TEGEN-BERICHT van DIRECTEUREN der HERSTELDE LUTHERSCHE GEMEENTE binnen AMSTERDAM, aan het ONZYDIG en WELDENKEND PUBLIEK, ïeg.en het BERICHT van de GENERAALE KERKLYKE VERGADERING hunner voorige gemeente,, zich noemende: Toegedaan de Onveranderde Augsburgfche GELOOFSBELYDENIS. Op last der Directie in 't licht gegeeven. Te AMSTERDAM, By ]. AMMELING, Boekverkooper, op den Zeedyk, in 't Concordia-Boekt i 7 fi.   INLEIDING. Direftenren der hefftelde Lutheifche •Gemeente binnen Amfterdam hebben noo zou kunnen veröorzaaken; een voorgeeven, niet alléén door verfcheidene Paskwillanten herhaald; maar het geen Ds. Sterk, inde Voorrede van zyne onlangsuitgcgeevene Predikatie over den valfchen yyer in den Godsdienst, hun fchynt afgezien en te fraai bevonden te hebben, om het niet mede te gebruiken; wyl hy, na in zynen gewoonen meesterachtigen toon al het haatlyke van Directeuren gezegd ce hebben, wat een Man van Karakter van Menfchen zeggen kan, die hy verre beneden zich rekent, voortvaart: „ van zulke „ Menfchen zoude het my zelfs niet yer„ wonderen, dat zy hunnen Schryver de „ pen wederom deeden opvatten enz." een voorgeeven niet onduidlyk zelfs ia het Bericht der Generaale Kerklyke Vergadering en onder anderen op baldz» 24 te vinden. Allen deezen Paskwilfchryveren, zo wel als Ds. Sterk en der Generaale Kerklyke Vergadering zy dus hiermede verwittigd, dat zy ten deezen opzichte, niet minder als in zoo veele andere Hukken , grovelyk gedwaald hebben. —Of intusfehen deeze laatfte wel die orde en regelmaatigheid by het opftellen en refuineeren van haar Bericht gevolgd hebbe^ hier aan twyfelen Directeuren met recht» Na dit noQdig geweest, zyn.de verflag van  vin INLEIDING. van de orde, by het ontwerpen en vervaardigen van dit Tegen-B'ericht gehouden, herhaalen Directeuren hunne voorheen gedaane verzekering, dat zy voortvaaren zullen, om de zaak van het zuiver Euangelic en hunne thans opgerichte Gemeente, zo dik wils de nood zulks vordert, met mond en pen te handhaaven en te verdedigen , zonder daarom egter van hun eens genomen beiluit, ten aanzien van naamlooze gefchriften aftegaan , of zich met derzei ver wederlegging te verledigen.' Wyders is nog in de laatfte daar over geboudene buitengewoone Vergadering van Directeuren, beflooten, dat°alle ge^ drukte Exemplaaren van het onmidlyk hierop volgend Tegen-Bericht aan het einde van hetzelve, ten bewyze van echtheid, door hunnen Secretaris Joh Phil. Hildebrand eigenhandig zullen ondertekend worden. En op dat niemand hunner Geloofsbroederen van den waaren toedragt der zaaken onkundig blyve , is eindlyk nog in de gewoone Vergadering van den 3JC,i November deezes jaars gerefolveerd, om aan alle de Nederlandfche Euangelisch Lutherfche Gemeenten, een Exemplaar, zo van dit Tegen-Ber i ciit, als van de voorheen nitgegeevene Verdediging, door circulaire Brieven, mede door gemelden Secretaris getekend, so fpoedig .mogelyk, aftekende».  c * i Xïct kan dér opmerkzaamheid van iemand > die cenigen prys ilelt op de hoofdwaarheden van den geopenbaarden Godsdienst, en die de merkwaardige gebeurtenisfen, üntseenigen tyd onder de Lutherfchen binnen deeze Stad voorgevallen, met een onpartydig en waarheidlievend gemoed gade geflaagen heeft, niet ontglipt zyn* met welke ongelyke Wapenen j de beide partyert, zo in hunne openbaar uit-' gegeevene gefchriften, als in hunne verdere gedraagingen * voor het oog der Waereld verfcheenen zyni Aan den eetlen kunt ontdekt Gen zodanig Onpartydig en waarheidlievend onderzoeken een groot aantal Christenen j die, overtuigd Van dé naauwe overeenkomst van dé Leerö hunner Godvruchtige Voorvaderen met hefc onfeilbaar Woord van den levendigen Gödj en ziende, dat de Voorftanders hunner Gemeente, onder allerhande bedriegjyke voor* wendfelsj daarvan afwykenj tot het befluiÉ komen j na dat alle andere middelen te ver*  geefs beproefd zyn, om zich van eene zo zeer in derzelvcr grondbeginfelen verbasterde Kerkgemeenfchap aftezonderen ; die , ten dien einde, vrywillig afftand doen van het recht, 't welk hun, als echte Belyders der voorouderlyke Leere, tot het bezit der Kerkengoederen toekomt, en, onder gunItige vergunning van den Wel-Edelen Grootachtbaaren Magiftraat deezer Stad, op eigene kosten , eene Gemeente oprichten , waarin de waarheden des Hcils, ingevolge de Leer hunner kerke, onvervalscht en onbewimpeld, opcnlyk voorgedraagen worden; die van dit hun voorneemen cn van de redenen , die hun daartoe genoodzaakt hebben , der waereld openlyk kennis geeven door gefchriften, waarïn zy zich bevlytigen, om met alle zagtmoedigheid en befcheidenheid, den waaren toedragt der zaaken open te leggen, en die eindlyk door hun eigen gedrag, en federt door dat van hunne Leeraars, omtrent de zodanigen, wier Kerkge» -meenfehap zy hebben moeten verlaatcn » trachten te toonen, dat zy door den geest .van Christus, die een geest der Liefde en des- Vredcs is , gedreeven worden j ■ . Aan de andere zyde ontdekt. dezelfde onpartyiigo en waarheidlievende,onderzoeker, by hun*  C 3 ) hunne partyen, — by die luide predikers eener algemeene Verdraagfaamheid en verlichte deugd —, mejifcben, die zich niet ontzien, den ftocl der waarheid tot eene vrypiaats te vormen , gefchikt om aldaar den losfen teugel te vieren aan hunne onchristlyke en zelfs onredenlyke driften tegen hun, die zich van hun afgezonderd hebben; en of dit nog niet toereikende mogt zyn, om der bevooroordeelde en aan hunne woorden hangende meenigte, tegen hunne voorige Kerkgenóoten voor in te neemen, die dergelyke openlyk gchoudene en niets dan gal en bitterheid ademende Leerredenen in openbaaren druk der waereld mededeelen ; wien een geheel heir van libelfchryvers teri dienfle ftaat, welke eikanderen daarïn trachten te overtreffen, om, by gebrek van bewyzen , de tastlykfte ongerymdheden , de laagfte fpotternyen, de vuigfte lasteringen, tegen de belyders van het echte Lutherdom uit te braaken. Directeuren der herftelde Lutherfche Gemeente, door meenigvuldige getuigenisfen, fen daar onder zelfs van zeer achtingwaardige mannen zo in Kerk- als Burger-ftaat, tot hun byzonder genoegen, volkomen verzekerd, dat dusdaanig in der daad het oordeel is, 't welk het onpartydig en weldenkend A 2 Pu-  ( 4 ) Publiek over hun en hunne partyen en der* zeiver zo zeer van eikanderen verfchillende wapenen, velt, zouden zich niet verledigd hebben, om de pen ter verdediging hunner goede zaak weder op te vatten, te minder, daar het hun thans vergund is , om God, naar hunne overtuiging, in het openbaar te kunnen dienen, en dus elk, wien het om waare Evangeliekennis te doen is, zich in de gelegenheid bevindt, om uit naauwkcurige vergelyking der Leere, die by ons geleerd word, met die van onze partyen , zelfs nu nog, nu zy, door de omftandighcden des tyds gedrongen, eenen fchynbaaren toon van rechtzinnigheid trachten aan te neemen, uit eigene ondervinding te beflisfen , aan welke zyde de waarheid gevonden word. Dan, daar de Generaale Kerklyke Vergadering der Gemeente, zich noemende toegedaan de Onveranderde Augsburgfche Geloofsbelydenis binnen Amfterdam, van zich heeft kunnen verkrygen een Bericht aan het onzydig Publyk uittegeeven, waarin zo veele opzetlyke verdraaijingen , zo veele handtastlyke onwaarheden, zo veele haatlyke gevolgtrekkingen gevonden worden; kun. nen Directeuren het voor zich zeiven en voor de eer hunner goede zaak, zo by de tyd-  C 5 ) tydgenooten als by de Nakomelingfchap, niet verantwoorden, indien zy dit gefchrift onbeantwoord lieten, en, gelyk het zelve anders verdienen zoude, in den rei der uitgekomene libellen plaatften. Zy zullen zich derhalven verledigen, om dit Bericht te beantwoorden , en daar by voor waarheid aanneemen, dat het zelve voor rekening van de Generaale Kerklyke Vergadering uitgegeevcn is, of fchoon 'er alle de formaliteiten, daartoe verëischt, aan ontbreeken; want, wanneer is de Kerklyke Vergadering, waarin dit bericht gerefumeerd, en de Secretaris tot deszelfs ondertekening gequalifkeerd is, gehouden? Hiervan vindt men nergens in het geheele ftuk, eenigen denminften blyk, zelfs geeft het flot van 't bericht aanleiding tot het vermoeden, dat wel tot het opbellen van een bericht gerefolveerd, maar het bericht zelve nimmer door de Vergadering gerefumeerd en gefanaioneerd is; eene zonderlinge wyze van handelen zeker in dergclyke zaaken, maar waarvan de redenen aan de Dryvers van dit geheele werk het best bekend zullen zyn. Hoe het dan hiermede ook zyn moge, het bericht is op naam van de Generaale Kerklyke Vergadering, al ware bet, zelve, vóór de uitgaaf, nimmer in deA 3  ( « ) zelve ter tafel gebragt of gelcczen, in drukyitgegeeven , en als zodanig zullen Directeuren de noodige aanmerkingen daarop maaken; niet, om zich met haar in eenen pennfenflryd te bcgeeven; (zy herhaalen wat zy reeds by hunne voorige verdediging gezegd hebben , dat zy geene betrekking hoegenaamd op die Vergadering verder hebben, op welke men met het hoogfte recht zou kunnen toepasfen, het geen zy, in haare Voorrede, zoo bitter als onwaar, van da echte voorn-anders onzer Leer durft voorgeeven!} maar alléén, om zich voor hunne eigene Gemeente en voor het onzydig Publiek te verdedigen, zy zullen egter flegts het noodige uit die verwarde mengeling van arglistigheid en boosaartighcid aar-Hippen en in het waare daglicht plaat fen, om zich zeiven en hunne Lcczers, niet het bybrengen van alle die wanfehaapenheden, die 'er* in het bericht gevonden worden, niet te verveelen, en het overige ter eigene beoordeeling van het weidenkend Publiek oyerlaaten. By de Voorrede zullen zy zich, buiten het reeds gezegde, niet langer ophouden alleen merken zy aan, dat hoe zeer men zich thans*,. met opzigt tot de uitgegcevene Paskwillentracht  C 7 ) tracht te zuiveren, nu men befpeurt, dat dit middel eene geheel andere uitwerking gehad heeft, dan men zich eerst beloofd had, men egter, om den Schry veren , die men in 't toekomende , misfchien, nognoodigmogthebben, niet geheel voor 't hoofd te ftooten, aan hun het Kompliment maakt, dat hunne febriften waarheden behelzen, die men niet gemaklyk zal kunnen tegenfpreeken, zonder zich egter, gelyk dit ook veel al de gewoonte onzer partyen is, over die zogenaamde ontegenfpreekJyke waarheden verder uittelaaten. Directeuren zullen by hunne verdediging wel genoodzaakt zyn, de wanorde te volgen, die 'er in 't bericht der Generaale Kerklyke Vergadering heerscht, daar men eerst van degevolgen van de bekende onlusten, vervolgens van onze beide by Ammeling uitgekomcnc werkjes, op eene vreemde en verwarde wyze, onder en door ejkanderen, en eindlyk .vxï de oorzaaken dier onlusten fpreekt, zckcrlyk met dat oogmerk , om den Leczer daardoor in verwarring te brengen, en hem het waare oogpunt, waaruit deeze geheele zaak moet befchouwd worden, geheel uit het oog te doen verliezen. JNict ,, om de onnoozelen te vcrfchalkcn v enonvoorziehtigenaantclokkGn s" gelyk d^ A 4 • Ga*  C 3 ) Generaale Kerklyke Vergadering zich op bladz. 4. veroorlooft te zeggen, „ zyn in „ de Advertentie van 22. April deezes jaars „ fn de Amfterdamfche en andere Couran„ ten, de woorden, " die de Generaale Kerklyke Vergadering zo zeer gebelgd hebben, « met Kurfyve en gedeeltlyk met Kapitaale „ Letteren gedrukt." Zy dienden alléén, om alle hunne Geioofsgenooten met de oogmerken der eerfte oprichters onzer herifelde Lutherfche Gemeente bekend te doen worden ; en konden zy betere en gcfchiktere woorden daartoe gebruiken, dan die, waar van Hunne Wel-Edelc Groot Achtbaare, de Heeren Burgemeesters en Regeerders deezer Stad, zich, in Hoogstderzeiver gunftig Appointement in dato 20. April deezes Jaars, op het aan Hunne Wel-Edelc Groot Acht* baaren ingeleverd Verzoekfehrift, om vrye Godsdienstoefening, wel hebben gelieven te bedienen? Wat kon 'er fterker verzekering zyn, om elk rechtgeaart Voorftander en Belyder onzer zuivere Leere te vergewisfen, dat by deeze nieuw opterichtene Gemeente geene andere dan de zuivere Lutherfche Religie zal noch mag geleerd worden, dan dat Heeren Burgemeesteren zelve betuigen dat de Qyerleveraars van het; Verzoekfehrift, zo voor  ( s> ) voor hun zeiven, als voor de geenen, uit welkers Naam zy ten deezen ageeren , dit plechtig verklaard en zich daartoe verbonden hebben, en dat Hunne Wei-Edele Groot Achtbaaren , fpeciaal reguard ftaande op deeze plechtige Verklaaring en die verbindtenis, aan hun en aan allen, die zich met hun zullen verëenigen, de verzochte Vryheid verleenden? Hieruit blykt, ten minften, voor elk onbevooroordeelden, op het allerovertuigendfte, en meer is 'er ook niet noodig, om onze nog wankelende Geloofsgenooten ten deezen opzichte gerust te ftellen: ïfte dat de Inleveraars van het verzoekfehrift, uit naam aller hunner Medeftandcrs, voor Heeren Burgemeesteren plechtig verklaard en zich verbonden hebben , dat geene andere dan de zuivere Lutherfche Religie by hun zal worden geleerd , cn ten 2& dat Hunne Wel-Edele Groot Achtbaaren, op deeze plechtige vcrklaaring en verbindtenis vertrouwende, en daarop byzonder acht flaande, de verzochte vryheid goedgunftiglyk verleend hebben. Of misgunt men der herftelde Gemeente het vertrouwen , 't welk Heeren Burgemeesteren wel in haar hebben gelieven te ftellen? Of zou men het waagen durven, te vooronderftellen, gelyk ïneii het nogthans in den verdraaiden voorA £ dragt*  C 10 ) *agt, op bladz. 3 en 4 zydlings fchynt to doen, dat Hunne Wei-Edele Groot Achtbaaren , aan een aantal menfchen, niet van eene vreemde hier nog niet gevestigde , maar, tot eene der Protestantfche hoofdgemeenten behoordende, Gezindheid, waarvan de leerftelbngen Hun Wel-Edele Groot Achtbaaren zeer wel bekend waren; maar die zich niet langer met de in die Kerk ingefloopene leeringen verëenigen konden, zo maar los en onberaaden heen, vryheid van Godsdienstoefening, door afzondering van hunne hier gevestigde Gemeente, zouden verleenen ? Hebben die menfchen de redenen hunner afzondering niet duidlyk genoeg en by herhaaling in hun Verzoekfehrift aan Hunne Wei-Edel Groot Achtbaaren opgegeeven? Of ziet men het met afgunftige oogen aan, dat onze hoogstgeëerbie, digde Burgervaderen de klagten van een groot aantal itille Burgers, die onder het ondraaglyk juk van Geweetensdwang , onder eene Kerklyke Hiërarchie gebukt gingen, gunftig gehoord en hun daarvan ontheeven hebben ? Moest men daarom de onnoozelen verfchalken, en dit gunstbewys doen voorkomen, als of Hunne Wei-Edele GrootAchtbaaren, zo maar flegt weg, uit een gevolg ecner algemeene Tolerantie, zonder het geval en de opgegec. . ve.  C ii > Vene bezwaaren, in rype overweeging te neemen , de verzochte vryheid verleenden? Heet dit niet, Jlinkfche treeken gebruiken en der misleide meenigte zand in de oogen werpen ? . ■ By de zogenaamde cordaqte contra-advertentie op bladzi 5 tot 7 te vinden , zullen Directeuren zich niet ophouden, maar hunnen Leezeren, gelyk zy destyds dceden, verwyzen tot hunne Redenen van af'zondering, by den Boekverkooper Ammeling uitgegeeven. Ook verraadt deeze zogenaamde cordaate contra-advertentie de opgeblaazenheid en verwaandheid van derzei ver Oplteller zoo zichtbaar, en de bedreiging, om menfchen, die zich vry willig , door hunne Geweetens gedreeven, van eene dwaalende Kerk afgezonderd, en niet begeerd hebben, langer leden daarvan te zyn, niet langer als leden dier Kerke te zullen erkennen, is zoo ten onpas hier by gehaald en zoo belachlyk, dat dezelve gecne verdere wederlegging verdient. Wie de Generaale Kerklyke Vergadering de gewigtige ontdekking mede gedeeld' heeft , dat onze circulaire brief aan de Ge. ©centens door den Secretaris, uit naam. van vier Directeuren, getekend is, gelyk zy op biadz. 8 vertelt, weeten Directeuren niet. Teil  C ™ ) Ten minften de in het bericht ingelaschte circulaire brief zegt 'er niets van. Ook is het volftrckt onwaar, gelyk aan elk, der zaake kundig,genocg bekend is,en 't geen aan de Generaale Kerklyke Vergadering ook niet onbekend had kunnen blyvcn, indien de Opfteller of Opftellers van het bericht flegts de eerfte Leerrede van Ds. Hamelau, in de Gasthuis Kerk gehouden, en die, lang voor de uitgaave van het bericht, in openbaaren druk verfcheenen is, ingezien hadden: doch, misfehien begrypen deeze Opftellers het even als Ds. Sterk, met opzicht tot de wederlegging van Ds. Boon, cn verkiezen liever in een bericht van eene Generaale Kerklyke Vergadering eene Heilige onwaarheid te plaatfen, dan door het lèezen van iets dat van hunne party komt, zich beter te laatcn onderrichten. Van oneindig meer aanbelang is de vuige fpotterny, waar mede men ons Kerken-zegel op bladz. 8 en 9, zo in den Tekst als in de Nota behandelt. Directeuren betuigen, dat zy, toen zy voor de eei ftemaal deeze pas/agie lazen, in het binnenfte van hun hart ontroerd en getroffen wierden op het denkbeeld, hoe diep de waare Godsdienst by de Hervormers deezer eeuw moet gezonken zyn, dat eene Generaale Kerklyke Vergadering, juist daar  ( 13 ) daar zy ten oogmerk heeft, de rechtzinnigheid haarer Leeraaren te verdedigen , zich veroorlooven durft, op zulk eene laage wyze , met het middenpunt der Christlyke en vooral der echt Lutherfche rechtzinnigheid , den gekruisten Heiland , te fpotten. Waarlyk deeze trek hadden Directeuren nimmer in een bericht ecncr Generaale Kerklyke Vergadering verwachten kunnen, en het moeten al zeer laage en vuile Paskwillen zyn, bv welke men dezelve zou durven vermoeden. Directeuren zullen eerst het geen men in den Tekst daar van zegt, en vervolgens de haatlyke Nota ophelderen. In de uitduiding van den eenen perfoon by bet Autaar ftaande, vergist de Generaale Kerklyke Vergadering zich grootlyks. Het is niet Johannes de Dooper, by is niet met een misgewaad of iets dergelyks omhangen, (welk eene laage fpotterny : Johannes den Dooper en het misgewaad by eikanderen te voegen!) maar deeze perfoon verbeeldt een Offerpriester onder het Oude Verbond, die, daar hy, volgens de Levitifche huishouding , een Lam op het Autaar offert , tevens wyst op Christus , als het groote tegenbeeld van alle Levitifche offerhanden , als het volmaakte fchuldöffer, voor de zonden der geheele waereld geflagt, en  C H ) eh door de Offerhanden onder den ouden dag* afgefchaduwd. Dit duiden ook de woorden aan, die als uit den mond van den Offerpriester komen. Konden Directeuren een gepaster Zinnebeeld „tot hun Kerkzegel uitvinden, om daardoor den grondflag van hun geloof en van hunne hoop, in tyd en eeuwigheid, het middenpunt, de ziel van dengeheelengeopenbaarden Godsdienst, zo wef onder de oude huishouding als onder de tegenwoordige, tc weeten: Christus, gisterenen heden, en tot in alle eeuwigheid, uittedrukken? Verdient dit Zinnebeeld dan, dat men 'er zich, op zulk eene verachtlyke wyze over uit laat ? Moet dan ook zelfs de vertaaling van het Latynfche Omfchrift om het Zegel, verminkt en verdraaid opgegeeven worden ? Men laat het woord non variatce (^onveranderd) in de vertaaling uit, en maakt het deelwoord refiautatcc Qerjleld') toepaslyk op de belydenis, en niet op de Kerk of Gemeente. Het korte be'ftek om het Zegel ondertusfchen vorderde , dat de Latynfche woorden, zelfs met uitlaating van woorden, in den zin liggende, verkort wierden. Geheel uitgefchreeven zyn de "woorden deeze: Sigtllum kcclesüe , non variatie AüGaSTANiE confcssionis' (fcilicet AÜDITIE), resxaorat/E AMSTEL.ED.\M1; Cll dc let-  C 15 > letterlyke rertaaling is dus : Zegel van di Gemeente , der Onveranderde Augsburgfcht Geloof'sbelydenis (toegedaan), die te Amjierdam herfteld is. Willen onze Partyen het woord herfteld evenwel op de belydenis toegepast hebben , Directeuren zullen zich des laaten welgevallen; terwyl zy niet fpreeken van altereer en of ampliëeren, maar van rejlaureeren; cn zy zullen welhaast door eene, de Onveranderde Augsburgfche Geloofsbelydenis nader ophelderende, Belydenis, door hunne Predikanten te vervaardigen, aan de Waereldtoonen, dat het hunne voornaamfte zorgeis, om het gebouw deezer hooggefchatte Onveranderde Augsburgfche Geloofsbelydenis, 't welk, onder anderen door Ds. Sterk, over een Leerftuk van den eerften rang, als daar is dat derH.H. Driecenheid, fpreekende, in zyne, nog nader aan te haalene, Leerrede, door een twyfelmoedig „voor zoo verre" waggelende gemaakt was, weder te restaureeren, en te herflellen. Doch dit alles is nog niets in vergelyking der haatlyke Note zelve. Eerst moeten Directeuren in het verdacht gebragt worden,, als of zy eene Hernhutfche Gemeente , dis %ich immers ook naar de Augsburgfche Confes* fie benoemen, trachten op te richten, „ wyl » 'er in dit Zegel zulke fterke zinfpeelingen op  C 36 ) g op dë Bloed- cn Wonden-en Lanis-Theo„ logie deezer Lieden gevonden worden.'" Moet men niet de onbefchaamdheid zelve 2yn, om dit van Menfchen, die hunne bedoelingen zoo rond, zoo duidlyk verklaard liebbeh, die geene, eerst tot ons overgekoihene, Vreemdelingen, maar bekende Perfodnen zyn, eh van wien elk, dien het lust, gelegenheid heeft, om in de openbaard Leerredenen hunner Leeraareri, hunne eigenlykë Leer met eigene ooren te kunnen hooren ?! — moet men niet de onbefchaamdheid zelve zyn, om dit van zulke bekende Ferfoonen, die nog daarby alle Leden van zyne Gemeente geweest zyn, te durven vermoeden?! Maar, nog meer, om de laffe en ongezoute fpotterny met ons Kerk-Zegel en de overbrenging op de Bloed- en Wonden- en Lams*. Theologie, eens in haar waare daglicht te plaatfen, wat behelst toch het eigen KerkZegel zelve deezer grootc helden in het fpotten met de Bloed- en Wonden- .en LamsTheologie ? Een overüindflaand Lam, 't welk een geöpend Boek vasthoudt, waarop op het eene Blad té leezen is: Lex per Mofem data, en op-het andere: Gratia per Jefum Chrift: Is dit ook niet eene zinfpeeling op de Bloed- en Wonden- en Lams - Theolo« gis  ( t? ) gie der Hernbütteren, naar de verdraaiing dier Spotters? Waarlyk, het ware te wenfchen, dat de zodanigen de levendigmaakende kracht van het verdienst van dat Lam Gods, 't welk de zonde der Waereld draagt , op hunne zielen lieten werken, zo zouden zy zich wel wachten, met dergelyke heilige voorwerpen te fpötten. Doch, niet genoeg, dat men ons van Hernhuttery, ter oorzaake van ons KerkZegel , poogt te verdenken ; Wy moeten „ ook by meer doorzichtigen voor Crypto-$e„ fuiten te boek ftaan"; hoe hemelsbreed anders de grondftellingender HerrnhutfcheBroeder -Gemeenten en die der Roomfche Kerk Van eikanderen verfchillen. En wat is het bewys voor dit vermoeden? Het eene Beeld in het Kerk-Zegel, waarvan men met geweld een Mispriester, en van de Offerhande op fiet Autaar, het Sacrament des Autaars of het Misoffer wil maaken. ' Hoe verdwaasd Word toch de Mensch, wanneer hy zich eens aan zyne opgeblaazenhëid en hdat van de waarheid overgegeeven heeft! Weeten dan deeze groote Geleerden niet, dat het Misoffer, naar de Leer der Roomfche Kerke; eene onbloedige Offerhande 'is , en dat 'er/ dus geen-ongefchikter zinnebeeld kon uitge* B dacht  ( iB ) dacht worden, dan om hetzelve door een Offerlam aan te duiden ? Doch, deeze meer doorzichtigen, worden in dit hun vermoeden gefterkt, door het geen thans in Duitschland en andere nabuurige Ryken, omgaat! De beruchte Nicolai naamlyk, en andere Medehelpers aan de Allgemeine Deutfclie Bibliothck hebben, federteenigen tyd, ecnen verbaazend grooten ophef gemaakt van de geheime woelingen der Ex-Jefuiten, om, onder dekmantel van zekere Broederfchappcn, het Pausdom weder in de Protestantfche Landen in te voeren, en zich aanhangelingen, zelfs onder derzelver Geestlykheid, te maaken. Hoe ongerymd dergelyke harsfenfchimmige denkbeelden nu ook zyn mogen, en hoe zeer ook, uit het bekende Caraéler van derzelver eerfte en voornaamfte Uitvinders, hun oogmerk by het verfpreiden zulker grollen uitblinkt, om naamlyk de aandacht der meenigte van het wezenlyk en voorhanden zynde gevaar voor eene geheele ver bastering in de grondleeringen der Protestantfche Kerken af te trekken, en dezelve op een ingebeeld te vestigen; zo heeft dit egter niet nagelaaten, grooten invloed op zeker flag van Menfchen te maaken, die alles, hoe handtastlyk ongeryrad ook, wat door de hedendaagfche zo-  t 19 ) zogenaamde Nieuwe Hervormers in Duitsers }and, en vooral in de Allgemeine Deutfché Bibliothek en dergelyke ^ournaalen, waaruit de meesten hunne geleerdheid putten, voorgegeeven word, als Godlyke Orakels aanneemen en gelooven. Doch, dat men in dit blind geloof aan de uitfpraaken van dergelyke Ree evfenten zoo verre gaat, om Menfchen, die mén zo wel kent, die hunne bedoelingen Zoo duidlyk aan den dag gelegd hebben, en van wier Leer elk in de gelegenheid is, zich van tyd tot tyd, uit den voordragt hunner insgelyks algemeen bekende Leeraars, onderrichten te laaten; Menfchen, met één woord, die geene geheime, den Staat of de Kerk nadecligc Conventieu** lm, maar ccnen openlyken Godsdienst, met vergunning der hooge Overheid, houden; — dat men zulke Menfchen, alleen door eene opzetlyke verminking van hun Kerk-Zegei, als Crypto-Jefuitcn durft verdenken, inderdaad dit is zo zot als boosaartig. Met vr^ wat meer recht zou men, indien men lust had, om gelyk met gelyk te vergelden, dergelyke boosaartige en domme befchuldigerS Voor Crypto-Naturalisten kunnen aanzien; en de fchynbaar welmeenendeerïnneringaandeles van den Heiligen Paulus : Mydt ook allen. B 2 kwaa*  C 20 ) hvaadenfchyn, waar mede deeze God en Godsdienst ontëerende Note eindigt, treft Directeuren niet, die gelyk in alles, zo ook in de verkiezing van hun Kerk-Zegel, zich wel degelyk daar voor gemyd hebben; maar ze treft met meer recht onze Partyën, die zich niet alléén niet voor den kwaaden fchyn gewacht, maar, door het invoeren en doordryven van allerhande fchadelyke nieuwigheden, het kwaad werklyk bedreeven , en daardoor eene meenigte hunner Geloofsgenooten genoodzaakt hebben, zich van hun af te zonderen. Over den circulairen Brief van Bladz. 13. tot 15, door het gewoon Confiftorie, ter wederlegging van den onzen, aan alle onze Gemeenten in de Nederlanden en aan die in de Oost- en West-Indiën gezonden , zullen Directeuren zich niet uitlaaten, wyl 'er vervolgens wel gelegenheid zal gevonden Worden, over de zaaken, daarin vervat, te fpreeken. Zy behoeven flegts het weldenkend en oordeelkundig Publiek te errinneren, dat deftyl, waarin dezelfde gefchreeven is, den zelfden geest van verwaandheid en trotsheid verraadt, die den Tolerantendeezer eeuw zoo byzonder eigen fchynt te zyn, en in alle de voortbrengfcls, zo van het gewoon Confiltorie, als van de Generaale Kerkte** 1 ' Va"' ïy-  C 2! ) lyke Vergadering, fints deeze liefderykeMenfchen daarïn de overhand gehad hebben, uitblinkt. Van daar de uitdrukking van onrustige en fcheurzieke Lieden, van daar, dat ons befluit, om ons van de Gemeente af te zonderen , dwaas en fchismatiek moet heeten; van daar, eindlyk dat men van onkunde en tenen onverftandigen yver fpreekt. Zekerlyk is een Brief, in zulk eenen geestdrift gefchreeven, een zeer gepast middel ter medewerking, gelyk het Confiftorie de Broeder-Gemeenten daarom verzoekt , om de ontftaane verdeeldheid te helpen wegneemen! Doch zeer waarfchynlyk heeft bet Confiftorie zich daarop verlaaten, gelyk het dit ook niet onduidelyk in zynen Brief te kennen geeft, dat onze Gemeente nimmer tot ftand zou komend Doch fdank zy Gods Vaderlykeen goede voorzienigheid, die het behaagd heeft, om, gelyk mccrmaalen, ook thans, te verkiezen, wat dwaas is voor de Waercld, om te fchande tc maaken wat wys is!) onze Gemeente is: niet alleen tot ftand gekomen, maar neemt dagelyks toe in aantal van Leden en vermogen; wyl elk onbevooroordeelde thans overtuigd word van de zuiverheid onzer bedoelingen, en thans het Godlyk licht des Eüarf gclie door de nevelen van Menfchen leeringen-/ B 3, wa&s  ( " ) Waarmede men hetzelve tot dus verre bezwalkt had, begint door te breeken. Nu zal het Confiftorie , zo wel als de Generaale Kerklyke Vergadering , zeker de bedreiging in den circulairen Brief gedaan , vervullen , en onze Gemeente , die thans tot ftanè gekomen is, nimmermeer als een echte Eaangclisch Lutherfche Gemeente binnen deeze Stad erkennen. Belachlyke bedreiging! eene Gemeente , die niet flegts voorgeeft, eene echte Euangelisch Lutlierfche Gemeente te zyn, die zich niet alléén voorden Wel EJ. Groot Achtbaaren Magiftraat daartoe op het plechtigst verbonden en dit uitdruklyk verklaard heeft, maar wier geheele inrichting, wier onlangs vastgeftelde Kerklyke wetten yan die natuur zyn , dat daar door alle vrees voor vervalfching dier echt Euangelisch Lutherfche Leer voor het toekomende, zo veel de Menschlyke wyshciden voorzichtigheid toereikende zyn, ten éénemaal afgefneeden word; wier tegenwoordige Be Huurders onvermoeid allen yver aanwenden, om dit hun van God tot dus verre zo zeer gezegend werk, immer meer duurzaamheid en vastheid te doen erlangen; wier onlangs beroepene eerfte Leeraars, ten allen tyde, Moest.  C *5 ) Moest deeze dubbelzinnigheid, dit bewimpelde in den Voordragt niet door een zodanig Declaratoir weggenomen worden, indien men waarlyk het voorneemen had, hier by ter goeder trouw te werk te gaan ? En daar dit niet gefchiedde, daar men voortvoer, in een Declaratoir, ter wederlegging der gellaakte klagten opgefteld, in denzelfden dubbelzinnigen toon te fpreeken, kan men zich dan verwonderen, dat Directeuren dit opmerkten, en daaruit een nieuw bewys voor hunne klagten ontleenden? Maar, zegt men, in de tweede plaats, „het „ oogmerk van het Declaratoir was niet, om „ eene geheele Geloofsbelydenis afteleezen." Maar het oogmerk was echter, om zich van de befchuldigingen te zuiveren, en hoe ongenoegzaam de gebezigde uitdrukking tot dat oogmerk was, hebben wy reeds gezien, en zullen het nog verder zien. Genoeg, zonder eene geheele Geloofsbelydenis te laaten afleczen , zou de Generaale Kerklyke Vergadering door de enkele byvoeging der voorzegde twee tocvoeglyke naamwoorden, Zich ten minlten duidiyker, en bepaaldcr hier over verklaard hebben. Maar, hier begint men , in de derde plaats,^ ie z,aak in. gefghil 5 naar de l.oflyke gewoonB 5 te  C ) te onzer hedendaagfche Hervormers, te veranderen, door den onopmerkzaamen en geen erg of list vrcezenden Leezer van bet waare punt , waarover eigenlyk gefproken motst worden , kunflig af te brengen, en hem tot een geheel ander denkbeeld te voeren, door hem hier eene, op zich zelve algemeen aangenomene, maar hier in 't geheel niet te pas komende, Grondwaarheid te erinneren : „ dat by ieder redelyk denkend mensen geene j, andere gedagte ontftaat, wanneer men van den Hoogen God of de Godheid fpreekt, dan die van een eeuwig onveranderlyk en waar», achtig Wezen" Maar, is dit de zaak, waarvan hier gefproken wierd? Is dezelve niet de Godheid van Christus ? Neemt de Sociniaan , die gelyk alle andere redelyk denkende menfchen, wanneer van den Hoogen God of de Godheid in 't algemeen gefproken word, daar onder een eeuwig onveranderlyk fen waarachtig Wezen verftaat, ook daarom dit woord in dezelfde betekenis, wanneer het de Godheid van Christus geldt ? De Generaale Kerklyke Vergadering fchynt dit niet te weeten. Haar is, ten vierde, „ nog gcene Termino„ logie of Woordenboek van Lutherfche, „ Gereformeerde, Roomschgezinde of ande- » rej  ( 27 ) „ re, eene byzondere Gezindheid kenfchetfen„ de, uitdrukkingen bekend." Geen wonder derhal ven, dat haare Leeraars, uit hoofde deezer onkunde, fomwylen zulke vreemde en uit de Schooien van allerhande dwaalgeesten getrokkene Hellingen, der Gemeente voor echt Lutherfche gevoelens , opdisfehen. Om der Generaale Kerklyke vergaderingintusfehen te doen zien, dat de Sociniaanen by voorbeeld, (want deeze kan men met recht onder de andere Gezindheden rekenen) een. geheel ander denkbeeld van de Godheid van Christus vormen, als de echt Lutherfche, echt Gereformeerde en echt Roomsch-Katholyke daar onder verdaan; en dat hierin dus wel deegelyk eene byzondere terminologie van één en het zelfde woord by de Soci-, niaanen gevonden word, zullen Directeuren, zich vergenoegen, met hier eene enkele plaats uit den Rakaufchen Catechismus aftefchryven. Ze Haat in de Nederduitfche uitgaave van 1666 op Bladg. 20. en 11. en luidt letterlyk als volgt; „ Wat antwoort gy ten a, aanzien van de Soon2 Het woort God n wort in de Schriftuur gebruykt voornee„ mentlyk in twee beteekenisfen. De eerfis „ is, als het dien beteekent, dieinHeemelen » Aerde alz,oo gebied en heerscht over alles, „ dat  C 28 ) ïs dathy niemant boven hem en kent, alfoo „ een autheur en beginfel is van alle din„ gen, dat hy van niemant afhangt, en een „ volftrektelyk oneyndige macht heeft. En in deeze zin feyt de Schriftuur , dat 'er „ een God is. De laatfte is, wanneer het „ dien uytdrukt, die eenige uytfteekende „ macht, 't zy heemelfche, 't zy op aerden „ onder de Menfchen, de Opperfte macht, „ of die een kracht en macht booven alle „ menfchelyke van dien eenen God heeft, „ en dus de Godheyt dies eenigen Gods eeni' „ germaaten deelachtig is. Want hierom „ word in de Schriftuur die eenige God een „ God der Goden genaemt P/alm L: i. En „ in de laafte beteekenisfe word de Soone „ Gods in eenige plaetfen der Schriftuur den „ naem van God toegefchreeven."" » Hoe bevestigt gy , dat de Soon Gods „ alleen op deefe laafte manier in de Schrif„ tuur God genoemt wordP „ Uit de woorden des Soons Gods zelve. „ Joh. X: 35, 36. Indien (zegt hy) hy die „ Goden noemt, tot dewelke het woord„ Gods, namelyk het woord Pfalm LXXX1: 6. ; » Gyzyt Goden, gefchiet is, en de Schrif„ tuur niet en kan ontbonden worden, den „ welken God geheyligt, en in de Weereld* * -; » ge-  C *9 ) „ gezonden heeft, hoe zegt gy lieden dan, „ gy lastert, om dat ik gefeyt hebbe, ik ben „ de Soone Gods ? Met welke woorden Chris„ tus uytdruckelyk te kennen geeft, dat het „ woord God, ook die geene in de Schriftuur » word toegefchreeven, die veel minder zyn „ dan die eenige God , dat is, aan de opper„ He Regeerders en Rechters der Volkeren, maar dat hy om die oorzaek Gods Soon, na„ melyk die bezondere , genoemt word, en „ dat hy niet minder is als die Goden , a die God met de naem van Goden gewaerdigt h heeft te noemen, jae, dat hy veel hooger is „ als dezelfde. Dieshalvenzeythy bedecktelyky „ dat hy daarom een God is, om dat hy van „ den Vader geheylicht en in de Wereld gefon„ den is. Welke reeden en bewys Christi niet „ op de eerjle, maer op de laejie beteekenis van „ het woord God gepast." Bewyzen deeze aangehaalde woorden niet ten allerövertuigendfte dat de Sociniaanen, die, gelyk ze zei ven toonen, met alle redenlyk denkende Menfchen, dezelfde gedachte hebben , wanneer van den Hoogen God of de God~ heid in 't algemeen gefprooken word, egter, wanneer het de Godheid van Christus geldt, eenen geheel anderen zin aan dat woord hechten, en dat derhalven de Generaale Kerklyke Vergadering, die dit had behooren te weeten, en  ( 30 ) en wie het ten onüitwischbaara fchaftde Verftrekt, indien ze het, göfyk zy thans voor.geeft, inderdaad niet weet, door het gebruiken eener zulke dubbelzinnige uitdrukking in eene zaak van dat aanbelang, en die juist ééne der opgegeevene redenen van afzondering uitmaakte, zich zelve voor het oog van het weldenkend en onzydig Publiek, zo niet van opzetlyke verminking, ten minlr.cn van onverfchoonlyke onkunde verdacht gemaakt, en door het geen zy 'er thans tot bewimpeling over zegt, de hierop gemaakte aanroerking van Directeuren nog meer kracht en gewigt bygezet heeft. Niet „met het zelfde recht, "gelyk de Gene* raale Kerklyke Vergadering, zich Bladz. 23, cn 24. uitdrukt, maar met het grootste onrecht „ zoude men Directeuren van wangevoelens kunnen befchuldigen, dewyl ze „ flegts van de eeuwige Godheid van Christus ■„ fpreeken, zonder van de Almacht, èeAlwee„ tendheid en andere Eigenfchappen der God„ heid te reppen." Deeze laffe aartigheid verdient geene wederlegging , daar het elk bekend is, dat men van de eeuwige waare Godheid van Christus fpreekende, daar onder zyne zelfbeftaanlykheid en noodzaaklykheid verHaat, en'er alle de eigenfchappen, diehetOpperwezen bezit, mede influit? Wyl men op van  C 31 ) onze aanmerking over de ongenoegzaamheid van de in het bewuste Declaratoir gegecvene bcfchryving van het verzoenend Lyden van Christus, niets grondigs weet intebrengen, en derhalven genoodzaakt is , zich met ydele Declamatiënen haatlykheden te behelpen, zo befpaartmen Directeuren de moeite, zich hier over breeder uit telaaten, en zich op hunne, nog niet wederlegde aanmerking, ten deezen opzichte te beroepen. De volgende verdraijing van het geen Directeuren in hunne verdediging op Bladz. 6. gezegd hadden omtrent de ongenoegzaamheid van de in het afgeleezen Declaratoir gebezigde uitdrukkingen van de verplichting ter deugdbetrachting uit de grondbeginfelen vanhetChristly k Geloof ontleend, verdient wel, datdezelve eens nader ontwikkeld worde, wyl dit ééne voorbeeld uitzo veele anderen, die men nog zou kunnen bybrengen , ten overtuigenden bewyze voor het weldenkend en onzydig Publicq kan (trekken, hoe verre deeze Mannen, die hunne zogenaamde wederlegging van de befchuldigingen, tegen hun ingebragt, daar mede beginnen, dat zy hunne Partyen eerst van boosaartigheid , en vervolgens van onwaarheid befchuldigen, het in deeze, anderen aangewreevene , eigenfchappen gebragt hebben. Volgens hun beftaat het geen Directeuren hunnen*  C 32 ) nenLeeraaren te last leggen, daarin: „ dat zy » welgeduurig op deugdbetrachting drongen, „ maar niet bedacht waren, om de verph'ch„ ting daartoe uit gronnbeginfelen vanhetChris„ telyk Geloof te ontleenen." Maar, hebben Directeuren dit gezegd? Be ftaat hierin ALLéén de befchuldiging ? Men leeze en oordeele. Op Bladz. 9. van den eerffen druk onzer Redenen luidden onze deswege gedaane klagten dus: „ Ondertusfchen beftaat de zogenaamde „ betere ChristlykeZedenkunde, in niets dan in eene fchraale en drooge voorftelling der ,i onderfcheidene levenspligteil, uit den na„ tuurlyken Godsdienst, en niet üit het „ waare zaliömaakeNd Geloof in Chris- „ tus, als dkrzelver eekige zuivere bron,' „ ontleend , en even min onderfteund door „ drangredenen, uit de eigeniyke Lèértn„ gen van het Christendom afgeleid." Tegen deeze klagten nu verklaart de Generaale Kerklyke Vergadering, dat by haar geleerd word: „ de verpligting ter deugdbetrachting „ uit de grondbeginselen van het Geloof „ ontleend. Hiertegen merken Directeuren op Bladz. 6. van hunne verdediging aan: „dat „ deeze befchryving met betrekking tot onze „ zuivere Lutherfche Belydenis geheel niets » zegt; te meer, daar de bewoording het » CfiKLSTLYK Güloof eene zoo ruime bete.  C 33 ) * kenfè heeft, dat het doorgaans zeggen wik » eene toetreeding tot de eene of andere Kerk„ gemeen fchap." Zy vraagen vervolgens: „ waarom hier niet gefprooken word van het » waare zalicmaakend geloof? Waarom „ niet flegts van de verpligting ter deugd„ betrachting; maar van de deugdbetrachting „ zelve, als een vruchtgevolg van dit waa„ re zaligmaakend Geloof, zonder het wel„ ke geen Mensch eenige Gode behaaglyke deug' ., den volbrengen kan?'" Wat had nu de Generaale Kerklyke Vergadering op de in de Redenen &c. opgegeevene, en in de Verdediging naderaapgedrongene klagten ■> dat haare Leeraars de deugd niet uit het waare zaligmaakend Geloof ontleenden , behooren te doen , indien ze den fchyn van rechtzinnigheid had willen behouden ? zy had niet flegts moeten zeggen, maarbewyzen, dat by haar ook geene andere zuivere en echte bron van waare Christlyke deugd, dan het waare zaligmaakend Geloof in Christus geleerd wierd. Maar , wat doet ze werklyk ? Zy verfchanst zich agter de dubbelzinnige uitdrukking van CoRrsTLYK Geloof, evenals of dit hetzelfde was met het waare zaligmaakend Geloof in Christus, waar van Directeuren, zo in de Redenen als in de Verdediging gefproken hadden, en dit doet de Generaale KerklyO ke  C 34 ) ke Vergadering, nadat haar het onbepaalde, het dubbelzinnige der uitdrukking van Christlvtk. Geloof in de Verdediging onder het oog gebragt was; ze doet de zaak zelfs dus voorkomen, als of dit de uitdrukking was, door Directeuren gebezigd! Moet men dit opzctlyke verdraaijing, of diepe onkunde by zulke hoogverlichte Mannen heeten, waarmede het reeds zo verre gekomen is, dat zy niet ééns meer weeten, waarïn het waare zaligmaakend Geloof beftaat. Om van dit laatfte, uit zo veele anderen, één enkel bewys te geeven; zullen Dircfteurèn zich bepaalcn tot eene gedrukte Leerrede van Ds. Sierk, over Matth. XXII: i —14. te vinden in het tweeden deels eerfte Stuk zyner in 1786 uitgegeevene Leerredenen, van Bladz. 100 tot 130. en dienende om „ te toonen, dat Christus met den „ Man zonder Bruiloftskleed niemand anders „ bedoeld heeft, dan Menfchen die gebrek „ hadden aan waare heiligheid." Men leeze deeze woorden letterlyk op Bladz 105. reg. 15—18. En dit nog eens, doch met eenige verandering van woorden, op Bladz. 106 herhaald hebbende, gaat hy op eene wyze voort, die ten uiterlle beledigende is voor onze rechtzinnige Voorvaderen, en maar al te duidelyk de hooge gevoelens, die hy van zich zeiven koestert, aan den dag legt. Dus luiden zyne ei*  C 35 ) eigene woorden op Bladz. 106. en I07. „ tk f, zoude dit met een enkeid woord doen kun„ nen, zo iknietwist, dat ik, inditopzicht, „ met een zeer oud en vry algemeen vooroor„ deel te ftryden hebbe. Men is naamlyk „ doorgaans van gedachten, dat deeze Man „ zonder Bruiloftskleed een zinnebeeld is van }, Menfchen , die het waare Geloof niet bezit„ ten, welken het aan die vaste overtuiging „ aan die oprechte toeftemming, aan dat vast» Jyk vertrouwen mangelt; die men oordeelt „ het zaligmaakend Geloof uittemaaken. Eene „ gedachte, die het eerst zonder eenigen grond „ aangenomen, naderhand zoo algemeen ge„ worden is , dat men 'er niet aan gedacht „ heeft, om dezelve te onderzoeken, en dat }, men gevaar zoude geloopen hebben , om van i, fchadeiyke wangevoelens verdacht gehou„ den te worden, zo men hadt durven waa„ gen, te doen blyken, dat men de gegrond- heid van deeze verklaaringe in twyfel trok. „ Dan, dank zy Gods Vaderlyke goedheid, „ dat deeze tyden van onverfhndigen yver, „ en blinde gehechtheid aan overgeërfde ge„ voelens voorby zyn, en dat het ons thans „ vry ftaat , om het voorbeeld van onzen „ waarlyk grooten Hervormer te volgen, en „ de waarheid met het Licht van Gods woord „ in de hand, onbefchroomd na te fpeuren,  C 3°* ) „ zonder ons daarin door Menschlylce voor„ oordeelen, hoe oud, en algemeen ook, te „ laaten verhinderen. Wat is dus, volgens Ds. Sterk het gevoelen onzer Kerke, dat naamlyk door den Man zonder Bruiloftskleed Menfchen verf aan worden , die het waare zaligmaakend Geloof misfen ? „ Een oud en vry algemeen vooroordeel, eene „ gedachte, zonder eenigen grond aangenomen, „ en zoo algemeen geworden, dat men ''er niet „ aan gedacht heeft , om ze te onderzoeken." Hoe word het vasthouden aan deeze waarheid door hem beftempeld ? Met den zagtzinnigen naam van: onverftandigen yver, — blinde gehechtheid aan overgeërfde gevoelens. En wie is hy zelf, naar de Loffpraak, die hy over zich zeiven houd? „ Een navolger van onzen waar„ lyk grooten Hervormer," (die echter in dit ft uk geheel anders dan hy, en volmaakt overeenkomftig met het oude vooroordeel dacht. Zie Luthers fammtliche Schriften, naardeHallifchë uitgaave Xlde Deel Bladz. 2330, 2350 en XlIIde Deel bladz. 2096 (*). ) „ die de „ waar- (*) Voor ïulken hunner Leezers, die de Schriften van onzen grooten Kerkhervormer niet bezitten, leveren Directeuren hier onder de getrouwe vertaaling der in den Text aangehaalde Plaatfen uit zyne Werken. ■Ziet hier dezelven: Ildc  C 37 ) „ waarheid met het licht van Gods woord in „ de hand , onbefchroomd naipeurt, zonder „ zich Xlde Deel Bladz. 2330. „ Nu ; het Bruiloftskleed is Christus zelf, dien wy „ door het Geloof aantrekken , gelyk de Apostel zegt „ Rom, Xlü: 14. Trekt aan den Heere Jefus. Daar ,, na geeft dit Kleed eenen glans van zich, dat is: het „ Geloof in Christus geeft vrucht van zich, welke „ de Liefde is , die door het Geloof in Christus „ gewerkt word. Dit zyn de goede werken , die „ dusdanig hunnen glans van het Geloof hebben, en „ geheel om niet, en alléén tot 's Naasten nut „ gefchieden, anders zyn het Heidenfche werken, zo „ zy niet uit het Geloof vloeijen ; welke dan nader„ hand te niete gemaakt en verdoemd, en in de uiter- fle duisternis geworpen worden. Het zelfde Xlde Deel Bladz. 235e. ,, En hier uit is zeer wel te verftaan, wat het hier „ zeggen wil, dat deeze man zonder Bruiloftskleed is, „ naamlyk, zonder het nieuwe Sieraad, waarmede wy „ Godbehaagen, 't welk het Geloof in Christus is; en 3, dus ook zonder recht goede werken; hy blyftinzyne oude boosheid en in de verachtlyke kleeding van zyne „ eigene vleeschlyke verwaandheid, ongeloof, zeker,, heïd, zonder boete, zonder erkendtenis van zyne elen- de, verlaat zich niet van harte op de genade van „ Christus, noch verbetert zyn Leven door dezelve, 9, zoekt niets meer in 't Euangelie, dan zo verre het „ vleesch lust daar toe heeft. Want dit Bruiloftskleed C 3 „ moet  C 33 ) „ zich daarin, door Menschlyke vooroordee„ len, hoe ouden algemeen, te laaten verhin„ deren." En moet het nieuwe Licht des harte zyn, 't welk dc ,, erkendtenis der groote genade van deezen Bruide„ gom en zyner Bruiloft in het harte werkt, zo „ dat het geheel aan Christus hangt, en van zulke „ vertroosting en vreugde ook doordrongen, met lust „ en liefde zoo keften doet, gelyk het weet, dat het „ hem behaagt, gelyk eene Bruid omtrend haaren „ Bruidegom handelt." XlIIde Deel, bladz. 1096. „ Wanneer gy ook al een genoodigde Gast zyt, 5, den doop ontvangen hebt, de Predikatiën hoort, „ ten Avondmaal gaat, en hebt nogthans geen Brui„ lcftskleed aan, dat is: gy gelooft niet, laat liet u „ geenen ernst daar mede zyn, en meent den naam ,. eens Christen flegts daartoe te gebruiken , om , „ even als de Paus en zyn aanhang, den buik te vul„ len, en goede Prebenden daarvan te hebben; zo ») zyl gy geen Christen, noch om Gods wil, noch „ om uwer Zaligheid wil, (maar alléén daarom, wyl „ de naam u den buik voedt) anders zoudt gy u beter omtrend het woord gedraagen." Hoe fteekt niet deeze nieuwe Hervormer by onzen grooten'Luther af, die in zyne verouderde maar krachtige taal altoos oneindig eerwaardiger blyft,. dan veele, die zich , in deeze dagen, zonder eene beroeping daartoe te hebben4 en zonder zynen geest, zyne kundig- toe;  C 39 ) En echter begaat die Navolger van onzen grooten Hervormer, de lompe en in 'toog loopende fout, dat, hy een weinig laater, alles zelf weder omverftoot, wat hy met zo veele zelfverheffing opgebouwd had. Op bl. 10S reg. 13 tot 17 heet het: „ Gelyk ik niet „ onredelyk genoeg ben, om te beweeren, „ dat die Uitleggeren, dewelken door dit Brui„ loftskleed het Geloof verftaan, daarom de „ heiligmaaking des leevens uitfluiten." En op bladz. 109 reg. 17 zegt hy: „ Hier over „ by gevolg, dit moet gy wel in het oog hou„ den, twisten wy tegenwoordig niet." Maar, waarover twist hy dan ? Wy zullen het, in de heden, en vooral zonder zynen eerbied voor denBybel en de daarin geopenbaarde Godlyke Waarheden te bezitten, zich tot zyne Navolgers in het hervormen der Kerke, zo als zy het heeten, opwerpen; én, fchoon zy niets minder bedoelen, dan het licht van echte Bybelkennis, door Luther ontftooken, te verdonkeren , en de menschlyke Leer van werkheiligheid, waar tegen deeze groote man altoos zo manmoedig geftreeden heeft, weder op den zetel teplaatfen, nogthans zo dikwerf zich op hem beroepen , om daardoor hunne dwaalïngen, met den naam diens eerbieJwaardigen Mans, als met een fchild bedekt, des te gereeder ingang in de gemoederen der onkundige meenigte, die Luthers geest en Luthers zin maar al te weinig kensen, te doen vinden, C4  C 40 ) de onmidlyk daarop volgende woorden liooren: „ de vraage, die wy thans wenfehen te „ beantwoorden, is alleen, of Christus, van „ écnen der aanzittende Bruiloftsgasten zeg» gende, dat dezelve geen Bruiloftskleed aan „ hadt, daar mede bedoeld heeft, menfchen „ te fchetfen, die zonder Geloof zyn, dan of „ zyn oogmerk geweest is, ons onder dien man zulke Christenen voorteftellen , die n wel . door het Geloof hem als hunnen Zalig„ maaker erkennen, wel op dien grond uiter„ lyke belydenis van zyne Leere doen, maar „ dezelve niet beoefenen in hunnen wandel, „ en dus zonder die heiligmaakinge des leevens „ zyn, buiten welke Gods Woord ons zegt, „ dat niemand God zien zal. Dit laatfte is „ myn gevoelen." Hy ftaat, by gevolg, allen aanzittenden het Geloof toe , ook dus deezen man zonder Bruiloftskleed; maar welk is dan dat Geloof, 't welk hy denzelven toefchryft? Wy zullen hem weder zeiven laaten fprecken. Op de vraag, die hy, op bl. 113 onder en 114 boven, doet: „ Wie moet men „ dan door die gasten verftaan, die de noodi„ ging aangenomen^ hebben, en met welke al„ le de tafelen vervuld werden?" Antwoord hy, al verder vraagende: „ Kan Christus daar „ mede iets anders bedoeld hebben, dan men* fchen te fchetfen, die aan Jefus als denMes- ,, fias  ( 41 ) „ lias zouden gelooven, leden worden van zyne „ zichtbaare Kerk, en dus aan de uiterlyke voor„ deelen van zyne Gemeente deel neemen?" Uiterlyke Naamchristenen dus, Mondbelyders, heeten by Do. Sterk Geloovigen ; en hieruit volgt van zelfs, dat men door de befchryving van het Christlyk Geloof niets anders verftaat, dan de aanneeming der Christlyke Leer, het toetreeden tot den Christlyken Godsdienst. Kan men hier nu een zweemfel vinden van het waare Zaligmaakend Geloof, als het waare en éénigst grondbeginfel van opreehte deugdbetrachting, van waare heiligmaaking des levens? En waar leeft die fterveling, die zoo heilig, zoo rein, zoo onbefmet voor den Heere verfchynen kan, als van hem gevorderd word, zo hy niet door het waare Zaligmaakend Geloof gereinigd word, zo hem niet door dit Zaligmaakend Geloof de verworvene Gerechtigheid van onzen éénigen Borg, Middelaar en Verlosfer word toegerekend, en hy daardoor AtxééN geheiligd word? Welk eene verwarring heerscht'er, intusfchen , in de befchryving, die Ds. Sterk van het Geloof geeft. Wy zullen dit nog eens kortlyk aanwyzeti. Eerst word, volgens het oude vooroordeel, naar zyn eigen zeggen, door het Bruiloftskleed het waare Zaligmaakend Geloof verdaan. Hy ftemt zelf toe, dat, volgens dit zelfde oude Vooroordeel , de Heiligmaaking des levens niet C 5 uit-  C 4* ) uitgefloten word; en thans, in dezelfde Leerrede, een paar bladzyden verder, meent hy, dat hier door den man zonder bruüofts kleed zulke Christenen voorgefteld worden, die wel door het Geloof Christus als hunnen Zaligmaaker erkennen die vel uiterlyke belydenis van zyne leere doen , maar dezelven niet beoefenen in hunnen wandel. Maar, zyn dit nu woorden van éine en dezelfde betek enis? Bezitten alle de uiterlyke belyders van de Leer van Christus, het waare Zaligmaakend Geloof? Word tot dit laatfte niets meer vereischt, dan het erkennen ran Christus, als onzen Zaligmaaker en het aanneem en zyner Leere? Naar het oud vooroordeel zou men dit een bloot historisch Geloof noemen, hemelsbreed verfchiliende van het waare Zaligmaakende Geloof, 't welk even daarom, wyl het ons voor God rechtvaardig en zalig maakt, onaffchcidlyk is van de heiligmaaking, die een altoos zeker vruchtgevolg daar van is, en zonder welke geen waar Zaligmaakend Geloof gedacht kan worden. Bewyst dus het bygebragte niet genoegzaam, dat men den aart van het waare Zaligmaakend Geloof niet verftaat, en zich agter de uitdrukking Christïyk Geloof tracht te verbergen, die men dan zulk eene ruime betekenis geeft, dat mèn 'er de aanneeming der Christlyke Leer onder begrypt, en daaruit, en niet uit het eigenlyk gezegde waare Zaligmaakend Geloof, de verpligting tot deugdbetrachting ontleent ? Be-  ( 43 ) Behoeven Directeuren thans nog andere bewyzen uit de gedrukte Schriften der Leeraaren hunner voorige Genieerite, behoeven ze zo veele nog levende Getuigen, die dit, tot hunne ergernis, zo dikwils van den Predikftoel hebben booren voordraagen , ter ftaaving hunner klagten ten deezen opzichte, bytebrengen ? Het verwyzen der Generaale Kerklyke Vergadering op het, door den nood der tyden, afgeperste Declaratoir der bewuste vier Predikanten, achter haar bericht geplaatst, kan by het weldenkend en onzydig Publiek, zo min ten bewyze hunner rechtzinnigheid (bekken, als het Declaratoir, dat die zelfde Generaale Kerklyke Vergadering goedgevonden heeft, alle haare afhangelingen, waaronder zeker zeer veelen zich bevinden, die van niets minder dan de gefchillen over de Leer oordeelen kunnen, by verlies van hunne bedieningen, te laaten tekenen, en van welke, by Protelbnten nimmer gehoorde, Inquifitie, thans reeds verfcheidene Slachtoffers gevonden worden; terwyl anderen, met bezwaarnis van hunne geweetens, om hun tydlyk beftaan, hun door vroegere edeler denkende Leden van die Vergadering bezorgd, niet te verliezen, zich aan deeze fchreeuwende dwinglandy hebben moeten onderwerpen. Waarlyk, het getuigenis van dergelyke Lieden in dergelyke zaaken, levert eerder bewyzen op van de wanhoopige poogingen der Generaale Kerklyke Ver-  C 44 ) Vergadering', om hunne waggelende zaak Gaande te houden, dan dat verftandigen zich daardoor zouden laaten verfchalkeO. En wat in 'c byzonder het aangehaalde Declaratoir der bewuste vier Predikanten betreft, wie ziet niet, dat, hoe veel 'er hier en elders zelf op dit Declaratoir aantemerken zyn zoude, het de vraag niet is, wat 'er thans, nu men door den nood der tyden daartoe gedrongen, en geene andere uitkomst ziet, volgens die Declaratoir, by die Kerk geleerd word, maar, wat 'er voor heen, door dezelfde Predikanten, die thans dit Declaratoir getekend hebben, openlyk of bedektlyk geleerd is? Het is immers zeer natuurlyk, dat men , by de tegenwoordige geftddheid der zaaken, en nu het fmts eenige maanden gebeurde de gemoederen van zeer veele menfchen opmerkzaam gemaakt heeft, zich wel zal trachten te wachten , om dergelyke in 'c oogloopende dwaalingen openlyk voor te draagen. Directeuren zeggen met goeden bedacht, trachten te wachten; want, dat men zynen aart, zelfs nu nog niet, niet geheel bedekken kan, heeft onlangs een Lid hunner Gemeente in zyn Iets over de laatst ititgegeevene Predikatie van Ds. Baum, met verfcheidene duchtige bewyzen , aangetoond. Om hier van flegts één bewys, mede door dien Schryver opgemerkt, uit de gezegde Leerrede van Ds. Baum bytebrengen, behoeven Directeuren.  C 45 ) ren het weldenkend en onzydij Publiek alléén te verwyzen, op het geen men in die Predikatie op bladz. 15 en 16 omtrent de gewoonte der Euangelistc-n by het aanhaalen van het Oude Testament, leest, alwaar het heet: „ dat het „ de gewoone manier der Euangelisten op de „ meeste plaatfen, waar zy het Oude Testament „ aanhaalen, is, dat zy de aanhaaling meestal „ doen volgens de Griekfche Overzetting der „ zeventig Taaismannen, onbekommerd voor de „ rest, of hunne Vertaaling volkomen juist zy , „ dan of zy eenigermaate van den grondtcxt af„ wyké." Of dit, naar echt Lutherfche denkbeelden , rechtzinnig heeten, en hoe het famen gepaard gaan kan met de onfeilbaarheid en Godlyke ingeeving der Heilige Schrift, om de Euan» gfclisten, lomp weg, van onachtzaamheid te befchukiigen , zy het oordeel van het weldenkend en onzydig Publiek overgelaaten. Doch, zo als reeds boven aangemerkt is, de vraag is hier niet, hoe men het thans begrypt, en hoe men, den kwaaden uitflag zyner voorgenomene zogenaamde verlichting ontwaar wordende, zich thans in allerhande bogtcn wringt, om voor echt Luthersch te willen doorgaan ; maar, dit is het geval in gefchil, hoe men het te vooren begreepen, en aan welke afwykingen, van ons zuiver Luthersch Leerbegrip men zich fchuldig gemaakt hebbe. Directeuren hebben dit  C 46 5 dit ten overvloede aangetoond, en zaJJen dit nos verder doen; buiten dien meenen zy ruim zo veel recht als de Generaale Kerklyke Vergadering te hebben , om zich te beroepen op het oordeel van zo veele hunner Geloofsgenooten, die met hun de Leerredenen hunner voorige Pre dikanten, jaaren agterè'en, met opmerkzaamheid gehoord, en even daarom zich in gemoede bezwaard gevonden hebben, langer by eene zulke Kerk te blyven. En wat het onzydig en weldenkend Publiek betreft, het zelve is thans in de gelegenheid gefield, om nu nog, nu de heerfchende toon by onze partyen zo zeer veranderd is, en nu men zich naar de voorheen zoo haatlyk afgefchilderde oude vooroordeelen tracht te richten , en de voordeden der tegenwoordige Zogenaamde verlichting fchynt uit het oog te verliezen, uit vergelyking van het geen by onze partyen en by ons geleerd word, te kunnen oordeelen, by wien de eigenlyke grondwaarheden van den geopenbaarden Godsdienst, meenigvuldiger, zuiverer en nadruklyker en met meerdere toeë'igening op hare en wandel, voorgedraagen worden, by onze partyen , of by ons. Directeuren vinden ten minften het gedrag van zulke Predikanten, die der waarheid in 't aangezicht tegenfpreeken, en zich thans houden, als of zy voorheen altoos zoo geleerd hadden, als zy thans voorgeeven, ten uiter-  ( 4? ) uïterften vreemd, en zouden een ieder welmee* nend raaden, zich voor hun, in't vervolg, in acht te neemen, uitvreeze, of zy niet, by ftiliere en vreedzaamere tyden, het gebouw van verlichting en bevryding van oude vooroordeelen, 't welk thans zulk cenen geweldigen fchok gekreegen heeft, allengskens weder zouden trachten optehaalen. Op het geen de Generaale Kerklyke Vergadering in haar bericht op bl. 25 en 26, omtrent het aanhaalen der Verdediging van den Wei-Eerwaarden Heer Boon tegen de toetfe van Ds. Sterk goedvindt te zeggen , kunnen Directeuren zeer kort zyn, en zich, in de eerfte plaats, beroepen op het geen die waardige en yverige Voorftander onzer echt Lutherfche Leer, geoordeeld heeft, ter redding zyner eer en zoo zeer gefchondencn goeden naam, in de openbaare Nieuwspapieren te moeten plaatfen ; en offchoon Directeuren niet voorneemens zyn, het gedrag der Generaale Kerklyke Vergadering te volgen, en gelyk zy, hun werk op te vullen met voor en tegen advertentiën uit de Couranten, die van elk reeds geleezen waren, met voorlang reeds gedrukte en in ieders handen zynde Kerklyke Refolutiën , en nog veel minder met door de Generaale Kerklyke Vergadering zelve gefeponeerde naamlooze Paskwillen, om daardoor den leezcr, voor zyn goed geld, in plaats van bewy- zen?  ( 43 ) zen, eene Compilatie van dergelyke, deels noodlooze , deels tot eigene lchande verftrekkende ftukken, in de hand te floppen; zo vinden Directeuren echter, om het gewigt der zaake, ten uiterflen dienftig, om de voorgedachte Advertentie van den Wei-Eerwaarden Boon hier woordlyk in te lasfehen, Ze luid, volgens deAmflerdamfche Courant van den 17. September deezes jaars, als volgt: „ De Ondergetekende met zeer veel verwon„ dering gezien hebbende, dat de Generaale „ Kerke-vergadering der Gemeente , toe„ gedaan de Onveranderde Augsburgfche Ge„ loofs-Bclydenisfe binnen Amfterdam, in haar „ Bericht aan hei onzydig Publiek, op haaren „ last by den Boekveikooper Johannes Strander „ te Amfterdam, in dit loopend jaar 1791 ge„ drukt, en door haaren Secretaris J. P. Hul„ styn, ondertekend, heeft kunnen goedvinden, „ op haare wyze bladz. 26 den Ondergeteken„ den zo verregaande, en zo partydig ten toon » te flellen, en de zaak van Do. Sterk , eenen „ haarer Leeraaren, zich aan te trekken; vind „ zich, tot reddinge van zyne gefchonden Eere „ en goeden IYaame, verplicht, en volkomen „ bereidvaardig, door deezen opentlyk, en voor „ het onzydig Publiek , te betuigen , dat hy „ oogenbliklyk en zonder het minfte uitftel, aan v Do. Stekk, alle voldoeninge geeven zal, die » Ui  C 49- } „ in redclykheid en billykheid zal kunnen ge„ vorderd worden; by aldien de Kerke-verga„ deringe boven gemeld, op voldoende gronden „ en met nodige en genoegzaame bewyzen kan „ aantoonen, dat zyne Aanmerkingen, (NB niet „ op de Predikatie van Do. Sterk , over de „ Leer der H. Drieëenheid, want deeze heeft „ de Ondergetekende nooit geleezen, maar alléén) „ op de Predikatie, over de bewyzen voor de Leer „ der Heilige Drieëenheid , door denzelven Do. „ Sterk, gehouden in Amjlerdam, den 25 Juny „ 1786, en af zonder lyk gedrukt te Amjlerdam, „ hy D. M. Langeveld , Boekvcrkooper, in „ Octavo, en zyne Ernflige Verdediging van die „ Aanmerkingen, tegen de zogenaam ie Toetfe van „ die Aanmerkingen, door getlielden Do. Sterk, „ bevatten: Haatelyke Aanmerkingen en „ boosaartige Veudraaijingen , zo als meer„ gemelde Kerke-vergadering goedvind aan het „ Publiek te berichten; als mede dat de Onder„ getekenden uit gebrek aan tydkortiuge, of uit „ nog veel onedeler Grondbeginfelen, en dan uit „ welken doch wel? tegen Do. Sterk, de pen „ zoude hebben opgevat. Neen! de On- „ dergetekende heeft nogmaals het genoegen , om aan het onzydig en weldenkend Publiek, „ met een gerust geweeten, te kunnen betuigen, dat eene volflrekt belangelooze zucht voor, en „ eene gemoedelyke en cordaate aanklevinge aan D „ dè  C 50 ) » de zuivere en onverniste Waarheid, de ge- „ wigtige grondbeginfelen geweest zyn, waar„ uit hy de Pen tegen de onwaarachtige ftel„ lingen van Do. Sterk, welke hy in die bo„ ven bepaaldelyk aangewezene Predikatie , „ zyne Hoorderen had voorgehouden, heeft » opgevat. De Ondergetekende is, onder ver„ beteringe, van gedachten, datmendeEen„ voudigen de Waarheden van den Godsdienst „ nooit genoeg kan onder het oog brengen; » en voornaamlyk , wanneer oude en reeds „ honderdmaalen wederlegde dwaalingcn, we„ der worden opgewarmd en met aandrang 3J) voorgefteld. Of, en waarom die Aanmer„ kingen en derzelver Ernftige Verdediging, „ door bovengemelde Kerke-vergaderinge ge„ oordeeld worden, goed, of flegt gefchreven „ te zyn, bekreund zich de Ondergetekende „ niet. Het onzydig Publiek zy hier de be» „ voegde Rechter. „ Rotterdam, den 13. September 179-1. „ J. M. Boon, Leer aar der Lutherfche ,, Gemeente te Rotter„ dam" Na deeze duidlyke en rondborstige Verklaaring zouden Direfteuren het hierby hebben kunnen laaten berusten, ware het niet, dat zy nog het een en ander ter hunner Vcrant- woor-  C 5t ) woording voor het weldenkend en onzydig Fubliek, ten deezen opzichte aantemerken hadden. Het verwyt aan Ds. Sterk, in 't voorbygaan, over het niet beantwoorden der Verdediging van Ds. Boon, gedaan, kwam hier wel degelyk te pas, wy] juist in die Verdediging uitvoerig en overtuigend aangetoond word, dat Ds. Sterk tegen de Waarheden, door onze rechtzinnige Evangelisch Lutherfche Kerk ten allen tyde als Godlyke Waarheden aangenomen, geleerd, en, ofdezelven niet verftaan, of dezelven, met opzet, verdraaid en verminkt heeft. Konden Directeuren nu, daar Ds. Sterk- hierop ff.il zweeg, anders, dan dit ffilzwygen aanzien vooreen volftrekt onvermogen, om zich hierop te kunnen verdedigen ? Maar word niet even hierdoor, door dit ffilzwygen van Ds. Sterk, by Directeuren niet alleen, maar by alle weldenkenden, het vermoeden bevestigd, dat hy werklyk aan de hem, in de Verdediging van Ds. Boon, te last gelegde afwykingen fchuldig is ? En toont de Generaale Kerklyke Vergadering, die, in plaats van haaren zo fferk befchuldigden Leeraar tot Verdediging zyner en haarerEer, door het behoorlykbeantwoor» den van het Werk van Ds. Boon, aangehouD 2 des  f 50 - • den te hebben, gelyk haar pligt geweest wm, zich de kwaade zaak van haaren Leeraar aantrekt , en tot de haare maakt, niet overtuigend , dat zy dezelfde dwaaiende begrippen koestert, en dat zy dus niet anders dan als een onrechtzinnig Collegie kan aangemerkt worden ? De uitvlucht, dat Ds. Sterk niet verpligt is, hierop te antwoorden, wyl hy zelfs in openbaarendruk verklaard heeft, niets , meer van dien aart, zo lang het niet beter gefchreeven is, te zullen leezen, doet hier niets af; want, op die wyze, zou ieder opgeblaazen weetniet , die , indien hem door den eenen of anderen Geleerden, met duchtige bewyzen, gelyk Ds. Boon hier in dit geval gedaan heeft, zyne onkunde en verwarde denkbeelden onder het oog gebragt wierd, zodanig, dat hy hierop niets meer, met grond, wist te antwoorden, flechts behoeven te zeggen , dat hy dergelyke, hem treffende, Waarheden niet meer leezen wilde, zich daarvan kunnen afmaaken, en zich noch wel inbeelden , dat hy door een enkel magtwoord , dat zyne party flcgt fchryft, of door hem van onedele grondbeginfelen te befchuldigen, in plaats van bondig te wederleggen , op eene zeer gemaklyke wyze, hem geheel en al uit het veld geflagën had. Doch, hy moge zich dit  C 53 ) dit verbeelden, hy moge zelfs eene bevooroordeelde Generaale Kerklyke Vergadering beweegen, zyn voecfpoor te volgen, en door niets beduidende magtfpreuken, zonder bewyzen , door verminkingen , door haatlyke gevolgtrekkingen, en welke kunstgroepen niet al meer, zyne kwaade zaak op zich te neemen; hy zal 'er echter, voorzeker, het onzydig en weldenkend Publiek, 't welk, niet op Autoriteiten, op redenen uit de hoogte gefproken, maar op voldoende bewyzen ziet, ni»:t zo ligt mede verftrikken. Op het geen de Generaale Kerklyke Vergadering op bladz. 26 en 2j in *t werk fielt, ter vergoelyking van het geen Ds. Sterk in twee Leerredenen beweerd had, (niet beide over het Leerftuk der H. Drieëenhcid; do eene was overditleerff.uk, maar de andere over de perfoon van Christus; doch het fchynt, dat de Generaale Kerklyke Vergadering meer in dergelyke fouten valt, of uit onachtzaamheid, of uit andere oorzaaken} en ter wederlegging der aanmerking van Directeuren, in hunne Verdediging, op die beide Leerredenen gemaakt, zeggen zy, met betrekking tot de cerftc, flegts dit weinige: dat juist die bewyzen voor het Leerfluk der H. Drieëenheid, die Ds. Sterk, of uittnonftert of overflaat, ten allen tyde, D 3 by  C 54 ) by alle rechtzinniger] , voor zeer rewigtig gehouden zyn , en dat het Leerftuk zelve , even door het ontzenuwen van derzelver voornaamfte bewyzen, krachtloos gemaakt word. £n wat, ten opzichte van de tweede Leerrede, het bewys voor de Godheid van Christus , uit zyne Godlyke Alweetendheid ontleend, betreft, zodanig als Ds. Stérk zich de zaak voorftelt, Directeuren beroepen zich op het gecne zy in hunne Verdediging van bladz. 19 tot 22 daaromtrent gezegd hebben, alwaar zy zyne eigene woorden aanhaalen. Dat hy nu, vervolgens, in dezelfde Predikatie , in de Toepasfing zegt, dat 'er niets minder , dan eene Godlyke Alweetendheid in de Perfoon van Christus by het werk der Verlosfing noodzaaklyk was, hebben Directeuren in hunne Verdediging zelf aangewezen. Maar, wat bewyst dit? Of, dat Ds. Sterk, gelyk al zeer veel het geval in zyne uitgegeevcne Leerredenen is, zich zclven in céne en dezelfde Predikatie, tegenfpreekt, cn met de tweede hand omverftoot, wat hy met de eerfte gebouwd heeft; of, dat hy, gelyk het, uit vergelyking van de in de Verdediging aangehaalde plaats, met het geen zyn Collega Ds. Baum in zyne zogenaamde Rekenfchap &c. over dat zelfde onderwerp uitvoeriger voprgefteld, fe^efe, vvaarfchynlyk opgemaakt kan worden, met  ( SS ) met hem een geheele onthouding fteltvanhet gebruik der Godlyke Eigenfchappen zyner Godlyke Natuur, aan den God-mensch Jefus Christus, geduurende den ftaat zyner vernedering; een gevoelen, waarvan de reeds aangehaalde Schryver van het Jets over de Reken» fchap van Ds. Baum , de onbeftaanbaarheid met de uitfpraaken der Heilige Schrift, en met de Leer onzer Kerke zoo duidlyk aangeweezen heeft, dat Directeuren niet noodig oordeelen, zich met deszelfs verdere wederlegging optehouden. Jammer is het maar, dat deeze anders verdienstlyke Schryver van het Jets, de onvoorzigtighcid gehad heeft, om, op het Credit van Ds. Baum, den onfterflyken Baumgarten met hem gelyk te Hellen, zonder de Schriften van dien waarlyk grooten en rechtzinnieen Godgeleerden onzer Eeuw eerst nageleezen te hebben. Het kan zyn, dat de gemelde Schryver de Werken van Raumgarten niet bezit; en vermits Ds. Baum gcene uitdrukJyke aanhaaling doet , waar hy , by zynen kortftondigen Leermeester, (die hem voorzeker te vroeg ontvallen is, en de plaats voor cenen Semiet heeftingeruimd,) de d waaiende ftelüng geleczen heeft, die hy hem toefchryft» was het gewislyk zeer moeilykj alle de SqhrifD 4 ts»  C 56 ) ffin des grooten Mans te doorzoeken. Intusfchen zou Ds. Baum der waarheidminnende Waereld geenen kleinen dienst bewyzen, indien by zich wilde verledigen, om de plaats optenocmen, waar Baumgarten zich zo uitdrukt, als hy hem op bladz. 34 en 35 van zyne Rekenfchap, &c. laat fpreeken, alwaar het heet : ,, Deeze fcherpzinnige en klaar„ denkende Man " (Baumgarten , van wien voorheen gefproken was) „ beweert, dat het „ eene verkorte fpreekwyze zy, wanneer van „ de mcdedeeling deezer voornoemde eigen„ fchappen, in den ftrengften zin aldus gc„ noemd , gefproken wierdt , dat daarby de » woorden: het recht tot gebruik, nitgelaaten « zyn; —' dat derhalven de volleedige zin on» zer Kerke uitkome op eene mcdedeeling van „ het recht aan de Menschlyke natuur, om * zo wel, als de Goddelyke natuur zelve, w van de eigenfchappen deezer taatstgénóern., de natuur, naar eigen wetbehaagen, te kun„ nen gebruik maaken, doch met dit allergé„ wigtigst.byvoegfel, zulk een gebruik, 't welk „ naar de bevatbaarheid van de menschlyke na„ tuur afgetneeten zy." (*) Het (*) Dat ondertusfehen de waarlyk groote Baumgarten over dk gew:giig (luk geheel anders enrecht- zin-  C S7 ) Het geen de Generaale Kerklyke Vergadering van bladz. 27 tot 29, noopens de door Di- zinniger gedacht heeft, zal den onpartydigen Leezer overvloedig blyken uit 's mans eigene woorden getrouwlyk in onze taal overgebragt, die te vinden zyn; in zyne Evangelifche Glaubens Lekre , gedrukt te Kalle A°. 1760. Deel L Band. II Art. 6. Hoofdft. I. % 8. Thesf. 4. bladz. 107 en 108 alwaar hy zich onder de Afdeeling van La a van het Pradicatum der Hellingen van de mcdedeeling der Godlyke Eigenfchappen aan de menschlyke natuur van Christus aldus uitdrukt: „ Hiertoe worden , in den engften zin , eenige „ Godlyke Eigenfchappen gerekend , ïdiomata en ,, uttributa ftri&isfime fumta, of eenige volmaakt- heden des hoogüen en noodzaaklyken Grond wezens, welke niet den God-mensch naar zyne Godheid, „ maar den God-mensch naar zyne tMenschheid, en „ dus zyner menschlyke natuur worden medegedeeld. „ Hier toe behooren inzonderheid drie Elgenfchappeny „ waarvan de H. Schrift het meest en cigenlykst ge,, wag maakt, en onder welke alle de vocrigen be,, greepen worden, inzonderheid, om dat de andere „ Eigenfchappen, als zedelyke Volmaaktheden, by- na geenen twyfel gedoogen." „ De Alweetendheid, die aan de menschheid „ van Christus, als eene medegedeelde Vol,, maaktheid, word toegcfchreeven , fchoon D 5 „ de  C 58 ) Directeuren, in hunne Verdediging op bladz. 14. en 15, met weinige woorden aangehaalde en de nauw bepaalde aart van denken, de zeer 5, beperkte Voorftcllingen, die der menschlyke natuur eigen zyn, daardoor niet worden weg„ genoomen, ook Christus ra den naatderver„ nedering zich van het behendig, voortchm,, rer.d en algemeen gebruik deezer Alweetend„ heid onthouden heeft. Dit is te bewyzen uit „ 3^.1:48,50. HoofdJ?.n:2i,ss. H00fdfl.2r.17. Apoc. 2: 23,. Matth. 9: 4. Luc. 22: 10, 12. „ als mede uit die plaatfcn, waarin aan Chris- tus het houden van het toekomend algemeen „ Oordeel, in zoo verre hy des Menfchen Zoon „ is, word toegefchreeven, Joh. 5: 27. waar. „ toe de Alweetendheid onöntbeerlyk is." 3 „ De Almagt, of het vermogen, om alle ma* „ gelyke dingen te bewerken , alle zulke ver„ anderingen In toevallige dingen voorttebren„ gen, die geene tegenfpraak gedoogen, welk 5, vermogen aan de menschlyke natuur van „ Christus word toegefchreeven ; fchoon hy zich wederom van het btjlendiggebruik daar,, van, in den Uaat der Vernedering vrywillig „ onthouden heeft. Joh. 5: 17, 19.-^1, 26, „ 27. Hoofdjl. 6: yi, 53—55, 33. pi,n. g. „ 21. Apoc. 5: 12. Ook behooren hiertoe de „ plaatfea,. Mauh. 28: iS. Joh. 17:0, vanhet;  ( 59 ) en toegelichte plaats, uit de Inleiding tot da Predikatie van Ds. Sterk, over de H. Drie- ëen- »» geweld itl Hemel en op Aarde, aan Chris„ tusgegeeven, 't welk alleen naar zyne mensch„ heid mogelyk is." Deeze Almagt van Christus Menschheid „ blykt uit alle de Wonderwerken , die hy, „ zonder aanroeping Gods, onmiddelbaar zelf verricht heeft, inzonderheid die hy door mid„ del van zyn lichaam, of het aanraaken van „ het zelve gewrocht heeft; als mede uit de ge„ daane Wonderwerken der Apostelen, door „ de daartoe van hem ontvangene kracht; mits„ gaders uit het houden van het toekomende ,, Oordeel, en van de onmiddelbaare uitvoering „ en volbrenging van het daarby geflagen von„ nis door hem a!s des Menfchen Zoon, of in „ en naar zyne menschlyke natuur." 3 „ De Alöttttegenwoordigheid, of het vermo,, gen, om in alle toevallige dingen onmiddel„ baar te werken, by dezelven dus onmiddelbaar tegenwoordig te zyn , en zich daarby „ werkzaam te betoon en. De mededeeling „ deezer Godlyke Ëigenfchap aan de mei. h„ heid word beweezen uit Matth. ?.o. „ Hoofdft. 28:20. vergel. met Fs. 10. joh. 3: 13. Eph 4: 10. Hoofdft. 1: 23. als mede uit „ de plaatfen , waarin aan de inenschheid het „ zit.  C 60 ) eenheid, nakende de Augsburgfche Geloofsbelydenis, goedvindt te zeggen, verdient wel eenig zitten aan Gods rechterhand, by en na zyne ver3, hooging word toegefchreeven;vermits Christus „ by de verhooging zyner menschlyke natuur „ het volle en beftendige gebruik deezer volmaaktheid heeft aangenoomen , Matih. 26: ,, 64. Luc. 22:69. Hebr. 1: 3. Hoofdft. 8: 1. „ Hoofdft. 12: 2. Ook is deeze Eigenfchap uit „ alle zodanige plaatfen te bewyzen , waarin ,, zyne Middelaars handelingen , onteer parut mediator ia genaamd, welke hy in zyne Kerk by den Geloovigen, onaangezien den verren „ afltand der plaatfen , altoosduurende, en te „ gelyker tyd, als God-mensch, by gevolg naar „ zyne beide natuuren , verricht, en welke „ eene onmiddelbaare Alomtegenwoordigheid ,, op zulke onderfchcidene en van eikanderen „ afgelegene plaatfen onderftellen, van de God„ heid echter onmogelyk alléén, met uitfluiiing van de Menschheid hebben kunnen gedaan ,, worden , dus de tegenwoordigheid van de Menschheid vorderen. Deeze Alömtegejiwoordigheid der Menschheid berust alzoo in geenen deele alléén op de Leere van het H, „ H. Avondmaal , fchoon dezelve daardoor „ kan bevestigd worden." En bepaald over den flaat van Christus vernedering  C ói } eenig nader onderzoek. Directeuren' zullen derhalven , om zich van den blaam te zuiveren , als of zy de plaatfen uit die Leerredenen , uit haar verband rukten, den geheelen famcnhang dier, door hen beoordeelde woorden , mededeelen, ten einde den onpartydigen en oordeelkundigen Leezer met eigene oogen te doen zien , tot welke laage konftenaarijcn men genoodzaakt is, toevlucht te noemen, om zyne kwaade zaak te bemantelen, Dus luid de geheele famenhang van bi. 38 tot. 40 ring fpreekende, zegt hy op bladz. 287. „ Bygevolg „ heeft Christus niet de xr^ii/, de posfesfioncm, (het bezit), maar de ■x&tiv , de ufurpationem plenariam, perpetuam, non inlerruptam et omni„ modam (het volle, beftendig en onafgebrooken „ gebruik) deezer zyner (Godlyke Volmaaktheden en) voorrechten afgelegd " Welk een groot onderfcheid is hier tusfchen den Leermeester en den Leerling ! En hoe hemelsbreed verfchilt deeze taal van Eaumgaiten, met het geen Baum hem in zyne Rekenfchap doet fpreeken! Wat itaar is 'er dus op zulk een Man te maaken , die, om zyne afwykende en dwaalende (tellingen door te dryven, zynen braavco en rechtzinnigen Leermeester, wiens Schriften niet in onze taal zyn overgezet, zo onredenlyk opoffert?  C «2 ) 40 'der gezegde Leerrede. „ Doch ik heb ge„ zegd, u vooraf een denkbeeld te zullen „ • geeven van de juiste waardje, die wy aan „ het zelve (het boek, of de Augsburgfche „ Geloofsbelydenis) te hechten hebben. Ik „ acht dit te meer noodig, op dat niemand „ uwer denke, dat wy het zelve met Gods „ Woord gelyk Hellen, of tot een richtfnoer „ van ons Geloof en onze zeden aaijnecmen. „ Waarlyk daar is niets , het geen minder „ zoude overeenkomen met het oogmerk van „ onze Geloofsbelyders, die altoos met ron„ de woorden leerden , dat zy de Heilige ;, Schriftuur voor het eenig onfeilbaar richt„ fnoer hielden, het welk men te volgen „ heeft; die al het gezag van menfchen, in „ zaaken des geloofs, ten fterkften vcrwier„ pen ; en met hunne geloofsbelydenisfe geens„ zins bedoelden, aan anderen voor te fchry„ ven, wat zy te gelooven hadden, maar alleen„ lyk bloot te leggen, wat zy zelve geloofden; 3, zich dus volgens de vermaaning van Petrus „ verantwoordende , daar men grond eischte „ van de hoope, die in hen was. Men merke „ dus deeze belydenisfe niet anders aan, dan „ gelyk de Opftellers zelve die wilden aange„ merkt hebben, dat is, als hunne belydenis„ fe; men befchouwe dezelve, als een gedenk- „ ftuk  C «3 ) f, ftuk der Godlyke ontferming over de Christe-, „ nen, in die tyden van blindheid en duisternis-» fe; men toetfe haaren inhoud aan Gods Hei„ lig Woord, het eenig onfeilbaar richtfnoer „ van ons Geloof, en voor zoo verre meri „ dien daarmede vindt overëentekomen, houdt „ men vast aan dezelve, en danke de Godtlyke „ goedertierenheid, dewelke ons in die donkere „ dagen zulk een voortreflyk lichtgegeeven heeft. „ Meer is 'er niet noodig, om u tot myn te„ genwoordig oogmerk voor te bereiden." ' Om nu niet te zeggen, dat Ds. Sterk eene volftrekt valfche toepasfing op onze tyden maakt van de verklaaring der Opftellers dier belydenis , by derzelver overlevering , dat men deeze belydenis niet anders aan te merken hebbe, dan als hunne belydenis, wyl de zaak naderhand geheel van natuur veranderd, en deeze belydenis, ten minften, federt de invoering van het Concordiën-boek in 1580 zo niet nog vroeger , wel degelyk als eene belydenis der Kerke, waaraan elk echt Euangelisch Luthersch Leeraar ten fterkften verbonden is, moet aangezien worden, waardoor dan ook, door deeze, federt dien tyd, plaats gehad hebbende plechtige aanneeming der geheele Lutherfche Kerk , door de geheele waereld heen, het valfche denkbeeld, 't welk Ds. Sterk zyne hoordercn en leezerrn tracht  ( 64 } tracht inteboezemen, geheel weg valt, als of deeze Onveranderde Augsburgfche Geloofsbelydenis niet voor elk waar Lid dier Gemeente (voor anderen buiten die Kerkgemeenfehap, komt dit niet te pas) een voorfchrift zoude zyn , wat by te gelooven hebbe, maar flegts eene bloote voorftelling, van het geen de Opftellers geloofden; een denkbeeld, 't geen alle verbindende kracht dier belydenis geheellyk wegneemt , en dezelve flegts tot eene fchaduw maakt, of tot een oud overgcbleeven gedenkftuk, gelyk hy het boven genoemd heeft, hoe verre het onze Voorvaders , naar hun minder en flaauwer licht , dan het geen wy bezitten , gebragt hebben; een denkbeeld, vlakuit ftrydig met die Artikelen der Kerklyke Ordonnantie, ja met die vraagen uit het Kerklyk Formulierboek , in onze Redenen, &c. onder de bylaagen Litt. A en B aangehaald, en waarvan de eerfte door Ds. Sterk zeiven eigenhandig ondertekend, en de laatften met een plechtig en voor ecnen Eed ftrekkend ja bevestigd zyn. Om nu niet tjéns van deeze, in den famenhang, te vindene opzetlyke verdraaijingen en verminkingen van de juiste waardy onzer Onveranderde Augsburgfche Geloofsbelydenis te gewaagen. en ons flegts tot de inde Ver/ de-  C 65 ) dediging ócc. op bladz. 14 aangehaalde en hier boven in derzelver geheel verband afgedrukte woorden te bepaalen , wie ftaat niet verbaasd, over den in 't oog loopenden valfchen draai, die de Generaale Kerklyke Vergadering zich veroorlooft, aan de deswege door Directeuren geflaakte klagte te geeven? Zy doet (wie zou het kannen gclooven, indien hy het niet met ronde woorden las!) Directeuren voorkomen, [ als of zy het onmogelyk kunnen dulden, dat een rechtzinnig Luthersch Leeraar het aan zyne Toehoorders overlaat , om de Augsburgfche Geloofsbelydenis aan den inhoud van Gods Heilig Woord te toetfen! Zy ltelt deeze woorden met curfyve Letteren , om den. onbevangenen Leezer in den waan te brengen, als of dit de zaak in gefchil ware, en als of wy, echte Lutheraanen, die van jongs af geleerd zyn, en nog dagelyks met allen ernst door onze waardige Leeraaren geleerd worden tot een vlytig onderzoek van het onfeilbaar Bybelboek , die even hierom, door de Godlyke Genade , in ftaat geweest zyn, om het kaf van het koorn * de ongerymde en zoutelooze menfchen vindingen, die men ons onder voorwendfel van eene gezonde en betere Critiek in onze zogenaamde verlichte tyden, heeft trachten op te disfehen, te onderkennen, en het waare van het valfche E "te  C 66 ) te fchiften 5 — als of wy een naarftig en nnauwgezet onderzoek des Bybels en eene toetfing ónzer Onveranderde Augsburgfche Geloofsbelydenis aan den inhoud van dat onfeilbaar richtfnoer van ons Geloof en Leven, wraakten. Neen! hierin beftaat het gefchil niet; maar, dat kunnen wy niet dulden, én dit is het, waar heteigenlyk hier op aan komt, dat een rechtzinnig Luthersch Leeraar zich zeiven zou veroorlooven, of ook zynen Toehoorderen vergunnen, om den inhoud der Augsburgfche Geloofsbelydenis flegts voor zoo verre aanteneemcn, als hy of zy vinden, dat dezelve met Gods Heilig Woord overéén komt. En dit kunnen wy daarom niet dulden, om dat dit tegen de door zulk een Luthersch Leeraar ondertekende Kerklyke Ordonnantie en tegen de door hem met een plechtig en voor eenen Eed verftrekkend ja beantwoorde vraagen, by zyne bevestiging in den Heiligen dienst, zo als wy de Artikelen en Vraagen hiertoe betreklyk, agter onze Redenen &c. geleverd hebben, uitdruklyk flrydt. De uitvluchten , waarmede men zich thans, elendig genoeg, behelpt, om deeze onbezonnene en tegen de Lutherfche rechtzinnigheid rechtflreeks ftrydige ftelling van Ds. Sterk te bewimpelen, doen hier niets af, en daar de Gene-  C 6? ) neraale Kerklyke Vergadering , het op zich neemt, haaren Leeraar ook in dit zeer bedenlt. Jyk ftuk te verdedigen, kan elk onbevooroordeeld en weldenkend Leezer met handen tasten , op welken prys de Symbolifche Boeken by haar gefchat worden, en wat men derhalven van haare rechtzinnigheid, ook ten deezen opzichte, te oordeelen hebbe. Of 'er het wat toe doet, of Ds. Sterk zynen Toehoorderen , voor of na de toetfing met Gods Heilig Woord vryheid geeft, om den inhoud der Augsburgfche Geloofsbelydenis, voor zoo verre, aanteneemen, als men oordeelt, datdezclve daarmede overeenkomt, bekennen wy Biet te weeten; offchoon men dit nog mee een welteverftaan poogt op te helderen. Genoeg, men laat den Toehoorderen volkomen vryheid, om daarin naar eigene bevinding te handelen. En dit kan geen echt Luthersch, Predikant, volgens zyne éénsgedaane ondertekening en plechtig geftaafde belofte doen. Waar ftaat, buiten dien, in de geheele redeneering van Ds. Sterk, een enkel woord, dat hier niet zo wel van Leeraars als van Leden der Gemeente gefproken word? Is de uitdrukking men niet algemeen, en op beiden toepas!yk ? doch toegegeeven, dat Ds. Sterk 'er zyne Toehoorders en wel bepaald-  ( 63 ) lyk dezulken onder bedoelde, die hunne Geloofsbelydenis nog niet afgelegd hadden, (wie voelt niet het gedwongene, het verdraaide van deeze laatffce overbrenging?) dan nog was zyn pligt als een echt Luthersch Leeraar, volgens het 2de Artikel van het eerfte Deel, eerfte Hoofdftuk onzer Kerklyke Ordonnantie geweest, om zynen Toehoorderen, by de vermaaning tot eigen onderzoek en toetfing van den inhoud der Augsburgfche Geloofsbelydenis, aan Gods Heilig Woord te verzekeren, dat zy dan zouden vinden, hoe naauwkeuriger en fcherper zy den inhoud dier Geloofsbelydenis aan Gods Heilig Woord , toetftcn, dat dezelve volmaaklyk daar mede overeen komt; en even zyn pligt verbood hem, om het aan de zinlykheid zyner Toehoorderen ovcrtelaaten , om daarvan aanteneemen, wat hun goed dacht, en de in deeze dagen, reeds algemeen genoeg heerfchende tvvyfelzucht, door dit onberaaden en verdacht voor zoo verre, nieuw voedfel te geeven. Geen wonder , derhalven , dat door zulke dubbelzinnige ffccllingen, eene zulke verbaazende verwarring en verfcheidenhcid van gevoelens, by ééne en dezelfde Gemeente, die zo zeer door haare Symbolifche Boeken, indien ze üeges gehandhaafd wierden, tot  C 69 ) tot één Lichaam verëenigd zou blyven, ont« ftaan is, als men in de laatfte jaaren heeft moeten ontwaar worden, en dat men Leden dier Gemeente vindt, die openlyk hunnen afkeer van het een of ander Hoofd-Leerlt.uk onzer Kerke aan den dag durven leggen, en 'er zich zelfs veel op inbeelden, dat zy de gevoelens van eenen Steinbart, Priestley, en andere onzer nieuwe Hervormers toegedaan zyn, en echter met dit alles Leden der Lutherfche Kerke zyn en blyven. Gaat dit zo voort, neemt deeze onbepaalde en toomlooze vryheid van denken nog meer de overhand, zo is 'er zeker eene geheele verbastering van hec echt Luthersch Leerbegrip te wachten , en het ftaat te vreezen, dat in eene Kerk, voorheen door haare getrouwe aankleeving aan derzelver Symbolifche Boeken zoo zeer beroemd , niets dan de bloote naam van Euangelisch Luthersch zal overblyven ; wyl elk Lid dier Kerke, volgens dit wanbegrip, vryheid heeft, den inhoud der Belydenisboeken voor zoo verre aanteneemen, als hy, naar zyn begrip, of naar de vóórlichting der Hervormers deezer Eeuw vindt , dat dezelve mee; Gods Woord overéénftemt; met welke voorbehouding de grooffte dwaalingen, die vlak» uit met de uitdruklyke Leer der Kerke ftryi E 3 den*  C 70 ) den, in dezelve ingevoerd en de Symbolifche Boeken , inderdaad, geheel van derzelver verbindende kracht beroofd kunnen worden. Wat het geval met den Catechifeermeester Walkenhorst aangaat, waarover de Generaale Kerklyke Vergadering zich van bladz. 29 tot 31 , op haare wyze poogt te verantwoorden, men befchuldigt Directeuren wel, hiervan een zeer verkeerd en verminkt bericht gegeeven te hebben ; maar waarom dit niet aangetoond? Waarom, in 't byzonder, de tweede, door Directeuren, opgegeevene reden voor het intrekken zyner Acte, niet gelogenftraft, maar daarover veeleer een diep ftilzwygen gehouden? Of dorst men het niet waagen, om deeze tweede reden van den Prefident Predikant, Ds. Tisfel, ten by wezen en aanhooren van het geheel Confiftorie , voor de afzetting des Catechifeermeesters, aan hem zclven gegeeven, naar gewoonte, te verdraaijen en te verminken? Ziet hier intusfehen deeze tweede of de cigenlyke hoofd-reden, hem door den voornoemden Predikant, ten dien tyde, uitdruklyk voorgehouden, waarom hy afgezet wierd, nog ééns voor hun onder onze Leezers, die onze verdediging niet öiogten geleezen hebben:  ( 7i ) 2de. Om dat hy in eene Catechifatie de bewyzen voor het Leerjluk der H. Drieëeii' heid uit het O. Verbond, ftout en fterk, mei opzet, tegen Ds. Janisch had Jiaande gehouden; daar hy doch wist, dat het een jiuk was, waarmede de Gemeente een fchok gekreegen had, en dat hy dit aan het huis van Ds. Jiinisch moest afgedaan hebben. Is nu de gevolgtrekking van Directeuren, in derzelver Verdediging &c. niet in allen deele natuurlyk en ongedwongen, dat men, door dit geval, toont, dat men het zelfs op de rechtzinnige Catechifeermeesters gelaaden heeft, en dat 'er, indien men eens hiermede zyn oogmerk bereikt heeft, geen middel overfchiet voor rechtzinnige Ouders, om hunne Kinderen in de zuivere Leere onzer Kerke te laaten onderwyzen? Is het dus niet reeds zoo verre gekomen, dat een Leermeester niet langer openlyk voor de Leer der Kerke mag uitkomen, maar zich in eene geheime onderhandeling met den Predikant, ten zynen huize, moet inlaaten, uit vreeze, dat de Gemeente 'er een fchok door bekomen zoude? Waartoe dienen dan de openlyke Catechifatiën in de Kerke? Of tracht men Leermeesters te vormen, die alles goedwillig napraaten, en voor goe» E 4 de  C 72 ) 'de munt aanneemen, wat de Predikant bun voorgepraat heeft, hoe vreemd en gedrochtlyk het ook wezen moge, waarby men nog daarby, de zulken, die eerlykheid en moeds genoeg hebben, om niet tegen hunne overtuiging te fprccken , door allerhande bittere redenen, door met groote hevigheid geftadig voort te redeneeren, zonder een anderen te woord te laaten komen, alle gelegenheid affnydt, hunne gevoelens en de gronden, die zy daarvoor hebben, te kunnen aan den dag leggen? Is dit het oogmerk der openbaare Catechifatiën in de Kerk? En egter is dit, in de laatfte jaaren, al zeer veel het geval by fommige Catechifatiën over eenige Leerftukken geweest, gelyk aan ieder, die dezelven bygewoond heeft, niet onbekend kan zyn. Na dat Directeuren dus de waare, door de Generaale Kerklyke Vergadering zelve, door haar ftilzwygen ten deezen opzichte,, bekrachtigde reden, waarom de Catechifeermeester Valkenhorst van dien post is afgezet, nogmaals opgegcevcn en nader ontwik, keld hebben, behoeven zy niet veele woorden te bezigen , om den verdraaiden voordragt, waarin men deeze zaak verhaalt, te wederleggen. Wie immers voélt de party. .:■ dig-  C 73 ) xiigbeid niet, waarmede men, dien man, di© niet , gelyk veele I zyner Medecatechifeermèesters, geheele maanden, maar flegts deeze enkele reis, wcggebleeven was, die van dit wegblyven voldoende reden aan den Predikant ten zynen huize gegeeven had, naar den ftrengften zin der Kerklyke Refolutie, met uitzondering van anderen, die in het zelfde geval met hem waren, behandelde? Dat hy zich, na de fchampere bejegening in de bewuste Catechifatie met Ds. Jdnisch, en het geen hem daar over in het Confiftorie wedervoer, deswege onverfchillig toonde, en niet, met anderen, tot de laagheid komen konde, om tegen zyne eigene overtuiging te fpreeken, was eer in hem te pryzen , dan te laaken. En wat het zo hoog geroemde bewys van gemaatigdheid van het Confiftorie , in het hem laaten behouden van zynen post als tweede Suppoost van de Nieuwe Kerk, betreft, wie, der Kerklyke inrichtingen onzer voorige Gemeente kundig, weet niet, dat dit geenszins tot het Departement van het Confiftorie, maar tot dat van Heeren Kcrkmecsteren behoorde , van wie hy dien post ook ontvangen had, en dat dus dit blyk van gemaatigdheid van het Confiftorie, hier zeer verkeerd bygebragt is? E 5 Op  C 74 ) Op het haatlyke, door de Generaale Kerklyke Vergadering, op hladz. 31 en 32 bygebragt, zullen Directeuren zich niet u«'tlaaten , wyl zy reeds genoegzaam aangetoond hebben , en 'er in 't vervolg nog wel gelegenheid toe zyn zal, om dit te doen, dat men 'er zich op toelegt, om de meeste bewyzen voor de eene of andere hoofdwaarheid uittemonfleren, en daarvoor duistere, zwakke en onvoldoende, zogenaamde nieuwe, bewyzen in de plaats te leveren, waardoor die Waarheden, van haare voornaamfte üeunfels beroofd, ondermynd en op losfe fchroeven gezet worden. Het tegenwoordig Declaratoir der Predikanten, het welk Directeuren in zyne waarde en onwaarde laaten, gaat hun niet aan, vermits, gelyk zy voorheen reeds aanmerkten, de vraag niet is, wat 'er thans, by de tegenwoordige gcfteldheid van zaaken, in hunne woorige Gemeente, ten minften volgens het bewuste Declaratoir, geleerd word; maar, wat 'er voorheen werklyk geleerd is? Hoe moet, intusfchen, dit Declaratoir, —het aanneemen van het zelve voor goede munt, door de Generaale Kerklyke Vergadering, — het zich, by herhaaling, beroepen op het zelve, door die Vergadering, — hoe moet het een en ander by de des beter overtuig-  C 75 ) tuigden, die 'er in onze Gemeente by duizenden te vinden zyn, opgenomen worden? Zullen zoo veele duizenden hun gezicht, hun gehoor , hun verftand , hunne overtuiging verloochenen, en alles wat ze voorheen geleezen, gehoord en verftaan hebben , ja 't geen zy noch dagelyks leezen kunnen, als verbeeldingen , droomen , harsfenfchimmen, begochclingen en wat niet al meer, aanmerken ? Of moeten alle deeze lieden zich niet veeleer ten uiterfte verwonderen, dat zulk een aanzienlyk Collegie, waarin , wat ten minften de Leden van het groot Confiftorie betreft, zo veele bedaarde Leden gevonden worden , die voorheen de afwykingen der Predikanten ingezien, en zich daarover en over de dcstyds gcdaane wederrechtlyke en willekeurige ftappen zoo fterk beklaagd hebben , zich zeiven zoo geheel vergeet, door zich zulk een Declaratoir in de hand te Iaaten ftoppen; — hetzelve der waereld, die beter onderricht is, als eene Waarheid voorteleggen; — zich daarop, geduurig, als op eene uitgemaakte Waarheid, te beroepen, en zich daardoor, weetens of onweetens, Jchuldig te maaken, ten minften deel te neemen aan die verregaande veinzery, die in het gedrag van de bewu&te Predikanten, zoo zicht-  C 7« ) zichtbaar en allerovertuigendst doorftraalt ? Moeten alle deeze Lieden, die, federt eenige jaaren oplettende befchouwers van den loop dgr zaaken by onze voorige Gemeente geweest zyn, zich niet ten uiterfte verwonderen , dat Predikanten en Kerkenraaden thans, gelyk als in éénen fchok, eene halve Eeuw terug gegaan zyn; en dat menfchen , die zy zo lange met vuige fpotterny en onverdiende verachting mishandelden, hun nu zeer plotsling noodzaaken, van toon te veranderen, en hunne ingebeelde wysheid, hunnen geleerden hoogmoed, en de geheele zogenaamde Verlichting van deeze Eeuw, in zoo verre te verzaaken, dat zy nu gaarne zouden wenfchen aangezien te zyn, voor zulke Godgeleerden, die zy, nog maar weinig maanden geleeden, verguisden? Of het, intusfchen, niet lofiyker, niet christbetaamlykcr geweest ware , indien deeze Predikanten , in plaats van zich door zulk een Declaratoir by alle, die hun kennen, zo zeer voor het geen zy thans toonen te zyn, gekarakterizeerd te hebben ; hunne afwykingen en dwaalingen, waaraan zy zich zoo lang fchul•dig maakten , openlyk erkend, en daarvan afftan.d gedaan hadden > zy der beflisüng vaii  < 77 ) van het weldenkend en waarheidlievend Publiek overgelaaten. Uit de wyze, waarop de Generaale Kerklyke Vergadering van bladz. 33 tot 35 de beoordeeling van Direfteuren over de bewuste Predikatie van Ds. Janisch, behandelt, kan het onzydig en weldenkend Publiek een nieuw bewys van de gewoons handelwyze onzer partyen., by het verdedigen hunner zaak en het wederleggen van anderen, ontlecnen. Waar immers worden in de geheele Verdediging &c. die woorden gevonden, die de Generaale Kerklyke Vergadering op bladz. 33 zich durft veroorlooven, als de eigene woorden van Directeuren, uit de Predikatie van Ds. Janisch bygebragt, en in dertien geheele regels beftaahde , op te geeven ? Doch , wy zullen , in 't vervolg, nog meerdere en fterkere bewyzen van dergelyke valfche en Verminkte aanhaalingen, ontmoeten. Op die wyze valt het zekér zeer gemaklyk , zyne party te wederleggen , en-men behoeft flechts, het geen in den weg ftaat, uittelaaten, of met iets anders ter zaake dienftig, kunftig aan te vullen, om den aangehaalden Schryver geheel andere dingen te doen zeggen , als hem ooit in de gedachten, gekomen zyn, en daardoor by lieden, die zich der moeite niet gee-  C ?8 ) geeven, om de aangehaalde plaatfen tahft flaar te leezen, gewonnen fpel te bekomen. Doch, dat de aangehaalde plaats, zodanig als de Generaale Kerklyke Vergadering ze 'Opgeeft, zo min als de geheele Predikatie van Ds. Jünisch, ter wederlegging verftrekt van het geen Directeuren op bladz. i6 en 17 hunner Verdediging deswege met grond aangemerkt hadden , fchynt de Generaale Kerklyke Vergadering zelve te begrypen. Ten minften, zy maakt 'er zich, kort en goed, van af, door te vraagen, of een Leeraar, in elke Leerrede over welk onderwerp ook, opzetlyk en breedvoerig over dit ftuk moet uitweiden? Maar men toone ons dat Ds. Janisch voorheen (wat hy thans al of niet doet, gaat ons niet aan,) ooit of ooit, by welke gelegenheid ook, opzetlyk en breedvoerig, over de eenige waare bron van alle Gode in Christus behaaglyke deugd, over de Genadekrachten ter volbrenging derzel. ven, en op welke wyze de van natuur verdorven mensch tot de volbrenging hiervan in ftaat gefteld word, uitgeweid heeft, en dit zo gedaan heeft, dat een rechtzinnig belyder onzer zuivere Leere, daarin berusten konde. Wel zyn Directeuren met zeer veele andere hunner Geloofsgenooten, met droef-  C 79 ) droefheid ontwaar geworden, dat hy dit, altoos, zo veel mogelyk vermyd, en liever • zynen Toehoorderen op drooge Karakterpreèken , uit Niemeijer getrokken, vergast heeft, als hun tot het eenig Zaligmaakend Geloof in Christus, te wyzen; wel hebben zy moeten ondervinden, dat zelfs in die Karakterpreêken, dit geloof in den Vader aller Geloovigen, Abraham, ronduit geloochend wierd, het welk de Generaale Kerklyke Vergadering door haar ftilzwygen ten deezen opzichte, zelf toeftemt: doch opzetlyke, breedvoerige en met het echte Leerbegrip onzer Kerke overëenkomftige Leerredenen, over deeze en andere Grondwaarheden van den eigenlyk Christly ken Godsdienst, hebben zy nimmer van hem gehoord. De laage fpotterny over hun aanteleggen Kweekfchool, 't welk men met de inrichtingen der Engelfche Methodisten in éénen rang plaatst, vergeeven Directeuren der Generaale Kerklyke Vergadering gaarne, wyl ze hier door toont, te lasteren van het geen zy niet weet. Directeuren verlaaten zich ten minften op de Godlyke Goedertierenheid, die hunne poogingen tot herftelling der Voorouderlyke Leere, tot dus verre, zo Vaderlyk begunftigd heeft, dat, door middel van dit  C 80 ) dit aanteleggen Kweekfchool, de 'zuivere Leer, gebouwd op den vasten grondllag van Gods onbedrieglyk Woord, onder ons bevestigd en op de Nakomelingfchap onvervalscht voortgeplant, en daardoor, onder alle Klasfen en Standen van menfchen, oneindig meer waare en Godebehaaglyke deugd zal gewerkt worden, dan door alle de geest- en krachtlooze zedenkundige Predikatiën van de zogenaamde Hervormers deezer Eeuw. De wyze, waarop de Generaale Kerklyke Vergadering verder op bladz. 34 en 35 het hevig uitvaaren van Ds. Janisch tegen Directeuren in zyne Predikatie verdedigt, is hem en haar waardig. Indien deeze Predikant, zyn bloot zeggen van onverdiende en ongegronde lasteringen beweezen , en de fcheldnaamen;, waarmede hy, als een echt hedendaagse!) Tolerant, zvne Leerrede doorzaaid, en gellofleerd heeft, agterwegegelaaten had,hy zou zeker vry beter zyne zaak verdedigd hebben; en indien alle zyne voorgaande Toehoorders den geest des onderfcheids bezeeten hadden, en niet door het jaaren agterë'en voordrangen van allerhande vreemde gevoelens en het vermyden van het onbewimpeld, en daidlyk uitkomen voor de eigenlyke Lee/e der Kerke, zoo verre, grootendeels, reeds  C Si ) reeds gebragt warén, dat zy niet meer w& ten, wat waar of valsch, wat de echte Leer des Bybels en wat menfchen vinding was, voorzeker het getal der echte Voorfïanders van de zuivere Leer zou nog aanmerklyk grooter geweest zyn. Van den tegen woordigen voordragt hunner voorige Predikanten fpreeken Directeuren niet; dezelve gaat hun, gelyk zy reeds meermaalen gezegd hebben, in 't geheel niet aan. Intusfchen kunnen zy niet voorby, optemerken, hoe fraai gevonden de vermaaning van Ds. Janisch aan zyne Gemeente is, om de befchuldïgde Leeraa. ren zelve, by herhaaling, en met oplettenheid te hooren, om overtuigd te zyn, dat zy als dan die befchuldigingen niet alléén niet bevestigd, maar volflrekt het tegendeel xvaar zal vinden. Waarlyk, deeze befchuldigde Leeraars zouden de zinneloosheid zeive zyn, indien zy thans, nu aller oogen op hun gevestigd Haan, nu hun plan van verlichting en ontheffing Van verouderde vooroordeelen zo geheel mislukt is, nu de zaak de bekende, nimmer, met alle hunne wysheid, vooruitgeziene, gevolgen gehad heeft, niet eenen fchynbaarcn toon van rechtzinnigheid aannamen, om daardoor, hun wankelend ge. bouw, zo lang mogelyk nog, te fchraagen. Om even die reden, om de onkundige GeF meen-  C 3* ) meente-verder aan zich te' trekken en tegen de volflrekt belanglooze Voorftanders der zuivere Leer inteneemen , moeten geene fmaadredenen gefpaard , en van niets dan van Ophitfers , Verleiders , Bedriegers , en van adderen gift gefproken worden, en wat dergelyke fcheldwoorden meer zyn, zo ryklyk in de laatst uitgegeevene Predikatiën der befchuldigde Predikanten en in het bericht der Generaale Kerklyke Vergadering te vinden, waardoor men echter by onpartydigen en waarheidlicvenden des te meer de llegtheid zyner zaak aan den dag legt. Na dat dus de Generaale Kerklyke Vergadering eerst de gevolgen der onlusten verhaald , en vervolgens op haare wyze de Verdediging van Directeuren wederlegd had, zal zy thans, volgens bladz. 35, de bronnen en oorzaaken dier onlusten ophaalen, maar vindt (welk eene wanorde, om den Leezer daardoor te verveelen, en van het waare oogpunt , waar uit de zaak befchouwd moet worden, aftebrengen !) echter vooraf goed, om de, veel vroeger dan de Verdediging uitgekomene, Redenen, &c. te beantwoorden. Zy doet hierby op bladz. 36 eene plechtige verklaaring, dat zy zich der Waarheid getrouw bevlytigen zal; maar hoe naauwkeu- rig.  C s3 > rig en eerlyk zy haare belofte naargekomen is, zal op zyne plaats, met fpreekende bewyzen, aangetoond worden. Directeuren hadden in de gegeevene redenen hunner afzondering, op bladz. i en % gezegd : dat de oorzaaken der onlusten in deeze Gemeente, van 1682 tot 1698 van de tegenwoordige zeer verfcheiden zyn, en de voorige alléén op verfchilknde inzichten omtrent het Kerkueftuur moeten te huis gehragt worden. Dit nu kan de Generaale Kerklyke Vergadering niet dulden. Zy poogt het derhalveu te wederleggen. En wat doet zy ten dien einde? Zy levert van bladz. 38 tot 44 uit zeker boekje, by E. Webber, te Amfterdam, in 1690. uitgekomen, een verkort en verminkt verhaal van die onlusten , daarop uit komende, dat 'er destyds twee verfchillende partyen onder de toenmaalige Predikanten hier ter Stede, gevonden wierden, waarvan de drie oudfte Predikanten de Wittembergfche, en de twee jongfte de Helmftadfche Studie aankleefden. Maar, waarin deeze Godgeleerde gefchillen beftaan hebben, vind de Generaale Kerklyke Vergadering niet goed optehaalen , wyl dit te wydloopig geweest zyn zoude, en wyl dit, uit gebrek aan genoegzaame gefchriften van weêrzyden, F 2 niet  ( 34 ) niet wel doenlyk was. En hieraan doet de Generaale Kerklyke Vergadering ook zeer wel, want, indien ze uit onpartydige en kundige Schryver?,, by voorbeeld uit Mosheims Kerklyke Gefchiedenis, die in elks handen is, het onderfcheid tusfchen de Wittenbergfche en Helmftadfche Studie aangeweezen had, dan zou elk oordeelkundig Leezer gezien hebben, dat deeze verfchillen, hoe hoog destyds ook opgenoomen, in geene vergelyking met de tegenwoordigen Haan en geene geloofsartikelen betreffen, en dat dus de Generaale Kerklyke Vergadering, indien ze dien weg ingeflagen had, haare ftelling zeer liegt bewezen zou hebben. Zy flaat derhalven eenen anderen weg in; zy trekt nit het hier boven aangehaalde boekje, alle de haatlykheden en bitterheden, die daarin tegen de toenmaalige drie oudfte Predikanten en tegen de Leden der Gemeente, die het met ben hielden, gevonden worden, te famen, en met welk een oogmerk? Dit zegt ze zelve op bladz. 45, met ronde en duidlyke woorden, alwaar het haar niet genoeg is, den levenden te fmaaden, maar waar zy zich ook niet ontziet, de asch van twee waardige en door Leer en Leven zo zeer verdienstlyke Mannen, na dat ze hen by hun Leven zo  ( ) zo veel grievend onrecht en hartzeer had aangedaan , nog na hunnen dood, nu ze zich 1 iet meer verdedigen kunnen, te fchenden. Op de aangehaalde plaats ftaan de volgende bedenklyke woorden: „ Dat zy niet twyfelen, „ of men zal terftond zien, dat de oorzaaken „ en handelwyzen van dien tyd en van den „ onzen meer dan al te veel overeenkomen, „ en eikanderen byna volkomen gelyk zyn; „ dat niets dan eene verfchillende Leerwyze, „ de bron was, waaruit vervolgens jaloufie „ en achterdocht ontftondt; dat door de drie „ oudfte Predikanten het fpel (NB. het fpel, „ met welke verachting word hier de waak„ zaamheid voor de reine Euangelieleer beje„ gend!) begonnen, en door een groot deel der „ onkundige Gemeente uitgevoerd wierd." Op het laatffe gedeelte der vergelyking zullen Directeuren zich niet verder uitlaaten, wyl elk eerlievend Lid der Amfferdamfche Lutherfche Gemeente , die de beide overledene Predikanten , Albev-ti en Klap gekend heeft, een afgryzen voor een Collegie beko* men moet, 't welk zich niet ontziet, zyne eigene Leeraars, door welker y verigen en getrouwen Euangeliedienst, deeze groote Gemeente zo zeer gebloeid heeft , na hunnen dood, te doen voorkomen, als of zy een fpel F 3 te-  < S6 ) begonnen hadden. Het eerftc gedeelte dervcrgelyking verdient intusfehen eenige nadere opheldering. Waar blykt toch uit het geheel verhaal, door de Generaale Kerkhkc Vergadering, uit het voorzegde boekje, afgefchrceven , dat de onlusten in onze Gemeente in de voorige Eeuw, de Leer betreffen, en dus met de tegenwoordige gelyk Haan ? Met is we] waar, men befchuldjgde 'er toenmaals eenige Predikanten mede: doch, indien men thans de destyds voor en tegen gefchreevene twistfehriften bedaarlyk en onpartydig overweegt, zal men 'er dan we! anders over kunnen oordeelen , dan Directeuren in de Redenen &c. gedaan hebben, te weeten: dat dezelven op verfcliillende inzichten omtrent het Kerkhcftuur moeien te-huis gebragt worden ? Om dit den onpartydigen en weldenkendcn Leczer met eigene óogeri te doen zien, zullen Directeuren uit het Rapport van Jan Jansz Groen, Jan de Rooide en Jurrïaan Ileye,.als Gecommitteerden der destyds doleerende Ledemaaten, gedrukt te Amfterdam by Dirk en Hendrik de Bruyn, 1699, woordlyk opgeeven de bezwaaren, die dezelven tegen den toenmaaligen Kerkenraad meenden te hebben, en door hun aan de Univerfiteiten 'van Gripswald, Giesfen,en Tubihgen\ en aan het Minifterium van Frankfort  ( 87 ) fort aan den Main, ter beoordeeling, toegezonden wierden. Dus luid het, in het voorzegde Werkje, het volledigfte dat van • die gefchillen, ten dien tyde, in het licht gegceven is, op bladz. 51. „ Vooreerst, word dan gevraagt, of de zo„ genoemde Confiftorialen, namelyk, Predi„ kanten , Ouderlingen, Diakonen, Oud Oud„ ften en oude Diakonen, alleen fodanigen Abfolute en vrye macht hebben, dat fy fonder eenige toeftemming en goedvindin„ ge der Gemeente, Predikanten, Ouderlingen en Diakonen tot haar dienst en ampt, „ volgens Gods Woord en de Augsburgfche „ Confesfie, Nomineeren, Verkiefen en Or„ dineeren konnen? Ten tweeden, of door fodanig een Kerken-ordonnantie en Refolutie, welke de w Gemeente het recht , Kerkendienaars te „ beroepen , ontneeemt, niet waarlyk een „ Paapsch-RemonftrantfcheLeer, omtrent het beroep van Kerkendienaars, fo wel in defe als in de andere Gemeentens, foude inge„ voerd en voortgeplant worden ? „ Ten derden , of fodanige Predikanten , „ Gedeputeerden Ouderlingen en Diakonen, „ welke .alleen van defe Confiftorialen, fonF 4 » der  C 88 ) „ der eenige de minde, bet fy uitdrukkely„ ke of ftüfwygende, toefiemminge en be„ williging der Gemeente, tot hare Refpe&i„ ve Ampten beroepen, verkoren en aange„ fteld zyn, mogen en kunnen met goede „ gewisfen voor Wettig bcroepene en Or„ dentlyk tot hare Kcrken-ampten aahgèftél» „ de dienaars gehouden, en daar voor erkent „ worden? „ Ten vierden, of de Gedeputeerde Ouder„ lingen en Diakonen van dit Confiftory, „ by afdankinge en afiegginge van haar Ampt, „ haare Rekeninge van Ontfang en Uitgave „ van het Kerken- en Armengeld, te doen „ niet fchuldig en verpligt zyn, zo voorde „ Predikanten, als ook voor de andere Le„ dematen, welke daartoe van de Gcmeen„ te gefield zyn? „ Ten vyfden , of de Gedeputeerde van „ de verftoote Gemeente, r.evcn.s de Dole„ rende Mede-Ledematen, zoo wanneer de „ Cónfiftoriateij van hare genomene Refolu„ tie cn andere gevaarjykc nieuwigheden niet „ willen afilaan, noch de Gemeente haar j, recht van Kerkendienaars te beroepen, ge„ ]yk haar volgens de 14de Artykel van de tt Augsburgfche Confesfie toekomt, weergee„ ven; maar veel eer in haar geweldige on» derneminge van dag tot dag voortvaren; ei  ( 8o > M en met haare Paapsch- Remonftrantfche re„ geering allcnskens hare Leer invoeren, en » de Euangelifche Lutherfche vvyder en meer „ affchaffen , met goede gewisfen en.recht » haar van defe fo gevaarJyk uitfienende Ge„ meenfchap affnyden , en om een byfondere „ Vergaderinge en aparte Godsdienst te hou„ den, aan fyn behoorlyke plaats foude mo„ gen verlbeken, en daartoe fyn Koninglyke „ Majefteit van Sweeden, fo fulks de nood „ zoude vereifchen, tot middelaar onderda„ nigst bidden durven?" Na de opgaave van dit echte, niet uit zyn verband gerukte, maar letterlyk geheel medegedeelde Stuk, van de zich beledigd rekenende party zelve, die, gelyk van zelve fpreekt, niet nagelaaten hééft, het gefchil van de ergfte zyde te befchouvven, durven Directeuren het gerustlyk aan het welwikkend oordeel van den onpartydigen Leezer overlaaten, of zy de destyds ontilaane Kerkgefchillen wel uit een ander oogpunt in de Redenen &c. befchouwen konden, als zy werklyk gedaan hebben, te weeten: als ontftaanzynde wzYverfchillende inzichten omtrent het Kerkbeftuur, zonder dat de Leer 'er eenigermaate in betrokken kan worden. Immers, waar worden in alle deeze, met zo fterke kleuren getekenF 5 te>  de-, Gravamina, één enkel woord van de Leer gevonden ? Kwam het geheele gefchil niet daarop uit, dat de Gemeente, of de contribueerende Leden derzelve, een recht meenden te hebben, tot het mede nomineeren en verkiezen van Predikanten, Ouderlingen en: Diakonen, en tot het nazien, door Gecommitteerden, van de Rekening van ontvangst en uitgaaf, welke beide hun door den Kerkenraad betwist wierd? Dat men het door den Kerkenraad beweerde en door een gedeelte der toenmaalige Gemeente betwiste recht, om met, uitfluiting der laatfte, alléén daarover te befchikken, eene PaapschRemonftrantfche Regeering noemde, is waar, en dat men 'er haatlyke gevolgen ten opzichte der Leer uit afleidde , kan niet geloochend worden. Maar, wat moet nu een bedaard en onpartydig onderzoeker in onze dagen ,. die , gelyk Directeuren , dezelven naauwkeurig geleczen en onderzocht heeft* daarvan oordeelen ? Moet hy de zaak bcfchouwen , zo als men ze destyds, in de hitte des gefchils, en niet anders dan by wyze van gevolgtrekking befchouwde, en de Leer 'er in mengen, offchoon ze 'er met geene redenlykheid in betrokken kan worden? Of moet hy veeleer het gefchil zo noemen, } ï 2 - als  als hy het thans, by eene bedaarde en oplettende overweeging van het gebeurde in die dagen, gevonden heeft? En wat is dan dit gefchil anders, dan verfchülende inzichten omtrent het Kerkbeftuur? Directeuren hebben immers in hunne redenen niet gezegd, hoe men toenmaals die onlusten aanzag, maar waar op dezelvew thans moeten te huis gebragt worden. De Generaale Kerklyke Vergadering heeft dus haare zaak zeer liegt verdedigd, met zes bladzyden in haar bericht te vullen, met een verhaal van alle die haatlykheden, in de voorgaande Eeuw, by deeze Gemeente voorgevallen, en dezelven met geweld op de bedaarde Happen , door Directeuren ter afzondering en verwerving van vrye Godsdienstoefening aangewend, te willen toepasfen; hoe vreemd het ook luidt, en hoe zeer elk onbevooroordeelde van het hemelsbreed onderfcheid, tusfchen de oorzaaken der voorgaande en tusfchen die der tegenwoordige onlusten , en tusfchen de wyze waarop men op die beide verfchillende tyden, hcrftel der bezwaaren gezocht heeft, overtuigd zyn moet, zo wel als van de wysheid en doorzicht van Heeren Burgemeesteren van den toemaaligen en van den tegenwoordigen tyd, die, in beide gevallen, even zeer uitblinkt ;  C 92 ) blinkt; want, daar de destyds ontftaane gefchilien niet de Leer betroffen , konden Heeren Burgemeesteren van dien tyd, naar hoogstderzelver wysheid en doorzicht, niet anders dan het gedaane verzoek, om vrye Godsdienstoeffening van de hand wyzen, gelyk de tegenwoordige lofiyke Regeering, met dezelfde wysheid en doorzicht als derzeiver Voorzaaten bezield, hier in dit, van het voorgaande zeer verfcheiden, geval, en wyl het thans wel degelyk de Leer betreft, aan een groot aantal Rille en door hunnen Kerkenraad onderdrukte Burgers , die toevlucht tot hunne Burgervaderen namen, de verzochte vryheid gunftig verleende. Hoe zeer dit ook der Generaale Kerklyke Vergadering mishaagen moge, gelyk ze by het flot van haare vergelyking van de voorde , met de tegenwoordige onlusten op bladz. 65 niet onduidlyk te kennen geeft, en hoe zeer ze ook poogen moge, om de onlusten, die in 17S6. en die, welke in dit loopende jaar ontfhan zyn, aan geheel andere oorzaaken toetefchryven , dan aan de verbastering der Leere en aan het despotUk gedrag van de meerderheid haarer Vergadering, zy zal 'er echter geen' oplettenden befchouwer van het geen federt eenige jaaren on-  C 93 ) onder ons voorgevallen is, mede verfehalken. De vergelyking, die de Generaale Kerklyke Vergadering op bladz. 45, met weinige woorden, om 'er zich flegts aftemaaken, als bewezen vooronderftelt, of fchoon zy 'er geen zweem van bewys van opgeeft, als of in 1786 door het verkiezen van eenen Krankenbezoeker, die niet naar den fmaak der Requestranten van dien tyd was, gelyk als thans door het beroepen van Ds. Fortmeijer, het vuur der Kettcrmaakery ontfto* ken was, is even zoo haatlyk als valsch. Immers, deeze beide gevallen, die niets met clkanderen gemeen hebben, dan dat op beide deeze onderfcheidene tydftippen de klagten over de Leer der jongfle Predikanten uitgeborsten zyn, ter wyl, op beide deeze verfchillende tyden, op eene z!eer verfchillende wyze gewerkt is, gelyk aan niemand onbekend zyn kan, kunnen, met geene redenlykheid in vergelyking met eikanderen gebragt worden; en wat het laatfte, de beroeping van Ds. Fortmeijer betreft, dezelve heeft zeker de afzondering vervroegd, maar is 'er nimmer de aanleidende oorzaak van geweest. Deeze was alléén de verbastering in het echte Leerbegrip onzer Ker,  C 91 ) Kerke, cn bet openbaar ftyven en doorzetten der zaak van de onrechtzinnige Predikanten, door het grootfte deel der Generaale Kerklyke Vergadering. Hierdoor kon het niet anders, of 'er moest, vroeg of laat, eene afzondering plaats vinden by zo veele weldenkende Leden der Gemeente , welke men, met geweld, gevoelens opdrong, geheel tegenftrydig met de Leer hunner Voorvaderen, terwyl de meerderheid van den Kerkenraad doof bleef voor de nadruklykfte klagten, hiertegen, fints eenige jaaren, geflaakt. By zulk eene gefteldheid van zaaken wierd, gelyk Directeuren op bladz. 23 van hunne Redenen ócc. aanmerkten, deeze fcheuring, waarvoor zo lang gevreesd was, onvermydlyk, cn het is louter arglistigheid, wanneer men dezelve aan het beroepen van Ds. Fortmeijer, 't welk wel de gelegenheid tot derzelver vervroeging, maar nimmer de aanlcidende oorzaak daarvan was, toefchryft. Op het zeer verkort en verminkt opgeeven door de Generaale Kerklyke Vergadering van bladz. 45 tot 47 van de klagten, door Directeuren in hunne Redenen &c. van bladz. 3 tot 6 geflaakt, over het uitrn.onfr.eren van veele der gewigtigfte be- wys  C 95 ) •wysplaatfen (niet fchriftuurplaatfen, gelyk de Generaale Kerklyke Vergadering listig dit woord verdraaid, even als of het hier flegts op Schriftuurplaatfen aankwam, ze mogten bewysplaatfen zyn of niet) uit de Heilige Schrift , voor het een of ander Leerftuk; zullen Directeuren eerst herhaaien, wat zy in hunne Redenen op bladz. 5 gezegd hebben, naamlyk, dat zy 'er daarom over geklaagd hebben, wyl men veele dier bewysplaatfen cm de nietigfte en beuzelachtigffe redenen, waarvan zy eenigen van bl. 17 tot 20 opgegeeven en wederlegd hebben , en zelfs met een enkel magtwoord en zonder eenigen fchyn van bewys, verwerpt. Dft in 't algemeen destyds gezegde zullen zy nu met één enkel ftaaltje, uitzo veele anderen, bewyzen. In de bewuste Catechifatie in den voorleden Winter van J)y. Jdnisch met den Catechifeermeester Walkenhorst, over het Leerftuk der H. Drieëenheid, die, gelyk wy boven zagen, den laatften hoofdzaaklyk zyn Ampt gekost heeft., X'erwierp de eerfte ronduit, niet alléén alle bewyzen voor dat Leerftuk uit het Oude Verbond ontleend , maar kon 'er zelfs in het Nieuwe Testament niet meer, dan twee, vinden , die voor hem overtuigend en gerustfteL- lend  C 96 ) lend waren, en op die twee bewyzen zou hy dat Leerftuk gelooven. Maar, indien bet geval nu eens gebeurde, dat de een of ander nieuwe Criticus ook over deeze twee overige bewysplaatfen een nieuw Jicht verfpreidde, en daardoor Ds. Jlinisch in twyfeling bragt, of deeze beide plaatfen even zo weinig kracht van bewys hadden, als de reeds door hem uitgemonsterden? Wat dan? Zou dan het geval wel zeer ver af zyn, waarvoor Directeuren op bladz. 5 in hunne Redenen &c. vreesden, te wteicn: dat men zeer licht tot de ontkenning der eene of andere, ons in Gods Heilig Woord geopenbaarde waarheid komt, als men eerst derzelver voornaamfte bewysplaatfen ontzenuwd heeft? Of anders dat ons van veele, door God in zyn Woord geopenbaarde, waarheden niets dan het geraamte, en den blooten naam, of Leerftukken zonder bewys, overblyven zouden? Hierover is het eigenlyk, dat Dire&euren geklaagd en zich huns bedunkens duidlyk genoeg uitgedrukt hebben, al houdt de Generaale Kerkly. ke Vergadering zich nog zo vreemd, als of' ze dit niet terftond zien kan. Buiten dien wie is 'er zo onkundig met den loop, die de zogenaamde nieuwe Verlichting in Duitschland genomen , en waaraan men zich ook hier naauw.  naauwkeurig gehouden heeft, die niet zott gadegcflagen hebben , dat men juist daarmede den aanvang met de Volksverlichting en ontheffing van oude vooroordeelen gemaakt heeft, door het Oude Verbond voor de Christenen volflagen krachtloos te doen worden, juist in die Hukken, die het middenpunt, de ziel van den Mofaifchen zo wel, als van denChristlyken Godsdienst uitmaaken. Om die reden moesten ook alle bewyzen uit het Oude Testament —■ voordeH.Drieëenheid,— voorde eeuwig geldende Zoenofferhande van den toekomenden Mesfias, door zo veele voorbeelden en door den geheelen Levitifchen Offerdienst afgefchadu wd, — voor hetGeloof in dien tnekomftigen Borg en Middelaar van het gevallen Menschdom , als het éénig middel, door God zeiven van 's Menfchen zyde gevorderd, om deel aan de oneindige verdienden, aan dé toegerekende gerechtigheid van onzen Godlyken Verlosfer, zo wel onder de oude huishouding, als onder de tegenwoordige , te erlangen, — voor de onfterflykheid der zielen en een eeuwig, 't zy gelukkig, 'tzy rampzalig leven na dit leven, — en voor andere dergelyke hoofdwaarheden van den Mofaifchen en Christlyken Godsdienst, in het Oude Testament , op zo meenigvuldige plaatfen geöpen» G baard,  C 98 ) baard, deels geheel verworpen, deels Onkenbaar gemaakt, en het Oude Verbond aangezien worden, als alléén den Jooden en niet ons Christenen aangaande. By welke gelegenheid men ook oordeelde , niet verachtlyk genoeg van de vleeschlyke en aardschgezinde denkbeelden van dit, door hun zo zeer verlaagde, Volk der Jooden te kunnen fpreeken , en door eene valfche en verdraaide overbrenging van den vervallenen en bedorvenen ftaat der echte Bybclfcfhe Godgeleerdheid en Zedenkunde, onder de Jooden, ten tyde van 's Heilands omwandeling op aarde, op hunne Godlyke boeken zeiven, de hoofdleeringen dier Godlyke boeken, uit dezelven weg te verklaaren, even als of Mozes , de Propheetcn en de andere Heilige Schryvers deeze Waarheden niet geleerd hadden, wyl de huichelachtige Pharifeën en de wellustige Saduoeën , ten tyde van 's Heilands omwandeling op aarde, zo verblind en bedorven waren, om ze daarin niet te kunnen vinden. Een gedrag van onze hedendaagfche Hervormers in Duitschland cn van hunne Ecbo]s alhier, geheel onbeftaanbaar met den eerbied, dien elk waarheidzoekend Christen voor de onfeilbaarc Godlyke uitfpraaken, zo wel in de Schriften des Ouden als  C 99 ) als Nieuwen Verbonds, behoort te hebben, een gedrag, rechtftreeks ftrydig met het denkbeeld cener Godlyke Openbaaring , volgens welke het Oude niet het Nieuwe Verbond een volledig en onaffcheidbaar geheel uitmaakt , waarvan het laatfte de vervulling is van het eerftc, en buiten het zelve volftrekt onverklaarbaar blyft; waarom ook de Heiland en zyne Apostelen zich, op ontelbaare plaatfen, daarop beroepen, en hunne tydgenooten, ter bevestiging cn bekrachtiging der door hun verkondigde Godlyke Waarheden, op hunne eigene Godlyke Schriften, op Mozes en dePropheeten vcrwee'zen hebben, om daarin te vinden, dat al het geen hun thans verkondigd wierd, daarin, eeuwen te vooren, op de duidlykfte wyze geopenbaard was- Een van beiden dus is, uit dit beroepen Van Jefus en zyne Apostelen, op de Schriften des Ouden Verbonds , zeker, of dat deeze hierby, (dit zy met allen eerbied gezegd) hunne tydgenoóteh, ten deezen opzichte, misleid en zich op getuigenisfen uit het Oude Testament, tér bevestiging der door hun gepredikte leeringen , beroepen hebben, die 'èr niet in te viriden zyn, en welken ftaat zou 'er dan Op deeze leeringen zelvcn , ja op den geheelcn inhoud Van het Nieuwe Testament te maaken zyn? — Ga Of^  C ioo ) Of, dat de opgenoemde Waarheden in de daad in de boeken des Ouden Testaments geopenbaard zyn , wyl Jefus, de mond der Waarheid, en zyne Apostelen, die door ingeeving des Heiligen Geests fpraken, zich daarop beroepen. Maar, wat zyn dan, indien het laatfte waar is, gelyk het onbetwistbaar zeker is, onze zogenaamde nieuwe Hervormers, die dit niet erkennen willen ? Wat moet men van hunne verdere bedoelingen , omtrent het Nieuwe Testament , indien het hun eerst met het Oude gelukt is, verwachten ? Wat zal het einde deezer verlichting zyn? Wat anders dan eene volflagene ondermyning van allen eigenlyk geopenbaarden Godsdienst, zo welChristlyken als Mofaifchen, en het weder invoeren van een verfynd Heidendom ? Om dit zo lomp weg te doen, vond men niet raadzaam. Eerst moesten de gemoederen daartoe voorbereid, en de fleunfels van het geheele gebouw omver gerukt worden , om het zelve des te gemaklyker te kunnen floopen, en op de puinhoopen van den Christlyken Godsdienst, eenen bloot natuurlyken, onder den Christlyken naam , te vestigen. Wie niet onopmerkzaam op de tekenen der tyden is, zal deeze fchets maar al te zeer bewaarheid vinden. De vryheid van propheteeren , gelyk men  ( ioi ) men het noemt, of eene vrye Bybelverklaa- ring betwisten Directeuren den Predikanten niet; maar, indien men , door allerhande willekeurige verklaaringen, de voornaamfte bewysplaatfen voor het een of ander Leerftuk, waarvan ons ftraks wel eenige voorbeelden ontmoeten zullen , uit de Heilige Schrift weg verklaard, dan meenen Directeuren , dat deeze vryheid, gelyk meermaalen , in losbandig, heid ontaart. En indien de Predikanten werklyk deeden, ten minften gedaan hadden, wat de Generaale Kerklyke Vergadering van hun getuigt, te weeten: dat zy de Leer onzer Symbolifche boeken verkondigden, dezelve met echte bewyzen ftaafden, en de daartegen ftrydige dwaalingen verwierpen, nimmer zouden de zaaken tot die hoogte geklommen zyn. Hoe verre, intusfchen, deeze Predikanten, daaraan voldaan hebben, datzy, voor de door hun uitgemonsterde zogenaamde oude, onvoldoende bewysplaatfen, anderen, die beter voldoen, in de plaats gegeeven hebben, leert de ondervinding, en is nog onlangs door den fchryver van het Iets over de Rekenfchap van Ds. Baum aangetoond. Thans geeft de Generaale Kerklyke Vergadering zich zeer veele moeite, om van bladz. G 3 47  47 tot 50 met de getuigenisfen van twee beroemde Godgeleerden onzer Kerke te ftaaven, wat over het algemeen Directeuren zeer wel bekend was, te weeten: dat men, by het beoordeelen der waardy onzer Symbolifche Boeken, onderfcheid moet maaken tusfchen hunnen hoofdinhoud en tusfchen hunnen inhoud van den tweeden rang. By het Getuigenis des eerfteu, van Ds. Chr. Wilh. Franz Walch, 't welk hier, zeer uit zyn verband gerukt, voorkomt, zullen Directeuren zich niet ophouden. Maar , hoe Pelagius , die op bet Woord van den verdachten Döderlein van de hem aangetygde dwaaling vrygefproken wierd, hier bykomt, of het moest zyn om een glimp te geeyen aan de zo aanftoot, lyke Apologie voor dien man, door Ds. Baum by zyne Intrede alhier gehouden, bekennen Directeuren niet te weeten.. Het zy dan, dat men met het erkennen, „ dat hy in andere Leerftellingen vreemde gevoelens omhelsde," en met het o.nmidlyk daarop volgende; „ dat het toen zo min den Euangelisch Lutherfchen Leeraaren verbooden is , Schriftuurplaatfen geheel-anders uitteleggen, dan in de Symbolifche boeken gekhiedt," ten oogmerk hebben mogt , om deeze Leeraaren , naar het voorbeeld van hunnen lieveling Pelagius., ecni-  ( 103 ) eenige meerdere vryheid tot het omhelzen van vreemde gevoelens te vergunnen, van welke vryheid zy zich ook vry wel weeten te bedienen. Wat het tweede getuigenis, te weeten dat van den grooten Baumgarten betreft, indien de opgcgeevene Woorden dus in derzelver geheel verband luiden, als zy op bladz. 50 van het Bericht &c. vertaald voorkomen, waarover Directeuren niet oordeelen kunnen, wyl ze de tweede druk zyner F.rlduterimgen niet bezitten, (in den eerften ftaan ze ten minften niet) zo verklaaren zy oprechtlyk, dat zy met dien waarlyk verdienstlyken Godgeleerden volkomen inftemmen: „ dat elk een gerechtigd en ver- „ pligt is, Om, naar zijne eigkne beste „ inzichten de II. Schrift te toefen" Naar deezen regel is de Augsburgfche Geloofsbelydenis opgefteld; naar deezen regel zyn de overige Symbolifche Boeken vervaardigd, en niemand kan verpligt worden , eene waarheid des Geloofs aan te neemen, welke hy niet, naar zyne eigene beste inzichten^ in de Heilige Schrift vinden kan. Maar, wat zyn nu beste inzichten ? Zyn het wik lekeurige denkbeelden ? Zyn het losfe in* vallen ?_ Zyn het frdtavinnigheden > dia ap c 4 eoat  C 104 ) eene valfche wysgeerte rusten? Zyn het regelen van 't menschlyk vernuft, waar naar men de verborgenheden des Geloofs wil beoordeelen? Zyn dat, by voorbeeld; beste inzichten, wanneer Ds. Baum, in zyne onlangs uitgegeevene Rekenfchap &c, de bewyzen voor de Leer onzer Kerke van de mcdedeeling der Godlyke Eigenfchappen aan de menschlyke natuur van Christus beoordeelt naar de meetkunde, en dezelve daarom verwerpt, om dat een emmer, een emmer blyvende, den geheclen Oceaan niet lan injluiten ? Moeten deeze beste inzichten in den Bybel gebragt, of moeten ze daaruit getrokken worden? Niet het eerife, maar het laatite in onze pligt. De Schrift moet door Schrift verklaard worden, in zaa. ken die het Geloof, die Godlyke verborgenheden betreffen , en daardoor moet het inzicht in eene zaak of waarheid verwekt, opgehelderd en bevestigd worden. Zo heeft het onze Kerk ten allen tyde, zo hebben het alle derzelver rechtzinnige Leeraars, in volkomene oveiëenffemming met den grooten Baumgarten, begreepen. Maar, wie geeft nu aan de Generaale Kerklyke Vergadering het recht, om deeze altoos waarblyvende ftelling van dien waardigen Godge- leer-  C *°5 ) leerden in zulk eencn onbepaalden en afwykenden zin te necmen, als door haar, ter dekking van de wangevoelens haarer Leeraars, gedaan word V Wat toch zou 'er van de gewigtigfte waarheden van den Godsdienst worden, léén uit de Heilige Schrift, als daarin geopenbaard, kunnen en moeten beweezen wc »ni indien elk een gerechtigd en verpligt wra.$ ■> om naar zijne eigene zogenaamde beste inzichten de Heilige Schrift te toetfen , zonder daarin door de H. Schrift zelve bepaald te zyn ? Hoe, indien de een of andere , naar zyne eigene ingebeelde beste inzichten, die waarheden in de Heilige Schrift, waarin ze toch alléén bekend gemaakt zyn, niet vinden konde ? Zal hy dan die Leerftukken, bloot wyl ze de Leer der Kerk uitmaaken, en wyl ze tot den inhoud van den eerften rang der Symbolifche Boeken behooren, tegen zyne eigene overtuiging aan, en offchoon hy, naar deeze zyne eigene beste inzichten,geen bewys in de Heilige Schrift daarvoor vindt, zonder bewys ge» looven, en ze als zodanig aan zyne Gemeente voordraagen ? Vervalt hierdoor de geheele verbindende kracht der Symbolifche Boeken onzer Kerke ten opzichte der Leeringen, die haar van andere gezindheden onderfcheiden, en tot eene Euangelisch Lutherfche Kerk G 5 maa-  maaken^ niet geheellyk, wyl het, wel bezien, genoegzaam het zelfde is, of men die Leerftukken ronduit loochent, en of men de naamen derzelven, om den fchyn van rechtzinnigheid niet te verliezen , nog behoudt , maar derzelver voornaamfie bewyzen ontze. nuwt, zo dat 'er in 't geheel geene, of niet dan zwakke overblyven ? Doch , omnietdéns hiervan te gewaagen, tot welke uiterften kan de onbepaald opgegeevene Helling, dat elk Luthersch Predikant vryheid hebben zoude, naar zyne eigene gewaande beste inzichten de Heihge Schrift te toetfen, aanleiding geeven ? Ja, welke gedrochtlyke en alle gezond verftand, zo wel, als allen eerbied voor het onfeilbaar Woord van den levendigen God, ontè'erende Schriftverklaaringen zyn hieraan hunne geboorte verfchuldigd, wyl men naar zyne eigene zogenaamde beste inzichten, of naar die van zyne Voorgangers, de nieuwe Plervormers in Duitschland, de Heilige Schrift getoetst, of liever openbaar verdraaid en den natuurlykften, eiken oplettenden Bybel-leezer^ in 't oog vallenden zin, daaruit weg verklaard heeft. Eenige weinige voorbeelden zullen genoeg zyn, om dit te ftaaven. Zo Helde Ds. Baum voor eenige jaarcn, over den Hoofdman te Capemanni., volgens,i\ia,tth* g  C ï°7 ) g vers 5 tot 13 , predikende , denzelven voor, als of hy Christus voor Apollo, den God der Geneeskunde, aangezien had, die, volgens de fabelleer der Heidenen, van den Hemel op de Aarde nedergedaald was, om zyne wonderdaadige geneezingen te verrichten, en die daarom ook door hem verzocht wierd, zynen jichtigen Knegt gezond te maaken ; en dit dischte die Predikant zynen toenmaaligen Toehoorderen als eene nieuwe gewigtige ontdekking op, offchoon de Heiland zelf betuigt: zulk een Geloof, als dat vandien Heidenfehen Hoofdman, in Israël niet gevonden te hebben, en offchoon de Oudften der Jooden , volgens de gelykluidende plaats Lucas 7 vers Ar, 5 d'C loflyk getuigenis van dien Hoofdman gaven, dat hy de weldaad waardig was, waarom zy den Verlosfer laden, wyl hy het Joodfc-he Volk lief gehad, en hetzelve eene fchoole gebouwd had. Die man nu, die beminnaar van het Joodfche Volk, die ten blyke zyner liefde voor hetzelve , het volk eene fchoole gebouwd had, is, naar dê 'beste inzichten, waarnaar Ds. Baum de Heilige Schrift getoetst heeft, zo onkundig met den Godsdienst van dit zelfde volk, waaronder hy woonde; en met het welk hy verkeerde, dat hy niets wist van den  C *o8 ) den Mesfias in de aloude Godfpraaken aan dit volk beloofd, dat hy nog de lompfte heidenfche denkbeelden van die doorluchtige wonderdoende perfoonaadje, die zich als toen in Kapernaüm bevond, koesterde, en hem voor eenen ingebeelden Apolio , die van den Olympus op de aarde wedergekeerd was, hield, en, in dien waan, hem om de geneezing van zynen knecht verzocht! En dit geloof, of liever deeze inbeelding, was van dien aart, dat de Heiland hetzelve niet alléén niet tegenfprak, maar 'er zich over verwonderde, en betuigde, zulk Geloof in Israël niet gevonden te hebben! Nog een ander voorbeeld van de beste in*, zichten van dien zelfden Predikant, in zyn voor eenige jaaren uitgegeeven werkje over de voetftappen der Leere van 's Menfchen Leven na den dood, «Sec. aan den dag gelegd, en federt, zo door hem zeiven, als door Ds. Mutzenbecher en anderen op denPredikftoel herhaald; want, om dit ééns in 't voorbygaan te zeggen, hunne eigene beste inzichten over dergelyke onderwerpen komen gemeenlyk altoos met eikanderen overeen, of liever, ze zyn genoegzaam woordlyk ontleend uit eenige der nieuwfte Duitfche fchryvers, zo dat, wan-  C 109 ) wanneer men flegts deeze geleezen heeft , men de moeite kan fpaaren, om de Schriften van verfcheidene onzer voorige Predikanten over dergelyke onderwerpen te leezen, of hunne Leerredenen daarover te hooren , 't welk ten minften zo veel bewyst, dat het napraaten van anderen, 't welk de Nieuwere den Rechtzinnigen, zo dikwerf en zo onverdiend, te last leggen, by hun niets ongemeens is. Dit voorbeeld betreft dien zogenaamden Engel des doods, waarvan Directeuren in hunne Redenen &c. op bladz. 17 één enkel woord gezegd hebben. Volgens den Talmud en de Joodfche Fabelleer, verfchynt voor het bed van ieder ftervenden, de doodsengel Asmodi of Samniël, in eene verfchriklyke gedaante , zo dat de honden beginnen te huilen, als hy voorby gaat en verfchynt , met een yslyk Zwaard in de hand, doch alléén voor den Stervenden zichtbaar ; deeze op het ■ gezicht van dien molik ten uiterfte ontzet, en doodlyke ftuipen op 't lyf krygende, begint van fchrik te gaapen, waarvan zich de Engel des doods behendig weet te bedienen, en van zyn Zwaard drie vergiftige droppelen den Stervenden in den Mond laat vallen,- waarvan by fterft, bleek word, en verrot. Dusdanig  C **» ) hig is de Fabel, door de Jooden verdicht * en waarover de Geleerden het op verre na nog niet eens zyn, of zy wel vóór of ten tyde van 's Heilands omwandeling op Aarde, onder dat Volk algemeen bekend was. Ên echter is het deeze Fabel, waarvan elk de ongerymdheid , zo ras hy ze hoort of Jeest, met handen tasten kan, Waarop men zyne zogenaamde nieuwe Verklaaring van de woorden des Apostels, Hebr. 2 vers 14 en 15 bouwt, volgens welke Verklaaring, (wie zou het kunnen gelooven, indien hy het niet by herhaaling en tot verveelens toe, gehoord had, en het nog dagelyks'leezen konde?) de Apostel in de zo even aangehaalde plaats , niets anders bedoelt, dan de Hebreen tot dankbaarheid optevvekken tot Christus, die hen van dien Engel des doods verlost heeft, waarvoor zy anders, als Jooden , geduurende hün geheele leven, en tot aan hün fterfuur toe, zouden hebben moeten vreezen. Dit zou dan de geheele zin der woorden des verlichten Apostels zyn : „ Nadien nu de Kinderen vleesch en bloed „ hebben, zo is Hy derzelver insgelyks „ deelachtig geworden, op dat Hy door den „ dood de magt zoude neemen dien', die „ des doods geweld had, dat is den Duivel; « en  5 en verlosfen zoude de geene, die, door „ vreeze des doods, in 't gantfche Leven „ knechten zyn moesten ? " Waarlyk, indien Paulus dit bedoeld had, zo zou hy zich veel duidlyker en verftaanbaarer uitgedrukt hebben, wanneer hy dit geheele vertellingje van dien zogenaamden Engel des doods, by zynen eigenlyken naam genoemd en het zelve befchreeven had als een fprookje, een onding, uit het verhitte en ongeregelde brein der Joodfche Fabulisten geteeld, waarvoor zich elk, door het Euangelie verlicht, Christen, gelyk als voor ongeestlyke en oudwyffche fabelen, voor onnut geklap, zo als hy zich ergens tegen Timotheus uitdrukt, zorgvuldig te wachten hebbe. En waarvan heeft ons toch Christus, volgens deeze nieuwe Verklaaring, eigenlyk verlost? Van een Wezen dér inbeelding, dat nimmer in het ryk der fchepping belfond, en dus van een niets. Welke wartaal! Inderdaad, indien dit de blyken van de meerdere vorderingen in de uitlegkunde onzer tyden, boven die der voorgaanden heeten zullen; indien dit de vruchten zyn van het toetfen der Heilige Schrift naar zyne eigene beste inzichten, dan gunnen Directeuren dezelven hartlyk aan derzelver Bcminnaaren, terwyl zy God danken, dat hun-  c m ) hunne ooren cn die hunner Gemeente niet meer ontfticht worden door het hooren vocrdraagcn van dergelyke nieuwe Schriftverklaaringen. Nog een enkel voorbeeld van eenen ande. ren aart zal genoegzaam zyn , om dit te fhaven. Ds. Jdnisch in 't afgeloopen jaar, over het gewoon Euangelie, op den 24ften Zondag na het Feest der H. Drieëenheid, befchreeven by Matth. 9 vers 18 tot 26 predikende, vertelde aan zyne Gemeente, by ge. tegenheid, dat hy in de Inleiding den Tekst ophelderde: dat, de gevoelens der Geleerden verdeeld waren, over den ftaat van het Dogtertje van Jaïrüsj dat het gewoone gevoelen was, dat dit Kind werklyk geftorven was, toen Jefus by haar kwam; doch dat andere' mannen van naam en geleerdheid het daarvoor hielden, dat dit Kind flechts in eene ftaauwte gelegen had, zich, ten bewyze van hun gevoelen, op de woorden van den Heiland zei ven : het Meisje is niet dood, maar het Jlaapt, beroepende. Dat hy , voor zich, niets daarin befiisfen wilde, wyl 'er veel voor en tegen het . een en ander gevoelen intebrengen zyn zoude. Indien, intusfchen, deeze, in dit geval, zo naauw gezette man, die hierïn niets befiisfen kon en  ( n3 ) feri Zyhé Toehoorders aan de twyféizüchÈ overliet, of Christus hier waarlyk een wonder verricht, en dit Meisje van den dood opgewekt hebbe, dan niet; in plaats van naar zyne eigene beste inzichten, de Ff. Schrift te toetfen, derzelver uitdrukJyke Verklaaring-, en de beide gelykluidende, en dit geval zeer fte'rk ophelderende, plaatfen van Mare. 5, 22—43. cn Luc. 8, 41 — 56. geraadpleegd had , dan zou hy , by voorbeeld , by den laatstgenoemden Euangelist, zeer fterke gronden ter wegneeming zyner onzekerheid daaromtrent gevonden hebben. Ten minften, het komt Directeuren voor, dat inert wel eene zeer groote maate van twyfelzucht bezitten moet, indien men op de boodfehap van een der Huisgenooten van den Overften, volgens Luc. 8. in het4ofte vérs tot herri zeggende, uw dochter is geftorven, moei den Meester niet ,• op de redengeeving, waarom de omftanders op het'zeggen van Christus vs. 52: zy is niet geftorven, maar zy flaapt, Hem vs. 53. belachten, naamlyk: wyl ze wel wisten4 datzy geftorven was ; op het gezegde van den Euangelist in vs. 52. dat haar geest wederkwam ; en eindlyk op het ontzetten der Ouders over het gebeurde in vs. 56; — indien men op alle H dee-  C W4 ) deeze overtuigende bewyzen voor de zekerheid van den dood van dit Kind, nog tot geene bcflisfing hieromtrent durft komen. Doch, misfehien zou men hierdoor zich ten on vriend gemaakt hebben by die zogenaamde nieuwe beroemde Geleerden, die van het tcgenovergeileld gevoelen zyn , waaronder de beruchte Engelfche Vrydcnker Woor,ston, in zyne fix Difcourfes on the Mirartes of our faviour, de eerfie geweest is, die hetzelve in deeze Eeuw, ter verminking deiWonder werken van onzen Verlosfer, op de baan gebragt, en met het zelfde fchynbewys, als Ds. Janisch uit het 24fte vers van het Teksthoofdftuk bygebragt had , bekleed heeft; offchoon die beruchte Geleerden, met den vrygeest Woolfton aan het hoofd, indien hun oogmerk niet geweest was, om de Godlyke wonderkracht des Heiiands , waardoor hy wezenlyk dooden opgewekt heeft , weg te philofopheeren, zeer gemaklyfc die zwaarigheid uit bet verhaal der opwekking van Lazarus, by Joh. ir. zo uitvoerig en treffend befchreeven , en inzonderheid uit het ïi* Vers, zouden hebben kunnen oplosfen. Aldaar zegt Christus ook tot zyne Jongeren: Lazarus, onze vriend, fiaapt. Of is Lazarus , die vier dagen in 't graf gelegen had wiens  C ) Wiens Lyk reeds begon te ftinken , ösk in Cene flaauwte geweest? ö alle geloof te boven gaande" vorderingen deezer Eeuw in de Godgeleerde Studiën , tot welke uiterften brengt gy den meusch , die u blindlings volgt!!! By deeze drie aangehaalde voorbeelden , waarby Directeuren nog eeiie geheele reeks voegen konden, indien zy lust daartoe hadden en niet vreesden het geduld van den onpartydigen en weidenkenden Leezer te kwetfen met het optellen van dat heir van valfche, verminkte en wanftaltige Schriftver* klaaringen, die men in de laatfte Jaaren by onze voorige Gemeente heeft moeten hooren, zullen Directeuren het, voor dit maal, blaten berusten, overtuigd zynde , dat elk, met eerbied voor Gods onfeilbaar woord vervuld, gemoed thans zien zal , dat dit vry wat meer heet , cdan ,, dat dc Predikanten ," gelyk de Generaale Kerklyke Vergadering op bladz. 5r voorgeeft, „ het nu en dan „ eens dorsten waagen, van de Glosfa ofdinaj, Ha der Nedcrlandfche, en hyzondcr der Ain,, fierdamfche Lutherfchê Kerk, af te WykenV' Ten minften, de aangehaalde voorbeelden zyn göene afwykingen van de Glosfa ordlndria der Nederlandfche, en hyzonder der AmjlerH z danu  C "<5 ) darrfche Lutherfche Kerk, maar opzetlyke vervalfchingen van het onfeilbaar Woord des levendjgen Gods, en bedoelen niets minder, dan om in het eerfte de grootheid van het Geloof van den Heidenfchen Hoofdman, en in het tweede het gewigt van het Werk der Verlosfing, ronduit te loochenen, en in het derde het Godiyk wonder van onzen Zalig, maaker, in de opwekking van het Dogtcrtje van Jaïrus, in twyfel te flcllen. Of deeze aangehaalde drie voorbeelden mede onder de onvoldoende gewordene bewysplaatfen, waar van de Generaale Kerklyke Vergadering fprcekt, „ dat hunne Leeraaren het nu en „ dan eens dorsten waagen', om zo uitte. „ monfreren," bthooren, wecten Direcïeuren niet. Zo veel weeten zy egter, en zy zullen "er zich altoos aan houden, dat deeze plaatfen zo lange kracht van bewys hebben, als het Godlyk Wo'ord#en de daarin geopenbaarde Waarheden, als de onfcilhaare richtfnocr van Geloof cn Leven, onder hun, hooggefchat, cn verre boven alle uitvindingen der zogenaamde menschlyke wvsheid gefteld word. Waardoor ? op welke wyze? cn by welke gelegenheid ? die bewysplaatfen , waarvan de Generaale Kerklyke Vergadering geheel in vago fprcekt, haare- krach»  C "7 > kracht van bewys, diezy, naar haare eigene vooronderstelling, ten eenigen tyd toch gehad hebben, veriooren hebben, en van vol. doende onvoldoende geworden zyn , hiervan word geen enkel woord gerept, hoewel het Directeuren voorkomt, dat het hier juist de gelegenheid was , om dit duidlyk en klaar aantewyzen. Het uitvaaren op bladz. 51 „ op die half „ geleerden, die, wyl ze door het afwyken „ der Glosfa ordinaria der Amftcrdamfche „ Lutherfche Kerk cn door het uitmonste„ ren der onvoldoende gewordene bewys* „ plaatfen, ylhoofdig wierden, een alarm„ kreet opheffen," is zo ongegrond als boosaartig. Het komt Directeuren veeleer voor, dat zulke Predikanten met meerder recht den naam van halfgeleerden verdienen, die, in ' plaats van zich op. eene gezonde Bybelfche uitlegkunde toeteleggen, heilig en onheilig, op de vreemdrte wyze, onder een llansfen, en dan eens uit de Heidenfche. Mythologie, dan eens uit de Joodfche Fabelleer, de gewigtiglte Waarheden der Godlyke openbaaring poogen toetclichten, of veeleer te ver-' donkeren, en dit dierbaar gefchenk der Godlyke Goedertierenheid, voor den ongeoefenden Christen, tot het raadfelachtigfte en onH 3 ver-  verftaanbaarfb boek der waereld maaken, of — die niets befiisfen durven, waar Gods Geest duidlyk bcflist, en daardoor de reeds genoeg overhand genomen hebbende twyfelzuchn nieuw voedfel geeven. Directeuren zullen zich intusfehen met hunne Gemeente volftandi> aan de Leer hunner Godvruchtige Voorvaderen houden , zonder zich door het aanhoudend ge. fchreeuw van den waschdom in deoordeeLcn Uitlegkunde by hunne voorigc Gemeente, waarVan zy reeds verfcheidene haaltjes hebben op. gegeeven, van een aanhoudend onderzoeken en nafpooren, in de Heilige Schrift zelve , als de .eenige zuivere bron van alle hunne Godsdicnftige kundigheden, te laaten aftrekken. Zy zullen dan zien, of zy met hun te flichtene Kvveekfchool , waartegen men het zo zeer gelaaden heeft, dat men daarmede voor de tweede keer in dit bericht meent te moeten fpotten , op de gelegde gronden van een aanhoudend en viytig onderzoek der heilige Schrift zelve, en eene eerbiedige omhelzing en voorwaarhóudïng van derzelver onfeil. baare uitfpraaken, niet meer waare verlichting in hunne Gemeente verbreiden, dan door het ydel fnorken van „ met zyne eeuw in dejïu. „ dien voorttegaanwaarop men zich op fcladz, 5? en 53 zo veel inbeeldt; even als Of  C i'9' ) of een ieder een zodanig Vreemdeling was met den tegenwoordigen Staat der Geleerdheid in Duitschiand, dat hy niet zoude wcctcn, dat alles, het geen men thans voor nieuws ontdekkingen, voor nimmer gehoorde bewyzen in deeze dagen hier te Lande opgeeft, met genoegzaam woordlyk van eenige nieuwe Duitfche Geleerden ontleend, en hun, hoe wanfchiklyk', hoe gedrochtlyk en tegen alle gezond menfehenverftand het ook zyn moge, .goedwillig nagepraat was. Dat echter deeze nieuwe Duitfche Geleerden, die, gelyk hunne Echo's, de Predikanten onzer voorige Gemeente, onophoudlyk fchreeuwen, da°t zy in de Godgeleerde Studiën ten minften eene halve Eeuw vooruit zyn, ondanks deeze hunne grootfpraak, echter veelal niets anders doen , dan de oude lang wederlegde dwaalingen en verdraaijingen der Heilige Schrift, weder op te haaien, en in een nieuw- . modisch' kleed te fteeken, zal uit het volgende blyken. Het is bekend, dat Dr. Heilmann te Gottingen de eerfte was, die,in 1763, in een Programma, de destyds by onze Kerk nog niet gehoorde Helling beweerde , dat de Naam Zoon Gods, van Christus gebez.gd, in fommige plaatfen des Nieuwen Testaraents H 4 niec  C 120 ) niet meer betekende, dan een Amotsnaam of eene aanduiding van zyn McsfiajOW Die vreemde gevoelen maakte in 't gerst veel opziens, doch met den dood van d^szelïjj Verdediger, die kort daarop voorviel, lueid dt, vooreenigen tyd, op. Jntusicberj vonden eenige andere nieuwe Duitfche Gelterden fmaak daarin, fnuikten het op, en ver. fpreiden hec allerwcge. Ln, gelvk het clan gewoonlyk by Lieden gaat, die'met hunne Eeuw in de SLudiën voortgaan, die gaarne eene halve Eeuw daarin voor anderen willen vooruit zyn, en naar hunne eigene beste inzichten de II. Schrift toetfen, zo wierd het ook in de Nederlanden, en byzander by de Amfterdamfche Lutherfche Predikanten, als eene nieuwe ontdekking, als eene nog nimmer gehoorde waarheid aangenomen, die Ds. Muüzenbecher, by zyn verblyf alhier., op twee verfchillende tyden, en Ds. Sterk nog in het begin van December des voorlcdenen jaars, uit het getuigenis van Petrus', Matth. 16: 16, in openbaare Leerredenen, opzetlyk daarover gehouden , hebben gepoogd te bewyzen. En intusfehen hebben die beide zo even aangehaalde Mannen, by het over! ncemen van het gevoelen van Dr. Heilmann, ffiisfehien niet ééns daaraan gedacht, dat die God:  Godgeleerde, wel verre van wat nieuws voor den dag te brengeu, niets anders ge* daan heeft, dan eene oude lang wederlegde dwaaling- der Sociniaanen uit het graf der vergeetelheid optedelven, en in een nieuw Kleed te fr^eken. Ten bewyze ftrekke de volgende plaats uit de nog eens aangehaalde Rakaufche Catechismus, naar dezelfde Hollandfche uitgaave, alwaar het op bladz. 63 en 64 aldus heet: „ Maer waer is gefchreeven dat hy de Soon des levendigen Gods, de eigen en „ eenig-gebooren Soon Gods is? „ Hiervan leefen wy Matth. i<5: 16, al„ waer Petrus zegt: gy zyt Christus de Soon „ des levendigen Gods, en Rom. 8:- 32. al„ waer d'Apostel zegt: dewelk (God) zyn „ eygen Soon niet gefpaert en heeft, maer „ heeft hem om onfent wil overgelevert. Ende Joh. 3: itf: Soo lief heeft God de „ werrelt gehad, dat hy zyn eenig-gebooren „ Soon gegeeven heeft, en vers 18. die niet en gelooft is nu verdoemt, om dat hy „ niet gelooft en heeft in den naem des „ eenig-gebooren Soons Gods. „ Wat is u antwoort op deefe plaetfen? „ Al die bynamen en eertytelen Christi, a zyn geen bewys van zyne Goddelyke naH 5 tuur:  C 122 ) » tuur: want wat het eerfte aengaet, 't is * zeer kennelyk dat Petrus belyt, dat de „ Soon des menfchen , over wien verfchil » was, is de Christus en de Soone des le„ vendigen Gods. Maer de Soon des men„ fchen heeft foodanigen Goddclyke natuur, „ als fy haer fel ven inbeelden , niet gehad. , Daer bcneffens getuigt de Schriftuur van „ andere menfchen , dat fy Soonen des Ie„ vendigen Gods zyn , gelyk Paulus uyt , Ofea Rom. 9: i6 aentrekt: „ En het zal „ „ zyn in de pjaets dat tot haer gezegt was, » » gy cn zyt myn Volk niet, daer fullen fy „ „ Kinderen of Soonen des leevcndigenGods T „ genoemt worden." Ja, om dat Petrus het „ woord Zoon Gods, by het woord Chris* tus door manier van byftel voegt, gelyk „ men fpreekt, cn zonder een Koppelwoord„ je ende, zoo blykt klaerlyk, dat de naem „ van Zooa Gods en de naem van Christus n een beteekenis hebben, het welk niet alw leenlyk uyt deeze zelfde belydenis van S) Petrus, gelyk als die van Markt» en Lu„ kas befchreeven word , al waer de naem » van Zoon Gods uytgclaeten is, maer ook , uyt andere Schriftuurplaetzen, Matth. 26: „ 63. Mark. r4: 6x. vergel. met Luk. 22: 67," » 7°» 1 Joh. 5; I, 5, ais nieede uyt de zaek „ zelfs  < 123 ) „ zelfs blykt, naemelyk , dat de Christus „ Gods te zyn, zoo veel is als van God tot „ een Koning gezalft te zyn, aen wien om „ die oorzaek den naem van Zoon Gods toe„ komt. Belangende de tweede en derde plaets, enz." Kan men overtuigender bewys van de waarheid hebben, dat de hedendaagfehe zogenaamde nieuwe verklaaringen haaren oorfprong aan de Sociniaanen verfchuldigd zyn, en dat het eene ei het ander niet beter geJyken kan, dan veele der tegenwoordige nimmer gehoorde uitleggingen van fommige plaatfe der M. Schrift, met die, welke de Sociniaanen in de voorige Eeuw daaraan gaven? Dezelfde redengeevingen voor hunne zaak, dezelfde verdraaijing van den waaren zin des Bybels. Inzonderheid vindt dit beide plaats, by den Tekst van Matth. i5: 16. Alléén heeft Dr. Heilmann het uitfteekend verdienst, dat hy het konstwoord: /Imptsnaam uitgevonden heeft, offchoon zyne Voorgangers, de Sociniaanen, de zaak zelve, daardoor uitgedrukt, even duidlyk, als hy, ff ellen. En zo is het met eene geheele meenigte yan zogenaamde nieuwe uitleggingen geleegen , waarvan men thans zo veel ophef maakt; gelyk zulks zeer  C 124 ) zeer gemakiyk door Directeuren kon getoond worden, indien ze niet vreesden, dat dit Ti-GKNnmcKT te lang uitloopen zoude. Wien het lust, die kan in de uitgegeevene Leerredenen en andere werken van eenige dier, door de Generaale Kerklyke Vergadering , zo hoog opgevyzelde Predikanten , naar genoegen, te recht raakcn. Hremit kan dan ook elk onpartydig- cn waarheidlievend Leezer oordeclen, wat men te houden hebbe van de plechtige Verzekering, die de Generaale Kerklyke Vergadering zich veroorloofd te geeven,. „ dat „ haare Leeraars, door dergelyke oprechte „ en zuivere bybelyerk haringen, haar juist » hct fterkfie tegengift tegen het Socinianis„ mus ter hand gefteld hebben." Hoe? heet dit, het Öerkite tegengift- tegen het Socinianismus ter 'hand ftéllen , wanneer men de voornaamfte bewysplaatfen voor die leerHukken, welke de rechtzinnige Kerk van de Sociniaanen onderfcheiden, ontzenuwt, en zyne fchyngrondcn daarvoor juist uitSociniaanfche fchriften en gronden ontleent ?„ Zal „ daardoor de eenvouwige maar nadenkende „ Christen voor twyfeling van de waarheid „ van het Leerftuk zelve, of voor derzel» ver geheele verwerping.bewaard blyven," / wan-  ( 125 ) wanneer men, op het voetfpoor veeier hedendaagfche Geleerden in DujtschJaad en elders, wie men blindling en zonder de Ouden geleczen of zyn eigen oordeel gebruikt tc hebben, volgt, het eene bewys voor, het andere na, voor dat Leerftuk zelve, uitmonftort, en door zyne gedwongene en tegen den waaren zin der Heilige fchryveren zichtbaar aandruifchende verklaaringen, hem het onfeilbaar Woord van God, die eenige zuivere bron van licht en vertroosting, tot het duisterfte en raadfelachtigfte boek des aardbodems maakt ? Indien dit Geleerdheid heeten zal, indien dit.de voorrechten zyn zullen van de vorderingen deezer Eeuw in de Studiën van het ten minften eene halve Eeuw daarïn vooruit te zyn , dan begeeren Directeuren 'er geen deel aan te hebben; dan begeeren ze veel liever zulke Predikanten, en danken God, dat zy ze thans ook werklyk bezitten, die hun den waaien zin der Heilige Schrift recht doen kennen, die 'er zich zorgvuldig op toeleggen, om hun cn hunne geheele Gemeente -met de fchatten van Godlyke wysheid en kennis, in dat dierbaar gefchenk van onzen goedertierenen en hemelfchen Vader verborgen liggende, bekend te doen wor»  C 125 ) worden; die, na dat ze, onder een Vüflrte gebed tot God om de verlichting van zy. nen Heiligen Geest, de gèWyde Schriften toaauwkeurig en zorgvuldig onderzocht, en den waaren zin der van God gedreevene Schryvers gevonden hebben , daaraan ook vasthouden, en dcmelven verdedigen, zonder zich door den modetoon en het gezag, 't welk eenige hedendaagfche uitleggers zich aanmaatigen willen, daarvan te laaten aftrekken; het zich voor pligt rekenende, gelyk wy het met onze Predikanten doen, dat het de hoogfte wysheid is, eerbiedig te gclooven, Wat God in zyn onbedrieg]yk Woord zegt, offchoon eene geheele bende eikanderen affchryvende zogenaamde nieuwe en hoog.verlichte Geleerden bet tegendeel beweerden. Hierdoor vermeenen Directeuren ook dat hunne Gemeente vry fterker en onbedrieglyker in de waarheid onzer - Euangelisch Lutherfche Leer verfterkt en bevestigd zal worden, dan wanneer zy zich waaijen en wiegen Het door allerlei wind der Leere, en, door allerhande vreemde gevoelens en de ongerymdfte Schriftverklaringen gcfiingerd, nimmer tot eene gegronde kennis der waarheid geraakte. Om een bewys te geeven van de waare  C ï27 ) en wezenlyke vorderingen in de Bybelverklaa* ring, waarop zich de Generaale Kerklyke Vergadering by haare tegenwoordige Leeraars zo veel inbeeldt, beroept zy zich op een voorbeeld, 't welk, haars bedunkens, alles afdoet, te weeten dat van de gelukkig veranderde cn verbeterde Leerwyze omtrend de fleutclen des Hemelryks, met welke nieuwe ontdekking zy de moeite neemt, geheele negen bladzyden , van bladz. 55 tot 64. te vullen. Directeuren zullen egter, met weinige woorden doen zien, hoe ydel, ook ten deezen opzichte, de grootfpraak van de zo hoog opgevyzelde vorderingen, in de bybelvcrklaaring van onzen tyd zy. Om dit Leerftuk, door eene gelukkig veranderde en verbeterde Leerwyze, te overtuigender en bondiger te ftaaven, houdt men dien voet, dat men eerst de bewyzen, daarvoor' uit Matth. 16 en Joh. 20, tot dus verre bygebragt , verwerpt, en de fleute]en des Hemelryks alléén op Petrus, en de magt om te binden en te ontbinden en die om zonden te vergeeven en te behouden , op alle de Apostelen toepast, en daardoor geheel andere zaaken verftaat, dan men 'er, tot dus verre, door verftaan heeft. Dus raaken die bewyzen, volgens de uitdruk-:  C 128 ) druklyke verklaaring op bladz. 59, bybelscli befcbouwd, het gewoone Lecraarampt niet, en echter wil men het Leerftuk, ja de uitdrukking , jleutelen des Hsmclryks zelve , (die intusfehen, volgens de nieuwe uitleg, ging, alléén aan Petrus gegeeven zyn) kerklyk befchouwd, behouden! Welk eene wartaal! Zyn 'er dan kerklyke waarheden, die geene bybelfche zyn ? (*) Daarenboven , wie (*) Mier hadden Directeuren de fchoonfte .gelegenheid , indien hunne neiging daartoe (ïrekte , om, met overtuigende bewyzen, uit de eigend ftellingen der Generaale Kerklyke Vergadering getrokken , te toonen , hoe volmaakt overeenkomftig, Lieden, die het waagen durven, om anderen, opgeencn beteren grond, dan op dien van eene op. zetlyke en moedwillige verminking van hun Kerkzegel, voor Crypio- Jefuiten uittekryten, met de eigene grondftellingen der Roomschgezinden, die zy anderen zo ongegrond, als onverdiend te laste leggen, overé'ennemrnen. Immers, volgens de gemaakte vorderingen in de uitlegkunde , waarop de Generaale Kerklyke Vergadering zich zo veel laat voorftaan, ïyn de SHitelen des Hemelryks aan Petrus alléén, met uhftititing van alle de andere Apostelen, gegeeven , en volgens dezelfde gemaakte vorderingen, in de uitlegkunde, zyn 'er Kerklyke Waarheden, die geene Bybelfehe zyn. Kan 'er iets overè'enkomufger dm  C 129 ) wie heeft die geleerde Mannen, die ons na de fchemeringen, den vollen dag gebragt, of He- dan deeze twee (tellingen met de Leer der Roomfche Kerk gevonden worden ? Deeze immers beweert even uit de aangehaalde plaats van Matth. 16, den voorrang van Petrus boven alle de Apostelen, en leidt daaruit de onfeilbaarheid en het Oppergezag der Pausfen, als opvolgers van Petrus, af, en deeze zelfde Kerk heeft, even als onze nieuwe Hervormers, Bybelfche en Kerklyke Waarheden , en voegt, by het onfeilbaar Woord Gods, nog haare Kerklyke overleveringen. Doch, het ïs in dit (luk alléén niet, het is ook in andere, en inzonderheid in het Leerftuk der Rechtvaardigmaaking, die grondzuil van den echt Lutherfchen Godsdienst, waarin de volmaakte gelykvormigheïd onzer nieuwe Hervormers met de dwaalingen der Roomfche Kerk, doordraait, en by beiden, tegen de uitdruklyke Leer der Heilige Schrift en onzer Symbolifche Boeken, beweerd word, dat de mensen, niet door de hem toegerekende Gerechtigheid van onzen éénigen en eeuwigen Borg en Middelaar, van hem door het waare Zaligmaakend Geloof omhelsd en aangenomen; maar, door zyne eigene Gerechtigheid , door zyne deugden, door de verdienstlykheid zyner goede werken, voor God gerechtvaardigd en zalig word. Is het , intusfehen , wel wonder , dat menfchen, die geen vast Leerftelfel hebben, die, I om  ( 130 ) liever, die door hunne willekeurige uitleggingen cn byzondere toepasfingen, ons den vollen dag verdonkerd hebben , geleerd , dat hier de gewoone Leeraars uitgefloten zyn, om dat de Heiland in de eene plaats alléén tot Petrus, en in de andere alléén tot hem en de ove- om de taal van Gods Geest te gebruiken: Hem, die levendige Wel en zyn cnbedrieglyk Woord verlaaten, en zich hier en daar uitgehouwene putten maaken , die vol gaten zyn en geen Water geeven kunnen is het wel wonder, dat zuike menfchen, die zich, met hunne gevoelens, naar den heerfchendeu denktrant hunner tyden, en naar het geen thans mode is te grlooven, richten, in zulk eenen toeüand en by het verwaarloozen van het rechte gebruik van die Godlyke bron, waaruit wy alléén alle onze Godsdienttige kundigheden putten moeten, eindlyk in verwarring en verbystering geraaken, en dan eens de Leerftellingen van deeze, dan eens die van eene andere Gezind, heid onder de Christenen aannezmen, zonder zelfs eens te weeten, dat zy dit doen, noch te bedenken, dat zy, met alle hunne vorderingen in de uitlegkunde en met de zo luid uitgefchreeuwde verlichting onzer dagen, in dit opzicht, zo geheel overïenkomiKg met dc Leerliellingen der Roomfche Kerk, tewerk gaan. Zou dit niet mede ten bewyze voor de waarheid (trekken kunnen, dat ongeloof en bygeloof zeer na aan eikanderen grenzen.  C 13* ) óverige Apostelen fpreekt ? Zou meri , op dien zelfden grond, ook niet de beide Sacramenten des Nieuwen Testamcnts kunnen verwerpen , en voor Inftellingen, alléén den Apostelen of hunnen tydgcnooten raakende, vcrklaaren? Immers, het bevel om te doopen, en dat om het Heilig Avondmaal, te houden , gefchiedde alléén tot de Jongeren des Heeren. Zyn ze daarom alléén tot hun bepaald gebleeven, en niet tot de Opvolgers der Apostelen in hun Leeraarampt, tot aan het einde der eeuwen toe, uitgeftrekt? . Of raaken deeze Genademiddelen ook het Leeraarampt, Bybelsch befchouwd niet, maar Kerklyk befchouwd, wel? Directeuren komt het ten minften voor, dat op dergelyke vorderingen in de uitlegkunde, niet zeer te roemen is, en dat de oude gebrekkige Leerwyze hierin, de nieuwe veranderde en verbeterde overtreft , dat by de eerfte dit Leerftuk uit dö Heilige Schrift bewezen word, terwyl de laats fte het zelve, zonder bewys, als eene Kerklyke Waarheid, uit den aart van het Predikampt afgeleid, flegts vooronderftelt. Hierby zouden Directeuren het kunhed laaten berusten, te meer daar zy niet voorneemens zyn, om zich te verledigen méti het naleezen en onderzoeken, of die geheeI 2 ia  C 13* ) le rei van Geleerden, door de Generaale Kerklyke Vergadering aangehaald, in hunne Schriften, alles, wat men hun doet zeggen, werklyk en in dien zelfden zin beweerd hebbe , dan niet. Intusfchen kunnen zy niet voorby, om hunnen Leezeren onder het oog te brengen, dat de geheele verklaaring, door de Generaale Kerklyke Vergadering, van de Jleutelen des Hemelryks, van de magt, om te binden en te ontbinden, om zonden te vergeeven en te behouden, gegeeven, op niets, dan op eenen losfen zandgrond rust, en op onbeweezene en gewaagde vooronderflellingen, op by eikanderen voeging en vermenging van oneindig van eikanderen verfchillende zaaken gebouwd is. Om hiervan een, elk oplettcnden in 't oog vallend, bewys te geeven, zullen Directeuren zich alléén tot het geen op bladz. 61 van het Bericht voorkomt bcpaalen. Daar zegt de Generaale Kerklyke Vergadering met ronde cn duidlyke woorden : „ Thans we eten wy, dat de plaatze by „ Joh. 20 vs. 23, te weeten de macht om „ zonden te vergeeven, geheel iets anders „ is, dan de fleutelen des Hemelryks , of „ de macht om te binden en te ontbinden, „ en dat men, daarmede vergelykende de » taal  ( 133 ) „ taal van Christus by Matth. p vs. 6. „ daardoor ter deezer plaatze ontwyfelbaar „ verftaan moet, de wonderdaadige ftraffen, „ door de Apostelen als Gezandten van „ Christus , over de vvederftrevers van „ hun gezag, geoefend, door hun ziektens, „ of zelfs den dood toetezenden , en de „ wonderdaadige bevryding van andere Men„ fchen van ziektens en ongefteldheden, „ wanneer de belangens van Christus Kerk „ zulks vorderden." Stond deeze verklaaring niet met ronde en duidlyke woorden in het Bericht der Generaale Kerklyke Vergadering, wie zou het dan durven waagen, om haar zulk een onbetaamlyk gevoelen aan te tygen? Maar zy zelve onderneemt het, in een gefchrift, waarin zy bedoelt, haare Predikanten te verdedigen, en, ware het moge]yk, voor rechtzinnig te doen doorgaan, een gevoelen te berde te brengen, dat alle kentekenen van rechtzinnigheid mist. Laat ons nu haare bewyzen hooren. Zy weet het, (dit is haareerfte en fterkffe bewys) dat de macht om zonden te vergeeven, geheel iets anders is, dan de fleutelen des Hemelryks, of de macht om te binden of te ontbinden, ja zelfs , dan de magt om zonden te vergeeven. Zy weet verder j dat men, daarmede vergelyI s ken-  C *34 ) kende de taal van Christus by Matth. 9 vs, 6. daardoor ter deezer plaatze ontwyfelbaar verftaan moet , de wonderdaadige ftraffen , door de Apostelen als Gezandten van Christus, over de wederftrevers van hun gezag geoefend, door hun ziektens, of zelfs den dood coe ie zenden, en de wonderdaadige bcvryding van andere Menfchen van ziektens en ongefteldheden , wanneer de belangens van Christus Kerk zulks vorderden. Maar wat is nu wederom hiervan het bewys ? Dit zegt ?e zelve een paar regels laager. Daar heet het: „ Op deeze wyze is alles niet willckeu„ rig, maar natuurlyk, cn fteunende op het „ joodfche taalgebruik , verklaard." Het taalgebruik dus, waarvan men in lang niet meer gehoord had, maar bet geen men nu eens weder goedvind, bytebrengen, het taalgebruik pleit voor dit gevoelen, en wy hebben (het zyn de eigene woorden der Generaale Kerklyke Vergadering) „ in dit voorbeeld B een ontegenfpreeklyk bewys van de mccr„ dere gemaakte vorderingen in onze dagen, „ in de heilige uitlegkunde, boven die van „ den voorigen tyd"!!! Dit voorbeeld dus, de handelwyze des Heilands by Matth. 9 vers 6, alwaar Hy, by het verrichten van een onmidlyk wonderwerk, zich van de uitdrukking be:  C 135 ) bedient: u zyn uwe zonden vergeeven » dit voorbeeld bewyst, volgens de Generaale Kerklyke Vergadering, naar het Joodfche taalgebruik, ontegenfpreeklyk, dat twee zo zeer onderfcheidene zaaken, dat het geneezen van den beroerden en het vergeeven zyner zonden, céne en dezelfde zaak is!!! En dit zal ten bewyze ftrekken van de meerdere gemaakte vorderingen in onze dagen in de heilige uitlegkunde boven die van den voorigen tyd ? Waarlyk men moet medelyden met zulke verlichte mannen hebben, welke men niet geheel te onpas de woorden van den Verlosfer zou kunnen toevoegen: gy dwaalt en weet de Schrift niet. Wisten zy die, dan zouden ze ook weeten , dat de Godlyke daad van vergeeving der zonden reeds vooraf, door den Heiland, volgens het 2de vers van het aangehaalde 9de Hoofdft.uk van Matthcüs gefchied was, maar dat de zieke daarop nog niet terftond van zyne kwaal genezen wierd, en dat 'er tusfchen de vergeeving zyner zonden, en tusfchen de lichaamlyke Geneezing nog een geheele tusfehentyd verliep, waarin de Pharizeën heimlyk murmureerden , en by zich zei ven Jefus van Godslastering over het vergeeven van zonden befchuldigden, en dat de Alweetende Heiland, die tot in het binI 4. nen-  C J36 ) nenfte van hunne harten doordrong, eerst, na dat hy zich hierover verdedigd en zyne Godlyke magt, om zonden te kunnen vergeeven, daardoor geftaafd had, dat Hy, die als God dit doen konde, ook in ftaat was, om uit kracht van dezelfde Godlyke magt den lichaamlyken kranken, door een enkel Magtwoord, van zyne Ziekte te geneezen, hem beval: Staa op, neem uw bedde op en gaa na huis. En dat toen eerst, op dit Godlyk bevel , de Lichaamlyke Geneezing des Kranken volgde , blykt uitdruklyk uit het \jde vers; want daar eerst heet het: En hy ftond op en ging te huis. Een duidlyk bewys , dat de Heiland zelf een gcwigtig onderfcheid maakt tusfchen de magt om zonden te vergeeven, en tusfchen die, van de wonderdaadige bevryding van lichaamlyke krankheden , en dat de Verlosfer hier , ter deezer plaatfe, wel degelyk, twee gelyk groote daaden van Godlyke Almagt verrichtte , de eerfte, eens geestlyke weldaad , was de vergeeving van Zonden, de tweede, eene lichaamlyke weldaad, de geneezing des Kranken. Maar, indien deeze beide, zo zeer onderfcheidene daaden van Godlyke Almagt in den Verlosfer eene en dezelfde zaak betekenen, en het vergeeven van zon. den,  ( 137 ) den, naar het Joodfche taalgebruik , niet anders te kennen geeft, dan het bevryden van lichaamlyke krankheden ; hoe waren dan de Pharizeën zo onkundig in hun eigen taalgebruik , dat zy dit niet wisten, maar daarover murmureerden , en van Jefus zeiden : deeze lastert God, 'er, volgens Mare. 2 vs. 7. nog by voegende: wie kan de zonden vergeeven, dan alléén God; welke murmureering ook niet eerder ophield, voor dat de lichaamlyke geneezing werklyk gefchiedde. Of dit blyk van de gemaakte vorderingen in de uitlegkunde onzer dagen, onkunde, of opzetlyke verminking van de Godlykheid van onzen Verlosfer, hceten moet, hierover moge de Leezer oordeelen. De Generaale Kerklyke Vergadering fchynt op bladz. 64. en 05 geene uitdrukkingen haatlyk en fterk genoeg te kunnen vinden, om haare geliefde Leeraars van de, tegen hun, in de Redenen &c. uitgeboezemde klagten, dat zy niet anders, dan flaauw en dubbelzinnig, en zoo fpaarzaam alsmogelyk, van eenige der gewigtigfte Leerftukken van den Christlyken Godsdienst fpreeken, te verdedigen. Zy houdt zich niet alléén geheel onkundig hiervan, 't welk ook zeer wel zyn kan, wyl het grootst deel dier Kerklyke 15 ver-  C 138 ) Vergadering alles behalven vlytige en aanhoudende bezoekers zyner eigene kerken pleegt te zyn; maar dat zy zich hierby op het getuigenis van ieder eencn, die zich onder het gehoor dier Predikanten bevond, beroepen, dat zy, in plaats van haare zaak te bewyzen, in zodaanig eene zaak, waarin zo veele oorgetuigen tegen haar zouden optreeden kunnen, zich veroorlooven durft, op eene wyze, die eerder lieden van eene Laagere klasfe dan eene Kerklyke Vergadering voegt, van fchrceuwende, van tegen het voorhoofd fpringende Leugencn te fpreeken, waarlyk, deeze onbefchaamdheid, by zodaanig befef van fchuld, hadden Directeuren hier niet verwacht. Om 'er een glimp aan te geeven, beroept de Generaale Kerklyke Vergadering zich op haar Kerkboekje, waarin, het geheele jaar door, bepaald is, hoe dikwerf en op welken tyd, de Leeraars, over dit of dat Leerftuk moeten prediken en catechifeeren ; waaruit de Generaale Kerklyke Vergadering dit befluit trekt, dat, de Predikant, indien hy deeze orde volgt, voldoet, maar, zo niet, ftrafwaardig is. Indien nu Directeuren eens met een fpreekend voorbeeld uit dat zelfde boekje toonen, dat de Predikanten  C 139 ) ten die orde niet volgen, en van geheel andere zaaken ïpreeken, dan waartoe ze, volgens de gemaakte orde, verpligt zyn, dan kan de onpartydige en weldenkende Leezer, voor wien Directeuren alléén fchryven, zien, welken ftaat 'er te maaken zy, op lieden, die van zich kunnen verkrygen, om de waarheid zo ffout in 't aangezicht te durven tegcnfprcckcn. Dit voorbeeld, uit zo veele anderen, is genomen üit dat zelfde Kerkboekje, volgens welke Ds. Tisfel, op den ?den November des voorledencn jaars, op Zondag Namiddag, inde OudeKerk, overde 3de en 4de Vraagen van den Heiligen Doop, naar de kleine Catechismus van Luther , moest prediken, welke Vraagen Directeuren hier woordlyk zullen laaten volgen, voorde zodanige hunner Leezers, die Luthers Catechismus niet by de hand hebben mogten. Ze luiden aldus: „ Ten derden. „ Vraage. Hoe kan het Water zulke groow te dingen doen ? „ Antw. Water doet het voorwaar niet; „ maar het woord Gods, 't welk met en by „ het Water is; en 't geloof, dat zodanig » een Woord Gods in het Water betrouwt. , Want  C Ho ) p Want zonder Gods Woord, is het Water „ niet dan enkel Water, en geen doop; maar „ met het Woord Gods is 't een doop, dat „ is, een genaderyk Water des levens, en „ een bad der Wedergeboorte, in den Heili„ gen Geest, gelyk Paulus zegt, in den brief „ aan Titus in 't derde Hoofdfr.uk : Naar „ zyn barmhartigheid maakt hy ons zalig, „ door het bad der Wedergeboorte en vernitu„ wingc des Heiligen Geests; welken hy ryken lyk over ons uitgeftort heeft door Jefus „ Christus, onzen Zaligmaaker; op dat wy „ door deszelven genade rechtvaardig en erf» genaamm zyn des eeuwigen Levens, naar K de hoope; dat is gewisfelyk waar. „ Ten vierden. „ Vraage. Wat beduid dan dusdaanige „ Waterdoop? „ Antw. Het beduid, dat de oude Adam in ons, door dagelyks berouw en boete, „ moet verdronken worden, en flerven, met „ alle zonde en kwaade lusten; en dagelyks „ wederom moet hervoor komen en opftaan „ een nieuw mensch, die in rechtvaardigheid » en reinheid voor God eeuwig leeve. „ Vraage. Waar ftaat dat gefchreven ? „ Antw,  C Hl ) „ Antw. Paulus fpreekt tot de Romeinen, „ in 't zesde Hoofdftuk: Wy zyn met Chris„ tus door het doop/el begraaven in den dood: ,, op dat, gelyk als Christus is opgewekt van „ de dooden door de heerlykheid des Vaders ,• al„ zo zullen wy ook in een nieuw leven wan„ delen." Zie hier het onderwerp, over welk Ds. Tisfel destyds, volgens de bepaalde Kerkenorde, moest prediken. Hoe hy daaraan voldaan hebbe, zal blyken, wanneer Directeuren den hoofdinhoud zyner, op dien dag, en over die Stoffe , gehoudene Leerrede, den onpartydigen en waarheidminnenden Leezer, ter eigene overweeging en beöordeeling, mededeelen. In de Vooraffpraak beloofde hy, zyne Toehoorders te doen zien en met bewyzen te ftaaven, dat God magtig zy, om uit kleine beginfelen groote zaaken te doen gebooren worden. Het eerfte bewys voor deeze waarheid was ontleend uit het leven van Alexander den Grooten. Hier wierd breed uitgeweid in de heldendaaden van dien Macedonifchen Monarch, hoe hy zich in zyne jeugd toegelegd had op het leezen van Heldendichten en Krygsbedryven, 't welk zyn jeugdig gemoed, zo zeer  O ua ) zeer ontvonkt had , dat hy, als 't ware * dooreen Heldenvuur ontdoken wierd, waardoor hy de magtige Perfifche Monarchie, ja een groot gedeelte der toen bekende waereld, onder zyn gebied gekreegen , en zo veele roemruchtige Overwinningen behaald had , dat hy 'er den bynaam van den grooten door verwierf. Ziet, dus was het befluit, uit zulke geringe beginfelen wierd zulk eene groote zaak geboren. Het tweede voorbeeld was uit de Perfifche Historie ontleend. Na datSmerdis de Magiër, nog by het leven van Cambyfa en vervolgens na zynen dood , den Perfifchen troon, door bedrog beklommen en zich daarop gevestigd had, befloten zeven der voornaamfte Ryksgrooten, waaronder ook Darïus, Zoon van Hystaspus was, om dien bedrieger daaraf te bonzen. Dit, door het vermoorden van hem ten uitvoer gebragt zynde , namen zy zich voor, om den geenen onder hun, wiens paard het eerffe brieschte, tot Koning te verkiezen; en door de list van zynen Stalmeester viel dit Darius te beurt, die ook ftraks daarop tot Koning verklaard en op den Perfifchen troon geplaatst wierd. Wederom eene groote gebeurtenis uit een klein beginfel. Na  f 143 ) Na dit nog met andere voorbeelden uit de oude Historie beweezen te hebben, ging de Redenaar over, om dit met een voorbeeld van onzen tyd te ftaaven; en dit was de algemeen bekende groote omwenteling in Noord Amerika. Hier wees hy aan, hoe eene geringe belasting, waaraan de Amerikaanen zich niet wilden onderwerpen, oorzaak geweest was van dien bloedigen en langduurenden Oorlog met het Moederland gevoerd, en ten gevolge gehad had, dat de Amerikaanen zich vry en onafhanglyk van het magtig Grootbrittanje gemaakt hadden. Dit wierd vervolgens nog met eenige voorbeelden uit de gewyde gefchiedenisfen bevestigd, als, hoe de Heere, den Aartsvader Abraham uit Ur in Chaldeën, geroepen, en hem tot een Vorst gemaakt had, die tegen Koningen kryg voerde; hoe Jofeph door zyne broederen gehaat en vervolgd, en echter door God tot den eerffen na den Koning verheeven was, en eindlyk, hoe David, door den Heere, van de Schaapskooien genomen, en tot eenen Koning over Israël gefield wierd. Nu zou de Re-denaar dit wel op den doop kunnen overbrengen; dan, wyl de tyd reeds ongemerkt verloopen was, en hy buiten dien tot Chrds- te-  C '44 ) tenen fprak, die dit reeds meermaalen gehoord hadden, en jaarlyks hooren konden, en 'er op den voorigen dag des Heeren over gehandeld was, zou hy het by het gezegde laaten berusten, en na nogmaals erinnerd te hebben, hoe alle deeze groote gebeurtenisfen uit kleine beginfelcu waren voortgekomen , iloeg de klok drie uuren, en de Predikatie was uit. Hier heeft de onpartydige en weldenkende Leezer een getrouw verflag van den inhoud eener zogenaamde Predikatie, zodanig als men ze voorheen meermaalen in onze voorige Gemeente hoorde, en te gelyk een doorflaand bewys, dat Directeuren zich nog zeer zagt uitgedrukt hebben, wanneer zy in haare Redenen &c. klaagden: dat men van eenige der gewigtigfte Leerftukken van den Christlyken Godsdienst, zo fpaarzaam als mogelyk , en dan nog niet anders dan flaauw en dubbelzinnig fpreekt. Immers, word hier, in dit geval , niet opzetlyk vermyd , om over het Leerftuk, door Kerken-orde bepaald, te fpreeken? Word niet, om dit te ontduiken, op eene zeer listige wyze, den tyd verkwist met het opnaaien en uitwyden van en over ongewyde en gewyde gefchiedverhaalen, waarvan de eerften maar fpaarzaam op den Predik. ftocl  C H5 ) ftoel behoorden, en de laatften ten dien tyde, toen men ze voorbragt, in 't minst niet te pas kwamen, daar het, door de Kerkenorde bepaalde, oogmerk vereischte, om alléén van den aart cn de vruchten van den Heiligen Doop te fpreeken ? Of behoort dit Leerftuk niet mede onder de characteristieke Leerftellingen onzer Symbolifche Boeken, waardoor wy ons van anderen, en met naame van de Sociniaanen onderfcheiden ? Die dit nog niet weeten mogten, verwyzen Directeuren naar de meermaalen aangehaalde Rakaufche Catechismus, in het derde Kapittel, zesde afdeeling, van bladz. 125 tot 129, handelende van den Waterdoop. Heet dit, ieder Stuk op zyn tyd behandelen, gelyk de Generaale Kerklyke Vergadering , op bladz. 65, van haare Predikanten roemt? ZekerJyk zullen zy zich daaraan niet fchuldig maaken, dat zy, wanneer zy, volgens het, door de Generaale Kerklyke Vergadering, bygebragte voorbeeld, over het einde der waereld prediken of catechifeeren moeten, als dan over de Perfoon en Godheid van den H. Geest handelen. Het valt hun veeleer zwaar en hard genoeg, dat zy, wanneer zy bepaaldlyk over dit laatfte onderwerp fpreeken moeten, dit zo doen, dat het niet K te  C H6 ) veel opziens baare. Of de Chrïstlyke Toehoorder 'er meer nut van nebbe, of hetn de cigenlyke Leeringen van het Christendom, by alle voeglyke gelegenheden, voorgedragen en op het hart gedrukt worden , dan of een Luthersch Leeraar den tyd, tot zodanige oogmerken alléén beftemd,doorbrengt met het ophaalen van aloude en hedendagfehe Gefchiedenisfen, met Joodfche Fabelen uit den Talmud, met geleerd fchyncnde onderzoekingen , of Pelagius al of niet, aan de hem aangetygde Kettery fchuldig geweest zy , en met dergelyke fraaijigheden meer, moge de onpartydige en waarheidlievende Leezer beöordeelen. Zonderling is het, intusfeberi, dat de zo evengenoemde Monnik zo zeer in de veel vermogende Protectie van de Generaale Kerklyke Vergadering genomen word, dat zy zich niet onthouden kan, op bladz. 66 en 67 van haar Bericht, voor de tweedemaal, zyne zaak op zich te neemen, en hem van de aangetygde Kettery vry te pleiten. Of dit is, om te gelyk, de onbezonnene uitroeping van Ds. Baum in zyne lntreé'predikatie : „ myne ziel home niet in „ den raad, waarin Pelagius veroordeeld is," te vergoelyken; dan of het is, om dat men de dwaaling, die men onder het Pclagianis- inus  C 147 ) Üiüs (het zy dan , dat Pelagius zelf, 'er al of niet aan fchuldig geweest zy) verftaat, en die uit zo veele gehoudene Predikatiën onzer voorige Predikanten , inzonderheid uit die van Ds. Baum en Jiinisch te bewyzen zyn zoude, niet meer wil hooren noemen, om daar door, by een volftrekt ftilzwygen van alle die oude en thans weder opgewarmde Ketteryen, des te beter gewonnen fpel, met het weder invoeren dier dwaalingen te hebben; genoeg Directeuren oordeelen , dat het de onvermydlyke pligt van elk rechtzinnig Luthersch Leeraar is, om zyne Toehoorderen opmerkzaam , op de tegenwoordige gefteldheid der tyden, te maaken, en hun, zo hy ziet, dat men voorneemens is, om oude dwaalingen weder op te delven , en onder voorwendfel van de vorderingen van deezen tyd in de uitlegkunde, en dat men ten minften eene halve Eeuw in de Godgeleerde Studiën vooruit is , der onbevangene en niets kwaads vermoedende meenigte fmaaklyk te maaken , daarvoor getrouwlyk te waarfchouwen, en te gelyk de bronnen aantewyzen, waaruit men die zogenaamde nieuwe kundigheden geput heeft, en dit niet door exclama* tien of magtfpreuken, (dit is het gewoons ' gebrek , waaraan de hedendagfche nieuwe K 2 Her-  C H8 ) Hervormers zich fchuldig maaken) maar door duchtige bewyzen. Op die wyze word nier. alléén met vuur, maar ook tot (lichting gepredikt, welke laatlle eigenfehap onze hedendagfche modepredikers zo zeer mislen , dat een verftandig en Godvreezend Toehoorder, by hun dikwerf zo koel en ongetroffen uit de Kerk gaat, als hy 'er ingekomen was, zo hy niet zelf wezenlyk ontdicht word door de bittere en hevige uitvallen op alle, die nog aan oude vooroordeelen kleeven en te blind' zyn, om het Licht der nieuwe uitlegkunde, te kunnen zien! Thans volgt van bladz. 67 tot 96 eene zogenaamde verdediging van de bewuste op den 3. Mai 1787. gehoudene onwettige Generaale Kerklyke Vergadering, waarover Directeuren, als tot hunne zaak niet rechtftreeks behoorende, zich, buiten het reeds gezegde, niet veider zouden behoeven uittelaaten , \vare het niet, dat zy deeze gelegenheid ten üfterfte gefchikt vonden , om , éénsdeels , het gedrag van zo veele waardige Mannen, als zich tegen de geweiddaadige inbreuken op hunne Kerklyke Wetten verzet hebben, voor het oog van het onpartydig en weldenkend Publiek, te handhaaven, cn om, anderdeels, elk wien het om waarheid en op.  ( 149 ) oprechtheid te doen is, met eenige fpreekende bewyzen tetoonen, hoe weinig moeite het menfchen kost, die zich in de heillooze kunst van Schrift-verdraaijen en verminken geoefend hebben, om ook de duidlykst tegen, hun fpreekende Kerklyke Wetten, door verandering, of uitlaating der cigenlyke woorden van hunne eigene Kerklyke Ordonnantie, zo lang te keeren en te wenden, dat dezelven hunne zaak fchynen te begunftigen. (*) Dat (*) Hiervan, van dit verdraaijen en verminken van ongineele Stukken, door de Generaale Kerklyke Vergadering , hebben Directeuren bewyzen aangetroffen ter plaatlè, waar men dezelven nimmer zou hebben kunnen verwachten. Wie toch zou het hebben durven vermoeden, dat men zelfs den circulairen brief, door Direékuren aan de Lutherfche Gemeenten in de Nederlanden afgezonden, niet anders dan met verandering, met byvoeging en uitlaating eeniger woorden zou geplaatst hebben? En echter is dit in het Bericht, waar dezelve van bladz. 10 tot 12 afgedrukt is, gefchied. Hiertoe hadden Directeuren, de Generaale Kerklyke Vergadering, intusfehen, niet in ftaat gerekend, en daarom hadden zy ook, zonder eenig wantrouwen ten deezen opzichte te hebben, de moeite niet genomen, om dat afdrukfel ,«ter zyner plaats, K 3 met  c 150 y Dat Directeuren in hunne Redenen &e. op bladz. 14 van den eerften druk, op dusdanige wyze, als men durft voorgeeven , van de voorzegde Generaale Kerklyke Vergadering gewaagd hebben, is eene onwaarheid zoo zeer in 't oog loopende, dat elk die de moeite flechts gelieft te neemen, om het een met het ander, te vergelyken, dit, by den eerften opflag, zien moet. Waar toch zeggen Directeuren in hunne Redenen &c. dat de klagten in October 1786 tegen de toenmaalige drie jongjle Predikanten ingebragl, 'door de Generaale Kerklyke Vergadering van 3 Mai 1787 gefmoord zyn? Zy zeggen flegts in 't algemeen: „ dat het hun „ (die hedendagfche zogenaamde nieuwe „ Verlichters, waarvan voorheen gefproken „ was) niet zwaar viel , om alle , tegen „ eenige Predikanten , ingebragte klagten , „ al was het zelfs door, tegen Kcrkenorde„ Hing en tcgenbetuiging der welmecnende „ Ouderlingen aan, belegde algemecne Kerk., 'lykc Vergaderingen, en daarop genomene „ diéfa- met den origineelen brief te vergelyken, zynde het flegts by toeval geweest, dat zy nu eerst dit gewoore en ook hieraf geoefend Kunstje onzer hedendagfche Hervormers ontdekt hebben.  C 151 ) „ dictatorifche befluiten te fmooren;" en dit algemeene moesten ze zeggen, wyl dit mede eene der opgegeevene redenen van bezwaar uitmaakte, en wyl dit diènftig was, om die Dryvers der ingeflopene nieuwigheden met waare en levendige kleuren aftefchetfen. En hierby zou het gebleeven zyn , indien de Generaale Kerklyke Vergadering niet de onvoorzichtigheid (of onbefchaamdheid,, hoe zal men het heeten ?) gehad had, eene zaak, die nimmer te verdedigen is, met ronde en duidlyke woorden, in derzelver van de Predikftoelen afgeleezen Declaratoir öptehaalen, door de volgende bedenklyke woorden daarin te vlechten: „ Wel is waar, dat 'er, in het jaar 1786 tegen onze toenmaalige drie „ jongfte Leeraars , eenige befchuldigingen , van den zelfden aart, als in voorgemelde boekje vermeld ftaan , gefchied zyn; maar dat wy, na dezelve, benevens de daarby ingeleverde Stukken van bewys, behoorJ ]yk onderzocht, cn de verantwoording van „ onze Leeraars, daarop gehoord te hebben, „ den 3. May 1787. ons éenpaarig verplicht „ oordeelden, om hen ten vollen en in allen deele van de aangedaane befchuldiging vry „ te fpreeken." Heeft nu de Generaale Kerklyke Vergadering, het wel aan iemand dan K 4 - aaïl  C 152 ) aan zich zelve en aan haare byzondere aanwyzing der klagten en de op den 3. Mai j 787 gehoudene onwettige Generaale Keiklyke Vergadering, van welke beide Directeuren flegts in 't algemeen gefproken hadden, te wyten, dat Directeuren in hunne Verdediging genoodzaakt waren , deeze zaak van wat nader by te befchouwen. Het verwyt, als of Directeuren den fchyn van gemaatigdheid voor de eerltemaal, zeer tegen hunne vroegere handelwyze, in hun boekje by ArnmeUng, hadden aangenomen, treft hun met, daar zy, als Directeuren, in de vroegere handelwyze geen deel gehad, en de meesten van hun, als byzondere perfoonen befchouwd, zièh nimmer met de voorige onlusten ingelaaten hebben. Ook hebben deeze zaaken in 't geheel geene betrekking met de voorgaanden, offchoon de Generaale Kerklyke Vergadering alles aanwend, om tegen de waarheid cn haar eigen beter weeten aan, dit dus te doen voorkomen, om den, met den waaren toedragt der zaaken niet geheel bekenden, Leezer op dat vermoeden te brengen. Directeuren herhaalen, voor het overige, by deeze gelegenheid , hunne plechtige Verklaaring, in de Redenen &c#op bladz. 33 gedaan, dat zy geen  J *53 ) geen het minfte deel hebben aan alle de naamlooze gefchriften, die 'er, zedert eenigentyd, over de heerfchende gefchillen uitgegeeven zyn, en die zy geheell'yk voor rekening en verantwoording der aan hun onbekende Schryvers laaten. En zy verwachten, dat het onzydig en weldenkend Publiek, tot het welk alléén zy , ten deezen opzichte fpreeken, hen , bebalven naar de by Ammeling uitgegeevene Redenen ,. Verdediging , en dit Tegenbericht , alléén beoordeele naar de flappen, door hun ter afzondering en ter verwerving van vrye en openbaare Godsdienstoefening aangewend, en waarvan eenige in de Redenen &c, op bladz. 34 zyn aangcweezen, en de overigen federt, voor het oog der geheele Stad, gedaan zyn. En hier durven zy gerustlyk hunne hoofden ophef, fen, cn een ieder, vriend of vyand, uitdaagen, om hun, niet door fchelden of lasteren, of door eerlooze en het licht fchuwende gehuurde Schryvers, maar door overtuigende bewyzen , te toonen , dat onder alle deeze flappen 'er ééne éénige gevonden word, waarover zy reden zouden hebben, zich eenigzins by God- en Godsdienstlievende lieden te fchaamen, of die de pligten van welvoeglykheid en eerlykheidjpsenigermaate K 5 zou-  C rj4 ) zouden kwetfen. Op dezelfde bedaarde, maar tevens voor de waarheid onbefchroomd uitkomende wyze, zullen zy, ondanks alle de woelingen hunner partyën, voortgaan, om het begonnen en tot dus verre zozeer gevorderde werk der herflelling deezer Gemeente, onder den Godlykcn byftand, verder te voltooijen, en daardoor de achting te behouden, waarmede het weldenkend en onzydig Publiek hun , uit hoofde der bekende zuiverheid hunner oogmerken, tot dus verre, verëerd heeft. Na deeze, ter redding hunner eer, die men zo gaarne zoekt verdacht te maaken, noodzaaklyk geweest zynden uitflap , zullen Directeuren voortgaan , de Verdediging der bewuste gehoudene onwettige Generaale Kerklyke Vergadering, naar de gronden, die men daar van opgeeft, fluks wyze te ontleeden, en in het waare daglicht te plaatfen. Men begint op bladz. 69, met den Leezer, om hem een duidlyk denkbeeld van deeze zaak te geeven, terug te wyzen op het geen men op bladz. 16 en 17 in de Note, ten opzichte van het Kerkbeftuur en de verfchillende Kerklyke Vergaderingen onzer voorige Gemeente, gezegd had. En wat zegt men aldaar ? Hqgfdzaaklyk dit: 9 Dat de Kerk-  ( 155 ) „ Iyke Regeering by onze voorige Gemeen„ te beftaat: ifte uit het gewoone Confifto„ rie, uit alle de Predikanten en twaalf in „ dienst zynde Ouderlingen beftaande, wier „ plicht het is, om op allesf wat de Ge„ meente' of den Godsdienst raakt, naauw„ keurig acht te gee'ven , de hun voorge„ Helde klagten of verzoeken aantehooren „ en te ontvangen, waarom dit Confiftorie s, ook met recht het oog en oor der geheele „ Kerklyke Regeering genaamd wórd. Doch, „ dat ten 2den, by zaaken van meerder ge„ wicht, door dit gewoon Confiftorie, een „ groot Confiftorie, beftaande uit alle de „ Leden van het gewoon Confiftorie en uit „ alle de te vooren in dienst geweest zynde ■„ Ouderlingen , beschrkeven moet wor„ den. En cindelyk, ten 3den, dat, by „ zaaken van dien aart , die ook in dit „ groot Confiftorie niet ten einde gebragt „ worden kunnen, door deeze groote Confi„ ftoriaale Vergadering, eene Generaale Kerk„ lyke Vergadering , uit alle de Leden van „ het gewoon en groot Confiftorie, en uit „ alle de in dienst zynde en voorheen ge„ diend hebbende Diakonen beftaande , be„ schreeven word; welke Generaale Kerk„ lyke Vergadering de hoogfte»en van alle  ( 156 ) te anderen onafhanglyk is, en door welke „ Predikanten, Ouderlingen , Diakonen en i eenige Kerklyke Bedienden beroepen, en, „ des noods , van hun ampt of bediening „ ontzet worden," Wat bewyst nu deeze, met de eigene woorden der Generaale Kerklyke Vergadering, opgegeevene befchryving van het Kerkbeftuur by onze voorige Gemeente ? Vooreerst, dat by dit Kerkbeftuur de volgende orde en inrichting plaats heeft , dat het groot Confiftorie door het gewoone, en de Generaale Kerklyke Vergadering, door het groot Confiftorie befchrceven , tot zekere bepaalde einden , befchreeven moet worden , zullen deeze Vergaderingen haar beftaan verkrygen. Beide deeze Vergaderingen kunnen dus zich zeiven niet beroepen, of be. fchryven, noch haar beftaan uit zich zeiven erlangen, maar moeten eerst door een ander, buiten haar werkend Lichaam, te weeten : het groot Confiftorie, door het gewoone, en de Generaale Kerklyke Vergadering door het groot Confiftorie, tot beftaan en ip-verking gebragt worden. Buiten deeze beichryving of beroeping van dit ander Lichaam , 't welk haar befchryft, zyn dus beide dewi%. Vergaderingen niets dan een Non  C '57 ) Non ens, zonder eenige mogelyke werking. Dit vloeit uit den aart der zaake, dit vloeit uit de befchryving zelve, die de Generaale Kerklyke Vergadering zelve van haar Kerkbeftuur geeft. Maar 'er vloeit nog meer uit. 'Kr vloeit, ten tweeden, uit, dat deeze Vergaderingen, die door het Lichaam, 't welk haar tot beftaan en werking gebragt heeft , tot zekere bepaalde einden en oogmerken befchreeven zyn, zich alléén tot die bepaalde einden en oogmerken, waartoe zy befchrceven zyn, uitftrckken kunnen, en zo ras dezelven bereikt zyn, tot haare voorige beftaanloosheid terug keeren, wyl haar beftaan oogenbliklyk ophouden moet, zo ras de bepaalde werking, die haar tot het beftaan geroepen heeft, ophoudt. Nog vloeit hieruit, ten derde, dat de Generaale Kerklyke Vergadering de opperfte magt of Souverainiteit, aan haar toegekend, niet uit zich zelve, maar door middel van dat Lichaam, 't welk haar in werking gebragt , of het groot Confiftorie, 't welk haar befchreeven heeft, bezit, en niet verder uitftrekken kan, dan ter bereiking der einden, waartoe zy in werking gebragt, of befchreeven is. Zy ftaat ten deezen opzichte volmaaktlyk gelyk met het Collegie van Revifeurs in burgerlyke en lyfftraflyke . Rechts»  C 158 ) Rechtsgedingen. By deeze berust insg'elyks de ópperfte raagt of Souverainiteit, doch flegts alléén ter beflisfing en uitfpraak van die zaaken, waarover zy befchreeven, of die aan haar opgedraagen zyn; en zo min, als deeze Revifetirs het vermogen zouden hebben, om, onder voorwendfel v.in de ópperfte magt of Souverainiteit, die hun voor die bepaalde zaak alléén opgedraagen is, zich met de beflisfing van andere, met het bepaald oogmerk hunner befchryving , in geen verband of betrekking ftaande zaaken, op te houden, en daarover uitfpraak te doen; even zo min ftaat het eene Generaale Kerklyke Vergadering vry , zich, buiten het bedoelde oogmerk haarer byëenroeping, over andere zaaken , daartoe in geene de minfte betrekking ftaande, intelaaten en daarover uitfpraak te doen; veel minder nog, om zich zelve, op nieuws, en na dat het oogmerk haarer befchryving bereikt is, over die andere, met het oog. merk haarer byëenroeping niets te doen hebbende, zaaken, weder te befchryven; maar, allerminst , om eene zaak, die aan eene Commisfie opgedraagen en daar by nog onafgedaan is, zonder reden en buiten toeftemming van het Lichaam, 't welk haar befchreeven heeft, alléén door eene daad van geweld en openlyke inbreuk op  C 159 ) op eens anders rechten, van die Commisfie aftetrekken en cjaarover eene beflisfende uitfpraak te doen. Na deeze gelegde en in de eigene befchryving der Generaale Kerklyke Vergadering, over haar Kjrkbeftuur, duidlyk te viudene gronden, zullen Directeuren nu het verhaal, 't welk de voorzegde Kerkvergadering van de bewuste, zo veel geruchts gemaakt hebbende, zaak geeft, met de bewyzen die zy voor haare gedaane handelwys in de Kerklyke Ordonnantie meent te vinden , onderzoeken en beoordeelen. Te vergeefs beroept men zicb op bladz. 69 daarop , dat 'er federt eenige jaaren eene gewoonte plaats gehad heeft, maar dat het volflrekt geen wet is', dat het gewoon Confiftorie een groot Confiftorie, en dit wederom eene Generaale Kerklyke Vergadering befchryfr. Maar, wat wil dit hier, tot goedmaaking van hec wanbegrip, 't welk de Generaale Kerklyke Vergadering ten deezen opzichte koestert, zeggen? Verkrygfeii de gewoonten, door langheid van tyd én geftadige onafgebrokene op elkander volging, niet de kracht van Wetten, vooral, wanneer 'er geene befchreevene Wetten zyn, die dezelven tegenfpreeken ? Nu toone men Directeuren eens uit de geheele Kerklyke Ordonnantie ééne éénige Kerklyke Wet, die eenige de minfte zweem  zweem van tegenkanting tegen deeze gewoonte heeft. Dus had de Generaale Kerklyke Vergadering , indien ze naar reden en billykheid had willen ..handelen , op deeze door gééne Kerklyke Wet tegengefprokene aloude gewoonte, zo wel behooren acht te liaan, als de Burgerlyke Overheid doet, die, niet zelden , by mangel van befchreevene Wetten, naar gewoonten vonnist. Behalven dit, hebben Directeuren zo even, en de Generaale Kerklyke Vergadering zelve in haare Note op bladz. 16 en 17, ten dnidlyklte a?T getoond, dat deeze wyze van befchryving, nie. 'an eene gewoonte, maar van den aart der zaake zelve, afhangt, en dat, indien men voorheen ooit of ooit anders hierin gehandeld had, dit eene openlyke inbreuk op de ééns vastgettelde orde zoude geweest zyn, gelyk de wyze, waarop de bewuste onwettige Generaale Kerklyke Vergadering befchreeven is, werklyk ook niet anders dan als eene gewelddaadige inbreuk op de van ouds vastgeftelde orde van befchryving kan aangemerkt worden." Na nogmaals op bladz. 70 verhaald te hebben, wat men reeds voorheen op bladz. 16 en 17 uitvoerig geleezen had, de einden naamlyk, waartoe eene Generaale Kerklyke Vergadering byeengeroepen word, trekt men daaruit die zonderling gevolg, dat, indien die gewoonte, te  C lór O te vveeten, het befchryven van eene Generaale Kerklyke Vergadering door den Prefident Ouderling van her. gewoon Confiftorie, de kracht van eene wet zou hebben, de hoog. ite, de eenige Onaf hanglyke Vergadering der' Gemeente, afhanglyk zyn zoude van de willekeur van den Prefident Ouderling, of dezelve al of niet zoude mógen byëen•komen. Wat het eerfte betreft, in hoe verre de Generaale Kerklyke Vergadering de:hoogfte, de eenige onaf hanglyke Vergadering is, hieromtrent behoeven Directeuren niets anders te doen, dan den onpartydigen en waarheidlievenden Leezer te verwyzen, tot het geen zy hier vooren, uit de eigene befchryving der party zelve, ten duidlykfte aangetoond hebben. Doch, met betrekking tot het eigenlyk gevolg zelve, dat het van de willekeur van den Prefident Ouderling zoude afhangen, of 'er al of niet eene Generaale Kerklyke Vergadering zoude byè'enkomen mogen, en dat dus in zyn' Perfoon de waare en eenige Souverainiteit der geheele Kerklyke Regeering zoude huisvesten , 't welk de Generaale Kerklyke Vergadering de ongerymdheid zelve noemt, hierop merken Directeuren aan, dat die uitgefchreeuwdc ongerymdheid niet L in  C 162 ) in den aart der zaake, maar in den verdraaiden voordragt der Generaale Kerklyke Vergadering berust. Immers op de onmidlyk voorafgaande bladzyde had zy zelve, met ■ronde en duidlyke woorden, gezegd: „ dat, „ wanneer door het groot Confiftorie eene „ Generaale Kerklyke Vergadering befloo„ ten word, aan den Prefident Ouderling „ van het gewoon Confiftorie, de commissie „ word opcedraagen, om de briefjes van „ befchryving te tekenen, en aan de Leden „ der Generaale Kerklyke Vergadering rond „ te zenden." Het is dus, volgens deeze befchryving der party zelve, het groot Confiftorie, 't welk tot eene Generaale Kerklyke Vergadering befluit, en de Prefident Ouderling is de uitvoerer van dit befluit, waartoe hem de Commisfïe word opgedraagen, en waaraan hy zich moet onderwerpen, of toelaaten, dat een ander, in zyne plaats, dien last van het groot Confiftorie ten uitvoer brengt. En echter doet men hem op de volgende 7ofte bladzyde voorkomen, als of in zyn perfoon de Souverainiteit over de geheele Kerklyke Regeering zou huisvesten, even als of het den Leezer reeds vergeeten was, wat men zelve, eene blad-  C 163 ) Syde vroeger, ten deezen opzichte gezegd had. - Welk eene domme arglistigheid! Na dit ecrfte bewys van opzetlyke verdraaijing door de Generaale Kerklyke Vergadering van haare eigene woorden, zullen Directeuren 'er één gceven , hoe men de Kerklyke Ordonnantie aanhaalt. Zy zullen, ten dien einde, het geheel Artikel, waarvan op bladz. 71 van het Bericht gefproken word, uit de particuliere Kerklyke Ordonnantie woordlyk opgeeven, met tegenoverflelling van den verminkten inhoud, door de Generaale Kerklyke Vergadering opgegeeven , en dan den onpartydigen en weidenkenden Leezer,uit vergelyking van beiden, zeiven oordeelen Jaatcn, wat men Van Lieden te'houden hebbe, die zich veroorlooven durven, hem dergelyke verminkte aanhaalingen uit hunne Kerklyke Ordonnantie in de hand te floppen: Echte en woordlyke Verminkte opgaaf opgaaf van het twee- van het zelfde Arti- de Artikel van het by- kei , zodanig als ze voegfel der Amfler- door de Generaale damfche particuliere Kerklyke Vergadering Kerklyke Ordonnan- in haar Bericht &c. tie van 't jaar 1721, op bladz. 71 gedaan naar den druk van is. 1722. bladz. 34. L 2 ,. Voorts  ( I64 ) „ Voorts word ver„ klaart ,'t geene in het » Tweede Deels Eer„ JieHoofdJlukAchtfte „ Articul, en Derde „ Hoofdfiuk derde Ar„ tieul N. III. geördi„ neert was. „ Namentlyk, dat „ buyten de Generaa„ le Kerkelyke Ver„ gadering in onze „ Kerkelyke Regee„ ringe, geen Souve„ rain of onafhanke„ ]ykCollegieis,maar „ dat alle andere Col„ legiën een hooger „ bovenhaar hebben: „ Dat hetConJiftorinm „ het algemeene Oor , „ en Oog is van onze „ geheele Kerken -Re„ geeringe; by gevolge „ foo wordgeördineert, „ dat geen fubalterne „ vergadering, in gee„ nerly maniere be„ hoorlyk ontbooden „ 'Er is buiten de „ Generaale Kerklyke „ Vergadering, inon„ ze Kerklyke regee„ ring , geen fuuve„ rain of onaf hanglyk „ Collegie, maar alle „ andere Collegiën „ hebben een hooger „ boven haar. ■— En geene fubalterne Vergadering, behoorlyk ontbooden zynde, vermag zich » zyn-  C 165 ) „ zynde , haar mag „ onttrecken van haar „ bovenftaande Colle„ gie, maar dat defel„ ve altoos gehouden „ falzyn, of en Corps, „ of door Gedeputeer„ de, fonder eenige „ deliberatie, of flem„ minge daarover voor „ te neemen, te ver„ fchynen, en te hoo„ ren, wat daar te feg„ gen valt; in hetby„ fonder is hetConfifto • „ rium niet alleen ver„ plicht, alle klagen„ de Leeden, en Colle„ gi'ên te hooren, maar „ het heeft ook macht „ Collegiën en Leeden „ voor hem te roepen, „ en tot hunne plicht „ aantemaanen&c.En „ wanneer het Confifto' „ rium de faaken niet „ konde byleggen, foo „ fal het de Oude Ker» kenraad , ook wel h van haar bovenftaande Collegie te onttrekken, maar is altoos gehouden , —• — zonder eenige deliberatie, . te vcr- fchynen en te hooren, wat daar te zeggen 3 » met  ( 166 ) „ met haar, indien het — —* „ noodig is, den gene- • ■- ■ „ raaien Kerken - ver- „ gadering convocéren, -— — > „ omme alfoo alles fina- ■— • • „ liter aftedosn." —— Uit het bovenftaande katt elk , wien het om waarheid te doen is , met eenen opflag van het oog zien, hoe mecsterlyk de Generaale Kerklyke Vergadering de kunst van verdraaijing en verminking van dit Artikel haarer eigene Kerklyke Ordonnantie geoefend en alle de met curfyf afgedrukte woorden , Jn haare aanhaaling uitgelaaten heeft. Directeuren zouden aan het oordeel hunner Leezers te kort doen, indien ze zich moeite geeven wilden, om de waare reden deezer verminking breedvoerig aantewyzen. Ze is deeze natuurlyke; wyl juist deeze met curfyf gedrukte woorden , de Generaale Kerklyke Vergadering in den weg ftonden, en tot bepaaling van den waaren zin van dit Artikel volflrekt onontbeerlyk zyn , en deeze was juist het tegenovergeflelde van het geen de Generaale Kerklyke Vergadering bewyzen wilde en bewyzen moest. Want uit het laatfle gedeelte van dit aangehaald Artikel, met curfyf gedrukt , blykt juist ontegenzeglyk, dat het groot Confiftorie, indien het noodig is , de Generaale Kerklyke Vergadering kan en moet CQnvpceeren, Zy oordeelde daarom raadzaamer, de-  C 167 ) dezelvan liever geheel weg te laaten, en alles daarmede te befluiten: „ Nunu men het Artikel verminkt en verdraaid heeft, en onzen Voorvaderen geheel andere dingen doet zeggen, dan hun ooit in gedachten gekomen is, „ nu valt „ 'er immers geen verfchil meer over de macht, „ dewelke aan deeze. Vergadering met het „ hoogfte recht toekomt." Directeuren zullen, voor het overige, in 't vervolg nog wel eens gelegenheid vinden, over dit Artikel en de beide anderen, die door het zelve opgehelderd worden, te fpreeken, en befpaarcn derhalven hunne verdere aanmerkingen daarop, tot dat zy zo verre zullen gekomen zyn. Nu gaat de Generaale Kerklyke Vergadering op bladz. 71 en 72 voort, om eerst het oogmerk te befchryven, waartoe de Generaale Kerklyke Vergadering van 26 April 1787, waaraan de bewuste onwettige Vergadering van 3 Mai des zeiven jaars haare wording verfchuldigd is, beroepen was; terwyl ze eenige bladzyden laater in 't breede de oorzaaken der onlusten, en wat daarin vervolgens van wegens het Confiftorie gedaan wierd, opgeeft, en eindlyk de gronden, waarop zy de wettigheid dier bewuste onwettige Generaale Kerklyke Vergadering meent te moeten bouwen, ontwikkelt. Eene vreemde wyze van handels 4 len  f 168 ) len zeker,- door Directeuren meermaalen opgemerkt, om alles, zonder orde en met geduurige herhaaling van reeds gezegde zaaken, afgebroken voortcdraagen! Doch , Directeuren zullen zich hierby niet ophouden, en, gelyk voorheen, de wanorde volgen, waarmede ook deeze zaak voorgefleld word. Die Generaale Kerklyke Vergadering van 26 April 1787 was dan befchreeven:— om te deliberceren over de Refolutie van eene ordinaire en groote Diakonie Vergadering , om' het dienende Collegie van Diakonen nog voor dén jaar te continuëeren. — Om nu niet te zeggen , dat dit eene gezochte reden was , om daarom eene Generaale Kerklyke Vergadering te befchryven , vermits tot het continuëeren van het Collegie van Diakonen reeds in eene ordinaire cn groote Diakonie Vergadering befloten, en daarvan vervolgens kennis gegeeven was aan het gewoon Confiftorie, en deeze zaak ook in de groote Confiftoriaale Vergadering ter Tafel gebragt was, en dus alle Leden, zo wel der groote Confiftoriaale als der groot Diakonie Vergaderingen, welke beide gczamenlyk de Generaale Kerklyke Vergadering uitrnaaken, bchoorlyke kennis daarvan hadden. Wie ziet niet, dat deeze Generaale Kerklyke Vergadering van 26 April 1787  C 169 ) 1787 eens over dat point, het al of niet continuëeren van het Collegia van Diakonen , befchreeven zynde, volgens de hier vooren, uit de eigene opgaaf van onze party, zelve, noopens het Kerkbeftuur haarer Gemeente, gelegde gronden, geen het minfte recht, hoe genaamd, had, om zich over andere pointen, met het bedoelde in geene de minfte betrekking ftaande, in te laaten; veelmin nog, om zaaken, de Leer betreffende, waarover zy, volgens den duidlyken en uitdruklyken Letter der Kerklyke Ordonnantie, gelyk vervolgens getoond zal worden, volflrekt niets te zeggen had, aan zich te trekken, en zich te vermeeten , daarover eene onbevoegde eindlyke uitfpraak te doen. Het was dan eene loutere daad van geweld, niet van recht, dat die Generaale Kerklyke Vergadering zich de zaak der drie befchuldigde Predikanten aantrok , en nog meer, dat zy 'er toe befluiten dorst, om zich zei ven voor den gden Mai weder te befchryven, en finaals rechterlyke uitfpraak daaromtrent te doen. En de Prefident Ouderling en alle de overige Ouderlingen volgens rang, aan welke de gewoone citatie-briefjes tot die Vergadering, ter tekening en rondzending, door den Secretaris, geprefenteerd wierden, hebben door hunne L 5 ftand-  ftandvastige weigering hiervan getoond, dat zy" waardige Voorftanders en Verdedigers hunner eigene Kerklyke Wetten waren, en als zodanigen het vertrouwen en de hoogachting der Gemeente verdienden; terwyl de meerderheid der Generaale Kerklyke Vergadering, door de lastgeeving aan den Secretaris, om, in dit geval, de citatie-briefjes zelf te tekenen en rond te zenden, met by voeging: „ uit naam en op last der Ge„ neraale Kerklyke Vergadering," dien geest van overheerfching en geweldenaary aan den dag gelegd heeft, waarvan haare Notulen en alle tot op den huidigen dag gedaane ftappen, zo veele bewyzen opleveren. Uit zodanige daaden van geweld blykt het immers , volgens het bericht op bladz. 73 „ Zonneklaar , dat de Generaale Kerklyke „ Vergadering de macht in haaren eigen boei zem hadt, om zich te adjourneeren, of om „ weder by een te vergaderen, wanneer en „ zo dikwyls zy zulks dienilig oordeelde." Directeuren herhaalen hier: uit zodanige daaden van geweld, uit niets anders, blykt deeze magt der Generaale Kerklyke Vergadering; want, waar word ééne éénige fchynbaar goede reden opgegeeven van het recht, 't welk zy hiertoe had? En in de Kerklyke Ordonnantie zal men deeze magt te vergeefsch zoeken. Is 'er dan wel een ander recht a  ( 171 ) recht, dan dat van den fterkften in de gehee* Je handelwyze der meerderheid van de Generaale Kerklyke Vergadering, ten .deezen opzichte , te vinden ? Stout op dit recht, het zelfde dat een Oostersch Despoot uitoefent, zyn ze doof voor de klagten der Gemeente, lachen zy met de Protesten der welmeenende Leden van den Kerkenraad, en trekken, mee verkrachting hunner eigene Kerklyke Wetten, eene zaak voor hunnen rechtbank, die 'er niet voor behoorde, doen 'er eene beflisfende en de klaagende party zeer hoonende diótatorifche uitfpraak over, en veroorlooven zich vervolgens alle die floute flappen, waarvan wy allen ooggetuigen geweest zyn. Doch, behalven dit recht, „ had de Gene„ raale Kerklyke Vergadering," volgens haar zeggen, „ de bondigfle en dringendfte rede. „ nen daartoe." Laat ons dezelven hooren. „ Eene Deputatie van vyfhonderd notabele Mans Ledemaaten uit de Gemeen„ te, verfcheen in het gewoon Confiftorie, „ met verzoek aan hetzelve, om de zoo „ veel geruchtsmaakende zaak der befchul„ digde drie jongfte Predikanten te brengen „ ter tafel van eene Generaale Kerklyke „ Vergadering." Dit is de eerfte reden. Qrn ons nu niet op de daarvan in druk nit- ge.  C 17a ) gekomene lyst te beroepen , waaruit elk eenen, die van den ftaat. onzer voorige Gemeente niet onkundig is, blyken zal, welk foort van menfchen, men mede onder deeze notabelen 'heeft laaten tekenen, om maar het getal van vyfhonderd byeen te krygen; indien de Generaale Kerklyke Vergadering zodanig acht floeg op het verzoek dier notabelen, dat zy hetzelve als eene van die bondigfte en dringendfte redenen tot het doen van dien wederrechtlyken ftap aanzag ; wel waarom dan niet acht gegeeven op het aan het gewoon Confiftorie, geduurende deeze onlusten ingeleverd en tot geheel andere einden ftrekkend Verzoekfehrift van omtrent agttienhonderd Lcdemaaten, welk getal vervolgens nog met agt- of negenhonderd vermeerderd is ? Dat de groote Diakonie Vergadering, door eene Commisfïe, het zelfde met de notabelen vorderde , was wel te verwachten; zo wel als dat dezelfde eisch door eenige Ouderlingen, die het met de befchuldigde Predikanten hielden, gedaan wierd, en dat eindlyk deeze Predikanten zelve meer dan eens, om eene hoogere Vergadering ter beflisfing hunner zaak, verzochten, kan niemand vreemd dunken , die weet, hoe zeer deeze befchuidigde Predikanten vooraf konden  C 173 ) den rekenen , hunne zaak gewonnen te hebben , indien zy eerst eene zodanige Generaale Kerklyke Vergadering doorgedreeven hadden. Maar, of alle deeze eifchen, alle deeze verzoeken daarom recht en billyk waren, is reeds ten deele gebleeken, en zal nog overtuigender blyken; wanneer Directeuren het volgend verflag der Generaale Kerklyke Vergadering, waarby'zy goedvindt deeze zaak nog eens, doch met meerdere orde en uitvoeriger, dan tot dus verre gefchied is, te vernaaien, eerst toegelicht zullen hebben. Intusfchen zal het verzoek der drie befchuldigde Predikanten, op bladz. 74 te vinden «n op bladz. 76 herhaald, nog wel eens te pas komen, om elk onbsvooröordeelden van hunne dubbelhartigheid en veinzery te overtuigen. Dit geregelder en uitvoeriger verflag, waarvan zo even gefproken is, begint op bladz. 75 en eindigt op bladz. 95 van het bericht &c, en dit nu zullen Directeuren , met de verëischte naauwkeurigheid, beoordeelen. Men begint met te verhaalen: — dat de zaak der drie jongfte Predikanten , door het gewoon Confiftorie in handen van eene Commisfie gefield was ; dat de tusfchen beide invallende ziekte van Ds. Alberti, eenen der Mede - gecommitteerden , en de daaruit ont-  C 174 ) ftaane verwyling, de animofiteit by de Leden der Gemeente en van den Kerkenraad, vermeerderde , en die gevolgen te weeg bragt, die men alreeds eenige bladzyden vroeger verhaald had. — Maar, geeft die de Generaale Kerklyke Vergadering het recht, om, zonder het einde deezer Commisfïe, welke toenmaals zeer naby was, aftewachten , deeze zaak, die volflrekt niet tot haare rechtbank behoorde, van die Commisfïe aftetrekken, en voor eene onwettig, door den Secretaris in plaats van éénender Ouderlingen, befchreevene Generaale Kerklyke Vergadering te brengen? Men geeft vervolgens de gronden op, dié de meerderheid van het gewoon Confiflorie voor haare denkwyze had, dat de zaak niet voor de Generaale Kerklyke Vergadering behoorde. Deeze zyny volgens bladz. 77 en 78, Art. 4 van "het eerfle Hoofdfluk des twee. den Deels der Generaale Kerklyke Ordonnantie, en Art. 5 van het eerfle Hoofdfluk des tweeden Deels der particuliere Kerklyke Ordonnantie ; maar men vergeet hier het voorheen door Directeuren woordlyk opgegeevene 2 Art. der Ampliatie der laatfle particuliere Amflerdamfche Kerklyke Ordonnantie.. Di-  ( 175 ) Directeuren zullpn, intusfchen, deeze beide Artikelen uit de Kerklyke Ordonnantiën woordlyk affchryven, ten einde hunne leezers in ftaat gefteld worden, daarover te kunnen oordeelen. Dus luid het vierde Artikel van het, tweeden deels, eerfle Hoofdfluk der Generaale Kerklyke Ordonnantie: „ In zaaken de leere des Geloofs en der zeeden betreffende , en daar men Gods woordt af heeft, zullen de Predikanten met de gedeputeerde Ouderlingen maght hebben te fluiten , en zulks te volgen; maar, wegens „ regeeringe der Kerken-middelen, en de ad. miniftratie derzelve, zullen de gedeputeer"' de Ouderlingen alléén disponeeren, en na „ het' oordeel van hun meeste ftemmen be„ fluiten." Het vyfde Artikel van het tweeden deels, eerfle Hoofdfluk der' particuliere Kerklyke Ordonnantie is vervat in deeze uitdrukkingen : „ In faaken, de Leere betreffende, en daarvan men Gods Woord heeft, zullen „ de Prsdicanten (naar gehoudene Commu„ nicatie) met de gedeputeerde Ouderlingen s, magt hebben, te cenfüréren, en dezelve „ cenfure te volgen: edoch fodanige cenfuce „ in verfchil getrockèn wordende, zal men w daar*  r 176 ) „ daarvan appelléren moogen aan de judi» „ cature van de drie Gemeentens van Haar„ lem, Leyden, en 's Gravenbage, of ook „ endeljng aan de decifie van het Generale „ Clasfis , waartoe' men fich definitivelyk, „ en by arrest gedragen fal moeten; maar „ belangende de regeringe der Kerkenmid» „ delen , en de adminiftratie van defelve, » fullen de Gedeputeerde Ouderlingen al„ leen^macht hebben te disponéren, en naar „ het oordeel van de meeste haarder ftem„ men te befluyten. Of nu deeze beide Artikelen, met het. voorheen opgegeevene tweede Artikel der ampliatie geene genoegzaame gronden in zich vervatten, om het gedrag dier waardige Leden van den Kerkenraad, die tegen deeze allezins onwettig befchreevene Generaale Kerklyke Vergadering, by herhaaling, en wel op den 2 en 22 Mai 1787 geprotefteerd liebben, 'te billyken, zy het oordeel van het onzydig en • weldenkend Publiek aanbevoolen. Nu zullen Directeuren de redenen overWeegen, waarmede de Generaale Kerklyke Vergadering de opgegeevene gronden haarer eigene protefteerende Medeleden krachtloos tracht te maaken, en daarentegen de wettigheid  C i?7 ) heid der bewuste Vergadering van 3 Mai 1787 te bewyzen. Op de eerfle, op bladz. 80 nog eens herhaalde, reden van de volflrekte onafhanglykheid der Generaale Kerklyke Vergadering is hiervoor reeds het noodige gezegd, en duidlyk en overtuigend, uit de eigene befchryving der party van haar Kerkbefluur, aangetoond, dat, al behoorde deeze zaak tot de rechterlyke uitfpraak der Generaale Kerklyke Vergadering, zy egter het recht niet had, om dezelve, zonder daarover, langs den gewoonen weg, uitdruklyk befchreeven te zyn, uit eigene autoriteit, aan zich te trekken; veel min nu niet, daar, gelyk uit de beide aangehaalde Artikelen en het 2de Artikel der ampliatie uitdruklyk blykt, en nog verder blyken zal, deeze zaak, als tot de Leer behoorende , nimmer tot een onderwerp der Deliberatiën der Generaale Kerklyke Vergadering gemaakt kan worden. Dus vervalt deeze eerfle reden geheellyk. Hierop doet de Generaale Kerklyke Vergadering van bladz. 80 onder aan tot op het midden van bladz. 82 een uitvoeriger verhaal, dan men eenige bladzyden vroeger geleezen had, hoe het op de Vergadering van 26 April 1787 toegegaan was, niet zonder zich zelve den wierook over haare gemaaM tigdr  C i?8 ) tigdheid ten deezen opzigte toetezwaaijen, en haare Tegenftanders, gelyk men ze noemt, te verongelyken. Eerst vraagt ze: „ By al„ dien men nu goedgevonden hadt in die Verga„ dering (van 26 April 1787) reeds de zaak der „ drie jongfte Predikanten voor te neemen; „ zoude 'er dan ook iemand tegen de wettigheid „ van haare byëenkomst iets hebben kunnen „ zeggen ? " Vreemde vraag! Tegen de wettigheid dier Vergadering zo als ze byëenkwam» kon zeker niets gezegd worden; wyl ze wettig befchreeven was; maar, wanneer deeze wettig befchreevene en byëengekomene Vergadering onderneemt, om eene zaak, waarover zy niet befchreeven was , en waarover zy nimmer met recht befchreeven kon worden , voorteneemen, dan is dezelfde wettig befchreevene, maar door deeze daad onwettig gewordene, Vergadering, in die daad, even zo onwettig, als dat zy tot deeze onwettige daad eerst agt dagen laatcr overgaat. Het eenig verfchil tusfchen de ecrlfe wettig befchreevene , maar door de voorzegde daad onwettig gewordene, cn tusfchen de laatfce zo wel onwettig befchreevene als onwet-* tig gehoudene Generaale Kerklyke Vergadering beftaat hierin, dat de dbordryvers derzelve vooraf verzekerd konden zyn , dat huns  C 179 ) hun, by do ïaatftè, in allen opzichte onwettige, Vergadering, genoegzaam niemand hunner Tegenftanders, zo als zy de weldenkende Leden van den Kerkenraad verkiezen te noemen, in den weg zouden ftaan; wyl ze wel konden begrypen, dat genoegzaam niemand, zo der protefteerende als der overige gemaatigde Leden, door zyne Tegenwoordigheid, de wettigheid cener Vergadering., die onwettig befchreeven was, erkennen zoude; en zy dus voor eene Vergadering in pleno niet te vreezen hadden. Die is ook by de uitkomst gebleeken ; want, fchoon eene Generaale Kerklyke Vergadering, volgens het eigen getuigenis in het bericht, op bladz. 99 „ tot honderd en „ meer Leden in getalle uitmaaken kan," zyn 'er egter niet meer dan vierenvyftig Leden op de Vergadering van 3 Mai, en dus nog tien minder, dan op de Vergadering van 26 April 1787, verfcheenen. Dit luidt heel anders dan de fchynbaare reden, door de Generaale Kerklyke Vergadering voorgewend : „ dat zy zich niet van de afweezigheid der voornaam* „ fte Tegenftanders wilde bedienen," en daarom den Secretaris gelast had: „ dat geen der „ Leden by de oproeping of citatie mogt ver„ geeten worden;" even als of dit niet van zeiven fprak by eene algemeene oproeping, en of dit niet tefi allen tyde en in alle gevallen plaats moet vinden. M 2 De  C i8o ) De laatfle reden op bladz. 8;,: „ dat 'er „ geene wet noch refolutie is, die het te„ gendeel (liet niet befchryven van eene Gene„ raale Kerklyke Vergadering op haaren last „ door den Secretaris} voorfchryft , en dat „ 'er geene zoodanige wet zyn konde , of de„ zelve moest door eene Clasficale of Syno„ dale Vergadering genomen zyn " — is zo belachlyk, dat dezelve elk een, by het eerfte leezen, in het oog moet vallen. Hoe! zal eene Clasficaale of Synodaale Vergadering zich met het huishoudlyke van elke byzondere Gemeente, gelyk het befchryven van eene KerkJyke Vergadering, en of dit door den Prefident, Ouderling, dan of het door den Secretaris gefchieden zal, ontegenfpreeklyk is, bcmoeijen? Waarom dan ook niet door Clasficaale en Synodaale Refolutien bepaald, dat by alle Gemeenten, zonder onderfcheid, waar geene eigenlyke Secretarisfen zyn, maar derzelver funéfiën door den Predikant of den Prefident Ouderling waargenomen worden, loontrekkende Secretarisfen zyn moeten? Nog eene aanmerking, die hier niet geheel te onpas komt. Hoe zeer men 'er zich op toelegt, om, met cenen fcbynbaarcn toon van gemaatigdheid', dit geheele ft uk deibewuste onwettige Kerklyke Vergadering xe  C t8i ) te behandelen, zekerlyk om de nog levende protefteerendc en andere Leden, die zich, ten dien tyde, daartegen zo manmoedig verzet hebben, in de tegenwoordige gefteldheid van zaaken, hierdoor, ware het mogelyk, in liaap te wiegen, en het voorgaand hun aangedaan ongelyk te doen vergeeten; zo kan men egter zynen aart zoo niet verbergen, of men fpreekt van voornaam ft e Tegenftanders. En hierdoor verftaat men die mannen, die, volgens Kerklyke wetten, de éénige bevoegde Rechters in deeze zaak waren. Indien Directeuren nu denzelfden voet eens houden, en de voorgaande zaaken weder ophaalen, en alle de fmaadheden, in 't breede, uit 'egte bronnen, opdelven wilden, die de toenmaals drie oudfte Predikanten en de welmeenende Heeren Ouderlingen, in Kerklyke en andere Vergaderingen, van Diakonen dulden moesten, 't welk zo "verre ging, dat, tot groote ergernis der Gemeente, deeze laatfte eenen geruimen tyd agterëen, niet onder het gehoor der toenmaalige drie oudfle Predikanten ter Kerke wilden komen, dan zou aan het onzydig en weldenkend Publiek blyken, hoe zeer deeze, thans zo zeer gemaatigd fchynende Lieden, zich destyds als openM 3 baa-  baare partyen en voornaame Tegenftanders zo wel der zuivere Leer, als der rechtzinnige Predikanten en voor het recht der Kerke waakende Ouderlingen , gedraagcn hebben. . Doch , Directeuren fchuiven een gordyn voor alle die onvoeglykheden, hoe zeer de gelegenheid hier gunftig was, om zulke Lieden eens in hun waare daglicht te plaatfen, cn aan elk kenbaar te maaken. Hierop tracht men, van bladz. 82 tot 87 van het Bericht (fc, de beide hiervoor aangehaalde vierde en vyfde Artikelen van de Generaale en particuliere Kerklyke Ordonnantie te ontzenuwen en op geheel andere gevallen toepaslyk te maaken, dan derzelver Opftellers ooit hebben kunnen bedoelen. Het komt 'er nu flegts op aan, hoe ir.cn daarin gedaagd is, cn dit zullen Directeuren thans onderzoeken. Het geen men op bladz. 82 en 83 aanmerkt , noopens de algemeen verbindende kracht der Generaale Kerklyke Ordonnantie , en dat geene Particuliere Kerklyke Ordonnantie, gelyk de Amftcrdamfche is, dezelve mag tegenlpreeken', en dat men dus aan de laatfte geene andere verklaaring, dan die met de eerfte overéenkomftig is, geeven mag, is eene ontegenzeglyke waarheid; doch  ( 183 ) doch het geen' men, uit vèrgeïykjng der beide aangehaalde Artikelen, daaruit wil afleiden, dat, volgens het denkbeeld der proteftccrende en andere Leden des Kerkenraads, eene tcgenftrydighcid tusfchen deeze beide Artikelen zyn zoude, is volflrekt onbewysbaar, cn rust alléén op den verdraaiden voordragt, dien men aan deeze beide Artikelen geeft. Het eerfte fchynbcwys, het welk men uit het aangehaalde vierde Artikel der Generaale Kerklyke Ordonnantie, vergeleeken met den ftaat der meeste Lutherfche Kerken in de Nederlanden, voor zyn gevoelen, dat hier niet op Predikanten of Leden van den Kerkenraad, maar op de Gemeente gezien word, te berde brengt, wederlege zich zelve, en de zwaarigheden, die men, in de aangehaalde wet, by de toepasüng van het zich voorgeftcld geval, meent te vinden, zyn zo gemakiyk optelosfen, dat Directeuren zich verwonderen, dat zulke hoogverjjehte-mannen, daarmede nog te voorfchyn kunnen komen , zo ze niet ten oogmerkhebben , om hunne Leezers zand in de oögen te werpen, en de duidlykfte wetten, door ■ hunne fophisteryen te verdonkeren. Directeuren zullen egter de wet, het mogelyke M 4 ge'  C 184 ) geval, en de zwaarigheid, volgens de Ganeraale Kerklyke Vergadering, uit de gewoone toepasfing van die wet, op dat mogelyk geval, voortvloeijende, voorftellen, en die zwaarigheden trachten optelosfen. De ^vet zegt: dat, in zaaken de Leer betreffende, de Predikanten met de gedeputeerde Ouderlingen, magt zullen hebben te flui. ten of te cénfureeren. Nu hebben de meeste Lutherfche Kerken in de Nederlanden, waarop deeze wet, zo wel als op de Amiterdamfche Gemeente van kracht is, flegts éénen Predikant, en dan ftelle men zich het mogelyk geval voor, dat een Predikant van zulk eene Gemeente, in zyne Leer niet rechtzinnig is; wat moet 'er dan gebeuren? Moet hy dan, volgens de valfche uitlegging der Generaale Kerklyke Vergadering, zich zeiven cénfureeren en zyn eigen rechter cn de uitvoerer van zyn eigen vonnis zyn? Dit zou zekerlyk de ongerymdheid zelve heetcn, doch eene ongerymdheid, waaraan geen redcnlyk denkend mensch zich zou fchuldig maaken, en die de Generaale Kerklyke Vergadering alléén onderftelt , om haare valfche uitlegging deezer duidlyke wet een glimp te geeven. Neen! hy moet doen, het geen elk Lid van eene bur«.  C 185 ) burgerlykc of Kerklyke Regeering, die van de overtreeding van wetten, tot welker handhaaving hy nevens anderen gefteld is, aangeklaagd word, doen moet, en het geen in dergelyke mogelyke gevallen zo dikwerf gedaan is, Hy moet, zo lange zyne zaak nog niet afgedaan is, zich uit den rang der Rechters begeeven, en zich als aangeklaagden aanmerken, en van zyne voorige Mederechters, tot welke hy nu niet meer be. hoort, verwachten, dat zy, zo hy waarlyk fchuldig is, hem naar de wetten handelen zullen; of, met toepasfing van het zich als mogelyk vcorgefteld geval, zodaanig een onrechtzinnig Predikant moet verwachten, dat de Ouderlingen, die alsdan alléén Rechters in deeze zaak zyn, hem cénfureeren en de cenfure ten uitvoer brengen zullen. Op die wyze is 'er geene tegenftrydjgheid tusfchen de Generaale en particuliere Kerklyke Ordonnantie, en de hier boven aangehaalde wet, van de Predikanten te verftaan, past zo wel op de Gemeenten , die maar éénen Predikant hebben, als op onze voorige Gemeente, die 'er zes heeft: Op die zelfde wyze verklaart en ampliëert het aangehaalde vyfde Artikel der particuliere Amfterdamfche Kerklyke Ordonnantie, naar M 5 de  ( i86 ) de eigene omfchryving der Generaale Kerklyke Vergadering op bladz. 84. en 85, dan ook den zin van het eerst aangehaalde vierde Artikel der Generaale Kerklyke Ordonnantie; zonder dat daaruit met eenige mogelykheid volgen kan, het geen men 'er zo gaarne uit wil afleiden, te weeten, dat dit Artikel niet op de Predikanten, noch op de Leden der Generaale Kerkvergadering, maar op de Leden der Gemeente ziet; cn daar men, op bladz. 85 tot 87, geen' anderen grond voor deeze meening opgeeft, dan die voorheen reeds wederlegd is, naamlyk de fchynftrydigheid, die men tusfchen de Generaale en Particuliere Kerklyke Ordonnantie, indien men deeze wet naar het gevoelen der proteftecrende Heeren opvat, meent te vinden; zo behoeven Directeuren zich met deszelfs verdere wederlegging niet langer optehouden. Hierop volgen nu van bladz. 87 tot 01 de eigenlyke gronden, waarop de Generaale Kerklyke Vergadering haar gevoelen , dat de zaak der drie jongfte Predikanten voor haaren rechtbank behoorde, bouwt, en, op haare wyze, met aanhaalingen uit de Generaale en particuliere Kerklyke Ordonnantie ftaaft. Het  ( i87 ) Het zevende Artikel van het tweede deel eerfle Hoofdfluk der Generaale Kerklyke Ordonnantie komt hier by niet in aanmerking, wyl het zelve, volgens het eigen getuigenis der Generaale Kerklyke Vergadering, op bladz. 87, niet eens de Cenfure der Predikanten , maar alléén geringere ftraffen bedoelt; doch op de aanhaaling van het derde Artikel van het tweede deel tweede Hoofdfluk hebben Directeuren dit aantemerken, dat dc Generaale Kerklyke Vergadering zich hierby eene in 't oogloopende verminking en vervalfching van dit Artikel veroorlooft, waardoor het haar ook niet zwaar valt, door haare hiervan gegeevene omfchryving, eenen geheel met de. meening der Opftellers van dit Artikel ftrydigen zin, voor den dag te brengen. Wie toch geeft de Generaale Kerklyke Vergadering het recht, om het woordje in der tyd, 't welk uitdruklyk 'agter het woord Gedeputeerde in het aangehaalde Artikel der Generaale Kerklyke Ordonnantie ftaat, eigendunklyk daaruit te laaten, en door Gedeputeerden, de Ouderlingen en Diakonen, en door Foorft anders der Gemeente , de overige Leden van den Kerkenraad te verftaan ? Waar word, zo wel in de Generaale als Particu-  C ï88 ) " liere Kerklyke Ordonnantie één éénig voorbeeld gevonden, dat door Gedeputeerden in der tyd, de Ouderlingen en Diakonen, en door Voorftanders der Gemeente, de overige Leden van den Kerkenraad (eene zeer ongepaste omfchryving, even als of 'er, buiten de Ouderlingen en Djakonen, doorgaans nog andere Leden van den Kerkenraad zyn zouden) bedoeld worden? Neen! de Gedeputeerden in der tyd, zyn, gelyk altoos (want nimmer worden de Diakouen Gedeputeerde Diakonen genoemd^) zo ook hier, de ten dien tyde dienende Ouderlingen , en de Voorftanders der Gemeente de Oudouderlingcn, of de Leden van het gewoon en groot Confiftorie. Dat dit de waare mecning van dit Artikel is, en dat de Diakonen hier in 't minst niet in aanmerking komen kunnen, blykt uit de volgende vyfde en zevende Artikelen, in welk eerfte uitdruklyk gezegd word: „ dat de „ ftryd tusfchen Predikanten ontftaande — „ in de Confiftoriën" (waar word eene Generaale Kerklyke Vergadering, waarby Diakonen tegenwoordig zyn , immer een Confiftorie genaamd ?) „ of anderzints, in „ conformité van de bovengemelte Clasfi„ cale refolutiën, ter nedergeleght en gede- » ci-  C 189 ) „ cideert zal worden;" en in het laatfle de Predikanten aangezegd word , dat zy , „ wanneer zy gebrek mogten hebben, zich „ aan de Confiftoriën" (dit zynde Ouderlingen , die hun betaalen) „ te kennen geeven „ zullen, om daarin naar gelegenheid gehol„ pen te worden." Hierdoor vervalt dan ook van zelf het gevolg, 't welk de Generaale Kerklyke Vergadering op het einde van bladz. 88 uit dit, eerst door haar verminkt en willekeurig omfchreevene, Artikel afleidt, als of het onderzoek over de Leer der Predikanten, mede de Diakonen aanging. Laat ons nu zien , of zy gelukkiger in het aanhaalen en tbepasfen op het bewuste gefchil, van het Agtfte Artikel van het tweede Deel eerfle Hoofdfluk der part. Amftcrd. Kerklyke Ordonnantie geweest is. Waar word toch in dit geheele Artikel, zo als het woordlyk door de Generaale Kerklyke Vergadering opgegeeven is, een enkel woord of tittel van de Leer der Predikanten gevonden ? Dit kwam ook niet te pas, wyl in het voorgaande vyfde Artikel reeds van de Leer gefproken, en, de orde, hoe in dergelyke gevallen te handelen, uitdruklyk voorgefchreeven was. Alles, waarvan in het  C 190 ) agtfte Artikel gewaagd word, komt uitdruklyk uit, op het Ampt, Dienst of Leven der Predikanten, Ouderlingen, Diakonen of andere Christenen; en dat dit niet de Leer •is, maar dat door het ftrafbaar daaraan bevonden te worden, hier, in dit Artikel, voor verzuim of verwaarloozing van Ampt en Dienst, en een ergerlyken wandel moet verftaan worden, is zo klaarblyklyk, dat Directeuren oordeelen zouden, hunne Leezers te beledigen, indien ze nog veele woorden gebruiken wilden, om hun dit te beduiden. Deeze gebreken nu, dit ftrafbaar zyn in Ampt, Dienst of Leven, is aan de uitfpraak der Generaale Kerklyke^ Vergadering, indien het door eene groote Confiftoriaale Vergadering niet kan beflist worden, overgelaaten; niet het onderzoek over de Leer der Predikanten, waarmede volgens het vyfde Artikel van dit Hoofdfluk deezer Kerklyke Ordonnantie eenen geheel anderen voet moet gehouden worden. Het 'derde Artikel van het volgende tweede Hoofdfluk dier Kerklyke Ordonnantie, 't welk men, vervolgens , op bladz. Co aanhaalt , ftrydt hier in 't minst niet tegen ; want hetzelve fpreekt alléén daarvan > wat 'er, na dat de zaak vooraf behoor-  C 191 ) hoorlyk , volgens het vyfde Artikel des voorgaanden eerften Hoofdftuks, onderzocht is, en de gedaane klagten gegrond bevonden zyn, gedaan moet worden, niet van het onderzoek zelve. .Dit ultimatum, na dat geene ceniure heeft kunnen helpen, noch beterfchap by zodanigen onrechtzinnigen Predikant te wagten was, is de afzetting, en deeze moet door de Generaale Kerklyke Vergadering gefchieden, 't wélk ook natuurlyk is, wyl zy het is, die hem beroepen en tot haaren Predikant aangefteld heeft. Het tweede Artikel der Ampliatie, 't welk men, vervolgens, nog eens, op bladz, or tot goedmaaking zyner zaak aanhaalt, dient, gelyk in 't begin deszelven uitdruklyk gezegd word; ter verklaaring van het tweeden deels eerfle Hoofdfluk, agtfle Artikel der particuliere Kerklyke Ordonnantie; en daar in dit agtfte1 Artikel met geene Syllabe van de Leer, maar wel bepaaldlyk van het Ampt, Dienst en Leven der Predikanten enz, gefproken word, gelyk wy dit zo even gezien hebben, zo kan dit tweede Artikel der ampliatie ook volftrekt niet anders dan op het Ampt, Dienst en Leven der Predikanten enz. zien, en bewyst. dus niets ten tegendeele. Het laatst aangehaald zogenaamd bewys voor  ( ; voor de wettigheid der onwettige Generaale Kerklyke Vergadering, is een van de flegtfle, en levert een nieuwe blyk op, dat men niets onbeproefd laat, al zou het zelf door openbaare verminkingen en vervalfchingen van een in de Kerklyke Ordonnantie duidlyk bepaald Artikel zyn, om zyne wanhoopige zaak eenen glimp te gecven. Directeuren zullen niet zeggen, maar bewyzen. Dus luidt het door hun bedoelde zesde Artikel des tweeden deels eerfle Hoofdfluk der Amflerdamfche Particuliere Kerklyke Ordonnantie: „ Desgelyks in hooge fwaare „ faaken, infonderhyd by Beroepinge, ofte „ Nominatie, en Electie van B ree die anten, „ en ook verkiefinge, of aanftellinge van an„ dere Kerkendienaars, daar fullen de Gede„ puteerde, en; ook voormaals afgegaane „ Ouderlingen, die men oudfleRaaden noemt, » mitsgaders de regeerende en Oude Diaco„ nen in deefe Gemeente ook toegeroepen, „ en hunnen raad daarin gepleegt worden, „ alwaar men dan ook volgen fal het mees„ te deel der Hemmen." Wat doet nu de Generaale Kerklyke Vergadering op bladz. 91 van haar Bericht &c by het aanhaalen van dit Artikel, ten bewy- ze  C ï93 ) ze van haar voorgeeven? Wyl ze wel zag, dat dit Artikel , waarin de hooge zwaare zaaken zo duidlyk bepaald zyn, en waarin niets minder dan van het onderzoek over de Leer der Predikanten gefproken word, noch gefproken kon worden, haar geweldig in den weg zou Haan, indien ze het woordlyk gëplaatst had, neemt ze toevlucht tot •eene haar niet ongewoone kunstgreep, en laat uit dit Artikel, by de aanhaaling, alles uit, wat haar tegenftaat, en vlecht in de plaats van de uitgelaatene woorden eene aanmerking ter haarer verdediging in, die niet nalaaten kan, by den onbevangenen en de Kerklyke Ordonnantie niet bezittenden Leezer, eene voor haar voordeelige uitwerking te hebben. Dus luidt dit Artikel, volgens de aanhaaling der Generaale Kerklyke Vergadering: „' Desgeïyks in hooge „ zwaare zaaken „ (en van dien aart „ „ wasgewislykdebefchuldigingvandriePre„ ,, dikanten teffens)" daar zullen de Gedepuw teerde, en ook voormaals afgegaane Ou„ derlingen," — en zo vervolgens tot aan het einde van dit Artikel. Na dat Directeuren dus het verdraaide en verminkte, zo in het verhaal der Generaale Kerklyke Vergadering zelve, van de voorN gaan»  ( 194 ) gaande onlusten in 1786 en 1787» en het geen aanleiding tot de bewuste onwettige Generaale Kerklyke Vergadering gegeeven heeft, als in de bewyzen, waarmede men de wettigheid dier Vergadering poogt te ftaaven, middagklaar aangetoond hebben, oordeelen zy het niet ondienftig, een getrouw en geregeld verflag, uit echte bronnen geput, te geeven van de geheele handelwyze van het Eerwaarde gewoon Confiftorie van dien tyd, en van hunne party, en, de drie jongfte Predikanten, en hunne aanhangers, vóór, by en na de gedachte onwettige Generaale Kerklyke Vergadering ; ten einde het onpartydig en weldenkend Publiek eindlyk eens in ftaat gefteld worde, daarover naar behooren te kunnen ooi> deelcn. Kort daarop, na dat eenige Leden der Gemeente zich in Oetober 1786 by het gewoon Confiftorie met hunne bezwaaren tegen de toenmaalige drie jongfte Predikanten gemeld hadden, wierden deeze bezwaaren aan huu ter hand gefteld, om daarover hunne gedachten te zeggen; gelyk zy diedan ook in eene volgende Vergadering fchriftlyk voorlazen, en het oordeel van het Confiftorie daarop verzochten. Dan, dit papier te  ( 195 ) te wydloopig zynde, om oogenbliklyk daatop te kunnen befluitcn, vond de Vergadering, by meerderheid van ftemmen, goed, daarover nader te delibereeren, en deeze verantwoording bedaardlyk te moeten overweegen. Doch, de gemelde drie jongfte Predikanten, zich aan geene meerderheid van ftemmen willende onderwerpen, weigerden volftrektlyk, om hunne voorgeleezene verantwoording aan de Vergadering over te geeven, wilden zelfs, hoe herhaalend en vriendlyk daartoe verzocht, zich met geene Commisfïe, of minder getal, uit de Vergadering verkooren , over deeze zaak inlaaten, maar drongen op eene Generaale Kerklyke Vergadering aan; waarin eenige toenmaalige Leden van het gewoon Confiftorie, de gemelde drie Px-edikanten ftyfden, en alle bedaarde overweeging over deeze zaak merklyk verhinderden. De meerderheid van het gewoon Confiftorie egter, kon hiertoe, als daarin door uitdruklyke (voorheen mede aangehaalde) wetten uit de Generaale en Particuliere Kerklyke Ordonnantie, verhinderd, niet befluiten , wyl ze begreep , de Kerklyke Wetten te moeten handhaaven en uitvoeren , maar geene vryheid te hebben, zich boven dezelven te verheffen, en tegen haare éénsgedaane ondertekening en tegen N 2 den  den duidlyken Letter dier Wetten aan , dezelven te fchenden. Hierop volgden nu vcrfcheidene Deputatiën uit de groote Diakonie Vergadering, als mede het bewuste Advis , door drie Leden der Gemeente , uit naam van vyfhonderd notabelen, by het gewoon Confiftorie ingele. vcrd, en alle lTrckkende tot hetzelfde oogmerk, het fpoedig byëen roepen eencr Generaale Kerklyke Vergadering , ter beflisfing deezer zaak. Wyl, intusfehen, de meerderheid van het gewoon Confiftorie, zich ook hierdoor niet van de handhaaving haarer Kerklyke Wetten liet afbrengen , wendde men het over ccnen anderen boeg. De drie inleveraars van het voornoemde Adrès, waarby zich de drie jongfte Predikanten en de Diakonen voegden , beklaagden zich naamlyk over dit gedrag der meerderheid van het gewoon Confiftorie, door een Request by Heeren Burgemeesteren deezer Stad. Hunne WeiEdele Grootachtbaaren hetzelve in handen gefteld hebbende van het gewoon Confiftorie, om te dienen van bericht, wierd dit ook aan Heeren Burgemeesteren , door het zelve, overgeleverd , en het gevolg daarvan was, dat Hunne Wel-Edele Grootachtbaaren het .verzoek van de Requeftranten van de hand wee-  C 197 ) weezen. De drie jongfte Predikanten dus ziende, dat ook dit middel de bedoelde uitwerking niet gehad had, lieten zich eindjyk het onderzoek der tegen hun ingebragte bezwaaren, door eene kleine Commisfïe, uit het gewoon Confiftorie met hun te houden, welgevallen , om vervolgens daarvan aan het Confiftorie Rapport te doen. De oudfte Predikant, Ds. Alberti, met twee gedeputeerde Ouderlingen, wierden hiertoe benoemd, en deeze hielden met de drie jongfte Predikanten verfcheidene Conferentiën over dat ftuk, by welke Conferentiën alles wat aanleiding tot eenige onvriendlykhcid geeven konde, zorgvuldig vermyd wierd. De zaaken ftonden hierby op zulk eenen goeden voet, dat men hoop had , dat eerlang een Rapport door deeze Commisfïe zou uitgebragt worden , waarby de rust in de Gemeente herfteld en alle verdere onaangenaame gevolgen voorgekomen zyn zouden, toen de tusfchen beide invallende zwaare Ziekte van den WeiEerwaarden Heer Alberti eene ongelukkige verwyling hierin veroorzaakte. Van deeze ongelukkige vertraaging, die van hoogere dan menschlyke oorzaaken afhing, wist men zich te bedienen, om een nieuw voorwendfel te zoeken, om deeze N 3 zaak,  C 198 ) zaak, ware het mogelyk, van het gewoon Confiftorie afcetrekken, en tot eene rechtbank te brengen, waartoe dezelve niet behoorde. Dit voorwendfèl was het befchryven eener Generaale Kerklyke Vergadering, ten einde daarin over het al of niet continuëeren voor nog ée'n jaar van het Collegie van Diakonen te raadpleegen. Hoe ongepast het ook was, om hierover eene Generaale Kerklyke Vergadering te beleggen, wyl zo wel de ordinaire als groote Diakonie Vergadering daartoe beilooten en het gewoone en groote Confiftorie daarin toegeftemd hadden, Diakonen bleeven by hunnen eisch, en vorderden de approbatie van hun befluit van eene Generaale Kerklyke Vergadering, of dreigden anders gezamentlyk hunne Ampten neder te leggen. 'Er wierd dan in eene gewoone en groote Confiftoriaale Vergadering, by meerderheid tot eene Generaale Kerklyke Vergadering, NB. AtLéÓN over dat poiNT, tegen den 26 April 1787 te houden, beilooten. In deeze Generaale Kerklyke Vergadering, waarby eenige der in dienst zynde Ouderlingen, uit hoofde hunner byzondere bezigheden niet konden tegenwoordig zyn, bediende men zich van derzelver afwezigheid,  C 199 ) heid, en hragt, na dat het point, waarover die Vergadering befchreeven was, afgedaan was, verfcheidene nieuwe propofitiën, die daar in 't geheel niet behoorden, ter Tafel, en onder anderen deeze: „ dat het ge„ woon Confiftorie onbevoegd zoude ver„ klaard worden, om over de befchuldigin- gen tegen de drie jongfte Predikanten te „ mogen oordeelen. En dat die zaak ter „ directe kennisneeming van de Generaale „ Kerklyke Vergadering zou gebragt wor„ den; met verbod aan het gewoon Confi. „ ftorie, om daarin verder voorttcvaaren, „ en met last aan den Secretaris, om de „ Notulen van het Confiftorie en het ver- dere daarin gehandelde, betreklyk die zaak, „ van den beginne af tot dien tyd toe, „ voorteleezen." Hiertoe wierd by meerderheid beflooten; offchoon twee, daarby tegenwoordig zynde, Ouderlingen, daartegen uitdruklyk protefteerden. Verders wierd , insgelyks by meerderheid van ftemmen beflooten: „ om, „ zonder kennis van het gewoon cn groot „ Confiftorie, tegen Donderdag den 3den Mai, weder eene Generaale Kerklyke Vergadering te befchryven, en den Secre„ taris te gelasten , ingeval de Prefident N 4 » 0u"  ( 203 ) „ Ouderling en de overige Ouderlingen » weigeren mogten, die Vergadering te be„ fchryven, als dan, of by het in beden„ king neemen, of onvoldoend antwoord, » of niet te huis vinden van den eenen of „ anderen, de Citatie - briefjes, uit last van „ deeze Vergadering, te tekenen en uit te „ geeven; gelyk dezelven dan ook, geene „ der in dienst zynde Ouderlingen zich daar. „ toe bevoegd oordeelende, door den Secre„ taris getekend en rond gezonden zyn." Laat ons nu zien, hoe het gewoon Confiftorie in deszelfs Vergadering van 2 Mai 1787, alwaar, volgens gebruik de Notulen van alle groote Confiftoriaale en Generaale Kerklyke Vergaderingen, na het voorgaand Confiftorie gehouden, en dus ook deeze, gerefumeerd moesten worden, deeze ftap opvattede. Wy kunnen dit niet beter dan met de eigene woorden van die Eerwaardige Mannen doen. „ Het Confiftorie uit „ de Notulen der Generaale Kerklyke Ver« gac}ering verneemende, dat in dezelve » zaaken ter Tafel en ter conclufie gebragt v zyn, waartoe dezelve niet was befchree» ven, en daarenboven gerefolveerd was „ tot het houden eener nadere Kerklyke ^Vergadering 0p Morgen, den 3 Mai  ( sor ) „ 1787, en wel zonder befchryving van daar„ toe gewettigde Leden, alles ftrydig zo wel „ met de Kerklyke Ordonnantie, als met het „ altoos, tot dus verre, onderhouden con„ ftant gebruik, en het Confiftorie hetzelve „ niet met ftilzwygen kunnende pasfeeren, „ veelmin goedkeuren of approbeeren, even „ zo min als het verder geproponeerde of ge„ refolvecrde ; ■— heeft hetzelve daar tegen „ expreslyk geprotefteerd; als mede tegen,al „ het geene op de laatfte Generaale Kerklyke „ Vergadering, buiten het point, waarover „ dezelve befchreeven was, is ter tafel gep bragt en gerefolveerd; houdende hetzel„ ve, midsgaders de Vergadering, welke den „ volgenden dag, uit krachte van dien , zoude „ mogen gehouden worden , voor informeel, „ onwettig en voor nul en van onwaarde; „ en is den Secretaris, die zich heeft kunnen „ veroorlooven , Citatie - briefjes tot deeze „ onwettige Vergadering te ondertekenen en „ rond te zenden, geinterdiceerd, deeze on„ wettige Vergadering by te woonen, de „ protocollen van het Confiftorie of van eeni„ ge andere Vergadering onder zyne bewaa„ ring, ter leclure te geeven, of daarvan „ eenig ander gebruik, hoe genaamd , te 5, maaken: referveerende deeze Vergadering N ^ p te-  £ 202 ) „ tegens al het geene in bovengemelde Ge„ neraale Kerklyke Vergadering van 26 „ April laatstleden, onwettig en informeel „ is geproponeerd en geconcludeerd, zo wel „ als tegens het geert vervolgens onwettig „ en informeel zal ondernomen worden, „ zodanige middelen tot maintiën van haar „ recht en bevoegdheid, als ter handhaaving „ der Synodaale wetten, Kerklyke Ordon„ nantiën, en de eerwaardigheid van deeze „ Vergadering zal bevonden worden te be. „ hooren, en is den Secretaris gelast, hier„ van Copie te geeven aan die geenen, op „ wier gezag hy de meergemelde Vergade„ ring heeft durven befchryven." Dit ongeacht had die Vergadering, op den daartoe gcftelden dag van 3 Mai 1787 nog thans voortgang. In dezelve verfcheenen de drie jongfte Predikanten, drie van de twaalf in dienst zynde Ouderlingen, agt Oudouderlingen en veertig Diakonen, te famen vier en vyftig Leden ; maar geene der drie oudfle Predikanten, of der overige dienende Ouderlingen, of der verdere Leden van den Kerkenraad waren hierby aanwezig, als niet gehouden zyn willende, in zulk eene onwettig befchreevene Vergadering  c 2°3 3 ring te komen. Dus was 'er wylen de Wei-Eerwaardige Heer Klap', wiens beurt het was, om in die maand het prefidium in alle Kerklyke Vergaderingen waarteneemen „ niet tegenwoordig, en deeze Vergadering zou derhalven zonder Voorzitter hebben moeten zyn. Dan, hiertoe was raad. Ds. Mutzenbecher, een der drie befchuldigde Predikanten, wiens zaak in deeze Vergadering mede zoude bellist worden, nam, (nimmer gehoorde zaak van eenen bcfchuldigden in eene Vergadering, waarin hy of veroordeeld of vrygefproken zal worden!) vry willig, kwanswys in de plaats van Ds. Klap, die hem egter nimmer daartoe verzocht of gequalificeerd had, dien post op zich, en opende, als President, de Vergadering, met een bericht te geeven van het oogmerk, waartoe dezelve belegd en het geen den Secretaris, federt de laatfte Vergadering, wedervaaren was; welke laatfte dan ook rapporteerde: dat hy buiten ftaat was, de Protocollen van het Confiftorie en de' verdere papieren, de voorgenomene zaak raakende, aan deeze Vergadering voorteleezen, vermits dezelven zekerlyk door het Confiftorie op eene verzekerde plaats geborgen waren. Dee-  C 204 ) Deeze zogenaamde Souveraine Vergadering betuigde hierover, gelyk natuurlyk was, haar ongenoegen, en daar zy egter aan haar oogmerk voldoen wilde, begreep zy wyslyk, dat de Hukken, onder het Confiftorie berustende, doch wel konden gemist worden, vermits deszelfs befluiten toch zouden moeten worden geimprobeerd, voor zo verre dezelven, zonder voorkennis en toeftemming van deeze Generaale Kerklyke Vergadering genomen waren. Ds. Mutzenbecher draalde derhalven niet lang, met het geen hy van deeze dingen bezat van zyn huis te laaten haaien, en het is op die ftukken, (niet op de echte befcheiden; deeze waren, gelyk reeds aangemerkt is, onder het Confiftorie berustende, en de Generaale Kerklyke Vergadering kon 'er geenen toegang toe bekomen) dat deeze onwettige Vergadering tot het befluit van vryfpraak der drie jongfte Predikanten kwam, waarvan het extract, van bladz. 93 tot 95 van het bericht &c. medegedeeld word; een befluit, met het hoogfte recht, door Directeuren dictatorisch genoemd, ver. mits hetzelve even hoonende voor de klaagende Leden der Gemeente, als voor het Eerwaarde Confiftorie is. Na  < 205 ) Na verdere vreemde Propofitiën en onwettige Refolutiën werd wyders befloten, tegen den 3oflen Mai weder eene dergelyke Vergadering te beleggen. Vóór het houden deezer laatfte onwettige Vergadering egter , naamlyk op den 2aften van die maand, declareerden agttien, zo die* nende als Oudouderlingen , waarby zich de drie oudfte Predikanten voegden, by gefchrifte en eigenhandige ondertekening, in de Confiftoriaale Vergadering: „ Dat zy met de ' gevoeligfte fmart en aandoening ondervin„ den moesten, dat de onlustenen verdeeldheden in de Gemeente, federt eenen geruimen tyd ontdaan tusfchen de Leden, welke het beftuur der Kerke en dat der Armen is- aanbetrouwd , zo wel als het gedecla„ rcerd misnoegen van een aanmerklyk gedeelte der Gemeente , meer en meer toe„ neemt, en eindlyk op niets anders dan eene „ onherftelbaare fcheuring en vernietiging van d^ goede orde, welke, tot hier toe, altoos „ in het beftuur der Kerke onderhouden en in acht genomen is, kan uitloopen, en niet „ langer onverfchillige aanfchouwers kunnen„ de zyn, van zo veele willekeurige hande„ lingen, als thans ondernomen worden; te „ meer,  C 206 ) ^ meer, daar zy gezien hebben, dat de drie „ jongfte Heeren Predikanten, drie der jongfte „ Heeren dienende Ouderlingen, agt Heeren „ Oudouderlingcn , en veertig zo dienende „ als oude Diakonen,-hebben kunnen goed„ vinden, op, den 3den deezer, eene zoge„ naamde Generaale Kerklyke Vergadering te „ formeeren, welke (zonder eene voorgaande „ Refolutie van eene Groote Confiftoriaale „ Vergadering) niet door den Prefident Ou„ derling befchreeven, maar waarvan de Con„ vocatie - briefjes, door den Secretaris on„ dertekend, aan de Leden toegezonden zyn. „ En in welke zogenaamde Generaale Kerk„ lyke Vergadering men heeft kunnen goed„ vinden , propoficiè'n te doen en befluitcn „ te ncemen, dezelve door den druk gemeen „ te maaken en te divulgeeren, waarvan nim„ mer voorbeelden geweest zyn, en waar„ door niet alléén alle fundamenten, waarop „ het beftuur onzer Kerke en Gemeente ge_ „ bouwd is, worden weggenomen en vernie. » tigd, maar, wanneer daarin niet tydig » word voorzien, een totaal verval in den „ Godsdienst, fcheuring in de Gemeente en „ eene geheele vernietiging der goede orde, „ door eene willekeurige uitlegging der Ker♦ leen Ordonnantie, Synodaale en Kerklyke » Re.  C 207 ) "„ Refolutien, te duchten i», en waarvan de 1, beginfelen zich reeds doen zien, doordien „ Heeren Diakonen, by hun Declaratoir cn „ eisch, den 2often December 1786 gedaan, „ het Eerwaarde Confiftorie niet bevoegd „ oordeelen , om over zaaken, de Leere „ betreffende, te oordeelen, en dezelven „ hebben kunnen goedvinden, ter bereiking „ hunner oogmerken , zich by Requeste „ aan de Wei-Edele Grootachtbaare Heeren „ Burgemeesteren te adresfeeren, by welke „ vreemde Demarche de drie jongfte Hec„ ren Predikanten en eenige andere Leden „ zich gevoegd hebben. „ Zoo is het, dat zy by deezen ten „ fterkfte protefteeren tegen alle deeze in„ formeele handelingen en befluiten, welke „ zo in gemelde pretenfe Generaale Kerk„ lyke Vergadering van 3den deezer, als „ te vooren gehouden en genomen zyn, zo „ wel als tegen die geene, welke in 't ver„ volg zullen gehouden en genomen wor* „ den, als zynde allezins onwettig, nul en „ van onwaarde. „ Referveerende, om daartegen zodanige „ maatregelen te neemen en in 't werk te „ ftellen, als zy, tot onderhouding van de » tot hier toe geobferveerde order in de * be-  C 208 ) „ befticring hunner Kerke (op Clasficaale en „ Synodaale Refolutiën gevestigd) zullen „ vermeenen te behooren , terwyl zy, in„ tusfchen, deeze hunne ferieufe Declaratie „ en Protest aan het Eerwaarde Confiftorie „ communiceeren, om in deszelfs Notulen „ te infereeren." Tot' dus verre de eigene woorden van het Protest. Zie hier, waarheidlievende en onpartydige Leezer, zo fprak een aantal van éénen-twintig mannen, allen Leden van het groot Confiftorie, die, voor het grootst gedeelte, in den dienst der Kerke grys ge_ worden waren, en waarvan eenigen thans in de volzalige eeuwigheid het genadeloon genieten van alle hunne onvermoeide zorgen , ten beste van Gods Kerke hier op aarde en van de aan hun toevertrouwde Gemeente aangewend; zo dachten en fpraken mannen, eerwaardig door hunne jaarcn, door hunne Ampten en derzelver getrouwe en yverige waarneeming, door de langduurende ondervinding en weetenfchap, die zy, in allen dien tyd, van hunne Kerklyke wetten en van den ftaat hunner Gemeente verkreegen hadden, en, indien deeze uiterlyke omftandigheid ook verdient in aanmerking te komen , zo dachten en zo fpra-  C 209 ) fprakën mannen, waarvan eenige tot de aanzienlykften en deftigften van onze Gemeente behooren; — en tegen het Protest van deeze, allezins Eerwaardige, mannen durft de Generaale Kerklyke Vergadering zich verzetten, en, op valfche en verminkte aanhaalingen uit de Kerklyke Ordonnantie , haare kwaade zaak, haare wederrechtlyke, haare despotieke handelingen, verdedigen! Laat ons nu, na het voorftaande getrouw en aanëengefchakeld verhaal, door echte befcheiden geftaafd, van de wederzydfche handelingen van het Eerwaarde Confiftorie en der Generaale Kerklyke Vergadering, ten opzichte van de zaak der befchuldigde Predikanten, zien, wat de laatfte van de onwettige Vergadering van sden Mai 1787 goedvindt te zeggen. Op bladz. 91 en 92 heet het woordlyk: „ de drie jongfte Predikanten , in deeze „ Vergadering verfcheenen zynde, verzoch„ ten allereerst, dat dscze Vergadering toch „ eerst het effect der Commisjie, door het ge„ woone Confiftorie geflaagen, wilde afwach„ ten: maar dit verzoek wierdt van de. band „ geweezen, om reden, dewyl de geheele „ Vergadering van oordeel was, dat deeze » zoo veel geruchts maakende zaak reeds O p voor  £ 210 ) „ voor lange door het gewoone Confiftorie „ hadt kunnen en behooren bygelegd te wor„ den, en het nu meer dan tyd was om'er „ een einde aan te maaken; waarop de drie „ gemelde Predikanten verklaarden : „ dat „ zy deeze Generaale Kerklyke Vergade„ „ ring, wel is waar, voor wettig en be„ „ voegd erkenden, maar tot geene refolu„ „ tien daar in, met betrekking tot hun lie„ „ der zaak, te neemen, wilden gerekend „ „ worden, geconcurreerd te hebben, ver„ „ mits zy in het geheel niet voorneemens „ „ waren over deeze zaak mede te ftem„ „• men." Zy verzochten dat deeze hunne ver„ klaaring en protest in de Notulen van de Ver» „ gaderingmogt worden geïnfereerd ; en aan dit „ loflyk verzoek konde niemand weigeren ge„ hoor te geeven." Directeuren zullen eerst het gedrag der befchuldigde Predikanten , en vervolgens dat der onwettige Generaale Kerklyke Vergadering, naar het hier boven uit het Bericht £?r; woordlyk opgegeevene verhaal, beöordcelen. Wat de eerften betreft, wie ftaat niet verbaasd, dat Predikanten,— waarvan het op bladz. 74 van het Bericht, heet: „ dat zy, meer dan eens, om eene hoogere Ver„ gadering verzocht, en dezelve, als debefchul„ digde Party, wel en met recht, doch vrucht. „ hos  C 211 ) » loos geëischt hadden;" 't welk op bladz. 76" nog ééns met deeze woorden herhaald word: „ dat hun eisch was, om hunne reeds zoo veele s> maanden onafgedaane zaak ter tafel van eene „ hoogere, en wel der hoogfte Vergadering in „ deeze Gemeente, te brengen;" < wie ftaat niet verbaasd, dat Predikanten , die hemel cn aarde bewogen hebben, (gelyk uit deeze beide aangehaalde bekendtenisfen der party zelve, en nog meer, uit het voorheen door Directeuren gegeeven getrouw verhaal, ten duidlykfte blykt,) om het zoo verre te brengen, thans, nu hun wensch gelukt en de zogenaamde hoogfte Vergadering in deeze Gemeente, die zy meer dan ëens geëischt hebben, werklyk, ter beflisfing hunner zaak, byëen gekomen is, eerst verzoeken, dat die Vergadering toch eerst het effect der Commisfïe, (NB. der Commisfïe , waar mede zy zelve meer dan eens betuigd hadden, niet te vrede te zyn, .en daarom meer dan eens, eene hoogere en wel de hoogfte Vergadering eischten !) door het gewoone Confiftorie geflagen , wilde afwachten, en toen dit hun Verzoek van de hand geweezen wierd , vervolgens verklaaren, dat zy, offchoon zy de wettigheid en bevoegdheid deezer Vergadering erkenden, maar tot geene refolutiën daar in, met betrekking tot O a hun  C 212 ) hun lieder zaak, wilden concurreerden , vermits zy in 'f geheel niet voomeemens waren, over deeze zaak mede te stemmen; en eindlyk verzoeken, -dat deeze hunne verklaaring en protest in de Notulen van de Vergadering mogt worden geïnfereerd. Indien dit gedrag der befchuldigde Predikanten , by deeze gelegenheid, niet het toppunt van veinzery en dubbelhartigheid uitmaakt, dan weeten Directeuren niet, wat langer dien naam kan draagen. Immers , was het deeze befchuldigde Predikanten ernst met hun verzoek geweest, om toch eerst het effect der bewuste öommisfie af te wachten, waarom hetzelve niet gedaan in de Vergadering van 26 April, waar men, volgens bladz. 72 van het Bericht zelve, beiloot: „ tegen den 3den May weder te ver„ gaderen, en als dan te treeden tot het on„ derzoek der tegen hen ingebragte befchul„ digingen , en finaale rechterlyke uitfpraak „ daar omtrend te doen?" Waarom dan in deeze Vergadering van 3 Mai, waarin zy vooraf wisten , dat finaale rechterlyke uitfpraak over hunne zaak zou gedaan worden, verfcheenen ? Waarom de Verklaaring en het Protest, die zy daarin vervolgens deeden , niet in de Vergadering van 26 April gedaan? Ja, waarom liet Ds. Mutzenbecher, tegen zy.  C 2T3 ) zyne Verklaaring en Protest aan, by gebrek van de echte Stukken , eenige papieren of affchrifcen , of wat het ook mogen geweest zyn, van zyn huis haaien, waardoor hy deeze onwettige Vergadering, die anders onverrichter zaake zoude hebben moeten fcheiden, in ftaat ftelde, om haar wederrechtlyk oogmerk te bereiken ? Doch, dan zou de zogenaamde hoogfte Vergadering van 3 Mai, waarom hy, met zyne beide Collega;, meer dan eens verzocht, en die zy zelfs bewerkt hadden , geene plaats gehad kunnen hebben. Maar, wat is dan nu hun daarïn eerst gedaan Verzoek , en vervolgens gegeevene Verklaaring en Protest? Wat anders dan , gelyk voorheen reeds aangemerkt is, een doorflaand bewys van hunne verregaande veinzery en dubbelhartigheid? Doch, 'er ligt nog meer in. De Verklaaring en het Protest van befchuldigden ,. voor de hoogfte Vergadering deezer Gemeente, gelyk het heet, die byëen gekomen is , om finaale rechterlyke uitspraak over hunne zaak te doen, dat zy niet voorneemens waren, over deeze zaak mede te stemmen, is zoo buitenfpoorig, zoo zot, dat de Generaale Kerklyke Vergadering, voor haare eigene eer en die haarer Predikanten O 3 wel  C 214 ) wel had gedaan , daar zy toch zo veele omHandigheden verzwygt, indien zy ook hiervan gczvveegen had ! Waar toch ftemt een befchuldigde KB. voor zyne Rechters, in zyne eigene zaak ? Had de Generaale Kerklyke Vergadering de befchuldigde Predikanten hierom verzocht? Of vreesden deeze laatften, dat zy hun daartoe verzoeken zoude, cn oordeelden zy daarom raadzaam , dit door hunne Verklaaring en Protest te moeten voorkomen? Of protefteerden deeze Predikanten tegen zich zeiven,— tegen hun eigen verklaard yoomeemen, om niet .mede te Jlemmcn , — om niet te conCurreeren in de, te neemene, refolutien ? Of behoort een zodanig Protest tot de formaliteiten van zulk een rechtsgeding? By het gedrag der onwettige Generaale Kerklyke Vergadering van 3 Mai 1787, kunnen Directeuren zeer kort zyn, wyl ze reeds in hun gegeeven verhaal der toenmaalige gebeurtltenisfen, de ongegrondheid van het voorwendfel, „ dat (jeeze zo veel. geruchtsmaa„ kende zaak voor lange door het gewoone „ Confiftorie hadt kunnen en behooren 'byge„ legd te worden," aangewezen en getoond hebben, dat de Ziekte van Ds. Jlbertï"daar; in wel eenige vertraaging veroorzaakte, doch dat dit niet van menfchen afhing, en dat dus het Confiftorie deeze zaak, die buiten dien destyds op eenen goeden voet ftond , niet eerder konde befiisfen: doch, hieraan haper-. de het niet. De waare reden was, gelyk uic al-  C ^5 ) xille omftandigheden ten duidlykfte blykt, dat de Generaale Kerklyke Vergadering, gelegenbeid opzocht, al zou het ook uitdruklyk tegen de Kerklyke Wetten en Gewoonten dryden, om haare Souverainiteit, op eene doorfïaande wyze, te toonen. Deeze heeft ze ook getoond, en deeze toont ze nog dagelyks. Doch, of ze de gevolgen, die dit doordry ven reeds gehad heeft, en die het nog verder hebben kan, wel vooruit gezien hebbe, of zy hierby wel ernftig overwoogen hebbe, dat door zulke geweldige maatregelen de zaaken onherftelbaar bedorven worden, hieraan mag men billyk twyfelen. Thans zullen Directeuren weder een ff aaltje opgeeven van de gewoone Kunstgreep der Generaale Kerklyke Vergadering, om hun geheel andere dingen te doen zeggen, als zy werklyk gezegd hebben. Op bladz. 9 en 10 van hunne Verdediging, hadden zy woordlyk gezegd: „ Ja wat meer is, kan een be„ Jluit voor geldende en wettig worden gehouv den, waarby de daarin betrokkene Predikann ten mede adjïfteeren?" Hierop merkt de Generaale Kerklyke Vergadering op bladz. 92 van haar Bericht aan: „ Dus hebben die „ Heeren, zoo als in de Verdeediging bladz:. O 4 ?Q  C 216 ) » To 2ezcSd wordt, wel by die Vergadering » geadfifteerd, maar geheel niet in dien val» fchen zi"» zoo als bet daar voorgefteld „ wordt ; zy hebben geaffilieerd ter ver„ antwoording, maar geenszins als Rechters » in hunne eigen zaakr Maar, in welken, valfchen zin word dit adfifteeren in de Verdediging voorgefteld ? Word 'er wel van iets anders dan enkel van adfifteeren by die Vergadering gefproken ? Tygt de Generaale Kerklyke Vergadering dus dien valfchen zin, waarvan zy fpreekt, niet Directeuren, tegen hunne uitdrukiyke woorden in de Verdediging, aan? Dit adfifteeren intusfehen van befchuldigden by de raadpleegingen hunner Rechters over hunne zaak, en by het opneemen der ftemmen, en nog meer, indien de eene befchuldigde, gelyk wy gezien hebben, als Voorzitter de Vergadering zyner Rechters opent., cn als zodanig tot aan het einde dier Vergadering toe, daarby biyft adfifieeren , komt Directeuren nog altoos voor, eenewezenlyke onwettigheid," (en meer hebben zy ook niet gezegd,) by eene rechterlyke uitfpraak te zyn. Zy gelooven ten mièften niet, dat 'er, buiten deeze onwettige Generaale Kerklyke Ver  ( 217 ) Vergadering, veele voorbeelden van eene dergelyke handelwyze zullen gevonden worden; en meenen zeer wel te weeten, dat zo wel in waereldlyke als Kerklyke Vergaderingen, met dat oogmerk byëengekomen, om rechterlyke uitfpraak te doen, dien voet gehouden word, dat men eerst de befchuldigden hoort en ze vervolgens, ze mogen dan leden dier Vergaderingen zyn of niet, laat aftreeden , om des te ongeftoorder en onpartydiger, in hun afwezen, over de tegen hun ingebragte befchuldigingen en hunne verantwoording, te kunnen raadpleegen en daarover eene rechterlyke uitfpraak te doen, die hun dan eindlyk, weder binnen geroepen zynde, word medegedeeld. Doch, misfchicn oordeelt de Generaale Kerklyke Vergadering, met haare Predikanten, dat dit mede onder de zogenaamde Volksvooroordcelen behoort, waarvan men zich in deeze verlichte tyden moet ontheffen. Daarenboven, was dit de eerfle maal, dat deeze onwettige Vergadering de Papieren van Ds. Mutzenbecher (niet de echte, deeze had, gelyk reeds voorheen aangemerkt is, dit onwettig. Lichaam nimmer gezien;) onder het oog kreeg. Onder de vier en vyftig O ƒ Le-  ( 218 > Leden dier vergadering waren veertig Diakonen, en deeze hadden over de pointen van bezwaar tegen de drie befchuldigde Predikanten, nimmer eene collegiale handeling bygewoond; de,echte Hukken waren niet aanwezig; de befchuldigers waren niet geroepen, veelmin gehoord; en, ondanks dit alles, wierd, in dit oogenblik, door deeze onwettige Vergadering, het Proces begqwken, voortgezet en geSinpigd J Waar vond men onder redenlyke menfchen ooit eene Rechtbank, waarin eene zaak van dat gewigt, met zulk eene overhaasting, in ééne enkele zitting, wierd afgedaan en finaal beflist? Dit overlaaten Directeuren aan het eigen oordeel van den onpartydigen Leezer. By het hierop vvoordlyk volgend Extract; uit de Notulen der bewuste onwettige Generaale Kerklyke Vergadering' zouden Directeuren het by hun voorig gezegde, dat hetzelve even hoonende voor de kiaagende Leden der Gemeente, als voor het Eerwaarde Confiftorie is, kunnen Jaaten berusten, te meer, daar men het zelve flegts behoeft te leezen, om daarvan overtuigd te zyn. Om egter ook hierin, gelyk tot dus verre in dit geheele Tegenbericht gefchied is4 t©  C 219 ) te toonen, dat Directeuren niets zeggen, dan 't geen ze ook werklyk bewyzen, zullen ze den inhoud van dit Extract, kortlyk doorgaan, en 'er de noodige aanmerkingen op. maaken. Kan 'er iets hoonender voor de klaagende Leden der Gemeente zyn , dan dat de voorzegde, onwettige Generaale Kerklyke Vergadering van alle de pointen van bezwaar en van de klaagers zei ven in 't algemeen, zonder eenig onderfcheid of verzagting in het een of ander te maaken, zich in haare finaale rechterlyke- uitfpraak , op de volgende wyze, volgens het Extract., te vinden op bladz. 93 en 94 van het bericht, durft uitlaaten: „ En is by dat onderzoek „ aan deeze Eerw. Generaale Kerkelyke Vergadering , op de aller evidenjle wyze, 1 by ieder Artikel, gebleeken, dat de bcl fchuldigingen, tegen de meergemelde drie Heeren Predikanten ingebracht, doorjlaande preuven opleveren van de domheid, l hvaadaartigheid, en dweepzucht der InjlelIers en ondertekenaars van dat Request; l dat de bewyzen, die pretenfelyk tot ftaving van die befchuldigingen en bezwaa„ ren zouden moeten dienen, niet minder „ de onkunde en lasterzucht, maar zelfs de „ verlegentheid van de Requestranten aan „ den  ( 220 ) „ den dag leggen, en dat de voornoemde „ Heeren Predikanten, by hunne gedetail» leerde antwoorden, zich geheel en al van „ die gepretendeerde befchuldigingen heb„ ben gezuiverd." Is dit zo algemeen waar ten opzichte van alle de befchuldigingen, zonder eenig onderfchcid, door de Rcqucstranten destyds opgegeeven, als het hier zo ruimfchoots gefteld word ? Wy zullen het zien, en ten dien einde den verkorten inhoud van eenige der voornaamfte Artikelen'van het Request opgegeeven. Het eerfle Artikel betreft het Leerftuk der H. DRiEëENiiEiD, waaromtrent men aanmerkt, dat de befchuldigde Predikanten 'er zelden of nooit van, fpraken, en zelfs fchroomden dit woord en het Woord Perfoon, wanneer zy over dit Leerftuk fpreeken moeten, te gebruiken. Het tweede Artikel behelst eene klagte over de verminking en verdraaijing van de bewyzen uit de H. Schrift voorde eeuwige waare Godheid van Christus. Het derde vervat de befchuldiging, dat de voornoemde Predikanten zo weinig  C 221 ) nig of byna niets leeren van het verdienstlyke van Jesus Lyden , van zyn Zielelyden in het geheel zwygen , en van zyne daadlyke Gehoorzaamheid in het minst geen gewag maaken. Het zesde betreft het Leerftuk van de Rechtvaardigmaaking eens Zondaars voor God , waaromtrent men aanmerkt, dat de voornoemde Predikanten, offchoon onze Symbolifche Boeken, in overëenftemming met de H. Schrift, uitdruklyk leeren, dat wy, om het eeuwig geldend verdienst van Jefus Christus, alleen door het Geloof kunnen rechtvaardig en zalig worden, egter de werken mede influiten. Het agtfte behelst eene klagte over de zogenaamde zedenkundige Predikatiën der toenmaals drie jongfte Predikanten , die wel onophoudlyk van deugd fpreeken, maar van de zuivere bron van alle Christlyke deugd, het waare Zaligmaakend Geloof geheel zwygen, of door dit Geloof niets anders verftaan , dan de aanneeming van de Leer van onzen Verlosfer. Van alle deeze en eenige andere Artikelen;  C 222 ) len, zyn de bewyzen dier klagten, met de eigene woorden der befchuldigde Predikanten, in hunne openlyke Predikatiën en Catechifatiën , waarvan de tyd, wanneer ze gehouden zyn, naauwkeurig opgetekend is, opgegeeven, en door vier perfoonen, ondertekend, in Oflober 1786 aan het gewoon Confiftorie overgeleverd; blykens hun in openbaaren druk uitgegaane bewys van de klagten &c. Van deeze klagten en derzel. ver bewyzen nu, — van welke laatfte men nog veel meerdere en fterkcre ftaaltjes, door zoo veele menfchen, op onderfcheidene tyden, by onderfcheidene Predikanten, duidlyk en verftaanbaar gehoord, zou kunnen bybrengen, indien niet elk, die gewoon ge. weest is, de Predikatiën der befchuldigde Predikanten met opmerkzaamheid te hooren, daarvan volkomen , als van eene uitgemaakte zaak, overtuigd was; — van deeze klagten nu durft de onwettige Generaale Kerklyke Vergadering zeggen: „ dat haar op de „ allerevidenfte wyze gebleeken is , dat ze „ doorflaande preuven opleveren van de domheid, kwaadaartigheid en dweepzucht „ der Inftellers en Ondertekenaars van het „ Request," en van de'bewyzen heet het, „ dat zy niet minder de onkunde en laster- 9 zucht ,  ( 223 ) „ zucht, maar zelfs de verlegentheid van de „ Requestranten aan den dag leggen." Hoe! heet dat domheid, kwaadaar tigheid en dweepzucht, wanneer men de afwykingender Predikanten van dergelyke Grondwaarheden van onzen echt Euangelisch Lutherfchen Godsdienst aanwyst? Zyn dan de Inftellers van dat Request niet alleen, maar ook alle deszelfs Ondertekenaars, zonder eenig onderfcheid, daarom domme, kwaadaartige en dweepzieke menfchen? Hebben de Requestranten, door het inleveren van bewyzen, uit de openlyk gehoudene Predikatiën en Catechifatiën der befchuldigde Predikanten getrokken , daardoor hunne onkunde en lasterzucht niet alléén, maar zelfs hunne verlegentheid, aan den dag gelegd? Of liever heeft de onwettige Generaale Kerklyke Vergadering, niet door dit dictatorisch befluit, op de atlerevidenjle wyze, voor het oog der geheele waereld, haare onverdraagzaamheid, liefdeloosheid en openbaare en gedeclareerde partyzucht, door doorgaande prcuven, getoond? Dit laatffe, de geest van openbaare en gedeclareerde partyzucht , draalt zoo zichtbaar in dit befluit dier onwettige Generaale Kerklyke Vergadering door, dat het elk eenen > die dit befluit overweegt, en de te*  ( 224 ) Leden, die deeze Vergadering uitgemaakt hebben, kent, in 't oog moet vallen. lmmers, waaruit beftond de voorzegde onwettige Generaale Kerklyke Vergadering? Wy hebben boven reeds gezien, dat dezelve, behalven door de drie befchuldigde Predikanten, drie van de jongfte dienende en agt Oudouderlingen, door veertig Diakonen uitgemaakt wierd, en dus uit de gedeclareerde vrienden en voorftanders der zaak, der befchuldigde Predikanten; uit menfchen, die van den beginne af, op de fterkstfpreekende wyze, hun voorneemen aan den dag gelegd hadden, om de zaak dier Predikanten van het gewoon Confiftorie aftetrekken, en voor hunne, zo als zy het noemden, Souveraine Rechtbank te brengen; die, ten dien einde deeze onwettige Vergadering befchreeven hadden , waarin zy vooruit weeten konden, dat genoegzaam geene der anders denkende Heeren, uit hoofde der onwettigheid dier Vergadering, zo in de zaak zelve, als in de wyze van befchryven, verfebynen zouden? Vóór zulk eene Vergadering was het dan ook natuurlyk te verwachten: „ dat de „ Predikanten zich geheel en al van alle de „ gepretendeerde befchuldigingen, gelyk men „ het goedvindt te heeten, zuiveren zouden." Maar  ( 225 ) Maar, behalven dit, hadden alle dé Lë» den deezer Vergadering, die zich tot Rech als een vcrflroojjcr en vernietiger der Gemeente, als een Dweeper te weeren ; en het andere was in den inhoud van den brief, aan den grooten Kerkenraad geaddresfcerd, door de agt Mans ledemaaten, die op den is December ï/Qr. het mondeling verzoek gedaan , cn deezen brief in perfoon overgegeeven hadden, cn bedoelende om de, Wei-Eerwaarde Heeren Reuter, Scholten, Sieêaiburg en Hoop, op de Nominatie te krygen, en van welken laatften brief men zelve op bladz. 101 getuigt: „ dat dezelve van eenen -„ veel gematigderen inhoud was, dan he&mond„ lyk gedaan wzci/;.") „ Vreezen voor de „ bedreigingen van eéne verleide meenigte , „ en daarom de fcemmr-. der. overtuiging in haar „ gemoed fmooren, eq b} gevolg haaren duu,- » ren  ( 247 ) „ ren pligt verzaaken?" Neen! de uitkomst heeft ook getoond, dat de Generaale Kerklyke Vergadering niet voor de bedreigingen van eene verleide meenigte gevreesd heeft, en door de bemoedigende taal van den gedachten oproerigen brief, uit de Geweetenskamer gefchreeven, zodanig in haare overtuiging gefterkt en ter uitoefening van haaren duuren pligt aangevuurd is. dat zy, gelyk zy vervolgens op bladz. 116 verhaalt, het beroep op den Wei-Eerwaarden Heer Fort mei er» met verre de meeste ftemmen, gedaan heeft. De Generaale Kerklyke Vergadering fchynt egter 'de fchandc voor haar en haare zaak, in het gemeen maaken van eenen dergelyken lasterzieken en door haar zelve gefeponeerden brief, liggende, eenigzins gevoeld te hebben» wyl ze denzelven niet anders, dan verminkt» en met uitlaating der eigene naamen van de perfoonen, in den brief bedoeld, en daar in werkiyk tc vinden en ook zo aan de Vergadedering voorgeleezen,, durft in het licht geeven. By het luid gejuich en vrolyk handgeklap van eenigen, (niet van veelen, gelyk de Generaale Kerklyke Vergadering op bladz» 116, zegt,) verwekt door het bekend makken aan Q.4 ^  ( 2,8 ) de Gemeente van het op Ds. For.TjjnEa uicgebragte beroep, zyn eenige der Directeuren zeiven tegenwoordig geweest; doch deeze, met zo veele anderen, getuigen, dat dit, op verre na, niet kon opweegen tegen die ftille zuchten, die bykans algemeene verflagenheid, waar mede de vergaderde mecnigte de Kerk verliet; een toneel, treffende voor den gevoeligen aanfehouwer, en waarvan, in eene dergelyke gelegenheid, misfehien, nimmer voorbeeld geweest is. Op de milde giften , ten bevvyze van goedkeuring-, aan de Diakonen zichtbaar gebleeken, past even het zelfde , wat Directeuren reeds by eene dergelyke loftuiting,, eenige bladzyden vroeger, aanmerkten., waarby nog te voegen is, dat de Gencraa!c°Kerk]yke Vergadering vergeet in rekening te brengen, de vry aanzienlyke milde giften, die Directeuren zeker weeten, dat de Diakonie zou ontvangen hebben, indien het beroep anders uitgevallen was, doch die haar thans ontgaan zyn. Wyl de Generaale Kerklyke Vergadering, uit hoofde der uitgebreidheid van het Be. richt ecc. en wyl ze vreest den Leezeren te verveelen , niet goed vindt iets verders te zeggen: „ van de geheime tweedrachtzaaijers, ' » de-  C 219 3 „ dewelke, als Kinderen der duisternisfe, al„ toos door dubbelzinnige, heimelykeen boos„ aartige handelwyzen dit vuur ontftooken „ en brandend gehouden hebben", gelyk zy zich op bl. 117. uitdrukt, en men 'er dus naar raadenmoet, of zy daar onder de oude Predikanten, of de Leden van den Kerkenraad, die tegen haare handelingen geprotesteerd hebben, of eenige Leden der Gemeente, en welke toch wel? verftaat, zo kunne» Directeuren zich ook hier ,over niet. verder uitlaaten. Het komt hun, intusfchcn, voor, dat het hier, in eene Verantwoording voor het onzydig Publiek, wel degelyk te pas kwam. NB. -indien men .overtuigends bewyzejt daar van had , om zulke geheime tweedragtzaaijers openbaar te maaken, en dat men liever veele noodlooze herhaalingen, alle de reeds door de nieuwstydingen of den drukpers algemeen bekende Advertentiën, Declaratoiren en Kerklyke Refolutiën, en vooral de gefeponeerde naamlooze Brieven had behooren agterwege te laaten, en „die veele aanmerklyke byz^nderheden', waarvan menbl. 116 fpreekt, indien ze flegts echt en gegrond zyn, in de plaats van de boven aangehaalde en den Leezer verveelende onnoodige ftukken, by • te brengen. Q_ 5 Even  C 250 > ' Even zo min kunnen Directeuren iets tot verdediging van den Wei-Eerwaarden Heere Hamel au zeggen, wyl de Generaale Kerkelyke Vergadering niet goedvindt, jets bepaalds ten zynen laste intebrengen, dan dat ze hem met een gadeloos geduld veele jaar en gedraagen heeft. Hadden Directeuren lust , ■hier in byzonderheden te treeden, zo zou het hun niet zwaar vallen, te tooncn, welk eene groote maate van geduld die Leeraar moet gehad hebben, om zo veel fmaad en hoon, zo veele verguizingen, als hem, federt eenige jaaren, aangedaan zyn, te kunnen uitharden. Zyn gehouden gedrag by de affcheiding uit zyne voorige Kerk en by de aanneeming van het hem opgedraagen beroep van Leeraar by onze herftelde Lutherfche Gemeente , toont, voor het overige, niet alléén aan dee. ze zyne echt Lutherfche Gemeente, maar ook aan al de waereld, dat Hy wel degelyk als ten recht Herder de Kudde van Jefus geweid, en zich als een vroom en getrouw Knecht in den Wynberg van zynen Heer gedraagen heeft, en dat dus de verdenking , die de Generaale Kerklyke Vergadering, nog op het einde van haar Bericht (Sc. op bl. 117. over de getrouwe waarneeming van zyn Ampi tragt te bren>  K *5r ) brengen, ten ée'nemaal zonder eenigen grónd is. Wat anders toch,dan een gepaste y ver in zynen dienst bewoog hem,om, ondanks allen den hoon, dien hy daar voor moest dulden, getrouw te blyven in de verkondiging van het zuiver Euangelie, zelfs toen nog, toen zyne voorige Amptgenooten eh Medeflryders voor het echte Lutherdom hem alle door den dood ontrukt waren, en hy, midden onder zyne Party en, alléén overbleef? Wat anders, dan het befef van het gewigt en het groote oogmerk van zyn Ampt, bewoog hem, om zyne Gemeente onöphoudelyk te wuarfchouwen, om zich voor valfche Leer en Leeraars te wachten, enbyde eenige zuivere waarheid te blyven , en dus aan den hem, in de Kerklyke Ordonnantie, (eerfle Deel, eerfle Hoofdfluk, derde Artikel) opgelegden pligt, getrouwelykte voldoen? Wat anders, cindlyk, dan dit gevoel zyner groote verpligting bewoog hem, toen zyne eigenlyke Gemeente , die zyne herderlyke vermaaningen opgevolgd en by de eenige zuivere waarheid gcbleeven was , maar die even hierom eene Kerkgemccnfehap had moeten verhaten , waar dezelve niet meer geleerd wierd, hem riep, om, gelyk voorheen, haaren Herder en Leer-  Leeraar te zyn, die roepftem te volgen? By die Gemeente, dezelfde die Hy voorheen geweid heeft, weidt Hy nog altoos, als een recht Herder, de Kudde van Jefus; in den zelfden Wynberg van zynen Heer, waarin Hy zich voor heen, als een vroom en getrouw Knecht , gedraagen heeft, arbeid hy nog altoos ; of waant men, dat de verandering van plaats en omftandigheden verandering in de eigenlyke Kerk of Gemeente 'van Christus zou veroorzaaken, en dat dezelve bepaald zoude blyven aan zekere geftichten van oudsher, ter verkondiging der echt Lutherfche Leer gefchikt , doch die 'er thans niet meer in gepredikt word? Vap die grove vooroordeelen, waaraan nog zo veele Menfchen gehegt zyn, hebben de zulken, die, wel verre, dal: zy zoekefi zouden, hunne grootheid op de puinhoopen hunner voorige Gemeente te bouwen, gelyk men zoo lasterlyk op bl. lij. durft voorgeeven , integendeel met vreugde een gedeelte van hun tydelyk vermogen, die 'er hunne rust aan opgeofferd hebben, om het Woord des levendigen Gods in zyne eigenlyke louterheid en zuiverheid wederom onder hun te hooren verkondigen, van dergelyke grove voor-  ( 253 O vóoroordeelen hebben dezulken zich ontdaan» En welke Aardfche grootheid toch is 'er voor .Directeuren , die men daar mede zoo onbefchaamd durft betichten, by deeze zaak te wachten ? Wat anders dan eene onbefchryfiyke moeite en last, dan verachting en haat van verleidende en verleide Menfchen, was 'er vooruit te berekenen, dat hun deel by de ondernecming van zulk een werk, in de tegenwoordige omffandigheden van tyden, zyn zoude? In de daad, die by zulk eene onderneeming, Aardfche grootheid zou willen zoeken , moest een volkomen vreemdeling zyn, in de tyden, die wy thans beleeven'. Deeze was dan alléén te verwachten gewest, indien Directeuren zo wel als hunne waardige Predikanten , zich in de tyden gefchikt, hunne geweetens verkracht, en met anderen den Itroom gevolgd hadden. Waarlyk, de fchimpnaamen van Dweepers, Kopfhanger ans dem vorigen Seculo, QKophan* gersuit de voorige Eeuw~) Bedriegers, Verleiders en dergelyke meer, gevoegd byden last, die deeze gewigtige onderneeming reeds veroorzaakt heeft en nog veroorzaakt, hebben zo weinig aangenaams voor den Mensch in zich, dat Directeuren, indien het hun ooit in denzin gekomen ware, lnmne eigene groot* heid  C 254 ) heid hier by te zoeken, daardoor met reden zonden afgefchrikt geworden zyn, om dit werk te onderneemen. Dan de zuiverheid en belangloosheid hunner oogmerken, de blyken van Godlyke goedkeuring, die zy tot dus verre zoo zichtbaar cn oogcnfchynlyk , by hunne zwakke poogingen, ter herltelling van het echte Lutherdom binnen deeze Stad, hebbenmogen ondervinden, en het vertrouwen, 't welk het onpartydig en weldenkend Publick in hun gefteld hcefc , hebben hun tot dus verre bemoedigd en bemoedigen hun verder, om, in de loopbaan, ter bereiking van dit groot en gewigtig doelwit, den verderen opbouw en dutirzaame bevestiging hunner thans heritelde Gemeente, ondanks alle zwaarigheden en tegenkantingen, rustig cn onbezwceken, voorcteftreeven. Hier mede zouden zy oordeelen , genoeg gezegd te hebben ter wederlegging van allo die haatlykheden, verminkingen, en valfche befchuldigingen, waar mede het Bericht van de Generaale Kerklyke Vergadering opgevuld is, indien zyniet noodig vonden , om aan het onzydig en weldenkend Publiek te doen zien hoe de Generaale Kerklyke Vergadering zelve, .over haar werk oordeelt. Dit nu kan niet beter gefchieden, clan door het mcdedcelen van den  C 255 > den circulairen Brief door het gewoon Confiftorie aan alle Lutherfche Gemeenten in deNederlanden en elders, ten geleide van het Bericht gezonden. Dus luidt dezelve: „ EERWAARDIGE HEEREN! „ Zeer gelief de Medebroeders in Christus \ „ Het hier nevensgaand Bericht aan het on» zydig Püblicq, door onze Generaale Kerk„ lyke Vergadering uitgegeeven, zo wel als „ het daarby gevoegd Declaratoir van vier on„ zer Leeraaren, levert zoo veele onweder- legbaare bewyzen op van-de valschheid der ,, befchuldigingen , waarmede men zich 'niet „ ontzien heeft, zo wel de handelwyze dier „ Eerwaarde Vergadering in't algemeen, als ,, de leere en gevoelens van deeze onze Leeraa„ ren in 't byzonder, verdacht te maaken, dat ,, wy geoordeeld hebben, een Exemplaar van „ 't zelve, aan alle deGcmeentens, onzer bert lydcnis toegedaan, te moeten toezenden, „ Wy twyfelen niet, of uwe Eerw. zullen hierdoor volkomen inftaat gefteld worden, „ om over den waaren. tocdragt der zaaken, ,, die zoo veel geruchts gemaakt hebben,.en » nog maaken, te oordeelen, en de fcheu„ ring, in onze Gemeente bewerkt, uit het „ rechte oogpunt te befchouwen; en in dee- » ze  C 258 ) „ ze verzekering hèrhaalenwy thans, 't geen » wy in onzen Brief van den i8den May be„'tuigden: „ Wy vertrouwen van uwer„ „ Eerw. wysheid en voorzigtigheid , dat „ „ dezelve — zich met deeze fcheurzieke „ „ Lieden niet zullen inlaaten, maar veeleer » » met ons medewerken, om, zo veel mo„ „ gelyk, eene verdeeldheid te helpen weg„ „ neemen, die — voor den blo.eionzerNe„ „ derlandfche Kerken in haare gevolgen zeer. nadeelig worden kan, » Wy zyn,.na toewenfching van genade „ en vrede over uwer Eerw. Perfoonen, Ver„ gadering en Gemeeente Eerwaardige Heeren! „ Zeer gelief'de Medebroeders in Christus ! » Uwer Eerw. toegenecgene Vrien„ den en Medebroeders. „ Plet Confiftorium der Gemeen„ te toegedaaja der Onveran„ derde Augsburgfche Ge„ loofsbelydenis alhier. -„ Amfterdam, „ En in deszelfs naam. « „ den 24 Aug. Was geteekend, • i?9i- ( „ JacobPieterHolstyn, „ Secretaris." ONt  C 257 ) Onwederlegbaare bewyzen dus van "de valschheid der befchuldigingen, heeft het Publiek, in het Bericht en Declaratoir, volgens den hier boven woordelyk medegedeelden circulairen Brief van het Confiftorie onzer voorige Gemeente, te verwachten; het zelve is thans volkomen in ftaat gefteld , om over •den waaren toedragt der zaaken — te kunnen oordeelen, en de fcheuring, in de Geaneente verwekt, uit 't rechte oogpunt te befchouwen! *•* Of deeze triomf-zang, intusfchen, niet te vroeg aangeheeven, en het Direaeurcn in dit Tegenbericht niet gelukt is, de ongegrondheid en valschheid dier zogenaamde bewyzen, waar op het Confiftorie zich zo veel laat voorftaan, overtuigend te toonen, den verdraaiden toedragt der zaaken, zodanig; als de Generaale Kerklyke Verga > dering ze gefteld heeft, aan te wyzen, en *t verkeerde oogpunt, waar uit men de afzondering wil befchouwd hebben, aan elk, wiens oogen nog niet door den verblindenden glans van 't zogenaamde Nieuwe Licht, onherftelbaar, bedorven zyn, te doen zien, blyye het oordeel van het onzydig en waarheidlievend Publiek aanbevoolen. Dat echter één der eerfte Voorftanden yan dat zogenaamde Nieuwe Licht, die by R dg  C 258 ) de voorige onlusten eene hoofdrol gefpeeld heeft , de Hoog - Eerwaardige Heer Mutzenbecher zelf, in begrip fchynt, dat 'er nog iets aan dat volkomkn in ftaat ftellen, waar op men zich zoo veel inbeeldt, fchynt te ontbrceken, blykt uit de aankondiging der Hoogduitfche vertaaling van het Bericht van de Generaale Kerklyke Vergadering, waar mede Hy, volgens de tiende Bylage tot de.^malen der neueften Theologifchen Litteratur uni. Kirchengefchiclite. Dritter Jahrgang 1791. het Duitfche Publiek dreigt; want daar heet het op bladz. 157, uit het Hoogduitsch overgezet.',, Ik zal by hetzelve (Bericht) aaemerkin„ gen voegen, en te gelyk een kort verhaal van „ den eerften oorfprong deezer gefchillen voor„ af laat en gaan , 'c welk een merkwaardig by„ vocgfcl tot de historie der Dweepery cn „ Onverdraagzaamheid van onze dagen behel„ zen zal." Deeze aanmerkingen, dat kort verhaal van den eerften oorfprong deezer gefchillen, ontbrceken 'er dus, volgens den Heer Mutzênbecher nog aan, om het werk zyne volmaaktheid ie geevcn, en egter roemt het Confiftorie, uit naam der Generaale Kerklyke Vergadering, dat men thans reedsdoor het Bericht en Declaratoir volkomen in ftaat gefteld is, om over den vaaren toedragt  C 259 ) dragt der zaaken te oordeelen ! Hoe ongelyk zyn toch deeze nieuwe Hervormers zich zeiven, en hoe weinig kan men op hun zwetfen rekenen! Jntusfchen word het verlangen van het Publiek met .reden naar de uitgaaf deezer interesfante aanmerkingen en dat verhaal van den oorfprong der' gefchillen (waarvan men ook reeds eene Hollandfche vertaaling aangekondigd heeft , fchoon ze volgens de bekendmaaking van den HeerMurZenbeche;; eerst na Nieuwe Jaar in 't Hoogduitsch zullen uitkomen) opgewekt, want, naar de aankondiging en het bekende tolerante Karakter van den Hoog Eerwaardigen Heer Aanmerkingenmaaker en Verhaaler te oordeelen , zal het een en ander wel zeer liefderyk en zagtzinnig zyn, en de eertitels van Dweepers en Litoler anten, die thans toteene 'Moëe geworden zyn, om 'er de Belyders cn Voorftanders der zuivere Luthers fche Leer mede te vereeren , zullen 'er zeker niet in gëfpa&rd worden. Na al het gezegde, durven Directeuren het aan het oordeel van den onpartydigen en de waarheid , ons door God in zyn onfeilbaar woord geopenbaard , van harten liefhebbenden en op haare rechte waardy fchattenden Leezer , gerustlyk overlaaten, of het hun mogelyk zy, R a om  C 260 ) om Predikanten , die, in plaats van hunne afwykingen te erkennen en daarvan afftand te doen, ftout en fterk, tegen zo veele oog- en oor- getuigen aan, voortvaaren te beweeren, .dat zy nimmer gedwaald hebben, die daarenboven hunne voorige Geloofsgenooten, die om geene andere reden dan om even die afwykingen, zich van hun afgezonderd hebben, voor Verleiders > Bedriegers, Scheurmakers en wat niet al irieer? durven uitkryten , — of het hun moogelyk zy , zulke Predikanten voor rechtzinnige Lutherfche Predikanten, cn zulk eene Gemeente , waar van de Voorftanders openlyk en op de fterkfte wyze de uitgemaakt kwaade zaak hunner Predikanten ftyven cn tot de hunne maaken, voor eene echte Euangelisch Lutherfche Gemeente in deeze Stad te erkennen , en of daar door niet zo lang dergelyke Predikanten en Kerkenraaden daar in het bewind voeren , zonder openlyken afftand van hunne openlyk by monde en gcichrifte voor. gedragene dwaalingen te doen, niet alle hoop, alle uitzicht, voor het toekoomendc, tot eene weder verëeniging met zulk een dwaalend lichaam ten eencmaal afgefneden cn zedclyker wyze onmogelyk gemaakt word? Ten minften Directeuren, hoe zeer van harten God bid-  C 2<5ï } biddende, 'dat jHy door zynen Geest dc ccgen der thans dwaalenden verlichte en tol erfcendtcnis der waarheid, waar van zy afgeweeken zyn, brenge, als het éénig middel ter her^ eeniging met onze voorige Gemeente, blyven onwrikbaar vast by hun ééns genoomen en in de Redenen, &c. op bladz. 39. medegedeeld b;fiu.it, om, waar het der zaligmaakend: waarheid geldt, géén hairbreed na te geeyen, noch zich door dubbelzinnige woorden, door hooge en duure betuigingen van aankleeving aan onze Symbolifchs Boeken, van geene doorgaande overtuigende bewyzen van derzelver oprechtheid en welmeenendheid ver-. %eld, te laaten verfbhalken. Dat deeze oprechte en plechtige betuiging, voor het oog van den alweetcndenGod gedaan , ter gerustftelling ftrekke van eenige wankelmoedigen onder hunne Gemeente, die men, door allerhande listige en bedrieglyke uitftrooife's van ëene wederverëeniging, zoekt in fiaap te fusfen. Deeze immers kan, by de tegenwoordige gefteldheid van zaaken, en zo God de, harten onzer partyen niet tot een levendig inzicht van, en een oprecht berouw over hunne afwykingen,bewerkt j zedclyker wyze, geene plaatsvinden, en by Dircfteuren is het befluitj om zich niet te laaten verftrikken, zo. R 2 al*.  ( ife ) algemeen, en zo vast gegrond, dat van die zyde, zo Cnd hun de invloeden zyner genade , zonder welke zy ten deezen opzichte niets vermogen, niet onttrekt, geene verandering daarin te duchten is. By deze verzekering voegen Directeuren rog die am alle hunne Medebroeders en Zuster.-, zo wel die reeds werklyk tocgetrcedene Leden hunner Gemeente geworden zyn, als die gereed ftaan, het te worden, dat zy onvermoeid en onbezwceken zullen voortvaaren, om het aangevangene en door Gods zegen reeds zo verre gevorderde werk, ondanks alle tegenkantingen cn woelingen onzer partven, alle mo'gelyke vastheid cn duurzaamheid te doen erlangen, 'er zyn ten dien einde reeds zulke fchikkingen gemaakt, en 'er zullen nog meerdere gemaakt worden, dat onze thans werklyk herftelde Lutherfche Gemeente, onder denGodlyken zegen, duurzaam gevestigd zyn en blyven zal. Dat zich derhalven niemand door valfche geruchten en bedrieglyke uitftrooifels, die men, van tyd tot tyd, deswege verfpreid, in verwarring laatc brengen, of daar door eenige de minfte twyfelzucht by hem opkome, alsof deeze zaak op den duur niet in ftand kondc; blyven. Dat hy veel meer om van de on- ge-  C ^3 ) gegrondheid eener zodanige twyfclmoedigheid overtuigd te worden, terug denkc, hoe zichtbaar God dit werk, binnen zulk eenen korten tvd, gezegend heefc, zo dat wy thans niet alléén eene vrye en openbaare Godsdienstoefening, door de gunftigc vergunning onzer hooggeëerbiedigde. Burgervaderen en onder derzelver befcherming, maar ook zulke Predikanten hebben, die naar den wensch van onze geheele Gemeente zyn. Dathy verder ovenveege, boe zeer deeze thans herftelde, Gemeente, die uit zulke geringe beginfelen is voortgekomen, federt in aanzien ;en vermogen en in getal van Leden is toegenomen en nog dagelyks toeneemt ; hoe geheel verkeerd daarentegen de mcenigte uitftrooifols, die men tot hier toe, ten haaren nadcele verfpreid heeft, zyn uitgekomen; cn eindlyk hoe volmaakte éénsgezindheid, oprechte Christlyke liefde en waare verdraagzaamheid en toegceflykheid, tot dus verre, de harten der Ge. meente en derzelver Beftuurders vervuld heeft, om uit overweeging van dit alles in het vertrouwen bevestigd te worden , dat de Alzegenaar een werk, ter zyner eere eh Uit de zuiverfte ; belangloosfte oogmerken begonnen, verder zal zegenen, zo wy flegts voortvaaren, uit dankbaare wederliefde voor R 4 al  C 264 y al het geen Hy tot dus verre aan ons gedaan heeft, elk in zynen ftaat en betrekking het onze tot verderen opbouw zyner onder ons geftichte Kerke, door ce.nen heiligen en verlichten yver in zynen dienst s door verdere ruime milddaadigheid, ter fpoedige bevordering en uitbreiding van ons allergrootst doelwit , door immer meer aangekweekte eensgezindheid cn liefde onder eikanderen en door eenen gcloovigen wandel , gewillig en blymoedig toe te brengen. Directeuren neemen wyders deeze gelegenheid met vreugde waar, om hunne veelgeliefde Gemeente honden oprechten en openlyken dank te betuigen voor dat uitgeftrekt vertrouwen, *t we'k zy , fchoon by de meesten hunner Leden, voorheen geheel onbekend , hebben mogen ondervinden; voor alle die blyken van ongeveinsde Liefde en achting, die men hun van den beginne af, tot hier toe, zo algemeen cn zo beftendig bewezen heeft, en die hun onder den last hunner verrichtingen, en onder alle de on. verdiende en onwaarachtige betichtingen hunner partyën, zo meenigwerf opgebeurd en aangemoedigd hebben, om met vernieuwden yver de belangen cener Gemeente te W ' , * be»  C *6s ) bevorderen, die hun zo veel vertrouwen en Liefde bewyst. Aan dat vertrouwen der Gemeente omtrent hun en hunne poogingen ter verdere bevordering van het nut derzelve, fchryven Directeuren het ook toe, dat dezelve hunne voorige vriendlyke vermaaningen tot een Christlyk gedrag omtrent onze partyen, zo gewillig opgevolgd, en zich, ondanks alle tergingen,en fchoon een geheel heir van vuige Paskwilfchryvers niets onbezocht liet, om haare gevoeligheid gaande te maaken, van alle zulke gedraagingen onthouden heeft, die met de pligten, welke het Euangelia ons leert, ffryden. Vooral is het Directeuren aangenaam geweest, dat niemand hunner Gemeente zich van gelyke wapenen alg onze partyen bediend, en door Paskwilfchriften de zaak der waarheid ontfierd heeft.' In dit Christlyk en liefderyk gedrag omtrent onze partyen, vertrouwen Directeuren , dat alle Leden der herftelde Gemeente verder voortvaaren en daardoor toonen zullen, dat zy; waare navolgers van dien Jefus zyn : die niet weder fchold, toen Hy gefchoïden wierd, niet dreigde toen Hy leed, maar 'j aan Dien overgaf, die recht oordeeit* Indien wy dit doen, indien wy over het algemeen het Zaligmaakend Woord van den H 5 Je-  ( —en wilden — Adres billyk 1 — laaten Directeuren c-vêj  By den Ut tg eever deezes zyn over de Leergefchillen onder de Luthersciten binnen Amfterdam , de volgende Werkjes gedrukt. Redenen , die een groot aantal Leden der Luthérsche Gemeente binnen Amfterdam bewcoge» hebben om zich van dezelve af te zenderen, en met gunftige approbatie van de Wel Edele Groot Acht' baare Heeren Burgemeesteren en Regeerders deezer Stad een Gemeente op te richten; toegedaan de zuivere Lutherfche, of herfielde Onveranderde Augsburgfche Geloofsbelydenis ; met de nodige Byi.agem in 't licht gegeeven, door Directeuren van dezelve, Tweede Druk, in gr. ovo. 1791. • • ƒ- : 8 : - Verdediging van Directeuren der herstelde Luthersche Gemeente binnen Amfterdam, tegen een Geschrift van de zich noemende Generaale Kerklyke Vergadering der Lutherfche Gemeente &e. heden van hunne Predikstoelen afgekezen , en vervolgens door den Druk gemeen gemaakt, Tweede Druk, 1791. in gr. 8vo. . . ♦ ƒ - : 4 : " Gedichten ter gedachtenis van de herstelling van het echte LutherdOM binnen Amfterdam, door Agnietje Still, 1791 , .in gr. £v. best Papier . . f - : 5 : 8 Aanmerkingen op een Stukje, ten tytel dragende: Predikatie over de bewyzen voor de Leer der Heilige Drieéénheid, gehouden in Amfterdam, den nsften jtuny 1786. door A. Sterk, Leeraar in de Gemeente toegedaan de Onveranderde Augsburgfche Getoofsbeleidenisfe te Amfterdam; gemaakt door J. M. Boon, Leeraar m de Gemeente toegedaan de Onveranderde Augsburgfche Geloofsbeleidenisfe te Rotterdam, 17^7 in gr. 8vo. ' ; . ƒ»—:*#: • Ern-  Kunstige Verdediging van de Aanmerkingen op eene Leerrede, over de Bewyzen voor de Leere der Heilige Drieéénheid gehouden ts Amfterdam door A. Sterk, Leeraar in de Lutherfche Gemeente aldaar, tegen deszelfs Toetse in 't licht gegeeven door j. M. Boon; ' Leeraar in de Lutherfche Gemeente te Rotterdam17S9. in gr. 8vo. . . ƒ 1 : - : - Wederlegging van het waare .oogpunt , waar «/Vna«r de Leere düS Bybüls het leerftuk van Christus Verzoendood moet befchouwd en beoordeeld mrden, aan den Heere Predikant 1 . G. C. Rvil, in 's Ilage • ter waarfchou- . tvinge tegen het zoogenaamde Nieuwe Licht, en de gewaande uitlegkunde van deeze dagen voorgefteld door J. M. Boon, Leeraar der Lutherfche Gemeente te Rotterdam, 1791. in gr. 8vo. ƒ-- :i8:- Iets over de Rekenschap van den Wel-Eerwaardigen Heere Johan Christiaan Baum, aan z\ne Gemeente &c. door Cn. van Den Brinck, Lid der herftelde Lutherfche Gemeente te Amfterdam, 1791. in gr, 8vo. . ƒ - : ö : - Iets sw fe/ Nieuwe Licht, opgedraagen aan den Wel-Eerwaardigen Heere R. Junisch, Leeraar der Lutherfche Gemeente te Amfterdam, in gr. Svo» . .. 1. ƒ - : 4 : - Iets uit het Godlyk Bybellicht, opgedraagen aan alle rechtzinnige Christenen, 1790. in gr. Svo. . , . ƒ. : 4 : - Predikatie gehouden op den derden Zondag na Paasschen, genaamt : Juisilate, in de Stads-Kerk te Potsdam, door Hh rmann Danicl Her.vIes, Koningl. Pruisfisch Opper -Cunfiftoriaalraad, en Medelid van de Religie Commisfïe ter Examinatie van Predikanten en Pioponenten, se BeRlyn , uit het Hoogduitsch vertaald, 1791 in gr. 3vo. f-:6:-