D E M E N S C II VAN Z IJ tï E ZWAKKE Z IJ D E BESCHOUWD. Tx DORDRECHT, Bij A. B L U 'S S É en ZOO N. MDCCtXXXI.  ■  AAN DEN L E E Z E R. Zijne Tijdgenoot en door verft andige fcherts en nutte lesferi van heerfchende gebreken afte trekken, en eve hier door tót gefchiktere leden der Maatfchappij te vormen; -wiercl altoos bij den weidenkenden voor eene nutbaare zaak gehouden: — JËH van hier den arbeid zoo veeier Geleerden en Criticusfen, die elk, tiaar de Eeuw in welke hij leefde; het Land welk hij bewoonde, en de gewoonten die toen plaats greepen; de menfchelijke dwaasheden en ongerijmdheden in V fchild voeren, en, gelijk met ongelijke poogingen, alzo ook met ongelijken uitflag, beftreedden. En hoe natuurlijker, hoe ongedwongener, zulk een [chrijver in deze te werk ging, hoe meer hij vrolijke jokkermj met ftatige ernst wist te paaren; met even zo& veel beter gevolg werd hij bekroond. Offchoon de tijden , die wij bekeven, van yeelen voor zéér bcfchaafd gehouden worden, zullen echtê- andere met ons niet dan te zeer betreuren de dwaasheden, die 7 redelijk mensch- dom cntckren en omlmfteren. En hier- 2 om  iv AAN DEN LEEZER; om voegde 't nu misfchicn zoo zeer dan ooit aan een bekwaam verfland zijne kragten op dit fluk te beproeven: dit deed een Hoogduit sch ongenoemd Schrijver, wiens gedagten, vrij vertolkt, wij in de volgende bladen mededeelen. De Uitgeeyer zal geheel zijn oogmerk bereikt hebben, indien hij met deze arbeid Jlegts één Natuurgenoot van éêne enkele dooling terug mag brengen.  INHOUD. Mladz. D Ë LOMPER T; — — — — i DE BLOHARTIGE. — — — — 6 DE NEUSWIJZE. — — — — i° DE VERNUFTELIKG. — — — '4 DE MAN van GEVOEL. — — — i? DE HERVORMER. — — — — " DE MAN bek. VOORIGE EEUW. — — s6 DE ONTWERPMAAKER. — — — 3J DE BELEEZENE. — — — 36 DE RENNER. — — — — 40' DE BEREISDE ZOT. — — — 4« DE BRETEUR. — — — — 50- DE PRONKER. — — — SS DE BEEZIGE. — — — — 59 DENOUVELLIST, — — —• 3 * 3 DE  vi INHOUD. Bladz. DE ONBESCHAAFDE. — — 63 DE STAATKUNDIGE. — — — 73 DEHOOGDRAAVENDE. — _ 77 DE GELEERDE NAAR DEN NIEUWEN stijl. 8t DE PEDANT. — — — 8s DE COMPLIMENTIST. — — _ go DE SPOTTER MET DEN GODSDIENST. 94 DEBIJGELOOVIGE. _ _ _ 98 DE WANTROUWIGE. — ioi DE ZEDEPREEKER. — -l. 10(j DE ONBED AGTZA AME. — — m DE SNOEVER. — — — n3 DE ZORGELOOZE ei» ONVERSCHILLIGE. 119 DE LIGTGELOOVIGE. — — — ftj DE OPENHARTIGE. — — — 11? BE BABBELAAR. -» -= _ >3I DE  INHOUD. vrr ' .. te. BE NIEUWSGIERIGE en BEMOEIAL. 134. DE O VERMAATIG GEDIENSTIGE. — 138 DE LAAGHARTIGE. — _ 14ft DE ZELFB EMINNA AR, _ _. ,4? DE WINDBUIL. — — _ 1S, DE STIJFKOP. — _ _ ,58 DEWISPELTUURIGE. — _ ,53 DE VLEIJER. — — — 169 DE P O LI E TE MAN in den OMMEGANG. 174 DE GEMAKKELIJKE en LUIJE. — i8s DE BEVREESDE. — — 188 DE INPERTINENTE. — — — - 191 DE MISNOEGDE, GEMELIJKE en BEDILLER. 196 DE VREK. — — — — ïoï DE DOMOOR. — — — 206 DE HOOGMOEDIGE. — — — aiï DE  vin INHOUD. DE LEEDIGGANGIR. — — — 213 DE GOEDBLOED. — — — 227 DE MORSPOT. —. — — 233 DE SCHRANDERE. — — 533 DE NIJDIG AART. — — — 243 DE NAVOLGER, — — — 249 'T VERNUFT. — — — 257 DE MAN van SMAAK.- — ■— — 2S3 DEOPVOEDER. — — — 270 DE GEESTIGE SCHRIJVER. ~* — tSj DK  L O M P E R f, Jj^orap- of boersheid is €6116 onteering dep wellevendheid* Deze fout ontftaat, gemeenlijk, uit gebrek aan opvoeding; en niet zelden vervallen daartoe ook dezulken, die eene vrije en ongedwongen leevenswijze, wel eens, als den waareo toon van goede gezelfchappen hoorden aanprijzen , maar te weinig geest van opmerkzaamheid bezitten , en uit dien hoofde alles zig vergunnen. Zulk een man verraadt zig voort, bij 't komen in een huis, Wel nu, hoe ftaat het Leeven; hoe gaat het al; hoe maakt gij het? roept hij den Hospes toe, dien hij pas voor de tweede maal aanfchouwt, en fchudt hem braaf met zijne vuisten; Wat een beflijkte weg! zo vaart hij voort, en gaat tot een bewijs daarvan, met zijne vuile laarzen, de Kamer verfcheide maaien, als een & Rui-  2 DE LOM PER T. Ruiter * op en neer, zo dat de vrouw van den huize voor haarc houten vloer vol fchrik en vreezc zit, hoewel hij voor de deur na eenen dweil of voetwisch was geweezen. In den heeten Koffi blaast hij, uit zijne fterke longen, met eenen wind, die zeilen kon doen zwellen, en niest met zulk gepruisch en geweld, dat 'er de buuren van opvliegen. Met de Juf- ferfchap maakt hij zig, in een gezelfchap, weldra bekend ; vraagt de ééne Juffer naa de andere , hoe oud ze zijn, en voegt 'er ook wel bij, ik had u voor veel ouder aangezien; of, terwijl hij zig na ééne van haar wendt, is dat eene puist, die gij daar op de koon hebt zitten? < Hij vindt het niet misftaande, zömtijds te fluiten, of wel onder het geeuwen op de maat te zingen. Toond men hem iets, hoe heerlijk het ook moge wezen; dan bekijkt hij het of als een Aap, of verzekert, dat hij 't wel tienmaal beter, daar en daar, gezien hebbe, en hij 't zelf duizend maal uitfteekender bezitte. Wordt het gezelfchap door een' of ander Perzoon van meerder aanzien vermeerderd; dan roepc hij dien , die naast hem zit, met luider ftemme toe: wat is dat voor een Man? wordt nu een tijd lang ftom, en loert op dezen vremdeling met zulke haviks oogen, als of hij hem verflinden wil de. Bij 't fpcelen volgt hij het Gemeen, en laat het zigtbaar merken, wanneer hij verliest. Onder het eeten bedient hij zig van zijnen Tande- flooker  DÈ L Ö M P E R T« 3 flodker en oorlepel; maakt des gasthouders kinderen dronken; overlaadt hen met banket, en onderhoudt ze met vertcllingjes. Neen, roept hij overluid, wen hij iets hoort vernaaien, dat is zö niet, gij verhaalt het gansch niet goed, laat ik het u vernaaien. Dat was een Domkop * roept hij, toen iemand wierdt genoemd, welken hij kende; deuren had men met hem kunnen open loopen; ik heb, geduurende mijn Leeven, geenen eenvouwdigeren hals — en nu valt hem een Gast in de reden, zeggende^ dat van zijn' broeder wierdt gefproken. Zonder overleg fpreekt hij eerïoovend van den Vorst; zijn' eigen Vader en zijn' Vrouw. Heeft hij zelf Gasten genoodigd; dan laat hij zijne Kinders voor hen komen, lange gebeden en eene menigte van vraagen opzeggen: ja, zegt hij, daar % die kleine b dat zal een looze fchelm worden; hij aart juist na zijn' Vader; en hierop volgt een uitgerekt verhaal van vuile {treeken* door dezen knaap bedagt en uitgevoerd. De Onderwijzer deugt maar niet, zo vaart hij voort, die is een domme Joris, ik had hem niet moeten hebben; ik zal hem ook den zak geeven, en eenen beteren aanneemen. Speel, roept hij eene Juffer uit 't gezelfchap toe, van welke hij weet, dat zij 't Muziek verftaat, fpeel eens een aardig ftukje op 't Clavecimbel: is 't nu eene uitgekipte Air, of eene fraaije Sonate; dat niet, dat niet, fchreeuwt hij luidkeels, wat vrolijks, en zingt, A 2. „I  4 PE LOM PÉR T* al brommende» zelf een ntaatdeuntje. — Ziet hij, dat ééne van haar de andere eenen brief vertoone, of wel voorleeze; dan fluipt hij, nulletjes, agter haar, rukt hem uit haare handen, en wil hem, als een vermeenden minnebriefi, beleend maaken. —- In het vloeken is hij een Meefier, want hij houdt het voor 't Schibbolét der groote waereld ; beveelend daarom zijnen knecht nimmer iets, zonder niet teffens het één of ander Element in volle beweeging te brengen, alhoewel de Kaerel anders zijn boezemvriend en raadgeever is. Alle vuiligheden .zijn mede zijne zaak, en, zoo hij ze in fchandelijke boeken vindt, dan tekent hij die op, om ze de Juffers te kunnen voorleezen; loopt 'er haar mée na, wanneer ze 't op een vlugtert zetten, en rukt haar haare waaijers van haar Wezen. Van zijn Beroep fpreekt hij aan¬ houdend , zonder anderen den tijd te gunnen, Jiet hunne op het Tapijt te brengen; — gij moet 'er genoegen in fcheppen * al zijne fchietgeweeren te probeeren,- u van zijne jagthonden ie laaten aanblaffen, en de Paardeftallen met Iiem door te kruipen; Ja* zegt hij, wan- .tieer eene Juffer over eene hand of een' voet klaagt, zulk eeri geval had ik laatst aan mijn fiandpaard. Voor 't overige is de kring zijner bevindinge zéér klein;- en dit is ook de rede, dat men hem, zeer dikwijls ^ ééne ert dezelfde hiftoric 9 reeds menigmaal verhaald* weêr  DE L O M P E R T. $ \yêer hoord vercellen, die hij dan, fteeds, mee een zeer fchaterend gelach voordraagt, terwijl inmiddels zij, die bij hem ftaan, flegts uit verdriet meesmuilen. Voorrangen in anderen,, al zijn die ook nog zo gering, fpreekt hij driest tegen. — Gij grooter? vliegt hij op , wanneer iemands kloeke geftalte geroemd wordt, en noodzaakt hem, zijne Paruik af te zetten, en zig s voort, tegen hem te meeten. Hij is, niet zelden , een onverdraaglijk klugtemaaker, ten koste van alle anderen: hem met dezelfde munt te betaalen, is niet te raaden; want in de wraak vergunt hij zig alle ongeregeldheid: — met één woord, ik weet geen ander tegengift s dan, hem, door een verftandig gefprek, te overbluffen: dan zal hij heenen gaan of flaapen» h ^ El E  4 D E BLOHARTIGE, "1 oh ar tig- en befchroomdheid is eene tegen over ftaande fout in gezelfchappen; het is eene overmaatige- fchroom , met zijne woorden of daadcn te ftootcn, ontftaande uit .een al te groot denkbeeld van anderer groot- of verhevenheid boven ons, en van onze eige onwaardigheid. Hoe befpottelijk wij ons met dit Chara&cr maakcn, zal ons het volgend Tafereel uitwijzen. Voor een groot Man te verfchijncn, is den Blohartigen een donderdag; liever wil hij, naar zijn zeggen, ploegen en water draagen, en de verkens hoeden. 't Gewoel der Bedienden in een huis voorfpelt hem weinig goeds : liever houdt hij zig bij den keukenjongen, dewijl die geen kleed draagt, met, gouden galonnen belegd, en vraagt hem met allen ootmoed, ol hij de groote gunst moge hebben, Weigert hem deze zijnen bijftand; dan plaatst hij zig , onberaaden, in eenen hoek van 't huis , tot dat, bij toeval, één der voorbijgangers zijne oogen na hem wendt. Nu prevelt hij bij zig zelv', het vreeslijk oogenblik vcrwagtende, nog eens zijne aanfpraak, welke hij nogtans verkeerd voor den dag brengt. De groote Man ontvangt hem aan de trap ; maar hij vertoeft beneden , maakt eene driemaal herhaalde lompe buiging»  DE BLOHARTIGE. 7 ging, en dóet bijkans aan zijne bovenkomsc twijfelen. — Excellentien en Hoogheden, fchoon geheel te onpas, maaken het begin van zijn verward Compliment, en worden van even zo veeIe Onderdaanigc en Gehoorzaame Dienaars gevolgd. Door 't wringen met de handen en 't ftrijken met de voeten ontduikt hij alle toeleggen zijner partije, om hem verder te brengen , tot dat deze hem eindelijk by den mouw vat, en als binnen de deur trekt. Maar nu zou 't ook zijnen ftijf {taanden degen zeker gelden, zoo niet de bediende, die de deur reeds lang geopend hadt, denzelven los maakte. Op den ftoel zit hij, als op eene pijnbank , tragt handen en voeten eenen voegzamen ftand te geeven; maar kan 'er geen' voor vinden: hij beeft met het glas in de hand; laat , heel beteuterd, zijne gedagten over alle gezondheden gaan, en zal de handen liever branden , dan den zoo heeten Chocoladen - kop op tafel neder zetten. Hij fpringt in een' hoek, wen hij de neus moet fnuiten, en ftaat van zijn' ftoel op, wanneer hij voor de Kamenier, welke juist door de kamer gaat, een diepe buiging maakt. „ O ja! „ neen! ik heb meer, dan te veel! kostelijk, „ lief, aangenaam Weer! een Zomerfche dag! „ ei! zie nu tog eens, wat maakt de Dait„ fcher en Engehchman , al niet voor geld! „ Ja, de Franschman is een flimme Vogel!" Dit is ailes > wat zelfs de bclcefdfte en geA 4 dien-  $ DE BLOHARTIGE, dienftigite Man uit zulk een befchroomd fchepzei krijgen kan. Even zo klugtig verlaat hij hem, na dat hij, vooraf nog, door zijne ongefchikte draajen en zwaajen, een paar porcelleine Stellen eene verwoesting heeft gedreigd, en ftrekt, nog langen tijd, tot een goed onderwerp yan vrolijken fpot des Huisgezins, Zulk een mensch zal zelden, ten zij anderen hem daar toe den weg baanen, een groot Fortuin in de waereld maaken; de beste gelegenheden, om iets merkwaardigs te zien, iets nuttigs te hooren, dezen of geenen tot zijn voordeel in te neemen, mijdt hij zich door zijne bloheid af. Heeft eige domme keuze of onbezonnenheid der Ouderen hem tot den Predikftoel beftemd; dan zal hij dezen meer, om zijnen broode, dan om een beter doel betreeden; hij zal niet preeken, maar huilen en keffen, of, om Zich hier aan niet dood te zweeten , nu eens Jonker Jan tot den Korporaal toe helder hekelen ? en dan weer zijnen Genadigen Heer verhelen. De Kindermeisjes en de Knechten zullen eerder zijne vertrouwden worden, dan dat hij den verftandigften man zijne zaaken, en wat hem op het harte legt, bekend zou maaken. Wordt hij ziek; dan gebruikt hij geen' Doctor, maar wil, gelijk hij zegt, zijn' eigen dood fterven. Hij is regt in zijn element, wanneer hij met zijn Schoen- of Klêermaaker drinkt, of een pijp tabak rookt; want, is zijn woord, die men*  DE BLOHARTIGE, 9 menfchen houden van geen' Complimenten. —* Wat gij ook doen of beproeven wilt, om hem op een Vorftelijk Slot, in een Kabinet van Zeldzaamheden, of in een geleerd gezelfchap te noodigen; 't is alles te vergeefs. Elk Man , met eene ftaatfie - pruik op 'c hoofd, of amders pragtig uitgedost, zou hem geheel en al van zijn ftel brengen; hij zal het liever, zoo gif 'er mêe te vreden zijc, met uw' Koetüer te huis voor lief neemen. A 5 t>s  fo D E N E U S W 1} Z E. W are eene willekeurige menging der Charaéters, even als die der dranken, mogelijk; dan zoude men van een' Neuswijzen, met een Blohartigen getemperd, een draaglijk mensch kunnen maaken. Bij hem is weinig gevoels zijner zwakheid, te veel ftoutmoedigheid, gansch geene vreeze voor gevaar of ongefchiktheid zijner daaden en woorden. Ontftaat 'er de één of ander oploop onder 't volk; dan is de Wijsneus één der eerden, die 'er zich na toe fpoedt, offchoon een ander kloeke Hagen en ftooten, of wel 't verlies van hoed en pruik voorziet. Hij loopt den Beer en de Aapen door alle fixaaten na, en heeft een' grootcn trek, om op den Olifant te rijden. Dat kan ik ook, zegt hij, wanneer hij eenen Koordedanzer heeft zien fpeelen, en waagt zig op de Koord, ten koste zijner beenen of neuze, voor eenen hoop van zijnen aanhang. Hij fpringt over eene modderfloot, daar hij over de brug kon gaan: dat wil niets zeggen roept hij dan, wanneer de andere op den kant ftaande fpotboeven hem, toen hij in den modder viel, uitlachgen, — 'k heb evenwel mijn' wil gehad. Wat praatcn die tog daar, vraagt hij, wanneer hij twee bedaagde men-  DE NEUSWIJZE- II menfchen zamcn vertrouwd ziet fprecken; hoort gij niet, waar zij van praatcn? Van huwelijkszaaken, Vrijers en Vrijftcrs, is menigmaal het antwoord, waarvan gij nu nog niets moogt weeteru Laat hem in uwe Kamer nooit alleen, anders zou hij, gewis, uwe Klok opwinden en bederven; het Porcelein, van ftuk tot ftuk, bekijken, en mogelijk het beste breeken; uwen Verrekijker probeeren, en uw Microstoop verfchuiven en bederven. Zijt gij al getrouwd, vraagt hij eenen voornaamen Man, welken hij voor de eerfte maal ziet , en hebt gij Kinderen, of, zijt gij al lang getrouwd ge~ weest? Hoe veel brengt uw Ampt wel op? Hoe maakt het de Vorst in deze tijds- omftandighedcn ? Gaan die v... permisfie - fchellingen, thans, nog al bij u in zwang? Maar, wilt gij den Zotskap in zijne dwaasheid regt leeren kennen, hoor zulken onbezonnen Jongen dan, (want her is eene bijzondere ziekte der jeugd,) wanneer hij, flegts een half of heel jaar op de Academie geweest zijnde, in zijne Vaderftad terug komt, en een recht meent te hebben , om driest en neuswijs' zijnen fnater in alles te roeren. „ Profesfor * * *? die oude Kettermaakcr! die „ regte Droomer! Mijn Man is **: dien hoort „ gij nog met plaifier, klugt op klugt. — „ Neen, dat was Des Cartes meening eigenlijk „ niet ; dit heeft ons Profesfor * * * wel ., honderd maal gezegd. augustinus  14 f> E N E Ü S W IJ Z E, ,0 is} waaragtig, een Griekfche Kerkvader! ik zal w het oude ftuk papiers nog wel hehben, waar$ op alle die oude Kaerels bij malkander in orde v geboekt ftaan. Jn uwen tijd, Heer * * * ^ waren 'er nog veele fcbolaflieke fpitsvondig- w heden in de Pbilefopbie. Wat'fcbolaftiek „ betekene? Dit woord ftamt immers af van, » $chola, Gepreekt ? Al een reis of twaalf; w dat kan ik nu al voor de vuist, Gelee- Vi zen heb ik 't niet; maar het zal door het ^ dom heen zijn. niet voor een penning % fmaak, — * * is mijn beste kameraat, hij % werkt mede aan, . .." Zulken Zot zult gij ©enigmaal, onder de handen der boeren, marktveegers en bierdraagers deerlijk zien toegetakeld, want hij kent geen eigendoms % recht, ■ Hij maakt de fchuit los, die hij vindt vastgemaakt, ©r* vaart 'er mede heen; rijdt met het paard Weg, het welk een ander heeft gehuurd; kijkt iq den Tuin en het vertrek , daar 't hem niet past , of fluit zijn' Buurman in den Hof op. Men zet hem in de Wagt, om dat hij gig, aan de poort, een anderen naam gaf; men ontneemt hem zijn' hoed, om dat hij den tol ï\iet wilde betaalen, en hitst de honden op hem %an, om dat hij op een' boom van 's Vcrftea Lusthof zijnen naam gefneeden hadt, —— De Vuilik weet zich wonder van den Wijsneus te bedienen ; men ziet ze daarom menigmaal bij malkander Hij laat hem Pasquillerj aanplakken, do  D É N E ü S W IJ Z E» ï| glazen inflaan, eh lastertaal verbreiden» —** Het tegendeel in alles te beweeren fchijnt hem heel eigen te zijn. Eet ge 'er niet van! roept hem eeïï ervaaren man toe: waarom dan niet? is de vraag , en voort heeft hij het al verteerd: ik dagt, gil ging 'er niet na toe; meent gij dat? nu, ik zal de eer hebben, binnen tien minuten Weer bif ii te zijn» Wees op uw' hoede» hij bijt koïl af! Gek, Gek! Ik wil maar eens zien-, Wat 'er in omgaat, zegt hij» wanneer hij van eeft vuil gezelfchap hoort; hij haast zig, om 'er bij te komen, en komt 'er ziek» of met verlies val geld en eere, weer van daan. Hij is even zö onbezonnen openhartig, als nieuwsgierig. Reist gij met hem op een' Postwagen; dan zal hy in de eerfte Minuten, na alle uwe hartgeheimeS vraagen , en voort daarna, gij moogt hem 'al öl' niet antwoorden» u zijn geheel geflagtregis'ter» zijne lotgevallen, en alles, Wat hij bezit, o"nt> dekken. Gaat gij met hem; dan zal hij u ruime ftof tot lachgen geeven, en als een kleine hond, hen, die ü ontmoeten, met Zijne fpottern|' aanvallen. Maar, neem u in agt, en verbiedt hêfc hem voort; anders moest gij nog Zijne verdedih ging op u néemen. Want moed pleegt geeft talent te zijn van zulk een flag van menfcfel* tol  D E VERNUFTELING» "[{"n zekere menfchen befpeurd men een zorgvuldigen toeleg, om hun verftand, en vooral hun oordeel en fcherpzinnigheid, in een gezel Cc li ap , te laaten blijken. Bij deze ipitsvinnigheid is, altijd, eene ledige zijde der Ziele zigtbaar; welke dit masker zal bedekken, even als, mogelijk, de befchaamde arme de oli - vlak, of wel een' lap op zijnen rok, met den hoed zoekt te verbergen. Alles, wat de vernufteling leest, tragt hij, tot dit zijn uiterst doelwit, te bcitceden. Romans, Journaalen, en hiervan ceniglijk de Titels der boeken en Bon -mots, vrolijke Schriften, Almanakken en Bloemtjes, deze zijn zijne mild uitleverende Mijnen. Geheugen en zakboekjes zijn 'er mede opgevuld, en nü verfchijnt hij, toegerust, in de gezelfchappen. Hij loert, gelijk een Jaager in het bosch, om zijnen voorraad mêe te deelen. Spreek , wat gij wilt, hij zal het of in het befpottelijke zoeken te veranderen, of met eene Zinipreuk, .met 't zeggen van een Dichter, met een ibortgelijk geval verzegelen. „ Wat gij daar zegt, „ brengt mij te binnen; daar bij valt mij in; zo „ zeide ook eens; dat lijkt wel na; ik plecgc „ altijd te zeggen; om met den Dichter te „ fprec  Ö E VERNUFTELING. 15 ,, fpreeken:" met zulke draajen weet hi;, uwe reden te ftooren, en ze ongemerkt aan een Bonmot te ketenen. Vaak nodigt hij u ftout: „ O ! hoor tog eens den allerliefften inval; „ hebt gij den * * * nog niet geleezen? Alles „ haalt 'er niet bij; 't lijkt in 't geheel niet, „ bij het geen ik u thans wil vernaaien; dat „ zal u zeker aanftaan; gij moet u flap, ja half ,» dood Iachgen; luifler maar. De * * * hebt .j, gij wel allen nog niet geleezen." Haalt mede wel een geestig Traélaatje uit zijnen zak, e» leest overluid. Dikwijls zult gij zien, hoe hij heimelijk lachge, of met den vinger op der* neus in gedagten fta ; vraag hem, want hij wil gevraagd zijn, dan zal hij u zeggen, hoe hem juist te binnen fchiete, of hoe 't hem niec invallen wille, waar hij geleezen hebbe, enz. Heeft hij iemand van het gezelfchap een verflandig boek geleend; dan zal hij overlusf vraagen, hoe hem dit of dat daarin hebbe aangeitaan? of niet P. veele overeenkomst hebbe met een * * * en C. met een ander', dien hij ook wel kenne? en Juffer G. daarin zij onwêer- fpreekelijk de hier luiftert hij een' anderen een' naam in 't oor, lacht, en gaat voorts na, hoe 't armelijk gezelfchap, geduurende die Pantomime , vaak als onberaaden zitte. Niets draagt bij hem zijnen gewoonen naam; hij zal u Moor en-zweet in ftede van Tabak te rooken geeven; Frankrijk met Holland verëenigen , onder-  ló DE VERNÜFTELING* ©ndertusfchen hij maar zijnen wijn onder het water mengt; zijnen Mascaril roepen, wanneer het «en eenvoudigen en lompen knecht flegts raakt; de Meisjes zijner kennis onder den naam van Rofemond, Hoe langer hoe liever, Kruidje roer my niet, en Baba aanhaaien, en u over alles met een wijdloopigen en geestigen Commentarius dienen, zonder welken gij ook, zoo gij met hem niet den geheelen Boel van Romans, Dooiende Ridders en Klugtige Komedianten doortroopen hebt, hier even zo geftigt zult zijn, als in eene Joodfche Sijnagoge, of eene Turk* fcbe Mosquee. Zijn dagwerk is een geestige briefwisfeling : Hij tobt, gewis, alleen met pijn en fmerte ; fchrijft en fchrapt door; verandert en verfcheurt; fchrijft weer ; leest overluid en kokermuilt; weegt elke uitdrukking tegen zijnes Vriends gedagten, en vindt deze , altijd, veele ponden ligter. Niet zelden is hij tot een plaag der beste Dichtercn ; want gij zult zien, hoe dikwerf hij, beangst, in alle zakken tast, om een Puntdicht te zoeken, het welk eerst gisteren. O 't ware jammer! r.og bij de Kaars nu, hij zal 't u wel eens zenden ; of hoe hij zig beklaagt, dat hij tot nog toe, geen antwoord op zijn Klinkdicht, „ 't vuur uwer oogen," ontvangen, of zo even een allerliefst vers voor de vuist gemaakt hebbe. Verfcho.il u daarom, zoo gij hem ziet, agtcr een'muur of heining , op dat hij u niet agterhaale, en met zijn leezen en gefnap balöorig maake. t> z  D E MAN van GEVOEL* "jj^lkfe halve eeuw heeft, in de zedelijke wae-reld, haare ziekten, en, daar1 men ze, menigmaal , bij mannen van Cenig aanzien allereerst ziet ontftaan, zoo fpreekt men 'er niet heel gaarne van, tot dat haar gift zig zo ver verlpreid heeft,- dat elk, van welken ouderdom en ftaat hij zij» daar mede wordt befmet; Veele van deze ziekten kómen uit andere landen tot ons over, en worden alsdan eerst aanfteekende, wanneer men ze hier, gelijk daar, voor iets buitengemeens en onderfehejdendrf begint te houden. Met alle de woede eeher Pest heeft zig, in onze dagen» de gevoelig- of aandoenlijkheid verfpreid. Men fchijnt, van hitte ee branden $ of uit raderen en veeren te zijn zamcngefteld, welke , bij de minste aanraaking, verbaazende gevolgen voortbrengen. In zulke menfehen is alleen. ziels - verheffing , doordringende kragt, blijdfchaps-bevinding, geconcentreerde werkzaambeid; zij zijn de. Gnostieken der laatere tijden; zij datizen door het leeven ; fmert is bij hen verbeelding ; de Beker der vreugde gaat onder hen, van hand tor hand, van lip tot lip; de morgen wordt met kusfen, de dag ;met :blijdfchap doorgebragt , en 's avonds zingt of lacht men zig B in  iS* DE MAN VAN GEVOEL. in flasp, en wie niet mede gelijke wellust des harten fmaakt, en danst of lacht, die is of laauw, of koud, en naar bevindinge heel dood. Werken komt," in dezen beteren kring, niet veel te ftade; een luttel fpitten en ploegen; en, wanneer wc maar eerst allen verëenigd denken, dan'zal onze algemeene Moeder, de Natuur, ook goedertieren jegens haare kinders zijn , en alles geeven, gelijk ze voormaals gaf, zonder te ploegen en te zaaijen. —- Geleerdheid is bij hen flegts kwellinge des Geestes; die verwisfelen zij met menfchen - kennis; op V oog den vjaaren Broeder te vinden; hem aan het kloppend hart te drukken, en te zeggen, ach! ach! — ja, den oprechten moet men zelfs in V duistere, op 't enkele gevoel van zijn neus en voorhoofd, ontdekken. Godsdienst neemt'mcn, onder danzende reijen, oj> de bergen waar, en het ftaat den gcvoeligen Jongeling vrij , aldaar zijn Meisje nièe te brengen. -J— En vraagt gy na vroomheid van 't hart? die hebt gy genoeg, zoo gij de Al-goedheid', den Al-bezorger , den Al-vermogenden flegts kent; ook zal 't u aan geen deugd ooit mangelen, indien gij u maar gevoeld een goed Gods - fcbepzel te zijn. h het belachlijker of ergerlijker, wanneer men ziet, hoe zulke menfchen, dikwerf, te verre gaande tederheid tot eene deugd verheffen ? „ Dood niet, „ wreedc"! roept u zulk een Geestdrijver toe, wanneer hij u , met den vliegenlap in de hand , aantreft; „ dood niet! het zijn alle goedhartige „ die-  DE MAN VAN GEVOEL. IQ ,, dieren, verheug tl over hun Beftaan": maar, ftoor 'er u gansch niet aaii-;' flaa gij flegts-dood, en laat' het aan hem over, om zonder ongeduld hunne goedhartigheid te verdraagen. „ Zie eens, hoe vriendelijk 't u toelachge", zal hij u op een anderen tijd toeroepen, wanneer gij opgefchooten onkruid onder uwe fraaije bloemen wil*; uitwieden, „ hoe vriendelijk 't u toelachge, en „ u zegge, dat het een kind der Natuure zij, „ zo wel" maar, floor 'er u niet aan ; dergelijke menfchen konden , met hunne te verre, gaande verbeeldingskragt , alles bezielen , en zouden ons het onkruid en ongedierte, weldra, boven het hoofd laatcn groejen. —— Dan, bleef het flegts hier bij; maar neert, volgens hunne grondbeginzels, moet gij den hals Ihrrigen Jongen in het geheel niet kaftijden. want uit deze halsftarrigheid ontftaat, gelijk zii zeggen, de vastigheid van her Characler; den kwaadaartigen moet gij alleen betoogen, dat hij niet boosiiartig zijn mag , en den zo tederen knaap moet gij vooral niet zeggen, dat 'er ook bedriegers in de vvaercld zijn, voor dat dan de eerftc,-binnen kort, in handen van een anders tugtiginge valt; de tweede, ten minften, in de gevangenis geworpen, en de derde, wegens eene onbedagte goedhartigheid, bedrogen wordt. Over het algemeen heeft men rede, de deugden dezer gevoeligen en aandoenlijken te mistrouwen. Goedaartigheid ligt, vaak, bij hen B 2 op  20 DE MAN VAN GEVOEL. op de tong; hunne Helden verfchijnen geftadig, als de joodfcbe wisfelaars, met de zakken vol geld, en deelen, overdaadig, ter linke en rcgte hand uit, maar fpaarzaambeid, eene zeer noodige deugd, fchijnt hen heel onbekend te zijn; en hoe, zoo het waar is, dat hij, die de grenzen der deugd uit het oog verliest, zeker aan de deugd zelve geen kennis hebbe ? Vergeeven, en zig naar het volk te fchikken, houden zij, in eene Overheid , voor betere hoedanigheden, dan ftrikte en onzijdige rechtvaardigheid, dan naauwe zorg en waakzaamheid voor het geheel, zonder onderjfcheid van dezen of dien in 't bijzonder. Naiv ! Naiv! fchreeuwt hun gehcele hoop; weg met alle regels ! Natuur alleen is de leidsvrouw des mensch- doms! Met alle regels ? — ja met alle ! — en nu volgt een ontelbaare zwerm, die deze wet, voorlang, reeds .wenschtte, en is geheel naiv\ men heeft een gevoel zo teder als dat der Bacchanten en Boschgoden, en fcheldt als voerluiden en foldaaten ; ja gaat zelfs, om den hoogcn trap hunner alles bevattende verdraagzaamheid te toonen, voor Schurken, Jongens en domkoppen uitjouwen, allen , die hunne maate van verlichtinge niet hebben. Zij zoeken zich, echter, van wezenlijken haat vrij te pleiten; zij konden maar niet, gelijk 't Gemeen , zig zo bepaald en kennelijk uitdrukken. De taal dezer wijshoofden heeft zig naar het gevoel gefchikt;' zij moest kort en bondig Zim t zij wicrdr de taai van het Janhagel. Om-  DE MAN VAN GEVOEL. 21 Omtrent op deze wijze fchrijft zulk een gevoelige aan zijn' Vriend: „ Gij, die 't alleen be„ grijpen kunt, dat het een verrukkende wel,, lust is, den Vriend aan 't dronken hart te ,, drukken, en te zien, hoe alles in de Al-bron ,, weder leeft! gij kunt u nog in 't gewoel der ,, fteden ophouden , daar koud en gevoelloos „ wroeten, gelijk veele andere." Hoe, wanneer 't nu dringende zaaken en bezigheden zijn, welke de flaauwhartige , de onaandoenlijke, niet af breeken kan, zonder dat hij tegen pligt. en geweeten handele ? Wij kunnen immers niet allen, wanneer wij hebben gegeeten , vadzig en gerust gaan flaapen. B 3 DB  D2 D E H E R V O R M E R, J^"immer is 'er een tijd geweest 1 wanneer niet deze of geene menfchelijke fchikking haare gebreken en onvolkomenheden hadt, en menfchen van doorzigt op verbeteringen bedagt waren ; zelfs lang vóór Luthers tijd zeide men al, dat 'er eene verbetering aan hoofd en leden moest gefchieden. Maar, wanneer dezen ol dergelijken grooten man een zwerm van dwergen natrekt, en fchreeuwt, ik zie, ik zie! en daar, waar men flegts éénen fteen behoefde intezetten, een geheel vak inflaat, voords dan roept, komt ons te hulp, geeft ons fleenen, geeft ons kalk ! en eindelijk een gebouw opregt, 't welk na een jaar weer moet inflorten; of wanneer een Zot distels in plaats van brandnetels plant, voor of en zet, en egter ftoft op iets nieuws, iets ongehoords ! dan is 't befpottelijk. Elke ftad, elk vlek voedt een' Man van dit {lag, nu eens in 't groot, dan in het klein; nu eens in ftaats-, dan wêer in geestelijke zaaken. Die dommekragt op het Stadshuis, zegt de Burgermeester in * * * is voor den ganfchen Raad een fchande; men zal wecten, dat een Man van doorzigt aan het roer zit, en zet 'er een', op wien men met den vinger wijst, voor  DE HERVORMER. 23 voor in de plaats , hoewel alle ambagtslieden moppen , en zeggen, dat het vraagbaken verplaatst is. De blinde koe op de gcmeene weide voor het dorp is den nieuwen Dominé een voorbode van den Antichrist; hy verbiedt het ftaatig op de heilige plaats; maar de boeren mompelen, dat hij het aan de Tienden wel zal voelen. Deze wanvoeglijkheid wordt nog erger, wanneer twee Mannen, die beide trek tot nieuwigheden hebben, tegen malkander werken. Dat het Armhuis geen Armhuis meer zijn zal, daarin zijn zij het beiden eens; maar of 'er zeiwonnen in geteeld, en de zeide daar van gefponnen, dan of het mede tot een Porceleinfabriek gebruikt zal worden, dit is de vraag, welke partijen maakt. „ Gaa tog eens na , „ Heer Collega! Ei wat! ik heb gedagt, vóór „ dat gij dagt." Nu zijn de Haanen klaar ; zwigten zal niemand hunner. • De naam mee gouden letters boven de deur, komt den éénen zo belagchelijk voor, als den anderen zeker artikel in de weekclijkfche Courant. Aan de nutte inrichting dier kundige Vaderlanders heeft men het te danken, dat "er zedert enz. Betreurt tog, met al uw' hart, den armen man , die onder zulk eenen Hervormer moet ftaan, en,'Zonder de bitterde wraak van dezen te duchten , geenszins mag zeggen : het is te overhaast ; V is nutteloos; de plaats is 'er niet toe; waar B 4 ko-  %\ t> E HERVORMER. komen we aan het geld; waar is 'er tijd toe ? Van 's morgens af, tot diep in den nacht zal hij Zijn huig heftormen, en de tafels met papieren beleggen, die hij Ontwerpen noemt. ,, Pat eeu „ wige Latijn en Griekjeb, en Griekfch en La„ tijnlGi) zult het vinden, ik heb in plaats daar,, van, in de Huishoudkundige Bijdraagen, N'. II. „ op Staat* en Wapenkunde , en verder pp de ,, Kunstgefchiedenis zeer aangedrongen: dat zijn „ dingen, die thans de jonge lieden vormen; want ,, met den lieven Cicero kunnen ze tog nu niet „ meer in gezelfchap brilleeren. Voor eerst ,, moet de Jeugd, weekelijks een dag, het dan7 „ zen leeren; op Saturdag is bij u Asfemblée en Speelpartij; en hoor nog eens! met 'er tijd — „ een kleine, heel kleine ecole militaire." Den man , vol van den geest dezer Hervor-, sninge , zult gij weldra kennen , en het is goed, dat gij hem kent; want ongeroepen, en onvoorzigtig zijne grillen tegen te fpreeken, kon uw fortuin, zo niet omver, ftooten, ten minsten yeel afbreuk doen. Vóór hem heen gaat de item des volks: „ dat is onze Heer, die het oude „ — verbetert, of die het nieuwe —- fchikt en „ regelt." Hij zelf gaat of rijdt met een zig zalig fpreekend, en dien, die niet zo denkt als hij, verdoemend oog; hem naderen de onwee.te.nde of onnutte wezens, welke ergens zouden moeten fpjtten, of gaan beedelen, zoo ze niet door. de nieuwe . . . van zijne Excellentie .  DE HERVORMER. 2$ ïentie —, den Hoog Welgeboorenen of Hoogleervaardigen —, aan de kost kwamen. Deze hooren, in diepe nedrigheid, een nieuwen droom hunnes Gebieders aan —, befchouwende de Ontwerpen gretiglijk, die hij hen allen voorhoudt, en van welke zij wel niets verfhan, maar alles des te bondiger en uitfteekender vinden. Uit zijnen mond zult gij, dikwerf, de woorden hporen: geheel anders, oude modellen, nieuwe methode , realifeeren, ver ligt en, verfcbikken, licht bijzetten s den goeden Ouden niet verfïaan, enz. V zelv', wanneer gij met hem fpreeken kunt, zal hij zeggen , hoe hij bijgeloof en domheid met alle magt tegen gaa; van een Woestijn een Paradijs, of van Dieren Menfchen gemaakt hebbe; hoe hij nog verder gaan, en niet eer rusten wille , vóór dat al het oude wanfchapene opgeruimd, en zijn heilzaam Ontwerp, geheel en al, zij uitgevoerd: hij zal u vraagen, hoe u zijne hervorming hebbe aangeftaan, en wat men 'er binnen en buiten 's Lands van zegge? Antwoord hem, zonder te liegen, dat men na de gelukkige volvoering zeer begeerig zij;, want Hukken en brokken, befpotting en vergetenheid, zijn, meestal, in 't kon, de gevolgen van een te overhaasten Hervormer. B 5 D lï  %6 D E MAN der VOORIGE EEUW. inü aa : i Af ï-Sbumou .i //^o belachgelijk als het is, wanneer iemand het' oudé haat, alleen bm dat bet oud is, of zijnen hoogmoed', door onbedagt gewaagde nieuwigheden, zoekt te bevredigen; zo dwaas is het, wannéér een ander, op eene laage en onbefchofre wijze, tegen de laatere tijden uitvaart, en zig tegen alle goede en onfchuldige veranderingen aankant. Dat eigeliefde en onkunde hierbij ' het hooge woord voeren, en 'er de voornaamfte rol in fpeelen, is te overbekend. Die Zotskap, prevelt hij in zig zelv', voor zijne fchuifraamt zittende, wanneer hij een jong getrouwd man zijne jonge vrouw ziet geleiden; ik heb dertig jaaren met wijlen mijne lieve vrouw in den echt geleeft, maar geleid? daar moest ze eens van gefproken hebben! Hij wil 't verval, dat het geheele Chriftendom, volgens zijn oordeel, dreigt, gansch niet meer aanzien, wanneer hij aan de korte pruiken , en de zo ligt' hangende mantels der Predikanten denkt. Hij heeft wijlen den ouden * * *, met zijnen grijzen baard en het kalotje, en den zo ernftigen * * met zijn lang fteil hair gekend, en, zegt hij, wisten de jonge Heertjes dat geen nu maar, wat die vergeeten hebben. —r~ Spreek me tog daar  DE MAN DER VOORIGE EEUW. daar niet van, zal hij u, op een anderen tijd, antwoorden, wanneer men hem een goeden Leermeester onder het oog brengt, welke met zijne leerlingen als een vader omgaat, ik heb immers ook het mijne gedaan, maar zo zot ftudeerden wij niet i toen moest men, alle morgen, ontzaggelijk veel fpreuken en naamwoorden opzeggen, en, wanneer 'er maar iets aan haperde, dan zwaaiden 'er klappen, en vielen 'er de ruimte van flagen. Toen gingen andere lieden in de fchool, Kaereis, wat ben je me groot! met baarden, die volwasfen waren. Ja, ik wil ü nog mijn GriekSch en Hebreeuwsch Onze Vader bidden; maar komt 'er nu eens om! En hoe leerd men thans alles ? Gij ziet het immers aan uwe eige Zoonen : die jongens fnappen van de Natuur en haare werkingen, als of zij het gras zelfs hoorden groeïjen, en van het Pranfche, Engelfcbe, ja van alle Hoven ,- als of zij 'er aan waren opgebragt, en dagelijks met den Vorst gegeeten hadden. Maar, nog niet lang geleeden, moesten ze mij de Medifche Koningen , Zo als zij op elkander volgen, noemen ; ja, toen ftondcn ze mét hunnen mond vol tanden; en ik, ik zou u niet alleen de Medifche, maar ook de Asfijrifche Koningen, tot één toe kunnen opnoemen. Sedert dien tijd , dat de Nieuwe Pfahn- beripning is ingevoerd, wil • hij niet meer in de Kerk komen \ mijn Vader en Grootvader, zegt hij, zijn met die oude afgekeurde Pfalmen zalig ge-  28 DE MAN D E II geworden, en ik, ik durve het 'er ook op waa- gen. Wat zou hij ook in de Kerk doen? Hij heeft Jan Arendts en Roel»/ Pieterfe in zijn huis, wel oude, maar bij uitftek ftigtelijke boeken. —— De verbeterde fchikking omtrent de Armen is gansch niet naar zijn' fmaak; want dat de beedelaars niet meer, van huis tot huis, hun onderhoud zouden moogen zoeken, is volftrekt ftrijdig met Gods woord. ~—- Voprdezen. was alles fraajer, beter koop, volkomcner en grooterj zelfs ongeregeldheden betwist hij onzen tijden, uit liefde tot het oude,, behoudende die, eeniglijk, voor de zijne. In mijn tijd, ja ik moet 'er niet aan denken, vaard hij voort, kwamen de jonge lieden, weeklijks, eens bij malkander; toen wierdt 'er meer wijn gedronken, dan nu water, en meq danste cn fpeelde den ganfehen nacht door, maar thans, 't is of 'er geen leeven in zit. Dat galg en rad omver gevallen zijn, levert hem een bewijs uit van de verwaarloosde Juititie ; want hem ftaat nog lecvendig voor, dat 'er eens twee, drie, vier, tot vijf Schelmen toe, te gelijk opgehangen, en bijna even zo veel de kop afgeflagen zijn, hemel! toen was 't een andere tijd, heer! toen was 'er nog wat te zien. : Verhaal hem van den te-» genwoordigen oorlog , hoe bloedig en verwoed kindcrfpcl! zal hij u in de reden vallen. In het jaar 36. vogten ze heel anders aan den Rhijn. De oude griffioen - koppen aan de armen van zijn leuniloel, en de uitgewerkte ftij,  VOORI GE EEUW» 29 ftijlen aan zijne bedftede 'bewijzen duidelijk.., dat onze tijden Zo vindrijk nier meer zijn.-"—r Hij ergert zig geweldig, wanneer hij thans hoort mUficeeren; want nu krast elk een, wat hij wil; anders fpeeldé hij ook op de Cijter en fluit doux, en in den Nagtegaal en de Negen ZatiggodinnenfasmYiög veele van zijne lijfftukjens. Noera hem geen' goeden Dichter; de eerwaardige naam van zulk een mogt maar worden bezoedeld; hij zal van zijnen Roodenburg voort het fïof „af blaazen, en met zijn' ouden Heldendichter u bewijzen,, darde dichtader geheel is opgedroogd. —.—. Nu de oude DoBor * * - * dood is, zo bidt hij God pta eene fpocdige ontbinding; want hij wil, gelijk hij zegt , niet in de handen van jonge weetnieten vallen, die eerst het Kerkhof moeten mesten, vóór dat ze iets weeten. „ Zijn oude „ Doctor vroeg niet eerst lang, hoe.? waar en „ wanneer? laat mij de tong eens zien; hoe naar. „ het met den afgang; of hebt gij hier, of daar „ ook pijn ? maar hadt, in zijn memorieboek, ,; drie onderfcheide vakken; die lagen,vol ge„ drukte Recepten; hij trok 'er flegts één uit, „ en dit konde hij blindelings vinden; danpur;, geerde men wel eens , maar hiermee was „ 't gedaan, en. men was fris, en voort her- ^ fteld." Waag het tog niet , hem uwen huifelijken nood te klaagen: hij zal, in plaats van 'er u uit te helpen , tegen de weelde en overdaad uitvaaren, en u boos maaken. „ Zijn „ voor-  30 DE MAN DER VOOR'ÏGE EEÜW. „ voorzaat, Heer ! vóór vijftig jaaren ,< hadt „ maar een Traétement van 300 . gulden., ja, „ en egter; verzamelde hij een moojen Huiver: „ maar deze .en geene dingen droeg hij zeker „ niet; flegts'een paar dikke fchoeften met en„ kei riemen, en een paar boere wanten, wan„ neer het ■ winter was. Wat zal 'er nu tog van de waereld worden? Neen* ik „ kan u niet helpen, hoe gaarne ik het ook „ wilde doen." ——■ Dat de kragten der Natuure ook zijn verminderd, zal hij ,,met alle drift verdedigen. ,, Mijn Heer"! (dus is zijn woord, roepende een ouden man tot getuige, dewelke flegts zijn dagelijkfche vriend en gast is, om dat die, even. als hij, tegen .de laatere tijden uitvaart,) „ wanneer ik nog aan de hette „ van het jaar * * *■ denk; toen zouden de „ jonge Heertjes van den hedendaagfehen Da., turn gedroogd zijn en gebraaden: en dan weer „ aan de vinnige koude van * * * tot *• * *, „ ja, en toen droeg men geene pelsrokken, en „ geene zulke dikke moffen voor den buik." Vrugten, dieren , menfchen, alles heeft zijne volkomenheid en fchoonheid verboren, en op zijn hoogst moet, binnen twintig jaaren, naar zijn zeggen, het eind der waereld komen, want de aardbol is alreeds geheel van plaats veranderd. O 7  : fff v O fgTr DE ' 1 O N T W E R P M A A K E R» -iw^njBÉiEttJtWite natj-oisam léw 't ebied van den Ontixerpmaaker bepaalt zig niet bij'tenkel mogelijke, het flxektzig, zomtijds, ook wel daar buiten. Wanneer iemand van. een doordringenden geest , en met bijna overtollige goederen voorzien, gewigtige zaken bij de hand neemt; dan is hij een fieraad van zijn Vaderland, en doet ook zelf den uitlander met naijver,van hem gewagen: ontbreekt hem flegts het laatit,e; dan doet hij wél, wanneer hij zig, met alle omzigtige fchreden, tot een voornaam Perfoon begeeft; maar heeft hij dit alleen, of wel noch *i één japen 'tander, en wil hij, echter, geftadig proeve;? neemen, of het niet mogelijk zij, zijn. einde te bereiken; dan'zal hij na een dwaallicht tasten, e:? 'erdoor in de floot vallen; na eene kapél jaagen, en 'er den hoed door verliezen; of, om duidelijk te fpreeken, zijn geld, en ook wel zijn verdund verprojc&eeren: en dit zo zijnde, zal, weldra, Oostïnat'ek'zijn voorland wezen. Komt ons, daarom, een man, in een armhartig en bemorst gewaad, met een duider en fomber gelaat tegen; dan is, ondèr alle gisfingen, die wij van zijn perzoon kunnen maaken, deze, dat-hij een OiHvjerpmaaker zij , ééne der waarfchijnlijkde. En reizen wij voorbij eene ftad, en zien daar  32 DE ONTWERPMAAKER. daar half ten einde gegraaven vaarten, of wel half uitgemaalen polders4, en onvoltooide dijken, enz. dan is 't befluit, dat 'er in zulke ftad één of wel meerderen van de befchreeven mannen Woone, regtmaatig, vóór dat nog het getuigenis van den voerman, daarbij kome: zij hebben ze begonnen, maar konden ze niet voltoojen. 'De Ontvjerpmaaker ziet, overal, een vaste en ©nuitfpreekelijke winst, en in 't geheel geen' zwaarigheden. Hij vindt potaarde, en aanftonds denkt hij aan een Porcelleinfabriek, of wil eene Tegelbakkerij aanleggen, alhoewel 'er tien mijlen in den omtrek dier plaatze geen turf of hout te vinden is; hij meent in de beek, agter zijn' tuin loopende , Goudfteen te hebben gevonden, en zoekt 'er , eerstdaags, fijn goud uit te haaien; hij wil voor de vrije Jagt eenige honderden meer geeven, om dat hij, 't welk nog niemand vóór hem zag, pok Rhcën in het bosch gevonden, en zelfs gezien hcefr, hoewel het niet dan de Ezels van den Molenaar daarömfireeks waren. Op den berg bij * * * heeft hij, het geen gij niet wel kunt gelooven, eene ijzermijn ontdekt; gaa nu eens na, welk eene winst? en zal 'er, daarom, morgen, al laaten graaven. Dat 'er in de Leyjï eenen te * * * geen' Koper zij, dat 'is, behoudens de agting voor den Opper - bergraad, mede eene gril. Hij is ook, heimelijk, al bij den Vorst des lands geweest, en heeft grond om te hoo- pciu  DE ONTWERPMAAKER. 33 pen, dat O ja! hij zal nog menige proef neemen, en nog dezen en geenen de oogen opklaaren, zoo God hem maar leeven en gezondheid fchenkt. Hebt gij zijne verwerij al gezien? en zijne falpetermaakerij ook nog niet? maar wat zegt gij dan van zijne marmerzagerij'? Eerst zal hij u flegts in zijne * * * Plantagien brengen, waar door hij dien verwaanden fnoefhaan, .... weldra perk en paaien itellen zal. Te * * * zullen ze ook, binnen kort, nieuw op ftaan kijken. Met den Aluin ? ja, men had hem toen maar niet moeten iïooren; hij hadt duizende kunnen winnen, maar nijd en afgunst deeden 't al in duigen vallen. Wagt u, wanneer gij bij hem gaat, dat gij niet van den damp der kooien flikt; of over Retorten, fmeltkroezen, potten en pannen valt; of daar iets voor kleinigheden houdt; want elk toegeneepen en toegevouwen papiertje is 'er van groot belang; bevat of zaad, dat hij met zeer veel moeite heeft gekreegen, of korrels, welke — raad eens waarvan daan? of 'téén of ander gefteente, — gij moet de proef'er nog mede van afwagten. —— Vallen de proeven van den onbezonnen Ontvoerpfmeecler, gelijk gemeenlijk gaat, niet wél uit; dan verleidt hem de vrees voor fchimp en fpotternij tot bedriegerijen, waarvan hij zelf het nadeel lijdt, en welke de fpotredenen aan alle zijden vermeerderen. Hij zal, om de eere zijner opgeregte Fabriek op te houden, buitenlandfche ftoffeu duur in-, en ze onder den C naam  34 DE ONTWBRPMAAKER. naam van zelf gereede Manufactuuren, goedkoop verkoopen. Hij zal uit Engeland, Frankrijk, * * * laaten komen, en zijnen Vrienden 'er Prefenten van geeven, met bijvoeging, dat hij eindelijk zoo gelukkig is, van eene proef zijner * * * te kunnen toonen. Die Ziekte is meestal ongeneesbaar. „ Dat „ zult ge mij uit 't hoofd niet praaten; gij ver„ ftaat het u niet; wanneer ik nu 't bewijs van „ mogelijkheid in handen hebbe! het zal en moet „ wél lukken"! — of voorgelegde berekeningen in D. Bechers manier, alwaar het Facit fchier de fom tot den aankoop van een Koningrijk uitwijst, dit zijn de beste gronden, waarmede hij alle uwe zwarigheden al fpoedig opruimt, en alle uwe pogingen, tot zijne geneezing, -verijdelt. Dan, zo gij eenen Man in een foort van razernij , driftig hoort raaskallen. „ Het is! een „ fteen, maar ook geen fteen; ofichoon hij M wegens de gelijkheid zo zou mogen genoemd „ worden; het is een vuur, en heeft nogtans „ geen vuursgedaante of natuur, en egter is het vuur; het is ook aarde, en nogtans „ heeft het de natuur en gedaante van aarde niet; enz. enz." of hoort gij, hoe hij't fpoor bijfter, u al verder zijne verrukking en zijne gedagten wil mededeelen. „ Vreeswvk zegt: „ onze fteen is een water; ó gij water in de get) ftake van een zuur , dat de Elementen „ fteedj  D £ ONTWERPMAAKER. 35 „ fleeds onderhoud! ö gij allerbeste natuur, „ dat gij de natuur noch poogt te boven te „ gaan"! wanneer gij dit hoort, en nog veel dergelijke praat meer, van Am Adelaar, van den fteen vegetabilis, animalis, mineralis, van den groenen Leeuw, enz. neem zonder uitftel dan de vlugt; want weet, 't is een vermetele dwaas» vol van de zotfte ontwerpen, gij mogt hem anders nog eenige honderden tot een eerstvolgendProces moeten fchieten. Ca ri  5tf D E BELEEZENE. ^Il^usfchen vrolijk te zijn en zig vol te zuipen is een groot onderfcheid, even als tusfchen het opraapen van ooft en in het (lijk te wroeten. Een geblanket aapen - bakkes wordt, door *t bedrog, nog altoos haatelijker. En wat een Heer in een groot pragtig huis doet, dat mag zijn Buurman, de fchoenmaaker, niet voort navolgen. In den Boekwinkel te * * * vond ik veele pakken gereed; zij moesten na * * *, waarheen, gelijk de boekverkooper mij verzekerde, jaarlijks, eene groote partij gezonden wierdt. Het ligt twee mijlen van de Hoofdftad, heeft eene fraaije kerk, en de koophandel wordt 'er tamelijk fterk gedreeven. Alles kwam even van de pers, meestal heerlijk goed. Ik las: De verliefde Student; De bereisde Kamenier; Hifiorie van Juffer Tarwick, of de nooit getrouwde en gekwelde, uit het Engelscb ; Iets vrolijks voor den vrolijken, en iets droevigs voor den droevigen ; Mijne Gedichten, niet vignetten; De Bedroefde, en nogtans Beminde; Genoeg voor de Leezeresfen van /maak, eer/ie deel; nieuwe bevindelijke Reizen door het Land der verliefden, met Plaaten; Zoude *er wel een Duivel wezen"? Een Verhaal; Daar is *èr één  DE BELEEZENE. 37 één geweest, met het Tegenverbaal. En zo las ik nog eene geheele bladzijde voluit, alles even geestig en gewigtig, volgens den Titel, zo dat men zig van den inhoud dezer boeken, ongemeen veel, kon belooven. Ik was zeer begeerig, de leezers van deze werkjes te leeren kennen; en hoorde, dat het een jong Candidaat was, onlangs eerst van de Academie t' huis gekomen; een jong Doctor , die zig voor weinig tijds daar hadt nêergezet; de Dochter van den Domine, hoewel gemelde jonge Heeren haar dit leesvermaak in 't geheim moesten verfchaffen; gemerkt de Domine — men weet wel, hoe oude lieden beftaan; de leesgraage Freule * * * en haar Kamenier; Hendrik de knecht op het kafteel; de Voorleezers vrouw, en de Molenaar, een zeer beleezen Man. Doch in de ftad leest men anders, dan in kleine fteden, en op Dorpen. Een zekere Koopmans - vrouw weet de waereld oogfchijnlijk te overtuigen, dat ze een beleezene vrouw is; zij plaatst de nette kleine Franfche bandjes, bevallig gefchakeerd met haaren breij - zak en haar naaijkusfen, zo gelukkig voor de fchuifraam, dat men, door de heldere ipiegel - glazen , de naamen Agathon, Amar> i s, Pamela, enz. heel duidelijk kan lee- zen. ,, In mijn huis wordt fterk geleezen" ; zegt een Man, welken ik, om zijn huislijk welzijn , van harte wenschte, dat minder las, en wat beter reekende; „ ö daar leeze ik, daar C 3 leest  38 DE BELEEZENE. leest mijne vrouw, en mijne dochters leezen, elk om het zeerst, en wat haar fmaakt. Henriet» ta, de jongde, is volkomen voor de geestrijke Heercn, gelijk ik ze pleege te noemen; bij haar moet alles warm en vol vuur zijn; ik beluister haar menigmaal; dan peroreert zij, in het Tuinhuis , over verfcheide doffen, juist zo, als in het boek daat. Tegenfpreeken mag ik haar niet, anders is het voort: ,, gij verdaat het niet, gij voelt, „ gij hoort en ziet het niet." Maar onlangs wierd ik wezenlijk boos; toen wilde zij ons uit een taamelijk dik boek demonplreeren, hoe onze neuzen, ons voorhoofd, onze mond en ooren moesten daan, zoo wij verdand en oordeel wilden hebben; en hoe de grootde booswicht, bij nader opmerking, bleek naar't beeld van God gefchapen te zijn; fchoon zij in zijne trekken toch wêer alles kwaads duidelijk leezen kon. Charlotta, de oudde, daarentegen leest eeniglijk in boeken van het kleinde foort, en fchud en lacht zig half dood; Mijne Vrouw blijft bij het oude; ik heb haar ook eene groote menigte geestelijke boe-» ken gekogt. En ik voor mij lees gaarne zulke boeken , die ons de waereld leeren kennen; ik heb, van jongs af, altijd lust en trek gehadt tot reizen." „ ö Mijn Heer, hoor ik een ander' zeggen, dat is een kostelijk boek, het welk gij mij gezonden hebt! Maar weet mijn Heer wel, wie 'er mij best in aandaat? Die Oude * * *, dat \% een Kaerel met een baard! hoe hij zig, daar, te-  DE BELEEZENE. 39 tegen * * * in portuur zet; en dan, hoe hij op het paard zit! Slap moet men zig iachgcn. Zomtijds vond ik den fchrijver wel wat ftroef en droog; maar die pasfagies floeg ik over." ,, Wat wilt gij hebben? daar hebt gij de fieutels, floor mij maar niet in 't leezen ! Eeten ? doet, wat gij wilt, ik moet eerst uitleezen! Wie? hij kan morgen weerom komen; of dan de man ook niet leest ? Nu nog maar tot den tienden brief, eer kome ik niet, al hing 'er ook het leeven van af." ö! Roept een ander, hebt gij hem dan al geleezen — dien met de lamme hand ? met de ijzeren wilt gij zeggen ? Nu, dat kan wezen: ook den Don Quichot? Daar haalt evenwel niets bij V Lijden van den jongen Werd er. Nu willen ze insgelijks Hans van Saxen uitgeeven. Maak tog, dat ik hem fpoedig krijge: Leezen dat gaat bij mij noch boven eeten en drinken. — Dat begrijpe ik niet, wat wil hij 'er mêe zeggen? nog eens! Het blijft voor mij nog even duister, nog eens van vooren af! Onder alle de dwaaze Leezers is deze noch de beste : hem wenfche ik, van harte, een tweeden Apostel P h i l i p p u $. * * * C 4 di  4o D E KENNER. man, die alles wil verdaan, die eon even zo groot kunstenaar, als geleerde, en beöordeelaar van beiden is; die talenten en verftanden overal toetfen, en in één' opflag van het oog alles overzien wil, fpeelt, altijd, een belachgelijke rol. Is hij daarbij infehikkeiijk, en bezit hij een goed hart; is hij dus meer een aanbidder, dan onbevoegde vitter; dan noemd men hem flegts zwak; men fchenkt hem zijn medelijden, en men fchud het hoofd. Maar oordeelt hij, als de fchoenmaaker van Apelles, of beflist hij, als Midas; dan klopt men hem op den vinger, als geenen, en wenscht hem, wat dezen wedervoer. ■ De kamer verraadt u al voort dien Man. Hier is geen ftoel, om te gaan zitten; alles is bezet met Folianten en Quartijnen , die ieder oogenblik dreigen neer te vallen: elk boek heeft zijne beftudeerde legging en (land, open, half open, toegeflooten, liggend, ftaandc, zo maar heen gefmeeten, dat het te bejammeren is. Lees, en betoon eerbied. C. Plin. Sec. hist. mundi; antiqu. palaeogr. D a c t ij l. HeRCUL. Hier vind gij opgerolde Plaaten en Landkaarten ; daar oude Penningen en Modellen; hier ftukken en brokken van Standbeelden; daar Ho-  DE KENNER. 41 Horens en Schulpen, Traeparaten, Slangevelien, kunstige Dolken, Mutfen en Pantoffels, Vaazen, Urnen, Doodshoofden, enz. Op de tafel een mengelmoes van half gefcheurde Brieven , Glohen, Verrekijkers, Lugtpompen en Mier ofcopen : en rondom heen Spreekkorens, Brandfpiegels, en een partij mathematifche Infirumen- ten. Hij zal, weldra, 't Gebied der weeten- fchappen met u doorloopen, u zijne aanmerkingen mêedeelen, en onbekende Schrijvers het masker afrukken; ,, maar onder de Roos wil hij het ge„ zegd hebben; want het is hem onder het zegel „ van geheimhouding en ftilzwijgendheid. . . ."— Uit zijnen mond hoort gij den nieuwiten Cours der woorden, coftumen, fchetzen, carricatur, fmeltingen (nuancien), volksliederen, enz. enz. Hij is de partij van * * * ten fterkfte toegedaan, en beweerd ftout, dat 'er geen grijn gezond verftands of ftnaak bij de anders - denkenden kan gevonden worden. Hij heeft zekere brieven, dat de Heer van * * * zijnen * * * nog niet heeft uitgegeeven, en een ander zijne * * * niet vervolgen zal. Daar dit zijn zo geliefd ftelzel is, zo zou hij het vervolg daarvan wel ondernomen hebben, zo dringender bezigheden hem niet belet hadden, maar wat hij nog doen zal, moet de tijd leeren. — In die maand, op dien dag, en dat uur, heeft de Rechtsgeleerde Faculteit haaren grootften Man verlooren; en op een anderen dag en uur eener andere maand, overleedt het diepst doordringende Cs Ver-  42 DE KENNER, Vernuft, dat grootft e fieraad der Godgeleerdheid; beide waren zijne boezemvrienden, en hadden altoos met hem gecorrespondeerd. Van * * is het de grootfle ondankbaarheid, dat die hem, in de voorreden, niet heeft genoemd, daar zijne Bibliotheek, nogtans, voor hem ten allen dagen open ftond, en hij 'er een goed gebruik van hadt gemaakt. Hij zal u vraagen, of gij hem niet zeggen kunt, wie tog de fchrijver zij van het fchoon Traftaatje over deKouzebanden der Ouden"*, daar legt hem veel aan gelegen, wijl zijne gedagten, voor lang, over dit onderwerp liepen, die hij ook, zo draa hij ze heeft afgewerkt, der geleerde waereld hoopt mée te deelen. Dan volgen nog veele andere dingen, waar onder deze de voornaamfte zijn. „ Het Genootfchap te Batavia heeft hem, onlangs, tot een honorair Lid aangenomen; maar hij weet wel, waarom. Zeker kolt het hem een paar van zijne beste en zeldzaamfte medailjen. Van de Bijdragen van * * * hadt hij eene gantsch andere verwagting. Hij heeft daar niets in gevonden, wat niet vóór hem, door dezen en geenen, wel duizendmaal beter gezegd was.— De Heer * * * komt veel te laat met zijn werk voor den dag; hij weet niet, waar iemand thans al over denkt en fchrijft; — van de Botanie heeft die Heer gansch geene kennis; en de maandeiijkfche nieuwspapieren, met zijne ontvangene brieven, ftrooken juist met zijne daarover gevormde denkbeelden. Het  DE KENNER, 43 Het Kabinet van Zeldzaamheden te * * * is jammerhartig; men vind niet eens onder de Lepidopteri den papilio pleb: rnr: Pirethoas Lin: en onder de Testacea ontbreekt Lepas Diadema. Heer * * *? neen, deszelfs fchat van oude penningen wil niet veel zeggen: die heeft, op zijn hoogst, een eenig zeer zeldzaam ftuk, het welk hij hem, eertijds, tot een prefent hadt toegezonden, en dat hij, onfeilbaar zeker, voor een Obulus houdt; maar anders bezit hij weinig of gansch geene kennis, nopens de echtheid der oude Penningen, gemerkt hij zig nog, onlangs, eenen nagemaakten, voor een echten penning van Keizer Otto, tegen den prijs van ... Ducaaten, in de hand liet floppen. — Hadt Albert Durer \Coloriet flegts kunnen uitvinden, maar zijne fchaduwen waren te fterk: waarheid fteekt genoeg in deszelfs fchik derftukken uit. Holbein? neen! die is ook al de man niet! evenwel hij heeft een Ecce homo van hem gezien, 't welk hem ter eere ftrekt. M1chaël Angelo verzoent zig, door zijn fijn penfeel, weer met den Kenner, wanneer hij dien, te vooren, door beledigingen van het gevoeglijke heeft boos gemaakt. In Correggio kan hij, onmogelijk, dat verwonderlijk fchoone vinden, Bocherini is origineel, en diepdenkend, Cammel? ja die, die betoverende Componist voor de vrouwen! behalven dat men ook nïü ontkennen kan, dat zijn gezang allerinneemendst is. En zo zult gij hem nog duizend andere dingen, wek  44 KENNER. ke hij niet verftaat, hooren beoordeelen. Nu zal hij u een Kabinetftuk toonen, welk hij alleen 't geluk heeft, in ons Land te bezitten; het is de Mediceefche fenus in het klein, van één' der oudfte en beste boetfeerders. „ Zie hier de Gratiën verëenigd; de befchaamde liefde in de oogen, 't wellustige in den neus, en 't kleine groefje boven den mond, en dan weer het zagtvallende der Armen, waarmede zij de borsten bedekt, de brandende borst zelve. Dit kunt en moet gij, aanftonds, in haar zien, dat ze bemind wil zijn; maar befpeurt gij ook niet tevens, dat haar geen geile fchaamtelooze boef zou durven naderen? Ik weet gewis, dan zoude züg deez' ronde arm opheffen; de ("pieren, die thans onder het vleesch {luimeren, zouden zwellen; het eenigzins op zijde hangend hoofd zou zig in toorn en woede opregten; en de vuilik wierd van haar weggeftooten." Gij zult zo goed wel zijn, en alles met hem zien ? want zulke menfchen pleegen, allerwegen, ongemeen veel te zien, waar anderen in het geheel niets zien. Kunstverkoopers en prentkramers zien hem gaarne komen, en vinden 'er hunne rekening bij; want hij is gansch niet karig, koopende best en flecht met gereede penningen. Zijne kennis en kooplust is den bedriegers, tot hun voordeel, wijd en zijd bekend. Allerlei Porcelein, al is 't geborften, en een ftuk daar uit, zoo 't maar een teken draagt van  D F KENNER. 45 van eenige oudheid; of anders maar China en Japan genoemd, en terftond is 't zijne gading: 'c flegts op prijs gefield, en 't is al verkogt. Hoe veel daarvoor? vraagt hij den verkooper, en ziet! de koop is geflooten. Zal 'er een boek uitkomen, en bij infchrijving worden gedrukt ; hij zal één van de eerften zijn, die 'er op intekent, en zijnen boekfchat flerk vermeerderen. Wilt gij gaan reizen; dan zal hij u brieven van recommandatie medegeeven aan mannen, die hij zelf niet kent. Zijt gij jong en vremd; zijn huis Haat voor u open: zijne vleijers zullen u, ten zijnen koste, dienen; want gij zijt hem, gelijk hij zegt, van hooger hand fterk aangepreezen. In de Remedie gaat hij vooraan zitten: zijne ontijdige toejuiching, met handgeklap verzeld, brengt menigmaal de beste Afteurs en Adrices geheel van hun ftel: hij ftelt 'er eene ongemeene eere in , op een vertrouwde wijze met hen om te gaan, al waren ze ook het olijkfte fchuim van de ftad; zijn moed zwelt, als hij de decoratien van het Tooneel mag ordineeren ; hij eert Hechts fmaak, en fchat verdienften, met hen geld te verfchieten, en voor hen borg te blijven. ö Lach tog! lach tog, Heeren! die daar voor Graaf fpeelt kwijt zich meeiterlijk van zijn rol. Ha! ha! ha! zou ik 'er al zo lief uitzien.  4* D E BEREISDE ZOT. 't l[s niet wel mogelijk, gereisd te hebben, en van zijne gedaane reizen niet te fpreeken: en, wie iemand daarom, om dat hij, nu en dan, van zijne reizen fpreekt, voor een ftoffer houdt, die toont daar door, dat hij met nijd is ingenomen. Maar, wanneer een jonge Melkmuil zo geheel uitlander is geworden, dat hij, naa eene anderhalf jaarige reis, noch de menfchen, noch de zeden zijns Vaderlands meer kennen, noch het zelve in 't een of ander voorrecht 't minfte wil toeftaan, dan is hij een onverdraagelijke Zot.—• De befpottelijkfte Moden a la * * ne, die te Parijs, of elders, zelfs maar drie weeken ftand zullen houden, neemt hij, als 't kragtigfte bewijs van zijne reizen, nog versch en warm van den kleermaaker mede, om nu allen ftraatjongens zijner vaderlijke ftad een bekijkenswaardig fchouwfpel te verfchaffen. Zijn trouwen knecht heeft hij, voorlang, al afgedankt, en, in plaats van dezen, een verloopen Gasconjer in zijn' dienst genomen. Deze Vent {teelt als een raaf, maar hij doet het, gelijk zijn Heer zegt, met eene bonne gr ace, en maakt de laarzen, als een fpiegel zo blinkend fchoon. Niet zelden noemt hij alles met vremde naamen, en veröntfchuldigt zig, dat hij  DE BEREISDE ZOT. 47 hij den neder duitfcben naam thans niet meer weete , of dat de nederduitfche uitdrukking veel te lomp zij, dan dat men ze gebruiken mogt. „ Cest un tres grand vivier, of, hoe noemd men *t hier te land ook ? — in de Venta voor de Ciudad — maar zagt, zagt, ik dagt waarlijk, dat ik nog in Spanje was: kan ik dien boom nog zijnen juisten naam wel geeven ? in Frankrijk noemen wij hem Saule; de Italiaan zegt Salice, en de Spanjaard Sanze, een Wilgeboom ? — pardonnez Madame c'est une cravate: — een arme Duivel / o hoe in 't Nederduitsch ? il ronge fa litiere, zegt de Franscbman, en in 't Italiaanse^ heet het, puntella Vuscïo colla granata." Komt hem één zijner maagfehap tegen, welke zig over zijnen welftand verheugt; dan ftaac hij lang in twijfel, of hij hem nog wel kenne; of verzekert, dat hij te Parijs, of in Londen een' vriend heeft gehad, die hem volkomen geleek, en voor welken hij hem, allereerst hadt aangezien. Tien fchreden van zijns vaders huis weet hij den weg niet meer te vinden , en vraagt, in welke (traat hij zij, en welken weg hij moe te gaan, om op de markt te komen. Hij eet zeer ongeregeld; legt met beide armen op de tafel; en heeft reeds lang gedaan, terwijl de Gastheer met voorfnijden nog onledig is; trommelt alsdan met zijne handen, of fluit, of reikt een ander voor hem (taande tafel-gerecht over, met bijvoeging dat hij dit zeer uit-  48 DE BEREISDE ZOT. uitlandsch vindt. Hij laakt de fpijzen en den wijn ; wenscht nog eenmaal, bceuf a la mode te eeten, zo als hij het in zekere auberge te Bourdeaux gevonden heeft; verzekert, hij hebbe den Cuifmïer nooit beter gevonden, dan bij den Marquis * * *, bij welken hij eens hadt gefpijst; 't gelé is regt goed, en flegts een eenige reis at hij het bij Seigneur * * * noch fmaakelijker, maar die Heer hadt ook heel fuperbe glacietres. Hij is de witte wijn geheel ontwend , en vraagt, of Monfieur ook niet oeil de Perdrixin zijn kelder hebbe? Moezclwijn? foeij, die zij een vrai vin a deux oreilles; de beste Spaanfcbe wijn valt rondom Valdepennas. Hemel J hij heeft hem wel honderd maal gedronken. Heeft iemand van de gasten door een hem bekend land gereisd; dan doet hij duizende onnutte vraagen, of hij niet dezen en geenen ook daar gekend , dit uitfteekend, en dat fingulier gevonden hebbe; bootst de landtaal der menfchen na; doet het, dikwijls, met volle kaaken, en rekt 'er het gefprek zo lang mede, als maar mogelijk is. Noem hem , wat gij ook wilt ; hij heeft het, egter, veel beter in de Tuillerien, of te Verfailles, of te Venetië, enz. gezien. Uwe diamanten zijn fraaij, Madame; maar eens hadt ik een tete h tete met de Markgravin * * *, toen moest ik, ma foi.' de oogen van haar zo fchitte- rendCoulan tcrftond afhouden. Wat hij ziet, of hoort, of ruikt, of proeft en voelt, brengt hem  DE BEREISDE ZOT. 6& hem zijne reishiftorieh te binnen. Bij het zien der kanten van Mademoifelle * * *, valt hem in, dat hij eens eene jolie femme na de Opera buffa geleidde , en zo lomp was, van haare Engageantes te fcheuren; mais heureufement! want dat gaf hem gelegenheid, haar 's anderen daags bij de Toilette te verrasfen. Hij gaat in het gezelfchap rond, toont dezen een Souvenir, en geenen een Parijscb etui; hier fprcekt hij van het Park, en daar van Sansfouci: hij is wel in geen van beiden geweest; maar nogtans weet hij 'er eert heet breedvoerig verflag van te doen. Dat men niet zonder gevaaren reize, heeft hij mede ondervonden: en gij kunt, tot verveelens toe, van hem hoofeü, hoe hij in Braband op de Diligence kwestie kreeg; met een' Mousquetair geduelleerd; zig wel tienmaal uit de handen der Bdnditen gered; dan ook, en hij ftaat 'er voor in, dat het niemand van het gezelfchap zal nadoen, met handen en voeten over de Alpen geklouterd, en par bleu! op zijn agterfte gezeeten, van boven na beneden geglijd hebbe. Hij heeft klokken gemeeten, trappen geteld, enProcesfien gezien: dog na beroemde Kunstkabinetten, Schilderijkamcrs, Bibliotheek en, den fijnen fmaak in de Muziek, of den bloei der Fabrieken in dit öf dat Land, vraagt gij hem te Vergeefs; want zulke menfchen fchijnen alleen , als alle ambachtsgezellen, op hun metier te reizen. D DE  50 D E B R E T E U R. D e Bréteur is de belachgelijkfte Gekskap, die in een ruwe en trotfe houding eere fielt; op zijne lighaams-fterkte pocht, of het gevaar trotfeert; geene wetten erkennen, maar't handen vuist-recht eigenzinnig verdedigen wil. Fierheid is ook de grondilag dezer dwaasheid, maar welke flegts, door eenige toevallige omftandigheden, en in een tijd, wanneer 'er nog geene vaste en gezette denkbeelden van waare eere en fchande in de ziel zijn, deze bcfpottelijke rigting nam. Geen wonder derhalve, wanneer wij van den uit eigeliefde zcdigcn jongeling weldra, onder den ruwen hoop, waar onder hij nu is, Breteur-ftreeken hooren, of van eenen voormaaligen vegter zien, dat hij een ftreng oordeelaar zijner oude zotternijen is. Gelijk hij voor geen fpooken bang zijn zal, die 'er, nimmer, van hoorde vertellen; zo zoude 'er, mogelijk, ook geen Breteur gevonden worden, indien niet de uitzinnigheid door overlevering wierdt voortgeplant. Voor onmondig moest de Vader worden verklaard, die in het bijzijn zijner kinderen, zonder bedenking, verhaak, hoe hij geflagen, gevogten en geftoken, en glazen ingeflagen hebbe; en den Onderwijzer of leer- mecs-  DE BRETEÜR» 51 meester, die, om den Kweekeling genoegen te gëeven , Van zijne bijgewoonde plaifier - parteitjes geftadig fpreekt, dien wenfche ik de ftraf van den Guliker Schoolmeester. Want onder deze uitfteekende voorbeelden zal de Fielt» op fchool, reeds fchandelijke daaden pleegen; het hoedje fpijtig op het hoofd houden in ftede van te groeten, en hem dagelijks een vluggere gedaante gceven; met anderen op ftraat gaan zwieren, en weinigen ongemoeid laaten; met dezen en geenen gefchil zoeken, en ook wel een plukhairtje leggen, -—«*■ Zijne voorbereiding tot de hoogefchool zijn zotternijen en drinkliederen, welke hij, om het geheugen te gemoet te komen, in allen gevalle, in een Memorieboek opfchrijft. Hier, aan deze* plaats, alwaar hij wijsheid leeren moest, wordt elk, die los en onbehouwen fpreekt, en op bevogten vrijheid ftoft, zijn vriend; van hem en anderen van 't zelfde flag, hoort en beftudeerc hij, greetig, de kunstwoorden van het kabaal, en vermeerdert, onder hunne toeleiding, zijn liedeboek. Hem word gezegd, dat zijn degen, welken hij medebragt, veel te klein is, om ftoute en dappere daaden uit te voeren; en ziet! het eerfte geld wordt terftond befteed aan -eenen anderen, zo kloek en zwaar, dat zijne zwakke hand dien nauwlijks tillen kan. Men leerd hen mede kennen die doorlugtigè helden, even zo beroemd doot hunne onbezonnen- als losbandigheid; naar welken hij zig vormen ^ en, zo dra ttltrgö* D a lijk»  5^ DE B R E T E U R, lijk, hunne vriendfchap met een ftijf glas wijiïs koopcn moet. Nu komt de jonge Stu* diofus voor den dag; zijn kleine tronie is onder een grooten Henri quatre hoed verborgen, befchaduwd met een pluim, en eene fiks geftrikte cocarde; aan zijn geraamte hangt de vreeslijk lange degen, en zijne dunne fchinkels fleepen een paar laarzen, die naar een reuzen voet gevormd fchijnen. Arm onbezonnen fchepzel , mogt gij u, op dit pas, in den fpiegel der rede kunnen befchouwen! Hij triumpheert, wanneer de kloekere voor hem uit den weg gaat; wordt nu ftout in beledigingen; woont in wijnhuizen ; beflormt de wagten; • rinkinkt en raast, en tiert en zwiert langs alle ftraaten. Hij geeft het paard de fpooren, rent op een vol galop, en bederft het in den grond; hij flaat honden en katten dood, wanneer hij door de dorpen loopt, en wordt deswegen, dikwijls, van de boeren helder afgerost. Zijne fchuld- eisfehers, die hij, weldra, in menigte heeft, bedriegt hij allerwegen, en is, wanneer hij wordt gedaagd, voort tot een' eed bereid. Met een arrest, en met de gijzclkamer is hij heel wel bekend; daar heeft hij zijnen naam in 't houtwerk ingefneeden, en aan verfcheide ftreepen , door hem aldaar gemaakt , kan men heel duidelijk zien, hoe menigmaal, en hoe lang hij 'er in heeft gezecten. Niets is voor hem gewigtiger, en verfchaft hem meerder werk, dan de  DE BRETEUR. 53 de gefchillen, die onder zijne medemakkers ontftaan: hij is bemiddelaar, en biedt zig aan als een feconde; (telt voor, hoe hij dit of dat niet ongewroken laaten, of met dezen en geenen immermeer omgaan wille, enz. en geeft getuigenis, hoe hij zig braaf gehouden, en zelf gezien hebbe, dat de ander geaarzeld heeft. Wordt hij voor het gepleegde kwaad in zijne beurs geftraft; dan zal hij zig voor een groot Martelaar der vrijheid uitgeeven, en moedigt anderen fterk ter navolginge aan; vcrwcnscht en vervloekt dezulken, die hem wijzer wilden maaken; en zweert op eene laffe wijze, dat hij, ten zijnen tijde, 't hen betaald zal zetten, Zijne kléeren zijn vol van allerleie vlakken; zijn linnen ziet 'er gansch niet fchoon uit; zijne vrienden rekent hij naar de gaten, welke hij met den degen door hunne hoeden heeft geftoken, en ftoft, terwijl hij, dikwijls, borst en arm ontbloot, op wonden , die hij in zo veele Duellen heeft gekreegcn. Met één woord : hij buldert, raast en woedt, tot dat hij of een moordenaar wordt, of met verminkte neus en leden, onweetend, en dikwerf ongezond, eene plaats verlaat , daar hij veel liever onbekend hadt mogen blijven , dan nu een voorwerp van 't gefprek van het Gemeen, en een walg in de oogen der verftandigen te zijn. Ten laatften komt hij in zijn Vaderland terug, alwaar verwijten, hartD 3 zeer  54 D E BRETEUR. zeer en traanen zijner ouderen, en fchande met veragtinge van allen, hem verwagten. > De ratel- en de ruiter - wagt mijner plaatze heb ik, te meermaal, wakkere verweerders van zulke aangemaatigde vrijheden der Studenten gezien. D I  55 D E PRONKER. ie, om «Je fraaje Sexe te behaagen, den meesten en besten tijd zijns leevens, met zig op allerleie wijze op te fchikken, flijt, en, wat de verftandigfte onder dezelven zelfs niet verkiezen , alle oogen wil betoveren, en alle harten innee- men, die is een Gek. De Pronker vormt zig reeds, gelijk alle zotskappen, zeer vroeg. Hij is nog een aankomende jongen , wanneer hij al op linten, fchaaren, fpeldekusfentjes en fniüfterijen , als zegetekens, roemt. Dit klein aardig geborduurde beursje, hoe is hij 'er tog aan gekomen? Hou! men zegt, zo dra, zijne geheimen niet. Maar, hij zal 't u wel eens too- nen; het is iets ongemeens. Eene andere, daar in het groote huis, groet hem ook, altijd, even vriendelijk, en zitt, zo lang zij kan, hem na, wanneer hij na de fchool gaat. Zo dra hij gloed op bloed, en bon op zon kan rijmen, is hij een Dichter, en dan is alles aan Pbilis en Cloë; aan Dapbne, hoe zij..., en aan Silvia, toen zij hem ... — De boef fnapt, fchaamteloos , van witten hals en blanken boezem, van kloofje In de kin en poezelige handen, en krabbelt minnebrieven , welke hij onder den naam van dit of dat bekende Meisje uitftrooir, D 4 uit  56° DE PRONKER. uit den zak haalt, of wel in boeken legt.—— Hij gaat naauwkeurig na, of groen dan blaauiu de lijfkleur zijner vrijfter zij, en of zij hein liever gepoejerd, dan ongepoejerd ziet. Op zijnen kleinen mond is hij ongemeen grootsch, en, wanneer hij eenen fraajen man wil fchilderen, dan weet hij dien juist zo te tekenen, dat hij denzclven volkomen evenaart. Hij befludeert weldra, wat hij tot zijnen ridderlijken ftand van nooden heeft; Flacons en reukdoosjes, welriekende Papiade en Savonetten, Moesjes, Zakfpiegels, en duizende andere kleinigheden. Bij het fri- feeren heeft hij den fpiegel in de hand, beveelende, hoe groot, en hoog, en wijd de bokkels — en of en coeur, dan en cacatou. —r De Moesjes zal hij nu eens aan de flagen van het hoofd, dan weer bij den mond, nu eens op de koon, en dan weer op de kin leggen, en te gelijk flipt onderzoeken, of hem thans gris de lin, of ti&ac, of verd brun, of verd de pomme beter ftaat. Hij laat zig tanden inzetten, wanneer die hem zijn uitgevallen; en kusfentjes vervaardigen, om, zijne borst, als die wat fchraal is, en zijne kuiten, wanneer hij die gelijk een oojevaar heeft, aan te vullen; trekt de hairen van den baard en de wenkbraauwen uit, wen hij gelooft, dat ze te groot zijn. Hij klaagt aanhoudend, dat «len hem alle fchoenen te groot maakt, en toont, hoe zijn fterk fchitterende ring juist aan den vinger van een  DE PRONKER» 57 -een Juffer pasfe. Hij drinkt water, met azijn gemengd, om mager te blijven; trekt, wanneer hij na bed gaat, handfchoenen aan; en reisd 's winters met een masker, en des zomers met een zonnefcherm. Heden zal hij lispen, morgen brouwen, en overmorgen, indien hij het fraaij vindt, zelfs Hameien. Hij dampt als eene Mumie uit, befpat en beftort de Juffers op eene fchalkfche wijze. Zakdoeken, waajers en fnuifdoozen weet hij, zeer listig, weg te neemen, en wordt dan onverdraagelijk, wanneer hij ze, veele uuren lang, al zegevierende behoudt, en dan ten laatften eerst voor eenige kusjes, als een losgeld, weder geeft. Hij vliegt van den éénen ftoel na den anderen, wil fpelden vast fteeken, linten toebinden, en zotternijen zeggen, en lacht luidkeels, wanneer hij eenen ilag met den waajer krijgt* of voor een Libertijn en Plaaggeest wordt gefcholden. Dikwijls komt hij eerst laat in het gezelfchap* om, gelijk hij meent, verwagting en verlangen te verwekken; vraagt dan een' hem bekende Juffer , of haar de tijd lang zij gevallen, en wie zijne plaats bekleed hebbe? en beantwoordt het met eenen meer bevestigenden, dan ontkennenden grimlach, wanneer men hem wegens een tete a tete, of een billet doux verwijten geeft. i Zien ze mij na? vraagt hij den knecht, wanneer hij merkt, dat 'er Juffers ergens voor haare glazen ftaan of zitten, en nu gaat hij, met D 5 voor-  53 DE PRONK ERi voordagt, weer te rug, hoewel hij eenen korte- len en beteren weg hadt kunnen kiezen. Hij weet de kaarten, bij het fpeelen, zeer bevallig , door te fchieten, en rond te deelen; verzoekende mede den Traélant, de plaatzen zo te fchikken, dat hij met eene fraaje, hem nog onbekende , Juffer kennis maaken, en haar zijn klein' Perzoon aanprijzen kan: ook om de lelijke ziet men hem danzen, en, wanneer ze eenvoudig genoeg zijn hem te gelooven; dan zal hij met eene andere, terftond, over zijnen inval lachgen. Hij ziet het gaarne, wanneer de Schoonen hem beveelen; hem op een half vertrouwde, half gebiedende wijze, bij zijn' naam roepen; en hem gelasten, te draagen en te haaien. -— Hij is beloond, zoo deze heden nog verzoekt, hem vast te mogen houden, en met hem te gaan wandelen, en hij met geene na de Komedie rijden mag, en dan na zo veele anderen kan zien, die hem gelukkig noemen en benijden zullen.  5S> D Ë B E E Z I G E. jl^e Beezige is behebt met inbeelding; hij klaagt, geftadig, over werk, en doet met de daad nogtans niets, of voert wel zulke kleinigheden uit, dewelke een Huisbediende, met minder moeite , hadt kunnen doen , daar onderwijlen veel gewigtiger dingen worden verwaarloosd. Gierig- en eenvoudigheid zijn , doorgaans, de bronnen dezer malligheid. Hij betast zijne hennen z,elf, om te weeten, of ze morgen zullen leggen; en komt dan het getal der eijeren niet uit, dan doorzoekt hij den ftal en zolder, zettende alles, wat 'er Haat, van zijne plaats, om ze te vinden. Is hij onledig met geld tellen; dan valt hem in, dat hij de fchuurdcur open heeft gelaaten; hij gaat 'er heen, en laat den Jood, die toen juist kwam, bij 'c geld alleen. En zo loopt hij met jagt na huis, wanneer hij bij een ander' fpijst, dewijl hem te binnen fchiet, dat zijne bloemen nog niet begooten zijn, --— Hij houdt een' fchrijver, drie meiden en een' knecht, en egter berekent hij elke kleinigheid, tapt bier, en voert zelf zijne paarden. Ik heb geen' tijd, roept hij, wanneer de knecht geld hebben wil; daar, gaa hpen, en verichiet het maar, en tekent, ondertusfehen, twee  60 DE BEEZIGE. twee blanken aan haring, en een dubbeltje voor agurkjes, op de lijst van uitgaaven, in zijn boek aan. „ Hebt "gij het gras in den'bogaard al „ afgemaaid? nu, dan moet ik het zelf doen; „ kom hier, en telt deze interesten." Ik arm ongelukkig man, roept hij op eenen anderen tijd uit, wanneer hij eenen gast verwagt, en eenige fnippertjes papier op den grond ziet liggen , waar zal ik nog den tijd van daan haaien , en neemt den bezem, en veegt ze weg. Zijn gast ontvangt hij met veele ongerustheid. Neem het niet kwalijk, zegt hij, wanneer de vremdeling zijn compliment nog pas half heeft gedaan, neem het tog niet kwalijk, 'thuishouden heeft wat in; men diende wel overal bij te wezen. Ja,ik dagt het wel, komt hij weder, daar waren de hoenders al in den tuin gevloogen. Ik zal'er u op dienen, zegt hij, en rijst wêer fchielijk op, maar blijft het antwoord een tijd lang fchuldig, om dat hij de kamer uitgaat, om verfchen knaster te kerven. Nu, waar waren wij aan toe, dus begint hij wêer, en breekt weldra ook weder af. De dienstboden merken zijne zwakheid, en doen niets, terwijl zij hem bedotten.-.— Waar zijt gij dan geweest, dagdief! vraagt hij den knecht, die in de bierkroeg juist zo lang gezeeten hadt. „ Scheld niet, mijn Heer, liegt de fielt, ik deed wel degelijk mijn werk; ik telde onze angelierftruiken, of ze 'er ook alle nog wel waren." Nu, dat  DE B E E Z I G E. 6ï tïat is goed, en gij hebt wél gedaan, krijgt de- ze ten antwoord. Hebt gij gedaan; wat ik u ftraks gelastte, vraagt hij de meid, die met eene andere ftondt te klappeijen: dat niet, mijn Heer; geeft zij ten antwoord, maar ik moest eerst de ftraat veegen. -— Mijn Heer vergat den brief nog te ondertekenen, dien ik gefchreeven heb, roept hem de fchrijver toe, welken hij anders werkloos verrast zou hebben, en hij gaat daadlijk been. De Pedagoog zijns Zoons is èen weetniet en luijaart; hij maakt kaartenhuisjes , of dobbelt wel met hem, in plaats van hem te onderwijzen: maar, wijl de goede Vader de duiven zelf voeren , in den tuin zelf fpitten, planten en zaaijen wil, heeft hij nog nimmer zo veel tijd gehad, om dezen kostelijken Mentor in zijne leer-uuren te bezoeken. Dewijl hij elken hoek van 't huis doorfnuffelt, en overal doorkruipt; zo zijn zijne klêeren doorgaans vuil en overal gefcheurd: men vraagd hem, of men den Heer kan fpreeken, of zegd hem, terwijl men hem voor den knecht aanziet, het compliment van mijn Heer aan .... en — ja menigmaal treft men hem onder het fchoonmaaken zijner fchoenen, of een ander laag werk aan, en dan pleeg hij zig hier mede te ontfchuldigen, dat hij doet, wat het fpreekwoord zegt: daar gaat niet boven den man zelv\ Alles lijdt bij deze dwaaze werkzaamheid. Zijn vriend, welke verlegen om geld is, verzoekt hem  61 DE S E E Z I G E» hem om honderd gulden ter leen; hij zoude ze, dit is het antwoord, gaarne en gewillig geeven, maar, vermids hij, heden, met andere dringende huislijke bezigheden bezet is, zo moet hij niet kwalijk neemen, dat hem.... en daar door verliest hij éénen zijner beste vrienden. Zijn kranke Vader begeert hem, vóór zijn' dood, nog eens te fpreeken, en hij zal ook, zo dra hij nog maar eene kleine rekening in orde gebragt, een* brief gefchreeven, en 't Horologie opgewonden heeft, aanftonds komen; maar, reeds vóór een uur, komt hem de knecht met deze boodfchap tegen: mijn Heer! uw Vader is overleeden. —. De Doctor zal zijn oogmerk, met het voorfchrijven der recepten , bij hem niet bereiken: hij zal noch, op zijn tijd, een zweetdrank inneemen, noch purgeeren, noch zig doen aderlaaten. <—— Dat de groote man reeds wêer vertrokken, de bepaalde tijd alreeds verloopen, de bediening alreeds vergeeven, de plaats alrêe vervuld, en de deur niet meer open is, dit alles is wel niet goed; maar, wie hadt dat ook zo vroeg verwagt?  wat deze voorlang reeds wist, of nu wel niet begeerde te weeten. Een vers van den voor- of nazang zal hij mee zingen, en voor de rest deez' of die wat in het oor fluifteren. Waar komt gij van daan\ waar gaat de reis na toe, mijn vriend! roept hij den reizenden handwerksman toe, die met zijn knapzak hem voorbij gaat, en hoe gaat het al in uw land ? is 'er geen geld meer te winnen? enz. is nu die knaap een fijne fchalk, en van den tongriem wél gefneeden, of een windbreeker; dan zal hij hem een menigte onwaarheden op de mouw fpelden— het fingulierfle zal hem meest behaagen: en morgen, hoe veel durft gij 'er onder verwedden? is 'er de ganfche ftad vol van, want hij is zo digt, als een zeef. Nogtans vertelt hij alles onder de Roos, verzoekt, zelfs met een ftatig weezen, dat men het niet verder vertelle, of 'er gebruik van maake, want anders zoude hij 't in het geheel niet hebben gezegd, zoo hij niet wist, dat het wél opgenomen ware, enz. Daarbij kan hij ongemeen veel vooruit zien en voorfpellen. Dat we onder dezen tegenwoordigen Keizer nog oorlog zullen hebben, dit heeft hij al voorlang gezegd ; want waarom tog heeft hij gereist? en dat de Graaf van * * * op zijne reis ziek geworden, en wêer terug gaan moest, is ook al een (taalkundige greep. Denk, dat ik het heb gezegd, beE fluit  $6 DE NOUVELLIST. fluit hij dan, of, over jaar en dag zullen wij elkaar wel nader fpreeken. Daar zulke menfchen weinig, of wel niets van de hiftorien en legginge der Landen weeten, zo gebeurd het, menigmaal, dat men zig flap moet lachgen, wanneer men hunne misdagen in zulk een opzigt hoord. Zegd men, datWestpbalenbezet kan worden, om dat een Leger uit dé Nederlanden in...; neen, valt hij 'er op in, dat zou de Zweed, welke de naaste buurman is, niet toeflaan. Hij zal u verhaalen, dat 'er fchepen door Sondgou (Aq Sond wil hij zeggen, ) zijn gepasfeerd; dat men de Rijks -vesting Kiel weer in een goeden ftaat wil brengen ; dat het Zevengeftarnte, nabij Polen liggende, — dat de Roomfche Generaal Hannibal, en dat de Kroon Holland enz. Even zo grappig ra- braaken zij kunstwoorden en de uit vremde taaien ontleende fpreekwijzen ; want de begeerte > om hoogdraavend en nadruklijk te fpreeken , heerscht insgelijks bij zulke lieden. Arm en ongelukkig wordt voor 't overige, .de grootfte hoop van deze fnappers.. Hoe kan 't ook anders wezen? Is zulk een man een fmit, of ander Ambagtman, die tot zijn werk een' hamer gebruikt; dan zal hij 'er mede exerceeren^ commandeereu, en voor het Vaderland vechten; maar onderwijlen 't werk of llaaken, of vergeeten: is hij een Koopman; dan zal hij het geJjik. der Americaanfche Colonien bewonderen, ovsf  DE N O Ü V E L L I S f. 6f over de Nationaal- fchulden van Engeland fchreeuwen, en een' Ambasfadeur aan de Porte jof aan dit of aan dat Hof vervolgen, terwijl de kruijer en bijloopers, onder een ftrengst Incognito, het pakhuis bezoeken, of de kantoorknecht van zijns Meesters geld den grooten baas fpeelt, zoo hij 'er al niet mede doorgaat. Is hij een Advocaat; dan zal men hem, om dat hij beneden op de markt vi&orie fchoot, of op den Rijksdag befliste, wegens zijne ftoute ongehoorzaamheid nadeelig vonnisfen: en, dewijl hij morgen eerst wêer t'huis komt, zal de man, die hem noodzaaklijk anders fpreeken moest, veel liever bij i een ander gaan, om over zijne zaak „ welke geen uitftel lijdt, te confuleeren. Zijn vrouw, zijn losbandige dochter of zoon, of zijn bediende , die alle met zijne drukke conferentien over nieuwe tijdingen, zeer wel in hun fchik zijn, zullen zich inmiddels van die drukte, ter bereikinge hunner oogmerken, gewis tot zijn* nadeel, zoo niet tot zijn gansch bederf* fchoon weeten te bedienen. E 3 r'%  <58 D E ONBESCHAAFDE. T rots- en domheid, twee trouwe makkers, fpreeken natuurlijk uit den man, leeven beweegen zig, en zijn in hem, en hij in haar, welke geboortig van * * * ook dat geen eeniglijk goedkeurt, wat de manier is te * * *, ten hoogden op zijns vaders zadelpaard de huifelijke vragt na * * * geleidde, of het in zijn boerfche jaaren zeven verfchrikkelijke mijlen ver na de Hoogefchool waagde, daar, een half jaar eenige lesfen bijwoonende, hoorde, dat ook hier vrijsters Waren, welke maar andere mutzen droegen, en dat de waard, die, naar hij hoopt, nog langen tijd aan hem zal denken, een goed glas wijn fchonk; dan eindelijk ten troost en ileun zijner familie terug keerende, het vaderlandsch beroep waarnam, en, wanneer 't geluk hem dient, het één Eertrapje naa het andere beklom. Zijn mond is een open graf, waaruit fteeds lasteringen en groffe fpotternijen voortkomen, over het geen hij nog niet zag en hoorde, en, zo lang al» het Vlek flaat, nog nfauncr is geweest, en hij niet dulde, en de rcgccrcnde Burgermeester mede niet, en zijne lieve vrouw niet droeg, en alle eerbaare vrouwen insgelijks niet. Als eenen botterik zult gij hem , menigmaal, over  DE ONBESCHAAFDE. 69 over zodanige hem vremde tooneelen dus hooran fpreeken: „ wel, hebt ge onzen nieuwen Domine alreeds gezien? indien zijne preeken zo kort zijn, als zijne paruik, dan zal hij zekerlijk, weldra, voor ftoelen en banken preeken. Wat hebben we tog voor een aardig ventje gekreegen? daar is reeds zo veel brood zonder zulke pluggen gegeeten. En zijn vrouw, zulk een Nimfje hadt hij wel zo verre niet behoeven te haaien; die ware nog wel te Paderborn te vinden geweest; ei lieve! naar 't uiterlijke hangbord te oordeelen, zal ze ook niet veel mêe brengen. Hoe! zelfs een' Bedienden? wat is hij dan? met eerbied gezegd, een Do&or ! nu, nog maar een Aap gekogt, dan kan hij voor kwakzalver fpeelen.— Wie heeft het ooit gehoord? wat wil hij tog den Jongens leeren? de Landmeetkunde? genoeg, zoo ze, ten hunnen tijde, het land maar kunnen bouwen: wij hebben zo veel fchoolmeesters gehad, maar, tot zulke zotternijen is nog niemand ooit vervallen, en, gaf hij den jongen lieden maar geene ergernis; maar nu, noch mantel, noch een zwart pak." Reizen wil de jonge fnoeshaan ? wel nu, eene Gans vloog over den Rhijn. Ik denk altoos, 't is maar een * * *, en 't fpreekwoord zegt: Scboenmaakêr houdt u hij uiv leest. Daarentegen zijn alle manieren en gebruiken zijner geboorteplaats hem heilig , en wie 'er tegen aangaat, die is meer, dan een Heiden. E 3 Dat  fO DE ONBESCHAAFDE. Dat de Klapperluiden, Lantaarn - aanfteekers en vulders, mitsgaders zo veele anderen, bij het begin van 't jaar, om een Nieuwjaartje komen, dat is en blijft een goede zaak, om dat 't van overlang in gebruik is geweest; men mompelde wel eens, van dit gebruik te willen affchaffen; maar, zegt hij, de zestehalf of vier, die ik dan geef, zoude ik veel liever in het water (mijten, dan dat ik ze tot heel iets anders, al ware'tnog zo goed, befteeden wilde.-— „ Hoog Welgebooren, Hoog Geëeerde, en waar bleef dan Hoog Geleerd? Heb ik niet geftudeerd ? Ik denk zo goed als de beste. En den gcheelen Brief door Gij, en niet U Wel Edele'1 dat is tog immers door het lompe en kaale heen"! Over het gedrag van den vremden gast heeft hij zig, onlangs, regt geërgerd. „ Hoor maar eens, voort ging hij zitten, toen men hem verzogt, plaats te neemen, en bij het eerfte noodigen tastte hij aanltonds toe; 't fervet deedt hij dra voor, en dronk op niemands gezondheid." Nogtans tragt hij zig ook geringe voorrangen van groote Steden toe te fchrijven. ,, De * * ers hebben nu niets vooruit; wij hebben nu ook Bal in Domino en Masquerade. Gisteren was 't voor't eerfl. De Raadsheer * * was Hanfop; en de Burgermeester * *, grappig, hadt horens op, en zijne vrouw was op zijn Tirools gekleed, en de Freulens * * * — gij kent ze zekerlijk.—— Ja tog. Zo dra zij in de kerk komen, aan de linke  DE ONBESCHAAFDE. 7"! Jinke hand, digt bij het Burgermeesters - geftoelte, daar de gefcheurde vaandels hangen. Nu, eergisteren hebben die luidjes bruiloft gehouden , maar hoe! Jan en Griet, Piet en Marij, zijn niet te bruiloft verzogt, geene ftrooifter, geene Mufikanten, maar ééne koets, en in alles maar veertien menfchen; daarbij Trijntje, gij weet wel wie ik meen, niet op de bruiloft, daar zijne eerfte vrouw zaliger nogtans een zusters-dogter van de bruids-moeder is. Al verder: toen men aan tafel zoude gaan, ging 't lustig op een kijven ; des Schouts vrouw betwistte de plaats van Mevrouw * *, des Burgermeesters vrouw, en de Bruigom trok de partij van de eerfte, want met den Burgermeester is de vriendfchap uit , hoewel zij nabeftaanden zijn.— En luister! de Domine? het Heidendom voert hij, gewis, nog in; hij laat, altoos, maar één vers zingen; verklaart in het geheel geen text: — van de verwoesting van Jerufalem, van Comeeten, van de poort in den Tempel, noch van Ruiters in de lugt ^ fpreekt hij geen enkel woord." Wat blinkt en fchittert, neemt hem aanfbnds in; „ 't moet evenwel een Man van aanzien zijn, zegt hij, hij draagt een kleed, met goud galon belegd." Voor 't overige neeme men het zul- ken man niet kwalijk, wanneer hij, met een ftatig weezen en een deftigen toon, van zijn Eeramptje fpreekt; wanneer hij vertelt, met welken voorrang men hem tot Deken van het E '4 Schjut-  72 DE ONBESCHAAFDE. Schutters - gild verkoozen , welk een last als Raadsman op zijne fchouders gerust, met welk een doorzigt hij het waardige Publiek als Thefaurier gediend, en hoe men hem tot Opziender over de Ratelwagt, de Omroepers, en andere Bedienden van de ftad, met een verftandige keuze aangefteld hebbe. Maar, daar de Zot op 't amptje ftoft , zo veel hij kan tijrannizeert, en, als Burgemeester en Scholarch, die,,wicn hij meermaal beledigde, onder den duim krijgen, en met inkwartieringen en nieuwe belastingen kwellen zal; zo wcnfche ik 't fteedje goede Commisfarisfen, en betere Regenten. DB  73 D E STAATKUNDIGE. W ie altijd kakt, het geen hij niet in de ■Regeerings - form en fchikkingen der Overheid veranderen kan , of 'er luidkeels en grof op fchrolt; die is een lompe kinkel: en, wanneer hij, om zijn Houten bek, een week of drie te water en te brood moet zitten, of op zijn minst in eene heldere geldboete wordt verweezen; dan kan ik zulk een niet beklaagen. De fierheid doet, hier , doorgaans wêer het meeste; want iemand, die, gaarne, zelf Burgermeester geworden ware , zou geen verftandig man wezen , zoo hij de fchikkingen van hem, dien men den voorrang gaf, niet wraakte. Dikwijls is, daarentegen, overmaatige liefde tot het Vaderland, de fchuld daarvan, zoo anders eigeliefde en liefde tot het Vaderland, niet zeer na aan malkander grenzen. Een man uit Duhsch- of Engeland, bij voorbeeld, zal, zeer zelden, met de fpijs, de zeden en manieren, en met de wetten onzes Staats tevreden wezen. Bij ons, ja bij ons, bij mij te huis, in mijn Land, zult gij hem dikwerf hooren zeggen, en, zoo hij ondankbaar genoeg is, een lange reeks van vloeken op het land, in 't welke hij thans woont, uitbraaken. »~~ Zylk een dwaas is daar, altoos, met E 5 zijne  74 DE STAATKUNDIGE. zijne gedagcen, waar hij1-niet wezen mag; in de Raadkamer, de Burgermeesters-, Schepens- en Weeskamer: (hij mopt en gromt, en dreigt en vloekt; en, wanneer men 'er op acht geeft, dan geldt het of den Opperfchout, of Burgermeester , of Fiscaal, die deze en geene zaak zo nier. uitweezen, als hij ze wel zoude uitgeweezen hebben. Zelfs in den flaap droomt hij 'er van, verwerpt de accijfen, en voert een hoofdgeld in, (laat geld, en fchrecuvvt over de verandering van deszelfs waarde. Hij heeft, geftaag, zijn' kop vol grillen, en dan is hij onuitputtelijk. Is "er, ten eenigen tijde, uit onvoorzigtigheid, een kind overreeden, of eenig ander ongeluk gebeurd; „ ja, zegt hij dan, dit hebben we onze wijze ilads-wetten dank te weeten; ik moest maar één uur wezen , wat ik wenschte : die groote Heeren , welke thans aan het roer zitten , zoude ik vast afzetten; hen moet men alles wijten. Wat eene domme beftelling omtrent de bezorging en onderhouding der Armen! roept hij overluid: zij fteeken 't geld, voor de be» hoeftigen gefchikt, in hunnen zak, en leeven 'er heerlijk van: ik heb een ander Plan in mijn' kop; maar, wat zal men zeggen, de fneedige man wordt niet geteld, waar gekken op het kusfen zitten. En, wat heeft men daar wêer voor een riool gemaakt? ziet! zegt hij tot een ander', die bij hem ftaat, is dat nu een aanleg van rijs- en paalwerk? zo moesten zij in de rivier  DE STAATKUNDIGE. 75 vier gemaakt en aangelegd zijn, en niet zo, als gij nu ziet dat gedaan is; want zo loopt immers de Aroom, en dan kwam 'er fchuuring: let op mijn zeggen , binnen een jaar zal het vaarwater droog loopen , en de geheele vaart geftremd zijn." Hij is zeer voor de Arïftd- cratie, maar nog meer voor de Volksregeering; „ dan zoude ook ik en mijns gelijken een fiern in het kapittel hebben, daar wij nu weinig of niet worden geteld, al geeven wij den besten en verltandigften raad, dien iemand ooit kan geeven." Nooit raasde en tierde, en voer hij daarom flerker uit, dan toen de Koning van Zweeden Souverain wierdt. In P leggen ze, naar zijn zeggen, deswegen, altijd met malkander overhoop, en Br ... is het groote Sabel; maar, elders in een klein landje, alwaar hij meent, dat men naar zijn Model regeert, daar is het Paradijs op aarde. Wanneer hij zingt of leest, dan doet hij zulks met laage en laffe zinfpeelingen op de Overheid en Regeering. „ On„ ze Hoofdfchout, onze praafident Burgermees„ ter"! bijt hij een ander' in het oor, wanneer hij van een onrechtvaardigen Rechter hoort. Den gerechts - dienaar jouwt hij heimelijk uit, maar evenwel heeft het die knaap gemerkt, en loert op de eerfte, de beste gelegenheid , om hem helder rotting - olie te geeven:  76 p E STAATKUNDIGE. ven: en nu zal 't ook met hem niet wél afloojpen; want hij heeft den ganfchen Kerkeraad, ©penlijk en luid, van Simonie befchuldigd; en een lid der Raadsvergaderinge heeft al getuigen, dat hij eene plaats uit Siracb op haar heeft toegepast. DE  77 D E HOOGDRAAVEND E« ^^^anneer een fomber brein op Dichters valt, die groote en deftige onderwerpen verhandelen, en, zonder hunne gedagten te ontcijferen, zig in den klank der woorden eeniglijk vermaakt, of zijne neiging volgt, en op een poëtisch Profa verliefd is; dan is 't gevolg onfeilbaar, dat zijn ftijl en gezelfchap onverdraaglijk worden. Zijne woorden zijn naar de maat gefchïkt; zijne fpreekwijzen beftudeerd, en wijken altoos af van 't gewoone; zijne ftem en gebaarden zijn van den Predikftoel ontleend; en zijn gelaat , bij kleinigheden en klugten, is befpottelijk ernftig. Hij gaat in den Tempel, wanneer anderen in de Kerk gaan; heeft de Traanen (les dageraads op de fchoenen; wandelt in den ■nacht van een boschaadje; ontwijkt het fiadsgewoel; gaat, met den dooden Leer aar in de hand, na den oever van een zagt ruifcbend beekje. Wanneer hij u wêer ziet; dan rommelen zijne ingewanden van blijdfchap, kust uwen mond vol vunrs; want drie zomers zijn het, dat zijn oog des lighaams u niet zag, en gij wandelde aan vrsmde oevers. Hoe voornaa- mer de man is, met wien hij fpreekt; des te hoo-  78 DE HOOGDRAAVEND E. hooger fpant hij zijne fnaaren; des te onnatuurlijker en onverdraaglijker wordt hij ; en de ftaatsdienaar, of groote man, voor wien hij beevende verfchijnt, zal hem, zoo hij, om deze of geene rede, niet gevierd wordt, bij de eerfte buiging tot den grond, en bij den eerften Mecenaten-glans, die vrijheid perk en paaien zetten. ■ Wee der arme Gemeente , die zulk een hoogdraavende zal ftigten! hij zal met haar fpreeken, als Young met Lorenzo. Daar zal Chaotisch duifter en bedwelminge van vreugde zijn ; daar zullen ftreelende Zephijren van lusten met de Flag van genoegen waajen, tot dat Orkaanen - gelijke ziekten de Levens-mast verbrijzelen, de Koning der verfchrikkinge V touwwerk der aderen aan flarden fcheurt, de Bezaans-mast des harten breekt, en de Stuurman , Vernuft, geen anker, hier beneden, meer uitwerpen kan. Alles, wat men hem zegt, wat men ook doet en toond, heeft bij hem, buiten tijds, altoos, een' meer verheven en riadruklijken zin; óeRoos, welke het Meisje van agttien jaaren op de borst heeft geftoken, vervult dien wijzen met doods - gedagten, en nu maakt hij bekend, waaraan nog niemand dagt, dat ook de bloeij des leevens, en de Roos der fchoonbeid binnen kort verwelken; en in den Wtjh proeft hij, alreeds, de droppels gal, die hem de koude hand des doods eens zal aanbieden.  DE HOO GDR A A V Ë ND E. 7<) den. Elke kleinigheid maakt 'hij met den deftigften toon bekend. Den middenfien vinger der regte hand tegen den duim gehouden , en de linke vlak opgeheven, zal hij- u zeggen, dat hij, gisteren, onder het vriendelijk toelachgen der Maan, na huis gegaan, of heden, toen de Zangers der lugt nog zweegen , en de Pols der natuur nog ftil ftondt, reeds is ontwaakt: met één woord, zulk een Hemel-beftormer houdt het voor een ongeluk, verftaanbaar, gelijk andere menfchen, te fpreeken. Maar befpottelijk is het, wanneer hij regt verheven, kasteelen in de lugt wil bouwen , en het hem dan aan voorraad hapert; hoe hij dan zoekt, en niet vindt; opneemt» en als te ligt verwerpt, en wêer opvat, en een klugtig gebouw optrekt. Houdt geene briefwisfeling met hem: die is kostbaar en lastig; want, dus zal hij u onderhouden, „ hij heeft — ter degen — geflurpt? — ha! — gedronken — uitgedronken— den beker — diep den beker dea Kommers: — wandelt in eenen onwêers - nacht-— donker is alles — allerwegen. Want ontvlooden is — van zijn' boezem is ontvlooden— over bergen — ijslijke bergen — over dalen — fchriklijke dalen — ontvlooden — hoewel leeft — eeuwig leeft — in het hart — voor hem wandelt — Zweeft - in den droom - in het waaken — voor hem ~ digt voor hem - eeuwig voor hem  SO DE HOOGDRAAVEND E. hem — de Vriend." En zo drie en een half vel papiers vol gekrabbeld, en met ftreepen afgebakend. En als Dichter ? Breek tog uw hoofd met zijne rijmen niet; gij zoudt 'er, zeker, duizelig van worden: trouwens, daar het zo duifter is, wie kan zulke mijmertaal leezen? DB  ei D E GELEERDE NAAR DEN NIEUWEN STIJL, j^chijnen en niet te zijn, wat is gemeener? doch onder geen handwerk en gild heeft dit meer plaats, dan onder hen , die men, in 'c groot en klein, Geleerden noemt. Een Man, die om den naam alleen op Hoogefchoolen is geweest, zoekt eene kamer uit in zijn huis, flaat een paar fpijkers in den muur, hangt'er twee Piiloolen aan, en aan een derden in het midden eene zweep, legt op een klein rond tafeltje twee Romans, en laat dan in het ganfche huis 't gebod uitgaan, om dit vertrek van ftonden aait zijne ftudeerkamer te noemen, en allen, die hem willen bezoeken, daarin te brengen. Dan dunkt u deze fchetswatte grof, zie hier den man in een fijner kleed. —— Hij, die gaame fchijnen wil, wat hij niet is, houdt alle geleerde Nieuwspapieren, Boekzaalen, Letteroefeningen, Bibliotheeken, enz. en leest, gelijk men ligt van hem kan denken, met een zeer verflandige keuze. Com■nentarii de rebus novis litt. worden niet geleezen, om dat ze in het Latijn zijn opgefteld: Philofopbifche * * * , Hemel! wat fcholaftiek tuig! weg 'er mtel „ * * * Opera omniet ex recenF fions  82 DE GELEERDE fione * * * quï C5* notas fuas adjecit, die wierden, zegt hij in mijn' tijd, op de eerfte fchool geleezen. „ * * * Bibliotheek"! Ik kan 'er mijn hoofd niet mede breeken. * * * heeft gedrukt Trigonometrifche— niets, niets.' Den vierden dezes verdedigde de Heer * * * z;jn Theologisch Difput, de eo quod. Ik, voor mij, heb 'er weinig aan. Eindelijk hebben wij het genoegen , de Lcezers het tweede deel van den zo zeer gewilden Roman * * aan te bicden. „ Heel goed; bet eerfte deel heb ik reeds." Bij * * is uitgekomen Preeken voor * * eerfte ftuk. „ Goed! ik zal ze koopen." Bij * * * is te bekomen: eene nieuvje verhandeling over den DuiveH een fingulier Traktaatje. De Titel ftaat mij aan, ik zal 't aantekenen." Reizen door Tirooi, met fraaje aanmerkingen. „Nu, goed, om de aanmerkingen; want anders reist men thans te veel, en dergelijke boeken pleegen ook al laffe kost te zijn." Inzonderheid houdt hij veel van berichten nopens overledene Geleerden, bckendmaakingen van nieuwe zeer getrokken werken, ontwerpen van Intekeningen, en geleerde gefchillen; want zo kan hij, gelaarsd en gefpoord, in gezelfchappen verfchijnen, en fchreeuwen: „ kent iemand van de Heeren dien Auteur, die ons, heden* in het Mengelwerk, een korte levensfehets van * * gaf? Is dat niet wêer een nieuw gefchil tusfehen * * cn * * *! jijoe j is * * lliet ftj jang jood ? ^al mijn Heer ook intekenen ? Mijn voorncemen is,  NAAR DEN NIEUWEN STIJL* 83 is, bet te doen. Ik kan u 't werk alreeds verwonen. Het is fraaij opgeheld , want in de voorreden heeft hij eenen fnaakfehen inval, enz.''* Mannen van naam en aanzien zoekt hij op; met hen zult gij hem, menigmaal, in een zeer luid gefprek zien treeden, en hooren fpreeken van nieuwe drukken, verkoopingen van boeken, de prijzen van deze, bekendmaakingen, perfoonlijkheden, en Familie - omftandigheden van groote Geleerden. Doet gij met hem een wandeling; dan zal hij, dikwerf, op den weg ftil blijven ftaan, en 't u niet kwalijk neemen, wanneer gij hem te binnen brengt, dat hij niet in dien plas voor hem mogt trappen; of, zoo hij bij u in het gezelfchap is, dat hij, door diepe gedagten en druk gefprek niet vergeete^ zijn glas tog uit te drinken, of de Thee niet koud te laaten worden. Hij is gastvrij omtrent Mannen, van wien hij zijnen Iuifter ontleent; heden zal de groote Criticus bij hem fpijzen, en morgen de beroemde Belletrist bij hem vernagten, en op een anderen tijd een fraa- je Geest de ftraaten met hem doorkruisfen. Op verkoopingen van boeken voert hij het hoogde woord ; bepaalt te vooren derzelver prijzen ; koopt, wat hij nooit zal leezen; fnapt veel van zeer zeldzaame werken, en houdt ttaande, dat * * zijn naam met een J. en niet met een Y. fchrijve. Op zijne boekerij hangt eene ftudeerlamp ; op den grond liggen F ,2 fraa-  84 DE CELEERDE NAAR DEN, 011Z. fraaje, net gebonden en allerleij ingenaaide boeken , en, daar hij, helaas! bevindt, wat doorgaans de gevolgen van 't aanhoudend zitten zijn, heeft hij een' ftudeerftoel, en een kunfligen draaijlesfenaar laaten maaken. Hij heeft bevonden, dat men,door eene drieste berisping van groote Mannen, en het beweeren van tegenoverftaande gevoelens, bij menfchen van geringe kunde, een grooten indruk maakt; des zal hij alles, wat iemand, in zulk een opzigt, Hechts doen kan, zorgvuldiglijk te werke (tellen. Op eenen anderen tijd zal hij tegen u van een geleerde reis fnoeven, die hij eerstdaags onderneemen wil. Hij zal ook wcrklijk gaan reizen , hier kerken bezien, daar in openbaare Bibliotheeken gaan, en de Handfchriftcn tellen; ginds een geleerden Man op de ftraat liaan bekijken ; dan terug reizen, van de vriendfchap des éénen jegens hem, van de ongemeene naarfligheid des anderen, en van den gezegenden huisfelijken ftaat van een derden breedvoerig fpreeken. En evenwel de Heer * * * word voor een Geleerde begroet, voor een Geleerde ? — wel nu, naar de nieuwjle mode, antwoordt een ander, die 't met den regten naam juist niet weet uit te drukken. Onze nieuw/ie tijden.' — wat word 'er van U, zo deze laatfte 't niet volkomen mis heeft!  35 D E PEDANT; e Pedanterij, ten minften der Geleerden, fchijnt het gegaan te zijn, gelijk'tWild in eenige landen; men heeft zo lang gejaagd, gefchooten en vervolgd, tot dat men ze taamelijk heeft uitgeroeid , hoewel ook menig een, op eene zeer onhebbelijke wijze, de hand daar aan geflagen, en 't goede met het kwaade te gelijk verdreeven heeft. Inmiddels treft men , hier en daar, nog menfchen genoeg aan, die hunne waarde , den grooten man, in kleinigheden zoeken. Wanneer iemand, een kerklijk Ampt bekleedende, zijne waardigheid meent te kort te doen, indien hij zig, bij deze of geene gelegenheid, voor het publiek anders dan met mantel en bef, vertoont, of zo hij zomtijds gelaarsd, en in het een of ander geklemd kleed verfchijnt; of een ander alle dezulken als veragters van den Christelijken Godsdienst haat, en voor waereldlingen uitmaakt, die niet, even als hij, een ronden hoed, dit of dat foort van kleedij, en kleine ronde gespen op ouderwetfche fchoenen, enz. wil draagen, dan is 't zulk een, van wien thans wordt gefproken. Zodanig een zou zig en anderen de onweetendheid gansch niet vergeeven, zoo hij niet half Latijn , of Fransch en Hollandsch fprak en fchreef, F 3 Hij  85 DE PEDANT. Hij zal u,daarom, een' Aut beurnoemen,die deze Hiflorie in drie Totni heeft uitgegeeven; quemlibet Mnum aanhaalen , die dit testeere ; u voorts na Cicero wijzen, die deze Materie, als het principium en fundamentum der Academici geëxpliceerd heeft; de Genie van deze of geene Juffer admireeren, om dat ze imaginatie en andere Dualiteiten bezit, en den Afotum en helluonem veröordeelen, op wicn het zeggen van den Dichter Horatius kan worden toegepast, wanneer die, zeer elegant, zulken ■nepotem afbeeldt, quicquid babet baratro donat. Een zeker' Man ontzegt hij alle geleerdheid, om dat hij, berde, van hem heeft gezien, dat hij cap - tare, en niet ca-ptare, mag - nitudo, en niet ma-gnitudo afbreekt; hij kan een ander', onmogelijk , om zijnen ilijl, goed keuren, wijl hij, in deszelfs fchriften, meent te hebben opgemerkt, dat die meer Plinius, dan Cicero imiteere, ja menigmaal iets zegt, wat gansch niet te imiteeren, maar eeniglijk te obferveeren geweest ware; en over de ignorantie van een derden in de fludie der Romeinfche Antiquiteiten ilaat hij zeer verwonderd, om dat die niet eens de families minores wist te noemen , en toga pulla door fiigra verklaarde, daar ze nogtans, volgens de beste interprctes, door ferruginca verklaard moest worden. Hij zelf volgt wel, wat den ftijl aangaat, het Hoofd en den Vorst der fehrij- veren  DE PEDANT. 87 veren aureae actatis, maar kan niet voorbij de Orthographie van Salustius aan te neemen, en met dezen volgus, maxumus, honestisfumus, advortere, en in primo en quarto ca* fu tertiae declinationh, hominis, avis, fijrtisv enz. te zeggen en te fchrijven. Even zo ijverig pleeg zulk een Man, dikwijls, verouderde woorden zijner moedertaale te verdedigen, en ze als bijzondere iieraaden zijner reden aan te merken; — zo zal hij u, onder verbetering, ook raaden, dewijl gij u op de Theologie toe* leggen, en een Theologant worden wilt, eiken Scepticus den mond te leeren fhoeren, de philofophica voor alle de exegetica te laaten gaan; en niet minder zoude daarbij zijn onbevooroordeelde raad zijn, dat ge u in de Polemica fterk oefende , gemerkt thans het getal der Heterodoxen allerwegen zeer toeneemt. In 't zedelijk gedrag meent hij een held te zijn, wanneer hij deze en geene oude Ceremoniën, waarover de meer verftandigc als buitenfpoorig lacht, met de allerflipfte gemoedlijkheid waarneemt. Ter dier oorzaake zal hij, nimmer, in een anders vertrek gaan, zonder den handfchoen der ééne hand uit te trekken, en in zijne andere te houden, en, bij het inleiden eencr voornaaine Dame, haar met fmaak en naar flipte regels zagt weeten aan te vatten. Hij kan precies zeggen, hoe ver de hom van 't overhemd uit het kamizool mag komen, cn zal een witten of zijden neusF 4 doek  SS DE PEDANT. doek met een punt uit den zak laaten hangen, maar welke alleen voor de neus wordt gehouden , terwijl dat een flegtere den gewoonen dienst doet. Hij zal u raaden, deze en geene hardigheid of eene klier, met wat, onder verlof gezegd, nugter fpeekzel eenvoudig te henrijken, als 't welke hem , om zijne geringheid, goede dienden gedaan heeft, en op een anderen tijd klaagen, dat hem, met eerbied gefproken, zijn kamizool te naauw gemaakt is. Over tafel let hij 'er naauwkeurig cp, dat de lepel aan de regte, en mes en vork, met de fpitzen tegen malkander, aan de linke hand liggen, en 't zal hem lief zijn, wanneer gij hem een' vleugel van een hoen of vogel op zijn tafelbord wilt leggen. Op uwen geboortedag kunt gij, met zekerheid, een' brief of eene gelukwenfching in verzen verwagten; maar de vriendfehap zal op eenmaal afgebroken zijn, wanneer gij mogt vergeeten, hem op een nieuwjaarsdag te gaan felicir teeren , of, om dat hij gisteren hoofdpijn hadt, na zijnen welfland te laaten verneemen. Wanneer gij aan hem fchrijft; dan raade ik q, geen Periode met Ik te beginnen, hij vind hier wat trots, wat ftootends in, en zo hij, gelijk wel denkelijk is, een liefhebber van orde en naauwkeurigheid mogt zijn, dan moet ge 'er u, zo veel als mogelijk is, na fchikken, bij de ondertekening den geheelen Titel herhaalen, en geene van zijne bedieningen vergee?en, indien gij zijne gunst, voortaan, behouden wik. In dit uur zal hij leezen, dan, om dat de klok {laat,  DE PEDANT. 89 flaat, het boek weg leggen en fchrijven; voorts, niet om dat hij honger heeft, maar om dat het de beftemde tijd is, gaan eeten, en 's avonds om negen uuren, al verzoekt gij hem nog zo om wat te blijven, u, onder het ophaalen der fchouders, zijn horologie toonen, en na hoed en rotting tasten. Naar dit alles zal hij ook anderen beoordeelen, altoos na 't uithangbord zijne oogen rlgten, en daarom ligt bedrogen worden. „ Die Man, zal hij zeggen, is het Ampt waardig, hij is net op zijn dingen; heeft onder dien * * * geftudeerd; is zedig ; want ik heb hem noch lobben, noch eene hom aan zijn half hemd zien draagen; en waarlijk godvrugtig; dit bewijzen zijne oogen en ftomme zugten." Of: op een ander tijd „gaaheen, mijn Heer! ik kan u niet helpen, men kend, om zo te fpreeken, den vogel fpoedig aan de veereq; zulk een nieuwmodisch kleedje! maar, dat daar gelaten, wij willen evenwel eens hooren : beantwoord maar dit weinige, waren de verkens te Rome pecudes of quadrupedes ? hoe was de naam van Darius Koetfier, die den Hengst zo gelukkig deedt hinniken? Hoe veel Trawanten heeft Jupiter? Hoe definieert gij Haecceitas ? Ja! daar hebben wij het al; ik dagt het wel; noch in hijloricis, noch mijthologicis, noch philofophicis hebt gij iets gedaan: êeploro ignorantiam tuam" ! Waarlijk de Kerk, de School en het Gerecht zijn \x even zo flegt aan toe, wanneer zulk een P maar! 'er bij voegen, en haar den vinger op den mond leggen. -— Inmiddels het geheim zo naakt voor allen ten toon te zetten, dit is zeker zo fraaij niet; wat moet hij nu doen, om van de pijn te worden ontheft? Hij zal of ongemeen droevig, diep in gedagten, of vrolijk fchertzend, naar maate het de gelegenheid vordert, inkomen. Men zal tog wel vraagen? Of zoude niet deze en geene zaak in het vertrek , of iemand, die voorbij gaat, enz. eene goede gelegenheid aan de hand geeven? — Ja, gezegende Man ! gij hebt u te bloot geeven; de zaak is nu bekend, — maar de naam van de Perzoon? van de Familie ? der plaatze ? — ó! men houde hem zo> lang tog op de pijnbank niet! men vraage tog; anders zal hij het ten minften met de eerfte letter moeten te kennen geeven. —— Hij heeft ietsgehoord , dit wil hij u alleen in het oor luifteren» Maar hoe komt dat zo.? — men is niet nieuwsgierig; men verzoekt niet; men houd niet aan. Des ziet hij zig gevangen, om het ook u, en u in te luifteren, of, wanneer hij den Bedienden een heimelijke wenk heeft gegeeven, om uit de kamer te gaan, het elk een' te openbaaren. Gisteren was ik, voor de eerfte maal, voor een' korten tijd, bij hem, en vergunt mij, dat ik u het volgende klein aanhangzel tot zijne leevens-hiftorie, uit de geheime bewaarplaats zijns harten levere, Hij is geheel oprecht; zijn GrootI vader  I30 DE OPENHARTIGE. vader is geen natuurlijken dood geftorven; zijne lieve zuster was, voor een halfjaar, ongelukkig; hij heeft, helaas! een' breuk, maar zal, naar alle gedagten, een rijk huwelijk doen; hij krijgt wel eerst, naar zijn aanftaanden Schoonvaders dood, deszelfs fchat in handen, maar dc oude man is bouwvallig, enz. Heden fchelt hij, te vergeefs, aan verfchcide deuren zijner vrienden aan, en, wie hem van verre ziet aankomen, die gaat, zo ras hij kan, in huis. Heel natuurlijk — want den écnen moest hij onder vier oogen ontdekken , hoe de geheele ftad van de verkecring van Mevrouw * * * gansch niet voordeelig fpreeke; den anderen moest hij bekend maaken dat Hendrik, de zo geliefde dienaar , duimkruid krijge, en den derden kon hij niet verzwijgen, dat Jantje* het wittebroodskindje, onlangs enz. — ö, Die arme bloed ! zag hij dan niet, dat noch tegen Jantje, het lieve zoontje, of Hendrik den knecht, en Mevrouw * * * geene waarheid vorderen kan? D E  I3i D E BABBELAAR, J3e Praatziekte ontftaat, meestal, uit eene groote eigenliefde, en van hier, dat gij zulk een Babbelaar, gemeenlijk, alle gefprekken op zich ziet overbrengen. Ik , zegt hij, wanneer hij van iemand hoort, die tot een Ampt vroeg bevorderd is, ik was pas een- en twintig jaaren oud, toen mij eene bediening wierdt opgedraagen ; en dan hoort gij, als eene voorreeden, de hiftorie zijner jeugd, en tot befluit, die van zijne bevordering tot dé tegenwoordige tijden, met veele tusfehentooneelen. -— 't Geringfte nieuws doet hem de garifche ftad doorkruifen;— even gelijk een ftadsbode, loopt hij met een open brief in de hand, van huis tot huis, en maakt het. nieuws bekend; — onbezonnen verpraat hij zijn tijd; — ziet uuren lang, onverfchillig, de gedekte tafel voor zich; en merkt niet, hoe het hongerig Gezin allengs wegfluipt, om in een ander vertrek, incognito, te fpijzen. —- Zijn gefchrecuw, of een gevoelige ftoot, wekt zijnen reeds lang in flaap gevallen Waard, midden in den nacht, uit den lang aangehouden droom op. Hen, die hem op de ftraat tegen komen, loopt hij fchier omver, êVi anderen laat hij, onbarmhartig, van koude vooi I i hei».  132 DE BABBELAAR. hem ftampvoeten, of van hette blaazen. Den Voornaamen houdt hij lang aan de trappen op, cn ftcekt intusfchen de afgedraaide roksknoopen, onbedagt, bij zich. Dikwijls is hij al ver- geeten, wat hij zo even zeide, cn herhaalt het, of wederfpreekt zig zeiven. Hij verhaalt gansch onbekende en in zijn oog gewichtige hiftorien, die het gehecle gezelfchap , reeds lang geleden , elders geleezen heeft; wordt des overtuigd en uitgelachgen. „ Hoor eens, dus valt hij hem, die naast hem zit, aan, dit moet ik u verhaalen; trekt hem den arm, met welken hij den eerften lepel na den mond bragt, na beneden, en maakt dat deze zig en hem beftort. Hij wil hem omarmen, om hem wisfewasjes in te luifteren, en floot den knecht de volle glazen van het fchenk- bord af. Onder het fpreeken, mengt hij verfcheide fpijzen zonderling onder malkanderen, eet te gelijk agurkjes en pruimen, en wordt eert fpot voor allen die 'er tegenwoordig zijn." De Snapper fpreekt allen tegen. Wanneer hij 'er veele zaamen ziet praaten; dan dringt hij zich tusfehen hen in. „ Wat zeg: gij daar, fchreeuwt hij luidkeels? Goede hemel! 't lijkt nergens na, het is volflrekt valsch, gij zijt 'er immers niet bij geweest, maar ik, — ik heb het met mijne eigen oogen gezien." Ik wil het bewijzen, roept hij op een' anderen tijd, wanneer hij ftrijdige Hellingen voor den dag brengt, cn bewijst — niets, dan zijne zotheid. Hij praat fchaam-  DE BABBELAAR. 133 fchaamteloos, overluid, in opcnbaare vergaderingen, en doet den orthodoxen Prediker uitvaaren, den ftijven Redenaar rogchelen, en den Klugtemaaker in de komedie boertcn. Zijne oogen ftaan nimmer ftil in zijn hoofd, en trekken uit alles ftof voor het gefprek; van het vuur op den haard komt hij tot de Hel, en van den Jood, die daar boetzeerfels voorbij draagd, op Jerufalems verwoesting; en hij is eigentlijk die Dwaas, van wien gefchreeven ftaat: Zijn hart is als een rad van den wagen, en zijne gedagten loopen om, als de wind. I 3 n k  i34 D E NIEUWSGIERIGE EN DE BEMOEIAL. "^^"ien zijn eigen gering Perzoontje zo gewigtig toefchijnt, dat hij gelooft, dat hij in elk gezelfchap de eerfte ch ruimfte ftof voor de gcfprekken oplevere; wie uit dien hoofde vermomd aan deuren en venfters luiftert; bij elke bijeenkomst eenen befpieder huurd , of oude wijven, mits gaders een groote partij fnappers en overbrengers in zijn' dienst neemt; die is een yolflagen Dwaas. Eene der eerfte regelen der wijsheid is hem gansch onbekend: zijn" pligt naar zijn gewceten, en naar den raad der verflandigen waar te neemen , en den overigen muggenzwerm van loftuiters en bedillers , waarvan tog elk een naar zijn eigen zin danst en fpringt, onver- fchillig voorbij te gaan. Maar, wie voor zig zelv' gansch geene zinnen, cn in 't geheel geen ziel heeft, zo dat hem 't pluisje, dat een ander op den rok heeft, meer hinderd, dan de fcheur in zijn eigen kleed; die moet in Narra- gnnïen eerst aan land treeden. In zijn huis kunnen de ratten en muizen gerust nestelen, dc muu-  DE BEMOEIAL. I35 muuren inftorten, en menfchen en hoornen verwilderen; want hij verlaat het met 't aanbreeken van den dag, en komt 'er laat in den nacht eerst weer in. Duizend vremde banden kluifteren hem; hier vraagd hij voor een ander een Meisje, daar is hij koppelaar, raadgeevex, of getuige; op een ander tijd fpeeld hij voor Arts of voor Bouwmeester, en, met één woord, voor alles wat men anderzins van hem begeerd, en niet begeerd; nu moet hij ook gaan zien, of zig de jong getrouwden wél verdraagen, en goed huishouden; of de nieuwe meid braaf oppast; of het kleine kind nog den hoest heeft; moet vertellen, wat hier en daar gefprooken v/ordt; wat hij onderwegen gezien heeft, en welke vremdelingen bij dezen en geenen zijn gekoomen ; hij moet zig ook op nieuws met verfche waar weder bevragten, cn hooren, hoe het onlangs geopend Testament luid; of dezen en dien ook geene Legaaten zijn gemaakt? of deze cn die nog met vier paarden rijden? of zekere Mevrouw en Juffer nog op zijn ouderwets gekleed gaan? of de bevalling al nabij zij, en welke Peeten men zal kiezen? — wat of 'er tcg in een zeker huis te doen zij ? men loopt cn draaft 'etzoo, men komt, en gaat telkens weêr heen. Hij wilde wel een paar zestehalven geeven, indien hij 't voort mogt weeten. Om uit de onzekerheid te koomen, en zijne nieuwsgierigheid te voldoen, zal hij, onder dit of dat voorwendI 4 zei,  136 DE NIEUWSGIERIGE zei, zelfs eens na dar buis gaan, cn kan 't alsdan ligt hoorcn of zien; of hij zal de meid van den huize, of die daarümftreeks woont, maar aanfpreckcn, enz. want wecten moet hij het. Deze vremdcling ? wie of hij tog wcezen mag ? o ja! hij zal het u al kunnen onderrcgten; hij is een gebooren Piemontees, die lang in dienst van tien Koning van Frankrijk geweest, maar thans in ongenade gevallen is; deez wil na Berlijn gaan, heeft eene goede goudbeurs, en verwagtnogeen goede partij wisfelbrieven. Dit alles wist onze Bemoeial, toen de Man pas van den wagen was geklommen ; want hij vernam het van eenen Bedienden, die juist bezig was met de koffers en valiezen los te maaken ; — voor een fles wijn, in goede gemeenzaamheid, met zulk een knecht gedronken, of voor een paar glaasjes van den besten Vaderlander kan men veel te wecten krijgen, — Hij is laaghartig genoeg, om eenige gaten in de heining te booren, of eenen fteen uit den muur te neemen, om in des Buurmans tuin te kunnen zien; — voords eenes anderen kinderen uit te vraagen, — brieven, die hij moet overhandigen, open te breeken, —in kisten en kasten te kijken, wanneer hij alleen gelaaten wordt, en bij Bruiloften en Baaien onder het gemeen te dringen, zijn bij hem zo veele geoorlofde zaaken Hoe het voor 't overige met zijn Beroep itaa? of hij reeds deze en die proef in zijne kunst genooirten, en wat hij over dit of dat gevoelen in zijne  EN DE BEMOEIAL. 137 nc wcetenfchap nagedagt en gevonden hebbe? 6 gij hebt mis! dit zijn geene vraagen, waarover men met hem moet fpreeken, en welke hij beantwoorden kan. Met uw verlof, ik zal hem aan den gang helpen: hoe Haat het met 't Proces van mijn Heer * * * ? Is 'er hoop, dat hij t zal winnen ? Wanneer zal de jonge Heer * * * trouwen ? zal hij veel goed behuwen ? — Is 'er bij * * * iets te haaien? — Heeft mijnv Heer * * * al een ander paard, na dat hij zo heerlijk van zijnen fchimmel heeft weeten af te komen? Ziet gij nu noch niet, hoe vof fpraak de Man is? IS- D B  138 ' D E OVERMAATIG GEDIENSTIGE. W ie allen wil behaagen, zal dit den verftandigen het minst doen. Want menfchenvrees, winzugt, en dorst na goedkeuring bedwelmen flegts het geweeten, en vervoeren ons om den Dwaas te prijzen , en zotheid toe te juichen. Dusdanige gedicnftige geesten, en verplichtende wezens, zult gij, in de gezellige Waereld, genoeg ontmoeten. Zij fluipen overal rond, enkel om te behaagen; hun lach is zo inneemend, hun kus zoo vuurig, hun hand-drukken zo vast, en hunne omhelzingen zijn zo inneemend, dat men fchier in verzoeking komt, om aan oprechte vriendfchap te denken. Men heeft nog op ver na niet uitgefprooken, en men heeft alreeds hunne volfle goedkeuring: zeer juist — volkomen waar, — allerliefst, — uitfteekend, enz. ; al ware 't ook geenzints waar, noch wel, noch fraaij. Viel iemands fnakcrige inval eens gelukkig uit, waarvan hij alleen voor 't venster, of ftil aan den haard getuigen was; dan haald hij dien inval terftond uit de duiflernis voort; hij wordt openlijk bekend gemaakt, cn men vermaakt 'er zich mee. Met oude kennisfen en voor-  DE OVERMAATIG GEDIENSTIGE. 13$ voorgewende bloedvrienden , hebben zij doorgaans veel op, driftig maaken zij 'er altoos jagc op ; en eenigen ken ik 'er van , die 't door bewijzen reeds zo ver hebben gebragt, dat 'er bijkans geen gezelfchap zonder een aanzienlijke menigte van hunne Neeven en Bevorderaars beftaat. De nietswaardige en de braven, 't gemeen en mannen van aanzien, niemand is 'er van hunne verpligtendc handelwijze uitgeflooten. Zij zijn tweetongig , en waarheid en onwaarheid worden door hun beiden voor éénen prijs verkogt. De beleedigde verhaalt hen zijn geval, en men ziet ze met hem daar over in woede geraaken ; hoord hen al van eene verregaande vuilaartigheid, van een billijken toorn, van de regtmaatigheid der ftrengfte ftraf enz. fchreeu- wen. Dan het Tooneel verandert, en nu ver- fchijnt de beleediger; — ö ja, zijne verdediging is volkomen wettig; men kend zijn Partij wel, en zou hem even zo behandeld hebben; begrijpt in het geheel niet, waarop die toch iloffen kpnne, en wil duizend tegen één wedden, dat hij 't Proces verliezen moet. Zij zijn, zo dra de Zon uit dien hoek fchijnt, de flrengfte Orthodoxen: Phïlantropinen en Reaal -fchoolen zijn gevaarlijke dwaasheden, en moesten door magtiger handen gefloopt worden, of Haller wordt verguist, en Hamberger triumpheert. Maar wacht, in de zijdkamer, heerscht een ander klimaat; hier zijn mannen, die men ze-  140 DE OVERMAATIG GEDIENSTIGE. zeker niet voor 't hoofd moet ftooten. Men wenscht des onze opgehelderde tijden geluk, waarin, ten laatflen, eens het vuil der fchoolfche Godgeleerdheid weggeveegd, en vrijheid van denken ingevoerd wordt. Basedow cn Rösewitz hebben gelijk; wij zoeken van onze kinders nuttige menfchen te maaken, en geene Grieken en Romeinen, en dit is eene waarheid, die niemand ooit omver kan ftooten. Hamberger? ach! die man hadt zijne vlaagen! maar Hallers geest bezat hij in verre na niet. 't Is waarlijk een vermaak, om te zien, hoe deze kruipende en zig zo zonderling kronkelende Diertjes, evenwel menigmaal zeer in het naauw koomen, wanneer ze, in een enkel geval, een gefchil tusfehen mannen van een gelijk aanzien beflisfen, of ergens een vonnis over vellen moeten. Vooraf de fchouders fterk opgehaald , en eene menigte van wormsgelijke draajen; dan het vonnis: — in het wezenlijke, ja zij hebben alle beiden gelijk; en eindelijk 't bewijs, met zo veele zinneloosheid en ftrijdigheden voorgedragen , dat de beide mannen, zonder het vonnis eens af te wagten, de één hier,, de ander fpoedig daar heen fluipen, om dien waardigeh Rechter niet te befchaamen. ö Gij, die daar in 't duiftere zo zagtjes, en zo listig heen treed, gelooft gij fteeds onbekend te zijn, en uw laag •oogmerk te kunnen verbergen, wanneer gij den gegal-  DE OVERMAATIG GEDIENSTIGE. £4?, gegallonneerden Zot tot een kenner of man van. fmaak verheft, en, in zijn bijzijn, armen over den fchouder aanziet; — wanneer gij met den fchijnheiligen de oogen verdraait, en met den fpotter weer fpot; — of, op eenen anderen tijd, mee den onwaardigen over vuiligheden en fielteftukken lacht; — wanneer gij dezen wat plechtig belooft, eenen anderen met eene zekere hoop voedt, en 'er aan een derden de hand op geeft; — wanneer gij, in plaats van billijke verwijten te geeven, alles maar goedkeurd, en,in plaats van naar de taal van 't hart te fpreeken, u veel liever in duizend bogtcn wringt; — wanneer gij uwe vriendfehap ongevergd aanbied, en, zo draa 'er hulpe nodig is,dan onder dierbaare betuigingen teruggaat; — eindelijk, wanneer gij domheid tot oprechtheid, boosheid tot voorzichtigheid, vermetele fnoodheid tot een natuurlijk zwak der jeugd maakt? ó! hoe zeer — hoe zeer verfoeje ik u met al mijn hart! want hier is meer, dan enkel belagchelijke j dwaasheid. DE  *42 D E LAAGHARTIGE. M cn zegd wel, dut een Man uit gierigheid cn winzugt, uit wellust, ja zelfs uit. trots.heid, laaghartig kan te werke gaan; maar wanneer ik, hier, eenige Hukken van dit Characler ■fchecfen wil, dan gcfchied' zulks eeniglijk met oogmerk,, om dien Man te tekenen, in welken men., veelligt zonder deze ondeugden, nochtans Zeden bemerkt, die men, naauwlijks , bij menfchen verre beneden , zijnen flaat zou durven zoeken. Onkunde en flegte 'opvoeding doen hier alles. De onkundige zal Mannen van fmaak en geleerdheid vlieden , en zig liever bij de zulken houden, die zijn gering verfiand niet bemerken kunnen; en, zo lang als het de heerfchende gewoonte blijft, dat zig, meestal, alleen de zoonen van fchoen- en kleêrmaakers op de Godgeleerdheid toeleggen, die eeniglijk op de Hoogefchool gevormd worden, en wien, naar den voleinden loop, de lediggang, de verachting, of een gering onderwijzers - plaatsje bij dezen of geenen wacht; zo lang zal, voor een groot gedeelte, ook nog op dorpen en in kleine lieden, de laaghartigheid aan de Geestelijken worden te last gc.  DE LAAGHARTIGE. 14.$ sj 'gelegd. Dan, de hoop is verdeeld, en groote I lieden leveren mede haar Contingent. De laaghartige Rechter houdt niet liever rechtjjj dag, dan op dorpen, die tot zijn rechtsgebied | behooren ; hier ontgaat hij het geleerd ge| fchreeuw der Advocaaten; fpreekt met de boe\ ren ronde taal; doet alles kort en zaaklijk af; | en wenkt flegts een paar gezonde Schepens tot j een vertrouwelijk Solo. Moet gij hem fpree- ;| ken, mijn Heer ? goed, gij zult hem, naar aHe l gedagten, in den paardenftal, of, in't gezelfcnap ij van eenen Gerechtsdienaar, bij huiszelijke beI zighedcn vinden. Maar wagt u, dat gij boos 4 wordt; de Man is beledigend in zijne .uitdrukkingen, en van zijn geloof een Kwaker, ten minsten wat het gevoelen, nopens 't onderfcheid van rang en flaat, betreft. Stapt gij dit over» en- neemt gij flechts genoegen om, in het bijzh> van' ettelijke onbefchaafde zielen, met hem te | drinken, op zijn goed boersch' met hem een ! kaartje te fpeelen, en tabak te rooken; dan zal 1 uw verzoek denkelijk ingang vinden. Ziet gij ginds wel dien man met mantel en i bef? hoe hij daartoe gekomen zij, weet ik niet; 1 zo veel kan ik u verzekeren, dat hij gansch gee1 ne goede opvoeding gehad heeft. Zijn bulderende ftem, welke den flaapenden toehoorder in j de kerk wakker maakt, wordt nog flerker bij 3 een ftijf glas wijn; dan is geen fcherts te lomp I noch te oud, dien hij niet, overluid, ter baane zou-  *44 &F, LAAGHARTIGE. zoude brengen, en om de vuile taal, wenschte ik wel , dat, althans op dien tijd , geen meid hem mogt bedienen. Hieldt gij daar eenen anderen, die in een zo gemeen kleed, en met den gang van een fchoenlapper, over de ftraat loopt, en thans juist de hand voor eenen zakdoek gebruikt, wel voor een man van rang en ftaat? inmiddels is hij 't werklijk. Maar, gij moest hem eerst hooren fpreeken: — tegen eiken jongman vaart hij in de laagfte fcheldwoorden uit, die zijne ftudien met grooter doel, dan den kost te winnen, volbragt heeft; — hij wilde het geld nog liever in 't water fmijten, dan het ten beste der Wetenfchap belleden; niettemin kan hij met zijnen Buur, den Tuinman , wel eens geleerd praaten, maar hoe anderen met dien lompen Geleerden, gelijk hij zegt, zo fterk kunnen ingenomen zijn, dat kan hij niet begrijpen. Zagt, zagt! Gij groet hem voor een man van laage geboorte; maar gij hebt wel degelijk mis! waarlijk hij is van Adel, en zijn geboorte gaf hem het ftem-recht. Dan, wat zou hij aan het Hof doen? daar heeft hij de kwartelnetten nog nooit beter gezien, dan hij ze zelfs maakt; en daarenboven is 'them, zo hij denkt, eene fchande, om ééne van derzelver Jagt - partijen bij te woonen ; niemand verftaat 'er maar half het fchieten; en de Vorst waarfchouwt als een kind, dat tog niemand zig bezeere; en dan ontmoet hij daar al-  DE LAAGHARTIGE. 14S altijd zo veele heertjes, die nu eens druk Pookcb^ dan weer Calabriscb fpreeken; die jongens kan, hij niet zien noch lugten. -— Zijn' Dominé heeft hij al volkomen naar zijn hand gezet; die zwartrok verftaat de kunst al meesterlijk , hij fchiet, — al wat hem voorkomt, in de vlugt» Waarom Mevrouw! beftrafe gij uwe dochter zo zeer, dat ze, gelijk gij de gewoonte hebt te zeggen, zo laaghartig is, om zekere kleinigheid van de kamenier te bedelen ? Gij zelv' zeker geeft haar niet het heerlikfte voorbeeld > wanneer gij het huisraad van uwen armen buurman leent, en hem dat mishandeld of gebroken weerom zendt; of wanneer gij de perziken in den tuin, die gij zelve verpacht hebt , afplukt en opeet. Wie fcheldt daar toch zo ruiterlijk? — Het is de Heer van 't huis; die ditmaal op zijnen Pedagoog aan 't bulderen gaat, ondanks de tegenwoordigheid der tedere fpruiten aan zijn opzicht toevertrouwd, en die zelve het mededoogen des vergramden Vaders, voor dit arme fchepzcl j afbidden, Maar te vergeefscn; hij floord zich nergens aan. Het kan echter niet lang duuren $ want ik zie dat de bedelaars al voor de deur vergaderen, en de zo wijze man gaat terftond zelf met de zweep na buiten, en deelt, beurtelings, Hagen en duiten uit. Kom tog wat nadef bij deze deur; het is een Mufentempcl, eeil heiligdom van onderricht en K wijs'  !4<5 DE LAAGHARTIGE. wijsheid, en dat wel van het fijnfte flag. Hoor eens: non dubito, ik twijfel niet; ik twijfel mede niet, dat gij een Ezel zijt; fore, dat "er zijn zullen; plerosque, zeer veelen, Attice, het is de Vocativus , jou Domkop ! moet ik het u nog langer inflampen? — het fchoolgeld heeft mij die botmuil ook nog niet betaald ; qui hoe genus , jou Bengel! wagt nog wat met leezen: ö! weg met dit verachtelijk Leer-toneel! — en evenwel > 't is gantsch geen verdigte Fabel. DE  Hf D E ZELVBEM1NNAAR, 6 cfpoctelijke Eigenliefde ! hoe dikwerf zal men, wanneer men over de zotheden der menfchen lacht, op uwe alles bedwelmende Hem, op uwen alles wegfleependen invloed, niet teri laatften moeten terug komen? vriendelijke vermaaning cn fpotternij, het bidt en werkt alles te vergeefsch; gij vaart voort om den geenen j dien gij beheersht, fteeds den rol van eenen dwaas te doen fpeeleu. Ginds zien wij dat ijdel hoofd, en de op zich zelv' Verliefde heen gaan. Met veel naauwkeurigheid wreef en maakte hij eiken gesp fchoon s vóór dat hij uitging; borftelde, veegde, en fineerde met allerlei reukwerk, twee uuren lang en meerj verfchaffende een geheel Gezin geftaadig werk. -— Zijn trouwe vriend, de Spiegel, heeft hem gezegd^ dat hij een' fraaijen voet heeft, die juist daar door, dat de gesp, naar de allernieuwfte mode gemaakt, net past, nog een ongemeeften luifter krijgt; dat een aanhoudende grimlach een beminnelijk en onweêrftaanbaar kuiltje in de kin veroorzaakt; — dat een ge^ haat gemis van écnen of meer tand«n, door eelt s wn  148 D E ZELVB E MINNAAR. ncn fpitzcn in een getrokken mond, gelukkig verborgen wordt; — en dat de ringen, elk in zijne orde, terftond zigtbaar worden, wanneer hij de hand, dikwerf, op de borst legt, of de vingers van beide handen gefladig fpeelen. Zijne fijne, lispende ftem, door eenen aartigen hoest menigmaal afgebroken, doet wonderen; hij heeft 'er u bij het Clavier reeds dikwerf mêe verrast., en de Spotter alleen zegt, dat ze na het kwinkeleeren der beesten in het woud gelijke, wanneer hij de kleine vogels naaapt. Hij is overtuigd, dat niemand van 't gezelfchap beter leeze, dan hij, verzoekende daarom 't bock om voor te leezen; dog dewijl het verzen zijn, zo let hij onder 't leezen nauwkeurig op de maat, laat eiken rijmklank onderfcheiden hooren, en maakt het Huk, als kenner, nog finaakelijker door allerlieffte aanmerkingen. Ook verhaalt hij ongemeen bevallig; jammer alleen, dat de ruwe hoop zijn bericht nooit wil afwagten, maar 't veel te langwijlig vindt. Op dat de tijd, welken hij alsdan heeft, wanneer hem zekere gehaate menfchen, van wien men zegd dat ze verfhnd bezitten, van de bewondering berooven, hem niet te lang moge vallen, neemt hij zijn toevlugt tot den fpiegel , die in iedere kamer hangt. Nu grimlacht hij over zijne inneemende gedaante, pluist en borsteld zich, al is 't geheel onnoodig,- roept zekere losfe ongegeneerde houdingen re rug : behaagt zich , he-  DE ZELVBE'MINNAAR. 149 heden, ongemeen in Profil, of van ter zijde ea * zal daarom ook dezen Hand bij 't venfterraamt verkiezen. Hij vertoond u zijn Portret: „ gevleid heeft hem de fchilder niet, want ziet, het lachgende van den mond heeft hij geen recht genoeg gedaan; ook is de omtrek der oogen te grof gemaald, als welke, gelijk gij ziet, bij hem heel klein zijn, maar echter zeer veel uitdrukken; ook zag hij 'er van zijn levensdagen zoo bruin niet uit." Dat hij zijn goud Repetitie-horologie moest laaten zien, was hem eene zeer gewenschte zaak, want daar is geen fraaijer in de ganfche Had: maar dat men zich niet venvaardigde, om zijn wapen op het fignet, het welk 'er onder- aan hing, afzonderlijk te bezien, dat heeft hem geërgerd, want het vertoond eenen helm, en dat zegt al heel veel. Misfchien maakt ook zeker huwelijk, het welk hij op 't oog heeft, voor hem den Adeldom noodzakelijk, waar van hij behalven dat gansch geen vijand is. Door den klecrmaaker van 't Hof, doet hij zich een kleed van 't zelve laken, welke de Staatsminister draagt, maaken; — ook moet hij altoos, met de groote waereld, den Hofprediker hooren , hoewel hij zeer ver van de kerk af woont, en die Wan daarenboven de flegfte en fHjfïle Redenaar is. Hij krast deerlijk op de fiool, cn ©ndertüsfchen is niemand milder met zijn Muziek, dan K 3 juist  1$0 DE ZELVBEMINNAAR. " Juist hij; — wil het geval, dat hij, tot kwetzinge van 't oor, zelfs van den maatigflen kenner, een folo zal fpeelen; dan geeft hij een teken tot oplettendheid, en men zou zig van alle zijne genegenheid kunnen verzekeren, zo dra men zig verwinnen kon, te zeggen, dat hij dat ftuk meesterlijk heeft uitgevoerd. Niets neemt hij daarom ongunftiger op, dan wat Hechts eenige onoplettendheid, of minachting voor zijn Perzoon verraadt. Zo even heeft hij eene fijne aanmerking gemaakt; dan, men liet ze onbewonderd; hij wilde iets zeggen , en men heeft hem in zijne reden geftoord; hij las een wichtig opftel van zijn eigen maakzel voor, en men heeft 'er te weinig van gezegd; hij heeft zig naar de allernieuwfte mode gekleed, maar men heeft vergeeten, zijnen fmaak in dezen hemelhoog te verheffen. Welke beledigingen voor hem! en hoe zal men ze weer goed maaken? — Dan, wanneer de tong ons niet te zwaar wordt, laage vleijerijen te zeggen , die de verftandige , met recht, als beledigingen zou opvatten. D E  *5* D E WINDBUIL. H ec Characler van dezen verfchilr nog altoos van dat des Pogchcrs, hoewel men ze beide dikwijls verwisfeld. Bij den Iaatflen ziet men duidelijk, dat zijne reden en daaden de zelfverhcffinge bedoelen, en hij, geftadig, op zijn waardig Ik te rug komt. De Windbuil daarentegen is in ftaat, van den Keizer in Stam, van zekeren rijken Jood in Amflerdam, van Meerminnen en andere zottigheden, even zoo onbefchaamc te liegen, als van zig zelv', of van dingen, die hem raaken. Men kan daarom van hem zeggen , dat zijne hebbelijkheid befla in onwaarheden te beweeren, met geen ander inzigt» en om geene andere rede, dan om ze beweend te hebben. Ondercusfchen is de Eigenliefde, insgelijks, alweer de verborgen grond van dit befpottelijk Character. De zo geringe, flechts fchijnbaare voorrang, ik heb 1 bet zelf gezien , ik heb het zelf gehoerd, ik beloof het na te komen, enz. zijn de voldoende drijfveeren voor den Zot, gepaard gaande met die zwakheid des verftands, welke aan de 1'igtgeloovigheid van anderen niet twijfelen laat. Vóór dat men den knaap als Windbuil kend, is hij bijkans in ftaat, een' oploop te verwekK 4 ken.  Ï52 DE WINDBUIL. ken. Hij komt van de Hoofdfiad te rug, en verzekert dat de Vorst doodelijk krank is; alle Artzen wanhoopen reeds aan zijne hcrfklling; en men heeft, voor zijn vertrek, deszelfs dood' al te gernoet gezien; daar inmiddels niet dan eene ligte onpasfeljkheid den Vorst noodzaakte, voor eenige dagen zijne kamer te houden.— Daar ging hij voorbij een huis, — Hemel! welk een ijsfélijk bloedbad! men fpoeije zich tog ter hulp! twee zijn reeds dood geflagen, en de derde wentelde zich nog in zijn bloed. Wat volgt 'er? men laat alles liggen, en loopt ijlings hier op na de beftemde plaats ; de Doctor cn de Gerechtsdicnaaren verfchijnen op 't zelfde oogenbiik , en ziet! twee boeren, die een krabbelvuistjen gelegd hadden , waar van de een flegts een dikke neus bekomen hadt, dog die te zamen al lang reeds volmaakt verzoend zijn. Ja, ja, hij heeft ze waaragtig gezien; een \vild zwijn met meer dan tien jongen; — daar nu dergelijk Wild, in deze gewesten, zo zeldzaam iss als honderd Ducaaten in de Armbos; zo ziet men aanflonds, aan alle kanten, vreeslijke toerustingen:— geheele wagens met netten, ftrikken en Hokken belaaden; gefleepen hartsvangers; jagtgeweeren, van eenen hondertjaarigen roest gezuiverd, cn honden in meenigte gekoppeld. Hij zelf geleid den half vrolijken, half bevreesdenTroep, maar die, bij al zijn fchreeuwen, egter In 't geheel geen fpoor nog teken van een wild  DE WINDBUIL. 153 wild verken ziet, en ten laatften verplicht is, onder luidrugtige fpotternijen op hunnen winderi; gen Caügula, te rug te keeren. Met uw oprecht en met de waarheid inftem- I mend verhaal, is hij bijna nooit te vreden. „ 't Wil wat zeggen, tien mijlen op éénen dag? i Ik heb 'er met mijn' Engelschman wel twintig afi gelegd, en had nog wel tien mijlen verder ge- \ reeden, was 't 'er op aan gekomen- Dat I is nog zo heel groot niet! Onder de Garde zag ] ik een' Kaerel, die was zuiver en volkomen | twaalf voet lang. Ja , ik zal u nog meer \ zeggen, dat nog fterker is: de Majoor van * * * wierdt door zijn maag door en door geftoken, • en leeft, evenwel, tot op dit uur nog. • Dat komt 'er nog niet bij: de Profesfor * * heeft een' Verrekijker, daar kan hij van Buikj floot mêe zien, hoe laat het te Middelburg op ,t/ de Stadhuis-klok is, en hoe veel knoopjes de l foldaat op de wagt, te Utrecht, aan zijne flopj kouzen heeft." Deze vlugheid om alles te vergrooten, en valsch voor te draagen, benevelt zijn verfiand zo fterk, dat hij zich, éindelijk, zelv' overreedt, dat het waar zij, en hij dus zo veel te onbefchaamder wordt, in alles wat hij beweerd. Hierom hoord men hem, de bijna onder elke lugtI llreek gangbaare Hiftorietjes, met de ijsfelijklle eeden, tot zig of zijne tijdgenooten overbrengen, cn, wat Bocatius, Pater Abraham van Sint Clara, K 5 en  154 DE WINDBUIL. en andere beruchte Fabelfchrijvers ooit deeden, cf gedaan zouden hebben; dat alles verhaald hij onbefchaamd van den Burgemeester, Schout, of Predikant zijner plaatze. Men kan zig ligt verbeelden, dat zijne reizen, 't bezigtigen van zekere bezienswaardige dingen, enz. hem nog meer recht of ftof geeven, om de waarheid te kort te doen. ,, In Amerika? ja, daar ving hij de Leeuwen, zo goed als hier de Lijfiers; — het goud ligt daar zo dik aan de oevers, als hier te land het zand en de keifteentjes;— en zilver? Hemel! dat veegd men *er als ftof van de fchoenen. Te Rome ftondt bet hem ongemeen wél aan; de tegenwoordige Paus rijdt als een Turk, en lust zijn glas wijn als de beste; in het Conclave was hij ook dikwils, zag daar 't vasten en bidden aan; — en de Heeren raazen, tieren, en maaken daar een geweld, dat het een aart heeft. Ja, het rijzen ware zeker wel een uitftekende zaak, indien 'er die drommelfche gevaaren niet mede gepaard gingen; maar, dan rijst 'er eens onverwacht een itorm op, en fmijt het fchip in de lugt, zo dat de mast na beneden, en de kiel na boven te ftaan komt; — en dan weer voor een kwartier uurs met het fchip onder water, zo dat men de keel braaf vol zeewater krijgt, — of daar komt zo een lompe Walvisch, en fnapt met alles heen, zonder barmhartigheid en genade." Wat verwed 'er mijn Heer onder? hoord men hem.  DE WINDBUIL. 155 hem elk oogenblik uitroepen, en onmiddelijk daar op wordt hij overluid uitgejouwd, en hard op uitgelagchen, om dat de Zot, mogelijk, op zich nam, 't werk van eenen handigen Gochelaar, van eenen ervaaren Piqueur, of van eenen goeden Jager na te doen, en nu ongelukkig zo lomp daarbij te werk ging, dat hij de kleine balletjes, die hij verbergen zou, met veel geraas in de kamer doet rollen; op een ander tijd zijn pruik verliest, of 't blad van den boom fchict, in ftêe van 't doel te treffen, en hierop van elk wordt aangemaand, om de wedding te betaalen. Zeer gemakkelijk doet hij allerhande beloften, en dat zonder de minfte bedenking of bepaaling; maar komt ze op zijn best half, of liever in 't geheel niet na. „ Gij eene koets? nu, verlaat u ilechts op mij; ik zal u de fraaifle paarden, en de heerlijkfte koets met alle gemakken bezorgen"; en hierop verfchijnt, onder zijne befchikking, een rijtuig, dat niet wel armhardger kan bedagt worden. „ Dat boek, het welk gij vooral nodig hebt, bezit ik, en 't is zeer tot uwen dienst"; men is hem zeer verpligt, ja door zijn goedheid getroffen; men houd eindelijk op met 'er elders na te zoeken; verwagt het met ongeduld, en maakt intusfchen bekend, dat zeker goed vriend, ons gebrek uit zijnen boekfchat te vervullen, beloofd heeft, enz. en eindelijk ontfangt men, tot zijn grootfle verdriet, een vod van een  1$6 DE WINDBUI. L. een werk, 't welk op iedere verkooping, en in den geringften Boekwinkel zeker wel te vinden geweest was; — of het antwoord, dat men het, hoe zeer men ook gezogt hebbe, niet heeft kunnen vinden: zekerlijk, om dat hij het nooit hadt, en veelligt nimmer gezien heeft. Aan veröntfchuldigingen ontbreekt het den Windbuil nooit , om dat hem zijn geweeten raadt, bij elke zijner beloften ook terftond en al bij voorraad aan ontfchuldigingen te denken. Voor eerst maakt hij zijne rekening op een anders vergeetel- of hoflijkheid; — maar vergist hij zich hierin, en bezit deze de menigmaal zo noodige gaaf van te eifchen, en zijn vriend aan zijne beloften te herinneren, dan is't, misfehien heden , daartoe reeds te duifter; — over agt dagen, wanneer 't de gewoone tijd is, dat gij hem weder zoud zien, is hij zijn avonduur al kwijt, door zeker iets van gewicht, daar hij zijn vriend in raaden moet; — over veertien dagen , 't lmert hem zeer, moet hij juist noodzaaklijk uitgaan, en heeft daar toe 'reeds alle voorbaarige fchikkingen gemaakt, hoed en rotting in de hand ; of i£ thans zeer vrolijk en lugthartig, en noodigt u zelfs, om toch van de Partij te zijn, en uwe zo emflige zaaken wat aan een kant te zetten. Wanneer dan eindelijk alle be¬ paalde termijnen ongelukkig verloopen, en geene ftraat of plaats voor hem meer te bctreeden zijn, zon-  DE WINDBUIL. *5? ? zonder daar gemelijke vrienden, die mondelinge en fchriftelijke verzekeringen van hem hebben, in den mond te loopen; dan maakt, dikwerf, zijne fchielijke verdwijning aan al 't gekijf, verwijt , en navraagen een einde. Want dergelijke Windbuilen zijn doorgaans gewoon, gelijk do trekvogels, van woonplaats te veranderen. na  I5Ö D E S T IJ F K O P. H et Leeven ftaat niet ongelijk aan den wandelweg door een digt begroeide Allee; wie zig bukt, waar overhangende takken den doorgang beletten, die komt, weldra, weêr op eene open plaats, daar hij, gelijk hij verlangt, regt op kan gaan: wil men 'er met het hoofd overeinde door, 't kan zomtijds lukken, maar men kan ook 't gezigt en de handen deerlijk bezeeren. Een trots onërvaaren hart ftaat 'er op , dat terftond gefchiede, waar toe het recht van eisfchen heeft; maar de man met even dezelfde neiging, dog van wat meer ondervinding, komt ongemerkt, en als van verre, buigt zig vriendelijk en diep, fchijnt niet het geen hij is, en bereikt zijn oogmerk. Met minder verftand deedt hij anders, misfchïen ook juist, gelijk de eerfte; maar het fpreekwoord zegt: al meenigmaal heeft hij zijn hoofd geftooten, en de ondervinding beeft hem geleerd. Wie dus ftout zijne hoorens opfteekt, en 'er met geweld door wil, die zet, wanneer zijn vijand hem ontmoet , den hoed trots op zijn hoofd, of ftapt beledigend voorbij hem heen; hij wil nog liever van honger cn dorst vergaan, dan dien kacrel een enkel goed woord gec-  DE S T IJ F K O P. I59 geeven, doch hij moet mede bij hem niet komen, of hij wil hem de deur voor zijn' neus ,» fluiten; geen duit heeft hij meer voor hem ten j besten. En al verprocedeerde hij alles , wat hij bej zit, dit kan hem niet fcheelen; want recht moet recht blijven; hij heeft dan evenwel het vermaak, dat de ander in de gijzeling nog aan hem denken zal. Wordt hij eens aangeklaagd; dan wil hij in perzoon volflrekt niet voor het Gerecht ver< fchijnen, of hij verdedigt zig zelv' als het Janh-aj gel, en vaart geweldig uit; nimmer zal hij zijne | veröngelijkingen herroepen, cn dreigt al, zo \ ' 'er op aan komt, zich zelv' recht te verfchaffen. Den Man van aanzien, die hem bij zich laar, ' roepen, antwoordt hij onbefchoft, dat de weg naar hem juist zo lang zij, als die tot zijnent, I terwijl hij met de infchiklijkheid van'een ander l den fpot drijft, en zegt : „ Die zal daar wat mêe uithaalen zoo hij meend, dog ik behoeve I Hechts met mijn geld te rammelen; daar kan ik recht en gerechtigheid voor koopen, en te gelijk 1 mijnen rug en hoed verfchoonen. Het wagten heeft hij niet geleerd, en, wanneer de Heeren niet komen, of niet willen toci laaten dat hij eenen anderen in zijn plaats ftel! Ie, dan weeten zij waar hij woont. Heden heeft hij zich kool en ham tot een middagmaal doen I aanrechten, cn, als dat koud wordt, is het een ! naar eeten 5 en wat beters geeven hem tog de I 'Ieeren niet, \Yijc  10*0 DE S T' IJ F K 0 P. Wilt 200 goed zijn van wat op te fchuivert, (dus fpreekt hem een Bediende der Komedie, zeef beleefd, aan,) mijn Heer de Schepen van * * *. Wie eerst komt, die eerst maant, is het antwoord ; daar is immers plaats genoeg! en onder dit zeggen wijst hij op de agtcrile zitbanken." Of, men heeft gehoord, dat hij de ecnige bezitter is van zeker boek, eenig inftrument, of iets dergelijks; verzoekt 'er hem zeer vriendelijk om, met aanbieding om het morgen, zonder ecnige befchadiging, reeds weer terug te zenden: maar neen, hij heeft het zelf nodig, doet hij den knecht, die deze boodfehap brengt, en aan de deur op befcheid wagt, weeten; — en bij zich zeiven zegt die Man: ik heb het dubbeld, en nu niet noodig; maar, al had ik het vieren twintig - maal, ik zou 't hem evenwel niet geeven ,• liever gebruikte ik het tot frifeerpapier, of liet het mijne kinders verfnippclen. Is de Stijfkop een liefhebber der Mufiek, en verzoekt men hem, ook aanhoudend cn van hoogcr hand, dat hij zijne bekwaamheid op 't één of ander Inftrument eens gelieve te laaten hooren; alles is vrugteloos; — nog eerder zal de mijnwerker- op de viool fpeelen, dan hij zich op eenig inftrument laaten hooren. De Man, die twintig gulden, flechts voor den tijd van veertien dagen, van hem wilde leenen, was de eerlijkfte Man in de itad , die ongaarne van anderen leent, en in het geheel geen fchwl-  DE STIJFKOP. l6l fchulden heefc , maar ziet! de Stijfkop vaart eerst geweldig tegen 't leenen en bedelen uit, fmijt eindelijk den Man, met een verachtelijke houding, vijftien guldens op de tafel toe, ei) ftoft, dat hij zulk een bagatel nog liever zou hebben weggeworpen, dan zich met leenen te willen ophouden. Naar zijn zeggen, heeft hij zelf, onlangs, in een zuuren appel moeten bijten , en den Burgemeester om zekere zom aangefprooken, maar ftond , toen deze gewigtige en gegronde zwarigheden maakte, aanftonds boos en vertoornd op, vloog de zijdkamer uit, en nu heeft hij berouw van dien vervloekten gang, cn alle zijne goede woorden; hij telt dit •wislèwasje wel niet veel, maar nogtans zal die Man gevoelen wien hij beledigd heeft. Waarom zo duur, mijn Heer? een ander heeft het mij reeds voor zeventig willen laaten. . Nu antwoord hij, dan mag het leggen bederven en vergaan; daar is ook niets aan verbeurd. En zo bederft en vergaat het ook, 't verrot of de motten gaan 'er mee heen; en eindelijk zijn honger en naaktheid, veragting en befpotting, of geweldige verdrukking van genoegzaame kragt, om dien zelfs tot een Zeden-prediker te maaken, welke, vóór tien en minder jaaren, na geen verftandige vooritellcn, hoe genaamd, heeft willen luifteren. Voorzeker eene bittere Atienij! —• Maar, wat kunnen zagte middelen bij eenen zieken tog uitrechten, die geen diëet houd? De L co»  IÓ2 DE S T IJ F'K O P. . , .. ontugtige vindc zijne verdedigers; de leugenaar heeft evenwel nog vrienden; en den gierigaart, ten minften de grootfte hoop, vindt zijn vermaak in een fchraale maaltijd; maar den fpijtigen Stijfkop, die volftrekt niemand ontziet, en altijd even fier en trots te werk gaat, tast men gewapender hand van alle kanten aan; hij, die hem ter neder velt, befchermt het recht; de bevreesde fnappers, voor de gevolgen bedugt, komen dan Voor den dag,en roepen, daar, daar! — maar het verftandiger gedeelte haalt de fchouders op en zegt: ö hadt hij maar eer willen luiftcren! Ziet daar! roept een zwerm jonge Stijfhoofden, die de geheele waereld den ftorm al aankondigen, ziet daar evenwel zo veele onverzettelijke en geachte Ouden met opgeftoke horens! — Dwaazen! De reden roept u terug; dat het voorbeeld U nimmer verblinde ! daar zijn zwakke en harde hoorens, cn harde en zagte fteenen.  Ï0"3 DE WISPELTUURIGE. H et is, gelijk men weet, met de ziekten der ziele, als met de ziekten van het lighaam gelegen; bij eenige kan men, regelregt, flegts één zitplaats en één beginzel aanneemen,* maar bij andere, die eenerlei of gelijk beteekenende naamen draagen, kan men echter na verfcheide oorzaaken vraagen. Men noemd dezen ert geenen onbeftendige, veranderlijke en wispeltuurige menfchen maar niemand hunner is, nogtans, den anderen gelijk. Gij kent tog allen dien aartigen vrolijken Man ^ die in alle gezelfchappen even zeer getrokken is, wiens invallen men te vooren verwagt, en waar over men noch drie dagen daarna lacht; hier ligt hij, heden, in zijn' armiloel; zijne antwoorden zijn kort; hij, fchijnt den onbekenden fimpel of hovaardig toe; hij weigert alles, vraagd na verloop van een uur, reeds weer om hoed en rotting; ,wagt nog,, tot zijne fmert, een half uurtje, en laat zich dan, zelfs door het ongenoegen, dat hij op alle wezens leest, niet tegen houden ; wat of hem tog mag fchorten „ vraagd men, zo dra hij even buiten de deur is ? Niets ter waereld, geeft iemand ten antwoord, die hem nauwkeurig kent, hij heeft, heden, L 2 zij-  IÓ4 DE WISPELTUURIGE. zijne buijcn en vlaagen: dat is, wanneer ik die je ne fcaï quoi, regt verfta, geringe, beuzelachtige omftandigheden, die hij zich zelve fchaafflt te noemen, of welke hij ook wel flegts voelt, maar geenen naam kan geeven, hebben hem heden zijne gewoone vrolijkheid benomen. Bij wien zulk een gevoel der minfte fmerten in het menfchëlijk Leeven, zeer ligt, en daarom dikwerf onverwagt ontftaat; dien pleegt men een grillig, een onbeftendig, ook wel een Wispeltuurig mensch te noemen. Van dit flag der onbeftendigen zijt gij niet, mijn Heer, die gij, heden, dit boek fraai, dit gevoelen juist, en deze ftudie zeer aangenaam en nuttig keurde; — maar morgen, of wel eerlang, vlak het tegendeel van dit alles beweert, om dat u nu eerst de oogen open gingen, of gij anderen den fpot daar mede hoorde drijven. Ook hoord Gij daar niet toe, dien ik, vóór wecken en maanden , op eenen Man van bekende ondeugden, zeer driftig hoorde fchimpen, maar welken gij heden nog bij alle zijne buitenfpoorigheden, als uwen boezemvriend, en gewoonen metgezel omhelst. Hoe konden zijne gast- en flcmpmaalen, eene zo fpoedige vergetelheid van uwen ijver, cn van die geenen, tegen welken gij dien kortelings blijken liet, bewerken ? Veele menfchen pleegen alleen, wanneer zij eenen knip weg hebben, en dit of dat vermaak  D E WISPELTUURIGE. 165 genieten, hun hart weg te geeven; en is het dan wel vremd, wanneer hunne vriendfchap onbeflendigis? Dcnzulken gaat het als hem, die in het duiftere een kleed aantrok , maar zich daar over fchaamde, zo dra hij in 't licht trad. — Anderen moesten, bij het aangaan van vriendfchappen, liever voor de vuist zeggen: ik verpagt u mijne vriendfchap, zo gij mijn' lof verkondigen , mijne fïnantien vermeerderen, of mijne pocherijen goed zult keuren; ten einde een ander zich bedenken en zeggen konde: ik wil of ik wil niet voor dezen prijs; want anders zullen zij ons, na verloop van drie dagen, uit hunnen dienst jaagen. En mogelijk ware daarbij, nochtans, eene Clauful noodzakelijk, te wecten deze: onder dezelfde omftandigheden blijft alles, gelijk het vooraf bepaald is; maar indien deze zig, ten ecnigen tijde, in een veel hoogeren ftand en rang mogt geplaatst zien , dan houd hij 't recht aan zich, om zodanig een verdrag te vernietigen, en de andere zal altoos van alle verdere eisfehen op omgang en vriendfchap moeten afzien. En even zo oprecht moest het, om uit de gelijkheid te befluiten, ook bij de liefde, en bij het ftaan na ampten cn waardigheden toegaan; dan zou men minder over onbeftendigen en Wispeltuurigen hooren klaagen. Gij, bij voorbeeld, mijn lieve jonge Heer, die uw Ampt, na 't welke gij zo driftig ftondt, nu reeds wêer L 3 neer-  ï66 t> E WISPELTUURIGE. neergelegd hebt, hadt liever voort, zo rondborftig, als men in Frankrijk hieromtrent te werke gaat, moeten zeggen , of laaten aanplakken: „ ik N. N. heb geen lust om te werken, wensch,, te daarom, bij deze gemaklijkheid van mijn ,, geitel, een Ampt van cenige duizende jaar„ lijkfche inkomften, en voor dezen en dien „ rang bied ik mijn perfoon aan, enz." Over het algemeen moest men zig over iemands Wispeltuurigheid in het geheel niet meer verwonderen, zo dra men weet, dat hij van zekere hartstogt zo fterk beheerscht wordt, dat noch een ander noch het verftand aan deze drift perk of paaien {tellen. Want alsdan is hij zeker de Man, welke, met allen ijver, iets bejaagt, en eenige dingen greetig aanneemt, maar ze kort daarna weer weg werpt; andere dingen naauwkeuriger beziet, befchaaft, en 'er ongemeen veel van houdt, maar 'er, naar weinig tijds, ook wêer van afziet; andere dingen flerker wrijft, polijst cn bewerkt, maar zich, helaas ! daar ook al niet mede voldaan vindt. Verftanden, die van 't één op 't ander fpringen, zijn gemeenlijk zielen, welke zich, door groote voorbeelden, al te zeer laaten wegvoeren , en zig door de waarde van deze hunne zucht tot navolging zo zeer laaten verblinden, dat ze, ten dien tijde, hunne eigenlijke beflemming ganfchelijk vergeeten, en tot het voorige flegts lust en gevoel hebben. Is't dan iets vremds,mijn Heer!  DE WISPELTUURIGE. l6j Heer! dat gij u met uw Inftrument thans opfluit, en muzikaal waakt en droomt? Gij hebt Benda gehoord, en zo lang als de betoverde toon zijner viool nog in uwe ooren klinkt, zult gij noch zelf dichten, noch oude of nieuwe dichters leezen. Inmiddels geeve ik aan dit tijdflip geenen langeren duur, dan aan dat geen, in 't welk gij de fchüder - galerij te Dusfeldorp hadt gezien, en toen de reuk van de olieverw uw, uwe kleederen, en uw geheel huis kort daar na al befmet hadt. Misfchien dat het bezoek van een grooten Geleerden van uw flag, de goedkeuring, waar mede men zijn werk openlijk ontvangt, of wel eene andere omftandigheid, u al rasfer dan gij denkt, zal doen te rug keeren. Ziet deze inwendige en vlugtige drift, die 'er bij menig een in dier voege ontftaat, op nutte dingen, en is de man der zaake, waartoe hij trek heeft, kundig; dan is het nadeel, het welk uit een zo menigmaal herhaalde verwisfeling ontdaan kan, Hechts gering, althans in vergelijkinge van dat geen, 't welk zekere onbedreeven verzamelaars, liefhebbers, pogchende natuur - kenners , kunftenaars, beeldhouwers, gieters, bouw- vogel- en paarde-zotten, wegens hunne verruiling en door 't bezoeken der Jaarmarkten lijden. Hoe ftaat het met uw kabinet van oude penningen, mijn Vriend? — maar wat vraage ik? Ik zie daar dat een kleine morfige Jongen met een fraaijen penning, en andere zeldzaame muntftukL 4 ken  l68 DE WISPELTUURIGE. ken in het zand fpeek, en de fchuifladen than'S' den leeuwerken, kwartels en kraaijen, die hii 's mans vrienden uitmaaken , voor eetensbak- ken verftrekken. De Geweerkamer is voor een partij windhonden verruild; het fchimmelpaard heeft, federt dien tijd, al drie opvolgers gehad; de Eleftrizeer-machine ligt onder fchoenen en laarzen in de kamer, en de geheele voorraad van wasfche beelden onder de oude prullen in het rommelhok. Voor ditmaal toond hij mij, in plaats daarvan, zijne nieuwe Oranjerij, praat van mijn- en delffioffen , en criflallifatien, en vraagt mij, of ik mij ook op 't koperzuiveren verftaa ? De onvoeglijkheid omtrent bouwen en omver haaien, koopen en verkoopen, gaat menigmaal te verre, en ware wel waardig, met het gezag van een Cenfor beftraft te worden : en kan die man onmondigen agter laaten, dan is het waarlijk meer dan gekkernij; want glazen, potten en pannen, raders van uurwerken, cijlinders, en wat des meer is, kunnen, na zijn dood, zeer weinig tot het onderhoud en de bezorging der nagelaten kinderen opbrengen. Dl  D E V L E IJ E R. ^'jl^HEQPHRAsTus tekende den Flijer zo juist en naar het leeven, dat men, van hem terug komende, ten eenemaal wanhoopt, om 'er Hechts nog éénen trek tot meerder gelijkvormigheid te kunnen bijvoegen. Inmiddels befchrijft Theophrastus het Dier uit Griekenland, daar het in dit of dat Land thans eenigzins anders kruipt. Wilt gij de gevoelens en gronden van hem, dien de Vleijer aanbidt , nauwkeurig weeten; hoor dan flechts den Vleijer: deze is zijn Repetent, of, om beter te zeggen, deze brengt, gelijk een kunftige hond, alles getrouw weder, wat zijn Heer en Meester heeft weggeworpen. De eerfte ftaat, of zit misfchien, niet ver van dezen, wanneer hij u zal zeggen, dat hij onlangs den grootften kenner of Dichter, of Staatkundigen onzer tijden, zooder weerga naiv of grondig over dat ftuk heeft hooren fpreeken, en dan volgen ongetwijfeld de heel nieuwe, mogelijk nog niet overnachte redenen van zijnen Meester. Heeft hij al het zeldzaam ongeluk, van eerder en anders te oordeelen dan zijn Heer, misfchien een boek te verachten, dat deze prees; dan weet hij zich aanftonds, door eene aartige flikfloojerij te helpen: de bijen alleen, L 5 meen-  Ï70 DE VLEIJER- meende hij, konden uit alles honing zuigen. Is de ander hardnekkig , en wil die met plaatzen uit het boek bewijzen, dat zijn oordeel verkeerd is; dan verzoekt hij hem, de bevalligheid zijner Declamatie den fchrijver niet tot lof toe te rekenen; want bij 't gezang eener Mara blijft zelfs wel eene danzende reij van koeijen onder de Zwitzers bevallig; — of hij belooft het boek, het welk hij dus waarfchijnlijk, in een ongelukkig uur van zwaarmoedigheid, moet geleezen hebben, nogmaals geheel door te leezen, en hij verzoekt zijn' Patroon, om hem de fraaijfte plaat- fen daar van aan te wijzen. Ontmoet hem, bij toeval, een Arme, die onverhoord van de deur van zijnen Afgod heen komt; dan neemt hij hieruit aanleiding om te zeggen , dat hij', uit hoofde van 't gedrang der Armen, naauwlijks 't geluk gehad heeft, hem heden te kunnen opwagtcn; — ja, ja, de fchrift zou moeten liegen, wanneer men buiten dit Gods rijken zegen in dit huis, in dien vollen overvloed, zag vloeijen. De flordige kinders kloppen, van hunnen oogst altoos verzekerd, op zijne gevulde zakken; hij opent ze voor hun' half geflooten, en Iaat 'er hen zuikerkoekjes en allerlei ander banket heimelijk uithaalcn. Hij draagt ze den vremdeling, die pas inkomt, te gehioet; laat hen eenige vraag of iets anders opzeggen, en perst den Gast, dien kleinen Engel, het ware beeld zijns Vaders  DE VLEIJER» I7Ï ders in geest en gedaante, te kusfen; hij hoopt niets meer, dan deszelfs mannelijke jaaren te bekeven , en wenscht den Staat dieswegens bij voorraad al geluk. De hongerige hond bekrabt hem grommend onder *t eeten, en hij voert hem onvermoeid met zelf gekauwde beeten. De geliefde Bediende is zijn' boezemvriend; met deze praat hij, zo lang zijn Heer de middag - rust neemt, of helpt hem de klêeren uitkloppen , de mesfen fchoon maaken, en andere dergelijke bezigheden verrigten. Is zijn Bevorderaar verfchrikt, dan loopt hij vliegend na de Apotheek, en bidt hem ernftig, Hechts dezen lepel vol, ter behoudenisfe zijner gezondheid, waar voor hij zelfs zijne eige zo gaarne geeven wilde, in te neemen. Hij klaagt genadig over 't aanhoudend werken, en de veele vrijwillige gevaaren van zijnen Patroon; — hij fmeekt hem, den Staat tog een leeven niet te grootmoedig op te offeren, 't welk deze niet genoeg kan wenfchen, dat eeuwig duure; — verzoekt alle de aanwezenden, zijn verzoek tc onderfleunen, en beveelt den knecht, allen aanloop te beletten, en liever de aften, fchriften en boeken, voor dien tijd, te verfleeken. Hij weet alles op de huishouding, of op de goederen van den Man, dien hij aanbidt, over te brengen; dat het geen men fraaij noemt, door Vergelijking met dezelven, en 't flegte, door de voor-  ï°?2 DE V L E IJ n; voortelling van het tegendeel. Al wat maar nieuw is, zet hem tot een kruipende bewondering aan. De Juweliers, zegt hij, een gemeenen ring vertoonende, beklaagen zich zeer, dat ze u den diament-ring voor dat geld hebben gelaaten; — nauwlijks laat hij zich dooreeden beduiden, dat hij zich vergistte, dat de kunst 't oog van den kenner zo kan bedriegen, en nu verdubbelt hij zijne ftem tot lof van den fijnen fmaak. Allerwegen is hij de fchaduw van zijn Patroon, volgt hem altoos in een eerbiedigen affland, en kan nooit bewogen worden, eerder vooraf te gaan, tot dat hij aan den drang des volks komt; hier fpringt hij met geweld vooruit, fchreeuwt tegen hen, die uit den weg niet willen gaan, over de weinige eerbied, en dankt, wanneer de een of ander hem vermaant, om zijnen ijver te matigen, den Hemel ernftig, dat die bij zijne grootheid zo langmoedig is. Wanneer iemand jaarig is, dan klimt zijne werkzaamheid op 't hoogfte. Hij broedt Gedichten uit, waarin de dood gedreigd, of een Metbufalems voorrecht, en regen en ftroomen van geluk en vreugde voor het aanzienlijk Huis worden afgefmeekt; — of 'cr komen fchilderingcn in voor, waarin de Zanggodinnen, even als rond zwervende Liedjes - zangers , met eenen open mond, ten Hemel fchreeuwen: IVüt gij ons een gefchenh, op onze bede geeven ; Zo geef dan onzen Vriend vreugd, zegen, en lang Leeven. „ Voor  DE V L E IJ E R. 173 „ Voor agt dagen, hebbe ik, verteld hij, in het voorbijgaan in een zeker huis, den grootften Virwofen ov de viool hooren fpeelen; ik.ben, voegt hij 'er bij, nog dronken van verrukking; maar ik hebbe 'er niet achter- 'kunnen koómert wie hij geweest zij; hoewel ik moet geloaven, dat niemand anders dan mijn Patroon gefpeeld hebbe." — Hij vraagt, fchoon voor lang reeds onderregt, de Gasten, na den fchrijver van zeker naamloos gefchrift, het welk naar den prijs had kunnen dingen; en ziet, met groot genoegen, het domme toeknikken der Gasten, en den bedoelden zelv', wél in zijn fchik, zich zeiven den baard ftrijken. Hij fpeelt op het fchaakbord, met voordagt, verkeerd, en waarfchouwt, terwijl hij Iagchend van zijn' ftoel opfpringt, de aanfchouwers geene kans met zijn' Meester te waagen. —*i Bij het enkel plaifier-reisje van zijn Patroon, kaft hij zich in 't geheel niet te vreden ftellen, om dat hij reeds van eene aanmerkelijke beroeping buiten 'slands gehoord heeft, en gisteren,in een zeer ; aanzienlijk gezelfchap , zijn onhérftelbaar verlies alreeds betreurd wierdt. Met één woord, elke kleinigheid weet hij op té haaien, en 'er gebruik vart' te maaken. —- Maar, gelooft in hem ook zeker den Man te zien, die zijne eige zwakheden gevoelt, en die niets minder dan WerkZaani of weldaadig is?  m D iE . POLIETE MAN IN DEN OMMEGANG. aar zijn menfchen, welke op niets meer, dan op juistheid van zeden en kennisfe der waereld, eenen gegronden eisch meenen te hebben , en maar al te duidelijk laaten blijken, dat ze wel weeten te leeven: het zal eene wezenlijke verdienfte zijn, hen te verzekeren , dat ze 'er Hechts zeer weinig van weeten, of 'er in de daad gansch geen kennis van hebben. Wanneer de «igentlijke bevalligheid, in een genadig oplettend inrigten van onze gefprekken en daaden heiraat, dewelke.maakt, dat anderen, op dat oogenblik, met ons, en in een zeker opzigt met zich zelv' zeer te vreden zijn ; dan ziet men wel, dat het hier, niet op de llrengc waarnceming van eenige vaste regels van gezellige voor•zigtigheid aankome, maar dat men te gelijk ook hunne fijnfte afwijkingen-en uitzonderingen, dat js, dat men ze allen verftaan moet; cn men dus allerminst de bewustheid cener waare volkomenheid daarin laate blijken. De Onbefchaafde, die een monfter zijner geboorte-plaats was, wordt drollig in een groote ftad, en, wie uit een groote na een kleine ftad trekt, moet zich naar  DEPöLïETE Man enz. 175 naar alles wee ten te fchikken, en vooral niet I de eerfte in alles Willen zijn, of hij wordt insgelijks uitgelagchen. Eenigen verbeelden zich in dit opzigt zeer veel : te weeten, wanneer ze enkel in 't oog houden, dat men meer door zwijgen, dan door fpreèken. I behaagen moet: met dezulken kan men zich, uuren lang, in 't vrolijkfte en vertrouwde gezelfchap bevinden, zonder tien woorden van hen gehoord te hebben; niet anders, dan of men met hen aan de fpeeltafel zat, of Bij geval met : den zelfden postwagen reed : geene deelneemende vraag, geene onfchuldige vreugd of aandoe- i ning; niets , dan ftomme buigingen, korte afgebïokene antwoorden , op zijn hoogst onfma* kelijke fchertzen, bijtende aanmerkingen, menigvuldige neus - ophaalingen , dikwijls zonder eenig bepaald oogmerk, houdingen van eenen aanfehouwer, enz. Wien zal deze Man tog be- \ haagen? wat zoekt hij 'er mede uit te voeren! wil hij ons laaten blijken, dat hij veel heefgeleezcn, of dat'hij'zich lang aan 't Hof hee'c opgehouden? dan moeit het mij, dat zijiie boeken en de omgang aan het Hof, hem voor de ■gewoone en genoeggelijke verkeering, ten eene-maal onbekwaam deeden wórden; of wil hij 'er door doen opmerken, hoe hij fteeds flechrs een enkelen eenpaa-rigen regel van verftand zorgvuldig waarneemt, welken wij allen overtrceden? hoe beledigend! De-  Ij6 DE POLIETE MAN Deze Man, zegt men, terwijl men mij op hem wijst, is fijn en plitiecq ; hij laat nooit blijken , dat hij beledigd is, of dat hem iets mishaage; maar, vóór dat men 'er om denkt, weet hij zeer fneedig fteeken te geeven , die door de ziel gaan. Ik voor mij denk anders; ik kan den Man, met zijn fchimpen en fteeken, geenzins voor fijn, of, dat het zelfde zeggen wil, voor verftandig houden. Men zoekt, langs dergelijke wegen, twee gansch ftrijdige oogmerken ce bereiken; — een ander zal onze fpotternij voelen, en zich beteren; — en echter hij zal ze zo niet voelen, dat hij 'er boos door worde, cn ons haate : of dit ooit volkomen mogelijk zij, beflisfe hij, die zich zeiven en anderen Hechts eenigzins kent. Hoe vindt gij eenen anderen, die, wanneer hij in een aanzienlijk gezelfchap fpijst, buiten weeten van den Man of de Vrouw van den huize, Muzikanten bedelt en betaalt; op eene heimelijke wijze zijnen zekerlijk beteren wijn laat toedienen ,• gefchenken onder tafelborden en fervetten legd; 't gewonnen fpeelgeld, 't welk anderen in hunnen zak fteeken, grootmoedig leggen laat; en kleinigheden, die men hem toezend , door drinkgelden aan de Bedienden, dubbeld, ja driedubbeld betaalt? Die Man is ongemeen met zijne eige fijne Leevenswijze ingenoomen. Zeker jong mensch zoude wél doen, wanneer hij  I N DEN OMMEGANG. 177 hij zijne hoflijkheid merklijk befnoeide, of ze althans beter beihidcerde. Hij noemt den knecht, in 't bijzijn van zijn' Meester, UE. en mijn Heer; vat hem bij de handen , én ontfchuldigd zich onderdanigst, wanneer deze zijnen hoed en rotting wegleggen wil. De vrouw van den huize gelast de kamenier, een fchaar of wat gaaren te haaien, en hij fpringt op, houdt haar tegen, loopt de deur uit, en komt, tot fchrik der Dochter, welke juist beezig is met zich aan te kleeden, in haare kamer, om dat geen te haaien, het geen hij tog zeker niet vinden zal. Hij heeft gehoord, dat men op een verplichtende manier moet fpreeken, en gaat bij den Generaal , hoofdzakelijk om hem te zeggen, dat zijne Mannen weergaloos exerceeren, en hem eere aandoen; — verzekert een' grooten Geleerden, dat deszelfs laatlle werk zijn volkomen goedkeuring wegdraage; — prijst in eenen kring vart juffers, de fraaije handen van eene eenige, bewondert de kostbaare Oreiljetten van eene andere , waarvan de fteenen, bij ongeluk, flechts gemeene Topaazen zijn; wil de koets van een zeker Man hebben gezien, en vond ze bij uitflek fraaij, alhoewel deze, zedert jaar en dag, in huurkoetzen rijdt; met één woord, hij beledigt terwijl hij geestig zijn wil. Deze Man wagt zich voor groote lasteringen; hij weet wel, dat een Lasteraar niet dan vrees en afkeer verwekt; maar kwaad te fpreeken, M en  I78 DE POLIETE MAN cn wel zoo, dat men den rijklïjk gegeeven lóf merkelijk verkort, of, wanneer men iemand recht ■heeft gedaan, nu ook te zeggen, wat evenwel nog beter in hem konde weezen, wie heeft dit tog gewraakt? Cleantes, zegd men, heeft een gelukkig huwelijk gedaan; rijkdom, fchoonheid, jeugd, — en, dit voegt hij 'er grimlachend bij, ook ondervinding. Het gezelfchap begrijpt hem, en vraagt nieuwsgierig, zoo? Men beklaagd den bekwaamen, den naarlligen, .en geleerden Adrast, om dat hij 'er thans zo zieklijk uitziet, en vind de reden daarvan in 2ijn fterk ftudeeren. Hij treedt toe, en vraagt fchimpend : fpreekt gij misfchien van wijn en liefde ? — De bekwaame Ernest zal, zegd men, zijne nieuwe bediening Eere aandoen: ik twijfel er niet aan , geeft hij ten antwoord, zijn geld heeft hem aan 't Hof alreeds veel Eer te wege gebragt. Verfchilt een dief, die, in een gc- galoneerd kleed, op beurzen en koffihuizen, 0p horologien en fnuifdoozen aasd, veel van zulk een', die in zijn gewoon kleed dit ambagt oefent ? Nu zien wij eenen Jongman, met zekeren vasten hoofdregel der verkeeringe, in het gezelfchap trecdeu; — hij heeft namelijk voorgenomen, elk eeu' na zijn beroep te wijden, of, gelijk men zegd, zijne heerfebende neiging te doen blijken; men ziet in hem duidelijk, dat hij deZen kunstgreep in een zeer hooge waarde houdt ; maar,  I N DEN OMMEGANG. 179 maar, om dat hij 'er een al te beangst gebruik van maakt, en van den eerften in het gezelfchap begint, cn met den laatften eindigt; na al te veel kleinigheden en dingen vraagt, na welken hij in het geheel niet behoorde te vraagen, alles, wat hier toe betrekking heeft, zorgvuldig opzoekt, en genadig in deze geflalte verfchijnt, zo is de kaart alreeds vexraaden; men weet nu reeds alle de vraagen, die dezen en geenen gedaan zullen worden, zo dra hij 'er in komt; en daarom, hij behaagt niet. Een ander fchuwt niets meer, dan het gemeene, 't gewoone, en dagelijkfche in een gefprek; hij zou 'tzich nietvergeeven, de ftof daartoe van 'twêer, van de mode, pracht enz. te neemen ; hij kan het naauwclijks aanhooren, wanneer hem eene Juffer het beloop haarer ziekte verhaalt, of wanneer 'er van de menigte en 't groot nadeel der rupfen, muizen en andere dieren, in dit Jaar gefprooken wordt. In plaats daarvau, dringt hij, zonder dat iemand van het gezelfchap hem hier volgen kan , zeer diep in de grondbeginzels dec. verfchillende ftaatendoor; maakt de kuiperijen van deze en geene Hoven bekend; heeft zeer gewigtige brieven gekreegen, en leest ze voer; of haalt een boek uit zijn' zak, waar van hij de roerendfte plaatzen heeft aangetekend, leest en doorblaadt, maakt tusfehen beiden ftaatkundigeaanmerkingen, en leest verder. Maar, öondankbaarheid en traagheid! alles rondom hem flaapr, M a of  l80 DS POLIETE MAN of is gansch doof en iiom; zelfs zoo, dat hij den Gastheer dient op te wekken, om van hem behoorlijk affcheid te kunnen neemen. Valerius kent geenen grootcren misflag in de gezellige verkeering, dan overhaast te fpreeken; om zich daar voor te wagten, heeft hij alles letterlijk te vooren ovcrdagt; komt hem iets voor, daar hij niet op voorzien kon, en moet hij op onverwagte vraagen antwoorden, dan gaat zijn gefprek, gelijk de grootfte last, zeer traag voort; hij zoekt agterweegen, om zich behoorlijk uit te drukken; rekt zijne woorden uit, om tijd te winnen; verfpreekt zich, maar herhaald het van nieuw; bedenkt eene Franfche uitdrukking, maar verwerpt ze voort, om dat hij zeer ftreng heeft voorgenomen, altoos Nederduitfch te fpreeken ; men komt hem ras te hulpe, en hij femelt echter voort, en heeft, bij 't einde zijner woorden, geheel iets anders gezegd, dan hij wilde zeggen. Waartoe deze pijn, Valerius, die gij u zelv', en dien, die rondom u heenen liaan, zo dwaaslijk veroorzaakt? Om welbedagt te fpreeken is niets meer noodig, dan dat men nimmer vergeete , waar men is; voor 't overige is immers het antwoord, dat ik mijn Vriend geeve, of 't geen ik zeggen wil, geen fchriftelijk opfiel; en wie altoos, zonder de bckendile woorden uit vremde Taaien te gebruiken, fpreeken wil, die moest dezelve nok nooit geleezen of gehoord hebben. Ik,  I N DEN OMMEGANG. ï8l Ik, zegt een ander, zeg doorgaans maar ja met hem, die ja, en neen met hem, die neen zegt; want wat hoord de waereld al liever ^ Volflrekt en algemeen, mijn Vriend, gaat deze regel in 't geheel niet door! — De ftoute tegenfpreekers fpeelen, zeker, in gezelfchappen,altoos eene haatelijke en onaangenaame Rol ; kleine en ligt te beantwoorden twijfelingen en aanmerkingen, en die befcheiden voorgefteld zijn, verlengen daarentegen het gefprek, en geeven onzen Vriend eene gewenschte gelegenheid, om nog aangcnaamer en geleerder te worden. Iemand die zeer veel geleezen, gehoord en gezien heeft, moet altoos met eenige verzaakhr ge, van 't geen hij las, hoorde of zag, in een gezelfchap gaan; hij loopt anders groot gevaar, van zeer te zullen mishaagen, en van fchilderijen, die-men hem toond, op Raphael, Ostade, en anderen; — van eenen voortreffelijken fpeeler op deze en geene vorftelijke kapel; — en, bij een hem voorgeleezen gedicht, terflond op een dergelijk onderwerp van Vondel, Hoogvliet, of anderen over te flappen, en dus daar door den lof, dien men van hem zo gaarne te gemoet zag, ganfchelijk te vergecten. Daar zijn menfchen, die als bij uitfluiting hec recht hebben, in gezelfchappen met fmaak te Vcrhaalen;_— hen te evenaaren, zonder het Origineel te verraaden, is kuqgt, en onderfteld dezelfde Talenten. De Man met een zwak of onM 3 trouw  l83 DE POLIETE MAN trouw geheugen moer in 't* geheel niet willen vernaaien; hij zal bij andere misflagen, waaraan hij zich fchuldig maakt, ook menigmaal dat geen verhaalen, wat hem voorheen een ander uit het gezelfchap berichte, die dus, zo hij niet veel befcheidenheid bezit, zijn eigendom, in tegenwoordigheid van allen, zal terug roepen. Die lieden, die 'er altoos op uit zijn, om Zonder overleg, met allerlei nieuws, en met de jongfte berichten voor den dag te komen; die altoos verder willen zien dan anderen, verocrzaaken menigmaal een groote vrijmoedigheid, in de aangenaamftc gezelfchappen. Men fchrijft de afwezendheid van Julia aan- den dans van gisteren toe. Maar zeker iemand, een Man uit het gezelfchap, maakt wel de helft der gezelligfte jonge lieden, op eenmaal, gansch nêerflagtig, door te berichten, dat een zeer rijke jonge vremdeling thans bij haaren Vader fpijze. — De goede, Arno ld vcrwagt, dezen avond, met de Post, zijn' lang gewcnschten wisfelbrief, en in dit gewenscht vooruitzigt is hij de ware vreugd van het gezelfchap: Intusfchen komt een ander, die het gezelfchap voor een wijl verlaaten hadt, terug en verhaalt, dat de Post aireede aangekomen en hem na een' brief voor den Heer Arno ld vraagende , geantwoord is, dat 'er ge en brief voor zulk een' waare. Kort daarop t neemt deze bedrukt ^n affcheid, en men verliest den aangenaamften en besten vriend. Wie  IN DEN OMMEGANG. Ï83 Wie was vernoegder, en juist daar door vrolijker , dan onze zicklijke Tra clan t, wiens onpasfelijkheid men, taamelijk wnarfchijnlijk, in 't algemeen als eene ligte Mode-ziekte bcfchouwd had? Juist flapt de jonge Doftor Philind binnen, en poogt, met al zijn geleerdheid, uit de toevallen te bewijzen, dat inen zeker een wegfleepende Teering te vermoeden heeft. De zieke verandert op dat oogenblik, verheft al zijn levendigheid, en Philind ziet zich genoodzaakt, zijn gezegde te herroepen, zo hij de Man veellïgt niet door enkel fchrik wil laaten fterven. De zo genoemde fpotboeven» of zij, die het waagen, om een gezelfchap, ten kosten van eenen ecnigen, te vermaaken, fpeelen zelden hunnen rol zeer gelukkig; zij kennen den man, dien ze in het oog hebben, of gansch niet naauwkeurig, en bouwen al te zeer op zijne befcheidenheid, of zij tasten zijne werklijke en blijkbaare gebreken aan , daar 't veeleer geest zou verraaden, om met aanwezcride volkomenheden te fchertzen. Laat Damons neus tog ongemoeid ; hij weet het maar al te wel, dat ze wat groot is; maar lacht over zijne Hercules-kuiten, z«er te vreden zal hij dan mede lagchen; want hij is grootsch op dit volkomen deel zijns lighaams. .Oront verfchijnt heden, zeer flecht gefrifeerd; een fpotvogel zegt, 't is a la grecque, en Oront neemt dit wél op: waarom?' om dat hij de grootfte Griek zijn wil. M 4 He*  i84 pe poliete man enz. Het ganfche genootfchap der vrolijke Baazen, klugtcmaakers en andere fpotboevcn zal, hoopc ik, geenen eisch op fijne, aartige of geestige befchaafdbeid doen, maar zich met die goedkeuringe wel vernoegen, welke men voorheen, ten Hove en op het Theater, aan hunne Gilde broers fchonk. Dusdanig geboefte is voor wijn , bier cn tabak in alle gezelfchappen even klugtig, en, wanneer de man van verftand hen noodigt, dan gefchiedt het altoos uit zekere inzigten. De fpotbaazen van dit zoon, deze zijn het juist, waar tegen de befchaafdc Man den eenvoudigen billijk in zijne beicherming moest neemen; fnaaken, die de verliefden telkens aanraaden, en ze, door lompe fpotternijen, toornig maaken; die, zeer onvoegzaam, ieder één aan boord gaan klampen,.en gansch onbefcheiden vast houden; die, bij het fpeelen van een pandfpel of 't blinde mannetje, zich met alles, wat flechts na vuile trekken cn boerfche flrceken klinkt of gelijkt, ophouden; elk geefiig cn verftandig woord opvangen, en in eenen onnozelen grap veranderen; onuitputbaar zijn in laa-' ge en vuile vernaaien; gaarne rijmen; naamen verdraaijen, en allerlij kunstftukken maaken; en die, wanneer men hunne vrijheid niet voort paaien field, al ras de maaltijden in Centaurifaa oorlogen, ten minflen in weeneii, kijven en fchcldcn zullen veranderen. db '  I83r D E GEMAKKELIJKE en LUIJE. „ j k wil u, gaarne, 't boek in handen gee„ ven, mijn Vriend! cn gij zult, gerust, in de „ bezittinge van uwen floel blijven. Vast- „ houden? ook dat zal ik voor u doen: maar „ leezen moot gij zelf; het voorleezen doet In „ flaap vallen; daarbij, het zijn, ten uwen op„ zigtc, ook maar een paar regels." liet groot werkhuis, de Waereld, gedoogt niet ligt 't gemakkelijke en den lediggang; men koope zich daarom maar liefst', van het werken' vrij. Kan men dit; dan heeft men ook recht, even als zeker rijke dagdief, met de weetenfchappen en de werkzaamheid den fpot te drijven; op zijn hoogst, bij den Thee cn Chocolade laffe Romans of Almanakken door te bladeren; voorts de onbuigzaame Machiene van zijn ligchaam Hechts aan de handen .des bedienden over te laaten ; dezen of geenen de ontvangst cn uitgaave, zijne briefwisfeling, 't onthaal der vremdelingen, het opzicht en huis - beilier geheel over te geeven; kwitantien, ondertekeningen enz. als hart- en. hoofdbreekende bezigheden, maar gerust jaaren lang uit te Hellen; het ampt, tot het welk ons. gewoonte en geboorte, of Vader of Vrouw zeer ftèrk aaaraadedvn, Hechts doorAdvoraat.cn, Ckv-. M S ken1  l85 DE GEMAKKELIJKE EN LUIJE. ken of Rentmeesters, enz. te laaten waameemen, en voor het overige zijn tijd behoorlijk, in eefen, in flaapen, | cn in 't verteeren te verdoelen; ÜWri bij ontbreekt het zekerlijk, niettegeuitaande uw geheiligd Ampt en nu nog geheiligder geld, aan geen fpotterniien en gelach. Bij voorbeeld, wanneer UE. . . i gelijk gij pleegt te doen, den ecrften den besten Leunftoel voor goeden pVijs verklaart, zonder op te merken, dat 'er de Ifond' of kat op ligt; — wanneer gij wegens uvve broek of knoopen aanftoot en ergernis geeft, om dat de knecht ze aan dé eene zij vergat tóe te doen; — wanneer gij, om dat u een verftandig gefprek over tafel reeds lang verveelde, b?j ongeluk in flaap geraakt, eene Dame op tiaar fchouder' valt, of anders wel eens groote verwarring , brand, geraas bf geweld veroorzaakt , — wanneer gij, om dat tog wandelen, gelijk gij zegt, geene haazcnjagt is, van het gezelfchap geheel cn al afraakt, en in ftêe van het zelve na 't flot te volgen, gelijk een Robinfon, in den Joodcnhoek of in de vleeschhal uitkomt, of eene geestige Dame u bij toeval aanklampt, eu u tot gedicnftigheden verplicht; welke gij, op ftaande voet, gaarne met uwen besten Louis d"or zond willen afkoopen. Maar, wanneer men geen geld heeft, en echter gaarne van werken, overdenken, vraagen en bukken ontflagen ware ? Nu , dan heeft plaats, wat de wijze zegt: de Luiadrt ft erft bij zij-  DE GEMAKKELIJKE EN LUTJE. 187 zijne wenfchen; — en de jongen, welke bij alle zijne luiheid, in zijn 's Vaders huis, de kleine Profesfor, of de toekomltige Hofraad genoemd wierdt, en, nog lang daarna,, bij zijne dwaaze gedagten en wenfchen blijft volharden, leeft, zo lang als 't vaderlijk Erfgoed maar toereikt, flil en gemaklijk, maar word alsdan eindelijk , zo de Overheid 'er niet fpoedig tusfchen beide komt, zeker een bedelaar of landlooper. „ Ziet gij'wel! een eerlijk Man houdt* zijn „ woord; voor UE< niet meer, dan een paar „ regels. — Slaap wel"!  DE BEVREESDE. Jjl^i.S 1 (SflljTfijJ J'T" ïjOfif- f'flO"-./)!> •*JfV/ f.iV . 3Eïk wc«, wat Bevreesdheid is; dat ze of uit eene al te fnelle levendigheid van onze verbeeldinge, of uit eene verkeerde en gebrekkige kennis van de natuur der dingen ontftaat. De Bevreesde wagt zich, den zeldzaamen en wél bewaarden Tijger te gaan zien,'uit vrees, dat deze zomtijds los mogt breeken; of, indien hij al befiuit, om hem te gaan zien , dan plaatst hij zich, tot de vlugt vaardig, op den drempel der deur, en kijkt, iteelswijzc, over het roegeflooten volk heen, als ware hij de zo even verlooren buit'-van dit Monfter.—- Bij het affchieten van 't gefehur gaat hij zo verre Haan, als 't maar eenigzins fpringen, of hem bezeeren kan. Bij den voorflag, om uit vaaren te gaan, vraagt hij, met eenen hcimelijken angst, hoe diep daar'twater zij; verneemt vervolgens na het laatst voorgevallen ongeluk, en hoe men zich best hebbe te gedraagen, bij het breeken der rieifien, of het lek worden van de fchuit. Hij fluipt ftilletjes de Herberg uit, zo dra een vremdeling na binnen komt, dien de regen en de ftormwind nors cn knorrig gemaakt hebben, en laat ondertusfehen de betaalde fles wijn, nog bijna vol, in de loop. Zelfs  p 12 BEVREESpE» i8j Zelfs bij de gevaaren van anderen ftaat hij te trillen, wanneer .hij ze op zich toepast en als mogelijk verbeeldt. Hij krimpt van ijzing,in een, en houd zich aan,zekeren leunftoel vast; wanneer hij van de gevaaren der Reizigers op de zo fteile Alpen leest. Voor de kamer 13 hij beezig met zwagtels te maaken cn pleifters ts fmeeren , vermoedelijk tot het verband zljni vriends; en wendt zijne overmaatige droefheid voor, als de reden om hem niet te ïien fterven. ó Gij! die zo onbedagt van niets, dan van aandoenlijkheid, fchreeuwt, wagt u, dat gij de tederhartigheid en ligtvaerdige vreeze niet allerwegen verbreidt: zij maakt ons, tot hulpe varv den noodlijdenden, veel ongefchikter , dan ze-> kere nooit aangebooren hardigheid. De vreesachtige beleidt zelden zijne vrees* Zekere beruchte Blödaarts wilden, nog Ikv^j^ in de daad geene duimen, dun in de oogen vananderen geen hart bezitten. Kort voor eene'* Veldtogt, fmert cn werkt dit Podagra heftigst r en dwingt menigmaal, om onderdaanig zijn ont- flag te verzoeken. Hier her uit J roept de on- befchaamde Blódaart, welke voorheen op nooit gepleegden moord, vuiligheden, en uitgevoerde list en ftoutheden ftofte, hier willen we ons de halzen breeken, cn valt zijne partij aan, — juist voor het huis der waakzaame Gerechts- die-  190 Ö E BEVREESDE. dienaars. — Een zeldzaam verfchijnzel! is dan dapperheid, en een heftigen omloop van 't bloed, in uw oog, een grootere deugd, dan kuisch- of trouwheid, die gij beide zo zeer veracht? of is 't fchandëlijker te bekennen, bevreesd te zijn, dan u dadelijk als een monfier in wellust en vuile ftreeken te gëdraagen? En houdt £ij 't Verken dus veel edeler dan 't Hert?  191 D È I N P E R T I N E N T Waereld is vol menfchen, die van eik een ftrenge billijkheid, gedienftïgheden, hoflijkheids-bewijzen en infchikkelijke goedheid verwagten en vorderen; maar zelv'nimmerYminfte Van hunne vermeende rechten willen afftaah, noch hunne trotschheid laaten vaaren. Zij komen doorgaans voor, onder den naam van Inper'tinenten, hoewel men haar zelv' in die 'taal fchelden hoord , zo dra ze maar de minfte tegcnftand ontmoet hebben. Een zeer onkundige hoop, die naüwlijks. fchrjnc te weeten, dat ze onder menfchen leeft, wijl ze telkens hunne wettige eigenliefde, en hec geheiligd recht van eigendom zo geheel met voeten treedt. Een mensen van dit Charaétér begeert op elke kleinigheid, welke hij koopt, ! aanmerkelijk te korten; hij neemt het zelf, wani neer het de verkooper gansch niet, of niet rijkelijk genoeg wil geeven, en vreet het greetig op, of loopt 'er fchielijk mede heen, op dat dei* eerften de lust tot liet weder vórderen yer°a. : •Weg met dat goed 1 roept' hij, wanneer hem iemand fets in den weg gezet-of gelegd heeft, en op ftaande voet word het , zonder aanzien van perzoon of zaafc, -weg geworpen, en-aan ftuk-  ipfc DE INPERTINENTE. Hukken gefmeeten,- daar hij voor zich zelv' rog in 't geheel geene zwaarigheid maakt, om zijnen lompen Hengst aan zijn Buurmans peerenboom, welke vol vrugten hangt, vast te maaken, of deszelfs huis en tuin, op de een of andere wijze, te havenen of te bederven. Wat wil het zeggen? vraagt hij onverfchillig, wanneer hij het huurpaard als een Kameel, veel te zwaar belaaden heeft, en 't gedrukt en gefchonden terug zendt; van het Amerikaansch heefiergewas, het welk men hem vertoond, een paar takjes voor eene Rariteit, ongevraagd, afbreekt; het geleende fraaije prenteboek kreukelt en bevlakt, of, om dat hij juist een goeden luim hadt, den H. Petrus, met inkt getekent, eene tabakspijp in de hand, Maria in gloria eenen knevel gegecven , en den Krijgsknecht eenen granadiersmuts heeft opgezet; of wanneer hij, bij een gering gefchil, een' Landman eene rib aan Hukken floeg; en den Postiljon, die hem van hooger hand beval, uit den weg te rijden, een gat in 't hoofd fmeet. Zulk een Man , brengt men in , loopt gemeenlijk in een kort vuil wambuis, en behoord, in eenen eigenlijken zin, tot het laagst gemeen. Nu, voor mijn vermaak, zal dan zijne Excellentie nog eens opzitten, en, gelijk Hij onlangs geliefde te doen, zijn paard op den akker van een arm Man dresfeeren, en hem, ter vergoeding van zijne fchade, kort daar op, ridderlijk, mes;  DE IMPERTINENTE. IÖ$ J met ftokflagen betaalen ; of eenen Jaager, op | wiens grond hij tog menigmaal zelf jaagde, om 1 dat deze een geraakt Wild op uw land vervolgde , volgens het Jagtrecht, met den kolf de ribj ben fmeeren, en dien fchurk, als eenen Wild1 dief, met zweep en hartsvanger braaf afrosfen. — | Of gij zult ons leeren, hoe ver zich uwe be1 .fchaafdheid uitllrekt, die gij, om dat het uw ftand zo mede brengt, koetshuis en hooizolder, rijI tuig en paarden niet bij uw eigen huis, maar | op eene andere plaats, of bij gegoede boeren J voor niet hebt, evenwel, wanneer u deze menj fchen met een zeer vriendelijk en dankbaarheid I verwagtend gelaat ontmoeten, dan trots en edel | voorbij draait, en het hoed afneemen of groeI ten flechts aan uwen knecht, agter op (taande, | 'overlaat. Gij kunt mij eenen kleinen dienst doen, zegt • de Inperthiente, wanneer hij leenen wil, 't is i eene kleinigheid , een bagatel , een beuzeling ; van omtrent zes hondert gulden. Hij voegt 'er ook wel bij, wanneer hij 'er eenigzins de Man na is, gij weet wie ik ben, en dat ik u wel wêer eens een" veel wigtiger dienst doen kan. « De denkbeelden, die hij van de gedienfli- ; ge milddaadigheid van anderen vormt, zijn kin* deragtig en onbezonnen, en alle zijne verzoeken, kan men, naar zijne gedagten, zeer gemakkelijk nakomen, en maaken hem juist daarom zo onbefchoft en beleedigend, zo dra hij N zich  194 PE INPERTINENTE. Zich bedrogen ziet. Gij kunt mij immers dat horologie, dat paard, enz. wel verëeren, zegt hij, gij hebt 'er immers meer,- of, wat doet gij met al dat Goed? geef het mij, ik zal het mijne vrouw en kinders t'huis brengen. Hij maakt 'er zelfs wel eene gansch niet hupfche aartigheid van, neemt het maar weg, en fteekt het in zijn' zak; geeft voor, dat het hem reeds vereerd is, of vraagt wel, of 't hem niet zeer fraaij ftaat? met een woord: op alle mogelijke wijze zoekt hij ons geduld te tergen, en, door zijn lastig bijzijn, van den morgen tot den avond, of door lompe aanvallen, ons dat geen af te troggelen, wat hij zich nog even fchaamt regtftreeks te vraagen. Wat hij onrechtvaardig bezit, wil hij nooit weerom geeven, maar laat het, nog veel liever, tot het leggen van een plukhairtje, of tot een volflagen Proces komen : — heeft hij daarentegen zelf iets verlooren, dan weigert hij dien, die 't fpoedig weder brengt, de minite verëering te geeven, en roept de bedelaar, en voeren, andere lieden , welke in de beste gelegenheid van vinden zijn , al zeer ras toe : ieder f zijne; en doorgaans met een gefloote of gewapende vuist. Kijven en fcheldcn is overal, in en buiten 's huis, met hoogen en laagen, -fteeds zijn hoofdftudie, zelfs trekt hij de partij van 't laagfte volk, wanneer dit dwaaslijk meent in zijne oude reen-  DE INPERTINENTE. 195 rechten befnoeid te zijn. Wie £ijt gij, waar van daan? vraagt hij den reisvaardig gekleeden vremdeling, welken hij voor niets beters, dan voor een' Bedelaar houdt. Hiervan daan, valt hij tegen eenen anderen uit, die door een misflag zijne plaats, onweetend, in eene vergadering had ingenomen \ of wil den Jongen de 00ren wrijven, den neus aan ftukken flaan, en hem mores leeren, wanneer misfchien die in zijne onnozelheid eene grap uitvoerde, die de verflandige, op zijn hoogst, met een ernftig wezen zou berispt hebben. Dusdanige menfchen willen hunne onbefchofe» heden, gaarne, op rekening van de oprechtheid ftellen : „ lk ben een eerlijk Man", is daarom, menigmaal hunne ontfchuldiging, „en maak „ geene de minfle omftandigheden ,* ik ben voor „ de vuist, en zeg, zo als ik 't meen; ik ben „ een zeer goed Man, maar aan mijne kleêreti „ moet men mij niet komen": juist de zo bekende taal van het laag Gemeen, en van alle de zulken, die het evenaaren.  ïp6 d e MISNOEGDE, GEMELIJKE en BEDILLER. gen is een mensch op deze aarde zo eigen, dat ik nog niet begrijp, hoe de onaandoenlijken, en zij die alles onverfchillig willen neemen, zo als het valt, hun ftelzel met den Bijbel zoeken te verëenigen; en ik daarom zeker den verdwaasden Scrivler , die mogelijk in de gunfligfte omflandigheden fchreef, dat hij, zelfs bij de gewelddaadigfle verdrukking, nog altoos helder lagchen, en zich maar zo en zo zoude uitdrukken, een verder vast geloof aan zijne losfe uitdrukkingen van harte toewenfche. Maar gij, die bij kleinigheden, of bij een kwaad Fortuin, terflond tot droefheid en neerflagtigheid vervalt,- bij 't tegenwoordig kwaad zo dwaaslijk al 't uitgebreide goed, zo onwaardig genooten, ten eenemaal vergeet; niet overweegt, dat voor duizenden uwer broederen, 't zelfde oogenblik, dat gij veel te onbezonnen verwenscht, een veel ijsfclijker nacht is, waar tegen uw lotgeval gerekend, nog voor zonnefchijn moet gehouden worden, en die geene bevredigende gedagten, hoe genaamd, voor waar aanneemt, maar Hechts wilt bulderen, en redenloos tegen uw lot raazen ; — of  DE MISNOEGDE, GEMELIJKE GI1Z. 197 gij, aan wien deze waereld een waar dolhuis toefchijnt, waarin gij eeniglijk, als de waare wijze, zijt buiten gebleeven, hoe zeer zijt gij niet met onkunde, en met trotsheid geheel verdwaasd en ganfchelijk overdekt! Hier raast en tiert de jonge Zot, wien 'c Ampt, naar 't welke hij Hond, is afgeflagen; fpringt op voor zijnen doel , fmijt en fcheuri alles aan Hukken; — fpreekt van zich te verhangen; — vervloekt hem, die het kreeg, en hen, die het hem gaven — en gaat niet na, dat zijne diepe onkunde deze fchampere weigering noodzaakelijk moest te weeg brengen. Ginds vloekt en lastert de zwaarmoedige, die zo en zo rekende, en toen zo en zo zag, terwijl de zaak nu gansch anders is uitgevallen: — daar is de morrende Pleitzugtigc, welke den eerlijken Advocaat voor dom, en den billijken Rechter voor onrechtvaardig uitfcheld: — hier een fchurk en dagdief, die met zijn dagloon niet re vreden is, en echter weinig of niets verdiend hadt: —daar de Vrek, die nog maar dit en dat zo gaarn hadt, en zich hierom ongelukkig noemt: — dan zien wij eenen zulken zwelger of ligtmis, waaraan de Doftor nu zekerlijk geen wonderen doen kan; of gij ontmoet den verdrictigen Ledigganger , die, om dat hij nog niet ondervonden heeft wat werken is, over't minfte klaagt en mort:-— hier vind gij eenen verliefden Dwaas, vol vuur en drift, en het Meisje zo hard als ftaal, en koud als ijs: — N 3 daar  Ip8 DE MISNOEGDE, GEMELIJKE daar ziet men den Woekeraar, de Arme, de Doodgraver, de Vroedmeester, de Drijver met den Ezel: — en wie kan alle die duizenden opnoemen, welke niet bezitten, maar begeeren, en die bezitten , maar 't volftrekt niet begeeren; die om zonnefchijn, warm wêer en ftorm, ten zelfden tijde en met eene zelfde drift, bidden, en, wanneer het zo niet komt, 't ftelzel van de beste waereld hun achting voor altoos opzeggen , en zïch , op ftaande voet, dood fchieten of verzuipen, in een klooster gaan, of dienst willen neemen: — 't is waarlijk een geluk, dat hier menig een de keuze moejelijk valt , terwijl het intusfchen mooij Wêer word, en men zich dan dra met de waereld wêer verzoend. Dergelijke zonneitraalen moesten ons verblijden en voor ons, voornamelijk wegens het toekomflrige, leerrijk zijn, al ware het, dat het Fortuin nimmer aan onze kinderlijke verwagtingen geheel en al beantwoordde. Maar te ver- geefsch; men bouwd al wêer, op nieuw, kafteelen in de lugt, belooft zich goude bergen, en daar deze 't beftaan niet naderen, noch ook kunnen worden, zo begint het raazen en tieren, fchreeuwen en bulderen , wêer van vooren af aan; de waereld ftaat met haare vreefelijke gebreeken, en in haaren naaren toeftand, wêer helklaar voor onze oogen , en men zou zich, op dit oogenblik, met den dood heel wel verdraagen. Ach»  EN BEDILLER. 199 Achter de half opgefchoove gordijn van Y venfterraam ftaat de knorpot, kijkt na mutzen en hoeden, en na alles, wat gaat, kruipt en vliegt. Zie eens, preutelt hij, wat een aar- tig fatfoen van een hairzak, het lijkt wel na een zak-viool; kijk, dat Pronkertje, in zijn vol habiet, met den hoed onder den arm; het , Ventje fchijnt het niet vast te hebben, ó Jat ; dat is immers die bereisde Zotskap,- nu, hij is al eens na de Oost geweest. Ei, ei ! dat i lieve Juffertje, daar, dat Salet-popje! wie zou ! ooit zeggen, dat ze voor een half jaar nog een Naaifter is geweest? wat zal 'er nog van de waereld worden ? — Daar, is die Vent ook al ge- j trouwd? ik dagt dat hij zijn ftuk 'brood wel alleen op kon. Eene vervloekte tugt ! dus ! ijvert hij, wanneer twee jonge knaapen, uit de fchool komende, wat wild en ongebonden op ftraat loopen ; — Leermeesters en Scholieren wa- ! ren waardig, dat ze helder flagen krcegen; ze* ker, zo de eerften beter onderweezen, dan leefden de anderen ook beter, dat is buiten kijf. Wie is 'er tog ooit voor deze Gekken vel- , lig, zo dat hij niet van hunne vuiften aangetast, I of ten minften door hunne lippen bezoedeld worde? — Zij fpreeken en oordeelen, van 't ! geen zij niet zagen noch hoorden, en waarvan ze, zoo zij het zelv' hadden moeten bewerken, enkel fchimp en fpot hadden te wagten. Zij gaan, in gezelfchappen, van de eene plaats na N 4 <*e  200 DE MISNOEGDE, GEMELIJKE enz, de andere; morren en preutelen; fchudden hei hoofd over tijden en zeden; klaagcn over het Wêer en Jaargetij; voorfpellen pest en duurte, 't verval van kerken en fchoolen , neering en handteering, tugt en regeering. Zelfs zijn ze met zich zelve en het hunne niet wel te vreeden. Men wenscht hen geluk met zekere er- venis; ach! zeggen zij, wat wil het tog zeggen, wat todden en vodden; — met de bevorderinge van hunne kinderen; ach, geeven zij ten antwoord, 't is niet veel, ja weinig, naar maate zij mij gekost hebben; — met de eigen verkrecgen waardigheid; condoleert mij liever, is dan het antwoord , want elk ampt heeft zijn' last. Waarlijk een onverdraaglijk volk, het welk genadig in denkbeeldige waereldronden ziet, en , wanneer de Patriottifche wensch, nopens de infchcpinge der zotten, naar hun ontwerp, eens zijn volle beflag krijgt, dat dan zeker ongetwijfeld, eene plaats boven in de Mast zal neemen, om eene nieuwe waereld te ontdekken, en dan fpoedig,Land! Land! te kunnen roepen. r>7  301 DE V R E K. D e Gierigaart is niet te bekeeren: Boeket! leest hij niet; Vrienden bezit hij niet, en in de Kerk gaat hij niet,* want, al konde hij den armzak van zich voorbij laaten gaan, hem zou nogtans 't gerammel, bij het uitfchudden van denzelven, maar knerfinge der tanden veroorzaaken. —— De Vrek daarëntegen verfchilt nog veel van dit licht - fchuwend en roofziek Dier; deze woont en leeft nog onder menfchen; heeft zelfs nog wel een ftomp gevoel van Eere , waarmede hij, dikwijls, in kamp en ftrijd geraakt, en dwaalt flechts door eene overmaatige zuinigheid, bij een goed of wel een groot vermogen. Wanneer de ganfche waereld in 't bont gekleed verfchijnt, en 'er in kagchels en op den haard al overal geftookt wordt ; dan gaat de Vrek nog in zijn goedkoop zomerpakje, prijst den warmen herfst, en bewijst den van koude verflijfde Gasten, met eige voorbeeld, hoe fchadelijk 't vroeg ftooken en de fterke hitte zij. Het komt mij zeer vremd voor, geeft hij zijne vrouw of kinderen ten antwoord :9 wanneer ze om een kleine vermeerdering vaa pragt bij hem aanhouden, dat ge op iets valt, het welk zelfs gansch geene mode meer is; ik £ï 5 rast-  tOl DE VREK. raade u, fteeds, tot deze en die dragt, welke de beste koop is. Mijne vrouw, zegt hij ook wel, ziet mij niet gaarn in eenen anderen rok, wanneer hij in een zeer maatig en bijna kaal kleed verfchijnt; of, — ik heb 'er nog zugt voor, om dat ik het uit Engeland heb mee gebragt. Aan de Gasten verteld hij, wanneer hen de fobere tafelgerechten niet al te zeer fmaaken , uit het bekende kookboek, welke Delicatesfen 'er nog toe gevorderd wierden, en hoe het ditmaal niettemin zeer fmaakelijk zij uitgevallen. Zijne ongeloovige vrienden van eenig aanzien, en andere kenners, tragt hij inr zonderheid hunne zwaarigheden, wegens de waarde van zijn wijn, te beneemen,—. ftaat eindelijk toe, dat hij misfchien bedrogen kan zijn, maar dat hij evenwel elk Anker, voor agtenveertigcr, tegen ruim 25 gulden betaald hebbe. Over het algemeen kan men zich ligt verbeelden , dat Maatigheid zijn grootfte deugd is, en hij met zijne Familie, bij zekere voorvallen, niet gewoon zal zijn , noch 's avonds te eeten, noch wijn, koffi of thee te drinken. Eene kleine onvoorzigtigheid van zijne kinderen en dienstboden , bij het breeken of aan {tukken laaten vallen van dit of dat, beftraft hij zeerftreng; — geene betaald hij, hoe zagtmoedig hij anders ook zij, met flagen op den rug of in het wezen ; en deze moeten 'er een gedeelte van hunne huur voor misfen. —- En maakt zich een  O E VREK. Ê03 een Gast aan zulk eene onvoorzïgtige daad fchuldig, dan raakt hij insgelijks heel van zijn ftel, en verzekert, meteen zeer onvriendelijk gelaat, dat hij, om deze en geene rede, 'er zeer veel van gehouden heeft; hij wilde daarom 'wel om een lief ding, dat het niet gebeurd ware, want het voor geen geld, in dit land, meer te krijgen is, en ziet nu ook, nog langen tijd, de ftukken en fcherven met groote droefheid aan. Bij de- Ze en geene voorvallen, die menigmaal zich in talrijke gezelfchappen opdoen, vooral als 't op geldzaaken aankomt, dan drijft hem dikwijls een fchielijke hoest, kwalijkheid, enz. de kamer uit; en bij zekere gelegenheden, waarbij de Adel of de Burgerij eenigzins met glans verfchijncn moet, word hij fchielijk ziek, of verreist, eer men 'er aan denkt, en 't fpijt hem naderhand- zeer, dat hij 't vermaak of de plegtigheid niet heeft kunnen bijwoonen. Hij flaat koetzen, leidslieden* en andere, menigmaal aangebodene "en opgedrongene, gedienftigheden ganfchelijk af; gaat, met zeer veel ongemak, dezulken, die op een drinkpenning van hem zouden kunnen wagten^ gelukkig uit den weg; ziet, op Jaarmarkten, bceren, aapen of honden danzen, en andere zeldzaamheden, maar nooit anders dan deelswijze en incognito , uit het dakvenfter van zijn huis of van elders; en ontduikt ook hier terftond, wanneer het rondloopend oog der eigenaars dier dieren hem ontdekken, of tot eene milde gifteaanzetten. Dt  204 d e v r b k< De Voerman raakt met hem in eenen hevïgen twist, om dat hij de koets flechts voor twee menfchen huurde, en nu nog een' hoop van zes gezonde kinderen 'er bij wil inpakken; — de Ko* mediant wordt driftig, om dat hij voor minder geld wil zijn binnen gelaaten ; — en de arme Ambagtsman wordt boos, om dat hij 't werk ten uiterften laakt, en het met de helft van den bedongen prijs flechts wil betaalen. Tot zelfbedrog is hij zeer geneigd, wanneer de zaak, waarop het aankomt, flechts goedkoop is. „ Hij heeft een ongemeen waardigen Man, voor vijftig gulden 'sjaars, bij zijne kinderen tot onderwijzer; — zou haast ftaande houden, dat dit laken van vier gulden nog veel fijner is dan dat van zes; en wilde den kenner wel eens zien, die deze fteenen niet voor echt zou houden.", ■ Gefchenken van den Vrek zijn even zo klug- tig als zeldzaam. En is dit wel vremd? Hij, een groot vijand zelfs van de gemaatigdlte en geoorlooffle weelde, en opgevoed aan de fmalle beeken der kaarigheid; maakt nimmer meerder kosten, dan zij, die hij voor armer en laager van ftaat houdt, en met welke hij verkeerd: — er/ vereerd dus alleen dat geen, wat dezulken, in allen gevallen, ook zouden weggeeven. Een hoed, die in ftorm en onweer lang beproefd is, die op zijn minst tienmaal is fchoon gemaakt, en in welke verfcheide toegenaaide fcheuren zijn; een kamizool of rok, waarin wijlen zijn Vader nog  DE VREK. 205 nog is getrouwd; een oude doorlapte broek ? koufen vol gaten en een paar fchoenen van den. alleroudften datum, ziet daar de heerlijke gefchenken, waarop de Vrek, dikwijls niet zonder groote knaagingen van zijn geweeten, zijne arme Vrienden onthaald. Nog iets merkte ik dikwerf in hem, het welk hem, in mijne oogen , tot een ftrafwaardigen Dwaas maakt, te weeten een teder - langzaame fcheiding van het geliefde geld , ook bij de noodigfte uitgaaven. Wat baat het u tog, dat de weinige guldens , die de arme befcheide werkman, als zijn loon, al hijgend verwagt, nog heden , of nog deze geheele week, bij uwe duizenden zullen vernagten ? — en zijc gij, dwaaze Vaders ! niet menigmaal fchuldig aan de fpoorloosheden uwer Zoonen op de Hooge fchoolen, wanneer gij hen in handen der woekeraars vallen laat, om dat gij uwe volle kasten, flechts met eene al te traage hand, open deed?  20Ö DE DOMOOR. J^_rra verwaarloosd Kind der natuure en opvoeding, hoe gaarne neeme ik u in mijne befcherming, wanneer de Wijsneus u tot een voorwerp van zijne befpotting maakt, of de fnoode Bedrieger in eene hinderlaag op u loert? — en wanneer ik u Character thans ontwerpe , dan gefchied zulks met dat inzigt, dat gij ten miniten dat geen mijden moogt, waarover gij alle- zins hoord lagchen. Wie fteeds zoo te werk gaat, en van dezen fpreeke ik thans eeniglijk, dien heeft de opvoeding zonder alle onderrigting en ondervinding gelaaten, en zijn verftand is zo log en fchraal, dat het leerzaame, wat rondom hem voorvalt, hem noch lesfen , noch waarfchouwing aan de hand geeft. Heel goed zegt de Domme, dat ik u vinde, wanneer hij eene Padde ziet, zulken Weerhaan zogt ik al lang,- ik wil voor u een trapje maaken, en u dan met vliegen voeren; — hij doet het, en vertoond hier ieder één zijnen aartigen groenen Kikker. Poes, Poes! roept hij, wanneer hij een Wezeltje aan een keten gewaar wordt; en vraagt, wien de Ezels toebehooren? wanneer hij Rheebokken in den Diergaerde ziet. —— Den Man met de fpitze kin cn fterken baard,  DE DOMOOR. 207 baard, houd hij ongetwijfeld voor een Joody en vraagt na de Sijnagoge zijner plaatfe, of wel, of hij ook goud wil verwisfelen? — Dominé, zegt hij tot den Koopman met de ronde paruik; Mevrouw, tot de lijvige Kamenier, en , mijn Heerwees tog zo goed, tot den Knecht, die liverij draagt; want bij de geringfle kenmerken blijft hij flaan, zonder, gelijk de opmerkzaame doet, veel vastere af te wagten, of die in ftilte en op een goede manier te verneemen. ■ Vraagt hij al, om, naar het fchijnt, zich te laaten. onderregten, dan valt hij met zijn kinderlijk verltand op dingen, na welke hij niet had moeten vraagen, of welke zijne diepfte onkunde tén eenemaal verraaden. -,, Hebt gij wel zien rabraaken? hoe gaat men daaromtrent te werk ?— Doet het dan ook zeer, wanneer iemand tot een Ridder geflagen wordt? — Hoe kan de Paus te paard rijden, hij heeft immers geen broek aan? — Sprak dan de kop werklijk? en dit deedt gij mede? — Ja zo, gij dagt maar zo? — Kan men de vogels met de hand grijpen? Dat ziet 'er dan mislijk uit? hoe ziet hij 'er dan uit, die de fpaanfche pokken heeft"? — Ha, ha! roept hij reeds bij de deur, wanneer hij in een kunst-vertrek of in een kabinet van zeldzaamheden, in een Vorflelijke zaal, of in een Tuighuis treedt; en voords zijn alle zijne verdere woorden rammeltaai, en alle uitdrukkingen lomp. Terflond bij den ingang houd hem een houten Granadier ftaande; maar, om  2o8 DE DOMOOR, om dat hij achter zich hoord fpreeken van Veldflangen, zo draait hij zich om, en wil die Dieren 2ien, dog meent dat zulk een ding ook voor het kafteel zijnerPlaatze legt, hoewel, zo hij wel .gezien heeft, dat flechts óén rad heeft. Eenen Mortier heeft hij mede reeds bij een' Apotheker gezien, maar verwondert zich, waartoe men tog die menigte van Zalfdoozen gcbruike, terwijl hij een partij Kardoezen gewaar wordt. Dat moet wel een geweldig groote Os zijn geweest, zegt Jiij, en wijst na den Olijfants - tand; of verheugt zich Doétor Lut'her te vinden, wanneer de Monnik, bij zijn Sermoen, de daaden van den Heiligen Dominicus verklaart. Befchrijvcn moet hij ons niets; zijne zeer gebrekkige, en door geen verftand geleid wordende verbeeldingskragt, zal ons bergen voor wolken, en zand voor water fchilderen. Het is een ding, zegt hij, als een Snijbank, met een katrol en eene fchuif van geel koper: Nu noemd men alle fnij- fchaaf- en draaijbanken , en vraagd, of het de flootemaakers, draadtrekkers, of horologiemaakers gebruiken ? — Een pijnbank ? roept de één; een kaasbank? de ander; een haspel ? een derde; maar 't is niets van dit alles. Men kan 'er dieren mêe dooden, verklaard hij eindelijk nader, eu men gebruikt 'er glazen bij. Een Lugtpomp? Ja, ja, zo een ding, zegt hij, een Lngtpomp. Hij doet gaarne, wat anderen deeden, en toen aartig ftondt, maar altijd,  DE DOMOOR. 2O0 tijd als Jordcn, met den hoed op 't hoofd. Hij wil mêe danzen, maar verliest weldra zijne Dame, leid en houd ze zo lomp vast, dat zebeide zamen op den grond vallen, of geraakt onder de Mufikanten, en ftruikeld over den Bas. Hij heeft in de daad eenen onzagten val gedaan, en moet, om dat de lenden hem zeer doen, op den eerfteu den besten ftoel gaan zitten, maar hij bemerkt niet, dat hij daer juist onder een druipenden armblaker zit, en bederft zo hoed en kleed. Veinzen kan hij in 't geheel niet, zelfs de minfle trap van behoedzaamheid is hem vperrjd; genegenheid en afkeer kan men gemakkelijk, als in een open bock, op zijn gelaat leezen. Een gladde tronie in 't gezelfchap heeft zijn hart heel ingenomen, en het al gelijk puiver geftampt en geftooten; zijn llijf ftaand oog en open mond zijn fteeds daar heen gewend , en naast hem fpeeld, zonder het te merken , de fpotter of lompert alreeds iedfer haare rol, op kosten van zijn eenvoudigheid. -— Foeij, foeij! fchud hij met het hoofd, en fpuwt de geproefde Oefier of Mos fel wêer uit, dat fmaakt. . . . Hij verhaalt alles, en lacht over zijne eige fouten en mi»fiagen; misfchien gelooft hij daarbij, dat de wae- ■ reld hem thans voor verbeterd en hervormd zal houden: — maar hij vergist zich deerlijk; dusdanige verhaalcu zijn voor haar flechts welvoegende bijdragen, tot het geen zij voorlaag reeds van hem hoorde en zag. O Aller-  2IO £> E DOMOOR. Allerwegen bezielen hem verkeerde bevattingen, die nimmer door eene verftandige opvoeding geregeld, maai- door eenvoudige of kwaadaartige leidslieden nog merkelijk toegenomen zijn. Hiervan daan belagchelijke vrees, kinderagtige blijdfchap, befluiteloosheid in daar zijnde gevaaren, mistrouwen en vergisiing omtrent menfchen. Want de Domoor ftaat van angst bij het noordlicht te zidderen; verheugt zich innigst over de kleinigheden , die hij tegen veel gelds inruilde, — wordt zeer ligt een vriend van de fpeelcrs, en verzuipt, wanneer zich zijne Makkers door fpoedig beraad nog weeten te redden.  21 I D E HOOGMOEDIGE. De Hoogmoedige, zegd men, is tog altoos dom, om dat hij ons, doox zijne trotsch- en opgeblazenheid, eene achting wil afperfen, die hij nimmer anders , dan door een infchikkelijk en nedrig gedrag , en door zagtmoedige gedienstigheid kan koopen. Hij is het nog om eene andere rede, nadien hij eene zeer groote waarde in dingen ftelt, die hij tog niet alleen i en gewis niet in den alleruitfteekenditen graad bezit, en welke, in 't algemeen, nog niet eens voor 't edellte en 't wenfchelijkite te houden zijn. —Want nopens de onbcftendigheid van rijkdom, rang en waardigheden, hoorde men, mogelijk, in de Preeken vóór den Zondvloed, reeds menig woordje tot ftigting, waartoe nog daarenboven fchier elke Bankroetiers - hiitorie een allesbeilisfend bewijs, een di£tum probans, zou kunnen opleveren. En verdienfte ? — Vriend, vriend, de fchijf van een dambord word veel eerder gemist , dan uw vertrek uit eene waereld, waar dagelijks toekomende Mannen van Talenten geboren worden. Maar, waar zit dan de grootlte hoop dier op» geblazen buiken? — Mijn Buurman, voor het overige in een zeer klein huisje genesteld, won O 2 met  '212 DE HOOGMOEDIGE, met zijnen Koophandel in vlas, garen en gerookt vleesch, een taamlijk Kapitaaltje. Om dat hij nog niet boven de vijftig jaaren oud is, dat is, om dat hij nog geen fterke prikkelingen tot gierigheid voelt, zo heeft hij zijn huisje geheel en al laaten af breeken, en, naar evenredigheid van onze Stad, 'er een deftig huis voor in de plaats gezet, en reeds na een Hofraads - plaats geftaan; maar, dewijl een der edele Raaden van hem begeerde, dat hij ten minflen zijnen naam zou moeten kunnen fchrijven, in plaats daarvan zich uit ongenoegen dieswegens, voor zijn geld den Titel van Commercie - raad gekogt, Den Schoolmeefter, die de Academie mede heeft bezogt, is de ergerlijkfte man in onze geheele plaats: — 'sWinters en 'sZomers gaat hij, met langzaam afgepaste fchreeden, over de ftraat, den grooten hoed in de ééne, en een paar oude bruine handfchoenen, of een dikken, rotting in de andere hand houdende, om dat hij, naar zijn begrip , tog mede een Man van rang en aanzien is. Den Voorzanger ergert hij , bij elke gelegenheid, met deze of dergelijke fpijtige reden: „ Wij Gert ftudeerden pleegen te zeggen, toen ik nog op de Academie te * * lag; het ongefludeerde ?, Gemeen weet daar in het geheel niet van, „ enz." en menigmaal komt het tusfehen deze twee tot zeer hooge woorden, vermids de laatfte den eerften in geen geval, hoe genaamd, den voorrang geeven wil. Wie drijft mij tog dien  DE HOOGMOEDIGE." 213 dien verregtfanden Hoogmoed uit mijn' Jongen? zegt de Vader van zekeren knaap, en drijft 'er hem, met de beste middelen, te weeten vuist en ftok, ganfchelijk uit. Heel goed! Die jonge Fielt fchaamde zich wegens zijne fchoolboeken, en kogt eenen anderen Jongen om, die ze achter hem moest draagen; wilde zijn' zilveren degen , welke hij tot een pillegift gekreegen heeft, alle dagen op zijde hebben; en was te grootsch, dan dat hij met het overige Gemeen, gelijk hij zich uitdrukte, nog langer bij den Dominé in de Catechifatie wilde gaan. 't Befluit derhalve uit deze drie voorbeelden was , dat kinderen en gekken alleen maar neen, vergunt en vergeeft het mij, Wel-en HoogEdelgeboorene, Hooggeleerde en Eerwaardige Heeren.' 't Is jammer dat ik u niet eerder zag, anders had ik u ernflig verzogt, vooraan te willen gaan: nu zult gij het niet kwalijk neemen, dat ik U zonder eem'g onderfcheid voor rang of iland, flechts onverfchillig, op elkander doe volgen. Hoe komt het mijn Heer, dat gij mij heden gansch niet fchijnt te kennen ? Deze Vriend, die bij mij is, zal mij noodwendig voor eenen pogger houden, om dat ik hem gezegt heb, dat ik een oude kennis van u was. Zoud gij ook misfchien (men komt al heel ligt, tot deze of dergelijke vermoedens,) eene ervenis, een beroep, of eenen glansrijken titel hebben verkreegen ? Hoe het ook zij, ik wensch O 3 * met  214 D E HOOGMOEDIGE» mee al mijn hart, dat ik, weldra, in uwe oogen, zo gering moge zijn als Klaas * *, kaarfelhuiter op het Tooneel te * *, roemrugtiger gedagtenis; want alsdan geloove ik, dat uw geluk zeker al taamlijk groot moet geworden zijn. Hoe! gij groet mij heden zo beleefd, zo uitermaate beleefd , ach ! cn kijkt zelfs uit uwen prachtigen wagen, in 't voorbij rijden, na mij toe! Nu neeme ik het u niet meer kwalijk, indien gij op eenen anderen tijd, wanneer wij beiden te voet gaan, mij in 't geheel niet kent. Inmiddels zijn deze nog-draaglijker, dm die Jongman , welke heden den Dotloraalen hoed üaat te ontvangen, en, vermids zijn oude Vader, een braaven en welgezeeten Boer, en zijn Broeder, van 't zelfde beroep, in de Stad zijn gekomen , om deze Promotie en plegtigheid bij te woonen, hen nu vriendelijk laat verzoeken , hem tog thans geene fchande te willen aandoen, maar dezelfde poort, waar door zij in de Stad gekomen zijn, tog wêer uit te gaan. — ö Foei! gij onwaardige! welk een heerlijk voorbeeld had gij in dit geval niet kunnen geeven, •en welk een flecht hebt gij nu aan den dag gelegt. Eer ampt cn veranderen de Zeden, honores mutant mores; een oud en bekend fpreekwoord, cn, gejijk meestal zulke zegswijzen, ook volkomen waar, en van eenen ervaaren Man hier of char het allereerst geuit. We-shalven wij 'er daji  DE HOOGMOEDIGE. 215 dan nog wel het één of ander van mogen zeggen. Jan Breed kop, voor dezen knecht in een aanzienlijk Huis, die mij doorgaans zijn Excellentie pleeg te noemen , en, wanneer hij aan zijn eigen laagen gering perfoontje dagt, altoos gewoon was te zeggen: „ Een mensen als ik, „ goede Hemel! ja, ja! men is tog een regte „ arme Duivel, enz." is met de Kamenier getrouwd , en door nog andere, even zo verpligtende , handelingen , is hij eindelijk een Man geworden. In het begin, toen hij bevorderd wierd, hield hij zich nog bij den middelbaaren ftaat, maar thans gaat hij met Burgermeesters en Schepens om. „ Een Man van mij„ nen ftaat", zegt hij nu, terwijl hij mij zijne fnuifdoos, waarbij de. mijne waarlijk van binnen nog buiten haaien kan , grootmoedig prefen,teert; „ mijne Beminde, en mijn Zoon", vaart hij voort, maar, naar den ouden ftijl, hadden die bij hem flechts Vrouw en Jongen geheeten. Iets anders van het zelfde Alooij : — Niemand was nedriger, befcheidener, kuifcher, maatiger, en, met één woord, bezat meer vereenigde deugden voor het uiterlijke, dan zeker Jongeling, vóór dat hij zich tot het Ampt doordrong, 't geen hij thans bekleed, cn waarbij hem de Staatsdienaar zelfs zijne Dochter niet heeft geweigerd. Thans zijn, naast eenen onverdraaglijken Hoogmoed, alle ondeugden, op eenmaal, in hem los gebroken. In zijn eigen huis, en O 4 te-  2IÓ DE HOOGMOEDIGE. tegen de Bedienden, die onder hem ftaan, is hij een Tijran; hij is een Qverfpeeler, en zal zeker nog een dief der hem toebetrouwde gelden worden, zo hij niet fpocdig ophoud, een Lichtmis te zijn. Geen wonder! de Hoogmoed verbergt een tijd lang alle ondeugden; verfehuilt zich zelf menigmaal, en wagt flechts haaren tijd af. Buitengemeene gedienftigheden, of de vernederingen van een Trotsaard, hebben onfeilbaar altoos iets op het oog. Hoe! gij groet mij, heden, niet alleen, maar komt zelfs na mij toe, vraagt zeer verplichtend, wat ik doe, en of ik u niet eens bezoeken wille? Wat zal ik hiervan tog denken? hebt gij, misfchien, reeds eenige lucht van mijne aanftaande bevordering, of van een ander mij nog onbekend geluk? — of zoude ik u, in mijn' geringen flaat, in 't een of ander ook eenen wigtigen dienst kunnen bewijzen? — Ik bid u hou mij maar niet. op, ik wil weeten, wat ik van u te wagten hebbe. Reeds federt vier uuren bevind ik mij in dit gezelfchap, zonder dat zeker jong Heer zich eens verwaardigt, om mij flechts aan te zien. Men heeft zich aan de fpeeltafels gezet, ik en hij zijn de eenigen, die niet mêe fpeelen. In zulk een geval is men anders geneigd, even als op een onbewoond Eiland, met elkeen kennisfe te maaken; maar, hij ontwijkt mij; vliegt liever van den éénen ftoel na den anderen; geeft de  DE HOOGMOEDIGE. 217 de fpeelers, zonder daar toe verzogt te Worden , goeden raad en fluit achter de ftoelen der Dames; raad fterk, om zich van de fchoppen te ontdoen; eischt klaveren; met één woord, doet alles, om maar flechts van mij ontflagen te blijven. Maar, thans meld men de aankomst van den Graaf * * *, dit enkel wofrd maakt hem oplettend, en drijft hem al ras na mij toe. Gij zijt, zegt hij,heden, fchier volkomen Philofoophsch, terwijl hij mij zijne beide handen minzaam toefteekt; laat ons gaan zitten, vaart hij voort; — van dat oogenblik af aan, is 'er niemand fpraakzaamer, gedienftiger en vriendelijker dan hij; ik wed, hij zal mij, heden, in 't geheel niet willen verlaaten. Zo word Hoogmoed door nog grooter trotschheid, of wel door ware grootheid zoms zeer fpoedig verbant. Wanneer de Hoogmoedige, misfchien door het gevoel van onze noodzaaklijkheid, ons niet geheel wil voorbij gaan; dan gefchied zulks altijd, met eenige belediging en vernedering voor ons zelve, en daar door onderfcheid hij zich juist van den rechtfchapen, eigentlijk gedienftigen, en waarlijk grooten Man Hij zal, om ons eenigzins te bevredigen, na onze bezigheden en lotgevallen vraagen , waaromtrent wij nochtans met grond kunnen denken, dat zij hem reeds voorlang moeiten bekend zijn; hij ml ons een tijd lang als niet zien, en dan met een, ei! zijt gij. o«k hier? een paar woorden van weinig bëO 5 " lang  SlS DE HOOGMOEDIGE. lang met ons wisfelen. Doch dit en al het andere, dat eenigcrmaate na befcheidenheid zweemt, is de fijnite kunstgreep van den verfoeilijken Hoogmoed. . Om verfchooning verzoekt hij nooit, wanneer hij iemand heeft beledigt; want hij begrijpt ligt, dat hij dan eenen daadelijken misflag bekennen zou. Hij heeft, zegt hij, flechts gefehertst, en de ander is een gevoelige zot, en heeft het in ernst opgevat; pf hij wil den tijd afvvagten, wanneer gij ook een fout begaan hebt, dan is hij als fchadeloos gehouden, en zijne verzoening is alsdan ligt te koopen. Ziet gij wel, is zijn antwoord, 't is juist zo, als het mij toen met u ging. „ Een Man, blijkbaar Hoogmoedig, te willen ontfchuldigen, zegt zo veel als tot zijn hijzonderen vriendenreij te behoorenden, zo ik het wel hebbe, mede Hoogmoedig zijn." Dat mensch is geweldig Hoogmoedig; — het is een grootfche Vent; — hij berst fchier van glorie, zegt men: — ,, dat kan ik niet zien, antwoord een ander; — integendeel, hij heeft mij, — ik heb bij hem, = hij laat mij enz." Ik verfta u al, mijn Vriend, gij wilt zeggen, de Man is geenzins hovaardig; men moet maar zijne vriendfchap zo zeer verdienen, als gij. Diezelfde geest, die den Hoogmoedigen aanzet, om anderen te veragten, zet hem ook aan, om zich op het laaghartigfte te vernederen. — Zoud  DE HOOGMOEpIGE. Sip Zoud gij wel gelooven, dat de Man, wiens Hoogmoed u zo zeer beledigde, die u driemaal komen en driemaal wêer liet heenen gaan, zonder u gehoor te verleenen, dezelfde zij, die, in 't midden van zijn werk, van de tafel opfpringt, flechts om een' bedienden te gemoet te gaan; of met den hoffourier, of andere dergelijke menfchen, de na'auwkeurigfte vriendfchap aangaat; den Domkop over tafel toelaat, om zich op eene lompe wijze met hem te vermaaken; en zich van zekere menfchen nat en vuil zou laaten maaken }< zonder 'er iets anders bij te doen, dan dat weinigje 'er maar weer af te veegen ? En geen wonder, fiiets is natuurlijker dan dit, want de knecht dient altoos zijnen Heer; de Eergierige of Hoogmoedige nu, heeft bijkans zoo veel aanbidders, als 'er Hechts Perfoonen zijn, maar eenigzins in ftaat, om 't minst tot zijne verheffing te kunnen toebrengen. Verwondert u daarom niet, gij, die wezenlijke verdienften hebt, wanneer de Hoogmoedige Dwaas u gansch onverfchillig voorbij loopt, of u met eene verachtende houding aanziet, gij zijt juist voor hem dat geen, wat bet geleerdfte en beste werk voor den onkundigen is; hij kan het nergens toe bezigen, dan alleen, wanneer het dik en een Foliant is, om 'er op te gaan zitten of liggen; en hij zal zich bij uitftek verwonderen, wanneer men hem berigt, dat het voor geen geld te krijgen is. De Landjonker, zo dom als de Struis, wiens vee-  220 DE HOOGMOEDIGE. veeren hij draagt, noemt, wanneer hij eensin dé ftad komt, in 't voorbijgaan, den Man van groote verdienften , welke hjj in een overrok flechts ontmoet, maar verwondert zich niet weinig, wanneer hij hem, vervolgens, bij den geleerden Prefident, alwaar hij dien middag fpijst, mede aan de tafel vind. Uit hoofde van zijn Ampt , het welk hem ringkraag en fierp fints gisteren mêedeelde, ligt de Vaandrig zijnen rotting over den rug van den Burger, die voor hem heenen gaat, om dat die gemeene fnaak, zo als hij zegt, niet voor hem uit den weg wil gaan. Trots op 't Fortuin, 't welk hem zijne op zijn best toereikende koster-verdienften ten kanzei deed ftijgen, {laat zijne Hoog Eerwaarde nier dan met verachting zijn oog op den zo nuttigen Pra> ceptor; lacht over het zoo algemeen mode-gefprek , nopens de waarde en de groote voordeelen van waardige fchoolleeraars; meent, dat 'er voor als nog voor zijne fteigerende achting geen het minfte gevaftr is, en vaart voort, zich allerwegen op te blaazen, en overal de rol van eenen ondraaglijken trotsaart te fpeelen. Dat dergelijke Dwaazen nog dagelijks gebooren, en in den fchoot van dom- en trotschheid opgevoed worden , dit kan men niet beletten; maar, dat ze, zo dra ze uitvliegen, nog daarin geftijft worden , dit is ten minften de fchuld van een hoop laaghartige en echter trot- fchc  DE HOOGMOEDIGE. H^l fche zielen, die hunnen glans van hen poogen te ontleenen. Zwijg, zwijg ! twintig duizend gulden willen fpreeken; goed, dan moeten zeker vijf duizend zwijgen, — maar deze zouden denkelijk verftandiger gefprooken hebben,— nu, dan mogen zij zich met hun ontijdig verftand in de ftilte troosten. „ Zou ik dien Kaerel niet voort den nek omdraajen, daar hij mijn' rang, mijn' ftaat, en al mijne waardigheid op dien tijd zo weinig geteld heeft"? — Daar zftl ik niets tegen hebben, maar met volle ruimte 'er gerust ja op zeggen, om dat UE. — mij zo waardig acht, met u te gaan, en zelfs wel bij UE. te mogen fpijzen Blijft het nu nog een duiftere vraag, waar van daan zo veele trotfche Dwaazen in «en zo aanfteekend Zothuis? D *  *5Ü2 D E LEEDIGGANGER. ^/j^A o gij in uwe Jeugd hebt gaan lanterfanten, én toen verwaarloosd uwe ziel met wetenfchappen te verfieren; dan word gij naderhand, door 't gelag, dat van achter uwe onkunde aan alle kanten gehoord word, nog daarenboven door een zeker Spook gekweld, het welk gewis geen Capucijner-monnik, of wie 't ook wezen mag. Ooit verbannen kan — 't ondraaglijk langvallen van den tijd. Ziet eens welke ijslijke verwoesting dit wangedrogt reeds in uw huis heeft aangeregt! uw leunfloel is vermolmd; — uwe venfterraamten zijn afgefchaafd; — uwe trappen fchier verfleeten, en menig nuttig papier, door uwe tijdverdrijf zoekende handen, al verfrommeld en verfcheurd. De Ledigganger ontwaakt, en ziet den langen dag voor zich, als eenen zeer hollen weg, waar door hij zich moet heen redden. „ Eerst negen uuren, zegt hij al geeuwende , vraagt het zijn zak-horlogie en de ftaande klok, cn hoort het, helaas! nu ook van vrouw, van kind cn meid; cn, om dat de flaap volftrckt geen uurtje meer wil toegeeven, zo is 'er nu geen beter raad, dan de buikige Koffikan langzaam af te tappen, en de voorbijgangers op ftraat een goeden  DE LËEDIGCA N G E R. 22^ de'n morgen aan té bieden, die hem, volgens hunnen ftijl, hun werk en hunne maag', bijna fmakelijke maaltijd antwoorden.—*— Maar, kom binnen Vriend ! de lugt is koud ,• „ zijn 'er de Couranten nog niet" ? — Arm fchepzel.' daai is nog geen eene Courant; vernoeg u ditmaal flechts met de meid, die al lang van de markt wêer is t'huis gekomen, uii te hooren, enu ten minften met de prijzen der groenten,- öf Tt één en ander huwelijks - nieuws , het welk' zij onderweg gehoord heeft, weldra zal onderhouden. Lang gewenschte Man, Monfieur Windman* de Barbier! „ Wat nieuws, MeesterÏVuidman"% Niet veel, mijn Heer * *, het oude Lehje is nu dezen nacht ook geftorven:— „Wie, Leisje,da.t oude Leisje? wat heeft haar tog gefchort? weet men ook, aan welke ziekte zij geftorvèn is"? —. Geen mensch weet het eigentlijk te zeggen, ik zal de eer hebben,, van mijn Heer * * te zeggen, wat ik voor mij 'er van geloof: Ik ftel vast, dat het een Spasmo is geweest, die haar Diaflegma zamen getrokken heeft, waar door dan 't Intestinum Collum zekerlijk ook veel zal geleeden hebben. - Ja, 't eenvoudig floofje k-on met veel meer verdraagen Zij hebben 'er wel dit en dat op geappliceerd, maar Lieve Heer! wat zal men zeggen ? 'er was niets aan te doen. Bij den Heer van * * * , zal heden een groot gastmaal wezen; veertien perfoonen. van  224 D^E LEEDIGGANger. van buiten, twee koetzen vol. „ Nu, zulte gastmaalen vallen in dat huis niet veel voor. Hebt gij niet eens in de keuken geneust, wat 'er al zal gefchaft worden" ? — Twaalf, pond Baars, mijn Heer * *, een kalfsborsje, juist niet heel groot, om 'er zijn bekomst van te eeten, en dan nog wat jonge fnijboonen, met verfchen nieuwen haaring-, — „ dat ware mijn gading al niet. Anders geen nieuws, Meefter IVind- vtarC"1.— Niets meer mijn Heer * *,zo veel mij te binnen komt. Mijn vrouw wilde, heden, wat Juinen-goed in de open lugt blijken ; maar het wêer is juist niet zeer favorabel; wij zullen het zeker op den zolder moeten hangen. „ Is het veel"? — Lieve hemel! — wij, — veel goed? 't mogt wat, flechts een paar gemeene hemden, en wat klein goed. Ja, de honderdjaarigt Almanak heeft dit wêer flipt voorfpeld: eergisteren fterke hitte, gisteren donderweer, heden regen. „ In langen tijd niet op het Dorp— geweest, om ader te laaten? en niets nieuws van 't land medegebragt? — Wel, hoe ftaat het met Juffer enz" Ja, wanneer het geen woensdag of zaturdag is, als 'er zo veele moeten bediend worden ; dan zal Meefter Windman nog veel vertellen, en mijn Heer * * nog veel meer vraagen- — en dit is de reden, waarom hij dan minder geeuwt; niet buiten de deur komt; de Exter niet leert klappen, cn de Kanarij niets voorfluit; onder de honden minder ftrenge tugt houd;  DE LEEDÏGGANGER, 205 Ihoud,* de Vliegen niet vervolgt; de Kat niet llreek; de Vogelkoojen niet fchoonmaakt; voor de Hoenders géene wormen zoekt; niet na den Weerhaan kijkt, om te weeten hoe de wind zij; geene papiertjes knipt; noch op den zolder, noch van de ééne in de andere kamer gaat; mee één woord, zo zeer in dit gezelfchap bezig is, dat hij, voor den middag, niet meer dan tweemaal in de keuken kijkt en na het eeten vraagt. Dus word de morgen van dezen Zophiet doorgebragt, in zijn Japon en met de flaapmuts op, in Meij als in November, in den Winter zo wel als bij Zomerdag. Na 't middagmaal, waarmede ook een geruimen tijd word gefleeten , is 'er voor een' Man, die in zulken leeftrijn geen'weg met zijn tijd weet, niets beter, dan een uurtje te flaapen; immers word 'er her verblijf in dit Traanendal nog eenigzins mee verkort,* en dezer wijze, kan men het lichfte op den óverblijvenden langen weg van den dagj tot aan het nacht-verblijf nog uithouden. Dan komt — prijs hem, al ware 't ook maar een Schoen- of Klêermaaker, of Minnemoer, — een Man of eene Vrouw, vol van ftads-nieuwigheden ; die daartegen met den Man in den leunftoel rijkelijk deelen, uit zijne volle kan of fles, ondertusfehen deze hun best doen hem den tijd tc helpen verkwisten en dooden. De Zondag is de allerheerlijkfle dag onder allen: want twee uuren voor- en twee uuren na- den middag, zijn P als-  220* DE LEEDIGGANGER. alsdan geregeld bezorgd, daar onder niet eens begreepen dat men, te huis komende , nog herhaalen kan; „ daar zeide deze dit, en een ander verhaalde dat." En mag men vervolgens, onder de avond - catechifatie , zo gelukkig zijn , eene partij tot klaverjasfen of Lanterluijen te vinden; dan is men geheel geholpen, en rekent dien dag fchoon doorgebragt. Dwaas! ik heb u befpot, en mij met u vermaakt; en Iaate het aan anderen over, om zich aan u te ergeren. Zij kunnen dit met recht doen; want gij zijt een Overfpeelcr, een Dronk, aart, een Lasteraar, — en wat kunt gij niet al meer zijn, daar ge een Leedigganger zijt?  d e goed bloed. „ "jllT et is eeil goed mensch ; — 't is de goed» aartigheid zelve; — hij laat zich trappen; — „ men kan met hem doen wat men wil; — hij „ moeid geen mensch"; — louter Loffpraaken op zeker Charaéter* 't welk door eenigen ten minften voor zeer onverfchillig in de zedelijke waereld gehouden word} en 't welk in een Roman, of op het Tooneel, doorgaans, onder de goede rollen komt te ftaan. Maar, is het dan niet mogelijk, door de verwaarloozing van zijn pligt, even zo wel te misdoen, als door eene overmaatige flipt- of ftrengheid? wanneer deze dadelijk nadeel doet; dan veroorzaakt geene, teri ] minflen met de tijd^ zeker berouw, klagt en on) dank. Om een werklijk goed Man te zijn, moe!: men het, menigmaal, in de oogen en naar 't getuigenis van zekere menfchen, niet willen zijn. Traagheid en onverftand vormen eigentlijk den Zwakken, die wij hier fchetzen. Handelt die Man wél, welke zich, zonder zich, zo veel hem vrijflaat, daar tegen te verzetten; eenige voorrechten van zijn ampt, een gedeelte van zijn bezoldinge, enz. verminderen, of dat, zich zelfs wel in 't geheel onttrekken laat? misfchien heeft hij, bij eigen aanzienlijke goe¥ % deren  228 DE GOEDBLOED. deren geene kinders, en wil, gelijk hij zegt, liever weinig met rust, als veel door twist en onmin genieten; maar evenwel heeft hij zekerlijk opvolgers, welke, met minder goederen en eenen voor het overige gezegenden huisfelijken ftaat, de goedhartige infchikkelfkheid van hunnen Voorzaat zeer zullen betreuren. Of wat denke men van zekeren Man, wiens geheele huishouding ik fchilderen moet, zo men over zijne zo verkeerd geroemde goedhartigheid Zal willlen oordeelen ? —- Wanneer men hem bezoekt, dan weet men niet hoe men 't heeft; aanftonds word men, door een manlijk fchepzel zeer in verlegenheid gebragt , 't welk veel te meefteragtïg is, dan dat men het met fchijn den naam van eenen Hofmeester zou kunnen geeven, hoewel het zijnen Post flechts eeniglijk aan de Gebiederesfe van 't huis te danken heeft. Dit mensch, in wien anderen misfchien voorrechten ontdekken, hoewél ik 'er volftrekt geene in befpeure , verfchijnt eiken morgen in dit huis , zo gewis en zo regelmaatig, als de zon aan den hemel, iederen üchtend de ftad befchijnt. Hij trekt de fchel, om te gaan drinken of eeten, en het gansch Gezin verfchijnt aanftonds in eene eerbiedige houding. • Hij fteld alle bedienden, elk naar zijn' rang, aan, en dankt met eene gelijke magt dezelven ook weder af. Heden is hij niet wel gehumeurd, en aanftonds is het ganfche huis met vreezc en droet-  DE GOEDBLOED» Ö2p droefheid overftort; — morgen integendeel zal hij fchertzen, en daar door terftond weer genoegen en blijdfchap verbreiden. Hij laakt, en men doet hetzelve aan alle zijden; hij prijst, en alle wanden weergalmen van lof. Zal men het aangediend bezoek aanneemen?— Men ziet op hem, en men toefd nog met antwoord. Zal men, heden, uit rijden of wandelen gaan? — Hij gelast te gaan; de Heer van 't huis zal dus met zijne vriendelijke en goedige oogen wel ras gelieven te volgen, terwijl dit zo geliefde Schepzel de Dame van het huis, op een gebiedende wijze, de hand toefteekt en voort leid, en hij het ganfche gezelfchap, zo lang als het hem maar behaagt, aan 't gaan en flenderen houd. . Waartoe , en tot welk einde tog , zulk eene dwaaze en verregaande goedhartigheid, deze onverfchoonlijke toegeeflijkheid, en dat in zijn eigen huis? — De ganfche Stad, ieder een geef ik volkomen vrijheid, om 'er ftof tot fpotternij uit te zamelen, en zich overal met dien dwaazen Gocdbloed te vermaaken. In dit zelfde huis, of, zo men wil, in een ander, is Carel reeds dertien jaaren oud, en Juffer Sophia zestien. Den eerften mogt ik de ftrik- vraag, hoe veel Goden zijn 'er? niet voorleggen; inmiddels is dit 'sVaders gegronde troost, 't verftand komt nooit voor de jaaren. En, om dat de jonge Fielt met de Buurkinderen geftadig «verhoop ligt, en menig een al zeer fchielijk P 3 , 'fa*  ^3° DE GOEDBLOED. bebloed na huis zend, zo komen 'er van alle kanten menigvuldige klagten ,• maar aan des Vaders zijde word 'er doorgaans uit opgemaakt, dat het maar driften der onfchuldige Jeugd zijn, en dat de jongen zeker een Kapitein moet worden, om dat hij zo manlijk weet te vechten. Var rijtjes weelderig gedrag fpreekt men al zeer luid; de Vader grimlacht, en zegt, zo het maar niet te verre gaat; 't Meisje heeft geen Non? nevieesch aan haar lijf. ' Bij nog een ander' Man mag ik mede niet gaarne fpijzen; men moet het voor lief neemen, dat een knecht, achter den ftoel ftaande, dikwijls mede praat, verflag doet, aanvult, vermeerdert, zijn' Heer, op eene onbehouwen wijze, te regt helpt, berispt, en de afwezenden over den hekel haalt; of dat eene oude Meid bewijzen geeft van haare heerfchappij en gezag, waartoe ze zekerlijk recht meent te hebben, om dat ze door de vadzighcid van haar Heer, reeds federt eenige jaaren, de fleutels van kisten en kasten draagt. Gij zijt getrouwd, mijn Heer? en gij deed wel daar aan; want zo men eens tot een Haaf beftemd is, dan dient men, zekerlijk, de vrouw nog met meerder eere, dan de meid. Maar, dewijl uw ftand u echter de verpligting oplegt, den toegcevenden broeder, door voorbeelden van eene goede huisfelijke tugt, te fligten; zo fchud men met recht het hoofd over de verliefde too- uee-  DE GOEDBLOED» S3I neelen, over de zotheid uwer vrouw, en over haare groote zwakheid. Nog om eene andere rede zou ik u raaden, haar niet zo zeer met een maifon ouverte te laaten praaien; met uw' dood droogen de bronnen van praal en pracht op, en men gaat niet zeer gaarne van het Toilet aan 't Spinnewiel. Dan, hoe groot is niet het getal der zwakke verflanden, in alle rangen en ftaaten, die uit eenvoudigheid en traagheid den Scepter uit de handen geeven, en, uit toegenegenheid, of ongelukkig of befpottelijk worden. „ Wij hebben een regt goeden Heer"; zeggen de Winkelknegts en Boekhouders van een' Principaal, die in zijn' winkel en pakhuis een volkomen vremdeling is, en, om dat hij juist nog te bed ligt, wanneer men hem de rekening wil overleveren, van oordeel is, dat de zaaken zeer wel behandeld worden. Dewijl de Secretaris een Man is, waarop de Rechter zich verlaaten kan, zo kan hij, heden, gerust uit jaagen gaan, en hem alle zaaken toebetrouwen; morgen het Bal bijwoonen, en overmorgen een ander vermaak neemcn, tot dat dan zijne tegenwoordigheid ten laatften gansch overtollig word, en mijn Heer de Secretaris nu tot eenen onverwagten tegenftand volkoomen gevormd is. ,, Vertel ons tog nog eens wat van dat kunftig Paardje, 't welk met den voet telde" ! roept een hoop moedwillige fchoolknaapen hunnen P 4 praat-  23s DE GOEDBLOED. praatzieken Leermeefter toe, die zwak genoeg is, om te gehoorzaamen ,• en 'er zelfs ten over-, vloede nog de hiftorie van het aapje, dat den bek verbrandde, en van de Papegaaij, die de vrouw beklapte, bij voegt. Helaas! dat; zoo veel vrouwelijke zielen in mannelijke lig-, haamen huisvesten. DE  S33 D E MORSPOT. (^JjTaarn had ik van dit vies affchuwlijk Schepzel in deze verzameling van characlers geheel gezweegen, indien ik niet voor zeker hield, dat menig Vader of Leermeefter zich reeds voor I lang een zedelijke Huis-poftil had toegewenscht, waarin van dit gebrek, aan veele jonge lieden zo eigen, ook iets gezegd wierd. Den morfigen Knaap dreigde de Vader reeds dikwils, met het hoofd onder't water te fteeken, indien hij zich 's morgens niet wilde wasfchen;— de Moeder, hem met een fchrobber de ooren fchoon te maaken; — de Onderwijzer, een verken op 't papier te teekenen, en hem dat dan ] om den hals te zullen hangen, indien hij voorj taan meer de handen en mouwen met inkt bemorfte, en de Tante wilde al meer dan eens den Smit laaten haaien, zo Gerritje niet nu of dan zijne nagels afknipte. Dan, niettegenftaande alle bedreigingen en dadelijke executien, is de Jongen, fchoon in zijn vijftiende jaar , nog een regte fmeerlap.—-Thans gaat hij op de Laüjnfche School, en pakt fchriften, boterham, en zakdoek in den éénen, en den met een ftuk papier flechts tocgeftopten inktkoker en boeken in den anderen zak. De inkt is door den P 5 roo-  234 DE MORSPOT. rooden rok reeds doorgedrongen; de hoed hangt rondom los,- in de haircn en op den' rok zitten veeren ,- het vuile onderhemd fteekt allerwegen bij het bovenhemd uit; aan de broek ontbreeken verfcheide knoopen ; de koufebanden, voor ditmaal flechts touwtjes, hangen na beneden,' de neergezakte koufen laaten de gefchaafde kniën zien; en de flordig toegegespte of ftêergehakte fchoenen zouden hem ontvallen, indien hij met zijn kameraads om 't eerst moest loopen. De lob van 't bovenhemd is bruin van bier of kofiï, en op het kamizool ziet men doorgaans de overblijfzels van het ontbijt, het middag- of avondmaal. Hij wil lagchen , maar, om dat hij den neus nooit recht fchoon houd, zo ontflipt hem den .... Hij kauwt nog wanneer hij al drinkt, en duwt de fpijs met de vingers nog wat diep in den mond; hij geeuwt, zonder de hand voor den mond te houden; overluid te boeren is bij hem niets aanftootelijks, en, wanneer hij niest, dan valt alles op de hand of op den rok van hem, die naast hem ftaat of zit. Dewijl hij alles, zonder zich in het minst aan tijd of orde te ftooren, maar eet en inflokt, wat hem voorkomt, en zelfs den aangeftoken appel, welke hij opraapt, niet vcrfchoont; zo kan 't niet anders wezen, of hij moet krimpingen in den buik krijgen, en, volgens zijne aangebooren fchaamteloosheid, openlijk dat geen doen, wat anderen zonder  DE MORSPOT. S35 der getuigen wenfchen uit te voeren. Ongedierte heeft hij in de ruimte, en hij is een walg voor zijne veel reinere mede-leerlingen; men wil van hem weggaan, zo dra hij den vinger, die anders ook zijn doorgaans werk in de neusgaten vind, of de geheele hand na het hoofd brengt; maar hij blijft gansch onverfchillig, en meent, dat hij ten eenemaal geen fchuld heeft. Zelfs dan, wanneer hij zich zal opfchikken, en op zijn best is, maakt hij echter geene zwaarigheid, om bij een fraaij kleed een paar oude verfleete laarzen aan te trekken ; en zijn gemeene tabaksdoos, om dat hij een liefhebber van een pijp tabak is, uit de broekzak te laaien uitkomen. Hij is een Duivemelker, en draagt de eijeren of jongen in zijne zakken, en de oude voor in zijnen boezem. „ Het paar tuimelaars wil hij niet minder, dan voor een du- caat geeven." Kanarivogels, jonge honden, konijnen, eekhoorntjes, enz. alles huisvest in zijne kamer, en dat hij een liefhebber van paarden is, wijst de vieze lugt, die altoos bij hem is, duidelijk uit. Even gelijk als de Jongeling is, zo is ook de Man, met zijnen kwijlbaard, holle zwarte tanden , vunzen adem, Hinkende voeten, eenen druipenden rappé-neus, vuil bovenhemd en morfig kamizool, bij welken niemand zitten, met welken niemand uit vaaren wil gaan; tegen welken de Dames haare, met aangenaam reukwerk be-  23-5 DE MORSPOT. befmeerde, hoofden te hulpe roepen , of haare reukflesjes openen, en met wien zij, indien het fpel begint, volftrekt geen doen willen hebben. -Men plaatst hem, over tafel, onder de lieden van zestig en zeventig jaaren: — hier mag hij verhaalen van een hollen kies, dien hij zich heeft laaten uittrekken, cn met een wijd opgefpalkten mond nog de plaats wijzen, waar hij heeft gezeten; van de laatfte aderlaating, toen 't bloed 'er drabbig en fwart uit zag,* van, met •verlof te zeggen, aarszweeren; van veele ftukken van de long, die hij door de achterpoort is kwijt geraakt; van zijn water, 't welke vol graveelige ftof was; en van een groote partij gal, die hij, onder het overgeeven, was kwijt geraakt. Om dat Mejuffer * * bij ongeluk haar wezen door roet wat zwart gemaakt heeft, zo zal hij, ongevraagd, ter hulpe toefpringen, terftond zijnen zakdoek neemen, en het vuil met wat fpeekzel afneeraen. Aan den uitflag op feijne handen moet ge u niet ftooren; het is een erfrgebrek, dat ook zijn Vader had, zo lang die leefde. Men zet wel het tweede Ge-> recht 'nog pas op tafel, maar hij krijgt achterlast, verzoekt deswegen Jan, dat die hem tog eens te regt helpe, en vraagt den Heer * *, die naast hem zit, of die hem niet gezelfchap wille houden ? — Nu, die heerlijke foup heeft evenwel eene goede werking gedaan; het is, zegt hij, weer de eerfte ontlasting, welke ik ft> dert  DE MORSPOT. 237 dert gisteren avond hebbe gehad. Men hield, even te vooren, den hond en de kat, gansch të onrecht verdagt, toen men ze niet geweld de kamer uitjoeg; hij merkt het nu aan zich zeiven, dat hij dien vunzen reuk veroorzaakt heeft, eri, vermids hij door een achterftraatje gegaan is, zo kan het zeer wel zijn, dat enz. ( De Juffers zijner buurt, zijn, wegens de danspartij van gisteren, op hem ten uiterften misnoegd; het garneerfel en de falleblaa's der ééne is, door zijn vet gefineerde laarzen, geheel bedorven; eene andere zou haaren chitfen rok, ten minften niet voort, wêer hebben moeten laaten wasfchen, ware die insgelijks door hem niet vuil gemaakt; en de Vrouw van den huize is mêe niet wel te fpreeken, want het tafelgoed en de vloer wijzen wel degelijk uit» waar hij gezeten heeft. Morgen zal het gezelfchap bij hem komen, wanneer hij het, zeer gemeenzaam, met zijn japon en muilen aan, ditmaal flechts in zijn dagelijksch vertrek, zal ontvangen; want de jonge Heeren, die 'er bij zijn, moeten ook eens leeren, hoe 't in een kinderkamer uitziet. Maar ik kom bij hem niet; want het is 'er erger, dan in Diogenes vat, nog flimmer dan in Cacus Hol. D I  338 SCHRANDERE. O p de groote reis door de Waereld ontmoet men mede een' hoop raare Snaaken, welke, bij alle hunne eenvoudigheid of gemeen verftand, al het vernuft in erfpagt meenen te bezitten; ons eene menigte van kuilen, voetangels , klemmen en vallen, zorgvuldig toonen, die geen mensch zou ontgaan hebhen, zoo ze niet: — met één woord, menfchen, in wier gezelfchap men geene twee minuten flijten kan, zonder niet de een' of andere verftandige trek uit hunne Fabriek te moeten aanhooren. -— Ik behoef vooraf wel niet te zeggen, dat ze door een heel armhartige eigenliefde worden gedreeven. ,, Ja , dat is een intricaat Proces, hoord men hem vernaaien, en, waare ik 'er niet, dan liep alles in het riet, en de arme fchelm zou en moest zeker ongelijk hebben. Maar ik zag voort, waaraan het haperde; want, zonder roem te zeggen, 't is niet het eerfte en laatfte Proces, waarin ik mijne handen gehad , en menig Advocaat den mond gefnoerd heb: — ik dan niet luij, ging voort, op ftaande voet, na den Rechter: — Mijn Heer, zeide ik, wilt gij geld? zeide ik; daar is het, zeide ik; — honderd, twee honderd gulden s zo  DE SCHRANDERE. 23$ zo veel gij maar wilt, zeide ik. Maar, zeide ik, wik gij draaijen maaken, en u niet op eene redelijke wijze laaten vinden, dan zult gij ondervinden, dat gij met een Man te doen hebt, die dit en dat, ginds en herwaards Hoor, daar had hij maar gansch geen' zin in; dit had hij ook van mij niet verwagt; terftónd begon hij uit een veel zoeter toon te fpreeken: — kort en goed, binnen agt dagen hadden wij ons Proces gewonnen; — ha, ha, ha! 6 ja, met een beetje verftand komt men fchoon door de Waereld." Elk hunner aanflagen, die altijd goed zijn5 is zonderling gelukt, of zal, ongetwijfeld, ongemeen wel uitvallen. „ Ik was de eerfte die 't hem raadde; ik zeide, doet zo, en wagt dan eens de uitkomst; en zo gezegd zo gedaan, 'c ging admirabel": — of, „ zeg, zo het niet gaat, dit heeft mij een hondsvot geraaden"! Maar, wanneer het nu eens niet gaat? —■ Nu, dan is het altoos een drommelsch werk; daar moet dan zekerlijk 't een of ander aan gehaperd hebben: — ja tog, het zal juist zo geweest zijn gelijk gij zegt; — maar, waare dit flechts anders geweest, dan had het wel onfeilbaar door moeten gaan; — met één woord, men weere dien hondsvot maar, best mogelijk, van zich af. 't Is menigmaal zeer ergerlijk , dat ze alles voor veel minder prijs en beter koop ingekogt, en zich, in alle zaaken, veel verflandiger voorzien wil-  S40 DE SCHRANDERE. Willen hebben dan anderen. Men moet het ee* niglijk aan hunne eenvoudigheid toefchrijven, wanneer ze, bij 't verhaal van ons geleeden bedrog, door hun voorbeeld van voorzigtigheid aan te haaien, nog met ons fchijnen den fpot te drijven. „ Ja, met mij wilde hij ook zo leeven; maar ik was hem te knap. Ja, hij dagt mij ook te foppen; maar hij kwam te laat. Neen, die mij bedriegen wil, die moet vroeg opftaan. Neen knaap, dat niet, dan kent gij mij nog niet. Hij wilde het bij mij ook probeeren; maar hij had gauw zijn man gevonden." Alles, zeer bekende uitdrukkingen, van zulke looze vosfen. Men ziet hen, menigmaal, in gezelfchappen, van de ééne plaats na de andere gaan; dezen of geenen perfoon van hunne kennis ter zijden aftrekken; voor hen, zich in een ovcrreedend pofluur ftellen; zich nu eens klein, dan weder groot maaken, den vinger intusfchen voor den neus houdende; met de handen fchermen; op de vingers tellen; den nagel van den duim bijten, cn eindelijk, na gedagten om dat hun verftand in hun verhaal weer eens zegevierde, met een ha! ha! ha! hem weder verlaaten. Zij zijn onbefchaamd en dom genoeg, vermeende loftuitingen van anderen, wegens hunne list en kloekheid, luid te vernaaien: ó! zeide hij tot mij, gij hebt uwe dingen weergaloos gedaan. Ja, wat gij ook doet, betrouwt hen»  DE SCHRANDERE. Z4.I hem niet! zeide de Heer van * *; het is een Jooze vogel; al ras zettede hij u pal. Dat was hem die ftreek betaald gezet! riepen de anderen. Bravo, bravol fchreeuwden toen allen luidkeels." Hen goeden raad mede te deelen, is een lastig en ondankbaar werk. Zij hebben alles reeds overlegd en beproefd; en alles reeds bij de hand genomen; men komt veel te laat. Moeten zij ons al gelijk geeven; dan betwisten ze echter ons nog altoos de eer van uitvinding. —„ Ook dat was altoos mijn gevoelen. -— Dat heb ik ook reeds zo gedagt. Dat was 't juist, wat ik zeggen wilde." In geene reden of verhaal vergeeten zij, in 't voorbijgaan, ten minften met een paar woorden, hun verftand, doorzigt en loosheid eenig offer te brengen. „ lk, dien men niets op'de mouw kan fpellen, — die met een half oog Hechts behoef te zien, enz." Zij zijn altoos de eerften, die iets ontknoopen, nauwkeurig zeggen zullen wat het gevolg zal zijn; en dit en dat reeds klaar in den geest vooruitzien. Hunne wijsheid maakt hun toe Artfen, Oordeelkundigen en Harte - kenners; hierom deelen zij zelfs poejers, droppelen en plcifters uit, en weeten flipt te zeggen, dat het tweede deel der preek veel korter was dan 't eerfte, het welk tog eigenlijk gansch anders had behooren te zijn; dat de Dominéé toen hij van Q de  242 TJE SCHRANDERE. de onbarmhartigheid begon te fpreeken , geen' anderen op 't oog gehad hebbe, dan dezen en dien rijken Vrek; en dat zeker iemand, alleen om deze en geene rede, zo gemelijk zij geworden; want ach! ze zijn loos, en men kan zijne gevoelens voor hen niet verbergen. De Rechtsgeleerdheid fchijnt, inzonderheid, hun geliefkoosd voorwerp te weezen: de Rechter ergert zich, menigmaal, over hunne eige bedenkingen en zonderlinge befpiegelingen, waar mêe Zij hem op eene lastige wijze telkens komen beltonnen. De geheele rechtkamer lacht over hunne mondelinge en fchriftelijke voordraagen; voor het ganfche volk neemen zij 't op zich, om opentlijk in de bogt te fpringen, en worden, niet zeldert, de martelaars van burgerlijke vrijheden. DE  243 fpai • D E t . N IJ D I G A A R T. jj^e Nijd is een echt kind van de hoogmoed en 't eigen belang: is de Vader door 't geluk van eenen anderen beledigd; dan komt de Zoon op, en laakt, hoont en fchimpt, weent, fnikt, brult, en vaart 'er geweldig over uit. Hem in alle gevallen tegen te willen gaan, zoude een even zo zonderling voorneemen zijn, als mee een klein geregt zich geheel te verzadigen, en 'er zijne hongerige gasten teffens nog door te willen bevredigen. Wanneer ons, dienvolgens, onze voormaalige vriend tegen komt, wiens aanzoek tot zeker ampt afgeflagen , en welk inmiddels aan ons opgedraagen wierd; dan moeten we ons zekerlijk eene groote verandering in hem, als mogelijk, verbeelden. Hij flaat een anderen weg in, indien hij maar kan, en zo dra hij ons ziet aankomen; zoo niet, dan zal hij vast op onze geheele vlakke hand , die wij hem toereiken, op zijn best twee vingers der zijne, heel langzaam en onwillig, neerleggen , cn ook deze zal hij, onder eenig voorwendzel, weldra weder terug trekken. Zijn wezen flaat fpijtig, droevig bedrukt, en wij moeten, allezins, ten minflen zo veel gevoel van verfchooning hebben, dat wij hem , terwijl hij haast Q 2 maakt j  244 -° E NIJDIGAART. maakt, niet uit een foort van kitteling voor oni zelve, zoeken op te houden. En bij een an■> Het 2iin töS dommerikken, Bröer lief} zij mogten 'er de D van verdaan! zij willen het Vernuft ftraks kluifteren! zij houden zich flipt aan de letter; willen het al weer uitpluizen , en 'er wakker den fpot mee drijven; die domme Kaerels"-' Wat is dit tog voor een kermisvolk, dat federt veele jaaren 't land doorloopt; den berg Parnas, vaak, tot een misthoop maakt; een ijfelijk gefchreeuw aanregt; op honden en bokken voortrijd; en, wanneer men foeij! foeij! roept, de tong uitfteekt, of wel nog onbefchofter word; fteeds guiten en deiigenieten aanwerft, waar her dezelve ook vind* en een bondgenootfehap aangaat, om alles, wat onder de benaaminge van regels en bepaalingen valt, uit de werken van Vernuft en Smaak te verbannen, en nu eens dit, dan weder dat, als wonderfraaje waaren wil uitventen ? Anders waaren 'er nog Mannen, die in rijm èn onrijm fchreeven; (een domme hoop wil ze nog fteeds tot clasfifche fchrijvers verheffen.) die beuzelden van de verfchooning der bevallige Sexe, van eerbaarheid en een ftrafwaafdige ligtvaardigheid; en alles zag 'er bij hen uit, even als in de zedekunde van * *, gedrukt te * *, m R her  -258 *T VERNUFT, het jaar 1727. , Voor de vuist gezegd, wij weeten beter, wat fmaakt En nu komt het 'er maar op aan, wie 't vuilfte fpreekt, of overluid, gelijk de Granadier voor de wagt, of zo gij wilt, dubbelzinnig en ingewikkeld, op dat de fraaje leezeresfen, zulks na lust en believen ontcijferen mogen. Oude verlepte Waar, te praaten van een ftrenge deugd, van maatigheid, voorzigtigheid en kloekheid, in eene waereld, waar ze beide noodig zijn. 't Vernuft verheft zich boven alles, laat zulke Waar voor het Gemeen; cn ziet! op de te koop gezette fchildcrij, eenen uitzinnigen, die alles befpuwt, wegwerpt, vergruist, zijne fierheid voor zuiver gevoel, en de geheelc waereld voor fchurfdig en gebrekkig houd, haar uittart, flaags met haar raakt, en, honni [oh il qui mal y penfe, 'er evenwel gelukkig doorkomt, of op het bed van Eere ftcrft; — 0f eenen Vagebond, die hier een gloed'ondervond, welke geen fterveling voor hem nog ooit voelde, maar welke nog niets was, in vergelijking van een tweeden, en die wêer niets in vergelijking van een derden; 't welk alles men hem geenzins kwaalijk kan neemen, om dat een verheven aanfchouwend gevoel nooit woont m koude menfchen, die enkel verftand bezittenboven dit alles, voor die fchilderij, de man met den ftok, met het opfchrfft, „ ö die warme lieve Jongen"! een avis au pcuple, \ welk nu uit  't vernuft. 259 uit alle ilraaten en achterftraatjes komt toeloopen, en zich , bij zijne losbandigheid, echter hiermee vertroost : „ wij zijn gevoelige lieve Jongens." En hieraan zult gij voorts, de vaart van het Vernuft kennen, dat het ook gaat over de flegte en onwaardige behandeling der midden-eeuwen, hier zijne Helden weer opdelve, en die alle canönizeere, welken die domme tijden, meerendeels, als deugenieten, woelgeesten, roovers of moordenaars opteekende, en eene fnoode nakomelingfchap ook daarvoor erkende; maar inderdaad, flechts onbekend gewordene edele Mannen zijn, heldhaftige zielen, vol van kragt en waarheid, origineele vörftanden, welke meer ter opheldering dier tijden toebragten, dan andere lompe weetnieten; welk alles men, indien men wilde, ten vollen breedvoerig zóu kunnen bewijzen. Verbeid en fta ftil bij deze tijden, jong Vernuft, fchreeuW over de domme vooföordeelen en de bijblijvende denkbeelden der laatere eeuwen; prijs nu, wat voorheen algemeen gelaakt Wierd; laak, fpreek tegen en vergruis, wat wierd gepreezen. 1 Ziet! Munster, Knipperdo lling, en andere patriottifche Mannen, hebben hunne Eer - verdedigers nog niet gevonden, en Wiclef, Husz en anderen, ftaan nog geheel met roem bedekt, gansch onüangevogten. Op! óp! geef en ontneem hen, fpreek gij alR 3 leen  ÖÖO 'f VERNUFT. leen tegen, en toon overal geheel nieuwe ge-* zigtspunten: of haal die oude Goddelijke Dichters, die uitfleekende Zangers van ons land, uit 't ftof wêer op, in wier woorden pit fteekt, en waarbij elke letter eene gedagte is. En zo gij aan nieuwe uitgaavcn van beroemde Autheurs denkt, dan zou ik u in dit deugdzaam oogmerk raaden, aan Cato, Cats, of eenen Italiaanfchen Tasso te denken. Dit laatfte boek word langzaamerhand raar, en deze en geene zou zich, zeker op nieuw, daar- mêe verlustigen. Maar neen, gij wilt op deze oude ftukken en werken uwen roem niet bouwen; aan eige werk zal de waereld de jonge vrügten van 't hoogvliegend Genie kunnen leeren en bevorderen: — goed, ga dan maar, voort aan 't werk, en fchrijf of fcherts ftoutmoediger, dan deze en die nog deed, in rijm en profa, in allerlei foort van verfen en vernaaien ; en zend die aan dezulken, die beezig zijn, om een weekelijksch vertoog, of wel een maan- delijksch werk uittegeeven. ö ! Bedenk eens, wanneer uw opftel maar onveranderd gedrukt word, welke Eer gij dan te wagten hebt! Voorzeker fmaakt het althans zeer den Vaandrig en den Student: die vraagen aanftonds, wie is de Man, die het heeft opgeftcld? 't behaagt mij ongemeen; cn 't antwoord is : het is * *, een jong bloejend Genie. Of fchrijf mede over de natuur en haare werkingen; haal uwe voor- gan-  't vernuft. 261 gangers helder over den hekel, en zeg al fpottende, dat alles, wat voorheen daarover gefchreeven is, maar lorren en vodden zijn; dat Sulzer zelfs, en Lessing en Winkelman u gansch niet voldeeden, en dat enz. Maar, laat vooral, cn bij alles, wat ge immer onderneemt , tog uwe zweep in 't woud van Parnas braaf klappen; ten einde gij daar rondsom ontzag verwekt, en git een voor u uit den weg moet gaan, of, zoo hij te ftijf hoofdig dit niet doen wil, fla 'er dan maar helder op, waarbij een drollig Satijrisch Genie u dan verder dienst kan doen. Hoog op de koort zweeft, ter verwondering van het Gemeen, de koordedanzer, „ en wil, op 't allercurieufle doen, wat nog geen mensch vóór hem gedaan heeft"; en op den profesforaalen lceritoel ftaat een jong Vernuft te mappen, en fpot en fchelt, naar een oud loffelijk gebruik, op oude Leeraaren, van wien hij zelve leerde. Voor hem ftaat, lomp en onkundig, de gcheole fchaarc der Studenten, elk met een ftok gewapend, om zijne goedkeuring te geeven, zo dra de jonge Heer zich naar aller fmaak zal uitdrukken. „ Dus zien, (zo luid het flot van zijne geestvolle Pvede ,) dus zien UEdelcns Hooggeëerde Hecren, dat de fchrijvers en voorvcgters van Compendicn en Sijstema's, 'er in 't minfte niet door kunnen komen; want ah exempio, de Hecren maakten zich eens R 3 vjó-  £02. 'r VERNUFT. vrolijk op een dorp, quoniam cereviftam hibuni hommes." Ha, ha, ha! roepen reeds alle jonge hoorders, en nu nog de toeftemming met voeten en ftokken, het Nog eens Vivat onder 't venfter , en 't luid daaropvolgend geroep van elk: — zo hoorde ik 't zelden van den besten Profesfor; gij kest uitermaaten geestig en fraaij; en hebt over de twee honderd hoorders gehad; daar Prof. * * in 't geheel geen hoorders heeft kunnen opdoen. 6! Die edele Eerrang! Ik wensch van harte, dat de Heer Prof. * * zich over zijn hoogvliegend Vernuft weldra moge fchaamen, (want eens tog zal, of kon die fchaamte hem wel treffen,) even zo wel als die hooggeëerdfle Heeren, wegens hunne voorbaarige goedkeuring, zoo 't van hen, wegens hunne jonkheid, maar met eenigen grond te verwagten waare. d e  265 D E MAN van SMAAK, § maak, Smaak! roept menig een, en proeft en fmaakt regt lighaamlijk. Wat is dit tog voor een zonderling Zintuig, dat ejk als om ftrijd bezitten wil, en de één den anderen betwist? Hier zijn Mannen van Smaak en zonder Smaak! „ Dit mensch heeft geen' Smaak", duid zeker Man aan, die de dubbele vocaalen, of zekere letters in het begin of 't einde van eenige woorden meer haat, dan de grootfte vijand van de Chriftenheid, en, bij voorbeeld; dit alles maakt hij op uit eenen van zijne brieven, waarin de fchrijver, tot zijn ongeluk, verzoekt, de Eere, (cn niet Ere,') te moogen, (en niet mogen,) hebben; hem van zijnen toeflant, in plaats van toe/land, en van zijne vorderingen in de Fïlofofie, in ftee van Philofophie verflag doet; en ten befluite nog melt, dat hij den bloeij van de Chrijien- (in plaats van Criflen-') Kerk, hartelijk wenfche. „ Nog taamlijk in den ouden Smaak", zeggen eenige jonge Heeren, die met de Modeleétuur geweldig zijn ingenomen, met opzigt tot zeker boek, waarbij de fchrijver niet voort op den Titel , zijn glocjend vernuft heeft laaten R 4 fchit-  264 de man van smaak. fchittcren, en waarin hij alles niet in zo en zo veele Hoofddeelen of Paragrafen verdeeld, of geene nieuwe woorden formeerd en verkoopt,en zo weinig Smaak bezit , dat hij nog niet eens het driedubbeld teken van fterke uitroeping, of van verwondering, op eene aangenaame wijze, hier en daar weet te pas te brengen. „ Gij zijt wel twintig jaaren en nog meer in uwen Smaak terug'', zoude iemand moeten hooren, die dezen en geenen Dichter van dien tijd als de grootfte noemde, en zjch hooren liet, dat hij nog al eenigen Smaak in Gellerts Fabelen had aangetroffen. „ Hij moCt al een zeer wonderen Smaak hebben", hoord men weer van eenen anderen zeggen, die zich vcrftout, deze en geene plaats van een anders grooten Dichter flauw en laf te vinden; of die niet opgetogen flaat, om dat de naam van een bekend man voor zeker boek ftaat. Hij, of zij hebben zekerlijk een goeden, fijnen cn juifien Smaak, wanneer men hunne naamen, dikwerf, onder het getal der intekenaaren gemeld vind; wanneer ze de Titels, de jongfie Uitgaaf, en het Formaat der boeken nauwkeurig weeten, en met zekerheid kunnen zeggen, hoe veele deelen wij nog te wagten hebben; en onder hunne nieuwigheden vernaaien, dat Jonker van * * met Alida van * * tog eindelijk zal gaan trouwen ,- of dat hij zich verdronken , en zij 't klooster-keven gekoozen heeft: of wanneer  PE MAN VAN SMAAK. 265 neer ze dikwijls uuren ver heen rijden, om zekeren Man van Smaak te hooren prediken, die veelal met een deftig zeggen der ouden begint, en zijn werk doorgaans met eene fchoone plaats uit Klopftoks Mesfias befluit; en die dus ook, wegens zijnen hoogen vaart, even zulke hoogvliegende hoorderen vorderd: of wanneer hunne tegenwoordigheid in de Komedie zo zeker is, als de mijne 's middags aan rafel; en de Zange-» res, Juffrouw Kanute, en Monfr. Brivet, de beroemde Balet-danzer, meer dan eens door hen bewonderd worden, en zij altoos de eerften zjjn, die, ten bewijze hunner toejuichinge, in de handen klappen. ,, Geheel geen' fmaak hebben"; wijst daarom, menigmaal, alleenlijk een mensch aan, die veel en zeer gaerne werkt, en zich dus weinig in de Komedie, of op Asfemblées zien laat. ,, Ik vind "er niet veel fmaak in", is de beste en kortfle ontfchuldiging, die men voor zich zelv' ooit kan uitdenken, wanneer men een boek in 't geheel niet verftaan heeft. ,, In den modemjien fmaak", van zeker boek gezegd, betekent zo veel, als, 't is niet zeer compres gedrukt, daar ftaat niet veel op ééne bladzijde, gevolglijk ook niet veel in 't ganfche boek. Eene geheele Stad krijgt aanftonds fmaak, wanneer men niet, gelijk voor dezen, in de herbergen, bier. of koffi , maar wijn drinkt; w,an.r R 5 neer  ï.66 DE MAN VAN SMAAK* neer men voor eene danszaal begint te zorgen; wanneer de Grooten zich met de voornaamile Burgers zamen vrolijk maaken; zij onderling om 3t zeerst, tegen elkander , met fraaje tuigen op tneuwmodifche arrefleden, uitnaaien; de Officiers van het geringe Guarnizoen bij de burger dogters vrijen toegang vinden; de Boekverkooper zeer fpoedig. tan alles, wat maar den naam van nieuw draagt, fchrijven moet, of wel, om te toonen dat hij ook zelf iets kan uitgeeven, dk en dat, ten diende der aartige waereld, door eenen man van fmaak Iaat opftellen, en 't zo getrokken werk met zes en meerder deelen agtervolgt. Aan 't Hof heerscht Smaak, wanneer 'er een troep Comedianten, of Zangers en Zangeresfen onderhouden wordt; wanneer in de keuken ea in de lusthoven de Engelfche den Franfchen fmaak verdringt; wanneer men ophoud van Schoolvosfen en Pedanten te fpreeken, en de Hofprediker , als een man van fmaak, zelf mede aan tafel mag verfchijnen. „ Met veel fmaak", wordt 'er gezegt van zekere Bibliotheek, wier bezitter alle zijne boeken in Franfche banden laat binden, al zijn 'er daar onder veele, die veel eerder 't vuur, dan zulk een band verdienen. „ la, zegt men, en meesmuild teffens, hij. Vindt veel fmaak in de Muziek, de Schilderkunde, enz." dit, van een groot Heer gebeezigd, W.ü  DE VAN MAN SMAAK. 267 wil niet anders zeggen, als hij is een krasfer, een kladder, en verftaat 'er zeer weinig of niets van; _ en van een' man, die zeker werkelijk ampt bekleedt, gebruikt men het, om te zeggen, dat hij dit grootelijks verwaarlooze, en helaas veel te veel Muzikant of Schilder zij. „ Het is een man van fmaak", zo drukken zich de Dames, omtrent den jongen Hofprediker uit, die noch Latijn, noch Griehch verftaat,- niet veel langer dan een kwartier - uurs preekt; \ danzeti en fchermen meesterlijk geleerd heeft, en daarom de chocolade of koffi bij den vijfden pas aardig influrpt; zich de aartigfle liedjes, uit den voorigen almanak der Muzen, ter rechter tijd te binnen brengt; den Mertnre francais, en een amufement de folitude helpt fchrijven, en, wanneer Kapitein Kruk vraagt, wel Heer Zwartrok, wat denkt gij 'er van? ten antwoord geeft: je ne penfe autrement Monfteur, Wij hebben, gelijk bekend is, naar het oordeel van anderen, van zekere dingen eenen zeer goeden fmaak, wanneer ons oordeel daaromtrent flechts met 't hunne inftemt. Dezen Smaak te verkrijgen is bijkans geheel geen werk,- men behoeft flechts eerst wat te zwijgen en af te wagten; bij het vertoonen, voorleezen of voorfpeelen, nauwkeurig op hun gelaat te letten, en, zoo men al eens bij ongeluk verrast, en 'er vooraf reeds om ons oordeel eerst gevraagd mogt worden, maar te zeggen, dat men wel voe-  $68 DE MANVAN S M-A A K.' voele, maar, zich nog zo bepaald niet kunne uitdrukken, en daarom om een teken met den vinger, of zekere voorligting i Hechts verzoeke, enz. Het fpreekt van zelf,: dat men, zo dra dit teeken , deze aanwijzing: flechts eenigzins verftaanbaar is, aanftonds in ja, ja, ja! ja waarachtig, enz. moet uitbersten, en nu met eenen ftroom van woorden, inaar fpoedig des -anderen lof of laaking voltoojen. Een,netten fmaak in de kleeding beteekent, in den mond van Dames en jonge Heeren, eene vonkel nieuwe Mode, die zij aan dezen of geenen vremdeling:.gewaar worden, en waar aan .zij nog zelve., op zijn hoogst, zich flechts veertien dagen, zullen houden. „ Hij doet alles met fmaak',', behoort, meestal, tot een jong^.mensch; die, bij een zeer draaglijk, of ook wel goed voorkomen, de hou-, ding en de gesten van eenige voorbeelden , vrij gelukkig, gecopieerd heeft, maar in den grond niets, althans zeker niet veel doen kan. „ Hij heeft zijnen fmaak bedorven",. is de klagt van jonge vernuften, over écnen van hunne voormaalige medemakkers, die nu zediger en wijsgeeriger is geworden, en zich thans op zeer nuttige weetenfehappen toelegt. „ Heeft hij ook fmaak"? is ééne der eerfte vraagen , die men gemeenlijk wegens eenen Hofmeester doet; waarop dan, naar bevindinge, -en antwoord zeer natuurlijk dienen moet: l ja!  DE MAN VAN SMAAK. Sf)0 ja! hij draagt zijne fchoenen tamelijk hoog, en fluit 'ze met fraaje henri quatre gespen; zijn hoed heeft eene witte voering, de hairzak zijne behoorlijke lengte en breedte, enz.— of, Neen, hij draagt een bruin kleed , en zwarte kouzett daar onder. Wanneer men trouwd, dan verliest onze fmaak merklijk,* naar de uitfpraak van veele Familiën is die alsdan gansch bizar, vreemd en uiterst gebrekkig. „ Recht naar mijn fmaak", is het eenzijdigst compliment, het welk men iemand bij moogelijkheid maaken kan; dit van eenige perzoonen uitgefproken, moest het ons maar terflond beweegen, om het door te haaien, maar alles .te verfcheuren. D B  670 D E OPVOEDER. M en zie mij tog gansch niet voor een' fpotter aan, die eens aan 't lagchen is geraakt, en hu 't gewigtigfte werk en beroep ook niet verfchoonen zal; die het, uitfluitender wijze, met deze of die partij houdt, welke, voor tegenwoordig, in de gronden der opvoeding zo ver verfchillen, en die zich dus verheugd, wanneer hem een gunftige inval over zijn partij gelukt is. Even zo weinig als ik vertrouw het waarlijk groot en nut Genie , of den Man van een waar gevoel der volkomenheid beledigd te hebben," even zo min zal ik dien als befpottelijk zoeken ten toon te ftellen, welke, zo welmeenend als verftandig, over de noodige verbetering der opvoeding nadenkt, of die werkftellig zoekt te maaken. Zeer ernftig vraage ik u daarom Heer JÖo&or, eeniglijk na uwe gronden, waarom gij de beide zwakke Ouders van een nog zwakker Zuigeling zo nadrukkelijk raadt, dit kind in koud water, of nog beter in fneeuw, te baaden; met het zelve, half naakt, in regen, wind en ftonn uit te gaan, en, zo dra mogelijk, van de melk af-, en aan het water te gewennen? — Zo als men zich van de eerfte jeugd gewend, zo leeft men  DE OPVOEDER. £71 uien ook vervolgens, geefc gij ten antwoord; dit maakt hard en fterk; dit — maar, wat zwak gebooren is, zal zeker nooit fterk worden; wanneer onze ouders ophouden hun kost dikwijls in akers te vinden, niet meer onder den blaauwen hemel leeven, of in hooien en bosfchen woonen, hoe zullen het dan hunne kinders uitharden ? over het algemeen is het denkbeeld, dat menig een van onze lieve Voorouders vormt, heel ongegrond: dat waren onmogelijk menfchen, welke in den fneeuw lagen en zaten; in de half toegevrooren rivier, tot hun vermaak, met een naakt ligchaam fprongen; met de ijskegels aan de hairen hunnes lighaams een vreezelijk geklater maakten, en tot dit alles ook den zuigeling airede gewenden; maar dit is geloofwaardiger, dat zij, ten minften naar 't bericht van Tatitus , zeer groot behagen in warm water vonden, en bij. hun een buffels- of beerenvel, ligtelijk k gemis van een armmoedig dekzel van doek of laken vergoedde. Dan uw raad, om de kinderen hardvogtig te maaken, zou in menig ander huis, misfchien wel regelregt worden uirgelagchen, daar 't voor de meid een doodzonde is, wanneer ze voor Jantje, welke nu in zijn agtfte jaar gaat, vergeeten heeft, het bed te warmen; daar die groote Lummel, op den fchoot zijner Tante, noodwendig in ilaap moet gebragt worden; zijne eigen Bedienden heeft, om hem zijne kouzen en fchoe-  aji, DE OPVOEDER. fchoenen uit te trekken; de woorden^ Mama^ Papa , enzi tot een innigst vermaak van het liefkoozende Gezin, nog ftamelend, en zeer ge* broken uitfpreekt; zijne geliefde kopjes en fchoteltjes, borden en glazen heeft; de handen voor zijne oogen houdt, en met de voeten al taamlijk fparteh, wanneer men van fchool gaan en leeren begint te fpreeken, en dat zo lang, tot dat een hem belooft, dat het daartoe niet komen zal; en waar Vader of Moeder den fchrikkelijken waaghals, welke, gelijk men vreest, hals en beenen kan breeken , met de uiterfte ontfteltenis, aanftonds beveelen, 't werk te ftaaken, wanneer hij een Terras opkloutert, en dan van boven na beneden fpringt. ,, Zeg den Kinders tog niets van God eri Godsdienst, zo zegt de philofophifchc Oom tot den Leermeester, welke juist beezig is met onderwijzen, en in de daad ook zeer wel geleerd heeft , kragtlooze woorden van de noodigfte waarheden te onderfcheiden; — de Kinders, vaart de Wijsgeer voort, vormen 'er flechts verkeerde denkbeelden van, die hen, ten laatften, meer na-, dan voordeel doen." Gansch niet, Heer Öom! vroege, regt vroege, en juifte denkbeelden, van Gods alweetend- en alomtegenwoordigheid ; van Zijne liefde en goedheid; van Zijne rechtvaardigheid, zelfs in de minfte zaaken; van de beste wijze, om Hem te dienen ; van Zijne Openbaaring, ook door de;  D £ OPVOEDER» £73 de H, Schrift, zijn te zp&SA de beste, de eenige voormuur, teg.n de dagelijks toeneemendé ondeugd. „ Ja, dat is 'er de kunst van, zegt een jong Mannetje, al grimlagchend, en met zich zelv* wel ongemeen in zijn fchik } men moet het hen onder het fpel weeten te leeren." Heel wél gezegd, mijn Vriend; mids men 'er zö bij te werk ga, dat men 'er het gezond verftand maar niet bij verliest. Want, wanneer gij mij zegt, dat ge uwen jongen Heer het Leerampt des Verlosfers, door de figuuren op uwe tabaksdooze; deszelfs JVonderkragt, door eene wö/jde aan den vinger, en deszelfs Voorzeggingen, onder 't fpeelen op het één of ander inftrument, zeer bevattelijk hebt gemaakt; dan weete ik waarlijk niet, of ik uwe eige onnozel» heid niet veel meer, dan die van uwen kweekeling moet belagchen?— Of, wanneer gij als tweede Verbeteraar van 't groote werk bij u* wen jongen Baron, alle de pligten van Godsdienst en deugd, uit 't enkele woord Cavalier, afleiden wilde; dan wenschte ik wel te weeten , of gij, of de waereld, na tien jaaren, mee de trotschheid van uwen kweekeling zoud kunnen te vreden zijn/? In een vbornaam Huis is, thans, eène Hofmeesters-plaats open. Aan voorwerpen ontbreekt het niet: * * de zoon Van Zeker PaaYdenfmit, heeft zijne ftudie in de GodgeleerdS heid  274 DE cr voeder; heid juist volbragt; hij vindt, de lijst in de Boekzaal nagaande, veel Proponenten, maar weinig open plaatzen; en befluit daarom, op raad Van zijne vrienden , vooral daar deze en geene, alle mede "bekwaame Hecren, langs dien weg Ook aart eene Pastorij gekomen zijn, zijnen dienst dén Heer van 't dorp * *, Vrijheer van * * *;, Baanderheer tot * *, voor vijf jaaren aan te bieden: Hij zal hem dienen , ja in eenen eigenlijken zin ; want het toegeeven verftaat hij meesterlijk. —- Hij heeft volstrekt ook voorgenomen , regt onderdaanig te weezen : mijn genadig jong Heertje , zal hij zeggen, wilt ge mij niet de gunst bewijzen , en dit leeren ? ik wil u , daarentegen, ook een mooij , een aardig prentje verëeren ! — voor eiken appel of peer, die de Mevrouw hem geeft , zal hij of haare hand , of haaren rok eerbiedig kusfen; en, voor het overige, met 't ganfche huisgezin liefderijk en zeer gemeenzaam leeven. —- Een ander * *, van een tegen overgaand naturel, fterk van fpieren en fors van geftel, verfchijnt. Deze doet het alleen Eers halve, om dat zijn Examen pro candidatura niet al te wél is uitgevallen. Hij heeft gehoord, dat de jonge knaap wat neuswijs is; daar zal een rug vol Hagen zeer goed voor zijn, en 't fchudden bij de ooren dat ze gloejen. —- Frederik, de Kamerdienaar, zal denkelijk in 't huis ook een beet-  DE OPVOEDER* 275 beetje vee! wils hebben; hij hoopt maar, dat die fnaak hem niet veel in den weg moge loc pen; offchoon hij anders wel weeten zal, zulk eenen fchoenpoetzer te klaaren. —— Voor 't ove» rige ftaat het vast, dat dikwijls op de jagt te gaan, voor hem een goede uitfpanning weezeü zal: vreezelijk! hoe wil hij ze 't lood door de ribben jaagcn. — Nog anderen hebben zich laaten aandienen, en onder dezen * *, geweze vocrdanzer te * *, die wegens zijne merites cn conduite in dien post daar nog langer zou gebleven zijn, vooral daar een andere troep Comedianten hem 'er al lang fterk toe had aangezogt, en hij zijn tegenwoordigen ftand gansch niet ongenegen was; maar van een norfchen Vader op 't onverwagst is te huis ontboden, en zedert vier wseken reeds zit opgefloten, om zich tot eene preek te fchikken; nadien hij, vast al opPaasfchen, den Kanzei zal moeten beklimmen: en eindelijk verfchijnt de Heer * * * met zeer goede brieven van aanbeveeling, als welke dit werk reeds voorheen bij de hand gehad, maar onlangs zijnen kweekeling ongelukkig door den dood verboren heeft. Hij weet, dat men, bij dergelijke verdragen, doorgaans, van weerskanten in gebreken blijft; dat de écn zich verbeeld, te veel te geeven, en de ander te veel te verkoopen ,* uit dien hoofde zal hij zeer Uren* ge, dog zeer heilzaame voorwaarden voorfchrijven, om alle volgende, dikwijls zeer bittere twisterijen voor te komen. —- Inmiddels ftaat te S * vree'  i?6 de opvoeder; vreezen, dat 'er niet zeer gelukkig zal gekoo zen worden. De Ouders zien 'er ook gesti kwaad in, in 't bijzijn van den jongen Heer, de gebreeken der Candidaaten te taxeeren en te belagchen; en deze, nog maar een kind van tien jaaren, met de eigenfchappen, aan allen kinderen gemeen, als trotschheid, toorn, nieuwsgierigheid * traagheid, onbeftendigheid, onmaatigheid, ge* veinsdheid, en een toeleg, om de zwakke zijde van dezulken, die over hen gefield zijn, af te zien; heeft reeds al te veel wil, om niet eene ftem bij de keuze te hebben. „ Cbrifliaan moet eens een Dominé worden, zegt zeker Vader, welke drie zoonen heeft; die Jongen klimt op eiken fioel, en preekt; Hendrik is een olijke twistmaaker, en altoos weec hij zich te redden, dien hebbe ik tot een Advocaat beftemd; en wiji Klaas zich ophoud om allerlei fnuifterijen te verkoopen, zo wil ik hem, bij tijds, in een Kruideniers - winkel be- ftellen." Doch na verloop van eenigen tijd, wanneer 'er naar dit voorbaarig Plan aireede gewerkt is, vind men, dac Cbrifliaan en Hendrik, in het gemeenebest der Geleerden, zeker een flegte figuur maaken zuilen, en dac Klaas eigcntlijk hun lot hadt moeten treffen. Hoe veele zwakke verilanden, die de rollen zo onbedagtzaam uitdeelen! wie mag, of liever, wie kan ook juist altoos, aan gemeene, middelmaatige, en uitfteekende vernuften, hunne ei-  de opvoeder; 277 eigentlijke baan aanwijzen, waar in zij hunne menigmaal verborge en uitmuntende bekwaamheden gouden hebben kunnen aan den dag leggen en uitmunten? — Eeuwig groot beletzel, 't welk zeer veel goeds verhinderd ! „ Waarom hebt gij dc kinderen reeds laaten gaan" ? is 't eerfte woord van een Vader, die met een grimmig gelaat, in zijn Japon en met muilen aan, in de kamer van den onderwijzer zijner kinderen treed; de man heeft zo zeer gezondigt, en dat met een Meisje van zeven, en een Jongetje van negen jaaren,na vier groote uuren werkens, hunne vrijheid te fchenken. „ Op mijn horlogie is 't in verre na nog geen twaalf uuren, en wij gaan, dit weet gij immers, in lang nog niet aan tafel: Meent gij dan, dat ik mijn kostelijk geld voor niet zal uitgeeven, en de kinders maar bij u zullen leeren fpeelen ? Is 't niet bepaald en vastgefteld, van agt tot twaalf uuren" ? — en zo reuteld de man al voort, raakende de waarde en kostelijkheid des tijds, den lediggang, den pligt en het verzuim daarvan. Domme gierigheid! gij ftaat mede te regt op de klagtlijst van kundige Onderwijzers. Gerrit krijgt Hagen en oorvijgen, om dat hij met zijn trommel een weinig te ver van huis ging, daar het nog fchooltijd is; zijn geliefd inftrument word hem ontnoomen, of zelfs wel geheel aan ftukken geilagen: — en Willem word als een. dief behandeld, om dat hij zuiker zou S 3 ge'  278 DE OPVOEDER, gefnoept hebben, daar hij tog, in de daad, onschuldig is. Beide Haan nu met grammen moed te fnikken ,• en vinden veel bewijs , in hun ongeval, voor de onrechtvaardigheid, die 'er rondom in de waereld heerfcht, cn dus ontfpruit 'er in hunne tedere ziel vroegtijdig iets, 't welk naderhand in achterdogt en haat ontaarden kan. Een zekér jong Mannetje is opperde der fchoole te * *; en, wat er ooit, federt Bafedows tijd, op zo veele onderfcheide plaatzen, over opvoeding en fchoolzaaken gefchreeven is, dat weet hij; hij heeft dit alles zelf geleezen, en' al wat maar nieuw was, fraaij gevonden. Hij was, toen alles daaromtrent wierdt vastgefteld, zelf te * *, zag en hoorde, kwam terug, en volgde na. — Hij zelf leeraarde nu, om een patroon en voorbeeld te zijn, in de Methode van * * • tekende en fchilderde ; en fprong en huppelde , wanneer hij getallen in orde delde. Maar de ruwe menigte van Burger- en Boere-zoonen, die hem omringde, veranderde dit geestrijk rekenfpel in eene waare klugt, en dak openlijk met hem den gek. Hij is niet verre in zijne lesfen gekomen, en moest ras den voorigen Leeraaren hunne leeruuren wêer inruimen, die de fpotboeven beteugelden, zekerlijk niet zonder eene kleine kitteling van vreugde, om dat, gelijk zij zeggen, hunne woorden zo dipt vervuld zijn: men kan alles niet ever 20 kam fcheeren. Zo  DE OPVÖEDE R;. S7^ Zo menigmaal als ik een onverftandigen Vader over zijne twee zoonen, die nu wel haast na de Academie zullen gaan, hoor fwetfen; zo dikwijls doe ik, uit vertwijfeling, den hartelijken wensch, dat tog de keus der leefwijze, en de opvoeding, althans tot een zekeren ftand, eene openbaare ftaatszaak mogte worden. Want die Jongens zullen beide Predikanten worden, om geene andere reden, dan om dat het tog niemand in de waereld beter heeft, dan de Heeren geftudeerden , en inzonderheid de Geestelijken, welke meestal met leeg gaan meer kunnen winnen, dan menig ander met zwaar werken. Jan;, dc-oudftc daarvan, is van een ongemeen verliefd geitel; —• hij heeft 'er reeds voldoende bewijzen van gegeeven, en zal 'er nog meerdere geeven, zo dra hij, gelijk de Vader zich uitdrukt, mantel en bef draagt. Stoffel, de jongfte, heeft, behalven dat de gaaf van onthouding ook in 't geheel zijne zaak niet is, zich reeds overal den naam van galgenbrok verworven. Voor 's Buurmans duiveflag is hij gevaarlijker, dan alle wezels; — des Vader-s geldkas weet hij, met een krom ijzertje, te doen openfpringen; en boeken en inktkokers zijn hem flechts daarom welkom , om dat hij ze, weldra, wêer kan verkoopen. Waarvan daan tog de verachting van den Eerwaardigften «n nuttigden ftand, waar over, thans, zo menig rechtfehapen Man, met recht en rede, klaagt ? S 4 H hc  280 DE OPVOEDER. Hinc illae lacrymae; voor een groot gedeelte daarvan daan, dat 'er maar al te veel zulke Jannen en Stoffels, zo gansch onbedagtzaam , ja onverantwoordelijk, toe worden opgekweekt. En ongelukkig vind 'er de groote hoop altoos haare rekening bij, om, fchoon dwaaslijk, maar van st bijzondere tot 't algemeene te befluiten. 2>$  28r D E GEESTIGE S C HRIJ VER: |j 3 e eerlijke Sebastiaan begon zijn boekje met ëen verhaal van Mannen, welke flechts boeken verzamelen, om den naam te hebben, dac zij ze verzameld hadden: ik fluit het mijne, naar de behoeften van onze tegenwoordige tijden, met Mannen, welke ons boeken geeven, om ze gegeeven te hebben ,• die in het mengelwerk van maandelijkfche fchriften, of zelfs wel in een klein eigendom, ter grootte van één AIphabet of meer, hunne kundige befchouwingen en geleerde opmerkingen , gezichten en droomen, kunstgreepen en vonden verkoopen; en niet bedenken, dat zulk ijdel kaf tog nooic opkomen, en vrugten voort kan brengen. Hoe zeer, mijn Heer.. ! ben ik niet geftigt en onderrigt, uit uwe laatfte, tot troost en heil der waereld, gedrukte brieven over het Italiaanfcbe Tooneel te * *. Nu kenne ik evenwel, den Hemel zij dank! Signora Fatucci ter degen. Laat ik eens zien wat ik van haar ont-, houden hebbe: „ haare gejialte is die van de eerfte Gratie,* — haar gang is gebiedende Majefteit; — de opflag haarer oogen legt den aanfchouwers 't zwijgen op; — daar is ftike, doodS 5 fli.ee,  S82 DE GEESTIGE SCHRIJVER, ftïlre, gelijk 'er vóór de fcheppïng was, — geen voet wordt meer verzet; — men luiflert niet meer in; — alles is zien; — volkomen — verflindènd zien op' Fatucci. -o-i Vervolgens gezang, eerst zwak beevend, — dan fterker, — hartroerend , — traanen afperfend, — engel- agtige Harmonie, *r Seraphijns-- harp." Ziet gij wel, hoe goed ik dat alles nu wee te! Ja ik weet nog meer; ik kan zelfs zeggen, dat Signo-r re Martelli voor geene rollen in een Treurfpel gefchapen is, welke hij egter zomtijds heeft; dat hij, ia de Opera, il Re crudele, met zijn. klein poftunr m itaag lagchend wezen j zijn roi Voor een ongelukkig Koning zeer ftegt gefpeeld hééft, en dat^Signore Taporta zijne' róllen eigenlijk hebben móest , maar welken" r?ien in het: geheel niet wél behandeld, enz.-—— En zeker; waar toe diend tog al dit redeneerend gefnap?. ïk durf'er dit eh dat wel onder verwedden, dat geen caftraat, op onzen grond en bodem, het tot zijne ftigting leezen' zal, en, zoo hij of zijns gelijken'er al trek na hebben, waarom discht men het hem dan niet bijzonder op? waarlijk-, eene wezendlijke befchimping vóór onze anders zo arbeidzaame Landgenooten, die federteen geruïmen tijd, van eenige leeglóopende'. fchrijvers , bijkans vcör niets anders, dan voor eeuwige aanfchouwcrs en operisten wordéh aangezien. Geen jonge reiziger, die ** en * gezien heeft, kan  DE GEESTIGE SCHRIJVER. a&fj kan meer nalaaten, om ons, in Mine geest-vervoering, eene befchrijving van de£?alierij te **, en van elke bijzondere daarin gevondene fehilderij, zo fterk als ze ooit maar worden kart, te geeven. Want daar ontmoet hij, voort, eene Diana, welke met een'gevolg van Nimfen tot het bad komt. " ,, De toegang tot de Grot is een uitfteekend fraaij doolhof, als eert Paradijs; men word onder 't leezen fchier de koelte gewaar, die zij doet ondervinden. De bron is der poefelige rondom ftaande leden waardig; men zou fweeren, haar ruifchen te hooren; fchoon zij, pas in 'c begin van haaren loop, niet gelijke aan ginfche ftroom, die,- een weelig bosch doorlopende, wortels van boomen ontbloot, en ftukken van rotfen voortfleept. En nu Diana zelve, ~ ha ! — haar geheel vergood, om dat geene aardfche fchoonheid haar in 't minst gelijke. -— Haar oog wijst uit, dat zij bevreesd is voor een getuige haarer naaktheid, voor een tweeden A&eon, en egter verraad het begeerte na de bron, welke reeds over haaren éénen voet fpeelt. Rondom haar de ftcet der Nimfen, el- ke luifterend na het bevel van haare gebiedfter, en vaardig ftaande om te volbrengen. Phia- ie, die Zeuxis had kunnen kiezen, om 't bloozen zijner Juno uit te drukken, houd het gewaad, trotsch op dit voorrecht, en Pfetos (men kend ze duidelijk,) den boog, en Rbanis den koker. Bij deze nog de viervoetige lievelingen  -284 DE GEESTIGE SCHRIJVER. iingen van Diana, vol edele jagtlusc; zij fchijnen...", — doch al genoeg hiervan, want wat kon u al nog niet toefchijnen ? — Gij ziet hier te gelijk, uit eene kleine proef mijner bekwaamheid, dat het mij en duizend anderen mijner geringe broeders, die uwe fchilderachtige en hoogvliegende vertoogen leezen, niet moejclijk zou vallen , dergelijke fchilderijen te vervaardigen. Want alhoewel ik in mijn leeven aan dat Hof niet geweest ben, wij fpreeken evenwel bijna uit eenen zelfden toon. En welke eene onüverzienlijke menigte van Chara&er- en Pbijftognomiekundigen ! die 't oude «n nieuwe voor den dag brengen, en ten toon Hellen, en hunne verbeelding den vollen teugel vieren. Fraaij kunnen, mogelijk, veele dingen gezegd zijn; maar voor waar zal ik ze even zo mm houden, als de verbeelding van dien Dichter, welke den Jongeling te Naïn, en jfaïrm dochtertje tot verliefden maakt. En, wanneer gij ons, mijn Heer! 't Charadter van eenen, nog leevenden grooten Man ontwerpt, waartoe hier bij zo veele kleinigheden? — „ Uit kleine trekken moet men dien Man leeren kennen; men moet hem in zijnen natuurlijken toefiand en vrije aandoeningen befchouwen": — Nu is wel zekerlijk, geen flaat van hem natuurlijker, maar te gelijk van minder aanbelang, dan die, over welke gij ons eene geheelc bladzijde door 9nderhoudt, hoe namelijk deze uw Man, in eene ftilte,  £)E GEESTIGE SCHRIJVER» 5.85 ftike, 's morgens, en wel in den winter bij den haard , met een vooroverhangend hoofd, een pijp Tabak rooke, en hij thee, en nimmer kofft drinke. Een jong Characlerkundige heeft thans een werk onder handen, voor de Gefchiedkunde en het Hart ongemeen gewigtig; hij zal ons een Charaéterkunde van het ganfche Hof te * * leveren. Daar alle zijne Helden nog in het leeven zijn, zo zal hij natuurlijk ongemeen veel waars en onzijdigs kunnen zeggen. Hij is wel nimmer aan dit Hof geweest, en houdt mee hetzelve ook in 't geheel geene briefwisfeling £ maar, door middel van prenten en fchilderftukken^ volgens het algemeene zeggen, en door toedoen van gelijktijdige fchrijvers, mitsgaders door hulp van een groot gedeelte zijner verbeeldingen, zal hij zich zeiven en ons wel, op een paar honderd bladzijden, in verrukking en verwondering Rellen; men heeft zich flechts tot Intekenaar aan te melden. Snaakerij, aardigheid, moet vooral heerfchen! dit geeft leezers, dit geeft koopers. Wanneer gij derhalven uwe reis, door dit of dat land, wik laaten drukken; dan raade ik u, zo koddig te reizen als maar mogelijk is. Befchrijf ons, bij voorbeeld, uwe postpaarden en postillon, en fpreek, in het voorbijgaan, van de paardeteek of posterijen van dat Land. Gij hebt uw boekje aan eenen Vorst van één dezer landen opgedraagen,4 nu, dan verwagten wij reeds, dat gij, als  è80 DE GEESTIGE SCHRIJVER. als fchrijver 4 alle kragten zult infpannen, on1 hem hemelhoog op te vijzelen, zo dra gij flechts zijne grenzen nadert: kat u, in alle gevallen, een Geleigeest ontmoeten , die u rond leidt \ en, overëenkcmüig met zijn vlug ligchaam, zeer vlug van het oppervlakkige der dingon, die gij Ziet, al voortfnapt; -alles vernuftig eh koddig -. —. en laat het verfhndig en leerzaam reizen gerust aan de Hollanders en Zweedcn over ,* die vrienden fchijnen 'er toe gebcoren te zijn. ö! Mij- tie ziel heef: de ukerfte walg van de zo fchraale lpijs, wanneer ik een boek opfla, het welk mij onderregting over landen en zaaken belooft, terwijl ik onder 't zoeken , in plaats daarvan, twintig ja dertig bladzijden enkel met een' geeftigen droom van den alleen verrukten fchrijver beflaagen zie ,• dewelke, om dat hij eens iets aanroert, zich niet onthouden kan, een grappigen buitenfprong tot eene andere zaak te doen, cn zich daar over ganfchelijk uit te laaten; en dat niet ééns, maar, om da: hij 'er behaagen in fchepte, genoegzaam van het begin tot het einde. Wac hebben tog onze geestige en verflandige tijden, door dergelijke min gewigtige dingen, voor eene waarde boven die geene vooruit, waarover men nog lacht en fchimpt; toen men, wegens een gevonden, misfchien Romeinfclien inktkoker , alle oude Laiijnfche fchrijvers in rijm en onrijm nazag, en 'er een dik Foliant over opHelde ? Hec-  SJE GEESTIGE SCHRIJVER. Hee'eP/^ö^fewaerelden worden thans onder è la Mode Titels befchreeven; ert enkel geestig© invallen in so en zo veel deelen agtervolgd, waarin rnen over goede en onfchuldige gébruiken een groot geweld maakt, en veel fnapc en fpot ; zo dat de fchrijver met zijn opftei ongemeen is ingenomen. Hier wil hij nu eens in 't geheel niet meer weeten van de noodzaaklijkheid, om in de kerk te gaan, maar noodigt allen flechts onder den blooten Hemel, of onder eenen boom; daar wêer verhandelt hij de ftoffen, waar over zijns oordeels moest gefproken worden ; in de ééne preek over het gedrag in de herberg, in eene tweede over de fpinkamer,en in eene derde word hij van zulk een algemeen belang, dat hij zelfs boter en kaas, als Hukken opgeeft, over welker bereiding, of misbruik men billijk behoorde te handelen ; met een: daar moest, daar zoude, daar ware dan, kraamd hij, geheel ongevergd, alle zijne wél doorgedagte voorflagen uit, waarover men, even als over eenen wonderlijken droom bij het ontwaaken* zeer veel rede heeft om hartelijk te lagchen. Alle deze en dergelijke fnaaken, welke geest cn vernuft meenen te toonen, zou men, in allen gevalle, hunne kinderagtige vreugde , van zich in 't openbaar bewonderd te zien, noch gerust kunnen laaten genieten; zoo ze maar niet de jon-  ö88 OE GEESTIGE SCHRIJVER» jonge lieden innamen en bedorven; als welke, om dat die vodden, even gelijk afgevallen oofst* allerwegen bloot liggen en gevent worden , geheelê dagen daarmee beezig zijn, en in dit lompe tuig^ zelfs nog op de hooge School, kunnen fmaak vijlden. E i N P E.