. T A A
neemen fchijnt gevormd te hebben, om zig moedwillig in den grond te bederven.
De Post vertrekt. Ik zal deezen fluiten, en u bij aanhoudenheid voortaan blijven fchrijven, dewijl gij dit aldus begeert.
Omhels mijne Vrienden voor mij! ■
Zo dra ik moede zal zijn van door de kaatsbaan der Waereld gindsch en herwaards geflagen te worden, kom ik te Neuwied. Voor als nog echter gelijkt het er niet na. Zelfs kan ik met de wederwaardigheeden des leelog niet genoeg aan den gang komen£ hoe zeer ik c daaglijks als in den mond loop. Zou Vrankrijk dan geene Ongelukkigen hebben?
Ik ben, enz.
DERDE BRIEF.
HENDRIK AAN JAN. , WAARDE VRIEND'.
^o dra ik te Duinkerken kwam, vormde ik reeds het bcfiuit, om er een geruiraen tijd te vertoeven. Bij den eerften opflag befpeur-
de
C *9 >
fpreeken, tot danfen geneigd. De hollandfche ooren van onzen Vriend konden het althans niet uithouden. Thans woont hij in een huis , waar vier Grootvaders en drie Grootmoeders, met al hun onderhoorigen3 hun verblijf hebben.
De Armen en Behoeftigen woonen hier te midden onder de Rijken. Behalven eenige zeer kleine huisjes en gangen of poorten, hebben meq.st alle huizen, kelders, waarvan een gedeelte ter berging van koopmansgoederen, en de overigen tot woonplaatfen gebezigd worden. Alhier woont de geringfte Clasfe van (bedelingen, en dat waarlijk vrij duur en flegt. De huishuur is hier zeer hoog. In de meeste Hollandfche fteden kan men een gansch huis hebben, voor het geld, dat men hier, in een goeden ftand, op de tweede verdieping, voor drie 'a vier kamers, verwoonen moet, en dan is het dikwerf nog een geluk, om wel te regt te geraaken.
De fmalle gemeente moet noodwendig tot dergelijke donkere wooningen haar toevlugt neemen; dewijl 'er geen beterkoop verblijf voor haar in de ftad te vinden is, en zij echter aldaar haar beftaan moet zoeken; zijnde het.grootfte getal, visfehers en kaaiwerkers.
Ba Bui-
C « )
moeilijk inkomen in deeze haven, ook eenige meerdere gemaklijkheid toetebrengen. Deeze moeilijkheid is oorzaak van het ftranden van verfcheiden fchepen.
De ftad heeft voormaals zeer fterk geweest, en ze had het ook noodig, uit hoofde der vijandlijke aanvallen, die zij van tijd tot tijd onderging. In 1388 werd zij , voor een, groot gedeelte, door de Engelfchen in den asch gelegd. In 1558 werd zij, door de Franfchen, op gansch geene gemaklijke wijze, ingenomen. In 1583 maakten de Spaanfchen er zig meester van, onder het beleid van den Prins van Parma , die de bezetting noodzaakte, öm er,zonder wapenen en bagagie,uittetrekken. De Franfchen, door de Hollanders onderfteund, vermeesterden haar in 1646, tjn de Aartshertog hernamze in 1652. Al dit nemen en hernemen ging op een hardnekkige en bloedige wijze in zijn werk. Zo dra de goede Burgerij, na onnoemelijke verliezen, een weinig adem haalde, verfcheenen er andere overwinnaars, die hunne zegetekenen op den andermaal gefloopten welvaart planteden.
In 1658 verfcheen de Maarfchalk van Turenne voor haare muurenj terwijl de vijanB 3 di'.
C 28 )
gij kent mij niet, Mijn Heer! anders zou deeze vraag mij ten fterkfie beledigen.
Ik zie, dat gij haar bemint, — maar hoe begrijp ik toch dat gij haar in de uitterfte rampzaligheid wilt ftorten?
Hoe, ik? — waarmede? —
Door u van een leeven te berooven,'twelk voorvast al haar geluk op deeze aarde uitmaakt.
Deeze woorden troffen den Jongeling indiervoegen, dat hij in mijne armen viel; bitterlijk op mijnen boezem weende,en eindlijk, met eene vuurigheid en tederheid , die mij geweldiger aandeed dan alle de lotgevallen van mijn ganfchen leeftijd te faamen genomen , mij omhelsde. Mipi Vriend! riep hij, ja! waarlijk mijn grootfte en beste Vriend! ik ben aan u mijn leven verfchuldigd, — niet voor mij, maar voor mijne rampzalige Moeder.
Laaten wij ons naar de Stad te rug fpoeden , zei ik hem, mijne hevige aandoeningen, zo veel mooglijk, voor hem verbergende: wij kunnen op dit eehzaame ftrand den kouden nagt niet doorbrengen.
De Jongeling gaf zig geheel aan mijn geleide over. Ter naaüwernood bereikten wij de Stad nog tijdig genoeg. Ik bragt hem in mijn
woo-
C 29 )
wooning en vernam van hem de vojgende omïtandigheden.
Hij was eene der eerfte voornaamfte voorftanders van het Patriottismus in 't Vaderland geweest: zijnde hij in deeze zijne gevoelens gefterkt geworden door den Heer * * *, wiens Dogter Elize hij beminde, en met welke hij zig' ook eerlang in den Echt Hond te begeven. Bij de omwenteling, in 1787 .veranderde de Heer *** daadlijk van gedagten, en begunftigde de tegenovergeftelde Partij. De Moeder van Ferdinand, (dit is de naam van den Jongeling,) werdt bij die geleegenheid geplunderd,, en tot armoede gebragt. Elize bleef hem, niettegenftaande zijn ongelukkig lot, en zijn bannisfement, getrouw, doch haar ftiefvader, die, met verwisfeling van gevoelens, ook het beminlijkst cara&er tegen dat van een wreedaart verwisfeld had, zwoer, dat Ferdinand nimmer zijn Dogter ten huuwlijk zou erlangen, zo hij niet alvoorens een request prefenteerde, waarbij hij zijn gedraagingen ten opzigte van 't Vaderland, wraakte; fchuld bekende, en om genade fmeekteS Hiertoe echter kon de Jongeling niet befluiten. Hij wees dit voorftel met den fterkften wederzin van de hand. 1 Misschien ging
- hij.
.hij, vo.or zijn belang, wat te verre, met detl Vader eenige bitfe waarheeden toetevoegen; — althans de oude Heer werd zo geweldig op mijn jongen Vriend verbitterd, dat hij zijn Dogter voorftelde, óm een ander te huuwen. Elize was er verre van af, om hier toe te befluiten. Dan, het fchijnt dat er middelen genoeg geweest zijn, om haar te noodzaakgn, — althans binnen weinig dagen word het Meisje de Egtgenoote van een ander. De Moeder van Ferdinand, alles voor haar Zoon willende doen , had zig daadlijk naar Holland begeeven, doch niets uitgerigt, dan hem de zekerheid te doen toekomen van het voltrekken van het gedwongen Huuwlijk.
Deeze tijding had den Jongeling ten allerIterkften getroffen. In het eerfte oogenblik zijner vervoering nam hij het doodlijk befluit, om zijn verdriet met zijn leven te eindigen, en zekerlijk had hij dit ter uitvoer gebragt, had de goede Hemel mijn gang niet agter hem beftuurd.
Dit nu was wel zijn grootfte, maar geenzins zijn eenigfte zwaarigheid. De Moeder van Ferdinand was een Vrouw van taamlijke middelen geweest, die haar Zoon,naar evenredigheid v#m Elize, even goed.zou uitgezec
heb-
C 31 }
hebben, doch die, door de noodlottige plundering van alles beroofd, thans tot de jammerlijkfte armoede verviel. Ferdinand hoopte, door zijn huuwlijk, in haren dringenden nood te voorzien, en dus twee der edelfte
voldoeningen teffens te genieten. Dan,
dit geval, wierp alles in duigen. Toen hij tot bedaaren kwam, en hij de naderende el. lende zijner Moeder zig voor den geest bragt, zwom hij op nieuw in zijne traanen, en, —
uw Vriend Hendrik met hem! Deeze
Jongen is mij regelregt op 't hart gevallen; indien ik mij in zijne plaats bevonden had, zou ik alles gedaan hebben, behaiven mijne hartzeeren in de zee te verdrinken, — en nu, — nu gevoel ik zijn lijden bijna zo Zwaar als hij zelf.
Het was reeds diep in den nagt, eer hem te binnen fchoot om te vertrekken.
De wellevenheid, zei hij, vordert dat ik mijn affcheid van u neem.
Hoe, antwoorde ik, wat hebben wij met
de wellevenheid te maaken ? Waar
zult gij heen?
Dat weet ik niet. In mijn Logement heb ik affcheid genomen, en om in een ander te gaan, —
Is het veel te laat.
Mn,
< 32 )
En, behalven dat, heb ik ook geen geld. Geen geld ? —
Het weinige dat ik nog had heb ik mijn Moeder gezonden, [bitterlijk fchreijende.] Eenige kleinigheeden heb ik ook tot geld gemaakt, om er inijne fchulden mede te betaalen.
Zo dat gij ?
Niets anders heb, dan deeze klederen. Wat zou ik er ook mede gedaan hebben, daar mijn voorneemen was, deeze rampzalige Waereld te
verlaaten. Maar gij, — gij hebt mij te
rug geroepen •' —'<-
Om voor uwe Moeder te leeven. -— Wat het geld betreft, bekommer u deswegens niet! Ik zal voor u zorgen. Ik zal uw Vriend en — uw Vader weezen!
Hij vloog op deeze woorden van zijn ftoel en wierp zig aan mijn hals.— o Mijn Vriend! welk een zalig oogenblikwas dit voor mij! — 't Was mij niet ander?, dan of ik alle aardfche gelukken te faamen genomen thans in mijne armen en in mijn bezit had.
Dus heb ik een Gezelfchap gekreegen , regt in mijn fmaak, en waar aan ik al vrij wat te doen zal vinden, om hem te brengen, waar hij eigenlijk te huis hoort. Ik wil hem u voor als nog niet aanprijzen.
On-
( 33 )
Onze kennis is naauwlijks een dag oud; evenwel, zo mijne ervaarenheid en menscb. kunde mij niet bedriegen, dan zijn mijne uitterfte zorgen waardig aan hem befteed te worden.
Hij zal bij mij blijven. In ftilte zal ik naar hem verneemen, en vermits hij ongetwijfeld de Held mijner op handen zijnde Gefchiedenis Haat te worden, zal ik u getrouwelijk alles, ten zijnen opzigte, mededeelen.
Groet mijne Boezemvrienden, en wees verzekerd, dat ik fteeds blijf, enz.
VIJFDE BRIEF.
HENDRIK AAN JAN. BESTE VRIEND!
u w hart is uit zig zelve al te goéd, om niet, zonder mijne aanbeveeling, deel te neemen, in het lot der Ongelukkigen , maar, waaragtig Jan! ten opzigte van mijn jongen Vriend, zou ik er u anders toe dwingen.
Zonder dat hij zulks wist, begaf ik mij naar zijn Logement. Hier vond ik een oude Vrouw, in een klein armoedig zijvertrekje,' C met
C 34 )
rist de eene hand haar hoofd onderfteunende, en met de andere haare traanen afwisfchende. Zo dra zij mij gewaar werd, rees zij fchielijk op, om mij te omhelzen; — dan,regtvoor mij ftaande, trad zij, met eenige verftoordheid zo 't fcheen, te rug; op een wanhoopigen toon roepende: hij is het niet!
Wien verwagtte gij toch, Moeder lief? vroeg ik.
„ Een Heer," antwoorde zij, die bij mij „ gelogeerd is geweest, die gisteren zeer
mismoedig van mij is weggegaan, en die ik „ vrees, dat een ongeluk zal gekreegen heb„ ben! o Die goede, deugdzaame Jongen,
al was het mijn eigen kind, kon ik hem niet 3, liever hebben. — [Met een hartlijke zugt.~] „ God en alle zijne Heiligen hoop ik zullen „ hem genadig zijn en bewaaren."
Gij zult misfchien voordeel van hem gehad hebben ?
„ Voordeel! voordeel! — o Beklaagens„ waardige Armen! Steeds is uwe mensch„ lievenheid verdagt in de oogen der Rij-
ken! Waant gij dan, Mijn Heer,
„ dat ons hart altoos naar voordeden hun„ kert — dat wij ongevoelig zijn voor het „ gemis van een deugdzaamen Vriend,
„ wan-
C 35 )
„ wanneer onze beurs er flegts niet bij „ lijd?
Vergeef mij mijne onbedagte vraag, waardige Vrouw! mijn opzet was niet u té
beleedigen.
„ En vergeef gij mij mijn haastig ant„ woord! Mijn ziel is te veel gefchokt, om
„ bedaard te handelen. Ik zal hem niet
,, overleeven, zo hij een ongeluk gekreegeri ,, heeft!
Bedoelt gij ook Ferdinand?
,, Niemand anders? [met drift.'] Weet gij ,3 ook iets van hem? — Leeft hij nog? —
Ja! Moeder lief! hij leeft. —
,, Waar is hij dan? waar is hij dan?
Heb geduld! gij zult hem daadlijk zien, Maar alvoorens wenschte ik eenig bericht Van hem te hebben.
„ o Dat zal ik u geeven! het beste berigt „ van de waereld. Die Jongeling is de) ,, Deugd, de Beminlijkheid zelf.
Hier op deed de oude Vrouw nog een uit; voerig verhaal, waarin zij zig zelf, van loutere vergenoegdheid, te verliezen fcheen. Hoofdzaaklijk kwam het hier op uit: De Joni geling was met zijne Moeder op een klein tractement gcfteld, en z'rj hadden bij deeze Vrouw C 2 hun
C30
hun intrek genomen. Zij moesten zig zeer fober behelpen, echter was er fchaarsch een voorbeeld van hunne vergenoegdheid te vinden. De Moeder was, ter liefde van haaren Zoon, om hem gewigtige dienden te bewijzen, eenige weeken geleeden, naar Holland vertrokken. Ferdinand, die gewoon was het middagmaal, voor een klein geld, bij de oude Vrouw te houden, had het in al dien tijd niet gedaan, voorgeevende, nu en dan bij, goede Vrienden verzogt te weezen. Zijn Huiswaardin echter kreeg agterdogt, en liet hem eenige reizen befpieden , wanneer zij ontwaar werd, dat de Jongeling, op eetenstijd, geduurig naar 't ftrand ging; met een droog brood zig vergenoegde, en alsdan wederkeerde, haar verzekerende , dat hij deftig onthaald was. De reden waarom hij dit deed, was, dat hij daardoor het geld voor zijn anders gewoone maaltijd befpaarde; welke penningen hij , bij geleegenheid, zijne Moeder dan ter hand ftelde. De oude Vrouw, hiervan verzekerd, was er zo zeer door getroffen, (als ook Moeder geweest zijnde,) dat zij, fchoon in lang niet meer uitgegaan hebbende, hem op een voordemiddag, zon deidat hij 'twist, agtervolgde. Hij zettede zig
op
C 38 )
fpreeken; ging eenige reizen, zonder reden, op en neder, en drukte vervolgens de oud» Vrouw aan zijn boezem; eveneens, zei ze, als of hij mij voor eeuwig vaarwel kuschte. Hij vertrok.
De Vrouw maakte van dat eerfte oogenblik af zig zeer ongerust. In haare bekommering kwam zij bij geval op zijn kamertje; alhier vond zij een papier met geld op dc tafel leggen, 't welk aan haar geadresfeerd was. Zij deed het open en las 'er het volgende in;
deugdzaams vrouw ! beste vriendin!
Daar mijn lijden een einde ftaat te neemen, betaamt het mij, u niets fchuldig te blijven. Mijne hoogfle erkentenis, die moet ik u vooraf betuigen, hebt gij! In dat oogenblik, wanneer al het overige der waereld reeds uit mijn geheugen zal zijn gewischt, zal mijn hart nog aan u gedenken en u zegenen! wees hiervan verzekerd! Trouwens, ik behoef
ten deezen opzigte u niets te zeggen. .
Uwe Moederlijke tederheid kent mijne Kinderlijke geneegenheid ! Maar gij zijt
arm!
(51 )
"* öm zo te fpreeken, de ziel van onzen Landbouw. De vrugtbaarfte onzer Provinciën zijn hunnen luister verfchuldigd aan den naarijver, welke de werkzaame Geestlijken fteeds onder de Landbebouwers hebben weeten te verwekken, en zulks vereischt inzonderheid de dankbaarheid onzer Staatkundigen, als die. weeten welk een zuil de Landbouw voor Vrankrijk is."
,, Een verbeterde inrigting zou hen nog ongelijk nuttiger voor het Vaderland kunnen maakcn. Hunne Kloosters zouden Oeffenfchoolen voor de jeugd kunnen worden, enz."
Wat verder laat de kundige Franschman zig aldus hooren:
„ Wat de arme of bedelende Monnikenördens betreft, welker Hoofd te Romen zijn Verblijf houd, deezen zijn , in alle andere Staaten,dandie van den Paus zelf, zo ftrijdig met alle gezonde Staatkunde, dat, na de ftigting deezer Ordens, er niets verwonderlijker is, dan hunne inftandhouding. Dergelijk eene armoede en bedelarij onteert de waardigheid Van-den Godsdienst en van den Mensch, en doet den welonderweezen Burger een rol fpeelen, dié zelf geen Zot betaamt. Nimmer hebben de Dweeperij en het Bijgeloof ookfterker D 2 voor-
C50
voorftanders gevonden, dan in de Bedelmonniken, die den aandagt der Waereld, door eene belachlijke geftrengheid en vrijwillige armoede, poogden naar zig te trekken." Van de Vrouwenkloosters zegt hij dus: „ De godvrugtige Geftigten, ter afzondering voor het Vrouwlijk Geflagt gefchikt, zijn van eene te klaarblijklijke nuttigheid voor de goede order in de Familien, om zig zelve niet aan te prijzen in een Oord, waar het getal der Vrouwen zeer verre dat der Mannen fchijnt te overtreffen. Deeze ongelijktalligheid, gevoegd bij de verliezen, die het manlijk Geflagt, zo door den Zeevaart, en Oorlog, als ander zins ondergaat, zou het behoorlijk plaatfen en huuwen der Dogters onmooglijk maaken, bijaldien de Kloosters hen geen fchuilplaatfen aanbooden , waar hunne zwakheid onderfteuning, hunne 011ervaarenhcid een geleider en onderwijzer, en hunne neiging tot godvrugt overvloedige geleegenheid ter beoeffening vind. De Godsdienst kweekt hen op en heiligtze. Zij, die zig in het Klooster werpen, als de flagtoffers der openbaare rust, worden daardoor des te dierbaarder aan den Staat, 't zij, door de beftendige opoffering, die zij van zig zeh i ve
C 53 )
ve doen, 't zij door de opheffing hunner onfchuldige handen, om van den zegenenden Hemel vreede en welvaart voor het Vaderland aftefmeeken, enz."
In hoe verre deeze Franschman gelijk heeft, kunt gij zelf oordeelen. De Nationale Vergadering , dunkt mij , heeft wijslijk gehandeld, met dit flag van Geestlijken te vernietigen, op eene wijze, die zo verftandig als menschlievend is. Die ftand had zekerlijk zijne nuttigheid, maar nog meer zijne nadeelen. Men kan God en de Maatfchappij teffens dienen. De Franfchen begrijpen, dat het niet genoeg zij, om voor 's Lands welvaaren te bidden, maar dat men ook verpligt zij, om er de werkzaame hand voor uittefteeken.
In mijn volgenden nog een weinig hiervan. Ik ben, enz.
D 3 ZE-
(6o)
nieten, dan die het natuurlijk Recht niet veroorlooft, dat wij hen weigeren en onthouden, als de bevestiging hunner Geboorten, Huuwlijken en Afftervingen ; ten einde,even gelijk alle anderen onzer Onderdaanen, de burgerlijke voorrechten te genieten , die er uit voortvloeijen. Om deeze en andere redenen, hebben wij, na het advis van onzen Raad en onze beste weetenfchap, volle magt en Koninglijk gezag, gezegd, vastgefteld en bevoolen, dat door dit ons tegenwoordig, eeuwig en onherroepelijk Edict., zo als wij het Volgende zeggen, vastftellen en beveelen....
» * *
Hier op volgen zeven en dertig artikelen , hoofdzaaklijk het volgende behelzende.
Dat de gebruiken, in 't ftuk van Huuwlijken, Geboorten en Afftervingen, dezelfde zullen blijven, voor de Roomschgezinden.
Dat aan alle Onroomfchen, die zig in 't Rijk bevinden, of er in zouden willen komen, de eigendom hunner wettig-verkreegen bezittingen verzekerd zij, en zij er het volle genot van zullen genieten, zonder, uit hoofde van hunnen Godsdienst, daarin belemmerd te mogen worden.
Dat
C65)
gen daarvan bedaardlijk te overWeegen; d» fmarten zijner Naastbeftaanden , de droefheid eener Moeder, de wreede, de onlijdelijke fmart eener trouwminnende Minnares in al derzelver uitgettrektheid, te bedenken t.n vervolgens de wijze te kiezen , waarop men zig het leven zal beneemen; zig te beraadcn op den fchandelijken ftrop, het verfchrikiijk piftoo!, het martelend vergif, of het vër« fmoorende water! Van deeze afgrijslijke wegen een* afteperken, dien onze wanhoop zal inflaanl Dan affcheid te neemen, zonder ons voorneemen te ontdekken, maar niet Zonder het aan een door2igtig oog te verraaden'l heen te gaan' alles voor het laatst te befchouwen! overftelpt te worden door verfcheurende gedagten! afgefcheurd te worden van alles wat orrè nog dierbaar is, en ih dé oogenblikken van een wanhoopigen dood onfcwaaren wij ten fterkften, dat er nog veele dingen ons dierbaar zijn! de ftèm te fmoören, die in ons binnenflc, ons gebied te ie* ven, de eeuwigheid voor ons te zien! —• Ach! welk een ftap! — waartoe wij buiten ftaat zouden weézen , indien de drift met -illé reden, in dat uitterfte oogenbhk, deed zwij. gen; alle gevoel verdoofde, en bij Veftép 9 fings
C«*0
$ng, — !n eene bedwelming, die ons ofi» verantwoordelijk voor onze daaden ftelt, — ©ns in de opengebroken kaaken van den dood wierp!
Zo verre was uw Zoon reeds vervoerd. Bij het vallen van den gewenschten nagt; toen het ftrand ftil en eenzaam was; toen ik mij Voorftelde, dat geen menschlijk oog mijne wankele fchreeden befpieden , of mijn moorddaadig opzet in mijne verwilderde oogen lee. zen zou, — toen ik den mededoögenden Hemel alleen, mij voorftelde als de eenige getuige van de verfmaading zijner uitmuntendfte weldaad; van het begaan der grootfte lafhartig, heid en het betoonen eener beleedigende ondankbaarheid tegen mij zelve en mijn Schep, per, — toen rigtede ik mijnen gang naar den zeeoever; op elke trede werd mijn boezem als toegeneepen. Ik voelde dat de wind koud was; doch zij was zulks niet voor mij; het zweet brak mij uit; met groote droppels vloeide het langs mijne wangen, zo dat ik het niet van mijne traanen kon onderfchei* den; — want, Moeder! uw Zoon fchreide; — hij dagt aan u, — en aan Elize! — Als zij de tijding van mijn dood hoort, dagt ik, hoe zal zij dan te moede zijn'? die Moe-
der,
C 6? )
der; die mij zo teder lief heeft? die
Èlize , die zonder mijne liefde niet leven kan? — Ik ftond ftil; keerde mij om; befchouwdè de ftad, welke ilc voor eeuwig verliet! Daar zal mijn Moeder mij zgeken, riep ik; maar zij zal er haaren Zoon niet
vinden! Ik verftijfde; verftomde en
zettede mij neder.
Ik zag iemand van verre naderen. Ik verïchrikte ; eene nooit gevoelde aandoening deed mij belang in dien vreemdeling ftellen. Een onbekende vertroosting fcheen de treden van dien onbekenden vooruit te ftreeven. Ik gevoelde eenige verlichting. Zal ik hem inwagtcn ? dus raadpleegde ik bij mij zelve: — maar neen! dagt ik; hij zal mij vastelijk in het leven terug willen houden! 1—— in dit noodlottige leven, waarin ik, na mijn Vaderland verlooren te hebben, ook mijne Elize moet misfen ! — misfen? helaas! veel erger dan dit! — haar in de armen, op den boezem van een ander te moeten zien ! Dit denkende, rees ik op; vervolgde ik met verhaasting mijn weg, om mijne doodlijke offerande aan de zee te doeri, en zag met verdriet, dat de vreemdeling insgelijks zijne treden verdubbelde , en een vast befluit fcheeti te neeE 2 men-
C 68 )
mea, o.m mij niet uit het oog te verliezen.
Mijne kunstige ontwijkingen werden allen verijdeld. Ik werd toornig. Bitsch vroeg ik deezen Menfchenvriend: wat reden hij had, om mij te vervolgen en te befpieden.
Daadlijk ontdekte hij mijn vertwijfeld opzet. Hoorende dat ik nog eene Moeder had, errinnerde hij mij aan u! — Deeze
errinnering donderde door mijn hart! ,
Hij vroeg of ik u beminde? — Welk een vraag, — en welk tijdftip? — Ik viel op zijnen boezem, even als ware hij mijn Vader geweest! — Ja! mijn Moeder! op dien boezem genoot ik al de tederheden, al die vertroostende gemoedsbeweegingen, welken ik lleeds op den uwen geniet. Zo deeze Man van den Hemel gezonden ware, aan welk ander kenteken zou ik zulks beter kunnen weten, dan aan de liefde, die in zijne armen, mij als onmidlijk ingeftort werd?
Hij nam mij mede naar zijn wooning. Zijne Vaderlijke bezorgdheid deed zig in de geringfte kleinigheden blijken. Wij waren met elkander zo ingenomen, als had de hand der natuur van onze geboorte af, de innigfte vriendfchap voor elkander, in onze hartea
(69)
gegraveerd! — Mijn lijden verminderde tot op de helft. Zijne verftandige reden, gepaard met de vriendlijkfte kragt van overtuiging, deed mijne hollende hartstogt geheel bedaaren. Het vuur mijner jeugd had bijna mijne Wijsgeerte verflonden ; hij temperde dien glo?d, en mijne Wijsgeerte, in ftede van verteerd te zijn, kwam gelouterd en gehard uit dien asch te voorfchijn.
Ten opzigte van Elize gaf bij mij eene wezenlijke troost. Dit geval moest de getrouwheid van haar hart, de grootheid haarer liefde beproeven en bepaalen ! Was zij mijner waardig, dan zou geen dwang haar mij kunnen ontrukken! Gaf zij haar hand aan
een ander, dan moest het mij fpijtcn, zei hij, maar dan verdiende zij niet, om er de bron mijns levens om te vergiftigen.
Een harde les, een les, die geen den
minften invloed op mijn jeugdig .hart gehad zou hebben, had de wrange tegenfpoed mij niet in die Wijsgeerte geoeffend, welke minder dient, om er mede te pronken, dan wel, om er gelukkig mede door deeze rampzalige waereld te komen 5 voor 't minst, om er de hoogfte fchokken. van te verzagten.
E 3 Hl
Hij deed meer: hij ftelde mij ook ten uwen opzigte gerust. Hij deelt zijn brood niet flechts met mij, maar hij zal he,t ook met udeelen. Gebrek zullen wij niet lijden, zoo*
lang hij heeft. Welk een Menfchen-
vriend! Hij bemind en red de ongeluk-
kigenl —; Hij geeft troost en onderftandS o Mijn lieve Moeder! welk een goe daar tig, beminnenswaardig Man is hij! Mij ontbreeken deswoorden, om flechts de flaauwfte fchets van zijne edelmoedige weldaadigheid* en inneemende Wijsgeerte te geeven.
Zekerlijk zijt gij nieuwsgierig zijn naam te. weeten? Hij heet Hendrik * * *, van *** geboortig, en neffens zo veele zijner Landgenooten, voortvlugtig uit zijn Vaderland.
Meid mij toch fchielijk, mijn waarde Moeder! uwe omftandigheden! meld mij alles, wat gij van Elize weet! o Dat gij mij een beter troost mogt geeven! dat uw antwoord een ftraal van hoop mogt medevoeren, die den duisteren nevel mijner ziel een weinigje. deed opklaaren!
Als Elize voor. altoos voor mij verlooren is, dan zal, ja! mijne levenslamp, bij gebrek aan voedzel, zagtlijk uitgaan: maar ftel u gerust, lieve Moeder! moedwillig zal ik haar
niet?
C 71 )
aiet uitblusfchen! Neen! op de fteilte van den afgrijslijken afgrond heb ik gewandeld; ik heb er al de verschrikkingen aanfchouwd, die er nimmer aan een zo bedaard oog als het mijne ontfnappen. Daar heb ik geleerd te wanhoopen en te fterven, zonder mij zelve aantetasten.
Vaarwel, beminde Moeder! 0 Mogt
ik u airede omhelzen! Zo gij niets voor mij bij Elize kunt verkrijgen, keer dan fchielijk tot uwen kwijnenden Zoon terug. pnthoud hem dan de troost niet, van op uwen boezem, te fterven!.
Ik ben, enz.
NEGENDE BRIEF.
HENRIETTE AAN FERDINAND. HARTLIJKGELIEFDE ZOON!
In welk een gedugt gevaar hebt gij u bevonden ! Hoe na zijt gij aan u verderf geweest ï Ach! had gij nog iemand noodig, om u aan uwe Moeder te errinneren ? Hoe is 't mooglijk, Ferdinand! dat ik zo geheel uw geheu.
E 4. gen
C 72 >
gen ontfnapt was, ineen tiidftip, waarin g§
mVj voor eeuwig ftond te verlaaten? -
Zekerlijk dagt gi] niet aan mij, want had gr) dit, volgens uwe gewoonte, gedaan, het verfoeilijk denkbeeld van een zelfmoord ware nimmer in uw ziel opgekomen.
Maar ik ben blijde, dat gij tot het pad derdeugd, tot het kleide der reden zijt wedergekeerd! Bid God ernftig en onophoudiijk, miin Zoon ! dat hij u voortaan behoede! Hij is de üitdeeler der tegenfpoeden, maar Hij is ook de Toevlugt en Redder der ellendigenf Wanneer wij zijne kastijdingen uit het regteoogpunt befchouwen, dan zullen zij ons nimmer tot wanhoop drijven.
Wat dien vreemdeling betreft, hij bewyst u uitneemende weldaaden , die de hoogfte erkentenis verdienen, zo lang gij hem als vreemdeling befchouwt, maar hij werd verachtlijk, hij werd haatlijk in mijne oogen, za. dra gij mij zijnen naam noemdet.
Dit verbaast u! maar was ik In de
mooglijkheid om u alles te kunnen zeggen,, gij zoud mij gelijk geeven, en gij zelf zoud verder gaan dan ik ! Die Hendrik * * * is onze grootfte vijand, die wij het meest te vreezen, en het eerst te ontvlieden hebben.
Ver.
C?3 )
Verlaat dien gevaarlijken Man zó fchielrjS «ooglijk! ik gebied u geen oogenblik bij hem te vertoeven na den ontvangst van deezen brief! Ik bezweer u, dat gij hem ten mijnen opzigte'niets meer meld! Vooral, dat gij hem mijn verblijf niet ontdekt! Hij moet geen enkel woord meer van mij weeten, en nimmer moet hij u, of gij hem, weer aanfchouWen! Wees aan dit bevel gehoorzaam, Ferdinand! aan de uitvoering van hetzelve ligt mij ten hoogften geleegen! Zo gij weigerig zijt, dan zult gij mij niet alleen ten uitterfte bedroeven, maar mij ook ten fterkften, en voor de eerftemaal, tegen u vergrimmen.
Zo veel weet ik van Elize, dat zij aanvanglijk den dwang haars Vaders wederftand geboden heeft:dat zij u onveranderlijk bemint, en gezwooren heeft niemand dan aan u te zullen toebehooren. Gij kent echter de woede en oploopenheden van dien Man, die thans de omftandigheden zo zeer te baat heeft, en welks partij hem gewislijk tegen u ten kragtdaadigfte zal onderfteunen.
Laat dit u troosten! Van mijn kant zal niets worden naargelaaten, dat uw heil bevorderen kan, doet gij dit ook, mijn Zoon ! en begin, met mij daadlijk te gehoorzaamen, ten opzigE $ ten
C 74)
ten van dien Hendrik! — Begeef u na Siriï Omer bij onzen Vriend * * *. Doch laat niemand weeten werwaards gij vertrekt. Ik omhels u, in mijne gedagten. Godzegena
en behoede u! Vaarwel, mijn lieve,
dierbaare Zoon! Ik ben fteeds, enz.
TIENDE BRIEF.
HENDRIK AAN JAN. WAARDE VRIEND!
iVfijn. dierbaare Jongeling heeft mij, op den ontvangst van een brief zijner Moeder, verlof verzogt, om voor eenige dagen naar Rijsfel te vertrekken, waar hij order gekreegeft had, eenige huislijke zaaken te moeten waarneemen. Ons affcheid was zo aandoenlijk als of wij elkander niet weder zouden zien. Ik? ben moeilijk op mij zelve, dat er omftandigheden zijn, die mijne Wijsgeerige bedaardheid en ftandvastigheid bijna den doodfteek geeven.
Vermits ik nu tijd heb en een verzet zoek, zal ik voortgaan, met u de plaats te fchetfen ,
waar>
(75 J
waar onze gévlugte Landgenooten zig ophouden.
Wat de iiitfpanningen betreft, deezenheeft jnen hier te Duinkerken, naar evenredigheid van de kleinheid der Stad, in een genoegzaamen overvloed. Behalven de levendigheid, die hier de volkrijkheid veroorzaakt, heeft men hier ook de aangenaamheid en het verzet, van den woeligen en drukken Koophandel. De wandeling langs de kaai, waar een menig-, te fcheepen, van alle oorden der Waereid, hunne goederen laaden en losfen, levert eer» verruklijk gezigt op. Het Strand verfchaft een ander niet minder grootsch toneel, waar de altoos woelende Zee zo wel in haare bevalligheeden als verfchriklijkheid zig vertoont, Genoeglijk is het, bij een helderen hemel de welvaart der Volken, en de zegeningen onzer Tegenvoetelingen, behouden de haven te zien inzeilen. Maar met wat oog moeten wij den.geftranden en verbrijzelden welvaart van menigen Koopman befchouwen , wanneer een kleine misflag zomwijl, de gewonnen millioenen, met volle zeilen op 't ftrand jaagt, waarze door de eeuwige woede der golven verflonden worden!
Behalven het vermaaklijk Roozendaal,
heeft?
Cr*)
heeft men hier weinig of geen buitenwanden lingen, die men aangenaam kan noemen. Oneindig veel althans verliest hij, die uit Brusfelherwaards komt, en een tijdverdrijf in de wandeling zoekt.
Dit Roozendaal is een gering Visfchersdorp, 't welk zijn naam leent aan een goede llreek lands daarom heen. Men vind er een kleine kapel, waarin niets bijzonders te zien is, en eenige hutten, of huisjes, waar de eenvoudigheid en foberheid hun verblijf houden.
Deeze Oord is bij uitneemenheid vermaakhjk in deszelfs wandelwegen; men kan er zig verlustigen in de eenzaamheid der Duinen, of in den gewoekerden grond, waar men, door vlijt en geduld, het barre zand in een vrugtbaare aarde hervormd, wordende hier verfcheiden nieuwe plantaadjen aangelegd; of, moede van wandelen, kan men zig ververfchen in de koninglijke Tuinen, die een aangenaame 'uitfpanning opleveren in het Zomergetijde. - Deeze tuinen, waarvan er twee op Roo. zendaalzijn, onderfcheid men met den naam van oude en nieuwe. Beiden zijn ze vrij groot en zeer wel aangelegd. Men vind er een menigte prieeltjes van digt loof gevlogten, die ieder hun naam hebben. In deeze vind men
een
C 80 >
verdrukken, — ziet men nu in de danzefi* de reien der onadelijken, fchreeuwende, Vi. ye la Nationl
Deeze gemeenzaamheid befpeurt men bij veele geleegenheeden. Sterker blijk zag ik er echter nooit van, dan toen de .Burgergecommitteerden van Rijsfel in deeze Stad wederkeerden. Duizenden vanMenfchen, van allerlei Mag en van allerlei rang, gingen hunne Afgevaardigden, meer dan een half uur verre van de Stad af, op den Bergfchen weg, te gemoete. De aanzienlijkften der Stad dronken met den gemeenften Zoldaat. Alles ademde vrijheid en broederliefde. De Gecommitteerden werden door etlijke duizenden, zo Rijken als Armen, Burgers als Zoldaaten gevolgd; niet zo ftaatig en deftig als men in Holland bij dergelijke geleegenheeden zou gedaan hebben; maar elkander vriendlijk gearmd houdende, zonder onderfcheid van Perzoonen! alles door een! als Broeders van een Huisgezin ! als Vrienden, tusfchen wien geen ander onderfcheid was, dan de klederen, — danzende en drinkende en onophoudlijk, de gevoelens hunner harten uittende, door het juichend geroep van: Five la Liberté! laNation! k Roi en dergelijken.
Da
C 8t )
Dé Gecommitteerden ter plaatfe hunner beftemming begeleid hebbende , begon dé vrolijkheid eerst recht. Rondedanfen van etlijke honderden, en het onophoudlijk gejuich van veele duizenden, vervulden het marktveld. Hier moest alles danfen, wat zig voor de hand bevond; alles drinken wat dorst had, en alles zijn ftem voor de Vrijheid doen hooren, wat belang bij de Vrijheid had. De Geestlijken liepen niet vrij. Deeze moesten zelf een dubbelen dans doen. Mooglijk be^ greepen deeze Franfche Vrijheidszoonen, dat de Heeren Geestlijken lang genoeg hun Per> foonaadje op den gewijden grond gefpeeld hebbende, het eenmaal tijd werd, om met dé Waereldlijken op den vrijgemaakten Vaderlandfchen grond een lugtigen rondendans ta doen.
Het zal niet noodig zijn, Jan! u te zeggen welke denkbeelden er, onder 't befchouwen deezer Vrijheidstoneelen, in het binnenfté van uwen Hendrik oncftonden. — Had g't dit alles gezien, hoe waare uw geemlijkheid niet gaande geworden, en hoe veele duizenden, die elders om deeze danfen van fpijt bijna te berften zwellen, had gij in uwe knorrigheid niet vervloekt. —- Ik, Jan! die Op eert F laai-.
C S2 )
halve wenk, mij aan 't hoofd van een rondendans bevond, en doorgaands de tweede was, die voor de Vrijheid juichte, fmaakte het innigfte genoegen; God dankende, dat men nog elders in de Waereld het feest der waare Volksvrijheid vierde! De Hollanders, die op zulke tijdftippen het voorleedene ter zijde weeten te zetten, kunnen hier waarlijk den zegen des levens genieten , wanneer zij dien in de zegepraal der Menschlievenheid en de regeering der Vrijheid willen zoeken.
Maar, om tot de Koningrijke tuinen wedertekeeren. Het beste begrip, dat ik er u van kan geeven is, dat deeze Tuinen in 't groot zijn, het geen in Braband een zogenaamd Hof van plaifantie in 't klein is. * '
Wat verder vind men, aan de vaart, nog een anderen foortgelijken tuin , doch veel minder in fraaiheid, en ook zo fterk niet bezogt, als de anderen.
Het ontzaglijk aantal van geriemjke Meisjes, 't welk men in deeze Stad vind, en dat, naar evtnreedigheid, in geene der Hollandfche Steden zo groot is, veroorzaakt in deeze Tuinen veeltijds vertooningen, zo dierbaar voor den Menfchenkenner, als behaaglijk voor den Ligtmis. Deeze Deernen, meest
Fran-
C «3 )
Franfchen van geboorte, kan men over 't al« gemeen den lof niet onthouden van zeer wellevende te zijn. Zelden of nooit zullen zij iemand onbefchoft behandelen. Een vriendlijk compliment, een beleefd en ingetoogen gefprek; en bij de eerfte fchaduw van weigering, een vrij lieflijk affcheid, — ziedaar, over 't algemeen hunne aanvallen en onderhandelingen. Iemand die kersversch uit Holland kwam, en deeze franfche vrijerijtjes zag, zou er geen erg in hebben, al behoorde hij onder de ftrengfte Collegiebroeders. Dergelijk een Meisje zou met hem in gefprek ko* men, en, zo hij eenig gevoel bezat, misfchien de eenigfte weezen, die in ftaat warö hem te verleiden. Eenige zeer weinige gevallen uitgezonderd,kent men hier die woestheid, die openbaare dartelheid en ergernis» in dit geval, niet, als waarover men in de groote Hollandfche fteden, daaglijks zulke billijke reden van klagten heeft.
Gaarne fla ik u toe, dat deeze gerieflijke Famielie, door haare ingetoogenheid en behaaglijke wellevenheid, des te gevaarlijker zij, en de verrasfing der complimenteerönde
wellust te onvermijdelijker; en wel te
meer, om dat deeze verleidlijke Meisjes d« F % be-
C 84 )
bevalligfte opfchik te baat neemen, die gemeenlijk: vergezeld gaat van een losfen en ongedwongen zwier. Hunne hulzels en klederen zijn fteeds, die der eerfte mode, en de mode der franfche Dames kan men , met recht, het welftaan en bevallig zijn niet be. twisten. Hunne gebaarden en houdingen zijn , van de fijnfte uitvindingen in de kunst van behaagen , en veele hunner bezitten eene Menschkunde, waarop een menigte Philofophen reden zouden hebben, om grootsch te weezen. Zeer fpoedig kennen zij het caracter van den Man, dien zij vangen willen, en nog fpoediger weeten zij zig in alles naar dat caracter te voegen.
De weidfche zwier in hunne kleedingen is zo wel hun hoofdzaak als hun eenige rijkdom. Een Dame van dat foort, Hapt gemeenlijk met al haar fchat van haar kamer, die zelden rijker geftoffeerd is, dan met een oude tafel,
eenige gemeene ftoelen en een bed;
poeder en pomade-doozen niet gereekend.
Om hunnen handel voorttezetten, dienen hen niet flechts de gemelde koninglijke tuinen maar inzonderheid de Schouwburg; waar zij eene plaats hebben, in de gemeene logie van ^en tweeden rang, waar niemand anders zig
ver-
C 85 )
vervoegd, dar» die voor de liefhebberij van dat foort is, of dezelve bij de hand heeft. Hier vertoonen zig deeze Meisjes, en vooral op Zon- en Heilige dagen, in groote meenigte en in volle heerlijkheid. Zij fchaamen zig niet, zig alhier ten toon te ftellen', fchoon deeze plaatfen voor Hoeren - plaatfen bekend zijn, — integendeel verdringen zij elkander om de beste plaats te hebben, waar zij het meest gezien kunnen worden, ten einde de wellustige waereld zien en weéten kan, dat zij van de neering zijn.
Mooglijk lacht gij wel, mijn eerlijke Jan! om dat ik u zo veel van het caraóter en de omftandigheden van deeze ongelukkige fchepzeltjes zeg •, maar moet ik dan de ftaatigen Wijsgeer fpeelen, of den vroomen hairkloover; die, alle deeze dingen in den donker en ter (luik van nabij onderzoekende, er openlijk van fpreekt, met twee a drie knorrende woorden en tien & twaalf bijbelfche vervloekingen? . Immers past het mij de<
waarheid te zeggen, en ftaat het m'rj vrij, om om mij heen te zien, en de waereld te befchouwen, zonder kwaad te doen? — Dus voor mij zelve handelende, is het mijn fchuld sisiet, zo een ander zig ergert.
F 3 Yeti
C 86 )
Vermit9 ik toch aan dit netelig artikel ben zulten wij het maar voorts verhandelen.
Om wijze en voorzigtige redenen heeft da Magiftraat eenige openbaare huizen van dit foort toegedaan; dan derzelver getal komt niet in vergelijking van de fluipwinkels o£ ftille huizen, waar deeze negotie gedreeven word. Ik geloof, dat men met eenig opzet dit bedrijf duld; dewijl men het van eenige noodzaake vind in eene Koopftad als. deeze, waar etlijke duizenden Zeevaarenden zig, bij vervanging, ophouden, behalven een groot aantal Militairen, waarvan er flechts zeer weinigen gehuwd zijn. Dan op zig zelve blijft deeze toegeevenheid altoos een kwaad, waarvan het eenigfte niet daarin beftaat, dat men er een gevreesd grooter kwaad, voor een gedeelte door voorkomt: want, behalven de algemeen? verwoestingen die dergelijk een toegelaaten wellust altoos aanrigt, en wier befmetting zomtijds maar al te veel tot onfchuldige egtgenooten en kinderen overflaat; behalven het aanmerklijk verlies, dat de eerlijke Meisjes er bij lijden, dewijl deeze Jongelingen, hun lust tot een kleinen prijs kunnende boeten, het Huwljjk -vermijden>,en dat ook de tederheden der liefde
C 87 )
de er een knak door krijgen, welke onherftelbaar is, zijn de nadeelen onberekenbaar, welken er de huishoudingen door ondergaan, en zijn de onéénigheden en af keerigheden ontelbaar , die e-r door veroorzaakt worden, tusfchen hen, die, door de naauwfte banden ver. bonden, alleen hun geluk en genoegen in eene onbefmette liefde en ongefchonden eendragt moesten zoeken, en worden er de jammerlijke flagtoffers der doodende wellust ten fterkften door vermenigvuldigd ! Men vervoege zig flechtst in de Gast- of Ziekenhuizen! men befchouwe den bedelenden ouderdom! men zie de vondelingen, die maar al te dikwijls de rampzalige blijken, hunner duistere en onegte geboorte draagen! men fla het oog zelf op de meeste Jongelingen en Bejaarden! hun kleur, de doodschheid van hun oog en andera gebreken, verkondigen gezaamlijk de verfchriklijke vrijheid der toomlooze wellust, die-, zo zij niet van zelf gezogt word, óp een bijna onwederftandlijken toon, den ligt te verleiden voorbijganger in haareftrikkenlokt, en ten gewis fen val fleept.
Eer wij van Roozendaal affcheiden moet ik u zeggen, dat men «r nog twee zeer onderfcheiden zaaken vind. De eece is het F 4 huis
C 88 )
huisvaar men tot een zeer gematigden prijs, een warm of koud bad kan gebruiken ; dit huis is digt bij den ouden tuin. Door de andere zaak bedoel ik een draai- of mallemolen, waar men voor een oortje zig op een vrij fnelle wijze kan laaten ondraaïen. Van beiden word een vrij naarftig gebruik gemaakt. - Den Fran. fchen fchijnt het niet genoeg, door de waereld heen te danzen, zij willen er zelf door heen vliegen.
Onze vlugt bezorgt ons ongetwijffeldovern vloedige geleegenheid tot het opgaaren van kundigheden, die wij anders droog weg in de boeken moeten zoeken , waar ze ons weinig ter harte gaan, en oppervlakkig in't hoofd gaan zitten. Niemand echter behoeft daarom een dergelijke vlugt te wenfchen.
Ik bên, enz.
ELF-
C 89 )
ELFDE BRIEF,
HENDRIK AAN JAN, BESTE VRIEND!
]D)e Franfche Schouwburg is een dier nuttige uitfpanningen, waarvan men, het ganfche jaar door, gebruik kan maaken. Zij is niet groot, evenwel vrij ordentlijk en net. Voor een geringe prijs kan men alhier het leerzaam vermaak hebben, om al fpeelende onderweezen te worden. De beste plaats, buiten de Logies, die verhuurd worden,kost niet meer dan zesendertig franfche ftuivers, zijnde nog geen zeventien ftuivers hollands; de minfte plaats is vijf franfche ftuivers. Geduurende het fpeelen word er een zeer goede order onderhouden, zijnde er overal fchildwachten geplaatst. Behalven de Beneficiën fpeelt men gemeenlijk viermaalen in de week. . De Speelers zijn in hun foort zaer wel. Er zijn er onder, die uitneemend fchoon fpeelen en zingen. Zeer zelden worden er ftukn ken vertoond, die men ergerlijk kan noemen, F 5 De
( 9° )
De Franfchen hebben een meenigte Toneel-' ftukken, waarmen, buiten de zedekunde, wei^ nig anders in vind, dan een goeden ftijl en leerz'aarae faamenfpraken. Hier ter ftede echter doet men dikwijls een goede keus; de Hukken van Voltaire en Molière worden er geenzins vergeeten. De verdraagzaamheid in 't ftuk van Godsdienst, de ware Burgervrijheid, enz. zijn verfcheiden maaien, zedert de Omwenteling, ten toneele gevoerd. Charles IX is een nieuw ftuk, waarin de Moord der Proteftanten op Sint Bartholomeus nagt, levendig word afgefchilderd, en den wrevel, zo wel der Koninginne Moeder als der Geestlijkheid, vinnig gegispt. Verfcheiden maaien heeft men het, zo hier als elders reeds vertoont, en altoos met grooten toeloop en toejuiching. Geloofsdwang en vervolging worden hoe langer hoe haatlijker in de oogen van dit verlichte Volk, Het begint niet flechts de bronnen te kennen, waaruit de bedwelmende dampen opftijgen , die, een reeks van eeuwen, Zo veele Hoofden verbijsterden, welken, ter eere Gods, het onfchuldigfte bloed deeden ftroomen; maar het field ook alle zijne poogingen te werk, om dezelven te dempen. De openbaare vermaak-
lijk-
C 91 )
lijkheden doet men, bij alle geleegenheden => tot dit oogmerk dienen, en dikwerf merkte ik, met zeer veel genoegen, op, dat, hoe fterker de Menschlievenheid het pleit voor alle deugdzaame ftervelingen opvat, om 't even welke Godsdienstige gevoelens zij heb-, ben, en hoe meer de ondeugden beftrafd worden, fchoon zij in een geestlijk gewaad fteeken, hoe hartlijker en luidruchtiger de toejuichingen zijn.
De liefhebberij voor Opera's fchijnt hier zeer groot te weezen. Men kon altoos verzekerd zijn van er bij elke vertooning een, en dikwils twee te zullen zien. Ik heb geen muzikale ooren, maar men getuigt, dat muziek en zang,over het algemeen,zeer fchoon zijn; en ik verzeker u, dat er, buiten dit fchoone,aan de meeste Opera's vrugtloos iets gezogt zou worden, dat onzen aan dagt verdient. Er zijn echter eenige weinige .Hukken, die, in allen opzichten, voldoen en behaagen, en die ik hier, voor zo verre ik bevoegd ben, om er over te oordeelen, op de bestmooglijke wijze heb zien uitvoeren. Een Opera, die over 't geheel genoomen, aan de zulken behaagt, welken de kennis der muziek ontbreekt, moet noodwendig
fcjiooi
(90
fchoon zijn, in dat geene 't welk men er anders het meest in verwaarloost, de regels van het toneel naamlijk, en het natuurlijke.
Onze Landgenooten maaken een behoorlijk ■gebruik van deeze nuttige uitfpanning. Voor vijftien Franfche, dat is zeven Hollandfche ftuivers, kan men, in 't Parterre, dit vermaak den ganfchen avond genieten. Hoe zouden veelen anders hunnen tijd doorbrengen , en wat kan het geleeden verdriet beter verzetten, dan met, na zijn eigen treurtoneel in 't Vaderland gezien te hebben, alhier de tederheden der zedige liefde, of de juichftem der menschlievenheid en der Volksvrijheid te hooren, die, door het verruklijkst muziek en de inneemendfte welfpreekenheid, onderfteund worden.
Dit zelfde Gebouw ftrekt ook ter genieting van andere vermaaken, die in Vrankrijk voor niet minder gewigtig gerekend worden, het danfen naamlijk en de muziek. In de winter heeft men hier geftadige Redouten , Bals , Concerten, enz. als dan is de vertoonplaats,
vol volk, van allerlei rang. Men heeft
ook nu en dan Bals voor Kinderen; wordende deeze veelal gegeeven door de Dansmeesters , welken daar ter plaatfe met hunne
jeug.
( 94 )
oogé"n, mij biddende, dat ik hem nu eens. een weldaad wilde bewijzen, zo groot als ooit aan een behoeftig Sterveling kon bewee. zen worden! Ik verbeelde mij, dat hij, inden uitterften nood, door den felften honger geperst, mij om een liefdegift voor hem en zijn kinderen zou verzoeken, en dat de weldaad voornaamlijk zou beftaan, met hem van den rand des grafs te rug te roepen; dan fiij fteïde mij zijne bede aldus voor:
Mijn Heer! ik heb twee lieve Jongens, de eene van vijf en de andere van zes jaaren. Deezen heb ik zelfs zo verre gebragt, dat zij fceneffens hunne Buurkinderen kunnen mede. «ianfen. Ik heb hiertoe geen moeiten ge. fpaard, want ik ben er ten fterkften op gefield, om mijne kinderen een goede opvoeding te geeven. Nu zijn ze in Haat, om op het Bal te kunnen gaan, en de Jongens bidden en fmeeken mij er om, om toch voor de eerHemaal van hun leeven deeze eer eens te mogen hebben. Ik heb gezegd, dat ik geen geld genoeg had; dat ik het anders gaarne doen wilde. Tot mijn verbaazing gaf de oudfte mij eenige oortjes, die ik zo nu en dan, tot hunaanmoediging , hen gegeeven had, Vader.' Zei hij j deeze oortjes hebt gij ons gegeeven ,
om
< 95 3
om te verfnoepen, maar ik en mijn broertje hebben ze, buiten u weeten, bewaard, om er eens voor te danfen, als .het Bal zou zijn! Laaten wij nu eens dat vermaak genieten! —■ Het verzoek van de Jongens verfcheurde mij het hart, want hoe ik rekende of niet, en hoe zeer ik mijn geheele fchat, de oortjes van de Jongens er onder geteld, bijeen fchraapte kan ik nog geen negen fous uitmaaken, efi dit weet gij is te weinig. Maak mij en mijn kinderen, ten minften deezenavond, nu eens de gelukzaligften van alle onze Buuren, en geef mij op een ander tijd een brood minder ï
Wat dunkt u, Jan ! wat zoud gij op dit verzoek gedaan hebben ? — Ik deed het zelfde, mijn Vriend! — Ga heen! zei ik tegen mijn Franfche: kleed u en uw jongens zo goed aan als gij kunt, en wagt mij tegen zes uuren aan uw huis, om u gezaamlijk af te haaien. Op dit woord dagt ik, dat mijn Franschman dol wierd; hij fprong; hij draai, de in de rondte; klapte in zijn handen; vloog mij om den hals; kuschte mij; riep Maria en al de Heiligen te hulp om mij te zegenen, en vloog, als een blikfem langs het vlakke veld, naar zijn kroost, om het deeze blijde boodfchap te bréngen.
Om
C 96 )
Om mijne weldaadigheid de hoogstmoogllj. fee volkomenheid te geeven, huurde ik een koets; (want het is de gewoonte, om de kinderen , die van eenïg fatzoen zijn , met een koets naar het Bal te brengen,} zette, mij in dezelve en haalde imjn Franfchen met zijn Jongens. Ik ben buiten ftaat om u de blijdfchap van deeze drie Weezens te befchrij* ven, toen zij de koets zagen. Als onze lieve Heer, zei de Vader, ons op dit oogenblik in zijn glorievolle hemel kwam haaien, zouden wij niet verheugder kunnen weezen. -— Ik plaatfte mijn Franschje op de hooge hand, en reed dus in ftaatfie met mijn Gezelfchap naar het Bal.
De aandoeningen van mijn hart waren zo flreelende als ik ze ooit ondervond. Voor nog geen agtentwintig ftuivers Hollands voerde ik drie arme Stervelingen ten toppunt van alle geluk! Het weldoen beftaat niet altoos in brood en klederen te geeven. Men bewijst de boogfte weldaadigheid aan ellendigen, wanneer men hen, al is het dan ook maar voor eenige uuren, een wezenlijk genoegen bezorgt, — en voor mijne Franschjes was dit een weezenlijk genoegen.
Hier leerde ik in 't klein, de oude waarheid
t io9 J
weder' met zig neemen ; of het den volgenden huurder over doen, zo deeze er fmaak in heeft. De zolders zijn meestal Zeer netjes geftucadoord, dat een zindlijk en levendig gezigt oplevert. De vertrekken zijn doorgaans ruime, lugtige vierkanten; vooral in de nieuwe huizen, waarin men geene bedfteden heeft; ieder plaatst zijn legerftede waar hij 't goed vind. Alles echter is zo ligt en digt opgetrokken, als met eenige mooglijkheid gefchieden kan. De franfchen bouwen niet voor de eeuwigheid; zij laaten voor het eerstkomende Gefiacht ruim zo veel werks, in dit opzigt over, als hunne Vaders voor hen naarlieten. Een huis te bouwen gaat hierook zeer fchielijk in zijn werk. Men hangt ze zomtijds al te huur ofte koop terflond, wanneer men naauwlijks de eerfte verdieping,voltooid heeft. Zo als het huis is daargefteld, laat men het veelal voor altoos zo blijven; men houd zig weinig of niet op met repareeren, dan het geen volftrekt noodzaaklek is.
In volkrijke Heden, of daar men handel drijft, worden de bovenhuizen meest gefchikt om te verhuuren. In Duinkerken woonen onze Landgenooten meest allen boven: zijnde
al-
alles aangelegd tot gemak der bewooners* Dö buur is hier zeer duur. Voor een goed on* gemeubileerd apartement, op de eerfte etagie, beftaande gemeenlijk in twee voorkamers, een agterkamer, kabinetje en keuken* moet men 5 a 600 livres 's jaarlijks geevem Voor twee a drie kamers op de tweede etagië 3 a 400 livres, en zo verder naar evenredigheid. In St. Omer, Bethune, Bourbourg, Gravelines, Bergen en dergelijke Plaatfen echter, kan men veelal voor de helft minder te regt geraaken, en ruim zo gemaklijk woonen.
Veelen onzer Landgenooten, welken geen huishoudens hebben, neemen een gemeubileerde kamer, welke men al vrij fraai voor 18 livres in de maand, in deeze ftad , kan bekomen, en gaan 's middags in een Logement «eten, waar men het, (indien men met de franfche pottagie zig vernoegen kan,) tot een zeer maatigen prijs, het zeer goed heeft. Voor 50 livres per maand, kan men veelal, 't zij bij Burgers of Logementhouders, zig iefteeden, waar voor men een vrije kamer, de volle kost en de noodige oppasfing heeft. Gij begrijpt, dat men echter voor de helft minder ook kan te regt komen, zonder dat
men
Cm >
men zijn verblijf of tafel zig behoeft te fchaa* men, de franfche huishouding in acht genomen zijnde. Indien dit niet was, waar zou, het dan heen met zo veele onzer Medebroeders, die flechts met 30 livres en minder ia de maand bedeeld zijn.
Indien ik niet wist, mijn lieve Jan! dat gij zo veel belang field in het lot uwer Medevaderlanders, die zig over 's Heeren aardbodem wijd en zijd verfpreid hebben, dat zelf de kleinigheden in hunne Gefchiedenis u belangrijk worden, ik zou dit alles voorbijgaan, en zekerlijk het zelf voorbij gezien hebben; maar nu zullen wij de oogen om ons heen flaan, en alles opmerken, wat regelregt of zijdelings tot het genoegen of ongemak van hen kan ftrekken, in wier lot wij deelen. De Wijsgeer, die in 't Vaderland op zijn pragtige ftudeerkamer zit, welke geen zestig trappen van de oppervlakte der aarde verheven is; die zig verzadigd met dikke foepen,en in alle fpijzen den fterkruikenden ajuin of chalotte niet vind; die in volle glorie bij zijn boeken, op vorstlijke ftoelen, fijne matten, tapijten en carpetten neder gezeten is; die flechts aan de gemaklijke fchel heeft te trekken, om Zijn pijp te ontfteken} zelf earst zijn rok te
moe-.
Inoefen borffelën, omef medeüittègaandié met honderd flappen of iets meer, alle zijne Vrienden en Bloedverwanten kan vinden en bezoeken! deeze Wijsgeer, zeg ik,zalmooglijk de vieze neus tegen mij optrekken, daar bij mij bezig vind in het befehrijven van de Franfche keukens en kamers; terwijl hij zig onledig houd met de zon, de maan en andere hcmelfche zaakefl en verblijfplaatfen! — doch beklaagen wij deezen Man zonder onderVinding! bidden wij daaglijks, dat hij nooit in de beproeving kome , waar in wij zijn $ want waaragtig, Jan! in die kamers enken* kens, welken wij zo vrolijk befehrijven, zoud gij deezen trotfehen Wijsgeer zeer fpoedig Verhangen of doorfchooten vinden,
Door het maaken van deeze aanmerking * mijn Vriend! poog ik u alleen te beduiden, dat men Wijsgeeren in foorten vind; en dat zij verre weg de besten zijn, die niet flegts over het menschlijk geluk overheerlijk weeten te redeneeren, maar het ook in alle omflandigheeden en Landen weeten te vinden. Zij, die het verre beneden zig willen achten, öm op die geringe bezigheeden der Stervelingen hunnen aandagt te vestigen, welken të 3aam genomen, bijna ons geluk of ongeluk
be--
C UB )
'bcpaalen; zij die fiegts den Hémel met al deszelfs grootheid willen beftudeeren, zonder zig met de aardfche nietigheeden optehouden , — zij moeten >, of veel geld; Vlijtige dienstbooden, een goed huis, en vooral geen vrees hebben, om zo nu en dan door de Waereld gejaagd te worden, — of zij moeten de hoogde mate van ongevoeligheid bezitten, die hen in boomen herfchept.
't Verfchilt mij niet , of de Waereld mij den eernaam van Wijsgeer waerdig keurt, öf niet; maar ik heb er zeer veel belang bij, dat ik zelf gelukkig worde;, en mij in ftaat bevinden om het anderen ook te maaken*. Zie daar mijn grondregel; zie daar de drijfveer die mij ffceeds doet 'werken! zo gij rechtvaardig wilt zijn, mijn goede Jan , beoordeelt mij dan altoos volgens dezelve! — Nu geloof ik^ dat ik onverhinderd, het mij vöor^ geftelde pad kan vervolgen■.
Om u de huishouding der Hollanders in. Vrankrijk te doen kennen, hebt gij mij flegts, te volgen in het bezoek > dat ik bij eénige mijner goede Vrienden heb afgelegd.
Toevallig ontmoette ik onzen goedert janüé * * * dien braaven jongen, welke in zijn kring zo zeer geijverd heeft, voor 't geen hij béH greeg
C "4")
greep de goede zaak te zijn, als iemand van de wgdklinkendfte vermaardheid. Hij verzogt mij zijn Gast te willen zijn; met een foort van glimlach deed hij mij dit verzoek, even als verwagtte hij een gewisfe weigering; dan de braave Janus kende mij niet recht: naauwïijfes had hij mij gevraagd, of ik gaf hem mijn woord, en ging op ftaande voet met hem méde.
Zeer fchielijk befpeurde ik zijn verleegenheid, die merklijk toenam, hoe meer wij zijn woning naderden.
Maar, mijn Heer! zei hij eindlijk, en de rest binnen houdende, te beteuterd zijnde> om meer te zeggen.
Maar, Janus! antwoorde ik.
Gij zijt mijn gast ml, •— maar, —
Gij had liever dat ik het niet was ?
e Neen! — Gij doet mij niet alleen een gr&®. te eer aan, maar teffens ook het grootfie vermaak; •— eyenwel,
Evenwel? wat wil dit zeggen? fpreekrond uit zo als het u op 't hart ligt. Wij zijn hier wel in 't land der complimenten, maar wij Hollanders behooren ze hier het minst van allen te maaken.
Ik kb het geluk wel om Gastheer te zijn, —■
maar
< "5 )
maar ik ben te gelijk ook Kok en Koksjongen. Ais mijn Gast zal eeten, moet ik het nog eerst gaan koopen en klaar maaken, en hier behoort tijd toe.
Is het anders niet Janus! ik zal met u naar de markt gaan en u de pot helpen klaar maaken.
Hoe gij? gij, Mijn Heer?
Gij houd mij verdagt van trotschheid, mijn Vriend! Ik neem u zulks niet kwalijk: Lieden , van den rang welken ik bekleed heb, geeven er maar al te veel aanleiding toe. Hoe zeer echter die dwaaze hoogmoed hen in de Republiek misftond, daar hadden zij ten minften nog eenige gronden , 't zij dan vallche pf waare; maar hier, daar wij in een zelfden gelijken rang tot elkander ftaan, even als de doodsbeenderen van Edelen en Bedelaars in het knokkelhuisje, hier is niets belachlijker en fchadelijker dan dergelijk een ontijdigen hoogmoed. Laaten wij naar de markt gaan.
Indien gij het %o begeert, welaan! Ik zal mij door uw geleide vereerd achten.
Gij voegt de Franfche welleevenheid bij uwe Nederlandfche deugd. Gij moet vast gelukkig zijn, Janus!
Aldus redeneerende, kwamen wij op de H 2 markt
6 i2o j
Dit zou let zijn, indien ik er u niet mede onU haalde. — Daarenboven, men moet ééns vrolijk &jn, en wat meer nemen dan gewoonlijk
Indien 't er op over kati fchieten.
Dat kan het.
Hoe veel is dan uw traélement wel ?
De edelmoedige Koning Lodewijk heeft mij zesentwintig livres per maand toegelegd.
Hoe! — en >t kan er 0p pverfcilie£en? Die rekening begrijp ik niet.
Ban zal ik het u doen begrijpen.
Janus haalde hier op een boekje te voorfchijn, waarin hij zijn weeklijkfche en daaglijkfche uitgaven aantekende. Ik zag het in, en verbaasde mij. De eene maand door den anderen kwam hij toe met twintig livres. . Gij ziJc w^rdig, zei ik tegen hem, om toezigt te hebben over de Financien van 't Rijk ï uw overleg en fpaarzaamheid gaan mijn begrip te boven. Maar ik bid u, waarom u met zo veel kunst beholpen, daar gij 's maandelijks rog overhoud ?
(Janus glimlachte.)
Even als of gij dat niet gisfen kost ? heb ik dan %een ongelukkige Medelandgenootm, die of min-, der hebben, dan ik, of de kunst van huishouden met verJlaanX en, Mijn Heer! indien ik- alles-,
C 129 )
Misfchien denkt gij, even gelijk ik aanvang; lijk dagt, dat deeze bloedgierige boodfchap verkeerd gedaan werdt, en dat men mij voor? een ander nam? — maar, neen! Hendrik *** geboortig van *** weleer Overfte te *** is het voorwerp van den vernielenden degen» of het doorboorende piftool. Ik zal het u ©mftandig vernaaien.
Heden voordemiddag ging ik, volgens mijn gewoonte, naar ftrand. Het was hoog water, zo dat ik het genoegen ftond te hebben, van, eenige fcheepen de haven uit en in te ziett komen; een vertooning, die niet misfen kan mij fteeds te vermaaken, en die men van zeer nabij befchouwen kan.
Ik zettede mij neder, op eene dier grootö fteenen, welken de boorden der havenkaaij tegen het geweld der kabbelende baaren * bedekken. Ik dagt op het ftreelende ge» noegen, dat veelen zouden fmaaken, bij het behouden binnenkomen van hunne fchat. ten; terwijl anderen, gewaagde winften aan het verflindende water toevertrouwende», misfchien kasteelen in de lugt bouwden 3 en goud voor het loot terug verwagte» den, zo niet een klein windje , of eeft geringe misflag van den Huurman3 dit heerï Ifc
C 131 )
Heer! maar de gewoonte, om veele Sterve* lingen aldus het woord te hooren voeren» Helt mij buiten ftaat, om door deeze uwe barschheid mij iets zonderlings te binnen te kunnen brengen.
Gij zijt waarlijk de eerlooze en lafhartige» die men mij gezegd heeft, dat gij zijt.
En uit deeze onze eerfte onderhandeling befpeur ik ten duidlijkfte, dat gij een onbefchofte twistzoeker zijt, waar mede ik m% geenzins denk in te laaten.
Gij poogt de rechtvaardige wraak te ontfpringen der Onfchuld, die gij zo wreedlijk beleedigd hebty en die gij nog niet ophoud te beleedigen.
Hoe ik? — Gij hebt een verkeerde voor. Mijns weeten beleedig ik niemand, — Wie heeft er reden, om zig over mijtebeklaagent
Evin als of gij dat niet wist? Eene ow-
gelukkige, die, door uw toedoen, in fchande en. armoede gedompeld , mij tot wreeker verkoorert heeft. ■
Indien ik zulks gedaan heb, dan ben ik itrafbaar: maar mij is er niets van bewust.
Dan zal ik het u wel erinneren; — maar met den degen of het pistool in de hand.
Kunt gij mij op geen andere wijs mijn tüi$* 4fijf ouder 't oog brengen?
I a NéiM
( n*)
NeMl —~ Ik verwagt u ginder agter rt Fort, morgen om vijf uur en. Geeft ge uw woord van eer?
Maar, —*
Geeft mij geen reden om u als een Schelm en als een Man zonder moed te befchouwen.
Ik zal komen, dewijl gij 't zo begeert.
En zult gij een feconde medebrengen?
Als ik iemand vinden kan. En anders kunnen wij het te famen wel af.
't Is wel.
Hier mede vertrok hij, en liet mij zufFencfe Haan, om mij alle de gebeurtenisfen mijns lee. vens, als in een oogenblik, voor den geest te roepen.
Wat moeite ik echter gedaan heb, ik kan mij niets erinneren, dat een fchoot kruid waardig zou weezen. Mijn jeugd heeft zekerlijk verfcheidenerlei foort van grappen opgeleverd, die misfchien den een of anderen Windbreeker tegen mij in 't harnasch konden gejaagd hebben, doch in dien tijd was ik er zo zeer voor als iemand, om zaaken van die natuur, zonder vertoeven aftedoen, en daarenboven, hoe verre ben ik niet reedsvstt mijn jeugd verwijderd! — Wat Dolleman is het derhalve», die mij fcenftrijde draagt?. In
fpraak
C 133 }
fpraak en kleeding een volmaakte Franschman, houd ik hem echter verdagt van een Hollander te weezen! Is er een Sterve¬
ling op Gods aardbodem, Jan! die het in 't hoofd kan krijgen, om met mij een duel
aan te gaan? Welk een vreemde lee-
zing zal het geeven, wanneer men in de Gefchiedenis van Hendrik den Wijsgeer zal aangetekend vinden: Hij is in een tweegevegt geftorven!
Het is niet het point dlwnneur, 't welk hier in Vrankrijk, zo veel braave lieden den hak breekt, dat mij in een gevegt heeft doen toeHemmen, waarbij, het ga hoe 't ga, vast onfchuldig bloed geplengd word! Mijne nieuwsgierigheid en het onverdraaglijke dat er in een befchuldiging ligt, waar voor ik geen grond vind, drijft mij naar de beftemde plaats, niet, zo het van mij afhangt, om er te fterven, of te doen fterven, o neen, mijn Vriend! ftel u deswegens gerust! maar om er mijn vergrijp te hooren, 't welk eendoodflag waardig zou zijn, — en, indien het beweezen is, — om het te verbeteren.
De goede Janus, waarvan ik u in mijnvoosigen verhaald heb, zal mijn feconde weezen. ik wil voor u fterven! riep hij, met al het I 3 vuur
C 134 )
VüUr eener onverfaagde jeugd, zo dra Ik hem mijn voorftel deed, doch ik beduidde hem, dat ik niets meer van hem vorderde, dan een bloot aanfchouwer te weezen, om aan de anode te voldoen.
Ik ga derhalven heen, mijn lieve Jan! zo mijn noodlot het alzo behaagt, om vermoord te worden, of om een ander te vermoorden, «die, God weet het, mij nooit misdaan
beeft. Verfta mij wel, dit zal gefchie-
«ien, wanneer mijne welfpreekenheid zig uitgeput heeft; mijn menschlievenheid afgemat, £n mijn geduld ten einde zal zijn! — Indien bet dan zo gebeurt, en gij ontvangt binnen Vier dagen na deezen, geen brief van Hendrik, fchrap hem dan uit op de lijst der lee-. venden.
Omhels mijne dierbaare Vrienden voor mij! Vertel hen zo veel van deeze zotte historie als gij goedvind, en beveel hen , wanneer Hendrik niet meer is, zij ook verder niet meer aan hem moetendenken, doch draag zorg, om, ïn dit geval, een goed voorbeeld te geeven.
Ik ben, enz.
ZES-
C *35 )
ZESTIENDE BRIEF.
HENDRIK AAN JAN. WAARDE VRIEND1.
Zo dra gij deezen aanfchouwt, zijt gij ongetwijffeld gerust gefteld, wegens het tweegevegt, dat ik u aankondigde. Ik zal u het geheele beloop deezer gebeurtenis mededeeJen, welken ik gemaklijk voorzien kan, dat den grootften invloed op mijne overige leevensdagen zal hebben.
Bij het krieken van den dag bevond de ijverige Janus zig reeds in mijn wooning. Ik bent blijde, zei hij al meesmuilende; dat ik deiz Wijsgeer op het tomeel der Duellisten zal zien verfchijnen. Zijn gedrag in deezen zal mij vooral, om dat ik befloot, mijn arbeid eveneens interigten-, als in den Hoflandfcken Wijsgeer in Braband-, dat wil zeggen, pm alle die afzonderlijke aanmerkingen, kleine gebeurtenisfen, gevallen van deezeii £ en
VOORBERIGT. ui
en geenen, enz. bij elkander te voegen, ze tot een geheel te maaken j zo dat de ganfche verzameling van weinigbeduidende en aangelegen ftukken, maar een ftuk wierd. Alles wat dus in dit werk voorkomt , is j op zig zelve genomen, waarlijk gebeurd; ik heb, gelijk ik gezegd heb, alleen de vrijheid genomen, om er eene doorloopende Gefchiedenis, of Roman van te vormen, en het is om deeze reden, dat men op den tij cel leest: veelmeer dm een Roman.
Onder het faamenftellen van dit Werk fcield ik onder het oog, dat mijn Held een * 3 Wijs*
D ü
HOLLANDSCHE
V IJ S G E E R
I N
V R A N K R IJ K.
EERSTE BRIEF.
JAN AAN HENDRIK. WAARDE VRIEND!
w ij hebben thans onze wooning te Neu> wied gevestigd. Na zo veele omzwervingen en vermoeinisfen, genieten wij eindlijk eene wenschlijke rust. Fenelon leeft met zijne Magdalena in de armen van vergenoegen en geluk, en uw Jan heeft met zijne Maria den hemel op aarde.
Hoe veele verpligtingen heb ik niet aan ü > mijn beste Vriend! hoe bevind ik van agteren? dat uwe wrjze ervaarenheid en vrolijke A Wijs-
co
Wij?geerte den grondflag van m"n wezenlijk geluk gelegd hebben , juist in dat tijdftip, dat ik mij vastlijk verbeelde, dat niemand op den aardbodem rampzaliger ftond te worden dan jf." I •
Maar wat toch beduid die lange ftilzwijgenheid, die gij ten opzigte van uwe verrigtingen tegen ons houd? Leeft gij dan zo ftil, zo werkloos in het woelige Vrankrijk, dat gij ons niets te vertellen weet? Wij hooren van daar allerlei gcrugten, waarvan verre het grootfte getal zo tegenftrijdig is, dat wij waarlijk niet weeten, wat wij gelooven moeten. Den eenen dag fchildert men ons de Vrijheid op den troon , en den volgenden dag vertoont men ons Haar, als naar den dood makkende. Meld ons toch het een en ander. Een Wijsgeer, als gij zijt, kan zulke groote toneelen, als Vrankrijk thans oplevert, niet onverfchillig befchouwen, en nog minder er werkloos onder blijven. Zekerlijk hebt gij ontmoetingen gehad, die uwer waardig zijn.
Om u uittelokken zal ik u onzen toeftand fchetfen; misfehien komt gij wel herwaards.
Neuwied is wel geene groote, echter eene zeer vermaaklijke en zinlijke Stad. 't Is
om-
C 3 )
omtrent een eeuw geleeden , dat men haai heeft beginnen te ftigten, en nog houd men niet op met haar te voltooijen. Nog daaglijks ziet men haaren aanwasch in gebouwen en bewoonders. De vrolijke nieuwheid, die men hier allerwegen aantreft, is juist het tegenovergefteldc van dat akelige, doodfche en hartbeklemmcndc, 't welk te Antwerpen mijn ziel tot elkander fchroefde.
De wandelingen buiten de Stad zijn verruklijk, en dingen met die van het vermaaklijk Erusfel naar den prijs. Hooge bergen, fijklijk met wijnftokken beplant, vrugtbaare wei- koorn- en moeslanden; een oneindige afwisfeling van de fraaifte gezigten en betoverendfte verfchieten; een frisfche lugt, die ons, op elke trede, de gezondheid doet inademen ; allerwegen vriendliikheid en herbergzaamheid; ■— met één woord, al het fchoone en bevallige der Natuur, is hier aan een onbefchrijfiijken overvloed en een ongeftoord genot gepaard.
Verfcheiden Steden en een menigte Vlekken , Gehugten en Lusthuizen vindt men in de rondte van deeze gelukkige Stad, die ik fchier een Paradijs zou noemen, indien de gedagte, dat ik aan een Wijsgeer, aan een A 2 man
(4)
man die de waereld kent, fchrijf, mij niet wederhield. Zeker is het echter, dat men, om zig het Paradijs voor den geest te ftellen, deezen Oord niet flegts gezien, maar er ook eenigen tijd gewoond moet hebben.
Onverbeeldlijk rijk in Berg- en Landgezigten , word de aangenaamheid vermeerderd , door een verwisfeling van het verruklijkst Natuurtoneel, daar de voorbijüroomende Rhijn een verfchot van Watergezigten oplevert , waaraan al de kunstpenfeelen der Eeuwen nooit gedaan werk zouden vinden , zonder echter immer in het eenzelvige te vervallen.
Gij begrijpt, mijn lieve Hendrik! dat ik wel gelukkig ben, daar er thans een hoekje op Gods Aardbodem is , dat ik niet genoeg prijzen kan ! o Hoe dikwijls heb ik aan u gedagt, en denk ik niet nog aan u, dat het geluk in ons eigen hart te zoeken en alleen te vinden is! 't Is waar, mijn Vriend! de^mftandigheeden brengen zeer veel aan onzen heilftaat toe, doch dit doen zij nooit', ten zij die heilftaat zig eerst in ons binnenfte geformeerd hebbe.
Eenige Hollanders hebben zig hier ook nedergezet. De Vader van dit gezegende Oord, (want waarlijk dit is de Vorst van Keuwied
voor
(5)
voor zijne Onderdaanen) laat niets onbeproefd, om nog meer van onze ongelukkige Medebroeders te lokken.
Neuwied is ook zeer gefchikt voor den handel, en de oprigting van Fabrieken word ex fterk begunftigd. De vlijt kan er overvloedig werk vinden , en de naarftigheid heeft er rijklijk kans om overvloed te vergaderen. Vrijheid en veiligheid geniet men hier, naar wensch. Jk geloof indedaad, dat als ik, van den beginne onzer vlugtaf, my hier bevonden had, ik nimmer tegen de Waereld geknord , of zo bijster op het leven 2ou uitgevaaren hebben.
Wat den Godsdienst betreft; die der Gere. formeerden is de predomineerende; elk een kan er God op zijne wijze dienen, zonder geftoord of beleedigd te worden. Schooien voor de jeugd vind men hier ook. Onder anderen een beroemd Kostfchool, bekend onder den naam van Hollands Inftitut, waar men alles onderwijst, wat tot een deftige opvoeding behoort.
. Ik wil niet breeder in dit alles uitweiden, dewijl het zekerlijk nergens anders toe dienen zou, dan om u te overtuigen van mijne vrolijke vergenoegdheid: uwe wijsgeerige oogen A 3' vin-
V 6 )
vinden de natuur alom fchoon; terwijl gij u zorgvüliig wagt, om het geluk Van uw hart
aan deeze of geene plaats te bepaaieff. ■ >
Ik moet u gelijk gcevcn, en heb reden om u te benijden, maar, Fenelon beduid mij, dat er geen erger onheil in de waereld zou weezen, dan wanneer alle menfehen één geitel, 'ééne geneigdheid en één geluk hadden.
En nu, mijn Vriend! verwagt ik fpoedig üw antwoord, en wel een zo als ik verlang» haamlijk een berigt van alles wat u betreft.
Wees hartlijk van allen gegroet, enz.
Ik ben, enz.
TWEEDE BRIEF.
HENDRIK AAN JAN. LIEVE VRIEND!
w anneer ik flegts den fiijl van uw brief in aanmerking neem, dan befpeur ik daadlijk, dat gij zo wel met u zelve als met het Menschdom taamlijk verzoend moet weezen. Uw geluk is mij ten hoogften aangenaam, Jant jnaar het fmert mij in de ziel, dat gij het van,
en-
( 3 )
Uw overheerlijk Neuwied , om u dit ifi 't voorbijgaan te zeggen, mishaagt mij, juist om dezelfde reden , waarom het u za zeer behaagt. Gij geniet daar eene wenschlijke rust, dat is te zeggen, eene eentooïiigheid, die eindlijk doodlijk verveelen moet. Gij kunt op uwe heerlijke en bloeijende Wijnbergen nederzitten; van daar in de koornrijke Valleijen; op de vrugtbaare Akkers, en al de verdere zaligheedcn van het eenzaame landleven nederzien ; of u vertreeden langs de nieuwgebouwde ftraaten uwer Stad, of uw oog vergasten, op al die Rhijngezigten en Natuurwonderen. Gij kunt er heden een verrukt befchouwer van weezen ; morgen en overmorgen het hervatten , en het dus eenige weeken uithouden ; eindlijk evenwel zijt gij gedoemd, om er bij te geeuwen en in flaap te vallen. Onze zintuigen eisfchen voldoening; een kleinen tijd kan men haar die bijna volleedig bezorgen; maar welhaast word deeze zelfde voldoening een wieg voor de ziel, waarin ze in bedwelming valt; of een pijn. bank van zelfverveeling, duizendmaal erger dan'de hevige fchokken van den verwisfelenden tegenfpoed.
Neen, mijn beste Jan! uw vriend Hendrik
wil
wil leven, om te gevoelen dat hij leeft. Ik wil gaarne boomen en wijnftokken zien, doch alleen maar in 't voorbijgaan. Ik moet onder de menfchen wcezen, en wel onder dat woelige foort, dat fteeds zijn binnenfte naar buiten keert, en mij elk oogenblik, door de grootfte verfcheidenheid, verrukt.
En de Hemel zij geloofd! mijne dagen zijn afgeperkt in een eeuw, waarin de Stervelingen, in het hoekje mijner geboorte, in de gedugtfte beweeging zijn, zo dat ik van de terugkaatfing, nog etlijke honderden mijlen van mijn Vaderland denk te rollen. Men fchijnt zelf overboodig te weezen in mij deeze foort van zonderlinge gunst te bewijzen, want ten einde de lust tot zwerven mij niet vergaan zou, heeft men de moeite genomen, om mij voor eeuwig van eenige morgen Lands te bannen, waar het luie gemak mij, misfchien , geheel vergeeten en verftijfd, aan 't graf zou hebben overgeleverd. Dan ! dit is een oude Historie.
Zo dra gij Brusfel verliet, begon mijn hart naar Antwerpen te jeuken. Hoe gaarne wenschte ik wel, dat gij mijn Reisgenoot, mogt geweest zijn! hoe veel ware er voor u te hekelen en te leeren geweest! In die grijze A 5 Stad
C io )
Stad was alles in vreugd., De arme Signors twijffelden geen oogenblik of zij hadden gewonnen fpel. Alomme rigteden zij ftaaken op, waarop zij een hoed plaatften, 't geen zij Vrijheidszuilen noemden; gij had voor vast u niet kunnen onthouden, om te zeggen, dat de Vrijheid en deeze ilaaken van eene waarde waren.
Overal waar ik kwam, vroeg men mij, wat ik nu van dergelijk eene Overwinning
dagt, en of zij niet overheerlijk was? ■
Mijn antwoord was altoos, ja, wanneer het mij door meer dan een tenens gevraagd werd; want voor een Hollander was, in dit geval, neen, te antwoorden, doodlijk geweest.
Ik zal u van alle de vreugdebedrijven geen verhaal geeven; dit was uwe pen overwaardig; de mijne is er veel te zagt toe. Ik zal u alleen zeggen, wat de reden van mijne fchielijke ontwijking uit die Stad was.
Mijn Logement had ik verkoozen op de Vismarkt, in de Steur, alwaar zig meer mijner goede bekenden bevonden. Ik had aldaar een vrije kamer genomen, die aan de ftraat uitkwam , ten einde de verrukkingen van het Antwerpfche menschdom, over het zwellen van een waterbel, op mijn gemak
te
C « )
te kunnen befchouwen, zonder erdoor ge-' ftoord te worden.
Op een voordenmiddag, zijnde éenen dag voor de Illuminatie , hoorde ik de bel der Procesfie , ter eere van de heilige Moeder Gods. Ik fchoof mijn raam op, en ftak mijn hoofd, met alle mooglijke eerbiedigheid, er buiten, ten einde deezc godsdienftige marsette zien.
Hoe vast ik mij voorgenomen had niet te zullen lachen, er gebeurde wat er ook gebeurde, was het mij echter volftrekt onmooglijk: want verbeeld u het houten vermolzemde beeld van Maria, in een weidfehen opfchik, met het. kindje Jezus op den arm, '.t welk men een nieuwe pruik had opgezet, van het zelfde maakzel als.in Holland de ernftige Predikanten draagen, met zes a zeven rijen kleine krulletjes van agteren; en in het handje een medaillon houdende, waarop de beeldtenis van den vergooden H. van der Noot, even als een rinkelbel, om mede te fpeelcn! verbeeld u dergelijk een verfchijnzel, ftaatig door de Geestlijkheid langs de firaaten gedraagen en bewierookt; door duizenden Menfchen al knielende aangebeden, en van alle kanten toegejuicht door een verward
C ™ )
ward gefchreeuw van: Heilige Moeder Go As! lid yoor ons '. Vivat Monfieur van der Noot > enz.
Mijne onwillekeurige lach werd door eenige Heeren Geestlijken opgemerkt, niettegenftaande ik, zo dra ik mijne overtreeding befpeurde , mijn hoofd binnen trok , en zie daar overvloedige reden, om mij, bij de eerftc geleegenheid de beste, aan de woede van het godvrugtige Canaille overtegeeven.
Den volgenden dagwerdt er des avonds geïllumineerd. Mijn Kastelein had mij reeds te vooren gevraagd, of ik wel zou willen toe. Haan, dat ook mijn kamer met eenige fraaije zinnebeelden verfierd en verlicht werd? dit was eene beleefdheid welken ik hem niet weigeren kon, te minder, om dat een weigering van deeze foort fpoedig geweeten, en fpoedig op mij, arme Hollander, zou gewrooken geworden zijn.
De fraaije zinnebeelden, waarmede men mijn kamer, ten gezetten tijde, verfierd had , waren de Afbeeldingen van de Vorllen, die deze nieuwe foort van Vrijheidzoonen voor hunne befchermers houden, met nog eenige andere kleinigheeden. Ik lachte,, zo dra ik deeze vertooning zag.
Nooit
C 13 )
Nooit heb ik mij over kleuren of fchilderijen geërgerd. Die zig ergeren wil, heb ik fteeds gezegd, vind ftof genoeg onder de levendigen, en behoeft de kwelling van zijn geest, niet in ziellooze beuzelingen te zoeken.
Ik had mij, op mijn gemak, agter mijn papiere Stervelingen, nedergezet; drinkende en denkende, en de voorraadfchuur mijner Wijsgeerte verrijkende , met nieuwe denkbeelden en klugtige ondervindingen, toen
mijn Vriend **** binnen trad! ■ Wee!
nu mijne verlichte Heiligen! dagt ik, zo dra ik hem-zag. -— 't Liep echter beter af, dan ik mij had voorgefteld, want zo dra hij zag waarmede mijne glazen pronkten, deed hij niet anders, dan fchielijk al de kaarzen uitblaazen, als ware hij bang geweest, dat er brand van zou gekomen z'yn.
Deeze verduistering aan mijn glazenhemel liep fchielijk den drom der kijkende Signors in 't oog; men deed een loopend onderzoek, en zie daar, Jan! uw Vriend Hendrik algemeen uitgekreeten, als een Aartsketter, die met de Moeder Gods den fpot gedreeven, en de Heerlijkheeden deezer aarde beleedigd had.
Ik had geleegenheid genoeg , om mijne zonden, door deraazende menigte, te hoo-
ren
jen opleezen. Ik voorzag de gevolgen; ftak mijne klcinigheeden bij mij; ging bedaard de deur uit; keek naar de donkeren raam, die aller aandagt gaande hield; liet mij, door een lief Signorinnetje mijn eigen historie vertellen, en ging, het hoofd fchuddende, door de vergaderde menigte heen, die nooit fterker kon zweer en, om'mij aan duizend Hukken te fcheuren, en er nimmer beter gelegenheid toe had, dan toen.
Ik begreep, dat deeze Landftreek mijne tegenwoordigheid niet noodig had. Mijn voorneemen is ook altoos geweest, om ongelukkige Menfchen te redden, zo ik kon, en de Gekken te laaten loopen, wanneer ik er volilrekt niet mede te doen had.
Tot uw vertroosting , mijn waarde Jan ! kan ik u zeggen, dat de Signors uwe knorrige Befchrijving van Antwerpen en uwe vrolijke Leevensfchets hunner Heiligen ge-
Icezen hebben, en den Schrijver ■
tot in het diepst van den afgrond vervloeken.
Ik fpoedde mij, zo zeer ik kon , om dit Land der Dollen te verlaaten, met de innigfte bede , dat de goedertieren God dit Volk wilde genadig zijn, daar het een voornee-
OO
de ik al, dat hier voor mijne weetgierigheid al vrij wat optejaagen was. Ik vond er een menigte Hollanders, waaronder een groot aantal der zulken, die, beneffens mij, hun Vaderland ontvlugt waren. Ik omhelsde er een menigte Vrienden, wie ik, na zulk eene lange afweezigheid, dubbel welkom was, en welken ik het genoegen had, zo welvaarende cn zo welverzorgd te zien, als zij in hunne omftandigheeden wenfchen kunnen.
Volgens de vertellingen in Holland, moesten fommigen der uitgewekenen gaan bedelen; anderen zig met de laagfte kostwinningen ophouden, om aan brood te komen; geenen de teering hebben en dezen krankzinnig zijn, door verdriet en hartzeer, en zo vervolgens; maar wel verre van alhier flegts een fchaduuw deczer treurige vertelzeltjes te vinden} heb ik allerwegen het tegendeel ontmoet.
Ik zal nog wel gelegenheid hebben, om u een juist fchilderij van de levenswijs onzer Landgenooten in dit oord te geeven; vooraf moet ik u eenig denkbeeld van de Stad zelf voor den geest brengen.
Zij is niet groot van omtrek, wat de gebouwen aanbelangt, anders hebben de wallen n
een
C 17 )
eene ruime uitgeftrektheid, en er nog overvloedige ruimte voor de rijke welvaart, om wooningen en pakhuizen aantebouwen. Men is ook op enkele plaatfen nog bezig om nieuwe huizen te ftigten, en wanneer de tegenwoordige omftandigheden flechts maar geen krak aan den handel geeven, zal deeze ftad welhaast aanmerklijk in haare groote worden»
De groote Kerk, of liever de voorgevel van het choor der afgebroken Kerk is het eenigfte gebouw, dat men, volgens de regels der Bouwkunde , fraai kan noemen. De toorn ilaat een goed einde van dit Godsdiensthuis af, loopende er een ftraat tusfchen beiden. Het fchijnt, dat men het lighaam der Kerk heeft weggenoomen, om aan eene heerlijke ilraat een onbelemmerden loop te geeven, en, na mijn inzien, heeft men wijslijk gehandeld, want het choor bevat nog ruimte genoeg voor alle de plegtigheden van den Godsdienst. In deeze Kerk vindt men weinig, dat den aandagt verdient van iemand, die de Brabaodfche Kerken gezien heeft.
De huizen, over 't algemeen, zijn hier zeer laag van verdieping. Dit is eene voorzorg die men in de frontierfteden gewoon is B te
C 18 )
te fieemen. Hier ter ftede, vooral, daar men zö menigvuldige maaien aan de vernielende rampen van den oorlog was blootgcfteld , wordt dit'noodzaaklijk bevonden. Veele buizen echter, die men zedert certige jaaren nieuw aanbouwt, rijzen tot eene aanzienlijke* hoogte, 't Zij dat men den oorlog minder vreest, of wel vooronderfteld, dat de wijze, op welken men dien hedendaagsch voert, deeze voorzorg overtollig maakt, of dat 'er no'odzaake toe is, uit hoofde van de ongemcene volkrijkheid deezer ftad.
Om Ü hiervan een kleen ftaaltjc te geeven, moet gij weeten, dat naast mijn verblijf een klein huisje ftaat, waarin thans twee en vijftig Menfchen, zoo groot als klein woonen. Onze Vriend V. D. P. heeft zijn apartement verlaaten, om deeze vrij gewigtige reden,dat er, behalven de volwasfen perfoonen, twee en dertig kinderen in huis hielden, waarvan de oudfte beneden de tien jaaren waren. Deeze kindertjes droegen alle klompen of hoos'blokjes,zo dat gij begrijpen kunt, welk eenfchriklijk geraas dit iugtige franfche kroost moest maaken, bij deszelfs tehuiskomst, cn vooral bij deszelfs kleine danspartijen! — want alles is hier, van 's moeders buik af aan, om zo te
fpree-
( 20 ;
" Buiten de ftad heeft men nog een goed aantal huizen ; wordende dit gedeelte van Duinkerken de basfe ville, of de laage ftad geheeten, Hier woont niet veel Rijkdom. 'Men moet er ook meerder lasten betaalen, dan in de ftad zelf.
De haven is zeer aanzienlijk. Van alle oorden der Waereld komen hier fchepen, dielaaden en losfen, en niet weinig fchats aan de nijvere bewooners bezorgen. Er zijn tijden, dat men er over de vijfhonderd fcheepen telt. De vaart op de Westindiën, en de Visfcherij zijn hier van zeer veel aanbelang. De Porte franc begunftigd fterk den Koophandel, zo als denzelven hier gedreeven wordt; zijnde Duinkerken Hechts het Magazijn van veele Natiën, waarin de koopgoederen geborgen worden, om ze ter gelegener tijd; met voordeel wederom te verzenden. Men is thans druk bezig, om deze haven merklijke verbeteringen toetebrengen. Men maakt 'er, tegen over de ftad, eene pragtige en fterke fteenen kaai, welke etlijke millioenen kost, en die de htelft meer der fchepen in ftaat zal ftellen, om te kunnen laaden en losfen. Wenschlijk ware het, dat men ook bedagt mogt zijn, om aan het ten uitterst
moei-
(22)
dige Engelfchen haar, van den zeekant, inflooten. De Spaanfchen fnelden de ftad ter hulp, doch kreegen zoo jammerlijk fiaagen, dat zij zig genoopt vonden aftetrekken ; waar van het gevolg was, dat de ftad genomen werd. In 1662 werd zij door de Engelfchen aan de Franfchen verkogt, vooV vijf millioenen guldens.
Lodewijk de veertiende, meester van de ftad zijnde, maakte er een der fterkfte fteden, in dien tijd, van. Uit de overblijfzelen te oordeelen, zijn er kosten noch moeiten aan gefpaard. De vermaarde Ingenieur De Vaubau putte 'er zijn kunst óp uit; inzonderheid dekte hij de Haven door fterke Forten en bragt merkelijke verbeteringen aan het toenmaalig Kasteel toe. Het laatfte is niet meer, en van de Forten is naauwlijks de fchaduw te vinden.
In i6"04werdt de ftad gebombardeerd ,door de Geallieerden, doch zonder vrugtgevolg. In 1712 werdt, bij eene overéénkomst, tusfchen Lodewijk den veertienden en Koninginne Anna, de ftad aan de Engelfchen overgedaan. Bij den Vreede, te Utrecht in 1713 geflooten, geraakte de ftad andermaal in handen der Franfchen, onder voorwaarden, dat zij
van.
C 33 >
van alle haare fterkten zou ontzet worden, dac ook ter uitvoer gebragt werdt.
Na zo veele woelingen en wederwaardigheden, geniet zij eindlijk een ftille rust en een zegenrijk welvaaren. Men is hier echter niet zonder vrees of zulks wel lang zal duuren. De heilrijke Revolutie, in dit Rijk voorgevallen, zal Vrankrijk een meenigte gedugte Vijanden op den hals haaien. Het wijsgeerige Patriottisraus kan nimmer met dc belangen der Vorften of de oogmerken der Staatzugt ftrooken: zij befchouwen het als eene befmetlijke ziekte, die, zonder dat men weet hoe, tot anderen overflaat, en in een oogenblik, om zoo te fpreekcn, geheele Volken medefleept.
Indien de Mogenhcden tot geweldige Happen befluiten, legt deeze ftad eene der eerfie aan dc beurt, en waar dan heen, voor die ongelukkigen die nu ten derdemaale de vlugt zouden moeten neemen? Gods aardbodem is groot, zou uw Vriend Hendrik denken, maar allen denken zo niet.
Ik ben, enz.
B 4 VIER-
(24)
VIERDE BRIEF.
HENDRIK AAN JAN. WAARDE VRIEND*
3k dagt wel, dat het niet Jang kon aanloopen, of ik moest werk krijgen, en,regtvarf pas komen, om een ongelukkigen te helpen.
Veelal is mijne gewoonte, om, tegen den avond, langs het ftrand te wandelen. Dit. levert, wanneer het helder weder is, verrukÖjke én grootfche toneelen op, vooral bij het ondergaan der Zon. Het ftrand is zeer vlak, en geeft een goed droog wandelpad, zelfs eenige uuren verre, wordende hetzelve dikwijls bereeden door de rijtuigen , die van Oostende, Nieuwpoori enz. alhier aankomen.
Gisteren avond voldeed ik aan mijne mee? dan gewoone begeerte, om wederom een Wandeling langs de uitgeftrekte zeevlakte te doen. Ik begaf mij op weg, en het eerfte, dat mijne oplettenheid gaande maakte, was. een Jongeling, taamlijk wel gekleed, en van eene bijzondere bevallige welgemaaktheid.
Hij
C 25 )
Hij ging mij vooruit, maar met wankelendé fchreden, nedergeflagen oogen en zomtijds met wederhouden gebaarden van een twijffelmoedigen. Nu en dan keek hij om, ten einde te zien, of hij door iemand gevolgd werdt. Ik merkte, dat hij met misnoegen mij agter zig befpeurde, en niets liever wenschte, dan van mijne befpieding ontflagen te weezen. Om zijne begeerte te vervullen , flapte hij een goede wijl zeer hard door, vooronderftellende dat ik hem met zulke rasfche fchreden niet volgen zou. — Dan, hij bedroog zig; mijn hart, had reeds te veel belang in hem genomen, om hem te verlaaten. De Zon was wel reeds onder, en wij waren een goed einde wegs van de ftad af, zo dat men, om in de ftad te geraaken voor 't poortfluicen, daadlijk en met verhaaste flappen had moeten wederkeeren, doch wat raakte mij Duinkerken, in een tijdftip, dat ik voorzien kon, dat mijne tegenwoordigheid een Mensch kon behouden, en misfchien gelukkig maaken?
Toen hij zag, dat zijn vlugge gang hem niet van mijn verwenscht bijzijn verloste, ftond hij, te midden in zijn vaart, eensklaps ftil, zig verbeeldende, dat ik hem nu wel B 5 voor-
Cao")
voorbij zou flappen, — maar dit gelukte hem nog minder; want een vast voorneemen hebbende hem bij te blijven , ftond ik ook ftil. Hij dit met geemlijkheid befpeurende, veranderde van weg, en zettede het naar de duinen, — zonder vertoeven rigtede ik mijn koers ook derwaards.
Mijn Heer! vroeg hij eindlijk op een bitfen toon, wat reden hebt gij, om mij dus agter op te volgen en te befpieden ?
't Is mij om gezelfchap te doen, antwoor-, de ik , terwijl mijn hart geweldig klopte ,. zonder dat ik wist waarom, en vermits gij, langs dit akelige, eenzaame ftrand denzelfden weg houd, dien ik gaan moet, blijf ik u bij.
Maar ik heb geen gezelfchap noodig.
Dit befpeur ik duidlijk.
En gij volgt mij evenwel?
Wat fchaad u zulks ? Ik zie wel, dat gij in diepe gedagten verzonken zijt, maar hierin word gij immers door mijn volgen niet afgetrokken? Ik beloof u, ik zal verre genoeg agter u blijven; alleen, mijn Vriend! ontzeg mij den troost niet, om op deezen eenzaamen weg, in dit angftige duister, een mensch te, zien!
Maar uw volgen hindert mij,
In
( *7 )
In uwe gedagten ? — Helaas! —
Of in uw voorneemen? —
[De Jongeling deed een fcbrede naar mij toe en zag mij ftrak aan.]
Wie zijt gij ?
Een Menfchenvriend.
Verlaat mij dan-' — om Gods wil' — ver* laat mij! — Of anders word gij mijn Vijand. .
Hoe begrijp ik dat? Ik heb geen het minfte voorneemen, om u te beledigen.
Ik weet zulks, — maar gij belet mij geluk' kig te worden, — en is dit geene Vijandfchap genoeg?
Hoe, ik? — en waardoor belet ikugeluk? Door mij te volgen. Door u te volgen?
Al lang had ik van de bitterfte kwellingen en het gfievendst zielverdriet ontjlagen geweest, — ze gij mij niet gevolgd had.
Dan zij God gedankt, dat ik nog bij u ben. Ongelukkige ! welk een doodlijk be«
fluit hebt gij genomen? Hebt gij nog
Ouders?
Nog eene Moeder.
Bemint gij die ?
Ach! — Beminnen? — Hemel!<— maar
C 37 )
op een duin neder en begon zijn maaltijd. Straks ging zij naar hem toe, en vroeg hem naar de reden van dit gedrag ? In 't eerst wilde de waarheid er niet uit, doch zij drong hem zo fterk, dat hij alles beleed. Van dat oogenblik af werd hij haar zo dierbaar, als ware hij haar eigen kind geweest. Hij mogt voortaan niet meer naar de duinen gaan, en moest zonder geld bij haar eeten.
Reeds lang had zij gemerkt, dat hij een knaagend hartzeer had, waardoor hij van dag tot dag gemarteld werdt, en zigtbaar verteerde. Zij wist dat hij een Lieffte had, en dat deeze de zijne niet mogt worden; doch, daar hij anders gewoon was haar zijne geheimen te zeggen, had hij evenwel haar den inhoud niet willen openbaaren van een brief dien hij laatst van zijn Moeder ontving. Hij was fmts dien tijd neerflagtiger dan ooit geworden, en zij befpeurde zeer ligt, dat hij met een doodlijk opzet bezwangerd ging.
Op een nademiddag kwam hij te huis, met eene gemaakte verheuging haar vertellende, dat hij, tijding gekreegen hebbende, daadlijk naar Holland moest, — dat nu alles wel was, cn dat zijn verdriet fpoedig een einde ftond te neemen. Hij was zeer verward in zijn C 3 fpree-
t 39 )
arm; —- aft ftrekte u tot lof, om dat gij teffens deugdzaam zijt: — maar mij zou het tot verwijt ftrekken, indien ik uwe bekrompen omftandigheden door nieuwe fchulden verzwaarde. Zie daar reden genoeg, om dit bijzijnde geld u toetefchikken, voor de kost, die gij mij zo veele weeken gegeeven hebt. Bekommer u niet van'waar dit geld komt. — Te vergeefsch zult gij naar de weinige klederen zoeken, welken gij weet, dat ik gehad heb! Niets dan dit geld is mij overig, en thans, — thans nu ik het niet meer noodig
heb, is het uw eigendom. Ik kan niet
meer fchrijven. Ik moet mij haasten,
om weg te geraaken. ■ Zo mijn Moeder
komt, omhels haar voor mij, zeg,
maar ik moet weg! — vaarwel!
FERDINAND.
De goede Vrouw bezweek op het leezen van dit briefje. Zij kon zeer gemaklijk al de gevolgen gisfen. Den ganfchen nagt had zij bitter gefchreid, en nog eenige haarer bekenden uitgezonden, ten einde hem optefpooren, dan te vergeefsch! —• en nu, nu zij alles reeds verlooren rekende, fchonk ik haar het leven weder, door haar de tijding van Ferdinand te brengen.
C 4 Ik
(4»>
Ik moe'st haar belooven, daadlijk met den Jongeling bij haar te zullen komen, 't geen ik deed. Zij wilde hem weder bij zig hebben; dan, dit was te veel van mij gevergd. De zorg voor mijn jongen Vriend zat mij reeds te diep in 't hart. Om geen geld of goed zou ik hem willen misfen. Zo dra hij gelukkig is, eerder niet, kusch ik hem vaarwel.
De tijd, dien ik nu reeds met hem doorgebragt heb, bevestigd mij in het goed gevoelen, dat ik van hem heb opgevat. Hij ïs zo deugdzaam als beminlijk. De tegenfpoed zal hem tot' een Wijsgeer van 't beste foort vormen. Zomtijds zwijgt zijn reden, en dan holt zijne hartstogt wel eens buiten 't fpoor; maar zo dra doet zij haare ftem hem niet hooren, of hij luistert en eerbiedigt haare beveelen.
Ik heb hem onder 't oog gebragt, dat, indien Elize hem bemint, op eene wijze die zijner waardig is, dat het dan niet misfen? kan , of zij zal hem getrouw blijven, en nooit haar hand aan een ander geeven; en dat, ingevalle Elize voor den dwang bukt, en den Egtgenoot neemt, dien haar Vader haar toefchikt, zij dan zijner niet waardig is.
Dee-
C 41 )
Deeze ftelling komt, in den eerften öpflag, zeer hard voor; doch indedaad is zij het niet. Éen zo verheven ziel, als mijn Jongeling bezit , kan niet anders dan een verheven Liefde kweeken, die een voorwerp vordert, dat haarer gelijk is. Die voor hem niet alle gevaar trotfeert en allen dwang en tegenftand wederftaat en overwint, beminc hem niet, — ten minften, bemint hem niet genoeg, om hem niet gelukkig te kunnen maaken.
Hij denkt er eveneens over, in de oogenblikken, wanneer hij taamlijk bedaardis, en dit word hij langs hoe meer. Ik ben bezig, om zijne andere zwaarigheden ook opteruimen; ik heb hem verzekerd, dat hij en zijn Moeder brood zullen hebben, zo lang als ik
het heb. Wat het is, mijn lieve Jan!
dat in deeze mijn ganfche ziel in zulk een hevige beweeging brengt, weet ik niet; maar deeze Jongeling is het leven mijner ziel geworden. — Van waar deeze genegenheid? —• na lang zuffens en peinzens op deeze vraag, verwar ik flechts mij zelve te meer.
Maar het zij zo 't wil; wij zullen dit toneel volhouden; eindlijk zal het zig ontknoopen,
C 5 öjj
C 4* )
Gij word immers niet moeilijk, dat ik zo breedvoerig over de Gefchiedenis van mijn lieve Jongen ben? Gij mist er zekerlijk voor een tijd de Gefchiedenis van Duinkerken
om, maar de eerfte is een Gefchiedenis
voor 't hart, die alles aandoet, alles
treft, — daar de laatfte misfchien niet verder komt, dan het gehoor.
Ik zal u evenwel voldoening bezorgen. Ik zal tusfchen beiden voortgaan met de Historie, die ik begonnen heb. Mooglijk verval ik wel in u fmaak,en haspel alles door een,doch dit moet u vast aangenaam weezen; de. wijl gij dergelijk een ftijl niet voor den uwen zoud kiezen , indien hij u niet behaaglijk voorkwam. ,
Ik ben, enz.
ZESDE BRIEF.
HENDRIK AAN JAN. WAARDE VRIEND!
Ik zal mijn woord houden, en u nog het een en ander van deeze ftad zeggen, die zo belang-
C 43 )
langrijk geworden is voor uwe nieuwsgierigheid, uit hoofde dat zij ten weldaadige en veilige fchuüplaats voor uwe vlugtende Landgenooten verftrekt.
Men vind alhier niet veel Kloosters en dus weinig Geestlijken.- Deeze fombere Godvrugthuizen zijn in denzelfden fmaak, als die gij met menigte in Braband gezien hebt. Ik heb er die pragt en dien overvloed niet kunnen vinden, als ons daar in de oogen fchitterde. Dc Geestlijkheid heeft hier, op verfe na, ook dien invloed niet. De Franfchen zijn in '£ ftuk van Godsdienst veel onverfchiliiger, of laat ik liever zeggen verftandiger. Zelf fchijnt men zomtijds tot uitterften overteflaan, want niets is thans gemeenzaamer dan alomme de fterkfte fpotprenten op de Heeren Geestlijken openlijk te koop te zien hangen. Dus verbeeld men dikke Paters en Nonnen tus. fchen Persfen te leggen, welker overtollige vetheid men tot de uitterfte dunheid brengt, met het opfchrift: Tot heil van den vrijen Burger. Op een ander ziet men twee dui. veis, die van de aarde opvliegen, en twee Geestlijken loozen; waaronder men in een Fransch vaarsje leest: Toen de Duivels het ie kwaad kreegen, en de waer el cl verlieten, l>e-
rok*.
C44 )
rokkenden zij het Menschdom nog oneindig graoter onheil, want zij lieten hun drek agter, die geheel Europa, door deszelfs helfchen flank, vergiftigde, enz.
Soortgelijke vertooningen vindt men geheel Vrankrijk door, in menigte. De Geestlijken zien dit, zonder zig, wat het uitterlijke aangaat, te vergrammen, en de goede gemeente lacht er eens om. Ik heb een' meenigte volks gezien , die onder de clasfe behoorde, waarin de Kerk haare fterkfre ij veraars vind , deeze vermaakte zig eerst een goede wijl met dergelijke fpotprenten, en voegde er op haare wijs nog-ruim zulke ergerlijke verklaaringen bij; oogenbliklijk vervoegde zij zig bij een Liedjeszanger, die er eenige fchreeden van daan ftond, en de heiligheid van Labre zong, onderfteund door het wangeluid van een oude viool; van deeze kogt zij greetig de ringetjes en looden beeldjes, die, aan de ledenmaaten van den wasfehen Heilig geftreeken , aangepreezen werden, tegen allerlei onheilen en ongemakken. Ik zag er dus verfcheiden, die in de eene hand een fpotprent en in de ander een wonderdoend ringetje hadden! . Wat dunkt u Jan! zou men dit
in Antwerpen gedaan hebben? en heerscht
hier
C45)
hier geene volftrekte verdraagzaamheid?
Ik verzeker u, mijn Vriend! dat, wat het overige van den Godsdienst aanbelangt, uw netelige geest alhier door niets zou geërgerd worden. Gij begrijpt dat men hier de openbaare plegtigheden der Roomfche Kerk zo wel viert, als elders, doch wat verftandig Man zou zig hier aan ftooren, hoe verfchillende zijne denkbeelden ook mogen weezen? Elk Volk dient God op zijn eigen bijzondere wijs, en het verdient onze achting, wanneer het, in den dienst, niemand beleedigt die anders denkt, en alle anderen de volkomenfte vrijheid laat, om den Hemel te behaagen, zo als hén best dunkt; en dit is hier het geval, 't Is mooglijk, dat hier of daar de een of andere- Monnik in zijn fermoen hevig tegen de Ketters uitvaart, maar wat verfcheelt dit? het getal zijner Toehoorders is fteeds zo. gering, en hunne ooren zijn zo weinig voor hem geopend, dat het even goed is, of de Prediker ons op den Kanzei, dan of hij ons
in zijn eenza.ame Cel uitfcheld. Gij weet
ook, dat, door de heilrijke vernietiging der Kloosters, dit ge-flagt op 't punt ftaat van voor eeuwig van het Fransch tooneelte verdwijnen.
On-
Onder de Geestlijken van Vrankrijk vind men ook veele groote verftanden en fraaije X^ernuften. Hun geleerde en geestige arbeid is u bekend, 't Is de moeite waardig om de begrippen Van zommigen hunner over 't ftuk Van Godsdienst te hooren. Wijsgeeriger en gegronder althans heb ik er nimmer over hooren fpreeken. De gezegende Omwenteling in dit Rijk heeft hier niet weinig aan toegebragt;
Gij weet, zo uit de befluiten der Vertegenwoordigers van dit thans waarlijk vrije Rijk, als uit de menigvuldige Gefchriften , die er, ten deezen opzigte, alomme uitkomen, hoedanig men over den^Mohnikenftand denkt* en welke maatregelen men dienaangaande geno. men heeft. Gij zult zekerlijk ook wel willen weeten, hoe kundige Franfchen voor de Revolutie er over gedagt hebben. Een hunner zegt onder anderen:
,, De onderfcheiden oprigtingen van godvrugtige Genootfchappen of Kloosters zullen nimmer veragtingswaardig worden / in de oogen van een Volk, zo talrijk als het onze, en waar het een foort van wezenlijke behoefte geworden is, om verfchillende levens, wijzen te hebben, te minder, wanneer dergelijke geestlijke ftigtingen onderworpen blij-
ven:
( 47 )
ven aan het burgerlijk Befhiur, en geen invloed van uitheemfche Magt dezelve ge* vaarlijk en verderflijk voor het Vaderland maakt."
't Is bekend, wat nut ons de Ordensvan Benediétus en Bernardus, in onze oude onlusten hebben toegebragt. Eeh geruimen tijd verliep er, dat men in de daad bij hen alleen de Wetenfchappen, de Kunften en den Landbouw te zoeken had. Er zijn oogenbfikken, in den loop onzer Volksgefchiedenis , waarin alles verlooren zou zijn geweest, waarin de Natie, moedeloos geworden door geduurige tegenfpoeden, de liefde voor het. Vaderland verlooren zou hebben, een dorren grond en onbebouwde Steden aan de Nakomelingfchap overlaatende, zoo niet de ijver der Monniken alles herfteld, en de nationaale lust verlevendigd had. De rijke Monniken ftrekten, in deeze ongelukkige tijden, tot fteunen van den algemeenen Welvaart, die op 't punt "was van te bezwijken: zij waren de toevlugt der hulpbehoevende Burgers, en de handhaavers en in ftandhouiers van den Landbouw, door deszelfs Bearbeiders te onderhouden; en het is op deeze en dergelijke wijzen, dat zij gekomen zijn, inde
rijke
C 4» )
rijke bezittingen , welken hen thans, doox zo veelen, benijd worden."
,, Men zou zeer verkeerd over de zaak redeneeren, wanneer men, ■— de Monniken tot last van den Staat geworden zijnde, het pleit voor hen wilde opvatten , uit hoofde van de dienften, die zij weleer aan het Vaderland beweezen hebben. Men moet de dankbaarheid , die men aan een Genootfchap verfehuldigd is niet vergelijken met die, welke men betoonen moet aan een enkel Perzoon, die ons eenige weldaaden beweezen heeft. Deeze Perzoon blijft altijd dezelfde, blijft fteeds het voorwerp, waaraan Wij regelregt verpligting hebben; maar een Genootfchap, geformeerd door elkander opvolgende of vervangende Leden, verandert, in dit geval, geheel van gedaante, en men kan , zonder onrechtvaardig te zijn, ook ten opzigte van hetzelve, in weerwil der weldaaden, veranderen. De Grieken van den tegenwoordigen tijd kunnen, met eenig recht, nooit die aanfpraak maaken op onze achting, welke wij vcrfchuldigd waren aan de Grieken van de eeuw van Themistocles en Pericles; even zo min als de Inwooners van Rome, zo als het thans is,-onze bewondering kunnen vorderen,
C49)
ren, in die maate, als de oude Romeinen billijk wegdroegen. Onze Religieufe Ordens zijn dezelfde als voorheen; maar de Leden, waaruit die Ordens werden faamgefteld, zijn thans gansch andere lieden dan toen. Zij, die, in vroeger dagen , het heil van hun Vaderland bewerkt hebben, zijn daarvoor, in hunnePerzoonen, den welverdienden lof toegezwaaid geworden; doch uit aanmerking van deeze hunne verdienften, kan men niets befluiten ten voordeele hunner Opvolgers , wanneer deeze geheel andere grondbeginzelen volgen, dan zij deeden.
„ Men kan derhalven de Kloosterlingen zo min eerbiedigen en begunftigen, om het goede dat hun foort in voorige eeuwen aan het Rijk bewees, als men hen verachten en veroordeelen kan, uit hoofde der bijgeloovige Inftellingen van hunne voorgangers. Om hen recht te doen , moet men onderzoeken wat nut zij thans aanbrengen.
,, De rijke Monniken zijn zeer nuttig, ten opzigte van den Godsdienst, dooreen voorbeeldigen deugdzaamen wandel, en door de deftige uitvoering der plegtigheeden. Ontegenzeglijk toch is het, dat de Godsdienst een gedugten. invloed heeft op den wandel en de » ge?
gedraagingen der Leden van de Maatfchappij, Hoe zuiverder deszelfs edele voorfchriften gevolgd worden, hoe gelukkiger de faamenleeving noodwendig weezen moet. Het gedrag onzer Monniken is in deezen vrij onberispelijk, en misfchien zijn het eenige belachlijke kleinigheeden alleen , welken als een overfchot der middeleeuwen moeten aangemerkt worden , die hen de befpotting van eenige nieuwmodifche geesten op den hals haaien. Leggen zij zig minder dan te vooren toe op Kunften en Weetenfehappen , zij houden echter niet op, met ijverige verzaamelingen te maken, van alles wat dezelven betreft; 't zij, om er onderling zig mede te oeffenen, of om, als de treurige omftandigheeden het eifchen, de geleerde Waereld, op nieuw, de voortreflijkfte dienften te bewijzen."
,, De grootfte erkentenis echter komt hen toe, om dat zij,, onbetwistbaar, de prijsüjkfte en beste bezitters of eigenaars van den Vaderlandfchen grond zijn. Oplettende, om de gronden, welken zij bebouwen , niet geheel en al uitteputten, en om er een gedeelte der rijkdommen , die zij er van trekken, op te hiaten blijven, zijn de Monniken, zo door hun arbeid, als het voorbeeld,dat zij geeven,
om
C 54)
ZEVENDE BRIEF.
HENDRIK AAN JAN. BESTE VRIEND!
De Verdraagzaamheid, in het ftuk van» Godsdienst , bereikt thans in Vrankrijk den koogften top. Alles wat redelijk denkt, en zulken zijn er zeer veelen, hebben de Wijsgeerige Leer omhelst, dat alle Menfchen Broeders zijn, die God tot hun Vader hebben, en dat niets hen meer misftaat, dan dat zij elkander haaten en vervolgen, over de onderfcheiden wijzen, om aan deezen algoeden Vader hunne hulde en liefde afteleggen en te betoonen.
Voor dat echter in dit rijk de gewenschte. Revolutie voorviel, was de Verdraagzaamheid reeds eene der kenmerken van den menschlievenden geest der Franfchen. Dit bleek voornaamlijk bij de aankomst onzer vlugtende Landgenooten in 1787, als wanneer er daadlijk gezorgd werd, dat zij hunnen Godsdienst niet alleen vrij en onverlet konden oeffenen, maar dat ook hunnen Burger-
C 55 )
gerftaat verzekerd werd, zo dat hjinne Rutnvlijken, Geboorten enz. voortaan wettig en van kragt zouden wcezen.
Uit het Edift zelve zult gij best ontdekken, hoedaanig de Vader der Franfchen , Lodewijk .de zestiende, over dit gewigtig ftuk denkt. Zie het hier.
EDICT
VAN WEGENS DEN KONING;
betreffende
alle de geenen, welken geen belijdenis doen van den
ROOMSCHEN GODSDIENST.
Gegeeven te Verfailles in November 1787.
Lodewijk, door Gods genade, Koning van Vrankrijk en Navarre, aan alle Tegenwoordigen en Toekomenden, falut! Toen Lodewijk de veertiende de openbaare beöeffening van alle Godsdienften , behalven den Roomschcatholijken, in alle Landen onder zijne gehoorzaamheid ftaande, plegtiglijk verbood, was het de hoop, op eene wenschlijke eensgezindheid zijner Onderdaanen in 't ftuk D 4 van
( 56*)
van Godsdienst, onderfteund door een bedrieglijk vooruitzigt op bekeering, welke deezen Grooten Vorst wederhield , om het. Plan, bereids in zijnen Raad ontworpen, te volgen, van naamlijk den Burgerftaat wettig, lijk toetekennen, aan alle zulke zijner Onder, daanen , welken niet konden toegelaaten worden tot de Sacramenten van de Kerk. Op het voorbeeld van onze doorlugtige Voorgangers zullen wij altoos, uit al ons vermogen , die middelen van onderwijs en overtuiging bevorderen, welken ftrekken kunnen, om alle onze Onderdaanen te veréénigeo, door eene algemeene belijdenis van het oude Geloof van ons Koningrijk; terwijl wij met de ftiptfte oplettcnheid, alle die gewelddaadige middelen zullen weeren en verbannen, die zo ftrijdig bevonden worden met de reden en menschlijkheid, als met den waaren geest van het Christendom.
Maar in afwagting, dat de Godlijke Voorzienigheid onze poogingen zal zegenen en zulk eene gelukkige Bekeering daarftellen, gedoogen onze rechtvaardigheid en de belangens van onsKo.ning>ijk niet, om de zulken onzer Onderdaanen, of die Vreemdelingen, welke zig in ons gebied hebben nedergezet, en geen
be-
C57)
belijdenis doen van den Roomschcatholijken. Godsdienst, langer buiten het genot der rechten van den Burgerftaat te fluiten. Eene overvloedige ondervinding heeft reeds zedert langen tijd geleerd, dat dergelijke geftrenge middelen ontoereikende waren, om hen tot bekeering te beweegen: Wij moeten derhal ven niet langer gedoogen, dat onze Wetten hen vrugtloos zullen ftrafFen, wegens het ongeluk hunner geboorte; hen ontzettende van ' die rechten, welken de natuur niet ophoud, ten hunnen voordeele, te eisfchen.
Wij bemerken dus , dat de Proteftanten , ontzet van eene wettige beftaanlijkheid in het burgerlijke, zig geplaatst vinden in de onvermijdlijke noodzaaklijkheid, om een van beiden te moeten kiezen, om naamlijk de Sacramenten te moeten ontheiligen, door huichelagtige bekeeringen, of om hunne Kinderen aan veele onaangenaamheeden bloot te ftellen, wanneer zij Huuwlijken aangaan, die reeds vooraf, door de wetten van ons Koningrijk, voor nul en van geen kragt verklaard zijn. Die wetten zelf vooronderftelden, dat men niet anders dan Roomschgezinden in onze Staaten had, en deeze valfche vooronderftellitig, welke me» thans niet meer kan laaten D $ gel.
C50
gelden, heeft ten beweegreden verftrekt, om de wet te doen zwijgen, die geene Profeliten van een ander geloof zou hebben kunnen er» kennen , zonder dezelven uit alle plaatfen van ons Gebied te bannen , of zonder ten fpoedigfte in hunnen burgerlijken ftaat te voorzien. Deeze grondbeginzels, zo ftrijdig ïriet den voorfpoed en de rust van ons Koningrijk, zouden gewislijk de uitwijkingen vermenigvuldigd, en de onlusten in de Familien bellendig ieevendig gehouden hebben, zo wij niet, in voorraad, ons nut gedaan hadden met de rechtsgeleerdheid onzer Vierfchaaren, ten einde de fchraapzugt te leur te ftellen van die Erfgenaamen, die aan de Kinderen de bezittingen hunner Vaderen durfden betwisten. Dusdanig een toedragt van zaaken vorderde reeds voor lang de tusfehenkomst van ons gezag, ten einde perk en paaien te zetten aan deeze gevaarlijke tegenftrijdigheden, tusfehen de eisfehen der Natuur en de inrigting der Wetten. Wij hebben des wegens het onderzoek getragt te doen, met die naauwkeurigheid, die het gewigt van dergelijk een zaak vorderde. Ons befluit was alreeds in onzen Raad genomen, en wij ftelden ons voor, om nog eenigen tijd op den wettigen form der
zaak
C 59 )
zaak bedagt te weezen: dan, de omftandigheeden komen ons als zeer gefchikt voor, om de voordeden, die wij van deeze nieuwe wet verhoopen , te vermenigvuldigen ; waarom wij voorgenomen hebben ons te haasten met dezelve bekend te maaken. Indien het niet in onze magt zij, te beletten, dat er gecne verfchillende godsdienftige Gezindheeden in onze Staaten gevonden worden, dan zullen Wij echter nooit dulden dat zij de bronnen van twisfeen en wanorder tusfchen onze Onderdaanen worden. Wij hebben ook de kragt-. daadigfte maatregels genomen, om te voor-, komen, dat er geene nadeelige Verbintenisfen ontftaan. De Roomschcatholijke Gods-dienst, van welken wij het geluk hebben belijdenis te doen, zal,' in ons Koningrijk, alleen de Rechten en Eerbe wij zingen van den openbaaren Godsdienst genietenterwijl onze Onroomfche Onderdaanen, verfteeken van allen invloed op de order, in onze Staaten vastgefteld, onbevoegd verklaard,nu en voortaan, om ooit eenig Lighaam, of Genootfchap in ons Koningrijk uittemaaken ; onderworpen aan de gewoone burgerlijke fchikkingen, betreklijk het onderhouden der Feestdagen , geen voordeden door deeze Wet zullen genie-
C 61 )
Dat de Huuwlijken der Onroomfchen, volgens de opgegeeven bepaalingen, van gelijke kragt en wettigheid zijn , als die der Roomschgezinden. Deeze bepaalingen worden vervolgens gemeld.
Dat de Kinderen, uit deeze Huuwlijken gebooren, voortaan voor wettig erkend, eïi zij als Burgers geregistreerd zullen worden, en alle de voorrechten van dien Hand genieten.
Vervolgens worden er op 't ftuk van affterven en begraavcn de behoorlijke fchikkingen gemaakt, en alle reden van beklag ten dien opzigte weggenomen.
• Hier door werdt al daadlijk eene der grootfte hinderpaalen voor onze uitgeweeken landgenooten opgeruimd , en zij vervolgens te meer van de welwillenheid des Konings overtuigd , toen er bij nader en particulier fchrijvens, volkomen vrijheid voor de beoeffening des Proteflantfchen Godsdiensts, onder eenige redenlijke bepaalingen, verleend werdt.
De plaats, voor den Godsdienst der uitgeweeken Hollanders, was te Duinkerken eerst aan de overzijde der haven, ter plaatfe waar voorheen het Kasteel was. Dit te verre van de hand zijnde, huurde men een gefchik-
te kamer in de Stad: bij de fchifting der Gemeerite in twee deelen, werd nog een ander vertrek, ter Godsdienstoefening, in gereedheid gebragt: op welke beide plaatfen geregeld alle Zondagen gepredikt wordt;kun. nende elk, hoe önderfcheiden van leerflellige begrippen , in de eene of andere Kerkgemeen» fchap, God vrij en onbelemmerd dienen.
De verfchillen , die ongelukkig tusfchen Onze Landgenooten, in dit Gewest onzer Vreemdelingfchap , ontftonden , kunt gij breedvoerig lezen in de werkjes, die deswegens in de Republiek zijn uitgekomen.
Onze vijanden echter hebben deeze verfchillen veel breeder uitgemeeteri, dan ze in de daad zijn. De tijd en de omftandigheeden hebben er zeer veel verzagting aan toegebragt, en hartlijk ware het te wenfchen, dat ze geheel geëindigd waren, waartoe zig groote hoop opdoet.
Ik,ben, enz*
A G T*
C 63 )
AGTSTE BRIEF.
FERDINAND AAN HENRIETTE* TEDERBEMINDE MOEDER!
CjTij wilt j dat ik mij zal opbeuren 3 dat ik mij zal troosten, daar gij zelve mij het berigt geeft, dat Elize voor altoos voor mij verlooren is. Kent gij dan uw Zoon nier beter? Vormt gij dan zulk een verkeerd denkbeeld van mijne liefde, dat gij vooronderftellen kunt, dat ik zonder Elize een fchaduuw vari geluk kan genieten ; een zweem van troost mij kan bezorgen?
Ik heb mijne liefde tot dat uitterfte punt gedreeven , dat 'zij. voldoening moet erlangen, of mij tegen wil en dank in wanhoop ftorten. Ik beken, dat ik onvoorzigtig handelde ; dat ik mij zelve in een ftrik wierp, die mij het leven zal kosten; maar, daar alles mijne min begunftigde ; dtir de voorfpoed van alle zijden mij toejuichte en mijn hart voor de hoogfte tederheid vatbaar was, kon daar het doorzigt der grijze ervaarenheid nuj
die
C 64 )
die voorzigtigheid leeren, welke gij zelve van, agteren eerst ziet, dat ik in acht moest genomen hebben ? 't Is het lot der ftervclingen, waarde Moeder! om te laat wijs te worden, en om de kunst van de rampen te ontwijken, dan eerst te leeren, wanneer wij er voor altoos onder verpletterd liggen!
Ik heb u beloofd, mijne dagclijkfche bedrijven te zullen melden. Dergelijk een verhaal begeert gij ten ernftigfte van mij! Ach! hebt gij ook de vertwijffeling kunnen voorzien, die, in een oogenblik, waarin de drift gebood en de reden zweeg, mij tot op den rand des grafs geleidde, en die mij aan uwe tederheid zou ontrukt hebben, zo niet de Menschlievenheid mij in de voorhoven des doods gevolgd had, om mij het leven te fchenken , en mij aan een Moeder weder te geeven, die het berigt van mijn dood niet zou overleefd hebben.
Gij verfchrikt! Gij fchildert u reeds mijn wanhoop ; mijne angften ; [mijne doodlijke benaauwdheid! gij verbeeld u al de ijslijkheden van den zelfmoord! o Mijn Moeder! hoe akelig gij u dit alles voor den geest
brengt, oneindig akeliger, is het, dat
doodlijk bcfluit te vormen; alle de gevol.
gen
4
C 77 )
een tafel en banken; terwijl men zig van aj«. lerlei foorten van dranken, tot een redenlijken prijs, kan bedienen. Des Zondags en op heilige Dagen heeft men er een fcbpon muziek, en de vrolijke Franfchen vermaaken er zig met fpringen en danzen. Zomtijds worden er ook bruiloften en andere Feesten gevierd.
Onze medelandgenooten kunnen hief, met veel genoegen, hun overvloedigen tijd doorbrengen. Zij maaken er ook een getrouw en betaamlijk gebruik van. Men behoeft niet meer te verteeren dan men wil. Des Zondags en op heilige dagen alleen moet men zes a agt franfche Huivers voor de intrede geven: hiervoor echter ontvangt men een kaartje, waarmede men, wanneer men iets gebruikt, hec gelag kan betaalen. Als het fchoon weer ■is vind men hier altoos gezelfchap van allerlei ioort. De afftand tusfchen de Grooten en Geringeren word van dag tot dag hoe langer hoe minder. De eerfte regel in de franfche Conftitutie, dat alle menfchen gelijk zijn, begint meer door daaden te fpreeken, en waar-' lijk, wanneer deeze gelijkheid, onder zekere noodige bepaalingen, meer algemeen erkend, en er meer dienvolgens gehandeld Wierd, de
faa?
faamenleeving zou er ten minften tienmaal aangenaamer door worden. Voorheen flapte de ongenaakbaare Edelman, zonder iemand anders dan zig zelve te zien, het verblijf der vrolijkheid in; geemlijk, wanneer hij de danzende Eenvoudigheid op zijn pad vond, of hij zig genoodzaakt zag, om voor de lachende Onfchuld een trede uit den weg te wijken, en hij ergerde zig in de plaatfen, waar hij uitfpanning en genoegen zogt. Zijn ontzagbaa. rend gelaat verwijderde de lugthartige ge. meenzaamheid zo verre van hem als mooglijk was; terwijl de fpraakzaamheid van hen ver. itomde, die den Edelman nieuwe kundighee* den konden doen hooren en noodige waarheden leeren. De adelijke mond nuttigde deri wijn zonder er fmaak in te vinden, en de adelijke oogen doorliepen de fchaduuvvrijke wandelpaden , enkel om zig over de fchamele of burgerlijke klederen te ergeren, die de wan. Velaars droegen, welken, binnen den zelfden omkring van zijn Excellentie, het wagen durfden een uitfpanning te zoeken. — Dus kwelde de Edelman zig onophoudlijk en allerwegen; dus bleef hij de vrijwillige Banneling, 'te midden onder zijne Medeburgers, en miste hij overal de kennis der waarheid, waar de
bes-
C 79 >
6'este en meeste geleegenheid was, om dezelve te hooren. — Thans, — nu de Edelman een afgefchaft weezen is; — nu men de grootheid, den eerbied en degeneegenheid van de verdienften alleen te verwagten hebbe« en de bedrijven onzer Voorouders gedoemd zijn met hen in't graf te rusten, ten einde geen valfche trotschheid inteboezemen, aan Zoonen, die alleenlijk hun naamdraagen; thans zet de Exedelman zig aan de zijde van den Burger of Boer neder; fmaakt er een weezenlijk genogen; hoort er nuttige waarheedenj ontvangt er lesfen, waardoor hij zijn hart en hoofd verbeterd , en waarmede hij zijn voordeel doet; hij leert Menfchen kennen, en dezelven niet meer door tijtels en wapenfch.ilden hedekt vindénde, dringt hij door tot derzelver juiste waardij.; hij bemint de Waardigften, fchoon zij arm zijn, en veracht hen, die de Maatfchappij fchaaden door hunne adelijke ondeugden, of inbreuk op het recht van den Mensch maaken, door hunne trotschheid en heerschzugt. Met een woord, •djs man, die voorheen zijn achting alleen fchonk , aan hen die den adelijken ftempel hadden, en met niemand verkeerde, dan die gig bevoegd rekende , om den Burger te
ver-
C93)
jeugdige leerlingen verfchijnen, ten einde etf openlijk hunne vorderingen in deeze geliefdkoosde kunst te toonem De intrede kost twaalf Franfche ftuivers , en al wat er is heeft daarvoor de vrijheid, Om te danzen, al waar er flegts plaats is, en zo lang als men 't goedvind ; de Muzikanten worden, door de geevers van het Bal, betaald. Bij die gelegenheid zijn er allerlei ververfchingen , tot een zeer maatigen prijs te bekomen.
Om te meer plaats te hebben wordt bij alle danspartijen het Parterre met den grond van het toneel gelijk gemaakt. Bij de Concerten gefchied deeze verandering niet. De Muzikanten hebben dan hun verblijf op het toneel. De ernst en ijver, waarmede men het danfen en fpeelen bijwoont, toonen duidlijk, de ingewortelde hartlijke geneigdheid, die de Franfchen voor beiden hebben.
Een regt Franschje, (want de gebooren Duinkerkenaars zijn eigenlijk Vlamingers die een en andere dienften voor mij verrigt, had mij reeds verfcheidenmaalen zijn hoogen nood te kennen gegeeven, en nu en dan mijn werkzaam mededoogen ondervonden. Eens, dat er een Kinderbal gegeeven ftond te worden, kwam hij bij mij, met de traanen in de
C 97 >
beid kennen, dat de voorfpoed en het gelnfe de menfchen bederft. — Mijn Franschje^ anders de vriendlijkheid en beleefdheid zelf, ftapte nu, met den besten hoed onder den arm, en het hair wel zeven duimen hoog ge; kapt, uit de koets, met de houding van een Edelman, en, zonder op zijns gelijken neder te zien, fehoon deezen veel nederiger coms plimenten tegen hem maakten, dan andersi Hij gaf aan een Jongen, die het poortier van de koets opendeed een fooi, zekerlijk zijn agfc of negen fous, want de Jongen bedankte heni meer dan gewoonlijk gefchied* Deeze danki zegging wees hij ter loops van de hand, evenals wilde hij zeggen : Ba! dat is maar een bagatel, dit' komt er bij mij niet op aan.
Ik geloof niet, dat er iemand op het Bal was, die zig zo fterk affloofde met danfen/ als mijn Franschje met zijn kroost. Hij be^ toonde het uitterfte ongeduld, zo dikwils êé Muziekanten eenige oogenblikken ophielden * om te rusten* Wij zijn hier gekomen, om te danfen, zei hij tegen hen, en wij zullen ii voor uwe moeite betaalen.
Te midden in zijn hemelsch genoegen, kort ik mij niet onthouden, om hem te vraagen; Mijn Heer! (want elk heeft hier den tijtel G Vari
(90
v$n MobfieurO wat zult gij mof gen. eeten?—^ Hij keek mij eens aan. Om Gods wil, zei hij , doe mij die vraag morgen ochtend! Naauwlijks was het woord uit zijn mond of hij en zijn jongens danften een menuet, met zoveel vergenoeging, als of hy alle de overige dagen zijns levens ter bruiloft genodigd was. — Ik deed hem deeze kwellende vraag ook niet meer.
Wel gedanst, wel gedronken en welgegeeten hebbende, was het Bal geëindigd, en bragt ik mijne Franschjes zo vergenoegd naar huis als ik hen afgehaald had. Ik werd met dankzeggingen overlaaden, en den volgenden dag zorgde ik, dat zij te eeten hadden. Ziet gij wel, zei de oude Heer toen, dat uw vraag gisteren avond ten ontijde gedaan werdt?
Op afzonderlijke plaatfen werden hier ook nog Vauxhals, Concerten en Bals gehouden, waarbij de geevers zelden te klaagen hebben, dat er te weinig volk komt. Is het niet een voorrecht, Jan! het menschdom zo vergenoegd te befchouwen? Is het niet duizendwerven bete/ de zorgen van het hart te danfen, dan dezelven er van te zugten en te fchreijen ?
Het
C99)
Het danfen is door geheel Vrankrijk zd algemeen, dat het niet flegts overal gedaan word, Waar maar de geringfte vroliike partij bij een komt, maar dat het tot een goede op1 voeding onontbeerlijk fchijnt te behooren; Wanneer men het ook geftadig mee zulk eert hartlijkheid en met zo veel genoegen allerwegen befchouwt, dan komt men al zeer ligt iri de verzoeking, om op onze ftijve Holland; fche Vaders en Moeders te knorren,die veelal deeze zo gezonde als vermaaklijke uitipanning, op de lijst der zonden en ongerechtigd heeden ftelden , en in ftede van er ons in onze jeugd, in te laaten oeffenen; er ons vari affchrikten, als van een gruuwel, Welke de? goede Hemel ten ftrengften ftrafFen moet. —. De Franfchen zijn in dit ftuk veel wijzer. —l Kindertjes van vier jaaren, van deftige Ouders, heb ik hier menigen bejaarden Hollander, in 't ftuk van danfen, zien befchaameni Behalven de bevordering der gezondheid * wanneer het danfen maatig gefchied, geefé het daarenboven nog een lugtigheid en bevalligheid van houding, dat in de kunst van béhaagen geen gering artikel is. De dartelheid! en aanleiding tot ontugt, welken onze niétdanfende Hollandfche Zielverzorgers zeggen G 2 Uï
C ICO )
dat er onaffcheidlijk bij gepaard zouden gaan, heb ik bier, zelf in de gemeenfte kroegen* nog niet kunnen befpeuren. Bijna alle danfeu gefchieden zo ftaatig en deftig, als de predikatiën van deeze zwartgallige Berispers.
Als ik dus voor de vrolijkheid en het danzen pleit, mijn lieve Jan ! moet gij mïj< befchouwen als eerst regt de pligt van Wijsgeer betragtende. Een waar Wijsgeer bevordert altoos het genoegen en geluk zo van zig zelve als van zijn Medemensen. Hij houd zig, jal met groote zaaken onleedig ; maar daarom verwaarloost hij de kleinen niet. Gij „ zegt hij, die uw geluk vind in het naarjaagen van verheeven kundigheeden en hemelfche Wijsheid, wees onvermoeid bezig om uw edel oogmerk te bereiken ! — en Gij,, die al danfende het onfchuldig geluk omhelst, of door een verruklijk muziek de zaligheid met «we ooren opvangt, verzuim geene voeglijkegeleegenheid, om de Bals en Concerten te bezoeken t
De Vastenavondvermaaken zijn hier in den. zelfden fmaak als in Braband. Men wijkt elkander niet in belachlijken opfchik of gees* tige toerustingen. De laatfte viering van dit Kerkfeest droeg niet weinig blijken van den
vrij;-
Trijheidademenden geest der bewooners van dit gedeelte van Vrankrijk. Een menigte toepaslijke zinnebeelden, op de tegenwoordige omftandigheeden, waaronder veelen zeer vernuftig uitgedagt, zweefden er langs de ftraatenen werden allerwegen, zelfs door de geringfte elasfe van Burgers, toegejuicht ■: een blijk dat de geest der Vrijheid veel te algemeen is, dan dat derzelver Vijanden hoop kunnen voeden, om ze hier te dempen.
De Volksvreugd die er op den 14 Julij plaats had, door geheel Vrankrijk, en die gij ten overvloede in de Nieuwspapieren be» fchreven hebt kunnen vinden, leverde hier ook eene algemeene uitfbanning op, vergezeld door een ftaatige plegtigheid, van den Eed der getrouwheid aan de Natie, de Wet en den Koning afteleggen. Er was, op eea •ruime uitgellrektheid, Tiet Veld van Mars géheeten, een fierlijke Vrijheidstempcl opge<.rigt, die door de gewapende Burgers en Zol* daaten omringd werd. Er werden eenige Godsdienstplegtigheeden verrigt; en den Eed werd onder een algemeen gejuich en hartlijk© goedkeuring afgelegd.
Bij deeze vrolijkheid, die eenige dagen Jaurde, hoorde men van geene baldaadigheeG 3 den,
( ;®3 )
den, anders dan die men temeermaalen hoort, wanneer hier openbaare vreugdebedrijven plaats hebben, het inflaan, naamlijk, van eenige glazen aan de hoerhuizen; — de Bewoonfters echter kon geen leed gefchieden; want deeze, haar lot voorziende, waren tijdig naar een veilige plaats geweeken.
Onze Hollanders, voor zo verre zij als Burgers deezer Stad, de wapens droegen, deeden, bij deeze geleegenheid,ook den Eed, ter handhaving van 's Volks vrijheid en voorrechten; een vertooning die mij trof, en die veele Franfchen de traanen uit de oogen perken. Wij deelden ook getrouw in de onfchuldige vermaaken onzer Franfche Vrienden, en op veele plaatfen werden de glazen, onder het hartiijk wenfehen van de vervulling onzer algemeene begeerten, geleedigd.
Dit moet ik u nog zeggen, dat men hierzelfs geheel© compagnien Burgers heeft, welken meestal uit vrijwillige wagtdoende Hollanders beftaan. De uniform, door de gewapende Burgercorpfen aangenomen, is fraai, en ftaat zeer we'. •— Wie had ooit durven denken, mijn goede Jan! dat onze Landgenopten een nieuwe exercitie bij de Franfchen ^uden hebben komen leeren ? Wie zou zig,
C 103 )
«m de volgende oogenblikken bekommeren, of op den dag van morgen rekenen, daar de menschlijke kanzen zo ligt en fchielijk verkeeren kunnen!
Ik ben, enz. TWAALFDE BRIEF,
FERDINAND AAN HENRIETTE» GELIEFDE MOEDER1.
N
aauwlijks had ik uw brief geleezen, of ik was bedagt uw bevel te gehoorzaamen. • Ik beb hetzelve ter uitvoer gebragt, en bevind mij thans reeds te St. Omer.
Dan! met welk een verbaazing heeft dat bevel mij vervuld! hoe onbegrijplijk is mi] hetzelve voorgekomen, en hoe onmooglijk valt het mij uw gedrag, in deezen, te verklaaren.
Den Man te moeten verlaaten, ten fchielijkfte te verlaaten, aan wien gij alleen mijn veege leven te danken hebt, - die mij, in dat vertwijffeld oogenblik, toen den eeuwigen afgrond zig voor mijne onbedagte fchreden G 4 oafc-
( i°4 *)
pntfloot, aanu, — u, mijn Moeder! er.innerde, en deeze errinnering als het eenigfte hulpmiddel aanmerkte, om mij uit de toegrijpende klaauwen des verderfs te rukken? den Man, die zijne tederheden aan mij verkwis«tede; wiens angftige zorgen zig, dag en uagt, om mijnent wil,op zijn opregt enminzaam gelaat verfpreidden ? die niets ten mijnen gevalle fpaarde, en mooglijk zig rijklijk van den Hemel bedeeld veinsde, alleen om u en mij aan het dreigende gebrek te ontrukken ? den Man, wiens verftandige raad, invloed op mijn hart hebbende, mij, op het eerfte oogenblik, dat ik denzelven hoorde, reeds
Verbeterde; reeds bedaardheid en rust
bezorgde? wiens zagte deugd, door haare eenvoudige grootheid en aldoordringende luister, mijn hart innam, bij onze eerfte omhelzing? _ Deezen Man, hebt gij gewild, dat ik zal verlaaten? Deezen Wijsgeeiigen en deugdzaamen Menfchenvriend fchetst gij mij als gevaarlijk, en wilt gij, dat ik nooit weer aanfchpuwen zal ?
Hoe, mijn lieve Moeder ! zal ik op deeze wijs hem mijne erkentenis betoonen, voor dat hij mij het leven gered, en mij aan uwe Me/heid, wedergegeeven heeft ? Moet \k
c i°5;
fiem fehuwen, om dat hij mij ten besten ried en ter deugd geleidde? Of is zijne mensch.. lievenheid, die mij met de menfchen en mij zelve verzoende, gevaarlijk in uwe oogen, om dat zij alles voor mij en u deed, wat gij immer zelf zoud hebben kunnen doen ? Hoe begrijp ik dan langer dien grooten pligt van dankbaarheid, waartoe gij fteeds zo veele drang, en lofredenen bezigde, om ze mij aan te prijzen? Wien zal ik ooit een dankbaar hart wijden, indien ik het deezen grooten, deezen edelen Man niet doe, waarvan ik mij verwijderd heb, mee een hart, dat op elke trede, deerlijk verfcheurd werdt, en onwil* lekcurige verwijten in mijn binnendfte deed hooren, waarom ik hier meer den Mensch, dan God, dat is de infpraak der natuur, gehoorzaamde?
Vergeef mij de vervoering, waarmede ik fchrijf; maar, na u gehoorzaamd te hebben, te/.i kosten van al de rust en het genoegen, dat mij nog overfchoot, begrijp ik, billijk te handelen, met onderzoek te doen naar de beweegredenen, waarom gij mij deeze ondankbaarheid, zo afgrijslijk in mijne oogen, hebt kunnen gebieden. Indien gij mij geene genocgzaame gronden Jevert, waarop ik zulk Q 5 cci\
eert waarfchijnlijk fnood gedrag, 't welk ik genoodzaakt was ten zijnen opzigten te houden, kan rechtvaardigen en volhouden, —-— verwagt dan van mij geene verdere gehoorzaamheid in dit ftuk; dan zal ik het voorfchrift van uwe eigen mij ingeprente deugd volgen! dan zal ik eene blinde gehoorzaamheid , die mij doet zondigen, agterftellen voor de vervulling van een pligt, die duid; lijk is, en die mij alleen uwe achting moet waardig maaken. Dan keer ik vliegens tot mijnen edelen weldoener weder.
Maar gij zult mij dit raadzel oplosfen! Gij wilt niet, dat mijn ijver om u te behaagen, mij misdaadig tegen anderen, en verfoeilijk in mijn eigen oogen zal maken! Gij bedoelt, cm mij aan dreigende gevaaren te ontrukken, kan het dus nooit uw voorneemen zijn, om mij aan het grootfte gevaar; aan het opzetlijk pleegen van een misdaad bloot te Hellen.
Wat ik u dan bidden mag, mijn dierbaare Moeder! geef uw Zoon de opening, dien hij verlangt! Ik fidder voor dat oogenblik, in 't welk uwe inlichting, deezen mijnen weldoener in 't zelfde haatlijk licht zal plaatfen, waar in hij zig aan uw oog vertoont, deeze ontdekking behoort tot de grootfte mijner
teis-
C 107 >
teisterende tegenfpoeden, — maar z!J is
noodig; zonder dezelve moet ik ophouden, pf de deugd te eerbiedigen.
De nood heeft mij doen liegen, Ik heb hem gezegd; dat ik, om huislijke zaaken, naar Rijsfel vertrok. — Hoe teder was ons affcheid! Hoe bedaauwde hij mij met zijne Vaderlijke traanen ! o Zo hij mijne liefde, mijn achting en verkleefdheid niet waardig ■was, van waar dan dat onbefchrijflijk belang, dat ik in hem, en hij in mij fteld ? De Hemel heeft onze harten tot één gebragt; ik voelde zulks op het eerfte oogenblik! — en gij, — gij, mijn Moeder! die aan mijn geluk zo ijverig, zo beftendig arbeid, — gij fcheid ons?
Help mij uit deezen maalftroom! 't Is een nieuwe bron van de ijslijkfte kwelling voor mij; een onverwagt hartzeer, dat mij andermaal, maar aan zekere doodsgevaaren bloot Iteld. Geef mij fchielijk antwoord.
Ik ben, enz.
PER-
C "8 )
DERTIENDE BRIEF.
HENDRIK AAN JAN, WAARDE VRIEND!
Mijn Jongeling had mij beloofd, uit Rijsfel te zullen fchrijven, dan, ik verneem nog niets van hem. De Hemel verhoede dat hij ^een ongeluk gekreegen hebbe! Voor tijdverdrijf zal ik mijne franfche waarneemingen vervolgen.
Over 't algemeen genomen, zijn de wooningen, zo hier als in de andere franfche fteden, waar zig de Hollandfche Vlugtelingen ophou. den, veel zindlijker en regelmatiger gebouwd, dan in Braband; en vooral dan in Antwerpen. Men vind meest alomme de vertrekken behangen, met papier, dat zeer fchoon en tot een maatigen prijs te bekomen is, zijnde er,vooral te Bergen, groote Fabrieken van. Zomtijds echter, wanneer men een apartement of kamer huurt, vind men de wanden ruuw; men kan die dan op eigen kosten laaten behangen, als men wil, en het bij zijn vertrek
we-
markt. Mijn Vriend kogt zulk een ontzaglijken overvloed van allerlei groenten, dat ik 'mij verbeelde, dat hij deeze gelcegenheid' waarnam, om voor eenige dagen voorraad op te doen.
Ziet gij wel, Mijn Heer.' zei hij tegen mij, toen wij boven kwamen, waar hij ai zijn eetbaare waar in een korf deed, die op het portaal van de trap ftond; welk een ontzaglijke moeite gij u op den hals haalt?
En hoe dat, Janus ?
Om mij alle deeze groenten te helpen fchoonmaaken.
Hoe! alle deeze groenten? — Verwagt gij dan nog meer Gasten ?
Nog meer Gasten? [het uit fch reeuwende Van lachen;] dat is onmooglijk! ■— Lieve Godl ïnog meer Gasten?
Maar waarom is dat onmooglijk?
Ik zal 't u wiskunfiig beloogen, Mijn Heerl üonder meer woorden te fpreeken.
Hij deed zijn kamertje open. Dit was een Tertrekje, omtrent drie mijner ftappen lang •en twee breed. Alhier ftond een Lcdikantje, een tafel, twee ftoelen, een Koffertje en nog eenige andere kleine meubeltjes. Toen wij er met ons beiden-op waren, was de kamer • vol,
C "7 )
vol, zo dat er met geen mooglijkheid iemand meer bij kon.
Had ik dit vertrek wat eerder gezien, zei ïk tegen hem; dan had ik u voorzeker niet gevraagd, of gij nog meer Gasten verzogt had ! — maar al dit eéten ?
Is voor ons beiden! gaf hij ten antwoord, terwijl hij aan den arbeid teeg.
Zo gij, hernam ik, geen andere Pantagruel in 't eeten zijt, dan zullen er zeker negen tiende deelen van dit alles-overfchieten.
Ik had echter veel moeite, om hem te beduiden , dat'wij aa- een klein gedeelte van deezen magtigen voorraad genoeg zouden hebben, en dat ik volftrekt niet meer begeerde dan eene, fchotel groente.
Als dit zo is, zei hij daarop met de groot.' fbe openhartigheid; dan is 't wel, en gij helpt: mij uit de grootfte verleegenheid.
En hoe dat? vroeg ik.
Om dat ik maar eene pot heb, om in te kooken i was het befcheid. - Dit begin vermaakte mij reeds oneindig •meer, dan of ik bij den Koning van Vrank-; rijk zelf te gast was.
' Ik zag, dat hij met een groote handigheid en zindlijkheid te werk ging, in het gereedH 3 maa-
< ii8 >
maaken van ons middagmaal: het innigst genoegen fchitterde den blijden Jongeling uit sde oogen; zijn verrukking was onbefchrijfJijk: kijk, zei hij, dat geluk is mij nog nooit te beurt, gevallen!
Spoedig was de maaltijd bereid. Hij had een ftuk koud gebraad, 's Weeklijks was hij gewoon een ftuk vleesch te koopen, en het voor een klein geld bij den Bakker te laaten braaden. Voorts was er een fchotel met groente en twee tafelborden, een voor mij en een voor hem.
Vermits ik, dus vërontfchuldigde hij de fchraalheid van zijn tafelgoed; nooit meer dan een Vriend bij mij ten eeten kan houden, heb ik ook niet meer fchotels en borden gekogt, dan in 4en Jiriktjien zin voor twee Perzoonen genoeg Zijn, in naarvolging van zelf de meestyermogendfie Hollandfche vlugtlingen, welken zig in Vrankrijk bevinden.
Dan heeft de uitwijking ten dien opzigte van groot nut voor onze Landgenooten geweest, wanneer zij het overtollige en den p verdaad hebben leeren verzaaken.
Dat heeft het ook. Onze vlugt heeft, in 't artikel van de Huishouding, ons geleerd, en wei diep in 't hm geprent, ommet het noodige verge-
njegd
c TI9 )
mtgi te zijn, en de ondervinding bevestigd ms mliedag, in die heerlijke ftelling: dat het nodige te bezitten overvloedig toereikende is, nm cm ■vergenoegd te maaken.
En wanneer een iegelijk het noodige bepaalt en beoeffent, gelijk gij, Janus! dan behoeft men er zig niet om in 't zweet te werken.
Dat behoeft ook in de daad niet, als men^tjiuk Jlegts wel begrijpt.
Of flegts begrijpen wil. Maar, mijn Vriend 5 hoe zou gij het geftëld hebben, ingevalle gij alle die onderfcheiden groenten had gereed gemaakt ? of zoud gij ze maar in eene fchotel hebben opgedischt?
Gansch niet'; dan had ik liet tafelgoed vanmijn Vriend *** te leen gevraagd; deeze bezit zq veel als ik; hij zou zig wel eens beholpen hebben$ hij zou het mij ook zeer kwalijk neemen, £0 ik hem 1 in dergelijk geval, dorst voorbijgaan.
Gij hebt dan ook Vrienden ?
Die hebben de gelukkigen altoos.
Gij hebt gelijk, mijn Vriend! en uw geluk is boven alle befchrijving. Maar deeze flesch wijn?
Deeze zullen wij te faemen uitdrinken.
Maar is dit geen overdaad?
H 4 M
fchoon op verteerde, hoe ware het mij dan nwogï lijk, om het uitfteekend genoegen té fmaakcn, van nu en dan een goed Vriend te onthaalen, zo als gij zijt ?
Ik kon mij niet wederhouden, van deezen jongen Wijsgeer hartlijk te omhelzen. • Janus had mij de waarheid gezegd, dat onze Landgenooten het overtollige en den overdaad in dit Land hebben leeren verzaaken. Het gewoone huishouden der Franfchen is met geene nutlooze meubelen overlaaden. Bij veelen vind men ter naauwernood het noodi. ge, 'ft naar Holland gerekend; — en wat het kostbaare of fierlijke der Huisgeraaden betreft, behalven bij de Grooten, zou men Zulks bij de overigen te vergeefsch zoeken. Dit komt zo zeer niet uit behoefte als wel uit gewoonte en verkiezing voort. Al wat een Franschman in zijn keuken of kamer meer heeft dan hij behoeft,ftaat hem in den weg en word geheel verwaarloost. Het vergenoegen derhalven is hem nader dan den Hollander, die van zijn Huis een Meubelmagazijn maakt; want met zeer weinig word deeze zijne behoefte voldaan. Onze Landgenooten vonden deeze wijze van huishouding allezins overeenkomftig hunne omftandigheeden, offchoon ü 5. ia
C Ï22 )
fn h eerst niet naar hun fmaak; het noodige en eenvoudige kreeg alomme bij hen de overhand, en dewijl deeze huishoudlijke Wijsgeerte algemeen was, fchaamde niemand zig over het weinige, dat zijne kamers aan Hollandfche oogen aanbooden. Het begrip dat men genoeg had , wat tot noodwendig gebruik behoorde, voldeed aan allen, die, tot hun vlugt toe, in den overvloed als begraa. ven gezeten haaden. Spoedig ondervond men het onkostbaare en gemaklijke deezer Franfche gewoonte, die in 't Vaderland alleen gewraakt word uit vooroordeel, en om dat men fchande hegt aan een enkele bezitting van het noodzaaklijke. De Franfchen leeven gansch niet zindelijk in hunne huizen; zij bezorgen geheel en alleen de nette en weidfche opfchik van hun hoofd en klederen. Onze Broeders voerden op hunne Franfche kamers de Hollandfche zindlijkheid in, en behielden de eenvoudige Nederlandfche kledingwijze. Zij verdubbelden dus zo wel de voordeden als de genoegens.
Het raadzel, dat onze Janus van zulk een gering inkomen vrij wel leefde [en nog overhield, lost zig op, wanneer men in acht neemt, dat de meeste artikels, die tot een
bur-
C 123 )
burgerkeuken behooren,hier ten minsten «ea. derde beterkoop zijn dan in Holland. In da kleine fteden inzonderheid kan men van eea maatig inkomen zeer ruim leven. Hoe waro het anders ook mooglijk, dat veele onzer Landgenooten van een klein traclement, dat in Hólland naauwlijks zou ftrekken, om hen ten halven te voeden, genoeglijk en gemaklijk zouden leven?
De overvloedige tijd, die deeze Landgenooten hebben, heeft hen verfcheiden gezelfchappen doen oprigten, waar men met genoegen verkeeren kan. Men had mij, voor ik hier aankwam, gezegd, dat onze Landgenooten, ten deezen opzigte, telkens met elkander verfchriklijk overhoop lagen; dan , al wat ik van die natuur onderzogt exi ondervonden heb, is niet meer dan de gewoone loop van (alle gezelfchappen, in alle Landen. Wat reden de laster mag hebben om onze ongelukkige Medebroeders, tot in de kleinigheden toe, dus hevig agter naar te zitten, Weet ik niet, zo het deeze niet is, dat de wraakzugt onverzaadlijk zij, in het kwellen der vervolgden.
Uit deeze weinige trekken zult gij kunnen opmaaken, dat wij hier in Vrankrijk ten min-
llen
C 124 )
ften zo veel geluk fmaaken, als waar voof wij, in onze omftandigheden vatbaar zijn. Zegt het niet zeer veel, een inkomen te genieten, dat verre weg onze noodzaaklijke behoeften voldoet, in een Land van volkomen vrijheid te woonen, waar wij niet flechts Burgers zijn en als zodanigen alle voorrechten genieten, maar waar wij ook met de groot. He onderfcheiding en infehikiijkheid behandeld worden, boven de Ingezetenen? waar wij de troost hebben van elkander te zien en vriendfchaplijke gemeenfehap te oeffenen? met één woord, waar alles ons een verlooren Vaderland vergoed, in zo verre dit kan vergoed worden?
Ik weet, dat er veelen zijn, die onzen toeHand uit geheel andere oogen befchouwen, en die indedaad, door hun medelijden en beklag, ons fchande aandoen; dan, veel kan men deeze infehikken, uit hoofde der valfche gerugten die men maar al te greetig gelooft, en met een Verkeerd denkbeeld, dat men zig meestal maakt van eene uitwijking uit zijn Vaderland.
De Wijsgeer, en dit is de eerlijke, de deugdzaame Man, die God gehoorzaamt en het licht der zuivere Reden volgt, vind immers
C «5 )
tncrs overal een Vaderland, dat is te zeggen, een Land dat hemvoedzel, bezigheden, geluk en vermaaken kan bezorgen? Hetgeen wij wenfchen te zijn, moeten wij willen zijn? Wie zal mij de vergenoegdheid betwisten, op 'een dorre heide, of in een eenzaam bosch, indien ik mij vooraf op alle vijandlijke aanvallen gewapend heb, of in ftaat ben, om de onheilen te ontloopen, die de roofzugt den weereloozen Reiziger berokkent?
Ik ben, enz.
VEERTIENDE BRIEF.
HENRIETTE AAN FERDINAND. BEMINDE ZOON!
ILJwe verwondering over mijn gedrag behaagt mij ten hoogften. Indien gij mijn bevel onverfchillig ter uitvoer had gebragt, dan zou ik zekerlijk zeer veel reden hebben, om die deugd verdagt te houden, waarin ik, tot heden toe, al mijn roem en genoegen gefteld heb. ■— Uwe vaardige gehoorzaamheid rust ongetwijffeld op de vooronderftelling, dat
uwe
(126)
uwe Moeder dergelijk eene verwijdering niet zonder reden vorderen zou, en hierin hebt •£ij waarlijk gelijk; uw Moeder heeft de gewigtigfte reden voor dit haar bevel, en gij zelve, die zo veel belang in dien Hendrik ftelt, zult mij rechtvaardigen, zo dra gij deswegens alles zult weeten.
Gij eischt, op den toon der deugd, die vreest te zullen misdoen, dat ik u die reden daadlijk melde! ook dit bekoort mij; eer gij een misdrijf begaat, voegt het u mij ongehoorzaam te weezen. Het recht van Moeder kan ti nimmer noodzaaken, om het jfecht van Mensch te verwaarloozen of te fchenden. Deeze rechten moeten volmaakt met elkander ftrooken , of een van beiden 5s valsch. Zij ftrekken gezaamlijk tot bevordering van deugd en waar geluk! bedoelen zij dit niet, dan zijn ze niet, het geen Zij voorwenden, en alle verpligting houd op.
Wees gerust! Gij zult die reden weeten, maar de voorzigtigheid eischt, dat ik nietsvan die natuur aan het papier toevertrouwe. Ik heb een plan in 't hoofd, dat ons aller geluk bedoelt, doch dat een geheim blijft in *t hart uwer Moeder, die te veel blijken haarer opregte geneegenheid voor 'u gegeeven
heeft ?
C 127 )
heeft, dan dat gij haar zoud kunnen verdenken.
Morgen begeef ik mij op reis naar u. Ik heb mij verwonderd, dat gij in uw laatften geen woord van Elize meld. De vriendfchap van dien Vreemdeling moet u wel diep in 't hart zitten. Zeker is het ondertu*fchen, dat hij zeer veel voor u gedaan heeft. Ik wederroep echter niets van 't geen ik, ten zijnen opzigte, gezegd heb.
Elize, dit moet ik u melden, doet nog getrouwen wederftand aan allen dwang. Zij bemint u, en heeft beflooten liever alle uiterften te trotfeeren dan u te verlaaten.
Mondling zal ik u meer melden, en zeer fchielijk zal dan uwe verwondering over mijn gedrag ophouden. Het voorfchrift, dat ik in alle mijne handelingen volg, is de naauwstgezette eer, en de zuiverfte deugd, zo dra ik daarvan een vinger breed afwijke , behoeft gij mijn gezag niet meer te erkennen.
Vaarwel, lieve, waardige Zoon! eerlang druk ik u aan mijnen boezem,
Ik ben, enz.
V Ij\F.
C 128 )
VIJFTIENDE B li I EP,
HENDRIK AAN JAN» WA ARDE VRIEND!
Ik, die zo zagtzinnig door de Waereld wandel als immer een Wijsgeer deed, die heiliglijk voorgenomen had, vreede met alle mettfchen te houden! Ik, die met geen ander oogmerk mijn voeten buiten den omtrek van mijn wooning zet, mijne oogen met geen ander oogmerk om mij heen laat weiden; noch mijne handen met geen ander oogmerk uitllrekke, dan om ongelukkigenoptefpooren;te lielpen en, is het in mijne magt, gelukkig te maaken! — Ik, — mijn goede Jan! —j heb eene uitdaaging te huis gekreegen, om morgen ogtend in een tweegevegt, mij te laaten vermoorden, of het mijn wederpartij te doen, welken ik de eer niet heb van hem immer te zien of te hebben hooren noemen ! De edelmoedigheid van den uiteisfclïer laat het aan mijn keuze, of wij elkander met den degen of het piftpol willen om hals brengen*
Mis.
C *3 )
Itjke vooruitzigt op het ftrand te betften joeg.
Dus peinzende werd ik op den fchouder getikt.
Mijn Heer! werd er in goed fransch tegen Snij gezegd; een woord als 't u gelieft.
Zeer gaarne! zei ik, terwijl ik opftond? cn mijn verbeid vermaak opofferde aan het denkbeeld van den een of anderen Sterveling *Tan dienst te Zullen zijn.
Zijt gij niet Hendrik * * * ? gehoor en ie * * * , en weleer Overften te * * * ?
Die ben ik, mijn Vriend!
Erinnert gij u dan niet een zeker geval, het' ' welk nog geheel onafgedaan is, en't welk echter, indien gij een Man van eer zijt, afgedaan moet "worden.
Ik heb zo veel gevallen in mijn leeftijd geJiad, dat het mij onmooglijk is te kunnen raaden, wat geval gij eigenlijk bedoeld.
Gij zoekt uitvlugten, Mijn Heer!
En gij geeft raadzels uit. Spreek! wat geval bedoelt gij"?
Het geval, *t welk ik bedeel is van d'ienatuur, ëat het n daadlijk moet te binnen fchieten, zodra men op een toon tegen u fpreekt, gelijk ik d»e.
Uw toon is gansch niet vriendlijk , Mijn
Heer*
( *4* )
en die wij,van onze geboorte af,aankweekten en uitoeffenen; — die,met verftandbeftuurd, die vrugtbaare Moeder van groote daaden zou worden, doch die, altoos ten kwaade aangewend, de ganfche Waereld in rep en roere field, en alomme verwoesting en bloedftor-° ting aanrigt. Een zegepraal, die alleen een meerdere fterkte van fpieren aanduid, word de opperfte onzer begeerte; om die te ver* krijgen maaken wij ons zelve en andere ongelukkig, en, hals over kop, ons moedwillig in de jammeren gedompeld hebbende, verheugen wij ons hartlijk, en ontvangen wij de luidrugtige toejuichingen van de aanfchouAvers, die , het geluk moede, niets liever wem' fchen, dan op hun beurt de onheilen te tarten, en de ellenden te vermenigvuldigen! — Zie daar het Mensclidom! Wat handeld he6 fceter dan deeze Jongens ? Breng u- de bedrijven der Vorsten voor uwen geest! Zie wat hunne Onderdaanen doen, en bejammer de onzinnige ftervelingen, die de gebreken hunner jeugd, onder andere benaamingen, tot de doodlijkfte volkomenheid brengen ; die zigzelve verwoesten, die al juichende in lt verderf loopen, en dan eerst weenen en klaagen, wanneer zij onherftclbaar verdorven
zijnJ
C 149 )
zijn ! Om dat dit kinderen zijn, merken
wij te beter de dwaasheid hunner handelingen op. — Als de Mogenheeden elkander, en dus ook ons, afrosfen worden wij ernftig,dat is, worden wij, aan deeze jongens gelijk,en zijn geen hair beter dan zij. Geduurig befehouw ik deeze kleinigheeden, om dat zij mij meer onbevooroordeeld maken, en veiliger mij zelve en het Menschdom leeren kennen; dit is de onvervalschte fpiegel, waarin wij ons afbeeldzei zien, zo als het waarlijk is; dit is de kortfte weg tot de waare Wijsgeerte, die , geen geleegenheid hebbende, om altoos groote zaaken te zien 'of te onderzoeken , niet minder nuttige lesfen kan trekken uit de kleine gebeurtenisfen , die op elk eene onzer voetftappen voorvallen , en waarin wij zo ontelbaare maaien betrokken worden! Een Wijsgeer moet de beuzelingen kennen , die hem van alle zijden omringen, en waaronder hij verpletterd en begraaven zou worden, zq hij ze niet wijslijk in opmerking nam.
Janus was te vreeden. Ik zag dat de braave jongen zijn voordeel met mijne aanmerking deed; want een geruimen tijd gingen wij Zonder fpreeken voort.
Ik heb alhier een Geestlijken aangetroffen, K 3 waar-.
C 150 >
waarmede ik in gefprek geraakte, over de ge. volgen der Revolutie. In 't ftuk van Gods. dienst fcheen hij niet al te wel voldaan te weezen. Ik wilde hem in 't eerst niets dienaangaande vraagen. Ik had ondervonden, dat de Geestlijkheid van dit Land gelijk ftond met die van alle andere Landen; dat de Godsdienst een gemaklijk foort van kostwinning was; waaromtrent men altoos de Wijsgeeren aanmerkt als lieden die niet in 't gilde zijn; als Beunhaazen, die wel goed werk leveren, doch die beneeden het loon werken, en des te gevaarlijker zijn, om dat zij, zonder zig met de lappen hunner medemenfehen te willen verrijken, een iegelijk het zijne geeven. Ik had in Braband dienaangaande een lesje gekreegen, dat een fterken indruk op mij gemaakt heeft. Daar zag ik, dat de Stervelingen, mee hunne geestlijke Vilders volkomen te vreeden waren, en dat zij, die het opregtile voorneemen hadden, om hen wijzer en gelukkiger te maaken, het grootfte gevaar liepen, om gefteenigd of verbrand te worden. Ik dagt, dat het billijk en hetaamlijk Was, dat elk zijn zin had, wanneer men mij de mijne niet betwistede. Ik liet dus deeze Franfche Geestlijke, in algemeene termen,
on-
c 15? y
ontegengefprooken zig over de verkeerde handelwijs in 't ftuk van Godsdienst vrijelijk jbeklaagen. rtasaib tns>ho32^lü|tiöl: .
Dan! niet weinig was ik verwonderd, toen zijn Eerwaarde zig al lachende naar mij toekeerde en mij aldus aanfprak:
Uwe agterdogtige ftilzwijgenheid, Mijn Heer! verwondert mij niet meer, na dat gij mij gezegd hebt, dat gij u, in de tegenwoordige onlusten, in Braband hebt opgehouden. In dat Land heerscht het onbepaaldfte bijgeloof en de hardnekkigfte onkunde; daar heeft de Godsdienst de menfchen eene zo hevige verbitterheid ingeboezemd tegen alles wat niet eveneens denkt als de Geestlijken , dat men er levensgevaar loopt , met llegts den naam van eene andere gezindheid te draagen; maar hier in Vrankrijk is de zaak geheel anders geleegen ; hier heerscht een geest van verdraagzaamheid, die veel heeft van onze burgerlijke welleevenheid. (*) Hier komt
de
C*) Dit is waar. Om u een kleinigheid dienaangaande te melden. Mijn Vriend F.... door een franschman gevraagd wordende, of hij ook een Christen, was? gaf ja! ten antwoord. Gelooft gij dau K 4 ook
de Mensen altoos het eerst in aanmerking, en het zijn flegts de eenvoudigen, van het Land of der ftille Steden, die eenige aanmerkingen zullen maaken, ten opzigte van uwen Godsdienst ; en deezen zullen zig dan nog zelden Verder uitftrekken dan tot een hartlijk beklag dat gij geen Christen zijt. (*; Nergens zal men er u kwalijk om bejegenen, vooral niet na de heilzaame Revolutie, die een vrij algemeen begrip fchijnt verfpreid te hebben, dat wij alle kinderen van eenen Vader zijn; ver-, pligt als Broeders te leeven.
Maar, vroeg ik hem, wat reden is er dan, waarom gij misnoegd zijt ? Immers heeft de
Ver,
ooi; in de Drieëenheid ? vroeg de Franschman verder» p Ja! zei mijn Vriend, Kous etes bien honnêtei zc\ de Geloofsonderzoeker toen , even als of F-... ten zijnen gevalle en uit wellevenheid deeze belijdenis ilegts gedaan had.
(*) Op verfcheiden plaatfen in Vrankrijk, vroeg men mij, of ik ook een Christen was? en zeer veelen waren bezwaarlijk in 't begrip te brengen, dat men een Christen kon zijn, zonder Roomschcatholijk Te weezen. Dit is nog een uitwerking'der geestlijke kunstjes, om ailerwege haat en af keer tegen andere <5«aindheedea inteboezemeih
C 154 >
Goden! De Monniken zijn hunne voorftanders niet meer, maar het gezag, dat zij over uwe zielen verkreegen hebben, zal het voortaan zig zelve handhaaven; weleer gedwongen om blind en dwaas te zijn, zult gij het thans, vrijwillig weezen?
IK*
Met uw verlof. Mijn Heer! — ik begrijp, dat de Vergadering in deezen niet alleen alles deed wat zij kon, maar dat zij ook ten hoogften ftaatkundig en menschlievend gehandeld heeft. — Wat zou toch, denkt gij, het geval zijn geweest, wanneer men volgens het Wijsgeerigfte voorfchrift, eensklaps alle vooroordeelen en bijgeloovigheeden in het Godsdienftige had willen vernietigen — wanneer men al dat geene, dat zedert zo veele eeuwen, en door zo veele millioenen Menfchen voor de beiligfte waarheedcn is gehouden, als in één oogenblik voor fabelen, voor dwaasheeden en nog erger had uitgekreeten - wanneer men die geloofsbelijdenisfen uit de kerk had geweerd, waarom zo veele duizenden den wreedften marteldood ondergingen, en waarvan men allerwegen de gedagtenis vereeuwigd heeft, die men, met ?o veel ernst, ter naar volging vóórpredikt -
wier
( 155 )
wier dagen men met zq veel ijver en pragt viere, en wier wandel word aangemerkt, -als de weg, die regelregt naar den Hemel geleid?
GEESTLIJKE.
Maar wat heeft men dan bij de Revolutie gewonnen? De geestlijke Goederen?
ik.
Men heeft bij voorraad de bronnen gedempt, —£;
GEESTLIJKE.
Gij bezigt een gelijkenis, Mijn Heer! die de zaak in een valsch licht voorfteiu De Monniken zijn eigenlijk de bronnen niet, (ecu minften , in onze eeuw waren zij het niet) van onkunde en bijgeloof. Zij waren er op zijn hoogst de beftuurders en bewaarders van. Die bronnen zijn de valfche ftellingen zelf, welken ik u niet behoef optenoemen. Een Wijsgeer ziet er het Legio van, zonder eenige aanwijzing.— Deeze echte bronnen blijven die ze zijn! — Zelf fchijnen ze te meer be^ kragtigd te worden; en ik bid u, noem mij het voordeel der Omwenteling eens op, zq lang men gedwongen word zijn eigen verftand te verbijsteren; zijn eigen oordeel te verzaaken en te verkragten, en zijn eigen ondervinding en gewaarwording te heeten liegen.
I K.
C 15*)
i k.
Moet ik u dit voordeel opnoemen, Mijn Heer ? Zijn die reeks van menschlievende en wijze wetten u niet genoegzaam?
GEESTLIJKE.
Die wetten zijn buiten alle tegenfpraak ver^ Handig en menschlievend! Die wetten vereeren hunne maakers ten hoogften. — Maar voor wie moeten die wetten dienen ?
i k.
Voor de Lastgevers van hen, die z$ maakten.
GEESTLIJKE.
Maar die er nooit waar genot van kunnen hebben, zo lang men hen onkundig niet alleen , maar vol van de buitenfpoorigfte vooroordeelen laat blijven. Wat zoud gij van den Huisvader zeggen, die zijn kinderen leerde, ja genoegzaam, 't zij door zijn gezag of magt, dwong te gelooven en te belijden, dat tweemaal drie vijf is, en die echter van hen vorderden, dat zij goede Rekenaars zouden weezen?
i k. s fUmp "■■ jv.-9j Ik zou zeggen, dat hij ruim zo fchielijk afbrak als hij opbouwde!
GEEST»
( 158 >
dergelijke vorderingen! — Wat uitzigt kunnen foortgelijke wetten opleveren, dan verwarringen, nutlooze kosten, en een eindlijk beklag, dat ze niet betragt kunnen worden?
I K.
Had gij dan, bij het geeven van menschlievende en wijsgeerige wetten, ook aan allen, welken ze werden voorgefchreeven, in Wijsgeeren willen herfcheppen t
GEESTLIJKE.
- Dit was onmooglijk.
1 K.
En zoud ge dan, om dat dit onmooglijk was, het geeven dier Wetten hebben naargefaaten? — Gelooft gij dan niet dat Kinderen, Dwaazen, Bevooroordeelden, en waar gij verder de goede Gemeente bij vergelijken wilt, hoogstnoodig hebben, om met verftand beftuurd te worden, of, dat op een uitkomt, om verftandige Wetten te hebben ?
GEESTLIJKE.
Wie zou zulks niet gelooven? ■— Maar wat dunkt u van Wetten, die elkander tegenfpreeken en tegenwerken ? waarvan de eene zegt: Wees blind! en de andere wees ziende? — Die op een Zandgrond een Huis zonder fondament bouwt, handelt niet flegts
be.
C i€o )
heeft men in de noodzaaklijkheid geweest» om het gros der Menfchen, ten deezen opzigte, te moeten bedriegen! — Eene droevige noodzaaklijkheid! zult gij zeggen, en ik erken het beneffens u, — doch aldus is het en niet anders. — Zelf, wanneer de Leeraars van het een of ander Volk eerlijk genoeg waren, om de zuivere waarheid te verkondigen, dan zijn deeze waarheeden of niet verftaan, of het domme en tot bijgeloof geneegen Volk, heeft ze in belaehlijke en ergerlijke leugens herfchapen! Lees de Gefchiedenisfen der Waereld! Onderzoek onpartijdig en gij zult bevinden, dat, ja! het eigenbelang de Geest, lijken meestal bewoog om Bedriegers te worden, doch teffens zult gij overtuigd worden, dat het Volk volftrekt bedroogen wilde weezen. Hoe veele Wijzen zou ik u kunnen opnoemen , die, zo wel bij de tegenwoordige geflagten,als bij onze Voorvaders, algemeen gehaat, vervloekt en vervolgd werden, enkel
om dat zij de waarheid durfden zeggen! ,
Laaten wij ook rechtvaardig zijn , Mijn Heer! — Om God, dat volmaakte, dat on» begrijplijke Weezen regt te kennen, behoort een verftand, 't welk aan ons Stervelingen niet gefchonken is! Zij, die de Wijsgeerte
ten
( l6i >
met san cfen tijd de geneezing eener ziekte* ©ver te katen, die door alle fchielijkwerken# geneesmiddelen voorvast doodlijk zou worden. — Zo lang de Menfchen in de gefteldbeid blijven, waarin wij hen niet beredeneeren, — maar werklijk vinden, is er wel eenige verbetering, maar geene volmaaktheid te verwagten. i
GEESTLIJKE,
Dit is over 't algemeen genomen waar, maar het gaat niet door in alle gevallen, zonder uitzondering. Er zijn tijdftippen , waarin men van de Menfchen alles kan maaken ? wat men wil. De Gefchiedenis leert dit ten overvloede. Dat men zeldzaam ondernomen heeft, om van deeze tijdftippen gebruik te maaken, ter weezenlijke verbetering van het Menschdom, komt gedeeltlijk van de traagheid der Wijsgeerigen, die ten allen tijde liever hebben willen redenkavelen dan werken „ en gedeeltlijk van den greetigen ijver der Heerschzugtigen en Boozen, die er alomme ©p uit waren, om van de geleidlijke gefteldheid van *s menfchen geest een nuttig gebruik voor zich zelve te maaken. Ziet gij niet* nogin onze dagen ,zomwijlen een gansch Volk m ■ fce weeging wordt gebragt, om dien geenen ten-
At
c m)
Afgod te verheffen, welken van de' algemeen ne geestvervoering gebruik heeft weeten té tnaaken? —•- De Stervelingen moeten een fpcelpop hebben , het zij dan waarheid of valschheid; wijsheid of dwaasheid; het legt flegts aan hem, die de teugels ftoutmoedig opvat , en het veelhoofdige beest geleid, waar hij het hebben wil! — Leert de Gefchicdenis ons geen Volken kennen, die den roem hadden van verftandig te zijn ? Speur/ flegts de reden naar, waarom men het zoda» nig noemde, en waarom het gedeeltlijk zodanig Was, en gij zult bevinden, dat deszelfs Hoofden verftandigen waren, die, om mij zo eens uittedrukken, op een Aristocratilche wijs wilden, dat de Gemeente verftandig zou. zijn.
I K.
Maar waren die tijdftippen, om in het Godsdienftige uwe vooronderftelde verbeteringen , intevoeren > voor Vrankrijk thans ook gebooren ?
GEESTLIJKE*
Zeer zeker waren zij dat. Men behoefde flegts in die eerfte drift der revolutie zig in Vrankrijk te bevinden, om er volmaakt van overtuigd te worden. Overal was men ge-
C ï6"4 )
reed , om de grcotfte opofferingen te doerk De invloed der Heiligen was vooral niet. grooter dan die der Ministers: men had hen , met al derzelver fabetagtige Legenden, met één woord fpreekens, kunnen affehaffen. — Men had maar een bevel noodig gehad, om de zotte bijgeloovigheeden, die de eeuwen.' zo verbaazend op eengeftapeld hebben, voor eeuwig te vernietigen.
I K.
Maar ware dit geen gebruik gemaakt eenei? ©ogenbliklijke drift, 't geen men naderhand zig zeer beklaagd zou hebben ?
G E E S T L IJ K Ei
Deeze vraag, Mijn Heer! bewijst, dat gf de Franfchen niet regt leent. Gij hebt mooglijk nooit verder geweest, dan in Fransch Vlaanderen , waar men nog zeer veel vandien ouden zweem van bijgeloovigheid aantreft, en de Brabandfche Dweeperij nog aï
haaren invloed niet verlooren heeft- ,
Maar begeef u eens naar de voornaamfte Steden van het eigenlijk gezegde Vrankrijk, en zie daar, wat invloed een Godsdienst heeft, die door zo veele kunstnaarijen moet flaande* gehouden worden! Onder de waarneeming .©nzer heiïigfte plegtrgheeden, zult gij onze
Franse!^
2ulk een hevi^en eerbied voor derzelver leer-Hellingen zoude hebben, dat zij dezelven voor altoos niet zouden willen vaarwel zeg. gen, om waarheid en wijsheid in derzelver flede te omhelzen ? u— Het Gemeen zelf is in dit ftuk, de toegeeflijkheid zelf. —i Eet zou de Heiligen beklaagen, die van de lijst des Kerkdiensts gefchrapt werden, maar het Zou zig wel wagten, om er iemand een kwaad woord om te geeven, en nog minder, om er een droppel bloeds om te vergieten. De Franfche natie is, zedert een eeuw, onbegrijplijk verre in de verdraagzaamheid gevorderd, Lees hunne verftandige Schrijvers, (waaraan het hen geenzins ontbreekt,) en zie hoe verte deezen er van af zijn, óm iets van de leer, Hellingen der Kerk aan te voeren. Zij laaten dien ouden hutspot aan zijn plaats, en verkondigen u de waarheid, om 't even of zij met de gevoelens der Geestlijken al of niet ftroo-
ken. Met één woord, indien immer
een Volk rijp was, om tot kennis der waar, heid te komen, en de zotte vooroordeelen der eeuwen afteleggen , dan waren het de Franfchen in deeze dagen.
i K.
I IC.
Maar, Mijn Heer! wat wildet gij dan, dat ■de Nationaale Vergadering gedaan had?