftigfte graad in-' derdaad de hoogfte fterkte zij , die ber Azijnzuur kan aanneemen. Ondanks alle aangewende moeite, gelukte het mij op geene wijze , noch door deftill leenng, noch door de aangetoonde r§. 3-,.) ver. fterkmiddelen,de fterkte van den IJsazijn ook flechts één eenigen graad te verhoogen, veelëer werdt hij daardoor eenige graaden zwakker. S- 35. De oorzaak daarvan fchijnt deeze te zijn, dat het Azijnzuur, volgens den aart van eenige mineraale zuuren, zoo dra het meer ontwaterd wordt, nier in ftaat zij, om verder in een' verdigten toeftand te bhjven, naardien het alsdan, waarfchijnlijk, eene luchtaartige hoedanigheid aanneeme: want van waar anders , b.j verdere ontneeming van het waterig beftaandeel, telkens eene verzwakking ($. 34.) weike van een openbar verlies aan Zuur voortkoomt? _ $• 36.  'OEFENINGEN. 303 §• 30. Hieruit laaten zich ook zeer ligt de buitengewoone reële Iuchtblaasjes (§. 6. No. 1 en 9) verklaaren, die zich uit den IJsazijn ontwikkelen, zoo dikwijls hij uit den vloeijenden- in den vasten kristallen toeftand overgaat, en van welken hij, na volkomen verharding, de witte gedaante verkrijgt. §- 37- Verder blijkt hieruit, dat het onmooglijk zij, een IJsazijn te bezitten, die ook des zomers zijne vaste kristalgedaante behoude , of .men moest dien op eene plaats bewaaren , waar het nooit warmer worde, dan ten hoogden honderd zesentwintig graaden. Zoo zoude , b. v., flerk gekristallifeerde IJsazijn, in den kelder der derrewagters , te Parijs, waar beftendig, 's zomers en 's winters , eene zelfde koude van honderd eenendertig graaden heerscht , nooit vloeibaar worden; maar dezelfde Azijn zoude ook, als men dien in deezen kelder *geheel vloeijende bragt, aldaar nooit kristallifeeren, naardien hiertoe eene geringer warmte nodig is, dan die, bij welke de gekristallifeerde IJsazijn weder kan vloeijende worden <§. 6. No. 1 en 2). S- 3«. Door zeer naauwkeurige proeven heb ik gevonden , dat de allergeringde koude , bij welke een vierenvijftig graaden fterke , zeer vloeijende IJsazijn , zonder hulp van ijs of fneeuw, tot kristalli- fee-  3°4 CHEMISCHE EN PHYSISClIE feerei. kan gebragt worden , honderd tweeëndertig graaden zij. De ganfche zaak koomt namenlijk hierop aan: dat men, na dat de vloeijende ]Jsa>ij„ eemgen tijd in water van dit temperatuur heeft ge. Haan, door opening van het glas en eenig fchudden van hetzelve, de buitenlucht een' vrijen toegang in hetzelve tot den Azijn geeve. §• 39- Eindelijk kan ook de IJsazijn ten allen tijde,door middel eener kundige koude, ter kristallifeering bragt worden, als men dien in een naauw glas giete, hetzelve met een lapje, bevogtigt met wat ovcrgehaalden Aether VittioU, omwinde, en in de lucht fterk beweege. §. 40. Als iets opmerkenswaardig melde ik nog ten laatften, dat zelfs de zwakfte IJsazijn, met opzigt der hoeveelheid van het tot zijne verzadiging verëischt wordend loogzout, het fterkfte rockende falpeterzuur in fterkte overtreft. S' 41- Bij mijne veelvuldige proefneemingen over de zaamendringing van den Azijn , door den vorst, heb ik reeds lang gevonden, dat daarbij eene verbaa! zende hoeveelheid van eenen brandbaaren geest verkreegen worde, die, na eenige reclificeeringen, alle eigenfehappen van eenen Uquor anodynus vegetabi. lis  OEFENINGEN. 3°S Us bezit. Van dén vat Azijn verkrijgt men na be« vrieW, door de deftilleering, zomtijds vijftig penden aan gedachte vloeiftoffe. Dit nu maakte mij ook opmerkzaam op het bij de gewoone deftilleering des Azijns te verkrijgende, vooiafkoomende phlegtua , dat tot hiertoe als eene onnutte , waterige vloeiftoffe weggeworpen wordt. S. 42* Ik verzamelde dienvolgens al het phlcgma van alle voorvallende Azijndeftilleeringen , dcftilleerde 'er honderd ponden van , en verkreeg vijftig ponden verzoetten Azijngeest, die , als men 'er iets van ontftak, geheel weg brandde. Dewijl nu van deeze vloeiftoffe tot hiertoe geen gebruik gemaakt wordt, en dezelve bij mij meer en meer vermenigvuldigde, zoo oordeelde ik op eene of andere aanwendig bedacht te moeten zijn. Ik vond eindelijk, dat de. zelve met groot voordeel, in ftede van den kostbaaren Alcohol Fint, ter bereiding van den Aether kunne aangewend worden. De Aether wordt door dit gezuiverd KiXw-phlegma even zoo goed, zuiver en aangenaam, en men verkrijgt uit eene zekere hoeveelheid van hetzelve eens zooveel, dan van eene gelijke hoeveelheid Alcohol Fint. 1790. ÏÏOE-  3^5 chemische en phtsisch* troeven over eenige verschijnse. len bij de oplossing en neder, ploffing van harsen in wijngeest; door den heer tartelin. Gelijk 'er in 't plantenrijk twee foorten van Olieêa z?jn , zoo bezit hetzelve ook voornamenlijk twee loorten van Harfen. De eene lost zich alleen in Aether doch niet in Wijngeest op; heeft geenen of Hechts eenen geringen reuk , en fchijnt van vette Olie voorttekoomen. De andere heeft doorgaans eene vlugtige grondftof en zoodanig eenen reuk- is in wijngeest oplosbaar, en ontfpringt uit aetherïfche oliccn. Van de laatfte foort heeft men veelen in onze Apotheeken: verfcheiden worden door wijn. geest uitgetrokken; doch men kan genoegzaam onmooglijk van derzelver werkzaamheid .verzekerd zijn , als men de uit zoodanige ftoffen. getrokken Tinctuuren gebruikt. Zeer dikwijls ontdekt men, als men twee foortgelijke Harfige Tinftuuren, die geheel verzadigd en helder zijn, bij elkandéreü giet, eene nederploffing; waarfchijnlijk wordt die veroorzaakt door de onder, fcheidene verwandfchap der Harfen met het water. Hangt" zulks echter daarvan inderdaad af? Is het uitzakfel Hechts van ééne hars, of van beideni» Om deeze vraagen te beantwoorden , dacht ik hiermede te moeten beginnen, dat ik mij van den graad der verwandfchap van de verfchillende Harfen met  OEFENINGEN. 3°7 met Wijngeest overtuigde; en dat ik vervolgens Hechts onderfcheidene Tinctuuren onder elkanderen behoefde te gieten» en het nederplofzel te onderzoeken. Eerst dacht ik, dat het, om den graad der verwandfchap van de Harfen met Wijngeest te bepaaJen , genoeg ware, wanneer ik op eene bepaalde hoeveelheid deezer ligchaamen eene bepaalde hoeveelheid wijngeest goote , en 't geene bij iedere proeve onopgelost terug bleeve , onderling vergeleeke ; dan, ik ontdekte wel haast, dat ik daarbij zeer konde dwaalen, dewijl alle Harfen, hoedanig men dezelven koopt, door veelerhande aardachtigeTboutige en flijmige.onzuiverheden verontreinigd zijn... s l . üieröm goot ik op onderfcheidene Harfen Wijngeest, tot hij van elk derzelver zooveel opgelost hadt als moogüjk was, en Het daarna twee oneen van elk deezer Tinctuuren zoo ver uitwazemen, tot het overblijfzel volkomen droog was: uit het gewigt van 't geene overbleef, maakte ik voorts de verwandfchap van elke Hars met Wijngeest op (_a). Dusdanig heb ik drieëntwintig Harfen onderzogt, en gevonden , ci'at, wel is waar, eenigen eene gelijke verwandfchap met Wijngeest hebben , maar anderen hieromtrent zeer onderfcheiden zijn. De » vol- (V) De graaden der Verwandfchap koomen volkomen overeen met de graaden der Oplosfing ; welke beide uitdrukkingen men hier als wisfelwoorden kan neemen. Men verftaa onder Wijngeest Alcohol FM. K. J. DtEL» X  308 CHEMISCHE EN PHYSISCHE volgende Tafel vertoont de uitkomst mijner proeven (b). Twee oneen lieten, na uitwazeming over. TinEtura Gummi Aloës . _ 2g3 greinen. —— — Benzoës in gran. — 154 _ • — As fee fcetidce . — 144 ' — Sandarachi . •—144 Ja lappa . ~ 142 1 Gummi Guitce , _ j08 — —'— Ref. Scammonii . 104 — ■ ■■ ■ Balfami Tolutani •— 96" — —— Sanguinis draconis . q6 —— ■ G. Myrrhae . _ 0 — Thuris — 76 — —— Sagapeni . — 74 Ti/ie- (b) Ieder zal het belangrijke van zulk een onderzoek toeftaan ; niet alleen met opzigc der Verwandfchap van dit aantal Harfen met Wijngeest, en het Oplosfend vermogen van-den Wijngeest tot dezelven , maar ook in befchouwing van de daardoor te weeg gebragte kennis van het Vermogen dat iedere Tincluur kan en behoore te hebben. Eene uitftekende bevordering inderdaad tot eene mooglijke Gelijkheid van foortelijke Geneesmiddelen , welken men in otiderfcheiden Apotheeken behoore te vorderen, zal de Geneesheer waarlijk weeten, wat hij den lijder toediene! Iets, waaróp ik herhaalde maaien heb aangedrongen. K,  ,0 E F E Kr ï N G E Tfi 3O9 TinEtura G. Bdellii . . over 72 greinen. — — Euphorbii • —• 72 — — — Succitti » '—60 —1 — — Opoponaas . --48 —— 1—1 _ Tacamahaca . — 48 '—~* -—► Bitum. Judaica . — 24 — •— van Steenkoolen . — 24 «— (V). Dus blijkt, dat jtf/oft de grootde, Aardhars de geringde verwandfchap met Wijngeest heeft; dan naardien nu het oplosmiddel in alle deeze Tinctuuren even volkomen verzadigd is, zoo behoorde 'er ook geene nederploffing te volgen, als men deeze Tinctuuren onder eikanderen goot; zij heeft ook geene plaats bij vermenging van Tinctuuren, wier opgeloste dollen denzelfden graad van verwandfchap met Wijngeest hebben; edoch, zoo veel te fterker, naar maate het verfchil deezer verwandfchap is (dj. Mij» (c) Te recht heeft men begreepen, om niet te bepaalen, hoe veel van eene zelfftandigheid in eene hoeveelheid Wijngeest, (b.v., in twee oneen,) worde opgelost; maar hoe veel twee oneen eener verzadigde Tinctuur opgelost inhouden. In 't eerfte geval kan men zoo gereed niet berekenen, wat één once eener Tinctuur bevatte, naardien men een verkeerd befluit maakt, zoo men de ftofre niet mede in rekening brenge, die opgelost werdt. Nu weet men, b. v., dat vijfden dragmen Wijngeest één. dragme 6W«'»»f«opIosfen, en dat in één once Tincï. Succini één half dragme Succinum is. K. (d) Geen wonder!daar het een regel is,dat de eigenaar. X a tl-  3IO CHEMISCHE EN PHYSISCHG Mijne proeven geeven mij nog geen recht om te zeggen , dat het nederplofzel juist uit beide de Harfen beftond. Ik heb Tinctuuren van welriekende en reuklooze Harfen , alsmede van onderfcheiden oplosbaare Harsfen onderling vermengd; het uitzakfel hadt den reuk behouden, maar na korten of langen tijd verloor het denzelven. Dit toonde de waarfchijnlijkheid, dat het uit de beide Harfen btftond , en dat het dus niet de werking van het verfchil der verwandfchap zij. Van waar koomt zulks danV (e) Om dit te ontdekken, goot ik Tin&ura Aloês en Asfa fostida onder eikanderen, dampte den Wijngeest 'er af, en goot op het overblijfzel even zoo veel Wijngeest , als eerst voor beide Harfen gebruikt was; 'er werdt van elk lood volflrekt twee greinen minder opgelost (ƒ_). Zoutige zwaarte van twee verfchillende ligchaamen, onderling verbonden wordende, noch die der eene, noch andere. maar eene derde, geheel nieuwe uitmaakt; en het vermogen der oplosfing ook daardoor veranderd wordt: waarheden, die wij in onze Befch. en Werk. Chemie ten vollen hebben aangetoond. Waarheden, welker gronden geen Geneesheer behoorden onbewust te zijn, wil hij oordeelkundig ia 't voorfchrijven van Tinctuuren te werk gaan. K. Ce) Juist van niets anders, dan van her verfchil der ver. wandfchap, dat is der oplosbaarheid, die of elke Hars op zich zelve hadt, of die zij, nu verbonden zijnde, onderling verkreegen. K. (ƒ) Zie daar het bewijs van het geene ik zoo tetfrond aanvoerde, (Noot d, e.) K.  O E F -E N I N G E N. 3H Zouden misfchien de Harfen, door derzelver onderlinge verbinding, minder,oplosbaar worden? (g). Ik vond echter dat de Asfa fatida , waarvan de Wijngeest minder oplost, het grootfte gedeelte van het afgefcheidene uitmaakte. Noodzaaklijk moet bij zoodanige proeven de Wijngeest in de Tinctuuren volkoomen verzadigd zijn 5 anders lost het niet verzadigde gedeelte wederom iets van 't afgefcheidene op. Geneesmiddelen derhalven, welken uit twee (of meer) Tinctuuren beftaan, kunnen dan eerst naauwkeurig gefchat worden , als men weet, wat het grootfte deel van het daarbij uitfcheidend bezinkzel uitmaakt. Als ik, b. v-, Tin&ura. Myrrhce , met Tinclura JMs, die fterk purgeert, vermenge, dan valt eene ftoffe naar den bodem; bedraagt de Myrrha het meeste daarvan, zoo zal de bovenftaande Tinctuur evenredig veel fterker zijn , dan of hij uit gelijke deelen van beide Harfen beftond; en daarentegen veel zwakker, indien de Aloës het * grootfte gedeelte der nederploffing uitmaakte (/z). Yan (g) Dit blijkt ten minften in de verbinding der beide aangevoerde Harfen ; maar deeze regel gaat niet algemeen door; 'er kunnen ook zoodanigen zaamgemengd worden, welken, even daardoor, als eene nieuwe verbinding zijnde , meer en meer oplosbaarer zullen zijn, zoo wel als dat wederom andere verbindingen minder en minder oplosbaar zijn kunnen. Dit alles grondt zich op het in voorgem. Nooten vermelde. K. (A) Hoe onzeker moeten derhalven die Tinctuuren niet X 3 zijn,  $T2 CHEMISCHE EN Plf-YSISCHE Van de Scanmonium vindt men twee foorten In den handel, de Alepfche en Smijrnfche : De eerde is ver boven de andere verkiesbaar , naardien zij driemaal meer Hars bevat. De Tinctuur van acht oneen der eerde liet na uitdamping honderd achtien greinen Hars overig; die der laatde zesendertig grei. nen. Om dit gewigtig onderfcheid , behoorde men flechts de door Wijngeest uitgefcheidene Hars voortefchrijven (/). 1787, ïijn, wier voorfchriften uk onderfcheiden zelfftandigheden beftaan, van welke de eene de andere in verfchillende hoeveelheden nederplofFen, indien men derzelver vermogen bepaale aan de hoeveelheden der voorgefchreevene zelfftandigheden! Men denke aan de Elix. Proprietaiis en veele anderen. K. (0 Men fchrijft immers altoos de Alepfche voor, zullen zommigen zeggen; en echter is ook dit onzeker; dewijl bok die nu met meerder dan met minder onzuiverheden voorzien is. K. OOR-  oefeningen. 313 oorzaak van de verandering en het donker worden der gedestilleerde olieön, en hoedanig dezelven tot haare natuurlijke koleuren kunnen terug gebragt worden; door den heer j. j. bindheim, Apotheker te. Moskomv. Aangaande de uitkomst der bewerkingen, die ik met eenige gedeftilleerde Olieën ondernam, zal ik thans alleen van de Kruifenmunt- en Pepermunt-Olie fpreeken. Vóór lang vroeg mij één mijner fcheikundige vrienden: „ Wat toch de oorzaak moge zijn, dat men nu de weezenlijke Kruifenmunt-Olie donkerbruin , dan lichtbruin , en minder lichrgoudgeel (dat nochtans derzelver eigenaartige koleur is) aantreffe?" — Onder den naam van oprechte Kruifenmunt-Olie, zag ik het op de meeste plaatzen donkerbruin; en nochtans vond ik dezelve door de gewoone proefmiddelen zoo wel als aan den reuk volkoomen oprecht te zijn; derhalven verklaarde ik met meer andere kundigen deeze koleur als algemeen. In dit denkbeeld beruste ik , tot mij mijn vriend, de Hofapotheeker mejjer in Stettin , in dit denkbeeld deedt weifelen; terwijl hij mij verzekerde , dat de Olie die hij uit verfche Munt definieerde, altoos van eene lichtgoudgeele koleur was. Mijne eigen waarneemingen ftellen mij nu in X 4 ftaat  3H CHEMISCHE E.N' PHYSISCIIE ftaat om zulks ten deele te bevestigen, en 'er ook nader over te kunnen oordeelen. Als men derhalven versch gefneeden, groen, . bloenendkruid neemt, het terftond tefdéftilléering fch.kt, hetzelve zagt en onder geftadige bekoeling laat deftilleeren , dan verkrijgt de overgaande Olie flechts weinig koleur. Is het kruid niet versch cn wordt het wat ipoedig gedeftilleerd, dan zal de Ohe reeds meer koleur hebben. Maar a!s men volkomen droog kruid «emt, vooral wanneer het nat verzameld, en niet op eene behoorlijke wijze gedroogd is, en men het zelve ipoedig ovcrdrijve. dan verkrijgt de overgaande Olie eene bruine ko. eur, die, na zij eenigen tijd bewaard is , nog donkerer wordt. 7 De oorzaak daarvan dunkt mij klaarblijkelijk deeze te zijn: de verfcheidenheid der koleur koomt, als de Ohe minder geverwd is , van het minder deel, en als zij meerder gekoleurd is, van de meerdere tegenwoordigheid der door de Olie bevat wordende harfige zelfftandigheid voord. Zulk eene don ker koleurige Olie heeft ook eene grootere lijvigheid en zwaarte dan eene lichtkolenrige Het is wel niet te vermoeden , dat hier aan te twijfelen zij • maar naardien dit denkbeeld mïsfchfen niet ge' noegzaam mogte bevonden worden , zoo zal ik poogen , door * vervolg mijner deswegen verrichte waarneemingen, deeze zaak meer zekeihiid te geeven. Drie oneen, twee dragmen en één fcrupel hoogst donkerbruine Kruifenmunt-Olie deed ik, benevens vier ponden fterk Kruifenmuntvvater in eene kolf, zet-  OEFENINGEN. 3IS zette 'er een' glazen helm op, én deftillcerde. De overgekomene Olie was van eene citroengeel* koleur, woog twee oneen en vijf dragmen, en was dus vijf dragmen en één fcrupel verminderd. Het in de kolf overgebleeven water hadt nu eene licht, bruine koleur , fmaakte bitter brandig, en aan de kanten hadt zich eene bruine hars aangehangen, die zoo veel mooglijk verzameld werdt. Vier oneen en zeven dragmen bruine PepermuntOlie, bewerkte ik op dezelfde wij ze, met zes ponden fterk Pepermuntwater. '£r ging eene weinig gekoleurde Olie over, en na zij van 't water was afgezonderd, woog zij twee oneen, drie dragmen, en tien greinen. De harfige zelfftandigheid hadt zich, na 'er'het water afgezonderd was, in de kolf, die te vóóren naauwkeurig was gewoogen, aangezet: zij woog één once, en werdt tot verdere proeven bewaard; hier ontbraaken derhalven aan de genomene hoeveelheid drie dragmen en vijftig greinen, die zich in 't overgebleeven water moesten bevinden : hetzelve was bruin , en hadt een' brandigen reuk en fmaak. Ik zag dan nu , dat op deeze wijze foortgelijke Olieën zeer gereed tot haare natuurlijke koleur konden terug gebragt worden; en het is zeer waarfchijnlijk , dat zij door herhaalde deftilleeringen geheel koleurloos kunnen gemaakt worden (a). Nu (a) Dit is voor een aantal Olieën eene zekere waarheid, en dit bewijst tevens, dat ook zelfs de lichtgeele koleur van deeze en van veele andere Olieën (als volkomen zuiver befchouwd) de natuurlijke, eigenaartige koleur , in den X 5 «rik-  $16 CHEMISCHE EN PHYslSCHK Nu wilde ik nog gaarne ontdekken , wat de bijvoeging van kooien voor eene uitwerking zoude te wege brengen; hierom goot ik in eene kolf, waarin een half once gepulverifeerde en gedroogde houtskooien waren, één once, vijf dragmen en vijftig greinen bruine Pepermunt-Olie , fchudde het door malkanderen,plaatfte 'er een'helm op, en definieerde het. De overgekomene Olie, die iets meer dan de over water afgehaalde gekoleurd was, woog zeven en een half dragmen, en hadt een'doordringenden, vlugtigen reuk, fterker dan voorheen; ook waren ^r eenige druppen water in afgefcheiden voorhanden. Het overblijfzel was vermengd, en badt, even als de Olie, eenen fterken, balfamieken reuk, die zeer naar kamfer zweemde, en welke ik tot verdere proefneemingen bewaarde, 1788. ftrikften zin gefproken, niet is. Edoch, voor alle Olieèn is het gezegde niet aanneemlijk; men denke flechts aan de lich zoo zigtba»r onderfcheidende koleur der CamülenOiie. K. op-  oefeningen. 31?; opmerking wegens de bereiding > van den Spiritus Salis Ammomaci Vinofus. £)e heer iiahnemann merkte onlangs , en te reeht, aan, dat men, geheel ongepast zich ter ontleeding van het Ammoniakzout, in deeze bewerking, van «ewoon vast planten Loogzout bediene;en wel ten onrechte , om dat de wijngeest flechts fcherp (cauftiek\ loogzout kan opneemen, en dat men dus bij deeze bewerking alleen het geringde gedeelte, door bet loogzout , als nooit ten vollen met luchtzuur verzadigd zijnde , uit het Ammoniakzout bijtend tan daardellen: hierom nu verkrijgt men den Spiritus Salis Ammomaci Vinofus dikwijls zoo zwak. Ondertusfchen is, volgens hem, de ganfche bewerking korter, als men Sp.vini retïificatus met Sp. Sal. Ammon.caufticus vermengelde mede overgekoomen kalkaarde ploft neder , en de heldere vloeiftoffe is voldrekt niet verfchillende met een' door deftilleeijng bereidden Sp. Sal. Ammon. vinofus. be-  318 chemische en physische BERICHTEN WEGENS EENE nieuwe KOORTSBAST, CORTEX AUGUSTURjE genaamd; door den heer Bergraad l. crell, te Hermbjladt. De volgende brief van een'Scheikundigen vriend ; den heere G*** te S** gaf mij aanleiding voor! loopig de berigten te verzamelen , die wij tot hier toe wegens eene nieuwe Koortsbast hebben verkreegen: deeze briefis eene overzetting van een' zijner vrienden te Londen. „ Hier nevens ontvangt gij iets van eene nieuw „ingevoerde Bast,van welke verzekerd wordt een „ koorts- en maagmiddel te zijn , en antifeptifche „ vermogens te bezitten, fterker dan de kina-bast. „ Zij is onder den naam van Cortex Augujiurae „ bekend, en men vermoed dat zij in een gedeelte „ van Zuidamerica groefje , edoch van haare na. ;, ruurlijke historie weeten wij nog niets. De wei„ nige proeven, die ik tot dus verre 'er mede heb „ genomen , geeven wij groote hoop dat het een „ buitengewoon werkzaam middel is, voornamen„ lijk in roeringen en loopen, wanneer vooraT af. „ voerende middelen gebruikt zijn,; en in allen ge„ valle fchijnt de maag dit beter dan de kina te „ kunnen verdraagen ; te meer , dewijl 'er flechts „.kleine giften nodig zijn, en deeze Bast veel op- „ losbaare deelen bevat. Van het poeder „ geeve ik van tien tot twaalf greinen, en van een „ afkookzel uit twee dragmen tot agt oneen, een n eo  OEFENINGEN. Zl9 , en een half once. Spir. Vinl. re&ificatus trekt " de krachten volkoomen uit. Eén lepel vol Tinc" tuur , van één once op één pond wijngeest ge. " trokken , is een voortreffelijk maagmiddel. Ik ben " verzekerd , dat het met geen thans bekend art. " zenijmiddel kan vergeleeken worden, en als zoo" dttig in bekten veellicht goede uitwerkingen zal ]] doen , die tot hiertoe voor onze vejrichtingen „ niet weeken." Ik zal naast voorgaand bericht nog voegen, al wat ik gelegenheid had daarënboven nog van deeze Bast te verneemen. De heer h. r. gmelin toonde der Koninglljke Sociëteit der Weetenfchappen eene Bast , welke naar St. Juguftijn in Florida , van waar men wil dat zij koome , den naam van Cortex Auauftinus voere ; meldende, dat zij in de West-Indifche eilanden, als een verfterkend en rottingweerend middel , voornamenlijk in afwisfelende koorden, gebruikt, en nu ook in Engeland ingevoerd werde. Zij hebbe boven de PeruviaanfcheBast, waarmede zij anderszins in aart van wer» king overëenkoome, deezen voorrang, dat zij in veel mindere giften werke, en wanneer men ze met water en wijngeest bewerke, de helft van haar gewigt aan Extraü geeve (a). Hierop gaf de met lof bekende heer heiter, Apotheker in Brunswijk (*), eene verhandeling over hetzelfde onderwerp; hij voert vooreerst uit het Lon- (a) Zie Göttmgfchen gelehrten Anzeige, 1790- St. 4. \b) la Braumchw.Magazin, 1790. St. 5. f. 74-  $*Ó CHEMISCHE EN PHYSlSCHE Londenfche Medical Journal Y. 17S9. , f» eenisrd berichten aan, volgens welken wij i„ deeze Bast eene der werkzaamfte middelen bezitten. Aan volwasfenen geeve men dezelve, als afkookzel van twee dragmen in agt oneen waters , of in poeder, tot één fcrupel, drie- of viermaalen daags. Door uitkooking verkrijge men zes of zeven oneen extract van één pond, dat door den fmaak reeds zijne zeer vermogende beftaandeelen toone. Zij znile uit het Spaanfche America koomen, en worde voor eene foort van Magnolia gehouden. De heer heijer merkt voords aan, dat deeze Bast aan koleur, en verder uitwendig aanzien, den CoJIus dulcis het alleriiaafte koome, alleen ware zij iets donkerer van verwe : de dukken waren ook van dezelfde dikte, en denzelfden breuk, zonder daarbij vezelig te worden. Haar fmaak zij zeer bitter en iets aromatieks ; echter in bitterheid veel minder dan Ouasfia. Zij ware geheel zonder reuk. De Tinctuur, die de heer heijer van één once in drie opëcnvolgende uittrekkingen van elf oneen Alcohol verkreeg , gaf na de aftrekking twee drag- nen (O Volgens het Hanovrifchen Magazin, B. ro, Th. 2. van Dr. ewer en williams , Artzen in Trinidad, Brieven over deeze Bast. Zij veröorzaake minder verftopping en drukking der maag, dan de Kina. Zij zulle uit Anguftura in Zuid-Amerika naar het Eiland Trinidad gebragt zijn , maar oorfpronglijk uit Amerika koomen. Volgens eene Nota in het Magazin, moge het wellicht Magudia glauca Linn. zijn, wier koortskracht in de Duitfche vertaaling van het Plantenfyjlem geroemd wordt.  OEFENINGEN. 321 men extract, dat in bitterheid van dat der Quasfia niet veel afweek ; het was niet kleverig, maar meer poederachtig. Iets met loogzout gewreeven, losfe zich meerëndeels in water op. Het overblijfzel werdt met water uitgekookt, dóórgezijgd, en uitgedampt ; men verkreeg zeventig greinen droog extraft, dat zeer helder was, minder bitter dan het harfige , en voorts in fmaak de extract van Kina genoegzaam overëenkomftig. Het gedroogde overblijfzel van vier dragmen en vijftig greinen, gaf, na verbranding , vijfentwintig greinen asfche , met een fpoor van loogzout; het overige was kalkaarde, die waarfchijnlijk met wijnfteenzunr was verbpnden ge. weest. Een halve once gaf, bij herhaalde opgieting van koud water, na zagt uitwazemen, veertig greinen zoo genoemd Zout, gelijk dat van Kina, maar iets bitterer. Vier oneen , tweemaalen met water uitgekookt, gaven veertien dragmen extract, dat minder bitter was , dan het harfige , van de eerfte uittrekking; echter bitterer, dan het waterige. Het overblijfzel gaf met wijngeest nog twee dragmen harfig , niet geheel te droogend extract. De Bast, met water en wat loogzout gekookt wordende, bruischte niet op; en het donkerbruine afkookzel werdt, koud zijnde , niet rood , maar trok naar 't groene. Om de bederfweerende kracht te ontdekken , lei men in het afkookzel gefneeden kalfslong, welke 'er eenige uuren langer in goed bleef, dan in het afkookzel der Kina ; en zes dagen langer , dan in bloot  322 CHEMISCHE EN PHYSISCHË bloot water, in 't welke zij flechts drie dagen goed bleef. De heer brakde M. D. in Londen, fchrijft Cd) deeze Bast een' zwakken,doch walglijken reuk, een' bitteren aromatiquen, met eene bijzondere fcherpte verbonden fmaak, eenigszins naar dien van bittere amandelen gelijkende,., toe. Van een afkookzel, uit één dragme tot vier oneen water, geeft hij tot aan één once, drie- of viermaalen daags, van de Tinc tuur, uit één once en zestien oneen Brandewijn, tot één dragme ; van 't extract, vier tot agt greinen; van 't poeder, tien tot twintig greinen. Zijne genomen proeven, zoo aan zich zeiven als andere kranken, vielen ten uirerflen gunflig voor de Bast uit. Twee tertiaan-koortfen werden 'er ligtelijk door verdreeven ; alsmede opkoomende ommagt, hoofd en tandpijn en walging (in poeder tot vijftien greinen;) roering en loopen, door 't afkookzel. Voor een zwakke maag en Hechte verteering werkte zij krachtig , onder eene aangenaame verwarming ia de maag. Groote giften fchéenen niet zoo werkzaam dan middenmaatige (e). 1790. (rf) Hatiov. Magazin, aangeh. plaats. Ce)De heer brande heeft deeze Bast onlangs naauwkeurig befchreeven , en deswegen de oordeelkundigfte proeven bekend gemaakt", in Experiment* and Obfervatiom cn the Auguftura Bark, Lond. i;pi. waarvan wij het merkwaardigfte in ons volgend Stuk zullen mededeelen. IC EB-  OEFENINGEN. 323 bewerking, om met voordeel tin en kw ik' uit het oude spiegelverfoelisel van malkanderen te scheiden, zoodanig, dat beide de metaalen, ieder op zich zelven , volkomen zuiver, en weder als zoodanig kunnen gebruikt worden; door den heer g. van engestrom. §- ÏJ Toevallig zag ik een ftuk Tin bij een' metaalgieter , dat hij van een' fpiegelmaaker gekogt hadt. Het was witter en blanker dan gewoon Tin , en iets brozer. Ik deed 'er eenige fiukken yan in een'.glazen retort, en Helde het aan 't vuur bloot; waardoor een groot deel Kwik overging; dan, dewijl het Tin fpoedig begon te fmeiten, zoo konde alle de Kwik, op deeze wijze, onmoogiijk worden overgedreeven. Zommige lpiegelfabrikeurs , wil men, dat zich van geene andere wijze bedienen, dan dat zij de Kwik. op zich zelve overdrijven, als wanneer zij dan de Kwik gebruiken, en het Tin verkoopen. Hierbij blijft veel Kwik bij het Tin, die derhalven geheel veilooren is, als zijnde I. deel. Y veel  324 CHEMISCHE EN PHYSISCHE veel duurer dan het Tin. Het Tin ondertusfchen wordt nu eigenaartig zwaarer. Metaalbewerkers die zulk Tin willen gebruiken, kunnen zich daarl van nooit met vrugt bedienen; want als het ter verbinding met koper worde gebezigd, dan gaat'er een aanmerklijk gedeelte verlooren , naardien de Kwik door de hette verdwijnt, die het koper tot fmelting nodig heeft ; en voor tinnegieters moet zulk Tin veel te zwaar zijn, om proef te houden, en dus kunnen zij 'er nog veel minder loods bij. Voegen. Het eenige, waartoe men zich met voordeel van dit Tin kunne bedienen , is tot foldeering van tin en lood, dewijl het ligtelijk vloeit, en de Kwik in dit geval geen zoodanig nadeel kan doen, dan in Tinnen-v-ten. S. 2. , A!s men derhalven Kwik en Tin tot Spiegelfoelifel verbonden, van malkanderen wil fcheiden, dan is het nuttig om hetzelve met eene ftoffe te voorzien, welke verhindert dat het, geduurende de be. werking , niet zaamen vloeije , en die tevens het Tin voor verbranden bewaare; en hiertoe vond ik koolengruis het gefchiktfte. Het koolengruis moet vooraf wel gebrand worden, om het van alle vogtigheid te bevrijden; waardoor de verrichting zoo veel te fpoediger gaat. Ik heb mij altoos van eenen retort van waterlood bediend, dewijl deezen niet zoo ligt feheuren , dan de graauwen van Hesfifche kool-ftoffe: en wanneer men flechts behoedzaam handele, bréeken zij ge-  OEFENINGEN. 3*5 genoegzaam nooit. Een voorzetzel is noodwendig, op dat de ontvanger niet te heet worde, en dezelve moet zeer groot zijn, als men een' grooten voorraad wil overdrijven; want anders zoude hij door de Kwik gebroken of van het voorzetzel afgeftooten worden, als de hette, zoo als dit zomtijds kan plaats hebben , ook Hechts een weinig te hevig is. Dit is mij eenige maaien gebeurd, en gaf mij aanleiding , een* anderen ontvanger te gebruiken, die ik vervolgens zeer dienftig vond. ik nam een' zeer grooten glazen retort, waarin een rond gat, ongeveer op drievierde- hoogte van den retort, drie duimen in de doorfnede, gefleepen was; in dit gat werdt het punt van het voorzetzel gedooken, en zulks met een ftukje wollengoed digt gemaakt. Op den retort zelf lei ik, als een dekzel, een ftuk doek en daaröp een klein plankje. In het voorzetzel werdt zoo veel water gegooten als hetzelve kon bevatten , en de ontvanger insgelijks tot op twee duimen onder de opening van het voorzetzel met water aangevuld; dat zeer noodwendig is, om dat de Kwik, die, geduurende de overdrijving,zeer beet uit den retort koomt , het glas zoude doen fpringen. §• 3- Men zoude zich ook wel van een' veel eenvoudiger ontvanger kunnen bedienen, die ook veelal voor de overdrijving der Kwik gebruikt wordt; namenlijk , een' langen ijzeren buis, die onmiddehjk van den hals des retorts in een met water gevuld vat afdaale: maar ik vreesde dat hij voor deezen arbeid Y 3 «*•*  326 chemische en PHYsische geene goede dienften zoude kunnen doen, de wij, men de graaden des vuurs niet altoos zoo naauwl eurie kan afineeten, dat betzeive zomtijds niet tl he g kunne worden ; en daardoor wordt doorgaans een deel koolengruts met de Kwik eensklaps zeer hev g uit den retort gedreeven, waardoor de ijzeren bui, geen doortogt meer hebben, en hierdoor de retort ipnngen zoude. Die zieh dus van zulk een' ontval ger wd bedienen, moet ten minden een ijzeren buis van de mooglijkfte grootfie doorfnede gebruiken d mCtden '—an den retort over^! Tot agt ponden Verfoelifel neemt men één pond lltTZ Wj VermC"gd 2ijndV> doe£ W* de ftoffe ,n den retort, en veegt den hals wél u,t 0D dat er niets van 't mengzel ïnbhjve. Naardien deeze bewerking geene fterkere bette vereüche , dan daf de: retort fleehts middenmaatig gloeije , 'z00 beef men ook geen bijzonder gemetzeld furnuis „odig maarderetort kan op een'gewoonen haard, of op dee' nep van twee of drie duimen hoog geplaatst, en met los- OJ Zulk een ouëindig min omflagtiger toefM , a •, £* ve weg den voorraDg geeif e :fdl het gemelde toeval eenig belangrijk beletzei oplev re u.ard.en men zieh wel dra, door ervaaring.de ve e^l' beftuunng de, vuurs kan eigen maaken. K. W ongetwijfeld, Va„ wél doorgebraadde Houtskoo.  OEFENINGEN. 327 osfe fteenen omringd worden , die rondsom een vierde van een el van den retort afftaan , en drieduimen hooger dan de buik van den retort zijn : alsdan wordt de ontvanger aangelegd , en met een zwak vuur den aanvang gemaakt, tot men ontdekt dat 'er eenige Kwik overgaat ; nu houdt men de hette in dien graad aan, zoo lang 'er nog iets overkoomt; maar zoo dra het langzaamer gaat,word: de hette allenss verfterkt , en eindelijk de kooien tot boven den retort gelegd. Vindt men vervolgens dat 'er geen Kwik meer overgaat, offchoon de retort gloeije, zoo worden 'er geene kooien meer ouder, m?ar flechts eenigen óm den hals van den retort geleed, om de Kwik, die zich misfchieu in denzelven hadrTkunnen plaatzen, in den ontvanger te drijven. §• 5- Deeze bewerking onderhoudt men doorgaans agt of negen uuren, of nog,langer, naar maate men veel ftoffe in den retort heeft. De hette moet in den aanvang twee of drie uuren zeer zwak, en zelfs , geduurende de ganfche bewerking, niet zoo fterk zijn, dat de Kwik in de gedaante van witte dampen uit den retort ftijge. Het nadeel, dat door eene te groote hette wordt veiöorzaakt, is voornamenlijk: 1. Dat een gedeelte Tins in den retort te zaamenvloeije , vóór 'er al de Kwik uit afgefcheiden is , waardoor verlies aan K.wik ontftaat, en men onzuiver Tin verkrijgt. 2. Dat eene hoeveelheid met ontleed Verfoelifel Y3 te-  3*8 CHEMISCHE EN PHYSISCHE tevens met koolengruis ijllings uit den retort vliege • waardoor wederöm verlies aan Tin veroorzaakt' en de overgedreevene Kwik onzuiver wordt. De' ontvanger loopt ook gevaar, om, door de, .bij zoo veel hette, éénsüags overkoomende Kwik, te fpringen ; waardoor men het glas en veel Kwik verliest. §. 6. Als de retort koud geworden is, neemt men dien uit het vuur, en doet het daarin los zijnde 'er uit. In denzelven blijft doorgaans een grooter of kleiner zaamgefmolten Tinnen klomp overig, dien men 'er uit brengt , door middel van den retort om te keeren, en de opening van den hals in eene ijzeren fchaal te plaatzen, 'er alsdan een zwak vuur rondsom te leggen , waardoor het Tin vloeit en in de ' fchaal loopt. Het losfe, dat vooraf uit den retort gefchudt is, bedaat uit veel met koolengruis gemengd Tin, en het eerfte is 'er door flibben ligtelijk af te brengen. Daarna vindt men het Tin , in meer of minder korrels, ter grootte van een noot af aan, tot zeer kleinen toe. Dit, benevens het uit den retort gefmolten Tin, worden dan in een' ijzeren pot, op een zagt vuur', bijeen gefmolten, gefmolten vet 'er op gedaan, om de verbranding van het Tin te verhinderen , en het zelve voords in een' willekeurigen vorm uitgegooten. Indien deeze bewerking, naar eisch, met maatige warmte verricht wordt, dan is het verkreegen Tin volkoomen van Kwik bevrijd, en dus zuiver ' 5-7.  OEFENINGEN. 3*9 S- 7- De door deeze overdrijving gewonnen Kwik, bei vat meer of min Ttns, naar maate het vuur maatig of te hevig geweest is. Hoe behoedzaam men ook met het vuur te werk gaa , zoo kan men nochtans niet ligtelijk verhinderen, dat niet eenig Tin mede zoude overgaan ; maar ais de hette te,groot is, zoo zal 'er fteeds eenig ongefcheiden Verfoelifel worden overgedreeven, 't welk alsdan de Kwik verontreinigd. Deeze Kwik is altoos eenigszins dik,en heeft een' huid op de oppervlakte. Drukt men ze door zeemleêr , zoo gaat zij 'er genoegzaam geheel dóór, en blijft even onzuiver; en het weinige dat zotntijds in het leer overblijft, is ook in 't gevoel tusfehen de vingeren als droog Verfoelifel. ï 8- Tien ponden van deeze Kwik in een' glazen retort gedaan zijnde, één duim hoog zand 'er boven ge. ftrooid , en overgedreeven weezende , liet in den retort een regulus van één en een half looden goed, buigbaar Tin overig. De overgedreevene .en zuiver gewasfchen Kwik, was zeer helder en ligtvloeijende, edoch, niet zoo zuiver dan die welke uit cinnabar gedreeven wordt, en bevatte ook nog eenig Tin. §• 9. Uit agt ponden Verfoelifel verkreeg ik doorgaans drie ponden Kwik, en vier, tot vier en een half pony 4 den  S3° CHEMISCHE EN PHYSISCHE den Tin; zomtijds meer of min; dit toont dat het Tin meerëndeels de overmaat heeft: maar eens heb ik ook vier ponden Kwik , en drie en een halve ponden Tin verkreegen. Hierüit ziet men , dat men bijna van agt ponden een half pond verlieze, »t welke veel fchijnt, indien anders de bewerking naar eisch vol bragt zij! Eenig verlies is van het Tin altoos te wachten, dat geduurende het fmelten uit den retort ten deele in denzelven achter blijft , en ten deele mose verkalkt worden ; het overige is misfchien aan eene vogtiheid toetefchrijven , die zich meerëndeels bij alle ligchaamen bevindt. §• io. Men kan ook, zonder overhaaling, eene hoeveelheid Kwik uit het Verfoelifel verkrijgen , en daardoor iets bij de bewerking uitwinnen. Als men een groote voorraad Verfoelifel heeft, zoo legt men het in een hoog ijzeren vat, en laat het genoegzaam drie weeken in een warm vertrek daan ; voorts neemt men 'er zoo veel van af, als ter overdrijving nodig is, en wel het bovenfte het eerfte. Men vindt dan bet bovenfte geheel droog, en zoo lang als ditduUrt, wordt het gebruikt; maar verder omlaag wordt het kleverig, en onder op den bodem is het vogtig. Dit kleverige en vloeijende wordt door zeemleêr geperst, waardoor men dan eene hoeveelheid aan Kwik, van dezelfde goedheid als de overgedreevene, verkrijgt. Van vierenveertig ponden Verfoelifel, verkreeg ik op deeze wijze bijna twee ponden Kwik.  OEFENINGEN. 331 S. li- Deeze dusdanig overgcnreevene Kwik bezat, gelijk gezegd is, meer of minder Tin, en kan desniettegenttaandc zeer wel door fpiegelmaakers gebruikt wórden; edoch, tot fijner aanwending is zij minder dienftig. Om nu deeze Kwik vclkomener zuiver te hebben, moet zij alvóórens geraffineerd worden. §. 12- Deeze bewerking gefchiedt doorgaans door verëeniging der Kwik met Zwavel, tot een' zoogenaaraden Moor, als wanneer dan dit mengzel met ijzervijlfel, kalk, of potasfche, vermengd, en de Kwik door overdrijving 'er uit gefcheiden wordt. De grond hiervan rust op de verwandfchap des zwavels tot Tin , en andere Metaalen ; waarop de Kwik, vrij van alle bijmenging, in den ontvanger over gaat. i ti* Naardien men niet bedoele, om uit de verbinding der Kwik met Zwavel, Gnnabar te maaken, maar men alleen bedoelt om de Kwik van eene bijmenging van een vreemd metaal, dat zich fterker met Zwavel verbindt, te fcheiden; zoo volgt, dat men flechts zóó veel zwavel neeme, als juist ter vereeniging met het vreemde Metaal nodig zij. Het is ondertusfehen veiliger een weinig meer zwavel te neemen ; want het is beter, dat een weinig Kwik Y s °P  332 CHEMISCHE EN PHYSISCHE op de zwavel volge , dan dat de vreemde Metaalen bij de Kwik blijven. Ik heb dus , na veele proefneemingen, gevonden, dar één lood zwavel tot één pond zoodanige Kwik, als ik doorgaans uit Verfoelifel heb verkreegen, toereikende is, en misfchien knnne me Grijze overging. 9.) V;jf of zes druppen tioöpVnng met één once van het afkookrel CO vermengd , leverde op de darmede als vóóren hehandelde doffen, eene hel>  oefeningen. 345 dere levendige Lila koleur, die duurzaamer dan alle de vóórigen was,en zich eerst fpade in de lucht in Grijs veranderde. 10. ) In eene oplosfing van aluin, een nacht lang gebeeten, daaröp in zuiver water gefpoelde , en weder gedroogde., Wolle en Zijde, verkreegen, dooc kooking in het vogt (i), eene fraaije, Lichtgroene, maar Lijwaad en Katoen , eene licht Groengrijze koleur. 11. ) In eene oplosfing van vitriool , den nacht dóór gebeeten, daarna weder afgewasfchen, engedroogde Wol en Zijde, verkreegen, na opkooking in het vogt (i), eene Donkergroene, Lijwaad en Katoen eene fchoone donkere Groenachtig Grijze koleur. . I2 ) Met twee deelen zoutwater vermengde tinoplosfing, waarin Wol, Zijde, Lijwaad en Katoen, zes uuren lang, gebeeten, daarna weder afgewasfchen en gedroogd waren, bewerkte, na opzieding in het vogt(i), eene fchoone, en verzadigde Lila-koleur. Alle, volgens deeze proeven, verkreegene koleuren , op Wol, Zijde , Lijwaad en Katoen , zijn voorts door zuuren Rood, door alcaliaGroenachtig, en in de open lucht en zon Grijs geworden. De, volgens de 10, 11 en 12de proeven bereidde, waren heUuurzaamfte. Laater dan alle de overigen hebben zij in de lucht en zon eene Grijze koleur verkreegen, en derzelver bijmenging van rood,blaauw en groen verlooren. i?38. Z4 r k oe-  346* chemische en physische proeven over het nut van het klaverzaad in de verwkunstj door den heer vogler, te UTeilbuTg. Het Zaad van den rooden Klaver (Trifolium pratenfe purpureum majus rau, eene foort van Trifolii pra. tenfis Lm».) wordt, zoo als men bericht heeft , veelvuldig voor Engeland en Zwitferland opgekogt^ en aldaar tot verwen van goederen, voornamenlijit tot Groen-verwen, gebruikt. Om dit naauwkeuriger te ontdekken, heb ik met hetzelve veele proeven in 't werk gefield, van welken ik de merkwaardigften zal mededeelen: 1. ) Eén en een half lood gedampt Klaverzaad werdt met twaalf oneen zuiver water, in een aarden vat, tot op negen of tien oneen verkookt, en door een' doek gezijgd. Het afkookfel was troebel, flij. mig, tusfehen de vingeren kleverig, en hadt een* zoeten fmaak. Ongedampt Zaad moest vóóraf vierentwintig uuren in warm water geweekt , en een vierde deel meer van hetzelve genomen worden , . om een evenreedig afkookfel te verkrijgen. 2. ) Op zuiver wit papier gekneusd wordende, liet het Zaad eene zwakke olievlak na, ten bewijze, dat het niet alleen meelig en flijmig, maar ook eenigermaate olieachtig zij. 30 Door bijmenging van potaschloog was het af. kookfel van het Zaad donkergeel; door vitrioolzuur hchtgeelj indrupping der oplosfing van aluin en tin, ie-  OEFENINGEN. 547 leverde een citroengeel-, die van blaauwen vitriool, een groengeel-, die van groene vitriool, een donkergroen nederploffel. 4. ) Ik nam faijet, die vóóraf in zeep zuiver gewasfchen was , en lei ze in eene oplosfing van drie dragmen aluin en twaalf oneen heet water. Na dezelve 'er één' nacht in hadt geleegen, nam ik ze 'er uit, fpoelde en drukte ze driemaal in zuiver water uit, liet ze droogen, en alsdan in het doorgezijgde afkookfel (O, onder beftendig omroeren, en indompelen met een'houten fpadel, eenige minuuten lang kolken. Het hieröp in zuiver kond water wederom eenige maaien afgefpoelde , uitgedrukte en gedroogde goed , was nu Citroengeel. Het doorgezijgde afkookfel is hiertoe beter gefchikt, dan wanneer het Zaad 'er in bleeve , naardien dit Zaad van wegen deszelfs flijm aan de faijet onder 't kooken zoo vast kleeft, dat dezelve alleen door veel moeite 'er weder van kan bevrijdt en gezuiverd worden. 5. ) Verder liet ik in eene oplosfing van tin in zuiver falpeterzuur, die met drie deelen zoutwater verdund was , zuiver gewasfchen faijet zes uuren lang bijten , waarna ik dezelve 'er uit nam , in zuiver koud water verfcheiden maaien affpoelde, droogde, en in een doorgezijgd afkookfel, volgens No. i. bereid , eenige minuuten kookte. De in koud water afgefpoelde en weder gedroogde faijet hadt eene zeer fchoone, levendige, uitftekend vaste Citroengeele koleur. 6. ) Zuiver gewasfchen faijet, hebbende één nacht gelegen in eene oplosfing van drie dragmen blaau- Z 5 wen  343 CHEMISCHE EJT PHYSISCHE wen vitriool en twaalf oneen water , 'er uitgenomen, in zuiver koud water afgefpoeld, ep weder gedroog zijnde, verkreeg, na kooking in voornoemd afkookfel No. ut eene donkere, ünullige Geele koleur. 70 In twaalf oneen heet water werden drie drag. men groenen vitriool opgelost, 'er zuiver gewasfchen faijet in gelegd , een' nacht 'er in geweest zijnde, 'er uit genoomen, in zuiver water uitgefpoeld , gedroogd , en in een volgens No. 1. bereid afkookfel gekookt. De vervolgens met koud water afgefpoelde en gen'roogde faijet hadt eene donker Groene koleur (Fird de boutetlle). 8.) Zijde , Lijwaad en Boomwol, wilden noch door gemelde , noch andere bewerkingen , eene verëischte koleur van 't Klaverzaad aanneemen. 90 Voorts heeft de volgens proeve 4,5,6 en7, geverwde faijet, vier weeken lang aan lucht en zon bloot gefield zijnde, genoegzaam geheel geene verandering aan koleur ondergaan; en zelfs eene'weeking in fterkwater,azijn, loogen, zeepwater, olieën in wijngeest opgelost, uitftekend, en ongelijk beter verduurt, dan de mee Serratula tineïoria, Refeda iutea en Genifta tincloria geverwde faijet. Hieruit ziet men, dat het Zaad van roode Klaver op Wol verfcheiden geele koleuren geeft, die uitftekend duurzaam en vast zijn , en door de blaauwe koleur der Indigo, ongetwijfeld, in eene evenredige groene koleur kunnen veranderd worden. Tot dit oogmerk heb ik de volgende proeven, met eene gewenschte uitkomst genomen. ioO Ik nam één deel beste, fijn gewreevene In- di-  OEFENINGEN, 349 digo en lostte dezelve in vier deelen flerk vitrioolzuur op; cieeze oplosfing verdunde ik met zoo veel zuiver, warm water, tot zij geen' fcherpen zuuren fmaak meer hadt, en lei 'er nu de volgens proeven 4, St 6 en 7, geverwde faijet in. Zij hadt, na ze 'er uitgenomen, eenige maaien in zuiver koud water gefpoeld en gedroogd was, verfcheidene fraaije en duurzaame, ten deele lichte, en donkere Groene koleuren aangenomen. Opdat deeze proeve gelukken , en de faijet de koleur naar eisch en gelijkelijk moge aanneemen, zoo moet zij, alvóórens ze in de blaauwe verw der Indigo gebragt worde, zuiver met zeep gewasfchen , en daardoor van de op de Oppervlakte aanhangende olieachtige deelen van het Klaverzaad gezuiverd en bevrijd worden. Tot Geel- en Groeu-verwen moge ondertusfeheu het Zaad van den rooden Klaver wel niet enkel en alléén dienen. Het koomt mij waarfchijnlijk voor , dat het ook met en bij andere verwen, en verwende zelfftandigheden, uit krachte van deszelfs bevattend flijm , ter verfterking en bevestiging hunner kolenren , inbijti'ngen , en kuipen , alsmede tot drukverwen in katoendrukkerijen, enz. met vrugt zal kunnen gebruikt worden. Het Zaad van den zoogenaamden eeuwigen Klaver, (Medicago fativa Linn.) waarmede ik dezelfde proeven heb genomen, koomt in allen opzigten met het Zaad van den rooden Klaver overeen. ÏW.U»  350 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ZWARTE INKT, UIT TORMENTILWORTEL; door den heer VOGLER; te Weilburg. Men laate eenige minnuten één en één half lood gedroogde en gepulverifeerde Tormentilwortelen, tlormenttlk ereEia Linn.) in een aarden vat kooken , 'er vervolgens drie dragmen ijzervitriool en één dragme arabifche gom in oplosfen , en gedrjduurende de bekoeling het mengfel wél dm roeren. Ik heb deezen Inkt dikwijls uit Tormentilwortelen bereid, welken vijf jaaren oud waren, en die ik zelf in 't voorjaar uitgegraven en gedroogd bad. Deeze Inkt heeft een' aangenaamen, roozenachtigen reuk; is beftendig in de lucht en zon; fchimmelt, zelfs zender bijgieting van Azijn niet; en was vooral niet minder zwart , dan de van de veel kostbaarer galnooten bereidde Inkt. .4 1780. OVIR.  oefeningen. 351 over eenige geheel nieuwe soorten van sympathetische inkten; door den her brugnatelli; ' M- D- te Paria. Dikwijls heb Ik mij met de onderhoudende proeven wes»ens Sympathetifche Inkten bezig gehouden; en dewijl ik eenigen derzelven in fcheikundige fchriften geheel niet vinde aangeweezen , zoo zal het niet overtallig zijn , om dezelven bekend te maaken. ,f De eerfte aanleiding tot foortgelijke proeven was de begeerte van een' vriend, om hem de bereiding van eenige fympathetifche Inkten mede te deelen: Dan, het ging, zoo als het veeltijds met foortgelijke proeven gaat, de eene proef lokte de andere, en zoo doende vond ik,in ftede van de foort welke ik zogt, nog anderen. • Als men met de, oplosfing-, van falpeterzuuren Bismuth fchrijft , dan zijn de trekken onzigtbaar; maar zij verfchijnen zeer duidelijk, als men het befchreeven papier in water doope. Hef vogtig geworden papier wordt eenigszins doórfchijnend ; maar de letters worden geheel wit en ondoorfchijnend, naardièh de oplosfing door 't water ontleed wordt. Iets zoodanigs heeft plaats, als men met eene oplosfing van Kwik in falpeterzuur fchrijft, en het papier met water bevogtigd. Als het papier droog wordt, dan kan men de letters niet meer onderfcheiden ; daarentegen verfchijnen ze op eene nieuwe be-  35* CHEMISCHE EN PHYSISChB btïrogtigiag nog eenige maaien en verdwijnen ook weder. De letters va» de oplosfing der Kwik in fefc peterzuur kan men ook fraai bleekgeel verkrijgen, nis men bet papier in oplosfing van gevitriolifeerden Wijnfleen fleekt ; en doet men bet daarentegen in eene oplosfing van vast planten loogzout, dan worden ze goud^ of oranje-koleurig. In beide gevallen kan men de koleuren op 't oogenbiik door zoutzuur wegneemen; en dan komen ze door loogzout niet Weder ten voorfehijn. De letters kunnen ook met de Kwiköplosfiug donker Salfraanbruin, verfchijnen, als men over het fchrifr. met een penfeel met goudoplosfing ftrijke. Nog andere merkwaardige foorten van fympathetifche Inkten kunnen door de onderfcheidene foorten van lucht worden ten voorfehijn gebragt. Langs deezen weg verfchijnen op een papier, waarop naar oogfebijn niets ftaat-i, als ik het in' een glas fteeke in 't welke oogfchijnlijk ook niets is, letters van Verfcheidene koleuren. Eenige foorten daarvan zijn bijzonder merkwaardig. Zoo heeft, b. v., schkeLs's , bekende gedephlogifleerde zoutzuure lucht (die men door overhaaling van zoutzuur op bruinfteen verkrijgt) de eigenicbap, om de verzadigde koleuren van plantfioifen te vernietigen; terwijl zij de zeiven het phlogiflon ontneemt, waardoor zij haare luchtgedaante verliest en tot gewoon zoutzuur terug keert. Insgelijks is bekend, dat verfcheidene metaiifche ligchaamen eene levendige koleur aan» neemen , als zij verkalkt worden; b. v., bruinfteen, ijzer en lood. Ik maakte mij de bijzondere eigenfehap van het gedephlogifleerde zoutzuur ten nut  OEFENINGEN, 353 nutte , om daarmede eenige nieuwe proeven , in tegenwoordigheid van eenige vrienden, te neemen. Ik had op eenige 'met nummers gemerkte flukjes papier eene motto met water gefchreeven , waarin zeer veel loodwit was. Deeze letters konden, natuurlijker wijze, niet gezien worden; maar om zoo veel te meer alle verdenking te voorkoomen, fchreef ik op dezelfde papiertjes eene andere motto, met eene gekoleurde fap van planten, die ik tot dat einde bereid had. Nu deed ik dit briefje in een groote welfluitende kristallen fiesch, die met genoemde lucht vervuld was. Na eenige minuuten haalde ik 'er de papiertjes uit, en wij vonden, dat de met fap gefchreeven woorden geheel waren verdweenen, terwijl die met loodwit gefchreevenen zich zeer duidlijk vertoonden, naardien zij door die lucht in menie waren veranderd, en dus eehe roode koleur hadden. DeZwavellever-lucht gaf mij ook aanleiding tot verfcheiden fympathetifche Inkten. Ik appliceerde de* zelve op de goudöplosfing in koningswater, op de oplosfingen van zilver, kwik, lood en bismuth, in falpeterzuur, en het met loodwit gemengde water. De hiermede gefchreeven letters,welken onzigtbaar waren,verfcheenen oogenbliklijk,als zij in eene met de genoemde lucht vervulde fiesch kwamen. De woorden met opgelosten bismuth, kwik en lood, verkrijgen eene zwarte koleur, als gewoone Inkt; die van goudöplosfing worden donk cno die van zilver bleekgeel. De Goudöplosfing' in koningswater is, wel is waar, geel; doch hierom zijn de daarmede gefchreeven letters niet zigtbaar, zoo ras zij droog zijn , fchoon ze ook  354 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ook op wit papier ftaan. Ondertusfchen baaren zij een ongemak, doordien zij,wanneer ze in de bloote lucht koomen , eene koleur verkrijgen, en veel meer nog , als zij in 't zonlicht koomen. Ik verklaar dit verfchijnzel niet, naar de meening der meeste fcheikundigen, dat, namenlijk het licht de ligchaamen phlogiftifeere. Veeleer geloove ik, dat het dezelven van hun phlogifton beroove, of ze ren minden gefchikt maake om het los te laaten , gelijk ik mij verbeele dit door eene rei van beflisfende waarnee. mingen en proeven te hebben beweezen. Maar uit even deeze van het licht ontdekte eigenfchap, fchijnt mij gedachte verfchijning verklaarhjk toe: want, als men papier met eene goudóplosfing aan het licht blootfteld, dan werkt dit gelijkvormig op het papier en op de oplosfing, of liever, op de goud. kalk. Naardien deeze kalk zeer begeerig naar het phlogifton is , zoo ontrooft het dit aan het papier zelf, dat 'er veel van bevat, en hetzelve zoo veel te vaardiger los laat, wanneer het verhit en tevens aan het licht blootgefield is. Wanneer wij dan van voorneemen zijn, om ons van de Gouröplosfing te bedienen, dan moet men 'er zeer fpoedig gebruik van maaken, en het fchrift niet in eene met phlogifton zeer vervulde lucht houden, noch het aan 't licht blootftellen. Uit deeze groote verwandfchap der goudkalk met het phlogifton, kan men zeer juist verklaaren, hoedanig de met zulk eene oplosfing gefchreevene woorden op veelvuldige wijzen zigtbaar worden. Eene der bijzonderfte en gemakke» lijkfte fchijnt mij deeze te zijn, welke ik met de dampen van wijngeest waarnam. Ik  OEFENINGEN. 35S Ik hing namenlijk zoodanige papiertjes, op welke onzigtbaare woorden met de goudöplosfing waren gefchreeven, op eene bijzondere wijze, in eene kristallen fiesch op, die ter hoogte van eenige duimen met wijngeest gevuld was: het fchrift konde echter den wijnfeest zelf niet raaken , en het glas was met een' welfluitenden flop gefloofen. Na één uur haalde ik 'er de papiertjes uit, en de woorden verfcheenen in eene ongemeen fchoone Purperkoleur. Ik fchreef met dezelfde oplosfing letters op onderfcheidene papiertjes, en liet ze onder verfchillende koleuren verfchijnen: Met de Tinöplosling gaven zij de bekende Purperkoleur. Met het met zwavel vermengde koolengruis, was de koleur donker. Met de dafripen van verwarmd geel van eijeren, hoog Geel. Met de dampen van zwavellever, donker. Ik bragt zulk een befchreeven papiertje in de lucht van mijn laboratorium , en zag na eenige uuren de letters Violet, naar 't Hemelschblaauw zweemende. Eindelijk verfchijnen ook de met gedachte oplosfing gefchreevene letters op het verbrand papier. Als ik namenlijk een eenigszins zaamgevouwen ftukje papier, dusdanig befchreeven zijnde, ontvlamme, dan is het papier, na dat de vlam uit gaat, Zwart; maar de letters zijn zeer leesbaar, en hebben eene zeer levendige Bloedkoltur verkreegen. Hieruit blijkt, hoe veel Sympathethifche Inkten men in ftaat zij te bereiden, als men flechts de ko> leuren veranderingen kent, die de zelfftandigheden I. DEr l. Aa of-  356 CHEMISCHE EN PHYSISCHE of bij derzelver vermengingen , of op andere wijzen, aanneemen. Alle Metaalifche oplosfingen, en een aanmerklijk deel der Zoutigen kunnen tot Sympatheti. fche Inkten dienen , naardien het zelden is, dat bij hunne vermengingen zich geene bijzondere koleuren zouden vertoonen. Onder alle de zelfftandigheden , die door de meeste metaalifche oplosfingen befchreevene zaaken , het voornaamfte gekoleurd daarftellen zijn het gephlogifteerde Alcali\ en het aftrekzei van Galnooten; maar het zoude te breedvoerig weezen, om mij thans met de befchrijving der onderfcheidene voorgekomen veranderingen bezig te houden. I7SQ.  OEFENINGEN. 35? bijduaagen ter beantwoording der prijsvraag, over den invloed der kunstluchten op den groei der planten; door dm heer ruckert ; Hef-Apotheker, te ïngelfingeL De van de Koninglijke Sociëteit der Weetenfchappen te Göttingen opgegeevene vraage: „ Kan men niet door eene kunst-lucht den groei der gewasH fen bevorderen ; het zij dat deeze dezelven door , het begieten met water , of door den dampkring ,* worde aangebrdgtl" was mij, terwijl ik mij juist met chemisch-oeconomifche onderzoekingen van dien aart onledig hiel , zeer wélkoom , en fponrde mij aan, ter meerdere bevestiging der theorie, welke ik mij van den groei en het voedfel der planten had ontworpen, om ook proeven van deeze foort in 't werk te ftellen. Hier zijn dezelven: Den 59 April nam ik twee gewoone bloempotten van gelijke hoogte en wijdte : vulde ze met eene gelijke hoeveelheid goede tuinaarde («), welke ik te vóóren, toen zij nog op een' hoop lag, behoorlijk gemengd, en door een zeef geflagen had j lei in el* 00 100 Deelen defczer aarde beflonden uit 56 deelen kalkaarde, 16 deeien Kijzelaarde, 7 deelen iïzer' 5 deelen aluinaarde , 2§ deelen bitteizoutaarde, 13 deeleu zand, i deel extraft- en zoutftoffe. Aa 2  358 CHEMISCHE EN PHYSISCHE eiken pot , naauwkeurig f duim diep , drie boonen van gelijke grootte en zwaarte; begoot de aarde van den eenen, die ik met A merkte, met zes oneen gedeftilleerd en luchtzuur bezwangerd water; en die des anderen, die ik met B merkte, met even zoo veel gedeililleerd water. In één once van het met luchtzuur bezwangerde water, was hier, gelijk in alle de volgende proeven, een half decimaal kubiekduim luchtzuur. De potten werden hierop voor het vengfter geplaatst, en ontvingen nog denzelfJen dag,'savonds, ieder drie oneen van genoemd water. • Den 30 April ontvingen zij niets. — 1 May , 's morgens en 's avonds , telkens drie oneen. — 2 May , niets. — 3 May , 's morgens, ieder drie oneen. ~ 4 May, 's morgens, ieder drie oneen. Op deezen dag kwamen de boonen in A uit. Den 5 en 6 May, niets. '— 7» 8 en 9 May, ieder vier oneen. De boonen in A waren 1 duim (Neurenburgfche maat") opgegroeid. Den 10 May, niets. ^ De boonen in A waren ontwikkeld, en 's morgens vroeg, met de bladeren, C|" boog. Den 11 May, 's avonds, ieder vier oneen. — 12 May, niets. — 13 May, 's morgens, ieder vier oneen. De boonen in A waren 3i" hoog; elk hadden twee bladeren, ieder 2I" lang, en \\nbreed. Om  OEFENINGEN. 359 Om den groei niet te verhinderen , haalde ik 'er één boon uit , dat vervolgens ook in B gefchiedde. Op deezen dag begonnen twee boonen, inB, dóór te breeken , maar de derde -vertoonde zich nog niet. Den 14 May ontving ieder pot drie oneen. 15 , 16 en 17 May , ieder dagelijks vier oneen. — 18 en 19 May, van wegen vogtig weder, niets. — 20, 21 en 32 May, ieder dagelijks vier oneen. De boonen, in A, waren hoog; de bladeren 4*'' lang, en 3*" breed. De hoogte der boonen, in B, was i\" ; de lengte der bladeren ; de breedte 2 — j^''. Den 23 May tot den 8 Juny ontving ieder pot dagelijks, (behalven den 27, 30 May, en 4 Juny) vier oneen. -r O Juny> niets. De boonen , in A, verkreegen bloeiknoppen ; ieder hadt, daarenboven , twee ftambladeren, twee hoofd en twee bijlooten, waaraan groote en kleine bladeren, geene minder dan ¥' gerekend , 11 uuren voorhanden waren. De hoogte der boonenftruik zelf was 6 — W i de hoogte der ftambladeren ; de breedte 3*" ; de lengte der looten-bladeren 2§"; de breedte \\>>. De boonen B hadden met malkanderen vijf blaAa 3 de-  %60 CHEMISCHE EN PHYSISCHE deren van gein. grootte. De hoogte van den boonenftrnik was tfr,. de lengte der (lambladeren 3fa//j de breedte 3^'; de lengte der Iooten-bladeren (van welke één de vercischte grootte hadt) I"; de breedte?//. De:i 10 tot 16 Juny, ieder pot dagelHks vier oneen. — 17 Juny, niets. De boonen in A begonnen te.bloeijen. Boonen in den turn, die 14 dagen vroeger gelegd wa. ren, bloeiden nog niet. Den 18 tot 2, Juny, dagelijks ieder vier oneen. — 22 tot 45 Juny, dagelijks ieder vier oneen. De boonen in B begonnen den 24 te bloeijen- den 22 was de hoogte van den ftruik A 10"* ieder hoofdfhm hadt zeven bijboten, waaraan drieëntwintig bladeren van bepaalde grootte waren , in alles dus = 46 boonen van tot De boonenftruiken B hadden te zaamen zes kleine biflooten van \' lang, onderling mst 3Ö| tot ?u groote bladertjes voorzien. De hoogte van de (lammen was 5$//. Den 26 tot 28 Juny, dagelijks ieder vier onc»n Den 29 brak ik één boon af van A, zij was,"' lang. ** Den 30 tot den j July, ontvingen ze om den anderen dag ieder zes oneen water. De bladeren in A waren , behalven één blad, dat afgeplukt werdt, zeer levendig groen. Vijf gegroeide boonen waren van 2Ï" tot % en 8 van % tot Dus met de afgenomen vijftien ftuks voorhanden. De boonenftruiken B waren \l' hooger geworden dan zij den 25 Juuy waren. Ook waren 'er bladeren voorhanden. Geheel verdorden vier ftuks. Groenen 27—31 ftuks. Volwasfen boonen één. Halfvolwasfen van | tor zi", drie ftuks. Minderen van \ tot l", negen tot dertien ftuks. Den 6 tot den 31 July, om den anderen dag zes oneen. Den 22 waren de boonen in A geheel rijp en alle bladeren afgevallen ; nu wierden zij afge. plukt; het getal was, met de voorheen afgeplukten, acht ftuks. De overigen waren bedorven, om dat ze niet in tijds geplukt waren. Den 23 July tot den 6 Augustus , onvingen de boonen B altoos om den anderen dag zes oneen water. Den 7 Aug. waren ze rijp, ik verkreeg 'er vijf, van welken flechts één tot de helft volwasfen was. De overigen waren bedorven. A leverde in 't geheel vijfentwintig boonen; B flechts veertien. Ik ontdekte, bij deeze proeven, ten eerften: dat de aarde, die met luchtzuur bevattend water begooten werdt, de vogtigheid langer behiel dan die met gedeftilleerd water; en,ten anderen,dat de bladeren eene groener koleur hadden. Het uiterlijke onderfcheid van A en B, die ik, Aa 4 om  Sfo CHEMISCHE EN PHYSÏSCHB om alle dwaaling te vermijden, fleehts eenige voeten van elkan eren plaatlte, 200 dat ze op dLeS tnd zon hcht en fchaduw hadden, was zóó g £ dat eik dm 2e zag, over het verfchil ontzette Nog moet ik opmerken , dat de reeën niet n/ Planten konde vallen, tnaar dat ze Tun™ ™ of heete weder bloot (tonden. 1788. IETS  OEFENINGEN. 363 iets over de ontleding van wa-' ter in ontvlambaar e- e-.n zuivere lucht, door middel van den electriken vonk. Ik heb , (zoo fchrijft de heer de la metherie, M. D. te Parijs, aan den heereBergraad l. crell,) eene zeer gewigtige Verhandeling van de heeren pa at s van t r 0 o s t w;j k en Do£lordeiman, ontvangen, hoedanig men Water in Ontvlambaare en Zuivere-lucht, door middel van den Eleftriken vonk, kunne ontleeden Zij neemen een' kleinen met gedeftilleerd water gevulden pijp, van \n middeniijns,eni2// lengte,wier ééne einde hermetisch is verzegeld, doch zoo, dat'er een gouden draad in 't midden dóór gaat, welke tot in de pijp reikt. In de verwijdering van %" van het einde des gemelden draads, bevindt zich een ander gouden draad in de pijp, die boven het einde van dezelve treedt, en, nevens het einde der pijp, in een glazen , met water vervuld, vat uitkoomt. Genoemde heeren lieten den Eleétriken Vonk, van het eene einde des draads tot het andere, door middel van een' goeden eleétriken Apparatus , en dus ook door het tusfchen beiden zijnde water, gaan. Deeze bekwaame Natuurkundigen ontdekten zeer fpoedig de verwekking van eene Zuivere-lucht, welke het bovengedeelte der pijp innam. Na dat 'er zóó ' veel Zuivere-lucht ontwikkeld was, dat zij tot aan Aa 5 het  364 chemische en physische hetuiterfte einde van de pijp reck, en dus aan de werlung van den Elechiken Vonk was blootgefteld ontvlamde deeze Lucht, met eene foort van omP,£ fing-, en verdween genoegzaam geheel. Hieruit maakten Z1J de gevolgtrekking: dat het wat" omleed zj} ra Ontvlambaare-lucht, en in Zuivere-luchtvermids zonder deeze geene ontvlamming en on ! Ploffing plaats hebbe; en dat deeze beide onderling ontvlamde luchtfoorten nu weder water vormen! Deeze Proefneemingen werden herhaald,'en hadden fteeds dezelfde uitkomften; dan ook, wanneer het water met de hoogde naauwkeurigheid, van alle lucht bevnjd was. Zoodanige aJlergewigtlgde Pro"! ven verdienen verder voordgezet, en aan alle zijden beichouwd te worden. 1720. voor?  oefeningen. voordeelige wijze, om de muriate de mercure, en tevens de muriate oxygene van dit metaal, (Mercurius dulcis en Sublimatus eorrofivus) te bereiden; door den heer j. b. van mons; Apotheker te Brusfel (*> Men kan niet ontkennen, dat de groote scheele, wanneer hij voorftelde, om de Muriate de Mercure doufe (Mercurius dulcis') op den natten weg te bereiden een middel hebbe aan de hand gegeeven, om deeze artzenij onveranderlijk zuiver, en door eene behandeling zonder gevaar daar te (lellen. Zijne voorgedragene methode is nochtans flechts door een klein aantal Apothekers naargevolgd. Waarom heeft toch zulk eene gelukkige verbetering geen' grooter' opganj gemaakt? De reden hiervan is niet moeilijk om te vinden. Scheele , alles voor de kunst aanwendende, hadt niets ten gevalle des vooröordeels, noch der hebzugt verricht. De opheffing van zijne Kwikbereiding nalaatende , kon hij dezulken , welken alle de verëischte kunde in de Chemie niet bezitten, bezwaarlijk overtuigen, dat de (*) Door denzelven aan mij fchriftelijk, in 'c Fransen, medegedeeld. (**) Opuscula Cheinica & Phyfica a Schefero latineyerfa. lip/la 1789. Volumen alterum, pag. 8a.  366 CHEMISCHE EN PHYSISCHE de witte Pracipitaat der Ouden, en hunne Menurius dulcis , niets dan één en dezelfde doffen zijn;en niet bedacht geweest zijnde, om uit de voortbrengzelen zijner bewerkingen al het mooglijke voordeel te trekken, dwaalde hij, aangaande de eerfle voorwaarde , welke het goed gevolg zijner bewerking moest verzekeren , bij hen, welken, in den achtingwaardigen ftaat, dien zij omhelsden, niets befchouwen, dan het middel om fchatten te verzamelen. Het geene ik nu bij de behandeling van deezen beroemden Zweedfchen Apotheker gevoegd hebbe, zal misfchien genoegzaam worden bevonden, om beide de genoemde zwarigheden uir den weg te ruimen. Men losfe in eene genoegzaame hoeveelheid Salpeterzuur eene willekeurige hoeveelheid Kwik op; verlenge de oplosfing met driemaal zoo veel water, in gewigt; voegende 'er, bij beurten, eene oplosC»g van Muriate de Soude (Keukenzout) of Muriate de Potdsfe (Alcali vegetabile falitum) bij, tot alle ne jerploffing eindige. Hier heeft eene ontleeding plaats , door eene dubbele verwandfchap : het Acide Muriatique (Zoutzuur) verëenigt zich met de Kwik, en het Salpeterzuur met de 'Soude (Mineraal loogzout). De Kwik is van zijn Zuur gefcheiden, in den ftaat van Oxide (Kwikkalk); en dewijl de Muriate de Mercure (Zoutzuure Kwik) in een' middenftaat niet beftaan kan, tusfehen de Muriate doufe (Verzoette Kwik) en de Muriate Oxygene , (Sublimaat;) en een gedeelte van deeze Oxyde (Kwikkalk) derzelver Oxygene (Zuurftofie of zuurmaakend be-  oefeningen. 3^7 bcginfel)aan 't Acide Muriatique (Zoutzuur) overgeeft, en enkel Muriate daarftelt, terwijl vormt het andere deel, overlaaden met Zuur van Oxygene zijnde ,de Muriate Oxygene (Sublimaat). , Men giet het vogt af; fcheidt de Mercurius dulcis , welke, uit hoofde zijner onoplosbaarheid in water, nedergeploft is ; men wascht ze dikwerf af, en laat ze in rioolglazen opheffen; en nu heeft men deM«curius dulcis in den hongften graad van zuiverheid. Voords verëenige men het afgegooten vogt, met het water der eerfte afwasfching, bevattende eene oplosfing van Nitrate de Soude QAlcali minerale »ƒfratum) en Muriate Oxygene de Mercure , (Sublimaat). Men waafeme dit vogt uit, opdat men beide de zouten droog verkrijge, en men fcheide het Iaatfte van het eerfte, door middel van opneming. Op deeze wijze verkrijgt men een zeer fraaije Mercurius fublimatus corrofivus, van welke de ontvangene hoeveelheid , met opzigt van den verkreegenen Mercurius dulcis, is, q| — f5. De Nitrate de Soude '([Akali minerale nitratum*) die men op den bodem van het glas vindt, kan dienen, om 'er het Zuur uit te trekken, naardien 't onmooglijk zij , om dezelve den fmaak van 't mercuriaale geheel en al te ontneemen. io Maart, 1792» c n t-  3^8 CHEMISCHE EN PHYSISCH ONTDEKKING, WEGENSHET OPLOSSEND VERMOGEN VAN DEN WIJNGEEST, MET OPSIGT EENER WEZENLIJKE (GEDESTILLEERDE; OLIE. W y weeten, oat het vermogen der vloeiftoffen om zelfftandigheden op te losfen, door de warmte of het vuur aanmerkelijk wordt bevordert. Wij ondervinden dit dagelijks, als wij ons, b. v., door middel des Waters, de extracl- en gomdeelen uit de voorwerpen de? plantenrijks verfchaffen zoo wel, als wanneer wij derzelver harsdcelen 'door middel van Wijngeest, in denzelven opgelost ver. krijgen. De oplosfing van Kamfer in Wijn-eest bewees ons reeds vóór lang, dat dit oplosvogt op den Kamfer een meerder of minder oplosfend vermogen toone te bezitten, naar «mate onze gewoo. ne lucht eene meerdere of mindere warmte heeftmaar nooit was mij gebleeken, dat de Juchtgefteldheid, ten deezen opzigte, ook invloed hebbe op eene oplosfing eener wezenlijke Olie in Wijngeest In de Maand February fchikte ik de dunne o-eelê fchellen van vierentwintig honderd Citroenen ter deftdleering van Spiritus Citri; op de eerfte vier overkoomende pinten vogts, dreef, jn de gedaante van zeer dikke druppels, meer dan zes draamen Oleum Citri, van eene naauvvlijks hoogst ligt geele ko>  O E F E N I N G Ê N. 3^9 koleur; oflchoon de overige vloeiftoffe een zeer fterke Spiritus Citri, en, met opzigt tot den geest, na genoeg, een watervrijen Alcohol was. Moet ik uit dit verfchijnfel niet voorönderftellen, dat zelfs hoogstverfterkten Wijngeest eene wezeniijke Olie, flechts tot eene bepaalde hoeveel- heid , kunne oplosfen? die veele wezenlijke Olieën, door deflilleerïng, te misfen hebben, mogen dit nader beproeven! Ik vervolgde en eindigde mijne bewerking, verkrijgende veertig pinten rijkelijk met oliedeelen bekaden (m den gevvoonen opgelosten ftaat wél verftaande) Spiritus Cort. Citri. Het was op den dag deezer bewerking geen vriezend weêr. Dan niet weinig was ik verwonderd, wederom een nooit door mij waargenomen verfchijnfel, te ontdekken; dat, namenlijk, bij eenigszins fterk vriezend weêr, in dezelfde Maand, mijn Sp. Citri ondoorfebijnend, flaauw melkachtig begon te worden ; dat, bij aanhoudende koude, deeze gefteldheid toenam; dat voords, bij toeneemende koude, het vogt nog ondoorfchijnender wordende, 'er, ten laatften, een aantal dikke oliedruppen, die meer en meer vermenigvuldigden, op de oppervlakte der vloeiftoffe dreeven ; dat, eindelijk, bij verminderde koude , de oliedruppen weder door den geest opgenomen wierden; en dat ten laatften, met het eindigen der vorst, ook de melkachtigheid van de vloeiftoffe verdween , en dezelve zich, als vóóren, in alles, wederom als een gewoone, heldere Spiritus vertoonde. Bij het vriezend weder in Maart,  37° CHEMISCHE EN PHYSISCHE Maart, werdt de geest weder melkachtig, en bij entlaating des weders, weder helder. Moet ik uit dit verfchijnfel niet voorönderftellen, dat de luchtgefleldheid ook een' aanmerkelijken invloed hebbe op het oplosfend vermogen van den Wijngeest, met opzigt der gedefinieerde Oüeën? Worden deeze mijne waarneemingen als alto'osduurende waarheden bevonden, dan moge men daarvan , onder anderen , eene ernlfige toepasfine manken, op onze Tinéhiuren; en langs deezen weg de reden vinden , waarom dezelven , hoe helder zommigen ook na de doorzijging waren , troebel worden, en niet weinig der opgelost geweest zijnde deelen afzetten. Gebeurd dit enkel bij koudedan , dunkt mij, mag men , bij gevolgtrekking,' zulks aan dezelfde voorönderftelde oorzaak toefchrii. ven; maar heeft dit 's zomers plaats, gelijk zulks" ook inderdaad het geval is, dan zoo fchijnt dit mij , wederom bij gevolgtrekking geredeneerd te toonen , dat ook de Wijngeest flechts eene zekere hoeveelheid Harsdeelen kan opgelost behouden' en dat de voorheen in zoodanige Tinctuuren opgelost gehouden deelen, alleen aan eene kundige gegeeven warmte, geduurende de trekking, hunne niet duurzaame, oplosfing verfchuldigd waren. ' Amft. 12 Maart. B E«  OEFENINGEN-. 3? I BEKENDMAAKINGEN. jiVlet de levendigfte deelneeming in den bloei der Chemifche en Pharmaceutifche Weetenfchappen, heb ik het genoegen , aan het Scheikundig Publiek te melden, dat thans te Brusfel ter persfe is, en m de Maand July zal verfchijnen, een in onze dagen ten uiterften belangrijke arbeid, onder den tijtel: phar- MACOPéli belgique , par jean-baptiste-ferdi- NANE-antoine-joseph van mons , Apothicaire a Bruxelles, Membre de plufieurs Sociétés favantes. Bij voorraad kunnen wij onzen leezeren wegens den inhoud deezes Werks berichten , dat de Autheuc zich ter zaamenftelling van hetzelve voelde gedreeven, uit aanmerking, dat Europa, en voornamenlijk deBelgifche Provintien ,eene Pharmacopoea ontbrak, ingericht naar de" nieuwe beginfelen der Chemie en Pharmacie, welke gefchikt is naar den tegenwoordigen toeftand en de wijze van geneezing. Zedert tien Jaaren,geduurende welke zich de heer van mons, met allen nadruk, op de Chemie en pharmacie heeft toegelegd, ondervond hij, dat alle de voorhanden zijnde Dispenfatoria meerëndeels niet dan uit vroegere overgenomene zaamenfteilingen beftonden; dat zich daarïn telkens een aantal ver* keerdheden en feilen, min en meer anders voorge. draagen, ftaande hielden, en deezen eindelijk tot zoo veele hebbelijkheden geworden zijn.; Hij raadpleegde met de Autheurs van alle Jaaren en Plaatzen , welken over deeze Weetenfchappen gefchreeven hebben; herhaalde derzelver gelukkige Bb °nt*  372 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ontdekkingen , alle de Waarneemingen waartoe zijne bewerkingen hem gelegenheid gaven, 'er bijvoegende: - hij vond, dat 'er flechts weinige bewerkingen, vooral zoodanigen, welken zuiver Scheikundig zijn, waren, die niet door de bekwaamheid der hedendaagfche Pharmaceutifche Scheikundigen verbeterd zijn; en nochtans vond hij weinigen, welken onder zijne handen geene verandering moesten ondergaan, wilde hij aan zijne bedoeling beantwoorden, om, namenlijk, over niets te fchrijven, dan het geene hij proefondervindelijk hadde bearbeid, en bij deeze zijne bewerkingen derzelver minst moogfijke kostbaarheid en vaardigheid in 't oog te houden. Het Werk van den heere van mons zal derhalven niet gaan over de Beginfelen der Scheikunde, maar eenen eenvoudigen officieekn arbeid opleveren; of, ingevolge de orde der Voordragt, een zoodanig Werk zijn, met het welke de Apothekers zullen bezitten , de Voorfchriften aller Zaamgeftelde Geneesmiddelen , welken zij zouden kunnen nodig hebben : als zullende dit Werk vervatten het wezenlijke van meer dan vijfhonderd Boekdeelen, die in alle de onderfeheidene taaien gefchreeven zijn, en het welke men zich derhalven, op de gemakkeiijkfte wijze, zal kunnen eigen maaken. Met de eigenlijke Beginfelen der Pharmacie zich niet ophoudende, zal men veeleer de nodige Theorie der voorgedragene bewerkingen aantreffen, zoodanig, dat, en befchouwing en beoefening hier telkens hand aan hand gaan. Lang ftond de Schrijver in twijfel, of hij deezen arbeid in 't Latijn, dan wel in 't Fransen zoude befchrij- ven;  OEFENINGEN. 373 ven; bij verkoos eindelijk de Iaatfte taal, om algemeen nuttiger te zijn. Zijn werkisnaar de orde van 't alphabet ingericht; geevende aanvangelijk eene befchrijving van de Pharmaceutifche Stoffen , eene optelling van de Enkelvoudige Geneesmiddelen, naar derzelver Latijnfche Winkel-benaamingen; derzelver Kruidkundige naamen, volgens linneus, en derzelver Franfche Winkel-benaamingen; benevens de aanwijzing van derzelver deelen, die in de Geneesen Heelkunde gebruikt worden. Hierop volgen nu de Voorfchriften, en de Foordbrengfelen der Bereidingen; zoo wel der Chemifche als Pharmaceutifche, ouden en nieuwen, welken in de Belgifche Provintien gebruikelijk zijn. Tot gemak van hen die de Franfche benaamingen niet verftaan , zal men de Voorfchriften der Ingrediënten in 't Latijn enFransch, maar de Omfchrijving der wijze van Bewerking , al. léén in 't Fransch vinden. En bij de voordragt der Chemifche Voordbrengfelen, onder derzelver Gewoone Naamen, zal hij die der Nieuwe Nomenclature ,in 't Latijn en Fransch, 'er bijvoegen. Zie daar het plan gefchetst van den te verfcbijnenden arbeid des heeren van mons , een man , juist voor zulk eene aangelegene onderneeming als berekend; daar hij niet alleen met de theoriën der oude en tegenwoordige Scheikunde volkomen bekend is , maar ook aan zoodanig eene befchouwende kunde , de werkdaadigfte beoefening , ook met opzigt der Pharmaceutifche Voordbrengfelen , toegepast op de nieuwe theorie , op eene uitftekende wijze, weet te paaren: hoedanigheden, van welken tot nog toe in Europa, onder de ApoBb 2 the  374 CHEMISCHE EN PHYSISCHE thekers, flechts zeer enkele voorbeelden kunnen opgenoemd worden ; hoedanigheden ondertusfchcn , welker verkrijging mij even moeilijk toefchijnt, voor hen die zelfs de nieuwe theorie der Scheikunde kennen , zonder ooit opzettelijk aan Pharmaceutifche bewerkingen de handen te hebben geflagen; als het thans ondoenlijk is geworden, om de Pharmaceutifche Chemie op zulk eene volledige wijze te beoefe nen , en meer en meer te verrijken , zonder een doordringend oog op alle de menigvuldige uitvindingen en verrichtingen der nieuwere Scheikundigen gevestigd te houden. In 't kort; hoe meer ik het geluk hebbe bekend te zijn met de uitftekende verdienflen van den heeie van mons. hoe meer ik mij tevens verzekerd houde , dat wij in zijnen , door mij hier aangekondigden arbeid , een onfchatbaar gefchenk zullen ontvangen. Amfl. ij Maart, 1792. Dr. girtanner gelooft te hebben gevonden, dat Bedrogene, (Waterftof, of Watermaakend begi'nfel) de bafis of radical de facide Muriatique (het beginfel des Zoutzuurs) vorme. Deeze zijne ontdekking heeft hij bekend gemaakt, in Journal de Phyfique, van December 1791; zonder noehtans eenige melding te maaken, wegens de proeven op welken hij dit be- fluit gevestigd heeft. De heer van mons meldt mij, in dato 26 Jan. 1792, dat de door hem deswegen onderfcheiden genomen proeven, geenszins aan gedachte opgaave hebben beantwoord. Hij  OEFENINGEN. 375 Hij heeft verfcheiden maaien, bij onderfcheidene graaden van warmte, eene kleine hoeveelheid water, op 't Oxide blanc de Mercure (witte prscipitaat) overgehaald , en hij heeft geen Acide Muriatique (Zoutzuur) bekoomen. Hij ..heeft eene kleine hoeveelheid van dit Zuur op eene groote hoeveelheid van metaalen gegooten, in vooruitzigt, om ten eenenmaale het Zuur door de occideering van 't metaal te decomponeeren. Maar de proefneeming met eene mercuriale oplosfing overtuigde hem, dat het Zuur niet was aangedaan. Verfcheiden andere proeven vielen niet gelukkiger uit. Gedachte heer van mons heeft waargenomen, dat, als men de Sulphur alcalin. (Hepar Sulphuris} ontleedt, door een met metaal beladen Zuur, men geen^vjz hydrogene Sulfuré(Aër hepaticus')verkrijgt. Het neérgeplofte metaal levert het Oxygene(Zuuv{ioïïe) aan de Zwavel, en't water is hierbij niet gedecomponeerd. Onlangs heeft men het eerfle Stuk mijner Chemifche en Phyfifche Oefeningen aangekondigd (a). Ik vinde nodig , deeze Aankondiging niet geheel onbeantwoord te laaten. Na de opfleller derzelve , de Onderwerpen , welken in het eerfle Stuk vervat zijn, heeft opgenoemd, verhaalt hij ons: ,, Dat de „ Schei- (d) In de Vaderlanifche Bibliotheek van Weetenfehap, Kunst en Smaak. D. 3. No. ro. bl. 473—47$. Bb 3  3"6 CHEMISCHE EN PHYSIS-CHE „ Scheikunde, na dat door de Franfche Academis„ ten een geheel nieuw Chemisch LeerfteJfel ontworpen is , een voorwerp van twee bijzondere „ begrippen geworden zij ; en wel van zoodanig een groot verfchil, dat het eene Ieerftelfel recht„ ftreeks het omgekeerde van het andere bepaale ; koomena'e hoofdzaaklijk deeze zoo ver uit elk» „ ander loopende begrippen voord , doordien de „ nieuwe leer het aanweezen van stahl's Phlogfr „ fton , als enkel en alleen op eene hypothefe-ms„ tende, ontkent; terwijl de Lavoifieriaanen, in „ de eeuw van proeföndervinding leevende, geene „ Helling aanneemen , maar zich alleen bepaalen „ bij de dingen, die daadelijk beftaan, aanweezig „ zijn, en gezien of gevoeld kunnen worden." Terwijl ik erkenne , dat het Phlogifton van Stahl op eene eigenlijke Onderftelling rust, gelijk ik zulks vóór lang heb beweerd; oordeele ik, dat de beer Aankondiger hier wat te hoog met de nieuwe leer loopt ; zelfs, veel verder dan derzelver oor. deelkundigfte voorftanders. Immers, wanneer, gelijk mijn Aankondiger wil, de Lavoifierhanen geene ftelling aanneemen , en zij zich alleen bij dingen, die daadelijk beftaan, aanweezig zijn, en gezien of gevoeld kunnen worden, bepaalen ; dan heeft zich onder anderen, de groote kir wan, deerlijk misre! kend, toen hij fchreef, „ dat de Amiphlogiftiei zich „ dikwijls van de verwijderdfte Analogie bedienen •" dan zijn zijne aangevoerde bewijs-redenen , dat geenszins in de Nieuwe Leer alles op voor de zinnen vallende bewijzen rust, zoo veele gewaagde uit-  OEFENINGEN. 37? uitdrukkingen ? (h ) ; dan drukt zeker Recenfent , terwijl hij eene doorknede kunde in den geheelen omtrek der Nieuwe Scheikundige leerftelling doet blijken , zich zeer ongepast uit, ter gelegenheid zijner afkeuring van den geweldigen uitval des heeren barneveld's op het Phlogifton ,als hij zegt: „Wij „ wenschten gaarne te weeten, in welke omftan„ digheden men het oxygene zien kan; wanneer ,, men al de vermeerderde zwaarte van zelfftandig„ heden, bij welke het Onderfteld wordt, als een bewijs voor het gevoel wil aanmerken (c)* En waarlijk, zoo ten eenenmaale, bij de omhelfing deezer Nieuwe theorie, de Oude als met verachting te behandelen , bewijst meerëudeels eene uit vooroordeel gebooren verhitte kortzigtigheid. Scheikundigen ,. die redelijk denkende mannen zijn, zullen niet vergeeten, hoe veele gewigtige weldaaden de Chemie der menfchelijke Maatfchappij, ook te midden van het heerfchend Ieerftelfel van stam,,hebbe aangebragt; hiervan zullen zij de bewijzen nog dagelijks in zoo veele werkdaadige kunstverrichtingen en daarftellingen van de onfchatbaarfteprodu&en gadeflaan ; zij zullen toeftaan , dat de hypothefe van sthal's Phlogifton, de juistheid van duizende bewerkingen der Chemie niet benadeele , maar dat dezelve alleen met opzigt der verklaaringen van zommige bewerkingen valsch kunne zijn; verklaaringen, waardoor de Induftrie , het Fabriekweezen , zelfs de (£) Zie zijne Verhandeling over de Regelen van Redeveering in de Natuurkunde, hier vóór, bl. 159—183. (ej ln de Vad. Bibl. D. 3- No. 8. bl. 375. Bb 4  373 CHEMISCHE EN PHYSISCHE de Pharmacie niets konden lijden; naardien hés, in een bepaalden zin, voor den Bewerkeren genoeg»J, dat zij de Werkdaadige voordeden der kunnen weeten aan te wenden en kunnen genieten ; zij zullen erkennen, dat de Nieuwe leer 'er zonder de Oude met zijn konde; dat de eerstgenoemde zelfstel verre af z.j, boven alle verbeteringen en nadere bepaahngen te weezen; dat,hoe ftreelend het immer voor den denkenden geest zij, der waarheid meer en meer te naderen, en hoe veel aannemelijker ook inderdaad het Nieuwe leerflelfel voor hen weezea moge, echter altoos de waare grootheid eener weetenfchap, voornamenlijk naar de hoegrootheid der toepasfing ten algemeene nutte, béhoore te worden afgemeeten; en zoodanig eene, zoo ik mij niet bednege, waarlijk oordeelkundige befchouwing, zal hen behoeden, om zoo veele voortreffelijke uitvindingen hunner voorgangeren met verfmaading te vergelden; zij zullen zich als verbeteraars, als opbouwers eener zelfde kunst, het algemeene doef hunner voorgangeren gemeenfchaplijk beoogende, bij elke nieuwe ontdekking mogen aanmerken ; en de ver dienften hunner voorgangeren hulde doende, zullen zif door allen die waarheid zoeken, om dat waarheid in zich zeiven fchoon is, als opbouwers, bevorderaars en uitbreiders, niet eenerNieuwe, maar eener Zelfde kunst geacht worden ; en met dit alles zullen ze pmz,gtig genoeg zijn, om eene verflandige twiifehng met ten eenenmaale uit het oog te verliezen Dusdanig waarlijk handelt in verre na de heer Aankondiger hier niet; immers, zoo dra men ziine aangehaalde woorden flechts dóórdenke, ajdan is niets  OEFENINGEN, 379 niets eigen'aartiger, dan 'er van af te leiden : dat alle Scheikundigen , welke vóór de bekendmaaking der Nieuwe leerwijze leefden, en die welken dezelve niet omhelsden, noch dus verre aankleeven , niet in de eeuw der proeföndervinding leefden noch leeven;en alsdan hebben,(om Hechts van honderden één paar te noemen) bergman en scheele niets proefondervindelijks verricht! Edoch,hiervan niets meer; of men zou wel dra vinden, dat onze heei Aankondiger- hier geweldige uitvallen , onder water , op het Phlogijion doet! Men vervolgt 5 De neer kasteleijn, die de leer van stahl, „ in alle zijne Chemifche Schriften , heeft aangekleefd, fchijnt thans midden door deeze beide leerltelfels te willen pasfeeren; ten minften fchijnt „ hij in de belangrijkheid van dit ftuk tamelijk on„ verfchillig te zijn." Hier ontbreekt het waarlijk niet aan fchijn. Jammer flechts , en ook zomtijds gelukkig! . dat fcbijn veeltijds bedriegt. Immers zal het meer dan fchijn bevonden worden, wanneer ik betuige, met weerzin , te hebben opgemerkt , dat een Fransch Recenfsnt mijner Befchouwende en Werkende Chemie , mijne Chemifche Schriften met een naauwkeuriger en oordeelkundiger leezing hebbe verwaardigd , dan deeze Nederlandfche heer Aankondiger van het eerfte Stuk mijner Chemifche en Phy Jifche Oefeningen; welke zich , zonder den minften grond van billijkheid, hier aanmaatigd, om, door één' enkelen pennetrek , eene zoo meesterachtige als valfche uitfpraak, in deezen, over alle mijne Bb 5 Che-  380 CHEMISCHE EN PHYSISCHE Chemifche Schriften , te doen. Het eerfte Deel toch mijner Befchouwende en Werkende Chemie fchreef ik in den jaare 1784, ais wanneer het Nieuwe Ieerftelfel wel verre af was, van eene, zelfs ge. noegzaame fchijnbaare, rijpheid te hebben verkrce. gen, om, even deswegen, het Phlogifton van stahl te verwerpen; en nochtans, toen reeds, was ik "er even verre af, om het gevoelen van staiil blinde, üngs aan te kleeven. Hadt mijn vlugtige heer Aankondiger de 350-354 S§- mijner Chemie immer met oplettendheid geleezen, hij zoude , zulk eene Heilige als valfche uitfpraak nimmer hebben kunnen waagen. Voorzeker moet ik in de aangehaalde §§. mijn denk. beeld,^dat ik mij toen, cn reeds veel vroeger, van stahl's Phlogifton vormde; en wat ik, onder die benaaming.die ik ten gevalle van het heerfchend gebruik derzelve, behiel, verftond,in de 36-5-38* §§, duidelijk genoeg hebben voorgefteld; zonder dit toch zoude de zoo even gedachte Franfche Recenfent, deswegen, bij de beöordeeling mijner Chemie, niet gezegd hebben : „m. kasteleijn a redigè fon ou. vrage dapres la theorie ancienne, maïs fon Phlo. „ giftique n'eft pas celui de Stahl, c'eft plutot h „ calorique des Chimiftes modernes (d)." Betreffende nu , „ dat ik ten minften in de be„ langrijkheid van dit ftuk tamelijk onverfchillig „ fchijne te zijn," mag men wel vraagen: welk belang mijn heer Aankondiger zich wel verbeele, dat (d) Journal de Phyfique deParis, Cahier December 1791.  OEFENINGEN. 381 dat toch zijne leezers in alle zijne fchijnbaarheden, die hij hen aankondigt, kunnen nellen. Alleen uit mijne Ch. en Ph. Oefeningen hadt hij kunnen overtuigd worden,dat ik in alles wat waarheid is,ook te deezen opzigte, belang Hel; dat ik even daarom, al wat mij voor onzen landgenooten belangrijk voorkootnt, mededeele.onverfchillig, of de bewerkingen volgens de Stahliaanfcbe of Lavoifieriaanfcbe leere verklaard en voorgedraagen worden ; dat ik, den naam der Schrijveren bij de medegedeelde Hukken voegende , wegens hunne theorie billijk hen zelf verantwoordelijk laate blijven; dat ik geenszins een zoo vooringenomen bewonderaar van nieuwe zaaken , hoe gewigtig zij ook voorkoomen, wil zijn, dat ik, juist daaröm , al het goede en fchoone , dat Scheikundige bewerkingen , hoewel onder de Oude theorie voorgefteld, opleveren en zullen blijven opleveren, als onbruikbaar ,kan goedvinden te verachten; dat ik dus, zoodanige nuttige Hukken, met eene en dezelfde toegenegenheid, voordgebragt door de aanhangers van de eene en andere leerwijze, mededeele; alles en alleen met oogmerk, om, zoo Veel ik kan, nuttig te zijn; en dat eindelijk, waar ik van het woord Phlogifton , in mijne eigen opgefielde Hukken gebruik maake, men zulks, billijker wijze, in dien zin hebbe te neemen, zoo als ik mij desaangaande in de aangevoerde §§. en bijzonder in §. 381. heb verklaard, tot zoo lang ik mij deswegen nader verklaare. En in deeze befchouwing, welke elk oordeelkundige zeker niet zoude pasfeeren , kan 'er niet gezegd worden, dat ik thans midden „ door  3S2 CHEMISCHE EN PHYSISCHE „ door deeze beide leerftelfels fchijne te willen pas, » feeren i" maar dat ik blijkbaar met beiden niet blindelings verkeere; en het derhalven, zeereisen aartig is, dat men in deeze Chemifche en Phyfifcbc Oefeningen beider lei je Leer gevolgd vinde. Ja, maar „ Deeze Inrichting komt onzen heer AankondL » ger niet gepast voor, en kan de beste uitwerking „ met hebben, tot bevordering van deIndujirw, of „ ten nutte van Apothekers en Fabrikanten, enz. „ die inderdaad niet kunnen weeten, wat zij voor „ waarheid te houden hebben; en waarvan het gevolg moet zijn , dat men op de voordragt van „ een zoodanig werk, hoe rottig anders, minder „ acht ila, dan het verdient." Lof en laster, in éénen aciem » Nuttig en ongepast. Hoe toch kan eene ongepaste Inrichting, hoe kan een werk dat waarheid van valschheid niet onderfcheid , gevaar loopen,datmen 'er minder agt op flaa,dan het ver* diene? Dan, alle deeze verwarde uitfpraaken toetfende, zoo volgt, dat men hier hebbe vergee- w dat,-^!n ee" Êerfie Stuk van een Periodiek Werk geliefde te beoordeelen , welks zaamileller voorönderflelde, dat hij tot lieden fprak, die reeds eenige kunde in de gronden der Chemie gelegd hebben ; als mede, tot zulken , voor welken de fabriekmaatige (lukken vooral zoodanig zijn voorgedragen, dat ze 'er een nuttig gebruik van kunnen maaken, zonder zich deswegen over één van bei- de de leerfiellingen te bekommeren, enz. - en dat-gevolgelijk de heer Beoordelaar geen het minfle onderfcheid oordeelt te moeten maaken, in de Aankon-  OEFENINGEN. 383 kondiging van een Periodiek Werk, dat enkele flukken eener weetenfehap, of in een' arbeid , welke zoodanig eene weetenfehap , in derzelver geheel, leerlfellig, voordraagt. Wie toch zal ontkennen, dat genoegzaam alle de articulen,de fabriekmaatige bewerkingen betreffende, even goed kunnen uitgeoefend worden, zonder dat de bewerkers zich wegens de theoriën hebben te bekommeren ? werdt voor hen zulk eene kunde te. vens verëischt, dan toch zoude het Hecht met alle fabriekbewerkingen gefteld zijn. Gebruiken ze genoegzaam allen, b. v., het Water niet volkomen tot hun oogmerk , of zij hetzelve voor eene elementaire , dan wel voor eene zanmgeftelde ftoffe aanzien ? En wil men nu een bewijs der gezegde Ongepaste Inrichting? Hier is het: „De manier om een rood „ Oxidum te bereiden , in dit vierde (e) ftukje „ voorkoomende , is geheel ingericht, naar het ,, Nieuwe Leerftelfel des Heeren lavoisier , in„ tusfehen is de beredeneerde bereidingwijze van ,, het Suikerzuur, de bereiding der Tin&ura Art„ timonii nigra , enz. op de leer van stahl ge. ,, grond." Zeer natuurlijk inderdaad voor het eerfte artieul , als zijnde van den heer van mons; een man, zoo bekend met, als doordrongen van het leerftelfel van den heer lavoisier : en het Iaatfte van den heer t. lowitz, die het gevoelen van stahl blijft toegedaan. Aangaande het Stukje over het Suiker- {e) Lees eerfle.  3S4 CHEMISCHE EN PH.Y/SISCH.E kerzuur, van mij zeiven zijnde, behoeve ik niet te erïnneren, dat de Aankondiger den bal rechtflreeks misllaat. Evenwel, men koomt iets nader bij,en men ziet nu eerst, na al het afgekeurde, „Dat ik de (lukken „ naar de Leerftellingen van stahl en lavoisier, „ onverfchillig fchijn te willen voordraagen ;" en dit ook fchijnt men mij dan ook wel te willen toe. ftaan; „maar dan ook diende bij eene onderneeming „ als deeze, eene Vergelijking van beider Leerftel. „ fels vooraf te gaan." En wat is dit nu anders gezegd, dan dat mijne ganfche onderneeming ijdel is geworden; want naardien deeze folide vvaarfchuwing eerst na de uitgave van het derde Stuk mijner Ch. en Ph. Oefeningen verfchijnt, zoo koomt ze inderdaad veel te laat, als eene kunst-deelneemende raadgeeving , en fchijnt daar 't nu toch onmooghjk is geworden, om zulke eene vergelijking vooraf te doen gaan, alléén te dienen,om mijne leezeren van de onherflelbaare Hechte Inrichting deezes Werks te overtuigen. Wij zijn het, ja, volkomen ééns, met den heer Aankondiger. „ Dat daardoor eene gepaste hand„ leiding ontdaan zoude, om de verichülende gevoe„ lens te bevatten." Maar, „ dat eene zoodanige ,, Handleiding, tevens met eene verklaaring van alle de „ Konstwoorden en benaaming der Voorwerpen, in „ de nieuwe leer gebruikelijk, juist (met uitfluiting) „ tot de Ch. en Ph. Oefeningen behoore," ontkenne ik op goeden grond. En veel meer, lnftemmende met de voorönderftelde nuttigheid eener zoodanige Handleiding, enz. gevoele ik tevens de on-  OEFENINGEN. 385 onbillijkheid en meesterachtigheid, om zulks juist alléén van mij te eisfchen. Profesfor crell leverde van voorlang periodieke Chemifche fchriften; en wie eischte van hem zulk eene Handleiding ? — Profesfor GRèN fchrijft een Journal der Phyfik ; wie heeft het van hem gevorderd? Wie vergde zulks van ro- zier,Van de la metherie,Van brugnatelli , en anderen V En waarom moet dit van mij geeischt worden? Misfchien om dat ik een Nederlander ben, en dan nog flechts een Nederlandfche Apotheker, die zoo veel loons voor zijnen arbeid heeft ontvangen, dat men daar voor vrijheid hebbe om van hem nog meer te eisfchen? . Immers, naauwelijks verfchijnt een eerfle Stukje van eenen nieuw geopenden arbeid van mij ; of, in ftede, van eenigermaate flechts , de innerlijke waarde of onwaarde des in» houds (het waare werk van eenen Recenfent) aante toonen, zelfs van niet één eenig articul, legt men den fchrijver een' willekeurigen last op; wijst hem tijd en plaats aan, waar men dien van hem vordere op zich te neemen, verklaarende, bij gebreke van dien, zijnen arbeid voor ongepast. Men is daarenboven onkundig geweest, of men verkiest zich aldus te doen voorkoomen , dat ik reeds eene overzetting van girtanners Anfangsgründe der Antiphlogiftifchen Chemie, en Normenclature hebbe aangekondigd; en waarom ? , . . om met eenigen fchijn, — voor veelen genoegzaam — te beweeren ; ,, dat ik in de ,, belangrijkheid van dit ftuk taamlijk onverfchillig „ ben." Dan, bijaldien de heer Aankondiger mij dien last hadde opgelegt, vóór het eerfte Sluk mijner Oefe- nin-  ■38tf CHEMISCHE EN PHYSISCHÉ dtCTf"," ik **» ^"oeggeweest ware, di bevel eens als eene vriendelijke raadgeeving op te volgen voorzeker aIsdan,zoude xulkstaderdaodeene zeer belangrijke^^ geweest , 2eker No. , Calleen daarmede vervuld) wel vijftig lee rs hebben!Ik was veeleer van oordeel, dat men zulk een in zijnen aart afgetrokken onderwerp dan eerst, met wederzijdfchevrugt voor leezeren uitgeever, kunne plaatzen wanneer men verzekerd zij, dat zulk een penocnek Werk geen gebrek aan leezers hebbe Men beproeve het, en geeve eene Nomenclaturen en eene Vergelijking van de theorien van lavoisier en stahl op zich 2elven uit: en dan ondervinde men, of men in de Nederlanden een vijftigtal exemplaaren zal kunnen debiteeren: dat nu dit op verre na voor de kosten der uitvoering ontoereikende is behoeft geen bewijs. I„ een periodiek Werk, vvaaïu onderfcheidene articulen voorkomen , die voor onderrandden leezers niet onbelangrijk zijn, ware derhalven zulks alleen met vrugt te plaatzen ; en in m Tnï* kUn"en °°k m'>e Ch^'Me en Phyf. Oefeningen daartoe recht gefchikt geoordeeld worden. Edoch , alsdan moesten dezelven eerst voorhanden z.jn. Verfchijnt nu het door den heer Aankondiger begeerde niet fpoedig genoeg naar zijn» zin; hij werke iet mede ten algemeenen nutte; hij neeme dien zoo hoogstnodigen taak op zich; en zende het mij ter plaatzing. Zoude dit niet in alle beschouwingen nuttiger en redelijker gehandeld zijn, dan deswegen een' ander, op de onbevoegde wijze gansch willekeurig, tot een' bepaald Werk te wil.' len  OEFENINGEN. 3^7 len verpligten, en gezogte crkiques te maaken wegens het geen 'erniet is, terwijl men wil voorkoonien als beoordelaar van het geen voorhanden is , wanneer men daarvan flechts de articulen opgeeft! Edoch , daarenboven zal ik mijn' Aankondiger hier iets berichten , dat hem niet konde bekend zijn, t. w., dat ik verzekert ware, dat zeker Scheikundige aan eene zeer uitvoerige vergelijking der beide theorïén arbeidde , en ik voor mij zeiven befloten hadt, dezelve, zoo dra zij verfcheen, in onze taaie overtebrengen , en in dit periodiek Werk medetedeelen. Vóór drie Maanden werdt mij bericht dat dit^Stuk gedrukt werdt: ik verwachtte hetzelve dagelijks; en alhoewel mij bewust is , dat deszelfs opfteller een ijverige verdediger van 't oude leerbegrip is , zal hetzelve nochtans dusdanig verfchijnen, dat het, en tevens tot eene handleiding der onderfcheidene theorïén dienen, en aanleiding geeven kunne, om de waarheid in een nader licht te plaatzen. Naardien nu de vriendelijke toegenegenheid waarmede ook dit mijn periodiek Werk ontvangen wordt, mij genoegzaam ia ftaat ftelt, aan dit voornee. men te beantwoorden , om , namenlijk , bijna de plaats van een gansch No. voor ééne Verhandeling, ten uiterften gewigtig voor hen welken de onderfcheidene Leerftelfels van stahl en lavoisier meer dan oppervlakkig wenfehen te kennen, interuimen; zoo kan men de mededeeling van het gedachte Stuk ten fpoedigften mogelijk verwachten. Cc Het  388 CHEMISCHE EN PHYSISCHE Het vermeende gevaar: „ niette weeten,wat men „voor waarheid tehnudenhebbe,»zal nochtans voor zoodanige leezers mijner Oefeningen geheel verdwijn nen welke weeten, dat ik reeds vóór lang het leerJelftl van stahl', Phlogifton in mVjnc Q de aangehaalde §§. hebbe voorgedraag, en 'wij ook reeds eene Schetze van het Scheikundig Leel flelfil van Lavoifter, door den heer p. meuvvl bezitten. " * Eindelijk, een en ander toont duidelijk genoe* dat de heer Aankondiger heeft wilkn laaken , 00&k daarhijjchèe» te prijzen ; ook zelfs , waar hij , JtmhetdthaWen, Iet mededeelt. Maar welk een waar ^oordelaar deeIt ie(9 km_ Qf {an alvm mede en met het geene alleen dat nuttig en nodig is ? ~ Dit eet. en ander zij genoeg, om te toonen hoe oppervFakk.g men durve beoordeelen en veröor. deelen, en op welk een' meesterachtige.! toon men dnrve eisfchen en beveelen, wanneer n.en zijn' naam verbergen , en flechts pronken kan met de woorden: Alles, wat gij wilt, dat u (h ^ zullen doen, doet gij hen ook alzo! 12 Maart, 1792, Aangaande de Engelfche Ammoniakzout-fabriek, be-  OEFENINGEN. 389 bericht ons de heer wittekop het volgende: „Alle „ foorten van beenderen worden tusfchen twee horifontaale, getande rollen, welke in eikanderen vatten, vergruist, alsdan met water gekookt, het 11 bovendrijvende vet tot zeepmaaking verzameld , „ en het afkookfel ter voeding van varken* ver'„ bruikt. De uitgekookte beenderen worden in „ kleine retorten, wier lange halfen door een ton ,, met water gaan, gedeftilleerd; in de voorlagen „ bevindt zich de moêrloog des Vitriools, en men J} verkrijgt gevitriolifeerd Ammoniakzout ;(A/ca/i vo„ latiJe vitriolatutri) dit wordt vermengd met eene „ oplosfing van Keukenzout, en men verkrijgt Am„ moniakzout en Glauberzout; het eerfte wordt ge„ fublimeerd, het Iaatfte in onderfcheidene gedaan„ ten verkogt. Het overblijffel wordt tot Phospbo„ rus gebezigd." Dit bericht fchijnt mij zeer belangrijk, en meldt eene ten uiterften ccconomifche beweiking; welke, in de befchouwing, zeer juist voorkoomt. Niets wordt hier weggeworpen , en de aangewend wordende produkten zijn vrij onkostbaar. Bij de uitdrijving van het vlugtig Loogzout, ontmoet hetzelve in de ontvangers het Vitrioolzuur, en moet 'er een Sal Ammoniacum vitriolatum mede vormen; door dit te vermengen met eene oplosfing van Keukenzout, gefchied 'er eene wederkeerige verwisfeling van beflaandeelen, en worden 'er noodwendig twee nieuwe zoutligchaamen zaamgefteld ; het vitrioolzuur vormt met het mineraal loogzout des Cc 2 Keu-  390 CHEMISCHE EN PHYSISCHE OEFENINGEN. Keukenzout Glauberzout; het Zoutzuur des Keukenzouts, met het alcali mMU des gevitriohfeer. den Ammomakzouts , het gewoon Ammoniakzout.  CHEMISCHE en PHYSISCHE OEFENINGEN, bewijsgronden van het gezuiverde leerbegrip van stahl's phlogiston, e s de ongegrondheid van het nieuwe scheikundige leerstelsel van lavoisier; door den heer wiegleb; Apotheker, enz. te Langenfalze. Reeds zedert het nieuwe Scheikundige Leerftelfel der Pranfchen in Duitschland begon bekend te wor. den , heb ik hetzelve ook in alle enkele pnn&en overwogen , van alle zijden befchouwd , mij van mijne vooröordeelen ganfchelijk ontdaan, en de ten grond gelegde Waarneemingen zoodanig onderzogt en beoordeeld, als of ik dezelven voor de eerftemaal zag. Nochtans heeft hetzelve mijne toeftemming niet kunnen erlangen. Hierbij heb ik met inijn beoordeelend vermogen ftreng gehandeld, hetzelve veele jaaren, wantrouwende, onderdrukt, en in ftilte geduldig afgewagt, wat andere Scheikundigen, en voornamenlijk mijne landgenooten, des wegen zouden oordeelen. Bekend is het, dat, wel is waar, onderfcheidene Scheikundigen de verdediging vart het tegenöverftaaude Stahliaanfche Leerftelfel, aangaande eene bijzondere Brandbaare Grondftoffe der I. deel. D d lig-  302 CHEMISCHE E Jf PHVSISCHE ligchaamen, welke onder den Griekfchen naam, van Phlogifton, of onder de Duitfche beiiaaming , van Brandbaare Grondftofe , bekend is , op zich naamen ; onder welken voornaraeniijk de Verhandelingen der heeren kir wan en westrumb der op. merkinge waardig zijn. Geen hunner heeft nochtans, naar mijn oordeel, het doelwit volkomen be. reikt, naardie:i zij het voorwerp fteeds alléén aan ééne zijde hebben aangetast: en, in 't algemeen , vermids men alles, wat in dit opzigt gedaan werdt, flechts bij gelegenheid verrichtte. Naardien het nu desniettegeoftaande fchijnt, dat het gedachte nieuwe Scheikundige Leerftelfel van lavoisieu, zints eenigen tijd, in Duitschland meer aanhang vindt, zoo oordeele ik raadfaam , ook mijne deswegen ondernomen beproeving ten voorfehijn te brengen, in hoopc het publiek aanleiding tot eene Heilige uitfpraake te geeven. Twee, eikanderen ten eenenmaale tegenövergeftelde in gebruik zijnde Leerftelfels, kunnen, zonder nadeel der Weetenfchappen , niet langer gemeenfchappeHjk blijven voorddV.uren. Eén moet alléén val. len, en voor 't vervolg worden verworpen. Welke? .... dit moge het publiek beflisfen, wanneer hetzelve mijne voorftelling hebbe onderzogt. Na langduurige overweeging , met volkomen be. wustheid van het gewigt mijner onderneeming, en met alle hoogachting voor mijne fcherpzinnige partij, heb ik eindelijk de pen opgevat, met oogmerk, om de uitkomfte van mijn onderzoek openlijk ter beflisfing voortedraagen. Ik  OEFENINGEN. 393 Ik zal de beide LeerfteHels , volgens derzelver hoofdpunten, dóórloopen , en de wederzijdfche, op zaaklijke verrichtingen (leunende,verklaaringen nevens eikanderen , ter vergelijking, plaatzen. Met alle mooglijke onpartijdigheid zal ik over het ganfche zóó veel lichts trachten te verfpreiden, dat de kcnneren deezer Weetenfehap in ftaat gefteld worden , om 'er het Iaatfte vonnis over te vellen. Met dit oogmerk zal ik, voorëeist, de echte Stahliaanfche Grondbegrippen van 't Phlogifton aanvoeren , en daarbij het gebrekkige derzelven niet ver. zwij-ens hierop zal de befchrijviug van het Verbeterde Stahliaanfche Leerftelfel volgen , en eindelijk zal ik het Nieuwe Scheikundige Leerftelfel der Franfchen omftandig befchrijven, en in 't licht (lellen. Na dat, in de Iaatfte helft der vóórgaande eeuw» bechee,onder de door hem beweerde Grondbeginfelen der ligchaamen , ook eene bijzondere Brand» baare Grondftoffe hadt erkent, en stahl, in deA aanvang der tegenwoordige eeuw , de theorie van becher met bewijsgronden zogt te bevestigen} heeft nochtans, in vervolg van tijd, bij nauwkeuriger onderzoek, zich gedachte theorie niet ganfehelijk kunnen ftaande houden. Van de drie grondftolfen van becher kan flechts de aardachtige grondftoffe, in de allermeeste ligchaamen , de brandbaare grondftoffe echter voornatnenlijk in alle brandbaare ligchaamen, zonder 't oog op derzelver oorfprong te flaan, en in de metaalen beweezen worden ', en hletÖrn is dezelve ook, zints dien tijd t D d x doof  394 CHEMISCHE EN PHYSISCHE door de meeste Scheikundigen , als een bijzonder beftaandeel veeier ligchaamen , tot op onzen tijd toe , erkent. ' Stahl beweerde, van deeze Grondftoffe: i. Dat zij van eene aardachtige natuur zij. «. Dat zij zich, in de gedaante van Roet, van brandende Ligchaamen uirfcheide, alsmede in Kooien rijkelijk voorhanden zij. 3. Dat zij een wezenlijk beftaandeel der Metaalen uitmaake, en bij derzelver verkalking 'er worde uitgefcheiden. 4. Dat de Metaalkalken, door de intreding van dit wezen uit brandbaare ligchaamen , weder in den ftaat van Metaal worden ternggebragt. 5. Dat dit wezen , door naauwkeurige verbinding met Vitrioolzuur, zwavel vorme ; en 6. Dat deeze Grondftoffe nooit zuiver afgefcheiden kunne d^drgefteld worden. Aan veelen deezer grondregelen hebben verfcheiden Scheikundigen getwijfeld. Door de derde en vierde punften werden de meesten verbijsterd, om dat de Metaalen, na de verkalkingen dus na verlies deezerGrond» ftoffe, nochtans zwaarer dan te vóóren waren; en dat de Metaalkalken, na de intreding deezes wezens, minder zwaarte hadden. Voor veelen was het zesde punct insgelijks aanftootelijk , om namenlijk eene ftoffe aanteneemen, welke nooit afgefcheiden kan worden d&argefteld. Om deeze reden hebben verfcheiden Scheikundigen, naden tijd van stahl, hunne denkbeelden , aangaande dit wezen , veranderd j waar-  OEFENINGEN. 395 waaromtrent ik den leezer tot andere fchriften wijze 00- , , • Hoogst waarfchijnlijk is liet, dat stahl zelt, in zijn' tijd, geen genoegzaam opgehelderd denkbeeld van dit Grondbeginfel der ligchaamen hadt, 't welke hij onder den naam van het brandbaare, Principium inflammabik, of Phlogifton verftond. Zulks kan ondertusfchen dit wezen even zoo min benadeelen, als dat verfcheidene van zijne naarvolgers hunne denkbeelden deswegens bobben veranderd. Offchoon men derhalven ook door lang. duuriger waarneemingen allengs duidelijker en juister denkbeelden hebbe verkreegen, zoo blijven dezelven nochtans met het hoofdvoorwerp der eerften in verband. Ingevolge daarvan, zal ik nu de Grondtrekken van het Verbeterde Stahliaanfche Leerftelfel ontwerpen , en voords onmiddelijk daaröp de bewijsgronden laatén volgen. Aisdan zal het, zoo ik hoope, blijken: of de naarvolgers van stahl, uit eene blinde verkleefdheid, uit een ingeworteld, oud vooroordeel, of uit kortzigtigheid; dan wel, volgens juiste waarneemingen, op gewigtige, oordeelkundige gronden, bij hunne Hellingen blijven; en dat zij het nieuwe Leerftelfel der Franfchen Hechts als fchitterend, geenszins als waarheid, aanmerken. Het f» Macquer'sCheraifchesWörterbuch,artikelBrenr.- bares: crill's Annalen, 1784. B. 1. f. ao/. Men zie ook mijne Befchouwende en Werkende Chemie» D. I. §. 350—383. K. Dd 3  39<5 CHEMISCHE EN PHYSISCHE Het Verbeterde Stahüaanfche Leerftelfel des Pklogi. ftons (leunt op de volgende gronden : I. Ia alle brandbaare, alsmede in veele andere onbrandbaare ligchaamen, huisvest eene bijzondete Brandbaare Grondftoffe, die bij de Ont. vlamming vau brandbaare li-examen, af hij de Verkalking der Metaalen wordt uitgefehüden. 2. Deeze Grondftoffe kan, in zoodanige gevallen, inderdaad opgevangen, en derhalven in een' afgefcheiden toeftand , tamelijk enkel, voudig, in luchigedaante, verkreegen worden. 3. Deeze ftoffe is veel ligter dan de lucht; derhalven het aiierUgfte aller zelfftandigheden. 4. Alle de met deeze Grondftoffe verbondene ligchaamen verliepen, naar evenredigheid van derzelver bevattende hoeveelheid , een deel van hunne pofirive zwaarte; daarëntegen worden alle ligchaamen zwaarer, als men ze van deeze Grondftoffe beroofd. 5. Deeze Grondftoffe heelt met de zuivere lucht eene fterke verwandfchap, en veröorzaakt, dat deeze, door bijkomfle der eerstgenoemde ' in eene naauwere ruimte zaamgedrongen, en in Phlogiftlfeerde Lucht veranderd wordr.' €. Deeze Grondftoffe ("verbonden met water en vmirftoffe) verfchijnt in de gedaante van Ontvlambaare Lucht. 7. Deeze Grondftoffe, verëenigd met Phofphoruszuur, maakt Phosphorus, en, met Vitrioolzuur verbonden zijnde, Zwavel. Kooien beftaan uit Brandbaare Grondftoffe en Lucht.  OEFENINGEN, 397 Luchtzuur, verbonden met zoutige- en aardachtige deelen. p. Zuivere- of Levens-Lucht is naar derzelver wezen nog onbekend Misfchien beihat zij uit de zuiverfte VVaterltof,met de zuiverfte VuurftofTe verbonden. 10. Luchtzuur (Vaste Lucht) is insgelijks in befchouwing van deszelfs wezen nog onbekend, en kan tot dus verre niet zaamgefteld worden* Thans gaa ik over tot de Bewijsgronden der gemelde Grondjleljelen. I, Aanweezendiiejo der brandbaare gronfstcfj/e. Het is genoegzaam onbegrijpelijk, dat men, als het oordeel niet reeds met zekere vooröordeelen vervuld is, het beftaan van eene bijzondere Brandbaare Grondftofle in veele ligchaamen niet wil erkennen. De oudfte Scheikundigen reeds, waaronder ik voornamenlijk gf.ber ten voorbedde wil aanvoeren , welken voorztker het minfte aangaande de Grondmenging der ligchaamen met vooröordeelen vervuld waren, maar alleen volgens zinnelijke waarneemingen eenige kennis van de inwendige hoedanigheid der ligchaamen moesten verkiijgen,erkenden in de Metaalen een Verbrandbaar beftaandeel. Geber befclnijft, op veele plaatzen zijnes werks, eene materiam fugitivam & inflammabilem, of>/phureitatem adurentem, die van lood, tin en meer andere metaalen , bij de calcineering verbrande. Op dit denkbeeld moet men dus toen reeds door de waargenomene eigenfehappen der Metaalen gebragt Dd 4 zijn.  398 CHEMISCHE EN PHYsrscHjj zijn. Alle de volgende Scheikundigen der midden Ujd erkenden insgelijks die beftaandeel en b gre ." pen hetzelve mede onder den „mm g »«. aubbeIzinnIge z:«z:^z to anuen ouden eenvoud o-en nnm f.» gegreepen. Men kan nog da°-Hiik= Aa i ö u"oclll^s aan de meesrp «etaa.en.voornamenlijkbli koper, lood, " n a deren, waarneemen, dat zij, gevvreeven wor. deade, eenen bnzonderen reuk van zich geeven, en d t deeze reuk, bij derzelver fmelting en verkalking? nog fte ker, en allerfterkst bij hnnne oplosfing in - uren ls. Moet men daaruit niet noo Jwendigf bij Tï' " 26kere deden worde" verdreeven? dee ons geleidelijk vastftellen;dat 'er bij de ver kalking van hen een zeker wezen zij uitgetreden - en dat dn juist hetzelfde moete zijn, 't geene o z'a diens reuks ware, en tevens den metaalglans en de uitbreidbaarheid hebbe veroorzaakt. Wij zi „ "el kaars verbranden, 0f k0olen vergund e„ be «Peuren daarb.j , dat deeze en alle foortge ijke Z ebanmen geheel verteeren, en midlerwnl £t en h tte zmnehjk van zichgeeven, maar eindelijk u t, blusfehen. Wij vinden dat olie, fmeer, talk! p^ wasch,  OEFENINGEN. 399 wasch, zwavel en phosphorus, even deeze zelfde eisenfchappen met hout, ftroo en andere gewasfen bezitten. Zoude men daarvan niet natuurlijker wijze oordeelen, dat in alle deeze ligchaamen eene zekere Brandbaare Grondftoffe moetc voorhanden zijn, van welke derzelver brandbaare eigenfchap voortkoo- me? Of moet ik deswegen daaraan twijfelen, dewijl ik deeze ftoffe niet ijllings onmiddelbaar kan opvangen? Neen» neen! miJ"n oordeel over* reed mij daardoor, dat bij verkalkingen der metaalen, zoo wel als bij vlammende verbranding van verfcheiden brandbaare ligchaamen, noodzaaklijk een bijzonder wezen in de lucht moete treden, dewijl men hetzelve in de lucht kan rieken ; en dat dit wezen juist dat zelfde moete zijn , waarvan de brandbaare eigenfchap des ligchaams voortkwarne , vermids , na deszelfs ontwijking, het ligchaam of verteerd wordt, of niet meer brandbaar is. Volgens deeze gevolgtrekking kwam het 'er nog op aan, dat men deswegen eene beproeving bewerkftelligde. Indien het waarheid mogte zijn, dat de metaalen, bij de calcinatie , eene zoodanige brandbaare Grondftoffe hadden verboren, dan moesten dezelven ook door hergeeving van het verboren deel, weder in den vóórfgen metaalifchen toeftand kunnen teruggebragt worden. En juist dit is de allerzekerfte proefondervindelijke ftelling, welke tot op den huidigen dag onwederfpreeklijk zeker is. Geen verkalkt onedel metaal kan, zonder bijvoeging van zoodanig een brandbaar ligchaam, in deszelfs metaalifchen ftaat worden teruggebragt. Stahl kon het in zijnen tijd P0g zóó ver niet brengen, dat hij dit wezen in eenen Dd 5 zui-  4°0 CHEMISCHE EN PHYSISCHE zuiveren afgezonderden ftaat van de brandbaare ligchaamen of metaalen verkreeg, en hieröm bleef ook zijn denkbeeld daarvan donkerer en onduidelijker. Hij ontdekte aangaande dit wezen, dat hetzelve in de' koole rijkelijk voorhanden zij; en juist hieröm verbeelde hij zich, dat het van eene aardachtige natuur, droog en vast zijn moeste; fchoon het hem onbekend was , waarmede het eigenlijk daarin verbonden ware. Maar wegens dit pundl is ons denkbeeld meer verlicht geworden. De ontdekkingen van onzen tijd hebben de middelen geleerd, hoedanig dit wezen inderdaad van zelfftandigheden afgefcheiden, in de natuur der ontvlambaare lucht kunne daargefteld worden; waarbij men alleen nog het onderfcheid rnoet in aanmerking neemen,dat dit wezen , in Iaatstgemelden ftaat, met waterftof en vnurftof verëenigd , de Juchtged'aante heeft verkreegen. Dat dit wezen in deeze foort van lucht voorhanden zij, wordt door de ganfchelijk overeenkomende eigenfchappen en werkingen derzefve blijkbaar. Priestley vond, dat 'er van ijzer, zink en tin in toegefloten vaten, met fterk vuur behandeld wor! dende, lucht opgevangen werdt en dit zelfde wezen wordt ook uit deeze metaalen, bij derzelver oplosfing in vitriool- en zoutzuur, verkreegen. Dit toch is een zinnelijk bewijs, dat 'er van deeze metaalen , door vuur en zuuren, een brandbaar wezen knnne worden afgefcheiden ! Hetzelfde wezen verkreeg hij ook uit zuiver ijzerWjlfel, in een nut kwik (b) Proeven en Waarneemingen over de Lucht, D. 2.  OEFENINGEN. 401 kwik gevuld en daarmede opgefloten glas, door het , -n uekidde brandpunt U). . 'Ten ^waarlijk voorbedachtelijk de oogen fl* IZet men niet wil zien, dat hier de ver. Snurg- brandbaar We.en, in de gedaante Ie J omvl-baare lucht, duidelijk voor oogen koo. Z Daarenboven heeft prikstley nog de .kwaardioe emftandigheid gemeld; » hoe, btj èmandeling, somtijds plaats hebbe, dat " !eduurende de verhitting , eene noevee held " iizerviilfel uit eikanderen Hoof, even als of " ondl de oppervlakte eene ontploffing geb.urd *; ware" Dit moest, dacht ik, volftrekt den grootften twijfelaar overtuigen, dat hierbij een wezen in uchtgedaante uithet ijzer, door het brandpunt, worde ontwikkeld 5 teu blijkbaaren bewijze van het ongegrond denkbeeld, dat de metaalen flechts enkelvoudige ligchaamen zouden weczen. Zoude het nu lo« wel nodig zijn, om van het aanzijn oer Brandbaare Grondftofle in de kooien bewijzen aan te vocren? Indien de verkalking der metaalen op de ontwijking dier Grondftoffe ruste, dan moet volftrekt ook d°erzelver hertelling op de bijtreding van het verboren gegaan zijnde beftaandeel gegrond zijn Vermids het nu bekend is, hoe daartoe kooien, ot andere brandbaare ligchaamen verëischt worden , zoo dacht mij, dat de gevolgtrekking zeker genoeg ware dat daarïn dit weezen moete voorhanden zijn zonder 't welke de herftelling der metaalen niet kunne plaats hebben, Daarüiiboven durf ik mij CO L. c  402 CHEMISCHE EN PHYSISCHE hlZ gr°nd n0g,bijz01,der °P & ontwijfelbaare brandbaare natuur Indien derhalven deeze lucht reeds tien of twaalfmaaien ligter dan gemeene lucht is, zoo (h) Phil. Tranfait. Vol. 57. (O Sennebier, Unterfuchung über die Natur der Brennbaren Luft. S, 33> (i) Beytrage zu den Chern. Annalen. B. 3- f- *37-  4°S CHEMISCHE EN PHYSISCHE G-ondiroffe, van welke deeze lucht derzelver on vlambaare eigenfchap heeft, en die het wezen de lucht zelfs zoo veel ligter maakr „nw ligter dan de gewoone lucht, en, naast de allerzuiver te vnnrftoffe, de ligtlfc op onzen pIaneet ^ ft begnjp met wat m(ïa tegen de krach[ J CO- zen bewijsgrond kunne inbrengen! IV. DE brandbaare grondstoffe ver. mindert d e positive zwaarte zoodaniger ligchaamen waarmede z ij verbonden is, welker vermeerderde zwaarte weder haats heeft, ai.s zij van dezelven is afgescheiden. Deeze, op 't eerfte aanzien, eenigszins verwonderhjke, tegenftrijdig fchijnende ftelling , is een natuurlyk gevolg der vódrgaande. Want „aard en het eene beflischte waarheid is, dat alle ligch amen, welker pofitive Zwaarte zal bepaald worden altoos in de lucht moeten gewoogen worden; zo'o volgt volgens eene juiste natuurwet, dat wanneer een hgchaam , 't welke veel ligter dan lucht is .met andere ligchaamen, die zwaarer dan lucht zijn,wordt verbonden, de laatften een deel hunner ejgen pofitive Zwaarte moeten verliezen, Juist het zelfde blijkt ook bij de weeging der ligchaamen in an- CO Men zie ook pikte t's Verfuch fiber dos Feüer.  OEFENINGEN. 407 andere vloeiftoffen. Als , bij voorbeeld, een ligchaam, dat zwaarer dan water is, inwater wordt gewoogen, en men 'er voords een ander, zwaarer dan water zijnde , mede verbinde , en nu beiden te zaamen in water weege , dan zal nu het eerfte minder in 't water weegen , dan her re vóóren woog. Mén weege een metaalen dobbelfteen in water, en teken deszelfs pofitive zwaarte in water ; daarna binde men met het fijnst zijden draadje 'er een ftukje kérk aan,, en weege dien weder in 't water. Niettegênttaande hierbij deszelfs pofitive zwaarte, door een bijgevoegd ligchaam, zoude vermeerderd worden, zoo zal hij nochtans nu in 't water minder weegen , dan voorheen , om dat de kurk veel ligter dan water is, en daarom bij alle andere daarmeda veibonden ligchaamen, die zwaarer dan water zijn, door haare natuurlijke ligtheid . één deel hunner zwaarte onwerkiaam, en derhalven onmerkbaar maakt. Dit is ook juist het gevolg bij de beweezene Brandbaare Grondftoffe der ligchaamen, en de zuiverde vuurftoffe. lk bolide het voor eene natuurwet, dat elke ftoffe van derzelver eigen pofitive zwaarte, door verbinding van eene vuurftoffe, van eene of audere zelfftandigheid, zóó lang één deel fchijnbaar moete verliezen, als deeze verbinding duurt. Hierüit wordt de onderfcheidene fpecifique zwaarte veeier ligchaamen verklaard. Bij voorbeeld, dat alle foorten van lucht ligter dan water zijn; dat de vaste lucht (koolzuur) van alle de volgende foorten van lucht de zwaarfte is; dat de levenslucht (zuivere lucht} iets ligter; de gewoone lucht nog ligter; de gephlogifteerde lucht wederom nog ligter $ en de ontvlamj. psei» Ee baa.  4°8 CHEMISCHE EN PHYsiSCHE baare lucht de allerligtfte van allen is ; Stegenftaande het nochtans zeer waarfchijnlijk zij dat de waterftoffe QHydrogene) de grondftoffe van 'allen is • maar wier zwaarte in alle deeze gevallen flechts door de verfchillende hoeveelheid der Brandbaare Grondftoffe verminderd wordt, welke voorzeker in de brandbaare lucht het grootfte is. Men ontdekt voords daarin den eigenlijken grond , waarom de lijviger vette Olieën nochtans ligter dan water zijn • en waarom de gedefinieerde Olieën nog minder zwaarte toonen; waarom de wijngeest nog ligterLiquor Anodynus wederom ligter ; en de Naphtha onder alle de zigtbaare vloeiftoffen de allerligtfte isalhoewel het water van deeze allen de voornaamfte' ligchaamhjke grondftoffe uitmaakt. Wegens de twee laatstgenoemde bereidingen, leert de ondervinding, dat derzelver natuur op de ontleding van den wijngeest ruste , waarbij inderdaad dan ook de affcheiding van een gedeelte van het waterige beftaandeel, en eene meerdere inëendrin*ine der Brandbaare Grondftoffe , of der daaruit gevormde verbinding, volgt. Voords is het eene nooit in twijfel getrokken grondftelling, dat elk gedeftilleerd water, als het met zouten beladen wordt , eene grootere eigenaartige zwaarte verkrijge; maar dar nochtans een fterke Spiritus falis Ammoniaci caufticus met water bereid, aanmerkelijk ligter zij , dan deszelfs hoofdbeftaandeel , gedeftilleerd water : dit nu zal men volftrekt niet kunnen verklaaren, als men zijn aandacht niet vesrige, op het met vuurftoffe verbonden vlugtige loogzout, üe verandering des waters in Hgte dampen, door de natuurlijke warmteftof, Ichaam  OEFENINGEN. 409 fchaam ik mij genoegzaam, als een alledaags voorbeeld, ten bewijze mijner grondftelling, mede aantevoeren. Edoch, is reeds de waarneeming gewigtiger, dat door naauwkeurige verbinding der warmteftof, het water tot waare beftendige lucht kan veranderd worden, waarbij alle opgevangen lucht veel minder weegt dan het daartoe gebezigde water. Dat ik hier door de leiding van naauwkeurig opgefloten waterdampen, door gloeijende, vuur beftendige gebakken buizen uit witte kleiaarde verftaa, verëischt zeker geene nadere verklaaring. Zoude nu eindelijk de waarneeming, dat eene zekere hoeveelheid eener zuivere , lig'- vloeijende metaalkalk, met een brandftof bevattend ligchaam verbonden, na de ftnelting, eenen weinig minder weegenden metaalkorl opleverd, niet uit dezelfde oorzaak moeten verklaard worden ? Ik achte het als zeer natuurlijk, dat het gewigt van eene enkelvoudige metaalkalk, door intreding der Brandbaare Grondftoffe, als een wezen dat veel ligter dan de lucht is, en hierom op geene fchaal in de lucht kan gewoogen worden, noodwendig een deel van derzelver zwaarte fchijnbaar verliezen, derhalven ligter worden , en deeze gedraaging zoo lang vertoonen moete, als gedachte grondftoffe met dezelve verbonden is. Misfchien kunnen daarenboven nog de met damp vervutde Montgolfie's ; de met brandbaare lucht gevulde zeepbellen, en de groote luchtbollen, voor veelen, tot overtuigende bewijsgronden dienen Deeze grondftelling is niet geheel nieuw. De fcherpzinnige Zweed schkffer heeft dezelve reeds in zijne voorleezingen , van 1749 •> l75° eil Ee Z 1751»  AIO CHEMISCHE EN PHYSlSCHE 1751, voorgedragen ; e„ vervo]gens m W-derKomnglijke Zweedfehe Academie der Weetenfchappen doen opmerken: dat het 'wt der metaalen naar die evenredigheid worde T f ZIT* "'fDS Wdke ZV} hUnne brandbaare Grondflofiè verhezen; en dat daarentegen het Z wtgt der verkalkte metaalen weder verminde £ 2 -t de Brandbaare Grondftoffe worden den (*0. 1„ den Jaare ,76a ftelde de morveTu deeze grondftelling in no* nad^r hm.- j*veau ^. ^? ^ d f, ö llcht' en beweer¬ de, dat de Brandbaare Grondftoffe onder alle 6ekende vloeiftoffen het ligfte wezen, en zelfs iigter dan de lucht 21J , en tot de ligcheid der zelfflandigheden aanmerklijk toebrenge; waaröm het aardachHg deel der metaalen dan eerst, wanneer het ligte deel, of de Brandbaare Grondftoffe 'ervan zii afgezonderd, deszelfs juiste abfolute zwaarte kunne toonen. Ter opheldering voerde hij het reeds te vöóren gemelde voorbeeld aan, dat de werking der Brand baare Grondffoffe overëenkomftig zij, met he g"a," waneer een ftuk kurk aan een zwaar ligcha .£ vï bonden, deszelfs zinking in 't water verhindere, 0f ten mmflen moedijker maake ; 't welk na wegnam™ der kurk fpoedig volge: 0f ook, zoo als een ft^ bout in water zinke, als het ligter beftaandeel des houts, de lucht, 'er uitgepompt zU»). Juist dfc ge* (m) Scheppers Ch.Vorlefungen, §. a5p, en Abhandl der K. Sch wed. Acad., vom Jahre 1757. Digresfion Academique, 1762. Bijzonder genoe? nockans, dac men vervolgens dit denkbeeld weder heeft laaten v«aren.  OEFENINGEN. 411 gebrek der zwaarte, met opzigt van het vuiirwezen, poogde ik ook in i?fïl, bij de eerfte uitgave van va\]\\ Handboek der Chemie, reeds toepasfelijk te maaken ; maar mijn denkbeeld was ten dien tijde nog niet 'genoeg opgehelderd, en hierom wilde ik, door dit punft enkel aanteroeren, veelmeer anderen desaangaande opmerkzaam maaken. Wegens dit zelfde grondftelfel oordeelde vervolgens een andere geleerde Zweed, de Ridder rinmann, 1781, dat men bezwaarlijk eene treffender oorzaak dier bijzondere eigenfchappen der metaalen zoude vinden, dan de zoo even vermelde. Volgens zijne waarneemingen, fchijnt hem de Brandbaare Grondftoffe niet alleen meer dan tienmaalen ligter dan delucht te zijn,maar ook dat zij bij uitftek rijkelijk in ijzer zijn moete, naardien zij over een derde genoegzaam de helft van derzelver abfolute zwaarte vcrmindere; ook kunne men, met tamelijke zekerheid, door de toename der zwaarte in de calcinatie, de hoeveelheid des voorhandenen Phlogiftom in verfcheidene foorten van ijzer onderzoeken. In den Jaare 1785 werdt even dezelfde grondftelling door fordyce bevestigd, terwijl hij hadt waargenomen, dat 3700 greinen waters in een toegefmolten glas, op eene zoo gevoelige fchaal, welke, met vier looden belaaden zijnde , nochtans door rêsö van één grein doorflaar, gewoogen wordende, na hij het water daarïn hadt Jaaten bevriezen, bij eene temperatuur van 32 graaden, ^ grein aan gewigt hadden toegenomen, maar na de ontdooijing, dat is , na de intreding van eenige warmteftoffe, was Ee 3 dee-  412 CHEMISCHE EN PHYSISCHE deeze toename weder verdweenen. Ook heeft hij het roodgloeijende goud T§53 ligter bevonden (V). Eindelijk verdeedigde ook Profesfor gréN deeze grondftelling in 'i volgende Jaar i786, en erkent de zelve ook nog tot heden toe f» Profesfor matjes te Erlangen, maakte 'er wel verfcheiden aanmerkingen tegen, of liever, hij trok 'er een* zekeren flot. regel uit, en zogt te bewijzen, dat dezelve door de ondervinding niet bevestigd werdt. Hij oordeelde: „Volgens de theorie der negative zwaarte moest „ noodwendig de loodkalk fpoediger vallen dan het „lood; dan, naardien de ondervinding dit wederfpreeke , zij deeze theorie valsch." Profesfor gr éN poogde wel herhaaldemaalen zijne ftelling te verdedigen 5 en rechtvaardigde zich hier mede: „ Dat de wederlegging zijner verklaaring Hechts op bloote gevolgtrekkingen fteune , en niet op ,, daadehjke verrichtingen.» Herriep een en ander dat hij te vóóren tegen' deeze gevolgtrekkingen had! voordgcbragt, betuigende nochtans eindelijk: „ AI„ hoewel hij thans niet kunne verklaaren, hoedani* „ het gefchiede, dat zich de vaardigheid der Phlo., giftike ligchaamen, naar maate van de fomme der „ phlogiftike deelen niet vermindere; zoo zij roch „ tans daardoor de blijkbaarheid, dat een ligchaam* door (o) Chemifche Annalen, 1785. B.Ii. f. ip2, 437> ^ B. I. f. iöi. (P) Obft-rv. & exper. circa genefin acris fixt £p phlogiRi at ondertusfchen deeze ontdekte vermindering der lucht het gevolg van eene wezenlijke inëendringing zij, wordt hierdoor beweezen: dat in alle gevallen , zelfs bij de allerzuiverfte Ievenslucht, als 'er gephlogifleerde dampen in gebragt worden , en ze met dezelven volkomen verzadigd wordt, 'er eene kleine hoeveelheid gephlogifleerde lucht overig blijft. Desaangaande beroep ik mij op lavoisier, en op alle naauwkeurige Waarneemers, die foortge- m (f) Verf. u. Bobacht, über verfch. Theile der Naiurlehre. B. I. f. 220. (/) Esfai analytique fur Vair pur.  4r8 CHEMISCHE EN PHYSISCHE m Proeven verricht hebben, maar die d de overblijvende gephlogifleerde lucht volgens voor oordeelen befchouwen , en dezelve, als reedte vodren in de levenslucht voorhanden zijnde , neD ben aangeven. In een glas, 't weIke negen oneen bevatrede, en met de zuiverfte Levens-lucht u bruinfleen, gevuld was, deed ik vier oneen zaam. gedrongene alcalifche zvvavelöplosfing. Du< bleef nu nog de plaats der overige vijf oneen met lucht vervuld in 't glas. Na veertien dagen werdt he glas onder water geopend, waarbij het glas tot op eene ruimte van drie en een half dragmen met water vervuld werdt. I„dlen nu de leve^c" ingezogen geweest, ZOo hadt 'er eene volflrekte luchtledige ruimte moeten ontdaan; die echter hier geene plaats vondt, en. voor zoo verre ik van andere gevallen weet, nooit gevolgd is. Dit overlchot beflaat uit gephlogifleerde luchr. Dit verfchijnfel kan ik niet anders beoordeelen , dan dat de levens-lucht, uit hoofde van flerker aantrekkracht tot de Brandbaare Grondftoffe , de in getreden gepnlogideerde dampen hebbe opgenomen •" daardoor verzadigd, en zoodanig veranderd is dat derzelver ruimte als vernietigd, en zij daardoor tot op de maat van drie en een half dragmen zaamgedrongen zij geworden. Van de juistheid van dit bewijs hangt nu nog een ander merkwaardig gevol. Hij ondernam deswege», i„ den Jaare 'ri meerder proeven, door de verkalking van ood, m gefloten vaten, waarbij bij tevens het bh koomend oogmerk hadt, om het in vroeger' tijd be weerde gevoelen van boyle , dat bij verkalking der metaalen, een gedeelte vuurftoffe door het glas dnnge, zich met de metaalen, of liever met derzelver kalken verbinde, en de oorzaak van de vermeerderde zwaarte derzelver zij, te onderzoeken. Bij de hoeveelheid des wezenlijk verkalkten fins en loods vondt men juist eene kleine vermeerderingvan zwaarte , niettegenstaande de hermetisch gefloten retorten, na geëindigde caJcinatU, met de kalken, even zoo veel wogen, als vóór de bewerking. Het voelen van bovu was derhalven blijkbaar valsch bevonden; want volgens hetzelve, moest het ganfche vat met het gekalkbrandde metaal iets aan zwaarte hebben toegenomen. Zoo juist deeze proe. ve, volgens berekening van la.voisxer, 0p zich zelve was zoo zeker kwam nochtans, i„ eene andere oefchotwing, de juistheid der verklaaring 0P de beoordeeling van de uitkomst aan. Bij deeze be werking hadt men, als de merkwaardigfre omftandigheid, waargenomen, dat de in het binnenfte des retorts bevindende lucht iets aan zwaarte verlooren hadt; en dit verlies bedroeg juist zóó veel, als het verkalkte metaal aan overwigt hadt verkreegen. De nog overgebleevene lucht was bedorven, en ongefchikt ter verkalking der metaalen. (A) L. c. p. 248-259. Hier'  OEFENINGEN. 435» Hieruit trok lavoisier liet gevolg: dat de dampkringslucht, welke te vóóren het vat vervuld hadt, niet geheel gelijkaartig zij, en uit twee foor» ten van lucht beftaan moete, van welke het ééne ter ademhaalinggefchiktedeel, geduurende de verkalking, zich met de metaalen verbinde; het andere deel echter, uit eene doodlijke lucht beftaande, die 'noch ter'ademhaaling, noch ter onderhouding der branding, noch ter verkalking der metaalen dienftig zij, hierbij ware overgebleeven. Dusdanig veranderde lavoisier ten eerften hierbij zijn vóórgaand denkbeeld, wegens de natuur der gefielde ingezngere lucht, en wilde tevens, door de waargenomen vermindering der lucht, bevestigen ,dat zich het, volgens gewigt, verminderde deel lucht met het metaal verbonden hebbe (0« Dit was eene, zonder genoegzaam bewijs, aangenomen verklaaring, welke tegen verre de meeste andere waarneemingen rechtftreeks aanliep; want volgens alle juiste ondervindingen worden alle luchtaartige beflaandeelen uit de ligchaamen door t vuur gedreeven. Zij kan met reden als onnatuurlijk verklaart worden. De oorzaak dat lavoisier op die verklaaring gekomen zij, is misleiden, dewijl men in het ten dien tijde nieuwe leerflelfel van de vaste lucht of het luchtzuur te recht hadt waargenomen, dat deeze lucht door gebrande kali aarde en fcherp loogzout ten eenenmaale werde aangetrokken; maar dit gebeurd fteeds, als deeze ligchaamen zichm verbinding met water, en dus in een' vloeijenden ftaat, bevinden. Op deeze waaineeming hadt hij 't oog, CO L. c. B. II. p. 326-S5ö. I. DEEL. Gg  44° CHEMISCHE EN PHYSISCHE oog, en derhalven geloofde hij ,dat hij de zich verbeeldene intreding niet korter dan op dezelfde wijze konde verklaaren. Hier nu heeft eene openbaare dwaalmg^n de gevolgtrekking, plaats; wanthetgeene aangaande eene zekere foort van Lucht waarheid zij kan met opzigt eener andere, dewijl deeze van eene andere natuur is, geene waarheid zijn; daarenboven waren ook de omftandigheden onder welken het eerfle gefchied was, van de andere, bij welke men wil dat één en dezelfde werking plaats habbe, hemelsbreed onderfcheiden. Daarbij kwam, wel is waar, nog eene andere omflandigheid, welke zijn denkbeeld begunftigde, dat, namenlijk, de metaalkalk juist zóó veel m gewigt hadt toegenomen, als 'er van de lucht was verlooren: edoch daardoor konde zijne eerfle gevolgtrekking geenszins bevestigd worden. Verleidend was flechts deeze omflandigheid, en in zoo verre te veröntfchuldigen, naardien toen ten tijde de natuur der lucht en derzelver eigenfchappen minder bekend waren, en zoodanige gedraagingen derzelve, waardoor gemelde omflandigheid konde Verklaard worden, eerst in vervolg van tijd ontdekt zijn, na dat het opgevatte vooroordeel zich reeds diep hadt ingeworteld. Dwaaling mag echter bij verflandigen flechts, zonder nadeelig verwijt, zoo lang plaats vinden, tot dezelve in 't daglicht gefield is'; maar wie dan nog zijn vergrijp niet wil ontdekken, verdiend berisping en verachting. Hadde lavoisier bij deeze zijne eerfle waarneemingen, het door stahl met veele gronden beweezen Phlogifton , of de door het vuur vernielbaare Brand-  OEFENINGEN. 441 Brandbaare Grondftoffe der ligchaamen, niet zoo terftond uit het oog verloeren, en niet, door overhellende neiging tot het nieuwe, zich, zonder naauwkeurig onderzoek, laten verblinden, zoo zoude hij deezen eerften misftap niet begaan hebben, en voorzeker ook tegen alle volgenden zijn beveiligd —Volgens de toenmaalige gefteldheid der Scheikundige Weetenfehap was de natuur der Brandbaare Grondftoffe veel minder bekent dan thans; en hierom was de toenmaalige dwaaling zeer verfchooubaar. Tegenwoordig echter kunnen gedachte verfchijnfelen voorzeker in een helderer licht geplaatst worden, Wanneer men zich daartoe van het 3, 4 en 5de artieul van het verbeterde Staliaanfche leerftelfel van 't Phkgijlon bediene. Daaruit wordt natuurlijk verklaard , van waar de oorzaak van het fchijnbaare verlies der lucht zij voordgekoomen; en hoe het metaal door de kalkbranding, na 't verlies der Brandbaare Groncftoffe, welk verlies een deel van deszelfs pofitive zwaarte hadt verminderd , eene meerdere zwaarte hebbe verkreegen. Waarfchijnlijk heeft lavoisier zelfbefpeurd, dat zijne vóórgaande ftelling al te ftout gewaagd warë geweest, en dat dezelve niets minder dan bewijs ontbrak. Hierom gaf hij, in't volgende jaar 1775.wederom eene verhandeling, in welke hij de hoedanigheid dier grondftoffe, welke, volgens zijne verbeelding, zich met de metaalen, bij derzelver verkalking, verbinde en derzelver gewigt vermeerdere, nader zogt te bewijzen. In dezelve wilde hij namenlijk de voorheên beweerde intreding der zuivere lucht analytisch be* G g a *vij'  442 CHEMISCHE EN PHYslsCHE Wijzen, en dezelve inderdaad uit de metaalkalken ten voorfclujn brengen. Hij dachC deeze lucht b.j de herftelhng weder te verkrijgen; edoch bij de meeste kalken der metaalen, die, ter herftelli„<,een bijvoegfel van koolengruis onmiddelijk vorderden' verkreeg hij geene andere dan vaste lucht en zonder koolengruis, geheel geene lucht. Hierom dacht hij aan de kwikkalk, die zonder kooiengruis konde herfteld worden, en bragt van dezelve inderdaad ook eene groote hoeveelheid zuivere lucht ten voorfehijn (k). Dit was voorzeker eene gelukkige verfchijnin? ter bevestiging van zijn denkbeeld. Daardoor liet zich nu lavoisier tot een' gewigtigen misftap verleiden, ten eenenmaale aanloopende tegen den vasten grondregel der redeneerkunde, namenlijkdat het «Ut geoorloofd- zij om van één geval op allen te befluiten. Hij oordeelde derhalven naar dit éénige, op zich zelve juiste geval, van alle metaalkalken, dat deezen namenlijk, even gelijk de kwikkalk, levenslucht moeten bezitten. Dan, even zoo min als vaste lucht van alle elkander' gelijk zijnde ligchaamen kunnen ingezogen worden ,"200 kan men ook niet verwagten, veel minder b^weeren, dat de levenslucht, bij de verbranding en verkalking der ligchaamen, door allen moete worden ingezoogen, wanneer Ook zelfs het éénige ge. val bij de kwik zoude beweezen worden. " De natuur en grondmenging der kwik is nog te wei- (/f) L. c. p. 357—368.  OEFENÏNQEN. 443 weinig bekend, en onbeflischt, of niet reeds in derzelver°metaalifchen ftaat de grondftoffe der zuivere lucht voorhanden zij, zoo als uit haare fulmineering met zwavel kunne onderfteld worden; en even min kan men tot hiertoe zeker beweeren, of die levenslucht , welke de zonder bijvoegfel bereidde kwikkalk zulle afgeeven, 'er waarlijk onder derzelver verkalking zij ingetreden. En bijaldien dit ook nog konde beweezen worden, zoo kan men van dit enkele ligchaam geenszins eene gevolgtrekking op alle anderen maaken". Daarbij koomt nog de gewigtige verzekering van den hoogleeraar gr én, dat eene geheel verfche op zich zelve, zonder falpeterzuur bereidde kwikkalk, geen zweem eener gedephlogifteerde lucht afgeeve. Hij vermoedt, met de grootfte waarfchijnlijkheid, dat lavoisier en alle anderen , terwijl zij de kwikkalk of een tijdlang aan de lucht lieten blootgefteld, of dezelve , van wegen haare buitengewoone moeilijke bereiding, van anderengekogt hebben, door eene met falpeterzuur bereidde kwikkalk bedrogen zijn , als welke voorzeker levenslucht levert (Ij. Lavoisier kon derhalven, de, vol. gens zijne verbeelding, in de metaalkalken getreden zijnde levenslucht, uit de metaal-kalken, de kwikkalk uitgezonderd, niet ten voorfehijn brengen. Dan, wat deedt hij?. Om zich uit deeze verlegenheid te redden, fmeedde hij de hypathefe: dat de, bij de herftelling der metaalen met koolengruis , verfchij- ( Bende Vaste Lucht, als nieuw ontftaan moete worden aangezien, en zij derhalven uit de verbinding der (/) Sytematifches Handbuch. §.2251. feq. Gg 3  44+ CHEMISCHE EN PHY/SISCHE der Obeweezen) levenslucht met de koolenflof zij voordgekomen. Hier ftaat derhalven de oqrfprong dier vooronderftelling in 't daglicht, waarop lavoisur in 't vervolg zeer veel gebouwd heeft: eene onderftellinwelke op enkele onbeweezen vooröordeelen gevesl Is. Want van dezelfde Metaalkalken, van welken de intreding der lucht diende te worden beweezen, wilde lavoisier de bijtreding daardoor bewijzen, dat de Vaste Lucht uit de C onbe weezen ) levenslucht en de koolenftoffe ontftaan zoude, iene voorbeeldelijke, cirkelronde gevolgtrekkin-! Door deeze voorfrellingen opende zich de heer Lavoisier een nieuw veld van ongemeenen vrugtbaaren bodem. Niet lang daarna, ten jaare 1777, bewerkftelligde hij proeven over het ademen der dieren, en over de veranderingen, die de lucht bij haaren dóórgang in de long ondergaat. Daarbij vond h,j, dat de dampkringslucht, nadat de dieren er eenigen tijd in geademd hadden, zoodanig veranderd was, dat de overgebleeven lucht, uitphlogiftieke- en vaste lucht belfond. Hij ontdekre zeer ,uist, dat hierbij twee omftandigheden plaats' hebben, en wel: a) Het zuivere deel der dampkringslucht kunne bij intreding in de long (naar de vast. geftelde verbeelding) in Vaste Lucht veranderd en daar na in deeze hoedanigheid met de gephlogifteerde hoeveelheid worden uitgeademd. Of *) Het zuivere deel der lucht kunne door de longen opgenomen, en daarentegen Vaste Lucht»  OEFENINGEN. 445 Lucht, die van 't bloed in de long worde afgegeeven, genoegzaam in gelijke hoeveelheid, met phlogiftieke deelen weder uitgeademd worden. Tusfchen deeze beide voorftellingen vertrouwde Mi zich der volftrekte befiisfmg niet, maar was, ter begunftiging van zijn eenmaal opgevat vooroordeel, genegen om te gelooven, dat bij de ademhaaling beide die gevolgen plaats vonden («> Indien de onderftelling van het ontftaan der Vaste Lucht hem niet verblind hadt, zoo ware voorzeker de verfchijning, volgens b beflischt geworden. Met het zelfde oogmerk werden door hem nog meer proeven, over de gevolgen van het verbranden der kaarfen in de lucht van den dampkring, en in de bij uitftek ter ademhaaling dienftige lucht, bewerkftelligd, van welke de beoordeeling hier op neder kwam: dat van de dampkringslucht, na *ij door de daarin verbrandde ligchaamen zeer veranderd was geworden, bijna % deelen in VasteLueht zij veranderd, welke met de overige f deelen phlogiftike- of ftiklucht verëenigd overbleeven. Het beweerde ontftaan der VasteLueht, overgenkomftrg met zijn (onbeweezen) vooroordeel, dacht hij door volgende, op zich zelve gewigtige waarnee. mingen, te bewijzen: In zuivere levenslucht, met kwik opgelloten, liet hij eene kaars tot derzelver blusfehing, branden. Na beproeving der overgebleeven lucht, met fcherp vast loogzout, vondt men eene groote hoeveelheid luchtzuur ; en einde- lijk (ni) L. c. B. III. p. 4°~5ÖGg4  44<5 CHEMISCHE EN PHYSISCHE lijk bleef van honderd deelen der 7„; bijnam deel aan lucht overg w a* ^' kon branden, die kalkwater n et ned phlogifteerde lucht was <». nedeiflofte > en ge- Het post gevatte vooroordeel hadt den heer La joiii.il reeds het oogpunt zoodanig vera derd" dat bij hierbij geene phlogifteerin* zilt l ?* Want hij geloofde, dat bi/ de ph^ ^o" vee1 meer gephlogifteerde lucht moeste v fwekt worden, naar maate de hoeveelheid der verbat ligchaamen aanmerkelijk geweest zij. JZ £r mids nu in de zuivere lucht de verbranding I" noegzaam vier maaien zoo fterk dan in de damp. kringslucht P.aats heeft, en men daartegen echter negenmaal minder gephlogifteerde lucht "verkrijg" zoo konde h,j dit onmooglijk met gedachte fte,L overeenbrengen; derhalven meende hij 2 vee eer eene bevestiging voor zijn opgevat denk" beeld tenten. Aa.n de mooglijkheid eener z m. trekking der lucht, door de bijkomfte der Brandbaare Grondftofte, en aan eene daardoor nood" klijk volgende verandering eener zoodanige lucht dacht h.j met. Zijne ftelling echter, dat het kri ft' zuur uit zuivere, cn brandbaare lucht ontftaa is ' zoo als iK reeds (X; heb beweezen, zonder grond' en door den heer LAvorsiEttuit enkel vooroordeel aangenomen, kunnende zulks geene plaats vinden dan na men zal hebben beweezen : dat de zuivërfte' lucht, door foortgelijke phlogifteerende bewerkin. gen, zonder het gering/ie overfchot, tevens is ver- dwee- («0 I" c. p. 57-73.  OEFENINGEN. 447 dweenen. Maar zoo lang, f gelijk door alle herhaalde Joeven wordt bevestigd) op 't einde altoos nogeen S of twaalfde van het geheelmis gephlogifteerde ÏL.' overig blijft, moet men veeleer gegrond oor£!en°V deeze gephlogifteerde lucht, uit zuivere Et en Brandbaare Grondftoffe ontftaan zij (V). Door alle de tot hiertoe kortelijk aangevoerde Waarneemingen, oordeelde de heer lavoisier zich einddijitén jaare i777, in f^t te zien gefte d om de hand aan de oprichting van een Nuuw Scheikundig Leerftelftel te kunnen leggen. Het fundament beftond derhalven uit de tot hiertoe aangevoerde rvaliche) beoordeelingen. Met zoodanig oogmerk verklaarde hij het Verbranden der ligchaamen in t algemeen, volgens zijne aangenomene begrippen, en vergeleek, op zich zelve zeer juist daarmede de verkalking der metaalen. Hij omhelsde daarbij de volgende grondftellingen: _ 1. Dat bij alle Verbranding vuur- of lucht-ftoffe worde ontbonden. 2. Dat de Verbranding eigenlijk flechts in ééne eenige foort van Lucht, namenlijk in de zuivere lucht, kunne plaats hebben. 3. Dat bij iedere Verbranding eene vernieling of ontbinding der zuivere lucht plaats hebbe , en dat het verbrande ligchaam, naauwkeurig naar evenredigheid der ontleedde lucht, in zwaarte vermeerdere; en 4. Dat bij elke Verbranding het verbrande ligchaam , door de verbinding met die zelfde ftoffe, die deszelfs gewigt heeft vermeerderd, in zuur veranderd worde. G g 5 De  443 CHEMTSCHE EN PHYSISCH8 De twee eerfte grondftelfels zijn zinneJijke ^ ven , welke met kunnen ontkent worden. Het der de grondftelfel echter fteunt op de reeds « onnchtige meening, welke volgens een bloot w ,e. keung vooroordeel is aangenomen, en kan deTh . ven geene plaats vinden. En da: het vierde grond, fte fel msgehjks urt het reeds door mij voor een valsch beweezen begrip van de bijtreding der zuivere lucht ontftaan zij, en derhalven op eene valfche beoordeeling rust, is zonneklaar.- Hiermede nu greep r^vor. sier volftrekt de tot hiertoe algemeen aangenomen Leerftelling van eene bijzondere Brandbaare Grondftoffe in de brandbaare hgchaamen aan; van welke hij nochtans fmoest bekennen: dat men de verfcheiden bij verkalking der metaalen voorkomende verfchijningen daardoor op eene zeer gelukkige wijze kunne verklaar en f0). Waarom echter verwierp hij dit zoo voldoendeLeerftelfel? Vondt hij hetzelve misfchien valsch , M en aller Waarneemingen wederfpreekende? Geensfins! Hij verwierp het, dewijl men, "volgens hetzelve, moest voorönderftellen, dat vuurftoffe (gebondene brandbaare ftoffe) in de metaalen, in den zwavel, en in alle verbrandbaare ligchaamen voorhanden zij; dewijl derhalven deeze Brandbaare Grondftoffe in geen afgefcheiden ftaat zuiver en onvermengd van gedachte ligchaamen afgefcheiden voor oogen kunne gefield worden. Waarom zogt hij de bewijsgronden van 't aanweezen der gebons deCO L. e. p. 174.  OEFENINGEN. 449 den vuurftoffe niet oP V Dit echter was eigenlijk flechts een bloote fchijngrond, door welken hij zijnen ftap zogt te rechtvaardigen Lavoxsier's waare beweegoorzaak was enkel trots en eigenliefde voor zijne verbeeldingen; hu geloofde, dat deeze zelfde verfchijnfelen ztch, op eene even natuurlijke wijze, volgens zijne begrip, pen, lieten verklaaren ; namenlijk zonder aan te neemen, dat Vuurftoffe of Brandbaare ftoffe in de zoogenaamde verbrandbaare ligchaamen voorhanden zij,en dat daardoor het Stahliaanfche Leerftelfel tot op deszelfs fundamenten gefchudt werde Q>> Hier ligt het verborgen hoofdpunt! Hij hadt aangaande d°eeze voorwerpen vooröordeelen opgevat, en, ten gevalle van deeze kinderen zijner verheelding, dacht hij het Leerftelfel van stahl te kunnen om ver werpen. Enkel derhalven, dewijl hij geloofde, dat gemelde verfchijnfelen door zijne nieuwe denkbeelden op eene even zoo natuurlijke wijze konden verklaard worden, moest het Leerftelfel van stahl worden om ver geworpen; hij hadt geen' anderen grond, dan deezen. Maar nu, naar. dien het ingevolge al het vermelde klaarblijkelijk is, dat zijne eerfte grondbegrippen niet juist waren ; dat de daarvan afgeleidde verklaaringen volkomen valsch werden bevonden; zoo kan daaruit niets anders volgen , dan dat het Leerftelfel van stahl onbewogen blijve , en lavoisier en zijne partij,na den gewaagden ftorm moeten aftrekken. Het (?) L. c. p. 17$.  45° CHEMISCHE EN PHYSISCHE Het omhelsde gevoelen van den heer l a voi s ie a is hierbij zoovergegaan.dat hij, die in zijne tevóören gemelde grond/tellingen der branding beweert: dat bij elke branding vuur- of licht/tof e worde ontbonden, daaröm de theorie van s tahl verwerpt, om dat dezelve vuurftoffe of gebonden Brandbaare Grondftoffe in de brandbaare ligchaamen voorönderftelt; daar nochtans, zonder dit vóórbeding, zijn eerfte grondregel der branding niet beftaan konde ! Hij gaf verder voor, dat hem de niet plaats hebbende vrije daarftelling des Philogijlons aanftootelijk zij„ en ftelt in deszelfs plaats Leerbegrippen, waarbij hij n og minder de ingebeelde Grondftoffe der Levenslucht uit aile metaalkalken, de kwik uitgezonderd, afgefcheiden kunne daarftellen; en waarbij nog veel meer gevolgen, op van grond ontblootte voorouderftellingen, verklaard worden. Dan, weder ter zaake. In het voorgedraagen gevoelen van de verbranding, zag lavoisier de zuivere lucht als eene zoodanige verbinding aan, in welke de vuurftoffe, als oplosmiddel, met eene andere grondftoffe verbonden zij. Gelijk het nu bij ieder oplosfing gebeure , als bij dezelve een ligchaam gevoegd worde, tot welk het opgeloste ligchaam eene fierkere verwandfchap hebbe, dat zich hetzelve oogenbliklijk met de opgeloste Grondftoffe verbinde, en daardoor het oplosmiddel in vrij. heid gefteld worde; juist dusdanig gebeure dit ook bij de verbranding. Het brandende ligchaam beroove de lucht derzelver Grondftoffe , hierdoor werde de vuurftoffe der lucht, welke derzelver Grond-  OEFE.NINGEN. 451 Grondftoffe'ten oplosmiddel diene, vrij, en trede '„ met vlam, hette en lucht mt (?). Het hier aangehaalde voorbeeld van de ontleding eener oplosfing zoude volmaakt juist zijn , wanneer het bijgebragte geval flechts het éémge Ware, hoedanig eene oplosfing door de b.j voeging van een ligchaam ontleed werde. Dan het is hierbij klaarblijkelijk , dat lavoisier van twee werkelijke gevallen flechts dat geene ten voorbedde heeft verkoozen, 't welk zijn voorftel begunfligd, maar dat het zeldfaamfle plaats heeft. De meeste gevallen, door welken eene oplosfing ontleedt wordt, rusten hierop: dat het oplosmiddel tot het bij gevoeg, de* ligchaam eene fterkere verwandfchap bezitte, dan tot dat geene, waarmede het in verbinding ftaat. Waarom zoude nu niet veeleer dit geval bij de verbranding kunnen plaats vinden ? In de gemelde verklaaring van den heer lavoisier is ééne omflandigheid, welke der opmerking waardig is. Brandbaare ligchaamen zullen de lucht derzelver Grondftoffe berooven; de brandbaare ligchaamen kunnen echter aan de lucht zoodanig eene verandering, welke eene ontrooving is toegefchreeven, niet te wege brengen, vóór dat zij branden. Het branden nochtans moet volftrekt in zoodanig een ligchaam eerst een zeker wezen voorönderftellen, dat deeze eigenfchap toekoomt; en dus kunnen brandbaare ligchaamen onmooglijk voor enkelvoudige ligchaamen gehouden worden. Zullen deeze ligchaamen nu de gemelde verandering aan de lucht (*) L. c. p. 178-181.  452 CHEMISCHE EN PHYSISCHE lucht veröorzaaken, en het aantastende deel worden, zoo moeten ze eerst, door uitwendig vuur, oder de begunftiging van aanweezende lucht in branding gebragt worden. Kan nu de daaröp Volgende langzaame ontleeding ook niet uit deezen grond voordgaan, dewijl dat beftaandeel desbrandbaaren hgchaams, 't welk van eene zuurachtige natuur JS, door de uitwendige bijbrenging des vuurs, ter uitbreeking wordt in ftaat gefield maar dat deeze uitbreeking niet anders kunne geleideden en voordgaan, tot dat een derde ligchaam, namenlijk de luent,tegenwoordig zij, van Welke ecn M. ker deel met deeze vuurachtige Grondftoffe der ligchaamen nader verwand is, dan de overige Grondftoffe des brandbaaren ligchaams, waarmede derhalven de ontwijkende vuurftoffe in verbindintreede? ö Hier zijn nu twee verklaaringen wegens de Verbrand.ng, welke beiden op de grondregelen van de ontleding eener voorhandene oplosfing rusten. Maar welk van beiden zal nu de waare zijn? Zeker wel deeze, die met de zinnelijke waarneeming en het oordeel het meeste overëen koomt. De ganfche beihsfing zal van het bewijs afhangen, dat de veranderingen der lucht bij de verbranding van de daade'ijke bijtreding eencs vreemden ligchaams bijde lucht voortkoomen. Dit nu moge naar mijne hier vóór aangetoogen bewijsredenen worden beflischt. De heer lavoisier befchou wt, ingevolge zij. ne ftelling, de levenslucht voorliet verbrandende ligchaam, en gelooft, dat dezelve veellicht het ééni- ge  OEFENINGEN. 453 ge verbrandbaare ligchaam in de natuur zij CODit "doof is enkel op de misleidende dubbelzinnige vermindering der lucht-hoeveelheid, bij de verbranding van brandbaare ligchaamen, gegrondt. Ter bevestiging van dit geloof mag men de ondervinding met behulp van 't oordeel om raad vraagen, of, namenlijk, de levenslucht meer brandbaar zij, dan de brandbaare lucht, kooien, zwavel en Phosphorus ? Het oordeel zegt: dat, ingevolge de waarneeming, in vlam gebragte, brandbaare ligchaamen in de levenslucht flechts fterker branden en verteerd worden: zij bevordere derhalven de branding meer dan eene andere lucht. Wien deeze uitfpraak niet behaage, mag het vermogen van oordeel en waarneeming lijdzaam in boeijen laaten flaan. Nog in het zelfde jaar (i77?) behandigde lavoisier der Koninglijke Academie der Weetenfchappen, te Parijs, eene nieuwe Verhandelingf over de Zuuren en derzelver Grondfiofe. Hij beriep zich in dezelve weder op het geene hij in zijne vóórgaande Verhandelingen meende beweezen te hebben, dat namenlijk de zuivërfte lucht als beftaandeel in de zamenftelling van verfcheiden Zuuren intreede. Hij beweert , dat dit zijn bewijs zoo fterk zij, als iet mooglijk ware in Natuur en Scheikunde te bewijzen. Dit bewijs beftond alleen hierin : dat phosphorus en zwavel, na verbranding, in opgefloten lucht, eene meerdere hoeveelheid zuur nalieten, dan die ligchaamen te vóóren woo- (r) L. e. p. 128.  454 CHEMISCHE EN PHYSISCHE woogen; en dat de lucht, waarin de verbranding verricht was, juist zóó veel aan zwaarte hadt verlooren (s~). Veel ontbrak nog aan dat bewijs, voor het kracht van bewijs konde hebben. *£r moest nog beweezen worden: i. dat uit deeze zuuren weder zóó veel zuivere lucht, op eene ondubbelzinnige wijze,konden ten voorfehijn gebragt worden, als'er te vóóren verlooren was ; 2. dat dit gevolg volftrekt uit geen' anderen grond hadt kunnen plaats hebben. Van het gemelde vooroordeel, 't welke ik met reden onbeweezen noem , vormde lavoisier nu den algemeenen grondregel: dat de zuivërfte lucht de Grondftoffe zij, waaruit de Zuuren ontftaan ; dat zij derhalven in alle Zuuren een en dezelfde zij; en na dezelve met één of andere Grondftoffen in verbinding trede, nu dit dan dat Zuur daardoor worde voordgebragt. In deeze befchouwing gaf hij nu de Grondftoffe der zuivërfte lucht den naam van Principes Oxygene, of Zuurverwekkende Grondjloffe, en bouwde daaröp weder de volgende ftellingen: 1. Dat deeze Grondftoffe, (welke voor lavoisier, even min als het door hem verworpene Phlogifton, in den zuiverden ftaat, mooglijk is, afgezonderd daarteftellen) met de vuurftoffe verbonden , de Zuivere- of Levenslucht uitmaake. a. Dat CO i- c. b. ii. f. 396. b. III. f. 721-280.  oefeningen. 455 2. Dat deeze Grondftoffe , met de Koolftoffe verbonden, het Kreitzuur, of de Vaste Lucht daarftelle. (Eene ftelling, welke tot hiertoe nog niet juist beweezen is.) 3. Dat deeze Grondftoffe, verè'enigd met Zwavel , het Vitrioolzuur vorme. (Dit fteunt op eene valfche beöordeeling.) 4. Dat deeze Grondftoffe , met Salpeterlucht verbonden , het Salpeterzuur vorme. (Uitfcheiding is geene verwekking.) 5. Dat deeze Grondftoffe, met Phosphorus verbonden, Phosphoruszuur daarftelle. (Dit is met No. 3. Overëenkomftig.) 6. Dat deeze Grondftoffe , met Metaalen verbonden, dezelven in den verkalkten ftaat verplaatze. (Dit is in den grond valsch, volgens de wederzijdfche aangevoerde bewijsgronden (O- ' Onder- anderen beweerde de heer lavoisier ook, naar zijne voorftelling , dat het Suikerzuur uit Suiker verbonden met Zuurftoffe beftaat («); en dat bergmann en alle anderen, welken dit Zuur als een gevolg van de ontleeding des Suikers aanzagen, zich hebben bedrogen; dewijl het veeleer (doch flechts volgens zijne verbeelding) fchijne beweezen te zijn, dat dit Zuur, door de verbinding des Suikers , genoegzaam met een derde gedeelte van gemelde Zuurftoffe verëenigd ontftaat (v\ Hij (*) L. e, B. III. p. 226. cv) P- 2I7- O; — p. 224. I. deel. H h  456" CHEMISCHE EN PHYSISCHE Hij zogt dit door eene luchtberekening te bewif. zen: het ware nochtans voorzeker voorzigti-er geweest, als hij uit het Suikerzuur denVnfchen Suiker en de geliefde Zuurftoffe weder hadt uitgefcheiden. Het behaagde hem echter niet, zich deswegen in te laaten r». Wie ontdekt, ii, 't algemeen , bij dit voorgeeven , niet de in den grond valfche ftelling? welke hierop gebouwd is, dat het ganfche vloeijende overblijffel bij de bereiding deezes Zuurs niets anders dan (volgens zijne verbeelding) Suikerzuur zij. De ganfche theorie van de Zuurverwekkende Grondftoffe was op de valfche beoordeeling van de bij ver^g de,s Ph°sP»orus en Zwavels overblijvende Zuuren , alsmede op het ingebeelde ontftaan des Luchtzuurs gegrond. In dit denkbeeld werdt hij bij. zonder daardoor verfterkt, dat het falpeterzuur, door bloot vuur ontleed , veel zuivere lucht doet verfchijnen. Tot zoodanig verëischte was het voorzeker nodig, dat hij voor ieder Zuur eene bijzondere eigenaartige bafes moeste beftemmen, die met de algemeene Zuurftoffe alleen een zeker Zuur ten voorfehijn bragt. Dewijl lavoisier zich nu van alle verbranding het wonderlijke denkbeeld gevormd hadt, dat daarbij, in alle gevallen, eene verbinding van de Grondftoffe der zuivere lucht met de verbrande ligchaamen plaats hebbe, en de Phosphorus en Zwavel, in ongefcheiden toeftand, geen fpoor van Zuuren toonen, na de verbranding echter eene grooter hoeveelheid Zuuren leveren , zoo werdt dit met ge- mel- (V) L. c. p. 226.  OEFENINGEN. 457 melde voortelling geheel overëenkomftig bevonden. Ingevolge daarvan verklaarde hij den Phosphorus en Zwavel voor enkelvoudige Grondftoffen van bijzondere Zuuren, en beweerde: dat uit de verbranding van den Phosphorus, door bijtreding van de Zuurverwekkende Grondftoffe der zuivere lucht, het Phosphoruszuur; uit den Zwavel en de Zuurftoffe , het Vitrioolzuur; uit de Grondftoffe der phlogiftike Lucht en Zuurftoffe , het Salpeterzuur; en uit de Koolftoffe en Zuurftoffe , het Luchtzuur ontftaan zoude. Hierbij was nog veel meer te erïnneren, en ter opheldering der valfche beoordeelingen aantevoeren , waarvan ik echter flechts het volgende zal melden: In de beoefenende Chemie zijn genoeg gevallen bekend, dat vlugtige ftoffen door vasten gebonden, en tevens daarmede vuurbeftendig kunnen gemaakt worden; maar mij is ten minften nog niet één eenig geval bekend, dat uit twee vlugtige wezens eén volkomen vuurbeftendig ligchaam terftond ontftaan zoude; hoedanig zulks, ingevolge de ftelling van lavoisier, moete gefchieden, indien uit den vlugtigen Phosphorus en de Zuivere Lucht het vuurbeftendige Phosphoruszuur zoude zaamgefteld worden. Dit is, naar mijn inzien, eenuitneemend voorbeeld van de ongegrondheid der op verbeelding rustende theorie van het Nieuwe Scheikundige Leerftelfel der Franfchen. Bij het analytisch bewijs met het Salpeterzuur is wederom eene valfche fluittrekking van één op allen gemaakt. Het Salpeterzuur is flechts het éénige, bii welks geheele ontleding Zuivere Lucht ten voorHh 2 fcbijo  458 chemische EN physische fchijn koomt. Het gevolg daarvan op allen uittrekken, » ongeoorloofd. Lav0ISIer waagd ook met, het ontftaan van het zout-, vloeifpaat " borax zuur, en meer anderen, uit zijne Zuurftoffe te ver' klaaren; ingevolge het vermelde vervalt dit ooi Zt opz-gte van het phosphorus-, zwavel-, en lucht *uur; en dan blijft ten hoogften het éénige ü „ . terzuur alléén overig. ° Pe Hieröp Jas de hppr r * t ke M * Nm" d« Wa ers; door welke b,j poogde te bewijzen, dat het zelve eeeaé noegzaam even zoo veel wee™^,. i j * gC' luchten hadden gewoolf 1 ?f'f ?\«M,en*fc senocez-ram x T Ü°gen' en er daarenboven nos genoegzaam ?3 van het ganfche mengfel, ak Dhl°g ve, ln tegenwoordigheid van den heere o/rt place , volgens eene eigen inrichting en vo'.d dezelve zeer juist Hieruit befloot hij: daMet IVateruttZut.ere-, e„ Brandbaare Luclu b^ («0 Chemifche Annalen, i785. b. i. d Ü> t*. c. i783. B. i. p. 45c. P' 332*  OEFENINGEN. 459 moete, en, in deeze bewerking, uit "deeze luchten zij zaamgefteld (z\ Hij geloofde', dat hierbij de Brandbaare Lucht de eigenlijke waterverwekkende Grondftoffe zij, en noemde daaröm ook, van toen af, deeze lucht Gas Hydrogène. Hij hadt, wel is ■waar , geen onrecht , dat hij den grond des ten voorfehijn getreden Waters in deeze lucht dacht te vinden; maar dewijl hij zich van de verfchijning des Waters een valsch denkbeeld vormde, en zich verbeeldde, dat het Water hierbij uit beftaandeelen worde zaamgefteld , zoo ftelde hij zich hierdoor aan dwaaling bloot. De verfchijning is bedrieglijk, maaide verklaaring geheel, onnatuurlijk. Het natuurlijk denkbeeld, op waarneeming gegrond, is van alle foorten van lucht, dat eene vastere ftoffe bij allen de bafes uitmaakt, welke, door bijtreding der vuurftoffe , in de gedaante van lucht verplaatst is. Dienvolgens wordt van ijsftoffe water, damp, en eindelijk lucht. Wanneer 'er derhalven uit lucht een vast ligchaam ten voorfehijn koomt, zoo is het natuurlijk ., dat men hetzelve als een uitgefcheiden ligchaam moet aanzien. Als dusdanig en voor niets anders -kan ook het gemelde Water met reden gehouden worden. Wegens de Brandbaare Lucht is bekend , dat zij niet anders kunne in branding gebragt worden, dan na vermenging met Dampkringsof Zuivere Lucht. Nu branden alle in vlam te brengende ligchaamen fterker in Zuivere- dan in Dampkrings lucht, naardien eeistgemelde de Brandbaare Grond- ftof- (z) L. c. 1788. B. I. p. 454. Hh 3  460 chemische en physische ftoffe oneindig fterker en fpoediger met zkh ver. bindt. Hierüit volgt: dat noodzaaküjk daarbii ook eene veel fterkere hette en fteller verbrandend Plaats hebben. Deeze verrichting befta« £len alleen in de verbranding der vlambaare lucht d" Brandbaare Grondftoffe derzelver is eigenlijk Lhï Het naaste gevolg daarvan is, dat de ligchaamlijke Grondftoffe der Brandbaare Lucht, (zie het btt van imjne Vide ftelling) dat het Water wed Ten voorren koomt, na dat de vuurftoffe als hette geweeken, maar de Brandbaare Grondftoffe met de zu.vere lucht in verbinding getreeden « , de overblijvende pi^^S^^^ ze phlogiftike incht ontftaat hier dus. phlog,ft,ke bewerkingen,uit hoofde der belad J van zu.vere lucht met Brandbaare Grondftoffe, het wel ke niet verdwijning der maat en vermindering der zwaarte gepaard gaat. De in lucht veranderde Waterftoffe, heeft eigenlijk, i„ den enkl" ftaat, eene veel grooter pofitive zwaart d b daaruit ontftaande lucht, dewijl de eerfte zwaarte door de daarmede verbondene Brandbaare Grondt ftoffe en warmte, of vuurftoffe, aanmerkelijk wordt verminderd. Zoodanig als nu de verbranding vow en deeze wezens van de Waterftoffe worden K' fcheiden , zoo vermeerdert derzelver gewigt met opzigt van den vóórigen toeftand; integendeel m0et nu, door bijtreding der Brandbaare Grondftoffe de zuivere lucht weder juist zóó veel aan zwaarte' verhezen, als het Water in zwaarte is toegenomen. Op  OEFENINGEN. 461 Op deeze zelfde grondftelfels rust ook de waarneeming van den lieer lavoisier, namenlijk, als hij onder een' glazen klok wijngeest verbrandde, en daar bij meer gewigt aan Water verkreeg, dan de wijngeest hadt gewoogen (». Het Water , dat, bij voorbeeld, in één once wijngeest de vaste Grondftoffe uitmaakt, weegt meer dan één once. Maar thans, terwijl het met eene hoeveelheid Brandbaare Grondftoffe verwikkeld is , bedraagt deszelfs zwaarte, van wegen de in de lucht de fciiaal niet drukkende Brandbaare Grondftoffe, minder: doch bij de verbranding worden de vuurige beftaandeelen afgefcheiden , en het Water wordt vrij, dat thans, natuurlijker wijze, eene toename aan zwaarte fchijnt te hebben, maar eigenlijk flechts deszelfs pofitief gewigt, natuurlijker wijze , zonder geleden vermindering, aantoont, waarïn het te vóóren door de ligte vuurftoffe was verhinderd geworden. Dit aangevoerd gevoelen, wegens de zaamftelling des Waters ,zogt lavoisier vervolgens nog meer vastheid te geeven, als hij , ingevolge gemelde grondftelling, ook de ontleeding des Waters in ge, dachte beflaandeelen konde bewerken. Dit dacht hij te verrichten , als hij het Water met een ligchaam verbond , dat met één van beiden de (onbeweezen) beflaandeelen zeer fterk ver* wandfchapt zij. Dan hierbij ontmoette hij de zwaarigheid, dat, (ingevolge de voorafgeftelde verklaaring) (st) Mem. de 1'Acad. de Sc. de Paris i78r ; alsmede crell's Cheui. Annalen, 1788. B. I. p. 533. Hh 4  4Ö2 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ring) de Brandbaare Grondflo/fe in 't Water, of het principe iiydrogene, met de Grond, ftofe der Zuivere Lucht, of het principe oxygene, flerker verwandfchvpt zij, dan met een ander ligchaam ; derhalven zoude ook geen ligchaam van zoodanige werkzaamheid voorhanden zijn, waardoor deeze fcheiding konde bewerkt worden. Nochtans wist lavoisier zich uit deeze oogfchijnlijke wanhoopige zwarigheid, op eene ongemeene gemakkelijke wijze, te redden. Door bekende er. vaaringen wist hij, dat ijzer, zink en kooien, met de zuivere lucht eene genaauwe verwandfchapping hebben. Zuivere lucht hadt derhalven te vóóren de fterkfte verwandfchap met brandbaare luchtmaar wanneer het nodig is, dan moet zij ook met ijzer, zink en kooien nog nader vervvandfchapt zijn! Eene zeer merkwaardige en vrugtbaare kunstgreep ! Met dit oogmerk werden groote glazen roet kwik gevuld, in welke hij daarna kleine hoeveelheden van gedeftilleerd Water , en zeer zuiver ijzervijlfel deedt, en alles eenige maanden lang in rust liet. Daardoor werdt het ijzervijlfel in zwarte ijzerkalk veranderd, en in 't bovenfte deel deiglazen was eene aanmerkelijke hoeveelheid brandbaare lucht verzameld (£). Op nog eene andere wijze, liet hij Waterdampen door eene gloeijende ijzeren pijp gaan , en verkreeg daardoor ook brandbaare lucht, waarbij men aan de inwendige zijden der ijzeren pijp eene aan. m erCé) Lar. I, c. p. 457.  OEFENINGEN. 4^3 merkelijke verkalking ontdekte. Van beide bewerWen « derzelver uitkomften oordeelde de heer ' AVOlSlBH:dat daarbij eene ontleeding des Waters in beide (aangenomen en onbeweezen) beftaandeelen hebbe plaats gehad. De zuivere lucht des Waters hebbe zich met het ijzer verbonden, en hetzelve verkalkt; de Brandbaare Grondftoffe des Waters echter worde hierbij in gedaante van ont- ■ vlambaare lucht uitgefcheiden f». Maar zijne ontvlambaare lucht was uit de in lucht veranderde Waterftoffe, verbonden met de Brandbaare Grondftoffe des ijzers, ontftaan. Bij deeze ganfche verklaaring moet men weder de omftandigheid zeer wel in 't oog houden, dat lavoisier, in 't algemeen, met zijn geheel Nieuw Leerftelfel, zonder eene Brandbaare Grondftoffe, niet kan voordkoomen, welke hij ook in het tegenwoordige geval, in 't Water even zoo weinig, als stahl's naarvolgers in andere gevallen, anders dan als ontvlambaare lucht in een' afgefcheiden ftaat kan daarftellen en bewijzen. Overal fchijnt het, hoe meer men in zijne verklaaringen doordringe, dat hij, of sthIl's denkbeeld niet juist verftaan, en zich'flechts aan het onfchuldigGriekfche woord, •phlogifton, geërgerd, dit verworpen, en daarvoor, dewijl eene Brandbaare Grondftoffe in de ligchaamen onmooglijk konde ontkend worden , eene Koolenftofvolgens een grof, ongegrond begrip, ingevoerd hebbe; of zijn oogmerk was, zoo als ik reeds bij den (e) L. c. p. 467. Hh 5  46*4 CHEMISCHE EN PHYSISCHE den oorfprong van zijn Nieuw Leerftelfel te kennen gaf, om uit enkele eergierigheid een Nieuw Scheikunchg Leerftelfel, ten kosten van den verdiendelijken stahl, intevoeren. Dit nu zijn de voornaamfte verfchijnfelen en der* zeiver verklaaringen, op welken lavoisier zijn Nieuw Scheikundig Leerftelfel heeft gebouwd, waarvanje^beknoptfte fehetze in de volgende pundten a) De Dampkringslucht beftaat uit Phlogiftike Lucht, en Levenslucht (Zuivere Lucht). De Zuivere Lucht, of de Grondftoffe derzelver, heeft eene uitftekende neiging om zich met veele ligchaamen te verëenigen. O Door verbinding van deeze Grondftoffe der Levenslucht met volkomen Metaalen, ontftaan uit dezelven Metaalkalken. d) Door verbinding van dezelfde Grondftoffe met Phosphorus^ ontftaat Phosphoruszuur. è) Door verbinding van dezelde Grondftoffe met Zwavel, ontftaat Vitrioolzuur. f) Door verbinding van dezelfde Grondftoffe met de Grondftoffe der Phlogiftjke Lucht, ontftaat Salpeterzuur. g) Door verbinding van dezelfde Grondftoffe met Koolenftoffe, ontftaat Koolenzuur, of Lucht, zuur* K) Door verbinding van dezelfde Grondftoffe met de Grondftoffe der Brandbaare Lucht, ont. ftaat Water. Zedcrt de oprichting van dit Nieuwe Leerftelfel heeft de heer lavoisier hetzelve door veele vol-  OEFENINGEN. 4^5 vozende waarneemingen zoeken te bevestigen, en hetzelve ook tot veele verklaaringen met vee waarfcl nlijkheid aangewend, tot welke het eerite beLüde denkbeeld van stahl wegens de Brandbare Grondftoffe minder gefchtkt was. Hierom hebuen zich ook veele Scheikundigen overreed gevonden , om hetzelve voor bondig en waar te omhelfen: al, hoewel nog veelen, en misfchien de meesten de vastheid van stahl's Leerftelfel aankleeven. Bit nochtans vormt geen bewijs van de juistheid des Franfchen Leerftelfels. Het is in de gefchiedenis der weetenfchappen genoeg bekend, dat bereids meermaaien eene nog niet genoegzaam uitgevoerde grondige theorie, door eene tegenövergeplaatfte ongegronde voorönderftelling , met veel waarfchijnhjnheid zij beftreeden. Deeze fchijnbaare overwinning heeft flechts zóó lang een duur gehadt, tot men op de eerfle grondflelfels van beiden terug ging, en daardoor het misleidende van het ééne ontdekte. Ik achtte het overvloedig, om alle nieuwe Waarneeroingen van den heere lavoisier, en der overige vrienden zijnes Leerftelfel» , welken ter bevestiging va- hetzelve zullen dienen, aan te haaien, en te to°onen, dat deeze allen, volgens de nieuwe grondregelen des gezuiverden Leerftelfels van stahl, volkomen kunnen verklaard worden; want ieder zal voorzeker in ftaat zijn, om de aanwending derzel. ve, in alle gevallen, ligtelijk te maaken. Indien het waarheid zij, dat de Scheikundige Grondregelen der Franfchen, geenszins uit zekere waarneemingen , maar flechts uit onzekere beöordeelingen zijn voordgekomen , gelijk ik duidelijk heb»  466 CHEMISCHE EN PHYSISCHE hebbe aangetoond, en zoo als ieder het kan vinden, n\Tl 1 neeme' af,emii--«^abngen m de Verhandelingen van den heere lavoisier op te flaan; zoo zal alle verblinding verdwijnen, en de, tot Inertoe verleende goedkeuring zal opgeheven moeten worden ;en dus blijven gedachte Grondregelen ondanks alle' tot dus verre zich [taande gehonden hebbende misleiding, uit hoofde van derzelver ongegrondheid, verwerpelijk. jS;'"de de waare> in^"Jke natuur van dit Leejfldfd in een onvervalscht licht te plaatzen , heb ik hetzelve, van deszelfs eerfte beginfel af aan, on- eSer 1 VCrV°IgenS * ^ Wolfrgen "™ eikander, den trapsgewijzen wasdom van hetzelve, en hoedan.g de ééne valfche gevolgtrekking (leeds weder door eene andere werdt opgevolgd, tot het eindelijk tot den verblindenden luister geraakte, i„ welken het tot hiertoe misleidde, getracht voor oogen te ftellen. Door deezen ingeflagen weg van onderzoek denke ik nu openbaar te hebben ont. dekt, dat het gebeele blinkende gebouw op Josfen grond rust, en dat alle tot dusverre voordduurende fchittering bedriegelijk is. Ondanks dit alles moet men nochtans denSchepper van dit Leerftelfel het recht doen, dat hij zijn'arbe.d met de grootfte fchranderheid, naauwkeurig. heid,moeite, en opoffering van zoo veel kosten als m.sfchien, buiten hem , niemand daaraan zoude hebben beft eed, volvoert heeft. Men moet hem bedanken voor de ongcmeene gewigtige ontdekkingen, welken hij tot zijn oogmerk bevverkftelligde , van welken al-  OEFENINGEN. 4*^7 allen wij veellicht tot dus vetre niets zouden weeten indien zijn vrugtbaare geest daartoe de gele«Dbeid niet verfchaft badde. Ja, wij zouden misfcbien zelfs nog het oude, beperkte ftelfcl van stahl als het hoogde doel achten, en dus geeue fchreede verder voorwaards gekoomen zijn. De heer L Av o i si e r heeft derhalven voorzeker de verdienfte, dat hij. door zijne voortgebragte theorie, gelegenheid heeft gegeeven, om anderen aanleiding tot onderzoek te verfchaffen, nieuwe tegenproeven te bewertftelUgen , daarbij nieuwe waarneemingen te doen, welken anders niet zouden gedaan zijn , en gebrekkige gevoelens te ontdekken, waardoor tevens nieuwe vorderingen in de weetenfehap zijn te wege gebragt. Van deezen kant behoorde men iedere in de weetenfchappen voorkoomende dwaaling te befchouwen en te beöordeelen. Hierom zullen wij ook den heere lavoisier geen te fterke verwijtingen maaken , dat hij zich door zijne nieuwe waarneemingen, welke zoo misleidend en inneemend waren, heeft laaten verleiden. Zijne dwaaling is ons tot nieuwen aanwas in de weetenfehap ten uiterften bevorderlijk geweest. De eerfte verleidende misftappen deedt hij misfehien nog ten tijde, toen hij in de Scheikundige gronden nog geene genoegzaame vordering gemaakt hadt, en tevensdoor eene levendige verbeeldingskracht vervoerd werdt. Dit éénige verdiend berisping, dat hij zich, door de herhaalde daartegen gemaakte erïnneringen , ter nadere beproeving niet liete overhaalen. Hij verliet zich, zoo het fchijnt, op de juistheid van zij-  468 CHEMISCHE EN PlIYslSCHE zijne met de mooglijkfte naauwkeurigheid bewerk fieihgde proeven; en Zl,lks kon hij ra°et het^ >echt doen; maar het Nos fumus homim mt het oog te hebben verboren. Want het i ' bhjkehjk, dat b»j zijne eenigszins te lichtvaardig be. oordeehng voor even zoo zeker als zijne proeven genenden hebbe; en hierom konde hij ook tot ge 12 erkennmg van zijne eerfte misftappen koomen Of nu mijne tegenwoordige daarftelling van onze weaerzijdfche denkbeelden, en derzelver beöordee. mg, in ftaat zullen zijn hem daartoe te brengen laate tkaan hem zelf en zijner waarheidsliefde, welke ik altoos ,n hem vertrouwe, over. Hierbij verzekererk den heer uvoisI£H, en ieder, jat door mijne tegenovergeftelde gevoelens, en wederlegging van het tot hiertoe gevoedde denkbeeld, mijne hoog achting voor den Autheur van het Nieuwe Franfche Leerftelfel niet het geringfte verminderd is. Het oogmerk om mijne grondflellingen indruk te geeven vorderde, dat ik dezelven met den levendigften na' druk moest voordraagen. Mijn doelwit was volftrekt niet om te beleedigen. Liefde tot waarheid alléén beftuurde geheel mijne onderneeming: deeze is bij mij zoo groot, dat ik tevens heilig verzekere (niet tegenftaande ik thans van mijne voorgedragen grondHellingen ten uiterften overtuigd ben) dat ik noch tans in ftaat blijf, om dezelven weder te laaten vaaren, als men mij door nog fterker gronden vari het tegendeel zoude kunnen overtuigen. Deezen zouden hierin beftaan: indien de heer lavoisier bewees: I. Dat  OEFENINGEN. 469 I. Dat bij alle blootftellingen van Phlogiftike ' ligchaamen , bij verbrandingen, of calcineeringen der Metaalen, in Levenslucht, na volbragte bewerkingen , eene totaale luchtledige ruimte ontftaa. a. Dat zijne voorgedraagen Koolenftoffe inderdaad een enkelvoudig ligchaam zij; en 3. Dat Vaste Lucht waarlijk uit Levenslucht en de zuiverde Brandbaare Grondftoffe, zoo als zij zich in de Metaalen, in den Phosphorus, en in den Zwavel bevindt, (zonder toedoen van een ander brandbaar ligchaam, dat uit hoofde van de aanwezigheid der Vaste Lucht in hetzelve verdacht is) kunne zaamgefteld worden. Nov. 1791. • 9 * Ik heb mij gefpoed , om voorjlaande zoo merkwaardige ah aangelegene Verhandeling des heeren wiegleb's in onze taaie overtebrengen, en mijnen leezeren mede te deelen. Het zij dat men voor het Nieuwe Leerftelfel van lavoisier , of voor het allengs meer en meer toegelichte van stahl pleite; dan wel, dat men in beider Leerftelfelen nog zaaken meene te vinden, welken, als niet genoegzaam voldongen voorkoomende, het oordeel naar nog beftisfender bewijzen doet uitzien; — in elk dier omftandigheden zal men moeten toeft aan, dat het den heere wiegleb om waarheid te doen zij; dat hij ons in zijne voordragt de wederzijdfche gevoelens bondig»  4?0 CHEMISCHE EN PHYSISCHE dig, «nauwkeurig, en volledig hebbe ontvouwd- de onderlinge verfchilpunten met eikanderen, op 'eene zeer geleidelijke en bevattelijke wijze, hebbe leeken en ter toetze gebragt; en dus elk in deezen oordeelkundig leezer hebbe in ftaat gefield, om over de meerdere of mindere juistheid der bei Je Leer/Ül, felen op eenen meer zekeren grond, te kunnen oordeelen. Het ware te wenfehen , dat men éénmaal het doel rr.ogt naderen, om, voor zoo ver het menfeben moo?Ujk zij, eene alles bejlisfende uitfpraak te kunnen doen, op dat 'er eindelijk van, of, zoo men wil, uit twee onderfcheidenLeerfielfelen, wier beiden zoo breeden omtrek te overzien, thans het reeds op zich zelve zoo ondföogbaar veld der Scheikundige beoefening dubbel moeilijk maakt , ééne eenige , zoo mooglijk {leeds onwankelbaare theorie algemeen omhelst en aangenomen wier de! Ik twijfele geenszins, dat eene Verhandeling als deeze, ook daartoe, onder anderen, als eene voornaame aanleidende oorzaak zal bevonden worden. Wat mij betref e, zoo ben ik , voor mij zelvefJ van oordeel, dat niets moeilijker zij, dan zich in den tegenwoordigen ftaat des gefchils , te kunnen verklaar en , om de gevoelens van de ééne of andere partij , in derzelver geheel, te omhelzen; en zulks te minder, wanneer men tevens met de denkbeelden, aangaande de leere des Phlogiftons, van macquer' scopolt, crawford, kirwan , scheele , GRé.v, westrumjj, schiller, en anderen niet geheel onbekend is. Recht  OEFENINGEN. 47* Recht doende, aan de uitmuntende verdienflen van den heere L a v o i s 111R, benevens de M-. deopbeuweren van zijn Nieuw Leerftelfel; gevoelig erkentelijk zijn. de, voor zulk een aantal met zoo veel fchr anderheid uitgedachte bewerkingen, die groot endeels de kenmerken yan het gelukkigst genie vertoonen, door welken de Natuur- en Scheikunde zich met -zoo veele nieuwe ontdekkingen zien verrijkt ; en de volkomen juistheid van eene menigte dier proeven en derzelver uitkomften inziende; behoeft noch kan dit alles juist niet altoos gepaard gaan met eene even vertrouwelijke toe» ftemming aan derzelver verklaaringen; wanneer men zicb tevens overtuigd gevoele , dat tegen het daaruit gevloeide Leerftelfel mg zulke gewigte aanmerkingen gemaakt, en tegenover gefielde verklaaringen kunnen aangevoerd worden, als wij, in de medegedeelde V:rhandeling des heeren wiegleb's, en niet minder door den uitmuntenden hoogleer dar grón <,*), vinden daargefteld. Ik bloos derhalven geenszins te belijden , dat ik, voor als nog , niet overreed ben, om fc/Nieuwe Leerftelfel van den heere lavoisier, onbepaald, aan te neemen, even zoo min als ik, met den heere g r é n , kan zeggen , of immer heb kunnen zeggen :' „ een oude orthodoxe aanhanger van het ,, Leerftelfel van stahl te zijn;"— dat ik verder niet weinig aanneemlijks vinde in dat verbeterde Leerftelfel van stahl, hoedanig ivij hetzelve in de (*) In zijn Journal der Phyftk ; voornamenlijk B. I. Heft 3, f. 295-325; en B. III. Heft 3, f. 437—4S»« I. deel. Ü  472 CHEMISCHE E» PHYSUCHE * Verhandeling van den heere wiegleb vinden ontvouwt; dat ik dit, inderdaad aanmerkelijk Z beterd en aanneemlijker gemaakte , Leerfi lfel £ fckouw als een vrugtgevolg van de menigvuldige verrichtingen der la voisieriaane n zelve Z7 mer °Tmeiden d< "XliK^*fpooren onaerzoektng en befchaaving van stahl's Leerbegrip dervende, zij zeer waarfclijnlijk ^ «* »ogin verre na zoodanig niet zouden hebben hunnen toel.chten; en dat ik eindelijk , na rijpe overweeging van een en ander, mijn Ldeel al nog opfchortende, blijve uitzien na eene, zoo moojk ^:~ende bevestigde b^g, Wenfche dat eerlang het gevolg moge zijn , Van dg onvermoeide poogingen van een aantal verknflel ke vooronders der beide tegenövergejlelde theoriën in/ ^lïr ^^mogens, zichtell) <» die gelukkige omflandigheid bevindende, die tot zoodanig een doelwit, dat, uit hoofde van tijd en ^tuigen „el, bezorgde uuren en kosten vordert, verhecht wordt,: tot dat einde zoo onvermoeid werkzaam bliven. vermoeid K, LI-  OEFENINGEN. 473 liquor, om in den wijn, de, voor de gezondheid n ad ee li ge , metaalen , te ontdekken; door den heer hahnemann. Men kende reeds zedert langen tijd de eigenfchap van den Zwavellever en van de Zwavelleverlucht, om het Lood zwartachtig neder te ploffen; en men bediende zich van deeze eigenfchap , om de echtheid van den Wijn te beproeven , bij de bereiding van het Liquor probatorius Würtemlergeneis. Doch bij het onderzoeken van Wijnen, welken van vervalfching verdacht zijn, doet deeze proeve meerder kwaad dan goed, om dat zij het ijzer met dezelfde koleur nederploft, als het zoo zeer fchaadelijke Lood. Verfcheiden zeer waardige Kooplieden in Wijnen , door dit middel in verdenking geraakt zijnde, zijn daar door geheel bedorven geworden. 'Er ontbrak dus nog een tegenwerkend middel, het welke in den Wijn niet dan de voor de gezondheid nadeelige Metaalen ontdekte. Het volgende Scheivogt is het, dat het Looden het Koper in eene zwarte koleur, en Rattenkruit in eene orange koleur, nederploft; terwijl het het Ijzer niet nederploft, het welke, onfehaadelijk zijnde, en bijna altoos zeer heilzaam voor het ligchaamsgeflel, zich >ook door zeer veele toevalligheden in een groot aantal Wijnen inraengd. Ii 2 voos-  474 CHEMISCHE EN PHYsiSCHE VOORSCHRIFT VAN DIT LIQ1JOR. Vermeng gelijke deelen Oesterfchelpen en zuiveren Zwavel tot een fijn poeder, en doe het mengfel in een kroes. Laat het langzaam in het vuur, in een wmdfnrnufs , warm worden , en vermeerder dan het vuur fchielijk , zoo dat gij den kroes witachtig doet gloeijen , geduurende vijftien minuuten. De masfa, koud geworden en tot poeder gemaakt zijnde, bewaard men in eene wél geflootene vies. Om het vogt te bereiden, doet men honderd twintig greinen van dit poeder en honderd tagtig greinen Cremor tartari in een zeer fTerke vies, en men vult dezelve met gemeen water aan, 't welke geduurende één uur gekookt en koud geworden is. Men fluit de vies fchielijk toe, en fchudt dezelve van tijd tot tijd. Na dezelve eenige uuren te hebben laaten flil liaan, giet men het heldere vogt af, en giet hetzelve over m kleine vlesjes van één once inhoud, na alvoórens in ieder derzelver twintig druppen Zoutzuur gedaan te hebben. Men fluit dezelven vervol gens wél toe, met een harpuis van wasch en een weinig terpentijn. Eén deel van dit vogt met drie deelen van eenieen verdachten Wijn gemengd, zal, door een zwartachtig zeer duidelijk nederploffel, de allergeringe fpooren van lood, koper, enz. ontdekken, doch zal geene de minfte uitwerking op het ijzer doen 't welke zich in hetzelve mengfel mogte bevinden. Dit nederploffel, bezonken zijnde , verzekert men zich of 'er nog ij«r in het inmengfel zij, door het "af-  OEFENINGEN. 475 afgegooten vogt te verzaadigen met een weinig loogzout; het vogt zal alsdan oogenblikkelijk wederom zwart worden. De zuivere Wijnen blijven helder na de bijvoeging van dit Scheivogt. 4 Jmy> |J g OVER  476 chemische en physische over de bereiding van het glauberzout , dit aluin en keukenzout; door den heer Bergraad crell ; te Helmfladt. Offchoon men reeds veele foorten van bereidingwij. zen des Glauberzouts {SalMirabilis GlauberQ kent en men hetzelve, zoo ik niet dwaale, ook reeds uit Alutn en Keukenzout te vervaardigen heeft opgegeeven; zoo zal het nochtans, hoope ik, niet geheel nutteloos zijn , mijne behandeling bij deeze bewerking beknopt aantetoonen. Ik maakte, volgens bekende opgave, eenen overflag , hoe veel Keukenzout zóó veel mijnftoffelijk loogzout mogte bevatten, om zich met het in eene zekere hoeveelheid Aluin bevattend vitrioolzuur volkomen te verzadigen. Ingevolge daarvan nam ik van elk een half pond Aluin en Keukenzout; wreef het te zaamen fijn, en deedt de ftoffe voor en na in eenen gloeijenden fmeltkroes. Zoo dikwerf als ik 'er iets inwierp, befpenrde ik eenige afknapping ; maar de Aluin zwol niet op zoo als hij anders op zich zeiven doet. Zuure dam pen reezen op, die volftrekt Zoutzuur waren Na* al het Zout in den kroes was, gaf ik de nog hard zijnde masfa fterk vuur, en onderhiel hetzelve geduurende een half uur, als wanneer zij ftil vloeide " en zij dóór den, offchoon fterken, kroes boorde' Ik liet alles bekoelen , en had eene fteenharde masfahi den kroes. Ik moest denzelven breeken, en alles heb-  OEFENINGEN. 477 hebbende afgezonderd, cdat nochtans zoo naauwkeurig niet konde gefchieden ,) deed ik de masfa in een aarden vat, loogde ze op het vuur uit, zijgde de loog dóór, dampte ze tot op een derde van 't genoroen water af, zijgde ze nogmaals dóór, en zetlede ze ter kristallifeering weg. 't Geen op 't filtrum was terug gebleeven, bleek, na afzoeting, Aluinaarde te zijn geweest. Als ik nu de boven het aangefchoten Zout (taande loog afgoot, en het Zout verzamelde, had ik wel reeds wdir Glauberzout, dat echter noch eenigszins aluinachtig fmaakte. De overgebleeven loog, welke ten eenenmaale deezen fmaak hadt, achte ik daarom het verdere uitdampen niet waardig. Het verkreegen Zout werdt , om het van dien fmaak te bevrijden, in weinig heet water opgelost, de oplosfing dóórgezijgd, en het Zout ter kristalfchieting weggezet. Ik verkreeg een fraai Glauberzout, weegen de vier oneen. Ik zoude meer Zouts hebben verkreegen , hadden de omftandigheden toegelaaten om deeze proeve naauwkeuriger te verrichten, en als 'er niet zoo veel van ware verlooren gegaan. Ook moest het voordeel grooter zijn, als men de bewerking in 't groot ondernam. Dan het voordeel der Aluinaarde , welke in veele verwen en andere zaaken zoo nuttig is, zoude mede in aanmerking kunnen koomen* 1783. AANMERKING. Meermaalen verrichte ik voornoemde bewerking, li 4 en  478 CHEMISCHE EN PHYSISCHE en verkreeg negen oneen Glauberzout, en ruim twee oneen Aluinaarde, uit agt oneen Keukenzout, en zes oneen Aluin. In voorftaande proeve is te veel Aluin gebezigd : deeze overtallige hoeveelheid moest onontleed blijven , en daarvan de Aluinfmaak der eerlte kristallen , en vooral van de overblijvende loog voordkoomen. Voorzeker mag men de zoo hoogstnuttige Aluinaarde wel in eene berekenende aanmerking neemen ; edoch , men kan zich dezelve langs verfcheiden andere wegen verfchaffen, waarbij het Vitrioolzuur des Aluins in verbinding treedt met andere zelfftandigheden, en dus ook daarmede andere voorwerpen opleverd; als, b. v., gevitriolifeerden Wijnfteen, mdten men den Aluin met planten loogzout behandeld. Ook erkennen wij , dat het verkreegen wordende Glauberzout niet duur te ftaan kome , indien men deezen arbeid ten oplettendften wilde behandelen; dan bet is tevens niet minder waarheid , dat 'er , door verfcheiden fabriekmaatige bewerkingen , thans zulk eene groote hoeveelheid Glauberzout in Europa voorhanden is, dat men bezwaarlijk kunne aanraaden, het zelve door opzettelijke bewerkingen" in 't groot te vermeerderen ; en in deeze befchouwing, is het kennen der middelen zelfs, om op de voordeeligfte wijze uit Glauberzout het Alcali mineralc af te fcheiden , belangrijker: deezen zullen wij eerlang bekend maaken. K. MID-  OEFENINGEN. 479 mi d del om het citroenzuur te bewaaren en zaamtedrinGen} door den heer brugnatelli; M. D- te Pavia. Het Citroenzuur is belanden met eene flijmige ftoffe, welke zich Hechts door den tijd 'ervan affcheidt; maar midlerwijl is ook het Citroenzuur aan bederf onderworpen. . De heer brugnatelli vermengde het Citroenzuur met Alcohol; binnen eenige dagen bezonk de flijmftoffe; hij zijgde het mengfel dóór , en de (lijm bleef op het papier terug; vervolgens waazemde hij de Alcohol 'er uit , en hij verkreeg het Citroenzuur in den hoogften graad van zuiverheid en zaamendringing (*). Dit zuur is alsdan zóó fterk, dat het genoegzaam een mineraalzuur evenaare. 1792. (*) Ongetwijfeld na ook de waterdeelen des Zuurs uitgedampt waren. K. Ii 5 ver.  4&0 chemische en physische verbeterde bereidingwijze van den spiritus salis dulcis; door den heer j. b. van mons; Apotheker, enz. te Brusfel. (*) De bereiding van het Liquor Awdynus martidis f>er vóór, bladz. 70.) leezende, herinnerde de heer van mons zich eene bewerking, waardoor hij eenen voortreffelijken Alcool muriatique {Spiritus falss dulcis) verkreeg. Hij hadt, geduurende eenige maanden , Alcohol op Muriate de fer {Ferrum falitum) laaten digereeren, met oogmerk om 'er eene Tinctuur van te trekken; het glas openende, ontdekte hij een' aangenaamen reuk, die een' verzoetten Zoutgeest aankondigde. Hij definieerde het mengfel, op een' graad van kookende warmte, en hij verkreeg een' uitmuntenden Spiritus falis 'dulcis. Het Ferrum falitum was ontleed ; het ijzer was gebragt in den ftaat van dfoxide noir (ijzerkalk) en hij vondt flechts een' zeer geringen zweem van Zoutzuur. Deeze bewerking zoude in de Pharmacie in gebruik kunnen gebragt worden, in ftede van de gewoone bereiding, welke ten uiterflen moeilijk en onzeker is. 1792. (*) Schriftelijk in 't Fransch aan mij medegedeeld. K. BE-  OETENINGEK. 481 BEKENDMAAKINGEN. Profesfor GR-étf, te Halle , heeft aan den heer van mons , te Brusfel, eene zeer merkwaardige ontdekking bekend gemaakt, wegens eene wederkeerige ontleeding van verfcheiden zelfftandigheden, in den graad van vriezende koude, welke ontleeding in een' hooger' graad geene plaats heeft. In dit geval zijn: Gyps en Zeezout; — Gyps en Magnefia falita; — Gyps en Magnefia ufia; — Zeezout en gebrande Kalk, of Marmer; — enz. Deeze laatfie ontleeding zoude in gebruik kunnen gebragt worden , om 'er , met voordeel, bet Alcali minerale uit te trekken. Dec. I791- Het Vitrioolzuur, zoo als men 't in den handel, onder den naam van Vitrioololie, ontvangt, bevat veeltijds Salpeterzuur; om verzekerd te zijn van de tegenwoordigheid deezes Zuurs, raadt de heer brugnatelli, dat men 'er vlug loogzout zagt indompele ; rondsom hetzelve formeert zich eene witte wolk , indien 'er Salpeterzuur in het beproefd wordende Vitrioolzuur huisvest. Dit verfchijnfel heeft geene plaats, wanneer het Vitrioolzuur zuiver is. Hetzelfde verfchijnfel nochtans vertoont zich insgelijks, indien 'er Zoutzuur tegenwoordig is. Edoch, in het gewoon Vitrioolzuur bevindt zich het Zoutzuur niet. 1791. De  482 CHEMISCHE EN PHYSISCHE OEFENINGEN. De heerscHRÖDEn, te Berlijn, is van oordeel, dat het volgende mengfel het beste gefchikt zij ter bereiding van den Aether Sa/is: Men neemt agt deelen Zeezout, vier deelen Vitrioolzuur, vier deelen Bruinfieen, en drie deelen Alcohol; men deftilleert dit, met in acht neeming van de nodige voorzorg, welke deeze foort van bewerking verëischt. 1792. ue neer scocolof vermengde eene oplosfing van Potasfche met drie deelen Kalkwater, verkrijgende daardoor een helder en fcherp vogt. Hij vondt dit vogt een vergif voor de fchadelijke Infeclen te zijn, en flaat voor, om bet aantevvenden ter verdelging dier Infeften, welken de planten vernielen. Men behoeve niet te vreezen, dat dit vogt aan de plantgewasfen eenig nadeel kunne toebrengen, 1792. De heer van mons heeft mij , onder andere zijner jongfie waarneemingen, bericht; dat zuivere Wijngeest {Alcohol) op 't Muriate Oxygene d'Mercure (Sublimaat) gebrand wordende , terftond het Oxygene (Zuurbeginfel) van dit Zout fcheidt; vervolgens zijn Zuur ontleedt, en eindigt met het Metaal te desoxideren (van 't Zuurbeginfel te berooven} en te herfiellen. Dit oordeelt hij, het gevoelen van den heer gir. tanner, wegens de zaamftellingdes Zoutzuurs, (zie hier vóór, bladz. 374) te bevestigen. 378=. IN-  X N HOUD VAN H E X EERSTE DEEL. leerhandeling over, en beredeneerde bereidingWijze van het suikerzuur ; deszelfs verbinding met Loogzoutige en Metaalachtige ligchaamen, tot middenzoutige zelfftandigheden, 7 . Bladz. i enz. . • • • proeven en Waarneemingen, wegens de bereiding der tinctura antimonii nigra. 45 Proeven met de ijsplant , ter bepaaling van derzelver beflaandeelen. • • • 5° Ontleeding van het turfroet. . . 65 Herflellinewijze van het overblijfsel der deftilleering van het Liquor Anodynus, tot zuiver vitrioolzuur. • • 68 Bereiding van het liquor anodynus marti- al1s. . ... 7° Wijze , om met voordeel onder de Kapel hout te ftooken. • • • 7a Proeven, ter onderzoeking der graaden, volgens welken de Vloeiftoffen afleiders der warmte zijn. • • ■ • 75 Manier om een rood oxide van kwik (Pra:cipitatum rubrum) door V Salpeterzuur , rood ■nedergeploft, te verkrijgen', dat wél gekoleurd , van een' fchoonen glans , en fterk belaaden met Oxygene (Zuurftoffe) is. . . 9° Bereiding van chinesche inkt. . . 93 Bekendmaaking, wegens het onvernietigbaar maaken van Schriften, . - 94 Aanleiding tot eene voordcelige, onderling verbondene, fabriekmaatige bereiding wij- zb  «s4 i N H o u D. o»*™* „» * I[ON.mo; kdm; ■ »•«*. sj Proeven en Waarneemt , * 11' Proeven over de j '34 FE 0jö * KWlZ S frELECTRIRE STOF. AW2£™ii?tb:srj «, Bereiding van malz. 159 Waarneemingen . over de h.* bestaandeelen der Franfche witnstf™ ^kristallen proefondervindelijk Z!%S2t 32 ** lijwaad ,« katoen e£„ 9 /r^/z w2W,&^ « rf*^» zwart £ verwen. . 1K1  INHOUD. 485 Beste wijzen, om goederen met rood sandel- hout te verwen. . • Bladz. 239 Brandlesfchetid MiddeU • • 245 Vermpgeni Middel, om rotting te weer en. 247 Over de rotting van dierlijke deelen, in verfchillende foorten van Lucht. . 249 Middel ter volmaaking der aërometers. 259 Over de vlugtigheid der kamfer , in de vrije Lucht. .... 262 Over het Verwen van saxisch blaauw. 266 Bekendmaakingen aangaande de ontleeding des Waters, enz. voords van de heeren kir- WAN , westrumb , van mons en iieer- mann. .... 387, Middel om azijn tot den hoogjlen graad zaamtedringen , É» /» kristallen daar te jtellen. . . . • 29I Proeven over eenige verfchï'nfelen bij de oplosfing en nederploffing der harsen in Wijngeest. 306 . Oorzaak van de verandering en het donker worden der gedestilleerde OLiEëN, en hoedanig dezelven tot haare natuurlijke koleuren kunnen terug gebragt worden. . 313 Opmerking wegens de bereiding van den spiritus salis ammoniaci vinosus. . 317 Berichten en Proeven wegens eene nieuwe koortsbast. . . . 318 Bewerking, om met voordeel tin en kwik uit oud spiegelverfoelisel van malkanderen te fcheiden. . . • 323 Proeven over de VERëENIClNG van lood met zink. . 335 Proeven wegens de verwstoffe van het donkerroode Btoempjen in de Umbella der Daucus Carota Linn. . . . 343 Proeven over het nut van het klaverzaad in de verwkunst, .... 346 ZïVAR.  48G INHOUD. Zwarte inkt, uit Tormmilworteï. , 350 Over eenige geheel nieuwe foorten van sympa. thetische inkten. . Bijdraagen tot de beantwoording der Prijsvraag over den Invloed der kunstluchten op del Groet der planten. Onr