01 1178 9665 UB AMSTERDAM  D E GEVAAREN VAN DEN LASTER.   D E GEVAAREN van den LASTER; in e e n e BRIEFWISSELING tusschen MISS FANNIJ SPRINGLER, en h a a r e VRIENDEN; door E. BEKKER, wed. A. WOLFF. 'sGRAAVENHAAGE, bij ISAAC van CLEEF. m dtC C X c i.   AAN DEN L E Z E R ! D e verzameling van brieven die ik thans in het licht geef, heeft geenzins het voordeal van zulke gefchriften waarin de verbeelding, naar haar goeddunken, de grilligfte voorvallen, allerleie fterk in 't oog fchitterende omftandigheden , en overvliegende deugden plaatst, daar men dies te meerder over voldaan is, om dat men die niet in het dagelijkfche leven kunnende uitoefenen, ook niet verpligt is dezelven natevolgen; door deeze foort van vindingen en verüerfelen , is het dat onze hedendaagfche diepdoordenkende wijsbe-  tl' AAN DEN LEZER. geerte, zig het recht geeft om de Deugd aantezien voor de dochter des Hoogmoeds , en die zig alleen bezig houdt in het rijk der harfenfchimmen. De deugd mijner fannij is voor alle jonge lieden natevolgen ; zij is iet wezenlijks, en men kan die beoefenen in welken Haat men zig geplaatst vindt : haare ziel is begiftigd met de aandoenlijkfte gefchenken der Natuur; zedig, eenvoudig, gevoelig, onbefmet; zij is geduldig , moedig , onderworpen; de bescheidenheid ftaat hier op eene harde proef ; men moet des , als men haar gedrag leest, geroerd worden over de wijs waarop zij zig met zo vecle omzichtigheid flaandehoudt. Wat men ook zegge van dien ligtzinnigen geest die thans heerscht, en de moeite die veelen neemen om over de deugd iet belagchelijks te fpreeken , men eerbiedigt haar tog in 't algemeen , vooral, in haare uitwerkzels; en ik voor mij vindt behaagen in te gelooven , dat er maar zeer weinige menfehen zijn , hoe verre ook verdoold op de wegen die tot het geluk leiden , welken in den grond huns harten , niet liever zouden wenfehen een flagtOiTcr der ondeugd , dan de verdrukker der  aan den lezer. iii deugd te zijn : het rust op dit mijn gevoelen , dat ik deeze letteren uitgeef; want het onderwerp zelf heeft mij vcrpligt de deugd hier onbeloond , en de ondeugd ongeftraft te laaten ; evenwel, zo als men in het beoefenen der deugd eene ftille vertroosting vindt, zo is het ook zeker, dat een fnood gedrag onvermijdelijk razernij en wanhoop moet voordbrengen: hoe wèl heeft j. j. rousseau gezegd : ,, Alle de voordee„ len der ondeugd treffen de oogen van an- deren , maar de zondaar alléén weet hoe ,, véél hem zijne fnoodheden kosten!" dit is zo duidelijk , en bewezen , dat men er niets heeft bijtevoegen ; de ondervinding laat niemand daarvan onzeker. Mijn voornaam oogmerk is echter niet zo zeer een beminnelijk charakter te laaten werken , dan wel de gevaaren van den laster aantetoonen : ik vleie mij niet deeze ondeugd uit het bedorven hart , 't welk zig daarvan bij gelegenheid bedient , uitteroejen ; dit ware verwaandheid: ik fchrijf voor u , onbedachtzaamen ! die aan een aartig woord , aan eene vrolijke gedachten , den goeden naam eens anderen ten prooie geeft; die een verme* i  iV AAN DEN LEZER. tel gefprck navertelt, zonder te denken aan de ijsfelijke gevolgen die zulks kan hebben voor u, die hoewel goed , en in uwen aart menschlievend , bij gebrek van nadenken , het verachtelijk werktuig in de handen des Lasters wordt , en des eene zolaage, als verfoejelijke rol fpeclt; leesc, en fiddert over de rampen die gij kunt veroorzaaken; de kwaadaartigheid der ondeugenden zoude dikwijls geheel krachtloos blijven , indien de ligtzinnigheid en de onbedachtheid die niet behulpzaam waren: indien gij door het leezen van dit boekjen een weinig voorzichtiger en redelijker mogt worden , hoe groot zoude mijne belooning zijn ! voor het overige geef ik dit werk jen geheel-en-al over aan het oordeel van ieder die meent recht te hebben om daarover te vonnisfen; welke gebreken men daarin ook moge aanwijzen , zo is er tog geene gelijkheid, immers naar mijn inzien, tusfchen het geluk van nuttig, enhetgeringe vermaak van alleenlijk aangenaam te fchrijven. Het geheelé ftükjën is wat in een fomber licht ! 't is zo , maar kan men ook de gevaaren van de i Laster met roozenkleurcn, zacht rood, veel wit, en blijde dagingen afmaa-  aan den lezer. v ten ? dit is zeer zeker, de ondervinding der wereld zal niets berispen kunnen omtrent het natuurlijke! zo leeft , zo handelt men in die wereld waarin dit tooneel voorviel! gaarne had ik het ftuk anders doen eindigen; maar dan was het hoofdoogmerk verzwakt, en dat alleen om eenige meer goedhartige dan wel doordenkende jonge lieden, (de eigenaartige Lezers en Lezeresfen deezer fchriften ,) eenige traanen te fpaaren ! neen ; weent, weent eenige oogenblikken over het deerelijk lot deezer lieve Misf fannij ; maar denkt dat gij dan eene fchatting betaalt die de deugd dierbaar is , en u in de oogen der Natuur zelve verheft ; doch u geenzins zo ver-fentimenteelt , dat gij daardoor u tot alles wat bedaarde pligt van u eifchen kan, doodlijk onmagtig, gevolglijk onnut voor de maatfchappij en ongelukkig voor u zeiven maakt. Ik vertrouw dat het onzen Nederlandfchen Lezeren niet ongevallig zijn zal, dat ik, na de gedeeltelijk vertaalde voorrede van Me* 3  vi AAN DEN LEZER. vrouw beccari , aan wie ik mijn onderwerp ontleend heb , het volgende over de Romans hier nog bij voege ; te meer dewijl wij , zo veel mij bekend is , in onze Vaderlandfche fpraak nog' geen voorfchrift hebben om een Roman te maaken: zie hier eenige gedachten , over de geestig yerfierde verhaalen, die men, als de miniatuuren der Romans kan aanmerken. De Roman heeft met zo een geestig verhaal dit gelijk , dat beiden vernuftige verfieringen zijn , en dat de gevallen die men daarin plaatst, uitgedacht, en ook uitgewerkt moeten worden op eene wijs , dat de Lezer belang neemt in de voornaamftc perfoonen, en misnoegd wordt op elk die hen kwelt en verongelijkt ; dat men met verlangen en ongeduld hoopt, dat alles toch ten besten zal afioopen , en de braave lieden gelukkig zullen worden: dit moet men zo wel in zulk een verhaal, als in eenen goeden Roman vereenigd aantreffen ; bun onderfchcid beflaat alleen in de verfchilJendc uitgebreidheid : een verhaal moet zo veele in- en bij-komende voorvallen niet hebben als een Roman. Pet geen alleen ter tijdkortinge gefchre-  AAN DEN LEZER. VII ven wordt, moet zeer naauwkeurig bij de waarfchijnelijkheid bepaald blijven: eene vernering moet het geloof des Lezers niet op eene al te flrenge proef Hellen : een fprecker verliest al zijn credit, als hij ons dingen wil doen gelooven die ten hoogften onmogelijk zijn ; te vergeefsch is naderhand alles wat hij zégt, hoe goed het zijn moge ; wij zijn voortaan op onze hoede, en laaten ons niet wat op den mouw fpelden; onze dierbaare eigenliefde vindt haar belang daar maar in 't geheel niet bij ; ligtgeloovigheid is altoos het kenmerk van eenen onkundigen naauwbepaalden geest, en misfchien , wenden veelen onzer zogenaamde fterke vernuften daarom een veel grooter ongeloof vóór dan zij het hart hebben voettegeeven : dit in 't voorbijgaan. Het wddie is de grondflag der Hiftorien, het waarfchijnelijke is voor een Roman en een ver fier d verhaal genoegzaam: indien opzichte heeft de Romanfchrijver de handen ruim ; hij is niet bedwongen door de waarheid der zaake ; maar op deeze klip hebben echter zeer veele fchrijvers gefloten : men beknibbelt hen niet over de bron* 4  VTTI AAN DEN LEZER. nen waaruit zij een fchitterend voorval hebben weeten te fcheppen ; dit is zeker; niemand kan het ontkennen ; maar ten welken prijze hebben zij deeze vrijheid ? de Lezer eischt dat men hem, in betaaling , eene,vinding leverc , die noch laag noch gedrongen is : hij die alleenlijk gevallen fchrijft zonder vernuft , zonder mensenkennis , zonder genie, (cn dit zegt nog iet meer,) krijgt geen aandeel in de goedkeuring dcrzulkcn wier goedkeuring iet meer beduidt dan een hoilijke dankbetuiging; het zijn fchiklerijen die in den rang der uithangborden, en op de koop gemaakte portraiten behooren: zo hij nu integendeel , om ons eene menigte zonderlinge en geheel fpikfpelder nieuwe dingen medetedeclen , zijnen geest in de hoogte doet Hijgen , zonder dien onder het geleide des gezonden vernufes te Hellen, dan voldoet hij eyeii weinig : zodra een voorval kwalijk wordt uitgewerkt, is het niemands fchuld drn zijne eigene ; men wijt het ook hem alléén ; hij is immers heer en meester om zig een onderwerp te fcheppen? en men vraagt met recht: ,, "Waarom hebt gij u van het ver„, mogen der uitvinding niet beter weeten te  AAN DEN LEZER. IX „ bedienen ? is dit buiten uw bepaald vernuft, „ waar hebt gij u dan mede bemoeid?" men kan immers een zeer degelijk mensch zijn , en in het fchrij vers gilde eene magere vertooning maaken? of, zo als een groot Fransch vernuft zegt, een armzalig rijmelaar en een zeer uitmuntend man weezen ? de Lezer deezer fchriften eischt nog al meer , en zo lang hij niets onbillijks eischt moet men hem ook niets weigeren. De Lezer eischt dan, dat niets flap, kruipend , geestloos in het werk zelf zij ; dat eene eenigzins verhitte inbeelding eene ziel geeve aan de geheele daad; dat die ziel de Lezers bewerke, en niet vcrflaauwe geduurende den geheelen voordgang van het werk : een langwijlig , droomig , ééntoonig verhaal , verveelt niet alleen heetgebakerde jonge, in duizende wisjewasjes druk bezige, lieden , (daar was misfchien nog zo heel veel niet aangelegen;) maar verveelt ook zulke menfchen die het eene eer is den tijd, op eene voor hen voldoende wijs, nu en dan te korten : met één woord, alles wat den Lezer zonder voldoende reden onderweg ophoudt ; alles wat hem doet vermoeden dat de Schrij* 5  x aan den lezer. ver hem in eenen kring doet omloopen, omloopen , en omloopen, zondereen voetfhp verder te komen, is voor hem onverdraagclijk, zo dat men met recht magbefluiten, dat het fchrijven eens Romans, wel ieder even ni, maar, voor zijnen roem , niet ieder even nut is: alle tusfchcnvcrhaalen die den Lezer onderweg ophouden , moeten des door hunne eigene fchoonheid hem vergenoegen; hij wenscht tog altoos de ontknooping der uitkomst te weeten : geeft men hem een ander verhaal, dat moet ten minsten zijn aandacht kunnen bezighouden; is dit zo niet, dan Haat hij alle tusfchenvlechtzcls over , doorbladert het bock , en in fpijt van den fchrijvcr , last hij het afgebroken verhaal zeer handig aan elkander — dit was het lot der Romans van scuderi : zeker Fransch fchrijver heeft het dus uitgedrukt : „ Men Haat twin,, tig bladzijden over, om het einde te vin„ den." De Epifodes moeten onderfcheiden zijn : dit ontfluit een bron van geduurig aangenaame nieuwigheden , maar zij moeten wel in verband ftaan , en natuurlijk overeenflemmen met het onderwerp ; Eene Gcographifche  AAN DEN LEZER. XI kaart der tederheid, komt bijfter flecht te pas in een onderwerp, genomen uit de Romeinfchc hiftorie." Men moet eene keuze doen omtrent het volk dat men ten tooneele wil voeren, maar als men de keus gedaan heeft , moet men die ook houden , en het nationaal charakter moet ook even zo zorgvuldig bewaard worden, als het eigen bijzonder charaktcr ; men zegge niet, liefde is liefde, en haat is haat; indien men daaruit eene tegenwerping wilde rnaaken : liefde is liefde , en haat is haat : dit is in den grond zeer zeker ; maar het is niet minder zeker, dat een Spanjaart en een Nederlander zo onderfcheiden zijn in hunne wijs van beminnen , als in den vorm hunner kleding : daar is misfehien niet meer onderfcheid tusfehen den Spaanfchen en Nederlandfch.cn dampkring , dan tusfehen den geheelen loop hunner minnaarijen: is er niet een even groot onderfcheid tusfehen den haat eens Franschmans, en die eens Italiaans ? om niet te langwijlig te worden, zal ik hier niets bijvoegen over die fijne, doch een ervaaren oog niet ontglippende , kleine , maar echter altoos blijvende contrasten , en bijna on-  xu AAN DEN LEZER. merkbaare overgangen , die de driften , bij perfoonen van denzelfden landaart, door de bijzondere wijzigingen , verkrijgen en behouden. Het is tamelijk onverfchillig , of het onderwerp ernitig, ftatig, dan of het grappig en vrolijk zij; tomes jones en clarisse , misfehien de twee uiterften in deeze foort van fchriften , kunnen even zeer aan geoefende lezers voldoen , wat het onderwerp zelf betreft; beiden eifchen het penfecl van een groot genie.; en het geen clarisse in rijkheid der compofitie wint, wordt misfehien in tomes jones opgewogen , door geene mindere trekken van kunst en mensenkennis; men eischt, en dat in alle onderwerpen , (die eisch is gegrond,) dat de fchrijver met de waakzaamiTe oplettendheid achtgeeve,om zo min in eene clarisse als in een tomes jones , zelfs geene fchemerachtigeonbetaamelijkheid , op den tweeden achtergrond te plaatfen: hier moet fijne , en geoefende fmaak oordcel «rijken ; en hij zeker zal goedkeuren het geen godsdienst, zeden, deugd, gegrond oordeel, met welgevallen befchouwen : bet is in het geheel niet genoeg , dat men de onderwerpen die men fchildert met al de waarheid  AAN DEN LEZER. XIII der Natuur afïnaale ; de uitvoering kan verwonderlijk zijn , maar deeze verdienfle valt geheel weg , in dit licht waarin wij nu de zaaken befchouwen: dit is het niet al: menfchen die het eene eere zij tebehaagen, door onze fchriften ; jonge lieden , die in hun denken onderfcheidcn zijn van het gros des volks, in welk eenen rang zij dan ook geplaatst zijn , eifchen niet zo maar onbepaald weg, dat men hun de Natuur afmaale; zij eifchen de fchoone, de onfchuldige , de aangenaame Natuur , en indien men haare broosheid , haare zwakheid moest fchilderen , dan nog, moet er een onafmeetelijkc affland blijven tusfehen zwakheden en ondeugden: men moet alleen in fommige gelegenheden aanwijzen , dat een zwak charakter ondeugend worden kan , doch ik fpreek hier niet van een zwak charakter, maar van zwakheden : en om de zedelijke waarde eens charakters te vinden , moet men het niet in enkelde , losfe, komende en verdwijnende aandoeningen , maar in het groot geheel waarneem en : de opvolging van daaden , moet ons aanwijzen , wat wij over den geheelen mensch hebben te oordeelen : men kan onder het bekleedzel der  xiv AAN den lezer. vinding de deugd beminnelijk afmaaien, als men eene beminnelijke perfoon metmoejelijkheden en rampen heeft doen worstelen , en eindelijk doet overwinnen: naar maate wii den Lezer belang voor haar hebben ingeboezemd , wcnscht hij ook te vuuriger haar gelukkig te zien': men wil meestal dat dit nog aan deeze zijde des grafs zij; dit berisp ik niet ; hoewel men dit niet moet eifchen omtrent clarisse, vermits het geheele plan des fchrijvers, zo is ingericht, dat dit ondoenlijk zij— Men kan haat voor de ondeugd verwekken , door een ondeugend man ten tooncele te voeren , die , na een fchijnbaar geluk , eindelijk in zijne eigene ftrikken valt, en dan indedaad ongelukkig wordt, omdat hij de ftraf zijner misdaaden ontvangt: wat men ook afbeeldc , men moet den godsdienst en de goede zeden hulde doen: is het noodzaakelijk een' lovelace intevoeren , laat hem dan het afgrijzelijk loon zijner fnoodheden in de volfte maate ontvangen ; dus doende zal men de neiging om hem natewandelen uitrukken. Menfchen die zig niet door woorden laaten bedriegen , en niet in eene heilige woede en ftuiptrekkingen vallen , op den klank der  aan den lezer. XV woorden, Roman, Comedie, geestig Verhaal, hebben altoos gemeend , dat deeze fchriften zeer veel ter bevorderinge der goede zeden , en de befchaafde zamenleving kunnen toebrengen ; maar kan men zig met zo eene uitkomst ftreelen, als men aan een lezend lediggangcr , niets voorhoudt, dan een nestig zamenweefzel van pik donkere, onwaarfchij. nelijke, elkander geduurig kruifende gevallen , zedelijke cartouches , en la rues, ongemeene voorvallen en ontknoopingen die het hart tot op deszelfs wortel vanéén fcheuren? als men niets te verhaalen hebbe, dan hiftorietjens uit hetSerrail; ontmoetingen van minnaars in Barbarijen gevangen; misdaadige fchaakingen; grillige reizen door ingebeelde gewesten, eindigende zo ftrijdig tegen de reden als tegen de waarheid? het baat niet of de fchrijver veele talenten hebbe; men is knorrig om dat hij die dus misbruikt, en men heeft gelijk : zoude men des de omfchrijving van een goeden Roman niet met deeze woorden mogen geeven? „ Een „ goede Roman is de afbeelding van het „ menschlijke leven ; het hoofdoogmerk ,, moet zijn de ondeugden te doen vervol„ gen, en belagchelijkheden te berispen" -  XVI AAN DEN LEZER. In hoe verre de Vaderlandfche Romans, Sara Burgerhart, en Willem Levend , voldaan hebben aan deeze definitie,laat ik met reden over aan de befiisfing van onpartijdige Lezers; terwijl ik hun , met Vader horatius , eene gezonde ziel in een welvaarend ligchaam toewenfche. E. BEKKER, WED. WOLFF. Trevoux in Dombes, den i April, 1791. DE  D E GEVAAREN VAN DEN LASTER. EERSTE BRIEF. miss fannij, aan miss carolina dorblai. Ik ben dan reeds ter plaatfe mijner beftemming, op eenen affiand van zestig mijlen met u : treurige ontdekking ! vaart nu wel , o mijne lieve en geliefde vrienden , mijne uitgelezenfte vermaaken , mijne meest verkozene tijdkortingen ! door de onverwachtfte omwenteling mijns lots overgebragt in eene voor mij geheel onbekende wereld ! wat zal daar van mij worden ? hiervoor ben ik tameiijk 011verfchillig , indien gij maar , o tedergeiiefd huisgezin, waaraan ik alles wat ik ben, en worden kan, voor mij zelve verfchuldigd blijf, gelukkig zijt ! Sir dorblai , mijn eerwaardige weldoener, mijn vriend, A  £ de gevaaren van den laster. rnyn vader! ontvang nogmaals de levendigfte, de tederde erkentenis voor alle gunsten, voor alle onderwijzingen mij dus lange medegedeeld : mijne Caroline , zeg mijnen befchermer alles wat uw eigen, gevoelig, wel geplaatst hart zeggen kan, voor uwe vriendin; nimmer zult gij u te fterk uitdrukken, omtrent hetgeen ik voor hem gevoel. Wat doet thans uw onredelijke, onltuimige broeder ? houdt hij mij nog al voor ondankbaar ? o welke verwijtingen deedt hij mij toen ik vertrok ! „ Mijne neêrflagtigheid, mijne traanen, mijne klag„ ten , alles was louter gemaaktheid :" en , even of het van mij afhinge bij u allen te blijven, maakte hij mij eene misdaad van mijn noodzaaklijk vertrek : met hoe veel ongedulds flreed hij tegen zijne eigene droefheid! hoe gemelijk, hoe hard was hij! zijne liefde, (want ik weet dat hij mij bemint,) zijne liefde was meer woest dan teder ; bij liet niet een eenige zucht ; hij was moejelijk , morde , en in zijne onredelijkheid maakte hij mij het flagtofTer van zijn eigen verdriet, dat ik echter veel lterker gevoelde dan hij: wij zijn beiden ongelukkig: waarom zal ik voor u iet verbergen dat gij zo wel weet ? ware het niet beter voor ons beiden, dit verdriet met ftandvastigheid te draagen ? maar gij kent zijn onbedwingbaaren geest; hij weet niet wat het zij, een onvermijdelijk kwaad met bedaardheid te lijden, en Maande te blijven in alles wat onze rust , ons genoegen beftormt. Waar, mijne vriendin? zijn die gelukkige oogenblikken , waarin onze denkbeelden  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. 3 zig vasthechten aan het geen ons vleit; waarin een zuiver aapdoenlijk gevoel zig ontwikkelt, en vestigt; en dat zonder ongerustheid voordtebrengen ? ik vrees , helaas ! dat die verdweenen zijn , en nimmer zullen wederkomen. Van dien tijd af dat uw edelmoedige Vader mij uit de armen mijner dervende Aioeder ontving, en ik nog veel te jong was om mijn verlies wel te bevatten, genoot ik alle die goedheden, die oplettende zorgvuldigheden, die ik van mijne overledene ouders had kunnen verwachten: met u en uwen lieven broeder opgevoed wordende , vloog mijne kindschheid rasch voorbij , en de jaaren waarin de Natuur tot ons hart begint te fpreeken , waarin wij op onze aanwezigheid beginnen te letten en die te gevoelen , zijn als een droom verdweenen. Meermaalen zijn wij hieromtrent overeengekomen, dat de bron van alle mijne verdrietlijkhedcn ligt in de wederzijdfche geneigdheden uws broeders en mij: gij zaagt onze liefde ontluiken ; zij had reeds diepe wortels in ons hart gefchooten , vóór wij nog bevroedden dat wij beminden; doch zodra wij hiervan verzekerd waren openden wij ons geheel hart voor uwen Vader : zijne zachtmoedige wijsheid beklaagde ons, en poogde tevens eene drift tegentegaan , die hij vreesde dat nooit voor ons gelukkig eindigen zoude. Zal ik ooit vergeeten wat uw Vader, mij omhelzende , zeide ? nooit ! en om u te overtuigen hoe diep zijne woorden in mijn geheugen zijn ingedrukt, A 1  4 de gevaaren van den laster, zal ik mij het genoegen geeven om die nogmaals voor u te herhaalen : „ Mijne lieve fanmj ! " dus fprak hij , „ het grootfte geluk waarvoor mijne „ klimmende jaaren vatbaar zijn , zoude, na dat .., ik u ten Vader geftrekt heb , zeker beftaan in „ u , door een huwelijk met mijnen zoon , mijne „ dochter te kunnen noemen: maar kan ik ooit aan „ eene verbindenis van dien aart mijne toeftemming „ geevcn ? neen , hiertoe is mijne liefde voor u „ beiden veel te vaderlijk : wat zoude dit anders ,, zijn clan u beiden overteleveren aan alle ijsfelijk„ heden eener fteeds toeneemende behoeftigheid ? „ gij mijn kind , bezit niets ; mijn zoon kan ik „ niets nalaaten ; want ook dit landgoed, waarop ., wij ons matig levensonderhoud vinden, moet, na „ mijnen dood , tot de eerfte bezitters wederkee„ ren: god behoede mijne kinderen voor de droef„ heid , de zorgen , de bekommeringen die hunnen „ vader bij eene fmardijke ondervinding zo wèl bekend zijn ! " Hij was iterk ontroerd ; hij zweeg een weinig , en poogde eenige traanen , doch te vergcefsch, voor mij te verbergen : hij hervattede dus: „ Gij weet, „ mijn fanmj , wat ik voor mijne kinderen gedaan „ heb; (immers voer zo verre gij dit weeten kunt:) „ ik heb niets verzuimd om hen door eene zorg„ vuldige opvoeding tot degelijke menfehen te vor„ men ; ik beb hen zo veel mij mogelijk ware on„ derweezen in alle zulke kundigheden, die den geest „ verfieren , die ons bezigheid verfchafl'en , ook  de gevaaren van den laster. 5 dan , als wij verre van alle vermaaken en uit„ fpanningen der ftad verwijderd zijn ; ik heb hun „ vaste indrukken gegeeven van dien Godsdienst die „ alleen de menscli tot zijne oorfpronglijke waarde „ kan verheffen; ik heb hen aangetoond , dat niets ons verhagen kan dan domheiden ondeugd: mij„ ne poogingen zijn niet geheel vruchtloos : mijne „ kinderen beminnen mij als hun beste vriend, en „ eerbiedigen mij als een welgezind Vader : ca- rolina is de vreugd van mijn leven ; dorblai ,, kan, met 'er tijd, den roem zijns vaders beves„ tigen : ik doe hem geen ongelijk ; hij is mijn „ zoon , mijn geliefde zoon , maar mijne vaderlij„ ke oogen zijn niet blind voor zijne gebreken ; „ hij is heftig, opvliegend, ongeftadig:" (ik bloosde) ,, bloos niet mijne fannij , om dat ik de waarheid „ zeg ; hij is ook oprecht, edelmoedig, kan van „ zijne dwaalingen te rug komen, en die belijden, „ terwijl hij alles poogt te verbeteren ; ik hoop „ veel van hem; ik ben niet onvoldaan over hem, „ wat mij betreft ; neen , hij bemint zijn' vader „ met de vuuriglle genegenheid; bij is een liefheb„ bend, minzaam broeder, en zijne keuze omtrent „ u (trekt zo wel zijnen fmaak als zijn hart tot „ eer : maar hij is arm , en heeft geene uitzichten „ dan door zig nuttig en noodig te maaken in de „ bedrijvende wereld : ik verzuimde niets wat van ,, mij afhing om hem eene bediening te bezorgen; „ indien hij hieromtrent eens beter daagt dan zijn „ vader , dan zal hij 'er aan denken kunnen , A 3  6 de gevaaren van den laster. „ en niet eerder , om zijn hart te voldoen : doch „ dit is zeer onzeker , en ongetwijfeld nog verre „ af; genomen dat, hij al eens geplaatst wierde. Het „ is uw pligt, mijne eannjj , om hem daar van „ te overtuigen : hoe redelijk de liefde van een „ deugdzaam meisjen ook zij , en de uwe is ge„ hecl-en-al onberispelijk, zij moet door de reden zel- ve deeze zoete drift beftuuren: de Natuur gaf de „ vrouwen die zachte , alles overmeesterende zoet„ aartigheid , die haar in ftaat ftelt om in dcezen ,, wonderen tc doen : men leert haar al vroeg zig „ zeiven te overwinnen, om dat men de vrouwen „ wil overtuigen dat zij het verftand onderdanig „ zijn moeten•; en geene andere kracht ontvingen dan de overreding : luister des naar mij , mijn „ kind , ook dan als mijne woorden u een weinig „ hard voorkomen : 't is uw vriend , 't is uw va- der die, uit tedere bekommering voor u beiden, „ dus fpreekt , en dus behoort te doen : fpreek „ met dorblai ! gebruik uwe liefde, uwe deugd, ,', om hem te overtuigen dat hij zo moet handelen, ,, als ik van u eisch : maatig , door uwe bedaard, heid, door uwe geduldigheid de hitte zijner ge, aartheid : hij bemint u , dit kan u des niet ., moejelijk vallen : ik Hel zijn geheel lot , zijne , belangens, ja zijne verbetering geheel-en-al in uwe , handen: bedwing dien onbetembaaren geest: geen , vader zelf kan hier zo veel uitwerken als eene , beminde geliefde : hoe dikwijls beef ik voor zij, ne , mag ik zeggen , gloejende jeugd! maar zo  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. 7 „ a!s ik zeg , bij bemint ; hij bemint het eenige „ meisje» dat hem te recht kan brengen ; hierop „ rust mijne hoop ; ik verwacht alles daar van." Uw vader zweeg, ik omarmde hem met de grootfte vuurigheid en tederheid ; ik was zo volmaakt overtuigd van al het billijke dat hij mij had voorgehouden ; ik beloofde mij altoos dóór zijne voorzichtigheid te laaten geleiden , en mijn geheele hart houdt aan die belofte onaffcheidelijk vast. Ik verzuimde niets wat van mij afhing om uwen broeder te doen toeftemmen in het geene voor ons beiden zo noodzaakelijk was; dit was geen gemaklijk werk ; ik' had ook het genoegen geenzins om naar wensch te ilaagen : dien post was voor mij te zwaarder, dewijl onze huislijke verkeering op denzelfden voet bleef voordduuren : hij zag mij geduurig; en altoos, dit moet ik bekennen, met nog levendiger vermaak ; hij verzekerde mij zo menigmaal van zijne liefde, van den eerbied dien hij mij toedroeg; hij vleidde zig zo ter goedertrouw met eene aanitaande bevordering ; hij was zo aan mij gehecht ; gij mijne vriendin waart zo fterk op zijne zijde , dat ik meermaalen duchtte te zullen bezwijken in mijn voorneemen; want, terwijl ik hem poogde te overtuigen , dat hij mijne redenen moest gehoor geeven , pleitte mijn hart voor hem ; en terwijl ik hem beklaagde, betreurde ik heimelijk mijn eigen ongelukkig lot ; ik volgde echter uws vaders raad, hoe veel die mij kostte, en ik nam nogmaals voor, nooit daar van aftewijken. A 4  S DE gevaaren van den laster. Eene onverwachte omdandigheid begunstigde dit goed voorneemen; ik hield het van mijnen pligt die gelegenheid niet te verzuimen, maar met ijver optevatten, dewijl ik daarin een nieuw hulpmiddel meende te ontdekken. Sir walgarde , bevriend met mijne overledene Moeder legde bij uwen Vader een bezoek af , bij gelegenheid dat hij zig in de nabijheid zijns fends goeds bevond , en vernieuwde de kennis en vriendfchap die zij in hunne eerde jeugd gemaakt hadden: hij bleef eenige weinige dagen op mvs vaders erndig verzoek: hij zag mij, hij hoorde wie ik was" en bleef niet onkundig van mijne om Handigheden : ik had het genoegen van deezen eerlijken man dermaate te behaagen dat hij mij aanbood met zich naar London te neemen, en daar in zijn eigen huis als voor een bloedverwant voor mij te zorgen: 'ik deed deeze keuze niet zonder uwen Vader te hebben geraadpleegd , zonder met u mijne vriendin daarover gefproken te hebben; gij beiden danktet de Voorzienigheid voor dat mijn aandaand geluk, (zo noemdet gij het;) alles werd weldra gefehikt, en uw Vader betrouwde mij in de handen van den besten man, dien hij als zijnen bijzonderen vriend hoogachtte. Ik zal hier niet aanroeren hoe mijn hart in tusfehen gedeld was : ach ! u , uw broeder , dit huis, alle mijne goede vrienden en bekenden te moeten vaarwel zeggen ! 't was mij bijna ondoenlijk; te meer daar ik voor mij geen de minste zucht heb , tot  de gevaaren van den laster. 9 dat aanzien of die vermaaken die in het Had-leven gelden, en gezocht worden: ik voorfpelde mij Mve dat nu mijn geluk eindigde , maar de overtuiging dat ik uws Vaders raad moest volgen; dat ik mij, het koste wat het wilde, van uwen broeder moest verwijderen , indien het mij waarlijk ernst ware mijne belofte te houden ; dit, en dit ook alleen dwong mij, om in de magt van eenen nieuwen befchermer overtegaan ; en met onderwerping alles aftewachten wat de Voorzienigheid over mij beflooten had. Zo fcheidde ik dan van alles wat mij het liefst, het dierbaarst , het eerwaardigst op deeze wereld is ! ik offerde mij op aan de gerustheid van uwen Vader.; ik moest ; mijn hart zuchtte , ik Hortte veele traanen, maar mijne keuze was bepaald : uw onredelijke broeder, terwijl hij mijne tederh.fl hoonde, mijne oprechtheid kwetste, prees fchirnpswijze mijnen moed , die mij in Haat Helde om u allen te veriaaten; wat konde ik, dan zwijgen ? dan hem tijd tot bedaaren geeven? Gister avond, negen uuren, kwamen wij hier aan; het zij nu dat men Sir malgarde niet verwachtte , of dat de wederkomst eens echtgenoots die verfchcidene maanden afwezig was, in deeze familie niets betekent , dit is zeker , dat wij noch Mevrouw malgarde noch haare Dochter t'huis vonden ; zij aten dien avond in de Had ; ik heb nog geen van beiden gezien ; het is bij deeze Dames nog geen dag. . . Men komt mij waarfchuwen; Sir malgarde wacht mij; hij zal mij zeker bij zijne Vrouw inA 5  IO DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. leiden. Vaarwel ! ik verzoek dat gij dit briefjen aan uwen broeder overhandigt. TWEEDE BRIE F, MISS FANN1J , AAN SIR D0RBLAI. WAARDE DORLLAI ! Indien ik niet in het oog hield dat veel meer uwe driftige, geweldige geaartheid , dan wel eene koele dwarsdrijvende onredelijkheid , de bron zij waaruit uwe grillige, uwe verkeerde behandeling te mijvvaards voordvloeide , vooral federt ik u mijn voorneemen om naar London te gaan, mededeelde, ik zoude veel minder genegen zijn om u alles te vergecven , dan nu , nu ik overtuigd ben dat uw ooggeffel altoos de meeste dingen in eene geheel andere betrekking ziet , dan ik die befchouw. Ik vlei mij dat uw gezond oordeel, zodra alle deeze nevels van drift en verdriet verdwcenen zullen zijn, u het rechte ipoor zal wijzen, waarvan gij nu zo verre zijt afgeweken, en dat uw eerlijk hart geen oogenblik aarfelen zal om de reden gehoor te geeven ; dan zult gij zien dat gij u omtrent uwe vriendin , want die blijf ik onveranderlijk , op eene wijze gedragen hebt die niemand dan eene toegeevende vriendin kan vergee- ven,  de gevaaren van den laster. i1 ven , indien zij zig verwaardigt om daar aanmerkingen over te maaken en 'er niet onverfchillig voor is : gij voegdet verwijtingen bij f'chertzerij ; ieder woord zoude eene belediging geweest zijn indien het in de magt van opvliegende geesten ftondc, iemand te beledigen, die de hoogde goedkeuring uws braaven Vaders , uwer beminde zuster, ja ook die van haar eigen wél onderzocht hart wegdraagt; alles wat gij des van wispeltuurigheid, van Coguelterie, van mijne zucht om de groote Londonfche wereld te gaan zien, en aldaar eene aanmerkelijke rol te fpeelen , ontwierp! , treft mij gevoelig , maar 't is alleen om uwen wil ; dit zult. gij zeer wel bevatten , als gij overweegt dat ik niet onverfchillig zijn kan hoe een jongeling, dien ik mijn vriend noem in fpijt van zig zeiven mijn vriend noem ; een jongeling die zo veel gefchiktheid heeft om zijne voortreffelijke opvoeding eere aantedoen ; een jongeling dien men zijne gebreken beeft leeren kennen, de middelen aangeweczen om die te bcfhïjden , zo verbaasd verre afdwaalt van die beginzels die hij zelf omhelst , goedkeurt, en zo dikwijls voorneemt te volgen , als het 'er op aankomt om „eene vriendin te zien vertrekken die alleen uit reden het huisgezin verlaat , daar zij zo gelukkig leefde, dat geene flandverwisfeling haar immer voordeelig zijn kan ; een huisgezin waaraan haar geheel hart onverdeeld gehecht blijft. Waarde dorblai ! mag ik u nog wel éénmaal vraagen : veronderfteld zijnde , dat uw oogmerk  12 DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. omtrent mij uitvoerelijk ware, kunnen wij wel ooit tamelijk met elkander gelukkig zijn ? onze geaartheden verfchillen zo zeer , onze manier van denken en doen loopt zo verbaasd verre uit elkander! hebben wij, die zonder oogmerk beminden, hier wel ernftig genoeg aan gedacht? laat ik liever zeggen : konden jonge lieden, nog naauvvlijks der kindschheid ontwasten, zich daaromtrent immer bepaalen ? ontleen uit dit gezegde niet zo zeer eene befchuldiging over u , dan wel de aanleiding om uwe gedachten daarover emltig bezig te houden : zouden wij wel altijd elkander zo levendig beminnen als noodig is om ons fteeds van onze beste zijde wederzijds te befchouwen ? ik bepaal mij thans bij dit onderwerp te meer, om dat de verbindenis, waarop thans uw hart zo gefield is , nooit onwaarfchijnelijker was dan nu. Ik wil u wel nogmaals verzekeren , dat ik u, in weerwil uwer gebreken, verkies boven alle jonge lieden mij bekend ; en dat ik , zo het mogelijk ware, misfehien moeds genoeg hebben zoude om mijn lot in uwe handen te (lellen ; vermids ik uw hart meen te kennen als een goed en welgeplaatst hart; maar de voorzichtigheid, en ook mijne zorg voor uwe bevordering , beletten mij anders aan u dan als aan een' broederlijk' vriend te denken: of mij dit eenige moeite kost is iet 't welk ik liefst voor mij houde. Leef gelukkig , en poog u de goedkeuring uws uitmuntenden Vaders waardig te maaken, door zijne wijze lesfen te volgen. Vaarwel.  de gevaaren van den laster. 15 DERDE BRIE F. uiiss fan nij , aan miss d o r b l a i. w aar ben ik mijne vriendin ? wat heb ik te wachten van deeze lieden die mijn ongevallig lot mij dwong tegentegaan ? 0 hoe verkeerd dacht ik, toen ik mij verbeeldde dat ongeluk eene aanbeveeling was , bij hen die in weelde en overvloed leeven ; dat het befchouwen van ongelukkigen iet zo treurigs zijn moest , voor hen die rijklijk met goederen bedeeld zijn , dat men zig haastte om wèl te doen aan de geenen die door de fortuin geheel misgedeeld waren ; in deezen , mijne carolina , heeft mijn hart alken mij beftuurd , en wat zag ik ooit anders in uws vaders huis dan 't geen mij in deeze gedachten moest verfterken ? allen die de hulp, den raad, den bijftand uws Vaders noodig hadden, vonden zig befchermd , getroost , en , zo veel in zijn vermogen Mond , deelde hij ook mede : de welgezindheid van Sir malgarde bragt ook veel toe om mij dit vertrouwen inteboezemen, en hoe gaarn gelooft men datgeen 't welk men wenscht , en waarvan men in zijne eigene denkwijze de proeven heeft ! wat, zeide ik dikwijls tot mij zelve, zou toch het vooruaamfte genot des overvloeds zijn kun-  14 DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. nen, dan ongelukkiger! wèltedoen? mededogen zonder magt lijdt; dit ondervond ik maar al te dikwijls: waarlijk , 'er ftroomt iet bitters over mijn leven : zou dit nimmer ophouden? na mij van u gefcheurd, en met het verlies van uw bijzijn alles verboren te hebben , blijft mij niets overig dan koele verfmaadende befrhermers: ik zonder hier echter den braaven deugdzaamen vSir malgarde van uit : maar ik zie zeer wel dat hij zelf als ik vreest, of men zijne edele oogmerken omtrent mij wel zal begunstigen. Gisteren in zijne kamer komende merkte ik duidelijk dat hij niet blijmoedig was ; hij vattede mijne hand : „ Ik hoop ," zeide hij: „ dat gij niet te „ veel door de reis vermoeid zijt ?" na hij zig naast mij geplaatst had, fprak hij dus voord : „ Mijne „ vriendfehap voor Mevrouw sriungler , onze „ vermaagfehapping , de menigvuldige verpligtingen „ die ik aan deeze waarde vrouw heb , maar nog „ meer uwe eigene verdiensten , en den ongunsti„ gen toelbnd uwer zaaken, hebben mij een leven„ dig verlangen ingeboezemd om u alle die diensten ,, te bewijzen die u zullen overtuigen dat mijn eenig „ oogmerk beflaat in u gelukkig te zien ; ik zal „ niets verzuimen om dat oogmerk te bereiken; ik „ vrees echter dat den aanvang van eene voor u „ geheel nieuwe verkeering u onaangenaam toefchij,, nen zal ; uw hart is niet op dien toon geflemd, „ welke hier noodig is ; uwe oprechtheid , uwe „ natuurlijke, en daarom allerbeminnelijkfle eenvou-  de gevaaren van den laster. 15 „ digheid, zullen buiten het huisgezin uws vriends „ en den kring zijner beste vrienden , weinig be„ antwoord worden ; gij zult in de Londonfche „ zamenleeving geen fpoor vinden van die eenpaa„ rige , geenzins eenzelvige levenswijs , die aan „ een gevoelig onbedorven bart zo boven alles be„ haagt; en die men bijna niet genieten kan, dan „ op het land, in een deugdzaame wèl overeenitem,, mende familie ; ik moet u des het een en ander „ zeggen zo wel omtrent hetgeen'u zoude" kunnen „ verwonderen, als mishaagen: Mevrouw malgar99 DE heeft eenige goede hoedanigheden; daar hou„ de ik mij wel van verzekerd ; maar haar koel „ en verftrooid voorkomen , fchijnt veelmaals on„ verfchilligheid , en nog meermaals verfmadelijk„ heid ; laat dit air u geene ongunstige indrukken 99 van haar geeven, vooral laat het u niet bedroe„ ven : mijne dochter is vijftien jaar , maar zij is „ zo beuzelachtig opgevoed , als de meeste kinde„ ren van rijke lieden in de groote Heden : hoe „ zoude ik te befchuldigen zijn , indien ik door „ verzuim daarvan oorzaak ware! , maar mijne veel„ vuldige reizen en gewigtige bezigheden hebben „ mij buiten de mogelijkheid gefield , om zo zeer „ het oog te houden over dit groote werk als ver„ eischt werd , om het wèl te doen ilaagen ; ik „ vleie mij heel zeer dat zij de waardij kennen zal „ van eene jonge Juffrouw zo als gij zijt , en dat „ zij niet zal nalaaten om u tot haare vriendin te „ kiezen : ik verzoek intusfchen uwe vriendfchap  16 DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. „ voor haar." Ik had de tijd niet om hierop iet te a, twoprden , want men kwam zeggen dat liet bij Mevrouw dug was ; hij leidde mij in haar vertn Is ; zijne dochter ontmoette hem aan den ingang: omringd door een groot getal winkeliers , gaf zig weinig moeite om ons te ontvangen , en omhelsde harren \ ader met 20 veele koelheid, als of hij Hechts eene goede bekende van haar, en geenzins een liefhebbeud Vader geweest ware, die zij in ettelijke maanden niet gezien had. '1 oen het mogelijk was tot Mevrouw te naderen, iet dat niet zeer gemaklijk viel , maar waartoe tijd cn geduld behoorde , boodt Sir iualgarde mij haar aan , als de dochter eener overledene bloedverwante van wie zij hem dikwijls had hooren lpreeken ; op ten veel zachter toon voegde hij 'er bij , terwijl de winkeliers hunne koopwaaren aan het lager eind der zaal bij elkander fcliikten, en zig bezig hielden : ,, Mifs fannij is dus lange op„ gevoed door Sir dorblai ; een man die, zonder „ rijkdommen te bezitten , het middel heeft ge„ vonden om nuttig te zijn, voor allen die toevlugt bij hem neemen ; zij heeft aan zijne zorgvuldi„ ge opvoeding wel beantwoord; hij ontving haar „ uit de armen eener dervende moeder, die meer ,, deugden dan fchatten bezat; en nu acht ik bet „ mijnen pligt te zijn voor haar alles te doen wat ,, mijne vriendfehap voor haare overledene ouders „ het recht heeft van mij te wachten : ik twijfel „ niet Mevrouw, of gij zult haar als eene aangenaa- „ me  de gevaaren van den laster. 17 „ me huisgenoote ontvangen : dit verzoek ik ook insgelijks aan mijne dochter , die niets dan voor„ deel doen kan met het bijzijn eener minzaame wèl ,, opgevoedde jonge Dame :" toen riep hij zijne dochter, die mij omhelsde, en Mevrouw wendde haar hoofd om ; bedong met eene vrij fterke ftem nog een Huk Hof, dat de winkeliers nog niet hadden ingepakt en , antwoordde niets. Hoe wèl gewapend tegen de koelheid van Mevrouw malcarde , was ik echter , dit moet ik bekennen geheel in de war over de wijze waarop zij mij ontving ; Sir george ' ongerust over de indrukken die dit onthaal op mij maakte, poogde mijne gevoelens hierover uittevinden ; en mijn beklemd hart wederhield met groote moeite die traanen, die ik, indien ik geene aanfchouwers gehad had, zoude geweend hebben. De geheele dag is op deeze wijs doorgebragt; zij heeft mij noch in aanmerking genomen, noch eenige oplettendheid voor mij getoond: eindelijk in mijne kamer terugkomende, haalde ik adem; ik htb al de bitterheid van' mijn lot doorzien ; evenwel zonder dwang of fcbroom van te zullen befpied worden : welk een verfchrikkelijk onderfcheid is 'er tusfehen het tegenwoordige en hetgeen ik misfe! Vaarwel , mijne vriendin ! ik moet u Voor den geheelen dag verlaaten : wat zal ik u , nopens uwen broeder zeggen ! ik moet zien hem te vergeeten : zal dit mogelijk zijn ? neen , nooit ; laat er hem echter onkundig van ; 't is noodwendig ; omhels uwen lieven Vader vuurig voor mij. B  l8 DE. GEVAAREN VAN DEN LASTER. VIERDE BRIEF. SIR DORBLAI, AAN MISS FAN N IJ. MIJNE DIERBAARSTE FANNIJ ! M- moet uwe engelachtige goedaartigheid, uwe toegeevelijkheid , uwe bedaardheid bezitten, om zo veele vergeeving te kunnen fchenken aan eenen onredelijken minnaar, als ik noodig heb en naauwlijks durf bidden : ik kan mij , bij de overdenking hoe ik u bejegend heb, niet ftil houden; 'dit bedroeft, dit vernedert mij , en zij verftoort mij te zeer op mij zelve : heb nog eenmaal medelijden met mij ! ik kan , ik wil niets ter mijner verfchooninge inbrengen, dan myn u tot vervoerens toe beminnend hart : de uitbarstingen mijner liefde mogen u beledigd hebben, maar zij zelve is onfchuldig, en vervult geheel dat hart, 't welk gij eens uwer niet onwaardig rekendet : hemel ! ben ik het die u dus konde beledigen? ik , die indien een ander ook maar twijfelachtig zig over het oogmerk uwer reize hadde uitgedrukt , het mij tot eenen pligt zoude gemaakt hebben den fnoodaart met den degen in de vuist te gaan vervolgen ! konde ik , ó beminde van mijn hart! u verwijtingen doen die mijn eigen verftand  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. 19 afkeurde , en waar boven gy zo zeer verheven zijt ! ik zie , ik belijde het met eene ichaamte en een berouw die gelijk zijn aan mijne misdaad. In welk een tweedragt leef ik met mij zeiven! ik aanbid u om die vrouwlijke zoetaartigheid , en om die bedaarde onderwerping , aan alles wat reden en pligt van u eifchen of fchijnen te eifchen ; en zie daar , zij zijn echter de oorzaak dat mijne dolle ligtgeraaktheid nog heviger woedde: indien gij minder gelijkmoedig geweest waart . . maar neen ; ik durf niet belooven dat ik uw vertrek met meer gedulds zoude gedragen hebben : mijne reden is wel overtuigd van alles wat mijn geëerbiedigde Vader zegt , en door u opgevolgd wordt , maar mijn hart kan dat juk niet op. zig neemen, zonder daar tegen met alle mijne krachten te worstelen : uw gemis , uw afzijn ; ik kan dat denkbeeld niet verdraagen: de hoop om u nog eens de mijne te noemen is de eenige fchat die ik mij niet laat ontrooven ; wist ik maar dat gij mij niet geheel verwerpt , dat mijn heftige geest u niet voor mij vervaart maakt , en alle gemeezaamheid breekt ! kunt gij mij nog met welgevallen aanzien ? kunt gij mij met onderfcheiding gedenken ? ik beef voor een antwoord , maar laat echter alles den tijd en de liefde bevolen. Ik heb deeze laatfte dagen zo zeer de teugels aan mijne woeste driften gevierd, met zo veele onderfcheidene hartstochten geftreden , dat mijne gezondheid daardoor een geweldigen fchok gekregen B *  CO de gevaaren van den LASTER. heeft: dat fchaad niet ! wat is het leven zonder mijne fanntj ? V ij F D E BRIEF. miss dorblai, aan miss spr.ingler. (jij zijt dan indedaad vertrokken mijne waarnfle! alles zegt, alles toont mij dit ; en echter alles is nog als een droom : zo onverwacht , zo haastig! evenwel ik eerbiedig de fchikkingen mijns Vaders in alles , en bewonder u over uwe onderwerping aan een lot dat voor u zo drukkend zijn moet, als het voor mij fmartlijk valt : mijn broeder is ontroostlijk ; al zijne woestheid is uitgeraasd, al zijne onredelijkheid verdvveenen : hij is wonderbaar verzacht , gedwee , tot traanen toe , die hij , ik zie dit aan zijne oogen , als hij mij ontmoet, wel verbergt , maar echter niet weerhoudt : mijn Vader (die u van zijne liefde en hoogde achting verzekert,) mijn Vader houdt niet op van u te roemen over uw ter uitvoer gebragt voorneemen: dorblai zucht , flaat zijne oogen neêr , antwoordt niets , en uwe vriendin kan met haaren Vader ook in deeze niet verfchillen : ik merk dat mijn broeder aan u fchrijft; zo hij mij vóór ik deezen afzend  de gevaaren van den laster. 21 zijnen brief brengt, zal ik dien in deezen influiten : in voorraad bid ik u nogmaals , dat gij hem alles vergeeft ; en alle zijne razernij op de rekening zijner onvergelijkelijke liefde voor u plaatst : ik laak , maar echter ik beklaag hem: het verlies 't welk ik met uw gemis lijde laat zig veel beter denken dan omfchrijven : met u , federt onze eerfte kindschheid verbonden , door gelijkheid in aart , in verkiezingen , in fmaak , en dat meer dan dit alles zegt , door eene welberaadene , wèl bevestigde vriendfchap met mijne fannij ; opgevoed door den zelfden Vader; onderweezen in dezelfde beginzels van godsdienst en zedekunde ; beiden zo wèl overtuigd dat wij gelukkig waren ; geen van beiden eenige begeerte voedende naar het geen buiten onzen kring van vermogen lag : kunnen zulke vrienden gefcheiden worden zonder dat het hart waarlijk lijdt , en de' geest benevelt wordt door treurige gedachten ? neen mijne vriendin ! dit il onmogelijk : ik zie wel dat gij de eenige partij koost die gij kiezen moest, indien gij den wijzen raad mijns Vaders wildet opvolgen ; ik dank ook der Voorzienigheid welke u de gelegenheid gaf om uw voorneemen uittevoeren ; maar , mijne lieve ! terwijl ik dit alles zie, mort mijn hart een weinig. Waarom mogen wij niet in het bezit blijven van genoegens , die door verre de meesten noch begeert , noch gekend worden ; en die zo aanleidelijk zijn om het hart te hechten aan alles wat indedaad den mensch waardig is ? hoe heb ik mij gevleid om B 3  41 de gevaaren van den laster. met u mijne dageu op liet ftille land afteleeven , in alle de zegeningen die een gezonde ziel, een werkzaamen geest, en een welmeenende gezindheid kunnen genieten , en die wij zo wel door eigene ondervinding kennen. Hoe verlang ik naar tijding van u ! ik hoop , maar verwacht niet , dat uw lot ten uwen genoegen verwisfeld zij : ik twijfel of mijne fannij met dat charakter dat ik in haar bemin en vereer, wel de juiste gefchiktheid hebbe om in de Londonfche wereld , en dat wel afhangelijk van anderen, eene fchitterende vertooning te maaken ; mijne fannij die veel liever nuttig onbekend , dan beroemd en waarlijk niets beduidend zijn zoude. Ik heb weinig meer kennis aan de groote wereld dan gij , mijne vriendin ; maar het weinige dat ik 'er van weet verllerkt mijne vrees : ik ben overtuigd dat Sir malgarde een uitmuntend weldenkend , maar ook een weldoend man is ; dat alle zijne oogmerken onberispelijk , zuiver , ja edelmoedig zijn : maar zijne vrouw , zijne dochter , de kring hunner verkeering, is die wel overeenkomstig met zijne denkwijze ? en zult gij u echter niet in de gelegenheid , in de noodzaakelijkheid bevinden, om u naar allen min of meer te fchikken ? mijne vriendfchap voor u maakt mij meer bezorgd dan ik u zeggen kan : uw zachte geest , en uwe onverzettelijke beginzels zullen u daar zo gelukkig niet kunnen maaken , als ik wensch dat gij altoos zijn zult: uw rol, mijne fannij , ligt niet op deeze wijd-  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. 23 fche tooneelen ; maar als gij u daarover bedroeft, troost u dan echter met het oogmerk , 't welke gij had in deeze keuze te doen : waarlijk, de bewustheid dat gij uw' pligt deed , moet u zeer te ftade komen. Schrijf tochten eerften hoe gij u bevindt, en vaarwel. ,© .j^t- = =■» ZESDE BRIEF. MISS FAN N IJ, AAN MISS DORBLAI. De dagen vliegen hier voord in een onbegrijpelijk oproer; onrust en verwarring kondigen hier het opftaan van Mevrouw aan; de knechts loopen, vliegen , fchreeuwen , Hellen zig in drift en beeven : men roept, men begraauwt , men plaagt hen ; de werklieden die tegen dat uur hier verfchijnen , vergrooten dit wangeluid en geweld : Mevrouw , die niet zeer gemaklijk van aart fchijnt, heeft altoos -reden om over allen onvoldaan te zijn. Genoodzaakt om in haare kamer te ontbijten , treed ik geheel onthutst naar beneden , en fta in 't midden van al dit huislijk oproerig geweld : hoewel nu haare luimigheid niet juist rechtftreeks op mij valt , zo fmaak ik al het ongevallige en den angst die dit anderen veroorzaakt en heb 'er dus ook mijn aandeel in : ik zet mij op den rand van mijnen * ' B 4  24 de gevaaren van den laster. floel ; durf naauwlijks mijne oogen opflnan ; bevreesd , onzeker , gereed om liet vertrek uiitegaan , weet ik naauwlijks wat ik duen moet 0f waar ik mij bevinde. Op zo eenen ftoruiachtigen morgen volgt een al zo onttuimigen nadenmiddag ; dan geeft een talrijk gezelfchap van vvelgekleede lieden zig hier over aan die lastige luidruchtigheid die zo natuurlijk is aan charakters, onbekwaam en ongefchikt tot ftille, verfta Jige blijdfehap, Sir george , wel verre van deel te neemen in dit geraas, houdt zig nuttig bezig in zijne zaaken; of heeft zijne uitfpanning bij zijne boeken , en geniet het loon zijner goedheid , terwijl hij zijn geluk vergroot door dat van anderen uittebreiden en te bevestigen : nooit maakte men van grooten rijkdom een beter gebruik , en nimmer werd de uitftekendfte milddaadighcid zo verlfandig befluurd : alle ongelukkigen hebben bij hem eenen vrijen toegang ; hij hoort met geduld en deehiecming de klagteu dor lijdenden en verongelijkten : dit en nog veel meer dan dit, verhaalde mij eene braave vrouw, voor wie hij zorgt, en die in dit zelfde huis een klein verblijf heeft : hoe troost bet mij dat ik door zo een deugdzaam , zo een waardig man befchermd en begunstigd word! Daar brengt men mij uwen brief — welk een blijdfehap voor mij! uw broeder zie ik heeft mij ook gefchreven : beide deeze brieven druk ik aan mijn hart mijne oogen vloeien over dierbaare  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. 25 vriendin! hoe hoog waardeer ik uwe vriendfchap! hoe ontroeren mij uwe klagten over mijn afzijn! hoe berouwt het uw' broeder mij bedroefd te hebben ! dit heb ik wel verwacht ach ! vóór hij mij deeze vergoeding deed was hem alles vergeeven : dit weet hij nu reeds uit mijnen brief in den uwen ingefloten : ik bemin hem zo zeer als ooit , maar ik denk dat het best zij hem niet zo terftond te antwoorden; hij moet mij vergeeten : getrouw aan mijn befluit, zal ik die drift in hem niet aanwakkeren door veelvuldig brieven te wisfelen: zeg hem alleenlijk nogmaals dat alles vergeeven is, en dat ik aan hem met onderfcheiding als aan mijnen broederlijken vriend denk. Uws Vaders oogmerk was , om voor hem eene bediening in de Coloniën te verzoeken ; indien hij daar wèl in flaagt , indien uw broeder vertrekt... wat zal ik zeggen ? troost en bemoedig hem, zeg hem dat ik mijn hart voor hem heilig zal bewaa- ren neen, indien het tot zijne gerustheid noo- dig zij , laat hem ook daaraan twijfelen . . . misfehien is het best dat gij niets van mij fpreekt; alles laat ik u bevolen. B 3  S.6 de gevaaren van den laster. ZEVENDE BRIEF. miss fannij, aan miss dorblai. FT X J-oe zeer ik mij ook toelegge om de kleinachting deezer vrouwe met gelijkmoedigheid aan te zien , en te verdraagen, zo bekruipt mij echter eene geestloosheid die ik niet kan overwinnen. Hemel! moet de hovaardij den armen zo veel verdriets kunnen toebrengen'! maar is het misfehien eene al te groote eigenliefde die mij zo gevoelig maakt voor de uitwerkzels der verwaandheid deezer harde vrouwe! zouden ook de gunstelingen der fortuin , die het vermogen ontvingen om veelen wèl te kunnen doen, zo onedelmoedig handelen, indien zij konden befeffen welke bittere overdenkingen hunne ruwheid , hunne verfmaadende nalatigheid in den geest der ongelukkigen doet ontftaan '? Misf malgarde heeft veel van haars moeders verwaandheid, maar haar charakter is nog te ongevestigd om zig zelve altoos gelijk te blijven : zij heeft vlaagen van gemeenzaamheid , ja zelfs van goedheid omtrent mij : jammer dat ik die verpligt ben aan haare fterke behoefte om te kunnen praaten , zo wel over zig zelve , als over de vermaakjens die zij bijwoonde ; dan rammelt zij zo al  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. 27 onafgebroken voord , over de partijen daar zij bij verzocht was , over de geestige dingen die zij zeide , over den lof dien men haar gaf; en dat zo wel over haare begaafdheden als over haar toilet: onverwacht gaat zij heen , en ik zie haar niet weder , voor dat die zelfde behoefte haar te Merk overvalt om tog te kunnen fnappen en vertellen. Ik zie zelve wel dat mijne aanmerkingen niet gunstig zijn ; en ik ben onvoldaan over mij zelve , om dat ik ongenegen ben anderen te maaken: is dit echter mijn fchuld ? hoe gaarn zoude ik eene zachte liefhebbende ziel ontmoeten ! waarom moeten deeze perfoonen bij wie ik mij bevinde mijn hart toelluiten , terwijl zij het terug ffooten ? A G T S T E BRIEF. MISS FANNIJ, AAN MISS CAROLINA. tiet is eene vertroosting voor mij , u , mijne vriendin ! den geheelen dag te volgen: mijne verbeelding weet u overal te vinden , en mijn hart wijlt* nimmer van u : ik zie hoe gij bij uw vermaaken bezig zijt uwen deugdzaamen Vader met de tederfle bezorging te dienen; dan laat gij uwe oogen gaan over de huishouding , uwe mindere doch altoos nuttige bezigheden , uw leezen, uwe uuren  2 5 de gevaaren van den laster. van afzondering, uwe verkeering en gefprekken met uwen broeder , of met die weinige gebuuren en g»cde vrienden die u bezoeken ; uwe avonduitfpanningen wanneer onze jonge vrienden en gij bijéén komen ; uwe onfcliuldige vreugd , uwe wandelingen i uwe fpelletjens ; ik zie hoe uw Vader zig meest altoos in dat beminnelijk gezelfchap laat vinden, en deel neemt in al dat aangenaame 't welk men nergens zo zeer dan op het land kan genieten ; ik zie uwen beminnelijken broeder alle uwe vermaaken bezielen , en uitbreiden , door zijne vrolijkheid en de levendigheid van zijnen geduurig werkzaamen , en altoos behaagelijken geest ; dit ongedoord eenzelvig nederig leven, 't welk mijne carolina geniet , geeft mij nu nog wel eenige aangenaame oogenblikken ; maar zij worden opgevolgd door de bitterde aandoening , ontdaande uit de overweeging dat ik voor altoos verdoken ben van het geluk om daarin te deelen. Mijne vriendin! indien uwe vriendfchap gelijk aan de mijne , zig , moet verdroojen om de fmarten der afwezigheid doortedaan ; kunt gij mij dan wel vinden in dat geweld 't welk mijn geest in wanorde brengt ? aangevuurd door eene inbijtende ongerustheid , mijne ziel niet kunnende bevredigen, onbekwaam om die kalmte te herkrijgen , die mij zo noodzaakelijk is , zal ik mijn lot draagen ; alle mijne bekwaamheden worden door woeste neigingen afgemat ; droefheid over uw gemis , mijne ongelukkige omdandigheden; het eisftlijke van een hoop-  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. 2p loos aanftaande , de onmogelijkheid om iets daarin te veranderen ; dit treft mij boven alles wat ik zeggen kan , en maakt mij zo verfuft dat ik naauwlijks kan doordenken. Deeze mijne gefteldheid brengt ontwijfelbaar veel toe om alle deeze gezelfchappen nog minder te verkiezen : alle de charakters die ik daarin ontmoet , wijken zo verbaasd verre af van de onzen ; de toon die hier heerscht is zo tegengclfeld aan dien die onze bijeenkomsten beftuurt; de tijdkortingen die men hier verkiest ftrijden zo lterk tegen die waaraan wij gewoon zijn , en die , ik voor mij , nimmer zal kunnen goedvinden , dat ik geduurig noodig heb mij uws Vaders meest geliefden grondregel levendig voorteftellen : „ Laaten wij onze oogen wenden van de gebreken onzer medemenfchen ; wat nut„ tigheid kunnen onze feherpfle berispingen toch „ voor hen hebben? zo eene behandeling vleit ook „ maar te zeer onze eigene verwaandheid , om dat ,, wij dan van onze meerderheid boven anderen zo ,, verzekerd zijn , dat wij onze zwakke zijde niet „ langer zien , of willen verbeteren : onze voor- naame bezigheid moet beilaan om zedelijk uitmun„ tender , en des ook goedaartiger , meegaander „ te worden: onze ijdelheid heeft het voedzel niet „ noodig dat zij zo gaarne uit de dwaasheden van „ anderen ontvangt." Verbrand alle mijne voorige brieven , ik ben befchaamd , ja vernederd over de bittere aanmerkingen die gij daarin zult leezen : moesten dan de  30 de gevaaren van den laster. vrouw en de dochter van Sir malgarde de voorwerpen daarvan zijn ? ook ter liefde en uit achting voor deezen braaven man , moest ik beiden gefpaard hebben : laat ik u melden , mijne vriendin! waaruit deeze zelf befchuldiging in mij ontftaau is : voor weinige oogenblikken kwam hij bij mij ; hij zeide mij , dat hij wèl gedaagd was , in het zoeken eener bediening voor uwen broeder , die hem, in den korten tijd dat hij zig bij uwen Vader had opgehouden , bij uitneemendheid behaagt , en omtrent wiens kundigheden hij de voldoendfte opheldering gekreegcn had; zo wel door uws Vaders verzekering , als door des jongelings verftandige gefprekken: hij bragt mij tevens den inleggenden brief waarin hij dit aangenaam nieuws aan uwen Vader mededeelt : ik was verftomd van vreugd, zeide niets , maar omhelsde hem met dankbaarheid en eerbied: de edelaartige man glimplachte: zoude hij iet van mijne liefde voor uwen broeder ontdekt hebben ? dit is zeker , dat hij mijne kieschheid fpaarde , en van uwen broeder alleenlijk fprak als van een' jongeling van wien men veel konde verwachten , vooral , indien hij zijns Vaders lesfen en voorbeeld getrouwlijk opvolgt : uw broeder te hooren goedkeuren door eenen Sir malgarde, verhief mijn hart ; het klopte van genoegen , en de hoop begon te herleeven. Hij zal dan niet naar America gaan ; hij zal in Engeland blijven , mogelijk wel in London; hoewel dit is mij geheel onbekend ; en aan dee-  de gevaaren van den laster. 31 zen minzaamen Sir george zeiven durf ik dit niet vraagen: de vrees van gefcheiden re worden is dan verdweenen ! onverwacht geluk ! het is dan mogelijk om nog eens de zijne te worden ! want hoewel ik zijne gebreken zie en afkeurend beklaag , heeft hij évenwei zo veele goede , onberispelijke, zo veele lieve hoedanigheden , dat mijne reden , mijn hart niet afkeurt als het zijne liefde voor hem belijdt: de Hemel geeve dat hij in de Londonfche wereld niet verleid, niet bedorven worde ! hoe verre uitziende , hoe bevreesd maakt ons eene tedere wèlgevestigde genegenheid ! Wensch uw geëerden Vader voor mij toch geluk met dit voorval; verzeker u zelve , dat het genoegen , 't welk gij zult ontvangen als gij den inliggenden leest, door mij , eigenbelang ter zijde gefield , even levendig als door u zelve gefmaakt wordt : zeg aan uwen broeder , dat zijn uitzicht op bevordering mij wel verre van onverfchillig is ; dat ik hem met veel blijdfehap zal wederzien , en vast vertrouw dat hij mij nimmer billijke reden tot misnoegen geeven zal , zo min over zijn gedrag , als omtrent mij in hoedanigheid van zijne vriendin: zeg hem , dat ik het grootfte deel neem in alles , wat hem geacht , geliefd , nuttig , geroemd en des gelukkig kan maaken : ik houde mij verzekerd dat uw Vader alles zal goedkeuren wat ik u verzoek , uit mijn' naam , aan uwen lieven broeder te zeggen. Ik zal dan dorblai zien! wie weet of gij niet wel-  |2 DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. dra hem zult volgen ! ik geef mij met mijn geheel hart over aan alles wat mij behaagt; ik zet alle mijne uitzichten in een hef Ier licht ; ja , mijne vriendin ! ik zal u zien , ik zal uwen ecrwaardigen Vader omheizen ; hij zal mij als zijne dochter zegenen ! ach , eenmaal zal ik mij weder bevinden in den kring van mijne dierbaarfte vrienden! hoe is mijn lot nu gekeerd 1 Ik had deezen fchok van blijdfehap noodig om mij zelve meerder gelijk te blijven : hoe gemaklijk valt het ons goed te weezen , als wij gelukkig zijn ! verdriet veroorzaakt menfehenhaat; en wat is het naar, altoos misnoegen omtrent anderen te voeden ! ■«ia-=^^= 5|? . j , eaa NEGENDE BRIEF. SIR MALGARDE , AAN SIR DORBLAI. MIJN WAARDE SIR DORBLAI ! D e tijding die ik u mededeel , kan n, welk een liefhebbend Vader gij ook zijt , en welke uw oogmerken omtrent uwen zoon mogen weezen , geen meerder vergenoegen geeven , dan ik zeiven daardoor erlang : het is mij gelukt , mijn vriend, uw' zoon te plaatzen , en het zal voortaan grootendeels van hem zeiven afhangen om verder voordteko- men :  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. & «nen : de eerfte maar ook de moejelijkfte flap is gedaan. Gij hebt mij omtrent uwen zoon genoegzaame berichten gegeeveni, om mij in Haat te nellen over zijn charakter te oordeelen , en om hem , indien hij mij zulks wil toeftaan , nuttig te zijn , niet alleen met opzicht tot zijne bevorderingen , maar zelfs als een welmcenend leidsman door deeze hem nog geheel onbekende wereld : ftel des uw vaderlijk hart gerust; hij zal , 't is waar , zo wel uwe lesten als uw voorbeeld misten ; maar het zorgvuldig oog uws vriends zal hem gadeflaan ; hij zal niet in de ftrikkeö der verleidinge vallen , bij gebrek van goeden raad ; en hoe meermaals is dit niet het geval van onze jonge lieden , die in de groote Meden komen, zonder befchermer: de voortreffelijke opvoeding die gij hem gaaft , uw eigen voorbeeld,nog meer dan uwe onderrichtingen, moesten hem , in veele opzichten , wapenen tegen ondeugden en dwaasheden , die , als zij een bevallig voorkomen fcbijnèn te hebben , zo ligt toegang vinden tot het hart der onbedachte jeugd ; maar , er is in de meeste jonge lieden eene kwalijk geplaatfte grootschheid ; deeze doet hen maar al te dikwijls daadeu bedrijven , die door eene koele reden worden afgekeurd ; de vrees om voor een ilechthoofd, een fober gezel, een bekrompen geest gehouden te worden ; vooral , de zucht om in de mode te zijn , heeft meer jonge lieden ten bederve gebragt , dan men s zo op het eerde gezicht geC  34 de gevaaren van den laster. looven kan : het nieuwe moet ook verbaazende indrukken maaken op een charakter als dat van uwen zoon : de Hemel geeve dat hij wijs worde zonder eene fmartlijke ondervinding ! gij ziet uit dit alles dat ik hem ken ; maar ook dat ik hem alle die dienden wil doen , welke een eerlijk man die belang in hem neemt , hem , en als beminnelijk jongeling , en als den zoon eens vriends , in mijne gelukkige omftandigheden doen kan. Groet uwe geliefde dochter met de hoogde achting : onze waarde fannij is niet zo gelukkig als ik haar wensch te maaken : de tijd doet veel : ik hoop dat mijn oogmerk ook omtrent haar wèl dagen zal. Ik wacht uw' zoon met verlangen. TIENDE BRIEF. miss fan n ij , aan miss d o r e l a i. E lk oogenblik brengt mij nader tot uwen broeder : ik verlies mij zelve in dit aangenaam vooruitzicht ! wat of hij toch zeide, toen uw Vader hem deeze gelukkige tijding mededeelde ? ik fchilder mij geduurig zijne verwondering , zijne vreugd , zijne dankbaarheid, en de drift waarmede hij dit zijn geluk aanvaardde ! wat moet zijn fraai gelaat , opgehelderd door vreugd en verwachting ; wat moe-  t>E gevaaren van den laster. jfr ten zijne oogen fterk gefproken hebben ! hij die niet weet wat het is iet met bedaardheid te genieten, moet zeker bij deeze tijding aan zig zeiven ontvoerd zijn geworden. Alles in dit huis fpreekt reeds over en van hem * Sir george handelt als de tederfte , de liéftiebbendfte Vader : hij zal een zeer fraai wèl op»e(ierd logement hebben i het is ben'jds gereed : men heeft hem bij Mevrouw malgarde bekend gemaakt , ert zij fpreekt met deelneeming van hem ; zij heeft mij zeer naauwkeurig ondervraagd over zijne jaaren , Zijne geftalte ■; zijn gelaat , zijn voorkomen, vooral of hij vrolijk van aart is : ik heb aan haare nieuwsgierigheid voldaan i ik weet niet op welk een' toon ik zulks gedaan heb , maar ik hoorde dat zij met eene verzachte ftem zeide J „ Hoe nu ! 't is of dit beeld bezield wordt :" ik werd vuurrood , en mijn hoofd omwendende, hield ik mij als of ik niets daar van gehoord hadde ! hoe zal zijne komst mij opbeuren! hij, zo beminnelijk! zal zeker hier overal bemind worden, en lief* de inboezemen voor dat gelukkig meisjen , 't welk hij voor zig heeft uitgekozen : ik wist waarlijk nog niet, vóór ik van hem gefcheiden was , hoe ik uw' broeder bemin: welk een toevoegzei tot mijn aanftaand geluk , dat ik hem als de oorzaak daarvan kan befchouwen ! mijn hart klopt op het denkbeeld dat ik hem wederzien zal , en dat hij zig naar London fpoedt ook om dat zijne fannij zig aldaar bevindt: hoe zal het verdriet , de kleinC a  26* DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. achting , de behoefte hem nog meerder aan mij verbinden ! en zoude ik die dan nog met huivering gedenken ? Sir malgarde , heeft zijne dochter en mij verzocht alle dagen een paar uurtjens op zijne boekkamer met hem doortebrengen : daar kiest hij voor ons het geen wij leezen moeten; regelt ons onderwijs, vraagt onze gedachte; leidt ons oordeel, indien het niet juist vonnist ; verllerkt het als wij op den rechten weg zijn, kort gezegd , hij verzuimt niets om ons die uuren nuttig te doen weezen. DeeZe bezigheden zijn zo weinig naar den fmaak mijner gezellinne , dat zij dikwijls onder verfcheidene voorwendzels vertrekt , en niet wederkomt: het fpijt mij om haars Vaders wil , die in deezen zijn genoegen geftoord vindt ; maar voor mij zijn die uuren des te voordeeliger; mijne aandacht wordt minder afgeleid , dan wanneer ik een meisjen bij mij heb , dat alle tekens van tegenzin voor dit onderwijs, zó duidelijk aantoont, dat die zelfs haaren liefhebbenden Vader niet ontglippen; hij bedroeft 'er zig over maar klaagt niet : ,, Geloof „ mij ," zegt hij dik wijls , „ ik geef u een goe,, den raad : oefen uwen geest; houd dien nuttig „ bezig : 'er komen zo veele ledige vakken , ook „ in een gelukkig leven , dat men eenen voorraad •„ van kundigheden, en fmaak voor het leezen van „ goede boeken niet ontbeeren kan: men heeft zo „ veele onvervulde uuren , ook als men in volle 5, gezondheid is , en in de groote wereld leeft;  de gevaaren van den laster. 37 „ die uuren worden een ondraagelijke last zo wij „ 'er niets in bedrijven ; maar als men ze met lee„ zen en overdenken aanvult , maaken zij een zeer „ aangenaam welzamenhangend geheel, en zijn oor„ zaak dat de zelfver veeling , die geduchte vijan„ din der Grooten en Rijken, geen' ingang bij ons „ vinden kan." Reeds ben ik overtuigd van de gegrondheid deezer lesfe: de vermaaken die zig in den kring waarin ik mij thans bevind , aanbieden, zijn zo vermoejend als beuzelachtig , en laaten in onzen geest eene ledigheid die allerlastigst is : ik zie hier dat perfoonen , welken 't meest aan de vermaaklijkheden offeren , in 't midden hunner verftroojingen kwijnen van verveeling : uw Vader die ons geleerd heeft nuttig te zijn , heeft mij voorbereid om te zien hoe een redelijk mensch, dat zig bezighoudt, in zijnen kring gelukkig is. ELFDE BRIEF. wiss fannij, aan miss carolina. VJTeduurig komt mij eene overweeging te binnen die mijne geestvervoering in wanorde brengt: ik vrees dat Sir dorulai , die onze wederzijdfche genegenheid kent, zijn' zoon niet zal zien vertrekC 3  38 de gevaaren van den laster. ken zonder ongerust te wcezen : ftel hem gerust , mijne vriendin ! zeg , verzeker hem , dat zijn wil altoos mijn wet blijft ; ik zal nooit iemand dan uwen broeder beminnen ; maar welke gevoelens ik ook voor hem hebbe , ik zal die opofferen aan mijnen pligt , mijne dankbaarheid , en mijne gehechtheid aan uwen Vader: ik ken mijn hart, mijne liefde zal mij nooit ondankbaar maaken : de voldoening van Sir dorelai is mijne eerde bedoeling ; en zal altoos veel meer bij mij in aanmerking komen dan mijn eigen geluk : hij heeft het recht om over mijn lot te befehikken ; ik zal daarin met de onderwerping eener eerbiedigende dochter berusten : hij moet omtrent zijnen zoon even zeer gerust zijn: zo de driftigheid van deszelfs aart hem beangstigt , zijn hart moet die angst verdrijven : de aanvangelijke bevordering uws broeders neemt de groote hinderpaal tot eene nadere verbintenis niet weg : verzeker uwen Vader, dat ik , daarvan , nu ik het ffadleven leer kennen, meer dan immer overtuigd ben. Morgen vertrekken wij naar het landgoed van Mevrouw selbij , eene nog jonge rijke weduw , de bijzondere vriendin van Sir george ; dit moet ons overtuigen van haare verdiensten : hij begeert ten fterkften dat ik kennis met haar maak': zij ziet zeer zelden Mevrouw malgardb , en het is iet ongewoons dat zij die heeft genoodigd om eenige dagen bij haar doortebrengen: wij komen den avond vóór uws broeders aankomst in de Had terug , in-  de gevaaren van den laster. 39 dien uw Vader befluit hem te laaten vertrekken : ik vrees daarvoor zo Iferk , dat ik mij niet geheel durf overgeeven aan den voorfmaak van het genoegen 't welk zijne komst mij zal aanbrengen. Vaarwel , mijne carolina , ik zal misfehien in eenige dagen de gelegenheid niet hebben van aan u te kunnen fchrijven : als men geene meesteresfe is van zijnen tijd , kan eene briefwisfeling niet onafgebroken voordgaan : gij kent mij genoeg om te weeten dat mijn niet fchrijven geenzins ontfhat uit eenige de minste verkoeling in mijne genegenheid ; of dat ik thans minder behoefte zoude hebben om u alles wat mij ontmoet , alles wat ik gevoel , alles wat ik denk , medetedeelen —- nogmaals vaarwel. TWAALFDE BRIEF. miss fannij, aan miss carolina. 2^ie daar hem dan aangemeld ! morgen komt hij hier! uw Vader ziet hem met genoegen vertrekken ! o welk een onverbeeldelijk geluk voor uw fannij ! de braave man is verheugd over de eerlijke gehechtheid zijns zoons aan mij ; hij vleit zig dat ik al zijn aandacht trekken zal : en , „ Daar in" zo als de minzaame Vader zig in zijnen brief aan mij uitdrukt , „ daarin zal het behoedmiddel tegen de C 4  4<3 de cevaaren van den laster. „ verleidingen , en de befmettingen der ondeugd „ liggen :" o mijne vriendin! laat uw Vader zig op edeler gronden gerustftellen ; laat hij llaatmaaken op het onbedorven , door hem zeiven gevormde hart uws broeders ; op zijne eerlijke beginzels , op zijne hebbelijkheid tot een goed , gefchjkt gedrag. Uw Vader heeft meermaals, met ons in gefprek zijnde, gezegd: „ Dat de algemeene zedeloosheid „ der Londonfche jonge lieden, trouwens der mees„ te groote Heden, meest daaruit ontHaat, dat zij ,, de zaaden daarvan in hunnen eigen' boezem om„ draagen :" dit kan zeer wel zijn ; evenwel de verleiding kan zo veelvuldig , zo fchoonfehijnend , en zo onnozel voorkomen , aan hun die haar alleen bij befpiegeling en niet in alle haare kunsten en wendingen kennen ! Maar uw broeder kan tusfehen het goed en het kwaad niet in twijfel hangen , als hij eene keuze doen moet : mijne liefde verblindt mij geenzins ; maar ken ik hem wèl , dan zal zijn hart mt% drift en eerbied de lesfen uws Vaders volgen , ook dan wanneer hij zig die alleen bij herinnering voorltelt: hij zal zeker niet altoos boven eenige dwaasheden en ligtzinnigheden verheven blijven ; maar dat hij immer door een verkeerd, doorgaand verkeerd, gedrag , zijnen Vader , zijne zuster, zijne fannij zoude bedroeven ik mag , ik kan zulks niet denken. Gisteren zijn wij terug gekomen : federt ik van u gèfcheiden ben , mijne carolina ! heb ik geen  BE GEVAAREN VAN DEN LASTER. 41 een uur zo aangenaam , zo voor mijnen fmaak gefchikt doorgebragt, als hier ettelijke dagen : Mevrouw selbij , is eene fchoone nog jonge weduw; zij heeft alle verdiensten eener uitmuntende verftandige vrouw ; haar ommegang is verbindend, ongemaakt , beleefd ; alles wat zij zegt draagt blijken van een geoefenden vrouwlijken geest; zij heeft mij met de grootfte genegenheid onderfcheiden; en mijn hart , voorbereid om haar hoog te achten , bemint buiten u, mijne vriendin, niemand meerder dan Mevrouw selbij : zo mijne carolina haar kende, zij zoude met mij volmaakt hetzelfde gevoelen, want ons oordeel kan niet verfchillen over zo veele verdiensten. DERTIENDE BRIEF. 2/ie daar mij dan in mijn element ! geweld, geraas , beweeging , alles fnort en vliegt haastig om mij heen ; alles werkt en wordt bewerkt : o hoe ftemt dit met mijne natuurlijke verkiezing , mijne driftigheid overéén ! de blijdfehap heerscht in de gezelfchappen ; de ftraaten zijn (tikkend vol van menfehen ; men gaat , men komt , men loopt tegen elkander aan , men floot elkander in 't voorC 5 SIR DORBLAI, AAN SIR IIARRIS.  42 de gevaaren van den laster. bij vliegen uit den weg ; de koetfen (horren , de vrachtwagens , de fleden , kruisten overal tusfehen door; de tooneelen veranderen alle oogenblikken ; ieder heeft het even druk ; en alles fchijnt welvaart , vrolijkheid , en vermaak : hoe vuurig dank ik den eerlijken Sir george , die mij uit mijn droomig eenzelvig landleven in deeze geweldige ftad heeft overgebragt ! dit is het niet all' ! nu ben ik digt bij mijne engelachtige fannij ! liefde en deugd fchiiteren in den opdag haarer oogen ; harris ! geen bijwoord , niets kan de heerlijkheid daarvan omfchrijven ; zij regelen en ontgloejen iedere beweging van mijn hart : fannij ! tot mijmerens , tot aanbiddens toe beminde fannij ! mijne tedere lief ie voor u volmaakt mijn geluk (*). Mij i vriend , ik ben dronken door mijne nieuwe lotverwisfeling ; ik gevoel al het verrukkelijke daarvan ten volle ; mijne liefde gelukkig; mijne ambitie voldaan ; lachjens en vermaaken overftroojen mijnen weg met roozen : ontbreekt mij iet dan dat mijn Vader, mijne zuster, en gij mijn vriend, van dat alles geene vergenoegde deelnemende getuigen zijn? gij zult mij zeker wel eens komen bezoeken , en van nabij mijn gekheden minzaam toelagchen : ik ben ongeduldig over uwe traagheid , uwe afgepaste langzaamheid ; ik befpot uwe verltijfde ongevoeligheid ; maar met dit al, ik bemin u zo zeer (*) De jonginnn is een weinig hoo^geuemd ; maar hij zai daarvan wel terug komen.  de gevaaren van den laster. 43 als ik een' vriend beminnen kan : mijn vriend I mijn hart blijft het uwe , mijn vertrouwen is onbepaald en zo ik eens eene dwaaling bega , (zo als gij , booswicht ! mij voorfpeld hebt,) dat fchaadt niet , gij zult alles weeten ; en ik geef u in voorraad de vrijheid en het recht om mij te hekelen , te beftraffen, want gij zijt mijn welmeenende vriend vaarwel. Ik vlieg naar mijne fannij. -o ■ -=j e» VEERTIENDE BRIEF. miss fannij, aan miss carolina. II ij is hier ! mijne blijdfehap herleeft ! al mijn verdriet is voorbij ! wat is hij beminnelijk I zijne levendigheid bekoort ieder; zijne natuurlijke vrolijkheid , zo ongemaakt , zo van zijn hart afvloejende , en die men in dit Land zo zelden aantreft, neemt ieder voor hem in ! dorelai (lort die overal uit en geniet die met anderen; men luistert naar hem, men verhaalt het geen hij zegt, men lacht, men keurt goed , men bemint hem , men zet hem aan wat is hij gelukkig ! hij gevoelt zijn geluk , en hij verzekert mij dat mijne liefde voor hem 't zelve voltooit. Hoe onthutst, hoe verrukt was ik bij zijne aankomst ! hoe poogde ik alle de aandoeningen van mijn hart te verbergen ! Sir malgarde , die hem  44 de gevaaren van tjen laster. ontving, trok aller aandacht, en ik ontfnapte hierdoor gelukkig aan hunne opmerking : na Mevrouw en haare Dochter gegroet te hebben , kwam hij bij mij , drukte mijne hand , omhelsde mij , en onze harten verftonden elkander. Hoe veele vraagen deed ik hem nopens u, nopens uwen Vader, mijn' weldoener! hoe dikwijls deed ik hem hetzelfde herhaalen ; en , even of ik veele jaaren van u af geweest ware , was ik verwonderd dat alles nog in denzelfden (land was , en dat hij mij zo weinig nieuws had medetedeelen. Ik ging eenige oogenblikken uit de zaal : hij volgde mij : „ Ik heb u dan wedergevonden, mij„ ne fannij! bemint gij mij nog?" vroeg hij : hij kuschte mijne hand ; en mijne oogen poogden uittevinden, of mijne liefde voor hem wel de voornaamfte fchat voor zijn hart ware : ik konde niet twijfelen ; zijn getroffen ziel zwoer mij nogmaals eene onveranderlijke genegenheid: ik beantwoordde dit op denzelfden toon : gelukkig oogenblik! mogt ik mij dit altoos kunnen herinneren , zonder verdriet of hartzeer ! Ten vervolge. dorblai maakt geduurig al meer opgang : Mevrouw neemt een belang in hem waartoe ik haar in (laat kende : o mijne vriendin ! thans heb ik het onuitfpreekelijk genoegen van hem die ik bemin  de gevaaren van den laster. 45 te hooien prijzen , en verheffen ; en hoewel het juist niet is om hoedanigheden die ik het hoogst in hem waardeer , is het evenwel vleiend , op deeze voordeelige wijs van hem te hooren iprecken : zijne geftalte , zegt Mevrouw malgarde, is edel, wèl gevlceschd, wèl getekend; zij roemt de bevalligheid zijner houding ; den behaagelijken draai van zijn vernuft ; zij begrijpt niet waarom hij het onkundige eens landjonkers niet heeft ; en verzekert, dat hij , binnen drie maanden, de volmaaktfle jongeling van geheel London zijn zal : omtrent mij is zij beleefd; zij zegt mij dat mijn broeder een charmant jongman is : die tedere naam, ons in onze kindschheid gegeeven , benoude ik ; hij is mij zo dierbaar en maakt dat onze gehechtheid aan elkander meer bedekt blijft: men gelooft hier niet in eerlijke zuivere verbindtenisfen; en hoewel men weete , dat wij geen maagfchap zijn , zo geeft de naam van broeder en zuster aanleiding om te onderftellen dat alles tusl'cben ons vriendfchap is , die zeer natuurlijk is , wanneer men beiden in het zelfde huis is opgevoed. Sir george heeft hem deezen dag in zijn emploi gefield : dorblai is t'huis gekomen opgetoogen -door de onderrichtingen hem medegedeeld , en het fchitterend vooruitzicht dat hij voor zig heeft; alreeds vleit hij zig zijn' Vader en Zuster bij hem te hebben ; daarop is zijn gevoelig hart onbegrijpelijk gezet; en ik o mijne vriendin ! wij zullen dan voor altoos bij elkander blijven ! ik zal met u  *6 DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. dan nogmaals den allerbesten , den zorgvuldigften Vader omhelzen , en in zijnen klimmenden ouderdom onderlieunen ! hoe kort , hoe gering , hoe weinig waren mijne verdrietelijkheden , vergeleken bij zo een geluk ! V IJ F TIENDE BRIEF. SIR DORBLAI, AAN MISS SPRINGLER, O MIJNE GELIEFDE MISS FANNIJ! Uwe vriendin heeft mij dat gedeelte van uwen brief voorgelezen , waarin gij mij op nieuw verzekert : „ dat gij in mijnen wil altoos uwe wet zult „ vinden ; dat gij uwe genegenheid aan uwen pligt „ zult opofferen :" daarvan , mijn beste meisjen ! ben ik volkomen gerust : geloof alleenlijk dat mijn wil redelijk is , en dat ik niets anders bedoel dan uw beider geluk ! laat ik duidelijker fpreeken: mijne verre uitziende zorgvuldigheid , heeft u nog meerder ten voorwerpe , dan wel eigenlijk mijnen zoon: ik weet, dat indien gij in het huwelijk met hem , niet zeer gelukkig zijt, dat dan uw lot allerbitterst zal weezen: gij hebt zulke eene zachtaartige ziel , uw hart is zo voor tedere , waare genegenheid gevormd; gij denkt zo wèl over het  de gevaaren van den laster. 47 huwelijk , dat ik forawijlen uw lot zelf niet eens in de handen van mijnen zoon plaatzen durf: hij heeft eene ligtzinnigheid, die maar al te aanleidende is tot afzwervingen welken niets goeds belooven : zijne zuster is dit met mij ééns , en gij weet echter dat zij de ijverige vriendin haars broeders is. Ik heb wel juist geene bijzondere reden om over hem te klaagen; maar ik vrees, dat hij eene overhelling tot vermaaken heeft , die in eene ffad als London, veel gevaarlijker worden dan op het land: hij heeft vernuft , hij is arbeidzaam , indien het zijn moet , maar zijne losheid , gepaard aan zijne heftige vlaagen , zullen hem den weg der deugd moejelijk maaken , zo dezelve eens wat fteil en ongebaand is ! en zoude ik een meisjen als gij niet nogmaals ernstig vermaanen om hem wèl te beproeven ; met oplettendheid gadeteflaan ? indien ik gerust zijn mag dat hij uwe liefde blijft verdienen , door een geregeld gedrag , zal ik , zodra zijne zaaken zulks gedoogen , uw beider handen in één leggen, en god bidden dat hij mijne vaderlijke wenfchen met zijtien alles vervullenden zegen bekroone. Ik weet dat gij hem met al de liefde , al de zedigheid van een gevoelig meisjen bemint; ik houde mij verzekerd dat hij u nog boven de geheele wereld waardeert : maar, mijn kind ! zal hij dan de eerde jongeling zijn die zijne onbefmette zeden verduisterde door het losbandig gedrag van Hechte medemakkers ; door de maximes der mode , of, wilt gij , alleen , der onbedachtheid ? misfehien denkt  48 de gevaaren van dën laster. gij dat de naderende ouderdom ook in deczen wat al te zwaartillend maakt ; 't is niet onmogelijk ; maar ik fchrijf u zo als ik er over denk ; en ik wensch niets vuuriger dan dat de uitkomst mij zei ven daarvan zal overtuigen : dit is zeker , indien hij niet voldoet aan dè opvoeding die ik hem gaf; indien hij een man van de mode wordt; dan, al verkreege hij alle de fchatten der beide lndiën ; al zage ik hem tot de hoogfte bediening verheven, zal ik, wel verre van ooit mijne toeftemming tot een huwelijk met u te geeven , alles aanwenden om dat te beletten : de reden daarvan is klaar en duidelijk : in dit geval zoude mijne fannij , die zo ten volien verdient gelukkig te zijn , het loon haarer deugdzaame liefde misfen : dit doet alles af. Ik beveel hem nog veel fierker u aan , dan wel aan den braaven Sir george; en dat geenzins om dat ik twijfel of hij eerlijkheid , en ijver genoeg bezit om hem nuttig te willen zijn ; maar ik ken dorblai : niemand dan zijn Vader heeft genoeg magt over hem , om hem zo vrij , en , moet het zijn , zo ftout te behandelen , als de noodzaakelijkheid zoude kunnen eifchen : hij heeft al de eigenwaan van een' jongeling , die weet dat hij geen domoor en geen weetniet is : dit is het nog niet all' : charakters als het zijne , zijn alleen in teugel te houden door vrouwen van uwe inneemende, zachte , zo waarlijk vrouwlijke imborst : wij mannen weeten zo behendig de eigenliefde zulker knaapen niet te fpaaren, ja op onze zijde te brengen; zelden  ce gevaaren van den laster. 49 den doen wij nut , om dat wij niet omzichtig genoeg zijn : indien nu de vermaardfte ook tevens de beminde van ons hart, en het waardig voorwerp onzer achting is , dan worden wij niet door een gezachvoerende meerderheid terug geftooten : onze eigenliefde , wel verre van beledigd te zijn, wordt gevleid door de deelneeming eener lieve vrouw: men moet het bekennen , de vrouwen hebben een wonderbaar vermogen , om ook de onaangenaarafte waarheden op eene wijze te zeggen , dat wij, wel verre van optevliegen , nog de verpligte partij zijn : alles , mijn kind ! zal dan afhangen van zijne gehechtheid aan u ; hij is veilig indien hij zijne beminnelijke deugdzaame fannij bemint. Welke hooge gedachten moet een zorgvuldig, een niets dan het geluk zijns zoons bedoelend Vader , niet van u hebben , daar hij u bij herhaaling verzoekt hem gadeteflaan , te leiden , te verbeteren ; en uwe liefde alleen het loon zijner deugd maaken wil ! Ik heb door mijne dochter verftaan dat gij ons huisgezin , 't welk gij met zo veel droefheid , en alleen uit edele beginfels verliet , voor dat van den braaven Sir george , niet kunt vergeeten ; dat gij niets vuuriger zoudt wenfchen dan daar altoos een lid van te zijn ; dat de levenswijs der geenen met wie gij genoodzaakt zijt dagelijks omtegaan, u zeer misvalt : enz. dit alles is wel te begrijpen, als men uwe natuurlijke neigingen , en de regels waarnaar gij zijt opgevoed , in het oog houdt : de tegenD  5° *">e gevaaren van den laster. Helling is ook geweldig groot : ons huis is een huis van rust , vrede , eensgezindheid , orde; alle onze vermaaken zijn gegrond in de Natuur , (temmen met de onbedorvene neigingen der jonge lieden ten vollen overeen ; alle vrolijkheden zijn onberispelijk ; eene wandeling , een bezoek van aangenaame gebuuren; nuttige bezigheden, uwer fexe voegende : het huis van Sir malgarde , is , en kan ook misfehien niet op dien toon zijn ingericht; het ftadsleven , mijn lieve meisjen ! is een zeer onnatuurlijk leven ; alles is kunstig, alles wijkt af van eenvoudigheid; en wat zijn dan de genoegens ? evenwel , de Voorzienigheid heeft u aldaar uwe plaats aangewezen , en gij hebt te veel eerbieds voor haare wijze fchikkingen om die plaats niet wèl te bekleden : men vindt ook overal braave, deugdgezinde , geoefende menfehen : 't is wat ongelukkig , dat gij tot nog niet in zo eenen kring gekomen zijt: ik zoude , indien ik uw toegeevelijk charakter niet kende , zo als ik het ken , u verroaanen , om toch zo veel doenlijk zij u te fchikken naar perfoonen die u uw leven zeer onaangenaam kunnen maaken ; ik zoude u verzoeken, om uwe verkiezingen , en fmaak meermaalen opteoiferen , aan dien van anderen : men kan , doorgaands, nog al door geringe toegeevendheden, ons eigen lot verbeteren : men moet in kleinigheden niet bijzonder willen zijn : er is doorgaands meer ligtzinnigheid in de gezelfchappen dan wel eigenlijk kwaad ; en als wij zeiven nu en dan eens de nei-  de gevaaren van den laster. 51 gingen van anderen begunstigen , zo al niet verkiezen , dan hebben wij hoop om op onze beurt ook de onzen te mogen voorftellen , en derzelver zedelijke meerderheid te leeren kennen : maar ik weet dat dit alles onnoodig is 5 mijne fannij behoeft in dit (tuk ook niets te volgen dan haar gezond oordeel en goede befchaafde opvoeding. Met geheel mijn hart omhels ik u , en blijf uw vaderlijke vriend. ZESTIENDE BRIEF; sir dorblai, aan zijnen zoon. lieve zoon ! G ij zijt dan in de ftad ! noodloos zoude het zijn voor mij te ontveinzen , dat gij u daar met oneindig meer genoegen bevindt dan in onze Provincie , op een zeer eenvoudig , maatig landgoed: de fmaak is vrij ; ieder heeft de gefchiktheid niet om orde en gerustheid te verkiezen , boven gewoel en gedruis: uwe jaaren zouden uwe verfchooning zijn , indien dit verfchooning eischte ; maar op zig zelf befchouwd zijnde , is die fmaak zeer ©nberispelijk : men kan nuttig zijn voor anderen , D 2 dorblai.  5» de gevaaren van den laster. en gelukkig voor zig zei ven , overal waar men gelegenheid heeft goede geneigdheden te voldoen, en natuurlijke of verkregene talenten te beoefenen: het lot van ieder valt ook niet op het land ; en het is altoos aangenaam als wij omtrent onverfchillige dingen onze eigene verkiezing mogen volgen : gij ziet des , dorblai ! dat wij hierover geen verfcbil hebben : hier bij komt nog , dat gij op den weg zijt om uw fortuin te maaken , en , 't geen dit alles nog verre voor u moet overtreffen , gij zult het geluk genieten van dagelijks uwe lieve fannij te mogen zien, en te ondervinden dat gij nooit eene betere keuze doen kondet, indien gij, als een eerlijk gevoelig man , gelukkig zijn wilt. 't Was alleen uit billijke bekommering voor uw beiden , dat ik uwe wederzijdfche liefde niet toeftemde : maar dewijl gij nu op den weg gekomen zijt , om uwe talenten en naarfligheid , ten uwen voordeele te befteeden , zal ik niets liever zien , dan dat gij mij dit meisjen eens als mijne dochter aanbiedt: alvorens dat oogenblik verfchijnt, zal er vrij wat tijds verloopen moeten, en gij de gelegenheid erlangen om u zo wel achtingwaardig als beminnelijk te maaken : nu , mijn zoon ! bevindt gij u op een tooneel daar uwe deugd werk zal vinden , daar uwe zo wel reeds ontwaakte , als nog ingewikkelde deugden haaren wasdom verkrijgen zullen daar gij u zult doen kennen zo als gij in den aart van tiw wezen beflaat. Ik ontken geenzins dat ik u wel eens met huive-  de gevaaren van den laster. 53 ring nazie , nu gij u omringd vindt van lieden , voorwerpen , vermaaken , genietingen die gij zo weinig kent , en die juist , om die reden , wel eens des te gevaarlijker voor jonge lieden worden : evenwel, gij hebt een voortreffelijk behoedmiddel in de liefde voor uwe fannij ; zo gij haar indedaad bemint, gelijk zij verdient , en gij zelf nu nog ter goeder trouw gelooft , dan ben ik wèl gerust van uw goed gedrag : maar indien gij u mogt laaten verblinden en wegfleepen door onwaardige medgezellen , tot zulke vermaaken , die door een wèldenkend , wèlopgevoed jongeling , met verfmaading verworpen worden , hoe ongelukkig zult gij dan door uw eigen fchuld zijn ! Wees nooit zo zeer op uwe hoede, mijn zoon ! dan wanneer men u , over het algemeen, en over uwe gebreken in het bijzonder, vleit uwe vijanden van binnen zouden als dan hulp erlangen door uwe vijanden van buiten : ja , vijanden mijn zoon ! wat naam kan men anders geeven aan lieden die een' jongeling van zijne zwakke zijde aantasten om hem te bederven ? bedenk dan , dat uw vleier terwijl hij loert om u te verleiden, ook wel zeer geringe denkbeelden moet hebben van uw gezond oordeel, daar hij het waagen durft u op deeze wijs te behandelen: roep daarom uwe eigenliefde tegen hem te hulp : waarde zoon ! er zijn in de groote volkrijke fteden zulke bedorvene menfchen , dat zij een helsch vermaak vinden in onbedrevene jonge lieden met hun medetefleepen en tot D 3  S4 de gevaaren van den laster. hunnen eigenen laagen ftand te vernederen : gij zult misfehien vrouwen keren kennen , die u met de kunstigfte , maar voor het uiterlijk zeer onnoozele voorwendzels , en verlokkingen , tot de verregaandfle onbetaamelijkheden zullen verleiden ; zij zullen haare fexe misbruiken , om uwe ontvlamde driften tot razernij toe te verfterken ; zij zullen u fchemerachtig genietingen laaten gisfen , daar gij u thans maar zeer onvolkomene denkbeelden van vormt; en als zij u overwonnen hebben , zullen zij haare eigene loosheid toejuichen. Zedeloosheid gaat niet altoos met eene onbefchaamde houding , of met ftoute blikken vergezeld ; zij maskert zig meermaals met het gelaat der openhartigheid , ja zelfs der aandoenlijkheid ; en dan vleit deeze onderfcheiding den armen jongeling te meerder , wijl zij hem oVer zig zeiven voldaan maakt ; alle deeze betooveringen zullen krachtloos zijn , indien gij uw hart voor uwe fannij bewaart. Gij vormt u thans , en dit is der jeugd eigen , zeer volmaakte denkbeelden van het geluk dat u ten deele valt ; gij zult u te leur gefield vinden; aan deeze zijde des graf is alles onvolkomen : fchaam u niet door uwen Vader onderricht te worden; hij heeft het onbepaaldfte recht om u te vermaanen , te waarfchuwen , uwen weg voor u aftetekenen : denk ook dat het de ondervinding is die hem in ftaat gefield heeft u deezen gewigtigen dienst te doen. f Toen ik het. plan voor uwe opvoeding ontwierp,  de gevaaren van den laster. 55 legde ik , tot deszelfs grondflag , den Godsdienst van den besten der menfchen ; ik was verzekerd dat mijne kinderen, zonder hun indrukken van dien Godsdienst te geeven , nooit zo gelukkig in voorfpoed , en nooit zo groot in tegenfpoed zijn zouden , als mijn vaderlijk hart vuurig wenschte: hoe dikwijls heb ik ze voorgehouden : „ volgt de bevelen van den infteller van deezen Godsdienst, „ die zo duidelijk toonde dat Hij de menschlijke „ natuur kende , zo als onze Schepper die kent : „ enz." Nu voeg ik er bij: dat hoe meer men in de wereld leeft , hoe vuuriger men alle haare bedriegelijke en ijdele verfchijnzels leert kennen , des te meer zien wij , dat wij eenen Godsdienst noodig hebben , die ons verheft boven dit veranderlijke , kortftondige leeven : ja , mijn zoon ! er is eene eeuwige , nimmer afgebrokene betrekking tusfehen god en zijne zedelijke , redelijke fchepzels : Hij heeft onbetwistbaar de wetgeevende magt over allen. Hier kan onmogelijk het eindoogmerk onzer wording zijn ; als wij ons zeiven aandachtig befchouwen , dan zien wij dat wij met vermogens zijn uitgerust , veel te groot om hier allen geoefend en volmaakt te worden : wij ontdekken in ons, wenfeben die zig verder uitftrekten dan dit leven : ik ben jong geweest, mijn zoon , ik ben vroeg in de wereld gekomen , en ik had geenen leidsman : de ondervinding alleen moest mij des onderwijzen : wel nu, wat heeft zij mij geleerd ? niets vol- D 4  56" DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. doet , niets vervult het hart van een' man die de waardigheid zijner natuure niet geheel door ligtzinnigheid , of door buitenfpoorigheden , uit het oog verliest : want is men daartoe gekomen , dan ziet men de dingen niet meer zo als zij zijn. Jaagt men roem , eeraraten ; jaagt men rijkdommen na; wil men alleen om ons dankbaarheid te verwerven , wèl doen ? overal ziet men dat men dwaalde , dat men zig vergiste : maar , dit zijn de natuurlijke gevolgen die uit onze driften , of zwakheden , ontdaan ; deeze boomen draagen zulke vruchten ; dit is in den aart der dingen gegrond. Befluit men om werkeloos aan den oever te blijven ftaan , dan treft u het gned geluk der geenen die zig ter zee begecven hebben : begeeft gij u ontijdlijk van land ! gij hebt te ftrijden met ftormen en tegenwinden : kort gezegd , de werkzaamheid , de werkeloosheid , de vuurige begeerte , de onverfchilligheid , alle hebben hunne vermaaken en verdrieten : geen fterveling is voor de eigenzinnigheid der fortuin zeker ; en wanneer zij eens alle uwe wenfehen vervuld heeft , als gij het toppunt van alle uwe eerzuchtige bedoelingen al eens bereikt ; is het dan wel ? o mijn zoon ! dan ontrukt u de treurige , de kwijnende gewoonte u al dat genoegen ; de betovering is geëindigd : niets is volmaakt dan voor een oogenblik ; niets blijft aanweezig dan de veranderlijkheid : om die reden is het ons verftandig belang, ons vastteheebten aan gevoelens die geenzins het werk der menfehen zijn:  de gevaaren van den laster. 57 die hunne waarde niet erlangen uit de bloote overeenkomst , of afhangen van voorbijgaande begrippen : die gevoelens vinden wij nergens dan in den Godsdienst ; zij zijn altoos nuttig, altoos noodig; zij voegen zo wel dan wanneer wij "gelukkig zijn, als wanneer wij door tegenheclen gedrukt worden. Ik heb mij over dit onderwerp een weinig breeder uitgelaaten dan gij misfehien wel verwachttet ; maar gij zult weldra bemerken dat ik hiertoe mijne redenen heb : gij zult leeraars des ongeloofs ontmoeten ; zij zullen u als vooroordeelen affchilderen , alles wat met hunne verkeerde begrippen ftrijdt ; vooral , alles wat aanlpoort om de driften te beteugelen ; zij zullen veel ophefs maaken van de redelijkheid hunner lesfen ; maar wees op uwe hoede ! vergeet niet , dat alleen valfche denkbeelden de hulp der vergrooting behoeven : alles wat aanleidt om den god van alles te aanbidden , verdient den eerbied van zijne redelijke fchepfelen : oordeel hieruit, wat gij te denken hebt van lieden die hun werk maaken om den Godsdienst te verzwakken , in verdenking te brengen ! ik heb u den weg geweezen ; ik ben gerust dat ik u door mijn eigen voorbeeld getoond heb hoe overtuigd ik ben van het geen ik u poogde intedrukken : ga nu de wereld in ; let op het geen gij hoort en ziet, en zeg mij, wanneer gij u in flaat gefield hebt om mij daarvan verllag te doen , of gij niet gevonden, hebt , dat zij , die met verfmaading , of met een D 5  53 DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. fpotter.den glimplach uwe godsdienstige begrippen befchouwen , zig niet behendig , ja zelfs trouvvlooslijk bedienen van de eerde uitwerkzels der eigenliefde van de jongelingen , door hen te verzekeren dat zij zeer wel in ftaat zijn om met een' opflag van het oog omtrent de ernftigfte voorwerpen te befiisfen , terwijl echter de diepstdoordenkende wijsgeer, dezelve nog nimmer 'geheel-en-al doorgrondde. Gij zult twijfelaars vinden ; verwar die niet met ongeloovigen: zulke lieden zijn doorgaands achtingwaardig ; ten minsten zij beminnen en billijken de zedeleer des Euangeliums; maarzij poogen zig niet tot onderwijzers optewerpen : zij zijn overtuigd dat geen wijs man treurigheid en moedloosheid moet zaajen , uit de belagchelijke trotschheid om zig een weinig boven de algemeene gevoelens verheven te toonen ; of uit het vermaak om min en meer fijne onderfcheidingen noopens eenige gedeelten van den Godsdienst in de mode te brengen. Vaarwel ! ik blijf uw liefhebbende Vader.  de gevaaren van den laster. 59 ZEVENTIENDE BRIEF, wiss fannij, aan miss carolina. H os zeer een' brief' van mijnen weldoener , uw geëerde Vader, mij verheugde ; hoe zeer ik getrcii'en ben van zijne goede gedachten over mij ; hoe zeer zijne goedkeuring mij irreële en hoe dankbaar ik zij voor zijne tedere zorgvuldigheid voor mij ; zo bedroeft hij mij een weinig , om dat ik zie dat de braave man zo ongerust is over zijnen zoon : en gij mijne vriendin , Hemt daarin met hem overéén ! o dat de Hemel voor altoos uwe bekommeringen verijdele; dat mijn hart altoos eene billijke gerustheid Helle in de deugd uws broeders! — zo hij mij eens niet verdiende ! hij , dor- .blai veranderen ? onmogelijk ! zou hij zijne voortreffelijke opvoeding vergeeten V vergeeten dat alleen de deugd hem dus lange gelukkig maakte ? kan hij zijne eigene ondervinding wantrouwen ! zou hij het geluk van zijne vrienden , van zijnen Vader ondermijnen , door alle onze verwachtingen te verijdelen ! is de ondeugd dan zo onvvederflaanbaar beminnelijk dat zij in een welgevormd , zorgvuldiglijk geleid hart zoude inglijden ? mijne ge¬ liefde carolina , Hel u zelve , Hel uwen Vader  6o de gevaaren van den laster. gerust, en zo gij mij lief hebt, ondermijn dan het genoegen , de hoop van mijn leven niet meer. Goede god! indien dorblai . . maar neen: ik ma°-, ik wil hem dat onrecht niet doen —— wat zoude er van zijne fannij worden, indien hij mijne liefde onwaardig wierd! evenwel , Sir george fpreekt meermaals van de veelvuldige verleidingen , eens bijna algemeenen bederfs deezer Had ! dit zoude ik niet overleeven ! zou de goede , de eerlijke , de beminnelijke , zou mijn dorblai een roof der on- , deugd worden! wijkt van mij hem beledigen¬ de gedachten ! laat ik veel liever roemen in mijne keuze , mijn geluk uitbreiden door dat het welk hem overal aanlacht ; laat ik deeien in de vermaaken die hij fchenkt en met anderen geniet : Mevrouw malgarde en haare dochter zijn als betoverd door hem ; en ik , o ik bemin hem meer dan ooit: hij verzekert mij dit insgelijks ! kan dorblai veinzen ? heeft hij reden daar toe ? zouden, indien dit zo ware, de oplettende oogen zijner geliefde zulks niet rasch ontdekken ! Indien ik de minste verwaandheid bezate , dan zoude ik evenwel nu en dan wat misnoegd zijn op uwen broeder : altoos word ik hier tot mijn nadeel met hem vergeleken; Mevrouw kan niet bevatten: „ dat wij dezelfde opvoeding gehad hebben : zij,, ne vrije, losfe manieren behaagen haar zozeer, „ als mijne bedaardheid haar misvalt ; zij kan zig ,, daaraan nooit gewennen : wat meisjen ben ik j, toch? zij begrijpt dit in 't geheel niet: " zij maakt  de gevaaren van den laster. 6l fomwijlen aanmerkingen over mij die uws broeders hart moeten kwetzen : hij is wel zo voorzichtig dit voor mij te verbergen , maar Misf malgarde , minder befcheiden, misfehien ook een weinigjen vermaakt door mij te vernederen , deelt mij gulhartig alle deeze beledigende praatjens mede : doch dit is hetzelfde : uw broeder is gelukkig , en ik laat hem zonder de minste afgunst, of het geringde verdriet de eerde plaats in de goedkeuring deezer beide Dames ; vooral ia die van Mevrouw , die hem met de naauwkeurigde oplettendheid behandelt: zij praat van niets dan van het vermaak dat zij zig voordek in hem te vormen ; van de goede bekenden en vrienden die zij hem zal aanbrengen ; van de uitfpanningen , en verlustigingen die een jong Heer voldrekt moet bijwoonen : zij vindt niets zo belagchelijk dan dat men fmaak heeft in het leezen van een goed boek. „ Val toch," zegt zij, „ niet „ in deeze zotternij ! zij is geheel uit de mode , „ en dient nergens toe dan om een jong Heer tot „ een ondraagelijk pedant te maaken: gij zult ner„ gens bruikbaar toe zijn , en uw fortuin omver„ dooten : zie de wereld, hang den berisper niet „ uit: men moet keven als alle fatfoenlijke lie„ den : wees niet bang voor grondregels die drij„ den met die van den ouden tijd : hij die weet „ te keven verjaagt alle die bullebakken : 't is „ uw tijd om u te vermaaken, om te genieten : in „ de verkeering zult gij eene Philofbphie vinden „ die overal welkom is , die ons bemint en ge-  62 de gevaaren van den laster. „ lukkigmaakt" hij luistert en glimplacht — vaarwel. ■—-— ■ • — —=■:§?■<——? ' —■ e» AGT TIENDE BRIEF. miss fannij, aan miss carolina. Ik ben opgetoogen door vreugd over de tijding dat Lord belkair op zijne terugkomst uit Indien is ; zijn gezclfchap zal u uws broeders afzijn doen vergeeten : weet gij wel , mijne vriendin , dat Lij u vóór zijn vertrek zeer onderfchéidde in alle die aangenaame bijeenkomsten die wij in onze nabuurfchap hielden ? 't is waar , hij liet zig over u in 't bijzonder niet uit; maar dit zelfs vergroot mijne achting voor hem , als een voorzichtig man : hij was toen geen meester van zijn perfoon, en zijnen rijkdom zeer onzeker ; daar bij kwam deeze voor hem onvermijdelijke reis, en den post dien hij moest gaan aanvaarden : zijne terugkomst verfterkt mijne gevoelens ; uw vergenoegen over dit bericht is zeer natuurlijk , ook als een goed nabuur , veronderfteld dat hij niet rasch naar Azia terug keert : uw braave Vader had altoos eene onbepaalde achting voor deezen waardigcu man : carolina ! ik maak al fchikkingen , maar vóór gij u verklaard hebt zal ik die voor mij zelve houden.  de gevaaren van den laster. 63 Sir george geeft zig omtrent uwen broeder alJe moeite : zijne raadgeevingen hebben met die van Mevrouw niets het minste gemeens : ik zie dat dorblai meermaals verlegen is, hoe beiden te voldoen. Mijladij selbij is hier geweest: zij verzocht mij om met haar na buiten te gaan : Sir george beloofde mij bij haar te brengen : uw broeder keurde dit kleine uitftapjen zeer af: hij geeft voor dat Ladij selbij er altoos op uit is , om mij van hem te verwijderen : hij. zegt mij ook , dat ik hem zo bloedlaauw bemin, dat mijn hart noch warmte noch levendigheid heeft; ja waarlijk, hij heeft mij ernstig beknord : eerst lachte ik daar over , doch toen het te lang duurde , werd ik een weinig moejelijk: maar, (nu dit weet gij zelve wel,) 't was oogenblikkig ; en wij zijn goede vrienden gefcheiden. Mijladij selbij te kennen , en haar te beminnen is hetzelfde , ten minsten voor mij : haar leven is een fchakel van weldaaden , en haare verkeering eene geduurige les: zij heeft ftaande het leven baars mans in de wereld verkeerd ; daar was haare plaats uit hoofde van zijnen rang ; en hoewel zij nimmer bijzonder ware , was echter haar huisgezin op den waaren fatfoenlijken toon ; doch nu zij vrijheid heeft om haaren fmaak te volgen , heeft zij de ftad verhaten en ontvangt niemand bij haar die zij niet met achting kan behandelen , indien men omtrent de vrouw van Sir malgarde eene uitzondering maakt: deeze twee Dames verfchillen zo on-  04 de gevaaren van den laster. eindig met elkander , dat haare wederzijdfche bezoeken aHeen-uit wellevendheid plaats hebben : Sir george is de man voor wie zij de grootfte achting heeft, en zij moet daartoe nog meer reden hebben dan ik nu nog kan bevatten ; hiertoe geeft zij zelve mij aanleiding : ik merk ook dat zij hem beklaagt ; ik gis wel waar omtrent, maar zij heeft mij nooit zeer bijzonder over Mevrouw malgarde onderhouden : alles is zo in 't algemeen, en meer gefchikt om mij zelve ontdekkingen van dien aart te leeren doen, clan wel om mij die medetedeelen. Ik vrees , mijne carolina , dat deeze Ladij niet zo zeer met uwen broeder is ingenomen als ik wenschte ; en ik heb den moed niet om haar daarover te ondervraagen : het kan ook zeer wel zijn dat eene vrouw van haar gezet, zeer eenparig charakter niet bijzonder eenzijdig zijn kan , omtrent eenen jongeling , wiens beste zijde zij nog niet kent ; en wiens wufte , losfe oneenpaarigheid van aart in 't geheel niet met haare redelijkheid inftemt ; doch dat zij iet wezenlijks , iet bepaalds tegen hem zoude hebben , dat geloof ik niet ; ik meen zelfs dat zij daartoe geene reden ter wereld heeft : Hemel ! indien deeze vrouw eens hetzelfde duchtte als uw Vader, en gij mijne vriendin ! maar kan men niet het beste hart , en met eene oprechte liefde alle de uitwendige wuftheid , en fchijnbaare ongefladigheid hebben, die uw broeder cbarakterifeeren ? o zeer wel ! hij is jong , alles is nieuw voor hem; hij merkt wel dat deeze houding, deeze  de gevaaren van den laster. 6$ ze behandeling hem bij de vrouwen in 't algemeen niet nadeelig is : zijne IJdelheid wordt gevleid , en naar maate hij zelf overtuigd is , dat zijn hart niets daar bij lijdt, is het nog al wel intefchikken , dat hij de ftaatigheid van een' man als Sir george niet bezit. nf" •/'1'" • • " • ifir- '1 ' ' ■ oNEGENTIENDE BRIEF. MISS FANNIj , AAN MISS CAROLINA. JVÏevrouw malgarde verfpilt verbaasd veel vernuft om het geen zij „ filer le parfait amour" noemt , belagchelijk te maaken : zij ziet zeer wel dat dorblai mij bemint ; en heeft hem daarover zeer veele fcherpe fpotternijen gezegd : maar gisteren , in den tuin zittende te leezen , trad zij dien met dorblai binnen : zij hadden het heel drok; en dewijl zij zig aan den anderen kant der haage zetteden , had ik gelegenheid om meer in 't bijzonder te boorcn , wat zij hem zo al voorpraat : „ Geloof mij ," zeide zij , „ gij zijt ver„ looren , dorblai , indien gij dit naargeestig „ kweinend fchepzel zo zeer blijft beminnen : de „ treurige houding die gij aan deeze laffe drift geeft; het fmaakioos belang dat gij daarin fielt , zal v uwe bevallige jeugd nadeelig zijn :" hij wilde E  65 DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. daar, fcheen het, iet tegen inbrengen, maar zij lachte hem uit en hervattede : ,, Zeg mij , wat zult gij voor u zeiven en wat voor anderen zijn, „ indien gij al uw vernuft door deeze geklijke „ liefde belemmert, en dwaaslijk met baar alleen vervuld zijnde , alles en allen verwaarloost ? ik „ zal 't u zeggen: gij zult een ondraagelijk mijme„ raar , een Celadon zijn ; de zelf verveeling zal ,, u wel weeten te vinden en zig op u van uwe ,, andere vrienden wreeken : volg mijnen raad ; „ verwerp dit romanescq denkbeeld : bemin zo als „ lieden die de wereld kennen en genieten willen , „ beminnen , dat kan ik infchikken : de fmaak is „ vrij , en de gewoonte doet veel ; maar gij zijt „ nu niet op het land ; toen verzuimdet gij niets, „ en de eene gekheid is dan zo goed als de ande„ re : in de ftad leeft ieder voor zig zeiven , dit „ is ook zeer billijk : ons leven is zo kort , dat „ men het niet behoort wegtekwanfelen : gij hebt „ in uwe jaaren eene vriendin noodig, die de „ moeite wil neemen om ze te vormen ; evenwel, „ zij moet verhand en ervaarenheid genoeg bezit„ ten , om u goeden raad te kunnen geeven: wat „ hebt gij toch aan een kind , dat u altoos iet „ vergt , altoos u terug houdt ? uwe fannij , „ (zo als gij haar dan noemt ,) uwe fannij heeft „ de gaaf niet van te beminnen met die vuurige leven„ digheid , die gij zo wel verdient als noodig hebt; „ zij fchrijft u iedere vriendlijke wenk aan voor „ eene gunst: eene fraaje liefde, waarlijk! maar  de gevaaren van den laster. 67 „ alleen in de Romans ! geniet alle die ver„ ftroojende verlustigingen die uwe jaaren , uwe „ omftandigheden , en uwen eigen fmaak eifchen; „ alle deeze minnekoozerijen zijn kinderachtig ; ga „ tot het wezenlijke , en poog toch aan eene her„ fenfchim niets beflendigs bijtezetten." Ik hoorde wel niet wat hij daarop antwoordde , want hij fprak met eene veel zachter, en zo als mij voorkwam verwarde , verlegene Item ; en zij, oprijzende, gaf hem een flagjen op den fchouder met een : „ alles mei er tijd, maar pas op dat gij mij niet boos maakt, door uwe onleerzaamheidr Bij de eerlte gelegenheid die ik had om dorblai alleen te fpreeken , heb ik hem alles verhaald wat ik wist , en hoe het bijkwam dat ik dit gehoord had : hij beleedt mij dat hij alleen uit beleefdheid bad geluisterd ; en verdedigde zig met ijver : wij belloten onze liefde een weinig meer te bedekken: bet is voor hem , zie ik , ondraagelijk door deeze vrouw belagchen te worden : gij kent hem ; fpotternij is het vreezelijkfte wapen voor zijne eigenliefde : zijn moed blinkt hier ook niet zeer uit ; ik vrees dat hij liever den fehijn van buitenfpoorigheden zoude aanneemen , dan voor een zedig befcheiden jongeling te boek Maan: dit voorfpelt niets goeds ; ik zie dat zelf wel ; maar zijn dus de meeste jonge lieden niet ? naauwlijk durfde ik hem zeggen dat het eene zwakheid is , te bloozen over eene liefde die gegrond is Pp deugd , en bekroond met de vaderlijke goedkeuring ; ik vreesde of dit E 2  68 sf. gevaaren van den laster. thans wèl te pasfe zoude gezegd zijn ; hij mogt misfehien aan mijne ijdelheid hebben toegefchreven, 't welk uit mijne weloverdachte gevoelens zeiven voordvloeit : de ondeugd moge befchaamd zijn ; dit is billijk : en dat zijn evenwel die zelfde jonge lieden , die in een vlaag van drift, niet fchroomen den degen te trekken en zigzelven aan een haastigen dood blootteftellen ! dit alles treft mij te meer , om dat ik mij overtuigd houde dat zij geen ander oogmerk heeft, in alles wat zij omtrent uwen broeder te werk fielt , dan mij te kwellen welk eene laagheid ! TWINTIGSTE BRIEF. lord belkair, aan miss dorblai. \^erwonder u niet, beminnelijke, Misfdorblai ! dat ik mij de eer geef u te fchrijven : ik ben gelukkig aangeland, en binnen weinige dagen hoop ik het genoegen te zullen hebben alle mijne vrienden en gebuuren op het land wedertezien: dan , de reden waarom ik mijne reis verhaast , is van een geheel andere natuur; ik heb aan Sir dorblai eene voorffelling te doen dien hij misfehien niet verwacht, en hem in een zekeren zin ongevallig zijn kan: zij beftaat hier in : „ Of hij kan befluiten zijne eeni-  de gevaaren van den laster. 69 „ ge geliefde dochter aan eenen man te geeven, dien „ bij altoos vereerd heeft met zijne achting, en wiens „ verkeering hem nooit onaangenaam was ; indien „ het oogmerk van dien man is , weinige maan„ den na zijn huwlijksvoltrekking met zijne vrouw ,, naar Indien terug te keeren, om daar den post, ,, hem opgedragen, met den ijver van een eerlijk „ man , weder optevatten . . ." evenwel , indien zijne beminde dochter daar niet in Memmen kan , is er niets gedaan. Zult gij, Misf dorblai, zo goed zijn om uit mijn' naam uwen Vader dit voortehouden , en verzoeken dat hij zig hierover rijplijk bedenke ? wat zegt gij , mijne gebuurin , van deeze liefdesverklaaring ? want dit is zij in den MerkMen zin der betekening : hebt gij nooit getwijfeld of ik u beminde ? wist gij niet dat gij mijn geheel hart bezat ? dit is echter eene waar¬ heid : mijne liefde voor u is de vrucht der reden, zo wel als van mijn hart: eene langduurige gemeenzaame verkeering, heeft mij overtuigd dat ik nooit eene vrouw zo gefchikt voor mij , om op mijne wijs gelukkig te zijn , konde vinden dan Misf dorblai : maar mijne zaaken lieten mij niet toe u daarover immer te onderhouden ; en de reis die ik verpligt was te gaan doen , was eene reden te meer om mij niet te verklaaren : thans , met meerder rijkdommen begiftigd dan wij, volgends onze denkwijze, en zelfs mijnen rang, in de wereld noodig hebben , en geplaatst in eene aanzienlijke bediening , waag ik het eindelijk mijn verzoek aan E 3  7° de gevaaren van den laster. u , en aan Sir dorblai te doen : ik beken dat mijne ongerustheid zeer groot en zeer gegrond is , nopens den goeden uitfiag : ik beken tevens , dat uw verlies voor den besten aller Vaders , onherstelbaar zijn zoude , indien hij niet konde befluiten met ons te vertrekken : mijn ongeduld om u te zien is zo groot, dat ik mij weldra zal bevinden in het dierbaar bijzijn mijner bemiude carolina : duizend groeten aan allen , vooral aan onze engelachtige fannij. „agfc, =~^.e» EEN-EN-T WINTI GS TE BRIEF. miss fannij, aan miss carolina. ,/jLlles gaat zo woest zo onbedacht voord, dat ik u naauwlijks een denkbeeld daarvan kan geevcn : men werpt een reisjen op, men neemt het terrtond aan , zonder noch de omltandigheden , noch de betaamelijkheid te raadpleegen : dit was nog gisteren het geval ; en dienzelfden namiddag zijn zij allen vertrokken, uitgenomen Sir george en ik: uw broeder is nog zo verltoord over mijn vertrek naar Ladij selbij , dat hij van begeerte brandde om mij dit betaald te zetten : hij boodt zig des zeer beleefd aan om Mevrouw malgarde te vergezellen ; de blijdfehap waarmede hij haare toeltemming  de gevaaren van den laster. 71 ontving, was al te groot om niet opgemerkt te worden. Hij verliet mij' zonder zig te beklaagen dat hij' uit wellevendheid verpligt geweest was dit voorteftellen; maar al lagchend zeide hij mij , dat hem den tijd zonder mij te zien, langej zoude vallen dan mij', die met zulk goed gezelfchap voor mijnen fmaak t'huis bleef: ik geloof dat hij zijn verdriet daarover zeer wel verzetten zal: hij bemint dit land van woest fchokkend vermaak ; hij zegt openhartig , dat 'er niets bij het Londonfche leven te vergelijken is ; evenwel , men geeft zig zo geheel-en-al niet over aan eenen fmaak die ons van ons zeiven vervreemt , zonder dat de liefde , die zo wèl gefchikt is om het geluk eener gevoelige ziel uittemaaken, daardoor nadeel lijdt: welke uitzinnige vermaaken kunnen toch vergeleken worden bij de aangenaame ftilte, wanneer men in eene ongefloorde eenzaamheid denkt aan een deugdzaam , bemind en ons weder beminnend voorwerp ? ik begin te twijfelen of dorblai wel langer dus denkt ! flechte voorbeelden , listige gefprekken , kunstige wendingen, zouden wel eindelijk . . doch carolina ! gif hebt deeze zaaden van angst in mijn hart geifrooid : de vrees verdwijnt als ik hem zie ; haar prikkel verftompt door het genoegen dat ik fmaak in hem te zien , te hooren ; zijne verzekeringen , zijne liefkoozingen herftellen mijn vertrouwen : ik befchuldig meermaals mij zelve als hij mij poogt te overtuigen dat hij mij bemint; maar in zijne afwtzigE 4  72 de gevaaren van den laster.. heid ontglijdt mij alle zekerheid ; dan zie ik al het gevaar waarin hij is , en ik ben ontroostbaar. Waarlijk ik ben thans niet blijgeestig; draag echter zorg , mijne vriendin , om die neiging tot angstvalligheid door uwe bedenkingen niet te vergrooten: tot nog toe heb ik waarlijk geenen grond om hem te verdenken : ik ben veel alleen ; Sir george , bevreesd dat de eenzaamheid voor mij niet goed zij , voegt zig veeltijds bij mij ; nooit verlaat hij mij of ik heb nog meer reden om hem hoog te achten ; zeker hij is een dóór eerlijk man ; ik ben met hem weder bij Mevrouw selbij geweest : hoe gelukkig leeft zij, omringd van weinige , maar uitgelezenc vrienden ! binnen kort ga ik haar voor eenige dagen bezoeken, en hoe gelukkig zoude ik zijn , indien uw broeder . .! ach , mijne vriendin ! hij verkiest Mevrouw malgarde boven Ladij selbij ; en dat , ik beken het, doet mij over hem niet zeer voldaan weezen vaarwel. ,© — ^===0-=. —-. T WEE-EN-TWINTIG S TE BRIEF. sir dorblai, aan sir harris. De ©ogenblikken zijn fnel ; de dagen hebben vleugels ; de tijd vliegt als een blikfemftraal : federt ik te London ben heb ik meer mijne aanwe-  de gevaaren van den laster. 73 zigheid gevoeld dan al den tijd dien ik dus lange doorleefde: o hoe veele genietingen zijn 'er nog voor mij ! tot nog toe had ik Hechts eenige weinige , en dat nog Schroomachtige fchreden op den weg des vermaaks gezet : thans haast ik mij , als iemand die geen uur te verzuimen heeft ; en ik heb niets te doen dan de eene verrichting voor, en de andere na te omhelzen en te genieten ; maar mijne gefcherpte zinnen overweldigen die ook met alle haare vermogens : laaten des verveelende wijsgeeren wat aanpraaten van vreedzaame, onberouwelijke vermaaken , en welke wisjewasjens al meer : rust brengt zelfverveeling voord , en zij zelve is een waare doodftaat : zonder driften te leeven is als over het leven heen glippen , zonder het te gevoelen : het zijn de heftige Schokken der verlustigingen die aan ons aanweezen eene groote waarde bijzetten : laat mijne jeugd zig dronken maaken , door deeze betoverende herfenfchimmen ; ik weet wel, harris , dat zij dit zijn , en niets anders, maar ik wacht er ook niets van dan begocheling : ik benij niemand zijne reden , en des ook u niet ; maar , de jaaren waarin zij ons wèl Haat, zijn nog verre van mij , en ik bedank zeer hartlijk om gelijk mijn vriend harris Hechts te groejen : welke gekheid hebt gij toch in 't hoofd? gij zijt nog geen dertig jaar, en gij begraaft u levendig : pas op harris ! dat zal bij u op volflagen dolheid uitkomen : ik ben bijna overtuigd , dat gij door uw lot gedwongen word om alles tegen den haak in te E 5  74 DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. werken , en wie weet , of ik , uw jonge luchtige vriend , u nog niet zal moeten te recht brengen ! dat zal mooi voor zulk een wijshoofd zijn , niet waar ? nu in ernst , ik begrijp langer niets van u : gij kent London , en verkiest boven deeze vermaakvolle ftad een landgoed ! uwe wijsheid komt vroeg; zij zal het niet uithouden : alles heeft zijn tijd : als ik alles gezien , medegedaan , zelf ondervonden heb , wat er te zien , mede te doen , en te ondervinden is , dan meen ik het oudvaderlijk pad te gaan betreeden, en, alleen om eens uitterusten en wat anders te hebben , op het land te gaan woonen. Kom hier harris ; wees met mij op mijne wijs gelukkig : hoe veel heb ik u te zeggen , aantebetrouwen . .! maar voor als nog kan ik mij nergens over uitlaaten : eens zult gij meer weeten , en wel ook zulke dingen die gij misfehien niet zult kunnen gelooven Vaarwel, gij hebt mij ook in langen tijd niet gefchreven: ik gaf u evenwel verlof om te prcêken , te kijven , aftekeuren; waarom oefent gij dan alle deeze fchoone talenten niet omtrent uwen vriend ?  ce gevaaren van den laster. 75 DRIE-EN-TWINTIGSTE BRIEF. antwoord op de voorgaande. Ik maak geen misbruik van de vrijheid die gij mij verleent om te vermaanen , en aftekeuren : ik befchouw u alleen met het oplettend oog eens vriends; en meen dat het voor mij zeer dwaas , zeer vermetel zijn zoude u in deezen fnellen , alles over en om verre loopenden vaart te willen fluiten : vlieg dan heenen naar de dwaasheid , ik zal u in mijnen kring terug wachten : de Hemel geeve dat uwe terugkeering tot reden en betaamelijkheid, niet het gevolg zij eener ijsfelijke omwenteling voor u ; die u dwingt tot een beter gedrag ! het is fchoon den weg der deugd door eigene vrije verkiezing te bewandelen : arme dorblai ! uw brief is in eene vlaag van dronkenheid gefchreven : wat moet gij reeds verre verdwaald zijn ! uwe verbeelding is in vuur, en uw hart, zegt dat u niets meer? geen een woord van uwe fannij ? bemint gij haar nog? is zij voldaan over u ? is haare liefde ook de bron van deeze overdrevenheid ? is fannij gelukkig in uw geluk ? draag zorg , dorblai , zo een engel niet te bedroeven ! hebt gij immer een hart gekend gelijk aan het haare ? bewaar voor u , bid  70 DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. ik u ! dien fchat : indien gij u ooit dat verlies te wijten haddet ! ik vrees voor uwe ligtzinnigheid; bemin haar om uw eigen geluk , en offer dat toch niet op aan voorbijzweevende vermaaken ! hoor in deezen uwen vriend , HARRIS. VIER EN-TWINTIGSTE BRIEF. MISS DORBLAI, AAN LORD BELKAIR. MIJ LORD ! IVJjjn waarde Vader onpasfelijk zijnde, en u omtrent zijne denkwijze niet onkundig willende laaten , heeft mij bevolen , uit zijnen naam het volgende te fchrijven hij acht zig zeer vereerd met uw verlangen om met hem vermaagschapt te worden ; uw rang , uwe Schatten , zouden hem in dit verlangen niets vereerends doen befchouwen , indien uw charakter niet zo ware als hij het kent , en waardeert : hij zoude nooit kunnen befluiten om zijne dochter te geeven aan eenen man , hoe onberispelijk , ja hoe achtingwaardig ook , die geene genoegzaame middelen had om eene vrouw, welke geene verspillingen kent , of immer zoude beminnen , het noodige, ja zelfs eenige weinige aangenaamheden te bezorgen : hij weet , bij eigene on-  de gevaaren van den laster. 77 dervinding , dat er niets naarder zijn kan dan een huwelijk , waarin de nijpende behoefte een jong beminnend , met kinderen bezwaard paar , Storten kan : vooral , indien men zig in eenen rang geplaatst vindt , die niet toelaat ons door het werk onzer handen te voeden : maar Sir dorblai is niet minder afkeerig om zijne kinderen in het huwelijk te verbinden , met perfoonen die niets aanneemelijks hebben dan hunne fchatten , en geboorte : hij is overtuigd dat de rampen die op zulke verbindtenisfen moeten volgen , nog oneindig fmartlijker zijn ; hij houdt zig ook overtuigd dat overgroote fchatten veel minder het geluk hunner bezitters uitmaaken , dan een tamelijke gegoedheid, ieder naar den ftaat waarin hij zig door zijne geboorte geplaatst vindt; maar , Mijlord , het zal onnoodig zijn u over mijns Vaders denkwijze langer te onderhouden : de gemeenzaame verkeering aan ons huis, uwe veelvuldige gefprekken met hem, hebben u voor lang noopens zijne denkwijze niet onkundig gelaaten: er is voor hem maar ééne zwaarigheid ; dan , die is zo groot dat zij bijna onoverkomelijk Schijnt: uw oogmerk is, weinige maanden na uw voltrokken huwelijk met uwe vrouw de groote reis te hervatten , en den post in de Indien u opgedraagen , te aanvaarden : ik behoef u , Mijlord , niet te zeggen dat dit voor mijnen Vader zeer hard , zeer treffende zijn zoude; gij weet hoe hij zijne kinderen bemint , en hoe hij door hen bemind en geëerbiedigd wordt : uw voorftel  78 de gevaaren van den laster. om met u te gaan zoude voor hem nog verkiezelijker zijn , indien zijne zwakheid en jaaren hem dit niet bijna ondoenlijk maakten: hij verlangt hier over met u mondling te fpreeken. Wat mij zelve betreft; waarom zoude ik ontkennen , dat ik omtrent uwe onderfcheiding niets minder dan onverfchillig ben ? de denkbeelden die mijn waarde Vader mij gaf, van het geen ons betaamt, en dat men zig nimmer fchaamen moet over dingen die onze goede verkiezing eere aandoen , geeven mij krachts genoeg om u , openhartig , te belijden , dat ik u, Mijlord , niet zo lang en zo gemeenzaam gekend heb , zonder uw vertrek , met zeer onaangenaame aandoeningen befchouwd te hebben : uwe voorzichtigheid was echter te groot , dan dat ik immer zoude hebben vermoed , of gij mij ook meer dan beleefdlijk behandelde: dit is ook de reden dat ik de overhelling die ik voor u befpcurde , met bedachtzaamheid tegenging , en ik kan ook betuigen dat mijne rust ongeftoord bleef: evenwel , nu gij u voor mij verklaart , en mijn hart volkomen vrij is , zoude ik befluiten kunnen om mijn lot te ftellen in de handen van den braaven weidenkenden Lord belkair : maar het denkbeeld dat ik van mijnen dierbaaren ouden Vader zoude moeten fcheiden , is zo fmartlijk voor mij , dat daar niet aan te denken is : o, Mijlord ! hoe weinig zoude ik uwe achting verdienen , indien ik befloot zo eenen Vader te verlaaten ! een' Vader die zijn geheel leven ten besten zijner kinderen heeft  de gevaaren van den laster. jn Opgeofferd ; die ons , boven ons zeer gedaald lot , verhief, door ons op eene wijze optevoeden , zo volmaakt ingericht om onze reden te zuiveren , te verfterken , de innerlijke waarde der dingen te leeren kennen, en naar dezelve onze keuze , onze neigingen te regelen ; die ons geleerd heeft, met weinig vergenoegd te zijn , en tevens voorbereidt , om , indien ons lot ten onzen voordeele veranderde , daarvan een waardig gebruik te maaken: zo een Vader, nu hij oud en zwak wordt, aan dc zorgvuldigheid van anderen overtegeeven ! konde ik dit doende wel ooit gelukkig zijn ? ■ verdiende ik het te zijn ? en zoude ik uwe liefde niet zeer flecht beantwoorden , indien gij overtuigd wierd dat gij eene vrouw genomen had die door u niet gelukkig te maaken was ? gij zegt misfehien Mijlord : „ En onze lieve fannij , zal „ die niet met al de goedheid van haar dankbaar„ hart uwe plaats bij deezen dierbaaren Vader kun* „ nen vervullen ? zij , die tot nu toe alle uwe „ oplettendheden met u deelde ? " Indien mijne zusterlijke vriendin nog onze huisgenoote ware , dan zoude ik dit moeten toeftemmen; maar meer dan gewigtige reden 'hebben mijnen Vader overgehaald om haar in de handen te ftellen van Sir malgarde , een naastbeflaande haarer overledene moeder : zij is thans te London : als wij de eere hebben u te zien , zullen wij u daarover meerder verklaaring geeven : mijn broeder heeft door de voorfpraak van Sir malgarde eene bedie-  80 de gevaaren van den laster. ning en is insgelijks te London , zo dat, ik ben thans het eenig gezelfchap mijns Vaders : wij zien uwe komst met blijdfehap te gemoet , en hebben de eer u van onze achting te verzekeren. V IJ F- EN-TWINTIG S-T E BRIE F. miss fannij, aan bi is s carolina. Mi» hart is ontrust , zwaar gedrukt, en ik geef met leedwezen u kennis, mijne corolina , van mijne ongerustheid : gij zult die zeker voor veel gegronder houden dan zij is : waarlijk , ik heb niets bepaalds tegen uwen broeder intebrengen ; maar ik kan het niet uitftaan , dat hij op zulk eenen trant met Mevrouw malgarde en haare dochter omgaat : hij is zo beuzelachtig , zo overdreven ligtzinnig , dat hij de afgod is van de gezelfchappen die hier dagelijks ontvangen worden ; ik geloof wel niet , dat hij ooit zo verre van zijne eigene overtuiging zal afzwerven , als voor hem noodig is, zal hij die verkeerdheid volgen die men thans met den fchoonen naam van vrijheid en wijsbegeerte opfchikt ; maar ik vrees dat hij geheel-en-al die ongehechtheid , die losfe dartelheid zal aanncemen, waarvan hij in dit huis zo veele voorbeelden ziet : Mevrouw malgarde houdt (taande , dat men niets dan  de gevaaren van den laster* Si dan fmaak , en verkiezing moet hebben ; dat alle ernftige gevoelens van liefde, tederheid, kinderachtig, befpottelijk, romanesq zijn: hij luistert; hjj is befchaamd , verlegen; geeft geloof aan haare woorden ; vertrouwt op haar meerder verftand en grootere ondervinding : haare vleierijen verleiden , haar zedeleer verbijsterd hem , en zijne gehechtheid aan haar vernielt zijne tederheid voor mij : zie daar , mijne vriendin ! dit is eigenlijk het verdriet dat ik niet voor u wilde verbergen , dan om dat ik het ook voor mij zelve wilde verbergen : ik ben niet jalours; gij kent mij immers? en ook hoe afkeerig ik van deeze vrouw ben , ik geloof niet dat zij in ftaat is om meer dan uitwendig berispelijk in haar gedrag te zijn ; doch wat heb ik niet te duchten van haare lesfen? Uw Vader kan dan niet befiuiten om naar London te komen , niet alleen om dat hij onpasfelijk is , maar om dat , zo als hij zig uitdrukt, het Londonfche leven ftrijdt met zijnen fmaak , en geenzins past aan zijne jaarcn : hij wil ook de berisper van anderen niet zijn , en het fchijnt hem een weinig moejelijk zig daarvan te onthouden, omtrent de meeste perfoonen die hij zoude moeten zien. Uw broeder zal bedroefd zijn over deeze tijding: tusfehen ons gezegd, carolina , ik ben verzekerd dat het bijzijn van Lord eelkair het verdriet, van London niet te zien , rijklijk overweegt: ik ben zeer gevoelig over de wijs waarop hij nopens mij denkt , en wensch dat er een weg te vinden F  8a de gevaaren van den laster. ware , waardoor gij allen gelukkig worden zoudt. Uw broeder komt van daag te rug. Ik hoop dat zijn gedrag omtrent mij mijne ongerustheid zal wegneemen , en wij beiden nog eens weder in elkanders liefde gelukkig zullen zijn. —■ i 1 ZES-EN-T WINTIGSTE BRIEF. miss fannij, aan miss carolina. D ordlai maakt flille vorderingen tot die volmaaktheid die Mevrouw malgarde eischt : ik fta verbaasd over den voordgang die hij gemaakt heeft, in de weinige dagen die hij met het gezelfchap Heet! zijne manieren zijn zo los , zijn toon zo ligtvaardig , zijne gefprekken zo beuzelachtig , zijne vrijheden zo dubbelzinnig', dat hij bijna onkennelijk geworden is : hoe vrees ik dat zijne poogingen om een volmaakt Edelman te worden , de eerlijke jongeling geheel-en-al zullen doen verdwijnen. Waarlijk , carolina ! gij zijt de oorzaak dat ik de gefchiktheid kreeg om hem zo ernftig en geftreng nategaan : alles vergroot mijn verdriet ; juist die hoedanigheden die hem zo beminnelijk bij anderen maaken , ontrusten mij , en mogelijk ben ik onbillijk : hoe dit zij , hij kwam , zodra hij te rug was , met veel aandrifts zien hoe ik mij be-  de gevaaren van den laster. 83 vond : ik ontving hem minzaam , en verborg voor hem alles wat mij bedroefde : ik moet mij aan het veinzen gewennen : de tijd is voorbij , dat hij mij met liefde , immers met belangneeming , hoorde ; waarin hij niets meerder ter harte nam dan mijne rust en genoegen : zijn hoofd zo vervuld met vermaaken ; zijn hart zo ledig van gevoel, overgegeeven aan den draaikring waarin hij zig bevondt , zoude ik hem nu misfehien belagchelijk toefchijnen : en ik moet alle voorwendzels zijner ligtveranderlijkheid weglaaten. Na mij met verrukking over alle de vermaaken zijner reize onderhouden te hebben , verzocht hij mij met hem bij Mevrouw malgarde te gaan ; ik ging met hem : in de zaal komende was er reeds een talrijk gezelfchap ; dit belettede uwen broeder niet zig bij haar te voegen, veel en zacht te fpreeken , haare hand te kusfehen ; ja , een toon van gemeenzaamheid en verftandhouding aanteneemen die mij verbaasde : daar na zettede hij zig bij de jonge juffrouw : „ Kijk eens" zeide hij , (hard genoeg om het mij te doen hooren ,) „ hoe fchoou uwe moeder van daag is !" waarop zij , met achteloosheid haar hoofd omwendende , antwoordde : „ Het is nog een fraaje herfstdag :" uw broeder lachte hartlijk om dit ftoute gezegde der dochter , maar bij zig zeiven komende , zeide hij : „ Zij zijn geenzins de minst verrukkelijke , Misf" „ Zie mij zo een gek eens !" antwoordde zij met F a  84 de gevaaren van den laster. verachting , en begaf zig naar den anderen kant der zaal. Mevrouw had dit zonder de woorden te verdaan opgemerkt ,, lk geloof, Misf, dat gij dorblai bekijft," zeide zij „ Niets minder," gaf deeze ten antwoord, hoewel hij fomwijl al heel zotte begrippen heeft :" uw broeder nog niet geheel-en-al in onbefchaamdheid volleerd , was verlegen : wat mij betreft, ik beken dat ik over dit alles geheel van mijn duk was ; ik bloosde om zijnent wil : hij kwam naar mij toe : nieuwsgierig om te weeten hoe hij over Misf malgarde dacht; zeide ik : „ Gij fcheent meer verzet door de vraag „ der moeder dan der dochter ! zij fpreekt wel „ zeer onbefcheiden over een perfoon die zij ten ,, minsten eerbied fchuldig is" „ O kom 1" gaf hij mij , op zijnen luchtigen trant , ten antwoorde ; ,, wij moeten de naauwgezette regels „ waarnaar wij zijn opgevoed, niet vergelijken met ,, die welken men hier volgt : het vernuft , hier „ vroeger, door de kennis der wereld, rijp gewor„ den , ontllaat de jonge lieden ook eerder van „ honderd beuzelachtige pligten die in den grond „ niets voordeeligs uitwerken : als men de dingen „ beter inziet maakt men zig geen' flaaf daarvan ; ,, men fpreekt hier zo als men denkt , en zonder „ zig zeer te onderwerpen , geeft men elk het „ geen men geeven moet" lk was verdomd over deeze infchikkelijke wijsbegeerte van dor-  DE GEVAAREN VAN den LASTER. 85 rxAi; ik zweeg , beducht dat hij mij voor even zo pedant houden zou als Mevrouw malgarde mij houdt : men heeft hier de kunst om de lieden belagcheiijk te maaken , op dat zij zwijgen ; en op dat de geest van zedelijk bederf onverhinderd voordwerken zoude ; die geest die zwakke charakters medefleept, en de eerwaardigfte grondftellingen verwoest : dit is, mijne vriendin ! niet alles wat ik u heb toetebetrouwen. Thans ben ik meer dan immer gewaar geworden hoe Mevrouw malgarde over mij denkt: Sir malgarde gaf haar bericht dat Ladij selbij ons buiten verzocht had , en dat wij binnen drie dagen daar naar toe gingen : zij zweeg eenigen tijd, met verfmaading , ftil : eindelijk zeide zij : „ lk be„ grijp niet al te klaar wat gij tog voorneemt van „ dit meisjen te maaken ! zonder geld , zonder „ veele talenten ! wat moet er van haar worden ? „ gij brengt haar in de groote wereld ! kan zij daar figuur maaken ? zoudt gij niet veel wijzer „ doen indien gij haar tot een burgerlijker leven ,, bereiddet , en in ftaat ftekiet om iet tot haar „ onderhoud te leeren , dan dat gij haar dus tot „.een nietsdoend fchepzel maakt ?" Sir george wilde haar in de rede vallen ,, Een oogen- ,, blik geduld , Sir , ik heb nog niet uitgefpro„ ken ; het geen ik zeg , is tot haar eigen voor,, deel : het belang dat gij in haar fielt moet u „ van mijn gevoelen doen zijn : geef haar bezig„ heid ; laat zij de huishouding bezorgen ; op F 3  êó de gevaaren van den laster. „ mijne bedienden het oog houden ; mijne beve„ len doen uitvoeren ; wat meer in huis blijven , „ en zig met zulke dingen bezig houden die haar „ nuttig kunnen maaken : zij begrijpt zelve dat dit „ best is; want niets is onzekerder dan haar lot" — „ Neen Mevrouw ," antwoorde Sir george op een ftrengen en zeer geraakten toon ; „ neen , „ haar lot , durf ik u wel verzekeren , is niet „ onzeker: niets in de wereld zal mij beletten „ haar gelukkig te maaken : ik Item gaarne toe , „ dat zij zig bezig houde met het geene gij haar „ zult verzoeken; Ik wensch echter zeer ernstig, „ dat gij , Mevrouw , haar nooit bevelen geeft ; „ ik zal aan niemand vergeeven die haar met klein„ achting in mijn huis durft behandelen : ik ben „ het die haar verzoekt, uit achting voor mij, het „ oog te houden over een zo geheel verwaarloosd „ huishouden : als wij terug gekomen zijn zal ik haar daarover fpreeken : ik breng haar bij eene „ vrouw die in ftaat is om haar recht te doen, en „ de goedkeuring van Mevrouw selbij is eene „ waare loffpraak : ik herhaal het: hij die in mijn „ huis , mijne bloedverwante , het kind van ou„ ders waaraan ik de hoogfte verpligting heb, durft ,, bedroeven, zal met mij afrekenen ; mij gefchiedt „ daardoor eene belediging ; Misf fannij is gce„ ne af hangelinge ; zij is vrij ; zij is opgevoed op „ eene wijs die , zo zij algemeener ware , veele „ wanorden zoude voorkomen , en gelukkiger huis„ gezinnen maaken : heeft zij tot nu geene Ichat-  de gevaaren van den laster. 87 ten , dat is noch haar fchuld , noch die haa,, rer ouders, en wij zullen misfehien ook nog „ eens dit gemis vergoed vinden : hoe het zij , „ Misf springler is in mijn huis, en ik ben in de „ plaats getreeden van den braaven dorblai." „ Wel! uwe vriendfehap , " zeide Mevrouw zeer fpottende , „ is al vrij leevendig ! hoe dit zij , „ 't is gedaan ; ik haat alle verdere redevvisfcling ,, op dit ftuk." ,, 'T is wel," was het antwoord , „ ik eisch dat hier niet meer over gefpro„ ken worde." Naauwlijk was hij vertrokken , toen de kamenier van Mevrouw , bij deeze fraaje zamenfpraak tegenwoordig geweest zijnde, bij mij kwam, en mij, onder verzoek van geheimhouding alles verhaalde : ik weet niet of dit uit loosheid , uit goedhartigheid , of uit praatzucht gefchiedde ; dit is zeker , dat zij zig geluk wenschte met mij omtegaan : tot in het binnenst van mijn hart vernederd over dat gefprek , poogde ik echter mijne droefheid daarover naauwkeurig te verbergen ik zeide alleenlijk , dat het mij zeer aangenaam zijn zoude, iet tot genoegen of nut van Mevrouw te kunnen doen: toen ik mij alléén bevond werden mijne treurige overdenkingen opgevolgd , door eene vlaag van droefheid , die niet geheel door zachtmoedigheid gelenigd was : o ! nooit, mijne vriendin ! heb ik mij in zo eene zielsgefteldheid bevonden : hoogmoed , of billijk gevoel, wat was het , dat mij in deeze woorden deed uitbarsten ? „ Ik , mijn onF 4  83 de gevaaren van den laster. „ derhoud verfchuldigd zijn aan de hoogmoedige onmenschlijkheid ! in de verlaaging der verach„ ting van hun die geene andere voordeden boven „ mij hebben dan rijkdommen , welken hen zon„ der hun toedoen zijn ten deele gevallen *? ik daar- ,, in mijn levensonderhoud zoeken !" ik Mond op het punt om mijn affcheid te neemen ; maar het denkbeeld dat ik met zo veel reden van Sir georce voedde, zijne edelmoedigheid, zijne goedheid ik bedaarde : ik nam geduld , en poogde mij nogmaals gelijk te blijven , en mij niets te verwijten hebbende troostte ik mij in mijne on- fchuld ,, Is het mijn fchuld dat ik van ou- „ ders geboren ben , die, door veelvuldige tegen„ heden alle hunne middelen verboren , en mij „ niets dan hunne afkomst ten erfdeele nalie- „ ten ? maar ik zal mij hier boven verhef- „ fen ! wat zijn toch deeze Rijken zonder gevoel, „ zonder menschlijkheid ? moeten die mij dermaa,, te bedroeven dat zij mij uit mijne fterkte zoude ,, rukken ? O dierbaare bewustheid dat wij onzer „ eigene achting waardig handelen! gij zijt de ver„ troosteres der ongelukkigen ; en zoudt gij be„ zwijken om dat laage zielen, opgeblazen door voor„ fpoed , u onrecht doen ? de ftoutheid fruit te„ gen dit fchild terug , en kan ons dien fchat niet „ ontrooven." Indien deeze overdenkingen al niet in (laat waren om mijne traancn te (luiten , zij vloeiden echter piet zonder bitteiheid : uw broeder trad bij mij in;  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. 8y hij zag mijn verdriet , fcheen daardoor getroffen ; en eenige oogenblikken was hij nogmaals die lieve, medelijdende , in de droefheid zijner fannij vtuirig deelnemende jongeling , die hij was vóór hij in London kwam ; en die zo lang zijn en mijn geluk uitmaakte : getroffen door zijne genegenheid vattede ik moed , gaf lucht aan mijne gevoeligheid en fprak met al de vrijheid , mij betaamende : maar toen hij zag dat ik zo verregaande op Mevrouw misnoegd was , gevoelde hij zig daardoor zo verontwaardigd , dat hij zeer ijverig haar partij nam: hij raasde geweldig tegen jennij ; verlelijkte haar natuurlijk charakter, dreigde mij, alles te zullen zeggen en haar te doen wegjaagen: zijne onbefcheidenheid deed mij beeven : ik bad hem zulks natelaaten , om dat alle de gevolgen daarvan op mij zouden nederkomen : hij wilde in 't eerst niets hooren, gij kent hem; eene onftuime zee is niet meerder ontembaar; maar na ongelooflijke moeite , gaf hij mij zijn woord van niets te zullen zeggen, en verzocht mij van zijnen kant dat ik Mevrouw mijne vriendfchap gave , ten minste meer recht deede : hij weidde breed uit over haaren geest , haare verdiensten, haare beminnelijkheid ; helaas ! hij ziet haar van haare beste zijde : hij fpreekt ter goeder trouwe , dit trof mij te meerder; maar ik antwoordde niets: wat kon ik doen dan alles verbergen wat mij van haar bekend is ? F 5  jo de gevaaren van den laster. *S —s=r= • -g» ZE VEN-EN- TWINTIGSTE BRIEF. wiss fannij, aan miss carolina. dierbaarste vriendin ! D e droefheid overftelpt mij : mijne reden is nog niet gewoon dus verfmaadelijk behandeld te worden; mijn lot dat mij daaraan blootftelt , word ondraagelijk voor mij : nooit heb ik over de behoeftigheid met zo veel afgrijzen gedacht : ik heb wel nooit Mevrouw malgarde anders dan met afkeer kunnen befchouwen , maar nu dat voorgevoel in waarheid gegrond is , fchijnt het mij toe dat het laag en verachtelijk in mij zijn zoude, iet aan haar verfchuldigd te weezen : dorblai , die mij opmerkt , en mij kent , keurt mij af en begromt mij ; hij is geheel-en-al overgegeeven aan haar die de oorzaak van al mijn verdriet is ; hij is zo misnoegd over mij , dat mijne droefheid hem bard maakt : hij zegt : „ Gij hebt meer ligtgeraaktheid dan kieschheid :" hij raadt mij dit te veranderen : oordeel hieruit of hij veranderd is, en of hij door mij dus te behandelen mijn lot verzwaart! Misf malgarde die onbefclieidener is dan ooit , fpreekt onophoudelijk van hem ; ja zij durfde mij vraagen : ,, A propos Misf ! heeft dorblai u  de gevaaren van den laster. 01 voortijds niet eens bemind?" welk eene onheuschheid ! om tog voorzichtig te antwoorden , zo wel voor mij als voor uwen broeder , die dit hoorde , zeide ik : „ Het is denkelijk dat , in„ dien hij mij bemind hadde , hij mij nog zoude „ beminnen " Wel ," gaf zij daarop kwaacl- aartig ten antwoord ; „ dit is eene heerelijke ge„ volgtrekking !" hierop veranderde zij van ge- fprek , doch zo 't mij toefcheen met oogmerk o mijne vriendin ! alles ontrust , alles verwart mij : ik durf over zekere zaaken niet doordenken; ik mag niet. Sir george is verpligtender dan ooit ; hij doet mij alle mogelijke vergoeding ; de braave man ziet wel hoe men mij behandelt : ik ontvang echter tegenwoordig zijne weldaaden met eenen Hechten zin , die ik niet durf te kennen geeven : ik ben ongelukkig ! Morgen ga ik naar buiten : ik verlang er na ; en evenwel ik zal dorrlai niet zien : mijne lief'e voor hem is mij thans lastig : zo hij mij beminde , alles wat mij nu treft , zoude niets betekenen : hij doet mij onrecht , hij is dezelfde niet meer : maar hij doet ook mij alleen onrecht; ik ben niet onbillijk tegen hem : hij is een goed zoon , een goed broeder, hij neemt zijn ampt naarstig en met veel bekwaamheid waar ; hij verdient bemind te zijn van u , van uwen Vader: als gij aan hem fchrijft , zeg hem toch niets van onze verfchillen : ik heb, in u die medetedeelen, geen  $2 de gevaaren van den laster. ander oogmerk dan mijn hart voor mijne vriendin uitteftorten : nooit was dit voor mij zo noodzaakelijk : in mij zelve opgeflooten , eenig , verlaaten , bedroefd door hen die ik dagelijks zie; vernederd door argwaan en mistrouwen ! niet te vreden over mij zelve , over uwen broeder ! wat zou er van mij worden zonder uwe vricndfchap ! maar in u , mijne carolina ! vind ik meerder dan alles wat ik verlies : o mogt ik nog eens in ftaat zijn om niemand dan mijne vriendin te beminnen ; ondankbaaren en onredelijken aan hun zeiven overtegeeven , en mijn' weg in vrede en onfchuld te bewandelen ! Uw brief aan Lord belkair is mijne carolina waardig : wat zijt gij gelukkig dat uwe voorkeuze zo welgeplaatst, en zo volkomen beantwoord wordt! de zwakke (laat uws Vaders treft mij ten fterkften: ach ! mogt ik het geluk hebben om in uwe plaats te treeden , wat zoude ik mij bevlijtigen om mijne dankbaarheid door de uitgeftrektfte en tederfte zorgvuldigheden omtrent mijnen weldoener te betoo- nen ! omhels den eerwaardigen man vuurig voor zijne fannij.  de gevaaren' van den laster. 93 AGT-EN-TWINTIGSTE BRIEF. sir dorblai, aan sir harris. Het is verbazend ! neigt de afzondering het hart dermaate tot tederheid ? uwe inbeelding is zo levend als een zonneftraal ! gij fnapt , over de liefde als een Romanheld. O 't is nog niet lang geleden dat mijn ftijl gloeide en fchkterde — dat ik, met dén woord, een verliefd uilskuiken, ja een celadon was , van het hoofd tot de voeten: nooit zettede ik een regel op het papier, of het was een brok van een Ode of eene Elegie : maar 't is uit, ik fpreek nu de taal der reden : redeneering , en de ommegang gaven niets ; beminnelijke lieden die in de wereld leefden , hebben dit geheel-en-al in mij omgekeerd : ik begrijp wel , dat wij de aandoenlijkheid niet volftrekt moeten uitroejen ; maar het is echter billijk dat men die harfenfchim niet tot een' reus laat opwasfen : o , daar pas ik op, federt mijn verftand niet meer de gekskap van mijn hart is : zo weet gij , leeft , en zo weet gij , handelt .men in de groote wereld ; en zo doe ik ook , want in deezen bijzonder te zijn is niets dan zig belagchelijk te maaken : ik ontken echter niet dat er in die. begocheling iet bekoorelijks was:  91 de gevaaren van den LASTER. doch toen ik een kind was deed ik als een kind ~r toen ik een eenvoudig landjonker was dee'd ik als een eenvoudig landjonker , en 't was goed ook ; maar als men oogen krijgt en in een' grooter kring omzweeft , moet dat uit zijn : ik wil voor u niet ontveinzen , harris , dat ik nu en dan , zo te hooi en te gras , er mij nog wel eens toe zoude overgeeven ; het is zulk een fchoone toevlugt in die jaaren , als wij eens wat heel vermoeid zijn van onze verlustigingen : maar . . . kort gezegd , ik kan u niet alles melden . . . verwijt mij mijn ftilzwijgen omtren fannij niet . . . mijn hart, (denk zulks maar ,) rust eens wat uit : ik twijfel zelfs dikwijls of het ook dwaalt ; zo ja , dan zal het haar wedervinden : hoor harris , federt ik ik in de ffcad ben , zie ik dat de gevoelens die zij mij met of tegen mijn' zin inboezemde , veel te ernfïig , te maatig , te koel zijn , om inteftem-. men met mijne driftige luchthartigheid : zulke gevoelens zijn misfehien om gelukkig te weezen noodwendig ; maar zij loopen zeer verre af van vermaak, en vermaak is thans alles voor mij : ontrust u niet over het verdriet dat ik haar dus moet aandoen : o zo een gevoelig meisjen vind daar zelfs iet verbindends in ; en hecht haar te meerder aan den knaap die haar op deeze wijs van waare tedere zielsgefteldheid overtuigt : de eigenliefde is zo voldaan! wat is zij te vreden als zij zig over anderen beklaagt ! maar gij verftaat mij niet : ik loop zeker gevaar om, zo als Mevrouw malgarde dat noemt,  de gevaaren van den laster. 95 van fannij eene trotfche wijsneus te maaken ; „ en om nog eens mijne oude zonden door geduld ,, te boeten." Nu , nu, dat heeft zo een fchrikkelijke haast niet: ik wil genieten ; ik wil onbelemmerd genieten : vrijheid is de grootfte fchat voor gezonde , in de wereld bekende jongelingen; die fchat blijft de onze, als men zig hecht aan vrouwen die genoeg philofophie bezitten om van ons niets meerder te eifchen dan zij zeiven aan ons geeven : men moet haar maar beminnelijk genoeg vinden om haar dit te zeggen ; dit is het al ; haar te overtuigen dat men haar beminnelijk vindt, meer eischt men niet , gezondheid en een fterk geftel is alles wat er tot zulke verbintenisfen noodig is: zo lang als ik in ftaat zal zijn om deeze fchatting te betaalen , meen ik geene conditiën meer aantegaan. Maar ik zou dus uwe vroome aanroepingen wel vergeeten: „ dat de Hemel mij toch maatigheid gelieve inteboezemen : " rechtuit gefproken , ik denk dat ik die nog in lang niet noodig zal hebben : flel u echter gerust , ik zal wel bij tijds terug keeren tot het geen gij reden , en ik misfehien onvermogen noem : mijn harris ! ik heb zulk een fchoon voorbeeld aan u; jammer dat ik u wat verdenk, en niet alles op rekening uwer maatigheid flel : gij moogt mij bij gelegenheid wel eens de overige hiltorie van uw leven vernaaien , om mij te doen zien , of ik u ook ongelijk doe ; en of gij waarlijk veel degelijker jongman zijt dan ik zo  J)6 BE GEVAAREN VAN DEN LASTER. half en half vermoed : ik wil u niet boos maaken, anders zoude ik over deeze vroege bekeering u nog een paar aanmerkingen mededeelen. 1 1 —,—-c- NEGEN-EN-TWINTIGSTE BRIEF. SIR HARRIS, TEN ANTWOORDE. "W"elk een mengelmoes van fijne dwaasheden , van ijdele bovennatuurkunde ! gij verliest uw menichenverftand , en dat om een armhartig fraai vernuft te worden ! en wat fnapt gij toch dan de brabbeltaal der gezelfcbappen ? zijt gij zo onnozel , dat gij dit voor philofophie aanziet ! eene fchoone philoföphie waarlijk ! die alleen dient om u te verharden , en de lieffte gevoelens der Natuur en der liefde uittedooven : gij hebt gelijk ; uw hart zal uw verft and niet verleiden , maar uwe zinnen doen dit werk ; zij zijn uwe dwingelanden, terwijl gij u verbeeldt niet dan naar diepdoorgedaehte overleggingen te handelen , die , beeldt gij u in , dat zeer voorzichtig opmerken: gij fpeelt nu eigenlijk voor een koel redeneerder , en gij zijt ook bij de wereld een fijn vernuft , een Philofoof- Petitit-maitre ! gij hebt reeds een grooten weg afgeloopen , en dat in weinige maanden: gij kunt reeds befluiten uwe fanmj te bedroeven, om haar het  de gevaaren van den laster. 97 het gewigt haarer fmarten te doen gevoelen , daar in geholpen door haare eigene liefde , om dat zij u des te meerder zoude beminnen: o dorblai ! wat is dit alles fijn, en verre doorgedacht ! 't is waar, gij vreest een weinig voor haare trotschheid; 't zou ook kunnen gebeuren dat zij u loon naar werk gave ; doch dan kunt gij u wreeken door haar eene verwaande wijsneus te noemen , en alle laster zal aan uwe zijde ftaan : ik denk echter , dat uw eigen geweten u wel eens tusfehen vier oogen zal zeggen hoe onwaardig gij u omtrent deeze engelachtige vrouw gedraagt! en dat gij geheel beneden haar zijt. Bij gelegenheid zal ik u mijne historie mededeelen : doe er dan uw voordeel mede. Hoe vernederend dit voor mij zijn zal , ik zal alles echter aan uwe vnendfehap opofferen. DERTIGSTE BRIEF. miss fannij, aan miss carolina. „ -Alles ademt hier op dit heerlijk landgoed geluk: „ een zachte vreugd bezielt alle deszelfs bewooners: i, Mijladij selbij zet leven en genoegen aan alles bij, ,, wat zig in haaren kring beweegt: goedaartigheid , „ edelmoedigheid en vriendfehap maaken hier alles geG  J)8 DE OEVAAREN VAN DEN LASTER. „ lijk : nooit kan men de deugd in een beminnelij„ ker licht zien dan in dit huis "— zie daar mijn vriendin , hiermede had ik mij gevleid , toen ik naar Sir george vertrok: hemel! welk een onderfcheid! geene te lcurftelling was immer grooter : waarom geniet ik ten minlten nu niet al het genoegen 't welk men hier vindt ? mijn hart is zo gemaakt voor zulk genot; maar ik draag overal met mij het denkbeeld, of' laat ik zeggen, het gevoel van mijn ongelukkig lot, en van uws broeders veranderde gefleldheid te mijvvaards. Gisteren vertrokken wij; ik nam affcheid; Mevrouw lettede er niet eens op ; haare dochter omhelsde mij met alle mogelijke koelheid ; uw broeder vermaande mij vrolijk te zijn ; wenschte mij alle bedenkelijk vermaak, en beval mij mijne harfenfchimmen te verdrijven : hij zag mij met onverfchilligheid afrijden , en nog zo onlangs verdroot hem iedere kleine afwezigheid ! oordeel mijne carolina , hoe mij dit moet treffen ! want dat ik hem indedaad bemin , is zo zeker als dat die liefde mij ongelukkig maakt. Sir malgarde is hier een geheel ander man: hier is , hier kan hij vrolijk zijn ; maar hoe kan zo een man in zijn huis van oproer , verkwisting en verwarring , anders dan ingetrokken , zo al niet treurig; weezen ? zijn charakter is niet geftemd om op eenen gezachvoerenden toon te fpreeken; en wat zoude dit baaten ! o , mijne Caroline ! o, deeze man is al zeer ongelukkig voor zijne manier van  de gevaaren van den laster. f)q denken : ik geloof niet , dat hij zijne vrouw zo zeer bemint als hij wcnscht, haar te kunnen beminnen ; maar hij neemt omtrent haar alle die oplettendheden in acht die een fatfoenlijk man ook omtrent eene vrouw als de zijne nooit vergeet : een vriendlijk woord, eene heuschheid omtrent hem , eene kleine zorgvuldigheid voor het huisbeftuur , doet hem alles vergeeten , en dan bedient men zig van deeze goedhartigheid , ik wil wel niet zeggen , om hem te misleiden , maar om nog meerder vrijheid te neemen: en evenwel dit was het geen men te minsten van zijnen kant een huwelijk uit liefde noemt : Mijladij selbij zegt mij , dat toen Mevrouw Malgarde ongehuwd was, zij niets liet vermoeden dat zij dus geheel-en-al van de voorfchriften der betaamelijkhcid zoude afwijken ; zij was eene fraaje vrouw , en met een genoegzaame maate van verftand bedeeld , om de keuze van Sir george , aan wien zij eene zeer fchoone partij deed, te billijken : maar het fchijnt dat zij in haar veertigfte jaar nog niet belluiten kan om de dwaasheden der jeugd optegeeven dit alles tusfehen ons. Ons gczelfchap beftaat alleen uit zes perfoonen : de vrijheid is hier de eenige wet: men gaat, men komt, men blijft in huis, men wandelt, ieder naar zijn welgevallen , en als wij elkander ontmoeten gefchiedt zulks met een te leevendiger genoegen : men vermaakt zig ; men fpeelt zelden , en •Sir malgarde merkt aan , dat er evenwel geen G 2  ioo de gevaaren van den laster. kwaad gefproken wordt , zo dat , die tot verveelens toe herhaalde verfchooning, is hier geheel onnoodig. Lord tempee is een zeer beminnelijk jong heer; zijne blijgeestigheid is in den waaren toon: elk die hem kent acht en bemint hem ; hij leeft gelukkig; hij is rijk en milddaadig ; zo verre verwijderd van trotschheid als van eene kwalijk geplaatde gemeenzaamheid, daar die niets goeds kan uitwerken: hij is goedaartig , leeft geregeld. Ach Caroline ! hij is het geen uw broeder was , toen hij mijn hart aan zig hechtte; deeze jonge Lord brengt mij hem geduurig te binnen . . maar waarom fpreek ik ook altijd en altijd van hem? Gisteren fchreef ik aan dorblai : die brief kostte mij veele moeite : mijn hart kan zig niet langer zo voor hem openen als ik, zedert onze vroegfte jeugd , gewoon was ; ik heb hem echter onze eerde onfchuldige liefde , die in uws Vaders huis ons genoegen als bezielde , onder het oog gebragt : ik heb geene de minste vergelijking gemaakt tusfehen dien tijd en deezen waarin wij nu zijn; ik heb aan hem de zorg hieromtrent overgelaaten : maar, hij is misfehien nu niet in daat om dat onderfcheid te gevoelen ; hij kent misfehien zijn eigen toedand niet meer : en indien hij zulks kent , dan zal hij daar welligt over te vreden zijn , aangezien hem dit te nader brengt aan de denkbeelden die Mevrouw malgarde heeft van een volmaakt Edelman: ik verdenk hen bijna . . . maar mag-  de gevaaren van den laster. 101 ik . . . mag ik zelfs dit wel aan mijne vriendin toebetrouwen ? ik ben befchaamd over eene argwaan, mij zo onnatuurlijk , dat ik er mij met moeite aan overgeef: ziet gij wel dat ik gehee-en-al verander en niet tot mijn eigen genoegen? ik moest nooit in dit huis gekomen zijn. Lord temple is het vermaak onzer bijeenkomsten : hoe levendig herinnert hij mij dorblai ! zo was hij; dezelfde bevalligheid , dezelfde aariige manier van zig uittedrukken ; dezelfde goedaartigheid : er is dunkt mij wel iet in beider gela t en houding , dat elkander gelijkt , maar uw broeder is immers in mijne oogen fchooner man! misfehien ben ik op dit ftuk wat eenzijdig. — 1 ^alr-g^, EEN-EN-DERTIGSTE BRIEF. miss fannij, aan sir dorblai. Hoe veel vermaaks ik ook hier geniete , uw afwezigheid , die ik nooit met genoegen draag , belet mij zo gelukkig te zijn als ik. hier anders zijn moest : gij kent mijnen fmaak ; gij kent de lieden met welken ik mij hier bevind : de aangenaame gewoonte van u te zien ; het geluk dat ik daarin ftelde vóór ik nog. wist dat dit meer dan G 3  101. de gevaaren van den laster. vriendfchap ware , was altoos , en zal altijd het voornaamfte gedeelte mijns geluks uitmaaken. Heugt u dien tijd nog , dat eene afwezigheid van weinige uuren ons ten uiterften moejelijk viel ? wat was dit een verrukkelijke tijd ! hoe levendig was uwe vreugd , als gij mij wederzaagt ! hoe was ik daardoor getroffen ! dorblai ! indien het ooit mogelijk ware , voor u dit alles te vergeeten ... ! maar ik moet hier niet van fpreeken ; het Schemerachtig denkbeeld alleen zoude al mijne vreugd benevelen : ik groet u , waarde dorblai ! vuur ik wederkom kan ik nog een' brief van u ontvangen ; indien gij maar den tijd hebt om dien te fchrijven. <3 mm .=■*%;<= —.- ■ :-.—! r— g. TWEE-EN-DERTIGSTE BRIEF. 51r dorblai, ten antwoord e. Ik ben zeer misnoegd , fchoone fannij ! over uwe naargeestige gefteldheid, die u belet zulke vermaaken als zig thans aanbieden geheel te genieten: geen afwezigheid- van beminde perfoonen moet ons dus buiten oorzaak treffen : een weldenkend meisjen moet kunnen beminnen zonder deeze buitenfpoorigheid , voor haar zelve zo nadeelig : wat is dit toch voor een dwaas denkbeeld , dat men  de gevaaren van den laster. I03 geheel dood voor de wereld zijn moet , op dat men alleen zoude leeveu om te beminnen en bemind te worden ? daar is zeker een tijd geweest waarin deeze overdreevene en bovennatuurlijke gevoelens algemeenv in de mode waren ; en zonder dat zij daarom wezenlijker beftonden , geloofde men , die zo vast als men in eenen anderen tijd aan. fpooken en verfehijnfels geloofde : maar federt men gezonder denkt is men overuigd dat gelieven die zo veel eifchen en toegeeven , weldra elkander fchrikkelijk over de hand zijn en hartlijk moede worden ; en dat men in deeze flavernij alleen de onflandvastigheid zoeken moet : mijne gehechtheid aan u is onbefchrijvelijk , maar belet mij niet ook voor anderen te leevcn , en alle vermaaken te genieten : volg dit mijn voorbeeld , en gij zult gelukkig zijn ; ik zal meerder zekerheid hebben dat deeze liefde zig zelve niet zal verwoesten door eene zeer natuurlijke uitputting van haare kracht ; alles is tog eindig , bepaald. Twijfel niet of ik u met hetzelfde vermaak zien zal als in dien tijd waaryan gij in uwen brief gewag maakt ; ik bemin u met dezelfde tederheid ; ik vergeet geenzins dat wij eens ons geluk Helden in die overdrevene fentimenten : gij bedroeft u, en mij doet gij onrecht bekoorelijke fannij ! —«■ wees vrolijk : de vrolijkheid bezielt alles wat mij omringt. G4  ÏD4 D'.l gevaaren van den laster, DRIE-EN-DER TIG S TE BRIEF. miss fannij, aan haare vriendin. Ik heb dan eindelijk de oorzaak ontdekt van alle die ongerustheid , van alle die tedere bekommeringen die gij voor mij niet kondet verbergen ! een genoeg zonderling geval heeft mij alles ontdekt : dorblai was dan nooit iet voor mij dan een trouwlooze ! Gisteren gingen wij , om een luchtjen te fcheppen in eene der uitgangen van het bosch: een jong meisjen , vervoegde zig bij Mevrouw selbij ; ik was een weinig ter zijde , en meende dat zij mij niet gezien had : ik trad toe om haar te befchouwen : haar hoed ftond diep in haare oogen; haare traanen noodzaakten haar om haar' zakdoek voor haar gelaat te houden: mij ziende , befchouwde zij mij aandachtig , en vlood , zonder iet te antwoorden , op de vraag die Mijladij haar deed , fchieïijk uit het bosch : ik begreep niets van dit alles ; toen wist ik nog niet dat ik de oorzaak was, waarom zij zo haastig , en zonder iet te antwoorden , heenging Mijladij vroeg mij , of ik haar kende : ik antwoordde dat ik meende haar meer gezien te hebben, maar mij niet kon herinneren waar: „ Dit  de gevaaren van den laster. I05 8, meisjen," zeide zij, ,, is heel inneemend ; zij „ vraag mij om een aalmoes en zeide dat zij zon„ der vrienden of maagfchap in een vreemd oord , „ ver van haare geboorteplaats af was, en dat zij bij „ gebrek van geld zig buiten ftaat bevondt , om „ derwaards te gaan :" de medelijdende Ladij was te onvreden , wijl zij den tijd niet gehad had om haar iets te geeven, en nam voor, onderzoek naar haar te doen : dit gering voorval ontrustte ons allen , en de middelen nog dien avond aangewend om haar te zoeken , waren vruchtloos in 't werk gefield. Ik was den volgenden ochtend nog naauwlijks opgedaan , of men kwam mij zeggen dat een jong meisjen mij begeerde te fpreken : wel verzekerd dat het dezelfde was , liet ik haar terdond binnen komen : oordeel hoe groot mijne verwondering was, toen ik haar voor claire herkende ! Met mij alleen zijnde , gaf zij zig over aan de bitterde droefheid ; en het was niet dan onder veel traanen en fehaamte , dat zij mij haar geheim mededeelde : de bekentenis van haar gebrek was niet het geen haar het meeste kostte mij te belijden , maar de oorzaak haarer ongelukken kon zij bijna niet openbaaren : zij verhaalde mij dan , dat uw broeder haar verleid hadt , dat zij aan u de gevolgen daarvan bekend gemaakt , en dat gij zelve haar eenig geld gegeeven hadt , toen de fehaamte haar dwong haar dorp te verlaaten ; dat zij onderweg ziek geworden, en tot de uiterde armoede G 5  lOÓ de üevaaren van DEN laster. vervallen was ; dat zij mij eerst gister gezien en herkend had , en dat zij daardoor zo was gettoffen dat zij ichielijk was vertrokken ; maar dat zij zig herinnerd hebbende dat ik altoos eene goede medelijdende Dame geweest was , zij de vrijheid genomen had om mij haar nood bekend te maaken; en dat dorblai haar onmenschlijk behandeld had : „ ik maakte," ging zij voord, „ wel niet veel „ Üaat op zijne belofte , hoewel ik geloof dat „ hij die ter goeder trouw gedaan heeft , maar , hij is geheel veranderd , en ook zijn ftaat is zo „ verre boven den mijnen, dat ik wel weet hoe ver„ geefsch het zijn zoude mij bij hem te vervoegen : ,, maar het ongelukkig kind dat weldra het licht zien „ zal , heeft zijne hulp noodig ; hij kan zo „ wreed niet ziju dat hij weigeren zal, het eenigen ,, onderftand te geeven" hier belettede haar haare droefheid meer te zeggen. In mijn hart getroffen over uws broeders valschbcid , ovedtelpt door zo veele beledigingen , verfoejende zo groote ondankbaarheid , lloeg ik mijne oogen ter aarde, en had den moed niet om claire aantezien ; ik bad geheel vergeeten dat zij iet van mij wachtte zie daar, dit onvoorzichtig meisjen toont wel , hoe veel men op zijne beloften ftaat kan maaken ! en wanneer misleidde hij haar daardoor ? juist toen , toen hij mij de vuurigde blijken van zijne tederlte liefde gaf: de bitterde traanen die ik immer dortte vloeiden langs mijne wangen : eindelijk kwam ik genoeg tot mij zelve, om  de gevaaren van den laster. lof haaren wenscii te vervullen : ik verweet haar niets: ik beklaagde haar veelmeer; ik liet haar vertrekken ; en verzocht haar des anderen morgens weder te komen: in dien tijd hoopte ik bij mijne vrienden eer.ig geld voor haar te kunnen opzamelen , op dat zij ten minsten niet van kommer en behoefte verginge: ik zal alles doen wat ik kan, maar ik ben niet in* ftaat om veel te doen : ware ik rijk ! ik kan zo weinig misfen ! ik zal haar adres geeven in de ftad bij eene braave vrouw , en daar zal zij blijven tot dat zij verlost is : ver volgends zal 'ik zien haar bij gefchiktc lieden te bezorgen , om den kost te winnen ; want zij kan nooit weer bij haare vrienden terug keeren. Dit zal ten minsten het ongelukkig meisjen helpen en troost geeven : maar ik , zo verregaande verraaden . . . nu ziet gij hoe uw broeder beftaat : die ondankbaare ! Hemel ! moest de beste opvoeding eens Vaders dus onwaardig beantwoord worden ! ik hoop immers dat dit een geheim zij voor dien deugdzaamen man ? niet alleen om dorblai , maar ook om zijns zelfs wille : zij heeft mij gebeden voor haar bij dorblai ten besten te fpreeken , en dat wel met zo veel aandrang dat ik het beloofd heb ; hoewel ik beef om met hem daarover in redewisfeling te komen : hoe voorzichtig ik het ook moge aanleggen , hij zal opftuiven , hij zal in mijne bedaardheid zijn eigen deugd vinden : maar indien hij het eens geheel ©ntkende ? indien hij zig door een logen bij mij  ïó8 de gevaaren' vak den laster. verachtlijk maakte ! zo eene laage verleiding van een voormaals onfchuldig , zo jong zo onervaaren meisjen , zal misfehien in eene ontkenning zig willen verfchuilen; en ik zal dan het verdriet, de ver nedering hebben van dorblai te moeten verachten. VIE R-E N-D E R TI G S TE BRIEF. miss fannij, aan miss carolina. v\^at denkt gij van uws broeders brief? heb ik reden om te zeggen dat hij met de lesfen van Mevrouw malgarde zijn voordeel doet ? heb ik reden om te zeggen dat hij gehecl-en-al als omgekeerd is ? en met hoe veel fchijn-redenen weet hij zijne ftelling te verfieren! ik zal zwijgen en zien wat het gevolg zijn zal: laaten wij er niet meer over fpreeken : ik ken mijne vriendin , ik weet dat zij mij raadt : ,, van hem aftezien , indien dit mij mijne „ rust, mijne kalmte kan wedergeeven:" o mijne carolina ! moet ik het dan nogmaals belijden ? — ik kan niet! deeze liefde is met mij opge- wasfen; zij is in mijne ziel ingedrukt; ik vrees dat zijne onftandvastgheid mij het leven kosten zal, indien ik geen meerder krachts erlang dan ik nu heb. Nog van deeze week gaan wij naar de ftad : ik vrees bijna uw' broeder te zien : zal ik het ver-  de gevaaren van den laster. 109 driet mij door zijnen brief veroorzaakt wel geheel kunnen verbergen ? ik verlaat met leedwezen deeze beminnelijke vrouw ; nu zal ik weêr te fterker het onderfcheid gevoelen tusfehen de levenswijs in dit huis , en het oproer , de ongeregeldheid van het andere : Lord temple heeft mij de Iferkfte blijken zijner bijzonderfte oplettendheid getoond; hij verzocht bij Mevrouw malgarde te worden ingeleid ; ik twijfel fterk of hij van deeze verzochte vrijheid wel veel gebruiks zal maaken: Sir george meent dat dit mijnent wege gevraagd is : hij heeft hiertoe zijne redenen, zegt hij: ik voor mij wensch dat dit zo niet ware : ik zoude om niets ter wereld zulk een braaf man als Lord temple verlangen hebben ingeboezemd , die ik nooit zal vervullen beminnen en te leur gefield te zijn , is , waarlijk , een ernftig verdriet. -a^- ==-^!g== , —me» V IJ F-E N-DERTIGSTE BRIEF. miss fannij, aan miss carolina. u w lot mijne vriendin zal dan weldra beflist zijn : een braaf rijk edelmoedig man , bekwaam om de waardij uwer deugden en uwer liefde te kennen, biedt zig aan; en gij hebt het genoegen van hem met u gelukkig te maaken : o welk een Va-  tio de gevaaren van den laster. der hebt gij ! hij kon dan befluiten om u te verzeilen , en , zo als hij zig uitdrukt, in de armen zijner dochter den geest te geeven : hij moet van u niet hebben kunnen fcheiden ; en dewijl zijne ongesteldheid toevallig was , en Lord belkair nog eenige maanden in Engeland blijft , vlei ik mij dat de goede oude man zo gezond op reis zal gaan als gelukkig aanlanden. Uw broeder kwam bij mij gevlogen om mij dit nieuws medetedeelen , vóór dat ik nog uw' brief geopend had : hij deelt in uw geluk met vervoering; voor zijne zuster is bij onveranderlijk dezelfde liefhebbende broeder : waarlijk dit is iet 't welk hem in zijnen toeffand zo veele eere aandoet , dat het mij niet mogelijk is , zulks niet aantemerken : bij heeft hier ook leermeesters die over de betrekkingen der Natuur niet naauwgezetter denken , dan over liefde en vriendfchap. Zijn hart, zeg ik, is desaangaandenog niet aangeftooken: voor mij heeft hij geen hart meer; zijne gehechtheid aan mij is uitgefleeten , afgebruikt , geheel verwoest; hij neemt zo veele zorgvuldigheid in acht om dat te verbergen dat het mij dies te Sterker toefchijnt: zijne beleefdheden zijn alleen gevolgen zijner opvoeding, niets meer : en ware dit bet al ! maar ik zie dat hij mij misleidt , en dat Mevrouw malgarde zig daardoor zeer kwaadaartig vermaakt. lk heb nog geen woord over claire gefproken; ik kon er niet toe befluiten ; en zal echter moeten  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. III toonen dat ik dit geval weet: hadde ik genoeg om haar bijteftaan ! maar dit is mij onmogelijk; daarom zal ik zien of hij niets doen wil. Ik heb zodra ik in de Had kwam bij de vrouw, bij wie zij zig bevindt laaten vraagen : zij is thans herfteld , en gedraagt zig zo wèl dat men niet kan gelooven dat zij uit ondeugd tot deeze mistrede gekomen is. o = ==^f?^ . —^ ZES-EN-DERTIGSTE BRIEF. WISS FANNIJ, AAN MISS CAROLINA. C-zlaire kwam den volgenden ochtend weder: zij heeft duizende redenen van dankzegging aan dit edelmoedig gezelfchap : ik fpaarde haar de verlegenheid om zig te toonen : een postkoets die hier digt voorbij rijdt, zal haar weldra in London brengen : zij herhaalde mij 't verzoek om uw' broeder voor haar te fpreeken : ik meende het te weigeren ; wel bewust dat hij het zeer kwalijk zoude afneemen dat ik mij met zijne zaaken bemoeide ; en dat zij mij dit geheim verhaald had : „ Ik ver„ zoek niets voor mij ," herhaalde zij nogmaals , „ maar alleen dat hij medelijden hebbe met het on,, fchuldig wicht waarvan hij vader is :" zij meende dat mijn verzoek bij hem veel goeds zoude uit-  Iia de gevaaren van den laster-. werken : dit alles fmeekte hij mij zo aanhoudend, dat ik het beloofde : hoe zeer ik hem ook moge fpaaren , hij zal zig gehoond rekenen : evenwel dit is zijn zaak ; niet de mijne : misfehien zal hij getroffen worden door het gevoel van zijn fchuld , en ... . maar waarmede vlei ik mij ? hij is die zelfde dorblai niet , dien hij was , toen ik hem mijne wederliefde waardig vond. Morgen vertrekken wij naar London : ik huiver om hem te zien. ZEVEN-EN-DERTIGSTE BRIEF. miss fannij, aan miss carolina. 't Is afgedaan ! dorblai en ik zijn geheel-en-al gefcheiden : dit heeft hij voor lang bedoeld , en nu heeft hij gelukkig een voorwendzel gevonden in het geval u bekend : ik ben verzekerd dat ik mij met alle mogelijke zachtheid en befcheidenheid gedroeg ; kort gezegd , zo als mij betaamde : gisteren bragt men mij een' brief van claire : ik was alleen , en las hem : uw broeder trad bij mij in ; ik verborg dien brief zo veel doenlijk : „ Ik „ overrompel u ," zeide hij , op een koele beledigende wijs : „ gij hadt geen lastigen bezoeker „ noodig :" ik antwoordde : „ dat hij geenzins „ daar  de gevaaren van den laster* lig „ daar onder behoorde" • ., Evenwel gij laast en fchijnt wat onthutst?" hij had gelijk, mijn gelaat tekende heel wat fterk : moed vattende uit de vrijmoedige befpotting , waarmede hij iprak, en mij in het gezicht ftaarde , nam ik deeze gelegenheid waar , om hem terftond over claire te fpreeken : even onthutst en met afgeweende oogen zeide ik : „ Dorblai , ik moet u fpreeken over iet dat „ u zeer onaangenaam zijn zal ; zonder zulks te „ bedoelen ben ik achter een uwer geheimen ge„ komen : lees deezen brief, hij zal u meer lichts „ geeven dan ik onderdaan durf." Een weinig ontroerd nam hij dien brief, las hem , en barstte daarop in een zo gedwongen als onbefcheiden lach uit: ik raakte in verwarring : deeze onbefchaamdheid ging verder dan ik voorzien had: „ Gij verwondert mij, dorblai," zeide ik : „ wat is er toch in dien brief dat u zo be„ belagchelijk toefchijnt? wat mij betreft, alle men„ fchen die eenig gevoel hebben moeten haar be„ klaagen , maar meest hij die haar bedorven „ heeft" „ O !" hernam, uw broeder, „ik „ merk dat gij dit gevalletjen zeer treurfpelachtig „ opneemt ; zeker het is ook een groote zaak , „ en om dat claire niet wreed was ..." ik viel hem in de rede : „ Niet meer hiervan , ik zie „ met verfoejing , en misfehien ook met verach„ ting dat gij bij uwe belediging ook nog de „ fchuld op haar werpt : het ftaat niet aan mij te t* onderzoeken hoe verre haare zwakheid gegaan isH  114 de gevaaren van den laster. „ dit is zeker, gij zijt haar bijltand fchuldig ; ik ,, heb beloofd u daarover te onderhouden; en denk „ dat eer en braafheid u daartoe verpligten : doe „ in deezen hetgeen gij doen moet : ik beloof u „ nooit meer over dit geval te fprecken ; het is „ niet te herdoen, en het bedroeft mij te zeer wijl „ het mij op nieuw overtuigd" ■ ik zweeg, uw broeder dus vernederd en ontdekt , had , in fpijt zijner fnorkerij noodig zijne gemelijkheid lucht te geeven. „ Dit elendig mismas" zeide hij, ,, van naauw„ gezetheid en ftrengheid , is zeer aanftootelijk ; „ gij hebt al de Stroeve norsheid van eene pedante: „ gij keurt niemand goed dan u zelve , en wie „ heeft toch de eer u te voldoen ? ik begrijp ge„ duurig nog meer dat men zig met u niet kan „ fchikken" > ,, Aan uwen gekwetsten hoog- „ moed vergeef ik deeze dwaaze verwijtingen," viel ik hem in de rede : „ Ik beken dat ik eene ede„ Ier verlegenheid gewacht had ; ik vleide mij dat „ uw hart geen deel had genomen in deeze afdwaa„ ling; dat gij wel iet ter uwer verfchooninge „ zoudt hebben ingebragt : hoe weinig kende ik „ u ook !"... ik Hortte eenige niet te vveèrhoudene traanen : dit maakte hem zo heftig dat ik hem maar zelden of ooit zo gezien heb : ik verzocht hem te vertrekken : ,, Aangezien hij in geen „ ftaat was om met mij te fpreken ; of om mij ,, zo te behandelen zo als zijn pligt en de welop„ gevoedheid eischten : ik ben bedroefd dorblai a  »Ê GEVAAREN VAN DEN LASTER. „ maar niet bitter ; evenwel ik zoude deeze be„ daardheid kunnen verliezen , door de wijs waar- „ op ik mij behandeld vind " hij ftoof in drift de kamer uit, en deezen avond vond ik hem in 't gezelfehap zo los , zo vrolijk , zo dartel, zo aangenaam als immer : hij vermijdde mij opzettelijk ; anders was alles even natuurlijk : is er iet met zo een jongeling aantevangen ? AGT-EN-DERTIGSTE BRIEF. SIR HARRIS, AAN SIR DORBLAI. Grij vergeet mij geheel-en-al: uwe gevoelens, uw hart , alles is veranderd; en helaas ! niet verbeterd : hoe lang is het geleden dat gij aan mij fchreeft? hebt gij geen' tijd meer overig om uw afweezenden vriend te onderhouden ? Uw brief herleezende vond ik daar eene ligtvaardigheid in , die mij ontrust; en hoe gegrond is dit ! de verbintenisfen der hartlijkfte liefde en vriendfchap verzwakken , of veel eer verdwijnen in deezen ftaat van oproer; en gij fpreekt er ook reeds van op den toon van iemand die er door aangeftoken is : ongetwijfeld zijn de lieve naamen van Vriend en Beminde onteerd , door de gezellen uwer vermaaken , en vrouwen zonder deugd j H a  Iló DE gevaaren van den laster. niets meer dan een iedele klank voor uw gehoor ; uw hart wordt hunne kracht niet langer gewaar : gij fpreekt ze uit zonder ontroering , zonder deelneeming, zonder hitte ; zij herroepen in uwen geest niets dan de denkbeelden eener dwaaze en beuzelachtige zamenkomst : hoe bedorven is de lucht der plaats alwaar gij u onthoudt ! het bederf verfpreidt zig om u heen ; gij vermaakt u met fchepzels in wier ligtmisferijen gij deel neemt en die gij echter , uit grond van uwe ziel , veracht ! gij zijt niet meer in de noodzaakelijkheid om de edelfte vermogens van uwen geest te oefenen ; maar gij verzuimt niets om die uitteroejen : ongelukkige dorblai ! hoe veele poogingen zult gij moeten doen om die deugdzaame gevoeligheid , waarvoor uw hart gevormd werd , te vernielen ! de reine natuur zelve fcheen het gemaakt te hebben ! wie was ooit tederer minnaar , beminnelijker vriend? geheugt u dien vuurigen trek niet meer , waarmede gij mij altoos zocht, als gij door uwe driften of jeugd tot eenige buitenfpoorigheden verleid waart; terwijl gij de behoefte had om uwe bekentenisfe en berouw in den boezem der vriendfehap uittegieten , en u zelvcn zo ftrenglijk befchuldigdet, over begaane verkeerdheden ? hoe eerbiedigend , hoe bemind maakt dan de onfchuld haar die gij in 't verborgen beledigdet ! hoe maakte uw berouw , bij mij dan uwe zwakheid verfchoonelijk , belangrijk ! welk een gelukkige geaartheid ontdekte ik in dat alles! maar waartoe die-  de gevaaren van den laster. II7 nen nu zulke edele gefteldheden, in den kring van zedeloosheid die u omringt? geleid door bedorvcne bekenden ; doordrongen door haatelijke begrippen, waar zult gij eindelijk belanden ? hoe duur beta::l ik de ondervinding die mij doet voorzien , dat gij u even als ik, zult nederftorten in draaikolken van wier ijsfelijkheden gij geen denkbeeld vormen kunt! gij eischt mijne hiftorië ; zij is kort maar Schrikkelijk : beef! gij kunt ze op u zeiven toepasfen : uw lot fchijnt gelijk 't mijne te zijn: om u, is het mogelijk , te behouden , heb ik mij de treurige moeite gegeeven die er ligt in mijn voorig leven naauwkeurig te overdenken : mijn vriend! ruk u toch niet onbezonnen af van den weg dien de Natuur voor u gebaand heeft ! keer tot de vriendfchap weder ! wordt weder alles voor uwe fannij : uw hart zal niet kunnen afdwaalen als gij u bevindt tusfehen een' oprecht vriend en eene deugdzaame vrouw: vaarwel dorblai ! indien gij in het binnenst uwer ziele geneigd zijt om over deezen brief te lagchen , over mijne tedere genegenheid , en het deelneemen 't welk mij bezielt ; indien gij reeds in ftaat zijt om de vuurige vermaaningen der vriendfehap befpottelijk te vinden ; zo gij kunt fchertzen met de eerbiedige natuurlijke gevoelens ; die voor romanescq kunt houden , dan wil ik niets meer met u te doen hebben ; dan doe ik afftand van mijn' vriend , en buiten hem heeft de wereld niets meer dierbaar voor mij ! Onzeker omtrent de gedachten die gij thans voedt H 3  1j.S de gevaaren van den laster. kan ik u liet verhaal waar naar gij begeerig zijt niet nieededeelen , ik moet eerst weeten hoe gij hier over gezind zijt. . . . «2, ——- =-^-_l '■ es NEG EN-EN-DERTIGSTE BRIEF. sir dorblai, aan sir harris, in antwoord op den voorgaanden. w aarom wilt gij toch altijd nevels (preiden over de heldere dagen die mij verlichten ? welke razernij zet u aan om mijne rust te verftooren ? handelt gij wel billijk omtrent die zwakheid die mij voor als nog onbekwaam maakt tot berouw ? kom harris , laaten wij dus een weinig redeneeren <: maar aleer wij beginnen moeten wij ons ontdoen van die ouderwetfche beginzels , en ftrenge grondregels , die dan alleen bullebakken zijn als men ze niet van nabij onder de oogen durft zien: zeg mij eerst : wat is bederf, wat is verkeerdheid , daar gij zo veel geweld over maakt ? ik ben geworpen in een gezelfchap dat mij behaagt ; daarin geef ik mij over aan alle vermaaken , die mij aangenaam zijn ; in dien draaikring vergeet ik mijn' vriend , en wordt ik ontrouw aan mijne beminde; zie daar, mijne misdaaden ! en lieve hemel! zal een rijper jeugd mij niet tot beiden te rug brengen ? in-  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. II<» dien gij , uit den fchoot uwer eenzaamheid , alwaar gij niet zo zeer leeft dan wel ongemerkt voordgroeit; daar gij zo te vreden zijt, als gij uwe reden maar moogt verhitten , en onze zotheden met fterke kleuren fchilderen ; en waardoor gij overal klippen en rotzen ziet , waartegen ik , zo als gij gelooft , moet aanftooten ... ik heb geen geduld met u; evenwel, ik verzeker u dat ik niet zo veel gevaars loop : overal zie ik orde: in den tijd, wanneer hetgeen gij vroome lieden overluid fpreeken noemt beftond, en de fchurken belang vonden in hen te .bederven, toen bragt de wederzijdfche fchok groote poogingen , en die poogingen bragten groote deugden en groote misdaaden voord : maar nu is die tijd voorbij , deeze beide foortcn van menfehen hebben zig een weinig tot elkander gehecht; zo de deugden thans zonder kracht zijn , de ondeugden zijn ook verzwakt ; en alles komt zo tamelijk wèl in verband : dit , ik fta het toe , vormt wel geene groote uitfteekende charakters , maar het maakt alle lieden vrolijk, luchthartig, aangenaam en gezellig ! de vermaaken neemen ons zo geheel-en-al in , dat wij den tijd niet hebben om aan iets ernftigs te denken ; men fladdert over alles luchtigjes heenen; men doorgrond niets; maar — men geniet: men loopt den levensweg gedachteloos over ; men is gelukkig ; en is het geluk niet het doel van alle onze begeerten , en verlangen ? Waarom laakt gij des zo zeer het menschdom ? geloof mij , alles gaat niet zó verkeerd als gij u H 4  120 de gevaaren van den laster. voorftelt : zijn de banden der liefde en der vriendfchap thans flapper , zij zijn ook minder tierannig; en de eerfte aller deugden zo wel voor ons als voor anderen , is de maatigheid : ik heb het hart en beweer het tegendeel! hoe het zij, ik denk wel eens dat mijn hart mijn fyfthema verraadt; ik voel dunkt mij dat . . . maar ik wil er niet naar luisteren ; 't is echter waar dat het beter gefchikt was om in de voorige eeuw vertooning te maaken ; dan het moet zig leeren fchikkcn naar deeze : vaarwel harris ; grom niet ; denk dat het de pligt der verhevenfte deugd is , een dwaa- lend fehaap niet te verlaaten a propos , uwe hiftorie ? zie , al zoude ik er over zuchten ; ik moet volftrekt weeten waarom gij zulk een vreemde knaap zijt , enz. VEERTIGSTE BRIEF. miss fannij, aan ladij bel k air. -E/ene zo beledigende onverfchilligheid , een zo verwaande losfe toon doorgrieft mijne ziel op het bitterde : in waarheid , carolins ! ik ben tot een ongelukkig leven veroordeeld : Mijladij , onderricht van uws broeders verachtelijke behandeling, fmaakt er al het genoegen van ; haare onmenscb.  de gevaaren van den laster. 121 "ijke dochter, lacht, fpot zonderde minste geestigheid over algemeene Hellingen , waarvan ik zeer gemaklijk de toepasiing maaken kan : zij geeft zig geene de minste moeite om te verbergen dat ik het voorwerp haarer kwaadaartige fchertzerij ben : o mijne vriendin ! men moet wel een zeer flecht hart hebben om eene ongelukkige te verdrukken , die zig niet op haaren weg bevindt ! niets , voKlrekc niets kan haar aanzetten om mij te hooren , dan hef booze vermaak om tanderen te kwellen: zij heeft omtrent uw' broeder geen oogmerk ; zij beoogt een ander voorwerp : Mijladij is nog verfchoonelijker , dewijl zij . . . goede Hemel! moet ik zulke ftoute vermoedens plaats geeven ! ik veracht , ik haat mij door dit een oogenblik te gelooven (*) ! wat is het fchrikkelijk, bij eigene ongenoegen nog onze eigene kleinachting te voegen ! zeg ten minsten niets , mijne vriendin , dat mijne fout zoude kunnen vergrooten : dat deeze naare gedachten voor eeuwig bij de geheimen der vriendfchap verhooien blijven ! laat ik door zulke vermoedens niets van uwe achting verliezen ! indien ik deezen eenigen fchat verlies , wat blijft mij dan overig ? Gisteren was er weinig gezelfchap bij Mijladij : dorblai die altoos de ziel der bijeenkomsten is , was luchtiger en dartelcr dan nog ooit; mijne ftille fomberheid fcheen zijne vreugd te vergrooten ; C) Arme, lieve fannij! hoe bedriegt uw eigen hart u! H 5  122 be gevaaren van den laster. zijn flecht] hart fmaakte al mijne vernedering: hoe weinig deel konde ik neemen aan deeze algemeene fchatereude blijdfehap ! Misf malgarde wendde haar aandacht op mij, en zeide : „ Dat ,, mijne ftrenge ftaatigheid ongetwijfeld de berisping „ deezer vermaaken was, waarop ik uit mijne wijs- „ geerige hoogte nederzag" ik zweeg : dor- jiLAi lettede daar niet eens op ; zijne drift om mij te zien vernederen was te zichtbaar om dit kwaadaartig meisjen niet aantemoedigen ; en , uws broeders hand vattende , zeide zij : ,, Kijk eens hoe „ dat Misf fannij u met deerenis aanziet ; zij „ laakt" . . . „ Ik ben niet gewoon om te laa„ ken ," viel ik haar in de rede ; „ en ook, als „ dorelai zig verheugt en behaagt, moet ik mijn ,, deel daar in hebben." Uw broeder, zonder eens te luisteren naar hetgeen ik zeide , antwoordde : „ O ik ben wel gewoon dat zij mijn gedrag af„ keurt; ik voel er al het ongelukkige van, maar ,, als het kwaad zonder hulpmiddel is , ' dan moet „ men weeten zijne partij te neemen" „ Het „ is," hernam Mijladij malgarde , ,, zeer wijs„ geerig , indien die goedkeuring iets beduidt , ,, heldhaftig zig daarvan te kunnen ontflaan:" hoewel door fpijt verteerd , poogde ik mij te herftellen : ik antwoordde : ,, 'K weet niets op zul„ ke fpotternijen te zeggen ; ik heb mij altoos „ toegelegd om bet belagchelijke te ontwijken; „ niemand te befpotten , en niemand het recht te „ geeven om mij daarvan het voorwerp te maa-  de gevaaren van den laster. i-3 „ ken : ik zie met verdriet dat mijne zorgen on„ nut waren" — „ Waarlijk ," zeide Mijladij , „ dit verdriet is zeer treffend ;" en dit op eenen veracbtelijken toon gezegd hebbende , voegde zij er bij ; „ Maar ik zie daar iemand inkomen , die u „ wel wat zal vertroosten." De Ridder malgarde was bij den ingang der kamer : hij trad binnen , en uw broeder gloejend rood wordende , zag mij door en door ; hoe bitter was toen ook zijn fchimpende lagch ! de gefprekken namen eene andere wending ; ik vertrok : mijne eenige vertroosting is thans in mijne eenzaamheid te mogen weenen. EEN-EN-V EERTIGS TE BRIEF. miss fannij, aan ladij malgarde. Ik ben daar alleronwaardigst behandeld : uw broeder heeft mij gezegd welke zijne fnoode beweegveer is van zijne ondankbaarheid : alles is afgedaan ; oordeel hoe ongelukkig uwe fannij zijn moet ! Deezen morgen gaf Sir malgarde mij een bezoek : „ Ik kom u ," zeide hij „ op eenen zach„ ten treurigen toon verwijtingen doen, over . . ." „ Aan mij ," riep ik uit ? „ waarmede heb ik  124 DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. „ deeze befchuldiging van u verdiend?" ■ „Mijn „ ne beste vriendin !" zeide hij , „ hetgeen ik u „ zeg vloeit uit mijne tedere vriendfchap voord : „ moet ik mij niet een weinig beklaagen over uwe achterhoudendheid ? gij verkwijnt door een ver„ borgen verdriet; gij zijt overftelpt; eenige ge„ heime misnoegens . . . ipreek „* ftoct uw ver- „ driet uit in den boezem uws vriends vrees „ niet dat ik hun" die er oorzaak van zijn mijne „ gevoeligheid zal toonen : ik zal alleen poogen u „ te onttrekken aan hunne beleedigingen ; gij weet „ dat ik niet opfluivend ben : kan ik niet arbei„ den aan uw geluk , zonder iemand te benadee„ len ? ik ben doordrongen van uw gelaat en hou„ ding, toen ik gisteren in de kamer mijner vrouw ,, trad, terwijl gij de vlugt naamt : daarvan vraag „ ik de rede : men zegt dat het niets onge„ meens bij u is; dat gij nooit vrolijk zijt, dat „ dit zeker uw charakter zijn moet" „ Men „ heeft gelijk ," zeide ik , mijne traanen verbergende ; „ geloof, mijn geëerbiedigde weldoener ! „ dat ik in mijn ziel geroerd ben over uwe wel,, daaden ; dat mijn vertrouwen in u geene paaien „ kent , als ik u zeg dat uwe poogingen om mij ,, gelukkig te maaken vruchtloos zijn" . . . hier bezweek mijne Hem : ik moest ophouden : Sir malgarde zag mij aan , met de levendigfte deelneeming ... ik hcrftekie mij genoeg om te kunnen vervolgen „ Eene geaartheid mij eigen , een lastige wending van geest , die mij geduurig pij-  be gevaaren van ben laster. I25 ,, nigt, maakt mij ondraagelijk voor anderen en voor mij zelve: ik beklaag mij over niemand" — „ Gij ," hernam Sir malgarde , „ zult mij dus „ niet overtuigen; deeze neêrflagtigheid, uwe traa„ nen die in weerwil van u zelve in uwe oogen ,, drijven , alles"... de Ridder hield mijne hand, in de zijne, toen uw broeder intrad; met eene gemaakte beleefdheid wilde hij terug wijken: Sir geor- «ge riep hem „ Kom hier mijn jonge vriend," zeide hij , ,, troost uwe zuster ; mogelijk is haar „ hart geraakbaarder voor u dan voor mij: gij zijt ,, te zamen opgevoed ; de vriendfchap en het vcr„ trouwen moeten tusfehen u beiden ftand hebben; „ ik laat u bij haar ; verzeker haar dat ik alles „ doen wil om haar gelukkig te maaken." Wij bleeven alleen : uw broeder trad met groote fchreden door de kamer: hij lachte kwaadaartig in zig zeiven over zijne gedachten ; ik zettede mij neder , nam mijn werk , en wij bleeven langen tijd zonder iets te zeggen. Moejelijk over deeze hoonende ftilzwijgendheid , zeide ik op eenen minzaamen toon : „ dorblai , „ ik weet niet waar over gij lacht; ik geloof niet „ dat ik er réde toe geef; ik verberg u niet dat „ uwe houding mij beledigt; dat uwe gedachten ,, mij bitter fchijnen , en dat gij het oogmerk hebt „ om mij te vernederen" ,, Gij zijt ," ant- „ woordde uw broeder , „ zeer verre doorziend : „ maar dit is de zaak niet waarover ik u wilde „ fpreeken : heeft Sir george mij niet bevolen u  i2ó de gevaaren van den laster. te verzekeren : dat hij alle zijne zorgen zal aan,, wenden tot uw geluk ? ik moet aan dit bevel „ voldoen." De gemaakte toon waarop hij dit fprak , zijn kwaadaartig opflag van oogen , maakte mij onbeweegelijk; en zonder recht te weeten wat hij dacht, gevoelde ik mij als vernietigd „ Wei nu," hernam hij , „ gij antwoordt niets ? ja , gij „ zult liever uit zijnen mond deeze verzekering ont„ vangen" ,, Gij verbaast mij !" zeide ik ; ik kan het voordel uwer gedachten niet vinden; „ maar indien gij wilt verdaan zijn , verklaar u „ dan duidelijker ; waarom gebruikt gij omwegen ? „ uwe gedachten kunnen voor mij niet hoonender ,, zijn dan uwe behandelingen : wees oprecht, „ dit zijt gij mij ten minsten Schuldig." Ik „ Schuldig?" fchreeuwde hij, „ heeft de valfehe „ vrouw dit recht ? neen , het masker is afge„ vallen; eindelijk ken-ik u" ,, Gij," her¬ nam ik , „ zegt verwijtingen , maar gij heldert „ niets op;' noem eenige daaden ; wat misdeed ik ?" ,, Wie ," hernam uw broeder op eenen bitzen toon , ,, wie zou zij niet bedriegen ? „ wie zou met dat zoet onfchuldig gelaat, u niet „ vrijfpreeken terwijl eene Schandelijke gemeenzaam„ beid . . . voor 't overige, gij zijt nog vrij ; ik „ benijde het geluk niet van een' man die u uwe „ liefkoozingen betaalt Sir malgarde mag die „ zeer wel behouden , ik althans zal hem die niet „ betwisten."  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. 127 Begrijpt gij , mijne vriendin! wel ten vollen alle mijne verbaasdheid, alle mijne verontwaardiging? — een weinig bij mij zelf gekomen , zeide ik ■ „ 't Is genoeg ; en zo gij ondankbaar genoeg zijt, „ om dus over uwen weldoener te denken , dan „ beklaag ik mij niet over de beleediging mij aan„ gedaan ; ik achtte u wel in ftaat om uwe ver„ bintenisfen met mij te breeken , maar nimmer „ dacht ik dat gij de fnoodfte mensch zoudet wor„ den : bedek , om uw eigen belang , de haate„ lijke gedachten , die alleen de bedorvenfte ziel „ kan omhelzen" „ Verbergen!" riep hij, „ hoe zoude ik dit weeten, indien het aan nie- „ mand in dit huis bekend waar" „ Hemel ! " zeide ik, „ waar ben ik?" er trad iemand binnen , men verzocht uw' broeder om beneden te komen , ik bleef geheel in mij zelve verzonken , vernederd , wanhoopend kan ik het verlies van mijnen goeden naam overleeven ? kan ik zulk eenen fmaad draagen ?  ia8 DE GEVAAREN VAN DEN DASTER.. TWEE-EN-VEERTIGSTE BRIEF. i MISS FANNIJ, TEN VERVOLGE DER VOORGAANDE. Hoe eenzaam is mijne ziel ! overftelpt, in zig zelve ingetrokken ! welk eene ijsfelijke loslaating ! waarom ben ik niet in ftaat om den onwaafdrgen te haaten , en in mijne eigene deugd mij te troosten , te verheffen boven alle kunstenaarijen die men tegen mij te werk fielt ? . . . maar gelooft gij dat ik voor mijne kwaadaartige vijanden durf verfchijnen ? kunt gij u mijne droefheid wel flerk genoeg voordellen ? ik ben zo verlegen , als of ik mij iet te verwijten had ; ik durf mijne oogen niet opheffen; ik bloos, ik ben vernederd, uitgebluscht, ja zo zeer dat ik mij nu nog in mijne onfchuld niet kan bevredigen Hemel ! welk lot moet dat der verachtelijke fchepzels zijn , die op elke trede welke zij doen , de fchande ontmoeten , die zij zig veroorzaakt hebben ! het verdenken zelf verlaagt mij in mijne eigene oogen : fnoode vrouwen! gij fluit des ook een' Man , een' Vader in uwe belfche lasteringen ! de Hemel geeve dat hij dit nimmer gewaar worde : laat deeze deugdzaame man nooit weeten welke diepe wonde mijn hart ontvangen heeft. Maar  de gevaaren van den laster. 12$ Maar moet ik in dit huis blijven ? geef ik dan geen' grond aan haare kwaadaartigheid ? waar zal, waar kan ik gaan ? en wat zal Sir george denken van dit buitenfpoorig befluit ? ik verlies mij zelve in mijne pijnlijke overdenkingen: en uw broeder, die behaagen vindt in mij als een monster te verachten ... die dit waarneemt om zijne verbintenisfen met mij te breeken , en zig verheugt om dat hij mijn hart verfcheuren kan ! zeg mij , wat moet ik doen ? alle mijne denkbeelden zijn doorwondt ! en terwijl het verdriet mij verteert, zie ik mij omringd door razernijen die het fortuin tegen mij te werk Helt , en die vrolijk , vreedzaam en gerüst haare pijlen op mij fchieten : welke heftige aandoeningen grijpen mij aan , als ik haare gerustheid vergelijk met mijne ongelukkige ontroeringen ! ik heb geene andere,hoop dan dat ik zo veel verdriet niet zeer lang zal uitharden : ik ben geheel niet wèl ; mijn hoofd gloeit en is gefpannen : dit geeft mij ten minsten eene verfchooning om geen van allen te zien. . Welk een ijsfelijk bericht ! uw Vader , mijn weldoener, aan wien ik alles verfchuldigd ben, doodlijk krank ! mijn hart is gebroken! de weinige regels in de wanorde uwer droefheid gefchreeven ; mijne weenende vriendin , duchtende alle oogenblikken den oorfprong haars levens te zullen verI  I30 de gevaaren van den laster. liezen ! wat is dit eene duistere fchilderij ! dorblai is vertrokken. Uwe wederzijdfche vriendfehap onderfleune u beiden : vergeef dat hij mijne traanen doet vloejen vergeef alles! geef uw hart geheel over aan de liefde eens broeders ; zoek troost in zijne genegenheid voor u vaarwel ! ik kan de pen niet langer houden. *5> -tffe^1 —i=.q» D R I E-E N-V EERTIGSTE BRIEF. miss f a n n ij , aan l a d ij B e l k ai r. v\^at doet gij thans ? Hemel ! het is misfehien in dit uur ... goede god! verwijder van mij dit treurig af beeldzei ! mijne verbeelding zet u in alle uwe droefheid voor mijn hart ten toon : ik gevoel , ik deel ze : waarom kan' ik mijn traanen niet met de uwe vermengen ! ijdele wetifchen ! "Wat blijft er voor onze ongelukkige krachtoosheid in kwaaien zonder hulpmiddelen overig , dan moed en onderwerping? onze nutlooze klagten veranderen ons lot geenzins , maar het eindigt wel eens een moejelijk leven : een vrcedzaame flaap is het deel der deugdzaamen , die van dit tooneel aftreeden : de fmart , het leedwezen zijn het erfdeel der overblijvenden , terwijl zij op hunne beurt den dood afwachten : een vertroostend denkbeeld  de gevaaren van den laster. Jfj kan zig bij ons vervoegen: het uur dat wegvliedt5 ieder oogenblik dat voorbijfnelt , brengt ons nader bij het groote punt der algemeene zamenkomst: hoe zacht is deeze bedenking voor de ongelukkigen ! maar ook hoe wanhoopig voor de gelukkigen! wat is echter het leven voor hen die 't het vuurigst aanhangen! het is ftormachtig; en zo onzeker dat een niet het verwoesten kan: in waarheid! mijne vriendin! het vreedzaam11e heden, is niet vrolijk voor denkende menfchen : wie is zo gelukkig dat hij niet een zucht te laaten hebbe over het voorbij zijnde , of niet te vreezen voor het onbekend aangaande ? de vroome ziel uws Vaders verheft zig tot haaren oorfprong : laaten wij voor ons zeiven treuren, maar hij is gelukkig Mijne ongefreldheid is zeer toegenomen « ik kan niet langer vaarwel mijne vriendin ! NB. De briefwisfeling is twee maanden afgebroken, door eene doodlijke krankheid der fchrijffcer. VIER-EN-VEERTIGSTE BRIEF, miss fannij, ten vervolge var den voorgaanden. t -lk heb mij gevleid Sir dorblai te zullen volgen — ijdsle hoop ! — edelmoedige zorgvuldigheden heö* I 3  J3* de gevaaren van den laster. ben mij van den rand des grafs tot dit voor mij treurig leven wedergebragt : hoe veel ik daar ook door verheze , nooit kan ik dankbaar genoeg zijn voor Sir george :■ welke een deelneeming , ongehoorde goedheden , oplettendheden , voorkomingen ! hij , braave man ! weet niet, (en ik hoop bij eeuwig zal onkundig blijven,) van de haatelijke uitleggingen die men geeft aan alles wat hij voor mij doet. Maar voor mij die dit alles in weerwil haarer bedekzels doorzie , voor mij is alle deeze gunstbewijzing een ondraagelijke last . . . laat ik bedaard blijven. Onder duizende oplettendheden heeft Sir george ook die gehad , van u mijnen ftaat te doen weeten ; en eerst gisteren gaf hij mij uwe brieven : hij vreesde . . . maar waarom zal ik u over uw onherftelbaar verlies onderhouden? gij zijt daardoor meer dan genoeg overltelpt. Ik fchrijf u bij tusfchenpoozen ■ mijne zwakheid kat mij niet toe anders te doen zal ik u over uwen broeder fpreeken ? ik heb een weinig hoops gehad, doch die is terftondgeheel verdweenen. lk bevond mij toen hij aankwam iet beter : hij bezocht mij met veel ijvers; ik zag dat zijne oogen vochtig waren : ik gaf hem mijne hand , hij hield die aan zijne lippen : dit , zijn rouwgewaad, zij-  de gevaaren van den laster. 133 ïie ongedaanheid, zijne verflagenheid, gevoegd bij mijne zwakheid, troffen mij zo geweldig dat ik in zwijm viel: tot 'mij zelve komende zocht ik hem ; hij weende : ,, dorblai ," zeide ik , ,, mijn lie„ ve dorblai ! . . . uwe zuster . . . gij verlaat ,, haar ; zij is het die mij uw hart heeft weder„ gegeven!" — hij fmeekte mij bedaard te zijn — Sir george trad binnen , en na uwen broeder den rouw beklaagd te hebben , voegde hij daar bij : „ Gij hebt bijna een nog ander verlies geleden : ,, maar," mij met genegenheid naderende, „ De He,, mei zij dank , wij hebben haar behouden:" hij nam mijne hand met de tederfte deelneeming : uw broeder werd fomber ; zijne oogen glimden ; zijne verontwaardiging was fterk ; ik fidderde : alle mijne fmarten vernieuwden zig ; eene ontroering te fterk om te befchrijven verfcheurde mij : in de wanorde der onderfcheideudfre aandoeningen herftelde ik mij ; maar rnijtie ziel is al meerder en meerder uitgebluscht. Gij vertrekt mijne vriendin ; Lord eelkair moet zijn ampt gaan aanvaarden ! ik ben als vernietigd hoe ? ik zal mijne Caroline niet weder zien ? haar niet omhelzen ? ik ben dan ten prooje aan alle mijne ongelukken ! vriendfchap , troostrijke , zachte , zuivere aandoening ! ook gij zult dan mijn lot verzwaaren ! toen uw broeder mij I 3  |34 de gevaaren van den laster. uwen brief overgaf, zeide bij , dat gij hem dit uw voorneemen mondüng gezegd had „Ach" riep ik , „ alles is dan voor mij verboren ! ik „ ben voortaan alleen in de wereld ! geen troost, 9, geen toevlugt , geene vrienden aan wie ik mijn „ geheele ziel kan openbaaren ! wat zal er van mij „ worden?" de natuurlijke uitdrukking mijner droefheid trof uw broeder : hij vertrok. Ik dank u dat gij mij ten minsten uwe briefwisfeling blijft vergunnen ; welke bèrichten zal ik u niet hebben medetedeelen ! thans is mijne gezondheid te zwak om veel te fchrijven ; kan ik ook er» gens anders over denken dan aan uw vertrek ? de zee zal ons dan meer dan vijftien honderd mijlen van elkander verwijderen ! zij fcheidi twee vriendinnen , zo noodzaakelijk voor elkander 1 o mijne caroline ! VIJF- EN- VEE R TI GS TE BRIEF, miss fannij, aan ladij eelkair. ïk moet een weinig met u terug gaan om o deel te geeven in eenige omftandigheden die ik u door mijne zwaare krankte niet heb kunnen mededeelen: Sir george had geduurende mijn ziekte die braave v/fouw bij mij geplaatst, waarvan ik u reeds ge-  de gevaaren van den laster. I3J fproken heb , die hij veel goeds doet en alles aanbetrouwt : zij heeft zeer wel aan zijne verwachting voldaan ; nimmer is eene zieke met zo veel liefde en ijver opgepast. Op eenen avond dat ik zeer zwak was, en men dacht dat ik fliep , kwam de kamenier van Mijladij vraagen hoe ik mij bevondt ? vrouw howard , mijne oppaster, zeide hoe het was; de kamenier zettede zig , en na eenige onverfchillige redewisfelingen , gaf vrouw howard haare verwondering te kennen , daarover dat Mevrouw en Misf zo weinig belang in mij namen: „Zij zijn haar nog niet eens „ komen zien , en zo Sir malgarde geene beve- len gaf om deeze jonge juffrouw optepasfen, dan „ zoude zij zeer te beklaagen zijn:"—,, O" hernam jennij ,, Zij weeten wel dat haare zorg geheel on„ nodig is ... 0 mijne goede vrouw! zo gij „ wist . . . kijk , alle menfchen zijn menfchen. „ Honni foit gul mal y penfe — maar onze Heer... ,, men zegt niet zonder reden , dat hij niet al- „ toos de cato fpeelt" „ Hoe dan jen- „ nij ?" „ Ja , wat weet ik het ? maar de ,, dienstboden , moeten zig niet bemoejen met de „ zaaken van hun volk ... en het zou mij zeer „ fpijten ... zo als ik zeg, het is buiten mij. „ Tusfehen ons , vrouw howard , hij heeft ge„ lijk , Misf fannij is heel mooi en Mevrouw zo „ kwaid van humeur ... en ook zij betaalt hem „ rijklijk met dien jongen Heer die hier bijna al- „ tijd is 0 he ! zo gij wist hoe druk zij het 14  I36 de gevaaren van den laster. „ altijd hebben , en hoe deugdzaam deeze jonge „ juffrouw zig aanftelt ! zij zijn er niet door be„ drogen; wat zal ik zeggen, dinji eftle monde: „ zij lagchen om haar , maar wacht wat , ieder ,, zijn beurt" —— ,, Schaamt gij u niet" riep de goede vrouw , „ op zo een trant te fpreeken van „ een zo eerlijk allerbraafst man ? ik wed om mijn ,, leven dat het altemaal logens zijn : ik ken dee„ ze jonge juffrouw niet heel lang, maar haare ze„ digheid" ... „Ha, ha ! gij zijt een recht „ hupfche vrouw ;" hervatte jennij ■ „ wat „ mij betreft, ik heb niets gezien; maar Mevrouw ,, zegt aan elk die maar hooren wil , dat zij de ,, fterkfte bewijzen daarvan heeft; zij heeft het „ zelfs gezegd tegen Lord temple , die fchriklijk „ verliefd is op Misf fannij , en die zij liefst ,, aan onze jonge juffirouw uithuwde , verftaat „ gij ! om hem afkeer inteboezemen voor Misf „ fannij : maar dat gaat niet te best ; en de ,, jonge Lord van zijnen ftoel oprijzende was rood „ van kwaadheid , en zwoer hoog en duur , dat „ hij er niets het minste van geloofde : dat het „ eene vuile laster was voor Sir george , de „ edelfte man die hij kende, en, zeide hij , Misf „ fannij ! wel dat is een engel : Mevrouw was ge- ,, heel in de war" „ Dat," zeide de goede vrouw, ,, geloof ik heel wel, uw Mevrouw is een „ monster , en de jonge I ord is een heel braaf „ man : gij moest eens gezien hebben hoe zij dit „ ook verhaalde aan Sir dorblai , die juist binnen  de gevaaren van den laster. I37 „ kwam ; de jonge Heer antwoordde , zeer ver„ toomd ; ik zoude gaarn zien dat Sir george „ haar aan Lord temple gaf; dit zoude mij wel „ hartlijk doen lagchen." Hier gaf ik een ijsfelijke fchreeuw : de dwang die ik mij had aangedaan geduurende dit gefprek , bezweek voor de droefheid ; wanhoop en zwakheid ontnam mij alle bewustheid van mij zelve: de twee vrouwen kwamen voor mijn bed ; zij hadden tamelijk zacht gefproken en wisten niet dat ik haar gehoord had : ik lag drie dagen buiten kennis, en vrouw howard , hoewel gewoon aan het oppasftn van zieken , bekende nooit iet dergelijks gezien te hebben: fnikken , klagten , diepe droefheid, alles onverftaanbaar , alles afgebroken: gewoon mijne verdrieten te verbergen , mijne klagten te onderdrukken, ging de Natuur geduurende al dien tijd haaren gang: men haalde verfcheidene Doctors; men begreep niets van deeze ziekte : dén hunner zeide dat deeze ijsfelijke toeftand voordkwam uit eene overgroote droefheid: ik bedaarde een weinig: met mijne traanen kwam ook mijne ftem weder! de medelijdende howard verdubbelde haare zorgvuldigheid , ik kon alleen haar bijzijn verdraagen , alle anderen deeden mij fidderen ; ik onttrok mij aan aller gezicht. . De tedere genegenheid van Sir george vergrootte mijn verdriet ; hij week bijnaar niet uit de kamer , en durfde niet tot mijn bed naderen ; hij -ondernam eindelijk zig te beklaagen over den afI 5  I38 de gevaaren van den laster. "keer die ik voor ieder en bijzonder voor hem toonde : met mijne krachten kreeg ik ook het vermogen om mij intehouden , ik ftelde hem gerust, dit was ik hem verfchuldigd ; hij was minder onvoldaan , en .ongelukkiger dan ooit. Zo bevond ik mij toen uw broeder aankwam: ik heb u onze bijeenkomst gemeld : zijn bijzijn , zijne koelheid, zijne nieuwe aanmerkingen, gaven op nieuw voedzel aan mijn verdriet en gevoeligheid : weinig fcheelde het dat ik niet weder in mijnen eerften ftaat verviel : de goede howard fmeekte mij dat ik het goed gevolg haarer zorge niet wilde verijdelen : zij vermaande mij mijn verfland en geduld te hulp te roepen : niets gaf, volgends haar, het recht tot wanhoop: deeze vrouw is eene deugdzaame vrouw ; zij was eertijds zeer ongelukkig ; zij heeft mij alles verhaald, en wat Sir george voor haar gedaan heeft ; hij had haar uit de vreeslijkfte armoede verlost: ach! riep ik uit, gij hebt-zeker veel ondergaan; maar ik, verre maagfehap van Sir george , ik als uit de lucht in zijn huis gevallen , heb geen een vriend op wien ik ftaat maaken kan ; ik heb niets ; men overdekt mij met fchande ; de weldaaden zijn voor mij ondraagelijk, men lastert Sir george , men kwetst mijne eer , mimen goeden naam is bedorven , en mijn hart blijft fteeds gehecht ... ik fmolt in traanen ; d«  de gevaaren van den laster. I3J goede howard weende met mij ; maar het vertrouwen 't welk ik in haar gefield had en haare deelneeming hielden mij ftaande: de ongelukkige die alles ontvalt , houdt zig vast aan hetgeen hij kan aangrijpen : de achting deezer braave vrouw beurde mij op : hoe aangenaam was het voor mij eene deugdzaame bij mij te zien, die mij niet verachtte! hoe ben ik van ieder verlaaten ! wie had mij kunnen voorfpellen dat ik in dit huis het doel zijn zoude van zo veel haatelijkheden ? kan men zig zulke charakters voordellen ? fnoode Ladij malgarde ! ... en haare dochter ! het fchrijven deezer twee naamen treft mijnen verzwakten geest zo geweldig , dat mijn pen mij weigert te dienen. Uw broeder bezocht mij , na zijne aankomst , geduurende eenige dagen aanéén : hij was zo bedwongen , zo onverfchillig , ja zelfs zo onbefcheiden , dat ik , naar zijn bijzijn vuurig gewenscht te hebben , veel meer bedroefd was door zijne tegenwoordigheid : ik befloot hem te fchrijven zie hier mijn briefjen ! ,, Sir dorblai !" „ Onderwerp u niet langer aan oplettendheden „ die u zo veel kosten; zij kunnen mij niet vleien i 3, mijn bijzijn fchijnt zeer meejelijk voor u ; her,  I40 de gevaaren van den laster.' „ uwe vermeerdert mijn verdriet : hoe ondankbaar ,, gij ook zijt , gij kunt evenwel niet met onver,, ichilligheid mijne droefheid, die gij veroorzaakt, „ zien : fpaar voortaan zorgvuldigheden die u te ,, lastig zijn , en laat mij aan mijn lot over: ver,, zwaar het Hechts niet door een gedrag waarvan „ nimmer een voorbeeld was." Zie hier zijn antwoord. „ Aan Misf fannij." Waarover beklaagt gij u ? is u reeds vergce„ ten dat ik alles, u betreffende, weet? of moet ik ,, het herhaalen ? neen , ik heb u alles ge- ,, zeg 1 : vlei u des niet met de hoop van mij lan,, ger te bedriegen : misleid mijne zuster ; maal „ mij bij haar af als een monster van ondankbaar„ heid ; maar geloof nooit dat gij mij zult blind,, doeken : dewijl mijn bijzijn u lastig is zal ik u „ niet meer bezoeken : gij hebt geen ongelijk, het ,, moet een aloosduurend verwijt voor u zijn." Kunt gij u verbeelden in welk een' ftaat dit fchrijven mij bragt ? ik was in wanhoop : Sir george tradt binnen zo als ik het leezen eindigde ; Lord te.mple was bij hem : de laatfie kwam mij geluk wenfchen over mijne herftelling ; zijn bijzijn vergrootte bet ijsfelijke deezes toeftands : geheel buiten mij zelve, konde ik mijne droefheid niet verbergen :  de gevaaren van den laster. iai Sir george Hond verbaasd over.de woestheid mijner houding , en bet geluid mijner Hem. „ Goe„ de Hemel," riep hij uit: „ altoos zuchten, „ altoos traanen ! waarom deeze vernieuwde raa„ deloosheid ? zeg mij , zeg mij eindelijk , on„ dankbaare ! wat is de bron van uw verdriet ? „ ben ik uw vertrouwen onwaardig ? weet gij niet ,, Misf fannij dat mijn vuurigfte wensch beftaat in „ u gelukkig te maaken? ik beken dat ik niet weet „ wat van u te denken" duizende vraagen volgden er op deeze verwijtingen: „ In 's Hemels „ naam , fpreek , zeg wat u dus in de ziel be„ droeft:" eene zo levendige deelneming in het bijzijn van Lord temple vèrwarde mij nog meer : wat moest hij , zo tegen mij ingenomen , toch daarover denken ? ik zat met mijne oogen naar den grond geflagen , zonder veel bewustheid , en wist niets te antwoorden: eene bittere gevoeligheid voor mijtien boozen lasteraar: het verwekte in mijne ziel wilde en ijfelijke vervoeringen ; mijn moed herftelde een weinig door te overdenken dat de rust deezes deugdzaamen mans afhing van mijne ftilzwijgenheiJ : „ Deeze toeftand ," zeide hij , tegen Lord temple , „ zo fehrikkelijk ! hoe ? ik kan „ dan dit geheim niet doorgronden ? ik zie dat zij' „ wegkwijnt" . . . „ Bedaar," zeide ik eindelijk , ,, een ongerustheid die mijn verdriet doet toenee„ men : ik ben misnoegd op mij zelve om dat ik „ niet genoeg bedekt ben : neen Sir , ik kan niet „ fpreeken , eu dit juist is mijne ergfte pijniging :  *42 de gevaaren van den laster, „ laaten wij hiervan afftappen ; geloof alleen dat „ ik het levendigst en dankbaarst gevoel heb van 3, uwe goedheden : ik ben die onwaardig om dat 3, ik ze niet beter weet te genieten . . . verlaat ,, mij geheel . . ." ft keerde mij tot Lord temple : „ Vergeef mij dat ik u op deeze wijze ont,, vang : ik weet hoe veele oplettendheid gij voor „ mij hebt , maar ik ben niet ondankbaar" „ Men moet u" antwoordde hij; „ niet kennen om geen belang in u te neemen' hij hieldt op : de toon waarmede hij fprak bewees wel dat hij meerder dan beleefd was : dit trof mij , en ik gevoelde eenige verligting: het belang dat men inboezemt verzacht ons , terwijl het ons ftreelt : ik weende fterk: „ Laaten wij heengaan ," zeide Sir george , „ misfehien zal ik eene gunstiger gele„ genheid aantreffen." ZES-EN- VEERTIGSTE BRIEF, miss fannij, aan ladij belkair. V Sedert ik het u medegedeeld antwoord uws broeders ontving zijn 'er veertien dagen verloopen ; ik heb hem in al dien tijd niet gezien ; ik poogde maar kan niet aan hem fchrijven : verwijt , bitterheid , klagten, vloeiden van zeiven uit mijne pen s  de gevaaren van den laster. 143 ik geloof zelfs dat ik hem haat: maar in zo een' ftijl konde ik niet fchrijven; mijne trotschheid gedoogde zulks niet : befchaamt over mijne zwakheid , verfcheurde ik en wierp ik deeze treurige en nietsbeduidende tekens mijner wanhoop in de vlam : ik ben zeer voldaan om dat ik niets van al dat gefchrijf onder het oog uws broeders heb laaten komen : mijne geliefde carolina ! hoe veele dankbaarheid ben ik uwen dierbaaren Vader ook daarvoor fchuldig , dat hij mij geleerd heeft mijne heftigfte driften te bedwingen , en meesteres te blijven over mijnen geest ! helaas ! bet was in mijne dwaaze liefde voor zijnen zoon , dat hij de gelegenheid vond om mij voortebereiden tot eene geheeïe zelfvergeting: maar moest de ondankbaare , dien ik zo oprecht , zo vuurig beminde , mij in de noodzaakelijkheid brengen, om daarvan de moejelijkfte proeven te geeven? ik troost mij echter daarmede dat ik hiertoe, in weérwil van alles, in ftaat ben: misfehien mijne vriendin is deeze achting voor zig zelve ijdel en niet buiten berisping: maar wat zal mij nu "taande houden, zo ik mij niet eenige waardij in mijne eigen oogen geef? o gewaarwording! zo dierbaar voor een hart 't welk dit durft gelooven ! verlaat mij thans niet ; onderfteun mij , beur mij op in alle mijne moejelijkheden: om altoos mijn licht optevolgen en getrouw te blijven aan mijne beginzels is mijne bedoeling : want zoude ik, indien ik mijne eigene achting verloor, het leven draagen kunnen ?  144 dë gevaaren van den laster. Sir george drong mij fterk om bij Mijladij te gaan ; tot nu toe had ik allerleie voorwendzels om dit te vermijden ; eindelijk moest ik befluiten: het denkbeeld daarvan doet mij bijna bezwijken ■ maar ik moet. Ik heb door vrouw howard verfiaan dat Sir george aan zijne dochter verweeten heeft dat zij geen het minste belang in mij Helde de geveinsde Mevrouw Hemde dit toe , en laakte het: zij heeft zig verontfchuldigd met haare zwakke gezondheid en overdreevene gevoeligheid die haar belettede zieken te zien ; dat mijne fmarten haar zouden hebben doen Herven van medelijden : ik vrees dat dit alles een bedekzel is tot nieuwe boosheden : maar wat kan men nog erger doen? Te zeer bezig met mijn eigen ongeluk , heb ik u vergeeten te fpreeken over claire : zij is geheel herfield , en ik vlei mij haar te zullen plaatzen bij Mijladij selbij : zij heeft eene kamenier noodig ; ik heb haar daarover gefchreven, en claire zal zelve den brief brengen : Sir george fchrijft ook aan haar : ik denk dat dit gaan zal. Vaarwel, carolina ! ik eindig deezen om het geheele paquet te verzegelen en u te zenden : de Hemel geleide u op uwe lange en gevaarlijke reis : vergeet mij niet ! fchrijf zo dikwijls gij kunt! behoef ik u te zeggen dat uwe brieven altoos mijne Vertroosting zijn , en het aangenaamfie deel mijner vernoegens uitmaaken zullen ? Ik  de gevaaren van den laster* 145 ZEVEN-EN-VEERTIGSTE BRIEF. miss fannij, ten vervolge van den v o orgaanden. Ik voel dat de verontwaardiging diepe ipooren in mijnen geest heeft uagelaaten : helaas ! deeze aandoening is zo geheel vreemd aan mijn charakter , dat ik bezwijk onder het gewigt waarmede zij mij drukt : wie had mij in den gelukkigen aanvang mijns levens bij u , durven zeggen , dat ik eens in ftaat zijn zoude om deeze pijnlijke beweging van een doorwond hart te gevoelen ? ik , die zo gefchikt ben om door liefde en vriendfchap en door alle natuurlijke genoegens gelukkig te zijn ! zoude mij dit niet ongelooflijk hebben voorgekomen ? Sir george kwam deezen morgen bij mij ; hij dwong mij om beneden te gaan ; hij wilde bet volftrekt zo hebben ; „ Geene voorwendzels ," zeide hij ; ,, uw fmaak voor de eenzaamheid is ,, gevaarlijk voor u ; gij moet u een weinig ver,, ftroojen : Mevrouw wacht u , zij heeft u lief , „ zij is getroffen door uwen ftaat , zij zoude u „ zelve hebben komen zien, indien haare zwakheid „ zulks toeliet: kom, mijne lieve fannij ! herneem „ uw natuurlijk charakter ; wees weder zo als gij „ waart vóór deeze droefgeestigheid u overviel: als K  I46 de gevaaren van den laster. „ gij beter zijt zal uwe ziel niet zo treurig zijn kun„ nen : gij kunt geen reden tot droefheid hebben." Te vergeefscli wederhield ik mijne traanen ; zij vloeiden met bitterheid : Sir george Stond verbijsterd : meer verfbord dan bewogen , riep hij : „ 't Is niets dan grilligheid , gij fchreit zonder „ oorzaak : lieve Hemel ! waarover hebt gij u te „ beklaagen ? Spreek ! ontfluit eindelijk eens uw „ wantrouwig hart : verdien ik dit ? beloont gij „ dus mijne vriendfchap?" „ De Hemel" zeide ik , „ weet dat ik dankbaar ben ; en gij Sir , „ zult het eens overtuigend zien :" hij was zeer verfbord : „ Gij beveelt mij met u naar beneden te gaan; goed, ik zal u volgen: mijn verdriet, „ waaromtrent gij mij zulke.verwijtingen doet, is „ Sterker dan mijne reden : ik kan het niet ver- „ bergen" „ Poog echter," zeide hij , een zachter toon aanneemende , „ dit te verbergen : „ kunt gij befluiten mij iets ten gevalle te doen ? „ ga dan bij Mevrouw " „ lk zal," antwoordde ik:" ik ging een oogenblik in mijn kabinet, en fmeekte daar den Hemel dat hij mij krachts gave om onder het oog mijner lasteraars te kunnen verfchijnen. Toen ik in mijne kamer trad poogde Sir george mij vergoeding te doen voor de Strengheid waarmede hij mij behandeld had. Hij leidde mij in bij Mevrouw: het eerfte voorwerp dat mij trof was uw broeder, bukkende over den Stoel deezer booze vrouw, en zeer minzaam met haar Spreekende: mijn moed begaf mij bijna: Misf,  de gevaaren van den laster. 147 die bij hun zat, deed hen opmerken dat ik met haar' Vader inkwam , en hield haar' vinger voor haare lippen ; zij lachte zo kwaadaartig dat gij u daar geen denkbeeld van kuut maaken : Mevrouw malgarde ftond op , kwam naar mij toe , hield zig of zij mij wilde omhelzen ; maar de ijsfelijkheid van zo nabij dit fnood fchepzel te zijn, de gevoelens die in mij opwakkerdep , de moeite die ik mij had aangedaan, deeden mij zonder beweeging voor haare voeten nedervallen. Sir george riep: „ Hier is iets onnatuurlijks!" hij fchreeuwde om hulp ; liet mij in mijn kamer brengen ; en mij aan de goede howard bevolen hebbende , ging hij zeer ongerust naar beneden : bij mij zelve komende, vond ik eene zoete vertroosting in mij alleen met deeze braave vrouw te bevinden : zij is aandoenlijk, zij bemint mij , zij weent met mij ; gij kent mijn hart ; oordeel hoe lief ik haar heb : haare gehechtheid aan mij is het eenige 't welk mij is overgebleeven : zij alleen oordeelt gunstig over mij, en denkt dat ik een beter lot verdien. Vervoerd door droefheid noemde ik ook uw' broeder : haare oogen gingen open; zij wist nog niets van zijne trouwloosheid ; zij fmeekte mij mijn hart van hem aftetrekken; zij fprak met verftand, maar, zij overtuigde mij niet : men tikte aan de deur : vrouw howard , wier oogen nog rood bekreten waren, opende; 't was uw broeder: hij vroeg hoe ik mij bevondt ? —- „ Kom in Mijnheer," zciK 2  14'S de gevaaren van den laster, de zij ; „ wie kan meerder dan gij voor de rusi „ en de gezondheid van Misf fannij tocbren- „ gen ?" hij draalde : ik merkte dat hij te rug wilde gaan ; ik deed eene poogirig en Stond van mijn' Stoel op „ Waarom ," vroeg ik hem , ,, ontwijkt gij mij ? vreest gij mijne ver» „ wijtingen ? hoe vergeefsch zouden die zijn , in,, dien uw eigen hart u niets verwijt ? kom een oogenblik binnen " hij was zeer aangedaan; herftelde zig en kwam in de kamer : hij vroeg naar mijne gezondheid ; zeide , dat hij zeer ongerust was ; hoopte dat dit toeval van geen gevolg zijn zoude ; dat vermits ik zo lang in huis gebleven was , de lucht mij ongetwijfeld te fterk had aangedaan ik zag hem aan ,, Gij," antwoordde ik j „ gij alleen kunt dit uit de waare bron afleiden" onder voorwendzel van mij te hinderen ontweek hij mij te antwoorden , en wilde heengaan : aangemoedigd door zijn bijzijn , en door al het verdriet dat ik geleeden had , zeide ik , met meer drifts dan mij eigen is • „ Neen , dorelai , gij zult nog niet weggaan : „■ zeg mij nu , nu gij bij mij zijt , of die fannij „ die gij zo teder bemind hebt , die nog door „ uwe zuster bemind wordt , die door uwen zali„ gen Vader zo geliefd werd , thans niets meer „ voor u is ? zeg mij of ik voor altoos uwe ach,, ting verboren heb ? ziet gij nog niet dat ik on,, fchuklig , en het llagtolfer der boosheid ben ? is 't u vergeten , wie mijn hart, mijne begin*  de gevaaren van den LASTER. 149 „ fels vormde ? gelooft gij nog dat mijn hart door „ de ondeugd befmet is? dat hart, dat in weerwil ,, uwer beledigingen nog niet onverfchillig voor u is? „ oordeel hoe groot mijne wanhoop moet zijn, daar ',, ik mij verneder om mij te rechtvaardigen" ■ uw broeder was befchaamd , hij wist niets te antwoorden ; hij vestigde zijne oogen geftadig op vrouw howard ; ik zag dat bij verbaasd was om dat ik in haar bijzijn dus fprak : dit nam ik ten baate, en voegde 'er bij : ,, De Hemel weet dat ik „ over niets te bloozen heb , ik durf alle mijne „ gedachten openbaaren ; ik ben lafhartig veraa„ den , maar ben niet verlaagd ; de oorzaak , ik ,, durf het zeggen , is in een eerlijk hart ; mijne „ genegenheid voor u hebt gij zorgvuldiglijk aan„ gekweekt; uw Vader keurde die goed —- niets ,, kan mij doen veranderen ; wees trouwloos , ik „ blijf dezelfde ; mijne tederheid voor u zal altoos ,, een bitter verwijt voor uw hart blijven hier hield ik ftil; ik was te fterk bewogen : vrouw howard vattede mijne hand, en bad mij te bedaaren: uw broeder leunde tegen den fchoorftecn, zijn hand onder het hoofd , geheel weggezonken in gedachten : eindelijk floeg hij zijne oogen op ■ „ Laaten wij," zeide hij, met veele minzaamheid , ,, eene noodige opheldering uitflellen , op dat wij ,, elkander beter verftaan: gij hebt nu rust noodig: „ geloof fannij ! dat het voor mij onontbeerelijk ,5 is u onfchuldig te vinden" —— het was onmogelijk hem ten tweedenmaale het wegfueilen te beletten. K 3  1$0 DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. AGT-EN-VEERTIGSTE BRIEF. SIR DORBLAI, AAN SIR HARRIS. Ik vertrek zonder u te zien: mijn reisgenoot komt mij vóór het gefielde uur af haaien : ik heb mijne zuster bevolen ü voor mij te groeten : het fpijt mij dat ik nog niet eens , aleer ik ga , met u fpreeken kan ; nooit was ik zo zeer gefchikt om uwe aanmerkingen met geduld te hooren : de treurigheid bereidt ons voor de zedeleer ; en de dood mijns waarden Vaders heeft mijn geheele charakter eene andere ftemming gegeeven : gij weet dat ik dit verlies op het fmartlijkst gevoeld heb ; ik vergeet dit niet zo rasch: alles brengt iet toe tot het voordduuren deezer droefgeestigheid : de dingen die nog onlangs mij verrukten , begochelen mij niet langer zo geheel-en-al : ik heb, ongelukkiglijk even als gij, mijne oogen laaten doordringen door de oppervlakte der voorwerpen , en gezien hoe broos de grondflagen onzes geluks in dit leven zijn: maar als ik zo ftaatig denk , dan treed ik in uw recht: ik mistrouw ook , tusfehen ons gezegd , mijne tegenwoordige gefteldheid: mogelijk vergenoeg ik mij eens weder met den fchijn , en misfehien wenscht  de oevaaren van den laster. 151 mijn hart heimelijk dat ik hiertoe befluiten moge : wat, mijn vriend ! wat is het leven zonder deeze bedriegerij , die het alleen aangenaam maakt ? onze verdrieten zijn waar , onze genoegens harfenfchimmig ; en zonder deeze buigzaame luchtige inbeelding, die zig aan het bedrog overgeeft, is er voor ons niets overig dan walging, vermoeidheid , verveeling : de liefde zelve is eene woede , een tirannig gevoel dat ons pijnigt: waar is het voorwerp welk verdient dat men het zoude beminnen ? het is er niet , zeg ik immers : wijs mij niet terug op hetgeen eene dooling van mij was : hoe groot zou mijne pijniging zijn , indien ik door mijne verftroojingen, het woedend gevoel, 't welk mij aangreep, niet verminderd hadde ! ik heb door eigene ondervinding bet recht gekregen om alle vrouwen te verachten : moeten wij haar juist liefhebben om ons met haar te vermaaken? ik wil volftrekt niets meer van haar dan dat zij aan onze oogen behaagen , zonder onze ziel te beroeren ; dit is genoeg; ik eisch niets meer : het hart waarover men zo veel fpreekt, is alleen fterk als onze wil verzwakt is ; maar zo het ons de wet wil Hellen moet men het doen gehoorzaamen ; zo men het zijnen gang kat gaan dan verwoest het ons geluk ; en mijne eenige ftudie zal voortaan ingericht zijn om het geheel-en-al werkeloos te maaken : vaarwel , harris ! gij zijt mij uw verhaal nog fchuldig : toen ik bij u was gevoelde ik mij te zeer getroffen om het u te vergen : zeg mij nog meer van de valschK 4  151 de gevaaren van den laster. beid , de trouwloosheid en het fnood bedrog der vrouwen ; men zal die zeker in alle hiftoriën der mannen vinden ; uwe toeltemming zal mij doen befluiten omtrent een geheim dat ik u niet heb willen mededeelen. (*) NEGEN-EN-VEERTIGSTE BRIEF. sir harris, aan sir dorblai. G ij hebt vernuft, maar geen meirfchenverftand; dit fpijt mij , dorblai : gij getroost u zulks ; waarlijk het heeft ook in de nieuwmodifche wijsbegeerte een armhartige rol: niets te zien dan volgends natuurlijke eenvoudige begrippen; alles met juistheid te beoordeelen; niets dan de waarheid, en die alleen te volgen , dit heeft niets prikkelends , vreemds, verbaazends ; maar zig hals over kop in eenen doolhof van valfche redeneeringen te Horten; flechte aanmerkingen bij de hairen te grijpen; kromme bogtige gezegden tot maximen te verhoogen , dit verbaast , verbijstert , verrukt ; dit noemt men genie; onnut voor heel de wereld, (*) Hij ziet hier op het wangedrag van fankij , het welk hij voor vast gelooft , maar nog niet, aan zijnen, Vfiend heeft willen mededeelen.  de gevaaren van den laster. 153 't is waar, ja zelfs Strijdig met ons geluk : wat is daar zo veel aan gelegen ? men onderfcheidt zig , en het fcheelt niet of de Natuur of het gezond verftand daarover blooze in ernst , dor¬ blai ! wat meent gij eigenlijk met uw wezenlijk kwaad , en ingebeeld goed ? ondankbaare die gij zijt! is het om dat gij misbruik maakt van uwe bloejende jeugd ; dat gij uwe Sterke vaste gezondheid waagt ; een hart verflikt , gevormd voor het gevoel ; dat gij de weldaaden die wij van de Natuur ontvangen ontkent ? zijn dit harfenfchimmen ? is de verftandige man dwaas , als hij in deeze uitmuntende voorrechten zijn geluk vindt? — voeg hier nog voor u bij , een geopend pad tot eene eerlijke bediening; de hoop van uwe middelen te zullen deelen , met het zachtaartigfte , aandoenlijkfte , allerbeminnelijkste meisjen ! en gij durft klaagen! — uwe zotte menfchenhaat durft zelfs eene fexe lasteren waarvan gij een meesterltuk voor oogen hebt; dat gij , zodra gij zulks waardig zijt , kunt bezitten ? gij kunt in uwe uitvaaringen tegen de vrouwen zeer zeker fannij niet bedoelen ? de mallooten die u foppen , maaken u verftoord ;1 dit is bet al; men moet zig wel gaarn aan het oppervlakkige houden , om zijn geluk te vestigen op zulke verbintenisfen! kan er iets beuzelachtiger zijn, dan zig te verzekeren Men moet om gelukkig ie zijn, zig jlechts vermaaken ; dit is voldoende : hoe ! het geluk , beStaat dat dan niet in Stille zachte genoegens der ziele ? maar hoe bereikt men K 5  154 *>E GEVAAREN VAN DEN EASTER. die , indien men in niets waarlijk belang wil ftillen ? Om terug te keeren van eene dooling zo Strijdig met het geluk : ik bid u let eens op die materialisten , die hun geluk doen beftaan in de zinlijke genietingen; welken geene voorwerpen eifchen dan die hun vleiën ; afleidingen dan die verbijsteren ; vervoeringen die hun geweldig fchokken : zie hoe zij verwelken , hoe zij verdwijnen ; hoe uitgebluscht zij zijn in hunne manlijke ja^arcn ; hoe verzwakt in hunnen besten leeftijd : verftoord op het menschdom dat hun verlaat als zij geen rol meer fpeelen ; verdrietig , zelfzoekend , raazend, ja het heelal verachtend , vervloekend ; ieder die hen genaakt vermoejende; zig zeiven niet kunnende uitftaan, en alles tot hun eigen belang bepaalende: zie daar , dit is hun getrouw af beeldzei : zie eens om u heen , gij zult maar te veele origineelen van dit copij ontdekken. Gij eischt mijne hiftorie ? ik zal die zo kort mij mogelijk zij befchiïjven : gelukkig indien mijn voorbeeld u tot inkeer brengt! zo gij uw hart nog bij tijds kunt behoeden voor eene geheele verlamming. Dierbaarflc aandoenlijkheid! gij alleen zet het leven alle zijn waarde bij ! gij ondersteunt de ziel in alle omwentelingen ; gij verdedigt haar tegen die bezwijkingen die haar aanvallen , en doet, terwijl wij nog ademen , ons de ijsSelijkheden des douds gevoelen.  HISTORIE VAN SIR HARRIS. Ik werd teder door mijne ouders bemind , en opgevoed in hetzelfde huis met een meisjen 't welk mijn hart voor zig had uitgekoozen , al ware zij mij niet toegedacht : nooit was eene aankomende jeugd gelukkiger : twee-en-twintig jaareu bereikt hebbende , verloor ik , binnen zes weeken , mijne dierbaare ouders , en ik vond mij genoodzaakt wegens mijne zaaken naar London te vertrekken : ik kon eenige maanden niet befluiten tot deeze reis; agatha en haare moeder te verlaaten kon daar aan gedacht worden ! zij waren voor mij alles : de eene ftrekte mij ter leidsvrouwe , de andere was de afgodin van mijn hart: gij moet hiertoe befluiten , zeide Mevrouw ternek op zekeren dag tegen mij : 't is noodwendig ; ik ben daarover niet misnoegd ; het is goed dat een jongeling een weinig van de wereld zie ; zo leert hij zig kennen ; zijne neigingen ontwikkelen zig, en hij  156 de gevaaren van den laster. kan eene keuze doen omtrent hetgeen hem gelukkig kan maaken : het oogmerk dat men met u had , fchijnt u te voldoen , gij wenscht niets wij» ders : maar weet gij vooraf, of een ffil afgezonderd leven u niet te naargeestig , eenzelvig zal voorkomen ! of zekere ongerustheid die, helaas ! te dikwerf geboren wordt uit een al te eenpaarig geluk , u niet zal aandrijven , om nieuwe voorwerpen optezoeken ? of gij , eindelijk met mijne dochter gehuwd , vermoeid door deeze ketens, en uwe vrijheid betreurende, niet troostloos zijn zult , om dat gij die voor altoos verlooren hebt ? ga, mijn vriend! ga u gerust fleüen omtrent uwe eigene gcfchiktheid ; indien gij , na eenig verblijf in de hoofdftad , en na gij deel hebt genomen aan de vermaaken die u aldaar van alle kanten zullen ontmoeten , nog in uw voorneemen volhardt, en altoos mijne dochter en dit afgezonderd leven blijft verkiezen , dan zal ik veel geruster zijn omtrent uw en haar geluk : gij beiden zijt mij zeer dierbaar : ik wensch , ik fmeek niets vuuriger dan uw geluk te vestigen : wees verzekerd dat ik niets ernftiger begeer en verlang dan u zo te zien wederkomen als gij altoos u betoond hebt. Ik luisterde met ongeduld en droefheid ; ik beklaagde mij over haar aan agatha : „ Mijn hart „ verzekert mij van het uwe ," zeide zij; ,, wees ,, gerust harris ! ik vrees niets ; gij zult mij ze,, kèr altoos beminnen waar gij u ook bevindt, en „ wie zoude u ooit liefhebben kunnen , zo als  BZ GEVAAREN VAN DEN LASTER. 157 uwe vriendin u lief heeft ?" Eindelijk vertrok ik , en kwam in de ftad, bij een mijner verwanten die zeer rijk was en in grooten ftaat leefde : allerleie foorten van lieden hadden toegang bij hem ; hij was eigenlijk hetgeen men een goed man noemt; een beminnaar van de vreugd; tamelijk fterk gehecht aan zijne familie, zonder zig omtrent haar veel te bekommeren ; altoos te vreden als men hem maar niet tegenfprak : zijne vrouw was eene zeer dagelijkfche vrouw; zijne dochter jong, mooi en coquet ; zijne twee zoons verre in den doolhof der wereld ingegaan ; de jongde , bijna van mijne jaaren , was leevendig, vrolijk, zacht,. en inneemend; wij werden weldra onaffcheidbaare vrienden en medgezellen. Ik kreeg evenwel niet terdond met 'hem denzelfden fmaak ; in. het eerst donden zijne vermaaken mij geweldig tegen ; maar ongemerkt vattede mijne zinnen vuur, mijne verbeelding werd ongeregeld ; mijne eerde fchroomvallige treden veranden in doute dappen : zonder toom , zonder fehaamte, zonder inkeer tot mij zeiven, de deugd, mijne beginfels , agatha , haare moeder alles werd vergeeten, en ik gaf mij geheel over aan alle buitenfpoorigheden die ik leerde kennen , en die mij overal verzelden : dit alles bleef niet zonder natuurlijke gevolgen : mijn beurs geraakte ledig , onze fortuin in de war , eene allerverfchrikkelijkde uitputting verbond zig aan eene fmartlijke ziekte , en hielden mij daande op het mid-  158 de gevaaren van den laster. den van deezen affchuwelijken weg der zedeloosheid. Overftelpt door mijne ongelukken , verlaaten door mijne medgezellen , die mij in deezen afgrond geftooten hadden , fcheen dit alles hun alleen het gevolg eener onvergeevelijke onvoorzichtigheid; zij behandelden mij als een zot, en waanden , wijl zij gelukkiger waren , ook verftandiger te zijn. Begraaven in mijne wanhoop , verfcheurd door berouw ontrukte het denkbeeld mijner beminde mij een gefchreeuw , 't welk naar de woede van een wild beest geleek ; alle mijne gevoelens waren raazend; mijne ziel bewerkt door heftige fchokken, kon niet dan fchrikkelijke beweegingen ondervinden : laat men mij niet opdringen dat zulke driften in de Natuur liggen ; zij neemen alleen dit kenmerk aan door de omftandigheden waardoor zij ontftaan ; door het voorbeeld dat haar ontvlamt , en door de zwakheid die haar toeftaat optewasfen : in eene in wanorde gebragte ziel is alles geweldig : de ligtmisferij is woede ; het berouw dolheid het is in de kalmte van een deugdzaam leven dat men kracht verlangt om verleidende ondeugden te wederftaan , en den moed om geduchte omwentelingen te zien voordwerken. Een vriend van Mevrouw ternek , voor eenige dagen te London gekomen , gaf mij uit haaren naam een bezoek : nooit kan ik befchrijven wat ik gevoelde toen ik hem zag; toen hij den naam mij-  de gevaaren van den laster. 159 ner twee vriendinnen noemde, viel ik in een toeval 't welk hem verfchrikte : ik verhaalde hem mijne verkeerdheden , toonde de gevolgen daarvan: mijne fmart, uitgedrukt in de grootfte heftigheid en wanorde, deed hem die geheel bevatten: zijn medelijden was gelijk aan zijne verwondering : hij had mij zo lijdelijk, zo ftil , zo geregeld , zo liefhebbend gezien , dat hij mij bijna niet meer kende: hij poogde mij te troosten ; fprak over de vriendfchap van Mevrouw ternek , en de genegenheid haarer dochter; ieder woord was voor mij een dolkfteek : o liefde! verrukking der deugdzaame onbefmette zielen ! hoe doorboorend zijn uwe fchichten als zij door de zedeloosheid vergiftigd zijn ! nooit! nooit! riep ik, bijkans buiten mij zeiven ; nooit zal ik een deezer allerwaardiglle , allerbeminnelijkfte voorwerpen wederzien ! ik zal beiden voor eeuwig ontvlugten : agatha ! engel ! ik zal mij niet blootftellen aan uwe verachting ; ik heb het hart het welk u geheel toebehoorde ontwijd ; het is uwer niet meer waardig : ik fmeekte Sir portelank mijnen toeftand in alle zijne haatelijkheid aan zijne vriendinnen aftebeelden ; haar te verkondigen , dat ik haar voor eeuwig vaarwel moest zeggen : hij vertrok zonder mij geruster gemaakt te hebben, en voldeed aan het geen ik verzocht had : hoe veel voorzichtigheid Mevrouw ternek ook mogte gebruiken , het bericht mijner om Handigheden was een donderdag voor mijne geliefde : de brief welke ik ontving en hier  IÖO DÈ GEVAAREN VAN DEN LASTER» bij voeg, deed mij weeten dat agatha doodlijfc krank was. MEVROUW TERNEIt, AAN SIR HARRIS.' Slagtoffer uwer eigene misdrijven ! het is misfehien hard voor u verwijtingen te hooren doen ; maar wat kan eene moeder zeggen , daar zij door u in wanhoop geftort is, om het levensgevaar haarer eenigene beminnelijke dochter ? zij die alle mijne liefde alle mijne droefheid door haare waardij rechtvaardigt ? harris ! onwaardige zoon eens deugdzaamen Vaders ! hebt gij immer kunnen vergeeten dat ik u als mijn eigen zoon bemind , en geleid heb ? de ongevoelige man zegt in zijne buitenfpoorigheden : ,, Ik alleen zal de vruchten daar,, van fmaaken :" dwaaze jongeling ! is er wel een fchepzel zo geheel op zig zelf bcftaande , dat zijne rampen , ook niet anderen zoude treffen ? de Natuur had u met zulk een gevoelig edelaartig hart befchonken ; en gij hebt echter kunnen vergeeten dat wij u beminden ! gij hebt ons doen deelen in uwen val ! hoe "wreed is de losbandige ! hij denkt in zijne ligtmisferijen aan niets dan aan zijne zinlijke lusten ; geene vrienden , geene minnaares , niets kan hem op den weg der ondeugd terug houden ! ik wil hier niet fpreeken hoe ik u van uwe eerlte jeugd geliefd en opgevoed heb: hoe ik u nevens mijne dochter als mijn zoon behandelde , cn hoe ik mijn eigen geluk heb poogen te vin-  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. l6l vinden in uw beider echtverbintenis : dit is u alles maar te wèl bekend , en dit nu te gedenken is te laat: wat moet ik van uw charakter denken , daar de beantwoorde liefde van een deugdzaam beminnelijk meisjen niets op uw hart vermogt ? Ik verberg u niet dat het mijne dochter is aan wie gij deezen treurigen brief te danken hebt : zij is , hoe veel zij zelve lijdt, niet getroffen dan door den ellendigen ftaat waarin gij gevallen zijt : „ Hij is ongelukkig, zegt hij:" dit denkbeeld doet haar alles wat haar drukt gering achten: „ Hij „ ontvlugt ons niet uit ondankbaarheid , maar uit „ een diep gevoel zijner dwaasheid ; 't is eene „ ftraf die hij zig zeiven oplegt ; laat hij weder„ komen en ons van zijn waarachtig berouw ge- „ tuigen maaken" • zie daar dit wil zij dat ik u fchiijve; kan ik haar thans iet weigeren? ik voeg mijn verlangen om u te zien geenzins bij het haare : indien gij haar dit kunt weigeren dan moet ik u houden voor zo wreed van hart als gij u ligtzinnig getoond hebt. Een vertrouwd huisbediende werd met deezen brief aan mij afgezonden : men hadt hem gelast den brief niet overtegeeveh voor hij zig nader omtrent mij geïnformeerd hadt : deeze goede man die mij hadt zien geboren worden was door medelijden aangedaan ; men berichtte hem dat ik niema.id zag dan die weinige perfoonen die ik in mijne ziekte volftrekt noodig had ; bij verzocht mij te zien : L  101. de gevaaren van den laster. toen hij binnen kwam barstten de traanen uit zijne oogen , fprak zeer heweegejjjk over mijn ongeluk en gaf een zo aandoenlijk afbeeldzU van den fhat mijner beminde , dat ik bijna mijn verftaud verloor : de deugdzaame man bezwijkt nooit onder het gewigt van rampen die hij zig niet te wijten heeft : maar hij die zig zeiven moet aanzien als de werkmeester zijner ongelukken, heeft geen andere uitkomst voor zig dan zijn leven op eene geweldige wijs te verkorten : hier zocht ik ook mijn toevlugt : maar dit bemerkte mijn eerlijke bediende ; bij verliet mij geen oogenblik : die van Mevrouw ternek (fond hem bij : hunne vermaningen , de brief van Mevrouw ternek , de goedheid en de tederheid die mijne beminde voor mij behield ; de gevaarlijke toeftand waarin zij zig bevond , deeden mij eindelijk befluiten om de fehaamte , die ik gevoelde op liet denkbeeld van haar te zullen wederzien , overwinnen : ik ging op reis , mijne gezondheid was bijna herfteld : ik zag met afgrijzen terug op mijn lafhartig voornemen van mijn leven te eindigen ; ik was nu meerder bedaard , en konde de gevolgen deezer razernij beter inzien. Maar dorblai , kan ik u befchrijven wat ik gevoelde , toen ik het oord naderde waarin ik zulk een waar zuiver , zulk een den mensch waardig genoegen gei'maakt had ? de vergelijking van dien ftaat en mijnen tegenwoordigen was ijsfelijk : ik lloot mij in mijn huis op , tot dat ik mij in ftaat zoude bevinden mij te vertoonen : Mevrouw ter-  de gevaaren van den LASTERè Ï63 nek bezocht mij : zo als ik haar zag , zeeg ik op den grond : zij hefte mij op , gat' mij haare band : „ Kom aan Harris ," zeide deeze deugdzaame vrouw , „ laaten wij hetgeen gebeurd is „ vergeeten en help mij eene dochter redden uit „ eenen ftaat van kwijning waarin ik haar zie weg5, teeren : zij wacht u , maar het is noodig dat „ ik haar voorbereide : poog u te herftellen , ik „ zal bij haar gaan :" een ongelukkige die zijn doodvonnis afwacht is in geen naarder omftandigbeid dan ik mij toen bevondt : men kwam mij baaien ; ik trad binnen , agatiia zat , wilde opftaan , konde niet : ik viel voor haar neder, verborg mijn gelaat in haar kleed, durfde mijne oogen niet opheifen , kon geen geluid geeven : dit ftilzwijgend tooneel duurde lang : eindelijk floeg ik mijne oogen op : haar gelaat was afgekeerd, haare oogen li-roomden : wat zeide ik niet ! alles wat liefde , berouw , dankbaarheid , droefheid kunnen doen zegden : „ Vergeef mij ," riep ik ; „ ver„ geef mij mijne dwaasheden! Hemelsch fchepzel! „ vergeef aan eenen onwaardiger, u te hebben be„ droefd ; hij is geftraft, en zijne ftraf zal voord„ duuren." Dit alles trof mijne geliefde zo zeer dat haare moeder een einde van mijn gefprek maakte „ Hoe is hij vervallen !" zeide agatiia tot haare moeder,: „ Is dit waarlijk harris ! ■ Harris „ beloof mij ons niet te verlaaten :" zo veel goedheid trof mij dermaate dat mijne traanen begonnen L a  104 DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. te vloejcn ; ik moest zonder deeze verligting geflikt hebben : ik voelde mijn hart verzacht: mijn berouw was diep , trof mij allergevoeligst , maar was niet meer zo verfchcurend, zo verhittend : mijne wanhoop verminderde : zes maanden verliepen : agatha , altoos kwijnend , werd echter allengs beter : haare fchoonheid kwam met haare gezondheid weder : vergenoegd met de tedere bewijzen mijner liefde en achting fcheen al het voorledene vergeten : zij wist niet dat mijne rampen onherflelbaar en mijn geluk vernietigd was : ik dankte den Hemel voor mijn leven : maar het bitter berouw over mijne bedrevene zedeloosheid bragt mij geduurig tot mij zeiven ; „ Wat heb ik gedaan!" riep ik dikwijls uit: „ twee jaaren hebben het overige mijns levens vergiftigd! ongelukkige agatiia!" het was zomwijl als of ik zelf wenschte dat zij mij niet meerder beminde ; dit was wel een verftandige wensch , maar indedaad niets dan eene begocheling ! zij was mij dierbaarder dan mijn leven ; de minste afneming haarcr liefde zoude mij zinloos gemaakt hebben. Hoe veel verrukkelijks en te gelijk ijsfelijks ondervond ik als haare ongemaakte tederheid zig in alle haare gelaatstrekken vertoonde ! dan knielde ik voor haar , vattede haare handen , drukte die aan mijn hart, befte mij haastig op, vlood van haar, om haar niet alle mijne droefheid te doen zien : dit was een ftaat die niet te verdraagen was : ik zag de noodzaakelijkheid om mij voor eeuwig van  de gevaaren van den laster. 165 haar te verwijderen en dus haar aan haar zelve wedertegeeven. Op zekeren dag dat ik alleen bij Mevrouw ternek zat, en alle foorten van aandoeningen mijne ziel als geheel omkeerden , zag zij , na lang Stilzwijgen , mij treurig aan, wenschte maar Schroomde teSpreeken: Waardige, beminde moeder van het „ dierbaarfte meisjen ! geloof nooit dat ik misbruik „ maaken zal van eene goedheid die mijn hart over„ Stelpt : ik moet afltand doen van alles wat mij „ op deeze wereld gelukkig zoude gemaakt heb„ ben ; mijn fortuin bedorven , mijne gezondheid ,, verwoest .... wat blijft er voor mij overig dan ,', berouw en het draagen der gevolgen mijner dwaas„ heid ? wat mij dit kost begrijpt gij, dewijl gij „ weet hoe ik uwe dochter bemin — maar ik „ verlaat u , ik moet, o Mevrouw wat kost mij ,, dit befluit! ik weet dat gij deelt in alles wat ik «, thans gevoel en eeuwig zal gevoelen als ik haar „ niet meer zien zal, zij die voor mijn geluk on- ,, ontbeerelijk is !" „ Mijn vriend !" gaf zij ten antwoord , „ uw Straf is zeker grooter dan ,, uw misdrijf : ik verwijt mij zelve dat ik u aan„ geraden heb" ... . „ Neen Mevrouw," zeide ik , haar in de reden vallende , ,, Gij hebt u ,, niets te verwijten ; gij had gemeend dat mijne „ deugd , dat mijn fmaak gevestigder waren dan de ,, uitkomst geleerd heeft" ,, Ik dank den He- „ mei ," hernam zij , ,, dat uwe bcginfels niet „ verwoest zijn : ik zie met droefheid op het lot L 3  lC6 de gevaaren van den laster. „ mijner dochter neder; zeg haar niets van dit ons ,, voorneemen ; morgen zal ik bij u komen en hoop dan moeds genoeg te hebben om nader met „ u te fpreeken" ■ in mijne kamer gekomen zag ik nogmaals mijn lot in deszelfs ijsfelijkheid: ik zag het niet waarin ik zoude wegvallen : dit Scheiden Scheen mij harder dan de dood : zij was zo Schoon , zo minzaam, zo deelneemend in alles wat mij betrof ! dit was niet uitteflaan : ik ging heen, te recht voorgevende dat ik mij onpasfelijk gevoelde. Mevrouw ternek: bezocht mij : ik zeide niets: zij zweeg ; zij zuchtte : eindelijk nam zij het woord op : „ Uw ongeluk is onherftelbaar : ik „ weet het, gij zijt daarvan bewust; alle mijne uit„ zichten zijn verwoest ; mijne wenfehen om u „ met mijne dochter gelukkig te zien zijn ver„ ijdeld'; maar dit is zo ; laaten wij 'er niet lan„ ger van fpreeken : gij zijt voorneemens om ons „ te ontwijken ; wat zal mijne dochter daarvan „ denken V ben ik verzekerd dat zij dien Schok „ zal doorslaan ? ik heb iets uitgedacht : een mij„ ner vrienden is naar Frankrijk vertrokken om „ eene ervenis te deelen die mij toekomt ; ik zal ,, voorgeeven dat mijn tegenwoordigheid noodzaa,, kelijk is , en zal mijne dochter met mij nec- men : de reis, de verandering van voorwerpen, „ de nieuwe bekenden zullen misSchien haare lief9, de voor u afleiden : gij zult haar ongetwijfeld s, altoos dierbaar blijven ; maar haare liefde moet  de gevaaren van den laster. „ vriendfchap worden : gij zelf ziet de noodzaa„ kelijkheid daarvan : ik moet mijne dochter niet „ eenzaam in de wereld laaten ; gij begrijpt mij ? dit eischt mijne rust en haare veiligheid " ■ ik kon niets antwoorden : een ftilzwijgend goedkeuren was alles wat ik doen kon : „ Spaar mij,, ne dochter ," ging zij voord ; „ gij kent baar „ gevoelig hart, dit is alles wat ik van ü ver„ zoek :" zij verliet mij , doordrongen van die droefheid die zij zag dat mij verfcheurde: de zaak werd voorgefteld : agatha fchrikte daarvoor ; zij eischte dat ik baar verzelde: ik moest beloven haar zo rasch mogelijk te volgen. Nu is het drie jaar dat zij vertrokken zijn. Ik' kon niet blijven in het landfchap daar ik met baaigewoond had : na het gering overfchot mijner middelen bijééngebragt te hebben , zettede ik mij hier neder. Mevrouw ternek houd briefwisfeling met mij; de eerfte brief welke zij mij fchreef maakte mij bekend , dat indien haare dochter mij bleef beminnen , zij nimmer van oogmerk was in Engeland weder te keeren. Geduurende eenigen tijd deed agatiia altoos een billet in haars moeders brief en verzocht mij daar te komen : federt zes maanden fchrijft zij mij niet meer. Mevrouw ternek berichtte mij dat haare dochter overtuigd was van de noodzaakelijkheid om nimmer in eene nader betrekking aan mij te denken ; en thans hoopt men dat zij eens eenen waarin 4  ï68 de gevaaren van den laster. digen man zal gelukkig maaken : mijn geheele hart fmeekt om haar geluk , doch wat mij dit kost laat zig niet befchrijven : mijn lot is voortaan belast met de natuurlijke gevolgen mijns zedeloozen wandels : en de overtuiging dat ik mijn loon ontvang verzwaart mijn lijden dermaate , dat ik of woedend , of bijnaar wezenloos worden moet. Oordeel nu, mijn waarde dorblai! of ik recht heb u te fchrijven op dien toon die u zeer misvalt! is mijne vriendfchap niet verpligt u mijn droevig voorbeeld onder het oog te houden ? verzwaar mijn lot niet , mijn vriend , door op uwen weg voordtehollen : bemin fannij voor uw beider seluk ; zij is het waare af beeldzel mijner beminde : kan de Hemel ons een grooter fchat doen erlangen dan voor u bewaard en voor mij verboren is ! Adieu , dorblai ! wees wijs , wees dankbaar , beklaag mij , vooral doe recht aan uwe fannij.  BE GEVAAREN VAN DEN LASTER. IÓQ VIJFTIGSTE BRIEF. WISS FANNIJ , AAN L AD IJ BE L K AIR. JVIijladij laat vraagen hoe ik mij bevind : zij komt mij bezoeken : wat begeert zij van mij? hoe zal ik het bijzijn deezer valfche lasteraarfter kunnen verdraagen 1 wat of zij thans weder bedoelt? nooit kan ik haar dan met afkeer en droefheid zien ! o konde ik haar zeggen dat ik haar door en door ken ; dat ik weet hoe verfoejelijk zij mij behandelt , het is als of ik haar dan minder haaten zoude ; maar mijne billijke vèrwijtingen te moeten fmooren ; mijn gevoeligheid bedwingen ; beleefd te moeten zijn ; in ieder woord anders mij uittedrukken dan ik wensch , dan de waarheid is; mij vernederen tot tekens van hoogachting omtrent eene vrouw die ik zo diep veracht, en wier gedrag zo verre van de deugd afwijkt , dit ftoot mij onuitfpreekelijk ... ik kan niet . . . maar ik hoor haar; zij is aan de deur , ik moet haar ontvangen. Zeg mij mijne vriendin , denk ik ook te fireng over haar ? neen zeker! zij verdient mijne verL 5  170 de gevaaren van den laster. foèjing ; zij heeft mijn eer gekwetst , mijn' naam verwoest : zij bleef een geheel uur bij mij ; haar gelaat ftond zo gerust en bedaard als of zij zig niets te verwijten hadde : is het te begrijpen dat men onder zulk een kalmte, een zo ondeugend hart kan bedekken ? misfehien keurt gij mijne bittere gevoeligheid omtrent haar niet goed: maar het eenig uitwerfcfel mijns haats beftaat in aan u te klaagen, over het ongelijk dat zij mij aandoet. Zij vroeg mij met eene geveinsde minzaamheid , „ Is het waar Misf fannij, dat gij beledigd zijt „ door het weinig deel 't welk ik in uwe ziekte „ fcheen te neemen?" „ Ik weet niet Me- ,, vrouw ," antwoordde ik, „ wie mij van deeze 5, belagchelijke inbeelding verdacht heeft! ik wacht- ,, te , ik eischte dit nimmer" ,, liet is even- „ wel een uwer beste vrienden die mij dit gezegd ,, heeft," voegde zij 'er met fchijnbaare onverfchil- ligheid bij „ mijn man fchrijft den afkeer dien 55 gij voor mij doet zien nergens anders aan toe; maar „ dewijl ik," zeide zij op een fpottenden toon," „ liefst in uw beider goede gedachten Hond , ben ,, ik gekomen om u daarvoor vergoeding te doen!"— „ Dit verwondert mij Mevrouw," zeide ik , „ ik „ geloof dat de overmatigfte goedheid zig daarvan „ kan tmtflagen achten ; het fpijt mij dat Sir „ george niet gunstiger over mij denkt ; ik hou„ de mij verzekerd dat hem dit is ingegeeven door „ dezelfde perfoonen die nooit nalaaten mij te kwel3, len en onredelijk te behandelen."  de gevaaren van den laster. 171 Mijne natuurlijke oprechtheid dwong mij dit te zeggen ; zij konde daar het haare uitneemen ; het kostte mij echter veel; mijne lippen beefden; ik wendde mijne oogen van haar af; ik durfde het genot niet neemen van haare verlegenheid : maar hoe dwaas was ik ! eene zo geveinsde vrouw had hiertoe haare trekken te zeer in haare magt : zij bleef zeer bedaard , en zeide mij : Het is zo, „ men vindt maar te veel Hechte menfchen :" zij hoorde Sir george aan de deur , en ging voord cp deezen toon 'er bijvoegende : „ Het zal u wei,, nig kosten 'uw' vriend in andere gedachten te „ brengen" hij trad binnen, ik zag, dacht mij, aan zijn vergenoegd gelaat hoe hij meende dat dit bezoek zijner vrouw mijne kleine trotschheid zoude bevredigd hebben , en zonder mij kwalijk te neemen dat ik, volgends zijne onderileiling , dus zotlijk oordeelde , was hij zeer in zijn fchik met dit mij gegeeven bezoek. Mijladij die ons gefprek niet wilde vervolgen zeide , dat het toeval van gister avond niets beduiden zoude ; dit geloofde ook Sir george : hij zag mij met verwondering ; ik tekende niets minder dan tevredenheid : en zij eene verklaaring vreezende brak dit bezoek af, mij verzoekende haar te volgen : ik weigerde dit onder voorwendzcl eener fterke hoofdpijn : Sir george hier over misnoegd toonde mij dit met zijne oogen : zij gingen beiden naar beneden : neen , ik kan niet befluiten om mij immer weêr in zo een groot woest gemengd gezel-  171 de gevaaren van den laster. fchap te laaten zien , ik ben bewust dat hunne aanmerkingen mij hoonen ; ik heb den moed niet om mij daaraan bloottegeeven ; ik i'chaam mij ter dood over deeze verdenking : onichuldig, of fchuldig , wij hebben geen ander middel om eene haatelijke verdenking tegentegaan dan uittevaaren tegen de valschheid : wat is het voor een onichuldig gemoed evenwel hard, zig te moeten verdedigen! c'e grootfte triomph der ondeugd beftaat zeker in de deugd verachtelijk voorteftellen: ik kan mij des niet zo verdedigen als ik wenschte : zo ik fpreèk benadeel ik mijne lasteraars ten uiterften , en de braave Sir george kan niet meer gelukkig zijn : ik zal mij des onderwerpen en alle ontwerpen van wraak vergeeten : ach , mijne vriendin ! hoe fterk gevoel ik dat een ongelukkige, bm te kunnen ftaande blijven , de achting voor zigzelven niet ontbeeren kan! maar dit geluk is mij niet ontnomen. Niets treft mij. evenwel zo geweldig als afftand te moeten doen van uwen broeder : hem niet van zijne onbillijkheid kunnende terug brengen; mij het voorwerp zijner verachting , zijner befchimping te zien ! een hart verboren te hebben dat mij van mijne eerfte jeugd zo alles was wat ik wenschte .. . bij is niet gekomen om zig nader te verklaaren : hij zeide : ,, Dat zijn hart de behoefte ,, had van mij voor onfchuldig te houden " • indien dit zo ware , om wat reden komt bij dan niet bij mij ?  be gevaaren van ben laster, 173 Ik ontvang , mijne geliefde vriendin, geene uwer brieven ; eene treurige onzekerheid omtrent uw lot voegt zig bij alles wat mij drukt: het fchip waarin gij u bevind trekt al mijn aandacht : ik verzei bet door den Oceaan ; en iedere rukwind doet mij voor u zidderen ! wanneer zult gij in uw nieuw verblijf aankomen ? wanneer kan ik brieven van u hebben ? hoe veel tijds moet 'er nog verloopen voor ik weeten kan of gij gelukkig zijt aangekomen , en mij nog bemint ? Maar waar zal zo een brief mij vinden ? ik kan ik moet in dit huis niet blijven : Sir george zelf werd onredelijk ; moet ik mij hierover beklaagen ? wat vermag de list niet op een zo eerlijk hart ? Sir george ziet in mij niets dan een grillig meisjen dat nooit vrolijk en meest altoos diep droefgeestig is, bij gelooft dat ik uit eigenzinnigheid haaten kan: kan ik hem kwalijk neemen dat hij dus over mij oordeelt ? hoe hij mij ook befchouwde , nooit zal ik vergeeten hoezeer deeze braave man gewenscht heeft mij gelukkig te zien : wist hij hoe men mij beledigt , hoe men hem bedriegt ! hoe zoude hij mij met goedkeuring behandelen en zijne achting wedergeeven : het is voor mij allerbitterst die verboren te hebben : maar ik trcost mij dat ik die waardig blijf. Vrouw howard heeft mij gezegd dat Mevrouw haar over mij onderhouden had , en mij voorge-  174 de gevaaren van den laster. field als een verwaand, ingebeeld, zottelijk, hoogmoedig, ieder een verachtend bits fcbepzel, wiens voorgewende zachtheid veelen misleidt : zij voegde 'cr bij , dat ik haar in het eerst hierdoor ook bedrogen had; dat veele kibbelaarijen met haare dochter haar de oogen hadden geopend; dat indien zij mij niet voor geheel arm en verhaten hield , zij jnij niet langer in haar huis zoude dulden : (gij ziet mijne vriendin dat zij zig nog een zweem van jnenschlievendheid geeft !) Sir george had met misnoegen* toegeluisterd 5 Misf werd geroepen ; zij heeft alles wat haare moeder zeide bekrachtigd, en nog eenige trekken bij dit afbeeldzel gevoegd die mij geheel bedorven hebben in zijn gedachten. Zie hier nu de reden van haar vriendelijk bezoek : deeze fnoode vrouw heeft zig wel verzekerd omtrent mij te Hagen , indien zij mij eerst eens eenige goedheden betoond had : ik leer, ziet gij, ten mijhen koste de gebreken van een Hecht hart kennen. Vrouw howard poogde mij te verdedigen ; en zij heeft mij gefmeekt hetzelfde te doen bij Sir george , die voorzeker mijne lasteraarstere naar verdienste zoude behandelen , en mijn vriend blijven : hoe zeer ik haar goed oogmerk zie, en het goede uitwerkzel dat het op Sir george's hart hebben zal , zo zal ik nog liever den dood verkiezen , dan mij door dit middel in de goede gedachten deezes mans te herltellen : dien flag zal ik zijn vroom gemoed nooit toebrengen ; ik zelf zal daar het ilagtolier van zijn , ik voel das  de gevaaren van den laster 175 ik hiertoe den moed heb , en ben 'er ook reeds toe voorbereid. EEN - EN - VIJFTIGSTE BRIEF. miss fannij, aan ladij bel k air. G ij hebt dan mijne waarde carolina ! het middel gevonden om mij voor uw vertrek nog eens de verzekering uwer vriendfchap te geeven ! het vermaak dat mij uwen brief veroorzaakte was te levendiger naar gelang het onverwachter was : hoe heeft uw deelneeming mijn hart opgebeurd , verkwikt , verfterkt ! uw vriendfchap is mijn eenig goed , uwe achting verheft mij boven mijn lot , hoe ftreelend is het voor mij , dat mijne vriendin, die , mijn geheele hart kent, mij een beter lot waardig keurt. Gij beveelt mij bedaard te zijn ; gij verzekert mij dat uw broeder mij bemint; dat hij verleid , bedrogen , weggevoerd wordt; maar dat hij zeer zeker terug zal keeren; dat hij mij recht doen zal : gij zegt mij , dat hij u geen woord gefproken heeft van zijne mij hoonende gedachten ; dat dit dus op hem geene fterke indrukken moet maken ; dat hij die maar weinig plaats geeft en alleen om zijne ligtzinnigheid een weinig te rechtvaardi-  1/6 de gevaaren van den laster. gen : ach mijne vriendin ! hoe dwaalt gij ! hoor de verklaaring die ik met hem had. Eindelijk is hij mij komen zien : ik kan niet zeggen dat zijn toon zo fpottend , zo beledigend v/as als voormaals ; maar wat kan ik daaruit hoopen ? „ lk zie u dan eindelijk , dorulaj , en gij „ zult ons zeggen door welke middelen men mij „ uit uwe achting geilooten heeft ; gij hebt lang „ gewacht met uwe explicatie" „ Wees voor- „zichtig," zeide uw broeder, „ Ik heb een „ bewijs tegen u in mijne hand ; al de list der hel kan u hier niets baaten voor ik verder „ ga , zeg mij , hebt gij niet aan Sir george ge„ fchreeven ? zo gij nog eenige deugd bezit zuid „ gij dat niet ontkennen " „ Houd op," zeide ik , met veel bedaardheid, „ doe mij niet den„ ken dat gij onherftelbaar zijt ingenomen tegen alles ,, wat ik zeggen' kan : neen nooit nooit heb ik ,, aan Sir george een letter gefchreeven" . „ Nooit ! durft gij dit zeggen ! kan men zo on„ befchaamd zijn! " voer hij uit „ Dat," hernam ik „ durf ik zeggen en (taande houden , bij „ allen die de fnoodheid hebben mij dit aantetij„ gen" „ Zo veele onbeschaamdheid," voegde uw broeder er bij , „ is boven aües wat men „ mij kan verbeelden : daar lees , zie wat mij ,, moet overtuigen " hij toonde mij een' brief: zie hier den inhoud : ,, Sta mij toe dat alle die bezoeken zeer lastig , „ zeer verveelend zijn en veele kwaadaartige op- mer-  de gevaaren van den laster. Iff „ merkers bevatten: ik durf u naauwlijks befchou,, wen ; gevoelt gij niet zo wel als ik dat deeze „ dwang zeer pijnlijk valt ? ik hoop het , ik be,, hoor er van overtuigd te zijn, en in 't midden „ van deezen dwang is het Trog gelukkig voor mij „ in uwe oogen te leezen dat onze harten elkan„ der verftaan." „ Wel nu," zeide uw broeder, na het papier toegevouwen te hebben : „ is dit uw ftijl , uw „ fchrift ? " -— „ Ja ," antwoordde ik « „ Wel" hernam hij , ,, daar gij dit des toeftaat „ zult gij ook het adres niet ontkennen " ■ ,, Het adres ! daar is geen adres , daar kan 'er „ geen zijn " hij liet mij een zien , er bij „ voegende : ,, Zie , dit was u vergeeten" het adres was aan Sir george , en mijn fchrift zo wèl nagebootst, dat ik geheel in verwarring geraakte : hij zag mij zeer oplettend aan „ Hebt „ gij ," vroeg hij , „ niet de eene of andere ftreek „ om u hier doorteredden ? " „ Is 't dan waar „ dat de valschheid overwint ? " riep ik uit; „ wat „ ben ik ongelukkig! gij geeft dan aan mijne verant- „ woording deezen verfoeiden naam !" ,, Uc ,, begrijp niet ," zeide hij met veel drifts, ,, wat „ alle deeze klagten beduiden ; zegt gij zelve niet „ dat gij dit gefchreven hebt ?" . „ Ja," was mijn antwoord, „ maar voor u" . . . „ Voor „ mij ? " „ Voor u , dorllai ! en in een' „ tijd dat ik wel verre af was van te denken dat „ dit briefjen mij eens zo veel verdriets zoude verM  178 de gevaaren van den laster. „ oorzaaken" — hij wilde antwoorden — „ Houd „ op," zeide ik, met eene ernftige Hem; „ geef „ mij den tijd niet om een' iheek te bedenken ! „ maar kunt gij u niet herinneren dat gij in de eer„ fte dagen dat gij hier kwaamt , mij dikwijls „ fchreeft, en dat ik u mijn antwoord altoos zelve ,, overgaf ? gij had mij gebeden het verlies van „ mijn bijzijn u op deeze' wijs te vergoeden : de 3, verzekering mijner liefde, betuigdet gij toen, was „ u zo dierbaar, en ik had de infchikkelijkbeid „ om u die Schriftelijk te herhaalen : is ir vergeten „ dat ik mij op zekeren dag aan u beklaagdet, om ,, dat ik een briefjen voor u verlooren had ? . „ gij waart ongerust, gij zocht met mij te ver„ gotisch ; wel nu het is dit briefjen 't welk gij „ gelooft dat ik aan Sir george gefchreeven heb : „ een fnoode list heeft het door mijne hand na- „ tebootzen tegen mij gebruikt (o die lhoo- „ de vrouw !) zeg mij ten minste ," ging ik in traauen fmeltende voord , ,, hoe heeft men u dit briefjen durven in handen geeven ? hoe is het „ mogelijk dat. men niet gevreesd heeft , dat gij „ mij dit zotidt vertoonen, dat ik om mij te ver„ dedi^en niet totvlugt zoude neemen , tot Sir „ george , en des een einde maaken aan alle dee- ,, ze taage listen ?' „ Ik beken , " zeide uw broeder , een weinig onthutst , „ dat mij dit brief,, jen niet gegeeveu is door Mevrouw noch haare dochter , maar dat ik het heb weeten te krij„ gen fta mij toe" ging hij veel bedaarder  de gevaaren van den laster. 179 voord, „ dat het bijna onmogelijk is u te gelooven ! „ dit fchrift evenwel .... ik wensch vuurig dat ik mij konde overtuigen : hoe veele buitenfpoorigheden ik ook in mijne driftige jeugd bega j „ gij waart echter de eerfte beminde van mijn hart: „ ik heb u tot aanbiddens toe bemind , en ik zou,, de u nog beminnen : gij zijt of een monster of „ een engel : zo gij onfehuldig zijt dan zijt gij „ zeer te beklaagen hoe zal ik deeze chaos „ ontwikkelen? als ik mij voorftel hoe gij waart, „ of fcheent te zijn , dan breekt mijn hart ■ „ de vrees of ik ook onrechtvaardig ben maakt mij zinneloos : evenwel gij hebt alles tegen u , eu ,, ik ben dikwijls zo raazend dat ik den tijd waar„ in ik u beminde , u , en ook mij zeiven ver» ,, vloek." o Mijne vriendin ! wat was het mij toen aangenaam in mijne eigene onfchuld mij te kunnen troosten ! „ Indien gij wist „" antwoordde ik ; „ hoe zeer uwe beledigingen mij in mijne ei„ gene oogen verheft: indien gij wist wat het zegt, „ in het midden van alle beledigingen en verwij„ tingen zig zelve te kunnen goedkeuren , dan „ zoudt gij bevatten dat ons gerust gemoed meer „ vermag dan duizend befchuldigingen : dorblai ! „ dit is zo fterk dat ik u thans voor veel ongeluk„ kiger houde dan mij zelve ; uwe onzekerheid , „ uwe vrees om eene ongelukkige te mishandelen , „ moeten u , zo gij nog eenige menschlijkheid be„ zit, in waarheid een allerrampzaligst leven doen M a  l8o de gevaaren van den laster. leiden : maar wat recht hebt gij om mij te ver„ denken ? met u opgevoed kent gij mijne neigin„ gen, mijne gevoelens, ja zelfs mijne zwakheden : ,, welke ondeugd hebt gij in mij ontdekt ? welk „ eene laagheid heb ik begaan ? en wat kan uwe „ vooroordeelen u door mijne vijanden tegen mij in„ geblaazen, rechtvaardigen ? indien gij alleen mijn ,, vriend geweest waart , ook dan nog moest gij ,, mij in ftaat gefield hebben om u te overtuigen „ dat men u bedroog ; gij moest niets verzuimd ,, hebben om mij alles te vertrouwen , en bij mij „ het duistere optehelderen : maar neen , naauw„ lijks zijt gij hier gekomen of gij hebt u met dee„ ze fnoode fchepzels verbonden ; uwe dwaaze ei,, genliefde was zeer trotsch op hunnen onteeren,, den lof; gij wilt wel alles wat men zeide ge„ looven , als het mij maar benadeelde ; gij hebt ,, mij vervolgends al het onrecht helpen doen dat „ in uw vermogen was ; met één woord, ik had „ uwe ondankbaarheid omtrent uwen deugdzaamen „ weldoener kunnen befchaamen ; ik had uwe mis„ daadige verkeering met eene verachtelijke vrouw „ kunnen aanwijzen ; het hing maar van mij af u „ beiden onherstelbaar te bederven ; en wat heb ik M u echter gedaan ? wat anders dan het verlies van „ uw hart in eenzaamheid te betreuren; en Stil te „ zwijgen omtrent alle de beledigingen die gij mij „ hebt aangedaan. " Doriilai , onthutst, Schreeuwde, „draag wel „ zorg dat gij Mevrouw malgarde niet verdenkt"—  be gevaaren van den laster. ï3l ik zag hem fterk aan „ Laage trouwlooze ,, borblai !" zeide ik , „ hec is niet door uwe „ poogingen dat ik haar achtingwaardig vinde; vlei „ u daar niet mede : evenwel gij zijt verpligt haar ,, te verdedigen ; ik beklaag er mij niet over, of„ fchoon gij dien pligt omtrent mij verzuimd hebt: „ Mijladij is , dit houde ik mij verzekerd, onein„ dig ongelukkiger dan ik ben, die zij mishandelt; ,, en ik zoude mijne oiifchuld voor haar zo ge„ naamd geluk niet willen verruilen ; het is met „ zekere zielsverheffing dat ik mij niet vasthoude „ aan dit voordeel , dat ik boven haar bezit." „ Indien gij ," zeide hij , „ niet het beste, het „ edelfte fchepzel zijt, dan heeft de Natuur nim,, mer een gevaarlijker gevormd : alles is engelach„ tig; fpraak , houding, gelaat . . . maar, wie ,, verzekert mij dat ik niet bedrogen word?" — Ik verloor mijn geduld , mijn geheele ziel was verontwaardiging ,, Ga," zeide ik, „ de tijd zal ,, mij recht doen, ook omtrent u" — ik zweeg— bij ging weg maar zeer in gedachten. Ach mijne vriendin ! wat is de laster een ijsfelijk vergif! welke diepe wonden laat hij in het hart dat hem gehoor gaf ! hoe affchuwelijk moeten zij zijn , die zig door dit middel wreeken op onfchuldigen , die zij willen bederven! M 3  I8a DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. TWEE-EN-VIJF TI GS TE BRIEF* SIR DORELAI, AAN SIR HARRIS. l_J w verhaal konde nooit in beter tijd gekomen zijn om op mij alle de indrukken te maaken die gij wenscht : ik beklaag u ; uw lot is zeer treurig : daar is vrij wat gelijkheid in dat van ons beiden : de woede der driften heeft uw leven bijna uitgebluscht; door gelukkiger omftandigheden heb ik het mijne bewaard; maar alreeds (zo als gij mij voorzegd hebt ,) zijn mijne gewaarwordingen verftompt : uwe krachtloosheid is in uwe ligchaamsgefteldheid , en de mijne in mijne zedelijkheid ; maar ik weet nog niet recht wie van ons beiden het meest verboren heeft : gij , door ligtmisfen in een doolhof van overdrevene buitenfpoorigheden gefleept , hebt daarvan niets behouden dan afgrijzen en berouw ; maar uwe liefde voor de menfchen is niet verminderd ; en gij gevoelt uw aanwezig zijn in het edelfte gedeelte van uw hart : ik zie mij geplaatst in een' kring van uiterlijk zeer gefchiktc lieden, en vind .daar valschheid , verraderij , geveinsdheid , met de'n woord , alles wat de mensch verlangt en onteert ; ik leer des ook het menschdom verachten ; en dewijl ik het gevoelig hart 't welk de Na-  de gevaaren van den laster. 183 tuur mij gaf niet geheel-en-al tot een klomp ijs kan doen bevriezen ; gevoel ik al het naare van niets te kunnen beminnen: zo lang de lukldruftige vreugd mij dronken maakte , fpottede ik daarmede ; maar federt ik daardoor niet meer voldaan wordt, betreur ik die begocheling waardoor ik ter goeder trouwe in de deugd geloofde : toen was ik gelukkig ; ik beminde , ik eerbiedigde eene vrouw die ik als volmaakt befchouwde ; deeze bedriegerij is weggevallen , ik ben verzekerd , dat ook zij niet is 't geen ik geloofde; raazend om dat ik de menscblijke Natuur zo ondeugend vinde , ben ik voor mij zelve en mijne denkwijze zeer ongelukkig: deeze fannij, kunt gij 't gelooven ? ... en Sir george? . . . lees en oordeel (*). Wat zegt gij , moet ik, daar deeze zogenoemde deugdzaame perfoonen dus den bebloemden weg der ondeugd bewandelen , het geheele gros der menfchen met wantrouwen verfmaaden, haaten? Het is echter in mijne jaaren zeer hard de ondervinding te krijgen die ons geheel in ons zeiven beperkt: het charakter van eigenzelfzoekendheid, hoe algemeen ook , is nog voor mij niet zeer gefchikt; en terwijl ik heel de wereld verwensen , kan ik echter mij zeiven niet dulden. Dit is het niet al , harris ! oordeel over mijn (*) Hij verhaalt hier alles wat de lezer reeds uit de brieven van fankij bewust is; en verzekert aan zijnen vriend dat hij haar blijft verdenken. M 4  I84 de gevaaren van den laster. geheel ongeluk ! de arbeid die er noodig is zal ik fortuin maaken , vermoeit mij , nu ik niet meer aangedreven wordt om dat met iemand te deelen : alle bezigheden zijn voor mij lastig ; alle vermaaklijfcheden laf; het leven heeft niets meer dat mijbekoort ; mijn ziel is koud , onvruchtbaar; niet ééne aandoening wekt haar op ; mijne verzadigdheid is volkomen , ik denk thans alleen te leeven om den dood aftewachten. Wij zijn des beiden volftrekt bedorven : om gelukkig te kunnen zijn moeten wij eene tamelijke gezondheid en een welgeftelden geest bezitten: wijbeiden kunnen thans daarop geen hoop hebben: in waarheid , harris ! ik geloof dat ik nog meer dan gij te beklaagen ben : uwe ziel is niet verouderd ; al wat u omringt heeft nog zijne waarde ; de geestvervoering verlevendigt uw aanwezen ; gij' zijt nog vatbaar voor de zachte fchoonheden van het landleven : bemint gij nu nog niet met drift uwe agatha , ook nu zij op het pnnt ftaat van li te verlaaten ? en zij , wat heeft zij thans te doen dan uw verlies te betreuren , uw lot te beklaagen , en u te vertroosten ? gij ziet in haar altoos het dierbaar voorwerp uwer achting ? maar ik ! wat is mii overgebleven ? fannij verdient niet dat ik haar eerbiedige : kan ik dan anders dan met afkeer over het menschdom denken? wees mijn vriend, en gun dat ik u in mijne brieven over mijnen men' fchenhaat onderhoude.  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. 185 DRIE - EN- VIJFTIGSTE BRIEF. SIR HARRIS AAN SIR DORBLAT. Ik üel niets in de eer van ongelukkiger te zijn dan gij ; maar ik poog mij te hechten aan het vermaak van u eens gelukkig te zien , en u te overtuigen , dat gij daartoe nog de gefchiktheiJ hebt : uwe zedelijke verzwakking is zo groot niet , als gij u verbeeldt : uw brief toont nog trekken van fterkte , ook dan als gij tegen het menschdcm zo onredelijk uitvaart, en dat de behoefte alleen om uwe zedelijke vermogens uitteoefenen u deezen luim veroorzaakt ; vermids gij u verbeeldt geen waardig voorwerp te kunnen vinden : ach mijn vriend 1 wat zijt gij gelukkig , dat gij , omringd van onze bedendaagfcbe zogenoemde wijsgeeren , nog die behoefte behouden hebt ! zij heeft u beveiligd voor uw volkomen bederf • uwe ziel heeft nog alle hunne gevaarlijke lesfen niet aangenomen ; zij hebben u echter genoeg benadeeld door u een zo algemeen wantrouwen iuteboezemen , dat niemand daarvan is uitgezonderd: het is echter nog beter dat zij u een menfchenhaater, dan geheel-en-al onbedachtzaam en voor alles onverfchillig gemaakt hebben : dit overdreven charakter ontftaat altoos uit een zeer loflijk M 5  lS6' de gevaaren van den laster, beginsel, en zal van zelf verdwijnen, indien gij verkeert met eenvoudige , eerlijke , met deugdzaame menfclien : denk aan uw' Vader , uwe Zuster , uwe fannij maar hierover nader, ik moet u eerst nog over u zei ven onderhouden. Ik ontveins niet , dat ik gevreesd heb dat gij zo worden zoudt als ik u thans bevind ; dit heb ik niet voor u verborgen : konde ik anders over u denken ? gij die het geluk niet aflcheiddet van de vermaaken , en alles vondt in het genot zelf: zeer weinige lieden kunnen die onderfeheiden: gij hebt bet gekend vóór gij redeneerdet ; maar nu , nu kent gij al het ledige , het lastige daarvan ; gij zijt daardoor afgemat , vermoeid ; het walgt u : dan, deeze geheele verzadiging is het natuurlijk uitwerkzel van het onbepaald involgen onzer zinlijke lusten ; en hoe verder men in deezen van de Natuur afwijkt , des te ijsfelijker zijn de gevolgen. Maar uwe ziel is nog geheel in leven, in werkzaamheid ; uwe verontwaardiging omtrent hen die gij gelooft fcbuldig te zijn is een bewijs dat gij belang in hun (lelt : ik voor mij zie u nog liever onbillijk dan onverfchillig ; en wat gij mij ook verhaald hebt , niets daarvan is bewaarheid : al het geen 'gij voor bewijzen aanziet, kan wel indedaad het uitwerkzel van fchmkerij en laster zijn. Ik zal u het gi fprek dat ik met uwe zuster hield, vóór haar vertrek mededeelen : „ Ik vrees wel ," zeide zij, dat dorblai omtrent mijne lieve vrien-  m gevaaren van den laster. 187 „ dia ondankbaar zijn zal; indien hij u dit be„ lijdt, bedien u van uwe vriendfchap om hem terug „ te brengen: hiertoe zijt gij, zo wel om fannij, ,, als om mijns broeders geluk, verpligt : ik zelf „ zoude dit ondernomen hebben indien ik hoop gc„ had hadde daarin te fiaagen; maar hij gelooft dat „ ik voor mijne vriendin ben ingenomen ; hij zou „ mij niet geloofd hebben , en ook zij heeft mij „ verboden met hem daarover te fpreeken." Indien ik echter geloof dat fannij u ontrouw is, dan zal ik uw zusters verzoek niet inwilligen: maar hoe verre ben ik van die gedachten verwijderd! alles verzekert mij van haare onfchuld : een vrouw die zig haare liefkoozingen laat betaalen kan onmogelijk met zo veele bedaardheid handelen ; en zig zo geheel-en-al opofferen aan de rust van een auder : ik onderzoek niet of eene zo eerlooze onteering der zeden met eenige deugden zig vercenigen kan ; maar dit weet ik , dat zulke eene vrouw uwe verachting niet zoude dulden, indien zij zig daarover konde wreeken , en dit is het geval ; meerder kan ik thans niet ten haaren voordeele zeggen, om dat ik alleen u gehoord heb ; maar ik zweer u , dat ik het deugdzaame hart deezer jonge Dame zo wél meen te kennen , dat ik om anders te denken met mijne eigene oogen zien moet dat zij fchuldig is. Ik bid u des als uw vriend , poog de waarheid uittevinden ; draag zorg da't gij u niets te verwijten hebt omtrent een vrouw die , indien zij is zo  188 de gevaaren van den laster. als ik mij verzekerd houde , bijna een engel is: haast u om uwe verongelijkingen te vergoeden , door te arbeiden aan uw fortuin , „ dat u thans niets meerder waardig is , nu gij het niet met „ iemand kunt deelen :" hoe duidelijk zie ik , in deeze woorden, de gevoeligheid van uw hart; zij is de bron waardoor gij voor alles wat u betreft onverfchillig zijt ; en evenwel daardoor poogt gij mij te overtuigen dat gij nergens meer aan gehecht zijt: mijn vriend ! geloof mij , de zucht om fortuin te maaken kan heerfchen in het hart dier nietige fchepzels , welke géene zedelijke beginzels hebben; dit is de eenige drift der Egoïsten : maar ieder man die zig in betrekking befchouwt met andere menfchen, heeft, om zijnen arbeid voordtezetten, noodig , dat hij aan iets buiten zig vasthoude ; en wat vindt hij hem dierbaarder dan eene beminnelijke deugdzaame vrouw , die hij eens de zijne zal noemen ? Wat mijne vuurige liefde voor agatiia betreft , die gij gelooft dat ik nu nog voor haar voed ; altoos zal zij mij dierbaar blijven , en mijn grootfle ongeluk ontftaat uit de bewustheid , dat ik haar verlies aan niets te wijten heb , als aan mijne eigene losbandigheid. Dan , hoe treffend haar verlies voor mij zij, dit moet ik mij getroosten ; ik moet mij diep in den geest indrukken , dat haar geluk niet meer in het mijne kan gevonden worden ; dat ik haare ftandvastigheid onwaardig ben : hoe ! dorblai ! zou-  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. 189 de ik dan willen dat de vrouwen , reeds in veele opzichten ongelukkiger dan wij, altoos de fiavinnen waren van onze overmagt , of de flagtoffers onzer losbandigheden ? neen , hoe verre ik ook vervoerd ware van den weg der deugd, tot zo verre is mijn hart nooit bedorven geweest ; nooit was mijn oordeel zo verbeest , zo verduisterd , en mag ik zeggen , zo boos : ik verlies haar door mijn fchuld ; ik moet haar wedergeeven aan haare moeder; aan de maatfchappij , die zulke braave vrouwen in alle haare betrekkingen , ten voorbedde , maar al te noodig heeft : zij moet niet om mijnen wille verdoken zijn van alle die befchaafde en natuurlijke genoegens welke een welgehuwde vrouw , eene braave moeder, ten deele vallen, en het loon haars deugdzaamen levens zijn: rechtvaardigheid is de groote wet : geen eerlijk man kan ten haaren koste gelukkig zijn Ik groet u, mijn vriend , allerhartlijkst : draag zorg , ik herhaal bet nogmaals , draag zorg door uw eigen fchuld niet eene vrouw te verliezen , die , ik houde mij daarvan volkomen zeker , zelfs niet met haare gedachte de deugd immer beledigde ; doe haar recht, word wijs , en gij zult nu nog gelukkig zijn.  DE GEVAAREN VA.V DEN laster. V I E R- E N- V IJ F T I G S T E BRIEF. „ v\^at is er tocli ," vraagt gij mij in uwen geeerden , ,, van de gefprekken die men meer dan ooit in de gezelfchappen houdt, over Sir george, ,, en die fchoone jonge Dame , die ik eens bij u „ ontmoet heb ? men fpreekt zo ftout , zo alge,, meen daar over : zoude liet mogelijk zijn dat „ een man, zo eerlijk, zo braaf, en die reeds in „ den herfst zijns levens begint te komen , die ,, Man en Vader is ; zoude het mogelijk zijn dat ,, zo een man zig fchuldig maakte aan eene zo on„ vergeevelijke buitenfpoorigheid ? " Stel u gerust , waardfte Ladij ! dit alles zijn üitflrooifels des Lasters ; niets is onfchuldiger dan het gedrag deezer twee lieden : indien ik daarvan n iet verzekerd ware , gij gelooft wel , dat ik u niet op deezen toon fchrijven zoude : „ Uitltrooi,, fels des Lasters !" zegt gij , ja , mijne vriendin : maar om u in ftaat te ftellen, dit wat beter te doorzien , zal ik u een weinig breeder over dit geheele geval fchrijven. Voor eenige maanden , de laatfte keer dat Sir M IJ L A D IJ S E L li tj , AAN M IJ L A D IJ BL AIR.  de gevaaren van den laster. 101 george op reis was , trok hij door die provincie alwaar een oud vriend van hem zig met zijne familie op het land onthield : hij bediende zig van die gelegenheid om de kennis te hernieuwen : men ontving hem daar zo heusch , dat hij befloot er eenige dagen te verblijven : Sir dorblai had eene jonge juffer aangenomen , en die met zijne dochter en zoou opgevoed : Sir george hielt ook deeze voor de dochter van dorblai ; dan die onderrichtte hem dat hij haar, als eene jonge wees, had ontvangen uit de armen eener ftervende moeder ; dat dit meisjen , 't welk bij eene zonderlinge fchoonheid , ook veele goede hoedanigheden bezat , nevens zijne kinderen , het geluk van zijn leven uitmaakte ; dat hij echter, niet rijk zijnde, en twee kinderen hebbende , niet in ftaat was om iet ten voordeele der jonge Juffrouw te doen ; dat haare ouders haar niets hadden nagelaten om zig in de wereld te kunnen nederzetten ; dat hij buiten den wensch om haar eens bezorgd te zien , ook nog ééne reden had , die hem deeden verlangen haar voor eenigen tijd een weinig van zijn huis te verwijderen. Gij kent het gevoelig hart van Sir george ? gij weet dat alle ongelukkigen bij hem toevlugt hebben ? hij vroeg vervolgends den naam haarer familie ? ,, Springler" „ Springler!" hernam Sir george ! „ wel ik heb eene Nicht „ gehad, charlotte willis , die met eenen edel„ man van dien naam gehuwd geweest is :" het  19- de gevaaren van den laster. was dezelfde Dame : Sir george , verheugd door de gelegenheid gevonden te hehben om zijne erkentenis en achting te kunnen toonen , aan deeze zo vroeg overledene , verdienstelijke menfchen , waaromtrent Sir dorblai hem zeer veele bijzonderheden verhaalde , field e voor , om fannij springler naar London te brengen , in zijn huis te behouden , en alle mogelijke zorg , ook voor haar fortuin te draagen : Sir george had in zijne jeugd , en vóór hij tot zijnen grooten rijkdom geraakte , verpligtingen aan Mevrouw springler , die hem nimmer uit het geheugen gegaan zijn ; en hem den weg gebaand hadden tot den ftand waarin hij nu reeds veele jaaren was : de beide Heeren kwamen overéén , dat Sir dorblai dit aan Misf fannij zoude voordellen ; het gefchiedde ; de jonge Dame had , fehijnt het , veele en onderfcheidene redenen om met tegenzin het huis te verlaaten, daar zij als een kind was opgevoed , en in alle de onfchuldige vermaaken der jeugd met Misf Caroline, nu Ladij belkair , deelde : het fehijnt ook , dat de jonge dorblai fterke indrukken op haar onfchuldig hart gemaakt , en haare wederliefde in zo verre gewonnen had , dat Sir dorblai , die veel te verftandige Vader was , om eene verbintenis goedtekeuren tusfehen twee jonge menfchen zonder middelen , en zonder vooruitzichten , best oordeelde hen te verwijderen : kort gezegd , hij haalde Misf fannij over om het voordel van Sir george aanteneemen en met hem naar London te gaan. Vindt  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. 193 Vindt gij, Mijladij, in dit alles nu iet het geen onzen vriend onwaardig zij ? of prijst gij zijne deelneeming in , en zijne zorg voor een kind dat aan hem vermaagfchapt, en wier moeder zijne weldoen (Ier is ? handelde die braave man in deezen niet volgends de wetten van menfchenliefde en erkentenis ? of was misfehien Sir dorülai te befchuldigen dat hij dit meisjen aan Sir george aanbetrouwde ? men moet wel vreemde begrippen van billijkheid en zorgvuldigheid hebben , om in deezen , anders dan ik voor mij denk, te oordeeten. „ Wel ," vraagt gij misfehien , „ hoe komen „ dan zulke haatelijke vertellingen , en met zo „ veel lchijn van waarheid bekleed , toch zo alge„ meen verfpreid?" uwe vraag zal beantwoord zijn , indien gij mij vergunt nog nader daarover te fchrijven. Kent gij Mevrouw malcarde ? —— kent gij haar waar charakter ? neen , mijne vriendin , gij kent het niet , gij hebt zelfs daartoe geene gelegenheid ; want ik noem geenzins iemand te kennen , die men , uit beleefdheid , uit tijdverveeling , uit fleur , en waar niet al uit , nu en dan ziet, bezoekt, een paar minuten fpreekt, of een partij Whisk mede fpeelt ; uwe verkeering loopt zo geheel buiten den draaikring deezer vrouw, dat het mij nog al vreemd voorkomt , hoe gij iet van dit geval in deeze groote ftad gehoord hebt. Dewijl het echter noodzaakelijk is u deeze vrouw N  194 DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. nader te leeren kennen , om u wèl te doen oordeelen, en overtuigd te zijn van de fnood.ei.t deezes lasters , zal ik haar aan u bekend maaken, zo als zij indedaad is : laat dit evenwel tusfehen, ons blijven , ook om des ongelukkigen mans wille. Sir george trouwde haar , toen hij reeds zijn fortuin gemaakt had , en zijne groote ervenis hem ten deele gevallen was , die hem zo onbillijk' betwist werd , dat hij toevlugt tot den Rechter neemen moest : ik was toen zeer jong , weinig meer dan een kind, maar de dagelijkfche verkeering mijner ouders met deezen man , heeft mij gelegenheid gegeeven om omtrent hem meer bijzondere onderricht te zijn : het hart heeft zijne zwakke zijde, en hoewel Sir george een zeer goed verftand heeft, behoort hij echter niet in het getal dier mannen, gefchapen om door groote overvliegende begaafdheden uittemunten , dit weet hij zeer wel , en heeft er ook geene aanfpraak op: daar bij komt dat hij eene goedaartigheid heeft die zelden toelaat dat men zig doe gelden ; dat hij indedaad zijne vrouw bemint, immers zo genegen is om haar te beminnen , dat bij veele dingen of niet ziet, of gunstig uitlegt : maar die man die zo gefchikt zoude zijn, om met eene andere vrouw, meer met hem gelijk, gelukkig te leeven , is gehuwd met eene vrouw die weinige goede hoedanigheden, en zeer veele flechten bezit ; zij is verwaand , verfpillend , eene fpeelfter ; met één woord eene vrouw van de mode , die in haar veenigfte jaar nog galant en coquet is : zo eene  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. 105 vrouw was zeker niet in ftaat om het huislijk geluk eener Misf springler te helpen bevorderen : de wijs waarop zij dit waardig jong Mensen ontving , was volkomen ingericht om deszelfs natuurlijke bloóheid aftefchrikken , en kan geene gunstige gedachten inboezemen, noch van haar hart, noch van haar veritand : overtroffen te worden door fchoonheid en veelvuldige aangenaame talenten , kwetfle haaren hoogmoed ; en de goedheid die Sir george voor zijne bloedverwante had , raakte haare gierigheid : eene zo Hechte vrouw heeft altoos middelen aan de hand , om haare boosaartigheid te oefenen: zij gaf dan eerst voor dat Sir george in eene fchuldige gemeenzaamheid leefde , en dat niet uit jaloufie , 't welk nog verfchoonelijk kon zijn, maar tegen haare eigene overtuiging ; dit, hoe weinig ook onder lieden van haar foort te beduiden hebbende, liet echter niet na voor Misf fannij zeer nadeelige gedachten optewekken , en was oorzaak dat Sir ;ualgaküe als een geveinsd verleider werd uitgekreten: haare dochter , die noch fchoon , noch geestig is, zag wel dat deeze beminnelijke Misf fannij , haat in haare oogmerken zeer in den weg was , bij alle die jonge lieden, op wie zij min of meer aanfpraak maakt; zij was des haare moeder in alle haare flechte behandelingen zeer behulpzaam , maar mijne jonge vriendin had het geluk om nog al dien tijd onkundig te zijn van deeze eerróovende vertellingen ; en zettede alles op rekening van Mevrouw malgarde's hoogmoed. N 2  iy6 de gevaaren van den laster. Dit meisjen was echter zeer ongelukkig : hoe kon zij , opgevoed door Sir dorblai , en op het eenvoudig land , fmaak vinden in de fpoorelooze levenswijs van RL.vrouw malgarde , en haare vrienden ? zij verloor door geduurige vernederingen haare ftille blijmoedigheid , en die eenpaarigheid van geest die de grond van haar beminnelijk charakter vormen ; aiiehangen van eene vrouw die laag genoeg was om haar zulks op de verfmadendfte wijs te doen gevoelen ; geheel uit haaren kring en van haare dierbaare vrienden gerukt , was dit niet genoeg voor eene edelaartige ziel om haar treurig, en wat op zig zelve te maaken ? vooral in zulke jonge jaaren als de reden nog niet gefterkt is tegen zulke ftormwinden , en wederwaardigheden. Dit is het nog niet al ! ik heb u gezegd dat Sir dorblai een' zoon bad ? dat die zoon Rlisf fannij beminde , en door haar bemind werd : Sir george , altoos genegen om wèl te doen , en fmaak gekregen hebbende in den jongen dorblai , over wiens kundigheden en goed gedrag hij zeer voldaan was , rustte niet voor hij dien jongeling eene bediening bezorgd had , en gaf hem zelfs in zijn eigen huis een verblijf: de looze vrouw merkte weldra dat deeze jonge lieden elkander beminden ; zij vond des eene nieuwe gelegenheid om Rlisf springler te bedroeven : de onbedachte , losfe , verwaande jongeling viel in haare netten ; maar om van haar prooi zeker te zijn , wist zij hem te doen gclooven dat zijne minnaares de betaal-  de gevaaren van den laster. Ï97 de beminde haars mans was, en dat men hem met genegenheii overlaadde, om hem, indien dit mogt noodig worden , bij de hand te hebben ; dat men hem voor een zo goeden landjonker hield, om hem vergenoegd te kunnen bedotten : aan dit alles wist 'zij zo veel fchijn te geeven , dat de door haar verleide jongeling hier geloof aan floeg , en niet in gebreken bleef om de fnoodheid van Sir george te betaalen, op eene wijs, te fchandelijk om er mij hier breeder over uittelaaten : eindelijk zijn deeze jonge lieden gefcheiden , en de losbandige jongeling verviel van de eene fpooreloosheid in de andere , terwijl zijne onfchuldige beminde het flagtoli'er haarer liefde , en der boosaartigheid deezer vrouwe geworden is. Misf fannij werd eindelijk bekend , op welk eene onteerende wijs men over haar fprak ; en dat Mevrouw malgarde daar alleen de fnoode uitvindfter van was : u een denkbeeld te geeven van haare droefheid is ondoenlijk; men gevoelt dat zelve veel beter : haare fehaamte , haare verlegenheid , alle gevoelens van een edelaartig meisjen , de onwaardige behandeling welke zij onderging kort gezegd , haar verdriet ftortte haar in eene doodlijke krankheid , en toen zij een weinig herftelde , was zij overtuigd dat de koele fchimpende ommegang des jongen dorblai's , geen anderen grond had dan den laster , die zijne natuurlijke ligtzinnigheid in de hand werkte , en hem de weldaaden N 3  I98 de gevaaren van den laster. zijns begunstigers , op de fnoodfte ondankbaarfte wijs deed vergelden. Indien Mis!' fannij had kunnen befluiten om de rust haars braaven vriends te verwoesten , door hem zijne vrouw in alle haar fnoodheid te leeren kennen ; indien zij den jongen dorblai had willen ontdekken, zoude zij dan niet gerechtvaardigd geweest zijn ? maar zij kon niet op zig verkrijgen het masker deezer vrouw afteligten , om des mans wille, die, hoe weinig gelukkig hij ook ware, evenwel niets wist van den bedekten handel des jongen dorblai's en zijner vrouwe : wat zal ik zeggen , Mijladij ! ieder heeft zijne eigene denkwijze , en hoewel mij misfehien in zo een geval geheel anders zouden gehandeld hebben , is dit echter , in eene Misf fannij , zo kiesch , zo dankbaar , en, helaas ! nog zo gehecht aan den onwaardigen jongeling , wel intefchikken : zij vreesde hierdoor de ijsfelijkffe verwarringen en flechte gevolgen te zullen veroorzaaken; ja ongetwijfeld de ruïne van den jongen dorf.lai zeiven : zij had zekerlijk opgemerkt dat Sir george ééns aan 't beweegen gebragt , deeze eerlooze behandeling , dien laster , al dat ergerlijk en fchuldig gedrag , op de flrengfle wijs , ten onherftelbaaren nadeele zijner vrouwe , die niets van haar zelve bezit , zoude gewroken hebben ; en was dan haaren goeden naam al herfield ? of zoude men alles niet hebben toegefchreyen aan de dwaaze drift eens bejaarden mans, voor  de gevaaren van den laster. 199 eene der fchoonfte meisjeus van geheel Engeland ? wij kennen de wereld ; dit zij genoeg. Ik zoude niets liever gezien hebben dan dat Misf j»annij bij mij ware; maar hoe konde ik, daar zij onder zo eenen blaam lag , haar bij mij neemen ? ik die zo gelieerd ben met den befchuldigden man! en ook wat voorwendzel bij Sir george , die aan Sir dorblai beloofd had , deeze zijne pupil voor altoos onder zijne befcherming te houden ? voeg hier bij , dat Lord temple , voor Misf fannij al de gevoelens van liefde en achting heeft, die een braaf verftandig jongman voor haar gevoelen moet, als hij weet dat haare Schoonheid de minste haarer beminnelijke hoedanigheden is ! haar hart is nog in de handen van dorblai , misfehien in weerwil van haar zelve ; althans dit is zeker , dat zij met hem geheel gebrouilleerd is : hoewel zij hem beklaagt als een verdoolde jongeling , zal zij nimmer befluiten zig nader met hem te verbinden , indien hij niet van zijnen ondeugenden wandel terug keert, en door zijn verbeterd gedrag haare achting herkrijgt. Dit alles heeft mij eene braave vrouw in vertrouwen medegedeeld; ik maak er ook een diep geheim van , en het was alleen om een paar deugdzaame menfchen bij u te doen kennen , zo als zij zijn , dat ik u dit verhaal mededeel ; wèl gerust dat het in den boezem; mijner edele vriendinne zal bewaard worden. Ik neem in deezen ook voor eenige maanden afN 4  *00 de gevaaren van den laster. fcheid van u : mijne reis naar Schotland kan niet langer uitftel veelen : Lord temple heeft aangeboden mij te vergezellen , en door zijns vaders credit mijne zaak te onderfteunen : indien mij recht wedervaart, zullen mijne goederen grootlijks vermeerderen ; maar indien de bewijzen die ik vóór mij heb , niet krachtig genoeg gehouden worden , om eene rechterlijk uitfpraak ten mijnen voordeele te doen , dan zal ik weinig door Lord selbij verrijkt geworden zijn ; integendeel , dit proces heeft mij fchatten gekost , en maakte zo lang de onrust van mijn leven uit, dat ik bijna Philofophies genoeg denk om te wenfehen dat het , ook zelf ten mijnen koste, maar geëindigd ware. Wat is het jammer dat ik, om de u bekende redenen, Misf fannij niet met mij nemen kan! dit reisje zoude zo voordeelig zijn voor haare gezondheid , als voor de herftelling van haaren geest: en konde ik voor mij ook ooit een aangenaamer gezelfchap hebben ? maar dit kan niet. Vaarwel Mijladij! ik noem mij met de gevestigdfte achting , uwe vriendin S e l B ij.  de gevaaren van den laster. 201 V IJ F- E N- V IJ F T I G S T E BRIEF. wiss fannij, aan l ad ij belkair. H t is niet meer bij Sir george dat ik u deezen fchrrjf; neen mijne vriendin , ik heb dat huis verhaten : er is een pak van mijn hart : ik dank den Hemel dat ik moeds genoeg gehad heb om deezen ftap te doen : en wat zal 'er nu van mij worden ? dat is hetzelfde : de grootfte verlegenheid is voor mij zo ijsfelijk niet als de pijnigingen die ik zo veele maanden droeg , en waarvoor ik niet langer beftand was. Ik fluit hier nevens twee brieven in die ik vóór mijn vertrek gefchreven heb ; ik weet niet welke de uitwerkzels zijn zullen: vrouw howard die ik, tegen baaren wil aan, heb overgehaald om mij te laaten vertrekken , weet Hechts alleen waar ik mij bevind , en zij zal mij daar bericht van geeven: ik heb de kamer van claire bij de goede vrouw alwaar ik haar bezorgd had , voor mij genomen : heb ik u reeds gezegd dat zij in dienst van Mevrouw selbij is, die veel genoegen in haaren dienst en in haar charakter heeft? vóór eergisteren nam deeze deugdzaame Ladij hier van mij affcheid», aangezien zij om familiezaaken naar Schotland vertrekt, endaar, N 5  ao2 de gevaaren van den laster. tot dat alles in orde is, zal blijven; zij heeft mij vereerd met haar bezoek, en getoond dat zij mij haare onderfcheiding waardig keurt ; ik kan u niet zeggen hoe dit mijn verflagen hart heeft opgeheven : de achting van zo eene vrouw is vour mij een onwaardeerbaare fchat ! o hoe vleit mij die en te meer daar ik zo lange niets dan fchemp en fmaad geleden heb ! Sir george zelf is niet meer zo als voorheen — Ach mijne vriendin wat adem ik thans ruimer ! ik bevinde mij dan eens weder bij eerlijke eenvoudige lieden , en dit gevoel is dies te ftreelender voor mij , naar gelang ik dus lang omringd werd van fchepzels , die de menschlijke natuur ontëeren, door hunne boosaartigheid en losbandige levenswijs. Ik heb tot nog geene fchikkingen gemaakt tot mijn levensonderhoud ; doch ik vlei mij dat de vrouwlijke handwerken , en waarin ik niet ongelukkig flaag , mij het noodzaakelijke zullen bezorgen tot dat ik weet waarheen : het geld dat ik heb is in zekeren zin niets en in zekeren zin veel; indien ik naamlijk mijn onderhoud voortaan zelf verdienen kan : Ladij seleij heeft middel wetten te vinden , (want wie anders zoude dit hebben kunnen zijn ?) om mij vijf-en-twintig Guines ter hand te doen komen , weinige uuren vóór zij haare reis aannam: oordeel uit dit ééne ftaaltjen hoe edel deeze vrouw denkt; en of ik haar zonder reden zo hoog waardeer: welk eene kieschheid! zij heeft mij nimmer den minsten grond gegeeven om te denken dat  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. 203 zij mijne bekrompene omftandigheden giste; en vóór haar vertrek laat zij mij eene lom toekomen die ik haar thans niet kan ter hand ftellen, ja waarvoor ik haar zelfs niet kan bedanken: wat mij nu ook moge overkomen , ik kan geen berouw hebben van mijnen fbip : het beginfel is edel, en ik ben wèl verzekerd dat ik niet lang op deeze wijs zoude hebben kunnen leeven : het verdriet ondermijnde mij zo zeer dat er zekere krachtloosheid door mijn geheel aanwezen heenen floop , en wat is dit een zorgelijke ftaat voor menfchen van mijn tederhartig gevoel ! Ik ben voldaan over mij zelve , dat ik gemak en overvloed verlaaten heb , ook dan als ik zeer wèl inzie dat mijn lot allerzorgelijkst, en de uitkomst niet onder mijn vooruitzicht geplaatst is : welke ook de begrippen der menigte zijn mogen , mij is het altoos toegefcheenen dat de behoefte geenzins die vernedering zij welke een edelaartig gemoed het meest treft : nu durf ik mijn hoofd weder opheffen ; ik durf rondsom mij zien zonder bevreesd te zijn zulke blikken te ontmoeten , die mij, hoe onfchuldig ik ook ben, deeden bloozen en de oogen •riederilaan : ik zal nu niet langer tot hoon der menschlijke Natuur, de ondeugd onbefchaamd zien triuropheeren , en de weerelooze befchroomde onfchuld vernederen; het bedrog,zal mij nu niet langer met voeten treeden ; ik zal misfehien in kommer en zorgen leeven , maar met hoe veelen deel ik dat zelfde lot! en mag men er niet tot ver-  204 de gevaaren van den laster. troosting der behoeftigen bijvoegen , dat het meest altoos de beste leden der maatfchappij zijn , die de nijpende hand der armoede gevoelen ? Zie hier twee copijen: het eene is van den brief aan uwen broeder; het ander van dien aan Sir george. Vaarwel mijne vriendin, en waar gij u ook bevinden mogt, leef gelukkig en bemin uwe fannij. «S-e^-i : . ZES-EN-VIjFTIGSTE BRIEF. miss fannij, aan sir dorblai. 13 .klaagt gij'mij dorblai ? of is het denkbeeld uwer fannij reeds uit uwe ziel gewischt ? ondankbaare! moest gij, gij! ook mij zo zeer verongelijken, dat dit mij bloedige traanen gekost heeft ! maar 't is voorbij; ik zal het niet langer in uwe magt (rellen mij ongelukkig te maaken : lang heeft mijn hart voor u gepleit ; lang poogde ik voor uwe ligtvaardigheid in uw' aart , en in de omstandigheden waarin ik u zag, verfchooning te vinden: is het wonder dorblai ? ik beminde u ; ik beminde u vóór gij of ik nog een denbeeld van liefde had : ik had mij zulk eene zoete gewoonte gemaakt, om u te beminnen , en geloovende dat gij mijn hart verdiendet, gaf ik het u ; mij dagelijks bevlijtigendè om uwe keuze te billijken ■ eere aan te doen :  de gevaaren van den laster. 3.o$ maar een jongeling , die in ftaat is om alle beginzels van deugd in zo verre te verftnaaden, dat hij laag genoeg zij om een weldoener op de fchandelijkiie wijs te hoonen , en zig laat gebruiken als een lijdend werktuig , in de hand eener wraakzuchtige overfpeelfter ... zo een jongeling moet een hart als het mijne niet bedroeven kunnen : ik beken dat ik nog te zwak ben om mij op mijne overwinning te beroemen ; maar mijn misnoegen daarover toont mij dat ik niet gezind ben dit juk voor altoos te torfchen : dorelai ! leg uw hand op uw hart, en zeg dan aan u zeiven , of gij indedaad wel immer ter goeder trouw geloofd hebt dat fannij , die nimmer eenige de minste blijken gaf van ligtzinnigheid ; die met zo veel eerbied vervuld is voor de gezegende gedachtenis uws Vaders , om dat hij zo wel mijne zedelijkheid vormde, als voor mijne onnozele kindschheid en aankomende jeugd zorg droeg ! die vereerd is met de achting eener Ladij selbij ; die de boezemvriendin uwer waardige zuster blijft dat die fannij , bij mogelijkheid , zig zoude hebben kunnen overgeeven aan eene ondeugd , daar alleen zeer bedorvene charakters toe kunnen vervallen ? hebt gij wel ooit, indedaad geloofd , dat Sir george een deugdzaam leven van zo veele jaaren , in den herfst diens levens zoude bezoedelen door eene drift die hem tot een fnooden huichelaar zoude verhagen? neen, dorblai ! en dat op het getuigenis eener ondeugende vrouw , die gij te wèl kent om haar an-  £06 de gevaaren van den laster. ders dan met kleinachting te kunnen befchouwen ? Mogelijk zult gij uwe jaloufie als eene armhartige verfchooning wiilen opgeeven ? jalours ! gij ? over uwe fannij ? en , die gij niet eens meer bemindet; ja aan wie gij zo weinig gehecht waart, ook ook toen gij haar zwoert dat gij uwe ongetoomde driften , zelfs ten koste van het bederf eens voormaals deuguzaam meisjens, voldeed? wel hoe laag moet dan uwe jalouzij geweest zijn! maar het is beneden mij , mij langer daar bij te bepaalen : wat jammer dat ik in u den zoon des besten Vaders , den broeder mijner hartvriendinne betreur ! ja , dorblai , ik betreur u ! gij zijt niet alleen verlooren voor de liefde , maar ook , en dat helaas ! zo jong ! voor de deugd ! zo gij tot bedaaren komen mogt , hoe ijsfelijk zal uw geweten u dan befchukiigen ! Hoe dank ik den Hemel voor de gunst dat uw vroome Vader onkundig gebleeven is van uw ondeugend gedrag ! dat zijne vrees , of gij wel altoos aan de bcginzels van godsdienst en deugd zoudt vasthouden , alleen vrees gebleeven is ! dit verdriet zoude hem ten grave gebragt hebben , en uw lot te ellendiger voor u maaken : „ He,, mei !" zeide ik duizend maaien , als ik u zo op het pad der fchuldige buitenfpoorigheden zag voordhollen ; als gij ongevoelig wreed genoeg waart om mij ter dood toe te bedroeven : Ile„ mei ! is dit die beminnelijke jongeling , is dit  de gevaaren van den laster. 207 „ die zo zorgvuldig opgevoede zoon? is dit die te„ dere, die vuurig beminnende minnaar, die zijn „ wandel , immers voor het uiterlijke, zo onberis,, pelijk hield ? " Maar genoeg ik heb dan het huis van Sir george verlaaten , daar was het mij niet langer mogelijk te blijven : mijne wijkplaats zult gij niet uitvinden , genomen zijnde dat gij die zocht : ik beroof mij met gewilligheid van alle de voordeelen eens aanzienlijken overvloedigen levens , dus lange te duur betaald met het verlies van mijnen goeden naam , mijner rust en uwer tederheid : maar ik heb mijne vertroosting in mijn onfchuldig hart , en ben buiten de magt der boosheid. Vaarwel , dorblai ! leef gelukkig ! maar geloof mij , geloof uw eigen hart , gij zult op den weg dien gij betreedt niets dan fcheinheiligheid aantreffen : de Hemel geeve dat gij nog eens een beter man word dan men nu durft hoopen. fannij springler. P. S. Zie hier het copij van mijnen brief aan uwen beledigden weldoener.  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. ZEVEN-EN-VIJFTIGSTE BRIEF. MISS FANNIJ, AAN SIR MALGARDE. GECERDE HEER ! Ik heb uwe goedheden vermoeid ; ik heb mij die door eene fchijnbaare ondankbaarheid onwaardig gemaakt ; de Hemel is mijn getuige , dat mijn bedroefd hart doordrongen blijft van uwe gunsten : ik heb voor mijne ontwijking redenen die ik niet kan , niet mag , nooit zal willen openbaaren : vergeef mij , mijn edelmoedige weldoener ! eene onderneeming en eene geheimhouding waarvan uw vroom gemoed u belet de waare oorzaak immer te doorgronden ; die oorzaak is afgrijzelijk: wist gij, hoe veel verdriets ik lijde; hoe grootlijks ik te beklaagen ben . . . maar waarom zoude ik de gevoeligheid opwekken van zulk een menschlievend hart!.. gedoog Sir ! dat ik u mijne vuurigfte dankbaarheid hcrhaale; van mijne onbepaalde hoogachting en gehechtheid aan u verzekering doe : mijne beste wenfchen zullen altoos voor uw geluk zijn : vergeef nogmaals een geheim dat u als eene diepe geveinsdheid moet voorkomen , welke niet oneigen is aan eene Hechte geaartheid : ik betuig bij alles wat heilig is dat  de gevaaren van den laster. 209 dat ik onichuldig ben ; maar dit nooit te kunnen toonen is geen mijner minste verdrietelijkheden > Onveranderlijk blijf ik uwe dankbaare , en hoogstachtende , f a n n ij springler. AGT- EN- VIJFTIGSTE BRIEF. miss fannij, aan haare vriendin. T JLk ben wèl verzekerd dat Sir george om mijn vertrek bedroefd zijn zal ; hij zal misfehien denken dat zijn onminzaam gedrag te mijwaards daar de oorzaak van is : ik heb veel fpijts over het onaangenaam gevoel dat zijn goed hart daardoor lijden zal: welk uitwerkzel dit onvoorzien vertrek op uwen broeder zal maaken, kan ik niet voorzien : zal hij van zijne hoonende dwaaling terugkomen? dat kan zijn : de ondeugd heeft fomwijlen nog wel den moed om de gevolgen haarer buitenfpoorigheden te draagen , maar zij wil geen' afftand doen van de voordeden die zij verfchaft : eene zo laage ziel die de wetten der eer veracht, kan nog met onbeschaamdheid de verfocjing die zij inboezemt , zodra zij gekend wordt , zig getroosten ; maar zij zal zig niet tot armoede begeeven , indien zij aan O  210 de gevaaren van den laster. het fortuin haaren glorie en haare beginzels heeft opgeolferd : zou dorblai .... Ik verliet u om de braave vrouw howard te fpreeken, die nu eerst gelegenheid had om mij te bezoeken : o mijne vriendin I ik heb u nog al meer boosheden medetedeelen , maar ook eenige berichten die mijn hart opbeuren. Volgends onze aflpraak heeft zij Sir george eerst mijn' brief gebragt die zij op mijne tafel had zien liggen : dit is ftrikt waar, en uit voorzichtigheid, als ware zij daar buiten, dus gefchikt: Zij trof hem alleen in zijne kamer : „ Sir mal„ garde !" zeide zij , ,, ik heb u eene onaan„ genaame tijding medetedeelen : Misf fannij is vertrokken , en op haar tafel vond ik deezen „ brief aan u : zij heeft zo als ik met een oog„ wenk zag alleen haar linnen en de weinige kle„ deren die zij had, toen zij hier kwam, in een pak ,, gemaakt, een koets laaten komen en zig daarin ,, geplaatst , mij zeggende , dat zij om haare zaa- „ ken te befchikken uitreed" ,, Hoe!" riep hij uit , „ wat zegt gij ? vertrokken ? het is on- t, mogelijk" hij brak den brief open en las die met aandoening: ,, ILtiswaar! al te waar!" zeide hij : ,, men moet haar zoeken , ontdekken! „ welk een befluit! zo jong in zo eene ftad, zon„ der toevlugt , zonder middelen ... ei lieve , vrouw howard ! wilt gij wel eens zien of het dag „ is bij mijne vrouw ?" De braave vrouw bediende zig van die eommisfie  de gevaaren van dèn laster. 21ï om in uws broeders kamer te gaan : „ Hoe !" riep hij ; „ weg ! waar heen , Hemel ! wat zal „ er van haar worden " hij las den brief „ o wat monster ben ik ! braave , goede vrouw!" bij zag haar aan, de traanen flegen in zijne oogen — „ Gij kent haare ongelukken ; gij weet hoe veel „ deel ik daar aan heb ! gij weet zeker waar zij is ; gij weent ! gij deelt in haar lot ... . ik „ fmeek u, zeg mij waar zij is: ik moet, ik wil , „ ik zal haar fpeeeken fannij ! waardfte fan- „ nij ! gij zo weerloos , zo geheel buiten Haat „ om voor u te zorgen ; gij had mpeds genoeg „ om alles aan uwe rust opteolferen!" de braave vrouw was zeer bewogen , zeide niets , ging bij Mevrouw , en kwam met Sir george te gelijk in. Zij zat aan haar toilet: jennij die haar bediende en des getuige ftrekte van alles wat er voorviel , heeft dit aan vrouw howard verhaald: oordeel , mijne vriendin , hoe men in dit huis leeft : men fpreekt in het bijzijn eener kamenier over zaaken van het grootfte belang, en die zeker wel eenige omzichtigheid verdienen : Sir george verhaalde haar het geen vrouw howard hem gezegd had, en zeide vervolgends: „ Mevrouw, begrijpt gij iet van »> zcl een cI™™kter ? zij is heen gegaan ; Schrijft ,, mij een' brief waarin zij een zeer groot verdriet „ te kennen geeft ; zie hier is den brief, lees hem ,, bid ik u." Dorblai zat al dien tijd ftfl , i„ gedachten, en O a  212 de gevaaren van den laster. icheen geheel afwezig , als of hij niets van dit alles hoorde : Mevrouw , na met veel vcrfmaading den brief doorloopen te hebben , zeide : „ Wel „ nu , zij fehüdert haar verdriet wèl genoeg af," maar voegde er op eenen fpottenden toon bij: „ Dit „ groot verdriet waarvan zij zulk een verbazend „ geheim maakt, is voor niemand ondoordring„ baar dan voor zulken die niet zien willen : men „ heeft in zulke jonge jaaren geen ander verdriet dan 't geen zeer natuurlijk volgen moet , uit „ een ongeregeld gedrag; en zij kon niets beter „ doen dan zig uit den weg maaken :" Sir george, getroffen door deeze aanmerking, fbnd een wijl zonder iet te antwoorden : uw heftige broeder zwoer op zijn ziel, dat dit valsch was ; en op een Houten toon verzekerde bij : „ Dat het licht „ niet reinder was dan het hart van Misf srring„ ler ! — Nu ben ik er wel van verzekerd " . . . . Mevrouw,gloejende van kwaadaartigheid,viel hem in de reden: „ Stuif," zeide zij, ,, zo onbefcheiden niet op : Sir! daar is een tijd geweest, en die tijd is „ nog niet verre, dat gij zelf" ... „ 't Is waar „ Mevrouw, ik beken, met fehaamte, dat ik toen „ de ligtzinnige dwaasheid had van mij te laaten ,, verftrikken , door valfche en fchijnfehoone be„ fchuldigingen , die ik thans met verfoejing ver„ werp" hij flond op, en wilde de deur uitvliegen ; Sir george hielt hem tegen : ,, Bedaar „ een weinig dorblai ," zeide hij : ,, de vuurig,, heid waarmede gij fannij verdedigt is in u  de gevaaren van den laster. 213 5, zeer natuurlijk, als beiden in hetzelfde huis opge„ voed , en altoos in vriendfchap met elkander ge„ leefd hebbende i maar verklaar u een weinig nader over de befchuldigingen waarvan gij fpreekt; „ mogelijk vinden wij dan wel de oorzaak haarer „ ontvlugting, en men kan zig vleien haar te zullen „ wedervinden :" „ Neen, Sir!" hervattede uw broeder , zig een weinig bedenkende : „ het „ geen ik zoude kunnen zeggen is van dien aart „ niet , dat het ons in onze nafpooringcn zoude „ behulpzaam kunnen zijn ; maar fannij is een „ engel , en fannij is zeer ongelukkig" dit gezegd hebbende ging hij haastig de kamer uit. Ik moet bij dit gezegde een oogenblik ftilftaan — hoe! dorblai bemint mij dan nog! is billijk! Helt eenen grooter prijs op mijn hart ! hoe veel troost geeft dit mij in mijne onfchuld ! weik eene verbaasde verandering brengt dit in mijne gedachten voord ! federt dat ik u mijne vriendin verliet had ik nog zo een aangenaam oogenblik niet : zou dorblai nog te recht komen ? zou ik zijn geheel bederf dan niet te beweenen hebben ? was alles meer zinlijk , meer dierlijk , meer ligtvaardigheid , dan wel voorbedachte trouwloosheid , dan overlegde ondeugd ? ik durf dit naauwlijks hoopen , ik wensch het te vuurig , en is mijn hart wel genoeg in rust om mijn oordeel niet te benevelen ? welk een verbazende invloed behoudt uw broeder over mijn lot ! is dit zwakheid ? is dit hoop , of is dit het natuurlijk gevolg eener diep gewortelde liefO 3  ft 14 be gevaaren van ben LASTER. I de , voor eenen zo beminnelijken , als voortijds goedaartigen jongeling ? ik durf niet beflisfen : dit blijft vast , niets dan een verbeterd gedrag , kenbaar in de onbedriegelijkfte uitvverkzels , zal mij ooit met hem verzoenen dit ben ik der deugd, en mijn eigen geluk verfchuldigd maar ik keer tot het gefprek zelf weder. Toen uw broeder vertrokken was , vroeg Sir george met groote verwondering aan Mevrouw, of zij hem over de gezegdens van dorblai niet eenig licht konde geeven ? hierop antwoordde zij, met de grootfte onverfchilligheid , dat deeze wisjewasjens geen deel hadden aan de gekheid van Misf fannij ; en dat ook mijne dolle Stappen voor haar volmaakt onverSchillig waren ; dat zij volstrekt noch met mij noch met mijne zaakeij wilde gekweld zijn : hier Stond zij van voor haar toilet cp, en jennij , terwijl zij de garde robe Schikte en haar bijzonder werk deed , maakte geen baast om been te gaan .3 oSSchoon zij zelve verwonderd ware dat men haar niet beval te vertrekken : dit looze meisjen had alles gehoord en haar was zelSs de wijs , waarop men alles zeide, en die zo veel aSdoet, niet ontglipt: deeze aanmerking mijne vriendin is van vrouw howard ; zij is zeer gegrond : jennij , hoewel in dienst van eene ondeugende vrouw , had altoos , dit blijkt nu , ten mijnen voordeele , mij als verongelijkt beSchouwd , mij beter nagegaan dan ik immer vermoedde , en gezien dat ik een zo geregeld leven leidde , dat alleen een lasteraar mij kon-  de gevaaren van den laster.. 215 de bekladden : hierbij komt nog dat jennij's eigenliefde en belang beiden zeer dikwijls door Mevrouw malgarde geraakt.werden ; terwijl ik, die niets met haar te doen heb , minder in de mogelijkheid was , van haar te misnoegen, en dit zelfs heeft zij mij als eene gunst aangefchreeven : hoe dit zij , zonder -haar zoude ik geheel onkundig zijn gebleeven van het geen 'er in mijn afwezenheid voorvalt , en ik geloof dat het mij in mijne omstandigheid vrijstaat een goed gebruik daarvan te maaken. Sir george liet zig daarmede niet afzetten , hij drong nog Sterker aan , om meer te wecten ; en deeze looze vrouw , waarfchijnelijk gezien hebbende dat zij zig op dorblai konde wreeken , zeide eindelijk met dien helfchen glimlach, en dat bedekt Voorkomen , 't welk alleen zwijgt om te grootere nieuwsgierigheid te verwekken : „ Wat vraagt gij „ mij !" (dit fprak zij op den toon van iemand dien men kwelt en verveelt :) „ het is klaar ge,, noeg; en zonder zeer diep doortedenken kan men wel gisSen waarom dit Schepzel is heen ge„ gaan , en waarom dorblai zo grommig is: zij,, nê liefde , oS liever zijne zotte vooringenomen,, beid voor haar, was ieder, behalven u, bekend; ,, maar zo zijt gij, het geen waarvan gij bijtijds on„ derrieht behoordet te zijn, weet reeds de gchee„ le ftad, en gij zijt er onkundig van: ik heb mijn „ best gedaan om hem dit uit het hooSd te praa„ ten; het belang dat gij in hem neemt zettede mij O 4  2iö de gevaaren van den laster. „ hiertoe aan : ik heb ter goeder trouw geloofd „ dat hij mijn raad volgde; ik heb mij bedrogen, en het is zeker dorblai die" ... Sir george viel haar dus in de reden „ Gij gelooft dan „ waarlijk Mevrouw . . . wel lieve Hemel als dit zo is, waarom fpreekt hij dan niet: daar is geen „ hinderpaal altoos; alles kan herfteld worden: dor- blai heeft eene zeer goede bediening, en dewijl „ hij zig door zijn kunde en naarftigheid noodzaa„ kelijk maakt kan het niet ïnisfen of hij zal zeer „ verre komen ; fannij is aan mij vermaagfehapt; „ ik heb voorgenomen om voor haar te zorgen ; ,, en beef thans voor de omstandigheid waarin zij ,, door haar vertrek zig geftort heeft : zij had 3, zig dit verdriet wel kunnen fpaaren ; kom aan, „ ik ga zien of ik beider geluk niet kan uitwer,, ken." Mevrouw malgarde , raazend van fpijt om dat deeze list zo geheel tegen haar zelve aanwerkte , en zij des in haare eigen netten verltrikt was , bleef eenige oogenblikken Stom , maar de vrees dat haar man haar mogt ontfnappen gaf haar de fpraak weder : ,, Blijf Sir ! " riep zij , ,, wat „ zult gij nu eigenlijk gaan doen ? 't is Jog ver,, drietig dat men altoos menfchen vindt die in het s, uitftorten hunner weldaaden zo weinig oordeel „ gebruiken ! maar zo is het ! men volgt altijd „ zijn eigen hoofd , men raadpleegt niet dan als „ men eene onvoorzichtigheid begaan heeft; ja dan „ wil men dat men helpt verbeteren het geen iii de war js ; wacht toch een oogenblik ten mins-  de gevaaren van den laster, 317 5, te . . . gij weet niet ... en dorblai denkt „ misfehien aan niets minder dan aan zo eene gek„ heid : het is veel beter dat dit gevalletjen ge,, fmoord worde; hij is nog veel te jong en te los ,, om te trouwen , en ook dit mogt zijn fortuin in den weg zijn ; waar zullen zij van leeven ? „ hij heeft het zijne alleen rijklijk noodig; en fan„ nij" . . . Sir george vattede vuur , zij merkte dit , en ging dus voord : „ Ik zie zo wel als „ gij dat dit meisjen hulp noodig heeft , ik zal haar laaten opzoeken, betrouw dit mij eens toe; wij .„ vrouwen flaagen beter in zulk werk dan haasti„ ge onbezuisde mannen : zij verdient wel niet „ dat gij zulk een belang in haar neemt, doch dat 5, is nu zo ; ik zal haar niet verlaaten , al keur ,, ik haare mistreden ten hoogden af; ik zai wei een middel vinden om alles te fchikken , en zo s, een jonge knaap niet in de gelegenheid brengen „ om eene daad te begaan , waarvan hij weldra „ berouw zal hebben ; o ik ken dorblai ! hij „ trouwen ! " Sir george , zeer onverge¬ noegd over dit alles, en geraakt door haare bitze aanmerking , zeide met drift : „ Neen , neen Me„ vrouw , uwe hulp is gansch onnoodig; ik beu zelf wel in ftaat om te doen 't geen er moet „ gedaan worden, en indien dorblai oneerlijk ge„ noeg is om deeze verleiding niet te herltellen . . „ maar dit kan ik niet denken" zonder haar antwoord aftewachten ging hij heen. Mevrouw , raadloos over het gebeurde , liet 0 5  ?] i de gevaaren van den laster. uwen broeder verzoeken bij haar te komen : hij was uitgegaan : zij wist niet wat te beginnen : nooit was zij in zulk een oproer : geen wonder , zij had zig door haare eigene peilen gekwetst. Hoe nu ook uw broeder moge denken , en wat hij befiooten hebbe, en wat Sir george ook moge doen , nooit zal ik zijne vrouw worden , indien hij mij niet door daaden overtuigt dat hij een afgrijzen heeft van alle die flechtighedên , die hij vooral federt hij te London was , heeft nagejaagd : neen , mijne vriendin ! mijn hart , 't welk hem nog bemint , zal mij niet dwingen om mijn lot in de handen te ftellen van een' man , wiens zeden te berispelijk zijn om geen fterker woord te gebruiken : ik zie zijne goede hoedanigheden , ik weet maar al te wel dat hij zeer beminnelijk is; maar hoe is dit alles overfchaduwd , ja verduisterd! en zo uw vroome Vader nog in leven ware , hij zelf zoude mij zo zeer afkeuren in deezen , als het gevoel van mijne waardij mij dit doen moet : ik ben het ook met Mevrouw daarin ééns , dat dort.lai nog in 't geheel de gefchiktheid niet heeft (en nu minder dan ooit,) om te trouwen, en door een te vroeg huwelijk zijn fortuin tegentewerken : het kan zijn dat zijn eigen geweeten, en mijne onfchuld hem tot vlaagen van berouw en medelijden zullen brengen ; dit alles is zeer mogelijk , ja misfehien in zijn charakter natuurlijk ; maar is de verbetering der zeden uit zulke zwakke 'beginzels te hoopen ! of zoude ik laag genoeg zijn kunnen om hem  de' gevaaren van den laster. Sip in die oogenblikken te willen vatten ? neen zeker, zo ontrouw ken ik mij zelve niet, en zo tegen alle voorzichtigheid aan zal ik niet arbeiden : hebben zijne buitenfpoorigheden mij nu , nu ik nog niet met hem door de heilige banden des huwelijks verbonden ben , dermaate bedroefd , verontwaardigd , ja tot in mijn ziel getroffen ; wat zoude het zijn , indien hij , mijn man zijnde , op den weg der zedeloosheid voordging ? zoude ik een' man kunnen hoogachten die zig mijne achting, zo wel als mijne liefde onwaardig maakte? neen! achting is en blijft altoos het loon der verdiensten; men kan infehikken , men kan verfchooningen zoeken ; maar achting moet verdiend worden, en niets komt mij verfchrikkelijk voor, dan het lot eener vrouwe die met fehaamte op haaren man moet nederzien : hoe zwaar moeten ook de pligten vallen als men die. omtrent zo een' man moet uitoefenen ! maar gij kent mijne manier van denken ; zij is dezelfde gebleeven; zij rustte op het verfhnd, en mijn hart, in weörwil van zijne overhelling tot uw' broeder , zal mijn dwingeland niet zijn : goede Hemel ! en het is dorblai over wien ik féhïijFJ Maar mijne vriendin, indien de mannen zo veel belang hebben ia deugdzaam te zijn ; indien zij willen geacht worden , wat zullen wij dan oordeelen van eene vrouw die de huwelijkstrouw verbreekt ? ik heb Mijladij selbij eens hooren aanmerken : „ Dat alleen zeer oude, grond bedorvene vrouwen „ tot deeze overtreeding komen ; dat de vrouwen  £20 de gevaaren van den laster. „ veel meerder beuzelachtig , onbedacht en ligt* „ zinnig zijn dan wel in waarheid fchuldig aan zo „ eene verfoejelijke misdaad : ik heb ," zeide zij, „ in de wereld geleefd ; ik heb veele ongeregeld„ heden , veele ligtvaardigheden opgemerkt ; zo „ een geest van coquetterie fehijnt jonge fchoone „ vrouwen een weinig te veel te regeeren ; maar „ ik heb maar eene vrouw gekend , die , met een „ haar lief hebbend, een zeer eerlijk man getrouwd „ zijnde , zig fchuldig maakte aan deeze zonde : „ de vrouwen hebben nog meer eigenliefde dan „ wel temperament : een trotfche vrouw die door „ haar' man word opgeoflerd aan eene maitres „ wreekt zig , of fehijnt zig te wreeken, (door „ haar uiterlijk gedrag,) op den man die haar ver„ fmaadt : doch over het algemeen genomen, zijn „ er heel weinig vrouwen indien zij zig niet te „ zeer gehoond achten, die den trouwloosten met „ zijne eigen munt betaalen : of dit komt , om „ dat men de meisjens nergens grooter afkeer van „ ingeboezemd heeft,, toen zij nog kinderen in het „ kwaade waren ; dan of dit ontftaat om dat de „ vrouwen meer deugd hebben in zig zelvcn , zal m ik nict: beflisfen : maar ik fpreck bij ondervins» ding." Ik wist toen nog niet dat deeze waardige vrouw, Mevrouw malgarde bedoelde . . . maar ik wil mij wederhouden ; men moet niet te lang ftaan blijven bij de verkeerdheden van hun die ons misnoegen ja onzen afkeer hebben opgewekt : evenwel,  de gevaaren van den laster. £21 ik moet u nog al meerder over haar ophouden ; mogt ik , die thans uit haare magt ben , in ftaat zijn om het verdriet dat zij mij heeft aangedaan te vergeeten! Ik heb u reeds verhaald dat zij uw' broeder liet roepen : men vondt hem niet , en hij kwam niet terug voor des nachts : het geheele huis was in oproer ; zij raasde op alle de bedienden, joeg eenigen weg ; allen die van haar afhingen werden een prooi haarer woede : een heftige geest , verbitterd door zijn eigen fnoodheid , poogt zig te verligten door anderen in lijden te brengen : zij wilde niet ter ruste gaan voor zij uw' broeder gefproken had : eindelijk kwam hij; maar zo laat dat zij reeds de hoop van hem te zien had opgegeeven : hij bleef zeer lang in haare kamer : men weet niet wat etis voorgevallen : vrouw howard merkte alleen des ochtens dat hij zeer neêrflagtig was : zij fchijnen echter ten vollen bevredigd : hij hield weder aan bij vrouw howard om bericht nopens mij, maar niet zo ernftig, zo aanhoudend: Sir george laat mij overal opfpooren : ik hoop dat hij niet iets vinden zal; dit is hoogst noodig voor mij : nooit wil ik weder in het zelfde huis zijn met zo eene gevaarlijke bedorvene vrouw.  ü22 de gevaaren van den laster. NEGEN- EN - VIJFTIGSTE BRIEF. Geheel bezig met de gedachten , wat men toch bij Sir george en bij hen die daar dagelijks komen , over mijne vlugt denken mag ; verftomd over de vcrraderfche treken van Mevrouw malgarde ; een weinig verheugd over de onverhoopte inkeering uws broeders , verloor ik federt eenige dagen de treurigheid van mijn tegenwoordig lot geheel uit het oog : gij begrijpt, mijne vriendin , dat ik niets medenam dan het geen het mijne was, vóór ik in dit huis kwam , eir dat ik alle de edelmoedige gefchenken van mijnen weldoener achter gelaaten heb ! ik ben thans weer zo eenvoudig gekleed als toen ik uwe gelukkige uuren genoot , op het land was ; cn ook di: brengt oneindig veel toe tot mijn genoegen ; behalven dat dit ook best overeenftemt met mijne tegenwoordige omltandigheden cn het huis waarin ik mij bevind : des kan ik beter het nieuwsgierig oog ontgaan, dan wanneer ik in dien weidfchcn optooi gebleven ware , die men mij noodzaakte bij Sir george aantedoen, en waartegen ik, om niet bijzonder te zijn, niets durfde inbrengen. wiss fannij, aan l a d ij be l ka ir.  de gevaaren van den laster. Stüj De vrouw in wier huis , of liever in wier vertrekken ik mij veifchuil, is arm , maar zij is de goede vriendin van vrouw howard , dit zal genoeg zijn om u gunstige denkbeelden voor haar te doen opvatten ; indien ik niet zo hoogst gelukkigmet u in de gezonde vrije buitenlucht geleefd hadde , ik zouue mij in haare wooning zeer wèl kunnen fchikken ; maar men woont in deeze groote ftad zo bekrompen ; men heeft zo veele huishoudens in hetzelfde huis , dat ik al geduurig vrees ontdekt te zullen worden. Gisteren opgemerkt hebbende dat zij voor mij meer deed dan wel voor haar zelve , onderhield ik haar daarover, en poogde haar te beweegen om mij veel meer aantezien als haare dochter , dan wel als een inwoonfier: zij gaf mij hierop het volgende ten antwoord : „ Waarde Misf! gij hebt, „ een weinig onbedacht overvloed en gemak ver„ laaten ; gij hebt zeker niet ingezien dat armoe„ de, indien men niet onder het volk behoort, iet „ zeer ijsfelijks is, vooral wanneer men die niet „ van onze eerfre kindschheid gemeenzaam heeft „ leeren kennen : 't is waar , ik weet de oorzaak „ van deeze uwe ontvlugting geenzins . .. . ik ,, fpreek mogelijk wat al te vrijmoedig , maar het ,, is uit bekommering voor u: gij zijt nog zo jong, „ en hebt, fehijnt het, geene ouders die u met goe„ den raad kunnen dienen : ik hoop immers dat ,, zulk eene fchoone Dame" . . . zij weende „ Wees gerust waarde vrouw ," zeide ik ; „ het  224 de gevaaren van den laster. ,, is niet uit ligtzinnigheid dat ik iet ondernam , „ 't welke gij uit liefde voor mij afkeurt: ik kan „ niet anders kiezen ; dit was ik aan mij zelve „ verpligt : ik onderwerp mij aan mijn lot , en „ zal het met geduld , ja met genoegen draagen : maar ik begrijp zeer wel dat ik bij u in uwe „ omftandigheid niet lang blijven kan : mijn voor„ raad van geld is ook niet groot , en hoewel ik „ eerst voornam met mijne handen mijn brood te s, winnen , zo dunkt mij dat het in allen opzich5, te beter voor mij zijn zoude , indien ik het ge,j luk hadde van bij braave lieden geplaatst te wor„ den : ik ben jong , en het zal mij een onbe„ grijpelijk genoegen geeven , indien ik ten allen „ tijde getuigen van mijn gedrag hebben kan; wees „ des zo goed en zie of gij mij eene plaats kunt „ bezorgen ; laat mij doorgaan voor eene uwer „ naastbeftaanden , die in London gekomen is om ,, een' dienst te zoeken; al ware het ook flechts voor „ kamenier; ik wil alleenlijk geen gezelfchapsjulfer „ zijn : " de goede vrouw poogde mij dit uit het hoofd te brengen; zij toonde mij met veel nadruks al het ongevallige van den dknstbaarcn ftaat, en vooral als men daartoe niet geboren is. Zij heeft gelijk , mijne waarde carolina ! het moet zeer hart vallen geheel aftehangen van de grilligheden eener trotfche vrouwe , die vreest dat zij haare meerderheid niet kan handhaven ten zij zij haare bedienden met kleinachting behandele: evenwel , ik zal er toe befluiten indien ik maar bedingen kan op  de gevaaren van den laster. 325 op mijne kamer alleen te eeten : lukt dit niet, dan moet ik zien wat anders te krijgen : deeze voorwaarde geef ik niet op : voor 't overige , men vindt zo wel redelijke meesteresfen als braave bedienden : mijn humeur , weet gij , is zeer lijdelijk , en indien men mij maar tamelijk wèl behandelt , zal ik te vreden zijn : ik vrees maar dat eene plaats die ik zoude verkiezen niet zo gemaklijk zal te vinden zijn : evenwel , dit is mogelijk, en ik zal hoopen. ZESTIGSTE BRIEF. wiss fannij, aan ladij belkair. V V rouw sterne heeft zig dan eindelijk laaten overhaalen , hoewel met de grootfte moeite , om mij aantebeveelen bij eene bejaarde juffrouw , die met ons in hetzelfde huis woont; zij was, vóór zij dit huis betrok, gouvernante eener jonge Ladij , die , zo als men zegt , veel eer doet aan de uitmuntende opvoeding die zij haar gegeeven heeft : zij leeft 'thans van een jaargeld 't welk haar is toegelegd , en bezoekt haare opvoedelinge dikwijls : deeze braave vrouw heeft vriendfchap voor mij opgevat ; en belooft mij zelfs bij Mijladij melvill te brengen morgen zal dit gefchieden. P  1l6 de gevaaren van den laster. Vrouw sterne heeft niet op zig kunnen verkrijgen om te zeggen dat ik haare nabeftaande was ; zij geeft voor dat dit een voorwendzel zou zijn , 't welk niemand gelooven zoude ; ik heb dan beilooten om eenvoudig mijn' naam te zeggen ; ik heb verhaald dat ik , vroeg mijne ouders verlooren hebbende , door uwen Vader was aangenomen ; dat , die deugdzaame man geftorven zijnde , ik van alles beroofd was; en verpligt om eene broodwinning voor mij te zoeken : hierdoor heb ik alles wat betrekking heeft op Sir george en deszelfs huisgezin kunnen verzwijgen : ik vlei mij , dat indien Ladij melvill mij aanneemt, ik geen gevaar loop van gevonden of ontdekt te worden : de gouvernante zeide dat Sir george malgarde daar in 't geheel niet bekend was ; iet waaromtrent ik met eenige behendigheid onderzoek deedt : zij houdt ook haar verblijf meest altoos op haar buiten , en komt niet dan zeer zelden te London — wat zal ik mij gelukkig achten indien zij mij plaatzen kan en wil! De Hemel zij gedankt! ik zal dan London verhaten , daar ik niet gekomen ben dan om mijn leven te verbitteren ! ik verwijder mij van dorblai ; en hoewel dit mij nog veel meer moeite kost dan misfehien billijk is , ik ga echter ; 1 ik wensch niets vuuriger : ik zoude mij zelve verachten indien ik niet alles in 't werk ftelde om hem uit mijn geheugen te wisfehen: zijn medelijden met mij, zijn berouw zelfs hebben niets uitgewerkt : ik hoor niets  de gevaaren van den laster. Ö27 meer van hem : hij is zo los , zo ongeftadig ! Mevrouw malgarde zo listig! zij zuilen zeker verzoend zijn , en bijgevolg is hij even fterk mijne verfmaading waardig : ik zie op nieuw alle beledigingen mij aangedaan, en wordt al geduurig meerder overtuigd dat er met hem niets is aantevangen : vrouw howard is in veele dagen hier niet geweest , en indien zij mij iets aangenaams te zeggen hadde, dan zou zij zeker bij mij gekomen zijn: morgen is de dag dat ik zal'geprefenteerd worden: ik bid dat de Hemel in deezen mij gunstig gelieve te zijn ; ik zal mijnen brief niet fluiten voor ik u de uitkomst melden kan. Hoor nu , mijne vriendin , welk een verdrietig voorval mij ontmoet is ! moet dan alles , alles mij dwarsboomen ! niets gelukken ! Gisteren , zo als ik u fchreef, was de dag dat ik bij Mijladij melvill zoude gebragt worden i Misf farmer geleidde mij zelve , (dit is de naam deiGouvernante,) een weinig bevreesd of ik onderweg ook eene kennis van mij mogt aantreffen : hoewel ik, om dit alles voortekomen, een koets voor ons beiden huurde , en mij zo veel mogelijk verborg , kwamen wij zonder eenige onaangenaame ontmoeting op het landgoed : Misf farmer leidde mij in een cabinet, terwijl zij Mijladij ging aandienen dat ik gekomen was ; en misfehien ook om in mijn P 2  C2S de gevaaren van den laster. voordeel te lpreeken : hoe onthutst was ik al dien tijd ! hoe veel leed mijne eigenliefde ! de beSchermingaftefmeeken van eene mogelijk trotfche, verwaande vrouw ; van het hoofd tot de voeten als te worden afgemeeten ; de ongevoelige Rijke met onverfchilligheid het verzoek der arme te zien aanhoo» ren ; daar te verfchijnen als een fchepzel dat niemand toebehoort ; dat als uit de lucht gevallen is! • dit alles knelde mijn hart, en ik had alle moeite noodig om mijne traanen te wederhouden : Misf farmer kwam fpoedig terug ; de blijdfehap Schitterde op haar gelaat : „ Gij zult de beste der „ vrouwen gaan zien ! herftel u een wei- „ nig ! kom aan , gij zult reden hebben om „ vergenoegd te zijn." Opgebeurd door haare woorden , en nog meer door haare levendige blijdfehap , volgde ik haar , maar kan mij niet herinneren hoe: ik had alreeds de hoop opgevat dat nu alles wèl gaan zoude; maar hoe bedriegelijk is de hoop voor ongelukkigen ? wat doet zij toch anders dan van tijd tot tijd ons een weinig te vleien , en daardoor Staande te houden ? ik volgde des MisS farmer, en mijne gerustheid nam toe ; maar verbeeld u mijne verwondering , mijn verdriet, toen wij, een klein boschjen doorgaande, om in het huis te treeden, Lord temple ontmoetten , die daar op een bank zat te leezen ! verSuft , verlegen , in verwarring , ja zo ontSteld dat mijne beenen bijna weigerden mij te draagen , was mijne eerfte werktuiglijke beweging om terug  de gevaaren van den laster. 229 te gaan : Misf farmer bragt mij eerst tot mij zelve , door mij te vraagen wat mijn oogmerk was — Mijlord temple wierp zijn boek weg , kwam na mij toe , niet minder verbaasd dan verlegen , en vroeg : „ Zijt gij het zelve Misf fannij ? Hemel! „ maar ik bedrieg mij niet: is 't mogelijk! zijt gij „ het zelve over wie ik gisteren hoorde fpreeken ?" hij vattede mijne hand, dwong mij een weinig op de bank te zitten : Mijladij, meenende in huis te gaan , zag dit alles en ftond verwonderd • zij zeide niets wat kon zij zeggen ? wat anders dan: ,, Wees zo ontfteld niet Misf" dit zeide zij met eene zeer minzaame Item : ,, het doet mij leed dat gij „ zo ontroerd zijt." Ik was indedaad zo bleek als de dood en beefde : ik wilde fpreeken maar wist niet wat te zeggen —- vol verwarring fprak ik van verfchooning, van mijn ongeluk, van te mogen vertrekken, maar niets achtervolgende : ik was zo wèl verzekerd geweest dat Lord temple met Ladij selltj naar Schotland vertrokken was , en nu was hij de eerfte die mij hier ontmoette ; door wat toeval weet ik niet ; hij was in Engeland gebleeven : Mijladij melvill en Lord temple verzuimden niets om mij te doen bedaaren , maar vergeefsch ; ik ging als een zinloos mensch naar de koets die voor de laan mij wachtte : Misf farmer had de goedheid mij te volgen : „ Wat is dit alles dan Misf," zeide zij , ,, wat zal ik aan Mijladij zeggen ? zij zal „ mij zeker de reden vraagen : het is waarlijk zo  53° de gevaaren van den laster. doende zeer onaangenaam zig met de zaaken van „ andere menfchen te bemoejen : zo onkundig van „ liet geen u betreft , zal mijne pooging om u te „ plaatfen vreemd voorkomen" deeze verwij¬ tingen , hoe billijk , liet ik onbeantwoord , ik kon niet fpreeken: „Heb ten minste," zeide zij, onder het henen rijden , „ de beleefdheid van mij „ te antwoorden: wat moet ik zeggen aan Mijla- ,, dij?" ik viel haar met traanen om den hals „ Ach ! vergeef mij de moeite die ik u „ thans aandoe ; 't is buiten mijn fchuld ; en ik „ hoopte er zo veel goeds van ! ik ben 011- „ gelukkig , dat zie ik : bekommer u niet wat gij „ aan Mijladij zeggen zult : Lord temple zal „ haar wel ten vollen onderrichten :" ach Caroline ! ik vrees , ik vrees , dat hij mij in dat licht zal geplaatst hebben , waarin men mij bij Sir george befchouwde: en mijne vlugt! ik ben raadloos ! ook dit zal nog eene bittere vrucht van- den Laster zijn : als men ééns van zijnen goeden naam beroofd is, is men onherftelbaar bedorven! ik moet mij hiervan afmaaken — mijn hoofd word duizelig. In huis komende verliet Misf farmer mij zeer onvergenoegd , en zeide : „ Ik wil wel belooven „ voortaan niet zo voorbaarig goedhartig te zijn : „ gij hebt niet wèl gedaan Misf, maar gij zijt nu „ te ontroerd om verder daarover te fpreeken " zij ging weg ik was in mijn eigen rampfpoed geheel verboren, ftomp , ongevoelig, zeer bedwelmd.  de gevaaren van den laster. 231 EEN-EN-ZESTIGSTE BRIEF. miss fannij, ten vervolge van den voor gaanden. M ijne gezondheid is niet fterk genoeg om zulke geweldige fchokken uitteharden en ongekrenkt te blijven : ik viel in eene gevaarlijke ziekte die mij tot aan den oever van bet graf gebragt heeft; maar aleer die uitbarstte kreeg ik een bezoek van vrouw howard ; zij vondt mij te bed liggende ; zij aarfelde om mij nu alles te berichten ; doch ik hield zo fterk x »y— , 1 =~ e* VIJF-E N- ZESTIGSTE BRIEF. miss fannij, aan ladij eelkair. Sedert mijnen laatften hebben wij eenige dagen van huis geweest, om een landgoed, dat INlijlord in eene andere Provincie heeft, te gaan zien , en order tot groote verbeteringen te geeven: Mijladij is zo zeer op mijn bijzijn gefield , en ik vinde zo  de gevaaren van den laster. ü£5 veel verrnaaks in bij baar te zijn, dat ik in al dien tijd niet gefehreven heb: o mijne vriendin ! mijn fmaak in het buitenleven is niet verminderd; integendeel, ik geloof dat ik een aangenaam leven nergens met zo veel genoegen zoude kunnen genieten dan op het land ; daar vind ik mij geheel weder , en zag met het levendigst genoegen zulke voorwerpen als mij van mijne eerfte kindschheid omringden : Mijladij heeft in deezen geheel mijne verkiezing , eit deelt nooit in de lastige of wilde plaifieren der ftad, dan als zij die niet kan ontfnappen : Misf farmer heeft al de eer haarer opvoeding: maar indien Mijladij dat waarlijk goed verftand en geleidelijk hart niet hadde, zij zoude zeker nog zo jong en in alle mogelijke omftandigheden om een modieus Stadsleven te voeren , dus niet geklemd zijn : onder alle haare goede hoedanigheden is de zucht om haare fchatten medetedeelen geene der geringde : en het fehijnt dat zij in deezen van niemand afhangt , maar de neiging van haar goed hart onbepaald kan involgen. Op onze terugkomst zijn wij London gepasfeerd, en dewijl wij daar een' dag ftil bleeven , heb ik vrouw howard verzocht bij mij te komen ; zij kwam , mag ik zeggen , gevlogen, om zig zelve getuige te maaken van mijn geluk en het te genieten : met hoe veel ijvers deelen zulke deugdzaame menfchen in het geluk hunner vrienden! geen nijd , geen afgunst ! alles is zo oprecht gemeend als natuurlijk uitgedrukt : daar is een tijd geweest  256 de gevaaren van den laster. dat dit alles mij zo eigenaartig toefcheen; maar federt lange verwonder ik mij daarover : zij gaf mij een' brief van dorblai, die hij juist aan mij meende aftezenden : hoe is hij in angst ! hoe vreest hij dat Lord temple zijn ongeluk , 't welk hij echter zig zei ven verwijt, onherflelbaar zal maaken! — lees de copij. ■»a-= —==!>§i, . —=3.». ZES-EN- ZESTIGSTE BRIEF. sir dorblai, aan mis fannij. II ebt gij, mijne dierbaare fannij ! wel een denkbeeld van de pijnigingen die de ongerustheid aan een hart, zo heftig en zo driftig beminnend als 't mijne, kan doen gevoelen ? ik ben raadloos! uw verblijf bij Mijladij melvill; het onafgebroken bijzijn van Lord temple ; zijne gedachten over u die mij voor lang bekend waren; zijne oplettendheden, zijne liefde, uwe erkentenis ontftellen mijne reden: gij zult hem gehoor geeven ! gij zult u wreeken over al het ongelijk dat ik u heb aangedaan ! en aan wien heb ik dit alles te wijten dan aan mij zeiven? fannij! maak geene vergelijking tusfehen Lord temple ea mij : hij heeft u nooit flecht behandeld, maar kan hij u beminnen zo als ik u bemin , met hetzelfde vuur , dezelfde gehechtheid ? mijne verraderijen om-  de gevaaren van den laster. 557 omtrent u , mijne wroegingen , mijne angsten , mijne droefheid zijn zo veele fprihgveêren die mij aanzetten , die mij ontgloejen : nogmaals! vergeef mij alles , vergeet die verongelijkingen die mijne pijnigfters zijn ! eisch , beveel , befchik over mijn lot; moet ik het huis verhaten welks bewoonfter ik niet langer zonder afgrijzen zien kan ? fpreek, gij zult gehoorzaamd zijn : wat is haare woede , haare wraak ; wat is mijn fortuin , mijn leven in vergelijking dier liefde die nu mijn geheele ziel vervult ? mijne fannij ! mijne waardige vriendin ! kunt gij mij niet gerustftellen ? blijft gij onverzetbaar tegen mij gekant ? beloof mij maar dat gij voor mij niet verlooren zijt ; dat mijn gedrag, gevoegd bij mijne liefde, u zal bewegen om van uw befluit aftegaan : ik zweer u , dat gij mij nog eens uwer waardig zult vinden , indien ik u ooit waardig zijn kan : ach mijne fannij ! denk aan onze dagen van geluk en onfchüld ; toen was ik uwe beminde dorblai ; ik zal niet rusten voor ik u overtuigd heb dat mijne beginzels wek verduisterd, maar niet uitgewischt waren,, en dat ik met het oprechtfte berouw tot de deugd wederkeer , vóór dat de ondeugd nog van mij afwijkt : maar ik ben zo overftelpt dat ik niet langer fchrijven kan ; o mijne fannij ! Ik heb hem geantwoord en hoop dat hij meerder gerust zijn zal : ik beken dat zijn brief mij getroffen heeft: ik zie hem daarin zo als hij is , en R  *53 DE gevaaren van den laster. indien ik mij konde vleien dat hij bij zijne, nu oprechte voorneemens, volharden zoude, ik moet u bekennen dat ik dan met er tijd zoude kunnen befluiten om hem mijne wederliefde te fchenken : ik heb hem aangezet om het huis van Mevrouw malgarde niet te verlaaten ; laat hij daar blijven, nu zij ontdekt is kan zij niet langer gevaarlijk voor hem zijn , en mij des niet bedroeven : wat voorwendzel zoude hij ook neemen bij Sir george? is er ooit aan te denken om dien braaven man hunnen fchuldigen handel te ontdekken ? dit zeker zoude hem eene flechte dienstbewijzing zijn : laat hem ten minsten hiervan onkundig blijven ; het zoude zijn deugdzaam hart al te zeer bedroeven : laat hij blijven bij zijnen edelmoedigen weldoener , en zo veel mogelijk onbekende verongelijkingen vergoeden: ik vermaan hem, om zijnen wandel te verbeteren , en dus zig zijnen uitmuntenden Vader waardig te gedraagen ik verzeker hem dat Lord temple geen den minsten indruk op mijn hart maakt, hoe hoog ik zijne verdiensten en beminnelijke hoedanigheden fchat : voor 't overige moet hij geduldig afwachten wat ik doe ; maar hij zelf zal mij in mijn voorneemen doen volharden , of oorzaak zijn dat ik daarvan afga : meer kan ik vooruit tegenwoordig niet zeggen.  DE CEVAAREN VAN DEN LASTER. 259 ZEVEN- EN- ZESTIGSTE BRIEF. SIR HARRIS , AAN MISS SPRINGLER. Het belang dat ik als de vriend van dorblai ja mag ik het zeggen , als uw vriend , in u beiden flel, doet mij de pen opvatten om u een weinig over hem te onderhouden : de hoogachting die ik altoos voor u voedde ; de vriendfchap die ik hem toedroeg , fpoort mij aan om u eenig bericht nopens zijne denkwijze medetedeelen : hij heeft mij niets verborgen van alle zijne dwaasheden, van al het ongelijk u aangedaan ; maar zijn berouw daarover is zo groot, en oprecht, dat mij woorden ontbreeken om mij daar wèl over uittedrukken. Ik zende u daarom zijnen brief aan mij; lees dien , en oordeel of zijn hart dien heeft opgefteld , en of gij des niet zoudt kunnen befluiten , niet alleen om hem alles te vergeeven maar ook in uwe genegenheid te herftellen? niemand dan gij Misf, waart in ftaat om hem op den weg der deugd wedertebrengen , maar ook om hem dien beftendig te doen bewandelen: hij heeft u ten allerfterkflen misdaan, doch een edelmoedig hart vergeeft aan het berouw alles wat er misdaan is : geef hem weder aan de maatfehappij der beste menfchen , en zo ik hem R 2  s6o de gevaaren van den laster. wel ken , zult gij uwe belooning in uw wederzijdsch geluk vinden : hij heeft veel wegs afgeloopen , doch hij is niet verhard in het kwaade : ik hebbe de eere mij te tekenen enz. AG T-EN-ZESTIGSTE BR. IE F. miss fannij, aan l ad ij belkair. T yadij melvill is zo levendig in haare genegenheid dat zij zig geen oogenblik kan fcheiden van hun die zij bemint, zonder dat dit haarleed doet: zij vindt zo veel genoegen in mijn gezelfchap dat ik bijna nooit alleen ben of tijd genoeg heb om aan u te fchrijven : ons leven is ook zo gerust, zo eenpaarig ftil, zonder eenzelvig te zijn, dat ik niet veel te fchrijven heb dan dat ik zeer gelukkig ben , en dat dit geluk zeer verfterkt wordt door de hoop die ik meer dan ooit omtrent dorblai heb : ik weet wel, mijne vriendin , dat men zig gaarne vleit met iet, het welk men vuurig verlangt; maar ik meen dat uw broeder indedaad den weg der ondeugd verlaaten heeft , en zig bevlijtigt om de haatelijke indrukken die ik van hem heb moeten opvatten geheel uirtevvisl'chen : zijn vriend harris heeft mij eenen brief van hem medegedeeld die mij in deeze hoop bevestigt: gij kent harris ,  de gevaaren van den laster. 261 gij weet dat hij een ijverig vriend is , zo wel van mij als van uw' broeder ; en dat in weêrwil zijner dwaaze levenswijs , hij een eerlijk man is en blijft, die meer door zijne zinlijke zwakheid dan door fmaak in losbandigheid zig bedorven heeft : ik ben des gerust dat alles ter goeder trouwe is., en dat uw broeder denkt zo als hij aan zijnen vriend fchreef: blijft hij in deeze gedachten dan is ;hij behouden ; en uwe vriendin kan nog eens in eene nadere betrekking tot u ftaan dan nu: evenwel ik moet hiervan nog meerder bewijzen hebben; ik ga in deezen geenzins van mijn regel af: ,, Dat „ de hervormde lichtmis de beste man niet maakt"— ik geloof alleen in opzicht tot uwen broeder dat hij, indien hij binnen zo weinige maanden terug keert van zijne buitenfpoorigheden , hij dan meerder een verdwaald , door list en zinlijken lust weggefleept jongeling dan wel een lichtmis moet genoemd worden: laat nu de beweegreden zijn wat zij wille ; liefde, zo gij wilt voor mij , vrees van mij te verliezen ; dit is echter waar , dat een lichtmis niet eens vatbaar is voor dergelijke gevoelens , en de grootfte vijand van het huwelijk blijft, tot dat of ziekte of armoe , of welke beweegreden hij van even Hechten aart moge hebben , hem doen befluiten eene vrouw te neemen : o mijne vriendin ! zoude ik nog eens zo gelukkig zijn ? zou dorblai mijne liefde verdienen en mijne achting herwinnen moeten ? Nog één woord over Ladij melvill : zij is de R 3  i62 DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. vreugd van dit huis ; niets is zo aangenaam als haare gelprekken : alles zo , ongemaakt, zo hartlijk , zo wèl gemeend ; zij is zo gerust in zig zelve ; haar humeur is zo eenparig , zij is zo voorkomend , dat als men een dag met haar heeft omgegaan , het is of men haar altoos gekend had; zij bemint haar' man met alle de zoete tederheid van een vleiend gelukkig kind ; maar het komt mij voor dat zij te groote uitgaaf in haare liefde doet: hij ontvangt alleen met beleefdheid haare onfchuldige en zeker voor ieder ander man zo verbindende , liefkoozingen : als zij hem roept dan heeft zij iet zo onweèrftaanbaar innemends in haare Item, dat het mij zelve roert : deeze engelachtige vrouw bemerkt niet dat Mijlord haar op eene voor mij zo fbotende , hoewel beleefde wijs beantwoordt : het wantrouwen , de argwaan , de verdenking kunnen onmogelijk in zo een eenvoudig deugdzaam , laat ik zeggen engelenhart , toegang vinden : hoogmoed is haar zo vreemd dat zij niet eens vermoedt , of zij eene andere behandeling mogt verwachten : zij is ongetwijfeld gerust van zijn hart; en weet dat ieder zig in zijne liefde of afkeer niet op dezelve wijze uitdrukt maar hoe kan hij zo koel omtrent zijne vrouw, zo het tegendeel voor alle andere vrouwen zijn ? ik begrijp niet hoe zij , met zo veel natuurlijk oordeel, dit niet opmerkt! wat mij betreft, ik kan hem om deeze reden niet dulden ; de minzaamheid deezer bekooreüjke vrouw omtrent haaren man , (en omtrent dien  de gevaaren van den laster. 2.6% alleen) boezemt mij zo veel belang voor haar in , als het Mijlord bij mij in een Hechter licht plaatst. NEGEN-EN-ZESTIGSTE BRIEF. miss fannij, aan l ad ij belkair. Ik was deeze morgen alleen in mijne kamer; Lord temple , die de deur open vond , kwam binnen; boog zig zeer beleefd , ging zitten , fcheen veel te zeggen te hebben en zweeg geheel ftil : dit maakte mij wat verlegen ; maar ik herftelde mij en begon het gefprek met mijne erkentenis voor Mijladij te betuigen , aan wier goede hoedanigheden en beminnelijke eigenfchap ik met al den ijver der vriendfchap recht deed ; ik fprak over het geluk dat 'er voor mij lag in haar bijzijn , en voegde er bij : dit, Mijlord! had ik mij nooit durven of kunnen voorftellen ; ik roerde van ter zijde aan , welk een onderfcheid dit leven en 't geen ik te London leidde voor mij bevatte; en poogde hem te noodzaaken om mij medetedeelen wat of hij toch over mijne vlugt van 't huis van Sir george , over mij gedacht had. Hij rees op , wandelde een wijl door de kamer, en eindelijk voor mij ftil houdende , zeide hij : ,, Kunt gij Misf springler wel vergeeven dat ik R 4  264 de cevaaren van den laster. „ eene nieuwsgierigheid had welke ontftond uit liet „ leevendst en tederst belang ? gij kunt niet twij„ leien of ik verbaasd was toen ik hoorde dat de „ beminde en geachte bloedverwante van Sir geor„ ge in de droeve noodzaaklijkheid gebragt was, om „ een verblijf te zoeken en eenen ftaat zo verre „ beneden haar :" ik werd zeer rood , mijne carolina ! denkende dat deeze eerlijke jongeling mij konde verdacht hebben ; 0 die fnoode Mevrouw iualoarde ! wat verdient zij niet aan mij, al had zij mij geen ander leed toegebragt , dan in mijne ziel zo geduurig aandoeningen optewekken, die mij zo vreemd als mijner onwaardig zijn ! „ Gij ziet Mijlord ," zeide ik , „ hoe de naam „ van eenen man die met reden door heel de we ,, reld zo hoog geacht werd mij onthutst, en dat „ zo onnozel ! ik twijfel niet of gij weet welke „ verfoejelijke dingen men mij heeft nagegeeven — „ laat ik er mogen bijvoegen dat ik zeer wel weet „ hoe gij mij verdedigd hebt , en hoe uwe achting „ voor Sir george niet verminderd is ; ik zal u „ nu alles vernaaien: de fnoode mishandeling mijns „ goeden naams , de fehaamte over de weldaaden „ die hij mij bewees , en die men aan de vuil (te „ oorzaak toefchreef, deeden mij befluiten , om , „ ten welken koste ook, daarvan aftelban" „ Maar," vroeg hij , „ hoe heeft Sir george , „ ooit daartoe zijne toeftemming kunnen geeven?"— Ik viel hem in de rede : „ hij heeft van dit mijn „ oogmerk niets'geweeten; zo min als van de oor-  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. 265 „ zaak die mij hiertoe deed befluiten : ik heb hem „ gefehreven wat ik gedaan had zonder mij uitte„ laaten over de fnoode lastering van mij verfpreid; ,, dit verdriet heb ik hem gefpaard , hoewel dit „ zwijgen de oorzaak werd dat hij tegen mij zeer „ is ingenomen , en mijne vijanden de gelegenheid „ gaf mij verder te bederven: ik kon deezen waar,, digen man dit niet openbaaren." Lord tempee was zeer getroffen : ik zag dat hij te vergecfsch moeite deed om zijne aandoening te verbergen: hij vattede mijne hand ■ „ Waarde „ Misf spuingeer !" riep hij uit: „ hoe edel, „ hoe groot hebt gij gehandeld ! o ik heb nooit ,, getwijfeld aan uwe volmaakte onfchuld 1" welk een genoegen mijne caroijna ! goedgekeurd te worden door een deugdzaam hart in de moejclijke handelwijze door ons gehouden ! hoe rijklijk betaalt dit alles wat ons zo veel gekost heefr. Na wij nog eenigen tijd hierover gefproken hadden , verzekerde hij mij op nieuw van zijne allerbijzonderste achting : in zijne oogen ben ik dan gerechtvaardigd , maar hoe veele menfchen denken nu nog op eene hoonende en bedroevende wijs over mij ! hoe klein is het getal der geenen die nooit iets Schandelijks gelooven , alvoorens zij wèl overtuigt! zijn door een genoegzaam onderzoek naar het charakter der gehoonde ! hoe veele vinden in de vernedering van een ander voedzel voor hun eigen waan ! en hoe behendig is de laster als zij ons bederven wil ! ongetwijfeld is mijn goede naam voor R 5  2.66 de gevaaren van den laster. altoos verlooren ; dit kom ik nooit te boven , en kan ik, zo dikwijls ik mij hierbij bepaal, wel zo gelukkig zijn als mij , buiten dit wreede herdenken , hier alles maaken moest ? Ik fluit deezen niet zo treurig ; ik zal u nog een weinig over deeze allerbeminnelijkste vrouw fchrijven : hoe gelukkig behoorde haar man te zijn! en evenwel, hij ondervindt met haar de onveri'chilligheid der gewoonte; hoe ben ik verontwaardigd! en nog te meer , om dat hij zig bij mij gedraagt en uitdrukt op eene wijs die mij doet zien dat hij zeer wel in ftaat is om met tedere oplettendheid te handelen : ik moet bekennen dat hij mij moejelijk valt cn mij verveelt : Ladij melvill , die dit alles aanziet voor vriendlijke deelneeming in mij, is daar ondertusfchcn in verrukking over, en prijst zijn edelmoedig gevoelig hart : ik moest er ook misfehien zo ftreng niet over denken, maar ik weet het niet, doch alles wat van zijn' kant komt ftaat mij tegen : ik doe wat ik kan om den fchijn van ondankbaar te mijden , en het fpijt mij dat Lord melvill mij de erkentenis moejelijk maakt : buiten dit ben ik hier allergelukkigst; uw broeder fterft van verlangen om mij hier te zien ; dit is zeer wel te begrijpen ; daar alle zijne aandoeningen zo leevend zijn, kan hij dit niet met gelaatenheid zitten wachten : alle dagen zendt hij mij brieven opgevuld met de tederfte verlangens om mij te zien , om in mijne liefde gelukkig te zijn ; maar zijne onvoorzichtigheid geeft mij ook op nieuws re-  j0e gevaaren van den laster. 267 den tot ongerustheid : hij ligt geheel overhoop met Mevrouw malgarde ; hij kan haar niet langer verdraagen , en federt deezen afkeer , zegt vrouw howard , die hem dagelijks fpreekt , en die hem overal in het oog houdt , in zijn geheele gedrag , zijn zijne woorden , zijne bedrijven beter dan onberispelijk : 'als ik zijn verandering omtrent Mevrouw malgarde befchouw , zeg ik, hebben de mannen dan nimmer eenig vermogen over hunne driften ? altoos geweldig , altoos onder haare overheerfching ! dorblai vooral , (leeds in uiterften , wil volftrekt openlijk met haar breeken : hij ziet niet welke gevolgen dit voor mij hebben kan , of ook dat hij , dus doende , zijne eigen fchande openbaar maakt : dan dit neemen onze jonge lieden zo zwaar niet : het is als of, zo zij van hunne misdrijven afzien en die verfoejen , dit alles is wat noodig zij , om hen weder in dien ring te herftellen , waaruit mannen van onbefmette zeden zig nimmer gerukt hebben ! dit is in dorblai nog veel minder te verfchoonen , dan in veelen die zulk een' Vader en zulk eene opvoeding niet hadden ; die in de wereld geftooten werden zonder leidsman , en met een hart 't welk de liefde nog niet kende: hoe veel ik ook zegge om hem hiervan te weerhouden, is vergeefsch ; 'hij wil het vermaak hebben om haar te befchaamen ; om haare ftreeken en lasteringen omtrent hem en mij aan den dag te leggen: dwaaze jongeling! hij zal dus doenx de haare wraak aanprikkelen , en wie is in ftaat  2Ö8 de gevaaren van den laster. om te voorzien waartoe zij dan nog komen zal liet blijkt dat zij hem bemint zoude ik zeggen, indien in zo een bedorven hart liefde plaats konde vinden : dit is zeker , dat hij voor haar noodzaakelijk geworden is , en dat dit haar nog gevaarlijker maaken zou , ook voor dorblai. Lord temple is de oorzaak van uws broeders onftuimig gedrag, die, zegt hij, heeft alle voordeelen op hem ; op hem die van mij wordt afgehouden , en die zeker mij maar te veel reden gaf om hem niet bij Lord temple te vergelijken • wat ik hierover zegge , is vergeefsch. <= —^fe ■ ig- ZEVENTIGSTE BRIEF. miss fannij, aan laeij belkair. jLord melvill overlaadt mij met gefchenken; zo veele giften kwetzen mijne eigenliefde; ik kan niet uitdaan zo veel verpligting aan hem te hebben; hij geeft met zulk een ongewoon vermaak ; hij flaat zijne oogen zo doordringend op mij , om als 't ware te zien hoe ik zijne mildaadigheiil opneem, en wat die bij mij uitwerkt , dat mij zulks eene onbefchrijvelijke moeite veroorzaakt : ach ! indien hij zien konde hoe mijne fierheid hier tegen oprispt, en zig beledigd acht ! ben ik misfehien te be-  de gevaaren van den LASTER» StCO. Schuldigen over deezen eigenwaan ? neen zeker ; want de weldaaden van Mijladij brengen geheel andere gevoelens in mij voord ; mijne erkentenis is voor mij verrukkelijk en ik aanbidt mijne weldoenster ; wat is dan toch dit grillig onderlcheid; wat zijn deeze zo verbaasd van elkander afwijkende gevoelens omtrent twee perf jonen die zig beiden voorbij ltreven om mij te verpligten ? ik weet het zelf niet, maar ik voel dit zo, en dit is genoeg voor mij om het aan u medetedeelen. Lord temple heeft zig gedeclareerd: ik heb hem bedankt met al die erkentenis en dat gevoel 't welk zo een verzoek mij moest veroorzaaken: hij is daarop vertrokken , maar zeide mij dat hij bleef hoopen; hij heeSt tegen Mijladij gezegd , dat dit niets dan uit eene te groote kieschheid voordkomt , dewijl ik niets heb en zijne goederen zo groot zijn : maar hij vleide zig dat bij zijne terugkomst hij gunstiger zoude ontvangen worden , ten minste hij zoude niets verzuimen om mij van de oprechtheid en vuurigheid zijner liefde te oveituigen : hij houdt zig verzekerd dat ik niemand bemin ; zo lang als hij des niet overtuigd zij dat mijn hart voor niemand is vooringenomen , zal hij hoopen op het geen hij het geluk van zijn leven noemt. Ladij heeft mij dit alles verhaald , en vroeg mij wat ik toch tegen zo een eerlijk beminnelijk man konde hebben ? terwijl ik alle recht aan zijn uitmuntend charakter deed heb ik alleen gezegd dat ik in 't geheel niet geneigd was om van Staat te  2.?0 de gevaaren van den laster. veranderen : Mijlord heeft dit mijn voorneemen hoogst goedgekeurd en weidde breed uit in de aangenaamheden der vrijheid : Mijladij gaf ten antwoord : ,, Dat zij voor zig een welgefloten huwe„ lijk voor den grondflag van alle huislijk geluk „ hieldt" ik ben verwonderd dat deeze lieve vrouw dus denkt ; Mijlord had hier veel meer reden toe : ik heb aan dorblai alles, Lord temple betreffende, gefchreven, als ook dat die vertrokken was : nu hoop ik dat hij wat geruster zijn zal. Eene aangenaame tijding voor mij : Ladij selbij is op haare terugreis ; alle haare zaaken zijn ten haaren genoege afgeloopcn ; en dewijl zij dus in Schotland niets meerder te doen had, heeft zij haar uitblijven zo zeer verkort als eenigzins doenlijk was: wat verlang ik om deeze waardige vrouw te zien , te omhelzen , en te zeggen hoe gelukkig ik ben ! Vaarwel mijne vriendin ! men verzekert mij dat ik nog in lange geene brieven van u kan hebben welk een afftand ! —^ff?,,— . „,g,, EEN-EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. miss fannij, aan ladij eelkair. u w broeder is een gek : hij kan zig niet gerust houden , en ik moet altoos dcelen in zijne dollig-  de gevaaren van den laster, 271 heden ; hij heeft mij nu federt eenigen tijd vier boden 's daags gezonden ; niets is zo onbefcheiden als zijn lastig ongeduld; Lord melvill is nieuwsgierig ; hij ondervraagt en ontrust zig over de brieven die ik ontvang ; over de antwoorden die ik fchrijf; fpot daar over , en fomwijlen met vrij wat Scherpheid; de goedheid van Miladij brengt alles weer te recht : hoe onuitfprekelijk dierbaar is zij mij ! welk eene meerderheid van gevoel is er in het hart eener vrouw die bemint dan dat van een' man : hoe veel kieScher, hoe veel deelneemender is het ! Ik heb vrouw howard geSproken ; zij heeSt mij onder anderen verhaald dat uw broeder omtrent Mevrouw zijn hoofd gevolgd heeft ; dat zij de grootfte vijanden zijn , en dat zij Sedert nog veel ondraagelijker is dan voorheen: vrouw howard houdt zig verzekerd dat Sir george nergens van weet, en dat beiden voor het uiterlijke zeer beleefd tegen elkander zijn : dorrlai is federt meest altoos bij Sir george : dit verheugt mij , en geeft mij hoop dat zijne verbetering oprecht en beStendig zijn zal ; ten minste hij doet alles wat hij kan om zijn ongeregeld gedrag te vermijden , en zegt aan vrouw howard dat hij voor zijne losbandigheid de Sterkste aSkeer gevoelt, MisS malgarde is de bruid , met een jongen Lord, die hooge bedieningen bekleedt, veele Schatten maar nog meer Schulden heeft : men zegt dat hij ondraagelijk trotsch en verwaand is: dit huwelijk  274 de gevaaren van den laster. is fterk tegen den zin van Sir george ; hij heeft het door reden willen tegengaan; maar Misf, dronken van haare aanftaande grootheid, heeft hem geantwoord , dat deeze partij haar voegde en dat zij den Lord volftrekt hebben wilde: Sir oeorge werd haastig en poogde zig voor den eerften maal van zijn vaderlijk gezach te bedienen ; doch dit gezach is daar geheel krachtloos : Misf heeft tot haare moeder toevlugt genomen , en die zwoer dat zij deeze zaak in fpijt van Sir george zoude uitvoeren ; alles wat hij heeft kunnen zeggen gaf alleenlijk oorzaak tot hooge verfchillen ; zijn raad werd niet aangehoord of verworpen : hij heeft hierover groot verdriet : ik ken den goeden man aan dit alles : nooit zag men zulk eene toegevenheid; 't het zal zo zijn , zijner heerschzuchtige vrouw flaat hem neder, en doet hem zijner onwaardig handelen : wat jammer dat zo een eerlijk , verftandig man , aan de rust van zijn huis altoos alles opofferde ! bij heeft geen' wil meer . . . maar voegt het mij mijnen weldoender dus van zijne gebrekkige zijde aftebeelden ? ik fchrijf aan mijne vriendin ; dit moet mijne verfchooning zijn , en mijn oogmerk was geenzins om hem in haare achting te doen daalen hoe weinig mannen zijn gelijk aan uwen zaligen Vader! TWEE-  de gevaaren van den laster. =73 TWEE-EN-ZEVENTIGSTE BRIEF. miss fannij, aan l ad ij belkair. is er met dorblai toch aantevangen ? de bedaardheid van anderen maakt hem nog driftiger ; het woord geduld zet hem in vuur ; vergeefsch vermaan ik hem om zig befcheidener te gedraagen; geef ik hem hoop op het geen hij zo boven alles wenscht; bid ik hem niets te overhaasten , hij kan niet, is zijn herhaald antwoord ; hij kan niet op zulk een' afftand van mij blijven , en zo weinig zeker zijn van mijne herkregene wederliefde. Hij heeft een bezoek gaan afleggen bij Mijladij selbij , die hij zo weinig kent , of liever met wie hij zo weinig verkeerde ; hij heeft haar zijn verdriet, zijne ongerustheid, zijne vrees , zijn onwaardig gedrag te mijwaards , zijn oprecht berouw daarover medegedeeld ; met één woord , hij heeft haar alles gemeld , uitgenomen , (immers dit vermoede ik?) zijne fchuldige verkeering met Mevrouw malgarde : hij heeft haar gebeden Sir george in zijne belangens overtehaalen , en te bewerken dat hij ons huwelijk toeftonde ; hij hoopt dat indien zo veele braave lieden als ik mijne vrienden mag ft  274 de gevaaren van den laster. noemen zig bij mij ten zijnen voordeele willen laaten gebruiken , dat het dan mogelijk zij dat hij gelukkig worde met zijne dierbaare fannij : Ladij selbij hoorde hem met de grootfte verwondering ; „ Hoe ," zeide zij : „ is Misf fannij bij Mijladij „ melvill ! weet gij dit wèl ; zijt gij niet mis,, leid?" hij bevestigde dit. Hierop verhaalde zij hem het volgende: „ Ik ,, heb federt mijne terugkomst Sir george gefpro„ ken ; hij zeide mij toen ik hem naar Misf fan„ nij vroeg , dat hij , zeer ongerust zijnde over „ haar vertrek , poogingen aanwendde om haar op„ tefpooren ; dat zijne vrouw hem daar van had „ afgebragt door hem met eene haare omgekochte wijven te doen fpreken; dat dit wijf hem, (doch „ onder verzoek van geheimhouding,) verklaard „ had , dat Misf fannij bij haar aan huis, doch „ in geen' ftaat was om gezien te worden ; dat „ een jong Heer die haar alle dagen bezocht alles „ voor haar betaalde ; en dat Misf zeer wèl te „ vreden en zeer welvaarend was" Ladij selbij befchuldigde haar zelve om dat zij dit geheim Sir george had afgedwongen; maar zeide, dat zij in deezen geen ander oogmerk had gehad dan om te weeten waar ik mij bevond ; hij was over dit geval zeer bedroefd , en vast overtuigd dat hij niet misleid was. Naauwlijks had uw broeder geduld genoeg om dit alles aantehooren ; gaf zig aan alle zijne woede over, en bragt toen zulke bewijzen van Mevrouw  de cevaaren van den laster. 2~j malgarde's fnoodheid omtrent mij in, dat deeze braave vrouw, hoe ongunstig zij ook over haar dachte, verftomd bleef : „ Maar ," vroeg Ladij selbij , „ wat is toch de reden van deeze zo alles over„ fchrijënde kwaadaartigheid ? ik zie de genoeg- „ zaame beweegreden niet door ? dorblai was over deeze vraag zeer in verlegenheid , hij kon de jaloufie deezer vrouw niet opgeeven zonder zijn eigen charakter te onteeren: gelukkig voor hem merkte Ladij selbij aan : „ Dat er altoos zulke bedorvene zielen zijn geweest die kwaad doen alleen „ om dat het kwaad is :" ik voor mij , mijne carolina , geloof dat Ladij selbij zig in deezen bedriegt : ik zeker , kan niet denken dat er zulke verkeerde fchepzèjs zijn kunnen, die kwaad doen zonder dat daaruit voor hen eenig goed voordvloeit : indien de ondeugd fmartlijk is voor elk die door haar lijdt, wie kan twijfelen of zij haare vrienden ongelukkig maakt ? zou men niet veel eerder mogen befluiten , dat ondeugd eene onnatuurlijke gefteldheid is , uitloopende op perfoonlijk belang , en geleid door een valsch oordeel ? te verre ingevolgde driften worden zelfs voor natuurlijk goede menfchen , zo gevaarlijk , dat men moet fchrikken over de verwoestingen die zij aanrichten ? en wat kunnen zij niet te weeg brengen bij menfchen zonder beginzels en overgegeeven aan zinlijken lust ? indien deeze booze vrouw geen zo alles overschreeuwend behaagen in dorblai gevonden hadde , zij zoude zeer zeker nooit mijne welS 2  £76 de gevaaren van den laster. doenfter , maar ook nooit mijne listige vijandin geworden zijn : het is maar eene zekere zaak, geen uitwerkzel zonder oorzaak : deugd is ons natuurlijk , maar om ondeugend te worden moeten wij iet bedoelen 't welk wij op het effen pad der deugd niet kunnen verkrijgen. Uw broeder is zeer in zijn' fchik met dit bezoek ; hij hoopt alles van het belang dat Mijladij in mij neemt ; maar ik ben zeer ongerust wat of dit alles , nu alles ontdekt is , ook bij Sir george zal uitwerken ! want ik zie niet dat dit langer voor hem een geheim blijven kan. DRIE-EN-ZEVENTIGSTE BRIEF. miss fannij, aan ladij belkair. w ie denkt gij mijne vriendin dat mij den brief van Ladij selbij , welken ik voor u ga affchrijven, gebragt heeft ? claire ! haare vreugd toen zij mij zag was onbefchrijvelijk, zij kon zig niet dankbaar genoeg uitdrukken , om dat ik haar bij haare Ladij had aanbevolen , en werd niet moede van over deeze uitmuntende vrouw te fpreeken : hoe veel genoegen mij dit ook gave, het werd ten hoogften overtroffen door het geene zij mij van uwen broeder verhaalde ; hij heeft overvloedig voor haar  de gevaaren van den laster. 277 gezorgd , en niets van haar geëischt dan dat zij daar tegen niemand, wie ook, ooit iet het minste zoude zeggen ; dat zij dit ook getrouw was nagekomen en alleen leed gedaan had om mijnent wil: zij heeft een meisjen waarvoor dorblai voorbeeldig zorgt en zeer ordentelijk bij braave lieden laat opvoeden ; ik beken dat ik fterk verlang om dit kind te zien en het wèltedoen; hij heeft, met één woord, alles gedaan wat hij konde om zijnen misdag te verbeteren , zo wel voor de moeder als voor haar kind: mag ik mij nu niet vleiën dat hij nog eens een' zoon zijnen Vader waardig worden zal ? opgetoogen door alles wat ik van hem hoor , is mijne vrolijkheid wedergekeerd ; Mijlord meent dat de blijdfehap mij verfraait hij is beleefd tot vleiens toe Mijladij bemint mij meer dan ooit. VIER- EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. maladij selbij, aan miss springler. tedergeliefde vriendin ! G ij hebt zeker nooit kunnen twijfelen aan mijne allerbijzonderste genegenheid voor u: ik ben zo gewoon mijne gedachten te doen overéénftemmen met mijne behandelingen , als of ik nimmer eenige verS 3  IjS de gevaaren van den laster. tooning gemaakt hadde op dat woelig tooneel, waar dwaasheid , onbedachtheid en ondeugd veelal de grootfte rollen fpeelen : ik vleie mij genoeg bij u bekend te zijn om uwe toeftemming in deezen te zullen verkrijgen : daar zijn fommige perfoonen die ons op het eerfte voorkomen zo gunstig voorinneemen , dat wij belang vinden , om omtrent hun charakter een nader onderzoek te doen , niet met het haatelijk oogmerk om als dan verborgene gebreken te ontdekken ; maar integendeel om gerust te zijn , dat zig onze fmaak tot veel vaster en edeler gevoelens moge verhoogen : zo , Misf springler , heb ik omtrent u gehandeld : ik ben niet zo veel meer in jaaren boven u , dat eene waare , alles gelijkmaakende vriendfchap tusfehen ons onmogelijk zijn zoude , en heb echter langer geleefd , meerder ondervonden , en gelegenheid gehad om dieper doortedenken dan mijne jonge vriendin ; ik ben des in de gelegenheid om haar nuttig te zijn ; ik vleie mij thans daarvan een proef te kunnen geeven. Vóór mijn vertrek naar Schotland had ik meermaals opgemerkt , dat gij niet gelukkig waart in dat huis waarin gij u bevondt ; maar ik leidde die grootendeels af uit uwen fmaak die zo verre afweek van het geen men daar met den uitfpoorigften ijver najaagt: ik wist ook wel dat Mevrouw malgarde geene vrouw was om u voor zig inteneemen , niet alleen door haare ondraagelijke hoogmoed , en onbefcheidenheid , als ook wel om haare manier  de gevaaren van den laster. 279 van leeven: hoe gaarne zoutle ik u bij mij gebragt hebben , en met u gedeeld in genoegens meerder voor u gefchikt! maar dit was niet mogelijk : Sir george kon niet befluiten om u van zig te verwijderen : goede eerlijke man ! zijn oogmerk was prijzelijk maar ... nu, dit is niet anders. Dan, toen wist ik niet hoe veele redenen gij had tot die ftille kwijnende droefgeestigheid die mij dikwijls bekommerde , en eindelijk u in eene doodelijke krankte ftortte. Thans zijn mijne oogen geopend : ik heb een zamenweefzel van kwaadaartigheden , alleenlijk verzonnen om u te bederven, gezien : laat ik u maar terftond zeggen door welk eenen weg. Gisteren nadenmiddag ontving ik een bezoek van Sir dorblai , ik fchreef dit eerst toe aan eene heufche verwelkoming , maar weldra zag ik dat dit in 't geheel de reden niet was : gij weet nog wel dat ik zo weinig belang ftelde in hem te ontvangen , als hij toonde in mij te bezoeken : ik zeide wel eens bij mij zelve : „ 't Is jammer dat Sir „ dorblai in geene betere handen gevallen is :" maar zijne verzotheid op alles wat woest , wild , vreemd , en aanleidend is om zedeloosheid te begunstigen , gevoegd bij zijne al te zichtbaare gehechtheid aan eene vrouw die ik kende , maar niet in alle haare lelijkheid, deeden mij weldra gelooven dat hij in de groote kudde onzer lichtmisfen zoude ingelijfd worden : ik vermoedde niet dat hij u bemind had, en even weinig dat zijne liefde niet onS 4  &8o de gevaaren van den laster. beantwoord gebleven was; men ziet zo zelden dat jonge lieden die van hunne eerfte kindsheid in hetzelfde huis zijn opgevoed, andere dan brueder- en zuster-lijke genegenheid voor elkander voeden ; en de reden daarvan is niet zeer moejelijk te vinden ; hoewel het hier de plaats niet is die aan den dag te leggen. Maar hij heeft mij alles verhaald, en hoe veel in dit alles ter zijner befchuldiginge ligge, hij heeft met flerke kleuren gefchilderd : gij waart een engel; nog beminnelijker van charakter dan van perfoon ; hij een onwaardig, trouwloos , u ten uiterften beledigd hebbend woest , onbedacht jongeling ; die niets verdiende dan uwen afkeer : doch zijn berouw daarover was zo oprecht , zo in zijn hart gedrukt; zijne verfoejing van zijn los en zedeloos gedrag zo gevestigd , dat hij mij fmeekte ten zijnen voordeele bij u te fpreeken , immers indien ik geloofde dat hij niets betuigde dan de waare gevoelens van zijn hart: zijne liefde voor u was zo teder, zo geheel liefde, dat hij het denkbeeld van u eens als Ladij temple te moeten zien , zo min verdraagen kon als dat , dat hij oorzaak was van zijn eigen ongeluk ; „ o Mevrouw !" zeide hij , „ indien gij ooit bemind hebt , dan weet gij welk „ een onuitfpreekelijke aflfand er is tusfehen liefas de 5 e" tusfehen welgevallen, tusfehen een vlug„ tig voorbijdrijvend zinlijk behaagen : maar lief„ de , de liefde die ik voor Misf springler heb , is „ gegrond op de onbepaaldfle achting : ik denk  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. £8l wel niet dat men verliefd kan worden door over,, tuiging , dat men daar beminnen moet; maar eene langduurige dagelijkfche verkeering met een 5, beminnelijk meisjen doet ons alle haare goede 5, hoedanigheden van nabij kennen , en neigt het 3, hart, vóór wij daar eens aan denken, tot het be„ minnenswaardig voorwerp : dit is mijn geval , „ Mevrouw ; ik beken met fehaamte en fpijt dat ,, ik eenige maanden dit alles vergat; dat ik, van 3, mijne zwakke zijde aangetast , door mijne jalou- fie optewekken, en door mijne zinlijke behoef„ ten , zo al niet aantevuuren , ten minsten te 3, voldoen , in den ftrik gevallen ben die men voor 3, mij fpreidde :" hij zeide dit alles met zo veel levendigheid j hij was zo doordrongen door het geen hij zeide; en hoewel hij niets minder dan een fchreier gelijkt , rolden er evenwel eenige groote traanen langs zijne wangen: hij heeft mij iet, zelfs niet fchaduwachtig, te kennen gegeeven van zijne intime verkeering met Mevrouw malgarde , en ik vond niet goed daar nader onderzoek naar te doen; maar ben overtuigd dat hij zig aan de fhoodfte ondankbaarheid omtrent zijnen weldoener heeft fchuldig gemaakt,: hoe zeer ik nu dit alles laake en verfoeje , zo zie ik echter hier uit hoe verre deeze looze vrouw hem vervoerd heeft , en dat hem niets tot inkeer heeft kunnen brengen, dan zijne liefde voor u , gevoegd bij de vrees van u te zullen verliezen. Ik heb hem beloofd aan u te fchrijven , en mijS 5  j>82 de gevaaren van den laster. ne goede diensten aantewenden ; dit zoude ik niet doen indien ik mij niet verzekerd hield dat zijn berouw oprecht , en zijne liefde voor u groot, welmeenend , en misfehien tederer is dan ooit. Gij hebt hem dan bemind Misf springler ? gij zoudet hem nog beminnen indien hij zig uwer achting waardig gedraagen had ? zie daar zijne eigene belijdenis, en ik ben verzekerd dat gij zelve die toestemt : de vraag is nu maar , of gij reden genoeg meent te hebben om zijn berouw en verbeterd leven genoeg in aanmerking te neemen , om uw lot in zijne handen te ftellen ? zo gij mij gelooft kunt gij dit gerust doen : en waarom ? hierom : indien hij niet indedaad getroffen ware , door zijn eigen wangedrag; indien hij niet met heel zijn hart beminde wat zoude hem beweegen om alle middelen bij u te beproeven , om in uwe gunst herfteld, en met u in den echt verbonden te worden ? hij een fraai, welgemaakt man , aangenaam van manieren, op den weg tot zijn fortuin , zoude zeker in den kring zijner verkeering wel eene andere vrouw vinden ; of, zo hij dit al niet verkoos , gezondheid en ruime middelen ftellen hem in ftaat om nog eenige jaaren in al den harrewar der losbandigheid voordtehollen : ik vermaan u geenzins om zijne bede in weinig tijds te verhooren ; beproef hem , en wees eindelijk zijne belooning , dan zult gij toonen dat gij niet in de verdervelijke meening zijt dat de hervormde lichtmis de beste man maakt ; maar wel , dat gij het los , het zedeloos gedrag van eenige  de gevaaren van den laster. sSj maanden , onder zeer verleidende en bedriegelijke omftandigheden, niet onvergeevelijk houdt, indien hij die daaraan Schuldig Stond'zig met berouw en Schaamte , met zelfverwijt, daarvan afscheurt, en tot eene deugdzaame geliefde wederkeert, in een' tijd dat alleen zijn hart hem hiertoe neigen konde : zie daar mijn gevoelen ; beproef zelve het. Nu nog een woord over Sir dorblai : federt ik hem heb hooren fpreeken , en hij het voorkomen heeft van een , ja zeer levendig , zeer driftig, maar met dit alles zeer fatfoenlijk, zeer befcheiden jongeling , heb ik in hem zo veel goeds ontdekt , en zo veel aanlage om beter te worden , als ik hem voor zijne inkeering voor een los , ergerlijk , Snapachtig, Stoutkijkend en beilisSend Spreekend jonker aanzag : hij heeft dat onbefchaamde Stads air afgelegd, en ik twijfel niet of zijn gezond oordeel zal hem overtuigen dat, zo men beminnelijk zijn wil bij eene zedige geliefde , men zig ook zelfs het uiterlijk oppervlakkig voorkomen van een losfen kwant niet geeven moet. Ik hoop het genoegen te hebben van u weldra perfoonlijk te zien : haast u des niet om mij te antwoorden overweeg , kies , enz.  fi8A DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. V IJ F-EN-ZEVENTIGSTE BRIEF. MISS FANNÏj , AAN LADIJ EELKAIR. Ik heb eene ongerustheid die mijne verbeelding doet gisten , en mijne gewoone overhelling tot vrees doet vergrooten: deeze morgen bij Mijladij intreedende vond ik haar alleen met haaren man: zij las een' brief die zij, zo dra zij mij zag , zorgvuldiglijk verborg ; zij fcheen ontrust: Mijlord , na eenige haastige treden door de zaal gedaan te hebben , fprak met haar; verzocht den brief zelf te leezen: dit weigerde zij volftrekt . hij ging heen. Mijladij in gedachten zittende zweeg een langen tijd ; ik was verlegen ; duizend elkander kruizende gedachten bewolkten mijnen geest; ik wist niet recht wat ik deed ; ik nam echter het woord en zei : „ Ik vrees Mijladij dat ik thans wat te on- „ pas gekomen ben" zij, de goedheid zelve, verzekerde mij van het tegendeel , en verzocht mij verfchooning over haare afgetrokkenheid : „ Ik heb „ daar ," ging zij voord , „ een naamloozen brief „ ontvangm , die mij bedroeft en verwondert ; „ en ik beu evenwel overtuigd hoe weinig men een „ gefchrift als dit behoort te vertrouwen: een  de gevaaren van den laster. 285 „ aanbrenger die zig niet noemt , is een fchurk:" toen wendde zij het gefprek , en bewees mij dezelfde vriendfchap ; maar ik weet het niet , mogelijk is het zo niet , evenwel dit alles fcheen mij minder gul, minder openhartig. Na het middagmaal fprak Lord melvill , zeer ten onpasfe, van Sir george; en mij fterk aanziende , zeide hij : „ lk geloof Misf, dat gij hem „ kent ?" op deeze onverwachte vraag was ik onthutst , werd rood en ftamelde : Lord melvill werd gemelijk ; den geheelen dag bleef ik verward en verftomd ; mijne traanen konde ik niet dan met moeite wederhouden ; ik wendde eene zwaare hoofdpijn voor, en ging in mijne kamer. O mijne vriendin! ik ben in mijn ziel bedroefd; ik kom bij u uitweenen : wat zal mijn lot zijn ? deeze vraag , dat ftout kijken van Mijlord , o dit alles is het gevolg van den laster der boosaartigfte vrouw ! o Hemel ! ik kan er niet aan denken ! zoude ik ooit de vriendfchap , de achting van Mijladij verliezen ? mijn roodworden , mijn ftarnelen getuigen tegen mij : wat moet zij denken ? afh carolina! wat is het ijsfelijk te dooien in de goedkeuring van hun die wij beminnen. Uw broeder fchrijft mij dat hij zig weggemaakt beeft uit de wilde en prachtige partijen die er om het huwelijk van Misf malgarde gegeeven worden: hij is weder naar Ladij selbij gegaan, daar hij, federt hij met haar vertrouwelijk fprak, niet van daan blijven kan : ik heb een klein briefjen gefchreven  S86 de gevaaren van den laster. om, bij voorraad , Ladij selbij te bidden dat zij toch haar vermoeden nopens Mevrouw malgarde voor Sir george bedekt houde : ik ben gerust dat haare voorzichtigheid geen kwaad, 't welk onherftelbaar is, noodloos zal openbaaren: evenwel ik moest mij zelve die voldoening geeven. ■*g><^— ^ 11 ■ —-®* ZES- EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. miss fannij, aan ladij be l k air.. D oor de ontmoeting van gisteren fterk getroffen, kan ik niet op mij verkrijgen om bij Mijladij te gaan : ik zat nog geheel in treurige overdenkingen verboren , toen er eene bediende in mijne kamer trad , om uit Mijladijs naam naar mij te vraagen, en te zeggen dat zij van eene mijner vrienden een' brief ontvangen had dien mij zeer aangenaam zijn zoude; dien zij met genoegen gelezen had, en waarover zij mij wenschte te fpreeken. Aangemoedigd door zo veele goedheid haastte ik mij om mij aantekleeden en bij haar te gaan , toen Mijlord inkwam : ik was alleen : hij behandelde mij zo gemeenzaam en zo lief koozend, dat ik daardoor geheel in verwarring geraakte : evenwel niet durvende klaagen over het geen mij zo tegenftond, toonde ik echter door mijne houding hoe ik mij be-  de gevaaren van den laster. 287 ledigd achtte: hij week af; zijn toon veranderde, en van zeer luchten fpotachtig, werd die ftatig en koel ; zijn misnoegen was groot,: ik liet hem ftaan om Mijladij te gaan opwachten : zij kwam mij met geopende armen tegen , omhelsde mij , en zeide : „ Daar lees den brief van Ladij selbij : zij be„ mint u teder , en doet recht aan uwe verdiens„ ten: hoe weinig ik haar ook kenne, dit weet ik „ dat haare achting zeer hoog te waardeeren is." Ik las dien brief en vond daarin alle de blijken van achting en vriendfchap : nooit kon dit mij beter te ftade gekomen hebben dan nu : ik ftortte traanen van aangedaanheid en van vreugd : Mijladij drukte mij in haare armen , en gaf mij de beminnelijkfte bewijzen van haar welgevallen en hoogachting : „ Gij zijt een deugdzaam, zo wel als be„ koorelijk meisjen! uwe vriendin verzekert het mij; „ ik dank den Hemel dat ik dit getuigenis van u „ ontvang: maar wie die u kent zoude daaraan „ kunnen twijfelen ? de Hemel ftraffe ieder' boos„ wicht die de onfchuld durft verdacht maaken : ,, nooit, nooit moet gij van mij fcheiden ; gij „ zijt mijne vriendin , ik ben de uwe , ja voor „ altoos." Ik was niet in ftaat om op zo veele goedheid iet te antwoorden : ik omhelsde haar nogmaals , zag haar aan : geene woorden konden uitdrukken wat en hoe veel ik voor mijne weldoenfter gevoelde. Mijlord melvill ftoorde dit teder tooneel der vriendfchap en erkentenis: Daar," zeide Mij-  «8S de gevaaren van den laster. „ ladij : „ lees deezen brief van Ladij seleij, gij „ kent deeze vrouw ; zie toch welk een getuige„ nis zij van mijne fannij geeft :" na hij den brief gelezen had wenschte hij mij geluk met de gevoelens van achting die ik inboezemde , en ziende dat onze oogen vochtig waren , zeide hij : „ Wat beduid dan dit ? ik zie niet dat dit meer „ dan weltevredenheid kan veroorzaaken !" lk geloof niet , mijne vriendin , dat de mannen gefchikt zijn voor die edelaartige aangedaanheid welke het vrouvvlijke charakter eigen is : hoe dit zij, wij werden allen vrolijk , en fleeten den geheelen dag in de aangenaamfte en vriendlijkfle verkeering. Naauwlijks was ik deezen morgen opgedaan of men bragt mij een gezegeld pak papier , uit naam van Mijlord , vergezeld met een zeer keurlijk kistjen, zorgvuldiglijk geflooten: ik opende het pak en vond daarin dit briefjen: „ Mijlord welvil , aan Misf fannij !" „ Ik vleie mij , bekoorelijke fannij ! dat gij niet „ euvel opneemen zult, dat ik mij met uw lot „ bezig houde , en u poog onafhangelijk te maa„ ken ; eene jonge fchoone Dame heeft fomvvijlen „ gelegenheid waarin zij van haare vrijheid gebruik „ wil maaken : hier nevens een jaargeld van hon„ derd Guines ; maar dit is te gering om u al 't „ geen gij kunt noodig hebben te bezorgen, daar„ om voeg ik er ook eenige kleinigheden bij, die „ wel  de gevaaren van den laster» 289 wel uwe fchoonhèid niet kunnen vermeerderen „ maar een weinig verfieren ; ik eisch hiervoor „ niets dan dat gij eenigzins beantwoordt aan de „ gevoelens , die ik onveranderlijk voor u zal be„ houden !" „ P. S. Ik bid u, zeg van deeze wisjewasjes niet aan Mijladij!" Ik kon dit briefjen niet uitleezen zonder de fterkfte verontwaardiging : laage ziel ! kan hij mij tot zulke fnoodheid bekwaam kennen ! ... het was dan billijk dat ik hem argwaande ! dat ik Hechte gedachten van hem hadde ! . . . neen, zeker ik zal dit verfoeid ontwerp niet uitbrengen maar zorgvuldig verbergen : zoude ik deeze eerbiedenswaarde vrouw dus bedroeven ? o zij weet niet welk een monster zij met de tederfte liefde bemint ! maar begrijpt gij zijne ftoutheid ? hoe veel kost het mij mijne gevoeligheid hierover te weerhouden ! ik heb echter geveinsd hem niet verftaan te hebben . zie hier mijn antwoord. „ Misf fannij , aan Mijlord melvill! " „ Ik ontvang, Mijlord! zo als het mij betaamt, de „ blijken uwer weldaadigheid : vind • alleen goed „ dat ik die voïftrekt weiger aanteneemen: de He„ mei die mij zonder goederen deed geboren wor„ den, gaf mij tevens een hart dat zeer gemaatigT  s0o de gevaaren van den laster. de wenfchen heeft: mijne afhangelijkheid valt mij ,, niet in 't minste lastig ! nooit zal ik het voor „ een ongeluk aanzien alles aan eene zo edelaartige ,, vrouw als Mijladij melvill , verfchuldigd te blij,, ven ; ik kan geene gelegenheid uitdenken waar„ in ik noodig zoude hebben mijne vrijheid te ge„ bruiken ; en in alle gevallen, het zoude mij niets „ kosten die opteofferen aan haar die ik meer hoog „ acht en tederer bemin, dan mijn dankbaar hart „ immer kan uitdrukken." „ Ik zal zeer zeker niets aan Mijladij van uwe „ overgroote miidaadigheid te kennen geeven." Zodra dit briefjen gefchreven was , gaf ik alles aan den zender terug : hij heeft mij een weinig beknord ; maar die bui dreef over zonder dat Mijladij daar iets van gemerkt heeft. Ladij selbij heeft mij nogmaals gefchreeven, om mij te berichten dat Sir george bij haar geweest is : „ Hij is zo gewoon ," zegt zij, „ zijne ver„ drietelijkheden aan mij medetedeelen ; wat zal „ men doen , mijne lieve fannij ? ik keurde wel „ altoos zijne altegroote toegeevendheid , die tot „ aan het laffe grenst , af; maar het fehijnt dat „ hij te lang zonder wil geweest is , om nu eerst ,, gebruik daarvan te maaken : vóór hij uit zijne „ zaaken fcheidde had hij zo veel om handen, en ,, zijne vrouw wist hem zo zeer te verblinden, dat ,, hij zig eene gewoonte gemaakt heeft haar altoos „ intevolgen : ik twijfel niet of hij ziet thans , dat zij daar een zeer Hecht gebruik van maakte;  de gevaaren van den laster. £t)t 5, doch 't is te laat; en Sir George is de man » "iet om met den< vereischten nadruk haar té„ gentefpreeken : deeze hoedanigheid heb ik al„ toos als een vlek in zijn charakter bcfchouwd , „ en verwonderde mij te meerder , wijl hij , bui„ ten zijne huishouding niets minder dan een zeer „ charakterloos man is; integendeel', hij wist altoos „ met oordeel te kiezen en het best begrepene ftand„ vastig te volgen : hij fprak veel over u doch in „ 't algemeen : bijkomend bezoek belettede mij „ hem meer bijzondere berichten noopens u mede- „ tedeelen dit nog: dorblai heeft hem, hoe ,, verbitterd op Mevrouw malgarde , echter niets, „ hear ten nadeele, verhaald." Zij zegt vervolgends dat zij meer dan ooit verlangt om mij tc zien en nader met Mijladij melvill bekend te zijn. Zo aanfronds doet zig eene gelegenheid op om u het^ geheele pak brieven, aan u, federt' uw vertrek gefchreven , toetezenden : de Capitein , een goede bekende van Lord melvill , verzekert mij dat hij u die zelf ter hand zal ftellen , en ik verpligt hem zeer met de belasting deezer brieven , wij hij. bij Mijlord belkair iet voor hem van het hoogfte belang te verzoeken heeft: de Hemel geeve dat gij alle deeze brieven in goede, gezondheid moogt ontvangen ! gij zult er uit zien hoe gelukkig ik thans ben ; dat uw broeder mijne achting en liefde dagelijks meerder waardig word; en ik des durf hoopen om nog eens met hem gelukkig te zijn ; afT 2  »92 de gevaaren van den laster. ftand van dorblai te moeten doen , kostte nog veel meer aan mijn hem beminnend hart, dan aan mijne eigenliefde. Vaarwel mijne carolina ! omhels uwen braaven man voor mij ! wanneer kan ik toch bericht van li krijgen ? uwe verre afwezigheid zal altoos mijn geluk onvolkomen laaten ; doch ik hoop dat gij toch eens weder zult keeren en dat wij dan onaffcheidbaar bij elkander blijven zullen : ik word zo weemoedig terwijl ik deezen fluit, dat ik alleen zeggen kan : vaarwel mijne dierbaare vriendin ! lejf gelukkig en bemin uwe fannij. mm — ZE VEN-EN-ZE VEN TI GS TE BRIEF. miss fannij, aan ladij belkair. Woensdag morgen ten vier uuren. De fmart, de wanhoop , het afgrijzen zijn nu voortaan het deel uwer ongelukkige vriendinne: nu, nu ben ik onherltelbaar verboren ! maar hoe kan ik een begin maaken om u dit verfoejelijk ftuk te melden ? mijne zinnen zijn verftompt , mijn ziel is in de grootfte verwarring , mijn hart barst van droefheid , mijne oogen zijn duister door het weenen —- o noodlot l  de gevaaren van den laster. 20 3 Mijlord melvill is een monster ; hij is geheel bedorven : gisteren avond maakte ik het pak brieven voor u toe ; ik roemde in mijn geluk ; ik vleide mij nu alles te boven te zijn ; ik gaf de blijken van mijne hoop aan het braave jonge meisjen dat mij bedient; ik maakte mij gereed om in mijn bed te treeden, toen mijne deur zo ltil als onverwachts werd geopend, en ik zag de fnoode Lord melvill : bevreesd door zijne llouthcid , geheel verfchrikt, wilde ik hem ontvlugien; maar hij (lelde zig tusfehen de deur en mij : ,, Wat beduid „ dan dit geweld ?" zeide hij , ,, mag ik niet „ komen hooren waarom gij mijne gift geweigerd ,, hebt , zonder u zo te ontltellen ? weet gij wel „ dat gij mij zonder reden haat ? dat ik u bemin, dat ik u aanbid ? gij zijt ondankbaar tegen „ mij" ik ftond en meende zonder iet te antwoorden hem te ontfnappen ,, Blijf!" riep hij , „ hoor een oogenblik naar mij" Ik „ heb u ," zeide ik, „ niet dan te wèl begrepen: ,, ik zoude liever hebben willen derven dan zien hoe „ verfoejelijk Mijladij verraden wordt" hij floeg zijn' arm om mij — „ Laage verleider ! laat mij „ los , ik wil gaan , ik wil terftond gaan" hij veranderde van toon „ Welk eene trotsch- „ heid !" zeidê hij : „ past het aan de Maitres ,, van Sir george zig op deeze wijs te gedraa„ gen?" . . . vernietigd door deeze belediging, viel ik op eenen doel neder, en mijn' zakdoek over mijn gezicht houdende , hoopte ik door de heftigT3  294 DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. hcid mijner droefheid te flikken — getroffen , of zulks veinzende, door mijnen ftaat, wierp hij zig voor mij neder en vroeg mij duizend en duizend vei-fchooningen . . . Mijladij was voor de deur . . . ik kan dit tooneel niet afmaaken. Een fchreeuw die ik hoorde bragt mij bij mij zelve — mijn' zakdoek laatende vallen zag ik Mijladij zonder beweeging op den grond liggen : ik vloog naar haar toe ; zij opende haare oogen : „ Ga ," zeide zij, ,, raak mij niet aan ! het is dan waar „ dat gij een (lang zijt die ik in mijnen boezem „ verwarmd heb ! waardoor heb ik verdiend ,, dat gij een zo tederbcmind man durft veriei,, den ?" Mijlord, als door een onweer getroffen , was verdweenen: Mijladij poogde opterijzen en heen te gaan ; zij kon niet ,, Roep eene mij- „ ner bedienden ," zeide zij : ik deed zo , de kamenier kwam en hielp haare Ladij ; ik rukte mij de hairen uit , ik viel op mijne kniën voor haar , mijne oogen flroomden ; ik wilde iet zeggen, maar ik kon niet : konde ik mij rechtvaardigen zonder haar nog bitterder te bedroeven ? ik bleef geknield voor haar, hield haar kleed vast, fnikte bijna . ,, Bedaar !" zeide zij : ,, maar onderneem niet ,, mij te volgen" zij ging heen • Alleen gebleven was ik zo overftelpt dat ik mijn leven wilde eindigen : ik opende ook reeds een venster;  de gevaaren van den laster. 295 mijn moed ontzonk mij, ik zag het afgrijzelijke dier daad ... ik wierp mij - op den grond , nam toevlugt tot den Vader der barmhartigheid , bad om geduld , om onderwerping , om wijsheid , om moed — welk een ijsfelijke nacht was deeze l twee uuren dus rampzalig doorgebragt hebbende , liep ik als een zinneloos mensch naar beneden en voor de kamer deezer beledigde vrouwe : eene baarer bedienden zeide mij dat zij alle oogenblik in flaauwte viel ; dat men om den Doctor zond ; dat zij niemand wilde zien , zelfs Mijlord niet ,, Die ,, fnoodaart !" riep ik uit, en ging raadeloos weg: ik heb beproefd of ik aan Mijladij fchrijven konde; maar haar niets kunnende zeggen zonder haar hart nog dieper wond toetebrengen , liet ik mijne pen vallen , en bleef buiten ftaat om iet onderfcheidens te denken : onbefchrijvelijk is deezen toeftand ! nooit ondervond 'ik iet dergelijks ; maar de Natuur kan niet lange in zulk eenen overgewondheid blijven ; zij bezwijkt of herftelt zig : ik bedaarde dan eindelijk : ik kon denken en ik befloot aan. den fnooden veroorzaaker van dit alles te fchrijven zie hier mijn' brief. „ Mijlord !" „ Waardoor heb ik verdiend dat gij mij op dee„ ze wijs hebt durven behandelen ? dat gij mij in „ ftaat fteldet, om terwijl ik mij aan eene zwaare „ overtreeding fchuldig maakte , ook de beste, de T4  206 DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. „ beminnelijkste, de tederst beminnende vrouw, de „ volmaaktfte vriendin , de edelmoedigste weldoen„ Ster op eene onvergeevelijke wijs te verraaden ! „ ga in u zeiven te rug, en doorzoek of ik fchul„ dig ben, zelfs maar aan den minsten zweem van „ ligtvaardigbeid; aan de kleinfte onzedigheid: heb „ ik u niet met daaden getoond hoe ik uwe laage „ en mij zo diep hoonende middelen ter verleidin„ ge beSchouwd en verworpen heb ? heb ik u ech„ ter niet gefpaard Mijlord ? cn vlei u niet dat ik „ dit deed om uwent wil : o neen ! voor lang „ beSchouwde ik u als de liefde uwer uitmuntende „ vrouwe onwaardig, en gevolglijk, wat achting kon„ de ik voor u hebben? maar ter liefde voor Mij„ ladij die u bemint met haar geheele hart, en die „ ik des geene deelgenoote van uwen fnooden aanflag „ maaken konde, zonder haare oogen te openen en „ haar te overtuigen dat zij zeer ongelukkig is ; „ hiertoe ontbrak mij den moed ; ik hoopte ook „ nog al dat gij van uw verSoejelijk oogmerk zou„ det hebben afgezien , en mij het recht hebben „ laaten wedervaaren dat gij mij fchuldig zijt : of „ waandet gij dat uwen rang die zo verre boven „ den mijnen is, u ontfloeg om de pligten van eer „ en herbergzaamheid omtrent mij waarteneemen ? „ hoe onwaardig zijt gij des den naam eens edel„ mans ! neen Mijlord ! mijn fortuin is gering , „ maar mijn hart is welgeplaatst, en de eer is „ mij dierbaarder dan mijn leven : kunt gij zonder „ medelijden befchouwen hoe ongelukkig gij mij ge-  DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. 297 „ maakt hebt ? gij hebt mij de vriendfchap uwer „ Ladij ontroofd , met fchande ovcrlaaden ; zij „ moet mij verfoejen als een ondeugend, meisjen , ,, en mij verachten als eene ondankbaare : en wat ,, zal ik doen? waar mij begeeven? want ik (Kerf „ liever dan ongerechtvaardigd voor haar te verfchij„ nen : hebt gij moeds genoeg om haar uwe fnood„ beid te belijden , haar om vergeeving te bid„ den, en door een tedere liefde en hoogachting de „ haatelijke indrukken die zij eens van u zal ont- vangen , uittewisfehen ? dan Mijlord zal ik ten ,, minsten de troost hebben van te zien dat gij vat- baar zijt voor de verbetering; en haare edele ziel „ zal u meer vergeeven dan gij recht hebt van te ,, durven hoopen : ik voor mij kan niet befluiten „ mij te verdedigen wijl dit haare rust zoude ver„ woesteu ; maak haar gelukkig door uw berouw, „ en de fchrijffter deezes zal zig genoeg boven „ alles verhellen , om u uwe fnoodheid te ver„ geeven." Ik las deezen over , en verpijnde mij dien voor u aftefchrijven ; toen gaf ik hem aan zijnen kamerdienaar ; ging weder naar beneden , om te hooren hoe Mijladij zig bevond; het zelfde antwoord: de houding der bediendens , de verachting waarmede zij mij befchouden en fpraken , voltooide mijne rede nogmaals te overftelpen: ik liep naar de huisdeur ; wilde dat men mij die opende : de Switzer ftond op , vroeg mij waar ik heen wilde ? „ Laat T 5  de gevaaren van den laster. „ mij uit ," zeide ik : „ en bekommer u niet we- „ gens mij" hij deed zo ik liep de ftraat in , vond bij geluk een koets, liet mij bij Miftris sterne brengen, daar bleef ik , maar in een' ftaat die ik niet befchrijven kan. Zer uuren des morgens. Toen Misf farmer op was, ging ik bij haar: mijn bleek gelaat, mijne wanorde, mijne wanhoop deed haar door fchrik vcrftijven ; „ Goede He„ mei !" riep zij , „ wat is dit toch alles te zeg„ gen?" ik konde haar niet antwoorden zon¬ der dat mijne droefheid toenam ; ik (hikte , ik weende , ik fchreeuwde , en bleef lang zonder haare nieuwsgierigheid te kunnen voldoen : eindelijk gaf ik haar het verhaal van alles : Misf farmer verloor allés uit het oog om zig alleen op haar geliefde Ladij te bepaalen : ,, Hemel !" zeide zij , „ cn ik ben het die u daar gebragt heb ! ik heb „ van alles den fchuld . . . deeze menfchen wa„ ren zo gelukkig ... tot dat gij daar gekomen „ zijt!" üit alles vermeerderde mijne droef¬ heid dermaate dat ik als wezenloos werd: zij vloog naar Mijladij, en ik bleef aan mij zelve overgelaaten. Middag. Dit zoude de dag zijn waarop Ladij selbij mij tij Sir george dacht te rechtvaardigen , en voor  de gevaaren van den laster. 299 uws broeders en mijne belangen te zorgen , en die zelfde dag zal mijn ondergang zien! . . . wat zal , wat moet zij denken als zij mij niet bij Lord melvill vindt ? en indien zij gelooft dat ik de oorzaak ben van den ftaat waarin Mijladij is . . . deeze gedachten verfcheuren mijn hart en maaken mij bijna zinneloos ! en uw broeder ? nu kan hij met recht aanmerken dat alles tegen mij getuigt! welk eene overwinning voor Mevrouw malgarde ! nu zijn immers alle haare lasteringen beweezen ? ik ben het ondeugend ondankbaar fchepzel dat in een huis van vrede en eensgezindheid zulke fchandelijke wanorden heeft aangerecht ! ... ik zie het ijsfelijke van mijnen ftaat in al deszelfs uitgebreidheid : en wat zal 'er nu van mij worden ? wat zal ik beginnen ! alle eerlijke lieden zullen mij met verachting en als een gevaarlijk fchepzel befchouwen ; zo jong ! en zo verlaaten ! . . . Miftris sterke is naar vrouw howard gegaan om haar alles te verhaaien. Vier uuren na den middag. Zó heb ik vrouw howard gefproken; zij kwam op het oogenblik met haare vriendin bij mij: „ On„ gelukkige Misf!" zeide zij , ,, wat zal , wat „ kan ik voor u doen ?" zij wilde zel¬ ve bij Mijladij gaan, haar fpreeken, haar alles openbaaren en mij ontfchuldigen : dit wilde ik volftrekt niet om dat dit Ladij melvill nog meerder zoude bedroeven ; zij werd een weinig moejelijk:  303 DE GEVAAREN VAN DEN LASTER. „ Gij wilt u dan altoos ," ging zij voord , „ aan „ de rust van anderen opoiFeren ? gij hebt er reeds „ de droevige gevolgen van gezien en ondervon„ den; geloof mij, gij zijt aan u zelve verpligt uwe „ onfchuld aantetoonen , laaten de gevolgen zijn „ wat zij willen" ik heb evenwel haar weerhouden ; mijne vriendfchap voor Mijladij melvill kan niet tocllaan, haar in deeze omftandigheid nog meerder verdriets aantedoen : ik heb haar gebeden dat zij DORULAi van al het gebeurde zoude verwittigen ; maar heeft men dan Lord melvill niet voor mij op zijne kniën en in mijn Slaapkamer gevonden ? wat moet ik doen? alles is verboren. Negen uuren des avonds. Ik hoor niets van Ladij melvill Misf farmer is nog niet terug gekomen zij zal zeker verergerd zijn ik heb iemand gezonden om te gaan hooreu bij Misf farmer , hoe Mijladij zig bevind ik ftcrf van angst tot dat zij weder gekomen is ik heb wel tien brieven aan Ladij selbij begonnen ; maar mijn geest is zo verward en zo duister dat ik niet fchrijven kan ach! indien Mevrouw malgarde niet zo veele eerlijke lieden tegen mij had ingenomen, ik zoude mij kunnen rechtvaardigen maar wie , wie zal mij geboven ?  de gevaaren van den laster. $01 Elf uuren. Mijladij is zeer verergerd zo zij fterft! . . . maar dan zal ik haar niet lang overleeven. Vaarwel. Donderdag morgen. Daar ontvang ik een briefjen van Misf farmer : lees wat zij mij fchrijft. ,, Ik zie u aan voor de onfchuldige oorzaak van ,, alles wat mijne dierbaare Ladij thans lijdt ; zij „ is zo getroffen over het geen zij zag , dat men „ voor haare herftelling vreest : ik befchuldig u „ niet Misf fannij , ik kan onmogelijk; maar „ wat is het ongelukkig dat gij daar gekomen zijt! ,, Lord melvill is raadeloos; zijne Ladij wil hem noch zien noch fpreeken zij beminde hem „ zo hartlijk ! oordeel over haare gevoeligheid." Ik kan over dit briefjen niet aanmerken ; het overflelpt mij geheel. Donderdag avond. Uw broeder is hier geweest : verflagen , verwonderd , bleek, ongedaan hij leed innerlijk ; hij zettede zig neer ; floeg zijne armen over elkander ; zag mij fterk aan ; bleef eenige minuten fpraalüoos : eindelijk zeide bij: „ Ach fannij !  302 de gevaaren van den laster. „ hoe zijt gij te beklaagen ! uw lot is aUerbit„ tertst!" Zijne uitroepingen , gevoegd bij het geen ik zo veele uuren geleden had ; zijn bijzijn, zijne droefheid , zijne vermoedens , dit alles trof mij zo ijsfelijk dat ik buiten kennis ~ nederviel : met veele moeite herftelde men mij : bij mij zelve komende zag ik uw' broeder voor mij geknield; hij hield mijn hand in de zijne ; drukte die aan zijn hart, zuchtte „ Gij , dorblai ! zult mij ten minste niet befchuldigen?" ik weende „Gij," riep hij uit , „ gij fchuldig ! neen mijne fanjsij ! „ gij zijt een engel . . . nooit beminde ik u meer„ der ; alles wat gij lijdt is door de boosheid van ,, anderen; ik bemin u meerder dan mijn leven, en „ zal dit ook toonen in fpijt van de hel en alle „ haare vrienden : bedaar mijne fannij ! ik ben ,, uw vriend, uw verdediger: bewaar u voor hem, „ die u weet te waardeeren , en al uw ougeluk „ te vergoeden:" zijn geheele ziel was in zijne oogen ; alle zijne trekken fpraken. Door zo veele liefde en minzaamheid een weinig bedaard zijnde, verhaalde ik hem alles tot de minste omftandigheid toe „ Heb moed ," zeide hij : „ alles zal zig herftellcn ik ga terftond „ bij Ladij selbij , die deugdzaame braave vrouw ,, zal overtuigd zijn dat mijne fannij haare vriend- „ fchap waardig is" hij ging , zonder mijn antwoord aftewachten hij vleit zig te ver- geefsch ! ik durf' niets meer hoopen ; alles ge-  de gevaaren van den laster. §e>3 tuigt tegen mij; en ieder is voorbereid om mij te verachten. Vrijdag morgen. Hemel! carolina ! Ladij melvill vraagt naar mij , zij wacht mij; ik vlieg naar haar toe ; zie hier het briefjen — „ Mijladij vraagt naar u; zij „ is veel beter ; zij wacht u met ongeduld; kom ,, ten eerde , en verheug u met ons." O mijne vriendin ! welk een geweldige overgang is dit van de grootde wanhoop , tot de verrukkelijkde blijdfehap ! ik voel dat mijne gezondheid door zulke fchokken meer lijdt dan ik kan uitdrukken : dit leven is voor mij . . . maar laat ik niet klaagen ; alles kan nog herdellen ; evenwel ik ben in waarheid ziek. Mijn hart is zo vol. ; ik moet het uitdorten ; mijne grootde vreugd ontdaat uit de beterfchap der allerbeste , allerdierbaarde vrouw • hoe heeft zij mij ontvangen ! welk een charakter 1 maar ik moet zien wat geregelder te fchrijven. Misf farmer wachtte mij reeds in het voorportaal: ik was zo ontdeld , zo buiten mij zelve, ik beefde zo , dat ik genoodzaakt was een weinig dil te daan vóór ik mij bij Mijladij konde vervoegen : ,, Vrees niet," zeide Misf farmer, „ Mijladij ,, bemint u ; zij is van alles onderricht; de He„ mei heeft u niet verhaten . . . maar zij zelve zal „ u alles zeggen; ga met mij" „ Zij is het I „ het is mijne fannij !" riep Mijladij ! ik vloog  304 de cevaaren van den laster. naar haar toe , knielde voor haar bed —— „ Hoe „ is zij vervallen !" zeide Mijladij , „ bijna 011„ kenbaar ! omhels mij mijne fannij , en zeg ,, dat gij mij mijne onrechtvaardigheid vergeeft : „ goede God ! wat moet gij geleden hebben! een „ fnoode brief is oorzaak van dit alles ; hij heeft „ mij wantrouwens ingeblazen ; ik ging u overal „ na ; ik vond u zameu"... ik wilde mij verdedigen ; zij wilde niets hooren . . . „ Zeg alleen „ mijne fannij ! of gij mij nog bemint ?" ik vattede haare hand, kuschte die, kon niet fpreeken , mijne traanen llroomden : zij weende en liefkoosde mij : Misf farmer ftond opgetogen; doch bad haare Ladij zig wat bedaard te houden : „ Ik ,, heb," zeide Mijladij, ,, met Lord melvill „ gefproken , die heeft mij gerust gefield, en wel„ dra zal ik geheel wèl zijn:" zij greep eene portefeuille, gaf mij een' brief daar uit : ,, Lees ," zeide zij : ,, hij zal u alles doen weeten wat hier „ federt uw vertrek gebeurd is" —- ik las : ,, Lord melvill , aan Ladij melvill. ,, Gij wilt mij dan niet zien ? gij kunt mijn bij„ zijn niet verdraagen ? ik verdien die ftrengheid, „ uwe verontwaardiging ja zelfs indien gij haaten ,, kondet uwen haat: maar uit medelijden voor u „ zelve , gedoog dat ik u zie ! ik ken uw hart, „ dit moet vergeeven ; 't is in zijn' aart : ik zal „ mijne fchuld niet verbergen ; niet verkleenen ; 55  de gevaaren van den laster. 3°5 „ ik heb u niets aantebieden dan fehaamte en be* ,, rouw ; maar beiden zijn oprecht , mijne nan5, cij ! ik heb u altoos bemind maar niet zo als „ gij verdiendet : mag ik u bidden geloof nu dat „ ik alle uwe waarde gevoel, alle uwe beminntlijkheden waardeer: mijne verwaandheid , een voor„ bijgaande drift , opgewekt door gefprekketi die ,, mij deeden vermoeden dat ik gemaklijk daaraan ,, zoude kunnen voldoen ; hebben mij misdaadig 3, gemaakt — maar ik ben geftraftj uwe droefheid, ,, uwe krankte, uwe gevoeligheid hebben u ge,, wroken : de belediging eene deugdzaame Misf „ fannij in mijn eigen huis aangedaan, bedekken „ mij met fehaamte: mijne edelmoedige vrouw! gun „ mij u te mogen fpreeken ; ik zal diep vernederd ,, worden ; maar dit zelfs moet u overtuigen hoe „ oprecht mijn berouw is , en dat mijne dwaaling „ mijn hart niet bedorven heeft." Toen ik, zeide Mijladij, dien brief gelezen had, zond ik terflond om Mijlord : hij kwam , het onderhoud was aandoenlijk ; ik vergaf hem alles: de trotschheid moge onverzoenelijk zijn , maar de waare liefde kan vergeeven. Hij heeft mij alles beleden ; dat hij u prefenten gezonden heeft , dat gij hem die terug gezonden hebt ; hij heeft mij uw' brief laaten leezen ; met één woord hij heeft u al het recht gedaan dat hij" u doen kan , en zig zeiven al den fchuld gegeeven ; hij vreest onder uwe oogen te komen; hij bidt mij V  306 de gevaaren van den laster. dat ik vergeeving voor hem verzoek' : zijne openhartigheid , zijne zelf befehuldiging , hebben hem eene groote waarde in mijne oogen bijgezet, en verzekeren mij dat hij voortaan meerder mijne liefde zal verdienen : ik bid u dat gij hem alles vergeeft vóór hij u zijt gij gelooft wel dat ik aan haar verzoek voldaan heb ? Maar mijne carolina! wat hebben de mannen eene levendige , vrije , losfe verbeelding ! zij ftaat hen niet toe om de minste hunner begeerten tegenftand te bieden ; zij zijn zo gewoon zig daaraan zonder dwang overtegeeven , en gelooven naauwlijks dat hunne eigene eerlijkheid lijdt door hunne buitenfpoorigheden ; zij zien nooit dat zij ongelijk hebben , dan wanneer hunne fnoode verleidingen kwalijk uitvallen: die verfoejelijke brief, waarvan ik u reeds fprak , eenige luchtige gefprekken met lieden die aan het huis van Sir george bekend zijn, hebben deezen Lord melvill in den waan gebragt dat hij, om verhoord te zijn , alleen behoefde te fpreeken : dit alles zijn de gevolgen van den laster ! en het is niet zelden dat zeer braave menfchen lijden , ja voor altoos onder den blaam der ondeugd zuchten. Ik was nog bij Mijladij toen Lord melvill binnen trad : hij zag er treurig en verlegen uit : hij boog zig beleefd en zeide met nedergeflagene oogen: „ Misf springler ! ik heb u het allergrootile on„ gelijk aangedaan : kunt gij dit ter liefde uwer „ vriendinne vergeeven ? " „ Spreek daar  de gevaaren van den laster. 30? „ niet meer over," viel Mijladij hem in de rede ,, Misf fannij is de goedheiJ zelve ; al- „ les moet nu vergeeten worden ; laaten wij nu ,, weder gelukkig zijn." Mijlord is thans een geheel ander man ; hij ver-* dient zijne vrouw : hoe befchouw ik hem thans met andere oogen ! de vrees van zijne vrouw te verliezen heeft hem gevoelens ingedrukt , die hij tot nog toe niet kende. AGT- EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. MI S S FANNIJ, AAN LADIJ BEL K AIR. JVÏen heeft Mijladij de vrijheid gegeven om opteftaan : wat is zij verbaasd veranderd ! zij moet indedaad alles geleden hebben wat eene aandoenlijke vrouw lijden kan, die gelooft dat zij door een bemind man en eene vriendin verraaden werd ; zij is echter bijna herfteld ; even zeer opgebeurd als bedroefd geworden moet het uitwerkzel even zichtbaar en groot zijn ; zij nam de gelegenheid waar dat ik alleen bij haar en bij Mijlord was , om mij aantefpreeken „ Ik heb u eene gunst te ver- „ zoeken: gij hebt tot nu toe een diep ftilzwijgen „ bewaard noopens alles wat u betreft ; mag ik „ u , zonder onbefcheiden te zijn , vraagen , of V a  308 de gevaaren van den laster. „ gij in ons beider bijzijn ons niet kunt zeg„ gen , wat toch de reden zij dat gij zulke vijan,, den hebt, die niets verzuimen oni u, ware het ,, mogelijk, te bederven ? wat zijn het, toch voor „ monsters die een meisjen als gij kunnen haa„ ten ?" Ik voldeed terftond aan dit verzoek : ik ben begonnen met mijne cerfte kindschheid , bet verlies mijner ouders , mijne inwooning bij u , de weldaaden uws Vaders , uwe vriendfchap , de liefde van dorblai voor mij , mijne genegenheid voor hem : ik fprak over mijn vertrek naar London , waarom , en bij welke gelegenheid : gij twijfelt niet , mijne carolina! of ik poogde rechttedoen aan uw edel charakter , of ik over onze vriendfchap met ijver mij uitdrukte, of ik dankbaare traanen Hortte om Sir dorblai ? met weinige woorden roerde ik iet aan van de behandeling en levenswijs van Mevrouw malgarde , evenwel zo min doenlijk om Sir george's wil; en ook misfehien om dorblai te fpaaren: men verftond mij, en dit was voor mij genoeg : Mijladij weende en Lord melvill zat in gedachten. In den loop mijns verhaals heb ik ook gezegd dat ik uw' broeder des avonds te vooren gezien heb ; zij vroeg mij met veel ernst of hij alles wist, ook dat zij mij poogde vergoeding te doen? fchrijf aan hem, zeide zij; maak dat hij mij niet haat; Mijlord bood zig aan om zelf hem te gaan opwachten en alle ongerustheid te ontneemen: hier-  de gevaaren van den laster. 309 voor bedankte ik , en zeide , dat vrouw howard dit op zig genomen had. Ik zal dan eindelijk gelukkig zijn ! immers dit is waarfchijnelijker dan ooit! Lord melvill is thans zo beminnelijk als achtingwaardig : hij doet recht aan zijne vrouw maar met zijn geheel hart : hij is meer dan beleefd ; bij is zo als hij behoort te zijn , omtrent eene vrouw gelijk de zijne : hij betoont zig voor het uiterlijke omtrent mij als voor-r heen, maar ik, die hem wèl ken, zie dat de grond daarvan geheel verbeterd is. NEGEN- EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. miss fannij, aan ladij b e l k air. O mijne carolina ! zoude ik aan mijn hart zijne te groote gevoeligheid voor moejelijkheden verwijten , daar het tevens in ftaat is om mij al mijn geluk op de levendigfte wijs te doen fmaaken ? zoude ik minder hebben willen lijden daar ik thans zo gelukkig ben ? neen mijne vriendin ! ik bewonder die fterke zielen die door geen voor- of tegen-fpoed uit haar rustpunt gefchokt worden ; maar ik ben geenzins van haaren rang : misfehien kan men ook van onze jaaren en fexe dit niet wachten; misfehien zoude dit iet onnatuurlijks voor ons zijn : hoe dit V 3  310 de gevaaren van den laster. z>j , ik fmaak thans al mijn geluk met vervoering; alles vereenigt zig om mij mijn verdriet te doen vergéeten' ; ik heb u zo lang weeklagten voorgezongen , gun mij des u mijne vreugd , mijn vergenoegen medetedeelen. Deezen ochtend bij Mijladij ingaande, om te hooren hoe zij zig bevondt , zag ik dat zij zeer wel was , en in haar bed zat te fchrijven : Mijlord Hond bij haar : beiden ontvongeu mij met een geheimzinm'gen glimlach, ,, fannij,"" zeide Mijladij, „ hier komen van den middag eenige mijner vrien„ den ter maaltijd ; maar dewijl ik nog niet aan „ tafel ga , verzoek ik dat gij daar mijne plaats „ gelieft te houden : wees vrolijk , en verzuim niets in uwe kleeding." Mijlord zeide haar iet in 't oor en vertrok: Mijladij gaf mij te verftaan dat zij liefst alleen zijn wilde; ik ging, maar was een weinig verlegen door dien zweem van geheim ; evenwel , dewijl hij niets lastigs aankondigde was ik ook niet ongerust. Een uur daar na liet Mijladij mij verzoeken niet in haare kamer te komen ,• vóór zij mij liet roepen , vermids zij een weinig rusten wilde ik plaatfte mij dan voor mijn toilet en voldeed aan het Vriêndlijk verzoek : ik kleedde mij om de plaats van Mijladij met meer onderfcbeiding te kunnen waarneemen : daarop maakte ik mij gereed om aan Mijladij selbij en aan uwen broeder te fchrijven , toen mijne deur op eenmaal openging, en, wie dan Sir george en uw broeder Honden voer mij ? ik  de gevaaren van den laster. 3II liep de tafel en al wat mij in den weg ftond omver en wierp mij in de armen van Sir george — „ Ik moest boos op u zijn ," zeide hij , „ gij hebt „ mij dan niets vertrouwd ? maar ik ken uwe be„ weegreden, ik bewonder die ; zie hier een be„ rouwhebbend zondaar ; neem hem aan , laat „ alles vergeten zijn ; maar gij hebt reeds elkan„ der gefproken." „ Zeg mij , zeg mij toch !" antwoordde ik, zo dra ik fpreeken konde , „ Door welk toeval zijt „ gij hier?" „ Door de goedheid van Mijlord „ en Mijladij melvill," antwoordde uw broeder — „ Mijladij heeft gisteren een' brief aan Sir george „ gefchreven , waarin zij hem vroeg wanneer men ,, hem konde opwachten ; dat Mijlord antwoord „ bekomen hebbende , dien morgen was daar heen „ gegaan ; dat , na eenige pligtplegingen , hij „ hem gezegd had dat ik bij hem was ; en daarop „ omftandig over mij gefproken had : hij heeft „ daarna verzocht om dorblai te zien, en zij zijn „ zeer voldaan over elkander gefcheiden :" na dat wij nog wat met elkander gefproken hadden , verzocht Sir george mij om met hun beiden met Ladij selbij te gaan het middagmaal houden . . . „ Hoe !" riep ik , „ is Ladij selbij beneden?"— ,, Ja ," antwoordde Sir george , „ wij zijn met „ ons drieën hier gekomen; maar wij hadden eeni„ ge kleinigheden te fchikken vóór wij u kwamen ,, zien ; alles in gereedheid zijnde kwamen wij u „ af haaien om u te verzoeken of gij de laatfie hand V 4  312 de gevaaren van den laster. „ aan ons werk wilder, flaan" toen leidde hij mij naar beneden en bij Mijladij selbij ; „ Wees „ welgemoed ," zeide hij , „ alle uwe moejelijk- „ heden zijn nog niet geëindigd" dorblai zag mij met ongerustheid aan ; hij begreep wel wat ik door die moejelijk heden verdaan zoude hebben : in de eetzaal komende ontvingen mij de beide Ladijs; mijn' hart was zo geroerd dat ik een' traan van aandoening aan den hals van Ladij melvill weende ; zij drukte mij aan haar hart , en zeide niets. Het middagmaal was vrolijk : van tafel opdaande vonden wij Mijladij melvill omzet van zijden Hollen , kanten en kooplieden ; zie daar riep zij vrolijk, dit is voor het bruidsgewaad; dit voor den eerden , en dit voor den tweeden dag : ik bloosde ; ieder lachte, behalven dorblai, die in mijne verlegenheid al te zeer deelde : daarop zeide Ladij melvill dat ik mij gereed moest maaken om , volgends den wil van het geheele gezelfchap, binnen drie dagen getrouwd te zijn : dorblai vroeg mij met de levendigde ongerustheid , of ik hier mijne toedemming aan geeven konde? hij fmeekte mij daar nogmaal om — wat zal ik zeggen , mijne vriendin ? ik beantwoordde dit tot aller genoegen , en binnen drie dagen zal ik met dorblai vereenigd zijn : ik bemin uw' broeder maar binnen drie dagen ! dat is dunkt mij wat al te fpoedig. Nooit zag men zo eene verandering dan in dorblai federt hij mijn woord hadt : hij is geheel be,  de gevaaren van den laster. 313 minnelijk , vrolijk , dartel , opgetogen ; zijn levendige geest verrukt alle zijne vrienden , zijne tederheid voor mij kent geene paaien : „ Ach eannit," zeide hij, „ mogt mijn braave Vader, „ mogt mijn zuster van miju geluk getuigen zijn ; „ ook van het uwe mijn engel ! ja gij zult de ge„ lukkigfte vrouw des werelds zijn , indien ik u „ dit maaken kan" Mijladij selbij hoorde dit , en zeide : „ Ik ben wèl verzekerd dat een „ jongeling van gezond oordeel voortaan zijn ge„ luk zal plaatzen , daar hij bij ondervinding „ weet , dat het alleen te vinden is: hem" (zig tot mij wendende) ,, hem is veel vergeven , maar „ hij zal ook wel weeten lief te hebben , en wat s, zal dan aan uw geluk mijne vriendin ontbreeken ? " Maandag. De voorbereidzels tot ons huwelijk gaan zeer fpocdig voord : het huis is gehuurd , het is digt bij dat van Mijladij melvill , als die in de ftad is : het is klein maar aangenaam en gefchikt naar onze omftandigheden : daar is echter logement in voor u mijne vriendin en Lord belkair , indien wij immer het geluk hebben van u wedertezien , daar ik mij bijna niet mede durf vleien , hoewel uw broeder mij verzekert dat dit zeer mogelijk, ja zelfs waarfchijnelijk is. Mijlord en Ladij melvill hebben mij zeer fchoone juweelen ten gefchenke gezonden : Mijlord heeft V 5  314. de gevaaren van den laster. thans geen ander verdriet dan dat het welk hij deelt met Lord temple : Ladij voegde er bij dat in weerwil haarer blijdfehap zij toch dat verdriet gevoelde , maar Lord temple zal zig dit moeten getroosten, en de tijd moet hem tot gerustheid brengen nooit zal ik ophouden dieu braaven man met mijne hoogfte achting te onderfcheiden. Sir george heeft mij de acte doen tekenen van een landgoed 't welk hij mij in eigendom geeft : ik kan geene woorden vinden om de edelmoedigheid van alle mijne weldoeners uittefpreeken : ik kan niets dan dankbaar zijn. Morgen is de dag dat uw broeder mijn man zijn zal : 0 mijne carolina ! niets zal ons meer verwijderen , meer fcheiden : zijne vreugd is te groot om befchreven te worden; wij beginnen onze huishouding met duizend ponden Sterlings ; vrouw 110ward komt bij mij inwoonen , en Miftris sterne zal mijne huishoudfter zijn : Misf farmer heb ik een blijk mijner erkentenis gegeven; wat ben ik aan deeze drie braave vrouwen niet verfchuldigd ? nooit vergeet ik haare vriendfchap. Ladij melvill laat overgroote voorbereidzels maaken ; alles zal met een ongemeene pracht uitgevoerd worden : bier , zegt zij , is haar hart zo op gefield , dat ik er geen woord tegen in mag brengen : wat zal ik doen ? het moet zo zijn: zij heeft eenige billetten ontvangen voor een bal masqué 't welk door een' Lord gegeeven wordt bij gelegenheid van een huwelijk ; al wat in London  de gevaaren van den laster. 3A5 aanzienlijk is , zal daar zijn : men verhaalt mij wonderen van zo een bal ; het is een vermaak dat ik niet ken , en mij dunkt dat het voor mij al te vreemd zijn zal om mij te kunnen behaagen : alie onze vrienden zijn in zulk een vrolijke luim dat zij beilootcn hebben daar te gaan: dorelai en ik hebben er weinig zin in ; evenwel 't moet zo zijn : ik kan er volftrekt geenen rede van geeven, maar als ik er aan denk rilt er eene trilling door mijn geheele geitel : als ik dorelai aanzie ... ik kan meermaal mijne traanen niet verbergen —— maar dit , zeker , is eene zwakheid ... zie daar ! terwijl ik fchrijf vloejen mijne traanen roert dan de vreugd mijn hart zo zeer dat ik in eene mijmering val die iet van het treurige heeft ? ik kan bijna niet maar ik moet eindigen : o dat lastig toilet ! doch dit eischt de omftandigheid. Vaarwel mijne carolina , mijne zuster , mijne hartvriendin ! ik moet eindigen , nooit kostte het mij zo veel. dorblai aan zijne zuster." „ Ik heb u alreeds een langen brief gefchrcven , „ waarin gij tot de kleinfte omftandigheid toe vin„ den zult : o mijne lieve zuster 1 hoe gelukkig „ zal ik nu zijn ! ik beken dat ik eenige maan„ den niet waardig was den naam te draagen die ,, ik fchande aandeed ; maar ik verzeker u , dat „ mijn afkeer van alles wat een eerlijk man niet „ betaamt nog fterker is dan de woeste wilde na-  316 de gevaaren van den laster. „ volging, waaraan ik mij eens fchuldig maakte — „ wees gerust , het lot uwer vriendin is in de „ handen van haaren besten vriend; van haaren bo„ ven alles hoogachtenden en tederstbeminnenden „ dorelai ; zij is zo fchoon als een engel! o ! zo „ gij haar nu eens zaagt! — is het niet aartig dat „ men over zulk een fchoon gelaat een masker gaat „ leggen ? wij gaan echter alleen om genoegen te „ geeven , want ik ben zo vervuld met mijn ge„ luk , dat ik niet denken kan aan een bal masqué , en mijne fannij -zal zig daar verveelen : „ vaarwel zusje lief! hoe bemin en hoe omhels ik „ u ; nogmaals vaarwel morgen! ... o dat „ zal de groote dag zijn voor uwen dorelai. ^s— =-■■ =-f??^== ©» TAGTIGSTE BRIEF. mijladij melvill , aan mijladij belkair. Welk eene ijsfelijke tijding heb ik u medetedeelen! mijne hand beeft zo geweldig dat ik naauwlijks eene pen kan houden ... ik moet echter ! o welk een ramp heeft ons allen getroffen ! ik moet fchrijven de beminnelijkfte, de waar-  de cevaaren van den laster. 317 digfte , de tederstbeminde vriendin , heeft het mij afgevergd o welk een fmertelijken plïgt heeft zij mij opgelegd ! Ach Mijladij! uw beminde broeder uwe dierbaarfte fannij , ach zij zijn niet meer ! mijne traanen beletten mij; ik kan niet voordfchrij- ven ! ' Hemel ! —— mijne ziel ftort zig uit in klagten, en is buiten ftaat u een verhaal te geeven dat ik beloofd heb laat ik dit dan nogmaals onderneemen. Gij weet nu reeds, zo gij haaren laatften brief gelezen hebt, met welk een' tegenzin zij naar het bal ging haare ongemeens fchoone geftalte trok weldra ieders oogen ; wekte nieuwsgierigheid , en onderzoek de drang omringde haar , bewonderde haar , veelen mompelden dat zij het was — uw broeder , die haar opleide , genoot alle deeze toejuichingen met vervoering. Wij maakten ons gereed om te vertrekken, toen een man, zeer zwaar gemaskerd, dorelai naderde, en hem inluisterde , doch zo hard dat fannij het hoorde : ,, Zo ! zo ! de reftanten van Sir geor.„ ce zien er nog recht fmaaklijk uit: en het for„ tuin kan wel eenige beuzeling doen vergeeten — " dorblai verliet fannij met drift , en ik die een weinig van haar afftond , zag met verwondering dat hij het masqué volgde , 't welk zig echter terltond in den drang meende te verfchuilen , en te ontfnappen ; dorelai vond het dit alles was zo oogenblikkig dat fannij in flaauwte vallen-  3lS de gevaaren van den LASTER. de, alleen zeide, dat men dorblai volgen moest — Mijlord melvill vloog door het volk; wij leidden de ongelukkige in een cabinet, en daar, tot zig zelve gekomen zijnde, vroeg zij met wanhoop: „Waar „ is dorblai ?" — Sir george was ook heen gegaan met oogmerk om hem wedertehaalen : twee uuren verliepen er zonder het minste bericht : ik kon fannij niet verlaaten ; evenwel ik befiöot haar Mijladij selbij aantebetrouwen en ging insgelijks : ik ging in de balzaal , vroeg ieder naar bericht; fommigen wisten niet wat ik meende ; anderen zeiden mij dat twee masqués vertrokken waren , dat eenigen hen gevolgd hadden; en dat men vertelde dat zij in een gevecht geweest waren: oordeel hoe dit mij trof! in zo eene verwarring konde ik niets meer verneemen : ik zocht eenigen mijner bedienden ; dit was niet gemaklijk ; het oproer was te groot : eindelijk kwam een van hun; ik beval hem alles te doen wat mogelijk was om bericht van Sir dorblai , Sir george en Mijlord te erlangen; ik durfde niet in het cabinet treeden ; ik wist niet wat ik zoude voorwenden —- zo in gedachten (taande kwam Lord melviLl bij mij, in eene ongedeldheid en fchrik die boven alle verbeelding gaat ; „ Alles „ is verloren ," zeide hij ! ,, ongelukkige dor- „ blai ! hij is dood l wij hebben dit „ ijsfelijk geval niet kunnen weeren ; wij zijn te „ laat gekomen " ik antwoordde niets ; de droefheid verdomde mij geheel; mijne beenen weigerden mij te draagen : ik vroeg niets: ik viel op  de gevaaren van den laster. 310 een bank neder: Lord melvill was raadeloos: ik herllelde een weinig : toen Stond ik op om bij mijne fannij te gaan : Mijlord volgde mij , wij traden naar de deur maar ik deinsde te rug , herdenkende welk een Schrikkelijk bericht ik brengen zoude ; evenwel ik moest haar zien : ik opende de deur en zag haar in de ijsSelijkfte Stuiptrekkingen : zij herkende mij , en ontglipte aan den arm van Ladij selbij, Stond op; kwam naar mij toe, wilde Spieeken, vattede mijne hand; ik viel voor haar neder ; Mijlord hefte mij op ; fannij beSchouwde ons met aandacht „ 't Is genoeg ," zeide zij met eene treurige bedaardheid , „ ik weet mijn „ lot laaten wij van deeze ongelukkige plaats „ vertrekken" zij wilde gaan , doch zonder bewustheid wat zij deed : wij wederhielden haar : Lord melvill riep zijne bedienden het was reeds dag : onze koetzen Stonden voor de deur : fannij liet zig geleiden maar Sprak geen woord : toen wij in de koets waren , zeide zij met een Schijn van gerustheid : ,, Wij zullen dorblai gaan ,, zien" maar haare verwilderde oogen toonden iii wat Staat zij was : wij antwoordden niets — „ Zult gij zo onmenschlijk zijn van mij dit te be' letten ?" dit vroeg zij op eenen toon die tot in het binnenst mijner ziel doordrong: ,, Ach uit me,, delijden Scheidt ons niet !" wij weenden allen bitterlijk : zij Stortte geen eenen traan : toen wij in mijn huis traden , gaf zij een ijsfelijke Schreeuw : Sir george die den laatften adem zijns  320 de gevaaren van den laster. jongen vriends had afgewacht , kwam bij ons om ons dit te berichten :. fannij zag hem , wierp zig in zijne armen, en verloor alle bewustheid: zo bleef zij tot weinige oogenblikken dat zij voor eeuwig haare oogen floot : zij verzocht mij bij haatte naderen : „ Lieve Ladij !" zeide zij , „ ik „ verlaat met genoegen een leven dat voor mij on„ draagelijk geworden is : ik heb u ééne gunst te „ verzoeken : voeg bij mijne afgefchrevene brieven „ het affchuwelijk verhaal van het gebeurde : zeg „ aan zijne zuster dat ik haar' broeder gedood heb; „ ik ben oorzaak daarvan :" zij hield wat ftil „ Zie daar den laatften flag die Mevrouw malgar„ de mij toebrengt : ik vergeef haar alles ; de „ Hemel vergeeve haar ook alles" zij zuchtte diep en fmartlijk; toen, haare fneeuwwitte handen te zamen gevouwen opheffende , riep zij uit —^— „ dorelai is dood ! ik zal hem volgen! mijn hart ,, is gebroken" zij vattede vervolgends mijne hand , drukte die aan haar hart, en haare oogen , ten Hemel hellende , zeeg haar hoofd op mijne borst , en alles was geëindigd. Onze droefheid is onbefchrijvelijk : Sir george verhaalt ons dat dorblai reeds de doodwond ontvangen had , vóór hij bij hem komen konde ; hij leefde nog eenige oogenblikken cn zijne laatfte woorden, hoe flaauw, hoe afgebroken, behelsden nietsdan „ O mijne fannij ! " Wie de daader is kan men gisfen , maar alleen in 't algemeen : er is geen onderzoek naar te  de gevaaren van den laster. %<2l te doen ; hij is gevlugt , en niemand kende hem. Indien ik in zulke eene ontroering in ftaat ware , eenige aanmerkingen oj-> het papier te zetten, ik zoude zeggen , dat er geen grooter vijand van het menschlijk geluk zijn kan dan een lasteraar ; dat er mogelijk geene zonde zo onvergeevelijk en echter zo algemeen is dan de laster: men kan niet dan met moeite gelooven dat er onder de menfchen zulke bedorvene fchepzeis gevonden worden ! en zo men dit al moet toeftemmen , Wat hebbe men te denken van zulken, die zonder eigenlijk fnood oogmerk , zo onbedachtzaam zijn , dat zij zulke boosaartigen willen ten dienste ftaan? zij vernaaien om dat zij gehoord hebben ;. zij gelooven om dat men 't hun zegt; zij fpreeken zonder nadenken , of door het laage vermaak om onnutte of kwaadwillige leden der maatfehappij te vervrolijken , en zien niet eens dat zij de verachtelijke werktuigen des lasters zijn : wat zoude toch deeze helfche furie ten nadeele onzer dierbaare fannij hebben kunnen uitwerken , indien zij alleen de verbreidfter deezer lasteringen geweest en gebleven ware ? en wat zullen zij die zig hiertoe hebben laaten gebruiken , toch gewaar worden, als zij zien welke ijsfelijke gevolgen dit gehad heeft! neen, de menfchen in't algemeen zouden onmogelijk zig hieraan meèr fchuldig maaken kunnen , indien zij overwogen wat de gevolgen zijn konden: maar de ligtzinnigheid, en onnadenkendheid zullen altoos de boosheid in de hand werken. X  322 DZ GEVAAREN VAN DEN LASTER.. Sir george zal deezen flag niet overleeven ■ ■ Ladij selbij is ontroostbaar Mijlord melvill heeft geduurig die wreede doodfteek voor zijne oogen hij zag DORisLAi vallen beide deeze gelieven zulle.i in denzelfden grafkelder begraven worxteh , en nooit zullen wij ophouden hun vroegen dood te betreuren.