2380 E 34  01 2071 6782 UB AMSTERDAM   D Ë LOF der VRIESEN, Met dén DOOD van KONING WILLEM 9 TWEEDE GRAAF van holland, zeeland, EN HEER VAN vriesland, treurspel: Te LEEUW Ak.0 È ff, Tet DrukXcryë van J. D. T. ». HAA£,   O P D R A G T aan alle VRIESEN EN VRIESCHE BURGEREN IN VRIESLAND. Wie zou 'k der VRIESEN LOF toch wyden, Danu, ÖVRIESLANDS BURGERY! In raad en daad en werking vry, Zoo wel in vroege als laa'ter tyden ! J>e VRIESEN, eoo ge'ducht in 't flrydea En warsch van alle Jlaaverny; Die 'k daarom dit, myn Werkje, wy' Zyn, in dit opzig, te benyden, Wat hebben 2y niet meenig' Graaf Van Holland , die hen dagt tot Jlaaf Te maaken , moedig aangevallen! De Vryheid was het grootfte goed, Bevestigd in der VRIESEN bloed En blyft het erfdeel yaa hua allea,  VERTO O N E R S. "WiLLEM, Rootnsch Koning, Craaf van Holland en Zeeland, enz.' ElIZABITH,. Gemaalinne van Willem, Dochter van Otho Hertog van Brunsviyk, enz. HeNDRIKv Hertog van Braband en Limburg t Neef des Konings. MARGREETA , GraavinHe van Vlaanderen en Kaamt». ADELHEIDE, Züstér des Konings t» Gemaa' linne van Avennes, JAN VAN AveNNFs, Zoon van Margreeta , Graaf van Henegouwen. GuiDO, Zoon van Margreeta en Dampier. FlORIS, Broeder v»k Willem en Adelheide 't Hollands Legerhoofd. ^WoirvAN Kleef, Onderkgerbotfd dit Kanings. Zwygenden, Edele». Legerhoofden. Burgers* Lyfw achten'. Soldaaten.  LOF der VRIESEN, Met den DOOD van KONING WILLEM, TWEEDEN GRAAF van HOLLAND, ZEELAND; EN HEER VAN VRIESLAND, TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL, Willem, Van Kleef. Van Klief. Myn waarde Vorst, gy ziet ü alles welgelukken» Gy breekt uwsvyandsmagt, door dapperheid, aan ftukken En treed, in heerlykheid, opDuitschlandshoogen Troon! Wat Hollands Graaf was ooit dien grooten glanscb gewoon? Heeft Keizer Frederik, in'sPausfenbangeflaagen, Zynfchynrecht op het Ryk niet mede in 't graf gedraagen, A Waai-  % LOF der VRIESEN, Waardoor gy meester blyft van 'tKeizerlyk gebied? JaKoenraad, zyne Zoon, die u nooit rusten liet In 'twaardig Ryksgezag,heeft ook zynjeugdig leeven Geëindigd, na hy eerst Italiën deedt beeven En Napels Hoofdflad had verwoest. LaatvryManfreed, Zyn Bastaardbroeder, die zyn'Vader, al te wreed, Als een ontaarte telg, van 'tleevenslichtberoofdde En voor die helfche daad zich zelv' een Kroon be. loofdde, 'tNapolitaanfche Ryk tegeeren naar zyn' lust, Paus Innocentius zal zyne veege rust Welhaast verbryzelen , en voorts aan alle kanten , De Roomfche Kruisbanier, tot zyn bederf, doen planten. Inmiddels kunt gy nu den Vries, uw Onderdaan, Beteuglen en zyn' trotsch geheel ter neder Haan. Gyzwygt, mynVorst! ... Gy zucht! ... Maakt u dat Volk verlegen 7 Kan'sVTamings moedwil u het moedig hart bewee- gen? Of vreest gy Anjous haat ? hy vlamt op 't Napels Ryk, Terwylde Franfchen Vorst, zyn Broeder Lodewyk, Om Kareis wil, zich nooit uw vyand wildde toon«n, Maar, zonder tegenüand, u liet tot Koning kroonen. Gy ziet Avennes tans in Henegouwen weer Erkennen, daar hyheerscht als Graaf en Opperheer, Door 's Moeders nederlaag op Walchren, die, nadeezen, Haarhartwat meêrgedwee dan eertydszal doenwee* zen: Uw Broeder Floris heeft, gelyk een oorlogsheld, Op haare legermagt getriomfeerd in 't veld, Haar Zoonen, om wie zy Avennes durft verfmaaden , Als krygsgevangenen, met uwe boei belaaden; Dat  TREURSPEL. 3 Dat zegepraalend volle verfterkt wel tasch uw magt En Vriesland zal, in 't kort, gevoelen uwe kracht. Willem. Schoon ik een Kroon draag, fchoon de Vlaming is verflaagen, Ik ducht voor Anjou toch en vrees zyns Broeders laagen. Wie weet wat zy, wanneer de Paus in Vrankryk was Verhandeldden te faam' en of'er op dat pas Niet wel iets Ichaadlyks is roormyne rust beflooteil. Dat Geetslyk Opperhoofd kan Koningen verftooten En bonzen van den Troon, wanneer 'themflechts behaagt; Waarvan het Zwabisch huis de klaarfie teeksne draagt En dat den Gibelyn te duidlyk is gebleeken, Terwyl de Welfenvast de hoofden opwaardsfteekeü^ Ja zegevierend zyn door't Pausfelyk gezag, Dat toeneemd ieder uur en aangroeit dag op dag, En al wat Septer voert dreigt op den nek te treedea.; Van Kleef. Gy, Rorriens lieveling, beklaagt zulks zonder reden; Hoe 't Kerkelyk gebied vergroot en fterker wotd, Hoe meêrgy 'shoofd verheften 's vyandsanu verkort. Willem. Ik kan, als Batavier, geen flaaffchen dwang verdra*- gen: De ttand van't Duitfche Ryk kan daarom mybehaa» gen, Gelyk het zacht beflier van Hollands vry Gewest: 'k Erken 't bepaald bewind der Vorften voor het best; Maar zie, met tegenzin, my zelv' de handen boeijers Van hem die zich alleen moest met de Kerk bemoeijen. A * TWEE2  4 LOF der VRIESEN, TWEEDE TOONEEL. WlLLEM, ELIZABETH. Elizabet h. Cjaat gy den woesten Vries beteugelen, Mynheer ? Sta van dit opzet af; dat volk acht dolk noch fpeer En fchynt uit yzer, Haal en koper t'faam' geklonken, Werd telkens van het bloed der uwen vol en dronken Enblyfthunn' wettig'Heer Hechts vooreen poosgetrouw: Verfmaa hunn' wreeden aart, ter bede van uw Vrouw: Hun landftreek heeft toch niets dat u het hart kan raaken. Willem. Weihoe, Mevrouw! zoude ik hun moorden, branden , blaaken, Weêripannigeafval, hoon enfpvt, myaangedaan, Gedoogen ongeftraft ? neen, dat zal zoo niet gaan. ©eheugt u dan niet meer, hoe my, op de Asfche heide, Dattoomelooze volk verliet, zich van my fcheidde ïn fieldde tot eenprooije aan Anjous orermagt, Die'k, naar'tgegeeven woord, getrouw hebbe afgewagt ? Was deeze laffe Vorst, daarhy my uit dorst daagen, Verfcheenen, zooalsik, hyhadmy ligt verflaagen. Deeze ontrouw moet geflraft; een Vorst die zulk verraad Oogluikend doorlaat gaan bederft zyn'ganlchen itaat. Elizabeth. Welk Opperheer heeft ooit de Vriefen dus bedwongen, Dat zy geduurig niet den flaaffchen band ontwrongen. Wil-  TREURSPEL. y Willem. Zoo ik hen dan bedwing, 't geeft my te grootereer. Elizabeth. Schoon gyalvan dat volk voorGraaflyk Opperheer Erkend word en u daar doet plechtig hulde zweeren, Zoodra gy uit dat land zult overwinnaar keeren, Zal zich denVries terftond ontflaan van'tzachtfle juk, En roepen : wy zyn vry! Dat volk fielt zyn geluk In de onbedwongenheid, wil Staf, noch Setter, eeren, r ' Maar zal oneindelyk een Heerfchappy begceren Van Staatsbeïïierderen verbonden aan 'slands wet. Willem, 'tls deeze Staat die my, als Graaf, bepaaling zet fcnmy, inal dat doen, houd aan zynkeurgebonden. Elizabeth. Uw naam van Koning ichynt de Vrieien 't hart te wonden. Willem, met drift. 'tls ongebondene weêripannigheid, Mevrouw, Die by hun vryheid heet; waarom toch anders, zou Dat zelfde volk, 'tgeen nu myn zacht bellier durft doemen, Op de oude Koningen van Vriesland eeuwig roemen? Uw Echtgenoot befchermt aldus het heilig recht,' legdkeenftraf' dit'shem' als^ning, opgeDe muitery verdient de zwaarfie flrafbetooning. DERDE TOONEEL, Willei^i, Elizabeth, Adelheide. 1 Adelheide. M^yn Broeder, nu zyt gy in waarheid Duitschlaads Koning! ' A 3 Na  6 LOF der VRIESEN, Na ev. op Zeelands grond, den Vlaming onderbragt, Verlangd myn Echtgenoot, dat gy uwe oorlogsmagt Straks by d izyne voegt, terwyl gy zynen Broeder Gevangenhcniü; gy weet hoe zyontaarte Moeder Sovt zyn geboortejiem voor bastaart heeft verklaard. wy 9 & Willem. Zvn Moeder was voorwaar geftrenge ftraffe waard; Maar weet, datmy dit volk bevolen is als \ ader: Hoe zeer ik u bemin, hun welzyn is my nader Ban uw en ZVn belang- Ik moet myn eigen land Eerst dekken Voor gevaar en voor den oorlogsb rand, feiendeweerfpannelingveelvuldig drergt te ontüee- Myn Troon ftaat noch niet vast. Ik moet den moedwil breeken „ Van elk die naar myn Kroon, myn' Stat, durtt gry pen: maar *7ae ik mv zeiven vry van oproer en gevaar, 4 zou Margreeta haast haare euveldaèn verkeren En uwen Echtgenoot in Vlaandren doen regeeren. Denk, zoogy'tVlaamsch gebied aan'tHenegouwEn aïn Avlnnes fchenkt, wat fleunge in hem ver. krygt. Willem. Ditzouzooligtnietgaan, Zal Vrankryk 'twel ge- Celoof°zulkl niet, óneen; den groei van ons ver- Mchouwt men daar met nyd. Weihoe, gedenkt w^tënnzen Vader zelv' in Clermont is gefchied? ^r°hy, veïaaderlyk, in 't tteekipel kwam om 'tleeven? Adil.  TREURSPEL. , Adelheide. Maar Clermonds Graaf werd Hechts door minne- nyd gedreeven: Had zyne Gemaalin Graaf Floris minder gea'cht, Hy was daar nimmermeer wreedaartig omgebragt. Willem. Ik ken der Franfchen Hst en heb hunn' Vorst te vreezen. Der Vriefen muitzucht moet vooraf bedwongen weezen, EnDuitschland dient nog eerst te volgen myn geboón; Vervolgens zal ik dan te Rome myne Kroon, Door de eige hand des Paus, op deeze kruin doen zetten; Dus kan ik veiliger, als Keizer, naar de wetten, Het (Arechtfche onbefcheid kastyden, en alsdan Durf ik eerst werkzaam zyn ter grootheid van uw' Man. Elizabeth. Gy zult diezwaarigheên welligt te bovenkomen, "Willem, met droefenisfe. Hier zal geen veiligheid,dan door veel roode flroomen En eene Zee van bloed, voor my te vinden zyn Dit droef herdenken treft myn ziel met felle pyn' Gelukkig Oppervorst, die land en onderdaanen lnvree regeert, waar hy geen bloedige oorlogsvaa- nen; ° Byknarfendwapentuig, behoeftteontwinden, om Met lyf enlandgevaar, door'tfchor geluid der trom Ln lchaatrende trompet, het hart van zyn Soldaaten le moedigen! maar ik, ik moet myne onderzaaten Myn land, myn eigen volk beftryden, tot myn fchaê' Wen ik, door hunne ftraf, myne ingewanden Va! A 4 VIER-  0 LOF DER VRIEZEN, VIERDE TOONEEL. Willem, Elizabeth, Adelheide, Van Kleef. Van Kleef, tegen Willem, XJw Broeder nadert u, myn Vorst, metoorlogs- kneehten, . ; Met krygsvolk, dat uw' roem gehandhaafd heeft m t vechten , En Walchren kloek bevrydt voor Vlaandrens over- Hetuouwloos volk, dat ons eerst te overvallen dagt, ls tot zyn ongeluk, door de uwen, overwonnen, Gevangen, ofgedood, enheeft denftryd begonnen In eenen tvd waarin het ftilftand met u floot: Ja boven dit verlies ziet Vrouw Margreta, rood Vanfchaamte, omhaarmisdryf, haarZoonenkrygs- Zytreedenherwaards aan, om uwbevel te erlangen, Verleegen om by u te komen m 't gezigt. Willem. Ik weet gedeeltelyk wat Floris heeft verricht En wensen, uitzynen mond, dat groots verhaal te hooren. (Tegen van Kleef.) Gy, deelgenoot hierin, wiens trouw my kan be- VerwaS van my een loon uw braave dienden waard IkdankdenHemel, nu myn helden zyn gefpaard. En ga hun andermaal den weg ter glorie baanen! VYF-  TREURSPEL. y VYFDE TOONEEL. Elizabeth, Adelheide. Adelheide. A.ch! Zuster, ftameby, bewerk, door uwe traa- DooHmeeken en gevlei, als waardige Echtgenoot, Dat Koning Willem niet naar Vriesland ga ter dood: Daardoor zou myn' Gemaal en wy in ramp geraaken, Margreeta zou terftond de Henegouwfche daken "Verbranden door het vuur, zoo Hollands oorlogsmagt Den Vries beteuglcn ging en niet veeleérder tracht, Indeezen eerften fchrik, ganschVlaandrenteoverwinnen. Elizabeth. Uw zorg is vruchteloos, Mevrouw. Des Konings zinnen Zyn op den Vriesfchentogt geheel en al gezet. Adelheide. Beftorm zyn drift nog eens, op dat gy die belet. Elizabeth. 't Zal best zyn dat wy eerst uw' Broeder Floris fpree- Ligt zullen wy zyn hart beweegen , oponsfmeeken , Dat hy, door zynen raad, den Vorst daar af doet zien: Neef Hendrik zal niet min op ons verzoek, misfchien, En om zyn Heerfchappy te beter te bewaaren En om des Konings magt tot nutter werk te fpaaren, Met kracht van reden', hem beweegen, om naby Te blyven, of zyn volk te wenden naar de zy Waarvan het grootst geweld hem allermeest zou drukken: _ Dus dient het Hollands heir naar Brabants zoom te rukken. ' .  J* LOF der VRIESEN, Adelheide. De Hertog, onze Neef! neen, neen, Vorstin, hyzal Myn' wensch niet gunftig zyn; hy heeft voor d'overval Van zynen nagebuur te fchrikken noch te fchroomen; Nu Limburg, doorverkoop, aan Brabant is gekomen En Hertog Hendrik dus twee Hertogdommen heeft, In JS ederland, waar hy, als Vorst, de wetten geeft, ZalVrouw Margreta hem in 't allerminst niet moeij en; Hy zal Avennes magt niet meerder aan doen groeijen, Maar enkel en alleen hem 't Henegouws gebied Verzeekren; want indien het Graaüyk Vlaandren niet, Als eertyds, blyft gehecht aan dat van Henegouwen, Kan zyne vuist den ring des evenaars behouên Van Neêrlandsfchaal, waarin men veelerlei gewigt, Door veele handen , weegt; zyn Vader floeg't gezigt Met ernst op haar balans, en, wordende verlegen Dat Willens overmagt die fchaal te zwaar zouweegen, Bewerktte toen, door list, dat Duitschlands gouden Kroon, Die hem te lastig fcheen, myn' Broeder werd geboön; Dus deed hy 't heldenvuur uwsEgaés elders branden, Behield een' vryën arm en boeidde Willems handen, Door hem te wikkelen in 'tDuitfche Ryksverfchil. Nu fchikt het zyne Zoon, in Neerland, naar zyn' wil En houd dien evenaar, dat Broeder moet gedoogen, Door buitenlandfche twist en inlandfcheooreloogên: Hy zal nog verder gaan en Willlem voor gewis Gelooven doen, dat tans zyn eer gelegen is De Vriefen, door zyn fwaard, te tuchtigen; nadeezen Zal hy hem tot de wraak op Utrecht ligtbeleezen; Vervolgens tot de reis naar Romen: in dien tyd Geeft Duitschland hem nieuw werk, terwyl, door Hendriks vlyt, Hier  TREURSPEL; «* Hier binnen wel de vree met Vlaandren is te «effen, "ie Guido, uit zyn boei, tot Graat kan doen verheffen. !E li z A- ^ e t h» Gv vat welligt de zaak niet heel en al verkeert. ^Terwylmen , flechts in fchyn, elkanders recht verweert, Ziet men de Vorften meest hun zelfbelang verweeren. q Hemel! zal myn leed niet eens in vreugd verkee - 'kZiïnaauwlyks voor het oog een' flaauwen ftraal van hoop, Of eenig ongeval belet terflond zyn loop En geeft een'kwaaden keer aan't goed dat wy ver- Ik'yze^ars ik herdenk dien eerften nacht der nach- ten • To»n ik mvn Echtgenoot in mynen arm ontving, Wanneer hétBninswyks Hof in vuur en rook verging, Schoon wy aldaar de vlam met lyfsgevaar ontvlood- Daar^nz'e kleederen en Kroon en Rykskleinooden Verteerdden door dien brand! dit droevige ongeluk Was de enkle voorboa flechts van meerder' rampen InNuitfis andermaal 't verblyf in brand gevloogen Waarin de Koningfliep, die, met verduisterde oogen, Wel weêr den gloed ontkwam, doch om m t utrechts Sticht Een grooten kegelfteen te ontvangen in tgezigt, Die in den vollenRaad.hem werd naar 't lyf gedreeveil En wondden in het hoofd. Dus ftond men hem naar 't leeven, Beloonende zyn trouw met afgunst, nyd en haat: Was zulks weleer zyn dank, kwam hem een reeks van kwaad »00*  n. LOF dik VRIESEN, Door vrienden die hy holp, wat ftaat dan niet te vreezen Van zulken die hy weet zyn vyanden te weezen! Als ik dit wel bezeffe ontroert my 'tangftighart! De Vriesfchen kryg maakt my de zinnen meer verwart; De wyl my, nacht op nacht, door afgeftorve vrinden, Bericht word, in den droom, dathy daar't graf zal vinden. Adelheide. Verfterk myn raadlèl dan en trek hem daar van af. Bezweer hem by uw trouw, den Koninglyken ftaf, EnFloriszynenZoon, zyne allerwaardfte panden, Dathy niet derwaard ga, waar't fchip van Staat zou ftranden! Dat hy, voor myn' Gemaal, eerst Vlaandren overwinn' En dan, door hem verfterkt, den Vriesfchen ftryd beginn'; Of laat Avennes nu, ten loon van zyn vermoogen, Als WillemsLegerhoofd, den Vries beöoreloogen; Dus word hy daar weer Heer en loopt geen ly fsgevaar. Elizabeth. Welaan, datme, op die wys,' des Konings leeven fpaar'. Einde des Eerfien Bedryfs. TWEE-  TREURSPEL. ij TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Willem, Elizabeth, Adelheide, Avennes, Floris, van Kleef; Legerhoofden, SoldaatenenLyfwachten. Willem, tegen Floris. Doorluchtig Opperhoofd van Hollands Leger- fchaaren, Die 's vyands overmoed en krygslust deed bedaaren, Zyne ontrouw heeft geftraft en wonderen verricht, Manhaftig Held, zie my, met vreugde in 't aangezigt, U , broederlyk en teer, omhelzende ,| begroeten! Gy doet een trotfche Vrouw haare eedverbreeking boeten! Handhaver van myn recht en wreeker van myn' hoon, Gyzyt myn Broeder, ja, gy zyt Graaf Floris Zoon, Voert billyk zynen naam,volgt onzen grooten Vader, Verpligt uw' Vorst, den Staat, de Ridderfchap, te gader, DenBurger en 't Gemeen ; gy red uw Vaderland, Gy zyt mynfterkfte ftut,myn kracht,myn rechtehand! ö Bloem van Hollands Jeugd! 6 luister myner Helden! Hoe zal ik uwen dienst, uw dapperheid, vergelden! Floris, zich nederbuigende. Ik heb niet dan myn' pligt en uwen last voldaan. Willem. Doe my uwkrygsbeleid, uw zege, in 'tkort, yerftaao  I4 LOF dér VRIESEN, Floris. Na gy my Walcheren belastten te bewaaren, Deed ik het volk, daartoe gefchikt, byëen vergaêreü, En fcheeptten 't derwaards heen, fehoon ik nooit had geloofd, Dat Guido, onbefchaamt, van eer en deugd beroofd, Den fiilftand fchenden zoude en heilige eeden breeken, Gelykhy heeft gedaan, omfchandlyk zich te wreeken; Ik liet, door myn Spiöns, naauwkeurig gadeflaan Al watin 'svyandslandvervolgenswierd gedaan, Waarvan ik kundfchap kreeg , dat Vlaandrens oorlogsmagten Daar wierden ingefcheept; waarom ik 't ftrandmet wachten Bezetten van alöm, aan mien ik fireng beval, My ftraks de weet te doen, wanneer zy van den wal, }f elders, in de zee, twee 1'chepen flechts aanfchouw* den ; Doch ziende een vloot, dat zy dan landwaard wyken zouden. Ik werd, in dit bevel, gehoorzaamd naar myn wil Enkreeg daarvan bericht, maar hield myn oogmerk flil, Schoon ik myn kleene magt terflond byëen vergaerd* den, Op nieuw verdeeldden en aan alle kanten fchaardden, Tot op haar nadering; wanneerik, metveelzorg, Myn hand vol volks in 't laagst der duinen ftraks verborg; Maar na 'k den laatften man der Vlamingers zag landden, Bragt ik myn kleene hulp te faam' langs Walchrens ftranden, En  TREURSPEL. kf En onzen vyand, die ons te overvallen dagt, Zag zich, byWestkappel, door myn geringe magt, Zoo vinnig aangetast dathy voort was bezweeken, Indien geen deel zyns heirs, ter zyden afgeweekken, Zich weder had herfteld en in llagordening Oponswas aangerukt; wanneer men fpeer en kling Op harnas en heimet der helden hoorden klinken, Terwyl me in 't ftroomend bloed byna fcheen te verdrinken, Doordien het rulle zand verkeerde in rood moeras. Elk fcheen den dood getroost, geen breuk zyns leevensglas Te fchroomen, noch te ontzien; tot eindlyk de Soldaaten Desvyandsaarzeldden, onsvolk, alsuitgelaaten Van wraakzucht, woede en fpyt, hun dreeven op de vlucht, De fcheepen jaagde in Zee, en, door gejuich, de lucht, De duinen, zand enftrand, ja 't Eiland deedden dreunen ! De Vlaming dorst daarna op kragt nochwapenlteunen, Vlood over hoog en laag en worp het krygsgeweer, Om min belast te zyn, op Walchrens oever neer, Of Hortte, bloedende, ter aarde door zyn wonden, Of half in 't zilte nat. Men heeft in 't eind bevonden, Dat vyftig duizend man des vyands zyn gedood, Verdronken, ofgeflagt: het overfchot, een groot En byna telloos tal, verzogt om lyfsgenade, Die 'k hun heb toegezegd, tot weeringe onzer fchade. Margreetaas Zoonen, J an en Guido, met de bloem v an Vrankryks heldenfchaare en Vlaandrens oorlogsroem , Zyninuw boei gekneld: gy ziet de beiden Graaven Van Gyfen en van Barre in uwe magt; meêrbraaven En  ,6 LOF DER VRIESEN, En dappere Edeiliên, tweehonderd dertig fterk, . Zyn ook in uw geweld, waarvan gy, met kleen werk t root losgeld trekken kunt; maar de overige oorlogsknechten,Gegreepen door ons volk, die, in en na het vechten, Zichzelfs, behoudens'tlyf, gevangen gaven, zyn Van wapenen beroofd en gingen, in den fchyn Van bloode lammeren, eerbiedig voor ons heenen , Zoo, dat ze, in meenigte, wel duizend koppels fcheenen: Met dit getal belast dagt my toen best geraên, Van den gemeenen hoop my lpoedig weêrte ontflaan; Dies ik dat fchaamtloos rot, als fchenders onzer vreden, Zich zelfs, met eige hand , deed moedernaakt ontkleedden, Dus in de i'cheepen dreef en voorts naar Vlaaft- dren zond ; Doch al het krygsgeweer, 't geen me eertyds by hen vond, Veel fcheepen,klederen,hun groote en kleene vaanen, Zyn u al t' faam' ten buit: gansch Vlaandren fmeït in traanen, ( Om zulk een zwaar verlies, dat naauwlyksweergae) Vewuhngeen tyd, myn Vorst, terwyldie landaart beeft, Met uw verwinnend heir, my derwaart heen te zenden, , En ik ik zal welhaast, aan'thoofdvanuwebenden, nat Graaffchap buigen doen voor uwen Septerftaf; Zulks zy 't gevolg dier zege en Vrouw Margreetaas ftraf. Wil-  T R E Ü R S P E u t? w Willem. Ik moet my over 't lot derVlaamings eerst betaaden. dearrdZayadea!r ^ ™ Sy' d00r W^ Aldus vernederd hebt? Floris. Zy zyn in 't naast vertrek. „ A Willem. Van Kle°efd'ïPKde van ^verraad ontdekt Van Kleef, gelei hem hier en treed te faamen binnen. Gy, Helden, afgerecht op ftryden en verwina** ■ Ik dankuopentlyk voor uwbetoonddevlvt "' ffirtKS* Zal U Z6lf in een' ^dreTltrvd Geleiden, wen hy u zyn welzvn rlut-fi- uJ* y Myn Broeder zal Wwyl op Sde^tt?^ ' Door zyne dapperheid en minnelyken aart. TWEEDE TOONEEL; Willem., Elizabeth, Guido, ADEtHEI, M' A"»N>«,rtOEl,, vanklee^ ' Lyfwachten. W1L L » M > S w *rw, Guibo. Neen, Mynh eer...; Ë Wïï..  i8. LOF DER VRIESEN, Willem, nog trotfcher. Spreek als ik zulks gebiê.... Gy hebt uw woord van eer Gefchonden, en u zelv' gelyk een fnoodverraader Gedraagen; ja, hoe fchets ik 't haatlyk misdryf Waarby gelyk ik best uw' handels zonder trouw? Volgt gy de oneerbre wraak van een verwoede Vrouw? Verflerkt gy haar in 'tkwaade, om haare gunst te fmaaken? U zelv', tot 's Broeders fchade, ontzaggelyk te maa- Ge ontfteelt, op zulk een wyze, Avennes 't erfgebied, Dat door't geboorterecht, hem toe komt. Gy geniet Te veelMargreetaas gunst; zy wil aan u iets ichenken, Daar u natuur verbied om immer op te denken: Dit is u zelv' bekend en ieder wel bewust. Antwoord uw'Koning nu, waarom gy onze rust, Den flililand, heiüglyk bezwooren, hebt verbroken. En teren ons verbond, het oorlogsvuur ontftooken? Geef reden van uw doen, trouwlooze! zyt gy waard Dat ik u Hraffen doe, of dat gy word gefpaard? Guido. Gy vergt me een rekenfehap, die 'k niet behoefte IkSnïge?'als Zoon, 'tbevel myns Moeders niet weêrftreeven, , - , En ben , als onderdaan , verpügt haar' wil en last Eerbiedig te voldoen ; dit 's alles wat my past. "Willem. Zoo zy u dan beval Avennes door het harte Teftooten, zoudgy hem ontzielen zonder lmarte? Gumo, zich bedagt hebbende. Ik zou gehoorzaam zyn, al was 't met hatteleed.^  TREURSPEL. I? Willem, na eenige overweeginr. Zoo dat ge my alleen op haar bevel misdeed? G u i d o , zich langer bedenkende, Op haar bevel, alleen? ,.. Ik wil u niet bedriegen. Noch zoek, doorloogentaal, u dus in llaap te wielen Ik heb, met haaren last, ook mynen haat voldaan' k Zie u als hollands Graaf en mynen vyand aan Niet als myn Vorst; ik dagtu Zeeland ftout te ont' rukken, • °m lukken Vlaanderen te hechten. De onge Des oorlogs hebben ons vervolgd; gy zeeeoraaM En hebt de Lauwerkroon oP bogt g duh? behaald - Gy kunt u best oP zand, of los moeras, verweereï" Maar zoo 'k u op een hei of vasten grond ontmoèt* Vrees dan gerechte wraak voor ons geftortte bloed' T Willem. Op de Asfche heide, alwaar hy niet heeft durven waagen wuiven Te komen tot den flryd, dien hy my aan dééd biêrr Zoude ik uw fnorkery, uwdwaazereên; ontziedS Ik vrees geen laf gedreig, geen opgeblaazè roS" Gy beiden moogt, ten ipot, my Waterkoning noemen En zeggen wat u lust; doch 't zy op'tplatte land Terzee, opeenehei, 'tgebergte^duinfof£d' rt vïf my °Veral h£1t ftryden onderwinden ' De Viaaming zal eerlang dit nader ondervinden ' Wanneer ik Vlaandren win, uw wreede Moeder & En 't wettig recht gebruik, >t welk my de Hemel Sr Om eene trotlche Vrouw en haar verwaande Zoo?ien Naar rechte billykheid en waarde te beloonen B a DER,  ao LOF DER VRIESEN, DERDE TOONEEL. Willem, Elizabeth, Hendrik, Guico, Adelheide, Avennes, Floris, Van Kleef; Lyfwachte», Hendrik. T*ï»er Koning, ik verzoek een oogenblikgehoor. *•* Willem. Hoe sv zelf bier, myn Neef.' ' &y Hendrik 6 Ja, wyl ik verkoor De bode zelf te zyn van een zeer goede tyding. , Elizabeth, m verrukking, o Hemel! was zulks waar! Willem. Uw komst baart my verblydmg! Hendrik. Margreeta vraagt gehoor. Guido, de onderjlaande woorden net b,lOm hem, onterven zal en zich als Moeder toonen Aan zulk een Basterdtelg, die klaareblyken geeft, Dat niet dan basterdbloed door al zyne aadren zweeft n . VZ^ITES' v""de den dege» trekkend,. Och!. tls te veel gezegd!... 't Geduld heeft mybegeeven!... M  TREURSPEL. a? Myn tong verftyft!... Myn hand, myn kling, beneem hem 't leeven!... Slerf, iterf, verraêr...! VYFDE TOONEEL. Guido, Avennes, Floris, Van Kleef- floris, in het epkoomen. Wat 'sdit! Guido. Stoot toe! AvENNNES, Floris vooraf ontdekt hebbende. ' . Zyn lastertaal.... Floris, tegen Avennes. Wat doet gy hier, alleen met hem, in deeze zaal'? Avennes, ep Guido vjyzende. Ik zogt zyn vriendfchap aan; maar hy durft my onteeren. Floris, met drift. Gy trekt op hem de kling, die zich niet kan verweeren, En wilt aldus een' moord begaan, op onzen grond, Aan myn' gevangen...! Avennes, in gramfchap. Neen, geen moord.... Dat hy den mond Leer' fnoeren, my niet hoon'.... floris, zeer toornig. Gy hoond, in hem, ons allen. *k Sta voor zyn leeven in. Had hem uw hand doen vallen, In  LOF DER VRIESEN, In fpyt des echts die u aan myne Zuster bindt, Ik hadde u aangeklaagd, al moorder van myn' vrind Ln fchender van myn woord; en was my recht geweigerd, Myn toorne, jegens u, had hemelhoog gefleigerd Ln nimmermeer gedaald dan door Avennes ftraf. Avennes. Gy hoort my niet! dat my de Vorst dan recht verlchair! Floris. Gy kunt my, zoo gy durft, voor zynen Troon beklaagen. AviNNES, heengaande 'k Zal daar, van deezen hoon, aan Floris, reden vraagen, ZESDE TOONEEL, Guido, Floris, Van Kleef. Guido, tegen FUrif, Hoe loone ik deeze deugd ?.... Floris. Neen, Guido, roem my niet. ik zeidde u 't leeven toe en wil dat gy 't geniet. ?k Zal nooit om eige winst, of voordeel myner vrinden, , ïetsjdat myne achting fchend,Iaf hartig onderwinden. Draag ZOrg, van Kleef, dat gy van deeze zaak mets meld [ En beter hem bewaakt. ZEVEN-  TREURSPEL. a« ZEVENDE TOONEEL. Guido, Van Kleef. Gui do, Floris nabogende. 2^ie daar een' waaren Held, Die zynen vyand, zelv' in boeijens, voor durE. fpreeken, En zeggen aan een'vriend, een'Broeder, zyn gebreelcen. Einde des Tweeden Bedryfs. DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Hendrik, Avinnis. Hendrik. "V^erberg,aan 'sKonings oor,uwBroederIyk verfchiï, Gy weet dat Willem nooit het onrecht ftyven wil, En, ftaat hy Floris voor, hy zal u ftreng beftraffen, Jau, misfchien,daarna geen byftand raeér verfchaffen. Avennes. Indien myn Moeder hier verfchynen mogt, ik zou Ligt zwygen, om den haat van die vergramde Vrouw, Niet meerder dart voorheen, op mynen hals te laaden. Hen-  3° LOF DER VRIESEN, _ , Hendrik. Zy komt, ontwyffelbaar. Avennes. Zy zal zich noch hemden : Lees zelf, uit deezen brief, hoe ver haar wraakzucht gaat; Zy zond my die, Myr.heer, wanneer ik, om haar' haat Te doen verminderen, haar, door myne Afgezanten, Geraadden had, in tyds, de witte vlug te planten, Waartoe 'k myn goeden dienst, vrywillig, aan deed bién, Op dat zy, met haar Zoons, haar land verlost mogt zien; Maar zy, altoos verhard , ver van gedwee te weezen, Antwoorden, met dit fchrift: gy kunt den inhoud leezen, Daaruit zeer duidlyk zien hoe zy haarkindren mint » En hoe zy, tot de rust, inwendig, blyft gezind. Hendrik, lettende. „Avennes, gy behoeft u niet met myne zaaken „Temoeijen, noch de boei van myne Zoons te flaaken. „De aanbieding van uw' dienst verwekt, te méér, myn fpyt! „ Gy kunt, als Beul, gelyk gy in der waarheid zyt, „ Uw beide Broederen het leevenslicht outrukken; „Ja,braad des eerflens rifen laat desandrens Hukken, „Gezooden, uwen disch verfieren ; vind gy'tgoed ,, Zoo mest u met hun vleesch, word dronken van hun bloed, „ En wild uw vrienden, t' faam', op zulk een maal- j tyd nooden: „Maar dit word u, door my, op 'tallerfterkstverboden , „Dat  TREURSPEL. 31 . ,,Dat gy, na deezen, ooit my uwe Moeder noemt En op't geboorterecht, dat u nooit toekwam, roemt, „ Ik wil dat myn bevel uw heerschzucht overwinne; „ Dit eischt zy, die zich noemt: Margreeta, uwVorftinne." Haar antwoord toont dat zy op u verbittert blyft, En zoo men,ooit hierna, eens Moeders hart befchryft, Geflootten voor natuur en Moederlyke zeeden, Het haare zal hierin dan de eerfte plaats bekleeden: Doch ik verzeker u dat zy tans anders denkt En haare gal, alsnu, met veelen honig mengt. Ja, Neef, zy is reeds hier, zy zal den Koning ipreekea En hier zoo veilig zyn als in de Vlaamfche ftreeken. Avennes. Maar zou de Vorst aan haar niet weigrig zyn? Hendrik. ó Neen; Schoon haar Gezanten zulks geweigerd bleef voorheen. Avennes. Zal deeze trotfche Vrouw zich zelve dus verneêren, Dat zy, als fmeekende, den vrede komtbegeeren Van hem, wien zy altoos met d'oorlog heeft gekweld? Hendrik. Een trotfche word veel meer door't ongeval ontfleld, Dan een die needrigis, en zal veel laager daalen, Dan die men 't zeil van waan nooit hoog in top zag haaien. Avennes. Op welk een' voet zal zy met ons verdraagen? Hsndrik. Zyt Gerust. Ik zweer, gyzult, uw haatereri tot fpyt En Broederen ter ftraf, het Graaffchap Henegouwen, Als Graaf en Opperheer, in eigendom behouên , Of, by de teekening, geheel verkrygen! Aven-  ■ 3» LOF DER VRIESEN, Avennes. ïk dan myn wettig recht, oP Vhandre?,° om een Vrouw En haar' onrechten eisch, onreedelyk verliezen, ^ Ja van myn billyk erf het kleenfte deel verkiezen? ti j hendrik. Ikraadeu, andermaal, ontrustu daarom niet Neem'tgeen me u geeven wil van 'tMoeclerlyk gebied • Hoe meer gy haar verzwakt en haare magt doet mindren, Hoe zy te weiniger uwe eifchen kan verhindren Voldoe aan Vrankryk, my, en Hollands-Staatsgezag, En gy ziet ligt uw heil bevordren deezen dagTWEEDE TOONEEL, Adelheide, Avennes. AdïLHEIDE, Avennes wederhoudende. w aar wilt gy heen, Gemaal? gaat gy uw Moeder vinden ? Avennes. Myn Moeder.' Adelheide. Ze is reeds hier, verzeltvan weinig vrinden: lk heb haar zelf gezien. Avennes. Neef Hendrik heeft aan my Verzekerd dat zy kwam; des zal ik daadlyk by Den Koning gaan, om eerst voor myn belang te waa- ' ken. DER-  TREURSPEL; M DERDE TOONEEL» Adelheide, alleen. Ik zal, om 's Broeders togt naar Vriesland te doen ftaaken, 1 Myn jonger Broeders hulp gebruiken: Floris moet My voorftaan by den Vorst. Hy komt. VIERDE TOONEEL^ Adelheide, Floris. .Adelheide, hem tegengaande. *r< i , .2 Zult gy üw bloed V Ihekken Margreete en ons ten Pr°oi doen Aan haaren dollen haat? De Vorst zal pas vertrekken r TCi■ Naar Vriesland, of zy zal onsflraks, inValencyn: Bel]ooken met geweld. «™±yU> Floris. t<0~ u ^ Myn Zuster> 't heeft geen fchvn; Adelheide. Floris. £ Trt JkGeloof haar, nu ze iswys geworden tot haar'fchaê Zy is, gelyk gy weet, reeds in 't Kafteel Vekomen g Zal  3< LOF DE*. VRIESEN, Zal Koning Willem haar zulks weigren, fchoon de Raad Deslands, naar zyne keur, hemvollevryheidlaat; Maar zoo men vredenfluit, datligtykkan gefchieden, Zultgy, van nu af aan, met uwen Man, gebieden. Adilhiide, met bitsheid. Zou myn' Gemaal zoo ver onterfd zyn,totmyn' hoon? Zich dus mishandlen zien? Het ftaatmynBroedren fchoon , . . Hun Zuster, ïn haar' Man, wreedaartig te onderdrukken. Gy ftyft zyns Moeders toorn, verfterkthaar gruuwelftukken, „ ' . t Bevestigt haarbeilaan, door zulk een fnood verbond En maakt dat me overal, gelyk uit eenen mond, Zal zeggen: „ja, de Vorst heeft waarlyk aan een * Zyn Zuster mtgehuuwd, terwylhy haar zelf lastert '„ En ^■Waamsch gebied ontrukt, door teeknmgvan " 't verdrag, Waarby Avennes nooit dat Graaffchap erven mag. Floris. Neen Adelheide dwaalt. Avenneshoud zyn rechten. Heeft de uitfpraak van den Paus uw' Man niet voor En ïeKtgebooren» Zoon van Vrouw Margreete Maar Koning Lodewyk en Rome heeft in 't end Beflootten, dat hy nu het Graaflyk Henegouwen , Zyn Moeder reeds ontroofd, ten eigendom zal houen Daar Guido Vlaandren erft. De Staaten van dat land Begeeren 't ook aldus, 't Was louter onverftand Dit algemeen belluit te willen wederftreeven, Ja 't was zich onbedagt aan 't onheil overgeeven, V YFDB  TRÈUftSPÉL. 3f VYFDE TOONEEL. Willem, Adelheide, Florisj lijfwachten. FLgris, Koning tegengaande. JTloor 't Zusterlyk vetwyt, op de verbindténïs Met Vlaandren, die zy denkt dat haar te fchaadlyki& Willem, met deftigheid. Het voordeel van 't Gemeen moet zwaarder by riry weegen, Pan 't Zusterlyk belang. Wy blyven u genèegen ; 'k Zal voor uw' Echtgenoot beftaan zoo veel ik kan', Doch vang, om u, noch hem, geen' nieuwen oorlog aiïj 'k Heb vyanden te veel, maar al te weinig vrinden. Laat ons alleen en tracht uw heerszucht in te binden» . Adelheide. Dit zy myn Broederen, met nadruk, eerst gezegt; Zoo zy iets teekenen ten nadeel van myn' echt * Zymyner wanhoops Vuur in vlamme zullen fteekeij En dat ik, buiten hen , zal weeten my te wreekea! ZESDE T Ö O N E E L> Willem, Floris; Lyfwachte». HWillem, tegen Floris. aar eerzucht gaat te ver. De Staaten ftaafl ray tOÏ Dat ik, met Vlaanderen, naar myn begeerte doe Den vrede geeve, ofwel op 't hevigst gakaffyden i Maar, wat ik onderneem , Zy willen nimmer lyde^ c * Dal  36 LOF DER VRIESEN, Dat ik een deel daarvan aan deeze landen breng'. Wat winne ik dan zoo ik, door gloed , dat Graaffcbap zeng Enblaak met oorlogsvuur? Ik zal Margreeta hooren, Dus, met verwytinge, haar'tingewanddoorbooren, Ja, door beftraffing, haar zoo krachtig ondergaan, Gelyk zy heeft verdiend, dat zybefchaamtzal ftaan; Doch zoo zy zulks gedoogd en zonder vinnig fchelden Geduldig hoort, zal ik haar 't kwaad met goed vergelden ; ' Behoudens dat zy ftraks Avennes voor haar' Zoon Erkent en dan terhond, om dus den fmaad en hoon, '-Voorheen ons aangedaan, volkomen te verzachten, Hem, in het Henegouwfche, als wettig Graaf doet achten. Ik hoor gerucht. Zy komt, ZEVENDE TOONEEL. Willem, Floris, Van Kleef; Lyfiuachttn. Van Kleef. Indien 't den Vorst behaagt... ? Willem. ó Ja, [zy nader' vry, AGTSTE TOONEEL. Willem, Floris; Lyfwatbte», Willem. y^y heeft gehoor gevraagd' En ik 't haar toegellaan. Gy dient dit by te woonen; Zy zal zich daadelyk voor ons geeigt yertoonen, Door  .TREURSPEL. 3? fn°Lne"uS Hendrik zelv' SeIeid> °P hy zie inhopr, benevens u, wat tusfchen oWelchie • • ey,beiclen,gy verdient die blyk van myn vertrouwen, NEGENDE TOONEEL. WCHlND8IK' Floris, Van Kleef, Margreeta; ,w„ Edelen y en Lyfwachte». ' f Margreeta 1 W°rd fchouwen7 vergund^aangezigtte aan- R.y,-nrSt! §5^- ray'toe dat de onderhandeling Beginnen zalf die gunst is waarlyk niet ger n«* Verwaardign, vooreerst, het losgeld te bepaa en ïndt^Z%TTglfZ°0nS' d^ifcUzalbetSn? rw gy ™ e^ Vorst, met als een Koopman, fielt i wTr 'W0'en eisch van "^y nog eenig geld * .VoordeEedlen,dooruwvolk,opWalcLrengevangen velgen,116 ^ fom' den vreê' Herleeven, opdat gy uw eigen land behoedt En Keer en Meester wordt vaneen aanzienlvk goed • ^S3S3S^ ^™ Kroonzucht & En gy zult Keizer zyn zoodra 't u kan behaagen. TvrT,„ „ , ^ JLLliI^, met eenige drift. Myn eerelyke zucht, ten nut der Christenheid, Word eeuwiglyk door u ten kwaadften uitgeleid. te zegge^r ' °m d™°P Ja TTn.| Margreeta. noe wntgemy dan zien voor uwe voeten leggen? aw?,T-Z0° WC- &*vin™ in mvne Heerfchappy « Ais gy hier wettig Graaf en raagtigér dan gy. c 3 Wit.  LOF DEB» VRIESEN, willem, op eenen defiigen io»n. Ikfpreek, als Oppervorst; ikfpreek, als Duitsch* lands Koning! Jk ftraf die 't waardig is, en geef, voor dienst, belooning. Gyword, als ftraffenswaard, befchuldigd voor myn' Troon. Verdedigu, Mevrouw, indien gy kunt, verlchoon U zelf. Wat heeft men goeds van zulk een Vrouw ts wagten, Die haare Zoonen wil voor Aterlingen achten? Haar overleedenMan, haareigehuuwlykienenrit? Haar eeden breekt? 't gezag van Romen met erkent l Haa'C^ Sa die zich zelve kwetst en fchaaratloos komt ont- Doch hiervan zal ik u ftraks »ader ondergaan. Ik eisch, vooraf, dat ge ons de rede doet veritofl, Waarom gy Walcheren balftuung. deed, beftooken En ons verdrag, trouwloos enfchandlyk, hebt ver broken ? Margreeta. Gy zyt myn Meester niet, noch Oppemajeftelt. ïlXorade dat gy zelf den ftüftand dagt te Dat gefopte Vlaamfche kust, een' aanflag had Diesik myn Zoons, vooraf, tot deezen togt bewoog, ümu*e«ou^ Willem, met ernst. -j 3fen, Neen, Giaavin, gy hebt zulks nooit van mv vernomen, , Pie reden zyn, van u, ditoogenblik, bedagt.  TREURSPEL. 39 Margreeta. Waarom op Walcheren, dan uw Krygsvolk t' faam* gebragt ? Willem. ' Hoe, Hond het my niet vry het myne te b e waaken ? Gy waard geheel en al onkundig van die zaaken. Was u 't bezetten deezer kust dien tyd bekend, De V laamfche zeebanier was derwaards niet gewendt: En aan de zorgloosheid die uwe benden toondden, Waardoor de Hemel ons met de overwinning kroondden, Blykt duidlyk datuwvolk, op bultig duin enftrand, Niets minder heeft verwagt dan zulk een tegenfland. Margreeta. Gansch Zeeland komt my toe ; dagt ik dat weer te winnen, Daarom mogt ik dan ook het uiterfte beginnen. , 't Was geen verraad dat ik myn wettig eigendom Bege.erdde, neen, Mynheer; ik waagdde billyk, om Een^ afgefeheurdenbrok, van zulk een hooge waarde, Weer te vermeesteren. Willem, in ttorn. Gy weet te wel, ontaarte, Dat Vlaandrens Opperheer nooit recht op Zeeland had. Geen Keizer, hoe vermaard, heeft ooit noch dorp, noch ftad Der Zeeuwfche Graaflykheid van de onzen kunnen fcheuren; Hoe zeer zulks werd gezogt, men zag het nooit gebeuren. Zwyg, zwyg dan van uw* eisch ép dat vermaard Gewest. Ik kan uw vyand zyn, myn recht kan allerbest En meest gewettigt zyn; maar ik zal, door myn daaden, C 4 Geen  4o LOF DER VRIESEN, Geen nabuur, nu noch ooit, door eedbreuk of ver- raaden, Eeftooken; neen, Mevrouw, onze eifchen, hoe gegrond, Verliezen klem en kracht met i'chsnding in 'tverbond: Verbondbreuk fchendt altoos des fchenders beste rechten : Een kwaad gedrag zal nooit een goede zaakbeflechten. M argreeta. Wie, door geweld enlist, eens anders goed verheerd, Word, byverrasfing, zulks tezyner tyd verleerd; 't Is zelve een braave daad den roover iets te ontvreemen, Dat, by gelegenheid, hy naar zich durfdden neemen. Willem. Geen hoofd der Heerfchappy,inRyks-of Staatsgezag, Sluit met een' ander', ooit een' vreden of verdrag, Of ftelt zich zelv'met hem, als wettige Regeerder, Gelyk in wettigheid. Verfchoon u des niet meerder, Of gy fchend, voor altoos, uw nagedagtenis, Het recht van lang bezit, dat ieder heilig is, Het recht der Koningen, het recht der Heerichappyën, Der Vorften recht en 't recht der beste Staatsyoogdy'én. Margreeta. Myn eisch!... Uw recht!.. Ik zal.. , W illem, na eenig JïU Zjn. Vaar voort met uw verhaal...: Gy dwaalt in al uw doen en fpreekt verwarde taal. Gy, Hertog, kunt daarvan getuigenisfe draagen. Graavin , men komt u nog voor mynen Troon beklaagen, Pat gyuwe eerfte trouw, uwhuuwlykmetBochart, Onwettig houden wilt, en 't Moederlyke hart Voor d«eze Zoenen fluit. Wat doet die zucht verKiindren- Tot  TREURSPEL. 41 Tót dat doorluchtig kroost ? Waarom verftoot ge uw Kindren ? Margreeta. Ik ben daarvan, aanu, geen rekenfchapverpligt. Willem, met veel trot:heid. Ga dan van hier en komt nooit weer voor myn gezigt. Indien 'tu leedmogt zyn dat gy my hier kwaamt vinden, Verzelt met twee of drie van uw vertrouwfte vrinden, 'k Zal met een' grooter' Heep u in de ftad van Gent, Of Brugge, of waar gy u, in Vlaanderen, heenen wendt, Eêr gy zulks eens verwagt, nadrukkelyk bezoeken ; Doch of gy myne komst zult zeegnen, of vervloeken, Verneemenwy welhaast; engy, die uw vermaak, Uw' lust, in wreeken vind, gevoel dan myne wraak. Margreeta, nogtrotfcher. Ik vrees uw dreigen niet, maar zal u daar verwagten; En zoo hetubehaagt mynZoonen te doen Aagten, Volvoer zulks, hebt gy 't hart: gy zult door zulk een daad Uw' naam vereeuwigen. Ik wagte u in myn' Staat, OfSteden, metuwHeir; ik durf u daartoenoode, En zoo gy niet verfchynt houde ik u voor een' bloode; Ja, de oorlog word u wéér, opnieuw, door my verklaard : Ik ben voor d'ydlen naam van Koning niet vervaart. Gy Vorst, kunt daarvan ook getuigenïsfe geeven. Ik ga, verbei zyn komst en zal daarvoor niet beeven, Hendrik. Vertoef, Mevneuw, vertoef en denk op uw behoud. Denk op uw Zoonen, denk op uw begaane font. Gy hebt uw eerst verdrag gelchonden en verbroken En ik ftond daar voor in; die breuk is niet gewroken; Ten minfte niet door my, noch Vrankryks Maj efteit. " Nuhebbenwydengrondtenftilüand wéér geleid, C $ Wiens  4* LOF DER VRIESSN, Wiens fchendingwy op u gevoelig zullen wreeken, Zoo gy weer 't oorlogsvuur in Neêrland durft ontfteeken, En, om een' woordenftryd, een bloedbad ftroomen doet. (Tegen WMttn.) Myn Neef, ontrustuniet, al toont zy zich verwoed. De Franfche Koning wil geen kryg in Vlaandren lyden: Wy zullen Nederland van de oorlogsvlam bevryden. Willem, in toorn. Welaan, dat Vrankryk dan, met Brabant, my belett', Den ingang in haar land! De degen is gewet, En't krygsvolk üaat gereed om Vlaandren te overheeren, In fpyt van Lodewyk en elk die my durft keeren, Hendrik, WHlem en Margreeta wederhoudende. Denk meerder op de rust, die 't land zoo noodig heeft: Engy, Mevrouw, zoo gy ons langer wederllreeft, Zal ik het Duitfche Ryk tot uwen val beweegen: Wat zal 't dan zyn, Graavin, zoo gy die magten tegen U in de wapens brengt? (Tegen Willem ) De Vorst van 't Lelieryk Wil dat zy u voldoe, of zal uw ongelyk Ten ftrengen wreeker zyn. Doe dan uw eifchen hooren. WlLLEM, met deftigheid. Jk wil, Avennes eer volkomen zien herbooren; Dat hy gebieden zal, na zy haare oogen fluit En hier heeft uitgeleefd; hy, als haare oudfte fpruit, Of eerstgebooren Zoon, moet na haar' doodregeeren; Hy 's daar gew ettigd toe. Ik zal den vree bezweeren, Al myn gevangenen en haare Zoons ontflaan, Zoo dra Avennes recht dus zal bevestigt liaan. Ik  TREURSPEL. Jk eisch niets voor my zelv', maar wil dat eene Moeder „ , Zoo veel doet voor een' Zoon als ik doe vooreen Broeder. Hendrik, tegen Margrttta. Wel nu, Mevrouw? Margreeta. Mynheer, myn Guido heeft mynwöord. Willem, tegen Margreta. Beraad u dan met hem; doch denk, als gy hem hoort, Dat ik hem nimmermeer ontilaan zal uit zyn banden, Voor gy uw' oudften Zoon't bezit van uwe landen, Op zyn' gerechten eisch, bevestigt deezen dag. TIENDE TOONEEL. Hendrik, Margreeta» Margreeta. CjTeen naderend gevaar, hoe groot het weezen mag, Beweegt my immermeer om hem voor Zoon te erkennen, Hendrik. Erken hem vry: het zal uw Guidoos recht met fchennen; Ik weet hy is uw waard; de Graavelyke hoed Van Vlaandren blyft zyn deel en vastverzekerd goed;. Hy moet noodzaakelyk, nau, dat land beftieren. Maar waartoe uwen haat denteugel dus te vieren? Avennes is uw Zoon niet min dan hy; met recht Zy 't Henegouwsen gebied, door ons, hem toegelegd: Sta dat dan aan hem af, en zonder lang bedenken; Qf anders zullen wyhemgrooter goedren icaenken,  44 LOF DER VRIESEN, ZooWillemzichniet haast, ons voorkomt, en uw Aan 't zyne hecht; ik ben daarvoor bekommert: want Hyzoumydan in magt zeer ver te boven üreeven Gy moet Avennes flechts het Henegouwfche geeven ,* Dathy alreeds bezit, beffiert met goed verdrag, ' Wen elk hem daar erkent en buigt voor zyn gezag. De franfche Vorst begeert dat hy daar feraaf S blyven; J Wyfcheen,' beI°°fd' bevesüSd' do°rons En ik, ik heb het hem verzekerd, door een' eed Waartoe ik myne hulp hou tot zyn' dienst gereed' Margriita. Ikhoor myn Guidoos flem, hy Zy hierin myn raader. Vergun dat ik met hem myn zinnen wat vergaade, Ik kom, met zyn behulp, welligtlyk tot befluit * c . J. Hendrik. Schud, voor dien waarden Zoon, vry uwen boe zem uit; j . • Doch wil uw beider nut niet uit het oog verliezen tfehou u zelve en hem, door wyslyk te verkiezen! ELFDE TOONEEL. Margreeta, Guido. margreeta, hem omhelzende. Jjntmoet ik u aldus myn' Zoon! u, wien ik dagt Als zegevierende op des ryands oorlogsmagt, Met groenen lauwrier verfierd, in d'arm te ontvangen! DeVlaamfche maagdeichaar wasreé, met zegezan* &en> Uin  TREURSPEL: 4? U ïn te haaien! och! hoe is myn hoop misiultt! Myn waarde Zoon! wy zien ons deerlyk onderdrukt! Is dit nu Walcheren vermeestren en verwinnen ! Heet dit triomf! ik mis, helaas! ik mis myn zinnen £ De wanhoop voert my weg! myn hart, vervult met wraak, Vind zyne kracht te zwak tot d'uitvöerdeezer zaak* De Hemel, aarde en hel, 't ipant alles blykbaac t'faamen' Tot uw vernedering en om my te befchaamen? DeFranfcheRyksmonarch, dé Duitfche Vorften, a! Het volk van Nederland is werkzaam tot myn' val.» 't Loopt Willem alles mede en 't loopt my alles tegen» Ja, niemant kan ik tans te myner hulp beweegen! Nog ben ik allermeest om u, myn' Zoon, begaan! Guido. Myn Moeder! op uw' last nam ik dienzeetogtaan. i Gy had wel ernftig my geboon niet weer te keeren" Dan zegepralende, en ik heb , om uw begeeren ' ln alles te voldoen, zeer plechtig, dit beloofd , Of anders dat ik my van 't licht zou zien beroofd Maar de eene en de andre zaak misluktten aan myn poogen: Ik ben verwonnen, och! en kom nog voor uwe oo^en Schoon my zulks, door uw'mond, welftreng vet' booden is. Ikzogt met ernst den dood, doch liep den moordüeek mis, Viel, flechts gewond, terneer, verlangende om te nerven, Maar werd gefpaard en mogt het leevensücht niet derven. Margreeta, omhelst hem weder Myn Guido, ach! zoo gy om 't leeven waard geraskt' Die tyding had meteen uw Moeder afgemaakt J * ïk  4* LOF DER VRIESEN, Ik leefvooru het meest; uw fchuldis u vergeevent Én uw behoudenis doet myne kracht herleeven! Guido. 'k Geniet rechtvaardig loon. Ik heb dit kwaad gevreesd ; Dochuwbevel, 't geen myfteeds heilig is geweesd, Dat ik nooit tegenfprak, is de oorzaak onzer rampen Laat ons grootmoedig zyn en tegen't noodlot kampen, Als 't eedle zielen past en lyden met gednlt; Want, worden wy geftraft, het is onze eigen fchuld. Margreeta. Men wil het Henegouwsen' van 't Vlaaml'che Graaf- fchap fcheuren;Maar 'tgeen my vinnig treft en allermeest doet treuren, Is, dat Avennes daar 't gezag word toegelegd, Wiens Vader my bedroog, door zulk een' f'nooden echt, Daar hy, door zynen eed, aan 't Klooster Was verbonden: Ik hoordden zulks met fchrik en heb ftraks onderwonden Hetbreekenvanden band dier zoo gehaate trouw, Tot Romens Geestlyk hoofd dit anders wyzen zou; Doch zyn onkui s ontflag werd hem voort afgeflaagen: Hy heeft, als flecht Soldaat, het krygsgeweer gedraagen, En op 't gebod des Paus, den trotfehen Saraceen Beftreeden; in dien tyd werd onze trouw meteen Vernietigd : uit wat recht begeeren dan zyn Zoonen, Dat ik my, te uwer fchade, aan hun zal gunftig toonen? Guido. Maar 't Pausfelyk bevel heeft immers, naderhand, Die trouw gewettigd? MAP-  TREURSPEL, 4} Margreeta. Neen, dien eerstverbroken' band Was, door deeze enkle ftem, onmogelyk te heelen: Ik hou me aan 't eerst gebod, dat ik my toe zag deelen. Guido. De Vader heeft, hierin, dan maar alleen misdaan; Waarom dan uwe Zoons met zyne fchuld beiaên ? m argree ta. Avennes heeft zooveel misdreeven als zyn Vader. Gy weet de handel van dien booswicht, dien ver» raader ! Hy heeft myn' onderdaan op zyne zy gebragt, Ja hy beftreed my zelf, bedwong myne oorlogsmagt, En heerscht reeds in een deel van my ontnomen Steden. Zoo hy me als Moeder acht, waarom belaagt die wreeden My dan in myn gebied? waarom beftreed hy my En tracht, terwylikleef, naar myne Staatsvoogdy ? Guido. Dit doen heeft f tegen hem, myn gramfchap hoog doen ryzen; Doch nu hy zich een deel van 't uwe toe ziet wyzen, Hebt gy geen magts genoeg dat gy hem zulks onthoud, margreeta. Helaas! wat dan gedaan? Guido. Befluit, eer 't u berouwt, En laat hem, voor een' tyd, een deel uws lands regeeren; Maar ziet gy eenmaal kans op hem te triömfeeren, Ontneem 't hem dan en hecht het weder aan uw land, Margreeta, hem omhelzende. ! 26ynGuido,my zoo waard.' ik roem uw kloek verftand En  4» LOF DER VRIESEN* En billyk uwen raad. Ik zal uw boei verbreeken, Nu veinzen, om hierna my zelve ftreng te wreeken: Wy fluiten dus den ftroom, die anders, met geweld, Ons fnel verzwelgen zou. Zorg dat gy 't kwaad vergeldt, Zoomvde dood verbied die fchande te gedenken, Gy moet,wanneer gy kunt,altyd dien vyand krenken. ' Verfterku van alom, win vrienden, hou u kloek, \ Vervul myn' grootften wensch en ftraf hem dien ik yloek. Gy zult, niet lang hierna, u zelv' met Bondgenooten Verbinden kunnen; ja, wildusuwmagtvergrooten, Om 't afgefcheurde deel van Vlaandren wederom Te winnen Gametmy, verzei myn fchreeden; kom, Kom help uw Moeder nu een' laflfen vreede teeknen, Diewy, doorovermagt, ons afgedwongen reeknen; Een vreede die ons fnood benadeelt en verkort, Doch die, gelukt myn hoop, haast wéér verbroken wordt. Einde des Derden Sedryfs. VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Willem, Elisabeth, Van Klief. Willem. Van Kleef, ik fta verbaast! de rnazerny derVriefen, Hun opftand, weer op nieuw, doet my 't geduld verliezen En eischt dat ik terftond dien afval ga te keer. Mynbendenzyn bereids verwonen. Ga,Mynhecr, Volg  treurspel; & Volg Brederode na, die, met myn grootfte magten, Vooruit getrokken is. Gy zult my niet lang wagten, Maar,metmyneEedlen,my op'tfpoedigst volgen zien'. Van Kleef binnen. Ik wagt Margreeta hier ter teekening; misfchien Dat zy nu aarflen zal den vrede te bezweeren; Doch 't zy ook hoe het wil, zy zal aan myn begèeren ' Voldoen; haar beide Zoöns, in myn gevangenis, Zyn kluillers om haar hand, terwyl het noodig is Dat ik haar vrede geeve, om dus myrie onderdaanen Te dekken als myn land;de Vries zou anders waanen, Zoo 'k elders ging, dat ik hem niet te keer kon gaan. Zou Holland voor hun woên en inval open flaan En ik, uit dit Kafleel, het vuur, door hen ontftoken Van verre, zonder wraak, tot onsbederf zien rooken? Zoude ik die helfche vlam zien opgaan en dien brand Niet blusfchen? zoude ik 't fwaard zien fchittrea in hun hand En'tVriesfcheveldgefchrei, met affchrik, in myne ooren ' Ontvangen? het gezucht van onzen Landman hooren En 't met beletten, daar ik zulks beletten kan? Elizabeth Zend daar uw' Broeder heen; hy is een Oorlogsman Dieai dien moedwil haast zalftraffen en bedwingen Maar Hel uzelv' niet bloot voor 's muiters wreedè klingen , Noch voor hun vuur, dat u misfchien verteeren zalHoe dikwils is de gloed ontdoken tot uw' val' Ik word fchier nacht op nacht ontrust doorzwaare droomen! Myn naauw gelooken oog ziet telkens zwavelftroomen, Of Etnaas blaakeren, tot uwen ondergane' My dunkt dat ik getfaêg de droeye bcode ontvang, D Die  7° LOF DER VRIESEN, rie my de tyding brengt, hoe gy daar zyt verflondefl En 't koud gebeente wierd in gloeijende aseh gevonden ! Wille m. Sla nooit op droomen acht. De Ryks- en Legerfiaf Zynmynevuistbetrouwd.Ik vrees "geen gaapend graf, Voorfpelling, droom, noch dood. Wil zich een Vorst doen vreezen, Dan moet hy, in den kryg, zyn volk ten leidsman weezen, Vooral in deezen tyd. Ik was't gebied onwaard, Indien ik ledig bleef; geen Veldheers fcbittrend fwaard Snyd immermeer zoo fcherp als dat van een' Regeerder : Geen vadzig Opperhoofd word immer Ryksvermeerder: Geen Vorst August' had ooit dien grooten naam gevoerd , Zoo hy den arm niet zelf kloekmoedig had geroerd, En was de Veldheersftaf geen'Keizer ooit ontgleeden, Het Ryk was nooit verzwakt, maar bloeide nog op heden En groeide voort in kracht en magt en heerlykheid. Elizabeth. Gy hoort dan niet naar my? VVILI.E M» 't Is fchandelyk dat gy fchreit: Beftraf my eêr, dat ik, door al te lang vertoeven, De ganfche Christenheid gevoelig kon bedroeven. J.eruzalemziet zich, door 'tongeloof, verheerd; DeTarteï dwingt den Rus, daarhy door Poolen keert En dat verdeelde Ryk, zoo wel als Hungaryën, Op 't Ichrikkelykst verwoest, Swantopelko, in 't ftryden Be-  TREURSPEL. ft Beroemd, wiefiddertniet diezullte gruuwlenhoort? Heeft, met zyn Pommeren, gansch Pruisfen uit* gemoord, Om daar het Christendom ten wortel uit te rukken. Ik heb de Roomfche Kroon nooit op myn kruin doen drukken, Om, ongeftraft, dit kwaad te dulden; neen, ik moet, Door tegendykingen, d en voortgang van dien vloed Afkeeren,waarikkan. Menmag,metreden,duchten, Dat ook de Vries verlangt ons heilgeloof te ontvluchten. Zoud gy niet beevende Verneemen, hoe aldaar De heiligheid der Kerk,op 't wreedst,ontheiligd waar* En al de Christenen ellendig omgekomen ? De Priesteren vermoord ? de Kerken ons ontnomen ? De Altaaren omgekeerd? de Koor- en Offerkleên Gefleept door brein en bloed ? de kerkfieraên,meteen, Gefchonden, en, voor 't Kruis, hunne Afgoór» aangebeden, Waar eerst dien helfchen dienst, op 't krachtigst', werd beftreeden ! Och! zou'tnietyslykzyn,datin myn Heerfchappyy Daar Vriesland toebehoort, die booze afgodery, Zelf boven d' afval nog, mogt komen te gebeuren! Elizabeth. Door zulke afgryslykheên voele ik myn hart ver« fcheuren! Myn bloed bevriest van angst! Ga heen, voorkom dat kwaad, Befcherm ons kerkgebruik, vlieg heen, eêr 't is te laat! Gy moet,gy moetterftond die heiligfchennis weeren: Gyyvert voor 't geloof, gy zult ook triömfeeren. Willem. Ikteekenftraks denvreêmet Vlaandren, en dan zal En Kerk en Ryk en Staat behoed zyn voor den va!. Da TWEE-  LOF DER VRIESEN, TWEEDE TOONEEL, Willem, Elizabeth, Floris, Floris. Margreeta en haar Zoons verlangen u te fpreeken; Zy heeft gehoord dat gy uw leger op doed breeken Entwyffelt of't misfchien is op haar land gemunt: Ik heb haar in die vrees verfterkt, engy, gy kunt Daarmede uw voordeel doen; zy zal des te eerder teeknen, Dewyl zy aan dien fpoed haar lands behoud zal reeknen: Indien gy wilt kan zulks dit oogenblik gefchièn, Door 't opflel van 't verdrag, dat wy ontworpen zien, En waaraan niets ontbreekt, dan 't enkele onderfchryvcn. Avennes zal, als Graaf, in'tHenegouwfcheblyven, Door'sMoedersoverdragt; daargy, integendeel, Al uw gevangenen behoud en hen zoo veel Voorlosgeld eifchen moogt alsiederkanbelaalen; Zoo dat ge uw eerde 1'chade op deezenkuntverhaalen. Willem. Ikwagthaarhieralleen; maar dat zy't vree verbond Eerst onderteekene: zy,die haar woord eerstfchondt, Is zulks verpligt: zy zal op myn beveelens letten En needrig hulde doen aan myn geduchte wetten. Daarna wagt ik haar hier, op dat zy my erkenn', Als Koning eere en voorts ten ootmoed zich gewenn', Ja voor my nedervall', wien zy heeft durven hoonen; Ik wil haar, neergeknield, aan myn Gevolg vertoonen; Bezorg dat dan terltond de deuren opengaan, Op dat het ieder ziet: ik ben niet eér voldaan Vao  TREURSPEL. n Van haare lastering, voor zy, ter neêrgeboogen . 7 el&'oogen.711 M°°Senheid> erl^d heeft voor Ik hoop gy zult uw' Jnfch ^deezen, zien vervult. DERDE TOONEEL. Willem, Elizabeth. S. , , Willem. tel u gerust, Mevrouw, bedroef u niet- cv zult ln die geftalte,haarmyn' rang weêr nVn S ' Door ydle vreeze indien lY ftraks aan woede flS? ^En buitenfpoongheen, inraazerny, beglat. VIERDE TOONEEL. Willem, Elizabeth, Hendrik, ^mre"' «eds deDreehte- VerwonrSPenh°°r2'aatmheid1eefst gallen waareh, Ven muiteling, welrasch, uw' Septer eeren doet «,,„ „ 71ZtB,ETH' tegen Hendrik. H l «a: J^l myn'fchroom kloekhattigwederfïreeven Hymoet deheiüenen en d'Afgodsdienst doen beeven' Dathy, als Koning, Gaaf, en Christenoorlógsman Ons overoud geloof voor d' ondergang behoede? ' Twa t* wlllem? haar omhelzende. Dus fterkt gy my,myn l|ef,en keert der Vriefen woede D i Hen-'  iA LOF DEK. VRIESBN, Hendrik, tegen Willem. 6 Koninelyke Neef! uw wenfehen zyn vervuld! Margreeta.meer dan ooit gedwee,bekend tans; fchuld En heeft metteekening,het vreêveroond bekrachtigd Waartoe zy, door den Staat van,Vlaanderen, was bemagtigd, . .. , En ik beloof aan u, zoo zy, in al dien tyd, Waarin gy met den kryg op Vriesland bezig zyt, De^fchennisonderneen^ En haar, met alle magt, beteuglenenbedwingen. Avennes geeve ik meé verzekering van rust, _ Totweêrde ftugge Vries uw' gouden Septer kuscht, Waarna wy, onderling, elkander' kunnen ftyven, Als 't Bondgenooten past, die vaste borgen blyyen Voor 's andrens eigendom: dus houd het recht zyn Poofdie vereeniging, tot heil van Nederland. VYFDE TOONEEL. Willem, Elizabeth, Hendrik, Flor.s. FLORIS, tegen Willem, een gefebrift toonende. Myn Broeder, zie uw' eisch voldaan, naar uw genoegen; Wil voor Margreetaas naam alleenlyk d'uwen voegen: j Zy wagt, op dat zyu de hand geeve als vriendin, Willem. Laat haar de toegang vry en lei haar by' my in; Maar zie wet toe dat gy myn vrienden doet be fchouwen, Hoe Tcmvngezagby haar hebftaandekunnenhouen. Schoon zy voorheen, uitnyd, myne achting heeft Op datzeaan anderen ten leevend voorbeeld ftrekt.  TREURSPEL,. SS ZESDE TOONEEL. Willem, Hendrik, Elizabeth. Willem. GeliefdeWederhelft,myn waarde Bloedverwanten, Noch gy zult een van alle u daar nu tegen kanten, Datik, op deeze wys, haar' hoogmoed daalen doe ? Hendrik ó Neen. Verneder haar; wy ftaan 't volkomen toe. Elizabet h. Ik ben beducht dat zy geweldig uit zal vaaren, Na zy zich ziet verrascht. Hendrik. Zy zal wel weer bedaaren Zoo Guido haar vertroost en elk haar leed verzacht. Zy komt. Wy gaan van hier; doch keeren onverwagt, Eêr zy zulks denken kan, en ftrekken tot getuigen Hoe gy die trotfche Vrouw, in 'tftof, doetnederbuigen. Willem. Myn Neef, die 'k acht en eer en alles toebetrouw, Gy weet dat ik op u myn hoop en welvaart bouw. ZEVENDE TOONEEL. Willem, Margreeta. Willem, zeer ttetfch. •jy^evrouw, gy kunt uw land regeeren als voordee- Maarmoet, in uw beftier, hierna, min trouwloos weezen; Want ik bezweere utans, by myn' verheeven' Troon By mynen Diadeem, myn Koninglyke Kroon ' £> 4 * En  S6 LOF DER VRIÈSEN, En al wat heilig is, dat ik, in alle deelen, Zal houden ons verbond en zulks,door myn beveelen, Doen gelden by elk een die mynen Staf erkent! Doch zoo gy onzen vree tentweedemaale lchendt, Zal myn getergde wraak veel minder uverfchoonen ; Maar, door uw ftrafFe, aan elk, een fchriklyk voorbeeld toonen! Margreeta, eenigzins neêrjlagtig. pVorst, gyzyt genoeg gewroken. Spreeknietmeér Van 't geene 'er is gefchied, tot nadeel myner eer. Elk denkt, van zynen kant, de goede zaak te dryven; Ik durfde my Graavin, gy, Graaf, van Zeeland fchryven; Jkmeende, 't was myn land, gy dagt, het kwam u toe; Doch dat men deezen twist voortaan te niete doe En billyk overweeg', naar rechten en naar wetten, Of 't my of u betaam' zich in 't bezit te zetten; Of, dat een huuwelylc ons beider recht bellis', En Floris, uwen Zoon, zoodra hyhuuwbaaris, MynGuidoos Dochter trouwe en kom'ten echt ontvange En Zeeland, nevenshaar,ter huuwlyksgaave erlange: Aldus word dit verfchil voor eeuwig afgedaan En Vlaandrens eisch daarop aan Holland afgedaan, willem, gedeeltelyk trotsch engedeeltelyk toornig. De tyd verbied my nu hier meerder van te lpreeken; Myn pligt roept me elders heen en noopt my af te breeken. Erken myn' rang, Graavinne, en eer, m myn' perfoon, , Den Roomfchen Ryksmonarch, wiens Keizerlyke Kroon Te Romen daat gereed. Ik eisch geene eerbetoomng Van u als Hollands Graaf, maar als Hoogduitsch" lands Koning: De  TREURSPEL; si De luifter van dien Troon, de glans dier Moogenheid, Maakt, tusfchen u en my, dat krachtjge ondericheid. Voldoe dan aan myn' wil, myn Koninglyk begeeren; Gy hebt my fnood gehoond, gy zult my weder eeren; Of, bydeh Hemel, 'k zweer, uw telgen zullen't leed Bezuuren, met den hoon, die my haar Moeder deedt 1 Margreeta, met eenige ontjieltenis. Helaas!... Wat vergt men my! Willem, in toorn. Weêrftreeft gy myn gebooden, Ik zal, ditoogenblik, uw beide Zoonendooden!.., Gy weifelt nog!... Vaarwel! Margreeta, hem eerst wederhoudende, daarna by zich zelve. Vertoef! ... „ Wy zyn alleen.... „ Myn Kindren!..." WlLLEM, eenigzins te rugge keerende. Neem befmit ... Of beef!... Margreeta, als vooren. Vertrek niet, neen...; „ MynZoonen! my zoo waard!... Watwegzalik verkiezen! ... „ Verbondsbreuk heeft u eerst uw vryheid doen verliezen! „ Hardnekkigheid zoude u tans doodlyk kunnen zyn!... „ Watyslyk denkbeeld!... Och! ikzie, met zielepyn, „ Zoo 'k langer weigrig blyf, hun bei ten grave daalen!... „ Ik moet, om hunnent wil, myn' wrevel dan bc paaien!... (Met eenige achterhoudenheid.) Grootmoedig Koning!... „ Och!... Ik weet aaauw wat ik doe!,■. Dj „ Welk  5-8 LOF DER VRIESEN, „ Welk een vernedering!... waar komt een Moeder toe !.. ö Vorst! uwe achtbaarheid biede ik gevergde hulde; Ik waar het,die 't verdrag van ons niet wel vervuldde; MynZoonenhebbenflechts gehoorzaamheid betoond; Wreekuop my,zoo gy myn Kindren maai verl'choont: Geen onfchuld voegt de ftraf.... WlLLEM, met zeer veele gramfchap. 'k Wil van geene onfchuld hooren! Ik heb, dit oogenblik, hunn' val en dood bezwooren, Ten zy hun Moeder my, zoo daadlyk, voldoet! Margreeta. Begeert gy dan van my, dat ik u val te voet! Willem, nog norniger. Ja, dat begeere ik! Margreeta. Neen, dat zal u niet gelukken... I Willem, met de uiterfte toornigheid. Ik zal uw beide Zoons terftond voor 't fwaard doen bukken! Ik ftel u beider rif en hoofden voort ter hand, En val dan, met myn Heir, vervolgens in uw land! margreeta, hem wederhoudende. óHemel! 'tls gedaan...! blyf, blyf!... Ikbuig my neder! ... »k Erken uw hoog gezag! ... Geef my myn Zoonen weder ! {Zoo ah zyvoor den Koning knielt gaan alle deuren te gelyk open en het gebeele Hofgezin komt daarop , met de onder ft aande Perfoonen, tevoorfebytt.) AGT-  TREURSPEL. AGTSTE TOONEEL. Willem, Elizabeth, Hendrik, Margreeta, Adelheide, Avennes, Floris, Van Kleef; Edelen, Legerhoofden, Burgert, Soldaaten en Lyfwachten. Margreeta, fchielyk opryzende. Maar hoe! wat zal dit zyn!... Stelt gy my dus tentoon?... Jk ben vervloekt misleid!... öBittrefpyt! ohoon!... (Tegen Willem.) Is dat nu Koninglyk gehandeld ?... Is't rechtvaardig Dat gy een Vrouw bedriegt? ... Is zulks ook pry- zenswaardig, . . Nu gy myn achting fchend en ftelt voor elktenfpot i Willem, zeer zachtzinnig. Beklaag u niet van my, maar van het oorlogslot En uwe trouwloosheid. Gy moet u niet beklaagen, DatgymynMajeiteit, daar 't myne vrienden zagen, Gerechte hulde deed; gy waard my die verphgt En hebt niet meêr dan gy my fchuldig zyt verricht. Gy had my eerst gehoond, en ik heb my gewroken; Gyhad, doorlastertaal, myne eerte na gefproken En dus myn achtbaarheid gefchonden; doch nu weer, Door uw vernedering, die wond, of breuk van eer, Geneezen en herfteld, voor 't oog van al de mynen: Deze eerbied doet mvn'haat en toorn op u verdwynen. Ik achte u als vriendinne en zal die harde lpyt Verzachten waar ik kan; en zoo ik uit den ftryd Verwinnaar wederkeer, zult gy myn vriendfchap, fmaaken, Door een verbintenis, die wy te faamen maaken, (Hy teekent het Vreeverdrag.') Ikbenvanuvoldaan. VreesvooruwKindrenmee, ♦tBefchreevene verbond, dat gy bevestigt ziet Door  . 6o LOF DER VRIESEN, Door myne hand, waaraan 'k myn zegel heb gehangen, WH dat van my, die tans uw vriend ben, zelf ontvangen. ' Uw Zoonen zullen hier, als panden uwer trouw, lot myne wederkomst, gevangen zyn, Mevrouw, Ln daarna kunnen wy vanbeider losgeld fpreeken lmusfchen zal hun hierin -tminfte niet ontbreeken. ' Maar elk zal hen, door my, behandlen naar hunn'rang? ^n wat u zelf betreft, onthoud u hier zoo lang Or kort als 't u behaagt; bezoek, omhels uw Kindren, Zoo menigmaal gy wilt,men zal zulks niet verhindren V aarwei, myn Gemaalin! Gy ziet my haast wéér hier, Umringt van krygstrofeen, bekroond met lauwerier1 Vaarwel, myn Zuster en myn waarde bloedverwanten J MynpbnSn treUt "iet mCér! 1!C Zal geen ftandaart Met roekeloosheid, óneen. Hettoegevroozeneys Melt\neslandin myn magt, datik, doorftrooenrys Ln meerder brandbreftof, zal blaakeren en zeneen Zoo, dat de vonken zelf hier tyding zullen brengen Van myne zegepraal: het ondergaan der zon L>oe uhet teeken zien hoe ik den Vries verwon • Ja, m dit Toorenburg zult gy de warmte voelen Van t yuur dat Vriesland blaakt, om myne wraak te koelen, Die in myn hart ontbrand, en die den muiteling Zoo lang vervolgen zal, tot ik hem gansch bedwing. Nog eens, vaartwel!... Ik ga.... Wat weder- noud myn treeden!... Van welk een fiddring word myn angftig hart be- ltreeden!... Gy weet.myn Lief,datik van hier vertrekken moet. «oor, hoe de Ruitery haar veldtromp klinken doet, i- erwyl myn Voetvolk, reeds voorheen byëen verëaderd> Myn  TRE URSPEL. 6t Myn komst, met fmert, verwagt en 's vyands grenzen nadert. Geef acht op onzen Zoon. En gy, myn Broeder, gy, Letwel op uwen Neef; vooral wanneer men my, Hier, tot zyn ongeluk, eens nimmer weer zag keeren; Zyt dan zyn Voogd, en leer hem Staat en Land regeeren! NEGENDE TOONEEL. Elizabeth, Floris, Margreeta. Elizabeth, metfchrik. Helaas! wat zegt hy daar!.,. Wat droevig affcheid!... Neen, Indienhyfneeft, dat dan de dood ons t'faam'vereen' En my, benevens hem, in 't duister graf kom' rukken! Ik lidder als een riet en beef voor ongelukken, Ja ftyg zoo dandelyk op 't hoogst van dit Kasteel, Om hem voor't minst te zien, zooyvrigen zoo veel 't My mooglyk zy; ik ga hem volgen met myne oogen; Misleiden heb ik voor 't laatst daartoe het zwak vermoogen! TIENDE TOONEEL. Floris, Margreeta. m argreeta. jyjfynheer,( vergun aan my dat ik myn' Guido Fl oris. Welaan, Graavin, dat zulks, op uw verzoek, gefchiê Ik zal dien waarden Zoon ten eerfte byuzenden. ELFDE TOONEEL. Margreeta, alleen. Wat ftroomen van verdriet I wat bergen van ellenden! w t  6a LOF DER VRIESEN, Wat wolken van gevaar, bevechten mynen Staat 1 De rampenmyner Zoons, de lafheid van myn' Raad, Myn eigen angst en fchroom en 't noodlot, dat, te vinnig, Mvals eenblikfem treft, 't maakt alles my uitzinnig En raazende van fpyt!... Foei! dat ik my aus laf Gedraagen heb! my zelve aan laagheid overgaf, Van zulke eerbiedigheên myn' vyand te betonnen. Wat raakt het ons, dat hy zich deedt als Koning kroonen! . . , Watfcheelthetmy,nuhydenPaustenwerktuigftrekt Waardoor dat geestlyk hoofd zyn' feilen haat b c dekt, Om 'tVorstlykZwabisch huis volkomenuit te roei] en! Dus doet Vorst Willems arm den glans der Pauslen Tot Romen1, 'in zyn plaats, een' andren wéér verheft, En doorlvn' blikfem ban,het hoofd van Willem treft. Maar 't fchynd myn Zoon genaakt. TWAALFDE TOONEEL. Margreeta, Avennes. AVENNES, met /chroom nadere»Je. Ja, hy komt u genaaken, Myn Moeder...! . Margreeta, ?» woede. Zwyg een' naam,dien ge u nooit waard zultmaaken. Waard gy myn Zoon geweest, Barbaar, gy naö Zulk een' verboekten weg , naar 't myne durven Gvhlrdd?nTmetgeduld,mynftervenmoetenwagten, Gedongen; neen,geenZoon,hocwettighyooktó,  TREURSPEL. 63 ' Behoud zyn recht nahy zyn Moeder heeft beftreeden. Vertrek, laat my in rust. Uw wederfpannigheden, Uw opftand tegen my, uw ongehoorzaamheid, Vernietigt myne zucht voor u. Ga heen, gy vleit U zeiven te vergeefsch myn hart tot u te neigen. Ga Henegouwen in, dat Graaffchap is uw eigen Geworden door verraad; regeer aldaar als Graaf: DatLandfchap hebt gy my ontroofd; gy.Koningsflaaf, Gy, onderworpeling van Willem en van Romen, Bellier een land, dooru, geweldig my ontnomen. AvENNES, met nederigheid. Herneem, met dat gebied, het Moederlyke hart! Erken my weêr voor Zoon! verminder mynefmart! Bevestig myn geluk! en hebbe ik iets begonnen 't Geene u ten nadeel was, de fpyt had my verwonnen, De wanhoop dreef me 'er toe, wanneer gy ons verniet, En, om Dampier, myn recht aan zyne Zoonen liet. • Gy hebt nog meer gedaan,en my met myne Broedren Voor Bastaartzoons verklaard; dit, dit heeft dc gemoedren Van ons te meêr op u verbitterd; gy vervreemd U meer en meêr: maar zoo ge uw tederheid herneemt, Die ge, in myne eerfte jeugd, aan my hebt toegedraagen, Zien wy ons beiden haast verlost van alle plaagen, Margreeta, ah vooren. Myn oor blyft doof voor u, myn hart erkent u niet. De haat,die,meêr dan ooit.in my zyn' wortel fchiet Bereid u felle llraf, die gy niet zult ontvluchten. ' Laat uwe Broederen in vaste boeijens zuchten Verlei myn' onderdaan, fineek Koning Lodewyk Ln 'sPaufen Afgezant, dat elk een vonnis ftryk* t Geene u ten voordeel lirekke en wettig doe verklaaren! Laat uwe gruwelen vermeéren met uw jaaren! Stoot  64 LOF DER VRIESEN, Stootuw'bebloeden dolk door 'thart van eenVorftinn', Die gy uw Moeder noemt en zwelg dien bloedüroom'in Tot gy des dronken wordt! dan hebt gy Hof te roemen; Dan zal Vorst Willem u zyn' waardften Broeder noemen; ' Dan zal uwe Egaê zich verheugen om uw daên, Het Hollands volk zal u het hoofd met lauv/erblaên Bekranzen, en de Paus zal vollen aflaat geeven Van al 't begaane kwaad dat gy ooit hebt bedreeven, Zoo gy 't hem flechts betaalt, terwyl hy. na myn' val, U ligt een' Kruisheld noemt en my verkettren zal. Avennes. Ik heb nooit aan den Paus uw' grootften haat doen blyken, Noch Koning Lodewyk van uw belang doen wyken ; 'k Heb Romens Zendeling, noch Vrankryks Afgezant Door eenen flinkfchen weg gekreegen op myn hand, ó Neen; ik heb myn recht verweerd, myn' eisch doen gelden, Waarop de billykheid een reedlyk vonnis veldden; Daar de uitlpraak is gedaan «van Rechteren die wy Eerst hadden goedgekeurd: dus is 't een pligt dat gy En ik, hoewel ik my met reden mag beklaagen, Ons onderwerpen; ik durf zelf vergiffnis vraagen En vallen voor u neer; 'k volbreng myn1 kinderpligt, Geeve alles u weêrom, met traanen in 't^gezigt! Ik wil, door naberouw, myn eerfle misdaén boeten! Indien gy my herftelt en wilt als Zoon ontmoeten, Zal ik myn Broederen ontboeijen; ja ik fchaam 't My niet, al ben ik zelf uw wettig Erfgenaam, Uw'"Guido myne gunst,als Broeder, te doen fmaaken; Stel hem met my gelyk, die hem ookGraaf zal maaken: HetHenegouwsch' en Naamsch'hcb ik hem toegelegd, Zoo gy aan my de hoop op Vlaandren niet ontzegt. MARGREETA, met de uiterfte verbittering. 'kOntzegge u deeze hoopuwganfcheleevensdagen! U wyte ik,u alleen, 't gevoel der geesfelflaagen En  TREURSPEL. 6; En .de ysfelyke pyn der purpre ftriemen, die Ik,in het Vlaamsch gebied,door d'oorlog bloeijen zie! Ik wyte u al het kwaad dat me over is gekomen! U wyte ik dat myn Zoons gevangen zyn genomen! Dit alles wil ik ook op u vernaaien! Ik Zie u niet anders aan dan met den grootften fchrik! Met leed, verbittering en met afkeerigheden! Ons bind geen band van 't bloed, noch geen verbond van vreden, Na ge aan een Batoos telg u fchandelyk verbondt: Dus hebt ge u zelv' geheel verbasterd in den grond, Door met myn haatren u lafhartig te verbinden Gyhebtmy niet van doen, neen, gy hebt andre vrinden, Bedervers van myn'Staat, vernielers van myn' rang En geesfels van myn volk; maar ik hebbe al voorlang Uw eerloos gedrag, uw booze handelingen, Verfoeid!... Ik kan byna myn gramfchap niet bedwingen !... Ontaarte, ga van hier; myn hand, ter wraalfi gereet, Wierdanders,ligtterftond,beweegbaartotuwleed... Maar om uws Broeders wil zal ik u zelf verlaaten» Avennes, haar volgende Ik volg..,. Margreeta, vliedende. Schoon gy my volgt, ik zal u eeuwig haateö. Avennes. óHemel! geefdat ik haar gramfchap eens verzacht'' Of dat my haare hand haar wraak ten offer llagt' f £ VYFDE  66 LOF DER VRIESEN, VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Avennes, Guido. Avennes. Myn Broeder, fta me by, ach! fchenk my uw vertrouwen! Of zoo gy weigert my voor Bloedverwanttehouên, Zyt dan myn Bondgenoot. Vergun my onderftand, Geef my het myne en heersch, met my, in Nederland. Guido. Avennes, wil u niet met's Moeders vriendfchap vleijen. Gy liet u al te ligt tot vyandfchap verleijen. De ftraf volgt op het kwaad. De wroeging, die u knaagt, Is lastig, fchoon gy haar niet dan rechtvaardig draagt. Verbeteruwe lchuld en maak, doorbruave daaden, U aller achting waard. Avennes. Ik ben met angst belaaden! Ik bad, ik fmeektte haar, ik viel haar zelf te voet; Doch ze is aan my ontvlucht,als raazende en verwoed. Guido. Zy heeft op mygewagt; zy dagt my hier te vinden. Avennes. ó Ja, maar onderwyl durfdde ik my onderwinden Haaraantefpreeken, daar zy vlood uit myn gezigt. Guido. Zy komt; doch zie ik u volbrengen uwenpligt, Gy zult, alsdan, my ook den mynen zien betrachten. TWEE-  TREURSPEL. 67 fWEEDE TOONEEL, Margreeta, Avennes Guido. Margreeta, Guido o-mhdztndc Myn allerwaardige Zoon.' ó voo, vvern mvner . klagten! 'k Omhels u Moederlyk, d».ar 't onzen vyand ziet i Avennes. Zonde ik uw vyand zyn? Margreeta. ,„ , „ Zyt gy myn vyaftd niet t wat dan? zyt gy myn Zoon? zoo gy myn Zooö mogt weezen Zyt gy nog fchuldiger, meêr ftraf waard dan voor deezen. Verbeeld ge u zeiven wel dat gy my iets beftaat ? Hebt gy dit ooit geloofd, tegrooter is het kwaad Door u my toegebragt. Geen kind heeft ooit rechtvaardig Zyne Oudren onderdrukt. Waard gy der ftraffe waardig, Toengy, als Onderdaan, door ongehoorzaamheid, Misdeed aan uw Graavin, lafhartige, befchreit Dan eeuwig dat ge my als Zoon zelf hebtmisdreeven» De Hemel zal eerlang mv magt en krachten geeven* Omu,yerraêr! omu, ten voorbeeld van elk kind/ Dat zich iets diergelyks op oudren onderwindt Te ftratfen , ja zoo fel en hevig te kastyden, Dat ieder een, metfchrik, zal denken aan uw lyden. Avennes. Zoo gy me als Moeder ftraft, ik onderwerp mv fa Daal neder voor uw* toorne en fmeek u om cenaê • JN een Henegouwen weêr en geef het mynen BroederMoeder !myne €rffenis' maar fchenlt my €en« E 4 MA8»  es LOF DER VRIESEN, Margreeta. Welaan, is 't ernst... ? Avennes. Neen, neen, aanvaard veeleêr myn kling En neem my 'tleevenslicht, dat ik van u ontving! margreeta, zyne» degen grypende. Gy hebt het lyf verbeurd Guido, met fchrik. „Neen, ik zal nooit gedoogen , „Dathy, hoe fchuldig ook, zou fneuvlen voor myne oogen, „ En door zyns Moeders hand! " Dit gaat te ver, Mevrouw! Ik vloek zyn misdryf wel; doch zie zyn naberouw Niet zonder deernis aan Het bloed begint te Ipreeken! Die ftem verdooft myn haat' en doet myn' wreek- lust breeken: Maar 't zy 't de ftem van 't bloed, of die der reden is, Of die der menschlykheid, by fmeekt vergiffenis, Vernedert zich in 't dof, bekent, met heete traanen, Dat hymisdre even heeft. Watfterveling durftwaanen Zich vry te liaan om ooit zyn' medenmensch, met fmaad , Te ftooten voor het hoofd, als hy zoo verre gaat ' En om vergeeving bidt, ja alle fchaê wil boeten? Zie my, benevens hem, gehoogen aan uw voeten! Het is de Hemelwet, die, door myn mond , begeert, Dat gy de boeteling, zoodra hy zich bekeert, Weêr opheft met de hand, om alles te vergeeven; En die zulks weigert, heeft voor hooger magt te beeven. Margreeta. Geen moorder v/erd, met recht, ooit om berouw verfchoond; ■ Geen  TREURSPEL. 69 Geen roover ooit, met gunst,voor zynen roof b eloond; Geen traanen zyn bekwaam die misdaên uit te wisfchen : Geen Rechter is bevoegd om zulk een fnood vergisfen Te laaten ongeftraft: de weegfchaal van 't gerecht Sloeg buiten haar balans, zoo de evenaar dus flecht Door ons gehandhaafd wierd. Ik moet Avennes itraf» fen, Zoo dra 't my mooglyk zy, en billyk recht verfchaffen. _ „ Avennes. Straf, zonder uitilel. Margreeta. Neen, baldaadige ! gy zyt Mynltraf, tot heden toe, ontwasl'en, totmynipyt! De muiteryë omvormt u met haar ftaalen wapen, Dat u onkwetstbaar maakt. Avennes. Ik wil geen voordeel raapen Litdeez onkwetstbaarheid; maar ftel myn' boezem bloot, Verwagtende van u vergifnisfe, óf de dood. DERDE TOONEEL. Margreeta, Adelheide, Avennes, Guiöo. Adelheide, ziende, met afkeer, Avennes en Guido aan 's Moeders voeten. Wat zie ik!... Hoe, Gemaal! u zelv' dus te ver» neêren!... Wy zien,aan allen kant, myn' Broeder triömfeerenHoogwoud en Drecht zyn reeds door Willem overmand En Vriesland zal hy haast weer hechten aan dit land. E 3 De'  -o LOF DER VRIEZEN, Pe vlam kcmt ons, van verf, zyn zege reeds verklaaren, Wier vonken, in de lucht, als fterrcn zich vergaêren... (Zy tiet Margreeta, Avennes en Guido een poos met Jiilznygen aan.) • Boe! iederftaat verfteit!... Een Moeder ziet twee Zoons Ter aarde neêrgeknielt!... Dit, als iets ongewoons. Wekt zelve in m>ne ziel een innig medelyden. I\ktdeeze zegepraal, Mevrouw, moogt geuver- bïyden En juichen, nu gy dus roemruchtig overwint! Maar gy, myn Echtgenoot, wat raazerny verblind i)w zinnen, om gedwee ter aarde neer te knielen Voor zulk een trotfche Vrouw, wier woede u zou vernielen, , . . Zoo zy'tvermoogen had? Zyt gy vanbrein berooiu/ W*t voordeel is 't, dat ge u van haare gunst beloort? Is zv , als vyandin, zoo zeer voor ons te vreezen f Of iiebt gy haar als Zoon eerbiedigheid beweezen? Als vyandin is zy niet meêr ontzaglyk; als Een Moeder is zy ons verraadelyk en valsch : Zy heeft meêdoogenheid uit haar gemoed vgrdreeven; Zy acht noch woord, nochtrouw; zy weetvangeen vergeeven; Is haatelyk voor ons en wrokkende van aart, Verbasterd van natuur en niemants achting waard. Margreeta. pit laf verwytis my geen wederantwoord waardig ; Het wet myn gramlchap niet; dan wierde ik onrechtvaardig.Haar oordeel is te zwak, haar kennis al te kleen, H->ai- denkbeeld te gering, dan dat ik zulke reên, Canschzoutloos, zonder kracht, zou trachten te V/eêrleggen. Adel-  TREURSPEL. 71 Adelheide. Geen tong heeft magts genoeg aan u zoo veel te zeggen Als gy verdiend; wen gy uw eigen bloed verzaakt En't woedendlte ongedierte, in wreedheid, 1'chaamrood maakt. Gemaal,gyhoondmyn flam,door die verneder ;r 7-n. Margreeta, ttgen Adtlbtii*. Uw ftam!... Uw Broeder durfdrie een'Keizer't Ryk ontwringen, Die agtenveertig jaar, in fpyt van 'sPausfen ban, Hoogloflykhad geheerscht. Uw Vader Floris, van Doemwaarde dweepemy bezield, heeft, met het teeken Van'tKruis, den Paus gediend en deed veel roode beeken Uit bloed der Stadingers voorvloeijen, om dat zy Geen ilaaven wildden zyn van Romens dwinglandy, Zyn Vader^»eveneens geheeten als uw Broeder Grootvader van uw beide, in bloed en drift, verwoeder En meêr verhit op roof, danTyger, Wolf, ofBeer, HeeftAda, zyne Nicht, hoe jong zywas, hoe teér Zy hem om byftand badt, verraderlyk verftooten, Haar land ontnomen en daarna haar "opgeflocten; Ja mooglyk fchonk hy haar een dooddrank, fchoon hy 't niet Zoo ruchtbaar heeft gemaakt: dus is dit Staatsgebiéd Aan zynen ftam gebragt, waarop ge u durft beroemen: Meen, zyn vernedering, wilt gy'tverneedring noemen, Hoont geenzins uw geflacht; maar'tftrek hem meêr ten hoon Dathy u heeft gehuuwd: Margreetaas Bastaartzoon Is nog veel edeler dan IHoris echte looten ; En all' die uit zyn' (lam, met u, zyn voortgefprooten. E4 Adkl-  7« LOF DER VRIESEN, Adelheide, met drift. 6 Laster, nooit gehoord! Avennes 't is te veel! Verdraagt gy zulk een fmaad! Margreeta. Ik hebbe u flechts een deel Van 'tgeene ik zeggen kan doen klinken in uwe ooren: Verwagt haast meêr, of laat uw Man my 't hart doorbooren. Adelheide, driftiger. Verwoede vyandin van ons beroemd geflacht! Denk niet dat ik die wraak van zyne hand verwagt, Of aan hem vergen zal in 'sMoeders borst te wroeten. . % Had u, door deeze pook, doen ftorten voor myn voeten, Zoo ik, om hem alleen, myn vuist niet wederhield; Doch gaat gy voort, Mevrouw.... Mar greeta. Dan worde ik ligt ontzield Door uwe hand,niet waar "Wy zullen onderzoeken Of gy 't zult durven doen. Ik zal uw ftamhms vloeken, Dat vloekenswaardig is en fchandelyk van aart: Uw Zuster zelf heeft zoo veel Kinderen gebaard Als dagen zyn in 't jaar, op 't wenfchen eener Vrouwe, Die vruchtloos bad ombrood:datzulks zy ftil gehouea ïs uwer allen wensch, hoewel die Hemelftraf De MoederenhaarKroostternederfloegin'tgraf; . Pie vloek legt op uw ftam en toont zyn hooge waarde,.. Guido. Zwyg toch die fabel ftil.... Adelheide, op baar toevliegende Uitvaagfel deezer aarde! Sterf! fterf, door deeze hand AVENNES, baar wederhoudende. Myn dierbre Gemaalin! Peskwifzyi»; bedaar, oramyenonaexnin,..-  TREURSPEL,. 75 VIERDE TOONEEL. Margrxeta, Adelheide, Avennes, Floris, Guido. Floris, achterwaar di Jtaan Myvende. Wat zie ik hier gefchiên! Adelheide, in de meeste woede. Zie deeze ontmenschte Moeder! Zy vloekt ons gansch gellacht, u zelv° en onzen .Broeder! Zoo dat ge u wreeken moet. Floris, met bedaardheid. Ik acht geen Vrouwenpraat. Geen vloek benadeelt ons,daar ons geen laster lchaadt. Adelheide. Wreek dan myn' Echtgenoot. Floris. Hy durft geen wraak begeeren: Geen Moeder kan haar Zoon, geen eigen Zoon, onteeren. Adelheide. Zy zweert zyn' ondergang. Floris. Een Moeder mag haar Kind Bezweeren wat zy wil, haar eed is als de wind En gaat gelyk hy komt; zy mag hem fomtyds dreigen, Toch altoos zal haar ha rt tot zyn verfchooning neigen: Hoe ftark haar woorden zyn, natuur heeft meerder kracht Dan de enkle uem van drift. Adelheide. Maar zy durft, onbedagt, Schoon zy den vrede floot, den oorlog ons verklaaren.  7* LOF DER VRIESEN, _ Floris. indien thaar meenïng was zy zou haar volk vergaéren, Maar hier niet werkeloos verflyten haaren tyd, Ckw^take"' buitennood' z^h zelf de vryheid _ Adelheide. Zy zweert Avennes, niets dan vyandfchap te toonen. Floris. Zy zwoer zulks dan in toorn, om dat zy zich zag hoonen. 1 b t vi . MaRGïIfta, in-verrukking. ja, * lons oordeelt wel. Roemruchtig Oorlogsheld! iJe * aam,die ons uw'lof voorlang reeds heeft vermeld, jueed u te kort en heeft uwgrootften roem verzweegen! Zy prees uw* heldenmoed, uw' onverwinbren degen, uw onvermoeiden arm, uw heerlyk krygsbeleid, JJocnzweeg uwe eêlfte deugd.in uw rechtvaardigheid, My, uwe vyandin, zoo zonneklaar gebleeken! Gy doet my recht; gy durft eenZuster tegenlpreeken, 1 wee JJroedren wederftaan en handlen als 't betaamd! Deeze edelmoedigheid maakt vyanden befchaamt! Floris. Mevrouw, gy plagtvoorheen myn vyandin te weezen; Maar nu de vredezon gelukkig is verreezen, Is onze vyandfchap verdweenen; doch Ichoon wy Op heden 't flikkrend vuur des oorlogs zwaaiden, gy Zoud de onrechtvaardigheid van Floris nooit beklaagen, T Margreeta. jk dagt my nooit met u, Avennes te vetdraagen, Maar ftanu, om dien Held, u Henegouwen toe : Dank hem, nu ik aan u dat Graaflchap overdoe. VYFDE  TREURSPEL. IS VYFDE TOONEEL. Elizabeth, Margreeta, Adelheide, Avennes, Floris, Guido, Elizabeth. yrry zien veel vluchtenden dit fterk Kasteel ge» Dte onze ne&ag, in Vriesland, kenbwrmaaken! Ja, 'tisontwyffelbaar; deVriesbehoudhetveld Ons krygsvolk keert verbaast, verwonnen en ontfieit, Al vluchtende, terugge, om 'tleeventebehouen. Floris, met driftIk ga zoo daadelyk de waarheid zelf befchouwen. ZEVENDE TOONEEL. Elizabeth, Margreeta, Adelheide, Avennes, Guido. Elizabeth. Myn hart voorfpeld my kwaad en fchae derStaatvoogdy! In hem word wis vervuld Sebillaas profezy, Voor langen tyd geboekt: hoe eïndlyk, door de Een'RoomtchenKoning 'tlyf en leeven zouverliezen, Die Willem was genaamd enfneuvlenin denttryd , Dit 's niemand dan myn Man! ik ben hem eeuwig kwyt! Margreeta. Veracht de Vriefen niet; die landaart teelt vee? Helden, , , ., Die dikwils goed en bloed voor de eer en vryheiU fieldden. Uw  16 LOF DER VRIESEN, Uw Broeder heeft hunn'dienst voor Aken zelf erkend • Hunkrygsmoed heeft die Had bedwongen en in 't end Voor zyne wapenen , haarBnrgren nefrYoen buigen! gmJvneCht' den Vries bevestigd, fan HO%oldaan. ^ ^ ^ krV^eugd was Een zelfde Voorrecht, aan die Helden toegeflaan Door Keizer Karei, die den naam van Groote voerdde Enop deMonarchy der ganlche waereld loerdde i oond, door veele eeuwen heen , der Vrie'fen vroom beleid. vueien , „ . Adelheide. Alfchoon de Koning hun dat recht heefttoegezeid, In t eigene Gefchrift, door zyne hand gefchreeven Zy zyn datheerlyk loon altyd onwaard gebleeven: Een wenk van 's Broeders oog volmaakt hun ongeluk. Margreeta. Dus troost het menschdom zich: een flaaf denkt dat zyn juk ^og^waarder weegen konde en hoopt eens vry te Of wanhoop zou zyn Haatte meêr rampzalig maaken. Wy achten, meerendeels, een' grooten vyand kleen, Of fchetzen hem aldus voor deoogen van 't gemeen Ln't denkbeeld van ons zelfs, om troost daardoor te erlangen: " c Ilc zelve dagt, wanneer myn Zoonen zyn gevangen Dat hunne zegepraal volkomen zeker was • ' Maardie gebouwdde hoop verkeerdde in puin en asch ZEVEN-  TREURSPEL. 7$ ZEVENDE TOONEEL; Elizabeth, Hendrik, Margreeta» Adelheide, Avennes, Guido Hendrik. Wy zagen van naby de Vriefen zegevieren; Zy juichttendat deluchtweêrgalmddeenhu» Banieren En Vaanen waaiden reeds van dit geducht Kafteel, HadFlorisniet den Lof der Vriefen, vooreen deel, Verwelken en dat volk verbaasd den rug doen wendden: Zy weeken langzaam af, zoo fchielyk zy erkenden, Dat deeze jonge Held de vluchtelingen weer Herzaameldden metmoed. Het lot nam dus een' keer, Schoon Vriesland blyft gedekt voor d' inval onzer vrinden; Doch Koning Willem zeifis heden niet te vinden: Geen Ruiter noch Soldaat, die eerst den ftrydont* vloodt, Weet wat hem wedervoer. Elizabeth. Hy is voorzeker dood! HendrikHy kan gevangen zyn. M A R G RI E^T; A, tegen Hendrik. Mynheer, wil niets verzwygen: Held Floris zal, als Vopgt, veelmeer van my verkrygen, Zoohy, na *s Vorflen dood, de Graaflykheid bekleedt, Dan Willem immermeer genieten zou. Het leet VanWeduu we en vanZoon wil ik zoo veel verzachten Als 't weezen kan. Avin.  -*t LOF DER. VRIESEN, avennes, willendeweggaan, word door Floris komst wedei houden. Helaas! men. moet niet langer wagten.... AGTSTE TOONEEL. Elisabeth, Hendrik, Margreeta, Adelheide, Avennes, Floris, Guidu. Fl oris. Ik raas byna van Ipyt! Elizabeth, tegen Floris. Wat is 'er van myn Man? Floris. Ikben van toon verwoed!... Helaas! Vorstin, ik kan, Wat moeite ik ook mag doen, niets zeker van hem hooren. Hynooptte, op'tglibbrige ys, zyn oorlogspaard met Ipooren En reed, alte onbedagt, zyn Leger ver vooruit, Ja buiten het gezigt: toen is het krygsgeluid Der Vrielèn opgegaan; men zag de velden krielen Van Vrygevochtenen, zoo greetig op 't vernielen Der Graavelyke praal. Zy hebben onze magt, Op 't alleronvoorzienst, eet iemant daarop dagt, Gedreevenop de vlucht: oris volk, terftond verflaagen, Wanneerzy hunnen Graar\ hunn'Koning niet meór zagen, Was meerder zoekenderi dan tot den flryd gereed; Dit heeftmenmybericht. Men hoort een'jammerkreet, Dochmet onzekerheid, dat Willem is verdronken, En, door een breuk van 'tys, in 't water néér gezonken : Hoe  TREURSPEL; 7? Hoe'tzy, ik heb noch niets met zekerheid ontdekt. (Tegens Margreeta eu Guido.) Mevrouw en gy, Myhheer, die tans getuigen ftrekt : Van onze hoop en vrees, gy kunt u vry verklaaren, Of gy verkiezen wilt in d' oorlog voort te vaaren, Of vredenmet ons houdt , op dat ik weet wat my Te doen zal liaan; ik laat nog uw verkiezing vry, Of't Hollands Heir zyn tred zal naar uw Vlaandren wenden, Of vallen, met het fwaard, de Vriefen op de lenden» Margreeta. 'Neen , edelmoedig Held, ik hou my aan den vree. Bedwing den Vries en ik doe zulks de Rondens mee. Myn Guido zal aan u zyn Kind Beatriks geeven Ter Gemaalin,zoraschze in d'echt zal kunnen leeven En haare huuwbaarheid zulks toelaat; maar indien Gy eêr te llerven komt, datïkniet wenech te zien, Het zy in d' oorlog, diegy, voor uw' Neef, moet voeren, Of anders, zal uw Bruid, om twist de tong te fnoeren Verbonden aan zyn lot, hem Zeeland, als myn gaaf,' Ten huuwlyk brengen; dus word gy of hy daar Graaf Met alle wettigheid: gykunt, het Zeeuwfche wapen By't Hollands voegende, het vol genoegen raapen Dat onze vyandfchap in vriendfchap is verkeerd. Myn Banneling zy voorts uit uwen Staat geweord En d' uwen zal ik mede uit myne Staaten houén; Dus groeije en bloeije ons land in onderling ver-* trouwen! Nu wy in vreden zyn fta ik de Vorlten toe, Dat Henegouwen ook Avennes hulde doe, Met de andre ftreeken lands die 't Roomfche Ryk behooren. Avennes, i» verrukking. Myn Moeder, kan het zyn,.. J Mar.  So LOF DER VRIESEN, Margree ta, zyne omhelzing af weer en de. Uw fpreeken is verlooren Om u fta ik niets af, neen, 't is om Floris wil, / (Tegen Floris.) Om u, 6 jonge Held! begeere ik ons verfchil Geheel te niet te doen; en zoo gy myne Zoonen De vryheid fchenken wilt voor hondert duizend kroonen, "Worde u hier daadelyk dit aangeboodde geld, Daarvoor reeds afgepast, blymoedig toegeteld. Floris. Indien myn Broeder leeft ikzalzynhartbeweegen Zulks aan u toe te ltaan; of is hy ongenegen, Tot zulk een'prys, uw Zoons te ontflaan, ik zal dan niet Eer rusten voor dat gy dien wensch gelukken ziet; Hy zal alsdan zich zelv' gewis beweegen laaten: Doch na zyn' dood blyve ik bemagtigt, door de Staaten, Gelyk hy is geweesd, te ftemmen in die zaak, En fta uw voorftel toe, ja zal, met veel vermaak , Ten beste van ons volk, uw' vriendfchapsband aanvaarde, Zoo Guido, uwe Zoon, denzelven houd van waarde En ook Avennes dien bekrachtigt door zyn ftem. Avennes, tegen Floris. Myn Broeder, twyffelniet: ja, ik bekrachtig hem! Gvido, tegen Floris. Ik mede. Indien Mynheer ons Hamhuis wil vereeren Door die verbindtenis, verkrygeik mynbegeeren? Zo vreeslyk gy, voor ons, op 't Eiland Walchren waard, Zo minlyk hebt gy ons daarna ook weer gefpaard. Adelheide. Wie zynen vyand fpaart ten nadeel zyner vrinden En zulk een vyandin,d;e,driftig op verflinden Der  TREURSPEL; Si Per onzen, afkeer heeft van zachtheid, deugd en trouw, Verraad zyn vrienden en zich zeiven.,.. Floris, met drift. Hoe Mevrouw! Wat noopt uw tong dus fcherp en fchamper uit te vaaren! Ontzie, om uw'Gemaal, Margreetaasrangenjaaren En Moederlyk gezag. Gy had myn haat verdiend, Zoo'k niet "gezind waareu te handlen als een vriend En Broeder. Word uw hart, door ftaatzucht, dus bewoogen, Pat gy in eeuwigheid verderflyke oorelogen En twisten voeden wildt ? niet denkende immermeer Op vordering van rust? moet dan het krygsgeweer Nooit opgeftoken zyn ? of zal men, om zyn maagen, Voor Bondgenoot, Gebuur, noch iemant achting draagen En alle tusfchenipraak verwerpen, daar vooraf Een Oppermagtig Vorst, als die der Franfchen, ftraf En w raak gezwooren heeft op zynen raadverfmaader? Dan trad men, blindelings, van 't kwaade tot nog kwaader, Tot men, in 't ergfle kwaad, wierd ten bederf geleid. NEGENDE TOONEEL. Elizabeth, Hendrik, Margreeta, Adelheide, Avennes, Floris, Guid o ; Edele» , Legerhoofden , Soldaate» Wachten. Floris, Van Kleef tegengaande. Zytgy't, Van Kleef!... Welnu?... Wat's dit! my dunkt gy fchreit!.. Spreek op, wat brengt ge ons nieuws? Van Kleef. ik kan byna niet fpreeken!... F Lu»  8£ LOF DEK, VRIESEN, Elizabeth. Hoe is 't met myn' Gemaal! Adelheide en Avennes., tegels. Is hy den Vries onty. eelcen ? ELIZABETH, metjckrik , op van Kleefwyzende. Ziet zyne onfteUenis, die alles kwaads beduidt! Van Kleef, Jc&reijende. Helaas' hethqogewoord,moet,totmvnleed,'eruit: D,e Koning leeft niet méér; hy heeft den geest ge'geeven,' Elizabeth, in eepen armfteel -vallend?. Och! myn Gemaal is dood! Avennes, msgelyks ter neder zygtnde. Zyn fterven kost my 't leeven! Van K leefEerstliep onsallesmeé. Men zag den wakkren Vries Zoo 't fcheen alom verflrooid, afwyken met verlies, Terwyl me een krygstooneel der yslykheid vertoondden En huis, nog hof, noch fchuur, noch hut, van brand verfchoondden. De vlam vloog Hemelwaard, waardoor het zonnelicht Byna verduisterd werd en elk voldeed zyn' pligt In onzen Koning wraak voor d'opftand te verfchaffen. De Vorst, te zeer belust de Vriefen fel te ftraffen, Verdeeldden toen zyn Heir in twee'n, en alzoo Behield hy 't voorfte deel, doch gaf aan Bredero Het andere hoqfdbevel, wanneer men 't al zag blaaken En zulk een' Etnaasftroom en helfchen vuurgloed maaken Pat Vriesland, in 't geheel, daardoor geblaakerd fcheen. De noodklok iloeg de maat op't kermen en geween, Paar't aakligfte misbaar derVriefen klonk in de ooren! Het veld, zoo hard als fteen, het water digt be-' ▼rooren, •tBe-  TREURSPEL. 8# ** Be™*derde al dien t0&- Dus trok men voorwaards Voorby Verone heen, om Hoogwoud in te gaan Lpdatweeripannigst Dorp tot asch te doen verteeren. WaarmemantTchot, noch lot, noch haartfteé dorst verweeren, Ten minne naar men dagt; waarom de Vorst beval i)at hem de Ruitery flechts volgen zoude, en al Zyn Voetvolk werd gelast van verr' haar na te Uree ven. -Ue Koning, al te zeer door yver aangedreeven, Kukt met een'enkier troep der rapfte Ruitren voort, Ja reed zelf voor hen heen, en deed, door wraak bekoord, Zyn' overfnellen Hengst het fchaadlykeys betreeden. Ik volgdde zeer naby, zoo dat maar weinig fchreeden Hem leheidde van my af: de rapheid van zyn Paard Bragthem al meer vooruit. Hy zwaaidden 't slim• mend fwaard E" fyooren'1 h°1Iend R°S' t0t ftrenger' looP» met Waardoor wy,meer en meer,hem uit het oogverlooren ^V anneer een ysbreuk hem in't water ploffen deedt'! Wyfpoeddent'zynerhulp; doch zagen, tot ons leed, Hoe rasch de Vries, die eerst uit zynen rietboseh loerdden, Hem uit het water trok en zoo den kloetftok roerden UP dien verheeven' Vorst, die eerst terneder zonk £n byna door 't gewigt der wapenen verdronk ' JJat hy het leeven liet, verkneusd aan hoofd enleden! Ik zag dien woeften hoop 't Doorluchtig Lvk 'ontkleedden; •• — ■ ' ■ •-' Maar werd in hun gezigt een'doodfchen fchrik gewaar ioen zy den rooden Leeuw en zwarten Adelaar' DP tgouden wapenfchild, met luifter, zagen blinken; Geen fchorre donderflag,hoe vreeslyk hy mag klinken! Van welk een blikfemftraal, of fldderende orcaaï Uaande hagelbui, geweldig voorgegaan, Ra»  S4 LOF DER VRTESEN, TREURSPEL. Kan immer 't hoog gebergt zoo fchuddcn doen en beeven, Noch aan den Akkerman zulk een verbaastheid geeven, Als 't hart dier moordenden daardoor getroflen werd; Zv dekten 't bloedig lyk, vervoerden dat, met fmert, Doch rieeden de onzen ftraks, met fchrik, de rugge wendeai .Zoo wel van de AlkmaHche- als Delffehe-, Schutterbeude» Zyn *t maar vyf Burgeren ontkomen door de vlucht, En van de Dortenaars driehonderd; uit de zucht j Der laatflen , om het rif des Konings te bekomen, Werd hunner Stadsbanier, hun, met geweld, ontnomen; Terwyl geen fterveüng den Vries meêr weêrftand boodt, Tot Floris heldenmoed, in deezen hoogen nood, De kans verkeeren deed, de vluchtenden weer krachten In als nieuw leeven gaf, waarvoor de Vriefche magtca Vertroeven voor een wyl, doch hunner Vryheidszucht Haakt ons, voor hun beleid en wederkomst, beducht, Schoon men des Konings dood tracht allerfcherpst te wreekefc Eu 't Vorstlyk Lyk, waarmeê de Vriefen 't zyn ontwecken, Een Keizerlyke rust te fchenken in een graf, Waarop de Naneef leest, zyn' dood en 's moorders ftraf. AVKNNES, zich berjleld hibbenic. Zyn dood is geene moord, maar een roemwaardig fnceven; Uy ftorf gelyk een held en elk moet de cere geeven Aan Vricslands ouderdom en jeugd, dat hunne lof En Vryheidszucht zich nooit vertreedeu liet in 't Hof. Elizabeth, tegen Flerii. Wreek «ïyn* Gemaal en ftrekt myn* Zoon ten waaren Vader, Floris. Myn pligt vereischt myn zorg voor hem en 't land te gader. Ik ga ftraks naar den Raad, verneem daar, zie en hoor Der Staaten wil en last, die gaan myn wenfehen voor. (Tegen l\Urgrceta.~) Mevrouw, zie onzen wentch, omtrent den vreê, volkomen; XJw aanbod word door my , me» vriendfehap, aangen»men. (Tegens FJizabetb tn JJclhciic.') I Myn Zusters, ik zal u ten fteun, ten trooster zyn. (Tegens de Burgeren.") Cy, Burgers, nooit verblind door Keiccrlyken fchyn, Noch Vorftelyken glanich, volgt, volgt, den lof der Vnefca, Om voor den Septërdwang een Heerfchappy te kiezen, pie deeze Graaflykhcên hervormt in eenen Staat Waar recht voor wil, en raagt voor pronküeraaden gaat. Einde des Vyf den en Laatflen Bedryft,