GEB E D E N E N OVERDENKINGEN, TER HUISSELYKE GODSDIENSTOEFENING VOOR OVERDENKENDE EN WELGEZINDE GIIR1SXENEN. door G. J. ZO L LIK O FE R. predikant der euangeliesch- herVORMDE gemeente te leipzig. In het Nederduitsch overgezet. DERDE STUK. Te AMSTERDAM, By de Erven P. MEIJER en G. WARNAR3,MDCCLXXXV.   VOORREDE. Ieder Schryver, die zyn oogmerk niet wil misfen, moet voor zekere bepaalde klasfe van lezeren fchryven, en hunne behoeften en belangen onder zynen arbeid nooit uit het oog verliezen. Deeze Godsdienflige Overdenkingen zyn voor overdenkende en welgezinde Christenen, en voor deezen alleen , gefchreeven. Want alleen deezen zyn tot Godsdienflige overdenkingen en tot het gdbed eigenlyk bekwaam. Alleen deezen kunnen, in 't geen ik hun voorgedacht en voorgevoeld heb, van gantfeher harte inflemmen. En hoewel ook veelen van hun dieper denken en veel levendiger gevoelen ; zullen zy toch, gelyk ik hoop, hier niets aantreffen, 't welk met hunne wyze van denken en gevoelen ftrydig is; niets waarin hun verftand en hun hart geen deel zouden kunnen neemen. * a Maar  iv VOORRED E. Maar ik zal de klasfe van lezeren, die ik voor my gekoozen en my onder myncn arbeid dikwerf voorgemeld heb, wat naauwkeuriger bcpaalcn. Door overdenkende Christenen verftaa ik de zulken, die zich met de, beter of Hechter onderrechting, welke zy in hunne kindsheid en ccrfle jeugd ontvangen hebben, niet vergenoegen, de keringen der byzondere.Kerke, tót welke zy behooren, niet blindeling en zonder onderzoek aanneemen, maar over alles, wat zy gehoord, geleezen, geleerd hebben , zeiven denken , en in de kennis der waarheid geduurig verder zoeken te komen ; de zulken, die misfehien dikwyls en lang getwyffeld hebben, en zich nu, met verwerping van alle verfchilftukken , van alle verfcheidene gevoelens, welke Christenen van Christenen verwyderen, eeniglyk aan het weezenlyke van den Godsdienst en het Christen-  VOORREDE. v tendom, of aan dat gecnc houden, wat alle Christenen gefamenlyk belyden en gelooven, en zich daarin geduurig meer trachten te bevestigen, en hetzelve met de gantfche reeks van hunne gedachten en gevoelens geduurig innerlykcr te verbinden. Als overdenkende Christenen fis het hun meer om naauwkeurig bepaalde, juiste begrippen, dan om verwarde verbeeldingen te doen , fchoon ook de laatfte misfehien levendiger aandoeningen zouden kunnen verwekken. Als overdenkende Christenen laaten zy ook veele zaaken, die hunne bevatting te boven gaan, of waarvan zy geene genoegzaame zekerheid verkrygen kunnen, onbeflist, zonder dat hunne gemoedskalmte of hunne deugd daarby lydt. Door welgezinde Christenen verftaa ik de zulken, voor wien Godsdienst en Christendom werkelyk gewigtig, en eene waare behoefte van het verfland en het har* ^5 te  vi VOORREDE, te zyn; die niet uit pligt, maar uit begeerte daarover nadenken, en zich met Godsdienitige overdenkingen bezig houden ; de zulken , wier heerfchende gevoelens weezenlyk juist en goed zyn ; by wien de reden over de zinnelykheid het gebied voert; in wier harten liefde tot God, en liefde tot de menfchen , de liefde tot alles, wat waar en fchoon en recht en goed is , op alle andere driften en begeerten de overhand hebben; die dus wel dwaalen en. ftruikelen, maar niet opzettelyk zondigen; die wel fomwylen lusteloos en traag in het goede, maar echter nooit geheel onverfchiilig omtrent pligt en deugd worden; en die, fchoon zy ook het ongeluk " hebben , fomtyds te zondigen , dat wil zeggen , de Goddelyke geboden of de voorfchriften hunner geweetens weetende en willende te overtreeden , zich echter maar zelden zo verre verloopen, en die, zo. xas zy zulks gewaar worden, zonder mor-  VOORREDE, vu morren van hunne dwaalwegen te rugge keeren. Zulke welgezinde Christenen kan ik derhalven niet dagelyks fchuldbekentenisfen in den mond leggen: zul-* kc Christenen kan ik niet denken en fpreeken laaten als menfchen , wier gevoelens en neigingen verkeerd, wier. handelingen boos zyn, en die ftaag wegens die en deeze bekommerd en be* vreesd moeten weezen. Zo gemeenzaam dusdanige wyzen van. yoorftcllcn in de meeste Gebedeboeken zyn , zo zeker is het, dat zy met den geest en het oogmerk van den Christelyken Godsdienst en met den weezenlyken zieleflaat van welgezinde en daarby overdenkende Christenen ftrydig zyn; en Godsdienftige overdenkingen , • die niet op de waarheid gegrond zyn, kunnen toch zekerlyk zo veel te minder waarde bezitten, zo veel te minder God van ons verlangt, dat wy ons voor iets anders houden , of by hem uitgeeven * 4 zul-  vin VOORREDE. zullen, dan wy weezenlyk zyn (*). Mogelyk zal dit veelen een uitwerkfel van geestelyken hoogmoed fchynen te we^zen. Doch hoogmoed heeft geenszins waarheid , maar leugen ten grondflag ; en hoe wyzer en beter de overdenkende Christen is, deste minder kan hy trotsch zyn. Niemand gevoelt het levendiger dan hy, dat alles, al het goede, wat hy is en heeft en verricht, van God is en komt , en door zyne kracht gefchiedt. Iioc zoude hy dan trotsch kunnen weezen? Waare godsvrucht en trotschheid zyn even zulke tegenftrydige dingen, als licht en duisternis. Dit (*) Men vergelyke over dit, gelyk ook over vevfcheidene andere fchadelyke vooroordeelcn van deeze foort, een onlangs uitgekomen gefchrift, onder den Titel: Priifuvg einiger theils falfchen, theils mifsverfiandenen Grnndj'dtze in Relionsfachen. (Aanmerk, des Hoogd. Scliryvers) Die ftukje is in het Nederduitsch te vinden achter het Negende Deel der vertaalde Leerredenen van onzen Sohryver, onder der. tytel: Toetfe van ttnif>e Stellingen en Leefregelen in den Godsdienst,  VOORREDE. ix Dit zyn de over denkende en welgezinde Christenen,aan welken ikby dceze Godsdienflige Overdenkingen en Gebeden voomaamelyk gedacht, en met welken ik my door dcz'elve in den geest vereenigd heb. Zckerlyk moeten en zullen zy zich aan zvslke formulieren niet flaafs verbinden. Maar ook zy hebben nogthans fomwylen eenen voorganger in het denken, of eenen mededenker van node, die hen tot deeze bezigheid opwekt, of dezelve ligter voor hun maakt. Niemand onder ons is altoos even goed tot Godsdienflige overdenkingen gefchikt. De bezigheden enverflrooijingen dcezes levens zyn ons allen in dit opzigt meer of min hinderlyk. En dan hébben wy het toch gaarne , byaldien een vriend, een mededienaar van God en Jefus Christus , onze aandacht by onze gemeenfchappelyke behoeften en belangen bepaalt, ons tot het verzamelen der * 5 ér  K VOORREDE. gedachten en tot ernst opwekt, en gedachten en gevoelens in ons doet omftaan, wier waarheid en zaligheid wy zo dikwyls ondervonden hebben. Mogt ik by veelen myner leezeren de plaats van zulk eenen vriend bekïeeden kunnen! Indien ook onbedachtzaame en onverbeterde menfchen dit boek zouden willen gebruiken: zullen zy weldra bevinden, dat hier gevoelens en aandoeningen uitgedrukt worden,die voor hun grootdeels vreemd zyn. En echter zullen zy be, zwaarlyk loogchenen kunnen, dat deeze gevoelens en aandoeningen waar, fchoon, edel, dat zy den menfche waardig zyn, en dat zy de zodanigen, die zy bezielen, op veelerhande wyze verbeteren, gerust* ftellen, zalig moeten maaken. En zou dit niet, onder den Goddelyken zegen, in gunstige omftandigheden , in de ftonde der ernst en der plegtige ftilte, een mid, 4el kunnen weezen, om hen tot nage- dach-  VOORREDE. xi dachten en tot betere gevoelens op te wekken ? Nog moet ik 'er eenige korte aanmerkingen ter juiste beoordeeling en tot een beter gebruik van dccze Godsdienftige overdenkingen byvoegen. Een Godsdienflig handboek moet niet zo zeer in omflagtige onderrcchtingen in de leeringen der wysheid en van den Godsdienst beftaan, als veeleer in eene levendige herinnering en gemoedelyke toeeigening van deeze leeringen op zichzeiven. Niet elk gebed, niet elke Godsdienftige overdenking is altoos gefchikt voor de gefteldheid , of den byzonderen ge. moedsftaat van den bidder. Maar de overdenkende zal fpoedig befefFen , of thans deeze, of andere gevoelens op hem toepasfelyk zyn, en , indien de inhoud des  xti VOORRED E. des gebeds, of der overdenking, niet algemeen is, de zodanige voor zich uitkiezen, waarmede hy het best kan overeenftemmen. Byzondere overdenkingen op Feestdagen, het vieren van het Avondmaal uitgezonderd, vindende leezers hier niet, deels, omdat 'er reeds in myne Gebeden en Overdenkingen ten dienfle van de openbaar e Godsdienst oefening (*), uitvoerige overdenkingen op alle Christelyke Feestdagen voorhanden zyn, die even zo wel tot opwekking en onderhouding der afzonderlyke aandacht dienen kunnen ; deels , omdat ik mynen leezeren in dit opzigt een ander korts uitgekomen boek kan aanpryzen , 't welk inzonderheid voor overdenkende Christenen gefchree- ven (*) Dewyl dit Werk zo naauw verbonden is met de voorbeen uitgegeeven Gebeden en Overdenkingen , hebben vvy goedgevonden hetzelve onder den tytel van Derde Stuk in het Nederdüitsch daarop te laaten volgen.  VOORREDE. xni ven is. Het draagt den Titel: Timotheus; zllr Erweckung und Befórderung derJndacht nachdenkender Christen an den gehemgten Tagen ihrer Beligion. (dat m Tvrotheus; ter Opwekkmg en Bevorderlm der Godsdienflige aandacht van omdenkende Christenen op hunne heihge leefdagen (*» Eeipzig 1783- Mopelyk zullen de menigvuldige beproevingen, die inditGodsdienftig handboek gevonden worden, veelen bevreemden , of hen te ftreng fehynen. Doen hv, wien zulke beproevingen van zicnzdven te ernflig en te omflagtig voorkomen zeggeniet, dat hy naar de waare, ******> beid (treeft! Want zonder geene is deezeonmogelyk. Eene onpartydige en gemoedelyke beproeving van ziehzelven, door de levendige gedachte aan de God- etc- f., Men heeft Wervan mede een Ned=r«tjachten.  Xiv VOORRED Ë öelyke tegenwoordigheid bezield en be-fluürd,is in veele gevallen het beste Gebed; een Gode veel gevaUiger en voor ons veel heilzaamer Gebed, dan de mees. te zogenoemde Boetgebeden, waarin men gantfche reekien van zonden bekent, zich deswegen voor God beklaagt, Hem met de beweeglykite woorden om vergiffenis bid, zulks misfchien dagelyks herhaalt, en dan daardoor zynen pligt meent vervuld en de. vergeeving der zonden verkreegen te hebben. In 't algemeen, verzoek ik myne leej - zers , die inrichting van- dit boek voor overdenkende en welgeaarte Christenen niet uit het oog te verliezen, indien zy hetzelve juist beoordeelcn en met voor. deel gebruiken willen. Leipzig, in February 1785.  I N H OUD. I. OVER HET OVERDINKES'. Wat verftaat men door overdenken? Bladz. 5 Hoe moet men overdenken? - - 10 Welke zyn de onderwerpen onzer overden' kingen? - - - 29 EENIGE OEFFENINGEN VAN HET OVERDENKEN. Het overdenken van zichzelven. • 3 r Het overdenken van God, en onze betrekking tot hem. - 37 Het overdenken van Christus en het Christendom. - - 45 Het overdenken van de deugd en de. ondeugd en haare gevolgen. - » 49 Het overdenken van de waarde der dingen. 54 Het overdenken van geluk en ellende. Het overdenken van de zedelyke gejleldheid van ons hart en van ons gedrag. - 6$ Het  xvi INHOUD. Het overdenken van onze Jlerflykheid en on. Jlerfiykheid. - - - Bladz. fo II. DAGELYKSCHE MORGEN- EN AVONDOEFFENINGEN. Stoffen tot dagelykfche overdenkingen des morgens en des avonds , en inzonderheid tot eene dagelykfche beproeving van zichzeiven. Des morgens. - . . 7y Des avonds. - - _ _ ALGEMEENE GEBEDEN. Aanbidding van God. - - 89 Lofpryzing van God en Dankzegging. 94 Bede. ..... IOO Voorbede. . . . . IO_^ GODSDIENSTIGE OVERDENKINGEN OP DEN ZONDAG. Des morgens. - - . il0 Des avonds. . . . I17 CA-  INHOUD. xvn DAGELYKSCHE OVERDENKINGEN. I. Des morgens. Uitzigt op den aankomenden dag. - - Bladz. 12.1 Des avonds. Herdenking van den verloopenen dag, - - - 125 II. Des morgens. De gewigtigheid van eenen dag, en voornoemen tot het welhfteeden van denzelven. - - 129 Des avonds. Toepas/mg van het voorgaande. - - • J33 III. Des morgens. De menigvuldige weldaaden en geneugten van eiken dag. 138 Des avonds. Toepasfmg van het voorgaande. ... 143 IV. Des morgens. Verheuging over God, als onzen Vader. - - 14S Des avonds. Toepasfmg van het voorgaande. - - - Ï5'2 V. Des morgens. De voortduwende voorzorg van God voor de menfchen. 157 Des avonds. Verheuging over de Jïeeds voortduwende voorzorg van God. 160 ** VI. Des  xvm INHOUD. VI. Des morgens. Gevoel van de waardigheid der menschlykheid. Bladz. 164 Des avonds. Toepasfmg van de voorgaande befchouwing. - - 169 VII. Des morgens. De zaligheden en voorrechten van het Christendom. - 174 Des avonds. Toepasfmg van de voorrechten en zaligheden van het Christendom, en beproeving daarover. - 179 VUL Des morgens. Depligten van het Christendom, of de navolging van Christus. 185 Des avonds. Nadere toepasfmg van de verpligting tot het navolgen van Christus op zichzelven. - - 191 IX. Des morgens. Verpligting tot een leven nuttig voor het algemeene welzyn. 195 Des avonds. Zelfsbeproeving daarover. 198 X. Pligten volgens ,s menfchen verfchillende betrekkingen. - - 203 Des avonds. Verheuging over eenen welvolbragten dag. - . 209 XI. Des morgens. De veiligfte regel tot eene Gode aangenaame inrichting van ons gedrag. - « . 213 Des  INHOUD. m Des avonds. Toepasfmg van deezen regel des Christelyken wandel. Bladz. 217 XII. Des morgens. Bejluit om voor God en in zyne tegenwoordigheid te wandelen. - - - 223 Des avonds. Zelfsbeproeving daarover. 227 XIII. Des morgens. Bede om den Goddelyken hyftand tot het wel aanwenden der vernieuwde krachten. - 231 Des avonds. Verfterking van het Kinderlyke vertrouwen op God. - 235 XIV. Des morgens. De mensch een reiziger op aarde. - - 241 Des avonds. Vervolg en toepasfmg van de voorgaande overdenking. 245 XV. Des morgens. Elke dag eene voorbereiding voor de eeuwigheid. - 250 Des avonds. Vervolg en toepasfmg van het voorige. - - 255 XVI. Des morgens. Wapening tegen de gevaaren en verzoekingen van den dag. 259 ^Des avonds. Toepasfmg van de voorgaande overdenking. - 266 XVII. Des morgens. Tegen de traagheid. 271 Des avonds. Toepasfmg van het voorgaande. ... 277 XVIII. Des  XX INHOUD. XVIII. Des morgens. Van yerfcheiden inhoud. - - Bladz. 28 r Des avonds. Van verfcheiden inhoud. 283 EENPAARIGE GEBEDEN VAN EEN CHRIS TEL YK HUISGEZIN. Des morgens. - • - 287 Des avonds. ... 290 Het Gebed des Heer en. - - 295 Uitbreiding van het Gebed des Heeren. ibid. OVER  OVER HET OVERDENKEN. ONTVOUWING VAN HET GEENE MEN DOOR OVERDENKEN TE VERSTAAN HEBBE; E N AANLEIDINGEN TOT OVERDENKINGEN. Overdenk. I. St. A   ^verdenking , verftandige overdenking is de moeder der wysheid, de vertrouwelykfte vriendin der deugd , de voornaamfte bron der menfehelyke gelukzaligheid. Daarvoor is zy van wyze en goede menfehen door alle tyden heen erkend geworden , en nog op deezen dag houdt zy deezen roem ftaande. Des niettemin is deeze overdenking veele menfehen geheel vreemd, en valt den mees* ten zeer zwaar. Wy denken gcwislyk allen; wy denken altoos; de ongeleerde zo wel als de geleerde $ de ledigganger zo wel als de werkzaams man. Denken maakt het leven der ziele uit, gelyk ais beweeging het leven des ligchaams. Het eene hangt ten deele even zo min van den wil af als de andere: in 't geheel niet te denken , of zekere gedachten gantschlyk te onderdrukken, ftaat nog minder in ons vermogen, dan den loop van het bloed of andere vochten onzes ligchaams te fruiten. Onophoudlyk ontvangen wy fterkere of zwakkere indrukfeis van de uiterlyke dingen, die ons omringen, en van de veranderingen, die in ons voorvallen ; en dit alles ftellen wy ons A 2 duis»  4 WAT VERSTAAT MEN duister of klaar voor, en dit alles fchiften of vereenigen , billyken of laaken wy in onze gedachten. En dit doen wy waakende en flaapende, terwyl wy arbeiden en terwyl wy rusten, terwyl wy alleen zyn en terwyl wy ons in gezelfchap met anderen bevinden. Wy denken derhalven altoos , even als wy altoos adem haaien, en onze gedachten volgen even onafgebrooken op eikanderen, als de inwendige , voor ons onzigtbaare , beweegingen onzer vaste en vloeibaare deelen. Maar gewoonlyk denken wy zo fchielyk, zo vlugtig, zo onachtzaam, dat wy zelve het naauwlyks gewaar worden, dat wy daarvan geene duidelyke bewustheid hebben, dat de gedachten even zo ligtlyk wederom vervliegen, als zy ontftaan, en geene zigtbaare fpooren van zich achterlaaten. Wy denken derhalven zeer dikwyls zonder te overdenken : wy overweegen , om zo te fpreeken, maar zelden, wat wy gedacht hebben. En juist dit is de oorzaak, om welke het onze gedachten zo dikwerf aan licht en leven , aan waarheid en zekerheid, aan orde en vastheid, en ons zeiven zo dikwerf aan overtuiging en fterkte mangelt; om welke wy zo dik-  DOOR OVERDENKEN? $ dikwerf in onze meeningen en gevoelens wankelen; en om welke weeten en doen, gelooven en naar het geloof te wandelen, zo zelden met eikanderen verbonden -is. Wenfchen wy deeze gebreken te vermyden ; willen wy ons zeiven tot overdenken opwekken, en hetzelve gemakkelyker voor ons maaken: willen wy ons aan deeze edele en gewigtige bezigheid gewennen, wy moeten dezelve voor alle dingen leeren kennen. Wy moeten weeten,hoe wy het aanvangen en wat wy doen moeten, om op eene verftandige wyze het eene of andere, en inzonderheid Godsdienftige zaaken te overdenken. En daarby zullen wy thans alle onze aandacht bepaalen. Waarin beftaat derhalven het overdenken?Wat behoort daar al toe? Hoe en wanneer overdenkt men indedaad eenige zaak? Overdenken betekent in 't gemeen , gelyk het woord zelf aanduidt, over dat geen, wat men reeds gedacht , zich reeds voorgefteld heeft, wederom denken, nog eenmaal denken , omftandiger, aanhoudender , uitvoeriger denken, en zulks met opzet en met bewustheid doen, het met dat oogmerk doen, A 3 ona  6 WAT VERSTAAT MEN om zich hy deeze gedachten langer te bepaalen, haar meer te ontleeden en te fchiftcn, zich de zaak , die men gedacht , of waarover men gedacht heeft, duidelyker voor te ftellcn, haar in alle haare deelen, naar haare gronden en gevolgen te leeren kennen, haar met andere te vergelyken , haare betrekking t )t ons, of tot andere dingen op te merken, en daaruit een befluit, in opzigt tot ons gedrag of tot ons geluk, op te maaken. By voorbeeld. God is goed. Dit is eene gedachte welke wy gewislyk dikwyls gehad , dikwyls gedacht, doch die wy misfehien niet dikwerf overdacht hebben. Willen'wy dit doen, willen wy deeze gedachte overdenken: dan moeten wy daarby liaan blyven, haar van alle kanten befchouwen, zien, wat zy al in zich bevat, en deeze of dergelyke overleggingen by ons zclven maaken: Wat betekent toch goed zyn ? Waarin beftaat, waardoor openbaart zich wel de goedheid van een verftandig wezen? hoe is het jegens anderen gezind, hoe gedraagt het zich jegens anderen? welke indrukfels maakt de befchouwing van de ellende, of van het geluk van anderen op hetzelve ? En waardoor heeft God zyne goedheid  DOOR OVERDENKEN? f heid geopenbaard? Heb ik zelf eenige bewyzen van zyne toegenegenheid en weldaadigheid jegens my ontvangen ? Welke zyn die bewyz-en? hoe kunnen zy met den druk en de rampen beftaanbaar zyn, die my fomwylen getroffen hebben? Zoude de Goddelyke goedheid niet zeer verre boven de menfchelyke uitmunten ? Moet zy niet veel wyzer, veel onpartydiger, veel werkzaamer, veel ftandvastiger zyn dan deeze? En indien zy zulks is, welke gevolgen kan ik daaruit wel afleiden? welke verfchynfelen kan ik my wel daardoor verklaaren ? Zal zy niet veel meer dingen , veel grootfcher oogmerken bevatten, dan ik in ftaat ben te overzien? zal zy niet menigmaalen by het uitdeelen van haare weldaaden, zulke beginfels en regels volgen, die my wonderlyk toefchynen? zal zy niet menigmaalen my en anderen dingen moeten weigeren, die wy voor zeer goed en begeerenswaardig houden? en zo vervolgens. Overdenken heet ook, door eene herhaalde voorftelling en overweeging van het geene men reeds weet en gedacht heeft; zich toeleggen, om andere dingen te ontdekken, •f te leeren kennen, welke men nog niet A 4. weet,  8 WAT VERSTAAT MEN weet, of waarvan men toch maar een zeer duister begrip heeft, of ten aanzien van wel. ke men nog in 't onzekere is, of zy waar of valsch, zo of anders gefield zyn. In dit geval neemt men zekere dingen aan , legt zekere dingen tot grondflagen , welke men uit eige bevinding, of uit de geloofwaardige getuigenisfen van andere menfehen, of uit an, dere beginfelen, in de natuur der zaake zelve gegrond, weet, en vraagt dan: Indien nu deeze dingen zo zyn en hen 'er zo mede gelegen is, welkeen verband zou dit wel met dedingen hebben, die tot de eerfte fchynen te bchooren of daarmede gclyk te weezen? Staan zy wczenlyk in verbindtenis met elkanderen ? en in welke verbindtenis? Volgt misfehien het eene als een uitwerkfel, of oogmerk, of beding, of Hechts toevalliger wyze uit het andere ? Is dat geene, wat in het eene geval waar is, niet tevens in het andere waar ? of wederfpreeken misfehien deeze dingen eikanderen ? vernietigt het eene het andere ? kunnen zy niet te gelyk beftaan? — Zo weet ik, by voorbeeld, dat God goedertieren, dat hy de liefde zelve is: dit zegt my é: Natuur en de Openbaaring; en myn eigen hart  DOOR OVERDENKEN? 9 hart zou zich tegenfpreekcn , indien ik my van het volmaaktfte Wezen een ander denkbeeld vormde. En hoe veele andere waarheden worden daardoor voor my opgelost? Waartoe heeft dan God zyne fchepfels wel verordend? Zoude hy wel een eenige derzelvcn tot eene eeuwigduurende ellende verordend hebben? Zoude hy wel een eenige uit hoofde van zulke gebreken ftraffen, aan welken hy niet fchuldigis,of hem dezelven nimmer vergoeden ? Hoe zoude hy dan nog de liefde zelve kunnen weezen? Wat zal hy verder wel van zyne fchepfelen vorderen? Zal hy wel onmogelyke dingen, dingen die hunne krachten te boven gaan, van hun vorderen? Kan dit wel met de hoogde Goedheid overeen gebragt worden? Wat mogen eindelyk zyne fchepfelen wel van hem verwachten? Mogen zy niet allen de grootftc gelukzaligheid, voor welke zy vatbaar zyn, van hem verwachten? Kan een Almagtige Goed. heid minder dan dit doen? — Maar laat ons van de verrichtingen van den mcnfchelyken geest, die iets, en inzonderheid Zedckundige en Godsdienftige zaaken in overweeging neemt, een nog bepaalder en A 5 dui.  IO HOE MOET MEN" OVERDENKEN? duidelyker begrip trachten te vormen. Zyne overdenking heeft gewoonlyk het onderzoek van eenigcn of allen der volgende vraagen ten onderwerp en ten oogmerk: Wat is de zaak, en hoe is het 'er mede gelegen? Wat volgt 'er uit? Is zy waar en zeker, en waarom is zy zo? In welk eene betrekking ffcac zy tot my en myn geluk? hoe moet ik my daaromtrent gedraagen ? Door het overdenken en het overweegen trachten wy naamelyk onze denkbeelden en begrippen van de dingen, duidelyker, vollediger, zekerer, belangryker en dienftiger voor ons te doen worden. Derhalven eerst duidelyker, terwyl wy ons zeiven vraagen: Wat is eigenlyk de zaak ? waarin beftaat zy ? waaruit is zy famengefteld ? wat behoort 'cr noodzaakeJyk en wezenlyk toe? wat is 'cr Hechts toevallig by? welke cigenfchappen, welke vermogens en werkingen bezit zy ? wat onderfcheid haar van andere dingen, en zo voorts. Wat is dus, by voorbeeld, Zedelykheid? wat zyn Zedelyke daaden? Dit weet ik, dat het iets is, 't welk onder alle de fchepfelen des aardbodems alleen den menfche toekomt, alleen van menfehen  HOE. MOET MEN OVERDENKEN? II fchen verwacht en gevorderd wordt. De dieren kunnen niet zedeiyk handelen. Maar zy verrichten toch daaden, die hun of ons aan, genaam of onaangenaam zyn, die hun of ons voordeel of fchade toebrengen. Derhalven > dat ons eene daad aangenaam of onaangenaam, voordeelig of fchadelyk is, maakt haar nog niet tot eene zedelyke daad ; niet tot eene daad, die ons toegerekend kan worden, die lof of berisping, belooning of ftraf verdient. Wat kan dan de mensch by zyne daaden verrichten, h welk de dieren des velds niet kunnen verrichten? waardoor verheft hy zich dan boven dezelven? Hy kan de beginfels , de nadere en verdere gevolgen zyner daaden overdenken; hy kan dezelve met de betrekkingen , in welke hy jegens anderen ftaat, hy kan haar met de regelen der waarheid, dér orde, van het algemeene best vergelyken en naar dezelven inrichten ; hy kan daarby op uitdrukkclyke geboden letten en dezelven volgen. Hy kan zichzelven volgens inzigten , volgens duidelyk erkende beginfclen bepaalen, en, zonder aanmerking van uiterlyke bekoorlykheden en voordeden, van tegenwoordige aandoeningen, dat geene doen, wat hy voor recht en goed houdt, wat met  12 HOE MOET MEN OVERDENKEN ? met de regelen, die by als wetten kent en eerbiedigt, overeenftemt; en wanneer hy dat doet, dan handelt hy als een redelyk, zedeJyk, als een zedelyk-goed fchepfel. De zedeJykheid onzer bedryven beftaat derhalven in \ algemeen in hunne overeenftemming of niet overeenftemming met de ons bekende voorfchriften van ons gedrag, zy mogen op de natuur der dingen , of op den uitdruklyk geopenbaarden wil van God gegrond zyn. Een ander voorbeeld, hoe men door overdenking zyne begrippen tracht te ontwikkelen en duidelykcr te maaken, zy het denkbeeld van de deugd. 'Er ontftaan by ons mogelyk dusdanige overleggingen: Wat is toch eigenlyk de deugd, van welke zo veele menfehen fpreeken, en die zo weinigen bezitten? Beftaat zy blootlyk in enkele goede verrichtingen ? Maar men noemt den geenen immers niet deugdzaam , die alleen zelden goed en gewoonlyk kwaad doet; den geenen niet weldaadig, die eenmaal eenen armen een ryk gefchenk doet, en dan wederom tegen tien anderen hard en onverbidlyk is; den geenen niet zachtmoedig , die eenmaal zynen toorn inbindt, en hem tienmaal den vryen teugel laat.  HOE MOET MEN OVERDENKEN? 13 Iaat. Of beftaat de deugd daarin, dat men zekere foorten van gebreken vermydt, en zich op zekere foorten van zedelyk goed bevlytigt, zonder zich in andere opzigten zo naauw aan de wetten te verbinden? Maar verdient wel de maatige , die te gelyk vrekkig , de milddaadige, die te gelyk onmaatig, de godsdienftige, die hart en liefdeloos, de zachtzinnige en goedaartige, die een wellustige is, den naam van deugdzaam? Of zoude wel die geen dcnzelven verdienen , die wel veele goede daaden verricht, maar ze uit nood, uit ydele eerzucht, uit laage eigenbaat, uit flaaffche vrees voor ftraf verricht ? De deugd geeft toch zekere edelheid van gevoelens en verrichtingen te kennen , die daarmede niet beftaan kan. Tot de deugd wordt derhalven wel degelyk vereischt , dat men het goede zelf, dat men al het goede, dat men het ten allen tyde en in alle omftandigheden lief hebbc;dat men het op eene onderfcheidene wyze en meer dan al het andere, meer dan zinnclyken lust en uiterlyke voorrechten lief hebbe ; dat men het altoos gaarne en gewillig doe, en zich daarover verheuge, als men het gedaan heeft. De deugd is derhalven zekere denk- en handelwyzej die den mensen fteeds be-  14 HOE MOET MEN OVERDENKEN? bezielen, en zyn gantsch gedrag beftuureri moet. Eene tweede bezigheid van den overdenkenden mensch, waardoor hy zyne denkbeelden volkomener en vruchtbaarer tracht te maaken, is deeze: dat hy by zich zelv' overlegt, wat 'er wel, uit het geen hy weet, en gelooft, uit deeze of geene Helling, uit deeze of geene leer volgt? welk befluit men 'er uit opmaaken kan ? welke oplosfingen zy ons wegens andere dingen geeven, welke toepasfingen men 'er uit afleiden kan ? Dus, wat volgt, by voorbeeld , uit die bepaaling van de zedelykheid van den mensch en zyne daaden ? 'Er volgt uit, dat ik verpligt ben, myzelven , myne vermogens, myne verordening, myne betrekking tot anderen, den wil van God in de Natuur en in de H. Schrift, geduurig beter te leeren kennen, en alle deeze dingen nimmer uit het oog te verliezen. 'Er volgt uit, dat ik niet blindeling, niet onbedachtzaam, niet naar bïoote driften handelen, niet enkel op het geene my aangenaam of onaangenaam is, zien, niet gelyk als de dieren by het tegenwoordige oogenhlik ftaan blyven, en den eerften aandrang of indrukfels volgen mag; maar  HOE MOET MEN OVERDENKEN? 15 maar dat ik elke zaak overleggen, my alleen na ryp beraad bepaalen, my naauwkeurig naar de my voorgefchreevene wetten richten, en het tegenwoordige en toekomende verbinden moet, indien ik als een zedelyk fchepfel bandelen , indien ik van myn gedrag rckenfchap geeven en voor eenige belooning gefchikt zal zyn. Wat volgt verder uit die bepaaling van de deugd? 'Er volgt uit, dat de deugd een onverdeelbaar geheel, dat zy eigenlyk maar een, dat men of gantfehelyk, of geheel niet deugdzaam is; dat de deugd haar zetel in het hart hebben, dat zy zich tot onze gevoelens en oogmerken zo wel als tot onze verrichtingen uitftrekken, dat zy niet tot zekere tyden en plaatfen, niet tot de ftonden der plegtige overdenking en den openbaaren Godsdienst bepaald, dat zy onze beftendige gezellin en leidsvrouw weezen moet. Nog één voorbeeld. Wat volgt 'er wel uit, indien myn geest onfterflyk is, indien hy na het fterven.des ligchaams voortduurt, voortleeft , voortwerkt; indien zyn toekomende ftaat een vervolg van. den tegenwoordigen is?  t6 HOE MOET MÈN OVERDENKEN? is ? Hy moet hier zyne verordening, zyne volmaaking genaderd zyn , of zich van dezelve verwyderd hebben; en dit zal hem aldaar vreugde of kwelling veroorzaaken. Hy moet veelen van zyne tegenwoordige denkbeelden behouden; en die zullen hem aangenaam of onaangenaam , troostryk of bitter weezen. Hy moet eene duidelyke bewustheid van zynen voorgaanden toeftand en van zyn gedrag in dcnzelven hebben; want deeze bewustheid is het geene hem van de dieren onderfcheidt, het geene hem tot eenen menfchelyken geest verheft; en welk eenen invloed moet niet deeze bewustheid op zyn geluk hebben ! Hy moet in dien ftaat zekere neigingen , begeerten, bekwaamheden medebrengen; en die zullen goed of kwaad, edel of laag, bronnen van vergenoegen, of bronnen van onrust en van ellende voor hem zyn. De onfterflykheid kan derhalven niet iederen mensch even heuchlyk , zy kan het alleen voor hem zyn, die hier zodanig gedacht en geleefd heeft, als menfehen , die tot zulke dingen verordend zyn, behooren te denken en te leeven, Eene derde bezigheid van den overdenken- den  HOE MOET MEN OVERDENKEN? 17 den mensch is deeze, dat hy de waarheid van dat geene, 't welk hy weet en gelooft, of 't welk hem voorgefteld wordt, onderzoekt, de redenen daarvan nafpoort , en naar meerdere zekerheid ftreeft. Hy vraagt zich derhalven zeiven: Is hetgeen ik voor waar houde, of 't geen anderen 'er voor uitgeeven , in de daad waar, en welke bewyzen heb ik daarvan? Hoe ftemtdeeze Helling,deeze leer met dat, 't welk ik voorbenen bevonden , opgemerkt, waargenoomen heb , met dat, 't welk ik voor uitgemaakte , onloogchenbaare waarheid houd , overeen ? Hoe past zy wel by myne overige kundigheden en inzigten ? Hoe hangt zy met dezelve famen? Wat leert my myne reden , wat leert my de Schriftuure desaangaande ? Wat denken andere, byzonderlyk verftandige en wyze menfehen daarvan? Dus: Waarom geloof ik, by voorbeeld, dat myn geest onfterfiyk is, dat 'er een ftaat van vergelding op my wacht? Wat zegt myn verHand , wat zegt myn hart van deeze leere ? Heldert zy niet voor het eerfte duizend dingen op, die anders geheel raadfelachtig voor hetzelve zouden blyven ? Verfehaft zy niet het laatfte die gerustheid, welke zy anders nergens Overdenk. I. St. B ZOU-  ï8 HOE MOET MEN OVERDENKEN? zoude kunnen vinden ? Is zy niet in de natuur van mynen geest gegrond, die geduurig volmaakter worden kan, die geduurig naar grooter volmaaktheid ftreeft ? Bezit dees geenen grooten , edelen aanleg en bekwaamheden, welke hier nooit volkomen ontwikkeld en gevormd worden ? Heeft dees niet begeerten , welke door geene aardfche goederen bevredigd kunnen worden? Is hy niet gefchikt, om met de Godheid gemeenfehap te hebben , en bezielt hem niet het vuurigfte verlangen, om dit verhevenfte Wezen nader te koomen ? Koornen echter niet deeze geheele aanleg en alle deeze bekwaamheden en vermogens en begeerten en wenfehen van God, en zal hy, de Alwyze, de Almagtige, zyn werk onvoltooid laaten , en verwachtingen en verlangens in ons verwekken , welke hy nimmer meent te vervullen ? Stemmen niet deeze verwachtingen met alles , wat wy van "God en zyne eigenfehnppen weeten., op het héerlykfte overeen? — Is niet verder de mensch een zedelyk fchepfel, 't welk ftaat onder het opzigt en de regeering van eenen rechtvaardigen Rechter en Vergelder , en is zyn lot hier wel altoos en volkomen met zyn gedrag geëvenredigd ? En wat kan, wat moetik wel uit alles, wat ik in de  HOE MOET MEN OVERDENKEN? IQ de waereld, onder de menfehen zie en waarneem , befluiten ? Zie ik niet allerwegen veel meer toeftel en toerusting dan voleindiging , veel meer voorbereiding dan genot; allerwegen fchoolen en oeffeningen der wysheid en der deugd, maar weinig rype vruchten van dezelve; allerwegen middelen tot verhevener doeleinden en moeilyke poogingen naar dezelven , maar geen doel, 't welk deezer middelen en deezcr poogingen waardig zoude zyn?Ontmoet ik niet allerwegen enkel wanorde, enkel verwarring, enkel tegenftrydigheid in de zedelyke waereld, indien onze verordening tot dit leven bepaald,indien 'er geen toekomende is, 't welk het tegenwoordige opheldert, en alles met elkanderen overeenftemmen doet? En wat leert my eindelyk de Schriftuure desaangaande ? Welk een helder licht verfpreidt zy niet over deeze leer! Hoe volftrekt verzekert zy my niet daarvan! Welke uitzigten verleent zy my niet door de opftanding en verheerlyking van Jefus! En welke oorzaaken heb ik niet, my op hem te verlaaten en op zyne beloften te vertrouwen! Hoe geloofwaardig moet my dan niet de leer van myne onfterfiykheid in alle opzigten weezen , en hoe fterk is niet myne verpligting, om 'er my vast aan te houden, zelfs offchoon B 2 ik  20 HOE MOET MEN OVERDEKKEN? ik 'cr zwaarigheden in ontdekkc , welke ik niet in ftaat ben op te losfen! Eene vierde bezigheid van den overdenkenden mensch bcftaat hierin , dat hy door overdenken zyne bevattingen en begrippen voor zich gewigtiger en bclangryker tracht te maaken. En zulks gefchiedt hierdoor, dat hy zichzelven vraagt: In welk eene betrekking ftaan deeze dingen, deeze leeringen tot my en myn geluk? Wat zyn, wat verfchaffen, wat belooven zy my ? Wat kan , wat behoor ik voor hen te zyn ? Is die waarheid ook voor my nuttigen troostryk? Zoude deeze dwaaling ook voor my gevaarlyk kunnen worden ? Betreft dit voorfchrift , die leefregel ook my? Verbindt dat gebod ook my? Staan die bronnen van vermaak, van vertroosting, van vreugde ook voor my open ? Zyn deeze voordcelen , deeze zaligheden ook voor my bereid? Indien ik dus myne overdenkingen by de befchikkingen en inrichtingen van God in de Natuur bepaale, en deeze gedachten gewigtig voor my zullen worden, dan vraag ik myzelvcn: Hebben niet deeze Goddelyke befchikkingcn , deeze inrichtingen ook myne onderhouding,  HOE MOET MEN OVERDENKEN? 2t ding, myn vermaak , myn gemak ten doel ? Heeft niet de Alvveetcnde en Algoede daarby ook aan my gedachten voor my gezorgd?Moet ook ik niet zyne vaderlyke gunst erkennen en my over dezelve verblydcn? Hoe veele voordeden en aangenaamheden hebben zy my reeds ver» fchaft! Hoe veele andere mag ik my nog daarvan belooven! Hoe veel meer goeds dan kwaads heb ik reeds genooten , en wat doet my dit niet voor het toekomende verwachten! En hoe gevvigtig , hoe belangryk wordt my niet de gantfchc Natuur, wanneer ik haar als een middel en werktuig befchouw, waardoor God alle zyne fchepfelen en ook my gelukkig maakt, en dus ons allen tot onze verordening opleidt! Wil ik verder, om een ander voorbeeld te geeven, den Godsdienst overdenken, en zulks met deelneeming doen, zo vraag ik myzelven: Wat is de Godsdienst voor my,en wat behoort hy voor my te weezen?Moet hy eeniglyk myn verftand bezig houden, en myn hart koud laaten ? Eenigtyk myne bevattingen en begrippen, maar niet myne gevoelens en myn gedrag verbeteren en regelen ? Onderrecht hy my niet van myne betrekkingen tot God, den Schepper en Beftuurer der waereld, en fteunen niet op B 3 deeze  22 HOE MOET MEN OVERDENKEN? deeze betrekkingen myn aanweezen, myne tevredenheid , en myn geheel geluk ? Hoe naauw, hoe innerlyk is hy dus met alles, wat ik denk en doe, wat ik wensch en hoop verbonden ! Wat kan , wat behoort hy dan niet al voor my te zyn en my te verfchaffen ? Kan ik zyne onderrechting, zynen raad, zj'ne vertroostingen, zyne aanmoedigingen ooit ontbeeren? Kan en behoort hy niet een lamp voor myne voeten, myn beftendige medgezel en gids op myn , dikwerf duister , dikwerf moeilyklevenspad te zyn? Welk eenen invloed heeft hy echter wel tot hiertoe op myn gedrag en op myne gerustheid gehad ? In hoe verre ben ik door denzelven wyzer , beter , gelukkiger geworden ? Hoe veel meer zoude ik dit alles niet kunnen weezen, indien ik zyner leeringen meer indachtig ware, en zyne voorfchriften getrouwer volgde ? Welk een licht zou my dan niet op alle myne wegen vergezellen ? welk eene kracht my bezielen ? welk eene hoop en vertrouwen my verblyden? Eindelyk zoekt de overdenkende de dingen, de leeringen, welke hy overdenkt, ook daardoor nuttiger voor zich te doen worden, dat hy dezelve op zyn gedrag toepast, dat hy 'er  HOE MOET MEN OVERDENKEN ? 23 'er beginfeJen en regelen uit afleidt , welke hem in zyn volgend leven beltinnen kunnen en moeten. Dus leert hy waare , daadeiyke wysheid ,' en zonder dit is alle menfehelyke overdenking van geene groote waarde. Indien ik dus , by voorbeeld , even als voorhenen , op den Godsdienst , en zyne betrekking op myn geluk myne overdenking richt, dan vraag ik myzelven : Hoe moet ik my dan omtrent den Godsdienst gedraagen? hoe denzelven befchouwen en behandelen , indien hy my dat* geeneweezen en verfchaffen zal? Mag ik hem wel tot zekere tyden en plaatfen bepaalcn , en van myn gewoon dagelyksch leven afzonderen? Heb ik hem alleen in de Kerk, en ook niet in de waereld van node ? alleen by de openbaare Godsdienstoeffeningen, en ook niet by myne bezigheden, en by myne verkwikking van de bezigheden? Is hy voor my niet hier en daar, en daar en hier even nuttig , even troostryk, even onontbeerlyk ? Zal en kan hy my in het eene geval veilig leiden, indien ik ook niet in het andere geval op hem lette en zyne aanwyzing volge ? Heb ik niet allerwegen en ten allen tyde licht en kracht en moed en vertroosting en hoop nodig ? En wie zal my dezelve geeven, indien de B 4 Gods-  24 HOE MOET MEN OVERDENKEN? Godsdienst my die niet geefc ? Moet ik hem derhalven niet met alles , wat ik wil en doe en wat my bejegent, met myn gantfche leven verbinden ? Mogen my wel zyne leeringen immer vreemd, zyne voorfchrifcen immer onverfchillig worden ? Moeten niet geene aan mynen geest fteeds tegenwoordig , en deeze my fteeds heilig zyn ? Moet ik niet op alle zyne vermaaningen acht geeven , alle zyne inboezemingen volgen, en my gantschlyk van zynen geest bezielen en regeeren laaten ? moet ik niet geduurig meer bekend en gemeenzaam met hem worden , indien ik door hem zo goed en zo gelukkig zal worden, als hy my maaken kan, en als ik zelf wensch te worden ? Deeze zyn de voornaamfte bezigheden van den geest, die tot het overdenken behooren. Dus overlegt de overdenkende mensch by zichzelven: Wat is het, 't welk ik my voorftel ? Wat behoort daartoe ? Hoe is het gefield ? Wat volgt daaruit ? Waarop is dit denkbeeld gegrond ? Is het waar of valsch ? Welke bewyzen heb ik daarvan ? In welke betrekkingen ftaat die zaak, die waarheid tot my en myn geluk ? Hoe moet ik my daaromtrent ge- clraa*  HOE MOET MEN OVERDENKEN? 2$ draagen? — Dus tracht hy zyne denkbeelden en bevattingen van de gewigtigfte dingen fteeds duidelyker, vollediger, zekerer, belangryker en nuttiger te maaken. En dit is het werk, het dagelykfche, geliefde werk van ieder mensch , die zyne waardigheid en zyne verordening kent en gevoelt, die zynen rang onder Gods fchepfelen handhaaft, en met den ernst van een wezen, dat voor de onfrerflykheid gefchaapen is, naar wysheid, naar deugd, naar gelukzaligheid ftreeft. B 5 DE   DE VOORNAAMSTE ONDERWERPEN DER REDELYKE EN CHRISTELYKE OVERDENKING; E N OEFFENINGEN IN HET OVERDENKEN VAN DEZELVEN.  ■  T"17aarby moeten wy als redelyke menfehen en Christenen voornaamelyk en het meest onze overdenkingen bepaalen ? En hoe kunnen en moeten wy ons in deeze overdenkingen oeffencn ? Eigenlyk kunnen en behooren wy alles te overdenken; fteeds eene duidelyke bewustheid van onszelven en van de veranderingen, die in onze ziele voorvallen, in ons te onderhouden; alles met het geene, 't welk wy reeds weeten, vergelyken, en naar de regelen der waarheid toetfen; nimmer zonder overweeging oordeelen, befluiten , kiezen, handelen. En niets is 'er, niets gefchiedt 'er , 't welk niet onzer overdenking waardig zoude zyn , en waarop wy niet met nut en vermaak onze gedachten zouden kunnen vestigen. Ook overdenkt de mensch, die zyne geestelyke vermogens kent en gevoelt, die zyn verftand behoorlyk aangekweekt, zich reeds in het overdenken geoeffend, en het aangenaame en bckoorende daarvan ondervonden heeft, alles meer of min; alles, wat hy ziet en hoort, denkt en doet, wat hem en anderen bejegent. Het veld zyner overdenkingen en zyncr waarneemingen is onbegrensd , is onmeet- lyk  30 WAT MOETEN WY OVERDENKEN? Jyk groot. Hemel en narde, alle levenlooze en levende fchepfelen, alles, wat in hem en buiten hem is, het voorledene, het tegenwoordige en het toekomende, het mogelyke en het daadelyke : alles wekt zyne aandacht op , en lokt hem tot overdenken uit. Hy wandelt niet, even als de ligtzinnige en onopmerkzaamc, op •dit tooneel der Goddelykc grootheid, vervuld met enkele wonderen, onbedachtzaam en ongevoelig om. Zyne zinnen en zyn hart Haan fteeds voor de indrukfelen van het waare, het fchoone en het goede open; en zyn geest is altoos bereid en gefchikt, om dezelven te ontvangen, te regelen, te onderzoeken, en hen tot verbetering van zyne inzigten en kundigheden , tot bevordering van zyne volmaaktheid aan te wenden. En wel hem , wien bekwaamheid, ftand en tyd veroorlooven, zyne overdenkingen zo verre uit te breiden , zich daarmede zo dikwyls cn aanhoudend bezig te houden , en het vermaak daarvan in eene zo ryke maate te genieten! Doch, dit kan alleen het lot en de verordening van de minften weezen. Uit dien hoofde moeten wy ook hier leeren onderfcheid maaken en kiezen. Niet elke aanwending onzer zielsvermogens , niet elke oeffening der overdenking is voor ons in denzelf-  - WAT MOETEN WY OVERDENKEN? 3T zelfden trap noodzaakelyk en nuttig; en binnen hoe naamver grenzen wy door onze uitew lyke omftandigheden en de bezigheden onzes beroeps in dit opzigt bepaald zyn, deste zorgvuldiger moeten wy de krachten en den ledigen tyd, die zy ons overlaaten, tot het overdenken van zulke zaaken aanwenden, aan wier kennis ons het meest gelegen is. Welke zyn dan wel de gewigtigfte onderwerpen der menfehelyke overdenking? En wat moeten wy by het overdenken van dezelve voornaamelyk opmerken, onderzoeken, overweegen? De mensch , zyne natuur , zyne verordening , zyne waardigheid; God en de Godsdienst; Christus en het Christendom; deugd en ondeugd en haare gevolgen; de waardy der dingen; de zedelyke gefteldheid van het hart en het gedrag ; geluk en ellende; fterflykheid en onfterflykheid; het verband van het tegenwoordige en van het toekomende: deeze zyn de onderwerpen , die onzer overdenking het meest waardig zyn, en wier befpiegeling en overweeging ons het meeste nut en vermaak belooven. En hoe grootsch, hoe gewigtig zyn zy niet allen ! hoe innerlyk met onze volmaaktheid cn gelukzaligheid verbonden! Wil.  32 HET OVERDENKEN VAN ZICHZELVEN. Willen wy derhalven onze overdenkingen tot de gewigtigfte onderwerpen bepaalen, wy moeten dikwyls onze oplettendheid op onszelven, op onze natuur, onze vermogens, onze verordening , onze waardigheid, op het zo zonderling fchynende mengfel van fterkte en zwakheid, van grootheid en geringheid vestigen, 't welk den mensch eigen is. En welk eene ftof tot overdenking is dat niet ? even zo waardig als moeilyk; even zo vruchtbaar ïn nuttigheid als in vermaaken. 't Is waar , nimmer kan de mensch zyn eigen wezen doorgronden; nimmer alle de wonderen, die hem het geftcl van zyn ligchaam en de werkzaamheid zyner ziele vertooncn, nafpeuren; maar nimmer houdt hy zich nogthans te vergeefs met zichzelven onledig; nimmer keert hy zonder ryke winst van deeze bezigheid te rug. Hoe juister hy zyne fterkte en zyne zwakheid,zyne bepaaldheid en gebreken en zyne voorrechten tegen eikanderen leert opweegen ; een deste beter gebruik kan hy van de eene maaken, en deste ligter en geruster de andere verdraagen. Hoe meer hy met zichzelven bekend wordt; deste meerder redenen vindt hy, om zich over zyn aanweezen en zyne verordening te verheugen ; deste volkomener kan hy het eerfte ge-  HET OVERDEKKEN VAN ZTCEIZELVEN, 33 genieten, en deste zekerer de laatfte naderen. Aan onachtzaamheid en gebrek aan kennis en bewustheid van zichzelven heeft men onze meeste vergrypingcn, zo wel als onze meeste rampen en bekommeringen te wytem Wie ben ik ? Van waar ben ik ? Wat kan ik? Wat vermag ik? Waartoe ben ik hier ? Wat moet, wat zal 'er van my worden ? Welke natuürlyke , gewigtige vraagen ! En hoe zelden doet haar de mensch met al den ernst zyner ziele aan zichzelven! Welaan; dat wy ze ons dikwerf voorhouden, wanneer wy in de eenzaamheid onszelven bepeinzen: dat wy dikwerf tegen onszelven zeggen: In my kan de grond myner wordinge en myner- voortduuringe niet liggen; want ik ben ontftaan, zonder het te weeten, en ik duur voort, zon* der den aart en de wyze daarvan te begrypen. Noodzaakelyk moet 'er buiten my eene oorzaak van myn aan weezen voorhanden, en deeze oorzaak moet zeer vermogend, zeer wys, zeer goed zyn; want myn ligchaam en myne ziel en derzelver wederzydfche verbindtenis met eikanderen, leveren even zo talryke als önloogchcnbaare blyken van wysheid , van macht, van goedheid op. Welk eene ordej Overdenk. I. Si. C welk  34 HET OVERDENKEN VAN ZICHZELVEN. welk eene innerlyke gerneenfchap heerscht 'ef niet tusfchen alle , zelfs de kleinfte deeltjes van myn ligchaam! Welk eene konst, welke oogmerken , welk een toeftel en welk eene gcfchiktheid, om deeze oogmerken te bereiken , vertoonen zich niet in dezelven! En wat kan ik niet al denken , gewaar worden, willen, werken, uitvoeren! Tot welke bezigheden, tot welke geneugten, tot welk eene volmaaking ben ik niet bekwaam! Waar is toch wel de uiterfte grenspaal myner kennis , myner werkzaamheid , myns geluks ? Wat hebben niet menfehen, gelyk ik ben, al gedacht, gedaan , ondernoomen, ten uitvoer gebragt ? Hoe menigmaalen voel ik niet gefchiktheden en vermogens in my, die my boven het tegenwoordige verheffen, en my in het verreafgelegene toekomende op een verhevener levea en edeler werkzaamheid hoopen laaten? Gewislykis myn ligchaam uitftof gevormd, en zal wederom tot ftof opgelost worden. Maar ben ik dan geheel en al ftof? geheel en al vergangklyk? Is 'er niet iets in my, dat zich verre boven het ftof verheft, dat zich verre boven al het aardfche en zigtbaare, dat zich tot den eerften Oorfprong aller dingen, tot de  HET ÖVERDENKEN VAN ZICHZELVEN. 35 de Godheid opbeurt, en dat van eene geheel andere natuur en gefteldheid is, dan de uiterlyke, vergangklyke dingen, met welke het thans verbonden is ? Werkt niet myn geest volgens geheel andere wetten, dan myn ligchaam, of ieder ander ligchaam, 't welk my bekend is? Werkt hy niet veel vryer, geheel anders dan dat geene, wat de dieren bezielt, en hunne beweegingen en bedryven bepaalt? Kan hy niet die zinnelyke driften, die uitcrlyke indrukfels en aanftoot wederftaan? Bezit hy niet de gaave der bedachtzaamheid, welke niet alleen aan geen werktuiglyk vermogen * maar ook niet aan de dieren des velds eigen is ? Kan hy niet zichzelven van alles, wat buiten hem is, onderfcheiden ? Kan hy niet op het voorledene terug, en in het toekomende vooruit zien, en beide met het tegenwoordige verbinden? En hoe verre verheft my niet dit alles boven de gantfche levenlooze en onrede» lyke fchepping ! Hoe veel nader brengt het my tot mynen Schepper en Vader! Ja, ik draag zyn beeld t ik ben van Goddelyk geflacht, ben voor eene geduurig toeneemende volmaaktheid vatbaar. Dit leven kan niet myn gantfche, myn eenige verordening; C 2 het  36 HET OVERDENKEN VAN ZICHZELVEN. het kan alleen de eerfte, de laagfte trap van myn aanweezen als mensch zyn. Hier moet ik my tot verhevener dingen voorbereiden en bekwaam maaken; en met hoe veel te meer getrouwheid ik hier myne plaats bekleed , deste hooger trappen van volmaaktheid en gelukzaligheid mag ik in de volgende tydperken myns aanweezens hoopen te bereiken. Ja waardig, grootsch is myne verordening! heerlyk het doel,'t welk my voorgefteld is! waardig , dat ik met eenen onophoudlyken yver daarnaar loopc.cn ftreeve! Zekerlyk , hier zyn licht en duisternis , fterkte en zwakheid, vordering entegenftand, hoogheid en laagheid, grootheid en kleinheid, zodanig in myne natuur en in mynen toeftand met elkandcren verbonden, en wisfelen eikanderen dikwyls zo fnel en zo merkelyk af, dat ik niet zelden even zo diep zinke en myn nietigheid even zo levendig gevoele , als ik my eerst in de hoogte verheven en myne grootheid gevoeld heb. Maar ook dit is in des menfehen natuur gegrond; ook dit is overeenkomftig met den ftaat van opvoeding en van oeffening , waarin ik thans leef; en ook dit zal het toekomende voor my ontknoopen. Jk moet,  HET OVERDENKEN VAN GOD, ENZ. 37 moet, ik kan niet alles op eenmaal zyn en worden, om 't welk te zyn en te worden ik verordend ben. Maar eeuwig zal ik voortgaan cn eeuwig der volmaaktheid nader komen. En dit heet zichzelven en zyne krachten cn zyne verordening overdenken. Dat wy ons daarin oeffenen; en, indien wy niet altoos met onze gedachten zo veel begrypen kunnen, laat ons nu deeze, dan eene andere zydc onzer natuur befchouwen, nu dit, dan een ander vermogen onzer ziele, of onzes ligchaams, nu dit, dan dat gedeelte onzer verordening, nu dit, dan dat byzonder blyk onzer tegenwoordige of toekomende grootheid, nu deezen, dan dien trek van het Goddelyke evenbeeld, 't welk zelfs in de donkerheid deezes levens in ons fchittert, befpicgelcn. Laat ons met opmerkzaamheid den loop onzer denkbeelden over dit alles nafpooren, dezelve met het geene ondervinding, reden en H. Schrift ons deswegen leeren , vergelyken , en dus met ons zclven geduurig bekender cn gemeenzaamer zoeken te worden. God en onze betrekking tot hem , zyn wil en zyne gevoelens te ons waards, zyne openbaaC 3 rin-  38 HET OVERDENKEN VAN GOD, ENZ. ringen in de Natuur en in de H. Schrift, alles wat tot den Godsdienst behoort, maakt eene tweede klasfe van dingen uit, die onze overdenking het meest waardig zyn. Wat zouden wy , wat zoude de gantfche waereld zyn zonder God? Welk een verwarde mengelklomp by de zigtbaarfte orde! hoe raadfelachtig voor ons verftand! hoe onzalig, hoe treurig voor ons hart! Waar is dan wel eene gedachte, die onzen geest op eene waardiger wyze bezig houden, die onze aandachtige overdenking meer zoude verdienen, dan de gedachte van God? Welke van alle vcrfpreidtmeer licht in onze verftanden, en meer gerustheid en tevredenheid in onze harten; welke is met alles, wat wy zyn en doen en zien en hoopen, in meerdere opzigten en innerlyker verbonden; welke is onuitputlyker in kennis en vreugd,dan deeze grootfche,zalige gedachte, die alle waarheid , alle wysheid, den grond van alle dingen bevat? Zekerlyk laat zy ons diepten zien, die wy niet peilen kunnen en nimmer peilen zullen j maar ook onbegrensde uitzigtcn op alles, wat fchoon en goed, wat grootsch en voortref- iyk5  HET OVERDENKEN VAN GOD, ENZ. 39 Jyk , wat eerbied- en beminnenswaardig is. Zekerlyk ontmoeten wy hier paaien, die wy nimmer in ftaat zyn te overfchryden ; maar ook tusfchen dezelven klaare, bekoorlykc paden tot eene fteeds grooter kennis, tot eene fteeds verhevener volmaaktheid. Is God in vcrfcheidene opzigten een verborgene God*, zo is toch in anderen opzigten alles, wat buiten hem is, een uitwerkfel van hem , eene openbaaring van hem, een afdrukfel en fpiegel zyncr Grootheid en Heerlykheid. Let maar, ö gy ziele, die naar de kennis van God dorst, op deeze zyne openbaaringen; luister naar de ftem der Natuur, die haaren Schepper verkondigt cn pryst; fpoor de blyken zyncr wysheid en goedheid allerwegen naar; vergelyk dezelve met eikanderen; klim van het uitwerkfel op tot de Oorzaak, van het werk tot den Werkmeester , en bcfluit uit het eerfte tot den laatften. Houd u by deeze overdenkingen vast aan het hoofdbegrip wegens het eerfte en voimaaktfte Wezen, van welk, door welk, en tot welk alle dingen zyn ; laat dit denkbeeld zich fteeds meer in uw verftand ontwikkelen ; pas hetzelve op alles, wat is en wat 'er gefchiedt, C 4 op  40 HET OVERDENKEN VAN GOD, ENZ. op alles, wat gy van God denkt en weet, ge, duurig zorgvuldiger toe; zuiver daardoor uwe denkbeelden wegens dit verhevenfte Wezen geduurig meer van alles, wat in hetzelve zwak, beperkt, laag, menschlyk is, van wat behoef, te, gebrek, verandcrlykheid, hartstogtlykheid, vermeerdering of vermindering van volmaaktheid vooronderftelt; en zöek dezelve daardoor tot dien graad van licht, van zuiverheid en verhevenheid op te voeren, voor welken de menfehen hier gefchikt zyn. Denk menigmaalen : Indien God het vol, maaktfte Wezen is; dan is zyn verftand onbedrieglyk, zyne macht onbegrensd, zyne goedheid onuitputlyk ; dan beoordeelt en behandelt hy alles naar waarheid; dan wil en werkt hy enkel goed en fteeds het beste; dan is hy genoegzaam in zichzelven en behoeft niets buiten zich ; dan wordt hy niet van menfehenhanden gediend; dan kan hem zyn bedoehW nimmer ontftaan ; dan kan zyne bedoeling niets anders dan volmaaktheid en gelukzaligheid weezen; dan is alles, wat hy doet en toelaat, billyk en goed. Welke oplosfingen zullen ons niet deeze en diergelyke gedachten opleveren , hoe dikwerf onze gehecle ziele be-  HET OVERDENKEN VAN GOD, ENZ. 41 bemachtigen , alle onze vermogens de waardigfte richting, den edelften toon geeven, en ons met aandoeningen en gevoelens vervullen, die onder allen de verhevenfte en zaligfte zynl En dan de betrekkingen , in welke wy tot God ftaan, dat geene, 't welk God ten aanzien van ons is, en 't welk wy ten aanzien van hem zyn ! Welke gewigtige onderwerpen der overdenking! Hier zullen wy minder zwaarigheden, en nog meer licht, nog meer troost, nog meer bronnen van vreugde en van zaligheid ontdekken, ó Wat wil het niet al zeggen, wat behelst het niet al in zich, dat God, de Almagtige, de Alwyze, de Algoedc, onze Schepper en Onderhouder, dat hy onze Opperheer, onze Vader, onze Toeziener en Rechter is, en dat wy zyne fchepfelen, zyne onderdaanen, zyne kinderen zyn ! Ja , deeze begrippen moeten wy voor ons fteeds'duidelyker, fteeds vruchtbaarer, fteeds gewigtiger en toepasfelyker trachten te maaken. Dikwyls moeten wy by onszelven denken : Is God myn Schepper, myn Onderhouder, ben C 5 ik  42 HET OVERDENKEN VAN GOD, ENZ. ik zyn fchepfel: dan ben ik geen werk van een blind geval, geen wezen, dat aan zichzelf en zyne eige zwakheid en dwaasheid over. gelaaten is; dan ben ik het werk der opperfte Wysheid en Goedheid;dan ben en befta ik ge» heellyk door God: dan is het zyne kracht, die ■in my en door my werkt; dan ben ik een werktuig in zyne hand; dan voer ik zynen wil, zyne bevelen in dit gewest zyns ryks uit; dan bevorder ik daar, het zy ik zulks weete of niet, zyne verhevene oogmerken. En welk eene waarde moet zulks niet aan allos, wat ik hier doe en werk, by zetten! En hoe zorgvuldig, hoe gewillig, hoe blymoedig beveelt my zulks niet alles te doen en uit te voe. ren, wat God my opgedragen heeft te doen! Welk eene achting moet het my niet voor myn ligchaam en voor myne ziele inboezemen , en hoe zeer my van alle misbruiking van myne vermogens terug houden! Is God myn Opperheer, ben ik zyn onderdaan; hoe heilig behooren my niet alle zyne wetten, hoe eerbiedwaardig alle zyne veror. deningen en bepaalingen te zyn! Welk eene onderwerping, welk eenen yver tot gehoorzaamheid , welk eene gerustheid zal niet fteeds in  HET OVERDENKEN VAN GOD , ENZ. 43 in my onderhouden worden door de gedachte: de Heer heeft het gedaan of toegelaaten; de Heer beveelt het; het is met den wil en de oogmerken des Heeren overeenkomftig! Is God myn Vader, ben ik zyn kind: wat kan, wat mag ik niet al van hem verwachten! welk eene befcherming , welk eene hulp , welk eenen Vadcrlykcn byftand my van hem belooven ! hoe gerustclyk my aan zyne leiding en beftuuring overgecven ! hoe volkomen verzekerd zyn, dat hy my tot geluk verordend heeft, en tot geluk leiden zal! Is God, de Alvvyze, de Algocde , myn Toeziener en myn Rechter; hoe rechtvaardig, hoe billyk zal hy my niet beoordeelen en my vergelden! hoe getroost kan ik onder al den laster en ondank der waereld zyn, zodra ik wel doe enmynen pligt volbreng! Hoe ryklyk ben ik voor elke in 't verborgene verrichte goede daad beloond, indien de Alweetende haar ziet en goedkeurt! En hoe wys, hoe goed, hoe zalig kan en moet ik niet weezen, indien ik dus volgens myne betrekkingen tot God denk cn handelei cn dezelve nimmer uit het oog veriicze! Dus  44 HET OVERDENKEN VAN GOD, ENZ. Dus ook moeten wy dikwyls den wil van God, zyne geboden, en derzelver redenen cn oogmerken overdenken, opdat wy dezelven als rechtvaardig en billyk, als nuttig en heilzaam leeren eerbiedigen, en uit overtuiging en met lust opvolgen. Neemen wy daarby onze eige natuur en verordening, onze bekwaamheden en krachten; neemen wy de natuur en de gcfteldheid der overige dingen en hunne verbindtenisfen onder eikanderen; neemen wy de H. Schrift als het zekerfte middel ter onderrechting daarby te raade, en overweegen wy dit alles naauwkeurig: dan zullen wy daaruit leeren, wat in de zedelyke en ligchaamelyke waereld waarheid, orde, volmaaktheid, geluk is; wat met de Goddelyke oogmerken overeenftemt of met dezelve ftrydig is; wat zynen redelyke fchepfelen eer of fchande aandoet, vernedert of verheft, wat hen nader tot hunne verordening brengt of van dezelve verwydert, wat hen voor de gemeenfehap met het opperfte Wezen gefchikter of ongefchikter maakt. Zo zal onze overdenking van God te gelyk overdenking van den Godsdienst zyn, die ons met de Godheid verbindt, ons aangaande haare gevoelens jegens ons onderrecht, en ons gevoelens jegens haar  HET OVERDENKEN VAN GOD, ENZ. 4$ haar inboezemt, die met onze betrekkingen jegens den Oorfprong en Onderhouder onzes levens overeenkoomen. Zo zullen wy door overdenking den Godsdienst met alles leeren verbinden, en hy zal ons al het zwaare ligt, al het aangenaame nog aangenaamer, en al hetgewigtige nog gewigtiger maaken. Wy zullen alles in opzigt tot God en in het geloof aan God leeren zyn, doen,genieten,lyden, vreezen, hoopen ; deeze gedachte met alle de overige op de veelvuldigfte en innerlykfte wyze verbinden; en dus zal ons gantfche leven eene geduurige , blyde vereering van God, en de Godsdienst onze onaffcheidbaare gezellin, leidsvrouw, troosteres, raadsvrouw op alle deszelfs paden weezen. Christus en het Christendom is een derde onderwerp onzer overdenking, 't welk dezelve in alle opzigten waardig is. En hoe veel vindt ook daar de overdenkende mensch te overweegen, en hoe on.mogelyk kan hy den naam van eenen redelyken Christen ftaande houden , die niet dikwerf hierop zyne gedachten vestigt! Wat is het Christendom ? Wie is 'er de ftich-  46" Het overdenken van diRrsTtfS ftichter van ? In welke betrekkingen ftaa ik tot hem? Wat is hy voor my? Wat ben ik voor hem ? Waarin beftaat eigenlyk de Chris* telyke Godsdienst ? Welke is zyne verordening? Welke is de waare geest van denzelven? Wat heeft hy in de waereld, wat heeft hy by my gewerkt? Op welke gronden rust zyn Goddelyk gezag ? Wat maakt hem in de oogen van den verftandigen en weidenkenden mensch, van den oprechten vriend der waar-heid en der deugd, eerbied- en beminnenswaardig ? Welke zyn zyne leeringen, zyne voorfchriften , zyne beloften , zyne zaligheden ? Welke gevoelens boezemt hy zynen oprechten belyder in ? Welke uitzigten ontfluit hy hem ? —. Welke gewigtige vraagen! Laat ons derhalven dikwyls deeze of dergclyke overleggingen by onszelven plaats geeven: Heeft 'er wel ooit een mensch op aarde geleefd, die Jefus in wysheid, in deugdzaamheid, in menfchenliefde, in grootmoedigheid, in yver voor de menfehelyke gelukzaligheid overtroffen heeft, of hem daarin gelyk geweest is ? Is immer het leven van eenen mensch zo onfchuldig , zo heilig , zo weldaadig geweest, als zyn leven? Heeft zich immer een men-  EN HET CHRISTENDOM. 47 menfchenvriend zo vrywillig, zo welberaaden, op eene wyze, zo verre verwyderd van alle geestdryvery en ydcle eerzucht, voor zyne broederen opgeofferd , als hy ? Is 'er immer eene gefchiedenis door geloofwaardiger getuigen op eene geloofwaardiger wyze verhaald, en met meer bewyzen bevestigd, dan de gefchiedenis van zyn leven, van zyn lyden, en van zyne opftanding uit den dood? Wat al redenen heb ik dan niet,om hem voor eenen leeraar der waarheid, voor een gezant van God , voor den grootften weldoener der menfehen te houden, my aan hem en zyne leidinggerustelyk aan te vertrouwen,en langs den weg, op welken hy my voorgegaan is, naar volmaaktheid en gelukzaligheid te ftreeven! En welk eene dankbaarheid, welk eene liefde, welk eene gelaatenheid, welk eene gehoorzaamheid ben ik hem niet als eenen zodanigen fchuldig! Wat kan ik minder doen , dan naar zynen wil te leeven, daar hy voor my en myne broederen geftorven is ? En waar is een zuiverer, heiliger, Gode en menfehen waardiger leer, dan de zyne is ? Wat al duisternisfen , wat al bekommerende twyffelingen heeft zy niet verdreeven ? Welk een  48 HÈT OVERDENKEN VAN CHRISTUS een licht, welk een geestelyk leven, welk een vermogen ten goede, welke verwachtin* gen, welke vertroostingen heeft zy niet onder de menfehen, en ook in myn verftand en in myn hart verfpreid! Welke geheel andere, hoe veel juister begrippen geeft zy ons niec van God, van onze verordening, van het tegenwoordige en het toekomende leven ! Hoe vervult zy niet alle onze behoeften ! Welke edele gevoelens boezemt zy deh mensch niet in ! Tot welke goede, groote daaden fpoort zy den mensch niet aan! Hoe verre Verheft zy hem niet boven het aardfche en zigtbaare! Is niet de waare Christen onder alle de wyze en goede menfehen de wyste en beste, en onder alle de gelukkigen de gelukkigfte? Hoe veilig zyn niet de regelen van zyn gedrag ! Hoe vast de gronden zyncr hoope! Hoe kan hy zich reeds nu, terwyl hy op God en Christus het oog gevestigd houdt, zich over zyn leven verblyden, en hoe vol vertrouwen een verhevener, beter leven na den dood verwachten ! Voor hem wordt elke pligt vreugde, elke ramp eene weldaad, elk vermaak een onderpand van noggrooter,zuiverer vermaak; en elke trede, die hy doet, brengt hem nader aan het doel der volmaaktheid.  EN HET CHRISTENDOM. Ja, aan deeze leer wil ik my houden, naar haare voorfchriften my richten , naar haare gezindheden my vormen, van haaren geest my bezielen en regeeren laaten, op haare beloften vertrouwen, en haaren ecrbiedwaardigen Stichter, dat voorbeeld der verhe ventte menfchelyke deugd, navolgen. Zy verdient in alle opzigten myn geloof, myn vertrouwen, myne gehoorzaamheid; zy is de rechtftreekfche, veiligfte weg ter gelukzaligheid. Voor my behoort dus het Christendom geenszins eene onvruchtbaare befchouwing, geene enkele befpiegeling, geen uiterlyk teken van onderfcheiding, nog minder eene aanleiding tot twist met myne broederen en tot verwyderïng van hun: voor my behoort het een leefregel en levenskracht te zyn; my behoort het te onderrechten en te leiden, te reinigen en te verbeteren, te verfterken en te vertroosten; my moet het myne verordening in den dag Hellen en my dezelve zekerer en volkomer helpen bereiken. Ook op de deugd en op de ondeugd en haare gevolgen , als de voornaamfte bronnen van onze volmaaktheid of onze onvolmaaktheid, van ons geluk of van onze ellende, moeten Overdenk. I, St. D wy  50 HET OVERDENKEN VAN DE wy dikwyls onze gedachten vestigen ; haar dikwyls met eikanderen vergelyken , haare gewoone natuurlyke en toevallige uitwerkfels, haare uitwendige gedaante en haare inwendige gefteldheid wel van eikanderen onderfcheiden , en beiden zorgvuldig tegen elkanderen afmeeten. Alsdan moeten wy dikwerf by onszelven denken: Welk van beiden is fchooner, beter, met myne natuur en myne verordening overeenkomftiger , leugen of waarheid, orde of verwarring, rust of onrust, veiligheid of gevaar ? En zyn niet geene de vruchten der deugd, en deeze de gevolgen der ondeugd? Wat kan my het gemis der deugd vergoeden, of my voor de natuurelyke ftraffen der ondeugd befchermen ? Kan rykdom , kan rang en ftaat, kan magt en aanzien my wezenlyke eer aandoen, my in de oogen van God en van redelyke, onpartydige rechters eer aandoen; kunnen zy my in de daad vergenoegen en gelukkig maaken,indien ik niet deugdzaam ben? Kan armoede, kan geringheid en onaanzienlykheid my wezenlyke fchande toebrengen, of my geheel ellendig maaken , indien de deugd de gezellin myner behoeftigheid en van  DEUGD E W DE ONDEUGD. $1 van mynen geringen, verachtlykfchynenden flaatis? Komt het niet eindelyk alles op innerlyke, geestelyke volmaaktheid, op de gefteldheid van myne neigingen en gevoelens, van myn hart en myn gedrag aan ? Mag de deugd zich niet van de achting en eerbied vari van alle wyze en goede menfehen , van de goedkeuring van alle verhevener geesten , van het welbehaagen des opperften Wezens verzekerd houden? Heeft niet de ondeugd, vroeg of fpaade, vernedering en fchande van God en menfehen te wachten ? ■ En hoe verfcheiden is niet myne gemoedsgefteltenis, myn toeftand, naarmaate ik goed of kwaad doe, deugdzaam of ondeugend denk en handel? Ben ik niet in het eerfte geval gerust, opgeruimd, vergenoegd; en in het andere ongerust, neêrflagtig ,' onvergenoegd over myzelven en over alles, wat my omringt? Wordt niet de deugd van een goed geweeten, en de ondeugd van kwellende xrsrwytcn; geene van moed cn vertrouwen, en deeze van vrees en vertfaagdheid vergezeld ? Hoe vertroost, hoe vervrolykt my niet in het eene geval de gedachte van God, en van Zyn toezigt over alles, de gedachte van het D % toe-  52 HET OVERDENKEN VAN DE toekomende gericht en leven : en hoe zeer verwarren en verfchrikken my deeze denkbeelden niet in het andere geval! Hoe recht, hoe klaar , hoe veilig is niet het pad der deugd, zelfs dan, wanneer het moeilyk en niet zonder alle ftruikelblokken is! En hoe krom, hoe kronkelend, hoe duister en gevaarlyk is niet de weg der ondeugd, zelfs wanneer hy nog zo zeer gebaand en betreeden is ! Kan ik myzelven lief hebben , zonder dit pad te volgen ? Kan ik deezen weg bctreeden , zonder vyandig tegen myzelven te handelen ? En fchoon ook wczenlyk dit pad veel moeilyker en bezwaarlyker, en dees weg veel effener en aangenaamer ware, dan zy in de daad zyn , hoe verfchillend is niet hunne uitgang. Dit, het pad der deugd, leidt tot eer, tot roem, tot leven, tot geluk. Dees, de weg der ondeugd, tot fchande, tot dood, tot ellende. En hoe kort is niet de levensbaan! Hoe fchielyk is zy ten einde geloopen! Ras voorbygaande is de edele moeite, waarmede de deugdzaame het heerlykfte doel bereikt; en hoogst vlugtig, oogenbliklyk is de bedrieglyke, laage lust, die den ondeugenden in 'r. verderf ftort. Neen, de uiterlyke be-  DEUGD EN DE ONDEUGD. 53 bekooringen der ondeugd zullen my niet verblinden : de fombere uitwendige gedaante , bet befcheidene, dikwyls befchroomde gelaat der deugd zal my niet affchrikkcn haar te eerbiedigen en haai* te dienen. Neen, de zonde is het verderf van den mensch, haar te gehoorzaamen is dienstbaarheid en flaaverny, ellende en dood is haare bezolding: alleen de deugd is en geeft leven en vryheid, alleen zy leidt tot duurzaam , blyvend geluk. Haare wegen zyn 'wegen van lieflykheid, en alle haare ■paden zyn vrede. Indien wy dus de deugd en de ondeugd en haare gevolgen overdenken , cn zulks dikwerf en by elk byzonder geval doen, zo menigmaalen wy onze keus tusfehen beiden bepaalen moeten ; hoe eerbiedwaardig zal ons dan de eene, en hoe haatelyk zal ons de andere worden! Welke aangenaame gewaarwordingen zullen, zich niet met het denkbeeld van deugd, en welke onaangenaame, affchrikwekkende aandoeningen met het denkbeeld van ondeugd in ons verftand en in ons hart vereenigen? En hoe gemakkelyk zal het ons juist daardoor worden , iedere aanfpooring, iedere vordering der eerfte te volgen, en ieD 3 dere  i :■■■( • ■ 54 HET OVERDENKEN VAN DE dere verzoeking der laatfte te Weêrftaan! En is dit niet de rechte , veilige weg tot menfcheJyke volmaaktheid? Eene vyfde klasfe van onderwerpen, welke wy dikmaals overdenken moeten, is de waarde der dingen, en inzonderheid van zodanige dingen, die tot de uiterlykc welvaart, tot de aangenaamheden en gericflykheden des aardfchen levens gerekend worden ; de waarde van de gezondheid, de fchoonheid, den rykdom, de eer, den rang en ftaat, het zinnelyke vermaak, de weelde en pracht, het leven zelf. Hoe meermaalen zich deeze dingen aan ons vertoonen; hoe meer zy met alles, wat wy zien, en hooren, en doen, verbonden zyn; hoe meer wy ons met het verkrygen , het behouden, het gebruiken van dezelven bezig houden, en bezig moeten houden; hoe meerder invloeds zy op onze rust en geluk hebben, en kunnen hebben; hoe fchitterender en bekoorlyker dikwyls hun uiterlyk aanzien is; hoe meer vérfchiliend zy van verfchillende menfehen en van dezelfde menfehen op verfchillende tyden befchouvvd en beoordeeld wor-  WAARDE DER DINGEN. 55 worden: deste noodzaakelyker is het, dat wy ze juist waardeeren, dat wy ze leeren houden voor het geene zy waarlyk zyn ; en zulks kunnen en zullen wy nooit in het gedruis der bezigheden en vermaaken des levens, nooit door de bloote befchouwing van deeze dingen, zulks kunnen wy niet anders dan door het ftille overdenken van dezelven leeren. Wy moeten ons derhalven menigmaalen dat geene, 't welk wy 'cr van zien, hooren, ondervinden , opmerken , in het geheugen te rug roepen, en dan deeze of dergelyke overleggingen by onszelven maaken: Zyn deeze dingen wel volkomen wat zy fchynen te zyn ? Bezitten zy wel volkomen de waarde, die de meesten hun toefchryven? Verdienen zy wel volkomen de achting, de liefde, het gezag, waarop zy aanfpraak maaken ? Zyn zy meer doeleinden , of veeleer middelen tot verhevener doeleinden? Hangt hunne waarde meer af van hunne bezitting, of van het waardige gebruik, 't welk men 'er van maakt? Heeft dus myne gezondheid, hebben myne krachten eene groote waarde, indien ik niet iets goeds en nuttigs daarmede uitvoer ; indien ik my niet wegens het aanwenden van dezelve eene D 4 vol-  50 HET OVERDENKEN VAN DE voldoenende rekenfchap kan geeven , indien ik re middèn van dezelve door ongerustheid, verveeling en verdriet gedrukt word ? Worden zy my niet eerst dan recht dierbaar, als ik ze met vrolykheid daartoe gebruik, waartoe de Schepper ze my gegeeven heeft; als ik dat, wat hy my hier op aarde te doen bevoolen heeft, gewillig doe, en daardoor nader tot myne verordening koom? Bezit wel de fchoonheid van het ligchaam eene waare, duurzaame waarde , indien zy niet door de fchoonheid der ziele, door een juist verftand en een goed, deugdzaam hart bezield en verheven wordt; indien 'er even zo weinig geestelyke volmaaktheid cn innerlyke verdienftcn mede verbonden zyn, als met de fchoonheid van de bloemen des vclds; indien zy gelyk deeze gantschJyk verwelkt, en niet door rype, edele vruchten vervangen wordt? Bezitten rang en ftaac eene wezenlyke waarde, indien ik dezelven door eene laagc denk- en levenswyze fchandvlekke, indien ik niet door wysheid en deugd en algemeene nuttigheid, zo wel als door uiterlyke voorrechten uitmunt , indien ik groot cn edel heet, maar geenszins groot en edel denk en handel? En is het niet eveneens mtt alle andere foortgc- lyke  WAARDE DER DINGEN. 57 Iyke dingen gelegen ? Ben ik niet veel vrolykeren vergenoegder, wanneer ik iets fchoons en eerwaardigs gedaan heb en my des bewust ben, dan wanneer ik zonder dit inwendige gevoel achting en eer van anderen geniet ? veel vrolyker en vergenoegder, wanneer ik door het welbefteeden van myn vermogen het geluk van anderen bevorderd, of hunne ellende verminderd heb,dan wanneer ik my ceniglyk als den bezitter van dit vermogen bcfchouw, en hetzelve nog zo dikwyls overreken? Ben ik niet veel vrolyker en vergenoegder , wanneer ik my door het genieten van een onfchuldig , zinnelyk vermaak tot elke bezigheid myns beroeps, tot iederen arbeid, waardoor het gemeene wclzyn bevorderd wordt, gefterkt en aangemoedigd voel, dan wanneer ik dit vermaak alleen geniet, en dan myzelven onder dcszelfs nutteloos genot afmat? En myn leven zelf, welk eene groote waarde zoude het kunnen hebben; indien het niet door goede daaden uitmuntte, indien ik deszelfs reeds verloopene deelen gantschlyk en voor eeuwig voor my verlooren befchouwen moest; indien ik niet hoopen mogt, my door hetzelve tot een verhevener leven bekwaam gemaakt te hebben ? Hebben derhal* D 5 ven  58 HET OVERDENKEN VAN DE ven niet alle deeze dingen veel meer van de natuur en gefteldheid van middelen tot verhevener doeleinden, dan van deeze doeleinden zeiven? Zou ik dus niet dwaaslyk handelen, indien ik van het middel het doeleinde maakte, het eerfte hooger waardeerde en yveriger zocht dan het laatfte, en my met de bezitting van dat geene vergenoegde , 't geen my, eeniglyk door het goede, waardige gebruik, 't welk ik 'er van maak, nuttig kan worden ? En in welk cene betrekking fraan toch deeze uiterlyke dingen tot myne innerlykc gcestelyke volmaaktheid ? Maaken zy ook een deel van myzelven uit ? Behooren zy tot myn wezen ? Zyn zy onvergangklyk en onfterflyk als ik? Zyn zy my niet eeniglyk voor eenen korter of langer tyd verleend? Kan ik hen niet heden of morgen verliezen ? Moet ik hen niet eenmaal allen achteriaaten ? Kan of zal ik iets anders dan geestelyke uitmuntendheden, uitmuntendheden van het verfrand en van het hart, met my in het graf en in de eeuwigheid neemen ? Moeten derhalven niet wysheid en deugd eene veel grooter waarde bezitten, dan rykdom en eer en rang cn ftaat en alles, wat den  WAARDE DER DINGEN. 59 den zinnelyken mensch bekoort en bedwelmt? Blyven niet geenen , en geenen alleen, na das deezen reeds lang verdwcenen zyn? In welk eene betrekking flaan cindelyk deeze uiterlyke dingen tot myn geluk? Zyn zy ook wel het geluk zelf? Behoeft men hen flcchts te hebben en te bezitten , om gelukkig te weezen ? Zie cn ken ik dan geene gelukkige menfehen, die noch ryk,noch groot, noch fchoon, noch magtig zyn ? 5^e en ken ik niet veele anderen, die by alle deeze voorrechten ten hoogde te onvreden en ellendig zyn ? Zo zullen wy door herhaalde, ftillc overdenkingen van de wezenlyke gcftcldheid der dingen hunne waarde kennen , en hen niet hooger waardeeren, niet fterker beminnen, niet yveriger leeren najaagen, dan zy verdienen. Ten dien zelfden einde moeten wy dikwyls in de ftilte over geluk en ellende onze gedachten laaten gaan. Daar geluk het wit van alla onze wenfehen en poogingen is, waaraan kan ons dan meer gelegen zyn , dan zynen wezenlyken aart en den weg, die tot zyne bezitting leidt, te leeren kennen? Hoe onrechtmaatig, hoe verward zyn echter niet de hcerfchcnJe be-  ÖO HET OVERDENKEN VAN begrippen daaromtrent! En hoe ongevoeglylc kunnen deezen in het gedruis der waereld , waar dat geen, wat glinstert en fchittert, alles afdoet, verbeterd worden? En in welke gevallen is de onweetendheid en dwaaling fchaadelykcr dan in deezen ? Wy moeten ons derhalven dikwyls aan de verftrooijing onttrekken, dikwyls als 't ware in ons binnenfte, in onszelven terug keeren, dan onze aandoeningen en bevindingen te raade neemen, en onszelven vraagen: Wanneer ben ik vergenoegd en gelukkig? en wanneer ellendig ? Waar zyn de voornaamfte bronnen van myn geluk en van myne ellende gelegen? in my, of buiten my? in dat geene wat ik zelf ben en denk , of in dat geene wat ik heb en wat my omringt ? Kunnen gezondheid, rykdom , eer, aanzien, of andere uiterlyke voorrechten my wel in en op zichzclve vergenoegd en gelukkig maaken? Ben ik het fteeds by het bezit van deeze dingen geweest, en zyn het alle de geenen, die dezelven bezitten ? Kan ik gelukkig zyn, indien 'er geene orde en gerustheid in myn binnenfte heerfchen, indien ik niet de waarheid ken en bemin en haare voorfchriften volg, indien ik geene  geluk en ellende. ()l geene vaste , rechtmaatige beginfelen heb , niet een vast, zeker wit bedoel, en hetzelve fteeds nader koom? Kan ik gelukkig zyn, indien ik God, de bron van alle leven, alle vreugde, alle zalig, heid, niet ten Befchermer en Vriend heb; indien ik my niet over myn aanweezen, over zyntoezigt, over zyne goedkeuring verheugen , en my gerustelyk aan zyne voorzorg en beftuuring overgeeven durf? Kan ik gelukkig zyn, indien ik niet vry en vrolyk met myne broederen verkeeren kan, en myzelven niet bewust ben, dat ik myne plaats onder hen waardig bekleede, myne püg. ten jegens hen getrouwlyk volbreng, en dus hunne hoogachting en liefde verdiene ? Kan ik gelukkig zyn, indien ik de ftilte, de eenzaamheid niet weet te verdraagen, en my daar op eene aangenaame, geneuglyke wyze met myzelven te bemoeijen en te onderhouden ? Altoos kan ik toch niet in het gewoel en de verftrooijing keven; en nimmer geniet ik myn leven minder met redelyke bewustheid dan daar. Hoe ouder ik word, deste meer zal  6*2 HET OVERDENKEN VAN zal ik toch aan myzelven overgelaaten cn by myzelven bepaald zyn ; en hoe veel komt het dan niet op myne innerlyke gefteldheid, óp den toeftand van mynen geest aan? Kan ik, eindelyk, gelukkig zyn, indien ik niet na die leven een beter, verhevener leven verwachten, en my daarmede, te midden van alle de moeilykheden en druk des tegenwoordigen , vertroosten kan ? De gedachte van den dood kan ik toch niet altoos van my verwyderen; dikwyls mengt zy zich zelfs in myne uitgezochtfte geneugten ; en hoe zeer zou zy niet dezelve ftooren en vergallen , indien het toekomende my eene geheelc vernietiging, of pynigende ftraffen dreigde? Kan ik derhalven wel zonder wysheid, zonder deugd, zonder Godsdienst, zonder vroomheid, gelukkig weezen? En de ellende daarentegen , waarover zo veele menfehen zuchten, en welke in de daad zo veele menfehen drukt, waarin beftaat zy? Kan zy wel eeniglyk of voornaamelyk in de ontbeering, in het gemis van uiterlyke goederen en voordeden beftaan ? Zyn dan alle de zulken in de daad ellendig, die niet ryk, niet fchoon,  GELUK EN ELLENDE. 63 fchoon , niet flerk , niet groot en magtig zyn? Heb ik niet zelfs veelen deczer voorrechten ontbeerd, en ontbeer dezelven nog, zonder ellendig te weezen ? Of is het een wezenlyke ellende , als niet alles naar myne wenfchen gaat,als ik veclerhande tegenfpraak en tegenftand ontmoet, als ik hindernisfen en zwaarighedcn op mynen weg aantref? Kan ik dan wel ontkennen, dat myne wenfchen menigmaalen dwaas, mcnigmaalen onbillyk zyn, en dat myne geestelyke noch myne ligchaamelyke vermogens op eenen geheel effenen weg genoegzaam ontwikkeld en geoeffend kunnen worden? Zyn derhalven ook niet de bronnen der ellende meer in my , dan buiten my? Ben ik niet ellendig, als ik in de'gewigtigfte dingen onweetend ben, of door angstvallige twyffelingen heên en weêr gedreeven ■wordt? Ben ik niet ellendig, als ik over myzelven onvergenoegd zyn, myzelven verwyten doen, myzelven fehuuwen, en myne gerustheid in de bedwelming zoeken moet ? Ben ik niet ellendig, als ik reden heb, my voor <3od en menfehen te fchaamen, en voor het mishaagen des wacrcldrechters en voor het on-  64 HET OVERDENKEN VAN ongenoegen en de wraak myner broederen te vreezen, om dat ik tegen myne betrekkingen jegens geenen en deezen gezondigd heb? Ben ik niet ellendig, als ik een fiaaf der ondeugd ben, als ik door de eene of andere kwaade , ongeregelde neiging of drift zodanig beheerscht word, dat ik my dikwerf gedwongen zie te doen, het geen ik zelf voor onbillyk en ftrafAvaardig erkennen moet? Ben ik niet ellendig, als ik geene vaste gronden van hoop en vertrouwen heb, als ik niet weet, waaraan ik my in geluk en in ongeluk, in leven en in dood houden, waarop ik my verlaaten, waarmede ik my vertroosten, wat ik weezen of verwachten zal ? Hangen derhalven geluk en ellende niet veel meer van myne innerlyke zedelyke gefteldheid, van myne denk- en handelwyze, van myn gantsch gedrag, dan van mynen uiterlyken toeftand af? Staan zy niet veel meer in myn eigen vermogen, dan alles, wat buiten my is? Kan ik derhalven myn geluk beter bevorderen, dan wanneer ik onophoudlyk naar wysheid en deugd en naar het welbehaagen van God ftreef ? Kan ik de ellende zekerer vermyden, dan wanneer ik my voor alle dwaasheden , voor alle zonden en ondeugden hoede? En  GELUK EN ELLENDE. f55 En indien wy dus over ge'uk en ellende onze gedachten laaten gaan, moetei wy deeze overdenkingen voomaame'yk tot onszelven bepaalen , fteeds de toepasfmg daarvan op onszelven maaken, en ons dikwyls deeze vraagen voorhouden : Ben ik inzonderheid gelukkig of ellendig? En in hoe verre, en in welke opzichten ben ik zodanig ? Zoude ik niet veelligt nog gelukkiger kunnen zyn? En hoe moet ik het aanleggen, om zulks te worden? Wat moet ik in dit opzigt vermyden ? Wat moet ik doen ? Wat leeren my reden en ondervinding, wat leert my de Godsdienst desaangaande ? Koe geraak ik tot eene volkomene heerfchappy over myzelven, tot eene grooter onafhangklykheid van de uiterlyke dingen, tot eene nadere gcmeenfchap met God? Dit brengt ons tot eene andere klasfe van dingen, welke wy overdenken moeten, en die Onze ernftigfte overdenking ten volle waardig zyn. Zy beftaat in de zedelyke gefteldheid van ons hart en van ons gedrag. En welk eene ryke, moeilyke fbf tot overdenken is dat niet! Wat al oplettendheid en wat al braafheid behoort 'er niet toe, om daar de waarheid na te vorfchen, en haar gantschOverdenk, I. St. £ ]yk  66 HET OVERDENKEN VAN lyk uit te vorfchen I Hoe bedrieglyk is niet des menfehen hart ; hoe partydig beoordeelt het gevvoonlyk zyn gedrag! En hoe innig, hoe onaficheidlyk is nogthans de ftaaten degefleldheid van beiden met ons geluk verknocht! Wat zou van meer belang voor ons zyn, dan te weeten, of ons hart en ons gedrag zedelyk goed of kwaad zyn, of zy God welgevallen of mishaagen , of zy ons heuchelyke of verfchrikkelyke uitzigten in het toekomende openen , 't welk wy by elke fchrede nader komen ? Het is dus niet genoeg, dat wy fomtyds en ter loops een vlugtig oog laaten gaan over het geene wy doen en in ons omgaat, maar wy moeten hetzelve meermaalen omftandig en met al den ernst onzer ziele overdenken. Dan moeten wy onszelven vraagen : Hoe is het met myne kundigheden, met myn geloof, met myne deugd, met myne godvrucht gelegen? Welk eenen trap van volmaaktheid heb ik in alle deeze opzigten bereikt, of niet bereikt? Hoe ligt of hoe zwaar, hoe bekend of hoe vreemd zyn voor my de bezigheden, de oeffeningen, de verrichtingen, welke daartoe behooren, cf 'er betrekking op hebben? Hoe en uit welke gronden vervul ik myne plig. ■ 1 ten?  ONZE ZEDELYKE GESTELDHEID. 6j ten? Welke gevoelens cn neigingen heerfchen 'er bovenalle anderen in myn hart? Welke beginfelen vermogen op my het meest, en ontdekken zich het meest in myne verkiezingen ? Welke oogmerken volg ik het ftandvastigfte cn yverigfte? Welke verzoekingen zyn voor my de gevaarlykfte ? Welke uiterlyke omftandigheden, welke bezigheden , welke gczelfchappen, welke vermaaken zyn voor myne deugd en vroomheid het gunstigfte of ongunstigfte ? Ben ik in de daad van alle ondeugd vry ? Zon. dig ik nimmer met opzet, weetens en willens; cn tracht ik de misflagen, welke ik begaa, zodra ik hen gewaar word, zo veel mogelyk wederom te vergoeden ? Bezielt my eene overhellende, werkzaame begeerte tot alles, wat waar en recht en goed en met den wil van mynen Opperheer en Wetgeever overeenkomftig is ? Doe ik dat, wat ik voor billyk en goed erken, gaarne en onverwyld, of met tegenzin en uit dwang? Heerscht 'er waarheid cn orde in alles, wat ik denk en fpreek en doe ? Stem ik ten allen tyde, in alle omftandigheden , by alle bedryven, met myzelven overeen? Zie ik, als een aanbidder van God en Jeftn E 2 Chris-  (58 HET OVERDENKEN VAN Christus, in alles op God en op Jefus Christus? Is de wil van mynen hemelfchen Vader, is het voorbeeld van mynen Heer en Heiland my fteeds voor oogen ? Zoek ik geenen fteeds getrouwer en blymoediger te volbrengen, en dat ftaag volkomener na te volgen ? Word ik nimmer moede in recht- en weldoen? Vergenoeg ik my nooit met dien trap van wysheid, van deugd, van vroomheid, welken ik reeds beklommen heb? Streef ik waarlyk en met onophoudelyken yver naar die volmaaktheid , voor welke ik als mensch en als Christen vatbaar ben? Ben ik geduurende dit of dat tydperk myns levens dezelve nader gekomen, of heb ik my van dezelve verwyderd ? Hoe kan, hoe behoor ik derhalven myzelven en mynen ftaat te befchouwen en te beoordeelen ? met opgebeurden moed, of met beklemmende vreeze ? met vreugde over myne vordering in het goede, of met droeffenis over myne voortduurende zwakheid en myn menigvuldig verval in de zonde? Waarvoor kan ik my met reden voor God en menfehen houden? voor een' wyze , of voor een' dwaas ? voor een' dienstknegt der zonde, of voor een* vriend der deugd? voor een' gehoorzaam onder-  ONZE ZEDELYKE GESTELDHEID. 69 derdaan van God, of voor een' weêrfpannelmg in zyn ryk? voor een' enkel belyder, of voor een' redelyken naarvolger van Jefus ? voor een' waereldling, of voor een' burger en erfgenaam des hemels? Hoe meermaalen, hoe onpartydiger wy dus onzen zcdelyken ftaat, de gevoelens van ons hart en de gefteklheid van ons gedrag overdenken zullen; boe minder wy de eene en de andere uit het oog verliezen: deste juister zullen wy onszelven leeren kennen en bcoordeelen; deste minder zullen onze gebreken, onze misflagen , onze zwakheden voor ons verborgen blyven; deste ligter zal het ons worden, deeze gebreken te vervullen, deeze misflagen te vermyden , deeze zwakheden te boven te komen, en dus van den eenen trap van volmaaktheid tot den anderen op te klimmen. En hoewel ook voor het tegenwoordige dit overdenken meer onaangenaame dan aangenaame denkbeelden en gewaarwordingen in ons verwekken mogt, om dat wy nog meer kwaads dan goeds in ons ontdekken: door welk eene gerustheid en vergenoegdheid zal het niet , vroeger of laater, gevolgd worden, wanneer wy daardoor tot de kennis Van onszelven, en E 3 door  70 het overdenken van onze door middel van deeze tot eene aanmerkelyke verbetering van ons hart en gedrag geraaken? JfW ïot\ '^1,4 nr.v -ovo-;izr,n my. tsboi *iï9*j Eindrtyk is 0722e fierflykheid en onze onjlerflykJieid, en het verband tusfehen het tegenwoordige en het toekomende een even zo gewigtig als onuitputlyk onderwerp onzer overdenkingen. Ik weet wel, dat de mensch natuurelykcr wyze de gedachten van den dood fehuuwt. Maar gedachten van den dood , welke met uitzigten op onftcrfrykheid cn een eeuwig leven verbonden zyn , die mag , die behoort de Christen niet te fchuuwen ; daarnaar kan hy met vuurigen yver haaken; die kunnen en zullen zelfs vreugde en vertrouwen in hem verwekken. Dikwerf moeten wy derhalven deeze of dergelyke overleggingen by onszelven maaken: Dat ik fterflyk ben, dit weet, dit gevoel ik; dit verkondigen my zo veele zwakheden en fchokken myner aardfche natuur, die ik reeds ondervonden, zo veele krankheden cn fmarten , die ik reeds gevoeld heb; dit roept my alles, wat my omringt , met luider ftemme toe. Hoe vccicn myner vrienden, myner beken-  STERFLYKHEID EN ONSTERFLYKIIEID. 71 kenden, zyn reeds voor my in het graf gedaald? Hoe veelen, die veel jonger, veel gezonder en Merker waren dan ik ben ? Wat is • de gantfche aardbodem , op welken ik woon en wandel , anders dan een wyd , gaapend graf, 't welk het eene geflacht der ftervelingen na het andere in zynen fchoot befluit, en daar hun-Mof op duizenderlei wyzen onder elkandercn vermengt en herfchept ? Ja, ook myn ligchaam is Mof, en zal weldra wederom in Mof verkeeren. Al bloeit het thans nog zo fchoon, ras zal het, gelyk de bloemen des velds, verwelken en een prooi der verrotting worden. En zulks kan reeds morgen , zulks kan nog heden zyn lot weezen. Myne loopbaan op aarde is kort; en duizend toevallen, die ik niet voorzien noch vermydcn kan, kunnen ze nog korter maaken. Het langMe leven van den mensch is een vlugtige droom, en zelden kan hy deezen droom geheel uitdroomen. Plotslyk .word dikwerf de draad zyner denkbeelden af, geknipt, en een volkornene ophouding en verwoesting fchynt zyn lot te zyn. Neen, hier ben ik geen burger, maar alleen een gast en vreemdeling; en alles, wat ik hier heb en bezit, is niet myn eigendom, maar alleen geleend, aanvertrouwd goed. Heden is het in myne hanE 4 den:  ?2 HET OVERDENKEN VAN ONZE den: morgen in de handen van een ander. Heden heersch ik misfehien over veelen: morgen treeden zy myn ftof onder hunne voeten. Heden kan ik misfehien verre om my henen werken: morgen heb ik gecnerhande verbindtenis met de zigebaare waereld. En zoude ik dan trotsch zyn op het geen ik ben cn bezit en doe ? Zoude ik my boven anderen verheffen , en het ooit vergelen, dat myn oorfprong gelyk als de hunne was, en myn einde zyn zal gelyk als hun einde ? Zoude ik myn geheel hart aan di^en hechten , die zo vergai^kiyk en broos zyn ? Zoude ik my met angstvallige onrust om goederen bekommeren , die zo onzeker zyn, en die ik zo fpoedig voer altoos verliezen moet? Zoude ik my over het verlies of het gemis van deeze goederen zodanig bedroeven, ais of zy myn beftendig eigendom, a': of zy een deel van myze'ven uitmaakten ? Zoude ik bier, waar vergangklykheid en dood heerfchen , myn voornaamfte , myn geheel geluk Zoeken? Neen, in alle deeze opzigten wil ik zodanig denken en handelen , en de dingen deezer waereld zodanig befchouwen en gebruiken, als het eenen zo zwakken, fterflykën menfche betaamt.  STERFLYKHEID EN ONSTERFLYKfïEID. 73 Maar wel my, dat ik niet geheelenal ftcrflyk ben , dat myn geest eeuwig leeven , en zich eeuwig over zyn aanweezen verblyden zal! Ja, dit getuigt my alles, wat ik van God, van zyne betrekkingen en gevoelens jegens de menfehen, van zyne verordeningen en inrichtingen in de natuurlyke en zedelyke waereld, weet en opmerk. Dit getuigen my de grootfche aanleg, en bekwaamheden en vermogens, die ik in my ontdek; de oeffeningen en pligten, die my hier voorgefchreeven zyn; de lotgevallen , die my en anderen overkomen; de vordering tot volmaaktheid, waarop alles betreklyk is, en naar welke alles ft reeft, en de gemeenfehap, die ik reeds nu nTet het opperfte Wezen in ftaat ben te hebben en te onderhouden. Daarvan verzekert my eindelyk het Euangelie, wiens geloofwaardigheid op zo veele voldoenende grondflagen berust, en 't welk onze verordening ten leven en ter onfterfiykheid buicen allen twyffel ftelt. En welk een licht verfpreidt niet dit uitzigt over alles, wat ik ben en wat my bejegent! Hoe veel gewigtiger wordt my nu alles! hoe verdraaglyk, hoe ligt elk lydenïhoe nietsbetekenend het verlies van uiterlyke dinE 5 gei-!  74 HET OVERDENKEN VAN ONZE gen! hoe veel zoeter elk vermaak! hoe veel dierbaarer ieder mensch , die nevens my ter onfterflykheid verordend is , en eeuwig , of. fchoon in andere betrekkingen en verbindtenisfen met my leevenzal! En zoude dit niet alle myne gevoelens en neigingen reiner cn edeler maaken ? Zoude dit ooit mynen yver bekoelen, of my in het ftreeven naar verhevener volmaaktheid verdrietig en moede laaten worden? Hoe naauw is. niet het tegenwoordige met het toekoomende verbonden! Brengt niet alles, wat ik hier denk cn doe, cn wat my bejegent-,, gevolgen voort, die zich in 't oncindige uitflrekken ? Hier zal ik zaaijen, daar oogftcn; hier arbeiden, en verdraagen cn Jyden- en daar het loon van mynen arbeid, en van myn geduldig, godvruchtig lyden ontvangen. Hier is meer voorbereiding en toerusting; daar meer genot. Hier de tyd der oeffening en beproeving; daar de tyd der vergelding. En zoude ik dan enkel by het tegenwoordige oogenblik ftaan blyven? enkel dat geene kiezen en zoeken en doen , wat my voor het tegenwoordige eenig vermaak of eenig voordeel aanbrengt? Zoude ik niet thans eenen  S.TERFLYKHEID EN ONSTERFLYKHEID. 75 eenen zekeren , vasten grond tot myne toekomende gelukzaligheid leggen ? Ja , ik wil overecnkomffr'g met myne verhevene verordening, ik wil als een onfterflyke denken cn handelen, al het tegenwoordige in zyne verbindtenis met het toekomende befchouwen cn beoordeelen , alles gaarne verloogchcnen cn nalaaten, wat my namaals verlies en fchaade zou toebrengen , alles gewillig en blymoedig doen, wat my alsdan eer cn voordeel belooft, en niet zo zeer op het zigtbaare, 'c welk tydelyk is, als wel op het onzienlykc acht flaan, 't welk eeuwig duurt. Deeze zyn de voornaamftc onderwerpen der redelyke, christelyke overdenking. Enkel onuitputbaare bronnen van waarheid, van wyshcid, van zaligheid! ftof tot denken voor alle tyden cn alle eeuwigheid! Zeer dikwyls en in eene ryke maate uit deeze bronnen te fcheppen • deeze ftof geduurig zorgvuldiger te bearbeiden , en ons daardoor geestelyke rykdommen te verwerven, die, in tegenoverftelling met de aardfche, door het gebruik geftadig vermeerderd, door het genot geftadig aangenaamer en meer bevredigend worden: dit moet onze belangrykfte en geliefdfte bezigheid weezen! DA-   DAGELYKSCHE MORGEN- E N AVONDOEFFENINGEN.   ploffen tot dagelykfche overdenkingen en befpiegelingen des morgens en des avonds, en inzonderheid tot eene dagelykfche beproeving van zichzelven , voor een Christen , die voorzigtig wandelen , en met gewenschte gevolgen naar de christelyke volmaaktheid flreeven wil, tot welke hy bekwaam is. DES MORGENS. In welke betrekkingen ftaa ik tot God? Of, wat is God in opzigt tot my, en wat ben ik in opzigt tot hem? Hoe moet ik my derhalven heden en alle de dagen myns levens jegens hem gedraagen? En wat mag ik my heden en alle de dagen myns levens van hem belooven ? In welk eene betrekking ftaa ik als een Christen tot Jefus, den Stichter van het Christendom ? Wat is hy in opzigt tot my, en wat ben ik in opzigt tot hem ? Hoe en waardoor moet ik my als een Christen van de zodanigen onderfcheiden, die geene Christenen zyn, of Hechts den naam van Christenen draagen ? Wat moet ik meerder of beter doen dan zy? Hoe  80 DAGELYKSCHE BEPROEVIKO Hoe kan , hoe moet ik als een. Christen het licht der waereld, het zout der aarde, de plaats, bekleeder van Jefus onder zyne broeders zyn ? In welke betrekkingen ftaa ik tot de menfehen in 't gemeen ? Wat zyn zy voor my? Wat ben ik voor hun ? Hoedanig moet ik allen befchouwen en beoordeelen ? Hoedanig jegens hen gezind zyn? Hoe my jegens hen gedraagen ? Hoe den grooten pligt der algemeene menschlievendheid en der christelyke broederlyke liefde vervullen? In welke betrekkingen ftaa ik tot zodanige menfehen in 't byzonder , met welken ik in het huislyke en burgerlyke leven nader verbonden ben ? Wat ben ik hun als echtgenoot, als vader, of moeder des huisgezins, als broeder of zuster, als vriend, als leeraar, als heer of knegt, verfchuldigd ? Wat kunnen zy met recht van my verwachten ? Hoe en waardoor kan ik hun ook heden nuttig weezen ? In welke betrekkingen ftaa ik tot het tegenwoordige en tot het toekomende ? Wat is het eerfte voor my ? En wat behoort het laatfte voor my te zyn? Welk van beiden is een middel, en  VAN ZICHZELVEN, 8f eri welk is een doelwit? Welk verdient myne grootfte oplettendheid? Welk is myner yverigfte poogingen waardig? Hoedanig moet ik het eerfte gebruiken en genieten, opdat het laatfte my zal konnen vertroosten en verheugen ? Moe kan en moet ik den Godsdienst met myn geheel leven verbinden ? Hoe kan en moet dezelve ook heden myn onderrechtfter, myn leidsvrouw, myn troosteresfe weczen ? Hoe kan en moet ik daardoor myne bezigheden voor my veredelen, myne pligten gemakkelyker, myne vreugde zoeter, cn alle de moeilykheden en lasten, van deezen dag verdraaglyk, ja zelfs tot zegeningen maaken? Welke leeringen, welke voorfchriften, welke gronden van gerustftelling verleent hy my in deeze opzigten? Hoe kan en moet ik den tegenwoordigen dag zo doorbrengen, dat ik my deezen avond over denzelven verheugen, en zynes nimmer fchaamen moge? Wat wacht 'er waarfchynelykcr wyze heden al op my ? welke bezigheden? welke vermaaken? welke tegenfpoeden ? welke hindernisfen en zwaarigheden % Ovenknk. I, Si. T Wel-  %2 DAGELYKSCHE BEPROEVING welke gezelfchappen ? welke gelegenheden ten goede ? welke verzoekingen ten kwaade? Hoe moet ik my ten aanzien van alle deeze dingen gedraagen, indien zy onfchade3yk en nuttig voor my weezen zullen ? Arbeid en bezigheden : Welke vordert myn ftand en beroep, myn ampt van my ? Welke* zyn het noodzaakelykst? Welke kunnen en mogen het minst verfchooven worden? Hoe kan ik dezelven het best regelen en verecnigen ? Wat behoort my tot arbeidzaamheid en werkzaamheid aan te fpooren? wat my onder dezelve te onderfteunen en te vcrfterken? Aan welke verzoekingen ben ik onder dezelve het meest bloot gefteld? Is het traagheid? of onbedachtzaamheid? of eigenbaat? of gemelyke, norsfe grilligheid ? of een ftreng , heerschzuchtig gedrag , of onvergenoegdheid met myn' ftand en beroep ? — Hoe kan en zal ik my daartegen wapenen ? hoe myzelven tot gemoedelykheid en getrouwheid, tot moed en tot vrolykheid opwekken? Vermaaken: Welke huislyke, welke gezellige vermaaken mag ik my heden belooven ? Welke kan en mag ik het veiligst en btymoe- • digst  VAN ZICHZELVEN. g wie kan zeggen, hoe menigmaalen hy feilt?' Vergeef my alle, ook de verborgene misflagen. Dit weet gy, Alweetende, dat zy my alle oprechtelyk leedzyn, en ik niets vuuriger verlang, dan pm ftaag beter en volmaakter te worden, en all' den tyd, en alle de krachten, die gy'my fchenkt, fteeds meer zodanig aan te wenden, als  HET VOORGAANDE. I37 als met uwen wil overeenkomftig is. S:erk my zwakke, en laat myn wensch fteeds meer daad en waarheid worden. Voorkom toch naar uwe groote barmhartigheid de voor het algemeen fchadelyke gevolgen myner gebreken en zwakheden; laat, kan het zyn, my alleen daaronder lyden, en my door dit lyden gewaarfchuuwd en verbeterd worden. Uwe hulp, Algoede , vergoede mynen broederen het gemis van de myne; en uwe zegen bewaare en bevordere alles, wat ik heden door uwe kracht goeds en nuttigs gefprookcn en gedaan, begonnen of voortgezet heb. ö Mogt de verftreeken dag zeer veel vreugde en geluk onder het menschdom verfpreid hebben, en dees nacht allen bedroefden en ellendigen rust en verkwikking verfchaffen! Amen. . I $ III. DE  133 DE MENIGVULDIGE WELDAADEN III. DE MENIGVULDIGE WELDAADEN EN GENEUGTEN VAN ELKEN DAG. DES MORGENS. God , elke nieuwe dag is een nieuw gefchenk uwer goedheid. En hoe veel fchenkt myniet uwe goedheid met eiken nieuwen dag! Menigvuldig en groot zyn myne behoeften; zy vernieuwen en vermenigvuldigen zich als 't ware dagelyks. Dagelyks leer ik meer fchoons en goeds kennen en verlangen. De aangenaamheden, de gerieflykheden , de geneugten deezes levens worden my door haar gebruik en genot fteeds dierbaarer, en myn fmaak in dezelve wordt fteeds van tyd tot tyd verfynd. De begeerte en het ftreeven naar kennis , naar volmaaktheid , naar geluk vergezellen my allerwegen, en worden met elke fchrede, die ik op den weg naar het doelwit afleg, fteeds fterker. Maar met eiken nieuwen dag fchenkt gy my ook nieuwe middelen en krachten, om deeze behoeften te vervullen en die begeerten meer of meer te bevre- di-  VAN EL KEN DAG. I39 digen. Dagelyks ontfluit gy my op nieuws den toegang tot alle de goederen en rykdommen der Natuur, tot alle de fchatten der wysheid, tot alle de vertroostingen en zaligheden \ran den Godsdienst; en dagelyks kan ik daaruit voedfel en verfterking voor myn ligchaam en voor' mynen geest, de geneugten van het tegenwoordige en van het toekomende leven fcheppen. God, hoe veel goeds, cn hoe veelerhande foorten van goed kan ik niet op eiken dag, kan ik niet ook heden denken , gevoelen , doen, bevorderen, genieten, gceven en ontvangen ! Voor hoe veel voordeden en geneugten hebt gy my vatbaar gemaakt ! Hoe ryk, hoe onuitputbaar zyn de bronnen, uit welken ik genoegen en vermaak kan fcheppen! Elk gevoel van myn aanweezen,'t welk met bewustheid vergezeld gaat; elke ocffcning van myne krachten; elke aanwending en ontwikkeling van myne bekwaamheden; elke vordering in de kennis en in de deugd; elk befef van myne waardigheid en van myne verordening ; elke gedachte aan u , mynen Schepper en Vader ; elk gezicht van uwe heerlyke, fchoone werken en uwe wyze rc- gee-  I4<5 DE MENIGVULDIGE WELDAADEW geering; elke aangenaame en nuttige verbindtenis met myne broederen in het burgerlyke en huislyke leven; elke vriendelyke verkeering, elk vertrouwlyk gefprek met hun; elke dienst en elke hulp, dien ik hun bewys, of van hun ontvang; elke mededeeling van onze wederkeerige gedachten en gevoelens, en elke nadering onzer harten tot eikanderen; elke arbeid, elke bezigheid, die ik met verftand en omzigtigheid begin, of voortzet, of voleindig ; elke hinderpaal, dien ik op mynen weg te boven kome; elke zwaarigheid, die ik overwin; elk vrolyk uitzigt, dat zich voor my opdoet; elke zege, die ik op myzelven of op uiterlyke verzoekingen wegdraag; elk offer, dat ik mynen pligt en der deugd toebreng; elke pooging, die ik tot verbetering van my en myne medemenfchen aanwend ; elk kleiner of grooter byvoegfel , waardoor ik in ftaat ben de menfchelyke ellende te verminderen en het menfchelyke geluk te vermeerderen :alles, alles kan en moet my genoegen en vreugde verfchaffen. Alles gebiedt my mynen loop gelaaten en vrolyk voort te zetten , en dit leven en alle zyne moeilykheden niet als eenen last, maar als een kostbaar  VAN ELKEN DAG- Ï41 baar gefchenk uwer goedheid, als eene onwaardeerbaare weldaad te befchouwen. Zekerlyk geniet ik elk genoegen en elke Vreugde niet fteeds ; geniet ik ze dikwyls flechts ipaarzaam. Maar is zulks dikwyls, is zulks niet meestal myn eige fchuld'? Hoe veel fchoons en goeds zie ik niet dikwyls in de waereld en onder de menfehen over het hoofd! Hoe veel aangenaams en goeds geniet ik niet dagelyks, zonder 'er aan te denken, zonder de waarde daarvan te befeffen , zonder my tot u, den Geever van hetzelve, te verheffen ! Hoe zeer verzwakt niet de gewoonte het bekoorlyke van het fchoone en goede! Hoe moeilyk maaken het my niet dikwyls de verftrooijingen deezes levens, om meester van my zei ven te zyn, cn een vry, vrolyk oog op u, mynen hemelfchen Vader, en op alle de voordeden en aangenaamheden van mynen eigen toeftand te vestigen! Hoe dikwyls word ik niet door vooroordeelen, ydele grilligheden , of door het voorbeeld van anderen verleid, om meer acht te flaan op het kwaade, dan op het goede, 't welk my omringt! Ja, het is myne eige fchuld, indien ik niet veel  I-J2 DE MENIPV. WELDAAD. VAN ELKEST DAG. veel meer genoegen dan ongenoegen fmaak, veel meer redenen tot vreugde dan tot droefheid in my en buiten my ontmoet. Hoe meer vermogen ik over my zeiven en over myne opmerkzaamheid verkryg; hoe meer rust en ftilte ik in my zeiven tracht te bewaaren; hoe voorzigtiger ik wandel; hoe meer ik alles in betrekking tot u, ö God, en tot het toekoomende befchouvv en doe en geniet: deste meer zal ik my in myn leven verheugen , deste meer genoegen en deste zuiverer genoegen zal my elke dag verfchaffen. En hierop zal ik ook heden acht fJaan; daarin zal ik my ook heden oeffenen. Laat my toch, goedertierer,e Vader , op alle het fchoone en goede, 't welk ik heden zien en hooren, en doen eh genieten zal, zeer opmerkzaam worden, en ontfluit myn hart fteeds meerder voor de indrukfelen van elke onfchuldige , edele geneugte , die zich aan my aanbiedt. Dit is de dank, welken gy, ö Algoede, voor uwe weldaaden van ons vordert, ö Mogt myn geheel leven eene eeuwigduurendeloffpraak van uwe Goedheid weezen! Amen. TOE-  143 TOEPASSING VAN HET VOOR. GAANDE. DES AVONDS. God! gy wilt, dat ik een dankbaar en vrolyk genot van myn leven fmaaken zal. Heb ik zulks ook heden gedaan ? Hoewel elke dag zyne eige kwellingen heeft, heeft ook elk zyne hem eigen voordeden en geneugten. Heb ik geene geduldig verdraagen, en deeze met verftand en een gevoelig hart genooten ? Gewislyk, uwe goedheid heeft zich ook heden aan my niet onbetuigd gelaaten! Heb ik heden, bevryd van fmarten en ziekte, myne zinnelyke werktuigen en alle de ledemaaten van myn ligchaam onverhinderd gebruiken ; heb ik juist en geregeld denken , en myne geestelyke vermogens tot nuttige bezigheden aanwenden; heb ik de pligten van mynen ftand, van myn ampt en beroep vervullen; heb ik myne broeders op de eene of andere wyze dienen en helpen, en het vermaak van het weldoen fmaaken; heb ik met verftandige en goede menfehen verkeeren;hebik iets van hun leeren, of hen iets leeren ; heb ik my door dit alles in de wysheid en in de deugd kun-  144 TOEPASSING VAN kunnen oeffenen: wat zyn dat anders dan weldaaden, die ik van uwe vaderlyke goedheid ontvangen heb? wat anders dan bronnen van genoegen en van vreugde, die gy ook heden voor my ontflooten hebt? En wie heeft my ook heden gevoed en verkwikt, onderhoutienen yerftërkt, wie my kleeding cn wooning, en zo veele voordeden en gemakken verfehaft ? Wie my met menfehen verbonden en onder menfehen keven laaten , die my genegen zyn , die my lief hebben , die alle verdriet en vreugde met my deden, en my zo veel dienften en gerieflykheden bewyz'eri ? Wie heeft de fchoonheden der Natuur voor my ten toon gefprcid, en my zinnen, om ze gewaar te worden, en een hart, cm 'er zich over te verheugen , gegeeven ? Wie heeft zo veele bekwaamheden en krachten , zo veele gaaven en gefchiktheden, zo veele ligchaamelyke en geestelyke voordeelen onder de menfehen uitgedeeld, wier gezigt my behaagt en vermaakt, en wier aanwending my en de gantfche maatfehappy zo veel voordeel verleent? Wie heeft my voor den Godsdienst vatbaar gemaakt, en my ook heden zo veele gelegenheden en aanfpooringen gegeeven, om my boven het zigtbaare te ver-  HET VOORGAANDE. 145 verheffen , aan myne toekomende verhevener verordening te denken, en met u, den verhevenflen Geest, het eerfte en volmaaktfte van alle wezens , gemeenfehap te hebben ? Wie anders dan gy , goedertierenfte , weldaadigfte Vader der menfehen , die ook myn Vader zyt! Ja, groot, ontelbaar zyn de weldaaden, die ik dagelyks van uwe milde hand ontvang, en die ik ook heden van u ontvangen heb. ö Mogt ik toch fteeds haare waarde befeffen , cn haar fteeds met een recht dankbaar , vrolyk hart genieten! Gewis , het is myne eige fchuld , het is onbedachtzaamheid, roekeloosheid, ongevoeligheid , indien ik het fterkoverweegendo van het goede boven het kwaade, 't welk zich in uw geheel ryk en ook in myne lotgevallen vertoont, niet erken; indien ik my niet t'elken dage over myn aan weezen en uwe goed. beid verheug, en daardoor alle de rapeilykheden van dit leven verdraaglyk en ligt voor my maak. Zekerlyk is dit goede met kwaad 'vermengt. Zekerlyk zyn 'er geene zuivere menfchelyke geneugten. Zekerlyk maakt da beker der vreugde fomwylen plaats voor den kelk der tegenheden. Maar echter reikt'gy Overdenk. I. St. K ' OUS  I46 TOEPASSING VAN ons geenen veel dikwyler toe dan deezen, en laat geenen veel dikwyler overvioeijen dan deezen. En zelfs deeze vermenging en afwisfêJing getuigt van uwe goedheid. Gy kent uwe kinderen, en bemint hen met eene wyze liefde. Gy weet alleen, wat hun goed cn heilzaam is, hoe veel vreugde en hoe veel druk zy verdraagen kunnen, en langs welke wegen een iegelyk van hun zyn doel, het doel deivolmaaktheid en gelukzaligheid,kan bereiken. Ja, dank zy u, ö Vader! voor alle de geneugten en voor alle de tegenfpoeden, voor alle de verwikkingen en voor alle de bezwaarnisfen van den verloopenen dag. Leer my toch die en deeze fteeds juister beoordeelen, fteeds beter gebruiken, en beide als weldaaden van uwe vaderlyke hand aanneemen. Wandel ik Hechts ftandvastig op den weg van pligt en deugd , dan mag dezelve ftaag iets donkerer of iets helderer, iets ruuwer of iets effener weezen. Want kort is dees weg, en heerlyk zyn uitgang. Hy leidt my toch tot u en tot de zaligheid. Alles moet toch den geenen , die u lief hebben , ten beste gedyen. Wy zullen toch eenmaal ook van verdrukkingen , welke wy geduldig verdraagen en wys- fe-  HET VOORGAANDE. T47 felyk aanwenden, vreugde inoogften. Ja, aan u vertrouw ik my en alle myne lotgevallen gerustelyk, wyste, beste Vader! In u ben ik fteeds vrolyk. Deeze gedachten, deeze gevoelens , moeten my thans in de duisternis van den nacht en eenmaal in de duisternis van het graf vergezellen, cn hier en daar myn licht en troost weezen! Amen. ■ K 2 IV. VER-  148 VERHEUGING OVER GOD, IV. VERHEUGING OVER GOD, ALS ONZEN VADER. DES MORGENS. Gelyk het kind , zo ras het uit den Haan ontwaakt, naar Zyne tedere moeder, of naar zynen liefhebbenden vader omziet, en zich over zyn aanweezcn verblydt : zo ziet myn oog, zo ras het zich opent, tot u, ö God, omhoog, gy die de rechte Vader zyt van alle de geenen, die kinderen genoemd worden in hemel en op aarde; en dank en vreugde vervullen myn hart, wanneer ik aan de betrekkingen denk, in welke ik my tot u bevind. Ja, God! u ken, u eerbiedig, u bemin ik als Vader , als mynen Vader. Door u ben ik, door u beftaa ik, uw opzigt bewaart mynen adem, uw fchild bedekt, uwe kracht bezielt, uwe hand leidt en beftuurt my op den weg des levens; zy leidt my tot het doel der volmaaktheid, 't welk gy my voorgefteld hebt. God, waar is een Vader, gelyk gy zyt ? zo magtig, zo wys, zo onveranderlyk goed, zo toegeevcnd , zo verfchooncnd- ? Gy bemint  ALS ONZEN VADER. 140 mint ons , uwe kinders, veel meer dan wy ons zeiven beminnen; gy kent ons veel beter dan wy ons zclven kennen ; gy zorgt veel meer voor ons geluk dan wy zeiven daarvoor zorgen. Hoe dwaas, hoe tegcnftrydig zyn dikwyls onze wenfchen! Hoe ellendig zoude ons hunne vervulling maaken! Hoe bepaald, hoe gebrekkig zyn fteeds onze inzigten! Hoe zelden weeten wy met zekerheid wat goed, wat het beste voor ons is! Tot nog toe heeft het zinnclyke , het tegenwoordige op ons maar al te veel vermogen. Tot nog toe worden wy zeer dikwyls door fchyn en fchaduwe misleid. Aan ons zclven overgelaaten , zouden wy duizendmaal het kwaade boven het goede , het mindere boven het betere, het vermaak van een oogenblik boven eene duurzaame, blyvende vreugde verkiezen. Maar u, den Alweetcnden, den Alwyzen, kan niets misleiden. Gy kent alle onze behoeften, en alle de middelen, om dezelve te vervullen. Gy kent onze verordening, en alle de wegen, welke ons tot dezelve brengen kunnen , met onbedrieglyke zekerheid. Uwe Vaderlyke liefde is eene hoogst wyze liefde ; eene liefde, die ons het kwaade, het K 3 fcha-  I50 VERHEUGING OVER GOD, fchadelyke weigert, fchoon het ons ook nog zo wenfchenswaardig voorkome ; eene liefde , die druk en tegenfpoed over ons gehengt , indien druk en tegenfpoed goed en heilzaam voor ons zyn; eene liefde, die ons niet alleen voor deeze waereld , maar ook voor de toekomende opvoedt, en ons daar een eeuwig geluk bereidt. Ja, gy zyt Vader, de wyste, beste Vader, terwyl gy aan onze wenfchen voldoet, en Vader, terwyl gy aan dezelve niet voldoet; Vader , terwyl gy ons door weidaauen verheugt , en Vader , terwyl gy ons dezelve door uwe Voorzienigheid onttrekt; Vader, terwyl gy ons zegent, en Vader, terwyl gy ons tuchtigt; Va:ier, ter. wyl het ons welgaat, en Vader, terwyl het ons kwaalyk fchynt te gaan; Vader, terwyl gy ons met nieuw leven bezielt; en Vader, terwyl gy ons door den dood in een verhevener leven opeischt. Onvcranderlyk en eeuwig is uwe Vaderlyke liefde jegens ons. Geen toeval,geen drift, geen tyd kan haar verzwakken. Zelfs wanneer wy zondigen en ftruikelen, onttrekt gy ons uwe genegenheid en liefde niet. Gy verfchoont ons, gelyk een Vader zynen Zoon ver-  ALS ONZEN VADER. I5I verfchoont; gy ontfermt u hunner , die u vreezen , gelyk zich een vader over zyne kinderen ontfermt. Straft gy ons, het gefchiedteeniglyk tottmze verbetering;en nooit kunt gy, die even zo wys als magtig zyt, uw oogmerk misfen ; en uw oogmerk is geen ander, en kan geen ander zyn, dan om ons , uwe kinderen , vroeger of laater , gelukkig te maaken. En zoude ik zulk eenen God, zulk eenen Vader niet boven alles lief hebben ? Zoude ik zulk eenen God , zulk eenen Vader niet door doen en door lyden gewillig en blymoedig gehoorzaamen ? Zoude ik my van hem niet gaarne leiden en regeeren laaten? Zoude ik hem niet myzelven en alle myne lotgevallen gerustelyk toevertrouwen ? Zoude ik onder zyne bcfcherming en in de verzekering van zyne hulp en liefde niet gerust cn vergenoegd leeven? Ja, God, op u verlaat ik my, als op mynen Vader, geheel en al. Op u wil ik zien, aan u my vasthouden, in u gerust zyn, cn van u, met een kinderlyk vertrouwen , alles goeds verwachten. Onder uw toevoorzigt behoef ik voor niets angstvallig te vreezen. Uwe voorzorg zal het py aan K 4 niets,  152 TOEPASSING VAN niets, wat ik van node heb, immer laaten ontbreeken. Door u geleid, zal ik veilig wandelen. Ieder weg , welken gy my gebiedt te gaan, hy zy duister-of klaar, ruuw of effen, zal my tot het wit, tot de gelukza'igheid leiden. Dat deeze gedachten my ook heden verfterken en verheugen, dat zy my kracht tot eiken pligt en troost onder allen druk verfchaffen! Amen. TOEPASSING VAN HET VOORGAANDE. DES AVONDS. Toen myn geest zich deezen morgen tot u verhief, myn God, en in de overdenking van u kracht en fterkte zocht, toen verheugde hy zich hierover, dat hy u als Vader, als den Vader van alle geesten en alle vleesch , als zynen Vader kende, en zich uw Kind mogt noemen. In deeze verbindtenis met u, den Allcrhoogften, bevond hy zich groot en zah'g, en ging alle de bezigheden, alle de toevallen , alle de mocilykhedcn cn tegenfpoeden van den dag rustig te gemoet. En nu is ook dees dag met alle zyne bezigheden en toevallen en moeilykheden en tcgcnfpoeden voor»  HET VOORGAANDE. 153 voorby. En welken invloed heeft nu wel die grootfche, zalige gedachte, God is myn Fader, en ik ben zyn Kind, op myne gevoelens en op myn gedrag geduurende den verloopenen dag gehad? Is zy zodanig myne gezellin, myne raadsvrouw , myne vertrouweling geweest , als ik my zulks deezen morgen in het uur der Godsdienftige overdenking voorftelde? Eerbiedigde ik eiken wenk, welken God my door zyne Voorzienigheid en door myn eigen geweetcn gaf, als een bevel van mynen hemelfchen Vader, met onvervvylde gehoorzaamheid , met kinderlyke onderwerping? Nam ik alles goeds en kwaads, wat my bejegende, uit zyne hand, als uit de hand van den wysten, goedertierenften Vader, zonder tegenfpreeken en met dankbaarheid aan? Verrichtte ik alle bezigheden van myn ampt cn beroep blymoedig, en met eene gemocdeJyke trouwe als bezigheden , welke my de Vader, die in de hemelen is, ten beste van zyne kinderen op aarde had opgedraagen ? Genoot ik alle geneugten, alle voordeden en gemakken , welken my ten deel vielen , als gefchenken zyncr goedheid , als biykcn zy> ■ ' K 5 ncr  154 TOEPASSING VAN ner VaderJyke voorzorg en liefde? Verdroeg en befteedde ik alie grooter of kleiner wederwaardigheden en tegenfpoeden, welke my troffen, als oeffeningen ter deugd, my door mynen Vader voorgefchreeven, als middelen, waarvan hy zich bediende, om my te leiden en op te voeden ? Befchouwde en behandelde ik alle myne medemenfchen als kinderen van onzen algemeenen hemclfchen Vader, ais myne broederen en zusteren? Eerbiedigde ik in hun het beeld van hunnen Schepper en Vader? Befchouwde ik hen allen met toegenegenheid, met een hart, vry van nyd en vol van liefde, gelyk God hen befchouwt ? Verheugde ik my over alle het goede, 't welk zy hadden endeeden en genooten,gelyk zich een Vader over zyne kinderen en over hun geluk verheugt? Befefte ik het, dat ik niet onder Vreemden , maar onder myn maagfchap , te midden van het huisgezin myns Vaders leefde ? Nam ik op deezen grond zo veel te meerder deel in alles, wat my omringde, in alles, wat ik zag en hoorde? Verfpreidde deeze gedachte licht over alles, wat my in myne omftandigheden cn in de omftandigheden van myne broederen duister en raadfrlachtig voorkwam? Boezemde zy my gerustheid en troost in,  HET VOORGAANDE. 155 in, wanneer ik fomwylen meer kwaads dan goeds, meer ellende dan geluk onder de menfehen meende te bemerken? Deed dan een geloovige herinnering aan Gods algemeene Vaderlyke liefde, de twyffeling, die my' bekommerde, verdwynen ? Gevoelde ik de kracht van deeze gedachte: Vader, niet gelyk ik Wil, maar gelyk gy wilt; Vader, uw wil gefchiede? Ja, zo denkt, zo Iccfc de Christen, die u, ö God, als zyn' Vader kent en eerbiedigt, en de waardy van het geluk van uw kind te weezen, -befeft. Dank zy u, Algoedc, dat deeze gedachten voor my niet vreemd zyn, dat ik de waarde van dit geluk niet gering acht. Dank zy u voor alle verkwikking en verfter-king, welke zy my ook heden gegeeven hebben, ö Mogten zy my toch fteeds meer tegenwoordig zyn, en zich fteeds inniger met alle myne overige gedachten en gevoelens vereenigen! Hoe veel vergenoegder en geruster zoude ik dan niet leeven! Hoe veel beter en zaliger dan niet zyn! Zoude ik ooit u, mynen God cn Vader, vergeeten; zoude ik het ook heden in het bedwelmende gedr uis der bezigheden cn verftrooijingen deezes levens gedaan hebben; hoe zeer moest ik my dan niet voor  156" TOEPASSING VAN HET VOORGAANDE. voor u fchaamen ! Hoe ondankbaar zoude ik niet tegen u, en hoe vyandelyk tegen myzel. ven handelen! Hoe kan een kind, een zwak, behoeftig kind , door vyanden en gcvaaren omringd, zynen Vader, zynen besten, weidaadigften Vader, vergeetcn, zonder zichzelven en al dat geene te vergeeten , waaraan hem het meest gelegen is? Ach Vader, be. waar my voor deeze fehandelyke ondankbaarheid , en laat my niet zo diep vervallen. Neen, niets moet my van u vervreemden; niets het aandenken aan u, mynen Vader, in myne ziele verdonkeren ! Met die gedachte aan u moet ik t'elken morgen Ontwaaken; die gedachte aan u zal my ook op alle myne levenspaden vergezellen; en met die gedachte aan u moet ik eiken dag van hetzelve bcfluiten. ö Laat deeze gedachte ook thans voor my en voor alle uwe kinderen op aarde recht troostryk en vervrolykend weezen! Amen. V. DE  v. 157 DE VOORTDTJURENDE VOORZORG VAN GOD VOOR DE MENSCHEN. DES MORGENS. Door u, Almagtige, zyn en beftaan wy. Ons aamveezen , ons leven , onze vermogens , alles is uw gefchenk. Ook derzelver duurzaamheid is de duurzaamheid van uwe gunst en genade. Ja, wy zyn ieder oogenblik van ons aanweezen , even zo zwak in ons zeiven, even zo onvermogende, om ons zeiven te onderhouden, als wy by het eerfte oogenblik onzer geboorte waren. Wy weetcn immers niet eens, hoe wy zyn cn beftaan, hoe wy gevoed en onderhouden worden, hoe wy ons bcweegen en werken , hoe ons ligchaam en onze geest onder elkandcren en beiden met de zigtbaare en onzienlyke waereld verbonden zyn. Wy denken, wy willen, en brengen daardoor menigvuldige veranderingen in ons en buiten ons voort. Maar hoe die oorzaaken deeze uitwerkfelen voortbrengen, zulks is voor ons een onverklaarbaar geheim. Wy eeten, wy drinken, wy arbeiden, wy rusten, en ons ligchaam wordt daardoor verkwikt,  I58 DE VOORTDUURENDE VOORZORG kwikt, en tot elke natuurelyke verrichting en beweeging bekwaam gemaakt. Maar hoe het laatfte eigenlyk door het eerfte ontftaa, hoe de fappen der planten en der dieren in de onze veranderd worden, door welke affcheddingen en vermengingen en zuiveringen , door welke werktuigen en dryfveeren dit alles in de kleinfte gelyk in de grootfte vaten onzcs ligchaams geichiedt; ook dit is voor onze oogen verborgen. En zouden wy dan immer dwaas genoeg zyn, om onze volkomene en beftendige afhangklykheid van u, het eerfte en volmaaktfte Wezen, den Schepper en Onderhouder aller wezens, te vergceten? Neen, in u en door u leeven wy, beweegen wy ons cn zyn wy. Gy riept ons tot de befiaanlykheid, en wy beftonden; gy wilt, dat wy voortduuren zullen,en wy blyven voortduuren. Gy roept ons tot den fchoot der aarde te rug, en wy keeren wederom, van waar wy gekoomen zyn. Alle onze vermogens zyn van u , den eeuwigen, onuitputbaaren Oorfprong, afkomftig; en zonder u en uwen wil kunnen zy even min voortduuren en voortwerken , als de beek, die van haare bron afgefnccden is en geenen nieuwen toevloed uit dezelven ontvangt. Ja, aller oogen wachtten op  VAN GOD VOOR DE MENSCHEN. 159 opu; geeft gy, wy verzamelen, ontfluit gy uwe hand , wy worden met uwe goederen verzadigd. Neemt gy uwen adem weg , wy vergaan en keeren weder tot het ftof; blaast uw geest ons wederom aan, wy worden op nieuws gefchaapen. Met eiken dag, ö Vader, vernieuwt zich uwe voorzorg voor ons , uwe fchepfelen , uwe kinderen. Onophoudelyk bewaart gy de geregelde orde der dingen, die ten grootften welzyn aller levenden, en ook tot ons welzyn vastgefteld is. Dagelyks fchenkt gy der Natuure op nieuws de krachten, die zy tot haare en tot onze onderhouding en zegening behoeft. Dagelyks laat gy uwe zon, en met dezelve licht en warmte en leven en vruchtbaarheid tot onzen aardbol wederkeeren. Dagelyks bezielt gy op nieuws de planten, de boomcn,de vruchten en dieren des velds met de vermogens, door weiken zy voor ons dienstig en heilzaam worden. Dagelyks ontfteekt gy de vonken van het verhevener, geestelyke leven in ons, die ons tot heeren der aarde , tot vermaagfthapten der engelen, en voor uwe gemeenfehap gefchikt maaken. Dagelyks overftroomt gy ons met veelerhande foorten , van  l6o VERHEUGING OVER DE STEEDS van weldaaden en zegeningen. Ja, God! zonder u zyn en waren wy niets; door u zyn wy alles. Lof en prys zy u, den Algoeden , dat wy zyn en leeven, en ons tot u, den Vader van ons leven verheffen en ons in u verheugen kunnen! Ja, de eene dag moet het den anderen, de eene nacht den anderen, de eene menfchelyke geest den anderen zeggen : dat gy, ö God, alles onderhoudt en alles bezielt, dat alle dingen van u en door u zyn; dat gy alles in allen zyt! Amen. VERHEUGING OVER DE STEEDS VOORTDUURENDE VOORZORG VAN GOD. DES AVONDS. Ja, God! de eene dag zegt het den anderen , de eene nacht verkondigt het den anderen, dat gy beftaat, dat gy onze Schepper en Vader, dat gy de goedheid en liefde zelve zyt. Welke bewyzen van uw vaderlyk toevoorzigt en voorzorg heb ik ook geduurende den verloopenen dag van u ontvangen! Welk een heir van gevaaren omringt niet den zwakken , broozen , kortzigtigen mensch by elke fchreede, die hy iii de waereld doet! Onder hoe  VOORTDUUEËNDE VOORZORG VAN GOTl. l6t hoe veele, nu vreesfelyke, dan verleidclykg gedaanten, loeren niet de dood en het verderf op hem! En alle deeze gevaaren hebt gy, Vader, van my afgewend; alle deeze bedreigingen en laagen van den dood cn het verderf verydeld, en myn leven verlengd, en myne gezondheid en myne krachten bewaard. Welke verzoekingen tot dwaasheid en tot zonde omringen niet den zwakken, gebrek!yken mensch allerwegen, en hoe ligt kan niet de zinnelykheid de overhand over zyn verftand verkrygen, en hem tot even zulke onteerende als fchadelyke en verderfiykc driften vervoeren! En ook deeze verzoekingen hebt gy van my verwyderd ; gy hebt haar naar myne krachten evenredig gemaakt, en my bygeftaan om haar te overwinnen. Nog gevoel ik myne waardigheid als mensch cn als Christen , en verheug my over dezelve. Nog heerscht 'cr orde en kalmte in myn binnenlij, en myn hart doemt my niet. Hoe veele goederen en voordeelen , hoe veel hulp heeft niet de behoeftige, van duizend dingen afhangkelyke , mensch dagelyks van node , indien by zyne menigvuldige , Qjzrdmk. I. Sc. JL drifl-  i62 VERHEUGING OVER DE STEEDS dringende behoeften vervuilen, en een vrolyk leven zal leiden ! En ook deeze goederen, deeze voordeelen, deeze hulp hebt gy my heden niet onthouden , en het my aan niets ontbreeken laaten , wat ik tot myne nooddruft, ja tot myn gemak en tot myn vermaak behoefde. Welke bekwaamheden, welke vermogens, welk eenen byftand vorderen niet de arbeid en de bezigheden van eiken dag; en hoe veel gunstige omftandigheden moeten 'er zich niet met eikanderen vereenigen , indien dezelve ons wel gelukken zullen! En ook deeze bekwaamheden, deeze vermogens, deezen byftand hebt gy my heden op nieuws gefchonken , en myne poogingen en verrichtingen met eene gewenschte vordering en met zegen bekroond. Welke onloogchenbaare heerlyke bewyzen van uw vaderlyk toevoorzigt en voorzorg! Welk eene fomme van gefchenken en weldaaden! En wat gy heden aan my en voor my gedaan hebt, Algoede, daarvan getuigen alle de voorgaande dagen mynes levens, en daarvan zullen gewislyk— hieraan laat my uwevaderlyke gunst niet twyffelen — alle myne toekomende dagen getuigen. Ja , myn  VOORTDUURENDE VOORZORG VAN GOD. l6$ myn geheel leven, alles, wan ik ben en heb en vermag, is een luidfpreekend bewys, dac gy" hoogst goed , dat gy enkel goedheid en liefde zyt; en dat zult gy eeuwig zyn. Want gy zyt fteeds dezelfde; zult fteeds zyn, die gy waart, en uwe goedheid duurt in eeuwigheid. Vervuld van deeze grootfehc , zalige gedachte , leg ik my gerustelyk in de armen van den flaap, denk bedaard aan myne geliefden, aan alle myne broederen en zusteren, die, gelyk ik,onder uw toevoorzigt en voorzorg ftaan , en verwacht met een kinderlyk vertrouwen voor hen cn voor my van u , onzen algemcenen Vader, alles, wat ons in deeze en in de toekoomende waereld waarlyk goed en gelukkig kan maaken. Amen. L 2 TI. GE-  IÓ4 GEVOEL VAN DE WAARDIGHEID VI. GEVOEL VAN DE WAARDIGHEID DER MENSCHLYKHEID. DES MORGENS. ö God , hoe aangenaam is my het nieuwe, verhevene gevoel van myn leven en van myne krachten ! Gelyk het licht der zon alles doordringt en alles bezielt, zo doorftroomt dit gevoel alle de deelen van myn ligchaam,myn geheel wezen. Met nieuw gemak en helderheid kan ik gewaar worden, endenken, en my beweegen, in my cn buiten my op duizenderleie wyzen werken. Dank en lof zy u, den Vader des levens, den Oorfprong aller kracht, die alle dagen en duren en oogenblikken nieuw leven en nieuwe krachten over alle uwe fchepfelen uitftort, en in wien en door wien wy allen zyn en ons beweegen en leeven! ö Mogt te gelyk met dit gevoel van myn aanweezen en myn leven een krachtiger, verhevener gevoel van myne waardigheid, van de waardigheid der menschlykheid, in my ontwaaken, en my den gantfehen tegenwoordige»  DER MENSCHLYKHEID. 165 gen dag vergezellen en leiden! God, hoe zoude ik de voorrechten kunnen loogchenen , waarmede gy den mensch boven alle de overige bewooners der aarde begenadigd hebt 1 Verre boven alle de dieren des velds hebt gy hem verheven , en hem Hechts een weinig geringer gemaakt dan de engelen! Daar deezen , de dieren des velds , geheel zinnelyk zyn , gantfchelyk aan de aarde kleeven en hunne driften volftrcktelyk gehoorzaamen moeten: kunnen wy onze zinnelykheid weérftaan, haare hevigfte bekooringen en aandrang bedwingen, ons ze]ven regeeren, ons boven het aardfche en zigtbaare verheffen , tot u' opklimmen, en doen, wat wy in elk geval voor billyk en goed, voor het beste houden. Daar deezen alleen in het tegenwoordige oogenbhk beftaan en leeven, en noch uit de herinnering van het voorledene wysheid leeren , noch uit het vooruitzigt op het toekomende hoop en troost fcheppen kunnen: kunnen wy het voorledene, het tegenwoordige cn het toekomende in onze gedachten met eikanderen verbinden , en daardoor ons beftaan cn ons leven vermenigvuldigen , en ons over hetzelve met eene duidclyke bewustheid verheugen. Daar deezen binnen eenen zeer korL 3 ten  t66 GEVOEL VAN DE WAARDIGHEID ten tyd alles zyn en worden, wat zy immer zyn en worden kunnen: hebt gy ons in flaat gefteld , om fteeds verftandiger , fteeds wyzer, fteeds beter, fteeds gelukkiger te worden, en u, de Bron van alle verftand, van alle wysheid, van alle goedheid, van alle geluk , fteeds nader te kooraen. Ja , wy zyn van uw gedacht! Wy zyn als uwe Kinderen naar uw beeld gefchaapen! Wy zyn vermaaffchapten der engelen , broederen van uwen eerstgeboorenen Zoon Jefus! Redenen Vryheid maaken ons edel. Wy zyn voor eene fteeds toeneemende, voor eene in 't oneindige voortgaande volmaaktheid gefchikt! Wy zyn tot de onfterflykheid verordend! God, welk eene Waardigheid! Welke voorrechten ! Welke uitzigten! Wat kan de mensch niet al zyn <*n worden ! Welke bekwaamheden , welke vermogens liggen niet in hem verborgen ! Hoe verre kan hy het niet in de kenn:s der waarheid, in de hcerfchappy over zichzelven, in weldoen cn in de deugd brengen ! hoe verre rondom zich werken ! hoe veel zaligheid zelf genieten, en hoe veel zaligheid aan andoren mededeeien! óGod,  DER MENSCHLYKHEID. \6j 6 God, wat is de mensch, wat ben ik, dat gy ons tot zulke groote dingen in ftaat gefield , en tot zulke groote dingen verordend hebt? En zoude ik my daarover niet vcrbly. den, dat ik ben , dat ik een mensch ben, dat ik dien trap op den ladder der dingen bcflaa, welken gy rny op denzelven aangeweezen hebt! En zoude ik myne waardigheid niet gevoelen? En zou dit gevoel myn gantsch hart niet met dankbaarheid en liefde jegens u, mynen Schepper en Vader, vervullen? En zou dit gevoel niet eiken last des levens voor my ligt, en eiken pligt tot vreugde maaken? En zou dit gevoel het my immer aan moed cn kracht tot recht- en weldoen, tot goede, edele daaden ontbreeken laaten ? Hoe! zoude ik my door laage zinnelykheid tot de dieren des velds vernederen , en mynen ftand en rang onder Gods fchepfelen verloogchencn ? Zoude ik eeniglyk aan het tegenwoordige denken, eeniglyk voor het tegenwoordige zorg draagen , en het heerlyke toekomende , 't welk voor my ligt, uit het gezigt verliezen? Zoude ik myne edele vermogens ongebruikt laaten, of niet het beste gebruik daarvan maaken, 't welk ik 'er in myne plaats en in myne omftandigheden maar immer van maaken kan ? . L 4 Zou-  I<58 TOEPASSING VAN DE Zoude ik my met eiken, nog zo laagen trap van wysheid en deugd te vreden ftellen, daar * het in beiden zo verre , zo onmeetlyk verre kan brengen? Hoe! Zoude ik myne vcrmaagfcbapping met verhevener geesten en met hun Hoofd, Jefus Christus, myne ver' maagfchapping en gemeenfchap met God my re verordening ter onfterflykheid vergee'ten? Neen , nimmer zal ik de waardigheid en de edelheid myner natuur, nimmer myne af komst van u, den Vader aller geesten, nimmcr myne zalige verbindtenis met u vergde ten ! Neen , my zullen geene ongeregelde zinnelyke lusten , geene dicrelyke driften geene onedele daaden, geene moedwillige' zonden vernederen en ontadelen! Neen,de gedachte en het befef, dat ik een mensch, dat ik naar het beeld van God gP fchaapen, dat ik voor zulk eene groote vol' maaktheid en gelukzaligheid vatbaar ben, zul len my ook heden van elke dwaasheid affchrik" ken, my voor elke zonde bewaaren, en mv tot elke goede daad gewillig en bekwaam maa ken. In den edelften zin van het woord een mensch ce zyn; dat alles fteeds meer te zyn te doeu en te worden, wat m mensch in deeze  VOORGAANDE BESCHOUW IK G. ióp deeze en in de toekomende waereld zyn en doen en worden kan en moet: dit zal heden en altoos myn onophoudelyk poogen en mvn grootfte roem zyn! Met deeze gevoelens zal ik ook de bezigheden van deezen dag gerus-, telyk en gemoedelyk volvoeren, zyne geneugten blymoedig en onfchuldig genieten , en zyne moeilykheden en tegenfpoeden geduldig verdraagen! Staa my daartoe by, goedertierene Vader; laat uw Geest mynen geest verfterken, hem de waardy zyner voorrechten inniger befeffen, en hem in het gebruik cn genot van dezelve fteeds zaliger worden! Amen. TOEPASSING VAN DE VOORGAANDE BESCHOUWING. DES AVONDS Onder een vervrolykend gevoel van myn leven en van myne krachten ontwaakte ik deezen morgen , ö God 1 en verheugde my over myn leven en myne krachten, en over i), die ze my op nieuws gegeeven en verfterkt hadt. Myn geest verhief zich tot u, zy. ncn Vader,en befefte zyne waardigheid en de grootheid zyner verordening , cn zocht en L 5 vond  17® TOEPASSING VAN DE vond in dezelve aandrang en vermogen ter vervulling van eiken pligt , ter verdraaging Van elk lyden , ter onverwylde volbrenging van iedere goede, edele daad. Naar verhevener volmaaktheid te ftreeven , en myne grootfche verordening fteeds nader te koomen: dit Was de vvensch, die my vervulde, en het voorncemen, 't welk ik voor u, den Alwcetcndcn cn Alomtcgenwoordigen , opvatte. En wat heb ik nu op den verüreeken dag ter vervulling van deezen wensch gedaan, of niet gedaan ? In hoe verre heb ik die godvruchtig voorneemen uitgevoerd? Heb ik heden niets gedacht, niets gewild, niets gefprooken, niets gedaan, 't welk met de waardigheid myner natuur ftreed; niets, waarover ik my voor u en voor myzelven behoefde te fchaamen? Heb ik myne zinnelykheid beteugeld, en de heerfchappy over myzelven ge. handhaafd? Heb ik niet naar blinde driften, cn ongeregelde togten , maar naar billyke ' vaste beginfelen gehandeld ? Heb ik de uitfpraaken myner reden, ende vorderingen van myn geweeten gewillig en onveranderlyk geVolgd? Hub ik ook fomwylen daaraan gedacht, dat  VOORGAANDE BESCHOUWING. 171 dat ik voor de onfterfiykheid gefchaapen, dat ik tot verhevener dingen verordend ben, dan de bezigheden en vermaaken deezes levens zyn; en hebben deeze gedachten invloed op myne gevoelens en op myn gedrag gehad ? Heb ik overeenkomftig met myne verhevene natuur gedacht cn gehandeld, en der menfchelykheid eer aangedaan? Heb ik diensvolgens eiken menfehelyken pligt gaarne en gemoedelyk vervuld, eiken menfehelyken tegenfpoed geduldig verdraagen, elke menfchelyke vreugde met een dankbaar en vrolyk hart genooten ? Kan de Vader der menfehen met welgevallen en genoegen op my , zyn Kind, nederzien , en myn hart en myn gedrag goedkeuren ? Beproef u zelve, myne ziele,cn befchouw de verrichtingen en gebeurdtenisfen van den verloopenen dag, en uwe gevoelens en verrichtingen by dezelven met een gefcherpt,onpartydig oog. Gy zyt en denkt in de tegenwoordigheid van God; en hy, de Alweetendc, kan door niets misleid worden. Welk een vernedering, welk een befchaasnïng, indien ik my over het eene of andere ge-  172 TOEPASSING VA Jï DE gevoelen, over het eene of andere gezegde, of de eene of andere daad, die met myne na' tuur , met myne verordening , met mynen pligt niet beftaan kon, zou moeten befchuldigen! Indien ik my door nyd, door wellust, door onbillyken toorn, door traagheid, door ongeduld, door gebrek aan deelneeming m het lot myner broederen, door eene geheel zinnelyke , aardfche denkwyze , vernederd en ontcerd had! Dus zoude ik my immers van myne verordening en van het doel der volmaaktheid, 't welk vóór my ligt, verwyderd, myne voorrechten en krachten niet gewaardeerd of misbruikt, het beeld van God in my verdonkerd, en my der eere, van een mensch te zyn, onwaardig gemaakt hebben! Maar, welk een belooning, welk een wellust, indien my myn hart voor u, die hetzelve volkomenlyk doorgrondt, het getuigenis geeft, dat ik heden dat geene geweest* ben en gedaan heb, wat ik als mensch, in myne plaats en in myne omftandigheden , zyn en doen moest! Als mensch kan ik zekerlyk het dwaalcn en het mistreden niet vermyden; en dit vordert gy, myn Schepper en Vader, ook niet van my. Maar als mensch,kan en behoor ik  VOORGAANDE BESCHOUWING. I73 ik over my zeiven te waaken, myn hart voor kwaade laage togten te bewaaren, en alle opzettelyke zonden, alle voorbedachte afwykingen van uwe geboden te vermyden. En gelukkig, indien ik zulks gedaan heb! Danku, den Algoeden, voor de krachten, die gy my daartoe verleend, voor den byftand, dien gy my daartoe beweezen hebt! Want alles goeds, wat ik ben en heb en doe, is het uwe, uw gefchcnk,uw werk. Ja,gy zult het goede werk, 't welk gy in my begonnen hebt, vooïtzette/i en voleindigen. Gy zult my fteeds nader tot 0 myne verordening brengen , cn my dezelve volkomen helpen bereiken. Zulks verwacht ik vol vertrouwen van u, mynen Schepper en Vader, en zulks verwacht ik voor myne ■broederen zo wel als voor my; want gy zyt de Algoede, die zich over alle zyne werken ontfermt, en alles, wat voor volmaaktheid en geluk vatbaar is, tot volmaaktheid en geluk leidt. In deeze verwachting leg ik my gerust in de armen van den flaap neder, en laat het aan u over, of ik van denzelven weder tot het aardfehc leven ontwaaken, of door denzelven in myn verhevener leven zal overgaan. U leef ik, u fterf ik, de uwe ben ik, 't zy ik lecve of fterve! Amen. VII. DE  174 DE VOORDEELEN VAN VII. DE ZALIGHEDEN EN VOOR. DEELEN VAN HET CHRISTENDOM. DES MORGENS. God, dat ik een mensch, dat ik uw fchepfel, uw Kind ben, deswegen verheug ik my voor u zo dikwerf het gevoel van myn leven en van myne krachten in my ontwaakt. Maar hoe zeer wordt niet dit gevoel, hoe zeer deeze vreugde daardoor verheven, dat ik een Christen ben , dat ik u door Jefus Christus kenne , en op den weg der gelukzaligheid, wandele, welken de Christelyke leer ons aanwyst! Ja , dit is het eeuwige leven, dit is de weg, die tot het zuiverfte, hoogfte menfchelyke geluk leidt, dat men u, den eenigen waaren God, keiine, en Jefus Christus, dien gy gezonden hebt! Ja, als Christen behoor ik tot uwe by uitneemendheid begenadigde Kinderen , tot de by uitneemendheid gelukkige menfehen , ik mag voor het overige ryk of arm, groot of gering, en in het oog der waereld van nog zo veel, of van nog zo weinig betekenis weezen! Ja, een Christen te zyn, en  HET CHRISTENDOM. 175 cn zulks in de daad en waarheid te zyn, dat heet zalig, by uitneemendheid ijalig te zyn! -—■ Verblyd u daarover, myne ziele, en loof dert Algoede, die u tot dit geluk verheven heeft. Erken uwe voorrechten, en bcfef hunne waarde, indien gy dezelve wel gebruiken, en uwen weldoener voor dezelve waardiglyk wilt danken. God, hoe zalig ben ik hierdoor niet geworden, dat gy my met het licht van het Euangelie verlicht, cn door de Goddcl'yke kracht zyner leere verbeterd en gerust gcftcld hebt! Nu ken ik u, den alleen waaren God , den Schepper en Regecrer van hemel en aarde , den Vader van alle menfehen , van alle wezens. Ik ken u als den Allcrhoogften, den Onvergelyklykcn, den Eeuwigen, van wien, door wien, en tot wien alle dingen zyn. Ja u zy de eere in eeuwigheid! Nu weet ik, van wien ik afftammc, door wien ik beftaa, van wien ik afhange , wien ik onderwerping ert gehoorzaamheid fchuldig ben , aan wien ik my in ieder oogenblik myns levens vasthoud den, tot wien ik my in allen nood wenden, op wien ik my ten allen tyde x^erlaaten, van wien ik hulp en gelukzaligheid verwachten mag.  176" DE VOORDKELEN VAN mag. In u, de eenige, eeuwige, onuitputbaare Bron van alle leven, alle keacht, alle geluk, vereenigen zich als in haar middenpunt alle myne gedachten en gewaarwordingen , alle myne wenfchen en begeerten, alle myne uitzigten en verwachtingen. 'Er heerfchen eenheid en overeenftemming in myn verftand en in myn hart, en maaken beiden gelukkig. Als ik uwen wil volbreng , dan behoef ik voor geen kwaad te vreezen: als ik uwe goedkeuring wegdraag en van uwe gunst verzekerd ben, dan moet ik noodwendig zalig weezen. En als een Christen ken ik uwen wil met volkomene zekerheid, en weet wat ik doen moet, om uwe goedkeuring te erlangen, en my van uwe gunst te verzekeren. 'Gy eischt offeranden noch gefchenken, gebruiken noch plegtigheden , boetdoeningen noch kastydin. gen van my. Even weinig verlangt gy van uwe bepaalde, zwakke fchepfelen eene vlekkelooze gehoorzaamheid, eene meer dan menfchelyke volmaaktheid. Aileen oprechtheid en braafheid , alleen ernftige , aanhoudende poogingen, om fteeds beter te worden en de christelyke volmaaktheid fteeds nader te koo- men,  HET CHRISTENDOM. JJJ men, vordert gy van ons. En daartoe laat gy het niemand aan de nodige krachten cn hulpmiddelen ontbreeken. Daartoe weigert gy niemand, die het oprechtelyk meent, uwen vermogenden byftand. Daartoe boezemt ons het Christendom , indien wy zyne raadgeevingen volgen, fteeds nieuwen moed en nieuwe fterkte in. Zelfs zonden en gebreken moogen ons als Christenen niet moedeloos maaken, niet van ons ftreeven naar verhevener volmaaktheid affchrikken. Want wy, kennen u als onzen Vader, als den goedertierenften, gocdgunftigften Vader, vol van toegeevendheid, vol van geduld , vol van verfchooning jegens uwe nog ftruikelende en gebrekkige Kinderen; wy kennen u als eenen God, die hoogst vergeeflyk, die oneindig boven alles, wat wraak genoemd wordt, verheven, die enkel liefde zyt. Nooit ftraft gy enkel om te ftraffcn, of om ons uwe opperheerfchappy en vermogen te laaten ondervinden. Steeds zyt gy Vader ; fteeds wilt en bevordert gy ons geluk; fteeds zyt gy gewillig en bereid, om uwe dwaalende en gebrekkige Kinderen aan te neemen, en zo zeker zy tot u te rug keeren en zich verbete: Overdenk. I. Si. M VCTl*  I78 DE VOORDEELEN VAN ren, zo zeker mogen zy zich uwe genade en de vergeeving hunner zonden belooven. Hiervan heeft ons uw Zoon , Jefus Christus , in Uwen naam , op het fterkfte verzekerd , en deeze verzekering heeft hy met zynen heiligen Kruisdood verzegeld. Wel my, dat ook ik het geluk h«b, u als den zodanigen te kennen ! Nu kan ik zonder flaaffche vrees, zonder angstvallige bekommering ; nu kan ik met kinderlyke vrymoedigheid, met een gerust vertrouwen aan u denken, en zulks ook dan doen, wanneer myn geweeten my myne voorige zonden of myne tegenwoordige gebreken te binnen brengt! Nu kan ik myne loopbaan welgemoedigd en vrolyk vervorderen en myne verordening nader koomen. Ik weet als Christen, dat ik ter onfterflykheid, ter zalige onfterflykheid verordend ben; dat ik fteeds volmaakter en fteeds gelukkiger zal worden , en dat ik onder uw toevoorzigt , onder het toevoorzigt van den wysten, magtigften , goedertierenften Vader, ■myn doel gewisfelyk niet misfen zal. ]n Jefus hebt gy my eenen Leidsman en Voorganger gegeeven, aan welken ik my vasthouden, in  HET CHRISTENDOM. 179 in wiens voetftappen ik gerustlyk wandelen , op wiens beloften ik my volkomenlyk veria* ten kan. Waar hy is, daar zal ook ik weezen. , Zyn lot bcflist het myne. Hy is heenengegaan , om my eene plaats in de hemclfcha wooningen te bereiden , en eenmaal zal hy wederkoomen en my tot zich trekken, opdat ik eeuwig zy, waar hy is. Heil my , dat ik een Christen ben ! Dank en lof zy u, den Algoeden , dat gy my tot het Christendom geroepen en my deszelfs kracht en zaligheid hebt laaten ondervinden! Laat my die ook heden en eeuwig ondervinden. Laat het fteeds een lamp voor myne voeten , en een helder licht op myne wegen zyn. Zyn geest moet my fteeds meer door- 1 dringen en bezielen, en zyne kracht in mynö zwakheid magtig weezen! Amen. TOEPASSING VAN DE VOORDEELEN EN ZALIGHEDEN VAN HET CHRISTENDOM , EN BEPROEVING DAAROVER. DES AVONDS. Zaligheid, uitmuntende zaligheid is het lot van den Christen. En dat zo wel in deeza  l8o TOEPASSING VAN DE VOORDEELEN waereld als in de toekoomende. Daaraan herdacht ik , daarover verheugde ik my deezen morgen voor u , myn God , die my tot het Christendom geroepen hebt. Ja, bet is een getrouw woord, het is eene gevvenschte, aannee menswaardige leer, dat Jefus in de waereld ge. toornen is, om zondaar en zalig te maaken. Maar ben ik in de daad door hem zalig ge. worden ? Ben ik het ook heden geweest ? meer geweest,dan andere menfehen, die geen Christenen zyn, of die de kracht van den ChristeJyfen Godsd,cnst '«'et ondervinden? Was myn geest opgeklaard, myn hart gerust en vergenoegd? myn gedrag vry en vrolyk? Heb ik de phgten van myn beroep gewilliger en blymoediger vervuld , de moeilykheden des Jevens geduldiger verdraagen, zyne geneugten dank. baareren volkomencr genooten, dan de on-e dovige , of de twyffelaar , of de onbedachtzaame? Eerbiedigde ik God in alles, wat my en anderen overkwam, als mynen Vader, met kinderlyke onderwerping en ftilje gelaaCen heid? Zag ik in alles op hem, en deed ik het met een gerust vertrouwen? Verheugde ik my over alle zyne werken, alle zyne bedelen, alle zyne befchikkiugen, alle zyne Kinderen op aar-  VAN HET CHRISTENDOM, ENZ. l8l aarde ? Dankte ik hem voor al het goede, wat ik deed en genoot, als voor gefchenken zyner goedheid, als voor bewyzen van zyne Vaderlyke voorzorg? Wierp ik alle myne bekommeringen gerustelyk op hem ? Vertrouwde ik hem de uitkomst myner wegen, de beflisfing van myn lot , in de vaste verwachting dat hy alles wel maaken zal ? Verrichte en liet ik alles , wat ik gedaan en gelaaten heb , uit liefde, uit liefde tot God, uit liefde tot Jefus , uit liefde tot myne broederen ? En is daardoor de vervulling van eiken pligt voor my gemakkelyk , is zy my tot vreugde geworden? — En hoe heb ik heden de vryheid gehandhaafd en gebruikt , tot welke Jefus zyne rechtgeaarte leerlingen gebragt heeft? Heeft my geene bygeloovige angstvalligheid , geene flaaffche vrees voor God en voor het toekoomende ontrust? Heeft my geene ongeregelde, Jaage drift overweldigd, en den vrede myner ziele geftoord ? Heb ik my door geene uiterlyke, zinnelyke dingen verwarren, misleiden, ketenen laaten? Heeft my de luister der eere, .noch de glans van het goud verblind, en hebben de bedrieglyke begeerlykheden deezer vvaeM 3 rcld  2%2 TOEPASSING VAN DE VOORDEELEN reld mv niet buiten de paaien der verftandige umtigheid vervoerd? Hebben noch beledigingen , noch tegenfpoeden , noch onverwachte verhinderingen en zwaarigheden my van myn fpoor gebragr? Heb ik my zeiven beftuurd ? Heb ik meer op het toekoomende, dan op het tegenwoordige , meer op God en Jefus, dan op de menfehen gezien, meer voor myne geestelyke volmaaktheid, dan voor uiterlyke grootheid en voordeden gezorgd, en myne weezenlyke verordening nooit uit het oog verboren? Ja zalig, by uitneemendheid zalig moet de Christen zyn, die fteeds zodanig denkt en gezind is! Orde en kalmte heerfchen in zyn binnenfte ; zyne wegen zyn effene , veilige wegen ; tevredenheid en vreugde vergezellen hem op dezelven; en hunne uitgang wordt met de heerlykfte uitzigten bekroond. Ook my is deeze zaligheid niet onbekend, niet vreemd; heden zelfs heb ik 'er iets van ondervonden ; en daarvoor dank ik u , den Vader van onzen Heer Jefus Christus, die ook myn Vader zyt! Ja , menigmaalen heeft de Christelyke leer licht in myn verduisterd, en troost in myn bekommerd hart gebragt; menigmaalen, den verblindenden febyn der uirer- lyke  VAN HET CHRISTENDOM, ENZ. 183 Jyke dingen verftrooid, en hun een geheel ander voorkoomen in myne oogen gegeeven; my menigmaalen kracht ten goede en moed in het gevaar ingeboezemd; menigmaalen de verzoekingen ten kwaade hun vermogen benoomen, en de kalmte en rust wederom in my herfteld, welke door de bezigheden en verftrooijingen deezes levens afgebrooken waren. Een levendige gedachte aan u , mynen hemelfchen Vader , een geloovig aanfchouwen van Jefus, mynen Voorganger en Leidsman, en van den prys , welken hy my aan het einde myner loopbaan voorhoudt: hoe krachtig werken die niet dikwyls op my! Tot welk eene zege over zichzelven en de waereld kunnen zy den Christen niet in ftaat ftellen! Ondertusfchen gevoel ik het, dat het Christendom voor my nog vee! meer moest zyn en werken, dat ik door hetzelve nog veel zaliger zoude kunnen en behooren te zyn en te worden, ö Mogt ik toch zyn geheel vermogen , zyne gantfche fterkte ondervinden ! Nog ben ik niet aan het doel; maar met een innerlyk verlangen reikhals ik naar hetzelve, en wensch hetzelve fteeds nader te koomen. Door niets moet my dit verhevene doel uit het oog gerukt worden 5 niets moet hetzelve voor my verdonM 4 ke-  184 TOE*. VAN DE VOORD. VAN HET CH RISTEND. keren, niets my in het ftreeven naar hetzelve verdrietig en moede maaken! Ö Geef gy, die den moeden kracht en den onvermogenden fterkte geeft, geef ook my nieuwe kracht en nieuwe fterkte, om de piigten van het Christendom fteeds getrouwer te vervullen , zyne raadgeevingen en voorfchriften fteeds zorgvuldiger te volgen, en daardoor voor zyne zaligheid fteeds gefchikter te worden. ó Mogt de CbristeJyke Godsdienst ook onder zyne overige belyders fteeds krachtiger worden , en fteeds meer vreugde en zaligheid werken ! Mogt hy voor alle myne broederen Goddelykekracht enGoddelyke wysheid zyn! Mogt hy de magt der dwaaling en des bygeloofs, der zonde en der ondeugd, des verdriets en deiellende , fteeds meer bepaalen , en de heerfchappy der waarheid, der deugd, der vryheid, der gelukzaligheid fteeds verder over den aard! bodem uitbreiden! Mogt hy inzonderheid myne geliefden, myne nadere vrienden en bekenden, fteeds beter en zaliger maaken! God! die de Vader van allen zyt, en hen allen lief hebt zegen en verblyd hen allen door Jefus Chris! tus, die gy ons allen tot een' Heiland gefchon. ken hebt! Amen. vin. dj<:  i8s VIII. DE PLIGTEN VAN HET CHRISTENDOM, OF DE NAVOLGINGVAN CHRISTUS. DES MORGENS. 6 God , met het vernieuwde gevoel van myn leven en myne krachten ontwaakt ook het gevoel van myne pligten in my. Ik ben een Christen , en zo groot de voorrechten en zaligheden zyn, met welke gy my als eenen zodanigen begenadigd hebt , zo menigvuldig en gewigtig zyn ook de pligten , welke op my als eenen zodanigen rusten. Ik moet als een Christen een navolger van uwen Zoon Jefus zyn, moet zyne voetftnppen drukken, en op den zelfden weg prys en eer en onfterflykheid zoeken , langs welken hy daartoe geraakt is. Zyn Geest moet my bezielen en regeeren ; zyne gevoelens moeten myne gevoelens, zyne deugden myne deugden weezen. Gelyk hy moet ik fteeds voor uw aangezigt en in uwe tegenwoordigheid wandelen , fteeds met kinderlyken eerbied en Hefde aan u denken , en dc volbrenging van uwen wil in doen en hyden voor myne zaligheid houden. Gelyk hy moet M 5 ik  lZ6 DE NAVOLGING ik jegens elk en een iegelyk nederig , 2acht. moedig, geduldig, vergeeflyk, goedertieren, weldaadig, grootmoedig denken en handelen. Gelyk hy moet ik my door geen' fchyn verblinden, door geene zinnelyke lusten kluisteren , door geene uiterlyke voordeden misleiden , en door niets van myne verhevener verordening verwyderen laaten. Gelyk hy moet ik in recht- en weldoen , in de bevordering van het welzyn myner broederen, myne eer en myn vermaak Hellen. Kan ik wel niet in den zelfden zin en in dezelfde uitgeftrektheid hun leeraar zyn , als Jefus zulks geweest is: ik kan en moet toch even zo gewillig en bereid zyn , als hy was, om de waarheid te bevorderen, de menfchelyke ellende te verminderen , en het menfchelyke geluk te vermeerderen. Ben ik wel niet gelyk hy van u , onzen algemeenen Vader, in de waereld gezonden, om als een buitengewoon gezant der Godheid eenen nieuwen Godsdienst te verkondigen , en daardoor groote, wyduitgeftrekte omwentelingen in de denk- en levenswyze der menfehen te veroorzaken: ik moet toch het welzyn van het ryk, 't welk hy op aarde gefticht heeft, zo veel ma-  VAN CHRISTUS. 187 mogelyk bevorderen, en het groote werk, ?t welk hy hier begonnen heeft, naar myn vermogen voortzetten; en zulks kan ik in elk beroep , in elke plaats doen. Kan ik niet gelyk hy geheele volkeren gelukkig maaken : ik kan toch het myne tot troost, tot gerustftelling, tot vergenoeging , tot het aardfche en geestelyke welzyn van byzondere perfoonen toebrengen. Kan ik niet gelyk hy de kranken en cllendigen wonderdaadig geneezen en redden : ik kan hen toch menigmaalen verkwikken, hen door my of door anderen oppasfen en bezorgen , hen hun lyden op veelerhande wyzen verligten en hun weeklagten dikwerf in vreugde veranderen. Kan ik niet de gantfche denkwyze myner tydgenooten verbeteren : ik kan toch nu hier, dan elders eene fchadclyke dwaaling beftryden , eene nuttige waarheid verbreiden , iemand tot nadenken opwekken, of hem de hand leenen tot eigen overdenkingen. Kan ik niet gelyk Jefus gantfche volkeren door myne kundigheden , of door myn voorbeeld verlichten: ik kan toch het licht myner kunde en myner deugden voor myne huisgenooten, voor myne vrienden en bekenden, voor myne medeburgeren laaten fchynen, en hun daardoor op veelerhande wyzen van nut worden. Kan  l88 DE NAVOLGING Kan en behoef ik niet gelyk hy voor het heil myner broederen te fterven: ik kan en behoor toch gelyk hy bereid te zyn, om aan hun best nu deeze, dan die voordeden en gemakken, nu deeze , dan die vermaaken en uitfpannin! gen op te offeren, myne krachten gaarne ten hunnen djehfte te befteeden , en meer voor anderen dan voor my zeiven te leeven. Ja, dit kan, dit moet ik als een Christen doen: daarmede moet ik bewyzen, dat ik in de daad en waarheid een Christen ben. Ifc moet Jefus navolgen. Ik moet gezind zyn , gelyk hy gezind was, en leeven, gelyk hy geleefd heeft. Ik moet zodanig denken en handelen, als hy in myne plaats, in myn beroep, in myne omftandigheden zou gedacht en gehandeld hebben. Ik moet eenigermaate zyne plaats onder myne broeders bekleeden, en zyn werk op aarde voortzetten. Hem moet ik hier in wys * heid en deugd, in onbaatzuchtige yver en onvermoeide werkzaamheid voor het gemeene best, en juist daardoor zal ik hem hier namaals in heerlykheid en zaligheid, gelykvormig worden. Verhevene roeping! grootfche verordening! Hoe  VAN CHRISTUS. 1 gp Hoe kan ik my dezelve waardig maaken? Hoe den naam en de eere van eenen Christen handhaaven ? ö God, ik gevoel het gantfche gewigt der christelyke verpligtingen, welke op my rus. ten ; en verre zy het van my, die als eenen Jast te befchouwen, of my onder glimpige voorwendfels daarvan vry te pleiten! Neen, het nakoomen van deeze verpligtingen is het doel myner hartelykfte wenfchen, myner hoogfte eerzucht! Maar ik gevoel tevens myne zwakheid, en zoek onderfteuning en kracht by u, die de zwakken kunt verfterken, en elke pooging naar verhevener volmaaktheid zo gaarne bevordert. Ik ben wel overtuigd, dat ik my als een Christen geenzins met eenen wandel, die vry .is van §rove overtredingen, geenzins met enkele goede verrichtingen , geenzins met het geene by de menfehen deugd genoemd wordt, te vreden mag houden. Neen, als een Christen behoor ik beter dan anderen te weezen, meer dan anderen te doen, my van het groote gros der menfehen voordeelig te onderfcheiden , en het licht der waereld, het zout der aarde te weezen. Myn hart moet zo zuiver zyn als myn wandel; myne gevoelens en nei- gin.  I90 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS. gingen moeten met myn gedrag overeenfterrimen. En dit te weezen, dit te doen, wenscht myne geheele ziel. Daartoe befluit en verpligt ik my op nieuws voor u, den Al weetenden en Alomtegenwoordigen. ö Laat my mynen wensch verkrygen , laat myn befluit ten uitvoer gebragt worden. Begunstig deszelfs uitvoering door uwe wyze, goedertierene Voorzienigheid , en onderfteun my daarby door uwe alvermogende, fteeds werkzaame kracht. Het verhevene voorbeeld van mynen Heer, en de heerlykc .uitkomst van zyn deugdzaam , voor het algemeen nuttig leven, moeten fteeds voor myne oogen weezen. Steeds moet ik myzelven vraagen : Hoedanig zou hy, onze Heer, hierover gedacht, en hieromtrent geoordeeld; wat zou hy in dit geval gedaan of niet gedaan; hoe zou hy zich jegens deezen ellendige, jegens dien kwaade, jegens deezen vriend, jegens dien vyand , in deeze plaats , onder deeze menfehen, in deeze omftandigheden gedraagen hebben? Ja, God, dit zy heden het richtfnoer van myn geheel gedrag; het model van volmaaktheid , aan 't welk ik heden en alle de dagen myns levens fteeds gelyker tracht te worden! Amen. NA-  lor NADERE TOEPASSING OP ZICH. ZELVEN VAN DE VERPLIGTING TOT HET NAVOLGEN VAN CHRISTUS. DES AVONDS. Als een Christen te denken en te leeven, my in alles naar het voorbeeld van Jefus te fchikken en hem na te volgen : daartoe gevoelde ik my heden onder myne Godsdienftige overdenkingen verpligt en opgewekt, en daartoe verbond ik my voor u, God en Vader van onzen Heer Jefus Christus, die my tot het Christendom geroepen en eenen deelgenoot van deszelfs voordeden gemaakt hebt. En hoe ben ik nu myne verpligtingen nagekoomen ? Hoe heb ik aan myne belofte voldaan ? Heb ik heden werkeiyk christelyk gedacht en geleefd? Is my het voorbeeld van Jefus fteeds voor den geest geweest ? Heb ik dikwyls op hem gezien? Heeft de gedachte aan hem en aan myne betrekking jegens hem invloed op myne befluiten en daaden gehad ? Wat heb ik toch uit dien hoofde gedaan of niet gedaan, gefprooken of niet gefprooken, omdat ik  192 TOEPASSING OP ZICHZELVEN VAN DE ik bcfcfte en tot myzelven zeide, dat ik een' Christen, een navolger van Jefus ben ? Kon men het wel aan my bemerken, dat ik my den ootmoedigen, den zachtzinnigen, den geduldigen , den vergeevenden , den weldaadigen , den in het goede zo werkzaamen en onvermoeiden , den Code zo overgegeevenen en onder zynen wil zo gelaatenen Jefus tot een voorbeeld van navolging voorgefteld had ? Verrichtte en volbragt ik myn dagwerk zo gewillig, zo zorgvuldig, zo gemoedelyk, gelyk hy het zyne verrichtte en volbragt ? Verdroeg ik de lasten .en tegenfpoeden des daags zo geduldig en gelaaten , ais hy? Aanvaarde en gebruikte ik zo begeerig en getrouwlyk, gelyk hy, elke gelegenheid, om myne broederen van nut te zyn, en goede zaaden voor den toekoomenden oogst te zaaijcn ? Waaren blymoedige godsvrucht, ftille befcheidenheid, toegenegenheid cn liefde myne gezellinnen op alle myne wegen, gelyk zy fteeds de zyne waren ? Heb ik heden niets gedacht, niets gewild, niets gefprooken, niets gedaan , waarover Jefus, indien hy in myne plaats ware, zich zoude moeten fchaamen ? Is heden de gedachte , dat ik een Christen ben , dat ik als een zodanige tot zuiverei deugd  VOORGAANDE OVERDENKINGEN. J93 deugd en verhevener volmaaktheid geroepen ben, voor my aangenaam of lastig geweest? Heb ik haar gaarne gekoesterd, of van my trachten te verwyderen ? Heeft zy my moed en vertrouwen, of bekommerende fchrik en vreeze ingeboezemd ? Heb ik den Christelyken Godsdienst door myn gedrag by andaren eerwaardig gemaakt ? of heb ik hen dooide wyze, waarop ik myne pligten volbragt, door den droeven ernst , waarmede ik het deed, of door de liefdelooze ftrenghcid, waarmede ik anderen beoordeelde en behandelde, in hunne vooroordeelen tegen denzelven gefterkt? 0 God, van hoe vee! feilen en zwakheden befchuldigt my niet deeze beproeving! Hoe veel invloed hebben nog de grondbeginfelen, de gewoonten, de voorbeelden der menfehen deezer waereld op myn oordeel en op myn gedrag! Hoe dikwyls laat ik my nog door laage menfehen vrees, ontydige gedienftigheid, traagheid en roekeloosheid verhinderen, om volkomen christelyk te denken en te handelen ! Hoe dikwyls doe of laat ik iets, om het vervvyt van zonderling te zyn van my af te weeren, om niet misfehien door dwaazen be- Overdenk. L St. JN lacht  194 TOEPASSING VAN DE VOORG. OVERDENK. lacht te worden! God, hoe verre ben ik nog van het doel der christelyke volmaaktheid verwyderd! ö Vergeef my myne menigvuldige misftappen en vergrypingen , laat dezelve my waarfchuuwen en verbeteren, en geef toch, dat ik op den weg, die voor my ligt, nooit te rug keere, nooit ftil ftaa,maar fteeds voorwaards ftreeve , mynen yver en myne zorgvuldigheid verdubbele , en dus fteeds nader tot het doel koome! Uw Geest, ö God, geleide en beftuure my op een effener pad ! Amen. IX. VER-  IX. 195 VERPLIGTING TOT EEN LEVEN NUTTIG VOOR HET ALGEMEENE WELZYN. DES MORGENS. 6 God! nog leef ik en verheug my in myn leven , en dank u daarvoor, en wensen 'cr heden en altoos zodanig een genot en gebruik van te maaken , als met het oogmerk overeenkomftig is, waartoe uwe goedheid het my gegeeven en tot hiertoe bewaard heeft. Dit getuigen my myne bekwaamheden en krachten , myne behoeften en neigingen; dit getuigen my alle inrichtingen en verordeningen, welke gy in de Natuur en inzonderheid onder de menfehen gemaakt hebt, dat ik niet eeniglyk voor my maar ook voor anderen, voor mynen broederen, behoor te leeven cn te werken. Wy zyn allen uwe Kinderen, maaken allen flechts één huisgezin uit, wier Vader en Verzorger gy zyt. Niet één kan de hulp cn den byftand der anderen ontbecren, niet één voor zich alleen gelukkig zyn. Gy hebt ons allen van eikanderen afhangklyk gemaakt, ons allen door de menigvuldigfte en N 2 naauw-  196 VERPLIGTING TOT EEN LEVEN NUTTIG naauwfte banden met eikanderen verbonden. Alle onze belangen, alle onze geneugten en druk, alle onze bezigheden cn arbeid , alle onze uitzigten en verwachtingen, hebt gy zodanig in eikanderen ge wee ven en zo onaffcheidlyk in eikanderen geftrengeld , dat wy niet anders dan in 't gezellige leven, niet anders dan met vereenigde krachten, onze verordening bereiken, en ons over ons leven van harten verheugen kunnen. Medelyden en onderlinge medeverheuging zyn ons allen natutrrelyk, en de liefde is en geeft ons allen zaligheid. Elk een behoort dus het zyne ten gemeenen beste, ten beste van uw groot huisgezin op aarde toebrengen. En zulks moet, zulks wil ook ik doen. Geen mensch, hoe gering en arm hy ook zyn moge, zal my vreemd zyn. ïly is uw kind, hy is myn broeder. Hy is, gèlyk ik, naar uw beeld gefchaapen , is onfrerflyk gelyk ik , is met my tot eene fteeds vorderende volmaaktheid en gelukzaligheid verordend. Niets, wat hem betreft, mag my onverfchillig zyn. Zyne geneugten zyn myne geneugten, zyn druk is myn druk. Met den blyde zal ik my verblyden, en met den weenende weenen. Dit is de  VOOR HET ALGEMEEÜE WELZYN. 197 de ftemme der Natuur; dit is een gebod van den Godsdienst. Geen hulp , geen dienst, welken ik anderen bewyzen kan , moet my tot last verftrekken; en geen ellendige, geen zwakke, geen noodlydende moet te vergeefs hulp en byftand by my zoeken, zo lang ik in ftaat ben hem dezelven te betooncn. Alles toch, wat ik ben en bezit en vermag, is het eigendom van u , ö God , Vader der menfehen! Ja, ten beste van uwe overige kinderen, zo wel als tot myn eigen best, hebt gy het my toevertrouwd, en u zal ik eenmaal rekenfehap geeven van deszelfs gebruik. Neen, verre zy van my de laage eigenbaat, die alles tot zichzelve bepaalt, en alles naar het voordcel, 'c welk het haarzelve toebrengt, beoordeelt en waardeert! Neen, geen moeite, geen arbeid is te vergeefs, die anderen -nuttig is, fchoon zy ook myzelven geen nut mogt aanbrengen. Geen weldaad is verlooren, die ik anderen met een goed hart bewys. Zo dacht Jefus, myn Leidsman en Voorganger. Hy kwam niet, om zich te laaten dienen, maar om anderen te dienen, en zyn leven tor een rantfoen voor hen te geeven. Aan het welzyn der menfehen, zyner broedeN 3 ren,  IQS zelfbeproeving daarover. ren, offerde by alle zyne krachten, alle zyne voorrechten, zelfs zyn leven op. En zo moet ik, zyn navolger, ook denken. Ja, met deeze gedachten zal ik nu aan myne bezigheden gaan, cn de pligten van myn beroep volbrengen. Deeze gedachte moeten my onder myne broeders vergezellen , en in de verkering met hun bezielen. Deeze gedachten moeten alle myne gevoelens, alle myne befluiten,alle myne poogingen en daaden regeeren. Anderen te dienen en wel te doen en der menfchelyke maatfehappy fteeds nuttiger te worden, dit moet myirnaariligst zoeken, myn Prootfte roem weezen! ö God, gy, die deeze gedachten biilykt en my tot dezelve bekwaam ge. maakt hebt, fletfe my in dezelve, leer my iteeds overeenkomftig met dezelve handelen, en laat my daardoor u en uwen Zoon Jefus Chnstus fteeds meer en meer gclykvormig woraen. Amen. ZELFBEPROEVING DAAROVER. des avonds. - God, toen ik in den morgenftond van deezen dag aan myne betrekkingen jegens myne broeders, aan myne naauwe verbindtenisfen met  ZELFBEPROEVING DAAROVER. 199 met hun, en aan u , onzen algemeenen hemelfchen Vader dacht, toen befefte ik levendig, hoe veel ik hun allen fchuldig ben; welke verpligtingen tot een rechtvaardig , goedertieren, liefderyk, behulpzaam, algemeennuttig gedrag jegens hen op my rusten; hoe veel vreugde of kommer, hoe veel geluk of ellende ik dagelyks in dit opzigt veroorzaaken, bevorderen, verfpreiden kan. Hoe ben ik dan heden deeze verpligtingen nagekoomen? Wat heb ik heden in dit opzigt goeds of kwaads gedaan? Heb ik mogelyk heden iemand beledigd of bedroefd? Heeft de een of de ander van myne broederen reden, om onvergenoegd over my te weezen? Zucht misfehien thans ergens een van allen over my? mislchien een arme, een ellendige, dien ik had kunnen cn bchooren te helpen , en nogthans niet geholpen heb ? misfehien een zwakke of feilende, wiens zwakheden en feilen ik niet gedraagen, dien ik niet liefderyk vermaand, maar gramftoorig beftraft heb? misfehien een geringe, dien ik trotschlyk , een fchroomachtige en vertfaagde, dien ik op eenen gebiedenden en harden toon bejegend heb? N 4 Hq1j  200 ZELFBEPROEVING DAAROVER. Heb ik mogelyk de gemoedskalmte en vergenoegdheid van eenen myner broederen geboord, en hem onrust cn kwelling veroorzaakt? Is misfehien de band der liefde en der vriendfehap tusfehen hem en my, of tusfehen hem en anderen door my verzwakt, of geheel aan ftukken gereeten? Gaat misfehien ergens iemand door myn toedoen met een ongerust, bezwaard hart naar zyne legerftede? Heb ik mogelyk te ftreng over iemand geoordeeld ? Heb ik hem misfehien onverdiende verwytingen toegeduuwd ? of heb ik hem, van de eene of andere kwaade luim bezeeten,' koel , onvriendelyk , fmaadelyk bejegend ? Heb ik my mogelyk door ongeduld of toorn vervoeren laaten, en daardoor zelfs het goede, 't welk ik misfehien deed en fprak, krachteioos, of wel fchadclyk gemaakt? Ach, indien thans in de ftilte iemand over my weenen, of zich mynentwege zou moeten beklaagen ! - God , hoe durven wy u Vader noemen, hoe ons uwe Kinderen heetcn , indien wy eikanderen bedroeven , en ons het leven beurteling zwaar en bitter maaien ! Hoe zoudt gy dan met welgevallen op ons nederzien en uw welbehagen in ons hebben  ZELFBEPROEVING DAAROVER. , 201 ben kunnen! Ach , kon ik toch myne beledigden , bedrukte broeder zo terftond aan myn hart drukken , hem zynen druk afnecmen, zyne traanen afwisfchen, en hem om vergif, fenis bidden ! Ja , indien my myn gevveeten van deezen misfiag befchuldigt, en gy, ö Vader , laat my het licht van den volgenden morgen befchouwen, zo zal ik alsdan doen, Wat ik nu niet meer kan doen. Ik zal my niet fchaamen, mynen misfiag te belyden en denzelven op alle wyze te vergoeden , hoewel ik denzelven ook tegen een van myne ondcrgefchikten, tegen myn huisgezin, tegen iemand van laagen ftand begaan mogt hebben; want ook deezen zyn myne hroederen, zyn uwe Kinderen , hemelfche Vader ! ook deezen ben ik toegeevendheid, geduld, liefde, vergiffenis fchuldig. ö God verfterk my in dit goede voorneemeh, en laat het daadelyk uitgevoerd worden! En indien aan den anderen kant een van myne broederen op den verloopenen dag my beledigd heeft, hoe denk ik daaromtrent ? Hoe ben ik jegens hem gezind? Vergeef ik het hem zo oprechtelyk , gelyk ik wensch, dat gy , Barmhartige , my de misflagen van N 5 dcc-  202 ZELFBEPROEVING DAAROVER. deezen dag vergeeven moogt? Houd ik deswegen even zo weinig op, hem genegen te zyn, alsgy, Algocde, ophoudt, my gebrekfcigen, zondigen mensch met toegenegenheid te omvatten? Ja, met zulke gevoelens, die u, den God der liefde, behaagen, zal ik my in de armen van den flaap nedcrvlyen, en in denzelven fterking ter getrouwe vervulling van myne pligten zoeken. Ja, als ik zodanig denk en gezind ben, mag ik den dood zo getroost als den flaap te gemoet gaan , en u , mynen hemelfchen Vader, als uw Kind, alle myne lotgevallen gerust overlaaten. Waar waare liefde is, daar is zaligheid, in deeze en in de toekoomende waereld., by God en by de menfehen! Amen. X. PLIG-  X. 203 ' PLIGTEN VOLGENS 'S MENSCHEN VERSCHILLENDE BETREKKINGEN. DES MORGENS. Menigvuldig en groot zyn de pligten , ü God, tot welken ik weder ontwaak; maar menigvuldig cn groot zyn ook de vermogens cn middelen , die gy my tot het vervullen van dezelve fchenkt. Ik ben een mensch, een Christen, een Burger, een Vader des huis. gezins, een Vriend, een erfgenaam der onfterflykheid. Wat kan, wat behoor ik niet al als een zodanige te zyn , en te doen en te verrichten? Wat kan ik immer denken, of willen, of fpreeken , of doen, 't welk niet in opzigt tot de eene of andere deezcr betrekkingen goed of kwaad , welvoeglyk of onbetaamelyk , nuttig of fchadeJyk voor het algemeen zou weezen? Als Mensch behoor ik de uitmuntendheid, waarmede gy my boven de dieren des velds begiftigd hebt, te handhaaven^ myzelven te beftuuren , myne zinnelykhcid te beteugelen ,  2C-4 PLIGTEN VOLGENS 's MENSCHEN Jen, myne zielsvermogens, verftand en vry. beid, op te bouwen en te gebruiken, de eer en het welzyn des menschdoms zo veel mogelyk te bevorderen, en dus uw beeld fteeds helderer in my te doen doorftraalen , en u, mynen hemelfchen Vader, als uw Kind fteeds gelyker te worden. Als Christen behoor ik my op eene uitneemender onfchuld en reinheid van het hart en leven, op eene verhevener deugd, dan die gewoonlyk heerscht, te bevlytigen; behoor my gantschlyk van eene kinderlyke liefde tot u en van eene broederlyke liefde jegens alle menfehen te Jaaten beftuuren en regeeren ; behoor alles uit liefde te doen en te dulden, wat gy my beveelt te doen en te dulden; behoor uwen Zoon Jefus Christus, dat patroon van alle menfchelyke volmaaktheid na te volgen ; en hem in zyn godvruchtigen, weldaadigen, grootmoedigen, algemeen-nuttigen wandel na te volgen. Als Burger moet ik de plaats en het ampt 't welk gy my in de famenleving aangeweezen hebt, waardiglyk handhaaven en gemoe*. delyk bekleeden; myn beroep vlytig en getrouw  VERSCHILLENDE BETREKKINGEN. 20$ trouw waarneemen; aan het algemeene best myn byzonder voordeel, aan de pligten van myn ampt en ftand alle ontbeerlyke gemakken en vermaaken opofferen; meer voor anderen dan voor myzelven leeven en werken , en onder dit alles nimmer verdrietelyk worden, alhoewel ik ook de- vruchten van mynen arbeid niet zie en niet geniete. Als Vader des huisgezins (als Moeder des huisgezins) moet ik de Kinderen, welken gy my gegeeven hebt, tot wyze en deugdzaame menfehen, tot waare Christenen, tot dienstige en nuttige leden der famenleving vormen ; hen tot u en tot de gelukzaligheid opleiden ; en in dit opzigt elk fpruitje van het kwaade in hen uitrooijen, eiken bloesfem der wysheid en der deugd aankweeken, hen nimmer iets onbehoorlyks zien of hooren laaten , hen fteeds met myn voorbeeld voorlichten , en hunne goede opvoeding als myne gewigtigfte , heiligfte bezigheid , boven alle andere voordeden en vermaaken en uitfpanningen ftellen. Als Vriend moet ik myne geliefden, myne echtgenoote, (mynen echtgenoot) myne vrien-  20Ö PLIGTEN VOLGENS 's MENSCHEN- vrienden den weg des levens ligter en effener maaken, hen al het licht, alle de krachten , alle de goederen, alle de voorrechten, welken gy my fchenkt, gewillig mededeelen; hun raadgeever , hun trooster, hun helper , hun leidsman weezen , en eenpaariglyk met hun aan de bereiking van onze onderlinge verhevene verordening arbeiden. Als erfgenaam der onfterflykheid moet ik meer op het onzienlyke dan op het zigtbaare Ietten; myn tegenwoordig leven als eenen fiaat van opvoeding , van oeffening , van voorbereiding befchouwen en gebruiken ; fteeds naar zuiverer deugd, fteeds naar verhevener volmaaktheid ftreeven ; my met betrekking tot alle het aardfche en vergangklyke op verftandige maatigheid toeleggen , en reeds nu zodanig denken , zodanig oordeelen , zo gezind zyn, en my zodanig leeren gedraagen , als voor eenen burger der betere waereld, voor eenen mensch betaamelyk is, wiens vaderland in den hemel is. God, hoe gewigtig is myne roeping! Welk eene opmerkzaamheid, welkeen yver, welk eene ftandvastigheid worden 'er niet toe ver- eischt,  VERSCHILLENDE BETREKKINGEN. 207 eischt. om aan dezelve te voldoen! Vanwaar zal ik de nodige krachten daartoe verkrygcn? Hoe myne pligten volbrengen, indien gy zelf my niet onderfteunt? Maar, gy zyt Vader, gy vordert niet meer van ons , dan wy in ftaat zyn te verrichten. Nimmer begeert gy, gelyk een ftreng heer, te verzamelen, waar gy niet gezaaid hebt. Neen, gy hebt pligten en vermogens en middelen wysfelyk en goedertieren tegen eikanderen afgemeeten , en terwyl gy geenen by aanhoudendheid van ons vordert,laat gy het ons ook niet aan deezen ontbreeken. Neen, wy onteeren u , onzen Schepper , wy vernederen en verzwakken onszelven, wanneer wy'uwe vorderingen als te ftreng, onze pligten als te zwaar, en elke hinderpaal in het goede als onoverkomelyk, elke zwaarigheid als onoverwinnelyk befchouwen. Gy toch hebt ons met verftand en wysheid begiftigd. Gy toch laat ons door uwe Voorzienigheid zo veele dingen zien, hooren, ondervinden , die ons onderrechten en leiden, waarfchuuwen en verbeteren, en ons tot aanfpooring en vermogen ten goede verftrekken kunnen. Gy toch geeft ons in de Natuur en door den Godsdienst, zo veele cn fterke drangredenen aan de hand., om  2o8 PLIGTEN VOLGENS 's MENSCHEN om onzen pligt gewillig en blymoedig te volbrengen , cn in deszelfs volbrenging onze eer en onze zaligheid te zoeken ! Gy toch hebt ons zelfs uwen Zoon ten leeraar , ten leidsman , ten voorganger op den weg van pligt en deugd in de waereld gezonden, en door zyne leer zo veel nieuw geestelyk leven, zo veele edele gevoelens en heerlyke uitzigten onder de menfehen, en ook onder ons gebragt! Gy toch hebt ons door hem toegezegd, dat gy ons uwen byzonderen byftand nooit zult onttrekken , indien wy de vermogens en hulpmiddelen, welken gy ons gefchonken hebt, getrouwlyk gebruiken! Neen, ik erken, ik be/ef het, goedertierene Vader, dat alle uwe vorderingen rechtmaatig en billyk; dat alle pligten, die gy my oplegt, naar myne natuur cn mynen toeftand, naar myne kundigheden cn vermogens afgemecten zyn. Getroost en blymoedig wil ik ook heden geenen trachten na te komen, en deezen te vervullen. Myne vermogens zyn toch eigenlyk uwe vermogens ; gy zyt het zelf die het willen en het volbrengen van het goede in my werkt. Ja, als een Christen vermag ik alles door Jefus Christus, die my daartoe  VERSCHILLENDE BETREKKINGEN. 2QQ toe gemaakt heeft. Vader, laat my zulks ook heden ondervinden, opdat ook door my uw werk, de menfchelyke natuur, en uwe grootfie weldaad , het Christendom , verheerlykt worden! Amen. VERHEUGING OVER EENEN WELVOLBRAGTEN DAG. DES AVONDS. ö God, hoe gerust, hoe vry van zorgen gaat niet elke dag onzes levens voorby, dien wy zodanig befteeden, als met uwen wil en onzen pligt overeenkomt!En hoe aangenaam» hoe gerustftellend is niet de herinnering van zulk eenen dag! Dan kwelt ons ons ge weeten met geen verwyten. Dan hebben wy geene bedwelmende verftrooijing van node , om onszelven en ons gedrag te vergieten. Dan zucht niemand in het verborgene over ons. Dan herinneren wy ons menig goed woord, dat wy gefprooken, menige goede daad, die wy verricht, menigen nuttigen arbeid, dien wy volbragt, menige oeffening in de wysheid en in de deugd, waardoor wy onze volmaaktheid bevorderd hebben. Dan behoeven wy niet over verlooren tyd, niet over verfpilQyenknk, L Stt O de-  2IO VERHEUGING OVER EENEN de of misbruikte krachten en gaven, niet over verzuimde, misfehien nimmer terug komende, gelegenheden ten goede te klaagen. Dan kunnen wy vryelyk en blymoedig aan u, onzen Toeziener en Vader, en aan alle menfehen , onze broederen , denken ; behoeven ons noch voor u, noch voor hun te fchaamen; mogen ons van uwe genadige goedkeuring , en van hunne tevredenheid over ons verzekeren , en kunnen zonder kwelling en berouw op het voorledene te rug zien. Dan kunnen wy den flaap, den dood, het gericht, de eeuwigheid welgetroost te gemoet gaan; behoeven voor niets te vrcezen, en mogen enkel goed , en fteeds het beste van u verwachten. Ja , God , de wegen der deugd zyn wegen van lieflykheid, alle haare paden zyn vrede. U gehoorzaamen , is en verfchaft enkel zaligheid, ö Mogten toch alle de dagen myns levens zodanig voorby fnellen! allen met goede poogingen en daaden, allen met uwe goedkeuring beftempeld zyn ! mogt ik toch op den laatften myner dagen op aarde, op myn geheel voorgaand leven vrolyk en gerust te rug zien, en my over hetzelve voor u verheugen kunnen! ö God*  WELVOLBRAGTEN DAG. 211 ö God, hoe geheel anders zoude ik nu denken , met welke gantsch andere aandoeningen zoude ik deezen dag moeten befluiten , indien my dezelve van moetwillige zonden befchuldigde , indien ik op denzelven mynen pligt verzuimd, my aan traagheid of losbandigheid overgegecven, het goede verhinderd, of het kwaade gedaan had: indien ik thans aan broederen denken moest, die ik met woorden o£ werken beledigd; aan geringen., die ik veracht; aan onfchuldigen, die ik geërgerd, of verleid; aan ondergefchikten, die ik hard en eigendunkelyk behandeld; aan welmeenenden, die ik misleid en bedroogen; aan ellendigen en hulpeloozen, dien ik myne hulp geweigerd hadi Welke fchrikkelyke beeldtenisfen zouden dan niet voor mynen geest zweeven, en my misfehien nog in den droom, of in de ftilte van den nacht vervolgen ! En dus ware dees dag geheel verlooren ! meer dan verlooren! Zyn aandenken zou my fteeds bitter , zyne gevolgen zouden my nog in het toekomende leven fchadelyk zyn. Ja, de weg der ondeugd is een kromme , duistere, gevaarlyke weg; zyne bedrieglyke bekoorlykheden zyn fpoedig verdweenen; zyn uitgang is verdriet en berouw en ellende. Be0 2 waar  212 VERHEUG. OVER EENEN WELVOLBR. DAG, waar my, ó God, dat ik nimmer deezen weg betreede, hoewel ook nog zo veelen daarop wandelen, en hoewel zy op denzelven nog zo veel vryheid en genoegen mogen fchynen te genieten. Het is eene vryheid, die de menfchen in de hardfte , laagfte flaaverny dompelt; een genoegen, 't welk vroeg of laat in fmart verkeert. Neen, u te gehoorzaamen, ö God, uwen wil te doen , cn mynen pligt getrouw te zyn , dit zy myne eer en myn vermaak! Leer gy my zelf uwen wil doen, en hem fteeds gewilliger en blymocdiger doen. Zo kan het my nooit anders, dan wel gaan; zo moet, zo zal ik gelukkig zyn nu en altoos. In deeze ftreelende verwachting geef ik my gerustlyk aan den flaap over, en aan u, die als een Vader, voor my zorgt, ik mag waaken of flaapen. Dat rust en verkwikking , kracht en fterkte zich van u, de bron van alle leven en aller krachten, over alle moeden en bekommerden , over alle zwakken en afgematten , verfpreiden , en ons allen nieuwe oorzaaken verleenen, om ons over uw toevoorzigt en uwe befchwming te verheugen! Amen. XI. DE  313 XI. DE VEILIGSTE REGEL TOT EENE GODE AANGENAAME INRICHTING VAN ONS GEDRAG. DES MORGENS. ö God, door wien ik beftaa en leef, hoe kan ik van myn leven op aarde het beste, u aangenaamfte gebruik maaken ? Hoe deszelfs doelwit op het zekerfte en volkomenfte bereiken? Hoe voor een verhevener en beter leven na den dood het best gefchikt worden? Ach, menigvuldig zyn de paden, op welken ik de menfehen zie wandelen J Hoogst verfcheiden en tegenftrydig de beginfelen, welken zy volgen, en de oogmerken, welken zy bejaagen. Maar menigvuldig zyn ook de bywegen en dwaalpalen, op welken zy geraaken , en langs welken zy hunne bedoeling misfen. Waar is het richtfnoer , 't welk ik zonder gevaar volgen, waar de leidsman en voorganger,aan welken ik my veilig vertrouwen mag? Waar anders dan in de leere der waarheid, die ons uw Zoon, Jefus Christus, van den hemel gebragt, en in het voorbeeld, O 3 'twelk  214 DE VEILIGSTE REGEL TOT EEN 't welk hy ons gegeeven heeft? Ja, hy is de weg, de waarheid en het leven. Hem hebt gy ons ten voorbeeld van navolging voorgefteld. Op hem moeten wy zien , naar hem ons vormen, zyne ftemme gehoorzaamen , cn in zyne voetftappen treeden. Al wie hem gewillig cn ftandvastig navolgt, die kan niet dwaaien, en het doel der volmaaktheid even weinig misfen, als hy hetzelve gemist heeft, o Mogt ik zulks ook heden doen, en hem, myn Voorbeeld, dagelyks meer gelykvormig worden! Mogt ik hem in den geest fteeds nawandelen , en my levendig voordellen , hoe hy eiken dag van zyn leven op aarde begonnen, voortgezet en voleindigd heeft! Zyn eerfte en zyn laatfte gedachte, de ziel van alle zyne gedachten en gevoelens, waart gy, ö God, zyn Vader en onze Vader. Uwen wil te doen , denzelven onverwyld en blymoedig te doen, uwe verhevene oogmerken te bevorderen , en het hem opgcdraagene werk te volbrengen: dit was zyne fpyze , zyne vreugde , de grondwet van zyn gantsch gedrag. Den menfehen, zynen broederen, te helpen en wel te doen: dit was zyne geliefdfte , zyne onophoudelyke bezigheid. Deel- nee-  GODE AANGENAAM GEDRAG. 215 neeming, medelyden, goedwilligheid, liefde vergezelden hem allerwegen, waar hy heenging , en bezielden alles , wat hy fprak en deed. De zuiverfte deugd , de verhevcnfte godvrucht , waren zyne gezellinnen in de eenzaamheid, en zyne leidsvrouwen in de famenleving. Zo min hy iemand de leeringen der waarheid en der wysheid opdrong ; zo begeerig aanvaarde cn gebruikte hy elke gelegenheid , om anderen te onderwyzen , te onderrechten, hen tot overdenken op te wekken , en goede zaaden in hunne harten te ftrooijen. Zo zeer hy alles vermydde , wat zelfs maar den fchyn van pochcry en van roemzucht had, en zo gaarne hy in ftilte en in het verborgene goed deed: liet hy zich nogthans door geene bezwaarnisfen, door geene verhinderingen , door geene ftrydige gevoelens der menfehen, zelfs door geene onvermydelyke ergernisfen van het volbrengen van zynen pligt te rug houden. Nimmer ftelde hy zyne rust, zyn gemak , zyn eigen voordeel boven het best zyner broederen ; nimmer weigerde hy den geene , die hulp by hem zocht, zyne hulp; nimmer verfchoof hy dezelve tot eenen hem gelegener tyd; nimmer liet hy zich door ondankbaarheid of door het O 4 mis-  216 DË VEILIGSTE REGEL TOT EEN misbruiken van zyne weldaaden van verder weldoen affchrikken; nimmer klaagde hy over de moeilykheden en de ongemakken van den werkzaamfte, moeilykften, eeniglyk voor anderen befteeden dag ; nimmer beklaagde hy zich over den tyd en de vermogens, welken hy m den dienst der menfehen, dikwyls zonder eenige zigtbaare goede gevolgen , befteed had. Zo ging hy het land door, en deed goed op eiken tyd, aan elke plaats, in ieder gezelfchap , by elke gelegenheid , op den eenen gelyk op den anderen, onder vyanden gelyk onder vrienden, in de meest affchrikkende omftandigheden en by het flechtile gevolg , gelyk by de grootfte aanmoedigingen en den besten voortgang. En zo vloeiden alle de dagen van zyn kort leven oP aarde on. fchuldig en heilig voorby, allen der verheer. lyking van God en den dienst der menfehen gewyd, allen vruchtbaar in goede, edele onderneemingen en daaden. En daartoe, ö God, hebt gy ook myn Ie. ven verordend. Zo behoor ook ik alle des zelfs dagen te gebruiken. Ik behoor uw werk op aarde voort te zetten, en de plaats van mynen Heer onder zyne broeders eenigermaate te vervangen. Zyn gevoelen behoort  GODE AANGENAAM GEDRAG. 217 hoort het myne, zyn gedrag het model van het myne te weezen. Verheven , en waardige roeping ! ó Mogt ik dezelve nimmer vergeeten ! mogt ik ook heden onvermoeid en onverdrooten op den weg wandelen, langs welken my myn Heer voorgewandeld, en langs welken hy ter hoogfte heerlykheid is ingegaan! Ja, op hem zal ik zien, zyne voetftappen zal ik allerwegen, waar ik dezelven ontdek , welgcmoedigd en blyhartig drukken; naar zyne voorichriften en naar zyn voorbeeld zal ik denken en leeven, en in myne fteeds.grooter gelykheid met hem zal ik myne eere en myne zaligheid zoeken. Wil uwen Geest, ö God , denwelken gy hem , uwen Geliefden, uwen Zoon, fchonkt, ook my, uw Kind, niet onthouden, want van u, den Almagtigen, onderfteund, zal ik, gelyk hy, alles overwinnen , en in recht- en weldoen eeuwig myn vermaak zoeken en vinden! Amen. TOEPASSING VAN DEEZEN REGEL DES CHRISTELYKEN WANDELS. DES AVONDS. God, indien het voorbeeld van onzen Heer, dien gy ons tot een' voorganger en model O 5 op  218 TOEPASSING VAN DEEZEN op den weg des levens gegeeven hebt, fteeds voor onze oogen ware, hoe onfchuldig, hoe helder en vrolyk zouden niet alle onze dagen voorby fnellen! Hoe zoude fchier geene ons ongebruikt ontfnappen! met welke goede, algemeen-nuttige poogingen en daaden zouden zy allen niet veifierd weezen ! Hoe wel te vreden zouden wy niet op eiken avond, op den verloopen dag kunnen te rug zien , en ons over de fchatten verheugen, welke wy ons op denzelven voor de eeuwigheid vergaderd hadden! Zo bcfloot gewislyk onze Heer eiken dag van zyn leven op aarde. Zo behoefde hy zich over niet eenen zyner dagen te fchaamen, over het niet gebruiken , of over het verkeerd gebruiken van niet eenen berouw te hebben, niet eenen te vergeefs te rug te wenfchen, en de herinnering van niet eenen uit zyn geheugen te zoeken uit te delgen. Zo vertoonden zy zich allen aan hem als gedenktekenen van zyne oprechtheid en getrouwheid , van zyne liefde tot God en de menfehen; beloofden hem allen den rykften oogst van het geene, hy gezaaid en bearbeid had, en lieten hem aan het einde zyncr loopbaan met  CÏIRISTELYKEN REGEL. 210 snct een gerust vertrouwen uitroepen: Het is volbragt f ö God ! indien uw Zoon Jefus zigtbaar onder de menfehen verkeerde, by hoe veelen zyner belyderen zou hy wel zyn beeld erkennen , en zyne denkwyze wedervinden ? En in hoe verre zoude hy wel inzonderheid my en myne wyze van denken en handelen geduo rende den gcëindigclen dag goedkeuren , en yoor eene wyze van denken en leven houden , waarover hy zich in myne plaats niet zou behoeven te fchaamen? Vroeg wenschte ik voor u, den Al weelenden , deezen dag zodanig te beftceden, als hy, myn Voorganger, denzelven befteed zou hebben, indien hy in myne betrekkingen en omftandigheden geleefd had. Is dit daadelyk gefchied? Draagen alle myne gevoelens, gefprekken, handelingen, onderneemingen, oogmerken, daarvan getuigenis, dat ik een leerling en navolger van Jefus ben ? Kon men het aan my befpeuren , dat ik niet tot den grooten hoop van zinnelyke, geheel aardschgezinde menfehen, die aan hunne begeerten cn driften gantschlyk overgegeeven zyn, maar  220 TOEPASSING VAN DEEZEN maar tot dat kleiner, uitgeleezene getal van wyzen en goeden behoor, die zich onder zyne aanvoering, en naar zyn voorbeeld, tot eene verhevener volmaaktheid vormen , en naar een zuivcrer geluk ftreeven? Achtte ik bet ook heden, gelyk hy, myne fpyze,myn vermaak, uwen wil, ö God, te doen, myne broederen te dienen en hun welzyn te bevorderen ? Was my alles gewenscht en aangenaam, wat uwe Voorzienigheid my in dit opzigt beval te doen of te verdraagen ? Stelde ik niets goeds uit ? Deed ik niets goeds met tegenzin? deed ik het veeleer meteenen opgeklaarden vrolyken moed,met lust en vreugde? Zag ik meer op anderen , dan op my ? Achtte ik my over geene moeite en arbeid, die anderen nuttig weezen kon, bezwaard? Gaf ik gaarne, waar ik geeven; hielp ik gaarne, waar ik helpen kon? Vervulde ik eiken pligt van deezen dag met bereidwilligheid ? Verdroeg ik eiken last van denzelven met gelaatenheid? Genoot ik elke geneugte, welke dezelve my verfchafte, met eene wyze maatigheid en eerbiedige dankbaarheid? ö God! tot nog toe ben ik verre van het doel der christelyke volmaaktheid verwyderd. Tot  CHRISTELYKE REGEL. 221 Tot nog toe dwaal en ftruikel ik menigmaalen. Wees my genadig , goedertierene Vader, en vergeef my myne gebreken en vergrypingen. Laat dezelve my waarfchuuwen en verbeteren , maar myne broederen niet fcbaaden. Gaarne wil ik dezelve, zo veel ik kanen weer, vergoeden. Gaarne wil ik met verdubbelde zorgvuldigheid en voorzigtigheid op de my aangeweezene loopbaan voortipoeden. ö Mogt ik haar zodanig voleinden, gelyk myn Heer de zyne voleindigd heeft! Voor als nog kan ik niet met hem zeggen: het is volbragt! voor als nog my niet beroemen, dat ik het doel bereikt heb, of reeds volmaakt ben. Maar dit kan, dit zal ik doen: alles, wat achter my is, zal ik vergeeten, en alleen ftreeven naar het geene voor my is. Staag zal ik meer op Jefus zien, my ftaag volkomener naar hem vormen, en hem ftaag getrouwer navolgen. Zulks moet, zulks zal my gewislyk tot het doel brengen. En gy, ó Vader, die de wenfchen myner ziele hoort en billykt, gy zult derzelver vervulling door uwe wyze, goedertierene Voorzienigheid gewislyk begunstigen, en het my, zo zwak ik ook ben, nimmer aan vermogen en krachten ontbreeken laaten. Van u , den Algoeden, verwacht ik ook in dee-  222 TOEPASSING VAN DEEZEN CHRIST. REGEL. deezen nacht. voor my en de mynen , en voor alle uwe Kinderen op aarde enkel goed, het beste , wat gy eenen iegelyk van ons naar uwe volmaakte wysheid geeven kunt, het zy druk of vreugde , het zy leven of doodl Amen. XII. BE.  XII. 223 BESLUIT, OM VOOR GOD EN IN ZYNE TEGENWOORDIG. HEID TE WANDELEN. DES MORGENS. 6 God, als ik ontwaak, dan denk ik aan u, en als ik flaap, dan rust ik in u. En welke gedachte kan voor my gewigtiger en zaliger zyn, dan de gedachte aan u? Welk befef kan my meerder verfterken en verheugen, dan het befef van uwe tegenwoordigheid? Ja, God, gy ziet, gy kent my , gy omringt my allerwegen met de werkingen uwer magt cn goedheid. Gy zyt nergens verre van my. Wantik ben uw fchepfel, uw Kind. Ik beftaa eeniglyk door u. Uw adem bezielt my; uwe kracht werkt in my en door my; gy zyt alles in allen. Ja, elke gedachte, die in my ontftaat, elke begeerte, die in my ontwaakt, elk voorneemen, dat ik vatte , elk woord, dat ik fpreek, elke daad, die ik verricht, elke nog zo ftille wensch van myn hart, elke beweeging van myn ligchaam, elke nog zo weiJjigbetekenende verandering van mynen toe- ftand  224 BESLUIT 0'M VOOR ftand en myne gemoedsgefteldheid: alles, alles is u, den Alweetenden, op het naauwkeurigfte bekend; naar alle zyne gronden en oorzaaken , in zyn gantsch verband en alle zyne gevolgen bekend. ö Mogt my dit heden en alle de dagen myns levens fteeds tot vreugde , nooit verfchriklyk weezen! ö Mogt ik heden niets denken , niets willen, niets fpreeken, niets doen, waarby my de gedachte aan u verwarren , waarby ik niet met een' opgeklaarden geest en vrolyk gelaat ten hemel opzien , en my over u, die hemel en aarde met uwe tegenwoordigheid vervult, zoude kunnen verheugen ! ö Mogt ik fteeds op de ftemme van myn ge weeten letten, wanneer het my, nu zachter , dan luider toeroept : God ziet , God hoort, God weet het ; hy, uw Vader, uw Opperheer, uw Rechter, is hier, is daar en alommc, tegenwoordig, is de onbedrieglyke getuige van alles, wat gy denkt en doet, en hy bepaalt en regeert alles, wat u en anderen overkomt! ö God , hoe ligt zou my alsdan niet het vervullen van eiken pligt, het verdraagen van elke  GOD TE WANDELEN. 22£ elke moeilykheid, het toebrengen van elk of. fer worden, 't welk uwe Voorzienigheid van my eischt! Hoe veel zoeter zou dan niet elk vermaak , hoe veel zuiverer elke vreugde voor my weezen ! Hoe veilig en getroost zoude ik dan niet voor u wandelen! hoe veilig in het midden van alle verzoekingen en bekooringen tot zonde! hoe getroost onder.het fterkfte gevoel van myne zwakheid en broosheid,, by elk tooneel van nood en gevaar! En hoe gerust, hoe vergenoegd zoude ik my dan niet op het einde van den dag in de armen van den flaap, in uwe armen, goedea-tierene Vader', nederleggen, en aan u alle, alle myne lotgevallen, in leven en in dood, in deeze en in de toekomende waereld , kunnen overlaaten! Ja, op u wil ik fteeds zien, ö Alomtegenwoordige, aan u wil ik fteeds denken, in het gedruis der famenleving, gelyk in de ftilte der eenzaamheid, onder myne bezigheden, gelyk onder myne uitfpanningen, in het genot deivreugde , gelyk onder den druk der tegenfpoeden. teder van uwe werken zal my aan u, zynen Werkmeester; ieder van uwe Kinderen op aarde aan u, zynen hemelfchen VaQmdenk, L St. P ^er.  2-2Ö BESLUIT OM VOOR GOD TE WANDELEN. der; elke ligchaamelyke of geestelyke kracht, die in my of in anderen ontwaakt, aan u , den eeuwigen Oorfprong van alle kracht; elke vreugde, die door my of door myne broederen genooten wordt, aan u , den opperften Vreugdegeever; elke droefheid, die my of anderen drukt, aan u , die het licht fchept uit de duisternis , en droefheid in vreugde verandert; elke gewenschte, of onaangenaame gebeurdtenis, die in de waereld en onderde menfehen voorvalt, aan u , den wysten, bescen Beftuurer en Regeerer der waereld en der menfehen doen denken. De fpooren uwer wysheid en goedheid in my en buiten my" na te gaan; de wenken uwer Voorzienigheid op te merken en op te volgen; de ftemme uwer menigvuldige openbaaringen te hooren en te verftaan; alle uwe beveelen met kinderlyke gehoorzaamheid , en alle uwe befchikkingen met kinderlyke onderwerping te eerbiedigen: dit zy heden en alle de dagen myns levens myn yverigfte pooging, myne geliefdfte, myne eenige bezigheid! Dit is thans mj-n harte-* lykfte wensch, ö God, myn ernfiigst voorneemen. ö Laat my deezen wensch verkrygen, laat dit voorneemen daad en waarheid worden! Amen. ZELF>  227 ZELFBEPROEVING DAAROVER. DES AVONDS. God!de gedachte aan u en uwe tegenwoordigheid zoude myn leidsvrouw , myn gezellinne, myn troost en myne vreugde op den nu geeindigden dag weezen. Dit was het godvruchtige voorneemen , 't welk ik deezen morgen vooru, den Alweetcnden, opvatte, cn wiens vermogen myne ziel in de ftondeder godsdienftige overdenking levendig ondervond. Hoe heb ik nu dit voorneemen volbragt? Jn hoe verre ben ik getrouw aan myn befluit gebleeven? Hoe gemeenzaam, of hoe vreemd was heden voor my de gedachte van u en uwe tegenwoordigheid? Hoe ligt, of hoe zwaar viel hetmy, deeze grootfche, zalige gedachte in my te verwekken , te voeden , levendig te houden, en haare raadgeevingen en vorderin- . gen op te volger)? Welke bezigheden, welke geneugten, welke wederwaardigheden, wel- , ke gebeurdtenisfen, welke menfehen, welke levenlooze of leevende fchepfelen , hebben my tot u, den Alomtegenwoordigen, opg_cP 2 leid,  228 ZELFBEPROEVING DAAROVER. leid, aan u doen denken , mynen geest en myn hart tot u verheven , en my uw aanweezen , uwe volmaaktheid , uwe nabyheid befeffen laaten ? Van welke dwaasheden en zonden hebben deeze gedachten my afgefchrikt ? Voor welke vergrypjrigen en misftappen hebben zy my bewaard? Tot welke pligten, tot welke goede, edele daaden hebben zy my aangefpoord? En waren my deeze gedachten welkom, of onaangenaam? Koesterde, of onderdrukte ik dezelve? Verheugde ik my over haar, of verontrustten en verwarden zy my? Boezemden zy my vrolyken, of droevigen ernst, kinderlyk vertrouwen, of flaafiche vrees in ? Even ongelukkig als ftrafwaardig zoude ik zyn, indien ik eenen geheelen dag van myn leven doorgebragt had, zonder aan u, door wien ik beftaa en leef, te denken; of indien my deeze gedachte onverfchillig , bezwaarlyk, last;g ware geweest. Dan zoude ik duizend weldaaden hebben genooten, zonder my tot u, derzei ver Geever, te verheffen. Dan zoude ik myn broos ligchaam gevoed , en mynen onflerfiyken geest zonder voedfel gelaaten hebben. Dan zoude ik zonder wapenen  ZELFBEPROEVING DAAROVER. 229 uen en zonder befcherming , midden onder vyanden en gevaaren, geleefd hebben. Dan zoude ik my als een gantsch ontaart, wederfpannig Kind van u , mynen Vader , vervreemd , en my aan uw toevoorzigt en tucht hebben zoeken te onttrekken. Neen , Vader , nooit moet ik my aan zulk een ondankbaar en laag gedrag tegen u fcbujdig maaken ! Neen , alles moet my tot u opleiden, en op u en uwe Vaderlyke genegenheid opmerkzaam maaken ! Gezegend zyn my alle fchepfelen in den hemel en op aarde , alle grooter en geringer gcbcurdtenisfen en voorvallen , alle geneugten en alle rampen , die ,<:ulks o.)k op den verloopenen dag veroorzaakt Rebben! Gezegend zy my alles, wat my nader tot u brengt, my met u verbindt, cn my gelegenheid en aanfpooring geeft , tot het onderhouden van myne gemeenfehap met u, het eerfte, het beste , het volmaaktfte aller Wezens! Ook thans, daar ik my, van de bezigheden des daags vermoeid, aan den flaapovergeef, moet myn geest deezen hem zo nafuurelyken plooi niet verliezen, en morgen by het eerfte gevoel van zyne vernieuwde krachten deeze godvruchtige taal voeren kunnen: ê God, wanneer ik ontwaak, zo ben ik nog by ui i? a M°sü  230 ZELFBEPROEVING DAAROVER. Mogt toch de gedachte aan u en uwe tegenwoordigheid, onder de menfehen, die u ken. ncn en eenigen eerbied voor u hebben, ftaag werkzaamcr en krachtiger worden, en allerwegen fteeds meer kwaads verhinderen en goeds bevorderen! Ja, dat deeze gedachte den zondaar, die zich thans in het duister verbergt, de onnozelheid belaagt, en op wraake, of op het bevredigen van andere fchadelyke ftartstogten peinst, van zyn fnood opzet af. fchrikke, en de duisternis, die hem en zyne kwaade bedoelingen bedekken zoude , voor hem in helder licht verandere! Dat deeze ge. dachte echter ook den zieke, den bekommerde, den ellendige, wien flaap en rust ontvlieden , verkwikke en vertrooste , hem zyne Knarren en kommer ligter maake, en hem den dag zyner redding en geneezing , gelyk den volgenden morgen met een hart, 't welk godvruchtige gedachte, die my tot u verheft, voor elke goede, nuttige daad , die ik verricht ; want zonder, u zoude ik niets goeds kunnen denken noch verrichten. Ja, van u cn door u zyn alle dingen; u zy de lof en de cere in eeuwigheid. Ook in den verloopcn nacht hebt gy my verkwikt en verfterkt , goedertierenfte Vader! Buiten myn weeten cn buiten myne medewerking hebt gymy nieuw leven, nieuwe krachten, nieuwe vlugheid ingeboezemd, en myne zinnen en myn hart op nieuws voor het vermaak ontflooten. P 4 ó Geef  232 BEDE OM DEN GODDEL. BYSTAND TOT HET ó Geef toch, dat ik dit ie ven, deeze krachten, deeze vlugheid wel aanwende; dat ik u en uwe beveelen deste gewilliger en hlymoediger gehoorzaame; dat ik de bezigheden van myn beroep deste zorgvuldiger en onvermoeider verrichte ; dat ik deste bereidwilliger en yveriger zy, om mynen naasten te dienen, te helpen, en zyn geluk, zo veel mogelyk, te bevorderen; dat ik iedere gelegenheid, om goed te leeren en te doen, deste begeeriger aangrype en deste getrouwer gebruike! Ach, bewaar my, dat ik de vernieuwde krachten, die ik in my gewaar word,en de grooter vlugheid, die my bfezielt,toch niet tot zonde misbruike ; dat ik deeze klachten niet in den dienst der ongeregelde, zinnelyke begeerlykheden verfpiJle; dat ik haar niet tot onmaatigheid , of tot toorn en gramfchap , of toe het bevredigen van den eenen of anderen kwaaden hartstogt aanwende, en daardoor myzelven en myne broederen fchadelyk, of aanftootlyk worde! Neen,dus zoude ik even zo ondankbaar tegen u, mynen Weldoener, als vyandelyk tegen myzelven handelen. Dus zoude het voor my beter geweest zyn, dat de flaap my niet ver»  WEL AANWENDEN DER VERN. KRACHTEN. 233 verkwikt en verfterkt, dat ik het licht van deezen dag niet met gezondheid niet blymoedig, maar onder het gevoel van zwakheid en van fmerten hefchouwd hadde. Neen, hoe meer leven en krachten ik in my gevoel ; deste aanhoudender cn onvermoeider moet myn yver zyn, om de pligten van myn ampt en beroep te vervullen , en mynen broederen zeer nuttig te worden ! ö Laat deeze edele, deeze wclbehaagende yver ook heden fteeds werkzaam in my zyn , en alles , wat my uwe Voorzienigheid beveelt te doen, ligt en aangenaam voor my maaken. Het voorbeeld van mynen Heer, die fteeds op u, zynen hemelfchen Vader, zag; die het werk, 't welk gy hem opgedraagen had, zo gaarne en blymoedig volbragt; die rond ging, weldoende; die niet voor zich, maar eeniglyk voor anderen leefde en werkzaam was, en nooit op zyn gemak , of op zyn tegenwoordig voordeel, maar onophoudlyk op het heil zyner broederen acht lloeg: dit zy my ook heden fteeds voor oogen, cn beziele en regeere mynen geheelen wandel! Dus zal my geen zwaarigheid, geen moeite, dus zal my .zelfs de ondank der menfehen nimmer verP 5 hin.  234 BEDE OM DEN GODDEL. BYSTAND TOT HET hinderen, om dat geene te doen , wat met mynen pligt overeenkomftig en nuttig is voor myne broederen. Dus zal ik het goede, tot 't welk te verrichten gy my. gelegenheid en krachten fchenkt, met een rein hart en met zuivereoogmerken verrichten ; niet naar yde.len lof jaagen; en zelfs dan, wanneer ik alleen u , den Onzienlyken, tot getuige heb, even yverig en getrouw in het volbrengen van myne pligten zyn , als wanneer ik dezelven voor het oog en met de goedkeuring der geheele waereld vervulde. Ja, God, beziel gy zelf my hiertoe door Uwen goeden Geest! Reinig myn hart van de ydele eerzucht, die zich zo menigmaalen onder myne beste daaden mengt cn dezelve bezoedelt. Maar alte dikwerf heeft zy my reeds doen dwaalen, myn oog van het doe!, waarna ik jaag, afgetrokken, my in het midden van mynen loop naar hetzelve opgehouden, en my van het zuivere, goddelyke vermaak berooft, van het geene recht en goed is, daarom dat het recht en goed is , gedaan te hebben. Ach God, geef toch, dat -Sk nederig zy, gelyk myn Heer, en op het pad,  WEL AAKWENDEN DER VERN. KRACHTEN. 235 pad, 't welk gy my voorftelt , rcchtftrecks voortgaa, rechtftrecks naar het doel loope, zonder my door de goedkeuring noch door de verachting der omftanderen te laaten ophouden of op een dwaalfpoor brengen. U te behaagen cn my van uwe goedkeuring te verzekeren, die moet myne gantfche eerbegeerte, myn hoogfte roem zyn! Amen. VERSTERKING VAN HET KINDERLYKE VERTROUWEN OP GOD. DES AVONDS. Dagelyks ondervind ik de uitwerkfclcn uwer vaderlyke Voorzorg,goederdcrene, hcmelfche Vader ! Ook heden heb ik dezelve ondervonden. Hoe veele onheilen en gevaaren hebt gy van my afgewend! hoe veel goeds en aangenaams my laaten zien en doen cn genieten! hoe veele krachten my gefchonken! hoe veel byftand my beweezen ! En welke dag van myn voorgaand leven getuigt niet van uwe alles onderhoudende, alles bezielende, alles beftierende Voorzienigheid en Goedheid ! Welke van allen roept my niet met luider of met zachter fcemme toe : Barmhartig • - cn  236 VERSTERKING VAN HET KINDERLYKE en genadig is de Heer, langmoedig en groot van goedertierenheid ; alle zyn verordeningen, alle zyn bevelen, alle zyn fchikkingen zyn billyk en goed; allen beoogen het beste zyner fchepfelen, allen bevorderen hun welzyn, rampen gelyk de geneugten, de tuchtigingen en ftraffen gelyk de bélooningen; God is de liefde zelve, en zyne liefde is even zo wys als magt;g, zy is onveranderlyk, onuitputbaar, fteeds en in den hoogften trap werkzaam. En zou dit my niet ook met betrekking tot alle volgende dagen van myn leven in het vertrouwen op u verfterken , ö Algoede, en my een kinderlyk, blymoedig vertrouwen op u inboezemen? Ja, welgemoedigd zal ik alles van u verwachten , wat op eiken tyd , aan elke plaatfe, in elke omftandigheid , op iederen trap van myn aanwezen, waarlyk goed en heilzaam voor my is. Gy immers zyt de Almagtige, die alles doen kan, wat hy wil in den hemel en op aarde; de Alwyze, die het goede en het kwaade op het naauwkeurigfte onderfcheidt, en alle onze behoeften, gelyk ook alle de middelen, om dezelve te vervullen , onfeilbaar kent; de Algoede, die niets dan  VERTROUWEN OP GOD. 237 dan goed, niets dan het beste willen en werken kan en zal van eeuwigheid tot eeuwigheid. Hoe zoudt gy, de Schepper en Vader der menfehen, uwe Kinderen, die door u in het wezen behouden zyn, die alles, wat zy zyn, door u zyn, hoe zoudt gy hen ooit kunnen verlaaten , of hun ooit iets weigeren , wat zy tot een vrolyk gevoel en genot van hun aanweezen van node hebben? Hoe zoudt gy hen immer lasten opleggen , of onheilen over hen kunnen gehengen , die hunne beftaanlykheid voor hun tot eene ftraf zouden maaken? En indien zy volgens hunne verordening dat geene, wat weezenlyk goed is, eene verhevener volmaaktheid , het welzyn hunner broederen bejaagen, hoe zoudt gy hen in hunne poogingen niet onderfchraagen, en hunne oogmerken niet bevorderen willen ? Zekerlyk niet altyd op zulk eene wyze, als wy denken en wenfchen; maar altoos op zulk eene wyze, als voor ons en anderen het beste is. Het doel,naar 't welk wy ftreeven,zullen wy zekerlyk niet misfen; maar de nadere bepaaling van den weg, die ons daarheenen zal leiden, en de grooter of geringer gemakkei ykheid en fpoed, waarmede wy hetzelve bereiken zullen , deeze moeten, zullen wy ge-  23^ VERSTERKING VAN HET KINDERLYKE gerustlyk aan ir overlaaten; aan u, die het begin, het midden cn het einde onzer loopbaan, en elke andere nog verhevener loopbaan, die op ons wacht, overziet, en de gantfche reeks onzer lotgevallen met eene wyze goedheid famenhegt. Indien wy rykelyk zaaien, zullen wy ook rykelyk inoogften. Dit mogen wy van u, den Waarachtigen en Hoogstgoeden, vol vertrouwen verwachten. Maar op welk eene wyze, en in welk eene maate, en op welk eenen tyd dit gefchieden, of het hier of hier namaals , vroeger of laater gefchieden zal; zulks kunnen wy, kortziende fier velingen , niet bepaalen; zulks hangt van u, den Heer des oogsts, af. Uwen wil rustig en blymoedig te doen, en aan u de uitkomst en de gevolgen, van het geene wy doen, gerustlyk bevoolen te laaten, dit is onze pligt en onze zaligheid. Ja, aan u, Al wyze, Algoede, aan u geef ik my en alle myne lotgevallen met kinderlyk vertrouwen over! Verre zy het vanmy, u immer voor te fchryven, welke uiterlyke en aardfche dingen gy my zoudt moeten geeven. Of gezondheid, of rykdom, of eer en aanzien, of gewigtige ampten en posten, of kin- de-  , VERTROUWEN OP GOD. 239 deren cn nakomelingen, goed cn nuttig voor myzyn: dit weet ik niet; dit laat ik aan u over, die my en alle deeze dingen, en den invloed, welken ik op dezelven en zy op my zullen hebben, oneindig beter kent, dan ik. Of dat geene , 't welk voor my wezenlyk goed zou zyn, niet voor anderen fchadelyk weezen, of het niet met den besten famenhang der dingen ftryden zoude : zulks weet ik niet; zulks laat ik aan u over, die voor alle uwe Kinderen zorg draagt, en het geheel overziet. Gy zult my — dit weetik zeker, cn dit is my genoeg — gy zult my van alle deeze goederen zo veel fchenken , als naar den trap myner zedelyke fterkhcid of zwakheid , in myne omffandigheden , in myne plaats, in myne verbindtenisfen met het geheel , goed en heilzaam voor my is. Dus verwacht ik enkel goed , en al het goede van u, waarvoor ik vatbaar ben. Dus verwacht ik de onfterflykheid en het eeuwige leven van u, die my daartoe gefchaapen en geroepen hebt. In deeze verwachting leg ik my gerust in de armen van den flaap ter neder , en zie myne ontwaaking tot het voortzetten van dit aardfche leven , of tot het aanvangen van een verhevener leven, onbe- kom-  240 VERST. VAN HET KIND. VERTR. OP GOD. kommerd te gemoet. In deeze verwachting geef ik aan u de iotgevaileu myner broederen, myner vrienden en geliefden, gelyk de myne over , en weet en geloof dat gy dezelve hen en my wel zult bellieren! Amen. XIV. DE  • 2.| l XIV. -DE MENSCH EEN REIZIGER OP AARDE. DES MORGENS. Gewislyk , myn geheel leven op aarde is een reize en vreemdelingfchap; een ftaat van opvoeding, van oeffening, van voorbereiding. Dit leeren my overdenking en ondervinding; dit leert my inzonderheid de onderrechting, welke gy , ö God , my door Jefus Christus Wegens myne verordening gegeeven hebt. Met eiken dag ontwaak ik tót het voortzetten van. mynen reistogt, tot nieuwe oeffeningen in het geene ik hier leeren, en waartoe ik my hier bekwaam moet maaken; Neen , dit leven is geenszins myne gantfche verordening, geenszins myn uiterst doel, maar de weg, die my daarheenen leiden moet. Hier kan ik niet alles doen eri worden , wat ik volgens myne bekwaamheden en vermogens in ftaat ben te worden en te doen ; flechts langzaam en hoogst onvolkomen worden de feerfte ontwikkeld en de laatfte te werk gefteld. Hier kan ik geen zuivere vreugde , geen ónQvtrdenk. I, Se. Q Vêl''  242 DE MENSCH EEN REIZIGER vervalscht geluk genieten. Hier is alles aan de onbeftendigheid en de ydelheid onderworpen. Hier hebben wy geen blyvende ftad, geen veilige bezitting, geen vaste, duurzaame rust. Hier is alles meer middel dan doeleinde, meer zaaityd dan oogst, meer, toerusting dan genot, alleen begin, maar geen voleindiging. Hier, Vader, wilt gy ons, uwe Kindieren , tot een verhevener, beter leven opvoeden. Hier moeten wy van geheel zinneJyke fchepfelen redelyke worden, en op deeze wyze wysheid en deugd keren. Daartoe is alles van u ingericht en geregeld; daarheenen ftrekken alle onze behoeften , alle onze betrekkingen en verbindtenisfen , alle onze bezigheden cn arbeid , alle onze ongeneu >ten en vermaaken. ö Mogten wy ons flechts allen aan uwe wyze , Vaderlyke tucht gewillig en volkomen onderwerpen , en' door dezelve fteeds wyzer en bjter worden! Mogt ik ook heden alles zodanig befchon■wen , beoordeelen , gebruiken , genieten , als volgens myne tegenwoórdigen toeftand gepast is! Ben ik een reiziger: dan moet het my immers niét vreemd voorkomen, indien niet alle de paden van myn leven even effen en vei-  OP AARDE. 243 veilig en aangenaam zyn ; indien ik dikwy's in het donkere, dikwyls langs ruuwe, gevaajti lyke wegen, dikwyls eenzaam wandelen; dikwerf by dage last en hitte draagen, en echter te vergeefs naar verkwikking uitzien moet. Ben ik een reiziger: dan moet het my immers niet vreemd voorkomen, indien het geTa:tt des hemels my nu eens vervrolykt, dan eens vcrfchrikt; indien ik alle aangenaamheden en alle moeilykheden der verfchillende dag- en jaargangen beurteling ondervind ; indien ik nu tusfehen bloemen, dan tusfehen doornen wandel; indien my nu aangenaamc, dan onaangenaame gevallen overkomen; indien ik nu hinderpaalen en tegenftand, dan aanmoediging en hulp vinde. Ik zet nogthans myn levensreis onder uw toevoorzigt, en onder uwe befcherming, voort, ö Almachtige ! Ik weet nogthans, dat gy my leidt en beftiert , en dat de uitgang Uwer wegen zaligheid is. Ja, ook heden wil ik als een reiziger denken en leeven , en mynen rcistogt rustig en ftandvastig voortzetten. Geen ongeluk, geen weêrftand , geen druk zal my bevreemden , als wedervoer my iets byzonders. Niets van alles , wat op aarde is , zal my kluisteren , Q_ 2 niets  244 °S MENSCH EEN REIZIGER niets my tot eenen flaaf maaken. Hier ben ik geen inwooncr. Hier mag en moet ik my niet nederzetten. Hier zoek en vind ik niet myn hoogfte goed , myne gantfche en voornaamfte gelukzaligheid. Alles wat uwe goedheid my hier te gebruiken en genieten aanbiedt, zal ik blymoedig genieten en dankbaar gebruiken; maar niets als myn blyvend eigendom befchouwen , aan niets myn hart vasthechten , door niets my myne verhevene verordening , het oogmerk myner reize , uitbet oog laaten rukken. Neen, myne voornaamile begeerten en poogingen zullen daarhecnen gericht zyn , waar myn waar vaderland, waar de woonplaats deiverhevener volmaaktheid en gelukzaligheid , waar Jefus , myn Hoofd en Heer, is, waar alle wyzen en braaven vergaderen , en de vruchten van hunnen ai beid genieten. Wat my daarheencn leiden , daartoe voorbereiden en bekwaamer maaken, wat my in de wysheid en deugd kan doen vorderen, dat zy my heden en alle de dagen van myn leven welkom, onder welk eene gedaante het zich ook aan my vertoon e ! Met  OP AARDE. 245 Met deeze gevoelens en bedoelingen, ó" God, zal ik de bezigheden en de gebeurdtenisfen, de ongeneugtcn en de geneugten van deezen dag te gemoet gaan. Op u , nvynen Schepper en Vader, en op Jefus, mynen Voorganger, en op het heerlyke doel myner korte omwandeling , zal ik het oog vestigen. Dit zal my moed en kracht geeven, om alles te doen cn te verdraagen en te lyden, wat gy my heden oplegt te doen en te verdraagen en te lyden. Wees gy, Almagtige en Algoede , ook heden met my, gelyk gy fteeds met de uwen zyt! Met u en door u vermag ik alles; onder uwe hoede ben ik veilig. Op u verlaat ik my gerustclyk , want-gy verlaat uwe Kinderen niet! Amen. VERVOLG EN TOEPASSING VAN DE VOORGAANDE OVERDENKING. DES AVONDS. Dus heb ik dan wederom een gedeelte van mynen korten reistogt afgelegd ; ben ik het doel, 't welk voor my is , wederom eene fchrede naderby gekomen. Ja, ook heden heb ik ondervonden, dat ik hier een gast, een vreemQ 3 de.  246 vervolg TOEPArsrXC V.AN; de!mg ben , gelyk alle myne vaderen geweckt zyn ; dat ik hier geene blyvende ftad heb , maar eene betere en duurzaamer moet zoeken. W'it k\ tnoneelen der vergnngklykhcid en der ydelhcid hebben zich ook heden aan my opgedaan! Wat al verwoestingen heeft ook helden, de dood onder de ftervelingen aangerecht ! Wat al veelbeloovende ontwerpen , wat al ftreciende verwachtingen , wat al fchitterende üitzigtcn zyn 'er niet allerwegen verydeld, of met hun, die ze voedden, cn zich over dezelve verheugden , begraaven geworden ! Hoe weinigen zyn thans daar , waar zy deezen morgen dachten te geraaken ! Hoe weinigen hebben dat geene uitgewerkt, bereikt, verkrecgen ï genooten , wat zy zich voorgefteld, of beloofd hadden ! Aiomme word ik misleidingen, alommc mislukte verwachtingen gewaar. Aiomme de veelvuldigfte vermenging van goed en kwaad, van gemak en moeilykheden, van vreugde en druk, van voortgang en tegenftand. Elke fchrede op de baan des levens kost moeite en arbeid; elk voordeel, elk vermaak, elk genot moet verworven , gekocht , gewonnen worden: alles zodanig, als voor den ftaat van den reiziger, van den leerling, van den kweekeling, gepast is. Ja,  DE VOORGAANDE OVERDENKING. S47 Ja, God! wys en goedertieren zyn alle uwe inrichtingen en verordeningen , zo weinig zy ook dikwyls volgens onze wenfchen zyn. Gelukkig hy , die dit erkent en gelooft, en fteeds het beste gebruik daarvan maakt! Mogt ik zulks ook heden gedaan hebben! Heb ik dan heden als een reiziger en vreemdeling in deeze waereld gedacht en geleefd? als een mensch, die zeker doel voor zich hebbende, dit doel onveranderlyk najaagt, en zich tot de plaats zyner bepaaling haast ? als een, die in den dienst van zyne Heer arbeidende , reizende , fteeds bereid moet zyn, om van hem te rug geroepen , en tot rekenfchap gevorderd te kunnen worden ? Heb ik alles, in zyn verband met het toekomende, als een middel tot myne oeffenjrig en verbetering, als den weg tot myne verordening aangezien en gebezigd?- Wat heb ik dan heden geleerd ? Waarin heb ik my heden geoeffend ? Wat heb ik heden voor God, voor myn geweeten, voor het toekomende gedaan ? Zekerlyk kan ik niet t'elken dage , misfehien flechts zelden, misfehien nimmer, iets zeer uitmuntends en merkwaardigs verrichten. Myn kring van werken is misfehien door de Voorzienigheid zeer naauw bepaald. Myn ftand en myne plaats zyn misfehien met Q. 4 geeS  248 VERVOLG EN TOEPASSING VAN geen aanzien en geene magt gepaard; en ik ben gelukkig , indien ik het geluk van een ftil, afgezonderd leven , van eene onbenyde onbekendheid, weet te waardeeren en te gebruiken. Maar ook in de ftilte en het verborgene kan en moet ik dagelyks leeren, dagelyks wyzer en beter worden , en dagelyks eenige fchreden tot het doel der volmaaktheid nader komen. Nu eens kan ik my in de voorzigtigheid by twyffelachtige gevallen, nu eens in de ftandvastigheid by voorkomende verhinderingen en zwaarigheden, nu eensin het gebied over myzelven en myne zinnelykheden, nu eens in de toegeevendheid en het ontzien van anderen, nu eensin de nederigheid, nu eens in het geduld, nu eens in de onderwerping aan den Goddelyken wil, nu eens in de tevredenheid met alle zyne bepaalingen en fchikkingen, nu eens in andere deugden oeffenen. En heb ik zulks heden gedaan? Heb ik de gelegenheden daartoe aangegreepen en befteed, of yaaren laaten en verzuimd ? Heb ik nu en dan, heb ik dikwyls aan myne verhevener verordening gedacht? En wat heb ik ïn betrekking tot dezelve gedaan, of nagelaate,n? Was ik aan den opmerkenden, Jeergie'$J0n \ gchoofzaarnen leerling gelyk ; of aan het  DE VOOROAANDr OVERDENKING, 249 het losbandige , wederfpannige kind , 't welk de tucht wederftreeft, zich ceniglj^k by het tegenwoordige oogenbiik bepaalt, en van niets anders dan van beuzelen en (peelen baoren wil? God, heb ik heden myne verordening ooit uit het oog verlooren; heb ik op de eene of de andere wyze ftrydig met dezelve gedacht en gehandeld , en my daardoor van het wit der volmaaktheid verwyderd : ó vergeef my dan myne vergrypingen en misflagen, en laat my dezelve in 't vervolg met meer zorgvuldigheid vermyden. Thans mag ik my nog voor uw aangezigt dezelve te binnen brengen, mag ik de oorzaaken myner misflagen nadenken, en zulks tot myne waarfchuqwing doen ftrekken. De ondervinding van myne zwakheid behoort my niet af te fchrikken, en my den moed niet te beneemen; maar zy behooren my voorzigtiger en getrouwer te doen worden, ö God, leid gy zelf my, leid de mynen, leid alle uwe Kinderen op aarde, ja leid ons allen fteeds nader tot onze groote verordening, langs welke wegen en door welke middelen het ook zyn moge. Aan u geef ik my en myne lotgevallen met een kinderlyk vertrouvyen over ; want gy zult ons zekerlyk veilig leiden ! Amen. Q.5 XV. EL-  25® ELKE DAG EENE VOORBEREIDING XV. ELKE DAG EENE VOORBEREIDING VOOR DE EEUWIGHEID. DES MORGENS. Ja, myne Reden en de Heilige Schrift zeggen my, de natuur myner ziele , en het menigvuldige, innerlyke verband der dingen tot eikanderen leeren my, dat het tegenwoordige onaffeheidelyk met het toekomende vereenigd is; dat alles, wat ik thans denk en doe, gevolgen heeft, en dat deeze gevolgen zich tot in 't oneindige uitftrekken; dat ik namaals inoogften zal , wat ik thans zaaije. 'Er is derhalven in opzigt tot het toekomende, tot den fiaat der vergelding, die op my wacht, niets onverfchillig. De goede, of de kwaade' gedachte , die ik thans koester, de goede, of de kwaade neiging, die ik thans voede, de goede, of de kwaade daad, die ik thans bedryf, kunnen wederom verdonkerd, verzwakt, vergeeten, maar de indrukfelen, welken zy in myne ziele achterlaaten , kunnen door geen tyd geheel uitgewischt worden. Zy kunnen na jaaren, na eeuwen wederom duidclyk levendig, werk-  VOOR DE EEUWIGHEID. 251 werkzaam worden, cn my befchaaming of tevredenheid , vreugde of verdriet veroorzaaken. Ik zal ten minfte fteeds zo veel te wyzer pf onwyzer, zo veel te beter of flcchter, zo veel te volmaakter of onvolmaakter weczen ; het redelyk denken en het deugdzaam handelen zal my fteeds zo veel te ligter of zwaarer; de herinnering van het voorgaande fteeds zo veel te aangenaamer of onaangenaamer voor my worden. De Reden en de Schriftuur gebieden my daarenboven te gclooven, dat God, als Rechter der menfehen , eenmaal het oog myner ziele, ophelderen , cn my eene gantfche reeks van overleggingen en handelingen zal laaten overzien , die ik voor lang voor verdweenen en in den poel der vergeetenheid begraaven hield. Is echter het tegenwoordige zo naauw, zo onaffeheidelyk met het toekomende verbonden : dan behoort en kan het eerfte eene geduurige voorbereiding tot het laatfte weezen: dan behoort en kan ik het eerfte fteeds in betrekking tot het laatfte befchouwen en gebruiken. En dit doet de Wyze, de Christen. Dus verliest hy het toekomende nimmer uit het oog. Dus is ieder dag van zyn leven op aarde eena voor-  252 ELKE PAG EENE VOORBEREIDING voorbereiding voor de eeuwigheid. Dus zaait hy t'eiken dage goede zaaden voor den toekomenden oogst. En dit moet ik ook doen. Dus behoort ook my geen dag onaangewend vopjpy te fnellen, geene zonder goede gevolgen voor myn verhevener, beter leven te weezen. Ja, t'eiken dage kan ik juister leeren denken en oordeden ; t'eiken dage my minder door den fehyn , door vooroordeelen , dooiden heerfchenden fmaak, door zinnelyke lusten misleiden en verblinden Jaaten ; t'eiken dage my vaster aan de grondbeginfclen en voorfchriften der Reden en van den Godsdienst leeren houden. Daartoe zal ik ook heden menigvuldige gelegenheden bekomen. Dezelvemoet ik zorgvuldig aanwenden , en daardoor wyzer en verftandiger zoeken te worden. T'eiken dage kan ik my in de gehoorzaam, heid jegens God, in de onderwerping aan zy. ncn wil, in de vergenoegdheid met zyne fchikkingen en verordeningen, in het vertrouwen op zyne Voorzienigheid en Goedheid , t'eiken dage in de goedwilligheid en in de weldaadigheid, in de zachtmoedigheid, in de nederig. heid.  VOOR DE EEUWIGHEID. 253' heid , in de vergeeflykheid , t'eiken dage in de zelfbeftiering en ingetoogenheid oeffenen. Daartoe zal ik ook heden geroepen worden; en hoe volkomener ik aan deeze roeping gehoorzaame , deste natuurelyker zal de deugd my worden, en deste beter zal ik my voor de eeuwigheid voorbereiden. T'eiken dage kan ik my voor de nadere gemeenfchap met God cn met Jefus Christus gefchikter, en der vereeniging en der verkecnng met verhevener geesten waardiger maaken. Hoe meer ik in alles, in het kleine gelyk in het groote , op God en zynen wil, op Jefus en zyn voorbeeld zie; hoe meer ik my met myne gedachten en begeerten boven het aardfche en zigtbaare verhef; hoe meer ik my gewen , om alles in dat licht te befchouwen en te beoordeelen, in 't welk het my, waarfchynelykcr wyze, in eenen verhevener ftaat voorkomen zal: deste gemeenzaamer maak ik my by voorraad met deszelfs bezigheden en vermaaken. Dus kan, dus moet, dus behoort elke dag van myn leven op aarde, ook de tegenwoordige, eene voorbereiding voor de eeuwigheid te  254 ELKE DAG EENE VOORBER. VOOR DE EEUW. te zyn. Steeds verftandiger en deugdzaamer te worden ; myne zielsvermogens by alles, wat ik te denken en te doen heb , het betreffe, wat het wil , op de beste wyze aan te wenden; myne neigingen en begeerten fteeds de gepastfte en edelfte richting te geeven; fteeds meerder orde en ftilte in myn binnenfte, fteeds meerder overeenftemming tusfehen alle de deelen van myne gevoelens en handelingen te bemerken : dit, en niet alleen godsdienltige overdenkingen en gebeden, maakt het wezen deezer voorbereiding uit; en dit kan ik onder alle bezigheden, ten allen tyde, op alle plaatfen, in de famenleeving gelyk in de eenzaamheid, in myn aardsch beroep gelyk onder myne godsdienltige verrichtingen, doen en bevorderen. Ja, God , zo moet ik denken, zo moet ik leeven, om voor het verhevener , beter leven , waartoe gy my verordend en geroepen hebt , fteeds gefchikter te worden. Verfterk my, help my ten dien einde, barmhartigfte , goedertierenfte God, en laat my dus tot myne verordening, laat my tot u, de Bron van alle licht, van alle leven, van alle gelukzaligheid, met eiken dag nader komen 1 Amen. VER-  255 VERVOLG EN TOEPASSING VAN HET VOORIGE. DES AVONDS. Reeds wederom ééne fchrede tot het doel genaderd! Reeds wederom één dag der voorbereiding voor de eeuwigheid, der oeffening in de wysheid en deugd verftreekcn ! Zou dat geen, 't welk ik heden gedacht, gewild, gedaan , of nagelaaten heb , geene gevolgen in opzigt tot het verafgelegene toekomende hebben? En welke gevolgen zal het wel hebben? Zullen zy my eenmaal befchaamen, of verblyden ? myne volmaaktheid en gelukzaligheid vermeerderen, of verminderen ? Heb ik goede, of flechte zaaden voor den toekomenden oogst uitgeftrooid ? Is de verloopen dag geheel voor my verlooren ? of is hy verfierd met goe. de, vroome gevoelens en poogingen, met goede, nuttige daaden? Kan ik met gerustheid en vrolykheid op denzelven te rug zien, en myzelven rekenfchap van het gebruik daarvan geeven? Heb ik geene gedachte, die my van God en myne verordening verwyderden, of die myne goedwilligheid en myne liefde jegens myne broeders krenkten, geene dwaaze wenfchen,  25*5 VERVOLG EN TOEP ASS TNG1' fchen , geene ongeregelde , laage neiging en begeerte plaats by my gegeeven? Heb ik niets, wat ik voor pligt erkende, of voor recht engoed hield, nagelaaten, of zonder noodzaak uitgcfteld ? Heb ik niets tegen de verborgene infpraak van myn geweeteri en van myn hart gedaan ? niets j Van welks betaamlykheid ik niet ten vollen verzekerd was? Is elke ernftige, vroome gedachte, elke befeffing Van God en den Godsdienst, elke vermaaning Van myn geweeten , elke waarfchouwing en onderrechting der Voorzienigheid my welkom geweest ? Heb ik de ftem van mynen God en Vader, 't zy hy door de levenlooze Natuur, of door myn verftand en myn hart , of door andere menfehen tot my fprak, opmerkzaam gehoor gegeeven , en zonder uitftel opgevolgd ? Heb ik elke gelegenheid, om iets goeds te leeren, of iets goeds te doen en te bevorderen, gaarne aanvaard en getrouwelyk gebruikt ? Heb ik my zelvcn en myne verhevener verordening, en de betrekkingen, in welke ik my jegens God en jegens myne broeders bevind , nooit geheel uit het oog verlooren ? Heb ik my in de zelfbeftiering en in de kinderlyke gehoorzaamheid jegens God geoeffend ? Is door dat geene, 't welk ik heden gedachc en ge-  VAN HET VOOm O K. 257 gedaan heb, de volbrenging van myne pligten en betftreeven naar eene verhevener volmaaktheid op morgen en de volgende dagen van myn leven gemakkelyker voor my geworden ? Of heb ik door misflagen en verzuimen de zaak moeilyker voor my gemaakt? Beantwoord deeze vraagen niet te haastig, ö mensch, ö Christen, indien gy u zeiven wenscht te kennen, en uwen voortgang of te ruggang in het goede rechtmaatig te beoordeelen. Alleen op deeze wyze kan elke dag u verder brengen , en elk eene gezegende voorbereiding voor het toekomende verhevener leven weezen. En indien hy dit is, verheug u dan over eiken dag,als over eene aannadcring tot het doel; laat hen dan allen onbekommerd voorby fncllen en in den poel der vergeetenhcid verzinken. Zy zyn toch niet verlooren. Zy zullen u eenmaal wederom voor den geest komen, en gy zult u over dezelve kunnen verblyden. ö God, mogt toch ook de verloopen dag, mogten toch alle de volgende dagen myns le-. vens van deezen aart en gefteldheid zyn ; mogten zy allen in goede, u welbehaagelyke ,&vsrcimk. I. Sc, R poo-  253 VERVOLG EN TOEP.' VAN HET VOORIGE. poogingen en daaden uitmunten ! Vergeef,barmhartige Vader, indien fk heden geftruikeld en gezondigd heb, en verfterk uw zwak, maar welmeenend Kind in het ftreeven naar de christelyke wysheid en deugd. Laat my daarin nooit lusteloos, nooit moede en nalaatig worden, maar fteeds met eenen onophoudelyken yver voorwaards fpoeden , en naar het doel ftreeven, 't welk gy my voorgefteld hebt. Amen. XVI. WA  XVI. SJ9 WAPENING TEGEN DE GEVAAREN EN VERZOEKINGEN VAN DEN DAG. DES MORGENSi Door den flaap verfterkt, tot nieuwe werkzaamheid opgewekt,moet ik mynen loop naar het doel voortzetten, en den weg ftand vastig vervolgen, welken gy, ö God, my door uwe Voorzienigheid hebt aangeweezen. Ook heden zal ik misfehien veelerhande hinderpaalen en ftecnen des aanftoots op deezen weg aantreffen. Ook heden zal ik misfehien tot het verlaaten van het rechte pad , van het pad der wysheid en der deugd, of tot lusteloosheid en traagheid op denzelven verzocht worden. Zonder veelerhande oeffening van myne vermogens kat, ik toe de volmaaktheid niet naderen, en zonder tegenftand en verhinderingen kan ik niet behoorlyk geoeffend worden. Alle verordeningen en inrichtingen, welke gy, beste, wyste Vader en Opvoeder der menfehen , in dit opzigt gemaakt, alle arbeid, welken gy ons voorgefchreeven, alle m.oeilykheden, w.elke gy ons opgelegd, alle R 2  26a WAPENING TEGEN DE GEVAAREN gevaaren , aan welken gy ons blootgefteld „ alle ftryd , waartoe gy ons geroepen hebt , zyn naar onzen tegenwoordigen toeftand afgemeeten, en leiden ons tot onze verhevener verordening op. Niets van dat alles moet ons bevreemden, niets affchrikken en moedeloos maaken ; uwe hulp, Almagtige, is den oprechten fteeds naby, en nimmer laat gy hem boven vermogen verzocht worden. Daartoe zal ik my ook heden bereiden, zal ik my de verzoekingen en gevaaren, welke my zoude kunnen bejegenen , vooraf voorftellen , en my met moed en fterkte daartegen wapenen. Hoe beter ik dezelve ken , hoe meer ik dezelve verwacht; deste minder zullen zy my bevreemden en van het fpoor brengen. —• En wat is het dan, 't welk my misfehien in mynen'loop ophouden, en tot misftappen en vergrypingen, of tot fchadelyke verwaarlozingen zoude kunnen verzoeken en verleiden? Misfehien zullen 'er zinnclyke, laage begeerten in my ontftaan , en zich tegen do voorfchriften myner reden , de vorderingen van myn' pligt verzetten. Maar is het niet de  EN VERZOEKINGEN VAN DEN DAG. 2ÓI de reden, dia den mensch veredelt en hem tot mensch maakt ? Behooren niet haare uitfpraaken als de uitfpraaken van God alles by my af te doen'? Behoort niet voor den mensch, voor den Christen, zyn pligt fteeds heilig en onverbreeklyk te weezen? Misfehien zal ik door tegenfpraak en tegenftand , door beledigingen van verfchillenden aart, tot misnoegen , tot toorn, tot wraak getergd worden. Maar wanneer is de mensch grooter , wanneer bezit hy een innerlyker, zaliger gevoel van zyne waardigheid , dan wanneer hy onder zulke tergingen gelaaten en zachtmoedig blyft , zichzelven bezit, en kwaad met goed vergeldt? En wanneer onteert en vernedert hy zich meer , waardoor vergadert hy zich meer berouw en kwelling, dan wanneer hy zich door die hartftogten vervoeren, en tot de dieren vernederen laat? Misfehien zal het gezigt van den eenen of anderen gelukkigen, magtigen , gezonden of fterken, my tot nydigheid, of tot onvergenocgdheid verzoeken. Maar kan 'er waare, Christelyke menschlievendheid in myn hart woonen , indien ik niet al het fchoone en R 3 goe-  WAPENING T:EG~EN DE GEVAAREN goede, 't welk ik in anderen ontdek, met een hartelyk genoegen aanzie en befchouw? Kanik een redelyke en gehoorzaame onderdaan, van God weezen, indien ik zyne allesbefticrcndc en bepaalende Voorzienigheid berisp, indien ik met de manier cn wyze, waarop de ppperfte Wysheid het goede cn het kwaade, geluk cn ongeluk onder de menfehen uitdeelt, niet te vrecien ben? Misfehien zal ik de eene of andere kleiner of grooter winst, eenige uiterlyke voorden Jen, die met de ftrengfte braafheid niet begaanbaar zyn , opofferen , en dezelve aan eenen ander, die minder gemoedelyk , of minder nadenkend is , moeten overlaaten. Maar behoort dan de bewustheid, van billyk "cn goed gehandeld te hebben, en de vrede en de kalmte, die my alsdan gelukkig maaken, mynict meer-waardig te zyn, dan alle vergangklyke goederen en voordeden , die ik niet zonder heimelykc fchaamte cn inwendige vcrwytingen zoude kunnen verwerven en genieten? Wat zoude het my baaten, indien ik de geheele waereld gewon , en aan myne ziele, aan de volmaaktheid van mynen geest, fchade leed? Mis-  EN VERZOEKINGEN VAN DEN DAG. 20*3 Misfehien zal ik mynen pligt zonder eenig zigtbaar goed gevolg vervullen moeten, mynen yver en myne krachten te vergeefs fchynen aan te wenden , en daardoor tot lusteloosheid en traagheid verzocht worden. Maar, weet ik dan niet, dat alles in 't verborgene voortwerkt, alles vroeger of laater, in deeze of in de toekomende waereld, uitfpruit en vruchten draagt, en dat 'er onder het opzigt en de regeering van den Al wyzen en Algoeden niets goeds volftrekt verlooren kan gaan? Of handelt hy dwaas, die op verwachting zaait, die voor het toekomende arbeidt, die God, zynen hemelfchen Vader, ook dan gehoorzaamt, wanneer hy het zonder eenige nuttigheid fchynt te doen, en die zynen wil, zo dra hy denzelven kent, rustig vervult, de uitkomst daarvan zy, wat zy wil? Misfehien zal men zich tegen myne goede bedoelingen , tegen myne onderneemingen , ten nutte van het algemeen ingericht , verzetten, dezelve op veelerhande wyze moeilyk , of derzelver volbrenging onmogelyk voor my maaken. Maar, zwaarigheden en tegenftand mogen den mensch , die edel en christelyk denkt, van zyn voorneemen niet R 4 af-  »04 WAPENING TEGEN DE GEVAAREN affchrikkcn , zy moeten hem alleen yveriger en voorzigtiger maaken. Hoe getrouwer en zorgvuldiger ik alle myne vermogens aanwende; deste meer oeffen, deste meer volmaak ik dezelve, ik mag voor het overige 'er veel of weinig mede uitvoeren. En indien dan de zwaarigheden , die ik ontmoet, in de daad onoverwiulyk zyn , behoort zulks voor my een bevel van God te zyn , dat myne oogmerken niet bereikt, en myne onderneemt, gen niet ten uitvoer gebragt moeten worden En zynen wil te doen, en my in zynen wil gerust te ftellen, is zulks niet pligt en zalfe heid ? ü' Misfehien zal de eene of andere onbezonnene myne nauwgezetheid, myne ingetogenheid , myne goedheid en zachtzinnigheid in het beoordeelen van anderen en in myn gedrag jegens anderen, inzonderheid jegens ge rmgen en armen, bedotten, en my van zwakheid, van onnozelheid, van dweepery befchuldigen. Maar, aan wiens goedkeuring behoort my het meest gelegen te zyn, aan de goedkeuring van myn eigen hart, en van God, die zo veel meerder* dan myn hart, of aan de goedkeuring van onbezonnenen cn dwaa- zenf  EN VERZOEKINGEN VAN DEN DAG. 265 zen ? Vergezelt geene my niet allerwegen , in de eenzaamheid gelyk in de famcnleving , zelfs in het graf en in de eeuwigheid ; daar deeze zich als een ydele klank fpoedig ver. fpreidc, cn dikwerf voor de diepfte befebaa» ming plaats maakt? Misfehien zal ik daarentegen door de goedkeuring en den lof, dien men my geeft, door de eerbewyzingen,die men my betoont, door de vleitaal , waarmede men my ophult, tot verwaandheid, tot trots, tot ydele eerzucht verlokt worden. Maar , hoe zoude ik dan myne natuurelyke zwakheid en gebreklykheid ooit kunnen vergeeten ? hoe vergeeten , dat ik van my zei ven en door my zeiven niets ben, niets bezit, cn niets vermag? hoe op dat geene trotsch zyn , of my op dat geene beroemen , wat niet het myne, maar Gods, wat zyn gefchenk en zyne werking is? Wat hebt gy , ó mensch, dat gy niet ontvangen hebt? En zo gy het ook ontvangen hebt, wat roemt gy als of gy het niet ontvangen hadt ? Ja, met zulke gedachten, met zulke leeïingen der wysheid en van den Godsdienst, zal ik my tegen de gevaaren en verzoekingen H 5 van  ?66 TOEPASSING VAN DE van deezen dag wapenen; daardoor zal ik my moed en fterkte ter beftryding en ovemin. umg van dezelve verzamelen. Nooit za, jfc deeze wapenen uit de hand leggen , of van my verwyderen ; nooit deeze leeringen der waarheid vergeeten, of myn hart voor haa ren invloed toefJuiten. Staa my daartoe by barmhartige God; laat deeze gedachten, dee' zeheginfels, deeze voorneemens heden fteeds aan mynen geest tegenwoordig zyn , en -my onder alles, wat ik denk en fpreek en doe, vergezellen en regeeren. Zo zal my geen' fchyn verblinden, geen verleider bedriegen, geen aanftoot befchadigen, geen gevaar over* weldigen ; zo zal ik alles overwinnen , en met elke fchrede nader aan het doel der garis, lelyke volmaaktheid komen. Amen. TOEPASSING VAN DE VOOR. , GAANDE OVERDENKING. DES AVONDS. Voor u, den Alwcetcndcn, wil ik myzelven onderzoeken, hoe ik my ten aanzien van de verzoekingen en gevaaren van den verfoopen dag gedraagen, hoe ik de wapenen, welke Reden en Godsdienst my daartegen aan  VPORSAANDE OVERDENKING. 26jf de hand gaven , gebruikt , of niet gebruikt heb. Tot welke misflagen, tot welke zonden, tot welke verzuimen wierd ik heden verzocht? Tot welke overylde of geftrenge beoordeelingen ; tot welke ydele, dwaaze wenfchen ; tot welke onrechtvaardige, of liefdelooze en onvriendelyke daaden ? Welke ongeregelde lusten cn begeerten onftonden 'er misfehien in my ? Welke oude kwaade gewoonten zochten my te vermeesteren ? En hoe, en waardoor wierd ik dus verzocht? In welke omftandigheden, by welke gelegenheden , door welke dingen , of perfoonen ? Wat maakte de verzoeking bckoorend>, of gevaarelyk ? Wat benam haar het vermogen? Welken inwendigen tcgenftand, welke uitwendige verhinderingen had ik by het volbrengen van mynen pligt te beftryden ? —. Heb ik mynen weg naar het doel zonder aanftoot en merkelyke verhindering voortzetten, en de pligten van myn' ftand en beroep in het ftille genot van innerlyken vrede en «jterlyke rust kunnen volbrengen ; zo dank ik u , goedertierene Vader , daarvoor van gantfeher harte ; u , die myn pad gemakkelyker en effener voor my gemaakt, my voor ver-  263 TOEPASSING VAN J>E verzoekingen en gevaaren bewaard , en my W zulke gunstige omftandigheden geplaatst hebt. Deste yveriger en blymoediger moet en zal ik op mynen weg voortgaan, en deste minder my deswegen beklaagen en den moed laaten vallen, wanneer hy fomtyds donkerer, en moeilyker en ruuwer wordt. Heb ik daarentegen heden tegenftand en verhinderingen op mynen weg ontmoet: ben * tot zonde, of tot traagheid en nalaatig. heid ,n het goede, verzocht geworden; ben ik m gevaar geweest, van het rechte pad te nnsfen, en op dwaalwegen te geraaken: hoe gewigtig moet het dan niet voor my zyn , daarover myne gedachten te laaten gaan, en myn gedrag daartegen onpartydig te onder■zoeken! - Ben ik dan voorwaard*, of ach. ter waards gegaan ? Heb ik gezegepraald, of ben ik overwonnen? Zyn de ftryd en de zege my ligt, of zwaar gevallen? Wat heeft dezelven voor my ligter, of zwaarer gemaakt? Hoe heb ik heden de proef, op welke God my ter myner leering en verbetering ftelde, doorgeftaan? hoe de middelen ter' oeffening* die hy my aan de hand gaf, gebruikt? Ver-  VOORGAANDE OVERDENKING. 26$ Verheug u, myne ziele, indien gy de ver* hinderingen, die zich tegen uwe goede gevoelens en onderneemingen aankantten , te boven gekomen, de zwaarigheden, die u daarby ontmoetten, overwonnen hebt, en dus de gevaaren , die u dreigden , ontgaan zyt. Zichzelven en de waereld overwinnen , en Gode en zynen pligt onder alle verzoekingen tot het tegendeel getrouw blyven , dit is de grootfte roem van den mensch, en den Christen. Dank, dank zy-u, die my ook heden als Vader geleid en beftierd hebt ! Dank zy u voor den moed en de krachten, welke gy my verleend, voorden byftand, welken gy my beweezen, voor de lecringen van den Godsdienst, aan welke gy my indachtig gemaakt, en waardoor gy my tot den ftryd en tot de overwinning verfterkt hebt! Ja, dat dit my in nieuwen moed ontvlamme, en tot eene fteeds getrouwer en blymoedigcr aanwending van alle myne krachten opwek kc ! Ik heb toch op nieuws ondervonden, hoe veilig en rustig de mensch, de Christen, op het pad van pligt en van deugd kan wandelen, indien de gedachte aan God, en aan zynen Zoon Jefus Christus hem op hetzelve ver-  270 toepass. van de voorg. overdenking. vergezelt; indien hy zichzelven en zyne verordening nooit uit het oog verliest, en indien voorzigtigheid, behoedzaamheid, ftandvastigheid zyne togtgenooten zyn. Ja, in haar gQ_ zelfchap, en onder uw vaderlyk toevoorzigt, öGod, zal ik in de loopbaan, welke gy my aangeweezenhebt, met lust en vermaak blyven voortftreeven, opdat ik eenmaal den heerlyken prys wegdraage, welken uwe Goedbeid voor de overwinnaaren bepaald heeft. Amen. XVII. TE  2?ï XVII. TEGEN DE TRAAGHEID. DES MORGENS. Met het gevoel der vernieuwde krachten, waarvoor ik u, den Vader en Onderhouder van myn leven, dankzeg, zie ik ook nieuwen arbeid en bezigheden, nieuwe verhinde-> ringen en zwaarigheden te gemoet, en weet met geene zekerheid, of en hoe ik deezen arbeid cn bezigheden volbrengen, deeze verhinderingen te boven komen, en deeze zwaarigheden overwinnen zal. Ieder dag heeft zyne lasten en moeilykheden , iedere aanwending en infpanning der vermogens vindt meerder of minder tcgenftand. Menigmaalen heb ik dezelve reeds te vergeefs aangewend en ingefpannen; nog meermaalen 'er dat geene niet mede uitgevoerd, wat ik daarmede wenschte en verwachtte uit te voeren. En hoe menigmaalen ben ik niet juist daardoor tot traagheid, tot nalaatigheid en lusteloosheid verzocht geworden! Mogt ik toch heden en alle volgende dagen van myn leven deeze verzoekingen ftandvastig wederftaan, en uwen wil, o God, door eene onvermoeide werkzaamheid  2?2 TEGEN DE TRAAGHEID', heid in mynen ftand en beroep volbrengen! Mogten thans, daar ik aan u denk, alle de redenen , die my daartoe roepen en aanfpooren, zich in het helderfte licht aan my ver* tooncn! Waartoe zoude ik bekwaamheden en vermogens, zulke menigvuldige, zulke veelbelovende , geestelyke en ligchaamelyke bekwaamheden en vermogens, bezitten, indien ik dezelve niet gebruiken, of Hechts nalaatig en zelden gebruiken zoude ? Hoe zoude ik dezelve op deeze wyze kunnen oeffenen en verfterkcn? hoe de wyze, goedertierene oogmerken bereiken, tot welken gy, onze Schepper en Vader , uwe Kinderen zulke groote bekwaamheden en vermogens verleent ? Gy hebt ons dezelve zekerlyk niet te vergeefs gefchonken, en even zo zeker tot geen ander, dan tot het beste en voor het algemee. ne welzyn nuttigfte gebruik. Gelyk gy, onze Vader, van eeuwigheid tot eeuwigheid werkt en fteeds het beste werkt, behooren ook wy, uwe Kinderen, fteeds te werken, en zo veel goeds te werken, als wy maar eenigzins kunnen. En indien ik my thans aan de traagheid overgaf, hoe zoude ik dan eenmaal van het ge-  TEGEN DE TfiAAGHÈIÖ. ifk gebruiken van het geene gy my toevertrouwd hebt, rekenfchap kunnen geeven ? Hoe zoude ik dus voor de verhevener vermogens en gewigtiger dingen in een toekomend leven gefchikt kunnen worden? Wat hebben menfehen, menfehen my in alles gelyk, met hunne geestelyke cn ligchaamelyke vermogens niet al verricht? wat voeren zy daarmede niet nog dagelyks uit? En zoude ik foortgelyke vermogens bezitten, cn weinig of niets met dezelve verrichten? Zoude ik my dan niet voor my zeiven, en voor myne broeders moeten fchaamen? Ben ik dan der maatfehappy, in welke ik leef , niets fchuldig? Zoude ik zonder haar kunnen beftaan en gelukkig weezen? Ontvang ik niet dagelyks menigvuldige hulp- en dienstbewyzingen van haar? Zyn 'er niet dagelyks honderde en duizende menfehen tot myn nut en vermaak bezig? Moet ik dan alleen ontvangen en genieten , nimmer wedergeeven en vergelden ? van enkel weldaaden leeven, en mynen weldoener met ondank bcloonen? Moet ik op eene meer werktuigelyke wy-' ■Qvstdcnk. L St. 3 2e ,  274 TEGEN DE TRAAGHEID. ze, dan op eene wyze , eens vryeh redelyken fchepfels,waardig , my fteeds daarmede te vreden houden, dat de uiterlyke dingen, dat andere menfehen, op my werken; dat ik hunne indrukfelen ontvang , en hunne beweeging blindeling volg, en nimmer het vermaak geniete, van ook wederom op ben te werken en zelf werkzaam te weczen? Moet ik fteeds een fpcelbal van het geval, en van myne eigen driften , of van de óriï'ten van anderen wcezen, en nooit tot zekere vastigheid en zelffiandighcid geraakqn? Maak ik my niet door traagheid en nahatigheid myne Bezigheden veel zwaarcr en onaangenaamcr , dan zy my anderszins zouden weezen ?Put niet menigmaalen de dwang, dien ik my daarby aandoen moet, myne krachten reeds by voorraad uit, voor dat ik dezelve aanwende? Worden zy niet in dezelfde maate verzwakt, naar welke ik haar niet gebruik en oeffen ? Mislukt niet den lusteloozen en traagen het meest van alles, wat hy onderneemt en doet, eeniglyk omdat hy traag en lusteloos is? En hoe menigmaalen ftreeven hem niet anderen door zyne fchuld voorby! Hoe menigmaalen zien zy hem eene kans  TEGEN DE TRAACHEID. 275 kans af, en ontrukken hem den prys van zynen arbeid, de vrucht zyner ónderneemingenl Welk eene befchaamende herinnering, wék ke kwellende verwytingen zullen niet den traagen en werkeloozen op het einde van elken dag, van elk jaar , en eenmaal op het einde van zyn zo onbedachtzaam verbeuzeld en voor altoos verlooren leven , ftraffen f Wat kan hy eenmaal verwachten te oogften, daar hy niets, of zo weinig, of wel geheel bedorven zaad gezaaid heeft? En indien ik een huisvader (eene huismoeder) ben, welk een verderflyfc voorbeeld geef ik niet aan myne kinderen, aan myne huisgenooten , wanneer ik den arbeid fchuuwe, of denzelven met nalaatigheid en lusteloosheid waarneeme ! Zullen niet allen , die my omringen , zich meer of min naar my vormen, en in myne gebreken de verontfchuldiging cn rechtvaardiging van de hunne zoeken ? Kan eindelyk de traagheid wel met een edel gemoed, met een hart, dat God en de menfehen lief heeft, beftaan ? Kan zy met S 2 het  2j6 TEGEN DE TRAAGHEID. het eharakter van eenen Christen beftaan, die 'zo gaarne voor anderen zorgt, arbeidt, lydt, zich opoffert? Van eenen Christen, die zich niet met eenen wandel, vry van misdryven, niet met algemeene deugden vergenoegt , maar die boven anderen behoort uit te munten , voor te lichten en voor te gaan, cn naar eene fteeds gtpoter volmaaktheid te ftreeven? Van eenen Christen, die een navolger van dien Jefus is, die het zyne fpys, zyn vermaak achtte, den wil van God, zynen Vader , te doen , en wiens beftendige grondregel was: Ik moet werken, zo lang het dag is, voor dat de nacht komt, in welken niemand werken kan? Neen, ik befef nu duidelyk, dat traagheid en werkeloosheid openlyk met uwen wil, ö God , en met uwe oogmerken ftrydt; dat zy den mensch vernedert, onteert, ontzenuuwt; dat zy voor hemzelven en voor zyne medemenfehen op alle wyze fchadelyk en verdcrflyk is; dat zy hem van u en zyne verordening verwydert, en hem den naam van een redelyk fchepfel, van eenen nuttigen burger, en eenen waaren Christen geheel onwaardig maakt. Verre  TEGEN DE TRAAGHEID. '7t Verre zy het dan van my, my immer aan ^le neiging tot ****** ^ tC,gee'*L % in het volbrengen van de phgten S myn ampt en beroep ooit lusteloos en worden. Neen, de gedachte aan u mynen opperften Toeziener en Rechten hIt g voel van myne menfchelylce en chmLtdewa-digheid,dedanKbaarhe,d,egens „ en jegens myne broeders; zelfliefde en ^„fchénbefde; tegenwoordig genot en toekomende uitzigten en verjaebtmgen , «fl ,.„ mv het nooit aan aandrang en hKt cn l e7tot eene werkzaamheid, die n«t,g « voor het algemeen» best, tot de waard.gfte I, ön lmocdfle aanwending van alle myne vermogens en gaven , ombrcc.cn laaten. I God , laat toch deeze gedachten d,ep in "myn har, geprent zyn, e-^it-» mvnen geest vertegenwoordigen , cn geer , S zy heden en altoos haare verbeterde kracht aan mybewyzenl Amen. TOEPASSING VAN HET VOORi GAANDE. DES AVONDS. Dus heb ik dan de lasten van deezen dag ,a^en; deszelfs bezigheden en werk vol- v —~ s 3 vn&9.  2/8 TOEPASSING VAN Mgtï veelerhanclen tegcnftand BotrinÉtfr, veelerhande hinderpaalen overfteegen , vel / lerhande zwaarigheden verwonnen , en van myne bekwaamheden en krachten een betaa melyk en nuttig gebruik gemaakt. Dank zy h den Qorfpmng en Onderhouder van myn leven en myne krachten, voor den moed en de janfpooringcn , welke gy my daartoe gegee. ven voorden byftand, welken gy my d^rby beweezen hebt! Hoe gelukkig ben ik, dat 1* door uwe hulp de verzoekingen tot ^ tad en lusteloosheid overwonnen , en da ph'gten van mynen ftand cn heroën gewint en blymoedig vervuld heb! Hoe bedaard kan t )m °P den verloopenen dag terug fed Hoe rustig myne oogen en mvn hart tot 0 mynen Heer en Vader, opheffen, en mw,n uwe zahgende goedkeuring verzekerd'houd^n! En met welk een vergenoegen kan ik .-vnu aan de rusten den flaan oJergeeven ! Neen dees dag fe VOor my niet verlooren. Jk benoef myover denzelven noch voor my- ^c'ven, noch voor de menfehen, noch voor V, mynen Schepper en Rechter, te fchaamen. Laat het. zyn , dat ik door myne vlyt „n <%>r myne werkzaamheid flechts weinij *^"d V ■ k 3 (/ ge- I;  HET VOORGAANDE, 2]7Q gevoertj , dat ik myne billyke oogmerken flechts ten halve, of in 't geheel njet bereikt, dat ik waarfchynlyk te vergeefs gearbeid heb: ik heb' nogthans gedaan, wat ik kon en behoorde te doen: ik heb nogthans myne krachten gcQcffend , en daardoor derzelvcr aanwending ligter voor my gemaakt; ik heb nogthans myn dagwerk volbragt, cn daardoor den wil van mynen hemelfehen Vader vervuld, En wie weet, op welke dwaalwegen en afwegen ik geraakt, tot welke dwaasheden en vergrypingen ik verleid geworden ware, welke pynigetide verwytingen ik my thans zoude moeten doen, indien ik my aan de traagheid en ledigheid had overgegeeven! Neen , verre zy dit even zo verderflyke als ontccrende gebrék van my! Verre zy het van my , dat geene wat myn pligt van my "vordert, ooit opzetlyk te verzuimen, of het ooit met tegenzin cn uit dwang te doen ! Neen! wie zyn pligt uit traagheid verzuimt, ö'raft zichzelven; wie denzelven gemoedelyk en getrouw vervult, heeft vergenoegen, de goedkeuring van zyn hart, en het welbchaagen van God tot zyn belooning. ö Mogten deeze bevindingen , deeze gewaarwordingen S 4 ray  2SO TOEPASSING VAN HET VOORGAANDE. jny: gcduurende myn geheel voleend leven bebieren, en eiken pligt tot vreugde, en elke reebtnfeatige en algemeen-nuttige aanwending van myne- vermogens voor my tot vermaak maaken! ja, dan zoude ik eerst recht leeven , en my over myn leven eerst recht verblyden. Dan zoude ik in de bewustheid cn het gevoel van myne krachten en haar goed gebruik reeds nu wel te vreden cn zaüg zyn, en my eenmaal nog veel'grooter zaligheden m het uitgebreider gebruik van dezelve mogen belooven. - & God, die my deeze waarheden thans inzien en haare kracht gevoelen laat, iaat toch haar licht en haar ver mogen my oP alle myne wegen vergezellen, my door haare hulp alle traagheid overwinnen en my dus fteeds yveriger en onvermoeider ,n het geene recht en goed is, wor. eten Laat thans ru*t en flaap toy nieuWe krachten, en nieuwen lust en wakkerheid tot het wel befteeden van dezelve inboezemen, engeef toch, dat ik fteeds myn grootst vermaak en myn hoogfte roem daarin zoeke, dat 3k ^ Wil V0]b^S, en hem onophoudlyk en bjymoedig volbreng! Amen. xvni. van  28l XVIII. VAN VERSCHEIDEN INHOUD. DES MORGENS. God, reeds wederom is 'er een nacht voorby, waarin ik onhezorgd, onbewust van myzelven , in de armen van den flaap rustte , onzeker of ik uit denzelven tot het voortzet? ten van het tegenwoordige leven, of ter intrcede in het toekomende, verhevener leven ontwaaken zoude. Doch, ik mag flaapen-, of waaken, ik rust in uwe armen, in de armen van den wystcn, liefdcrykften Vader; daarom kan ik veilig rusten, daarom kan ik elke verandering van myn' ftaat, den dood gelyk het leven , rustig te gemoet zien , en mag niets dan goeds, fteeds het beste van u verwachten. Uw opzigt, Algoede, heeft mynen adem bewaard,uwe alles bezielende geest my nieuwe krachten ter verrichting van de bezigheden van deezen dag en ter genieting van deszelfs geneugten ingeblaazen. Door u verfterkt,kan myn geest zich tot u, zynen Schepper en Vader, verheffen, u bepeinzen, zich S 5 in  5^2 VAN VERSCHEIDEN INHOUD. in u verMydén, en in deeze grootfche, heuchelyke gedachten zaligheid fmaaken. Dank, hartelyke dank zy u, den Algoeden, voor de bcfcherming en de rust van deezen nacht, voorde verkwikking en verfterking, welke hy my verfchaft heeft! Dank zy u, den Vader des levens, voor het nieuwe gevoel van myn leven en van myne krachten, cn voor het nog verhevener gevoel van myne verbindtenis met u, "den volmaakften Geest cn van myne verordening tot de onfterflykheid! Rustig en blymoedig kan en moet ik derhalven onder uw toevoorzigt in myne aardfche loopbaan voortftreeven; rustig en blymoedig dat geene doen, wat gy my beveelt te verrichten , dat geene genieten , wat gy my geeft te genieten, dat geene verdraagen en lyden, wat gy my gelast te verdraagen cn te lyden. Ook heden, ö Vader, ook heden zult gy pligten en vermogens , verbinderin. gen en byftand, druk en vreugde , goed en kwaad zodanig met eikanderen verbinden , en tegen eikanderen afweegen, als het voor my, uw Kind, goed en heilzaam , als het tot myne oeffening en verbetering nodig, en met uwe  VAN VERSCHEIDEN INHOUD. 283 uwe wyze, allesbevattende oogmerken overeenkomftig is. Ja , dec^c gedachte zal my heden by alles, wat ik denk cn doe, en wat my overkomt, vergezellen. Zy zal licht in myn verftand en vergenoegen en rust in myn hart verfpreiden. Het zal myn vermaak zyn, in alles op u te zien, my fteeds aan u vast te houden, en alles in opzigt tot u, uit liefde en gehoorzaamheid jegens u , te doen en na te laaten, te genieten en te lyden. Laat uw' Geest my in deeze gevoelens verfterken, en dezelve fteeds natuurelykcr voor my worden ! Amen. VAN VERSCHEIDEN INHOUD. DES AVONDS. God, hoe fnel volgt niet de nacht op den dag, en de dag Op den nacht, en hoe fpoedig fnellen niet dagen en nachten en weeken en maanden en jaaren met alle hunne bezigheden en onheilen en geneugten voorby! Hoe ras zyn zy niet allen beleefd , en hoe weinige zigtbaarc fpooren laaten zy niet na! Wat zyn zy allen voor hem , die dezëlven beleefd heeft, anders dan een droom , uit , wel-  2(?4 VAN VERSCHEIDEN INHOUD. welken hy of met bedaardheid en vreugde, of met verwarring en verfchrikkfng, tot een verhevener leven , dat minder naar eenen droom gelykt, ontwaakt! ^ Thans leg ik my gerust in de armen van den flaap, dien broeder van den dood , neder, endank u, goedertierene Vader, voor alles, wat gy heden goeds aan my gedaan , Voor alle hulp en allen byftand, welken gy my.bewcezen, voor allen voortgang en zegen, waarmede gy myn werk bekroond, voor alle de aangenaamheden en geneugten van het leven, welke gy my vergund hebt! Ja, alle de dagen myns levens kunnen op ontelbaars bewyzen uwer gunste en goedheid roemen. v Mogten zy toch ook allen de bewyzen van myne dankbaarheid en myne gehoorzaamheid draagen! 6 Mogt ik my eenmaal, wanneer myn uurgekomen zal zyn, even zo gerust in de armen van den dood nederleggen , als ik my thans aan den flaap overgeef! zonder verwyÉnigen, zonder knaaging van hetgeweeten, jn de bewustheid van myne oprechtheid en braafheid, in een volkomen vertrouwen op uwe  VAN VERSCHEIDEN INHOUD. 2 35 U*we vaderlyke goedheid, die alle onze zwakheden en gebreken niet gedenkt, Nen nooit meerder van ons vordert , dan wy in ftaat i;yn te verrichten! Hoe blymoedig zoude ik dan niet tot het betere leven ontwaaken! hoe ras alle de zorgen en ongemakken van het tegenwoordige zwervende leven vergeeten ! hoe veel fpoediger en veiliger tot de volmaaktheid naderen ! hoe zeker de vruchten van elke.fchrede, die ik hier in dit opzigt doe en gedaan heb, inzamelen! ó God, laat toch deeze gedachte voor mynen geest dikwyls tegenwoordig , laat haar myn leermeesteres , myn leidsvrouw , myn troosteres op den weg des levens weezen ! Ja,deeze gedachte moet my voor elke dwaasheid en zonde waarfchuuwen, my tot eiken pligt en deugd aanfpooren, elke moeilykheid ligt, en elk lyden heilzaam voor my maaken! Met deeze gedachte zal ik inflaapen, en met deeze gedachte morgen, indien het u behaagt, myn aardsch leven te verlengen , wederom ontwaaken. De gedachte aan myne fterflykheid is te gelyk eene gedachte aan myne onfterflykheid; en indien de eerfte my zou kunnen ontrusten en verfchrikken, beurt de laat- ft®  280 VAN VERSCHEIDEN INHOUD. fte my wederom op, en boezemt my moed en vertrouwen in. Neen , ik zal niet derven; niet geheel en al, niet voor altoos fterven; alleen zal ik myn aardsch omkleedfel verlaaten, alleen veranderd en in eenen verhevener ftaat verplaatst worden; en daar zal ik eeuwig leeven , en my eerst recht over myn leven verheugen! Amen. EEN;  28? EENPAARIGE GEBEDEN VAN EEN CHRIS TEL YK HUISGEZIN. DES MORGENS. Hier zyn wy allen voor u, den Alomtegenwoordigen , den Schepper en Regcerer der waereld, vergaderd,; verheugen ons alle over ons leven, over onze gezondheid, over onze krachten ; verheugen ons allen in u , onzen God en onzen Vader, die ons het leven , de gezondheid en de krachten gegeeven , en tot op dit oogenblik onderhouden hebt. Ja , van u, den Algoeden , komt ai het goede; u zy voor alles , wat wy goeds zyn en bezitten en genieten, dank en lof toegebragti ö Mogten wy Hechts uwe goedheid en onze afhangklykheid van u nimmer vergeeten, ons dezelve ook heden dikwyls te binnen brengen , en alle de bekwaamheden en vermogens, de gaven en goederen, welke gy ons verleend cn toevertrouwd hebt, zodanig gebruiken, als met uwen wil en onzen pligt overeenkomftig is! ■ m  2SS EENPAARIGE GEBEDEN VAN Nu gaan wy, door de rust van den nacht cn den verkwildeenden flaap verfterkt, met nieuwen lust aan onzen arbeid en bezigheden. Cy hebt eenen iegelyk van ons door uwe Voorzienigheid zyne plaats, zyn beroep, zyne taak aangeweezen ; en niemand behoeft zich te fchaamen , dar geene te zyn en te doen, wat gy wilt, dat hy zyn en doen zal. Een ieder van ons kan en moet den overigen nuttig zyn; een ieder kan en moet het zyné tot het algemeene welzyn toebrengen, en dé weldoener zyncr broederen worden: de laatfte gelyk de eerfte , de gcringfte gelyk de vóornaamfte, de knecht gelyk zyn heer: indien flcchts een ieder doet , en gewillig en getrouwlyk doét, wat hy in zyne plaats, en volgens zyne verordening kan en behoort té doen. De een behoeft fteeds den anderen ; de een heeft fteeds de hulp en den byftand van den anderen van node. En indien wy allen eikanderen als uwekinders, als broeders cn zusters,hoogachten en liefhebben , en dus eikanderen gaarne dienen en behulpzaam zyn: hoe gemakkelyk , hoe aangenaam zullen wy daardoor ons leven voor eikanderen niet maaken! hoe zeer de geneugten daarvan vermenigvuldigen ! hoe zeer de rampen en on-  EEN CHRISTELYK HUISGEZIN. 2S9 gemakken van hetzelve verligten ! En met welk een welbehaagen zult gy dan op ons , uwe Einders, nederzien! Hoe gerustlyk mogen wy ons dan niet van uwe goedkeuring en van uwe befcherming verzekerd houden! Mogten wy toch heden zeef dikwyls aan u , onzen goedertierenen God en Vader , denken, en ons zeer dikwyls uw Toevoorzigt en uwe Tegenwoordigheid , uwe alles beftierende Voorzienigheid en Regeering te binnen brengen, het zy wy arbeiden of rusten , het zy onze bezigheden ons gelukken of mislukken, het zy het ons wel of kwaalyk gaa ! Ja , de gedachte aan u moet nimmer verre van ons zyn! De begeerte, om u te behaagen en uwen wil te doen, moet ons fteeds bezielen ! Nooit moeten wy ons zeiven, nooit onze verordening en onzen pligt, nooit de verbindtenisfen , in welke wy ons met u en met onze medemenfchen bevinden, uit het oog verliezen! Aan u , Almagtige , Algoede , geeven en laaten wy ons, en alle onze belangen en verrichtingen met een gerust vertrouwen over! Van u verwachten wy wysheid en verlland, Qmdtnk'. L St. T hulp  290 EENPAARIGE GEBEDEN VAN hulp en zegen , alles wat wy behoeven en, wat heilzaam voor ons is. Gy zult ons zekerlyk onder alles , wat wy goeds voorneemen endoen, byftaan, indien wy flechts de vermogens , die gy ons gcfchonken hebt, getrouwelyk aanwenden en gebruiken. Gy zult ons op onze wegen veilig leiden en beftieren, indien wy flechts in alles op u zien, en fteeds doen, wat ons geweeten en uw Woord ons beveelcn te verrichten. Ja, uw Geest zal ons in 't midden van het geraas der bezigheden en verftrooijingen onzen pligt te binnen brengen, en ons, indien wy zyne vermaaningen gehoor geeven, moed en kracht ter vervulling van dezelve verleenen. ö Laat toch deeze denk- en handel wyze onder ons en onder alle menfehen , en inzonderheid onder de geenen, met welken wy nader verbonden zyn , fteeds algemeener en werkzaamer , en hen en ons allen daardoor beter en gelukkiger worden! Amen. DES AVONDS. Dus is ook dees dag met zyne bezigheden, ongemakken, zorgen, vermaaken en geneugten  EEN CHRISTELYK HUISGEZIN. 201 ten verftreekcn. Nog eens zullen wy een ernftig oog op denzelven te rug werpen, opdat hy voor ons niet verlooren zy, opdat wy daaruit wysheid voor onze volgende dagen leeren. Hoedanig hebben wy deezen dag doorge. bragt ? Heeft een ieder van ons in zyne plaats, en in zyn beroep gedaan, wat hy behoorde te doen? Hebben wy het gaarne en gewillig, hebben wy het met lust en vreugde gedaan ? Hebben wy het in opzigt tot u ,, ö God, die ons deeze pligten opgelegd hebt, en uit kinderlyke gehoorzaamheid jegens uwe inzettingen en bevelen ; hebben Wy het uit liefde tot onze broederen , uit zucht, om. voor anderen nuttig te zyn , gedaan ? Hebben wy heden niets gefprooken, en niets verricht, waarvan wy wisten dat het onbillyk en kwaad, dat het met uwen wil, ö God, en met het welzyn onzer medemenfehen ftrydig was? Hebben wy niets nagelaatcn, wat, wy voor billyk en goed erkenden? Is 'er geen van onze broederen, die zich over ons gedrag jegens hem mee reden zou kunnen beklaagen, en die thans misfehien door ons toedoen zucht en treurt? Hebben wy ons dikT 2 wyls  292 EENPAARIGE GEBEDEN VAN wyls met onze gedachten tot u, onzen Schepper en Vader, verheven, dikwyls op u gezien, in alles uwen wil geëerbiedigd, en in uwen wil berust? Hoedanig hebben wy uwe weldaaden genooten ? Hoedanig de onvermydelyke bezwaaren van het leven verdraagen? Hoe hebben wy ons gedraagen, wanneer ons iets niet gelukken wilde, wanneer wy tegenftand en zwaarigheden op onzen weg ontmoetten ? En hoe, wanneer het ons weezen* lyk gelukte, en wy onze oogmerken bereikten? 6 Mogten wy toch alle deeze vraagen zodanig voor u, den Alweetenden, beantwoorden kunnen, dat wy ons deswegen geene verwytingen te doen hadden, en vrymoedig aan u denken konden! Zyn wy onvoorzigtig geweest, hebben wy uit zwakheid en overyling , zonder het te weeten en te willen, geftruikeld : zulks rekent gy, verfchoonende, goedertierene Vader, ons, uwe Kinderen, niet toe. Gy weet, welke bepaalde , gebrekiyke fchepfelen wy zyn; gy weet, dat wy ftof zyn. ö Mogten wy flechts niet opzetlyk gezondigd hebben ! —  EEN CHKIS TELYK HUISGEZIN. 293 ben! — Hierby moeten wy Uil ftaan, en een ieder van ons behoort zichzelven rekenfchap af te vraagen. ö God , laat hem, die zodanig gezondigd heeft, zulks erkennen. Ket zy hem leed , dat hy uwe wyze, goedertierene geboden overtreeden, en zyne broeders beledigd, of benadeeld en verkort heeft! Schaamte en berouw moeten hem voor u doordringen, en de onvergenoegdheid met zichzelven, en de ongerustheid van zyn hart, die hem thans ftraft, zy hem tot eene crnftige waarfchuuwing , om deeze zonden niet meer te begaan , en haar op alle mogelyke wyze te vergoeden! En dan zult gy, barmhartige God, hem dezelve genadiglyk vergeeven , en hy zal uit dankbaarheid en liefde jegens zynen Begunstiger en Ontfermer, zyne naarftigheid verdubbelen , om het verzuimde zo veel mogelyk wederom in te haaien, en morgen en alle de volgende dagen van zyn leven deste opmerkzaamer op zichzelven , en deste yveriger in het vervullen van zynen pligt te weezen! En nu, ö onze God en onze Vader, dank en lof zy u voor allen byftand en alle hulp, T 3 welke  294 EENP. GEB. VAN EEN CHRIST. HUISGEZIN. welke gy ons lieden beweezen, voor al her goede , 't welk gy ons hebt laaten genieten en verrichten! Van u, door u en tot u zyn alle dingen , u zy de eere in eeuwigheid ! Laat toch uwe Alvermogende hoede en uwe Vadcrlyke goedheid ook in deezen nacht op ons cn onze broeders rusten. Bewaar * hen en ons voor alle ongelukken en rampen. Verkwik hen en ons door eenen gezonden, gerusten flaap, en laat hen en ons op den weg der christelyke volmaaktheid fteeds verder komen, en ons daardoor voor uwe toegenegenheid cn voor de gelukzaligheid des eeuwigen levens fteeds gefchikter worden! Amen. HET  295 HET GEBED DES HEEREN. Onze Vader, die in de hemelen zyt, Uw naam worde geheiligd. Uw Koningryk kome. Uw wil gefchiede, gelj'k in den hemel, zo ook op aarde. Geef ons heden ons dagelyksch brood. Vergeef ons onze fchulden, gelyk ook wy vergeeven onzen fchuldenaaren. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boozen. Want uw is het Koningryk , en de Kracht en de Heerlykheid in eeuwigheid. Amen. UITBREIDING VAN HET GEBED DES HEEREN. Gocdertierene God, die boven alles verheven zyt, en nogthans op ons, uwe Einders, nederziet , en met eene Vaderlyke liefde voor ons zorgt, mogten wy en alle menfehen u fteeds beter leeren kennen, en fteeds waardiger eerbiedigen! Mogt de waare Godsdienst, het zuivere, onvervalschte Christendom, zich fteeds verder uitbreiden , en zyne Goddelyke kracht tot  29