f2372 B A    HANDBOEKJEN DER THEOPHILANTROPYNEN, O F AANBIDDERS VAN GOD E N VRIENDEN DER MENSCHEN; Behelzende eene Verklaaring van hunne Leerilellingen , van hunne Zedekunde en van hunne Godsdienst - oeffeningen , benevens een onderricht over de regeling en viering van hunnen eerdienst. TE AMSTERDAM, by G. WARNAR S, 1798.   INLEIDING. Verfcheiden huisvaders, overtuigd zyride, dat de godsdienstige grondbeginfelen in zich bevatten deii vasten grondflag eener goede opvoeding , de eenigfie teugel tegen geheime misdaaden, de beste vertroosting in tegenfpoed , de kraebtigfte aanmoediging tot vervulling van alle pligten, hebben zich onderling veréénigd, ten einde de middelen optefpooren, waardoor zy hunne kinderen aan de gevaaren van het ongeloof zouden kunnen onttrekken. Overweegende, dat de geheimzinnige eerdiensten ' veele tegeuftanders hebben ; dat de meeste jonge lieden , in dergelyke eerdiensten opgevoed, wanneer zy in de waereld verfchynen , niet beltand zyn tegen de menigvuldige tegenwerpingen, waar* z  I V mede men hen aanvalt; en waardoor het dikwyls gebeurt, dat, terwyl zy de verborgenheden Iaaten vaaren,zy ten zelfden tyde en hunnen godsdienst en hunne zedekunde vergeeten. Zy oordeelden derhal ven, dat'er geen zekerder behoedmiddel tegen deeze gevaaren was, dan om hunne kinderen in te prenten die gronden van den natuurlykeu godsdienst, welken door niemand beftreeden kunnen worden, 't en zy door eenen onzinnigen, of door hem, wiens hart geheel bedorven is;dat zy eenmaal gewend , zich te gedraagen overéénkomltig de grondbeginzelen van eenen godsdienst, welke door alle de volkeren der aarde geëerbiedigd word, en welke de grondflag van alle eerdiensten der aarde is, zy denzei ven waarfchynlyk nimmer zullen verzaaken , en dat zy , bygevolg, tot aan hunnen laatften adem, deugdzaame menfchen Zouden blyven. Om hunne kinderen deste menigvuldi-  7 ger, en deste krachtiger aan de grondbeginzelen van deezen natuurlyken godsdienst te doen gedenken , zyn zy overééngekomen, om, op zekere vastgeftelde t) den , met hen eenige uitwendige oeffeningen te houden, welken zeer eenvouwig zyn, en waarvan het oogmerk ligt te bevroeden is. Uit vrees, dat door den tyd hunne grond/lellingen zouden verbasteren, of hunne uitwendige godsdienst -oeffeningea met bygeloovige inftellingen overlaaden worden, hebben zy een' onder hun verzocht , de openlegging van het een en ander in eene gefchikte orde en in een kort beftek by een te verzamelen. Het is deeze verzameling, welke , door hun goedgekeurd, u thans aangeboden word. Het is deeze verzameling, welke, daar zy vreede, vriendlehap en eendragt in den boezem van verfcheiden huisgezinnen onderhoudt, reeds het geluk van eenige w yzen uitmaakt. —— Moge zy weldra dat van het geheele meuschdom uitmaaken ! * 3  VI — Men zal ons niet hefchuldigen, dat wy eerzuchtige SeSarisfen zyn , noch dat cns oogmerk is, om, ten onzen voordeele, een nieuw priesterfchap opterechten. De beöeffening van den eerdienst der Theophilantropsnen vordert geene bezoldigde bedienaars, voorleezers of redenaars, welker verrichtingen kortlïondig zyn, en door hoofden van huisgezinnen worden waargenomen; deezen alleen zjn voldoende. Wy draagen den volke geenen nieuwen godsdienst, noch eenen nieuwen eerdienst voor: onze godsdienst is de algemeene; onze eerdienst klimt op tot de allervroegfte tj den; en men zal uit de ontvouwing onzer leer kunnen zien, dat wy vrienden zyn van alle de eerdiensten der aarde ; wy eerbiedigen hunne leerftellingen , wy beöeffenen hunne zedekunde. Zelfs de naam (*),dienwy (*) Tluophilantropya is zsmengefreld uit drie griekfche woorden , welktn betekenen, die Cod en de menfehen hemimi.  VII aan ons godsdienstig genootfchap gegee\xP hebben , is niet voor hetzelve alleen gefchikt; maar pok voor alle de zodanigen, welken tot oogmerk hebben , om den mensch op te leiden tot de aanbidding van God , en tot de liefde van zynen evenmensch. Wel verre dus, dat het Theophilantropynismus eene rit uwe fecte zoude zyn, is hetzelve veeleer gefchikt, om alle de aanweezig zjnde iu één gevoelen te veréenigen, dat namentlyk van godsvrucht, van liefdaadigbeid, van cendragt en van verdraagzaamheid. Het voorwendzel van den godsdienst heeft reeds te veel bloed doen Itroomen. Deeze verzameling zal den menfehen Iceren, hoe gemakkei}k het hun is, met elkander overéénteftemmen , en dat zy inderdaad reeds met elkander overéén/temmen over de wezenlykfte grondbeginfelen van godsdienst en zedekunde ; dat voorts eenige kleine verfchillen van begrippen  VIII en gewoonten, de banden van broederfchap, waarmede de Schepper der natuur alle zjne kinderen heeft willen veréénigcn, niet moeten verbreeken.  HANDBOEK JEN DER THEOPHILANTROPYNEN. Eerste Hoofdstuk. LEERSTELLINGEN DER THEOPHILANTROPYNEN. De Theophilantropynen gelooven het beftaan van God , en de onfterflykheid der ziele. Het fchouwtoneel des heelals bewyst het beftaan van een eerst Wezen. Het vermogen, dat wy bezitten, om te denken, verzekert ons, dat wy een beginzel bezitten, niet eigen aan de ftof, en 't welk de ontbinding van ons ligchaam overleeft. Het beftaan van God en de onfterflykheid der ziel vorderen geene uitvoerige betoogingen; het zyn waarheden van ge» A  Sé = ^ voel, welken een ieder in zyn eigen hart zal vinden, indien hy, ter goeder trouw, hetzelve raadpleegt. De ondeugenden alleen zoeken 'er aan te twyffelen , omdat het denkbeeld van een rechtvaardig God hunne misdaadige genietingen ontrust. De Theophilantropynen hechten des te meer gewigt aan deeze twee geloofspunten, daar zy beiden even uoodzaaklyk zyn en tot het .behoud der Maatfchappy, en tot bevordering van het geluk der éénlingen. — Want cene talryke maatfchappy van menfchen, die geen' God erkennen en gelooven, dat hunne misdaaden met hen in 't graf bedolven blyven , zoude welhaast in een hoop wilde dieren ontaarten. Eoelzinnige redenaars! vordert niet, dat men aan uw verftand leerftellingen betooge, van welken het geluk der waereld afhangt. Zyn 'er dan geene andere waarheden , als de zodauigen, welken onderworpen zyn aan de geftrenge betoo-  3? 3 ^ gingen der wiskundige wctenfchappen ? en heeft dat geene, 't welk -van het gévoel afhangt, ook niet zyne zekerheid? Een ftelfel, 't welk de menfchen goed, medelydend, naauwgezet op eerlykheid en alle hunne pligten maakt, kan zodanig een ftelfel dat der dwaaling zyn? Dat geene, 't welk daar heenen ftrekt, om de menfchen te overreeden, dat zy ürafloos bedriegers , ondankbaaren eii wreed kunnen zyn, en dat 'er geene andere misdaad zy, dan die, dat men niet behendig genoeg is, om de menfchelyke rechtvaardigheid te ontfnappen ; kan zulk een monsterachtig ftelfel dat der waarheid zyn ? en zodanig is het ftelfel, 't welk het beftaan van God en de onfterflykheid der ziele loochent. De ïheophilantropynen verklaaren niet te weeten, wat God, wat hunne ziel is; hoedanig God de goeden beloone en de kwaaden ftralfe: zy zyn niet onbefcheiden genoeg, om hunne nafpooringen zo verre A a  Sê 4 « Tiittefirekken: zy zyn overreed dat de af/tand tusfchen God en het fchepfel te groot is, dan dat dezen zouden kunnen waanen, hem te kennen. Het is voor hen voldoende, om door de befchouwing van de heerlyke orde , welke men in het heelal gewaar wordt; door de algemeene toeitemming van alle volkeren, en door de infpraak van hun eigen geweeten, overtuigd te zyn , dat 'er een God is; en dat men zich geen denkbeeld van God kan vormen, dan gelyktydig met het denkbeeld van zyne volmaaktheden ; dat, bygevolg, die God goed, dat by rechtvaardig is: en dat, derhalven, de deugd be-. loond, de ondeugd geftraft wordt. Daar het gemaklyk is, zich zeiven te bedriegen, of wel door anderen bedrogen te worden, en daarenboven onze begrippen afhangen van zo veele omftandigheden, over de welke wy geen meesters zyn; houden zich de Theophilantropynen verzekerd, dat de goede en  3? 5 s£ rechtvaardige God ons niet zal oordeelen, naar onze begrippen , noch naar de wyze onzer verfchillende eerdiensten ; maar naar ons hart en naar onze daaden. Haat en vervolgzucht tegen die geenen hunner medefchepzeleu, met welken zy in begrippen verfchillen , worden zorgvuldig door hen vermyd. Wanneer zy meenen, dat iemand dwaalt, zoeken zy hem, door eene zachte overreding,uit zyne dwaaling te trekken. Indien hy volhardt, behouden zy voor hem dezelfde welwillendheid. Zy hebben alleen eenen afkeer van de misdaad; zy beklaagen den misdaadiger, en Hellen alle hunne poogingen in het werk, om hem tot het goede terug te brengen. A 3  Tweede Hoofdstuk. Z^DEKUNDE DER THEOPHILANTROPYNEN. Zyn hunne leerftellingen eenvoudig , hunne zedekunde is het niet minder. Zy is gegrond op dit voorfcbrifr.: IHD GOD AAN; BEMIN UWEN M EDEMENSCHJMAAK U NUTTIGVOOR HET VADERLAND. Dit voorfchrift is eene gevolgtrekking uit het beftaan van God. Dewyl God de Schepper en Opperbcftuurer van het heelal is; dewyl wy van hem afhanglyk zyn , zyn wy hem de hulde van erkentenis en dankbaarheid verfchuldigd. Onze medemenichen , even als wy, zyn allen zyne kinderen; wy zyn hun dcrkalvcn liefde verfchuldigd.  2è 7 De verpligting, om onzen medemenreh te beminnen, fluit tevens in zich den pligt van liefde tot ons vaderland , en om ons nuttig te maaken voor onze medeburgeren , met welken wy in eene naanwere betrekking ftaan, dan met de bewooners der overige gedeelten des aardbols, dewyl zy ons beftaan meer regtftreeks befchermen. Elke zedekunde, welke met dit voorfchrift overeenftemt, draagt de goedkeuring der Theophilantropynen weg. Zy verftrekt hun ten richtfnoer voor alle hunne daaden; alle hunne pligtcn vloeijcn uit dezelve voort. S £ BID GOD AAN. God aantebidden beftaat hierin, dat wy hulde bewyzen aan zyne almagt en goedheid; dat wy hem danken voor zyne weldaaden; dat wy niet morren over de A 4  Se 3 £ gebeurtenisfen, die wy als ongelukken befcbouwen, maar dat wy ons aan dezelven, als aan uitwerkzels van zynen goddelyken wil, onderwerpen; dat wy uit dezelven Jeeringen trekken, om onze ziel te verHerken, ten einde baar onafhanglyk te rnaakcn van al het geen buiten ons is; om ons te gewennen, het denkbeeld van goed alleen te hechten aan .wysheid en deugd, en het denkbeeld van kwaad aan misdaad en dwaasheid. God aantebidden is bovenal gehoorzaam te zyn aan zyne wet, die hy ons zo duidelyk verklaard heeft, door dat inwendig gevoel, het welk ons tot het goede opleidt, ons van het kwaad terug houdt, en dat wy het geweten noemen. Wie kan deszelfs Item miskennen ? Sommige ongelukkigen zoeken te vergeefs die Hem te fmooren , door zich aan de ondeugd over te geevcn: maar zy roept hun onöphoudelyk toe: gy doet kwaad ! De goedkeuring van het geweten, welke zich openbaart  £ 9 5t door de inwendige voldoening, die wy ondervinden wanneer wy goed doen, is de aangenaamfte belooning der deugd op aarde. Dewyl het geweten , hoe onfeilbaar ook in deszelfs oordeelvellingen, over de zedelykheid onzer daaden, dat is over de oogmerken, met dewelken wy dezelven verrichten, zich fomtyds bedriegen kan omtrent de natuur van het goed en kwaad in zichzelven, hebben de Theophilantropyuen, om zich in dit opzicht niet te bedriegen, eenen vasten regel aangenomen : deeze beftaat in de volgende grond" Hellingen: Alles wat ftrekt tot behoud , of tot volmaaking van den mcnsch — is goed. Alles wat ftrekt tot verwoesting, of tot bederf van den mensch — is kwaad. Deeze grond/Tellingen lccren den Thcophilantropynen, door haare zedelyke toe-. pasfing, dat geene daaden goed kunnen genoemd worden , ten zy dezelven nutA 5  Sc *° 5t tig zyn, en dat men die alleen kwaad kan noemen , welken fchadeiyk zyn. Iets te doen, dat nuttig is voor ons zeiven , doch fchadeiyk voor anderen, is altyd eene misdaad. Iets te doen, dat nuttig voor anderen is, en alleen fchadeiyk voor ons, is de heldenmoed der deugd. S 2. BEMIN UWEN MEDEMENSCH. Hy die zynen medemensen bemint , doet aan anderen , al het geene , 't welk hy wenscht, dat men hem zou doen. Hy doet nimmer aan een' ander, het geene hy niet wenscht, dat men aan hem zou doen. Hy is noch lasteraar,noch kwaadfpreeker. Hy fielt nimmer tot den volgenden dag nit, het geen hy ter/tond -zoude kunnen doen. Hy onderdrukt de geenen niet , die zwakker zyn dan hy; hy verleent hun  zyne hulp, om hen te befchermen tegen de onderdrukking. Hy onderftcunt de ongelukkigen. Hy vertroost zyne broederen, wanneer zy bedrukt zyn. Hy bezoekt hen, wanneer zy ziek zyn. Hy brengt alle hulp toe , die in zyn vermogen is. Hy onderfteunt hunnen moed. Hy verwydert van hen de vrees voor den dood, en voert hen zachtkens, op de vleugelen der hoop , tot aan de poorten der eeuwigheid. Hy vergeeft aan anderen het kwaad, dat zy hem doen. Hy zoekt zich niet te wreeken. Hy vergeet de beleedigingen. Hy vermydtde boozen, indien hy hen niet verbeteren kan. Hy fpringt toe tot byftand van weduwen en weezen. Hy weigert niet te voldoen, het geenhy fchuldig is: hy laat den behoeftigen niet wagten naar het loon van zyneu arbeid. Hy wendt de oogen niet af van den armen.  Hy geeft met oordeel, en begunstigt den armen Iuiaart niet. Hy verhindert niet, om goed te doen, den geenen, die 'er den wil toe heeft; hy zelf doet goed, zo dikwyls hy kan. Hy eert den ouderdom. Hy eerbiedigt de ongelukkigen. Hy begunstigt den ryken niet ten nadeele van den armen. Hy bedriegt niet: hy doet niets, 't welk flrydig is met de billykheid en de goede trouw. Hy benydt het geluk van den eerlyken man niet; maar hy tracht zyne eerlyke nyverheid naar te volgen; veel minder benydt hy den booswicht: kwalyk verkregen rykdommen zyn voor de boozen een ongeluk te meer. Hy beteugelt zyne gramfchap: hy verwekt geene twisten door zyne oploopenheid: hy ftilt dezelven door zyne zachtaartigheid. Hy vermydt alle overdaad, door welke  de reden verbysterd, en de mensch tot gewelddaadigheid vervoerd wordt. Hy duldt de gebreken van anderen, overtuigd zynde, dat by de zynen heeft, welke anderen beter zien, dan hy zeiven, en die zy verpligt zyn te verdraagen. Hy geeft zich niet, zonder reden aan het wantrouwen, of kwaade verdenkingen, over. Hy geeft geen acht opdikwyls kwaalyk overgebragte vernaaien; hy vermydt alles, wat ftrekken kan, om de goede verftandhouding, welke tusfchen broeders heerfchen moet, te verbreeken. Hy is geduldig, zachtaartig, weldaadig. Hy wordt niet opgeblaazen door hoogmoed ; hy is noch verfmaader, noch eigenbelangzoeker, noch eerzuchtig; hy wordt niet ligt geraakt of verbitterd ; hy verheugt zich niet in logen en in onrechtvaardigheid; hy bemint de deugd alleen,  5% 14 £ Hy doet het goede zonder ydele praal en zonder het moede te worden. ' Hy vergeeft zyne vyanden ; hy doet wel den geenén , die hem haaten, die hem vervolgen en lasteren. Hy beoordeelt anderen niet geftrenger dan zichzelven. De zon gaat nooit onder over ZJne gramfchap. Hy behandelt zyne ondergefchikten, indien hy dezelven heeft, met zachtheid. Indien hy zelve ondergefchikt is, betoont hy den geenen, die gezag over hem bezitten, zyn eerbied en toegenegenheid ; hy vervult zyne pligten naauwkeurig, en zonder dat het noodig zy, zyne gangen gade te flaan, 5 3- MAAK U NUTTIG VOOR HET VADERLAND. Zich nuttig te maaken voor het vaderland, is een pligt, welks noodzaakel} k-  hcid gemakkelyk te betcogen is; want behalven dat dezelve ligt opgeflooten, zo als wy reeds gezien hebben, in de verpligting om zyncn medemensch te beminnen, maakt het belang ons dezelve ten wet. Wy zyn zulks aan de verééniging van menfchen , welken ons omringen-, en onze veiligheid, en alle de voordeelen, welken wy in de famenleeving genieten, verfchuldigd. De mensch zoude geduurende zyne lange en zwakke kindsheid , byna altyd , door den honger of door den klaauw der wilde dieren omkomen , indien hy aan zichzelven of aan de zwakke verdediging zyner ouderen overgelaateu wierde. Eene maatfchappy kan niet beftaan, dan door de onderlinge geneigdheid deileden , uit welken zy beftaat, om tot haar behoud mede te werken. Het wel of kwaalyk gaan van elk eenling hangt zeer onmiddelyk af van haar wel of kwaalyk vaaren, Wy moeten dan, zo wel uit er-  3è '6 * kentenis als uit belang medewerken, tot het welzyn der maatfchappy, in wier boezem wy geboren zyn, en die ons opgevoed heeft; dat is, wy moeten ons nuttig maaken vöor ons vaderland. Hy, die zich nuttig wil maaken voor zyn vaderland, zal, indien hy kinderen heeft, dezelven onderwyzen en hen vroegtydig aan de deugd gewennen , opdat zy, op hunne beurt, nuttig voor de maatfchappy worden. Hier in zal hy zelve zyn geluk en zynen roem vinden, daar integendeel het liegt opgevoede kind de fchande zyner ouderen is. De goede burger is werkzaam. Gelyk aan de mier, die, geduurende den zomer, zyne voorraad voor den winter verzamelt, zo ook verzamelt hy geduurende zyne jeugd, de middelen, om in zynen ouderdom te kunnen beftaan. De werkzaame man brengt altyd den overvloed aan ; maar de luiaarts zyn altyd arm; de behoeftigheid verrascht hen als een man,  Sê ft & die met grqote fchrccden komt aanilappen. — Om de onderfieuning van niemand noodig te hebben, moet men werken. De luiheid baart kommer; zy is de moeder aller ondeugden. De nyverheid» integendeel, brengt het vermaak aan; zy maakt volken en enkele perzoonen , ryk en magtig. Dusdanig is de werkzaame man ten zelfden tyde nuttig vooi\zyn vaderland, voor zyn huisgezin, en voor zichzelven. Is het vaderland in gevaar, dan moeten wy zonder aarfelen tot deszelfs verdeediging toefnellen. In deeze volftrekte opoffering alleen ligt de veiligheid van den Staat in 't gemeen, en die van elk burger in het byzonder. Vercénigen wy onze vuurigfte wenfchen, dat eens eindelyk alle menfchen elkander als broeders befchouwen, en dat zy ophouden elkander te vernielen. Doch, wanneer ons vaderland aangevallen wordt, dan alleen is een manmoedige tegenftaud het eenigfte B  Sé. ï8 S middel, om eenen beftendigen vrede te verkrygen. Zonder dien tegenftand zouden de ingezetenen de flachtöffers des vya'nds worden. — Allen zyn derhalven verbonden , zo door belang, als door pligt, om alle hunne poogingen te verëenigen, ten einde die aanvallen afteweeren. Het behoud des vaderlands vordert, dat elk mensch onderworpen zy aan de wet, en dat hy den Staat de fchattingen betaale, welken hy aan denzei ven veifchuldigd is. Elk Lid der Maatfchappy is aan de geheele maatfchappy verfchuldigd , zyn voorbeeld van eerbied voor de zeden voor de wetten , voor de beftuurers, voor allen openbaaren eerdienst; voor de algemeen aangenomen gebruiken, die de zeden niet kwetfen; in één woord, het voorbeeld van alle de deugden, die den goeden zoon, den goeden echtgenoot, den goeden vader, en den goeden burger uitmaaken.  3ê 19 SC Derde Hoofdstuk, GODSDIENST- OEFFENINGEN DER THEOPHILANTROPYNEN. De geheele Godsdienst der Theopbilautropynen is bevat in de twee voorgaande Hoofdftukken. Zy vinden in dezelve eene korte verklaaring van alle hunne pligten. Zy hechten geen bygeloovig gewicht aan de uitwendige Godsdienst* oefteningen, tot welken wy nu overgaan. Zy befchouweu dezelven Hechts als goed ter naarkoming, omdat dezelven aan de eene zyde kunnen dienen, om hun gedrag te regelen; en aan de andere, om dat zy , hunne zinnen aandoende , hen op eene krachtige wyze kunnen opleiden B 3  I 5% 20 5: tot de Godheid, tot de volmaaktheid van hun eigen weezen, en tot de vervulling van alle hunne pligten. § t. DAGELYKS GEDRAG DER THEOPHILANTROPYNEN. De Theophilantropyn vergunt aan den ilaap flechts zo veel tyd als nodig is, om zyne krachten te heriïellen. By zyn outwaaken verheft hy zyne ziel tot de Godheid , en richt tot hem, ten minnen in zyne gedachten, deeze korte aanroeping. „ Vader der Natuur, ik prys u voor uwe zegeningen; ik dank u voor uwe 'weldaaden. „ Ik befchouw met verwondering ós fchoone orde der dingen, die gy door uwe wysheid hebt vastgefteld, en door uwe Voorzienigheid onderhoudt, en ik onderwerp my aan die algemeene orde. „ Ik bid u niet, om het vermogen van  ^ 21 ^ goed te doen ; gy fchonkt my dit vermogen, en, met hetzelve , het geweten, om het goede te beminnen , de reden, om het te kennen , en de vryheid , om het te kiezen. Ik zou dan onverfchoonlyk zyn, indien ik het kwaade deed. Ik neem voor u het vast befluit, om van myne vryheid geen ander gebruik te maaken, dan om het goede te doen, onder welke bekoorlykheden het kwaad zich ook aan my vertoone. „ Ik zend geene onbeicheidene gebeden tot u op: gy kent de fchepfelen, welken gy zelve gemaakt hebt; hunne behoeften zo min als hunne verborgeniïe gedachten, kunnen ooit uw oog ontfnappen. Ik bid u alleen myne dwaalingen en die van anderen te heriïellen ; want byna alle de onheilen, welken den menfchen overkomen , zyn de gevolgen hunner dwaalingen. ,, Vol vertrouwen op uwe rechtvaardigheid , op uwe goedheid, onderwerp ik my B 3  Sé 22 in alles aan u ; myn eenigfie begeerte is, dat uw wil gefchiede." De Theophilantropyn haat de ledigheid , als den allergevaarlykften ftaat. Hy werkt met yver; de afwisfeling van werkzaamheden ontfpant zynen geest. Altyd is hy bezig, zelfs in zyne ledige uuren. Werkloosheid ontzenuwt de ziel en het ligchaam. Hy denkt geduurende den dag dikwyls daaraan, dat hy zich in de tegenwoordigheid der Godheid bevindt. Deeze getuige van alle zyne daaden en zyn geweten, onderiïeunen hem in het uitöeffenen der deugd; onthouden hem van het kwaad ; zy waarfchuuwen hem , om van zyn geluk geen misbruik te maaken, en om den tegenfpoed met moed te verdraagen. Geduurende zynen maaltyd, betuigt hy in zyne gedachten, zyne erkentenis aan den Schepper der Natuur. Hy eet en drinkt met maatigheid. De gezondheid vergezelt de maatigheid; de behoeften ea  ziekten zyn de gevolgen der onmaaiigheid. Hy tracht zich niet te doen onderfcheiden door zyne buitengewoone manieren. Hy vertoont zich altyd en overal openhartig en vriendelyk. Hy draagt het kenmerk van den deugdzaamen man met zich. Aan het einde van den dag ondervraagt hy zichzelven: van welke gebreken hebt gy u heden verbeterd ? Welke kwaa- de neiging hebt gy beftreedcn ? ■ In welk opzicht zyt gy beter ? — De uitflag van dit gewetensonderzoek is het bclluit, om den volgenden dag zich beter te geidraagen. 5 2. GODSDIENSTIGE EN ZEDEFEESTEN DER THEOPHILANTROPYNEN. Het heeliil is in de oogen der Theophilantropynen de tempel, waarin de godheid op de hem best voegende wyze gediend wordt. Somtyds gceven zy zich, B 4  % h k onder den azvuiren hemelboog, over aan de befchouwing van de ichoonheden der natuur. Zy brengen daar den Schepper hunne hulde van verwondering en eerbied. . Zy hehben niet te min tempels door menfchen handen opgericht , m welken het hen gemaklykcr valt zich aftezonderen , en de lesfen der wyshcïd te hooren. Overtuigd, dat, fchoon God onzen eerdienst niet behoeft, wy echter noodig hebben hem dien eerdienst toetebrengen, het zy om ons dien getuigen van alle onze daaden te herinneren; het zy, om ons onderling tot deugdsbetrachting aantemaanen; veréénigen zy zich ten dien einde des morgens van den dag, aan de rust toegewyd, in eene gcfchikte en welvoeglyke .plaats. Eenige Zedekundige opfchriften, een eenvoiiwig Altaar, op het welk zy, ten teken van erkentenis, voor de weldaaden des Scheppers, eenige bloemen of vruch-  Se 25 ^ ten, naar het Jaargetyde nederleggen ; een fpreekgeftoclte tot de voorlcezingcn of redenvoeringen, ziet daar alle de verkeringen van hunne tempels. Het eerfte opfchrift,geplaatst boven het altaar, herinnert de twee Godsdienstige Leerftellingen, welken den grondllag hun-» ner zedekunde uitmaaken. È'erftè opfchrift. WI GELOOVEN HET TiESTAAN VAN GOD» EN DE ONSTERFLYKHEID DER ZIELE. De vier anderen zyn geplaatst aan elk zyde van het Hoofd - Opfchrift. Zy herinneren de algemeenfle voorfchriften der zedekunde en der pligtcn, aan eiken ftand van den menfchelyken lecftyd eigen. Tweede opfchrift. BID GOD AAN. ÏJEMIN UWEN EVENMENSCH. MAAK V NUTTIG VOOR. HET VADERLAND. B 5  3è atf ^ Dtf/vfc opfchrift. GOED n ALLES , WAT STREKT TOT BEHOUD ES VOLMAAKING VAN DEN MENSCH. KWAAD IS ALLES , WAT STREKT TOT VERNIELING , Oï TOT BEDERF VAN DEN MENSCH. Vitrde opfchrift. KINDEREN , EERT UWE OUDEREN, GEHOORZAAMT HUW MET TOEGENEGENHEID , ONDERSTEUNT HUN IN HUNNEN OUDERDOM. OUDERS, IO.DÏKWÏST UWE KINDEREN ! Vyfdz opfchrift. VROUWEN, BESCHOUWT IN UWE MANNEN DE HOOFDEN UWER HUISGEZINNEN! MANNEN , BEMINT UWE VROUWEN, EN MAAKT ELKANDER. GELUKKIG \  $> 27 55 Het hoofd eenes huisgezins, zindelyk en eenvouvvig gekleed, met ongedcktenhoofde , en overeindftaande naast het altaar, fpreekt met luider ftemmen , de aanroeping Vader der Natuur, enz. uit. De toehoorers, in de zelfde houding, herhaalen dezelve in ftilte. De aanroeping wordt gevolgd door eene korte ililte, geduurende welke een ieder aan zichzelven rekenfchap geeft van zyn gedrag, federt het laatfte godsdienstige feest. Het hoofd des huisgezins kan dit °onderzoek bevorderen, door het doen van verfcheidene vraagen, welken een ieder in zichzelven beantwoordt. Geduurende de zedekundige voorleezingcn of redenvoeringen, is een ieder gezeeten. Deeze voorleezingen of redenvoeringen , zyn overééniïemmende met de voorfchriften in dit Handbockjen bevat; het zyn voorfchriften van godsdienst, van goedwilligheid, van algcmeenc verdraagzaamheid , allen evenzo zeer verwyderd van  Sé 28 SC de ge!trengheid der Stoicynen, als van de ongebondenheid der Epicuristen. Men leest, van tyd tot tyd , het een of ander der twee eeriTe hoofdftukkcn van dit handboekjen; inhoudende de openlegging der leerltellingen en der zedekunde van de Theophilantiopynen, en de paragraaf van hun dagelyks gedrag. Deeze voorleezingen en redenvoeringen worden afgewisfeld door het zingen van lofzangen. De Theophilantropyncn zoeken de oogen niet tot zich te trekken , door talryke" vergaderingen. Ieder hoofd des huisgezins is bedienaar van deezen eerdienst; zy kunnen dezelve gemakkelyk in den fchoot van hun huisgezin uitöeffenen. Indien zy echter, om aan de maatfchappy een nuttig voorbeeld tot onderfleuning van den godsdienst en zedekunde,te geeven,hunne feesten inopenbaaregebouwen vieren , doen zy ook daar de zelfde verrichtingen met de zelfde eenvouwigheid.  Sê ?9 g Wanneer hunnen eerdienst eenige kosten vordert , ontfangen zy vryvvillige giften, om dezelven te betaalen. Eedraagen die giften meer dan het benoodigde, dan wordt het overfchieteude hefteed , tot onderfteuning van ongelukkigeu. 1 3- PLECHTIGHEID EY DE GEBOORTE VAN EEN KIND. Wanneer een kind geboren is, wordt hetzelve in de vergadering gcbragt, by het einde van het godsdienstig feest. De vader , of, by zyn af weezen, een der naaste bloedverwanten, geeft de naafnen op, welken hem gegeeven zyn in de burgerlyke acte zyner geboorte, en heft het kind hemelwaards. De vader des huisgezins, die fpreeker geweest is op dit, -feest, fpreekt hein aan op deeze wyze. Gy verklaart voor God en de menfchen, , dat gy N. . . zo ras zyne reden zal be-  3* so ginlicn te ontluiken, zult inboezemen het geloof in het beftaan van God en van de onfterflykbeid der ziel; dat gy hem zult inprenten de noodzaaklykheid, om God riante bidden, zynen evenmensch te beminnen , en om zich nuttig voor het vaderland te maaken? De vader antwoord: ik beloof het. Het is goed dat de vader zich doe vergezellen, indien hem zulks mogelyk is, van twee deugdzaame perfoonen, van de een en andere fekfe, welken hunne toeItemroing geeven, om gevaders te zyn over het kind, en die de pügten, welken deeze eernaam hen oplegt, weeten te bezeffen. Wanneer 'er Gevaders zyn , zegt de vader des huisgezins: Gy belooft voor God en voor de Menfchen , om by dit kind, zo veel in uw vermogen is, tot vader en moeder te verftrekken , wanneer deezen in de onmoogelykheid geraak-  ten, om voor hetzelve te kunnen zorgen? Zy antwoorden : Wy belooven het. De vader des huisgezins houdt eene redenvoering over de pligten der ouderen, en der gecnen , die kinderen opvoeden. Deeze dag is een feest voor het huisgezin. §• 4- GODSDIENSTIG ONDER. WYS VOOR KINDEREN. Dit onderwys beftaat hierin 3 dat men den kinderen inprente, de voorfchriften, welken in dit handboekjen bevat zyn, eü Int onderwys in den zedekundigen godsdienst voor kinderen, in vraagen en antwoorden, by de Theophilantropynen aangenomen. Men volgt, naar den inhoud van dit boek, zo ras de reden van een kind zich begint te ontwikkelen, eenen doorgaanden loop van godsdienstige zedekunde, het zy onder een byzonder  % 33 3£ huisgezin , het zy in den tempel. Deezé curfus wordt alle jaaren herhaald, en duurd 3 of 4 maanden. Wanneer dezelve afgehandeld is, worden die kinderen, over welken men het best voldaan is, eene onderfcheidende plaats, op eene der godsdienstige feesten toegewezen. Na het feest, ondervraagt het hoofd des huisgezins , het kind of de kinderen, in het openbaar: Gelooft gy, als eene zekere waarheid; dat 'er een God is? Het kind. Ja, ik geloof het. Het hoofd des huisgezins. Welke redenen hebt gy, om zulks te gelooven ? Het kind. Omdat het eenvouwigfte werktuig zich zeiven niet heeft kunnen maaken, noch zich zeiven in beweeging brengen ; deste minder heeft de waereld, die zo fchoon, zo uitgebreid is, zichzelven kunnen voortbrengen, of onderhouden, zonder den bjftand van een eerst wezen.  Sé 33 « De vader des huisgezins. Gelooft gy » dat gy eene ziel hebt? Het kind. Ja, ik geloof het. Het hoofd des huisgezins. Welke redenen hebt gy om zulks te gelooven ? Het kind. Om dat ik denk , en om dat ik niet zou kunnen denken, indien ik geene ziel had. De vader des huisgezins. Welk befluit trekt gy uit het beftaan van God, en de onfterflykheid der ziel? Het kind. Dewyl wy eene ziel hebben, zo is de dood alleen een overgang van dit leven tat een ander; dewyl 'er een God is, kan hy niet anders dan rechtvaardig en goed zyn; dewyl hy rechtvaardig en goed is, zullen de goeden beloond , en de kwaaden geftraft worden. De vader des huisgezins. Wat moet men doen, om tot de goeden te behooren ? Het kind. Men moet God aanbidden, zynen evenmensen beminnen, en zich nuttig maaken voor het vaderland. C  5ê 34 S5 Be rader des huisgezins. Belooft gy voor God en voor de menfchen, dat gy van uwe reden gebruik zult maaken , om gehecht te blyven aan de leer, die het beftaan van God en de onfterfiykheid der ziele verkondigt; om God aan te bidden, om uwen evenmensen te beminnen, en u voor het vaderland nuttig te maaken ? Het kind. Ik beloof het. Wanneer 'er meer kinderen zyn, ondervraagt het hoofd des huisgezins 'er Hechts eenen, maar hy richt tot allen de laatfte vraag , en zy antwoorden: Wy belooven het. Hy geeft den eenen belooningen ; anderen moedigt hy aan volgens dks verdiensten. Hy doet, vervolgens, eene redevoering over de pligten der jeugd. Deeze dag is een feest voor de huisgezinnen deezer kinderen.  5ê 35 ^ $ 5- HÜWELYIf DER. THEOPHILAN* TEOPÏNEIJ. De twee verloofden, na dat zy aan de uitwendige plcgtigheden , door de wetten des lands voorgefchreven , voldaan hebben , begeeveu zich naar de godsdienstige vergadering des huisgezins, waar de Bruidegom zyn verblyf houdt. Na het feest vervoegen zy zich voor het altaar, omftrengeld met linten of bloemen, welker einden, door de oudften der bloedverwanten , van de wederzydfche verloofden worden vastgehouden. Het hoofd des huisgezins zegt tot den Bruidegom. Hebt gy N. . . tot uwe echte vrouw genomen ? De Bruidegom, Ja. Tot de Bruid. Hebt gy N. . . tot uwen echten man genomen? De Bruid. Ja, Men kan by deeze plegtigheden nog C a  35- 36 ^ voegen de verwisfeling van ringen, de veréénigingsmedaille, die het hoofd des huisgezins aan de bruid geeft, of andere, volgens de gewoonte des lands, voor zo veel die plegtigheden een zedelyk oogmerk, en het zelfde kenmerk van eenvouwigheid hebben. Het hoofd des huisgezins doet eene redenvoering over de pligten des huwelyks. Hy moet van deeze gelegenheid, zo wel als van die der geboorte eenes kinds, gebruik maaken, om de anderen op te wekken en aan te maanen, dat, aangezien zy de hoop hebben, om in hunne nakomelingfchap te herleven, zy zich toeleggen op de bevordering van het geluk van het volgend gedacht. Het huisgezin viert op deezen dag d? verééuiging der twee echtgenooten.  Sê 37 s£ S6- £, A ATS TE PLIGTEN AAN DE DOODEN, DOOR DE THEOPHILANTROPYNEN BEWEZEN. Zy bewyzen deeze laatfte pligten volgens de gewoonte van het land. Na het godsdienstig feest, dat het overlyden volgt, plaatst men in den tempel een bord , op het welk dit opfchrift gefchreeven ftaat. De dood is het begin der onfterflykheid. Men plaatst voor het altaar eene Lykbus, met loof omhangen. Het hoofd des huisgezins zegt; „ de „ dood heeft een onzer medemenfchen 5, getroffen." (Hy voegt 'er by of de overledene tot jaaren van onderfcheid gekomen was.) Laaten wy het aandenken „ aan zyne deugden bewaaren , en zyne „ misdagen vergeeten. Dat deeze gebeur» tenis voor ons eene waarfchouwing zy, C 3  '5% 3* « „ om altyd gereed te zyn, om voor den „ opperden Rechter onzer daaden te verf.hynen.'' Het hoofd des huisgezins draagt eenige korte bedenkingen voor, over den dood, de kortfiondigheid des menfchelyken levens , over de onfterflykheid der ziel. enz. Men zingt Lofzangen , toepasfelyk op alle deeze godsdicnflige injlcüingen*  % 39 55 VOORSCHRIFT, TER REGELING EN VIERING VAN DEN EERDIENST DER THEOPHILANTROPYNEN. Aan alle de aanbidders van God en vrienden der menfchen. D e eerfte uitgaave van dit Werkje, behelsde niets meer dan eene openlegging van onze Zedekunde en van onze Godsdienstoeffeningen. Deeze openlegging was, als toen, voldoende, omdat de eerdienst der Theophilantropynen zich tot Hechts eenige huisgezinnen bepaalde, in wier fchoot men denzelven bêoeffende. Daar echter dezelve ter deezer tyd meer algemeen bekend is geworden , is het nodig, dat men eene wyze bepaale, welke de regeling gemakkelyk maakt voor de geenen, die deezen eerdienst begeeren C4  3e 40 s£ voort te planten, opdat hy overal éénheid en eenvouwigheid van grondftellingen en uitwendigheden behoude. Wy noemen Theophilantropynen, niet alleen de geenen, welken onzen eerdienst volgen, maar ook alle de belyders van eiken eerdienst , welke den mensch opleid tot aanbidding der godheid en tot liefde van den naasten. Zodanig is de zin deezer benaaming, die, wel verre van eene feére te kenfchetfen, allen godsdienstigen menfchen toekomt, welke ook hunne eerdiensten zyn mogen. Gy ziet, dat, volgens deeze uitlegging, byna alle de bewooners der aarde Theophilantropynen zyn, dewyl zy allen overéénftemmen in de grondbeginfelen van den godsdienst en der zedekunde, en dat zy Hechts onderling verfchillen, in eenige verfcheidenheid van uitwendigheid en begrippen. Wel verre dus van te trachten , om de altaaren van eenigen eerdienst omver te werpen, moet gy zelfs den yver  Sé 41 $s maatigen , welke u zoude kunnen vervoeren, om anderen tot ons overtehaalen. Belyd uwen eerdienst met zedigheid, en wagt in vrede, dat de geenen , aan wien zyne eenvouwigheid zal behaagen, zich by u voegen. Eerbiedig de begrippen der geenen, die gelooven eenen anderen en meer met leerftellingen en plegtigheden vervulden eerdienst te moeten volgen. Zy zyn daarom niet te min uwe broeders; zy zyn daarom niet te min Theophilantropynen , zo als gy. Gy moet derhalven , om onzen eerdienst uit te breiden, geene onbefcheiden flappen doen. Indien gy in een land woont, waar deszelfs openbaare belydenis aanleiding tot de geringfte onrust of beroering zoude kunnen geeven, vergenoeg u met denzelven in den fchoot uwer huisgezinnen te beoelfeneii, zo als vóór ons, door veele wyzen is gedaan, welken hunne leer in geene boekeu, maar in hunne harten alleen , gefchreeven hadden, C 5  $è 42 ^ Indien 'gy onder een volk woont, by 't welk de openbaare belydenis van onzen eerdienst geene zwaarigheden ontmoet, onttrek u aan dezelve niet, dewjl zy nuttig zal zyn tot verfpreiding en onderlieuning der grondbeginfelen van den godsdienst , van de zedekunde, van de eendragt en van de verdraagzaamheid. Benoem tot uwe befhiurders een klein getal van huisvaderen, van eenen rypen ouderdom, die wysheid en een verlicht verltand by een onberispelyk gedrag bezitten. Deeze befiuurers zullen uwe godsdienstige- en zedefeesten regelen, de voorleezingen en redevoeringen , voor elk feest gefchikt, vervaardigen of goedkeuren. Zyt zeer omzichtig, om de geenen, welken uwe feesten volgen, giften aftevorderen, tot onderfïeuning der ongelukkigen ; uitdeeler der weldaaden van anderen te zyn, is eene verrichting van eenen zeer tederen aart. Oordeelt gy het echter  3è 43 35 tioodzaakelyk, om by uwe godsdienstige inrichtingen , ook eene van weldaaoigbeid te moeten voegen, draag de befchikking over de penningen niet op aan hen, die gewoonlyk de verrichtingen van Voorleezers of Spreekers vervullen, noch ook aan de befluurcrs. Benoem eenen penningmeester en eenige opzichters, welken van tyd tot tyd hunne verantwoording doen aan beftuurers, in tegenwoordigheid van het grootst mogelyke aantal van perfoonen. Wy beveelen u , vooral, aan, om de treffende een vouwigheid van den eerdienst niet te vervalfchen. Men zal u dikwils zeggen, dat men het zinnelyke der menigte moet opwekken, door de praal van uitwendige vertooningen. Antwoord, dat gy geene profelyten zoekt te maaken; dat gy alleen die geenen zoekt te verëenigen, wien uwe eenvouwighcid gevalt. Maar zy kennen het mcnfchclyk hart weinig, die denken , dat een ccidienst de  44 35 menfchen niet kan tot zich trekken, ten zy dezelve met uitwendige praal vergezeld zy. Wy hebben by ondervinding, zedert wy openlyk onzen eerdienst vieren, dat byna alle de geenen, die onze feesten bywoonen, zo wel ongelecrden als geleerden , de zagtfte aandoeningen gevoelen , en dat, meer dan eens , zy zodanig aangedaan wierden , dat zy traanen Horteden. Dat het volk uwe gezangen herhaale; dat zedigheid en godsvrugt in uwe feesten heerfchen; dat de lofzangen, de voorleezingen en redevoeringen het hart treffen; dat zy duidelyk zyn en geene andere voorfchriften bevatten, dan die met de algemeene reden overëenfïemmen; en gy zult geene uitwendige plegtigheden nodig hebben. Duld niet een enkele Kerkplegtigheid , hoe eenvouwig, hoe zeer ook zonder eenig gevolg zy fchynen moge. Zo ras gy 'er ééne duld, zult gy genoodzaakt  S? 45 5§ worden eene tweede toeteiïaan , vervolgens eene derde , en de Theophilantropynfche eerdienst zal weldra ontaart zyn; het volk zal meer gehecht worden aan de kerkplegtigheden dan aan de voorfchriften , en het zal tot bygeloof vervallen. Het geen wy van de kerkplegtigheden gezegd hebben, is ook toepasfclyk op de vercierfels der tempelen. Dat in dezelven eene zedige eenvouwigheid heerfche. Duld 'er geen beeld, fchildery of afbeeldzels, met oogmerk, om door hetzelve te vertegenwoordigen, het zy de Godheid of eenige haarer eigenfchappen; het zy eenige der menfchelyke deugden, of eenig ander zuiver geestelyk voorwerp, welk niet anders dan door zinnebeeldige voorftellingen, en bygevolg altyd op eene gebrekkige en onvoldoende wyze kan afgebeeld worden. Duld even min het afbeeldfel van eenig perfoon, omdat de deugdzaamfte menfchen hunne zwakheden gehad hebben, en omdat het beeld van  3ê 45 st eenen fterveling niet waardig is geplaatst te worden in den tempel der Godheid. Ten hoogden genomen, zoudt gy uwe tempels kunnen vercieren met de afbeeldingen der werken des Scheppers, of met die van deugdzaame daaden, op eene algemeene wyze aangeduid, en zonder dat eenig perfoon 'er in gekenfchetst wierde. Wy oordeelen de handhaving deezer gronden zeer gewigtig, ten einde den geest van bygeloof, van afgodendienst en feöenyver voortekomen. Vermyd ook de invoering van nieuwigheden: geef de nodige verfcheidenheid aan uwe gezangen 3 uwe voorleezingen, uwe redevoeringen ; maar behoud uwe opfchriften, de wyze uwer offerhanden, de vastgefïelde orde in de feesten. Het ■is, zonder twyffel , mogehk, dat men opfchriften maake even goed, en misfchien beter, dan wy u aangeboden hebben. Dewyl zy echter onbetwistbaare waarheden behelzen, zo, verander ÜQZel-  at * 3$ ven niet. Niets is nadeeliger voor eene inrichting , en vooral voor eene godsdienstige inrichting, dan nieuwigheden. Vermeerder het getal der opfchriften niet: uwe tempels zouden met dezelven te ved vervuld, ja overlaacen werden. Gy vind hi onze boeken de fchoonfte fpreuken der oude en hedendaagfche wyzen; prent dezelven in uwe harten, zonder met dezelven uwe muuren te befchryven. Neem alle mogelyke voorzorgen, om £e beletten, dat woelzieke geesten of oppervlakkige verfïanden, verderfden , uitwendige plegtigheden , of nieuwigheden by de viering van uwen eerdienst invoeren, Wy kunnen u niet genoeg aanbevelen, om te zorgen, dat in uwe openbaare feesten geene voorleezingen of redevoering gedaan worden van iets, 't geen niet te voren de beoordeeling der beftuurercn onderworpen geweest is. By het onderzoek deezer voorleezingen of redevoering, hebt gy in 't oog te houden, dat 'er verfchö.  48 3t lende eerdiensten zyn .doch niet meer dan een godsdienst, zo wel als ééne zedekunde is ; en daar gy in uwe feesten u alleen met godsdienst en zedekunde bezighoudt, moet in dezelven ook niets anders voorgedragen worden, dan het geene voegzaam is in alle tyden, in alle landen, in eiken eerdienst, onder elke regeeringsvorm. Befchouw het onderwys der kinderen als eenen uwer eerfte pligten. Ontwerp, een ieder in zyn huisgezin, of benoem iemand, die voor u ontwerpe , een zamenftel der eerfte beginfelen van godsdienstige zedekunde, gefchikt volgens de vatbaarheid van kinderen , wier reden zich begint te ontwikkelen , en overéénkomstig met het geen in de vierde paragraaf van dit handboekjen gezegd is. Dewyl uwe beftuurers gewoonlykgeene andere verrichtingen hebben, dan die van de beöordeeling der voorleezingen of redenvoeringeu, welken hen aangeboden worden, zullen zy zich zelden indenood*  49 zaakefykheid bevinden , om fcbriftelyke aantekeningen te houden. Breng alles wat gy te verrichten hebt, to: de grootst mogelyke eenvouwighcid, en dat de eerdienst niemand uwer Hnderlyk zy in de beoeffening der werkzaamheden van zyn beroep , waardoor hy zich zyn eigen onderhond, en dat van zyn huisgezin, verfchaft. De tyd is niet verre af, dat uwe befluurers niet dan zeldzaam bycen zullen behoeven te komen, te wcetcn: zo ras onze Godsdienstige Jaarkring in gereedheid zal zyn (*). Dan zult gy eenen voorraad hebben van uitgezogte voorleezingen en redenvoeringen, toepasfclyk op alle de feesten van het jaar; dan zal de eenvouwigfte dorpeling den eerdienst der Theophilantropynen kunnen beftuuren; het zy (*) 't Welk by den Uitgever dezes (er perste is , en eerstdaags met de Gezangen, die by de Theopliilantropyneu in gebruik zyn, uitgegeven zal worden. D  % 50 st onder zyn huisgezin , het zy in openbaare tempels. Wanneer iemand u vraagt, welke de oirfprong van uwen Godsdienst en verëering is, zie hier wat gy hem kunt antwoorden: ,,Sla het alleroudfte boek open,zoek in hcizelve na, welke de godsdienst, welke de eerdienst was, der eerfte menfchen, waarvan de gefchiedenis ons het aandenken heeft bewaard; en gy zult vinden, dat die godsdienst de geene was, welke wy den natuur lyken noemen, omdat hy den Schepper der natuur tot grondflag heeft. Hy zelf heeft in de harten der eerfte menfchen, in het onze , in die van alle menfchen, van alle aardbewooners, dien godsdienst ingeplant, welke beftaat in God aan te bidden, en zynen medemensch lief te hebben, en welke wy door een enkel woord, dat van Theopl.ilan* trope, uitdrukken. Onze godsdienst is derhal ven die onzer eerfïe voorouderen; hy is de uwe, de onze, hy is de algemecne godsdienst."  & SI * „ Wat onzen Eerdienst aanbelangt, hy is ook die onzer eerde voorvaderen. Wy zien in de oudfte boeken, dat de uitwendige godsdienst - oefeningen, door welke zy hunnen Schepper hunne hulde toebrachten , ten uiterden eenvouwig waren. Zy offerden hem, ten teeken hunner dankbaarheid, op een altaar van aarde opgericht, eenige dier voortbrengfelen, welken zy van zyne milde hand ontvangen hadden. De ouders vermaanden hunne kinderen tot deugd; allen fpoorden zy elkander onderling aan, om, onder de begunstiging der Godheid, hunne pligten te beöeffenen. Deeze eeuvouwige eerdienst is door de wyzen onder alle volkeren beftendig beleden geworden, en terwyl zy eikanderen eerbiedigden, hebben zy dezelven aan ons onafgebroken overgebragt." Vraagt men u verder, van wien gy uwe zending ontvangen hebt, antwoord: ,, Wy hebben dezelve van God zelf ontvangen, die, daar hy ons twee handen D 2  % 5* 3$ gaf, om onzen evenmensen te helpen , ons ook befchonk met verftand, om ons onderling te verlichten, met liefde tot het goede , om elkander tot deugd opteleiden: van Göd, die de ondervinding en de wyshcid aan de oude lieden gaf, om de jeugd te ondei rechten, en het gezag aan de ouderen, om hunne kinderen te beftuuren." Wanneer men niet getroffen is door de klaarblykelykheid deezer redenen, treed in geen nader onderzoek , en wikkel u niet in geloofs-twisten , die altyd fchadeiyk zyn aan de liefde des naasten. Onze grondflellingen zyn de eeuwige waarheid; zy zullen beftaan, welke ook de perfoonen zyn, die dezelven verdeedigen, of betwisten ; en de poogingen der boozen zullen niets tegen dezelve vermogen. Blyf aan dezelve gehecht, zonder eenig ander godsdienstig flelzel aanteranden of te verdeedigen, en zyt indachtig, dat dergclyke redentwisten nimmer iets goeds voortgebragt hebben, doch dat zy dikwyls  ^ 53 ^ ftroomen van menfchenbloed over de aarde hebben doen vloeien. Laat ons de ftelfels ter zydê zetten, en ons toeleggen om wel tc doen. Dit is de eenigfte weg tot geluk.   J3y den Uitgever dezes ïa op de pers, en zal eerlang uitgegeevcn worden GODSDIENSTIGE JAARKRING DER THEOPHILANTROPEN, O F CODVEREERERS E N MENSCHENVRIENDEN. Behelzende eene Verzameling van Gefprekken , Lofzangen en Uittrekzels over den Godsdienst en algemeene Zedekunde , gefchikt om gelezen te worden het gantfche jaar door, zo in de openbaare B) éénkomsten als in de Huisgezinnen.