ANECDOTEN VT È GE NS 1 ü S L A I D. S68-G573   ANECDOTEN WEGENS 1 U S L A ï D. IN GEMEENZAAMS BRIEVEN .GESCHREVEN UIT PETERSBURG. DOOR. W. RICHARDSON. EERSTE DEEL. Te AMSTERDAM, By $ Y N T R M A. 1784.   BERICHT. T\e Schryver der volgende Brieven had , geduwende den tyd van vier jaar en, welke hy in Rusland doorbragt, gelegenheid om veele omJiandigheden va nar te neemen, welke hem in dê zeden der Rusfen aanmerkensw aardig voorkwamen; en om eenige byzondere ftukken gewaar te worden-, die hem van belang fcheenen in de Charatters van doorluchtige Perfoonaadjen. Hy beweert evenwel niet een volkomen Bericht van het Rusfifche Ryk byeen gezameld te hebben. Hy heeft alleenlyk zulke ftukken gemeld, by welke hy gelegenheid had van zelve tegenwoordig te zyny of welke hem zyn medegedeeld door perfoonen, op welker berichten hy kon (iaat maaken. Om deeze reden, en dewyl misfchien de benaaming van Anecdoten niet minder toepasfelyk is op een Volk in het algemeen als op byzondere perfoonen, heeft hy zyn Werk den naam van anecdoten gegeven. Voornaamelyk bezorgd zyn- de om zulke onderrichtingen te geeven, als nuttig of verrnaakelyk konden zyn voor zyne Leezers , heeft hy alles, wat hemzelven betrof, zo veel uit het gezicht gehouden als mogelyk was; en dit is de reden van de afgebroken fchryfwyze * van  BERICHT. van fommigi der Brieven, en dat hy andere alleen onder de gedaante van uittrek/els in het licht geeft. Waarfchynelyk zal de Leezer, insgelyks, opmerken, dat verfcheiden der volgende Brieven weinig betrekking? hebben, het zy tot de zeden der Rusfen, of tot .de Characters van doorluchtige tydgenooten. Andere derzelven behelzen vraagen, welken den Schryver of zynen Correspondenten opgegeven werden, raakende zaaken of gebeurtenis/en van welke hy gelegenheid nam te fpreeken. Men hoopt, evenwel, dat in een Geschrift, waarin men zich geene zeer aaneengeschakelde fchryfwyze heeft voorgefield, de weinige zamenhang tusfchen deezs Brieven, en het openbaare oogmerk des Boeks, niet als een groot gebrek zal aangemerkt worden. ANEC  ANECDOTEN, RAAKENDE HET RUSSISCHE KEIZE1.1.XK. EERSTE BRIEF. Dagverhaal eener Reize van Engeland na Petersburg. Peters burg, 16 Aug. 1768. WAARDE HEER! Tk heb "het vermaak van u kennis te geven van Amyne aankomst in Rusland. De overtocht was fpoedig, maar niet te eenemaal zonder eenjg gevaar: en het volgende Dagverhaal onzer Reize, waarin ik, evenwel, alleen, die dagen heb aangetekend, op welken ons iets merkwaardigs gebeurde, zal u misfchien eenige tydkorting verfchnfien. Ook zal ik u niet vermoeien met bakboord en fluurboord , en boeg en achter/leven. Wy zyn geen van beiden zeeluiden; waarom zou ik dan u of A rny.  2 I. BRIEF. myzelven kwellen met de gemaaktheid van fcheepstermen te gebruiken? Op den aden Augustus ging ik, in den avond, fcheep, te gelyk met Lord D (*), en deszelfs huisgezin, aan boord van het Fregat de Tweed, in de Nore. Op den 3den, vroeg in den morgen, was het fchip onder zeil. De wind zeer gunftig. De Tweed voert twee-en dertig ftukken, en het volle getal van derzelver manfchap bedraagt tweehonderd en twintig, daaronder begrepen veertig zeefoldaaten. Den 6den. Zeer ftormachtig. Het weer was, tot nu toe , ongemeen fchoon geweest. Deez£n dag kwamen wy in het Kattegat. Den 7den. Het weer fchoon, en de wind gunftig. Wy zeilden langs de kust van Zeeland. Niets van dien aart kon vermaakelyker zyn, dan het groen en de verfcheidenheid van heuvels en daalen, die zich in dat fchoone Eiland ten toon fpreid. In den namiddag zeilden wy voorby een klein paleis, dat den Koning van Denemarken toebehoort. Het ligt omtrent twee [Engelfche] mylen van Elfeneur; heeft een plat dak, en twaalf venfters in den voorgevel, en is, zo men my vertelde , gebouwd op d,e eigenfte plaats, welke het paleis van hamlet 's Vader eertyds befloeg. In den naastgelegen tuin wordt de (/') Zyne LorJfchap was nangefteld tot buitengewoon Gezant tn Gevoiin;:g igdea'by de Keizerin van Rusland.  I. BRIEF. ,3 de plek zelve aangeweezen, op welke die Vorst gezegd wordt vergeeven te zyn. In den avond kwamen wy ten anker, in de Sond, tusfchen de tegen elkander over liggende fterkten Elfeneur en Helfmgborg. Den 8ften, bleeven wy te Elfeneur. Deeze ftad (taat aan een kleine baai; zy bevat omtrent vyfduizend inwoonders; beheerscht de Sopd, en was voormaals de verblyfplaats der Deenfche Vorften. De ftraaten zyn naauw en flecht geplaveid: de huizen zyn van gebakken fteen of van hout, en gedekt met tegels. Het Kasteel ftaat op den westelyken uithoek der baai: het is verfterkt met aarden vestingwerken, waarop driehonderd en vyf-en zestig ftukken gefchut geplaatst zyn; en de onderaardfche vertrekken worden gelegd zo uitgeftrekt te zyn, dat zy meer dan één Regiment krygsvolk kunnen bevatten. In andere opzichten fchyut het kasteel zelve een plaats van zeer weinig verdediging te weezen. Het is een vierkant gebouw, gemaakt van gehouwen fteen, die van de kust van Zweden gebragt is, en zo verfierd met fpitze torens, dat het van verre eene Kerk gelykt. De vertrekken zyn hoog van verdiepinge, en bevatten veel ruwe gefchiedkundige fchilderyen, meest betrekkelyk tot de oorlogen van Denemarken. Het Altaarftuk, in de groote Kerk van Elfeneur, wordt ook vertoond als eene zeldzaamheid. Het is gemaakt van eikenhout , ryklyk verguld, en gefneeden; en de beelden vertonnen, in verfcheiden groepen, de GefchiedeA s nis  4 I. BRIEF. nis van onzen Zaligmaaker. De Sond is,. ter deezer plaatze, omtrent drie [Engelfche] mylen breed; en de tol, die hier, van de koopvaardyfchepen, geheven wordt, werd eerst ingevoerd orfl. de onkosten goed te maaken van de vuuren, die' door den Koning van Denemarken langs de kust geplaatst zyn. De grond van Zeeland, niet¬ tegenstaande de Zeekust zich zeer fchoon vertoont, is ligt, zandig, en niet zeer vruchtbaar. Het graan, dat dezelve voortbrengt, is meest rogge; en het hoornvee, dat ik 'er zag, was byzonder klein. De wagens, met welken de inwoonders turf tot branding, en andere noodwendigheden, aanvoeren, worden door paarden getrokken, loopen op vier wielen, zyn naauw, en aan de zyden opgetrokken met teenen horden. De opening van de Sond, en de ligging van de Tweed, vertoonden deezen avond, een zeer fchoon landfchap. Het gezicht werd, ten Oosten , befloten door het Eiland Ween, voormaals de verblyfplaats van tycho brahé. Dit kleine Eiland is van een ronde gedaante; deszelfs oever is hooger dan de nabuurige kust van Zeeland, en zelfs, op die byzondere plaats, dan de kust van Zweden. Wy waren juist in ftaat om deszelfs aangenaam groen duidelyk te zien, en de fpitze torens van Koppenhagen, dat 'cr zeer naby fcheen, te onderkennen. De zeekust van Elfeneur tot Koppenhagen, 'vereerd met een fraaije verfcheidenheid van koornvelden, weilanden, bosfchen, kleine heuvelen, en zomerpaleizen, den Koning  L BRIEF. 5 ning en den Adel toebehoorende, maakte eene gelukkig contrast met de zwarte rotzen van de bergachtige Zweedfche kust aan de overzyde. De zee was geheel elfen, en de kasteelen van Elfeneur en Helfingborg, met de talryke fchepen, die ten anker lagen, en al de andere omHandigheden van dit tooneel, werden verfraaid door een heerlyk ondergaande Zon, welker draaien te rug gekaatst werden door eene menigte als vergulde wolken. De eenige onaangenaame omitandigheid, welke ik hier ontmoette, was een bericht van het Koninglyke Gezin, dat men elkander in het oor luisterde. Ik vreeze, dat gy fchielyk zult hooren „ dat het in den ftaat van Denemarken begint te fpooken." Den oden, liepen wy voorby het eiland Bornholm. De kust vertoonde zich hoog, zonder bosch of koornvelden; maar bedekt met groente. Het weer fchoon. Den ioden, zeilden wy langs de kust van Gothland, een zeer fchoon eiland. De grond ryst zachtlyk na het midden. Het land vertoonde zich vruchtbaar en boschryk: en fcheen zeer volkryk, uit de menigte van kerktorens en huizen, en uit de zwerm van visfchersbooten, die, in den avond, rondom ons kwamen. Het groot getal van eilanden in de Baltifche Zee, die eene verfcheidenheid ten toon fpreiden van verfchillende, geduuriglyk veranderende, en elkander opvolgende gezichten , maakt de vaart door die A 3 Zee ,  6 I. BRIEF. Zee, in den zomer en in den Herfst, byzonier aangenaam. Den ndeu. Een zeer ftormige dag. Op den middag kwamen wy in het gezicht van Dago, een woest, zwart en onbehaagelyk eiland; het eerde Haakje der Rusfifche heerfchappyen. In den avond verlieten wy de Baltifche zee, en kwamen in de Finfche golf. Den iaden. Een fchoone dag. De Zee volmaakt effen. In den morgen dreeven wy voorby Reval; en dewyl de avond ongemeen vermaakelyk was, want het licht bleef ons langer by dan in zuidelyker breedten, onthielden wy ons op het dek tot 's avonds na elf uuren. Onze reis, die tot nog toe fpoedig en aangenaam geweest was, liep nu byna ten einde, en wy begaven ons , in volmaakte gerustheid, na onze kooien. Den 13de!!. Ten eèn uur in den morgen, werd 'er overal geroepen. Het fchip had op eene rots gefloten. Alles was op het dek in oproer: beneden was alles ontfteltenis. Ieder oogenblik verwachtende, dat de fcheepsbooten met de pasfagiers zouden wechgezonden worden, hielden wy ons in gereedheid tegen die gebeurtenis. De morgen was volmaaktlyk kalm; en de zee effen als een fpiegel. Deeze omftandigheden waren byzonder gunftig; want de minfle vlaag van wind zoude het fchip verbrysfeld hebben. In het Noordoosten, niet meer dan twee of drie [Engelfche] mylen van ons, lagen eenige kleine eilanden; en in het Noordwesten was een baken, dat onze lootzen, want  I. BRIE F. 7 want wy hadden 'er twee, niet opgemerkt hadden. Ons fchip was, intusfchen, zo vast geklemd tusfchen de rotzen, dat het onbekwaam fcheen tot eenige beweeging. Aan het voorfte gedeelte waren de rotzen naauwlyks twee voet onder water. De eerfle zorg van onzen Kapitein, den Heer colingwood, was, het fchip te ligten: en, ingevolge hiervan, werden verfcheiden ftukken ge« fchut, en fommige zwaare kisten , in zee geworpen. Een groot anker werd achter uitgebragt, en door het fcheepsvolk , met vereende krachten, eene pooging gedaan om het fchip te rug te werken. Het anker had aan een rots gevat, maar dewyl deszelfs Idaauw in ftukken brak, was onze pooging vergeefsch. Wy verwachtten nu het fchip te zullen verhaten, uit vreeze, dat een fchielyk opkomende wind dit buiten onze magt zou flellen. Doch tegen deezen maatregel werden verfcheiden redenen ingebragt. Men had noodfeinen uitgehangen , en zes of zeven fchooten uit het gefchut gedaan. Maar, fchoon wy ons naby verfcheiden Eilanden bevonden, waren 'er geene booten tot onze hulp uitgekomen. Indien, derhalven, deeze Eilanden bewoond waren, moest dit zyn door de woeste Finnen, die, op de grenzen der Rusfifche en Zweedfche heerfchappyen leevende, naauwlyks aan eene dier beide Mogendheden onderworpen waren, en misfchien by de uitkomst niet minder te vreezen zouden zyn dan de golf zelve. Indien zy niet bewoond waren, moesten wy gevaar loopen van gebrek aan mondbehoeften, daar wy uit onze kaar? A 4 ten  8 I. BRIEF. ten wisten, dat wy twaalf zeemylen van de kust van Finland waren. Daarenboven, indien wy het fchip verlieten, kon dit het fcheepsvolk, dat tot nog toe zich met den grootften moed en wakkerheid geweerd had , flaauwmoedig maaken. Onderwylen ging de Zon allerheerlykst op, zonder eenigen nevel. Het fcheen een gloed van vuur, die uit het midden der Zee oprees; en de golf fchitterde, tot op veele mylen afftands, van terug gekaatfte flraalen. Het tooneel was heerlyk; en wy fcheenen allen nieuwen moed te krygen door het gezicht van dat fchitterende voorwerp. Nog meer ftukken gefchut en kisten werden over boord geworpen, een ander anker werd uitgebjagt: men Hond een tweede pooging te doen; en aller aandacht en verwachting was opgewekt. Maar, het anker gebroken zynde, gelyk het voorige, bleeven wy in denzelfden toeftand. Voeg hier by, dat het toeneemende licht het gevoel van ons gevaar vergrootte , door ons het wrak te toonen van een fchip, dat op deeze zelfde plaaten gebleven was, en waarvan de ftukken tusfchen de rotzen, en onder water, verfpreid lagen. Evenwel vertoonden zich geene moedelooze aandoeningen. Kort daarna werd onze hoop veiieevendigd door het gezicht van zeilen, op eenigen afftand. De noodfeinen werden herhaald: wy verbeeldden ons, dat zy naa ons toe ftuurden: wy verwachtten, dat zy ons te Reval , of in eenige andere nabuurige haven, aan land zouden zetten: wy meenden, dat zy ieder oogenblik nader kwamen: elk was gretig om  I. BRIEF. 9 om die blyde tyding anderen mede te deelen. Maar, wanneer zy, die tusfchen deks gegaan waren, om deeze goedhartige boodfchap daar te brengen , te rug kwamen, in verwachtinge van deeze vriendlyke fchepen by de hand te zien, zagen zy vreemd op; de zeilen werden kleiner, en verdweenen. Wie zy ook mogen geweest zyn, welken deeze fchepen toebehoorden, en ik vertrouwe dat zy niet van onze Landsluiden waren, zy verkoozen zich zeiven niet in onze ongelukken in .te wikkelen. Zo vast als wy nu zaten op eene eenzaame rots in' de Finfche golf, hadden wy nog het bykomende verdriet van ons verlaaten te zien. Wy hadden nu niet minder dan acht uuren geworteld in deezen hachelyken en naaren toeftand. Het was negen uuren in den ochtend: de zee fcheen te ryzen en eene trillende beweeging te krygen , zeer waarfchynlyk veroorzaakt door eene naderende koelte. Geen oogenblik hadden wy te verliezen. Ons plegtanker werd op een vlot geleid, en uitgebragt gelyk de voorigeu: nog meer ftukken gefchut en kisten werden in zee geworpen, en de nog overige ftukken gelaadeu, op dat de dreuning, door dcrzelver affchieten, in het fchip veroorzaakt, ons mogt helpen. De pooging werd gedaan: het anker brak gelyk te vooren; maar in dat gewichtig oogenblik, raakte het fchip vlot. Nu was het dat onze gelykmc|edigheid ons fcheen te begeeven: wy waren zorgvuldiger geweest om onze harten te wapenen tegen allen tegenfpoed, dan om op onze hoede te zyn tegen de A 5 blyd-  I. BRIEF. blydfchap der verlosfinge; een uitgelaaten vreugde vertoonde zich in onze onderlinge gelukwenfchingen , toen wy dachten in veiligheid te zyn. Onze braave Kapitein, hoe ftandvastig hy zich ook vertoonde geduurende den tyd van ons gevaar, en die juist gereed ftond om bevil te geeven tot het kappen der masten, gaf, wanneer hy ons buiten gevaar zag, blyken van aandoeningen, die hem tot eer itrekten. Omtrent een half uur na dat de Tweed in beweeging geraakt was, ontdekten wy een klein vaartuig met één zeil, dat na ons toe kwam; maar, wanneer het ons vry zag van de rotzen, wendde het, en het volk, dat 'er aan boord was, fcheen bevreesd te zyn om ons te naderen: omftandigheden, welke ons geene gunltige gedachten gaven van hunne oogmerken, indien ons fchip gebleven ware. Wy noodzaakten hen aan boord te koomen. Het waren Finnen van een afgelegen eiland, die uitgezeild waren op het hooren van onze eerlte noodfchooten. Zy hielpen ons tusfchen de rotzen doorlootzen, en verheugden zich zeer, dat men hun toeliet de kisten op te visfchen, die in het water dreeven. Een der Adelborsten vereerde den voornaamften onder hen een ouden gegalonneerden hoed, met welken hy over het dek (tapte met groote zelfbewustheid van zynen verheven rang. Wy waren niet langer dan een uur onder zeil geweest, wanneer de lucht betrok , en de zee zeer onfhiimig werd: en, 't geen zeer byzonder is, wy  I. P. R I Ë F. wy waren, den volgenden nacht, in geen minder gevaar: maar het gevaar,waaraan wy toen blootgefteld waren, duurde maar een oogenblik; en wy wisten het nauwlyks eer het voorby was. Wy zeilden met een frisfchen wind recht op een fteile rots op de kust van Hogland aan: het kon maar weinige minttuten geduurd hebben of ons fchip ware aan ftukken geflagen, en wy werden nog juist in tyds door een koopvaardyfchip gewaar* fchouwd. De rotzen, op welke wy [den voorigen nacht] geftooten hadden, zyn omtrent vyfentwihtig mylen van Petersburg, en op den zestiglten graad Noorderbreedte. De eilanden heeten de Pelting Schaaren; zy liggen langs de kust van Nyland in Finland, en genoegzaam recht ten zuiden van de Stad Borgo. Tusfchen Nyland en de Pelting Schaaren is Pelting Sond, eene zee vol rotzen en onvruchtbaare eilanden. Den i4den , zeilden wy voorby het eiland Hogland , of Hochland, dat, in de taal deezer Gewesten, Hoogland betekent. De kust is 'er rotzig, bergachtig, en bedekt met heide. Des nachts lagen wy ten anker by Kroonftad op het Eiland Ketufari. Op deeze plaats zyn de voornaamfte Scheepstimmerwerven der Rusflfche Keizerinne. Het Eiland zelve is vier [Engelfche] mylen lang, twee breed, en heeft eenig bosch. De Stad Kroonftad is zeer klein, en flecht gebouwd. Zy ligt om-  i% I. BRIEF. omtrent achttien [Engelfche] mylen van Petersburg. Den i5den. Deezen dag verlieten wy de Tweed, en kwamen te Petersburg in een van de jachten der Keizerinne. Het weer was zeer fchoon: en wy hadden, in het voortzeilen, een volkomen gezicht van de nabuurige kust van Ésthland. De Paleizen Oranienbaum en Peterhoff maaken eene prachtige vertooning aan den Zeekant , en in het voorkoomen des lands is eene aangenaame verfcheidenheid van bosfchen en kleine heuvelen. Het land rondom Petersburg is zeer boschryk; zo dat, wanneer men de Stad nadert, de kerk- en andere torens, die met tin en koper gedekt zyn , en fommige verguld , zich vertonnen , als of zy uit het midden van een bosch opryzen. Ik zal binnen weinige dagen weder aan u fchryven, het zy met de Post, het zy met de Tweed, by derzelver terug reize na Engeland. Vaarwel. TWEE-  II. BRIEF. 13 TWEEDE BRIEF. De Keizerin van Rusland en de Grootvorst leggen de eer ft e fteenen van eene prachtige Kerk. Petersburg, 16 Aug. 1768. waarde heer! "Ik ben juist te rug gekomen van het bywoonen -*eener plegtigheid, by welke de Keizerin den Eerften Steen lag van eene aan den H. Ifaak toegewyde Kerk, welke men voorneemens is tot de grootfte in Petersburg te maaken. De H. Ifaak wordt by de Rusfen in groote achtinge gehouden , niet zo zeer om eenige byzondere uitmuntendheid in zyn eigen charaéter, als om dat de aan hem toegewyde dag de geboortedag was van piet er den groote n. Daar de Rusfen van gedachten zyn, dat elke dag van het jaar toegewyd is aan een byzonderen Heilig, zyn zy tevens overtuigd, dat ieder mensch leeft onder de byzondere befcberming van dien Heiligen Perfoon, op wiens dag hy geboren werd; en allen draagen een klein metaalen beeldje van hunnen Befchermheilig by zich. Herodotus, indien ik het my wel herinnere, geeft een gelykfoortig bericht van de Egyptenaars. Hy verhaalt ons, dat deezen elken dag aanmerkten als aan eenigen byzonderen God  i4 II. BRIEF. God toegeheiligd; dat zy waren onder de byzondere befcherming dier Godheid, op welker dag zy geboren werden, en aan dezelve byzondere eer beweezen. Zo zeer zyn alle bygeloovigheden elkander gelyk. Dewyl de plegtigheid, welke ik nu befchryven zal, van groot aanbelang gerekend werd, moest zy ook met groote pracht en fiaatfie verricht worden. De geheele ruimte,, welke de Kerk Hond te bevatten, was vooraf door leuningen ingefloten; en binnen deeze plaats werden alleenlyk perfoonen van hoogen rang, en die een byzonder verlof hadden, toegelaaten. Eene ontelbaare menigte volks was buiten dezelve vergaderd. Onmiddelyk boven de plaats, welke voor het altaar beftemd was, had men eenen boog opgericht, ondersteund door acht pylaaren van de Corinthifche Orde, en verfierd met bloemkranfen. Onder deezen boog Hond een tafel, bedekt met karmofyn fluweel, met gouden franje, waarop eene kleine marmeren kist geplaatst was, vastgemaakt aan eene katrol, vlak boven de tafel. Op eene bytafel, die aan eenen der pylaaren vast was, Hond een groote gouden fchotel, met gedenkpenningen en Hukken gelds, gefchikt om by den grondflag neergelegd te worden, nevens eene gouden doos, om ze daar in te doen. Op een andere bytafel was eene andere gouden fchotel, bevattende twee Hukken marmer, van gedaante als tichelfteenen, eene gouden fchotel met cement, en twee andere fchotels van hetzelfde metaal, waarin twee hamers en twee troffels van goud waren. De  II. BRIEF. 15 De optocht begon met den Grootvorst en deszelfs gevolg. Deeze jonge Vorst, de waarfchynelyke erfgenaam des Rusfifchen Ryks, heeft eene bleeke kleur, met zwarte oogen, die aanmerkelyker zyn uit hoofde van hunne goede kleur, dan van hunne uitdrukkinge; en is van een meer teder dan fraai postuur. Hy fchynt van eene vrolyke geaartheid te zyn, fpraakzaam en zacht van zeden. Hy was gekleed in de uniform der Zeeofficiers, die wit is met groene opdagen, en droeg een blaauw lint van de orde van den H. Alexander Newsky. Hy werd verzeld door den Graave panin, zynen Gouverneur, die ook eerlte Staatsdienaar is. Kort na zyne aankomst, werd de nadering der Keizerinne aangekondigd, door het (laan van trommelen , en het losfen van het gefchut by de Admiraliteit , dat, geduurende de gantfche plegtigheid , by geregelde tusfchenpoozen, telkens herhaald wierd; en de Grootvorst, die met de hovelingen in gefprek was geweest, keerde te rug met zyn gevolg om zyne Moeder te ontmoeten, en zich by derzelver trein te voegen. Nu 'naderden de voornaamfte deelen van den optocht. Dezelve werd voorgegaan door Priesters van laageren rang, in lange purpere of bruine klederen van wollen laken, met wyde mouwen. Hunne hoofden waren ongedekt; hunne lange hairen hingen los over hunne fchouders; zy verfpreidden wierook uit kleine reukvaten, die aan kettingen hingen ; en droegen vlaggen, waarin, met blinkende kleuren, de daaden, en, ik geloove, de marteldood , van den H. Ifaak gefchilderd wa-  16 II. B R I E F. waren. Zy werden gevolgd door Priesters van een hoogeren rang, met ongedekte hoofden gelyk de voorigen, maar hebbende hunne loshangende tabbaarden, van gebloemde zyde, verfierd met goud en zilver; en draagende kostbaare kruisfen, brandende waschkaarfen en eene groote afbeelding van den Heilig. Onmiddelyk achter deezen volgde eene bende Choorzangers , zingende lofzangen ; de muziek was vol, deftig, en zelfs verheven. Na deezen kwamen de met waardigheden bekleede Geestelyken, uitgedoscht in 'gouden en zilveren ftoffen, verfierd met kostbaare geiteenten ; hunne hooge miters waren op eene gelyke wyze opgefchikt. Zy hadden, in het algemeen, een zeer eerwaardig voorkomen , met gryze hairen en lange baarden; zy geleeken zo veele Socratesfen en Zenoos; fchoon men, van tyd tot tyd, een uitmuntenden Silenus gewaar wierd, die zich zelve fcheen te verwonderen, dat hy een Bisfchop was geworden. Eenige groote waschkaarfen werden gedraagen onmiddelyk voor haare Keizerlyke Majelteit, die vervolgens aankwam verzeld van een groot aantal Dames en Heeren. De Keizerin van Rusland is van middelmaatige lengte, zeer welgemaakt, bevallig van postuur, maar met eene gefchiktheid om zwaarlyvig te worden; zy heeft een fraaije kleur, welke zy, gelyk elke vrouw in dit Land, nog tracht te verbeteren door het byvoegen van blanketfel. Zy heeft een fchoonen mond en tanden, en blaauwe oogen, uitdrukkende  II. BRIEF. 17 de eene nieuwsgierige navorfching, een ding niet zo goed als opmerking, en niet zo kwaad als achterdocht. Haare trekken zyn in het algemeen regel* maatig en behaagelyk. Inderdaad, ten opzichte van haar geheel voorkomen , zou men haar onrecht doen met te zeggen, dat het mannelyk ware ; maar men zou haar geen recht doen, indien men zeide, dat het geheel vrouwelyk ware. Gelyk milton bedoelde van eva te zeggen, dat zy fchooner was dan eenige haarer dochteren , zo is deeze groote Oppervorftin zekerlyk fchooner dan eenige haarer onderdaanen, welke ik gezien heb (*). Zy droeg een negligé van zilver ftof, de grond licht groen, met purpere bloemen, en zilveren verfierfels. Haar hair was opgemaakt naar de hedendaagfche mode. Zy droeg een ryke diamanten halsketen, arm- en oorringen, met een blaauw lint van de hoogfte haarer Ridderorden, en hield, dcwyl het weder zeer warm was, in haare hand een klein groen zonnefchermpje. Haar gedrag jegens allen, die rondom haar waren, fcheen zeer vriendlyk en beleefd. Na dat de geheele trein op de beftemde plaats gekomen was, werd de Godsdienst verricht met gebeden, Itemmelyk mufiek, en al de prachtige plegtigheden der Griekfche Kerke. Eeo kruisbeeld , (•■') T!< heb geene fchildery, mediillon, of prent gezien, die Üaar recht doet; behalven eene afbeelding, in welke zy in nam. ltledeien gefchilderd is. In de meeste zyn haare trekken ;e fterk, «H hwe houding te rnan.Ki]ti.\ P.  tt 11 BRIE F. beeld, na door een Priester van hoogen rang gedompeld te zyn in een zilveren bekken, met water gevuld, werd tot de Keizerin en den Grootvorst gebragt. Deezen zich buigende , en op de borst kruisi'ende, ten teken van aanbiddinge, kusten het. Wywater werd gefprengd op allen, die 'er tegenwoordig waren, en een rookend wierookvat rondgedraagen. Daarop, na dat eenige toepasfelyke plaatzen uit den Griekfcheii Kerkdienst overluid geleezen waren , vcrzeld van gebeden en mufiek, leide een ander aanzienlyk Kerkelyke de gedenkpenningen óp een kusfen van karmofyn fluweel met gouden franje, ligtte dezelve op zyn hoofd, en droeg ze rondom de plaats des altaars. Na dat zy op deeze wyze gewyd, en in de marmeren kist geleid waren , gaf de Keizerin haaren zonnefcherm op een zeer bevallige wyze aan iemand van haar gevolg; en een hamer in de eene, en een ftuk marmer in de andere, hand neemende, leide zy het laatfte in de kist. Daarop deed zy 'er, met den troffel, eenige kalk by. Dezelfde plechtigheid werd verricht door den Grootvorst en de aanzienlykfte Kerkelyken. Sommigen van den Adel, en van de buitenlandfche Staatsdienaaren , deeden 'er insgelyks eenige kalk by. De marmeren kist werd toen gefloten, en met de katrol opgehefen; op dat oogenblik werd de tafel, door een luik zinkende, fchielyk wechgenomen; en haare Keizerlyke Majefteit de katrol laatende zakken, daalde de kist zachtjes door den grond tot op haare plaats. Na dat dit verricht was klom de Hofkapellaan op  II. BRIEF. 19 op een preekstoel , die aan een pylaar gehecht wai, en deed, met eene yverige, en bykans galmende uitfpraak , eene korte Redenvoering in de Rusfifche Taaie. Ik kon alleenlyk over zyne wyze van fpreeken oordeelen, die niet onbevallig, en over den klank der taaie , die vloeiende was en aangenaam. De geheele plechtigheid werd beflotcn met het toelaaten der aanzienlykfte Kerkelyken tot het kusfen van de hand der Keizerinne; 't geen die met veel goedwilligheids en een luid geklap deeden; terwyl zy by zulk eene gelegenheid zich meer icheencn te verheugen dan haare Keizcrlyke Majefteit zelve, niettegenstaande haare glimlachen. Vaarwel. DERDE BRIEF. Byzonderheden , rankende de Keizerin van Rusland. waarde heer! Petersburg. 7. Nov. 1768. Jk befpeure, uit eenige sterke uitdrukkingen, in een brief van onzen Vriend , dat onze Noordfche semiramis weinig kans heeft om zyne verwondering tot zich te trekken. Ik zend daarom . niet aan hem, maar aan u, die meer toegeeflykheid bezit voor het „ zwakkere vat", fchoon in de tegenwoordige gelegenheid geene toegeèf* B 2 lyk-  ao III. BRIEF. lykheld aooclig is, liet volgende verflag van het dagelykfche leeven der Keizerinne , zo als ik het gehoord nebbe van de Graavinne romansoff, eene zeer achtenswaardige Dame van den hoogften rang in deeze plastze, en Moeder van den Graa- VC ROMANSOFF. Volgens dit verhaal flaat haare Majefteit op ten vyf uuren in den ochtend, en houdt zich met Staatszaaken bezig tot tien uuren. Zy ontbyt dan , en gaat tot het gebed: houdt het middagmaal ten twee uuren: begeeft zich, kort na den maaltyd, na haar vertrek: drinkt ten vyf uuren thee; ziet gezelfchap, fpeelt met de kaart, of vertoont zich op openbaare plaatzen, de Comedie, Opera, of Masquerade, tot aan het avondmaal, en gaat ten tien uuren fiaapen. Tegen elf uuren is alles omtrent het paleis zo ftil als ter middernacht. Whist is haar begunftigd kaartfpel; zy fpeelt doorgaans om vyf Imperiaalen (*) de party; en dewyl zy met groot doorzicht en oplettendheid fpeelt, wint zy dikwyls: fomtyds fpeelt zy ook picquet en cribbage. Hoewel zy by gelegenheid tegenwoordig is by mufikaale vermaaken, wordt zy niet gezegd met de mufiek veel op te hebben. In den ochtend, tusfchen het gebed en den middagmaaltyd, fehept zy veeltyds een luchtje, in eene koets of in eene ilede, naar dat het weder toelaat. By dee- (*) [Een Imperiaal is eene gouden Rusfifche munt, waardig ifen roebels,en dus ten Baatten by tweeëntwintig guldens van ons geld.  in. r» it i e f. 21 cteeze gelegenheden heeft zy fomtyds geene Lyfwachteu, en i echts een zeer klein gevolg; en begeert niet gekend, of als Keizerin gegroet, te worden. Op deeze wyze bezoekt zy de groote werken, welke in de Stad, of in de nabuurfchap, fomtyds onder handen zyn. Zy houdt veel van een klein gezelfchap, van acht of tien perfoonen, by zich op het middagmaal te hebben ; en gaat 's avonds dikwyls ter maaltyd, of op danspartyen , of masquerades,in de huizen van haare Edelen. Wanneer zy zich begeeft na haare paleizen ten platten lande, vooral 11a Zarskocelo, legt zy alle ftaatfie af, en leeft met haare Staatdames op den voet van eene zo gemaklyke gemeenzaamheid als mogelyk is. Ieder van haar , die opllaat, wanneer de Keizerin in eene kamer komt, of 'er uitgaat, verbeurt een roebel (*): en alle zodanige boeten worden aan de armen gegeeven. Gy zult gemaklyk begrypen , dat zy, door de geregelde en verstandige verdeelinge van haaren tyd , in Maat is om een groot deel bezigheden af te doen, en dat de vriendlykheid in haaren omgang haar zeer bemind maakt. Maar ik wil tot nog toe niets zeer ftelligs zeggen , raakende haar character en de beginfels haarer daaden. Want zy kan wel zeer gezellig , en zeer vriendlyk zyn : „ en „ glimlachen, en glimlachen , en " Gy weet de rest. Ik kan, evenwel, zeer veilig, verzekeren, dat een groot (*) [Een Roebel is omtrent 44 Stuivers ouzcr rnunte.] B 3  22 III. BRIE F. groot deel haarer daaden, en, waarlyk, wel zo groot, dat het een onderfcheidenden trek in haar charadler uitmaakt, voortkomt, of uit de zucht om goed te doen, of om een naam te maaken. Indien uit het laatfte beginfel, dan moet men ook erkennen, dat de lof, dien zy zo gaarne verwerft, in veele gevallen , de lof van menschlievendheid is. Somtyds, inderdaad, is 'er eene foort van grilligheid , of eene begeerte om zonderling te weezen, in de wyze, op welke zy haare gunden bewyst, die dezelve een voorkomen geeft, als of de begeerte om van zich te doen fpreeken, ruim zo veel als de begeerte om goed te doen, de bron ware, waaruit zy voortvloeien. By voorbeeld: Een jong Officier, die aan het Hof was, werd verliefd, gelyk natuurlyk was, op een jonge Juffrouw. De Juffrouw, gelyk ook natuurlyk was, fcheen niet ongevoelig voor zyne verdienden, noch misnoegd over zyne oppasfing. Maar gebrek van middelen , aan beide kanten, was een hinderpaal voor hunne vereeniginge. De Keizerin , evenwel , befpeurde hunne genegenheid; en zond, op zekeren dag, om den jongen Heer tot een af/.onderlyk gefprek. Zy zeide hem , befpeurd te hebben, dat M en hy, groote tederheid voor elkander koesterden; dat het geheele Hof dit bemerkte ; en gaf eenigzins van ter zyde te kennen, hoe het haar leed ware, dat zulke dingen befpeurd wierden. De Jongeling was van zyn duk; maar had dandvnstigheids genoeg om de oprechtheid van zynen hartstocht te belyden. „ Dan," zeide haare Majelleit, „moet gy terdond » ge-  III. BRIEF. 23 getrouwd worden." Dit was onverwacht: de Jongeling toonde eenige achterlykheid ; maar niet uit eenige onbehoorlyke beweegredenen: „ hy had „ geene middelen, en koude de Juffrouw niet 011„ derhouden op eene wyze, die met haaren rang ,, en verdienden overeenkwam." De Keizerin begeerde het volftrekt. Zy werden zo fchielyk getrouwd , als de inftellingen der Kerke het toelieten, en in eene koets na Petersburg gezonden : alzo het Hof op dien tyd te Zarskocelo was. Zy wisten niet , waar zy heen gingen, noch waarvan zy leeven zouden; en waren niet verzekerd, dat zy zich het ongenoegen van hunne Vordin niet op den hals gehaald hadden. Ondertusfchen zetten de perfoonen, die hen geleidden, en hun geene onderrichting wilden geeven, hen af in de Galerinhoff (*). Hier werden zy, tot hunne groote verbaasdheid , gebragt in een fraai opgefchikt huis; zy ontmoetten een talryk gezelfchap van hunne vrienden ; zy vonden een prachtigen maaltyd ; en den Bruidegom werd, van wegen de Keizerinne, gezegd , dat haare Majefteit hem dit huis fchonk, zo als hy het gevonden had, en hem in eene bediening gefield had, „ overeenkomflig met zyncn „ rang en verdienden." Vaarwel. (*) Een der fraaitte ftrsaten in Petersburg, voomaamelyk b3woond door Engclfche Koopluiden. B 4 VIER.  &4 IV. BRIEF. VIERDE BRIEF. Afgevaardigden, door de Keizerinne van Rus* land , uit verfcheiden gedeelten van haar Ryk byeen geroepen , tot het maaken van Wetten. Petersburg, 1768. WAARDE HEER! Jk was onlangs tegenwoordig by eene byeenkomst der Afgevaardigden , die door de Keizerinne opontboden zyn uit alle Volkeren van haar Gebied, en die vergaderd geweest zyn om haare Majefteit behulpzaam te zyn , in het vormen van een Zamenftel van Wetten. Daar is iets heerlyks in dit denkbeeld: èn, indien zy waarlyk bedoelt het geene zy voorgeeft, naamelyk, billyke wetten te g*even aan alle haare onderdaanen en afhangelingen, van de Oostzee tot aan den muur van China, en van Lapland tot aan de Caspifche Zee, verdient zy verwondering. De Afgevaardigden noemden haar, in hunne eerde aanfpraak, „Groot, wys, en de Moeder van haar Volk;" titels, welke zy weigerde, den laatften uitgezonderd; hun te gelyk zeggende: „Niemand kan groot genoemd worden s, voor zynen dood ; niemand wys , die fterflyk j, is; ik hoope, dat ik zal handelen als de Moen der van myn Volk."  IV. BRIEF. SS De Vergadering beftaat uit omtrent zeshonderd Leden. De byeenkomften worden gehouden in het paleis, alwaar zy eene groote zaal hebben voor de geheele Vergadering, en verfcheiden naastgelegen kamers voor Gemagtigdcn, tot byzondere ftukken (*). Zy beftaan uit Gelastigden van den Adel, den Boerenftand, en de Inwoonderen van Steden en Marktvlekken. De GaaafPANiN is Afgevaardigde voor de Stad Moscow. De voornaamfte Beampten in deeze Vergaderinge zyn een Maarfchalk , die Voorzitter is; en een Procureur Generaal voor de Kroon. Uit het geheele Lichaam worden, door ftemminge, met bolletjes (f), zes kleine Vergaderingen van Gemagtigden gekozen, beftaande elk uit vyf perfoonen : en derzelver bezigheid , naarmaate van haare verfchillende fchikkingen , is de hoedanigheid en orde der ftoffen te regelen, over welke de volle vergadering der Afgevaardigden moet raadpleegen. In het verrichten van zaaken, wordt de volgende handelwyze in acht genomen. De Procureur legt den Afgevaardigden voor, het oogmerk of het onderwerp van eene Wet , door de Keizerinne voorgefteld , en waaromtrent zy hunne gedachten moeten inbrengen. Zy fcheiden dan tot een anderen dag , en de kleine Vergadering van Gemagtigden , tot welke dat onderwerp meer byzonderlyk behoort , brengen het in orde tegen de n aas • (*) [Committecs.] Cf) LJr* ckofen ty fatteu] B 5  2(5 TV. BRIEF. naaste algemecne Byeenkomst. Dan wordt allen Leden toegelaaten hun gevoelen voor te draagen in eene gefchreven Redenvoeringe; en het ftuk, dat voor hun ligt , by meerderheid van Memmen te beflisfen. Maar hoedanig deeze befiisfingen ook mogen weezen , het ftaat aan het goedvinden der Keizerinne dezelve al of niet te bevestigen, zo als het haar behaagt. Twee der onderwerpen, onlangs in deeze Vergaderinge overwogen, waren, „ Of „ iemand , buiten den Adel , het recht had om „ landeryen te koopen?" en, „ Of iemand, bui„ ten den Adel, het recht had pm flaaven te „ koopen?" Ik heb gehoord , dat in fommige van de eerfte byeenkomften dcezer Vergaderinge, vryheid werd gegeeven om voor de vuist te fpreeken; maar dat werd afgefchaft , dewyl het waarfchynlyk aanleiding ftond te geeven tot veel wanorde. Tegenwoordig verwacht men, dat niemand, indien-zyne oogmerken niet zeer wel bekend zyn , eene redenvoering zal uitfpreeken , zonder alvoorens den Maarfchalk te raadpleegen ; en indien deeze het afkeurt , moet de Redenaar , al had hy de vermogens van eenen cicero, zyne Redenvoering in den zak houden. Inderdaad , deeze Vergadering heeft geene de minfte aanfpraak op vryheid van ovcrweegingen , en naauwlyks eenige gefchiktheid tot het voortbrengen van Staatkundige vryheid. De Leden zyn, in het algemeen, gekozen volgens den wil der Vorftinne : door haar worden de onderwerpen der raadplcegingen voorge-  IV. BRIEF. 27 gefield : zy houdt in haare handen het recht, van elke bepaaling te bevestigen: en de Vergadering, alleen door haar gezach byeen geroepen, kan, naar haar welgevallen, gefcheiden worden. Al de Afgevaardigden draagen gouden gedenkpenningen , als tekens hunner bedieninge , op de borst : en , dewyl zy hier koomen uit de afgelegenfte deelen des Ryks , is de verfcheidenheid van hunne kleedingen en voorkomen zeer mislyk en vermaakclyk. Verfcheiden maaien hebbe ik de volgende byzonderheid , rankende de twee Samojeedfche Afgevaardigden, gehoord. Ik geeve ze u , zo na het my mdogelyk is , in dezelfde woorden , met welke zy my verhaald werd. De Keizerin verzocht hun zodanige wetten aan de hand te gecven , als , volgens hunne gedachten, het wclvaaren van hun Volk zouden bevorderen. Een hunner antwoordde , dat zy zeer weinige wetten hadden, en niet meer begeerden. „ Moe," zeide de Keizerin, „ hebt gy geene misdaaden ? „ Zyn 'er by u geene perfoonen fchuldig aan „ dievery , moord, of overfpel? "indien gy mis„ daaden hebt , moet gy ftraffen hebben ; en ftraf ,, onderftelt eene Wet." „ Wy hebben zulke „misdaaden," antwoordde de Afgevaardigde, „ en zy worden naar behooren geftraft. Indien „ iemand een ander onrechtvaardiglyk ter dood „ brengt , moet hy ook den dood ondergaan." Hier hield hy op , en dacht , dat hy genoeg gezegd had. „Maar," hervatte haare Majefteit, wcl„ ke zyn de ftraffen van dievery én overfpel ?" „ Hoe,"  &8 IV. BRIEF. „ Hoe," zeide de Samojeed, met een goed deel verbaasdheids, is de ontdekking geen ftraffe ge„ noegV" Uit deeze byzonderheid zoude men zich haast verbeelden , dat de Samojeeden het Volk zyn, of 'er naar gelyken, waarvan tacittjs zeide: Plusque ibi boni mores valent, quam alibi bonos leges (*). Ende vermoogen al daar meer de goede zeeden, dan elders de goede wetten (f). VYFDE BRIEF, (uittreksel.) Dankzegging voor de herftelling van de Keizerinne en van den Grootvorst, uit de Kinderziekte. Den 3den December, 1768. * * * * Y\c Godsdienst werd deezen dag verricht -^-^ïn de kapélle der Keizerinne, uit hoofde van derzelver herftellinge , en die van den Grootvorst, uit de Kinderziekte: welker Inenting aan beiden gedaan was door Dr. dimsdale. De plechtigheid werd verricht op eene zeer deftige en prachtige wyze. Aan elke zyde van de Kapélle, zynde een zeer hoog en ruim vertrek in het winterpaleis, is eene ry van vergulde pylaaren , van de Jonifche Orde. De muuren zyn bedekt met fchitterende en flecht uitgevoerde fchilderyen van Rusfifche Heiligen. Aan (*) [De Moribus Gtrmnnoium. Cap. lp.] (t) [Hooft.]  V. BRIEF. ao Aan den zolder, boven het altaar (*), wordt het Opperwezen verbeeld als een oud Man in witte kleedinge. Aan den binnenkant van eene leuning, die dwars door het vertrek liep , en dicht by den pylaar , die naast aan het altaar was, aan de zuidzyde, ftond de Keizerin met haaren Zoon : en aan den binnenkant van dezelfde leuning, ter wederzyde van het altaar , was een choor van Mudkanten. Alle overigen , die getuigen waren van deeze plechtigheid , of 'er deel in namen, uitgezonderd de Priesters, ftonden buiten de leuning. De plechtigheid begon met een deftig mufiek ; en daarna werden de gebeden en uitboezemingen uitgefproken , welke het eerde gedeelte van den dienst uitmaakten. Na dat dit eenigen tyd geduurd had, werd eene dubbele deur , dicht by het altaar, van den binnenkant open gedaan, en vertoonde een prachtig gezicht van het binnende en heiligde gedeelte der kapélle. Tegen ons over was eene groote fchildery, verbeeldende de afneeming van het kruis, en aan elke zyde, eene ry van vergulde pylaaren, van de Jonifche Orde; in het midden eene tafel, bedekt met goudlaken; op de tafel was geplaatst een kruisbeeld , een kandelaar met brandende waschkaarzen , en bekers met wywater. Een aantal van eerwaardige Priesteren, met gryze hairen, lange baarden, miters en kostbaare tabbaarden , donden deftiglyk gefchaard ter wederzyde van dit prachtig heiligdom. Het geheel ver- (*) [Of lievei de plaats, op wtlke in Eng.laiid het altaar gefield wordt.]  V. BRIEF. verwekte een denkbeeld van den Tempel te Jcrufalem. Van deeze plaatze naderde een Priester, „ met „ langzaame en deftige fchreden," draagende eene brandende waschkaars : hy werd op gelyke wyze gevolgd door een anderen, die gebeden opzeide, en een reukvat droeg met brandenden wierook. Tot haare Majefteit naderende, zwaaide hy driemaaien het reukvat voor haar; terwyl zy zich al dien tyd boog, en haare borst zeer bevallig kruiste. Hy werd gevolgd door een anderen Priester, die het Euangelium droeg, waaruit hy eenig gedeelte las , en het vervolgens der Keizerinne aanbood , die het kuste. De Priesters gingen toen weder heen ; de deuren werden toegedaan ; de choorzangers zongen een beurtzang (*); zy werden beantwoord door zingende (temmen van binnen: de mufiek was fterk, en verheven. De deuren werden weder geopend, en de plechtigheden van de waschkaars en den wierook herhaald : daarop traden twee Priesters voor, draagende het brood en den wyn des Avondmaals, bedekt met een goudlakens kleed. Deeze toegediend hebbende , gingen zy weder heen'. De deuren werden gefloten , en de plechtige mufiek hervat. De deuren voor de derde reize open gezet zynde , met dezelfde plechtigheden als te vooren , klom een Priester op een predikftocl, welke vast was  V. BRIEF. 31 was aan een pylaar, tegen over de Keizerin , en fprak eene Redenvoering uit. In dezelve roemde hy de kloek- en grootmoedigheid der Keizerinne, en nam gelegenheid om aan te merken : „ Dat de Rusfen hulp geleend hadden van ,, Britannie , dat Eiland van wysheid, moed, en deugd (ƒ)•" Hier na kwamen fommige Priesters uit het binnenfte der kapélle , en beilooten den dienst met gebeden en lofzeggingen. * * * * ZESDE BRIEF. Uitdeeling van pryzen, door den Grootvorst. aan de Studenten in de Academie. • De vertooning van een Rusfisch Treurfpel', door jonge Juffrouwen. Petersburg, Jan. 1769. Ik verzekere u, myn waarde Heer ! dat ik het niet gemaklyk vinde , onderrichting te krygen , raakende den ftaat van Rusland. Zeer weinig kan men opmaaken uit gemengde gefprekken; want de onderwerpen, die in groote gezelfchappen meestal ver- (*) [Moed kan men den Britten niet ontzeggen. Maar is hunne wysheid en deugd zo uitmuntende boven die van andere Volkeren ? Dit is altoos in de laatfte jaafcri niet' geileken. Doch lofTpraaken van'onszelven , en van ons Vaderland, hooren'wy meestal gaarne ; zonder juist altyd naauwkeurig te onderzoeken, of zy gegrond zyn.]  32 VI. BRIE F. verhandeld worden, zyn, of zeer algemeen, of, gelyk zy, inderdaad, behooren te zyn, gefchikt om tegenwoordig vermaak te bevorderen. Daarby is het vraagen een onaangenaam ding. De vraager is zo zeer in de magt van den perfoon, tot welken hy zich vervoegt, dat zyn toeftand ongevallig wordt : of hy doet de luiden zo zeer tegen hem op hunne hoede zyn, dat hy zyn eigen oogmerk te leur fielt, en zelfs geene toevallige of zydelingfche onderrichting bekomt. Men voedt achterdocht omtrent uwe bedoelingen: men denkt, dat gy weuscht een diep Staatkundigere zyn, of dat gy bezig zyt met eene verraaderlyke verflandhouding voort te zetten ; of, het geen nog verfchrikkelyker is, dat uw oogmerk is een boek in het licht te geeven ; of, eiudelyk , hebben zy, misfchien, horatius geleczcn, en in de woorden van dien keurlyken Dichter tot zichzelven gezegd: Percontatorem fugitó, nam garrulus idem est (*)•" Daarenboven kan men uit de nieuwspapieren geene kennis van een ftaatkundigen aart , dan welke het Hof verkiest mede te deelen , geene kundigheden van menfchen en zeden , en geene vertellingen van byzondere voorvallen in het huislyke leeven verzamelen. Hoe ongelyk aan Engeland ! Dat Land, zo verlicht door de ftraalen van Chronicles, Advertifers, en Courantenfchry- vers. f«) [Vlied eeneri vraager, want hy zal ook doorgaans Slappen."]  VI. BRIEF. 33 vers. De helft van Rusland kan vernield worden, zonder dat 'er de andere helft iets van weete. Ik kan niet begrype'n , hoe reizigers, die in dit, of in eenig ander vreemd, Land komen, en, behalven andere zwaarigheden, misfchien van de taal onkundig zyn, en daar flechts eenige weinige weeken of maanden vertoeven, in fiaat kunnen zyn, om een naauvvkeurig en omdandig bericht te geeven van perfoonen, zeden, regeeringe, flaatkundige belangen, verbeteringen, en alle die Byzonderhedeu, welke de oplettendheid van vreemdelingen tot zich trekken. Ik verwon dere my over hnnne bekwaamheid, of liever over hunne ftoutheid. Ik heb nog met een andere zwaarigheid te ftryden. Ik befpeur, dat dezelfde voorwerpen door verfchillende perfoonen in een zeer verfchillend licht befchouwd worden. Ik zal u een voorbeeld bybrengen; en voor iemand uit Etonfchool, die dagelyks bezig is met Onderwys te geeven, kunnen de omdandigheden, die ik melden zal, misfchien eenig vermaak verfchaffen. Ik was onlangs tegenwoordig by de uitdeeling van pryzen aan Studenten, die opgevoed worden in de Academie van Runden en Weetenfchappen. Ik ging door twee groote kamers, alwaar de Jongelingen, in gelyke witte kleederen uitgedost, in twee ryen gefchaard ftonden, en trad in eene derde, alwaar de Grootvorst, en andere Leden der Academie, gezeten waren rondsom eene tafel, waarop daaltjes lagen yan de Gefchriften en Tekeningen, door de LeerlinC 2«k  34 VI. BRIEF. gen gemaakt. Er waren ook veele Dames en Heeren van het Hof tegenwoordig. Graaf betskos begon de plechtigheid, door eene aanfpraak gericht tot den Grootvorst, waarin hy het Kweekfchool deszelfs befcherminge aanbeval. Hierop antwoordde zyne Keizerlyke Hoogheid. „ Daar het welvaa„ ren van Rusland altoos het voorwerp zyn zal, ,, dat my naast aan het hart ligt; en daar de ge„ fchikte opvoeding der jeugd van zo veel aanbe,, langs is in eiken welgeregelden Haat, eischt dit „ myne uiterfte oplettendheid, en zal ze altoos genieten." Hy fprak langzaam en met gepastheid, evenwel niet zonder de fchroomachtigheid van een beminnelyken Jongeling (*). Wanneer by ging zitten keerde hy zich glimlachende na den Graaf panin, zynen Gouverneur, met eene houding, als of hy vroeg, hebbe ik my wel gekweeten? De Graaf fcheen zyne toeftemming te geeven, en het fcheen my toe, dat'er eene traan in zyn oog kwam. Men zeide my, dat de Keizerin ouder de Dames tegenwoordig was; maar fchoon men dit misfchien wist, verkoos zyby die gelegenheid niet als Keizerin gekend te worden. De Moeder wenschte haaren Zoon gade te liaan. Deeze was de eerfte reis dat hy in het openbaar gefproken; had het hart der Moeder moet van vermaak geklopt hebben (f). Ik (*) [Dc Grootvorst was ten deezen tydc 14 Jrutrcn'oiirt, of daaromtrent.] f 10 Latonaj taci'.ura pertentant gaudia pectus. VIK.GIL. Am. I , 501.  .VI.. BRIE F. 35 Ik fchreidé ook bykans van vreugde. > Hierop ging het gezelfchap in eene andere kamer, alwaar de Pryzen uitgedeeld werden;. Zy werden eerst aan de Dames, en door deeze aan de kleine Jongens aangeboden. Het tooneel was aartig, en by tusfchenpoozen verleevendigd door eene bende mufikanteü in een naastgelegen vertrek, n Zeg my nu, zou een Vreemdeling, wanneer hy ooggetuige was van zulk een tooneel, wanneer hy eene van de magtiglte Oppervorften op aarde, en den vermoedelyken Erfgenaam van dit magtige Ryk, zo oplettende zag op het welvaaren en de verbetering van hun Volk, zou hy geen verrukking gevoelen, goedkeuren, en toejuichen? Evenwel, wanneer ik deeze gevoelens uitdmkke , zyn 'er luiden, die hunne hoofden fchudden; die my zeggen, deeze Academie heeft zedert veele Jaaren bellaan, en wat heeft zy uitgevoerd? Zy mag, met eene praaiende vertooninge, gemeld worden , in een nieuwspapier, of door voltaire, en meer bedoelt men niet. i Zulke gezegden zyn verdrietig; en in weer¬ wil van al het gezach dier praaters, moet ik zeggen, dat zelfs wanneer men toeftaat, dat zucht om eenen naam te maaken de eenige beweegreden is, de middelen, daartoe gebruikt, zeer veel lofwaardiger zyn, dan die in het werk gefield woTdeu door Vorfteji, die de voorwerpen hunner ftaat- z-ucht [Lacooh , de moeder, is van binnen Al heimlyck in haar fchick. Vondel.] C s  36 VI. BRIE F. zucht najaagen door de eene onmenschlyke daad by de andere te voegen. De bovengemelde Academie werd onder eene voorige Regeering opgericht. Maar in een klooster eenige weinige werften van Petersburg is eene inftelling van haar tegenwoordige Majefteit, ter opvoedinge van jonge Vrouwsperfoonen. Zy gelykt ecnigzins naar die van St. Cyr, door Madame de maintenon opgericht, en de Keizerin onderhoudt in dezelve tweehonderd meisjes van zes tot achttien Jaaren oud. Dezelve zyn onderfcheiden in twee verdeelingen; de eerfte beftaat uit kinderen van Officieren van den rang van Majoor, en hooger; en de -tweede uit kinderen van laagere Officieren. De eerfte worden onderweezen in alle fraaie en befchaafde hoedanigheden; en de andere, boven mufiek en danfen, in alle vrouwlyke handwerken. Alle onkosten, zelfs haare kleeding niet uitgezonderd, worden door de Keizerinne betaald. Eenigen tyd geleden,was ik tegenwoordig by eene vermaakelyke party, beftaande in dansfen van verfchillende foorten, welke zy verrichtten in tegenwoordigheid van den Grootvorst en van veelen uit den Adel. Zy begon met dansfen door meisjes van den tweeden rang, die alle eveneens gekleed waren , met bruine rokken , blaauwe jakken , witte voorfchooten, witte mutzcn en halsdoeken. Zy werden opgevolgd door die der eerfte vcrdeelinge, die uitgedost waren in hoofsch gewaad van verfchillende kleuren, uitgezonderd, dat het jongere gedeelte gelykvormig gekleed was in wit, met blaauw  VL BRIEF. 37 blaauw opgelegd. Maar de vermaakelykfte oeffening die ik haar zag verrichten, was de vertooning van een Rusüsch Treurfpel. Het werd vertoond niet alleen op eene gepaste wyze, maar fraai, en met groote bekwaamheden voor het tooneel. Het losgekrulde hair, de fchitterende blaauwe oogen, de fraaie gedaante, de bevallige beweegingen der jonge Juffrouw, die de voornaamfte rol fpeelde; haare welluidende ftem, en uitneemende maar wel beftuurde aandoenlykheid, bekoorde haare toehoorders, en bragt ze zelfs in verrukking. Naby de plaats, op welke ik zat, was een oud eerwaardig Officier: geduurende de eerfte tooneelen waren zyne bekommering en angst zeer zichtbaar ; maar zy veranderden fchielyk in vreugde: zy was zyne kleindochter. Evenwel hebben blaauwe oogen, eene fraaie gedaante, en eene welluidende ftem geene uitwerking op de zulken, die hunne hoofden fchudden, en wyze aanmerkingen maakeu. Zy maaken u huiverig in de warmte uwer toejuichinge, met te vraagen, wat zorg 'er voor deeze jonge Juffrouwen gedraagen wordt, wanneer zy het Klooster verhaten ? En of haare opvoeding gefchikt is naar haare middelen of verwachtingen? En of zy, indien zy niet fchielyk trouwen, na al deeze mufiek, en danfen, en vertoonen van treurfpelen, geneigd zullen zyn om zich te onderwerpen aan de geftrenge wetten van een Nonneklooster? Vraagen te doen, ge¬ lyk ik in het begin van deezeu brief aanmerkte,& . .«■een vermaakelyke bezigheid, en de bovengemëlC3 j cle  §R VI. BRIEF. de vraagen fcheenen wy in het byzonder onaangenaam, dewyl ik juist niet voorzien was van gepaste antwoorden. — Ik had behooren te melden, dat de Nonnen, in dit Klooster, van welke fonimige by de bovengemelde vermaaken tegenwoordig waren , belast zyn met het onderwys der jonge Juffrouwen in Godsdienltige kennisfe. ZEVENDE BRIEF. Oorzaaken van den Turkfchen Oorlog. January, 1769. waarde ii e £ r! /^y hebt gelyk; Rusland is tegenwoordig in zeer hachelyke omflandigheden, en zal aan de Couranten der Christenheid meer gewichtige nieuwstydingen bezorgen, dan eenig ander Volk van Europa. De Keizerin heeft, voor weinige dagen, den oorlog verklaard tegen de Turken; en de toerustingen, die van weerskanten gemaakt worden, fchyuen een zeer heftigen ftryd te voorfpellen. Van een geloofwaardigen kant ben ik onderricht, dat de volgende omflandigheden tot deeze ongelukkige vredebreuk aanleiding gegeeven hebben. Graaf poniatowsky, de tegenwoordige Koning van Polen, was, in een vroeg tydperk zyns leevens, een Afgevaardigde van zyn Vaderland by  VII. BRIE F. 39 by het Rusfifche Hof. Geduurende zyn verblyf in dit Ryk, voegde hy zich by de Grootvorftin, die nu Keizerin is, en wikkelde zich in derzelv'er gunst. Deeze Prinfes, die uitmuntende talenten bezat, en door eene onbeperkte eerzucht gedreven werd, haaren Gemaal, welke de Keizerin elisabeth was opgevolgd, van den throon geftooten, en zichzelve met de Keizerlyke waardigheid bekleed hebbende, belloot haar gezach te huis, en haar aanzien buitens lands, te vestigen, door het beltinnen der zaaken van Polen. In overeenkomst hiermede verbond zy zich met den Koning van Pruisfcn, en bevorderde, in weerwil der poogingen van Frankryk, Oostenryk en Saxen, ponia.towsky tot den throon; hoopende, misfchien , dat hy blindeling tot haare oogmerken zou medewerken, of zich verbeeldende, dat hy grootere begaafdheden bezat, 'dan hy tot nog toe heeft doen blyken. Zekerlyk had geen Vorst ooit fchooner gelegenheid,om,of als Held,of als Staatkundige, uit te munten. Zyn lof werd gezongen door voltaire, i.die ook den lof verkondigde des Konings van Denemarken, en die den lof verkondigt van alle Vorften, welke Vrydenkers zyn , en hem betaalen voor zyne vleiery. Poniatowsky heeft evenwel, gelyk fommigc anderen, welken hy den wierook heeft toegezwaaid, zyner loffpraaken weinig eere bygezet. Hy heeft noch moed, noch vaderlandsliefde getoond, en is, naar men zegt, voornaamelyk bezig met fchatten te vergaderen , en om zichzelven van een] onafhangelyk C 4 be"  4° VIL BRIEF. bcdaan in eenig vreemd land te verzekeren, ingevalle hy, als een tweede stanislaus, mogt genoodzaakt worden van zyne onverdiende waardigheid afïtand te doen. De Keizerin van Rusland, gedaagd zynde in eenen Koning aan Polen te geeven, voer voort met gezach te handelen in de zaaken van dat Koningryk. Om zich te huis by het volk bemind te maaken, en den invloed der Catholieke Vorflen onder de Polakken te verminderen, hield zy allen de hand boven het hoofd, die de Leerdukken van den Griekfchen Godsdienst, of de beginfelen der Hervorminge, aankleefden. Deeze party, in de Nieuwspapieren van Europa bekend onder den naam van Disfidenten, bezat in vroegere tyden zeer aanzienlyke voorrechten. Zy genooten niet alleen de vrye oeffening van hunnen Godsdienst; maar hadden ook hunne ftemmen in de Wetgeevende Magt, en werden bekleed met openbaare Ampten. Gerugdeund door de magt van Rusland, en de guust des Konings, deeden zy hunne eifchen herleeven, en vroegen om de herdelling hunner rechten. De Roomschgezinden raakten hierdoor in ontfteltenis. De Franfchen dookten den twist aan, en werkten dus te zamen met de Keizerin-Koninginne , die haare meest geliefde Dochter had uitgetrouwd aan eenen der Saxifche Prinfen, en zich vleide, dat zy, door de misnoegde party aan te moedigen, en door poniatowsky te ontthroonen, haaren Schoonzoon op den throon zou kunnen plaatzen. De keizerin van Rusland, onder-  VII. BRIEF. 41 dertusfchen, fteunende op de grootheid van haare magt, en de gevolgen niet genoeg vooruitziende, of kwaalyk onderricht door haare Staatsdienaaren, handelde met geweld en overhaastinge. De eene beleediging gaf aanleiding tot de andere. De Disfideuten waren onthutst: zy voorzagen den ondergang van hun Vaderland, waren gereed zich te vrede te houden met de verzekerde bezittinge van de vryheid hunner godsdienstoeffeninge, en wederriepeu hunnen eisch op hoogere voorrechten. Maar Rusland , de rechtmaatigheid hunner verzoeken hebbende ftaande gehouden, dacht dat zyne eer gemoeid was in dezelve te doen gelden, en befloot met kracht van wapenen de hardnekkigheid zyner tegenltreeveren te bedwingen. Koning stanislaus wankelde; hy gaf zich over aan den raad der czartorinskys, die zyee bloedverwanten zyn, en maakte zich verdacht by de Keizerin, zonder dat hy zich verbond met de Geconfcedereerden. Ondertusfchen waren de Franfchcn onvermoeid; zy belteedden onnoemelyke fommen in Polen, en waren niet minder werkzaam te Conitantinopolen. Zy fchilderden de toeneemende magt der Rusfen met de leevendigtte kleuren, en vertoonden, hoe gevaarlyk dezelve voor de Ottomannifche Porte zou worden, indien zy volltrekt meesters wierden in Polen. De Poolfche Geconfcedereerden zetten aan deeze vertoogen gewicht by: zy fmeekten om de befcherming van den" Sultan, en booden aan, hem „,|chadeloos te (lellen door een gedeelte hunner bezmingen. De Turken C 5 ■ heb-  44 VIL BRIEF, hebben zich ligtlyk laaten overreeden. Aangeprikkeld door hunne Staatzucht, en verleid door de Staatkunde der Franfchen , hebben zy beflooten zich in de zaaken van Polen te fteeken. En zy zyn niet zonder verwachtinge, dat misfchien van den kant van Zweden eene afwending tot hun voordeel zal gemaakt worden. Van den anderen kant heeft de Keizerin van Rusland niet minder vast befloten haare rechten te doen gelden, en de waardigheid van haar Keizerlyke Kroon te handhaaven. Daar de tyd zwanger fchynt te gaan van gewichtige gebeurtenisfen, zal ik, misfchien, van tyd tot tyd, u eenig naricht van dezelve geeven. Vaarwel. Naschrift. Ik behoeve u niet te berichten, dat het Rusfifche Leger niet beueden eenig ander in Europa gerekend wordt. De Keizerin, evenwel, is niet voorneemens zich alleen op haar Leger te vertrouwen. Ter zelfder tyd dat men den oorlog met grooten nadruk denkt voort te zetten in Moldavië en in de Crim, zullen eenige fterke poogingen ter zee gedaan worden. Het bevel over het groote Leger, dat op de grenzen van Polen en Moldavië moet werken, is gegeeven aan den Prins gallitzin, en men verhaalt, dat een Engelsen Zeeoverfte een aanzienlyken post zal bekleeden in de Vloot, die voor de Middellandfche Zee gefchikt is. t ACHT-  VIII. BRIE F. 4 3 ACHTSTE BRIEF. De Rusjifche Winter. February, 1769. Koud! onverdraagelyk koud! Wy hebben hier winter gehad, zonder de minfte verminderinge van Itrengheid, zedert den eerften van November; en men vertelt ons, dat dit zo wel kan duuren, zonder de minfte verzachttngè, tot aan het begin of het midden van April. De vorst is al deezen tyd onafgebroken geweest. De wind heeft bykans beftendiglyk uit het Noordoosten gewaaid. Hy komt huilende en koud van de hoogten van Siberië, en heeft eene onmeetelyke menigte van fneeuw met zich gebragt. In het begin des winters fneeuwde het , zonder eenige tusfchenpoozinge, verfcheiden dagen agter een. Het veld vertoont zich niets anders dan eene onbeperkte witte woestyn; en de rivieren zyn bykans een crystallynen klomp. Ik wyze u, evenwel, we¬ gens een beter bericht van een Rusüfchen winter, dan ik u geeven kan, tot uwen begunftigden virgilius. In het derde Boek zyner Landgedichten hebt gy het volgende bericht, dat ik u de eene omftandigheid na de andere zal voorleggen, en 't welk de voorwerpen, die ik thans voor my zie, met groote naauwkeurigheid befchryft. „ Na-  44 VIII. BRIEF. ., Neque ulte „ Aut herbas campo apparent, aut arbore frondes." Ceorg. Lib. III. vs. 352. [Het velt ftaatgraazeloos,'t geboomte zonder blaaden.] vondel. Evenwel is de gevederde vertooning der takken en kleine telgjes fchoon en romanesk. Sed jacet aggeribus niveis informis, et alto Terra gelu late, feptemque asfurgit in uinas. „ Sempet hiefas, fempef fpifahtes frigora Caurï. vs. 354. ['t Gewest Icght woest,'tgeberght van fneeuwjaght oveiladen. Het ys leght zeven vaem (*) gevrozen, wyt en zyt. Het wintert hier doorgaans; hier ruisclit de wintertyt Doorgaans van 't Noorden]. De herhaaling van het woord femper [door vondel doorgaens vertaald, fchoon het altoos betekekene], in den laatften regel, heeft eene verwonderlyke uitwerkinge. Viugilius konde aan de oevers der Neva zich niet met meer gevoels uitgedrukt hebben. Geene omltandigheid is 'er die my zo eislyk fchynt, als de fpirantes frigora Cauri [de van het Noorden ruifchende wintertyt, eigenlyk, de koude aanblaazende Noordweste of Noordewind']. Geene vertaaling kan deeze plaats recht doen. Het beftendig eentoonige droefgeestige geluid van deeze huilende vlaagen maakt my bykans kleinmoedig. „ Turn (*) Waarom vondel, wiens vertaaling ik in deezen Biief gebruikt bebbe, hier, van ellen, vademen gemaakt heeft, weete ik niet. Noch het rym, noch de maat noodzaakte hem 'er toe].  VUL BRIEF. 45 „ Turn fol pallentes haudquaquam discutit urabras. vs. 357- [En de Zon kan zo niet klimmen, Dat zy de fchaduwcu en blceke en dootfche fchimmen vèrdryye]. Dit fchynt u verbaazende. Gy denkt, misfchien, dat wy hier beftendig helder weer hebben. Verre van daar. Wy hebben, zedert het begin des Winters, een groot deel nevelig,mistig, weer gehad; en de koude is, by die gelegenheden, dikwyls zeer ftreng geweest. De Lugt was, evenwel, zedert het midden van January, veel helderer, dan vóór dien tyd. Ik heb hier eene omftandigheid waargenomen , die ik in Grootbritannie nimmer opmerkte. In het koudfte en helderde weer, ziet men een oneindige menigte kleine blinkende pyltjes, of fpiculse, die in allerlei richtingen door de lucht vliegen. Zy fchynen omtrent een vierde van een duim Lang te weezen, en hebben geen meerdere dikte dan het fynfte hair, en haare gouden kleur, fchitterende terwyl zy door de donkerblaauwe lucht voortfchieten , heeft zeer veel fchoons. Indien het weer warmer, en de luchtftreek aangenaamer ware, en wy eenig geloof floegen aan de oude Fafel - historie, zouden wy ze ncemen voor eene ontelbaare menigte van pylen, afgefchoten door den eenen of anderen kwaaddoenden Cupido. En zulk eene uitlegging zou niet zonder bevestiginge zyn in het charaéter der Rusfen. „ Con-  VIII. B R I E F; Concrescunt fubitse currenti in fluminc cruftas: „ Undaque jam tergo ferratos fustinet orbes, 5, Pnppibus illa prius patulis, mine hospita plauftris." vs. 360. [Hier wordt de fnelle ftroom met eene korst betogen, Dat pacrt en wagen vry hier over ryden mogen, De kielen voeren flus noch door het open nat, Nu wagens.] 1 ■ ' . Dit alles is zeer naauwkeurig, uitgenomen in eené byzonderheid; die, naamelyk, der raderen, [of wagens.] Wat de oude Scythen mogen gedaan hebben weete ik niet, maar de hedendaagfche Rusfen neemen, in den winter, de wielen van hunne voertuigen, en gebruiken fleden in de plaats. Wanneer de fneeuw in haare grootfte hoeveelheid gevallen is, en de wegen effen gemaakt zyn, is de beweeging der flede zeer gemaklyk en aangenaam. Zy wordt, in • dit land, getrokken door paarden, en de fhelheid , waarmede dezelve, zelfs op het ys, loopen, is verbaazende. De paarden vallen hier klein, maar zeer vlug en fchoon; en de Rusfen zyn, in het algemeen, uitmuntende ruiters. In fleden te ryden is een der voornaamfte vermaaken, welke perfoonen van rang in den winter buiten's huis kunnenj hebben; en gevolgelyk dóen zy hun best om hunnen fmaak te vertoonen in de gedaante en verfierfelen van deeze zonderlinge rytuigen. Dezelve zyn geheel open, en de fraaiftc, die ik gezien hebbe, maaken de vertooning van fchelpcn, gefchilderd met blinkende kleuren, zo dat de Dames en Heeren, die 'er in ryden, naar Zeego-  VIII. BRIEF. 47 goden gelyken. Perfoonen van eenigen rang gebruiken twee paarden; maar die in de ftraaten zich ophouden (*), worden alleen door één getrokken. Zy vliegen met eene verbaazende fnelheid; zo dat men, in den tyd van vyf of tien minuten zich na alle wyken der Stad kan doen brengen. „ Stiriaque impexis induruit horrida barbis." vs. 366. [De kille yskegel hangt bevroozen, als een last Aan de ongekeJnde kin.J Deeze byzonderheid,fchoon waar, is bykans beiachelyk: maar niet onbeftaanbaar met de vryheid van een Leergedicht (f). Als een byvoegfel tot dezelve, hebbe ik eene noch belachelyker omltandigheid gehoord; naamlyk, dat de baarden van twee Rusfifche boeren, die elkander groetten, door de fchielykheid en ftrengheid van den vorst, onverwacht aan malkander zyn vast gevrozen. . Ik geeve, evenwel, geen getuigenis van dit voorval., jüüiioil 1 RMwifte . <^«^ liuerea toto non fecins aëre ningit. vs. 36,-. [De fueeuw komt dicht gevallen Op 't velt.] De vertaaling drukt hier de zaak niet zo fleïk uit als het oorfpronglyke. De fneeuw valt, in het begin (*) [Waarfchynelyk om verhuurd te worden.] ■ £+) \üidaük Poem.]  *S VIII. BRIEF; gin des winters, geduurende verfcheiden dagen,, zq als ik boven reeds zeide, zonder de minfte tusfchenpoozinge. „ Stans circuinfufa pruin&, „ Corpora (nagna bovum, confenoque agmine cervi „ Torpent niole nova,& fummis vix cornibus exftant, etc." vs. 369. [De groote Mieren ftaan met ryp beftort om 't lyf, De harten, troep by troep, bevrozen, kil, en ftyf, En aan den hals in 't fneeuw, en fteecken pas den horen Ten fneeuwbergh uit, enz.] Ik durve niet op my neemen te bevestigen het geen de Dichter met zo veel vuurs en verbeeldinge zegt wegens de Harten; maar ik heb een diergelyk verflag van de beerenjacht gehoord. De Beer zoekt, wanneer de fneeuw begint te vallen, eenig hol, legt zich neder, en is fchielyk veele voeten diep begraaven. De boeren ontdekken hem door eene kleine opening in de fneeuw, door welke hy ademhaalt. De Jaagers vergaderen onmiddelyk rondom hem, en een lange piek door den fneeuwhoop ftootende, doorfteeken ze zyn lichaam. Hy ontwaakt , fpringt voor den dag, en word onmiddelyk aangetast door de honden. „ Ipfi in defosfis fpecubus, fecura fub alta „ Otia agunt terra, congestaque robora, totasque „ Advoluere iocis ulmos , ignique dedere : Hic noétein Indo ducunt, & pocula lsetï „ Fermento atque acidis imitantur vitea forbis. „ Talis liyperboreas feptem fubjcfta trioni „ Gens effrena virüm Riphseo tunditur Euro : „ Et pecudum fulvis velantur corpora fetis. vs. 37C [D*  VUL. B R I E Fa 4 [Dus leeft de Rus gerust, en lcêgh in diepe holen, In d'aerde, en brant den eick met ftapelcn aen kooien, Leght olmen, ongeklooft en heel, aen zynen hacrt. Hier llyt hy al den nacht met tuisfchen, onbezwaert, En vroolyck, fpoelt met bier en appeldranck de ftnaite, En niet met vvyn, den druclt en zwaerieheit van 't harte. Dit woest en wilt gedacht van manfcben houdt zich ftil In 't Noorden, daer de wint van 't Oosten, kout en kil, Uit woest Riféjsch geberght komt buldren , en hen queüeii, Die voor den vorst zich klcên met tosfe en ru'ge vellen.j Een gedeelte van deeze befchryvinge is toepasfc* lyker op de noordelyke en onbefchaafder deelen van Rusland, dan op de nabuurfchap van Petersburg of Moscow. Misfchien mogen in Siberië, en iiaby de Witte Zee, fommigen der Inwoonderen hun verblyf, geduurende den winter, onder den grond en in holen houden. De brandftof beftaat hier, overeenkomltig met het geen de Dichter zegt, voornaamelyk uit hout: maar het wordt doorgaans gebrand in kachels, die in den muur gemetfeld zyn; zo dat gy, in een Rusfisch huis, nooit de vlam ziet, noch het vermaak en de vrolykheid van een luchtig brandend vuur hebt. Wat de tydkortingen, het drinken en de kleeding der Rusfen, aanbelangt, is de Dichter zo wel onderricht, als of hy te Archangel gewoond had. Buiten twyffel zult gy, in de regels, welke ik heb aangehaald, een voorbeeld bemerken van die fraaie opklimminge en voortgang van gedachten, die zich zo dikwyls voordoet in de werken van virgilius. Zyne befchryving beflaat uit drie deelen. Hy begint met de onbezielde uatuure, D bb>  5o VIII. BRIEF. bladelooze bosfchen, de vorst, de fneeuw, en de bevrozen rivieren. Daarna vertoont hy leevende, maar redelooze, voorwerpen „ corpora magna „ boum... confertoque agmine cervi" [De groote Jlüren... en de harten, troep by troep.'] In het derde deel befchryft hy de zeden van verftandige en redelyke weezens. Ik ben verzekerd, dat gy my zult bedanken, dat ik een zo koud en eislyk voorwerp met zo veele uitmuntende verzen verleevendigd hebbe. Vaarwel. NEGENDE BRIEF. Godsdienst der Rusfen. —— Rusfifche Geestelykheid. Byzonder gevalletje van ee¬ nen Priester. Aan den eerw. heere W . eerwaard fge en waarde heer, Tk kan u niets van veel belangs raakende den •^Godsdienst melden. Gy zyt bekend met de leerftellingen der Griekfchc Kerke. Men beweert, dat derzelver beginfels zuiver en redelyk zyn: maar de betrachting, ben ik verzekerd, is geheel anders. Ik kan u wel vertellen van ftaatelyke plechtigheden, prachtige ommegangen, ryke gewaadeu, blinkende fchilderyen, rookende wierookvaten, en deftige mu-  IX. BRIEF. 51 mufiek; maar ik kan u niet zeggen, dat de Geestelykheid, in het algemeen, voorbeeldelyk, of de Eeeken oprecht, zyn. Een Rusfifche boer zoude om geene redenen, hoe genaamd, zyne vasten, of de buigingen zyns lichaams, of het regelmaatig bywoonen der gewyde plechtigheden, verzuimen. Geesfel hem zo als gy wilt, gy kunt hem evenwel niet noodzaakcn, dat hy het teken van het kruis met meer dan drie vingeren maake: maar hy vindt geene zwaarigheid in fteelen of het bedryven van eenen moord. Indien ik 'er geen ooggetuige van ware, zoude ik bezwaarlyk kunnen begrypen, hoe het mogelyk ware, dat menfchen hun eigen verftand ver genoeg konden misleiden,om zich te verbeelden, dat zy den Hemel een welbehaagelyken dienst doen door het verrichten van veele ydele plechtigheden, terwyl hun gedrag onbeftaanbaar is met alle zedelyke verplichtingen. Oordeel over hunnen Godsdienst door het volgende {tukje. 1 Een Winkelier kwam, om iets te verrich¬ ten, aan het huis van een Engelfchen Koopman» op den avond voor den Feestdag van den H. Nico la as. De Koopman was belet, en verzocht, dat hy den volgenden dag wilde wederkomen. „ Morgen," zeide de godsdienftige Rus, „ gy „ zyt zekerlyk een Ongeloovige! De Tartaaren „ zeiven hebben meer befchcidenheids: zy zullen morgen ieder zynen roebel verteeren, en zich, „ ter eere van St. niklaas, ordentelyk dronken „ drinken." De Rusfen onderhouden vier vasten in het jaar. D a Van  52 IX. BRIE F. Van deeze is die voor Paafchen de langstduuren* de: en eene der feestelykfte plechtigheden van hunnen Godsdienst wordt verricht op het Paaschfeest, ter eere der Opftandinge van christus» In fommige Kerken wordt de gebeurtenis zelve der Opftandinge tooneelswyze vertoond, en al de dienstdoende Priesters, in Ommegang rondgaande, roepen met eene deftige ftemme „ christus „ is opgeftaan!" De plechtigheid begint omtrent ten twee uuren in den morgen, wanneer alle Kerken opgepropt zyn van Volk. De volgende week wordt doorgebragt met rinkinken en vrolykheid. Bykans geene bezigheid wordt 'er verricht; want de Rusfen van allerlei rang en gevoelens, Edelen en Boeren, Geloovigen en Ongeloovigen, begeeven zich met de uiterfte ongebondenheid tot de Tafel-vermaaken. Zy omhelzen allen elkander; zeggende „ christus is opgeftaan," en bieden eikanderen eieren aan, die met verfchillende figuuren befchilderd, en befchreven zyn met verfcheiden Spreuken. Sommige van deeze Spreuken zyn Godsdienftig; andere verliefd; en andere van beiden: zo dat het niet ongewoon is den H. athanasius met een kruis aan den eenen kant van een ei te zien; en aan de andere zyde eenen minnaar zyner minnaaresfe te voet vallende. Waar zy ook eikanderen ontmoeten, het zy ze onderling bekend zyn of niet, zy omhelzen elkander en geeven wederzyds de gewoone groete. En het is niet ongewoon te zien, dat twee dronken boeren zich de blyde tyding ■ onderling verkondigen, omhel-  IX. BRIEF. 53 heizen, en te zamen in de geut tuimelen. Op de ledige plaatzen der ftad verzamelt veel Volk, zingende op hunne Rytuigen, en neemen allerlei vermaak. Ondertusfchen gaat elk, die het verkiest, in de Kerken, luidt de klokken, zo lang het hem goed dunkt, en verbeeldt zich, dat hy hiermede God verheerlykt, of zyne zonden uitwischt. De week, vóór de voorjaarsvasten, wordt op gelyke wyze toegewyd aan ongebonden uitfpanningen, met dit onderfcheid, dat zy, by het fcheiden van eikanderen op den laatften avond voor het begin der vasten, affcheid neemen, als of zy op eene verre reis gingen. Gy vraagt my byzonderlyk na de Rusfifche Geestelykheid. In het algemeen zyn zy zeer onkundig. Ongetwyffeld zyn 'er, onder hun, mannen van eenige geleerdheid en fchranderheid; maar dcrzelver getal is zeer gering. Van de gemeene dienst doende Kerfpelpriesters, of Popaas, gelyk zy genoemd worden, vergt men gewoonlyk geene grootere geleerdheid, dan dat zy in ftaat zyn de oude Rusfifche of Sclavonifche Taal te leezen. Zy preeken zelden of nooit: en hun voornaamfte plicht beliaat in het kennen der formulieren, en in het leezen van gebeden en van gedeelten der H. Schrift. Over hunne kundigheden kunt gy oordeelen uit de volgende gebeurtenisfe, die wel onder de regeeringe van een vroegeren Vorst is voorgevallen, maar die, zonder de godsdienfiige zeden der Rusfen in een nadeelig licht te plaatzen, tegenwoordig kon gebeurd zyn. By D 3 het  54 IX. BRIEF. het eindigen der Voorjaarsvasten, gelyk ik. boven zeide, geeven luiden van allerlei rang zich over aan brasferyen en ongebondenheid. Maar zy hebben geene vryheid om dit te doen, voor dat de Geestelyke der plaatze hunne huizen bezocht, en hun den zegen gegeeven heeft. Het gebeurde, dat een Priester, eenig gefchil gehad hebbende met iemand uit zyne kudde, voorbedachtelyk deszelfs huis voorby ging, wanneer hy het bezoek van zyn Kerfpel deed, en naliet denzelven den zegen mede te deelen, welken hy aan de overigen zyner Leden gegeeven had. De man was bitterlyk bedroefd: genoodzaakt te zyn tot vasten en het opzeggen van gebeden, terwyl alle zyne buuren brasten en zich vol dronken, was niet uit te ftaen, en het fcheen aan zyne Vrouwe nog onverdraagelyker. In alle voorvallen van deezen aart is de fchoone kunne goed om goeden raad te geeven. De man, nedergezet door de vermaaningen van zyne wederhelft, maakte zyne opwachting by den Priester ; erkende zynen misdag; verzocht deszelfs vergiffenis, en fmeekte om den zegen. Maar de heilige man was onverbiddelyk. Zyn ootmoedige fmeeker was gedwongen zyn uiterst middel te gebruiken: dit was zyn corps de referve, eene Gans, welke 4hy onder zynen langen rok verborgen had. Deezer welfpreekendheid was omvederftaanbaar, de voorfpraak krachtig, en de uitwerking oogenblikkelyk. Want terftond, op het eerfte gezicht, veranderde het gelaat des eerwaardigen mans; deszelfs geftrengheid werd verzacht tot welgevallen, en, door de uitnee- men-  IX. BRIEF. 55 mende goedhartigheid van zynen aart, werd hy bewogen om vergiffenis te fchenkeu aan een berouw hebbenden zondaar, die zulk een blyk van zyne boetvaardigheid gegeeven had. Maar 'èr bleef 5jog ééne zwaarigheid. Het huis van den Boeteling was verfcheiden [Engelfche] mylen afgelegen; de dag was ver heen; de volgende dag was Paafchen; en de Geestelyke verplicht in de Kerk dienst te doen. Wat zou men nu aanvangen? Want het was een weezenlyk ftuk, in het geeven van den gewoonen zegen, dat dezelve uitgefproken wierd digt by de vier hoeken van het huis. Maar de Gans verleevendigde de verbeelding, en fcheen den man g tot eene aanhlaazing te verdrekken. Hem fchoot terftond een middel te binnen. „ Houd uwe muts op", zeide hy tot den verwonderden Boeteling. Deeze hield zyne muts godsdienftiglyk open. De Priester, daarop zichzelven kruisfende, boog zich , hield zynen mond boven de muts, en fprak in dezelve de zegeningen en bezweeringen, welke hy anders aan het huis des mans zou uitgefproken hebben. ,, Nu," zeide hy, „ houd uwe muts ter „ dege toe; loop na huis zo fchielyk als gy kunt, „ kruist u by eiken hoek van uw huis, en open „ 'er een hoek van uwe muts, en dan kunt gy „ myne tegenwoordigheid ontbeeren." De man gehoorzaamde; dankte o" , en dronk zich vol. Maar met al de bygeloovigheid en onkunde der Rusfifche Geestelykheid, moet met tot derzelver voordeel erkennen, dat zy verdraagzaam is, en zeer liefderyk omtrent de zulkenj die een ander geD 4 ' loof  5Ö IX- BRIE F. loof dan het haare zyn toegedaan. Alle menfchen, zeggen zy, kunnen in den hemel komen; maar de voornaamlte plaats zal den Rusfen worden toegewezen. Deeze verdraagzaame geestgefteltenis komt my zeer wonderlyk voor: ik zal 'er met meer naauwkeurigheids acht op geeven: en indien ik my zelve bekwaam oordeele om iets voldoende aangaande derzelver oorzaaken te zeggen, zal ik u, gelyk by vroegere gelegenheden, myne gedachten zeer openhartiglyk openbaaren TIENDE BRIEF. JDe Rusfifche Lente. ra Mai, 1769. WA ARDE HEER, Ik neeme de gelegenheid waar met eenen Courier, die na London gaet, om u kennis te geeven van myne gezondheid. Hoewel de Winter zeer geltreng geweest is, en de Euchtureek zeer verfchillende van die van Engeland, hebbe ik geenerlei foort van ongefteldheid gehad. Het weêr is hier, zedert eenige dagen, zeer warm geweest, evenwel hebben wy nog naauwelyks eenig blyk van groejinge; en terwyl de bosfchen by u vol zyn van Sleutelbloemen en Hyacinthen, zien wy geen groen blad. Inderdaad, wanneer de wind uit het Oosten waait, komt de koude met denzelven te  X. B R I E -F. f7 te rug; en de rivier is vol groote ysfchotzen, welke uit het meir Ladoga koomen. Tot aan het begin van April was het ys in de Neva zo vast als in het midden van January. Eenige weinige weeken geleden brak het los,, en kondigde zynen aftocht aan met een vreeslyk geraas. Indien de Luchtftreek eenigen invloed konde hebben op het charafter van een Volk, moesten de blyken daarvan in Rusland duidelyk zyn. De hitte en koude zyn 'er beide bovenmaatig; en de overgang, van het eene uiterfte tot het andere, fchielyk. Veertien dagen geleden, was de grond bedekt met fneeuw; heden is de hitte bykans onverdraagelyk: tegenwoordig vertoont zich naauwelyks één knop; maar wy verwachten, binnen weinige dagen, de velden en boomen met groen bekleed te zien. Dit is een korte Brief, zult gy zeggen, en een kort bericht eener Rusfifche Lente. Het is zo; ■ maar eene lange befchryving zou zeer ongepast zyn, wanneer eene Rusfifche Lente het onderwerp is, D 5 ELF-  53 XI. BRIEF. ELFDE BRIEF. Staat van den Landbouw in Rusland. WAARDE HEER, 1 14 Juny, 1769. Tk ben zo even te rug gekomen van een tochtje -■-van dertig werften (*;. landwaards in. Ik ben geweest op eene plaats Crasnocelo genaamd, alwaar een Engelschman, die eenige Jaaren in dit land geweest is, eene katocndrukkery heeft aangelegd. Het weêr was zeer fchoon, en het Landfchap Ingermanland, ten Zuiden en ten Oosten van Petersburg, vertoonde zich zeer vermaakelyk. Het land is volmaakt groen; gefchakeerd met bosfchen , die meest beftaan uit dennen- en berkenboomen, en doorzaaid met een groot aantal ryzende gronden. Ik reisde een groot gedeelte van den wech langs de oevers van eene fraaie kleine rivier, gezoomd met boomen. In de nabuurfchap van Crasnocelo ligt een romaneske ronde heuvel, bedekt met berken- lorken- eji andere boomen; en op deszelfs midden eene laagte, omtrent een vierde van eene [Engelfche] myl lang. De zyden der hoogte , welke dezelve bevat, zyn zeer ileil ; eu 'cr is geheel niet by te komen, dan langs een fchuins- 0) Omtrent twintig [Engelfche] mylen.  XI. BRIEF. 59 fchuinsopgaanden doorgang in het Westen, die niet meer dan twintig voeten wyd is. Deeze verma.\kelyke kleine plek is het onmiddelyke eigendom der Kroon; zy is verdeeld als een tuin, en heeft in het midden een fraai klein Speelhuis, Evenwel zou zy my beter behaagd hebben, indien zy geheel niet, of alleenlyk door de hand der natuure, verlierd ware. De grond fchynt, in dit Landfchap, tamelyk goed; zynde op fommige plaatzen eene diepe klei, op andere zandig. Hy is, gelyk gy misfchien onderzeilen zult, zeer fober bebouwd. Een Rusfifche ploeg is, in waarheid, een belachelyk ding; zo ligt, dat gy hem met de hand kunt opheffen: hy word getrokken door dén klein paard; het ploegyzer is niet grooter dan een groot voorfnyders mes, en dient nergens anders toe dan om de oppervlakte van den grond los te maaken. Evenwel ziet men, op fommige plaatzen, taamelyke gewasfen van garst, rogge en boekweit; en , op vcele plaatzen, uitgedrekte weiden, waarin het gras natuurlyk welig groeit. Inderdaad, dewyl de Landbouw in Rusland nog in zyne kindsheid is, uit hoofde van de flaaverny der boeren, tracht de tegenwoordige Keizerin eenige kennis van deeze noodzaaklyke kunst te verfpreiden, door volkplantingen van vreemdelingen aan te leggen. Eenige weinige werden van deeze Stad is eene volkplanting van Duitfchers, bedaande uit omtrent duizend perfoonen, en, naar ik onderricht ben, zyn de manier en voorwaarden van hunne  Co XI. BRIEF. ne ftichtinge de volgende. Elk der nieuwe Inwoondcren ontvangt van de Keizerinne een paard, eenen os, eene koe, vier- of vyfhonderd roebels, en een gedeelte Kroon-landen. Deeze landen moet hy bebouwen; en, ten einde van tien Jaaren, de fom gelds , welke hy ontvangen heeft, aan de Kroon te rug betaalen. Hy heeft dan de vryheid van zyne boerdery te verlaaten, en zich neder te zetten waar het hem behaagt. Indien hy blyft, wordt de boerdery de zyne voor altoos, mits eene kleine jaarlykfche pacht aan de Kroon betaalende. Er zyn verfcheidene van deeze Volkplantingen in onderfcheiden deelen van Rusland. Zy bettaan meest uit Hoogduitfche Lutheraanen, en men vergunt hun de vrye oeffening van hunnen Godsdienst. Ik hoope fchielyk van u te hooren en ben, enz. P. S. Op den vierden deezer maand, twintig minuten na drie uuren in den morgen, had ik het geluk van den overgang van Venus voorby de Zon te zien. TWAALF-  XII. BRIEF. TWAALFDE BRIEF. Voortgang des Oorlogs. Het is my waarlyk ontnogelyk, myn waarde Heer, u een omftandig bericht te geeven van alle fchennutzelingen en onderfcheiden vyandlyke bedryven, die, in den tegenwoordigen barbaarfchen en zamengeltelden oorlog, gedaan, ik mogt liever zeggen, gepleegd worden. In twyffele zeer of het den duidelyklten en naauwkeurigften Gefchiedenisboeker ooit mogelyk zal weezen dezelve in een geregeld , uitvoerig, en volkomen verhaal, te befchryven. Gy zult de gepastheid deezer aanmerkinge befpeuren door te letten op de tegenwoordige gefteldheid der onderfcheiden ftrydende partyen , en derzelver tcgenftreeveren. Geheel Polen is in eenen flaat van verwarringe. Er zyn Confoederatien en verbindtenisfcn van gewapenden in elk deel van dat Ryk; en bykans in ieder deel is Rusfisch krygsvolk, of zulken, die onder des Konings baniere dienen. Gevolgelyk gebeuren 'er geduurig ontmoetingen: fomtyds heeft de eene party, fomtyds de andere, de overhand. Deeze gevegten brengen niets toe tot de herltelling der zaaken van het Land: zy zyn bloedig en wreed: al het uitwerkfel, dat zy voortbrengen, is het verder verfprciden en vermenigvuldigen van de elenden des Lands; en in geen derzei ven, van welke ik ooit gehoord nebbe, is, zelfs in  6s XII. BRIE & in byzondere perfoonen, zulk eene vertooning van beleid, krygskundige bekwaamheden,of heldenmoed, als, de uitwerkfelen daar gelaten zynde, maaken zou, dat men 'er belang in Helde. Het is, inderdaad , vervvonderlyk, dat de tegenwoordige burgerkryg in Polen geene helden onder dat Volk heeft doen voor den dag komen, om de byzondere oplettendheid van anderen tot zich te trekken, en zich te verheffen boven den gemeenen hoop van dolle en woedende ftroopers. Niemand heeft zich door groote bekwaamheden doen uitmunten. Hoe zeer vc-rfchillende hiervan waren de uitwerk fels, welke, beide in Frankryk en in Engeland, door de burgeriyke oorlogen voortgebragt werden! Op de grenzen van Rusland hebt gy ook dezelfde eenzelvige en aanflootelyke vertooning. Aan den eenen kant ziet men partyen van woeste Tartaaren wreede plonderingen aanrichten in Nieuw-Servie; en aan den anderen kant partyen van niet minder woeste Kofakken, die bloedige mishandelingen bedryven in Wallachie en Besfarabie. Vruchtbaare Laudfchappen zyn verwoest geworden, vlekken en dorpen 'ty brand geileken, talryke kudden van vee als door roovers wechgedreven; de ingezetenen geilagt of in gevangenis gevoerd; deeze zyn de verfchrikkelyke trekken der Rusfifche en Tartaarfche hcirvaart. Ik hou my overtuigd, dat gy, wanneer gy deeze dingen overweegt, u niet zult beklaagen over myne ongeneigdheid, en, waarlyk, onbekwaamheid, om u uitgebreide en omllandige vernaaien mede te deelen. Eene gebeurtenis, even-  XII. BRIEF. 63 evenwel, is 'er voorgevallen aan de Oostelyke grenzen, welke in den loop des oorlogs van zonderling gewicht kan zyn. De Rusfen hebben bezit genomen van Afoph; en dewyl deeze plaats hun van grooten dienst kan weezen in het voortzetten van eenen oorlog ter zee tegen hunne vyanden, hebben zy magtig veel volk gebruikt om ds Vestingwerken te herftellen. Zo verre als ik 'er toe in ftaat ben, zal ik u een meer byzonder bericht geeven van de beweegingen en verrichtingen der groote Legers onder den Prins galliïzin en den grooten Vizir. Het groote Rusfifche Leger fchynt, in den tegenwoordigen veldtocht, zyne voornaamfte werkin* gen te richten tegen Moldavië. Misfchien is het oogmerk der Keizerinne, daar dit Landfchap aan Polen grenst, de gemeenfehap tusfehen de Turken en de Polakken voor te komen, of, zo ras mogelyk, af te fnyden. Overeenkomftïg hiermede voerde de Prins galliïzin, zo ras hy daartoe in ftaat was, zyn Leger na de oevers van den Niester, met oogmerk, om zich, door een ' onverwachten aanval, meester te maaken van de grensplaats Chotzim. Hy trok de rivier over, en tastte , op den soften April , een leger aan van meer dan vyf- en- twintig duizend Turken in deszélfs verfchanfingen onder de wallen der Stad. Deezen werden verdedigd door het gefchut der Vestinge. Caraman pacha, die 'er het bevel over voerde, deed zyne Ruitery op den rechter vleugel der Rusfen aanvallen; maar, niette- gen-  £4 XII. BRIEF, genftaande de dapperheid, met welke deeze aanval gefchiedde, en de voordeelen der plaatze, werden de Turken te ©enemaal in wanorde gebragt, en uit hunne Legerplaatze gedreeven. De Generaal ismaelof vervolgde hen, en men zegt, dat 'er, zo in den Veldflag, als in het vervolgen der vluchtenden, zeer veel bloeds geftort is. Omtrent denzelfden tyd behaalde de Prins prosorowsky eenige aanzienlyke voordeelen over eene afgezonden bende des vyands, op geen grooten afitand van Chotzim. Gy moogt wel verzekerd zyn, dat dit geluk, en dit gunftige begin des oorlogs, veel vreugde in de Hoofdftad veroorzaakte. Ik heb, uit hoofde hiervan, het Te Deum, in tegenwoordigheid der Keizerinne, in de Cafanfche Kerke hooren zingen. Inderdaad, de uitkomst van deezen oorlog kan van zeer gewichtige gevolgen zyn , niet alleen voor het Rusfifche Ryk, maar ook voor de Keizerin in het byzonder. Haare verheffing tot den throon beloofde niet veel goeds; en 'er zyn, buiten twyffel, veele perfoonen in het Ryk, die met haare Regeeringe nog niet verzoend zyn. Veelen van den Adel verkoozen liever hun verblyf te Moscow te houden, dan aan het Hof te Petersburg. De Rusfen zyn, in het algemeen, wispeltuurig, en liefhebbers van veranderinge. De Grootvorst zal binnen kort meerderjaarig zyn, en toen de Keizerin gekroond wierd, dachten veelen, dat zy, Wanneer haar Zoon oud genoeg zou zyn om te regeeren, het gebied zou nederleggen. Een ongelukkige buitenlandfche oorlog ftrekt altoos om het  XII. BRIEF. 65 het geznch van een volltrekten Alleenheerfcher te doen afneemen; en deeze is de eerfte buitenlandfche borlog, dien zy ooit gevoerd heeft. Voor haar, derhalven, is, in zo byzondere omftandigheden, de uitflag des oorlogs van het grootlte aanbelang. Van hier fielt zy ook alle haare krachten te werk, en daar zy door zulke redenen gedreven wordt, hebben wy geen flaauwen, langzaamen, en ianggerekten, maar een moedigen en nadruklyken, oorlog te wachten. Men denkt, dat de verovering van Chotzim het onmiddelyke gevolg zal zyn van gallitzin's overwinninge; en ondertusfchen wordt te Kroonfiad een aanzienlyke Vloot uitgerust, om een gewichtigen aanflag in de Middellandfche Zee, of in den Archipel, te onderneemen. Een der beste bevelhebberen van de Rusfifche Vloot is Commandeur greig, een Inboorling van Fifeshire [in Schotland.] Zyne bekwaamheid in Zeezaaken wordt zeer geroemd: evenwel is het niet onmogelyk, dat die eenvoudigheid en zedigheid van gedrag, welke de uitmuntendlle verdienden doorgaans verzeilen, en maar al te dikwyls bedekken , de waarde van zyne bekwaamheden voor eenigen tyd uit het gezicht houden, of zelfs verkleinen, by een Volk, dat zo veel op heeft met uiterlyken glans en vertooninge, als de Rusfen; en dat zo gereed is om over anderen te oordeelen, naar dat deezen hooge gedachten van zichzelven fchynen te koesteren. E DER-  .65 XIII. 15 R I E F. DERTIENDE BRIEF. By zonder heden raaiende den Graave mtjnnich. Van het Eiland Caminioioftrow, July, 1760. „ T^iland Caminioioftrow" hoore ik u, dunkt ■^my, met fchrik herhaalen, en, na dat gy de dagtekening van mynen Brief hebt nagezien, u bedenken , eene Kaart van Rusland nazien, en een angltig oog werpen na den kant van Siberië. Gy hebt geene reden om te vreezen, myn goede Vriend; ik heb geen verraad gepleegd, en ben noch na de Ys-Zee , noch na de grenzen van China, gebannen. De plaats, van welke ik mynen brief zende, is een Eiland in onze Rivier, alwaar Lord C. en deszelfs Gezin , de Zomerweeken, gy merkt wel, dat ik niet' zegge Zomermaanden, zullen doorbrengen. . Het is, inderdaad, eene vermaakelyke wykplaats; biet ;verder dan drie [Engelfche] mylen van Petersburg' gelegen. Het is het Noordlykfte Van een talryken. tros van Eilanden in den mond der Neva, alwaar dezelve in de Finfche Golf ftort, en is met eene brug van negen fchepen gehecht aan het Eiland van Petersburg. Het is naauwelyks twee [Engelfche] mylen in de lengte, en niet meer dan eene halve breed. Dit en al de nabuurige eilanden , en de oevers der riviere, zyn verfierd met bosch, voornaamelyk van berkenboomen, die zeer hoog  XIII. BRIEF. 6? hoog en dicht groeien, en welker fraaie zilverkleurde bast een fchoon contrast maaakt met de donker groene bladen. Ons klein Eiland, want 'er zyn fommige veel grootere, is aartiglyk doorfneden met wandelplaatzen en beemden; en de velden en oevers zyn 'er gefchakeerd met eene menigte bloemen. De wilde bloem,welke hier in den grootlten jovervloed fchynt te groeien, is de Lely der dalen. De Rivier, die zich verdeelt in veele heldere en diepe takken, befpoelt de groene zoomen der onderfcheiden Eilanden: en de geur, die zich, voornaamelyk des avonds, van de boomen verfpreidt, vermeerdert het vermaak van dit tooneel. Niets kan aangenaamer zyn dan rondsom deeze en de nabuurige oevers te roeien, in een fchoonen morgenftond, of des avonds in den maanefchyn. De Rusfifche Schuitevoerders zingen , doorgaans , terwyl zy roeien; zy zingen met vereende Hemmen; de mufiek is fomtyds gepaard met een hoorn, en heeft, wanneer zy, in de llilte des avonds, op eenen afftand gehoord wordt, eene aartige uitwerking. Op dit Eiland is een klein Paleis, dat den Grootvorst toebehoort, en waarvan Lord C., geduurende den Zomer, het bezit heeft; by hetzelve is een kleine tuin, verdeeld met overdekte, en met grof zand beltrooide, wandelwegen. Hst werd gebouwd door den Graave bestucheff, die Kanfelier was geduurende een gedeelte van de regeeringe der laatstoverleden Keizerinne." Zo lang hy in gunst was, werd hy aangemerk^a'ls ferfte Staatsdienaar, en als de voornaarrJf|?Man E a ffi des  «8 XIII. BRIEF. des Ryks. Zyne deur was dagelyks bezet met koetzen; en al de Edelluiden zagen by hem op, als by hunnen Vorst: zyn glimlach maakte hun geluk, en een ftuurs gelaat hunne ellende. Maar toen hy in ongenade viel, werd hy eensklaps beroofd van zyne Eerampten, Bedieningen en Bezitting, en in ballingfchap gezond en na eenigen afgelegen en ouherbergzaamen hoek van dat Ryk, welke hy voormaals beltuurd had. Ellendig lot vnn dien rampzaer'gen nienScfi, Die zyn geluk in Vorften gunst durft ('tellen V , Van 't vriendelyk gezicht,, zyn hoogften wtnsch, Tot op den flag, die hem ter neer zal vellen, Is angst en fmart, meet dan ooit de angst en fmartVan wouwen-wee of kryg kan evenaarén. Hy valt, wanneer hy valt, als 't trowe hart Van Lucifer, voor eeuwig C*)» Omwentelingen van deezen aart zyn hier en in andere Gewesten, die door volfirekte Alleenheer- fchers (*) [Verfci uit de eenê taalfi in de ander.' oveï te brengen, zo dat en de kracht der denkbeelden, en de gepastheid der uitdrukkingen, en de welluidendheid der klanken, en de ftyl des Dichters bewaard blyve, is ten ukerften bezwaarlyk; en voor ir> tnand, die van de Dichtkunde niet op den duur zyn werk gemaakt heeft, zo goed als oqmogelyk. De Leezéï boude het daarom tengoede, indien de Vertaaler niet gelukkiger gedaagd is in het overzetten der volgende Engelfche regels: Oh how wrctclicd Is that poot man that hangs on princes' favonrs! There is betwist that fmile, he would afpire to, That fvveet afpect of ptinces and hts ruin More pangs and thcars than war or women have; And when he fans, he falls likc Lucifer, Never to hope again.  XIII. BRIE F. 69 fciiers geregeerd worden, niet ongewoon. Zy hebben zich op geen aanmerkelyker wyze vertoond in het leeven van eenigen grooten man in dit Ryk, dan in dat van den beraamden Graave munnich. De ouderdom van dien vermaarden Veldoverften werd getekend door eenige treffende omftandigheden, die niet zeer algemeen bekend zvn, en van welke het volgende verhaal u misfchien eenig genoegen kan geeven. Graaf munnich, eerfte Staatsdienaar van Rusland onder de regeering der Keizerinne annaivanowna, en onder die van derzelver Opvolger 1 va n , werd door de4 Keizerinne elisaeetii ter dood veroordeeld , doch ontving pardon op het fchavot, en werd, in plaatze van onthoofd te worden, na Siberië gebannen. Graaf 0ste rman ,zyn mededinger in het flaatkundige, zoude op denzelfdun tyd, en op gelyke wyze, den dood ondergaan hebben: hy beklom het fchavot; zag de byl en den beul; beval zyne ziel den hemel, lag zyn hoofd op het blok; verwachtte den doodlyken flag; werd opgeheven; de doek werd van voor zyne oogen wechgedaan, en men zeide hem, dat de Keizerin zyn leeven fpaarde, doch dat hy in ballingfchap moest gaen. Men zou kunnen vraagen, of, in dit geval, genade het masker van wreedheid droeg, dan wreedheid de mom van genade? ■ De Graavin munnich had vryheid van kiezen, om of haaren man te verzeilen in een woest en naar gewest in het noorden van Afie; of in Peters» burg te blyven by haare kennisfen en vrienden.. E -3 Zon-  7o XIII. BRIEF. Zonder twyffelinge of tegenzin verkoos zy haaren Echtgenoot te volgen. Den Officier, die het bevel voerde in de fterkte, in welke de Graaf was opgefloten, was ftrenglyk bevolen hem niets meer dan de enkele noodwendigheden des leevens toe te ftaan, en belast hem geene verligting van zyn lyden te gunnen. Maar, gelukkiglyk voor munnich, had deeze Officier onder hem gediend in den Turkfchen oorlog, en was een edelmoedig en menschlievend man. Bewogen door eerbied voer zynen Generaal, welken hy zo veele dappere daaden had zien verrichten, en denkende, dat hy, door zyn verren afftand van de Hoofdftad, buiten het bereik van verklikkers was, deed hy alles, wat in zyn vermogen was, om de ftrengheid der ballingfchap te verzachten; en ftond hem, onder andere blyken van toegeeflykheid, het gebruik toe van fchryftuig, en het houden van eenige gemeenfehap met de Inwoonderen des Lands. De Graavin vond, geduurende veele eenzaame Jaaren, tydkorting, vermaak, en verligting, in het onderwyzen van de Kinderen der nabunrige Boeren. Deeze verligting van haar ongeluk had zy te danken aan dezelfde goedheid van hart, die haar uit de vrolykheden des gezelligen leevens had overgevoerd in het midden eener eenzaame wildernis: want, ware zy trots of zelfzoekende geweest, zy kon zich niet vernederd hebben, of in ftaat geweest zyn tot eenige bezigheid van deezen aart; en moest gevolglyk verfteken zyn geweest van den :roost, dien dezelve haar aanbragt. Zelfs het be«  XIII. BRIEF. 71 betrachten van haaren plicht jegens haaren Man, en deszelfs hartelyke dankbaarheid, konden haar anders niet bewaard hebben tegen kwyning. ■ Üe Graaf vond tydkorting in de oeffeiiingen van een welgeregeld verltand; hy vond bezigheid in het fchryven der Gedenkfchriften van zyn Leeven, en in het tekenen van bellekken van Belegeringen en Vestingwerken. Maar alle deeze verligtingen hunner gevangenisfe werden afgebroken. Een Rusfisch Officier, dit land doorreizende, en eenige dagen in de Vesting vertoevende, bemerkte de vryheid, welke munnich genoot, en had de zonderlinge onmenschlykheid van, by zyne terugkomst te Petersburg, elisabeth kennis te geeven van alles wat hy gezien had. De geestgelteltenis, welke hem tot verklikken bewoog, leide hem ook tot vergrooting. Hy gaf te kennen, dat de Graaf kwaad fmeedde tegen de Keizerin, of tegen den Staat: en dat deszelfs ontwerpen en gefchriften geene ftof waren van enkele tydkortinge. In gevolge hiervan werd de Vriend van munnich onverwacht te rug geroepen, ontkleed van zyn gezach , en gedreigd met de ftraffe van verraaderlyke ongehoorzaamheid. Maar de Graaf, om de onfchuld van zynen weldoener te doen blyken, zond al de Papieren, welke hy bezat, de Gedenkfchriften, en de Ontwerpen, die de voorwerpen van zyne geneigdheid, en zyn troost waren, geduurende veele winters van droevige eenzaamheid; hy zond ze met de uiterfte goedwilligheid na Petersburg. Deeze pooging egter viel E 4 hem  7a XIII. BRIE F. hem zeer hard. De papieren werden verbrand. Maar zy waren eene offerande, op het altaar van dankbaare vriendfchap aangekeken.; want hy had de vertroosting van te verneemen, dat zy het middel geweest waren om zynen vriend van geftrenge ftraffe te bevryden. Hy had, evenwel, het geluk niet van denzelven na Siberië te zien wederkeeren. By de komst van peter, d e n III tot den throon, werd hy uit zyne gevangenis verlost, en, na eene ballingfchap van vyf- en twintig Jaaren, tot zyn voorigen post van eere herfteld. Een der eerfte perfoonen, welken hy, na zyne herftclling, aan het Hof ontmoette, was zyn oude vyand en Mededinger,Graaf osterman, die, gelyk boven verhaald is, met hem, op denzelfden tyd, in ballingfchap gezonden was, en nu ook, voor de eerfte reize, zedert zyne terugroeping, ten Hove was. Welke, denkt gy, waren de gevoelens, van deeze twee merkwaardige perfoonen, by deeze buitengewoone en onverwachte ontmoeting? Zy waren beiden even (baatzuchtig geweest; hadden gelyke ftaatkundige bekwaamheden bezeren; hadden zich ingewikkeld in dezelfde bejaagingen, als Mededingers na denzelfden voorrang, en, gevolgelyk, in geweldige tegenkantinge tegen elkauder: zy waren beiden te leur gefteld, en hadden foortgelyke ftraffen ondergaan, en waren nu, na een langen tusfchentyd, op dezelfde wyze, en in hetzelfde oogenblik, ontflagen. Zouden 'er nog eenige ovcrblyffels van hunne oude verbittering in hunne boezems gefchuild, en hunne harten nog verfiaald hebben?  XIII. BRIEF- 73 ben? Of zouden zy, geneezen van die Staatzucht, welke hen te vooren in twist had gebragt, elkander niet met eenig welgevallen befchouwd hebben? Zou hun gevoel niet geweest zyn, als of zy in den hemel elkander ontmoet hadden? En zou niet de hert innering hunner vroegere gefchillen, terwyl zy derzelver beuzelachtigheid verachtten, hunne gene. genheden vereenigd hebben? Zodanig zou, misfchien, de leiding hunner gewaarwordingen geweest zyn, 'indien niet de tegenwoordigheid van zo veele aanfcbouwers hunne gemoederen den fchroom van iets ongevoegelyks.te bedryven had ingeprent, en daar door hunne aandoeningen bedwongen. De omflandigheden waren, inderdaad, onaangenaam: en de Keizer, door wiens goedertierenheid zy herfteld werden, zou eene kiefche, in plaatze van eene grillige, edelmoedigheid getoond hebben, indien hy eene zo byster fmartlyke aandoening ware voorgekomen. Ik ben, in waarheid, door de volgende byzonderheid, overtuigd, dat, indien het hart van munnich onverhinderd zyn vryen loop had mogen neemen, het zich zou hebben uitgcftort in een vollen ftroom van genoegen en welgevallen. • Kort na zyne terugkomst te Petersburg, zocht de perfoou,die den Officier, van wien munnich in Siberië zo veel vriendfchap genoten had, dus kwaadaartiglyk had aangebragt, al vroeg gelegenheid om zyne opwachting by tem te maaken, wierp zich aan zyne voeten, en fmeekte om vergif-, fenis. „Ga," zeide de oude man, „ware myn hart , gelyk het uwe, ik zou misfchien wraak zoeken; S' , E 5 „ maar  74 XIIL BRIE F. „ maar, daar ik buiten uw bereik ben, hebt gy „ geene reden om iets te vreezen." Eene byzonderheid van denzelfden aart verhaalt men van den Keizer adrianus. Na zyne verheffing tot de Keizerlyke waardigheid een perfoon ontmoetende, die te vooren zyn geflagenfte vyand was geweest, riep hy. „ Myu goede vriend, gy zyt my ontkomen, want ik ben Keizer." Munnich flierf, niet lang na de komst van catharina de II tot den throon: en ik heb gehoord, dat hy, fchoon fterk aangezocht, nimmer eenige blyken van haare gunst wilde aanneemen. „ Ik ben een oud Man," konde hy fomtyds zeggen , ,,. ik heb reeds veele ongelukken verdraagen; „ en indien ik eenige weinige Jaaren leevens kogt ,, door het verzaaken myner gevoelens, zou ik „ maar eene Hechte ruiiing doen." Hy had, ten tyde der ontthrooninge van peter den III, denzelven een moedigen raad gegeeven. „ Treed voor „ den dag," zeide hy, „ ftel uzelven aan het „ hoofd der troepen, welke gy by u hebt, of „ treed flechts alleen voor; fpreek de beide Rc„ gimenten aan, die tegen u op marsch zyn: zeg „ hun, dat gy hun Vorst zyt, de Kleinzoon van „ peter den grooten; vraag of zy ergens „ in benadeeld zyn,en verzeker hun van volkomen „ beteringe. Ik wil myn gryzen kop verbeuren, „ indien zy hunne wapens niet nederwerpen, en u „ te voet vallen." Maar peter was verdwaasd; wilde zynen raad niet volgen; en werd ontthroond. De tegenwoordige Keizerin bewyst den ZoOH  XIII. BRIE F. 75 Zoon en Jen Klciuzoonen van munnich alle blyken van achtinge en oplettendheid. Vaarwel. VEERTIENDE BRIEF, (uittreksel.) Voortgang des Oorlogs. Ik berichtte u, in mynen laatlten ftaatkundigen Brief, dat wy dagclyks de tyding der veroveringe van Chotzim verwachtten. Deeze gebeurtenis heeft, evenwel, geen plaats gehad. Integendeel, gallitzin heeft tegenwoordig van zyne onderneeming afgezien, en is weder over den Niester te rug getrokken. Dit doet veelen verbaasd ftaan: want luiden, die niet weeten van hoe veele geringe omftandigheden de krygsverrichtingen zeer dikwyls afhangen, zyn altoos vuurig in hunne verwachtingen , en zullen, in de hitte hunner wenfehen, niet alleen begeeren, maar verwachten, dat ieder -voordeel oogenblikkelyk gevolgd worde door iets dat nog verwonderlyker en gewichtiger is. Ik verhaalde u, dat des Prinfen gallitzin's toeleg was Chotzim door een onverwachten ftorm te veroveren. Maar hy werd hierin te leur gefield door de behendigheid van caramanpacha, die een zo groot gedeelte van zyn Leger in de plaats wierp, dat het den Rusfen volftrekt onmogelyk wierd, tegen dezelve te handelen, zo als zy zich hadden voorgefteld; en men zegt, dat zy niet  76 XIV. BRIEF. «Let vóórzien wtren van de vereischte artillery om 'eene regelmaatige belegering door te zetten. Voeg hier by, dat het Rusfifche Leger op verre na zo talryk niet is, als de Nieuwspapieren vertellen. Daarenboven reezen de wanordes in Polen tot zulk eene hoogte, dat het, misfchien, noodzaaklyk wierd voor het groote Rusfifche Leger, eenige oplettendheid aan dien kant te gebruiken. Van de meer dan gemeene woede der Polakken in het tegenwoordige tydltip moet men de reden niet enkel zoeken in derzelver hoope op byfiand; van den Sultan, en de verwydering van fommige Rusfifche troepen, die onder hun gelegerd waren, na de grenzen van Turkye; maar in eenige onlangs genomen maatregelen van het Rusfifche Hof. De Keizerin, gelyk ik reeds gemeld hebbe, wordt door veele redenen gedreven, om den oorlog niet fleepende te houden, maar met kracht door te zetten. Dit beginfel vertoont zich, en doet zyne werking, van alle zyden; in gevolge dier algemeene bepaalinge, wordt het op alle gevallen toegepast, en zelfs op fommige, die 'er van behoorden uitgezonderd te zyn, en in welke het niet gevoegelyk is. Hier aan heeft men te danken, dat de Keizerin eene verklaaring uitgegeven heeft, die eene foortgelyke verklaaring te Conftantinopolen veroorzaakte , by welke het niemand der Polakken werd toegelaten zich in den tegenwoordigen twist onzydig te houden; maar zy genoodzaakt werden, bepaaldlyk en werkelyk, de zyde van de eene of de andere der ftrydende partyen te kiezen; en dit heef;  XlVi BRIEF. 71 heeft op zichzelven de grootfle gisting onder hen verwekt. Om eene van deeze, of om alle deeze redenen, heeft Vorst gal li tz in zich in de noodzaaklykheid gevonden van den Niester weder over te trekken. En het is niet onwaarfchynelyk, dat zyne buitenposten, en de afzonderlyke benden, om voorraad, voeraadje, of tot het recognosceeren van den vyand uitgezonden, veel Volk kunnen verloren hebben. De Turken beweeren werkelyk, dat hy, door geweld van wapenen, gedwongen is geworden, de belegering op te breeken; en, volgens alles, wat ik kan gewaar worden, geeft de uitmuntendheid der Turkfche Ruiterye hun een beflisfend voordeel in alle fchermutfelingen, en by alle «-elegenheden, in welke het Rusfifche Voetvolk niet gemengd is. ***** VYFTIENDE BRIEF. Tochtje na Karelia. Staat der Fin* lander-s. July, 1769. waarde heer! Ik ben juist te rug gekomen van een zeer aangenaam reisje na het Landfchap Karelia. De vertooning van het land is in dit jaargetyde byzonder vermaakelyk. Het ryst met kleine heuvelen, en is voor een goed gedeelte bedekt met berken-, fparren- , elzen- en andere boomen. In de bosfchen zyn eene menigte zwarte besfen, en, wilde aardbei-  78 XV. BRIEF. beien. De grond is 'er, in het algemeen, ligt en zandig, en het land verfierd door eene verfcheidenheid van kleine groene . opene plaatzen, beemden, en koornvelden. Ik ftond verbaasd over de grootte der fpringhaanen ; zy zyn , ten minften , anderhalven duim lang. De huizen in de dorpen zyn van hout getimmerd , en de Inwoonders van dit landfchap zyn voomaamelyk Finnen. De Finnen zyn niet zo groot en welgemaakt als de Rusfen. Hun hair is licht van kleur, en hun vel blank; zo dat, niettcgenltaande hunne kinderen zeer bevallig zyn, de armoedigheid van hunne leevenswyze en voedfel, en het ruwe weder, waaraan zy zo zeer blootgefteld zyn , hun zelfs een ellendig voorkomen geeven, wanneer zy tot de jongelingfchap en mannelyke jaaren zyn opgegroeid. Hunne taal is geheel verfchillende van die der Rusfen : daar zy meestal Lutherfchen zyn , hebben zy ook een verfchillenden Godsdienst; en hoewel alle onderzaaten van dit Ryk kunnen befchouwd worden, als, met betrekkinge tot de vryheid, op denzelfden voet ftaande, worden evenwel de Finnen, als door de Rusfen te ondergebragt zynde (*_), befchouwd als hunne minderen. Zy worden gevolgelyk behandeld met den uiterften hoon en verongelykinge. Niets kan, inderdaad, beklaagenswaardjger zyn, dan de toeftand van een Volk, dat te ondergebragt is (*) [Karelie behoorde, in de voorige eeuw, aan Z weeden, maar werd door Czaar peter den I veroverd , en naderhand in den Jaare 1721 voor altoos aan Rusland afgeft.ian.]  XV. BRIEF. 79 is door , en. een deel uitmaakt van, eene andere Natie, van welke het verfchilt in Taaie, Zeden, en Godsdienst. Zulke verfchillen zullen het bloot Hellen voor verachtinge: de verachting, welke deezen menfchen aangedaan wordt , zal allengskens maaken , dat zy ze verdienen ; daar zy niet met eenige achtinge behandeld worden door anderen, die gezach over hun voeren, zullen zy alle gevoel van hun charaéter verliezen, en geene achting meer voor zichzelven hebben; dus zullen zy, terwyl zy hunne gevoeligheid niet voor de vuist en op eene manlyke wyze durven uitdrukken , gevoelens van heimelyken wrok huisvesten : zy zullen zich toegeeven in fchandelyke gebreken, laag, arglistig, en bedriegelyk worden. Misfchien kunnen omltandigheden van ueezen aart reden geeven van het charafter van veelen der hedendaagfche Jooden; en , zo lang deeze omflandigheden dezelfde blyven, zullen die altoos een afzondeilyk Volk uit- maaken. By de verftrooijing dier befaamde Natie liepen veele dingen te zamen , om dezelve onderfcheiden te houden van de andere Volken , onder welken de Jooden woonden, en deezen zelfs voorwerpen van derzelver afkeerigheid te maaken, Dit was in 't byzonder het geval in Europa. Onder de Europifche Staaten waren, toert, de zeden en grondregels der Ridderfchap op het punt van hun begin (*); de luiden leefden van den oor- [(*) Dit is een vry g'-oote fprong van onzen Schryver, in welken hy meet vernuft dart Historiekennis tsont. De Ridderlyke ze»  Sa XV. BRIEF. oorlog en van den Landbouw; koophandel en handwerken waren in geene achtinge. Maar de Jooden waren noch eigenaars van landeryen, noch huur" den ze van de Grooten; bet zwaard gebruikten zy niet meer, en leefden noch van den Landbouw noch van den Roof des oorlogs. Veracht en gevloekt, uit hoofde van hunne afkomst, van hunnen Godsdienst, van hunnen haat tegens het Christendom, en van hunne vervolginge van deszelfs Heiligen Infteller, gevoelden zy, dat zy geen character te verliezen hadden, en begaven zich, om een beflaan te hebben, tot zulke bezigheden, als de Europeaanen verachtten. Zy verzorgden zich eene kostwinning door den Handel; en, door zulke verrichtingen, als onder de Romeinen, en onder de Noordlyke Volken, die op den ondergang van Rome hunne opkomst vestigden, nooit gedaan werden dan door de heffe des Volks. Dit vermeerderde, derhalven, de verachting en den haat van hunnen toeliand: en bragt, door eene daar naar ingerichte behandelinge, veel toe, om hen, inderdaad, laag en verachtelyk te maaken. Be- zeden der middeleeuwen waren zekerlyk haaren oorfprong verffc'.iuldisd aan' de Leen-Rege'ering , welke door de Duitfchers en andere Noordfche Volken ingevoerd werd in de Gewesten, welke zy den Romeinen ontrukt hadden. Maar die veroveringen gebeurden niet dan lang , verfcheiden eeuwen, na de verwoesting van den Joodfchen Staat. Men kan derhalven niet zeggen dat die zeden en grondregels toen op het punt van hun begin waren. . Het is evenwel zeker, dat de koophandel ook by de Romeinen reeds te vooren niet in de grootfte achtinge was , gelyk hy zelden is by Volken, die van den kryg' hun meeste werk maaken.]  XV. BRIEF. K Bemerkende en gevoelende, dat zy reeds gehaat en veracht waren, hadden zy geene kloekmoedigheid genoeg, om den ellendigen invloed van hunnen toeftand te beftryden en te boven te komen: zy waren laag genoeg om verachting beide en afkeer te verdienen, en begaven zich niet alleen tot bezigheden, die als ontëerende werden aangemerkt, maar gedroegen zich ook oneerlyk in die bezigheden. Zy dreeven niet alleen koophandel, maar maakten zich ook fchuldig aan bedrog. Naar maate Europa meer befchaafd werd, bevonden zy, dat zy, door hun beroep, in ftaat geraakten, om niet alleen den kost te winnen, maar ook ryk te worden. Hun toeftand, derhalven, hoe zeer veracht by andere Volken, had aanmerkelyke voordeelen , welke de verachting, die zy leeden, vergoedden, en hen met hunnen ftaat verzoenden. Men behoort ook aan te merken, dat de gelegenheid, welke bedrog en fchurkery hun gaven, om de verongelykingen, die zy ondergingen, eeniger maate betaald te zetten , terwyl zy hunnen wrok voldeed, tevens ftrekte om hun verftand te verduisteren, en hen verhinderde de fnoodheid van hun gedrag te bemerken. - Over het geheel, kan men van deeze uit- weidinge met voegelykheid aanmerken , dat zy, welken voordeelen genieten boven anderen, wanneer zy hunne minderen, enkel uit hoofde van derzelver verfchillenden toeftand, met verachtinge behandelen, tegen de belangen der maatfchappye zondigen, door de menfchen te noodzaaken ondeugend te worden. Dit mag men ook aanmerken, F „ daar  8a XV. BRIE F. daar toeftanden van deezen aart van zo krachtdaadigen en tevens van zo kwaadaartigen invloed zyn, dat, indien 'er menfchen gevonden worden, die, in weerwil derzelven, de waardigheid der menschlyke natuure ophouden door de onbuigbaare waardigheid van hun eigen gedrag, zy het menschlyk gellacht eer aandoen. By het te rug komen van myn tochtje, zag ik verfcheiden fchoone Landgezichten. Terwyl ik door een luchtig boschje van berken- en elzen-boomen reisde, had ik een fchoon gezicht op het zuidlykfte gedeelte der Golf van Finland, waar dezelve gefluit werd door Esthland, het geen de Paleizen Peterhoff en Oranienbaum vertoonde, terwyl een aantal van ten anker liggende fchepen eene fraaie verfcheidenheid langs de kust veroorzaakte. Naa den kant van het Oosten was eene groene en boschachtige wildernis; de talryke eilanden der £ieva verüerd met houtgewas; terwyl de rivier in verfcheiden kanaalen rondom dezelve ftroomde; en de vergulde of gefchilderde kerktorens der Stad, als het ware, uit het midden van een bosch opreezen. De Zon, die in het Westen helder onderging, en eenen gloed van ftraalend licht over de golf verspreidde, vermeerderde de fehoonheid des landfchaps aanmerkelyk. Ik ging in den mond der Neva in eene bark; de loop van den ftroom was volmaakt eenpaarig en effen: de oevers en zoomen der welriekende en groene eilanden veranderden ieder oogenblik van vertooning, terwyl ik 'er langs geroeid werd, en de fchuitevoerders floegen met hun-  XV. BRIEF. 8J hunne riemen naar de maat van hun eenpaarig gezang. De maan, die met gemaatigden, maar onbewolkter) , luister het geheel befcheen, gaf aan dit tooneel een zeer zacht en ftaatelyk voorkoomen. Vaarwel. ZESTIENDE BRIEF, (uittreksel.) Fabelen, vertaald uit het Hoogduitsch van LESSING. **** jk vind, dat de Hoogduitfche Letterkunde J-zeer in de mode is by de zulken te Petersburg die tydkorting in leezen zoeken. Inderdaad, veele Hoogduitfche Schryvers hebben, zedert kort, zich eenen naam verworven, niet alleen door hunne geleerdheid, en door diepte van wysgeerig Onderzoek, maar door fierlykheid van opflel, en de bevalligheden van een fraaien fchryfflyl. Zy fchynen in het byzonder veel op te hebben met Fabelen-: 'er is eene eenvoudigheid in hunne taal, die welgefchikt is voor dat foort van fchriften; en twee hunner Fabelfchryveren, lessing en gellert, zyn tot een hoogen trap va'n roem gedegen, de eene in poefie, de andere in profa. Met gellert zyt gy airede bekend, en misfchien zult gy met my van gedachten zyn, dat de volgende vertaalingen van de vyfde en de vierënvyftigfte van lessing's Fabelen geene ongunftige Haaltjes zyn van deszelfs vindingryk verftand. F * JU-  84 XVI. BRIEF. JUPITER En het PAARD. Eene Fabel. (Vertaald uit het Hoogduitsch van lessing.) ,, Vader der menfchen en der dieren", zeide het Paard, tot den throon van jupiter. naderende, „ men zegt van my, dat ik een der fchoonfte Die,, ren ben, waarmede gy de waereld verfierd hebt; ,, en eigenliefde doet my neigen, om te gelooven, „ dat het charadter rechtmaatig is, evenwel zoude, „ in fommige byzonderheden, myne gedaante vat„ baar zyn voor verbetering." ,, Van welke foort? Geef het my te kennen. Ik „ ben gereed tot het ontvangen van onderrichtiu„ ge," zeide de Vader van alles, en glimlachte. „• Ik zou waarfchynelyk beter kunnen loopen," antwoordde het Ros, „ indien myne beenen langer ,, en dunner waren; een hals, gelyk dien van ee„ ne Zwaan zou beter fiaan; eene breedere „ borst zou myne kracht vermeerderen; en zou „ 'er, daar gy my gefchikt hebt tot het draagen „ van uwen lieveling, den Mensch, niet een na,, tuurlyke zadel op mynen rug kunnen groeien, ,, in plaatze van dien, met welken de welmeenende ,, ryder my belemmert?" „ Heb geduld" hervatte jupiter, en fprak met eene ontzachlyke ftem het Woord der Scheppihge. Er*ftraalde leeven in het flyk; de werklooze ftof werd Ieevende ; bewerktuigde leden werden gevormd ;  XVI. BRIEF. 85 vormd; zy werden te zamen gevoegd tot een volkomen lichaam; en voor den throon rees op de affchuwelyke Kameel! Het Paard fchrikte, en fidderde van afgryzen. „ Zie," zeide jupiter, „ langer en dunner „ beenen; eenen hals, gelyk dien eener Zwaan; „ eene breede borst, en een natuurlyken zadel. ,, Zoudt gy verkiezen zulk eene gedaante te heb- „ ben." Het Paard beefde door de uiterfte „ afkeerigheid. „ Ga heen," vervolgde jupiter, ,, trek lee„ ring uit deeze gebeurtenisfe; wees in het toeko,, mende te vrede met uwen ftaat. En,om de waar„ fchouwing, welke gy nu ontvangen hebt, in uw „ geheugen te doen blyven," dus fpreekende wierp hy eenen bewaarenden oogflag op den Kameel „ leef," zeide hy, „ gy nieuwe „ Inwoonder der waereld, en laat het Paard u ,, nimmer zien , dan met fidderinge van afgry„ zen." De GEITEN. Eene Fabel. De Geiten verzochten jupiter, dat hy haar hoornen wilde geeven; want in den beginne hadden zy die niet. Maar jupiter begeerde, dat zy haar verzoek beter zouden overweegen, en berusten in de zorge, die hy voor haar droeg; want dat het wel zou kunnen gebeuren, dat zy verplicht wierden, te gelyk met de hoorneq, eenig onaangeF 3 naam  86 XVI. BRIEF. naam aanhangfel te ontvangen. Zy bleeven in haar verzoek volharden. Zy ontvingen hoornen en eenen baard; want in den beginne hadden zy dien niet. Welk eene kwelling gevoelden zy over deeze morfige baarden! meer kwellinge dan vreugde over haare malle hoornen. ZEVENTIENDE BRIEF. Voortgang des Oorlogs. ■ Aftocht der Rusfen van voor Chotzim. WAARDE HEER , rfedert de laatfte berichten, welke ik u gegeven ^"^heb, raakende den oorlog in Moldavië, zyn 'er verfcheiden voorvallen gebeurd, welke eerst den Rusfen gunltig Waren, maar nu ongunftig zyn. Vorst gallitzin, wiens Leger aanmerkelyk verfterkt was, keerde weder na den Niester; trok die Rivier over op den i3den July, en viel een Turksch Leger naby Chotzim onverwacht op het lyf. Hy behaalde eene volkomen overwinning, en hervatte, ingevolge daarvan, de belegering of influiting, welke hy te vooren verplicht was geweest te verlaateu. Ik behoeve niet te treeden in een uitvoerig bericht der omltandigheden van den veldilag. Het zy genoeg, over het geheel te zeggen, dat in alle algemeene gevechten, in welke de klem des  XVII. BRIEF. 87 des üryds gelegen is in het Voetvolk en het Gefchut, het groote getal en de onftuimige dapperheid der Turken, derzelver Sabels en Paarden, niet beftaanbaar zyn tegen de beftendige krygstucht van liuropeefche Legers. Inderdaad, 'er fchynt een groot gebrek van goed beleid geweest te zyn by de Turkfche B'evelhebberen, die zich dus hebben laaten verrasfen; en men verhaalt, tot bevestiging hiervan, dat c araman Pacha den Seraskier, die over dat Leger bevel voerde, heeft doen onthoofden. Ondertusfchen kwam het groote Turkfche Leger, onder het bevel van mesauge Pacha,den GrootVizir, van den Donau aanrukken, en vatte post op verfcheiden plaatzen tusfchen die Rivier en den Niester. De langzaamheid der verrichtingen van deezen Veldoverften heeft te Petérsburg meerdere ongerustheid veroorzaakt , dan of hy met een zelf vertrouwenden en onftuimigen moed ware aangerukt. Men zegt, dat hy een man is van een uitgebreid verftand en ftandvastigen inborst. Hy begrypt, dat gebrek aan krygstucht het groote ge-' brek van zyn Leger is. Hy rekt daarom zyne verrichtingen, op dat zyn Krygsvolk behoorelyk af-gericht, en tot regelmaatige ondergefchiktheid gebragt,moge worden. Hy begrypt ook, dat hy den Rusfen meer nadeels kan toebrengen, door hen af te matten, en de afzonderlyke benden te overvallen, dan door hen in een algemcenen Veldflag aan te tasten. Door dit Fabiaanfche beleid, heeft hy reeds den Sultan weezenlyken dienst gedaan. Want, niettegenltaande fommige troepen , die in F 4 het  88 XVII. BRIEF. het begin van Augustus poogden] onderftand in Chotzim te werpen, geflagen wielden, zyn, evenwel, zyne afgezonden benden aan andere oorden zo wel geflaagd, en het Rusfifche Leger is zo zeer verzwakt, en zo ontrust geworden, dat het de belegering weder opgebroken heeft, en over den Niester is te rug getrokken. Maar dit waren zy niet in ftaat te doen zonder een aanmerkelyk verlies. Hunne verliezen, evenwel, zyn zeer vergroot; en, indien ik niet verkeerdlyk onderricht ben, waren de geregelde troepen in Vorst oalLi tz in 's Leger niet veel meer dan het aantal, dat, naar fommige berichten, gezegd werd verllagen te zyn. Deeze dingen hebben hier den moed wat doen zakken. Het volk begint te morren. Er worden heimelyk geruchten van" zamenzweeringen verfpreid; ik heb gehoord, dat verfcheiden perfoonen, die , of fchuldig waren aan, of verdacht van, verraad, verdweenen zyn. Maar deeze dingen worden niet luidruchtig buiten deur verteld, zy worden enkel gemeld in vertrouwelyke fluisteringen. Het fpreeken of fchryven over ftaatkundige onderwerpen is het volk verboden. De Keizerin vertelt hun, dat, dewyl haare moederlyke zorg voor haare waarde onderdaanen haar den nacht zonder flaap, en den dag in bezigheid, doet doorbrengen, en ik gcloove waarlyk, dat haare nachten zo flaaploos als haare dagen werkzaam zyn, het niet noodig is, dat zy zich eenige verdere moeite geeven omtrent zaaken ?an Staat, dan door met onbepaalde gehoorzaamheid  XVII. BRIEF. 8? beid te handelen, zo als zy beveelt; en om te krachtdaadiger haare waarde onderdaanen te bewaarcn voor onnoodigen arbeid, vermaant zy hen niet alleen, maar beveelt werkelyk het 1'preeken, fchryven en denken over ftaatkundige onderwerpen , na te laaten. De veripieders zyn bezig: de Grooten, die men verdacht houdt, worden van naby in het oog gehouden. Want, Geeri fièerfchaj) onder hen, in wiens Palcis Zy geen bedienden huurt. (*) Gelukkige Koning van Engeland! die, na eene nederlaag, met even groote veiligheid als na eene overwinning, kan uitgaan; die geenen hoop veripieders tegen zyne eigen onderzaaten noodig heeft, en zyn Volk kan toelaaten te fpreeken, te fchryven en te denken, zo als het hun behaagt. Onder andere veranderingen, die, naar gezegd wordt, in de Rusfifche Legers zullen plaats grypen, zal Prins gallitzin terug ontboden, en het opperbevel gegeven worden aan den Graave romanzoff. De Generaal panin, de broeder des Eerfien Staatsdienaars, zal het bevel voeren over een Leger in de nabuurfchap van Beuder, en van de monden des Donaus. Beide pabin en romanzoff hebben den roem van groote krygskundige bekwaamheden; en de eerfie, want den anderen hebbe ik niet gezien, heeft, inderdaad , een (*) Not a Thane of them, but in his houfe She has a fervnnt fe 'd. F5  90 XVII. BRIEF. een zeer ftout, bars, foldaaten-weezen ; zeer verfchillende van het effen, glimlachend gelaat des EerHen Staatsdienaars. Deeze veranderingen kunnen ten gemeenen nutte «rekken; maar het kan ook zyn, dat Hof-belang en kuipery 'er toe geholpen hebben. De Moeder des Graaven romanzoff is aan het Hof in groote achtinge; zo is ook deszelfs Zuster, de Graavin bruce. Gy zult van deezen naam verbaasd flaan. Graaf bruce is de nakomeling van een Schotfchen Edelman van dien naam, welke in Rusland kwam, na de nederlaag der Schotten door olivier cromwell; en die, zichzelven in de goede gunst van het Hof bevolen hebbende, eene Rusfifche Dame trouwde, en tot aanzienlyke eerampten verheven werd. Een Heer, genaamd hamilton, die in hetzelfde fchip met bruce overkwam, begaf zich na Zweden; en, in den laatstafgelopen oorlog, voerde een van deszelfs nakomelingen, Graaf hamilton, het bevel over het Zweedfche Leger in Pomeren. Eene Vloot van zeven fchepen van linie, en eenige fregatten, aan boord hebbende een aanzienlyk getal landtroepen, en ftaande onder het bevel van den Admiraal elphinston, zal, binnen kort, op reis gaan tot eenen tocht na de Middellandfche Zee. De Admiraal is een Kapitein in de BritfcheZeemagt: en bragt, onder andere dienden van gewicht, de Britfche Vloot behouden door de engte van Bahama, wanneer de Engelfchen in den laatften oorlog, Cuba aanvielen. De Admiraal s p i r i t o f f is, voor korten tyd, met eene aanzienlyke magt, onder zeil gegaan. ACH T-  XVIII. B R I E F. 91 ACHTTIENDE BRIEF. Voortgang des Oorlvgs. „ Dflr Goden haat baart eerst verwarring, dan den dood (*).'' Tk heb u het voorzichtig beleid van messau^ge Pacha, den Groot-Vizir, gemeld; en deszelfs ontwerp om het Rusfifche Leger liever in kleine gevechten te vernielen, dan een algemeenen veldflag te waagen. Jk gaf u ook bericht, hoe hy hierin flaagde, en dat zyne vyanden, in een zeer verzwakten ftaat, weder na Polen waren te rug getrokken. Maar zyne maatregels verwierven de goedkeuring niet, noch hy zelve de vergelding, die zulk eene bekwaamheid verdiende. Hy mishaagde zyn Leger; zo weinig zyn de Krygsknechten bevoegd te oordeelen over de verdienden , of wanverdienften, van eenen Bevelhebber. De ftrengheid van zyne krygstucht was niet gefchikt naar hunne losbandigheid en ongeregeldheid. Dus werden te Conftantinopolen klachten tegen hem ingebragt, en men luisterde na dezelve te gereeder, dewyl de voorzichtige langzaamheid zyner maatregelen geheel niet ftrookte met de vuurige verwachtingen en de onftuimigheid, welke in den raad des Sultans heerschten. Hy werd, gevolgelyk, te rug geroepen uit Mol- (+) [In het Er,gcl;cr. Thofe whom the gods distioguish by their hate, They first co. found, and then ïeiign to fate.j  pa XVIII. BRIEF. Moldavië, en onthoofd; mol do van i ali Pacha, den nieuwen Groot-Vizir, werd het Opperbevel in handen gegeven. De maatregels van moldovani zyn geweldig en onbezonnen geweest. Hy heeft niet alleen caraman Pacha ter dood gebragt, maar ook al de voordeelen verlooren, welke, door het voorzichtig beleid van zynen Voorzaat, gewonnen waren, en zulk een verderf gebragt over het Turkfche Leger onder zyn bevel, als, door zyne gevolgen, misfchien veel zal toebrengen, om het lot des oorlogs te beflisfen. Vorst gallitzin keerde weder na de oevers van den Niester. De Groot-Vizir had zich, met een ontzachlyk Leger, neergeflagen In de nabuurfchap van Chotzim. Hy befloot onmiddelyk zyne vyanden aan te tasten : maar de troepen, welke hy tot dat einde, op twee onderfcheiden tyden, over de rivier zond, en die zich weerden met hardnekkige dapperheid, leeden eene volkomen nederlaag. Hy bleef nog volharden in zyn roekeloos voornecmen, en floeg eene groote brug over de rivier, in plaatze van de drie, welke hy te vooren gebruikt had. Over deeze brug zond hy twaalf duizend man: zy ftonden gevolgd te worden door het overige des Legers; maar eer men deeze vereeniging konde uitwerken, ontflond een verfchrikkelyke florm; de rivier zwol op tot eene verbaazende hoogte ; de brug werd door het water weggeileept , en de Turken , die de Rivier waren overgetrokken, werden eene prooi der Rusfen. Of hun eenige voorwaarden van overgaave wierden aan-  XVIII. BRIEF. c3 aangeboden, heb ik niet gehoord; maar, indien zy aangeboden wierden, zy werden niet aangenomen. De Rusfen tastten hen aan met onmededogende woede; en dus werden de fchoonfte benden des Turkfchen Legers in ftukken gehouwen, zo ik geloove, in het gezicht van Chotzim, en zekerlyk in het gezicht van den Groot-Vizir, en van deszelfs Leger, die by deeze gelegenheid de fmertelykfte folteringen moeten gevoeld hebben, daar zy buiten ftaat waren van hun eenige hulp toe te brengen. De bezitting van Chotzim, en de rest van des Vizir's Legermagt, gaven, na de eerfte vervoeringen hunner woede, zich over aan fchrik en verflagenheid. Zy verlieten de vesting, vluchtten uit hunne Legerplaatze, en deeden hun best om den Donau te bereiken. Dus zyn de Rusfen meesters geworden van Moldavië en Wallachie; en hebben den veldtocht met eere geëindigd. De benoeming van den Graave romanzoff, tot het bevel over het groote Leger, houdt evenwel ftand. Prins galliïzin komt weder aan het Hof, en zal met alle tekenen van onderfcheidinge ontvangen worden. Het is, evenwel, meer dan genoeg openbaar, dat zyn gedrag niet wordt goedgekeurd, en een fchimpfchrift, welks verfpreiding men, zelfs na de verovering van Chotzim, geduld heeft, toont duidelyk, hoe het Gemeen over hem denkt. Het doet ook zien, met welke toomelooze vryheid en geftrengheid de Rusfen zichzelven zouden toegeeven in Staatkundige Hekelfchriften, indien het hun wierd toegelaten. NE-  94 XIX. BRIE F. NEGENTIENDE BRIEF. 2)e Begraafnis der Prinfesfe kurakin. waarde heer, Nov. 13. 1769.. T7r zyn, gelyk gy vermoedt, eenige omflandigheden van een zeer ongemeencn aart in de begraafnis-plechtigheden der Rusfen: en ik denk, dat ik u geen beter Haaltje van zodanig eene begraafnis kan geeven dan van die der Prinfesfe kurakin, van welke ik deezen dag ooggetuige was. Ten tien uuren in den morgen begaf de trein zich op wech van de kleine Millione, na de begraafplaats in het Klooster van St. Alexander Newsky, omtrent twee [Engelfche] mylen van Petersburg. Alle flraaten, langs den wech welke dezelve moest doortrekken, waren beftrooid met groene takjes, meest van taxus. Hy werd voorgegaan door eene bende van zingende Jongens, die lofzangen en gedeelten van den Lykdienst zongen, en die gevolgd werden door omtrent twintig Priesters van laageren rang, en oppasfers der hoogere Geestlykheid. De Bifchop van Petersburg, verzeld door de Archimandriten, en andere Priesters van hoogeren rang, ging onmiddelyk voor de lykkoets. Zy hadden myters op hunne hoofden, waren gekleed in kostelyke gewaaden, en droegen kaarzen ih hunne  XIX. BRIE F. 95 ne banden. De lykkoets, die niet, gelyk in Britannie, overdekt was, werd voortgetrokken door zes paarden. De kist was bekleed met gekleurd fluweel, en opgefchikt met zilveren verfierfelen; maar 'er was geen lykkleed over gelegd. De voornaamfte rouwdraagers volgden het lyk te voet, de overige vrienden en bloedverwanten kwamen daar achter in rouwkoetzen. Eer men het Klooster bereikte , verliet de Bifchop den trein, die langzaam voortging, en kwam voor denzelven in de Kerk. Daar trok hy zulke ftukken van zyn plechtgewaad aan, als, by diergelyke gelegenheden, gebruikelyk waren; en verrichtte 'er die gedeelten van den dienst, welke doorgaans gedaan wierden voor de aankomst van de lykftaatfie. Wanneer de lykftaatfie de poort van het Klooster bereikt had, ging de Bifchop, verzeld door de Priesteren en Monniken, uit, dezelve te gemoet, en leidde ze tot aan de plaats der begraafnisfe. Eene ftellaadje, twee treden hoog, omtrent zes voeten lang, en vier breed, bedekt met karmofyn fluweel met gouden franje, was in het buitenfte gedeelte der Kerke opgericht. Hierop werd de doodkist geplaatst; en wanneer dezelve in de Kerk gebragt wierd, begonnen al de bedienden en vrouwlyke oppasfers der overledene een allerdroevigst gejammer aan te heffen ; zy wrongen de handen, lloegen zich op de borst, trokken zich de hairen uit het hoofd, en kreeten zo, dat zy werkelyk de ftemmen der choorzangers verdoofden. Die kaarzen in hunne handen droegen, ftaken dezelve ondertus- fchen  96 XIX. BRIEF. fchen aan: en zes groote waschkaarzen, die, op kandelaars, rondom het doode lichaam Honden, werden ook aangefieken. De Monniken Helden zich in orde aan de eene zyde der plaatze voor het Altaar, en de Choorzangers aan de andere. De Bifchop zat , in het , midden der Kerke, in eenen met fluweel bekleeden- ftoel , omringd door de Diakens en Oppasfers. Anderen iigtten het dekfel van de doodkist, en bedekten het lyk met een kleed van goudlaken, waarop een zilveren kruis geborduurd was: wanneer zy dit opfloegen, vertoonde zich het doode lichaam liggende op een bed van wit fatyn. Het hoofd, bedekt met een naauwfluitend kapfel, dat zeer ryklyk met kant verfierd was, lag, met ongedekten aangezichte, op een wit fatynen hoofdkusfen. De weezenstrekken waren fraai, maar de kleur was verdwenen, de oogen en lippen gefloten, en de glimlachen en bevalligheden voor altoos wechgevlogen. Het lichaam was bekleed met wit fatyn, en dé handen, die met witte handfchoenen bedekt waren, lagen kruislings over de borst. De Bifchop verrichtte daarop de Mis, met al de gewoone plechtigheden van zingen, bidden, wierook zwaaien, ombrengen des broods en des wyns, der Euangelien, en des Kruisbeelds. Dit duurde eenen langen tyd; en des Bifchops floel vervolgens gebragt zynde aan het hoofdeneinde der doodkist, nam hy daar zyne plaats, terwyl twaalf perfoonen, in zwarte priesterlyke klederen, met brandende kaarzen in hunne handen, zich rondom het  XIX. BRIEF. 97 het doode lichaam in orde fchaarden. Na den lykdienst, die, inderdaad, zeer plechtig was, ftond de Bifchop op, en fprak eenige weinige volzinnen in den trant van een deftig brommend recitatief. Hy werd op dezelfde wyze beantwoord door eenen Priester aan zyne rechterhand, en deeze door een anderen aan des Bifchops linkerhand ; en zo voort, door allen die rondom de kist Honden. Dit gedeelte der plechtigheid was zeer treffende, en, waarlyk, zeer edel. Wanneer dit gedaan was, gaf een Priester (de Biechtvader der Prinfesfe, naar men my zeide) den Bifchop eene rol papier over. Deeze las het overluid, en gaf het weder aan den Biechtvader, die het, met eene ftille en eerbiedige houdinge, in de rechterhand ftak der overledene. De Priesters en Monniken begaven zich na hunne voorige plaatzen; en daarop verzamelden zich alle vrienden en bloedverwanten, zo mannen als vrouwen , maar voornaamelyk de laatstgemelde , met luid gehuil , geween en gejammer , rondom het doode lichaam ; kusten de handen en het voorhoofd, en namen affcheid van hunne geftorven Vriendin, met eene droefheid, die met te veel gewelds werd uitgedrukt om gelyke gevoelens in de omftanders te verwekken. Dit gedeelte der plechtigheid , de voorafgegaane Lofzang , welken de Priesters zongen , daaronder begrepen, wordt de Aspasmus, of laatfte Omhelzing, [of Groete] genoemd. Na dat dit verricht was, 't geen niet fchielyk toeging, werd.de doodkist opgeligt, de ftellaadje G 'er  9$ XIX. BRIEF. 'er onder wechgenomen, en een gewelf onder dezelve ontdekt, waarin men het lichaam zakken liet. De Bifchop trad toen voor, fprak een kort gebed, en wierp een weinig aarde in het graf. Dit werd daarop gefloten : de rouwdraagers gingen heen, en hiermede eindigde de plechtigheid. —■ Ik behoeve 'er niet by te voegen, dat de (taatfie byster groot was, en het gejammer zo luid, dat het de aangenaame zwaarmoedigheid, en de gefchiktheid tot ernflige gedachten , die zulke plechtigheden altoos behoorden voort te brengen, geheel vernietigde. De Lofzang, evenwel, die by de laatfle omhelzing werd uitgefproken, behaagde my zo wel, dat ik trachten zal denzelven vertaald te krygen; en, indien my dit gelukt, zal ik 'er u een affchrift van zenden. Ik ben, enz. TWINTIGSTE BRIEF. De Lofzang, welke gezongen wordt by den Aspasmus, of de laatfle Omhelzing. WAARDE HEER, Ingevolge van myne belofte, zende ik u eene Vertaaling van den Lofzang, die opgezegd wordt door de Priesters of Monniken; want ik herinnere my niet naauwkeurig wat zy waren , die volgens de gewoonte der Griekfche Kerke, by de begraaf-  ■XX. BRIE F. 99 graafnis der dooden , rondom de kist ftaan, vóór de laatfte Omhelzing. Men heeft my onderricht, dat dezelve oorfpronglyk in het Grieksch gefchreven wierd door den beroemden joannes damascenus, en daaruit, tot gebruik der Rusfifche Kerke, vertaald in het Sclavonisch, de taal, welke men in dit land bezigt, in zaaken van godsdienstoeffeninge. Hy is verdeeld in Afdeelingen, gefchikt naar de wyze van opzeggen. • I. Komt herwaards , myne Broeders, laat ons god aanbidden , en onzen laatften plicht afleggen by den dooden. Hy heeft zyne maagfchap verlaaten, en nadert Vt graf; niet langer der ydelheid, of der zorgen van het vleesch, gedachtig. Waar zyn maagfchap en vrienden! Wy zyn nu van eikanderen gefcheiden. De Heer verleene hem rust! II. 6 Broeders! welk eene fmnrtlyke fcheiding, wat gejammer en geween verzeilen dit treurige uur' kadert omhelst hem, die nog onlangs een der onzen was. Overgeleverd aan het graf, bedekt met eenen fteen, moet hy in de duisternisfe woonen, en onder de dooden begraven liggen. Nu, Vrienden en Maagen! zyn wy van hem gefcheiden! De Heer verleene hem rust! III. Elke ondeugende verbindtenis met het leeven, en G 2 met  ioo XX. BRIEF. met de ydelheid, is ontbonden. De ziel heeft haare hut verlasten. Het leem is misvormd: het vat gebroken. Wy voeren een beweegingloos ongevoelig lichaam ter aarde, biddende den Heer, dat die het eeuwige rust verleene. IV. 6 Wat is het leeven! een bloeifel! een damp! een morgendaauw! Nadert daarom, en befchouwt met oplettendheid het graf. Waar is nu de bevallige gedaante ! waar is de jeugd! waar zyn de werktuigen des gezichts! en waar de fchoonheid der kleur! zy zyn verwelkt als ftoppelen. Nadert, en aanbidt god al weenende. V. Wat al jammer en geween, en treuren, en ftribbeling, wanneer de ziel van het lichaam gefcheiden wordt. Het graf (*) en de verderving worden dan geopend. Het menschlyke leeven fchynt enkel ydelheid ; eene voorbygaande fchaduw; de flaap der dwaalinge; de vruchtlooze arbeid van ingebeeld beftaan. Laat ons daarom al het bederf der waereld vlieden, dat wy het Koningryk der Hemelen mogen beërven. - VI. (*) [Hades (bat 'er in bet Engelsen, en wasrfchynelyk m het oorfprongljke Grieksch. Dit betekent eigenlyk het vcrblyf iet dooden. Doch devvyl onze Ovcrzetters van den Bybel, doorgaans, waar dit woord voorkomt, het door Graf of door Helle vertaald hebben, oordeelde ik best, het eerfte deezer twee woorden te gebiuiken, om eene omfchryving te vermyden.J  XX. BRIEF. loi VI. Laat ons, terwyl wy den dooden aanfchouwen, letten op ons uiterfte. Hy verdween, gelyk een dunne damp , die uit de aarde opryst; gelyk eene bloem verwelkte hy; gelyk gras werd hy afgefheden;en wordt,met verganklyk gewaad bekleed,'in het ftof nedergelegd. Bidt christus, dat hy rust verleene aan hem, welken gy nu gaat verbaten , en niet meer zult aanfchouwen. VII, Komt herwaards , ó gy Nakomelingen van adam! en ziet een Mensch, gelyk wy zyn, inde aarde vernederd , ontkleed van alle bevalligheid , om fchielyk in het graf verteerd te worden; om in duisternisfe te vergaan, en tot ftof wech te vallen. Bidt christus, idat hy rust verleene aan hem, welken gy nu gaat verlaaten, en niet meer zult aanfchouwen. VIII. Wanneer de geest door ontzachlyke Engelen uit het lichaam gerukt wordt, worden Maagen en Bekenden allen vergeeten ; het toekomende oordeel neemt onze aandacht in; want de ydele bejaagingen en vruchtlooze arbeid van het vleesch zyn dan ten einde. Laat ons den Rechter te voet vallen, en denzelven fmeeken, dat hy de zonden des dooden vergeeve. G 3 IX.  ió* XX. BRIEF. IX. Komt herwaards, broeders, laat ons het ftof en de asch befchouwen, waaruit wy gevormd zyn. Werwaards gaan wy, en wat zal van ons worden? wie is arm; of wie is ryk? wie is de meester; of wie is vry? Zyn zy niet allen asch? De fchoonheid des gelaads is verwelkt, want de dood verzengt den bloeifem der jeugd. X. Alle vermaaken en waardigheden des leevens zyn ydel en verganklyk: wy verouderen allen, en zullen fterven. Koningen en Vorften , Rechters en Mogendheden, de Ryken eh de Armen, allen zyn fterflyk. Die voormaals onder de leevenden gerekend werden, liggen nu leevenloos in hunne graven. Je sus verleene hun rust! XI. Al de leden des lichaams zyn nu beweegingloos geworden: nog zeer onlangs waren zy werkzaam en vol van kracht: nu zyn zy zwak geworden. De oogen zyn gefloten; de voeten gebonden; de handen in rust; het zintuig des gehoors verdoofd; en de tong in ftilzwygen opgefloten. Allen worden overgegeven aan het graf: alle menschlyke dingen zyn ydelheid. XII. U, Moeder der Zonne, die nimmer ondergaat, Moe-  XX. BRIE F. 10$ Moeder gods, u fmeeken wy, wees eene voorfpraak by uw Godlyk kroost, dat hy, die van hier verhuisd is, rust mag genieten by de zielen der Rechtvaardigen. Onbevlekte Maagd! hy geniete de eeuwige erfenis des hemels, in de verblyfplaatzen der Rechtvaardigen. • Het flot is eene verheerlyking van god, enz. Woorden, welke, naar men onderftelt, de gevoelens des overledenen uitdrukken, en door den Opper-Priester worden uitgefproken. „ Broeders , Vrienden , Maagen en Bekenden! Aanfchouwt my nu, en jammert. Nog gister verkeerden wy met elkander: maar het fchrikkelyke uur des doods heeft my overvallen. Komt herwaards gy allen , die my tederlyk bemindet, of hoogachttet, en fpreekt met eene laatfte omhelzinge het laatfte Vaarwel. Jk zal niet langer onder u woonen; niet langer deelneemen in uwe gefprekken: ik ga tot den Rechter, by welken geene aanneeming des perfoons is. De Meester en de Bediende, de Vorst en de Onderdaan, de Ryke en Arme, ftaan hier gelyk : want naar hunne daaden zullen zy verheerlykt of befchaamd worden. Laat my daarom u allen verzoeken en fmeeken, fpreekt voor my tot jesus, die god is, dat ik de ftraf, welke myne fchuld verdient, niet moge ondergaan; maar dat Hy my wil (tellen in het licht des leevens." De hierna volgende Afdeelingen worden gebruikt by de begraafnis van eenen Priester ; zy G 4 fchy-  lo+ X.X. BRIEF. fchyrren my nog treffender en aandoenlyker dan ri> voorgaande. I. Weest ftil! Weest ftil! Laat den afgeftorvenen in vrede rusten. Overweegt deeze ontzachbaarende verborgenheid! Het is een uur van verfchrikkinge-! Weest ftil! Laat den geest in vrede vertrekken. Het geduchte oordeel begint , en hy fmeekt met groote beevinge den Almagtigen om genade. II. Werwaards zyn de geesten der overledenen vertrokken? of hoedanig is hun lot? Hoe verlange ik hunnen toeftand te leeren kennen. Maar dit is eene verborgenheid , welke niemand kan openbaaren. Hebben zy, gelyk de ftervelingen, geheugen van hunne vrienden? Denken zy voor eeuwig niet meer aan de rouwdraagenden? aan die, welken hun vertrek beweenen , en hunnen lykdieust vieren met droefheid ? III. De flaaven van onbeftuurde driften genieten geene rust in het graf: verfchrikkelyke befchuldigers zyn aldaar, en aldaar zyn de boeken geopend. Werwaards zult gy uitzien om hulp, ê mensch, of wie zal uwe zaak handhaaven; ten zy uw gedrag in uw leeven oprecht ware , ten zy uwe goedheid den armen onderfteunde. IV.  XX. BRIE F. 105 IV. Hebt gy u erbarmd over den verdrukten , 6 mensch ? in den dood zal men zich over u erbarmen. Hebt gy het weeskind vertroost ? het weeskind zal ü verlosfen. Hebt gy den naakten gekleed? De naakte zal u befcherming bezorgen. Ik konde u nog Vertaalingen zenden van eenige andere deelen van den lykdienst. Maar waarfchynelyk zult gy te vrede zyn met 't geen gy reeds hebt. Ik verhaalde te vooren, dat de plechtigheid der begraafnisfe van de Prinfesfe kurakin verricht wierd in het Klooster van St. Alexander Newsky. Deeze Heilige was eertyds een Oppervorst der Rusfen, en werd onder de Heiligen geplaatst, niet zo zeer om zyne Christelyke deugden, als wel om zyne heldhaftige verrichtingen in den kryg. Zyne oorlogsbedryven gcfchiedden , inderdaad , ter verdediginge van zyn Vaderland tegen de Zweeden of Finnen , en zyn gegraveerd op eene prachtige zilveren kist in het Klooster. In de nabuurfchap van Petersburg wordt hy, ten minllen, zo grootlyks geëerbiedigd , dat hy een ontzachlyk mededinger voor St. Niklaas geworden is. Misfchien gelchiedt dit, om dat zyne grootfle daaden verricht werden aan de oevers der Neva; en om dat de Kerk en het Klooster , aan hem toegewyd, zeer prachtig zyn , en geplaatst op een zeer aanzienlyken ftand. De wandelwegen, bosfehen en tuin, by hetzelve , zyn uitneemend bevallig, en zelfs romanesk. G 5 Na-  io6 XX. BRIEF. Naschrift. Ik hebbe u gezegd, dat, na het opzeggen van den Lofzang, die de laatfte Omhelzing voorging, een Priester eene rol papier Itak in de rechterband der Overledene. Dit heeft men fomtyds fpottende doen voorkomen als een pasport, om aan St. p ie ter over te leveren. Het volgende is my, evenwel, gegeeven (*), als eene naauwkeurige Vertaaling der bovengemelde rolle , en toont de onrechtmaatigheid van zulk een verhaal. Het Gebed , de Hoop , en Verklaaring eener Christelyke Ziele in den Geloove. „ Elk God-verheerlykend rechtzinnig Christen, in deeze hoope geleefd, en dezelve vereerd hebbende , verklaart het volgende : en als by dood is, kan elk, die het begeert, godvruchtiglyk deeze verklaaring in de hand des overledenen (teeken, terwyl dezelve in de kist ligt. „ Alles-fcheppende , Almagtige god de Vader, god de Zoon, en god de Heilige Geest, in drie Perfoonen, maar ééne Godheid, Zelfltandigheid en Weezen ; zonder ophouden geprezen door alle uwe fchepfelen; die, door uwen heiligen wille, voorweetenfchap, onmeetbaare goedheid, en onuitdrukkelyke wysheid, alle zichtbaare dingen in de wae- (*) Door den Eerwaardigen Dr. kin<-, Schryver van een geleerd bericht, raakende de Gebruiken en Plechtigheden der Griekfche Kerke.  XX. BRIEF, 107 waeield hebt gefchapen: Gy fchiept ook my uwen dienstknecht, om U, 6 Heer myn god! te verheerlyken, om uwen heiligen naam te zingen; om U vol van erkentenisfe te danken voor alle uwe genade , en om, door alle deugden, te trachten na het verwerven van uw eeuwigKoningryk. Mnar,óGodlyke Drievuldigheid! ik hebbe tegen ü gezondigd; ik hebbe uwe heiligheid beleedigd; uwe geboden verbroken; en uw beeld en gelykenis in my niet bewaard, zo als ik behoorde. Ik hebbe myne ziel en lichaam bevlekt door allerlei foort van zonden; en door ondeugende bedryven U tot gramfchap bewogen. Doch, hoewel ik verblind ben geweest door de ydelheden der waereld, nogthans, 6 Heer ! hebbe ik U, mynen Schepper, myn leeven, myne vreugde , myne zaligheid en hoop, niet geheel verlaten. En nu, daar myn leeven door uwe Magt bepaald is, geeve ik het gewilliglyk over. Myne ziel fcheidt zich van myn verderflyk lichaam ; gaat over in de onfterfiykheid, en zal, wanneer het U goeddunkt , weder met dit lichaam verryzen; het welk ik hoope van uwe goedheid en genade, mar het geloof van onzen heiligen Godsdienst, en dewyl Gy lcedt om onze zaligheid. Evenwel worde ik verfchrikt door vreeze, dat de pynigingen der godloozen my zullen aangedaan worden , om de zonden, welke ik tegen U bedreven hebbe. Daarom , d Onfterflyke Koning en myn god! bidde ik U met deezen mynen laatften adem, dat Gy al de zonden wilt vergeven , welke ik bedreven hebbe van myne jeugd af tot op deezen tyd. Want Gy zyt  io8 XX. BRIEF. zyt myn god en myn Schepper: in U geloove ikop U hoopc ik: behoud my, ó Heer! door uw rechtvaardig oordeel, en verwaardig my met uw Koningryk. Gy, die voor ons menfchen je sus christus werdt, om ons te verlosfen van zonde, üoor uwe magt werd ik gebooren, en opgebragt in de wysheid der dcnige heilige Oosterfche Kerke. En ik bidde U, Ó Heer! 11a myne zonden niet gade; maar fchenk my vergiffenis in tegenwoordigheid der onbevlekte Maagd maria, der Moeder gods. Vry van allen twyffel, kome ik rot U, ó god! En ontvang Gy, o Heer! by de fcheiding myner ziele in de geheele ruimte van het lichaam , mynen geest in uwe handen , en maak, volgens uwe genade , my weder leevende in de Euangelifche Gelukzaligheid , tot in alle eeuwigheid. Amen!" EEN. EN TWINTIGSTE BRIEF. (uittrekselo De Boekery der Academie. ■ Overblyffels van peter den Grooten. j^e Boekery, welke tot de Academie behoort, is een groot gebouw, bevattende verfcheiden kamers en galeryen. Zy is voorzien met omtrent dertigduizend Boekdeelen. De Boeken zyn in eene flechte orde, en niet van zeer groote waarde. De Verzameling, evenwel, van Rusfifche Vertaalingen, uit Franfche, Engelfche, en Hoogduitfche Schryve- ren»  XXI. BRIEF. 109 ren, is aarizienlyk. Onder fommige Boeken in de Engelfche Taaie , vond ik verfcheiden Staatkundige Verhandelingen , welke het volftrekte en onfehendbaare recht der Koningen verdedigden. Zy waren in Rusland gebragt door Dr. aresktne. In ééne Galerye is geplaatst eene talryke Verzameling van Chineefche klederen , munten ,. en huisraad ; gelyk ook een aantal van Chineefche en Tartaarfche Handfchriften. Men toonde my oók een aantal van zeldzaamheden uit Kamfchatkadale; en, onder anderen, twee figuuren van wasch, leevensgrootte, vertoonende twee Kamfchatkadaalfche Tovenaars. Zy waren uitgerust, zo als zy zyn by het oeffenen van hun beroep; en hadden rondom zich eene menigte van yzeren ringen hangen. In hunne handen hadden zy eene foort van fpeeltuig, gelykende naar eene trommel. In eene andere Galery zy« een aantal van overblyffelen van peter den Grooten; zyn wandelftok, modéllen van fchepen door zyne eigen handen gemaakt; en , inderdaad, zulk eene verscheidenheid van verfchillende dingen , dat derzelver waarde, als overblyffelen , 'er door verminderd worde. Het geen my meest behaagde, was eene leevensgrootte beeldtenis van dien grooten Man, van wasch, en gemaakt om hem , zo veel mogelyk , te gelyken. Hy wordt zittende vertoond , in regiments-klederen; en een ouden hoed, zonder boordfel , op zyn hoofd hebbende. In éénen der hoeken van zynen hoed is een groot gat, ge-  Ho XXI. BRIEF. gemaakt, naar men zegt, door eenen kogel in den flag by Pultowa. Zyne houding drukt wonderbaarlyk eene peinsachtige, maar barfe, waardigheid uit. Het lyk van peter ligt in eene kerke in het kasteel. Het is befloten in eene marmeren kist, waarop zyn naam ftaat, en die bedekt is met groen fluweel, met goud geborduurd. By hem zyn de lyken van eenige andere Vorften; en daarby ook eenige der paardeftaarten en (landaarden , die in den laatften veldtocht op de Turken veroverd werden. Het kasteel ligt op een klein eiland, tegen over het winterpaleis, en wordt omringd door den grootften tak der Neva. * * * TWEE- EN TWINTIGSTE BRIEF. Dagwyzer van het Weder , geduurende vyf- en vyfiig dagen, in dln Winter van 1769—70. Petersburg , 24 Jan. 1770. waarde heer! ~Y\z koude is hier , inderdaad , zeer ftreng. -"-^Gy kunt over derzelver geftrengheid oordeelen uit onze voorzorgen. Wy neemen toevlucht tot dezelve, niet alleen in onze kleeding, maar ook in onze huizen. Binnen 's huis is onze kleeding dezelfde als in Engeland, geduurende den Winter. Maar,wanneer wy de koude der buitenlucht tegen treeden, is onze ver-  XXII. BRIEF. ui verdedigende toerusting waarlyk zeer koddig. Het hoofd wordt befchermd door eene groote muts met bont, en het lichaam door een gewaad, dat naar eenen nachtrok gelykt, en van den hals tot op de hielen reikt, gemaakt van welke ftof men verkieze, maar overal gevoerd met het dikfte bont. Schoenen met bont , of conguees , gelyk men ze hier noemt, worden, met het hair na buiten gekeerd , aangetrokken over de fchoenen, die wy gewoonlyk draagen. Onze armen worden beveiligd door de lange mouwen van het opperkleed, of pelisfe, [pels] gelyk men het noemt, en onze handen door groote moffen , die ook gebruikt worden tot befcherming van het aangezicht. Wanneer men in een huis komt , maaken terftond eenigen der bedienden uwe bonte fchoenen los , en ontflaan u van uwe pels: het is niet onvermaaklyk, fraaie Heeren , verfierd met goud, en zilver, en purper, en edelgefteente, voor den dag te zien komen uit hunne ruwe uitwendige dracht, gelyk zo veele bonte vlinders, die fchielyk door de korst, welke hen des winters befloten hield, heen breeken. In huizen van eenig aanzien is hier ieder vertrek voorzien van eene groote kachel , die van den vloer tot aan den zolder raakt. Dezelve is doorgaans gemaakt van gebakken fteen, en dikwyls zo opgefchikt met verfchillende kleuren, en met metaalen verfierfelen, dat xy eene zeer goede vertooning maake. Van deeze kachel worden fomtyds pypen en doortochten in de muuren gemaakt, om de hitte rondom het vertrek te leiden. Wanneer het  ii2 XX H. BRIEF. het hout volkomen is uitgebrand, zo dat niet her minde deeltje van vlam of rook overig is, wordt de kleine yzeren deur, door welke de brandflof op haare plaats gebragt werd, maar die, terwyl het hout brandde,open Hond, zeer dicht gefloten; en, door eene andere opening in de zyde der kachel, of petchka, zo als men ze noemt, half wege tusfchen den vloer en den zolder, wordt ook de doortocht , door welken de rook in den fchoorfteen klimt , afgefneden. Dus wordt de hitte , geheel binnen het vertrek befloteu , fomtyds geweldig groot , en bykans onverdraaglyk : en ik heb nooit zo veel warmte in eenig huis te Londen gevoeld, als in de huizen te Petersburg. Want, om zich nog verder te befchermen tegen de bezoeken der Siberifche buien, en het koude gezelfchap, dat zy met zich brengen, zyn de venflers zo gemaakt, dat zy met dubbele luiken kunnen gefloten worden. Van deeze kan men het binnenfte luik naar welgevallen wechneemen. Het wordt doorgaans in Oftober op zyne plaats gefield, en blyft daar tot het begin van Mei. De ruimte, tusfchen de beide luiken, mag omtrent zes of zeven duimen zyn. In de tusfchenruimte tusfchen twee zulke luiken, in eene voorkamer in myne wooning, hebbe ik eenen van reaumur's Thermometers opgehangen, en om u een naauwkeuriger denkbeeld van onze luchtflreek te geeven , zal ik hier achter voegen eenen Dagwyzer van het weder, geduurende vyfen vyftig dagen, beginnende met den iflen van December jongstleden, en vervolgd tot aan de dagte-  XXII; B R I E F. *iB tekening van mynen brief. De ligging is tegen het Zuiden, maar de Waarneemingen werden gewoon]yk vroeg gedaan. Merk daarom op, dat door het teken 8 m. in den Dagwyzer verltaan wordt, acht uuren in den morgen. Ik behoeve u niet te zeggen, dat door o. vr. betekend wordt , onder het Vriespunt, en door b. vr. boven hetzelve. 1769. Dec\ 1 8 m. 9 gno.vr. De lucht helder. Weinig wind N. W. De grond bedekt. met fneeuw. Des middags daalde de wyngeest 7\ De lucht met wolken bezet. Eene fneeuwjacht. 2. 8§gr. 0. vr. Wolkig, met wat mist. 3 7! gr. o. vr. Sneeuw; Een fcherpe wind uit den N. O. 4 ioigr. 0. vr. Helder. 5 ilgr. b. vr. Wolkig. 6 a gr. o. vr. Helder. 7 a gr. b. vr. Helder. De wind'Z. W. 8 h gr. 0. vr. Wolkig. 9 3* gr. bi vr. De Wind Z. W. 10 3 gr. b. vr; Ten half negen viel de wyngeest tot op drie graaden 0. vr. 11 8 gr. 0. vr. 11 a§gr. 0. vr. De Wind W. —— Wat fneeuw. 13 aigno. vf* Wolkig. H ü  114 XXII. BRIEF. 1769. Dec. 14 8m. 3 gr. 0. vr. Zeer wolkig. Een fcherpe Oostenwind. 15 3 gr. 0. vr. Zeer wolkig. 16 3 gr. 0. vr. Sneeuw. 17 4 gr. 0. vr. Sneeuw. De Wind N. O. 18 7 gr. 0. vr. Wolkig. Des avonds ten negen uuren ftond de wyngeest op 15 gr. 0. vr. De Wind N. 6. 19 22 gr. 0. vr. Helder. De Wind N. O. 20 23!gr. 0. vr. Helder. De Wind N. O. 21 12 gr. 0. vr. Sneeuw. ■ A2 17 gr. o. vr. Helder. 23 15 gr. 0. vr. Wolkig. Des nachts was 'e-r fneeuw gevallen. 24 14 gr. 0. vr. Wolkig. Des nachts was 'er fneeuw gevallen. De Wind N. O. 25 11 gr. 0. vr. Des nachts was'er fneeuw gevallen. De Wind N. O. 2(5 9 gr. 0. vr. Sneeuw. De Wind N. O. 27 11 gr. o. vr. Sneeuw. De Wind N. O. 28 15 gr. 0. vr. Helder. De Wind N. O. 09 17 gr. 0. vr. Wolkig. De Wind N. O. 50 9 gr. o. vr. Wolkig. De Wind N. O. 31 9 gr. 0. vr. Sneeuw. 1770. }w. 1 8m. iolgr. 0. vr. Sneeuw. 2 81 gr. 0. vr. Wolkig. 3 15 gr. o. vr. Wolkig. 4  XXII. BRIEF. 113 1770. Jan. 4 8m. i2igr. o. vr. Sneeuw. De Wind Z. W. 5 6 gr. 0. vr. Wolkig. 6 5Ï gr. 0. vr. Sneeuw. 7 6 gr. 0. vr. Sneeuw. 8 6i gr. 0. vr. Sneeuw. 9 8'gr. o. vr. Sneeuw. 10 6 gr. 0. vr. Sneeuw. 11 5§gr. 0. vr. Sneeuw. ia 5 gr. 0. vr. Sneeuw. De Wind N. O. 13 5 gr. o. vr. Sneeuw. De Wind N. O. 14 1 gr. 0. vr. Sneeuw. De Wind Z. W. 15 3 gr. b. vr. Sneeuw. 16 1 gr. b. vr. Sneeuw. 17 iigr. b. vr. Sneeuw. 18 4 gr. o. vr. Sneeuw. De Wind N. O. 19 5 gr. 0. vr. Sneeuw. De Wind N. O. 20 17 gr. 0. vr. Mistig. 21 15 gr. 0. vr. Sneeuw. 22 82 gr. 0. vr. Wolkig. 23 9 gr. 0. vr. Wolkig. 24 10 gr. 0. vr. Wolkig (*). Gy (*) Het koudfte weder was, geduurende myn verblyf in Rusland, doorgaans na het vallen der fneeuw, in February en Maart. De wynseest was , in deeze maanden, doorgaans , tusfchen de tien en vyftien graaden onder het vriespunt. Het koudfte weder, waarvan ik weete , terwyl ik te Petersburg woonde , was in Maart des Jaars 1771. Op den eerften, tweeden cn derden dag dier maand, ftond de wyngeest op 20 graaden o. vr.; maar op den vierden , een weinig voor zeven uuren des morgens , viel hy tot op 32 ar. o. vr. Volgens eenige andere ~H * waa'"  n6 XXII. BRIEF. Gy zult, buiten twyffel, opgemerkt hebbenen deezen dagwyzer, dat het weêr dikwyls zeer donker en wolkig is. Dit is , evenwel , meer het geval in het begin des winters , eer al de fneeuw gevallen is , dan naderhand. In February en Maart , is de lucht ongemeen klaar ; en het Maanlicht, in het byzonder, wanneer de Hemel geheel zonder nevels is, en de grond met fneeuw bedekt , vertoont zich Veel helderer, dan ik het ooit in Britannie gezien hebbe. Ook heeft men in deeze maanden , fchoon de koude in dezelve veel feller is, dan op eenigen anderen tyd, niet zo veel winds als tegenwoordig. De ,, fpirantes fri„ gora cauri ," [de koude aanbrengende Noordewinden] fchyflen de. voorloopers der geftrenge koude te zyn, de eislyke gezellen van November, December, en January. Misfchien is ons dyzig weder en bewolkte lucht, in het einde van den Herfst, en het begin des Winters, de reden, dat ik nog nooit den Rusfifchen Hemel, op eenen avond, door het Noorderlicht verfierd en verleevendigd gezien hebbe. Ik zegge verleevendigd ; want, fchoon ik eens of tweemaal eene doffe en droevige roodheid in de lucht gezien heb, welke men my zeide, Noorderlicht te weezen, hebbe ik het nog nooit gezien met zo heldere kleuren, zo fnelle beweegingen en zonderlinge vertooningen, als de Britfche lucht Waarneemingen, ftond hy op 34 gr. o. vr. Hy bleef niet lang ep 32 gr-> maai' rees allengsl ens tot op 10, 8, en 5 gr. 0. vr. Op den i8den van Maart fiond hy op 2 gï. boven het vriespunt.  XXII. BRIEF. 117 lucht in den Herfst verfraaien. Ik hebbe 'er nooit iets gezien, dat geleek naar de fchoone en juiste befchryving, 'die van dit voorwerp gegeeven wordt, door den Dichter der uitwendige Natuure (*). In dit faifoen fchiet vaak, in ftittt, uit liet Noorden, Een gloed van fchk'rend vuur,en fpreidt zich langs de boorden Des laagcn horizon's, tot dat hy fchielyk 1'traalt Ha 's hemels hoogfte punt, dan fchielyk weder daalt Om even ras op nieuw in ftraalen op te klimmen, Gemengd, gekruist, gedoofd, en weder aan de kimmen Vernieuwd .terwyl een ftroom van licht de lucht doorloopt (f). Hoewel de Dichter in den regel, „ Gemengd, ,, gekruist, enz." zynê werkwoorden op eene ongewoone wyze gebruikt (§), is de befchy ving juist en treffende. Zy is meer dan fchilderachtig; zy is Dichtkundig, zy vertoont ons eene fchielyke opvolging van afwisfelende beweegingen, en levert ons daardoor een fchoon voorbeeld van die foort van ver- (*) [Waarfcbynelyls thomson, den Maaker van hetberoemdj Gedicht The Secfons of De Jaargetyilen. Doch dewyl ik het Engelseh Werk niet bezitte, kan ik dit niet ftellig verzekeren.] Q) [liet Engelsch is : Oft in this feafon , filent from the north, A blaze of meteors fhoots: en fweeping first The Iower Ikies, they all at once converge High to the 'crown of heavon ; and all at once Relapfing quick , as quickly reafcend ; And mix, and thwart, extinguish, and renew; All asther courfing in a maze of Iight.] r§) [Dit ziet eigenlyk op het Engelfche „ And mix,and thwart, „ extinguish, and renew," welke werkwoorden , die eigenlyk ofóh i ; gaendc [tranfiiura'] zyn,hier door den Dichter als onzyJigek[iirvt;a} gebruikt worden.]  H8 XXIL BRIEF. vertegenwoordiginge , welke de 1 vermogens der Schilderkunst, hoe groot die ook zyn, verfmaadt. In zulke uitgezochte gelegenheden, is de taal een werktuig, dat de Dichter kan gebruiken zo als het hem behaagt. De luister der befchryvinge wordt wonderlyk vermeerderd , door het bybrengen der uitwerkinge van diergelyke vertooningen, op de bygeloovige gemoederen van het gemeen, en door het vertoonen des voorwerps, als of het gedaanten en trekken aannam, gefchikt naar hunne ontfteltenis. Men ziet en (taart, de fchrik rerfpreidt zich door het volk, Daar hy een vreemden vorm verleent aan elke wolk, Verbeelding heiien toont, die zich in orde fcbaarden, Luchtfpietfen dicht in een gedrongen, vuur'ge paarden, Tot dat het uitgefttekt gelid, belust op bloed, In feilen ftryd zich menu', terwyl een purp'ren vloed Aan 't vlak des hemels een' verwoede flagting fchildert . Op 't ingebeeld tooneel. Dasr 't bygelcof, verwilderd, Wordt in een luid geraas aan allen kant gehoord En nimmer zwygt; woelzieke dwaasheid droomt van moord, Van bloed, van vechten, en van omgekeerde Steden, enz. (*) De C*) [In het Engelsch: From look to look, contagious thro' the crowd The panic runs, and into wond'rous fhapes Th' appearance throws: armics in meet array, Throng'd with ae'rial fpears, and fteeds of fire, Till the long lines of fuü-exlendcd war In bleeding fight cojmmix, the fanguine flood Rolls a broad flaughter o'er the plains of hcaven, As thus they fcan the vifionary fcene. On all fides fwells the fuperftitious din Incontinent; and bufy frenzy talks Of blood and battle ; citits overtuin'd, &c.J  XXII. BRIEF. 119 De Befchryving wordt voortgezet, en klimt op door eene fraaie vergrootinge, tot dat men. meent, dat zelfs Natuur Al wagg'iend dreigt in 't graf der eeuwen te verzinken En wordt dan, door eene fraaie tegenoverftellinge, beüoten met*de volgende bedaarde aanmerkinge, Heel-andeis hy, by wien liet wysheidminnend oog En fchrander onderzoek in zyn befpiegelhigen Het golvend licht befchouwt, begeerig door te diingcn Tot de oorzaak en de ftof, tot nog toe onbekend, Van dit vtrfehynzcl CD- Vaarwel. (*) [Het Engelsch is: Nature's felf Is deem'd to totter on the brink of time.] (t) [Het Engelsch luidt: Not fo the man of philofophic eye And infpect lage; the waving brightnefs he Curions furveys; inquifitive to know The caufes and materials yet unfix'd Of this appearance.] H 4 DRIE-  ï2© XXIII. BRIEF. DRIE- EN TWINTIGSTE BRIEF. Het Standbeeld te Paard, van peter den Grooten — De tot het Voetftuk gefchikte Rots. Petersburg, 1770. waarde heer! jQ^e ervarende en fchranderfte maaker van Standbeelden, in Europa, wordt hier tegenwoordig gebruikt tot het maaken van .een Standbeeld te Paard, van peter den Grooten. Het ontwerp van dit nuk is ten deele leenfpreukig. Plet Voetftuk moet eene rots vertoonen, terwyl het paard zich vol moeds en met groote oeffening van kracht vertoont, als dezelve opftygende. Dit moet de zwaarigheden aanduiden, welke peter te boven ftreefde, in zynen grooten arbeid van het hervormen der Rusfen. Eene onguur groote flang, welke den Nyd verbeeldt, wordt, hoewel den kop nog om hoog heffende , vertoond, als getrapt onder den achtervoet des paards. Ik bekenne, dat my dit voorkomt , als een grillige inval, en een al te gemeen verfierfel. Daarenboven, daar men bedoelt, dat zachte en welgevallige aandoeningen, de algemeene uitwerking des Standbeelds by den Aanfchouwer zullen weezen, veroorzaakt de ftraks ge^ melde omftandigheid te veel gewaarwordinge van ee-  XXXII, BRIE F, iai eene andere foort, Want, in werken van fmaak, is eenheid van gevoel van geen gering aanbelang. De flang, evenwel, ftrekt nog tot een beter gebruik, en is van grooten dienst in het onderfteunen of vasthouden van den (taart des paards. De houding van peter is met den éénen arm uitgeltrekt. Men bedoelt, dat hy hiermede vaderlyke genegenheid voor zyn Volk zal uitdrukken: en, wanneer ons gezegd wordt, dat deeze de bedoeling is van den Kunltenaar, begrypen wy ook, dat hy gedaan heeft het geen hy zich vooritelde. De uitdrukking des gelaats is gelukkig en charadtermaatig; men ziet 'er genegenheid en wysheid in; evenwel, niet, zonder eenige trekken van die woestheid , welke p e t e r 's verbaazende verdiende te meer deed aflteeken. Ondertusfchen, konde ik wel gewenscht hebben, dat een werk, welk, in andere opzichten, wa.arlyk keurig is, minder leenfpreukig ware. De bevalligheden en fcheonheden der leenfpreuke onderwerpen haare tedere fchaduwen en trekken niet aan het penfeel of aan den beitel. De Zanggodinnen alleen hebben het bezit 'er van. — Het gewaad van dit Standbeeld heeft men, met zeer veel oordeels, zo eenvoudig willen maaken als mogelyk was. Het vertoont de oorfpronglyke kleeding der Rusfen. Het Standbeeld, moogt gy wel verzekerd zyn, is tegenwoordig hier het gewoone onderwerp der gefprekken; en deeze laatfte omftandigheid heeft aanleiding gegeeven tot eenige goede aanmerkingen over de gebruikelyke wyze van kleeding en opfchik van beelden. H 5 De  122 XXIII. BRIEF. De rots, die tot een voetftuk gefchikt is, is zelve eene zeldzaamheid. Ik ben onlangs gereisd na Carelia, alwaar zy nu ligt, om ze te zien in haaren natuurlyken ftaat. Zy was toen veertig voeten lang, tweeëntwintig breed, en even zo hoog; maar, eer zy na Petersburg gebragt worde, zal men 'er waarfchynelyk een goed deel afhouwen. Zy is geheel los, ligt een weinig beneden de oppervlakte der aarde, en is geheel niet verbonden met eenige laag van fteen of rots. In haare zamenftelling fchynt zy een groot gedeelte van granit en van onyx te bevatten. Zy kan keurlyk gepolyst worden , en vertoont eenige fchoone mengelingen van wit, zwart en graauw. In fommige haarer aderen flikkert zy; en fommige haarer ftreepen pronken met eene fraaie mengeling van eene bleek roode of bloozende kleur. Oorringen en mouwknoopen , gefneden uit de brokken deezer rotze , zyn tegenwoordig zeer in de mode. Zy zal, door middel van een voertuig, dat door menfchen getrokken wordt, gebragt worden tot op den oever der Neva: daar zal men ze plaatzen aan boord van eene groote bark, om ze vervolgens met booten na de Stad te fleepen. De Kunftenaar , die met dit onfterflyke werk bezig is, heeft herwaards met zich gebragt eene fraaie marmeren figuur , gefchikt tot eene leenfpreukige verbeelding van den Winter. Een zeer gefchikt fieraad , zult gy zeggen, voor de Hoofdftad eens Noordfchen Ryk?. 'Er is, evenwel, iets zeer byzonders in den aart .des ontwerps. De Winter wordt  XXIII. BRIE F. 123 wordt hier vertoond als eene Vrouw, zeer fchoon, en zeer jong. Zy is gekleed in een loshangend gewaad ; haar gelaat drukt de tedcrfte genegenheid uit , terwyl zy zich bevalliglyk fchynt te buigen over eenige winterbloemen , en bezig fchynt met dezelve, door eene vouw van haar Meed, te befchermen tegen de ftrengheid des weders. Maar hoe, zult gy vraagen, gelyk ik ook die vryheid gebruikte, kunnen wy weeten , dat dit de Winter is ? Door den volgenden -— durve ik zeggen, ïrrilligen inval ? ■ Dicht by haar ftaat, op een voetftuk, een aarden vat vol waters : de vloeütof heeft, door de uitzettinge door de vorst veroorzaakt , den rand des vats doen berften, en het af- gebjooken ftuk ligt 'er nevens. Maar myne voornaame tegenwerping is tegen het ontwerp in het algemeen. Behoorde niet de Winter, volgens het gewoone gebruik van Dichters en Schilders , zelve niet ongevoelig te fchynen voor de uitwerkfels der koude ? Wordt niet de Dood, wanneer men 'er een perfoon van maakt, zelve vertoond als een geraamte? of zo als milton denzelven heeft afgebeeld (*). Is niet het Gevaar,door collins verbeeld, in weezenlyk gevaar ? Gevaar, wiens grove rcuzenleden Geen flerflyk oog kan zonder i'chroom Aanfchouwen; dat met wank'le fchreden En eislyk aanzicht, in den nacht, Zich (*) [Waarfchynelyk bedoelt de Schryver eene plaats uit milton's Parsdife Lost, B. II. vs,. 666 673.]  ia+ XXIII. BRIEF. Zich huilern! door den ftorm voelt knellen Of op een' fteilte, onbedacht,. Daar losfe rotzen overhellen Zich nederwerpt, en flaapt... De Schrik vertoont zich by denzelfden Dichter, als opfpringende, vluchtende, en in wanorde. ■ 6 Schrik! ó zinnelooze Schrik ! Ik zie, 'k zie uw' ontftelden blik: 'k Zie uw' verhaasten ftap, verwilderde oogen 'k Spring op als gy, en vlucht als gy verbaasd (f). Ook de wanhoop wordt, in de meesterlyke befchryvinge van s pens er, vertoond-als de fokterendfte pynen uitftaande. „ Deeze Schryvers," antwoordt de Kunftenaar, die ook een fcherpzinnig Oordeelkundige is, „«zyn „ op een doolpad geraakt. Ik volge een ontwerp, „ dat meer beftaanbaar met zichzelven, en naauw„ keuriger is. Ik vertoone het Vermogen , dat het „ jaar, CO [In het Engelsch: ' Danger! whofe limbs of giant mould Wat mortal eyc can fix'd bchsld? Who ftalks his round,an hideous form, Hovvling amid the midnight ftorm ; Or throws him On the ridgy ftcep Of feme loofe hanging rock to Heep.] (t) [In het Engelsch wordt eigenlyk van deVi-ez: "efproken * dus luidt het: ■ Ah , Fear! ah, frantic Fear ! I fee, I fee thee near ; I know thy hnrriéd ftep, and haggard eye, Like thee I ftat, likc thee disorder'd fly.J  XXIII. BRIE F. iaj „ jaargetyde beheerscht; dat alleen de beduuring „ heeft van de vorst en van de onweêrsvlaagen, „ en derhalven niet ka*n onderdeld worden van „ derzelver ftrengheid iets te lyden." De Inval is fchrander; maar ik kan de Leer niet onderfchryven. Het verder onderzoeken van dit ftuk , evenwel, zou my inwikkelen in eenen langeren Brief, dan ik tyd hebbe te fchryven. Vaarwel. VIER- EN TWINTIGSTE BRIEF. De Slaaverny der Rusfifche Boeren. WAARDE HEER, Petersburg, 1770. Ik zal myn best doen, om , zo ver myne eigene Waarneemingen (trekken, en als ik kan afgaan op de berichten, die ik van anderen ontvangen hebbe, uwe vraagen, raakende den (taalkundigen toeftand en het Volks-character, der Rusfen, te beantwoorden. Over dit onderwerp zal ik u de zaaken en waarneemingen voorleggen in die orde, in welke zy my voor den geest komen ; en 'er by gelegenheid voorvallen en anecdotes onder mengen , welke dienen kunnen om de algemeene aanmerkingen op te helderen. Ik zal u niet ophouden met eenige verfchooning voor eene zo weinig in orde gefchikte wyze van voordellen, indien het nog eene wyze van voordellen mag heeten. Inderdaad het ontbreekt my aan ledigen tyd , en , misfchien, aan vee-  ia* XXÏV. BRIEF. veele andere vereischten, om eene Verhandeling in orde op te Hellen. Ik zal daarom myzelven troosten , en trachten u te voldoen, door aan te merken , dat, wanneer men enkel tydverdryf bedoelt, de fchikking , die ik gekozen hebbe, misfchien, zo goed is als eenige andere. Ik zal ook nog laateu voorafgaan, dat^ indien my iets geftrengs moge ontfnappen over den vorm der Rusfifche Regeeringe , dit alleen den vorm kan bedoelen, zonder eenig opzicht op het tegenwoordig Ryksbeftuur. Ik geloove oprechtelyk, dat geen willekeurig Vorst, of, indien die uitdrukking ü beter behaagt, geen volftrekte Alleenheerfcher, ooit met meerdere voorzichtigheid regeerde , of zich met zuiverder oogmerken toeleide op de welvaart van zyn Volk, dan de tegenwoordige Keizerin van Rusland. Evenwel is het onmogelyk voor eenen Inbooreling van Britannie, wanneer hy een bericht van dit Land geeft aan eenen Engelschman, zulke aandoeningen en bedenkingen niet uit te drukken, als eene vergelyking van den Britfchen regeeringsvorm met dien van andere Volken, natuurlyk moet doen opwellen. De Boeren in Rusland , dat is te zeggen, het grootfte gedeelte der Onderdaanen van dit Ryk , zyn in eenen ftaat van verachtelyke flaavernye; en worden even zeer gehouden voor het eigendom der Edelen , welken zy toebehooren, als derzelver honden en paarden. Inderdaad, de rykdom van eeneii man van aanzien wordt in Rusland niet gerekend naar de uitgeftrektheid lands, dat hy bezit, of naar de hoeveelheid van koorn, welke hy ter markt kan breu-  XXIV. BRIE F. i27 brengen , maar naar het getal zyner flaaven. Zy, die den Prinfe sherebatoff toebehooren, en deszelfs vermogen uitmaaken, worden gezegd niet minder in getal te zyn dan honderd en zevenentwintig duizend. Elke Slaaf betaalt jaarlyks omtrent een roebel aan zynen meester; en,indien hy op den wech is, om geld te winnen, wordt de fchatting vermeerderd. In het algemeen geeft elk Rusfisch Edelman aan de Boeren, welken hem toebehooren, een zeker gedeelte lands te bebouwen , welks voortbrengfels, uitgezonderd zo veel als noodig is tot hun eigen onderhoud, aan den Eigenaar geleverd worden. Somtyds oeffenen deeze flaaven handwerken, of dryven eenigen handel; en al de zodanigen betaaleii jaarlyks eene veel grootere fom aan hunne Eigenaaren, dan de landbouwer doet. Inderdaad, een Rusfifche Boer heeft geen eigendom; alles wat hy bezit , zelfs bet ellendige kleed, dat hem bedekt tegen de koude, mag door zynen Meester als het zyne aangetast worden. Eenen Timmer¬ man , van welken men wist , dat hy eenig geld had overgegaard, werd door den roofgierigen Rentmeester van eenen roofgierigen Kneez bevolen, dat hy tweehonderd roebels aan zynen Eigenaar zou betaalen. De man gehoorzaamde , en bragt het geld in koper. „ Ik moet het in zilvergeld heb„ ben," zei de Rentmeester. De Slaaf ontkende, dat hy zo veel had, maar werd terftond gegeesfeld , tot dat hy beloofde aan den eisch te voldoen. Hy bragt het zilver, en de gierige Over- lle  123 XXIV. B R I E F. fte liiekl beide het zilver en het koper. Gy zult ligtlyk beguypen, dat menfchen in deeze omflandigheden , indien zy ooit in ftaat geraaken van hunne middelen te vermeerderen, hunnen rykdom zullen verbergen, en het uiterlyke voorkomen van behoeftigheid en ellende aanneemen. De Eigenaar heeft ook de magt van zynen Slaaf te verkoopen, of deszelfs arbeid te verhuuren aan anderen; en het gebeurt fomtyds , dat een Kneez of Boyaar eenen Slaaf geeft aan een nabuurigen Boyaar, in ruilinge tegen een hond of een paard. De Eigenaar mag ook zynen Slaaven zulke ftraffen aandoen als hem behaagt, en voor allerlei foort van misdryven. Het ftrydt , wel is waar, tegen de wet, hen ter dood te brengen; maar het gebeurt, evenwel, fomtyds, dat een arme Slaaf fterft van de wonden, welke hem toegebragt worden door eenen driftigen of onbarmhartigen Meester. Ik heb gehoord, dat, niet lang geleden, eene Dame te Moscow , de Zuster van den Maarfchalk S • , overtuigd werd , dat zy, zo door geesfelen, 'als door andere barbaarfche ftraffen, meer dan zeventig Slaaven had ter dood gebragt. Het was by haar een ftuk van tydkorting, grillige en ongewoone wyzen van ftraffen uit te denken. Zulk een gruwel, evenwel , konde, in weerwil van haaren rang , en van de groote magt, welke de Edelen hebben over hunne Slaaven, niet ongeftraft doorgaan. Zy werd te recht gefield , fchuldig gevonden, en veroordeeld om op de markt te pronk te ftaan, met een papier, behelzende haare misdaad, op  XXIV. BRIEF. 129 op de borst, en verder in een gat opgeflooten te worden. Maar zy, die geene afkerigheid gevoeld had van haare medefchepfelen de onmenfchelykfte ftraffen te doen ondergaan, en die zelfs zich vermaakt had met de verfcheidenheid van derzelver lyden , had zulk een gevoel van haaren rang , en eene zo leevendige aandoening van haare eigen fchande, dat trotsheid, fchaamte en gevoeligheid, haar van haar verftand beroofden. In waarheid , beide de misdaad en de ftraf komen my voor fterk getekend te zyn met het merk der barbaarschheid. Dewyl een Rusfifche Boer geen eigendom bezit, en van de vruchten van zynen arbeid niets meer kan genieten, dan blootlyk genoeg is om zyn leeven te bewaaren , en zynen kinderen niet kan nalaaten dan de erfenis eener ellendige flaavernye , denkt hy ook niet verder dan op het tegenwoordige. Gy moet, derhalven, onder deeze menfchen, geene groote vlyt of werkzaamheid verwachten. Hoe kunnen zy dien moed, en verhevenheid van gevoelens , bezitten, welke inboorlingen van een vryen Staat onderfcheiden, daar zy bloot ftaan voor lyfftraffen, en op denzelfden voet gefield worden met de redelooze dieren ? Hoe kunnen zy menschlyk zyn, daar zy met zo groote onmenschlykheid behand'eld worden? Ik ben verzekerd, dat de meeste gebreken, die zich in hun Volks-charafter vertonnen , het gevolg zyn van den willekeurigen aart van den Rusfifchen Regeeringsvorm. Ik zeide , dat de inkomflen van een Rusfifchen Edelman voortkomen uit de landen , welke door 1 zy-  :3<5 XXIV. BRIE F. zyne flaaven bebouwd worden; en dat deezen fom. tyds ook onledig waren met andere bezigheden dan den Landbouw. ;Zy komen dikwyls uit afgelegen Gewesten , en worden te Moscow, Petersburg, en in andere Steden gebruikt , als huis-flaaven , handwerksluiden, en daghuurders. In deeze gevallen moeten zy Verklaaringen en een gefchreven Verlofbrief hebben, inhoudende hunne naamen, de naamen hunner Eigenaars, en den tyd geduurende welken hun vergund is uit te blyven. Wanneer zy in eenige groote Stad komen, met oogmerk om daar te blyven, en zich tot eenig werk te begeeven , moet de perfoon , die hen gebruikt , hunne Verklaaringen doen aantekenen by den Opperden der burgerlyke Regeeringe van de plaatze, alwaar zy voorneemens zyn zich te vestigen. Na dat zy den geftelden tyd zyn uitgebleven, moeten zy wederkeeren tot hunne voorige Eigenaars, en zyn denzelven rekenfehap fchuldig van alles, wat zy gewonnen hebben. De Keizerin heeft het oog op deeze handelingen in de volgende plaatzen van haare onderrichtingen van de Afgevaardigden, die tot het maaken van een Wetboek byeen geroepen zyn. „ Het fchynt ook, dat de wyze van hunne ,, inkomften in te vorderen, welke door de Groo,, ten is ingevoerd , beide het getal der inwoon,, deren en de zucht voor den Landbouw in Rus„ land, doet afneemen. Genoegzaam alle dorpen „ zyn belast met zwaare fchattingen. De Groo,, ten, die zelden of nooit in hunne dorpen woonen, leggen op elk hoofd eene belasting van een, » twee,  XXIV. BRIEF. 13* „ twee , en zelfs vyf roebels, zonder eenigzins " acht te geeven, of, en door welke middelen, " hunne Boeren in ftaat zyn dit geld byeen te kry- gen. Het is ten hoogtten noodzaaklyk, dat de Wet den Heeren eenen regel voorfchryve , tot " eene meer verftandige wyze van hunne inkomften „ te heffen ; en hen verplichte tot het opleggen van zulk eene belastinge, als minst ftrekke om „ den boer van zyn huis en gezin te verwyderen: „ dit zou het middel zyn, waardoor de Laud„ bouw meer uitgebreid zou worden, en de bevol- king des Ryks toeneemen. Zelfs nu zien fom" mige Boeren hunne huizen niet in den tyd van „ vyftien Jaaren , en betaalen evenwel, elk zynen „'Heer, de jaarlykfche belasting, welke zy win„ nen in fteden op eenen grooten afftand van hun " Gezin gelegen , terwyl zy daartoe het geheele „ Ryk doorzwerven." Eene andere hardheid, waarvoor de Rusfifche Boeren zyn blootgefteld, is, dat zy verplicht zyn te trouwen , wie, en op welken tyd, het hunnen Meesteren behaage. Elke Slaaf, die Vader is, betaalt zynen Eigenaar een zekere fchatting voor elk zyner kinderen ; en de Eigenaar is daarom begeerig, dat, zo fpoedig, als mogelyk zy, een nieuw geflacht verwekt worde. Huwelyken van deeze foort kunnen weinig geluk aanbrengen; noch man noch vrouw bekommeren zich veel over hunne echtelyke trouwe : hier door zyn de laagfte rangen van menfehen zo ondeugende als men zich by mo gelykheid kan verbeelden; en in zulke omftandig- I 2 ne'  i32 XXIV. BRIEF. heden kan men niet verwachten, dat zy veei zorge zullen draagen voor hunne kinderen. De toeftand van die Boeren, welken het onmiddelyke eigendom der Kroone zyn , wordt minder ongelukkig gerekend, dan de ftaat der zulken, die den Adel toebehooren; en deeze zyn van drie foorten. De eerften zyn de zulken, die, of in het heimelyk , of onder de begunftiging van een menschlievenden meester, in ftaat zyn geweest van zo veel gelds byeen te zamelen, als hen in ftaat kan ftellen van hunne vryheid te koopen, en die, daarenboven, het geluk hebben van te leeven onder eenen Meester, die billyk genoeg is om hen in vryheid te ftellen voor de fom, welke zy aanbieden. Zodanige perfoonen , en derzelver kinderen, zyn daarna voor altoos de onmiddelyke Slaaven der Kroone. Op denzelfden voet zyn alle Priesters en derzelver kinderen ; fchoon de afhangelykheid der laagere Geestelykheid van de hoogere fomtyds even erg is als de fmartlykfte flaaverny. De Soldaaten ook, en derzelver Kinderen, (en deeze rang bevat het geheele lichaam van den Adel,) zyn de onmiddelyke Slaaven der Kroone. 6 Britten! men mogt u met recht gelukkig Icbatten, Indien gy uw geluk en zegen recht kost vatten t*). (*) 6 Fortunatos uitmunt, fua fi bona norint Britannos. [Virgilius, Qeorg. Lib. II. vs. 458, heeft eigenlyk AgtL colas, by vondel HaislUn. De fpteling van onzen Schryver is niet onaanig, en in meer dan één opzicht tot-pasfdyk.] VYF-  XXV. BRIEF. 133 VYF- EN TWINTIGSTE BRIEF. De Perfoonen — Voedfel — Kleeding — Huizen _ en Naamen der Rusfifche Boeren. De Rusfen zyn groot, fterk, en welgemaakt; hunne tanden zyn uitneemend goed; hun hair is in het algemeen zwart, en hunne kleur bloozende. Ik heb uaauwelyks eenige roodhairige perfoonen onder hen gezien; en de blanken onder hen zien 'er niet zo wel uit, als die van een bruine kleur zyn. Scheel zien en ftamelen ontmoet men zelden , en men ziet weinige of geene kreupelen of mismaakten. Misfchien fterven de meesten der geenen, die zwak of niet welgemaakt zyn, in hunne kindsehheid, uit hoofde der geringe zorge, welke de arme luiden kunnen draagen voor hunne kinderen , en der ellendigheid van hunnen flaaflchen toeftand. Ik hebbe, evenwel, nog eene andere rede hooren bybrengen van het geringe getal der kreupelen en mismaakten, welken men in Petersburg ziet. Men zegt , dat de Keizerin elisabeth zo naauwgezet kiesch was, dat zy het gezicht van diergelyke perfoonen niet kon verdraagen; en daarom verbood, dat dezelven zich zouden'vertoonen, in de plaatzen, alwaar zy verkoos haar verblyf te houden. Deeze oorzaak heeft nu, evenwel, opgehouden te werken, en ik heb niet gehoord, dat haare tegenwoordige Majefteit ooit j , met  1-34 XXV. BRIE F. met diergelyke afkeerigheden gekweld was. De Vrouwen van allerlei rang in dit land, fchoon zeer leevendig en zeer vrolyk, altoos daufende en zingende , en lachende en praaiende , hebben niet dezelfde aanfpraak op een goed uitzicht, en de bevalligheden van uiterlyk voorkomen, als de Mannen. Zy hebben geene fyne geflalte; en haare kleur is zo als het haar behaagt. Want zelfs die van den allerlaagften ftand befmeeren haare tronien met rood blanketfel, indien zy flechts in ftaat zyn van het te bekomen. Rood is hier de begunltigde kleur, in zo verre, dat het woord, welk in de Rusfifche raai rood te kennen geeft , van dezelfde betekenis zy als fchoon. De Rusfifche Boeren eeten eene foort van zwart brood, gemaakt van rogge, garst, boekweit, en andere min waardige graanen: het is zuur, maar niet ongezond. Zy gebruiken ook een groot deel look, flechte olie, en visch. Zy maaken geene kaas; en zyn niet zeer bekend met het menigvuldige gebruik, dat men van melk kan maaken. Zy drinken eene flechte foort van meed, en dranken gemaakt van wilde vruchten. Maar hun geliefdfte vocht , en dat zy zeer ryklyk gebruiken , wordt geftookt uit het koorn, dat hun land voortbrengt. Het geene tacitus zegt van de oude Duitfchers, is, in dit ftuk, ten vollen toepasfelyk op de Rusfen. „ Potui humor ex hordeo aut frumen„ to, in quondam fimilitudinem vini corruptus. „ Sine apparatu , fine blandimentis expellunt „ famem : adverfus fitim non eadem temperan- „ tia".  XXV. BRIEF. 135 „ tia (*)." [volgens de Vertaaling van hoopt.] Tot drank dient hun uit garst cfc tarwe het „ vocht , verdorven dat eenighzins naa wyn ge- ^ lykt. _ Zonder toerusting, zont'er vlaaijing „ verdryven zy den honger. Teegens dorst zyn „ zy niet eeven getempert." Hoewel in het algemeen fterk en gezond , worden zy fomtyds aangetast door zwaare krankten. Het geduurig eeten van visch in de Vasten veroorzaakt hun geweldige buikloopen. Ook zyn zy onderhevig aan fcorbutieke ongefteldhedeu, tegen welke, evenwel, de Natuur een uitmuntend tegengift bezorgt w de Befien , die in Rusland groeien. Deeze zyn de Maroshki (t): eene belie van grootte en gedaante gelyk de moerbefien, maar hard, van eene roodachtige of geelachtige kleur, eenigzins zuur van fmaak, met weinig geurs, en groeiende aan eene kleine plant , van omtrent een halvcn voet hoog; de Glukoi, of braambeziën; wilde aardbefiën, en blaauwebefiën. Hun- (*) [De Morlb. German. Cap. XXIII.] (■f) Rubus chamcemorus, foliis fimplicibus lobatis caült inermi unifloro. De Inwoondeis van Zweden en Noorwegen hou- den deeze vrucht voor een uitmuntend middel tegen den Scorbut; zy Bcwaaten 'cr in den herfst een giooten voprraad van, om ze in taarten en als confituurcn te gebruiken. DeLaplanders kneuzenze en eetenzc als eene lckkerny, in de melk der Rendieren: zy begraavenze onder de fneeuw, om ze, geduurende den Whitpr, te bewaaren, en vinden ze, by de aankomst der Lente , zo vcrsch 'en .goed , als of zy eerst geplukt waren. . LICuIIXFGÜ T. - ■• 14  136 XXV. BRI£ F. Hunne kleeding, ik meene die der Rusfifche Boeren, is zeer eenvoudig, en wel gefchikt naar hunne ftrenge lugtftreek. Zy bellaar uit beestenvellen, grove wollen lakens, en grof linnen, dat zy gebruiken tot hembden en onderbroeken. Hun oppergewaad is eene foort van groote Jas, die tot beneden hunne knieën raakt, voor over elkander geilagen, en met eenen gordel om den middel wordt vastgemaakt. Somtyds trachten zy hunnen fmaak te vertoonen door de verfchillende en fterkblinkende kleuren van deezen gordel. Om de beenen draagen zy Hukken lakens veelmaalcn om dezelve heen geflagen,en met koorden vastgemaakt; en fchynen geheel geen werk te maaken van in dit deel eenige fraaiheid van gedaante of evenredigheid te vertoonen. Hunne halzen zyn naakt , voor het weder blootgefteld, en gelyken, gevolgelyk, naar den nek van eenen nier. Zy hebben lange baarden en dicht gekroesd hair, en bedekken hunne hoofden met grove wollen of ruige mutsen van bont, die doorgaans eene hooge kegelvormige gedaante hebben. Elke Rus, van welken rang hy ook zyn moge, draagt gewoonlyk op de borst, aan een lint of eene koord, die om zynen hals is vastgemaakt, een klein kruis van goud, zilver of lood. Zy ontvangen deeze kruifen Van hunne Gevaders by den Doop; en leggenze nooit af, zo lang zy leeven. Hunne huizen zyn van hout gemaakt,en op eene zeer zonderlinge wyze gebouwd. Men berooft een aantal van groote boomen van hunnen bast. Zy worden niet tot planken gezaagd, maar evenwydig aan  XXV. BRIEF- 137 aan den Gezichteinder en dicht op elkander geleid ; aan de einden met houte pennen vastgemaakt; en dus timmeren zy de muuren met het einde des eenen booms aan dat des anderen te hechten. Het dak is fomtyds van planken, fomtyds van riet. Ik heb gehoord, dat huizen van deeze foort veeltyds op rollen gezet worden, zo dat men ze van de eene plaatze na de andere kan 0verbrengen. De Rusfen gebruiken, in het bouwen hunner huizen , zeer weinige werktuigen. De byl is bykans het eenige, dat onder hun in gebruik is; zy dient hun zelfs in plaatze van eene zaag; en het is wonderlyk te zien, hoe recht en regelmaatig zy met dezelve weeten te hakken. Zy gebruiken noch de fchaaf, noch de beitel. Ik zondere van dit bericht uit, die timmerluiden van beroep zyn. Ten platten lande leeven de Rusfen doorgaans in kleine dorpen, de grond, dien zy voor hunne Eigenaars moeten bebouwen, is in de nabuurfchap; en in dit geval is elk zyn eigen Snyder, Timmerman en Schoenmaaker. In elk dorp zyn Opzieners, kleine dwingelanden! Zo veel als ik kan gewaar worden hebben de Rusfifche Boeren geene Toenaamen. Daar zy onbevoegd zyn tot de bezitting van eenig eigendom, en hunnen kinderen niets dan flaaverny hebben na te laaten , is zulk eene onderfcheiding nutloos. De zodanigen onder hen, die Toenaamen gebruiken , neemen doorgaans den Naam van hunnen Eigenaar, en voegen dien by hunnen Voornaam. De meest gebruikelyke Voornaamen, welke ik on^ I 5 der  138 XXV. BRIEF, der hen gehoord hebbe, zyn Cusma, Gregorius; Stephanus, Ivan, dat volgens hun zeggen, Joannes betekent; Vafili, dat zy Willem overzetten; Demetrius, Alexis, en andere, die duidelyk ontleend zyn van hunne zuidlyke nabuuren. Deeze omftandigheid zal u te meer verbaazende voorkomen, dewyl 'er weinig gemeenfchap heeft plaats gehad'tusfchen de Rusfen en de onderdaanen van het Oosterfche Keizerryk. Zy zynze verfchuldigd aan hunnen Godsdienst. Volgens de Hellingen der Griekfche Kerke, is elke dag des Jaars toegewyd aan eenigen byzonderen Heilig; en men gelooft , dat ieder kind is ouder de bcfcherming van den heilgen perfoonaadje, welke op deszelfs geboortedag geëerd werd. Van hier, ten zy 'er eenige zeer byzondere oorzaak tusfchen kome, worden alle Rusfifche kinderen genoemd met naamen van Heiligen; en daar veelen der Heiligen Griekfche naamen hebben , draagen de Barbaaren by het Meir Ladoga, of aan de witte Zee, naamen, die, in laateren tyd, gemeen waren te Athene en te Byzantium. Hieruit volgt natuurlyk, in een land, waarin het eeren der Beelden gebruikelyk is, dat ieder een beeld heeft van den geheiligden Perfoon, die hem befchermt en door hem geëerd wordt. Dit beeld wordt zodanig geplaatst in eenen hoek van zyne kamer, dat het getuige zy van alle zyne daaden, en zvn Éedfr ng eerbewys ontvange , wanneer hy de deur inkomt. Van hier ziet men in elk huis, en in eiken wmkel, eene Beeldtenis van den Befchermheili-en op dagen van plechtige godsdienstoeffeninge, worden eene  XXV. 15 R I li F. 139 eene of twee waschkaarfen voor dezelve aangekeken. Maar hoewel de Rusfen zulke geheiligde getuigen van hun gedrag hebben, worden zy fchielyk met dezelven zo gemeenzaam, dat zy de verrichting van alle daaden, hoe genaamd, in derzelver tegenwoordigheid durven waagcn ; en ik heb van niemand anders gehoord dan van eenige uit de fchoone Kunne die, in gevallen van onwederftaanbaare verzoekinge, gedacht hebben om het aangezicht van den bloozenden Heilig te bedekken met eenen fchorteldoek. Ten opzichte van Toenaamen hebbe ik reeds gezegd, dat, voor zo veel als ik kon gewaar worden, de Boeren zulke Naamen niet draagen. Wanneer 'er verfcheiden zyn van denzelfden naam, onderfcheiden zy zich van elkander door den naam van hunnen Vader aan te neemen , te zamengevoegd met de woorden , die in hunne taal, Zoon, of Dochter betekenen, en dus die byzondere betrekking aanduidende. Dus wil Ivan Petrowits zeggen Ivan, de Zoon van Peter, en Anna lvanouna betekent Anna , de Dochter van Ivan. _7 , Vaarwel. ZES-  T40 XXVI. BRIEF. ZES- EN TWINTIGSTE BRIEF. Het Groeten — de Krakeelen — en Vermaaken der Rusfifche Boeren. WAARDE HEER, Jn mynen laatflen gaf ik u eenig bericht raakende de perfoonen, het voedfel, de kleeding, de huizen en naamen der Rusfen. De onhandigheden, welke ik nu zal melden, betreffende hunne wyze van groeten, hunne krakeelen en vermaaken, zal u, misfchien, een meer byzonder gezicht geeven van derzelver zeden en nationaal character. Wanneer twee Rusfifche Boeren elkander ontmoeten , neemen zy hunne mutzen af, buigen zich zeer diep , vatten elkander by de hand , flrvken hunne baarden , kusfen elkander, en noemen zich onderling , naar hunnen verfchillenden ouderdom, Broeder of Vader, of by eenigen anderen naam, die genegenheid aanduidt. Beide, Mannen en Vrouwen, buigen zich zeer laag in hun groeten. Ik werd fterk getroffen door deeze omitandigheid en ontdekte fchielyk , dat zy , in het gehoorzaamen der Grooten , en het eerbiedigen der Heiligen, al vroeg gewend wierden aan het doen van voetvallen, en aan buigzaamheid des lichaams. Inderdaad, de flaaffche onderdaanigheid , welke zy hunnen Meerderen bewyzen, kan alleen geëvenaard worden  XXVI. BRIEF. 141 den door de trotze behandelinge, welke zy in vergeldinge ontmoeten. Indien twee Rusfifche Boeren by toeval gefchil krygen, komen zy zelden tot flagen,maar zyn zeer kwistig in het uitdeelen van fcheldwoorden, en de taal van hun fchelden beftaat uit de laagfte zinfpelingen en de aanftootelykftc vuiligheden. Hiervan zal men naauwelyks een voorbeeld kunnen vinden in de zeden van eenig ander Volk. Wanneer zy ooit tot flagen komen, maakt het gevecht eene allerbelachelykfte vertooning; zy weeten niets van de gefloten vuist van eenen Engelschman , maar liaan onbehouwen om zich heen,met opene handen en uitgeftrekte armen. Ik weete geene omitandigheid, waardoor het Nationaale Character van eenig Volk gemaklyker kan ontdekt worden , dan door deszelfs vermaaken. Wanneer de menfchen zich verlustigen , zyn zy niet op hunne hoede, zonder zorge of achterhoudendheid: dan vertoont zich het hart, met al deszelfs heimelyke neigingen , vermomde begeerten , en ingevolgde hebbelykheden. Ook ben ik niet bekend met eenige omitandigheid, waarin de nationaale Characters meer uit elkander loopen. De Romeinen waren een minder befchaafd Volk dan de Grieken ; van hier waren hunne vermaaken ook ruwer en bloediger. Op dezelfde wyze vertoonen de verlustigingen der Franfchen en der Spanjaarden het verfchil van derzelver Volkscharacter. De tydkorting der Spanjaarden, buiten deurs, is wreed cn bloedig. Het Stiergevecht, waarop zy zo driftig-  ï4a XXVI. BRIEF. tiglyk verzot zyn, is niet alleen het vermaak der Mannen, maar heeft ook zyne verwonderaars onder de Vrouwen. Van hier heeft butler van hun gezegd, dat Her Spaanfche helden fpcere tart En wondt den Bul en 't Juffers hart: Daar hy aan de eêlfte Bruid geraakt, Die meest de Koeien Weduw maakt (*> Het Schaakfpel en andere tydverdryven , van welke een Spanjaard zich binnenshuis bedient, zyn zekerlyk zeer deftig en fïaatig. Hoe verfchillende hiervan is de vrolykheid , leevendigheid , luchtigheid , en fchynbaare ligthartigheid van eenen Franschman l De uitfpanningen van eenen Engelschman vertoonen Merkte, vaardigheid, en de zucht om zyne krachten te beproeven. Die van eenen Rus toonen traagheid, werkeloosheid en den lust tot vermaak. De Rusfen zyn , inderdaad, in hunne uitfpanningen, ten uiterften gezellig. ■ Zy verzamelen zich in troepen, zingen, drinken, flingeren op de fchup, laaten zich op en neder of in het ronde draaien in loshangende ftoelen, die vastgemaakt zyn aan raderen , fommige met eene beweeginge, die rechte hoeken maakt met den Gezichteinder, anderen met eene, die aan denzelven evenwydig is. In (*) That Spanifh herocs, with thcir lances, At once wound bulls and ladies fancis : And he acquires the noblest fpoule, That widows greatedt herds of cows.  XXVI. BRIEF. 143 In den Winter laaten zy zich.nederglyden langs ysheuvels en glydbaanen. Deeze ysheuvels worden op de rivier opgericht, en gemaakt van houtwerk. Zy zyn zeer hoog, zo dat .men vyftig of zestig treeden opklimt tegen over den kant, die eigenlyk de glydbaan genoemd wordt. De top is plat, en ingefloten door eene leuning, op dat zy, welken dit tydverdryf neemen, plaats mogen hebben om te Haan, en in het afdaalen geen ongemak krygen. De zyde, langs welke zy na beneden glyden , is zo Heil, dat zy bykans loodrecht afloopt. Hierop ftapelt men fneeuw en giet 'er water over, waardoor het eene fteilte wordt van het gladde ys. In het afdaalen zit men op eene kleine houten flede, die tot dat einde gemaakt is , en doorgaans in den fchoot van eenen Rus, die achter u zit, om den loop te beftuuren, en zyne beenen ter wederzyde van u uitgeftrekt houdt. In dit postuur wordt men den heuvel af gedreven , en glydt met zulk eene fnelheid , dat men, geduurende eenige feconden, geen adem kan haaien; en, na dat men beneden is gekomen, wordt men, door de beweegkracht, die men bekomen heeft, nog eenige honderd fchreden verder gevoerd. Meestal zyn 'er twee van deeze glydbaanen genoegzaam , maar niet volkomen, tegen elkander over geplaatst, en op zulken afftand, dat men over het ys van de eene tot de andere glyde. Dus kan men beurtelings den eenen heuvel af en den anderen op gaan, zo dikwyls men het verkieze. Het fchaatsryden is hier geen gewoon vermaak, dewyl het ys, waar het niet  144 XXVI. BRIEF. niet geveegd wordt, gewoonlyk met fneeuw bedekt is. De Rusfen zyn ook liefhebbers van dan- fen; maar hun danfen vertoont niet zo zeer vlugheid, vaardigheid en leevendigheid, als het wel dezelfde bevlekte verbeelding aanduidt, die eene minder verleidende en onltuimiger gedaante aanneemt in hunne krakeelen en fcheldwoorden. Ik geloove, dat ik hunne gewoonte, van zich te baaden, eerder mag befchouwen als een vermaak, dan als eene godsdienftige verrichting. In elk Dorp, byzonderlyk aan den rivierkant, alwaar zy doorgaans gebouwd worden, heeft men een Dampbad, gemeenlyk van hout gemaakt, werwaards al de Inwoonders, zo mannen als vrouwen, zich geregeld eens ter week begeeveu. De plaats is zo onverdraaglyk heet, dat iemand, die 'er niet aan gewoon is, 'er niet boven eenige weinige minuten kan in blyven. Maar zy, welken het gewend zyn, zitten, geduurende een langen tyd, gerustlyk op heet gemaakte fteenen, zonder eenig dekfel, hoegenaamd , uitgezonderd eenige berkentakken, van welke zy, evenwel, naauwlyks eenig ander gebruik maaken, dan om zich te wryven. In dit ponuur gezeten hebbende, tot dat zy overvloediglyk hebben doorgewaasfemd, loopen zy uit, en dompelen zich hals over hoofd in de rivier. Zy zyn uitmuntende zwemmers: maar in plaatze van te zwemmen gelyk de kikvorfchen, zo als wy doen, volgen zy eerder de beweeging der honden na. Ik zag eens een van deeze baden in den brand flaan; het weder was droog; in een oogenblik Hond het in laaie vlam, en de geheele zwerm, welken het bevatte, liep  XXVI. B R I E F. 145 liep in de uiterfte ontftcltenisfe in het water, fchreeuwen.de, en duikelende, en omkykende, als of Zy dachten, dat de vlammen hen vervolgden. Gy zult u misfchien verbeelden, dat de gewoonte van het bad op zulk eene wyze te gebruiken, als boven befchreven is, het haare toebrengt tot de ongebondenheid van zeden, die zo aanmerkelyk is onder de Rusfen van laageren ftand. Zonder twyffcl doet zy zulks; maar fommige andere, reeds te vooren gemelde, omftandigheden ftrekken tot het zelfde einde. De macht, welke de Meesters bezitten van hunne Slaaven te kunnen dwingen om te trouwen, zo als zy het beveelen, moet, wanneer zy ooit gebruikt wordt, alle huislyk geluk, en echte trouw,te eenemaal vernielen. De gewoonte , die zo gemeen is onder den Adel, van hunne Slaaven van de eene plaatze na de andere te zenden, en hen langen tyd van hunne huisgezinnen afgefcheiden te houden, heeft ook dezelfde uitwerking. Gy zult ligtlyk bemerken, dat dit zeer dikwyls het geval moet zyn, wanneer zy uit de dorpen ten platten lande worden wechgezonden, om hunnen loon te verdienen te Moscow of te Petersburg. Gy zult ook opgemerkt hebben, in de berichten , welke ik u gegeven heb, dat de laagere ftanden hier zeer gezellig zyn, en zeer gefield op vrolykheid. Zy zyn zelfs kinderachtig in hunne tydkortingen. Oude gebaarde boeren vermaaken zich met zulke tydverdryven en bokkefprongen, als wy, in ons deftig land, voor een kind te beult ze-  i46 XXVI. BRIE F. zelachtig zouden rekenen. De waarheid is, dat zy niets hebben om over te denken, of zich mede te bekommeren, behalven het tegenwoordige oogenblik ; en dat zy, by gevolge, volmaaktlyk onbedacht en zorgeloos zyn* Ten platten lande leeven zy meest in dorpen; wanneer zy in de groote Steden komen, brengen veelen hunner, die geene eigen huizen hebben, het grootfle gedeelte van hunnen tyd, wanneer zy niet met arbeiden bezig zyn, door in hunne cabecks (*), alwaar zy drinken, praaten, en zingen, tot dat zy in flaap vallen; en op de heilige dagen, vergaderen zy in de opene plaatzen in of naby de Stad, tot hunne gewoone oeffeningen en vermaaken. Deeze twee om Handigheden, derhalven, naamelyk hunne gezellige geestgefieltenis, aangezet op zulk eene wyze als ik verhaald hebbe, en hunne volllagen ontbeering van zorge of bekommeringe over het toekomende, geeven hun een voorkomen als of zy groote leevendigheid en vrolykheid hebben, en geene geringe maat van geneugte bezitten. Luiden van hoogeren rang zyn onderworpen aan dezelfde uitwerkfelen, en maaken dezelfde vertooning, fchoon de plaats, welke zy bekleeden, eenige verfcheidenheid moest veroorzaaken in de omflandigheden die invloed hebben op hunne zeden. Indien gy zulke geneugten gelukzaligheid, of zulke gezellige neigingen deugdzaam , verkiest te noemen, kunt gy het doen: maar ik bekenne,dat ik dan niet met u kan inflemmen. Rus- (*) Kroegen.  XXVI. BRIE F. 147 , Rusfen van allerlei rang zyn allervuurigst in hunne uitdrukkingen van vriendfchap; maar ik vermoede, dat de ftandvastigheid hunner aankleevinge de hitte van hunne aandoeningen niet evenaare. Zy hebben meer gevoeligheid dan beftendigheid- zy bezitten eene geaartheid en neigingen, die, behoorelyk verbeterd, en gefterkt met de aanmoedigingen, welke door de Vryheid aangeboden worden, hen tot een achtenswaardig Volk zouden kunnen maaken, gelyk zy nu, in fommige gevallen, een beminnelyk, 'en, in veele, een vermaakelyk Volk zyn. Iri overeenkomst met dit bericht maaken de Pvusfen zelden groote vorderingen in kunften of weetenfchappen, fchoon zy groote vlugheid hebben in het lecren van derzelver eerfte beginfelen. Zy komen fchielyk tot een zekeren trap van uitmuntendheid; maar daar blyven zy; het werk vermoeit hen; zy worden lustloos; krygen 'er eenen afkeer van; en vorderen niet meer. Ook in dit byzondere ftuk, zou hun Volks-Characïer kunnen verbeterd, en zy vatbaar gemaakt worden tot meerdere volharding, indien zy de aanfpooringen genooten, welke een vrye regeeringsvorm aan de hand geeft. Wanneer de begeerlykheden der nieuwheid ophouden, moeten menfchen, die ingewikkeld zyn in moeilyke bejaagmgeu, aangefpoord worden door een beftendig uitzicht op hun eigen belang en eer. Hoe kunnen zy volharden in dingen, met welke hun belang en eer weinig te maaken hebben? Vaarwel. K 2 ZE-  i48 XXVII. BRIEF. ZEVEN- EN TWINTIGSTE BRIEF. Huislyke Zeden van Luiden van Rang in Rusland. Petersburg, 177Ö. WAARDE HEER.' Tk kan niet veel zeggen ten voordeele van den fmaak, welken Luiden van hoogen Rang in Rusland vertoonen, bet zy in hunne kleedinge, huizen, of gevolg. Zy zyn prachtig en weidsch. De uitrusting van een Rusfifchen Edelman verdient byzondere aanmerking. De groote man hangt in eene lompe vergulde koets, getrokken door zes paarden, fomtyds van verfchillende kleuren, met firengen van hennipen-touwen in plaatze van leder. De koetfier en de voorryders zyn dikwyls in de grove kleedinge der boeren, terwyl drie of vier prachtiglyk opgefchikte Lyfknechten achter op gepakt worden. Een of twee laage Officiers ryden aan de zyden der koets, en deezen worden doorgaans verzeld door eenen boer, die ook te paard zit, en dus worden Prinfen en Edelluiden na het Hof gelleept. Zy leezen Tooneelfpelen en Ro¬ mans, en dikwyls zo wat Franfche Wysgeerte. Zy fchryven fomtyds kleine Tooneelftukjes, en vertoonen ze ook fomwylen, beide in de Franfche en Rusfifche Taaien. Ik was onlangs tegenwoordig by  XXVII. B R I E F, 149 by de vertooning van Le Philofophe Maxi en van Annette en Lubin, door eenige Edelluiden en Dames van den hoogften rang. Zy fpeelden op het Tooneel in het Winterpaleis, en de Keizerin fcheen zeer vermaakt met de vertooninge. Ik hebbe u voorheen gezegd, dat de laagere ftanden van menfchen in dit Land in eenen ftaat van verachtelyke flaavernye zyn. En het is met dit bericht niet onbeftaanbaar te zeggen, dat veele luiden van den hoogften rang in Rusland op den voet van eene naauwe gemeenzaamheid leeven met zodanigen hunner dienstboden, als hunne gunftelingen worden, en in ftaat zyn om hen te vermaaken met boerten en laagc fnaakeryen, Alle huislyke Dwingelanden, van de dagen der Grieken en Romeinen af, behandelen de flaaven, welken hunne Gunftelingen niet zyn, met de uiterfte geftrengheid, en die in hunne gunst ftaan, met zwakke onbetaamelyke toegeeflykheid. Misfchien zoudt gy in geen ander Land in Europa een netter denkbeeld kunnen verkrygen van het charaéter van eenen flikflooier, dat zo dikwyls ten toon gefteld wordt door de Dichters van Rlyfpelen en Hekelfchriften der Oudheid. De flikflooiers, hier, zyn in het algemeen Franfchen, welker leevendige fnapachtigheid volftrekt noodzaaklyk fchynt tot het vermaak van deeze Grooten , tot welker tafels zy den toegang hebben. Ondertusfchen, indien de volgende fchets, in een der fraaifte Hekeldichten, waarop eenige taal zich kan beroemen, op werkelyke waarneemingen K 3 §e'  150 XXVII. BRIE F. gegrond is, zou de zo evcngemelde omftancligheid den Rusfifchen Printen niet byzonder eigen zyn. Die t'Iiuis met bed'laary of diefital niet l;an flaagen, Of dien de galg nog meer kan dan het rad behaagen, Van 't Hof of van 't Tooneel gejaagd met fmaad en fihimp, Brengt hier zyn kleeding in, zyn Staatkunde en zyn glimp : Gedienftig,vrolyk, wuft, gevat op looze treken, Aast hy op 't dwaas en ligt geloof der Britfche ftreeken. — De Franschman is uit d' aart tot vleiery gefchikt, Behaagziek, buigzaam, die op zyn belang fteeds mikt In al zyn doen; hy fchikt zich willig naar uw reden, Zyn milde tong deelt uit vernuft, en moed, en zeden, Daar fchoonheid volgens hem zich toont in elk gelaat En elke menfehen tong fteeds Engelen galmen (laat De befchryving wordt in de volgende regels verfraaid door eene gelukkige en charactermaatige tegenftelling. Met moeite liegend', met een ftam'lcnd misvenrouwen , Beproeft ons ruwer volk vergeefs ook deeze kunst; 't Onhandig vleien krygt een' fchop in plaats van gunst (f). De O All that at home no more can beg or fical, Or like a gibbet botter than a wheel; HisPd from the (lage, or hooted from the court, Their air, their tlrefs, their politics import, Obfequious, artful, voluble and gay On Britain's fond crcdulity tliey prey. Studious to pleafe, and ready to fubmit, The fupple Gaul was bom a parafite: Still to his int'rest tiüe , where' er he goes, Wit, bravery, worth his lavish tongue beflows 5 In every face a thoufand graccs fhioe, From every tongue flows harmony divine. Cf) Thefe arts in vain our rugged natives try, Straiu out with fault'iing diffidence a Iie, And gain a kick for awkward flattery.  XXVII. BRIEF. 151 De Hekeldichter gaat dan voort met eenen gelukkigen vloed van fpeelzieke ipotterny, en befluit de plaats met eene ernftige aanfpraak vol van verontwaardiginge. Deez' fchrandere eeuw met recht verwondert zich ook veel Om hünn' verbaazende talenten voor 't tdoneel. Nabootfings kunst mag hen met goê verwachting ftreelen, Die al den kuiken dag geleende rollen fpeelen; Huns Hccrcn denkbeeld fteeds omhelzen, goed of kwaad; Zyn woord herhaalen, als een fpiegel zyn gelaat; Naar d' ongerymdhèid zelfs, hoe wild, zich willig buigen, En ieder voorwerp zien zo anderen getuigen; Van lachen fclmdden, eer het boerten wordt gedaan, En fiorteu,naar hunn' wil, de nagemaakte traan; Die, naar hun Meester 't weer of warm of koud mag hecten. Of bccven in August, of in December zwceten. Hoopt dan de ftuurfchc Deugd nog op een vasten vriend, Daar zich haar weerparty van zulke künften dient; Daar flaaven, •nbefchaamd, met deftigheid, bedriegen, En met een' vaste kleur, en zonder glimlach, liegen. Om zulk een doen gezocht, bewonderd, groot gemaakt, Bezoekt m' uw tafel eerst, tot dat m' u 't harte raakt, Doorzoekt uw diepst geheim met loosbedachtc vonden, Doorfnuffelt heel uw ziel, pest op uw zwakke ftonden; Dan wordt uw flechtgeplaatst vertrouwen ras betaald, Daar ge in uw huis een Heer, of een Verraader, haalt (*> Be- (*) [Befidcs, With justice this discerning age Admires their wondrous talents for the ftage; Well may they venture on the mimie's art , Who play from mom to night a borrow'd patt; Praftis'd their master's notions to cmbrace, Repeat his maxims, and rcfiecT: his face ; With ev'ry wild abfurdity comply. And view each object with anothet's eye; To fhake with laughtcr, ere the jest they hear, K 4 T*  152 XXVII. BRIEF. Behalven deeze. flikflooiers, onderhouden veele Rusfen, van hoogen rang, Dwergen in hunne huisgezinnen, en perfoonen, die, niet zonder fuedighcid, zich narren veinzen, en hen vermaaken in het charaéter van poetfenmaakers. Zy onderhouden ook een groot aantal van andere flaaven, die door hun gebruikt worden tot alle foorten van dienden', zo van noodzaaklykheid, als van grillige verkiezinge. De Graavin W heeft, onder haare bedienden, verfcheiden Kalmukfche Vrouwen, die Hoogduitsch en Rusfisch geleerd hebben, om aan de zyde van haar bed te leezen, tot dat zy in flaap valt, en daarmede, of met praaten, zonder ophouden voortvaaren, geduurende al den tyd, welken zy flaapt: want, indien zy dit niet deeden, zou de Graavin onmiddellyk wakker worden; niet zeer, zo ik onderftelle, tot genoegen van haare arme oppasters. Ik behoeve u naauwelyks te zeggen, dat de Rusfen To pour at will the counterfeited tcar; Ami as their pation hints the cold or heat, To fhake in dogdays, in December fvveat; How when competitors like thele contend, Can furly Virtüe hope to fix a friend ? Slaves that with fciïous impurleuce beïuile, And He without a blush, without a fmilc, . For arts like thcfe, prcfcrr'd, admir'd, carefs'd , They first invade your table, theu your hrèast; Explore your 1'eciets with infidi itis art, Watch the weak hour, and ranf.ck all the hcart; Then foon yoür ill plac'd confiilci.ce repay, Conimcnce your lords, and govcui or beiray.]  XXVII. BRIE F. 153 feti zeer zorgeloos zyn in de opvoedinge hunner kinderen. Zy zenden ze niet na de openbaare fchoolen, maar laaten ze t'huis onderwyzen door byzondere meesters. Deeze Leermeesters zyn, doorgaans, Franfchen of Duitfchers, na welker character zy maar weinig . onderzoek doen. Wanneer kunne kinderen leeren danfen, en wanneer zy Fransch kunnen leezen, fpreeken, en fchryven, en ets weeten van de Aardryksbcfchryvinge, bcgeeren iy niet meer. Ik heb eenen van deeze Leerneesters gezien, die, geduurende den loop zyns tevens, zich vertoond heeft in de onderfcheiden jedaanten van eenen Tooneelfpeeler, Kamerdienaar , tn Kapper. Inderdaad, ik verwondere my |n dit ftuk niet over het gedrag der Rusfen. Waartoe zouden zy hunne kinderen opvoeden ? Zy moeten toch in flaavernye leeven en fterven, zy kunnen heden in heerlykheid zyn, en morgen na Sibeïien gezonden worden. Waartoe zouden zy hun kroost optrekken tot eenige verwachting, behalven die van het tegenwoordige oogenblik? De Burgers van vrye Staaten alleen zyn onverfchoonelyk, indien zy hun verftand niet aankweeken tot de uiterterfte grenzen hunner vatbaarheid. Waartoe zou men de aandoeningen van eenen Slaaf verlevendigen, of deszelfs verfland uitbreiden? Gy leert hem alleen zichzelven haaten. Indien'er, evenwel, eenige waarfchynelykheid • ware, dat de Rusfen, door de verlichtinge van hun verftand, niet alleen in ftaat zouden gefield worden om de laagheid van hunnen tegenwoordigen toeftand te onderfcheiden, K 5 maar  154 XXVII. BRIEF. maar om ook de middelen van zich in vryheid te ftellen, uit te denken en te volvoeren, zou ik hartelyk hunne tegenwoordige blindheid beklaagen. De krygskundige opvoeding der Rusfen word: geheel anders aangelegd. Zy hebben eene Academie in de Wafiloftrow, in welke een aanzienlyc getal, maar geenen onder de twaalf Jaaren, worden toegelaten. Hier woonen zy by elkander, flaapen, geduurende den Zomer, in een nabuurig veld onder tenten. Zy zyn tot een Regiment gevormd; en elk hunner, van welken rang hy mog; weezen, het zy Prins, Graaf, of Boyaar, moetei alle ftanden doorgaan; beginnende met dien vai gemeen Soldaat, en zich fchikken naar gehoorzaamheid van allerlei foort. Zy verrichten hunne oeffeningen met groote naauwkeurigheid, en worden onderwezen in de Wiskunde. Uit dit Kweekfchoo! mag men uitmuntende Bevelhebbers verwachten. Zy leeren hier, gelyk de oude Perfiaanen, volgens de befchryving van xenophon, gehoorzaamen, eer zy tot het beveelen geroepen worden. Na het bericht, dat ik u gegeven hebbe van den fmaak en de letterkundige opvoedinge der Rusfen, zult gy u niet verwonderen, wanneer ik u zegge, dat hunne godsdienftige beginfels niet zeer juist, en, by fommigen hunner, misfchien, niet zeer diep geworteld zyn. Een Priester kwam de biecht van eenen man van aanzien hooren. „ Heilige Va„ der," zeide de Graaf, ,, hebt gy een goed ge- „ heugen ?" „ Ja" — „ Dan kunt gy u wel „ herinneren, wat ik u in myne laatfte biecht ge- n zegd  XXVII. BRIEF. 155 „ zegd hebbe. Zedert dien tyd heb ik dezelfde verzoekingen van buiten, en dezelfde zwakheden " van binnen gehad: en hier is hetzelfde getal van „ roebels." lk wil, evenwel, niet zeggen, dat de Prinfen in Rusland , in godsdienltige of zedelyke vorderingen, veel laager zyn te fchatteu, dan veele Grooten, zelfs in die Staaten van Europa , in welke men de middelen heeft om tot verhevener kennis te geraaken. Indien ik my niet zeer bedriege, zyn onder hen een grooter getal, die eene gemaakte onverlchilligheid of ongeloof in godsdienltige Hukken voorwenden, dan die inderdaad ongeloovig zyn. Misfchien hebben zy, in tyden van ziekte, ongenade en kleinmoedigheid, meer geloof in St. niklaas, dan in volta 1 r e. De fchoone Kunne heeft ten allen tyde meer aandoenlykheid, minder van den hoogmoed der reden , en, ik had bykans gezegd, meer gezond verftand gehad dan de mannen; en gevolglyk vindt men onder dezelve minder die een voorkomen van ongodsdienftigheid aanneemen. Zy mogen dooien in haare denkbeelden; dit hebben zy aan haare onderwyzers te danken; maar haare geestgefteltenis is godsdienftig, en dit hebben zy te danken aan haarzelve. Inderdaad, zo dikwyls ik Rusfifche Prinfesfen, wanneer zy aan eene maaltyd gaan zitten, haarzelve zie kruisfen, 't geen zy doen met groote bevalligheid, ten teken van godsdienftige dankbaarheid, eerbiedige ik beide haar gezond verftand en haare godsvrucht. Zy zullen my, daarom, wel  156 XXVII. BRIEF. wel verfchoonen , dat ik het volgende gevalletje vertelle. Ik fta niet in voor de waarheid der gebeurtenisfe; maar dat zulke gevalletjes verteld , en. aangemerkt worden als niet onwaarichynelyk, kan u eenig denkbeeld geeven van de godsdienltige zeden der Rusfen. Eene Dame van hoogen rang hadt een kind, dat fchielyk overvallen werd door eene geweldige krankte. Vol van angst zond zy eenen bode tot een nabuurigen Priester, verzoekende, dat die een begunfiigden Heilig wilde zenden, om het kind te geneezen. Maar de Priester, een verltandig man zynde, en ongenegen om den gewyden Geneesmeester te zenden, zonder dat het vifitegeld vooraf bepaald was , of om eenige andere reden , floeg haar verzoek af. De Dame haastte zich, in arren moede, tot de Keizerin, die toen eenige mylen buiten de Stad was, en bragt eene klagt, in orde, in tegen den Priester. De Keizerin beval denzelven terftond aan het verzoek te voldoen. Dus werd de Heilig gezonden ; maar hy deed eene vergeeffche boodfehap' : want een Schotsch Geneesheer, niet willende dat 'er lorrendraaiers zich in zynen handel zouden mengen, had het kind in gezondheid herfteld vóór de aankomst van zyn geestelyken Amptgenoot. Ik fchryve aan u op eenen afgebroken trant, zonder orde; en vreeze, dat ik my zomtyds aan herhaalinge fchuldig maake. De waarheid is, dat ik niet zeer veel ledigen tyd hebbe, en dat gy een groot deel toegeeflykheid bezit. Vaarwel. ACHT-  XXVIII. BRIEF. 157 ACHT- EN TWINTIGSTE BRIEF. Bediening des Rechts in Rusland. WAARDE HEER, p uw verzoek, en ter voldoeninge van myne Oeigen nieuwsgierigheid, hebbe ik alle onderzoek gedaan, dat in myn vermogens was, omtrent de wyze,waarop het Recht in Rusland bediend wordt. Het is my,evenwel, leed, dat ik het niet in myne magt hebbe u een zo voldoend bericht te geeven raakende dit onderwerp, als ik wel wenschte gedaan te hebben. Ik kan u geen ander verflag zenden van de Gerechtshoven, van de wyze van een proces voort te zetten, of van het ftraffen van rnisdaadigers, dan het volgende. De Rechter van den laagften rang in dit Ryk is de Starost; en van hem kunnen perfoonen in de byzondere Landfchappen, die verongelykt zyn, in de eerfte plaatze, herftel verzoeken. Van deszelfs vonnis kan men zich beroepen op den Landvoogd van het Gewest, en van deezen op het Gerechtshof in de ,Hoofdftad. Want het geheele Ryk is verdeeld in een zeker getal van Landvoogdyen; voor elke van deeze is te Petersburg een byzonder Gerechtshof gefchikt. En voor deeze Gerechtshoven kan men by beroep de zaak brengen. Van dezelven kan men zich nog beroepen op den Senaat. En zelfs de uitfpraaken van dat Hof, fchoon het eenen  153 XXVIII. BRIE Fv eenen zo eerwaardigen naam draage , en gezegd worde beide Wetgeevend en Rechterlyk gezach te bezitten , worden niet befchouwd als volftrekt beflisfende. Want , daar de Vorst hier gehouden wordt voor de bron der Wetten en des Rechts , kan men zich, zelfs van de vonnisfen van den Senaat, nog op den Throon beroepen. Maar dewyl evenwel , de Vorst geen ledigen tyd genoeg heeft om eene menigte rechtsgedingen van byzondere perfoonen te hooren , geeft hy dit fuik over aan Gelastigden; en deezer uitfpraaken, of Ucafes, zo als zy gewoonlyk genoemd worden , houdt men voor afdoende. Alle Rechters worden benoemd door de Keizerinne , en houden hunne bedieningen allcenlyk geduurende derzelver welbehaagen. In het algemeen heeft men my de bediening des Rechts voorgedraagen als zeer verdrietig , en niet veilig tegen omkooping. Ik heb , wel is waar, gehoord , dat de Keizerin voorneemens is het tegenwoordige ftelzel te veranderen; en, indien dit gebeurt, zal 'er zekerlyk verbetering in gemaakt worden. In waarheid, de zo evengemelde Gerechtshoven hebben meerdere overeenkomst met het Kanfeliers Gerecht (*), dan met iets anders. De vonnisfen der Reehteren worden gegrond , noch op algemeene beginfels van billykheid, noch op vast- ge- (*) [Court of Chancery is in Engeland een Gerechtshtf, waarvan de Rykskanfelier Voorzitter is , en dat de magt he:fr om niet alleen naar de befcbrévèn wetten en oude hcrkomcns te vonnisfen, maar ook, waar deeze ontbreeken , of niet tocpasfelyk zyn, naar de voorfcluïften der natuurlyke billykheid.]  XXVIII. BRIEF. 159 gefielde wetten. Zy worden voornaamelyk gegrond op Voorbeelden, en op vroegere Vonnisfen. Dit , gelyk ay ligtlyk zult bemerken, maakt de uitkomst van een rechtsgeding zeer twyffelachtig; en , inderdaad , het gebeurt dikwyls , dat Voorbeelden en vroegere Ucafes volmaaktlyk op hetzelfde geval kunnen toegepast worden, en evenwel rechtflreeks tegen elkander aanloopen. In de allergelykfle zaaken , welke 'er kunnen uitgedacht worden , kan men zich beroepen op ftrydige Befluiten van onderfcheiden Vorften , en zomtyds zelfs van denzelfden Vorst. Dus is het blykbaar, dat, op den tegenwoordigen voet , alles afhangt van den wille des Rechters. De perfoonen, die de plaatzen bekleeden van de Raadgeevers, of Advocaaten in Britannie, worden in Rusland zeer weinig geacht. Zy krygen geene geregelde opvoeding in de ftudie der wet. En hoe zouden zy die krygen, daar'er geene Wet te beoeffeuen is? Zy zyn meestal perfoonen, die in dienst van Rechters geweest, of eenige andere gelegenheden gehad hebben, om de gebruikelykheden der Gerechtshoven te leeren, en bekend te worden met vroegere uitfpraaken en Ucafes. Behendigheid, in de kennisfe en toepasfinge van deeze 3 maakt hunne grootfle verdienflen. Zy pleiten nooit; maar geeven hun gevoelen in het beleid van een Rechtsgeding ; fchryven de noodzaaklyke papieren , en leggen of in het openbaar, of in het byzonder, de ftukken den Rechteren voor. Dit laatfte, het is waar, kan befchouwd worden als eene foort van fchrif-  ïób XXVIII. BRIEF, fchriftelyk pleiten , dewyl zy de zaaien met zulke kleuren kunnen voordraagen , dat zy, en op het oordeel, en op den wil, invloed hebben. Ik heb hooren vermoeden , evenwel, dit moet ik 'er by zeggen, door perfoonen van eene bitze geaartheid, maar niet zonder kennisfe, of zelfs zonder ervarenheid , dat de beste dienst, welken deeze luiden doorgaans hunnen Cliënten doen , is dezelven te onderrichten, door welke middelen zy den semaklykften toegang tot de gunst der Rechteren kunnen vinden. De beroemdfte Advocaat, welke hier tegenwoordig dat beroep oefFent, was voor deezen een Winkelier, en had zich ingewikkeld in zo veele rechtsgedingen, dat hy eene bankbreuk maakte. Maar, fchoon hy zyn goed verloor, hy verzamelde kennis, en dezelfde kibbelgraage gefteldheid , die hem, als een koopman, in den grond had geholpen , deed hem vorderingen maaken in de pleitzaal. Behalven de bovengemelde Gerechtshoven, is 'eteen algemeen Hof van Politie of burgerlyke regeeringe in Rusland aangefteld, waarvan de voornaamfte Tak te Petersburg gevestigd is. De voornaamfte zaaken , op welke de Opziener der Politie heeft te letten, zyn , orde in de Stad te houden ; de fchuldigen, aan roof en moord, te vervolgen; tegen brand te waaken; de flraaten fchoon te houden; oploopen voor te komen, of de oproerigen te verftrooien, de Ifhvofhicks, die fteeden of rytuigen in de ftraaten verhuuren, onder opzicht te houden; en eene naauwkeurige lyst te honden van de Inwoon-  XXVUL © Tv 1 e F. ï6ï woonderen. Somtyds heeft men gezien , dat zaaken van deeze Rechtbank, by hooger beroep, voor den Senaat konden gebragt worden; op andere tyden werden derzelver vonnisfen voor beflisfende verklaard. .Alle deeze veranderingen en verfchetdenheden hangen af van des Vorften wille. Gy vraagt my, in het byzonder, na de ftraffen der misdaaden in Rusland , en fchynt uwe goedkeuring te geeven aan het ontwerp, door de laatst overleden Keizerinne gevolgd, en door de tegenwoordige voortgezet, om, namelyk, flaaverny, zwaaren arbeid, en lyfftraffen, te ftellen in plaatze van de doodftraffe. De affchafling of opfchorting van leevensftraffen is, inderdaad, een zeer fchoonfchynend ftuk ; het kan de gevoelens onzer mcnschlievendheid ftreelen, het kan ons be- ■ haa-en in de befpiegeling, maar in de uitocffeninge blykt het zeer ontoereikende te zyn. De rooveryen zyn hier menigvuldig en wreed, en gaan beftendig]yk verzeld van moord. Ik heb gehoord, dat men de misdaadigers met geringe zorgvuldigheid vervolgt; en zy , welken men naar ftrengheid ftraft, worden onmenschlyk behandeld. Zy ondergaan de knoet, dat is, zy ondergaan eene vreeslykë geesfeling en ontwrichting; en fchoon zy niet eigenlyk ter dood gebragt worden, fterven veelen hunner van de gruwzaame wonden, welke zy ontvangen. Ik zag onlangs een hoop volks vergaderd op eene open plaats in de Stad; ik ging 'er by een geesfel verhefte zich .by tusfehenpoozen boven de hoofden des Volks;, by tuslchenpoozcn. L hoor-  i6t XXVIII. BRIEF. hoorde men de herhaalde flagen; en elke flag werd gevolgd door het zwakke onderdrukte geiteen van uitgemergelde benaauwdheid. Na dat het gefielde getal van flagen op die plaats gegeven was, werd den armen misdaadigen een fluk van het groffte zeildoek over het naakte en gewonde lichaam geworpen, en hy dus geleid na eene andere wyk der Stad , om zyne pynigingen daar niet alleen te voe-» len vernieuwen , maar ook vreeslyk vermeerderen door ontwrichtinge. Zy , die zulke ftraffen overleeven , worden 'er zelden door verbeterd j de fchande en ontëering, welke zy ondergaan , beneemen hun alle achting voor zichzelven , en alle opzicht op de gevoelens van anderen. Omtrent dit onderwerp ben ik het volkomen eens met uwen begunfligden Griekfchen Treurfpeldichter. Xf);v Se ivCvf lam 7r,viït iet% Ttxri e/(£?» KtateiK 70 yaej sraïoyjyo» ovx. ct£ rt» 7to\v. Dit recht moest ieder zyn, ten ftrengften, vooraefclirevcn, Dat wie 's Lands Wetten fchond, teiftond verbeurde 't loeven. Dan zou wel ras 't getal der misdaén kleiner zyn. Hoe het zyn moge, de Onderdaanen van eenen' vryen Staat bcbooren, ten minflen, zeer op hunne hoede te zyn in toe te laaien, dat, in plaatze van leevensflraf, eenige zulke ftraffen gefield worden , die de verbeelding des Volks kunnen gewennen aan het denkbeeld der mogelykheid, dat men gelukkig, of het leeven draagelyk,kan zyn in ketenen enflaa- ver- na  XXVIII. BRIEF. 163 vernye. Zy behooren altoos te gclooven, en zouden zich niet bedriegen in het aanneemen van zulk een geloof, dat de flaaverny een ellendiger toeftand is dan de dood. Ik heb minder afgryzen gevoeld, wanneer ik, op Bagshot- of Hounslowheath, kwaaddoenders aan galgen zag hangen, dan wanneer ik menfchen zag, weezens van dezelfde foort als ik zelve ben , begaafd met reden en een gevoel van rechtvaardigheid , voor al de dagen huns -leevens tot zw.aaren arbeid gedoemd, nedergebogen onder de verdrukkinge , draagende de tekens der ellende op hunne aangezichten, terwyl de ketens om hunne leden rammelden. De misdryven moeten niet geftraft worden door de ftrengfte pynen, welke wy kunnen aandoen; en ik hoope, dat de inboorlingen van Britannie ketenen en flaaverny, voor de oogen aller menfchen, zullen befchouwen als eene ftraffe, niet minder wreed voor den geest, dan pynigende voor het lichaam. In een ander opzicht , moeten ook de uitwerkfels van zulke ftraffen op den geest van een vry volk verderflyk zyn: en ik zou vreezen, dat, het verdraagen derzelve voor eenise lengte van tyd, een noodlottig teken ware van verkoelinge van hunnen yver voor de vryheid. Er zyn diepe gedachten en doordringendhcid van oordeel in het volgende gevoelen, dat t acitus toefchryft aan oalgacus,in deszelfs befaamde redenvoering voor den Veldllag tegen agricola: „ Priores pugna;, quibus adverfus ., Romanos Varia fortuna certatum est, fpem ae „' fubfidium in nollris manubus habebant, quia noL a » h+  16*4 XXVIII. BRIEF. „ bilisfirni totius Britanniaï, eoque in ipfis penetrali„ bus fiti, nee fervientium littora adfpicientes, o„ culos quoque a contactu dominationis inviolato „ habebamus." [[n yüa agricol*, Cap. 30. Volgens de Vertaaling van hooft:] „ De voor„ gaande gevechten, in de welke men, teegens „ de Romainen, met verfcheiden geluk geftreeden „ heeft, hadden hunne hoope en toeverlaat op on„ ze handen: oin dat wy, d'edelften van gantsch „ Britannie, en derhalven woonende in 't allerbin„ nenfte des zelvcn, ook niet aanfehouwende de „ ftranden der flaavenden, d'oogen zelf onbezoedelt „ hadden van de fnette der heerfching". In dit land is flecht gezorgd voor de Gevangenen: en een arme fchelm, zonder vrienden of geld, in een Rusfifche gevangenisfe opgefloten 4 is niet buiten gevaar van door honger te fiervcn. Ik heb fomtyds deeze verblyfplaatzen der ellende bezocht: en de tooneelen, die ik-aanfehouwde, waren aanflootelyk, indien honger, ketenen, naaktheid, en morfigheid aanftootelyk zyn. Terwyl ik oveiieeze het geen ik gefchreven heb, komt het my voor, dat ik ü eene volkomener befchryving van de wyze, op welke in Rusland het Recht bectiend wordt, had kunnen geeven, door u te vertellen, wat zy niet hebben , in plaatze van \vat zy hebben. Laat het dan genoeg zyn te zeggen, dat zy geene te rechtfïellingen voor Gezworenen, en geene Habeas Corpus Acte {*) hebben. IeCp Het is bekend, dat in Engeland de uefiSvüIdTsden te récHt ge-  XXVIII. BRIEF. 165 Iemand, die in de gevangenis geworpen is, kan voor altoos in de gevangenisfe gehouden worden : of, indien hy te recht gefteld wordt, gefchiedt dit niet voor zyns Gelyken. In andere opzichten behoeven de Rechtsgedingen niet talryk, of ingewikkeld, te zyn. De boeren , die zeiven flaaven zyn, zullen waarfchynelyk gesne procesfeu hebben. De Adel, de Koopluiden, en de Vreemdelingen alleen kunnen eenige bezigheden hebben voor de Gerechtshoven. - Vaarwel. P. S. Indien de Keizerin zich weezenlyk begeeft, gelyk ik geloove tegenwoordig haar oogmerk te zyn, tot het moeilyke werk der verbeteringe van de bedieninge des Rechts in Rusland, belooven verfcheiden plaatzen in haare onderrichtingen aan de Gelastigden tot het opitellen van een nieuw Wetboek, en in het byzonder de volgende, niet alleen veranderingen, maar aanmerkelyke verbeteringen. „ Niemand behoort als fchuldig aangemerkt te j, worden, voor dat hy zyn vonnis van den Rech„ ter heeft ontvangen; en de Wetten kunncu hem „ haa- <;eftclil worden voor 12 Gezworenen, of Jmics, luiden van derrzelfdcn ïang als de befchuldigde is. De Uabcas Corpus Acte verbiedt iemand, zonder uitdrukkelyk gemelde oorzaak, gevangen te zetten, en beveelt, indien dit gefchied zy, hem terftond te ontflaan, of, indien 'er uitdrukkelyk eene bepaalde befchuldiging tegen h.m worde ingebragt'j hem terftond te recht te ftellen, en, in fommige gevallen, order borgtocht, te lantcn gaan, tot den tyd van zekere bepaalde zitdagen der Gerechtshoven. L 3  i66 XXVIII. BRIEF. „ haare befcherming niet onthouden, voor dat het „ blyke, dat hy alle recht op dezelve verbeurd „ hebbe. Wat recht, derhalven, kan magt gee„ ven aan eenig mensen, om eenen Burger ftraf „ aan te doen, terwyl het nog twyffelachtig is, of „ dezelve onfchuldig dan fchuldig zy. Het zy de „ misdaad bekend of onbekend moge weezen, het „ is niet zeer bezwaarlyk eene grondige kennis „ van eene zaak te krygen, door alle omliaudighe„ den behoorelyk te wikken. Indien de misdaad bekend is, behoort de misdaadige geene andere „ draf te ondergaan, dan welke de Wet voor„ fchryft: gevolgelyk is de pynbank geheel onnoo„ dig. Indien de misdaad niet bekend is, behoort ,, de befchuldigde Perfoon niet op de pynbank ge„ bragt te worden; om deeze reden, dat de on„ fchuldigen niet behooren gepynigd te worden; en, in het oog der Wet, is ieder onfchuldig, „ wiens misdaad nog niet beweezen is. Het is, „ ongetwyffeld, ten uiterften noodzaaklyk., dat „ geene misdaad, na dat zy bewezen is, ongeftraft „ blyve. De befchuldigde Perfoon is, op de pyn„ bank, terwyl hy in de benaauwdheid der folte„ ringen is, niet meester genoeg van zichzelven „ om in ftaat te zyn tot het verklaarcn der waar-. „ heid," N E-  XXIX. BRIEF. 167 NEGEN- EN TWINTIGSTE BRIEF. Gedachten over de Uitwerk/els eener Willekeurige Regeeringe. waarde heer, Petersburg. 1. Octob. 1770. zegt, dat ik veel vermaaks moet hebben in ' ^-*het befchouwen der zeden en itaatkundige geiteltenisfe van een Volk, dat zo grootlyks verfchilt van de Inboorlingen van Britannie. Ik kan u dit ■ niet volkomen toeftemmen. Zekerlyk is 'er eenig vermaak in het geen lucretius zegt, • fuave man magno, enz. Er is eenig genoegen in de overdenkinge, dat, terwyl andere Volken zuchten onder het juk der flaavernye, de Inboorlingen van ons gelukkig Eiland meer weezenlyke vryheid genieten, dan eenig Volk, dat nu beftaat, of ooit beitond, In andere opzichten is het geene zeer vermaakelyke bezigheid getuige te zyn van de vernederingeen het lyden des menschlyken geflachts , de aandacht te vestigen op de ellenden en zeden van flaaven! Arme verachte flaaven! welke de rechten der menschlykheid geweigerd — en naauwlyks die der onredelyke fchepfelen gegund worden ! die moeten flooven , harde behandelingen ondergaan, en het deerlykfte lyden verdraageu, om de begeerlykheden te vergenoegen, of de L 4 gril-  i6S XXIX. BRIEF. grilligheden te voldoen van den eenen of den anderen onderdrukkenden meester! Oordeel over hunnen toeftand! Van het uur hunner geboorte af zyn zy in de magt van een roofzieken Heer, die hen kan verkoopen, geesfclen, of gebruiken, tot welken arbeid het hem behaage. Zy hebben geen eigendom — geen huis of haave -—■ niets dat hun trotze Overfte niet kan aantasten, en als zyn eigen tot zich neemen. Het Paard en de Stier kunnen dc voorwerpen hunner Min uitkiezen naar hunne eigen genegenheid; een voorrecht den Rusfen niet vergund. Zy komen dikwyls niet eerder tot den ftaat van huwbaarheid, dan zy genoodzaakt worden te trouwen, welke eene vrouw hun eigenaar voor hun verkiezen moge, om door een voortgeplant geflagt van flaaven zyne inkomften te bewaaren of te 'vermeerderen. In zulke huisgezinnen kan geen huwelyks geluk ■ geene vaderlyke of kinderlyke genegenheid, ooit plaats hebben. Daar man en vrouw elkander haaten , of ten opzichte van elkander onverfchillig zyn, kan weinig getrouwheid zyn; de man maakt weinig werk van het kind; de móeder is' niet altoos tederlievende; het arme fchuldlooze wicht wordt dus verwaarloosd; de Natuur verydelt de oogmerken der gierigheid; en een groot getal hunner kinderen fterven in hunne minderjaarigheid. Die in leeven blyven worden weinig beter dan wilden. Geene tedere genegenheid verzachtte of befchaafde hunne harten in hunne vroege jaaren; in laatere tydperken kan zy 'er niet in groeien ; zy ontvangen geene vooroordeelen of gevoelens, die  XXIX. BRIE F. 169 die der menschlykheid gunftig zyn; en treeden in de waereld als in eenen Tygers kuil. De valschhcid, de laagheid en ruwe woestheid, welke men den flaaven, en luiden, die door onderdrukkinge overftelpt zyn, te last legt, moeten inzonderheid gefield worden op rekening van derzelver onderdrukkeren. Blootgefteld voor de gierigheid en trotsheid van den eenen of anderen hoogmoedigen meester, die zelve een flaaf is, en die in zyne borst geen een menschlievend gevoelen heeft, hebben zy geene andere verdediging tegen de onderdrukking dan het bedrog; en gevoelen geene andere aandoening over de behandeling, welke zy ontvangen, dan die van haat en diepgewortelde wraakzucht. Willekeurige alleenheerfching is dus het verderf der Maatfchappye, meer door den geest te gewennen aan ondeugende hebbelykheden, dan door enkel orts te berooven van ons eigendom, en van de veiligheid onzer perfoonen. Deeze arme ongelukkige menfchen, die gekoft en verkoft worden, die geflagen worden, bekladen met kluisters, niet hooger gerekend dan een hond, en behandeld met nimmer verzachte gefirenghcid , worden onmenschlyk; gehoond met nooit aflaatende verachtinge, worden zy laag; en bedriegelyk, dewyl zy altoos bevreesd zyn voor roofzieke onrcchtvaardiheid. De ted're bloem der Deugd, verzengd donr guure vlaagen, Kwynt en verwelkt: men ziet niet meer 't gelaat Oprechtheids ed'len trek en waarheids teken draagcn, Daar 't fomb're achterdocht bewolkt en nederfiaat. Hun fhmeletide tong laat zich bedrieg'lyk hooren. Wen vrekke trotsheid 't hart des knevelaars regeert; Voor-  ifp XXIX. BRIEF. Voor tederheids gebed fluit de onbewogen ooren, En uit de duist're ziel 't gevoel van waarde keert, Wat fchild kan zwakheid daar der roofzucht tcgenftcllen, Dan laage arglistigheid? Wanneer'de wreedc taak * Het zuchtend hart verdrukt; als deerlyke angften knellen, En nooit beklaagd, verligt, een heeien dorst tot wraak En wrangen wrok in hart en droeven boezem kweeken , Streelt daar de ziel 't gevoel der zachte tederheid V b' Gy! wier oogen niet dan trots verfmaaden fpreeken, Legt geen vereelte borst, of laag en loos beleid , Den fidderenden flaaf te last. Hy flyt zyn dagen Gefolterd, afgebeuld, en door 't eenzydig lot Gedoemd tot hoogmoeds doel en vrekheids gcesfelflagen. Geen vrolyk uur fchenkt hem des leevens waar genot; Gy leert hem wel gevoel! Uw onverzaadbaar woeden Wet zynen haat, en ftookt verbittering in zyn ziel, Met ongewoonen toom. Dus zag men Spanjaards ihotden, Befckaavcn 't fchuldloos volk, dat in hunn' klaauweu viel, Daar 't door de bosfehen van Peru, en langs de boorden Der Orellana zwierf, wanneer, verfcheurd door fmart, Door doodsangst afgemat, de vaders, onder 't moorden, Den zooncn felle wraak befpraken; kind'ren 't hart Met nieuw afgryzen doeg; verwilderde oogen gloeiden Van bitt're grimmigheid en wrok. Toen vlood de deugd; De zachte deugd verdween. In haare plaatze groeiden De 1'chrik, die bloheid dryft, de wraak, die zich verheugt In 's vyands ramp, en onvermurwde haat. Het weenen En klaagen ging toen aan: toen huilde 't eenzaam hol; In 't loeien van den ftroom fcheen zelfs natuur te fèeenen (*). Fa- (*) [Eerder gebrekkig nagevolgd, dan vertaald uit het Engelsch: „ ChilPd by unkindly bliglns, „ Their opening virtucs languish and deéay, „ Their features lofe the libcral air of truth v „ And open candour. Dark fufpicion clouds „ Their low'ring vifage; and deccit perverts „ Their  XXIX. BRIEF. 171 Facit indignatie verfum (*). Deeze regels werden my ingegeeven door de tooneelen van verdrukkinge, welke ik maar al te dikwyls aanfchouwe. Ik heb „ Their fault'ring fpeech. When pride and avarice warp „ Th' oppresfor's heart; bar his releutlefs ear, „ Against the prayer of pity; and eraze „ The fenfe of merit from his dark'ned foul : „ What fhield can wcaknefs to his rav'nous grasp „ Oppofe, but daftard guile? Can thofe, who groan „ Beneath th' inhuman task, whofe rueful pangs, „ Unpitied, unreliev'd, breed lasting hate, „ And thirst of vengeance,in the foul indulge „ Tender emotions, and the glowing heatt? „ O ye! who roll the eye of tiercé disdain, „ Impute not to the trambling, tortur'd flave, „ Condemn'd by partial fortune to endure, „ The ftripes of av'rice, and the fcorn of pride, „ Jmpuic not guile, or an unfeeling breast. „ Ye teach him feelings 1 your infatiate rage , „ His hate exafperates, and infiames his heatt, „ With rancour and unufual wrath. 'T was thus „ Th' Iberian humaniz'd the guiltlefs tribes „ Who roam'd Peruvian fotests, and the banks „ Of Orellane, what time, convulfd and toni ., With agony, the torfur'd tires bequeath'd „ Refentmen to their lóns! 'T was then their hearts „ Throbb'd with new horror; with unwonted ire „ The wild eye redden'd, and the virtues fled ! „ The gentle virtues 1 In their ftead arofe „ Dismay, the counfellor of dastard deeds, „ Revenge and ruthlefs hatred. Then were heard „ Wailing and weeping; howl'd the defart caves; „ And Nature from the roaring toreent flgh'd."] (*) [Verontwaardiging maakt ".vel een vers.]  172 XXIX. B R I E F, heb ze ingevoegd in. een kort Dichtftukje, dat onlangs in Britannie is in het licht gekomen, en gefchikt was , om , zo ver myne ftem konde gehoord worden, myne Landgenooten de zaak der Corfen ter harte te doen neemen. Ik vermoede, evenwel, dat tegenwoordig niet veelen myner Landgenooten zich in zulk eene zaak Iterk betrokken voelen.