362 VIII. Afd. Over de gepaste navolging Clasfen. Voor hun "alleen.zyn de Latinismen, de Periodi cn Numeri en al wat Cicero fchoon heeft, bevattelyk ; zy alleen weten alles na te volgen. b. Eene juiste, grondige en duidelyke Verklaaring der fchoonheden van Cicero, zo wel in de Gedagten als in de woorden , fteit Leerlingen, die een goed verftand hebben, natuurlyker wyze in haat ora die na te volgen. Het is tevens noodig de afvvykingen in Cicero van de Moedertaal by de verklaaring van elke plaats op te merken : want hier verftaat en gevoelt de Scholier dit best van allen. Cajus kan Titius beter navolgen , wanneer Titius. tegenwoordig is', cn Cajus dus de fpraak van Titius zelve kan hooren j deszelfs gebaarden , gang enz. zelve ziet, en met zich zeiven kan vergelyken , dan wanneer Titius afwezig is, en men deszelfs gebaarden, gang cn fpraak aan Cajus voorzegt. Een Leerling ziet dc ongelykheid in den fchryftrant van Cicero met die van zyne moedertaal best, wanneer de Meester by de Verklaaring by voorb. zegt: „ Onze moedertaal drukt dit zo „ uit, zy kan dien Latinismus niet wóordelyk 3, vertalen , .— zy geeft aan dc woorden eene „ andere fchikking, — zy maakt van eenen zin „ twee dergelyke zinnen, — waarom heeft Ci3, cero niet ook zo gezegd? enz." Behalven andere aanmerkingen, die men maaken moet, moeten fomtyds de' Latinümi dadelyk nagemaakt Worden. Maar de feholier moet geduurende de Ver-  •aan den Schryftrant van Cicero. 3^3 verklaaring dc Pbrafts en woorden opmerken t wanc hier is de famenhang en de gelegenheid, waai* Woorden en Pbiufes voorkomen, nog nieuw: beide (namelyk woorden en famenhang) dringen terllond in 't geheugen, en ichikkcn zich tot navolging; vooral wanneer de Leerling voorbeelden hiernaar voor zich zeiven maakt Wanneer men dus Latyn moet fchryven, kan dit met veel meer nut cn veel gepaster uit het hoofd, dan uic het Woordenboek gehaald worden. Het is ten hoogden ongcrymd, dat Meesters voor hunne Leerlingen Cicero wel verklaaren , maar by het zogenaamde elaboréercn van Exercitia Stili hen naar de Woordenboeken wyzen. Dit is juist ge» fchikt om hen nooit Cicero te leeren navolgen: het Latyn der Woordenboeken is toch geen Ci« ceroniaanfeh Latyn. Schoon men nu door hulp van 't Verdand, door eene behoorlyke Verklaaring der fchriften van Cicero , en door de herhaalde lezing derzelven, hem best leert navöigcn, zo wil ik echter, hoe moeilyk het ook is o,m vaste regels te geven , eenigen voordellen, welke van jonge Lie;. den voornamelyk moeten in acht genomen wor-: den. Voor alle dingen moeten zy weten , dat1 zy geenszins blotelyk de woorden en Pbrafes van Cicero hebben na te volgen : want dan was er geene reden, waarom men niet even goed eeneri der andere Schryvercn van de zogenaamde Gouden Eeuw kon navolgen. Immers in de Woorden  'van den Schryftrant van Cicero* 3Ö5 I. Van de navolging van Cicero in Woorden. In de eerfte plaats moet een jonge Navolger van Cicero op deszelfs Woorden acht geven. In dit opzigt zal het voornamelyk daar op aankomen , dat hy naar het voorbeeld van Cicero de Woorden en Pbrafes wel wete uit te kiezen; dezelven even zo famenvoegt , fchikke en verbinde , als Cxero , en aan de Perioden die zelfde Harmonie en Welluidendheid geve , welie Cicero daaraan gegeven heeft. Hy moet derhalven letten A. Op de Gepastheid of regte Keuze der Uitdrukking , (Elegantia vtrbVruvi) welke daar in beftaat , dat men niet alleen goede , en dikwyls by Cicero voorkomende woorden gebruikt» maar ook dezelven op die wyze famenvoegt, dat zy deels by elkander pasfen, deels dat elke Gedagte de regte form der Uitdrukking behoudt, Deze Gepastheid nu beftaat x. In de Woorden op zich zelvem Een Jonge Navolger van Cicero moet by voorkeuze die woorden ♦'gebruiken , welke dikwyls by Cicero voorkomen. Dit is toch een kenmerk , dat zy toenmaals, onder voornaame en welfprekende Lieden gebruikelykft, en dus de beste geweeft zyns, Hoe zeldzaarner een woord by Cicero of eenert anderen Schryver van dien tyd, welke wegens dó Natuurlykheid in Gedagten en Uitdrukkingen dë A a Objf*  366 VIII. Afd. Over de gepeste navolging Gouden Tyd heet, voorkomt, des te waarfchynJyker is het , dat dit woord toen ter tyd onder voornaame en weifprekende Lieden niet gewoon is geweeft, en dat hetzelve aan Cicero, die toch ook met gemeene Lieden gefproken, en verfcheiden fchriften , waar dergelyke woorden voorkomen , gelezen heeft, tegen zyn oogmerk ontkomen is. Het is immers niet ongerymd te ftellen, daar hy zo dikwyls met zyne naven, cn met gemeene Lieden fprak, voor welken hy pleitte, of die zyne Cliënten waren , daar hy insgelyks Comedien las, waar in Slaven, en andere gemeene Lieden fpreken , dat by hem een gemeen en flegt woord wel eens is blyven hangen. Op die zelfde wyze kan in onze tyden den besten Redenaar , maar die* meer op de zaken dan op de woorden ziet , vooral by het fchryven ex tempore, 't welk by Cicero in verfch iden Redevoeringen plaats had , om van zyne Brieven niet te fpreken, waarin hy zekerlyk het minde van allen de Uitdrukkingen bedudeerd heeft , een ongewoone, gemeene en flégte Uitdrukking ontvallen. Maar wie zal dit daarom voor fraai en keurig houden ? , Not. r. De Meester moet daarom den Scholier by het verklaaren van eene plaats zeggen , dat dit woord dikwyls , een ander daar en tegen zeldzaam by C'cero en andere Oude Schryvers voorkomt. Dan zal de Scholier van zelfs daar op letten , of hy het dikwyls weder vindt of niet. Hier door zal hy zich gewennen, dat hy in  van Aen Schryftrant van Cicero. 3°7 |n weinige jaaren van zelfs kan zeggen , of een woord dikwyls dan zelden voorkomt ; en dit heeft natuurlyker wyze ook plaats in de Pbrajes. Hier bv dient tevens aangemerkt te worden, dat men fomtyds de geliefde fpreekwyzen van Cicero met de geliefde fpreekwyzen der Hedendaagfirmoet vergelyken, op dat de Scholier in tyds het onderfcheid bemerke, en wete, wat hy te gebruiken, en waar voor zich te wagten hebbe. Deze vergelyking, die ook by de Form en Structuur in den fchryftrant van Cicero en van de Hedendaagfchen moet gedaan worden , n ongemeen nuttig. o. In de keuze der woorden , 't welk ik eens voor al aanmerke, komt het niet daarop aan, ot een woord by Cicero, Terentius, Nepos, Caelar of Livius voorkomt; zo hetzelve maar in de zogenaamde Gouden Eeuw voorkomt , en de Gedagten juist uitdrukt. Want Cicero heeft met over alle dingen gefchreeven , en heeft dus ook niet alle woorden. 3. Wanneer in de Gouden Eeuw geen woord te vinden is, 't welk de Gedagten, die men gaarne in 't Latyn wilde uitdrukken , juist en duidelyk uitdrukt, en men hetzelve niet gevoeglyk kan omfchryven , zo moet men geene zwaarigheid maaken om naar de aetas argentea , ja nog verder te gaan. Ik zou by voorb. liever angeli gebruiken, dan animae of mevtci dvomae. De jonge Navolger van Cicero moet in de twede plaats acht geven op de Ectekenis, in we!. Aa 3 ke  §68 VIII. Afd. Over de gepaste navolging ke Cicero , nevens die genen , welke in zynen tyd leefden, die woofden gebruikt hebben. Hier tegen wordt hedendaags zeer gezondigd. Men bedient zich wel van Ciceroniaanfche woorden, maar niet in de Ciceroniaanfche betekenis. By voorb. Liberi wordt van veelen in 't algemeen voor ,, Kinders" gebruikt , daar het alleen Kinders betekent met betrekking tot dc Ouders. Zo gebruikt men ook kwa'yk Fraeiuditium voor een Vooroordeel". Insgelyks is Magijïratus niet „ de Mjgiftraat" , dat is, „ de Raad"; maar i. „ Een Eerambt in Rome" ; 2. „ die, „ welke het zelve bekleedt". Omnino betekent by Cicero 1. „ In 't gemeen" ; 2. „ gantfehe„ lyk, geheel en al". Kwalyk gebruikt men dit woord voor „ zckerlyk, ja". Zie boven Afd. III. Hoofdft,. 1. n. 1. waar* ik de bekendfte goede woorden heb aangehaald , aan welken men hedendaags gemeenlyk eene verkeerde betekenis gewoon is te geven; en 't welk een jong Menfeh, die dergelyke nieuwe Latynfche fchrift :n in handen krygt , groote zwaarigheid veroirzaakt , zo hy niet door zynen Meester tegen zulk een verkeerd gebruik der Woorden gewaarfchouwd wordt. Hier toe behooren ook fornmige Woorden , die thans by veelen alleen onder eene betekenis bekend zyn, daar nogthans Cicero en anderen deels denzelven vaak eene andere betekenis geven, deels hen zo gebruiken , dat zy niet wóordelyk vertaald kunnen worden : en dit is altoos  van den Schryftrant van Cicero. 3°9 toos een kenmerk van goede Latiniteit. By voorb. Frigert-, van Menfchen gebezigd, „ Werke„ loos zyn , weinig of^ niets te doen hebben „ enz." dus : friget mercator £?c. van Zaken, „ die geenen voortgang hebben enz." ha wordt van Cicero byzonder zo gebruikt, dat men het op verfchilier.de wyzen moet overzetten. Ik zal eeDige voorbeelden bybrengen: Ita', wanneer ut daar op volgt, drukt dikwerf by Cicero uit „ wel is waar — maar toch". Caiil. IJS, 7 — ita concedunt, ut — eer tent. Ad Div. V. ep. 21. § i. — quod ita libenter accipio,, ut tarnen tibi mn concedam: „ dit hoore ik wel met „ genoegen" , of, „ dit gevalt my wel, maar „ ik geve U daarin niets toe". Het is dienftig eenen Scholier dit terftond te laten navolgen. By voorb. „ God heeft wel een haat tegen de „ zonden ; doch vergeeft den genen , die zich „ bekeeren" ; >welk dus moet overgezet worden: Deus inprobos ita odit, ut, fi ad fianam^ mm-, tem redeant, iis det verdam. Zo ook: „ Gy be„ mint my wel , maar. ik bemin U nog meer": Tu me ita amea, ut ego te magis amein. Zulke oeffewng kan fomtyds van den Mt ester , maat nog meer van den Scholier zeiven te huis in 't werk gefteld worden. Ita is dikwyls een particuïs-iurantis , en heeft dan eenen QoniuntUvus by zich , waar op ut met den Jndicativus, wanneer eene bloote vezekcring daarin ligt, of ook met den CqèööiS«pw, W Aa 3 Beeï  $yo VIII. Afd. Over de gepaste navolging neer een wenfch moer*"uitgedrukt worden, pleegt te volgen. By voorb. Catil. IV. 6. Nam ita mibi falva republ. voliscum frui licet , ut ego — non atrocitate animi moveor. „ Zo waarlyk ik j, wenfche den Staat behouden met U te genie„ ten , zo waar is het ook , dat ik niet door wreedheid van myn hart daar toe bewogen „ worde ; dat ik het niet uit wreedheid doe". Dit moet insgelyks nagevolgd worden. By voorb. ,, Zo waarlyk als ik wenfche , dat my God „ fteeds genadig zy, zo waar is het ook, dat ik 3, het geluk van alle menfchen naar myn vermo3r gen tragte te bevorderen" : Ita Deam mibi propitïum femper esfe veiim, ut omnium felicitatem pro viribus adiuvare ftudeo. Somtyds wordt ut ook weg gelaten. Ad Div. XVI. ep. 20. Sollicitat, ita vivam, me tua — valetudo. Ita vivani Zo waarlyk als ik leve". Ita, wanneer ut daarop volgt , betekent ook zeer dikwyls : „ met dat gevolg , dat" pro lege Manil. 3. Etenim adbuc ita vejlri cum Ulo rege contend.erv.nt imperatores , ut — non vicloriam reportarent. Zo ook een weinig verder : fed ita triumpbarunt, ut ille regnaret. Ad Div. I. 2. § 7. ita fum cum Ulo locutus , ut mibi viderer animum bominis —- traducere. By welke laatfte plaats dient aangemerkt te worden, dat homo van Pompejus , dien grooten Man 9 gezegd wordt. En zo komt het dikwyls voor. lt«t, met ut daar op volgende, wordt van Cicero vaak gebruikt, waar wy „ èn" zouden zetten.  van den Schryftrant Van Cicero. 37l ten. Dewyl my geen voorbeeld te binnen fchiet , wil ik zelve een verzinnen. ,; Hy le„ verde hem flag, en verflocg hem" : praelium. ita commifit, ut eum fugaret. Men ziet wel, dat dit ook kon vertaald worden: „ met dat gevolg, „ dat" , cn dat deze aanmerking aan de voorgaande gelyk is. Maar het is goed , dat men eene Latynfche uitdrukking onder verfchillende gedaanten in onze Moedertaal leert kennen: dan kan men zich redden, onder wat voor eene gedaante dezelve ook mag voorkomen. Tevens is het niet te ontkennen , dat in zulke gevallen, waar wy „ En" gebruiken , niet altoos „rat „ dat gevolg dat" plaats kan-hebben. Bi^oOrb. „ Hy verzocht my daarom , ea beJr?oTde dankbaar te zullen zyn"; Roga*tj$*°c ita' ut gra* turn fe fore fponderet. Nog ■ eens: fomtyds komt in de vertaling noch „ Èn" , noch „ met dat „ gevolg dat" in dm famenhang wel te pas; 'daar men nogthans ita, ut kan gebruiken. By voorb. „ Hy ging treurig heen ; hy viel zich dood" : Abiit ita, ut tristis mdeutur; tta ceddit, ut mereretur. NB. Meesters moeten hunne Scholieren het gebruik van hunne Moedertaal op verfchillende wyzen voordellen, op dat het Latyn hun invalie , fchoon ook de uitdrukking in de Moedertaal veranderd is. En hoe veelerhande draaien kunnen er nog zyn , die my thans met invallen , waar mede wy het Latynfche ita , « kunnen uitdrukken. Ita met fi en ui betekent dikwyls » onder dat Aa 4  I 372" VIII. A?D. Qvcr de gepaste navolg^ i, beding, om die reden". By voorb. fcrlbam tu U ita, fi mibi refcribas; „ Ik zal aan U fchry. i, ven onder dat beding , zo gy my weerom „ fchryft" ; Dabo tibi ita , fi of ut mibi tllud des. hafcripfi, ut videres „ ik heb dit om die „ reden gefchreeven , op dat gy zoudt zien". Ita, zo ook fic, boC, quod, illud, zyn op veele plaatzcn overtollig : namelyk , wanneer daar Op een Accufativus met eenen Infinitivus volgt. By voorb. ha ftito , te a me amari &c. Ita boe credas velim, me femper fors. Ut geeft dikwyls te kennen „ Zo dat , wes|, hal ven". Cic. de Offic. J. 46. itaque aiter (Pbi_ lippus) femper magnus , alter (Alexander) faept Utrpisfimus fiuit : ut rette praecipere videantur, qui monent &c. „ Weshalvcn die genen recht fchy„ nen te hebben", of „ Zo dat de regel derzulj, ken fchynt door te gaan". Ut — ita eig. „ Even zo als", gebruiken de Latynen ook dan, wanneer wy zeggen : njce „ alleen, maar ook ; zo wel als". Ad Diverfi Xll. ep. 13. § ,0. zegt Casfius: Dolabellam ut Tarfcnfes — ita Laoiiceni ultro arcesfiverunt. Niet alleen de Tarfenfes, maar ook de Lao„ dicenfers"; of: „ Zo wel de Laodiccniers als 3, de Tarfenfers''. Ut — ita. plaatft Cicero gaarn by eenen Su. perlativus , waar wy tweemaal „ Hoe" , of ",H°?^" dC3 tC"' 1TiSt eenen Compara\ivus gebruik^ Ut quisque efi doGtisfmut, ita folet W WMvMtsi in plaats vaa qua quis efi dotli-  van den Schryftrant van Cicero, 373 er, ee folet esfe modestior. Beide manieren , zo wel met quo als met ut, zyn goed, en dienen om verwisfeling te maaken. Het volgende is bczwaarlyk te vertalen : Ik weet, dat de Geleerdften „ altyd de befcheidenften zyn". NB. Qjiisque by dectisjimus is geen Pleonasmus , gelyk de zulken misfchien zouden denken, die geleerd hebben, dat Optirnus betekent ,, de beste" ; pesjïmus „ de „ flcgtfte" ; doclisfmus „ de Geleerd/te". De Superlativi betekenen doorgaans Zeer" ; en quisque by doStisfimus en andere Superlativi geeft eene Algemeenheid te kennen", zynde zo veel als omnes docii. Item wordt vaa Cicero en anderen , in eene tegenftelling, gebruikt, waar wy ,, Maar, En", of in 't geheel niéts zetten. By voorb. „ Livius „ verhaalt dit, maar Nepos niet". Hoe tradii Livius, non item Nepos. „ Dit behaagt U, my „ niet", of, „ maar my niet. Hoe placet tibi,, non item mibi. Ipfe heeft by Cicero en andere Clasfifche Schryvers , behalven de gemeene , nog de vol» grnde'betekenisfen. 1. ,, Ja ook, ja zelfs"; ïp* fa invidia ei laudem non denegat , „ Ja zelfs dc „ Nyd durft hem zyn' lof niet weigeren". Wy zeggen ook in dit geval „ zelve" voor ,, ja zelfs". 2. „ Vari zelfs, vrywillig". Zie boVén Afd. III. Hoofdft. 1. 3. „ Geheel , vol of ,, volkomen'', tres ipfos dies ibi commoratus fum: 3, ik heb my daar drie gehcele dagen opgehous, den". 4. Drukt het dc „ Hoofdpcrfonagre" Aa 5 ' uit4  2^4 VIII. Afd. Over de gepaste navolging uit, wanneer te voren van deszelfs Volk, Soldaaten , Slaven of Bagagie gefproken is. By voorb. ,, Het Leger des Konings trok over de „ Rhone , maar de Koning marcheerde enz."' Exercitus regis tranfüt Rbodanum ; ipfe profeclus efi &c. Het zou niet wel gezegd zyn • ipfe veto ; cn nog minder : ille vero. In tcgenftellingen , waar wy doorgaans ,, maar" gewoon zyn in te voegen, wordt deze Partikel van de Latynen weg gelaten. By voorb. ,, Myn broeder 1} weet veel, maar ik weinig". Hier moet men niet zeggen ego vero, maar eenvoudig ego. Dat de onzen , wanneer zy Latyn fchryven , in dit geval dikwyls vouten begaan , is bekend. De reden daarvan is, dat zy te zeer aan hunne Moedertaal gewend zyn. Non minus berekent „ even j» zo wel"; non magis „ even zo weinig'. Libxum non minus intelligo , quam tu , „ ik verfta „. dat boek even zo wel , als gy". Non magis te odi, quam tu me, ,, ik hate U even zo min, » als gy my". Nefcio quis gebruiken Cicero en anderen dikwyls voor quidam , wanneer zy van een onbe» kend of flegt menfeh fpreken. Stbenelus nefcio. quis „ een zekere (dat is , onbekende) Sthene%, lus". Capius nefcio quis, „ Capius, een ge« „ meene Kaerel ' , dien men zich fchaamt te kennen. Haud fcio an, voor baud fcio an non komt dik» wyls by Cicero voor: ,, ik gelove dat ens." Ik sou cca geheel Boek moeten fchry ven , aa  van den Schyftrant van Cicero. 375 ik het gebruik wilde aantonen van alle zulke woorden in Cicero , die van onze taal afwyken. De overigen , die daar mede overeenkomen, zo als : frater meus ad me fcripfit , leert men van zelfs. Het komt by dit alles aan op een' goeden Meester, cn een goed natuurlyk verftand van den Leerling. Gaarne zou ik zulke boeken, die eenige handleiding geven , willen aanpryzen , maar er zyn my te weinig van die foort bekend. Veelen hebben wel aangewezen , welke woorden in de aurea aetas voorkomen, en welke niet: hier toe behooren Cellarii Jntibarbarus en Curae posteriores. Vorflius de Laiinitate falfo et ïmrüo fufpecta ; Jenfii Colletlio purae et ivipurae Latinitatis, en meer anderen. Maar wat baat de kennis van goede woorden, zo men niet weet,' wat zy eigenlyk betekenen , en hoe zy moeten gebruikt worden ? Zeer weinigen hebben zich , naar 't my voorkomt , ingelaten in eene grondige en uitvoerige Verklaaring der Betekenisfen , in zo verre dezelve by Cicero voorkomen , cn in zo verre zy daar dikwyls of zelden voorkomen ; als mede in de bepaling van het regte gebruik met opzicht op den famenhang. Nogthans durve ifc jonge lieden het kleine boekjen van Hadrianus Cardinalis de fermone Latino wel ter lezing aanbevelen : ten minftcn heb ik in vroeger jaaren veel goeds daar uit geleerd. Laurent. Valla de Elegantia en Hor at. Turfellinus de particulis , de nieuwfte Uitgave , verdienen ook hunne aanpry|éng. Maar dergelyke boeken, waar in de regt* Be-  3^6 VIII. Afd. Over ée gepaste navolging Betekenisfen der woorden, en derzelver regt ge„ bruik met het bygevoegde Verband , waar in zy voorkomen , wordt aangetoond , zullen weinig helpen , zo men dezelven flegts éénmaal leeft. Zy moeten by herhaling gelezen worden , om ons die betekenisfen gemeenzaam te maaken, zo dat zy ons van zelfs invallen: daar door zal men in ftaat zyn om van dezelven gebruik te maaken. p. By de Juistheid der Uitdrukking moet men ook op de famenvoeging der woorden letten: en dit is wel het voornaamfte. Goede woorden mee derzelver betekenisfen te kennen helpt niets, zo men dezelven niet wel weet famen te voegen. Hier in zyn de hedendaagfche fchryvers zeer gebrekkig. Twee hoofdzaken zal ik Hechts aanmerken. ff. Élk Verbum of 'AMe&ivum past niet by ieder Subftantivum ; gelyk ook alle Adverbia niet by alle Verba te pas komen. By voorb. magmsx ampère, gradus zyn drie goede woorden, die op zich zeiven by Cicero en andere Schryvers menigmaal voorkomen : maar evenwel kan ik niet neggen : magnum accepit banoris gradum , gelyk wy boven reeds hehben aangetoond. Zo ook, fchoon vestigia en magna op zich zei ven goede woorden zyn , kan ik echter niet zeggen vestigia magna; maar wel expresfa, „ duidelyke fpooren"; f want by Voetftappen of fpooren in den eigenlyken *ia genomen , denke ik met zo zeer , of dezelven grocts , maar wel of zy dsjdelyk («rq pres*  van den Schryftrant van Cicero. $77 presfia) zyn, zo dat elk, die daar in wil treden en een ander navolgen , dezelven kan zien. Insgelyks kan ik niet zeggen finis pulcber „ een „ fchoon oogmerk". Finis betekent eigenlyk „ de Grenzen", en daarby denke ik niet, of dezelve febeon , maar of zy naauwkeurig, wel bepaald zyn. In zulke gevallen komt het voornamelyk daar op aan , dat men de woorden regc verfta ; cn dat men den Leerling de Metaphora duidelyk verklaare , de eigenlyke betekenis wel opgeve, en hem dezen regel inprente : Wat ik van eene zaak niet eigenlyk , (dat is , wanneer het woord in zyne eigenlyke betekenis ftaat) kan zeggen , dat kan ik ook niet tropice van dezelve zeggen ; dat is wanneer ik dat woord in de tropifche betekenis neme. Men pasfe hier op toe de woorden vestigia, gradus en finis: van dezen zegge ik niet eigenlyk : ,, een groote voetftap, „ een groote trap , een fchoone grenspaal" : by gevolg kunnen „ groot" en „ fchoon" ook niet als praedicata gevoegd worden by vestigia, gradus en finis, wanneer dezen tropice gebruikt worden. Dewyl men nu ligtelyk begrypt, dat de keuze der woorden (Elegantia), welke Caefar by Cicero Orat 7a. de bron der welfprekendheid noemt, byzonder noodig is tot de Duidelykheid, zo verwondere ik my, hoe Mosheim in praefat. ad Foliet. de ling. lat. ufiu et praefl p. 21 de delectus verborum cn perspicuitas als twee tegen elkander geftelde zaken kan aanmerken. Hy brengt deze vrage te berde : Maiorné ratio per- fipi'  378 VIII. Afd. Oyer de gepaste navolging fpicuitatis in ftilo bdbenda , quam vocum deleftus? en daar op laat hy die antwoord volgen : Ego quidem , cum cuivis propojitum esfe debeat lectores erudire, non dubito, quin fatius fit evidentiae fermonis, quam venuftati ftudere, ubi vïrtuS utraque coniuncta esfe nequit. Zonder eene behoorlyke keuze der woorden kan , myns oordeels , geene duidelykheid plaats hebben. Mosheim moet derhalven door deleftus verborum uitgezogte woorden en een' gekunftelden ftyl verftaan , wanneer men Hechts de zwaarfte fpreekwyzen uitzoekt, zonder op den famenhang te letten. In dit geval heeft hy regt : Want zulk eene kinderagtige Gekunfteldheid kan zeer gemakkelyk met de duidelykheid ftryden. Maar wie zal zulk eene geaffecteerde manier van fchryven deleSlus verborum noemen ? Door deletïus verborum verfta ik eene behoorlyke , met oordeel en fmaak gedaane keuze der woorden. Dit is Elegantia, en deze is altoos een bron der duidelykheid. 3. De Conftructie moet niet gebrekkig zyn. Dit noemt 'men eenen Soloecismus , gelyk men het gebrekkige in enkelde woorden eenen Barbarismus heet. De Conftructie kan grammatifch goed , en echter niet goed Ciceroniaanfch zyn. Quintiïianus heeft reeds gezegd , dat Cicero niet grannmtice gefchreeven heeft: hoe veel weiniger zal dan zyn ftyl by de hedendaagfche Grammatici proef kunnen houden ? Ik wil hier flechts het regte gebruik der Latynfche Tempora en Modi aantoonen : eene zaak , die in onze verligte ty-  382 VIII. Afd. Over de gepaste navolging dergelyke voorheelden dikwyls hebben opgemerkt, en eme Gefchiedenis fchryven. Dus volgt by de Ouden hec Praefns mede op het Perfectum. By voorb. Liv. XLllI. 2. init. a fenatu petierunt, ne fe fpoliari — patiantur : 't welk ik niet zou navolgen. Hier moest paterhitur ftaan. Maar Cicero zelve gebruikt het Praefens na het Perfectum Verr. lil. 1. Nam quis fibi boe fumfv , ut corrigat mores atque reprebendat. Dit echter Iaat zich verdedigen , dewyl het eene algemeene gedagte is , die ook nog tot den tegenwoordigen tyd behoort. In zulke gevallen mag m n niet alleen, maar moet men ook fomtyds het Praefens op het PerfeElum laten Volgen. By voorb. tam parum du dicit , ut ne legere quidem fciat. Dit behoort tot den tegenwoordigen tyd; en zo men in dit geval fciret zeide, zou het fchynen, als of hy te voren wel niet had kunnen lezen, maar dat hy het nu evenwel kon. Dit zy genoeg van de onregelmatigheden , waaromtrent een getrouw Meester , die zynen Scholieren niets onthoudt, het beste onderricht kan geven. Zo de Scholier zei* ve genoegzaam vatbaar is, kan hy den grond dezer onregelmatigheid zelve inzien, 'en oordeelen, in hoe verre dezelve al of niet is na te volgen. b. De Tempora op zich zeiven hebben by de Latynen een bepaalder denkbeeld, dan de gemeene Grammatica pleegt te leeren. Ik wil hiervan een woord zeggen , fchoon het niet zo zeer de fcholieren der bovenfte Clasfe, als wel de eerftbeginnenden raakt. Het  van den Schryftrant van Cicero. 3%7 iunEtivus bv zich, niec uit zich zeiven, maar om dat volgens de Conftrudtie, de Accufativus cum infinitivo vooraf gaat. Want de Conftruftie is : fcio te nolle vidtri doEtum , etfi fis doEtus. Insgelyks moet ik zeggen • Alunt te, quae fiias, ea iisfimulare fiolen j hier ftaat by het Pronomen relativum om de zelfde reden een CommSUvm, Verder zegge ik: rogo te, ui, quae faas, mibz dicas ; en rogo , ut librum , quamquam invmeus Jcriplerit, tarnen legas. In deze beide laatfte plaatzen heeft quae en quamquam den ConiunEtivus fiias en Jcripferit by zich , niet uit zich zelfs, maar om dat de ConiunEtivus dicas — letras volgens de Conftructie vooraf is gegaan. ÏJB. Cum „ daar» wanneer het een vartimla conclufim of caufalis is, by voorb. quae cum ita fint, heelt altvd eenen ConiunEtivus by zich ; maar als het wanneer" betekent, en in 1 algemeen een jwrticula temporis is, heeft het eenen Indicativus by zich, behalven in oratione obliqua, want dan nebben 'alle partikels eenen ConiunEtivus: zo als,/at0 me , cum te videam , laetarL „ Ik kan U verzekeren, dat ik my altoos verheuge, wan" neer ik ü »ew. Hier betekent cum „ wari" neer'-' en heeft echter eenen ConiunEtivus by ïich , namelyk om den voorgaanden Accufativus cum infinitivo, me — laetarL b Wanneer het Verbum Sum in plaats van het ****** voor af gaat, zo volgt daar op 9. net eenen ConiunEtivus. By voorb. mi » er zyn veelen, die verhalen , of. Eb 4 • « vee  §88 VIII. Afd. Over de gepaste navolging 3, veelen verhalen". Erat, qui diceret. „ Et ,, was iemand, die zeide". Zo ook fuerunt, qui dicerent , die gefchiedt ook na inveniri , reperiri, dari, babere, wanneer deze woorden in dien zelfden zin gebruikt worden , en men dezelven met esfe kan verwisfelen. By voorb. reperti funt, qui Sicerent; reperi, qui dicerent; babui, qui diceret; datur caufa, in qua declarare posfis; hier zou dixemnt , dixit , potes kwalyk gezegd zyn , fchoon veelen der Hedendaagfchen zo fchryven. c. De ConiunEtivus wordt ook gebruikt > deels zonder, deels met een Partikel, waar wy zeggen s, mogte" of „ zoude". Dicat aliquis, en dixerit nliquis-: „ iemand mogt zeggen". ÜUecerit quis, s, iemand mogt tegenwerpen"; quamquam vix putem of putaverim ; „ fchoon ik dit niet ligt zou s, gelovien"; fi quis dicat, „ zo iemand mogt i, zeggen". Waarfchynlyk- hebben zulke voorbeelden van quamquam, fi c?c. met den ConiunEtimis gemaakt, dat fommigen zich verbeeldden, als of die Partikels ook uit zich zclven eenen Con. iunEtivus by zich hadden, 't welk zo niet is. Dat voor 't overige de ConiunEtivus in plaats" van den Imperativus gebruikt wordt, haude ik Voor genoegzaam bekend. B. Behalven de Juistheid der woorden op zich Zelve en in de Conftruclie (Elegantia) moet ook de Keurigheid der Uitdrukking (Venufiis et Urbanitas) opgemerkt en nagevolgd worden. De Uitdrukking is Keurig, wanneer een Keurig, dat is, niet gemeen,, zuivers amigenaam, en vernuftig  van den Schryftrant van Cicero. 38$ denkbeeld daar mede verbonden is. Zie bovc.n Afd. IIL gevolg moet men alle aanftotelyke en laage woorden, als coire, nates fcfc. ver» öiyden. Want gelyk men dezelven in onze taal ongaarne hoort, zo zyn zy ook ergerlyk in de Latynfche. Dit moet zekerlyk niet begrepen worden van zulke menfchen , die , wanneer zy in gezelfchappen een aanftotelyk woord niet duidelyk willen zeggen , hetzelve in 't Latyn uitdrukken , even als of in het Latynfche woord niet zo wel het aanftotelyke denkbeeld lag, als in dat van onze moedertaal. Voor my is het aanftotelyke denkbeeld altoos het zelfde , 't zy men dit door een Griekfch , Latynfch of eenig ander woord uitdrukke. Men bcroepe zich hier niet op de voorbeelden van Horatius, Martialis en Ovidius. Quando duo faciunt idem , r.on efi idem. De tyden en zeden der Volken zyn verfchillende, en wat by eene Natie geoorlofd is, zulks is het niet by eene andere. Heeft Martialis vuiligheden gezegd, zo mag men dit in hem, maar niet in onze tydgenoten verdedigen. NB. Men fpreekt ook veel van Fraaiheid in de Uitdrukking. Verftaat men door Uitdrukking enkelde Woorden en Spreekwyzen , dan heb ik reeds boven Afd. III gezegd, dat Fraaiheid van woorden niet te pas komt. En zoekt men dezelve in de Tropen , zo behooren deze deels tot de Juistheid, deels tot de Keurigheid der Uitdrukking, gelyk ik te voren getoond heb. Zoekt men de Fraaiheid der Uitdrukking m de Bb 5 ï>  39© VIII. Afd. Over de gepaste navolging Figuren, zo betreffen deze niet enkele Woorderj. en Spreekwyzen op zich zeiven , maar geheele .Zinnen en Perioden. C Ook moet men de Schikking der Woorden en Zinnen in acht nemen. Daaromtrent gal ik het volgende aanmerken. I. De Schikking der Woorden is of op zich zeiven bepaald , of fchikt zich naar de orde der denkbeelden, a. In fommige woorden is zy bepaald ; by voorb. fed , autem, vero, enim &fc. wordende doorgaans fed vooraan , maar autem, •vero j enim na een ander woord geplaatft. . Hier toe behoort ook quisque, 't welk achter het pronomen reciprtcum, de Superlativi en Nuraeri Ordinale* geplaatft wordt. By voorb. fe quisque amat 9 fuum cuique pulcbrum ; zo ook docliftmus quisque , quartus quisque annus eft intercalaris. Hier toe behooren ook de Praepofities , welke vooraan moeten geplaatft worden , behalven temis , en cum in mecum , tecum , nobiscum 2?, Anders hangt de fchikking der Woorden af van de rangfchikking der denkbeelden ; dat is, die zaken » welke eer gedacht worden , of moeten worden , deze hebben ook in de Benaming den voorrang boven de anderen. By voorb. Hec Subiectum wordt eer gedacht dan het Praedicatum de Oirzaak en Voorwaarde eer, dan het gene uit. die oirzaak cn onder die voorwaarde gefchiedt; en daarom worden dezelve ook voor aangeplaatft. Op de zelfde wyze moet het denkbeeld vas Tyd en Plaats, dc aard. en manier van eene- g*>  tan den Schryftrant van Cicero. 39 ï beurde zaak eerft uitgedrukt worden ; insgelyks het nomen proprium eer dan het appellativum; ook Wordt dat gene , waar mede ik iets vergelyke^ liefft geplaatft voor de zaak, die daar mede vergeleken wordt. Uit dien hoofde zegge ik beter: propter dignitatem munus efi conficutus, dan munus efi confecutus propter dignitatem; — ante tres dies mortuus eft , dan mmuus eft ante tres dies ; — Cicero Conful, dan Conful Cicero; — qualis grex, talis rex , dan talis grex , qualis rex &c. Men heeft uitzonderingen hier op , 1. wegens de Nadrukkelykheid ; by voorb. grave vulnus infiixit mibi mors patris ; waar het gewigtigfte denkbeeld grave vulnus vooraan , ftaat. 2. Om de Welluidendheid : dewyl fomtyds eenige woorden door dc gelyke lettergreepen en Uitgang een Wangeluid veroirzaken , 't welk men vermyden moet. 3. Om de Duidelykheid: wanneer men door verzetting der woorden eene dubbelzinnigheid kan vermyden.' 4. Cicero is fomtyds in dit opzichC onachtzaam geweeft, voornamelyk in zyne Brieven , waar hy de Schikking der Woorden niet altyd naauwkeurig heeft overwoogen. 2. De Schikking der Zinnen hangt af van de orde der denkbeelden , welke daar in liggen opgefloten : zo dat hier alles kan worden toegepast , 't geen wy zo even van de fchikking der woorden gezegd hebben. By voorb. quia es doetus, propterea te colunt bomines, is beter, dan bomines te colunt, quia es doEtus: want de oirzaak taoet voor af gaan. Dus zegt men ook beter: auta-.  392 VIII. Afd. Over de gepaste navolging quantopere pater filium amat, tantopere ego te amo, dan ego te tantopere amo &c. Deze naauwkeurige Schikking der Zinnen is de groad van het Perio. difche , en die de eene verftaat, zal het ander* zonder moeite leeren. Echter ontbreekt het ook hier niet aan uitzonderingen. Deze fpruiten deels uit onachtzaamheid , vooral in kleinigheden , of deels dienen zy om de Nadrukkelykheid te bevorderen , of Dubbelzinnigheid te vermyden, waar van kort te voren gefproken is. D. Duideltkheid is het voornaamfte Sieraad der Uitdrukking , en by gevolg van een gantfeh Latynfch Gefchrift Men bereikt dezelve r. wanneer men die woorden gebruikt, die meest voorkomen, en wel in die betekenis, waar in de Ouden dezelven gewoonlyk gebruikt hebben. 2. Wanneer rnen die woorden uitkieft , welke het denkbeeld best cn volkomenft uitdrukken. 3. Wanneer men die woorden regt famenvoegt, namelyk in den regten moc Verband geleerd ; dezen zyn natuurlyk, en dus welpasfende. Men moet 'er in zyn vuist om lachen, dat jonge lieden, die by voorb. ,, Ster„ ven" zullen uitdrukken , by zich zeiven denken : mori is flegt, (om dat het namelyk een enkeld en gemeen woord is) hoe zal ik dit beter vertalen ? dat wil zeggen, ik moet in 'c Lexicon , een zwaarder woord , en , zo 't mogelyk is, eene Spreekwyze zoeken. Nog belachelyker en veel bekiaaglyker is het, wanneer de Meesters zelve zo doen , en dat aanraden. De Zin- fpreuk  yan den Schryftrant van Cicero. 399 weg te vinden , dan eene naauwkeunge Overweeg van den - hoofdzin , die gefcheiden moet worden. Zo ik nu by deze overweging vinde: ,' Dar het Praedicaat van den Hoofdzin by het fubject niet dan onder zekere voorwaarde pasr zo valt my die Voorwaarde!yke Zin in gedagte, die met „ Zo", of „ Indien" begint. By voorb. ik heb dezen Zin : Deus omnibus mpns venïam éat , God fchenkt aan alle Zondaarcn „ Vergiffenis". Deze Zin is alleen waar onder die Voorwaarde, zo de Godlozen zich bekeeren. Deze Voorwaardelyke Zin, „ indien zy zich be„ kecren", wordt tusfchen in gevoegd, en maakt den zogenaamden Omweg of Periode uit ; en nu zegge ik : Deus jomni w inpiis , fi ad fianam mentem reanmt , vernam dat. la plaats van de twee laatfte Woorden kan ik , uit hoofde der Aanmerking, beneden onder n. T, beter zeggen, mids de famenhang dit medebrengt , vernam dare fiolet , gaudet , non dubitat &c. doch hier toe wordt een go«-d oordeel vereifcht. o Zo ik vinde , dat de Zin , die gefcheiden moe't worden, eene oirzaak onderftelt, zo voege ik die daar tusfchen , en dus hebbe ik een' Ref dengevenden Zin, die met „ dewyl" of „ want' begint. By voorb. Ik zegge : „ De fchriften „ van Cicero leze ik gaarn". Dergelyk een Zin vereifcht dikwyls , dat de reden er by gevoegd Wordt. Deze is hier : » Om dat zy fchoon gefchreeven zyn" ; of 't gene op het zelfde uit. , komt : „ Want zy zyn fchoon gefchreeven • V Gc a Pt»  van den Schryf trant van Cicero. ■ 40? 3, Gy heb: zodanig iets gedaan, dat my zulk ee,, ne onocrneming niet' zo wel zou bekomen". Dit vertaalt men : ld ficisti, quod fi ego feciih fem, nm mibi fic abiret. d. Wanneer Cicero een nieuw Bewys bybrengt , en hetzelve met de voorgaande Woorden wil verbinden , gebruikt hy zeer dikwys Jam, dat is, „ Verder"; quid! met eene daarop volgende Vrage: quid de eo dicamus 6fc. -— Accedit, quod; — ut nibil dicam; welke beide laatfte fpreekwyzen hy voornamelyk dan gebruikt, Wanneer het bewys niet zeer dugiig is } en hy hetzelve , om een grooter kragt daaraan te geven, aan het Voorgaande wil hegtcn. III Ook verbindt Cicero enkelde Woorden op verfchillende wyzen : by voorb. met tweemaal et, neque, aut, of vel, waar wy die partikels doorgaans maar eens gebruiken. Als : „ Vader „ en Moeder hebben U lief'j et pater et mater te amat; „ ik bemin U en achte ü hoog", te et amo et colo ; ,> Vader en Moeder zyn niet te „ huis" ; neque of nee pater nee mater dorhi eft. Kom of Schryf" , aut veni aut fiaibe ê?c. In plaats van tweemaal et gebruikt hy ook dikwyls ut, waarop ita volgt, als: te ut femper coltd* ita perpetuo colam; „ ik heb U altyd hooggeach? 5, cn zal enz." HU  ^oB VIII. Afd. Over de gepaste navolging III. Over de navolging van Cicero met opzicht op den zogenaamden Numerus. Daar het woord Numerus voor ons een vreemd woord is , heeft het ook het lot, 't welk zulke woorden doorgaans hebben', dat men daar aan onbepaalde en willekeurige denkbeelden hegt. Men heeft dikwyls iets tot den Numerus gebracht, 't Welk eigenlyk daar toe niet behoort ; en hier toe fchynt Cicero aanleiding te hebben gegeven, die zelve daarvan onduidelyk en verward fpreekt, en al te zeer daarop verliefd was; ja ook deszelfs vermogen boven alles verheft. Numerus is niet de Welluidendheid der Rede zelve, maar wel een bron daarvan : het is niets anders dan eene Gelykheid in 't getal der woorden, of, 't welk op het zelfde uitkomt, der faamverbonden Leden van eenen volkomen Zin of Gedagte*. Eigenlyk moest men zeggen numeri oratorii, en niet numerus oratnrius. De Ouden gebruiken ook Hieesttyds het Meervoud ; en dat dit beter is, " zal uit het volgende blyken. Numeri zyn r. eigenl. de Deelen van een Geheel" : in dien zin wordt het woord gebruikt van Qvidius Mctam. 1. 418. waar hy verhaalt, dat, wanneer de Nyl binnen zyne Oevers te rug is getreden, öp de Slib, welke hy nalaat, gevonden worden anitwlia '' ei  van Aen Schryftrant van Cicero. 409 . . et in his quaedam mode coepta fub ipfum Nascendi fpatium , quaedam inperfetla, fuisque Trunca mmierïs. ibid. VIL 126. van Kinderen in 's moeders lichaam : Utque hominis materna fumit in alvo, Perque fuos intus mmeros componitur infans. daar van betekent het ook ,, de Getallen", namelyk in Concieto: want wat zyn dezen anders, dan deelen van een geheel ? De Ouden telden by voorb. hunne Schaapen ; en deze waren immers niets anders , dan deelen van de Kudde. Mogelyk zyn ook de woorden Tal of Getal en Deel van de zelfde afkomft. 2. Maar in 't byzonder zyn Numeri ,, afgemeten , en bygevolg gelyke Deelen van een Geheel; daar van daan worden a. ,, de Cohortes" Numeri genaamd, dewyl zy gelyke deelen van een Legioen zyn; b. ook heten daarom de „ Maaten" in de Muziek Numeri , dewyl zy afgemeten , gelyke deelen zyn van een Muficaal Stuk of Gezang; ook de Melodie ; als Numeres mcmini,, Ji verba tenerem by Virgilius. Verder worden c. „ de Voeten „ van een Vers" , zo als bekend is, insgelyks numeri genaamd , om dat zy deelen of leden van het Vers zyn. Eindelyk d. zyn numeri de afgemeten gelyke deelen of leden van eenen volkomen Zin of Gedagte. Wie nu vindt in alle deze Betekenisfen , die in den grond de zelfde zyn, het denkbeeld van Welluidendheid ? Wel is waar , dat, alle gelykheid of evenredigheid behaagt,  yan den Schryftrant van Cicero 4*3 woorden een enkeld te zetten. Dus moest in de boven aangehaalde plaats van Cicero Orat. I, 8. in plaats van populi motus, iudicum rehgiones ,ftJus gravitatem, eigenlyk alleen pepulum, uuhces , fenatum ftaan : Want deze drieer ei foort van menfchen kon alleen de kracht van s Redenaars fpreken gevoelen , dewyl er maar drieërlei, foor: van Redevoeringen te Rome plaats hadden, a. voor het Volk, pro concione S. pro roftris; b. voor d- Rechters , beftaande in aanklagen en verdedigen, einden Raad. Hoe is nu Cicero op deze verandering gevallen populi motus, iudicum rehgiones, Senatus gravitatem ? en waarom zegt hy niet po. pulum, iudices, fenatum? Dit fcheen hem te mageihv wilde het Karakter van elk dezer drie tevens uitdrukken. Dus fchryft hv aan het Volk mot» toe , om deszelfs veranderlykheid ; by de Rechters past r .igio , om dat zy onder eede waren; den Raad voegt in den eigenlyken Zin gravitas Achtbaarheid". En daarom zegt hy populi motos, iudicum rehgiones, finatus gravitatem. Maar welk van deze drie woorden zou Cicero eerfü hebben veranderd ? Ik gisfe, dat hem of Senatus vravitas, of iudicum religiones eerft is ingevallen , en dat populi motus daar naar gefchikt is- want populi motus by converti is reeds een on«emakkelvker fpreekwyze ; en het gemakkelykfte en meest bekende valt ons gewoonlyk eerft in. o. Wanneer de Leerlingen daar in geoeffend worden , om van één Subftantivum twee te maaken, i welk geene moeUyke oeffening is : Men, bePd hocf?  414 VUT. Afd. Over de gepaste navolging hoeft fiechts op het Nevendenkbeeld van het Subftantivum te letten , zo als magistri fides voor magister rjfc Ik kan dit niet verder ukbrciden: de onderrichting van den Meester by het verklaaren der Ouden, waar dergelyke gevallen menigvuldig voorkomen , is het beste ; en zo de Scholier zelve een' goeden kop heeft, zal hy door dat weinige , 't welk wy gezegd hebben, veel hier in voor zich zeiven kunnen doen. Net. i. Deze Concinnitas of Numerus moet niet gezocht fchynen , maafhet voorkomen hebben, als of men niet anders had kunnen fchryven. 2. Men moet dezelve niet overal gebruiken; dit zou geaffecteerd zyn. 3. Het zou een grove misflag zyn , dat men van één Subftantivum twee maakte , wanneer het eene of in 't geheel geen, of geen gepast denkbeeld opleverde. Rykdom in denkbeelden zonder numerus is beter , dan numerus zonder denkbeelden : best van allen, zo dezen gepaard gaan. II. Wanneer het laatfte lid van eenen Volzin, dat is de woorden , die tusfchen de Comma en Pundtum in ftaan, aan het voorgaande lid, dat is, de woorden, die tusfchen den genoemde Comma en de voorgaande befloten zyn , in lengte gelyk, of ook wel langer, ten minften niet te kort zyn. Het is onaangenaam voor 't gehoor, wanneer na een lid van agt of . tien woorden een fluitlid volgt van twee of maar eene lettergreep: dit hindert te veel de evenredigheid. By voorb. bomines, quando non dei benignisfimi amore perpetuo fla.  van den Schryf trant van Cicero. 415 flagrant, peccant , dit klinkt onaangenaam ; men moest ten minften zeggen; graviter peccant, of, peccare quis non intelligit. Zo luidt multi Ciceronem , quia non intelligunt, propterea contemnunt, beter, dan wanneer propterea werd weggelaten, 't welk anders wegens den Zin zeer wel kon weggelaten worden. Nog beter klinkt het: propterea covtemnendum putant. Zie boven II. 7. Ook heeft men gaarn dat het laatfte woord een lang en welklinkend woord is, cn , zo 't mogelyk was , de penultima lang heeft. Daarom gebruikt men op het einde Ditrocbaei, als conquiefcet, comprdbamt, of zulke voeten, die met dezen meest overeenkomen, gelyk Antispasti, als fat er etur; £■ pitriti, als probaverunt, conquiescent; Paeones, als videatur. Doch dit fchynt meer Wegens de duidelykheid dan de welluidendheid , die toch van de gewoonte afhangt, en meer in eene Redevoering die ukgefproken wordt , dan in een gefchrift, 't welk gelezen wordt, vereifcht te worden. De ftem des Redenaars valt aan het flofc van een Paragraaf , en wordt onduidelyk , waar door de laarfte Lettergreep in 't gemeen niet gehoord wordt. Is het gehcele woord kort; beftaaé het uit korte lettergreepen , die van de Romeinen ook kort werden uitgefproken , zo verftaat de Romein , want van dezen fpreken wy eigenlyk, het geheele woord niet , ten minften zo hy ver van den Redenaar af ftaat. Dit fchynt aan* leiding gegeven te hebben om aan 't einde een {ang woord te gebruiken, waar van de penultima Dd | i«Bg  4i(5 VIII. Afd. Over de gepaste navolging lang was. Naderhand heeft Cicero dit een Zaait van Welluidendheid gemaakt , zo als met derge. lyke dingen gewoonlyk gaat. Hier by merkc ik jnog aan. 1. Dac het aan geene voorbeelden ontbreekt, waarin de Ouden van dezen regel afwyken: maar dat zy denzelven nogthans ftiptelyk onderhouden , wanneer zy over zaken van gewigt fpreken, of eenigen Nadruk willen geven. 2. Dat in de Brieven en, andere Schriften van Cicero dezen Numerus ook' voorkomt: een Redenaar is toch natuurlyker wyze in alle zyne fchriften Redenaar. By voorb. Cic. ad Diverf. V. 12. §. 4. —- vel ut auttmtate testimonii tui, vel iudicio benevolentiae, vel fuavitate ingenii vivi perfruamur. Hier is perfruamur een Ditrocbaeus. Tevens lette men hier op de Concinnitas in deze woorden : aucloritate testimonii, iudicio benevolentiae , fuavitate ingenii. 3. Dat het vlytige lezen van Cicero, byzonder het overluid lezen van zulke numereufe plaatzen, in 't algemeen tot het leeren van den Numerus zeer bevorderlyk zyn: vooral, wanneer men zich by 't lezen in de Omftandigheden en de Hartstogten van dien Schryver weet te plaatzen. Maar hoe zal een Scholier hier op vallen, zo hy den Meester nooit ..over iets dergelyks hoort fpreken. Tot den Numerus wordt ook in 't gemeen, doch verkeerdelyk, het vo'gende gebracht. 1. Een gepaste mengeling van Voeten , als Dac-  4.i3 VIII. Afd. Over de gepaste navolging niet geleerd heeft: hier van komt het dat hy by meenige woorden niets voelt, om dat men hem niet onderricht heeft , dat men daar iets voelen moest, cn om dat hy zich niet by elke foortgelyke plaats dezen pligt herinnert. Dikwyls fchaamt men zich ook iets niet te gevoelen , 't geen men in de daad niet voelt , ja men verbeeldt zich vaak iets te gevoelen , om dat men anderen over de Noodzakelyk en Natuurlykheid van dit Gevoel veel hoort praaten. My heugt dat ik eens eenen myner vrienden , die my eerft qitlagchte, om dat ik by eene zekere plaats niets voelde , waar elk volgens zyn zeggen , veel moest voelen, eindelyk zo ver bragt, dat hy my openhartig beleed, dat hy niets daar by gevoeld had, maar dat hy zich gefchaamd had dit te bekennen, uit vrees, dat anderen hem zouden houden voor een' man , die geen' fmaak had. d. Geftc-Id , dat de Romeinen deze Mengeling van Voeten in acht genomen , en de aangenaamheid daar van gevoeld hadden, ('c welk ik echter niet gelove; althans Cicero heeft dit niet in acht genomen) dan nog zoude het moeifyk, ja onmogclyk zyn voor ons , dit te voelen en in acht te nemen , dewyl by ons de Woorden anders dan by hun worden uitgefproken. De Romeinen fpraken de Lettergreepen uit volgens de Quantiteit, en dus even zo, als dezelven in de Gedichten gebruikt werden, By voorb. bonts fpraken zy uit als een Jambus , ponis als een Trechaeus; en in qmavisfet fpraken zy amz uit als een Jan>  van den Schryf trant van Cicero. 419 Jambus , en visfet als een Trochaeus. Maar wy fpreken bonts op de zelfde wyze uit als ponis, bominibus fpreken wy uit , als of de drie laatfte lettergreepen een Da&ylus waren , en amavisfemus, als of de drie eerften kort waren. Eindelyk beftaat de gantfche fchoonheid van den ftyl in fchoone Gedagten, en niet in den klank der letters en fyllaben. Wanneer de Gedagte fchoon is, klinkt het woord ook goed. De egte kenner befchouwt buiten dat de woorden Hechts als den fchors of het bekleedzel der gedagten , cn als kentekens van dezelven, zo dat hy alleen op de laatftgemelde zyne aandacht vestigt. Voor wien klinkt de gedagte van Caefar niet fchoon: Veni, midi,, vici', niet tegenftaande de herhaling van de letter i , welke men anders niet aangenaam zou vinden? Zo ook het volgende: invia virtuti nulla, eft via. Aan de Letteren en derzelver klank (zo men zich flechts voor eene buitenfpoorige cn walgelyke herhaling wagt) ligt niet veel gelegen, en het is nog de Vraag, of Virgilius in Qvadrupedante putrem fonitu quatit ungula campum den galop van 't paard heeft willen uitdrukken, en dus werkelyk uitgedrukt heeft, daar er toch meer dergelyke daftylifche Verfen by hem voorkomen , zonder dat er eene fchielykheid behoeft uitgedrukt te worden. By voorb. Tityre tu patulae recubems fub tegmine fagi waar byna louter DaByli zyn , gelyk daar en tegen in eene fchielyke zaak dikwyls Spondaei voorkomen. Éy voorb. Jen. 11. 0.7. ?andunw porP d 4  4a© VIII. Afd. Over de gepaste navolging lat &c. waar in eene zaak, die zekerlyk gezwind gefchiedde , louter Spondaei gebruikt worden. Zie byzonder Aen II 264. 26?. Et Menelaus n Êfc. Invadunt urbem fcfe waar het eerfte vers uk DaStyli, en het twede uit Spondaei beftaat, waar nogthans in het laatfte gezwindheid plaats heeft, en in 't eerfte niet. Zo kan ik ook in dit Vers: Illi inter fefe magna vi brachia tollunt het opheffen van de armen der Cyclopen niet zien, en gelove niet, dat het oogmerk van Virgilius geweeft is dit door Sponiqei uit te drukken. Het ligt van zelfs reeds in de woorden. Wat zou de klank hier toe doen ? fEven weinig zie ik in de woorden procumiit humi bos , den Os vallen , zo als eenigen meenen , dat men moet zien en voelen. Wat zou dac monefyllabum daar toe doen. Horatius dagt ook in de woorden: mscetur ridiculus mus denkelyks niets meer , dan de woorden uitdrukken. Dit alles zyn beuzelingen,, waar aan een ernstig Schryver niet denkt. * 2. Men brengt ook hier toe , wanneer enkele woorden op eene gemakkelyke of aangenaame wyze zyn famengevocgd. Hier toe behoort a. Dat * Het gene de Schryver hier vry ftellig' verzekert , zullen Vpelen in tvryfïel trekken. Om geene wydlopige aanmerking hier over tg maaken, wil ik jonge lieden flechts met een woord Zeggen , dat hier over gefchil is tusfchen Wysgeerige en Dichterlyke Vernuften : daar de laafden de zaak re ver hebben getrekken , is dezelve van de eerlten geheel verworpen ; en dit 5* bet gewoone lot van alle te ver getrokken flellinjen. Siedi, m tenuere heelt. Die een verdandig en bedaard osrdeel over ma foort van verfen begeert te lezen, kan te regt raken by de» Heer Trapp. j^fc^ pte%% Xwu L ^ UJ H ^ ^  van den Schryf trant van Geen. a Dat het voorgaande woord met eenen Klinker" eindige, en het volgende met eenen Medeklinker beginne , of omgekeerd. By voorb. bont pater, ego tibi dico &c. en niet : quid pater tuus voluit? noeh: ego ibo ei obviam. Doch vooreaft is het nier mogelyk, de woorden altoos op die wyze by een te voegen , zo men de gedagten niet wil verliezen of verzwakken ; en daarby, wat nut geeft het ? De Kenner ziet op de gedagten; en Cicero, die dit aanpryst, handelt gedurig daar tegen ; telkens vindt men Medekhnkers op elkander volgen , gelyk ook Klinkers. Op de plaats, waar hy hier over fpreekt, Orat. 47. zegt hy, dat men daarom e republica, en niet ex republica moet zeggen. En evenwel zegt hy zelve ex re. By voorb. Qua ex re; ex Graecia, ex praeceptis; ex Confuiatu. By gevolg is dit eene grilligheid van Cicero. Hier by wil ik nog voegen , dat men ook voor neque autem lievet zou moeten zeggen neque vero , om dat het eerfte niet wel klinkt. In myne ooren klinkt alles wel, wat goed en gebruikelyk is. Dat neque by au den Romeinen niet kwalyk in de ooren geklonken heeft, ziet men daar uit, dat by hun »fr que augur, neque auttoritas tfc voorkomt; b.y voorb. Catil. I. i. neque auttoritas buius ordinis. "T is waar , dat neque autem zelden voorkomt, maar men vindt het toch ad Diverf. V. \i. §, .si. neque autem evo fum ita lemens Daar nu dit zeldzaam,, en neque vero op onteibaare plaatzen P.d S Se'  422 VUL Afd. Over de gepaste navolging gevonden wordt, is het billyk, dat wy in 't ge. bruik aan het laatfte de voorkeuze geven. b. Dat door de famen voeging der Woorden geen ergerlyk denkbeeld worde verwekt; 't welk de befchaafdhcid en welvoeglykheid vorderen. Men fielt met Cicero , dat de Ouden uit dien hoofde nobiseum voor cum nobis gezegd hebben. Maar daar nogthans de Ouden ook cum non, ctm ■ nostris &c. waar de zelfde aanftotelykheid plaats heeft; en daar en boven ook mecum, tecum, Jeeum, nobiseum, en quocum, quibuscum gezegd hebben ; als méde in andere gevallen insgelyks de Praepofitio, even als in 't Griekfch , achter den cafus geplaatft hebben , zo is die reden, welke in de aanftotelykheid gezocht wordt, een verdigtzel , en het gebruik van nobiseum toevallig, gelyk ik reeds boven Afd. III. Hoofdft. 2. gezegd hebbe. c. Dat men niet te dikwyls de zelfde Confananten of .Vocalen by of achter elkander moet zetten; by voorb. ibi ivit iis ê?c. Van dien aard is byzonder: O Tite tttte Tati tibi tanta tyranne tuKsti. en Qiiidquam quisquam ëttiqüam quod conveniat neget, welke als Verfen by den AuB. ad Herenn. 1^ 12. aangehaald worden , en waar in openlyk te- * gen de aangenaamheid (niet tegen den Numerus gezondigd is. Als mede Ovid. Met. I. 327. Inntcms ambos, cultares numinis ambos, waar alle woorden op een s uitgaan 5 verder ff* rcf. Art. pei't. 36. pr&vo vivera na/0l waar Eent-  van den Schryf trant van Cicero. 4^3 Sey wegens den ingebeelden wanklank wil gelezen hebben: nafo vivere pravo. Men zal van zelfs begrypen , dat dit alles tot de Aangenaamheid, 't zy eene wezenlyke of ingeheelde, maar niet tot den Numerus behoort. IV. Over ie navolging van Cicero in de gepasU Behandeling zo wel van enkelde ah van meer Gedagten. Men moet uit Cicero niet alleen woorden ea de wyze om dezelve famentevoegen willen halen, maar byzonder zyne manier van denken, en van die gedagten met de behoorlyke Duidelykheid, Aangenaamheid en Nadruk voor te {tellen, en te bekleeden, trachten na te volgen. Hier toe brenge ik: j. De kunst van Cicero, om de Bewyzen wel te behandelen, in eene goede- orde te fchikken, op eene gepaste wyze te verbinden en op te fchikken, en aan dezelven die kracht te geven, dat Zy met nadruk werken op het verftand cn het hart der Hoorderen. Hier in munt Cicero boven allen uit: doch ik kan hier over niet iü 't breede uitweiden; behalven dat moet de Lezer dit by elk'geval opmerken, wanneer het van beftendigc nuttigheid zal zyn. Breedvoerig heb ik dit verklaard in myne ,Praecepta Stili P. L % In 't byzonder de Kunst van Cicero, om ee-  424 VIII. Afd. Over de gepaste navolging eene zaak eensdeels door haare deelen en foorten te omfchryven, en dezelve dus zinnelyker, by ge. volg ook duidclyker , meer ophelderende en nadenkelyker te maaken ; anderdeels op eene geestige en bedekte wyze te omfchryven , en aan dezelve zulk eenen draai cn zodanig een kleed te geven , dat het Onaangenaame, Haatelyke enz, 't welk daar in ligt, bedekt worde, en niet terftond in 't oog lope. 3. De Kunst van Cicero, om eene drooge ftoffe op eene aangenaame, levendige en leerzaame wyze te behandelen ; iets 't weik geenszins ieders werk is. Zyne Oratorifche en Wysgeerige Schriften leveren hier van genoeg bewyzen op. 4. Zyu' aangenaamen en geestigen trant van fchertzen , verzoeken, dankzeggen, beftraffen , vermaanen enz. waar van ik boven Afd. V. n. IV. gehandeld hebbe. 5. Zyne fchoone , fneedige en vrolyke Gedagten , (penfées) waar in de fchriften van Cicero ongemeen ryk zyn. Hoe leert men dezen navolgen ? Men moet dezelven a. regt leeren verftaan ; men moet weten, waarom eene Gedagte fchoon en fneedig is ; of dezelve hieuw is, dan niet ; of Cicero dezelve ook uit eenen anderen Ouden Schryver genomen , en Hechts in een nieuw Kleed geftoken heeft. In dit opzicht kan de mondelyke onderrichting van den Meester veel doen. Ook kunnen Rollin en Batteux van veel dienft zyn. Wanneer men de gedagten grondig verftaat , zo kan men dezelven ook b.  van den Schryf trant van Cicero. 42 «, navolgen. Deze navolging kan op tweeërlei wyze gefchieden, wanneer men namelyk of de Gedagten van Cicero mee de zelfde woorden gebruikt, of aan die gedagten eenen anderen draai geeft , en dezelvcn zo uitdrukt , dat het eene nieuwe gedagte fchynt te zyn. De laatfte wyze van navolging is, gelyk elk begrypt, de beste. Wanneer men nu op deze wyze Cicero kan na-' volgen, zo kan men het ook c. allengs zo ver brengen , dat men van zelfs fchoone gedagten uitvindt. Voor 't overige heeft Vader Bouhours over de Kunst van wel te denken in 't Franfch gefchreeven, en de geestige en fncedige Gedagten der Ouden verfameld Doch dit zy hier over genoeg. Ik heb over de navolging van Cicero omftandigcr gehandeld in myne Praecepta Stili. V. Eenige Aanmerkingen, betredende de Navolging van Cicero. Aangaande de Navolging van Cicero zal ik nog de volgende Aanmerkingen maaken. 1. Scholieren , die goed Latyn willen fchryven , moeten vlytig geoeffend worden om Latyn te fchryven zonder in hunne Moedertaal te denken. Twee dingen behooren hier toe. a. Zy moeten in 't Laryn Schryven , zonder daar by in de Moedertaal te denken. Duitfche Exercitia , die de meester hun om te vertalen mede naar huis geeft, zullen bezwaarlyk in goed -La-  42lel over de Zedelyke Opvoeding. 3 deelen. in Svo. De Wysgeerige Landman of Ja c 03 GouyeR, een Landbouwer en Wysjeer i„ Zwitserland, in de beflie.ia? zyJiei Landeryen en Huishouding , de Opvoeding zvaer Kinde"'^ Godsd.en.st en zedelyk Karakter, .efchets door Dr. Hirzel. Uit het Franfch. 2 deelen. in Svo. Os Predikant vwWakefieU, door Olivier Goldsm.it h. Uit het Engellcb. a deelen. in 8vo. ftSÉft? e" Kriefwhfeling tusfchen Theodosius en Constantia, ferterc hun «rte Kennismaking tcU aan het v£ Ü\vZKr?*°*f\lVS>- d00r J°IIN LANC„fRV" Uit het Engelfch. 2 deelen. in 8vo. Wysgeerige Belpiegelingen over Amerika. Ofgewigtiaeftukken tot opheldering der Hiftorie van het Menfchdom. Uit het Franfch van den Heer de Pauw. 3 deelen. in Svo. "=^™"cn Wysgeerige BefpiegeUnSen over de e <-, y p t e n a a r e n e„ de Chineesen. Door den Heer de i*auw, Kanon nik van XaZ ten. Uit het Franfch Vertaald. 3 deelen. in 8vo. Reize naar Siberië op bevel des Konings van Vrankrrk ondernomen. Door den Ah Chappe d'AoTER ca behelzende deszelft waarnemingen «opens de «efreldbeid en ftaat van Rbjland. Uit het Franfch Veria dd. 2 deelen in 8v». * ■w" Het Eerfte Eeuw-gety van Hiepenhems Kerk-vernieuwino sevierd den 21 April 1779. uit Pfaltn XLVIX. vers 7. 3! „ %n 10: DoorW. Chevallerau, thans Predikant te Rheewyk. Met Oudheidkundige Aanmerkingen, in 8vo. »f««W. Plutus Mentor. Tooneelfpel in Vyf Bedryven. in8vo LEug^chg:voIgVr KINDEREN ™ ««e Jaaren. Het' DdeMW°yNzNEIK ll^^zZ V£rVOlS *P N™H Cyirtenkingen by het Graf van myne Jonae Vriendin. Deor Ia. ' ?o« v*n Loq, Predikant te QotuwTjUat, in 8vo. J       J. J. G. SCHELLE Ei AANLEIDING tot eene TAAL- en OORDEELKUNDIGE VERKLAARING VAN DE SCHRIFTEN der OUDEN* en tot eene GEPASTE NAVOLGING van CICERO, Vit het Hoogduitfch vertaald. Te DEVENTER, By LUCAS LEEMHORST, j&dcclxxxvi,   VOORREDE VAN DEN VERTALER. De Schryvcr van het werk, welks vertaling ik ondernomen hebbe , is een man , die er zich yoornamelyk op toelegt , om de Jeugd tot het wel leeren der Oude Talen , (byzonder de Latynfche,') en dus tot het verkrygen eener grondige kennis van de Schriften der Ouden behulpzaam te zyn Zyne Praecepta Stili bene Latini, die reeds met lof, ook in Nederland bekend zyn, en zyn onlangs vertaald Klein Woordenboek, benevens de nog niet vertaalde Uitvoerige, en naderhand Verkorte, Latynfche Grammatica, kunnen dit ten overvloede bevestigen. * Hier toe * Jlreki * Het gemelde kleine Woordenboek is , in 't laatfte gedeelte des voorigen Jmrs, te Amfterdam gedrukt by den Boekverkoper P. den Hengft. Behalven dit heeft de Heer Scheller ook een Groot Woordenboek vervaardigd, 't welk de Vertaler van het Kleine in de Foorrede beloofd heeft eerlang insgelyks vertaald te zullen uitgeven. De Vertaling van de Verkorte Latynfche Grammatica is reeds dm_ Aen Drukker dezes aangekondigd.  Jirekt ook het thans vertaalde werk , waarvan hei oogmerk door den Schryver zeiven. in eene wydlopige Voorrede is opgegeven ; doch welke voorrede ik onvertaald hebbe gelaten , om de grootte van het Werk , en dus ook den prys van hetzelve, zo veel mogelyk te matigen. * In dezelve beklaagt zich de Schryver vooraf over de •verkeerde Leerwyze, welke, met opzicht op de Latynfche taal, niet alleen in onzen tyd plaats heft, maar, zo als hy uit foortgelyke klagten Van beroemde Mannen bewyfl , reeds in lang verleden tyden mede heeft plaats gehad , en waarvan het gevolg is , dat de jonge Lieden » na eenige jfaaren op de Scholen te hebben doorgebracht , veelal niets anders aan de Academien medebrengen], dan een zeker aantal van Woor- * Om die zelfde reden heb ik ook, aan het einde des tyerks, die aanmerkingen, welke de Schryver, aangaande de Leerwyze in 't Hebreeuwfch gemaakt heeft, achter wege gelaten , 't welk ik oordeelde zonder eenig nadeel voor den Lezér te kunnen doen : eensdeels , om dat dezelven niet van groot gewigt waren ; andersdeels , om dat op onze laager Scholen het Hebreeuwfch, niet , tên minjien niet algemeen , geleerd wprdt, 'en de Leerwyze , op onze Hooge Schelen , door den geleerden arbeid vajx den Beroemden Sckultens , ' en dien van zyne Uitmuntende navolgers, tenen Schroeder, Verfchuir , en meer anderen, dermate verbeterd is, dat het cftéillyk %'oude zyn , ten dezen Qpsigte, klagten voor dm dag t< IMigeth  lp. Woorden en Spreekwyzen , en eenigen van de gemeenjie Grammaticale Regels : 't welk alles > in plaats van hun lust tot het verder beoefenen der Wetenschappen in te boezemen , veel • meer gefchikt is om hen voor altoos eenen afkeer daar van te geven. Of fchoon het nus volgens de eigen gedagte van den Schryver , niet te voorzien is , dat Meesters , aan eenen dergelyken kwaaden Leertrant gewoon» daar van door deze Verhandeling zullen afgebracht worden , hoopt hy echter , dat dezelve Zal kunnen dienen , om Jonge Lieden , die in zulke verkeerde handen gevallen zyn, op den regten weg te brengen , en, door hun met het wezenlyke nut, 't welke uit de Schriften der Ouden te halen is , bekend te maaken , hunnen lust tot het beoeffenen der Talen, waar in die Schriften zyn opgefield , aan te wakkeren. En zie daar het oogmerk van den Schryver. De zelfde redenen , welke den Heer Scheller bewogen om dit Boek te vervaardigen, fcheenen my gewigtig genoeg , om hetzelve voor myne Landgenooten te vertalen : Want fchoon de meeste Latynfche Scholen in Nederland thans Mannen aan hoofd hebben , wien men geene Regels tot het onderwyzen der* % Jeugd  ÏV" Jeugd behoeft voor te fchryven , en het gebrek , in dezen opzigte , meest in de Lager Clasfen fchuilt , waar aan de geringe bezoldingen wel den meesten fchuld hebben ontbreekt het echter niet aan de zulken, die zich, zonder wettig gezag , als Leermeesters der Jeugd in de Latynfche en Griekfche Talen opwerpen, zonder zich immer opzettelyk op de Taalkunde, in alles , wat daar toe behoort, te hebben toegelegd , en die door zodaanig eene verkeerde Leerwyze, als door den Schryver dezer Verhandeling wordt tegengegaan, oirzauk zyn, dat een groot aantal van jonge lieden , ■ die beftemd waren om Kerk en Burger/laat van dienji te zyn , voor beiden nutteloos , en voor zich zeiven ongelukkig worden. Ik bedoele hier mede , Qwant ik moet het zeggen , al kwam ook een geïieele Zwerm van die halfgeleerden tegen my in het harnas) ik bedoele , zegge ik, niet alleen die zogenaamde Gouverneurs of Pedagogen, die men, veeltyds voor eene ellendige Jaarwedde , in de huizen onzer Aanzienelyke Lieden onderhoudt s* maar ook die Dorp-Predikanten , wier kundigheden te gering zyn om op groote bevordering te hoepen, en wier imkomften niet toereiken, om hun het noodige beftaan te bezorgen, en welke uii  V vit dien hoofde hunnen toevlugt nemen tot iets, waar toe zy ten eenenmaale ongefchikt zyn. Eénigt weinigen, Lieden van Kunde, wil ik hier onder niet betrokken hebben : ik fpreke van den grooten hoop. Zo nu deze vertaalde Verhandeling al niet mogt ftrekken , om dit Jlag van menfchen of van hunne dwaaze onderneming te rug te brengen, of voor eene beter Leerwyze vatbaar te maaken , dan nog kan dezelve dienen om Jonge Lieden, die het ongeluk hebben gehad van aan derzelver zorge te zyn toevertrouwd, en die zeiven gezonde hersfenen hebben, beter begrippen in te boezemen van het nut, 't welk uit de fchriften der Ouden te halen is, dan zy tot nog toe' daar van gehad hebben: en in '* algemeen denke ik , dat alle Jonge Lieden, die zich in de Latynfche Taal oefenen, zich met vrugt hiervan, als van een Handboek, kunnen bedienen. De Schryver zelve is er verre af, van dezen zynen arbeid als iets volkomens op te geven ; maar wil denzelven liever als een Ontwerp, en wel een gebrekkig Ontwerp, dan als een Uitgewerkt Stuk hebben aangemerkt. Uit dien hoofde is hetzelve ook van allen Sieraad van Styl geheel ontbloot, welken men ook in een Jluk van dim aard niet zal yerwagten* De inenig- yul-  vt yuldige herhalingen van eene en de zelfde zaak zullen aan fommige Lezers zekerlyk onaangenaam zyn : maar het voornaame oogmerk was jonge Lieden te onderrichten , voor wien men 1 doorgaans de zelfde zaken niet te dikwyls kan herhalen. Om redenen , in het begin dezer Voorrede gemeld, hebbe ik my van Aanmerkingen , ze veel mogelyk was, onthouden. Toevallige bezigheden hebben veroirzaakt, dat hier en daar eenige onnaauwkeurigheden in de Vertaling , en Jloorende drukfeilen zyn ingeflopen, waarvan ik de voornaamften, ter onderrichting myner Lezeren, heb aangetekend, verzoekende voor de eye~ rigen eene gunfiige verfchooning* AAN-  Bladz. 1 AANLEIDING Om de Oude Latynfche Schryvers Taal- en Oordeelkundig te verklaaren. EERSTE AFDEELING Boe de Latynfche Clasfifche Schryvers in de hoogfte Clasfen eener wei-ingerichte Schok niet moeten behandeld worden. Het voornaame oogmerk , waar mede een Jongeling de oude Romeinfche Schryvers, byzonder de Clasfifche, dat is : de eerfte en voomeffelykfte in hunne foort, zo als Cicero, Virgilius enz. moet lezen , is om daar door zyn verftand op te fcherpen, en hetzelve met allerlei kennisfe der voormaalige Gewoonten > Denkwyze , Staatkunde , Welfprekendheid , Dichtkunst enz. te verryken , en daar benevens eene toereikende kennisfe der Latynfche Taaie in haaie uitgeftrektheid , nadrukkelykheid , verfcheidenheid der wendingen enz. te verkrygen. Zal men dit uitgebreid oogmerk bereiken , dan moeten die Schryvers in de fchoolen, byzonder in die, uit welke de jongelingen tot de Akademien overgaan, A I. Nu»  2 I. Afd. Hoe de Latynfche I. Niet blootelyk ' vertaald worden ; maar die vertaaling moet naar bevinding van zaaken (want hier komt het op den aard der plaatzen en de bevatting der Leerlingen aan) beweezen, en den fcholierén duidelyk gemaakt worden. Ten dien einde moet de Leermeefter die enkele woorden , welke hy door ondervinding weet dat in 't geheel niet, of niet wel van de Jeugd verdaan worden, uit de Afleiding, Eerfte Betekenis, Eigenfehap der Taaie en uit den Samenhang der piaatze verklaaren ; en vooral ook niet vergeten de Gedachten en Zaaken', welke in de woorden vervat zyn , deels door eene befchryving en bepaaling (definitie) , deels uit de Gefchiedenis , Fabelkunde , oude Gewoonten,, cn uit de toenmaaligc Denkwyze der Romeinen , nader op te helderen. Anders zal de Leerling de beroemdftc Schryvers der Oudheid niet van de Samenfpraaken van eenen Corderius weten te onderfcheiden ,. ja dezelven niet verftaan. Eene vertaaling , fchoon hoogstnaauwkeurig, dac is , die alle woorden des Schryvers regc uicdrukt , zal den Leerling , wien het nog aan denken en overwegen mangelt , in ontelbaare plaatzen de waare meening' van den Schryver niet doen vatten. Wat baat het hem , dat hy in plaats vaa twintig Latynfche woorden, twintig woorden uit zyne moedertaal nazegt ? Hy is daar door niets wyzer dan te vooren. Men kan iets wel overzetten , voornamelyk in de oogen van veele Leermeesters, zonder dat men nogthans hetzelve wel  ,r„ Clasfifche Schryvers niet te Behandelen. $ wel verftaat. Wat baat het den Leerling , dat hy napraat * Grootmoedigheid , Wysbeid , Tederhartigheid , Schild , Stormram , Blokkeeren , Legioen , Praetor, Sestertium enz. zo hy deze dingen niet verftaat, dat is, niet verklaaren kan? Wat baat het hem , dat hy van een wegwerpen van bet fcbild hoort, zo hy niet weet, pf dat eene onverfchillige dan fchandelyke daad geweest zy? Ik wil eenige voorbeelden by brengen. Wanneer de Leerling deze woorden van Cicero ad Div. i. Epift. M- j> Ego onrni officio ttc potius „ pietate erga te ceteris fatisfacio omnibus , eet". dus vertaalt: „ Door alle mogelyke gedienftig„ heid of liever Tederhartigheid (tederhartige, „ pligtmaatige Liefde) jegens U geef ik aan eik „ genoegen enz". Dan vertaalt hy wel : maar de zin dezer woorden is hem daarom nog niet duidelyk genoeg- Nu moet het woord Pietas verklaard en aangetoond worden, waarom Cicero zich van dit krachtige woord bediend heeft. Naamelyk Lentulus , aan wien Cicero dezen brief fchryft , had tot het herroepen van den verbannen Cicero wel het meeste van allen toegebragt. Zo zal de Leerling meer by die woorden denken. In dien zelfden brief §. 4. » Qfi „ causfam regiam alio transferebant". vertaalt men causfam regiam, „ de zaak des Konings", zo is dit wel overgezet, maar voor den Leerling nog onduidelyk. Doch zegt men hem, dat daar door de herftelling van den verdreven Egyptifchen Koning moet verftaan worden, zo heeft hy van A 2 die  4 I. Afd. Hoe de Latynfche die woorden een bepaalder begrip. Wie deze woorden van Cicero ad. Div. V. Ep. 6. §. 5. qui ex ebfidione foeneratores exemerit vertaalt: „ die de Bankiers van een groot gevaar bevryd heeft", en een weinig daar na : Semisfibus magna est copia, „ voor zes pro cento is er gelds genoeg re krygen", die vertaalt wel : maar of de Leerling nu verftaat, 1. wat Bankiers zyn, 2. welk gevaar hun dreigde , en hoe hen Cicero daar van bevryd heeft, 2' hoe Semisfibus „ zes pro cento" kan betekenen , dat is eene andere vraag : Althans dit kan hy uit de overzetting niet opmaaken; en 20 gaat het in duizend gevallen meer. Zo nü daar en boven de Ouden naar handleiding van een gemeen liegt woordenboek kwalyk vertaald worden , by voorbeeld : Pietas overal door Vroomheid , Gratia overal door Genade enz. dan is de misflag nog greoter. De Leerling krygt valfche begrippen in 't hoofd , en dan kan de vout door geene verklaaring goed gemaakt worden. Dan zoude men immers de vout moeten verklaaren en ontdekken. Daar van daan is het, dat fommige armzalige Leermeesters , die zo kinderachtig laten overzetten , uit voorzigtigheid er geene nadere verklaaring byvoegen. II. Zy moeten ook niet blootelyk naar /fen zin, welke er hoofdzaakelyk in ligt , ve/taald worden : wanneer men naamelyk twee of meer deelen met weinige woorden uitdrukt. Deze ■manier verhindert den Leerling het fchoone in die Schryvers te bemerken en na te volgen, by voorb;  Clasjifche Scfwyvers met te behandelen. $ yoorb: wanneer men deze zeven verfen van Virgilius AEn. IV. 522-528, Nox erat: et placidam carpebant fesfa foporem Corpera per terras , fylvaeque et faeva quierant AEquorn ; cum medio volvuntur fidera lap/u, Cum tacet omnis ager , pecudes pittaeque volucres, \ Qjiaeque lact/s late Uquidos , quaeque afpera dumis Rura tenent, fimno pofitae fub notie ftlenti Lenibant curas et corda oblita laborum. wanneer men , zegge ik , deze zeven verfen , welke eene ZA fchocne befchryving van den Nacht bevatten, naar den hpofdzakelyken zin liet overzetten : Het moa: nacht, dan ging die fchoone befchryving verloeren ; de Leerling had flechts de woorden Nox erat vertaald , en zou denken, dat de overige woorden daar te vergeeffch Honden, of op zyn best eene onnoodige uitbreiding van het denkbeeld Nacht waren. En zou hy zulk eene befchryving kunnen of willen navolgen ? Ignoti nulla cupido. Even zo belachelyk zoude het zyn , wanneer men die agt verfen van Horatius Ode 4., welke eene befchryving van de Lente zyn , liet vertaaien : Het is Lente ; of wanneer men het' begin van Ciceroos redenvoering voor Archias: Si quii est in me ingenii, — Si qua exercitatio &c. eenvoudig liet overzetten : Indien ik welfprekendbeid bezitte. Zie beneden, Afdeeling VII. n. 2, 3. III. Ook moet men den tyd niet met uitkippen en dicleeren van pbrafes verfpillen. Want eene juiste en duidelyke verklaaring eener plaatze A 3 maakt s  6 I. Afd. Hoe de Latynfche maakt, dat eenen gevorderden Leerling, (en van zulk èenen fpreke ik hier) zo hy maar eene middelmaatige opmerkzaamheid heeft, die Phrafes van zelfs invallen. Het is ligt d^n Infinitivus te vinden , en den cafus , dien het werkwoord regeert , daar mede te verbinden , wanneer men de gantfche uitdrukking volkomen verftaat. Daar ook die Schryvers, welke in de fchoolen behandeld worden * AuBores Clasfici» dat is , de beste en fchoonfte genoemd worden, wegens hunne voortreffelykheid boven andere Schryvers , dewyl.zy in de daad eene ongemeene Geleerdheid , Opmerkzaamheid, Oordeelkunde , Geest en Smaak bezaten, en waarlyk groote Gefchiedfchryvers , Redenaars , Dichters en Staatkundigen waren , xoude het immers eene zwakheid , ja eene niet geringe onkunde en dwaasheid zyn , dezelven. blootelyk om der woorden en phrafes wil te lezen. Daar toe waren de woordenboeken genoegzaam: deze bevatten woorden en pbrafes in meenigte, en wat ligt er j op zich zeiven befchouwd , aan gelegen , of zy uit de Gulden of eene andere Eeuw zyn. Zoude men niet in onze dagen iemand uitlachen, ° AuRotes Clasfici werden deze Schryvers, gelyk bekend is, genoemd', niet om dat zy in de fchoolen gebruikt worden, 20 als onkundigen zich verbeelden , die hen daarom vtrachtcfyk Schoclatiiïeimn noemen , maar naar de inrichting van Servius Tullius , die het Romeiniche volk in Clasfen verdeelde , volgens welke verdeeling alleen die genen , welke ,üit hoofde van hunne meerdere rykdommen tot de eerite of lioogfte Clasfe behoorde» , den naa.n van Clasftci verkreeger.. £ie As Gellus JU VII. c. 13. en ij.'XlX, c. 8. §> 15. ' "  Clasfijche Schryvers niet te behandelen. 7 hen, die in zyne Taal de'beste Schriften der nieuwe Dichteren , Redenaaren , Wysgeeren, Gefchiedfchryveren en Staatkundigen blootelyk om de goede woorden en pbrafes wilde lezen ? En zou dan Cicero, de grootfte Redenaar, dien Rome immeT zag, — die het grootfte vernuft van de wereld bezat, — die zyn- leven lang zich op de welfprekendheid zorgvuldig heeft uit-, gelegd, — die door middel van dezelve de gemoederen naar welgevallen roeren, aanzetten, tot bedaaren brengen en beftuuren konde , — wien Demosthenes, dat wonder van Griekenland, niet volkomen behaagde, — by wien veele Romeinen, die de aanzienlykfto Eerambten bekleed hadden, onderwys in de welfprekendheid kwamen haaien , en wiens welfprekendheid nog. ten huidigen dage van Kenners zo greetig wordt nagevolgd: — Cicero , dien de Romeinen voor hunnen grootften Staatsman hielden , die in de Staat-kunde grys geworden is , en van zyne. bedrevenheid in dezelve de luifterrykfte proeven , by gelegenheid der hoogst-gevaaiiyke famenzweering van Carilina, heeft aan den dag gelegd : — Zou deze groote Staatsman , Redenaar, Wysgecr, Conful , uit wiens fchriften , welke hy niet zo maar in den drift der Jeugd , om zich bekend te maaken , of om geld te 'verdienen , maar in rypen Ouderdom, om aan de begeerte van Kenners te voldoen , met veel overlegs gefchreven heeft : waar in de fchoonfte fchikking en duidelykheid, eene grondige en uitvoerige geleerdA 4 heids  8 L Afd. Hoe de Latynfche heid , eene ed^'e en Patriotcifche denkwyze s een aangenaam en mannelyk vernuft heerfchen. — Zou deze groote man zyne werken, die dikwyls van Mannen niet eens verftaan worden , daarom gefchreven hebben , op dat anderhalf duizend jaaren na zynen dood de fchooljeugd zich daar uit eene verfameling van goede Latynfche woorden en fpreekwyzen zoude kunnen maaken , om daar mede, (het geen men in onzen tyd imiteeren heet) hunne zo genaamde Exercitia ftili op te fmukken ? Zoude Caéfar, (jammer is het maar , dat wy de redenvoeringen van dezen , welke Cicero boven de zynen ftelde , niet bezitten !) een groot Staatsman , Wysgeer , Veldovcrfte en Romeinfch Conful, —' in wiens weinige fchriften , welke ons nog zyn overig gebleeven , een groote , vuurige en tot alles bekwaame Geest , eene ongemeene Dapperheid , Grootmoedigheid , Schranderheid , Welfprekendheid en Staatkunde doorflraalen ; — Zoude deze groote Caefar zyne zo aangenaame boeken van den Gallifchen en Burgerlyken oorlog, welke Cicero wegens hunne natuurlykc eenvoudigheid voor onnavolgbaar hield , blootelyk daar toe gefchreven hebben , op dat naderhand de jonge knaapen in ons Land daar uit leeren mogten » hoe Kryg voeren, Contribuiien uitfcbryven, een' brug fhaan , een Leger cpflaan in 't Latyn gezegd wierd ? Wat toch ligt er op zich zeiven befchouwd , aan gelegen , of men dit in zyne moederfprajk of. m h Latyn wete V En neeft ie-  Clasjïfche Schryvers niet te behandelen. 9 iemand al belang dit in 't Latyn te weten, dan is een middelmaatig Woordenboek daar toe goed genoeg. En daar men dit hier uit in één uur kan leeren , zoude het dan wel eerst noodig zyn , zich daarom ecnige jaaren me? Caefar te plaagen ? of zoude in de werken van deze twee groote mannen , die tegen hunne gedagte en, verdienst tot de fchoolen , waar voor zy zekerlyk niet hebben gearbeid, eeniglyk zyn veroordeeld geworden , en den belachelyken naam van ScboolauEteuren verkreegen hebben , niets meer dan woorden en fpreekwyzen te leeren zyn ? Dit wil ik althans niet gelooven; en dan moesten zich die genen zeer vergisfen, welke daar uiE welfprekendheid meenen te haaien, en fchrander, voorzichtig , opmerkzaam en geleerd te worden. Maar wat, zo zy dit werkelyk geworden waren ? „ Dat kan niet zyn, zegt de on„ kundige en fmaakeloofe fnoever, anders, moest „ ik het immers ook'geworden zyn". Hoe grondig en gepast! Verder , zou Virgilius die naar het oordeel zyner 'toenmaalige Landgenooten, en van alle laater Kenners der Dichtkunst het geluk heeft gehad , den onnavolgbaaren Homerus naast by te komen ; in wiens AEneis, die altyd, naast de Ilias van den eerften , een waardig model van alle Heldendichten tot op onzen tyd gebleeven is, en ook waarfchynlyk blyven zal, eene veelvuldige Geleerdheid , een doordringend verftand , een ongemeen fcherpe Oordeelkracht, eene levendige en vindingryke Verbeelding, eene A 5 hQ-  io l. Afd. Hoe de Latynfche bovengemeene fterkte in de Redenkunst, Wysbegeerte, Gefchied- en Staatkunde , doorftraa]en ; — die groote Geest , met welken de fchranderc en geleerde Augustus- 550 veel ophad , wien Rome g.0 zeer eerde * , wiens beeldtenis Keifer Alexander Severus nevens, dat van Cicero in zyne Kapel plaatfte , — deze zou zyne AEneis, welke een kort uittrckzel is van de Romeinfche Staatkunde f , en wélke nog ten huidigen dage elk groot Heldendichter zich tot een model voorftelt, alleen daarom gefchreeven hebben , op dat dezelve anderhalf duizend jaaren daarna den fchoolieren tot eene Poêtifcbe Pbrafeologie , ten hoogften tot fcancleeren zou die- * Men zie hier over de Samenfpraak de Oratoribus,, gevoegd by de werken van Tacitus , doch van een* oazekeren Schryver. Hoofdft. 13. Malo fecurum et fecretum Virgilii , in quo tarnen neque apud Divum Augnstum gratia carv.it, neque apui fapulum Ram. notitia. Testes Augufti epiflolae, Jestis ipfe pt. ■ pulut , qul , auditis in theetro verfibus Virgilii, furrexit uniyerfus , ei forte praèfentem , fpeciantemqut Virgilium Vêntratus fic tjl quafi Augnstum. \ De Hr. Batteux in zyne Inleiding in de fchoone 'Wetenfckappen noemt dezelve , nevens de Gedigten van Homerus, Magazynen van wysheid. Zie Roek I. bl. 136. volgens de Hoogduitfche vertaaling van Ramlcr. ] alwaar hy dus fpreekt : „ De Gedichten van Homerus en Virgilius zyn niet maar 3, iedele Romans • Neen , men moet dezelven als Maga„ zynen van Wysheid, als Nationaale ftukken aanzien, waar „ in de Gcfchïedenis van den Staat , de Geest der Regee„ ring , de Grondbe™inzcls der Zedekunde , de Leer van „ den Godsdienst , alle pligteu der Maatfchappy vervat zyn,. opgefchikt met alles wat de uitdrukking en kunst groot t ,, ryk «n treffende meer dan menfchelyk vernuft kon opleveren. De Ilias en de AEneis zyn even zo wel Afbeeldin,, gen "van de Griekrche en Romeinfche Natie, als Molières l> Gierigaard de Afbeelding van eenen Gierigr.ard is. enz.  Clasfifche Schryvers niet te behandelen. II dienen ? men zou met grooter waarfchynlykheid kunnen ftellen , dat Virgilius , dit noodlot van zyn werk voorziende, juist daarom by zynen dood bevolen hebbe het zelve te verbranden. Ik wil , 'om myne klagten niet nog meermaalen te herhaalen , niets van den vuurigen en onvertaalbaaren Horatius , niets van den geeftigen , fchoon dikwyls ook beuzelende Ovidius, niets van Livius, tot wien , volgens het verhaal van Plinius * , iemand uit Kadix , om hem Hechts te zien, ongeacht den verren afftand van plaats, gereisd is , niets van Terentius zeggen. Van den laatften is het, oordeel van eenen de Groot : Aliter pueri Sec. bekend genoeg , 't welk nogthans niet naar behooren gade gefiagen of in de oefFening gevolgd wordt.- Met één woord, deze aangehaalde Schryvers, welke ik op verre na niet naar waardy verheven hebbe , moesten , denke ik wel, met een ander oogmerk dan om der woorden én fpreekwyzen wille gelezen worden. En zulke Leermeesters , die by het verklaaren dcrzelven alleenlyk het verfamelen van woorden en fpreekwyzen beoogen , hebben waarfchynlyk oirzaak gegeven , dat fommigen de Philologie (Taalkunde) Woordenkraamery , en de Philologen (Taalkundigen) Woordenlraamtrs genoemd hebben , en zyn derhalven verantwoordelyk voor deze Schimpnaamen , die zy door hun Woor- den- * Plinius Lib. II. Ep. j>  12 I. Afd. Hoe de Latynfche den- en Spreêkwyzen-verfamelen aan., bekwaame. Taalkundigen bezorgd hebben. poch misfchien doe ik kwa.lyk met het verfamelen van Spreekwyzen zo heftig door te ftryfcen : immers deze famelaars van Spreekwyzen kunnen my tegenwerpen, dat. men toch. Spreekwyzen in voorraad moet hebben » om zich daarvan , wanneer men in 't Latyn fchryven wil, te bedienen » en dat bygevolg dit yerfamelen van Spreekwyzen noodig en nuttig is, dewyï men dan , zo dra men eene Spreekwys noodig heeft, deze terftond uit zynen Thefaurus Phrafium naar welgevallen kan haaien, 't Is waar , ik ftem toe , dat men Spreekwyzen in gereedheid moet hebben 9 eer men dezelve kan gebruiken : maar of men dezen iri 't hoofd, dan. in een boek , moet. opleggen , is eene andere vraag. Ik ben voor het eerfte, en rade jonge Lieden geene andere Spreekwyzen te gebruiken , dan die welke zy in 't hoofd hebben. Erg genoeg , zo zy daar niet in zyn. Maar dat men dezelven eerst dan * wanneer men Latyn wil fchryven , uit het wpordenboek, of eenig ander magazyn van Spreekwyzen haalt , is myns bedunkens zot en ongerymd. Zullen Spreekwyzen voor eene plaats pasfen, dan moeten zy uit het hoofd gehaald worden , zy moeten by bedaard overdenken en fchryven van zelfs invallen ; zy moeten komen zonder geroepen, te zyn. Hoe meer zy gezogt worden , des te minder zyn zy voor de zaak gefchikt. Gezwcegen, dat jonge Lie-  Clasjifche Schryvers niet te. behandelen, t j Lieden , wanneer zy uit een woordenboek of verfameling eene Spreekwys zullen zoeken, uit gebrek van oordeel altoos op de zwaarfte en zeldzaamfte valien, want dezen zyn in hunne oogen de fchoonlte: daar nogthans dikwyls de gemeende woorden en fpreekwyzen, welke vaft kwaalyk onderweezen jonge Lieden met verach» ting worden aangezien, best voor den famenhang pasfen, en derhalven in dat geval de fchoonfte zyn. Dus is het beter , dat men hun by de verklaaring van een' goeden Schryver de daarin voorkomende woorden uit de taal, of uit de Gefchiedenis , oude gebruiken enz. met een Woord wel uitlegge, en hen daar toe aanzette, dat zy de Spreekwyzen in en met den famenhang in het geheugen prenten , en dat men hen geene Spreekwyzen gebruiken laate, dan welke zy zelve by eenen goeden Schryver gevonden hebben. Want eene Spreekwys kan op zich zelve goed, en echter voor den famenhang niet gefchikt zyn. Hier zegt zy te veel, daar te weinig, elders maakt zy eene dubbelzinnigheid en duifterheid, of verraadt eene gezogte navolging (AfFe&atie). Zie Afdeel. VIII. n. 4. en de zelfde Afd. Hoofd. I Letter C. n. 2. IV. Met het Dicteeren der zo genaamde Zaake* lyke Aantekeningen , gelyk eenige Leermeefters gewoon zyn, is het even eens gelegen. Door zaakelyke aantekeningen verftaat men Zeedelyke, vooral Geestige Gedachten , Aanmerkingen , Spreekwoorden en Gelykenisfen, welke in de Schry.  tj, ' ÏDj Hoe de Latynfche Schryvers voorkomen. Dat men , niet zonder onderfchcid alle Zedekundige invallen der Ouden , maar de fyne en GcesTtigc Gedachten derzelven , wélke Vader Bouhours vcrfameld heeft; verder fchoone Schilderyen en Gelykenisfen der Dichtercn; ook wel Spreekwoorden der Ouden, (waar van Erasinus en anderen Verfamelingen hebben gcmaakt.J opmerke ,> dit laake ik niet, veel eer keure ik zulks goed; te weten, wanneer zy vooraf regt'verklaard worden. Ook wraake ik niet, dat men , om het geheugen ter hulp? te komen , de besten daarvan voor zich affchryvc, om dezelvcn meermaalen te kunnen nalezen. * Doch'dat men rronder keuze , ja zonder ze regt te verftaan , en zonder oogmerk om dezelvcn meermaalen tc ' lezen , ' maar veel eer met. dit oogmerk dezelvcn affchryften onder zekere Titels brengt, om, wanneer men iets wil uitwerken, daar hceu zynen toevlugt te nemen , dat kan ik in 't geheel niet goedkeuren. Want, dewyl alleen maar dat geene' ter zaake dient, 't welk my in bedaard O verdanken en Schryven invalt, (gelyk ik even te vóoren van de Spreekwyzen gezegd hebbe) zo twyffele ik, of men kan onder- ftel- • Ik oordsele het zeer dienftig , dat de Leerlingen zelve Volgens eigen keuze van tyd tot tyd zuike aantekeningen maaken, eri dat de meester weekelyks deze gemaakte aantekeningen overzie ; den Leerling , zo hy eene kwaade keuze gedaan heeft, zulks aantoone, en het gebrekkige in dezelven verfcetere. Op die wyze krygt de jeugd vroegtydig handleiding tot het waaken van Adverfaria , 't welk , veel al ook uit onbedrevenheid, maar al te dikwyts wordt yerwaarlgosd. (Vertaaler.)  Clasjifche Schryvers niet te behandelen. 15 ftcllen , dat hy , die , in plaats van de ftof en derzelver bewyzen na te denken , zyn boek van zaakelyke aantekeningen opflaat, en daar uit een aantal van fpreuken en andere dingen voor den dag haalt , in de keuze derzelven gelukkig zal zyn. Ligtelyk treft hy eens aantekeningen aan, welke zich tot zyne ftof niet wel fchikken, maar welke hy nogthans , om dat er Geeft in Jfteékir of dewyl zy hem buiten dat gevallen, niet gaarne wil achter wegen laten. Zal dit niet ftyf en gedwongen uitkomen ? De raad, welken ik aan jonge Luiden geve, is deze - Men verftaa der Ouden gedachten, Gelykenisfen enz. regt, dat is zo , dat men zeggen kan , of cn- waarom zy fchoon zyn ; dan mcrkc men dezelven op by eene bedaarde Lezing, maar te gclyk lette men op den famenhang. Vallen dezelve .naderhand , wanneer men iets fchryftvan zelve in, (en zo gaat het gcmeenlyk met zaaken , welke men wel geleerd heeft) zo bediene men zich van dezelven, doch zo, dat men daar aan eenen nieuwen draai geve. * V. Gecnc zotter manier is er van de Latynfche Schryvers te behandelen, en de zeiven , gelyk men waant-, in Juccum £f fanguinem te brengen, dan de zo genaamde Variatio Periodorum. Men laat naamelyk in de bovenfte Clasfe eene Periodus dan eens in eene Concesfiva, dan eens in eene Conditionalis , dan eens in eene Caufalis veranderen, en de kenmerken daarvan zyn de woordekens Hoewel, Indien, Dewyl. Schoolleren, wel-  ll I. Afd. ïloe de Latynfche welke de Perioden van Cicero op zulk eene toVeragtige wyze moeten herfcheppen , beelden fcich mogelyk wel in verflandiger dan Cicero zelve te zyn, dewyl zy zyne Perioden op zo veelerley wyzen weten te verfchikken , 't welk by zelve misfchien niet zou hebben kunnen doen. fcm hier over myne meening te zeggen, zo achte ik deze manier van met de Perioden der Ouden naar welgevallen, en gelyk als met de Maiionetten om te fpringen, niet alleen een ellendig tydverdryf te zyn , maar ook de zekerite Weg om den fcholieren allen fmaak te benemen, fcQ hen daar tegen levenslang aan een gedwongen f«eaffeaeerden) en ftyven trant te gewennen. Ik iraage blootelyk alle verftandige Leermeesters, of het wel mogelyk zy, irj eene wel uitgewerkte en-wel famenbangende rede , uit eene fchoone Periodus Caufalis eene fchoone Periodus Concesfi. va enz. te maaken ? Ik althans geloove, dat Cicero by voorb. in eene Periodus Concesfiva iuist die gedagten , uitdrukkingen en famenhang gebruikt heeft, welke in die Periode voegen, en welke niet voegelyk in eene andere Periode kunnen overgebragt worden. Het is in de daad alles te verwarren, wanneer men gelooven en anderen leeren wil , dat uit de ftoffe, waar uit eene Periodus Concesfiva gevormd is , ook elke andere periode kan gevormd worden, door flechts in de plaats van het woordeken Hoewel een ander te zetten. Om kort te gaan , ik geloove , dat die Leermeesters, op welker bevel de  Clasjifchè Schryvers niet te behandelen. iy de arme fcholiercn de perioden van Cicero zo rabraaken, volftrekt tegen den fmaak van hunne Leerlingen aanwerken. Konden zulke Meesters, welken ik eene grooter mate van Taalkunde toewenfche, iets nuttigers by de Verklaaring der. Schryvercn bybrengen, zy zouden voorzeker door de kortheid des tyds wel belet worden tot den pynbank der Perioden te vervallen. Met één woord ; eene verklaaring der Clasfifche Latynfche Schryvercn , welke woordelyk uit een gemeen Woordenboek of Spraak-kunsc gefchept, en by gevolg in 't wild en zonder behoorlyke naauvvkeurigheid ondernomen wordt ; die met het uitkiezen en diöeeren van Spreekwyzen en zakclyke Aanteekeningcn , of met bovengemelde herfchepping der Perioden eindigt, kan nimmer de regte Verklaaring zyn ; zy zal den Leerlingen weinig voordeel doen , ja veel eer fchadclyk zyn. A teneris adfuescere multum eft. Men zal gemeenlyk den fmaak, welken onze .Leermeesters ons in de jeugd gegeven hebben , tot in den ouderdom behouden, ja dien naderhand nog wel met grooten drift vcrdeedigen. Klein is het getal der zulken , welke de regels van hunne voormaalige Leermeesters in ryper Oude onzydig bcoordcelen, en dat gene , 't welke zy daar in gebrekkig vinden , verbeteren ; kort gezeid , welke eenen anderen fmaak aannemen , dan hunne Leermeesters gehad hebben. Dit is ondertusfehen zeer nadeelig; byzonder voor ecnen toekomftigen Godgeleerden. B Zo  IS t Afd. Hoe de Latynfche Zo als hy op de School gewend is de Ouden te verklaaren, verklaart hy namaals ook den Bybel. Het is eene gegronde aanmerking : die Godgeleerden , welke door de Taalkunde groot zyn geworden , hebben gemeenlyk den grond daar toe op de Schooien gelegd. TWEEDE AFDEELING. Hoe de Latynfche Clasfifche Schryvers in de bovenfte Clasfe eener wei-ingerichte Schoole behooren behandeld te worden? Dat de oude Romeinfche Schryvers , byzonder de Clasfifche , wegens hunne uitftekende Geleerdheid , Wysheid , Welfprekendheid, Scherpzinnigheid en andere groote hoedaanigheden , welke in hunne fchrifcen overal doorftraalen , by voorrang boven veele andere fchriftcn gefchikt zyn om het verftand der Jeugd te vormen ; met Geleerdheid , Wysheid , Welfprekendheid en Scherpzinnigheid te vcrfieren, en haar. zelve'in ftaat te Hellen , om haare gedagten duidelyk, bepaald , in goede orde , nadrukkelyk , treffend en aangenaam voor te dragen , is voor Kundigen eene bekende en beweezen zaak. En met dat verheven oogmerk, * niet » Zederd dat men in veele fcliooleu by het lezen der Oudeu heeft opgehouden het verftand te fcherpen , en met edele wetsnfchappen te verryken ; en de Ouden fiechts als Lexica ge. bruikt , om daar uit alleenlyk woorden te haaien ztdtrd Haagt men over het verral der fchoolen, en dat met regt.  Clasfifche Sthryvers te behandelen. 19 niet om der woorden en fpreekwyzen wille, hebben onze wyze Voorouders ingefteld , dat Cicero, Virgilius , nevens andere der Ouden aan de Jeugd op de Schooien en Academiën verklaard zouden worden : zy bedoelden daar dooiden Geeft dier groote Schryveren by tyds in dc ziel der Jeugd over te planten , en op die wyze echte Ciceroos, Virgiliusfen , Liviusfen enz, te vormen. By gevolg moeten deze Schryvers, even gelyk dc Griekfche , (want beiden moet men uit het zelfde oogpunt befchouwen) zo behandeld worden , dat de Toehoorders dezelven Voor Ecrft , regt verftaan ; Ten Twcden , het regtc nut daar uit trekken : dat is veele kennis, by voorb. van welfprekendheid , edele denkwyze , Gcfchiedenis , Voormaalige Gewoonten enz. daar uit fcheppen , en byzonder door onderzoek van elke gewigtige gedagte, elk oordeel en elke gevolgtrekking , door algemeene vergelyking met anderen , door toepasiing van algemeene ftelregels op byzondere gevallen enz. hun verftand fcherpen. Ten Derden , dat zy dezelven met opzigc op dc gedagten en bewoordingen regt leeren navolgen. Het laatftc is , zonder dc beide ecrften, vooral zonder het verftaan , gelyk elk van zelfs begrypt, onmogelyk. Men verftaat dan eencn Schryver regt, wanneer men aan deszclfs woorden juist die denkbeelden hegt, welke hy zelve by het fchryven daar aan gehegt heeft: of , 't welk het zelfde B2, is*  29 II. Afd. Hoe de Latynfche is, wanneer men by alle plaatzen van deszelfs boek juist dat gene denkt, wat hy daar by gedagt heeft, en wanneer men dat denkt met dé zelfde klaarheid, met het zelfde gevoel. Dit nu moet elk Leermeester by de vörklaaring van ieder Schryver by zyne Leerlingen te wege brengen ; ook moet hy, wanneer hy dit grondig en overtuigend wil doen, zorge dragen , dat dc Leerlingen naauwkeurig weten , waarom aan elke plaats deze of gene denkbeelden gehegt zyn, en waarom geene andere daar aan kunnen gehegt worden.: vervolgens moet hy maaken , dat de Leerlingen weten , aan welke plaats geene duidelyke, of in 't geheel geene denkbeelden kunnen gehegt worden , en waarom dit niet kan gefchieden : eindelyk moet hy maaken, dat deLeerlingen kunnen oordeelen, of in de denkbeelden , welke zy aan de plaatzen des Schryvers hegten , iets dat grootmoedig , waar , verheven , laag , duifter, of valfch is , ligge opgefloten* Ja , hy moet zyne Leerlingen in ftaat ftcllcn , om door nadenken en met behulp der verfchiilende Lezingen (Varianten) het gebrekkige in de plaatzen der ouden te verbeteren. Ja „ maar , zullen hier fommige Lezers uitroepen, „ dat is te veel voor een' Leermeester, voor „ al wanneer men zyne gewoone inkomften in „ aanmerking neemt." Des niet tegenftaande zullen anderen my toeftemmen , dat ik van eenen Leermeester byzonder in de bovenfte Clas-  Clasfifche Schryvers te behandelen. 2,1 fe , niet te veel vordere *. Immers zal elk verftandig menfcb' begrypen , dat tot het wel waarnemen van dezen post meer behoort dan het kennen van eene meenigte woorden en fpreekwyzen } en de verzeekering , dat men op Schooien en Academiën geweefl is. De zulken derhalven begaan eene groove dwaaling, welke van de Taalkunde, als van eene geringe zaak , fpreken ; dezelve voor eene natuurlyke eigenfchap, of een natuurlyk aanhangzel van alle Geleerden houden, (waarfchynlyk om dac alle Geleerden op Schooien Latyn hebben geleerd) en uit dien hoofde eenen ieder , die op Schooien en Academiën is gewceft, (dit toch houdt men voor het kenmerk van eencn Geleerden , of, gelyk men anders zegt» eenen Geftudeerden) de kunit toebetrouwen , om de Clasfifche Schryvers regt en grondig te verklaaren. En ik weet niet , wat ik van de zulken moet oordeelen , welke meencn, dat men in één of twee Jaaren den gantfehen Cicero , Nepos , Cacfar , Virgilius , Horatius , Ovidius, B 3 Li- * Neen, dit zou niet te veel gevergd zyn van eenen Leermeester in de bovendo Glasfe, mids. dat Iiy zyne Leerlingen zo ver gevorderd uit de laager Clasfen ontving, dat liy niet genoodzaakt was eenen gcruimen tyd met het licrliaalcn der ecrfle beginzelen der Taalkennis te verkwisten. Hier zit, ten minden in Nederland, het voornaame gebrek, dat men in de laager Clasfen zonder onderfcheid Lieden plaatfl, die flechtj den naam hebben vau Latyn te verftaan, doch voor 't overige van alles , wat tot het wel onderwyzen der Jeugd behoort , ontbloot zyn. En de olrzaak van dit gebrek is de geringe Soldy. (Firtaalcr.)  t% ÏI. Afd. Hoe de Latynfche Livius, Plinius, - en ik weet niet wie al meers zeer gevoeglyk met eenen Leerling kan doorlezen. Doch men hoort genoeg aan hunne Taal, dat zy Phrafen-famelaars zyn, en hunne maagen zullen de tegenwoordige Verhandeling niet kunnen Verduwen. Er behoort veel toe , eenen Clasfifchen Schryver . grondig te verftaan , en , daar elke plaats natuurlyker wyze maar eenen eenigen zin kan hebben , dien eenigen zin juist te treffen, of anders de oirzaak op te geven, waarom eene plaats in 't geheel geenen zin hebbe. Hoe zal nu de Verklaaring der Latynfche Clasfifche Schryveren in de bovenfte Clasfen, waar men reeds eenige kennis der Latynfche Taal moet vooronderftellen , moeten ondernomen worden ? Om deze Vraag duidelyk en in orde op te losfen , zal ik alle hier toe behoo. rende Aanmerkingen en Regels, welke met voldoende Bewyzen en Voorbeelden bevestigd zullen worden, tot Twee Algemeene Regelen brengen. Ik zeg naamelyk : de Latynfche Schryvers moeten I. Taalkundig fpbilologifcb) IJ. Oordeelkundig (Critifcb) behandeld worden. Op dese wyze zullen de jonge Lieden , welke deze Verhandeling lezen , alles beter in 't Geheugen kunnen vatten." Onder deze twee Algemeene .egden heb ik zo veel getracht te, brengen, nb mogelyk was„ Wat daar onder niet gevoegiyk kor.de gebragt worden , daar van heb ik eeiiïg'e afeondcriyk: Afdeelingen gemaakt. r... f v;*Vï •••W* , « DER-  23 DERDE AF DEELING. Hoe de Latynfche Clasfifche Schryvers Taalkundig (philologifch) moeten behandeld wordèn ? De philologifche Verklaaring der Ouden houdt zich op die wyze bezig met het verftand der woorden , dat zy niet alleen i. de Betekenisfen der enkele en famengeftelde woorden , de Conftructie, den famenhang aantoont, maar ook a. daar van behoorlyk reden geeft. Men kan haar ook eene Grondige Verklaaring noemen. De Ouden hebben de Pbilologie ook Grammatica ('t welk men echter niet van onze gemeene Grammaticaas moet verftaan) en de Pbilologen Grammatici * genoemd. Ja de Critici hecten fomtyds by hun Grammatici; dikwyls is ook een Criticus en een Pbilologus by hun eenerley , gelyk men hedendaags gewoon is te fpreken. Men zie hier over Wower in zyne Polymatbia , welk boek ik jonge Lieden raade te lezen. Ik zal dus van de Pbilologifcbe Verklaaring in drie Hoofdftukken fpreken. I. Van de grondige Verklaaring der woorden en uitdrukkingen. 2. Van de grondige Verklaaring der Conftructie, en 3. van de grondige Verklaaring van den Samenhang. B 4 EER- • Welke de vereifchten zyn van eenen volkomen Grammaticus : kan men vinden in de uitmuntende Redevoering van den Hooggel. Heer Tolüus, de G. J. Vosfto PcrfcSo GrammaOm, (Vtrtnaler).  l\ III. Afd. Hoe de Latynfche EERSTE HOOFDSTUK. Van de grondige Verklaaring der Woorden en Uitdrukkingen. De Verklaaring der woorden , zal zy grondig zyn , moet zodaanig ingericht worden, dat de Leerling Voor Eerfl, dat gene daar by denke , wat de Schryver daar by gedagt beeft. Ten tweeden , in ftaat gefield worde dezelve by de Verklaaring van andere boeken dezes Schryvers , of ook van andere Schryvers , wanneer hy die voor zich zeiven leeft , te gebruiken. En ten Derden , dat hy dezelve naar bevinding behoorlyk kan navolgen. Hier zal het voornaamelyk op de vier volgende Regels aankomen. EERSTE REGEL. Men zegge de waare Betekenisfen der Woorden. Schoon elk dit van zelfs begrypt , leert nogthans de ondervinding , dat het niet altyd gefchiedt. De Meester kan het toch niet beter zeggen , dan hy het zelve geleerd heeft. Het ware te wcnfchen , dat in de Laager Clasfen de Betekenis der Woorden , ten miniten van die welke geduurig voorkomen, als Omnino, Magijïratus , Lex , Conari , Calumnia , Crimen, Imo, Ambitio enz. regt geleerd wierden , op dat een Leermeester in dc hopgcr Clasfe niet noo-  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 25 noodig had, de valfche Betekenisfen uit 's Lccrlings verftand te verdryven , en hem de waare daar voor by te brengen. Dit valt toch naderhand moeilyker. Doch daar dit niet te hoopen is , ware het te wenfehen dat het gebrek in de hooger Clasfen' verbeterd wierd. Ik heb Leerlingen van andere Schooien gekregen , welke in de boyenfte Clasfen gezeten en de bekendfte .woorden verkeerd geleerd hadden. Ik weet, hoe zwaar het dezen gevallen is , het geleerde weder af te leeren. Woorden nu, welke men verkeerd geleerd heeft , kunnen natuurlyker wyze in 't geheel niets helpen. Immers komt men in andere oude Latynfche boeken , die men voor zich wil lézen , in 't geheel niet cc regt , dewyl die Betekenisfen daar niet te pas komen. Dat men daarmede by het lezen van veele Duitfche Schriften des te beter zal te regt komen, wil ik gaarne gelooven , maar niet dat men dezen in het leeren der Latynfche fpraak tot Voorfchriften moet nemen. Ik zal een Lyst van eenige der bekendfte Woorden opgeven , van welke men gemeenlyk den Leerlingen , zelfs ook in de bovenfte Clasfen , valfche of ten minftcn geene recht bepaalde begrippen geeft: ik zal de echte Betekenisfen , zo niet alle, ten minftcn de noodzakclyke bybrengen , zo als dezelve by Cicero , en in 't algemeen in de zogenaamde Gouden Eeuw voorkomen. Accufare. „ Aanklagen", wordt allecnlyk de eaufis puplicis , dat is Crimineele zaaken, gebruikt: B 5  lil. Atd. Hoe de Latynfche de caujïs privatis, die eene Schuldinvordering, Eigendom van een huis enz. betreffen , (zie beneden caufa) zegt men Petere. Bygevolg zegt men wel: Erucius accufavit Rofcium Amerinum: maar daar en tegen petiit a R. is kwalyk gezegd : gelyk ook Quintus Caecina êrV. accufatus ejt : hier moet peters gebruikt worden. De Klager in caufa publica heet Accufater , in causa frivata, Petitor. De Beklaagde is in 't eerfte geval Reus; in 't laatfte unie petitur.. Ambitio heet in 't geheel niet ,, Trotfchheid, s, Heerfchzucht", waar door men zich boven anderen verheft , naar Titels en Rang ftreeft (deze Betekenis komt misfchien uit het Franfch): maar i. „ Het dingen naar Eerambten", 't welk aan ieder Romeinfch Burger geoorlofd, ja zelfs loffelyk was ; en 't welk men wel moet onderfcheiden van Ambitus, dat is Een, door gefchenken en ongeoorloofde middelen onderfteund, dingen naar Eerambten. 2. „ Het zoeken van zich Vrienden te verwerven". En dit was by het dingen naar Eerambten noodig , om daar door veeJe ftemmen te winnen. 3. „ De Zucht om zich te „ laten zien, en te toonen , dat men in aanzien j, is, veel vermag by voornaame Lieden; ook dc „ Begeerte naar Lof en Eer in 't algemeen, met „ één woord , de Verwaandheid der menfchen, „ Eerzucht". Zo vindt men het by Cicero ad Div. XIII. Ep. 5. §. 2. non commiito, ut ambitione mea conturbem officium tuum. En nog duidelyker, ibid. Ep. 7. §, 10. Hoe me non fine caufa facere, ES-  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. V? neque aliqua levi ambitione commotum a te petere &c. „ dat ik dit met grond doe , en niet uit „ verwaandheid (namelyk op dat men zoude " zien, in welken aanzien ik by U fta, en " dat ik veel by U door myne aanbeveeling kan uitwerken) dit van ü verzoeke. Een menfeh, die zulk eene Verwaandheid bezit, heet Ambitiofus Cic. ad Div. XIII. Ep. t. §. 1$. *! welk de famenhang van den brief duidelyk te kennen geeft. Ambitiofae Preces s. rogationes zyn , wanneer men flechts uit verwaandheid bidt. Cic. ad Div. VI. Ëp. 13. § 7- waar ambitiofae en necesfariae rogationes tegen elkander over worden gezet. Zo ook ambitiofe verwaandelyk , by voorb. Cic. Div. III. Ep. 7- §• 10. praefertim cum in isto genere multo etiam ambitiofius facere foleam , quam bonos meus 8 dignitas postulat : dat is : „ voor„ namelyk , daar ik in zulk foort van din„ gen wat verwaander plege te handelen , dan „ met myne Eer en Aanzien past." Eenigen verklaaren hier anibitiofius door ftudiofius : by voorb. Erneffi in Clave Cicer. , 't welk niet noodig is. Zo lang men het met de oude Betekenisfen kan ftellen , behoeft men geene nieuwe te maaken. Amoenus. „ Vermaakclyk, aangenaam". NB. allcenlyk van Oorden of Landftreeken , en in 't algemeen met betrekking tot het geen de oogen bekoort, by voorb. regio amoena , borti amoeni, (i$B. van eenen Tuin of Lusthof gebruikt men 4  28 III. Afd. Hoe de Latynfche altyd het Meervoud, fchoon maar van een' eenigen gefproken wordt,) praedium amoenum. &c. Anima, animus en mens zyn zeer onderfcheiden.* Anima, is Voor Eerft „ de Adem" , waar van daan exanimis gezegd wordt van iemand , die zich uit den adem heeft geloopen. Hier van ook verba exanimata by Cicero. Ten tweden. „ Het „ Leven". Daar van komt animal, dat is , een levendig Scbepzel , 't welk dus in 't algemeen ook van een menfeh kan gezegd worden. Men kan anima door Ziel overzetten , te weeten , wanneer men blootelyk het denkbeeld vaa Leven daar aan hegt , gelyk het woord Ziele fomtyds pok zo gebruikt wordt. Maar Animus is eigenlyk de Ziel , of de vereenigde Zelfstandigheid des menfehen. Daarom moet men zeggen : Homo conftat animo , (niet anima') £? corpore. Doch Animus is weder van Mens onderfcheiden : naamelyk , Mens is de Ziel , in zo verre zy denkty oordeelt, bejïuit. Dus moet mens dik.wyls vertaald worden door : Verftand, Gidagten. By voorb.. Mentem meam tibi declarabo , „ ik zal U myne s, gedagten zeggen." Animus daar en teges is de Ziel, met opzicht op de Begeerten , Driften en Wil. Waarom animus dikwyls door Geneigdheid, Gezindheid , Wil moet worden overgezet. Terentius voegt uit dien hoofde beide te famen: ma- • Van die woorden , welke veeityds , fchoon te onregt. voor Synonyma worden gehouden , is een vry volledige Lysc re«aakt e„ het onderfeheid tusfehen dezelve aangetoond door Ai. dardtn du Mesnil, in zyne Synonymes Lcitins. (Vsrtaaler.J  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. ±9 mala mens , malus animus. Let wel : mens en dnimus worden forntyds, maar anima nimmer meC mens en animus verwisfeld. Apparere betekent niet „ fchynen, den fchyn heb„ ben", videri, maar„blyken,openbaar zyn". Molm apparens is dus geen Scbynkwaad , gelyk fommigen verkeerdelyk zeggen voor malum opinatum, maar een wezenlyk ,■ openbaar, cngetwyffeld kwaad. Apparet te esje doftum betekent: „ Het is open„ baar, elk weet, dat gy een geleerd man zyt"; niet : bet fcbynt enz. in de oude Rechtsgeleerde Formuïae ftaat dikwyls : Si parèt, i. e. fi apparet , „ wanner het bewysbaar en klaar is" enz. Arma zyn wapenen tot dekking, beveiliging, als het Harnafch , de Helm , en voornamelyk het Schild. Daar van heet Colligere fe in arma, „ zich achter het fchild verfteken". Die wapenen, waarmede men fchiet, houwt, fteekt, met één woord, eenen ander kan befchadigen, als Pylen, Werpfpiefen, Swaarden en Steenen, worden niet arma, maar tela genoemd. Men vindt wel arma , wanneer van de Wapenen in 't gemeen geforoken wordt, als arma fumere, ad arma ire. Maar men vindt het niet in 't byzonder van Pylen, Werpfpiefen, Swaarden, noch ook de fpreekwyze : armis aliquem petere, confodere, dirigere arma in aliquem. Atrium is niet het „ voorplein" of „ de Stoep" (deze heet Vestïbulimi) maar die ruime plaats binnen in het huis, welke zich vertoont, wanneer  3$ HL Afd. Hoe de Latynfche neer de deur van 't huis wordt opengedaan, Het Voorhuis." Avarus „ Gierig" , is niet genoeg bepaald. Wy noemen gierig niet alleen den geenen , die altoos naar meer geld tracht, maar ook, die het geld te zeer fpaart. Doch de Latynen gebruiken avarus alleen van den eerften: want het is famengefteld uit avidus aeris, of ook auri, en Gellius bedriegt zich , wanneer hy (X. 5.) gelooft , dat het gelyk is aan het wpord Amarus , en by gevolg geen Nomen Compofitum. Avarus komt dus over een met ons hebzuchtig, en Avaritia is hebzucht *. Auiïor is moeilyk te vertaaien, en heeft veele betekenisfen, welke dikwyls niet door een enkel woord kunnen uitgedrukt worden. In 't algemeen betekent het iemand , die iets doet of veroirzaakt, 'c zy door Bevel, door Voorftelling, door Voorbeeld , door Verhaal, of door zyn Stem. ,, Eenen Verhaaler" betekent het by voorb. by Livius L. V. 2 ; en I. 16 ftaat autlor gravis , „ een geloofwaardige Verhaaler." Op eene andere plaats by den zelfden Schryver: Lib. XXIV. 43. geeft het iemand te kennen, die door zyne Stem, de Bewerker wordt van een Raadsbelluit. Dikwyls moet het door Veroirzaaker, Ontwerper , vertaald worden , maar dat het ook wel * De betekenis van Avarus is van den Schryver regt opgegeven , maar dat gene, waar in liy Gellius tegenfpreekt, behoorde hy beweezen te hebben , aÜ 't welk niet zo ge. reedelyk van elk, blootclyk op dit gezach, zal worden aangenomen. QFeitaaler.^  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 3* wel door Bewerker of Uitvoerder moet* worden overgezet, is bekend. Auttoritas verftaat men gemakkelyker, wanneer men het woord Auttor verftaat. Het betekent een Aanzien of Invloed , welk men heeft uit hoofde van zyn Ambt , byzonder van zyn Verftand, Doorzigt en Verdienfte. Vervolgens al dat geene , wat men hier door zo wel als door Bevel, Voorbeeld , Voorftelling by anderen bewerkt, Men kan het meeftal door Gezag , Bevel, Bewerking, Voorftelling, welke men iemand doet, vertaaien. Maar dat het ook Getuigenis, Raad en Trooft zoude betekenen, gelyk de Heer Ernesti in Clav. Cicer. zegt, is niet wel te gelooven , dewyl van Cicero het woord Auttoritas te gelyk by Testimonium , Confilium en Solatium gevoegd wordt, zo dat het niet eene zelfde betekenis met deze woorden kan hebben , zo men Cicero niet van Tautologie wil befchuldigen. Dat men echter den zulken, die een duchtig Getuigenis , eenen goeden Raad of Troost geven , Auttoritas • toefchryft , en toefchryven kan , is niet te ontkennen , zynde dit het geene, waar door zy anderen bewerken , om geloof te geven aan eene zaak, om iets te doen , of om zich in ongeluk op te beuren. By voorb. Cic. ad Div. IV. 6. §. 4. Me auiem non oratio tua folum, ö1 focietas paene aegritudinis, fed etiam auttoritas conftlatur. Wat is hier Auttoritas ? niet Troost, want de Troost kan toch niet gezegd worden te troosten: maar de Voorftelling die men iemand doet, door wel-  32. III. Afd. Hoe de Latynfche welker overdenking hy bewogen Wordt om zyne al te groote droefheid te matigen. In 't algemeen is Auttoritas een woord , 't welk wy op veele plaatzen niet wel kunnen vertaaien, en by gevolg niet regt verftaan, gelyk de ondervinding eenen ieder zal leeren. Senatus Auttoritas is de Verordening des' Roomfchen Raads r. in 't gemeen , indien daar door Staatsbedryven véroirzaakt worden. 2. in 't byzonder, wanneer Senatus Confultum er tegen over ftaat , is het eenè verordening , of befluit van den Raad, 't welk wegens het protefteeren der Tribunen niet volvoerd kan worden 3 maar toch opgefchreven, en in de Archiven ter gedachtenisfe bewaard wordt. Maar Senatus Confultum is een befluit , 't welk ter uitvoer wordt gebragt. Balbus. Is niet zo zeer „ iemand die ftamelt", als veel eer, „ die de Letter R niet kan uitfpre„ ken , of die dezelve' als een L uiefpreekt". Dit blykt uit de twee volgende plaatzen van Cicero: a. de Orat. I. 61. waar hy van Demofthenes zegt: cum ita balbus esfet, ut ejus ipfius' artis, cui jluderet , (p^optxY^) primam literam (p) non posfet dicere &c. b. ad Div. II ep. 10. noemt hy Hirrus fchertzende Hillus } en voegt er by : balbus enim fum. dat is : want ik kan de r niet uitfpreken. Barbarus becekent byzonder en veelligt eigenlyk „ iemand , die eene ons onbekende Taal „ fpreekt" , met één woord „ eenen Vreem'de„ ling , Uitlander".' Daar van zegt Ovidius: Bar-  Clasfifche Schryvers Taalt, te behandelen. 33 Barbarus bis ego fum , quia non intelligor ulli. De Grieken noemden allen, die geen Grieken waren, en dus ook de Romeinen, Perfen enz. /3«P/3«p5ue, barbar os. Plaucus volgt dit na , fchoon hy een Romein was, en gebruikt barbare \oor latine. A~ Jinar. Prol. 11. — Huic nomen Graece — fabulae Marais vertit barbare, en Trinum. Prolog, to. huic nomen graece ejl nomen Tbefauro fabulae — Plautus vertil barbare, dat is, ,, heeft die in 't Latyn overgezet." Calumnia heet niet „ Laster" , dat is, wanneer men heimclyk van iemand kwaad fprcekt, cn zyn goeden naam door verzonnen dingen zoekt te krenken ; maar drukt uit het Franfche woord Chicane, dat is , „ een valfche Aanklagt „ voor het Gericht". Wanneer men namelyk eenen onfchuldigcn een misdaad aantygt , welke hy niet bedrceven heeft. Vervolgens betekent het elke voorbedagtelyk kwaade uitlegging van eens' anders onfchuldigc woorden en bedryven; elk voorwondzel 't welk men iemand doet , om hem onderfteck te doen, en in 't algemeen, alle listige aanflagen om iemand op eene bedekte wyze in zyne ondernemingen te dwarsboomen. Doch hier kan men ook overal Chicane overzetten, by voorb. Cic. ad Div. I. 1. Senatus religionis calumniam — comprobat, ,, de Raad wet- tigt de Godsdienfïige Chicane , dat is , die j, Chicane , welke men met behulp van den Godsdicnft , clat is te zeggen , van dc Sibyl- lynfehc boeken, maakt; of ook het voorwendC i>> zei  34 III- Afd. Boe de Latynfche zei van den Godsdienft". Men wilde namelyk die genen , welke naar de Eer dongen , om den verdreeven Koning van Egypten met een Leger in zyn Ryk te herftellen , daar door te rug houden , dat men voorgaf, als of in de Sibyllynfche boeken ftond, dat liet den Romeinfchen Staat tot ongeluk zoude gedyen , wanneer men een Romeinfch Leger naar Egypten zond. Die de gcfteldheid van Rome kent en weet , hoe naauw daar de Godsdienft met de Staatkunde verbonden was , dien zal zulk een voorwendzel niet vreemd dunken. Dat Calumnia op de aangehaalde plaats te regt door Chicane, Valfche Uitlegging, of Voorwendzel vertaald wordt, leert de Parallelismus *. Men vergelyke daar meds den vierden brief van dat eerfte Boek , waar nakien inducJum fiftae religionis van de zelfde zaak gezegd wordt. Mi. VI, ep. 7. zegt Caecina, na dat hy vooraf geklaagd had , dat hy alle woorden naauwkeurig moest overweegen , eer hy dezelve opfchreef, om zich niet te vergisfen : In bac calumnia tintoris, 't welk niet kan beteekenen : ,, In dezen laster der vreeze": maar „ by deze Chicane myner vreeze, by deze ,, vrees welke my chicaneert, of by deze ver„ keerde uitlegging myner daaden , welke my ,, vrees vcroirzaakt". Even zo is het gelegen met het Verbum Calumniari. Ibii. IX. ep. 2. zegt Cicero: Sed calumniabar ipfe, dat is: ,, ik „ chi- • Dat is ; Vergelykiug met andere foortgelyke plaatzen. (Ptrtaeler)  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 35 „ chicaneerde my zeiven , of ik leidde myn „ doen (naamelyk myn vertrek uit Rome) zelve „ verkeerdelyk uit". Hy klaagt daar, dat, wanneer hy wegging, men te Rome kwaad van hem zou denken en fpreken. Maar dit was by hem eene ongegronde vrees, cn eene verzonnen uiN leggin Caput, in deze fpreekwyzen : poena capitis, iudicium capitis, dies capitis, betekent zelden het Natuurlyke Leven ; (want, uitgezonderd in den oorlog, kon men eenen Romein maar in één enkeld geval het Natuurlyke Leven benemen) mcefttyds betekent het alleenlyk de Voorregtcn van een Romeinfch Burger , welke hy door het £.%'£Hum verloor , of het Burgerlyke Leven zelve, zo dat men dikwyls peena capitis door Exilium moet verklaaren, by voorb. by Livius III. n §. 9. ftaat : Verginius capitis diem dicit. men vergelyke hfer mede : Cap. 10.. §. 6. — Situm quam alienum civem mallent tsfe , 't welk zo veel zegt als : 72e turn in exilium mitterent: zo moet men ook in deze plaats van Cic. Ligar. iil noli, Cae~ far, putare, de unius capite nos agere, het woord Caput niet van Lyf of Leven, maar van het Exilium verftaan; want terftond daar op volgt: Aut tres tibi Ligarii retinendi in ci-vitaie funt, aut tres ex civitate exterminandï' — quodvis „ exilium" bis eft optatius , quam pairia, quam domus, quam dn penates ,, uno Ulo exfulante" : uno exulante betekent hetzelfde als unius caput. Caufa betekent, bchalven de „ Reden, oirC 3 ' ' zaak">  $6 UI. Afd. Hóe de Latynfche „ zaak" , alles wat men tot reden by brengt, of dat, waar toe men eene reden bybrengt. Dus r. de Ontfchuldiging.' 2. De Verdeediging. 3. De Party ; by voorb. Caufa Pompeiana : dewyl men by de Ontfchuldiging , Verdaediging , of by 't opnemen eener Party redenen bybrengt , en meent te hebben. Om die zelfde reden beteekent het 4. het Proces : dewyl beide twistende Partyen redenen meenen te hebben .om te pleiten. De Procesfen zyn by de Romeinen twee' derley, a. caufae publicae, b. privatae. De eerfte gaan over Misdaaden * als Moord, Ambitus , Majestas , de repeiundis £fc De laatfte over particuliere zaaken , (het Myn en Dyn) als Geldzaaken , Eigendom van Huizen en Landeryen, enz. De eerfte behoorden tot den Prastor Vrbanus, of Peregrinus; de laatfte tot de andere Praetors. 5. Eene regtvaardige zaak. 6. Het Belang, Voordeel : dewyl dit veelal de Oirzaak is, waarom iets wordt ondernomen. Celebrare in dit woord , gelyk ook in Ceïeber, Celebritas &c. ligt het denkbeeld van Meenigte, en betekent frequentem redders. Zo Raat het tweemaal in deze plaats van Cic. de Orat. I. 45. waar de Regtsgeleerdheid celebrandae fenectittis perfugium genoemd wordt. Celebrare Seneclutem zegt hier „ maaken, dat een Regtsgeleerde, on„ aangezien den Ouderdom (in welken men an„ deren niet gaarn tot gczelfchap kiest) van vee„ ien in zyn huis bezogt worde" ; (die hem naamelyk om raad vragen). En een weinig verder:  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 37 der : Vestibulum, quod affeSta jam aetate maxima quotidie frequentia circum — celebratur , 't welk het zelfde wil zeggen. In celebritate verfari by Nepos in praef. moet op de zelfde wyze verklaard worden. Het betekent : „ onder veele „ menfehen zyn". En wanneer een Man celeber gezegd wordt , (Celebris is by ray gen. femin. en niet communis. Zie Ern. Clav. Cic. nov. ed.) zo wil dat niets anders zeggen , dan dat zyn naamt van veelen , doch alleenlyk in eenen goeden zin , genoemd wordt. Zo is by Sueton-, Aug. I. celeberrima pars oppidi zo veel als , ubi magna bominum folet esfe frequentia. Citare is niet ons Citeeren" ,, dagvaarden"', maar voor het Gericht de naamen der Partyen oproepen , om te zien , of zy daar zyn. Dit deed de Praeco. Cenfor wordt van' fommigen zeer onvoeglyk door „ Tuchtmeester" ; van anderen , fchoon eenigzins dragelyker, echter ook niet naauwkeurig genoeg , door „ Zedenmeester" vertaald. Ja de oude Cato wordt in de Vertaaling van Rollin's aanwyzing der vrye K. D. II. 21. de Zedenmeester genaamd, Lat. Cenforius, 't welk eigen]yk iemand betekent, die Cenfor geweeft is, maar het niet meer is. Vertaalt men Cenfor door ,, Zedenmeester" , zo drukt men deszelfs Ambt maar ten halven uit. Immers hy had niet alleen het opzigt over de Zeden der Romeinen , uic kragt welks hy in een' zekeren zin kon beftraffen, dc Raadsheeren uit den Raad, de Ridders C 3 Ui5  gg III. Afd. Hoe de Latynfche uit den Ridder-ftand , en de overigen uit hunne tribus zetten, en in eene mindere over plaatzen: maar hy moest ook de naamen der Burgeren , benevens derzelver middelen opfchryven. Dit laatfte heet eigenlyk Cenfere, en hier van had hy den naam van Cenfor. Ik wilde daarom liever by de Vertaaling het woord Cenfor houden. Öf moeten juist alle woorden vertaald worden? Wy zetten immers hedendaags ook niet alle Eertitels der Franfchen, Engelfchen enz. over. Zie beneden by het woord Conful. Civis Romanus wordt vertaald „ een Romeinfch Burger". Wel. Allecnlyk zal het geringe denkbeeld van eenen hedendaagfehen Burger voor het verheven begrip van een' Romeinfchen burger niet wel pasfen , die niet Hechts de grootfte Eerambten kon verkrygen , maar ook dezelven mede hielp begeven en Wetten maaken ; die volgens de Lex Porcia niet alleen niet aan 't Leven geftraft, maar zelfs niet geflagen mogt worden ; (behalven in 't Leger , en in caufa perduellionis.) Ja die by gelegenheid wel eens een Leger van ioooco Man kon onderhouden, gelyk Crasfus , en zelfs Koningen tot Cliënten had, gelyk Cato. Cicero noemt by voorb. Pompejus Civem clarisfimum. Dit zoude in onze taal ^emeeen en belachelyk klinken : „ een zeer be3, roemd Burger". Hoe moet men dan nu het. woord Civis overzetten. Zal men het .in de Vertaaling behouden? „ een beroemde Civis", rïi f: fommigen willen overzetten, luidt wonder-  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 39 derlyk. My dunkt, dat men het fomtyds door „ Burger" kan vertaaien , wanneer men daar by denkt, het geen 'er by behoort; meest echter zoude ik het duidelykheids halve , vertaaien: „ Een Romein". Want daar by valt iemand de verhevenheid van het overige denkbeeld gemakkelyker in. Anders ook , naar gelange van den famenhang , „ Een Romeinfch Heer". In veele gevallen klinkt het in 't geheel niet , of ftrydt bet tegen den zin, wanneer men Ctvis „ Burger' overzet. By voorb. Municipium ('t welk vry onduidelyk door Vryftad vertaald wordt; was eene Stad in Italien , die haare eigene Wetten en Overheid had , en wier Inwooners nogihans Romeinfche Burgers waarcn. Eens vroeg my iemand , hoe allo inwooners van een Municipium' Romeinfche Burgers konden zyn , daar zy toch niet in Rome woonden ? Hy oordeelde naar de tegenwoordige gefteldheid der Dukfche Steden. Men zoude de duidelykheid kunnen bevorderen, indien men in dit geval in plaats van „ Een „ Romeinfch Burger zyn" , zeide : Het Ro„ meinfche Burgerrecht hebben". Comitia wordt kwalyk' door „ Land-dag of „ Ryks-dag" vertaald. Gevoegelykft behoudt men het woord Comitia, gelyk men het woord Parlament behoudt; doch het moet verklaard worden. Comitia (van co en ire voor Coitia) is eene plegtige en op eene-wettige wyze door eenen Conful of .Tribunus plebis (fomtyds ook door eenen Diftator, in Rede van den Conful C 4 aaa*  40 III. Afd. Hoe de Latynfche aangefteld) by een geroepen Vergadering des _ Volles : welk volk dan by Centurien of Tribus famenkwam , om door deszelfs ftemmen, (vota) welke het in 'c eerft by monde gaf ', doch naderhand en ten tyde van Cicero op Tafeltjes fchrcef, i.' Ovcrheids-perfooncn te kiezen, welker naamen hun vooraf waren bekend'gemaakt. 2. Wetten te maaken , waar van de Conful of Tribunus den inhoud of de Formula pro Rostris mondelyk, en door aanplakken (promulgare) fchriftelyk had voorgefteld en bekend gemaakt,' om dat voordel (legem) of goed te keuren (jubere) of te verwerpen ([antiquare.) 3. In één enkeld geval , namelyk in caufa perduellionis, over Leven en Dood van een Romeinfch Burger te vonnisfen. Wanneer , deze Vergadering by Centurien gehouden werd , heette dezelve Comitia Centuriata , en werd gewoonlyk van den Conful , doch buiten gewoonlyk en in geval van nood van eenen daar toe benoemden .Dictator beftuurd. Zo dezelve by Tribus Werd gehouden , werd zy Comitia tributa geheeten , en het beftuur daar over was aan eenen Tribunuü plebis. Behalven deze twederley foort van Comitia was er nog eene derde , welke men Comitia curiata noemde. Maar deze werden ten tyde van Cicero niet meer van het Volk zelve , maar van 30 Liétores, welke de oude 30 Curien des volks verbeeldden , gehouden, en waren blootelyk eene Plegtrgheid. Op deze werd 1. aan den reeds verkoren Landvoogd eener grooter Proviatie (Ero- c02j-  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 41 conful) de magt om een Leger te gebieden (imperium) gegeven, welke buiten dat met de Landvoogdy verbonden was : want elke Proconful kreeg een Leger. 2. Werd zeker foort van Adoptio (aanneming tot Kind) bekragtigd. ' Conful. Vertaalt men door „ Burgemeester". Maar het denkbeeld van eenen hedendaagfchen Burgemeester evenaart op verre na niet het denkbeeld van eenen Romeinfcben Conful , dia in de eerfte tyden over Legers het bevel voerde. Beter behoudt men het woord Conful. Hier aan hegt die geene , welke flegts eenige Boeken uit Livius en Florus gelezen heeft , het denkbeeld zo wel van een opperden Regent in Vredes-tyd, als van een Legerhoofd in tyden van Oorlog, Men behoudt immers zo veele Eertitels en andere woorden van uitheemfche Taaien, by voorb, Parlament, Pair , Lord , Marquis , en niemand zal die willen vertaaien. Waarom zou men dan niet de zelfde reden, welke daar in plaats heeft3 ook in Romeinfche benaamingen laaten gelden? Convicium zo veel als Convocium , is eigenlyk „ een Gefchreeuw, van veelen", vervolgens „ een fterk Gefchreeuw" : byzonder wordt het gebruikt , wanneer men heftig en in yver tegen iemand uitvaart, hem verwyten doet, zakelyk de waarheid zegt : zo komt het meesttyds voor: doch daar mede is het denkbeeld van „ Schel„ den" niet noodzakelyk verbonden. Twee aienfchen kunnen elkander dugtig de waarheid C 5, ttpfi  42 III. Afd. Hoe de Latynfche zeggen, heftige voordellen doen zonder nogthans elkander te fchelden. Convincere beteekent wel „ overtuigen"; maar NB. „ van een misdaad, of gebrek". Van eene goede zaak wordt het niet gebezigd , dan gebruikt men perfuadere. By voorb.. „ Ik ben van „ de waarheid van den Christelyken Gods„ diend, — van uwe Liefde voor my enz. o„ vertuigd" , mag men niet overzetten : convictus fum de veritate — de amore, — maar perfuafum eft. — De Laateren nemen dit onderfcheid niet altyd in acht, maar de Ouden des te zorgvuldiger. Crimen betekent niet in 't algemeen „ een „ misdaad", (ten minden by de profaici;, maar een misdaad, waar van iemand gerechtelyk wordt aangeklaagd , waarom het meedal door „ Jian„ klagt" of „ Befchuldiging" moet vertaald worden. By voorb. Crimen diluere. „ De befchul„ diging wederleggen". Cumulus is wel een „ Hoop", maar, zo als uit het overdragtelyk (tropifcb) gebruik blykt, alleen zulk een hoop., „ die boven de gewoone maat „ is". Het duidt derhalven in 't gemeen een Overvloed aan , wanneer men naamelyk meer geeft of doet, dan een ander begeerde , of ten minden verwagtte. Maar Acervus is even veel welke andere Hoop, die maar in 't algemeen eene menigte aanduidt. Deftitui. „ Verlaten worden", is wel vertaald. Maar byzonder wordt dit gezegd „ van iemand, 35 op  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 43 3, op wien men zich verliet , die had aangeno3, men ons te helpen" : by voorb. Cajus belooft aan Titius op eenen beftemden dag geld te zullen fchieten. Deze verlaat zich daar op , en maakt daar naar zyne reekening. M^aar Cajus houdt geen woord. Dus Cajus dejlituit Titium , S. Titius deftitutus eft a Caio : dit vindt men in de Redenvoering van Cicero, pro Qjtint. Dignitas is „ de Eer" , dat is, „ dc goede j, Gedagten der menichen van ons , als zy ons voor gefchikt, verdienftelyk, eerlyk enz. houden. Dikwyls vertaalt men het door „ Eer" , ook door „ Verdiende" , fomtyds door „ Waardigheid" (tot een Ampt). Honor daar en tegen is 3, de uitwendige Eer" , by voorb. een Titel, Rang, Triumf, Supplfcatio, Eerambt, (in welken laatden zin men eigenlyker bonores zegt.) Niet allen, die honor hebben, hebben ook dignitas. Diligentia is niet zo zeer „ de Vlyt" , welke men in de Arbeidzaamheid, of in eene gewigtigc bezigheid gebruikt, als wel „ de Naauwkeurig„ heid, Zorgvuldigheid, Voorzichtigheid, Huis3, houdelykheid". Zo moet diligens ook verdaan worden. Maar Induftria is eigenlyk „ de Vlyt, „ de Werkzaamheid, Nyverheid". Een hooger trap hier in noemt men asfiduitas en fedulitas, dat js : „ een aanhoudende Vlyt, wanneer men van den arbeid niet aflaat. Studium is ,, de Zugt, 3, Neiging , Drift der menfehen" , die dikwyls niet werkzaam is : maar wordt deze werkzaam, dan ontdaan induftria, asfiduitas ; ook, wanneer mea  44 UI- Afd. Hoe de Latynfche men daar by met Keuze en Order te werk gaat, diligentia : ook wel Mor, wanneer iemand hes zich zuur laat worden ; Opera, als het lichaam daar by arbeidt. Op deze wyze zyn die woorden onde^cheiden. By het ftudeeren behooren zy alle te famen. Er moet eeril; een Drift zyn: dat is Studium. Deze Drift betoont zich werkzaam door Vlyt Indujiria. Deze Vlyt moet aan. houdende zyn , Asfiduitas. Het Lichaam werkt ook mede , want er worden boeken nageflagen, gefchreeven enz,, Opera. Zomtyds valt het iemand Zuur , men wordt moede , labor. Ook moet er Order by zyn, diligentia, Divertere moet met Devertere niet vermengd worden. Divertere is niet „ by iemand inkee- ren", (dat heet devertere) maar ,, uit elkander gaan" : van menfehen , die voorheen famen waren. Want di of dis betekent „• ver", dat is, „ in verfcheiden deelen". By voorb. nix , faccbarum dilabitur. Disfipare , ,, Verftrooien , dad „ is , in verfcheiden deelen ftrooien". Dirimere „ in verfcheiden deelen fcheiden , verdeden enz". Hier toe behoort dileStus, zo als eenigen ïiever dan deleSttis willen lezen , dewyl de Keus Uit verfeheidenea gefchiedt : dispicere, dat is: „ de oogen openen, en beginnen te zien". Daar tegen devertere is „ inkeeren, eig. van den weg afgaan, verter e fe de via". Dus heet de Plaats, waar men inkeert, een Herberg, Deverforiunt en niet Diverforium. NB. Dit onderfcheid is voorlang van de Critici vastgefteld» en echter fchynt i - men  Clasjifthe Schryvers taalk. te behandelen. 45 men zich hedendaags weinig daar om te bekreunen. Zo zegt men ook kwalyk : gladium diftrir.' gere voor deftringere &c. Exiftere is gemeenlyk niet „ Zyn", maar veel eer „ ontftaan, worden". Jonge Lieden moeten wel acht geven, wanneer h^t perfectum êxftitit, exjïitisfe voorkomt, of het' is van exfiftere , of van exftare: dit laatfte betekent ,, zigtbaar zyn, „ uitfteken, in de oogen vallen". Fas is , wat met de Godlyke dus ook met de Natuur-Wet overeenkomt: daar tegen over ftaat Nefas, 't welk dikwerf door „ Zonde" kan worden overgezet. Maar Jus is , „ wat overeen,, komt met de Menfchelyke Wetten". * Familia zyn mede de Slaaven, gelyk men reeds uit Phaedrus kan weten. Sommigen meenen ook , • dat familia fomtyds van „ een tamelyk „ Vermogen" moet verftaan worden. By voorb. by Livius L. III. C. 55. §. 7. waar men Drakenborch kan nazien. Flagitium wordt door „ Ondeugd , Misdaad" vertaald ; fcelus en vitium ook. Maar deze drie woorden zyn zeer onderfcheiden. Vitium is even veel wat Gebrek , by voorb. aan een Menfeh, Kleed, Huis enz. (dus zegt men van een Huis, dat bouwvallig wordt, of een Scheur krygt, aedes fecerunt vitium.) Ook de Ondeugd, in 't gemeen 'befchouwd , zonder Op derzelver Aard, Affchuwelykheid of onderwerp te letten. Fla- * Dus vindt men : fas & jura Jinunt t „ het is . volgens „ Gvddelyke en Menfchelyke Wstten geoorlofd", QFertnaler.)  {Ö III- Afd. Hot de Latynfche Flagitium is eene groote Ondeugd, voor al zulk eene, waar mede openbaare Schande of Infamie verbonden was, byzonder de Echtbreuk, welke dikwyls eenvoudig fiagitium genaamd word. Doch Scelus is een Gruweldaad, waar by; geweld wordt gebruikt, by voorb..JDoodilag, welke, zo veel ik weet, nooit flagitmm genaamd worde. Fides wordt fomtyds niet te onregt door „ Trouw" vertaald : meermaalen echter door „ Eerlykhtid , Braafheid". Somtyds ook door ., Affpraak of gegeven Woord; ook het Crediet „ van iemand , die van eenen anderen borgt; „ dikwyls het Vertrouwen op iemand". Dit laatfte is de eigenlyke betekenis , waar uit de anderen vloeien. Fides beftaat in 't algemeen daar in , wanneer iemand zo handelt , als men vertrouwde dat hy handelen zoude , 't zy om dat hy het gezworen, 't zy dat hy het beloofd had , of om dat men zulks van zyne vriendfchap voor ons of van zyne Menfchlicvendhcid verwagtte. Zo iemand derhal ven tegen zyn Woord,. Eed of tegen het Vertrouwen handelt, van dien zegt men dat hy contra fidem dat is, ,, tegen de Braafheid , tegen de goede trouw" gehandeld heeft. Gloria betekent „ Roem" , maar ons. woord, Roem is niet zo aanzienlyk als het woord Gloria by de Romeinen. Wy fchryven' eenen middelmatigen menfeh Roem toe, en zeggen van eene daad, dat zy roemwaardig is, waar de Romeinen alleenlyk laus., dignitas , fama gebruiken. De ' • - kragt  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 47 kragt van het woord Gloria leert .Cicero pro Mare. 8. waar hy zegt : Gloria est illujlris ac pervagata magnorum vel in fuos cives, vel patri' &m, vel in omne genus hominum fama meritorum. Gratus „ aangenaam", is minder dan iucundus. lu.cund.um is: al wat my genoegen en vermaak geeft; Gratum „ al wat, zonder my vermaak te „ verfchaffen, my welgevallig is": of, om dui. delyker en naauwkeuriger te fpreken , „ al wat „ Dank verdient". By voorb. wanneer men iemand over het verlies van eene teergeliefde Echtgenoot beklaagt^ zo is dit hem eene res grata , dat is, Nhet gevalt hem , dat men zo menfchlievend is om hem te beklaagen , en dit verdient dankbaarheid , maar is hem nogthans geene res iucunda , dat is, verooirzaakt hem geene vreugde. Maar valt eenen Armen eene ryke erfenis te beurt ; geraakt Pamphilus in het bezit van zyne Pafibula, zo heet dit by de Latynen eene res iucuilda. Vergelyk Valla Elegant, IV. c. 89. Gratia bominis , by gevolg ook mea , tua Èfc betekent u „de gunst van eenen menfeh": naamelyk die hy eenen anderen bewyst. Dan wordf het acJive gebruikt ; en zo wordt het meest van jonge Lieden begrepen. Maar het beduidt 2. eigenlyk en veel vaaker „ die Günst, waar in de „ eene menfeh ftaat by den anderen". Dan wordt het pas/ive of neutraliter gebruikt : by voorb. gratia patris est magna, „ Vader ftaat by ,, veelen in gunst, is zeer gezien, ftaat by vee.„ len in goed vertrouwen". Daar het komt van gra-  48 III. Afd. Hoe de Latynfche grdtus „ aangenaam", betekent het dus eigenlyk „ aangenaamheid", by voorb. Liber caret gratia mvitatis: dat is , ,, het boek heeft die aanges, naamheid (of dat aanzien) verloren , welke „ het had , toen het nog nieuw was. Hactefius, wordt niet van den Tyd gebruikt; fnaar het betekent r. ,, in zo verre" : want het is by uitlating gezegd vóör bac tenus parte ; 2. dus verre": in fchriften , wanneer men afbreekt , en niet breedvoeriger over eene zaak wil fpreeken. De Spreekwyze : bacc bactenus, „ genoeg hier van" is bekend. * Honoratus en honor atisfimus wil iets meer en ifets zakelyker zeggen, dan ons „ zeer geëerd , „ Hoogst-geëerd", 't welk dikwyl een bloot Compliment is , daar in tegendeel honoratus die gene is, die werkelyk Eerambten bekleed heeft, en by voorb. Conful , Praetor enz. geweest is. By Livius vindt men. familia honoraiisfimat imaginis , dat is , „ eene familie , die zich op man„ nen kan beroemen , welke de hoogfte Eer„ ambten, als dat van Conful, Praetor en AEdi- lis bekleed hebben, cn wier fchildcn of beeld„ tenisfen (elypei) volgens gewoonte op eene „ plegtige wyze in Atrio bewaard werden". Want alleen deze drie Overheden hadden dat recht, gelyk bekend is *, Hf- * Byzonder was Honoratus de Eertitel vau den Praetor. O'-' Vid. faft. i. 51. Ferbaque lionnratus libera Praetor kebet daar van lus honoratluin , voor PtaeteriS IuS , aStlo hónbrarï* CiC. (Taïaaler,~)  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 4 9 Hostis is niet een-ieder, die ons haat, maai? die de Wapens tegen ons opvat, „ Een Viand i die den oorlog voert tegen ons Vaderland" : 'inimicus is elk , die my niet gunftig is, die my haat: onze taal gebruikt in belde gevallen het woord Viand, en daar door worden deze twee Latynfche woorden van de onzen wel eens vermengd. Men fpreekt kwalyk , wanneer men deze woorden: „ die man is myn viand, hy heeft „ veele viahdeh" in *t Latyn düs Vertaalt : bic homo eft bostïs meus, babet muitos bostes. Hier moet inimicus gebruikt worden. * Imo , of, gelyk anderen Schryven , immo is zelden een bevestigend, maar in 't gemeen eeri verbeterend of ipottend Ja : en op de vraag i Éftne Deus benignus ? zou men kwalyk antwoorden imo, om te kennen te geven „ ja, gewisfe„ lyk". Imo is „ Neen , in , tegendeel , veel ,, eer", met of zonder vero. Men kan het ald een particula 'correctionis fomtyds door „ Ja" vertalen ; by Voorb. vivit ? imo eiiam fenatum venit. „ Wat zegge ik: hy leeft? Ja, hy komt zelfs iri „ den Riad". Hier wordt vivit door imo Verbeterd , en iets zwaarders in de plaats gefteld. Bjr Terentius Andr. I. iv 3! zegt Sofia, als of hy Teeds wiste, wat hem Simo, zyn Heer, te zegden had : nempe ut curentur base omnia. Simo, rj zién- * Van deze beiden yerlchilc Adverfarms, *t welk iémand betekent , die zich tegen onze oogmerken aankant , „ onze par■ ty in deze of gene zaak". Caefar en Poiripéjus, Oftavïug i'n Antonius waren Adyerjfrii. (Vertaler.}  5© ÏII. Afo. LToe de Latynfche ziende dat hy het niet weet, antwoordt hem t Imo aliui. „ Neen, ik heb u wat anders te zeg. »i gen". Ineptus vertaald men best dóór „ ongerymd, onvoegelyk, te onpas, beuzelagtig Ineptus i. van zaken , die ontydig of op de onregte plaats worden bygebragt, dus „ ongerymd". 2. Van Perfoonen , wanneer men iets ontydig of op de onregte plaats doet: by voorb. wanneer men lagcht in een Klaaghuis, of daar en tegen weent, waar men lagchen moeit, of by eene geringe zaak te veel omllag van wóórden gebruikt enz, Crasfus verklaart het woord zelve by Cic. de orat. II. 4. Hy zegt: nam qui aut tempus quid pojiulet non videt, aut plura loquitur, aut' fe ojlentat, aut eorum, quibuscum ejl, vel dignitatis vel commodi rationem mn babet , aut denique in aliquo genere mt inconcinnus aut multus ejl , is ineptus 'dicitur. En deze verklaaring herhaalt en bevestigt Catulus ibid. c. 5 init. Si tibi videntur, qui'temporis, qui loei, qui bominum rationem non babent, inepti Jicut debent videri. &?<:. Infans ,, een Kind": maar NB. 't welk nog niet kan fpreken. Dit leert de afleiding van het woord en een plaats van Gellius, V. c. 9 init» Filius Croefi regis, cum tam per aetatem fari pos* Jet, infans erat: £f cum iam multum adolevisfet, item nihil fari quibat. Wie ziet niet, dat infans erat en nihil fari quibat het zelfde betekenen? Te gelyk: ziet men hier uit, hoe infans „ onbe* ,s fpraakt" kan beduiden. In.  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 51 Jnttgrum is dac gene, „ 't welk nog zodanig j, is, als het voorheen was, waar van nog niets 5, is afgenomen, 't welk nog niet befchadigd, of ,, anderzins veranderd is : als mede, waar aan ,, nog niets gedaan is , waar niede men dus nog „ doen kan wat men wil". Domitius verklaart het dus by Hirtius de bell. Jlex. c.' 35. waar hy zegt: ut in Caefaris adventum res integra differretur : id enim esje integrum, quod iia esfet , ut fuisfet. Daar van res integra „ eene onbefliste, „ onuitgemaakte of nog niet ondernomen zaak", milites integri, „ frisfche of ongewonde Soldaa„ ten" , in tegenoverftelling van afgematte en gewonde; hier van daan betekent integer ook ,, eerlyk, regtfchapen"; en Integrüas ,, regtfcha„ penheid, braafheid" : Regtfchapen toch is die gene , wiens hart of zeden nog niet door eenige ondeugd veranderd , dat is bedorven of verergerd is. ... Invidia betekent 1. „ Nyd"; 2. „ Haat": wanneer men den bygevoegden genitivus doorgaans ebjeBive of pasfive moet verklaaren. Invidia botninis, „ die men eenen menfeh toedraagt". Cic Tufc Quaeft. IV. 7. Deze betekenisfen zyn bekend. 3. j, Het kwaade gerucht over iemands „ daaden, waar door hy ligtelyk in haat kan ge„ raaken, fchoon ook. dat kwaade gerucht onge„ grond kan zyn". Invidia Judicis is, wanneer de menfehen van hem zeggen dat hy een ónregtvaardig vonnis heeft geftreken , by voorb. den onfchuldigen aangeklaagden veroordeeld. D 2 Zutfe  $t III. Afd. Hoe de Latynfche Zulk een beklaagde heet invidiofus, i. e. qui &. vidiam talem b. e, infamiam iudici creat: hier uit moet men verftaan deze plaats van Ovid. Metam. V. 512. ibi toto mibila vultu Ante Jovem pasfis Jletit invidiofa capillis; Hier wordt Ceres, die haare van Pluto gefchaakte dochter Proierpina gezocht hadde, invidiofa genoemd , om dat zy door haare treurigs houding, door haar fchreien, verwilderde hairen enz. Jupiter by de Goden wildé of kon in verdenking brengen, "als of hy alle dergelyke ongeregeldheden, als het fchaaken van haare Dochter, ongeftraft haaren gang liet gaan; en om dat zy het derhalven daar op fcheen toe te leggen, dat de Goden door zulk een koelzinnig beftaan van Jupiter .ongunftige gedachten tegen hem mogten opvatten:, Invidiofa, i. e. invidiam jovi faciens, zo komt invidia en invidiofus dikwyls voor. * In dit geval zou derhalven invidia ten naaften by zo veel zyn als infamia : doch of men het nimmer door odium , maar in plaats van dit in alle gevallen door infamia moet verklaaren , zo als Manutius wil in comment. ad Cic. ep. i. daar aan kan men met reden twyffelen. Junsdiëtio wax by de Romeinen iets anders* dan • InvWofüs wotdt ook nog gebruikt van meer dan gemeen in de oogen ftekend uitwendig geluk of zaken, waar in een meer dan gerneene pracht heerfcht. In dien zin wordt Niobe by Ovid. met opzicht op haaren voorigen gelukftaat invidiofa geheten,) En in dien zelfden zin vindt men by Horat. inyidendis post&ut, iwUetula aula, (Vertaler.}  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 53 dan wy door het woord ,, Jurisdictie" uitdrukken. In Rome zelve was het iets anders dan in de Wingewesten. Te Rome betrof Jurisdiftio alleenlyk de caufae privatae (zie boven caufa') en kwam dus alleen den Praetor Urbanus en Peregrinus toe. Aan de overige Praetors, die over het Crimineele zaten , en welken men ook quaejttoris noemde, wordt geene Jurisdictio toegefchreven. Maar in de wingewesten ftrekte zich de Jurisdiclio van den Landvoogd verder uit, en onder die waren de caufae publicae mede begrepen. Jwoentus fluit by de Romeinen in zich den mannelyken Ouderdom. Wie nog als Soldaat diende, werd Juvenis geheeten; en Juventus Romana betekent by Livius dikwyls het Romeinfche Leger. Byzonder wordt dit woord van de Equites gebruikt: princeps iuventutis was die, welke op den rol der Ridderen, door den Cenfor boven aaa was geplaatfh Labi is niet alleen ,, Vallen"', maar ook „ Vlieten, Vliegen, Glyden" enz. Om naauwkeurig te fpreken , betekent labi- in *t algemeen „ elke „ gezwinde en byna onmerkbaare beweging, by„ zonder die naar beneden gefchiedt". Daar van zegt men : aves labuntttr (Vïrg. Aen. VI 202.) amnes labuntur, fidera labuntur, angues labuntur. Lor es zyn „ de Huisgoden", die in JLtrio geëerd werden, en in het huis bleeven, offchoon de Eigenaar het zelve verkogt, of 'er uit trok: daar van betekent .het ook „ Het Huis zelve", • Penant fchyaen », de Familie-Goden" te zyn-, D 3 dio  54 III. Afd. Hoe de Latynfche die in den binnen-hof impluvio (f. compluvio) geëerd werden , en. by de Familie bleeven , en mee deze altoos mede trokken. Dezen zyn of privati of publici: de laatften zyn de Befche'rmGoden van de gantfche Stad, of van den gehèelen Staat,- en het waren dezen , welke iEneas met zich nam , toen hy van Troje naar Italië vlugtte. Levis is „ Ligt" , maar allecnlyk met betrekking tot de zwaarte: daar van ook, onbelien„ dig, gering enz." Lex vertaalt men door „ Wet" : zo kan men het ook veeltyds overzetten. Maar het betekent ook , en wel eigenlyk, alleen „ het Voorftel tot ,, eene Wet, de Formel van dezelve". Legem ferre , van èenen Overheidsperfoon , by voorb. eenen Conful, of Tribunus bëtekent ,, een Voor„ ftel tot eene Wet doen ; eene Wet voorftel„ len" : en dit bepaalt nog niet, of hét Volk in Comitiis dit Voorftel aanneme (iubeat legem,) dan verwerpe (antiquet.) Zo het vólk het zelve aanneemt, en door meerderheid van ftemmen goedkeurt, dan wordt het eene Wet, en dan1 kan men het door ,, Wet of Inftelling'? vertalen. Maar wordt hetzelve door het volk verworpen , dan zal immers niemand dit bloote voorftel tot. eene Wet eene wezenlyke Wet noemen. Eene wet werd niet dan van het gantfche volk gemaakt." Wanneer derhalven het woord Lex voorkomt , moeten jonge Lieden wel hier op Sikten , "om te weten, of> zy hetze-tve door „ Wet  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen., 55 M Wet of door Voorftel tot eene Wet" zullen overzetten, cf. fup. Comitia. Liberi zyn »> Kinderen" : doch niet roet op* zicht tot de Jaaren, maar met betrekking tot de Ouders. Libertus , zegt men , is „ een Vrygelaten", Libertinus „ de Zoon van eenen Vrygelaten". Deze onderfcheiding gaat niet door , en is uit eene kwalyk begreepen «plaats van Söeton. GiatLd. 24. gefprooten. Beide woorden betekenen het zelfde: namelyk „ Eenen Vrygelaten". Libtrtus met betrekking tot zynen Heer, dat is , wanneer de Naam. van den Heer daar by, of niet verre daar van daan ftaat , ten minften daar by moet gedacht worden : maar Libertinus met betrekking tot zynen ftaad. By voorb., „ Tiro> „ was een Vrygelaten", zegt men in 't Latyn: Tiro juit libertinus. Hier heb ik het oog op zynen ftaat, Maai? „ Tiro waa een Vrygelatea vjjo „Cicero", heet: fait Liberttts Cicsronis, en: „ Cicero fchryft aan zynen Vrygelaten Tiïo.% Cicero faibit ad Tirontm liberturn. Dit. is reeds van Laor. Vaixa Eteg. IV. 1. opgemerkt. Hy zegt: „ Libertinus relativum., est ingenui: War„ ia? relativum est patroni , heet nmem idemqtte s, fit et libertinus et libertus. Per libertinum ü„ guificamus conditiwiem bominis, ficut per bsge• „ nuum. Per lihertum fignifkamus primttm quems, dam refpeEtm , ficut per patronam. Ideoqae 3, libertinus adiedlivum est, ficut ingenaus , Zi3, bsrtus fubftantivum est ficut patron»sv— IdeD 4 » oqf»  $6 lil. Afd. Moe de Latynfche „ oque interrogamus : Hic ingenuus est an li, „ bertinus ? non autem : an libertus ? Et cum reïponfum est: libertinus; interrogamus cujus }) libertus ? non autem cujus libertinus ? refpon- deturque : Est libertus meus, , aut tuus, aut 4, iilius etc". Magifiratus is niet het Oollegie der Overheden , {Senatus) zo ais wy zeggen : „ de Ma,, giftraat" : maar betekent r.„ een eenig Eer- ambt te Rqme". Het Confulaat was een magijtratus , als mede de Praetuur en Aedilitas. Curulis; 'deze drie ho.ogfte Eerambten werden by onderfcheiding magijlratus maiores genoemd , en hadden het ius imaginis ; 2. fomtyds ,, eenen j, enkelen Perfoon , die zulk een Eerambt be„ kleedde". Dus kan ik zeggen : Cicero fuii imgiftratus , en gesfit magiftratum. Momentum is „ de Uitflag, welken eene zaak „ bekomt (eig. het overwigt in de Schaal) of „ dat gene, 't welk by eene onzekere of on„ verfchillige zaak komt om dezelve te beflis„ fen". Men vergist zich, wanneer men momentum eenvoudig door „ Gewigt" verklaart. Alle gewigt is geen momentum. Res magni momenti is niet „ eene zaak van gewigt, die op zich zelve „ van groot belang is, maar met betrekking tot 3, eene andere, zaak, welke daar door bevorderd 3, wordt". By voorb» iets, 't welk maakt dat de Overwinning, die twyfFelachtig was, zich Voor eene van beide partyen verklaart , en de ikig. beflist wordt, «0 als: frisfehe maafchap, ver-  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. $f Verandering van wind enz.,' zodanig iets kan dit momentum, dezen Uitflag geven, en kan dus eene res magni momenti worden. Men begaat derhalven eene vout, wanneer men by voorb. deze woorden: „ Caefar heeft daaden van gewigt, of „ van belang uitgevoerd" , overzet: Caefar res gesfit, quae magni momenti funt s het moet zyn : res maximas gesfit. Morofus vertaalt men „ Knorrig"; beter: „ die i, al te naauwkeurig, te geftreng ia, wien mett „ *t niet ligtclyk naar den zin kan maaken"* Dus zegt Cicero van zich zeiven Orat. 29, extr. Usque eo difjiciles ac moroji fumus, ut nobis non fatisfaciat Demofcbenes ; en in zyne Brieven VIL ep. IJ. init. Quam fint morofi , qui amant &c. waar de betekenis van „ Knorrig" kwalyk te pas zou komen. In 't gemeen kan men het door „ Eigenzinnig" vertaaien. Vaixa Eleg. I. 21. p. m. heeft reeds dit woord dus verklaard: morofus, zegt hy den genen te zyn, qui nimis exacte , nimisque ad unguem fieri omnia pojlulat, ut aliquando ob id indignetur ac irdscatur : en haalt onder anderen twee plaatzen uit Suetonius aan. De eerfte handelt van Caefar (Caef. 45.J: circa eorporis curam morofior, ut non folum tonderetur diligenter ac rader etur, fed velleretur etiam : waar Cafaubonus zegt : mdtofus - opponitur iniiferenti. De tweede, van Tiberius , (Tib. 70.; affe&ationi (J morofitate nimia obfcurabat ftilum. Men ziet ligtelyk, dat hier morofitas daar in beftaat , wanneer men in het fchryven te zeer naar de D 5 kunft  5* Hï. Afd. /föff & Latynfche kunft te werk gaat, in de keuze der woorden, te eigenzinnig is, immer daar aan verbetert, en het daar door ligtelyk bederft, en duister wo?dt Waarom ook Suetonius daar op. laat volgen: ut aliquanto ex tempore quam a tura praeftantior baberetur, dat is, men oordeelde van hem., dat *yne opftellen ex tempore gemaakt, beter waren, dan die , waar aan hy veel moeite had hefteed. Het zou belagchelyk zyn , zo men in de aangehaalde plaatzen die woord door „ Knorrig" wilde vertalen, Ntgotia zyn by Cicero zeer dikwyls in 't byzonder „ Geldzaken, Geldhandel in de Provinj, tien", wanneer men namelyk zyn Geld aan de Ingezetenen der Provintien tegen, hooge renten uitzette, en ook het betalen der Wisfels waarnam. Daar van is Negotiator het zelfde in. de Provintien, 't geen Fenerator te Home was, namelyk een Handelaar in Geld., of iemand, die den Ingezetenen der Provintie tegen hooge renten geld fchoot, als mede het betalen der Wisfels naar Rome en andere plaatzen bezorgde: „ Een Bankier in de Provintien". Nobilis is, behalven de gemeene betekenis s, beroemd", in 5t byzonder die gene, „wiens „ Ouders en Voorvaders de hooger Overheids „ ambten (magijbratus maièes,) dat is, het Gon„ fulaat, het. ambt van Praetor en AEdilis Cu» ™}ls bekleed hebben". Iemand kan dus noM. Us zyn , fchoon hy geen Eerambt heeft: want wbilitas komt van de voorouders. Ook katt iemand  Clasfifche Schryvers W. te behandelen. S9 mand nobilis zyn , fchoon hy eén plebeius , en geen patricius is : dewyl de plebeii ook de magijlratus maiores kond

. Boe da LatynfcH « den". Het gene ik van 't woord Oratio ge. segd heb, bewyst Cicero. O. 19. mar hy ' Segt : quamquam enim omnis locutio oratio est, tarnen oratoris locutioMc proprio fignata nomine est.' Paupertas 3> Armoede", dat is , wanneer men wel mets over heeft, maar zich nogthans doo; ?ynen arbeid toereikende kan geneeren , en anderen met om aalraoefen behoeft aan te fpreken. Maar Egeftas is, zulk eene Armoede , wanneer raea aalmoefen by anderen moet vragen, „ Behoef. « tigheid". Zo is pauper (Gr, «fe^ en eggm$ rf invordert „ een Tollenaar, of Tolbediende (deze „ heet portitor, a portu) maar , een Generaale „ Pagter der Romeinfche inkomften". De inkomften der Romeinen (veEtigalid) uit de provintien (want de Romeinen zelve betaalden, zederd den tweeden Macedonifchen Oorlog, wegens de fchatten op Perfeus veroverd, geene belastingen) waren gewoonlyk drieërlei: t, decimae f. decumae,- „ de Tienden der Koornlanden", welke de onderdaanen der Provintie (by voorb. Sicilien) voor de Akkers, hun van de Romeinen afgeftaan, moesten opbrengen; 2. fcriptura, ,, de „ Pagt der Weilanden , welken zy uit de Pro„ vintien trokken" ; 3. portorium , ,, de Tol". Deze drie veStigalia werden van de Romeinfche Ridders gepagt, welke daarom publicani genoemd werden, van publicum i. e. aerarium, dewyl zy die van hec Aerarium pagtten, en het Pagtgeld in 't Aerarium kwam. Zy zeiven bleeven in, Rome, en hielden menfehen in de Provintien, die deze belastingen invorderden. Deze waren hunne flaven , of lieden uit de Provintie. Dus. waren Matthaeus en Zachaeus, die op den Tol zaten, 'geene publicani, maar portitoren want zy waren Jooden, en de publicani waren te voornaa, me lieden om zelve op den Tol te zitten , en. daar dezen in groot aanzien waren, werden genen in tegendeel veragt en gehaat. Pudor beftaat niet flegts daar in, wanneer men zjch fchaamt iets kwaads gedaan te hebben E 3 ro^.  70 ' HL Afb. Hoe de Latynfche maar ook daar in , dat men zich wagt iemand te beledigen , en in 't algemeen iets kwaads te doen. Waarom men dit woord niet altyd door ,, Schaamte", maar ook dikwyls door „ Befcheidenheid , Ontzag voor iemand , liefde voor „ Welvoeglykheid, ook wel de Welvoeglykheid „ zelve", (by voorb. pudorem negligere) kan vertalen. Dacier vertaalt derhalven by Terent. Andr. f. 5. 28 de woorden patris pudor zeer wel: la confideration d'un pere. Quaestor vertalen veelen ,, Schatmeester". Ik zou liever zeggen : 1. wanneer het de Quaestor in Rome is, „ Bezorger van 's Lands Kas, (The„ faurie-r Generaal)" : 2. zo het de Quaestor in de Provintie is (die eigenlyk proquaestor moest gezegd worden) dan moet men op de gefteldheid der Provintie zien. Is hy in eene provincis confularis , waar een Leger wordt gehouden (by voorb. SyrieH, Cilicien) zo zou men het ,, Mi„ litaire Thefaurier" kunnen overzetten. Doch is hy in eene provincia praetoria , waar gewoonlyk geen leger is (by voorb. Sicilien, Africa enz.), zo kon het door ,, Rentmeester" vertaald worden. Anderen houden, gelyk by andere Romeinfche eerambten, zo ook hier, den Romeinfchen naam Quaestor, 'c welk niet af te keuren is» Zie boven Conful. 'Qnidem beduidt, behalven de'gemeene betekenis, „ wel is waar", dikwyls ook geeft het eeïie zekere bepaaling te kénnen , en kan overgeSet worden „ ten minden , althans". Dikwyls wordt  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. ?ï wordt het van Cicero by aanhaling van een voorbeeld gebruikt, waarom het veelen dan ook overzetten: „ by voorbeeld". Zo als: Scipio quidem &c. „ Scipio by voorbeeld". Doch ook hier kan het door „ althans, ten minften" vertaald worden. Veeltyds laat het zich niet wel vertalen. Religio betekent ook „ Naauwgezetheid , Ge„ wetenszwaarigheid, al te groote Behoedzaam„ heid" : hoe mibi efi religioni, „ ik make daar „ zwaavigheid van , ik vinde my daar over m „ myn geweten bezwaard". Remediuni is niet blootelyk „ een middel", maar „ een middel tegen iets"; remedium merh, „ een middel tegen de ziekte". Want de Genp t$w moet er by gevoegd worden. Doch „ een „ middel om iets te verkrygen" is met remedium , maar via, ratio &?c. Respublica is een der moeilykfte woorden. Zo men het altoos „ Republiek of Gemenebestvertaalt , zal men zelden veel daar by denken. Het heeft maar twee betekenisfen. Het beduidt i „ den gantfehen Staat, byzonder eenen vry- . „' en" , 2. „ elke zaak , die den Staat toebe-, " hoort, tot voordeel, of in naam van denzel„ ven gefchiedt, of dien betreft". Dus remp. geren of adminiftrare „ den Staat dienen op e„ venveel welke wyze" ; by voorb. door het bekleeden van een openbaar Ambt , of byzonder door Krygsverrigtingen ; by voorb. Brut. ad Cic. in EPP. Cic ad Div. XI. io. §• 3- «fsE 4 **  7* HL Afd. Hoe de Latynfche dum ne interptllent, quo minus resp. a me commode adminifirari posfit, dat is: „ zo zy my maar niet „ verhinderen den Staat naar behooren te die,, nen , feil. bellum gerendo", Cic. Manil. 21. van Pompejus : Taraa in eo reip, b.ene gerenaal fp.es conjlituebatur , zo groot eene hoop ftelde „ men in hem, dat hy den Staat wel zoude die.„ nen , feil. bello gerendo. Planc. ad Cic. in Epp. ad Div. X, 8. § ir. Si nudus huc fe Antonius conferet, facile mibi videor per me fijnere posfe , remque publ. ex vefira fententia adminiftrare „ om „ den Staat naar uwen wenfeh te dienen". In alle deze plaatzen wordt gedoeld op den Staat', en een djenft aan dezen te bewyzen. Maar daarom heet respublica niet den „ Kryg zeiven", gelyk de Heer Ernefti in Clav. Cic. zegt : anders moeste men ook kunnen zeggen : Caefar rempubl. gesfit cum Pempeio , Perfeus cum Romanis &A Maar wanneer men tot best van den Staat oorlog voert, dan zegt men zeer wel rempubl. gerere, ,, den Staat dienen , of in naam van den Staat >, iets doen". Even weinig betekent res publka ook „ de Provintien" , zo als in dezelve Clav Cic. gezegd word. De plaats aldaar tot bewys bygebragt Cic. ad. Div. XIII, 6.8. § 2. kan dat met bewyzep. De woorden zyn : Qjcod reliquum éjt„ multo etiam erit gratius, fi ad me de republ., ■4 efi., de, fiatu, provinnae, de. inJUlutis tuis famiiiimter feribes.. Wie zal. dat overzetten : „ wants neet gy my van de Provintie , dat is , 0, var. den «eftand der ftoviutic" en*. Ifo moet  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 73 moet zyn: „ 't Zal my veel aangenamer zyn, zo „ gy my iets van den Staat, of van eene zaak 3, den Staat betreffende, fchryft, dat is, van de gevleidheid uwer Provintie, van uwe gemaakte „ fchikkingen enz". En zo respublica „ eene „ Provintie of de Provintien" betekende, moest men ook kunnen zeggen : proconfulem in remp. mittere, respublicae funt duplicis generis, confulares £ƒ praetoriae &c iets , 't welk niemand echter tzal zeggen. Even weinig gegrond zyn de overige daar in opgegeven betekenisfen , als „ Wetten , Overheidsperfoonen , Aerarium , Vryheid, „ Veiligheid van den Staat" , 't welk men terftond zal ontdekken, wanneer men de aangehaalde plaatzen inziet. Om maar eene enkelde by te brengen, de plaats, waar respublica voor leges zou ftaan Ven. I. 2. wordt wel op deze wyze aangehaald : rempubl.' posfe Senatorio confiiio defendi; maar zy luidt dus: Socios, leges, rempubl. Senatorio confilio maxime pesfe defendi ; hier ftaat reed* leges by; hoe kan nu rempublicam voor leges gefield zyn ? Men moet de betekenisfen niet zonder noodzaak zoeken te vermeerderen , en men kan zich zeer wel redden, wanneer men door respublica „ den Staat, of eene zaak den Staat %, betreffende, of het voordeel, het belang van „ den Staat (gelyk e re mea" tot myn voordeel) verftaat, en zo vertaalt. 1 Salus is niet „ de Gezondheid", maar 1. „ de „ ongekrenkte, goede toeftand van een' menfeh"; waarom het fomtyds door „ Welvaart" moet verE 5 taald  74 III. Afd. Hoe de Latynfche taald worden; a. ,, de Veiligheid zyns Levens"; ook in 't gemeen ,, de Zekerheid, dat men niet „ te gronde zal gaan, of ongelukkig worden: by^ voorb. Salus reipubl. betekent dikwyls ,, de Vei„ ligheid van den Staat" ; 3. „ Het burgerlyke ,, Leven van eenen Romein , of de Zekerheid „ van dat burgerlyke Leven" : dit burgerlyke Leven beftond in de groote Voorrechten van eenen Romein: by voorb. dat hy mede ftem had in de Wetgeving, mede Ambten begaf, mede Ambten bekleedde enz. Dit burgerlyke Leven verloor hy, wanneer hy uit Rome gebannen wierd, waar van daan Salus dikwyls tegen Exfilium overftaat. Die in exfilium ging, verloor Salutem, dat is, alle opgenoemde voorrechten van eenen Romein-' fchen Burger. Kwam hy uit het exfilium te rug, zo kreeg hy falutem weder. In dit geval vertaalt men falus ,,xhet herroepen uit het Exfilium". Defendere alicuius falutem betekent derhalven dikwyls : ,, het burgerlyke Leven van eenen Ro•3, mein befchermen, dat is, door eene gerechte„ lyke verdediging het daar heen zoeken te ,j brengen , dat hy van de Rechters vrygefproken worde, en niet genoodzaakt om in Exfili,, um te gaan : bygevolg, zyn best doen om iej, mand in Rome te houden". Ook kan Salus zeer dikwyls door „ Redding, Verlosfing" vertaald worden. Si „ Indien", en cum of quum „ als , wanneer" , moeten niet met elkander verwisfeld wor- dea.  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 7S den. Si geeft eene Voorwaarde te kennen, maar cum drukt een tyd uit. Turn tua res agitur, paries cum proximus ardeU Hier zou fi voor cum kwalyk gebruikt zyn. Mittas mibi librum], fi tibi videtur. Hier zou cum niet te pas komen , want er wordt eene voorwaarde te kennen gegeven. Stultus betekent wel „ Zot, een Zot menlcn 5 maar nogthans meermaalen „ Onbedagt , iemand „ die zonder overleg, by overyling iets doet enz." Sapientisfimi interdum funt ftulti, ftulte agunt, dat is: „ handelen fomtyds by overyling, „ zonder overleg". Tristis „ Droevig , die zich zeiven in droei„ heid bevindt": maar ook betekent het „ drpe„ vig voor iemand, dus ftreng of onaangenaam", by voorb. tristi: fententia, triste refponfum, triste S£tum komt dikwyls by Livius voor, dat is: „ waar door' iemand een harde ftraf wordt opge„ legd, of 't welk harde uitdrukkingen tegen iemand behelft". Vid* v. c, VIII. ai. XXV. 6. Êfc. Met éón woord: .„ een droevig, onaan„ genaam, ftreng antwoord enz". Zo ook tristis iudex , „ een voor den beklaagden harde Rech„ ter"; mdius tristis „ een ftuurfch gelaat". Tribunii/plebis. 't Gene wy boven by Conful, Praetor enz. gezegd hebben, geldt ook hier; dat men namelyk best doet met dit woord onvertaald te laten. Want het zy men overzette „ Ge„ meensman", of, 't welk nog erger is, „ Wyk„ meester", geen van beiden geeft een regt denk-  ?6 III. Afd. Hoe de Latynfche, denkbeeld van de magt dier Overheidspersonen. Zy hadden eene byna onbepaalde magt, waren onfchendbaar (Tacrofanfti;, en konden de Confuls laten vatten. Daarenboven konden zy protesteeren tegen de octet, en zulk een protest verhinderde derzelver uitvoering; aan hun appelleerde ook het Volk, wanneer het meende van een Magiftraatsperfoon verongelykt te zyn. Tunica is niet „ het Opperkleed", 't welk wy den Rok noemen , maar „ het Onderkleed, de „ Vest, het Kamizool". In de tunica ging de gemeene man te Rome over de ftraat, even als by ons, daar van worden die by Horatius tunica' tus popellus geheten. Cicero verwyt Verres, Pen. IV. 24. dat hy, als praetor Siciliae, in pulla tunica, even als een Handwerksman in het Werkhuis had gezeten. Het „ Opperkleed" der Romeinen heet toga, gelyk by de Grieken pallium. Venia is niet blotelyk „ Verlof, Vergiffenis", maar „ alles wat men iemand ten gevalle , tot ,, genoegen doet". Da mibi banc veniam, „ Doe my dit ten gevalle, gun my dit genoegen". Daar van komt het , dat het vervolgens ook „ Verlof, Vergiffenis enz." betekent, dewyl beide foorten van infehikkelykheden, genoegens zyn. Verba facere is niet algemeen „ Spreken". Non omnis qui dicit ƒ. loquitur verba facit. Verba facere geeft te kennen veene breedvoerige, byzonder plegtige Redenvoering , en by Cicero wordt het op drie onderfcheidene wyzen gebruikt : 1. betekent het „ eene formeele redenvoering hou-, „ den".  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 7? „ den", v. c. pro rofiris: 2. i. q. referre ad Sendtum , ,, een Voorftel in den Raad doen" : dit deed de voorzittende Conful, of by afweezigheid van de beide Confuls de Praetor urbanus, of ook elke Tribunus plebis. 3. By de inwyding van „ eenen Tempel het daarby gewoone Formulier „ opzeggen". Visctra betekenen niet alleen „ de Ingewanden", maar ook fomtyds „ het Vleefch , 't „ welke nog aan 't Lyf is, of alles, wat onder „ den huid zit". Servius zegt ad Virg. Aen, I. 211 : Viseera non tantum inteftina dicimus ; fed quidquid fub corio; en ad Aen. III. 62% : Viscera proprie carnes funt. En wie zal by Virgilius Aen. VI. 253. Et ftlida inponit taiirorum viscera flammis. Solida viscera van de Ingewanden verftaan ? Ook], wanneer Cic. Tufc. II. 14. zegt: pueri Spartae caeduntur ad aram , ut fanguis e visceribus exeat, zyn viscera zonder twyffel zo veel als caro , corpus. Daarvan komt visceratio , „ wanneer men „ aan het volk vleefch uitdeelt , een Vleefch„ gift". Unicus is 1. „ dc Eenige in getal : by voorb. filius unicus „ een eenige Zoon ; 2. „ de eenige „ in foort"; daar van 3. „ buitengemeen in zy^ ,, ne foort" : by voorb. 'unicus Imperator „ een „ buitengemeene , of met ongemeene bekwaam„ heden begaafde Veldoverfte": dus ook „ Voor„ treffelyk, uitmuntend" : by voorb. po'êta unicus ; by Ovid. Met. III. 454 : puer unice dat is: ,, voor-  78 III. Afd. Hoe de L*atynfche „ voortreffelyke, uitmuntende Jongeling". { Unkei. e. inpenfe , fummopere, v. c. amare aliquem unice. Vultus (in fingul. en plur.~) zyn gewoonlyk „ de ,< trekken van 't gelaat niet het gezigt, dan in j, zo verre het den toeHand-1 der Ziele , en het „ Karakter van den Menfeh verraadt, by voorb. „ zyne Ernsthaftigheid , Droefheid, Gramfchap „ enz." deze nu worden door de Wezenstrekken aangeduid. Deze woorden zullen genoeg zyn. Misfchien hadden andere woorden met even veel recht verdiend hier in aanmerking te komen, als Advocatus, 'c welk geen Advokaat betekent, dominus en dominari , welke dikwyls Tiranny aanduiden , quum , 'c welk van veelen met cum verwisfeld wordt, enimuero, ergaftulum, gr avis, imperium en imperator , nudüs , otium , obtrecbare , praefidia, princeps, prodere, prodigium, (benevens ofientum , monflrum en portentuni) facrofanSlum, vacuus, vallus , veftis , trepidare &3c. Maar dan zoude ik een geheel Woordenboek moeten fchryven: en men zal dezelve gedeeltelyk in den Fabri Tbefaurus, gedeeltelyk in de Clav. Ciceron. verklaard vinden. Dit wil ik hier nog by voegen, dat de Superlativu's meesttyds door „ Zeer" moet vertaald worden, als doctisfimus ,, zeer geleerd"; fummus, tnaximus „ zeer groot enz." niet „ de geleerdfte , de „ grootfte enz." Cicero noemt veele mannen • van zynen tyd doftisfimi, fummi, optimi, clarisfmi, familiarisfimi êfc. Kan nu iemand wel de Cé-  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 79 Geleerdfte , de Beroemdfte enz. zyn, wanneer anderen het tevens zyn? Hier by nu ware het a. In 't algemeen te wenfchen, dat men de jonge Lieden tydig een goed woordenboek in de handen gave, waar in de woorden, welke by de Schryvers van de Gouden Eeuw (want deze worden doorgaans alleen van de Jeugd gelezen) voorkomen , duidelyk en bepaald verklaard , en byzonder in die orde gefchikt waren , dat de eerfte betekenis, als de Moeder, voor aan ftond, en de afgeleide betekenisfen (zo veel mogelyk) naar rang daar op volgden* Maar helaas! aan goede Woordenboeken hapert het , en daar de Jeugd nogthans een moet hebben , koopt zy gemeenlyk het eerfte, dat haar voorkomt. En niemand heeft veel lust om een Woordenboek te fchryven. Onder de grooten zyn Faber en Stephcnus , beide door Gesner vermeerderd , nog de beste, maar te groot, en te duur, en daar by met zo weinig orde gefchreven, dat men een Kenner moet zyn , om dezelve met nut te gebruiken. Aan kleinen ontbreekt het nog meer: ja men heeft tot hier toe niets gehad, dan dat elendige boekje, of liber memorialis van Cellarius, waar-in zo veel valfchelyk en onbepaald verklaard is. Ik heb daarom voor eenige Jaaren uit zuiver medelyden met de Jeugd een klein Woordenboek der Latynfche taal gefchreven, 't welk in groote dat van Cellarius ten naasten by evenaart, maar ih naauwkeurigheid verre overtreft. Binnen kort den-  So III. Afd. Hoe de Latynfche denke ik ook een groot Latynfch Woordenboek te leveren , waar aan rriet groote naauwkeurigheid zal gearbeid worden. De gemeene Lexica zyn meer hinderpaalen in 't leeren , dan middelen ter bevordering van hetzelve. b Een Leermeester , die, gelyk hoogst billyk is, zyne Scholieren tot nadenken wil gewennen» moet hen ook fómtyds zeiven de rechte betekenis laten vinden. Hy moet hen derhalven i. niet flechts tot het gebruik van de taal leiden, maar ook %. het Verband wel in aanmerking nemen, het voorgaande met het volgende vergelyken , en agt doen geven op gelykluidende plaatzen en tegenftellingen. De tegenftelling brengt iemand welligt tot de regte betekenis. By voorb. Cicero zegt ad Dïoerf. I, ep. 7. § 19; non novitati esfe invifum meae : in te enim bomine nobilisfimö Hier ftaan novitas en nobïlisfimus tegen elfeander over : Weet ik derhalven, wat het eerfte betekent, zo- verfta ik tevens het laatfte, en omgekeerd. Zie boven nobilis en homo novus. In de r'edenvoering voor Rofc. Amer. I. zegt hy: Deinde quod ceterorum neque di&um obscurum potest esfe propter nobilitatem £? amplitudinem (i. e. ma. giftratus quos gerimt) &c. — ego fi quid libertus èixero, vel occultum esfe propterea , quod nondum ad remp. accesfi Hiel leert de tegenftelling prop. ter amplitudinem, dat accedere ad remp. het zelfde is als incipere magijïratum gerere. 3. by elke plaats den Leerling herinneren dé voor-  Clasftfëh'e Schryvérs Taalk. te 'behandelen. voorkomende Gefchiedenisfen, Gebruiken en Gevoelens der Ouden enz. dewyl men daar door de betekenis nader kan bepaalen; by voorb. de Leerling weet, dat pietas betekent „ eiken pligt jegens dien , met welken men door de Natuur, „ Geboorte, Weldaaden, in naauwe betrekking „ ftaat : als God, Ouders, Overheid, Kinders , „ Patroonen enz." Nu wordt hem deze plaats: Cic. ad Div, I. ep. I. init. Ego omni officia ac potius pietdte Ére. voorgelegd. Hy moet zeggen, welke pligt juist hier verftaan worde. Weet hy nu. of hoort hy van zynen meesters dat LentuJus daar door aan Cicero eene groote weldaad had bewezen, dat hy als Conful deszelfs herroeping uit het Exfilium had bevorderd , zo zal hy zonder zwaarigheid zeggen , dat pietas hier door „ Dankbaarheid of fchuldige , tederhartige Lief„ de" , en niet door „ Godsvrugt, Vroomheid" moet verklaard worden, . c Wanneer de uitdrukking verklaard wordt, moet ook te gelyk aangetoond worden , dat dezelve niet in elk ander verband té pas komt. ■ By Plautus wordt iemand in boert homo trium literarum in plaats van fur genoemd: doch het zou onnozel zyn te gelooyen, dat fur en homo trium ïiterarum vólkomen Synonyma waren, en een ernftig menfeh zou zich belachlyk maaken , zo hy jn allen ernft zeide: nihil foedius eft homine trium ïiterarum; of: beri duo bomir.es trium, ïiterarum in vincu'a conitili fünt. Want het is niet genöeg; dat ik zegge , dit woord., deze fpreekwyze ftaat F by  8i III. Afd. Hoe de Latynfche by Terentius , Cicero enz. bygevolg kan ik dezelve hier ook gebruiken : maar ik moet ook kunnen zeggen : de famenhang by Terentius en Cicero is aan den mynen volkomen gelyk. In dit opzigt gaat het by veelen hedendaags gebrekkig. Zy vinden by voorb. by Cicero inflammatus ira. Nu willen zy deze woorden uit hunne moedertaal: „ Deze menfeh wordt nooit toor■» mg gevonden", "in 't Latyn vertalen. Hoe doen zy dit ? Hic homo numquam ira inflammatus reperitur: maar dit deugt niet; waarom? inflammatus ira is toch goed Latyn. Dat is zo: en evenwel deugt het hier niet, om dat de famenhang in beide plaatzen niet gelyk is. In den famenhang by Cicero betekent inflammatus ira ,, door toorn „ ontftoken", en dat geeft niet enkel „ toornig, „ maar ten hoogften vertoornd" te kennen: maar in uwen famenhang ftaat alleen „ toornig" , by gevolg drukt gy in 't Latyn meer uit , dan de woorden van uwe moedertaal. TWEEDE REGEL: Men zegge ook, daar het gefchieden kan, de eerfte en eigenlyke betekenisfen der woorden jdewyl Leerlingen daar door de afgeleide betekenisfen beter overzien , ligter begrypen , en behouden. Not. i. Het is zekerlyk te beklagen , doch niet te verwonderen , dat wy niet alle eerfte en eigeniyke betekenisfen der woorden hebben. Alle  Clasfifche Schryvers Taalk. te leliandelen. 85 !e levendige talen zyn aan eene geduurige verandering onderworpen. Het gemeen , als de uitvinder van het taalgebruik (want de Taalonderzoekers en Oordeelkundigen komen allen laater te voorfchyn) verderft, door eene verfchillende uitfpraak , door uitlating of byvoeging van eene of meer Lettergreepen, de woorden van tyd tot tyd dermate j dat men dezelve niet meer naar hunne eerfte gedaante kent: het verandert de betekenisfen zo vaak, dat men ten laatften niet kan raden , wat het woord oirfpronkelyk betekent hebbe. Dit heeft plaats in alle talen, en ook onze Moedertaal kan dit ten overvloede bewyzen. Evenwel fchoon wy niet alle eerfte betekenisfen der woorden volkomen weten, zyn ons nogthans veelen bekend , en wy kunnen nog meer ontdekken. . ; .. • . Not. 2. Door de eerfte en eigenlyke betekenis verftaat men die , van welke de anderen zich alle natuurlyker -wyze laten afleiden. Deze nu kan of eene algemeene betekenis zyn , tot welke de anderen als fpecies behooren , gelyk futisfacio, cerno &c. of eene zinnelyke, die wegens de gelykheid of zekere . betrekking aan andere woorden gegeven wordt: gelyk callidus, confutare, offendere. Dat deze laatfte den naam van eerfte en eigenlyke betekenis verdient, lydt geenen twyffel, daar het toch hoogstwaarfchyn. lyk is, dat de menfehen eer aan lichaamelyke en zinnelyke dingen naamen hebben gegeven , dan aan zaken, die niet zinnelyk, maar alleen, F i ^  g4 III. Afd. Hoe de Latynfche lyk voorwerpen der Ziele zyn. Maar de algemeene betekenis fchynt , zo men naauwkeurig wil fpreken , niet wel den naam van eigenlyke te verdienen. Want zy is eigenlyk in 't geheel geene betekenis, zy beftaat, om zo te fpreken, in geen Individu, maar alleen in abftracto. Daar zy nogthans van veele Taalkundigen de eigenlyke betekenis genoemd wordt, en als 't ware de moeder is van alle betekenisfen , en men haar ook , zo 't fchynt, alleenlyk in dat geval tot eigenlyke maakt, wanneer de eerfte en zinnelyke betekenis niet bekend is ; zo kan men haar den naam van eerfte en eigenlyke betekenis wel laten, welke zy reeds daar door verdient , dat zy het verband en de analogie der gezamenlyke betekenisfen eenes woords aantoont, en daar door voor het geheugen van den leerling grootelyks van dienft is. Not. 3. Daar zeer veele , ja wel de meefte eerfte en eigenlyke betekenisfen der woorden ons onbekend zyn , zo moeten jonge lieden niet als gewis aannemen , wanneer de eigenlyke betekenis van een woord hier wordt opgegeven , dat deze waarlyk. de eerfte en eigenlyke betekenis zy ; zy is alleen de eerfte en eigenlyke Bekence betekenis. Zomtyds neemt men die betekenis voor de eerfte en eigenlyke , uit welke zich maar 2 of 3 betekenisfen laten afleiden. En zy behoudt ■ dezen naam met opzicht op die betekenisfen, of fchoon de andere betekenisfen, welke dit woord ook heeft, zich in geene analogie met de-  Clasfifche Schryvers Taalh te behandelen. 85 dezen laten brengen , en van de eerfte dus in 't geheel niet kunnen worden afgeleid. Daar het nut , 't welk de kennis der eigenlyke betekenisfen heeft, al is dezelve ook nog zo onvolmaakt, voor Leerlingen zeer groot is, wil ik eene proeve der meeft bekenden in eene Alphabetifche order- hier byvocgen, hoewel , wanneer de algemeene betekenis de eigenlyke kan genoemd worden , veele van de boven bygebragte woorden , als pietas, venia &c hier toe behooren. Affligere, eigenlyk „ tegen iets aanflaan" , by voorb. tegen den wand , den grond enz. dewyl dit nu fommige dingen tot vernieling brengt, zo betekent het 2. ,, vernielen, zo ongelukkig ma„ ken , dat iemand zich bezwaarlyk weder kan ], herftellen" , ook in 't algemeen „ ter neer fiaan, by voorb. animum den Moed". " Angere 1. eigenlyk zo veel als „ worgen , de „ keel toebinden" : daar van daan 2. ,, angdig ,, maken". Asfiduus of aêfiduus, van asfideo of adfideo r. eigenlyk , „ die by eene zaak beftendig blyft „ zitten , niet daarvan opdaat" : dus 2. „ vly„ tig", by voorb.: van iemand die ftudeert, wanneer die altoos boven de boeken zit. Appetere eig. „ naar iets grypen", alsmiet c!e handen , vervolgens 2. „ naar iets dreven of „ trachten" , het eerde is een kenteken van hetlaatde. Bonus 1. eig, „ Ryk" : vervolgens 2. „ een F 3 » Pa'  36' HL Afd. Hoe de Latynfche s, Patriotsgezinde": om dat de ryken, die veeie goederen bezitten, veel te verliezen hebben, en uit dien hoofde de oude Conftitutie van 't Gemenebest gaarne willen behouden hebben; de armen daarentegen , niets te verliezen hebbende, doorgaans daaromtrent onverfcbillig zyn. Ook betekent het 3. „ Eerlyk" : om dat de Ryken hunnen Schuldeisfchcren eer kunnen voldoen, en ligter woord houden dan de armen. Callidus (van callus, callum , ., dik vel, zwil, „ eelt"j 1. eig. qui babet callum in manibus, cuius manus collo funt obduStae , ,, iemand wiens han- den met eelt of een grof Vel bedektzyn": dewyl nu dit uit veel arbeids voortkomt , zo betekent callidus vervolgens 2. „ iemand, die in eene zaak „ geen vreemdeling is, maar dikwyls daar by „ is geweeft , vaak dezelve behandeld heeft, by„ gevolg Ervaren, Slim en Listig geworden is", by voorb. Callidus Imperator , ,, een ervaren „ Veldheer". Want het wordt ook, gelyk bekend is, in eenen goeden zin gebruikt. Men vergelyke hier mede 't geen Cicero zegt de Nat. Deor. IIJ. 10. callidos appello, quorum, tamquam manus opere, fic animus ufu concalluit. en de orat. II. 8. propter exercitationem aut confuetudinem callidius id faciunt. Calamiias 1. eig „ Onweerfchade aan 't Veld3, gewas" , van calamus. 'Donatus zegt ad Ter. Ëun. I 1. 34 over de woorden ecce egreditur fundi noflri calamitas: „ proprie calamitatem ruftis, ci grandinem dicunt, quod comminuat calamum „fi  Clasfifche Schryvers Taalh te lehan&elcn. 8? „ ƒ. culmum (den.halm) ac fegettrri\ In de eigenlyke betekenis vindt men het by Plaut. Cafin. V. 2. 34- quidquid (olerum) erat, calamitas profeiïo attigerat numquam. Van daar kan 2. de tropifche betekenis niet zyn „ elk ongeluk, maar „ alleen zulk een ramp , waar door men iets „ van groot gewigt verheft , als zyne Ouders. „ Kinders , Vermogen" enz. meestendeels moet men het vertalen: „ Verlies, Schade". , Circumfcribere, t, eig. „ eene Lyn om Jets trek„ ken , iets binnen eene Lyn befluiten", van hier 2. „ beperken" , en 3. „ in een kort be„ gryp famenvatten", 4- » »e» weglaten" : ook 5. „ bekorten, benadeelen". Cogo eig. „ vergaderen" , met of zonder geweld ; by vooib. cogere fenatum. Daar van peenmam, en vervolgens ook „ dwingen". Confumre en refutare 1. eig. „ kokend water „ daar door dempen en naar beneden dry ven, " dat men koud water daar by giet". Vervolgens wegens de gclykheid 2. „ iemand weder°„ leggen", 't welk bekend is; en 3. „ weder" ftaan, terug dry ven" , by voorb. audaciam a~ Ucuius,'cupiditatem, nationes refutare, i. e. reprimere, cc'ércere. Crudus, 1. ,, bloedig", van daar 2. „ wauw, „ ongekookt ook onryp": 3- » f»fch' • cruda f Viridis feneüus wordt Charon toegefchreven by Virg. Aen. VI. 3°4- Decidere , ï. eig. „ affnyden" : van daar 2. „ iets ten einde brengen" , 3. ,, eene twistzaak " E 4 » ém  85 III. Afd. Hoe de Latynfche j, door een vergelyk ten einde brengen, een „ vergelyk maken met de tegenparty". Diluere van 'di en lavo , als 't ware „ uit el»> kander wasfchen"; eig. „ dun maken", by voorb. vinum door water by te gieten : dewyl nu daar door de Wyn verflapt, en van zyne kracht verheft , zo betekent het 3. „ verzwak„ ken, wederleggen, by voorb. crimen, de be„ fchuldiging wederleggen". Voor *t overige dat di en dis betekenen „ in verfcheiden deelen", is boven reeds by divertere gezegd. Egregius 1. eig. „ uit de kudde uitgezogt"» van gr«. Dewyl nu de beste Dieren ten offer werden uitgekozen , zo betekent het 2. „ voor„ treffelyk". Gratia t. eig. „ de Gevailigheid", van gratus: van daar 2. „ de Gunft, waar in men by ande„ ren ftaat", 3. de Dank", dewyl deze een bcwys is , dat de verkreegen zaak ons aangenaam is geweeft. Humanitas is eig. „ de Menfchelykheid" , dat is , „ dat allen rnenfchen aangeboren en hun na„ tuurlyk Gevoel met opzigt tot zich zeiven „ en anderen , en de daar uit voortfpruitende 3, Neiging , om by voorb. voor zich zeiven ce „ zorgen, zich te verdedigen, andere rnenfchen i, in nood by te ftaan , memand te beleedigea, 3i en anderen gaarne dienft te doen enz" Hier uit volgt natuurlyk, dat het betekent „ de Mea„ lchenliefde, pligten jegens andere Menfchen, öjea alles wat dagr onder behoort, als Beleefd- heid>  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 8;) „ heid , Aardigheid of aardige invallen , Gema„ nierdheid". Andere betekenisfen fchynt dit woord niec te hebben. In de Clavis Cic. van Ernesti wordt ook gezegd, dat het „ de Menfche„ lyke Natuur" betekent: maar dit kan niet zyn, dewyl Cicero humanitas van bumana natura fomtyds onderfcheidt. Studia humanitatis , die men in 't gemeen de „ fchoone wetenfchappen" vertaald , zyn woordelyk „ de Studiën der Menfcher „ lykheid", dat is, die de rnenfchen, om zo te fpreken , eerft tot rnenfchen maken , dat is te zeggen, hun menfchelyke gevoelens , als , Beleefdheid, Gelatenheid, Geduld, Medelyden mee het ongeluk van anderen, inboezemen, en onder dezen verftaat Cicero de Dichtkunft, en byzonder de Wysbegeerte : weshalven men Studia bu~ maniwis beter vertaalt door „ Wetenfchappen, „ die de menfchelyke gevoelens of het menfche„ lyke hart vormen" , dan door „ fchoone we„ tenfchappen": deze benaaming is buiten dat beledigend voor de andere wetenfchappen , als of die leclyk waren. Doch of humanitas in 't algemeen de Geleerdheid" betekene, laat zich niet volkomen bepaalen. Ten minften kan men niet de Geleerdheid in 't algemeen verftaan, maar alleen die, welke het hart vormt, en de rnenfchen verftandiger en befchaafder maakt: waar niet iets in die plaatzen , daar humanitas ,, Geleerdheid'' zat betekenen , blotelyk eene door zekere oefrening verkreegen grooter Gemanierdheid in handelen en fpreken, menfehelyker denkensmanier enz, F 5 tea  po III. Afd. Hoe de Latynfche ten hoogden de fyner kennis van een wel opgevoed menfeh, verftaan wordt. Levitas i. eig. „ de al te groote Ligtheid eener zake", v. c. plumae. Want levis, levitas is van facilis , facilitas onderfcheiden. Levis is 3, ligt aan gewigt" ; facilis „ ligt om te doen". Ovid. Met. II 161 van Phaëton : fed leve pondus erat: ,, maar die Last was hun (den Zonnepaar9, den) te ligt". Dingen, die te ligt zyn, zyn van hunne plaats gemakkelyk weg te brengen, daar van heet levitas 2. ,, Onbeftendigheid", wanneer men van zyne gedagtcn en grondftellingen kan worden afgebragt , „ Ligtzinnigheid". 3. ,, De Geringe waardy eener zake" ; zo ook levis 1. ,, ligt in gewigt" , 2. „ onbeftendig, „ ligtzinnig" , 3. „ flegt, gering", Even zo is het ook gelegen met het tegenovergeftelde gravis , gravitas. Gr avis 1. ,, zwaar,, in gewigt", 2. „ ftandvastig, vast in zyn voornemen, 3. ,, ge- wigtig, aanzienlyk, ook bezwaard, bezwaarlyk „ enz." Locuples 1. eig. „ die veel liggende grond „ heeft", bygevolg Ryk is: die dus wegens zyn crediet voor eenen ander kan inftaan , of borge worden : van daar 2. ,, dugtig, geloofwaardig", als testis locuples. Micare drukt eig. eene fnelle beweging uit: by voorb. cor micans by Ovidius „ het kloppende j, hart" *, t'f. digitis micare. Vervolgens 2.,, flik- ,, ke- *, Noltenias in Lexico Antib. p, 612; micare eleganter de venis v. c. Cicero CSc. Hy Iiad , dunkt my , moeten zeggen propric Riet eleganter. (Schryver.)  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen, 91 3, keren". Van de eerfte betekenis des woords micare komt het, dat emicare betekent ,, te voor, fchyn fpringen" , fe celeriter ex loco rmvere. iimicare ,, ftryden" wordt vervolgens van de micatio digitonm afgeleid. Zie de noot van Cafaubonus ad Suet. Aug. c. 13. ,, Hinc (feil. a 3, micatione'digitorum) dittum efi dimicare, quod pro,, prie efi forte ac micatione finem inponere contro. ,, verfiae; deinde accipi coepit pro tollere controver„fiam quoquo modo : fed quia ferro id faepe fit , „ propterea pro pugnare ponitur , prorfus ut *P daar van 3. amicam fpeStare ,, eenen Vriend op ,, de proef ftellen, beproeven", of hy namelyk dat gene is, 't welk hy fchynt en voorgeeft te zyna'  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 95 zyn ; amicus fpeSlatus „ een Vriend, van wiens „ Vriendfchap men proeven heeft". Stare ab aliquo of ab alicuius partibus , eig. „ aan iemands zyde ftaan , by voorb. in eenen „ flag; by gevolg het met hem houden": vervolgens in 't gemeen „ het met iemand hou„ den". Status 1. eig. het ftaan" , a fiando ; doch byzonder 2. „ het vaste liaan, de ftand van eejj nen Kampvegter (gladiatoris) het Postuur, „ waar in hy ftaan moet, om het tegen zyne 3, party uit te houden" ; (waar voor men ook gradus vindt) de flatu (f. gradu) deiici, betekent, 3, uit dien ftand gebragt worden". Daar van is flatus 3. 3, de Gefteldhcid, de goede omftandig3, heden .van eenen menfeh, van den Staat enz." de flatu deiici &?c. ,, deze goede omftandigheden ,, verliezen enz.", 4. ,, de Gemoedsgefteldheid 3, van eenen menfeh, waar in hy zyn moet, om 3, tegen de aanvallen des Ongeluks beftand.te ,, zyn" : verheft hy deze gemoedsgefteldheid , wordt hy bevreesfl, moedeloos, wanhopig: zo zegt men van hem , deieStus efi de flatu f. gradu. Sublevare 1. eig. „ Iemand, die by voorb. ter 3, aarde ligt, oprigten", daar van 2. ,, iemand „ in den nood, waar uit hy zich nier kan red„ den, te hulpe komen". Subfidia, i. eig. ,, de Achterhoede", namelyk de Triarii: want het Romeinfche Leger was in een veldflag gewoonlyk in drie ryen verdeeld. ; In de voorfte waren de Hast&ti, inde twede dc Phk-  $6 ïll. Afd. Hoe de Latynfche Principes, in de agterfte de Triarii. De Triarii, welke louter geocffende Soldaaten waren , werden in geval van nood, wanneer de Hastati en Principes het niet meer tegen den viand konden uithouden , door het woord Confurgite tot den aanval gecommandeerd : want zy zaten op de kniën nedergebukt, om niet van den viand gezien en getroffen te worden; dit heet in 't Latyn fubjidere , waar van zy fubfidia heetten: vervolgens 2. „ Hulpmiddelen" : doch NB. alleen in geval van Nood. Tueri, i. eig. ,, iemand aanzien" : byzonder, fterk. Wy zien dikwyls naar iets , waar voor wy zorgen, zo als ook in onze taal ,, naar iets „ zien", in plaats van „ daar voor zorgen', gebruikt worde; daar van 2. ,, Zorgen" : tueri liberes. Deze zorg kan in Befcherming beftaan; • daar van 3. ,, Befchcrmen". Wy zorgen voor een gebouw, wanneer wy hetzelve in zyn Bouwwezen behouden ; daar van 4. tueri aedes ., een 3, huis in zyn bouwwezen behouden '. By voorb. Cic. Ven. I. 15. Aedem Castcris Junius habuit tuendam. Over deze laatfte betekenis zie Gronovius Obsf. VI. 18. waar hy ook toont, dat tutela en tutelarii op dc zelfde wyze gezegd worden. Varietas. ,, Verfcheidenheid , Afwisfeling" , eig. van Verwen, wanneer verfcheidene met elkander vermengd zyn. Varius is dus „ Bont"; Dit leert Cicero zelve de Finib. II. 3. waar hy zegt: Varietas latinum verbum eft, idque proprie qui-  Clasfifche Schryvers Taalk, te behandelen. 97 qitidem in disparibus coloribus dicitur: fed transfertut in multa disparia. Varium poema, varia oratio , varii mores, varia fortuna, voluptas varia etiam dici folet, cum percipitur ex multis disfimilibus rebus, disfimiles efficientibus voluptates. Hier by zal ik nog twee woorden uit de aan-» tekeningen van Perizonius over Sandii Minerva aanhalen, om jonge Lieden belust te maken, om dat boek zeiven te lezen. 1. Graiu:ari zegt hy (pag. 6, 70 betekent r. eig. „ Dank betuigen" gratias agere j en wel voornaamelyk ,, den Goden". Gratulatie „ een „ Dankfeest". Cic. ad Diverf XI ep. 18 § 5Dewyl nu gratulari ook 2. zo als bekend is* „ Gelukwenfchen" heet , zo leidt Perizonius (waar in hem nogthans Gronovius in Obsf. II. 19» p. 294. ed. nov. Lipf. is voorgegaan) dit af uit de eerfte betekenis. Hy zegt naamelyk : gratulari alicui, betekent eig. „ de Goden voor ee„ nen menfeh danken" : naamelyk, wanneer dezelve iets goeds gedaan of ontvangen heeft ; en gratulari fibi by Cic ad Div. III. ep. ti. §. 3 en W. ep. ir. § 6 is eig. gratias agere Diis fuo ipfius nomine, en gratulari amico, zo veel als gratias 'agere Diis amici nomine. Men zi'-t hier by van zelfs, dat de Dativusfibi, amico &c, die by gratulari ftaat, niet geregeerd wordt van dit Verbum , maar de zogenaamde Dutivus .Com'nodi is,. Dit zal den zulken niet mishaagen , die geleerd hebben zich boven de gemeene Grammatica t* verheffen* G *• A*  08 III. Afd. Hoe de Latynfche i. Jdokre, (pag. 757) 1. eig. augere, crescere: daar van'2. incendere: quoniam, voege hy cr by, quidquid incendimr, quafi crescit, üum ftamma cum co corpore quod cremaiur, coniun&a exfurgit, £f fe in ' altum exferït. Het is niet onaangenaam te lezen , hoe die denkende Taaikenner deze betekenisfen met elkander zoekt te verbinden; fchoon het tevens niet te ontkennen is, dat het een weinig te fyn gefponnen en te geleerd fchynt. Ondertusfchèn warè het zekerlyk fchoon, daar meenige woorden zo veele en verfchillende betekenisfen hebben , zo men die tot de eerfte en eigenlyke betekenis konde te rug brengen. Dit in allen te doen is niet mogelyk, doch door de vereenigde pogingen van bekwaame Taalkenners zou veel kunnen gedaan worden. Het is ondertusfehen ook voor Leerlingen ongemeen nuttig , dat men hen gewent 'de eerfte en eigenlyke betekenisfen der woorden fomtyds zeiven te vinden. Al kan men het nu en dan ook flechts tot eenen hoogen trap van waarfchynlyfcheid brengen , zo is deze nadenkende oeffening niet alleen op zich zelve gefchikt om het verftand te fcherpen ,- eene nuttigheid die voorzeker groot is; maar dient ook daar toe, om alle betekenisfen van een woord in haare Analogie en verband over te zien , en dezelven bygevolg des te beter te begrypen. Ik wil hier eenige middelen aan de hand geven , waar; door Leerlingen aanleiding kunnen krygen, om de eerfte en eigenlyke betekenis van een  Clasfifche 'Schryvers Taalk. te behandelen. 99 een woord van zelfs te vinden, a. Men leere de Scholieren de verfchilltndc betekenisfen van een woord met elkander vergelyken, dat gene , war. zy met elkander gemeen hebben, opmerken, en d zeiven als fpecies tot een algemeen genus brengen. Dit genus is juist de eigenlyke cn eerfte betck nis. Op deze wyze heeft Perizonius de eerfte en eigmlyke, dat is algemeene, betekenis van het woord cernere uitgevonden. Hy heeft deszelfs verfchillende betekenisfen met elkander vergeleken, en daar uit befloten, dat cernere eig. betekent „ afzonderen, van een fcheiden". Onder deze algemeene betekenis behooren de overigen als fpecies. Zie hier zyne eigene woorden : Significat enim (cernere) proprie aliquid fecernere & dirimere , five ia fiat cnbro , Jive forte, fivt pugna , five oculis, fivt animi noftri cogitatione & iudido. Sanft. Min p. 77°- & M Daar ook b. de meeste eerfte betekenisfen, welke wy hebben , van uitwendige en onder de zinnen vallende dingen genomen zyn; dewyl het waarfchynlyk is, dat men de verrigtingen des lichaams en zinnelyke dingen eerder dan de verrigtingen der Ziele opgemerkt, en door woorden uitgedrukt heeft I zo kan deze overweging ligtelyk aanleiding geven, om de eerfte en eigenlyke betekenis te vinden. By voorb. ik vinde het woord perfona in de betekenis van „ het Karakü ter eens rnenfchen" en ook in de betekenis van „ een Masker". Terftond valt my in , dat 4e laatftgenoemde -de eerfte en eigenlyke betekeGa w»  joo III. Afd. Hoe de Latynfche nis moet zyn , dewyl de eerftgenoemde daar uit volgt. Vinde ik volkomen, dat uit eene betekenis eene of meer andere betekenisfen op eene gemakkelyke en natuurlyke wyze kunnen afgeleid worden, en dat dit van eene andere niet zo wel kan gefchieden , zo heb ik te minder twyffel om deze voor de eerfte en eigenlyke onder de my bekende betekenisfen te houden. Zo is het, by voorb. met effenden: ik zie hier, dat uit het denkbeeld van ,, Aanftooten" de overige betekenisfen , „ Vinden, Beleedigen, een-Misilag be„ begaan , Ongelukkig zyn" , natuurlyker wyze voortvloeien , en dat in tegendeel uit geene van deze vier betekenisfen die van „ Aanftooten" kan worden afgeleid : by gevolg maake ik de laatfte tot dp eerfte of eigenlyke betekenis. c. Leerlingen vallen ligter op de eerfte en eigenlyke, en verftaan de daar van afgeleide betekenisfen eer en naauwkeuriger in haar verband en Analogie , wanneer hun de Tropi, byzonder de Metapbora , Metonymia en Synecdoche niet Hechts werktuigelyk, dat is om louter dezelven van buiten te leeren , maar grondig , worden voorgcfteld. Een Tropus (van rpexu converto) betekent lttterlyk „ eene verwisfeling" (naamelyk der denkbeelden) of ook „ eene verandering" (naamelyk der betekenisfen), en beftaat daar in, dat aan een woord , behalven deszelfs eigenlyke betekenis , nog anderen worden toegevoegd; of naauwkeuriger : een Tropus is eene verwisfeling van een denkbeeld met een ander, by voorb. wanneer  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 101 neer men een beeld of eene gelyke zaak gebruikt voor de wezenlyke zaak, zo als: „ Hit„ te" voor „ Toorn" , „ Vuur" voor „ fterke „ Liefde" enz. Doch dit moet naar eenen vasten regel gefchieden , (cum virtute zegt Quintiltanus) en deze regel moet in den aard der zake zynen grond hebben. Deeze grond , en de daar op gebouwde regel is voornaamelyk drieërley (want de Ironie wil ik hier weglaten): i. de Gelykheid ; en hier uit ontftaat de Metapbora ; 2. Een verder (niet wezenlyk) Verband , gelyk er is tusfchen de caufa en de effeStus ; tusfchen het fubieStum en aiiur&um : 'c welk alles in eenen ruimen zin wordt genomen; hier uit ontftaat de Metonymia ; 3. Eene nadere en wezenlyke Verbindtenis, gelyk er is tusfchen het genus en deszelfs fpecies, tusfchen het Geheel en zyne Deelen; en dan heet het Synecdoche. Wanneer men dus woorden met elkander wil verwisfelen , en der betekenis , die aan eene zaak eigenlyk toekomt , eene andere wil toevoegen, zo moeten, die beide zaken of gelykheid hebben aan elkander of in de tweeërley genoemde (naamelyk verder of wezenlyke) verbindtenis ftaan. Dus kan ik r. fans, 't welk „ eene Bron, Waterwel" betekent, ook wegens de gelykheid voor elke „ Oorzaak" nemen, want uit beiden ontfpringt iets : uit de Bron ontfpringt water, en uit de Zedelyke Oorzaak eene Zedelyke uitwerking. Zo wordt 2. Bacchus gebruikt voor den Wyn , om dat hy van de Ouden geloofd werd de uitvinder daarvan G 3 te  ï02 III. Afd. Hoe de Latynfche te zyn. Dit uitvinden plaatft hem- in eene zekere betrekking met den Wyn, (hy is c-afa yü ni), welke men de verdere of uiterlykc Betrekking noemt : dewyl Bacchus en de Wyn wel juist te famen geen geheel uitmaaken, maar van elkander kunnen gefeheiden worden , onverhinderd beider wezen , maar toch in het denkbeeld met elkander verbonden zyn, zo, dat by de Romeinen Bacchus niet zonder den Wyn , en de Wryn niet zonder Bacchus kon gedage worden. Zo ras een Romein aan Bacchus dagt , viel hem de Wyn ook in gedagten , en omgekeerd. Dus zegt men eindelyk 3. teSturn pro domo, peftus pro bomine &c. wegens de inwendige en wezenlyke Betrekking Dak en Huis , Borst en Menfeh zvn wezcnlyk met elkander verbonden. Er beftaat geen huis zonder Dak, geen M.nfch zonder Borft. Zo men onze jonge Landgenooten de tropifchè fpreekmanieren onzer Taaie regt leerde ver. ftaan, en hun toonde het verband en de Analogie der betekenisfen van zo veele woorden: dan zouden zy in de Tropen der Latynfche Tale minder zwaarigheid maaken. Wy hebben immers in onze Taal even zo wel tropifche woorden en fpreekwyzcn, als de Romeinen in de hunne hadden. Wy zeggen by voorb ,, de „ Bron van 't kwaad", in plaats van de Oors, zaak": 'c welk eene Metapbora is; „ de OfB„ cier is in den flag gebleevcn", voor „ dood}> gefchoten", confequens pro anteeedente, 't welk ee-  Clasfifche Schryvers Taalk. telelanielen. 103 eene Metonymia is; „ ik heb Faber gekogt", ia plaats van Fabri Thefaurus , is insgelyks eene Metonymia : „ dat is een fchrandere bol", is eene Synecdoche. Maar wie onderzoekt gaarn de tropifche fpreekwyzen in onze Taal ? in de Latynfche , Griekfche en Hebreenwfche doen wy het gaarn, en dikwyls met een groot vertooja van geleerdheid. Jonge Lieden, die de betekenisfen der Latynfche woorden regt willen bcgrypen, regt beoordeelen, en dezelven ook regt gebruiken, moeten vlytig de oorzaak onderzoeken , waarom een woord, buiten zyne eigenlyke betekenis, nog meer heeft; en by zich zeiven nadenken , of deze oorzaak eene Metaphora , eene Metonymia of Synecdoche zy. Zy kunnen de boven aangehaalde woorden voor zich nemen , en dus by zich zeken redeneeren : Scrupulus betekent 1. - „ een fcherp Steentje", 2. „ eene zaak die angfl „ en zwaarigheid maakt". Hoe hangt dit te famen ? Antw. door de Gelykheid : bygevolg is het eene Metaphora. Verder : Ofendere , 1. „ Aanftooten, a. Beleedigen, vinden, een rois„ flag begaan, ongelukkig zyn''. Deze vier betekenisfen zyn gevolgen van het Aanftooten. Het Aanftooten is dus de caufa. Bygevolg is bet eene Metonymia. Op dezelfde wyze kan men ia meer anderen te werk gaan. d. De Etymologie is byzonder ook een gefchikt middel, om de eerfte en eigenlyke betekenis te vinden. By voorb. auarus van avidus „ beG 4 » gee-  Ï64 UI. Afd. Hoe de Latynfche „ geerig", en aeris „ Geld", bygevolg „ Geld„ gierig" ; Calamitas van Calamus ,, de Halm van 't Graan" , bygevolg het ,, verbryzelen „ der Halmen door den hagel. Callidus van callus „ Eelt", en de uitgang idus betekent ,, Vol' ; dus „ Vol Eelt" : cogo van co of eon „ te fa„ men", en ago „ ik dryve", dus ,, ce famen dry„ ven, verfamelen": Crudus van Cruor „ Bloed'', ra*) „ Vol"; dus „ vol bloed, bloedig", Vervolgens raauw"; Examen van exacium, het Supinum van Exigo, 't welk twee betekenisfen heeft: eerftelyk „ Uitdryven, verjagen", daarvan betekent Examen „ het Uitdryven, Verjagen j, van een jong broed van bycn , of een Byenzwerm": ten tweeden „ onderzoeken", bygevolg Examen ,, Het onderzoek"; Fabula, van fari „ fpreken", dus ,, alles wat men zegt, vertelt"-, of „ eene Vertelling" ; Infans van fari ,, fpre,, ken"; dus, ,, die niet fpreken kan"-; Ingenium van ingeno of 'ingigno ,, door de geboorte „ mededeelen , inplanten", bygevolg ,, de aan„ geboren aart, de natuurlyke bekwaamheid of 4, vatbaarheid" ,- Lautus van lavo , lautum, dus „ Gewasfehen, zuiver, net, opgefehikt"; Mo. rofus van mora „ Vertoef", en ofus „ Vol", dus s, Vol vertoef", dat is: „ die zich zeer lang by „ eene zaak opböud-t" , om dezelve te befchouwen enz. Nobilis voor. Nofcibilis „ ligt kenbaar", vervolgens „ beroemd,' van voornaame afkomft". „ Praetor van praeire , voor praeitor, een Vooi1„ ganger., Aanvoerder", by voorb. ia den Skg en?.  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 105 enz. , daar van „ Veldheer". Publicus van populus , voor pöpuUcus, dus „ 't geen de inwooners „ van eene Stad of het gantfche Volk betreft, ■„ toebehoort enz". Semis voor femias van femi half", en as, bygevolg „ een halve As". Uncia voor Unicia (van unicius, a, urn, en dat van unies , a, urn,) feil. pa-s, „ een eenig deel", naamelyk van een As , en dus „ een Twaalfde„ deel ; want de As was in twaalven verdeeld. En zo doet de Etymologie, in ontelbaare gevallen, voortreffelyke dienften: en grootelyks dwaalen die geenen, welke weinig met de Etymologie ophebben , en dezelve als iets kinderagtigs verwerpen. Het is maar jammer , dat zy niet altyd haaren dienfl kan doen. Want l. is de Etymologie van zeer veele woorden of geheel onbekend, of ten minften onzeker, en in allen gevalle moeilyk te vinden Hier van is onder anderen dit de reden, dat de Romeinen veele fpellingen en lettergreepen in de woorden door de uitfpraak van tyd tot tyd veranderd hebben: 't welk in alle levendige talen , byzonder voor het uitvinden van de Druk-kunft, gefehied is , en nog gefchiedt. Wie zal nu van zulke veranderde woorden den eerften oirfprong overal opfpooren? Varro zelve, die ten tyde van Cicero leefde, toen de Latynfche taal levendig, ja in bloei was , heeft afleidingen voor den dag gebracht, die belachelyk zyn. En wie kan zich van lachen onthouden , wanneer Balbus by Cicero de . Wat. Deor. II. 25. Saturnus daar van afleidt, G s 2mm!  lo6 UI. Afd. Hoe de Latynfche quod faturetur annis. Neftunus a nando; Mïberva a minando te ah **** Statie itn fe in omnibus linguis hebei &c. QScht.}  toS III. Afd. 'Hoe de Latynfche mologie cn eigenlyke Betekenisfen derzelven te vinden , dewyl men dan eene juiste en naauwkeurige Analogie der betekenis kon verwagten. Maar het is : Ufus eft tyrannus : „ het woord heeft deze of gene betekenis, om dat het die „ heeft". By voorb-. Solarium komt van Sol, en evenwel betekent het by de Romeinen „ een „ Water-uurwyzer", welke van boven overdekt, en dus aan de Zon niet was blootgefteld. Wie zou niet uit de Etymologie befmiten, dat het s, eenen Zonnewyzer" betekende? e. Hadden wy nog alle Scam- of Wortel-woorden der Latynfche tale , wy zouden veel gelukkiger zyn in het opfpooren der eerfte en eigenlyke betekenisfen. Maar deze Stam- of Wortel-woorden zyn voor het grootfte gedeelte verloren gegaan. Men zie hier over het boekje van Daumius de caajïs amisfarum radicum , 't welke wel verdiend had , van eenen onderzoekgraagen Taalkenner vermeerderd en met meer naauwkeurigheid ingerigt te worden. f. De oudfte Affchriften , gelyk de Columna Duillii , ook de nieuwer, als het Monumentum Ancyranum , de Cenotapbia Pifana £fc. konden , benevens de penningen wegens dcrzelver fchryftrant , hier in eenig Licht geven. Maar by de Affchriften moest nog vooraf onderzogt worden,, of zy wel van Taalkundigen cn Critici gemaakt zyn. Anderszins geven zy maar verwarring, en zyn niet voldoende. g. De oude Grammatici en Scholiasten , by- zoa-  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 109 zonder Gellius, Festus, Donatus, Servius hebben veele Afleidingen en eigenlyke betekenisfen te voorfchyn gebracht , of veel eer gemaakt. Wie kan hun in allen deele vertrouwen ? Zy zyn dikwyls veel te fpitsvindig geweeft. Dus zou by voorb. pareus uit par arcae , frater uit fere alter gemaakt zyn? Ook zou perfona a perfonando komen. Dit heeft Basfus gezegd , en Gellius verdedigt het V. c 7. en het laat zich ook hooren, om dat de Maskers het geluid van de ftem vergrootten : hoewel de Syllabe fo in perfona lang , in perfonare daar en tegen kort is; doch dit gebeurt meermaalen , by voorb. peiero van iuro &c. Om nu niet te zeggen , dat de Grammatici zelve in het bepaalen van de betekenis der woorden van elkander verfchillen , en daar door hunne onzekerheid aan den dag leggen: en hoe zouden ook deze later geleefd hebbende Grammatici de eerfte betekenisfen der ■woorden volkomen geweten hebben , die eigenlyk niemand regt zeker weet, dan die by het opkomen van de Taal geleefd heeft ? Ik verwondere my, dat zo veele geleerde Mannen het gezag van eenen zo dikwyls beuzclagtigen Festus , Donatus, Servius enz. zo gaarne volgen, en hun op hun woord gelooven , wanneer zy zeggen : „ dat Woord betekent eigenlyk dit of 3, dat". h. De arbeid der Laateren is byzonder aan te pryzen. Eenige hebben hier en daar in hunne fchriften of in de Noten op de Ouden de eigen-  1IO III. Afd. Hoe de Latynfche gen'yke betekenisfen aangetoond , by voorb. Scheffer by Phaedrus. Hur toe behooren ook de übfervationes van Graevius en Cuperus enz. en byzonder Perizonius ad Sanctü Mine-vam. And ren hebben daar over met opzet in afzonderlyke werken gehandeld. Hier toe behooren' Voifi Etymologiaim en Becmanni ÖHgines. Het boek van Popma de different, verb. fchynt ook hier toe te behooren: maar de onderfcheidingen zyn te fyn, en de weinigften zyn juist, dat is, de Ouden gaan veeltyds buiten de onderfcheidingen van Popma. Ondertusfchen moet men alle deze hulpmiddels kennen cn weten te g bruiken : het is ook niet onwaarfchynlyk, dat met opzicht op de Afleidingen en eigenlyke betekenisfen nog veel kan gedaan worden. En de troost blyft toch nog altyd over. Ultra posfe nemo obligatw. by veelen is het voldoende , zo het Hechts tot eenen hoogen trap van waarfchynlykheid gebragt wordt. DERDE REGEL: Men leere den Scholieren ook de fchoone Uitdrukkingen kennen, en zegge, waarom zy fchoon zyn. Maar welke zyn fchoone Uitdrukkingen? MeeBig een noemt die fchoon, welke van een ander niet voor fchoon worden gehouden. Veelen praaten ook van fyne en fierlyke uitdrukkingen, zon-  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen, in zonder iets daar by te denken. Anderen, om zich nier bloot te geven , gebruiken het woord Elegantie ; zy fpreken van elegant Latyn, waar onder zy altoos hun eigen verftaan , en het is een Geluk voor hun , dat zy zelden gevraagd worden , wat elegant Latyn is, Wy willen de zaak wat naauwkeuriger befchouwen. a. De meesten houden dat voor eene fchoone en elegante Latynfche uitdrukking , die van het Duitfch afwykt , by voorb. laetitia ajfici is eleganter , zeggen zy , dan lattor; colopbonem adders dan finire ; utor dan babeo , en het is in hunne oogcn des te eleganter en fchooner , hoe onge« wooner het is. Onder die genen, welke zo denken , fchynt zelfs de Heer Rollin tc behooren. Hy zegt in zyne Aanwyzing om de vrye enz bl. 538. ,, men zet fomtyds f alias voor fatietas, en „ dit is wel eens zo fraai". NB. Ik zie hier geene fraaiheid, en zou dus gezegd hebben: „ het is ongebruiklykcr en zeldzaarner". Satias is een van de geliefde woorden der Critici, 'c welk zy by voorb. in Livius, even als invifitatus voor inufitatus , efcendere voor 'afcendere , plebes voor plebs , qui voor quis &c. (welke ik anders voor goede woorden houde) gaarne over al wilden ingevoerd hebben. Doch het is zeldzaarner dan fatietas; is het daarom fraaier? Verder zegt hy: Infolentia en infolens zyn in den figuurlyken zin gemeen : maar in den eigenlyken zin hebben beide woorden veel faaiheid. Zo zegt Noltenius in  Iia III. Afd. Hoe de Latynfche in Lexico Aniib. p. 612. micare eleganter (voor ■propiie) de venis. TJtor j zegt eindelyk Rollin, heeft alleen in de gemeene betekenis iets gemeens: maar het heefc ook nog eene andere fierlyke betekenis, als: Jlatuit nihil fibi gravius faciendum , quam ut Ma matre ne uteretur. Cic. it. Adverfis vmtis ufi fitmus fcfc. NB. Hier ftaat utor voor habeo; deze betekenis is gewoon: alleen komt zy nvt onze moedertaal niet volkomen overeen. Om ronduit hier over myne gedagren te zeggen : zo kan ik niet begrypen, hoe eene Latynfche uit Irukking daarom fraai zoude zyn, om dat zv 1. met die uitdrukking in onze taal , welke ik in de gedagten hebbe, niet volkomen overeenftemt: immers dan is dezelve eerft regt Latynfch , of eigenlyk Latynfch, maar nog niet elegant of fierlyk. 2. Om dat zy zelden voorkomt. Op deze wyze zoude et het elendigfte woord zyn, ac daarentegen voor een Vocaal, incile, plera voor pleraque , tam met eenen Superlativus enz. zouden voor de fchoonfte en fierlykfte woorden en uitdrukkingen van Cicero te houden zyn. Kon men niet veel eer zeggen, dat zulke uitdrukkingen, die by de Ouden zeldfaamft zyn, juist daarom in hunnen tyd de flegtfte zyn 'geweeft , en dat zy den Schryvercn (die toch ook mat het Gemeen omgingen , en dus ook mede gemeene woorden hoorden) in 't fchnven ontkomen zyn ? Ik althans houde voor de beste uitdrukkingen dezulken, die by voornaame Schryvers (by voorb. Cicero) meest voorkomen : dewyl  Clasfifche Schryvers Taalhte behandelen. 113 wyl dit een bewys is, dat zy toenmaals by vcrftandige , geleerde en voomaame Lieden, zo als Cicero, Brutus, Caefar enz, waren, meest in gebruik zyn geweeft. De zulken hebben myns oordeels eenen wonderlyken en bedorven fmaak, en zyn door het onbepaalde denkbeeld Van hec woord Elegant verward en vervoerd geworden , die by alle gelegenheden- liever ballucinari .dan ■peccare óf errare, liever inficias ire dan negare, liever nee non dan. et enz. gebruiken ; ja de zeldzaamfte woorden voor de fynfte, elegantfte , fchoonfte en fierlykfte houden, en daarom hunne fchriften vlytig met de woorden impratfentiarum, J ' ïanÏe'gten van een tafel , in t uitdrukken van zyne^daen en* Of dit met fieraad en p.agt gefchiedt, fdoetn. Ik rer zake Geen van beiden ligt in eltgans oi clegantia. ■ £ een^uis^net fmaak bouwen, en toch zonderpragt :^n be* Nep. I3-) Ik ta »k ti in aed;ficmldo, en te gelyk veus ^iPf^Sft^^*Sen jnisfeu mer eene goez^rS^itd^kken: dan febryf ik ^ £ maar'niet ornate. £3 «TiC Keus van woorden, ^ffli; fchry£ ik en te Werp, «ettejad_ «t ruAen nier w.at breedvoeriger ge.yk ófnate. Ik heVdVmet de ¥0ortrcn;e!yke Claris van den Wi"Cn wi geztg men gaarne vo.gr , de woor- beroemden Ernestl , wiens g » verklaard worden, als of ÏÏlfr^ttZ&ï** wierden overgeAeM = en zy in t »emLC 8 „iemand , zo veel ik weet , iets daar *£ SÏÏ&E dTmen toch, met de verkering van Fr esti 70 dikwyls in Cicero tegenftrydlghèden en onoverw.nnefvke zwaa igl sden ontmoet, 't welk by myne verklaanng geen Ïiats hee Ik wil alles verioaren hebben, zomen op een P , bv Cicero elesanike tegen ornatus of ornament* eenige plaatsij C.«ro g ^ ^ ^ vindt overgeteld. Zy knnnm SScgep^te %£X£*~~\*~ SZ Ih et m ingemus cMs Romanus, tarnen necesfana efi} ad- mas collocare in iono lumine. Wie ziet hier mt met, dat of „amenta dicendi nog by de elegantia kunnen komen d t is da meTte gelyk zich juist kan uitdrukken, en de Stemden der Redekun t/ als Eiguuren enz. kan gebruiken. Even als mém  122 III» Afd. Hoe de Latynfche tligere „ Kiezen", gelyk Cicero zelve zegt, Nat. Beor. II. 28 dewyl men , om wel en naauwkeuïig te fchryven, eene gepaste keus in de woorden moet treffen: want allen zyn niet gefchikt; eenigen drukken te weinig uit, anderen te veel,anderen wederom veroirzaken dubbelzinnigheid, en nog anderen komen in 't geheel met den famenhang niet overeen. Die geene fchryft derhalven elegant, dat is , juist, die a. de regte woorden treft, welke voor ieder plaats pasfen, b. die dezelven ook in het regte verband weet te hoofde Atticus een homo elegans was , maar zonder pragt, zo was Lucullus een horna elegans, maar met pragt: wie toch heeft ooit Lucullus om zyn pragt inelegans genoemd ? Daar en tesen vindt men dikwyls aan pragtig levende rnenfchen den naam van elegantes gegeven. Even als Caefar, en Terentius elegante* in feribendo waren, maar zonder fieraad, dewyl hunne ftof dit niet toeliet; zo was Cicero in zyne Redevoeringen elegans, maar snet Sieraad, zo zyn ook Virgilius, Horatius enz. elegantes dan eens met dan eens zonder Sieraad. Met één woord, Gebrek «an praik maaken , ook wel Schilderachtig zyn. NB Menfchen van een' keuriger. Smaak, keurige Geleerdheid en Levcnsvvvze zyn gewoon zich van zulk woorden en fpreekmini' ren te bedienen , en zich daar door van het laage Gepeupel te onderfcheiden. Ik zal dezelven in twee Clasfen verdeelen , (fchoon ik niet twyffcle, of er kunnen rog meer gemaaki word n) en voorbeelden bybrengen. A. Zulke Keurige Uitdrukkingen, die bet On-ang naame der denkbeelden verhergen en verminderen. By voorb. Si quid ei acciderit , in plaats van Si mmtuus ftiertt Het Onaangenaame van het denkbeeld St-rven (want de dood is voor de meeste menfchen onaangenaam) wordt hier door eene algemeene uitdrukking acciderit eenigzins onmerkbaar gemaakt. Hier toe behoort „ De „ Zalige", voor : „ De Verftorvene" enz. Zo wor-  j2ö III. Afd. Hoe de Latynfche worden op eene gelyke manier dingen, die voor .kuifche ooren aanftootlyk zyn , door andere, cn wel doorgaans algemeene , uitdrukkingen verzagt , en luiden aangenaamer. In den grond blyft het zelfde denkbeeld : alleenlyk heeft hec maar een ander en onverwagt voorkomen. Het oor laat zich gaarne bedriegen , en zo ras bemerkt men niet zyne dwaaling, of men verheugt zich , dat men die onaangenaame zaak niet regt uit gezegd heeft. Dus zegt Caefar: notitiam babere feminarum voor Coire , 't welk voor eene Metonymie kan gerekend worden. Hier toe behoort re&e voor non. Wanneer men naamelyk aan iemand , die naar iets vraagt, by voorb. of men iets heeft te beftellen ? of men hem iets wil belasten ? niet zo regt uit Neen wil ten antwoord geven , zo zegt men reSte, benigne (by Horatius), even als wy in dergelyke gevallen zeggen : „ Ik bedanke U, ik ben U verpligt, 't is wel enz." in plaats van ,, Neen". Dat deze en dergelyke uitdrukkingen iets Keurigs hebben, zal niemand ontkennen. De Rbetorici noemen het Eupbemismus. B. Zulke Keurige Uitdrukkingen (Woorden en Spreekwyzen) die , bebalven bet boofd-uenkbeeld, 't welke zy uitdrukken, nog een neven-denkbeeld in zicb bevatten, en door die Kortheid de boofd-gedagte fterker, nadrukkelyker, aangenaamer en zinlyk maaken ; of geheel fchilderacbtig zyn. NB. Dit Neven-denkbeeld is u of een beeld i dat is de vergelyking van een fchoone, bevallige,  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen, 12? ge , of ook geweldige , haatelyke Zaak of Perfoon ; a, of een Neven-omftandigheid, by voorb» Uitwerking of Gevolg, enz Ik zal eenige voorbeelden bybrengen: Frigeie, van M< nfchen , die by hun bedryf niets te doen hebben. By voorb. friget mtrca* tor, wanner hy niet veele Waaren verkoopt; friget patronus caufarum, wanneer hy niet veel Procesfen heeft. Ook zegt men het van dingen» die geenen voortgang hebben , zo als by ons s „ De yver bekoelt". Hier wordt het denkbeeld van Koude er onder gemengd. Praefiringere aitem menti;; „ Maaken, dat men „ eene zaak niet wel kan beoordeelen". Aura, „ de Gunst des Volks". Liv. XXL 26. in zo verre men naamelyk door die gunst Eerambten kan bekomen , gelyk by de Romeinen ; zo is ook ventus by Cicero. Dat dit tropifche woorden zyn , is duidelyk. Maar waarin beftaat derzelver Keurigheid ? Om dat zy behalven de betekenis , welke zy uic hoofde van deu famenhang hebben , nog een Neven-denkbeeld, dat is, het Beeld van dat gene , waar van de tropus genomen is , met één woord de Eigenlyke Betekenis in zich bevatten. By Aura denke ik, behalven aan Gunst, ook aan de Lucht, welke het Schip langzamerhand voortdryft, en zagtelyk deszelfs loop bevordert. De gelykenis tusfchen de Lucht (of een zacht windje) en de Gunst des Volks ligt in het enkele woord Aura, Deze Kortheid gevals  izS lil. Afd, Hoe de Latynfche valt aan het Verftand, als 't welk door niets meer vermaakt wordt, dan wanneer men hetzelve, in plaats van wydloopige omfchryvingen , de zaak , zo 't mogelyk is , met één Woord zegt. Misfchien is dit gegrond in de ons aangeboren weetgierigheid , als welke niet gaarne lang wagti maar dat gene , 't welk men te zeggen heeft, fpoedig verlangt te vernemen. En hier toe zyn de Metaphorifche woorden meest gefchikt. De Metaphora fchildert my de gelykheid , welke er tusfchen twee dingen is , en die door de woorden even ah — zo ook enz. kon worden uitgebreid , in een enkel woord af. By voorb. in plaats van : ,, Even als een zachte wind, wel„ ke het Schip volgt, deszelfs loop bevordert, „ zo dat het de gewenfehte haven bezeilt: zo „ ook bevordert de Gunst des Volks het ftrce„ ven naar Eerambten ; enz." zegge ik kort: Aura popularis adiuvat ambüionem. Alleen op deze wyze fchynt het , als of alle Metaphorifche Woorden Keurig waren. Maar zo is het met de zaak niet gelegen. Er zyn Metaphorifche woorden, welke men uit nood moet gebruiken , om dat er geene eigenlyke voor handen zyn. By voorb. confutare ; viam ingredi „ een middel by de hand nemen". In dezen is geene Keurigheid : zy behooren fiechts onder de gewoone , gemeene woorden: doch dezulken behooren alleen tot dc Keurigen , welke nog niet, gelyk het gemelde confutare , viam ingredi £pc. te zeer zyn afgebruikt, en door het gebruik van  Clasfifche Schryvers Taalk. telehandelen. 129 van 't lage Gepeupel te gemeen zyn geworden, maar wanneer in dezelvcn eenige bevallige, edele beeldtenis legt, zo dac zy juist daarom zvn genomen, daar men anders ook het eigenlyke woord had kunnen gebruiken. Hier toe behooren de drie bovenftaande woorden , frigere% praeftringere en aura. Maar byzonder behooren tot de keurige tropifehe uitdrukkingen dezulken , die aan levenloze dingen een leven toefchr>vm. Als flamma , rumor, ptstis ferpit, „ verfpreidt zich' ; interficere msfes. Virg. Georg. IV. 330- flaccesctt: of ook dezelven geheel en al tot perloonen maaken (per profopopoeiam). By voorb. aves queruntur m fylvis; flos morïtur ; iuvenci gemunt; plaufirum , cymba gemit: wanneer de wagen of de boot te zwaar beladen is ; Seges furgit, „ wast „ in de hoogte"; domus furgit, wanneer het tot eene zekere hoogte is opgetrokken ; ftno — fomnn foltert curam, t, e. oblivisd ; Somno viOus, die den fiaap niet kan weerftaan"; Swwo'Wnctus „ die in een' vasten flaap is". Hier worden . aves, flos, iuvend-, cymba', plauftrum, fi^es, curat fomnus tot perfoonen gemaakt : want alleen perfoonen kunnen queri, furgere , mori, gemere , falli, vincere en vincire. Eindelyk behooren ook hier toe de fchilderagtige woorden; by voorb Saxum in mirandam ahitudinem depresfum. Cic Verr. V, 28. in medio ore attollitur nafus , voor efi; rana rupto iacuit cerpore; rotans en trepidare van Vuur, welks rook al golvende naar boven ftygt» I M  130 III. Afb. Hoe de Latynfche by Horatius IV. Od II. n. flammae trepidant rotantes fumum fordidum. Nou a. Men ziet hier uit, dat i. de kennis der Tropen, byzonder der Metaphora en Ironia, en derzelver Species, 2. de kennis van fommige Figuuren, als Diatypofis, Hypotypofis enz. tot beoordeeling der keurige Latynfche uitdrukkingen volftrekt noodzakelyk is. b. De keurigheid der uitdrukking ligt dus alleen in de keurigheid der gedagten. Die niet keurig denkt, hoe zal die keurig fchryven? c. Wanneer fommigen ook die woorden voor Keurig willen houden, die wel niets keurigs in bet denkbeeld hebben , maar nogthans niet zeer gemeen zyn, zo wil ik dit niet wraaken, mids dat zy genoegzaam bewyzen, dat die woorden alleen by keurige, voornaame en geleerde lieden in gebruik zyn geweeft: by voorb. utor voor babeo, nefcio an, fumma refp., fumma domus voor fumma pars domus, non fifti poxeft by Livius &c. Doch ik twyffele, of dit bewezen kan worden. " d. By Cicero en Quintilianus komt het woord Urbanitas voor. Dit bevat veel in zich : by • voorb. alle geestige en aardige invallen; maar past niet volkomen hier by. Echter zou men het eenigzins hier toe kunnen brengen, wanneer men op deszelfs eerfte betekenis acht geeft, volgens welke het te kennen geeft, „ die wyze „ van fpreken , welke te Rome gebruikelyk 3, was": Dat men nu daar Keuriger dan in andere Steden of op het Land gefproken , en (ten min-  Clasfifche Schryvers Taalh te behandelen. 131 minften onder de voornaame Lieden) keuriger uitdrukkingen gebruikt heeft, lydt geenen twyffel. e. De keurige uitdrukkingen, zo als ik die boven befchreven heb , kunnen, ook , wanneer in het denkbeeld iets bevalligs , li. fFelyks , edels ligt; Bevallige, LiefFdyke, Edele Uitdrukkingen genoemd worden. 4. Sierlyke Woorden brengc ik alleen daarom by, om dat veelen zich van d< ze benaming bedienen, en een Woord , 't welk hun gevalt, Sierlyk , ook wel Sierlyker dan een ander noemen , 't welk zy misfchien Juist of Keurig moesten noemen. Ik voor my gelove niet , dat men een woord Sierlyk kan noemen Want wat is een Sierlyk woord ? Men zegt, een tropifch woord. Maar dit is nog niet genoeg: want dat kan ook Hechts een juist woord zyn. Sierlyk is volgens het Taalgebruik Opgefi rd, Opgefchikt. Is nu een fierlyk woord zo veel als een opgefierd , opgefchikt woord , dan vrage ik , waar med<' zulk een woord opgefierd is ? Met het denkbeeld 't welk daar mede verknogt is ? Ik weet niet of het denkbeeld van het woord deszelfs Sieraad kan genaamd worden. ■ Dit immers behoort wezenlyk tot hetzelve, en neemt men dit weg, zo blyft er n'éts dan een bloote klank of de bloote letter overig. Dus zou het denkbeeld de fieraad zyn van den klank , of van de bloote letter, 't welk wonderlyk zou zyn. Een woord kan dus niet wel Sierlyk genaamd worden. De Latynen, die tot deze benaming aanleiding fchyi 2 pe»  332 III» Afd. Hoe de Latynfche nen gegeven te hebben, zeggen ook, zo veel ik weet, nooit vocabula ornata: maar zy zeggen oratio ornata , ornate loaui &c waar onder zy de Sieraad eener gantfche rede verftaan , waar toe zekerlyk wel gekozen en keurige woorden ook iets toebrengen. Men kan dus wel zeggen: eene Rede wordt door woorden opgeüerd , en wordt daar door Sierlyk ; maar niet: de Woorden zyn opgefierd of fierlyk. De fieraad van eene Rede (ornatus oraüonis) beftaat , niet alleen uit goede en keurige woorden, (waar by ook die niet moeten worden uitgefiooten , welke niet tropifch zyn) , maar ook a. in de uitvoering van een bewys door loei communes en redeneringen a minort ad maius , a maiori ad minus &c. Cicero voegt ook te famen ornate et copiofe dicere ; b. in wel bygebrachte Spreuken; c. in wel gebruikte figuuren; d. in Perioden en den Numerus. Daar goed Latyn , 'c welk men van een 'geheel fchrift of verhandeling te verftaan hebbe , uit de pen van een redekundig man moet vloeien, zo kunnen daar in de meeste fieraaden van eene rede gebracht worden , wanneer de Schryver genoeg fmaak* en oordeels-kragt bezit. Bygevolg kan er ook Sierlyk Latyn zyn, dat is, 't welk door eene zekere en redekundige fchoonheid fieraad ontvangt. Maar fierlyke woorden kunnen er , myns oordeels, in 't geheel niet zyn, daar de naamen jüist en keurig reeds toereikende zyn. Over 't algemeen wenfehte ik , dat men het woord Sierlykbeid ook niet eens van Latyn , of van eene Re-  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 133 Rede gebruikte. Het woord Sieren , waar van Sierlyk komt , heeft by ons dikwyls het denkbeeld van gemaaktheid. Men kan immers ook daar voor Schoonheid enz. zeggen. NB- 1. Wanneer ik de^ fchoone woorden in elegante, dat is, gepaste, en keurige verdeele, en de Sierlykbeid niet in enkele woorden , maar in het Geheel, dat is , in eene Latynfche Rede of Gefchrift zoeke , zo wil ik niemand dit gevoelen opdringen. Het komt er buiten dat niet veel op aan, hoe men de woorden noemt, of men zegt Sierlyke of Keurige, zo men maar derzelver fchoonheid kent en weet na te volgen. Aan de benaaming ligt niet veel gelegen. 2. Men heeft ook Geestige cn andere fchoone Uitdrukkingen , welke hier toe in 't geheel niet behooren , dewyl ik alleen woorden en fpreekwyzen , maar niet de Redekundige uitdrukking verklaare. 3. By de Ouden wordt ook de Venuftas Orationis gepreezen. Deze beftaat in eene zekere bevalligheid, die niet zo zeer eene uitwerking van de kunst is, als van 't Genie, en ftrekt zich uit over de geheele Rede: behoort dus hier toe niet. Venufium esfe, quod cum gratia et venere dicatur, apparet, zegt Qjaintil. VI. 4. misfchien komt daar mede over een dat gene, .'t welke wy Naif noemen. Men zegt ook fomtyds goede Woorden, goed Latyn: dat is niets anders dan gebruikelyke woorden enz. Alle Latynfche woorden zyn goed, 1 3 wan»  III. Afd. Hoe de Latynfche wanneer zy by de Ouden voorkomen , en hoe vaaker zy daar voorkomen, des te beter zya zy. VIERDE REGEL: Men verklaar e ooi de zwaar e Woorden en Spreekwyzen 3 en zegge, waar in de zwaarigheid beftaat. Het gaat met de zwaare woorden even zo als met de fchoonen en eleganten. Meenig een houdt dat voor geen zwaar woord, 't welk toch wezenlyk. zwaar is. En de meest onkundigen hebben doorgaans het voorregt, dat zy all s gemakkelykft verftaan , dat is , geene zwaarigheid daar in vinden. Ik zal hier eenige Clasfen van zwaare woorden en fpreekwyzen (die ten minftea naar myn oordeel voor jonge lieden zwaar moeten zyn) maaken , zo naamelyk, als zy my eerft ïn de gedagten zyn gekomen. i. Zwaar zyn die Woorden , die zeld n of flechts eenmaal voorkomen , (of het moest zyn , dat de Ouden zelve daar van eene befchryving hebben gegeven,) om dat daar in het taalgebruik ons niet kan helpen , maar de famenhang alleen zynen dienst moet doen. Somtyds helpt de Etymologie iets, zo als in tyrotarichus by Cicero. KB. Het kan vallen, dat een woord maar eenïnaal voorkomt, en echter een goed woord isj feet kan ook treffen, dat een woord, behalven  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 135 zyne andere betekenisfen , eene byzondere wegens den famenhang beeft, die alleen in dien famenhang en anders nergens voorkomt ; echter kan dezelve juist zyn: ligt zou dit woord en deze betekenis ook meermaalen voorkomen, zo alle fchriften der Ouden nog voor handen waren. Maar daar veelen derzelven verlooren zyn, doen zulke Critici kwalyk , die terftond een woord daarom willen veranderen, om dat hetzelve of die betekenis van hetzelve anders nergens voorkomt. Ja ik gelove , dat even daarom dc Critici by hun verbeteren zo dikwyls zich vergisfen , om dat zy uit de vetichillendc lezingen dt f Ilandfchriften juist zulk een woord zoeken te maaken dat zy reeds elders gelezen hebben , vooral wanneer het naar hunne peda;.- . ftbfitn is. Want fchoone woorden willen zy toch gaarne den Ouden opdringen. Eene vryheid, waar voor hun de Ouden zelve, zo zy weder opftonden, niet akyd zouden bedanken. 2. Zwaar zyn die woorden, welke veele betekenisfen hebben, als auiïor, auttoritas, humanitas, offendere, religio &c. zie boven. De kennis van het taalgebruik, waar voor by jonge lieden het woordenboek dient , of althans moet dienen, leert wel alle betekenisfen: maar welke van dezelven juist op de voorhanden zynde plaats te pas komt, leert de famenhang. By voorb. bumanitas is zwaar op deze plaats van Cicero ad Div. I. ep. 7. §. 6. Cui (feil. Pompeio) literae tuae, quas proxime miferas — periucundae fueI 4 runt*  Sg<5 HL Ara. Hoe ie Latynfche • runt, mibi quidim humanitas tua, nel fumma po* iixis fapier.tia non iucunda folum , fed etiam admU rabilis vifa efi. Virum enim excellentem (Pompeium) et tibi tua praejfanti in eum liberalitate de*. vinStum , nonnibil fufpicantem, propter aliquorum epinionem fuae cupiditatis , te ab fe alienatum iüa epiftola retinuifii. Cicero pryst hier de humanitas van Lentulus.' Pompejus en Lentulus dongen beide naar de eer om d^n verdreeven -fE^yptifchen Koning weder te herftellen, of fchoon de eerfte zyne begeerte daar naar poogde te verbergen , gèlyk uit den voorgaanden brief van Cicero te zien is. Lentulus, die in de provintie Cilicien als Landvoogd was, fchreef aan Pompejus : maar hy fchreef niets onaangenaams , 'e geen m^n anders wel zoude vermoed hebben, om dat Pompejus juist die gene was , die hem deze Eer van de herftelling , naar welke hy zo begeerig was, betwistede. Hy had zich zei ven dus bedwongen. Dit gedrag van Lentulus noemt Cicero op de aangehaalde plaats humanitas , vel potius fapientia. Wat is bier humanitas ? „ Ge„ fchiktheid, Welgemanierdheid, of een gefchik5, te , welgemanierde handelwyze". Het woord Auttoritas is zwaar. By voorb. Cic. ad Div. XIIL ep. i. §. ii. honorem , officium, testamentorum ius , Epicuri auctoritatem tuenda esfe dicit, Auttoritas Epicuri is „ de laatfte wil, de befchik„ king van Epicurus , dat zyn huis aan zyne „ Sekte zou blyven". Pró Mil. c. i. qui (Pompeius). profeclo putaret -— nee fapientiae 3 temsrita' tem  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 13? tem concitatae multitudinis audtoritate publica armare Auttoritas is hier „ Het voorbeeld". Cicero wil zeggen , dar hy Pompejus , • wien het onderzoek van den moord van Clodius tegen Milo was opgedragen, voor te w\s hield, dan dat hy de Soldaaten , die tot dekking van het Gericht daar moesten ftaan , tot onderdrukking van Milo zoude gebruiken : dewyl hy daar door z&ti maaken, dat het Graauw, reeds buiten dat tegen Milo opgehitft, nog heviger tegen hem woedde; het Graauw zou dat voor een voorbeeld aanzien, 't welk zy volgen moesten. Dit voorbeeld , deze auttoritas heet publica , om dat Pompejus uit naam van den gantfchen Staat dit onderzoek op eene buitengewoone wyze uitvoerde. Zwaar is ook Respublica by Cic. pro lege Manil. c. 21. Tanta in eo reip. bene gertniae fpes confiituebatur fcfc. De famenhang leert , dat Respublica „ den Oor„ log", en remp. gerere „ Oorlog voeren" betekent : daar voor ftaat ad Div. X. ep. 4.1. remp. adminiflrare, 't welk het zelfde is, als bellum adminiftrare pro lege Manil. c. 21. Zo is het met alle veel betekenende Woorden , welker betekenis , in het voor handen zynde geval, door den famenhang alleen kan bepaald worden. By voorb. offendere betekent „ Aanftooten, vinden, beleedi„ gen, ongelukkig zyn in zyne onderneemingen" Nu ftaat by Cic. ad Div. f. 7. §. 10. Si cecidisfet , ut volumus et optamus , omnes te et fapienter et fortiter : fin aliquid esfet. offenfum, eosdem Mos tji cupide et temere fecisfe ditturos. Hier leert de I 5 voor...  jr38 IH. Afd. Hoe de Latynfche gaande tegenftelling , fi cecidisfet, ut volumus et cptamus i. e. „ wanneer het naar onzen wenfch uitviel" j dat fi aliquid esfet offenfum moet betekenen , „ wanneer het ongelukkig afliep". Zo betekent fapientia niet alleen „ Wysheid", maar ook „ Gelateaheid, Grootmoedigheid"» wanneer van het dragen van Ongelukken , of van Vergeven gefproken wordt. 3. Zwaar zyn de Woorden, wanneer hunne gewoene betekenis zich niet fcbikt, en men hun dus eene geheel byzondere betekenis moet geven. Ik zal, om dit beter te doen begrypen, deze zes foorten daarvan bybrengen. a. Wanneer Vocabula abflratta, zo als men die noemt, in plaats van concreta gebruikt worden. By voorb. fenetlus voor fenes ; iuventus voor iuvenes. ex. gr. Cic. feneSt. 8. SeneBus — operofa, femper agens aliquid. ib. c. 9. guid iucundius fenectute ftipata fiudiis iuventutis ? Zo zeggen wy insgelyks: „ dc Ouderdom, de Jeugd", in plaats van de ,, Oude lieden, de Jongelingen". Advocatio voor advocati, dat is, „ Vrienden ,, van den beklaagden , die zich in 't Gericht „ nevens hem plaatzen , cn daar door hunne ge„ negenheid voor hem aan den dag leggen, hem „ met raad byftaan , bygevolg Voorfpraken". Liv. III. 47. Virginius fordidatus — cum ingenti advocatione deducit in forum &fc. i. e. cuin mag. na multitudine advocatorum. Agricultura voor agricolae. Cic. fenttt. 15 ex- tr.  Clasjtjcne öcnryvers 1 aam. te oenanaeten. 139 gr. quüus nihil invenit agricultura folertius i. e, agricolae invtnerunt. Lepatio voor legati komt dikwyls by Liviuï voor: by voorb. I. 9« nusquam legatio bene üU4iM. it. IV. 5». V. 37 XXXIl. 1. 8>c. Mairimonium voor uxores. v. Duker. ad Flor, I. 1. §. 10. Zo ftaat coniugium voor coniux. Ta* cit. Annal. XII. 65. Remigium voor remiges. Liv. XXXIII. 48. XXVI. 51. waar men Gronovius kan nazien. XXXVII. it. remigium omne amisfum. Vergel. cap. iO extr. it. Hor. Ep. I. 6. vs 62. — digni* remigium vitiofum Itbacenfis Ulyfi &c. Zo vindt men f er vitium voor fervi , militia. voor mz/fre* , nobilitas voor noWex , ergaftulunt voor /em" j'b erg'fiulo , (by voorb. fervitia et ergaftula armantur Coniuratio voor coniurati enz. gelyk reeds lang van de Geleerden is aangemerkt. b, De verba gravida , dat is , die buiten hun denkbeeld nog het denkbeeld van een ander verbum in zich bevatten. By voorb. efferre voor efferendum curare, „ begraven laten" ; canere reteptui, van Veldheeren, voor canendum curare, fi. cani iubere. Liv. III. 42. §. 6. d portare voor deportandum curare. Cic. ad Div. XVI. ep. 5. ut te Leucadem deportares; reponere voor reponendunt curare , „ weer op zyne plaats laten brengen". Cic. Verr. II. 65. — fi Metellus fiatuas non repofuisfet. Deze foort van verba gravida of praegnantia is zeer gemeen » ook in 't Griekfch. By voorb»  540 iii. Aed. Hot de Latynfche voorb. jr/^as? «T£K£$«Aw£ rlv ïwmro , van Herodes, Matth. XIV. 10. en insgelyks in onze moedertaal : wanneer wy by voorb. zeggen : „ Hy s, heeft zich een fchoon huis gebouwd" , voor 3, laten bouwen" en deze manier van fpreken js gegrond op den bekenden Recht- en Uitlegïcundigen regel: quod quis per alium facit, id ipfefecisfe putatur, of putandus efi. Er zyn ook nog zwaarder. By voorb. Decernere , van den Romeinfchen Raad , voor decernendo (i. e. decreto) ojlendere et declarare. Cic. ad Div. XV. ep. 2. extr. Cuius falutem magnae vobis curae esfe decrevisfetis : hier kan decernere niet zyn „ befluiten, vastftellen". Want wat zou dit zyn: „ Gy hebt beflooten, dat zys, ne veiligheid U ter harte ging" : maar de Raad had door zyn befluit, door een SElum, aan den dag gelegd, dat hy daar voor zorgde. Men moet het derhalven dus vertalen: „ Wiens vei„ ligheid UI. zeer ter harte gaat, gelyk gy door „ een befluit des aangaande duidelyk getoond s, hebt". Zo vindt men het ook by Liv. XXV. 4. Deèernere voor decernendum cenfere , van een' Raadsheer. Cic. ad Div. I. §. 7 Crasfus tres legatos decernit; nee excludit fcfc i. e. decernendum cenfet, ut tres legati mittdntur, nee excludendum cenfet. „ Crasfus ftemde, dat er een, befluit moest genomen worden, uit kracht van welk „ drie Gezanten wierden afgevaardigd , en dat ., Pompejus daarvan niet behoorde uitgefloten » te  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. Ht „ tc worden", Deetrntrt betekent „ een befluit „ nemen"; maar dit past niet op Crasfus: want niet hy, maar de Raad nam befluiten, decernebat; hy konde door zyne ftem tot een RaadsGefluit alleenlyk aanleiding geven. Judicare voor iudicio. ejlendere, ƒ. declarare. Cic. ad Div. XV. ep. i. §. U. quod genus boe militum fit, iudicavit Bibulus : id efi, iudicio fuo declaravit. „ Door zyn oordeel heeft hy te ver„ ftaan gegeven, wat men van de Soldaaten te den„ ken hebbe". In zulke gevallen is het omtrent het zelfde als' indicare: waar van daan het ook daar mede in Mss. en Edd. verwisfeld wordt. Maar in iudicare ligt tevens het denkbeeld, X welk iü indicare niet is, naamelyk, dat er een Overleg is voorafgegaan, eer men iets te kennen gaf. frovidtre vöor providendo curare, ƒ. cavere, „ voorzien, verhoeden". Cic. ad Div XV. ep. a. extr. Vos multo ante, ne ea acciderent, providisfe. Liv. II. 34- Vtntumque ad interitum esfet , ni confules providisfent. Nep. Hannib. IX. §. 2. nifi quid providisfet. Ubi Vid. v. Staveren. Fatigare voor fatigando adigere , ƒ. cogere. Virg. Aen. VI. 553- ■ Qjtae te fortum fatiSat'' Vt &c. NB, Hier toe wilde ik ook gebragt hebben i. de Verba emphatica, dat is, die op zich zeiven niet veel betekenen , maar door den famenhasg eene fterker betekenis krygen. By voorb f avere laudi betekent by Cic. ad' Div. t ep-j. %. \. niet:  j^t III. Afó. Hoe it Latynfche niet. }, den. lof gunftig zyrt"; maar „ den lof s, bevorderen" ; en me t aldus de effeStu verklaard worden : bygevolg ftaar. het voor favendó üdiuvare. t De Verba, die een werklyk bedryf of voltoojing daarvan op zich zei ven betekehen , maar wegens den famenhang , flechts van ten voornemen, willen, (de conatu, voluntate) moeten verklaard worden. By voorb. Cic. ad Div. f. ep. 4 qui a te caufam regiam alio transfe>ebant , i. e. transferre volebant , ' conabahtur. Dergelyke voorbeelden komen in'alle oude taaien menigvuldig voor c. Wanneer Verba JïmpHcia voor de compofita, bf compofm voor d • Jimplicia gebruikt worden. Van beiden zal ik voorbeelden bybrengen. «. Compafita voor Simplicia. By voorb. Adorare voor orare. Liv. VI. 12. Cum prodisfet; boftiaque casfa pacèm Deum adorasfet. Dukcr en Drakenborch halen hier Burman aan ad Qvid. epift. ard. ad. 141. en Pasferatius en Broukhuifen ad Propert. I. 1. 4 en 24. enz. Conclamare , 't welk eigenlyk , en uit hoofde van de praep'fitio Con van veelen gezegd wordt, wordt nu en dan van enkele perfoonen gebruikt, en ftaat dus voor het enkelvouwdige clamare. By voorb. Caef. B. G. L 47- extr- Ariovijlus'— conclamavit èfc. waar Davifius en Oudendorp meer voorbeelden bybrengen. Zo ook Ovid. Met IV. 690 Conclamat 'vhgo In 't Griekfch heeft insgelyks n dikwyls die Woorden en Spreekwyzen , die uit de Gnekfche taal endeend zyn Zulke zyn er niet weinige, en bewyzen, hoe noodig eene naauwkeurige kennis der Griekfche taal is voor hun, die het in 't Latyn ver willen brengen. Ik zal eenige voorbeelden bybrengen. Sceptrum , Gr. axP^rpcv (van n&m> , „ ik leu„ ne op iets ") eigenlyk „ een S af, waar op ,, men leunt". Zo vindt men het by Homer. 11. p. 199. Hier door v rflaat men Ovidius. Met. I. 178. Sceptio innixus eburno.' Adamas, Cr. &Hiutq, drukt by de Dichters niet juist ,, een Diamant" uit, of anders eenig bepaald metaal , maar in 't algemeen ,, eene on, wankelbaare Vastheid", zonder opzigt op eenig metaal re hebben. By voorb. Virg. A*n. VI. 55a Solide ex adammte columnae. Zo ook Horat. III. Od. 24. 5. Si figit adam'wtinos — dira Necesfitas cluvus; waar mtn aan ge^n metaal te denken heeft. Facere voor immolare , ,, Offeren " , Virg. Georg. III 7. is het Griekfche fé&tv, Spin», SpZv ook •xtwmtu , Luc II. 27 welke allen 1. „ maa„ ken , 2. offeren" betekenen. Ipfe voor fponte. Terent. Andr. I. 2. 22. animus ipfe aegrotus , dat is , „ van zelfs reeds tot „ kwaadheid geneigd". Cic Divin. L 34. valvae claufae repagulis fubito fe ipfae ap>rueler die niet voel, ja geheel niet kunnen verftaan voorden Ik zal eenige voorbeelden bybrengen. A. Uit de Hiftorie. Pietas is by Cicero ad Diverf. I. ep. 1. init. in deze woorden : Ego omni officio ac potius piete erga te ceteris fatüfacio omnibus, zonder kennis van de Gefchiedenis niet te verftaan. Want daar het den „ Pligt of het Pligtmatig gedrag jegens „ God, Ouders, Kinders, Weldoeners enz" be. tekent, ben ik onzeker , welke betrekking hier wordt te kennen gegeven. Maar de Gefchiedenis leert, dat Lentulus, aan wifn deze bris*f gefchreeven, is , in zyn Confulaat niet eer eenig Voor-  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 14.9 Voordel in den Raad had willen doen , voor dat Cicco uk zyn Exfilium zou zyn te rug geroepen , en dat hy- gevolgelyk d-ze herrtelling van Cicero yverig had helpen bevorderen. Daar nu dit voor Cicero een groote dienft , en geen geringe weldaad was, zo kan men hier uit naauwkeurig bepaalen, welke verpligtïng daar voor op Cicero was gelegd, en van hem in de aangehaalde plaats bedoeld wordt , naamelyk „ Dankbaar„ heid", of ook „ TYderhartige Liefde". Liheralitas betekent in 't gemeen „ Goedheid , Gunst" , welke men iemand bewyft , het zy dezelve beftaat in G£fchenk  j^o III. Afd. Hoe de Latynfche Fattum is op zich zei ven een bekend woord. Maar wanneer ik by voorb. op deze plaats van Cicero ad Uiv XI. ep. 7. § 2. ne tuum fadtum condemnes, niet wete te zeggen, wat door factum verftaan moet worden , zo verfta ik de plaats niet wel. Want de vertaling : „ dat gy uwe „ daad niet veroordeelt" , is wel goed, maar ik wil toch weten, welke daad bedoeld wordt. En dit kan ik gemakkelyk weten. De brief is aan Brutus , welke Caefar had helpen ombrengen. Dit leert de Gefchiedenis, en dit is ook dat factum, naamelyk caedes Caefaris. Negotium is by Cicero Catil. III. c 2. ("in de woorden negotium fufcipere) „ de verrasfing „ der Allobrogen"; dit leert de gefchiedenis Tollere iudicio, et leges betekent naar den aard der taaie „ het Gericht en de Wetten affchafj, fen". Maar wy vinden , dat Cicero dikwyls zegt • fublatae funt leges, fublata funt iudicia ; of nullae funt leges, nulla funt iudicia , niet tegenftaande , dat in dien tyd de Wetten en Gerichten aanweezig waren , en bygevolg niet waren afrefchaft. Dit leert ons de Gefchiedenis , en brengt my dus op de gedachte , dat deeze woorden nullae, nulla, tollere, alleen in dien zin moeten opgevat worden, dat het 1. in 't Gericht niet regt toeging : dat fchuldigen vrygefproken werden enz. 2, Dat de Wetten niet onderhouden werden. Dit nu is het zelfde , als of er aoch Wetten noch Gerichten in wezen waren. Tollere iudicia wordt van Clodius gezegd by Cic. in  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 151 in fen. p. redit. 8. 't welk zo veel is als corrumpere. Er zyn nog zwaarder woorden, die zonder de Gefchiedenis niet kunnen verftaan worden , byzonder by de Dichters : dezen zyn dikwyls gewoon een volk niet met zyn eigen naam , maar met den naam van die genen, waar van het eene volkplanting is , te beftempelen. By voorb. de Karthagers worden van Virgilius Tyrii, Sidonii , rn van Silius Italicus Sarrani genoemd, welk laatfte zo veel is als Tyrii: om dat de Karthagers door Dido van de Tyriers afftamden. Gens Maeonia zyn eigenlyk de Lydiërs : de Hetruriers worden by Silius en andere Dichters ook zo genoemd, om dat zy van de Lvdiërs afkomftig waren. Op dezelfde wyze worden de Romeinen Troiani genoemd enz. B Uit de Oudheid, of oude Gebruiken. Hier van ftaan reeds voorbeelden onder den eerften reg-1 : doch ik wil nog eenigen hierby voegen. By voorb. procurare, v. c. fulm°n, merii (Ir urn &"c betekent „ eene Godheid , die door „ het treffen met den blikzem , of eenig ander „ buitengewoon teken, zyn toorn- en ongenoegen „ te kennen heeft gegeven , weder trachten te „ verzoenen": 't welk gewoonlyk door offerhanden gefchiedde. Sacramento contendere van pleitende Partyen , wanneer zy geld by den Pontifex configneerden, 't welk die gene moest betaalen, die het Proces verloor. Zo men dat geld niet werkelyk K 4 £af>■  JSz III. Afd. Hoe de Latynfche gaf» maar alleenlyk zich •verbond hetzelve te betaaien , zo betekende het fponfio. Favete linguis, een formulier by het offeren , waar mede men de zogenaamde verba male ominata zogt af te wenden. Haercditas fine facris als een fpreekwoord, betekent „ Een voordeel zonder eenig bezwaar" i om dat by erffenisfen ook zekere Offerhanden mede geërfd werden , (hoedanige ieder familie, hadde , welke zy op zekere dagen moest offeren) 't welk diensvolgens voor. een last of bezwaar gerekend werd. By Cic. Vtrr. IV. 4» komt baereditas faaorum voor Legem ferre vertaalt men : -„ een Wet maas, ken" ; maar zo kan men het dan eerst vertalen, wanneer de Lex tot ftand gebragt is. Het Volk alleen maakte Wetten op de Comitia (deze heetten leges , populifcita , en fommigen ook plebifiita, naamelyk die op de Comitia tributa gemaakt werden.) De «Overheidsperfoon.» die de. Wet, of liever het Formulier van de wet, of de. Bill., zo a's het in Engeland genoemd wordt» (want dat is eigenlyk Lex). ontworpen had, ftelde hetzelve fleehts aan het Volk voor (ferebat. legem.) Dit Voorftel (banc legem) kon het volk, (populus in ctnturiatis , plebs in. tributis comitiis) verwerpen, (antiquare,) of aannemen, (fciscere* ïiibere.) Werd hetzelve door de meeste fteminen aangenomen , -zo znde men : lex lata oi* ook perlata efi. In plaats van legem ferre (de magifiratu). aegt men ook rogare .l.egemi. eigenlyk.  Clasfifche Schryvers Taalk.te behandelen. ?S3 tyk „ het Volk om zyn Votum voor het voorftel van een te maaken Wet vragen". Vvant by ouds, eer men tafeltjes gebruikte, gefchiedde het Hemmen by monde. Die de Hemmen van eiken Burger opnam , heette rogator , welke naam ook na het invoeren der tafeltjes gebleeven is , en aan dien werd gegeven , die by de Kist ftond. Van rogare krygen de Compofva ook vim legis et Comitiorum, dat is, er ligt in dezelven het denkbeeld van een Wet of van de Comitia. By voorb. prorogare betekent met enkel „ iets verlengen, of doen voortduuren"; maar zulks doen per legem : prorogare imperium betekent „ den tyd van het Opperbevel voor iemand „ per legem verlengen" ; arrogare „ iemand per „ legem curiatam , bygevolg in Comitiis curiatis M (die ten tyde van Cic ro door 30 UÜores ge' houden werden) tot Kind aannemen"; irregare muBam „ door een Befluit (per legem in Comitiis) „ iemand eene Geldboete opleggen' enz. In C byzonder moet men acht geven op het woord praerogativa., 't welk niet beduidt „ een Voor„ recht": maar 1. „ die Centuria of Tribus, wel„ ke eerst ftemt" ; quai pratceteris Uibubus fin* tentiam rogatur. Wie nu zulk eene Centuria of Tribus pratrogativa op zyne zyde had , die kon met veele waarfchynlykheid ook op dc volgenden rekenen, want, om dat men het Lot voor heilig hield , waren de overigen doorgaans gewoon de ftem der praerogativa te volgen. (De Pr.aerogativa werd nagmelyk door het. Lot verkoren.) K 5 De*  254 Afd. Hoe de Latynfche Dè moet weten , wat een Conful , Praetor en andere Overheidsperfoonen betekenden ; welke ordinarii en exti aordinurii , welke maiores en minores waren , hoe zy van tyd tot tyd zyn opgekomen ; wat het ius vnaginum is ; hoe veele Praetors er ten tyde van Cicero geweeft zyn; hoe veele Tribuni plebis; hoe dezen zyn opgekomen ; hoe onbepaald hunne magt was: welk laatfte men uit de eerde tien boeken van Livius best kan leeren. Hy moet weten, hoe op het Raadhuis per discesfionem &c., daar en tegen in Comitiis et iudiciis met tafeltjes gedemd werd; wat Comitia waren, en hoe veelerlei; wat daarop werd voorgedragen en hoe ; wat lex is, wat legem ferre , promulgare, fuadere, per ferre; het onderfcheid tusfchen populifcitum en piebifciturn; wat trinundinum is, (naamelyk 17 dagen); hoe men te Rome Procesfen voerde ; by wien cn  ï58 III. Afd. Hoe de Latynfche en van wien dit gefchiedde ; hoe veelerlei de Procesfen waren, het onderfcheid tusfchen caufae publicae en privatae : dat in iudiciis publicis de iudices felecti, die in zekere Clasfen verdeeld waren , en over welken in elk geval moest geloot worden, en niet de Praetor, de zaak onderzogten en afdeeden , fchoon de Prae'or daar over de befchikking had; hoedanig de form was van een Romeinfch Gericht, en waar her gehouden werd; wat maieftas, ambitus, perdueüio , crimen repHundarum , inter ficai i s &c. en andere misdryven betekenden , en welke ftraffen gewoonlyk daar op volgden; wat het inhield een Romeinfch Burger te zyn ; hoe het Jus Civitatis Romanae van het Jus Latii en Italicum onderfch iden was; wat municipium, colonia, pratfe&ura, tributum, fiipendium , decimae &c. betekenden ; hoe het gefield was met het Romeinfche Krygswezen; hoe de werwing gefchiedde , en dat men gewoonlyk alleen Romeinfche Burgers worf; hoe zy verdeeld werden; wat Hastati, Principes, Triarii, t elites, Centuria , Manipulus, Cohors, Legio, Turma waren ; welke Officiers men had ; wat men door Centurio, Tribunus militum, Praefectus, Legatus verftaan moet ; hoe het Romoinfche Leger in flag-orde ftond ; wat Pilum was; hoe de Romeinen eene Stad belegerden en blokkeerden ; hoe zy triumpheerden ; wat onderfcheid er was tusfchen Triumpbus, Ovatio en Supplicatio; welke belooningen de Zoldaaten ontvingen; op welke wyze de Godsdienfl der Romeinen was ingericht! wat  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 159 wat pontifex , famen , augur , quindecimviri &c. waren ; boe zy de Dagen, Maanden, en in 't algemeen den Tyd verdeelden ; hoe zy fpyzigden, en dat dit gewoonlyk maar eenmaal 's daags gefchiedde; wat coena, prandium, convivium tempeftivum, comisfatia was; hoe zy aan tafel lagen, welken rang zy daar in achc namen; hoe zy zich kleedden; wat toga , tunica, proetexta , paludamentum , paenula , lacerna, ftola , finus togae waren ; hoedanig hunne Schouwfpelen waren , en hoe veelerlei : wat ludi Scenici, Gladiatorii en Circenfes waren, en wat daar in gefchiedde; welke de inkomften (vefagalia) der Romeinen waren; hoe die gepagt werden; wat decimae, fcriptma, portorium, en welk onderfcheid er%was tusfchen publicani en ponitores; welke Munt de Romeinen gebruikten : wat AEs is , welke deszelfs deelen waren; wat Seftertius, Denarius, Seftertiurn betekent ; hoe zy de Slaaven behandelden, op hoe veelerlei wyze die vrygemaakt werden; wat onderfcheid er was tusfchen fervus , libertinus en ingenuus ; eindelyk , hoe de Romeinen hunne dooden verbrandden, en welke plegtigheden daar by plaats hadden enz. Ik heb hier veele dingen ftukswyze voorgefteld , op dat jonge lieden , die in de Romeinfche Oudheden gebrekkig onderwezen zyn (iets, 't welk helaas ! maar al te dikwyls gefchiedt) hun gebrek mogten bemerken , ciiyi«ïV3v en 'mttirptmyftévóv der Stoicynen vertaald heeft. De Stoicynen noemden alleen de Deugd een Bonum : de overige goederen, als Rykdom , Eer , Gezondheid enz. noemden zy dat is, „ Dingen, die wel geene Bona ,, zyn, maar nogthacs boven andere dingen, aR Armoede, Schande* Ziekte enz. te verkiezen „ zyn". De Gezondheid was dus by hun eeti 7T(or,ynêvov \. e. produclum, praepofitum f. promotum: maar Ziekte was een '«wwfrwyjtóav i. e. remotum, f. reitStum. Infinitio, waarmede Cicero Aèsift» der Epicuristen vertaalt. Zie over die en de voorgaande woorden Cicero de Fimb. B. M. Infcientia , waar door hy niet ,, Onwetend* „ heid", maar „ Gebrek aan genocgzaame Kun. ,j digheid" verftaat. Cicero zegt hier van Acad'. I. 12. Si quid ita erat compreberfum , ut convellï ratione non ppsfet, fcientiam J fin aliter, infeientiarn nominabai Zeno &e; Zié hier oVer Ernestf. Clav. Cic. n. v. NB. Daar dergelyke, uit de Wysbegeerte der Ouden afkomftige , woorden niet alleen in de Wysgcerige , maar ook in de andere fcltriften L vaa  J62 III. Afd. Hoe de Latynftfic van Cicero, by voorb. in zyne Brieven, voorko. men, zo ligt er veel aan gelegen, dat jonge lieden daar in eenigzins onderricht worden , waar toé de Wysgeerige Schriften van Cicero, als de Qjaestio?ies Academicae, Tusculanae, libri de Finibus, de Officiis cifc. als mede Lucretius, Virgilius enz. goede aanleiding geven. Vooral verdient de Hiftorie der Wysbegeerte van den Heer Brucker aangepreezen te worden. * D. Uit de Denkbeelden der Ouden , welke naamelyk in het gemeene Leven heerfchende waren, en uit kracht waarvan dit of dat gepreezen of gelaakt , deze of geene Natie voor dapper, deftig, eergierig, wispeltuurig eaz. werd gehouden. By voorb. Graeculus, dit Woord heeft iets verachtelyks m zich. Somtyds komt het overeen met het woord „ Pedant". Cicero werd in fpot zo genoemd, om dat hy uit Griekenland kwam, waar hy zyne fludien volbracht had. Ook betekent het woord Graecus dikwyls „ Wispeltuurig: daar „ men geen ftaat op kan maaken": als Graeca fide mercari. De Grieken hadden , zo als uit Cicero bekend is, by de Romeinen den naam, dat zy wispeltuurig waren. Graecula cautio Cbirograpbi (Cic. ad Div. VII. ep. 18.) wordt ook van veelen hier toe gebracht. In de bekende plaats van Cicero Verr- V. c. 33. * Van liet kort begrip dezes werks hebben wy eene Nederduitfebe vertaling van den Heer Stoppelaar, uitgegeven by Paddenburg.  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 1Ö3 33. Stetit foleatus Praetor populi Romani cum pallio purpureo &rc. wlke ik beneden zal nagaan , verftaat men niet , wat Cicero daar mede heeft willen zeggen, zo men onkundig is van den fmaak dier tyden , , toen een dergelyke opfchik voor verwyfd , en in 't gemeen zulk eene vertooning voor onbetamelyk werd gehouden. E. -Uit de Mythologie. Hier zal ik geene voorbeelden aanhalen. Dit alleen wil ik aangemerkt hebben , dat men zonder Mythologie de Dichters in 't geheel niet , cn de andere fchriften der Ouden niet volkomen kan verftaan. De Theogonie van Hefiodus , en de M.tamorpbofis van Ovidius benevens andere der Ouden ■, welke de Mythologie verklaard hebben; en vervolgens, byzonder voor jonge lieden , Natalis Comes, cn vooral Banier verdienen hier toe aangeprezen te worden. NB. Dit wil ik hier by nog vermaanen , dat jonge lieden niet moeten denken , dat de Dichters alle die dingen wezenlyk geloofd hebben, welke zy uit de Mythologie in hunne Gedichten hebben ingelafcht. Grootendecls hebben zy zich daarom van dezelven bediend , om aan hunne Dichtftukken zekere fchoonheid en bevalligheid by te zetten. Ja deze verdichtzelen komen in de gedichten der laater Christclyke Dichteren insgelyks voor: dezen voeren wel eens verdichte Geesten in, zonder dat iemand hen befchuldigC van aan het beftaan dier Geesten geloof te liaan. *T geen ik van de Dichters gezegd heb , gelde L 2  ï£4 III. Afd. Hoe de Latynfche ook van andere Geleerde en Voornaame RomeU nen , by voorb. Cicero , van wien het bekend js , dat hy de Heidenfche Godgeleerdheid , met al haaren aanhang , béfpotte , fchoon hy zelve Augur is geweeft. Ook liggen in de Mythologie der Ouden veele Allcgorien bpgefioten , welke men aan jonge lieden moet openleggen. By voorb. wanneer een woedend of door driften buiten zich zeiven geraakt menfeh zich bezint, en tot bedaaren (jkomt, dan zegt de Dichter: dat hem Pallas verfcheenen is en vermaaningen aan hem gedaan heeft: dat is, dat zyn verftand ontwaakt is, en hem zyn onbehoorlyk gedrag heeft verweeten. Zo wordt door Venus en Cupido het verliefd worden te kennen gegeven. De Vleugels, welke Dacdalus voor zich en 2yncn zoon Icarus maakte , om daar mede van Creta te vlugten , fchynen de zeilen te zyn geweeft , welke hy eerft heeft uitgevonden: dus is zyn vliegen niets anders , dan een fcheepvaart door middel van zeilen, geweeft. 6. Zwaar zyn de Elliptifcbe en Pleonastifcbe Uitdrukkingen. A. Elliptifcbe, die nogthans zeer gewoon zyn: by voorb. Stat in plaats van fiat fententia by Cicero, Nepos en Virgilius ; als Nep. Attico 21. nam mibi ftat morbum alere definere , dat is : ,, ik hebbe „ vastelyk voorgenomen , in heb het vaste be„ fluit genomen .enz." Non modo, fed ne —. quidem zegt Cicero dik," wyls  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen., 165 wyls voor non modo non, fed ne — quidem, by voorb. ad Attic. X. ep 7. regnum non modo Roraa720, fed ne Perfae quidem cuiquam tolerabile. Dit. moet een fcholier tevens door voorbeeiden leeren navolgen, by voorb. „ ik heb dat boek niet alleen niet gelezen, maar zelfs niet eens gezien": librum non modo legt , fed ne vidi quidem. Somtyds laten de Ouden van non modo non het laatfte non ook weg , wanneer fed etiam daar op volgt. Ondertusfcnen moet men hier op zyn hoede zyn, dewyl dikwyls dat non modo door non dico } „ ik zal niet zeggen", kan verklaard worden. Haud fiio an voor baud fcio annon, ,, ik weet ,, niec, of niet", dat is, ,, ik geloof, dat". Want zo moet het gemcenlyk vertaald worden, by voorb. Cicero fait magnus et baud fcio an omnium maxi. mus orator, „ Cicero was een groot, en ik weet „ niet of niet wel de grootfte Redenaar" ; of: cn, myns bedunkens, de grootfte Redenaar". NB, Dit moeten jonge Lieden insgelyks leeren. navolgen. Aureus arbore ramus. Virg, Aen. VI. 187. i. e. 2>ï arbore. Hier toe behooren ook: Fratres , feil. patrueles. „ Broeders kinderen",, Vid. Gronov. Obf. II. 6. B Pleonastifcbe.' By voorb. Noli me veile ducere. Nep. Attic. 4.' waar veile geheel, overtollig is. Zo vindt men ook by Liv, VII. 40. nolite adverfus eos veile ducere ,* ook op eene en andere plaats by Cicero ,• zie L 3 dea  266" III. Afd. Moe de Latynfche den Thefaurus van Gesnerus. Zonderling is deze plaats van Ovid. Heroid. XXI. 58. perders veile velis. Tam by eenen Superlativus ; als tam gravisfimis iuiiciis, Cic. Phil. XII. 5. tam intima caufa, Tacit. Ann. I. 53, v. Ernesti Clavis Cic. v. tam; fif l'ofius de Analog. c. 17. In deze gevallen wordt, zo als Vosfius meent, de fuperlativus voor de pofitivus gebruikt: zo als maxime remotisfimi voor maxime remoti. Cic. Verr. I. 66. add. Sanct. Min. IV. 9. extr. die uit Columella het volgende bybrengt: Apis, fi faevit,'maxime pesfima efi. Maar deze plaatzen zyn aan de voorgaande met tam niet volkomen' gelyk. Tam met den Superlativus laat zich gemakkelyk zonder pleonasmus verklaaren , ' wanneer men maar den fuperlativus, gelyk anders gewoonlyk, door 3, Zeer" verklaart, tam gravisfimis i. e. tam vulde gravibus ; zo zou men tam doElisfimus ,, zo „ zeer geleerd" wel zeggen, zo deze fpreekwyze gebruikelyker was. Doch voor den Pofitivus kan geen Superlativus ftaan: hier in vergist zich Vosfius. Maar maxime remotisfimi is zonder twyffel een Pleonasmus. Hier toe behoort minus claflót by Justinus III. 27. non minus admirabilior by Florus IV. 2. 4.7. Vid. Perizon. ad Sancl. II. 10. j« et IV. 9. 2. NB Dit moeten jonge lieden niet navolgen, maar toch opmerken, op dat het hun g^ene zwaarigheid maake , wanneer zy lietzelve aantreffen. llaque ergo; poftea deinde, rurfus denuo, rurfus IE : * •' * re-  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 167 reverti &rc. komen ook fomtyds voor. Hier ziet men duidelyk den Pleonasmus. lta, boe, Mud ftaat voor den zogenaamden Accufativus met den lnfinitivus, fequente Infinitivo, dikwyls by Cicero overtollig, en kan dus nagevolgd worden, als : hoe tibi perfuadeas velim, me onmia esfe fafturum &c. Ita fiiuni Lucceii procurator es et ita Lucceius ipfe ex literis tuis — intellexit, bominis mülius apud te auiïoritatem — valere plus &c. Cic. ad Div. XIII. ep. 42. Ik heb hier van veele voorbeelden aangehaald in Praecept. Stili P. L c. 9, feSt. IV. waar over den Pleonasmus naauwkeuriger gehandeld wordt , by voorb. quoad eius voor quoad; ut ne voor ne; nifi fi voor niji ; interea temporis voor interea ; id quod, voor quod; Me quidem voor Me; magis by een' Comparativus; ook zyn mibi, tibi, fibi, nobis, vobis dikwyls overtollig, waar van ik verfcheidene voorbeelden in myne Uitvoerige Spraakkunst bi. 486. 487. heb aangehaald. Doch men moet zich ook wagten van iets voor een' Pleonasmus te houden, 't welk het niet is: by voorb. in quod fi voor fi ; in dotlisfimus quisque en foortgelv1? fpreekwyzen ; in fcribendum putavi, fac eas cr/V.. is niegs overtolligs, en meenig een houdt dat gene voor eenen Pleonasmus , 't welk hy niet verftaat. 7. Zwaar- zyn die Latynsche Woorden,. is elke in onze taal met meer vooorden moeten vertaald voorden , of ook fomtyds in 't geheel niet te vertalen zyn. by voorb. L 4 lta.  j58 IH' Afd. Hoe de Latynfche Ita betekent ook r. onder die bedingst, onder die voorwaarde", wanneer ut of fi daar op volgt. Ita tibi dabp fi dederis &c. 2. Is het eepc particula iurandi , en dan volgt ut met den Indicativus, wanneer het laatfte eene verzekering ïs ; of met den ConiunEtivus, wanneer ut eenen Wenfch te kennen geeft, by voorb. Ita mibi contingant, quae opto, ut nil feci &?c. ,, zo waarlyk als ik wenfche, dat my alles naar wenfch mag gaan, zo waar is het ook, dat enz" 3. ,, Om 3, die reden". Zo komt het dikwyls voor by Livius: by voorb. I. c. 5 Ita undique regi do* lus neeïitur , 3. e. propter bas caufas. NB. Dit drieërlei gebruik kan men navolgen. Enimvero drukt fomtyds de Onvergenoegdheid van den fpreker uit. Zeer dikwyls vindt men het zo by Livius in de ophitzende rêdenvoeringen der Tribunen, waar het geduurig is: enimvero non ferendum efi ,, het is niet te dulden, het 3, is hoogft onbillyk enz", waar enimvero niet wel kan overgezet worden. Men zie by voorb. Liv X. 35. en aldaar Sjgonius. NB. Dit kaó men navolgen, : Tot het regte verftand van deze en andere zogenaamde particulae verdient Horat. Tubsellïjs;t;s de partkulis ten hpogften aangepreezen te wórden. 8, Zwaar zyn die Woorden, dier op zich zei* ven eene algemeene ed dus onbepaalde betekenis bebbz*.} doeb door hulp, deels van de Gefchiedenis, ittls' van bet verband , op een enkel geval toege■ \ past,  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 169 past, en by de Verklaaring, wanneer zy grondig, en duidelyk zal zyn, nader omfchreeven moeten worden. Ik zal eenige voorbeelden bybrengen. Zy zyn reeds, wel is waar, boven onder andere Clasfen verklaard: maar het is voor jonge lieden nuttig, dat hun de zwaarigheid eener uitdrukking of plaats van verfchillende kanten ter befchouwing wordt voorgefteld. Negotium heet „ eene Zaak"*. Deze algemeene betekenis is bekend. Wanneer nu Cicero Catil. III. 2. van de beide Praetors, Flaccus en Paulinus, zegt: negotium fusceperunt, zo valt op de overzetting : ,, zy hebben de zaak of het werk op „ zich genomen", niets te zeggen. Maar in dé verklaaring moet een Leermeester daar mede niet te vrede zyn. Hy moet vragen: welk eene zaak dat zy , die de beide Praetors op zich hebben genomen ? zyn nu de Leerlingen reeds eenigzins atan opmerkzaamheid en nadenken gewoon , zo zullen zy dit terftond vinden , wanneer zy maar op het voorgaande zien , waar Cicero zegt, dat hy gaarne de Allobrogcn wilde overrompeld hebben , en op deze wyze hunne famenzweering met den aanhang van Catilina naauwkeurig té weten komen : ten dien einde had hy de beide Praetors by zich geroepen. Nemen zy nu het volgende daar by, waar Cicero zegt: dat de beide Praetors de Allobrogen nagejaagd en werkelyk achterhaald hadden , zo valt hun van zei ven L 5 in,  170 III. Afd. Hoe de Latynfche m , dat negotium hier het Overrompelen der „ Allobrogen" is. FaEtum is een even zo algemeen en onbepaald woord. In den brief van Cicero aan Brutus (ad Div. XI. ep. 7.) ftaat: ne fadtum tuum condemnes. De Gefchiedenis en de Samenhang leeren (want er volgt op , nullo enim publico confüio remp. liberasti) dat facbuvi hier dc „ Moord van Caefar" is, als welke van Brutus, met oogmerk om Rome daar door in 'de vryheid te herftellen, ondernomen was. Opera is een algemeen woord , en betekent „ eiken arbeid , eiken dienft, waar by het lic„ haam werkzaam is". In den brief van Cicero aan Tiro (ad Div. XVI. ep. rr. init.) vindt men : Etfi opportunitatem"operae tuae omnibus locis defidtro, tarnen non tam mea, quam tua caufa doïeo te non valere. Hier is wel de vertaling goed: „ Of fchoon ik. uwen my nuttigen dienft overal ,, misfe enz." maar de Scholier moet toch weten , welk een Dienft dit geweeft is. Dit nu moet by de vcrklaaring gezegd worden , zo het anders eene verklaaring zal heeten. De Gefchiedenis leert het. Cicero fchryft aan Tiro; de dienft van dezen zieken Vrygelaten , welke Cicero zo voordeelig was geweeft , cn waar van hy nu door deszelfs ziekte vcrftoken was, beftond daar in , dat hy gewoon was voor zynen Heer te lezen , deszelfs fchriften af te fchryven , na te gaan en in order te brengen enz. 9. Zwaar zyn die Woorden, met welken de Scbry-  Clasfifche Schryvers Taalk.te behandelen. i?i Schryvers opzettelyk eene dubbelzinnigheid verbonden hebben om te fcberizen, of iemand te befpotten. Hier van zyn de blieven van Cicero aan Trebatius in 't VIIe Boek , en aan Papirius Paetus in 't IXe Boek opgevuld , by voorb. ad Div. VII. ep. 13. fpeelt hy mee de woorden Treviros en Capitales &c. IX. ep. 18. zegt hy: iure Alberiano en Hirtiano, waar in Gronovius eene fehertzende dubbelzinnigheid vindt. Hier toe behoort het ius Veninum by Cicero in Verrinis, waar zo wel ius „ Recht" , en „ Zop" , als Verrinum dubbeld moet verftaan worden , maar in 't gemeen gedoeld wordt op de betekenis van den naam Verres („ een Zwyn") ; en te gelyk de Rechtshandeling van Verres, en een Zwyns-zop, fchoon niet zeer geestig, wordt aangeduid. Van dezen aard is ook de bitze dubbelzinnigheid in de woorden van Cicero by 'Suetonius Qaef. 50. quo melius emtum fciatis, Tertia dedu£ta eft, waar zo wel tertia als dedutta eft dubbeld moet verftaan worden. Cicero zegt dit by gelegenheid, als Caefar , die eene zekere Serviüa benevens haare dochter Tertia beminde, aan de eerfte een Landgoed by eene verkooping voor een' zeer geringen prys, tot verwondering van veelen, had laten toeflaan. Deducere betekent zo wel ,, iets „ van de Som aftrekken, of laten vallen"', als 3, een Vrouwsperfoon by iemand brengen": Tertia kan „ een derde van den koopprys , en ook ,, de dochter van Serviüa'' betekenen. Cicero derhalven , die zyn' fpotzieken geest niet kon be-  j72 III. Afd. Hoe de Latynfche bedwingen, wilde deze woorden mee voordacht dubbeld verftaan1 hebben: van eenigen zo: ut etiam vilius boe emtum fciatis, tertia pars pretii tam exigüi infuper de eo deiratla &? dedutta e£ï; maar, van andere, dié verder dachten, op deze wyze: ut fciatis et cognofcatis tanto melius emtionem banc, loco iufti pretii Tertia Serviliae filia ad concuhitum Caefaris eft dedutta. Dit zyn de 'woorden van Perizonius ad Sanct. p. 745. welke dit foortgelyk voorbeeld bybrengt : "Afrot Kp&w i. e. dignus Crasfo, en ook Axius Crasfi fdius: waar dus "Afros dubbelzinnig is. Er zyn nog meer uitdrukkingen, waar over de. de jonge Lieden los heen loopen , zonder dezelven , gelyk zy zich verbeelden , te verftaan. Hier toe behooren by voorb. zo veele omfchryvingen van enkele woorden. Wanneer een Scholier hier over heen expliceert , en men hem niet onder 't oog brengt, dat er eigenlyk maaar één woord had moeten ftaan , maar dat dit op eene kunstige wyze. van den Schryver is omfchrceven ; zo zal hy geenszins by voorb. de kunst van Cicero en deszelfs redenecrkunft voelen. Hy zai gelooven , dat Cicero zo had moeten fpreken. Want dat Sèholiercn dat geheel cn al van zeiven zouden opmerken, zonder ooit iets daar van gehoord te hebben , dat is te veel gevergd. Ik zal een enkel voorbeeld bybrengen. Cicero ad Div. L ep. 7. §. 3. troost Lentulus met zyn eigen voorbeeld, zeggende: — Similllmamque in re disfimili tui temporis nuns et no*  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. l?z mfiri quondam fuisfe rationem : ut, quos tu reip. caufa lacferas, palam te oppugnarent, quorum auctoritatem , dignitatem voluntatemquc defcnderas , non tam memores esfent virtutis tuae, quam laudis inimici. Hier ftaat quos tu reip. caufa laeferas voor inimici tui; en quorum auclorit. dignit. voluntatemque defenderas voor amici tui. Hoe kunstig is niet die omfchryving , dewyl daar in te gelyk ligt opgefloten, dat die rnenfchen Vianden van Lentulus , zonder zyne fchuld , ja tegen zyne verdiend waren geworden. De Duidelykheid en Nadrukkelykhcid , ook de Bcfchaafdheid winnen hier klaarblykelyk meer by, dan by de enkele en gemeene woorden Vianden en Vrienden. Ook kan by de Uitdrukkingen nog worden aangemerkt , dat onder anderen Cicero cn Caefar gaarne Synonyma by elkander zetten, als frangere et dehilitare &c. Byzonder is dit eigen aan Caefar : by dezen komt by voorb. voor: occurrere 6f opem ferre. Bell. Gall. III. 4. parare èf facere ib. V. 42. difperfi disfipatique ib. V. 58. qui aliquo funt numero 6? bonore. ib. VI. 13. pati fef perferre. ib. VIL 30. gelyk Oudendorp in den text heeft aangenomen ; ook by Terentius Andr. I. 1. 35. perferre ac pati : loca deieBa cjf ivferiora Bell. Civ. L 46. disfimulare &? occultare. ib. II 31 &c. Waar ik moest aanmerken , dat Synonyma (NB. niet in den drengden zin genomen Synonyma) zeer wel , zonder de vout van Tautologie te begaan , kunnen by een geplaatd wor-  174 "^FD* ^oe ^e Latynfche voorden, wanneer zy of tropifch, of van twee verfchillende tropi genomen zyn , of wanneer flechts een van beiden tropifch is. Staan zy beide in de eigenlyke betekenis , en kan men niet het minfte onderfcheid tusfchen dezelven ontdekken , zo is het eene onnutte en lakenswaardige Tautologie ; gelyk wanneer ik wilde zeggen : ibo et proficifcar, edam et vefcar, vidi et confpexi fcfc waarom ik ook niet ongeneigd ben om dat vifos confpexit by Caefar Bell. Civ. I. - 65. in deze woorden : Quos ubi Jfranius proeul vifos cum Petreio confpexit &c. voor eene Tautologie te houden. Heineccius in fundam. ftili. P. ï. c. 1. § 20. n; 13. p. 47. plaatft dit ook al mede onder de Elegantien. Maar daar omtrent ben ik van geheel andere gedagten. Clarke, een zeer bekwaam uitlegger van Caefar , fchynt die Tautologie beter gemerkt te hebben dan Heineccius , en , om Caefar daar van vry te pleiten , zegt hy in de aantekeningen op die plaats: dat proeul vifos zo veel is als e longinquo apparentes, en confpicere verklaart hy door attentius iniueri. Dit laat zich des noods nog hooren. Maar myns oordeels ware het beter, dat vifos er uit was gelaten. Men vindt by de Ouden meer woorden by elkander , die men niet wel kan onderfcheiden , en waar in dus eene Tautologie fchynt plaats te hebben. Hier toe behooren de zo even aangehaalde woorden, difperfi disfipatique by Caefar; pati et perferre by Terentius; zo ook videre atque intelligere by Cicero ad Div. VI. 5. §. 3-  Clasfifche Schryvers Tatlk. te behandelen. IJS 3. zo zegt Cicero Catil. 1. 6. quoties nero (fica) excidit cafu £? elapfa eft ! Wat onderfcheid is er tusfchen excidit en elapfa eft ? Zo zegt Virgilius AEn. VI. 310. Lapfa cadunt folia : waar in verfchillen lapfa en cadunt ? Zie hier van meer voorbeelden in myne Praecepta Stili. P. I. c. 9. de copia dicendi p. 384. 385. in welk Hoofdfr.uk over de famenvoeging van meer woorden in plaats van één zeer breedvoerig gehandeld wordt. Nu heb ik, dunkt my, genoeg van de grondige verklaaring der Latynfche woorden gezegd. Er is nog over iets van de regte Uitfpraak en Spelling der Latynfche woorden te zeggen : en fchoon deze beide ftukken juist niet eigenlyk tot de verklaaring der woorden fchynen te helpen, zo behooren zy toch tot eene naauwkeuriger kennis van dezelven. Wat derhalven I. De Uitspraak betreft, deze moet tweeledig befchouwd worden: r. in betrekking tot den Toon of Accent , waar men moet opmerken, dat wy de Latynfche woorden niet altyd naar de Quantiteit uitfpreken. Wy zetten by voorb. in alle woorden van twee lettergreepen den Accent op de eerfte lettergreep-, en in 't woord bonis fpreeken wy de eerfte lettergreep even zo lang uit, als in ponis. Zo fpreken wy in bomU nibus de Lettergreep mi lang uit, daar zy nogthaus kort is. Dat wy ons hier in vergisfen, lydt geen' twyffel. Maar wie zal verouderde gewoonten affchafFen ? De Ouden hebben zeer waar-  Sj6 lil. Afd. Hóe de LatynfcDè waarfchynlyk de Lettergreepen naar de Quantïteic uitgefprokeu. 2, In betrekking tot de letteren: daar wy de c voor a, «, en a als een kt cn daarentegen voor e , i als een z uitipreken: by voorb. carcer als karzer. ; daar in tegendeel de Ouden overal de c als een zagte k of g hebben uitgefproken. Zo kzen wy Martius, fapientia, als Marzius, Sapienzia: maar de ouden hebben waarfchynlyk overal de t als een t gelezen; by voorb. Martius als Murthius of MardiuSi Verder hebben de Ouden de v als een iv gelezen: by voorb. Vcmnus als Wannus &c. Ik heb hier van gehandeld in de Praecepta Stili p. 27. feq. en nog naauwkeuriger in de Uitvoerige Latynfche Spraakkunst. D. I. C. 1. II. Wat de Speeling betreft, gronden veelen de juistheid derzeivc of de Orthographie op het gezag der Handfchriftcn, Opfchriften op Penningen , Steenen enz. Maar dewyl de Affchryvers der oude Handfchrifteu meestendeels ongeletterde en eenvoudige lieden waren , en men van de opftellers der opfchriften niet weet of zy over 't geheel geleerd zyn geweeft ; en daar ook de Spelling der ouden zelve , by voorb. van Cicero , Caefar enz. verfchilde , en ons voor het grootfte gedeelte onbekend is , zo hebben wy geenen zekerder grond , dan de Afleiding. Volgens deze is het beter te fchryven adfero, adtuli.i adlatum, adcipio, adgredior erfc. dan affero, attuli, allaturr. cfc. Adolefcens dan adukfens , absporta dan asporto; Ancora dan ancbora; arStus, a, urn, dan  Clasfifche Schryvers Taalk.te behandelen, Ijy dan artus ; Balineum dan balneum; benevolus dan benivohs &c; bosperus dan bosphorus; Ceteri dan caeteri; conligo, conlatum, conmeo &?£. dan colligo, ctllalum , commeo. Deliciae dan delitiae ; Emtüs dan emptus; exfpettare, exjldre, exfiftere, exfequi; dan expettare, extare , «cegi»; Gentris dan ; M/rco dan iccirco. Idemtidem dan identidem; inclytus, dan inclitus; in dies, in prU mis, dan zWz'm, inprimis of imprimis; inlino, inlustris &c. dan ftftW, "ZZóïinV ; Lat/"' dan Zaftfzw,lapicidina dan lapidicina ; Monimentum dan mentum; Mufeum dan mufaeum; Numus dan buib* jbbj Opfonium dan obfonium ; Poena dan £a«na ; pomeerium dan pomerium ; Ptolemaeus dan Ptolemeus; Quidquid, quidquam, dan quicquid, quicquam; JRaetia, Renus, dan Rhaetia, Rbenus; Scena dan /ca«na,- Jcrii/ï, fcribtum, dan fcriptum; fe- pulcrum , dan fepulcbrum ; fmilo dan ./mwhZo , zo ook, adfmilo, disfimüo &?c dan asfimulo, disjïmtt* Zo,- ftrategema dan Jlratagema; fuboles dan foboles; fumfi, fumlum, dan ./kn2£/ï, fumptum ; Taeda dan Zêfl'a; £z>o dan fyro, fora* dan tborus; tropaeum dan tropbaeum; Valituclo dan valetudo &c. Dit is alles gewisfclyk beter, fchoon dc Geleerden ge~ deeltelyk hier Van afgaan. Hier toe behooren nog meer, die, ten minften waarfchynlyker wyze , beter zyn dan andere. By voorb. AEgeim dan AEgaeum; auttor, auttoritas dan autox, autbor Ê?c. CoeZar* dan caelare; coena dan craa; convicinm dan conmtium ; Fecundus, feminai fetus, pttti dan foecundus, foetus &c. Her es dan £aew3-  i7$ III. Afd. Hoe de Latynfche byems dan biems; Imo dan immo; increbrefco dan increbesco; infitior dan inficior; Lacrymae dan la* crimae of lacbrymae ; litera dan littera ; Muleta dan mülta ; Praeftringere adem mentis dan praejlringuere ; prelum dan praelum ; Keciperare dan r ecuper are; Stylus dan)ftilus; fylva dan filva; Tbus dan tus. In fommigen is de Afleiding onzeker, en dus ook de fpelling. By voorb. Allucinari, alucinari, hallucinari, balucinari; Annulus en anaZüj; arcesfo en accerfo; Bacca en fcflca; Z>«//aa en belua; C&crimonia, caertmonia, ceremonia; Gamena en camoena ; caufa en causfa; Coelebs en caelébs; Coenum en caenum; comisfari en comesfari; Cunclari en contari; zo ook percontari; Dumtaxnt en iantoat; Faex en /ex; fetialis en fecialis ; Glaeba en gleba; Haud en fcaai; lnduciae cn Indutiae; Letum en Letbum ; Litus en Zitrzw ; MzVe en mz7/e; moereo cn maereo; Nuntius en nuncius; übfcoenus en obscenus; Oppidum cn opidum; Paene en pene; paulum en paullum; zo ook Paulus, Paullus; postumus en poftbumus ; Saeculum en feculum ; fatira en fatyra; folennis en follemnis; folers en follers ; folicitus en follicitus; Toeter-en teter; tingo en U'ngao ; ango en arzgao &fc. In eenige woorden is het onverfchillig, hoe men fchryft : als deleclus en dile&us „ de Werwing"; quotidie en cotidie i ccqiius en cocmj; locutus en loquutus^ quum en cam,"vicefimtii , tricefimus, en vigefimus , trigefimus; nogthans houdt men het eerfle beter. Van deze gantfche zaak heb ik zeer uitvoerig en naauw- keu- MM  Clasfifche Schryvers Taalk.te behandelen. 1?$ keurig gehandeld in de Praec. Stili, P. 1. a r, en in de Uitvoerige X.atynfcbe Spraakkunst D. X« C. 2. DERDE AFDEELIRC TWEEDE HOOFDSTUK, Van dc grondige Verklaaring der Conftruttie. TP\aar de meeste zwaarigheden in de oude jL^ Schryvers gewoonlyk ontftaan uit de duisterheid of onzekerheid der Conftruótie , wanneer naamelyk of de by elkander behoorende woorden te zeer van een gefchciden zyn, of anders wanneer men niet kan begrypcn , hoe de Cafus of Modus van dit of dat woord kan geregeerd worden, en hoe die daar by voegt; zo verdient deze een naauwkeurig onderzoek. ConftruEtio betekent, zo als bekend is, volgens' de afleiding, „ de Samenvoeging". En wanneetmen fpreekt van de Conftructie in de Latynfche ■ taal, zo verftaat men daar door „*de famenvoc„ ging of fchikking der woorden": echter nicts zo als de Schryver die in zyn ftuk gefchikt heeft, maar zo als dezelven, uit hoofde der Re» geering , eigenlyk op elkander moesten volgen. Want de Schryvers binden zich niet altoos aan deze fchikking der Regeering; of, 't geen op hetzelfde uitkomt, deze zetten de woorden' dikwyls in eene andere orde , dan zy volgen? welke de oirzaak of de Voorwaarde bevat, in orde vooraan geplaatiï, en daar  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 193 daar op volgt, zonder op de Grammatikaale orde der Conftructie te letten, die Uitdrukking, waar in de Werking , of dat gene , 't welk op die voorwaarde gefchiedt, bevat is. By voorb. Cicero zegt ad Div. W. ep. 6. § «. non amicorum negotiis , non reip. procurc.tione impediebantur cogitationes. „ Myne gedachten werden niet ge„ ftoord door de Procesfen myner Vrienden , of „ door het beftuur van den Staat". De Procesfen der Vrienden , en het Staatsbeftuur worden als twee oirzaaken gedacht, waar door Cicero in zyne gedachten kon gehinderd worden. Wat was derhalven natuurlyker, dan dat die'twee oirzaaken voor aan geplaatft werden ? Verder : Cicero zegt ad Div 1. ep. 1'. init Tanta enim magnitude eft tuerunt erga.me meritorum, zit; quoniam tu , nifi perfecta re , de me non conquiefii, ego, quia non idem in tua caufa ejficïo, vitam mibi esfe acerbam putem. Deze plaats is voor onze leerlingen, wanneer zy in hunne moedertaal denken , moeilyk om te verftaan, om dat de woorden ut non putem door twee tusfchen ingevoegde zinnen zo ver van elkander gefcheiden zyn. Maar deze fcheiding is, wegens de daar door gemaakte natuurlyke orde der gedachten , waarlyk fchoon. De twee ingelafchte zinnen behelzen dé oirzaak, waarom Cicero verdriet heeft in zyn leven. De eerfte is : Om dat Lentulus in zyn Confulaat hem zo veel dienft gedaan , en niet gerust had, voor dat hy zynen vriend Cicero uit het exfilium had verlost: quoniam tu de me non  104 m- Afd. -Hoe de Latynfche conquiefii. De twede is : Om dat Cicero hem. niet met even zo veel vrucht van dienft kon zyn , en hem helpen ter verkryging van de eer om Ptolemaeus Auletes in zyn Ryk te herftellen : quia ng/i idem — efficio. Wat was derhalven natuurlyker , dan dat Cicero deze twee oirzaaken vooraf liet gaan , en derzelver uitwerking vitam acerbam putem liet volgen? Wy moesten by de vertaling dezer fchoone en tederhartige plaats de Latynfche fchikking , zo veel als mogelyk is, behouden. Ik zou deze Periode in twee Punften verdeelen , en op deze of dergelyke wyze overzetten: „ Uwe dienrten aan my „ beweezen zyn zeer groot: want gy hebt in ji myne zaak niet gerust , voor dat gy dezelve » tot ftand gebracht hebt. Daar ik nu in uwe „ zaak niet even zo veel kan doen, heb ik ver„• driet in myn leven". Een voorbeeld, waar de voorwaarde op gelyke wyze vooraan geplaatft wordt , vindt men in Orat pro Rofc. Amer. I. quia, fi quis iftorum dixisfet quos videtis adesfe — fi verbum de rep. dixisfet, multo plus dixisfe, quam dixisfet , putaretur. Maar byzonder Verr. 1. 41. Tutores , pecuniam praetori fi pupillae nomine darent, grandem praefertim, quemadmodum in ratienem inducerent , quemadmodum fine periculo fuo dare posfent, non videbant. Zo wordt nifi, quamquam, licet Ê?c. vooraan geplaatft. Zie hier van verfcheiden voorbeelden in myne Praec. Stili p. 214. . b. Op de zelfde Wyze wordt by de Ouden dat  Clasfifche Schryvers Taalhte léhanktm. 19? der opvolgen , voornaamelyk gefchikt , en daar door de Duidelykheid getracht hebben te bevorderen. Deze fchikking der gedachten is de grond van de Periodus , dat is , van een' Neven-zin, welke tusfchen den Hoofd-zin is ingevoegd : by voorb. van een' Zin , die de oirzaak, voorwaarde, tyd, verklaaring of iets dergelyks bevat; 't welk eene voornaatne eigenfchap is van den ftyl van Cicero. Van, de Periode zal beneden afzonderlyk gehandeld worden. De Heer Batteux maakt in 't 4. Boek bl. 330. ff. (volgens de Hoogduitfche uitgave van Rammler) veele aanmerkingen, betrekkelyk tot de regte fchikking der Gedachten en Woorden, en toetft bh 337 eEk 338. de volgende plaats uit Suetonius, DomiK I* waar de gedachten in haare natuurlyke orde geplaatft zyn : In pueri proeul fiantis, praebenlisquepro fcopo difpanfam dextrae manus palmam, fagüta& tanta 'arte direxit , ut omnes per intervalla digitoturn innocue evaderent. „ Men moeste vooreerft, „ zegt Batteux , den Slaaf op den vereifchten „ afftand plaatzen , om het doel op te geven J> hier op moest men hem de vlakke hand en de uitgefpreide vingers laten, voorhouden j eindeM lyk fchoot de Keizer , en de Slaaf werd nie*; »> gewond. \U Om de Nadrukkelykheid hebben ook dfr Romeinfche Schryvers de woorden niet naar de Coaftrufti© gefchikt maat zodanig, eene ©tda verkozen, waar door «, Het fterkfte en belangrykflfe todsm* werd N sx SF"  5o8 MÏ. Afd. Hee de Latynfche geplaatft. By voorb. wanneer die Romein by Cicero in Verr. V. 62. uitroept: Civis Romanus fum, zo voelt men, dat het hoofd-denkbeeld Civis Romanus — een naam, waar voor Koningen eerbied hadden — met recht voor aan ftaat. Men verandere de fchikking , en zegge volgens de Conftructie: Sum civis Rom. zo zal men daadelyk voelen , dat aan fum de eerfte plaats niet toekomt. Dus zegt Cicero Jgr. II. 17. gr ave eft enim nomen imperii ci?c. en ad Diverf. II. ep. 2. § 2. Mirum me dejiderium tenet urbis fjre. Hier zyn grave en mirum , om het gewigt van het denkbeeld , en om de nadrukkelykheid, met reeht vooraan geplaatft. Dit is volkomen de taal der drift. b. Of, waar door op een fterk woord een nog fterker, belangryker en aanmerkelyker volgt. Op, deze wyze wordt de geest des lezers niet overftelpt , maar ftygt allengs tot den hoogften trap van Gevoel , Verwondering en . Verbaasdheid. Dit heeft byzonder plaats in 't fchilderen. Ik zal de bekende plaats uit Cicero tegens Verrcs bybrengen. (Verr. V. 33 ) Stetit foleatus Praetor Populi Romani, cum pallio purpureo, timicaque, talari, muiiercula nixus in litore. Deze fchikking der woorden is zeer wel gekozen, om Verres gehaat te maaken: Men verandere dezelve, en alles gaat verloren. Om het krachtige van deze plaats regt te gevoelen , moet men op ieder woord zyne aandacht vestigen. Eerftelyk is het Stetit ~_ daar ftond" : dit woord maakt ver- Wag-.  Clasfifche Schryvers Taalh te behandelen. 19S dat gene vooraan geplaatft , t welk naar dem tyd eerder gefchied is of gedacht kan worden, of fchoon men dit in onze taal dikwyls achteraan plaatft. Daar van vindt men de partikels, die een' tyd te kennen geven, als: turn, pofteaquam, dum iSc. beneffens den zin, waar toe zy behooren, voorgezet. Ik zal dit eenige voorbeeld uit Cic. ad Div. HL ep. I. bybrengen. Etfi, quantum ex tuis literis inlelligere potui, videbam, te banc opiftolam, cum ad urbem esfes, esfe lecturumrefrigerato iam levisfimo fermone bominum provmciahum: tarnen, cum tu tam multis verbis ad me fcnpfisfes, faciendum mibi putavi, ut tuis literis brevt refponderem. Men ziet ligtelyk, dat quantum ex tuis literis intelligere potui voor videbam moest geplaatlt worden; want de brief van Appius gaf tot het Zien aanleiding , en was de oirzaak ut Cicero videreu Verder, de woorden cum ad urbem esfes moet voor de woorden esfe leBurum ftaan, dewyl zy, naar de tyd, eerder gedacht werden: Appius komt eerft voor Rome aan, eer hy den brief van Cicero leeft. 'De woorden: refrigerato — proxincialmm moesten eigenlyk ook wel voor esfe leStururn ftaan, dewyl°zyvolgens den tyd , eer gedacht werden- naamelyk zo: te banc epifiolam cum ad urbem esfes refrig. iam levisf. ferm. bom. provinaalium esfe leclurum. Maar dan zou vooreerft het woord te te ver van zynen infinit. naameIvk esfe leaurum, gefcheiden zyn, 't welk nadeel aan de duidelykheid zou.gedaan hebben; ten anderen, zou het laatfte lid esfe letlurum te N x »  Ia 6" 2'lf. Afd. Hoe de Latynfche Wc zyn geworden : bygevolg had de zo ge. naarade Numerus daar by gcleeden , welke vordert , dat het laatfte lid, zo niet grooter dan het voorgaande , ten minften niet veel kleiner moet zyn. Emdelyk moeste : cum tu tan m. „ ad me fcripfisfes, als het antecedens of de caufa eerder komen, dan het Confeauens of de uitwerking: iaaendum putavi ut t. I. b. refponderem. c. Zo wordt ook het denkbeeld van de Plaats voor aan gefteld , om dat men eer denkt aan de plaats , dan aan de zaak , welke aan die plaats gefchiedt * da:rr van daan ftaan de Partikels ubi, quorfum , ■ unde £fc. met haare zinnen liefft vooraan. By voorb, Cic. Pbil. II. ^ quo fe ret,.non babebat. d. Om dc zelfde reden worden ook de Partikels etfi, quamquam f$B. met haare zinnen voor aan geplaatft. By voorb. Cic. pro Rofc Amer U. quoniam quidem femel fufcepi , lice£ freules undique omnes in me terrores pericujaque inpendeant, fuccurram atque fubibo. e. Insgelyks ftaan uit dien hoofde de Vergelykingswoorden ut , quemadmodum , qualis &c. me't hunne zinnen liefft vooraan. By voorb. Cic, pro Rofc. Amer. IV. Fanni, quaefo, ut, qua!em u lam antea — praebuifii, talem te — boe tempore impertias. Zie hier over nader gehandeld in myne Prasc. Stilt P. i. c. 2. et « 3 Het is derhalven zeker, dat de Ouden zich in \ fchryven naar de orde der gedachten , dat is 3aar de wyze, op welke die omfhan, en elkander  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen, aoï Caefar B. G. V. 50. §. 4 en cum nominis by Ovid, Art. am. 11. 637. waar in immers de zelfde aanftootelykheid plaats heeft; zo kan men reeds daar uit , dat zy mecum, tccum, vobiscum, fecum, als mede quo de, quo cum, quem ultra (Jt welk alles by Cicero voorkomt) gezegd hebben, befluiten, dat deze verzetting blotelyk toevallig is geweeft , even als by de Grieken de Praepofi. tiones fomtyds achter aan geplaatft worden. 2. Op dat de al te veelvuldige famenloop van de zelfde Letters en Lettergreepen , welke onaangenaam is, vermyd worde. By voorb. onaangenaam klinken de woorden van dien Dichter by AuB. ad Hererm. IV. ia. quidquam quis quam cuU quam quod conveniat, neget: ook dit van Cicero O/fic. I. 20. fortis animus et magnus duabus rebus eer. nitur; nog onaangenaamer luidt het bekende vers: O Tite., tute, Taxi, tibi tanttt tyranne tulifti. Zie AuB. ad Herenn. IV. 12. 3. Op dat niet in een Profaifch gefchrift of rede een vers , by voorb. een Hexameter (hoedanige nogthans Cicero en andere Schryvers fomtyds ontvallen zyn) ontftaa, of ook, op dat met aan het einde van eene profaifche periode het flot van een Hexameter voorkome : by voorb. dicere posfit, esfe videtis B"c. Dit vonden de Oudenonaangenaam ; niet op zich zeiven , maar misfchien, om dat het geaffecteerd fcheen. Men brengt hier 4. ook toe, dat Cicero gaarne de Perioden eindigde met een lang woord, byzonder zulk een, waar van N 5 de  2o2 III. Afd. Hae de Latynfche de laatfte lettergreep lang was, en waar in da. klinkletter a of e gevonden werd: by voorb. fateatur, fateretur , videatur , videatis fjfc. Maap dit is niet zo zeer om de Aangenaamheid, als wel om de Duidelykheid gefchied, gelyk ik in myne Pratte. Stili breedvoerig heb aangetoond. Dit naamelyk raakt alleen de redevoeringen. Den Toehoorder, vooral die ver af is, ontglipt eer een kort woord , voornamelyk met korte Lettergreepen , welke de Romeinen ook fchielyk uitfpraken , dan een lang woord , waar van de penultima lang en duidelyk werd uitgefproken. Nogthans heeft Cicero deze gewoonte, van de perioden met zulk een lang woord , 't welk do ■penultima lang heeft, te fluiten, ook in zyne andere fchriften behouden : dat gene toch , waar aan men zich fterk gewend heeft , brengt men meest, overal te pas. Elk ziet nu ligtelyk , dat om deze Vier redenen menig woord zyne natuur, lyke plaats verloren heeft. * C. De Conftruöie der Latynfche Schryveren is voor ons zeer dikwyls Zwaar. Ik zal de volgende gevallen bybrengen. i. Zwaar is de Constructie wegens de Perieden : wanneer naamelyk de hoofdzin door ingeJafchte Nevenzinnen doorgefneden , en bygevolg vaak het SubjeStum van zyn Praedicaium gefcheiden wordt. Hier. van heb ik hoven korteLyk ge' fpro- ,* Men ziet hier uit tevens het voordeel , 't welk uit diea hoofde de Lttynfche boven de thans levende taien heeft, otn Zich door middel van deze verzettingen, op dè duideljMile, aangenaamite en kragtigfte wyze uit te drukken. (Vertaler.) "  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 199 wasting ; men vraagt zich zei ven: „ wie"? r~9 Soleatus , „ met eene foort van Muilen , die „ men alleen gemakshalve gewoon was te dra? „ gen", by voorb. aan tafel: dit geefc een' verwvfden, wellustigen Man te kennen, (Vid. Geil. XIII 21 § ->) maar men weet nog Dlet ' W1S het 'is , ' en wagt met ongeduld naar deszelfs naam. Praetor Populi Romani w.plk eetl eerwaardig Perfoon! Dit verwagtte niemand, dac een Landvoogd eener Provintie , ten tyde dat Rome nog al vry fterk op uitwendige deugd gezet was, en er nog een Cato leefde, in 't openbaar den Wellustigen zou verwonen. Cicero had alleen kunnen zeggen Praetor : maar hy voegt er by Populi Romani , om aan te toonen * dat hy des te meer zyn Karakter onteerde, daar hy in den naam des Romeinfchen volks het beftuur had over Sicilië. Mea kan zich verbeelden , dat het Romeinfche Volk , 't welk by deze Redevoering tegenwoordig was , by het hooren hier van zyn ongenoegen, haat en verachting door Gebaarden en geroep hebbe te kennen gegeven. Cicero gaat verder : Cum palho purpureo, tunicaque talari — een verwyfde dragt en voor deftige lieden geheel onbetamelyk; (/ƒ. de tunica talari Cic. Catil. II. 10. et Geil. Vlh 12; verder muliercula (verachtelyk voor multere) nixus : '„ op een liederlyk Vrouwmenfch leu„ nende"; dit duidt eene te groote gemeenzaamheid aan; en dit was gefchied in litere, id eft, loco amoeno et veluptatis pleno. cf. Cic. Vexr. lfc N 4 5t'  g@® III* Ara. Hoe is Latynfche.' jr. Te regt zegt Quiatilianus van deze plaau; (Inft. VIII 3.) An quisquam tam proeul a condpiendis imaginibus rerum abejl, ut, cum. Ma in. Verrem legit:. Stetit foleatus Praetor &c. non folum ipfum os intueri videatur , £f locum £ƒ babiturn 3 fed quaedam etiam ex iis , quae diSta non funt, fibi ipfi adftruat ? Deze plaats heeft ook Batteux B. IV. hl. 348. en Rollin onder de Figuur Hypotypofis aangehaald : de eerftgenoemdc verdient vooral van bl. 330 tot 3^0. nagelezen te worden. III. De derde reden, waarom de Romeinen de woorden niet in die orde plaatzen , zo als zy van elkander geregeerd worden, is de Aangenaamheid , welke diKwyls door de verzetting deiwoorden bevorderd wordt. Met opzicht op de Aangenaamheid verzet men de woorden , tegen hunne natuurlyke en gewoone orde, om drie Redenen : 1. Op dat niet door de famenvoeging van fommige Lettergreepen een onkuifch denkbeeld in den geest des Lezers of Toehoorders, verwekt worde ; dit is de pligt van elk ordenteryk menfeh. Om myne kuifche Lezers niet te ergeren , zai ik geene voorbeelden bybrengen. Doch wanneer Cicero ad Div, IX. ep. 22, eu byzonder Orat. 45- meent , dat de Ouden in plaats van cum nobis, om de aanftootelykheid. te yermyden , nobiscum gezegd, hebben , zo vergist hy- zich. Want , behalven dat by de Ouden voorkomt, cum non , by voorb. Sulp. ai Cic, in ^ Cfe Dm. \i. \ % ; cum nofirix by Qss>.  Clasfifche Schryvers Taalh te behandelen. 203 fproken. Dewyl het regte gebruik der Perioden een hoofddeel van 't goede Latyn uitmaakt , zal ik daar over nog een Woord of twee hier byvoegen. By de Perioden komt het niet aan op derzelver lengte , maar op den ingelafchtcn zin. Dit leert de benaming Periodus , welke „ eenen „ Omweg'' betekent. Het Subiettum moet, wegens den ingevoegden zin, eenen omweg nemen, eer het volgens de Conftructie by zyn Praedicatum komt. By voorb. non ignoro me abs te amari , etfi te Jaepius offenierim is elegant , dat is, juist, maar niet periodifch gezegd : want het Subiectum me ftaat by zyn praedicatum, amari, in de zelfde Comma. Maar wanneer ik zeg , non ignoro, me, etfi te faepius 'offenderim, tarnen abs te amari , zo fcheide ik het fubjeft me van zyn praedicaat amari door den ingevoegden zin etfi te faep. off. Hier uit zullen jonge lieden zich eenïgermate een denkbeeld van eene Periode kunnen maaken. Ik verwondere my, dat de meesten de woorden van Cicero , waar mede hy de Periode befchryft , (Orat. 61. &.c.) kwalyk verftaan , en eiken paragraaf, dat is, alles, wat tusfchen twee punkten beflotcn is, voor eene Periode opgegeven hebben. Onder dezen behoort Heineccius in fundam. ftili, en daar wy, volgens eene dwaze gewoonte, alles, wat tusfchen twee Punkten ftaat, eene Periode noemen, zo is het Heineccius gemakkelyk geweeft goedkeuring te verwerwen. Maar juist flaarom is het voor menig een, die van periodifch fchryven hoort fpreken, moei- lyk  2C4 III. Afd. Hoe de Latynfche ]yk te begrypen, wat dat is, en hoe dat moet gedaan wotden. 2. Zwaar is de Constructie, wanneer zekere Latinismi voorkomen, welke zich tot de Conftructie in onze taal niet fcbikken. Ik zal eenigen opgeven j wenfchende, dat jonge lieden lust mogen krygen om niet alleen die na te volgen, maar ook meer te zoeken. a. Cic. Pbilipp. II. 4. Quid aliud eft, tollere e vita vitae focietatem, quam tollere amicorum colloquia abfentium ? dat is: „ Heet het niet het gezellige „ uit het menfchelyke leven weg te nemen, 3, wanneer men de onderhandelingen tusfchen af33 wezige vrienden wegneemt" ? of: de on- derhandelingen tusfchen afwezige vrienden weg 3, te nemen, is dat wel iets anders, dan dc ge3, zelligheid uit het menfchelyke leven weg te nemen"? De orde der Conftructie is eigenlyk dus: Qjtid tollere amicorum dbf. colloquia aliud eft, quam tollere e vita vitae focietatem ? Zo ook pro Rofc. Amer. 19. Quid eft aliud iudicio ac legibus ac maieftate veftra ahuti ad quaeftum atque ad libidinem, niji boe modo accufare &fc. 't welk op de zelfde wyze moet vertaald worden : ,, Heet het niet 5J misbruiken , wanneer men op zulk „ eene wyze aanklagte doet" ? b. Het is eene zeer gebruikelyke , en bygevolg goede en na te volgen Latinismus, maar die de Conftructie moeielyk maakt , wanneer ut is uitgelaten , en volgens den zin in het pronomen cn adieStivum relativum (qui, qualis, quantus) ligt op-  Clasfifche Schryvers Tdalk. te behandelen, aoj bpgéfioten. Ik zal de fpreekwys iignus qui «• meiür voor ut ametur, als te bekend zynde, niet aanhalen, maar de volgende voorbeelden bybren- gen. v Cic. ad m. IX. ep. H- § 6. Gratulor tibi, cum (voor quod) tantum yales apud Dolabellam, quantum fi ego apud frons filium valeretn i iam falvi esfe posfetnus, in plaats van: tónt. val. op. Dolab. ut fi ego tantum &c. Id. Philip. II. 7- Praefertim cum finatus populusque Rom. iucem hdberet , qualis' fi qui (voor quis) mme esfet, tibi idem, quod Mis accidit, contigisfet. „ Voornamelyk, daar de Raad zulk een „ hoofd had, dat, wanneer men nu een derge„ lyk (hoofd; had, het U even zo zou gaan, „ als het hun gegaan is". By ducem mist totem j cn qualis fi is in plaats van ut, fi taks &c. Id. ad Div. VI. tp. 6. § 7- Nolo - hunc txiJUmare , ea me fuafife Pmpeio , quibus ille fi paruifèt , esfet bic quidem &ei'. ea ftaat voor tai Tia, en quïbus Me fi voor ut fi ille iis. ld. Pbil. D- 4- Qjtid mims eft nm dic0 erator"» fed bominis, quam id (i: e. tale quid) ebiicere adverf ario, quod ille fi verbo ntgarit, progredi am. plius non posfit, qui obitcerit? „ Wat past min^„ der voor, ik zal niet zeggen eenen Redenaar,' maar voor een' menfeh, dan zyne party zoda^ " nig iets voor te werpen , dat hy , die het' " voorgeworpen heeft, niet verder kan voort„ gaan, ingevalle de,ander het maar eenvoudig , ontkent"? quod ÜU fi voor ut, fi Me hoe  2oi5 UI» AFD. H°e $e Latynfche ld. Catil. II. 9. Non vident, id fe cupere, qüod fi adepti fuerint &c. in plaats van ut, fi id &c. c. Hier toe behoort insgelyks een andere mede zeer gebruikelyke en dus na te volgen Latinismus, volgens welke ut quisque met den Superlativus vooraan ftaat, en ita met den Superlativus volgt: gelyk: ut quisque efi doiïisfimus, ita filet esfe modefiisfimus , in plaats van quo quis efi doclior, eo folet esfe modeftior. 3. Zwaar is de Constructie , wanneer het achterfte Verbum van niets fchynt geregeerd te worden , en men dus een woord, waar van het kon geregeerd worden, uit het voorgaande, waar in het zelve volgens het denkbeeld ligt opgefloten , moet nemen. Ik zal hier van twederlei foort bybrengen. a. By den achterften Infinitivus moet men fomtyds uit het voorgaande een Verbum nemen. By voorb. uit het zo genaamde Gerundium necesfitatis neemt men het denkbeeld moeten, en voegt dat by den volgenden Infinitivus, in deze plaats van Livius XXVII. 20. eundum — Asdruba- li fuisfe in Italiam — exercitum eius —; imminutum Hifpanis repleri milüïbus. By repleri moet men verftaan debere of oportere, 't welk ligt in eundum fuisfe. Zie Crevier ad h. L De Grieken doen fomtyds ook zo: by voorb. Xenopb. Memor. Socr. I. 5. ubi vid. Ern. Uit negare moet dikwyls dicere worden genomen by Livius: (want negare is zo veel als non dicere) by voorb. Lib. XXXV. 43. negabat cesfan- dunt  Clasfifche Schryvers Taalh te behandelen. 207 dum et utique prius confligendum, quam — naves coniungerentur Romanis. By confligendum moet men verftaan dicebat, 't welk ligt in negabat. ^ b. Ut moet fomtyds uit ne genomen worden. Liv. III 5J. ne quü magiftratum fine prevocatione crearet: qui creasfet, eum ius fasque esfet occi. di. esfet wordt geregeerd van ut, 't welk ligt in ne. NB. Dit alles behoort onder de onachtzaamheden en byzonderheden der Schryveren. 4. Zwaar is voor Ongeoeffenden de Constructie, wanneer ailiva en pasfiva ondereen gemengd worden. By voorb. Liv. XXIX. 4. dele&us rap'Urn in urbe agrisque haberi placet, mittere ad conducenda Afrorum auxilia, munire urbem, frumentum convehere, tela arma parare» inftruere naves , ac mittere ad Hipponem adverfus Romanam clasfem. Hier moest of babere ftaan , of de volgende aEtiva; mittere, munire convehere, parare, inftruere ( moesten insgelyks in pasfivo geplaatft zyn. NB. Dit , gelyk ook het voorgaande , onder num. 3 , zoude ik jonge lieden niet raden na te volgen. g. Zwaar is ook voor ongeoeffenden de Constructie, wanneer de fubfiantiva verbalia den cafus van de verba, waar van zy afgeleid zyn, regeeren. Bekend is dit van Plautus Ampb. I. 3. at. quid tibi 'banc curatió eft rem ? waar curatio eenen Accufativus by zich heeft, om dat curare insgelyks eenen Accufativus regeert. Min beO 2 ken^  2og III. Afd. Hoe de Latynfche » kend zyn misfchien deze twee voorbeelden uit Caefar : reditio domum, B- G. I. $. ut domum reditionis fpe fublata &c. uhi vid. Davifius; en B» C. I. 53 magni domum concurfus. Ook die behoort men niet na te volgen. 6. Zwaar is de Constructie , wanneer dat gene. niet volgt, 't welk men vermoe j ; maar iets anders, by voorb. a. Iemand, wien de gewoone fpreekwyze van Cicero faciendum putavi ut ffc. bekend is, ftaat verlegen , wanneer hy in den brief van Sulpitius (in Epp. Cic. ad Div. IV. 12.) in 't begin leeft: — vifum eft faciendum, quoquo modo res fe baberet, vo certiores facere. Het moest zyn ut facerem, én niet facere; fchoon ook die, wegens het voorgaande faciendum, gantfeh niet aangenaam klinkt. Kortte vindt hierin eene dubbelde Elegantie: waarfchynlyk volgens het gemeene denkbeeld , 'c welk men van Elegantie heeft, vo'gens 'e welke namelyk alles, wat raar en ongewoon is, eene Elegantie wordt gehe'eten. Ik houde het veel eer voor een gebrek. Sulpitius had Jlechts moetenNzeggen: vifum eft, quoquo modo res fe baberet, vos certiores facere ; en faciendum had hy mpeten weglaten. Misfchien heeft hy dit wel gedaan , en is ons deze Elegantie van iemand anders gefchonken. — Het fpreekt van zelfs, dat men dit niet moet navolgen. b. Wanneer cum — ac in plaats van cum •— turn gebruikt wordt. Cic. ad Div. XV. ep. ar. Itaque nibil efi tantum , quod ego non tua caufa de*  Clasfifche Schryvers Taalh telehandelen. 209 debebam, fatlurusque firn cum ftudiofi, ac libenter. Dit * is zeer ongewoon cn hard , cn fchynt eene1 Critifche verbetering te vereifchen. Kortte leeft: cum fiudio ac lib. Hier toe kan men ook brengen , wannner neque et of nee — et op elkander volgen. By voorb. 'ad Div. XII. ep. 2. §. 5Res neque nunc dijficili loco mibi videtur esfe , et fuisfet facillimo. en ep. 30. §. 9- Requifivi — literas : fed neque vebementer et amanter. ibid. X. ep. r. §. 7. Furnium mfirum a te tanti fieri nee miror et gaudeo. Doch dit houde ik niet. voor iets zonderlings : Want neque of nee is toch zo veel als et non ; dit behoeft men maar te zetten in plaats van nee en neque, en 'terftond zal al het ongewoons verdwynen. Immers dat et ■— et „ (niet alleen , maar ook)" op elkander volgen, weten zelfs eerftbeginnende; en dat de Ouden gaarne nee en neque voor et non kortheidshalvcn gebruikten, is niet minder bekend: ik zou daarom jonge lieden niet afraden deze fpreekwyze neque of nec et, als dikwyls voorkomende, nu en dan te gebruiken. c. Waaneer cum en ut (particuiae temporis ,, als, toen") met een' Infinitims gebruikt worden, Salluft. B. Jug. 98. — dies confumtus erat , cum tarnen barbari nihil remittere-, Tacit. Hifi. HL g& jgif et alia tela faxaque incutiebani, cum Imgutfeere paul&tim. Vilellianorum animi : en aan 't einde van dat hoofdft. mox ut. praeberi (voor praeiebantur) era- contumeliis. et eunbla patieban-tur. Dat dit de Infinitivus van Verhalen is» weï-  ïro III. Afd. Hoe de Latynfche ken fommigen den Infinitivus biftoricus noemen > en -waar onder , volgens het gemeene gevoelen, coeperunt verftaan wordt, is gemakkelyk te zien, Ook heb ik quid en cur by Livius met eenen Infinitivus gevonden. De laatfrgemelde plaats van Tacitus is daarom aanmerkelyk, om dat op pratberi niet weder de infinitivus , maar het verbum finitum , patiebantur, volgt. De Heer Ernesti haalt daar.by eene gelykfoortige plaats aan uit Annal. IV. (het moet zyn XII.) 51. post — abt quati uterus et vifeera vibrantur; en noemt dit een amicixovkv ConftruEtionis. Tacitus heeft in 't algemeen veele nieuwe en ongewoone fpreekmanieren : by voorb. by hem volgt an op five Ann. XI. 26. five fatali vecordia an &c. en XIV. 59. init. five — feu — an. d, Hier toe behoort de Figuur fyllepfis. By voorb. Liv. XXI. 60. dux cum aliquot principibus capiuntur. Dit is zo veel als dux et aliquot principes. e. Als mede de fpreekwyze : audivi ab eo of turn, cum diceret, in plaats van eunt dicere. Cic. ad Div. III. 7. § 7. a Paufania audivi , cum diceret, voor Paufaniam dicere: hy had ook kunnen zeggen: audivi Paufaniam, cum diceret. Dit zoomen kunnen navolgen. 7. Zwaar is de Constructie, wanneer zy uit het Griekfcb moet verklaard worden. By voorb. Definere irae ophouden van toornig te zyn", fcy Si!. Itah X. 84. dewyl Atfye» definere met den Ge-  Clasfifche Schryvers %aalk. te behandelen. 311 Genitivus gecongrueerd wordt. * Anders heeft definere eenen Accufativus by zich. gelyk: definere artem by Cicero. Senfit medios delapfus in bustes Virg. Aen. II. 337. voor fe delapfum esfe. Evcn zo ftaat theidvoiia. gewoonlyk met den nominativus participii. Zie Vigerus de Iéiotism. Gr. I. Hier aan is niet ongelyk dit van Horatius III. ed. 4. 73. iniecla monftris terra dokt fuis voor dolet fe inieStam esfe. Idem met den Dativus is eene Griekfche Conftructie : de Grieken conftrueeren hun «vres gewoonlyk met den Dativüs : by voorb. Xenopb. Mem. Socr. II. 5. 14. K«ï tsvto<« %ci avrci vjrtTYiléwjTsi;. Zo zege Horatius: Invitum qui fervai idem facit occidenti. ■ Zie over deze Conftructie Kortte ad Sallufi. Cat. 20. Wanneer Tacitus Ann- XV. 36. zegt: baec atque alia ple'bi volenti fuere , voor plebs voluit, zo conftrueert hy Griekfch. De Grieken gebruiken hun eïvai op de zelfde wyze met twee Dativi; by voorb. Aelian. V. H. XII. 1. « co. povXaniw iet fi tu vis. Hier toe behoort, wanneer in plaats /van den Genitivus de Nominativus ftaat : by voorb, Litu XXX. 24. Onerariae, pars maxima ad AEginams aliae ad Calidas aquas delatae funt, voor Onerariarum. Veele voorbeelden hier van , zo wel uit O 4 Griek» • Dergelyke Griekfche Coiiftruffien zyn byzonder eigen aaa Horatius by voorb. I» II. odï 9. vs 17. Ar/ft» mdiium tandem QHTtterum.''lil. 30. II. Ddunas tjêtftom regnerït fafrui- tunt, ^Vertaler,) ' -  £i2 III. Afd. Hoe ie Latynfche Griekfche als Latynfche Schryvers, kan men vinden by Perizonius ai SantT;. IV. 8. p. 708. feq, Hy noemt dit een Zeugma : anderen zouden het niet gelyk recht een 'avcucóxmhv conftruttionis noemen. Ook houde ik voor een' Graecismus dit van Livius. II. 57. diflraEtam laceratamque remp. magis, quorum in manu fit, quam ut incolumis fit, quaeri , voor diftracta lacerataque refp. Gronovius houdt het voor eene Enallage accufativi pro nominativo. Dit is wel : maar men wil toch den grond weten , waar uit deze Enallage voorkomt. Zie Perizonius ad Saniï. p. 188. en Sanctius p. 730. welke twee gelyke plaatzen aanhalen. Dat de Grieken in foortgelyke gevallen den Accufativus voor den. Nominativus gebruiken , is eene bekende zaak. Kuster by Ariftophanes , en Bach by Xenophon OEccnom. &C. hebben dit naauwkeurig opgemerkt. Van den Accufativus, die met fecundum of quoad verklaard wordt , by voorb. ofania Mercurio fimilis , wil ik niet eens fpreeken.' 1 In 't gemeen rade ik jonge lieden, zo zy de Graecismi welke ip de Latynfche Schryvers voorkomen , willen verftaan, dat zy Vecbneri Hellenolexia, naar de uitgave van Heufinger, raadplegen. 8. Zwaar is de Constructie , wanneer\ bet participivm', passivi (men zou het den nominativus dbfolutus kunnen noemen) door quia met bet verbum finitum of ook met eenen nominativus sub'  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 4X3 Substantivus èfc. moet verklaard voorden. By voorb. Liv. I. 53. init. — ni degeneratum' in aliis buit quoque decori offecisfet : waar degeneratum ftaat ia plaats van boe , quod degeneratum erat , of voor degeneratio. Zo ftaat auditum voor hoe, quod auditum erat, of auditio, fama, Liv. XXVIII. 26. cum ex aliis auditum — metu — liberavit. Deze fpreekwyze verklaart Perizonius ad Sancl. HL 8a. p. 440. Veele voorbeelden vindt men aangehaald van Sigonius en Drakenborch ad Liv. I. 53. en Jac. Fr. Gronovius ad III. 20. welke verdienen nagelezen te worden. Deze , fpreekwyze fchynt aan Livius eigen te zyn. Zie myne. Uitvoerige Spraakkunst bl. 322. waar meer plaatzen zyn bygebracht. NB. Dit, gelyk ook den voorgaanden Graecis* mus, rade ik niet natevolgen. 9. Zwaar is de Constructie , wanneer de Genitivi , die anders eene Bezitting of Bedryf betekenen , de Oirzaak of bet Voorwerp te kennen geven, en uit dien hoofde met ob , propter , causa &c. moeten verklaard worden. Bekend is dit voorbeeld uit Cicero pro Rofc. Amer. 24. furiae , quae dies netlesque parentum poenas a filiis tepetunt : waar poenae parentum ftaat voor poenae propter parentes , (feil. occifof.) Zo zegt men Comitia tribunorum militum, i. e. tribunis militum creandis, of tribunorum mil. creandorum caufa.; ira alicuius , i. e. propter aliquem. Dus wil ook de oadfte Gronovius ad Liv. IV. 50. in deze plaats: 05' «f  414 III. Afd. Hoe de Latynfche ne metu quaestionum plebs irata , lezen ' iraque, voor irata, verklaarende ira quaestionum door ira ob quaestiones , waar by hy foortgelyke plaatzen uit Livius aangehaalt. 10. Zwaar is de Constructie , -wanneer bet Adiectivum niet in den cafus van bet eigenlyk daar toe behoorende fubftantivum, maar in den cafus vaneen ander daar by ftaande fubftantivum geplaatft voordt. By voorb. Liv. I. r. Sed ad maiora initia rerum ducentibus fatis , voor maiorum rerum initia. want maiora past niet by initia , maar wel by rerum. Dit merkte J. F. Cronovius, en wilde daarom lezen maiorum: maar zulks is niet nodig. Deze groote Criticus had niet opgemerkt, dat 'er meer dergelyke plaatzen zyn. By voorb. Ilid. c. 9. accufantes violati bofphii foedus , voor violatum bofpitii foedus. it. Cic. ad Div. XIII. ep. j# g quod aedificationis luae conjïlium —— nolébam impediri, voor tuum confilium aedificationis: om nu niet te zeggen, dat het pronomen is, ea, id by Cicero en anderen zeer dikwyls by een fubftantivum in gelyken Numerus, Genus en Cafus geplaatft wordt, fchoon het daar by niet behoort , maar tot een ander voorgaand moet gebragt worden. By voorb. ea fama , id confilium &c. voor eius rei fama, eius rei confilium êfc 11. De Conftmtïie wordt ook Zwaar' gemaakt door de Ellipfis, gelyk ligt is te begrypen. ; Er syn goede. gewoonea en na te volgen Edlipfss. massa?  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen, jmaar er zyn ook harde, ongewoone, en die men niet behoort na te volgen. a. Tot de Goede , Gewoone en na te volgen Eljipfes behoort het boven reeds aangehaalde non modo — fed ne — quidem &*. Verder behoort hier toe: Patres Confcripti voor Patres et Confcripti. Dit is de gewoone benaming des Romemfchen Raads. De naam Patres is afkomftig van de inftelling der eerfte Roomfche Koningen ; maar de naam Confcripti komt, volgens getuigenis van Livius II. i. van de inftelling van Brutus, toen, na het verbannen der Koningen, de Raad, die zeer verfmolten was , verfterkt moest worden. Zo men dit bedenkt, zal men zich niet behoeven te verwonderen , dat Patres voor aan komt , en Confcripti volgt ; en dat de Romeinen altoos Patres Confcripti, en niet Confcripti Patres gezegd hebben : het laatfte zou kwalyk gezegd zyn. Ik verwondere my derhalven , hoe de beroemde Bayle heeft kunnen zeggen, dat er geene reden te geven is , waarom Cicero nooit Confcripti Pa. tres , maar altyd Patres Confcripti gezegd heeft, Nog meer bevreemdt het my, dat Mosheim, die in zyne Voorrede by Folieta de ling. lat. ufu et praefi dit zeggen van Bayle aanhaalt, niets daar op geantwoord heeft. Onderfteld , dat het zeggen van Livius de waarheid behelft, zou Cicero kwalyk gefproken hebben, wanneer hy Confcripti Patres gezegd had. Van den zelfden aart zyn de fpreekwyzen: equis viris, velis remis, vi ar. ma.  Zi<5 III. Aid. Hoe de Latynfche matis bominibw &fe. voor equis et viris , velis ai remis, vi et armatis bominibus. Venit. mibi in mentent ,eius rei. Eius rei kan op zich zei ven niet ftaan voor ea res, maar er \s een Nominativus uitgelaten i waarfchynlyk negotium. By voorb. Cic. ad Div. Vil. ep. 3. init. —— mibi —- fokt in mentent venire illius temporis , feil. negotium.' Dit woord negotium dient blootelyk tot eeDe omfchryving, by gevolg negotium temporis in plaats van tempus; zo ook venit mibi in mentem diei (negotium) e. i. dies is zeer gewoon; by gevolg ook venit mibi in- mentem tei (negotium) i. e. res; 't welk wonderlyk lykt; maar de Romeinen fchynen , volgens het gevoelen van Perizonius j uit gewoonte niet eens daar aan gedagt te hebben , dat negotium ontbreekt. En wie weet, of zy wesenlyk, negotium wel immer daar by gedagt hebben. Deze aanvulling toch is een bloot vermoeden , en alleen dienftig tot opheldering. Zo vindt men by Ck. ad Div. Y,. ep. 20,. non., eft id rationum feil. negotium: 9, dat behoort niet mede tot de Rekening ; ei33 genl. dat is geene zaak der Rekening". Deze manier van door negotium aan te- vullen, i» voor-, namelyk afkomftig ven Perizonius, en is, myns bedunkens , boven anderen daarom verkieslyk, dewyl zy overal past, Facere. ontbreekt in deze fpreekwyze t mbii aii^ ud quam. vcEtabatur- et deambulakat. Sueton. Aug% $3«. » Hy deed niets anders „ dan enz.'' Meer voorbeelden heeft Perizonius. ad SanQ>. p, 66$.  Clasfifche Schryvers Taalk. ie behandelen, itf Ne (ditlio encliu) ontbreekt, wanneer an, „ of" , daar op volgt. Namelyk het woordje „ Of" kan men op drieerlei wyze vertalen : a utrum — an; h ne — an; c. men laat ne wegt doch dan moet an volgen. Tweemaal kan men an niet zetten. Curtius doet zulks wel , maar dit behoort men niet na te volgen. By voofb. „ Ik weet niet ,'.of ik gaan zal ,' of blyven", kan men vertalen : a. nefcio, utrum, eam, an maneam; b. nefcio, eamne an maneam;' c. nefcio, eam an maneam. Het laatfte houden fommigen voor het fraaifte, ongetwyffeld om de kortheid. Dan, zo fraai dit ebnigen mag fchynen 3 zo moeilyk kan het fomtyds, met opzicht op de Conftructie zyn voor ongeoeffendc Lezers. By voorb. Liv. IV. 55 Confules ambo profeSti fint ad arcem Ca» ruentanam an alter ad comitia babenda fubftiterit, incertum diverfi auEtores faciunt. Hiér ontbreekt ne in het eerfte lid: het moest zyn: Sint ne confules ambo profeSii ad arcem Caruent, an &c. Dicere wordt dikwyls uitgelaten. Liv. I. i. mifit legatos, qui peterent connubia; ürbes tfuoque, ut cetera, ex infimo nafci, feil. dicerent. Ibid. c. 27. redire in praelium iubet, nihil trepidatiene opus esfe, feil. dicens. Wy fpreken ook zo. Zie meer voorbeelden by Perizonius ad SanSt. p. 66a. welke dok deze plaats van Livius I. 35. zo verklaart : Isque primus — orationem dicitur babuisfe: •— cum fe nm novam rem petere &c. by pstere verftaat hy dicereb, 't welk by cum behoort. Doch Duker wilde cum liever deorgeftreeken heb-  2i 8 III. Afd. Hoe de Latynfche hebben , hoewel Gronovius ad Liv. VI. 51. het zeive verdedigt.* b. Ongewoone, harde en niet na te volgen Ellipfes, welke de Conftructie moeilyk maaken. By voorb. Cic. ad Div. XII ep. 30. § 16. Honore enim cum ignominia dignis non erant comparandi. By bonore is uitgelaten digni , 't welk daarom van fommigen daar by wordt gevoegd : de- voorbeelden , van Kortte aangehaald , behagen my , zo als gewoonlyk , niet. Of Graevius beter heeft bygebragt , weet ik niet, dewyl ik die uitgave niet bezitte. My dacht, de volgende plaats van Ovidius had veele gelykheid met die van Cicero. Metarn. I. 20 —- (pugnabant) Mollia cum duris, fine pondere halentia pondus. 't welk eigenlyk moest zyn : habentia pondus (pugnabant) cum iis, quae erant fine pondere. Liv. XXIII. 9. Tu fuflinebis et alin auxilia de* fint, me ipfum ferire — fuflinebis ? hier mist fi by alia. Zie Gronovius Obf. IV. 20. Liv I. 32. Quorum rerum, lilium , caufarum condixit pater patratus populi Romani Quiritium patri patrato prifcorum Latinorum , hominibusque priscis Latinis, quas res dari, fieri, folvi oportet. quas res nee dederunt, nee fecerunt, nee folverunt» die, quid cenfes? Hier is in 't geheel geene Conftruftie, zo men geene Ellipfis wil aannemen. Perizonius ad Santt. p- s4ö. vult deze plaats dus aan : de iis rebus, quorum rerum nomine condixit fc?c. Men leze hem zeiven. 'T is waar , hy is meer dan iemand genegen om ElHpfen aan te ne-  Clasfifche Schryvers Taalk.te behandelen. 219 nemen; echter, of fchoon hy ook niet overal de waarheid treft, zyn toch zyne navorfchingen altoos grondig , toonen een doordringend verftand, en kunnen het verftaud van jonge Lieden , zo zy dezelve maar met geduld willen lezen, ongemeen opfcherpen. n Zwaar is de Constructie , wanneer dezelve, uit hoefde van gelyke Cafus , den Uitlegger in onzekerheid brengt, welk bet Subjedt is, of tot wat Subftantivum bet Bywoord (Adicftivum of Participium ) behoort. a. Tot de eerfte foort behoort, wanneer twee accufativi perfonae by éénen Infinitivus ftaan. By voorb. in dit antwoord van 't Orakel: ylio te, Aeacida, Remanos vincere posfe. Waar het onzeker is , of te , dan Romanos het Subject is: want Romanos konde het zyn, fchoon het achter aan ftaat. Voor zulke dubbelzinnigheden moeren jonge lieden zich wagten , en daarom by voorb. deze woorden : „ Elk weet, dat gy my lief hebt", liever dus overzetten: omnes fciunt, me abs te amari , dan te me amare; om dat het laatfte ook kan betekenen : „ dat ik „ U lief hebbe" ; ten zy uit den famenhang het tegendeel blyke. b, Tot de tweede foort behoort deze plaats van Livius IX 13. Quae regio fi fida Samnitibus fuisjet, aut pervenire Arpos exercitus Romanus nequisfet, aut interiecta inter Romam fj? Arpos penuria rerum exclufos a 'commeatibus abfumfisfet. Hier is de vraag 3 waar toe interieEla behoort. Cla-  ^2o III. Afq.1 Hoe de Latynfche ' Giareamis in nót. ad h. I. verwondert zkh over de penuria interiacens Romae et Arpis. Hy trekt dus interieEta by penaria , 't welk ongerymd is: het behoort by regio , zo men met Drakenborch abfuinfisfet behoudt ; het is dus de nominativus, daar in tegendeel penuria de ablativus is. Maar zo men leest abfumfisfent, gelyk J. F. Gronovius wil, en 't welk Drakenborch niet afkeurt, zo is interieEta de pluralis, zo als J. F. Gronovius zeiVe verklaart, feil. loca. Doch penuria blyft 'altyd de ablativus. Het voorbeeld van Glareanus kan jonge lieden leeren , hoe vèele oplettendheid fomtyds noodig is, om de Cönftruótle behoorlyk te _ vinden. Het is nogthans hard , loca by interieEta te verftaan . my komt voor , dat deze plaats nog eene verbetering noodig heeft. 13 Zwaar, is de Constructie , wanneer twee of meer Genitivi by elkander ftaan : vooral wanneer zy te veel verplaatft zyn. Zy wordt, gelyk ligt te begrypen is, nog Zwaarder, wanneer de woorden zelve zwaar zyri. Cic. ad Div. X. ep. 3. maxima orbitatê reipublicae ialium virorum. Ad Att. II. ep. 5. citpio ab bominum fatietat'e noflri difcedere. V. Gronov. ad Liv. XXXIV. 26. et Perizon. ad fanEt. p. 177. Maar byzonder behoort hier toe Liv. XX VIII. 30. Cum ikter triremes —: praelium mifeer etur, quinqxeremis Romana, feu ponder e tenacior , feu pluribus remorum erdinibus fcindentibus vortices, cum facilius regeretur , duas triremes fuppresjït, unius praelata impetu lateris alteri-  Clasfifche Schryvers Tdalk. te behdnMen. z$i Üs remos deterfit. Deze plaats is , behalven om de verzette Cqnftruclie , zwaar wegens de öiet z/eer- gemeene. woorden ; en js , volgens de. aanmerking van Gronovius , iemand daar op gevallen , om praelata te verklaaren door ligna quaedam in navi a latere proieEta, _ Voornamelyk. is hier de vraag, van waar unius geregeerd wordt? Van alterius laieris , en by unius moet trirèmis verftaan worden. De Conftructie is dus: quinquertinis Romana — deterfit i, e. fregit (eft verbum militiae navalis proprium) remos alterius lateris unius (feil. triremis Punicae) praelata impetu ; dat is:..,, het Romeinfche Schip brak de riemen van „ de eene zyde van een Karthagifch Schip, teri, wyl het met een fnelle vaart voorby voer, in ftukken". Praeferri voor. praeterferri, praeter. vibi ,, Voorbyvaaren" is by Livius zeer gebrutkeiyk ; impeiu ftaat adverbialiter ,, Heftig , met een fnelle vaart". 14. Zwaar is de Constructie , wanneer d'e woorden te veel verzet zyn. Men noemt dit een hyperbaton , of,, wanneer het te ver-gaat , eene fyncbyfis. Hier toe behoort het reeds aangehaalde voorbeeld, uit Livius XXVIII. 30. unius praelata impetu lateris alterius remos deterfit. Horatius verzet byzonder gaarne. By voorb. Sat. ƒ„ h 78- . . — —-—- Ubi fedulus hofpes . Paene macros, arfit, dum turdos verjat in igne. jrj plaats van: ubi fedulus befpes paene arfit, durft turdos metcres verfat in igne. Beter ware het: 1 _ f . (*;  222 UI. Afd. Hoe de Latynfche . ■ . ubi fedulus hoftes Paene arfit, macros dum turdos verf at igne. zo als Lambinus leest volgens een Handfchrifts Zonderling is de verzetting van Terentius Andr. IJ. 3. 2. Si id fuccenfeat nunc, quia non dat tibi uxorem Chremes, Ipfus fibi esfe iniurius videatur, neque id iniuria: Priusquam tuum ut fefe habeat animum ad nuptias perfpexcrit, Hier is eene dubbelde fyncbyfis. De orde der woorden is deze : fi ob id, quod Cbremis non dat tibi uxorem , tibi nunc fuccenfeat pater, priusquam perfpexerit tuum animum, ut fefe babeal ad nuptias , ipfe fibi esfe iniurius videatur, neque id iniuria. Voor zulke verzettingen moet men zich wagten , en het zyn Zotten', die daar in eene Kunst zoeken. Duister en verward fchryven is geen Kunst. 15. Lange Parentbefes maaken de Constructie in zo verre Zwaar, om dat de aandacht des Lezers daar door deels afgebroken , deels vermoeid wordt , zo dat hy de orde der woorden ligtelyk kan vergeten,. Ik behoef hier van geene voorbeelden by te brengen: de zaak fpreekt van zelfs. Dit alleen wil ik hier by aanmerken, dat de Ouden na eene lange Parenthefis het Subject nog eens herhalen , of zich bedienen van het Verbum Inquam, of van de Partikels fed, ergo, igitur, verum tamtn. Wederom een bewys, hoe zorgvuldig zich de Ouden op de Duidelykheid hebben toegelegd , ea dat zy het zich tot een pligt  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 223 pligt rekenden om het den Lezer zo gemakke]yk te maaken als mogelyk is. En dit is eene zaak , die men van de befchaafdheid van eiken Schryver verwagt. Die genen derhalven van de hedendaagfche Schryvers , die met opzet duister en zwaar Schryven , hebben het zich zelvcn te wyten, wanneer zy, tot loon, of in 't geheel niet of niét graag gelezen worden. ïó. Sonryds is in de Schriften der Ouden GePeel Geene Constructie, De Schryver heeft a. De Conftrurtie verwaarloosd , dewyl hy alleen op de Zaaken , en niet op dc Conftructie acht gaf. Dit noemt men een " kvcadxavitv verbale , om dat het alleen de woorden betreft. En zulken vindt men zeer veele. By voorb. by Terentius Hecyra UI. 6. , Nam nos omnes, quïous aiicunde aliquis obieEtus ejl labos, omne, quod efi interea tempus, priusquam id refcitum efi, lucro efi. Men ziet ligcelyk, dat nos omnes lucro efi niet past, en dat het moest zyn nobis omn:bus. Maar waarom heeft nu Terentius 20 gefchreeven ? Dir moet men zich ten naasten by op deze wyze voordellen : Terentius fchreef eerst: nos omnes, dit is de Nominativus; hu was hy voornemens beneden waarfchynlyk te zeggen: pro lucro babsmus: doch verder komende valt hem in te fchryven lucro efi^ vergetende dat hy boven nos omnes heeft, 't welk nu nobis omnibus moest zyn. Op deze wyze moet men dit omtrent begrypen : want dat Terentius met voordagt nos omnes lucro. efi tempus hcefE willen fchryven , valt bezwaarlyk te gelooven,, f i ' "' 1 wjf  22+ III. Afd. Hoe de Latynfche Wy maaken, in onze Taal, vooral in gcfprek*. ken , ook ontelbaare ''«wwc6Aou9«, fchoon dezelve niet van eenen Criticus onderzogt wordtn. b. De Schryver feilt ook fomtyds dermate iri de Conftructie , dat hy den volgenden zin uitlaat: fchoon hy zich verbeelde denzclven gezet te hebben. Dit nu is een misfiag der Ouden, ten minften eene groote onachtzaamheid, welke niet te verdedigen is: dus moest men de fchuld op den Uitfchryver fchuiven , 't welk nogthani niet altoos kan doorgaan. Men noemt dit een AwswAwSov reale, om dat het de Zaaken, dat ié, de Gedagten, betreft, wier orde niet is in acht genomen. Deze AvxuSXo^x zyn niet zo menigvuldig. Een voorbeeld hébben wy in Cicero Orat. ad Qjdrit. póft redit. c. J. Waar de gedagten zo verwa-d zyn , dat men geenen Na-zin bemerkt: en het fchynt, dat hy denzei ven uit groóten drift ve geten heeft. Öok zyn er met vöordagt gemaakte «v«x^«v5« realia , wmneer men niet alleen enkele woorden, maar ook deri gantfchen Na-zin met voordagt weglaat , drh meer nadruk aan de Rede te geven of zyne Gramfchap , Droefheid enz. te kennen geven. By voorb. Cic. ai Div. XIV. ep. 3. § y. Si prfi. titis quod agitis, me ad vos venire oportet: fin autem. Sed nihil opus eft reliqua fcribere- Hièt laat Cicero van droefheid den Na-zin weg. Bekend is het Quos ego by Virgilius, 't welk Neptuun in den mond wordt g  Clasfifche Schryvers Taalk.te behandelen. 227 2. Geeft dezelve by Woorden, die veele betekenisfen hebben, de betekenis, welke voor ieder plaats past, aan de hand.; of toont aan, hoe eene algemeene betekenis op een enkel Geval moet toegepast, en meer bepaald gemaakt worden. By voorb. wanneer ik by Npos Cat. I. leze: quaestor ebtigit Scipioni Africano , cwnque eo non proforUs nccesfitudine vixit, en my uit het Taalgebruik bekend is , dat necesfitudo elke naauwe „ Betrekking tusfchen Bloedverwanten, Ambtge„ r.ooten, Vrienden enz." betekent, zo leert my de Context deze Betekenis nader bt paal n. Namelyk de daar by ftaande woorden Quae-.tor en Sortis leeren my , dat necesfitudo hier de Betrekking te kennen geeft, welke tusfchen een' Landvoogd (Proconf. of Propraet.) en deszelfs Proquaestor (die ook meermaalen , en zo ook hier Quaestor genoemd wordt) plaats heeft. Deze Betrekking werd wegens de heiligheid van 't Lot (want de Proquaestors waren zo wel als de Landvoogden gewoon over de Provinciën te loten) voor zeer heilig gehouden , en zo naby gefteld aan de betrekking tusfchen Ouders en Kinders, dat een Proquaestor de zelfde hoogachting aan zynen Proconful of Propraetor plagt te bewyzen, welke een Zoon aan zynen Vader bewyft. Zie pc. Divin. in Ven. c. 19. ad Div. II. ep. 19. XIII. ep. 10 Êfc Wete ik nu , wat necesfitudo >ier betekent, zo weet ik ook, wat het inhield, 'dat Cato met zynen Proconful niet in de regte Harmonie leefde. Verder: pietas betekent volP a Sea&  'aaB Hl. Afd. Hoe de Latynfche gens het Taalgebruik dien ,, Pligt, welken ik j, fchuldig ben te bewyzen aan die genen, waar„ aan ik door de Natuur, Geboorte , of Wel3, daaden verbonden ben', als God , Ouders , ,, Patroonen enz". Wanneer ik nu by Cicero ad Div. XI. ep. 22. van Appius Claudius leze : Cuius quidem caufa boe meliot debet esfe, quod pietate 'adducïus propter' patris rejlitulionem fe cum Antenio coniunxit: Zo leert my de Context, dat is, de volgende woorden , propter patris rtjlitutioncm , f, e. ,, wegens hec te rug roepen zynes Vaders „ uit het Exfilium door Antonius", dat Pietas de s, Dankbaarheid daar voor aan Antonius", of bok „ de Kinderlyke Liefde" betekent. Nog eens: Sublimem ire ad Coelum betekent anders 33 ten Hemel varen"; dit is bekend, en in dien zin wordt by Livius I. ió. van Rörriulus gezegd: Sublimis abiit. 'Maar op deze plaats van Virgilius Aen. IV. 79. 72c ' O Pater, anne aliquas ad coelum hinc ire putandum es% Sublimes animus, iterumque ad taria reverti Corpora ? —- —— betekent het 5, naar de Bovenwereld te rug keeren , en wederom geboren worden". Want 34 wordt dit gefprek in de Onderaardfche gewesten gehouden; waar gezegd wordt, dat de Zielen , na verloop van tyd , van daar weer in de Bovenwereld kómen, en Ligchaamen aanneemenj b. byzonder blykt dit uit de bygevoegde Woorden ad tarda reverti corpora. Het zelfde drukt 1 • ■ " "' . ; Vii-  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. X»J Virgilius vs. 680. uit met deze woorden: ad lu* men fuperum ire. 3. Somtyds , wanneer een woord flcchts tón» maal, of' althans zeer zelden voorkomt, en in '< algemeen deszelfs betekenis door het Taalgebruik niet kan' bepaald worden , moet de Context alles afdoen. Deze kan ook voel doen , wanneet dezelve zeer duidelyk is : want'fomwylen heb» ben de Öuden zekere woorden zo naauwkeurig Verklaard , dat men over de betekenis niet lü. twyffel kan ftaan. Somtyds echter brengt meii het flechts tot een' hoogen graad van waarfchynlykheid. E. De Context is fomtyds ook Zwaar. t. Wanneer d? woorden daar in Zwaar zyfli, Een enkeld zwaar woord is dikwyls daar toe ge* noegzaam. (Zie boven Hoofdft. t. over de zwaarheid der woorden). Menigmaalen maaken ligte woorden voor ongeoeffenden den geheeleft Context zwaar. By voorb. Cic. pro Mil. c. U Nam Ma praefidia, quae pro templis omnibus eetnitis , etfi contra vim collocata funt, non afferunt tarnen oratori aliquid , ut in foro £? in iudicio , quamquam praefidiis falutaribus &f necesfariis fepti fumus , tarnen ne non timere quidem fine aliqao timert pofimus. De laatfte woorden , hoe gemeen zy ook zyn , veroirzaaken , wegens de veele Ontkennings-Partikels, Zwaarigheid. Cicero moest eigenlyk gezegd hebben : ut — fortès S. audaces esfe fine al. Urn. posf. dan was de Zin .gemakkelyk. Maar in plaats van audacts' esfe ztt p 5 hy*  53© HL Afd. Hoe de Latynfche hy , om de woorden fine aliquo timore, non timere , 't welk eene fpitsvindige tegenftelling is K en eenigzins belachelyk luidt. Dit nu wordt door de bygevöegde nieuwe ontkenning ne quidem mocilyk. Verder: de Partikels nee noh, 72eque non zyn bekend genoeg , wanneer zy te famen of niet ver van elkander ftaan. Maar wanneer Cicero zegt ibid. neque eorum quisquam , quos undique intuentes ex boe ipfo loco cernüis, unie aliqua pars fori adfpici potest , et buius exiturn. iudicii exfpeStans , non cum virtuli Milonis favet, turn etc. zo ziet een ongeoeffende niet aanftonds, dat neque non by elkander behooren, en dat neque quisquam — non betekent: „ en een ieder". Zo is het ook ibid. c. 3, Neque enim posfet aut Abala ille Servilius, aut P. Nafica, aut L. Opimius, aut C. Marius , aut, me Confule, Senatus non baberi , fi etc. waar neque enim posfet non by elkander behooren. 1. Wanneer de ConftruBie Zwaar is. Zie hier van boven Hoofdft. 2. 3. Wanneer zekere woorden, die anders bunne bepaalde betrekking hebben , daarvan afwyken. By voorb. ille en bic , welke , zo als bekend is , twee voorgaande Perfonen of Zaken aanduiden , worden gewoonlyk in eene Periode op die wyze gebruikt , dat ille ziet op het eerstgenoemde, en * bic op het laatstgenoemde, Wanneer by voorb. op deze woorden: Pompeius viülus est a Caefare, ille en bic volgen , zo ziet ille op Pompejus, ei\ bic op Caefar. Hier wykea nogthacs de bes-  Clasfifche Schryvers Taalh te behandelen. 23| te Latynfche Schryvers dikwyls van af, zo dat zy ille «ot het laatftgenoemde , en bic tot het cerftgenoemde brengen. Deze afwyking kan voor jonge Lieden , die aan de eerfte fchikking gewoon zyn , den Context zwaar maaken lk zal twe Alter plurimarum vetus ac nobilis gladiator hnhetur. hic autem &fc. Florus IV. 7. quam- vis duces non esfent praefentes > alterum corporit at-  83* MI. Afd. Hte de Latynfche aegritudo, illum metus et ignavia fubduxisfet. Me^ zie op de laatfte plaats Duker, en Gronovius ad. Liv. XXXV. 40. 4. Wanneer óp eene zaak uit de Gefchiedenis gedoeld wordt, die of geheel verloren is gegaan 3 ("hoedanige plaatzen er veele zyn) of die den Lezer, althans den ongeoeffenden, niet voel bekend is% 5. Wanneer van den kant der Mythologie zwaarigheid of verwarring ontftaat De Dichters zyn fomtyds zelve verward , 't welk niet te verwonderen is , daar zy de Mythologie meestendeels zelve hebben uitgedagt, By voorb. er zyn twee Scyllaas geweeft , eene dochter, van Nifus , en eene andere, dochter van Phorcus. Deze beide» verwisfeit Virgilius Ecl. VI. 74. waar hy Scylla, de dochter van Phorcus, doet voorkomen als, de dochter van Nifus. 6. Wanneer door de Aardrykskunde zwaarigheid ontftaat ; om dat de ligging van de plaats onbekend is , of de zelfde plaats verfcheiden namen voert , of meer Steden (by voorb. Magnefia) den zelfden naam dragen. Ook wordt fomtyds aan een Voik den naam van een ander Volk gegeven. De Etmfci worden by Silius Maeonii, dat is Lydiers 5 de Carthaginenfers by Virgilius Tyrii, Sidonii, en by Silius Sanani, i. e. Tyriit ■genoemd, om dat de Etrusken van de Lydiers, en de Carthagim nfers van de Tyriers afftamden. 7. Wannéér .Steden , Bruggen enz., befchreven worden; zulke befcbryvingen maaken geroeenlyk *ir]en Ccwte^C zwaar. Want zy zyn mz ia ftaat era  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. 233 om den Lezer een regt duidelyk denkbeeld daar van te geven. De beroemde Brug van Caefar over den Rhyn is hier van een bewys. En hoe weinigen kunnen zich den Tempel Salomons du'dedelyk voordellen, die nogthans in de H. Schrift zo naauwkeurig befchreeven wordt ? 8. Wanneer Gebruiken en Gevoelens der Ouden, ivaar op in den Context gedoeld wordt , ons onbekend zyn. Dit gebeurt zeer dikwyls. De Ouden hielden die voor genoegzaam bekend , en oordeelden het daarom niet noodig, dezelven te verklaaren. 9. Wanneer de Tydrekening zich niet fcbikt. De Latynfche Schryvers hebben niet alle eenerley Tydrekening gevolgd. De een volgt dezen, de ander genen Griekfchen Schryver. Wanneer nu deze Griekfche Schryvers vcrfchillende Tydrekeningen gevolgd zyn, zo vindt men natuurJyker wyze even het zelfde verfchil- by de Latynfchen. Ja fomtyds heeft een Latynfche Schryver twee verfchillendé Griekfche Schryvers, en by gevolg eene tweeërley Tydrekening, zelfs wel in ééne zaak , fchoon op onderfcheiden plaatzen, gevolgd. Dit laatfte heeft Drakenborch in Livius opgemerkt. 10. B halven dat dé beste Schryvers fomtyds in 't Geheugen gefeild hebben , gelyk Perizonius in Animadv. hifi. c. 9. heeft aangetoond. 11. Eirdelyk is de Context Zwaar, wanneer de plaats kwalyk geïnterpungeerd , en in 't alge> meen niet is, als zy behoort. Somtyds hangt dit  $34 UI. Afd. Hoe ie Latynfche dit blotelyk van een Drukvout af, die nogchans aan jonge Lieden genoeg zwaarigheid kan veroirzaken. Uit hoofde van dit laatfte is het noodig, de meest verbeterde Uitgaven te hebben * : eri voor een' Meester is het gemakkëlyk, een Drukvout te onderkennen. Ik zal hier nog de volgende Aanmerkingen byvocgen. I. Men moet den Scholieren de Periodi en de Numerus in de oude Schryvers , byzonder in Cicero , regt verklaaren , en hen lee,;en die na te volgen. Men vergist zich , zo men alles , wat tusfchen twee Punkten begreepen is , Periodus noemt. Dezelve beftaat , zo zy fimplex is , uit ètnen Hoofdzin , en , zo zy compofua is , uit twee. ' Doch dit is nog niet genoeg : maar de Hoofdzin moet door ingevoegde Nevenzinnen, welke eene Voorwaarde , Oirzaak enz- uitdruk- ken, * Niets is er ondattusreherf , waar minder acht op wordt gegeven: immers had mep dan al voor lang de uitgaven van Minellius, Farnabius en foortgclyken, welke, althans met opzigt op den Text, de tlegtfte van ailen zyn, uit onze Schooien moeten verbannen. In 't algemeen was tiet te wenfehen, dat de Regeering > op voordrag van de Reéloren , in de Schoolwetten uitdrukkelyk bepaalde, welke uitgaven in de fchoolen atlleen zouden mogen gebruikt worden. En niet minder wenichelyk ware het, dat bekwaame Literatoren zich verledigden om van die Schryvers, welke in de Schooien verklaard worden, nieuwe uitgaven, waar in vooral de Text naar de beste groote uitgaven verbeterd was, met korte doch duidelyke noren, *an de Schooljeugd te bezorgen. Doch ik vrees, dat veele Literatoren dit beneden hunne waardigheid zullen rekenen: fchooa de beroemde Heyne zich niet gefchaarad heeft aan eene dergelyke uitgave van Virgilius , ten gebruike der Schooien , zynen .fjil te hefteden. ^Veitaler.^»  Clasfifche Schryvers Taalk. te behandelen. i$$ ken, zodanig dcorgefneden worden, dat, zonder de Duidelykheid te benadeelen, ja veel meer om die te bevorderen , het Subjedt van het Praedicaat gefcheiden wordt. By voorb. wanneer ik zegge : Pompeius mifere periit,. quia nimis confifus erat fortunae; of Quia Pompeius nimis confifus erat fortunae, mifere periit, zo is dit een volkomen Zin, en ik kan hier een Punkt zetten : maar in geen van beide gevallen is het nogthans eene Periode; Doch wanneer ik zegge : Pompeius, quia nimis fortunae confifus erat, mifere periit, zo fpreke ik Periodifch, Het is nuttig, dat de meester fomtyds de Perioden van Cicero laat ontleden. Zie boven Hoofdft. 2. ep beneden Afd. VIII. Van den Numerus zie insgelyks beneden Afd. VIII. II. Men moet de Scholieren gewennen , om de Naauwkeurigheid der Ouden , waar van de Duidelykheid afhangt, op te merken en na te volgen. Hunne Naauwkeurigheid beftaat, wat de woorden betreft, onder anderen daar in, dat zy a. d"e eigenlyke woorden gebruiken ; b. eene vaste orde in dezelven waarnemen; c, alles weglaten , wat niet alleen onnodig is ,• en niets tot de Duidelykheid toebrengt, maar voor deze fomtyds garïtfch nadeelig is. Ik zal deze drie ftukken doorlopen, a. Zy gebruiken de eigenlyke woorden. Ik verftaa door eigenlyke woorden de zulken , die door de gewoonte zodanig van een zeker Perfoon of zaak gebruikt worden , dat men niet • .wel eenig ander woord daar voor in de plaats kan  23 6 tïïi Afd. Hèe de Ldtynfïlï* Jfan ftellen. By voorb. de Oaden drukken on$ c Maaken > Verkiezen"., op verfcheiden wyzen uit, en behouden in elk byzonder geval beftendig de zelfde ■ uitdrukking. Zy zeggen : Creare Confalem ,t, Praetorem' etc. (om dat zulks op de Comitia gefchiedde ,) coöptare pontifieem , Cdewyl deze door het Gollegie. zelve verkoren werd ,) dicere Dictatorem (om dat de Conful dezeö bepoemde , it, prodere Interregtm , capere Veftalem, legere Senatorem etc. it. lufirum condere van den Cenfor , wanneer hy by het einde van de Cenfuur de gewoone Ojferhande deed : cenfere ,. Jenten.iam dicere, ,, Stemmen"*, van de Raadsheeyen; ook is videri in dezen zin gebruikelyk : Sedere van Regters : , decedere van Gouverneurs j wanneer zy,. na het afleggen van hun Gouvernement , uit de Provincie, weer naar Romen giiipen : Vit amplim esfe rationem tnae maiorumque tuorum dignilatis. Wanneer quaecumque zo veel was als omnia , dan was de Zin duid lyk: maar dit is zo niet, zynde het overal zo veel als cmnia quae; dus mist hier een woord, *t welk of Cicero of zyn Affchryver heeft weggelaten. In fommige uitgaven heeft men cjaarom elaborabo tusfchen ingevoegd, om den Zin volkomen te maaken. Hier moet men derhalven den Scholier onderrichten , dat dit woord niet van Cicero is. — Ib>d. ep. 6. § 14. is tegen de welluidendheid gezondigd in deze woorden : eti-  Clasfifche Schryvers Oordeelk. teleehandelen. 255* am t±Xcrno% muitos daros vires nominarein — Afrar. 11. 3. Neque enim — facere posfum, ut — non esfcm popuiaris, voor fim. — Pre domo 30. 'Quod fi ntn fuït (b. e. fi Sedidm Ulo die Romae non fuït') 1 quid te audacius , qui in cios nomen tncideris ? Hier moest in weg zyn , of gelezen worden in aes. Beide is goed: de Zin is: „ Hoe ftout is uw beftaan ; dat gy den naam van Sedulius in de' Wet hebt ingevoegd" ; evcn als of die deze Wet voornamelyk doorgezet, en tot- ftand gebracht had. 't ïs waar , Ernesti in Clav. Cic -verdedigt de gemeene Lezing , en verftaat daar by legem : maar voor eerft is het hard legem daar by te verftaan , daar het niet vooaf is gegaan ; ten anderen is de vraag, of in nomen alicuius wel gezegd is voor nondne alicuius, zo als Ernesti m ent. — In den brief van Sul pitius aan Cicero ad Div. IV. ia. Vifum eft facündum, quoquo modo res fe baberet, vos certiores facere: hier moest of faciendum, zyn weggelaten, of anders ut vos certiores facerem g: volgd hebben. Het eerfte is best/ Vifufi efi faciendum facere kan Sulpitius niet wel gefchreeven hebben. * b. In Nepos vindt men verfcheidene bedenkelyke plaatzen. By voorb. in de Voorrede: Nulla Lacedaemoni (voor Lacedaerhone ; zo het niet de Dativus is , die met eft door „ hebben" moet vertaald werden) tam efi nobilis vidua, quas non ad R 2 fie- • ik zie niet , waarom Sulpitius, hier niet zo wel een Avew^W.Jov n«ft kunHen beS"". >u de Schryver baven beeft fanietoond dat door Terentius begaan is. padocien verzenden ?' Daarom; meenen. lommi?> gen , dat bumare hier 3, Verbranden" beteken^ even als fpelite. Zy beroepen zich op CjeeEc*» die Legg. li 22.. zegt % dar. in zynen tyd alla fepuhi (d. h VerbrandeJ> geroemd werden bwmét» ii.. Maar of hier uit volgt ,, dat Cicero hier feft» mart. in den Zin van Verbranden gebruikt hee&a, is my niet duideiyk. Hy- zegt alleenlyk » daar. de Verbranden bumati genoemd worden „ gelyifc wy de Verftorvenen ook Begravenen , en de Begravenen dikwyls gewoon zyn- metonymifcftGeftorvt-nen te noemen ,., dewyl het eeneeen gevolg is van het andere 5 maar daarom, is Sterven en Begraven worden by ons oïefc het zelfde. De Romeinen werden na dat zyverbrand' waren ,. wezenlyk begraven ;■ namelyJfc hunne overgebleeven Beenderen en Asfcheo. Daaevan kon men eiken Dooden,. die verbrand, was,, ook Begraven noemen , door eene Metonymie* Nogthans behoudt bumare fteeds de betekenis, van Begraven, en met des te meer reden, ona: dat het komt van humus. Maar hi'-r door bl'yft daplaats van Fepos onverklaarbaar^ Dus-, zou mea .-..tiet Lambinus. kunnen lezen cremaverunt.. —~ ï&amiï. Si verim tft — ui PpPulm (jfb. Ö»  25C TV. Afd. Hoe ie Latynfche plaats van populum met een' Infinitivus. Cap. Vl. Hic bellum gesfit adverfus P. Scipimis filium, quem fugaverat &c. Hier ziet quem niet op filium, maar op Scipionis, 't#welk hard is, Nepos had ten minitep moeten zeggen filium P. Scipio. nis. Zeer dikwyls laat ook Nepos een perfectum op een perfectum volgen, waar Cicero-het Imperfectum gewoon is te gebruiken : by voorb. Att, XII. tantum abfuit a cupiditate, ut ufus fit, in plaats van uierëtur. c. In 't geheel is er geen Schryver , waarin geene Onnaauwkeurighedcn en harde Uitdrukkingen voorkomen. By voorb. Sallufl. Semti decreto voor Senatus; maiores veftpm voor vefiri. Virgilius Aen. V. 594. zegt maria humida, waar humida een onnut Epitheton is. d. Nog wil ik eene kleine Proeve van onoplettendheid der Ouden, met opzicht op de fchikking der woorden, opgeven, welke van fommigen, uit eene al te groote liefde voor de Ouden, met den fchynfchoonen naam van grata negligentia beftempeld wordt. Maar alle Onoplettendheid is een gebrek, zy verraadt gebrek aan achting voorden Lezer, en behoort daarom niet nagevolgd te worden. a. De Ouden herhalen fomtyds het zelfde woord in eene kleine tusfchen ruimté , waar het bygevolg niet noodig was. Zulk eene herhaling is onaangenaam en laakbaar. By voorb. ' ' Esfe wordt herhaald by Liv. I. 40. difto audia.tem 'esfe. Eum iure rtdditurum oliturumque ü- lia  Clasfifche Schryvers Oordeelh te behandelen. 2 59 jia rtgismmtra esfe. Men zie daar ter plaatze de Aantekening van Jac. GroDOvius , die meet voorbedden van zulk eene herhaling van het woord esfe bybrengt. Collis wordt herhaa'd by Liv. L 3< h fepuU tus in h colle, qui nunc eft pars Romanae urbis, cotmmen colli /air. Zie Drakenb. ald. en Lap. 53lL.4'wordt vyfmaalen agter een herhaald by Caefar B. Gall. I 49- — uitr" eum locum' . in loco Germani emfederant circiter pasfus D C. ab bis castris idontèm locum delegit , ackque iriptici ïhfiruSta ad eum locum. ««it. ^imam et fecundam aciem in armis esfe, tertiam caftra mumre iusfit. bic locus ab bofte £?c. Dies komt viermaalcn agter een voor hy Caefar Bd. Gdl 1. 6. Diem dicunt, qua die ad riten Rbedani omnes conveniant. Is dies ante diem V. Kalendas Apnles cjc. Zie hier over Bergers Verhandeling de natur. pulcrit. erat. p. 2"9- welke deze gelykfoortige plaats uit het beroemde Onotupbium rtfmim'aanhaalt : diemque J* die G Caefar .bit, qui dies ejt a. d. (ante diem) rill Kal Martias pro Allier.fi lugubnm vwnyia* ■prodi, notarique ; cn kort daar na: neve convivt* publica poft ea. in eum diem eove die , qm dies trit a. d. VUL Kah Martias fiant, * r 4 nb" %£n is N ia z,n« »*M c'<" CW ttleO -  *óo IV. Afd. Hoe de Latynfche NB. Ik gelove , dat men hier eenig onder fcheid behoort te , maaken : de twee eerfte voorbeelden, waar esfe ca collis maar tweemaalen herhaald worden, zyn eer te ontfchuldigen, dan de laatften. Zou men niet in verzoeking geraaken om te gelooven , dat Caefar, dewyl hy zyne Commentarii in haast en ex tempore heeft gefchreeven , deze herhalingen, zich tegen zynen wil heeft laten ontvallen ? Men vergelyke hier »ede boven Afd. III. aan 't einde van het Ifte Hoofdft. waar ik onder anderen die plaats van Caefar B. G. 7. 65. Quos ubi — vifos — eenfpexit heb aangehaald. b. Den Schryvercn in Profa is fomtyds een Vers ontkomen. By voorb. Tacitus begint das ' f ne Amde$ : Urbem Romam a principio Reges habuere: % welk een Hexameter is; en dergelyke verfen zyn Sa„ustius j jg qq ^ vallen. De Critici hebben zich de moeite gegeven om dit aan te merken , en zulke verfen bv een te famelen. De vollcdigfte Verzameling daar van vindt men by Fabricius in Bibliotbeca'Latina W jonge Lieden wil ik Heineccius in Fundanu Snh P. I. c. I. § Ip. p. 44. aaDhaien< Deze heeft in de Redevoering van Cicero pro Arcbia. I Critici overlang als onecht zyn uitgemonfterd» deels het door de Critici bepaalde onderfcheid yan. fbmmige woorden nicc in. acht nemen, üac $y dit met opzet en op grond doen, is niet wel tje gelooven. By voprb. het is thans uitgemaakt, da,t. % Onder de weinige Lieden van dat foort aioe: geteld wppfan de beroemde Joh. Fred. Gronovius. Deze heeft Mgplyfa •Jour zyn Vernuft Verbeteringen rn Livius gemaakt, weHte na= derltand vsn Drakenbercb, dikwyls njec dc zelfde woorden,, m de H.andfchrifren gevonden zyn. Dit had hy, behalven aan ayn ongemeen fcherp oord«#l en bekwaamheid iq de Taalkunde, byzonder ook daar aan t? riaijken,, dit. hjr Livius roee Penningen , Opfchriften en Getuigenisf n der oude Grammatici , leert ons dit Dio Casfius , die by de vcrklaaring van het Latynfche SendtuS auStontas dit laatfte woord in '6 Griekfch behoudt , fchryft. Voor dive>forium moest men deverforium 'zeggen ; en niet divenere maar devertere betekent „ by ie5, mand inkee'ren". (Zie boven Afd. ÏII. H. i.) Confilium is „ eene Vergadering van rnenfchen, 5, die by een gekomen zyn, om iets 'te beraadj, flagen" : maar Concilium is eene Vergadé* j, ring 'van zulken, dié ilechts aanhooren, maar zelve niét beraadflagen,. (Zie Gronov. ad Livi> XLIV. a.!) Dit alles is thans Uitgemaakt; het ftaat in zo veele boeken', eft des niet tegengaande is hét, met meer andere dergelyke dingen , aan veelen onbekend. M n moest de Critiek zo niet veragtefl, daar zy hoogft nurtig. ja ötiöntbeerlyk is, byzonder Voor eenen Godgeleerden, zal hy ahders de Va* rianten van het Nieuwe Testament beoördeeleri % eh met vrugt de werken van eenen Wetib-inj Bengel, Mill enz. gebruiken. Aan echtheid Van den Tekst in 't Nieuwe Testament rriöè& zelfs eiken Christen , laat ftaati eenen Godge'^ leerden» veel gelegen zyns het kan irhiitieri wdafs lyj?  g'5f> IV. Afd. Hoe de Latynfche )yk niemand onverfchillig zyn, of een plaats in *t N. T. das of anders gelezen wordt. Ik wil HU niet eens zeggen , dat men zich aan de Tegenpartyen van onze Kerk , byzonder aan de Sociniaanen , die ons mcnigmaalen, een Varians Lecli» tegenwerpen, bloot geeft, en zich by dezen befpoitelyk maakt , zo men zich daar over met hun niet kan inlaten , ja niet eens verftaat, Wat eene Varians LeStio is. Wil nu iemand in *t N. T. een Criticus zyn, zo moet hy dit reeds te vooren zyn in de Ongewyde Schryvers. Dit zal men , denke ik, algemeen toeftemmen. En hier uit volgt , dat men aan jonge lieden op de Scholen , wanneer zy reeds in de Taalkunde goede vorderingen hebben gemaakt, 't welk in de bovenfte Clasfe kan en moet plaats hebben , een' voorfmaak van de Critiek behoort te geven, cn hen op ccne regelmatige wyze aan 't Emcndceren gewennen : vooral daar deze bezig!) id het Veritand grootelyks opfcherpt. Men behoeft daarom niet bevreesd te zyn , dat zy te groote Critici zullen worden. Hier by zal men wel doen , wanneer men I. hun een denkbeeld geeft van de Schryfwyjse, welke in de Handfchriften plaats heeft, cn onder anderen toont a. dat men voormaals alle woorden aan malkander fchreef, zonder eenige ruimte tusfchen beiden te laten, als : pojliaquammihirenujitiatwnejt b* Dat dc Onderfcheidingstekeris , Commata , Punc'  ' Clasfifche Schryvers Oorieelk. tebehandelen. l6f Puniïa &c. van later uitvinding , ep niet van de Ouden zelve gebezigd zyn. Dus* men ook die tekens kan veranderen , zo daar door een beter Zin woidt veroirzaakt. c. Dat men te voren veele Woorden verkort» en by voorb. in plaats van praetor PR , en in plaats van populus Romanus P. R. gefchreeven heeft: waar door onachtza me Affchryvers Qibra* rii), die op den Pun&um, tusfchen beiden ftaande , niet letteden , beide fomtyds met elkander verwisfeld hebben. Dit is ook de reden , waarom zy dc woorden turn , tam , tantum en tandem ontclbaare maaien vnmengd hebben , dewyl dezelve flcchts met een of twee letters , waar boven een ftrcepje geplaatft was, gefenreeven waren Ook vindt men uit dien hoofde pmfequi en perfequi verwisfeld, dewyl pre en pet verkort werden. (Zie Oudendorp ai Caef. B, G. IV. 22. en Drakenborch ad Liv. III. 62. Insgelyks ad* vertere en animadvertere. (Oudendorp ad Caef. B. G. IV. 16 en B. Civ. I. 11 ) emnes en bomines. (Dezelfde ad Caef. B. G. II. 30. VI, 16. VUL 36. enz. d. Dat de Affchryvers der Handfchriften (in de Midden-Eeuwen) meestal ongeleerde Lieden en Monnikken geweeft zyn , die dat gene , 'c welk zy affchreeven , zelve niet verftonden, en daarom de trekken der Letters Hechts natekenden , zo goed zy konden. Daar van vindt men ornare èn onerare met elkander verwisfeld, (Oudendorp ad Bell. Alex. c, 50) ja zelfs pro prae-  i268 IV. Afd. Hoe de Latynfche praetere veranderd in propere. (De zelfde ai Caf. B. Gall. I. ar. B. C. 1. 6) e. Dat ook uit die oirzaak de Affchryvers dikwyls de Lettergreepen en Letters hebben omgezet, en by Voorb. paiva voor prava, omnia voor omina, obfervari voor obverfari, regere voor gercre gefchreeven hebben; en omgekeerd. f. Dat zy, wanneer de zelfde Lettergreep dubbeld ftond gefchreeven, dezelve uit onachtzaamheid maar enkcld hebben uitgedrukt ; en by voorb. voor ille levis gefchreeven illevis ; fomtyds ook Lettergreepen, die by elkander behoorden , gefcheiden , en die niet te famen behoorden , aaneengevoegd hebben. g. Dat zy Letters , wegens de gelykheid van de figuur, met elkander verwisfeld, en by voorb. Fafto voor Patio gefchreeven heebsn. Zie Oudendorp ad Caef. B. G. VUL 52. h Dat zy den laatfien Letter van een woord mede aan het volgende , en den eerften van een volgend' woord aan het voorgaande hebben getrokken: by voorb. morem eo voor more meo, vide orationem voor video rationem; daar en tegen more ' meorum voor morem eorum. Er zyn nog meer foorten en oirzaken van fchryfvouten der Affchryveren. Den zulken, die zich ten minften eenig denkbeeld daarvan begeeren te maaken , raade ik de Ars Critica van Joh. Clericus te lezen , byzonder de eerfte Afdecling des derden Deels. Het lezen van Critifchc Uitgaven der oude Schryvercn ; by voorb. de  Clasfifche Schryvers Oordeelt:, te hehmdelen. 5 6$ és Uitgave van Caefar door Oudendorp, die van Livius door Drakenborch enz. kunnen ook hier in van p'oot nut zyn. Dit wil ik hier by nog aanmerken : De Critïqi hebben dezen regel gemaakt. „ Wanneer „ in de Handfchriften tweeerlei Varianten voor- komen, zo is de zwaarfte de waare, en daar„ om boven de anderen te verkiezen : Wrant 3, zeggen zy, het is waarfchynlyker, dat de on- geleerde Affchryvers de gemakkelykfte lezing, „ welke zy verftonden , in den Tekst hebben aangenomen , dan de zwaare , welke zy niet „ verftonden". Doch deze regel moet , zo 't my vooorkomt ,. . niet zonder bepaaling aangenomen worden. Men begrype het derhalven op deze wyze: a. De Grammatici hebben fomtyds een zwaar woord (glosfd) door een ligter (glosfema) op den rand verklaard. b De Affchryvers hebben deze Verklaaring fomtyds in plaats van 't eigenlyke woord in den Tekst genomen : om dat zy het eerfte verftoni den, en het laatfte niet. c. De Affchryvers hebben fomtyds beide woorden , zo wel het zwaare des Schryvers, als dé Verklaaring der Grammatici , te gelyk in der* Tekst aangenotaeni door dat zy geen van beiden verftonden. d. De Grammatici hebben fomtyds , Wannéér de Schryver een ligt woord in den Tekst gebruikc, ten dienfte van zich zeiven, of ook we? s èöw  zjo IV. Afd. Hoe de Latynfche misfchien tot tydkorting , een zwaar woord ,0f> den rand gezet: niet dat zy daar door het ligte woord van den Schryver hebben willen verbeteren, maar om zich by het lezen daar van te gelyk het zwaare, *t welk zy mogelyk voor fraaier hielden, te binnen te brengen- of ook om hunne Scholieren, voor wien zy deze Schryvers verklaarden , by gelegenheid van dit woord te kunnen zeggen, dat men ook een zwaarder en fraaier woord had, 't welk men, in plaats van het ligter woord in den Tekst, als een fynonymm moest opmerken , en om de Verandering konde gebruiken. De Affchryvers van zulk een Handfchrift geloofden , dat het woord op den rand geplaatft het regte was , en hebben dit fteeds voor de waare Lezing in den Tekst geplaatft. Dit kan of met Voordacht gefchied zyn, wanneer zy het namelyk verftonden, of, wanneer zy geheel onkundig waren, hebben zy dit by toeval gedaan; of het woord. 't welk in den Tekst ftond , is zodanig gekenmerkt geweeft , dat zy noodwendig zien moesten , tot wat woord in den Tekst het op den rand ftaande woord behoorde. Daar dus de Affchryvers fomtyds onfchuldig het zwaare woord der Grammatici, in plaats van het ligte in den Tekst, hebben' kunnen zetten , volgt hier uit de onzekerheid van dezen regel, „ dat de zwaare Lezing altoos „ boven de ligte te verkiezen is". Eene naauwkeurige kennis van de Schryfwyze des Schryvers geeft hier den besten raad. Daar  Clasfifche Schryvers Öordeeik.telelwidelen. 271 Daar het insgelyks het werk der Critiek is, ondergedoken Boeken en Plaatzen te ontdekken , zo is dit wel geen zaak'voor jonge Lieden op de Scholen , maar nogthans moeten zy ook hierin niet geheel onkundig zyn. Zy moeten ten ininften weten , hoe het is toegekomen , dat de naam van iemand voor een bock geplaatft is , 't welk hy niet heeft gefchreeven. By voorb. waarom dat Boek , 't welk wy aan Corn. Nepos toekennen , voormaals en nog voor honderd jaaren aan Aemilius Probus, eenen Grammaticus, is toegekend. By gelegenheid van de Gefchiedenis der Geleerdheid (Hiftoria Literaria) , wanneer dergelyke Schryvers voorkomen, Kan dit gevoeglykft worden aangetoond. De Bibliotheca Gr. et Lat. van Fabricius geven hier toe veelvuldige ftof. Jonge lieden rade ik, ten minften dat gene te lezen, 't welk Clericus Art. Grit. P. lil Se£t. 2. heeft aangevoerd. 2. Wanneer men by eene plaats , die buiten twyffel bedorven is, waar van echter de Scholieren vooraf noodzakelyk overtuigd moeten zyn , eene gepaste Verbetering van eenen kundigen Criticus bybrengt, en hen dan vraagt , wat hun daar van dunkt; of die Verbetering te pas komt; als mede , hoe die Criticus daar op gevallen is. In dit opzicht is het,best, wanneer die verbetering zeer naby het Handfchrift komt : want hoe nader zy daar by komt, des te natuurlyker is zy. 3. Wanneer men fomtyds by plaatzen , die soed zyn; en eenen goeden Zin opleveren, maat ■ s 2 W  u/z IV. Afd. Hoe de Latynfche die evenwel , gelyk maar al te veel gefchiedt 5 ook van de Critici zyn aangetast, den Scholieren dergeit ke Verbeteringen of Gi?fingen voorftelt, hun vraagt, wat hier van te oordeelen zy, wat den Criticus daar toe verlokt heeft ; en hen dan zei ven laat voelen , dat die Gisilng on.oodig, bygevolg verwerpelyk is , ja dat de Lezing in den Tekfl beter, gefchikter en fraaier is, 4. Wanneer men de Scholieren gewent , het gebrekkige van zich zeiven te ontdekken, en hen op het fpoor brengt om eene regt natuurlyke en ongedwongen verbetering te maaken. Maar dit moet niet altoos gedaan worden; anders zou men ligtveerdige Critici van hun maaken : jonge Lieden toch hebben in 't verbeteren vermaak, en al wat zy niet dudeiyk verftaan, willen zy terflond veranderen. Dit is een Vóut, welke aan veele Ciitici vcrweeten wordt. Sigonius beftraft dezelve in Glareanus , J. F. Gronovius in Sigonius, en Ernesti (ad Tacit. Hift. lil. 49.) in Gronovius, waar hy te gelyk Drakenborch berispt, om dat hy by Livius XXXII. 9. de verbetering van Gronovius %im voor viam in den Tekfl heeft aangenomen, daar via beter te pas kwam. Tanaquil Faber , Bentley en anderen hadden ook veel op met verbeteringen. Heuman was insgelyks zeer daar toe genegen. Ik herinnere my , toen ik Livius naar de uitgave van Drakenborch gelezen heb, in de Noten van den laatftgenoemden veele Gisfingen en nutteloze Verbeteringen van Heuman gevonden te hebben, welke hy op rekening vaa  Clasfifche Schryvers Oordeelk. te behandelen. 273 van Drakenborch zet, welke nogthans deze alle, als geheel onnoodig, zou verworpen hebben. Eene enkele, welke ik op den rand van myn Exemplaar heb aangetekend, zal ik hier plaatzen. Zy betreft de woorden van Livius I. 9. A plerisque weitantibus dimisfi ecquod feminis quoque. affium aperuisfent: id enim demum compar connubium fore. Hier leeft Heuman ecquidni voor ecquod. Maar 3. ecquidni is een gemaakt woord , 't welk , zo veel ik weet, nergens voorkomt. 2. Ecquod is fcherper dan ecquidni , en past dus hier beter: „ Of' zy dan ook voor Vrouwen eene Vryplaats i, geopend hadden" % Want ecquod is niet voor quod, maar voor num quod of aliquad: zo wordt ecquis niet voor quis, mint voor num aliquis gebruikt. By gevolg geeft ecquidni niet eens eenen Zin. 5. Wanneer men de Scholieren te kennen geeft, dat het grooter kunst is , en meer Eere geeft, de gewoone Lezing , wanneer dezeWe op goede Handfchriften fteunt, wel te verdedigen , dan Conjefturen voor den dag te brengen. 6. Wanneer men den Scholieren de befcheïdenftc Critici, als de beide Gronoviusfen, Gfaevius, Perizonius, Burman, Duker, Drakenborch^ Gesner, Ernesti, Heyne enz. tot Modellen voorftelt, en derzelver Uitgaven van de Oude Scbiy-, vers ter vlytige Lezjng. aanbeveelt, S3. VYE»  aj4 V. Afd. Regelen voor elke foort VYFDE AFDEELINC. Regelen voor elke foort der Latynfche Schryvercn in 't byzonder. Behalven de voorige algemeene Regelen wil ik nog eeinge voor elke foort der Latynfche Clasfifche Schryvers in 't byzonder opgeven. L By het Verklaaren van goede Gefchiedfchryvers moet men, behalven de Latiniteit, aantoonen: a. Waar in de kunst van verhalen beftaat; dat men namelyk duidelyk, en echter niet alles moet verhalen, maar zulke omftandigheden, die ligt te verftaan zyn ,• agter wegen laten. * Als mede, waar uit men de Geloofwaardigheid van eenen Gefchiedfchryver moet beoordeelen , en van hoe veel kracht de Getuigenisfen zyn , op welke de Gefchiedfchryver zich beroept ; insgelyks, hoe men zulke plaatzen , die met elkander ftryden, of fchynen te ftryden , kan over een brengen: By voorb. Livius verhaalt I. 7. datEuander ter éere van Hercules zekere Godsdienftpkgtigheid, heeft ingeftcld , en dat de Potitii deze van Euan'der geleerd hebben : maar IX. 34. zegt Livius van die zelfde Godsdienftplegtigheid, dat zy van Her- • Het verbaal moet brevis, delucida en virifimitis zyn, zo als de Schryver der boeken ad Hereim. I. 9. zegt : waar hy deze dne eigenschappen van een Veriml nagaat, 't welk wel rer* dient gelezen te worden. CSchryver.)  dtr Latynfche Schryvers m 'i byzsneer. a?S Hercules zeiven is ingefteld. Dit fpreekfc sich tegen. Men moet derhalven zeggen , dat LMus op die beide plaatzen verfchillende Schryvers gevolgd heeft. En dat hy dit dikwyls heeft gedaan , leert Drakenborch ai Liv. XLIL c. 47» b. Moet men aantoonen , dat de Schoone Befchryvingen van Veldflagen, Steden» Landen en?» een Kunstftuk der, Gefcbiedfchryvers, mtmaakea. Dat hier by de Aardrykskunde en Latiniteit niet ' moet vergeten worden, fpreekt van zelfs. NB Dit geldt, van alle Gefchiedfchry vers, É* bygevolg mede van Caefar en Nepos. c. By het Verklaaren der Pragmatifche Gefchiedfchry vers,'gelyk Livius en Tacitus , moeï. men de aandacht der Leerlingen naauwkeurig; vestigen op het fchilderen der Veldheeren cn andere merkwaardige Perfonen; op de redeaett» welke zy voeren ; op de ingevlogten aanmerkingen over gewigtige Ondernemingen, over de oorzaken, het begin, den voortgang en de gevolgen van een oorlog, een opftand en andere gewigtigevoorvallen , en veranderingen. Want deze -Aanmerkingen , welke uit de Wysbegeerte en Staat, kunde , genomen zyn , doen zeer veel toe Bêfc verftand en inzicht des Lezers in. het verbad van veele zaken , welke by anders niet wel zou weten over een te brengen : zy geven hem, eeae grondiger kennis, Scherpen zyn verftand op„ ea bodemen hem eea haat ia tegen de ondeugd, ea daal ea ïegea liefde voor Deugd ea Vodksaftea. S4  V. AfD. Regelen voor elke foort d. Men moet ook aantoonen , dat een Gefchiedfchryver , namelyk een Pragmatifche, (dat is, die niet blootelyk verhaalt, maar ook te gelyk onderricht,) in de Staatkunde, Welfprekendheid , Wysbegeerte , }a in alle Wetenfchappen bedreeven moet zyn. NB. In dit opzicht verdient Rollin , in het tweede Deel zyner Aanwjzing om ie Fraaie Letteren te leeren en te onderwyzen *, ter lezing aangeprezen te worden. Niemand heeft beter de Manier om de Gefchiedenis te beftudeeren , en ide Gefchiedfchryvers met vrucht te lezen , aangetoond dan hy. Hy volgt de Voortreffelykè aanmerking van Polybius, dat men, gelyk by alle gewigtige Staatsbedryven en Omwentelingen, zo ook byzonder by Oorlogsvern'gtingen , niet Hechts moet weten , dat een Oorlog gevoerd is, maar dat men ook op deszelfs oirzaken , 't zy Öeze verzonnen of waar zyn, op de Gevolgen, Dp het Karakter der Oorlogende JMatic , en op dat der Bevelhebberen enz. moet acht geven. Volgens dezen fchoonen Regel heeft Rollin de Gefchiedenis der Perfiaanfche, Griekfche en Romeinfche Natie in derzelver Omwentelingen en Oorlogen nagegaan. Ik heb nergens iets fchoöDer, des aangaande, gelézen, en weci'chte wel dat ö Dit E.oek , in 't Franfch geicHreeve» , votrt ten titel: Jloïan Matöért (Ttnfeigncr et d'êtudicr les Belles Lettres, far i-atperi a l-Efprh et au-Coear. Ws«r van te Amfterdain ei* ne u tgave met platten, in 4 deelen in iamo is uitgekomen; Zo- veel flc Weet", Ü het zelve niet" iri 't NederduitfciiVe^ tirUJa ijvert) ti 6 ■■  der Latynfche Schryvers in byzonder. zy-? dat alle jonge lieden Rollin lazen , en dikwyls lazen. II. By het verklaaren van goede Redenaars» zo als «Cicero en Plinius in Panegyrico is het bloote vertalen , en uitkippen van fpreekwyzen kinderfpel ; fchoon ook de Latiniteit niet moes vergeten worden. Men maake hier a. De Leerlingen met den Inhoud der Redevoering bekend. Hier by onderftclle ik tevens, dat zy de Gefchiedenis dier Tyden; het Karak* ter van den Redenaar; de Aanleiding tot die redevoering, en de Perfonen, voor of tegen welke dezelve gehouden is, vooraf moeten kennen. b. Men leere hen op de Bewyzen acht geven. i0 Of deze namelyk gewigtig genoeg, dan of zy zwak, en fchynbaar zyn; of zy tot de zaak doen of niet. 2 Men toone aan , hoe de Redenaar die Bewyzen in orde gefchikt , en met elkander verbonden heeft, en hoe hy de Afdeelings woorden : Ten eerfien, Ten tweeden, meesttyds weglaat. Cicero begint fomtyds een nieuw Bewys met: ut nihil dicam &c., of hegt hetzelve aan 't voorgaande door praefertim cum £Pc. zo dat de Leerlingen het dikwyls voor een en 't zelfde Bewys houden, zo de Meester het niet herinnert. 3. Men wyze aan, hoe de Redenaaf gewigtige Bewyzen uitvoerig behandelt, door nieuwe gronden onderfteunt, en derzelver Verband met zyn. onderwerp ten duidelykften en by herhaling aartS 5 toontj  y, Afd. Regelen vtor elke fQori toont j hoe hy daar ea tegen min, gewigtïg6 Bewyzen deels maar in 't voorbygaan aanroert, deels echter ook tot een' hoogen trap van waarfchynlykheid weet te brengen. c. Men moet hun een denkbeeld geven van de Redekundige Uitdrukking (Elocutio), de verfchillende foorten en de gelukkige keuze derzelven. Men moet zeggen, hoe by voorb. Cicero eigenlyk moest gefproken hebben, maar hoe hy de zaken gantfeh anders uitdrukt, hoe hy dikwyls aan de Gedagten groote kracht en Licht weet te geven, en vaak dingen, die onaangenaam en haatelyk zyn, door een' fynen ftreek, door een nieuwen en onverwagten draai, dat onaangenaame en aanftootelyke tracht te benemen. Dus zegt Cicero pro MiL ro in plaats van: „ Milo, of de Slaaven van Milo, hebben, „ om den vermeenden dood van hunnen Heer te „ wreeken , Clodius om 't leven gebracht" , 't welk de driftige Romeinen ia woede zou gezet hebben , door eenen omweg of omfchryving: 3, de Slaaven van Milo deeden dat gene, 't welk 3> ieder Heer in zulken geval zou wenfehen, „ dat zyne Slaaven deeden" ; fecerunt id ferm Milonis, quod fuos quisque ferms in tali re facere voluisfet. In de derde Redevoering tegen Catiliïia, in 't begin, wil Cicero, die, zo als bekend js , van lof en roem gantfeh niet afkeerig was, zeggen : dat hy van wegen het vernietigen der Catilinifche" Saroenzweering grooten roem ver* diende. Maar het zou, vry wa> ^aar verwaand, -, ' • beft  der Latynfche Schryvers in H by tonder. 2j$ beid geleeken hebben , wanneer hy dit zo maar plat heen had gezegd. Wat heeft hy nu te doen ? Hy neemt eenen omweg, en zegt, met veele woorden , juist het zelfde. Dus namelyk vangt hy aan : 3> dat de dag van reddfcg uit „ doodsgevaar aangenaamer is, dan de Geboorte„ dag: om dat het vergenoegen des eerftgenoem3, den zeker is , daar men van den laatften in 't 3, geheel geen gevoel heeft". Door deze algemeene Gedagte baant hy zich den weg tot het volgende. Hy redeneert, zo als men dit noemt, van het kleiner tot het grooter (tz minori ad maius) dat is, van Romulus tot zich zeiven , en zegt : „ dat de Romeinen Romulus, om dat hy „ de Stigter van de Stad was , onder de Goden „ geplaatft hadden"; Romulum ad Dees immortales benevolentia famaque fuftulimus: door de bygcvoegde woorden benevolentia famaque verkleint hy den lof van Romulus , en maakt hem by de Romeb. nen verdacht , als of hy veelligt die eer niet eens waardig ware; — dus verdiende hy, Cicet ro , daar hy Rome behouden had , die zelfde eer". Maar dit laatfte drukt hy met deze woorden uit : esfe apud vos posttrosque veftros in bonore debet is , qui eamdem banc urbem conditam amplificatamque fervavit. Is dit niet veel befcheidener, dan dat hy gezegd had: ego esfe apud vos — bonore debeo. Daar hy nu in plaats van dat zegt: is, qui eamdem fexvarit, zo ligt hier in het denkbeeld van waardigheid, 't welk in ego niet ligt. En daar hy er nog boven dat amplificatamque by- voegt,  a8ri V. Afd, Regelen voor elke fibn voegt, zo vergroot dit zyne verdienfte in verge» lyldng met Romulus , van wien hy alleen maar, zegt: qui urhm condidit. Ook daar in is hy befcheiden, dat hy zich zeiven fleges bonor toekent, terwyl Romulus daar en tegen vergood was. Maar wie ziet niet , dat de fchrandere Cicero weinig, gezegd en veel gedacht heeft, en ook door die. woorden : apud vos posierosque veel heeft wille», zeggen ? Terftond daar op fpreekt hy van hec behouden der Stad door hem op deze wyze: nam totius urbis templis, delubris, tè&is ac moenibus fubicttos prope iam ignis circumdatO'que rfiinxi» mus , iidemque gladios in remp. defb ictos retudimus, mucronesque eorum a iugulis vefiris reiecimus. Hoe keurig en levendig is dit niet gezegd i Men ftelt zich by deze woorden juist den aanflag van Catilinaas aanhang voor oogen, hoe zy vuur ftookten , de zwaarden uittrokken, en hoé Cicero die alles veriedelde. Eigenlyk had hymoeten zeggen: nam ego Catilinmerum conatus ivipedivi. Maar hoe flaauw en gemeen zou die geklonken hebben! — Keurig fpreekt de zelfde Cicero pro leg. Manil. I. Nunc cum et auftorita* tis in me tantum fit, quantum vos bonoribtis manêandis esfe voluistis &e. in plaats van1: Cum in mefit auctoritas magna : door het eerfte maakt by den Romeinen een compliment. — Niet min keurig CatiU IK 7. Caufa enim efi poft urbem cmditam baec inventa fola, in qua omnes fentimü mum atque idem, praeter eos, qui cum fibi viderent esfe pemndim 3 cum omnibus petius» quem Ar  der Latynfche Schryvers in 't by&onder. aSi foli perire volummt >• in plaats van praeter Catili'riarios: in deze omfchryving worden zy voortreffelyk gefchilderd. Ook behoort hier toe Catil. IV. iO. Qiwd fi aliquando alicuius furore et fcele* re concitata manus ijia plus valuerit, quam vefira ac reip. dignitas: in plaats van: ft aliquando (propter confervationem reip.) occidar a coniuratis. Hier ia wordt te gelyk, uitgedrukt i. dat zyn dood nadeelig zou zyn voor de eer van den Raad en het Gemenebest; bygevolg brengt hy hun 2. onder 't oog, dat zy voor zyne veiligheid moesten zorgen. Kort daarop zegt hy het zelfde in deze woorden: Quodfi meam fpem vis inproborm fefeU lerit" et fuptrarit NB. Hier van heb ik reeds boven onder het Aït. Kturige Uitdrukkingen Afd. III. H. 1. Reg. 3. iets gezegd. Maar byzonder verdienen Rollin en Batteux hier over gelezen te worden. d. Moet by de Verklaanng eener rede vooral niet vergeten worden, dat men de aandacht vestige op , en eene verklaaring geve van de zogenaamde Tegenftellingen (Antitbeta), de Dialypofis, Hypotypofis, Profopopoiia, Sermocinatio en andere Figuren , als mede op de Periodi en Nu* 'ineri oratorii. III. By het verklaaren van goede Dichters moet men, behalven het voorheen gemelde, aantoonen: A. In 't gemeen by alle Gedichten i. Het onderwerp van den pienter (Thema), het  282 V. Afd. Regelen votr elke foon het Plan , en dc wyze van Uitvoering , en Wat hy Sieraadshalve er in gevlogten heeft. 2. De Poëtifche Uitdrukkingen., die in 't algemeen van de gemeene afwyken, en dus eenigzins ongewooner zyn: by voorb. triumpbata Cdrintbus Virg. Aen. VI. 837. 3. De Keurige Uitdrukkingen, die a. Een fchoon, dat is, ter zake dienend fchilÖery in zich bevatten. By voorb. Aen. IV. 1. 2. zegt Virgilius van Dido; , uit regina gravi iam dudum faucia cara Vuhius alit venis et caeco carpitur igni. waar minus eh ignis haare hevige Liefde affchildcren. b. Waar door aan levenloze dingen een leven , ja eene perfoonlyke handeling wordt toegefchrceven. By voorb. aera fulgent fole lacesfita. Virg. Aen. VII. 526. c. Die Schilderachtig zyn. By voorb. Horat. IV. Od. XI. vs. li. Sordidum flammae trepidant rotantes Vertice fumum. hoe fchoon en fchilderachtig zyn die beide woorden trepidant en rotantes ! Ovid. Metara. II. m — et dextra Hbratum fulmen ab aure Mifit in aurigam. dat de woorden ab aure dextra des noods hadden kunnen wegblyven, is zeker: maar even ze£er is het, dat zy de houding van den donderen-  den , met de Sekten der Wysgeeren , verklaard warden ; om nu van de Griekfche Gefchiedenis en Taal niet te fpreken. Die alles is noodzakelyk. Die hy voorb, niets weer van het Verdryven van Ptolemaeus Auletes, niets van den dienft door Lentulus aan Cicero beweezen , niets van de wyze van ftemmen in den Raad, die kan den eerften Brief van 't eerste Boek , en vervolgens verre de meeste Brieven niet verftaan. 2. Voornamelyk moet het Keurige , Geestige 3 Schcrtzende , Vriendelyks , Tederhartige , Befcheidene, Edele, Grootmoedige, Staatkundige, enz. en de Kunst , waar door Cicero op eene hem eigene manier raad geeft , troost en beftraft, iemand pryst , zich zeiven qntfchu)digt3 beklaagt enz. worden opgemerkt, als waar mede, deze Brieven van Cicero , welke men het Afbeeldzei van zyn Karakter en zyn Hart mag noemen , geheel zyn opgevuld, Hoe vriendefyk en gedieaftig drukt, hy zich niet uit op de volgende-, plaats, V. ep. w. Tu tarnen ei (uxori tune) velim fieribas. s ut nullam rem neque- tam magnqm neque tam pmwun putet, quae mibi aut difficilis aut pa* %um m,e digna videatur+ Omnia, quae in tuis rebus agam, et non laborisfa mibi et. bonsfia vidtbuntip* Hoe edel denkt hy niet» als hy in den brief aar* Lentulus ƒ. ep. i. van dankbaarheid ontvonkt, dus aanheft < Tant& enim wzgnitudo. efi tuomm, ft| ma  ■der Latynfche Schryvers in 't byzonder. 29? nen conquiefii , ego , quia non idem in tua caufa efficio , vitam mibi esfe acerbüm putem. Hoe fyn weet hy in den bekenden brief aan den Gefchiedfchn ver Luccejus V. ep. ia. aan dezen voor te ftellen , dat hy de Gefchiedenis van de Catilinifche Samenzweering moest befchryven, en dus een Loffchrift op hem maaken. Hoe fyn antwoordt hy Cato XV. ep. 6 die hem in den voorgaanden vyfden brief wilde overreden , dat het Dankfeest (fupplicaüo) geene byzondere eer voor Cicero zou zyn, juist daarom, om dat hy het hem niet gunde. Beide brieven verdienen gelezen te worden. Hoe fchertzende zyn niet de Brieven aan Trebatius L. Vil. en aan Papirius Paetus L. IX. over al ftraalt het fchranderfte vernuft , en de tederhartigfte vriendfehap door. Om kort te gaan, deze fchoonheden, die zo naif zyn in vergelyking van de brieven van Plinius > moeten van de Leermeesters naauwkeurig onderzocht en opgemerkt worderi. 3. De Latiniteit dient hier echter ook niet vergeten te worden, welke navolgenswaardig is» By voorb. Cicero maakt dikwyls eene omfchryving van den Superlativus , waar door de uitdrukking bepaalder, keuriger en kragtiger wordt 1 dus zegt hy XIII. ep. 44- Tanta mibi cm t0 necesfitudo eft familiaritasque, ut, fi mea res esfet, non magis laborarem. Daar voor zouden anderen gezegd hebben : maxime of fimmopere laborarem. Is dit: fi mea res esfet Êfc niet veel kragtiger? Ibid. fi curaris, ut is inielligat, me a te tantum &■  3o8 V. Afd. Regelen veer elke foort enz. amari, quantum ipfe exiftimo; in plaats van: me a te maxime amari. Ik heb maar de eerfte voorbeelden genomen, die my invielen: er zyn oritelbaare andere en fraaier. Uit dit weinige ziet men de onnozelheid van die genen , welke meenen, dat de Brieven van Cicero Hechts voor béginnenden gefchikt zyn; dat men die maar zo moet laten door vertalen. Doch even zo gaat het met den armen Virgilius | ja met alle oude Schryvers. ZESDE AFDEEL ING. Toegift van eenige Aanmerkingen , welke de Leerwyze nader hepaalen. Ik oordeele het dienftig nog de volgende Aanmerkingen te maaken. T, Men moet de Scholieren de Latynfche Clasfifche Schryvers zo aangenaam maaken , dat zy het lezen daar van niet met de Schotljaaren fiaaken, maar daar mede tot in den Ouderdom, zo veel mogelyk is , aanhouden. Dit zal men gerhakkelyk uitwerken , wanneer het voorgaande in acht wordt genomen. De Clasfifche Schryvers, byzonder Cicero en Virgilius , leveren doorgaans een vermaak op , waar van men niet verzadigd Wordt, maar 't welk men des te levendiger gevoelt, hoe meer men dezelven leed. Eene menigte van drooge Spreekwyzen kan onmogelyk ver-  Toegift vttn eenige Aanmerkingen enz. 299 vermaak geven; en dieswege zoude ik zelve nimmer de Ouden willen lezen, en daarom verwon» dere ik my niet, dat het anderen ook zo gaat. II. Men moet in bet verklaaren der Schryvercn naar eene zekere keus te werk gaan : voant alle Latynfche Schryvers zyn geen Clasfifche , en alle Zyn niet tven fchoon. In de bovenfte Clasfen moet men hoofdzakelyk lezen de Brieven van Cicero aan verfcheidenen (Epiftolae ad Diverfos, of ad Familiares) welke eigenlyk boven het bereik der jonge knaapen zyn, maar welke nogthans veel Schoons , Vermakclyks en Nuttigs bevatten , en waar in Cicero zyn gantfche hart en zyn geheel karakter heeft bloot gelegd : het komt er maaf op aan dit te kunnen vinden. Verders de beste Redevoeringen van den zelfden Schryver, als: pro Rofc. Amer. de Femme, pro lege Manil , Agraria II, Catilinariae, pro Murena, pro Sextio, poft reditum ad Quirites en in Senatu, pro Milone, pro Ligario, Marcello, Deiotaro, Pbilippica II, benevens meer anderen; de Quaestiones Tusculanae, de Officiis , de Oratore, Orator (fc. Vervolgens Terentius, iets van Plautus, Caefar, Livius, Suetonius, Ovidius Gedaanteveranderingen, Horatius en vooral de Aeneis van Virgilius, Deze lyst is tamelyk groot : waarom ook Scholieren , die zich gewend hebben te gelyk afzonderlyk voor zich zeiven te lezen, en dit behoorde niet verzuimd te worden, Caefar, Livius, Suetonius en Terentius, als mede Florus, Valerius Maximus, de  g©a VI. Afd. Toegift van eenige Aanmerkingen de Eclogae en Georgica van Virgilius, Ovidii He. rnides, ex Ponto, Trijïia rjfc door behulp van goede Aantekeningen , of ook van een goed Woordenboek , te huis wel kunnen lezen. Dit is des te beter, om dat byzonder de hiftorifche Schriften van Caefar, Livius enz. en Terentius achteréén dienden gelezen te worden, zo men anders den famenhang niet wil verliezen, waar op het hier zeer veel aankomt. III. Men moet den Leerlingen bet doorlezen (niet Jlecbts het doorbladeren) van goede Taalkundige boeken aanpryzen, voaar door zy hunne kennis kunnen aankwetken, verjisrken. vermeerderen en grondiger maaken. Onder dezen reken ik, behalven de reeds bóven aangehaalde, en die tot de Oudheid- Gefebied- en Aardrykskunde behooren , byzonder Sanciii Minerva ex tdiU Perizonii, (van 17:4 en volgende jaarco : dc-ec zyn de volledigfte en nnauwkcuriglle uitgaven) ; Gronovii en Cuperi l)h[ctvr.uor,ts ; sis mede de goede Noten by de Clasfifche Schryvers : als die van de la Cerda, Taubman, Ruaaus en Heyne by Virgilius ; die van J. Fr. Gronovius, Crevier en Drakenborch by Livius; die van N. Heinfius en Burman by O, vidius; van Burman by Phaedrus; van Bentley, Gesner enz. by Horatius; van Davifius, Clarke en Oudendorp by Caefar; van Manutius, Gronovius, Graevius, Davifius, Bentley en Ernesti by Cicero; van Cafaubonus, Graevius, Burman, Erpesti en Oudendorp by Suetonius ; van Lipfius, J.  'welke de Leerwyze nader bapaalen. 3°* J. Fr. Gronovius en Ernesti by Tacitus; byzonder de Clavis Ciceronïana van Ernesti ; verder de noten van taubman , en T. Fr. Gronovius by Plautus ; die van Graevius en Dukcr by Florus; van Kortte by Sallustius enz. Ook de Oude Scholiasten en Grammatici; byzonder Donatus ijver Terentius ; Servius over Virgilius ; Gellius , Festus enz. Voor alles moet men hen een goed Lexicon leeren kennen; als Fabri Tbefaimts, (edit Gemerï) ook wel den Tbefaurus van Gesner, waar uit gevorderde Scholieren meer en beter voedzel zullen halen, dan uit alle de anderen; als mede den zo dikwyls aangehaalden Rollin en Batteux, en de Cbrcftomatbia Ciceron. et Pliniana van Gesner. De kennis aan deze boeken moet hen niet verleiden om deze allen zo terftond te koopen, maar moet alleenlyk (trekken , om hen van de menigmaalen voorkomende gelegenheid om dergelyke boeken te lezen gebruik te doen maaken, of fchoon het niet ondienftig zou zyn eenigen van dezelven te koopen. * Hier by zal ik twee aanmerkingen maaken: a. Wanneer jonge lieden gelegenheid bekomen öm de gemelde goede uitgaven der Ouden te gebruiken , zo rade ik hun, by 't lezen niet tetftdnd in de Noten te zien, maar eerft door behulp van ccn gced Lexicon, en door eigen nadenken zich te bcvlytigen om den Ziu te verftaan , en dan eerft de noten met hunne eigen Gedagten te vergelyken; of ook dan eerft dezefven in te zien, wanneer zy na lange moeite geerj  302 VI. Afd. Toegift van eenige Aanmerkingen Zin kunnen vinden. Dit helpt ongemeen veel tot overtuiging en grondige kennis , en maakt zelfs denkende Mannen. Die zich gewent ter. ftond de Noten te raadplegen , zal altoos van het gezag van anderen afhangen , en zyn levenlang een Naprater worden. b. Het zou voor jonge lieden goed zyn , dat deze Uitgaven niet zo kostbaar waren. Dit zouden zy niet zyn , indien de Opftcllers fomtyds zich wat hadden kunnen of willen bekorten. Meermaalen zyn zy buiten noodzaak langwylig. Veelen , als Liplïus , Cafaubonus, Sigonius enz. mengen dingen onder de Noten , die den Tekfl; niet raken, over byzondere twisten handelen enz. Dikwyls bewyft Kortte in zyne Noten by Sallustius cn by de Brieven van Cicero een kleinigheid met eene onnoodige menigte van gelykfoonige plaatzen. Drakenborch haalt ook fomtyds dertig voorbeelden /aan om te bewyzen , dat deze of gene uitdrukking gebruikelyk is, waar het zesde deel den zelfden dienft zou gedaan hebben. Die manier, van gelyke plaatzen op een te ftapelen, is in 't algemeen den Hollanderen eigen. Weinigen bezitten de kunst om kort en tevens duidelyK en grondig te verklaaren. Gesner, Ernesti en Hcyne hebben op dezen lof boven anderen eene billyke aanfpraak. * VI. * Dc gemaakte aanmerking op myne LaaiSgenooten kan ik niet om ver ftooten , maar tegen den lof van kortheid an duidelykheid , welke de Schryver aan de Hoogduittche Liferators toeken» , gelove ik dien van ui Itekende naanwkeurigheid aan de ' fioltendfcae Literators wel met regt te mogen uitdeelen, (.'VorQ  toette de Leerwyze nader lepaalen, 303 VI. Men moet by de Verklaaring der Latynfche Scbryveren aantoonen, welken invloed de kennis der oude Gefchiedenis zo wel Staatkundige als Geleerde; de oude Aardrykshmde, en dekennis der oude gewoonten; welken invloed, zegge ik, deze hebben op ae verklaaring van het Nieuwe Testament: op dat een toekomende Gódgeleerde in tyds daar op lette , en zich deze kennis in tyds verwerve , waar door hy menigen kostbaaren Cominentarms kan uitwin, ncn, en, 't welk het voornaamftc is, uit zyne eigen oogen kan zien. . Dit is noodzakelyk: want jonge lieden denken niet ligt van zich zeiven hier op, voor dat zy eenen tydlang daaraan gewend zyn. Twee voorbeelden zal ik hier van bybrengen. a. Het is blykbaar uit de Redevoering van Cicero pro lege Manil. en ook uit zyne Brieven, dat dc Publicani, dat is: „ de Generaale Pagters „ der Romeinfche inkomften", (condudtores vetiigalium-) alle Romeinfche Ridders zyn geweeft: waren zy Romeinfche Ridders , dan kunnen de Tollenaars, welke in 't N. T. vóórkomen, T.ASi*s als Matthaeus en Zachaeus , geene publicani zyn Pcwceft , zo als veelen , denkelyk door de gemeene Latynfche Vertaling bedrogen, zich voorftellen. Zy waren veel eer portitores , * dat is: V 2 5> Tol- * Portitor is, zo als Gronovius meent gf^^g ec f—aeld woord, en ft* ^«^»flftLS P * ***** t& « a;  304. VI. Afd. Toegift van eenige Aanmerkingen „ Tolbedienden", die aan de Havens zaten, den Tol van de rnenfchen invorderden , dezelven vifiteerden en fomtyds onbefchoft behandelden. Van daar waren zy by de Ingezetenen der Provinciën, by voorb. by de Jooden gehaat, en by de Romeinen fvid. v. c. Cic. Offic. I. 42.) in wei- paald kan zeggen : portitores proprie publicani , redemtorts por- tuum, aut ÊORUM OPïRAE , QUI IN PORTO CAPiEBANT VECTiGAL &e: .Hst laatfte l* allee» het waare. TaubmaH vergist zich by rirgil. Aen. VI, 298. als hy zegt : Cicerom portitor publicams eft. Deze misflag, van portitor met publkanus te verwarren , is zeer gemeen. Gesner zelve in Chreftom. Cm, •0». p. 72. verwart dezelve^ ais hy zegt; de T£XSveu of publicani, „ Tollenaars", waren by de Jooden gehaat. L'Enfant verwart hen insgelyks in zyne hUidmg in de H. Schrift, byzonder in het N. T. Hy zege bl. 6. „ dat de heilige Matthaeus eene kostwinniag had,'welke wel by de Jooden, die voor hunne vry::eii eeerbskommerd waren , gtootelyks gebaat , maar by de Romeinen in zo arooten aanzien waren, dat Cicero zegt: „ de orde der Tollenaars" enz. Wat betreft het woord „ASl)I)? in '£ N. T. dit betekent wc, volgens de Etymologie yea;gnii,lm ,mtor, i. e. 'cuduBor Een' „ Pagter van 's Lands inkomften"; var- T?M veBigalla en mia emo ; 't welk ook van Mynen by eene verkoping gézesd wordt bygevolg conduco. Maar het taalgebruik £aat boven de Ety,n9. logie, en het is op de Antiquiteiten gegrond, dat depMióanï altyd Romeinfche Ridders zyn'geweeft. Jooden, zo als M»ttbaeiis en Zachaeus waren, konden ius geene fablkani zyn. Verders : de publicani zaten niet op den Tol. Zy blecvcn meestlyds in Rome , en lieten dm tol (portoriua) door hun volk, meest door provinciale!, en dus in 't Joodfche Land door Tooden invorderen. Deze heeten portitores , in 't N T. rsXSvx maar niet publicani. Voor 't overige , dat in de oudfto tyden van Rcme, by voorb. onder de Koningen en by de eerfte opkomt! van de Republiek, toen deza nog arm was , en veeiliVc maar eene enkelde haven t* verpagten had, hy die den Tol invorderde , en hy die denzeiven pagrre, een en de zelfde perfson is geweeft , bygevolg 20 wel portitor als publkanus kanhebben geheeten, wil ik niet tegenfpreken, even als de Cenfor ten tyde der Koningen ook nos die aanzienlyke Pcrfo»n nieï was, welken hy naderhand vtibeeldde. CSchryverJ  welke de Leerwyze nader lepaelen* 3 ©3 weinig aanzien. Men gebruikte daar toe geringe lieden, meestal uit de Provincie. De publicani daar en tegen waaren te Rome in groot aanzien, zo als uit Cicero bekend is. Zy bleeven in Rome. De voornaamfte onder de portitores heet qui pro magiftr* operam dat in portu. („ Vïce „ Directeur".) In 5t N. T. wordt hy '«^«/Sims genoemd: nogthans. was hy Hechts een portitor, en geen publicams. Jonge Lieden moeten zich derhalven gewennen het woord reXaws in 'e N. T. altyd door portitor te vertalen. De beroemde Burman heeft eene verhandeling gefchreven : de vetjigalibus Romanorum, waar hy het onderfcheid tusfchen publkanus en portitor duidelyk aangetoond, en deze gantfche ftof uitvoerig behandeld heeft. b. By gelegenheid, dat by eenen Schryver het woord praetorium, of, zo dit niet dikwyls mogt gebeuren, het woord praetor voorkomt, of ook, wanneer van een' Gouverneur eener Provincie gefproken wordt , kon men nu en dan heriisneren 1 dat het woord *f*««(ifM > *t welk juist feet Latynfche praetorium is , in 't N. T. by eene tweeërlei gelegenheid voorkomt: 1. by de Evangelisten in de Lydensgefcliiedenis van onzen Zaligmaker ; 2. in den brief aan de. Pbilippv 1. 13. waar Paulus zegt, dat zyne banden openbaar waren *stt ó'Aw rS *ttu9*tu*. Hier by moet men mei befcheidenheid den leerling onder 't oog brengen, dat in onze Overzetting dit woord in beide gevallen zeer onbepaald en ontMdelyk. door „ t s> Regthuis" vertaald is ;. maar dat rpa kase!*© V 3 li*  $o6 VI. Afd. Toegift van eenige Janmerhngen Dit de Oudh?id en Gefchz'edenis op tweeërlei wyze moet verklaaren. Namelyk i. in de Lydensgefchiedenis van Jefus, wordt daar door betekend het huis van den Stadhouder in de Provincie", zo a!s blykc uit de Verrinae. 2. In den brief aan de Pbilipp. I. 13. betekent het „ de KeizerÜ lyke Lyfgarde", of de „ Wooning, de Cafer„ hen" , welke Tiberius aan de Lyfgarde (die wcrkelyk by Tacitus Hifi. I. 20. praetorium. doch anders gewoonlyker cobortes praetorianae genoemd wordt) eerft heeft ingeruimd, gelyk Suetonius verhaalt in Tiber. 37.. Men zal de juistheid van deze verklaaring duidelyker inzien, wanneer men met' de aangehaalde plaats uit den Brief aan de Philippenfen vergelykt Handel. XXVIII. 16. waar gezegd wordt , dat Paulus werd overgegeven aan den wroróxexw . dat is: de praefeStus praetorio, of „ Overfte der Lyfgar3, de" , 't welk blykt uit Hcrodianus I. 8. waar de Kcizerlyke Lyfgarde  go& VI. Afd. Toegift van eenige Aanmerkingen menigvuldige aanhalingen zyne geleerdheid te toonen , met welken omflag een groot deel helaas! zeer veel op heeft. Ik kan my niet bedwingen van de leerryke woorden diens geleerden mans hier te plaatzen. Hy zegt p 134 In antiquitatibus autem videndum eft, ne eas alieno loco obtrudamus fcriptoribus diviMs , et inde exprimamus fenfus alienos : tuin ne fingamus ritus et mores antiquos e verbis male intelleftis , cum generis ipfius exempla in philologicis libellis reperiuntur, nee modo bis, qui ad N. T. pertinent, fed etiam, qui ad ceteros fcriptores Graecos et Latinos. Nam illud iam fupra monuimus, banc omnem fcientiam certam et 'accuratam, boe efi, e fontibus ipfis reSte duüam esfe debere. Hae liter ae leviter taclaemeptas faciunt et nocent, penitus et accurate perceptne modo pro funt. V. Zedelesfen, Toepasfingm èn Aanmerkingen 0*uer de denkwyze der Ouden: by voorb. over de Eer, dat die in Verdienlïen en niet in uitwendig aanzien te zoeken is ; over de^Grootmoedigheid t'nz. over de verfcheiden Grondbeginzels by het voeren van oorlog , by het maaken van vrede e'n verbonden, en in andere zaken, den Staat of Godsdien ft betreffende enz. moeten by de Verklaaring der plaatzen, waar in die te pas komen, op eene ongedwongen wyze worden bygebracht ; en by voorkomende gelegenheid mede -getoond, worden , hoe veel de hedendaagfche Wysbegeerte, zo als die door den Bybel gezuiverd en verheven is , voor uit heeft boven die der  welke ie Leerwyze nader bepaakn, 30^ der Ouden, welker voortreffelykheid nogthans 4 daar zy blotelyk het licht der Natuur te baat had , altoos de verwondering van Kenners verdient; ais mede, dat een Christen nog veel edeler gezindheden, by voorb. van de veragting des doods, moet hebben, dan een Heiden, dear hem de toekomende ftaat na den dood , wegens het heldere licht der openbaaringe , geen raadzel meer is enz. Dergelyke aanmerkingen zyn van groot nut, en kunnen onder anderen de onbezonnenheid * voorkomen , waar toe de zulken ligtelyk vervallen, die tc zeer aan het lezen der Ouden zyn overgegeven. VI. Scholieren van de hovenfte Clasfe moeten van de' Mecbanifcbe wyze van vertalen, welke in eene vaardigheid beftaat om voor eenige Latynfche woorden, zonder dezelven te verftaan, even zo veel uit hunne moedertaal na te praaien , zonder genoegzaam iets daar by te denken, worden afgewend* en opgeliid tot nadenken en oordeelen. Dit moet juist niet eerft door de Logica gefchieden, maar by alle gelegenheden, en byzonder by het verklaaren der Ouden. Onder anderen moet het volgende worden in acht genomen. 1. Men moet de Leerlingen in 't gemeen gewennen , den Zin des Schryvers van zich zei ven te vinden. Dit is zo moeilyk niet, wanneer men hun maar niet op het eigen oogenblik , als zy een' paragraaf in 't Latyn gelezen hebben , de vertaling voor zegt, maar hen liever op het geV 5 bruik ; In 't Hoogduitfch ftaat Ptofaniiat. CVVrt.)  3io VI. Afd. Teegift van eenige Amimemngen bruik der taal, op de eigenlyke betekenis , den Parallelismus, de tegenftelling, de ConftruSie en Samenhang ; vervolgens op de Oudheden , Gefehiedenis en Aardrykskunde zorgvuldig doet achc geven. Eene verklaariag, die den Leeding, zon-' der voor af de plaats nagedacht , en derzelver zwaarigheid ingezien te hebben , dadelyk door den Meester wordt aan de hand gegeven, is van veel minder nut, en wordt veel rasfer vergeten, dan wanneer dezelve eerft gegeven wordt, na dat de Leerling alle omftandigheden dier plaatze heeft overdacht , derzelver'zwaarigheden ingezien , en van de onmogelykheid om dezen van zich zeiven uit den weg te ruimen overtuigd is. De Leerling, wien, zonder die zwaarigheden te gevoelen, de verklaaringen zo maar achter één worden voorgezegd, raakt in het begrip, dat die plaats niet zwaar is , en dat hy zelve ook wel de gegeven verklaaring van den meester zoude gevonden hebben. Met één woord, hy verftaat dezelve niet, of niet wel, of vergist zich oogenblikkelyk. En zulke Leermeesters doen zeer kwalyk , welke den Leerling , zo dra hy een klein gedeelte Latyn heeft gelezen, dadelyk de vertaling (vooral wanneer zy van 't Latyn afwykt) voor zeggen , en op die wyze tot den einde toe voortgaan , zonder in 't minfte te vragen , wat hy daar by denkt, en of hy wel iets daar by denkt. Hier uit wordt onbedagtaaaraheid geboren : cn de Jongeling zal naderhand  welke de Leerwyze nader bepaalen. §tï /V * hand alles lezen , hooren of zien , zonder daar by te denken. JVot. De Scholier kan t'huis by het vervaardigen van zyn les zelve veele omftandigheden op* merken: wanneer men hem namelyk wel gewend heeft. Echter zullen hem nog altyd veele andere omftandigheden ontgaan , en hy daar door veele plaatzen voor gemakkelyk houden , waar hem de Leermeester nog zwaarigheden en twyffelingen kan voorwerpen. 2. Men moet uit dien hoofde zyne Scholieren dikwyls vragen, of zy de plaats wel verftaan? wat zy by de vertaling daarvan denken ? Want vaak gebeurt het, dat zy hunne eigen overzetting niet verftaan. Daarom moeten zy dikwyls hunne eigen overzetting verklaaren, dat is, met andere woorden, die nogthans van de zelfde betekenis zyn, uitbreiden. Het is voorzeker mpeilyk in het verftand des Jongelings in te dringen , om te zien, of hy het gezegde verftaat. Daarom moet men allerhande foort van vragen, directe en indirecte, aan hem doen, en hem uit de verklaarde plaats gevolgen laten trekken, om te zien , of hy het verftaat : by voorb. of hy weet, waar toe de Pronomina is, eum, ille, ifflüi (fc. behooren. Doch men moet niet alleen vragen , of de Leerling de plaats verftaat, maar ook, of dezelve niet wèl eenen anderen zin kart hebben? en waarom niet? waar in die zwaarigheid beftaat ? of hy ook alles daar by denkt, v/?t daar by gedacht moet worden ? By voorb. de  |i2 VlfAm, Toegift van eenige Aanmerkingen dc Schryvers bedienen zich dikwyls van alge, meene uitdrukkingen : als pietas, respublica, nego* tium, res &c. hkr inpqt men vragen , wat byzonder hier moet verftaan worden» en waarom? waarop gedoeld wordt? of op eene gefchiedenis, of op eenige oude. gewoonte enz. ? of eene plaats fchoon is, en waar in dat beftaat ? in de woorden of in de gedagten ? of de. plaats verheven is, en waarom? of men ook weet, van waar, de Schryver zyne fchoone Gedagten, Gelykenisfea, Schilderyc-n gehaald heeft?, hoe hy dezelven heeft veranderd ? of men geene foortgelyks plaatzen by andere Schryvers weet ?■ of niet ie? mand der Ouden of Lateren deze plaats nagevolgd , en op wat wyze hy dat gedaan heeft ? waarom deze plaats heter is dan eene andere? Of de Schryver naauwkeurig gedacht , en zich naauwkeurig heeft uitgedrukt ? of hy niet eenigzins zyne andere grondftellingcn en gevoelens tegenfprcekt ? welke gevolgen uit diq plaats kunnen, getrokken worden ? enz. Men kan, zich fomtyds houden , als. of men den Schryver in ernst eene dwaaling of vout te laste legt, om te hooren , wat de Leerling daar op zal antwoor, den ; hoe hy dien Schryver zal verdedigen , en dan kan' men hem daar uit redden. Dergelyke «effeningen ftrekken groQtclyks om het verftand van den Leerling (die evenwel niet dom vaa natuur moet zyn) op te fchejpcn, en hem grondig te doen denken. Met. betrekking tot den Leermeester wosdt ook mym. QotckeU veidfchi  wélke ie Leerwyze nader hepxatcn. 313 een opgeruimd en mcnfchlievend naturel, en hy moet vooral een zeif-denkend man zyn, die aan dergelyke onderzoeken zyn eigen vermaak heeft. Allen hebben daar toe geeiï gednld : eer zy heb antwoord van den leerling zouden afwagten, verklaaren zy hem liever dadelyk de zaak. Veele Leermeesters verftaan ook zelve niet het gene zy aan anderen moeten verklaaren : zy laten de eene plaats na de andere zo vertalen , als hun dezelve voormaals van hunnen Meester vertaald is, en zyn wel in hun fchik, dat van den Leerling geene grondige verklaaring gevraagd wordt. Veelen weten ook niet , dat in de Ouden veele plaatzen zyn , die in 't geheel geen' zin opleveren : :t welk alleen die genen weten, die de ouden met de. aantekeningen van de grootfte Taalkundigen gelezen hebben. Wanneer zy nu zulke onverftaanbaare plaatzen overzetten , zonder het geringfte voorkomen van eenige bedenkelykheid , zal dit niet de flegtfte gevolgen hebben ? Tot eene proeve zal ik twee gemakkelyke voorbeelden hier van bybrengen. a Cic. ad Div. X.< ep. 16. leeft men: Flagitars Senatus inftitit Cornutum, ut referret de tuis literis &c. Hier zoude ik vragen: 1. wie Cornutus geweeft is ? Ik zou wagten op antwoord ; of nog een of meer andere vragen hier byvoegen , en vervolgens langs dien weg komen op de vraag, wie dan by afwezigheid van de Confuls het voorftel in den Raad moest doen ?' en als niemand  3 r4 VI. Afd. Toegift van eenige Aanmerkingen mand dat wist, dan eerst zoude ik zeggen : dat dit de Praetcr Urbanus deed , 't welk blykt uit den si brief, en 't welk dus den Scholier, wanneer die brieven na vervolg verklaard worden, reeds bekend kan zyn. Verder zoude ik vragen 2. hoe het komt dat den praetor urbanus door den raad wordt vergund een voorftel te doen , daar dit alleen aan de Confuls en de Tribuni plebis toekomt? Kan de Scholier hier niet op antwoorden ('t welk hy toch in de bovenftc Clasfe moest kunnen) zo zegge ik hem, dat, wanneer de Confuls niet in Rome zyn ('t welk toen ter tyd plaats had) dan de praetor urbanus , als de voornaamfte van de Praetors, het recht had om den Raad te vergaderen , en daar voorftcllen te doen. Ik zou verder 3, met betrekking tot dc Woorden vragen ; hoe flagitare, poscere en postulare van elkander onderfcheiden zyn ? en ook zeggen , dat referre het eigenlyke woord is , 'i welk van „ een voorftel in den Raad te doen" gebezigd wordt. In dien zelfden brief volgt kort daar op: quinque tribuni plebis retulerunt , dewyl Cornutu? dit niet wilde doen. Hier vraagt men , hoe de Tribuni pl. er toe komen om het voorftel te doen? Zo niemand der Scholieren dit weet, verklaart men hun het gantfche ftuk van de Tribuni pl., derzelver oirfprong, getal, recht enz. of zo dit reeds te voren gezegd is, en gevoeglyk als bekend kan worden aangenomen , zo zegt men allcenlyk , dat zy wel te voren alleenlyk het  welke de Leerwyze nader bepaalen. 315 het recht hebben gehad tegen de Befluiten van den Raad (Senatus Confulta) te protefteeren (iniercedere) waar door dezelven niet tot ftand kwamen ; maar dat zy na de tyden van Sulla en ten tyde van Cicero tot Raadsheeren verkoren werden, ook den Raad hebben kunnen vergaderen , en daar een voorftel doen : gelyk uit veele andere plaatzen blykbaar is, by voorb. Cic. ad Div. I. ep. 1. §.7. Lupo (die tribunus plebis was) referre &c. Verder volgt in den zelfden brief: Servilius rogatus rem dijlulit. Hier vraagt men: a. hoe en naar welke orde de Raadsheeren hunne vota gevraagd wierden? b. wat res hier is? c. hoe van een' Raadsheer gezegd kan worden: rem distulit? Dat is zo veel als differendum cenfuit. Wyders volgt nog : Ego tam fententiam dixi, eui funt adfer.fi ad unum. Hier vraagt men a, of hy ook niet had kunnen zeggen: fententiam tuli, voor dixi ? en waarom niet ? Tulit wordt alleen gezegd van het ftemmen met tafeltjes, zo als in de Comitia en Judicia plaats had : maar van de Raadsheeren zegt men: dicere fententiam; fchoon het waar is , dat ééns of ten hoogften tweemaal ook fententiam ferre van de Raadsheeren by Cicero voorkomt. (V. Clav. Cic') b. dat by ad unum de nominativus omnes is uitgelaten, is ligte3yk te zien. c. Waar in dat asfentiri beftaat? Eindelyk vinden wy daar nog: Ea quae fuerit, 'éx fenatus confulto cognofces. Behalven dat men hier'zou kunnen aanmerken, dat quae voor qualis ge-  31 :,j VI. Afd. Toegift van eenige Aanmerkingen 'gebruikt wordt, gelyk zr, ea, id Voor talis, tale, h welk op ontelbaare plaatzen voorkomt, zou ik hog daar en boven vragen: r. hoe Senatus confulfum van Smatus auEtoritas moet onderfcheiden worden ? 2. Hoe1 Plancus uit het SCtum kon zien , wat Cicero geftemd had ? Namelyk die Raadsheer, welke door zyn Votum tot het SCtum aanleiding had gegeven, of, 't welk op het zelfde uitkomt, volgens wiens votum het SCtum gemaakt werd, (qui auctor SCti fuerat) had de eer \ dat zyn naam aan 't hoofd van hetzelve geplaatft Werd , zo als men zien kan uit den brief van Coelius ad Cic. in Epp. ad Div. p. Ad Div. X. ep. 28. § 4. vindt men: Nam Cüm S'enatum a. d: XIII. Calendas Januarias tribuni pl. veccvlsfent, deque alia re referrent, totam KEMP. SOM COMPLEXUS , EGIQJDE ACERRIME. Ik zal alleen by de laatfte woorden blyven ftaan, Hier ZOU men wel ten opzigte van het woord 'referrent kunneö vragen : waarom er niet ferreni ftaat, daar men toch dit Verbum veeltyds van de Tribunen gebezigd vindt ? waar op zou moeten geantwoord worden , dat hier referrent moest ftaan , om dat van den Raad gefproken wordt: "ft re wordt van dc Tribunen en andere Magiftraatsperfonen gebruikt, wanneer dezen aan het volk iets voorftellen. Maar voornamelyk zou ik deze vragen opperen : 1. Wat betekent complecti totam rempublicam V ., Den gantfehen Scaat bevat* 3, ten in zyn Votum" is nog niet duidelyk gefiocg. Duidclyker zou het zyn : ,, Daar tóe » ftem  welke de Leerwyze nader hepaalen. 517 5, {temmen 5 dat men den gantfchen Staat en alle ,l, deszelfs deelen, als den Raad , de Wetten, „ het Aerarium , de Provinciën enz. weer zou „ tragten te herftellen". Maar de vertaling kon óok algemeen , en op deze of dergelyke wyze worden ingericht : „ Ik heb in myn Votum het „ welzyn van den gantfchen Staat behartigd", of : „ het welzyn van den gantfchen Staat be„ doeld. 2. Wat is egi acerrime? „ lk heb zeer „ heftig gehandeld" zegt niets. Naauwkeuriger zou het zyn: „ ik heb met veel drift dit behan„ deld" , of „ op het nadrukkelykfte hier over „ gefproken". 3. Maar hoe kon Cicero de tota rep. voteeren , daar hy toch zelve zegt, dat de Tribuni pl. eene geheel andere zaak hadden voorgefteld , (cum de alia re referrent,) en daar het buiten dat bekend is, dat de Raadsheeren te Rome alleen over dat gene' mogten voteeren , 'c Welk was voorgefteld ? Men laat den Leerling deze vraag nadenken, tracht hem op den weg te helpen, en zo hy het antwoord niet kan vinden, zegt men hem: dat een Raadsheer, wel is waar, eigenlyk voteeren moest over dat gene , 't welk voorgefteld was; maar dat hy ook aan het einde van zyn votum , tot een aanhangzel , nog iets anders , en 't welk tot het voorftel geheel geene betrekking had, kon by voegen. Dit heet by Tacitus egredi relatlonem. Zo weet men van Cato, dat hy by alle zyne vota in den raad gewpon was te voegen': praeterea cenfeo Cartbaginem 'esfe delendam. Uit deze omftandigheid moet de / 2£ aan*  3 r 8 VI. Afd. Tgegifi van eenige Aanmerkingen aangehaalde plaats van Cicero verklaard worden. Cicero had eerft over het Voorftel der Tribunen' zyn votum uitgebracht. maar vervolgens dit of dergelyk aanhangzel daar by gevoegd : praeterea cenfeo totius reip. rationem esfe habendam: 't welk hy nogthans uitvoerig en beredeneerd gedaan had. zo als blykt uit de woorden: egiqiie acerru ?ne. 't Geen ik van de egresfw relatvmis gezegd heb , bewyft Gronovius in zyne Óbferv. I. 22. welk boek men , na gedaan? vcrklaaring , den leerling kan aanbevcelen om na te zien. 3. Even zo a's men nu by alle zwaare plaatzen , welker getal zeer groot is, met den Leerling te werk gaat. dat men hem namelyk naar de oirzaak der zwaarigheid vraagt, of dezelve in de Uitdrukking, in den Sam nhanj, of in de Oudheden enz. gelegen is J zo moet men ook doen by zulke p'aatzen , die geheel onverfroanbaar en voor geene Vcrklaaring vatbaar zyn; die mee het voorgaande of volgchde niet wel famenhanpendie iets tegenftrydigs, iets onwaars, iets flaauw^ of dat met de overige denk- en'fchryfwyze van den opfleller niet overeenkomt, in zich bevatten. (Maar hier moet men des Schryvers Charaftcr en Schryftrant wel kennen, Fiorus by voorb.' fchryft geaffecteerd en'winderig : dus is het geaffecteerde en winderige met zyn Charader "cn Schryftant overeenkomftig , en hier aan moet zich de Uitlegger niet ftooten, daar hy dit in tegendeel by Caefar , Cicero , Virgilius enz. niet kan verdragen.) Dit alles moet de Scholier ge- voe-  tydke de Leerwyze nader .bepaaïen. 319 voelen. En wanneer de plaats in 't 'geheel niec verdedigd óf verklaard kan worden , moet men (evenwel niet by overhaasting , of zonder dat men de plaats herhaalde reizen heeft overdacht) zyne toe'vlugt. nemen tot eene natuurlyke cn niet ver van den Tekst afwykendc verbetering. Deze nogthans moet men zo lang voor eene bloote gisting houden , gelyk zy wezenlyk is , tot dat zy door Varianten uit egte Handfchriften, of uit Gedrukte Uitgaven , die naar oude en goede Handfchriften gemaakt zyn, cn waar van fommigen , by voorb. dc Aldynfche van gelyk gewigt met de handfchriften gefchat worden, bevestigd is. Indien egteï een bekwaam Criticus reeds eene goede en natuurlyke verbetering gemaakt heeft, waar tegen men niets kan inbrengen, zo behoort men daarvan gebruik te maaken. NB. Hier by is het nuttig en noodzakelyk (wenfchelyk was het , dat het wegens de onkosten altyd gefchieden kon) dat Meesters cn Leerlingen geene dan verbeterde en goede Uitgaven gebruikten. Anders kan het gebeuren,' dat men of Drukvouten of lang verworpen Lezingen verklaart , cn zich dus buiten noodzaak mocitp geeft. Het is beklaaglyk te zien, dat op dc zeg de fChool fomtyds zo veele 'verfchillcnde' Uitgaven , als cr Leerlingen zyn , gebruikt worden. Dc een gebruikt deze , om dat by die van zyn' Grootvader geërfd heeft ; een ander wederom ' pene andere, cm dat die het minde geld fcoft; jen dc meester gebruikt de zyne, óm dat hy X 2  3^® VI. Afd. Toegift van eenige Aanmerkingen daar aan gewoon is S gebeurt het nu , gelyk het dikwyls gebeu.t, dat deze niet goed is, zó volgt, dat dikwyls drukvouten verklaard, en goe* de lezingen voorbygegaan worden. Kan men nier billyk vorderen , dat elk Leermeester eeü Criticus zy? Goede uitgaven zyn dezulken , die r. van eenen Criticus naar Handfchriften vervaardigd zyn. Hoe meer en hoe beter Handfchriften hy daar toe gebruikt heeft, des te beter en naauwkeuriger is de Tekst. Daarom is de Tekst van Livius, door Drakenborch uitgegeven, de beste, dewyl daar by de meeste Handfchriften , waat onder veele goeden , als mede de oude Uitgaven, gebruikt zyn. 2. Die naauwkeurig en zuiver gedrukt zyn. Boven anderen munten hier in uit de Aldynfche, Juntynfche, Frobemfche, Stephanifche,' Plantynfche en Elzevierfche Drukken. Alle Boekdrukkers hebben juist geene kundige Cörreótors. 3. Dte van Taal- cn Oordeelkundige Aanmerkingen voorzien zyn. De laatftgemelde geven reden van de gemaakte verbeteringen in den Tekst, of geven dergelyke verbeteringen aan de hand. De eerftgenoemde verklaaren de zwaare plaatzen, en bewyzen die verklaaringen. KB. Eene Uitgave kan reeds góed genoemd worden, of fchoon zy ook van Taalkundige aanmerkingen ontbloot is : alleenlyk moet zy ten minften de beidé eei/ftgemelde eigenfehappen bezit-  welke de Leerwyze nader bepaalen. 32* $ten. Heeft zy de derde daar by, des te beter, 4. Maar wanneer noch Verklaaring noch'Verbetering plaats vindt : by voorb. wanneer meer dan een woord gebrekkig is, of wanneer de Gefchiedenis, waar op waarfchynlyk gedoeld wordt, geheel onbekend , en van geene der Oude Schryvercn bewaard is ; wanneer daarenboven in geen der Handfchriften. zich cenig fpoor tot verbetering opdoet, zo moet men openhartig den Scholieren bekennen, dat men de plaats niet verftaat, en ook niet, weet hoe men hun daarin zal te hulpe komen. Men zegge hun tevens, dat zulk eene bekentenis niemand tot oneer ftrekt, en dat dezelve van Onkundigen zeer zelden', maar van de grootfte Geleerden zeer dikwyls gedaan is. Een fchrander hoofd vindt dikwyls zwaarighdd, waar een Domkop onbezorgd, en zonder iets te merken, over heen loopt. Door zulk eene openhartige belydenis , waar over men zich nimmer behoeft te fchaamen , krygen de Scholieren vertrouwen in hunnen Meester ; zy worden nederig gemaakt, en zien' dat by de oude Schryvers nog veel te doen is; dat alle onze wetenfehap onvolmaakt is; en dat, hoe mqer men weet, men des te beter ziet, dat men weinig of niets weet. Zy worden ook , zo zy verftand hebben , opmerkzaam, en zullen beproeven, of zy dat geene, 't welk hun Meester niet verftond, ook zelve verftaan en verklaaren kunnen. Wat men van Leeripctsters moet denken, die over de zwaarfte X 3 Plaat~  312 VI. Afd, *foegift van eenige Aanmerkingen plaatzen onbezorgd heen Ioopen , laat ik aan % oordcel myner Lezeren over: zeker is het, dat zy zich zeiven en hunne Leerlingen bedriegen. VII. Men moet ook fomtyds zyne Moedertaal met 'de Latynfche vergelyken. By voorb. i. met opzicht op de enkele woorden, waar in eene groote overeenkomfr, befpeurd wordt, zo als: fcribere, 3, Schryven" ; fcrinium „ een Schryn of Kas", (van waar „ Schrynwerker"); habere „ hebben"; mcillare , „ waggelen" , 2. met opzicht op de fpreekwyzen, waar in ook fomtyds veel overeenkomfr. gevonden wordt. By voorb. facere pecuni(ini „ Geld maaken" ; fpem babere, „ hoop heb>, ben"; non mibi boe fumo; „ ik neem dit niet op st my"; bene it , „ het gaat wel" ; [nancisci feIrim , „ dc koorts krygen",] en ontelbaare andere. Ook vindt men in de fpreekwoorden ovcreenkomft: men leze Hechts Terentius' en Plautus. £Togchans moet men aan den anderen kant ook niet vergeten, het verfchil tusfchen die beide taaaa te, toonen». ZE-  323. ZEVENDE AFDEELING, Fan hei Vertalen der Latynfche Clasfifche Schryvers. TTFier omtrent valt het volgende aan te merJj ken: I. De Vertaling en de Verklaaring of Uitleg, ging komen in bet oogmerk overeen , maar met opzicht op de middelen om dat oogmerk te bereiken , zyn zy van elkander onderfcheiden. j De Verklaaring, of Uitlegging ontdekt den ei«enïyken zin van eene plaats , of, 't welk op het zelfde uitkomt, maakt, dat de Leerling juist dat gene by eene plaats denkt, 't welk de Schryver daar by gedacht heeft. Dit zelfde doet ook de Vertaling. Kier in komen'zy dus met elkander overeen. Doch de Verklaaring kan breedvoerig zyn ; zy meet het getal en de keuze der woorden juist niet zo ftiptclyk af • zy bedient zich van bewyzen cn getuigenisfen, om zich te 'verdedigen , en allen twyffel weg te nemen, zy brengt ibortgelyke plaatzen uit den Schryverby °en'vergelykt die met de plaats, welke zy onder handen heeft enz. Maar de Vertaling is. naauwcr bepaald 5 zy volgt het oirfpronkelyke van ftap tot ftap, en tracht, het zelve, zo vee! mogelyk is, naby te blyven. Zy bevat in eenen zekeren zin de Verklaaring te zich, en trekt die in 't korte by een; zy geeft den Lezer ttfefc X.4. . **•  |l4 VIL Ai-fi. Van het Vertalen alleen den Zin, maar ook , daar 't mogelyk ij het zelfde getal en de zelfde foort van woon den. Het is derhalven moeilyker te vertalen dan te verklaaren. " Not. i. De Vertaling maakt door haare kortheid , dat de Scholier de Gedagten van den Schryver in derzelver Juistheid, Schoonheid enz. zich kan voorftellen en gevoelen. s. Zonder eene getrouwe Vertaling blyven de verklaarde denkbeelden onvast, ea gaan fchielyk yerlooren. 3. De Vertaling , zegt men , moet niet te flaaffch , dat is , niet te zeer aan de woorden gebonden; ook niet te vry zyn, dat is, niet te ver van de woorden afwyken. Deze Regel bepaalt niet genoeg. Ieder Vertaler verbeeldt zich , dat hy niet te ver van dc woorden afwykt , noch zich ook te fiaafch aan dezelven houdt. Derhalven vordert deze Regel eene nader bepaal ing. 4. De Vertaling geeft ongemeen veel aanleiding Gin den Schryver na te vólgen, vooral, wanneer er eene uitvoerige Verklaaring is vooraf gegaan. 5. De gewoonte derhalven, welke op de Scholen plaats heeft om de oude Schryvers te vertalen, is prysfelyk en noodzakelyk, wanneer namelyk die Vertaling getrouw is , Cn niet flrydt tegen de eigenfehappen van beide Talen , in welke en uit welke vertaald wordt, en wanneer, daar het noodig is, eene grondige cn uitvoerige Vergaring daar by wordt gedaan. rt.  der Latynfche Clasfifche Schryv&rs. 323 II. De Vertaling, zal zy goed zyn, moet, zo peel mogelyk is, flipt en naauwkeurig zyn. Stipt is dezelve , wanneer zy niet alleen elke gedagte van het oirlpronkelyke juist en duidelyk uitdrukt, maar ook ieder woord daarvan in. zich bevat; ook niet, buiten noodzaak, meer woorden , dan in het oirlpronkelyke ftaan , en juist die bevat , welke van de zelfde foort zyn als die van het oirfponkelyke. By voorb. Frater mens me amat is ftipter vertaald door: ,, Myn „ broeder heeft my lief", of „ bemind, my", dan door : „ ik worde van mynen broeder be„ mind" : fchoon beide Vertalingen den zelfden Zin opleveren. Waarom zou ik nu buiten noodzaak van het oirfpronkelyke afgaan ? Sommigen hebben dit in 't vertalen der Griekfche Dichteren gedaan. Maar "welke zyn nu de gevallen van noodzakelykhcid , waar in men van die ftiptheid,' ten ftrengften genomen, mag en moet afgaan? t. Wanneer de verfchillende Eigenfchappen van beide talen; 2. de Duidelykheid, 3. de Nadrukkelykheid zulks vorderen. Deze drie omftandigheden verhinderen menigmaal de flipte vertaling, doch verhinderen niet, dat de Vertaling, welke door deze drie gevallen van noodzakelykheid verpligt wordt van de genoemde ftiptheid af te wyken , zelve flipt en naauwkeurig kan genaamd worden. By voorb. wanneer Sinpo by Terentius Andr. 1. 2. zegt: meun gnatum rumor eft amare, zo ga ik eenigzins van deze ftiptheid af, wanneer ik die woorden vertale: X5 „De  p dat is, als.de Duidelykheid toelaat. NB. Jonge lieden moeten dit wel verftaan. Zy moeten wel algemeene Uitdrukkingen door algemeene vertalen,:. maar dit echter nooit doen ten koste van de duidelykheid, en zuiverheid der taal, anderszins verheft men aan den eenen kant, wat aan den anderen kant gewonnen wordt. Ja het verlies is grooter dan de wmft : want.wat baat my alle ftiptheid , zo ik de ' fluidelykheid mïsfe? De zulken begrypen dezen regel kwalyk, die al .te woordelyk vertalen , ea by voorb. de gemelde woorden van Cicero : quod eum ornasti wilden overbrengen : ,, qm dat gy hem verfierd „ hebt", 't Is waar, ornare betekent ,, Verfie- „ ren", en beide zyn algemeene uitdrukkingen: alleen dit onderfcheid is tusfchen beiden , dat men by ornare iets denkt, namelyk eene zekere eer, maar by „ iemand verlieren" dpnke ik in 't geheel niets. IV. Wanneer in bet Oirfpronkelyke Algemeene Uitdrukkingen , door ingelafcbte Nevendenkbeelden, door eene omfebryving, door eene Stukswyze verdeeling (per /nsp/o-jMv) enz, nader bepaald , uitgebreid, zinnelyk en Jcbilderacbtig gemaakt zyn ; moet de Vertaling bet zelfde doen , zo zy anders niet alle Schoonheid, Verhevenheid, Nadruk enz. van bet oir-  dér 'Latynfche Clasfifche Schryvers. 3*9 Oirfpronkelyke wil ontluineren en vernietigen, en dus 'tegen haaren pligt hameien. Ik zal de volgende weinige voorbeelden ter opheldering van dezen regel bybrengen: i. In pro'sa. By Cicero Catil. IV. 7. ftaat: Caufa enim efi poft urbem conditam haec inventa fola> in qua omnes fentiunt unum atque idem, praeter tos, qui, cum fibi viderent esfe per eundum, cum omnibus petius quam foti perire maluerunt. Dat is : Zedert het bouwen van Rome is dit het eer5, fte, of eenigfte geval , waarin alle eenpaarig overeenkomen, uitgezonderd die genen, welke, ,, door *het>>ekere vooruitzicht van hun eigen on„ dergafig, liever met anderen te gelyk, dan al„ leen verkozen hebben om te komen" De woorden : eos qui cum fibi viderent esfe pereundum , cum omnibus potius quam foli perire maluerunt , zyn eene omfchryving van den Aanhang van Catilina. Vertaalt men nu flechts op deze wyze: „ behalven den aanhang van Catilina", zo drukt men alleenlyk in 't algemeen den Zin uit, men vertaalt - niet , men verzwakt de gedagten van Cicero, die door deze omfchryving het Hegte hart van Catilinaas aanhangelingen affchetft. Wat gevoelt men niet, wanneer men hoort, dat er rnenfchen geweeft zyn , die in hunnen ondergang , welken zy met zekerheid voorzagen, ook onfchuldigen , ja zelfs de gantfche Stad wilden mede fleepen ! Maar dit gevoelt men niet, als men hoort, dat het „ aanhangelingen'van Catilina" geweeft zyn. —• In 't begin der Rede- voe« 3) UUU1 UCL'^tau»- » w  g'30 VIL AvD. Fan het Fertde-n voering pro Arcbiq omfchryft Cicero de Wel. fprckendheid met deze woorden : Si quid efi in me iiiigenii —, aut fi qua exercïtatio dicendi — aut fi büiusce rei ratio aliqua ab optimavum etrtium fin. diis ac disciplinis profecla &c. Zou het nu Cicero geen geweld zyn aangedaan, zo men dit alles eenvoudig Vertaalde : „ Zo ik welfprekend„ heid hczitte ; moet ik die ten beste van Ar>, chias hefteden". * 2. By Dichters is het nog erger , wanneer blootelyk de zin wordt uitgedrukt. Daar door bederft men alle fchoonheid , en vernietigd de fchoone Schilderyen , Befchryvingen en andere wezenlyke Sieraaden van het Heldendicht en an: dcre Diehtftukken. Het zou derhalven onnozel zyn, wanneer men dit Schilderagtige van Horatius IV. Od. 2. vs ii. 12. Sordidumiflammae trepidant rstantes ' . . u . ii Veytice fuï!V.nn, \viide vertalen : „ Het Vuur brandt". Zeer fchoon befchryft Virgilius den Nacht in 7 verfen Aen. I. '522—528. Nox erat (fc. Zo men nu voor den Scholier die 7 verfen flechts vertaalde door „ het was Nacht", zo had men alleen die beide woorden Nox erat'.vertaald. De Scholier zou het overige voor overtollig houden, cn denken, dat het £ccne opmerkzaamheid verdiende. En wanneer Virg. Aen. VI. 2. 3. 4. 5. zegt: Et tandem Euboicis Cumanmi alldbitur or/i, Obvertimt Pelago proras: turn dente tenaci , AncortL.fimdabat «*vw et litora eurytf ■ ■ fffe  der Latynfche Clasfifche Schryvers, 331 Fraetexunt puppes. juvenum manus emicai ankns Litus in Hesperhnn. — zoude het even zo belachelyk zyn dit te vertalen : „ Zy landeden in Italien", als dat men al* le 12 boeken van de Aeneis door deze weinige woorden Vertaalde: Virgilius heeft de reis van j, Aeneas naar Italien cn deszelfs vestiging al., daar bezongen". Dit is de Dichters mishandelen. V. Wanneer de Schryver , dien men vertaalt, met voordacht kort en afgebroken fchryft , moet de Vertaler, mar de gefteldheid der zaken, zo veel mogelyk , dit in de vertaling navolgen. Het Quos 'ego van Neptunus by Virgilius Aen. I. 139. is bekend. Die in de Vertaling te willen aanvullen, zou belachelyk zyn. De Gramfchap en andere driften gebruiken gaarne EUiptifche en afgebroken Uitdrukkingen. Deze geven juist dien 'hartstocht te kennen : en dit zou verloren gaan. wanneer men die uitdrukkingen wilde aanvullen, Terentius laat fomtyds zyne Perfonen niet geheel uitfpreken , dewyl er iemand tusfchen in komt, die hen daar in verhindert , of om welken zy hun gefprek afbreken. By voorb. Andr. U. 2. 7. roept Pamphilus Davus , die hem lang gezogt' had : Dave, ades, refifte. Davus ziet hem niet, cn vraagt daarom: Qjiis eft, qui me — Panipbile. Achter het woord me mist vocet ? Maar.die woord is met voordacht weggelaatcn : want het is natuurlyk, dat Davus, die op een' driftigen toon wilde vragen- }) wis toch. die gene was,  mi VII. Afd. Van het Vertalen „ welke hem riep" , by het zien van zynen geliefden Pamphilus, welken hy zo zeer gezocht had , van blydfchap het woord vocet vergeet en weglaat. Dit moet de vertaler derhalven ook doen: Éven zo is het ook kort daar op met de woorden: nuptiae mibi. Hier mist parantur , 't welk Pamphilus weglaat, om dat Davus hem in dc rede valt , zeggende: et id fcio. Hier op moeten jonge lieden acht geven, zo zy wel willen vertalen ; en dit zal hun gemakkelyk vallen, zo zy zich in dc omftandigheden van den fprekenden Perfoon weten te plaatzen. VI. Eene flipte Vertaling van eenen Latynfcben , Schryver, vooral van eenen Dichter en Redenaar, maakt dat de Scholier de plaats eerst regt vat, en vervolgens goed leert navolgen. Dit is uit het voorgaande duidelyk genoeg. Ik wil nu niet fpreken van het nut, 't welk de Scholier daar uit trekt met opzigt tot de naauwkeuri^heid van denken , en zich bepaald uit te drukken. Dat echter eene grondige verklaaring van' dat gene, 't welk in de vertaling kortelyk wordt' uitgedrukt, niet móet verzuimd worden , begrypt elk zonder dat ik het zegge. •VII. Eene flipte Vertaling van eenen Latynfcben Schryver is moeilyk. De zwaarigheid is r. daar in gelegen , om dat hier toe eene naauwkeurige kennis van beide talen vereifcht wordt. En hoe weinige bezitten deze? Die in de Latynfche taal ver is gevorderd, is veel al min bedreven in zyne; moedertaal, eri  der Latynfche Clasfifclie Schrynrs. 333 en dus ook omgekeerd. Tot de kennis der Taal brenge ik mede dc kennis der zaken , 't welk van zelfs fpreekt: de eerfte is toch zonder de laatfte niet mogelyk. 2. In het verfchil van, beide talen. Elke taal heeft haare. eigen Toeren, Conftruöien en Verband, welke men Idiqiismi noemt. Daarvan heeft men Belgismi , Lqtinimi „ Graecismi , Hebraismi .Dezen laten zich niet letterlyk in eene andere taal overbrengen. Byzonder heeft de Latynfche taal veel eigens , in vergelyking met de onze , en maakt het daarom voor, ons nioeilyk haar van ftap tot ftap te volgen. Het is, 'gemakkelyker , uit de Griekfche Taal in de Latynfche , dan uit de Latynfche in de Nederduitfche te vertalen , om dat de Griekfche veel meer overcenkomtt heeft met de Latynfche, dan deze met de onze. * VIII. Waar de Latynfche en onze Taal van elkander verfcbillen , moei dit ook in de Vertaling in- acht worden genomen: dat is: het Nederduitfche moet in de Vertaling wegens de ongelykheid dikwyls van het Latyn afgaan , of het zal onzuiver en onduidelyk worden. Ten diende van jonge lieden zal ik eenige dergelyke verfcheidenheden, waar op zy byzonder in de fenolen te letten hebben, laten volgen. Y A. * Het is ook veel gemakkeljker «it bet Grieks in onze „Iderforait te vertalen, Hun uit het Latyn; ja zelfs gelave . iifcdtfdokfcb ge^akkelyker is, dan uit het Gncklch n t L», „n. Ik fpreke volgens wyrie ondervinding. (Vertaler.;  j3* VII. Afd. Van het Vertalen A» Met betrekking tot de Uitdrukking , wa& omtrent ik de orde der zogenaamde partes oratienis gal in aeht nemen. r» Nemen* De Latynen gebruiken fomtyds maar èén nomen, fubftantivum of adietlivum, waaf B5cö zulks in *t Nederdüitfch niet dan doen. By voorb, balbus is „ iemand , die de letter R niet ?> kan üitfpreken , maar in plaats van deze de >> letter L noemt". Hoe zal men dit met één woord vertalen ? Wanneer Cicero ad Div. II. ep. io. uit fpotrerny Hillo zegt voor Hirro , ea daar-by voegt: balbus enim fum, zo kan men haU tms niet door „ ftamelendc" vertalen , Want dat betekent het niet % maar men moet het ovetzet* ten: „ want ik kan de R niet üitfpreken". Hoe Veele woorden heeft men hief met voor het ee» lie woord balbus ? Hier toe behoort ook auclorü 'tas en meer andere woorden, welke alleen op de gefteldheid van den Romeinichen Staat, maaf "Biet op onze tyden pasfen. Lex agraria zou ifc niet overzetteni „de Landery-wet"; \ weik wel letterlyk , maar ' niet duidelyk zou vertaald zyn. Liever „ Wet, of, Voorftel tot een Wet om i, zekere Laaderyen te verdeden'- Zo zoude ik ook mea met lex frumentaria, annalis &?c. Het laatfte zou men zeer ónduidelyk door „ Jaarwet4' Vertalen. Zo men bet wil overzetten, moet men aeggen : „ de Wet, waar in de Jaaren bepaald j» worden, die iemand bevoegd maaken om naar een Ambt te ftaan". 'T is waar], dit is me* eene vakfearing dao leuettyke vertaling, maar 4é  der- Latynfche Clasfifche Schryvers. 335 ' de duidelykheid , om welke ik dit doe, zal hier in , zo ik hope , tot myne verfchooning {trekken. Echter zou ik het niet wraaken , dat iemand in een Gefchrift, 't welk voor Geleerden gefchreven was, dit woord door „ Jaarwet" vertaalde. < . 2. Pronomen. Het pronomen relativum qui, quae, quod, 't welk geen gering deel uitmaakt van de eigenfehappen der Latynfche taal, moec van ons dikwyls door een, ander pars orationis uitgedrukt worden. By voorb. Qui hinc abfis betekent : „ daar gy niet hier zyt", by Cicero Div. VIL ep. 28. § 2. conf. .1. ep. 9. §. 3r« Vcr" ' der : Cui wordt gebruikt voor et mihi ibid. V. ep. 21. § 6. Cui nifi invidisfet is &?c. Zo ftaat Qui voor et ego in den brief van Sulpitius aan Cicero ad Div. IV. ep. $, § h Q-ÜI fi iJlic af' fuisfem &c. 't welk men moet overzetten: „ En „ zo ik by-U was geweeft enz." — Is, ea, id ftaat op ontelbaare plaatzen voor talis , tale, 't welk dus door ,} zodanig , zulk, zo gefield" moet vertaald worden. Ipfe betekent dikwyls > „ uit eigen beweging". 3. Verbum. In plaats van het Verbum in 'c Latyn, zet men fomtyds in 't Nederduitfch beter een Subftantivum of Adietlivum. Hier toe behoort het boven aangehaalde voorbeeld uit Cicero Catilin. IV. 7. — pratter eos, qui, cum fibi viderent esfe per eundum, cum omnibus polius, quam foli perire maluerunt , 't welk ik dus vertale; „ behalven die genen , welke by het zekere ? Y 2 ?' vö9r'-  33^ VIL Afd. Van het Vertalen » vooruitzigt {cum viderent) van hunnen onder* „ gang (fibi per eundum) liever met allen te gelyk. „ dan alleen» wilden omkomen". Maar byzonder gebruikende Latynen dikwyls andere tempera, dan wy. - a. Wy verhalen doorgaans dat gene' in Imperfecte- , 't w ik de Latynen m praefenti of perfecta doen. By voorb. Caefar dixit, profecl-us eft, fm~ mentum imperavit : „ Caefar fprak, reisde voort, . jj deed een üitfehryving van Koorn". Dit zal by eerft beginnenden reeds bekend zyn. b. In Brieven , wanneer de Latynen over zaken fchryven , die aan verandering onderhevig zyn , en die dus, eer de brief ter beftemder plaatze komt , of werkelyk veranderd zyn , of ten minften kunnen veranderd zyn, gebruiken Zy meefttyds het imperfectum of perfectum, waar wy ■in tegendeel 'in praefenti fchryven. By voorb. wy Schryven aan een' Vriend: „ Ik lig'ge z;ek„ ik zal morgen vertrekken ; er loopt een ge. „ rucht" enz. hier zeggen de Latynen: laborabam morbo , erat profeSturus eram , (dit vinden wy by Cicero ad Div. VIL ep. 18. § 9) fumor em^ (Ibid. I- ep. 8. aan 't einde , waar meer dergelyke Imperfecta voorkomen;) dicebatur £fc. Want de Ziekte kan veranderd zyn , het Gerucht ophouden, eer de Vriend den brief ontvangt; ook kan de reis uitgeftefd, of door onvoorziene omftandigheden geheel afgefteld worden. Wanneer nu dergelyke Imperfecta of Perfecta in 't Latyn voorkomen, fpreekt het van zelfs, dat zy in 't Ne-  der Latynfche Clasfifche Schryvers. 3^7 Nederdukfch in 'praefenti moeten vertaald worden. * c. Dc Latynpn laten op de praeterita. gemeenlyk. het imperfectum volgen , 't welk by ons meest in. X praefens of perfectum moet, vertaald worden. Hy voorb. Cic. ad Div. IV. ep. 15. § 2. Nam quam fortüer ferres j communes miferias, non iptellexi. „ Want ik heb (uit uwen brief) niet. jj kunnen zien, dat gy den algemeenen ramp ge., duldig draagt". Daar en tegen: fed ut firiberet, „ Ik heb gemaakt, ik ben de oirzaak, dat hy gefehreeven heeft. d. De Latynen gebruiken het Plusquam perfectum , wanneer zy willen zeggen, dat op iets 't welk verleden is, iets anders is. gevolgd : hier gebruiken wy het imperfe&um. By voorb. Ojiod cum audisfet, timuit, als hy dat hoorde, werd hy bevreesd. e. Het Futurum exatlum , of'■ perfectum futurum^ der Latynen , 't welk in attivo door „ hebben", eigenlyk moest verklaard worden , als amavero, docuero, Itgero , audivero, vertalen wy gemeenïyk door her gemeene futurum indicativi. By voorb. fi hoe fecexis , fi ad me veneris , wordt by ons gewoonlyk vertaald: „ wanneer gy dit zult doen; „ wanneer, gy by my zult kpmen", (even als of het facies, venies was,) en niet: „ wanneer gy Jv 'die zult hebben gedaan wanneer gy by my zult zyn. gekomen". 4. Participium. Dat de zogenaamde abUtivi cnnjeqj-'.entiae der Latynen by ons door » Na dat;, Y 2 » als»  33§ VII. Afd. Van het Vertalen 3, als, dewyl" enz. met het verbum finitum vertaald worden, is Eerftbeginnenden reeds bekend. Dikwyls neemt men daar voor ook eene Prat. pofitio met een Subjlantivum. By voorb. rege mortuo „ na 's Konings dood" ; me profeSto „ na myn Vertrek"; anno ineunte ,, met den aan„ vang des jaars enz." dit is gevoeglyker, wanneer reeds de Partikels „ als , na dat, dewyl s, enz." in den zelfden Paragraaf zyn voorafgegaan. Als: Cum rege mortuo nemo esfet, qui &c. 3, als er na 's Konings dood niemand was die enz." Hier toe behoort ook deze fpreekwyze : confideranda hac re eo perveni £fc „ door de s, befchouwing van deze zaak ben ik enz." 5. Adverbium. De Latynen drukken in brieVen door iftuc, iflic, iffins. de plaats uit, waar zich de Vriend , aan wien wy fchryven , ophoudt; en óoor illic, Itluc, illinc de plaats, waar zich een derde vriend bevindt: even als bic, huc, hinc de plaats betekent waar de brief gefchreeven wordt. Men zoude onduidelyk en verward fchryven, wanneer men zo wel iftk, iftuc, iftinc, als illic , illue , illinc fteeds met „ daar , der' „ waards , daar van daan" vertaalde. Ik wil eens het volgende geval ftellen : Cajus is in Sicilien , Titus in Spanjcn. Een derde vriend fchryft aan Titus: audio, te rogatum esfe a Caio, ut ad fe venires : fed puto te malle iflic manere, quam illue proficisci. Ik tvvyffele of men deze woorden, zonder de duidelykheid te benadeelen, wel kan overzetten : — „ daar — derwaards". —  der latynfche. Clasfifche S.chryyers. 335 , waards,", — Ik zou ten minften dus vertalenï dat gy üevtr in Sicilien wilt blyven, dan naar " Gajut , of naar Span jen, reizen'1, lftic vindt men zo by Cic. ad Div.' XII. ep. 25. ld guofe fit cvzninoque quid iftic agatur , facies W. wK*. «rtiorem „ Schryf my toch , hoe het met dfc s, zaak gelegen is, en in 't algemeen , hoe het „ ten uwent, aan uwe plaatze, gaat".; *», /"r. ^ ,4. '— fcribite, quid 'agatis, et quid iftic ag** tur; dat is, „ by Ü te Rome". Ita , wanneer fi daar op volgt, moet vertaald worden „ onder die voorwaarde". By voorb* 0c. ad Div. XV. ep. 10. § 9. Crebris nos Ute* %is appellate: aique ita, fi idem.fiat a nobis, „ ea wel onder dat beding , zo wy dit insgelyks doen", Ita, met ut daar op volgende, betekent',, wel — maar nogthans" : by voorb. Cic. 'catü VI 7- qui vobis k^concedmt, ut vobiscum de amore reip. certent, „ die Ulieden wel toege, M ven , maar nogthans enz." Hier kan men ttSc ook overzetten: „ In,zo verre". 6. Praepositio Wy gebruiken in fommige. gevallen eene Praepofitio, waar de Latynen eenen, Genitivus hebben. By voorb. poenae parentum . ftraf voor de Ouders , (namelyk voor het *' ombrengen, derzeivenJY Amor patris , reip. , Liefde voor syn Vadér , voo? \ Gemenebest, « enz " Coniü^ctïo, Quamquam, etfi,. „, alhoewel» of Cchpon"' kunnen wy- forntyds beter doe» « M & TOM* versalenJ, vooa;^ ia, fepgp  340 Y*6 -Afd. Van het Vertalen dejf/waar "het Antecedens en Confequens duidelyk- • heids hal ven door een Punkt moe: gefcheiden wor-' dcn. By voorb. Cic. 'ad Div. V. ep. 16. init: Etfi anus ex , omnibus minime fum ad te confolahdum uapmmoiatü , quod tantum ex tuis molestiis cepi ■ doioris, ut 'confolatiène ipfe egerem : tarnen, cuni longvis —-dh:fm, ftcitui (Je. „ Ik ben, wel 'is" il waar ■> het' imnfte van allen gefchikt om U te j, troosten , dè'wyl ik over uw ongeluk zo bes, droefd ben , dat ik zelve .troost van noden' 3) hebbe. Échter daar enz"'. Verder : de Latynen. gebruiken tweemaal et en .'aut , waar wy' maar eens „ En, Of" gebrdikeü: wy zeggen by yootb.' „ Ik Wil U met raad en daad ten dien-' ,, fte ftaan. Men moet fterven of overwinnen"!' De Latynen: Ei conjilio et rt te iuvabo; aut vincendum aut morieridimi. 3. Interie'ctio. De Interieiïionès zyn eigenlyk tekenen van Verwondering, Droefheid, Vreugde' enz. Eenigen hebben wy met de Latynen gemen, als O., Ab cfc. .- maar voor de meesten 'gebruiken wy andere''bewoordingen , of een ander geluid. £)it moet "een vertaler weten , en dit kan hy door omgr.ig inct\veelen , en door opmerking op zich zclven Jeerc'n. " Hem is by*Terentius; niet al tyd een particula dekrats', maar ook wél vdmirantis en medi'antïs. By voorb. Adelpb. IV, 4. 12.. gbom. V. 6. 32. &c. In dat geval te ons „ Hem*', of liever „ firn", waar van men zich hedendaaags in fchriften bedient,' gefchikt o .n de verwondering "te kennen te'geven. Doch dit  der Latynfche Clasfifche Schryvers. 34X dit is geen woord, maar alleen een klank of geluid, Of men ook in dat geval by Terentius niet liever hm dan hem mbest fchryven,' wil ik met onderzoeken , ten minften vertale ik daar met Ach"' maar gebruike daar voor „ Hm . " B De Conftruftie der Latynen is van de onzö zeer vcrfchillend. By voorb. de Latynen gebruiken het pronomen relativum in den Accufativus met eenen infinitivus , en zeggen by voorb. quos ad esfe videtis, 't welk wy best vertalen : „ die „ tegenwoordig zyn, gelyk gy ^t' ; of de La. tynen voegen by het pronom. ««^^^ alcufativ. met een' infinit. by voorb. cui te favere omnes fciunt, „ welken gy gnnftig zyt, gelyk , 5, elk bekend is". C De Latynen voegen de volzinnen lomtycis anders aaneen dan wy, Waar wy de Partikels maar en, nu" gebruiken, daar laten de LatynC zo veel dit* met de Duidelykheid beftaan kan, meesttyds dezelven weg, en verbinden liever met het pronomen relativum By voorb. ' • Cajus ftierf. Daar hy nu niemand naliet- enZ. Coius mortuus efi. Qui eum neminem reliquisfet Zo ook qui eum in plaats van „ en daar hy, doch daarhy". Verder: de Latynen voegen gaarne verfcheiden Zinnen te famen, en maaken daar van eene Periode. Dit kunnen wy, om de ingevoegde Partikels , „dewyl, wanneer enz.. niet altyd navolgen , zonder gevaar te lopen, . Van onverftaanbaar te worden : daarom moeten wy dikwyl lange Perio en van een fcheiden, dat Y5 1S*  VII, Afd.. Van het Vertalen ?'» van eene Periode tweG of drie maaken. b¥ voorb.' Cic. ad Div. lil. ep, io. init, Cum efi qd nos allatum de temeritate eerum., qui tibi netro^ tiiim facesferent , etfi graviter primo nuncio com. motus fum, quod nibil tam praeter opinionem meam tjccidere poterat: tarnen, ut me coliepfi , cetera ö*c. Deze Periode zou ik van een fcbeiden , en op deze of dergelyke wyze vertalen : „ Na dat. ik 3, tyding heb gekregen van de onbezonnenheid as der genen, die U ongelegenheid hebben aana,; gedaan, zo ben ik, wel is waar, in 't begin n, zeer daar van ontroerd geweeft , dewyl ik x, niets minder had verwacht : echter na dat sj ik van myne ontftekenis bedaard was enz." Zo men hier de Periode van Cicero by 't ver. |a.len in haar geheel wilde laten , en etfi door **. hoewel" vertalen, zoude men onduidelyk zyn. D. De Numerus , waar omtrent de Romeinen 3ga naauwkeurig waren , kan niet altoos in de Vertaling gevolgd worden , zo als ligt te begry, pen is. Lentulus fchryft ia den 14. Brief L. YlL Epp. ad Div. — Mibi promiferum Hiniu] H Paufa coram, et abfenti mibi fcripferunt. AbJjenti had^hy kunnen weglaten : dit is ér alleen fffl bet tegenovergezelde corar.i ingevoegd. Het $pu eeaigzins vreemd luiden , wanneer men dit vertaalde: „ Zy hebben my niet alleen by mon^ de belpöfd, maar ook in myn afwezen aan mn H gefchreven". Het fpreekt toch, van' zelf*, dac men aan afwezigen fchryft , w niet aan tegen, iwk&f?, M mm 4» fet «'s niet  der Latynfche Clasfifche Schryvers. 34& , piet uitdrukken? Dit zou tegen de Hipte naauw. keurigheid der Vertaling fchynen te ftryden. Zou men, om aan de tegenftelling eenigzins te voldoen , het woord aifenti niet wel kun- . nen vertalen : „ In de Provincie" (want Lentulus was thans als Gouverneur in de Provincie) of „ herwaards"? E Alle vragen der Latynen kan men met wel in de Vertaling uitdrukken, ten minften niet volkomen: echter moet dit gefchieden, zo veel als mogelyk is , dewyl in de meeste vragen een kracht ligt, die, verloren gaat, wanneer de vraag vervalt. By voorb. Cuius temperantiae fiat &c. Cic. Pbilip. U. 3- zou ik dus vertalen : „ Wie „ zou zich zo hebben kunnen bedwingen , dat enz," Ibid. c. 4. Quid aliud efi tollere e vita 'vitae fecietatem , quam tofleamiccrum colloquia abfentium? „ Is het niet de gezelligheid des levens „ uit het leven weg te nemen, wanneer men de " onderhandelingen tusfchen afwezige vrienden " wcg neernt» ? Hier houdt men de vraag, fchoon zy in de vertaling eene kleine verandering ondergaat. Nota. i. Er zyn vragen by de Latynen , die in den dagelykfchen omgang in eene oratio recta verwisfeld zyn geworden', en ook by ons daarin kunnen verwisfeld worden. Hier toe behoorc doorgaans : quis nefcit, quem fugit &c. voor omnes f eiwit. 2. Somtyds kan, Wegens het voorgaande pronomen relativum cum accufativo , 't welk men om dea  j44- VU. Afd. Van het Vertalm den, Samenhang gaarne wilde behouden , of ooi< wegens anclei'ö omftandigheden , de vrage niet yoeglyk in de vertaling uitgedrukt worden 3 maar IBpet in eene oratio recta worden veranderd. 3. Daj; in, zulk een geval, wanneer de Vraag m eene, oratio rella veranderd wordt , de laatfte bevestigende moet zyn , wanneer de eerfte ontkennende ia , qn daar en tegen ontkennende," wanneer de eerfte bevestigende is, kunnen eerstbeginnende begrypen. By, voorb. (&em fapienter fecisfe quis non videt ? „ Die. wysjyk gehanf9 deld heeft , gelyk een ieder ziet''. Quem clmatton esfe ab Ulo quis credit ? „ Dat deze van 3, hem bemind is. geweeft., gelooft niemand". Of, wanneer men het pronomen „ Welke"om den famenhang , moet behouden : „ van wel« ken niemand gelooft, dat hy van hem bemind' 4, is geweeft", .1 F, De fpreefcwoorden. , wanneer zy niet met de zelfde woorden in onze Taal gebruikelyk zyn (zo als by voorb. dit : primus fa egomet mi. M; „ ik ben my zeiven de naaste") kunnen naWurlyker wyze niet wóordelyk vertaald warden." Jk zal flechta het volgende voorbeeld uit Cicero bybrengen : ad Div. L ep. 6. qui mibi a ten?, fis, ut Graeci dimt, mgukulis cognitus es. Hec . fpreckwoord a tenen? mgukulis js in onze taais M Van kindsbeen af" ; derhalven moeten de* * woorden, ut Graeci dkunt, in de vertaling weg, platen worden: hetrzo« wQnder]yk luiden, wanmm » Van Kindsbeen £ ZQ ais de m Grie>  éer Latynfche Clasfifche Schryvers, 34? ', Grieken gewoon zyn te fpreken". Zo fpreken Wy, maar niet de Grieken: dezen zeggen 1% k*x* Awv hCyjsVi 't welk Cicero wóordelyk vertaald heeft door a tenens ungüiciüis. Doch op dat men zou weten, dat dit 'geen Latynfch, maar een Griekfch fpreekwoord was, voegt hy er by: ut Graeci di* tunt. Wilde derhalven iemand dit byvoegzel ook overzetten , en zeggen : „ Zo als de Grieken. „ fpreken'', dan moest hy dat fpreekwoord ?| &r«XSv Mpi»' ook , gelyk Cicero , wóordelyk vertalen , en zeggen : „ Van de tedere Nagel3 af". Maar dit zou vreemd klinken : en der' halven is het beter , gelyk wy reeds gezegd hebben , dat byvoegzel weg te laten , en eenvoudig te vertalen : „ Van Kindsbeen af". IX. Het kan bygevolg eenen Nederduitfcben Verialer geenszins tot een Fout voorden gerekend , zo 'by, duideljkbeidshalve, niet altyd een substantivum door een substantivüm , een verbum door 'een verbum enz vertaalt , maar in plaatze daar* van een gefchikter pars orationis gebruikt. Want dan is de vertaling zo flipt als zy zyn kan» By voorb. Virg. Aen. Vi. 686. wordt van Aehifes gezegd, toen hy zynen Zoon in de Benedenwereld ontwaar werd : vox excidit ore. Vertaalt men dit: „ hy fprak", zo drukt men wel in "t gemeen den Zin uit, maar men vertaalt niet weh Want excidit ore geeft zulk een gefprek te kennen , waar by men niet denkt, wat men zegt, zich daar op niet bedacht heeft, ja zich misfchien * niet eens des bewuft is i zo als het by hevige  246" VII. Afd. Van het Vertalm ge Hartstogten gewoonlyk gaat. En dus perste ook hier de hartstocht der vreugde by het zien van Aeneas aan Achifes woorden uit, die hy niet van te voren bedacht had, en die hem, om zo te fpreken, ontvielen.. Ik zoude het overzetten: s, Hy brak uit in deze woorden". Verder ; ibid. 689. ftaat: et notas audire et reddere wees. Het zou te wóordelyk zyn , wanneer men het vertaalde : 5, bekende woorden te hooren en weder „ te geven". Wat zin geeft het ,, Woorden „ weder geven" ? Of fchoon men ook in de plaats van „ Wedergeven" gebruikte antwoor,, den" , zou het echter nog verward en ondui^ delyk zyn. Duidelykheidshalve zou ik het liefft vertalen: „ weder met U in gefprek te komen". Audire et reddere veces betekent „ met elkander „ in gefprek zyn", celloqui: dan hoort men woorden, en antwoordt daar op. Het denkbeeld „ weder" ligt in het woord notas .- dit woord geeft te kennen, dat zy reeds te voren met elkander gefproken hadden, en dat by gevolg beider ftemmen aan elkander bekend zyn. Op deze wyze heeft men alle woorden uitgedrukt. De Vertaling is dus flipt, namelyk voor zo veel de Duidelykheid en Zuiverheid van onze taal dit toelaat. Hier toe behooren ook de voorbeelden, in de voorige Nommers aangehaald , als lex agraria &c. X. Er zyn ook in de Clasfifche Schryvers plaatzen die niet vertaald kunnen worden. Dat hier toe zulke plaatzen behooren , die wegens ha*-  for LMpfck Üasfifche Schryvirs. haate duisterheid voor geene verklaating vatbaar of bedorven zyn , fpreekt van zelfs. Behalven dezen zal ik de volgende twee gevallen bybrengen. i. Wanneer de Latynen met voordacht dubbelzinnige woorden gebruiken, en de woorden, diè In 't Federduitfch daar op fiaan 5 niet die zelfdè dubbelzinnigheid hebben , en bygevolg niet gefchikt zyn j om dé gemaakte Woordfpeling n£ te volgen. Hier toe behooren de fchertzesde Uitdrukkingen in 't VIL en IX. boek van Ciceroos Brieven ad Diverf. by Voorb. Treviros capitales VIL ep. 13. §. 7. Balbof. IX. ep. 19. § 5- Ter" tïa d&duêta efi ap. Stieton. Caef. c. 50, Zie bó= ven Afd. III. Hoefdft. t. § IV. 9- Byzonder by de Dichters. Want dezé hetefeen de uitdrukkingen en Conftrutlien niet altyd fcaauwkeurig naar de Grammatica , eü het Verband niet naar de Logica afgemeten. Vervoerd door hun Ënthafiasme , en vol van de voorwerpen s welke zy wilden fchilderen * hebben sy flechts daar öp' gezien , hos zy best den Lezér toet zich zouden vetvoeren, hem in eené gelykè drift zetten » cn het gewigt Van het voorwerp* regt doen voelen , zonder zich juist angftvallig te bekommeren , of de woorden in de gewoofië Betekenis , Conftruaie en orde ftaan. * ja dë- ±% '* Di! zegt Horatiai vtn.fcindwiti in die f.eröetnde Ode Pïmkmm «mua &c. iv. öi *> j*. s> fr $gteM pipir hWas 'dïüi'rê Hpei,, *Vr**t irflfl Sglt P™TU*^  ||g VIL Afd. Van tiet Vertalen ze gewoone Betekenis, Conftructie en orde zonde voor het verheven voorwerp te laag zyn cn bngefchikt om den Lezer een regt denkbeeld van hei: zelve te geven. Buitengewóone Lichaamen vorderen een buitengewoon maakzel van een Kleed; en buitengewóone Gedagten vorderen ook eene buitengewóone wyze van uitdrukken. Deze Dichterlyke Enthufiasme is de grond van de Hyperbole , Hypallage, Afiyndcton, Enallage, Syncbyfis, Zeugma, Synefis, Jpofiopefis, Hyfieron Proteron , Diatypofis , Hypotypofis , Profiopopoeia &c. Zulke Lezers alleen zullen derhalven zodanige Dichterlyke plaatzen gevoelen en verftaan , die den Dichter in zyn Enthufiasme volgen , en by 't Lezen van de zelfde drift vervoerd worden, van welke de Dichter by 't fchryven is vervoerd geweeft. Dergelyke plaatzcn zyn zwaar om te Vertalen : want het moét eene Poëtjfche Vertaling en dus de Vertaler werkelyk een Dichter en niet blotelyk een Verfenmaaker zyn. En dan nog zyn er veele plaatzen, die men wel onvertaalbaar mag noemen. Dit zal genoeg zyn : Want alle gevallen, waar in onze Taal van de Latynfche in de overzetting afwykt, onder regels te brengen, is onmogelyk en ook oanodig. De menigte van Regels maakt, geen' goeden Vertaler , maar de naauwkeurige kennis der Talen, uit welke en iri Welen VS 10. San per cudaccs nova Kthyramlos Ycrïa Aeyolyit, numsrisquc fartur f,egt fohitif,  aUr Latynfche Clasfifche Schryvers. 349 welke men vertaalt ; en een gelukkige Geest, die zich niet alleen in de omftandigheden van den Schryver, welken hy vertaalt, weet te plaatzen , maar dien ook juist de regte Uitdrukking invalt Met deze onze korte aanmerkingen vergelykè men Batteux Regels der Uitlegkunde in zyne Inleiding tot de Schoone Wetenfcb. B. IV.hU 326. ff. (Van de Hoogduitfche Vertaling.; AGTSTE AFDEELING. Over de gepaste navolging van den Schryftrant van Cicero. -p^c Eigenliefde boezemt zeer veelen, die in l| 't Latyn Schryven , de vleiende gedagten in , dat hun Latyn fchoon , en Ciceroniaanfch is. Ik wil niemand des aangaande verdenken: Want wie zou gaarn flecht fchryven? — Evenwel kan men wezenlyk louter Ciceroniaanfche woorden en fpreekwyzen gebruiken, zonder nogthans even als Cicero te fchryven. . Men fchryft nog niet als Rabener en Gellert, wanneer mea de woorden, die in hunne fchriften voorkomen, famenflanst; en hy is nog ver af van den fchryftrant van eenen Young, die de verheven uitdrukkingen van dezen diepdenkenden man fteelt, dezelven in zyne fmaakelooze fchriften mflanst, en dan door zyne windmakery de Lezers wil overreden a dat hy in de zelfde Enthufiasme is geweeft als % Young*  35° VIII. Af3. Over de gepaste navolging Young. Men kan het zwaard van Scandcrbeg hebben , maar daarom heeft men den arm vari Scanderbeg nog niet om dat zwaard wel te gebruiken. Het gaat veele navolgeren van groote Geesten, en dus ook veele navolgeren van Cicero , even als het den genen ging, waar van Cicero in Orators c. 9. zegt: dat zy meenden volkomen aan Thucydides in 't fchryven te gelyken , wanneer zy, even zo afgebroken en kwalyk famenhangende fchreeven, als Thucydides. Huius feil. Tbucydidis) tarnen neque verborum neque fententiarum gravitatem imitantur : fed cum mutila quae dam et biamia locuti funt, quae vel fine magifiro facere potuerunt, germanos fe putant Tbucydiclas. Schoon men nu uit de voorgaande Afdcelingen , byzonder uit de Zevende , duidelyk kan zien, hoe de fchryftrant der Latynen,,en byzonder die van Cicero , van onzen fchryftrant onderfcheiden is, en wat men by het navolgen van dien grooten Romein voornamelyk in acht moet nemen ; wil ik echter , ten gevalle van jonge Lzeden , hier nog afzonderlyk van deze Navolging fpreken : doch zal ik , om alle mogelyke kortheid te betragten , de Lezers dikwyl naar het voorafgaande te rug wyzen. Ik zal deze beide Vragen onderzoeken: ï. Hoe het komt, dat zo weinige rnenfchen in onzen tyd goed Latyn , laat ftaan goed Ciceroniaanfeh, fchryven ? 2. Hoe men Cicero moet navolgen. EER-  van den Schryftrant van Cicero. 35? EERSTE VRAAG. Hoe komt het, dat zo weinige rnenfchen in onzen tyd goed Latyn, laat ftaan goed Ciccroniaanfch, fchryven? Dit-komt, dunkt my, hier van daan : r, wanneer in de fcholen, (want daar zit de Vout), de Latynfche Schryvers niet grondig verklaard en naauwkeurig vertaald worden. Zo men over de Woorden en Spreekwyzen met 'een losfe aanmerking heen loopt; zo het onderfcheid tusfchen de gewaande Synonyma den Scholieren niet behoorlyk getoond en ingeprent wordt ; zo men hun niet zegt , van waar de fpreekwyzen ontleend Zyn, welke derzelver eigenlyke betekenis is, hoe deze in den famenhang te pas komt; waarom de woorden in deze of gene orde ftaan enz. zo zullen zy ook die fpreekwyzen cn die orde niet goed kunnen navolgen. Een woord of fpreekwyze kari op zich. zeiven goed , en nogthans voor den famenhang niet gefchikt zyn. By voorb. Creare „ Verkiezen" is op zich zeiven een goed woord; en evenwel kan ik niet zeggen: Creare Senator em, Pontificem. Via voor „ een Middel om iets te „ verkrygen" is een goed woord ; maar daarom! kan ik deze woorden : „ alle middelen zyn my „ benomen" , niet in 't Latyn vertalen door % viae omnes mibi funt ereptae of fublatae. Want dë 'eigenlyke betekenis van het woord via is „ een ,j Weg": gelyk men zich nu van een' Weg bc-  352 VIH. Afd. Over de gepaste navolging dient , om ergens te komen , zo bedient men zich ook van een Middel om iets te verkrygen. Die betekenis is derhalven goed. Maar eripere, tollere, welke eigenlyk „ benemen" betekenen , pasfen niet voor de eigenlyke betekenis van „ een Weg". De Weg kan niet weggenomen worden : maar dezen kan men affluiten. Dus zegt men viam intercludere , via interclufa &?c. Zo kan ik ook niet zeggen: accepit magnum homiris gradum., „ hy heeft een aanzienlyk ,, eerambt bekomen". Gradus betekent eigenlyk ,, een' Trap". Nu komt by het denkbeeld van een' Trap niet deszelfs Groote, maar deszelfs Hoogte in aanmerking. Verder : Eenen hoogen Trap zoekt men niet te Bekomen , maar te Beklimmen. Dus past noch magnüs noch accipere by het woord gradus, maar altus of fummus, en afcendere of pervenire. 2. Wanneer men de Leerlingen niet wyst op de voorbeelden der Ouden , welke zy behooren na te volgen ; maar, in plaats van dat, hen gewent , naar een gemeen Woordenboek en naaide gemeene Grammatica opftellen te maaken, of liever te vertalen. Voor eerft bedriegen de gemeene Woordenboeken , om dat zy doorgaans de Woorden en Spreekwyzen buhen het Verband plaatzen ; * en ten tweden vergist men zich, wan- • Dit heb ik in verfcheiden gevallen ondervonden. Om flechrs Cin (taaltje daarvan by te brengen: fn een Thema over de Ro"meinfche Gefchiedenis kwam voor „ eene jonge Maasd"} wordende daar wede de bekende Virgiuia bedoeld. Een myner Leer-  van den Schryftrant van Cicero, 353 wanneer men denkt goed Latyn te fchryven , zo men flechts de gemeene Grammatica volgt. Volgens de gemeene regels der Grammatica is het wel gezegd : viae omnes mibi funt treptae; magnum bonoris gradum accepit : want de cafus, tempora , numeri cn modi zyn goed ; en toch is 't geen Lityn. 3. Wanneer men hen zelfs gemaakte cn uitgedagte Fraaiheden leert. Men vindt in fommige boeken , die beftemd zyn om. eene handleiding tot het fchryven in 't Latyn te geven , Fraaiheden opgemerkt , die alleen beftaan in het dankbeeld van den opfteller. Sommigen houden by voorb. een Pbrafis in alle gevallen fraaier dan een enkel Verbum, niet tegeaftaande ook dit het denkbeeld even zo goed , ja nog beter uitdrukt, dan de Pbafis. Hier toe verleidt hen de afkeer van het Natuurlyke' en de drift voor het Kunstige. Het fpyt my , dat zelfs 'de groote Mosheim in zyne Voorrede voor Eolieta de ïing. Lat. ufu et praefl. p. 17. zegt : Non barbarum voco , qui fcribit: Clinias interfecit se: voces enim. Latinae funt. At elegantiorem tarnen dico , qui jïc: Clinias mortem sibi conscivit. Hoe enim, non Ulo modo veteres locuti funt. Dit zelfde zegt ook Noltenius in Lexico Antibarb. p. 519. Se ipsum Z 3 oc- lingen 2yn Woordenboek opflaande vond daar voor Juwtie*,, zonder dat er by gezegd werd, dat dit woord ichimpendenvyze voor een flegt Vrouwspcrfoon, als Helena was, van Ovidins gebruikt werd. De knas.p bad dus geen fchuld, dat hy de. eerlyka Vir^inla, die liet flagtoffer werd van de dwingelandy en geilheid eenes Tienmans , met diea fehimpsaaia bestempelde. 0*c*3 «alcrO  354 VIII. Afd. Over de gepaste navolging qccidere, aut interficere, se ipsum suspen- Dere vulgo: redtius , Consciscere sibi mortem &c. Ik wenfchte wel eens te weten , waarom, toch consciscere Jibi mor tem beter en fraaier is, dan interficere fe ? Nokenius geeft hier van geene reden, cn heeft vcrmocdelyk Schorus, welken hy aanhaalt , blindelings gevolgd. En Mosheim vergist zich , als hy zegt , dat de Ouden wel consciscere fibi mortem, maar niet interficere gezegd hebben. Men zie den brief van Serv. Sulpitius, onder de Brieven van Cicero ad Diverf. IV. ep. ,-j2. §. 4. el mibi nunciavit , M. Marcellum — a P. Magio -Cilone ■— pugiene percusfum esfe — fperare tarnen eum vivere posfe. Magium se ipsum; interfecisse. Non pesfèm non, quin £?c. non posfum' non faceYe quin &c. geeft Reyher in Serm, Lat. eleg. ■ ■voor eene Fraaiheid op , 't'welk nogthans van Nolt'emus l. c. te regt voor een' Barbürismus wordt gehóuden. Noltenius zelve zegt /. c.' p, 047. Unius eleganter et èpQurixSe ahmdat, v> g. tua UNirs gratia factum efi boe. Hy houdt dit voor eene fraaie en tevens kragtige overtolligheid. Wat zegt dit'? Unius betekent dea ,, Eenigilefi" ; cn moet in dit en foortgelyke gevallen door ,5 alleen" of ook blootelyk" vertaald worden. Dus is het niet overtollig. De puden hebben de woorden zo niet^ nutteloos daar heen gezet. Even zo vergist zich Heineccius, Wanneer hy in Fundam. Stili p. 46. onder andere -fraaiheden ook dQzc telt, dat men quod fi, quod  van den Schryf'trant van Cicero. 355 „ifi voor fi en nifi gebruikt. Qjiod ftaat in zulkc gcvaüen niet te vergeefs daar, noch wegens eene ingebeelde Fraaiheid, maar om de volgende Periode met de voorgaande te verbinden. Quod is de accufativus , waar onder verftaan wordt quoad: „ Wat dit aangaat". Hierom kan quodfi en quod nifi in 't begin van eene Rede, van een' brief of ander Gefchrift niet gebruikt worden ; maar er moet reeds iets voorafgegaan zyn : want anders komt geene verbinding te pas. Dat de Latynen veeltyds twee Perioden door het vronom. relat. verbinden, hebben wy boven reeds gezegd. Op de-zelfde wyze zegt men qwi v.nnam , waar quod insgelyks op het voorgaande ziet , en blotelyk dient om de Perioden te ver" binden. De zelfde Heincccius zegt f. 4 • d*c men by de Adiectiva en Subllantiva fomtyds voegt isque (ook idmque), en dat dit geichiedt eleganter empbaseos canfa. Dit laat zich nog wel zo goed hooren , als dar anderen isque idemque onbepaald voor eene Elegantie houden , en daarom niet zeggen: Novi hominem doÜum, legt mul-: tos Ubros , maar : novi hominem eumque of eum. demque doStnm , legi Ubros eosque muitos Ges,, ner maakt by de- Woorden van Hemeccms deze aanmerking , die wel behoort in acht genomen te worden : Non efi adbibenda haec ratio , nifi ubi erescit oratio , ut posfit addï et toaeterea , et quidem „ en nog daarenbo„ ven". De Ouden zouden toch de woorden isme , idemque niet zo nutteloos daarheen zetten-  is6 VIII. Afd. Over de gepaste navolging En zo een woord nutteloos gebruikt wordt, hoe kan dit eene Elegantie maaken? Sommigen zeggen, dat men eene Periode fraai ; begint met een' Cafus obliquus (dat is: een Genitivus, Dativus, Accufativus en Ablativusy. bygevolg zou het fraaier gezegd zyn: me pater amat, dan pater me amat. 'Cicero moet deze fraaiheidniet gekend hebben; (dit is ook natuurlyk, want zy is van veel later tyden) althans hy begint ontelbaare maaien met eenen Nominativus. Ad Div. VII. ep. 7. in 't begin : Ego te commendare non defijlo. Ibid. ep. 9. § 3. Tu tibi deesfe noli. ep. 30. § 7. Ego de te ad Caefarem enz. Heinecciüs tracht dit nader te bepaalen. Hy zegt in Fmd. Stilt P. I, c. I. § 19. «. 1 p. 39. cafus obhqui, fi id fenfus orationis ferat, eleganter nominativo prasmütuntur. Maar dc woorden : fi. id fenfus orationis ferat, betekenen in 't geheel niets. Hy zou liever gezegd hebben: Om de Duidelyk" beid, of om de Nadrukkelykheid, welke fomtyds bevorderd worden, wanneer een Nominativus, fomtyds , wanneer een cafus obliquus vooraan ftaat. Doch hier van is geene algemeene regel te maaken. Hier toe behoort ook , dat men de Vocativus niet terftond in 't begin zou mogen plaatzen : want men vindt hem fomtyds vooraan, fomtyds na één of meer woorden, naar dat zulks het oogmerk van den fpreeker bevordert, of dient om de Hartstocht beter uittedrukken. Zo vergisfen zich mede die Liefhebbers 'van Elegantién, wanneer zy zeggen, dat het fraaier is  van den Schryftrant van Cicero. 3,5? is tusfchen her. Subftantivum en AdieSHvum iets in te voegen : als mei in te amoris; daar nogthans Cicero ook zegt : mei amoris in te. By gevolg is dit of onverfchillig , of de Duidelykheid is hier de Regel, die men moet volgen , gelyk ik in myne Praecepta Stili heb aangemerkt. 4. Wanneer men de Ouden, byzonder Cicero, verkeerd navolgt. Men ziet gemeenlyk maar op de woorden, en niet op het Verband, waarin zy ftaan, noch op de Perioden en Numerus ; veel minder tracht men de gantfche manier van voordellen, de Duidelykheid, Aangenaamheid enz. van Cicero na te volgen. Ik ken twee verkeerde manieren om de Ouden, en dus ook Cicero., na te volgena. Men geeft den Leerling eene plaats , by voorb. uit Cicero. Deze plaats nu , die dikwyls dan nog flegt verklaard cn verftaan wordt, moeten zy tot eene andere ftof gebruiken , en de woorden en fpreekwyzen, welke Cicero daar ge?, bruikt heeft, te pas breagen. Men begrypt ligtelyk, wanneer de ftof en het verband onderfcheiden zyn , dat de woorden dan bezwaariyk alle, zich zullen fchikken. Batteux zegt hier van Boek IV. bl. 210. (Hoogd. Uitg.) „ De Wyze, waarop men begint, zich een'ftyl door navolging te vormen, fchynt weinig nuts, „ te belooven. Men legt den jongen fchryver, „ een ftuk voor uit Cicero, of een ander beroemd Schryver, waar uit hy de Toeren cn Woordfchikkingen op eene andere Gedagte , die hem op3, gegeven wordt, moet overbrengen. Maar deze, Z 5 Se"  3J8 VIII. Afd. Over de gepaste navolging 3, gedagte is van die van Cicero onderfcheiden; „ by gevolg fteekt men dezelve in een kieed, 3, 't welk haar niet past. Men begrypt ligcelyk, s, wat hier van het gevolg moet zyn. De on3, vinding heeft geleerd , dat jonge Lieden, zo 3, dra zy navolgen , hun eigen werk meer mis» 3, vormen, dan verfraaien. Zy nomen doorgaans 3, te veel over , of te weinig. Zelden hebben 3, zy de bekwaamheid der Byen , die uit Rofen, „ Klaver en Leliën fappen vergaderen, waar uit s, zy een eigen Sap famenfteïlen , Ndat van die, 3, welke zy vergaderd hebben , zeer onderfchei3., den is. Onbekwaame Navolgers geven de Ros, fen , de Klaver en dc Leliën zo weer af, als s, zy die gevonden hebben ; alleen met dat on3, derfcheid , dat die bloemen onder hunne han35 den verflensd zyn. b. De tweede verkeerde manier is deze : Men dicteert den Scholieren een zo genaamd Exerciti %m Stili in de moedertaal, 't welk zy t'huis met behulp van een Woordenboek in 't Latyn , en wel in fraai Latyn moeten overbrengen , 't zy dat zy dit kunnen doen of niet. Nu zien zy in hun Woordenboek, hoe elk woord van hun Exercitimn Stili daar vertaald is , of welk een Latynfch Woord en Phrafrs daar neven ftaas;. Dat zy deze allen voor Symnyma houden, is zeker. Nu doen zy hun best eerfcelyk , dat zy gqen enkeld woord, (want dat is hun niet fraai genoeg), maar eene .Phrafis nemen; ten tweden, dat. ?y ook de fehaonfiej das fc, de onbekend*  van den Schryftrant van Cicero. 359 ftc, die zy minft verftaan, nemen, vooral wanneer daar by ftaat: Cic. Nep. Ter. Liv.-Caef. Deze Namen zyn hun de ftcrkfte waarborgen, dat die woorden en Phrafes, welke zy zo gelukkig gevonden hebben , zckerlyk uit dc gouden eeuw zyn : en hierom was het ' hun mede te doen. Maar zo nu eens de fchryvcr van 't Woordenboek zich' vergist had ? en dit is niet onmógelyk, dewyl de gemeene Woordenboeken elkander hebben uitgefchreeven. Of zo het eens een drukvout ware ? Doch laat ons ftellen, dat zulk een wóórd of Phrafis werkelyk by Cicero, Nepos, Terentius, Livius, Caefar gevonden wordt; dan is nog de vraag , of het ook daar die betekenis heeft, welke in 't woordenboek ftaat ? Voorbeelden van het tegendeel zouden niet bezwaarlyk te vinden zyn. En fchoon ook de betekenis regt was opgegeven, zo blyft, Tnet betrekking tot de Phrafis , nog de vraag , of het verband by Cic. Nep. Ter. Liv Caef. juist volkomen met het myne overeenkomt. Deze wyze van navolgen noemt men eJaboreeren , mogelyk van de moeite , a More , welke dc arme Leerling hefteden moet , eer hy die woorden en Phrafes alle heeft by een gebracht. Want eene eigenlyke Uitwerking of Opftel is het niet: de Meester heeft immers het Exsrcitium uitgewerkt, voor dat hy het opgeeft. Het ;s eer eene Vertaling. Doch in verlis finuis faciles. Ik heb in myne jeugd ook zo gelaboreerd, en dewyl ik doorgaans, naar myne toenma-  360 VIII. Afd, Over de gepaste navolging malige begrippen, de zwaarfte phrafes nam, en. de woorden zodanig door malkander haspelde, dat ik zelve naderhand de Conftruöie niet weer kon vinden, verwierf ik van mynen Meester den lof, dat ik het fraifle Latyn fchreef. Ik fprcek dus uit ondervinding; en veelen myner Vrienden hebben my verzekerd , dat het hun ook zo gegaan is : zo dat men myn Zeggen niet voor loutere ii.beelding moet houden. 5. Zo men de Leerlingen niet dikwyls genoeg, dat is , niet dagelyks oeffent, brengen zy het hierin niet ver. Maar wat baat het oeffenen, zo de Uitdrukkingen niet regt verklaard worden, en de Leerlingen bygevolg dat gene , waarin zy geoeffend worden, niet verftaan, en wanneer de oefFening niet zo wordt ingerigt, dat zy Latyn fchryven , zonder daar by in hunne Moedertaal te denken? De zulken verraden hunne onkunde , die -den £t-yl voor eene ligte zaak houden. Gesner, toen hy nog Rector was aan de Thomas-fchool te Leipzich , heeft menigmaleu hartelyk gelachen, wanneer Vaders , die hunne Zoonen ter fchol.e beitelden , hem zeiden , dat hunne Zoonen juist geene groote Latinisten behoefden te worden, zo zy Hechts een' goeden Ityl leerden. Zuiver en goed Latyn te fchryven is vee! moeilyker, dan die genen zich verheelden , die altoos van Fraaiheden frappen , zonder dat ?y zelve goed, kunnen fchryven, TWEE*  vin den Schryftrant van Cicero. %6t TWEEDE VRAAG. Hoe moet men Cicero goed navolgen? Het zou eigenlyk niet noodig zyn hier Van regels aan de hand te geven , wanneer I. allen, die Ciceroniaanen wilden worden, een goed verftand hadden ; 2. wanneer hün de Schriften van Cicero grondig en duidelyk verklaard werden. Op deze beide ftukken , is, naast de oeffening, de navolging van Cicero gegrond , en hier door zal men beter Ciceroniaanen worden , dan door alle fundamenta Stüi, en wydlopige aanmerkingen over het goede Latyn. Ik zal my hier over nader verklaaren. a. Slegte verflanden zyn niet in ftaat de Latinismen, de Periodi en Numeri te gevoelen en te verftaan , laat ftaan na te volgen. De ongelykhcid tusfchen beide talen brengt hen in de war; zy hebben voor elke afwyking , hoe gering die ook zy, eenen byzonderen regel noodig, en zó hun ook die gegeven wordt, verwart hen de menigte der Regelen. Zulke Koppen brengen het niet verder dan de beginzels der Latynfche tale; dat is , zy begrypen naauwlyks de betekenisfen der woorden , en de gemakkelykfte Conftruftien. Schrandere Koppen daar en tegen voelen by dc geringde aanmerking des Meesters de ongelykheid tusfchen de Latynfche en hunne Moedertaal; zy vinden zelve andere aanmerkingen, vergelyken die , en brengen dezelve onder zekere Clas-  3 6*4 Vlil. Afd. Over de gepaste navolging den en Phrafes is by de Schryvers van de Gouden Eeuw geen zeer groot onderfcheid te maaken. En de verbeelding , dat men in het navolgen alleen op Woorden en Phrafes tc zien hebbe, is mogelyk oirzaak, dat eenigen het onverfchillig hebben geoordeeld , of men Terentius, Nepos, Caefar, Livius of Cicero navolgde. In tegendeel moet men de geheele wyze van voordellen, de grondigheid in 't bewyzen, dc aangenaamheid, duidelykheid, met één woord, den geheelen Cicero navolgen. Dit heet eigenlyk navolgen. Sommigen noemen dit eene Manlyke Navolging. Dit mogen zy doen: maat ik noeme het de eenigde Verdandige Navolging. Wat heeft nu een jonge Navolger van Cicero hoofdzakelyk in acht te nemen ? i. Dé Woorden , derzelver fchikking , de Periodi en Ttiumeri ; 2. de Zaken of Behandeling en Bekleeding van enkelde of meer gedagten. Deze ftukken zal ik kortelyk nagaan, en alleen my by het noodzakelykfte bepaalen. Myn oogmerk is niet alleen regels te geven , maar ook jonge lieden in daat te dellen zo 't mogelyk is, om van die regels gebruik te maaken. Veel zal ik agter wege laten , dewyl het reeds boven is bygebracht ; doch fommige dingen zal ik, fchoon zy reeds boven verhandeld zyn , evenwel aanhalen, i  van den Schryftrant van Cicero. tyden misfchien voor een kleinigheid wordt aangezien, en die men nogthans in zo veele fchriften der Hedendaagfchen niet algemeen vindt in acht genomen. i. Niet alleen Cicero, maar de Latynen in 't gemeen , hebben eene bepaalde opvolging der Tempora, die van ons, wanneer wy Latyn fchryven , des te ligter overtreden wordt, om dat wy meer aan onze Moedertaal, dan aan de Latynfche gewoon zyn, en om dat onze Meesters ons niet tydig genoeg gewend hebben , op de afwyking der Latynfche taal van de onze behoorlyk acht te geven. Hier omtrent moeten jonge Lieden de volgende Aanmerkingen in 't geheugen prenten. a. Wanneer in den zelfden famenhang een Praefens of Futurum voor af gaat, en naast daar op * volgt een ander Verbum met ut, ne, quo, quin, quominus, qui, qualis, quantus, quid.quid.iSo. zo wordt dit laatfte Verbum in beide gewoonlyk, dat is, wanneer het denkbeeld van den tyd daar niet tegen ftrydt, in Praefenti ; maar wanneer op de zelfde wyze een Imperfectum, Perfectum « Wca moet dit Voorgaan en Volgen niet rekenen naar de orde van den Context, maar naar de Conltruflie. By voorb. wil zeggen : Romani bellum diu ges/ere cum Hannïbale: qui ut tandem vinceretar eö'ecit Scipionis virtus. Hier gaat vincerelut voor, en effecit volgt : maar NB. in d plaats van ijui) vinceretur. Dewyl mi'dus bet perfectum effecit voorgaat, ( c weten in de CoJiftructie) zo motst daar op het imperfectum Vincereiür volgen ; en derhalven is het wel gezegd: JW yi vincereiur effnit C?c, (Schryver.)  380 Vjll. Afd. Over de gepaste nayelging turn en Plusquam perfectum voorgaat , zo volgc gewoonlyk het Imperfectum. By voorb. „ Ik bidj, de U dat gy moogt komen", rogo te, ut vemas; „ ik bad U, dat gy moge komen", rogabam, ut ventres i dus ook: rogavi, ut vénires; ro. gaveram ut ventres} maar rogabo, ut venias-. Deze voorbeelden zyn zo gemakkelyk , dat zich niemand daar in Hgteiyk zal vergisfen, om dat zy met dc moedertaal overeenkomen. Laat ons nu eens anderen bybrengen, die meer daar van afwvkcn. Myne onpasfelykheid is' oirzaak geweeft, „ dat ik aan U niet heb kunnen fchryven , of, „niet gefchreven hebbe". Morbus fecit, ut ai te non' posfm fcribere, of, impedivit me; quo mU mts fcriberem; niet potuerim en fcripfmm. Verder. ,3 Er zyn menfchen geweeft , die niet ge„ fchroomd hebben dat te doen", fuerunt, qui id facere non dubitarent; niet dubitaverint. „ Er j, zullen altoos menfchen gevonden worden, die „ dat zullen ontkennen" ; numquam non reperientur of erunt , qui boe negent; niet negaturi fint. Hy heeft altoos gezegd , dat hy het niet .5 houdt met die genen, welke zo denken"; femper dixii, fe iis, qui fic cogitarent, non f avere ; niet cogitent, NB. favere is het Imperfectum Infinitivi , en gaat volg«ns de Confi.ruct.te voor af ; daarom moet het Imperfectum , cogitarent, volgen , fchoon hier in onze taal het praefens wordt gebruikt. Maar waarom na fuerunt, erunt, fe favere de ConiunEtivus volgt, zal beneden BO. 2, gezegd worden. Ter oefFcninge ftrekkc nog  van den Schryftrant van Cicero, fiog het volgende voorbeeld: Non credidit f, qui fic fentirent, fidem baberi posfe. Posfe is het MperfeStum, * welk blykt uit erc&Vfit, bygevolg moet het lmperfeftum fentirent daar op volgen» fchoon wy zouden zeggen : „ die zo denken".. Verder i Vix credo , etianfi omnem dem operam, aliquid effici posfe; „ ik gelove niet, al wilde ik „ my ook alle moeitê geven , dat er iets zal „ kunnen uitgevoerd worden". Posfe is het prat. fins, 't welk ik daar uit wete, dat credo voorafgaat : by gevolg moet er dem volgen , en mee darem; fchoon wy in onze taal zeggen: „ al gat „ ik my ook alle moeite" , of „ al wilde ik my M ook alle moeite geven". _ Not. 1. By de Ouden vindt men in dit geva* fomtyds eene onregelmatigheid ; voor al by e Gefchiedfchryvers. Dezen laten by voorb. op het Praefens het Imperfeiïum volgen : alleenlyl? nogthans in dat geval , wanneer het Praefens de betekenis van het Perfectum heeft. Ik heb ver» fchciden voorbeelden van deze onregelmatigheid uit Livius en Caefar opgetekend, waarvan ik ee. nigen hier zal bybrengen. Liv. XXVIL 43 ~* auid pararent, edocet. Ibid. 46. multorum eo inchturnt fintentiae , ut ~ tempus pugnae dtfferretun XXXU. 3. a Qiiinttio petit, ut rem Mam — dijferet. Caef. B Gall. I. 9- ^atos ™ttunt, ut — impetrarenu Ibid. 13 init' ut cm^ui Pesfetf^ curat : waar fommige handfchriften curavit hebben. Ik weet niet, of ik jonge lieden kan raden dit na te volgen , ten zy ingevalle zy zelven Pb ^  van den Schryftrant van Cicero, 383 Het Praefens geeft te kennen , dat iets thans gefchiedt : waarom ook Cicero het woord nunc dikwyls daarby weglaat , dewyl het reeds daarin jjgc opgcfloten: fcribo ,, ik fchryve thans". Het Imperfectum geeft te kennen , dat de genoemde tyd nog voortliep, of dat geduurende de genoemde tyd nog iets gefchiedde. By voorb. Latham librum cum ille venit. „ Hy kwam, lo„ pende die tyd, dat ik las ; ik was nog bezig „ met lezen , toen hy kwam". Cum Venirem betekent: „ toen ik nog in 't komen was; toen ik nog in 't gaan was, maar nog niet aan de „ plaats was aangekomen". In dit geval wordt menigmaal van de onzen gezondigd , die, door den fpreektrant van hunne Moedertaal verleid, gemeenlyk het Imperfectum gebruiken , waar het Plusquam perfectum moést ftaan , zeggende by voorb „ Toen ik by hem kwam, vond ik hem ,, ziek"; cum ad eum venirem, reperi eum aegrotum. Dit deugt niet : want zou ik hem ziek gevonden hebben , dan moet ik niet meer in 't komen zyn geweeft , myn komen moest niet meer voortgeduurd hebben, maar ten einde zyn gelopen ; dat is , ik moest werkelyk gekomen zyn. En dus moest ik zeggen : Cum ad eum venisfem, reperi &fc. Zo ook : „ toen ik dat „ hoorde, of hem zag, werd ik verblyd"; moet Vertaald worden : Cum audisfem, eum vidisfem, gawfus fum. Audirem , viderem zou kwalyk gezegd zyn: want ik moet het reeds gehoord, ge= Bb 3 zietj t'  384 VIII. Afd. Over de gepaste navolging zien hebben , wanneer myne blydfchap een gevolg daar van zal zyn. Het PerfcEtum geeft te kennen , dat iets wer* kelyk gefchied is , doch zo , dat verder niets daar op is gevolgd. By voorb. Audivi , te profectum esfe. Hier wordt niet verhaald , dat er, zederd ik van het vertrek gehoord heb, iets anders is gebeurd. Het zou kwalyk , ten minftcn niet naauwkeurig (centra elegan'iam) gezegd zyn: posteaquam audivi, te profcEtum esfe , urbem reliqui ; want er wordt gezegd , dat na het Vernemen van 't vertrek nog iets anders gevolgd is; namelyk Urbem reliqui; dus moeste het zyn audiveram. Men vindt echter by de Ouden het PerfcEtum met posteaquam , postquam en dergelyke partikels, die eenen tyd aanduiden, in plaats van het PlusquamperfeSium; zo als in den brief van Sulpicius aan Cicero in Epp. ai Div. W ep. 5. Posteaquam mibi renuntiatum eft de obitu Tullias filiae tuae, fanequam dolui. En zulke voorbeelden zyn er meer. Het PlusquamperfeElum geeft eenen verleden tyd te kennen, zo, dat ook tevens in de zelfde Periode verhaald wordt , wat vervolgens gefchied is. By voorb. „ Toen ik vernam , dat „ myn Vader gekomen was, ging ik enz.". Cum cognovisfem, patrem venisfe, ivi of conveni eum. * ' Het * Het onderfcheid tusfchen deze drie tempora , nstnelyk het lnperfeclum , Perfectum en Plusqumnperf. is «nder anderen duidelyk te zien in deze woorden van Ovidiut, daar hy van De«calion en Pyrrha zegt. Metam. I. 367. Dixemt, et flebant. placuit coeleftc precari Numen. (Vertaler.,)  van Aen Schryftrant van Cicero. 385 , Het Futurum jïmplex indicativi, als ero, amabo, docibo, legam, audiam, en futmus fum, amaturus fum , docturus fum &c. geeft eenvoudig eenen toekomenden tyd te kennen , zonder tevens te letten, wat vervolgens mogt gefchieden. By voorb. cum librum legam —- diligenter legam. „ Wanneer ik dat boek zal lezen , zal ik het „ met oplettendheid lezen". Zo gebruikt men ook het futurum coniun£tivi, als futurus, tinmturus, dotfurus, leEturus, auditurus firn : Want fuero , amavero, docuero, legero, audivero is geen ju.turum coniunclivi, maar indicativi s en wel een futurum exactum of perfecta futurum. Het Futurum exaHtum (exactum is zo veel als perfectum , exigere is het zelfde als perfiere) of perfecta futurum, als fuero , amavero , docuero &c. drukt wel eenen tyd uit, die nog toekomftig is; . maar tevens wordt die toekomende tyd als r-.eds verlopen aangemerkt , of er wordt daar door vooraf gezegd, dat iets gefchieden zal, wanneer die toekomende tyd voorby zal zyn- By voorb. fi boe feceris, gratum mibi exit, 't welk eig.nlvk betekent : „ Wanneer gy dit zult gedaan heb„ ben, zal het my aangeraam zyn". Hier wordt het doen eerltelyk als toekomftig befchouwd; het moet nog gefchieden: maar dewyfvervolgens gezegd wordt, dat het my aangenaam zal 'zyn, zo wordt dit doen in dat opzicht insgelyks als reeds verleden befchouwd. NB Wy gebruiken veel al in dit geval het praefens ; welk onderfcheid den Leerling zorgvuldig moet getoond worden. Bb 3 e- Ia  3 g5 VIII. Afd. Over de gepaste navolging c. In Brieven, wanneer de Latynen van dingen fchryven , die aan verandering onderhevig zyn, en waar van het te vermoeden is-, dat zy, eer de brief aan den Vriend komt, veranderd zullen zyn of houden , gebruiken zy het Perfectum of Imperfectum, waar de onzen het praefens gebruiken. Dit is boven reeds aangemerkt. 2. In de Modi begaan ook de onzen dikwyls vouten , waarvan de regels d>r gemeene Grammatica oirzaak zyn. Ik zal hieromtrent flechts dit weinige aanmerken. a. Dat deze Partikels ut „ 'dat, hoewel", ne, quo, quin, utinam, o fi, licet, ('t welk eigenlyk een verbum inperfonale is, waar ut onder verftaan wordt) quamvis voor quantumvis „ fchoon ook 33 nog zo", cum „ daar", op zich zei ven eenen ConiunEtivus regeeren , is genoeg bekend. Maar min bekend is het, dat fi, nifi, etfi, tametfi, quamquam, quamvis „ hoewel", cum, ,. wanneer" en anderen op zich zeiven eenen Indicativus regeeren. Even zo weinig is het algemeen bekend, dat deze Partikels, nevens anderen, als ubi, quando, quia, quod „ dewyl", ut „ hoe", Waar onder ook behooren qui, quae, quod, ("wanneer het j, welke" betekent, en ut niet in zich fluit, zo als na dignus,) dan eenen CmiunHivus • regeeren , wanneer het eene Oratio obliqua is, dat is , wanneer de Accufativus cum Infinitivo , of een ConiunEtivus in de Conftructie naast voorgaat. By voorb. Scio, te, etfi doctus fis, tarnen ml!e doElum videri. Hier heeft etfi eenen Con- &8C«  van den Schryftrant van Cicèro, 395 hoe zal die duidelyk kunnen fchryven? 7. Wanneer men weg laat , het gene weg kan blyven. By voorb. füus ; als : Cicer» fcripfit in libris de divinatione ; niet in libris Juis de divin. Suus komt hier in 't geheel niet te pas ; en echter vindt men by de hedendaagfche Schryvers dtkr  van den Schryf trant van Cicero* 41 i nes , fcnatus gravitatem unius oratione convertiP la de eerft aangehaalde plaats ftaan tegen elkander over ctffiditio'-e pcfitisdefatigatiene abieStis en victoria drtraBis j hoe gelyk is hier alles ! overal ablativi en participia. In de laatftgenoemde, waar in het vermogen der welfprekendheid , om her Vofk, de Regters en den Raad te bewegen, geroemd wordt , ftraalt insgelyks de gelykheid der leden zichtbaar door : populi motus , iudicum religiones, fn'itus gravitatem; overal penitivi en accufativi, Eigenlyk' kon hy gezegd hebben: po~ puim, indices, fenatum, en dan had hy wel gefproken. Maar daar hem als Redenaar inviel, van één Subftantivum twee te maaken , en by voorb. Senatum in Senatus gravitatem , of indices in iudicum relïgionés te veranderen, zo moest hy het met alle drie zo maaken; anders zou hy ongelykmaatig, en dus niet Numereus gefchreeven hebben, c. Ook zet men Leden van drie woorden tegen elkander over. Cic. de Orat, I. g, Qiris — concesferit — genus bominum — non prudentium confiliis compulfum potius , quam difertorum oratione delinitum fe oppidis moenibusqui fepfisfe ? Hier wordt een Genitivus tegen eèn . Genitivus, Ablativus tegen een Ablativus, Participium tegen een Participium overgezet. Cicero zou kwalyk hebben gedaan, zo hy delinitum had weggelaten. Ik heb hier met voordagt Voorbeelden , niet uit de Redevoeringen , maar uit de andere fchriften van Cicero, aangehaald,'om te doen zien, dat de Concinnitas of de Numerus ook bui. .  4i2 Villt Afd. Over de gepaste navolging buiten Redevoeringen te pas komt ; want van. deze Jaatften is zulks geraakkelyk te begrypen, Nu zal ik nog een byzonder voorbeeld bybrengen , waar uit men kan zien , hoe veel Cicero met de Concinniteit heeft opgehad , en hy er zich op toegelegd heeft om dezelve te pas te brengen. Hy zegt pro Rofc. Comoed. c. 8. tegen bet einde: Die nunc te ah Rofcio — circumfcriptum esfe, qui tantas et tam infinitas pecunias, non propter inertiam laboris, fed propter magnificentiani liberalitatis repudiarit. Wat doet hier laboris by inertia ? voor den zin is het geheel overtollig : want inertia is fuga S. detreStatio laboris , en fluit bygevolg laboris reeds in zich. Doch , om dat by magnificentiani een Genitivus ftaat , namelyk Liberalitatis, zo zet hy ook eenen Genitivus by imrtiam, namelyk laboris. Dit gefchiedt derhalven om den Numerus ; fchoon men niet kan ontkennen, dat laboris niet volftrekt overtollig is. Want inertia betekent ook ,, Ongefchiktheid": daarom word laboris er by gevoegd , op dat men zien zoude , dat inertia hier „ Traagheid" betekent. Maar nu is de vraag , hoe een jong menfeh dezen Numerus kan leeren ? Want het is gemakkelyker denzei ven by een' ander op te merken , dan dien na te volgen. Om kortelyk des aangaande myne gedagten te zeggen , fchynt het my toe , dat zy denzelven kunnen leeren navolgen , i. door zulke numereufe plaatzen van Cicero te ontbinden, en in plaats van twee of drie woor^  van den Schryf trant van Cicero. 41? Dactyli, Jambi enz. Dit zegt Cicero in zyn boek , 't welk Orator heet , en maakt hier vry wat ophef van, denkelyk, om dat het een geliefkoosde ftof van die tyden was. Maar a. is Cicero het met zich -zelven niet eens , hoe die mengeling moet gemaakt worden. Zie Orat. 56—05. b. is zy ook niet wel mogelyk. De Redenaar moet immers hoofdzakclyk op de Gedagten, derzelver behandeling en verband letten. Zo hy nu langen tyd over de Vermenging der Voeten wilde denken, 't welk zekerlyk veel tyd zou vereifchen, dewyl alle woorden niet pasfen, zo zoude intusfehen zyn vuur verdoven, en zyne denkenskracht verflappen. c. De welluidendheid, die hier uit ontftaan zou, is ook een wonderlyk ding , en beftaat mogelyk alleen in de Verbeelding. Niemand kan dezelve recht verklaaren: men beroept zich op het Gevoel. Dat beroepen op zyn eigen hart, gevoel en geweten is doorgaans bedenkelyk ; en hoe zullen de 00ren die aangenaamheid, en die welluidendheid gevoelen , zo zy niet te voren daarop afgeteerd en daaraan gewend zyn? Men ziet dus, dat dit een geoeffend Gevoel is. Een menfeh van gemeene begaafdheden voelt by het lezen van zulke plaatzen dat gene niet, 't welk de zogenaamde kenner , meent te gevoelen. Wat is de reden *hier van , zo hy toch gezonde ooren en een gezond menfchen. verftand heeft ? Deze , dat hy geene tot fmaak geoeffende ooren heeft, of, met andere woorden , om dat hy de regels van Voelen Dd 3 aieA  van den Schryf trant van Cicero. 42 7 Franfch fchryft , dan wanneer men eerft een opftel in zyne moedertaal maakt , en hetzelve dan in 't Franfch overzet. En valt het ons niec veel ligter iets terftond in onze moedertaal te fchryven, dan hetzelve eerft uit eene andere taal over te zetten ? 2. In dit Latyn fchryven, zonder in de moedertaal te* denken, moeten Scholieren der bovenfte Clasfe vlytig geoeffend worden. Exercüatio eft dicendi fcribendique rnagiftra. Men kan zich daarin niet te dikwyls oeffenen. Dagelyks moet cr iets , al was het ook maar eene Periode, gefchreeven worden. Hier by is het ook dienftig, dat jonge lieden plaatzen uit Cicero , die zy echter reeds verftaan moeten , dikwyls en zo doorlezen, dat zy dezelven niet overzetten; en zo dra dit gefchied is , zich terftond er toe zetten, om iets dergelyks in 't Latyn op te ftellen. Celeritatem dabü confuetudo , zegt Quintil. Vlll. proëm. f3B. Het is een gemeen gebrek , dat die genen, die lang gewend zyn in 't Latyn te fchryven, zonder daarby in hunne moedertaal te denken , doorgaans in deze naderhand flegt fchryven. Dit is ook natuurlyk: want al wie fraai, en om zo te fpreken eigenlyk Latyn wil fchryven, moet zich in 't begin dwingen om den aard zyner moedertaal te verloochenen. Ondertusfchen is het een ongeluk , ais iemand de Latynfche taal goed, en zyne Moedertaal flegt fchryft: maar hier is een middel tegen. Verftandige v mees-  428 VIII. Afd. Over de gepaste navolging meesters , die fmaak hebben , moeten deels by het Vertalen der Ouden ook op de Zuiverheid ea de eigenfchappen van hunne Moedertaal zorgvuldig acht geven, en het onderfcheid tusfchen beide talen duidelyk aantonen, deels hunnen leerlingen de beste Schryvers in hunne moedertaal ter lezing aanpryzen. Zulke Meesters handelen zeer kwalyk, die alle inlandfChe fchryvers zonder onderfcheid verachten , en by hunne Leerlingen ia verachting zoeken te brengen. 2. Die goed Latyn wil fchryven, en een Ciceroniaan worden, moet a. Een Redenaar zyn, dat is, Welfprekendheid bezitten , of fchoon hy ook ^geene openlyke Redevoeringen doet. Latynfche goede woorden, en fpreekwyzen, welke Cicero gebruikt, Ptriodi en Numerus zyn ydele klanken , zonder fchoone, aangenaame, geestige, verftandige gedagten, en zonder grondige bewyzen. Die niet grondig, fchoon en geestig denkt , kan ook niet fchoon fchryven. b. Hy moet de Logica en Wel in de praktyk verftaan. Die niet met orde denkt, verbindt, gevolgen trekt enz. zal ook niet fchoon denken, en dus ook niet fchoon fchryven kunnen. 3. De Styl moet zo gefield zyn, dat men terftond kan zien, dat het den Schryver niet zuur gevallen is, maar dat hem alles daadelyk is ingevallen , en dat hy de uidrukking niet angftvallig beftudeerd heeft. Het gene den Schryver lastig ge*  van den .Schryftrant van Cicero, 429 gevallen is op te ftellen, valt den lezer lastig te lezen..' r.i NB. Ik wil hier mede niet zeggen, dat men op de uitdrukking niet moet ftudeeren : want dit is noodzakelyk. Men moet namelyk daar op ftudeeren, om de gefchikfte, 'duidelykfte en natuur, lykfte uitdrukkingen te vinden, en die op dc na* tuurlykfte wyze famen te voegen. Mosheim zegt ergens van zich zeiven , dat hy zich op dé duidelykheid zo zeer heeft toegelegd, dat hy, ook by de duidelykfte gedagten , daar op ftud erd >, of dezelve niet nog duidelyker konden uitgedrukt Worden. Dit noeme ik met verftand de uitdrukking beftudeeren. Mogten toch aile Meesters het voorbeeld van den grooten Mosheim navol gen, en in plaats van hunnen leerlingen dat zotte exóntrov, waar van Qjiintiljanus fpreekt , toe te roepen , liever van Mosheim, die in d'it opzicht van dezelfde denkwyze is als Cicero , de duidelykheid leeren, en dezelve hunnen leerlingen aanpryzen. Maar hier uit volgt, voor eerft : dat een goed en getrouw Meester, die zyne Scholieren wil leeren goed Latyn te fchryven , hen voor al het andere moet leeren , , juist en fchoort te denken. Dit gefchiedt deels door de Logica1 en Rhetorica , wanneer dezelve op tene nuttige /wyze worden voorgedragen; deels daar door, dat men, by het verklaaren van Cicero en anderen; de bewyzen onderzoekt, en de gedagten toetfti of dezelve naauwkeurig , fchoon verftandig , of gemeen enz. zyn, en waar in dat beftaat, Deze E tj taak  43o VIII. Afd. Over de gepaste navolging laatfte manier is vooral nuttig : en ik denke, dat onze Voorouders om die reden, en niet blotelyk om de woorden en fpreekwyzen , bepaald hebben , dat Cicero en andere Latynfche en Griekfche Schryvers in de Scholen zouden behandeld worden. Die goed Latyn wil fchryven , bedenke, wat Horatius zegt: Art. poët. 315. Scribendi reiïe /apert efi et principium et f ons. ten tweden volgt daar uit, dat tot de Bekwaamheid om goed Latyn te fchryven zeer veel vereifcht wordt. Taubman zegt in disfi. de Hng. lat. p. 95- Facilius efi in triplid Facultate bodie Doe', torera fieri , quam Orationem Romanam aut Ciceronianam elaborare. dit mag den zulken , die hier van geene ondervinding hebben, vreemd dunken, maar aan Kenners zyn de zwaarigheden bekend. Hier by wil ik nog cwee Vragen oplosfen. A. Of, en waarom men juist Cicero moet navolgen ? Het antwoord op deze Vraag is uit den Inhoud van deze Verhandeling ligtelyk op te maaken. Zo men Hechts woorden en fpreekwyzen moest navolgen, zo als veelen zich verkeerdelyfc inbeelden, dan ware het evenveel, of men Caefar, Terentius, Nepos, Livius of Cicero, ja evenveel welken fchryver, ook uit de zogenaamde Zilveren Eeuw, navolgde. Zelfs behoefde men dan niet eens die Schryvers zeiven te lezen: want daar men in onzen tyd Woordenboeken in overvloed heeft , waarin genoeg woorden en fpreekwyzen byeen zyn verfameld, zo kon men die  van den Schryf trant van Cicero. 431 die terftond daar uit halen ï want wat ligt, op zich zelfs genomen , er aan gelegen , of men weer dat die woorden uit de gouden , dan uit de zilveren Eeuw zyn , zo de Lezer dezelven maat verftaat ? Maar daar volgens het oordeel van Verflandige Lieden het oogmerk is, om het gantfche opftcl van een gefchrift, de Bewyzen, Gedagten enz. te leeren navolgen, zo verdient voor eerft in 't algemeen de gouden Eeuw , wegens derzelver natuurlyke wyze van denken en fchryven , dm voorrang boven de zilveren , waar ïrt vaak Opfchik zonder ligchaam , K'atergoud _ ca fchynfchoon in ftede van waare Schoonheid, Schyn voor Waarheid , woorden zonder zaken heerfchen , gelyk uit Fiorus, Seneca en anderen genoeg bekend \s. Ten tweden, onder de Schryvers der Gouden Eeuw is voomamelyk Cicero , «fcels wegens zyne uitgebreide Geleerdheid , en bn yp^wv, fribebam fcfe. Zo ook met rvyx&m nogthans ligt hier in tevens het denkbeeld van Toevalligheid ; by voorb. fmo** forte; frrfcéntm weftzxTotvri? , forte ambulabamus. Zo wordt totów, gevoegd by een ander Verbum, waar van 't eerfte of laatfte in Participio kan Üm » door » in 't geheim, ongemerkt" vertaald,  44o Aanh. Over eene foortgelyke Leerwyze taald. Jonge Lieden, die in dit opzicht verwaarloosd zyn , kunnen dit gevoeglykft leeren uit het voortreffelyke boek van Vigerus de Idiotismis Gr. hing. met de fchoone aanmerkingen van den Lieer Hooge veen. Ook moet men den Leerlingen het onderfcheid toonen tusfchen het Activum en Medium, waar van het laatfte gewoonlyk reciproce gebruikt wordt; als, Kfóra „ ik fla", te weten eenen anderen ; kótttohm „ ik fta my s, zeiven" (zo als, op de borst,) vervolgens, ,? ik ben zeer bedroefd" ; Xova ,, ik wasfche", (eenen anderen) Astfyuu, „ ik wasfche my". Dit kan men best uit Lud. Kusters Boekjen de Vervis Graecorum Mediis leeren, "t welk door Wolle en Fifcher is uitgegeven. Vervolgens moet men de Scholieren onderrichten, dat de A&risti vaak of door, „ Plegen" moeten verklaard worden, v. c. éfto'ioify jïmilis esfe folet, of de betekenis van het Praefens hebben, 't welk op het zelfde uitkomt. Verder moet het regte gebruik der Partikels worden aangetoond; zo als ye, quidem, Jij uliqUe &c. Flier over kan men, behalven Dcvarius de Particulis Ling. Gr. voor al ook Vigerus nalezen. Daar het in 't Griekich mede zeer veel op de kennis der Ellipfen aankomt , is daar toe zeer dienftig Lamb. Bos de Êllipf. Gr. welk boek door de Heeren Leisner en Schwebel met vermeerderingen is uitgegeven. Vervolgens behoort men, behalven de aangehaalde Boeken, aan te pryzen de fchoone Noten  in de Griekfche Taal, 441 van voornaame Taalkenners, zo als die van Lu. dolf Kuster by Ariftophanes , die , by zyne eigene , tevens die van anderen heeft gevoegd ; die van Hemfterhuis by den Plutus van AMftophanes, en by de Dialogi felecli van Lucianus; van Dorville by Chariton; van Graevius by Hefiodus; van Clarke by de Ilias van Homerus ; van Perizonius by Aelianus ; van Gesner by Orpheus , Ernesti by Xcnophons Memorabilia Socr. en Callimachus : om nu van Cafaubonqs, Pauw , Needham , Ruhnkenius en meer anderen niet te fpreken. Deze Mannen hebben den welverdienden roem , dat zy de Griekfche taal in den grond verftaan. Ook hebben verfcheiden Taalkundigen afzonderlyke Obfervationes over dé oude Griekfche Schryvers uitgegeven , zo als Lamb. Bos -Obferv. in fcriptores quos dam Graecos tfc. Vooral is een goed Lexicon voor iemand, die het Griekfch wil leeren , noodzakelyk. De Tbefaurus van Stephanus is voor jonge lieden van te veel omflag en te kostbaar; naast dezeii kan men Scapula plaatzen ; ook kan men het Lexicon van Kedericus , zo als hetzelve door den beroemden Ernesti verbeterd en vermeerderd is, met vrugt gebruiken. 3. Men moet ook het Schoone in de Griekfche Schryvers aantoonen: by voorb. het Verhevene, Vuurige en Donderende in Demofthenes; het Numereufe, fchoon fomtyds te kunstige, in Ifocrates ; de fchoone Befchryvingen , Schilderyen, Gelykenisfen der Dichteren, byzonder vari Ho*  442 Aanh. Over eene foortgelyke Leerwyze Homerus , dewyl uit hem alle volgende Dich. ters , Gefchiedfchryvers en Redenaa s g- fchept hebben; 't welk men niet ongemerkt moet laten voorbygaan , op dat jonge Lieden lust krygert om Homerus , die niet zwaar is , voor zic'i te lezen. Clarke Beeft in zyne uitgave van Homerus aangetoond , welke plaatzen Virgilius nagevolgd heeft. Breedvoeriger is dit gedaan door Fulvius Urfinus in Virgiiio cum Graecis collato. 4 By het verklaaren van eenen Griekfchen Schryver moet men de voorkomende uitdrukkingen vergelyken , deels met de Latynfche Schryvers, die veel van de Grieken hebben overgenomen , waar toe rnen Vecbneri Hellenolexia , ed-, Beufingeri , mag aanpryzen ; deels met het N. Testament. Men-toone aan, hoe fommige uitdrukkingen van goede Griekfche Schryvers in de boeken des N. T. naar de woorden en den Zin ; anderen alleen naar de woorden , doch niet naar dep Zin, voorkomen. Om Hechts één voorbeeld aan te halen, Aóyov voisto-bai körrtt by de bes;e Grieken voor, maar daar betekent het ,, Spreken"; doch Handel. I. i. betekent het „ een Hiftorifch s, boek fchryven" , waar men het derhalven moet vertalen : ,, dit eerfte boek heb ik ges, fchreeven". Lucas, zo als men weet, verftaat daar door zyn Euangelium. g De Oude Scholiasteh moeten ook den Scholieren niet onbekend blyven. Zy moeten dezelven/, hoe zwaar en verward die ook fom yds g . n , leeren gebruiken ; vooral wanneer zy de Phi-  in de Griekfche Taal. 443 Philologie ooit tot hun beroep willen maa». ken. <5, De gewoonte , welke op veele Scholen plaats heeft, van Griekfche Exercitia te maaken» of ook Griekfche gefprekken te houden , is een dwaas en onnut tydverdryf. Men leze hier over de Voorrede van Ernesti voor het Griekfche Lexicon van Hedericus. 7. En daar het N. Testament ouder de boe- . ken , die in 't Griekfch gefchreeven zyn , het belangrykfte, doch tevens, door de menigvuldige Hebreeuwfche fpreekwyzen , die Hechts met Griekfche woorden uitgedrukt zyn , en uit andere oirzaken, het zwaarfte boek is, zo moet hetzelve , ten minften eenigermate , wóordelyk, vooral in de'bovenfte Clasfen , vertaald worden. Hier by dient het volgende in acht genomen te worden. a. Men moet den Leerling onderrichten , dat men uit het N. T. geen Griekfch kan leeren, maar dat hetzelve daarom gelezen wordt, om dat onze Godsdienft op hetzelve gegrond is ; zo dat die gene , welke het begeert te verftaan, vooraf van veel Griekfche Literatuur moet voorzien zyn. Nota x. Men moest derhalven verfcheiden Griekfche Schryvers gelezen hebben, eer men met het N. T. begint. 2. De Griekfche Schryvers zyn gemakkelyker, dan die van 't N. T. zy, die zich het tegendeel yerbeelden , zien Hechts op de woorden op hun zei-  444 Aanh. Over eene foortgelyke Leerwyze zeiven, maar niet op derzelver betekenis en ver~ band ; zy meenen iets te verftaan , 't welk zy niet verftaan. 3. Men kan uit het N. T. niet wel voorbeelden aanhalen , om daar door de betekenis van een Griekfch woord te bewyzen, b. Men moet hun.de Hebraismen, dat is, uit het Hebreeuwfch " overgenomen Betekenisfen , Conftruftien en Verbindingen, aantoonen en verklaaren. By VOOrb. Matth. I. i. jS/jSAss yhtasue,, „ Geflagt Register", is Hebreeuwfch. b