GEBEDEN E N OVERDENKINGEN, TER HUISSELYKE GODSDIENSTOEFENING) VOOR OVERDENKENDE EN WELGEZINDE CHRISTENEN. door. G. J. ZO L LIK O FE R, predikant der euangeliesch- hervormde gemeente te leipzig. In het Nederduitsch overgezet. 'vierde stuk. Te AMSTERDAM, By dé Erven P, MEIJER en G. WARNARS, MDCCLXXXVI.   INHOUD. ' III. GEBEDEN EN OVERDENKINGEN OVEB. DE GEWIGTIGSTE STUKKEN VAN DEN GODSDIENST. A. OVERDENKINGEN OVER HET GELOOF. Het Geloof in God. - Bladz. 3 Het Geloof in de Goddelyke Voorzienigheid, 12. Het Geloof in Christus, en den Chris te- lyken Godsdienst. - 23 Het Geloof in de onfterflykhcid van 's menfchen ziele en in eenen ftaat van vergelding. - - 3 6 B. OPWEKKINGEN TOT BOETVAARDIGHEID. Het onbillyke en flrafbaare der Zonde. 55 Het ellendige der Zonde. - 63 Het bedrieglyke der Zonde. - 71 Verzaaking der Zonde en voorneemen ter Bekeering. - - 78 * 2 Pe,  rv I N H O U D. De vergeeflykheid der Zonde. Bladz. 84 Het niet volbragte goede voorneemen, en vernieuwing van het zelve. - 90 De Boetvaardigheid van eerf verbeterd mensch, die de zonden zyner jeugd herdenkt. 97 C. OPWEKKINGEN TOT DE DEUGD. De liefde tot God. . - 105 De liefde tot Jefus. - . 112 De liefde tot alle menfchen. - 118 Arbeidzaamheid en getrouwheid in ons beroep. - - 126 De vergenoegdheid. - 133 D. TROOSTREDENEN, v 'Qnder het gevoel van eene zwakkelyke ge1 ; zondheid, en van het daardoor bepaalde vermogen tot een werkzaam, en voor het algemeens-best nuttig leven. <■ 145  INHOUD. v Onder aanhoudende twyjfelingen en onzeker* heid in Godsdienstige zaaken. Bladz. 153 Onder vruchteloos fchynende verrichtingen en bedryven, en mislukte goede onderneemingen. - - - 160 Onder de rampen en tegenspoeden van dit leven. • - 168 By het verliezen van zyne vrienden en geliefden. - - 179 Jn gevaarlyke ziekten. - 188 Tegen de vrees des doods. - J97 IV. GEBEDEN EN OVERDENKINGEN, IN OPZIGT TOT DE VERSCHILLENDE BETREKKINGEN EN STANDEN DER MENSCHEN. De Echtgenooten. - - 209 De Ouders. - - - 217 De Kinderen- - * 226 De Jongeling. • • 232 De Man. - • 241  vi INHOUD. De Grysaart. - - Bladz. 2 48 De Staatsdienaar. De Regent. - 257 De Rechter. De Overheidsperfoon. De Pleitbezorger. - - 267' De Onderdaan. De Ondergeschikte, zo in het huislyke als in het bitrgerlyke leven. - . - 274 De Groote. De zogenaamde Aanzientlyke. 281 De Geringe. De zogenaamde Gemeene Man. 2 87 De Ryke. - . 203 De Arme. - - 301 De Geleerde. De heer aar des Volks. 310 De Ongeleerde. - - 3 rp V. OVERDEKKINGEN EN GEBEDEN, TER GELEGENHEID VAN HET HEILIGE AVONDMAAL. De voorbereiding tot het H. Avondmaal. Is eene breedvoerige voorbereiding daartoe voljlrekt noodzaakelyk? - 327 Op welk een wyze moet ik my daartoe voorbereiden ? I. .ft  INHOUD. vu I. Ik moet de oogmerhn bepaal&n, en de oogmerken overdenken., met welken ikivan zins ben deeze plegtighdd waar te neemen. - - - Biadz. 330 II. Ik moet onderzoeken, of ik my in zulk eene gemoedsgeJlelJheid bevind, die my gefchikt maakt, om deeze plcgtige daad, op eene redelyke, voor my nuttige en deszelfs infteller waardige wyze te verrichten. <• - 335 III. Ik moet my vooraf wel bekend en gemeenzaam maaken met de overwcegingen en gedachten, die my onder het gebruiken van het Heilige Avondmaal voornaame- lyk moetin bezig houden. - • 344 IV. Ik moet devroome, Qhristelyke geneigdheden en aandoeningen in my verwekken en verfterken , die voor deeze heilige verrichting gefchikt zyn. - 351 V. Ik moet naauwkeurig overweegen, wat ik by het Heilige Avondmaal belyd, waarvoor ik my daar uitgeef, cn waartoe ik my daar verbind, opdat myn belydenis deste oprechter, en myne verbintenisfen deste heiliger en onverbreekbaarer voor my zyn mogen. - 360 HET  vïiï INHOUD. HET GEBRUIK VAN HET HEILIGE AVONDMAAL. Op den dag der bediening. Opwekking der Godsdienstige aandacht voor de bediening. - - BJadz. 368 Na de bediening. - - 37^ Overdenkingen van jonge Christenen 3 die het Heilige Avondmaal voor de eerfte maal vieren. - - " ■ - 38a OVER.  OVERDENKINGEN OVER HET GELOOF. Overdenk, jj. St. A   HET GELOOF IN GOD. \Y7aar 's ^e eeuwïge ' onuitputbaare brötï van licht, uit welke licht en leven op alle waerelden en wezens, en ook op my afftroonii ? Waar is de alles omvattende, alles bezielende , fteeds werkzaame oorfprongelyké kracht, van welke aile krachten afftammen, en door welke zy alle onderhouden worden? Waar is de grond, de oorzaak van allesf Wat ik zie en gevoel? Ik zie enkel uitwerk, fclcn , die wederom in andere uitwerkfelen gegrond zyn. Het eene volgt fteeds uit het andere ; het eene is fteeds om des anderen wil aanwezig; alles hangt van eikander af. Brengt dit my niet tot eene eerfte , eeuwige Oorzaak , die van niets afhangt, die door zichzelve beftaat, die fteeds geweest is,' en fteeds zyn zal ? Waar is de eerfte fehakel der onmeetbaare feeeten van dingen , dia ik befchouw, en de almagtige hand, die dezelve vasthoudt? A 2 Efl  4 HET GELOOP IN GOD. En moet die Oorzaak, niet volmaakt vcrftandig, volmaakt wys, volmaakt goed weezen? Zie ik niet allerwegen duidelyke, onloogchenbaare blyken van verftand, van wys-' heid, van goedheid? Zie ik niet allerwegen fchoonheid , orde , overccnftemming , oogmerken , en middelen om deeze oogmerken te bereiken? Wie heeft de zon, de maan, de Herren, wie de ontelbaare reeks van waerelden, die my omringen, haare plaats, haaren rang, haare loopbaan aangeweezen , en allen in dat verband tot eikanderen geplaatst, in 't welk zy op de menigvuldigfte en verfchillendfte wyze, in de ftrydigfte richtingen, en echter geheel vry en onverhinderd, zich beweegen en werken kunnen ? Wie heeft myne woonplaats, de aarde, zo prachtig verfierd, en zo veel leven en vrolyk gevoel onder haare bewooners uitgedeeld ? Welk eene menigte en verfcheidenheid van planten, van infektcn, van dieren, befchouw ik niet op dezelve, wier famenftel, wier inftinkt , wier levenswyze en bezigheden , wier betrekkingen en verbindtcnisfen , van de verwonde, renswaardigfte konst en wysheid getuigen , en die fteeds van het eene duizendtal van jaaren tot het andere , volgens dezelve onver-  HET GELOOP IN GOD. £ veranderlyke wetten der orde,in weezen blyven, zich voortplanten, en haare natuur en Mand handhaaven ! Welk een geweld zoude ik niet my zelvcn moeten aandoen, indien ik dit alles voor een uitwerkfel van het geval, of van eene onvcrflandige , blinde oorzaak zoude willen houden?. En waar is de eerfle, verhevcnftc Geest, de Vader van alle geesten, van wien ik en. alles, wat denkt en van zyne eigen gïdachten bewustheid heeft, afkomfbg is ? Want ook ik heb niet fteeds, lub flechts federt weinige dagen gedacht; ik weet niet op welk eene wyze ik denke; ik gevoel feeXf, dat ik niet door my zeiven ben en denk, dat myn weezen en denken buiten my zynen grond heeft; dat ik het niet aan de naaste oorzaaken of bewerkers van myn aardfche leven te danken heb, die even zo weinig daarvan weeten als ik, en even zo min door zich zeiven beftaan als ik. Alles zegt my ook, dat myn weezen en denken niet het werk van het geval, niet een uitwerkfel der zigtbaare dingen, die my omringen, niet van den groovcn klomp van aarde , met welke ik verbonden ben , kan weezen; want in myn weezen en in myn $ 3 den-  <$ HET GELOOF IN GOD. denken heerscht orde , oogmerk , overeen* ftemming. Neen, ik gevoel het, dat dat geene, 't welk in my denkt, dat myn geest van eenen verhevener oorfprong, van eene ede? Ier natuur en gefteldheid is,dan het ligchaam, waarmede hy omkleed is, en de aarde , die hetzelve draagt en voedt; dat hy het fchepfel van eenen meer dan aardichen, van eenen heme'fchcn Vader, van eenen eerden verheven ften Geest moet zyn, door welken hy is en leeft en denkt, en met wei-ken hy in elk oogenblik van zyn aan weezen in de innerlykfte verbindtenis ftaat. Ja, het geloof aan deeze eerfte, eeuwige Oorzaak aller dingen, aan deezen verheven? ften , volmaakflen Geest, is eene waare, dringende behoefte van myn verftand en myn ha't. En hoe duidelyker myn verftand denkt; hoe ftiller en geruster myn hart gevoelt; hoe aandachtiger ik naar alles luister, wat in my en buiten my voor de Godheid fpreekt: deste duidelyker verneem ik haare ftem , en deste dierbaarer en zekerer wordt dit geloof ^opr my. Ja,  HET GELOOF IN GOD. 7 $ # # Ja, Eerfte , Eeuwige, Oneindige, u ver-' kondigt my de hemel en de aarde! U predikt my ieder blad, ieder plant, ieder boom, ieder infekt, ieder worm , ieder dier , ieder mensch; alles , wat is en leeft en denkt! U zie ik in den glans der zon en der fterren; u gevoel ik in het licht en in de warmte, die zy over my en alle levenden afftroomen. U hoor ik in het verkwikkende gefuis der lucht» en in de weldaadige ftormwinden; in het ruisfchen der boomen, en in het gezang der vogelen, gelyk in de fpraak der menfchen en in het donderende bruisfchen der watergolven. U gevoel ik in alle de zachte indrukfelen , die de uiterlyke dingen op my hebben, gelyk als in alle de vrolykc, dikwyls tot verrukking toe vrolyke aandoeningen , waarmede my de kennis der waarheid, de liefde tot het goede en fchoone, de liefde tot u en tot de menfchen, en het voqruitzigt op een beter toekomende vervullen. Ja, elke kracht, elke beweeging, elk vertoon van leven , elke gedachte roept my toe: 'Er is een God, eene oorzaak, een oorA 4 fprong  3 tl ET GELOOF IN GOD. fprong van alle kracht, alle beweeging, alle gedachten, alle leven! Ja, gy zyt en waart en zult zyn, God, van eeuwigheid tot eeuwigheid ! Hoe gelukkig ben ik, dat myn geest zich tot u verheffen, dat hy u bepeinzen kan! Wat zou de waereld zyn zonder u? Welk een mengelklomp, welk een verwarrend, onverklaarbaar raadfel! Hoe duister, hoe droevig myn aanweezen, en het aanweezen van' alle denkende wezens ! Hoe weinig betekenend, hoe ydcl alles, wat wy zouden weezen en hebben en doen en iceren en genieten? Een fpeeltuig van het geval — wat zouden wy van hetzelve kunnen hoopen ? Wat zouden wy niet al van hetzelve moeten vreezen? Waarop zouden wy ons immer kunnen verlaaten ? Wat ooit met vertrouwen verwachten ? Welke gronden zouden ons in het denken en leven veilig leiden? Neen , indien ik niet wist, niet gevoelde, dat gy bcflaat, dan zoude ik het gedierte des velds beneden my benyden ; dan zoude my het denkend vermogen , het vermogen van de oorzaaken cn oogmerken na te fpooren , tot  HET GELOOF IN GOD. 9 tot eene kwelling, en het leven zelf tot een' last worden. Neen , alleen gy kunt mynen geest en myn hart zodanig gevormd , beidé met zulk een verlangen naar ü en de kennis van u doordrongen, en de gedachte van uw aanweezen voor my tot zulk eene behoefte gemaakt hebben! Ja , gy beftaat , en daarover verheug ik my voor u! En nu bcfef ik eerst de waardy van myne eige belïaanlykbeid. Nu juich ik deswegen , dat ik ben en denk en leef, en dat ik van u en door u ben en denk en leef. Nu bevrhd ik my niet meer eenzaam en verhaten midden onder de levenden; niet meer een fpeeltuig van 't geval; neen, maar een werk der opperfte wysheid en goedheid, een ichepfel van den Schepper en Regeercr aller wezens, aller wacrelden ; een kind van den Vader, die de waare Vader is van allen, die kinderen genaamd worden in den hemel en op aarde! Laat ik nu nog zo klein zyn in vergelyking met de gantfche onmectbaare fchepping : Ik ben echter zo wel zyn fchepfel, als zonnen •en waerelden zulks zyn. "Ik ben echter zo zeA 5 kcr  IO HET GELOOF IN GOD. feer zyn kind, als de verhevenfte geesten zulks zyn. 'Er is toch voor hem, den Eeuwigen, den Oneindigen, niets groot en niets klein; alles is het werk zyner handen, eene vertooning zyner kracht, het uitgedrukte beeld zyner Grootheid en Heerlykheid. Nu verfpreidt zich licht over alles, wat ik zie en hoor, wat ik ben en verricht. Alles is goed , alles is volmaakt, elk in zyne foort en volgens zyne verordening; want alles is het werk van het beste en volmaaktfte Wezen. Alles is een geheel , wiens deelen innerlyk vereenigd , wiens einden even zo wys als grootsch zyn, en wiens werkingen op het naauwkcurigfte met deeze einden overcenftemmen. En nu heerscht 'er rust en vergenoegen in myn hart. Ik weet, in wien ik geloof; weet, van wien ik afkomfh'g ben, door wien ik beftaa; in wien ik gerust zyn, en my verheugen, op wien ik my verlaaten mag. Ik weet, ê God, dat gy beftaat, dat gy myn Schepper en Vader, en de Schepper en Vader van alle menfchen, van alle wezens zyt, en eeuwig zult zyn ï Neen , niets zal my dit geloof  HET GELOOF IN GOD. II loof ontrukken! Verfterk gy zelf my in het. zelve, goedertierene Vader! Laat my u en uw aanweezen en uwe opperde volmaaktheid fteeds inniger en zekerer befeffen, fteeds levendiger erkennen, en my in u en in uw aanweezen fteeds hartelyker verheugen! Amen, HET  HET GELOOP IN DE HET GELOOF IN DE GODDELYKE VOORZIENIGHEID. Is'er een God — en zulks verkondigt my immers hemel en aarde, alles, wat 'er in my en buiten my is; — Is 'er een God, eene eerfte, eeuwige Oorzaak aller dingen, een Schepper der waereld; dan is 'er ook eene Voorzienigheid , die alles onderhoudt, alles regeert, en alles tot eene fteeds grooter volmaaktheid en gelukzaligheid opleidt. Daaraan laat my het denkbeeld van eenen hoogstvolmaaktcn Geest niet twyffelen. Zou voor hem, den Alweetenden, iets het minfte verborgen weezen, van het geene in zyn ryk is en gefchiedt ? Zou hy niet alle krachten en eigcnfchappen, alle uitwerkfelen en verbindtenisfen van alle levenlooze en leevende fchepfelen; zou hy niet alle behoeften, alle omftandigheden, alle wenfchen, alle poogingen van alle zyne onderdaanen op het naauwkeurigftc kennen? En zyn zy niet allen in zyne hand ? Kan het eene of het andere zonder hem, zonder zynen wil, zonder zyne toelaating beftaan, voortduuren, op deeze of op eene andere wyze, gelukkig of ongelukkig zyn ? Hangen niet alle vermogens van hem, het eeuwige  GODDELYKE VOORZIENIGHEID. 13 wige onuitputbaare oorfprongelyke vermogen, alle geesten van hem, den verhevenften en volmaakften Geest af ? Of zou hy geen acht flaan op het werk zyner handen ? Zou hy zyne fchepfels , zyne kinders , aan het geval, of aan zichzelven overlaaten? omtrent hunne ellende en hun geluk onverfchillig weezen ? Kan de Alwyze ooit zonder oogmerk handelen, of zyne oogmerken ooit misfen? Kan de Algoede iets anders dan goeds willen, en doen? Neen, aardfche Vorften kunnen wel eens de regeering hunner landen en volkeren verwaarloozen, of ook met den besten wil daarin de grootfte misflagen begaan. Hun ontbreekt het nu aan verftand en wysheid, dan aan magt, dan aan goedheid. Nu eens worden zy door dwaaling misleid , dan door hartstogten verblind, dan bezwyken zy onder eenen last,-die voor hunne bepaalde krachten te zwaar is. Hun zwak oog kan Hechts het minfte overzien, hun geest en hun hart kunnen flechts het minfte bevatten. Maar het oog van den Alweetenden overziet alles, zyn oneindig verftand bevat alles, zyne vaderlyke genegenheid en liefde zyn onbegrensd»  14 HET GELOOF IN DE grensd. Hy wordt door geen' fchyn misleid,hem valt niets zwaar, zyn vermogen wordt nooit verzwakt, zyn arm nooit verkort. Aan hem vertoont zich alles, gelyk het waarelyk is; aan hem is alles, het zigtbaare en het onzienlyke, de gcestelyke en de ligchaamelyke waereld, volkomen onderworpen. Als hy fpreekt, het is 'er; als hy gebiedt, het ftaat 'er. Hy doet naar zynen wil, beide met het heir des hemels en de inwooners der aarde : daar is niemand, die zyne hand afflaan, of tot hem zeggen kan, wat doet gy? Ja, zo zeker God de rolmaaktfte wysheid, magt en, goedheid bezit; zo zeker hy God is; zo zeker flaat alles onder zyn Tocvoorzigt en Voorzienigheid; zo zeker wordt alles van hem geregeerd; zo zeker zyn alle dingen door hem en tot hem, gelyk zy allen van hem zyn. Fn hen niet ik, zyn alle de fchepfelen, die my omringen , heden even zo zwak en afhangklyk , als wy gisteren waren , in elk oogenhlik van onze voortduuring even zo zeer als in het oogenbiik onzer wording ? Weeten wy thans beter hoe wy zyn, hoe wy denken, hoe wy beftaan, dan wy het voorheenen wisten? Gefchiedt niet het eene zo wel  GODDELYKE VOORZIENIGHEID. 1$ wel als andere op eene voor ons onbegryplyke wyze ? Kan het afhangklyke ooit onaf. hangklyk worden, en door zich zelf beflaan? Kan de beek ooit haare bron, het zwakke, onmondige kind zyne moeder ontbeeren f Moet niet hy, die ons beval te zyn en te worden, fteeds willen, dat wy voortduuren, indien wy niet tot onze eerfte nietigheid zullen wederkeeren ? Te recht zegt de heilige Schrift : Alle fchepfelen wachten op u: neemt gy hunnen adem weg, zy fterven; zenit gy uwen geest uit, zo worden ze gefchaapenjdoet gy uwe hand open , zy worden met goed verzadigd. En wat zegt my de orde, die in de gantfche natuur allerwegen , en op den eenen tyd gelyk op den anderen , hcerscht ? Wat zeggen my de regclmaatige, op het naauwkeurigfte met eikanderen overeenftemmende, nooit tegen eikanderen aanloopende, en nooit afgebrooken wordende beweegingen aller Herren , zo verfcheiden ook haare grootte en haare zwaarte, en zo ontelbaar haare menigte is? De geregelde en nimmer achterblyvende opvolging der dag- en jaargetydèn ? De 011üitputbaare, zich fteeds vernieuwende krachten  jö HET GELOOF IN DE ten der natuur? Het (leeds dnurendc, wyzf verband tusfchen alle foorten en klasfen en gedachten van planten, van dieren, van menfchen ? Het even zo verwondcrenswaardig verband tusfchen leven en dood , tusfchen verdelgende en fcheppende krachten , tusfchen middelen en oogmerken ? Neen , kan het ontftaan deczer orde geenszins het werk van het geval of van eene blinde noodzaakelykhcid zyn, zo kan het voortduuren en het onderhouden daarvan zulks even weinig weezen. Eene voortduurcnde orde is een voortduurend uitwerkfel van eenen verftandigen, alles bevattenden en alles bezielenden Geest. # # ' # Ja, God, u bid ik als den Beftuurer en Regeerer der waereld , als den Verzorger en Vader van alle uwe fchepfelen, op het democdigfte aan ! Alhoewel my de gantfche natuur u als den zodanigen verkondigt, hebt gy u echter door uwen Zoon, Jefus Christus, in deeze -eerbiedwaardige, troostryke betrekking nog duidelyker aan ons geopenbaard. Ja, in u leeven wy, en beweegen wy ons en zyn wy. Gy zyt het, die eenen iegelyk het le-  GODDEL YKE VOORZIENIGHEID. 17 leven, den adem en alle dingen geeft; die aan elk zyne plaats in uw ryk aanwyst, en het getal zyner dagen op aarde bepaalt. Gy weet alles, wat wy behoeven, en vervult alle onze behoeften met eene wyze, vaderlyke goedheid. Gy kent alle onze gedachten , hoort alle onze verzuchtingen, ziet en beoordeelt alle onze daaden. U ontfnapt geenen nog zo ftillen wensch onzes harten ; voor u is ook de verborgenfte verrichting niet verborgen. Alles is licht om u en voor u, de nacht gelyk de dag , de duisternis van het graf gelyk de glans der zon. Gy zyt allerwegen waar gy werkt, en gy werkt in den Hemel en op aarde, in de zee en in alle diepten, in elke kracht, in ieder verftand, in ieder hart. Van u, door u en tot u zyn alle dingen, u zy de eer in eeuwigheid! Neen, niets is van uwe Voorzienigheid en Regeering uitgeflooten , het kleine zo min als het groote; het deel zo min als het geheel. Alles is uw werk; alles voor u te gelyk tegenwoordig, alles onaffcheidlyk met elkanderen vereenigd, alles in zyne foort volmaakt; alles een middel tot de hoogst mogelyke volmaaktheid en gelukzaligheid. Gy verOverdenk. IJ. St. B fiert  1-8 HET GELOOF IN DE ficrt eiken bloem des velds met zyne pracht! gy geeft eiken vogel des hemels zyne fpysl geen muschje valt buiten uw weeten en zonder uwen wil dood op de aarde. Gy onderhoudt en befliert den worm en het ftof, gelj k de zon aan het uitfpaufel; het zwakke kind des menfchen , den zoon der aarde , gelyk den verhevenften hemelbode. Ja, ook wy zyn uwe Kinderen , ook wy ftaan onder uw toevoorzigt en regeering, zo gering ook de trap weezen mag, welken wy onder uwe redelyke fchepfels beflaan. JNiets, niets kan ons overkomen , 't welk gy niet zoudt weeten , 't welk niet door u verordend, 't welk geen gevolg van uwen wil zou weezen. Gy vernedert en verhoogt, gy maakt arm en maakt ryk, gy doodt en maakt levendig. Gy doet ten grave nederdaalen, en gy doet weder ophmen. Zelfs de hairen op onze hoofden zyn allen van u getetdl Alle onze lotgevallen worden , gelyk de lotgevallen aller waerelden door u bepaald; en alles, wat gy beraamt en doet, is recht en goed, is in elk geval het beste. Zo onmeetelyk het ontwerp, zo verheven het  GODDEL YKE VOORZIENIGHEID. 19 het einde uwer regeering is; zo zeker wordt het eerfte uitgevoerd, en het laatfte bereikt. De krachten der Natuur mogen wel eens nog zo zeer tegen elkanderen fchynen te ftryden; de wenfchen, de neigingen , de inzigten, de poogingen der menrchen mogen eikanderen nog zo zeer doorkruisfen, nog zo openlyk tegenfpreeken ; uw raad beftaat, uw wil gefchiedt; ailes moet ten laatfte uwe oogmerken bevorderen, en elke tegenftrydigheid in overeenftemming ontwikkeld worden. Hoe gelukkig ben ik, dat ook ik my onder uw toevoorzigt en voorzienigheid , en het toevoorzigt en de voorzienigheid van den wysten , goedertierenften, genaderykften Vader bevind! Hoe gelukkig beu ik, dat ik niet aan my zeiven, niet aan myne eige zwakheid en dwaasheid , overgelaaten ben ! dat niet myne kinderachtige wenfchen,maar uwe wetten alles gelden! dat gy, Alweetende en Algoede, heerscht en regeert, en niet ik, kortziende fterveling! Hoe onverfchrokken, hoe gerust kan ik nu onder alle, nog zo zeldzaame en vreeswekkende, veranderingen in de Natuur en onder de menfchen zyn! hoe rustig alle myne lotgevallen te gemoet zien ! B 2 Want  20 HET GELOOF IN DE Want ik weet toch, dat de eene en de andere in uwe hand zyn en door u beftierd worden. Ja, aan u en uwe Vaderlyke leiding en beftiering geef ik my en alle myne lotgevallen met kinderlyk vertrouwen over. Verre zy van my de dwaasheid, om u voor te fchryven, hoe gy my, hoe gy de mynen, hoe gy alle uwe Kinderen op aarde zoudt behooren te leiden en te bellieren ! Gy kent, gy bemint ons allen;gy alleen weet met zekerheid, wat eenen iegelyk van ons in zyne plaats, in zyne betrekkingen en volgens zyne verordening , goed en heilzaam zy. De weg langs welken gy hen en my leidt en befliert moge duister of klaar, moge moeilyk of gemakkelyk, moge met onze wenfchen overeenkomflig zyn of niet, hy leidt toch hen en my tot de volmaaktheid en gelukzaligheid. En- dit moet my genoeg zyn, dit moet my in elk geval gerust ftellen , en my fteeds uit overtuiging doen zeggen : Hy is de Heer , hy doe wat goed is in zyne oogen! Zekerlyk zyn uwe gedachten niet onze gedachten, en uwe wegen niet onze wegen. Wy zien flechts weinige fchreden vooruit, zien Hechts een  GODDELYKE VOORZIENIGHEID. 21 een onmerkbaar klein gedeelte van het geheel. Gy overziet en omvat alles, naar dentyd en de ruimte , het mogelyke gelyk het weezenlyke , het verstafgelegene toekomende gelyk het langstvoorledene , de gantfche onmeetbaare keten van oorzaaken en uitwerkfelen , alle tyden en alle vvaerelden! 'tGeenwy voor oogmerken houden,zyn dikwyls alleen verdere middelen tot verhevener oogmerken; 't geen wy voor bcflisfende gebeurdtenisfen , voor de ontwikkeling van den knoop aanzien , dikwyls alleen toerustingen en voorbereidingen daartoe; 't geen ons een onheil fchynt te weezen, een bewaarmiddel voor veel grooter onheilen, of nimmer opdroogende bronnen van zegen. Neen, verre, verre zy het van my, immer uwe wegen te berispen , of tegen uwe befchikkingen te murmureeren, zo onbegryp. lyk zy voor my ook zyn , zo zeldzaam zy my ook toefchynen mogen ! Neen, ik zal zwygen en myn vinger op den mond leggen, en zeggen: De Heer heeft het gedaan! Thans wandel ik in gelooven, en niet in aanfehouwcn. Eenmaal zal ik van een helderer licht omfcheenen worden; en dan zal ik, wat ik thans B 3 / ge-  22 HET GELOOP IN DE GODDEL. VOORZTENIGH. geloofd heb, op duidelyker gronden kennen, meer van de bedoelingen des Eeuwigen en van den famehhang myner lotgevallen bevatten , en met alle de gezaligden deezen blyden lofzang opheffen : De Heet heeft alles, alles welgemaakt! Geeft onzen God de eet ! Amen. HET  n HET GELOOF IN CHRISTUS EN DEN CHRIS TE LYK.EN GODSDIENST. Zekerl.yk dit is een getrouw woord, en aller uanmeminge waardig, dat Christus Jefus in de mereld gekomen is, om zondaar en zalig te maa~ ker^ Zyn eerbiedwaardig karakter ; zyn onfchuldig weldaadig leven; zyne voortreflyke, troosu-yke leer, en de edele, onbaatzuchtige wyze, op welke dezelve door hem en zyne gezanten verkondigd is; zyne .zonderlinge en merkwaardige lotgevallen, zyn dood en zyne opwekking uit de dooden ; en de gelukkige veranderingen, 'welke zyne leer onder de menfchen heeft voortgebragt: dit alles zyn deels waereldkundige en onloogchenbaare gebeurdtenisfen, deels omftandigheden, die zich door krachtige drangredenen aan ons geloof aanpryzen , en dit geloof is voor my , die naar waarheid en zekerheid in de gewigtigfte dingen, naar vermogen tot het goede en naar eene byblyvende gerustheid reikhals , eene wezenlyké behoefte. Hoe droevig zag het 'er niet onder de menfchen , zelfs onder de verlichtfte menB 4 fchen,  24 HET GELOOF IN CHRTSTUS EN fchen, zelfs onder de wyzen, uit, voor dat Jefus door het licht der waarheid den aardbodem verlichtte! Waar was vastigheid in denken en gelooven, waar genoegzaame zekerheid , waar gegronde gerustheid, waar geruste hoop en vertrouwen op God te vinden ? Hoe wyd , hoe tyrannig heerschten nia' allerwegen afgodery en veelgodery , byjeloof en flaaffche vrees, twyffelzucht en ongeloof, laage zinnelykheid en ongevoeligheid , ellende en troosteloosheid 1 En wie kan ontkennen, dat door de leer van Jefus in alle deeze opzigten de grootfte, geiukkigfte veranderingen onder de menfchen bewerkt zyn geworden? veranderingen, die voor hem door alle de menfchen en onderneemingen van alle wyzen en goeden niet bewerkt kosten worden? Hoe zeer is niet door hem de weg der waarheid , der deugd , der gelukzaligheid , welken veelen zo angftiglyk zochten en fchier niemand vond, gebaand, geëffend, veiliger gemaakt! Hoe veele duizendmaal duizenden zyn niet reeds langs denzei ven daadelyk tot de kennis der waarheid, tot de bezitting der vryheid, tot de overwinning over zichzelver ei  DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST. 25 en de waereld, tot de gemoedskalmte en vergenoeging, tot liet genot der gelukzaligheid gekomen ! En hoe veelen wandelen 'er nog thans met eenen opgeklaarden geest, met een gerust vertrouwen, op deezen weg, en naderen met eiken fchreede hunne volmaaktheid! Hóé veel gemakkelyker is het nu voor allen , op den weg van eigen overdenking vorderingen te maaken, op de item der Natuur en der Reden te letten, dezelve raad te vraagen , dezelve te verltaan, en by het fchynfel van haar licht de meeste dwaalwegen en by wegen te vermyden! Hoe zalig ben ook ik door Jefus en zyne leer geworden, en hoe veel zaliger kan ik nog daardoor worden , indien ik haar fteeds beter gebruik! Ik ken God, ken hem als Vader; weet, dat hy de Eenige, de Eeuwige, de Allervolmaaktfte , de wyste , goedertierenfte Schepper , Onderhouder , Beftuurer , Regeerer des hemels en der aarde; weet, dat hy vol genade en liefde, zelfs jegens gebrekkige , zondige fchepfelen is , en hun allen hunne zonden op berouw en bekeering vergeeft; ik weet, dat myn geest onfterflyk is, en dat 'er na dit leven een verhevener, beter. B 5 le-  26 HET GELOOF IN CHRISTUS EN leven, en in hetzelve eeuwige vergeldingen op my wachten. En dit alles, zö waarfchyniyk, zo aanneemenswaardig het ook thans myner reden voorkomt, zoude ik niet weeten , of zoude het niet met genoegzaame zekerheid weeten, byaldien Jefus het my niet van Godswegen bekend gemaakt had. Maakt my dan het geloof in deeze leeringen niet veel gelukkiger, dan ik zonder dezelve zoude kunnen weezen ? Brengen zy niet meer licht, meer waarheid, meer orde en vastigheid, meer zekerheid en veiligheid, in alles, wat ik denk en gevoel, wat ik verricht, en wat my bejegent? : En indien ik de geboden van Jefus Christus gehoorzaam, zyn voorbeeld volg, en my van zyn gevoelen en geest regeeren laat: hoe wys, hoe goed, hoe gerust, hoe wel te vreden ben ik dan niet! Hoe gemakkelyk wordt het dan voor my, myne pligten te ver. vullen, my zeiven te overwinnen, my in leven en in dood gerust te ftellen! Welk een lust, welk een vermogen tot het goede bezielt my dan! Welk een vrede woont 'er in mynen boezem! Welk eene orde en overeenftemming heerfchen 'er tusfchen alle myne ge-  DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST. 2? gevoelens en neigingen, tusfchen alle de deelen van myn gedrag! Hoevrolyk denk ik dan aan God ! Hoe toegenegen , hoe onafgunstig en liefderyk aan myne broederen ! Hoe bedaard aan het toekomende ! Hoe gerust aan myn einde! En zoude ik myne eige ondervinding niet gelooven,dat deeze leer van God,den Vader der lichten, den Oorfprong aller gelukzaligheid, afkomflig; dat zy de rcchtlte, veilig* fte weg tot de volmaaktheid en gelukzaligheid is? Zoude ik eene leere, die in alle op-zigten zo geloofwaardig , die voor elk on-' vooringenoomen verftand en elk welgeaa'rt hart zo gewenscht is, en die ik tot myne gerustheid zo weinig ontbeeren kan : zoude ik zulk eene leer niet vast aankleeven ? Zoude ik dezelve niet als het kostbaarfte.gefchenk des Hemels eerbiedigen en beminnen ? Zoude ik Jefus niet voor eenen Leeraar der waar-: heid, voor eenen Verlosfer en Redde'-, van God tot troost der ftervelingen ggzswide voor mynen grootften Weldoener , en grooten Weldoener aller menfchen crkeniu Zoude ik hem niet voor alles , wat hy in ditopzigt gedaan en opgeofferd heeft, hart* lyk  28 HET GELOOF IN CHRISTUS EN lyk danken ? hem niet gewillig gehoorzaamen ? niet blymoedig navolgen ? hem niet fteeds gelykvormiger, en daardoor voor zyn verhevener leven, voor zyne heerlykheid fteeds gefchikter zoeken te worden? Neen, niets moet my in dit troostryke , zalige ge' loof doen wankelen • niets mynen eerbied' en liefde jegens Jefus verzwakken! Ik vind in den Christelyken Godsdienst zo veel licht, zo veel kracht, zo veel gerustflelling, zo veel zaligheid, en buiten denzelven veel te weinig van alle deeze voordeden , dan dat ik denzelven tegen een eenig famenflel van menfchelyke wysheid zoude willen verwisfelen. Laat de fpotter, de twyffelaar, nog zo veel zwaarigheden en tegenwerpingen daar tegen inbrengen. Zy betreffen my niet, die my aan het wezen van den Christelyken Godsdienst houd, en zyn vermogen tot myne verbetering en gerustflelling ondervind. Zy verwarren alleen den geenen,die van het Christendom een ingewikkeld, onbegryplyk , zichzelf tegenfpreekend famenflel van fpitsvindigheden en fchoolgeleerdheid gemaakt heeft. Dat ik den eenigen, waaren God, en Jefus Christus, dien hy  DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST. £0. hy gezonden heeft, ken ; dat ik God als Vader, en Jefus als eenen Heiland en Leeraar der waarheid ken ; dat ik van de genade en verzoenlykheid van God jegens de menfchen verzekerd ben ; dat ik my op zyn Vaderlyk toevoorzigt en voorzorg, op zynen byfland en toegeevendheid verlaaten; dat ik op den weg der deugd, zelfs der ftruikelende en gebrekkige deugd, een eeuwig leven zeer zeker verwachten mag: dit is myne Christelyke Godsdienst 5 en hoe eenvoudiger en natuurelyker dezelve is, deste zekerer zal hy alle de aanvallen van het ongeloof en der twyffelzucht wederftaan. Laat ftaag dat geene, 't welk zo menigmaalen Christelyke Godsdienst heet en het niet is, misbruikt zyn , en nog misbruikt worden ! Waar is een Goddelyk gefchenk, in de natuurelyke waereld gelyk in de zedelyke , 't welk van de menfchen niet misbruikt wierd? Dit misbruik moet alleen my zo veel te voorzigtiger en getrouwer in het rechte gebruik daarvan maaken. Tot nog toe is en werkt de Christelyke Godsdienst zekerlyk niet alles, wat hy kan zyn  30 HET GELOOF IN CHRISTUS EN zyn en werken. Maar wat kan en zal hy niet al zyn en werken tot aan het einde der dagen? Middelykcr en onmiddelyker wyze, door zyne byzondere Jeeringen, en door de leeringen der reden , door hem verfpreid , bevestigd en gezuiverd? Heeft deszelfs mis' bruik tot hiertoe vcelerhande onheilen veroorzaakt, de tyden van dit misbruik fchynen thans naby hun einde te weezen: en wie kan defomme van het goede berekenen, om welk voort te brengen, het beter gekende en vryer werkende Christendom in alle de toekomende eeuwen gefchikt is? Ja, dank en lof zy u, God en Vader van onzen Heer Jefus Christus, dat gy ook my tot de kennis en tot het geloof van den Christelyken Godsdienst gebragt, en in dénzelven zo veel licht, zo veel kracht en leven, zo veel vertroosting en zaligheid , hebt laaten vinden! Ja, alle goede gaven, alle volmaakte gefchenken komen van u; en onder deze] ven ook de beste aller gaven , het kostbaarse aller gefchenken, de Christelyke Godsdienst : die juiste , zekere kennis van ü en. uwen  DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST. 31 uwen wil; die kinderlyke verwachting en dat vertrouwen opu, onzen Vader; die troostryke verzekering van uwe toegenegenheid en genade; die zalige ontheffing van alle bygeloovige vrees en alle flaafsch ontzag; dat vrye, blyde , edele gevoelen ; die geruste verwachting der onfterflykheid en van het eeuwige leven! Ook hier kunnen wy veilig van de uitwerkfelen tot de oorzaak, van de gaven tot den geever, van het water, dat wy drinken, en van de verkwikking en verfterking , 't welk wy 'er door ontvangen , tot zyne bron befluiten. Ja, zy, deeze levendige en leven verwekkende bron, moet myn dorst naar waarheid, naar wysheid , naar deugd , naar gelukzaligheid fteeds meer ftillen! Geen bekommerende twyffeling , geene ongeregelde driften , moeten haar ooit troebel maaken, of mynen fmaak in dezelve verminderen ! Den naam van eenen Christen met de daad te handhaa■ven ; het vermogen van het Christendom fteeds volkomener te ondervinden ; deszelfs voorrechten fteeds vryer en blymoediger te genieten; my door wysheid en deugd, door vergenoegdheid en zaligheid , boven allen , die  '32 HET GELOOF IN CHRTSTUS EN die geenszins het geluk hebben, van Christenen te weezen, fteeds meer te verheffen, en daardoor de leer, die my verheugt en zalig maakt, ook voor anderen eerwaardig te maaken: dit is thans, ö God, de gelieffte wensch van myn hart. Begunstig gy zelf deszelfs vervulling door uwe wyze , goedertierene Voorzienigheid. Verfterk my in het geloof in uwen Zoon, Jefus Christus, en zyne Goddelyke leer, en laat myn geloof fteeds levendiger en vruchtbaarer in goede werken worden. Vader, laat toch het Koningryk van Jefus fteeds meer komen en zich fteeds wyder uitbreiden, de Christelyke Godsdienst fteeds meer van menfchelyke byvoegfelen en misbruiken gezuiverd worden , en zyn weldaadig vermogen zich alomme fteeds krachtdaadiger en heerlyker vertoonen! Dank en lof zy u , den Zoon des Allerhoogften , den Geliefden des Vaders, voor alles, wat gy tot heil van my en myne broederen geleerd , gedaan , verdraagen , geleden , opgeofferd hebt! Geen moeite , geen arbeid , geen vernedering , geen offer was voor de liefde tot waarheid , tot God, tot de menfchen, die u bezielde, te zwaar, te diep,  DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST. 33 diep, te kostbaar. Gy wierd door verhinderingen noch zwaarigheden, door tegendand noch ondankbaarheid, door verachting noch fchande, door fmerten noch dood, van de uitvoering van het groote werk afgefchrikt, 't welk de vader u had opgedraagen. Zynen wil te doen , en de menfchen , uwe broeders , te onderrechten, te verbeteren, gerust te dellen, hen aan de dwaaling, de ondeugd, de ellende te ontrukken, hun voor te lichten, den weg te baanen, hen tot God te brengen, en goede zaaden, zaaden van waarheid, van deugd, van gelukzaligheid, voor alle toekomende tijden te ftrooien: dit was uwe geliefde, uwe eenige bezigheid op aarde. Tot dat einde leefde en leerde gy in armoede en eenen geringen daat, onder de hartnekkigde tegenkantingen en vervolgingen. Daarop ftierft gy aan het kruis, en eindigde door den onfchuldigden, heiligden dood een even zo onfchuldig en heilig leven, en daardoor daafde gy uwe zending van den Vader. Nog aan het kruis verkondigde gy de onderflykheid en het eeuwige leven, en benaamt daardoor den dood alle zyne verfchrikJykheid. En gy zelf zegepraalde over dood Overdenk. II. St. C en  ;34 HET GELOOF IN CHRISTUS EN en graf. De Vader wekte u ter belooning van uwe getrouwheid, ter ftaaving van uwe leer, ter bevestiging van onze hoop en ons vertrouwen, van de dooden op, verhief u aan zyne rechtehand in den hemel, en (telde u tot een Hoofd der gemeente, tot eenen Heer over alles. Ja, voor u buig ik myne kniën, als voor mynen Heer en Koning. U eerbiedig ik als den Gezant en Plaatsbekleeder van God onder de menfchen. U bemin ik, in u verheug ik my als mynen grootften Weldoener en Zaligmaaker. Ja, ik roem daarin, dat ik een belyder van u, uw leerling, uw navolger , uw onderdaan ben, dat ik u toebehoore, en in zulke naauwe, zalige betrekkingen tot u ftaa. Op u zal ik zien, naar u my vormen, rustig en blymoedig op den weg wandelen, langs welken gy my voorgegaan zyt, en langs welken gy het doel bereikt hebt. Daar, waar gy zyt, moet ook ik, uw dienaar , zyn. Daar zult gy ook voor my eene plaats bereiden. Ik zal u en uwe heerlykhcid aanfchouwen, en in uwe heerlykheid deel neemen ! Uwe woorden zyn waarheid, Uwe beloften zeker en onbedrieglyk; de Va-  DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST. 3 ƒ Vader zelf heeft ze voor zyne betuigingen en beloften verklaard. Daarop verlaat ik, daarover verheug ik my. Gelukkig, eeuwig gelukkig ben ik, dat'ik een Christen ben! Amen. C 2 HET  36 HET GELOOF IN DE HET GELOOF IN DE ONSTERFLYKHEID VAN 'S MENSCHEN ZIELE EN IN EENEN STAAT VAN VERGELDING. Door het licht van den Christelyke Godsdienst verlicht, kan ik ook hier in redelyk denken veel verder komen, dan ik anders zoude gekomen zyn. Dit licht heeft my eenmaal op den weg der waarheid geleid; ende eene waarheid brengt my telkens tot de andere. Wat ik als Christen van God, van zyne opperfte volmaaktheid, van zyne vaderlyke liefde jegens de menfchen, van zyne zedelyke regeering, van zynen wil, en van myne verordening weet; dat alles boezemt my hoop op de onfterflykheid in; en het Euangelie fielt deeze hoop buiten allen tvvyffel. Reden en fchriftuur vereenigen zich, om my wegens deeze wenfehelyke leer te verzekeren. Dit kan ik by cenige oplettendheid op my zeiven ligtlyk bemerken, dat dat geene, 't welk in my denkt, dat myn geest, van eene geheel andere natuur en gefleldheid is, dan myn ligehaara: dat dezelve een vermogen is,'twelk zich  ONSTERFLYKHEID DER ZIELE. %J zich niet volgens de wetten der werktuigkunde beweegt en werkt, maar volgens voorfïellingen en redenen. Ik denk, en kan myne gedachten zonder oorzaak van buiten afbreeken of voortzetten, haar deeze of eenen anderen loop voorfchryven, haar nu op dit, dan op een ander onderwerp bepaalen. Ik beweeg myn ligchaam: en zonder dat hetzelve de geringde verhindering in den weg komt, kan ik deeze beweeging doen ophouden, kan haar eene geheel andere, eene tegenlïrydige richting geeven. Ik wil: en op myn enkel willen beweegen zich duizend ligchaamen buiten my op de menigvuldigfte wyze, en hunne plaatfing wordt verandert, gelyk zich myn wil verandert. Ik deel myne begrippen aan duizend anderen mede: en terwyl ik zulks doe, verander ik op duizenderhande wyze hunne gedachten, hunne gevoelens, hunne befluiten, hunne vrye daaden. Zo werkt geen ligchaam, zo weet geen ligchaam zich boven de wetten der werktuigkunde te verheffen. Neen, dat geene, 't welk in my denkt, is geenszins myn ligchaam, is iets geheel onderfcheiden van hetzelve! Zelfs kan ik veele, C 3 groo-  38 HET GELOOF IN DE groote deelen van myn ligchaam verliezen, zonder dat ik eene enkele gedachte verlies. Ook wordt myn ligchaam onophoudelyk veranderd en vervormd, is in eene geftadige ebbe en vloed, zonder dat de bewustheid van myn aanweezen, het gevoel van myne perfoonlykheid in het geringde verzwakt of verdonkerd wordt. Neen, alhoewel myn denkend vermogen in mynen tegenwoordigen toeftand met myn ligchaam innerlyk verbonden is: daaruit volgt echter niet, dat het eerfte zonder het laatfte volftrekt niet zou kunnen beftaan en werken, daaruit volgt niet, dat de vernietiging van het eerfte met de ontbinding van het laatfte noodzaakelyk verbonden is. Neen, reeds zyne verfcheidenheid van het ligchaam, en zyne onloogchenbaare uitmuntendheid boven hetzelve doen my eene langer duurzaamheid voor hét eerfte dan voor het laatfte verwachten. En hoe zeer wordt niet deeze verwachting bevestigd, wanneer ik aan myne zielsvermogens, aan mynen tegenwoordigen toeftand, en aan myne betrekking jegens God gedenke! Ja, ik gevoel in my, en ik befpeurïn an-  ONSTERFLYKHEID DEH. ZIELE. 39- deren veelvuldige, groote vatbaarheden, die hier nooit geheel gevormd, wyduitgeftrekte veel bevattende bekwaamheden en vermogens , die hier nooit geheel ontwikkeld en te werk gefield worden. Binnen welke naauwe grenzen worden niet de vermogens van onzen geest, en zyn flreeven naar eene uitgebreider kennis en werkzaamheid, naar eene verhevener volmaaktheid en gelukzaligheid, hem zo natuurelyk zo byzonder eigen, door onze aardfche behoeften, bezigheden en verbintenisfen beperkt. Bezielt niet den landman, den handwerkman, den daglooner de zelfde geest, die den ftaatsman en den geleerden bezielt? Zyn geenen niet de zelfde bekwaamheden en vermogens eigen, die deeze bezit? Zou geene 'er niet het zelfde mede kunnen uitvoeren, wat deeze 'er mede uitvoert, indien hy zich in zyne omftandigheden bevond? En waar is, de menfehelyke geest, die geheel en al uitgewerkt zoude zyn, die niet in eene andere gunstiger flandplaats veel meer zou kunnen zyn, en ver-., richten, dan hy thans is en verricht? En zullen deeze bekwaamheden, deeze vermogens te vergeefs voor handen zyn? Zullen zy nooit ontwikkeld, en te werk gefield worC 4 den?  4° HET GELOOF IN DE den ? Zullen zy nooit dat geene zyn en uitvoeren , wat zy volgens haare natuur kunnen zyn en uitvoeren? Neen, in het ryk van God, den volmaakt Wyzen, heerscht allerwegen de naauwkeurigfte betrekking tusfchen vermogens en uitwerkfelen, tusfchen middelen en einden. Hier is zo min overtolligheid als gebrek. Neen , die bekwaamheden en vérmogens ftrekken my tot een onderpand van eene langere duurzaamheid, van eene verhevener verordening, van grootfcher dingen , die eenmaal door my en myne broeders uitgevoerd zullen worden. En zegt my niet alles, dat myn tegenwoordige toeftand een ftaat van opvoeding en van oeffening is? Dat ik hier geenszins myne gehcele verordening bereiken, maar my alleen daartoe voorbereiden en bekwaam maaken moet? Alles moet ik Jeeren, met moeite leeren, en heb nooit uitgeleerd. In alles moet ik my oeffcnen, dikwyls lang te vergeeft oeffenen, en verkryg alleen laat in de eene of de andere zaak eenige hebbelykheid. Ik leer; en naauwelyk heb ik een begin gemaakt, om iets nuttigs en goeds te leeren, naauwelyks heb ik eenige fpcoren der waarheid ontdekt, of  ONSTERFLYKHEID DER ZIELE. 4T of iJc moet deeze fchool verlaaten. Ik oefferi my in het gebruiken en aanwenden van myne vermogens, in de wysheid en in de deugd: en naauwelyks heb ik eenige hebbelykheid en bekwaamheid daarin verkreegen, of ik word van deeze plaats der oeffening opgeroepen. Langzaam en met veele moeite,dikwerf door de droevigfte, fmertelykfte bevindingen,leer ik den fchyn en de waarheid, het goede en het kwaade, het geluk en de ellende eenigermaate van eikanderen onderfcheiden ; en wanneer ik de voordeden daarvan naauwelyks begin te genieten, verdwynt het eene en het andere uit myne oogen^ Zal ik dan te ver-, geefs geleerd, my te vergeefs geoeffend hebben? Zal ik het geleerde nooit aanwenden, myne zo duur verworvene hebbelykheden nooit gebruiken? Zal alles flechts toerusting, Hechts voorbereiding blyven? Slechts middelen zonder einden? Een moeilyke loop zonder doel? Een zaaijing zonder oogst? Waartoe zullen dan zulke groote, menigvuldige toerustingen, en voorbereidingen en oeffeningen dienen, indien 'er niets op volgt, 't welk met deeze verfpilling van vermogens, van arbeid en moeite, van middelen en wegen gcëvenredigd is? Mag men dit in het ryk C 5 en  42 HET GELOOP IN DE en onder de regeering van eenen God, die hoogst wys is, vermoeden ? Vooronderftellen met fchoolen voor kinderen werkelyke ftaaten van volwasfene , dienstbaare mannen: kweekfchoolen, maatfchappyen van wel opgevoede , befchaafde, tot veelerhande bezigheden gefchikte menfchen? Of kan een eenige Goddelyke inrichting zonder oogmerk weezen? Of kan zy haar oogmerk ooit misfen? Neen, zo zeker hier alles meer de gefteldheid van middelen dan van einden, van zwakke beginfelen dan van daadelyke voleindiging heeft, zo zeker ik hier in eenen ftaat van opvoeding en oeffening leef: zo zeker mag ik van Godverwachten , dat hy my na dit korte aardfche leven in eenen anderen, verhevener ftaat verplaatfen zal, alwaar ik het geleerde aanwenden en te werk ftellen, en dat geene zyn en doen kan, waartoe ik hier wierd opgevoed. En indien ik daarenboven befef, dat ik gemeenfchap met God hebben, en in deeze gemeenfchap zaligheid genieten kan/'welke uitzsgten ontfluit dat niet voor my! Ja, myn geest verheft zich tot God , hy verheugt zich in God, hy fmaakt in de gedachte aan hem meerder vermaak en zaligheid dan in eene ecni-  onstERflykheid der ziele. 43 eenige andere, hy wenscht. en wenscht dikwyls met eene innerlyke haitelykheid, dit heerlyke Wezen, zynen Schepper en Vader beter te leeren kennen, nader met hem vereenigd en hem gelykvormiger te worden. En zou de Schepper een fchepfel vernietigen, 't welk zich in zynen Schepper verheugt,'t welk hem liefheeft, en gaarne eeuwig zou beminnen ? Zou hy zyn kind vernietigen, 't welk hy tot de kennis van hem en de gemeenfehap met hem verheven, 't welk hy voor zyne liefde gefchikt gemaakt, en 't welk hy zo veele bewyzen zyner vaderlyke toegenegenheid gegeeven heeft? Neen, hy, myn hemel fche Vader, heeft my reeds te verre gebragt, dan dat hy my nog niet verder zoude brengen! Neen, hy heeft reeds te veel voor my gedaan, dan dat hy my immer verlaaten, en niet nog veel meer voor my doen zoude! Neen, hy kan en zal zyn werk niet onvoltooid laaien. Alleen hy kon my dit vuurigc verlangen naar zyne gemeenfehap inboezemen, en hy, de waarachtige, kan en zal my niet misleiden ! Ook bezit ik als een Christen zyne uitdrukbriyke beloften hieromtrent, die alle twyf- f e-  44 HET GELOOF IN DE felingen, welke 'er nog overblyven mogten, wegneemen, en alle zwaarigheden, welke my zouden kunnen verwarren,, oplosfen. Onfterflykheid en eeuwig leven: dit is de blyde boodfchap, die Jefus van den hemel gebragt, die hy op aarde verkondigd heeft, en op welke hy aan het kruis geftorven is. Zo zeker hy geftorven en wederom van de dooden opgeftaan is: zo zeker zal myn geest eeuwig leeven, en eeuwig van den eenen trap van volmaaktheid en gelukzaligheid tot den anderen opklimmen! Hoe gelukkig ben ik, dat ik Jefus en zyne leer ken! Hy leeft, en met hem zal ook ik leeven. Waar hy is, daar zal ook ik weezen. Zyn lot bepaalt het myne. Hoe gelyker ik hem hier worde, deste gelyker zal ik hem namaals weezen! Ja, ik ben onfterflyk en verheug my daar over voor u, eeuwige Bron van alle beftaanlykheid en alle leven, die alleen door u zelve en in u zelve de onfterflykheid bezit, en haar aan elk fchepfel wilt en zult geeven, 't welk gefchikt is voor dezelve. Udank ik met een getroffen hart voor deeze verhevene ver-. wach-  ONSTERFLYKIIEID DER ZIELE. 4$ wachting, en voor de volftrekte zekerheid, welke gy my door uwen Zoon, Jefus Christus, daarvan gegeeven hebt. Ja, hy is de opjianding en het leven. Hy heeft door zyne leer het leven en de onfterflykheid eerst volkomen aan het licht gebragt. Hy heeft den dood de magt en het graf zyne verfchriklykheid benoomen. Hoe dierbaar o God, hoe onwaardeerbaar is my nu de gedachte van u en de gemeenfehap met u! Nu durf ik verwachten, vol vertrouwen verwachten van u, den Onzienlyken, den Onnafpeurlyken, van u, naar wiens kennis en gemeenfehap myne geheele ziel verlangt, fteeds meer te ontdekken, u fteeds beter te leeren kennen, fteeds nader by u te komen, en in u en door u fteeds zaliger te worden! Nu durf ik verwachten, het eene onmeetlyke tooneel van uwe volmaaktheden na het andere te betreeden, het eene fpoor van uwe opperfte Wysheid en Goedheid na het andere te ontdekken, en my van eeuwigheid tot eeuwigheid over u in uwe werken te verwonderen. Nu zie ik eenen gantsch anderen gezigtkring, eenen veel verhevener , edeler werkkring; ik zie oeffeningen en bezigheden en  46 HET GELOOF IN DE en geneugten en zaligheden te gemoet, die naar alle myne wenfchen en vermogens geevenredigd zyn. Thans zie ik alles Hechts in eenen donkeren fpiegel: dan van aangezigt tot aangezicht. Thans oeffen ik myne vermogens door zwakke poogingen, dan zal ik dezelve met beter gevolg kunnen gebruiken. Thans denk en handel ik als een kind, en oordeel, en verheug en bedroef my als een kind: dan zal ik tot den mannelyke ouderdom geraaken, en met eene mannelyke wysheid en krachten denken en werken. En welk een licht verfpreidt niet dit Geloof, deeze verwachting over alles! Wat al zwaarigheden vallen nu weg! Wat al raadfelen worden nu niet opgelost! Hoe veilig en rustig kan ik mynen weg naar het doel voortzetten ! JNu zy myne kundigheid nog zo naauwbegrensd, myne deugd nog zo gebrekkig, en beide met myne wenfchen en poogingen en het gevoel van myne vermogens nog zo weinig overeenkomstig! Jk gaa eeuwigheden te gemoet, die my eenen onophoudelyken voortgang in de kennis, in de deugd, in de volmaakt-  ONSTERFLYKHETD DER ZIELE. 47 maaktheid belooven. Niet altoos zal het boek der Natuur zo geflooten en grootdeels zo onleesbaar, niet altoos de tempel der waarheid zo ontoegangklyk voor my weezen! Ik zie eeuwigheden vooruit, waarin het eerfte voor myn navorfchend oog geftaadig meer ontrold worden, en de laatfte den toegang tot zyn heiligdom voor my ontfluiten zal. Nu mag myn onfchuldigst vermaak nog zo dikwyls geftoord en verbitterd, myne edelfte vreugde nog zo dikwyls afgebrooken, myne rust en myn vergenoegen nog zo dikwyls ontrust worden! Ik zie eenen ftaat te gemoet, alwaar zuivere, duurzaame geneugten en vermaaken op my wachten; alwaar geen lyden, geen gefchrei, geen geklag, geen dood, geene zonde, geene ellende meer zyn; alwaar de rechtvaardige van zynen arbeid rusten, en de vruchten zyner werken zal eeten. Nu mogen nog zo veel goede, edele oogmerken en wenfchen, die my en anderen bezielen, verydeld worden, nog zo veele ontwerpen, ten nutte van het algemeen uitgedacht, onuitgevoerd blyven, nog zo veele weldaadige onderneemingen en werken vruchteloos fchynen! Hier moeten wy Hechts zaai-  48 HET GELOOF IN DE zaaien, niet inzamelen! Hier ons flechts tot de gewigtiger bezigheden , die eenmaal op ons wachten, bekwaam maaken! Hier is alles flechts aanleg, toerusting, voorbereiding;en niets is verlooren, wat onze vermogens oeffent en in werkzaamheid brengt, wat ons op de eene of andere wyze verftandiger, wyzer en beter, en voor een verhevener leven gefchikter maakt! Nu mogen myne lotgevallen, en dé lotgevallen myner broederen my nog zo verward en zeldzaam toefchynen! Tot nog toe zyn dezelve niet ontwikkeld. Hier wordt het kluwen flechts gefponnen, de knoop geleid. Om dit af te winden en dcezen los te maaken, daartoe worden eeuwigheden vereischt. De mensch is onfterflyk, leeft eeuwig, en zyne lotgevallen ftrekten zich gelyk hy verre over den dood en het graf uit. Zy zyn even zo veelvuldig en onoverzienlyk als de trappen der volmaaktheid, welken hy zelf door alle tyden en eeuwigheden beklimmen zal. Hoe hooger hy komt: deste meer zal hy van hunnen famenhang ontdekken; deste meer zal hy zich over de wysheid en goedheid van den geenen verwonderen, die ze allen geregeld en  0NSTERFLYKHEID DEK ZIELE. 49 en in eikanderen gevlochten heeft. Verre zy het van my, uit het eerfte, laagfte bedryf van een zo ingewikkeld, zo veel bevattend, Go'ddelyk toneelftuk omtrent het beloop en de ontwikkeling van het geheel, voorbaarig te befluiten! Nu mogen my miilioenen van myne broederen op aarde nog zo ontaard, nog zo verwyderd van hunne verordening, nog zo Verwaarloosd cn te kort gedaan , toefchynen ! Het gezigt van hun verval en hunne ellende zal my zekerlyk nog dikwyls traanen van medelyden en weemoedigheid afpersfen ; maar het zal my echter niet gantschlyk verwarren , my echter niet beletten, om met welgevallen en vreugde aan hen te denken, even gelyk gy, Algoede, die bun Schepper en hun Vader zyt, aan hen denkt 1 Want ook zy zyn ontfterflyk, ook zy gaan eeuwigheden te gemoet, waarin de overvloedigfte fchadeloosftellingen op hun wachten, waarin zy van trap tot trap opklimmen, en de opperfte volmaaktheid en gelukzaligheid fteeds nader zullen komen. Nu mag myn ligchaam geftaaggelyk de bloeQvtrdmK ƒƒ, St. D mcn  ;50 . ' HET GELOOF IN DE men des velds verwelken, en beden of mornen in het ftof nederzinken! Het is toch aU leen myn grover, aardsch bekleedfel, 't welk in het ftof nederzinkt. Myn geest verheft zich toch boven het zelve, en keert tot zynen Schepper en Vader weder, en verwacht eens, eene volmaakter, duurzaamer wooning, die hem met de zigtbaare waereld verbindt, een uitmuntend, verheerlykt ligchaam, gelykvormig aan het ligchaam van Jefus! Nu mag myn tyd nog zo fnel voorby fpoeden, en myn leven als een. droom verdwynen! Nu mag myne aardfche-loopbaan nog zo kort en onzeker zyn! Nu mag ik m den herfst, of in de lente myner dagen myn doel bereiken! Myn beftaan nogthans is niet by dit oogenblik bepaald. Myn geest nogthans zal eeuwig voortduuren , eeuwig voortleeven, eeuwig voortwerken. Wat zyn eenige dagen, eenige jaaren , wat is het gantfche leven van denmensen op aarde voor een wezen,'t welk gevoelt, dat het onfterflyk is, en eene eindeloze duurzaamheid vooruit ziet? Neen, ik behoef den dood niet te vreezen, en voor het graf niet te fchrikken. Gy zult my»  0NSTERFLYKHEÏÖ DÈR ZIELE. 5t myne ziel, die gy gcfchaapen en tot uwe kennis en gemeenfehap verheven hebt, niet in het graf laaten! Myn geest is geenszins aan de vernietiging onderworpen» De dood is alleen een overgang in het betere leven» Zyne roeping zal ik rustig volgen, zy gefchiede heden of morgen. Sterf ik, zo roept gy, ö Vader, my, uw kind, uw geliefd kind, tot u; van den arbeid tot de rust, uit den ftryd tot het genot der zege, van de fcbool tot edele, waardige bezigheden, vafl de reize in het vaderland! Verhevene verwachtingen ! Verrukkende uitzigten! Altoos* moeten zy voor myne vergenoegdheid: van rykdom en overvloed, van zinnelyke weelde misleiden; vertrouw op ydele beloften , op bedriegelyke gedaanten van vermaak en vreugde; houd de middelen voor het oogmerk, den weg voor het doel; waan buiten •my te vinden, wat echter grootdeels eenigdyk van my, van myne denk- en handelwyze afhangt; beftaa en leef meer in het oordeel en in de gevoelens van anderen, dan in de duidelyke bewustheid, en het innerlyke gevoel van dat^eene, 't welk ik zelfben en bezit en kan en vermag; tracht meer te fchynen dan te zyn, meer voor wys en goed en vermogend en ryk en gelukkig gehouden te •worden, dan dit alles daadelyk te zyn. Hoe zoude ik dan gelukkig, hoe vergenoegd kunnen weezen? 3*Jeen, bm gelukkig te zyn, en het fteeds ■vblkomener te worden, behoef ik ryk, noch groot, noch magtig, geleerd noch beroemd te zyn, noch alle dagen heerlyk en in vreugde te leeven. Een cnfchuldig geweeten, 't welk my met zyne goedkeuring beloont; een gerust hart, een .hart, 't welk wysheid en deugd, 't welk God en menfchen lief heeft, 't welk zich over al het fchoone en goede ver-  DE VERGENOEGDHEID. I3-9 verheugt, waar en by wien het ook hetzelve vindt; een geest, die zich boven het tegenwoordige en zigtbaare verheft, de dingen deezer waereld rechtmaatig beoordeelt, zyne verhevene verordening gevoelt, tot dezelve nadert, en na dit leven een ander, beter leven rustig verwacht: Dit, en dit alleen, maakt my gelukkig; en dit kan ik in eiken Hand, aan elke plaats zyn en bezitten, in de laagte gelyk in de hoogte, in de hut gelyk in het paleis. Dit zy dan ook myn yverigst jjoogen, myn grootfte roem, de onbeweeglyke grondflag van myne vergenoegdheid • en geluk. Neen, nooit moet ik over de bepaalingen, die my in eenigerhande opzigt door u, 6 God, gefteld zyn, klaagen, zo eng zy ook zyn mogen; nooit de plaats, die ik volgens uwen wil bekleed, en het werk, dat gy my oplegt, als myns onwaardig achten; nooit het goede, 't welk ik thans doen en genieten kan, deswegen ongedaan of ongenooten laaten, omdat ik niet in ftaat ben meerder goed te doen en te genieten; nooit onbetaamlyke, laage middelen gebruiken, om myne uiterlyke welvaart te vermeerderen, of myne werkkring  T4° DE VERGENOEGDHEID. kring uit te breiden, of my tot eenen verhevener kring te verheffen; nooit het grooter goed, 't welk anderen bezitten en doen en genieten, benyden, of anders dan met goedkeuring en vreugde befchouwen! Dus zoude ik immers u, den Alwyzen, den Heiligen en Rechtvaardigen, berispen, uwe Opperheerfchappy over alles, en myne volkomene afhangklykheid van u vergeeten, en aan uwe alles omvattende en alles gelukkig maakende liefde twyffelen! Neen, met kinderlyk vertrouwen zal ik myn lot,en het lot van alle menfchen en alle waerelden aan u, onzen Beftierer en Vader, overlaaten. Dankbaar en blymoedig zal ik het goede en het kwaade uit uwe hand aanneemen; alle myne wenfchen in opzigt tot de uiterlyke dingen bepaalen en maatigen; gantschlyk in uwen wil, als in den wil van den wysten, besten Vader, berusten; van u enkel goed, en fteeds het beste verwachten ; en dus mynen pligt onvermoeid en blymoedig volbrengen, en het betere toekomende vol van verwachting te gemoet zien. Onder uwe hoede behoef  DE VERGENOEGDHEID. 141 hoef ik voor niets te vreezen. O der uwe leiding en befliering kan en zal ik myn doel niet misfen.Of de loopbaan,die my daar heenen leidt, kort of lang, ligt en aangenaam, of moeilyk en ongemaklyk zal weezen: dit kunt gy alleen bepaalen , die het begin en het einde, de middelen en het oogmerk, den weg en het doel te gelyk overziet, en even zo wys en magtig als goed zyt. Uw wil moet fteeds myn wil; uw welbehaagen myne opperfte gelukzaligheid zyn! Amen. TROOST-   TROOSTREDENEN.   Onder het gevoel van eene zwakkelyke gezondheid, en van het daardoor bepaalde vermogen tot een werkzaam, en voor het algemecne best nattig leven. 6 /~^nd\ door u en in u leef, beweeg fny> en ben ik. Van u komt gezondheid cn fterktfi;; gy deelt dezelve, gelyk als alle de andere goederen deezes levens, naar uw wys w'elbehaagen, onder, de kinderen der menfchen uit. My is eene geringer maate daarvan ten deel gevallen , dan veelen myner broederen. Zulks gevoel ik dikwyls niet zonder fmertèri; het meest wanneer myne zwakkelykheid myne zucht tot eene algemeene werkzaamheid paaien fielt, en my verhindert het goede te werken en te .bevorderen, 't welk ik volgens myne inzichten en neigingen gaarne zoude willen werken en bevorderen. Maar ook hier moet de taal van myn hart zo wel als van mynen mond zyn : Vader,niet gelyk ik wil, maar uw wil gefchiede! Is myne kwyncnde gezondheid aan voorheen gebeurde vergrypingen cn misdagen te Overdenk. II, St, K WV-  I4Ó TROOSTREDENEN. wyten: dan is het immers recht en billyk, dat ik de gevolgen myner dwaasheid en van myn onverftand cndervinde, die my en anderen waarfehuuwen en verbeteren moeten. Ja, Heere, ook wanneer gy gerichte houdt, aanbid ik u als den .wysten Rcgeerer", als den goedertierenften Vader der menfchen! Zonder deeze waarfchuuwingen, zonder deeze middelen ter verbetering ware ik zekeriyk op den weg der dwaasheid en der zonde veel verder gegaan, en daardoor veel ellendiger geworden. Ben ik echter aan den zwakkelyken ftaat myner gezondheid onfchuldig: is deeze een gevolg van myne geboorte , of van myne opvoeding, of van de uiterlyke omftandigheden, die niet van my afhangen: dan is het eene befteliing uwer opperfte Wysheid, eene befchikking uwer alles beftierende Voorzienigheid , die alles , het kleine gelyk het groote, omvat, endoor alles de waardigfte oogmerken bevordert. Zyn deeze oogmerken voor my verborgen; ik weet nogthans, dat dezelve wys en goed zyn, en dat ik haar zelfs vroeg of fpade, uit overtuiging daarvoor erkennen zal. Gy alleen befchouwt den gant-  TROOSTREDENEN. I47 gantfchen famenhang myner lotgevallen. Gy alleen weet, wat ik thans en in alle de toekomende tyclen kan en behoor te zyn en te worden. Gy alleen kunt clerhalven ook al. les, wat my betreft, zodanig inrichten, en regeeren, als het best voor myne verorde. ning gefchikt is. En behoorde dit voor my niet genoeg te zyn? Ondertusfchen kan ik my ook by myne bepaalde inzigten veele mogelyke gevallen, veele waarfchynlyke gevolgen en uitwerkfelen, myner zwakheid voorftellen , die dezelve voor my tot eene weldaad maaken. Ten minfte zal zy voor my daartoe worden, indien ik, in fteê van daarover te jammeren cn teklaagen, en my aan moedeloosheid en traagheid over te geeven, dat gebruik daarvan maak,'t welk wysheid en deugd my daarvan leeren maaken. Wie weet, of ik niet by eene fterker gezondheid een prooi van ongeregelde, hevige driften, een flaaf van zinnelyke begeerlykheden geworden ware ? Wie weet, of ik my dan niet aan de losK 2 ban-  143 TROOSTREDENEN. handigheid, de zucht tot verftrooijing, de ydele eerzucht, eene dartele weelde, overgegeeven, en met veel grooter krachten veel minder goeds gedaan en gewerkt, en mynen pligt veel nalaatiger volbragt zoude hebben, dan ik thans doe ? Wie weet', of ik dan zo dikwyls, zo ernstig, zo gaarne aan God, aan den Godsdienst, aan myne verordening, aan de toekomende waereld, gedacht zoude hebben; of deeze gedachten ooit zogewigtig voor my geworden waren; of ik ooit haar vermogen tot myne verbetering en gerustflelling zodanig onderf vonden zoude hebben, als thans, daar het gevoel van myne zwakheid en broosheid my daartoe zo dikwerf cn zo levendig aanfpoorde, en de zelve voor myn verftand en voor myn hart zo dierbaar deed worden? Wie weet, of ik dan de ftille, onfehuldige geneugten van het huislyke leven, de edeler geneugten der overdenking en Godsdienstige aandacht, de zuivere geneugten der deugdzaame vriendfehap, wel zo gekend, zo genooten, en alle anderen voorgetrokken; qï ik ooit dien verfynden finaak in het waa- re,  TROOSTREDENEN. I49 re, het fchoonc en goede, in de natuurelyke cn zedelyke waereld verkrecgen zoude hebben, welke my thans zo veele geneugten verfchaft? Wie weet, of myn hart voor de goedwilligheid, het medelyden, de medeverheuging, de innerlyke deelneeming aan alles, wat fchepfelen vatbaar voor geluk betreft, zo gevoelig geweest, of het niet hard, trotsch, onaandoenlyk geweest ware? Wie weet, of ik niet door het gevoel van myne krachten veele gewigtige dingen tot het onzekere toekomende verfchoovcn zoude hebben, die ik nu, daar alles my aan myne fterflykheid herinnert, ten rechten tyde en met eenen gewenschten uitfiag volbragt heb? Wie weet, of ik zonder dit drangmiddel, om myne krachten en myn leven te ontzien, de eerfte niet al vroeg uitgeput cn het laatfte verkort, en misfchien niet de helft; der dingen , die voor my cn anderen nuttig zyn, tot ftand gebragt zoude hebben , die ik thans met eene gemaatigdc doch aanhoudende vlyt volbragt heb ? K 3 En  350 TROOSTREDENEN. En zoude ik my wel zonder deeze aanleidendc oorzaaken met de gedachten des doods zo bekend en gemeenzaam gemaakt, en my daardoor tegen zyne verfchrikkingen zo gewapend hebben? Hoe verontrustend zou niet misfchien, zonder dit, elke gedachte aan myn einde, elke verafzynde voorbode des doods, en hoe veel zwaarer, hoe veel fmertelyker de fcheiding van het tegenwoordige en zigtbaare voor my geworden zyn ? Verlies ik derhalven als 't ware door myne zwaklykheid veelerhande uiterlyke voordeelen, en zinnelyke vermaaken, of ondervind ik daarvan dikwyls ongemakken en fmerten: zo wint nogthans daarby myne innerlyke , gcestelyke volmaaktheid; en deeze is toch alles , wat ik uit deeze in de toekomende wacreld medeneemen,en waarover ik my hier namaals verblyden kan. Deeze aardfche hutte zal toch ras wederom tot het ftof te rug keeren, van waar zy genoomtn is; en dan heb ik de zelve niet meer van node;dan zal myn geest, van het ftof bevryd, met eene edeler, duurzaamer wooning omkleed worden. Welke drangredenen, om, zelfs onder het da-  TROOSTREDENEN. I5I dagelykfche gevoel van tewakfteid, gelaaten en vergenoegd te zyn! Neen, geen onbepaalde bede om meerder gezondheid en krachten moet tot u, mynen hemelfchen Vader, opftygen! Gy zult my fteeds daarvan zo veel geeven, als goed en heilzaam voor my is;en deeze rnaate kunt alleen gy,de Alwyze, niet ik, kortziendc flcrveling, bepaalen. Maar dat geene, Wat gy my ook in dit opzigt geeft, getrouw aan te wenden, en blymoedig te gebruiken: moet myn onophoudelyk ftreeven zyn! Kan ik niet verre om my heenen werken, ik zal echter in den engen kring, welken gy my aangeweezen hebt, niets verzuimen, wat anderen tot vreugde verftrekken, en nuttigheid kan aanbrengen. Kan ik niet veel goeds in de waereld doen, ik zal nogthans het weinige ,'t welk gy my opgedraagen hebt te doen, zo veel te zorgvuldiger en blyraoediger verrichten. Ben ik zwak, ik ben evenwel niet geheel onvermogend. Al zyn myrie krachten nog zo bepaald, ik kan echter daarmede veel uitvoeren, indien ik ze met eene voorzigtige fpaarzaamheid gebruike cn alle geleK 4 1 gen-  152 TROOSTREDENEN. genheden daartoe wyslyk aangrype. Gy vordert van geenen uwer onderdaanen iets meer dan getrouwheid. Gy weet het best, hoedanig en waartoe gy eenen ieder van hun, en dus ook my, in uw ryk gebruiken wilt. Aan middelen en werktuigen, om uwe oogmerken te bereiken, ontbreekt het u nimmer. Dat geene en niet meer, en niet anders te zyn, te doen en uittevoeren , dan het geene gy wilt, dat ik zyn en doen en uitvoeren zal, dit is myn pligt en myne zaligheid! Amen.  TROOSTREDEN EN; 153 Onder aanlwudende twyffelingen cn onzekerheid in Godsdienstige zaaken. o God, myne geheele ziel dorst naar licht, naar kennis, naar zekerheid! Dikwyls echter, maar al te dikwyls, fchynen alle derzei ver bronnen voor my op te droogen. Maar zelden gelukt het my, eenige verkwikking en verfterking daaruit te febeppen. Ik denk, ikfpoorna, ik zoek; en tref overal binderpaaien aan, die ik niet in ftaat ben te overftygen ; twyffelingen , die my onoplosbaar toefchyncn. Ik luister naar uwe ftemme in de Natuur en in den Godsdienst; en maar zelden ben ik zo gelukkig, van haar recht yerftaanbaar te hooren, en van elke andere, zonder vrees voor dwaaling, te onderfcheiden. Myn waarheidlievende geest, verlangt en wenscht niet eens eenen helderen, vollen dag, maar flechts eene morgenfehemering, flechts eenige flraalen van het opkomende licht; en ook dees wensch wordt hem zelden vergund. Zelfs uw aanweezen, ö God, en uwe opperfle volmaaktheid, cn myne verbindtenis met u,verzinken menigmaalen voor myne oogen in eene ondoordringbaare donK 5 ker-  154 TROOSTREDENEN. kerheid; of vertoonen zich aan my met zo veele zwaarigheden omringd, en zodanig boven alle menfchelyke bevatting verheven, dat deeze gedachten my geen' troost noch vermogen verfchaffen. God, Vader der lichten, zend licht in myne duisternis, en laat my uwe tegenwoordigheid inniger befeffen,en van uw aanweezen meer verzekerd worden! Myn hart fmagt naar rust, en waar dan by u kan ik de zelve zoeken en vinden ? Doch, verre zy het van my, my wegens het gebrek, 't welk ik gewaar word, angstvallig te verontrusten, of myne onwillige twyffeling my tot misdaad aan te rekenen! Verre zy het van my, te gelooven, dat gy deswegen op my vergramd zyt, of dat ik in eenen u mishaagelyken toeftand ben! Verre zy het van my te vreezen, dat deeze toeftand my van de zaligheid der toekomende waereld uitfluiten zal! Neen, gy weet, wat zwakke, kortziende fchepfelen wy zyn; gy weet, dat wy ftof zyn! Neen, gy vordert niets meer, dan wy verrichten kunnen; gy vordert niets dan oprechtheid van ons; die is u aangenaam! Al wie een oprecht vriend der waarheid is, die is uw vriend, zo weinig  TROOSTREDENEN. J55 hy ook van de zelve wecten en kennen mag. Alwie de waarheid oprechtelyk lief heeften ernstig zoekt, die zal en moet haar ten laatfte zekeriyk vinden, in zo verre zy van menfchen gevonden kan worden, al zou het ook eerst na dit leven gefchiedon. Gy, de Heilige en Rechtvaardige, ftraft alleen de ondeugd en zonde,maar zeker geene onwillige, onfchuldige dwaaling. JMeen, die ongelukkige** die de waarheid zoekt maar niet vindt, moet u veel behaaglyker zyn, cn in uwe oogen meerder waarde hebben, dan die gelukkige, die haar by toeval gevonden, maar niet gezocht heeft. En dit weet ik, dat myn hart voor de waarheid open ftaat, dat het naar overtuiging en zekerheid fmagt, clat het zich gaarne onderrichten laat, en elke ftraal van Jicht bcgecrig opvangt. Maar gy alleen, Alweetende, weet naauwkeurig, waarom het my zo zwaar en zo veel zwaarcr dan anderen uwer kinderen valt, tot eene vaste, gerustftellende zekerheid te geraaken. En indien het, gelyk ik hoopen durf, geenszins myne fchuld, maar een ongeluk en gevolg van uwe alles omvattende befchikkingen is: dan mag ik my zeker niet alleen eene vader-  I56 TROOSTREDENEN'. derlyke toegeevendheid, maar zelfs éene volkomene fchadeloosftelling in eenen verhevener ftaat van u belooven. Hier verlies ik onbetwistbaar zeer veel vermaak en vreugde; hier ben ik in veelerhandc opzigt ongelukkig en ellendig. Maar een redelyke, onfterflyke geest, die naar de kennis der waarheid dorst, en zyne gantfche waarde gevoelt, zou die niet gefchikt zyn, om "in het ryk des lichts in te gaan, waar zyn dorst geftild kan worden? Of zoudt gy, Algoede , hem ecuwig dorsten laaten ? Neen, ger of laater, hier of hiernamaals, zult g "rk W ik ken, en met de zaligheid eener voikomenc zekerheid verblyden, En ook in dit opzigt zal ik my zoeken gerust te ftellen. My uit hoofde myner twyffeling te— bekommeren en te bedroeven, is zekeriyk de weg niet, om tot de kennis der waarheid te komen. Alleen de ftille, bedaarde onderzoeker kan haar ontdekken. Ik moet derhalven mynen geest trachten op te helderen, en myn hart tot bedaaren te brengen-, opdat ik haare ftemme des te eerder ver-, neemc, haare wenken deste beter verftaa,  TROOSTREDENEN. J Sf en deste gevoeliger voor haare indrukfelen worde. Kan ik niet de zekerheid bereiken, die ik wensch, en die ook wel met de natuur deizaak overeenkomt, zo zal ik my in het geloof bevestigen. De leeringen, die my verbeteren 5 die my vergenoegd met mynen toeftand en voor andere menfchen nuttig maaken; die de bezwaaren des levens voor my verligten , en my onder deszelfs rampen vertroosten kunnen: aan deezen moet ik gaarne en dikwyls denken , fchoon ik ook de gronden daarvan, cn haar verband onder eikanderen, niet duidelyk en met overtuiging inzie. De twyffelingen, die daarentegen in my ontdaan, moeten my nimmer welkom zyn, nimmer opzetlyk door my gevoed worden, en indien ik haar onderdrukken en verwyderen kan, zonder daarover bekommerd te worden , moet ik het voor myn' pligt houden , haar te onderdrukken en te verwyderen. Voornaamelyk moet ik my met zulke weldaadige, heuchelyke leeringen daardoor fteeds gemeenzaamer maaken, en my daardoor van haa-  Ï5S TROOSTREDENEN. haare waarheid föeeds meerder zoeken te verzekeren , dat ik haar fteeds getrouwer opvolg en bcoeffen. Hoe zwakker het licht is, 't welk my verlicht; deste zorgvuldiger moet ik eik fpoor van het zelve nagaan: deste voorzigtiger by zyn fchynfel wandelen: deste mcér alles vermyden, wat my tot aanftoot zou kunnen verftrekken: deste meer 'er my aan gelegen laaten liggen, om elk werk, 't welk ik onder deezen graad van licht uitvoeren kan, wel uit te voeren, en mynen loop zelfs by de zwakfte fehemering ftandvastig voort te zetten, en onwankelbaar naar het doel te ftrceven, opdat ik niet door den nacht met alle zyne verfchriklykheden overvallen worde, voor dat ik het zelve bereikt heb. Dus moet ik den raad van Jefus volgen, hy wiens opvolging zich zo veelen zyner diénaaren wel bevinden. Wie genegen is, zegt hy, en zich bevlytigt, om den wil van hem te doen, die my gezonden heeft, die zal van deeze leer bekennen, of zy uit God is, dan of ik van my zeiven fpreeke. Ja, fchoon ik ook van den Goddelyken oorfprong van Jefus leer nooit geheel voldoenende overtuigd worden, en  TROOSTREDENEN. 159 en in dezelve nog zo veele onoploslyke zwaarigheden vinden mogt; nogthans wil ik haare voorfchriften volgen, doen, wat zy my beveelt te doen, nalaaten, wat zy my verbiedt, hoopen, wat zy my laathoopen, en my fteeds meer naar het edele, vroome, weldaadige gevoelen van den verhevenen menfchen vriend, die haar het eerst verkondigt heeft, trachten te vormen. Ja, ik wil fteeds Christelyker leeren denken en leeven. Verliezen kan en zal ik daarby zekeriyk niets. Maar myne eigen ondervindingen en de ondervindingen van anderen verzekeren my, dat ik dus veel meer rust en vreugde genieten, en anderen veel meer vermaak en nut verfchaffen, en het toekomende veel rustiger te gemoet zal zien. En dus zal ik misfchien zo gelukkig zyn, van reeds in dit leven innerlyk ën volkomen te ondervinden, dat de leer van het Euangelic een kracht Gods, en eene wysheid Gods is. o God, laat de troostryke hoop, die my thans verkwikt en bezielt, fpoedig vervuld worden , en geef toch, dat ik alles doe, en met eenen onophoudelyken yver doe, wat de vervulling daarvan bevorderen en verhaasten kan! Amen. On- /  I(?D TROOSTREDENEN. 'Onder vruchteloos fchynende verrichtingen cn ledryven, en mislukte goede onderneemingen. God! van u komen geluk en zegen. Van u hangt de uitkomst van alle onze bcdryven en ondernecmingen,de uitgang van alle onze wegen af. Gemeenlyk beloont gy onze arbeidzaamheid en naarfligheid. door uwe Voorzienigheid met veelerhande wenfehelyke voordeelen. Gy laat ons vruchten daarvan inzamelen, die ons niet minder vermaak dan nut,verfchalTen. En daardoor fpoort gy ons tot onvermoeidheid cn ftandvastighcid in eene algemecne nuttige nyverheid aan. Dikwerf heb ik deeze innebting uwer wyze goedheid by ondervinding geleerd. Thans fchynt het tegendeel daarvan met betrekking tot my plaats te hebben. De oogmerken, die ik my voorgefteld had, en die ik meteen gerust ge weeten voortzetten kon, zyn mislukt, myne ontwerpen zyn verydcld. Ik heb dc vermogens, die gy my gefchonken had, tot nuttige verrichtingen aangewend, en weinig of niets 'er mede uitgevoerd. Ik heb in myn beroep gearbeid, en anderen oogftcn de voornaamfte vruchten van mynen arbeid in. Hoe moet ik als uw aanbidder daarover denken, en my  TROOSTREDENEN; i<$f my wegens den flegten uitflag myner poogingen gerust ftellen ? Mogelyk heb ik met de beste oogmerken en de loflykfte vlyt nogthans misflagen begaan , die geenen en deeze vcrydelen moesten. Mogelyk heb ik de zaak niet met genoegzaam overleg en voorzigtigheid behandeld; mogelyk geene genoegzaame aanmerking op de verfchillende perfoonen en omHandigheden en toevallen genoomen, die der^ zeiver uitkomst bepaalen kosten. Mogelyk -heb ik 'er te eenzydig over geoordeeld, my te veel op myn doorzigt en krachten verlaaten, den raad en den byfland Van anderen te weinig geacht, en het doel, naar 't welk ik ftrcefde, te fpoedig willen bereiken. Mogelyk hield ik my te zeer van den goeden uitflag verzekerd, en liet my door de gerustheid cn traagheid verrasfen. Hoe zoude ik met zulke misdagen, ai hoeWel het ook geene zonden en wanbedryven zyn, kunnen verlangen, dat uwe Voorzienigheid de orde der dingen veranderen, en my desniettegenftaande myne onderneemingen zou laaten gelukken ? Overdenk. II. St. L Mis.  ïGz TROOSTREDEN EN. Misfchien heb ik echter ook geene foortgelyke misflagen begaan; en. indien ik my daarvan vryfpreeken kan , zo vervalt reeds de onvergenoegdheid met my zélven, die vruchtbaare bron van onrust. . De omftandigheden zyn derhal ven voor my niet gunstig geweest. En hoe veele omftandigheden moeten 'er niet door onze zo groote afhangklykheid van uiterlyke dingen te faamen loopen, wanneer ons het eene of andere wel gelukken zal! Hoe veel meer hangt 'er niet gemeenlyk van de gefteldhcid en verbindtenis deezer omftandigheden, dan van alle de vlyt en fchranderheid der menfchen af! Wie kan dezelve met zekerheid voorzien? Wie dezelve fteeds zodanig veranderen , zodanig verbinden, zodanig afweeren , of hervoor brengen, als met zyne inzigten overeenkomftig is? Behoeft het my dan te bevreemden, indien deeze omftandigheden my fomwylen ongunstig zyn ? Te recht zeide reeds zeker wyze der oudheid: dat de loop niet is der /nellen,noch ook de rykdom der verjlandigen,— maar dat tyd en toeval allen deezen wedervaart. En ik, 6 God,die uwe alregeerende Voorzienigheid ken en eerbiedig, ik kan nog veel meer  TROOSTREDENEN. 16$ meer tot myne gerustflelling uitdenken en zeggen. Ailes, zegt my de Godsdienst, alles is van uwen wil, van den wil des besten, goedertierenflen Vaders afhangklyk, Wie bepaalt, wie befliert deeze voor my gunstige of ongunstige omftandigheden, dan Gy, die alles regelt en befliert, het kleine gelyk het groote, dat geene, 't welk wy toevallig noemen, gelyk het noodzaakelyke en onveranderlyke? Ja, rykdom en armoede, hoogheid en geringheid, geluk en ongeluk, voortgang en tegenftand, elke uitflag onzer poogingen en onderneemingen, is in uwe hand, en gy bepaalt alles, volgens de wetten uwer opperfte wysheid. Zo onfchuldig de oogmerken waren, die ik bedoelde, zou echter het bereiken daarvan misfchien allerfchadelykst voor my geworden zyn. Zo begeerenswaardig de goederen en voordeden zyn , naar welken ik flreefde, zoude ik dezelven misfchien misbruikt, en my en anderen daardoor ongelukkig, of minder gelukkig gemaakt hebben. Zo natuurelyk èn goed het is, aan de bevordering van zynen uiterlyken voorfpoed te arbeiden, zoude ik toch misfchien den voorfpoed, waarnaar ik L a wensch-  164 TROOSTREDENEN. wensch Ce en zocht, niet zonder fchade aan myne geestelykef, zedelyke volmaaktheid, hebben kunnen verdraagen. Zo nuttig voor het gemecne welzyn de ontwerpen waren,aan wier uitvoering ik werkte, zou toch misfchien hunne uitvoering thans, en in het tegenwoordige verband en gcfchaapenheid der dingen , veel meer kwaad dan goed, veel meer ellende dan geluk, na zich gefleept hebben. Gy alleen, Alweetende! bcfchouwt alles in eens, en neemt, by het bepaalen van ons lot het geen verre af is, zo wel als het geen naby is, het toekomende zo wel als het tegenwoordige , het mogelyke zo wel als 'het daadelykc, in aanmerking. En gy zorgt voor alles met de zelfde wysheid cn goedheid. Welk eene onvergeeflyke trotschheid moest my niet verblinden, indien ik alles, wat gefchiedt, eeniglyk in zo verre voor goed of kwaad erkende, als het my onmiddelyk nut of fchade toebrengt! Wie ben ik dan, onder de 'ontelbaare menigte uwer fchepfelen en kinderen^ op aarde, dat gy alleen voor my zorgen, en my gelukkig maaken zoudt? Menigmaalen flreeven'er veelen naar een doel, en maar een kan hetzelve bereiken. Menig- maa-  TROOSTREDENEN. I65 maaien ftaan 'er duizenden naar zekere voordeelen en goederen, en alleen de minften kunnen deze!ven verkrygen. En wie van ons heeft toch een uitfluitend recht daarop? Wien dan u , den opperften Regeerer der wacreld, den Vader aller uwer kinderen, komt het toe, te bcflisfen, hoe verre een icgelyk van ons in zyne onderneemingen vorderen, hoe veel een iegelyk van ons van uwe goederen en weldaaden bezitten, cn niet bezitten zal ? Wie is zo onpartydig, zo rechtvaardig , zo wys, zo goedgunstig als gy?En zoude ik my deswegen beklaagen, wanneer gy dikwyls anderen van uwe kinderen meerder begunstigt dan my; wanneer gy het ampt, de waardigheid, de voorrechten, de goederen, de geneugten, die ik voor my verlangde, dikwyls anderen toekomen laat; wanneer gy meer door anderen dan door my uitvoert; wanneer gy anderen vergunt te oogften, wat ik gezaaid heb ? En kan ik dan de voornaamfte, de weezenlykfte vruchten van het geen ik goeds cn nuttigs denk en doe, ooit verliezen? Het komt immers veel meer op het denken en doen zelf, dan op de uitwendige gevolgen daarin 3 van;  2 66 TROOSTREDENEN. van; veel meer op de manier en wyze aan, waarop ik het denk en doe, dan op het geene ik daarmede uitvoer! Indien ik myne vermogens door derzelver verftandig en goed gebruik ontwikkel,oeffen en verfterk;indien ik daardoor fteeds wyzer en deugdzaamer word; indien ik u, mynen hemelfchcn Vader, fteeds gewilliger gehoorzaamen, en op u fteeds kinderlyker vertrouwen, uwe oogmerken fteeds blymoedigcr en getrouwer bevorderen, cn voor myne broederen, zelfs zonder inzigt op eigen voordeel, fteeds dienstiger en nuttiger leer worden: dan bereik ik immers myne eigenlyke, waare verordening; dan verricht en word ik immers dat geen, wat ik hier op aarde behoor te verrichten en te worden; dan maak ik my immers gefchikt cn bekwaam tot den overgang in een verhevener, beter leven; dan is 'er immers niets van alles, wat ik gedaan en gearbeid heb, voor my verlooren, fchoon het my ook geen' rykdom, noch aanzien, noch roem verfchaft, noch gewigtige veranderingen buiten my voortbrengt. Hier is alles flechts zaaijing, flechts voorbereiding. Eenmaal zal de tyd des oogftes en der genieting zekeriyk komen, en my wegens alles, wat ik thans fchyn te ver- lie-  TROOSTREDENEN. l6/ liezen, of werkelyk verlies, meer dan fchadeloos ftellen. Myn verydelde goede oogmerken, myn mislukte onderneemingen, myn vruchteloos fchynende verrichtingen en bedryven, moeten my derhalven niet traag, niet lusteloos, niet mismoedig maaken! Neen, uwen wil, ö God, in mynen ftand en beroep te doen, de vermogens en gaven, die gy my fchenkt, getrouwlyk aan te wenden, cn met dezelve zo veel goeds en nuttigs te werken, als ik maar kan;dit moet myn onophoudlyk poogen zyn, de uitkomst zy, in opzigt tot de uiterlyke dingen, welke zy wil! Zy zal en moet toch, indien ik mynen pligt oprechtlyk vervul, in opzigt tot myne innerlyke, geestclyke volmaaktheid en eeuwige zaligheid, fteeds gewenscht.cn gezegend wcezcn! Amen. L 4 0/z.  IÓ8 TROOSTREDENEN:. Onder de rampen en tegenfpoeden van dit leven. God, barmhartige Vader uwer kinderen,' ik gevoel het gewigt der rampen, die my drukken; ik gevoel de grootheid van myn verlies, van myn ongeluk, van myne verzwakking, van myne mislukte verwachtingen, van myne geknakte gezondheid, van mynen verwoesten voorfpoed. Dit gevoel heb ik met alle lydenden gemeen, en perst my en alle lydenden dikwyls traanen en zuchten af. Zulks is veel te natuurlyk en onvermydelyk, dan dat ik my deswegen zoude behoeven te fchaamen, of gelooven kunnen, my daardoor tegen u te bezondigen. Gyzelf hebt ons deeze gevoeligheid ingefchaapen; en hoe zouden wy zonder dezelve voor onze onderhouding zorg draagen? hoe tusfchen het goede en het kwaade onze keus bepaalen? hoe de ellende vermyden, en het geluk kunnen zoeken en genieten? Neen, gy vergunt my, de bitterheid van den kelk te proeven, dien gy my geeft te drinken. Maar, gy vordert van ons het maatigen van  TROOSTREDENEN. l5p van onze gevoeligheid en onze aandoeningen. En dit vordert gy met recht van ons, als van fchepfelen, die niet eeniglyk gevoelen, maar ook denken en overweegen, die hunne aandoeningen door middel van de reden, waarmede gy hen begiftigd hebt, verfterken, of verzwakken, die zich bezinnen, zich zelf bellieren, den fchyn van de waarheid onderfcheiden, elke zaak van verfcheidene zyden befchouwen, en dezelve niet eeniglyk volgens haare naaste, maar ook volgens haare verstafgelegene gevolgen en uitwerkfelen, beoordeelen kunnen. Zo lang ik eeniglyk het onheil, 't welk my drukt, de pyn, die my knaagt, gevoel, en my aan dit gevoel, en aan de droefheid en moedeloosheid, die daaruit ontflaat, overlaat: zo lang handel ik als een enkel zinnelyk fchepfel, en ontken en verloogchen de edelfte voorrechten, die my boven de dieren des velds verheffen. Ja, ik maak my daardoor veel ellendiger dan zy zyn. Zy gevoelen alleen de fmerten, de rampen van het tegenwoordige oogenblik; en ik vermenigvuldig deeze rampen,deeze fmerten , voor my, door de herinnering aan het voorgaande en het vooruitzigt op het toekomende , zonder op de gronden van gerustL 5 itel-  17© TROOSTREDENEN. ftelling te letten, welke de reden my in het eene en het andere zou doen vinden, indien ik aan haare onderrechtingen gewillig gehoor gaf. ö Mogt ik toch thans de waardigheid myner natuur handhaaven, en my uit de diepte der ellende en der mismoedigheid, in welke ik zucht, tot eene bedaarde overdenking van mynen toeftand, van zyne oorzaaken en oogmerken, opbeuren! En hoe is het dan toch eigenlyk met mynen toeftand gefield ? Hoedanig zou hem een onpartydige, een die hem volkomen kende, en die door geene driften verblind wierd,beoordeelen ? — Wat heb ik dan eigenlyk verlooren ? Zyn het wezenlyke, of toevallige, ontbeerlyke, of onontbeerlyke dingen ? Is myn verlies waarlyk onherftelbaar ? Zyn myn rampen in de daad onverdraaglyk ? — Heb ik dan alles verlooren? Heb ik geene voordeden, geene goederen, geene vermogens, geene geneugten over gehouden ? Is benevens myne uiterlyke welvaart myne innerlyke, geestelyke volmaaktheid tevens verdweenen?Ben ik daardoor een ander, een minder verftandig en welgeaard mensch geworden, dan ik voor deezen was ? Zyn nu alle bronnen van vermaak  TROOSTREDENEN. I7I maak en van vreugde voor my opgedroogd ? — Mag ik op geene gelukkige verandering van mynen toeftand hoopen ? Zyn my. alle vooruitzigten van redding, van verbetering, van fchadeloosftelling, van herftelling, voor altoos benoomen? — Zyn de onheilen, die my drukken, volftrekt en in alle opzigtcn onheilen ? Kan 'er geenerhande goed gebruik van gemaakt worden?Hebben zyniet de eene of de andere zyde, die minder onaangenaam en vreeslyk is ? Zyn 'er dan in 't geheel geene middelen voor handen, om dezelven voor my te verligten, en hen misfchien met den tyd in weldaaden voor my te veranderen ? — Mogt ik toch fteeds geruster over dit alles leeren denken! Hoe veele gronden van gerustflelling, hoe veele bronnen van hulp, zoude ik waarfchynelyker wyze daardoor niet ontdekken! God, daar gy van ons, als van redelyko fchepfelen, overdenking en het maatigen van onze gevoeligheid in den druk vordert: zo vordert gy met het zelfde recht van ons, uwe onderdaanen en kinderen,eene volkomene en onbepaalde onderwerping. Welke dwaasheid kan grooter, welke vermetelheid ftrafbaarer zyn,  172 TROOSTREDENEN. zyn, dan tegen u,den Beftierer der waereld, te murmureeren; dan u, den Heiligen en Rechtvaardigen, van onrechtvaardigheid, of van ftrengheid en partydigheid, te befchuldigen ? Aan u, den Eeuwigen, den Alvermogenden,is de hemel en de aarde onderdaanig; uwe bevelen worden door de gantfche Natuur geëerbiedigd en opgevolgd. En ik, die ftof en asfche, die zo geheel niets ben, zoude ik my. aan u, mynen Schepper en Heer, niet onderwerpen? niet onder alles , wat my overkomt , aanbiddende nederknielen, en, in het diepfte gevoel van uwe grootheid en myne nietigheid, uitroepen: Hy is de Heer, hy doe wat goed is in zyne oogen! Niet myne, maar zyn wil gefchiede, want zyn wil alleen is goed! Ja, uw wil is goed! Het is de wil van den wysten, liefderykften Vader, in wiens ryk oneindig meerder goed dan kwaad is, die ons veel meermaalen op aangenaame en effene, dan op moeilyke en gevaarelyke paden wandelen , en ons veel meermaalen uit den beker der vreugde, dan uit den kelk der droefenis laat drinken! van eenen Vader, die zyne kinderen zelfs dan lief heeft, wanneer hy hen  TROOSTREDENEN. • 173 hen kastydt en oeffent, en die hen vcei minder liefhebben zoude, indien hy hen geheeleniil van zulke /tuchtigingen en oeffeningen verfchoonde ! Neen, Gy, Algoede, hebt geen welbehagen in ons verdriet, in onze traanen en klagten ! Nooit laat gy ons lyden, eenig* lyk opdat\wy lyden! Nooit, ontneemt gy ons onze goederen cn geneugten, om ons verdriet en kwelling te veroorzaaken 1 Nooit betoont gy uwe magt en opperheerfchappy over ons, eeniglyk om uwe rechten te handhaaven, en ons onze zwakheid en afhangklykheid te doen gevoelen! Dit kan alleen een tyran, een menfehenhaater doen; maar niet een God, die de liefde zelve is. Neen, gaarne zoudtgy alle rampen van ons verwyderen, gaarne ons enkel zuiver vermaak willen laaten genieten, indien wy daartoe in onzen tegenwoordigen toeftand gefchikt waren, of indien het met de wyste, beste inrichting der dingen beftaan kost. Maar de rampen zyn onvermydelyk. In eene waereld waarin alles aan de onbeftendigheid en de afwisfeling, aan de ontbinding en den dood onderhevig is; onder menfchen ,wier vermogens zo bepaald, die aan zo veele dwaalingen  174 TROOSTREDENEN, gen en misflagen onderworpen, van zo veele1 uiterlyke dingen afhangklyk zyn; onder menfchen , wier neigingen, begeerten, driften elkanderen zo dikwyls doorkruisfen en bcftryden , en wier belangen en lotgevallen, evenwel zo menigvuldig-en innerlyk in. eikanderen gevlochten zyn. Zou hét dwaasheid zyn, my des wegen te beklaagen, dat ik een mensch ben, of 't welk even het zelfde is, dat ik tot de reeks der wezenlyke dingen behoor : dan zou het immers geen minder dwaasheid weezen, my ongeduldig wegens rampen te beklaagen, die het gewoone lot der menschlykhcid zyn. i De rampen zyn echter ook middelen ter oeffening en verbetering, en dit moet dezelven in myne oogen eene geheel andere gedaante gecven. Zy wekken ons dikwyls uit de gevaarelykfle fluimering van veiligheid en traagheid op; leeren ons onze vermogens kennen en gebruiken; leeren ons de waardy der dingen juist beoordeelen; maatigen onze afhangklykheid van het geene aardsch en zigtbaar is; zuiveren en veredelen onze gevoelens; geeven onze neigingen en begeerten eene betere richting; maaken ons opmerkzaam mer  TROOSTREDENEN. 17$ mer op onze verhevene verordening; gebieden ons naar duurzaamer, blyvende goederen , naar zuiverer geneugten, naar innerlyke volmaaktheid te trachten; oeffenen ons in de ingetoogenheid, en de zelfbeftiering, in het geduld en de ftandvastigheid, in de algemeene en broederlyke liefde, in gehoorzaamheid jegens God, en in het vertrouwen op God; maaken den Godsdienst voor ons zo veel te gewigtiger en troostryker, en de verwachting van een beter leven na den dood zo veel te dierbaarer. En indien zy my dit leeven, en dit by my uitwerken, hoe veel heb ik dan niet gewonnen! Tot welke weldaaden kunnen en moeten dan niet de moeilykfte rampen voor my worden. Ja, Vader, wanneer gy druk over ons gehengt, dan wilt gy ons daardoor verftandiger en wyzer maaken, ons in de wj^sheid en in de deugd oeffenen, en ons tot dat verhevener leven opleiden, waartoe gy ons verordend hebt! ö Laat my uwen genadigen wil nooit uit het oog verliezen ! ó Laat ook myne-tegenwoordige rampen tot bevordering uwer oogmerken gezegend zyn! Ja, de rampen zyn een weg ter volmaaking;  I76" TROOSTREDENEN". Ring; een middel tot reiniging van verborgene gebreken, eene roeping en aandrang tot zeldzaamc, fchitterende deugden, tot eenen waaren Chriscclyken heldenmoed, en wezenlyke groote daaden: een weg, welken alle uitmuntend wyze en goede menfchen, alle uitverkorenen Gods, betreeden hebben, en welken zy thans allen voor den kortften, veiligften weg tot eene verhevener volmaaktheid erkennen: een weg, welke door de voetftappen van Jefus, mynen Leidsman en Voorganger, afgetekend, en langs welken hy tot de hoogfte heerlykheid is ingegaan! En zoude ik weigeren, dat foemryke pad te betreeden, en met gelaatenheid en ftandvastigheid, met moed en vertrouwen, op hetzelve te wandelen? Ik mag my immers van u, die my hetzelve aangeweezen hebt, onderfteuning en byftand belooven. Ik weet immers, dat gy myne krachten naauwkeurig kent, en my nooit boven myn vermogen zult laaten verzocht worden. Dit pad brengt my immers,zo donker en ruuw het ook weezen mag, tot het heerlykfte doel, tot eenen trap van volmaaktheid en gelukzaligheid, welken  troostredenen; 177 ken ik langs geen ander pad zoude kunnen bereiken ! Dit leven is immers geenszins myne gantfche, geenszins myne voornaamfte verordening, maar alleen een korte, fpoedig volbragte reis, die my naar myn waar Vaderland leidt. En wat is dan het lyden van deezen tyd by de heerlykheid, die eenmaal aan my, ja ook aan my, geopenbaard zal worden? Hoe ras is het doorgeftaan! En hoe groot, hoe onuitfpreeklyk groot is het loon des overwinnaars, het loon van den geoeffenden en getrouw bevondenen Christen, die ook in lyden de voetftappen van zynen Heer gedrukt, en gelyk hy alles overwonnen heeft! ö God , laat my deeze troostryke leeringen der reden en van den Godsdienst nooit vergeeten! Laat haar my fteeds voor den geest zyn; laat haar door haar licht den nacht van myn lyden opklaaren, my voor allen aanftoot en alle gevaaren op dit donkere pad bewaaren, en haar lteeds invloed op alle myne gevoelens, geneigdheden en daaden hebben! Zo zal ik lyden, zo lang gy my beveelt te lyden, en onder den druk niet bezwyken; Overdenk. II. St. M maar  <1?8 TROOSTREDENEN? maar u zelfs in tegen fpoed, als myffen wySten , goedertierenften ' Vader , eerbiedigen en liefhebben, en door lyden fteeds verftandiger en beter cn gelukkiger worden S Amen, By  Troostredene-n. ' 379 By het verliezen van zyne vrienden en geliefden. God! gy zelf hebt ens menfchen op het naauwfte met elkandcrcn vcrecnigd, en onze belangen, onze vermaaken en onze ongeneugten , op de mcnigvuldigfte wyze in eikanderen gevlochten. Gy hebt ons den eenen den anderen tot helper, tot leidsman, tot mcdgezel , tot trooster, op het pad des levens gegeeven. Gy hebt ons toegenegenheid cn liefde jegens eikanderen in het hart geftort. U kunnen de traancn niet mishaagen, die wy wegens het verliezen van onze geliefden vergieten. Gy wilde, dat wy hen liefhebben zouden; en gy ziet met een vaderlyk welgevallen op uwe kinders neder, wanneer eendracht en liefde hen verbindt. Maar, gy wilt ook, dat onze liefde verftandig en wys zy, dat wy elke zaak zodanig waardeeren en liefhebben, als met haare natuur en gclteldheid overeenkomt; het vergangklyke als vergangklyk, het flerflyke als fterflyk; en alleen u, den Eeuwigen, den Oniendigen, het middelpunt van alle fchoonheid M 2 en  j$o troostredenen. cn volmaaktheid, met geheel ons hart, mes geheel onze ziele, en uit alle onze vermogens! Ja, zy waren fterflyk, de geliefden, wier verlies ik beween! Stof uit ftof, reizigers en vreemdelingen op aarde, gelyk ik en alle myne vaders en broeders! Dit had ik nooit vergeeten , dit had ik my fomwylen , zelfs in het oogenblik der tederfte liefde, te binnen brengen, daardoor had ik myne verkleefdheid aan hun maatigen, en my tot de fteeds mogelyke en eenmaal onvermydelyke fcheiding van hun moeten voorbereiden. Letteden wy flechts meer op uwe zachte vaderlyke ftemme, die ons dagelyks leert en onderrecht, druk en fmèrten behoefden ons niet te leeren, wat wy door opmerkzaamheid en overdenking veel ligter hadden kunnen leeren. Zekeriyk is deeze fcheiding fmertelyk. En hoe inniger, hoe zaliger de verbindtcnis was; hoe langer zy geduurd had; hoe meer zy eene behoefte voor my geworden was: deste? dieper verfcheurt het oplosfen van dteZpn band myn binnenfte; deste meer is het, als of ik een deel van my zclven verlooren heb. Maar  TROOSTREDENEN. l5r Maar dus moeten allengskens de banden, die my aan de aarde vasthouden, verzwakt en losgemaakt, dus moet de overgang in de toekomende waereld voor my ligter gemaakt worden. Zy zyn my voorgegaan, myne beminden! Vroeg of fpadc, misfchien fpoedig, zal ik hen volgen. En dan zyn de dagen, de jaaren onzer fcheiding een vlugtige droom, die de vreugde der ontwaaking vermeerdert. Dan vergeeten wy ras alle de moeüykheden en tegenfpoeden van dit korte omzwervende leven in het genot van zuivcrer en duurzaamer zaligheden. Dan treeden wy in andere betrekkingen met alle de wyzen en goeden , die in de betere waereld 'vergaderen. En indien hed dan, gelyk ik het thans naauwlyks anders befeffen kan, tot onze verhevener gelukzaligheid behoort, dat wy onze voormaals geliefden weder kennen, en ons op de eene of andere wyze naauwer met hun vereenigen; zult gy, goedertierene Vader der menfchen! deeze bron van vreugde en van zaligheid, zekeriyk voor ons niet toefluiten. Ja, dan zullen wy allen eenpaariglyk opklimmen van volmaaktheid tot volmaaktheid, van geluksaM 3 lig.  y?2 -TROOSTREDENEN. ligheid tot gelukzaligheid ; en eikanderen alle onze inzichten, alle onze vermogens, alle onze uitmuntendheden, alle onze zaligheden, zonder nyd en yvcrzucht mededeelen, en dezelve daardoor tot in het oneindige vermenigvuldigen en veredelen. Zy, myne geliefden, hebben nu den ftryd geflreeden, en de zege behaald, dien ik nog te ftryden en te behaalen heb. Zy hebben hunnen loop voleindigd en het doel bereikt, naar 't welk ik nog moet ftreeven. Zy rusten nu van hunnen arbeid,en eeten de vruchten hunner werken. En zoude ik hun hunne zege, hunne rust, hunne belooning niet gunnen? my wegens hunnen beteren toeftand, hunne voleindiging, niet verblyden? hen tot het hervatten van hunnen ftryd, tot het voortzetten van hunnen moeilyken arbeid, tot grooter gevaaren en tegenfpoeden, te rug wenfchen? Neen, gelukkig zyn zy, dat zy door den dood in het verhevenerleven doorgedrongen zyn! Dank zy u, hunnen en mynen hemelfchen Vader, dat gy hen in den ftryd onderfteund, dat gy hen tot het doel gebragt, en in de wooningen der beproefde rechtvaardigen opgenoomcn hebt! Doch  TROOSTREDENEN. 1^3 Doch misfchien bevind ik my thans,als een wees en verlaatene, eenzaam midden onder de menigte der vrolyke en bezige menfchen? Misfchien heb ik myn voornaamfte fteunfel, myn" verzorger, myn' leidsman, myn' trooster, myn' getrouwden medgezel verlooren? Nu gevoel ik myne zWakheid, myneafhangklykheid, myne behoeftigheid, dubbeld. Nu drukt my, elk, gemis ,• nu verfchrikt my elke zwaarigheid, elk gevaar tweevoudig. — — Maar ben ik dan waarlyk zo verlaaten, zo eenzaam, als ik thans denk ? Worden 'er niet veele wyze, goede, deugdzaame menfchen en Christenen gevonden, die gaarne den zwakke leiden, en den verlaatene aanneemen? En — bevind ik my niet thans, gelyk tot nog toe, onder uw Toevoorzigt en Voorzienigheid, Vader der menfchen? Kunt cn zult gy immer een uwer kinderen verlaaten, 't welk zyn oog op u vestigt, u aankleeft, en gaarne uwen wil volgt? — — Maar gy wilt, dat ik my meerder oeffene, myne vermogens meerder infpanne, en daardoor verder koome; dat ik meer zelf leer gaan, dan my eeniglyk van anderen leiden laat; dat ik meer naar beginfels, dan naar voorbeelden handele; dat ik zekere vastheid in denken en M 4 do#n  184 TROOSTREDENEN. doen verkryge, en wederom voor anderen worde, wat myne afgeftorvene geliefden voor my zyn geweest. Daarom hebt gy my dit fteunfel ontnoomen, en my meer aan my zeiven overgelaaten. Heer, leer my uwen wil doen, en in deeze fchoole dat geene leeren, wat ik daar behoor te leeren! $ # # Zyn het onnozele kinderen, vol van verwachting, die de dood my ontrukte? Dan komen zy immers zonder fchuld in de andere , betere waereld, zyn de valftrikken en verzoekingen der tegenwoordige, zjn duizend onheilen en gevaaren ontgaan, en,de verwachtingen, die zy door hunne vatbaarheid en bekwaamheden van hun verwekten, zultgy, die hun dezelve fchonkt, zekeriyk niet onvervuld laaten? Neen, gy, die hunne waare Vader zyt, gy zult hen oneindig beter opvoeden, en tot hunne verordening veel fpoediger en veiliger opleiden, dan ik, of zelfs de wyste en beste van alle aardfche vaderen, zou hebben kunnen doen! i Is het de vriend, de vertrouweling van i - myn  TROOSTREDENEN. 185 myn hart, wiens dood ik beween? Was hy niet even zeer, en nog veel meer de vriend .van God en van alle wyzen en goeden, dan hy myn vriend was ? -Hoe zeer moet dan niet door den dood de kring der aandoeningen en werkingen van zynen edelen geest en hart uitgebreid, hoe zeer zyne volmaaktheid en gelukzaligheid vermeerderd worden! Welkeen vooruitzicht voor den geenen, die de zuivere, edele liefde kent!—En is niet de vriendfchap, die op de waarheid en deugd gegrond is , even zo onflerflyk, even zo eeuwig, als de waarheid en de deugd zelve? Deeze korte fcheiding zalilechts onze vriendfchap zuivereiste edeler maaken,en eenmaal in het land der onfterflykheid, onder den invloed van eenen zachter hemel, zal zekeriyk elke bloeisfem der deugdzaame vriendfchap onverwelkt lyke vruchten draagen! Neen, wanneer ik by het graf van myne geliefden ween, dan beween ik niet hun verlies , maar het myne. Hun lighaam alleen ligt in het ftof. Hunne geest is by u,hunnen Schepper en Vader! Van alles , wat zy waarlyk eerbied, en beminnenswaardig bezaten, en wat my voornaamelyk achting en liefde voor M 5 hun  i$6* troostredenen; hun inboezemde, van dat alles is niets verlooren. Hun geest werkt voort, en denkt nu nog duidelyker en juister dan voorheenen. Hunne gezindheden en neigingen zyn de zelfde, en worden fteeds zuiverer en edeler. — Zelfs voor my zyn hunne edeler, geestelyke uitmuntendheden niet verlooren. Nog dikwerf zal ik my hunne lesfen, hun voorbeeld, hunne aanmoedigingen, hunne vertroostingen te binnen brengen, en uit dezelve wysheid en gerustflelling fcheppen. Nog dikwerf zal hun beeld voor my zweeven, en my nu eens vriendelyk waarfchuuwen, dan •eens met een wenk van goedkeuring aanmoedigen. En misfchien zullen zy ook hiernamaals in'eenen verhevener ftaat myne leeraars, myne.'leidslieden, myne voorgangers zyn, en my tot de^ bezigheden en geneugten des hemels inwyden. Zouden my misfchien twyffclingen wegens het lot myner afgeltorvene geliefden in de toekomende waereld bekommeren: dan kan en moet uwe Vaderlyke goedheid my ook .hieromtrent geru&tftellen, ö Algoede ! Gy hebt ons allen tot de gelukzaligheid gefchaapen, cn gy kunt; en zult uw doelwit nimmer misfen. Gy  TROOSTREDENEN. 18/ Gy kunt en zult ons allen, den eenen vroeger, den anderen laater, den. eenen door dit, den anderen door dat middel, tot onze verordening brengen. Zelfs als gy tuchtigt en ftraft, verbetert en zegent gy! Eens zal alle duisternis in licht, alle onheil en alle ellende in zegen opgelost worden. Ja, Heer, zy waren de uwen,myne vrienden, myne geliefden, en blyven eeuwig'de uwen! Gy hebt ze my gegeeven, gy hebt ze my ontnoomen , uw naam zy gepreezen! Amen. In  183 TROOSTREDENEN". In gevaarlyke ziekten. God, Heer en Vader van myn leven, gy hebt my het leven gegeeven, gy hebt my tot op dit oogenblik daarby bewaard, gy kunt het weder van my neemen, wanneer het u goed dunkt! Reeds voor dat wy beftonden, hebt gy alle onze lotgevallen geregeld, en de dagen onzer vreemdelingfchap op aarde bepaald. Gy hebt ons allen paaien gefield, welke wy niet overfchryden kunnen. Gy alleen weet, hoe lang wy op eiken trap van ons aanweezen flaan, en wat wy in eiken flaat, in elk gewest van uw onmeetlyk ryk, doen en uitvoeren zullen. Misfchien is myne aardfche loopbaan fpoedig ten einde. Mis. fchien heb ik het doel van myn vreemdelingfchap weldra bereikt. Zie ik op myne ras geëindigde loopbaan te rug, God,met hoe veele bewyzen uwer toegenegenheid en goedheid is dezelve niet getekend! Hoe vaderlyk hebt gy myop dezelve van myne eerfte kindsheid aan geleid! Met welk eene wyze,- onvermoeide liefde my tot het verhevener leven, 't welk ik thans te gemoet zie, opgevoed! Uit hoe menig een go  TROOSTREDENEN, J 89 gevaar en nood my gered! Voor hoe veele zonden en misflagen my bewaard ! Hoe veele zonden en gebreken my vergeeven! Hoe veele hinderpaalen en zwaarigheden my gelukkig te boven komen, hoe veele nuttige bedryvenmy met eenen gewenschtenuitflag volvoeren laaten 1 Hoe menigmaalen hebt gy my, als ik zwak was, verfterkt! Hoe menigmaalen als ik frruikelde en viel,my wederom opgerecht! Hoe menigmaalen, als ik lusteloos en vermoeid wierd , my nieuwen moed ingeboezemd! Hoe menigmaalen my met de geneugten van het tegenwoordige cn van het toekomende leven beloond! Ja, uwe hulp was fteeds naby my; uwe goedheid was ieder morgen nieuw, en elke dag, elk uur van myn voorgaand leven getuigt van uwe toe* genegenheid en genade. Dank, innerlyke, hartelyke dank zy u, den Barmhartigen, den Hoogstgoedertierenen, voor al het goede, 't welk ik ooit genooten en gedaan heb, voor alle de geneugten, waarmede gy my verkwikt, voor alle de rampen, waardoor gy my geoeffend en verbeterd hebt! Zekeriyk ontdek ik op myne afgelegde loop-  J0O TROOSTREDE ftlENï loopbaan ook vccle misflagen en vergfypingen, en ik befchouw dezelven met fchaamte cn berouw. Maar ook die zult gy, verfchoonende Vader, uwe kinderen, die de zonde oprechtlyk verzaaken en zich bekeeren, genadig vergeeven; en daarop mogen wy ons zo zeker verlaaten , als uw zoon, Jefus Christus , aan het kruis geftorven en wederom van de dooden opgeftaan is. Door hem hebt gy ons van uwe vaderlyke liefde verzekerd, en genade en vergiffenis verkondigd. Door hem kunnen wy vrymoedig tot u naderen, en.mogen enkel goeds van u verwachten. Wy weeten , waartoe gy ons verordend hebt, en weeten dat, gy ons onfeilbaar tot onze verordening brengen zult. En hoe gewenscht is niet het doel, dat voor my is! Eene bevryding van zwakheid en zonde! Eene .bevryding van alle kwaaien en fmerten! Een nieuw, verhevener, beter leven! Eene eeuwige, fteeds toeneemende volmaaktheid cn gelukzaligheid! Eene nadere gemeenfehap met u en met uwen zoon Jefus Christus! Een helderer licht, uitgebreider vermogens, zuiverer geneugten! Gelukkig.is hy, die dit heerlyke doel bereikt heeft! Ge- luk-  TROOSTREDENEN. J9I Iükkig ben ik, dat ik zo naby hetzelve benï ö Dat ik het met een vast geloof, met een gerust vertrouwen aangrypeu, en u, zelfs in den dood, als mynen Vader verheerlyken mogte! Ja, gy zult my zelf daarin verfterken , en my alles helpen overwinnen! Aan u houd ik my, op u verlaat, ik my, aan u geef ik my met gerustheid en gelaatenheid over ! Onder uw toevoorzigt en uwe befcherming vrees ik voor dood noch graf! Van u verwacht ik enkel goed, al'heÉ göede, waarvoor ik flechts vatbaar ben: een eeuwig leven cn eeuwige nadering tot de volmaaktheid! Amen, pk \> en gelukkig voleindigen! Reeds fchynt de levenszon voor my op den vollen middag. De koeler morgenftond is voorby. De onbezorgde dagen der kindsheid en der jeugd zyn met alle hunne fpeelen en geneugten verdwcenen. Ernstige, niet zelden van zorgen vergezelde, gedachten, gewigtiger en moeilyker bezigheden, maar ook zuiverer en edeler vermaaken, hebben derzelver plaats ingenoomen. De knop , welke den bloesfem voortbragt, wordt ontwikkeld, wast, en rypt tot vruchtdraagens toe. Thans ben ik in het volle bezit en genot van myne krachten. Myn geest en myn ligchaam zyn tot dien graad van fterkte gekomen, welken ik op deezen trap van myn aanweezen verwachten mag. In myn verftand is licht, in myn hart leven en warmte, in alle de leden van myn ligchaam eene werkzaame beweegingskracht. Een heuchelyk, Qverimk, II, St; Q_ met  '242 DE MAN. met bewustheid vergezeld, gevoel van myn aanweezen en krachten doordringt my, en vervult my met moed en vertrouwen. Dank zy u, den Vader en Onderhouder van myn leven, voor dit heuchelyke gevoel, voor deezen mannelyken moed, voor dit geruste vertrouwen! Laat dezelven my toch altoos tot het beste, waardigfte gebruik van myne krachten aanfpooren, en my in het vervullen van myne pligten nooit verdrietig en moede worden. .notie,■ vjP ï Hoe verheug ik my thans over elke goede, vroome daad, die ik my, by het overzien van myn ten einde fpoedend leven, herinner! Hoe heerlyk munten die dagen van hetzelve uit, op welken ik de eene of de andere aanmerklyke zege op de bekooringen der  2.52 BE GRYSAART. der zinnelykheid, en de verzoekingen der waereld behaald; op welken ik Gode en der deugd eenig dierbaar offer, niet een gewillig hart, toegebragt; op welken ik uit zuivere, edele, liefde het menfchelyke geluk bevorderd, of de menfchelyk ellende verminderd heb! Hoe fehitteren zy in de reeks myner overige dagen! Hoe veel meerder vruchten belooven zy my ten dage des oogstes! ö Mogten zy allen zo uitmunten, allen luidfprcekende getuigen myner braafheid en getrouwheid zyn! ö Mogt niet een my eenmaal befchaamen, niet een my voor den Rechter der waereld bcfchuldigen! Kan ik als ,nog de eene of de andere fout verbeteren, de eene of de andere gepleegde onrechtvaardigheid vergoeden, het eene of het andere veroorzaakte verdriet fti Hen, zulks zal ik gaarne cn zonder uitftel doen, fchoon het my ook befchaamen, en in de oogen van anderen vernederen zoude, opdat ik met een deste geruster geweeten deezen ftaat van oeffening verlaaten, en voor den Rechter der waereld verfchynen moge. Heb ik het eene of het andere in opzigt tot  DE GRYSAART. ' 253 tot de bezigheden van myn beroep, of myne huislyke belangen en pligten verzuimd, 't welk als nog gefchieden kan, ik zal het zonder uitftel doen,opdat de dood my niet overvalle, voor dat ik het gedaan heb. Kan ik de famenleeving niet meer door myne arbeidzaamheid en door nuttige werken •dienen, ik zal zulks door myn voorbeeld doen. Myne kinderen, myne nakomelingen, myne vrienden, myne huisgenooten, zullen van my de vrees des doods overwinnen, zy zuilen van my fterven, ais Christenen .met hoop en vertrouwen fterven leeren. Een deelneemende, een gedienstige grysaart , wiens wysheid opgehelderd , wiens deugd niet norsch en onverdraaglyk is, maar met vrolykheid en blydfchap gepaard gaat, die zich wegens zyn leven niet behoeft te fchaamen, en voor den dood niet te fchrikken: hoe veel kan die niet door zynen raad, door zyn voorbeeld, door zyne tegenwoordigheid alleen goeds bevorderen en kwaads verhinderen! Hoe gaarne vervoegen zich jongelingen en mannen rondom hem, en leeren van hem zo leeven , gelyk hy geleefd heeft,  254 GR^AAR T. heeft, en eens zo hun einde naderen, gelyk hy het zyne nadert! Welke diepe, blyvende indrukfelen moeten nietlesfen, bevindingen, -opwekkingen, waarfchuuwingen op hen maaken, die op een geheel lang leven gegrond, en nu nog meer dan ooit boven alle verdenking, van eigenbaat of partydigheid verheven zyn! ö Mogt ook myn levenslicht nog helder rondom my lichten, en fchitterende blyken van zynen invloed in de harten myner jonger broederen achter laaten, voor dat de dood het uitbluscht! Ja, ik zal my voor de gewoone zwakheden en gebreken van den hoogen ouderdom zorgvuldig wachten. Eigenzinnigheid, koelheid, wantrouwen, ftrengheid, bedilzucht, onvriendelykheid en gemelykheid , onvergenoegde klagten over God en de menfchen, ongeduld en moedeloosheid moeten verre van my zyn! Mynen vrienden en oppasfers de dikwyls moeilyke diensten, die zy my bewyzen, op alle wyze gemaklyker te- maaken, en hun dezelven ten minfte met dankbaare liefde te vergelden: den Godsdienst en het Christendom door myne gevoelens en door myn gedrag voor ieder een eerbied- en bemin-  DE GRYSAART. 255 rninnenswaardig te maaken ; God, als mynen Vader, in dood als in leven met kinderlyk vertrouwen te eerbiedigen , en zyne roeping, zodra zy aan my gefchiedt, rustig te volgen: dat moet thans myne voornaamfte zorg, myn laatfte werk op aarde weezen! En dus zal ik het oogenblik van mynen overgang in de toekomende waereld, gerustlyk afwachten. Dezelve is immers geen verlies, maar een wezenlyk gewin voor my. Beperkingen, zeernaauwe, onoverkomelyke beperkingen heb ik hier allerwegen gevonden: indenken, in doen, in genieten. Menigmaalen drukten zy my. Menigmaalen verhinderden zy my,het goede tot ftand te brengen, 't geen ik zo gaarne voleindigen wilde, en de vreugde volkomen te genieten, die zich aan my ter genieting aanbood. Menigmaalen vervoerden zy my tot misflagen en vergrypingen, die kwelling en berouw ten gevolge hadden. En zoude ik niet met een opgeklaard, vrolyk gemoed eenen ftaat naderen, waarin ik hoopen mag, duidelyker te zien, naauwkeuriger te denken, vryer te werken, onverhinderder naar deugd en volmaaktheid re ftreeven,sn de gelukzaligheid, voor welke ik  •2$6 DE GRYSAART. ik gefchikt ben \ onvervalschter en volkomener te genieten? Ja, gewillig en rustig zal ik uwe roeping volgen, Schepper en Vader van myn leven! Uwe roeping is eene roeping tot de onfterflykheid, eene roeping tot een verhevener, beter leven. Dit zegt my alles, wat ik van u weet en geloof. Daarvan hebt gy my zelfs door uwen Zoon, Jefus Christus, verzekering gegeeven, en zyne woor. den vergaan niet, Ichoon ook de hemel en de aarde zouden voorby gaan! Amen. DE  257 DE STAATSDIENAAR. DE REGENT. ( ) Verheven is de plaats, ö God, die gy my, door uwe Voorzienigheid, aangeweezen hebt! Zy is met magt en vermogen gepaard, met luister en glans omringd. Het onbedachtzaame gemeen verwondert zich misfchien over my en beriydt my; en de befcheidene wyze ziet met medelyden en toegenegene wenfchen op my. Ja, fteil is de hoogte, die ik beklommen heb, en glibberig de grond, waarop ik ftaa. Duizend oogen zyn op my gevestigd, en merken en beoordeelen alles, wat ik doe en niet doe. Duizend handen zyn naar my uitgeftrekt, en verwachten, of vor- de- (*) Ieder Vorst, ieder Regent, die zyne verordening niet verloogchent, Weet, dat hy eigenlyk niets anders dan de eerfte Staatsdienaar van het volk is, die veel meer den .Staat toebehoort, dan de Staat hem, en die derhalven veel meer voor den Staat dm voor zich zeiven denken en zorgen en arbeiden moet, omdat de Staat, het volk, niet om zyncntwiüe, maar hy om des Staats, des Volks wille, beftaat. De pligten en de gevoelens van eenen edeldenkcnden, braaven Minister, of ander Staatsdienaar, zyn derhalven ook de pligten en de gevoelens van eiken Vorst, die zyne? plaats waardig bekleed. Overdenk. II. Ss. R  ■£$8 DE STAATSDIENAAR. deren van my bezigheid, belooning, hulp, byftand, gerechtigheid, redding. Het welzyn. van een geheel,grooter of kleiner, volk of van eene gantfche klasfe van menfchen, is aan myn' geest en aan myn hart bevoolen. De Regent, de Vorst, befchouwt my als zyn helper, als zyn tteun, deelt zyne zorgen en bezigheden metmy, en belaadt my eenigermaate met den last der regeering< dien hy niet in ftaat was alleen te draagen. Gewigtig en edel is myne verordening! Maar zwaar, zeer zwaar valt het, dezelve waardig en volkomen te vervullen. En echter was het misfchien het doel, waarnaar ik fireefde ; de werkkring, dien ik voor my verlangde. Hoe kan ik opmerkzaam en zorg, vuldig, hoe onvermoeid en yverig genoeg zyn, om in den my aangeweezenen kring het grootst mogelyke goed te werken, en met de daad te bewyzen, dat ik niet naar hooger dingen geftreefd heb, dan myne bekwaamheden en krachten gehengden? Hoe zeer moet ik my niet door edele gevoelens en daaden van eene algemeene nuttigheid van myne broederen onderfcheiden, indien zy my den voorrang, dien ik boven hen bezit, gunnen, en den-  DE STAATSDIENAAR. 259 denzelven zonder nyd, met toegenegen harten , zullen aanzien! En hoe zeer heb ik niet Uwen byftand en uwe hulp van node, öGod, indien ik mynen pligt volbrengen, en voor u, die door my een gedeelte uwer kinderen óp aarde beftieren en gelukkig maaken wilt, beftaan zal! Ja, aan de welvaart myner broederen te arbeiden, en zulks onvermoeid en blymoedig te doen; vlyt, arbeidzaamheid, orde, goede zeden, verlichting, wysheid, deugd, Godsvrucht, algemeene en broederlyke liefde onder hen te bevorderen; het geluk van den Vorst nooit van het geluk van het volk aftefcheiden, maar dit op dat te gronden, en aan dat, zodra het algemeene best het vordert, myn geluk en 's Vorsten geluk gewillig op te offeren: moet my altoos tot eenen heiligen, onverbreek]yken pligt , moet myn onophoudlyk poogen, en myn grootfte roem weezen! Wyze en goede wetten moeten alles by my gelden, en het onveranderlyke richtfnoer van alle myne oordeelen en daaden zyn! Geen geboorte noch rang, geen rykdom noch waarR 2 1 dig-  %6o DE STAATSDIENAAR. digheid, geen list noch geweld moeten ooit derzelver verpligting verzwakken, of derzelver uitfpraaken verkeeren! Ieder burger, de eerfte gelyk de laatfte, des Vorsten lieveling gelyk de daglooner, de overheidsperfoon gelyk zyn onderdaan, moet het gezag der wetten ontzien, en op derzelver waarneeming en handhaaving zyne veiligheid vestigen. Verre zy het van my, het volk van zyn eigendom te berooven, om den Vorst daardoor te verryken; of deszelfs magt daardoor te vermeerderen, dat ik den onderdaanen hunne rechten en vryheden ontvreemde, en hen tot flaaven vernedere! Alleen de flaaf kan gaarne over flaaven heerfchen. De edelmoedige man leeft en werkt het liefst, waar hy van edele zielen en vrye menfchen omringt wordt. Verre zy het van my, myn gemak, myne rust, myne eer, myn voordeel, myn vermaak immer der veiligheid, der rust, der welvaart myner medeburgeren, of der vervulling van eenigen pligt van mynen ftand en ampt voor te trekken! Van hoe veel te minder be-  DE STAATSDIENAAR, . 2ÓT ' betekenis myne perfoonlyke belangen zyn in vergelyking met de belangen van den ftaat: deste minder behooren my geenen immer in de getrouwfte, en onbaatzuchtigfte befticring van deezen te beletten. Verre zy het van my, uit traagheid, uit gemakkelykheid, uit liefde tot gezellige vermaaken, het eene of het andere nuttig werk, de eene of de andere bezigheid van myn beroep uitteftellen, of den ellendige op de hulp, den onfchuldige op de befcherming en de redding, den valschlyk aangeklaagde op de vryfpreeking te laaten wachten, die zy met recht van my kunnen vorderen! De menigvuldigfte en onophoudelykfte dienstvaardigheid ten gemeenen beste, is de verordening en de roem van de plaats, die ik bekleed. Verre zy het van my, myn aanzien, myn vermogen, tot een eenzydig, en voor't algemeen fchadelyk begunstigen van de mynen, van myne kinderen, myne bloedverwanten, myne vrienden, te misbruiken, en om hunnentwille perfoonen van amptén en waardigheden uit te fluiten, die verftandiger R 3 en  2Ö2 DE STAATSDIENAAR. en bekwaamer en beter zyn dan zy! Wie den Staat werkelyk diensten gedaan heeft, of het bekwaamst en gefchiktst is den Staat te dieDen, die zyn myn vader en moeder, myn broeder cn zuster, myn zoon en dogter J Verre zy het van my, mynen Vorst te vleien, of zyne driften ten dienste te ftaan. Indien ik zyn dienaar, het werktuig, waardoor hy veel ziet en veel werkt, indien ik de waarheid van zynen troon verwyder, of voor "hem verberg, hoe zal, hoe kan zy hem bekend worden? Indien ik, dien hy met zyn vertrouwen vereert, het niet waag , hem ook onaangenr.ame dingen te zeggen; hem voor feilen te waarfchuuwen, en tot het volbrengen van zynen pligt, aan te maanen, wie moet, wie zal het dan doen? Of, heeft de Vorst, deeze wezenlyke diensten der vriendfchap niet even zo wel en nog veel meer van node, dan elk ander bepaald cn feilbaar mensch?En kaatst niet al het kwaade, 't welk ik beletten kost, en niet belet heb, op my te rug? Verre zy het ook van my, myne ondergefchikten trots en heerschzuchtig te bejegenen,  DE STAATSDIENAAR. 263 nen, en hen mynen voorrang en overmagt op eene beledigende en hoonende wyze ce laaten gevoelen! Het zyn immers menfchen gelyk ik. Het zyn immers myne broeders, kinders van mynen hemelfchen Vader. Zy draagen immers reeds pakken en lasten genoeg. 'Er zyn immers zekeriyk veelen onder hen, die in myne plaats veel meer zyn en doen en verrichten zouden dan ik. Neen, hen met alle achting en liefde te bejegenen; hunne harten door ongeveinsde vriendlykheid en liefde te winnen; aan alles, wat hen betreft, en wat hun wedervaart, oprechtlyk deel te neemen; en hun daardoor elke bepaaling, elk ongemak, die ik hun opleggen moet, of niet afneemen kan, gemakkelyker te maaken: dit moet fteeds myn zuiverst genoegen zyn, gelyk het fteeds myn onverbreeklyke pligt is! Dat ik fterflyk ben; dat ik hier in eenen ftaat van oeffening en voorbereiding leef, en eenen ftaat van vergelding te gemoet gaa;dat ik eenen Heer en Rechter in den hemel heb, die eenmaal rekenfehap van my en myn gedrag zal vorderen: dat zal ik nooit vergeeten, en dat, ö God, zal my^et uwe R 4 hulp  2^4 DE STAATSDIENAAR. hulp voor alle misbruiking van myne magt en mynen voorrang bewaaren! Dikwerf zal ik denken: hoe zal ik dit alles op myn fterfbed, by mynen overgang in de toekomende waereld befchouwen? Wat zal ik dan wenfchen gedaan of niet gedaan te hebben ? Hoe zal my dan alle aardfche hoogheid en pracht, alle praal en glans, die my omringt, voorkomen? Hoe zouden my dan niet de zuchten, de traanen, de klagten, pynigen, die ik den armen,den ellendigen, den onderdrukten, door myne nalatigheid, door myne hardigheid, door myne trotschheid, of door onrechtvaardigheid en gewelddaadigheid afgeperst hadde — Welk een troost, welk een belooning zal het daarentegen voor my niet zyn, indien ik alsdan tegen my zei ven zeggen kan: ik heb niemand wcetens en willens beledigd , verongelykt, benadeeld; niemand het recht, de hulp, de befcherming, de belooning geweigerd, die ik aan hem fchuldig was, en die ik hem betoonen kon: ik heb myn' pligt altoos boven elk vermaak, en het gemeene best boven elk perfoonlyk voordeel gelteld, en in het geluk myner broederen myn  DE STAATSDIENAAR. 2^5 myn eigen geluk gezocht en gevonden. Hoe gerust zal ik dan niet de mynen aan het toevoorzigt van hunnen hemelfchen Vader, en aan de achting en voorzorg van alle braaven overlaaten! Nooit zullen zy zich myner en myner gedachtenis behoeven te fchaamen, nooit mynenthalven voor beledigende verwytingen te vreezen te hebben, nooit dat geen, 't welk ik hun nalaat, het zy veel of weinig, als een geroofd of afgeperst goed te befchouwen! Nog lang zullen zy, gelyk degantfehe. maatfehappy, myne gedachtenis zegenen, en zich over my verblyden kunnen. En hoe onverfchrokken en welgemocdigd zal ik dus niet voor u, mynen opperften Heer en Rechter, verfchynen, en uit uwe hand de genadige belooning van eenen , zekeriyk zwakken en gebrekkigen, maar echter, eerlykcn en getrouwen dienstknegt ontvangen! Ja, fteeds zo te denken en te leeven, dat ik eenmaal zo fterven, en my in den dood over myn afgeloopen leven en over zyne zalige gevolgen in het toekomende verheugen moge: dit zy my meer waardig, dan alle hoogheid en magt, dan alle toejuiching cn roem! De gedachte aan deezen gewigtiR 5 gen  206 DE STAATSDIENAAR. gen uitgang, dien ik misfchien zeer naby ben , moet eiken , nog zo zwaaren pügt voor my tot vreugde maaken , en mynen yver voor het algemeene best nooit laaten, Verkoelen! Amen. DE  267 DE RECHTER. DE OVERHEIDSPERSOON. DE PLEITBEZORGER. De rechtvaardigheid, onpartydige, onverwylde, volkomene rechtvaardigheid, is onbetwistbaar de eerfte en vastfte pylaar der welvaart, der veiligheid en ruste van elke burgerlyke famenleeving. En de handhaaving, het bellieren, de bevordering van deeze . rechtvaardigheid hebt gy , ó God, myne handen toevertrouwd! Door my wilt gy een gedeelte uwer kinderen op de aarde voor de beledigingen en verkortingen hunner medemenfchen befchermen, en hen by het geruste bezit en genot van hun eigendom bewaaren. Ik moet mynen broederen als 't ware in uwe plaats recht doen , of hun tot verkryging en handhaaving van hetzelve behulpzaam weezen. Gewigtige, heilige bezigheid! ö Mogt de gedachte aan u , Heer en Rechter van my en van de gantfche waereld, daaronder fteeds by my tegenwoordig zyn, en alle myne vonnisfen en uitfpraaken bellieren! By u, den Heiligen en Rechtvaardigen, js geen aanneeming des perfoons. . Uiterlyke voorrechten gelden niets by u. Ook by my mo-  263 DE RECHTER. DE OVERHEIDSPERSOON-. mogen en moeten zy niets gelden! Geen rang, geen fland, geen waardigheid moet my misleiden! Nooit moet de glans van 't goud myn oordeel verkeeren! nooit de ftem van bloedverwandfchap en vriendfchap tot fchaade van anderen invloed op hetzelve hebben! Alleen de zaak, maar niet de perfoon moet hetzelve bepaalen en bellieren! Schandelyk, onuitwisbaar fchandelyk zoude bet voor u, den Vader aller menfchen, en eenmaal voor my zeiven en voor al de waereld zyn,' byaldien ik den geringe, omdat hy gering is, en den arme, omdat hy arm is, verfmaadde, zyne rechtvaardige zaak nalaatig bediende, en den ryke cn groote, omdat hy ryk en groot is, begunstigde. Verfchriklyk is de rechtvaardigheid, van welke men affland moet doen, wanneer men haar niet met geld koopen kan, of die kosten vordert, welke de vermogens van den rechtzoekende te boven gaan. Neen, den armen, den geringen recht te verfchaffen ; hen tegen elk, ook tegen de magtigen en aanzienlyken, te befchermen; zyne zaak om niet even zo zorgvuldig ' te bedienen, als de zaak van den ryke en groote, en haar nooit te laaten flippen/omdat  DE PLEITBEZORGER. 2<5Q dat hy zelf haar niet met nadruk kan doorzetten: dat is de heiligde pligt, dat is de waarc roem van eiken Rechter , van elke Overheid, van eiken Pleitbezorger, en dat zal ook myn roem weezen! Kan ik in myne plaats iets toebrengen , om den loop der rechtspleegingen veiliger en fpoediger, de lands wetten eenvoudiger te maaken, de drydigheden in dezelve uit den weg te ruimen, haar naauwkeuriger en duidelyker te bepaalen, haar met de tegenwoordige behoeften en omdandigheden van het volk meer overeenkomende, en voor eiken burger van den Staat meer verdaanbaar en bekend te maaken; kan ik het menigvuldige misbruiken of het onbedachtzaame gebruiken van den eed beletten; kan ik ergens eene oorzaak, of aanleiding tot twisten en rechtsgedingen uit den weg ruimen, of de reeds aangevangene, op de eene of de andere minlyke, vriendelyke wyze eindigen en opheffen: dan zal ik eene der gewigtigde pligten van myn ampt en dand volbragt, en niet weinig tot het geluk myner broedeien toegebragt meenen te hebben. Mm-  270 DE RECHTER. DE OVERHEIDSPERSOON. Nimmer moet ik dit heilige, gewigtige ampt énkel als een middel van beftaan, of als eene bron van rykdom en aanzien befchouwen; nimmer hetzelve op eene enkel werktuiglyke wyze, zonder deelneeming in het lot myner broederen bedienen;nimmer iets daarby doen of nalaaten, waarvan ik Gode en my zei ven in de ernstigfle ftonden van het leven en by het aannaderen van den dood geen rekenfchap zoude kunnen geeven. Verre zy het derhalven van my, ooit eene onrechtvaardige zaak, die ik zelf voor onrechtvaardig^houd, te verdedigen, haar door bedrieglyke, misleidende redenen, of door het vermogen der welfpreekendheid, of wel door valfche, wederrechtelyke bewyzen den fchyn van recht te geeven, en daardoor den Rechter het oordeelen moeilyker te maaken, en daardoor den onfchuldige van zyne eer, van zyne goederen, van zyne rechten te berooven, en daardoor de zuchten en traanen van weduwen en weezen, van onmondigen, van zwakken en verlaatenen, of ook maar van onweetenden en onvoorzigtigen, op my te laaden! Vroeg of fpade zoude zich hunne ftem tegen my verheffen, en my voor dien Rech-  DE PLEITBEZORGER. 2?! Rechter, dien geen fchyn bedriegt, en voor wien geene voorbeelden en geene oude gebruiken verontfchuldigen, verfchriklyk worden. Neen, ik zal hem, die onrechtvaardige klagten voorbrengen en ongegronde aanfpraaken wil handhaaven, van zyn onrechtvaardigheid zoeken te overtuigen, van zyn onvriendlyk voorneemen af te trekken , en hem tot betere gevoelens trachten te brengen; ,ik zal hem de onaangenaamheden en gevaaren, de fchande en het verdriet, waaraan hy zich blootftelt, voor oogen houden, en my toeleggen! om het minlyke vergelyk met zyn' party op allerlei wyze gemakkelyker voor hem te maaken. En, indien ik nogthans zyne klagten, zyne aanfpraak zou moeten voordraagen, zal het enkel een voordragt, maar geenszins eene aanbeveeling, geenszins eene verdediging zyn. Verre zy het van my, den loop en de beflisfing eener rechtspleeging uit traagheid, uit gemaklykheid, uit partydigheid, of wel uit winzucht, op tc houden en te verwarren, en daardoor de onltichtelyke , hartstogtelyke gevoelens der twistende partyen voedfel te geeven, de herflelling der rust en des vredes on-  272 DE RECHTER. DE OVERHEIDSPERSOON. onder hen te vertraagen, misfchien goede oogmerken en nattige onderneemingen te verhinderen, cn den onfchuldigen de bezitting en het gebruik van zyne goederen, van zyne eer,van zyne vryheden,van zyn eigendom te onthouden! 't Is droevig genoeg, dat de gewoone loop der rechtgedingen, door gebrekkige wetten en gebruiken, zo moeilyk en langzaam geworden is. Nooit zou ik het voor God cn myn gevveeten kunnen verantwoorden, indien ik denzelven nog meerder zwaarigheden in den weg leide, en hem daardoor nog langzamer maakte. Neen, hoe gewigtiger en zwaarer het ampt is, 't welk my te bedienen ftaat; en hoe meer der gantfche faamenleeving aan de ma• nier en wyze, waarop ik het bedien, gelegen is: deste minder mag en zal ik eenigerhande foort van moeite en arbeid, van zorgvuldigheid en infpanning, van verdriet en ongenoegen, zelfs van verlies en gevaar, fchuuwen, om het zodanig te bedienen, dat ik daarmede voor God en menfchen beflaan, en my deswegen in leven en in fterven verheugen  DE PLEITBEZORGER. _ 273 gen moge. Wees my daartoe behulpzaam, barmhartige God, en laat my de eer en het geluk fteeds volkomener genieten, van een werktuig in uwe hand te zyn, waardoor gy Uwe kinderen op aarde befchermt, en hun goed doet! Amen. Overdenk. II. Stl § DE  Ê/4 DE ONDERDAAN. DE ONDERGESCHIKTE, DE ONDERDAAN. DE ONDERGESCHIKTE ZO IN HET HUISLYKE ALS IN HET BURGERLYKE LEVEN. Dat de menfchen van eikanderen afhangen; dat zy verfchillende plaatfen in het gezellige leven beflaan; dat fommigen meerder aanzien , meerder magt cm vermogen dan de anderen hebben ; dat deezen voorgaan, heerfchen en regeeren, en die navolgen, gehoorzaamen, en geregeerd worden moeten; dat een iegelyk zich om der overigen wil zekere bepaalingen moet laaten welgevallen, en zekere bezwaarnisfen of lasten draagen; dit is op de verfcheidenheid der menfchelyke bevattingen en vermogens, op de natuur van het gezellige leVen gegrond. Zo drukkend dit onderfcheid van rangen voor duizend en duizend byzondere menfchen zyn mag; zo onvermydciyk, zo noodzaakelyk en weldaadig is het echter voor het menschdom in 't gemeen. Hoe zouden zonder hetzelve de verbindtenis, de goede orde, de veiligheid, de rust en welvaart van het geheel beflaan kunnen? Hoe een ieder zyne byzondere gaven cn bekwaamheden ten algemee-  IN HET HUISLYKE EN BURGERLYKE LEVEN. 2/5 meenen beste aamyenden ? Hoe zouden zonder dat de menfchen alle de bekwaamheden en vermogens, die zy bezitten, ontwikkelen en aan den dag leggen, hoe zich in alle de deugden kunnen oeffenen, voor welke zy gefchikt zyn? Hoe zouden de algemeene behoeften vervuld, hoe de algemeene en ten nutte van allen dienstige werken en onderneemingen tot ftand gebragt kunnen worden? Hoe zwak, hoe hulpeloos zoude niet een ieder voor zich alleen en zonder zyn verbindtenis met de overigen weezen; en hoe zoude deeze verbindtenis zonder eene weêrkeerige afhangklykheid van eikanderen beflaan baar zyn? ö God, ook hier eerbiedig ik de befchikkingen en inrichtingen uwer wyze goedheid, en onderwerp my aan dezelven met de vaste overtuiging, dat zy allen rechtvaardig en goed zyn, en ten wezenlyken beste van uwe kinderen op aarde, en dus ook tot myn best ftrekken! Zekeriyk zyn het menfchen, aan wien gy de bediening van het recht, de handhaaving der wetten, de regeering over hunne broeS 2 aers  276 DE ONDERDAAN. DE ONDERGESCHIKTE, ders hebt toevertrouwd. Als menfchen zyn zy in alle opzigten bepaalde, feiibaare .fchepfelen, gelyk ik; zyn aan veelerhande dwaalingen, driften, vergrypingen, onderhevig, gelyk ik; zyn, gelyk ik, dikwerf zwak, dikwerf onachtzaam, dikwerf traag , dikwerf moedeloos; worden dikwerf zelfs misleid en bedroogen; zyn niet in alles bedreeven, weeten niet alles, verftaan niet alles, kunnen niet alles uitvoeren; hebben menigmaalen de beste, edelfte inzigten, en kunnen dezelve door den tegenftand, dien zy ontmoeten, of door de zwakheid, die hen prangt, echter niet bereiken. Ik mag en moet derhalven geene meer dan menfchelyke wysheid en deugd van hun verlangen; niet verwachten dat zy nooit dwaaien en ftruikelen, dat hunne inftellingen fteeds de besten, hunne uitfpraaken altoos rechtmaatig, en hunne regeering geheel onberisplyk zyn, dat zy nooit my noch anderen , weetende of onweetende, drukken en benadeelen zullen. Met hoe veel meerder hinderpaalen en zwaarigheden, met hoe veel meerder verzoekingen en gevaaren, is niet de weg der waarheid en der deugd voor hen, dan voor elk ander mensch bezet! Hoe zwaar, hoe ongelooflyk zwaar wordt hun niet het  IN HET HTJISLYKE EN BTJRGERLYKE LEVEN. 27? het volbrengen van hunnen p!igt,en betdoen van zo veel goeds, als zy anders zouden kunnen doen, door hunne opvoeding, hunnen* ftand, en de denk- en handelwyze der-meeste perfoonen, gemaakt, met welken zy verkeeren, en van welken zy fteeds meer of min geboeid zyn! Wie weet, of ik, in hunne plaats, niet veel meer misflagen, veel grooter misflagen begaan, of ik niet meermaalen de pligten der rechtvaardigheid, der billykheid, der goedertierenheid verzaaken, . en myn eigen voordeel , of myn vermaak het gemeene welzyn voortrekken zoude? Alles, wat van menfchen en door menfchen gefebiedt, is onvolmaakt, én zal het altoos zyn. Genoeg, dat het goede en nuttige deezer inrichtingen het kwaade en fchadelyke derzelver rykelyk opweegt. Ik zal dat dankbaar en blymoedig genieten, en dit daardoor voor my ligter maaken, dat ik het geduldig verdraage. Ik zal myn pligten jegens de Overheid, jegens den Vorst, jegens mynen Heer, daardoor voor my veredelen, dat ik dezelven als pligten befchouw en volbreng, die God my door zyne Voorzienigheid oplegt, en wier volbrenging door het welzyn s 3 der  «178 DE ONDERDAAN. DE ONDERGESCHIKTE, der gantfche famenleeving, gelyk door myn -eigen welzyn, 't welk met het eerfte onaffcheidbaar verbonden is, van my gevorderd wordt. Ik moet derhalven myne wettige Overheid gehoorzaamen, en haare wetten, zo lang zy niet met de wetten van God, mynen en haaren Opperheer, ftryden, getrouwlyk waarneemen. Niet enkel uit vrees voor ftraf, maar gelyk het Christendom my dit voorfchryft, om des geweetens wille, en uit liefde tot het algemeene welzyn. Maar myne gehoorzaamheid moet niet flaafsch, het moet de gehoorzaamheid van een'verftandig mensch zyn, die volgens overtuiging en gronden handelt. Ik zal hun, die boven my verheven zyn, en aan wien ik onderworpen ben, alle 'fchul. dige achting en eerbied bewyzen; maar nooit voor hun kruipen, nooit hen vlcijen, hen nooit als fchepfels van eene andere en verheT vener foort aanzien en behandelen, myne natuurelyke gelykheid met hun nooit vergeeten, en fteeds denken en fpreeken en handelen overeenkomstig met de waardigheid, die ik als mensch met hun gemeen heb. Kan ik in myne plaats, in mynen kring, het eene of het  IN HET HUISLYKE EN BURGERLYKE LEVEN. 2"]^ het andere tot welzyn der gantfche famen-; leeving toebrengen, ik zal het, ook zonder dat het my' bevolen wordt, en zonder eene byzondere verpligting, gaarne en blymoedig doen, en het bereiken van elk goed, voor het algemeen nuttig oogmerk myner Overheid naar myn vermogen bevorderen. Verre zy bet daarenboven van my, de grooten en magtigen dcezer aarde te benyden, of my in hunne plaats te wenfchen! Hunne ftand is even zo gevaarclyk als fchitterend, en de bloemen, waarmo.de hun pad beftrooid is, bedekken niet zelden veel meerder doornen en fteenen des aanftoots, dan ik op mynen weg ontmoet. Ja, ook zy hebben hunne lasten, misfchien veel zwaarer lasten, dan ik te draagen heb. Of ik hier de eerfte of de laatfte, de hoogfte of de laagfté plaats onder myne broeders bekleedde, zulks is in opzigt tot myng toekomende, eeuwige verordening even hetzelfde. Alles komt dan op de braafheid en getrouwheid aan, waarmede ik dat geene ben en doe, wat gy, ö God, wilt, dat ik hier zal zyn en doen! Ja, elke plaats, die gy my aanwyst, leidt my tot de volmaaktheid en tot de gelukzaligheid, in10 S 4 dien  280 DE ONDERDAAN. DE ONDERGESCHIKTE, ENZ. dien ik haar waardig bekleede. En wees my daartoe behulpzaam, barmhartige God, leer my zelf uwen wil doen, en hem zo zorgvuldig en blymoedig doen, dat ik my altoos van uwe goedkeuring en uwe toegenegenheid verzekeren moge! Dan moet en zal ik zekeriyk in eiken levcnsfland te vreden en gelukkig weezen! Amen. DE  23r DE GROOTE. DE ZOGENAAMDE AANZIENELYKE. Een Edelman, die onedel en laag denkt en 'handelt, wiens adel op bezittingen en afkomst, maar niet op uitmuntendheden van den geest en het harte gegrond is; een vermogende, die geen fterkte van geest bezit, zich zeiven niet beheerscht, en een flaaf zyner begeerten is, of zyne magt tot verdrukking en benadeeling van zwakken misbruikt; een groote, die zich door een bepaald verftand , en een naauw, of ongevoelig hart onderfcheidt, zich fchier met enkel kleinheden , met kinderlyke beuzelingen en kinderfpel bezig houdt, en deeze kleinheden als gewigtige dingen aanziet en behandelt; welke verachtelyke, of medelydenswaardige fchepfelen moeten dat niet in de oogen van eiken wyze, van eiken denkenden mensch zyn! Hoe verre worden zy niet door eiken verftandigen, braaven, deugdzaamen, voor zyne medemenfehen nuttigen burger, landman, handwerksman , daglooner overtroffen! Neen , uiterlyke voorrechten zonder perfoonlyke verdiensten, naamen zonder daaS 5 den,  282 DE GROOTE. den, rang zonder innerlyke waardigheid, magt zonder wysheid en goedheid, kunnen alleen in de t'yden 'der grootfte onweétendheid en onbefchaafdheid eene algemeene - waarde bezitten. Zy kunnen op dien tyd alleen de oogen der zwakken verblinden , alleen de verwondering van het gemeen tot zich trekken , alleen kinderen en mannen, die nog als kinderen denken en gevoelen, eerbied inboezemen. Hoe naauwkeuriger en mannelyker echter de menfchen denken; hoe meer zy hunne waarde als menfchen leeren gevoelen; hoe meer verlichting en nadenken zich onder de geringer ftanden verfpreiden: deste minder moeten en zullen die voorrechten geacht en geëerd worden, indien dezelve niet van waare verdiensten, of wezenlyk goede en eerbiedwaardige eigenfchappen vergezeld gaan. En in de daad, hoe verkeerd zou ik niet .moeten denken en oordeelen, hoe zeer alle gezond menfchenverftand, alle natuurelyk gevoel van waarheid, verloogchenen, indien ik my iets inbeelde op dingen, of trotsch waare op dingen, die ik eeniglyk aan myne geboorte, of aan het geval, of aan den rykdom, mogelyk aan het bedrog,of het geweld van  DE ZOGENAAMDE AANZIENELYKE. 283 van eenen myner voorouderen, misfchien aan de zwakheid en dwaasheid \ran hunne of myne tydgenooten te danken, tot wier bekoming of verwerving ik niet het geringfte toegebragt heb, en welken de Voorzienigheid den dwaazen gelyk den wyzen, den kwaaden 'gelyk den goeden gebeuren laat, tot een openhaar bewys, hóe geheel geene innerlyke waarde deeze dingen hebben, en hoe niets betekenend zy volgens de uitfpraak der waarheid zyn! • Neen, verre zy het van my, ö God, deeze voorrechten als een bewys van uwe grooter genegenheid te my waards, of van myne grooter' waardigheid, aan re zien! Uiterlyke luister en beuzelingcn kunnen zekeriyk in uwe oogen geene waarde hebben. Zy hebben •het immers niet in de oogen van den wyzen. ■Neen, gy laat dit onderfcheid van ftanden en van uiterlyke voorrechten als natuurelyke gevolgen van het gezellige leven, die over 't geheel meer goeds dan kwaads werken, toe, 'en beftiertde bezitting,het verlies , de uitwerkingen van dezelven zodanig, gelyk gy alles beftiert, tot de wyste oogmerken, die groot•deels voor ons verborgen zyn. Maar  ü34 DE GROOTE. Maar by u, onzen algemeenen Schepper en Vader, ben ik, uit dien hoofde, niet meerder, niet beter, niet waardiger dan de geringfte van alle myne broederen! ö Laat my myne natuurelyke gelykheid met hun, en onze onderlinge betrekking jegens u nooit vergceten; nooit vergeeten, dat ik voor u ftof ben gelyk zy, en dat zy uwe kinderen en tot de onfterflykheid verordend zyn gelyk ik; dat by u niets dan braafheid en getrouwheid van waarde is, en dat niet het bezitten, maar het gebruiken van het geene wy zyn en hebben en vermogen, ons toekomend lot za. beflisfen! Zyn de uiterlyke voorrechten myner geboorte en van mynen rang my tot innerlyke uitmuntendheden, tot uitmuntendheden van den geest en het hart behulpzaam geweest, terwyl ik daardoor eene beter opvoeding, een zorgvuldiger onderwys genooten , en meer goede cn grootfche voorbeelden voor my gehad heb: zo dank ik u,den Geever van alle goed, voor deeze voorrechten, als voor middelen en gelegenheden tot myne volmaaking ; en befef nu, hoe zy my tot een uit- rnun-  DE ZOGENAAMDE AANZTENELYKE; 285 muntend wys, deugdzaam, en voor het algemeen nuttig gedrag verpligten. Ja, daardoor zal ik my van myne broederen ,< die geringer zyn, trachten te onderfchciden, dat ik met myne grooter kundigheden en vermogens meer goeds verrichte, en meer tot het algemeene best toebrenge, dan zy in ftaat zyn te verrichten. Zo veel te meer middelen ik" in handen heb om anderen te dienen en te helpen en hun genoegen toe te brengen, zo veel te zorgvuldiger zal ik hen daartoe, en nooit tot een ander gebruik, aanwenden. Liever wil ik myne voorrechten verbergen, en niet gebruiken , dan dat ik anderen opzettelyk of voorbedachte!yk daarmede zoude drukken en kwellen. Nooit zal ik my op dezclven beroemen;nooit.dezelven in een licht plaatfen, 't welk anderen beledigt ; nooit my deswegen boven anderen verheffen ; nooit den arme en geringe verachten , of hem op eene onvriendelyke en gebiedende wyze den toevalligen en in den grond zo weinig betekenenden afftand gevoelen laaten , die tusfchen hem en my is. Eenen iegelyk zo veel mogelyk wel te doen, de menfchelyke ellende zo zeer te verminderen, en het  286 DE GROOTE. DE ZOGENAAMDE ENZ. het menfchelyke geluk'zo zeër te bevorderen, als ik maar kan en in ftaat ben: dit is myne verordening, myn eenigst, waar en blyvend voorrecht. Deeze verordening te bereiken, en dit voorrecht te handhaaven, zal met uwe hulp, ö God, myn voornaamfte werk , myn onophoudelyk poogen op de aarde, en eenmaal de grondflag myner verhevener volmaaktheid in den hemel weezen! Amen. DE  287 DE GERINGE. DE ZOGENAAMDE GEMEENE MAN. Wat zyn menfchelyke hoogheid en geringheid, by u, ö God, die alleen groot en verheven zyt! Hoe geheel en al verdwynt niet in den glans van uw licht dit onderfcheid, 't welk den een' van ons misfchien doet zwellen, en den ander' ter neder flaat en moedeloos maakt! Wat zou dit onderfcheid zelfs in de oogen van alle, den mensch in verftand en wysheid overtreffende , geesten zyn, indien zy 'er bevatting van hadden ? Hoe ongerymd, hoe vernederend moesten hun niet-de hoogachting, de eerbied, de flaaffche diensten voorkomen, die men zo menigmaalen enkel aan den naam, den ftaat, den rang, den tytel, de pracht der kleederen, den in het oog loopenden opfchik, zonder alle inzigt op per•foonlyke eigenfchappen en verdiensten, bewyst? En wat is menfchelyke hoogheid en geringheid zelfs in de oogen van den mensch, die bedaard daarover nadenkt, en zich door geen fchyn  2 8S DE GERINGE. DE ZOGENAAMDE fchyn laat verblinden ? Hoe ongeacht wordt niet dit onderfcheid tusfchen beiden , wanneer men het op de weegfchaale der gezonde reden afweegt! Bezit niet de geringe alles, wat den mensch tot een mensch maakt, alles j wat hem eene waare, innerlyke waarde geeft, met den aanzienlyken en grooten gemeen? Is hy hem niet in alle wezenlyke dingen volkomen gelyk? Heeft hy niet dezelfde geestelyke en ligchaamelyke bekwaamheden en vermogens , dezelfde verhevene uitzigten en verwachtingen, die geene heeft? Staat hy niet met hem in dezelfde betrekkingen jegens God? Kan hy niet in de zuiverfte geneugten, in het genot der natuur, in het vermaak van recht en wel te doen, in de geneugten van het huislyke leven, en in de vermaaken der Godsdienstige aandacht met hem deelen? Zyn zy niet beiden aan dezelfde toevallen en wederwaardigheden onderworpen ? En wanneer zy beiden op het krankbed liggen en den dood naderen, waar blyft dan het onderfcheid, dat den eenen zo verre boven den anderen fchynt te verheffen? Wat baat daar den eenen zyne hoogheid? Wat fchaadt daar den anderen zyne geringheid? Zal  GE MEE NE M A Ni 28c? £al niet welhaast hun ftof onder eikanderen vermengd worden? En is niet hunner beider geest onfterflyk? Betekenen echter in den toekomenden ftaat die uiterlyke voordeelen wel iets het minfte ? Komt daar iets anders in aanmerking dan braafheid en getrouwheid, dan wysheid en deugd? En wien van beiden valt toch het fterven, het fcheiden van het aardfche en zigtbaare ligter? Wien van beiden ftaat een zwaarer verantwoording te wachten? Neen, nooit moet ik my daarover beklaagen, ö God, dat gy my door uwe Voorzienigheid in eenen laagen ftaat geplaatst hebt, en my in de donkerheid laat leeven! Ook daarin erken en eerbiedig ik uwe wyze, Vadcrlyke goedheid; daardoor hebt gy my zekeriyk voor veele blinkende ellenden bewaard, my aan veele gevaaren, aan veele verzoekingen tot dwaasheid en tot zonde onttrokken, het vervullen van mynen pligt in menig opzigt voor my verligt, en den weg naar het doel effen er voor my gemaakt. Hoe ftiller en minder opgemerkt myn loop op deezen weg is; deste geruster en veiliger kan ik Overdenk. 11. St. T OP  200 DE GERINGE. DE ZOGENAAMDE óp denzelven voortwandelen, en deste minder zal ik zyn doel mkfen. Nooit moet ik derhalven den geenen, die boven my verheven is, en dien luister en glans omringt, benyden; nooit my als't ware op hem wreeken, door hem ftrengcr dan anderen te beoordeelen, hem geen gerechtig, heid, geen toegeevendheid wedervaaren te laaten, en meer van hem te verlangen, dan hy in zyne omftandigheden, en te midden van de hinderpaalen en zwaarigheden, die hem omringen, doen kan. Gaarne moet ik hem zyne voordeden gunnen en laaten, en dezelven, in zo verre zy hem en anderen nuttig zyn, met welbehaagen befchouwen. Maar nooit moet derzelver gezigt my kwellen of bedroeven; nooit my in het blyde genot van het geene ik ben en bezit, ftooren;nooit my met mynen ftaat te onvreden maaken; nooit my verleiden, om my voor iemand ter waereld op eene kruipende wyze te vcrnede.ren, of immer myne waardigheid als mensch te verloogchenen! Integendeel, mynen laagen ftaat door edels ' gevoelens en daaden te verhoogen en eerwaar-  GEMEENE MAN. 2 duurzaame volmaaktheid belooft en verfchaft, heb ik met den rykften myner broederen gemeen. Ik heb immers dezelfde bekwaamheden , vermogens, uitzigten, verwachtingen , die hy heeft.. Ik bevind my immers met hem in dezelfde betrekkingen jegens God, onzen Schepper en Vader, en je.  302 DE ARME. jegens Jefus, onzen Heiland en Heer. Ik nader immers met hem tot het zelfde toekomende leven, 't welk eenmaal ons lot beflisfen zal, en waartoe wy ons beiden hier moeten voorbereiden. Ik mag immers niet denken, dat God my, omdat ik arm ben, minder liefheeft, of, dat de armoede my verhinderen zoude, myne verhevener verordening te bereiken. Mogelyk zaagt gy, goedertierene Vader, dat rykdom en overvloed voor my niet. goed zyn; dat zy my tot valftrikken en tot verderf zouden verlirekken ; en daarom onthield uwe Vaderlyke liefde my dezelven. Mogelyk is myne armoede een middel, waardoor nu of in 't vervolg veel kwaads en fchadelyks voor het gemeene welzyn verhinderd, waardoor het mynen broe,deren, die zo wel als ik uwe kinderen zyn, welgaan en het' algemeene best der gantfche famenleeving bevorderd zal wrorden. Ik behoef en behoor my derhalven myner armoede niet te fchaamen. Onfchuldige armoede doet niemand fchande aan. Wie my daarom veracht, omdat ik arm ben, aan diens achting behoef ik my niet veel'gelegen te laaten leggen. Zodanig een.acht, of.veracht niet ' den  DE ARME. 303 den mensch, maar zyn kleed, zyn opfchik, zyn' uiterlyken toeftand. Ik weet immers, dat myne armoede geene invloed heeft op het oordeel, 't welk gy, AIweetende, van my velt, gy die alleen rechtvaardig recht, en van wiens oordeel alle myne tegenwoordige en toekomende lotgevallen afhangen! Ik weet immers, dat ook by alle verftandige en deugdzaame, by alle wezenlyke eerbiedwaardige menfchen, verftand en braafheid veel • meer gelden dan zilver en goud. En indien de besten, de waardigftcn onder myne broeders my hoog achten, hoe onverfchillig kan my niet het oordeel van zwakken en van dwaazen zyn! Behoef ik my der armoede niet te fchaamen, dan behoef ik haar ook niet angtsvallig voor anderen te verbergen. Daardoor wordt zy juist zo veele menfchen, in zonderheid dé zulken, die in den midderiftaat leeven, tot zo eenen drukkenden, onverdraagiykeh last, omdat zy het tegendeel van het geene zy zyn, fchynen j omdat zy zich als welgeftelden, of als ryken gedraagen willen, en echter de middelen daartoe niet hebben. Gemaaktheid en dwang,  3^4 DE ARME. dwang, valschheid en bedrog, het verloogchenen van hunne natuurelyke gedachten en gevoelens , is hun beftendig bedryf, en maakt hen echter in de oogen van allen, die zich door geenen fchyn bedriegen laaten, alleen zo veel te verachtelyker, en berooft hen zelfs van de achting der zodanigen, die meer op den mensch dan op de omftandigheden van zyn vermogen zien. Neen, ik wil het overal, waar het natuurelyk en gevoegJyk is, zonder fchroom erkennen, dat ik niet ryk, dat ik arrn ben. Dat zal my van menigen last, van menigen dwang bevrydcn; dat zal my altoos volgens mynen ftaat handelen, en het weinige, dat ik heb, blymoedig doen genieten ; dat zal my ook de hulp, die zo veele goede menfchen den armen en behoeftigen gaarne bewyzen, dankbaar aanneemen, en zonder befchaaming doen gebruiken. Maar de erkentenis van myne armoede moet altoos van het gevoel van myne menfchelyke waardigheid vergezeld, het moet de erkentenis van eenen mensch zyn, die geleerd heeft zich zclven te waardeeren, de waarde der dingen rechtvaardig te beoordeelen, en met alles te vreden te weezen. Zal  DE ARME. S0i" Zal ik echter als arme myn waardigheid handhaaven, dan moet, dan behoor ik my zeer zorgvuldig voor alle gebreken en vergrypingen te wachten, die mynen ftaat meer dan anderen eigen zyn, en waartoe ik in den zei ven de hevigfte verzoekingen cn aanlokfelen vind. Verre zy het van my, ooit eenig onrechtmaatig, of laag middel te gebruiken, om my der armoede te ontrukken, of my rykdommen te verwerven! Dan zou de rust van myn geweeten, de hoogachting aller braaven, en de goedkeuring van God voor my verlooren zyn. Dan zoude ik de verachting en de fchande waarelyk verdienen, die my thans alleen naar eenen valfchen waan, of volgens het oordeel van den dwaas aankleeven. Verre moeten van my zyn, alle bittere, murmureerende klagten over de befchikkin. gen Gods, en over de onrechtvaardigheid, of over de hardigheid der menfchen! Dus zoude ik my tegen God, mynen Heer en Vader, verzondigen, en de menfchen myne broeders beledigen. Dus zoude ik mynen toeitand flechts zwaarer en meer drukkende voor my Overdenk. II, St, V maa-  3°6 \ DE ARME. maaken, en hen, die my zouden kunnen en willen helpen, van my vervreemden. Verre zy het van my, de ryken, wegens hunne deels wezenlyke, deels ingebeelde voorrechten te benyden, of my door verachting en befpotting op hen als 't ware te wreeken! Dus zoude ik de regeering van den Alwyzen berispen, den Heilige en Rechtvaardige van onrechtvaardigheid befchuldigen , en allerwegen bronnen van ongenoegen en verdriet voor my openen. Verre zy het van my, my ooit aan de moedeloosheid over te geeven, en angstvalhg voor het toekomende te zorgen! Hoe weinig heeft de mensch tot zyn onderhoud van node, wanneer hy zich daarby weet tc bepaalen, en van het jok van alle door konst gemsakte en onnatuurelykc behoeften te bevryden! Hoe veel middelen van redding en van hulp zyn niet in uwe hand, ö Algoede, en hoe gerust mag ik niet van u verwachten, d£* gy my, uw fchepfel, uw kind, nooit vergeeten en verlaaten, dat gy het my, by eene aanhoudende naarstigheid en getrouwe aanwending van myne krachten, nimmer aar, JiCt  DE ARME. 307 het noodzaakelyke zult laaten ontbreeken! En hoe onzeker is niet het toekomende ! Hoe kort en vlugtig het menfchelyke leven ! Waarom zoude ik dan met bange ongerustheid voor tyden zorgen, die ik misfchien nimmer beleeven; voor omftandigheden , in welken ik misfchien nimmer komen zal? Neen, aan uwen wil, ö God, zal ik my, als aan den wil van den wysten , gunstrykften Vader, volkomen onderwerpen, in uwen wil geheelenal berusten, en van u alles hoopen en verwachten, wat wezenlyk goed en heilzaam voor my is. Neen, onfchuldige armoede is geen ftraf, geen blyk van uw mishaagen in my, of van uwe ontevreedenheid met my! Gy deelt armoede en rykdom volgens gantsch andere gronden uit, dan het zich dc mensch, de kortziende,zinnelyke,mensch verbeeldt. Alles is een gevolg van den wysten, besten famenhang der dingen; en alles ftaat onder uw Opzigt en Regeering. Ook myne armoede moet voor my en anderen goed zyn, cn nu of namaals, op deeze of op eene andere wyze, oogmerken bevorderen, die uwer waarV 2 dig  BE ARME. dJ'g zyn> en die ik eenmaal uit overtuiging eerbiedigen zal, gelyk ik hen thans in het geloof aan uwe volmaaktlïe wysheid en goedheid eerbiedig. Al is de weg, dien gy my gebiedt te gaan, ruuw en moeilyk; hy leidt my toch even zo zeker, misfchien veel zekerer tot het doel, dan elk andere, nog zo aangenaame en effene, weg doen zoude. Aan uwe leiding, ö God, geef ik my met kinderlyk vertrouwen over. Gy zult my zekeriyk recht leiden. Ik zie immers eén ander, beter leven te gemoet, waarde ryke den arme, de groote denkleine, niet meer verdringen, niet meer verdrukken , niet meer verduisteren kan; waar een iegclyk naar het geene hy is en gedaan, en niet naar het geen by te hebben en te zyn gefcheenen heeft, van u, den Rechter der waereld, den Vader aller menfchen, beoordeeld, en loon of ftraf waardig gekeurd zal worden. Daar gelden immers geheel andere fchatten en rykdommen, dan hier: fchatten en rykdommen, tot welken eiken mensch, den armen gelyk den ryken, de toegang openftaat, en die onder allen de eenigftenzyn, die eeuwig duuren. Ja, om deeze fchat-  DE ARME. 309 fchatten en rykdommen zal ik my zo veel te yveriger bevlytigen, zo veel te meer ik van anderen ontbloot ben. Breng ik verftand en wysheid en braafheid cn deugd, breng ik een hart, dat God en de menfchen, dat al het waare en goede lief heefc, in de toekomende waereld mede: dan heb ik myne verordening hier op aarde bereikt; dan ben ik dat geene geworden, 't welk ik kon en moest worden; dan ben cn blyf ik eeuwig ryk; ryk in onvergangklyke goederen, in eene geestelyke , fteeds toenecmende volmaaktheid. My fteeds aan deeze vooruitzigten en verwachtingen vast te houden, en in deeze poogingen naar beter, verhevener goederen nooit lusteloos te worden, dat is het alles, ö God, wat ik onbepaald en met de volkomene overtuiging, dat het goed voor my is, van u bid, en dat zult gy, Algoede, my zekeriyk niet weigeren! Amen. V 3 DE  S10 DE GELEERDE. DE GELEERDE. DE LEERAAR DES VOLKS. Dank zy u, Vader der lichten, oorfprong van alle waarheid, dank zy u voor den dorst naar kennis en 'weetenfchap, dien gy myner ziele ingefchapen, en voor de middelen en gelegenheden, die gy my, zo niet tot verzadiging, althans tot verzachting van denzelven verleend hebt! Dank zy u voor de reiner, edeler vermaaken, die het uitgebreider,vrijer aanwenden van myne zielsvermogens my verfchaft heeft cn nog verfchaft! Dank zyu voor het dierbaare onderpand eener verhevener volmaaktheid, eener grooter vordering op den weg der waarheid, 't welk gy my daardoor gegeeven hebt! öGod, gy hebt my uitmuntende gaaven en vermogens, gy hebt my eenen, grooter of kleiner, fchat van nuttige begrippen en kundigheden toevertrouwd; en dat niet enkel voor my, maar ook voor anderen. Gy hebt my meer of min, in dit of in een ander opzigt, tot een opziener, tot een leeraar, tot een leidsman myner broederen verordend. Door my wilt gy hun uwen wil bekend, en hen op  DE LEERAAR DES VOLKS. 311 op uwe Openbaaringen in de natuur en in den Godsdienst opmerkzaam , en dezelven verftaanhaar voor hun maaken. Roemryke verordening ! Waardig en' gewigtig werk! ö Mogt ik geene volkomen vervullen, en dit met gemoedelyke trouwe volbrengen! Verre zy het dan van my, myne broeders opzetlyk tot dwaaling te verleiden, hun dé kennis van nuttige waarheden te onthouden, of dezelve door de bedekte, verwarde wyze, op v/elke ik haar hun mededeel, bezwaarlyk voor hun te maaken! Gewislyk moet ik daarby wysheid en voorzigtigheid gebruiken. Gewislyk behoor ik niet alles aan allen, niet alles op éénmaal, niet alles ten allen tyde en ter aller plaatfe te zeggen cn te doen, en den leerling niet gelyk den geoeffenden denker, den zwakke niet gelyk den fterke te behandelen. Maar de waarheid en het menfchelyke geluk moeten my boven alles dierbaar zyn; geene als middel, en dit als doel einde. Nooit moet ik my door menfchelyke bepaalingcn of dwangwettenlaaten beletten, om der waarheid getuigenis te geeven, en haar licht, voor zo verre het myne tydgenooten, V 4 of  3ia DE GELEERDE. of de menfchen, op welken ik het naast en het meest werken moet en kan, verdraagen kunnen, te verfpreiden, het onder alle, ook de laagfle, ftanden te verfpreiden; en zulks, zo dra hun welzyn het vordert, ook dan te doen, wanneer het niet zonder eenig opzien, zonder zigtbaare opfchudding en beweeging gefchieden kan. Die dwangwetten kunnen en mogen niemand,allerminst den leeraar des volks verbinden. Zy zyn in zich zeiven onrechtvaardig, ongerymd, ftrydig met de natuur van den mensch en der dingen, en verhezen even daardoor alle haare verbindende kracht. Me plant, zegt Jefus, deeze waardjgftc Leeraar der waarheid, alk plant, die myn Vader niet geplant heeft, meet uitgeroeid, alle keringen, die nadeelig zyn voor het algemeen welzyn, die met de menfchelyke volmaaktheid en gelukzaligheid niet beflaan kunnen, die de zedclyke verbetering en gegron de gerustflelling verhinderen, moeten bettreeden en ontzenuwd worden; alleen met deeze wyze behoedzaamheid, dat men niet te gelyk met deeze vergiftige planten anderen die nuttig en heilzaam zyn, uitrukke. Indien huichelaary en gemaaktheid eiken mensch.  BE LEERAAR DES VOLKS. 313 mensch vernederen, dan vernederen zV/den geleerde het meest. Hy behoort de verkondiger der niet gekende waarheid, haar fpreeker, haar voorfpraak te zyn. Nimmer moet ik derhalven met myne inzigten en kundigheden eenen fchandelyken handel dryven ; nimmer iets uit baatzucht of menfehenvrecs zeggen of niet zeggen, leeren of niet leeren, 't welk tegen myne overtuiging aanloopt. Verpligt my de voorzigtigheid meermaalen tot zwygcn; zy kan my echter nimmer verpligten, om het tegendeel van het geen ik denk en geloof te zeggen, of om dan te zwygen, wanneer het welzyn myner broederen het fpreeken van my afvordert. Maar verre zy het van my, eeniglyk aan de verwoesting van de dwaaling en het bygeloof, en niet tevens even zo yverig en nog yveriger aan den opbouw van den tempel der waarheid te arbeiden! Nooit moet ik myne broederen de eene of de andere bedrieglyke en laage aanfpooring tot pligt en deugd beneemen, zonder hun eene zeker er cn edeler in de plaats te geeven! Nooit hun het eene of het andere brooze ftcuniel van V 5 hoop  3T4 DE GELEERDE. hoop en van troost ontrukken, zonder hetzelve door een. fterker te vergoeden! Weet ik misfchien uit eige bevinding, hoe fmarteiyk de toeftand van den twyffelaar is die zich nergens aan weet vast te houden,eri nergens in te berusten; voor wiens oogen en gedachten alles, zo als hy het aangrypen en gebruiken wil, als een fehaduwe verdwynt • dan moet ik zo veel te minder twyffelingen zonder noodzaak verwekken, voeden, verfpreiden omtrent dingen, die den mensch toü zyne gerustheid en tot een redelyke beftiering van zyn gedrag önontbeerlyk zyn! Daardoor zoude ik veel meerder ellende dan geluk be vorderen. Voor eenen, dien ik daardoor tot een bedaard onderzoek opwekte, en dien ik gelegenheid en aanfpoOring gaf, om tot eene krachtiger overtuiging van de waarheid te genaken,zoude ik honderd anderen in de uitcr fte verlegenheid ftorten , en van alle geneugten des levens berooven. Om dezelfde reden zou het redelyke Christendom zelfs dan, wanneer ik my van zynen verhevener, Goddelyken oorfprong niet overreeden kon , als de rykfte bron van menfchelyke deugd en geluk-  DE LEERAAR DES VOLKS. 3IJ Iukzaligheid altoos heilig by my moeten weezen. Befcheidenheid en menfchenliefde moeten myne leidsvrouwen en gezellinnen op het dikwyls iteile en gevaarelyke pad zyn, waarop ik wandel. 'Nooit moet ik trotsch zyn op myn beter doorzigt en kundigheden! nooit mynen minder duidelyk zienden of minder weetenden broeder des wegen verachten! Hoe gering is dat geene, 't welk ik weet, in vergelyking met dat geene, 't welk ik niet weet! Een zandkorreltje tegen het gantfche zonneftelfel! Hoe veel van dat geene, 't welk ik weet, is de opmerkzaamheid van eenen redelyken geest naauwlyk waardig! Hoe weinig zal ik daarvan in het verhevener leven medebrengen ! Neen , niet de zeldzaamheid myner begrippen en kundigheden, niet de roem en de verwondering die zy my zouden mogen verwerven ; maar haare dienstigheid , haare algemeene nuttigheid moet de maatftaf zyn, naar welken ik haare waarde afmeet, en mynen yver in het ftreevcn naar dezelven aanfpbor, of maatig! Nim-  3l6 DE GELEERDE. Nimmer moet ik om het weeten het doen vergeeten; nimmer 'dat boven dit ftellen; nimmer waanen,dat ik daarom wezenlyk wys en deugdzaam en vroom en van algemeen nut ben, wyl ik weet wat wysheid en deugd cn vroomheid cn algemeene nuttigheid is; nimmer vergeeten, dat alle kennis en weetenfchap niets is en my geen duurzaam nut verfcbaft, indien ik daardoor niet wezenlyk beter, vergenoegder, geruster, en nuttiger voor andere menfchen word, dan ik anders zyn zoude! En hoe groot is niet dikwyls de afftand tusfchen het eerfte en het laatfte!Hoe ligt verliest niet de geleerde onder de menigte der dingen, die zynen geest vermoeien, zich zeiven en zynen zedelykcn toeftand uit het oog! Hoe menigmaalen kent hy zichzelvcn veel minder, dan alles, wat buiten hem is; en denkt en leeft veel meer in het voorledene dan in het tegenwoordige, onder de dooden dan onder de levenden, in de verstafgelegene tyden en gewesten, dan op de plaats en in den tyd, waarin hy wezenlyk beftaat! Zekeriyk, indien iemand ter waereld reden heeft, zich dikwerf uit de verftrooijing te begeeven, tot zichzelven te komen, en de duidelyke bewustheid, het innerlyke" gevoel vaq  DE LEERAAR DES VOLKS. 317 Van het geene, by is en zyn moet, in zich te verwekken, dan is het de geleerde. Byaldien hy enkel voor anderen fpys en voedfel bereidt,zonder zelf daarvan iets te genieten, hoe kan dan het leven en de gezondheid van zynen geest beflaan ? Ik moet en zal my derhalven dit tot een wet maaken, om my,eyen zo wel als de zogenaamde man van de waereld, voor eene al te menigvuldige en aanhoudende verftfooijing te wachten, en zekere uuren en tyden af ce zonderen, waarin ik my voornaamelyk met my zeiven bezig houd, dat geene, 't welk ik ken en weet,op my zei ven toepas, en 'er dat gebruik van maak,'t welk anderen volgens mynen wensch en raad daarvan behooren te maaken. Indien ik in kundigheid en fchranderheid bóven myne broeders uitmunt, dan behoor ik ook in wysheid en deugdzaamheid, en liefde tot God en de menfchen , boven hen uit te munten! Anders zouden de eerfte noodzaakelyk vcrachtlyk, of verdacht by hun moeten worden. Hoe zoude ik van hun mogen verlangen, dat zy myne woorden geloofden en myne leeringen volgden, indien ik zelf het tegendeel deed van het geene ik voor  318 DE GELEERDE. DE LEËRAAR DE'3 VOLKS, voor waar en billyk en goed verklaar ? Hoe zouden zy den weg, dien ik hun aanprys, met vertrouwen kunnen betreeden, indien ik niet hunne voorganger op denzelven was? Neen, my niet boven anderen te verheffen, hen niet te beheerfchen en naar eer en roem te ftreeven, maar zelf fteeds wyzer en beter en gelukkiger te worden,en alles, wat mogelyk is, toe te brengen, dat anderen het ook mogen worden: dat moet het uiterfte doel van myn denken en onderzoeken, de vrucht van alle myne weetenfchap en geleerdheid weezen! Amen. DE  3i9 DE ONGELEERDE. God, gy hebt ons, menfchen, meer tot een bezig, werkelyk, arbeidzaam, dan tot een befpiegelend leven verordend! Wy moeten het aardryk,'t welk gy ons tot een woonplaats hebt aangewezen, bebouwen, deszelfs vruchten bearbeiden, veredelen, vermenigvuldigen, haar tot het 'menigvuldigfte gebruik en genot bereiden, haar onder alle menfchen en in alle gewesten verfpreiden, en daardoor niet alleen hunne en onze behoeften vervullen, maar ook onze krachten oeffenen, en door derzelver oeffening verflandig en wys worden. Dit is ook myne verordening, ö Mogt ik dezelve 'nooit verloogchenen, en uwe wyze en gunstryke oogmerken even zo gaarne als getrouwlyk volbrengen! Niet alleny flechts de minften van ons,kunnen en moeten zich met afgetrokkene befchouwingen en diepzinnige navorfchingen over alles, wat den menfchelyken weetlust opwekt, wat is en wat zyn kan, bezig houden, en daarvan hunne hoofdzaak maaken. Dus zou de menfchelyke famenleeving niet beflaan kunnen. Dus zouden wy niet kunnen  320 DE ONGELEERDE. nen zyn en worden, wat wy in dit tydperk van ons aanweezen, wat wy hier op aarde behooren te zyn en te worden. Maar eenigen behooren en moeten zich aan die meer geestelyke bezigheid toewyen, om den overigen tot leeraars, tot leidslieden, tot voorgangers te dienen, om hun hunnen arbeid ligter te maaken, om- de nodigfte en onontbeerlykftc kundigheden onder hen te bewaaren en te verbreiden, om derzelver fomme naar de maate hunner bekwaamheden en behoeften te vermeerderen,en het licht,'t welk hen beftraalt, voor verdonkering en voor misbruik te bewaaren. Bezitten de geleerden in dit opzigt voorrechten boven my; genieten zy misfchien veelerlei vermaaken , die ik niet ken: zy moeten toch die en deezen zeer duur, dikwyls met verlies van hunne gezondheid en de rust van hun gemoed, betaalen; en dan betreffen toch die voordeelen en vermaaken geenzins het wezenlyke van 's menfchen volmaaktheid en gelukzaligheid. Ik kan, zo wel als zy, verftandig, wys, deugdzaam worden, my over myn tegenwoordig aanweezen verheugen en voor het toekomende leven gefchikt maaken: cn  BE ONGELEERDE. %iï feh dat is toch de hoofdzaak, waarop het voor hun zo wel als voor my,en voor my zO Wel als voor hun, aankomt. Ja, de vreeze des Heer en, is de wysheid; en van het kwaade te wyken, is verftand. Ik zal derhalven hunne uitmuntendheid niet loogchenen, hunne verdiensten gerechtigheid weêrvaaren laaten , hen, waar ik kan, gaarne aanmoedigen en beloonen, van het licht, 't welk zy verbreiden , volgens mynen ftaat en myn beroep een dankbaar en zorgvuldig gebruik maaken, en "er my niet over bedroeven, en voor benadeeld en van de Voorzienigheid verwaarloosd te houden, omdat myne kundigheden dn fchranderheid zo veel bepaalder dan de hunne zyn. Neen, al kan ik ook, ö God, iii de plaats, die gy my in uw' ryk aangeweezen hebt, alleen het kleinfte gedeelte van mynen tyd en myne vermogens tot het navorfchen der waarheid en tot het overdenken van dezelve aanwenden; gy laat het my echter niet aan middelen ontbreeken, om alle waarheid die my noodzaakelyk en onontbeerlyk is te weeten, te leeren kennen, en door dezelve w3^s te worden tot zaligheid: en daarvoor dank ik u, Overdenk. II. St. X gOC-  ,322 DE ONGELEERDE. goedertierene Vader, als voor het kostelykfte gefchenk uwer goedheid. Ja, gy openbaart u aan ons door alles, wat wy zien en hooren; gy fpreekt tot ons door alle uwe fchepfelen. Zy getuigen allen van uwe hoogftc volmaaktheid; zy onderrechten ons allen van uwen wil en van onze pligten, en van den weg ter zaligheid. Hunne ftemme is verflaanbaar voor den opmerkzaamen, nadenkenden mensch, 't zy hy geleerd zy of ongeleerd. En ons, Christenen, hebt gy een nog duidelyker en zekerer onderrechting aangaande de gewigtigfte dingen door uwen Zoon, Jefus Christus, en zyne Goddelyke leer gegeevcn; eene onderrechting, in welke wy volkomen berusten, en welke wy veilig en gerust kunnen volgen, ö Mogt ik op uwe ftemme in de natuur en in de Christelyke Openbaaring ftaag opmerkzaamer worden, en alle haare wenken en bevelen fteeds op het gewilligde gehoor geeven, en daadelyk opvolgen! Al is het licht,'t welk my beftraalt, flechts een fchemering, geen helder middaglicht; al is het menigwerf met wolken en donkerheid betoogen: ik heb dit met den geleerdften van * my-  DË ONGELEERDE. §2^ myne broederen gemeen, die hier, zo wel als ik,in gelooven en niet in aanfchouwen wandelt; en dan is dit licht toch fteeds toerei» kend, om ons den weg te wyzen, welken wy behooren te gaan, en langs welken wy gelukkig kunnen worden, indien wy maar zyn fchynfel zorgvuldig volgen, en ons niet door zinnelyke begeerten en driften laaten verblinden. Ja, ik zal van het licht, 't welk my be* ftraalt, het zy groot of klein, een getrouw gebruik maaken; elke waarheid, die ik ken, tot myne verbetering en gerustflelling aanwenden ; my fteeds by het gewigtigfte cn wezenlykfte in het geloof en in den Godsdienst bepaalen, en my door de gemoedelyke opvolging van derzelver voorfchriften fteeds meer van hunne voortreflykheid en Goddelykheid trachten te verzekeren. Dat geene, 't welk ik weeten en gelooven en doen moet, om u, mynen Opperheer, te behaagen, om wys en deugdzaam, gerust en vergenoegd te leeven, en eenmaal welgemoed en zalig te fterven, dat is noch zwaar en onbegryplyk, noch van eenen grooten en X a wyd-  324 DE ONGELEERDE. wydloopigen omflag. Indien ik u, gelyk jefus het my geleerd heeft, als mynen Schepper en Vader ken en lief heb, uwe Voorzienigheid in alles eerbiedig, uwen wil, zo verre my die bekend is, gewillig en blymoedig volbreng,myne evennaasten als myn broeders oprecht hoogacht en bemin, het voorbeeld van mynen Heer in, gevoelens en in wandel navolg, en dan dè onfterflykheid en het eeuwige leven met vertrouwen van u verwacht: dan weet en geloof en doe ik alles, wat my in deeze en in de toekomende waereld veilig leiden en zalig maaken kan. Dat is de weg, de eenige weg, langs welken de geleerde gelyk de ongeleerde waare rust en blyvend geluk vindt, ö Bewaar my, dat ik deezen weg nimmer veiiaate, hem nimmer met de bypaden van het ongeloof, of met de dwaalwegen der twyffelzucht verwisfele , maar op denzelven fteeds rustiger en blymoediger wandele , en daardoor myne verordening fteeds nader kome, cn fteeds gefchikter worde voor de zuiverer kennis der waarheid! Amen» OVER-  OVERDENKINGEN E N GEBEDEN, TER GELEGENHEID VAN HET HEILIGE AVONDMAAL, X 3   DE VOORBEREIDING TOT HET HEILIGE AVONDMAAL. Is eene breedvoerige Voorbereiding daartoe volftrekt noodzaakelyk ? "Oen ik den naam van een Christen niet onwaardig ; eerbiedig en bemin ik Jefus in de daad en in waarheid; zyn my zyne keringen , zyne voorfchriftcn , zyn voorbeeld fteeds voor oogen; volg ik hem waarelyk na, zoek ik hem in gevoelens en in gedrag fteeds meer gelyk te worden; zo kan my het vieren van het Avondmaal ter zyner gedachtenis onmogelyk zwaar vallen; zo behoef ik my niet eerst omflagtig voortebereiden, om het waardiglyk te houden. De gedachten van hem, van zyne weldaaden, en van myne betrekkingen jegens hem, zyn my immers nooit vreemd; zy behooren immers tot die gedachten, met welken ik my gaarne en dikwyls bezig houd, cn zyn met duizend andere, my gewoone en aangenaame gedachten innerlyk verbonden. Hoe zou het my dan zwaar kunnen vallen, met woorden, of door gebruiken en bedryven, uittedrukken, wat voor myn verftand fteeds gewigtig, en voor myn X 4 hart  328 DE VOORBEREIDING TOT hart fteeds dierbaar is? Weiken vriend, dio van waare, hartelyke vriendfchap bezield is, valt het moeilyk, het feest van zynen vriend te vieren, en aan de eerbetuigingen, die men hem bewyst, aan de vreugde, die zyne overige vrienden bezielt, deel te neemen?Weik vriend behoeft zich eerst door aanhoudend overdenken, door veelerhande moeilyke oef. feningen daartoe op te wekken en gefchikt te maaken? Zweeft niet het beeld huns geliefden fteeds voor hunne oogen ? Herinnert hun niet alles aan hem ? Mogen zy niet fteeds getroost aan hem denken en zich over zyne tegenwoordigheid, of over zyne gedachtenis, verheugen? Of, zou Jefus, die grootmoe, digfte weldoener cn vriend der menfchen van zyne dienaars en vrienden meer dan oprechtheid en braafheid vorderen ? Zou hy op uiter-, lyke, toevallige dingen zien, en dat geene, 't welk de vrucht eener moeilyke infpanning en van eenen lastigen dwang is, boven de natuurelyke uitdrukkingen der dankbaarheid ch liefde ftellen ? Gewislyk, indien ik door overhoopte be, zigheden, door aanhoudende verftrooijingen, door veelerlei misftappen omtrent den Gods, dients.  HET HEILIGE AVONDMAAL. 329 dienst en het Christendom onverfchilliger geworden ; indien ik omtrent het waarneemen myner daaglykfche Godsdicnstoeffeningen nalaatig geweest ben; indien ik daardoor, dat ik myne gedachten lang in het wilde omzwerven liet, en niet over myn hart waakte, het gebied over myne opmerkzaamheid verzwakt, en my aan het gevaar blootgefteld heb, van door ieder uiterlyk voorwerp, of. door elk beeld myner verbeelding geftoord en verflrooid te worden: dan moet ik my volfïrekt afzonderen, mynen geest tot rust, en myn hart tot ftilte zoeken te brengen, en my wel degelyk daartoe voorbereiden en gefchikt maaken, indien ik het gedenkmaal mynes Heeren waardiglyk zal bywoo'nen, Indien echter ook deeze redenen tot een eigenlyke voorbereiding niet voor handen waren; indien ik het Avondmaal myns Heeren zonder alle verdere voorbereiding op eene wyze met deszelfs inftelling overeenkomende zou kunnen en mogen houden: nogthans zal ik my van deeze gelegenheid gaarne bedienen , om my zo veel te zorgvuldiger cn aanhoudender met zaaken bezig te houden, waarmede ik my nooit zonder nut en zonder veiv X S. troos-  §3<5 DE VOORBEREIDING TOT troosting bezig houd. Ik zal zo veel tyds tot overdenkingen , tot zelfbeproevingen , tot gebeden , tot Godvruchtige befpiegelingen aanwenden, als myne pligten en omftandigheden my flechts veroorloven. En dat niet uit dwang, maar uit neiging; niet als of het een onverbreeklyke pligt ware, maar om mynen geest deste meer te voeden en te verfterken, en hem een waar vreugde - feest te bereiden. S£ Üf- Ïy2 Op welk eene wyze moet ik my daartoe voorbereiden ? I. Ik moet de oogmerken bepaalen, en de oogmerken overdenken, met welken ik van zins ben deeze plegtigheid waar te neemen. Een Godsdienstige daad te verrichten,zonder te weeten en te bedenken waartoe men1 haar verricht, is onbedachtzaamheid. Haar krachten en werkingen toe te fchryven, die zy niet heeft en niet kan hebben, is bygelooxdgheid. 't Zy verre van my, met losfe onbedachtzaamheid voor den Alweetenden te verfchynen, die harten en nieren proeft! 't Zy echter ook verre van my, het feest van Jefus gedachtenis door bygeloovigheid te onthei-  HET HEILIGE AVONDMAAL. 33 J heiligen, van wiens jok ons te bevryden hy in.de waereld gekomen is! 't Zy derhalven verre van my te waanen, dat deeze heilige verrichting zonder myn toedoen, zonder myn medeweeten, op eene bovennatuurelyke wyze, heilzaame veranderingen in my voortbrengen; of my zonder berouw en bekeering de vergiffenis der zonden, cn de gunst van God aanbrengen; of de plaats der my ontbreekende deugd en vroomheid vervullen zoude! Neen, niet het ligchaamelyke genieten van het brood en den wyn aan de tafel des Heeren, maar dat geene, 't welk myn verftand daarby denkt en myn hart daaronder gevoelt, verkwikt en verfterkt mynen geest, is de fpyze, die blyft tot in het eeuwige leven. Deeze fpyze moet ik hier zoeken en genieten. Hier moet ik een openlyke belydenis van den Christelyken Godsdienst, van myn geloove in God en zynen Zoon, Jefus Christus, mynen Heiland en Heer, afleggen, en daardoor myne Christelyke broeders ftichtenj en my zeiven in het geloove verfterken. Hier moet ik de gedachtenis van Jefus Christus,en inzonderheid van zynen onfchul- di-  DE VOORBEREIDING TOT \ digen, heiligen, grootmoedigen dood vieren; hem in zyn leven, en in zyn lyden nagaan, my mynen afweezenden vriend zo veel mogelyk vertegenwoordigen , my over zyne liefde en zyne weldaaden, en over de zalige verbindtenisfen, in welken ik my met hem bevind, verheugen, en hem daarvoor met alle myne broederen openlyk en eenpaariglyk danken, Hier moet ik hem, als mynen Verlösfer, als den van den Vader boven alles verhoogden Heer der menfchen, myne onderwerping en onderdaanigheid betuigen, hem op nieuws den eed van getrouwheid en van gehoorzaamheid zweeren, en my tot eene fteeds zorgvuldiger en blymoediger navolging van zyn voorbeeld opwekken. Hier moet ik my in de hoop der zalige onfterflykheid en des eeuwigen levens verfterken, die hy door zynen dood, endoor zyne ppftanding uit den dooden aan het licht gebragt, en buiten twyffel gefteld heeft: en deeze hoop zal my de zege op my zeiven gemakkelyker maaken, en my in het ftreeven naar eene zuivere? deugd en verhevener vol-  HET HEILIGE AVONDMAAL. 333 Volmaaktheid nooit lusteloos en moede laaten worden. Hier moet ik my eindelyk door het genot van deeze algemeenen liefdemaaltyd met alle myne broederen, die naby zyn en die verre zyn, vereenigen, en myn hart voor alle de gevoelens van hoogachting en liefde, van goedwilligheid en wcldaadigheid, van medeJyden en eene deelneemende vreugde ontfluiten, die ik aan hun fchuldig ben. Ja, God, dat zal ik doen, deeze oogmer-' ken zal ik my by deeze heilige verrichting voorftellen, en nooit uit het oog verliezen! Dit zal thans, en aan de tafel des Heeren de bezigheid van myn verftand en van myn hart weezen. Dit geestelyke, edele voedfel zal ik daar zoeken en genieten. Dus zal ik u, myn Schepper en Vader, in geesten in waarheid, met verftand en aandoening , aanbidden , en uwen Zoon, Jefus Christus, niet alleen met woorden en gebaarden , maar in de daad en van gantfeher harte eeren.  334 DE VOORBEREIDING TOT eeren. In ons, Christenen, verlangt gy zodanige aanbidders; aan ons hebt gy u, dien, niemand gezien heeft, noch zien kan, door hem, uwen beminden, als den volmaaklïen geest, als het hciligfte en goedertierenfte Wezen, geopenbaard; ons moet geene bygeloovige bekommering,geene üaaffche vrees voor u verleegen maaken , en vernederen; ons moeten reden en overdenking onder alle onze Godsdienstige verrichtingen vergezellen en bellieren, ö Laat my de waardigheid, tot welke gy my als mensch en als Christen verheven hebt, ook thans erkennen en befeffen, en volgens de zelve denken en handelen. Laat het Jicht der waarheid myn verftand verlichten, en het vuur uwer liefde en der liefde van Jefus myn hart verwarmen, en u het offer der aanbidding en der dankbaarheid, 't welk ik u zal toebrengen, welbehaaglyk maaken. Laat my niets zeggen en niets doen, 't welk ik niet waarelyk denk en gevoel; niets belooven en toezeggen , waaraan ik niet oprechtlyk gezind ben my te houden. De gedachte aan uwe Alweetendheid en Alomtegenwoordigheid moet nimmer verre van my zyn, en my ook thans voor alle zelfbedrog, voor alle misleidingen der eigenliefde  HET HEILIGE AVONDMAAL. 335 ■de bewaaren! Gy verlangt van ons geene ligchaamelykc offeranden en gaven, geene kostbaare of moeilyke gebruiken en plegtighe- * den, geen uiterlyke eerbewyzingen en diensten , gelyk de eene mensch den anderen bewyst. Maar ons hart eischt gy van ons. En dat, ö God, breng ik u! Reinig en heilig het fteeds meer, opdat het voor uwen invloed en voor de gemeenfehap met u fteeds gefchikter worde! Amen! II. Ik moet onderzoeken, of ik my in zulk eene gemoedsgefteldheid bevind, die my gefchikt maakt, om deeze plegtige daad,op eene redelyke, voor my nuttige, en deszelfs infleller waardige wyze, te verrichten. Dat ik een Christen ben, dat ik ten minfte het Christendom en zynen Infleller als hoogstweldaadig eerbiedig, en in de kennis en de overtuiging daarvan fteeds verder wensch te komen: zulks vooronderftelt deeze daad ten klaarflen. Anders ware zy zonder alle betekenis voor my; een ydele plegtigheid, die ik niet vry willig zou kunnen waarneemen, zonder my zeiven daardoor te vernederen. Dat  33°" DE VOORBEREIDING TOT Dat ik niet enkel volgens de belydenis éëti Christen ben, maar my benaarstig zulks in de daad en in waarheid te zyn, ook dat wordt daarby vooronderfteld. Welk een nuttigheid , welk een troost zoude my anders deeze verrichting kunnen verfchaffen ? Wat baaten my leeringen,die ik geloof, maar niet aanwend; voorfchriften, die ik eerbiedig, maar niet opvolg; voorrechten, die ik bezit, maar niet gebruik; verwachtingen en zaligheden, die ik voor troostryk en begeerenswaardig erken, maar my niet eigen maak? Zoude ik my dus niet aan huichlaary en gemaaktheid voor God, den Alvveetenden, en voor zynen Zoon, Jefus Christus, fchuldig maaken? Zoude ik niet my zeiven veroordeelen, en niet, door met myne eige belydenis en beloften opzetlyk ftrydig te handelen, myne verdiende ftraf zo veel te zwaarer maaken ? Neen, voor deeze volftrekte ftrydigheid met my zeiven, voor deeze laage valschheid moet en zal my God bewaaren! Maar, ben ik ook thans zodanig gezind, als Christenen gezind behooren te weezen ? Is ook thans myn gemoed in die gefteldheid, in \  HET HEILIGE AVONDMAAL. 337 in welke het zyn moet, wanneer ik deeze plegtige handeling waardiglyk verrichten zal? Zyn de zaakén, wier gedachtenis ik hier plcgtig zal vieren, genoegzaam gewigtig en tegenwoordig voor mynen geest? Houden zy dikwyls myn verftand en myn hart bezig ? Zyn zy my nooit geheel vreemd? Zyn zy met myne gewoone, heérfchende gedachten en gevoelens, met myn daaglykfche leven verbonden? Valt het my niet bezwaarlyk my daaraan te herinneren, en zulks met genoegen en deelneeming te doen ? Verheug ik my waarelyk over de wyze, genadige befchikkingen, die God door zynen Zoon, Jefus Christus, tot onderrechting, tot verbetering, tot gerustflelling en zaligheid der menfchen gemaakt; over de hcerlyke hulp, die hy hun door deezen hunnen Verlösfer bèweezen, en waardoor hy hen aan de dwaaling,het bygeloof, de ondeugd, de moedeloosheid , de vreeze des doods en der helle ontrukt, en op den weg der zaligheid gebragt heeft? Erken en befef ik de waardy van den ChrisOverdenk.II.Su Y te-  338 DE VOORBEREIDING TOT telyken Godsdienst, en de onvergelykelyke verdiensten van zynen Infteller jegens my, en aan het gantiche, in het diepfte verval gedompelde, menfchelyke geflagt? Is zyne gedachtenis my dierbaar? Is zy met eene waare innerlyke dankbaarheid jegens hem vereenigd? -Ben ik hem oprechtlyk onderdaanig? Gehoorzaam ik hem gaarne? Bemint hem myne ziel, en verheug ik my in hem, alhoewel ik hem niet gezien hebbe , met eene hartelyke •vreugde? Bezielt my wezen]yk de denkwyze, en de geest van dien Jefus, wiens feest ik vieren, (Voor wiens leerling en navolger ik my openlyk uitgeeven zal? Bezielt my die vroome en Goeie onderdaanige , die nederige en zachtmoedige, die liefderyke en weldaadige, die zich zelv' zo gaarne voor anderen opofferende, en in lyden om het goede zo geduldige en ftandvastige gcaartheid, welke Jefus be•zielde? Is zyn voorbeeld my fteeds voor oogen ? Streef ik in alle opzigten naar eene •fteeds grooter gelykheid met hem? Is de zonde, die oorzaak van het menfchelyke verval en ellende, tot wier krenking en ver-  HST HEILIGE AVONDMAAL, 339 vernietiging Jefus zo vee! doen en lyden en aan het kruis fterven moest, waarelyk haateJyk voor my? Ben ik der zonde, zy moge genaamd worden, gelyk zy wil, volkomen geftorven? Heeft zy alle bekoorlykheid in myne oogen verlooren? Komt zy my zo affchuuwlyk, zo verderflyk voor, als zy het noodzaakelyk zyn moet, daar God zynen Zoon, zynen Geliefden, in de waereld gezonden heeft, om haar ryk te vernietigen, en ons van haare magt en heerfchappy te verJosfen ? Bezielt my cindclyk eene algemeene en broederlyke liefde jegens alle menfchen, alle Christenen? Is 'er niemand, dien ik benydde, of haattede, met wien ik in twist en vyandfehap leefde? Niemand, dien ik niet het beste wenschte, en niet gaarne wel deed? Ben ik fteeds, ben ik ook nu bereid, om alle onrecht, 't welk ik misfchien anderen aangedaan heb, op alle mogelyke wyze wederom te vergoeden, en allen,dié my beledigd hebben, hunne beledigingen van gantfeher harten te vergeeven ? Y 2 Daü  34-0 DE VOORBEREIDING TOT Sj£ ?{s # Dat ik een Christen ben, en ook de kracht van den Christelyken Godsdienst tot myne aanvangkelyke verbetering en gerustflelling ondervonden heb, en nog ondervind, daarover verheug ik my voor u, ö God,en daarvoor dank ik u, als voor het grootfte gefchenk, uwer goedheid! Mogt ik maar van dit uw gefchenk fteeds het beste, waardigfte gebruik maaken! Mogt myne vreugde daarover volkomen zuiver, en onvermengd zyn met alle verwytingen van het niet gebruiken of het nalaatig gebruiken van dezelven !Mogt ik volkomenlyk dat geene zyn en doen , wat ik als een Christen behoor te zyn en te doen! Maar nog durf ik my daarop niet beroemen. Nog heb ik de christelyke volmaaktheid, de volmaaktheid, tot welke ik als een Christen geroepen, en voor welke ik als een Christen gefchikt ben, niet bereikt. Nog ben ik mogelyk verre van dit heerlyke doel verwyderd. Nog verbergt het licht der waarheid zich dikwyls voor my, en de gewigtigfte leeringen van den Godsdienst en het Christendom maaken flechts flaauwe indrukfelsopmy, of  HET HEILIGE AVONDMAAL. 341 of werden door twyffelingen krachteloos gemaakt. Nog geniet ik dikwyls de weldaaden van het Christendom, zonder haare waarde te befcffen, zonder my daardoor tot den innerlyken dank en de blyde lofpryzing opgewekt te gevoelen, die ik u, mynen oneindir gen Weldoener,daarvoor fchuldig ben. Nog fchep ik niet zo dikwyls uit deeze bron licht en vermogen en leven en vertroosting en zaligheid, als ik konde en behoorde te doen. Misfchien doet dikwyls de verblindende fchyn eener valfche menfchelyke wysheid en fchranderheid my dezelve voorby loopen, en uit troebeler beeken fcheppen. Nog verlies ik maar alte dikwyls het voorbeeld van braafheid en deugd, 't welk Jefus my gegeeven heeft, uit het oog, of befchouw het toch niet in dat fchoone, heldere licht, in die beKoorende, beminnenswaardige gedaante, die my tot deszclfs navolging zoude kunnen aanfpooren en verfterken. Nog is myn gemoedsgefteldheid dikwyls verre van de gemoedsgefteldheid van Jefus verwyderd. Ach! hoe zelden ben ik zo nederig, zo zachtmoedig, zo liefderyk, zo onvermoeid in het volbrengen van mynen pligt, zo geduldig in lyden, en by de tegen fpraak, zo te vreden Y' 3 met  34* 'DE VOORBEREIDING TOT met alle Goddelyke fchikkingen, zo goedaan: tig en toegecvend jegens de dwaalenden en ftruikelenden, zo ftandvastig in het vervolgen van myne goeie oogmerken en in de algemeen nuttige werkzaamheid, als Jefus was, en als zyne navolgers behooren te zyn ! Misfchien fchaam ik my nog dikwyls, my door geheel Christelyke gevoelens en daaden van andere menfchen te onderfcheiden, en my ■daardoor voor de befpotting of verachting van hun, die geen Christenen zyn, bloot te ftellen. Nog menigmaalen moet ik my misfchien ecnigermaate tot dat geene geweld aan doen , en doe het niet zonder heimelyke tegenzin , wat de lust cn de vreugde van myn hart behoorde te weezen. Nog dikwyls laat, ik my misfchien door onnodige bezigheden, door alte menigvuldige verftrooijingen, door eene ontydige gedienstigheid, door zucht tot het zinnclyke en tot traagheid van het nadenken, van de zelfbeproeving, van het gebed, van de ftille Godsdienstige overdenkingen te rug houden, of ftrekken my dezelve^ tot vcrveeling. En dus handhaaf ik het charakter van een Christen niet volkomen ; vervul de pligten, die op my als een' zodanigen, rusten, flechts gebrekkig; en geniet derhalven  HET HEILIGE AVONDMAAL. 343 ven ook de vooirechten en zaligheden, die met een ganrsch christelyk gevoelen en leven verbonden zyn, niet in ruime maate. ö God, ik fchaam my over myn nalaatigheid, en over myn menigvuldige misflagen, en bid u demoedig, om eene vaderlyke verfchooning en toegeevendheid. Ja, ik gevoel het, dat ik aanmoediging en verflerking van node heb; dat ik mynen geest zorgvuldiger en beter voeden moet, indien hy zich niet van zyne verordening verwyderen, en ten laatfte in eene gevaarclyke koelzinnigheid en magteloosheid vervallen zal. ö Mogten deeze dagen van grooter ingetoogenheid en van vergaêring van 't gemoed, deeze dagen van plegtige Godsdienst -oelfeningen, in dit opzigt voor my gezegend zyn! Mogt het u bchaagen , barmhartige God , nieuw licht, nieuw leven, nieuwe kracht in myn, misfchien half verduisterd, half verdorven,hart te gieten, en my daardoor het doel der volmaaktheid nader te doen komen! Ja, ik zal myn binnenfte voor den invloed der Christelyke waaiheid ontfluiten, op haare ftemme met leergierigheid en gehoorzaamheid, acht geeven, en my bevlytigen, haaie voorfchi lY 4 ten  $44 DE VOORBEREIDING TOT ten met vernieuwde zorgvuldigheid en getrouwheid na te komen.' Amen. III. Ik moet my vooraf wel bekend en gemeen•zaam 'maaken met' de overweegingen en gedachten, die my onder het gebruiken van het Heilige Avondmaal vocrnaamelyk moeten bezig houden. En welke zyn deeze overweegingen, deeze gedachten? Het is de gedachte aan Jefus, onzen Heiland en Heer. Het is de overweeging van al het geene, dat hy op aarde ten beste der menfchen geleerd, gedaan, verdraagen, opgeofferd, geleden heeft. Het is de overdenking der menigvuldige en groote vooisdeelen, die wy aan hem te danken hebben, en der naauwe betrekkingen, in welken wy als Christenen tot hem ftaan. Doet dat tot myne gedachtenis,zegt hy, by het inftellen van dit heilige gebruik, tot zyne eerfte leerlingen, en door hen tot ons allen. Voor hun was het een vriendelyk affcheidsmaal, 't welk hy voor zyn heenengaan ten dood met hun hield", en waardoor hy zich aan hun aandenken en hunne liefde beval. Voor my, die den Heer niet gezien, maar nogthans lief heb, is het een plegtig gedachtenismaal van zyne vooz- beeL  HET HEILIGE AVONDMAAL. 34^ bceldelooze, zyne zich zelv' opofferende liefde, van zyn even zo heilig, als onfchuldig lyden, van zynen grqotmoedigen en alge*meen nuttigen dood. Hoe meermaalen en levendiger ik derhalven aan Jefus denk; hoe aandachtiger ik zyn Euangelie en inzonderheid de gefchiedenis der laatfte dagen zyns levens en lydens , en daarby alles, wat by leerde en deed en leed, met eenen ftillen deelneemenden geest overpeins; hoe meer ik my hem daardoor vertegenwoordige; hoe duidelyker en levendiger zyn beeldtenis my voor den geest zweeft: deste gefchikter ben ik tot het vieren van zyn feest, en deste zekerer zal ik deszelfs eigenlyke oogmerken bereiken, En hoe veel ftaat my daar te denken en te overweegen! Wat is waardig, myn verftand en myn hart bezig te houden, indien het de verhevene perfoon en de groote dingen, de gewenschte gebeurdtenisfen niet zyn, aan welke dit gedachtenismaal my herinnert! Hier herinner ik my immers den door God gezondenen Leeraar der waarheid en der deugd, den grootften Bevorderaar en Herfteller der menfchelyke waardigheid en gelukzaligheid, Y 5 'den  346" DE VOORBEREIDING TOT den magtigften Verlösfer van dwaalingen dienst? baarheid en zonde en van de vreeze des doods en der helle, den vcrhevenflen Middelaar tusfchen God en de menfchen , die de Godheid tot ons,cn ons nader tot de Godheid gebragt, dns haare Vaderlyke gezindheden jegers de gebrekkige, zondige menfchen bekend gemaakt, en ons kinderlyke gezindheden jegens onzen Schepper en Heer ingeboezemd, en die door zyn groot werk op aarde, en de (leeds voortduurende gevolgen en uitwerkfclen van hetzelve veel meer licht en troost en geestelyk leven en hoop en vertrouwen en vreugde en zaligheid onder de ftervelingen verfpreid heeft, dan een eenig wyze , een eenig wetgeever , een eenig weldoener der menfchen vóór hem gedaan heeft,noch doen konde. Gezegend, eeuwig gezegend, zy my en allen menfchen zyne gedachtenis! Zy moet van het eene geflagt tot het andere gebragt, van de eene eeuw tot de andere onderhouden en vernieuwd, en van eeuwigheid tot eeuwigheid gepreezen worden ! Het is de gedachtenis der zuiverfle deugd en grootmoedigheid, der onbaatzuchtigfte en weldaadigfle liefde; de gedachtenis van onze verlosfing en redding van de grootfte  bet heilige avondmaal. 347 fte onheilen, van de meest drukkende lasten; de gedachtenis van alles, wat ons gerustftellen , verfterken , verheugen , zaligmaaken kan. Het is het gewigtigfte, troostrykftc ge. denkmaal, 't welk fchepfels, die zo zwak en gebrekkig, en echter redelyk en tot de onfterflykheid verordend zyn, vieren kunnen.(') ï£ ï£ # Ja, uwe gedachtenis, ö Jefus, moet fteeds wenfchelyk, fteeds dierbaar voor my zyn! Thans, nu ik uw feest vier, moet zy myne gantfche ziel vervullen; en nooit moet zy vreemd, en onverfchillig, veelminder lastig voor my worden ! Hoe zoude ik ooit uwer vergeeten, of met koelzinnigheid aan u denken, zonder my zelvcn, en myne grootfte voorrechten en zaligheid te vergeeten, en alle gevoel van waarheid, van vryheid, van deugd en verwachting te verliezen? De gedachtenis aan u en aan de verhevene, Goddelyke wysheid, die gy van den hemel (*) Een uitvoeriger overdenking over de' gedachtenis van Jefus, vindt men in myne Overdenkingen en Gebeden (Ü. Stuk, bl. 75. volgens de Nederduitfche vertaaling,)  348 DE VOORBEREIDING TOT mei op de aarde gebragt hebt, moet my tegen alle tvvyffelingen en zwaarigheden van elke andere minder zekere wysheid beveiligen. Aan u wilikmy, als van den getrouwen gezant des Allerhoogften; aan uwe leeringen als aan uitfpraaken der Godheid zelve houden. Het licht, waarmede gy den nacht der onweetendhcid, der dwaaling en der ellende, die eertyds den aardbodem bedekte, verlicht hebt, zal een licht voor myne voeten, zal de leiddraad weezen s die my door alle doolhoven der menfchelyke gedachten en nafpooringen en twyffelingen heenen leidt, en my eens tot helderer licht brengt. De gedachtenis aan u, en aan uw heilig leven , en uwe even heilige voorfchriften, moet my op alle de paden myns levens geleiden, voor my in elk twyffelachtig geval beflisfen, my voor ieder boos, ieder laag bedryf bewaaren, my tot elke goede, elke edele daad aanfpooren; en eiken pligt tot vreugde maaken! Uw voorbeeld moet het onveranderlyke richtfnoer van myn gedrag zyn! De gedachte: dat heeft my .de Heere bevoolen, dat heeft hy my uitdrukkelyk verboden; zodanig zou zich de Heere in myne plaats, in dit geval ge-  HET HEILIGE AVONDMAAL. 349 gedraagen , of niet gedraagen hebben; dit brengt my nader tot hem, dat zou my van hem verwyderen; op dit pad befchouw ik zyne voetftappen, op dat ontdek ik dezelven niet; deeze gedachte zal fteeds voor myne ziel tegenwoordig, zy zal myn onaffcheidbaare gezellin en leidsvrouw zyn, en my midden door alle valftrikken en verzoekingen der waereld fteeds nader tot het doel der Christelyke volmaaktheid brengen! De gedachtenis aan u en aan de heuchelyke beloften, die gy ons van Godswegen gegeeven hebt, zal my troosten en verfterken, wanneer my het gevoel van myne zwakheid, de bewustheid van myne zonden en gebreken bekommert, wanneer my de lasten des levens drukken, wanneer ik onder zwaare rampen en tegenfpoeden moet zuchten! Dan zal ik my in het geloove aan de wyze Voorzienigheid en in de verzekering van Gods Vaderlyke toegenegenheid, en in de hoop op een beter toekomend leven, die gy ons in zo een helder licht ontdekt hebt, gerust ftellen, en rustig het pad der ellenden bewandelen, waarop gy my voorgegaan zyt, waarop gy my de befcherming des Almagtigen belooft, en  35° DE VOORBEREIDING TOT cn 't welk gy my als den weg der volmaaking leert befchouwen. De gedachtenis aan u, en aan uwen onfchuldigen, heiligen dood, zal my ook in den dood vertroosten en verheugen, en my tegen alle deszelfs verfchrikkingen wapenen! Uw dood verftrekt my tot een waarborge, dat ik niet in den dood blyven, dat ik door denzelven in het beter leven overgaan, en dan eeuwig zyn zal, waar gy zyt. Ja, eeuwig mott my uwe gedachtenis dierbaar zyn, grootfte cn beste der menfchen, Zoon des Allerhoogften!Uw beeld,het beeld uwer verhevene deugd en Godsvrucht, het beeld uwer onvermoeide zachtmoedigheid en menfchenliefde, het beeld van uw alles overwinnend geduld en ftandvastigheid, zal my zo lang voor den geest zyn, tot dat het my gebeuren zal,u beter en nader te leeren kennen, en eenen onmiddeljken ommegang met u te hebben! Dan zal myn geloove in aanfchouwen vervyisfeld worden. Dan zal ik u, dien myn ziel lief heeft, en naar wiens nadefe gemeenfehap zy dikwerf dorst, zien, en de heerlykheid aanfehouwen, die de Vader u ge-  v HET HEH.IGE AVONDMAAL. 351 gegeeven heeft. En dan zal ik u en uwe verdiensten jjgens de menfchen waardiger pry. zen; dan de gantfche waardy uwer liefde, en uwer weldaaden kennen en befeffen; en my in u en in de gelukzaligheid, die ik aan u te danken heb, eeuwiglyk verheugen! Amen. IV. Ik moet devroome, Christelyke geneigdheden en aandoeningen in my verwekken en verfterken, die voor deeze heilige verrichting gefchikt zyn. Dankbaarheid, vreugde, liefde, hoop en vertrouwen, yver tot de deugd, moeten my hier bezielen. De plegtige maakyd, tot wiens viering ik my voorbereide, wat is die anders dan een gedachtenismaal der grootfte Goddelyke weldaaden; een vreugdemaal over myn tegenwoordig en toekomend geluk; een gedenkmaal van de liefde van God en Jefus Christus; een bevestigingsmaal der Christelyke broederlyke liefde; een inweijingsmaal tot de zuiverfte deugd, in navolging van haaren grootflen bevorderaar en volkomenfte voorbeeld, mynen Heiland en Heer? Welke weldaaden, welke zegeningen zyn groo-  $5* DÈ VOORBEREIDING TÖT grooter, zyn dierbaarer, dan die geene, wetke my deeze plegtige maaltyd herinnert, en van welke my deszelfs genot verzekert? Een openbaaring van God en zynen wil, de verzekering van zyne Vaderlyke genegenheid en 'liefde, het begenadigen van ftrafbaare fchepfelen , de vergeeving der zonden, het vernietigen van alle offerdiensten en plegtighedén, Van alle flaaffche vrees voor God, van alle bekommerende vrees voor den dood; een nieuw leven, nieuwe krachten, de edelfle vryheid, de heerlykfte vooruitzigten in het toekomende, de zekerfte hoop der zalige' onfterflykheid en des eeuwigen levens; en dat alles door jefus, den Zoon, den Geliefden des Vaders, verkondigd, bevestigd, en door zynen dood en zyne opftanding van den doo» de buiten twyffel gefield! Welke gefchenken zyn dat niet! En hoe dierbaar moeten zy niet voor my worden door de wyze en manier, waarop God naar zyne groote barmhartigheid my dezelve gegeeven heeft! Hoe kan ik hem, die my zynen Zoon, en met hem en door hem zo veele goederen gefchonken, hoe kan ik Jefus, die alles, zelfs zyn leven, voor my gegeeven heeft, ooit genoeg daarvoor danken ? Wie  HET HEILIGE AVONDMAAL. Wie heeft reden, van zich te verblydcrij indien ik het niet heb? Wiens vreugde is redelyk, is gegrond, is een bron van fteeds zuiverer, van eeuwigduurende vreugde, indien het de rnyne niet is? Ja, ik verheug my in God, als in eenen verfchoonenden, gocdertierenen, coegeevenden Vader 5 als in eenen Vader, die my met de wysfte liefde liefheeft, die myner nooit vergeet, my op de beste wyze leidt en befliert, en onder wiens Vaderlyk toevoorzigt en voorzorg ik my fteeds bevind, en eeuwig zal bevinden. Aan hem kan ik met vertrouwen denken, tot hem mag ik vrymoedig naderen, myn vertrouwen op hem kan cn zal nooit te fchande worden. Ik verheug my in Jefus Christus, myn Hoofd en Heer, myn'Redder en Weldoener, dien vriend myner ziel; en verheug my over myne naauwe verbindtenisfen met hem, den Geliefden en Vertrouweling des Vaders, cn over de verzekering, die zy my geeven, van hem eens nog nader te komen, en eeuwig by hem te zym Ik verheug my over myn klaarder licht, myne beter gevoelens, myne grooter krachten ten goede, myne edeler vryheid, over myn hart, dat in God en zynen wil berust, over myne vordering op den weg der Overdenk. II. St. . Z Chris-  354 DE VOORBEREIDING TOT Christelyke volmaaktheid en gelukzaligheid, Ik verheug my over het toekomende , want dat is voor my niet verfchriklyk, dat ftelt my vqoruitzigten voor, dat verleent my verwachtingen, in welken ik reeds nu zalig ben, cn die eenmaal alle myne wenfchen bevredigen zullen. Als een Christen kan ik zelfs den dood en het graf welgemoedigd onder de oogen zien. Want ik weet, dat myn geest niet fterft, dat ik niet in het graf blyven, dat ik door den dood in het beter leven zal overgaan. En wat is deeze maaltyd des Heeren, dien ik hier vier, anders, dan een innerlykfte, zaligfte liefde-maaltyd ? Een openlyk luidfpreekend bewys, een onbedrieglyk onderpand der liefde van God en Jefus Christus jegens de menfchen. Zo roept hy ons toe, zo lief heeft God de waereld gehad, dat hy zynen Zoon gegeeven heeft, opdat een iegelyk, die in hem gelooft, en hem gehoorzaam is, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Zo lief heeft Jefus de menfchen gehad, dat hy aan het kruis voor hun geftorven is. En zoude ik deezen God, deezen Jefus, niet wederom liefhebben? — En zoude ik deeze liefde niet  Hfit HEILiQÊ AVONDMAAL. 355 niet hierdoor bewyzen, dat ik alle de zodanigen, die met my God en jefus eeren, als kinderen van mynen hemelfchen Vader, als broeders van mynen Heere, als myn maagfchap, met waare broederlyke liefde omvatte? Hen, die door den band des geloofs en der hoopc zo naauw met my en met onzen algemeenen Heer verbonden zyn? Hen, die met my naar één doel ftreeven, en namaals deelgcnooten myner zaligheid zyn zullen? Hen,met welken ik hier,ten teken van onze vriendfchap en gemeenzaamheid, van één brood eet, en uit éénen drinkbeker drink? En hoe fchittert my hier niet het voorbeeld van Jefus,het voorbeeld der verheven* fïe deugd en vroomheid, der zuiverfte menfchenlicfde, in de oogen! Hoe luide, hoe verfïaanbaar roept my de Heer niet toe: wees getrouw aan uwen pligt, getrouw aan God! Word nimmer moede , goed te doen, en om des goeds wille het kwaade te lyden! Doe met flandvastigheid, wat God u beveelt te doen, en lyd geduldig, wat hy u oplegt te lyden! Offer u gaarne voor anderen op ! Volg my na, vorm u naar my! De weg is ruuw en moeilyk, maar het einde, tot 't welk hy u Z 2 leidt,  35 6 DE VOORBEREIDING TOT leidt, is heerlyk, is eene uitmuntende, eeuwige gelukzaligheid! Myne zege verzekert u van de uwe! Myn lot zal het uwe zyn! — En zou ik naar deeze ftemme niet hooren? Zou ik deeze roeping niet achten? den weg, langs welken my de Heer voorgegaan is, niet blymoedig betreeden en onwankelbaar vervolgen? niet gelyk hy door volharding in goede, edele gevoelens en daaden,naar prys, naar eer, naar onfterflykheid, naar het zaligmaakende welbehaagen des Vaders, naar de kroon der overwinning ftreeven? Ja, aan zynen disch zal ik my op nieuws tot zynen navolger wyen, en dan my onophoudelyk benaarstigen, om hem, mynen Voorganger, fteeds nader te komen en fteeds gelykvormiger te worden, $ ïfc $ Deeze, öGod, deeze moeten de geneigdheden en aandoeningen zyn, met welke ik het feest uwer liefde cn myner zaligheid vier. ö Mogten zy my ook in myn geheel volgend leven bezielen! Mogt hetzelve enkel dank, enkel vroome vreugde, enkel een betooning cn genot van zuivcrer edeler liefde, enkel eene  HET HEILIGE AVONDMAAL. 357 eene onvermoeide ocffening der deugd weezen! Neen, nimmer zal ik vergeeten, hoe veel hoe oneindig veel, ik u, mynen Ontfermer en Vader, en uwen Zoon, Jefus Christus, verfchuldigd ben!Hoe onweetend, hoe twyffelend en onzeker in de gewigtigfte dingen, hoe troosteloos en ellendig ik zyn, onder welk een hart juk van flaverny ik zuchten, welk een angst en vrees voor eene vertoornde, wraak-eisfchende Godheid, voor eenen dood, die myn aanweezen met vernietiging, of my met ftraffen dreigde, my pynigen,hoe droevig myn leven, en hoe verfchriklyk my dcszelfs einde weezen zoude, indien ik u niet kende, niet van uwe Toegenegenheid en Genade verzekerd, niet ware wedergebooren tot de hoope des eeuwigen levens! En zo menigmaalen my het licht verlicht, de troost verkwikt, de kracht bezielt, de vryheid verheugt, de hoop verblydt, die my thans gelukkig maakt, zo menigmaalen moet 'er prys en lof en aanbidding en dank tot u, myn Redder en Weldoener, opklimmen, en het gevoel van myne zaligheid in my verheffen! ^ 3 , Een  358 DE VOORBEREIDING TOT Een vroomc vreugde over myn geluk, en een blymoedig genot van hetzelve, gepaard met opzigt op u, den Vreugdegeever, zal de dank zyn, dien ik u toebreng ! Ja, u zal ik met geheel myn hart en met geheel myne ziele lief hebben! Gy hebt my het eerst, gy hebt my oneindig meerder lief gehad, dan ik immer zou durven hoopen en verwachten. Over u zal ik my meer dan over alle andere dingen verheugen , want gy zyt de eeuwige, onuitputbaare Bron van alle vreugde. Geen bekommerende vrees, geen flaaffche zielsgeltalte moet ooit de gedachte aan u, het zien op u, mynen hemelfchen Vader, ontheiligen! Steeds moet zy voor my zyn, wat zy thans voor my is, het leven van mynen geest, het vermaak en de wellust van myn hart! Liefde, eene kinderlyke liefde tot u, eene hartelyke liefde tot Jefus, eene onvcrvalschte liefde jegens alle myne broeders op aarde, moet de ziel myner overleggingen endaaden, de dryfveer van myn geheel gedrag weezen! Zy moet het volbrengen van eiken , zelfs den zwaarften pligt, ligt, en het toebrengen van elk  HET HEILIGE AVONDMAAL. 359 elk offer, 't welk gy van my vordert, aangenaam voor my maaken! Uit deeze bron zal ik voornaamelyk vermogen ten goede, troost in lyden, vrolykheid in den dood fcheppen. De liefde is en werkt enkel zaligheid. Voor haar zal ik myn geheel hart ontfluiten, haare inboczemingen en aanfpooringen fteeds gewillig en onverwyld volgen. Uit dankbaarheid en liefde offer ik my aanu, myn'Vader, als uw eigendom plegtig op, en wij my geheel aan uwe verheerlyking, aan het volbrengen van uwen wil, aan den dienst van uwe kinderen op aarde toe ! Uit dankbaarheid en liefde zal ik uwen Zoon, uwen Plaatsbekleder onder de menfchen, die eenmaal den grootmocdigftcn, nuttigften dood voor het algemeene welzyn ftierf, fteeds blymoediger gehoorzaamen, zyne oogmerken fteeds yveriger bevorderen, en fteeds meer naar het gevoelen van hem leeven, die zyn leven zelfs voor ons heeft overgegeeven. Van dankbaarheid cn liefde bezield en beftierd, zal ik het pad der deugd zekeriyk niet misfen; alle beletfels en zwaarigheden, Z 4 di3  3°0 BE VOORBEREIDING TOT die ik op het zelve aantref, onverfchrokken overftygenen overwinnen; nooit in mynea loop lusteloos en moede worden; veilig en blymoedig de voetftappen van mynen Voorganger drukken; en dan, wanneer myn uur gekomen is, met een gerust gemoed en vertrouwen, vol hoop in het eeuwige ryk des hchts, der liefde, der biydfehap ingaan, 't welk gy my en aile uwe kinderen door uwen Zoon, Jefus Christus hebt toegezegd!" Amen. V. Ik moet naauwkenrig overwegen, wat ik by het Heilige Avondmaal belyd, waarvoor ik my daar uitgeef, cn waartoe ik my daar ver. bind, opdat myn belydenis deste oprechter e» myne verbindtenisfen deste heiliger cn onverbreek, baarer voor my zyn mogen. Ik leg door het gebruiken des Heiligen Avondmaalseene belydenis af van de leer van Jefus Christus, van de gewenschte, troost, lyke leer van den eenen waaren God, den Vader van onzen Heere Jefus Christus, den Schepper en Regeerer des hemels en der aarde, die zich door deezen zynen Gezant als den Vader der menfchen aan ons geopen. baard, 0ns door denzelven van zyne vet geef.  HET HEILIGE AVONDMAAL. 361 geeflykheid en genade verzekerd, op berouw en bekeering vergiffenis van zonden beloofd, en de zekere hoop der onfterflykheid en des eeuwigen levens gegeeven heeft. Want, indien ik deeze leer niet als eene van God door Jefus bekrachtigde en geftaafde leer aannam en eerbiedigde, waarom zoude ik de gedachtenis van haaren Infleller en eerften Verkondiger, die op deeze leer aan het kruis geftorven is, zo dikwyls en plegtiglyk vernieuwen? Ik geef my derhalven door het Heilige Avondmaal voor eenen Christen, voor eenen leerling , eerbiediger , aanhanger , navolger van Jefus Christus den gekruisten , uit, die wederom van de dooden opgeflaan is en nu in heerlykheid leeft. Ik erken hem openlyk voor eenen Gezant van God, voor eenen onbedricglyken Leeraar der waarheid, voor den magtigften Verlösfer van zonde en ellende , voor den grootften Weldoener der menfchen, voor het volmaakfte Voorbeeld en den grootmoedigtlen Bevorderaar der deugd, voor den getrouwften Leidsman op den weg der gelukzaligheid, voor mynen Heer en Koning. Ik betuig door deeze plegtige daad aan Z 5 eenen  3 62 DE VOORBEREIDING TOT eenen iègelyk, dat ik hem als zodanig eenen van gantfcher harte eere en lief heb, dat ik my over hem en zyne weldaaden en myne betrekkingen tot hem verheug, dat ik my gerustlyk aan zyne leiding toevertrouw, en aan zyne bevelen gewillig onderwerp. Want, waarom zoude ik zyne gedachtenis vieren, waarom met alle zyne vereerers zynen lof opheffen, en zyne verdiensten jegens het menfchelyke gedacht verkondigen, indien ik hem niet voor den geenen hield, die hy waarelyk is en was; indien ik niet in naauwe, zalige verbindtenisfen met hem ftond, indien ik aan hem niet zeer veel te danken had ? Waarom zoude ik de heilige gebruiken van het Christendom waarneemen, indien ik gaen belyder en eerbiediger van hetzelve, indien ik geen Christen waare? Geef ik my echter by het Heilige Avondmaal voor een' Christen uit, en beroem ik my deswegen, dat ik een Christen ben: dan verbind ik my ook door deeze plegtigheid tot een uitmuntend wys, deugdzaam, heilig gemoed en leven. Ik verbind my daardoor, om my geheel en al naar de voorfchriften en het voorbeeld van mynen Heer te fchikken, en in alle op- zig-  HET HEILIGE AVONDMAAL. 363 zigten zodanig gezind te zyn, als hy gezind was,eh zodanig te handelen,als hy gehandeld heeft. Ik verbind my, om, gelyk hy, my aan den wil van mynen hemelfchcn Vader, in doen en in lyden , zonder eenige tegenftribbelingte onderwerpen, zyne wyze,goede oogmerken gaarne en gewillig te bevorderen, en het werk, ?t welk hy my in mynen ftaat en myn. beroep opgedraagen heeft te doen, onvermoeid en blymoedig uit te voeren. Ik verbind my, om, gelyk hy, meer voor anderen dan voormy zeiven te leeven, myne eigen voordeden, of gemak cn vermaak, gaarne aan het welzyn myner broederen op te offeren, en my,gelyk hy,jegens elk en een iegelyk, jegens vyanden en vrienden, op de befcheidenheid , op de goedertierenheid, de zachtmoedigheid, de dienstvaardigheid, de weldaadigheid, de vergceflykheid, de grootmoedigheid te bevlytigen. Want een Christen , die niet yverig poogt zodanig te denken en te leeven, is eene openbaare tegenflrydigheid. En naardien ik aan den disch des Heer en met alle zyne eerbiedigers vanéén brood eet, en uit éénen drinkbeker drink, zo beken ik daar-  3fi4 BE VOORBEREIDING TOT daarmede, dat 2y ray a], op flaat en rang, dierbaar en °P»f. * * te. allen als broeders e„ ^ Imderen van mynen hemelfchen Vader ak wenden en Hevelingen van Jefc, ioo4"'S enl,efheb;en it verbind ray door He", willige deelneeming aan deezen^ j ^" gcmeenzaamen maaltyd, dat ik jegens hen al' len broederlyk cezind ,m . handelen zal. Ik v "z atTan "r, l™ haat, alle wraak n hels dan „ den "e t L W**. ombelediwr y C° teSe"P"tyderen MIed.ger, en vergeef bun zo, gelvk fïnl door JefUsCbrist„smyvergeev4 heeft. # # # Ja, God, dat zal ik „penlj* e„ „Ie.J ftzal O™ 7'^'^waercld verbfnd f e n der I f * ""'S6 Vmi^-n eiken een ,eder betmgen, dat ik bet voor myne eer n e^^f'^'-^eenClnient sn, en dat ik bet voor mynen onverbreek ^vcn, dan de zodanigen, die  HET HEILIGE AVONDMAAL. ^5 die geen Christenen zyn. Dan zal ik de waardigheid en de zaligheid van eenen Christen gevoelen, en my op nieuw by al dat geene bepaalen , waardoor ik deeze waardigheid handhaaven en deeze zaligheid fteeds volkomener genieten kan. Myn hart zo wel als myn leven, myn oogmerken zo wel als myn daaden, fteeds meer te reinigen; fteeds minder uit dwang en flaaffche vreeze5 en fteeds meerder uit neiging en kinderlyke liefde alles te doen, en alles te laaten, wat gy my beveelt te doen en te laaten; my van kleine gebreken zo wel als van zwaare zonden te wachten; den fchyn des kwaads, zo wel als het kwaade zelfs te vermyden; fteeds zorgvuldiger, in het kleine gelyk in het groote, op u en uwen wil, op Jefus en zyn voorbeeld te letten; myn verhevener verordening, en het naauwe verband tusfchen het tegenwoordige en het toekomende fteeds minder uit het oog te verliezen: dat zal ik my als Christen tot eene onverbreeklyke wet maaken; dat zal ik u, den Alweetenden, aan de tafel myns Heeren zweeren. Het vrywillige en plegtige eeten van het brood, en het drinken uit den drinkbeker, die my daar toegediend worden, zal  3Ö"ö DE VOORBEREIDING TOT zal de plaats van eenen uitdruklyken eed bf my vervullen! God, gy boort myne beloften, gy doorgrondt en kent myn hart! Gy zyt hier, gy zyt by de tafel myns Heeren, gy Zyt overal tegenwoordig ! Gy kunt door geenen fchyn misleid , gy kunt door geene ydele beloften gepaaid worden. Weemy, indien ik eeniglyk met den mond tot u naderde, en u gehoorzaamheid beloofde, maar met myn hart van u verwyderd ware! Neen, thans geeft my myn hart bet getuigenis der oprechtheid! Vuuriglyk wensch ik, ö God, uwen wil te doen. en u welgevallig te zyn ! Vuuriglyk wensch ik, de kracht van het Christendom fteeds meerder te ondervinden, en door hetzelve fteeds beter, fteeds heiliger en volmaakter te worden ! Vuuriglyk wensch ik, de plaats van Jefus on^ der zyne broederen, zo veel ik kan en behoorde bckleeden,en gelyk hy hunLeeraar, hun Voorbeeld, hun Helper , hun Weldoener te zyn! ö Laat myne wenfchen, daad en waarheid worden! Nimmer moet ik de ver* pligtingen, die op my rusten, nimmer da beloften, die ik u gedaan heb en openlyk doen zal, vergeeten! nimmer traag cn moede worden,  HET HEILIGE AVONDMAAL. 36*7 den, in het vervullen van geene en deeze! Gy, Almagtige, Algoede, zult my, zwakke verfterken! Uw geest zal my, zelfs in het gewoel der bezigheden en verftrooijingen, dat geene, wat ik tegenwoordig denk en doe, herinneren, en my, wanneer ik acht flaa op zyne herinneringen, fteeds aanfpooring en kracht geeven, om volgens myne roeping te handelen, en het charakter van een Christen te handhaaven. En hoe zalig zal ik dan niet zyn en worden! hoe volkomen my in uwen wil, en in de verzekering van uw welbehaagen gerustftellen! hoe veilig en rustig mynen weg tot de zalige onfterflykheid voortzetten! hoe vol van hoop een beter toekomende te gemoet zien! Ja, eeuwig zal ik my verheugen, de pligten van eenen Christen getrouwiyk vervuld, cn deszelfs voordeden en zaligheden met een verheugd hart genooten te hebben! Amen. HET  368 HET GEBRUIK VAN HET HET GEBRUIK VAN HET HEILIGE AVONDMAAL. Op den dag der bediening. Opwekking der Godsdienstige aandacht vóór de bediening. Gezegend zy my de tegenwoordige dag, die my ter viering van het feest myns Hecren nodigt? Licht en kracht van boven moeten mynen geest op den zei ven opwekken en verfterken! Opmerkzaamheid en aandacht, vertrouwen en vreugde moeten alle zyne gedachten en gewaarwordingen bezielen , en haar allen by hem bepaalen, wiens feest wy vieren! Zyt my gezegend gy allen, die hem, onzen Heer, met my eert en lief hebt, cn eenpaariglyk met my zyne gedachtenis vernieuwt! Laat ons onder eikanderen ons verheugen en vrolyk zyn, ons over zyne liefde en ons geluk verheugen, en met opgehevene aangezigten, met verheugde geesten, met harten vol  HEILIGE AVONDMAAL^ 3Óp vol wederliefde en dankbaarheid, aan zynen disch verfchynen! Verre zy het van my, dit troostryke, zalige gedachtenis-feest zonder innerlyke deelneeming, of wel met onbedachtzaame losheid , met een onverfchillig, ongevoelig hart te vieren! Gewigtig en heilig is alles, wat ik hier zie en hoor en doe; alles myner geheele opmerkzaamheid en gevoeligheid waardig! Verre zy echter ook van my alle angstvalligheid, alle flaaffche vrees voor God, alle buitenfpoorige bezorgdheid voor het onwaardig genieten van deezen heiligen maaltyd! Wat kan ligter, aangenaamer, zaliger zyn, dan aan zynen vriend, zynen weldoener te gedenken? Geniet ik niet dagelyks zyne weldaaden ? Ben ik niet dagelyks gelukkig in zyne gemeenfehap en verbindtenis? Kan het my zwaar vallen, my deeze weldaaden te herinneren , en my over deeze zaligheid dankbaar te verheugen? Komt het hier niet alleen op oprechtheid aan? Gewislyk zyn myne gedachten niet fteeds van den zelfden graad van klaarheid en levendigheid, myne Overdenk. II. St. Aa ge-  37° HET GEBRÜIK VAN HET gewaarwordingen niet fteeds van dezelfde fterkte. Nog hangt de gefleldheid van mynen geest dikwyls van de gefleldheid van myn ligchaam af. Nog kan ik my van den invloed der uitwendige dingen cn omftandigheden niet ontdaan. Nog heb ik myne opmerkzaamheid niet zodanig in myne magt, dat ik in elk geval , alle niet ter zaake behoorcnde gedachten van my zoude kunnen verwyderen. Maar de gedachte aan Jefus, aan zyne weldaaden, aan de voordeelen van het Christendom, moet toch de voornaamfte, hcerfch en de gedachte zyn, die my onder deeze plegtigheid bezielt! Ik behoef my toch ook in dit opzigt aan geene voorgefchreevene formulieren, aan geene vast bepaalde orde van gedachten en gewaarwordingen te binden! Het Veld immers, dat voor my ligt,is onmeetbaar groot, en biedt my alomme de gewigtigfte voorwerpen van overdenking aan. Dat ik Jefus niet uit liet gezigt verlies, en my werkelyk met zyne gedachtenis bezig houde, is hier de hoofdzaak; ik mag dan meer aan zyn leven op aarde, of aan zyne lesfen, of aan zyn lyden en zynen dood, of aan myne betrekkingen tot hem, of aan het Chris-  ïiEÏLIGÈ AVOÏ^MAAL. Christendom, waarvan hy de Stichter is, gedenken. Zodra deeze gedachten voor my gewigtig zyn; zodra zy eerbied, liefde, ver. trouwen, dankbaarheid jegens jefus in my •verwekken: dan neem ik deeze plegtigheid öp eene waardige wyze waar; dan neem ik dezelve waar tot het Oogmerk, waartoe hy haar zelf verordend heeft; dan behoef ik niet bevreesd te zyn voor het onwaardige genoC van het Heilige Avondmaal. Neen, hier, waar my alles tot vröome vreugde opwekt, en alles my vertrouwen op God inboezemt, hier moet ik niet met vreezen en beeven, niet met traanen der angstvalligheid en bekommering, maar wel met traanen der liefde en der vreugde, verfchynen ! Hier heb ik gemeenfehap met God, den genegenilen, gunstrykften Vader, en gemeenfehap met Jefus , den liefderykften , groótmoedigften Heer. Welk Vader, welk Heer zou zich geëerd achten, wanneer zyne kinderen,- zyne onderdaanen, aan zyn feest met flaaffche fchroomachtigheid tot hem na-, derden, en onder het vieren van hetzelv*» als onder eenen drukkenden last zugttenu? Aa % Neen/  HET GEBRUIK VAN HET J$£ $ $ Neen, vol Jcinderlyken, vrolyken eerbied nader ik, 6 God, om u als mynen Vader en den Vader van alle menfchen te vereeren, en my over uwe Vaderlyke toegenegenheid en liefde met alle uwe kinderen te verheugen! Geloofd zy uwe goedheid, die zich onzer zo genadig aangenoomen, zo vaderlyk voor ons gezorgd, en ons, eer wy beflonden, zulke voordeden en zaligheden verordend en bereid heeft! Geloofd zyt gy voor het onfchatbaar gefchenk van uwen Zoon Jefus, en voor alles, wat gy ons met hem en door hem gefchonken hebt, en nog fchenken zult! Geloofd voor de duidelyke openbaaring der gewigtigfte en onontbeerlykfte waarheden, voor de volkomcnfte verzekering uwer genade en uws welbehaagens, voor alle aanfpooringen en drangredenen tot verbetering, die gy ons gegeeven, voor alle bronnen van vertroosting en gerustltelling, die gy voor ons ontflooten, voor alle verwachtingen , waartoe gy ons verheven hebt! ó Hoe gelukkig ben ik, dat ik u den Eenigen, den Waaren, dat ik u als Vader ken, dat ik my in zulke betrek-  HEILIGE AVONDMAAL. 373 trekkingen tot u bevind, dat ik mot zulk een vertrouwen en b.lydfchap aan u denken mag,! Wat mag ik nu niet al van u verwachten ! Hoe onbekommerd kan ik my niet op u verlaaten! hoe volkomen in uwen wil, en in uwe Voorzienigheid berusten! hoe rustig den'dood, het oordeel, de eeuwigheid, te gemoet zien. Ja, vol dankbaarheid en vreugde koom ik, verhoogde Jefus, uw heilig, weldaadig leven , uwen onfchuldigen , grootmoedigen dood, en uwe zegeryke opftanding uit den dood te verkondigen; my over myne zalige verbindtenisfen met u openlyk te beroemen en te verheugen; den lof uwer onbaatzuchtige, alles, zelfs het leven, voor ons opofferende liefde, den lof uwer zo groote verdiensten omtrent het menschdom, te vermelden, en in het genot der weldaaden, in het genot des lichts, der vryheid, des nieuwen geestlyken levens, der gemoedskalmte, der hoope cn des vertrouwens, dat wy aan u te danken hebben, waarelyk zalig te zyn! Ja, ik gevoel de eer en het geluk van uw belyder, uw onderhoorige, uw navolger, en in de verwachting reeds de deelgenoot uwer heerlykheid te zyn! Gewillig en volkomen Aa 3 on-  374 KET GEBRUIK VAN HET onderwerp ik my aan u, mynen Heere! Gaarne wil ik u gehoorzaamen, ftandvastig en, blymoedig in uwe voetftappen wandelen , gaarne uw gewigtig werk op aarde naar myn vermogen voortzetten, en het welzyn van UW ryk, van het ryk der waarheid, der liefde, der vryheid, der gelukzaligheid, bevorderen! Nooit, nooit kan ik te yverig zyn, pm u myne dankbaarheid met der daad te bewyzen. U leef ik, u ftérf ik, de uwe beri. ik ïn eeuwigheid! Ja, met innerlyke toegenegenheid nader ik u, myne broeders, die met my God als uwen Vader , en Jefus, als uwen Heiland en Heer. eerbiedigt en lief hebt. Myn geheel hart fnelt u te gemoet, en omvat u allen in den geest met eene waare broederlyke liefde. Hier is myn hand, en met dezelve de verzekering van een gunstig, toegeevend, verzoenlyk, allen genegen en zich over allen verblydend hart! Dat wy ons ecnpaariglyk verheugen en vrolyk zyn! Laat ons met we, zenlyke broederlyke liefde het groote familiefeest van Gods kinderen op aarde vieren! En laat ons dan, hand aan hand, op den weg des ^eyens voortgaan, de een den anderen denze^-  HEILIGE AVONDMAAL, 375 zelvcn gemakkelyker maaken, en met vereenigde krachten ftreeven naar het doel, 't welk voor ons is! Ons wacht een zelfde vaderland , een zelfde eeuwige gelukzaligheid. ö God, laat deeze gevoelens en aandoenin-' gen my fteeds,laat ze myook thans bezielen, en daardoor het gebruiken van het Heilige Avondmaal voor my tot eenen duurzaamen, zegen worden! Amen, Aa 4  Z?5 HET GEBRUIK VAN HET Na de bediening. Herinner u, myne ziele, wat gy op deeze plegtige dagen , en inzonderheid heden aan den disch des Heeren gedaan, gedacht, gevoeld; waartoe gy u daar verbonden; waarvoor gy u daar uitgegeeven ; welke zonden en gebreken gy daar voor God, den Al weelenden, afgezwooren; tot welke pligten en deugden gy u voor hem verpJigt hebt! Bepaal uwen dank voor de weldaaden van God en zynen Zoon, Jefus Christus, wier gedachtenis gy hier vierde, toch niet binnen deeze ftonden van Godsdienstige overdenking , maar laat uw geheel leven daarvan het getuigenis draagen! Vergeet nimmer, wat de Heer u goeds gedaan heefc! Vergenoeg u toch niet met bloote beloften, maar flaa de hand zonder verwyl aan het werk, en breng uwe goede voorneemens ftandvastig ten uitvoer! Betaal den Allerhoogften uwe beloften. Betaal uwen broederen, wat gy hun hier beloofde. Breng Gode, breng uwen pligt, breng uw geweten het offer, 't welk gy hier voor noodzaakelyk erkende. Denk fteeds zo, gelyk gy hier gedacht, en wees  HEILIGE AVONDMAAL. 377 en word fteeds meer in de daad en in waarheid, dat geene, waarvoor gy u hier uitgaaft! Wacht u voor alle ftrydigheid met u zelve, en laat u dezelfde denk- en handel* wyze, die u hier bezielde, ook in de waereld , tot uwe bezigheden en vermaaken ver»; gezellen en daar bezielen! ïjs $ Dank zy u, den Vader der lichten , voor alle goede gedachten en aandoeningen, die my bezield, voor alle de gecsteiyke vermaaken , die ik genooten, voor alle de verfterking en verkwikking, die ik daardoor verkreegen heb! Dank zy u, dat de leeringen van den Godsdienst en het Christendom voor my van nieuws aan gewigtig en gewigtiger geworden zyn, dan zulks gewoonlyk in het werkzaame leven gefchieden kan. Ja, ik heb haare kracht tot myne opwekking en gerustflelling ondervonden. Myne gedachten waren duidelyker en juister, myne gevoelens deugdzaamer en edeler, myne aandoeningen zuiverer en grooter, myn geest meer opgehelderd, myn hart geruster, myn gantfche toeftand beter en zaliger. Met kinderlyke liefde en vertrouwen Aa 5 dacht  3? 8 HET GEBRUIK VAN HET dacht ik aan u, mynen hemelfchen Vader^ met broederlyke genegenheid aan alle myne ' natuurgeno.oten op aarde. Met het tegenwoordige was ik als met onverbeterlyke inrichtingen en bcfchikkingen uwer wyze goedbeid te vreden, en het toekomende zag ik ge. rustlyk en vol hoop te gemoet. Geen zonde had eene verleidende bekooring voor my, en geen pligt, geen deugd, kwam my te moei]yk en te zwaar voor. De prys der overwinning flonkerde my aan het einde myner loopbaan helder te gemoet, en boezemde my nieuwen moed toe ftryden en tot volftandig. ieid in. Ja, ik heb de gelukzaligheid, die reeds hier den,Christen eigen is, erkend en gevoeld, Nu moet en zal ik ook dezelve, van u on, derfchraagd, werkelyk gebruiken , en my de voorrechten, met welken gy my alseen Christen begenadigd hebt, zorgvuldig ten nutte maaken, Ik zal niet meer flaafsch, maar kin, derlyk denken en handelen; de dingen deezer waereld niet zo aanzien , niet zo bezitten qF verliezen, als of zy myn hoogfle goed, als of de gelukzaligheid met hunne bezitting $ ellende met hun. verlies «oodwendig  HEILIGE AVONDMAAL, gytj verbonden waren; niet met een jëfrortël gelaat en een bezwaard hart, maar met eene!* opgeheldcrden geest en een vrolyk gemoed op den weg van pligt en deugd wandelen5 niet uit dwang cn met tegenzin, maar met lust en vermaak zo veel goeds doen, als ik: kan doen. Zo moet en zal ik het Christendom eer aandoen, en aan elk en een icgclvk door myn gedrag betuigen, hoe vry, hos vrolyk, hoe gerust en te vreden, hoe wys en goed de Christen is, die deezen naam in de daad en in waarheid draagt. Zo moet en zal ik in mynen fland en in myn beroep, het licht der waereld zyn, en de plaats van mynen Heer onder myne broeders vervullen. Ja, met blydfchap en rustiger, moed zal ik nu mynen loop voortzetten. Ik gevoel my gefterkt door de levendiger kennis en aanwending van de lecre der waarheid. Ik gevoel myne waardigheid, myne verordening, a's mensch en als Christen, en gevoel het, dat de Christen alles vermag door Jefus Christus,, die hem kracht geeft. Droeve klagten over zwakheid en onvermogen ten goede Zouden my vernederen en fchande aandoen. Maaide vermogens, diegy, de Schepper en Onder-  3?0 HET GEBRUIK VA NT HET derhouder van mynen geest, my geeft, en dagelyks geeven wilt,getrouwlyk aan te wenden , dat is myn pligt, en dat is het veiiigfte middel om dezelve te oeffenen en te verfterken, en 'er fteeds meer goeds mede uit te richten. Mrar ook met nieuwe behoedzaamheid en voorzigtigheid moet cn zal ik mynen weg ver. vorderen, opdat ik op den zclven niet ftruikele, niet valle, en het doel niet misfe. Nog fteeds zal ik veelerhande beletfels van buiten, nog dikwyls eenen ftcrker of geringer tegenftand van binnen, te beftryden hebben. Het pad, dat ik te gaan heb, is niet vry van allen aanftoot en gevaaren. De zege is nog niet volkomen behaald,het doel der loopbaan nog niet bereikt. De goede gedachten en aandoe, ningen, die my nu bezielen, zullen en kunnen niet fteeds den zelfden graad van levendigheid en fterkte behouden. Bezigheden, verftrooijingen, wederwaardigheden, ongunstige omftandigheden, kunnen haar ligtlyk verdonkeren en verzwakken. Daarom zal ik zorgvuldig over my zeiven, en over alles, wat buiten my omgaat, waaken; my zeiven eri den ftaat van myn hart dikwyls onderzoeken;  HEILIGE AVONDMAAL. 381 ken; my zeiven en myne betrekkingen tot God en den menfchen nimmer, in het gewoel der waereld zo min ais in de flilte, geheel uit het oog verliezen; my dikwyls deeze plegtige flonden van Godsdienstige Overdenking en myne aldaar opgevatte voorneemens te binnen brengen, en de gewoonelyke dagelykfche Godsdienstige overdenkingen nooit buiten noodzaak verzuimen. Myn geest heeft niet alleen nu en dan fecstlyk, maar dagelyks gezond voedfel van node, en dat zal ik hem geeven. God, gy kent myn hart, en ziet, dat het oprecht gezind is! Dat geene valschheid my immer bevlekke, dat geen ontrouw my im. mer voor u flrafbaar maaken! Maar om een ongefchonden geweeten te bewaaren , en om vroom en in blydfchap voor uw aangezigt te wandelen, wees my daartoe behulpzaam, barmhartige God,door Jefus Christus!Amen. Over»  3 Si HET GEBRUIK VAN HET Overdenkingen van jonge Christenen, die liet Heilige Avondmaal voor de eerfte maal vieren. Gewigtig is de daad, die ik voor heb; vol van betekenis de ftap, dien ik doen zal; misfchien bcflisfend voor myn gantsch toekomend leven! Zo als ik den Godsdienst en de deugd nu befchouw en beoordeel, zal ik het misfchien altoos doen. En hoe veel moet het iriet daarop aankomen, of ik my dezelven als eenen last opleggen laat, dan of ik haar zelf met lust en vermaak tot myne leidsvrouwen en vriendinnen op het pad des levens verkies; of ik flaafsch of kinderlyk jegens God, mynen hemelfehcn Vader gezind ben; of de keringen, de voorfchriften, de beloften van het Christendom, voor my onverfchillige dingen , of gewigtige belangen zyn! Nu moet ik by my zeiven beflisfen, of ik; de Christelyke leer als Goddelyke waarheid aanneemen cn opvolgen wil of niet? Of ik volgens den wil van God en der reden, of volgens den aandrang myner zinnelyke begeerten leeven , of ik my naar de voorfchrif. ten en het voorbeeld van Jefus, of naar dat gee-  HEILIGE AVONDMAAL. ggg geene, 't welk de groote hoop van het mensch. dom denkt en doet, fchikken; of ik myne gelukzaligheid langs het pad der wysheid en der deugd, of langs den weg der onbedachtzaamheid en der zonde zoeken; of ik my aan God, en aan Jefus Christus toewyen en heiligen, of een Haaf myner driften, en een dienstknecht der menfchen zyn wil?Niemand kan my tot het aanneemen en de belydenis van den Christelyken Godsdienst dwingen Myn verftand en myn hart alleen kunnen eri behooren daarover de uitfpraak te doen. En zoude het my zwaar vallen, deeze uitfpraak te doen, en deeze keuze te bepaalen? Heb ik niet God, als den Schepper en Regeererdes hemels en der aarde, als mynen Op. perheer, mynen Vader, mynen Rechter; heb ik met Jefus als zynen Zoon en Gezant, als den getrouwften Leeraar der waarheid, als den grootmoedigften Vriend en Weldoener der menfchen, als het verhevenfte patroon der deugd en vroomheid,als den veiligften Leidsman op den weg der gelukzaligheid leeren kennen? Heefc men my niet duideJyk beweezen, en heb ik het niet dikwyls zelf begreepen en befeft, dat zonde en ongerechtigheid]  384 HET GEBRUIK VAN HÉT heid de menfchen vernederen, verzwakken^ tot flaaven maaken, en vroeg of fpade in de ellende florten; dat ik alleen door wysheid en deugd myne verordening bereiken, en volkomen gerust, vergenoegd en gelukkig worden kan; en dat de Christelyke Godsdienst het krachtigfte middel is, om my voor de zonde en de ongerechtigheid te bewaaren, en my op den weg der wysheid en der deugd te bevestigen, en fteeds verder te brengen ? Heb ik niet dit leven als eenen ftaat van opvoeding en van voorbereiding tot een toekomend leven leeren kennen, en het naauwe verband tusfchen het geene ik thans denk en doe, en het geene ik dan te hoopen en te vreezen heb, leeren inzien? Zou ik derhalven my zei ven niet moeten haaten, en ftrydig met myne eige overtuiging handelen, indien ik weigerde, het Christendom als eene Goddelyke waarheid, als de beste en veiligfte onderrechting tot de gelukzaligheid, aan te neemen en op te volgen? indien ik in het minst in bedenking nam, my aan God en Jefus Christus gantschlyk over te geeven, en door het gebruiken van het Heilige Avondmaal openlyk te verklaaren, dat ik een oprechte eerbiediger van den eenen waaren God en  HEILIGE AVONDMAAL. 335" en zynen Zoon Jefus Christus ben ? En hoe zoude ik het durven waagen, deeze belydenis voor den Alweetenden God afteleggen, indien myn hart daarmede niet inftemde, indien ik niet vastelyk beflooten had, om God met myn ligchaam en met mynen geest te verheerlyken, en altoos als een Christen te denken en te leeven? Ik zal door deeze heilige verrichting met' God, mynen hemelfchen Vader, met zynen Zoon Jefus, mynen Heiland en Heer, en met allen , die God en Jefus belyden en lief hebben, in eene nadere gemeenfehap en verbindtenis treeden. Zoude ik dat niet met al den ernst myner ziele, met al de oplettendheid en al het beraad, waartoe ik bekwaam ben, zoude ik het niet met lusten vreugde doen ? # # 5$s Ja, u, myn Schepper en Vader, heilig ik plegtiglyk myne eerfte krachten, myne eerfte redelyke gedachten, en zedelyke gevoelensJ Zy zyn uw gefchenk, 'uw eigendom. Dezelven tot u het eerfte, het beste,het volmaakQmdenk. U, St, Bb fte,  3 86* HET GEBRUIK VAN HET fte Wezen, te bepaalen, is myn pligt en myne zaligheid. Hoe dra zoude ik met myn verftand in het duistere omdwaalen, hoe dra zou myn hart ten prooi van laage, verderflyke driften worden, indien ik u uit het gezigt verloor, en omtrent uwe goedkeuring onverfchillig wierd! Neen u fteeds beter te leeren kennen j my met de gedachten aan u fteeds gemeenzaamer te maaken; haar fteeds naauwer met alles, wat ik denk en doe, te verbinden; u fteeds gewilliger te gehoorzaamen; my in u over alles te verblyden, en myne gemeenfehap met u als den hoogften roem en het grootfte geluk van den mensch in allen gevallen te onderhouden: hierin moet myn yverigfte pooging beftaan. Dus zal het my nooit aan licht op mynen weg, nooit aan moed en krachten tot voortzetting en voleindiging van denzelven ontbreeken. Ja, aan u, beste Zoon des besten Vaders, aan u, aan wien ik al het licht,al den troost, al de kracht ten goede, die my thans bezielen, al de verwachtingen, die my verheugen en verfterken, te danken heb, aan u en uwe navolging wij ik my geheel en voor altoos toe! Uwe aanwyzing tot deugd en ter geluk- za-  HEILIGE AVONDMAAL. 387 zaligheid zal ik volgen, aan uwe leiding my gerustlyk toevertrouwen. Uwe voorfchriften zullen het richtfnoer van myn geheel gedrag , uw voorbeeld het patroon zyn, naar 't welk ik my vorme, en 't welk ik fteeds gelyker trachten te worden! ö Mogt ook myne jeugd zo onfchuldig,zo vroom en heilig zyn, gelyk het de uwe was! Gy bragt haar in ftille ingetoogenheid door, en maakte u toen voor het werk gefchikt, 't welk de Vader u had opgedraagen te doen. ö Mogt ik ook alle jeugdelyke onbedachtzaamheid vlieden, my voor alte drukke verftrooijingen wachten, en my door overdenking, door arbeidzaamheid, door nuttige oeffeningen, tot de bezigheden van mynen ftand en myn beroep voorbereiden, en my dus tot een waarlyk nuttig lid der menfchelyke famenleeving vormen! Verre zy het van my te waanen, dat ernst en overdenking, deugd en vroomheid,alleen voor den hooger of mannelyken ouderdom voegen, en met het blyde genot der jeugdige jaaren niet beftaan kunnen. Ik heb immers geleerd, dat wyze ernst en onfchuldige vreugde zeer naauw met eikanderen verbonBb 2 den,  388 HET GEBRUIK VAN HET den, dat deugd en vroomheid de veiligfte weg tot vergenoeging en gelukzaligheid zyn. Myn leeraars, myn befluèrers, myn ouder vrienden verzekeren my immers, dat men deezen weg nooit te vroeg betreeden kan; dat hy den mensch , die van zyne vroege jeugd af aan daarop wandelt, fteeds ligter, fteeds aangenaamer wordt en hem voordeelen en geneugten verfchaft, die voor den geenen geheel onbekend zyn, die eerst op afwegen omdwaalde, en dan met geknakte krachten, en een bezwaard geweeten, dit eenige rechte pad betreedt. Ik heb immers zo dikwyls de ellende van eene jeugd,in losheid en zonde doorgebragt, hooren beklaagen, en de daardoor verfpilde krachten en verloorene jaaren te rug wenfchen. Ik bevind het immers by my zelv', dat ik nooit geruster en vergenoegder ben, dan wanneer ik myn' pligt volbreng, myne lusten beteugel, iets nuttigs verricht, iets goeds denk en doe, en daarby gerust aan God denken, en my van zyne goedkeuring verzekeren mag. Ja, deezen weg, dien my de Christelyken Godsdienst leert, wil ik blymoedig betreeden, op dien wil ik ftandvastig wandelen, en daartoe wil ik my aan de tafel myns Heeren verp ligten. Ais  HEILIGE AVONDMAAL. 3S9 Als een Christen moet en mag ik my niet naar het voorbeeld der menigte, niet naar dat geene, 't welk naar den heerfchenden toon en zeden is, maar eeniglyk naar het voorbeeld en de voorfchriften van Jefus richten. Laat my deeze of geene onbedachtzaame onder myne bekenden, deeze of geene flaaf der dwaasheid cn der ondeugd, een' zonderling' noemen, of my als ongelukkig beklaagen ; ik heb nogthans wysheid en deugd, de genade van God, en de zekere verwachting van een beter leven na den dood, als de eenige bronnen eener waare , duurzaame gelukzalig, heid leeren kennen. Uit deezen wil ik fcheppen; die ftaan in eiken levenstyd, aan alle plaatfen, ten allen tyde voor my open, en die zullen nooit opdroogen. Neemen daarenboven de volwasfener Christenen my door deeze plegtige verrichting'tot hunnen broeder (hunne zuster) in hun Genootfchapaan,zo zal ik my nu zo veel te yveriger bevlytigen, om een nuttig ledemaat van hetzelve te zyn en te worden. Tot hiertoe heb ik enkel weldaaden van anderen ontvangen, en ontvang nog dagelyks onderrechting, hulp, toegeevendheid, leiding enbefliering van hun. Bb 3 Nu  39° HET GEBRUIK VAN HET Nu zal ik my ernstig toeleggen, om hun hunne weldaaden weder te vergelden, my de nadere verbindtenis, in welke ik met hun treed, fteeds waardiger te maaken, en voornaamelyk om het Christendom, 't welk ik belyd, door mynen wandel eer aan te doen. Nu mag ik niet meer even de zelfde toegeevendheid van hun verlangen. Nu zyn zy gerechtigd meer van my te vorderen en te verwachten. En met uwe hulp, ö God, zullen zy zich in hunne verwachting niet bedroogen vinden. Ja, met uwe hulp, barmhartige God, befluit en verpligt ik my tot dit alles! Ik gevoel het, hoe zeer ik dezelven van node heb, hoe zwak ik in my zelv' ben, hoe weinig ik zonder dezelve alle verhinderingen, die ik op myne weg aantreffen zal, te boven komen, alle verzoekingen en gevaaren, die my op denzelven bejegenen mogten, zou kunnen beftryden en overwinnen. Maar deeze hulp zult gy my niet weigeren, Gy die zo gaarne helpt. Gy zult my als uw kind, 't welk op uwe ftemme let, en uwe roeping gaarne volgt, ver-  HEILIGE AVONDMAAL. 39I verder leiden en bellieren, en onder uw toevoorzigt en uwe befcherming zal ik het goede rechte pad, waarop gy my geplaatst hebt, nooit verlaaten, en zyn heerlyk doel, de eeuwige gelukzaligheid, zekeriyk niet misfen! Amen.