ANECDOTEN W Ê G E N S II. XJ S L A I D. T W E EDE D E E L.   ANECDOTEN WEGENS 1 U S L A ï D. IN GEMEENZAAME BRIEVEN GESCHREVEN UIT PETERSBURG. DOOR W. RICHARDSON. TWEEDE DEEL. Te AMSTERDAM, By J. T N T E M A 1785.   ANECDOTEN, RAAKENDE HET RUSSISCHE EEIZEB.ETK. DERTIGSTE BRIEF. Nationaal Charatter der Rus/en. waarde heer! /illes wat ik zie, zo verre myne eigen waarneemingen reiken, en alles wat ik hoore van luiden , op welker geloofwaardigheid ik kan vertrouwen, bevestigt my in de gedachten, welke ik u voor deezen meldde raakende het nationaale Charactcr der Rusten, Zy hebben zekerlyk meer gevoeligheid dan bellendighcid. Zy hebben leevendige gewaarwordingen; maar daar zy zelden hunne reden gebruikten tot het vormen van algemeene regels van gedrag voor den loop des leevens, zyn hunne daaden, als voortvloeiende uit veranderlyke en wufte gemoedsbeII. deel. A wee-  t XXX. BRIEF. weegingen, wispcltuurig en zelfs onbcftaanbaar met elkander. Ik heb, by voorbeeld, gehoord, dat zy foratyds, in vertrouwelyken omgang, zichzelven uitlaaten in geftrenge of verontwaardigende uitdrukkingen tegen de tegenwoordige befhiuring der Staatszaaken. ,, Dat zy altoos moeten geregeerd worden door Vrouwen of Vreemdelingen; -of door Vrcem„ delingen, die, men weet niet hoe, verheven ,, zyn; of door perfoonen, die van zichzelven niets „ uitmuntends bezaten, luiden van gisteren, en die „ tot hooge waardigheden zyn opgeklommen door „ misdaaden en laage infehikkelykheid," zyn, by zulke gelegenheden, de gewoone Voorwerpen van hun misnoegen. Zy werken dan zichzelven op tot heftige aandoeningen, die zy befchouwen als deugdzaame verontwaardiging, en patriotfche gevoeligheid. Zy fpreeken zelfs van veranderingen en omwentelingen:,, Dingen", zullen zy zeggen, „die eens gebeurd zyn, kunnen weêr gebeuren"; en dus bedaart de heftigheid hunner gemoedsbeweegingen, en, wordt in woorden uitgeput. Andere gewaarwordingen komen op, en brengen andere overtuigingen mede. —- „De tegenwoordige Regeering „ is gelukkig geweest in haare onderneemingen; „ men heeft laurieren geplukt; de Staatszaaken wor^, den beftuurd met moed en wyshcid; zy zeiven ,, leeven in veiligheid; en dit niet alleen, zy genie„ ten misfehien rykdom en eer; hoe Hecht zoude „ het dan in hun zyn om verandering te wenfehen; „ hoe ondankbaar! hoe fchuldig! zelfs aan verraad.'  fXXX. B R I, E F. 5 „ zy verdienen ftraf! misfchien zal die hun over„ vallen! hunne makkers kunnen eveneens denken ,, als zy zeiven! kunnen verontwaardiging gevoelen! of voor zichzelven vreezen! het gevaar is 5> dringende, en moet voorgekomen worden." Door zulk een nieuw ftelfel van gevoelens wechgeileept, hebben zy berouw, belyden hun misdryf, en verraaden hunne vrienden door het diep gevoel, dat zy hebben van hunne overtreedinge. Uit hoofde van deeze uiterfte, door de reden niet beftuurde of getemde, gevoeligheid, is het naauwlyks waarfchynelyk, dat de Rusfen zeiven, hoe zeer zy, by fommige gelegenheden, gevoeligheid, verontwaardiging, of vryheidsliefde, mogen te kennen geeven (gelyk ik ibmmigen hunner met meerdere heftigheid dan eenigen Brentfordfchen vryheidszoon hebbe hoorcn doen) immer eenige groote omwenteling zullen uitvoeren, indien niet eenig behendig, indringend, en ftandvastig Vreemdeling zyn voordeel doe met hunne voorbygaande vervoeringen. De voornaamfte beftuurders hebben doorzicht genoeg om dit gebrek des characlers te befpeuren, en zyn, niettegenftaande zy, misfchien, dikwyls bericht ontvangen van verraaderlyke gefprekken, evenwel zeer gerust. Terzelfder tyd toont deeze trek in het Volkscharacler der Rusfen, hoe noodzaaklyk het zy voor derzelver Vorften, zonder dat men hen van onbetaamelyke achterdochtigheid kan befchuldigen, dat zy een waakend oog houden op derzelver daaden, en maaken kennis te hebben van derzelver heimelyke bedoelingen (*). A 2 Iic C) Zie den XVII. Brief.  4 XXX. B r: I E F." Ik geloove waarlyk , dat de onftandvastigheid r het afwyken van de waarheid, en zelfs de trouwloosheid, welke den Rusfen fointyds worden te last gelegd, niet zo zeer de uitwerkfels zyn van bepaalde ondeugd, als van ongeregeld gevoel. Zy. kunnen zich als ondeugend vertoonen, niet om dat zy handelen uit verkeerde bcginfelen , maar dewyl zy gëene bcftendige beginfels hebben. Zy kunnen nooit tot zichzelven zeggen: video meliora proboque, deteriora feqmr (*), om dat zy, wat zy ook doen, of zelfs misdryven, altoos denken, dat zy réchtmaatig handelen. En dewyl zy zelden op het voorledenc te rug zien , of' zich over het toekomende bekommeren, hebben zy, in de aankweckinge hunner zedclyke bcginfelen, weinig voordeel van de ondervindinge. Zy zyn gebaarde kinderen; de fchepfels van het tegenwoordige uur; zy'zullen de driftigfte genegenheid uitdrukken in de driftigfte taaie ; zy zullen de dolfte woede uitdrukken in de wraakzuchtigfte bewoordingen. Maar, gelyk men niet te veel moet ftaat maaken op de voordeden, welke men van hunne vriendfehap meent te raapen , zo behoeft men ook niet grootlyks bevreesd te weczen voor hunne verouderde of heimelyke vy* •andfehap. In oogenblikken van eene uitneemend ■goede luim, zal een Rus groote beloften doen; hy is hierin geheel oprecht; zyne gewaarwordingen doen hem op' dien tyd belang ftellen in uw geluk; O) ■» Ik zie cn prys het goede; en vólg nogthatj's het „ kwaad.".  XXX. B R I E F. $ luk ; maar die gewaarwordingen bedaaren; andere belangen neemen zyn hart in; hy had nimmer een oogmerk om,u te bedriegen; maar zyne beloften worden niet vervuld. Indien gy over eenig voorval beangst iehynt, en de zaak niet volkomen is zo als gy ze wenschte, neemt uw Rusfifche vriend ieverig deel in uwe wenfehen ; hy zoude niet gaarn uwe beangstheid willen vermeerderen, maar hy weet, dat de zaak niet volkomen is zo als gyzc begrypt;hy ziet'er, evenwel, eenige omftandigheden in , die met uw verlangen overeenkomen; deeze zoekt hy uit; hy is onwillig u eene onaangenaame waarheid te vertellen;, en indien hy u niet een behaagelyk verdichtfel vertelt, hy befust te minften uwe ongerustheid. Strenge deugd moge dit misfchien onoprechtheid noemen; maar de Rus bedoelt, geen bedrog, en befchouwt zyn gedrag niet als bedriegelyk. Op gclyke wyze zult gy fomtyds perfoonen van den hoogden rang, zelfs in tegenwoordige 'heid van vreemdelingen, in heftige twisten zien uitr berlten, (voornaamelyk, wanneer zy met de kaart of op de billiard fpeclen) en elkander ten ^inöen met geweldige drift behandelen. By deeze gelegenheden wordt hunne eigen taal, al hadden zy te vooren, Fransch of Hoogduitsch gdproken, het voertuig van hunne gebeden en wenfehen; en de houding van derzelver fpreekwyzen en uitdrukkingen fchynt voor cene zo zuivere en eerbiedige verkeering beter gefchikt dan die der westerfche taaien. Weinige minuten daarna;, zyn zy even bezaJigd als of 'er niets gebeurd wave, en fciiynen elkander te liever te hel> A 3 W»  6 XXX. BRIEF. ben om deeze voorbygaande opwellinge: Perfoonen van eene zo ongeregelde gevoeligheid zyn, naar dat de gelegenheid is, zeer dapper, of zeer lafhartig; en zo zyn de Rusfen. Somtyds zal het geringde gevaar ben kleinmoedig 'maaken; en op andere tyden zoudt gy u verbeelden, dat zy onvatbaar waren voor vrecze, of geen gevoel van gevaar hadden. Deeze natuurlyke gefchiktheid wordt in hun Leger verbeterd door de ftrengfte krygstucht; Het is volkomen beftaanbaar met dit bericht, dat kleine genietingen hen opvoeren tot het toppunt van gelukzaligheid, en dat geringe verliezen of te leurftellingen hen tot wanhoop nederflaan. In gevolge hiervan betuigen zy hunne gelukzaligheid door vertooningen van kinderiyke ligtzinnigheid; en hunne neerflagtigheid eindigt dikwyls in zelfsmoord. De onmiddelyke vertooning van ftraf, of het vooruitzicht van kwaad,dat hunne zinnen treft, mag hunne beweegingen bedwingen, maar is van weinig krachts, wanneer het buiten het gezicht of op eenen afftand geplaatst is. Een van hunne voornaamde Toonecldichteren, en hy heeft inderdaad een groot deel vernufts, heeft, behalven de geweldige drift en heftigheid, welke aan zyn beroep gehecht zyn, ook te ftryden met de voorbarigheid en ongeregelde gevoeligheid, welke zo gemeen zyn onder zyne Landsluiden. De Gouverneur van Moscow, alwaar hy doorgaans zyn verblyf houdt, had bevel gegeven, dat men een van zyne Treurfpelen zou vertooncn. De Dichter werd zekerlyk geëerd door dit blyk van oplettendheid; en de Gouverneur be-  XXX. BRIEF. f bedoelde inderdaad denzelven eer aan te doen; ook was 'er niets, dat met reden tegen de vertooning konde ingebragt worden. Maar men had den Dichter in eene korfele luim aangetroffen. Hy (lelde zich tegen de vertooning inet onbetaamelyke geweld digheid, en behandelde den Gouverneur met ruwe oneerbiedigheid. De Keizerin, welke zich niets laat ontfnappen, ontving hiervan bericht; maar den geest des Dichters eerbiedigende, terwyl zy de dwaasheid van den Rus beftrafte, fchreef zy aaa hem met gemaatigde gcftrengheid, en zeide hem: „ Dat zy, hoe zeer ook vermaakt met zyne navol» „ gingen der driften, de weezenlyke vertooning s, derzelve niet konde verdraagen." Perfoonen van het ftraks gemelde character zyn dikwyls vloeiend van taaie, en welfpreekend in hunne uitdrukkingen. Zy zyn ook gefchikt, om door de yermogens der welfpreekendheid bewerkt te worden. Zeiven vol van gevoeligheid, neemen zy ligtlyk deel in de gewaarwordingen van anderen. Zodanig zyn de Rusfen. Wanneer ik eens wandelde langs den Galcrinhoff, op eenen tyd, waarin, door het wegneemen eencr fchipbrug, de gemeenfchap tusfchen die ftraat, en een tegen over liggend eiland, was afgebroken, zag ik eenen Rus, die wat beter gekleed was dan een gemeene boer, bezig met eenige koeien in eene boot te brengen, met oogmerk om dezelve na de overzyde te doen overvoeren. Hy had ze juist, met groote moeite en behulp van twee of drie fchuitevoerders, aan boord gekregen, wanneer een onderofficier, met eenige foldaaten, op A 4 de  S XXX. BRIEF. de plaats kwam, en ook groote haast fcheen te hebben om over de rivier te komen. Er was geene andere boot; hy beval daarom, op een toon van groot gezach, den vetweider, of osfenhoeder, of wat hy ook ware, zyn vee uit de boot te neemen, en hem onmiddelyk te laaten overftceken. De Rus wilde hier node aan; de Officier drong 'er op; de Rus fprak 'er tegen; de Officier werd toornig; de Rus fammelde nog; en een foldaat fprong, om der gramfchap van zynen bevelhebber genoegen te geeven, in de boot, gaf den man een flag, en fmeet deszelfs muts af. De Rus ftelde zich oogenbliklyk, en men zou zeggen door eene onvryWillige aandrift, in eene der fchoonfte houdingen, welke ik ooit gezien heb. Hy droeg een lang kleed, dat met eenen gordel om zyn lichaam was vastgehecht; zyn voorhoofd was hoog en kaal; het hair aan het achterfle gedeelte des hoofds was kort en grys; zyn baard lang; zyne trekken wel gevormd; en zyn gelaat fcheen, niettegenfiaande den loon,welke hem was aangedaan, niet ontfteld; hy ligtte zyne handen op; hy pleitte met nederige onderdaanigheid; hy klom toen op tot tegenfpreekende toonen; daarna fprak hy om medelydeu te verwekken; en ftortte eindelyk eenen ftroom van woorden. Elke verandering in zyne aanfpraak werd gevolgd door overeenkomftige veranderingen in het gelaat en de houding des Bevelhebbers, tot welken zy gericht was. Tot dat hy, ten laatften, geheel ondergebragt, zich keerde tot den geenen, welke den klap gegeven had, en denzei*  XXX. BRIEF, 9 zeiven iloeg op eene verwoede wyze. De Redenaar nam, ondertusfchen, zyne muts op, zette dezelve op zyn hööfd met eene zegepraalende houdinge, en roeide onmiddelyk wccli met zyn vee, na zich eens ÓF tweemaal voor den Bevelhebber gebogen te hebben, terwyl deeze bezig was den ïbldaat te kaftyden. Dat de Rusfen, van al¬ lerlei rang, zeer veel van muziek houden, is niet minder beftaanbaar met het voorgaande bericht, dan hunne vermogens en vatbaarheid voor de welfpreekendheid. Met één woord, de gebreken in het nationaalc charaéler der Rusfen fchynen my toe, meest te ont* ftaan uit gebrek van befchaavinge. fatrieri zy geleerd wierden het voorledene te overdenken, en het toekomende vooruit te zien, zouden zy ook aanleiding krygen tot het vormen van gronddellin•gen en algemeene regelen ter beituuringc van hun gedrag. Zy zoudert dan luisteren naar de reden, en zedelyke- beginfels zouden hun gezach weder krygen. Maar zy zullen nimmer nadenken of vooruitzien , tot dat zy door eenig bovendryvend belang tot deeze beoefieningen bewogen worden: en zulk een belang kunnen zy nimmer hebben, tot dat zy eene volkomen veiligheid hebben voor hunne perfoonen en bezittingen. Hoe moet dit te wege gebragt worden? Dit is een gewichtig vraaglhik; en groot en onftcrflyk zou de roem zyn van den Vorst, die inderdaad verlangde deszelfs oplosfing te verflaan. Onlterflyk zou de roem zyn van den Vorst, welke meer dan twintig millioenen menA 5 lehen  io ^ XXX. BRIEF. fchen wilde herdellen in het bezit der rechten van vcrltandige en redelyke weezens. Maar moet dit heldenduk verricht worden door éénen perfoon, en op eens? Dit geluove ik niet. Het moet het werk des tyds zyn, en door elkander opvolgende veranderingen voortgezet worden. Op eens vryheid te geeven aan twintig millioenen flaavcn, zonde hetzelfde zyn als of men zo veele roovers en vernielers op het menschdom los liet. Eer Slaaven het volle bezit der Vryheid kunnen ontvangen, moeten zy derzelver zegeningen leeren kennen, fmaaken, en gebruiken. Dit, evenwel, moet trapswyze gefchie en; en, wanneer men het naar een geregeld ontwerp wil doen, moeten zy, welken zulke dingen in hunne magt hebben, letten op den groei der Vryheid op die plaatzen, in welke zy van zelve, en zonder eenig voorbedacht oogmerk, voorts fproot. indien een willekeurig Vorst bedoelde den grondflag van een zo voortreffelyk bedek te leggen, zoude het misfchien oorbaar zyn te b eginnen met groote voorrechten te geeven aan Steden,'in welke koophan'el gedreven, en handwerken geoefFend wierden Het zoude ook diendig zyn zodanige Landfchappen in hunne rechten te herdellen als voormaals eenige vryheid mogten genoten hebben, van welke zy nog eenige (tredende geheugenis konden behouden hebben. Ik ben te meer genegen deeze gedachten op het papier te dellen, dewyl fommige Rusfen, en vooral die in de nabuurfchap va» (*) [Commercial and aanufa&urlitg t,w^;.]  XXX. BRIE F. ii van Archangel , welken, gelyk ik gehoord heb, grootere voorrechten genieten dan hunne broeders, doorgaans befchreven worden als cerlyk, bekwaam,en naarftig, en, inderdaad, van een character zeer verfchillcnde van dat der overigen. Maar ik laat zulke Utopifche befpiegelingen vaaren; en zal allecnlyk myne wenfehen te kennen» geeven, dat het kleine gedeelte des menschlykeu gcflachts, dat weezenlyke Vryheid geniet, dezelve moge behouden, en 'er een betóamelyk gebruik van maaken. Vaarwel. EEN- EN DERTIGSTE BRIEF. Lysi van goederen uit Petersburg uitgevoerd in het jaar 1769. Petersburg, Novemb. 7, 1770. TJfet yzer wordt in Siberien met geringe kosten "^ bewerkt: de plaatzen, op welke het gevonden wordt, zyn langs de zyden van groote rivieren. De leevensmiddelen zyn 'er goedkoop: men kan 'er een fchaap koopen voor dertig copics (*j,en de rivieren zyn overvloediglyk voorzien van uitmuntende viseh. Hout, om het yzer te bewerken, vindt men overal in den grootften overvloed. Dit niet alleen, maar (») [Omtrent 14 ftuivers HoHands.]  ia XXXI. BRIEF. maar de grond is in de Zuidlyke en Oostlyke deden van Rusland zeer vruchtbaar. De Ukraine, alleen, zou, zonder eenige- andere bearbeidinge dan die van ploegen, in ftaat zyn om het geheele Europifche gedeelte van Rusland' met koorn te voorzien. Het Ryk is, bchalven zyne nabyheid aan de Caspifche, Zwarte, Oost- en Noord- zeeën, doorzaaid met meiren en doorfneden met vaarbaare rivieren; deeze konde men gemaklyk, door middel van gegraven vaarten, g'eineenfchap met elkander doen hebbein Zelfs het vervoeren van goederen te lande wordt hier niet belet of bezwaarlyk gemaakt, gelyk op veele andere plaatzen, door moerasfen of gebergten. De natuurlyke voordeden van Rusland zouden het derhalven tot Keh der. rykfte Gewesten van Europa kunnen maaken. "Ingevolge hier van is,zelfs in den tegenwoordigen kindrenen ftaat van verbeteringe deezes Lands, de balans van den koophandel, in de laatfte jaaren, -ongunftiger geweest voor Britannie, dan voor deezen. Veele van zulke gemaakte goederen, als, ee:nigen tyd geleden, door Engelfche koopluiden, hier ingevoerd, en met groot voordeel verkoft werden, worden nu in het Land zelve gemaakt. Het grové laken, waarmede het krygsvolk gekleed wordt, plagt uit Engeland gebragt te worden; nu maakt men het 'in Rusland. Tin was voor deezen ook eene voordeelige koopmanfehrep; maar tinnen fchotels, met aardewerk, en zelfs porcelein, kan men hier zeer 'goed, en van inlansch maakfcl, krygen. De fabriek van zyden ftoffen te Moscow is in eenen bloeiende  XXXI. li Pv I E F. is den ftaat; en Rusfisch. linnen en fervetgoed wordt in Britanhie verkoft. Gy zult, evenwel, een duidelyker en meer onderfcheiden denkbeeld van den koophandel deezes Ryks verkrygen uit de volgende Lyst van goederen, in het jaar 1769 uit Petersburg uitgevoerd, in 326 Engelfche Schepen , en- 247 van andere Volken. Goederen. Yzer. Pveine hennip Uidchot, dito Half reine dito . Hennip Codille . Vlas, twaalfdraads . Dito, negen dito Dito , zes dito Dito Codille Huiden Borrtels, ifte en 2de foor: Huifenblas Zeep en Kaarrcnfineer Zeep ... lleimip-olie Traan. . . • Lyn-olie Wasch Paaidienhair. . Paarden [taarten Koeienbair gmeerkaarfen Caviaar • • Hoeveelheid. Poeds 2,109,58$ 1,229,400 16 !,6oi 92,25» 113,332 104,497 39=«94 . 10,205 i4-rr-5 144,61:, 4i"ï  14 XXXI. BRIEF. Goederen. Waschkaarfen Touwwerk Hop . Tabak ZooMeder Koper Pek ... Teer Hars . . . Karweizaad . . Anys-zaad . Breed fervetdoek Smal dito Breed linnen Smal dito Verfcheiden foorten vai linnen Grof linnen Drilbooren . . Vlymen. . . , Uavensdoek Zeildoek Haazcnvellen Eenhoornsvellen . . Beerenvellen Vosfenveilen . ■ Lcsfenvellen Hermelyn Veders . . Dons . , Buskruid . . . Rhabarbcr Masten Deelen , 'farw .... Hoeveelheid. Poeds 41 6,688 467 4,581 6,334 4,020 8,392 1,658 J,475 162 3 Arskinen 431,616 458,070 262,977 1,695,668 1 135.534 873,776 Stuks 64,583 12,601 43,4o6 33=335 297,318 47>5oo 483 428 28 Ton 15 Poeds 375 132 (c 1 Stuks 6c Dotizynen 85,375 Chetwerts 29,10c Inkoop-prys. Roebels 541:20 14,703 :60 1,214:20 4,122:90 31.670 29.145 10,070: 40 1,989:60 1.475 194:40 3:30 36,687:36 22,903:50 22,353: 5 76,305: 6 9,487:38 26,213:28 193,749 75,606 173,624 200,010 47.600 3,562:50 2,173 = 50 513:6o 224 210 1,420 1.348 360 65 6,2C0 1=3,319:44 116,400 Os-  XXXI. BRIEF. 15 Goederen. Osf-nbeenderen Oud yzer Matten. Hoeveelheid. Stuks 27,000 Poeds 2,450 Stuks 4,óoo Inkoop-prys. Roeb.'ls 3C0 184 Som 6,914,004: 6 Niï. Een Poed is 40 Pond, na genoeg even zwaar als 35^ Pond Engelsch. Een Arskinc is 28 duimen Engelscb. Zeven en een halve Clietwerts (eene fcoornmaat) maaken eene Ton. TWEE- EN DERTIGSTE BRIEF. Behelzende een verhaal van den afftani van v ic tor amadeuS) Koning van Sardinië, in het jaar 1730. Petersburg, 1770. waarde heer! Ik vleie tny, dat het ingjfloten Bericht van den Afftand van victor amadeus, Koning van Sardinië, die zynen 1'cepter nederleide in den jaare 1730, a eenige tydkorting zal verfchaffen. Hy is niet de eenigfte Vorst in de Gefchiedenisfe, die de praal en zorgen der Koninglyke waardigheid verwisfelde met de duisternisfe of den vrede van eene afgezonderd leeven. Maar hoewel verfcheideu Vorflen, vóór de tegenwoordige Eeuw, dit zonderlinge  1(5 XXXI [. B R I E F. ge fehouwfpel aan het menschdom vertoond hebben; kunnen wy niet roemen, dat wy volkomen bekend zyn met derzelver beweegredenen of verwachtingen. Eene kroon heeft zo veele b.koorelykheden, dat de gemoedsgcfieltenis, welke eenen oppermagtigen Vorst konde bewcegen om zyne Waardigheid neder te leggen, en deszelfs daarop volgend gedrag en leevenswyze, voor de zodanigen, die waarneemingen willen doen op de menschlyke natuur, voorwerpen zyn van groote nieuwsgierigheid. Men zegt, dat het volgende verhaal een volkomen bericht geeft van de beweegredenen, welke zyne Sardinifche Majeftcit in .deezcn afftand drongen, en van deszelfs gedrag in zyn afgezonderd verblyf. Ook zoude ik het u niet zenden om te doorleezcn, indien ik het daarin bevatte bericht niet voor echt hield. Het werd oorfpronglyk gefchreven in het italiaansch, en daar ik niet wecte dat het ooit in Britannie door den druk is gemeen gemaakt, het zy in de oorfpronglykc, het zy in eenige andere taaie (*), hoope ik dat het leezen der volgende Engelfche Vertaalinge u eenig vermaak zal geeven. Gy (*) ÖnBefrusfchcft (tan itien op vee'e plaatzèn van liet Vaste Land ee'ne EialifChê Vertaaling van dit kleine ftukje vinden. [Ik wecte niu dat eepig uitvoerig bericht van dit geval in het Ncderduitseh is uiïge&ceven. Het verhaal in v.olkman's Reisboek door Italfe, I. Deel. bl. o30, behelst ILchts de hoofdzaak zonder eenige omftaridighéden'. F.n dit heeft my doen befluiten', om dit linkje, dat anders met Rusland weinig gemeens .heeft, hier in ts voegen, in navolginge van den Engelfchen Schryver.]  XXXII. BRIEF. 17 Gy zult u gelieven te herinneren, dat Paus pavlüs de III, zynen bastaardzoon, pieter lodewyk farnese, aanftclde tot Hertog van Parma, dat de hé rFchappy van het Parmefaanfche bleef in het gcflagt van farnese tot in het jaar 1731 dat, dewyl het uitfterven der mannelyke linie onvermydclyk fcheen, men was overeengekomen , dat Don carlos, zoon der Koninginne van Spanje, die uit het geflagt van farnese afdamde, in dat Hertogdom zoude opvolgen, mits dat hy hetzelve van karel, Kaizer van Duitschland, als een leen des Roomfchen Ryks ontvinge, dat deeze fchikking bepaald wierd door een verdrag tusfchcn de Hoven van Weenen en van Madrid, bekrachtigd te Weenen in den jaare 1725, dat by het Verdrag van Seville, bekrachtigd in het jaar 1729, Grootbritannie beloofde de Spanjaards by te ftaan in het overvoeren van zes duizend Spaanfche krygsknccbten na Toscane en Parma — en eindelyk, dat de Keizer, yverzuchtig of bevreesd voor de magt van Spanje, niettegenftaandc het Verdrag van Weenen, bef!ot:n had de komst van deeze benden in Italië te beletten. Wanneer gy deeze voorafgaande gebeurtenisfen in het oog houdt, zult gy het volgende verhaal gcmaklyk doorgronden. De keizer van duitschland het befluit genomen hebbende, om, door de krachtigde poogingen, het inkomen van zesduizend Spanjaarden in Italië te beletten; met dat oogmerk een aanzienlyk Leger in Tofcane en het Parmefaanfche hebbend; gezonden; en den Groothertog van Florence op zy- II. def.l. B n  18 XXXII. BRIEF, ne zyde gewonnen hebbende, begreep, dat het voor zyne zaaken ten hoogden voordeelig zou weezen, dat hy ook den Koning van Sardinië in zyne belaiïg :n trok. Met dit oogmerk deed hy, door d.n Landvoogd van Milaan, dien Vorst te kennen geeven, dat, indien dezelve zich met hem wilde verenigen, hy denzelven, in gevalle van noodzaaklykheid, een Leger van 12,000 mannen zou leveren, beftaande uit 8,000 voetknechten,en 4,000Paarden, om in gemeenfehap met de Duitfchers te werken; dat hy denzelven, voor zyn leeveji, tot Landvoogd van het Hertogdom Milaan wilde aanftellen, en pnmiddclyk 300,000 dukatons (*) betaalcn, om denzelven in ftaat te flellen van zyne benden in gereedheid te houden, om op de eerde waarfchouwing te kunnen optrekken. Amadeus nam deeze voorwaarden aan, en de Keizer beval het geld te betaalcn, mits dat hetzelve hem weder zoude uitgekeerd worden, indien hy de 12,000 man niet mogt no.odig hebben (f). Dit Verdrag werd te Milaan gefloten en getekend door de Gezanten des Keizers, en door die van zyne Sardinifche Majelïeit, in Zomermaand des Jaars 1730. Eenigen tyd laater bezocht de Spaanfehe Gezant, die (*) [Het Engelfche Philips bcb'ie ik niet beier vveetcn te vcrtaalen, eclitet kan het zeer wel zyn dat ik mis hebbe.] Cf) [Hier is eene duisteiheid. Eenige, regels vroegen ftaat duitUIyk, dat de Keizer, irgevaile van noodzaaklykheid, 12,000 man zou leveren aan den Koning van Sardinië: en hier moet men befluiten, dat de Koning met dat getal den Keizer zou byfprineen. Misfchien was de belofte wederkeerig. Maar dan had onze Scliryvcr zich duidelyker moeten uitdrukken.]  XXXII. BRIE F. 19 die toen te Genua was, het Hof van Turin incvgnito; en bood, in een heimelyk gehoor, uit den naam des Konings zyns Meesters, den Koning van Sardinië, de Steden Novara en Pavia aan, met eenige daaromftrecks liggende landen aan de overzyde van den Tesfin, welke nu een gedeelte uitmaaken van het Hertogdom Milaan, en den Keizer toebchooren; onder voorwaarde, dat de Vorst zich by den Koning van Spanje zou voegen om de Kcizerfchen uit Italië te verdryven, indien deezen aan Don carlos de ongeftoordc bezitting van het Parmefaanfche niet wilden overlaaten. Victor. befchouwde deeze aanbiedingen der Spanjaarden niet alleen als zeer veel voordceliger dan die van het Kcizerlyke Hof; maar geloofde ook, dat Engeland en Frankryk een befluit genomen hadden, om met de Spanjaarden mede te werken in het uitdryven der Kcizerlyke benden uit Italië. Hy nam ze daarom gewilliglyk aan, en beloofde met zyn Leger Don ca rl os by te ftaan tegen de Duitfchers. • Niettegenftaande de groote voorzorgen, die hy gebruikt had, om deeze nieuwe en trouwlooze verbindtenis, in welke hy getreden was, te verbergen, hadden de Zendelingen des Keizers eenige vermoedens van de waarheid; zy deelden dezelve hunnen Meester mede; en deeze gaf, in gevolge hiervan, onmiddelyk bevel aan den Landvoogd van het Milanecfche om victor te dreigen met de zwaarfte uitwerkfelen zyner wraake. Deeze Vorst verfchoondc zich zo goed hy konde, door hef ontkennen der befchuldiginge. Maar, wanneer  £0 XXXII. BRIEF. hem naderhand, door zynen Gezant te Weenen, bericht werd, dat de Keizerlyke Hofraad geneigd fcheen om te treeden in de maatregelen der Bondgenooten van Seville, werd hy overftelpt door fchrik en verflagenheid, uit vreeze, dat deeze beide Mogendheden, ongetwyffeld, eene zo treffende wraak van zyne trouwloosheid zouden ncemen, dat dezelve zo verderflyk voor zyne belangen, als onteerende voor hem zeiven zoude zyn. Victor-, dus geflingerd door duizend verfchillende gemoedsbeweegingen, en verlegen , hoe hy zich zou redden uit den- valfchen ftap, welken hy gedaan had, befloot eindelyk zich van de Regeering te ontdaan, tot dat zyne zaaken een gunftiger gelaat zouden aannecmen. Hy hoopte, dat hy dus veilig zou kunnen fcbuilen voor den ftorm, die gereed Hond boven zyn hoofd los te berftcn, en dat een voorgewende afftand van de Kroon, door hem van deeze belemmerende verbintcnisfen te ontheffen, tevens (trekken zoude, om het gcfchrceuw, dat tegen hem konde aangeheven worden, te doen ophouden. Deeze maatregel ftrookte wel niet met de voorfchrifr.cn van machiavel, welken deeze Vorst tot nog toe met gezette naauwkeurigheid gevolgd had. Hy vleid: zich, evenwel, met de hoope van een goeden uitflag; en vertrouwde op de ingewikkelde onderwerping van zynen Zoon, zo wel als op de genegen aankleeving zyner onderdaanen. Maar wy zullen, in het vervolg, zien, hoe grootlyks hy zich bedroog. Eer hy dit ontwerp ter uitvoeringe bragt, oordeel-  XXXII. BRIEF.' ax deelde hy het voegzaam, den Prins van Piémont tot deeze gewichtige gebeurtenis voor te bereiden,door denzelven een gedeelte zyner oogmerken mede te declen. Met zulk een oogmerk begaf hy zich dagelyks, geduurende twee maanden eer hy de Kroon afleide, met denzelven in een geheim vertrek, en fprak tot hem op deeze wyze: r* „ Myn waarde Zoon, ik ben nog niet zo zeer ,, bezweken onder de zwakheden, welke het deel ,, des ouderdoms zyn, als wel overftelpt door de „ angftige zorgen, welke de oppermagt verzeilen. „ Ik heb daarom bcfloten my voor ecnigen tyd „ van de beftuuringe der Staatszaaken te verwy„ deren, met oogmerk om mynen geest te ont„ fpanncn, en den teugel der regeeringe in uwe ,, handen over te geeven. Deeze last, myn Zoon, „ is, inderdaad, zwaar, en groot is myne vrees, ,, dat gy, in zulken leeftyd, niet in ftaat zult zyn ,, om deszelfs gewicht te draagen. Uwe onder,, vinding in Staatszaaken is gering;want gy weet, „ dat ik tot nog toe gemyd hebbe u in te wyden „ in de geheimen der Staatkunde, of iemand het ,, beftuur van den Staat te vertrouwen. Ik heb ,, tot nog toe myne onderdaanen beftuurd, zonder „ de hulpe van ecnigen Staatsdienaar. Maar dit „ is eene kunst, welke alleenlyk door lange erva„ renheid kan verkregen worden. Het is daarom „ volftrekt noodzaaklyk, dat gy, myn waarde „Zoon, in het begin uwer Regeeringe, ecnigen „ wyzen mentor hebt, om uwe handelingen te „ regelen, en u in ftaat te ftellen tot het handB 3 „ kaa-  22 XXXII. BRIEF. „ haaven, of zelfs vermeerderen, van dat gezach, ,, waarmede ik nu voorneemens ben u te beklee,, den. Doch daar het voor eenen Vorst, in zy„ nen jeugdigen leeftyd, zeer gevaarlyk is een on„ bepaahl vertrouwen te ftcllen in eenigen byzon„ deren perfoon uit zyne onderdaanen, hebbc ik „ bcfloten, dat ik zelve de plichten van uwen bcftuurder zal waarneemcn, tot dat gy bekwaam s, zyt om alleen te regcercn. Op deeze voorwaar„ den, myn Zoon, hebbc ik befloten u myne „ Kroon over te geeven. Overweeg ze, en laat „ my wcctcn, of zy ftrooken met uwe neigingen." De Prins van Piémont antwoordde met de diepfte eerbiedigheid: ,, Dat zyne Majeftcit doen'kon„ de, wat haar oorbaar dacht; en dat de Koning ,, kon verzekerd zyn van zyne onderdaanigheid „ en getrouwheid, zo lang hy .het leevcn zou „ genieten, welk hy aan denzelven verfchuldigd „ was: dat, het zy zyne Majeftcit verkoos zich „ van haar Koninglyk gezach te ontkleeden, dau „ niet, hy het altoos zynen onvermydelyken plicht „ zou rekenen, de volkomcnfte gehoorzaamheid „ aan haaren wil te betooncn. Met dén woord, „ hy beloofde, welke gebeurtenisfen 'er ook voor„ vielen, den Koning altoos te zullen eerbiedigen „ als zynen Vader en Oppervorst." Deeze verklaaring, dikwyls herhaald door eenen Jongen Prins, die tot hier toe een vreemdeling was in de konftenaaryen der ontveinzinge, gaf den Koning het volkomenfte genoegen; en deeze befloot de uitvoering van een ontwerp, waarvan hy, te ge- iyk,  XXXII. B R I E F. n lyk, gerustheid en eer verwachtte, niet langer uit te (tellen. Hy vaardigde daarom, op den tweeden van Herfstmaand, des jaars 1730, een bevelfchrift uit aan de Prinfen van den Bloede, de Ridders der orde van Maria-Boodfchap, de Staatsdienaaren en Geheimfchryveren van Staat, den Aartsbisfchopvan Turin, den Grootkanfclier, de cerfte Voorzitters, de Generaals van het Leger, en aan allen, die de voornaamfte bedieningen aan het Hof bekleedden , om den volgenden dag, ten drie uurenna den middag, byeen te komen op het Kasteelvan Rivoli. Daar ; verklaarde hy, na eenen Staatsraad te hebben doen vergaderen, dat hy een aV gemeencn afftand deed van zyn Koningryk, en van alle zyne heerfchappyen, ter gunfte van zyrtenZoon, karel emmanuel, Prins van Picmontv Daarop last gegeven hebbende, dat allen, die, in gehoorzaamheid aan zyne bevelen, van Turin gekomen waren, zouden binnen gelaten worden, las de Markgraaf del borgo, Gehéimlchryver vanStaat, de Ade van Afftand met luider ftemme,voor, waar na zyne Majefteit de vergadering, in eene zeer aandoenlyke redenvocringc, in deezerVoegc aanfprak. • „ De ontelbaarc beroeringen en moeilykheden, ,, welke ik, g.duurcnde eene regeering van vyftig„ jaaren, zonder tusfehenpoozinge, ondergaan tófb„ be, zouden, ook zonder de zwakheden tc mel„ den, aan welke alle menfehen onderhevig zyn, s, en den ouderdom, welken ik bereikt hebbc', B 4 » mcer  H XXXII. BRIEF. „ meer dan genoeg zyn geweest om my den last „ der Regeeringe zwaar en onverdraagelyk te maa„ ken. Daarenboven, daar myn einde vast nadert, „ en ik den dood beginne te befchouwen als het „ gemeene lot van Vorden en van derzelver On» derdaanen, houde ik my, door de heiligde ver„ phchtingen, verbonden, om eenige tusfehenruimte „ te dellen tusfehen den throon en het graf. ■ Dee„ ze beweegredenen zyn krachtig genoeg geweest ,, om my te leiden tot die maatregels, welke ik „ deezen dag -genomen heb; en te meer, daar „ de Voorzienigheid myne oogmerken fchynt te be„ gundigen door my eenen Zoon te fchenken, die „ waardig is my op te volgen, en myn Volk te » regeeren; eenen Zoon, begaafd met alle die hoe„ danigheden, welke eenen verdiendelyken Prins „ kunnen verderen. Ik hebbe daarom, zonder hasj peringe, befloten, door eene plegtige Acle, wel„ ke ik deezen dag met myne eige hand onderte„ kend hebbe, het hoogde gezach over alle myne „ heerfchappyen aan hem over te draagen, en het „ overige myner dagen verre van Staatszaaken door 5> te brengen. Ik vermaane u, daarom, den Ko„ ning, mynen welgeliefden Zoon, te dienen met „ dezelfde onfehendbaare getrouwheid, welke gy „ altoos aan myzelven betoond hebt; u ter gelyker „ tyd verzekerende, dat ik u erndiglyk in zyne „ Koninglyke gunst bevolen hebbe." Koning a ma deus had, by zynen afdand, zynen Zoone aanbevolen, dat hy al de Landgoederen Van den hoogen en laagen Adel zou doen mee- teo,  XXXJT. BRIEF. 25 ten, en derzelver lasten evenredig maaken aan de uitgellrektheid hunner bezittingen. Indien dit bellek ter uitvoeringe ware gebragt, zoude het, ja, de inkomllen der Kroone vermeerderd, maar tevens den Adel bedorven hebben. Wanneer kar el den throon beklom, oordeelde hy onvoegzaam het te volgen. Dit gaf den gewezen Koning grooten aanftoot; hy fchreef aan zynen Zoon over dit onderwerp, meer in den ftyl van eenen meester dan van eenen vader; en wanneer hy vond, dat zyn Zoon nog bleef volharden in geen acht te flaan op zyne vertoogen, vormde hy het befluit om zelve het oppergczach weder in handen te neemen. Amadeus had voor zich een jaargeld behouden van 50,000 kroonen, en hield Hechts eenige weinige huisbedienden omtrent zynen perfoon. Hy had het Kasteel van Chamberri uitgekozen tot de plaats van zyn verblyf; wcrwaards hy zich begaf weinige dagen na zynen Aflland, zynde toen in het vierënzestiglte jaar van zynen ouderdom, en Weduwenaar zedert den 26ften van Oogstmaand des jaars 1728. Hy had in Piémont eene Meesteres achtergelaten, die bekend was onder den titel van Graavinne van St. sebastian: en daar deeze Dame eene aanzienlyke rol fpeelt in het vervolg deezes verhaals, zal het niet vreemd zyn van ons oogmerk, op deeze plaats, eene ruwe fchets van haar leeven en characïer te geeven. Haar Geboortenaam was Mademoifelle de cumianë. Wanneer zy nog niet meer dan vyftien jaaren bereikte, was zy reeds. Staatjuffer by de KoB 5 nin>  *ö XXXII. I> R I .E F. ninginne Weduwe, de Moeder van auadeus Deeze Vorst, die toen nog flechts in zyn dmiofo jaar was, vond meer vermaak in de vrolyke ve keennge met de Dames van het Hof zyncr M0 . der, dan m de rnoeilyke zaaken van Staat te overleggen met zyne Staatsdienaar». En deeze tvd verdryven waren hem te aangenaamer, dewyl da°nmr }' ^ m,'ndef «* -01 kheid He d dan hyzelve, gee„e andere in haar gevolg toeliet jan dte door haare fchoonheid uitmuntt n S genoog,n de Vorst, en de Jonge Heeren van h Hof de vermaaken der verfcheidenheid, en ondervonden nooit eenisre Walm™ a « , ^a,öC waigmg. Amadeus, even- wel, zyne neigmg, ten laatften vestigende op Mademouelle de ccmiank, overlaadde haar m t b tengewoone rften, zo ^ 2y? ^ J£ deed onderfcheiden van alle haare fchoone ^dUn gLte°0r om" rV0Cgelyke gehalte Om deeze wanftalligheid te verdrvven gaf de Koningin Weduw, die eene oprechte^ -htte door toegelaten te worden tot Z jnZt we verbood op Ü"*? l oo 12 \v y k ,e xiv de tweegevec1lï£0  XXXII. BRIEF. 27 we betrekking met zynen Vorst. De Graavin zyne Huisvrouw werd aangefteld tot eene der Eerdames van de Koninginue, en werd, niettegenftaande haar huwelyk, dikwyls vereerd met de opwachtingen des Konings. Somtyds, evenwel, wanneer 'er eenige nieuwe minneftreeken tusfchcn beide kwamen, werden deeze bezoeken wel eens afgebroken. Maar zelfs , wanneer de Graavin des Konings genegenheid niet meer bezat, had zy de behendigheid om zich zo vast van deszelfs vriendfehap en achtinge te verzekeren, dat zy nog haaren invloed op hem bleef behouden: en wanneer zy in het jaar 1723 Weduw wierd, nam de Koning de zorg voor haare kinderen op zich, en hield het oog zo byzonderlyk op dezelve, als of zy zyne eigen geweest waren. Hy wees haar te gelyk in het Palcis een vertrek aan, dat gemcenfehap had met zyn eigen, en hem in ftaat ftelde om haar zo gemeenzaam te bezoeken als hy goedvond, zonder, dat het bemerkt wierd of ergernis gaf. Hy benoemde haar vervolgens tot eene der Dames in het gevolg der Prinfesfe van Piémont. Zodanig waren de lotgevallen geweest der Graavinne van St. sehastian,tot op den afftand van amadeus. Zo ras zy bericht ontving van deeze gebeurtenisfe, ging zy, als natuurlyk ftaatzuchtig zynde , en wel bedreven in looze ftrecken, terftond den vader aüdormiclia, Abt van een Klooster van Fcuillantcn en gewoonen Biechtvader van Koning amadeus, gelyk ook Dr. boggio, Kcrfpel Priester van St. jan, deszelfs Geestclyken Be-  2§ XXXII. BRIEF. Beftuurder, opzoeken. Zy hield denzelven voor, dat de Koning, om vergoeding te doen voor den hoon, welken hy haar en haar gellacht had aangedaan , dikwyls, zedert den dood der Koninginne, beloofd had met haar een heimelyk huwelyk aan te gaan: en dat hy nu, na van den throon afltand gedaan te hebben, de voltrekking zyner belofte niet langer behoorde uit te Hellen; want dat hy, nu gedaald zynde tot eene gelyke hoogte met araptelooze perfoonen, de plichten van eenen Christen, en van eenen man van eere, met minder moeite kon vervullen. Zy beloofde daarop deezen beiden Geestelyken, dat, indien zy, door derzelver medewerkinge, de Vrouw wierd van dien Vorst, zy al haaren invloed by haaren man zou gebruiken, om hen te doen verheffen tot de voornaamlle waardigheden der Kerke. Aangezet door deeze beloften, zo wel als door het bevallige en inneemendc aanzoek der Graavinne, deeden deeze Kerkelyken alles, wat in hunne magt was, om haare oogmerken te bevorderen, en zy vonden weinig moeilykheid om hunne poogingen de bedoeldeuitwerking tc doen hebben; want de Koning was zeer wel in zynen fchik, dat hy in zyne eenzaamheid zulk eene gezellin zou hebben , als deeze Dame, aan welke hy, even als aan zichzelven, de geheimfte gevoelens van zyn hart kon vertrouwen. In het kort, hy zond om haar, en trouwde haar openlyk. Hy vroeg daarop van den Koning zynen Zoon 100,000 Kroonen, welke hem onmiddellyk werden ter hand gefield. Deeze fom lbhonk  XXXII. BRIEF. 29 hy aan zyne Vrouwe, dat zy voor dezelve een Landgoed voor de kinderen uit haar eerfte huwelyk mogt koopen; en met dit oogmerk koft zy het Markgraalïchap van Sp;gna, waarvan zy zedert den titel aannam. Amadeus fcheen, geduurende de vier eerfte maanden, gelukkig genoeg te zyn in zyne afzonderinge; en de Markgraavin, zyne Echtgenoot, die zich beftendiglyk toeleide om zich naar zynen aart te fchikken, nam ook de vertooniug aan van gelukkig te zyn. Ter zelfder lyd opmerkende, dat de oude Koning niet wel te vreden was met zyn huis, en dikwyls fprak van het te vertimmeren, deed zy vlytiglyk haar best om hem dit voorneemen af te raaden, door hem onder het oog te brengen, dat het niet der moeite waardig was een oud kasteel te vertimmeren, dat aan alle kanten tot eenen puinhoop viel: dat hy het nooit vermaakelyk of gemaklyk kou maaken, dan door het geheel neder te werpen, en een nieuw in de plaatze op te bouwen ; en hier voor zag zy geene noodzaaklykheid, dewyl zyne Majefteit verfcheiden fraaie paleizen had in Piémont, uit welke hy eene plaats tot zyn verblyf kon kiezen; by welk alles zy voegde, dat de luchtsgefteldheid van dat Gewest gunftiger voor zyne gezondheid zou zyn dan die van Savoye. Door zulke drangredenen als deeze poogde de Markgraavin haaren Echtgenoot eenen afkeer van zyne verblyfplaats te Chamberri in te boezemen, en hem over te haaien om weder na Tiémont te kee-  30 XXXII. BRIEF. keercn:' Maar zy dienden enkel om hem te ontrusten, zonder hem te overreeden, dewyl hy vastlyk bcfloten had voor eenigen tyd op eenen afftand van het Hof te blyven, om dus zyne oogmerken te zekerer te verbergen. De Markgraavin had, inderdaad, behalven des Konings gezondheid, nog andere redenen, welke haar zo yverig maakten om denzelven over te haaien tot het verwisfelen van zyne tegenwoordige verblyfplaatze tegen die in Piémont: maar zy droeg zorg, dat zy deeze niet ontdekte, eer zy wist, hoe dezelve zouden ftrooken met de neigingen van haaren Echtgenoot. Ondertusfchen trachtte zy, door vleierye, en eene gemaakte tederheid, zich meer en meer in deszelfs gunst te dringen; en zy Haagde zo wel in haare poogingen, dat de Koning op zekeren daghaar verzocht, dat zy haar ongeduld alleenlyk voor eenen korten tyd wilde betoomen; dat zybinnen kort, zou verkrygen het geene zy zo ernftiglyk wenschte; want dat het nooit zyn oogmerk geweest ware, het overige zyner dagen te Chamberri door te brengen, niettegenftaande het geene hy, by zynen afftand van de .Kroon, zynen Zoon had doen gelooven. Na dit blyk van vertrouwen was de Markgraavin overtuigd, dat het gemaklyk zou vallen de : geheime beweegredenen van zynen afftand te doorgronden , omtrent welke zy tot nog toe een vreemdelinge gebleven was. Zedert deezen tyd trachtte zy, met groote kunst en fchranderheid, zyne geheime gevoelens te ontdekken. Zy kende, door langduuri- gc  XX XII. BR .1 E F. 31 ge ondervindinge, die zachte en gunftige oogenblikken van toegang, in welke eene Vrouw alle verzoeken van haaren Man kan verwerven; zy greep het gunftige oogenblik aan, en werd gewaar, dat zyn oogmerk was de Kroon weder op te zetten in minder dan twee jaaren. ,, Twee jaaren 1" riep de Markgraavin uit in eene verrukkinge van vreugde; „ waarom wilt gy dit tot eenen zo afgelegen tyd ,, uitftellen?" De Koning deelde haar toen de geheime beweegredenen van zynen afftand mede, met de redenen, die hem verhinderden de kroon weder op te zetteu, tot dat het verfchil tusfchen den Keizer en den Koning van Spanje, raakende het Parmefaanfche en Toscane, zouden beflist zyn, het zy door vrede of door oorlog: voor welke gebeurtenis hy zich, beftaanbaar met zyne eere of belangen , niet konde ontflaan van zyne verbindtenisfen. Want, indien hy, aan den eenen kant zich vereenigde met de Bondgenooten van het Verdrag van Seville, in de verwachtinge, dat deezen een magtig Leger in Italië zouden zenden om hem te onderfteunen, dan konden de Duitfchers hein zeer gemaklyk overmeesteren; — en, indien hy, aan den anderen kant, zich verklaarde ten voordeele van den Keizer, zouden de Bondgenooten niet nalaaten zich op het ftrengfte aan hem te wreeken, indien zy ooit de overhand kreegen, het geen, naar alle waarfchynelykheid zou gebeuren, daar de Keizer en hy nooit in ftaat zouden zyn om tegenftand te bieden aan vier zo ontzachlyke Mogendheden als Engeland, Frankryk, Holland en Spanje. Daar hy nu  3* XXXII. BRIEF. nu zo ongelukkig geweest was, dat hy op denzelfden tyd verbindtenisfen had aangegaan met den. Keizer en met den Koning van Spanje, had by geen ander hulpmiddel kunnen vinden om zynen misflag te verbeteren, dan door afftand te doen van den throon ten voordeele van zynen Zoon; denzelven aanbeveelende, om, met betrekkinge tot de twistende Mogendheden, de onzydigheid in acht te neemen, tot dat derzelver gefchillen zouden befiist zyn. De Markgraavin keurde het gedrag van haaren Echtgenoot goed; en zy beflooten te Chambcrri te blyven, alwaar zy konden wachten, tot dat tyd en gelegenheid hunnen oogmerken gunftig wierden. Geduurende hun verblyf in Savoie, boezemde deeze trotze Vrouw haaren Echtgenoot in, dat het voor hem dienftig kon weezen het opperfte gezach , welk hy nog behield by zynen Zoon en by de Staatsdienaaren, van tyd tot tyd te gebruiken, op dat het niet ongevoeliglyk mogt verloren gaan. Amadeus trad gereedlyk in haare oogmerken, en flelde haaren raad te werk. Hy beval den Koning zynen Zoon hem te Chamberri te komen bezoeken, om zyne onderrichtingen te ontvangen met betrekkinge tot fommige gewigtige ftukken; en die Vorst gehoorzaamde hem, als of hy nog zyn onderdaan geweest ware. Op dezelfde wyze" beval hy de Staatsdienaars, en de voornaamfte Beampten van het Hof, zynen perfoon op te wachten, en werd gehoorzaamd, als of hy nog derzelver Oppervorst geweest ware. Ama-  XXXII. BRIEF. 33 Amadeus, in het begin van Oogstmaand des jaars 1731, tyding bekomen hebbende, dat de Keizer ten laatften zyne toeftemming gegeven had, dat Don carlos, met zyne 6,000 Spanjaarden in Italië zou komen, deelde dit bericht zyner Huisvrouwe mede. Dit gaf der Markgraavinne een zeer groot vermaak, dewyl zy nu zich in ftaat zag om het ontwerp uit te voeren, het geen zy zo lang bepeinsd had. Met dit oogmerk begaf zy zich met haaren Echtgenoot in haar geheim vertrek, alwaar zy denzelven onder het oog bragt: „ Dat het nu tyd was van na Piémont te rug te „ keeren, en de Kroon weder te aanvaarden, te» „ wyl zyn Zoon en zyne Onderdaanen nog gevoe- lens van eerbied en gehoorzaamheid jegens hem „ behielden; dat elk uitftel, op dien tyd, verderf„ lyk voor hem kon worden; voornaamclyk wan,, neer de Keizer en Don carlos zynen Zoon „ mogten erkennen als Koning van Sardinië; dat „ de Jonge Koning, door langer te gewennen aan „ de bekoorlykheden van het oppergezach, derzel„ ver invloed al te krachtig zou kunnen gevoe„ len, om genegen te zyn dezelve af te ftaan, „ en tot den ftand van eenen Onderdaan te rug te „ keeren." Deeze inboezemingen der Markgraavinne lieten een diepen indruk achter in het gemoed van amadeus, die nu, meer dan ooit, yverzuchtig was geworden over zyn gezach, niettegenüaande hy het, naar den uiterlyken fchyn, aan zynen Zoon had overgedragen. Hy befloot daarom, zonder uitftel, na Piémont te rug te keeren; en II. deel. C wan-  34 XXXII. BRIEF. wanneer hy zyn befluit zynen Zoon had doen weeten, wierd, op zyn bevel, het Kasteel van Montcalier onmiddelyk gereed gemaakt om hem te ontvangen. Omtrent het einde van Oogstmaand verliet amadeus Chamberri, met zyne Vrouwe, en nam zyn verblyf ter gemelder plaatze. De Koning zyn Zoon, met de voornaamfte perfoonen van het Hof, wachtte hem onmiddelyk op met begroetingen over zyne behouden terugkomst. De Aartsbisfchop van Turin, en de Overheid dier Stad bevveezen hem dezelfde blyken van hunnen eerbied. De Koningin zelve, verzeld van eenige Dames van haar Hof, bezocht de Markgraavin van spignq; en bewees haar de fterkftc blyken van achtinge en genegenheid. Kortom, amadeus en zyne Huisvrouw fcheenen, zedert hunne terugkomst in Piémont, de waare Vorften van dat Gewest te zyn. In veelvuldige gefprekken, welke die Vorst had met de Staatsdienaaren, en met de Gouverneurs van Turin en van het Kasteel dier Stad, poogde hy, konftiglyk, derzelver neigingen te polzen; en' dewyl deeze Beampten altoos betuigingen hadden gedaan van groote ondcrwerpinge en eene yverigc aanklecvinge aan zynen perfoon, hield hyzich overtuigd, dat hy, op dien tyd, den throon weder kon beklimmen, zonder eenigen tegenftand te ontmoeten, het zy van zynen Zoon, het zy van de Staatsdienaaren. Hy fteunde zelfs op de aankleeving van het krygsvolk: hy wist, dat hy derzelver achting bezat, en vleide zich insgelyks met derzelver genegenheid: dewyl het grootfte gedeelte der Be-  XXXII. BRIE F. 35 Bevelhebberen zyn maakfel waren, twyffelde by niet, dat zy zyne verkiezing zouden eerbiedigen, en hoopte zelfs, dat zy gcreedlyk zyne oogmerken zouden helpen bevorderen. Maar het gevolg deezer groote gebeurtenisfe toonde, hoe zeer hy bedrogen was in zyne verwachtingen. Hy fchreef aan den Maarfchalk reb hinder in zeer algemeene, fchoon vleiende en inncemende, bewoordingen. Maar die Vekloverfte, die Opperbevelhebber was over de Krygsmagt, begreep onmiddelyk van hoe> veel belang het ware alle verwachting, van ooit den throon weder te beklimmen, in amadeus uit te rooien. Hy antwoordde gevolge- lyk. Dat hy erkende alles, wat hy bezat, zyne goederen, zyne eerampten, en zyne waardigheden, den ouden Vorst- verfchuldigd te weezeu. „ Uwe Majcfteit," zeide de Maarfchalk, ,, heeft „ my gemaakt het geen ik ben. Ik ben aan Ko„ ning ka rel niets fchuldig; en alle myne betui,, gingen van verplichtinge behooren alleen uwer „ Majcfteit. Maar, van alle gunften, met welke gy „ my ovcrlaaden hebt, is de eer van uwe achtinge „ my altoos de dierbaarfte geweest. Veroorloof my „ dan, Sire, dat ik deeze eer ongefchonden bewaare; ,, welke ik, gelyk ik de vryheid mag neemen van ,, dit te zeggen, verkregen hebbe ten koste van het „ bloed, dat ik in uwen dienst geftort hebbe. Maar „ ik zou dezelve verbeuren, indien ik ongelukkig ge,, noeg was om dien Koning ongetrouw te worden, „ dien gy over my gefteld hebt, cn aan welken gy „ my verplicht hebt gehoorzaamheid te bewyzen. Ik Ca „ wil  "36- XXXII. B R I Ë F. „ wil dezelfde getrouwheid jegens hem bewaarerr, „ welke ik uwer Majefteit bewezen hebbe, en den „ laatften druppel van myn bloed verliezen ter on,, dcrlteuninge van zynen throon. Terzelfder tyd, „ Sire, zal ik altoos gereed zyn, om aan uwe ,, Majefteit de ontwyffelbaarfte blyken van myne „ aankleevinge te geeven; ten vollen verzekerd, ,, dat gy my nooit eenige bevelen zult opleggen, ,, welke onbegaanbaar zouden zyn met die recht„ vaardigheid en ecre, welke altoos myne daaden ,, verzeld hebben." Op den osften van Herfstmaand des jaars 1731, omtrent zes uuren in den namiddag, zond amadeus, die zich toen met zyne Vrouwe alleen te Montcalier bevond, eene bootifchap aan den Markgraave del dor go, met bevel van terftond by hem te komen. Die Staatsdienaar, zonder de minfte achterdocht te voeden omtrent de zaak, waarover zyne tegenwoordigheid verdacht werd, gehoorzaamde ' terftond dit opontbod, gelyk hy by vroegere gelegenheden was gewoon geweest te doen. Onmiddelyk na dat hy in het vertrek was gekomen, zeide de Koning tot hem: „ del kor go, ik hebbe „ u ontboden, om met myne Vrouw en my den „ avondmaaltyd te houden, dat gy uw best ffiogt „ doen, om, door uwe vrolykheid, eene hoofd„ pyn, welke haar kwelt, te verdryven; en, na „ den maaltyd, zullen wy u eene zaak mededeelen, „ die u aangenaam zal weezen." De Markgraaf erkende, met de dïépfte eerbiedigheid, de "eer, welke zyne Majefteit hem gedaan" had, en nam zy-  XXXII. BRIEF. 37 zyne plaats aan tafel. De Koning- was, geduurende den tyd des avondmaals, zeer welgemoed, en onderhield den Markgraaf met eenen vloed van boert en yrolykheid. Wanneer de avondmaaltyd gedaan, en de dienstboden vertrokken waren, fprak de Koning dei. borgo aan met de volgende woorden. „ Het is my een groot vermaak ge„ wcest te befpeuren , dat de Koning, myn Zoon , dezelfde perfoonen in zynen dienst ge„ houden heeft, welken ik zelve gebruikt hebbe: „ dewyl hy, buiten twyffel, geene andere kon „ gekozen hebben , die in getrouwheid, of in be„ kwaamheid, of in ondervindingc, u gelyk waren. „ Ik twylTelc tevens niet, of u genoegzaam bekend ,, is , dat ik het was, die mynen zoon uitdrukke„ lyk gelastte dezelfde Staatsdienaars te gebruiken, „ tot welken ik zelve , geduurcnde myne regeerin„ ge , myne keus bepaald had : en ik hoopc, dat „ gy, zo wel uit plicht als uit dankbaarheid, nog „ vast gehecht zyt aan hem , die de bewerker van „ uw geluk is geweest." De Markgraaf antwoordde : „ dat zyne Majefteit altoos ftaat kon maa„ ken op zyne gehoorzaamheid , zo wel als op de „ genegenheid van al de Staatsdienaaren en Beamp„ ten van den Koning zynen Zoon, even als of „ hy nog derzelver Vorst geweest ware; en dat, „ wat hem zelvcn aanging, hy, in alle voorko„ mende gevallen , elke gelegenheid wilde omhel„ zen , om haar de oprechtfte en onfchendbaarfte ., aankleeving te betoenen." De Koning, daarop dien hooghartigen en gezachC 3 voe-  3? XXXII. BRIEF. voerenden toon weder aanneemende, in welken hy voormaals gewoon was zyne Staatsdienaars aan te fprecken, hervatte : „ Wy zyn zo volkomen „ overtuigd, del boe go, dat gy u te eenemaal „ aan onzen dienst hebt toegewyd, dat wy u altoos, „ door onze byzondcre achting, boven onze ande„ re Staatsdienaars hebben onderfcheiden; wy heb„ ben u altoos uit de overigen gekozen, om u onze „ gewigtigfte zaaken te vertrouwen • en onze keus „ is nu op u gevallen , om u den bewaarder te „ maaken van onze gehcimfle befluitcn. Het is „ nu omtrent een jaar , zedert dat wy van den „ throon afftand deeden ten voordeelc van onzen „ welbeminden Zoon, karel emman u6l, om „ die beweegredenen, welke wy, op den dag van „ onzen afftand, te Rivoli, hebben voorgedragen: „ waar by gevoegd mag worden , dat wy ook van „ zin waren eene proef te neemen, hoe die Prins „ zichzelven in het characler van eenen Opper„ vorst zou gedraagen , op dat wy, in onzen „ leeftyd , hem mogten byftaan met onzen raad , ,, en in ftaat zyn van, by ons overlyden, u eenen „ Vorst na te laaten, die waardig ware onzen throon „ te bekleeden. En fchoon wy met zyne beftuu„ ringe volkomen wel te vreden zyn geweest, legt „ evenwel het belang van onzen ftaat ons onder de verplichting,om de teugels der Regeeringe onroid„ delyk weder in handen te neemen , daar wy nu „ op het punt zyn van gewigtige omkeeringen te „ zien in Italië , welke verderilyk zouden kunnen n zyn voor onzen Zoon, en voor deszelfs onder- „ daa-  XXXII. BRIEF. 3$ „ daanen, indien de regecring dan rustte op eenen „ jongen Prins, nog onbedreven in die ftreeken en „ gehcimenisfen der Staatkunde, welke een .Vorst, die zyn gezach wil handhaaven , genoodzaakt „ is te gebruiken. Om deeze redenen, Markgraaf, „ gelasten wy u , de Acle van onzen Afdand ons ,, weder ter hand te Hellen; en daarop onze oog„ merken bekend te maaken aan onzen Zoon en „ aan deszelfs Staatsdienaaren , op dat wy morgen, „ zonder uitftel, met het opperfte Gezach mogen ,, bekleed worden; want zodanig is onze wil en „ welbehaagen." Eene zo onverwachte verklaaring ftortte den Markgraaf in de uiterfte verflagenheid, en hy was ten hoogften verlegen, hoe hy zich redden z m uit eene zo tedere en gevaarlyke zaak. Want san den eenen kant, indien hy deezen hooghartigen en geweldigen Vorst, welke nooit in zyn leeven eene weigering ontmoet had, een volftrekt weigerend antwoord had gegeven, liep hy gevaar van denzelven in eene vervoering van woede te ftorten, waarvan hy zelve het flagtotfer konde geworden zyn: en had de Markgraaf, van den anderen kant, des Konings verzoek toegeftemd, dan zou hy zich zelve verklaard hebben voor eenen muiteling tegen zyn rechtmaatigen en wettigen Vorst, en zich de ftraf van Hoogverraad op den hals gehaald hebben. In deeze kommerlyke gefteldheid van zaaken hoopte deeze listige Staatsdienaar den ftorm, welke hem dreigde, nog te ontkomen door eene verfchooninge vol van vlcierye en onderdaanighcid, en antC 4 woord-  4» XXXII. BRIE F. woordde den Koning, verzoekende denzelven, met de grootfte nederigheid, te willen bedenken, dat het niet in zyne magt ware, de Afte van Afftand over te geeven, ten zy hy eerst daartoe verlof ontving van den Koning van Sardinië, welken hy, gelyk zyne Majefteit wist, trouw gezworen had. De Koning, woedende van toorn, viel hem in de re- den met deeze woorden: „ DEL BORGOs er, „ kent gy ecnigen anderen Vorst dan my ? Aan wien „ hebt gy eerst den eed van getrouwheid afgeleid? „ Aan my of aan mynen Zoon ?Zyt gy niet een ver„ raader,trouwloos en ondankbaar beide jegens den „ perfoon , welke u heeft opgevoerd tot dien hoogen „ rang, dien gy bezit, en aan welken gy, 0p dit „ oogenblik, altoosduurende gehoorzaamheid hebt „ beloofd? Maar ik zal gemaklyk middelen vinden „ om u tot uwen plicht te rug te brengen, indien „ gy weigert my op dit oogenblikte gehoorzaamen." De Markgraaf, in de grootfte verlegenheid, voer voort in deeze bewoordingen: - „ Sire, indien „ gy my de gunst wilt bewyzen van een oogenblik „ na my te luisteren, zult gy overtuigd worden, „ dat ik zulk een man niet ben, als gy u ver„ beeldt. Het is waar, dat ik, op uw bevel, ge„ treden ben in eene nieuwe verplichting tot ge„ hoorzaamheid aan den Koning uwen Zoon; maar „ dit niettegenftaande hebbe ik u altoos befchouwd „ als mynen rechtmaatigen en wettigen Vorst; en „ om u te overtuigen, Sire, van mynen volkomen „ eerbied en gehoorzaamheid, zal ik u morgen och» teild de Acle van Afftand brengen, zonder ie- ,j mand,  XXXII. BRIEF. 41 „ mand, hoe genaamd, van de zaak kennis te gee„ ven; en de eenige gunst, welke ik in vergeldin„ ge wil verzoeken, is dat gy myne handelwyze „ rechtvaardigt by den Koning uwen Zoon." Dit antwoord (telde amadeus te vreden, die, na den Markgraaf verplicht te hebben, om, by herhaaling, te belooven, dat hy heiliglyk zyn woord zou houden, denzelven vryheid gaf om heen te gaan. De Markgraaf was naauwlyks vertrokken, wanneer de Vorst, zyne gedachten laatende gaan over het geen 'er gebeurd was, berouw begon te krygen, dat hy zyne oogmerken geopenbaard had. Hy begon een wantrouwen op te vatten tegen al de Staatsdienaars van zynen Zoon; hy vreesde, dat zy zich zouden aankanten tegen zyne oogmerken, en zyne ziel wierd beurtelings gefchokt door de beweegingen van Staatzucht en wraaklust. In het ééne oogenblik, vleide hy zich met hoope van eenen gewenschten uitdag, uit hoofde van de buigzaame en tocgeeflyke geestgefteltenisfe van zynen Zoon; in het andere werd hy gefolterd door de benaauwende vreeze, dat deeze Vorst, na eens de vermaaken van onbepaalde vryheid, en van volftrekte oppermagt , geproefd te hebben, weigeren zou zich weder te onderwerpen aan het gezach van eenen Vader, zo ftuursch en zo ftreng als hy, en zo afkcerig van het najaagen van vermaaken. Zulke overdenkingen als deeze deeden zynen moed daalen tot de laagfte hoopeloosheid; en hy kende geen middel, dat hy daartegen konde in het werk (tellen, maar zag, beroofd van zyne magt, en verC 5 ^ laa-  4* XXXII. BRIEF. laaten door zyne vrienden, zich overgegeven aan de ftrengheid van zyn noodlot. De Markgraavin welke tot nog toe was gewoon geweest zyne eenzaame iiuren te verleevendigen, en zyne zorgen te verbannen door haare vrolykheid en tedere gcdicnftigheid , dorst nu haare lippen niet openen , uit vreeze van zyne gevoeligheid te tergen, en de ukwerkfels van zyn misnoegen op haaren hals te laaden." In deezen ftaat van peinzende zwaarmoedigheid, diepe zuchten Ioozende, en van tyd tot tyd zich overgecvende aan vervoeringen van raazende woede , welke deeden zien hoe zeer hy inwendig gefchokt wierd, wandelde hy over zyne kamer tot middernacht,wanneer hy, onverwacht de Markgraavin aanfpreekende, als of hy uit een benaauwden droom kwam , uitriep : — „ Myn bel]uit is „ genomen; doe, zonder uitftel, myn paard „ voor my gereed maaken ! " Zy gehoorzaamde met grooten tegenzin , niet in ftaat zynde om de redenen van een zo fcbielyk befluit te gisfen, en geene vraagen durvende doen. Hy fteeg te paard verzcld door éénen kamerdienaar, en vertoonde zich voor de poort van het kasteel van Turin, begce- rende onmiddelyk te worden binnen gelaatcn. —- Een der Officieren van de Vesting boodfehapte terftond den Baron van St. re mis de komst van Koning amadeus. De Baron ftond verbaasd, en men kon hem naauwlyks doen gelooveu , dat' de Koning hem op een zo ongevocgelyk uur zoude bezoeken. Gy ging zelve, zonder uitftel, onderzoek doen na de waarheid; en vond werklyk Koning  XXXil. B Pv I E F. 43 ning amadeus op de plaats, ongeduldig om binnen gelaten te worden. De Slotvoogd verzocht te weeten, wat 'er van zyn believen ware. „ Open „de poort op dit oogenblik", antwoordde hy, ,, en ik zal u voldoening geeven." De Baron hervatte, dat, indien de Koning hem eenige bevelen had te geeven , hy die kon zeggen van de plaatze , op welken hy ftond , of ze hem in gefchrift zenden ; want dat hy onmogclyk op zulk ecu uur de poort konde openen , zonder in het betrachten van zyn plicht te kort te fchietcn, het geen hy befloten had nimmer te doen. Na deeze weigering keerde de Koning weder na Montcalier, vol van verbysteringe, van fchruum cn van woede. Hy had verwacht, dat de Baron hem, zonder zwaariglieid te maaken, in de Vesting zou ontvangen hebben, dewyl dezelve den post,welken hy toen bek leed Je , aan zyne goede dienden verfchuldigd was; en hy had zich gevleid met de hoope, dat hy, eens ingelaaten zyndc, met behulp van den Slotvoogd, in Haat zou zyn van zich te ftcllen aan het hoofd der benden, welke in die plaatze in bezetting lagen , en dus zynen Zoon te noodzaaken hem de Kroon weder over te geeven , indien deeze niet genegen mogt zyn om ze vrywilliglyk af te ftaan. Maar nu waren alle zyne ontwerpen te leur gefield, dewyl hy niemand geneigd vond om hem by te fpringen in het voortzetten zyner oogmerken. Ovcrftelpt met de bitterde benaauwheid, wierp hy zich neder op een bed, zonder een woord te fpreeken tot de Markgraavin, die by  44 XXXII. BRIEF. by hem Hond, vol van droefheid,op het befpeuren der kwellinge, welke haar Echtgenoot onderging , terwyl zy onkundig was van de onmiddelyke oor' zaak van zyn lyden. Zo dra de Markgraaf bel bob go te Turin was te rug gekeerd , haastte hy zich na het Hof, en verzocht gehoor by den Koning met de fterkfte blyken van verflagenheid. Hierop frond eene der Dames van de flaapkamer oogenbMklyk op, en ging heen om zyne Majefteit te wekken; al becvende den Vorst onderrichtende , dat dit gefcjiiédöe uit last van den Markgraavc del borgo, die hem wachtte in het voorvertrek om met hem t; fpreeken over zaaken van het uiterfte gewigt. De Koning ftond onmiddelyk op, en ging in zyn geheim vertrek , na bevel te hebben gegeeven , dat men niemand, dan alleen den Markgraaf, zouden binnen latten. Hy werd toen , door dien Staatsdienaar, onderricht, dat de Koning, zyn Vader, voorncemens was, den volgenden dag, de Kroön weder na zich te neemen: en dat dezelve hem bevolen had de Acte van Afftand weder in zyne handen te' ftellen, en ter zelfde* tyd van dit zyn befluit kennis te geeven aan zyne Majefteit en aan de Staatsdienaaren. De Koning antwoordde den Markgraavc onmiddelyk, en zonder eenige onfteltcnisfe: „Dat „ dewyl hy den Throon beklommen had op zyns' „ Vaders bevel, en met de algemecne goedkeurin„ ge des Volks , hy het hield voor eenen plicht, „ welken hy hetzelve verfchuldigd was, deszelfs f' gevoelens te raadplecgen , eer hy afftand deed „ vau  XXXII. BRIEF. 45 „ van het oppergezach." En daar de kortheid des fyds bellislende maatregels vorderde , beval hy, dat de Staatsdienaars, de Aartsbisfchop van Turin, de twee eerfte Voorzitters, en de verdere groote Amptenaars van de Kroon , hem onmiddelyk zouden opwachten , om, in eene volle vergaderinge van den Raad, eene zo tedere en gewigtige zaak , van welke het geluk en de rust des Koningryks afhing , te overleggen. Deeze Staatsdienaars met allen mogelyken fpoed vergaderd zynde, gaf de Koning hun kennis van de oogmerken van amadeus, hun tevens berichtende, dat hy, wat hem betrof, om zynen Vader te overtuigen van zyne kinderlyke gehoorzaamheid, en van zyne volkomen onderwerpinge aan deszelfs wil, gereed was zyne Kroon aan denzelven over te geeven; maar dat dit een ftap was, welken hy niet kon befluiten te doen, zonder alvorens hunne neigingen en gevoelens te raadpleegen. Hierop reezen al de Leden van "deeze doorluchtige vergaderinge op, en, na door eene laage buiginge het diep gevoel betuigd te hebben , dat zy hadden van het blyk van achtinge , welk zyne Majcfteit hun gegeven had, fprak de Aartsbisfchop , in naam van al de overigen, op deeze wyze: ,, Dat, dewyl zy,, ne Majefteit hun had toegelaten hunne gevoe„ lens te verklaaren , raakende het'onderwerp dat ,, gelegenheid had gegeven tot hunne byeenkomst „ op dien tyd, het hem voorkwam , dat amadeOs, langer dan een jaar geleden, de Kroon vry„ williglyk hebbende overgegeven, op de plegtigfle „ wy-  46 XXXII. BRIEF. „ wyze, welke uitgedacht kon worden, en om „ redenen door hem zeiven bygebragt , in zyne „ Aanfpraake by die gelegenheid , (welke in de „ Afte van Afftand was ingevoegd,) op dien tyd „ by geene mogelykheid eenige rechtmaatige of re„ delykc beweegoorzaak kon hebben om de Kroon „ weder tot zich te neemen ; dewyl hy volkomen „ vergenoegd moest geweest zyn met zyner Maje„ fteits regeeringe, die even aangenaam was ge,, weest aan zyne onderdaanen , als gefchikt om 55 het gemak van Koning amadeus te bevordej, ren , welke de onderdaanighcid en den eerbied b, aan eenen Vorst verfchuldigd genoot , zonder 5, onderworpen te zyn aan de moeilykheden en zorgen , welken dien hoogcn ftand verzeilen ; dat om deeze redenen die Vorst, hoewel hy zo fchielyk herriep het geen hy plegtiglyk gezwo,, ren had onfehendbaar te zullen onderhouden, ,3, bleek niet gedreven te worden door regtmaatige ,, en redelyke beweegoorzaaken; en dat hy(de Aarts,5 bisfehop) fterke vermoedens had, dat hy in dee,, ze zaak alleenlyk aangefpoord wierd door de s, onbepaalde Staatzucht van de Markgraavinne, zyne Huisvrouwe, die dikwyls, zedert haar hu,, welyk, eene driftige begeerte, om tot Koningin .,, verklaard te worden, had doen blyken : dat, daar zy alle redenen hadden om te denken, dat zodamg het geval ware, zyne Majefteit door eer en „ plicht verbonden was de Kroon te behouden , ,, en voor te komen dat zyne onderdaanen de prooi wierden van de onverzaadbaare Staatzucht eener kwaad-  XXXIL BRIEF. 47 „ kwaadaartige vrouwe : dat hy niet kon na„ laaten de plichtmaatige onderwerping , welke „ zyne Majefteit betuigde jegens den wil van „ zynen Vader , te bewonderen en toe te jui- cben; maar dat, in dit geval, zyne gehoor„ zaamheid, in plaatze van toejuiching te verdie„ nen, een voorwerp van berispinge zou worden, „ daar zy by de uitkomst verderflyk zou blyken „ te zyn voor zyne belangen en voor die des „ Volks: dat het belang van het algemeen altoos ,, de daaden van eenen Vorst behoorde te rege,, len; en dat deeze, zonder fchroom, alle maat„ regels behoorde te verwerpen, die ftrekten om ,, dit algemeen oogmerk te dwarsboomeu." Alle andere Leden des Raads waren eenpaariglyk met deezen Kerkvoogd van het zelfde gevoelen , en keurden de plichtmaatige vertoogen goed, welke dezelve zyner Majesteit had voorgehouden. Tenvyl zy raadpleegden over de maatregelen, welke het gevoeglyk zou zyn te neemen om de rampen, welke den ftaat dreigden, af te weeren, werden zy geftoord door een fchielyk kloppen aan de deur der zaale, in welke zy zaten. De Markgraaf del borgo ging, op bevel zyner Majefteit, om te onderzoeken wat 'er te doen ware, en vond, dat het een Officier was door den Baron van st. rem is uit bet Kasteel gezonden, met eenen Brieve aan den Koning, behelzende een bericht van den ftap, welken amadeus, kort te vooren, daar gedaan had, om zyne oogmerken te bevorderen. De Koning en de geheele Raad waren  48 XXXII. BRIEF. zo zeer ontroerd door deeze kondfchap, dat zy, eenpaariglyk, met déne ftem overeenkwamen, omtrent de noodzaaklykheid van onmiddelyk zich te verzekeren van de perfoonen van Koning amadeus, en van de Markgraavinne deszelfs Huisvrouwe, ter beveiliginge van de rust zyner Majefteit, en van die van den Staat, welke dezelve dreigden te ftooren. De jonge Koning riep herhaalde maaien tegen deezen voorflag uit: „ Wat! mynen Vader in ver„ zekering doen neemen! Neen," zeide hy, „ het „ is onmogelyk, dat ik daartoe ooit myne ftem „ zou geeven." Het duurde lang eer men hem kon overhaalen om tot deezen voorflag toe te treeden, en het was alleenlyk, uit involginge van de dringende verzoeken van zynen Raad, dat hy eindelyk overreed werd om zyne toeltemming te geeven. Wanneer hy het bevel daartoe tekende, beefde hem zyne hand zo geweldiglyk, dat de Geheimfchryver van Staat genoodzaakt was zyne pen te beftuuren. Zy bevalen de uitvoering van deeze ftoute onderneeminge aan de zorge van twintig Officieren, van de onvertzaagdfte kloekmoedigheid, verzeld door eenen hoop Dragonders en Voetvolk; en de Graaf de la perouse, Luitenant Generaal der krygsmagt, was belast met den post om den Koning te vatten, met behulp van een grooten hoop krygsknechten, welke hem tot dat einde toevertrouwd werden. Deeze krygsbenden werden getrokken uit Turin, en de omliggende plaatzen; zy too-  XX XII. BRIE F. 45 toogen op het zelfde oogenblik van hunne ftandplaatzen , en in diepe ftilte , zonder te weeten werwaards zy gefchikt waren, zonder flaan der trommelen , of blaazen der trompetten; voorttrekkende, vertoonden zy zich voor het Kasteel van Montcalier , den post hen aangewezen; en dit werd onmiddelyk omringd door Dragonders. De Graaf de la perouse, vergezeld van den Ridder de soIave , Luitenant-Colonel der Lyfwachten , aan het hoofd van eenen troep Grenadiers, met de bajonet op den fnaphaan , ging de trappen op, welke na des Konings vertrek leidden; en de Markgraaf van ormea, Geheimfchryver van Staat, welke het bevel, door Koning ka rel getekend, by zich had, nam, met een anderen hoop Granadiers, bezit van den achtertrap. De la perouse, de deur van het vertrek gefloten vindende , gaf bevel om dezelve open te breeken, en verzekerde zich daar van eenen Edelknaap, die, dewyl het zyne beurt was om den Koning op te pasfen, dliep in het voorvertrek. Op dezelfde wyze trok hy voort, al de deuren openbreekende, tot dat hy de flaapkamer bereikte, waarin de Koning met de Markgraavinne zyne Huisvrouwe te bed lag. Die Dame, het geraas hooreude, terwyl het naderde, ftond fchielyk op; en vloog na de deur , alleenlyk tyd hebbende om in haast eenen nachttabbaard aan te fchieten. Wanneer zy zo veele gewapende mannen zag aankomen, riep zy uit: ,,Si„ re, wy zyn verraaden!" Men liet haar geenen tyd om meer te zeggen. Twee Officiers geleidden , haar onmiddelyk in een naastgelegen vertr^^ftr-v II. deel. D /Zowaar II £  50 XXXII. BRIEF. waar zy haar bevalen zich. aan te kleeden;en bragten haar vervolgens na het Kasteel van Ceve in Piémont. Noch het gefchreeuw van Mevronwe van St. s ebastian, noch het geraas,dat de Officiers maakten, had amadeus geitoord , die nog in den diepften flaap gedompeld lag. De Ridder de solave maakte zich meester van des Konings degen , dien hy op eene tafel zag leggen, en de Heer de la perouse trad voort, en trok de gordynen open. De Koning, hierop uit den flaap opfpringende, vroeg wat 'er te doen ware: „Ik heb een bevel van den Koning," zeide perouse, „om my van uwen perfoon te verzekeren."—■ „ En wie is uw Koning?" hervatte amadeus, ,, Ik ben uw Koning en uw Meester, en gy be- „ hoordet geen anderen daarvoor té erkennen." „ Uwe Majefteit is myn Koning geweest," antwoordde de Graaf, ,, maar gy zyt het niet meer; „ en dewyl gy goedgevonden hebt ons ka rel „ tot onzen Vorst te geeven, en ons te beveelen, „ dat wy hem zouden gehoorzaamen, hoope ik dat „ gy zelve genegen zult zyn om ons een voorbeeld van getrouwheid en onderwerpinge te geeven." De Koning was geheel vervoerd van woede, hy dreigde de Officiers, en weigerde uit het bed te komen. Den Ridder de solave, die te naby hem kwam , gaf by eenen floot op de borst, en beval denzelven, toorniglyk, te wyken. Daar hy hardnekkiglyk weigerde op te ftaan , zagen de Officiers zich in de noodzaaklykheid van hem op te hel-  XXXII. BRIEF. 51 helpen, en met geweld aan te kleeden. Ily verklaarde, dat hy wcuschte alleenlyk voor twee uuren weder den throon te bekleeden , op dat hy het in zyne magt mogt hebben, om de fchurken, die zynen Zoon verleid hadden, te doen ophangen ; en onder dit getal rekende hy de voornaamlte perfoonen van het Hof. Na dat hy gekleed was, omringden hem de Officiers, en geleidden hem , de groote trappen af, na zyne koets , die op het plein op hem wachtte. Hy fcheen verbaasd, wanneer hy het voorvertrek vol gewapende manfehap zag ; en de krygskoechten, die nog van de geheele zaak onkundig waren, ftonden verzet , wanneer zy zagen , dat het hun oude Koning was , welken zy gevangelyk wechvoerden. „ Wat! hef is onze Koning!" fluisterden zy onder elkander: „Wat heeft hy gedaan? „ Wat voeren wy uit?" De Graaf de la per o u s e ,. voor eenen opftand yreezende, riep tegen de krygsknechten: „ Op des Konings gezach be„ veele ik flilzwygen, op onmiddelyke doodftraf» fe." De Koning vond op het plein ccn Regiment Dragonders , dat liy altoos boven dc rest zyner troepen onderfcheiden had. Derzelver tegenwoordigheid fcheen licm groodyks a;r.i te dncn, en hy deed eene poogiug om hun byzonderlyk aan te fprceken. Men gumle, evenwel, hem hiertoe geenen tyd , maar maakte fcbielyk, dat hy in zyne koets kwam. De Graaf DB la feküuse en de Ridder de solave vroegen hem verlof om Da by  5* XXXII. BRIEF. by hem plaats te mogen neemen; maar hy antwoordde , dat dit iets was, het geene hy in geenerlei maniere zou toelaaten. Zy fteegen derhalven te paard, en namen hunnen post ter wederzyde van de koets , die ter zelfder tyd door het krygsvolk omringd werd; en op deeze wyze werd de Koning na Rivoli gebragt. Ik had vergeten, dat hy, toen hy van Montcalicr vertrok, drie dingen vroeg , zyne Vrouw, zyne Papieren , en zyne Snuifdoos: van deeze allen verkreeg hy alleen de laatfte. De bezetting van het Kasteel werd dien nacht verlterkt met twee Regimenten, en die van Turin werd aanmerkelyk vermeerderd. Vroeg in den morgen werden de Officiers en Dragonders, die amadeus te Rivoli bewaarden, afgelost door eene bende van 600 voetknechten; en den bevelvoerenden Officier werden ftrengc bevelen gegeven om dien Prins altoos in het oog te houden. Want, na dc weigering van den Baron de st. remis om hem in het Kasteel te laaten, was hy verzonken in eene foort van lustlooze ongevoeligheid ; terwyl zyne geesten uitgeput waren door het mymeren over den hoon, welken hy zich verbeeldde by die gelegenheid hem aangedaan te weezen, en over de middelen om denzelven te wreeken. Maar, wanneer hy zich door zyne eigen Officiers zag in verzekering genomen , en verlaten door allen , die tot op dat oogenblik hem den grootten eerbied en aankleeving aan zynen perfoon betuigd hadden , werd hy raazende en onbeftuurbaar. Men was daarom in de noodzaaklykheid van  XXXII. BRIEF. 53 van hem in eene kamer op te fluiten, dc venfters te verzekeren met yzeren traliën , en zyne bedryven naauwkeuriglyk gade te flaan , uit vreeze , dat hy zichzelven zou om het leeven brengen, of eenig ander geweldig Huk onderneemen. Wanneer de Koning zag, dat de glazemaaker bezig was aan de venfters van zyn vertrek, vroeg hy, wat hy daar dacht te doen? „ Ik ben voorneemens," antwoordde deeze , „ u te voorzien van dubbele „ glasraamen , op dat gy in den winter geene „ koude moogt vatten." „ Wat! fchurk," zei de Koning., „ verbeeldt gy u dan , dat ik hier „ den geheelen winter zal doorbrengen ?" ,, Ja, „ voorzeker," hernam de glazemaaker, „ deezen, „ en veele anderen meer." Hy werdt in deeze zyne hechtenis bediend met alle oplettendheid en allen eerbied, welken men aan zynen rang verfchuldigd was. De Rijder de solave met twee Kapiteinen van de Lyfwacht hadden bevel om hem op te pasfen; en hy kortte zich fomwylen den tyd, door met hun op het billiard te fpeelen. Zy hadden last om hem met alk tekenen van eerbied te behandelen; maar nooit eenig antwoord te geeven op de klachten, welke hy, in hunne tegenwoordigheid , mogt willen uitboezemen. Ten zelfden dage gaf de Raad van Staat bevelen uit, om den Biechtvader van deezen Vorst in hechtenis te neemen , te gelyk met bykans vyftig petfoonen van rang,die zich ingelaten hadden in eene zamenfpanning met de Markgraavinne van spigno, D 3 niet  54 XXXII. BRIE F. met oogmerk om den regeerenden Vorst te onrthroonen. Een Renbode werd afgevaardigd aan den Gouverneur,den Intendant-Generaal van Chambcrri, en aan deszelfs broeder , den Graave van St. george , die eerfte Voorzitter in die Stad was, met bevel om zich onmiddeiyk na Turin te begeevcn, ten einde daar nieuwe Berichtfchriften te ontvangen. De Giaaf van St. george, die verdacht werd gehouden van zich dieper dan de ove.rigen in deeze zaak te hebben'ingelaten , als zynde een nabefiaande van dc Markgraavinne de spigno, werd na het Kasteel van Turin gezonden, om afzondcrlyk ondervraagd te worden. De Graaf van cumiane, haar Broeder, verwierf vergiffenis door het openbaaren van al de geheimen, welke zyne Zuster hem had toevertrouwd. Men mag het in deeze zaak voor Koning karel zonderling gelukkig rekenen, dat niemand zyner onderdaanen in getrouwheid jegens hem gebrekkig wierd gevonden , en dat hy niet in de nooclzaaklykheid geraakte van den roem zyner Regeeringe te bevlekken door het bloed van eenigen zyner onderzaaten te Horten. Mevrouw van St. sebastian zonk neder in de laagfte verflagenheid van geest, en nam geen ander voedfel dan vlceschnat, dat zy zelve gereed maakte (*). Na haare ongenade verliet haar Zoon, die ter dier tyd een Vaandrig was onder de Lyfwaeht, het Hof. De Jonge Koning bemerkte zyne afweezigheid, en gaf (*) Ezy bereikte nogthans een zeer hoogen ouderdom, en is eerst voor weinige jaaren gefiorven.]  XXXII. BRIEF. 55 gaf hem zeer cdelmoediglyk te verdaan, dat hy weder aan het Hof kon verfchyncn, en zyne bediening blyven waarncemen; ter zelfdcr tyd hem te kennen gcevende, dat, hoe fchuldig Mevrouw van St. sebastian mogt geweest zyn, de gevolgen daarvan zich niet tot hem zouden uitftrekken ; en hem verzekerende , dat hy zelve de zorg van des Vaandrigs fortuin in het vervolg zou op zich neemen. DRIE- EN DERTIGSTE BRIEF, (een uittreksel.) De Ilospodar van Wallachie. Petersburg, 12 Oct. 1770. * * 4 * TV Hospodar, of Prins van Wallachie, jL^kwam, eenige maanden geleden, te Petersburg. Hy is een Gevangen. Kort na de verovering van Chotzim werd hy gevangen genomen in de Hoofdftad van zyn gebied. Gevangen Vorften zyn een voorwerp van nieuwsgierigheid. Zy zyn gelyk Marren, die, van hunne ftraalen beroofd, van den hemel nederftorten (*). Indien zy zich gedragen met betaamelyke deftigheid, befdióuwen wy hen, zelfs in hunnen val, met ontzach; en onze gevoelens van eerbiedig medelyden fchikken zich naar de kloekmoedigheid, welke zy do n bly- jr») [Die versrclyking hce't ze! erVyk meer van liet zwellende dan van het natuurlyke.] D 4  56 XXXIII. BRIEF. tóykea onder een gepast gevoel van hunnen rampfpoed. Daarenboven, wanneer wy hen bcfchouwen als van groote magt vervallen tot den ftaat van nederige afhangelykheid, worden onze gevoelens aangenaam fomber, door het waarneemen der onbeftendige zwakheid van menschlyke grootheid. Zelfs omfiandigheden van niet ze.r gewiehtigen aart geeven eenige meerdere kracht aan deeze gevoelens; zo dat niet alleen een bevallig gedrag, maar zelfs een goed voorkomen, en eene kleeding by hun characïer en toeftand pasfende, dezelve bevorderen en verfterken. Eenige omftandigheden van deeze foort loopen te zamen in het voorkomen des Vorften van Wallachie. Hy is groot, ziet 'er fterk uit, is omtrent vyftig jaaren oud, van eene bruine kleur, en heeft een deftig gelaat. Op de kruin van zyn hoofd, dat of kaal,of zeer glad gefchoren, fchynt, draagt hy eene kleine ronde muts van fcharlaken • dezelve is geheel zonder fieraad, bedekt zvne ooren niet, en raakt niet tot aan zyn voorhoofd of nek. Zyn lichaam is bewonden in een rui men mantel van carmofyn laken, met lange mouwen, g boord met zabelbont, cn tot op zyne voeten nederhangende. Hy draagt halve laarzen van geel leder, die hem los op de enkels hangenen heeft niets aan zich, dat veel naar fieraad ge! lykt, uitgezonderd, dat hy, aan zyn kleinen vinger, een kleinen gouden ring draagt, en daarin een fchoonen turguois, omringd met eene ry van diamanten. ' Daar  XXXIII. BRIEF. 57 . Daar hy van Grickfche afkomst is, zal het u niet verwonderen, dat hy een man is van eenige begaafdheid. Hy heeft veel op met de Mufiek: fpreekt Latyn en Italiaansch, en verftaat Fransch. Maar hy fpreekt weinig. Inderdaad, hy fchynt uit den aart ernsthaftig en ftilzwygende. Hy fchynt ten allen tyde een mensch van grooteren hoogmoed dan verwaandheid geweest te zyn; en vertoont tegenwoordig eene fraaie fchildery van ftuurfche grootheid. Gelyk een tèrefl, die, getroCen door het vuur Van 's hemels blikfem, in den waggelenden muur Een deftigheid vertoont niet opgemerkt ie vooren, Zelfs in zyn grootfte fterkte C*> Maar,helaas!in myne naastvolgende zinfnede,zo getrouw is ten minften ons gevoel aan de belangen der deugd, zal ik de betovering wechneemen, alle ïiangenaamc indrukfcls, welke ik u misfchien nu gegeven hebbe, uitwisfehen, en alle vooroordeelen, welke gy ten voordcele van deli Hospodar van Wallachie moogt gekoesterd hebben, vernietigen. Men zegt, dat hy trouwloos gehandeld heeft jegens den Sultan, en zich inwendig verheugt over zyne gevangenis. Wech dan met zyn Vorstlyk postuur , (*) In het Engelsen: He looks, as doth the tower, whofe nedding walls After the conflict of heaven's angry boks, Frown with' a dignity unmark'd hefo:e, Even in its prime of ftrensth. D 5  5? XXXIII. BRIEF. tuur, zyn deftig gelaat, zyne fpaarzaamheid in woorden, en zynen g, .lvenden rok. Gkegorius giko, wan: zo rs zyn naam, draagt niets om zynen hals; maar indien hy in de handen der Mufulmannen vervalt, zal die hals waarfchynelyk bezet worden met de pees van eenen boog (*). Gy zult, misfchien, zeggen, dat, daar hv een Griek was, zyne wenfehen natuurlyk den Turken vyandig moesten weczen. Maar gy zult u ook te binnen brengen, dat hy door den Sultan befchermd wierd, en van denzelven afhing. Gy weet, dat de Vorftcndommcn Moldavië en Wallachie, zo wel als de Crim (f), afhangen van het Turkfche Ryk, en dat derzewer Vörflen, indien zy zo mogen heeten, eenigermaate te Conftantinöpolen benoemd (§) worden. Uit dit oogpunt befchouwd, is hy,derhalvcn, onverfchoonbaar. Gy gelieft op te merken, dat de groote willekeurige Alleenheerfchers van Europa begeeriger fchynen om kleine Prinsjes, dan groote Mogenhcdcn, aan de grenzen hunner heerfchappyen te hebben. Zulke nabuuren zyn zo verfchrikkelyk niet, (*) Indien men my niet kwalyk onderricht heeft;, werd hy, by het fluiten der vrede, tusfehen de Turken en de Rusfen, in zyne heerfchirpycn hafteld, en ko,t daarna in zyn Paleis vermoord. Ct) [Men houde in gedachten,dat deeze lïrieven gefchreven zyn, verfcheiden jaaren, voor da, Rusland zich van de Grim geheel weester maakte.] (§) [De Hospodars van Wallachie en Moldavië worden door den Sultan naar welgevallen aangeflxld en afgezet: maar in de Ciim was het gezach van den grooten liter minder onle.iaald.]  XXXIII. T> R I E F. $9 niet: ingevalle van buitenlandfche oorlogen ftaan zy den geenen , die eenen inval zou willen doen, in den wecb; en kunnen in tyd en wyle een gedeelte des nabuurigcn Ryks worden. Misfchien zouden de Oppervorften van Rusland niet droevig zyn te zien, dat Finland en Lithauwcn, zo wel als de landfchappen van het oude Dacie, verheven wierden tot het geene zy onafhangelyke Hertogdommen of Vorftendommen zouden gelieven te noemen. „ Waarom", zouden zy zeggen in de ovcrvloejinge van hunne goedertierenheid, „ behooren de' Finnen en de Lithauwers onderwoipen te zyn aan de Koningen van Zweeden of Polen?" Het is onmoogelyk den tcgenwoordigen ftaat der Gewesten, die aan de noordzydc van den Donau grenzen en de oevers van den Niester beflaan, te zien, zonder droefheid te gevoelen. Geen grond is vruchtbaarer, geene luchtftreek vermaakelyker, en de Zwarte Zee, met dc bevaarbaarc rivieren, welke in dezelve vallen, leveren de middelen van onderlingen handel met het overige der waereld. Deeze fchoonc Landfchappen, evenwel, die zelve een aanzienlyk Koningryk konden vormen, nu onderdrukt en verwoest, zyn genoegzaam eene wildernis. VIER-  60 XXXIV. BRIEF. VIER- EN DERTIGSTE BRIEF. Byzonderheden makende den Jlag van Kahul — en den Graaf romanzow. Petersburg. J_Jet geeft my het oprechtlte vermaak, myn waarde Heer, dat onze briefwisfeling nu weder vernieuwd is, na lang afgebroken te zyn geweest: en ik begroete u met al myn hart, over het vermaak, dat gy geniet.n zult in het bezoeken van Frankryk en Italië **** Lang voor dat deeze Engeland bereikt, zult gy gehoord hebben van eene bcilisfende overwinninge door den Graave romanzow, by de Rivier Kahul, behaald op den Vizir, en het groote Turkfche Leger. Dit zal eindelyk het noodlot van Bender beflisfen, het geen de Generaal panin, zeden; eenigen tyd, heeft belegerd gehouden. Men vertelt hier fommige vermaakelyke omflandigheden, welke tot den veldflag betrekking hebben. —— Den Sultan, zyne Sterrekykers geraadpleegd hebbende, was voorfpeld, dat, indien de groote Vizir op ééneu dag den Donau overtrok, en de Aga der Janitzaaren op eenen anderen, welke beide dagen bepaaldlyk werden aangewezen, en indien zy dan onmiddelyk op den tocht gingen, en den aanval tegen de Rusfen begonnen , hunne onderueeming een goeden uitflag zou hebben. Inge-  XXXIV. BRIEF. 61 gevolge hiervan werden den Vizir bevelen gezonden om te handelen naar de voorzeggingen der Wyzen; en deeze werden ftiptlyk gehoorzaamd, zo ver als dc Rusfen het hun toelieten. Want romanzow heeft, door het beginnen van den aanval, den Sterrekykeren eene verfchooning aan de hand gegeven voor het feilen van hunne voorfpellinge; en kan hun dus, misfchien, het hoofd bewaard hebben. De Rusfen, tot den aanval optrekkende, moesten door een veld met tarwe gaan; en dc gemeene Soldaaten, deeze gelegenheid om, hunnen leevensvoorraad te vermeerderen, aangrypende, vulden hunne zakken met de tarwen-airen. Deeze omltandigheid was een beter voorteken voor den Veldoverften, dan de voorfpellingen der Sterrekykeren waren voor den Sultan: zy toonde, dat zyne manfehap geene vrees had van of te zullen fneuvelen, of tot den hertocht genoodzaakt worden. De Keizerin heeft romanzow beloond met den rang van Veldmaarfchalk , en hem een gelchcnk gegeven van 5000 flaaven ; een getal overeenkomende met dat der gefneuvelden op het flagveld. Gy zult de waarde van dit gefchenk begrypen, wanneer gy u te binnen brengt (*), dat eens aanzienlyken mans goederen in Rusland niet zo zeer gefchat worden naar de uitgeftrektheid zyner Janderyen, als wel naar het getal der boeren, welken hy bezit. Deeze bewerken den grond; betaalen hem eene jaarlykfche fchatting; en die fchatting wordt Zie Eerfte Dse'., bl. 126.  62 XXXrV. BRIEF. wordt vermeerderd , naar maate hunne middelen toeneemen. De Graaf romanzow heeft, door zyn beleid in deezen veldtocht, de groote-gedachten gerechtvaardigd, welke men in het algemeen van hem als van eenen krygsman vormde. Perfoonen, op welker oprechtheid en kunde ik my kan verlaaten, hebben my het volgende. bericht , raakende hem, gegeeven. Hy bezit eene groote .fterkte va,n geest, en is, gevolglyk , zeer ftandvastig en bepaald in het geen hy eens heeft befloten.. Zyn yver en werkzaamheid, in het voortzetten van alle onderneemingen, waar toe hy zich inlaat, zyn onverwinnclyk. Zyne eerzucht is zeer groot; maar derzelver geweldigheid kan, in zyne geestgeftcltcnisfe , tegengegaan worden door oplettendheid op zyn tegenwoordig belang. Hy is vriendlyk, en zelfs eerbiedig, jegens zyns gelyken ; belee/d en toegeeflyk omtrent zyne minderen ; jegens zyne meerderen hooghartig en onbuigzaam. Deeze gefteltenis kan, misfchien, nadeelig voor' hem zeiven zyn, en hem verhinderen veel geluks te genieten in zyne opwachting by een Hof te maaken ; maar zy is het kenteken eens mans van eenen verheven geest. In het byzonder toont de perfoon, die zyns gelyken eerbied bewyst, dat hy zichzelven eerbiedigt. De zodanigen alleen, die zich hunner minderheid bewust zyn, toonen .laage gedachten te hebben, van de geenen, die met hun in denzelfdcn rang liaan. Men zegt,dat des Graaven roman- zöw's bekwaamheden, als eens Staatsmans, niet min-  XXXIV. BRIEF. 03 minder uitmuntende zyn dan zyne krygskundige gaaven; en zyne onderhandelingen zullen misfchien niet minder voorfpoedig zyn dan zyn degen, in een eind te maaken aan deezen wreeden oorlog. • Men verhaalt en gelooft de volgende byzonder- hcid van zyne jeugd. * Zyne vroegfte drift was de zucht tot krygs-eer: zyn verheven verftand overtuigde hem fchielyk, dat kundigheid in zyn beroep, op dien tyd, in Rusland niet kon verkregen worden; en zyn driftige yver deed hem befluiten tot eenen flap, tot uitvoering van welken zyne ftandvastigheid en fchranderheid hem in ftaat fielden. Hy verliet zyn Land, zonder kennisfe zyner Vrienden, en nam dienst als gemeen Soldaat in het Leger, van zyne Pruisfifche Majefteit. Hier bleef hy eenigen tyd; werd eindclyk ontdekt; ontving bevordering zynen rang pasfendc; en kwam niet weder in Rusland, dan uit gehoorzaamheid voor de bevelen zyner Vorftinne. Dit ongemeene ftukje wordt eenigzins bevestigd door eene uitdrukkinge in eenen Brieve van romanzow aan den Britfchcn Afgezant , denzelven ter hand gefield door ecu Schotfchcn Officier, welken zyne Lordfchap hem had aanbevolen, en die met meer dan gemeene eere voor zichzelven als Vrywillige gediend heeft in het Rusfifche Leger. < Het volgende is een Uittrekfel uit dien brief, welke oorfpronglyk in het Fransen, was gefchreven. ,, Ik bekenne, dat ik al- „ toos zeer begeerig ben geweest om de ach,, ting van uwe Natie te hebben. Ik had in „ myne jeugd veel verkeeringe met de inboorlin- » gen  64 XXXIV. BRIEF. „ gen van uw Land; en ik telle onder dezelven „ veelen van myne byzondere Vrienden. Daaren„ boven zullen de verplichtingen, welke ik hebbe „ aan den overleden Maarfchalk keith, dat is „ te zeggen, alle kundigheden, welke ik in myn „ beroep bezitte, en gevolglyk myn geheele ge„ lukftaat, my by alle gelegenheden vuuriglyk „ doen wenfehen, om de verdienften der Engel„ fchen recht te doen. Dit is eene foort van ver„ geldinge, en de waardigfte wierook, welken ik „ de fchimmen van dien grooten Man kan toe- „ zwaaien (*)." De brief is gefchreven met de moedigheid van eenen Krygsman; met de befchaafdheid van een fatfoenlyk Heer; en, ik mag 'er wel byvoegen, met de keurigheid van een fraaien Schryver. Ik ben, enz. (*) Aan my medegedeeld door den Heer, die den Graave nomanzow was aanbevolen. VYF-  XXXV. B R I E E. 65 VYF-ENDERTIGSTE BRIEF. Prins hendrik van Pntisfen te Petersburg. Eene prachtige Maskerade en Vuurwerken. Petersburg, 4. Jan. 1771- waarde heer, "p\eeze Stad is, zedert het begin des Win"^'ters, een geduurig tooneel van vrolykheid en tydverdryven geweest: festynen, bals, concerten, tooneelfpelen, operaas, vuurwerken en masquerades, de eene belïendig op de andere; en dit alles ter eere en tot vermaak van zyne Koninglyke Hoogheid Prinfe hendrik van Pruisfen, den beroemden Broeder des tegenwoordigen 'Konings. Evenwe^ fchynt zyne Hoogheid 'er geen groot vermaak in te vinden. Hy kykt 'er na, even als eene oude kat ziet na de fprongen van een jong poesje, of als iemand, wiens geest peinst op vermaak van eenen meer verheven aart, dan het tydverdryf van vedelen én danfen. Hy kwam hier omtrent het begin van November, onder voorwendfel van een vriendlyk bezoek by de Keizerin af te leggen; om het geluk te hebben van zyne opwachting te maaken by eene zo grootmoedige Vorftin', en om met eigen oogen den voortgang te befchouwen van die verbaazend groote verbeteringen , zo hooglyk geroemd door voltaire, en II. deel. E an-  €6 XXXV. BRIEF. andere Franfche Schryvers, die gefchenken ontvangen van haare Majefteit. Gelyk de Koningin van Scheba gehoord had van Koning salomon's „ zaaken en van zyne wysheid," en kwam om te zien „ of het woord waarheid ware, dat zy in ,, haaren lande gehoord had:" zo is ook deeze Koninglyke Prins gekomen, om deeze magtige Vorftin te bezoeken. Het kan ook wel zyn, dat, gelyk de Koningin van Scheba, hy gekomen is om haare Majefteit „ met moeilyke vraagen (*) te verzoe„ ken." Indien dit zo zy, kan hy ftaat maaken , dat hy antwoorden zal ontvangen op alle zyne vraagen, en dat, indien hy eenige begeerten heeft, welke zy voldoen kan, zy hem ,, al zyn behaagen wat hy begeert", zal geeven. Ik kon, met het .grootfte gemak, eene uitmuntende vergelyking maaken ; waarin het kostelyke gefteentc en de kemelen, door de Vorftinne van Scheba te Jerufalem gebragt, verzekere ik u, geene verachtelyke vertooning zouden maaken. Doch verbeeldt gy u, in goeden ernst, dat dit fchepfel van vel en been, door Zweden, van waar hy nu komt, en Finland en Polen zou reizen, enkel om het vermaak van dc Hoofdftad en de Keizerin van Rusland te zien? Andere Prinfen mogen zulk tydverdryf zoeken; maar de Vorften uit het huis van Brandenburg jaagen op edeler aas. Of moet de Koning van Pruisfen, als een ftilzittend toekyker, geen. voordeel trekken uit de verwarringen van Polen,;en, uit den Turkfchen oorlog? Wat .is (*) [Volgens de Eiigclichë Vertaaling van I Kon. X, i.] !  XXXV. BRIEF. 67 is de meening van zyne onlangs gehouden gefprekken met den Keizer van Duitschland? Maak 'er ftaat op, de Conjunctien van deeze Planeeten zyn voorbooden van groote gebeurtenisfen. De Tyd, en misfchien weinige maanden, zullen de geheimenis ontvouwen. Gy zult u de tekenen herinneren, wanneer gy na deezen hooren zult van veranderingen, onrechtvaardige aanmaatigingen, en omwentelingen. Prins hendrik van Pruisfen is een der meest beroemde Veldheeren der tegenwoordige eeuwe. Zo groot is zyne bekwaamheid in oorlogszaaken, dat zyn Broeder, die niet zeer gereed is met complimenten te maaken, van hem zegt, 1 dat men hem, in het bevel van een Leger, nooit eenen misilag heeft zien begaan. Dit, evenwel, is flechta een ontkennend foort van lof. Hy [de Koning] bewaart voor zichzelven den roem van eenen meer verheven geest, die, fchoon bekwaam tot fchitterende heldenftukken, echter ook onderhevig is aan onbedachte misdagen, en ftaat hem [zynen Broeder] alleenlyk den lof van netheid en naauwkeurigheid toe. Indien ik over hem moest oordeelen, naar zyn uiterlyk voorkomen, zoude ik geene groote gedachten vormen van zyne bekwaamheden. — Maar zo oordeelden ook de Scythifche Afgezanten over alexander den crooten. Hy is van minder dan middelbaare lengte; zeer dun; hy gaat met eenen vry vasten tred, of liever ftapt, als of hy te vergeefs een vasten tred trachtte tc houden; eh heeft weinig deftigheid in zyn voorkoE a men  68 XXXV. BRIEF. men of houdinge. Hy is van eene bruine kleuf* en draagt zyn hair, dat meer dan gemeen dik is, te zamen gebonden, en opgemaakt met een hooge toupet. Zyn voorhoofd is hoog; zyne oogen groot, een weinig fcheel ziende, en wannneer'hy glimlacht, is zyne bovenlip in het midden een weinig opgetrokken. De opllag zyner oogen drukt fchranderheid en opmerkzaamheid uit; maar niets zeer beminnelyks, en zyne manieren zyn eerder ernsthaftig en ftyf, dan vriendlyk. '1 oen ik hem de eerftemaal zag, was hy gekleed in een ligt blaauwen overrok, met zilveren kwastjes; en droeg een rood camifool en blaauwen broek. Hy is by de Rusfen in het algemeen niet zeer gezien; en derzelver vernuft is dcrhalven genegen om zich te Vcrmaaken ten koste van zyn voorkomen, en in het byzonder van zyne toupet. Zy zeggen, dat hy simson gelykt; dat alle zyne kracht in zyn hair is, en dat hy, dit weetende, en zich het lot des zoons vatiMANojAH te binnen brengende, geene bedriegelyke de li la toelaat hem naby te komen. Zy zeggen, dat hy de Comeet gelykt, die, omtrent vyftien maanden geleden, zo verfchrikkelyk fcheen aan den Rusfifchen hemel; en die een klein waterachtig lichaam, maar eenen onguur grooten ftaart, vertoonende, de Noordfche en Oosterfche Mogendheden verfchrikte ,, met vreeze voor veran,, deringen." Eenige weinige nachten geleden, zag ik hem, in het Paleis, by eene Maskerade, welke men zeide het prachtigfte tc zyn, dat men ooit, in die foort van  XXXV. BRIEF. 69 yan dingen, aan het Rusfifche Hof, gezien had. Veertien groote vertrekken en galeryen werden geopend tot gerief der Maskers; en men zeide my, dat 'er verfehciden duizenden van menfchen tegenwoordig waren. Een groot gedeelte van het gezelfehap droeg Dominos of Capucyner kleedingen. Evenwel verfchaften, behalven deezen, verfcheiden grillige vertooningen een goed deel tydverdryf. Een zeer groote Cofak vertoonde zich geheel toegerust in den gemalieden wapenrok. Hy was, inderdaad, zeer bars en krygshaftig. Perfoonen in zinnebeeldige kleederen, Apollo en de Jaargetyden vertoonende , fprakcn dc Keizerin aan in Redenvoeringen , gefchikt naar hunne characters. De Keizerin zelve droeg , toen ik haare Majefteit zag, een Grieksch gewaad ; hoewel men my naderhand vertelde, dat zy, geduurende de Maskerade, twee of driemaalen van kleedinge veranderde. Prins hendrik van Pruisfen droeg een witten Domino. Verfcheiden perfoonen waren 'er in dc kleedinge van verfchillende Volken , Chineezen , Turken , Perfiaanen , Armeniërs. De koddigfte en grilligfle figuur was een Franschman, die, met wonderlykc vlugheid en behendigheid , eenen verbaazend grootcn, maar ongemeen fchooncn , Papegaai vertoonde. Hy fnapte met zeer veel geestigheid; en zyne , met groene vederen bedekte fchouders, verrichtten verwonderlyk wel het werk van vleugelen. Hy trok de oplettendheid der Keizerinne tot zich; men floeg eenen kring om hem heen; hy was volmaaktlyk in zyne noppen, flodderde met zyne vederen, zeide E 3 fraaie  7o XXXV. BRIEF. fraaie dingen in het Rusfisch, het Fransch, en in ita* melyk goed Engelsch; de Dames waren 'er wonderlyk mede vermaakt; elk lachte, behalven Prins hendrik, die naast de Keizerin ftond, en zo deftig en zo ftemmig was, dat hy zyne rol uitmuntend goed zou gefpeeld hebben in de gedaante van eenen uil. De Papegaai gaf acht op hem; befloot wraak te neemen, en zo veel fraais, als hy konde, aan haare Majefteit gezegd hebbende, huppelde hy wech; maar juist zo als hy uit den kring zou gaan, fcheen hy zich te bedenken, ftond ftil, en over zynen fchouder ziende na den ernsthaftigen Prins, fprak hy denzelven, volmaaktlyk in den Papegaaien toon, en naar de Franfche uitfprsak, nadrukkelyk aan, met Hemt! Henri'. Henril dompelde zich daarop onder de menigte, en verdween. Zyne Koninglyke Hoogheid was van zyn fiuk gebragt; hy was evenwel genoodzaakt te glimlachen tot zyne verdediging, en het gezelfchap was 'er niet weinig mede vermaakt. Ter middernagt werd eene groote zaal van eene kringronde gedaante, in ftaat om een groot aantal volks te bevatten, en op het prachtigfte verlicht, eensklaps geopend. Twaalf tafels waren geplaatst in alcoves rondom de wanden van het vertrek, waaraan de Keizerin, Prins hendrik, en een honderd- en vyftig van den voornaamften Adel, en de buitenlandfche Staatsdienaars, den avondmaaltyd gingen houden. De rest van het gezelfchap ging langs trappen aan den buitenkant der zaale na de hooge galeryen, die 'er aan den binnenkant rondom Sc-  XXXV. BRIEF. 71 gemaakt waren. Zulk eene ry van gemaskerde tronien, veele met fnaakfche trekken en ruige baarden over de leuning der gallerye kykende, vertoonde zich zeer koddig aan de geenen, die beneden waren. Het onthaal werd verleevendigd door mufiek; en by onderfcheiden tusfchenpoozen kwamen 'er perfoonen in verfcheiden klederen in de zaal, en vertoonden Cofakfche, Chineefche, Poolfche, Zweedfche en Tartaarfche dansfen. Het geheel was zo prachtig en tevens zo grillig, dat ik niet kon nalaaten te d.nkcn, dat ik tegenwoordig ware by een dier luisterryke feesten, welke in de oudervvetfche Romans befchreven worden. Daar 't aangerichte feest wordt ingebrngt Ter zaalc door Voorfnyders en Bcainpten (*). De rest van het gezelfchap, zich weder begeevende na de naastgelegen kamers, vonden daar voor zich ook een kostbaar onthaal gereed. De maskerade b.gon des avonds ten zes uuren, en duurde tot vyf uuren in' den ochtend. Bchalven d. Maskerade, en andere vrolykheden, ter cere en tot vermaak van Prins hendrik, had-f den wy onlangs eene allerprachtigfte vertooning van vuurwerken. Deeze werden afgefteken op eene ruime plaats voor het winterpaleis, en tartten, in waarheid, alle befchryving uit. Zy vertoonden, door eene (') In het Engelsch : The marshal'd least «Serv'd up in hall with fewers and fcncshals.] E 4  7* XXXV. BRIEF. eene verfcheidenheid van zinnebeeldige figuuren, het onderbrengen van Moldavië, Wallachie, Besfarabie, en de onderfcheiden veroveringen en overwinningen zedert het begin des tegenwoordigen oorlogs behaald. De verfcheidenheid van kleuren, het heldere groen, en het fneeuwitte, dat men in deeze vuurwerken zag , was waarlyk verbaazende. Geduurende den tyd van twintig minuten, fcheen een boom, verfierd met de liefde en fris groene bladen, als door een zacht koeltje bewogen te worden. Hy was geheel van vuur, en zo lang dit verwonderlyk tooneel duurde, vormde een boog van vuur, gemaakt door het geduurig werpen van vuurpylen en vuurballen in dezelfde richtinge, als 't ware, een gepast verhemelte over denzelven. By deeze gelegenheid was 'er eene ongemeen groote menigte volks byeengekomen, en men verbeeldde zich, dat de Keizerin ongerust fcheen. Zy vreesde, naar men vermoedde, dat eenig toeval, gelyk het geene te Parys, by het huwelyk des Dauphin's gebeurde, haar gdiefd volk zou overkomen. Ik hoope, dat ik u vermaakt hebbe, en ben altoos, enz. ZES-  XXXVI. BRIEF. 73 ZES- EN DERTIGSTE BRIEF. Bericht van het Wyen der Wateren. waarde heer, Petersburg, 7 Jan. 1771. TT^ene der praebtigfte plegtigheden, in de Griek"^fche Kerk, en die voornaamelyk de oplettendheid van Vreemdelingen fchynt te trekken, is het Wyen der wateren. Dit wordt twcemaalen in het jaar gedaan; maar de luisterrykfte vertooning deezcr plechtigheid heeft men op den zesden January. Zy wordt dan verricht ter gedachtenisfe van den Doop des Zaligmaakers. Dewyl ik gister by deeze plegtige verrichting tegenwoordig was, zal ik u eenige van de omflandigheden der vertooninge melden, welke my de merkwaardigfte voorkwamen. Eene Tent, rustend', op acht pyiaaren, waaronder het voornaamlte gedeelte der plegtigheid verricht werd, was opgericht op de Moika, eenen ilroom, die tusfehen het Winterpaleis en de Admiraliteit in de Neva valt. Boven op den top was een verguld beeld van den H. joannes den Doopcr: aan de zyden waren fchilderyen van den Zaligmaaker, denzelven vertoonende in verfchillende houdingen: en binnen in, onmiddelyk boven het gat, dat men door het ys tot in het water gehouwen had, was het beeld ecner duive opgehangen. E 5 De  7+ XXXVI. BRIEF. Dc tent was omringd met eene voor dien tyd gemaakte heininge van takken van Sparreboomen; en eene breede laan, van het paleis 'afkomende, was ter wederzyde befchut op dezelfde wyze. Deeze vvech, langs welken de Ommegang aankwam, was bedekt met rood laken. Langs de oevers der riviere, en de nabuurige ftraaten, ftond Krygsvolk gefchaard. De Moika wordt, ter eere van de gebéur* tenisfe, welker gedachtenis door deeze plcgtigheid gevierd wordt, op den 6den January, altoos vereerd met den naam van de Rivier e de Jordacm. By de tegenwoordige gelegenheid zat de Aartsbifchop van Novogorod voor; en het eerfte gedeelte van den Dienst werd verricht in de Keizerlyke Hofkapölle. De Ommegang ging daarop, langs den bovengemelden wech, na de Jordaan van deezen dag. Hy beftond uit Mufikanten, en Kerkelyken van laagcren en van hoogeren rang, met al derzelver gewoonen opfchik vanWaschkaarzen, Banieren, hooge Myters en lange Klederen. Zy plaat (ten zich in orde in de tent; en kort daarna voegde zich by hen een andere ommegang, betraande uit zodanigen van het Hof en Geflagt der Keizerinne, als by deeze plegtigheid verkoozen tegenwoordig te zyn; want de Keizerin zelve was afweezig, uit hoofde van eenige ongefteldheid. Geene Staatfie van Priesters en Leviten konde prachtiger zyn, zelfs in de dagen van salomon, en aan de oevers van den Kedron. Na dat de plegtigheid verricht was met de gewoone Gebeden en Lofzangen, hadden allen, die tegenwoordig waren, het geluk van befprengd ' jJSHBPi-'''- , te  XXXVI. BRIE F. 75 te worden met het dus gewyde en geheiligde water. De vaandels van het Leger en van de Artillery ontvingen eene diergelyke heiliging; en de plegtigheid werd befloten met een driemaal herhaald losfen van het klein geweer. De Rusl'en begrypen, dat het water, dus geheiligd, de zonderlinglte deugden bezit. Zo ras, derhalven, de plegtigheid voorby was, vielen de menigte, die aan den buitenkant der heïninge vergaderd was, en dc wachten, welke de tent omringden, met onbeftuurde woestheid toe, om hunne handen en tronien te wasfchen in de geheiligde opening. Welk' een ftooten, en fchreeuwen, en fchelden,en vloeken was daar, om van zonden ontflagen te worden! Dc Priesters der ondericheiden Kerken, en veele andere perfoonen, droegen het heilige water in groote • menigte wech, en geloofden in bezittinge van eenen onwaardecrbaaren fchat te zyn. Want zy zyn van gedachten, dat dit water niet alleen gezegend is met eene geestlyke kracht, en van groote werkinge in de ziekten der ziele af te wasfchen; maar dat het ook een onfeilbaar behoedmiddel is tegen den kwaadaartigen invloed van booze geesten, en met groot voordeel kan gebruikt worden tegen de fmartcn en kwaaien des lichaams. . Eene Dame, zo als men vertelt, had een kind ziek aan de koorts; veele geneesmiddelen werden beproefd; maar zonder uitwerkinge; zy werd op het laatst overgehaald om geheiligd water te doen gebruiken; 'er waren veele maanden verloopen zederr den tyd der Wyinge; het water was bedorven ,  76 XXXVI. BRIEF. ven, maar dit geloofde zy niet; want zulk water wordt gerekend niet tc kunnen bederven. Dit zy zo het wil: zy deed den zieken een ruimen teug inneemen; en het kind ftierf. Maar daar het vergeeven was door de wateren der Jordane, kon ° de Moeder geen berouw hebben over het gebeurde. ' Uit hetzelfde beginfei onderflelt meh, dat alle kinderen, welke met water uit deeze heilige openinge gedoopt worden, daar uit de byzonderfte voordeden trekken. De Ouders zyn, derhalven, zeer begeerig, zelfs met gevaar van het leeven hunner kinderen, om de gezegende gelegenheid aan te grypen. Ik heb gehoord, dat een Priester, een kind onderdompelende, want de Doop wordt hier verricht door indompelinge van het geheele lichaam, het, door onachtzaamheid^ in het water liet vallen. Het kind verdronk; maar de heilige man onderging geene ontfteltenis. „ Geef my een ander," zeide hy met de uiterfte bedaardheid, „ want de Heer heeft „ dit tot zich genomen." De Keizerin, evenwel, wat anders te doen hebbende voor haare onderdaanen, en niet begeerende, dat de Heer, ten minften langs dien wech, 'er meer van zou krygen, gaf bevel, dat alle kinderen, welke in de Jordane moesten gedoopt worden, voortaan in een mandje-zouden nedergelaten worden. Vaarwel. ZE-  XXXVII. BRIEF. 77 ZEVEN- EN DERTIGSTE BRIEF, (uittreksel.) aan den eerwaard1gen • 1 Over het Uitwerk/el van prachtige Godsdienstplegtigheden, op de Godsvrucht van den Aanbidder. * * * * Trk ben meer dan ooit van uw gevoelen, -*-dat eenvoudigheid behoort te heerfchen in de inrichtinge der Godsdienftige aanbiddinge. „ Godsvrucht en Gevoel van het Opperweezen ,'* gelyk ik u hebbe hooren aanmerken, „ behoort „ niet enkel Hoogtyds gewaad te zyn, of een rok, welken men alleen des Zondags draagt. De ge„ voelens en neigingen, door waaren Godsdienst „ voongebragt, behooren zich te vermengen met „ onze geaartheid, en 'er een gedeelte van uit te ,, maaken. Wy behoorenze hebbelyker wyze in ,, onze zielen te onderhouden, en ze met ons „ te brengen zelfs op tooneelen van bezigheid of „ tydkortinge. Zy zullen de bezigheid aange„ naam maaken, en een nieuw vermaak byzet,, ten aan eene wandelinge door het veld." Deeze is uwe Leer, en zy is wel gegrond. Maar wy bedriegen ons, indien wy het voor noodzaaklyk, en voor een weezenlyk deel der Godsdienstoeffeiringe, houden, dat onze zielen opgetogen en verrukt worden; indien wy geweldige vervoeringen en fterke gemoedsbeweegingen moeten gevoelen. Dee-  78 , XXXVII. BRIE F. Deeze verrukkingen zyn van geringen dienst. De vervoering bedaart fchielyk; de befluiten, welke zy veroorzaakt, zyn niet minder voorbygaande; zy verdwynen met de luim die hen voortbragt; zy zyn een zwierig gebouw, maar hebben geenen grondQag. Praaiende plcgtigheden, blinkende fchildcryen, en zelfs verrukkelyke mufiek, hebben, ongetwyffèld, aangenaame uitwerkfels; maar zy dienen eerder om eene wilde geestdryvery, dan zachte Godsvrucht , voort te brengen. Ik had hiervan, onlangs, een kluchtig voorbeeld. By eene zeer luisterryke plegtigheid der Griekfche Kerke, welke ik bywoonde, was alles ingericht om op de zinnen te werken, en de verbeelding te ontvonken. Deftige ommegangen van gemyterde Priesteren eene aanzienlyke en talryke vergadering — de Keizerin van een groot Ryk, met haaren gcheelen Hofftoet — ieder met eene houdinge en gelaat van Godsdienftige aandacht — gchcimenisvolle verrichtingen en deftige mufiek. Ik was getroffen ! het is een valfche Godsdienst, zeide ik tot myzelven: maar ik was, evenwel, ontzet over het geene ik gevoelde ; en voegde my bykans by de overigen in het aanbidden van den blinkenden Heiligen. Des avonds daaraan was ik in eene keurlyke Opera: de mufiek was verrukkelyk de verfiering des tooneels toverachtig . de vertoonplaats hoog de kleederen prachtig . en het danfen , dat tu^fchen beide gedaan werd , geleek na de luchtige ligte beweegingen van Sylphen of bovennatuurlyke weezens. Op eene plaats zong eene  XXXVII. BRIEF. 79 eene Priesteres van diana, vergezeld door eene rei , beftaande uit omtrent. honderd Priestcren en Nymphen, der Godinne Lofzangen toe : het was aandoenlyk: ,, Het is vreemd," dacht ik; „ gister „ was ik van het Griekfche Geloof; en deezen „ avond ben ik een Heiden." * * * * ACHT- EN DERTIGSTE (*) BRIEF. Aanmerkingen over het ftraffen van Misdaaden , ter beantwoordinge van den XXVHLPen Brief, in deeze Verxamelinge , betreffende de Bediening des Rechts in Rusland. waarde heer, TTerfcheiden omftandigheden zyn in uwen toeftand, welke u een groot deel vermaaks moeten verfchaffen; in het byzonder de gelegenheid, welke gy hebt, en die gy, gelyk ik zie, niet verwaarloost , fp De Sehryver van dit Werkje had, toen hy den XXVIII Brief fchreef, geene gedachten, dat dezelve by zyne Leezers zo hoog geacht zou worden. Die Brief gaf gelegenheid tot dit Antwoord, welks fclirandere Sehryver hem op de verplichtendfte wyze heeft toegeftaan hetzelve door den druk gemeen te maaken. Indien de Uitgeever eiken Brief in deeze Verzamelinge , door zulk een gezach geftaafd als dien, welke tot dit Antwoord aanleiding gaf, kond* in het licht gegeven hebben, zou de bekommering, welke hy nu gevoelt by zyne vérfchyiiirig in het openbaar, misfchien minder geweest zyn.  So XXXVIII. BRIEF. loost, om den ftaat der menfchen in vreemde Landen te vergelyken met dien, met welken gy te huis bekend waart, en om de verfchei8cnheden op te merken, die het onderfcheid van beiden veroorzaakt in zeden en charafter. Het is vleiendevoor onzen nationaalen hoogmoed, dat gy tot hier toe niets ontmoet hebt, dat ftrekken kan om uwe ankleeving aan de vryheid en gewoonten van uw Vaderland te verzwakken. In uw onderzoek houden de verfcheiden inrichtingen des burgerlyken beftuurs naar verdienfte een gedeelte van uwe oplettendheid bezig; en onder deeze beflaan de wetten, welke betrekking hebben tot het voorkomen of ftralfen van misdaaden, zekerlyk eene zeer aanzienlyke plaats. Elk goed burger behoort ernftiglyk te wenfehen, dat de Overheid in ftaat gefteld worde om te waaken voor de belangen van alle byzondere leden, welke tot de maatfehappy behooren, en om elk, wie het ook zyn moge, van het fchenden van derzelver rechten af te houden. Voor eene volkomen veiligheid tegen alle verongelykingen van zynen perfoon of benadeelingen van zynen eigendom, zou hy, misfchien, geneigd zyn, verfcheiden andere waardige voorrechten op te offeren. In 'andere Landen vindt men inrichtingen en vastftellingen, welke krachtdaadiger ftrekken om de Inwoon er s te befchertnen tegen de bedriegeryen en het geweld hunner Medeburgeren, dan eenige ♦oorzorgen, die in onze Wetten gebruikt zyn. Evenwel beruste ik volkomen in uw oordcel, dat dier- ge-  XXXVIII. BRIEF.' 81 geïykc ontwerpen, ter voorkominge van misdaaden, met groot en dreigend gevaar zouden verzeld gaan, indien zy in Britannie aangenomen wierden. Men kan niet ontkennen, dat, in dit Eiland, door vertwyffelde knaapen, dikwyls, ftoute aanvallen zyn gedaan op de perfoonen en goederen der burgeren; en om deeze dingen heeft onze weergadelooze Regeeringsvorm menigmaalen verwyten moeten uitftaau onder de voorfpraaken van willekeurige magt in vreemde landen. De befchryvingen, welke men van dit kwaad gegeven heeft, zyn niet geheellyk ongegrond, hoewel zy fomtyds grovelyk, en voorbedachtelyk, vergroot worden. Maar zelfs toegedaan zynde, dat zy letterlyk waar zyn, zal het niet gemaklyk vallen een hulpmiddel uit te denken, dat geene doodelyker gevolgen zou veroorzaaken dan de ziekte zelve. Het is beter te blyven, gelyk wy zyn, fchoon fomtyds blootgefteld aan gevaar van de zwakke aanvallen eens blohartigen en fluipenden plonderaars, dan eenen befchermer te wapenen met onwederftaanbaare magt ,* die naderhand openlyk zou kunnen gebruikt worden, om ons te berooven van onze waardigfte rechten. Ik heb gehoord van twee ontwerpen, die in ernst zyn voorgeflagen, met een oogmerk om de menigvuldigheid der misdaaden, vooral van rooveryen, in dit Land [Engeland] voor te komen. Een van dezelve is, dat men eenen Raad van Politie in de Hoofdftad moest aanftellen, gelykende naar dien, welke in Frankryk plaats heeft, onder het opzicht van een bekwaamen perfoon, overeenko- II. deel. F men-  8s XXXVIII. BRIEF. mende met den Lieutenant de Police te Parys, wel* ke,door middel van Veifpieders en Zendelingen,en door middel van narichten, die hem, door gefchikte beampten, daar toe door het gcheele land aangefteld, geregeld zonden worden toegezonden, eene volmaakte kennis zou hebben van het verblyf en de bedryven van alle perfoonen, welker characters eenige achterdocht gaven. Het andere ontwerp is, dat men allen, die aan roovery, of andere grove misdaaden, fchuldig zyn, veroordeele tot verlies van vryheid en tot zwaaren arbeid. Ik ben niet van gedachten, dat een van deeze beide voorilagen, wanneer hy in het werk gefield wierd, beantwoorden zou aan het einde, dat men 'er mede bedoelde, en ik ben volkomen verzekerd, dat geen van beide gefchikt is naar de Staatsgeftcldheid, en de geaartheid der Invvoondcren, van Groot-Britannie. Het eerfte deezer ontwerpen, waarby het oprichten wordt voorgefteld van een grooten Raad van Politie, influitende veele mindere Verdeclingen met derzelver Bedienden, wordt aangeprezen door het goede gevolg, in het voorkomen, of fpoedig ontdekken, van misdaaden, dat foortgelyke ontwerpen op het vaste Land, byzonderlyk in Frankryk, yerzeld' heeft. Wy moeten, evenwel, niet toelaaten, dat deeze bedenking alleen ons oordcel bepaale; want 'er kunnen Inftellingen zyn, zeer wel gefchikt naar de zeden en den Regeerinsvorm van andere Volken, die onbeftaanbaar zyn met onze wyze van denken, en den aart onzer Staatsgefteitenisfe. Ee-  XXXVIII. BRIEF. 33 Eene terftond in het oog loopende tegenwerping, 'tegen dit ontwerp, ontftaat uit de groote kosten, met welke deszelfs uitvoering noodwendig moet verzeld gaan. Men zou daartoe noodig hebben, een ontzacblyk aantal van vcrfpiederen van ond'erfcheiden rang, aan elkander verbonden door hunne on- dergefchiktheid aan algemeene bevelvoerderen. Wy kunnen bezwaarlyk onderftellen, dat deeze verfpieders, ten allen tyde, eene genoegzaame maat van kundigheid zouden bezitten, om aan dc oogmerken der Inftellinge te voldoen, indien zy minder talryk waren dan de bedienden van den Accyns. Dewyl het, evenwel, noodig zou kunnen weezen, dat zy, in fchyn ten minften, eenig gewoon beroep waarnamen, met oogmerk om hunne eigenlyke bezigheid te verbergen, zouden zy, ten opzichte van hun onderhoud, niet gehcellyk behoeven af te hangen van 's Lands Schatkist, en, derhalven , gehouden kunnen worden voor eene mindere fom dan hetzelfde getal van Accynsbedienden. Maar, wanneer wy, ter gelyker tyd, overweegen, dat geheime dienden ryklyk moeten betaald worden, en dat het noodzaaklyk zou kunnen zyn verfpieders te hebben, die gemaklyk toegang konden krygen in fatfocnlyke gczclfchappen, is 'er reden, om te gelooven, dat het verfchil van kosten, over het geheel, niet zeer aanmerkelyk zou weezen. Schoon de Accyns eene belasting zy, die zeer veel opbrengt, heeft de Natie altoos geklaagd over de zwaare kosten, welke betaald worden om ze in te vorderen. Indien een even drukkende last gelegd - Fa wierd  H XXXVIII. BRIEF. wierd op de fchouders van een vry Volk, zonder eenig voorwendfel van het Land te verdedigen , of den vyand afbreuk te doen, zou hy geheel ondraagelyk worden. Het is waar, de Franfchen morren 'er niet over: maar de Franfchen leggen zichzelve hunne lasten niet op, en beweeren niet dat ze recht hebben, om onderzoek te doen na de wyze, op welke het geld van den Staat hefteed wordt. 'Er is eene andere tegenwerping tegen deezen voorftag van veel meerder gewicht, dan die, welken ik alreeds gemeld hebbe, en deeze ontftaat uit den aart van onze burgerlyke Staatsgcfteltenisfe. Een vry Volk zal, om dc volmaaktfte veiligheid voor de onrechtvaardige aanvallen van byzondere perfoonen, zich nooit onderwerpen aan het bedwang van alle zyne daaden te verrichten onder het gezicht van verfpieders. Zy zullen niet toelasten, dat hunne huizen door Beampten van dc burgerlyke Regeeringe doorzocht worden, zonder wettige Bevelen van de Overheid: zy zullen ook niet met geduld verdraagen, dat hunne medeonderdaancn na de gevangenis gefleept worden, zonder dat zy de gronden weeten, op welken dezelve worden verdacht gehouden, en verzekerd zyn, dat men ze fchielyk in een onpartydig en openbaar rechtsgeding zal ontvangen. Menfchen, die de burgerlyke Vryheid beminnen, zullen liever verkiezen, dat hunne goederen en perfoonen blootgefteld zyn voor eenige kleine maat van gevaar, dan eene volkomen veiligheid, tegen zulke verongelykingen, koopen, door toe te laaten , dat zy, die de Magt in handen hebben, ieders bezigheid en ver, kee-  XXXVIII. BRIEF. 85 'keering doormuffele% Eene Inftellüig van deezen aart, volmaaktlyk gefchikt om aan haar oogmerk te beantwoorden, vcreischt, dat men zo wel kennis neeme van de verdachten als van de fchuldigen, en is daarom onbeftaanbaar met Vryheid. Zodanige groote en geregelde famenflellen van Politie zyn alleenlyk in willekeurige Regeeringen ter uitvoeringe gebragt: en men heeft reden om te gelooven, dat zy, met groote kosten, en eenenimmer (luimerende oplettendheid, onderhouden worden, veel meer uit redenen van Staat, dan uit eenige zorge voor de veiligheid der Onderdaanen, of voor de goede orde der Maatfchappye. Het einde, dat zy bedoelen, fchynt niet zo zeer de ftraf of het voorkomen van misdaaden te zyn, als wel de veiligheid van des Vorlten perfoon, en de handhaaving van deszelfs gezach. Een willekeurig hcerfcher is altoos yverzuchtig en achterdochtig. Hy vreest elke fluistering, als ware zy de Item vaneenen vloekverwant, en zyn throon fchudt onder hem, zo ras 'er de geringde beweeging is onder zyne onderdaanen. Verfpieders zyn noodzaaklyk om hem bericht te brengen van alles wat den fchyn heeft van eenigen heimelyken toeleg, of van eenige ongemcenc pooginge, op dat hy ;in ftaat moge zyn, om door alle zyne heerfchappyen de ftilheid des nachts te bewaaren. Maar hy doet zyn best om zyne eige vrees te bedekken onder het fchoonfchynende voois wendfel, dat alle zyne bekommeringen veroorzaakt worden door zyne onophoudelyke waakzaamheid voor de rust en veiligheid van zyne onderdaanen. F 3 Het {  8mitas, ignqtas Parthjs virtutcs,' „ nova vitia ; & quia ipforum majoribus alicna perinde odium „praws et honestis." Volgens de Vertaaling van hooftMaar 't goedt gehoor , de beleeftheil, daar hy yder een- mede te Semoet auam, onbekende deughden, waar en nieuwe gebreken by de Vanhen : ende om dat het met hunne zeden niet over een auam, naamen zy op het fnoode en 't eerlyke gelyken haat. Het geval, door onzen Sehryver gemeld, gebeurde in het boM der iaatstveilopen Eeuwe.]  XXXIX. BRIE F. 107 „ vc ontboden; de Vorst zag dezelve, of onder eenen geleenden naam , of zonder vermomminge; „ de trouwdag werd bepaald; en de Bruidegom „ verklaarde zyne keus, door een trouwgewaad „ aan dc Bruid te fchenkcn. Czar michael ro„ manow trouwde dus eudoxia, de dochter „ van streshneu, die, nevens zyne bedienden, ,, zynen eigen grond ploegde, wanneer een. bode „ hem gefchenkcn van den Keizer bragt, en be„ richtte, dat zyne dochter op den throon geplaatst „ was." Hoewel gy, dcrhalven, in de vcrhaalcn, die ik u gegeven hebbe, eenige dingen moogt hebben opgemerkt, welke gelyken daar .de zeden of gebruiken eener Leenregeeringe, kan ik echter niet denken, dat dezelve hunnen oorfprong hebben in de mftellingen der Leencn. Voor zo verre als de bcginfels der Leenrocrigheid allen menfchen gemeen zyn, in een zeker Haat der zamenleevinge, en onder de Grieken en Romeinen niet minder kunnen nagefpoord worden dan onder de Voorouders der hedendaagfche Europifche Volken, kunnen de Rusfen, ongetwyfTeld, ook eenige daar naar gelykende tekens vertoond Hebben. Maar de voornaamftc byzonderheden in hunne zeden, die iets van deezen aart vertoonen, ontlhan uit het Opperfte Gezach des Keizers over den Adel, en des Adels over hunne flaaveu. De boerenftand was verplicht zynen meesteren te dienen, zo in net bearbeiden van den grond, als in het uittrekken ten oorlog: maar het bly>t niet» ' dat  *°S XXXIX. BRIEF. dat de voorwaarden, op welke hnn werd toegefka» hun onderhoud uit den Landbouw te trekken waren, dat zy, des gevorderd zynde, Eisd ennen zouden verrichten. Indien zy t^éSZ van hunnen Eigenaar overtraden, konden zy b" en twyfiel, van deszelfs goederen verdreven wod n. Maar de meester was onwillig deeze van ft affe op te ]eggen. £ven 21ch zelve van eenen hond of van eenpanrd beroof! de. De meest gewoone ftraf moest zyn het in be~ flag neemen van hunne goederen, of lyfftralTe. Hier. m 2len wy niets, dat gelykt naar het vervallen van Leengoederen aan den Leenheer (*). 0p gelyke wyze moet men de toeftemming tot het huwelyk van eenen Leenman „iet zoeken in de ma t des meesters, om zynen Haaf te doen trouwen met wie en wanneer, het hem behaagde. Iets diergelyks deed de meester tot voortplanting en vermeerdering van zyne kudden. Wanneer men den flaaf befchouwt als gcenen eigendom bezittende, dan welke afhinvan het welbehaagen van zynen Eigenaar, behoe! ven wy onder hen niet te zoeken na het recht van vcogdyfchap, beden (j-), en diergelyke. Ook fchynt ^Trsr^r (tilWmrkp komt my voor, het reclü. '*M t'e nT; i; LTheer had ovcr de uiinderj'M^ ne overledene Leenmannen. , dat ik door uedcn verteld j**. zyn de gefchenl£ea> ^ de Lee *Tl3£ «Phragten by byzondere gelegenheden, als wanneer y " werd . wanneer 7»n, vu i , wanneet ny iuddcr , «meer zyne Kinderen trouwden, enz Jfc Sehryver fpreekt  XXXIX. BRIEF. 109 geene betrekking van eenen Leenroerigen aart plaats gehad te hebben tusfchen den Vorst en den Adel. De eerstgemelde had een zo volftrekt gezach over de anderen, als deezen over de bearbeiders van den grond. Wanneer hy zyne Legers wilde voltallig maaken of vergrooten, gaf hy den beftuurderen van eenige ftreeken Lands het getal van manfchap te kennen, dat hy noodig had, en deezen waren verplicht hetzelve te leveren. In fchielyke voorvallen van groote noodzaaklykheid monfterden zy, ongetwyffeld, alle hunne ondcrzaaten, en dit heeft men eene gewapende magt van Landvolk (*) genoemd: maar het is, evenwel, openbaar, dat dezelve alleenlyk ter verdediginge konde gebruikt worden, en dat men andere Legermagten noodig had tot de oorlogen, die op eenen afftand gevoerd werden, en tot de uitgeftrekte veroveringen, welke de Czaren maakten. Daar wy, derhalven, in de vroege berichten raakende dit Land, niets hebben dat overeenkomt met den Krygsdienst der Leenmannen in het Westen van Europa, levert ook de Rusfifchc Gefchiedcnis, indien ik my niet bedriege, weinige voorbeelden van gerechtelyke kampgevechten, en van de zeden en gewoonten, die uit zulke gebruiken of inftellingen voortkwamen. Ook hebbe ik in den vroegftcn ftaat deezes Lands niets gevonden, dat het voorkomen heeft van eene vergaderiu- ge fpreekt nog van een derde (luk, ouder den naam van non-entrics : maar dit is my onbekend.]  iio XXXIX. BRIE F. ge van Grooten, te zamen gekomen tot het invoe* ren van wetten, het oeffene* der gerechtigheid, of het doen van eene beflisfingc, raakende de voeg* zaamheid van vrede en oorlog. De Senaat, zo afc hy genoemd wordt, fchynt my oorfpronglyk niet anders geweest te zyn dan een zeker getal van voornaamc luiden, door den Vorst benoemd, om deezen by te flaan in het beraadflagcn. Maar de wyze van de opvolginge der bloedverwanten, in de goederen der overledenen, is een der duidelykfk blyken, dat dc gewoonten der Leenroerigheid, in Rusland, nooit zeer bekend waren. Het' recht vau eerstgeboorte werd, tot voor korten tyd, 'er weinig erkend of acht gellagen. Dc Vrouw erfde gemeen]yk een vierde gedeelte der roerende goederen, en een zevende, of achtfte, der onroerende. De Man volgde eveneens op in de goederen zyner Huisvrouwc; en indien deeze geene kinderen naliet, werd het overige haarer goederen verdeeld onder haare nabcflaanden. Ik vennoede, evenwel, dat, in deeze byzonderheden , eenige onnaauwkeurigheid is. Ik denk fchier, dat op de belangen van eene Vrouwe, in zulk eene verdeelinge, weinig gelet wierd. Maar, gelyk herodotus zegt, met betrekkinge tot zulke omftandigheden van zyn verhaal, die hem zeiven eenigzins vreemd voorkwamen , ik vertelle u, wat my verteld is. Elke der Dochteren van een huisgezin erfde een aandeel, gelyk aan .de helfc van het geene de Weduw ontving; en al het ove. rige werd gelykclyk verdeeld onder de Zoonen. Indien zodanig, in vroege tyden, het geval was, zult  XXXIX. BRIEF. ïiï zult gy wel begrypen, dat het regelrecht ftrekte om eenen erflyken Adel te vernietigen; en dus op de duidelykfte wyze medewerkte tot het vergrooten van des Vorften magt. Volgens de inzichten, welke ik nu heb voorgedragen , is 'er een zo groot onderfcheid tusfchen de manieren, gewoonten, en ftaatkundige gefteltenisfen van de Rusfen , en van de andere Volken van het Christendom , dat ik die befchouwingen met het grootfte wantrouwen melde. Ik geloove, dat ik goeden grond heb voor het bericht, das ik u gegeeven heb:geen aangenomen ftelfel van befpiegelinge heb ik ftaande te houden door het geene ik fchryve; evenwel kunt gy, indien het u behaagt, dezelve ter neder ftellen onder het hoofdftuk van gisüngen. Nogthans moet ik hier nog twee byzonderheden byvoegen: de eene ten voordeele van het geene ik hebbe aangevoerd, de andere eerder daar tegen ftrydende. i. Ik ben geneigd te denken, dat de volkomen voltoojing van het Stelfel der Leenregeeringe, zo als dezelve ontftond in het Westen van Europa, eene zonderlinge gebeurtenis is in de Gefchiedenisfe des menschdoms.; en in het byzonder in de Gefchiedenisfe van die Volken, welke eenige aaufpraak op befchaafdheid en vordering in kunften en weetcnfchappen kunnen maaken. De groote Ryken van Asfyrie, Chaldasa, en Perfie, vcrtoonen, wanneer wy behoorelyke infchikkelykheid gebruiken voor het verfchil van Luchtftreek, na genoeg hetzelfde voorkomen met de Opperheerfchappye van den  h2 XXXIX. B R I E F. den Czar of Velike Knez. Derzelver Vorden voerden het bevel over groote Legers, welke hen niet alleen in ftaat fielden om uitgeftrekte veroveringen te maaken, maar ook om hun gezach te huis uit te breiden; en hunne Adel hield zyn verblyf of in de Hoofdftad, te Ninive, Babyion, of Snfa; of in de bemuurde Steden der Landfchappen. De Regeexingsvorm der Landfchappen was eene volkomen Krygsregeering. Ik ben daarom geneigd om den Rusfiichen Staat aan te merken als een groot Oostersch Ryk. En indien ik mag afgaan op zekere toevallen in het charafter des Volks en van deszelfs Beftuurderen, zal hy weder keeren, ik wil niet zeggen weder Vervallen, tot zynen voormaaligen Oosterfchen toeftand, niettegenftaande de poogingen , om denzelven eenige gclykheid te geeven met andere Europifche Staaten, aangewend door peter den orooten en door de tegenwoordige Keizcrinne; want die zyn de eenige Vorften, d°ie werkelyk daarna getracht hebben. 2. De andere omftandigheid, welke ik hier moet melden,is, dat door het gezach van deftige Schryveren verzekerd wordt, dat de gewoonten der Leenregeeringe plaats hebben, niet alleen in de nabuurfebap van Rusland, maar zelfs in fommige ftreeken, welke nu byzondere Landfchappen van het Rusfifche Ryk zyn. Een fchrander Fransch Sehryver, de Maaker van eene Proeve over het Geluk van eenen Staat, drukt zich uit op de volgende wyze: „ Wy hebben nog in de Ukraine een tref„ ferid voorbeeld der Leenregeeringe in derzelver » ge-  XXXIX. BRIEF. 113 ^ gebcele zuiverheid, en zo als zy in den beginne „ moet geweest zyn. De Czaren gaven dit Ge- west aan de Kofakken, onder voorwaarde, dat „ deezen liet land zouden bebouwen, en zich ge,, reed houden om hun alle dienden te doen, 53 welke zy zouden vorderen. Krygskundige re„ gelingen vervulden de plaats van alle andere „ Wetten of Inftellingen. Het Landfchap is ver„ deeld in verfcheiden Regimenten, die even zo „ veele Diftrikten uitmaaken. Eene Compagnie „ maakt een Dorp, onderworpen aan eenen Kapï„ tein, die zelve ftaat onder den Colonel, welke „ in de Stad zyn verblyf houdt. De Hetman woont in eene foort van Hoofdftad, die niets „ anders is dan eene Legerplaats, alwaar hy al„ toos een zeker aantal Voetvolks en Ruiterye in „ zyne befoldinge houdt. De overigen bearbeiden „ en bebouwen den grond, onder geene' andere „ voorwaarde, dan dat zy in de Wapenen zullen „ verfchynen, zo dikwyls men hen noodig heeft." Volgens dit bericht is, ongetwyffeld, in de Ukraine, een voorkomen van de inftellingen der Leenregeeringe. Maar, gelyk ik boven hebbe aangeduid, men kan, om zo te fpreeken, de beginfels der Leenregeeringe vinden by alle Volken; by de Porocincn, in de betrekkinge van Patroonen en Cliënten ; by de Grieken, in de belegeringe -Van Troje; in Mexico, wanneer dit Land door cortez werd te ondergebragt; in Otaheite en de Eilanden der Zui 1 zee. En de boven aangehaalde Sehryver heeft niet verzekerd, dat de byzondcre hoedanig- II. deel. H he-  "4 XXXIX. BRIEF. heden van het Stelfel der Leenregeeringe, wélke aan hetzelve zyn eigen onderfcheidcn charaflcr -ceven, onder de Kofakken ontmoet worden. lk&bekenue dat, hoewel de ruwe fchets des Stclfels onder hen kan „agefpoord worden, ik grooflyk. ^o^y het ooit bezaten in zyne gehL Tegenwoordig mag men de Ukraine, in allen op, achte, belchouwen als een aan Rusland onderhocWg Landfchap. Zy heeft geene aanfpraak op önafhangelykheid. De titel van Hetman is eenigermaate afgefchafr. Graaf rosamowsky, dc tegenwoord.ge Hetman, is meer gewoonlyk bekend by den naam van Maarfchalk dan by dien van Hetman, Hy werd tot zyn Ampt verheven door de Opperheerfcheresfe van Rusland, eti kan afgezet worden naar het welbehagen der Kcizerinnc. Hy woont S« een prachtig Palcis te Petersburg, en vertoont al de werkelooze pracht en praalzieke weelde van eenen, megabazos, of artarazus, of eenigCH anderen Perfiaanfchen Satrapes onder de Regeerde van DARins, of van artaxerxes. Men heeft my bericht, dat de boeren in de Hkrainc die niet, gelyk in Rusland, vastgehecht waren aan dc Landen, welke zy bearbeidden, als de volle eigendom hunner meesteren, noch naar deezcr welgevallen konden gekogt en verkogt werden, maar hunnen dienst konden verhimren op welk Land, en aan wien zy wilden, onlangs eene deerniswaardige verandering hebben ondergaan, en, door een bevelfchnft der tegenwoordige Keizerinne, gebragt zyn tot  XXXIX. B R I È F. iï5 tot denzelfden ftaat als haar overige Rusfifche Onderdaanen. Uit het voorgaande bericht zult gy, misfchien, opmaaken, dat Rusland, in vroegere tyden, in eenen meer befchaafden ftaat was dan de Tartaaren, en andere Volken, in deszelfs nabuurfchap. Gy zult, .misfchien, ook geneigd zyn om daarvan de reden, te vraagen. Ik vreeze, evenwel, tdat ik u op dit onderwerp geene verdere voldoening zal kunnen geeven , dan met te zeggen, dat het onderfcheid moet ontftaan zyn uit het verfchil van den Grond en van de Luchtttreek. De Zuidlyke en Oostlyke dcelen van Rusland, voornaamelyk omtrent de oevers en monden der menigvuldige groote rivieren, door welke dit Ryk zo overvloediglyk befproeid wordt, zyn buitengemeen vruchtbaar, en vatbaar voor de grootfte verbetering. Dit, derhalven, met nog eenige andere omftandigheden, deed de Inwooners deezes Lands befluiten Koorn te zaaien en Steden te bouwen, terwyl hunne nabuuren de Scyten, Lappen,en Tartaaren een zwervend en omdoolend leeven leidden. Op gelyke wyze bebouwden zy, die in vroegere Eeuwen langs de oevers van den Tigris en den Euphrates woonden, het Land, en waren blootgefleld voor de rooveryen dier Wilden, die voortkwamen uit de woeftynen van Arabie, uit de vastigheden van den berg Taurus, of de wildernisfen van Caucafus. H a VEER-  Hó" XL. BRIE F. VEERTIGSTE BRIEF. Over de oorzaaken, door welke de Tweegevechten in Rusland niet zo gemeen zyn geweest als in andere Landen van Europa. waarde heer, J^Je R.usfen zyn niet overgegeven aan de gewoonte van Tweegevechten te houden. Luiden van fatfoen, zo veel ik kan gewaarworden, neemen hunne toevlucht niet tot den degen, het zy om zich te wreeken van eene aangedaane beleediging, het zy om hunne eer te zuiveren. Ook in dit geval verfchillen de zeden der Rusfen van die der andere Volken in de Christenheid. Dc om (handigheid is, inderdaad, zo zonderling, dat gy geneigd zult vvcezen om te vraagen, hoe dit bykome. By de overweeginge van dit onderwerp, komt ons onmiddelyk voor den geest, dat wy van geene Tweegevechten hooren onder de Romeinen, Grieken, Jooden, Perfiaanen, of eenig ander der oude Volken : noch zelfs onder de hedendaagfchen, indien wy de Europeaanen en derzelver Afftammelingen uitzonderen. Dat twisten tusfehen twee byzondere perfoonen, zelfs bloedige twisten, die in den dood eindigden, niet, zedert de dagen van cain en abel, in alle tyden en plaatzen gebeurd zouden zyn, wordt niet verzekerd. Ik be- wec-  XL. BRIE F. 117 weere alleenlyk, dat wy geen blyk hebben, dat de kampftryden, op eene gerechtlyke wyz , ooit beftaan, of aanleiding gegeven hebben tot de hedendaagfche Tweegevechten, dan onder de Europifche Volken, By geen ander Volk, voor zo veel ik gehoord hebbe, werd ooit ■perfoonlyke dapperheid aangemerkt als de toets der waarheid; of eene gebeurde zaak door den degen bewezen, of onderfteld, dat de wil des hemels geopenbaard wierd door den dood , of de overwinninge , van een n kampvechter in een Tweegevecht. Maar onder onze Oosterfche en Noordfche Voorouderen waren, zelfs in zeer vroege dagen, ftryden, aan welke eene zo zonderlinge gewigtigheid gehecht werd, niet ongcbruikelyk. Frothon, een zeer oud Scandinaafsch Prins, zeide in een Bevelfchrift, ,, dat het beter ,, ware de gefchillcn tc beflisfen door de Wapen .n; „ dan door bewyzeu; door vechten, dan door „ woorden." Deeze leer werd zeer gereedlyk en zeer algemeen omhelsd. Rotharis, Koning der Lonaobarden, welke de eerfte was onder zyn Volk, die een geregeld ftelfel, of Codex van Wetten, vormde, en die, zo als men ons verhaalt, niets ontleende van Vreemdelingen, maar alleenlyk de ongefchreven Wetten zyner Voorouderen byeen zamelde en vernieuwde , beval, „ dat, indien een„ man , die eigenaar was van landeryeu, of van„ eenig ander foort van goederen, befchuldigd werd „ dezelve onrecbtvaardiglyk te bezitten , hy zyn 5, recht in eenen kamp mogt Verdedigen." Zulke Bevelfchriften kon men verwachten van dc nakome-H 3 lh*  llS XL. B R I E F. lingen der gcenen , die , volgens het verhaal zo van caesar als van paterculus, de geheiligdfte rechten , en het opvolgen in de gewigtigfte bedieningen, met het zwaard bcflecbtten. Omtrent dertig jaaren na ROTH*ms, roemde grimoald, deszelfs opvolger , dat hy het ftelzel van zynen Voorzaat hervormd had. Een Koning der Burgundiers beval ook , in eenen zeer vroegen tyd, dat de kampgevechten mogten gebruikt worden als wettige bewyzen. De Gothen, en andere Volken , die zich nederzetten in plaatzcn , welke door de Romeinen meest bezeten waren, werden, in dit ftuk, zachter van zeden dan hunne Noordfche Broederen.' Van hier fielde Koning theodorik, volgens het verhaal van cassiodorus, hen voor als een patroon, om gevolgd te worden door zyne onderdaanen in tlongarye, en in de ftreeken langs den Donau ; „ Waarom," zegt hy, „ zou men „ toevlucht neemen tot tweegevechten , daar de „ rechters in myne heerfchappyen niet bekwaam „ zyn om zich te laatcn omkoopen. Maakt geen „ gebruik van wapenen , dan tegen uwe vyanden; „ en volgt in dit opzicht de Gothen." [De Latynfche woorden zyn:] „ Univerfis barbaris, &c. „ per Pannoniam conftitutis. Res parva non vos „ ducat ad extrema discrimina. Acquiescite justi„ ti3, qua mundus Istatur. Cur ad Monomachiam recurritis , qui vcnalem judicem non habctis ? „ Deponite ferrum qui non habetis inimicum , &c. „ Quid opus est tomini lingua, fi caufam manus „ agat armata? Aut unde pax esfe creditur, fi fi,b „ ci-  XL. BRIEF. 119 civilitate pugnetur ? Imitamini certe Gothos „ nostros , qui foris prcelia, intus norunt exercere „ modestiam." In het verklaaren der redenen van een zo aanmèrkenswaardig onderfcheid tusfehen de zeden deiRomeinen , op welken ik my voornaamelyk zal beroepen by de tegenwoordige gelegenheid , en de Voorouders van fommige hedendaagfche Europifehe Mogendheden, zult gy waarfchynelyk ook in ftaat zyn de reden te vinden van een foortgelyk onderfcheid tusfehen deeze laatiïen en de Rusfen. Van waar is dit onderfcheid dan voortgekomen ? > Wanneer gy let op het onderwerp, zult gy het, misfchien, met my eens zyn, dat drie omflandigheden, betreffende de kleeding, den regeringsvorm , en het bygeloof der Volken, van welken wy handelen, door haare vereenigde werkinge, dit byzondere uitwerkfel hebben veroorzaakt. Indien zy niet vercenigd geweest waren., kon geene van, alle op zichzelve , en van de overige afgezonderd, dit gedaan hebben; maar door het zamenvoegen van -haare magtcn , cn door deeze in dezelfde richtinge - te doen werken , hebben zy den oorfprong gegeven aan dit zonderling onderfcheid. Uit dit oogpunt zal ik trachten deeze drie byzonderheden op te helderen ; en laat my de toegeeflykheid van eenen vriend verzoeken, indien ik, In dit onderzoek, uw geduld verveele. I. Wy hebben het getuigenis van verfcheiden oude Schryveren,Gefchiedfchryveren zo wel als Dichteren, dat noch dc Romeinen, noch de Grieken, H 4 noch,'  120 XL. BRIE F. noch, Jndérdaad, eenig ander, Volk der Oudheid, behalven in zeer ruwe tyden, belcedigende wapens' gebruikten als een gedeelte hunner kleedinge ; noch zelfs by een.ge andere gelegenheid, dan wanneer zy werkelyk met hunne vyanden in oorlog waren. Ik vermoede , dat onze berichten, raakende de Romeinen , met minder wel ter zaake dan beflisfende zyn. Geenen Romein, die niet in den krygsdcnst was , werd toegelaten wapens te draagen. Zelfs dien, welken in de legioenen waren opsefchreven , werden geene belcedigende wapens toevertrouwd , dan m den tyd, óf by de op handen zynde verwachting, van eenen veldfbig. De wapens des Legers , wanneer dat zich ergens had nedergeflagen, werden zorgvuldiglyk ter bewaaringe nedergelcgd naby het Pretorium [of de Tent des Veldheers] en mogten niet gebruikt, noch den krygsknechten in handen gegeven worden , dan op uitdn.kkelyk bevel, of met verlof, van den Opperbevelhebber. „ Accedunt infuper hostcs ferocius multo, ut fta„ tuisfe non pugnare Confules cognitum est. Qüippe „ impune infultaturos. Non credi viiliti arma (*)." Wan- (*) Livjus, Lib. II. c. 45. [Devvanden drongen hierop te Acuter aan , wanneer bet bekend werd , dat de Burgmeesters bellenen hadden geen flag te leveren. Zy daehten dat" zy ongeftraft de Romeinen kondei, hoonui , dat men den krygsknecht de wapens niet betrouwde. — Ik weete niet of dit voorbeeld eigenlyk bewyst het geen de Sehryver 'er uit wü trekken. Die-het niet durft waagen zyne benden tegen den vyaud tot den veldflag te leiden, kan zeer wel gezegd worden den krygsknecht de wapens «iet te betrouwen ; al is deeze zelve in het onmiddelyk bezit zyner  XL. BRIEF. lat Wanneer ttjrnus i-ierdonius, in eene algemeene vergadcringe der Latynen, door tarciuinius, befchuldigd werd van eenen toeleg op des laatstgemelden leeven, was het bevvys , dat hy wapenen onder zich had. Men ging terftond aan het zoeken: men vond wapens onder zyne bewaaringe: dezelve waren heimelyk in zyne herberg gebragt door de aanhangeren van tarquinius; en hy werd gevolglyk fchuldig gehouden. „ Non dubita, re , fi vera deferantur , quin prima luce , ubi „ venturn in concilium fit, illftfacWs cum conju- ra- ncr wapenen. De zaak zelve fchynt met eenig onderfcheid te moeten begrepen worden. De wapens der Hotbonden, of minui Pratoriam, die, zeden de tyden van augustus, hun vast •verblyfté Rome hadden in eene daar toe afge -onderde Legerplaats , fehvnen doorgaans in een daartoe gc&Mfct magazyn bewaard te zyn geweest. Dit wordt met reden afgeleid uit eene plaatze van tacitus, Ilist. Lib. I. c. 39- Het zelfde had ook plaats in Legers , die den winter te velde doorbregten ; of in die vaste Legerplaatzen, welke ten tyde der Keizeren op dc grenzen aangelegd werden om dc ft.ooperyen der Barbaarcn te beletten, en, welke ruim zo zeer eene foort van Vestingen als Legerplaatzen waren. Maar in dc gewoone Legerplaatzen fchynen de krygskn'ecfiten hunne wapens , hoewel opgepakt , in de tenten, maar, onder het Opricht der Hoofdmannen over honderd, bewaard te hebben , de degens uitgezonderd, welke elk altoos by zich had. Dit fchynt ook te Volgefi uit het geene tacitus verhaalt van het verfasfen van cere al is door dc Germaanen. Ilist. Lib. V. c. 22. By welke gelegenheid de Geimaanen , indien al de wapens des geneden Legers op ééne plaats doorgaans waren bewaard geweest , zich van die plaats allereerst zouden verzekerd hebben. Zie, onder anderen, lipsius, ia Analcctis adMll. Rom. ad L. III. Dia!. 2. H 5  122 XL. BRIEF. „ ratorum manu , arma'usque venturus fit „ Eunt , incünatis quidem ad credendum a'nimis'' „ tarnen, nifi gladiis deprel]enfiS, cetera vana exi„ ftimaturi (*).» Jn tyden m rf ^ rende eenigen ftilft«nd van vyandlykheden, werden de wapens zelfs den krygsknechten , die kort te voorcn ter hein-aarc gegaan waren, of nog (tonden te gaan, afgenomen,en in de wapenkist ter bewaannge nedcrgelegd (f). Voeg hier by, dat het niemand vry ftond wapens te maaken, het zy in de Stad of in de Wingewesten, zonder verlof of bevel van den Staat (§\ Virginius, die regelrecht uit het Leger kwam om zyne dochter voor onteeringe te bewaaren, fchynt zelfs niet eens met eenen degen gewapend te zyn geweest. „ Ab lanio „ cultro arrepto, hoe te uno quo posfum, ait,r,Wo, ,, film, in libertatem rlidico. Pectus deinde pucllaj „ trausfigit (*)." De Raaden [Parlementsleden] van O) Liviüs, ia i. c. 5r. [„Du hy (tarq u i n i u s }niet „ twyllcldc, indien I et geen men hem aanbragt , waar was , of „turnus zou by liet aangaan der virgaderingc veifchynen „ verzeil van een aantal van zamengezworenen en gewgfend.^,, „ Men ging bier op heen, wel eenigzins gmeigd om geloof aan „ dit bericht te geeven ; maar evenwel zo , dat men alles voor „ valsch zou gehouden hebben , indien men geen krygsgeweer „ gevonden had. (t; Pinscuf. SF.avius. CSD 1'itiscus. De Wet, evenwel, welke dit beveelt, is vry jong, als zynde in de NoyelU van ju s Tl ni.in us. Noy. 85. G) [Een Slagers mes grypende, zeide by : „ Op deeze v.-yzc, M do eenige, welke in myne magt is, myne Dochter, verdedise ik „ uwe vryheid." Daarop doorftiet hy haar dc borst. Livius Lib. III. Cap. 48.]  XL. BRIEF. 123 van Grootbritannie vcrfchynen, gelyk hunne Germuanfche Vooroud, rs , gewapend, wanneer zy in hunne Wetgecvende Vergaderiuge byeenkomcn. Maar de Leden van den Roomfcheu Raad , welke c/esar ter dood bragten, wapenden zich heimelyk tot dat byzonder oogmerk ; en c«saii had geene wapenen om zich mede te verdedigen , dan eene yzeren priem, welke hy fchielyk eenen Sehryver uit de band rukte (*). Aan de inftellingen, welke den Romeinen, in de Stad, het draagen van wapenen beletten, was men zekerlyk verfchuldigd, dat, geduurende verfcheiden eeuwen voor dc tyden van de Gebroeders gracchi^s, niet/egenftaande de oproeren en geweldige twisten 4wirlchen de Patrien en de Plebeji , uitgezonderd in twee of drie gevallen, zeer weinig bloed vergoten , en nooit iemand om het leeven gebragt wierd. Maar, in dit opzicht, was de gewoonte der Germaanen, volgens de berichten ons door tacitus gegeven, hiervan geheel verfchillcnde. Dc Wapenrusting maakte een gedeelte hunner kleedinge uit. In alle Staatsvergaderingen, in alle bycenkomften om ergens over te beraadflaagen, kwamen zy, zelfs in tyden van den dicpften vrede, nooit by elkander dan gewapend. Het gevolg was, dat zy in alle twisten en gefchillen zich beriepen op den degen, als op eenen gereeden en beflisfenden fcheidsriran. Geene tegenfpraak verdraagende, driftig en woedende, gelyk de menfchen zyn in den vroegen ftaat (*) Sueto üjius in vita c.esaRIS. Cap. 82.  m XL. BRIE F. ftaat c'er maatfehappye; groothartig, moed*, bedreven i„ den Wapenhandel, zo als de Voorouders der Engelfchen en der Franfchen waren, gingen zy onmiddelyk over tot vechten. „ Turn ad „ negotia, nee minus faepe ad convivia procedunt ,, armati.... Crebra:.... rixs, raro conviciis, „ isepjus caede ac vulneribus tranfiguntur (*) " Niet alleen was dit in gebruik by dc Germaanen ten tyde van caesar, paterculus of tacitüs, maar het werd nog lang daarna onderhouden. Na dat de Nakoomelingen der Germaanen een ma-gtig Volk geworden, en in verfcheiden Staaten verdeeld waren, gingen zy gewapend, niet alleen tot hunne Wttenagemots en Staatsvergaderingen; maar ook tot hunne bezoeken en byzondere' byeenkomflen (f). Inderdaad, geen gcllagt van menfchen, die zo verre in befchaafdheid gevorderd waren, hield dit gebruik zo lang aan als de Voorouders der Volken van het Noorden en Westen van Europa. Evenwel is de gewoonte zo zonderling en moet noodwendig van zo grootcn invloed geweest zyn op de verkeeringe in het gemeene leeven, dat wy ons niet behoeven te verwonderen, in- O [Tac irvs.de Mor. Gernu c. 2,. ., Dan gaan zy htmn: ,,-dngeu doen, en immers zo vaalten ter msaltydt, in dc wape„ pc. er,.... Veel gekyfs.... valt 'er, e„ loopt zelden met fchcld„ woorden, d.kwjlcr met doodflagh en quetzumen, af." Hooi t.] 00 Zie het Werk, getiteld: A Hew of Soch/y in Europa doorDr. ghbert ï een Werk dat met oplettendheid moet gelezen worden door allen, die wenfehen het Hoek van tacitus, over de Zeden der Germaanen, recht te verftaan.  XL. BRIEF. 125 indien zy het Volk, waarby zy de overhand had, ondericheiden hebbe door de allerzond rlmgfte herkomens en inftellingen. Inderdaad, onderfteld zynde, dat 'er een zo groot verfchil plaats had onder twee Volken, de Romeinen, by voorbeeld, en de Nakomelingen der oude Germaan n, zou het eerder te verwonderen zyn, indien de gevolgen van dit verfchil niet, in eene verfcheidenheid van aanmerkenswaardigc omltaniigheden, derzelver zeden onderfcheiddcn, en ongelyk aan elkander maakten. Hier uit ontltonden niet alleen de Tweegevechten en gerechtlyke kampen, maar ook de ren- en fteekfpelen, die eene zo groote figuur maaken in de gefchiedenisfe van het hedcndaagfchc Europe. II. Het loopt van zelve in het oog, dat zulke buitenfpoorigheden, als in de aangehaalde plaatze van tacitus gemeld worden, ftrekten om zulke kleine maaifchappyen, als de Germaanfche Stammen waren, grootlyks te benadeelen, en zelfs ten ondergang te brengen; 'en dat zy de Regeering moesten noopen om allerlei middelen ter voorkominge daarvan in het werk te ftellcn. Het verlies, dat de Staat leed door den dood van onvertfaagdc aanvoerderen, de oproeren, welke door zulke gruwzaame twisten veroorzaakt werden, en de duurzaame vyandfehap tusfehen onderfcheiden geflagten, verfpreid en voortgeplant door onverwachte bedryven van gewclddaadigheid, waren onder het getal der rampen, die uit zo woedende en ongeregelde twisten voortkwamen. De Regeering had, daarom, het hoogfte belang in te bewerken,dat dezelve verzacht, of geheel  126 XL. BRIEF, heel voorgekomen vvierden. Maar hoe zou men dit uitvoeren? Zekerlyk niet door een volftrekt en uitdrukkelyk verbod. De vermogens der RegeeriDge waren in die tyden zo zwak, dat zulk een verbod gefield tegen de woedende driften van dappere mmmen, van weinig uitwerkinge zou geweest zyn „ Nee regibus infinita,aut libera potcstas; et duces „ exemplo potius, quam impcrio prsfunt (*)." „ Ook hebben de Koningen geen cindelooze oft „ vrye maght: en de Hoofdluiden dienende meer „ tot eenen fpiegel dan om te gebieden... wor,, den.... gehoorzaamt." Om, derhalven, ongelukken van de bovengemelde foort voor te komen, bedienden de Overheden der Staaten zich van andere middelen dan rechtftreekfche verboden. Zy zeiden tot-de toornig perfoonen, die hunne gefchillen door geweld wilden beihsfen: „ Doet zo als gy het goedvindt; vecht, „ indien gy wilt; maar hebt eerbied voor de ver' „ gadering; laat de verrichtingen van eene beraad„ flaaging der Staaten niet in wanorde gebragt wor„ den door uwe oneenigheid; ja, doet uzelven „ recht: Iaat niemand eenig voordeel op den anderen hebben: gaat na eene opene plaats: gebruikt „ gepaste wapenen: en laat elk van u een even „ groot aantal van vrienden met zich neemen, om „ u zo ver behulpzaam te zyn als met de eere be„ (manbaar is, en om te ftrekken tot getrouwe ge- „ tuigen van uwe dapperheid." ■ , ln dit alles was (*) [Tacitus, ubi fupra, cap.  XL. BRIEF. ia? was niets, dat tegen hunne driften aanliep: integendeel, hunne hooge gedachten van zichzelven werden 'er eenigermaatc door gevleid. Ondertusfchen verwierf men uitftel: hunne gramfchap kon geftild worden door de goede dienften van tusfehenkomen* de vrienden: in allen gevalle werden, ten minften, de onheilen, uit hevigen twist voortkomende, verminderd; en daar de perfoon, die in het gevecht fneuvelde, kon fchynen behoorelyk recht erlangd te hebben, moest daar door de gevoeligheid van deszelfs aanhangeren verzacht worden. De geneigdheid der Overheden, in vroege tyden, om gewelddaadigheid voor te komen door zydeKngfche middelen, en zelfs door eene fchynbaare toegeevendheid voor de toornige driften der geenen, welke zy bertuurden, terwyl haar wezenlyk oogmerk was dezelve te keer te gaan en te fluiten, wordt niet kwalyk opgehelderd door de gewoonten, by fommige Indiaanfche Volken in gebruik, in het flralTen van moord. Zy worden byzonderlyk gemeld door la fiteau; en derzelver voornaame oogmerk fchynt geweest te zyn den wrok der zodanigen te fusfen, welken zich genoopt mogten gevoelen om den dood van eenen vriend te vvreeken. De misdaadiger was verplicht zestig gefchenken te geeven : negen van deeze wer !en gefchonken aan de vrienden van den gefneuvel.len, en de overige opgehangen over het doode lichaam. Sommige van deeze werden gezegd gegeven te zyn om den tomahawk [of de llrydbyl] te doen vallen uit de hand der wraake; fommige om de wonden des doo- den  ia8 XL. BRIEF. den af te wasfchen; en andere om deszelfs vrienden en nabeftaanden te troosten. III. Eene andere omltandigheid, welke, te gelyk met de voorgemelde, ftrektc om de gerechtlyke kampen voort te brengen, en in het byzonder de plcgtigheden dier gewoonte onder een ruw Volk, in zulken toeftand als de oude Germaanen en derzelver nfftammelingen zich bevonden, was derzelver geneigdheid tot bygeloof. Hunne Goden, geloofden zy, namen belang in hunne welvaart; en Helden, gevolglyk, in niets, het geen hun betrof, zo veel belang, als in het geene betrekking had tot hun leeven of dood. Van hier befchouwden zy het Tweegevecht als eene beroeping op de rechtvaardigheid der Weezcns, welken zy eerden; of als een onfeilbaar middel om dezelven te beweegen tot het openbaaren van hunnen wille aan het menschdom. Elke ftryd van dien aart floot, derhalvcn, in, eene foort van ftilzwygende overeenkomst met de bcvennatuurlyke voorwerpen van Godlyk eerbewys; en de beroeping op den hemel maakte eenen tref. fenden trek van deeze zonderlinge gewoonte. De geneigdheid om te gelooven, dat de Goden beloften van befcherminge, en gevolglyk hunne gedachten raakendc de rechtvaardigheid eener zaake aankondigden, door het goede of kwaade gegeluk van eenen kampvechter in eenen tweeftryd, vertoonde zich al vroeg ook onder dc Volken, welken tacitus befchreef: „ tuis gentis, cum „ qua bellum est, captivum quoquo modo intcr„ ceptum, cum electo populariutn fuorum, pa- triis  XL. BRIE F. 129 „ triis quemque armis, committunt : Victoria hu- ,, jus vel illius pro prajudicio accipitur." ■ „ Eenen gevangen, onderfchept door wat manier „ zy kunnen, van het Volk daar men oorlog meê „ heeft, ftellen zy, teegens eenen gekooren uit „ hunne Landtsluiden, eiken met zyn' Vaderlandt„ fche Waapenen. D'ooverhandt van deezen oft „ dien wordt voor een vooroordeel genomen (*)"• Daar het Tweegevecht dus werd aangemerkt als een verzoek aan den hemel gedaan om tusfehen beiden te komen, ten voordeele van waarheid of onfchuld, werd het ook aangelegd met godsdienfUge ftaatfie. Daarenboven, dewyl men niet kon onderzeilen, dat de Goden valschheid of onrechtvaardigheid zouden begunftigen, werd iemands gereedheid, in het zwaard tot getuigen te roepen, aangemerkt als een teken van zyne oprechtheid: zyn geluk werd befchouwd als een onbetwistbaar bewys tot zyn voordeel: en dus werd perfoonlyke dapperheid, gerugfleund door bedreevenheid in den Wapenhandel, eenigermaate, de toets der waarheid. De voortplanting van den Christelyken Godsdienst bragt, door eene wonderlyke verkeerdheid, het haare toe om deezer gewoonte beftendigheid by te zetten. Door de Leere van dien weldaadigen Godsdienst werd de Godheid vertoond, als gereed,om, op eene zeer byzondere wyze, tusfehen beiden te komen, ten behoeve der oprechtheid, en als de afwykingen van de waarheid met zeer groot mishaa- gen [Dc Moribus Germdnorum, c. 10.] II. DEEL. I  ï3o XL. BRIE F. gen befchouwende. Door het verkeerd toepasfett van deeze gevoelens, fchreef men, met de groffte en Iaatdunkendlte bygeloovigheid, het Opperfte Weezen eene wyze voor, op welke het van zyn gezach zou moeten gebruik maaken;en vergde, dat het zyne rechtvaardigheid zou toonen in het perk der kampgevechten. De zeden der menfchen werden allengskens befchaafder: de Regeering kreeg meerdere kracht: de misdaaden werden beteugeld of geftraft door uitdrukkelyke Wetten : men beriep zich niet langer op het Tweegevecht, of op de vuurproef: en dus geraakte het in onbruik. Maar, ondertusfehen, had men reeds den zamenhang tusfehen dapperheid en waarheid gemaakt: deeze werd gekoesterd door de driftige gemoederen van oploopende menfchen: zy droegen Wapens tot verdediging hunner eere: het was natuurlyk, dat zy gramfchap gevoelden tegen de geenen, die hen befchuldigden van de waarheid niet te fpreeken; en daar zy den degen op zyde hadden, was bet niet minder natuurlyk, dat de degen hunne gramfchap deed blyken. Dus, niettegenfraande, de gerechtlyke kampen ophielden, lieten zy ons hunne plaatsbékleeders, de hedendaagfche Tweegevechten. Ik bejrrype xvel het onderfcheid tusfehen het Tweegevecht, befchouwd als eene door de eere ingevoerde gewoonte, cn als eene inftellinge van burgerlyk Staatsbefluur (*); maar dit fchynt niet onbegaanbaar te zyn met de voorgaande aanmerkingen. Over (*) Zit Dr. stu.\ rï's l'iew rfSockly.  9 XL. B Pv I E F. 131 Over het geheel droegen de Noordfche Volken Wapens, by alle gelegenheden, en zelfs in tydperken, waarin zy grootlyks gevorderd waren in befchaafdheid; de Pvomeinen zelden: de magt der Regeeringe was by de Noordfche Volken gering; onder de Romeinen fterk: en deeze omftandigheden, gevoegd by de bygeloovigheid, eene hoedanigheid Van welke alle menfchen, zo wel Romeinen als Hunnen of Lcugobarden, altoos eene genoegzaame maat bezeten hebben, om zulke waardige inflellingen als' gerechtlyke kampen en vuurproeven voort te brengen , verklaaren het bovengemelde onderfcheid ; en laaten zich, gevoegclyk genoeg, toepasfen op het zonderlinge in de zeden der Rusfen, dat u de moeite, van dcczen verveelenden brief te leezen, heeft op den hals gebragt. Indien ik niet kwalyk onderricht ben, waren de Rusfen, uitgezonderd de Lyfwacht van den Velike Knez, en het altoos op dc been zynde Leger, niet- gewoon zich in de Wapenen te vertoonen. Geene misbruiken, derhal ven, welke uit het algemecne gebruik eener krygsnians toerustinge konden voortkomen, riepen, of om de regelrechte, of om dc minder rechtftreekfche, tusfchenkomst der Regeeringe. De gerechtlyke kamp, en gevolglyk het Tweegevecht ter handhaavinge der eere, hadden nimmer plaats onder hun. Maar daar de modes van Europa, en in het byzonder die van Frankryk, merkelyken voortgang maaken onder de Inboorlingen van dit Land, geeven fommige perfooneu onder dczelven, die vertooning maaken van -Liefde tot het Vaderland, hunne verwachtingen te I 2 ken-  ■ 13* XL. BRIEF. kennen, dat zy welhaast den roem zullen hebben van elkanders hersfenen op de gemaklykfte en befchaafdde wyze door de lucht te doen fpatten. Adieu. ' EEN- EN VEERTIGSTE BRIEF. Affchrift van eenen Brief des Graaven van orloff aan ro as se au, met het Antwoord des laatstgemel'den. waarde heer, Tk zende U iets, hier ingefloten,'t geen ik overtuigd ben, dat door u zal aangemerkt worden als een keurlyk (tukje in de Letterkunde, eenen Brief door den Graave van orloff gezonden aan den beruchten rousseau; en een anderen van dien zonderlingen Waereldburger tot antwoord op den eerlien. Affchrift van eenen Brief des Heer en Graaven, van orloff in Rusland aan den Heere J. J- rousseau in Engeland. myn heer! Dec. 1766. Gy zult u uiet verwonderen, dat ik aan u fchryve, want gy weet, dat de menfchen geneigd zyn tot het zonderlinge. Gy hebt uwe byzonderheden; ik hebbe de myne: dat is zo als het behoort: de beweegreden van deezen Brief is het niet minder.  XLI. BRIEF. i33 der. Ik zie u, zedert langen tyd, van de eene plaats na de andere trekken. Ik weete 'er de reden van door de openbaare geruchten; maar, misfchien, weete ik ze niet recht, dewyl die geruchten valsch kunnen zyn. Ik geloove, dat gy in Engeland by den Hertog van kichmond zyt, en ik onderftelle, dat gy het daar wel hebt: evenwel hebbe ik in het hoofd gekregen u te zeggen, dat ik een Landgoed hebbe, zestig werften van Petersburg afgelegen; welke afftand'tien Duitfche mylen uitmaakt, alwaar de lucht gezond is, het water verwonderlyk, de heuvels, die verfcheiden meiren influiten, amgenaame wandeldreeven, zeer gefchikt om te peinzen, uitleveren, en de Inwoonders noch het Engelsch, noch het Fransch verftaan, veel minder het Grieksch of Latyn. De Kerfpelpriester kan noch redentwisten noch preeken; en de Schaapen der kudde gelooven ter goeder trouwe , dat alles gedaan is, wanneer zy het teken van het kruis gemaakt hebben. Wel nu, myn Heer, indien deeze plaats ooit van uwen fmaak is, kunt gy daar uw verblyf komen houden. Gy zult 'er het noodige hebben, indien gy het begeert. Indien gy het niet begeert, kunt gy 'er jaagen en visfehen., Indien gy 'er iemand wilt hebben om mede te praaten voor tydkorting, zult gy dit kunnen doen: maar in alles, cn boven alles, zult gy 'er geene de minfte bepaaling uwer vryheid ondergaan, noch eenige verplichting hebben aan iemand. Daarenboven, zou men, indien gy hét begeert, kunnen bewerken, dat de plaats van uw verblyf geheel I 3 niet  154 XLI. BRIEF. niet algemeen bekend ware. En, in dit laatfie geval, zoudt gy, naar myne gedachten , wel doen, dat gy de reis te water deedt, indien gy de zee kunt verdraagen. Ook zouden de nieuwsgierigen U op deezen wech veel minder lastig zyn, dan op de reis te land. Zie daar, myn Heer, het geen ik my gerechtigd geoordeeld hebbe aan ü te fehryven, na de erkentenis, welke ik u fchuldig ben voor het onderwys, dat ik uit uwe boeken getrokken hebbe, fchoon zy niet voor my gefchreven waren. Ik ben, myn Heer, met zeer veel achtinge, enz. HET ANTWOORD. Ilatton. Den 23 Feb. Gy geeft voor, myn Heer de Graaf, dat gy uwe zonderlingheden hebt. Inderdaad, weldaadig te zyn zonder belangzucht is bykans eene: maar eene nog, veel grootere is het, dit te zyn van zo verreen jegens Iemand , dien men niet kent. Uwe verplichtende aanbiedingen, de toon, op welken gy dezelve my gedaan hebt, en de befchryving der wooninge, die gy my hebt toegedacht, zouden zekerlyk zeer gefchikt zyn, om my derwaards te trekken, indien ik minder zwak, beter in ftaat om te reizen, en jonger ware, en indien gy nader by de Zon waart gelegen. ;Ik zou, daarenboven, vreezen, dat gy eenig berouw zoudt hebben, wanneer gy den man zaagt, welken gy vereert met uwe Jtoodiginge: gy zoudt eene foort van eenen geleerden  XLI. BRIEF. 135 den verwachten, een fchooncn fpreeker, die uwe edelmoedige herbergzaamheid betaalde met vernuft en fraaie woorden; en gy zoudt niet anders zien dan eenen zeer eenvoudigen man, welken zyn fmaak en zyne ongelukken zeer gezet doen zyn op de eenzaamheid, en die, den geheelen dag voor tydkorting kruiden leezendc, in den omgang met de Planten, die.n voor zyne ziele zo licfiykcn vrede vindt, welken de menfchen hem geweigerd hebben. Ik zal daarom, myn Heer, uw huis niet gaan bewoonen; maar ik zal altoos met erkentenisfe gedachtig zyn, dat gy het my hebt aangeboden ; en het zal my fomtyds leed doen, dat ik 'er niet ben om de goedheid en vriendfehap des Eige* naars te genieten. Neem, bidde ik u, myn Heer de Graaf, myne oprechte dankzeggingen, en myne zeer nederige groete, gunftiglyk aan. [Ik hebbe ccvoegelykcr geoordeeld., bet oorfpronglyKe, dat in bet Engelsch iu den tekst gefteld is, niet eene kleinere letter hier ie plaatzci:.] I MONSIEUR, Djc. 1760. Vous ne fercz point dionnd,que je vons i?Ciive,car vous fcavez fesfe, dezelve had aangeftcld tot Landvoogdes van Aftracan. Hy berichtte haar, dat hy gereed was haare bevelen te gehoorzaamen; en dat haare magt in die Landitreek alleen beneden die van elizabeth petrowna zou weczen. Om haare ligtgeloovigheid nog verder te bedriegen, verzierde hy brieven op den naam der Keizerinne; en zond eenige Amptenaars van rang ,om haar te verzekeren, dat het groote Paleis in het Kasteel, en het Paleis in dc nabuurfchap van de Stad, door peter hen grooten gebouwd, gereed waren om haar te ontvangen. Hy zeide haar, dat haar alle eerbied zou. bewezen worden, als of zy de onafhangelyke Vorfün des Lands geweest ware,1 en dat haare nieuwe Onderdaanen met ongeduld verlangden baaibekleed te zien met de openlyke tekenen van haar gezach. . De Prinfes werd, ter kwaader uure, misleid. Zy verliet haare wykplaats, en kwam in de nabuurfchap van Aftracan. Tatishoff wachtte haar op in haare tent. Hy wierp zich voor haar^pp zyne knieën, en fcheen, door de vuurigheid '2 ZCdert in wer *W Belton. dei. I„ deezen toeftand, evenwd, v 7de zich eerder met het deftige ftüzw, , , ,allc, Majeften, dan met de klaagende bei mmaia& d , ongelukkige zwakheid, terwyl zy inw.n Verheugde in de onderftelde veiligheid h,a„.', deren. Door de deftigheid van l«ar gedrag hi,ld zy de voorbaarigheid van den Jongen tatjs „,>ndie verdacht gehouden werd ven b,« , ^ w.llen hoonen, in üiU2acI). en ven, door haare behoedzame verontwaardi-r-e Om zich op eenen vernederenden afftand tc hoi den, De Gouverneur van Aftracan had onderwylen berouw van zyne aandoenlykheid. In het algemeen 2yn de menfchen, die hun eigen gedrag veroordeelen, bedroefd uit hoofde van hunne misflagen™ar tatishoff veroordeelde zichzelven, dat M . hy  XLV. BRIEF. 169 hy zich toegegeven had in iets, dat naar eene edelmoedige gemoedsbeweeging geleek. Hy drong, hy verzocht, hy bad zyne gevangene (want de Prinfes, fchoon in de Tartaarfchc Legerplaatze, was fteeds zyne gevangene) om van haar gewaar te worden, wat zy met haare kinderen gedaan had. Hy zond krygsvolk uit om dezelven na te jaagen; hy doorkruiste de wildernis met zyne Kofakken; maar te vergceis. Zy glimlachte over zyne verlegenheid; zy zeide hem, dat hy met haar kon doen wat hem behaagde; maar dat de kinderen van donduc ambo niet langer in zyne magt waren. Zyn verdriet ondermynde zyne gezondheid; de flaap en dc eetenslust begaven hem; hy dorst de Prinfes niet met wreedheid behandelen, om het geheele Kalmukfche Volk niet tot eenen opftand te brengen; en evenwel was hy ten diepften getroffen en overdekt met fchaamte over zyne te leur ftclling. Nogthans werd hy al te fchielyk verlost uit deeze welverdiende mismoedigheid. De Jonge Prinfen waren, inderdaad, onder de befcherming van eenen talryken hoop van Kalmukken, die vast bcfloten hadden hen te verdedigen. Maar zy werden niet langer verdedigd door de wysheid, dc waakzaamheid, en de tedere genegenheid hunner Moeder. Zy vielen, cindelyk, in de handen van hunnen vyand; en werden, te gelyk met de Priniesfe, onder eene fterke wacht, na Moscow gezonden. Daar werden zy behandeld met den grootften eerbied. Pe Keizerin fchonk hun ryke bezittingen; zy bezocht dc Prinfes, en deed alles,-wat in haar verL 5 itio-  no XLV. BRIEF. mogen was, om derzelver toeftand aangenaam u maaken. De Kalmukfche Prinfes, deugdzaam, beminndyk en geëerbiedigd, genoot zo veel geluks, als belhanbaar was, met de heriuneringe van haaren voorigen Plaat. Eenige omftandigheden van haare gefchiedenisfe gelyken naar die van zenobia, de beroemde Koninginne van Palmyra: en de byzonderheden, in welke tusfehen beide eenig onderfcheid is, doen der fchoone Circasfifche eer aan. Het blykt niet, dat d ond uc dashee in ftaat, of, misfchien, volkomen genegen, was, om de, zo' zeer door de Rusfen begeerde, verandering in de zeden des Kalmukfehen Volks te bewerken. En het is niet waarfchynelyk, dat tatishoff groote reden had om zich te verheugen in zyne godlooze grondregelen. Gelukkiglyk gedaagd zynde in ëéne tromvlooze onderneeminge, doeg hy de hand aan andere; en terwyl hy, naar zyne gedachten, de belangen des Ryks bevorderde, was hy niet onoplettende op zyne eigen byzondere voordeden. Hy werd begeerig om fchatten te verzamelen. Zelfzoekende en zonder beginfelen doeg hy van onrechtvaardigheid voort tot gewelddaadigheid en wreedheid. Onder andere gruwelftukken pionderde en vermoordde hy eenen Armenifchen Koopman. De zaak werd te Petersburg aangebragt. Men deei onderzoek, en de fchuld van tatishoff bleek zo duideïyk, dat hy van zyn Ampt beroofd, en gebannen wierd in een Dorp niet verre van Moscow. Hy deed zyn best om e n gehoor by de Keizerin te venverven; en tvvyffeide niet, of zyn kon-  XLV. BRIE F. m kondig indringen cn behendigheid zouden hem ver. giffenis verwerven. Maar zy, die belang hadden by zynen val, kantten zich tegen de middelen tot zyne" hertelling. Eens had hy, vermomd als een foldaat, het Paleis bykans bereikt; maar werd ontdekt, wechgefleept, en te rug gezonden na de plaats zyner ballingfchap. Hy ftierf geenen geweldigen dood; maar, daar hy eene groote gevoelig-, beid bezat, ftond hy fmarten uit, die misfchien, hem feller folterden, dan de pyn van zodanigen dood zou gedaan hebben. Door verdriet verilonden, lasterde hy den Hemel, hield verraaderlyke gefprekken over zyne Vorftin, lasterde alle menfchen, kwynde in onvergenoegdheid, en ftierf van hartzeer. ZES- EN VEERTIGSTE BRIEF. Pestziekte in Rusland. • Moord van, den Aartsbifchop van Moscow. Petersburg. 3 Dcc. 1771. WAARDE HEER, Eene Pestziekte heeft, reeds geduurende etlyke maanden, gewoed te Moscow,en daaromftreeks. Zy was door het Leger aangebragt, en vertoonde zich eerst in den regentyd. Haare verwoestingen hebben zich voornaamelyk bepaald tot de laagere ftanden: en zy heeft zich niet zeer verfchrikkelyk ver-  172 XLVJ. BRIEF, vertoond, waar de menfchen de behoorelyke voorzorgen van zindelykheid en friste lucht gebruikt hebben, om ze voor te komen. (IR heb geen -oed bericht vernomen van de toevallen of van den&aart deezer verfchrikkelykc kwaaie, dan dat de ongelukkige perfoonen, welke 'er door aangetast worden eerst aangedaan worden door ftootingen, en fchuddingen in de huid; zy worden dan gekweld door eene geweldige koorts; op verfcheiden deelen des hchaams vertoonen zich roode plekken, die zelden tot verettering komen; • de menfchen worden geplaagd door folterende pynen in de ingewanden Zy fterven gewoonlyk in drie-' of vier dagen ï en deeze ziekte woedde , in de oude Hoofdfrad deezes Kyks, langer dan twee maanden, met zulk-een geweld dat 'er, volgens de berichten, dagelyks duizend perfoonen aan llierven. Haar voortgang wérd nog aangezet door de verkeerde behandelinge der krankeu. Honderden van zieke perfoonen werden, zonder genade, opgepakt m pesthuizen, en daar aan zichzelven overgelaten. Wanneer iemand verdacht was van de pest te hebben, werd hy van zyn huisgezin afgefcheurd opgefloten met eene menigte van walgelyk morfigè elendjgen, en dus liet men hem, van de waereld verlaten , der wanhoope over. Ingevolge hiervan kwamen weinigen, die dus opgefloten waren, ooit weder tot gezondheid; en daar , in het begin der ziekte, niemand dacht om het verbranden van dc klederen der geftorvenen, verfpreidde de befmetting zich zeer fchielyk. Lui-  XLVI. B Pv I E F. 173 Luiden van rang, cn zelfs fommigen, die in de regeeringe waren , vluchtten na het platte land. Ontallyke oploopen ontftonden 'er, en men zegt, dat 'er onmenschlyke rooveryen bedreven wierden. Men verhaalt , dat door fommige laage Beampten eene aanftootelyke wyze van knevelaarye gepleegd wierd. Wanneer zy iemand een kwaad hart toedroegen , of eenen fteekpenning van denzelven begeerden , dreigden zy hem te befchuldigen, dat hy de pest had. De pest zelve was voor de arme luiden niet verfehrikkelyker dan de onmenschlykheid, waarmede de zieken behandeld werden; en zy gaven liever alles wat zy hadden om de gierigheid hunner roofzieke dwingelanden te voldoen, dan zich aan die behandelinge te onderwerpen. Het gevolg hiervan was, dat veele werklyk befmette perfoonen in volle vryheid gingen, en dat veelen, in eenen goeden ftaat van gezondheid, eene verfchrikkelyke oplluiting moesten lyden. Ondertusfchen werd de pestziekte van tyd tot tyd geweldiger; zo dat het volk tot raazerny overfloeg, en, daar het van zyne beftuurderen weinig hulpe ontving, zyne toevlucht nam tot bygeloovigheid. Sommige vuilgevvin zoekende Priesters gaven voor,dat eene zekere afbeelding van de Maagd maria eene zonderlinge kracht bezat om de ziekte te geneezen of voor te komen. Menigten, beide van gezonde en van zieke perfoonen, fchoolden te zamen by deeze heilige Do&ores , en waren niet karig in hunne giften en offeranden. Zo dat fommigen , zo wel van de laagere Geestlykheid, als van  tf4 XL VI. BRIE fft van de Iaagere Beampten , onmenscbïyk wreede wiisften trokken uit de ellenden hunner medeburgeren. Ambrosius, Aartsbisfchop van Moscow, een man van groote verdienften , en van edele gevoelens, de gevolgen hiervan vreezende, en geërgerd over de onmenschiykheid van dit eerlooze gedrag; trachtte het voor te komen door het. wechneemen der Schilderye. Evenwel had dit eene uitwerking, geheel verfchillende van die hy verwachtte. Het Volk werd raazende ; hunne woede werd verbitterd door de aanhitzingen der Priesteren. Deezen fchreeuwden , dat de Aartsbisfchop een Jood en een Ketter was ; dat hy in eene helfche zamen zweering getreden was met de Geneesheeren en Heelmeesters , tegen welken hunne gramfchap ook ontfteeken was , en die zy wilden vernielen. In deezen ftaat van krankzinnigheid omringden omtrent tienduizend hunner , met oproer en gefchreeuw , eene Kerk , in welke de goede Aarts-; bifchop bezig was met het doen der Misfe, en het uitftorten van gebeden voor hunne welvaart. Zy drongen 'er op , dat hy zoude uitkomen, en hunnen begunftigden afgod hun wedergeeven. De eerwaardige Man kwam te voorfchyn : hy was gekleed in het plechtgewaad van zyn Ampt; een myter kroonde zyne gryze hairen ; op zynen arm droeg hy een kruis; hy ftond op de trap aan de buitenzyde der Kerke , en wilde hun aanfpreeken. Zy vielen op hem aan, en fcheurden hem in ftuk- ken. Raazende geworden door dit bloedige be- dryfwilden zy voortgaan met alle pesthuizen open  XLVI. BRIEF, 175 open te zetten, de zieken uit te laaten, en allen , tegen welken zy iets hadden , dood te liaan. Ondertusfcben verzamelde een Rusfisch Officier, genaamd yrepkin, met groote kloekmoedigheid en tegenwoordigheid van geest , omtrent zeventig krygsknechten : deezen waren alles wat hy konde byeen brengen :hy kreeg ook twee Hukken geichutj en met deeze plaatfte hy zich aan den ingang var» eene der voornaamfte ftraaten. Het graauw kwam aantrekken; hy gelastte zyne manfchap te vuuren, zy deeden zo; fommigen der oproermaakers fneuvelden; zyne Krygsknechten zagen onvergenoegdj zy neigden tot muitery: ,, is het betamelyk," zeide een hunner, eenen trotzen toon aanneemende, „ dat wy onze handen verwen in het bloed onzer ellendige Landgenooten?" Yrepkin gaf geen ander antwoord, dan dat hy hem zynen degen in de borst ftiet. De overigen Honden verbaasd; zy gehoorzaamden de bevelen van hunnen moedigen aanvoerder, en verftrooiden de Oproerigen; doch niet zonder het bloed van verfcheiden honderden te ftorten. Wanneer de tydmg hiervan te Petersburg kwam, was de verflagenheid algemeen; de Keizerin weende bitterlyk; en Graaf orloff werd onmiddelyk aangeftcld, met volle magt, om alles te doen tot herftelling der gezondheid, en der openbaare ruste. Hy nam deezen post op zich met de uitertte vaardigheid; en ik hoore, dat zyn arbeid een goede uitwerking fchynt te zullen hebben. Hy gebruikt al-  176 XLVI. BRIE F. alle arme menfchen in openbaare werken buiten' de Stad, en door hen rein en in de frisfe lucht te houden, is het geweld der ziekte zeer veel afgenomen. Men verwacht ook, dat men veel voordeels zal vinden by de ftrengheid van het Winterfaifoen. In deeze Stad vertoont zich niets, dat naar eene pestziekte gelykt. Men gebruikt 'er, evenwel, alle voorzorg tegen: de gemeenfehap met Moscow, en met alle verdachte plaatzen, is afgefneden; in alle huizen rookt men met wynazyn in groote menigte; en de naauwkeurigfte oplettendheid wordt gebruikt omtrent de gezondheid der menfchen van laageren rang. Evenwel is het niet zeer vcrmaakelyk binnen de twee of drie dagreizen van eenen zo ver-» fchrikkclyken buurman af te zyn. Vaarwel.- ZE-  XLVII. B R I E F. 171 ZEVEN- EN VEERTIGSTE BRIEF. Antwoord op eene tegenwerping, betreffende, het Volks-charatter der Rusfen. *** WaarIyk' ™yi1 ïleer' ik moet nog by " myn gevoelen blyven, dat de Rusfen', inliet algemeen, een groot deel van Ir.valyk geregelde aandoenlykheid' vertoouem Dit is een charaéter, waarvan men dikwyls voorbeelden ziet m byzondere perfoonen. Maar ik onderftelle, dat Rusland'bet eenige land is, waarin het zich zo algemeen voordoet, dat het een hoofdtrek worde in het wtionaale character. Het vertoont zich, denke ik in de onbeftendigheid der Rusfen, in derzelver wispelturigheid, en fchielyke overgangen van den eenen hartstocht, of den eenen ftaat des gemoeds, tot den anderen. Men heeft hun trouwloosheid te last gelegd; evenwel ben ik geneigd om te gelooven, dat de verfchynfelen, ter ftawinge van eene zodanige befchuldiginge ingebragt, by naauwkeurige nafpooringe, dikwyls zouden blyken niets anders te zyn dan de veranderingen en grillen van ongeregelde gevoeligheid. Men kan hier niet tegen inbrengen, dat zy, in veele gevallen, fterke blyken van wreedheid vertoonen. Gy zult met my toeftemmen, indien gy u bedenkt, dat gevoeligheid en aandoenlykheid de menfchen kunnen vervoeren tot gramfchap en verontwaardiging. Deeze gemoedsbewee-ingen kan men als zeer gepast aanmerken; II. DEEL. M Cn>  173 XLVII. BRIEF. ren, Indien dit gebeure in gemoederen, die niet gewoon zyn aan bedaard overleg, zullen derzelve gewéldige buitenfpoorigheden weinig' 'wederftand vinden; en dit is nog meer het geval, wanneer de zeden der luiden ruw en onbefchaafd zyn. Menfchen van groote aandoenlykheid, of, in andere woorden, menfchen, die ligtlyk bewogen worden, zyn, zelfs in befchaafde tydperken, meer dan perfoonen van eene koelere en minder aandoenlyke gefteltenisfe, in gevaar van vervoerd te worden door kwaadaartige en onmensehlyke heftigheid, indien hunne driften niet onder behoorelyke belhmring ftaan. • De Grieken waren een gevoeliger Volk dan de Romeinen, evenwel vertoont een fchrandcr waarneemer, en uitmuntend oordeclaar, over de menschlyke natuur,, hen, als bloeddorftiger en . wrecder. „ Hoe cgit civis Romanus .ante te netno. „ Externi ifti funt mores. Usque ad fanguinem in„ citari folet odium, aut levium Grjecorum, aut .„ iinmanium Barbarorum (*)." De uitdrukkingen en. fpreekwyzen .van. genegenheid zyn onder de Rusfen zo buitenfpoorig,' als die van hun fchelden grof en geweldig zyn. De . zacht- TCickro pro 'ltcario c. 4. [Dit heeft geen burger van T.nme ooit tdór U gedaan. Ha zyn vreemde zeden. Alleen by de wispeltiiurise Crieken , of de v.ynte Barbaaren, wordt j de haat tot t!o.;Vortiitg toe gedreven. Maar men moet hier cice&o bcichouwen als Redenaar, wiens belang het was den haat van TUBEno tegen m o a n i u 5 in het aficinnvelykfre licht te plaatzen, en wiens woorden, derhalven, niet -zo veel betekenen, ais of zy in eene Wysgeerigc Verhandeling voorkwamen.]  XLVII. BRIEF. 179 éaebrheid en rykheid hunner taaie, pleiten ooit voor myn gevoelen. Met één woord, geef den Rusfen behendigheid en ftandvastigheid van geest, het zy uit zedelyke bedenkingen, het zy uit zucht voor hun belang; leer hen uit vaste bcginfelen te handelen, en gy zoudt fchielyk zien, dat zy zo wel een achtenswaardig, als moedig,Volk wierden. ACHT- EN VEERTIGSTE BRIEF. Aanmerkingen over den tegenwoordigen toeftand der Jooden. WAARDE HEER, tk vleie my, dat ik zeer fpoedig het vermaak zal -hebben van 11 in Engeland te zien **-**. Onderwylen, daar gy een liefhebber zyt van gefchichtkundige onderzoekingen, zende ik u, hier ingefloten, eenige Aanmerkingen over den tegenwoordigen Toeftand der Jooden. Zy zyn my gegeven door eenen verilandigen en fchranderen vriend, in gevolge van eenige korte aanmerkingen van myne hand, over hetzelfde om'crwerp (*). Het lot »ur Jooden, zedcrt de verovering {en verwoesting] van derzelver Land door de Romeinen, is eeie der zonderlingfte gebeurtemsfen, welke wy ontmoeten iri dc gefchiedenisfe der Waereld. O Zie ''en XV den Brief. M '2  i8o XLVTlI. B R I Ë F. reld. Veroverde Volken zyn doorgaans, of doof' hunne Ovenvinnaaren uitgeroeid, of door dczelven gelaten in het genot van zekere wetten' en voorrechten , of, door zich te vermengen met de Veroveraars, met dezelven vereenigd, en tot één Vork geworden. Wanneer de Saxen Engeland veroverden, verdelgden zy de Inboorelingen, en deezen hielden op een Volk te zyn. De Normannen fpaarden den Saxen het leeven, en het onderfcheid tusfehen hen verdween binnen kort door de vereeniginge der beide Volken. Maar de Jooden zyn, na dat zy door de Romeinen overmeesterd waren, onderfcheiden, afgezonderd, en van het overige der waereld afgefcheiden gebleven, en fchyncn nergens verfmolten te zyn onder de Volken, in welker landen zy hun verblyf gehad hebben; fchoon zy V£Fftrooid werden in de afgelegenfte Landflreekeir, zonder eenige maatfehappye met eikander te hebben, en zonder ecnigen gemeenen band van vereeniginge, welke hen aan eenig byzonder Land, of aan eenigen byzonderen vorm van Regeeringe deed gehecht zyn. Te vergeefs zouden wy trachten hiervan reden te geeven uit de Profcetifche Befchryvingen van hunnen toeftand, welke in de H. Schriften voorkomen. De bloote Voorfpellingen konden dit uitwerkfel niet te weeg brengen. Het is genoeg, dat- deeze Voorfpellingen eene gebeurtenis voorzegd hebben, welke te voorzien de uiterfte krachten des jmmschlyken vernufts overtrof. Door eene bovennatuurlyke oorzaak reden te geeven van deeze gebeurtenisfe, fchynt even onvoldoende. Het is niet  XLVIIL BRIEF. iSi «iet waarfdiynelyk, dat God, fchoon hy, om wyze redenen, moge bedoeld hebben, dat de Jooden in deezen toeftand zouden blyven, dit verkozen hebbe te bewerken door middelen, die verfchilden van zyne overige werkingen in de waereld: en dit zoude eene reden weezen, in welke niemand, die begeerig is na eene oplosfing, met eene tamelyke maate van genoegen kan berusten. Maar de omftandigheid, dat de Jooden een afzonderiyk Volk zyn gebleven, afgdcheiden van alle Natiën, in welker Landen zy woonden, is niet het eenigfte, dat in hunne gefchiedenisfe zonderling is. Eene andere zeer byzondere omftandigheid is, dat zy, bykans overal, van het zelfde beroep zyn geweest. De Jooden, waar zy ook woonden , en in welk Land zy verftrooid waren, zyn beftendiglyk Koopluiden geweest; en wanneer men van eenen.Jood fpreekt, wordt het denkbeeld van eenen Koopman 'er tevens door verwekt. Eene derde zeer byzondere omftandigheid in den toeftand der Jooden is derzelver getal. De Heer addison merkt aan, in een der Vertoogen van den Spectator over dit onderwerp, dat de Jooden tegenwoordig zo talryk zyn, als zy ooit voor d ezen in het Land van Canaan waren ; en dat dit •zeer wonderlyk is, wanneer wy letten op de verfchrikkelykc flagting , die onder' hen gemaakt werd in de Regeeringe van fommige der Roomfche Keizeren, op hunne verftrooijing, en op de ontelbaare moorden en vervolgingen, welke zy zedert endergaan hebben. M 3 Ee-  182 XL VIII. BRIE "F. - Eene vierde omftandigheid, wélke men alsiby■-zonder met betrekkinge tot. de Jooden kan befehouwen, is hun charaéicr. De Jooden , wcrwaards zy zich ook hebben bcgceven , hebben altoos eenpaarigiyk het zelfde characler behouden. Zy zyn beftendiglyk > zonder uitzondcringe , aangemerkt als een laag cn bedriegelyk Volk. Men ftelt zich in de volgende Aanmerkingen Voor, te beproeven, of men eenige reden kan geeven van deeze byzonderheden in den toeftand der Jooden; en zal zich voornaamelyk bepaalen tot den toeftand van die Jooden , welken hun verblyf in, Europa gevestigd hebben. Vooreerst, wat aanbelangt, dat zy eene afgezonderde en onderfcheiden Natie zyn gebleven , zonder zich ooit te vermengen met, of te verfmelten onder, de Volken, onder welken zy leefden, daarvan fchynt eene voornaame oorzaak oorfpronglyk te zyn uit den byzonderen aart van hunnen Godsdienst. De Godsdienst der Jooden was zodanig , dat zy denzelven met geene mogelykheid konden behouden, ten ware zy van anderen onderfcheiden en afgezonderd bleeven. In het oogenblik, waarin zy zich vermengden, of huwelyken aangingen, met andere Volken , waren zy in de noodzaaklykheid van denzelven af te ftaan en te verzaaken. Da Godsdienst der Jooden was hun byzonder eigen j hy was gefchikt voor de twaalf ftammen van Israël , en alleenlyk ingericht voor de nakomelingen Van Abraham, en was een Godsdienst, die naauwJyks door eenig ander Volk kon aangenomen worden.  XLVIIf. BRIEF. i3j den. Daarenboven rustte de Regeering der Jooden op hunnen Godsdienst; ja, maakte 'er een gedeelte van uit; en zy konden hunne godsdienftige beginfels niet behouden , indien zy die regeeringswyze niet behielden , zo als dezelve eerst door moses was ingefteld. De Godsregeering , de Priesterlyke waardigheid , vastgehecht aan den Stam van l evi , ja , elk punt van hunne byzondere Wet, was een ftuk van hunnen Godsdienst; en werd geloofd door god aan moses op den Berg te zyn overgeleverd. Van hier ontftond de noodzaaklykheid , waaronder dit Volk lag , van" een byzonder Volk te blyven, zo lang het zynen Godsdienst behield. En dit is eene omftandigheid , welke den Joodfchen Godsdienst onderfcheidt van bykans alle anderen. Een Proteftant kan een Proteftant blyven , waar hy ook woone, het zy hy zich vermenge cn vereenige met het Volk, waaronder hy leeft, het zy niet. Maar een Jood zegt zynen Godsdienst vaarwel op het oogenblik, waarin hy dit doet, en verbeurt alle zegeningen, welke aan zyn Volk beloofd zyn, of tot zynen byzonderen Stam bthooren.Gods uitverkoren en welbemind Volk houdt zichzelven voor het eenige Volk op aarde, dat gods befcherminge en verdediginge waardig is. Op deezen grond verachten zy de Heidenen, zy fchatten zichzelven hoog, als zynde de Zoonen van abraham , isaac, en jacob, en blyven afgezonderd en van anderen onderfcheiden om de Zegeningen te verwerven, welke aan eiken byzonderen Stam beloofd zyn; en elke Jood kan zyne Voorouders opM 4 tel-  184 XLVIII. BRIEF.' tellen in eene rechte lyn van hemzelvcn tot op abraham (*). Byzondere zegeningen werden hun, en hun alleen beloofd; en de lang verwachte Mesfias werd alleen aan de Joodfche Natie voorfpeld; en moest, wanneer hy kwam, geboren worden uit den Stam van j u d a. Ten tweeden. Eene andere omftandigheid, welke reden geeft, waarom de Jooden zich nimmer vereenigd of vermengd hebben met de Volken, onder welken zy woonden, is dè afkeerigheid, die zy, uit hoofde van hunnen zonderlingen toeftand, moeten gekoesterd hebben' jegens alle Natiën, onder welke zy hun verblyf hielden, en die deeze Natiën, op haaré beurt, van hun moeten gehad hebben. Deeze onderlinge afkeerigheid moet hen meer en meer van elkander verwyderd, en geftrekt hebben om de Jooden nog meer een afgezonderd en onderfcheiden Volk te doen blyven. Na de vestiging van den Christelykcn Godsdienst is het geheel geen wonder, dat de Jooden de voorwerpen van haat en afkeerigheid geweest zyn by het Volk, waaronder zy woonden. Daar alle Christenen erkenden, dat de Joodfche Godsdienst van Godlyken oorfprong was, en de eenige, behalven hunnen eigen C) [Zo was het vóór de Babylonifche Gevangenis; zo mag het geweest zyn , cn was het zekerlyk met veelen, lot op de verwoesting van Jciufalem door de Romeinen: maar hedendaags is het gewisfelyk anders. Ook de bygeloovigftc Jooden , welken beweeren, dat hunne Geflagtlysten nog op eene onbekende plaats in weezen zyn, erkennen, dat zy zclvcn die tegenwoordig niet bezitten.]  XLVIII. BRIEF, iiS gen Godsdienst, welke zich op dit voorrecht konde beroepen , werden zy natuurlyk geneigd om de Jooden te befchouwen als de geduchtfte tegenftreevers van het Christendom. Daar beiden zich beroemden op eenen Godsdienst van Godlyke herkomst , en de byvoeging van eene nieuwe en laatere openbaaring, het eenige middel was , waardoor de Christenen hunne afwyking van de beginfelen en den Godsdienst der Jooden konden verdedigen, waren de eerften natuurlyk gereed om de anderen te befchouwen als hunne grootfte vyanden, welken, hun zo naby komende, en een .gedeelte van den Godsdienst, dien zy beleeden, als Godlyk erkennende, weigerden de laatere artikelen aan te neemen, die zy befchouwden als de gewigtigfte van ane# Dewyl, daarenboven, de Jooden uit hetzelfde Land waren als de Infteller vau den Christelyken Godsdienst, en gelegenheid gehad hadden om kennis te krygen van de Wonderwerken; welke deeze verrichtte, en van de andere bewyzen, welke hy gaf van de Godlykheid zyner Zendinge „ was het natuurlyk, dat de Christenen eenen afkeer voedden van een Volk, dat niet alleeneenen Godsdienst van den hunnen verfchillende omhelsde, maar dat ook, fchoon begunftigd met al de voorgemelde omftandigheden, de groote Werken, die onder hetzelve verricht waren, bleef ontkennen. Maar, bovenal, was het dit Volk, dat den Zoon van god, den Grondlegger van het Christendom, eenen wreeden en fmaadlyken dood had aangedaan. De perfoonen, welke in deeze verrichting betrokken waM 5 ren  XLVIII. BRIEF. ren geweest, waren nu, wel is waar, reeds voor langen tyd, in hunne graven gelegd; maar der* zeJver kinderen bleeven nog een leevend voorbeeld van de ondeugendheid hunner Vaderen (*); Ja , zy volhardden nog in het goedkeuren van dat bedryf, en bleeven roemen op het geene toen ge- fchied was. Wy kunnen hier byvoegen , dat de raazerny, welke voormaals de Cliristenea beving , om kruistochten na het H. Land te onderneemen , firekte om hunne afkeerigheid tegen de Jooden leevende te houden ; en by eiken nieuwen tocht konden deezen zich verzekerd houden, dat zy de uitwerkfels van den godsdienftigen yver der Kruisvaarders zouden gevoelen. De Gefchiedenis van Engeland alleen is een toereikend bevvys van de onderdrukkingen, welke de Jooden leeden; en deezen werden alle gelleld op rekening van het Verfchil van Godsdienst. Het is , derhalven , geen wonder, dat de Jooden eenen aanhoudenden afkeer voedden van den Godsdienst, en van het Volk9 waaronder zy leefden ; en dat zy , in deeze öm- ftan- (*) [ Zy waren dan ook al zo lang overleden , die, meer dan andere menfchen, gelegenheid gehad hadden om kennis te krygen van de wonderwerken des . Zaligmaakcrs ; de zodanigen , die eeuwen daarna , wanneer het Christendom in veele Lauden de zogenoemde heerfcliende Godsdienst was geworden , het zy in Palestina, het zy elders, geboren werden, waren in dit ftuk niet bevoorrecht boven andere menfeben; en men konde hen dus niet meer hefchuldigen dan anderen, die , onder de Christenen leevende, de waarheid van den' Cbristelykcn Godsdienst ontkel»: m.} < -  XL VUL B II I B F. 187 llttndighafeli, fteeds vaster kleefden aan hunne eigen godsdienftige beginfelen en gewoonten. Behalven die ftyfhoofdigheid , welke, in zekere omffia* -digheden, den mensch zo natuurlyk is , en hem doet befkiiten om zyne gevoelens niet op te geevch voor eene grootere magt, moesten zy gereed zyn om deeze onderdrukkingen te befchouwen als uitwerkfels der grootfte verdorvenheid en blindheid, en zichzelven aan te merken als lydendc voor de zaak van god en den Godsdienst. Waren de Jooden behandeld geworden gelyk andere menfchen, had men geduld, dat zy dezelfde voorrechten en •vryheden genooten als de overige Inwoonders der •landen, in welke zy zich onthielden, zy zouden ■waarfchynelyk niet zo lang een afgezonderd en onderfcheiden Volk gebleven zyn. Hunne eigert oude zeden zouden natuurlyk allengskens minder invloeds op hunne gemoederen gehad hebben , en trapswyze verwisfeld zyn tegen de zeden van hunne buuren : maar de kwaade behandeling , die zy ontmoetten, diende, in plaatze van hen gelykvormig te maaken aan de Volken, onder welke zy leefden, om dien afkeer en die vooroordeelen te bewaaren, welke het voor hun; natuurlyk was in den beginne tegen dezelven te voeden , en om hén te bevestigen in het hardnekkig ftaande houden hunner oude dwaalingen. De Jooden , van elkander afgezonderd en verftrooid , hadden. geen Opperhoofd, geene geregelde maatfehappy of vereeniging, om elkander in hunne begrippen te onderdennen of te verfterkeu; maar de kwaade behan- de-  i38 XLV III. BRIEF. deling, welke zy ondergingen , diende tot het zelfde einde, en vereenigde dezulken , die in het zelfde Land woonden, dies te fterker. Ik ga nu over tot het overweegen van die omftandigheden, welke de redenen kunnen aanwyzen, waarom de Jooden allen van één beroep zyn. Dit fchynt te zyn voortgefproten uit den toeftand, ia welken Europa was, omtrent den tyd, waarin de Jooden zich eerst in verfchillende landen nederfloegen, en nog lang daarna. Europa, het grootfte gedeelte van Europa ten minften, was, geduurende eenen langen tyd, ruw en woest. Dc Oorlog was het eenigfte. beroep, dat men als roernryk of fatfoenlyk befchouwde. De Koophandel, en alle kunften, die aan denzelven verknocht, of tot denzelven dienftig zyn, werden aangemerkt als laag en verachtelyk. Geene omftandigheid ftrekt zo zeer om de vroegfte tyden te onderfcheiden van de meer befchaafde, als de grootere eer, die den zodanigen bewezen wordt, welken het beroep des oorlogs volgen, en de verachting, waar mede alle andere behandeld worden. In vroege en ruwe tyden zyn de menfchen, gewoon aan krygshaftige verrichtingen, en vervuld met hooge denkbeelden van heldhaftigheid en eere, natuurlyk geneigd om de vreedzaamer en veiliger bezigheden van den Arbeider, den Handwerksman, of den Koopman in een laag en fmaadlyk licht te befchouwen: en de geheele zaak des Koophandels wordt aangemerkt als een beroep gegrond op onrechtvaardigheid cn onderdrukkinge,en waarin de menfchen leeven door hun voordeel te-  XLVII1. BRIEF. 1*9 te doen met de behoeften en noodwendigheden van anderen. Dus werd het,by de Grieken en Romeinen, aangemerkt als eene laagheid in een vrygeboren man, dat hy zich met eenig handwerk zou bezig houden. Op gelyke wyze werden, onder alle Volken van Europa, Handwerksluiden in verachtinge gehouden, en de Koophandel was ten uiterften ftrydig met het fatfoen. Geld ter leen te geeven tegen intrest, eene zaak, ■ zonder welke de Koophandel niet kan gedreven worden, werd befchouwd als de grootfte onrechtvaardigheid. In vroege eeuwen, vóór het invoeren de3 Koophandels, namen de luiden nooit geld ter leen, dan wanneer .zy het noodig hadden ter vervullinge hunner behoeften, of tot de gewoone uitgaaven des leevens. Met deeze behoeften zyn voordeel te doen door het leenen te weigeren , zonder daar voor eene belooning te genieten, werd aangemerkt als eene onrechtvaardigheid, door welke men zich uit eigen belang bediende van den nood van anderen. Na dat de Koophandel is ingevoerd, wanneer de menfchen beginnen geld op te neemen, niet tot vervulling van hunne behoeften, maar met oogmerk om winst te doen en hunnen rykdom te vermeerderen, kan het ter leen geeven op intrest verdedigd worden op alle beginfels van rechtvaardigheid. Evenwel blyft het vooroordeel tegen deeze foort van handel, door den invloed der gewoonte, nog voortduwen; en het n emen vau renten, gebrandmerkt met den naam van woeker, 19 nog [in fommige landen] verboden, en wordt 'er als  ,i$0 XL V lil. B ft. i E F. als. onrechtvaardig aangemerkt. De -ftrengfte Wet* ten zyn daartegen in Europa gemaakt; het Kerkclyke Recht het geenen Christen toe intrest te trekken, door den invloed der bovengemelde oorzaaken, die nog aangezet werd door het gezach der Wysgeerte van aristoteles; en de Burgerlyke Wet onderfteunde het verbod der Kcrkelyke. Door deeze oorzaakeu werd het kenen van geld op intrest, het dryven van allen handel in geldzaakeu, en bykans alle takken van winstdoende bedryven, den Christenen uit.de handen genomen, en de Jooden maakten 'er zich geheellyk de meesters van. Deezen, reeds gehaat en veracht ly het Volk, waaronder zy, woonden, zich weinig kreunende, aan eenige yermeerderinge van haat of verfmaadinge , welke het beroep des Koophandels hun kon veroorzaaken; en door hunnen Godsdienst geleerd , dat het geene misdaad ware woeker te neemen van eenen Vreemdeling, begaven zich tot die takken of van bcllaan, met welke geen ander mensch in het land,die ecnigen prys ftelde op zynen goeden naam character, zich wilde bemoeien. Ontbloot van den geest der oorlogsdapperheid, dewyl 'er niets was, dat denzelven in hun opwekte, en te fterker gehecht aan hun eigen belang, naar maate zy uitgefloten waren van de zamenleevinge des Volks, waaronder zy woonden, waren zy, geduurende eenen langen tyd, de eenige perfoonen, die het beroep van Koopluiden volgden; en, door middel van hetzelve, wonnen zy ■ in het algemeen geweldig groote goederen. Dc hooge intrest van het geld, die fomtyds zelfs  XLVIII. B R. I Ê F. I9ï .zelfs tot 50 ten honderd fteigerde, en dat zy de eeniglte perfoonen waren, die de yoprdeelen van dit bedryf genooten, bragc grootlyks toe tot de bovengemeene fehatten, die zy in ftaat waren te verzamelen. De ■ om.ibndigheden, welke ik nu gemeld hebbe, verfchallen niet alleen redenen, waarom de Jooden Koopluiden geweest zyn, maar zyn ook dienftig om eenige bykomende redenen te geeven van eenir ge byzonderhedeu in hunnen toeftand, dat zy, naamelyk, zo lang een afzonderlyk en onderfcheiden Volk gebleven zyn. Ik hebbe aangetoond, dat de Jooden natuurlyk de voorwerpen waren van den baat des Volks, waaronder zy leefden; dat deeze omftandigheid van den eenen kant veele hardigheden en vervolgingen tegen hen verwekte, en van den anderen kam; hen fteeds afkeeriger maakte van alle vereeniginge en verbindtenisfe met de Volken, van welken zy deeze vervolgingen moesten verdraagen. Maar deeze mishandeling der Jooden kan op zichzelve geene geuoegzaame reden uitleveren van derzelver volhardinge in hunnen Godsdienst, en aankleevinge aan elkander. Het is niet waarfchynelyk, dat hunne volharding zo .beftendig zou zyn gebleven, indien zy alleenlyk hen had blootgefteld voor rampen en wederwaardigheden. De menfchen mogen voor eene wyle tyds volharden in hunne tegenkantinge tegen de wreedfte vervolgingen, en deeze mogen hunnen yver doen toeneemen , in plaatze van denzelven te doen ophouden; maar de meer bedaarde, inzichten van belang zullen,  ifz XLVIlI. B R I Ê F. len, by verloop van tyd, de overhand behouden over het geweldiger, en, om die reden minder duurzaam, beginfel van yver. De Vaders mogen hunne oude gevoelens behouden, maar de kinderen zullen gereed zyn om ze te verzaaken (*). Wy hebben nu gezien, dat rampen en wederwaardigheden niet de eenige dingen waren , die den Jooden overkwamen, uit hoofde van hunnen Godsdienst; maar uit hunne volhardinge in denzelven , en in de Leere hunner Vaderen, raapten zy bok veele en'groote voordeelen. Dooreenen toeValligen zamenloop van omftandigheden, moesten beide, de vervolging en kwaade behandeling, welke zy ontmoetten, en de voordeelen, die zy trokken uit hunnen Godsdienst en Vaderland, de* zelfde uitwerking hebben, en ftrekken om hen gehecht te maaken aan hunnen Godsdienst en aan hun Vólk, en afkeerig van de vermenginge en vereenigingc met andere Natiën. Wanneer zy doof de Christenen gekweld en verdrukt W-ierden, mogten zy i (*) [Men zou fchicr in twyifel trekken of de Sehryver deezcr aanmerkingen wel een recht begrip hebb; gtshad van waaren Godsdienstyver. Deeze is zekerlyk geene blinde en geweldige drift; maar eene redelyke zucht tot voorftand en vonrtplantinge van waarheid en deugd, of van het geene men daarvoor houdt, (dat hier op hetzelfde uitkomt) onder de menfchen. Dat men, liever dan zyne gevoelens te verzaaken, alle tydlyke voordeelen opoflere;, en de wreedfte mishandelingen onderga , is wel geen bewys van de waarheid dier gevoelens, maar geeft ten minften altoos voordeelige gedachten van des belyders. oprechtheid, cn van deszelfs fterkte van geesr. Maar deeze kunnen beide, zo wel in bezadigde riienfchen vallen, als in zulken, die door geweldige drifte* feflingerd worden, en zullen zelfs by de eerften beftendiger zyn.]  XLVIIL B R I E F. 19a zy zichzelven befchouwen als lydende voor de zaak van god, en de overweeging hiervan moest hen Merk gehecht maaken aan hunnen Godsdienst: wanneer zy, juist om dat- zy van dien Godsdienst .waren, groote goederen vergaderden, waren zy gereed om dezelve aan te- merken als de belooning hunner ftaiïdvastigheid: wanneer zy gereed waren om' te, bezwyken onder de mishandelingen huu aangedaan,konden zy zich vertroosten met het uitzicht van voorfpoediger omftandigheuen, en van nog grootere; i'chatten te verzamelen; om nu niet te zeggen, dat de Jooden, geene andere voorwerpen hebbende om hunne aandacht te trekken of hunne gedachten bezig tc houden, natuurlyker wyze belangzuchtig moesten worden, en'eenen hoogen prys_Rellen op hunne rykdommen. De vervolgingen, welke zy ondergingen, waren insgelyks voornaamclyk van die foort, dat zy hen de voordeelen-, die zy van hunnen Godsdienst ontvingen, op hoogere waarde dee, den fchatten. De afkeerigheid.der Christenen van -de Jooden bewoog niet alleen'de eerstgemelden om de anderen te vervqlgen, maar diende ter zelfver tyd om een ander fterk beginfel in het mcnschjyk gemoed te voldoen, naamelyk de gierigheid. De Christenen toonden hunne kwaadwilligheid inzonderheid door de Jooden te pionderen, en te berooven van hunne groote goederen. Deeze omdandigheid moet eenen zeer aanmerkelyken invloed gehad hebben op de laatflen,om dezelven aan. hunnen Godsdienst gehecht te maaken. Het was de armoede of de behoeftigheid der Christenen , die hen heli, deei. N woog  J94 XL VIII. BRIEF. woog óm de fchatren der Jooden aan te tasten: het warcii' de rykdommen der Jooden, welke deezen bluotftelden voor zulke aanvallen. De geduurige vergelyking van dit verfchil Van toeftand moest de Jooden altoos aan den hunnen den voorrang doen geeven. Aan hunnen Godsdienst waren zy het verfchuldigd, dat zy zo veel ryker waren dan het Volk rondom hen, en het erglte, dat hun kon overkomen, was dat zy van deeze bezittingen beroofd, en tot eenL'ii (Iaat - gebragt wierden gelyk aan dien van hunne buure'n. Door bekeerelingen tot den Christelyken Godsdienst te worden., verboren zy op eens al het voordeel van groote goederen te winnen, daar zy, by hunne oude gevoelens blyvende', nog kans hadden om zich tegen dc pionderZucht hunner Vyanden tc beveiligen. Niet meer aan het eene Land gehecht dan aan het andere, verlieten zy fchielyk het Gewest, waarin zy hun verblyf hielden, wanneer de tegen hen verwekte Vervolging zo heet werd, dat zy' alle voordeelen vernietigde, die zy< konden genieten door 'er te blyven;en daar zy, door middel van de uitvindinge der Wisfelbrieven, middel vonden'.'om hunne gocdeïeir over te brengen, vestigden zy zich in eenig ander Land, waarin zy met meerdere veiligheid konden leeven. Dit gebeurde'in Engeland onder de 'Regeeringe van eenen der eduards; en de Heer hu me merkt aan, dat, zedert dien tyd, zeer weinigen van dat Volk ooit in Engeland geleefd hebben. Deeze aanmerkingen kunnen eenig bericht geeven raa-  XLVIIÏ. BRIE P. 195 raakende de oorzaaken van den zonderlingen toeftand der Jooden. Dat zy zo lang een afzonderlyk en onderfcheiden Volk zyn gebleven, en zo naauw verbonden aan hunnen Godsdienst, fchynt ontftaan te zvn:- , Vooreerst, uit den aart van dien Godsdienst wiens beftaan zelve 'er van afhing, dat zyne bejyders een onderfcheiden Volk op zichzelven bleeven. Ten tweeden, fchynt dit te zyn voortgefproten uit de afkeerigheid, welke plaats greep tusfehen hen en de Volken, waaronder zy woondennen uit de hardigheden .en vervolgingen, welke zy. ondergingen, en die deezen haat en afkeer deedéh toeneemen. Ten derden, blykt, dat men ook gedeeltelyk daarvaiyeden kan geeven, uit eenige voordeelen, die zy trokken door itandvastiglyk aan hunnen Godsdienst en Volk gehecht te blyven. Van de tweede byzonderheid in den toeftand der Jooden gemeld, naamelyk, dat zy Koopluiden zyn geworden, is ook reden gegeven uit den byzonderen ftaat der Landen, in welke zy woonden, die andere menfchen wederhield van Koopluiden te word.n, of hen in zeer ongunftige omftandigheden plaatfte, indien zy dat beroep omhelsden. Wat aangaat de derde omftandigheid, die als zonderling voorkomt in den toeftand der Jooden , naamelyk, derzelver groot getal; misfchien kan dit daaraan toegefchreven worden, dat zy Koopluiden waren, en aan den rykdom en het vermogen, welke de oeffening van dat beroep volgden. Het is eene aanmerking, welker waarheid niet zal worden N 1 te-  ig6 XLVIII. BRIE Wé tegengefproken, en die onlangs in een zeer duidelyk licht is geplaatst door verfcheiden uitmuntende Schryveren, dat de talrykheid van een Volk afhangt Van deszelfs middelen van beftaan; dat, kortom, overal, waar de luiden genoeg hebben om een huisgezin te onderhouden, zy ook'een huisgezin zullen krygen; en dat, waar dit het geval is, het Volk m getal moet toeneemen. De Jooden nu, ryk cn vermogende geworden, hadden genoegzaame middelen van beftaan. Zy hadden meer; zy waren ryker dan hunne buuren rondom hen; en naar dat zy toenamen, werden, van zelve, hunne verbindtenisfen fterker en talryker. Dc vierde omffandigheid, 'welke gemeld is, als byzonder ten opzichte der Jooden, was het ongunftige characterj dat eenpaariglyk van hun gegeven wordt. De aanmerkingen, die ik gemaakt hebbe, kunnen dienen om hiervan eenige reden te geeven : waarby men dc rechtmaatige aanmerking mag voegen, dat menfchen als eerloos te behandelen de zekerde wech is om ben zulk eene behandeling te doen verdienen. Over het geheel kunnen deeze oorzaaken, indien zy al geene volkomen reden geeven van de gebeurtenisfen, ten minften aanleiding verfchaffen tot onderzoek raakende dit onderwerp. Men moet, evenwel , bekennen, dat de werking deezer oorzaaken ru byl'aiis ten einde fchynt te zyn. De beginfels van verdraagzaamheid, die nu hebben plaats gegrepen, hebben, ten minften eenigermaate,der menfchen af* keerigheid van de Jooden gemaatigd, en de vorde- rin«  XL VUL BRIE F. 107 ringen eener meer verlichte eeuwe hebben den luiden betere en waardiger denkbeelden doen vormen van alle verrichtingen des kóóphandels. Myne aanmerkinsap hebben zich boofdzaaklyk bepaald tot den toefiand der Jooden, die zich in Europa hebben nedergezet. Met betrekkinge tot de zodanigen, die in andere Landen gezeten zyn, zal ik alleenlyk in het algemeen aanmerken, dat dezelfde oorzaaken, die reden geeven van den zonderlingen toeltan.1 der Jooden in Europa, dit ook zullen doen ten opzichte van andere Gewesten. De Jooifche Godsdienst is zo wel ftrydig tegen den Mahometaanfehen en Heidenfchcn, als tegen den Christclyken; en 'er fchynt, inderdaad, zo wel in de Godsdienüige als in de Staatkundige inftellingen en gewoonten der Jooden, iets geweest te zyn, dat hun byzonder eigen was, en (tr-ekte om hen af te zonderen , cn haatelyk te maaken by alle andere Volken der Waereld. Dezelfde oorzaaken kunnen ook ontvouwen, waarom zy Koopluiden zyn. Daarenboven, moet men aanmerken, dat Alexandrie de plaats was, werwaards zich de meeste Jooden begaven , die niet in Europa woonden; maar de ligging van Alexandrie was zodanig, dat zy de Stad ongemeen gefchikt maakte tot den Koophandel, cn de gemoederen van een Volk, dat geen ander voorwerp had, waarop het zyne zinnen kon vestigen, eene genegenheid voor dit beroep inboezemde. Alexandrie, in de Levant gelegen, niet verre van de Roodc Zee, en naby eenen der monden van den Nyl, lag allervoordeeligst tot het aanvoeren der Koopmantehappen uit Indie en het gcheele Oosten. N3 ' NE-  IOS XLIX. BRIE' F. NEGEN- EN VEERTIGSTE BRIEF. Dagverhaal eener Reize van Kroonftai na Koppenhagen. \ ugust. 16. 1772. In den namiddag gingen wy ■f^-bndeï zejl na Engeland (*}. Het was een aangenaamc avond; eene friste koelte; het licht der Maane fpeelde op het water; een zacht weerlicht ftraalde by wylen uit het midden van eene witte wolk: de boschryke oever van Esthland was kalm en Uil. Waarom klopte myn hart, en ontfprongen myne traanen, wanneer ik my aan boord van een Engelsch Oorlogfchip bevond? Duizend beeldtenisfen van Vrienden en Vaderland drongen in mynen geest. 6, Natuur! met welke uitgezochte koorden bindt gy onze harten! Hoe doet gy ze trillen met onuitfpreekelyke verrukkingel Ik leunde op het boord van het fchip, en dacht om Britannie. August. 17. Wy zeilden voorby Hogland, een bergachtig Eiland, bedekt met heide. Aug. 18—29. Tegenwind langs de geheele golf van (*) In de Flora onder liet bevel van den Heere, nu Ridder, george*collier, die in den laatRen oorlog zich zo zeer deed uitmunten door zyne dienften in America, en het neemen van de Leocadia.  XL1X. BRIE F. 199 Van Finland. Wy laveerden van Abo na Dantzig, en van Dantzig .na de golf van Bothnia. Wy zeilden voorby Gothland; op de kust daarvan werden wy beloopen door eenen ftorm.. Qndertusfchen verdronken de matroozen katten en bokken; doende, half in jok, en half in ernst,, eene offerande aan den duivel. Er is nog meer Veelgodery in de waereld, dan men gemccnlyk denkt. [ Aug. 30. Duizend zegeningen over uwe groene heuvels en rotzige oevers, cn over alle uwe zoonen en dochteren, fchoon en vermaaklyk Bornholm 1 Schoon gy niet kunt roemen op bosfehen of hoornen, uwe groente is echter lieflyk: cn moge zy altoos zo voorkomen aan den afgematten Zeeman I Mogen nog, ten onzen opzichte, uwe zachte koeltjes komen in plaatze van geweldige onweders. Sept. 1. Wy zeilden voorby het Eiland Ween, cn voorby eene lange ftrook lands, welke dc Baai van Koppenhagen vormt. Wy lieten tweeünvyftig koopvaardyztilen te lywaard liggen. Het tooneel was vermaakelyk: het vertoont Koppenhagen in het diepfte der Baai, verfierd met zeven aanzienlyke Kerktorens, en een aantal van mindere grootte; achter de Stad,, eene fchoone groene hoogte, den oever aan weerskanten vlak, verfierd met groente, koornvelden, huizen en dorpen; eene menigte van vaartuigen ten anker liggende; daaronder acht Oorlogfchepen, van onderfcheiden Natiën. Sept. 2. De Stad Koppenhagen is onregelmaatig, en al te digt betimmerd. De ftraatcn zyn eng, en N 4 flecht  200 XL IX. B R I E V. Hecht gevloerd, de huizen van Tichcllteen en gedekt met pannen. Het Paleis is een groot lomp gebouw, zonder fraaiheid, en de tuinen van Rofenburg vertoonen niéts- dan enge laanen - tusfehen hooge haagen, en ftilftaande vyvers. Ik verzekere u, en de gebeurtenis kan van dienst zyn voor de zulken , die met verwonderinge ftaaren op de buitenzyde van een Paleis, dat wy, in èene kamer van het verblyf der' Deenfche Vorften, alwaar, zo als men ons zeide, de Koning en des-zelfs Staatsdienaars vergaderingen over Staatszaaken hielden, zagen het Koninglyke fpel van het Ganzebord. Het Mufaeuni bevat eene kostbaare verzameling van natuurlyke zeldzaamheden, en eenige goede fchilderyen. Hier werden ons ook eenige yvooren Rukken poppegoed vertoond, die door eenen Koning van Denemarken gemaakt waren. Het werk was,'inderdaad , fraai], maar terwyl wy een Ruk bezagen, dat belfond uit verfcheiden deelen, aan elkander verbonden door kleine yvooren ringen, liet de man, die het ons vertoonde, het toevallig op de vloer vallen; Het fpatte in duizend Rukken. Wy waren zeer verflagen : een gedenkftuk van ■Koninglyk vernuft! Misfchien een Palladium van den Deenfchcn Staat! ,, Weest niet ongerust", zei:der onze goedaartige leidsman, „ ik zal morgen -„ wel een ander in de plaats hebben." De andere byzonderheden, welke den Vreemdelingen vertoond worden, zyn het Scheepsdok, dat, in-  f XLIX. B R I E E. soi iaderdaad, zeer voortreffelyk is, en de hoofden van Sruenfee en Brandt , die zeer aanilotelyk zyn ***• Vaarwel. Cr as' ingcris iterabimus aéquor (*). (f) Morgen gaan wy weder over de groote Zee. ' . ' . . 'JZÏ '■ .- ... ■ è H O R. I N.  I N H OU D VAN HET EERSTE DEEL. I. BRIEF. ~T\agverhaal eener Reize van Engeland mar Petersburg: . . . . Bladz. i. II. B R I E F. Dc Keizerin van Rusland en de Grootvorst leggen de Eerfte Steenen van een prachtige Kerk. 13. III. BRIEF. By'zonderheden, raakende de Keizerin van Rusland. ....... ip. IV. BRIEF. Afgevaardigden, door de Keizerinne van Rusland, uit verfcheiden gedeelten van haar Ryk by een geroepen, tot het maaken van Wetten. . 24. V. R R I E F. Dankzegging voor de herftelling van dc Keizerinne en van den Grootvorst, uit de Kinderziekte. 28. VI.  INHOUD. VI. BRIE F. Uitdecling van pryzen , door den Grootvorst, aan de Studenten in de Academie. — De vertooning van een Rusfisch Treur/pel, door jonge Juffrouwen. ■ • " • • '"• •'• Bladz. 31. VII. B R I E F. Oorzaaken van den Türkfchen Oorlog. • 38. VIII. BRIE F. De Rusfifche Winter. . . -43* IX. BRIE F. Godsdienst der Rusfen. - Rusfifche Geestelykheid. , Byzonder gevalletje van eenen Priester. 50. X. B R I E F. De Rusfifche Lente. .... 56. XI. BRIEF. Staat van den Landbouw in Rusland. . 58. XII. BRIE F. Voortgang des Oor logs 61. XIII. BRIEF. By zonderheden, raakende den Graave müNNICH. 66. XIV. BRIE F. Voortgang des Oorlog*. ■ . -75 XV.  INHOUD XV. BRIE F. Tochtje naar Karelia. Staat der Finlahl ders. Bladz. 77. XVI. BRIEF. Fabelen, vertaald uit het Hoogduitsch yan l e 3sing. • . ... 83. XVII. BRIEF. Voortgang des Oorlogs. Aftocht der Rusfen van voor Chotzim. . . . S6. XVIII. BRIEF. Voortgang des Oorlogs 91. XIX. BRIEF. De Begraafnis der Prinfesfe kurakin. . 94. XX. BRIEF. De Lofzang, welke gezongen wordt by den Aspasmus, of de laatfte Omhelzing. . .98. XXI. BRIEF. De Boekery der Academie. Overblyfzels van PETER DE-N GROOTEN- . . 108. XXI r. BRIEF. Dagwyzer van, het Weder, gedtturende vyf en vyftig dagen, in den Winter, van 1769—70. 110. XXIII.  van'het EERSTE DBEL. XXIK. B R I E F. Het Standbeeld te Paard, van peter den grooten. ■ De tqt het Vpeifiuk gcfijhikie Rots. . bladz' XXIV. BRIEF. Be Slaaverny. der Rusfifche Boeren. ; . XXV. BRIEF. De Perfoonen. • Voedfel. ■ Meeding.. j . Huizen en Naamen der Rusfifche Boeren. $3. XXVI: B R 1 E F. Het Groeten de Krakelen . en Vcmxic^ ken der Rusfifche Roeren. ■ > toV0, • XXVII. B R i E Fi ! A Huislyke Zeden , van' Luiden-'van Rang, in Rus' land.. . • . •• ■ »Ê XXVIRI. j BftR I E F. Bediening des Rechts in Rusland. . . • , i57> XXIX. BRIEF. Gedachten over de Uitwerkfels eener' Willekeurige Regeeringe. . • • • • I<5?' TWEE-  • l N II O U D- TWEEDE jD E JE- L. XXX. . B H I .TE F. Nationaal-Character der Rusfen. . Bladz. i. X'XXI. : B R- I • E F. v«« goederen, uit Petersburg uitgevoerd, in '"'lief jaar 1769. ' . ... n. XXXII. BRIE F. écn ' verhaal van den afftand van v 1 c' Tor a'mabetjs, Knhing-van Sardinië, in het jaar 1730^ g > y ;, j - > . - . 15. XXXIII. BRIE F. I)s Tlospodttr van Wallachie. • . ■. .. ^ ■S:XXlV. : B R I E F. Rjfóonderhetlen , makende den-fag-van kahul, en den G>^af -$. ojsianzo vv. . . 60. ,.. ;,v . XXXV. B R I E. F. P7m hendrik van Pruisfen H Petersburg. Eene prachtige Maskerade en Vuurwerken. 65. XXXVI. BRIEF. Bericht van het Wyen der Wateren. ■ . 73 XXXVII.  van het TWEEDE DEEL. XX XVII. B R I ■ E F. Over hct-Uitwerkfel van prachtige GodsdiènsipUgtigheden, op de- Gódsvrucht van den Aanbidder. . . . . . Bladz. 77. XXXVIII. BRIEF. Aanmerkingen over het ftraf en-van Misdaaden, ter beantwoordinge van den XXVIllftcn Brief, in deeze Verzamelinge, betreffende de Bediening des - Rechts in Rusland. ■ ■■ , 79- XX*XIX." BRIEF. Over den voortgang van het Stelfel der Leenregeeringe in Rusland. . . . . ' 101 XL. B R I È F. Over de oorzaaken, door welke de Tweegevechten in Rusland niet zo gemeen .zyn geweest a/s in andere Landen van Europa 116. XLI. B R I -Ei El Affchrift van eenen Brief des Graavenvan o % ■ x- o f f aan bousseaü, met het Antwoord des laatstgemelden. . . . .132. XLIL ; B R I E F. Overzetting van een Paaschlied, dat in de Griekfche Kerke zomtyds gebruikt wordt. . . 138. XLIII. BRIEF. Be Seraskier van Bender. . . . 142. XLIV.  INHOUD. XLIV. BRIEF. Uittrek/el uit eenen Rusfifchen Catechismus. Bladz. 146- XLV. BRIEF. Bericht, raakende .eene Circasfifche Prinfes, ' de Weduw van donduc ameo, Chan der Kal■ mukfche Tartaren. . . . XLVI. B R I E F. Pestziekte in Rusland. . Moord vair den Aartsbisfchop van Moscow. . , . i*lm XLVII. BRIEF Antwoord op eene tegenwerping, betreffende het Volks-charaSter der Rusfen. -., . . 177 XLVIII. B R I E F. Aanmerkingen over den tegenwoordige» toeftand der . Jooden. ....... . m XLIX. B R 1 . E F, Dagverhaal eener Reize van Kroonflad na Koppenhagen. . . •■. , . u ■ . 198.    UB AMSTERDAM 01 8277840 "7