D E MENSCH VAN Z IJ N E ZWAKKE ZIJDE BESCHOUWD. II. Deel. Te AM ST ER D A:My Bij JOHANNES WEPPELMAN. MDCClXXXITi,   VOORREDEN, Tot de uitgaaf dezer weinige bladen, als een vervolg van 't eerfle deel, ben \k i niet zo luij, en dringende verzogt , rlocti van mijne vrienden (gelijk men dit anders zo menigmaal hoort,~) zo ernflig gebéden , dat, zoo ze met mogten behaageh , men niemand de fchuld moet geeve:i , dan my zeiven. Het ging mij naar de wijze der fchrijvers: toen 't boekje klaar was , vónd ik, dat 'er nog veele andere dingen in bédden kunnen en moeten fiaan , en , dit wèeteti de Heeren van het handwerk , is meerendeels de voorbereidende gefleldheid, voor een tweede Deeltje, in alle aderen crt zenuwen des fchrijvers. * si Dit  IV VOORREDEN. Dit deel draagt bet kleed van zijnen oudJfen broeder, dat is, men is daarin bij de manier van Thcophrasius ook getrouw gebleeven , en beeft, volgens een kort opfchrift , de trekken, tot een karacler be~ boorende, verzameld. Het eenige ongelegene , dat deze wijze van fcbiideren beeft, is, dat de tijtel van ieder jltik, naar 't welk men zig dus rigt, niet altijd flipt bepaald, en men gewoon is, bet gebruikte opfclrift nu eens naauwer , dan weer ruimer te neemen; en dat daarenboven voor menige dwaasheid, onbefcbaafd-en zwakheid nog ganfch geen bepaalde flipte naam is uitgevonden ; WtU ken kleinen dwang men ontgaat , wanneer men , vdgens ee :e andere rangfchikking en onder meer bevattende Titels , omtrent als Bruijere, de Taferelen ten toon field. Doch, wat is 'er aan gelegen? Indien de trekken waar zijn^ en hunne Origineelen vinden , dan kan men zig wegens buune benaming ligt verflaan. Voor  VOORREDEN. y Voor bet overige kan bet geen verwijt voor dit klein werk zijn, dat de trekken, dikwijls, meer of minder als op zig zclven Paan. Meerder behandeling en bekleeding, dan men ben uit hoofde der menigte kon en wilde geeven , behoort tot een toor.eelfïuk ef den Rcman. Inmiddels dagt ik , dat r,\:n geen' verkoper daarom verl'gtte, om dat bij zijne goederen fegts in een digt gepakte kist bij zig voert, en niet in een gewoonen grootcn winkel uitkraamt en tut veilt. Men vind tog , mgügm l ■■ - tg den laaiflen alleen een kwakzalver , wiens ganfebe voorraad niet veel geld bedraagt, en welke van den man met de kist kooptn kan, om van één pond' drie U maakt». IFauneer men deze gelijkenis verklaart, gelijk ze verklaard moet worden, en ze pa» tent menigte nieuwe Romanschrijvers en Tooneeldicbters verft aat ; dan denkt de fchrijver gèenzjhi bet * 3 ver-  ri VOORREDEN. verwijt van hoogmoed tt verdienen, 't Is een bekende zaak, dat men bij hen zo weinig trouwe en echte tekeningen van menfchen vind , als in menige pragtige vertrekken goede en bruikbare meubilen. Ik heroep mij op een regt braaven Man, die de zaak onlangs rugtbaarer heeft gemaakt, dan ze nogjbier en daar was, en tejfens dezen kinderen beloofd heeft, een Amos Comenius redivivus te worden , en hen in een Orbis pictus wat meer waereldr en menfchen-kennis te leeren. {*) Mogten de tegenwoordige karaclers , zo lang als wij ten minflen dat werk van dien Man nog niet volledig hebben , tot dergelijk een nut en voordeel dienen ; dan Ware des fchrijvers wensch vervuld. Deze verzameling van karaclers maakt in- (*) Goitingfch Magazijn der Weetenfchappcn en Letterkunde. Eerfte Deel, derde Stuk, zesde Verhandeling. (Hoogd).  VOORREDEN. vu inmiddels jlegts een ziekenhuis uit, daar men als van bed tot bed gaat, en elk een over een bijzondere kwaal hoort klaagen. Het zoude dwaas zijn , zoo men zeggen wilde, dat het gemaklijker is, een fchoon, dan een haatelijk kar act er te fchilderen; maar mogt men ondertusfchen vraagen , welke van beide verzamelingen algemeen nutter konde worden , dan zoude ik mij bijna voor de laatjle verklaaren , indien men anders fchildert met eenen waaren afkeer van ondeugden en dwaasheden, en daar liever geheel zwijgt , waar men eerder verleidend, dan waarfchouwend en onderregtend kan worden. Want edele zielen alleen, welke met zelfkennis en etge verbetering omgaan , zijn in flaat, het waarlijk groote , en ver' hevene , en te gelijk de zuivere bronnen , beweegredenen en middelen tot uitfleekende daaden te zien , en, om dat ze , gefladig met zig zelve onledig zijn, te ge'bruiken : Over de andere vliegt de klank * 4 als  vin VOORREDEN. als been ; zij vernoegen zig Jlegts met eent fchijndeugd, en men voert niets omtrent haar uit , dan dat men daar, waar men juist zo /preekt of bandelen laat, als zij fpreeken en handelen, haar eenige wroegingen des Geweetens veroorzaakt, en dat ze regelregt deze manieren, om dat ze 'er tog zo heel baatelijk uitzien, of zo zeer hef pot worden, vervolgens Jlaaken. Geluk genoeg voor den Arts , zvanneer bij eenen zieken, met menigerleie toevallen en kwaaien bekaden het ée'ne of andere beneemt. Wij willen mede niet, (en men ver/laat ons verkeerd, indien men dit gelooft, ) dat zig alle de te boek gefielde trekken, al waren ze ook naa malkander opgegeeven , te zamen genomen in één Perzoon, die zig aan deeze of geene dwaasheid fchuldig maakt, moesten bevinden; maar deze of geene kunnen, om zekere reden, in hem ontbreeken: doch , gemerkt deze trekken , over het alge-  VOORREDEN. iz gemeen, tot bet kar acl er behoor en, en weer in een ander Perzoon kunnen gevonden wor* den , zo moest geen één daarvan worden weggelaaten. Wanneer daarom iemand al over bijzon* dere befchrijvingen wilde fchreeuwen; dan kon een ander , die met ons dit iverkje als een klein handboek aanwerkt, nog gefladig ever gebrek en onvolmaaktheid klaagen, om dat hem , hier en daar , nog meerdere in bet oog hopende trekken te binnen komen, en voor deze laatfle aanmerking en verbetering zoude en moest de' fchrijver altijd dankbaar zijn, om dat het hem daarom te doen is , dat hij zijnen kleinen vooorraad van aanmerkingen over menfcben en zeden naar/lig vermeerdere. In een ander opzigt fchijnt bet naauw* lijks noodig , om aan te merken , dat de Karaclers , hoe perzoneel zij 'er ook Jlaan, egter nog eene- oneindige vereeniging onder malkander in bijzondere perzoonen zelve * 5 ver-  I VOORREDE. verdraaien, die menigmaal tot een wonderbaar Contrast kan gaan. Zo paart zig, menigwerf, V fchuimloopen gaarne met vrekheid, de gierigheid, dikwijls , gaarne met den lediggang , wanneer hem naamlijk elke voordeelige handteering vol gevaar en zeer bedenkelijk toeschijnt, en hij het liever met mindere , doch vastere Interesten voor lief wil neemen , en Bigotterie met grootsheid op een adelijk gejlacht, en beide weer met het hoorendraagen en eige laagheid. Zelfs driftige Ptonkers en Gekskappen, en bijgeloovige Bramarbasfen en twistzugtigc Lieden van den degen ziet men als vliegende katten en eekhorens, of jlangen met voeten , en verminkte zee-leeuwen, of zeebeer en, en Robben met visch flaarten in deze wonder-waereld leeven, wasfen en gr oei jen. Dit wonder laat zig verklaar en, wanneer men bedenkt, deels , dat men behalwn de dwaasheid, die ons eigen, en met onze natuur innigst verenigd is, door Pigt en voorbeeld nog  VOORREDE. *ƒ nog andere kan aanneemeft, die men gehóuden is, voor wijs-en aartigheid te hóuden» én ze'er ook naderhand voor hóud, 6tn dat men voor alles, wat men met moeite helft geleerd, is ingenomen; deels, dat eeft zwak ver ft and, dt vader aller gp.hr eken 'en fpoorloosheden , een dwaasheid voor eene daaYaan grenzende deugd houden; en , om dat het hem zo gemaklijk viel, haar aan te nee± men, zó buitenfpoórig daarmee praaien kan; dat hij gelooft, in hem zij de regt eigenlijke grond dezer deugd; en zig des wegen over zijn voornaam gebrek niet fchaamt; deels ; da't men alle de gevallen van noodzaaklijkheid niet voort kan nagaan, zvaar eene ondeugd of dwaasheid gedwongen wordt; eene andere tot broederlijke onderfleuning opteroepen, en men daarom bij vergelijkinge der daaden zelve flrijdigheid meent te vinden. Doch zulke verenigingen van meerdere, dikwerf flrijdige eigenfchappen in één Perzoon kunnen , eigenlijk, alleen tn historifche afbeeldingen"; ik  xii VOORRED E. ik ineen Tooneelfpelen en Romans, regt zigtbaar worden gemaakt, en zijn van de meesters der kunst, Shakefpear en Fielding nim mer uit oog gefield. Hier heeft men Jlegts borftf ukken geleverd, uit wier hoofd , oogen, neus en mond, ikwenschte, dat men, volgens Lavaters kunst, iets konde op paaken. DE  1 N H O U D. DE ONWEETENDE. \ - * DE SCH JNHEiLlGE. i at DE ZONDKRLINGE. . g .' :3* DE GEKSKAP. ... 48 DE SCHUIMLOOPER. • ♦ 75 DE ARMOEDIGE GROOTSCHE. . Pi DE MAN, DIE ONS VERVEELT. , 101 DE SCHURK. ... .119 DE RIJKEI MAN , OF TROTSHEID IN DEN BURGERSTAAT. . • .. 138 DE GEVEINSDE. . 14? HERCULES ONDER DE VROUWEN. . 160 DE SCHILDER MAAKT PENCEELEN SCHOON, EN MENGT NIEUWE VERWEN. . 166 GEMAAKTHEID. ... 171 IJDELHEID. , . 179 COQUETTERIE. ... 19% HOOGMOED. WANGUNST, KWAADSPREEKING . EN ANDERE GEZELLIGE ONDEUGDEN DER DAMES. , . , . 217 STUURS-  I N H O U D, STUURSHEID, DWEEPERIJ, VOORBEREI. DING TOT HET HUWELIJK. . 247 HET MEISJE VAN SMIRNA. . : . . 26* JALOEZIJ, GIERIGHEID , AANHOUDENDE ONEENIGHEDEN, EN ANDERE HUIZELIJ. KE VERMAAKEN 2?e  D E ONWEETENDE. ^j^at raaken mij de geenen, die buiten zijn en buiten willen blijven , dat ik hen zoude beoordeelen? — Lacht Joris Dommekragt den goe* den en bekwamen Landman, in deszelfs tegenwoordigheid, niet fchaamteloos uit, zoo dra die eens hec eene of anderewoord in eene courant rabraakt,of eenen naam, dien geene Chriften ziel op zijn dorp kent of draagt, jammerlijk mismaakt? Zulk een weet nooit van bloozen, wanneer gij hem te regt helpt: hij heeft, gelijk hij zegt, nooit op de ftudie geweest, en kan, indien hij Hechts wil» op zijne beurt u zeer veele vraagen, waarop gij niet één woord zoudt kunnen antwoorden, voorftellen. Maar wanneer'er voor een huisftaat: hier houdt men Ordimris; en men, binnen komende potten en pannen leeg ziet, zoodat de Kok zelf II. Deel, A broods  2 DE ONWEETENDÉ. broods gebrek heeft; dan ziet het 'er armoedig 'uit; en iemand, die aldaar van het eene of andere eene portie ordonneert, moet met een' hongerige buik vertrekken. Evertwel heb ik veele mannen, wier herfenbekken ledig was, even als een boerenfchuur voor den oogst, nogthans in het minst niet z:en> verbleeken, terwijl zij ftout doorfpraaken, alles beoordeelden, eh 'er hunne gedachten over zeiden, zich diep lieten groeten, en fchraaltjes bedankten , zijnde gelijk aen het Afgodsdier * in hun fteedje of flad, wiens adem doodelijk was voor hun, die het niet aanbaden. Weec dan dat de vrees den haas leert zijne opgefpalkte oogen en zijne loopers gebruiken ; hij maakt zijdfprcngen, huikt neder, en laat den hond over zich l.eenfchieten. Niet anders leert de onweetendheid ook haaren man laveeren, zich verfchanfen , en allerlei zijdfprongen maaken, totdat 'er eens een tijd komt, wanneer hij, even als de haas, niet meer gejaagd wordt, en dan, gelijk het zorgelooze dier, in vrede al even dom voorthompelt. Dit alles zekerlijk was niet noodig voor hem, die in het bezit is van de aloude kostelijke Pcmacea>, waarvoor Magister Nafo zelf zijn boekje fluit: hij meent hier het vijfde rad aan den wagen te zijn, wien de Vader, de Oom, of wie anders in de Familie de Vlaggeman is, beleefdelijk de hand biedt. — Joris werd en bleef daar toch ai- (* Slaande op den Draak van Babiion.)  DE ONWEETENDE, 3. altoos de bedrijfal, wat hij, of de Vader, of de Oom wilden hebben: — maar dit niettemin zijn 3er eenigen, die geene Jorisfen genoemd willen worden, meenende dac de menfehen den gek met zulk een' eerlijken naam Haken, en hem deswegen uitfehrapten, opdat men hem niet leezen mogte. Doch ik heb hem bij veelen heel duidelijk geleezem Daar zit nu het jonge Pronkertje geprangd; want morgen is zijn fterf —• neen, niet zijn fterfdag, maar toch zoo iets bijna van dezelfde natuur — de dag van zijn Examen. Heeft hij tot dus verre gevloekt, en bij kris en kras gezwooren, dat dit hem eene klucht, een wisfewasje was; dat alle de oude Knorpotten Hechts op moesten komen , en ieder van hun in het bijzonder van hem nog leeren zoude; dat hij dit alles aan 'fchoenen afgelleeten, en reeds met andere Mannen te doen gehad hebbe; en, op dat de loffelijke broederfchap met vrees bevangen mogte worden, dat hij den Profes van het Collegie, en alle de Asfesforen, ut viclus memus tollercnt, gemakkelijk van de bank zoude disputeeren i hij bidt thans ernftig en vuuriglijk, dat deze dag des toorns van hem moge voorbij gaan; hij ziet met vertwijfeling in ettelijke boeken, waaruit hij, naar het woord van anderen, troost en heil kan haaien; hij leert half begreepen Paragrafen van buiten, en gaat eindelijk, terwijl de fatale klok üaat, bleek en beangst, en zeer A 2 fchoor.  4 DE ONWEETENDÉ fchoorvoetende, naar den armen zondaarsftoel. — Hoe nu ? — zeker ut inlquae mentis afillus ; hij grijnst, trekt allerlei rimpels, hakkelt, verbleekt, en lacht mede, wanneer anderen over hem lachgen; hij rochgelt en hoest; de fchoenen wringen hem; de voeten kooken; de tong wordc door de tanden, en de vingers door de nagels deerlijk gekwek, totdat de klok flaat, en de Heeren Profesforen, het langer rondzien in zulk eene woestijne moede, den Candidaat, ob deplorandam ignorantiam omnino non optato honore dignum, om zijne verregaande domheid, be-. veelen af te treeden. Nu hoort men hem zich bij zijne Makkers, en vervolgers bij zijne troostelooze Nabeftaanden, op het ftoutfle verdeedigen: „ of dat ook kunst zij, om iemand zoo te „ chicaneexen, en met enkele fchoolfche grillen, ,, welke voorlang reeds uit de mode waren, te „ plaagen ? Hij zou wel heel wat anders heb„ ben willen antwoorden, zoo men hem Hechts „ in zijn regt vak hadde gebragt": hij noemt ook wel deze of geene weetenfehap, waarin hijeigenlijk t'huis ware, en waarvan hij, mee uitfluiting van andere, zijne hoofdftudie gemaakt hebbe, hoewel hij ook daarin een volflagen weetniet zij; of hij klaagt, dat eene koorts, welke hij al drie dagen onder de leden gehad had, hem van zijne zinnen en zijn verftand, op dat oogenblik juist, beroofd hebbe; hij houdt zich zeiven nog ziek voor het oog, en laat inmiddels den wind der ver-  DE ONWEETENDE. '$ vergeetenheid over zijne behaalde fchande waaijen. Zie daar den jongen Babbelaar ! hoe hij, tot middernacht toe, in een gezelfchap van meisjes en: zotten zijner foort, den tijd verkwistte, dan op eenmaal met de hand voor zijn' kop Haar, opfpringt en uitroept: „ de Droes! ik zou het „ wel vergeeten, dat's waar, ik moet morgen „ preeken": doch hij gaat voorts weêr nederzitten, en fnoeft dat hij toch wel eene goede preek, die ieder met een' gapenden mond zal aanhooren, ligtelijk uit den mouw zal fchudden : dan 's morgens vroeg ziet hij eene oude, reeds tienmaal gedaane preek nog eens flegts ter loops in, en fpreekt ze voorts, met eene" domme ftoutheid, voor de vergaderinge uit, waarop hij. zich den naam van een groot vernuft, een Redenaar, die voor de vuist kan fpreeken, een fchrander en vlug verftand , en wat dergelijke verheven titels 'er meer zijn, verfchaft, of ten minne waant te verfchafFen. Daar wordt ergens een Gouverneur begeerd: -— deze moet veele doode taaien verdaan, maar leevende nog veel meer; bovendien moet hij kundig zijn in al het geene, dat Hechts op kunst en kunde eindigt, en den leerlingen luister kan aanbrengen, als daar zijn fchermen, rijden, fchilderen en danzen; ook moet hij eindelijk een weinigje ervaren zijn in den Godsdienst, maar naar den gewoonen fmaak. A 3 . Ginsoh  6 DE ON WEETEN DE Ginsch kiest men tot Pedagoog een mannetje, dat zich te binnen brengt, alles van de eerfte nieuwfte fnof, eens in een leerboek van fmaak, na malkander te hebben zien aangehaald, maar vooral daaromtrent de Methode, o Methode! verftaat, ja daar over menigmaal in het bijzijn van zijnen Principaal disputeert, en volgens den hcdendaagfchen cours alle lieden, groot en kleen, uitlacht, waardoor hij dezen, die geen Geleerde is, doet gelooven, dat hij juist den regten man, Apollo's Foedfterling, in dienst genomen hebbe, Trouwens, het wordt een gemeen zeggen, en een compliment der onweetenden: „ wij ftudeeren over de Methode!" Parrhafius voorhangsel! zoek niet daariichter; het is de afbeelding zelve. Uit dien hoofde komt ook meenig geëerd man in een gezelfchap, en hoorde zekerlijk liever fpreeken van gebrek aan ooft in dit jaar, en van den rijken zegen in het voorige, van het bloeijen der Tulpen en Auriculaas, van paarden en duiventeelt, en wat ander nog meer dergelijke geliefkoosde onderwerpen van zijne gefprekken zijn: maar, o die drommelfche Pedanterie! omdat twee gil* debroêrs onderling een gefchil hebben , fterk van hun ambacht fpreeken, en de kwaade Geest zelfs wel den éénen inblaast, om zich op dit Orakel te beroepen, zoo is het niet mogelijk, dat deze man zich nog langer ftil kan houden. Hij nadert dan met afgepaste fchreden en een deftig wezen,  DE ONWEETENDE. 7 zen, of (leekt, vooroverbuigende, het fchrandere oor over de tafel, laat zich, naar bevinding van zaaken, het gefchil nog eens geheel vernaaien* ftek alles in groote verwachting, en — het wijst zich van zelf, dat die geene, wie hem anders de kloekfie en geleerdfte toefcheen, ook ditmaal gelijk krijge : ,-, ja, ja, zegt hij, het is zoo, gij hebt „ volkomen gelijk"! Begeer geene reden bij deze beflisfing; vraag niet, of hij de wet, waarover het gefchil was, of het boek, waarvan gefproken wierd, kenne of ooit geleezen hebbe. Die arme man heeft hier den eerdans gewaagd; indien gij hem een beentje zetten wilt, dan valt hij hals over kop in de grootfte verwarring. o! Hier is mecnigmaal eene fchoone en ruime ftof; en 't is een regt vermaak om aan te zien, hoe veelen met het hulfel of de kap, die hen nog dekte, ongelukkig hangen blijven, en dan het jammerhartige hoofd, vol fcheuren, fpleeten en wonden, naakt vertoonen> — Hoe dit gebeuren kunne? — Juist bij geval, even als men aan een' fpijker, aan eens anders knoopen, fpelde, gespen, enz, blijft hangen, ' Lompe verwisfelingen der weetenfehappen onder malkanderen; verwarring der naamen van Geleerden en merkwaardige Perfonen met zaaken, die 'er eenigzins in lettcrgreepen naar gelijken; misdagen, in de bekendfe tijdrekening; aanflootelijke, in het oog loopende en kinderA 4 achtige  8' DE ONWEETENDE. achtige verwisfeling van bekende Clasfifche Autheuren, zónder dat men de dwaaling in het minfte herroept ; onverftandige beweertngen , die nogthans, bij tegenkanting, met trotschheid en ecnvoudigen hoogmoed worden doorgezet ; ongegronde en verkeerde berichten , na eene gedaane uitdaaging ; al te zigtbaare en befchroomde ontwijkingen in dergelijke gevallen; lompe en wel dikwerf herhaalde taalfeilen, in kleene uitdrukkingen eener taaie, welke men noodwendig kennen moest; het vasthouden van Anecdoten; verandering van het gewigtige en ernftige in het kluchtige en boertige; bocrfche vergelijkingen van het groote en nieuwe met het gemeene en overal bekende, even als Göthens Abt van Fulda, die geene andere wetten dan de tien geboden kende; eqne geheele verftomming bij een grondig gefprek, „a eene vooraf m het oogloopende en verveelende rijkheid van gefprekken; kinderachtige vraagen tusfchen beide, welken men voor geleerd en oitermaaté geestig houdt; handtastelijke onkunde in de gemeenfte dingen van het dagelijkfche leven, in de meestgewoone gebruiken, of in de fpreekwoorden, waarvan zich de kinders al bedienen; lange verwondering bij algemeene bekende dingen ,• uitfteekende goedkeuringe van eigenlijk broddelwerk; laaking van, en klagten over eigenfchappen en fraaiheden, die de hoogachting van regtekenneren verdienen; dit en nog veele andere dingen ; hiej-  BE ONWEETENDE. 9 hiertoe behoorende, zijn de bekendfte leuzen der onweetendheid - doorgaans zoo fterk en zoo af■zigtig, dat niets den man ontfchuldigen kan, wanneer hij het zelf al merkt , en dan weder goed wil maaken. Hier zijn 'er nog korte bijdragen toe. „ Dat ,, moet de Ta&ik beflisfen, mijne Heeren"! riep met eene geleerde houding een Hooggeleerd Man, toen hij twee liefhebbers van 't muziek aan het Clavier over den Tacl van een Stuk hoorde twisten. „ 't Komt af van Da&ylos", zeide een ander, toen een Heer hem verzocht, hem 't meer geleezen woord, DaStyliotheek, te willen verklaaren; „ en, daar dit in het Grieksch „ een' vinger beteekent, zoo is Daclyliotheek de „ weetenfchap van de vingeren." Dergelijk een Held liet zich Hout in het Modegefprek uit over cle Vhyjiognomie, waarvan hem onlangs pas iets ter ooren was gekomen , maar noemde ze geftadig Phychologie, en voer 'er, iets van anderen in 't wilde daaromtrent gehoord hebbende, met alle magt tegen uit, als eene zeer onzekere, geheel belachgelijke en op enkele verbeelding rustende weetenfchap. De aanzienlijke Dotlor moet eene befchrijving van de Moxa geeven; — en wat maakt hij 'er van ? — eene Forceps, eene korentang of tang van een* Wondheeleri Iemand, die mij voorheen eens breed van zijne diepe kunde in de Franfche taal had opgegeeven, Jas in een' Zak-Almanach, bij de afgebeelde A 5 he-  IO DE ONWEETENDE» hedendaagfche Moden der Dames , de woorden ? Coëfage de M a r i é e , en riep toen uit: „ waar zal 't nog heen? zij willen nu ,, zelfs de moeder Maria nabootzen!" Hij bezag en las verder; en toen hij de woorden bonnet a la Barcelonette vond, meende hij den Natuurkundigen in het verfchiet ontdekt te hebben, en riep uit: „ wat doet Bonnet dan „hier? Dat is een lompe drukfeil"! borst een ander uit, en corrigeerde met rooden inkt, toen hij eene beoordeelende aanmerking met deze woorden, Lipsii enfe non opus est, zag beginnen; „ want de ftad Leipzig, Lipsia is „ immers in 't Latijn altoos van het vrouwelijke „ geflacht geweest." „ Den grooten Gesner kent H gij zeker wel"? zoo begon een Geleerde zijn betoog tegen een ander: een onwcetende windbuil, die daarbij zat, wilde zich, door de perfoneele kennis met dien uitfteekenden man , verheffen: „ zoude ik, viel hij hem in de reden, Gesner „ niet kennen ? wij hebben famen fchool ge „ gaan; hij heeft in de eerfte klasfe nog onder „ mij gezeeten: hoor, hij was een drommelfche „ keerel"! Nog meer zotte klap zoude hij uitgeflagen hebben, zoo deze windbrekerij, die tegen alle tijden en onhandigheden blijkbaar aanliep, geen hartelijk gelach van allen had verwekt. De Haan ftond, op den mesthoop , voor een edelgefteente, of, dat het zelfde is, een Man zoo als wij hem thans bedoelen, ftond voor een zeer  DE ONWEETENDE 11 aeer prachtig oudheidkundig werk, 't welk een kenner toonde, en onder anderen op een paar Griekfche uitfteekendfraai geteekende kampvechters wees : „ God bewaare ons ! (riep de , eerlte uit,) dat deze tijden niet wederom ko- * men, waarin het vuist- en kolfrecht de Mode „ was." Iemand zijn wezen ftondt ernftig en oplettend, — las een geleerd gefchrift; en toen hij, in eene zeer wel maar mogelijk voor hem te verheven opgeftelde zinuiting, de woorden pro virüi parte vond , hield hij 'er den duim bij, wees ze met een beoordeelend gelaat zijner vriend, en zeide: „ daar, lees eens die ver„ vloekte vuile taal"! „ Voltaires Henv riade zal hem nog lang overleeven'; zoo begon een verdeediger van dien Dichter: „ ik „ dacht, die vuile zondaar ware ongehuwd ge- ftorven" zeide een geleerd mannetje, 't welk Tot nu toe ftil gezeten had, en echter ook iets Voor den dag wilde brengen. „ Hoe maakt men „ het dan", vraagde iemand, wien de lust tot fchrijven bekroop, even als meenige arme Familie , om te tracleeren „ dat juist eene ge„ fchreeven bladzijde eene gedrukte pagina vul, le?" — " Doch al genoeg: het o hadt gij gezwegen l is oud ; en iemand, wien de verwen hier te hoog en fterk voorkomen, zal aanftonds, bij .den eerften d'en besten toeleg, om hier zelf te zoeken, het penfeel volkomen restvaardigen. Dan voor hem, * die  12 DE ONWEETENDE die lust heeft, volgt nog een kabinet van een wat fijner foort. De Snoever fpreekt dikwerf, in laage bewoordingen , van menfchen , die verre boven hem verheven zijn, om ons het geloof aan de gemeenzaamheid, welke hij met hun houdt, op te dringen; even zoo fpreekt de onweetende van menfchen, zaaken en fchriften, welken de waare kenner niet dan met eerbied noemt, in eenen gemeenzamen en gemeenen toon. „ Hoor, Vi„ truvius is toch een drollig fchrijver"! zoo fpreekt hij, die ons hier mede het waare bewijs in handen geeft, dat hij Vitruvius nooit geleezen heeft. „De fnaakfche Horatius; mijn „ lijf- en hartfteiker Ovidius; mijn oude keerer „ Homerus; broeder Leibnits; mijne liefhebberij „ de natuurlijke Hiftorie; mijn meisje de Ma„ the/is; de Brochure, welke hij toen eens ge„ fchreeven heeft; de mondvol Latijn, dat hij „ fpreekt; het beetje, met verlof te zeggen, histo„ ritn, dat hij bezit;" dit alles wil, wanneer men de betekenis vraagt, dikwerf niets meer zeggen, dan: Horatius, van welken ik flechts weet, dat hij verilandig en geestig is; Ovidius, van wien ik eens twee woorden heb verftaan; Homerus, van wien ik heb gehoord, dat hij fimpel en edel verhaalt, en een ond blind man geweest zou zijn; Leibnits, wiens fchriften ik nooit heb ingezien, en die ik nimmer denk te leezen; de natuurlijke Historie, waarvan ik niet meer  DE ONWEETENDE. 13 meer weet, dan dat ik eenige kapéllen en uilen bezit, en ze op plaaten gaarne zie afgebeeld; de Mathefis, waarin ik gaarne wenfchte meer bedreeven te zijn, omdat ik 'er zoo veel van hoore fpreeken; het Boek, dat deze of die gefchreeven heeft, maar 't welke ik niet verfta; het Latijn., waarom ik hem benijde, omdat het mijne zaak nooit is geweest; de kennis der Historiën, waarin ik een volflagen vreemdeling ben. Juist als de armhartige Pronker den zijden of witten doek met een punt uit den zak, zijn horologieketting lang naar beneden hangen laat, en de lobben verre na vooren haalt, opdat dit alles toch volkomen mogt gezien worden, terwijl de Rijke dit wel verbergt, zoo kraamt de onweetende ook gereed zijnen armoedigen voorraad uit. In het gezelfchap van eenvoudigen en dommen is hij daarom gaarne; want hier wordt hem die ongemeene eer beweezen, dat hij, als Reineke, voor de Ganzen mag gaan zitten, om ze te leeren. Hoe kittelt het hem hunnen opgefpalkten mond en hunne op hem alleen gevestigde oogen te zien, wat zij niet kunnen begrijpen, ter beflisfinge, aan hem te hooren voordraagen , en hunne vraagen, twijfelingen en zwaarigheden, door zijne vermeende wijze antwoorden, in de behoorlijke donkerheid te Hellen! Maaa-, tot de verkeering en het gezelfchap met  U4 DE ONWEETENDE. met Mannen van naam en eene uitgebreider kennis bereide hij zich niet zelden vooraf, leert plaatfen uit fchrijveren in rijm en onrijm van buiten, en zoekt gelegenheid, meenigmaal onbehouwen genoeg, om ze fiechts te pas te kunnen brengen; Hellingen, woorden en naamen, die hij verzamelen kan , worden insgelijks medegenomen ; hij laat ze , gelijk de Gochelaar de vogels onder den hoed, voorden dag komen, maar meenigmaal zoo gebrekkig, dat men hun kortftondig verblijf jn hunne gevangenis voort kan bemerken. Zijn deze Mannen , naar zijne ( jneening, van een' hoogén rang, dan is het hem ' eene eer hun te vraagen, en hun twijfelingen en zwaarigheden voortenellen, maar alle weêr zoo kommerlijk , dikwerf zoo kinderachtig, en Hechts oppervlakkig, dat de een of ander in den eerflen opflag denkt, dat men met hem den fpot fleckt, maar voort daarna, uit reeds voorafgegaane blijken, het arme wicht leert kennen j en in eene goede luim , een antwoord geeft. „ Maar met permisfie, dat ik vraage, droeg „ Winkelman eene paruik ? Snoof en rookte „ Wraferi. Doch ik denk niet, dat gij van die „ alles hebt gehoord, of iets daarvan u ooit is „ voorgekomen. Gij zijt immers Lutkersch, enz". Dit en foortgelijke dingen zijn alreeds gewigtige vraagen , bedenkingen en twijfelingen , voor een' man; die fiechts de eer wil hebben, dat hij gevraagd en getwijfeld heeft. Legt  DE ONWEETENDE. t$ Legt 'er hem werklijk aan gelegen, om iets van anderen te verneemen, of perst hem de tijd van nood; dan weet hij, op zijne manier, ftil rond te fluipen, zoo als hij ten minfte meent, zeer verbloemd te vraagen, maar zich zeer zelden zoo geheel te verbergen , dat men den bedelaar niet zoude bemerken. „Hij is 'er anders een „ groot Held in geweest , maar heeft het in ngen tijd niet bij de hand gehad: gij behoeft r hem Hechts één woord van te zeggen, dan .al 't hem volkomen weêr'te binnen komen", och ter vertroostinge zijner armoedige ziel, moet ik verzoeken, dat gij hem toch uitvoerig onderricht, of liever het werk zelf op u neemt; want dat is eigenlijk zijn heimelijke wensen: anders ware zulks even zoo veel, als iemand, die volflrekt een vreemdeling is, Hechts tot de poort toe te verzeilen; hij zal dan nog tien anderen moeten vraagen , of in het veld overal omzwerven , en den nacht en het gevaar in de handen vallen. Van de meenigte der vaten, tonnen, bosfen en doozen befluit men, ten minfte zoo lang als het niet vrij Haat, om 'er in te zien, wegens den voorraad des winkeliers; zoo befluit men ook, door de meenigte der boeken en hunne fraaije banden , wegens derzelver inhoud, en van alles, niet zelden, tot den bezitter. Deze drogreden heeft bij mannen, van het befchreeven foorc, den flerkften klem: naar hun oor-  *<5 DE ONWEETENDE. oordeel befluit ieder in diervoegen; en uit dien hoofde zijn zij , nier zelden , de grootfte vei> zamelaars van boeken. Men treft ze, wanneer zij den tijd vooruit weeten, in hun boekvertrek aan ; zij leezen mee ingefpannen aandacht, verzaaken gaarne het gehoor , fpringen als verfchrikt op, en moeeen zich eerst eenen weg tot onsbaanen door boeken, welken zij met voordacht, kort te vooren, tot een geleerd bolwerk, op' eikanderen napelden: dan volgen veele ontfchtüdigingen, dat ze onze komst niet hadden gemerkt; de geest des boeks had hen gekluisterd; en tot" flaavinge hunner kunst, om afgetrokken te kunnen denken, voert men nog een paar historietjes aan, dat zij trommel noch brandklok hebben gehoord' van gcenen flaap wisten, en, wanneer het ganfche huisgezin 's morgens reeds in de weer was, nog aan hunne tafel zaten, en in de letteroefeningen blokten. Men wil hunne Bibliotheek nader leercn kennen: — o ja! zij leiden u tot verfcheiden kasfen met boeken, in Franfche, Engelfche en andere vbanden gebonden, houden elk boek kort voor de oogen , want ze zijn volflagen bijziende, prijzen de zwarte en fijngefneeden letters, als mede de fraaiuitgewerkte titelplaat, en weeten zelfs, o verheven wijsheid ! dar van Londen , Parijs , Bazel, Amjlerdam , Leiden en meer andere Heden, altoos veele goede en heerlijke fchriften voor den dag zijn gekomen. - Het Ge-  DE ONWEETENDE. j? Geïïeugsn is bij hen zwak; want men moet weeten, dat het eene eer is, geen groot geheugen te hebben; natuurlijk doet dit bij hen op fterkte van oordeel befluiten. Wat is wei uwe kunft, welke zij voordezen ook niet hadden geoeffend , en waarin ze nu al verre gevorderd waren , maar van welke zij, thans , hadden moeten afzien , daarom alleen , om dat hun ampt , hunne tijd en oogen de verdere beoeffening niet toelieten. Gij hebt een werk gefchreeven — juist over dezelfde ftof Wilden ze ook eens (chrijven ; zij hadden 't mogelijk nog wel gedaan , maar nu waart gij hen daaromtrent reeds voorgekomen. Zij Zijn, gelijk gij ziet, overai en in alles t'huis ; de grond , de wanden , de open vakken, de tafels , waarop kaarten , tekeningen , modellen, ontwerpen en kunft- tuigen van verfcheï. 'de fcorten liggep, hoewel dikwerf alleen ten halve en gebrekkig, geeven 'er bewijzen van^ Op die eigenfte wijze verzamelt de arme alle oude vodden en feherven om 'er zijn anders armoedig vertrek mee op te fchikken. Zij zijn , wanneer men 'er hen over hoort oordeelen, zelden in hun regt vak gekomen , maar hadden volgens een heel ander Plan geftudeerd. Deze voor-of-flotreden heb- II. Deeu B beo  jg DE ONWEETENDE. ben zy, bij zekere gevallen, zeer nodig; doch nimmer is ze van die kragt, om hen , gelijk ze gaarne wilden , geheel te ontfchuldigen. Maar Saul is nogtans werkiijk dikwijls onder de Propheeten , de blinde een wegwijzer, de lamme een dansmeester , en de ftomme een voorzanger! Hoe gaat dit aan ? hoe fchaft hij raad ? — Dat is niets! het moet wel, zegt 5, mijn niet al te fijne fchoenmaaker , wanjj, neer ik hem klaag , dat de fchoen veel te 3, nauw is, en hij met zijne zwarte vuifte» 3, toetaft, het moet wel , wanneer men 'er maar den mond na weet te trekken." ■ Zo neemt de onweetende fchooimeefter, naar de kunft, van 'er den mond ha te trekken , het grondbeginzel met vermaak aan , dat men alles fpeelende moet leeren , en fpeclt met zijne leerlingen in een eigenlijken zin ; geeft, wat hem en hun fmaakt , ten beste; vult zijne zwakke maag met lugtige fpijs; geeft en neemt , dikwijls, uuren uitipanning , en fielt den fpot van de fcholieren op rekening van den moedwil der jeugd, welken een wijs man met geduld moet verdraagen. De onweetende Examinator laat den Candidaat de Eere, om in het Latijn te antwoorden, maar houdt zig uit ver-  DE ONWEETENDE, r$ verkiezing aan zijn moedertaal; doet vragen, waar over men fiegts lachen, en die men niet beantwoorden kan, na^dat hij ze egter zelfs te vooren met al!es , wat 'cr toe behoort , opfehreef of van faiten leerde * en heeft daarbr wel zijne dagen, wanneer men hem doet bloozen', en hij fmert gevoelt , maar te gelijk een uit. fteekend geheim , om egter geruft en vet te blijven , welk arcanura hij tot troo.t van de arme zielen zijner broederen niet met zig in 't graf moeft neemen. De Profes van 't gerecht houdt, wie zal het hem beletten? zijnen groot-,n jonnen, die nog m 'er kan dan Aften innaajen en uitfehrij* ven, en dit, die gewoonte om eehën grooten jongen tot zijn dienft te houden, heb ik, anders nog menigmaal in 't geefttlijke en waereldlijke, van hoogen en kagen, met nut en Eere zien plaats grijpen. Wie de pis beziet, en de pols voelt, he?ft meer Recepten, om zijne onweetencheid te redden, dan den Lijder voor den dood te bewnaren. „ Men is een oud Dottér , en heeft zo ji veele grijze haken niet op het hoofd , als 3> men al gevaailijke Patiënten heeft onder 3, handen gehad , die het jong borftje (eent jóng kundig, en ervaaren Doftor) nooit zaf B 2 krijn  B.C 'DE ONWEETENDE. „ krijgen ;" of: „ daar, ziet daar! dezen en „ geene uit de kaaken des doods verloft; dén „ kranken , dien anderen opgaven , gered ; „ de heete koorts voort weggenomen, en den „ brand in het lighaam uit zin1 fchuilhoek „ verdreeven ; " wanneer eene gtmeene ziekte den Patiënt van zelfs verlaatea heeft; of, wanneer hij onder de Cuur van zijn partij , of dat jong borfije fterft , dan het lo triumm phe ! gefchreeuwt „ mij had men moeten cotu v, fukeren; mij had'men moeten haaien ; dan „ zoude ik mijne kunft getoond, en, moeit „ ik dat niet weeten ? hem zeker hebben ge„ red." Deze of dergelijke taal , daarbij nog een half dozijn laage en laffe Complimenten, en de vrije fmul dekt, ten muitten voor een groot gedeelte, de diepfte onwterendheid van den veragtelijk'jn Kw.kzalver en maakt den dommen Tandtrehker tot ecnen Esculaüus $ want het gemeen Joopr met hem heen cn de zot hewft toejuiching aan alle kanten. Deze houdt het akoos' mee den onweetenden ,• het is, als of hij zig waarlijk over de broederlijke gelijkheid verheugde,- en mogt hij wat meerder plaatzen vergeeven , dan hij nu vergeeft, dan zou 't wel ira een algemeen voorrecht worden, dc onweetendlte te zijn. Ten min-  DE ONWEETENDE. «inften laat hij niet na parrijea te maaken , en de verdediging zijner Helden op zig te neeH»en. ,} onze Heer ** is een zeer braaf Heer, 5, en kan zig naar elk een' Schikken;" of:„ ei! gij zijt reeds een geleerd Heer, gij wilt het j, flegts niet weeten; " of: „ hij zal en moet „ ru onze Domine worden, want hij is zo regt „ eenvoudig en, wie ons een' ander opdrin„ gen wil , dien zal de Drommel haaien! " of „ neen, ik prijs den mijnen, ver boven hem, zijne pillen werken nog , die hij m'yj „ heeft gegeeven." Waar rnen zulke Advocaaten vind en deze zoortgelijkc Cliënten zietwemelen ; daar is een groot en gegrond vermoeden , dat de God Stuper zijnen Prieftei' onder hen gezonden hebbe. D E  li D E $ C H IJ N H E I L I G E. • cd? met Mannen, welke felopven, dat men van dé v.oomueiJ van anderen omzigtig m Kt oorfcebn, en d.it de neuzen , die ge'bdig fc'-ijnheiligheid ge vaar worden, wegens hunne eige ziekte , ec nen bedorven reuk hebben! 'T was ook, altoos, mijn oud gr loof, elk een', zo als hij wil je , op zij: e wijze , en ' zo als hij goed vord, zijne Pfalmen te laaten zmgen , en niet v0ort ; Schaapsvel en van binnen een wolvenhart | uit te roepen. Maar, maar! wa: neer het licht van verre niet anders v\'3s dan een Sta/kaar* of verrot hout , 't geen van verre licht fcheen te zvn; dan kan ik evenwel niet zeggen : hier is egt en wezenlijk vuu. ! en , wanneer de wind , of eenitï toeval de Leeuwenhuid eens opligt^ dan heb ik, met mijne twee gezonde Oogen, «enen Ezel gezien: want nog altoos is 't waar: il e!i de faux devi's ainji que de faux braves De Heer Dikkett , te boek ftaande als een voome , haalt zijnen buu-man , d*n eerhjJsen buueijniaa.i;er , vinnig over den hekel, waar»  DE SCHIJNHEILIGE. 33 waarbij hij zelfs Jacob: L 20 aanhaak, omdat deze zijn'jongen, dien een' deugniet was, volgens een goed meesters - gebruik , helder met den fpanriem om de lenden heeft gegeven; komt met een vreedzaam en godsdienftig gelaat weêr in zijn eigen huis , en hoort, dat de Meid, hoewel bij ongeluk, zijn fraaje kruik gebroken heeft, maar trekt haar , is het met zeer biiiijk ? een' rijksdaalder aan de geringe huur af. — Dat 'er een nieuwe Preekftoel in de Kerk gezet, en hij met fijn Laken bekleed h, en dat 'er in plaats van den ouden Engel, waarop het doopbekken vast , maar van welken een arm gebroken was , een nieuwe zij gekomen , dit alles weeten wij dank aan de miidaadigheid van Mevrouw de Weduwe Hirscb. tnijer ; maar , --dewijl haar Schoonzoon , te ■ gen welken zij tog, altoos , haare vroome bezwaaren hadt, hij eenen rijken huwelijkszegen, vrij nadrukkelijk gevoelt, wat lighaams onderhoud betekent, zo hadt hij al het geld, door haar befteed tot noodzaaküjke giften, voor zijne huishouding nog noodiger gehad. — Dat de oude Heer Bidder alles, met betrekking op zijne Lijkftarie, al befchreeven , en het geld, daartoe verëischt , in een bijzonderen , ver-, B 4  24 DE SCHIJNHEILIGE. zegelden zak klaar gelegd hebbe, is waar; ik heb het zelf gezien en dit getuigenis bon ik aan s'mans vroomheid vérfchuldigd; maar, dat hij , heden, een weinig bedreinmèld nog rekeningen heeft bezwooren, waar over de Rechter in toorn het hoofd fchudde , de min !erjaan.re traanen ftortte , en ik de deur uit. liep, dit is insgelijks waar. — Domine Dinijs preekt wel tegen de ipelheid van zijn Co'lega, om dat die met een breeden ronden hoed, en eene paruik ter grootte van een fchaapevagt draagt, als bij; mitsgaders niet altoos in 't zwart gekleed gaat, en Schoenen naar den liedendaagfehen trant , of zomwijlen laarzen aan hebbe ; maar dat hij zelf ten uiterften geldgierig zij, in 't geheim des Naaften Eer beklad, endoor omkooping of.bedrog zig zeiven poogt te verheffen , dit gaat veel verder, dan een opgetoomde hoed, een korte paruik , nieuwerwetfche Schoenen en het draagen van Laarzen. — Doch dit alles is immers al oud, en Vader Rabener zoude hier ftof tot de vermeerdering van zijne Hekelfchriften in ruimte hebben gevonden Ook dit is oud , dat de jonge Zelotes , dewijl hij nog geene plaats heeft , in het gezelfchap van oude Mannen, die zijne Patroonen kun*  DE SCHIJN HEILIGEN. 25 kunnen zijn, en hem aan deze of geene plaats tot den kanzei kunnen helpen, van ijver voor de zuivere en orthodoxe Leer brande, ja de eerfle wille zijn , die zijne ftem zou geeven, om allen , die den naam van Ketters draagen, of te verbranden, of, op zijn zagtft, uit 't Land te ba nen ; maar niet bedenkt, d3t ik hem, vóór drie dagen, nog even ftijf en fterk , op de wijze van een Student, hunne half hegreepen ftellingen tegen 't orthodoxe fijfteem op eene verregaande wijze hoorde herkaauwen en Verdedigen : dat de Schurk, van wien de Klapperman het beft getuigenis kan geeven , in de oefeninge bij een man, die hem aan het brood helpt ? op de kniën legge, en zig zo aanftelle, met fchreeuwen , huilen, en het maaken van misbaar , als of hem de i a- rantul hadt geftoken: dat eindelijk de jonge Weduwe , die anders van de Dominees in 't algemeen , altoos met uiterfte veragting fprak, den nieuwen Domine , om dat die nog ongetrouwd is, zeer roerend vindt, den moeilijken weg niet fchuwt, en de ganfche Gemeente door haare traanen ftigt ; * dit alles als ik zeide, is reeds oud : een bewijs, hoe lang de menfchen, groot en gering, daarmede wisten om te gaan, om de dankbaarheid ■ B 5 van  l6 DE SCHIJNHEILIGEN. van anderen te ontvonken en zig daartoe van een gering lokaas bedienen, re weeten van de door Mienen, woorden en gebaarden uitgedrukte fteiüng ; ik huude het met u, of, ik ben met u van 't zelfde gevoelen. Uit dien hoofde behoudt het oude masker, waar onder men nogtans zo ligt den man vermoed > en ook wel juift raad , nog altoos zijne waarde. Doch , hebzucht is niet de eenige oorzaak der vermomminge; alle de hartstogten met alle haare voortbrengzelï kunnen zeer wel met dezen mantel te regt komen: wie hem gebruikt, die hangt hem om, of voor een langen, of voor een korten tijd ; dikwijls vroeg , dikwerf laat. De rijke Vrek zou niet zo goed voor een arm man kunden doorgaan , zoo hij niet te gelijk den Vroomen fpeelde,- wie de be» fpotting wegens zijne onweetendheid te duchten heeft |; die gaat haar tegen door Bigotte, ne , en geeft voor , dat het tegen pligt en geweeten aanloope, meer te doen, das te bidden en preeken, vindende in elke fraaiheid of gewoonte van Athene of Rome den Duivel en deszelfs verftrikkingen. —* Nijd  DE S C [I IJ N H iï I L I G E N. 47 r:i" J en ; ' iezij maaken , gcliik bekend is, Qnder beide geflag-en de ftrengfre Heiligen ; meerderheid van nde«-e , en vernederde ofte leur gefr.lde eerzucht brengen Anachoreten en cenzaame Stijlitèn voort: en, wie zijn' vijand een oog uitffjreken , hem zijn Beffcian bcneemen , en uit 't Stad wil voort helpen , die doet zulks beft onder godsdienstige fchijnvertoning en in Gods naam. Ja ik heb onbefchofce fpotters gezien , welke zi , om heimelijke zetregels, en oogmerken gedrongen zagen , de ééne of andere vretome gedag-en tot hunne zinfpreuk aan te neemen. Een oud eerloos Bankrottier, nog elke zonde , even ais voormaals pleegende, bedekte fte ' , wa n jer daarvan gefproken wierdt , zijne eige verkwistingen en befloot die met de ftelling : Ja, aan Gods zegen is alles gelegen : en een ander , welke noch om GoeJ noch zijn gebod gaf, vondt, bij 't herdenken aan de zonden zijner jeugd en de begeei te , fterke begeer; e na eene jonge en gezonde Vrouw, noodig , om te beweeren , dat kinderen in den eigenlijken zin een enkel gefchenk des Heme's waren. Hoe ftout is het , van zijnen doodvijand te willen Jeenen ! hoe dom , te gelooven, dat  28 DE SCH'JNHEILIGEN. dat anderen , die onze vuiligheid kennen , 'c onbefchaamd geleend Eergewaad voor ons eigendom zouden hou Jen. De olijkfte Windbuil is , meeren^eels , de kaalfte jakha's; zonder eenige d« minfte zwaarigheid zwetst hij van duizenden en milióenen , om dat hij gelooft , dat hij den afftand van zijn waar gereed geld niet hoog genoeg kan opgeeven , of nog nimmer ondervonden heeft, wat het inhebbe , flegts tot een maatig goed te geraaken. Eijna om dezelfde reden gelooft de fnoodfte Schurk , niet grof en onbefchaamd genoeg te kunnen huichelen. Wanneer hij bidt; dan. brult, huilt of jankt hij, verdraait de oogen, en overftemt den voorleezer ; men kan hem niet voorbijgaan, zonder een ach, een woord van jammer-en traanendal , eene les, eene plaats uit den Bijbel , een vers uit een lied mee te neemen, welk hij met luider ftem op een ander' gezegd wil hebben , maar in de daad op ons zelv' zegt. Hij laat niet na, he#t gezelfchap , waarin hij komt, met eene Apostolifche Groet aan te fpreeken. ■ — j, Van uwen drank, dien gij hem aanbiedt , n ^ nuttigen ?" — Daar bewaare mij God voor, zegt hij j van deze zonde , Gode zij dank!  DE S C H IJ N H E I L I G E N. $g dank ! ben ik vrij; hij heeft een bij iritftek fraaij boek mêe gcbragt , daarin wil hij een wijl tijds leezen , en 'er zi;re aanrrerkingen bij voegen- Het is Scbaapkinds verzilverd?. Hem mei - trompet, en daar agter flaat nog: de dag in den nacht, of de in den tvinter zingende Nag* legaal, dat is enz. Daaruit wil hij het gezelfchap -iets voorlcezen ; en 't Juffertje mag 'er ganfch niet over lachen ; want de Satan , die uit haar lacht, zal ze weldra doen huilen, en zulke ftoüte meisjes wandelen in zijne ftrikken. Tabak rookt hij ook niet ; „ want al„ les is immers! rook en damp in de wae„ reld:'' men moet, zegt hij in eenen teemenden toon , zijn' tijd heel anders befteeden ; wie geltadig bid, die kan zig daartoe niet verledigen. En zo moet men , wanneer hij het te p^s kan brengen , genoegen neemen , in de eenvoudigfte beftraflingen , en de lompfte zinfpeelingen op alles, wat onder handen genomen, en gefprooken wordt, mede aan hooren. Schriftuurplaatzen brengt hij altoos bij, wanneer 'er hem flegts één woord de minfte aanleiding roe geeft, dat iemand beezigt. en dat in eene heel andere betekenis in die plaats voorkomt, en zulks ahoos met de vuilIte duiding op perzoonen en zaaken 5 die hij niet  3ö DE SCHIJNHEILIGEN, niet lijden fnutf Hij heeft ze ook . wanneer hij in den handel bedriegt • wan' neer hij anders een vuil bedrijf verantwoordt of een ijskoude Tijr.n is van Vrouw en Kmderen. Komt een Predikant in het gèielfcHap, of is hij er reeds; dan is het, of de Geeft hem voort vervoere; hij ftelt alles, wat uj wee't te werk , en Jaat de éét* malhgheid en zotternij op de andere volgen , a|!een om dc„ man oplettend op zig te fflaaken> mgen is hij wel een geflagen vijand; hij n.emt ze fcufe»/», Leeraaren, Zeedepreek rs9 mmtn dje den Geeft niet hebben; Waarvan mm * de rede raaden kan , indien men deeze Mannen zelve kent. „ Hij is wel mijn Naaften;" zegt hij overluid, of zendt een anderen vdjbrief vooruit, wanneer hij hun.e of anderer gebreken vinnig beftraffen wil. Overal en op eenen zeer ongelukken tijd hoord me„ hem Léeraaren; hij houdt 'er koopers en verkoopera mede op; roept een ander mans kinderen van de ftaat in zijn huis , vraagt hen uit j geefr ze ,esfen , m&ht hen het goede i èn vereert hen dit of dat boek, alis't, gelijk men ligt kan denken,  DE SCHEINHEILIGEN. gj Van weinig waarde. De onfchuldigfle Mode en het geoorloofdfte vermaak doet hem het hoofd fchudden en perft hem zugt op zugt ten boezem uit ; de regtmaatigfte fmert van een ander leidt hem tot lompe en geheel vrugteloo» ze verwijten , en tot domme lofredenen op zijne eige ftandvastigheid in dergelijke gevallen. Maar men hoore hem , wanneer hem zelv* iets afgcflagen, ontzegd , of wanneer hij ergens regtmatig toe genoodzaakt word is ,- dan komt de Burgermeefter nooit in den Hemel ; de Schepen is volmaakt Felix, en zal met zijne fnoode Drufilla den loon wel krijgen ; en alle de anderen, welken naam ze ook draagen, zijn dienaars der ongerechtigheid , gehuurd van den vorft dezer waereld, om hem te pijnigen , naast welken hij ze reeds zitten ziet midden in den poel , die van vuur en fulfer brandt,. Is het zijne zaak , iets onder het Gemeen door te drijven ; dan weet hij 'er , gewis , 't belang des Hemels onder ■ te vlegten : met den Bijbel in de hand toont hij de plaats , we'ke regt eigenlijk hiertoe behoort ; of God heeft het hem in eenen droom geopenbaard; een.  DE SCHIJNHEILIGEN; een Oakel der Stad heeft 'er zo en zo ovet gefproken; en , om dat die altijd bij hem is, en alles met hem fpreeken mag , en menigmaal voor Stad en Land met hem bidt, hem verzogt, om het tog voor te Hellen, en 'er fterk op aan te dringen. Zij zijn mede Propbeeten , en mét beide handen ten Hemel ziet men hen onder de eenvoudigen liaan , en hunne voorzeggingen bij voornaame fterfgevallen , verfchijnzels, en tijdingen uit de nieuwspapieren uiten. Wee den verftandigen in eene Stad, waar men 'er veelen van dat foort heeft ! geene goede fchikking zal onaangevogten doorgezet kunnen worden ; Zij wapenen 't Gemeen met bijlen , fpaden , ftokken en fteenen , om alles weder om te houwen , uit te graaven , en omver te fmijten , wat tegen hun' wil of oogmerk geplant , gebouwd , en opgetrokken is , en om op de koppen van alle de zulken te Haan, die zig maar in 't minfte willen verzetten. Vol vreugde gluuren zij de klagten van hun te gemoet, die zij op deze wijze verhinderd , en van hun ampt beroofd , of bij de volvoering van een edel voorneemen hebben gedwarsboomd. „ Nu , God heeft het niet willen - j> heb-  de schijnheiligen, „„ 33 5, hebben , Cgrijnzen die fchurken , ) en buk ten 7ijn' wii gefchiedt 'er te-; niets." .« Met één woort ; n )g gefta lig en geheel de oude phirizrè'< ; maar cikwij"-- komen 'er fcheuren in hun cchaapsvel > en dan ziet men 't vuile wolvenhart in dtszeifs 'natuurlijke gedaante. II. Deel» C DE  34 D E ZONDERLINGE. w. Nyy ie a te v r v.n de gnote hoofdftraat af-a-t , en door er kei kleine ziidftraa'jes heen kruipt, die moe'; 'er zijre reden voor bebbrrj , (wart ! et z 1 , hoope ik . de ftelh'ng nopens dat alles cenen roereikenden grond litb^e, ri ts bene.m.n,) al zou het ook geene an ere reuen hebben, dan orn 'er ook eens te hebben doorgekropen. Maar men zou in de daad m°er begeren , dan bet geen Keizers , Kon:n:rn -n Matrerfen, dikwijls, in toorn of in eenen Roeden luim van hunne Gtmitdisgen be:eerden , en ook meer doen , dan deze , ©et hulp van dit of dat, menig, maal g.daan hebben , wanneer men elk een', die rret je zonde voe€BS op zijne handen gaat, mm de wanden kru nt , of anders een bek ij» kenswaardige Zonderlinge wordt , terftond wi de vraagen : vriend! waarom dat? Want, om niet te zeggen , dat wij , even a's alle vraagen en befpieders , met wind bekaden , ca huis zouden komen , wij zouden zonder eeni^r privilegie , wap-n op den rok enz. nog vrij wat meer te duchten hebben ; ten  DE ZONDERLINGE. hg ren minften bij de meeften zijn de woorden, een Onbefuisde en Dolkman , en een Zonder, linge , broer en zuster , even als moge; ijk op het bijillabum , Adel, nog een ander eenJjüafng woord dcörgaans volgt , of gelijk als ons bij het woordje, Schoolt voort onze eerfte Leermeefter met zijn fiok en plak te binnen valt, welke wijlen die man , beneffens den zandlooper , zeer gefchikt, in ééne hand wist te houden. Maar in de Ajfociatien der denkbeelden , en in de vereeniging van beelden en charackiers is niet altoos evenveel juiftheid te vinden. Dan gewaagd! Zie daar , mijn Heer ! twee woorden! — wie zijt gij! Die vrasg kan U onmo¬ gelijk zo vremd en zonderling voorkomen, als gij mij zelf zijt. Ingevolge van den langên Piel of Jlok, dien gij in uwe hand hebt, en welke twee voeten ver boven uw hoofd uit (leekt , zoude ik u voor een' quovis modo nakomeling van den zo moedigen , als bbedigen Ridder, Goliath houden, die dit kostelijk familie ftuk in dappere handen bewaarde , en u voort bij alle onze Oudheid-micnaars verklikken, die dan terftond van de eigenlijke hoogte, maateen'tbeflagv ;nu C a wejrj  36 DE ZONDERLINGE. wen weversboom verdere notitie konden neemen , zoo niet uwe lengte , naar welke gij geheel en al van Goliath verfchilc, alle mijne vreugde geheel omverre wierp , en u tot de Pigmèen, ten minden tot de kleine bewoners der Alpen en tot de Laplanders verwees. Verder dan! wegens het grove ezelsgraauwe wambuis en den wonderlijken fchanslooper, die zo duidelijk van Grootvaders tyden heugt, gelijkt gij volmaakt eenen Klapperman; maar dan ontbreekt u weêr de ronde hoed; want aan den fpitzen reishoed zou men eer denken, dat gy een Postbode waart, zoo gy 'er maar de livreij van hadt, en men den Posthoren maar aan uwe zijde niet miste. Een Pe'grim? daar kwa?mt gy, alles faamgenomen nog wel het naaste bij; maar hieromtrent kan men geen Pelcr'magie doen. En boven dit alles ftaa ik verzet wegens die flar op de borst, 't Welk, naar ik zie, waarlyk geen gekfeheeren is. Misfchien nog een ftuk van een fentimenteelen Reiz'ger, die alle grootheid, uifgezondert dit enkel teken verzaakt? Of de werklijke Marquis van Sint A. . . welke ons eens diets wilde rr.aaken , dat men nooit beter reize, dan & la gargon de métier? Maar  DE ZONDERLINGE. s? Maars'zo gaat het: Onder al dit vraagen en denken aan alles, wat die Heer zijn en niet zijn kon, is hy roy reeds ontfnapf. — ■ Goede Vriend! wie was die Fleer ? „ Was her zijn Excellentie, de Heer Geheime Raad „ enz. „ Is het een Vrek? Wat vraagt gy, of die Heer gierig is? „ Neen, iemand, by „ wien men het wél heeft, en die, geloof „ me vrij, het wel kan ftellen, want overal ,> leggen goederen van hem." Is hij opreis? j> Hij mag het zeif wel wezen , om dat hy „ hem niet kent; anders kent hem tog elk Kind." Maar nogthans bedroog hy zig. — „ Hoe ! heeft mijn Heer het zo geleezen ?" Ja tog, dat 's zonderling! „ Wel degelyk gej, leezen dat het nog voornaamer is, dan het s, gemeen voornaame." OJ nu moet ik duchten i, dat myn jonge Neef, welke met niemand meer wil fpreeken dan met de lieve Maan ; dat mijn Hospes, welke gelooft , dat zijn botte Jongen van twaalf jaaren eer-st moet in ftaat zijn , om zelve 't A. B. C. te kunnen uitvinden, voor dat hij het behoeve te leeren ; en dat mijn Buurman, die in zijn geheel huis een volflagen Zonderlinge is, van den duivenflag af tot in den kelder toe, dit alles ook geleezen bebr C 3 benj  sg DE ZONDERLINGE.' ben ; en dan is hunne bekeeringe onmrgeiijk, want) zwart op wit fcheidt de menfchen van een. Hoe! daar zie ik iemand fterk beezig, om een volflagen wilde mans werk in een eigenlijken zin te doen , en geheel fine Jove et bove, flegts met zijne twee vuiften een'boom uit te rukken, 't Is anders een heel gal. nt borftje. — „ Mag j, ik vraagen, mijn Heer, Hoe, waarom dat? >, *t Is maar om het leezen." £i wat! Zotten leezen, ik neem alles uit mij zei ven. „ 't Is denkelijk drift, eigenzinnigheid"? Neen, 't is flegts een bewijs van mijne grondftelling : al •wat ik vil dat kan ik. Zonderling! op een tijd, waar alles flegts zoetjes en in ftilte fpreekt en zagt fluiftert, daar neemen de jonge lieden Hout het ezelskinnebakken weder bij de hand , en fpreeken op zijn minft van leeuwen te willen dood wurgen. Inmiddels beichieten zij hun wit; men fpreekt van hun. „ Hoor, zegt men, hij, is „ één der geérieti, die alles willen breeken en „ :.: £uren, zo een zo een weet „ je niet , gelijk 'er gfchreeven ftaat, waar s, het maar op leven of dood gemunt is." Voor de vuist gevraagd: waarom heeft die Heer roode en zwarte letters op den Titel ha-  DE zonderlinge. 35 laaten zetten , en zulk een koddig vignet gekoozen? dit is immers gangch geene Mode. „ Ik weet het wel, maar wilde flegts zien, „ of het niet behaagde: iet 'er maar eens op, „ binnen een jaar , en mógelijk nog eer , is „ alles rood , alles rood!" Daar ben ik van verzekerd ; want , wanneer iemand , thans, maai zo Ichrijft of druRken laat, dat 'er fchcrts mede onderloopt, dan is hst onder den zwerm der navolgers niet anders, dan op een kermis, wanneer alle jongens den trommel willen roeren , om dat men aan eenen enkc.en een en trommel vereerde. Ik heb het fteeds wanvoegelijk geoordeeld , mijn boterham op Öraat te eeten, terwijl ik het altoos binnen s'huis deed: item, om over dag te flaapen, en s'nachts mijne zaaken waar te neemen , met mijnen bedienden eene gekkernij voor 't volk aanteregten , 't werkvolk overal vrij gelag te geeven, en bij hunne domme fchertfen de eerfte rol te fpelen , of voor mij aan de deur de tafel te laaten dekken, en dan onder een koddig Muziek voor 't faamgevloeide volk mijn maaltijd te houden. Maar nu ik dit alles, en bijzonder r.et laatfte van den jongen genadigen Heer in mijne buurt thans zie, zo bekruipt mij de lust, om mij meCa *  40 DE ZONDERLINGE. de van mijne Christelijke vrijheid te bedienen. Want dez> heeft het heel flipt een jongen Ejehchman afgez;en, die zig een t|d lang in dth Doelen ophieldt, en wil die fraaïgheid in onze kleine ftad in d. M«fe brengen, alhoe. wel ze tot nu toe de Oomen en Tantes niet nobel kunnen vinden, en den kleinen ban teg^n hem al te werk ftellen, en de jonge Juf. fers, zo dra zij hem zien , uit fchaamte voor dien collemm , hem terilond den \ nek toekeeren. Mijn Hee- is werklijk -nog die! oude, al vergeune; munt, onder h;r nieuw geflagen geld; het goede fterke wijnkannetje onder de menigte' vaa nieuwerwetfche wijnglazen; ;de fttrk net koper beflagen , onverilijtelijke houden band onder de heeie en halve franfche banden naar de Mode: ik wil 'er mede zeg, gen, dat de overgrootvader lij ke opflagen , welke bijna tot de fchouders reiken; de paruik, die eigenlijk eenen paruik met knoopen wordt genoemd; de ftijye rokspanden; het masiive kwakzalvers kamizool; de ruime, vet gefineerde laarzen; de roode broek onder een groenen rolc; de lange handlobben; het kleine bandmof e; de lange degen, en het kleine hoedje, dat dit alies u oagemeen van onzen heden. daa»  DE ZONDERLINGE. 41 daagfchen jongen Heer uitmonftert, bij welken thans alles tot mof, hoed en degen toe, zeer kort moet zijn- En evenwel is mijn Heer pas 4.0 jaaren oud , wanneer men tog wel de Mode nog niet geheel heeft afgezwooren. Mag ik nu weeten, waarom? Ik zal 't u mijn Heer! met de navolgende korte bewoordingen ontdekken. Indien ik onderftelien, en po/ito aequali ftudio van u vermoeden mag, dat u de groore, en voor omtrent 13 jaaren overleden juris utriusque Doe. tor en Profesfor Faustus niet ten eenemaal onbekend is ; dan zou ik mij Houtweg met regt den weder levendig geworden Faustus mogen noemen : want gemerkt mij eerjgen , die dit groot Lic^t in zijne jeugd hebben ge« kend, in mijn trtènntum academicum flatteeren wilden , dat ik htm als een jonger broeder zeer wel geleek , zo heb ik zodanige gelijk, heid daar door merklijk vergroot, dat ik des overleeden nalaatenfchap, wat de kleeren betreft , hebbe gekogt, vooral om dat ik geloove, d3t ik ook, darr door , zijn Geeft aan mijne fchriften volkomelijk heb mêegedeeld. Maar hoe ? wat zegt gij' daar van ? dat jong vlug ventje , de lust der ge* zelfchappen; die den geheeten Adel in alC 5 Ier-  45, DE ZONDERLINGE. lerlei gewoel met ballen en maaltijden wist te brengen; die die zou nu niet meer in de ftad zijn ? waar zou hij dan zijn ? wat is hij dan geworden ? „ Hij is op zijn landgoed, „ een flerke Oeconomist, of, zoo gij wilt, „ een Boer!" en dat alleen, om dat men aan het Hof een ander den voorrang boven hem gegeeven , en de Minister hem zijne dochter heeft geweigerd. Hij dus , die niet kan krijgen , wat hij begeert, vernedert zig; hij wordt, waarover hij anders hartelijk lachte , voor 't oog een Heilige, een Geleerde, een Boer; hij pijnigt zijne oogen, ooren, fmaak en zijne zintuigen geweldig, ,en roept uit: lk heb 't heel wel! " De Oude trotsheid huist bij den man , als bij de kinderen! — Of die lang aanhoude ? — Ten minften voor de kinderen weet ik gefchikte middelen, en mogelijk kan men 'er ook wel elders gebruik van maaken: men gee. ve hun, wat ze hebben willen; of men houde zig, als of men Len in 't geheel niet zag; in beide gevallen zullen ze al fpoedig weer worden , wat ze waren. Voor 't overige laat zig het verhaalde geval veel verder toepasfen. —■ Gij zijt geen dig-  DE ZONDERLINGE. 43 digter meer? zingt voor geen mei 'e, ja voor niemand een lied je meer ? Zit geftadig in huis, en wüdct nog Arabisch 1'eren? dit zou ik nocic gelcoven , zoo ik niet wist, dat onze onhebbelijke Schoenen een nieuwen aartigen , blonden aankor'eling , in uwe plaats , tot haaren bevailigen Lierdichter hadden gekooien. Ook dit behoort hiertoe , dat de geleerde wijsneus geen Muziek kan verdraagen , om dat hij heimelijk gelooft, dat zij het eenige is , dat hij niet geleerd heeft ; of een ander berucht Zonderlinge Bachs Muziek-behandeling onverdraag'ijkvi'd-, alleen om da', hij zelf fielt, en z.er veel onier 't motto: vulpis voJkomen goed , juist, en met een volkomen genoegen der beoordeelende partij denke; want anders be. grrjpe ik niet , waarom men zo veel moeire doet, om den naam van een' Uitzinnigen ZQ fijn en zagt te bekleeden. ■ Pater Har du in kon, bij voorbeeld, zij, nen ouden Schrijver nog taamlijk goed uitgeeven, en egter van hemen anderen bevveeren, wat alle Geleerden belachten. Qm welke rede die Man dit deedt? > M/sfchien om de, zelfde, om welke de Heterodoxe op eenmaal zeer Orthodox wordt, en een fchrander vernuft op 't onverwagft en met zeer veel moeite  D Ë ZÓNDER MNGE. te fpooken en nagtgeeften befchermt en voorftaat. Daar zijn naamlijk te veel menrchen op de hand van de partij; en daar onder geteld te woeden is te gemeen, en maakt, dat we niet worden gezien : maar één woord daar tegen , al was 't ook zoo 'klaar als de zon , en dan de duizend maal gekooze wordende naklank, hij heeft het gezegd! dit maakt het fcheepje van Eere weder vlot. De geeft van tegenfpreeking is , daarom , meerendeels , bij de Zonderlingen te vinden; ja, dikwerf verftaat men door een' Zonderlingen eigen ijk alleen een' tegenfpreeker. „ Een „ Drommel van een Vent, zoo pleegt, daar- om, mijn kleermaaker het loffchrift' op zijn* bekwaaÖieS) en bereisden knecht te eindi5> genj ik zeg, dat ding is wit; neen, Mees* „ ter , in Zwaben was het zwart: en ik zeg „ V is zwart; n *n, buiten in den Elfas daar „ is het wit." Waarlijk, l ier en elders heeft die kleermaker-met zijn knecht zijne zeer gelijkende broeder.-; en eenige hebben de waereld en de maatfchappij daarom alleen den dienfè opgezegd, om dat zij hun de Eer niet wilden laaten, van het laatfle woord te voeren. Jaag ze al-  4(5 DE 20NÖÈHLINGË, alle ra hun hol, en zet 'er deze eervolle woorden boven : ipfi alimenia fibi. Uit dit gehouden verhoqr , en uit de tot dus verre voorgedraagen.lijst blijkt nu, dat 'er uit elk Zonderingen e n zeker iets fpreekt, 't welk deszelfs handen of voeten beftiert/en t welk wï>, zonder oypr een fijner ingrediënt langer te denken, regtftreeks hoogmoed willen noemen , die gelijk de liefde volflagen blind Js en blind maakt; en ons, alleen, om bewonderd te worden , uit de veriochening tot de wezenlijke waarde , uit de vlugt tot de fïerkfte hinderlaag enz, met grond te laaten befiuiten , om aan dezen of gcenen gelijk te fchijnen , of om zig gecopieerd te zien , een ' fcherpgehechten hoed in ftêe van een' gewoonen doet opzetten, een* zak in plaats van een karmelijnen mantel omhangen, me: allerhande vodden bekleed , of naar goedvinden naakt laat loopen. Zelfs wanneer men ons de grijze en wijze Oudheid voorhouden , en de beroerndj Zonderlingen, wier nasmen op As, Es, Is en Us Uitgaan, wilde noemen , wij gpan van onze ftelling niet af. gen eenig gevai zij uitgezonderd, wanneer men naamüjk Zonderling hoort roepen, maar opziet en bemerkt, dat alle roe-  DE ZONDERLINGE. ^ roepers kappen draaien , waaruit een flerk vermoeden reist, dat fchrreuwers in trotsche en belaggeüjke pragt elkander met geweld willen overtreffen , en dat bmand , bij hun in een kwaad blaadje gefield zijnde, in een afiland van de zotte waereld leeve, en zulke dwaaze fieraaden niet kenne. Ziet dia-- ! nog eeni^e Bezetenen aan de b-hulpzamen toets der vernuften voorgefteld, naamlijk, een man, die, naar men,zegt, in zijn geheel., Lee ven- nier heeft gelagchen ; volftrekt geen welgekleed Meisje lijden kan? en zig met Prophetiën ophoudt; een man , die den reuk van nieuwe ft of niet kan verdraaien, en daarom alles van een -uitdraager m ;et koopen ; en nog een, die iie.ver brandewijn , dan wijn drinkt., Ratten in zijne Kaner te eeten geeft, en vloojen voor een bloedzuiverend middel houdt. Wil men, wij zullen hen onder de Zonder* Ungen laaten doorgaan; maar hier is eigendijk meer, dan dit woord zeggen wil; de één aan de poorten van het dolhuis , de tweede een inhaaiige Vrek, en de derde een zwijnegel: ■ Zij hebben hunnen loon weg! D E  45 D E GEKSKAP, H eer Schilder ! Heer Schilder! roept men 5, ons toe , hebt ge ons dit beeld niet al „ eens? " Maar, op het woord af, Leezers! wij willen een en 't zelfde hoofd niet tweemaal fch'lderen, of flegts een ander kleed getven , de hand Vei zetten, of 'er eene grap bij voegen, en dan het zelfde ding met eenen anderen naam uitdrukken. De Pronker is niet onze Gekskap ; die blijft zijne waereld van meisjes getrouw bij, evenals de Maan haare Zon, en menig Infect zyne plant: Hier is hij onophoudelijk met Oorlog en Vrede, ontwerpen, veroveringen en belegeringen, verlies en een gelukkigen Coup zoo zeer onledig , dat hem , vooraf wanneer hij gelds genoeg heeft, de gehele overige waereld zeer onverfchilüg is ; en of 'er buiten den Vorfllijken Moor nog een Apollo , en behal. ven zijne charmante Helene ooit eme andere was , om weike keven en gewelds genoeg • in de waereld ontftond, dit en meer andere zaaken gaan hem niets aan ; dat alles raakt hem niet. Het  DE GEKSKAP. 4* Het Wijshoofd, dit beangst fchepzel, dat in een kleinen voorraad van woorden al zijnen rijkdom ftelt, altoos alleen de fpitze fteenen uitzoekt, en 'er op gaat wentelen, of zijne weinige in 't bont gekieede manfehap, geftadig in 't gweer laat komen, is mede dat wezen niet, dat Wij hier willen tekenen. De Neuswyze en bereisde Zot, welke wy reeds ten toon Heiden , mogten in menige opzigten, 't naaste by hem komen, zoo niét de één, volgens het taalgebruik , naar zijnen ouderdo-n befcfreeven ware, en de ander door meer andere dingen wilde behaagen , en door nog meer andere onverdraaglijk wierdt, dan alleen door zijne vreemde Incrujatie-. — — ' uru; u'rique Error, fed variis Uludit partibus. ■ Het gaat over het algemeen, den menfchenbefchouwers menigmaal als den Natuurkundi. gen ; wanneer deze de rangfehikking ah ede hebben gemaakt; dan komt hen nog een onverwagt, een nieuw fchepzel voo-, het wJk flegrs ten deele onder een gedacht of foort gebrast kan worden, om dat 'er deze en geert nog een agterfchenkel, een haakje of een iid. p D ji  5o DE G E K S K A r. je meer of minJtr aan ziet. Inmiddels weeten zi.; die Heeren gtmakkeiyker te helpen ; zy zetten "er m;ar een;Scbacff$ti., F.bricii, MulleWj tnz' V00i") en laaten 'er dan dit nieuw ding mede onderloopen. Maar de verheven natuurlijke ffiftoriedes menfchen heeft nog niet veele voorgangers gevonden , welke met hun gezag voor zedelijke uitwarf n bijzondere bepaalde naamen hebben opgegeeven. En daar komt het van daan , dat mengwerf verfcheide dwaasheden maar cénen naam draagen, alhoewel de voorwerpen, die men daar onder brengt, grotelijks verlchiilen. De Gekskap, in hot Franseh , fat, evaporé, fit, (want men moet zeggen, dat de Franfchen voor de benamingen van dat geen rijkelijk gezorgd hebben , 'l welk zy ons voor een goed deel hebben gegeven) is, in zijne ganfche grootte, dat opgeblazen fchepzel, wiens geheele aanleg en masfa hoogmoed is, zonder dat 'er menigmaal flegts een enkel fpoor of peg zei ter waai e volkomenheid, in eenig opzigt te vinden is , die op alles , wat gefchat wordt en lui ter bijzet, cisch doet , maar te •-e: - , vaa even zo vceie zij der, om dat hij t v et bei^t, of zotternijen als dingen van heiang aanmerkt, belpottelijk wordt; zig on-  DE GEKSKAP. ^r getwijfeld bij elk een' meent aan te prijzen , dien hij niet fterker van gunst, liefde en vriendfehap hadt kunnen affehrikken , en de wclvocglykheid regrftreeks beledigt, wanneer hij ze regc meent te toonen. —— Men vind bij hem geen vonkje gangbaare waereld- en menfchen-kennis: hier van daan zo veele fchilderirgen en uitzigten van zijn aanftaand geluk, die een ander brein als droomen zou belagchen, en enkel minachting van het geen waarlijk waarde bezit, en gelukkig kan maken; geheel verkeerde begrippen van dingen, alsof ze zoo ligt te verkrijgen of uit te voeren waren ; wanneer ze toch wezenlijk veel moeite en infpanning van kragten vorderen; plompe ftoutheid, doof- en blindheid omtrent vinnige neepen en fteeken, en zelfs wel veragting van getrouwe waarfchouwingen. Het Land , waar op dit kruidje best tiert, is de verwarmende fchoot van Vader- en Moederlijke vleijerij, waar elke papegaa;e-klap van dezen Lieveling alreeds vernuft, verftand, genie en aangebooren grootheid werdt genoemd. Geen wonder derhalven , dat ons de twee eerfte rangen des Staats de meeste origineelen, tot tafereelen van dit foort uitleveren Die hebben de eer, om ook hunne Bedienden te vorD 2 men;  52 DE GEKSKAP. men j wart men weet, wat een goed voorbeeld vermag. En, wanneer al kleermakers, flootemaakèrs, fmeden en andere ambagtslieden hiertoe hun contingent leveren, zo zal, ingeval hen geen amptje opgeblazen maakt, de Hi. ftorie hunner jeugd de rede laaten raaden; want daar zal men hoeren : „ dat hen zulks „ voor de wieg niet voorgezongen is; of, zoo deze cn die nog leefde , wiens Lievelingen _„ zy waren , dat ze geheel iets anders zou„ den zyn geworden, en over menig een' be„ veelen, welke hen nu beveelt; dat ze im„ mers al wcrklyk tot de tweede klasfe ge„ proponeert waren;" en dit mo.t men ook tevens hooren, dat ze geene fout tegen dencafus maaken , en van Keizer Nero nog wat kunnen vernaaien. Doch, regt zo als hy is, in Zyn natuur en wezen. Ik zie den jongen Laf bei, zo als hy juist in het huis van een geleerd of voornaam iMan fpnngt, om hem te leeren kennen, of zelfs wel in te neemen , ten minften zig in zyn fiamboek te laaten infenrijven. Hij wordt in een vertrek gebragt, daar hij alleen is, om dat de Heer eerst van zyne ftu- deer-  DE GEKSKAP. 53 deerkamer, of wel eene andere beezigheid geroepen moet worden. Hier danst hij voor den fpiegel; beziet zig van het-hoofd tot de voeten, en front en en fianc ; ftreelt de koonen, grimlacht 'er bevallig bij , en neemt de proef van het diep, doch onbezonnen Compliment, het welk hij maaken wil. In dit poftuur verrast hem onvoorziens de braave man, die op zijne vilte muilen zagtjes kwam aantreeden , en ziet den Zotskap juist in zijn aart en beftaan zijne natuurlijke vertooningen maaken. Doch dezo ziet hem nu insgelyks, en gaat na hem toe, de ééns hand in den boezem, en de andere zelfs wel in de broeks- of kamizools-zak geftoken , met een gelaat, het welk den man aanflonds te kennen geeft, dat zyn bezoek hem eene Eer moet zyn. Hiertoe behoort de buiging, meer eene knikking met het 'hoofd en een ftryken met den voet, dan iets anders, 't welk men een Complinent mag noemen. „ Hij heeft zig „ flegts, bij zijne doorreis, bij zijn vertrek of aankomst in de gunst van mijn Heer * * j, willen recommandeeren." Nu bedankt men, gelijk billijk is, heel zeer voor de Eer; is verheugd; verzoekt hem, plaats te willen neeme-t, leidt hem in eene andere kamer; biedt hem al* D 3 Ier-  ■ I 54 DE GEKSKAP. Jcr'ei ververfchingen. aan , ecten en drinken, naar maate van de tyds-omftandigheden; en ziet! het is hier zo", als of de Gastheer 't uiterftc belang moest ftellen in den Gast, welke alles koeltjes aanneemt of wel weigert, en door zyne woorden te kennen geeft, dat die verpligting aan hem hebbe , en die weinig of niet denkt, van ongemak aan te doen, te ftooren of op te houden: ja menigmaal zullen , wanneer men zulke Geesten niet voort beproeft, en op zijne hoede is , zij op dit eerfte tcte h tête , eem'gc dagen bij u blijven Icgeeren'. — Weet hij , dat de groote Man, in wiens gunst hij zig op zulk eene wijze aanbeveelt, in dit of dat ftuk anders denkt , of gansch riet Orthodox is ; dan Iaat hij zig breedvoerig uit, laat alle vlaggen der Heterodoxie waaijen, en meent, zig bij hem regt in zijne broederlijke vriendfehap te hebben aanbevolen ; wanneer hij rondom in de zuivere Leer maar zengt en brandt , zo dat den anderen de hairen te bcr/.c reizen. — Men vraagt na Geleerden, voornaame Manren , zelfs wel na Vorftelijke Perfonaadjen , die hem bekend zijn kunnen: ., o ja, hij kent „ ze ; de één is een fnapper ; de ander een 3, domkop, en de derde een zuiper, een door- bren-  DE GEKSKAP. 55 „ brenger en bloedzuiger, enz." Een weinig befchimping, hier bij komende, wil niet veel zeggen , en fijne fpotternij is niet cl cat- tmu _ „ De Heer ** heeft een boek gö- „ fchreeven, dit wenschte hij tog wel, in als, len gevalle, te mogen leezen:" of anders weet hij van gewigtige, dikwerf geheime zaaken bericht te geeven; „ nu daaromtrent mogt „ gij hem eens gaarne hooren:" met een woord, in alles de toon en het gelaat van een, die zaaken kent, fehoon hy nu genoegen neemt, alleen in zaakjes te befchouwen, waartoe den fnocshaan, menigmaal, flegts een driejaarige Univerfiteitswind, of eeniglyk het Ampele lieve Ik recht geeven. • F.indelyk rijst hij, na veele echte afdrukzels zijner zotternijen, even zo befcheiden weêc op, gaande zo heen, als hij gekomen was, en is misfehieh al drie huizen verre, wanneer de ander nog voor de Eer bedanken, zig in zijne gunst aanbeveelen, en hem gezondheid wilde wenichen; want hij is ,- moet ge weeten , niet gekomen om te hooren , maar om zig zelve te laste» hooren en zien. Op de ftraat fieept hy den rotti:g aan den band naast zig heen , wanneer de hand, die D 4 hem  3$ DE GEKSKAP, hem moest draagen, in de broekzak fleekt; of hy houdt hem op den Schouder, op den rug Pf tegen de kin, of draagt hém met de hand » den rokszak^ -de fchouders baak hij op', en km het hoofd voor over hangen, om gespen en knoopen te zien fchitteren. Waar het verJland de zinnen zo veel werks vericnaft; daar kan men niet fteeds groeten, wanneer men word gegroet: doch zomtijds doet f»»J het, wanneer hij den hoed tusfchen twee wngeren ter zijde aanvat, en naar goedvinden een,g,,ns opligt, of naar eene gepaste maat afneemt. In het gezelfchap van veelen, inzonderheid van Dames, toont hij dikwijls, diepzinnig- en ' afgetrokkenheid van gedagten , hebbende het gaarne , wanneer hem eene Bekende met een flag of floot van haaren waaijcr opwekt. Hij ftnjkt de handen over zijne kuiten, waar op hy grootschis; melkt den horlogie-ketting; fpedt met de Ornamenten; fwant diergelijke, als mede de kwasten aan den rotting, fchitterende knoopen, en eenige kleine gezette filhouCtjes , enz. zijn over 't algemeen zijne grootsheid,) flaat de hielen der fchoenen tegen malkanderen , of draait dea rotting tusfchen du bee«  DE GEKSKAP. « beenen; wrijft dikwijls 't ééhe been teTen hot ander; legt ze over malkander, en wappert met den ftoel. ■ Verhaalt hij de Dame, of den Heer, die naast hem zit, laffe geheimen; dan buigt hij zig in dezen Haat voor over, doet zulks- onder een aanhoudend geraas, en fhat daar Lij op zijne kniën of kuiten dat 't klapt, Word hij geroepen ; dan fpringt hij onftuimig op; fcheurt menigmaal tafelkleden of t;ib ljé:; t eed op de voeren der Dames en de pooten der fchoolhondjes; fcharrelt, des niettemin, na den roependen of vraagenden toe; zet de beenen wijd van elkander, terwijl hij voor hem ftaat, of trippelt op de teenen, en geeft een laf antwoord, terwijl hij een fnuifje neemt, of flegts op de doos met de vingers knipt. In zulke gezelfchappen van Neeven en Nichten , Oomenen Tantes, en verdere Familie, komt hij eerst regt op zijn praatftoel; vooral, wanneer hem vreemde kost en lugt, een tijd lang hebben gevoed. Want hier kan hij alle zijne waaren verkoopen, het woord geiladig voeren, Doctoren en Geleerden ageer hunnen Rug befpotten , en van de verliefde Doch'er des Profesfors vertel!en , maar welke hij vervl. .. den zak heeft gegeeven. D 5 De  58 DE GEKSKAP. De Mama neemt de bril van den neus, buigt ze famen en legt ze ter zijde ; de Tantes en Zusters Daan den loozen knaap met de waajersj de Papa houdt zig eerst fu'1, en meesmuilt, maar roe^t ten laatften uit: „ gij zijt tog een duivelfche jonge!" Of hij verhaak wonderen van het Hof in de Inofdftad, waar heen hij was gezonden , ten eif:de befchaafd- en wellevendheid te leeren, maar waar van daan hij terug kwam , zonder 't minfte mee te brengen; fpreekt van den Staatsdienaar als van den poortier of van een gemeenen klap. perman van zijn wijk, en van des Konings paard als van den Bucephalus van Alexander; weet, dat de Kroonprins geen poejer in zijn hair laaf doen , en neuriet het danslied van de Prinfes. Den Staats-Secretaris, van wiens Arrest in de laatfte nieuwspapieren gewag gemaakt wierdt, heeft hij zo goed, als zijn' eigen broeder gekend ; en , wanneer 'er anders iets voorvalt, dat Stad en Land verblyd of ongerust maakt, dat komt hem niet vreemd voor, want hij heeft het toen in het Cement zien leggen, en heeft, onder ons gezegd, een oor in 't kabinet gehad. Men kan zig ligt verbeelden, hoe hem zulk een voorrang wettige, om aan zijne tegenwoor- di.  DE GEKSKAP. 50 dige verblijfplaats alles klein, laag en veragte-' lijk te vinden, en bij elke gelegenheid te zeggen: „ in de S:ad ** maaken zij het anders; daar vraagt men 'er niet eens na; daar is het geen nieuws; daar moest dit iemand eens doen; daar moest men eens komen; daar moest men eens zien, enz." Want daar is, zoo men het wil gelooven , hoewel het 'er maar 12 mijlen van daan is, nog een overblijfzel van het Paradijs ; de Zon gaat daar vroeger op, en fchijnt daar veel he'derer; de menfchen worden daar grooter en ouder; men kan het niet opeeten, laaten of draagen , wat men daar voor een wisfewasje koopt; het fcheelt niet veel, ofmen koopt daar zonder geld, en zuipt den wijn uit volle pokaalen. — Hier en in andere gevallen is het menigmaal een. regt vermaak, om het aan te zien, wanneer de Gekskap en de onkundige Weetniet bij malkander zijn. „ Ho, Hd!" zo pakt hem deze aan, hoewel het anders zijne zaak ook is, veele dingen beter gezien te hebben; „ zagt „ wat! maak dat de boeren wijs; waarom „ bleeft gij dan niet daar, wanneer het daar „ alles zo fraai en zeldzaam is." Wanneer hem dit niet aanftonds doet verftommen of een ftatig wezen toonen; dom is de verdediging en de be-  Co DE GEKSKAP. bevestiging nog ongemener en zotter, en maakt, dat de andere flegts nog meer vloekt en van Aap, ftraatflijper en Jeugenagtigen fchurk preutelt, -—- Kennis met vreemdelingen in een gezelfchap maakt hij gaarne , wanneer zij hem eenigzins gewjgtig voorkomen, alleen met oogmerk, om zig te doen zien, en dan verneemt men weldra, hoe de wind zij. Maar is men flegt gekleed, fflj, 0f blijft ons karafter en ftaat verborgen; dan heeft men het geluk, dat hij ons verachte, of voorbij gaa, al zingend of fluitend. Hij ftrekt dikwerf, ten fpot van het gemeen, en levert de gehcele Stad Hof om ie lagchen," om dat hij zig bevoegd agt, in elke nieuwe mode voor het waarde publiek te verfchijnen, en hem elke nieuwe frats de ftraaten der geheeJe Stad doet doorwandelen. Zeer dikwijls is het alleen een armhartig en mislukt afdrukzel, of een gebrekkig patroon, van 't geen hij met een half oog flegts zag, en zelf nabootfte, of door handelooze.menfchen liet maken, om dat 'er in zijn fteedje zo weinig kleermakers baazen woonen, die geest en fmaak bezitten. Daar mede toont hij zig dan juist aan zulke plaat«en , waar zulk eene Eoordedanzers- of loa, pes-  DE GEKSKAP. fa pers-dra?*: 't pller wanvoegliikst is, in de Kerken en bij Lijkftaatfién, en dikwijls neemt zijn vijand, de botterik, onder het gedrang des volks, die gelegenheid waar, om hem dan iets, dat in 't oog va t , op den mouw of op den rug te fteeiren , dat hem wel boos , maar nooit verftandi^er maakt. Op reizen en in vreemde fteden is bet zijne zorg, den Hospes en anderen, dikwerf ten Badeele zijner beurze, dikwijls onder tegenkaq* ting van dezelve , een hoog gevoelen van zig in te boezemen. Hier is hij van Adel, of, bij alle zijne nietigheid in 't Vaderland, Krygsraad, Hofraad of Raadsheer, en, wanneer het iets Kerkdijk zijn moet, Kerkeraad, zonder te bedenken , welk een hoofdfchuJdcn en gelach 'er moet volgen, wanneer iemand, uit hoofde der vereerende kennis, dien hij met dien Zot gemaakt heeft, na den Heer Raad verneemt, en dan verneemt , dat 'er niemand is, die zulk een eerlijk ampt bekleede, en dezen Titel voere, maar wel iemand, qui caudam trahit, of zig, door wi;:J en bedrog, ten fpot vau allen «ftelt. Hij houdt ren paard en een' knecht, alhoewel de ganfche Stad zeer nieuwsgierig wordt» om te weeten, waar hij ze beide van kan onder-  56 DE GEKSKAP. derhouden : doch het eerfte is fiechts een verachtelijke oude knol , waar op niemand , dan vriend Hein , de Jakbab , ecniglijk zou kunnen rijden , en de laatfte een zeer dom en kreupel fchepzel, of een verloopen hondsfot, die mogelijk heden eerst, met den bondel op zijn kop, en de fchoenen in de hand, door eene andere poort, zijne intrêe doet. Zomwijlen komen 'er nog honden bij ; dan laat hij de groote voor de ftraatjongens hunne kunstjes doen, of rotting en zakdoek nadraagen, en draagt zelf de kleinen onder den arm of voor de borst. — Hij verkeert gaarne met menfchen, wier omgang, naar hij meent, hem luister bijzet, maar die natuurlijk het oordeel der verftandigen over hem nog meer bekragtigen. Hij omhelst hen openlijk, dringt zig onder hen, en trekt met hen op, ftoeit en malt . met hen; maar men weet, hoe duur hem deze zijne gemeenzaamheid te ftaan kome. Wat zal 'er tog ten laatiten van hem worden ? vraagt men. Eene zeer onbefchei- de vraag. Hy is reeds veel meer, dan hij ooit worden kan ; want Schoolfceleerden zijn Schoolvosfen cn Pedanten , woordenvitters en mug.ezifters, Advocaaten, pennekaau. wers en zemelknoopers, en voorts nog menig eer-  DE GEKSKAP. 63 eerlijk man, in een goed ampt en ftand, een kongerige bond en luis. Doch h;er en daar is nog een amptje , het welk zijn' man een 'goed beftaan en. luije dagen beloofc; daar is hij gansch geen vijand van Het denkbeeld , dat hij z'g daar van heeft gevormd, is geneel aartig , en wofdt in zijne verbeelding zo gewis gereafifee j, dit het hem volkomen gerust en we'jeTjed houdt, al gaat het anders juist niet altoos , zo a'.s 't gaan moest Hij kiest dan eene Vrij ter, die hij mag lijden, en die hij in gezeifchappen uitfluicender wijze oppast, en leef: n et haar, „ zo als in Carel van Silber,, back /laat," zijnen meestgeliefden Roman, met wiens Held hij heerlijk fimpatifeert, en dien hij alleen regt meesterlijk meent te verftaan. Dan, de waereld Iaat zig fiechts door geld omkoopen; wie dat niet heeft en geeven kan, ten einde hem verdienften werden toegefchreeven; die fchrijft eens boven zijnen ingebeelden Hemel op aarde: Troja non capta, dat is, overgezet zijnde: heel anders. Die oude Star's-beedelaar met den kaaien en afgezette» fluweelen rok, wiens teenen uit de fencenen fteeiten, was in zijn tijd een voornaame Gekikap. Inmiddels blijven hea zijne ou-  *4 EE GEKSKAP. oude dwaasheden bij; de karei wil geen eerïiik onderhoud aan eemcn, dat men hem heeft aar,-' geboden; hij verwondert zig, hoe men zijnei t blind en onverdiend geluk van andeen he vig uit, en blijft veel bever een brutaale JBeedelaar. Maar, waar het drie en viermaal hoe- aan 2.enlijke Sehepzel aanwezig is; daar menge 'er' de bchilder eenige and re verwen in, en beel. de hunne Excellentien af, zo als zij uit de fraai gefelmderde koets fpring.n , om hem of haar hunne opwagtinge te maken, ligt en onrustig, als een ftrandloöper, en met de trotfche bewustheid in de verheven Ziel, dat de mode bij hun verpagt zij, en dat zig de arme Graaf au dernier défbspoir zal ergeren, om dat hij hen nooit kan volgen. Zij fpreeken , terwijl ze ginds en herwaar* huppelen, en de karei, welke den Thee preienteert, naast hun ongehoord, met de kopjes rammelt, van des Prefidents nieuwe Karos, die hij raar de nunne herfc Jaaten maken , maar daar een vervloekt gebrrk aan is; van eenen Edelman de nouvelle impresfion, weJké 2,g ^rftoutte, g^e cn in de Asfemblé te komen, en van 't Satirisch Compliment, dat zij hem  3E> E G B K S K A Pi df hem maakten; zy Iagchen zich bijna te berfleii over de laatje minnenhandel van den Overflen Luitenant; zij zijn van oordeel, dat de nieuwe Ti.nte zich wel bij ha'aren fchoen- of kleermaaker zal engageeren, wanneer haar man Cour maakt. Wanneer zij eene Dame nog eenige douceurs zullen gezegd hebben ; dan zullen ze voort vertrekken, want zij moeten nog wel tien viiïteo afleggen. » De fraaije Frederik, hun tweede Ik, werdC daar door eenigzins verrast, om dat hij onderwijlen met de Dienstboden koflij dronk, en " meende, dat zijn Heer zo fchielijk niet zoude afkomen; want, wanneer 'er Dames waren, vooial Freule Netje, dan hadt hij pek aan den rok, en vergat eeten en drinken. Deze kaerl, moet je weeten, heeft fomwij* Jen wat magt over hen , en mag zijne aanmerkingen mededeelen : „ want jacre Dieu / „ men moet 't kanaüle op zijne zijde houden; s, zij gelooven waarlijk, dat hij een bafïard vart een noble is." —* De geheime Raad heeft hen morgen Vérzogt, — maar ja, zo men zich maar in tien deelen kon verdeelen, de Kamerheer hadt reeds dezen morgen na hem toe gezonden, en kdrt daar na zondt de Burgermeester ook nog. Mij II. Deeu E maïs  66 D" E GEKSKAP. rroet maar fchielijk weer na zijne Buitenplaats of na liet bad reizen, veelligt rukte men anders hem nog van één; want de lieden van geest en eene fijne levenswijze zijn toch zeldzaam , en overal getrokken. De oude Generaal zeide hem , heden, iets over tafel; dit ging wat ver; hij heeft het niet recht begreepen, maar die Wijsneus, die naast hem zat, zijn Heer Adjutant, lachte'er over. Hij zal hem wel weêr krijgen : „ mijn Heer, wil hij vraagen; hebt gij ook niet den der- tigjaarigen Oorlog meê bijgewoond ? Ha! „ ha! ha ! " Voor de mannen wordt hij malgré lui gevaarlijk; want hij weet par bleu zelf niet, Wat voor aantrekkelijkheden de Vrouwtjes al in hem moeten zien ; hij behoeft maar eens met haar te fpreéken, dan zijn ze al terftond op hem verliefd, Noemde hem de Vrouw van den geheimen Raad, die hij toch voor de eerfte maal fprak, niet van daag nog un drole de corps? ja, en met,welke oogen zij dit zeide; zij wilde nog wel wat meer zeggen, als zc fpreéken mogt; zij ftaat, ma foi! voor zijn plaizier al op de lijst. Of hij ? — ja toch , hij leest, beaucoup de plalfanterics Die reiziger is een drom- meJlciie grappige dief, wie of 't toch wezen mag?  DE GEKSKAP. £7 mag? Zo hij het weet, dan vereert hij u gewis , eens met een bezoek op zijne reizen eü zegt: dat gij hem gegouteerd hebbe. Den ouden fnaak, Voltaire, heeft hij mede op zijne reizen bezogt; die dronk zelfs eene Llrnónade met hem, en hij heeft nog een paar van zijne bon mots, welke teen te Parys in Cours waren, in zijn memorieboekje, • O ja, zo wat van de gemeene landtaal, moet inen ook weeten; immers weet hij nü, dat wij met den Godsdienst al geheel klaar zijn, en dat geen verüandige meer eene ziel heefu Maar zo op zijn Schutters te leeven, eii alles maar onder den voet te fmijten, gelijk die oude Minister doet, welke nog den ouden Pldtus, en wat al meer voor oude Turken dagelijks leest, dat is eigentlijk voor hem liefhebberij. Voor het overige heeft hij van alles dé noodige Teinture, en oordeelt treffelijk, juist als het zulke fchrandere vernuften natuurlijk is, met eigen fpeculatien, gepaard met Houten lof of beflisfende veragting. blij zegt den Generaal ,. dat hij deszelfs volk heeft zien ëxerceeren, en dat het hem veel eer aangedaan heeft; maar dat hij nochthans, wanneer hij het moest leiden , nog meer Op hét eigeritlijit marfcheeren zoude zien: hij bedilt Vorftelijke Hov-n-s E 2 Sehoüv/-  68 DE GEKSKAP. Schouwburgen en Kunftenaars van allerlei foort, en vindt alle loopende berichten daaromtrent valsch ; hij alleen bezit de echte en zekere; hij wordt menigmaal befchaamd gemaakt; maan hij telt het niet veel, en is fpoedig weder op den ouden dreef. Verrasfchingen, grappige flagen ('t gemeen zegt, gekke ftreeken,) zijn zijne zaak. Hij verlaat hierom meenigmaal, onder dit of dat voorwendzel, voor eenigen tijd de gezelfchap-] pen, en komt fpoedig verkleed weder; recht veelerleije raare en koddige potfen aan, maar brengt zich niet zelden daar door in den haat, en verliest veeltijds ijders vriendfchap, om dat bij het te bont maakt, en dikwerf laat blijken wat hem of anderen tot geeno eere ftrekt, ja gemeenlijk zot of vuil is. Men ziet hem dikwerf als Courier rij Jen ; dan gaat het gewis naar eene'bruiloft, of een Feftijn , waar elk verzet zal ftaan over zijns onverwachte komst, of daar fchuilt nog eene andere heimelijke ftreek van zijne eigen Fabriek agter: hij heeft de uitnodiging misfehien reeds afgeflagen , maar zal nu echter als Bedelaar, Kok of Bediende verfebijnen, ten einde 'er naderhand nog langen tijd van den jolt culfmier of van den richt pauvre geiprooken worde. Snaa-  DE GEKSKAP. 6g Snsakerijen met boeren, Jooden, en eenvoudige jongens of meisjes behooren mede tot zijne geliefkoosde taak, en worden, niettegcnftaande het nadeel, dat zij veroorzaken, of haare vuil- en lompheid , onder een geftadig gelach en gefchreeuw, als grappen, vernuft en koddige gemeenzaamheid verkogt. Zeo wordt zijn groote Geest geftadig gevoed, houdt alle kunftenaars en handwerkslieden werkzaam, en is dikwerf de man, waarop de ftad of het land zijne oogen gevestigd houdt. De verftandigen fchudden wel het hoofd, en willen het geen hij doet, niet altijd voor aartig houden, aanneemen of goedkeuren; maar wat kunnen zij tegen de menigte der liefhebberen , of zeifs wel der hoogachteren en aanbidders? Want onder de eerden, inzonderheid waaide waaijers zwieren, hoort men: ,, het is toch „ een man du grand monde, die zijne waereld verftaat, eene Dame best bedient, en een „ geheel gezelfchap wee; te amufeeren; en on„ der de anderen;" gij zijt, bij mijn ziel 1 de „ rijkfte Cavallier in het land —. geld als drek! „ waarlijk gij zijt een fleer, die om een hand „ vol dukaaten niet geeft, en het geld onder de menfchen brengt. Hadden wij Hechts een » vijf-  f* D E GEKSKAP. w v^J^cigtaI van zulke Heeren meer." . Men zou bijna fchrikken, op het hooren van zuik eenen ftouten wensch. Dan, quidpauper? ride! Zelfs alles, wat de naald, den fpanriem, den els, den beitel of den hamer roert, voed, als reeds gezegd »s, dikwerf zijn' hoogmoed meer met eene gran, dan ach zelven met zijn handwerk. „ Met verlof!" zegt de fchrijnvverker, die voer m.j werkt, zoo mernigmaal hij een boek bij mij ziet leggen: hij ziet den Titel in, en leest hem voor zich zelven zagt, of roept wel uit: „ ho! hol ik kenne u." Dan'is het hoo* tijd, hem naar zijn werk te wijzen , zal hij TAct recht onverdraaglijk geleerd worden. Voor" het ovesige is bij een zeer gemeen werkman, en b:j eene vrouw en veele kinders een arme jakhals. Hóe kan bet ook anders wezen ? Leezen, of g'Jjjk bij zrgt, ftudeeren is zijn clement: om zijne boekenkamer 0f Bibehtheek , gelijk h)j ze neemt, recht vol te maken, ziet men hem.pp alle Auclicn voor aan ftaan, en, m. der onderfcheid van formaat van boeken, aKer. eerst twee dubbeltjes bieden, en dan voor een halven gulden koopen ; terwijl zijn fchrijn^erkers giid hem neenigmaaj beftraft, om dat hij,  DE GEKSKAP. hij, wanneer eene vergadering beleed wordt, nooit daarin komen wil; want, zegt hij, met zulke Weetnieten kan ik n:ct diskureeren. Bij openbaare redevoeringen in tegendeel, proeven, aanneemingen, enz. is zijne tegenwoordigheid altoos zeker; daar ziet men hem het hoofd fchüddèn , bedenkelijke gebaaren maken , en prijzen of laaken. En dat zeker Geleerde eerst een fchrijnwerkers knecht was, dit voorbeeld gaat hem nooit uit de gedachten; bij zijne Bekenden plagt hij het verhaal daarvan, met deze bedenkelijke woorden te eindigee: „ heb alleen wat geeu'd! het zal nog wel „ beter komen." Het loffelijke fchoenmaakers- en kleermakers-gild levert in elke Siad of Steedje, haar» treffende Origineelen voor decze afbeelding. Hier ziet men alles in het klein, wat de overige waereld ons in het greote vertoont. Een rok van de nieuwftc kolcur, een zijden vest, een mof, een fluwcelen broek, fchoenen en kouzen naar den hedendaagfehen fmaalc, een rotting met een ftc;k vergulden knop, waar voor het loon noch niet betaald is; ziet daar! hoe fraai de knaap is uitgedost, en hoe juist, alles aan het lijf, aan armen, handen en voeten,paste! bier mede huppelt hij door alle E 4 ftraa-  71 D E GEKSKAP. teen, weet niet hoe hij gaan, zich in po «uur zetten of houden zal, om toch gezien te worden. Zijne arme kameraaden kent hij in 't geheel niet , wanneer zij hem teren komen , en vriendelijk aanipreefcen. De fraaije Gekskap der Steden'**• cn die op een paar witte zijden kouièn groóts'ch W, en een horlogie in zijn' zak draagt, fjiat, wanneer hij flechts tien fchrecden heeft gegaan en eenig vuil op de fchoenen ziet, met'zga' zakdoek het ftof v,n dezelve, haaft zijn horlc, gie op Craat uit den zak , houdt het aan het oor, kijkt naar de Stadsklok, om het 'ernaar te zetten, cn gaat, op dat het toen van allen gezien mege worden, met genoegen in de kerk' en in de herberg. Eenigen gaan trippelende op deteenen, houden hunne armen ftijf, en verre van het lijf af, en den duim aan den middelften vinger: anderen doen wijde fchiceden, trekken het hoofd achter uit, houden de ééne hand in den ingevallen rug, cn rekken zich uit, om zich nog wet langer te toonen: nog anderen zetten beide armen m de zijde, draaijen den kop als een' weerhaan, en toonen de buigzaamheid hunner tccnen op eene verwonderlijke wijzeWü men zich verder overtuigen, dat 'er niets ge-  DE GEKSKAP. 73 gemeens in hen fteekt, dan geeve men hen flechr.s gelegenheid, om hunnen leevensloop te verhaalen. Even als hunne ganfche Orden, zijn zij uitermate gereed, om 'er u terftond op te onthanlen. Daar behoort zekerlijk wat ledige tijd toe, want, wegens de wonderlijke avontuuren, is men bij hen in een goed' uur nog niet ge- . heel Verre gevorderd, en, volgens hun eigen zeggen, kon men 'er zelfs gemakkelijk een ge., heel boek van fchrijven , of een geheel jaar over vert^lfón. Want daar zijn zeer veele dingen, welken zij, geduurende hun leeven , nooit willen vergeeten, en anderen , waar aan zij denken zullen , zoo lang hunne oogen open ftaan , en weer andere , welke men op de zijn glas en andere gerieflijkheden, en word wel eens kwaad , wanneer men ze van hunne plaats verzet of ongelukkig gebroken heeft, In verfcheiden opzichten, heeft hij zich als raadgeevcr, rentmees:er en onderhandelaar noodzaaklijk gemaakt. Hij neemt alles aan, even als of het zoo fiechts hoorde, en zonder te bedanken; hij tast vrij in den fchotel, of fchenkt voor zich zelven in ; laat wel fpijs naar zijn' fmaak klaar maken , voert het bevel over de dienstboden, en teiftert of leert de honden , heeft in den tuin gezaaid en geplant, de hennen te broeden gezet, en elders, hier en daar, zich reeds een klein eigendom, 't welk heilig is, en waaiömtrend de Heer en Juf-  78 D E S C H U I M L O O P E R. Jufvrouw zelfs waaken, cn dieswegens ftW verboden geven, volftrekt aangematigd. In een ander huis waait een andere wind • weshalve hij de zeilen hier anders moet fpan' nen. Hij ziet, dat het hier niet gaan zou, zoo hij hier 't eene en andere niet voor lief name; want mijn Heer of Jufvrouw, of de oudfte Zoon beminnen den doortrapten Jokus en, om dat ze meenen in hem ten dien einde den rechten man gevonden te hebben , zoo moet hij, nu en dan ook wat kunnen verdraagen. Hierom laat hij zich bij den hairzak trekken, met den arm aan den ftoel vast binden de paruik van het hoofd neemen en verbergen' een' knevel maaken, en de pijp aan flukW flaan: men houdt hem voor het zotje; en bij het pandfpel laat men hem zijn pand lo^fen op eene wijze, zoo als niemand 't doen zou Alle pijlen der Iistigfte fpotternij worden op hem afgefchooten: hij heeft meer dan een'bijmamen vreemden onderhoudt men met allerlei verdichte hiftorien ten zijnen opzichte. Dikwijls geeft hij 'er zelf aanleiding toe, dewijl hij allerlei kluchten vertelt, zich verkleedof met een ander fpot, doch die hem gewis met dezelfde munt betaalt, en al de lagchers op  D E S C H U I IVJ L O O P E R. ?9 op zijne zijde heeft. Nieü zelden komt het hem nogthans wat te ftreng voor, en naar den bekenden loop van zulke fcherrzen haalc men den ftoel ftfl weg, zoo dat hij op den grond valt; of men beftort hem, offteekt hem iets, dat leeft of dood is, in den zak: dan wordt bij boos , begint te fchelden, en loopt heen, maar laat zich voort weer terug roepen, en verdraagt dan.nog gaarne den nagalm dier fpotternij. Hier en daar mag hem fiechts eene partij van het huis lijden ; dan moet hij laveeren, en eerst naar den wind verneemen; en, wanneer het al te fterk ftormt, keert hij te rug: non femper idem ; na een paar dagen, is het weer misfehien bedaarder. Voor het overige moet hij de ooren fteeds openhouden, overal toefpringen en behulpzaam zijn, zo dra men iets zoekt of gedaan wil hebben , het kleine kind op den arm ncemen, iets aartigs of zoets voor hetzelve medebrengen; den hond prijzen en ftreelen, met de papegaai praaten, of zich van het ééne en andere kanaal tot het hait van Heer of Jufvrouw ver< zekeren. Vrienden en vijanden des huizes mogen hem niet onbekend zijn. Van de laatften moet hij fomtijds vernaaien , hoe toch alles, wat 'er blinkt»  go DE SCBBlMLOOp E R. blinkt, geen goud zij, hoe hij met zekerheid! gehoord, en zelf gezien hebbe, hoe ze bij de-1 zen of genen ook al in een kwaad blaadje ftonJ den, de ganfche Stad van de zaak of het laatst ■ voorgevallen in 't geheel geen goed fpreeke, of' 'er zelfs] nog wel gruwelijke dingen aan den dag kwamen. Dan ziet hij weidra, hoe de bij! in de Heel fteeke. „ Hoe ! wil je dan zo fpoedig al we Ier „ gaan? blijf toch hier; gn zijt immers in Jan„ gen tijd niet hier geweest; reeds ftaat voor 5, u een bord op tafel." Gelijk gezegd is, zijne fludie is mensenkennis ; deswege weet hij vast, wat de knecht of meid in ftaat zijn te bewerken; den eerfteyi gemeenzaam bij de hand gevat, wanneer hij hem teeen komt, Heer en UE. genoemd, en hem een fnuifje gegeeven, of van hem genomen ; de andere de kin of de wangen geftreeld, iets van trouwen uit het droomboek, of anders over iets fraais of liefs met haar gefproo. ken; dit is altoos van eene heerlijke werking; bij het aandienen kunnen zij 'er dan reeds een goed woordje, dat van invloed is, mede laten ondervloeijen, of ook anders wel , bij andere gelegenheden, van zijne goede inborst en van zijnen bekrompen ftaat fpreéken. Som«  DE SCHUIM LOOPER. Somtyds bergt hij bet nog veel verder $ en geniet bodenloori ; hy- zal het briefje juist in de lieve handen leveren, en ten reg« ;tcn tijde «nrwoord brengen i men kan j om dac hij weet te zwijgen , h:m iets best toe; betrouwen , en hem detacheeren , om een' ander., ter wij! men iers waagt, op te houden, werfc te vcrfchaffeaj en middelerwijl bij dezen ten beste te fpreekem Ja , meenigmaal ziet men wel dra en dui* deüjk , uit de taal der oogen, tusfchen hem en de Dame, uit de weêrkeerige mompelingen onder en na het eeten , het geiladig uitlachgen en betchimpen de fijne wijze, waar op hij haar dient enz., dat hem nog een veel wezendlijker dienst in dit huis het voedfel verfchafc, terwijl de man in oen Jeunftdei zeer gerust en onbekommerd kucht of blaast. Of de Heer hoort gaarne ov^r zijne invallen lachgen , en, pm dat uit hem in geen gezeliéhap wil gelukken , blijft hij liever t'huis, en laat Heer N. komen. Deze verfbat die kunst meesterlijk en wil zich , bij elk verhaal , of voorbeeld, of Ahtcêoie , als te bersten lachgen , vergeetende neg in geene twee uuren: „ hoe was heE ook») met den Burgemeester? Ik kan den Bur| „ gemeester nog niet vergeeten ; neen , ik 11. Deel. F $, wensoh*  Zi de schüimlooper; „ wenschte gaarne, dat gij het nog eens ver„ telde ; men zou 'er eeten en drinken door 5, vergeeten." Of die oude Raadsheers-vrouw , die reeds jaar en dag op haaren ftoe! , aan het venfter, ongelukkig fiechts een klein hoekje van de ftraat overzien kan , zou reeds lang overleeden zijn., zoo deze man niet ten minfte een kopje Thee met haar voor lief nam. Want daar gaat het in zeer Christelijke vraagen, antwoorden en verwonderingen, ;verfch van den rooster , over alles , wat zich in het ftecdje fiechts roert, op de volgende manier: „ Heb- „ ben dan die luiden al ? hoe.' dan heb- 3, ben ze reeds. Zijn ze dan al — — ? hoe i „ zijn ze tog; —— hoort men dan niets—? „ ziet eens , dan heb ik het tog regt ge3, hoord." Of die Heer, in zeker ander Jiuis, mag dikwerf niet of niet openlijk doen, wat hij toch zoo gaarne doet ; deswegens en, om dat reeds twee meiden verraaderlijke kanaaljes omtrent hem zijn geworden , zoo kan Heer N. . ., met een klein gefleepen borrelfleschje, de beste dienften doen. ■ Kortom, dit armoedige Leeven is zoo vol van behoeftigheden, dat deze Dieren hun plaats- \  DE SCHÜI M LOOPS R, gg plaatsje op de lijst der fchepzclen met nut en voordeel aanvullen , en 'er over het utile en ■ homstum , van ze te houden cn te voeden , wel iets fraais ware uit te geeven. De draajen , waarmede zij het liever eet en en het gaarne hebben willen , uitdrukken , zijn od hunne manier zeer fijn , wanneer ze het niet altoos tot regelregte beveelen gebragt hebben: zij weetcn de eere van den Heer of de Juffrouw, die tharis traéleertj in 't ipel te mengen , en aaande te maaken. Zij ver haaien , paamUjk , hoe het reeds heel gemeen en oud zij: „ dat bevreemdt mij, dat gij nog geene nieuwe Vöörfpijs hebt; bij den Burgemees„ ter . i . heb ik deeze en die groerte al 5, tweemaal gCgeeten , en , in vergelijking van zijn huis , dagt ik , dat ze bij u al vroeger op tafel moest geweest zijn :" of Zij hebben gehoord, dat men het wel kan. of al werkelijk gedaan hebbe , en verwonderen zig van het zelfs nog niet gezien en gehoord te hebben: Onlangs hoorde ik, dat Mevrouw >, den Ka per met de Poolfchs fius 't .Deli» caatjt kende opdisfehen; men wist 'er niet genoeg van te roemen.'1 Op ecnen anderen- tijd maalden zij de zaaien ten uiLüdle gering en willen ons tot het F 2 weg-  j4 °E SCHUIM LOOPER. Wegdoen van dit of dat kleed overreden : „ ei! zulk een rijk en vermogend Heer! wat wilt! „ gij 'er dan langer mede doen? de menfchen: „ zouden u flegts voor eengierigaart uitmaaken;; „ één onzer, in onzen laagen ftaat meet zoo. „ iets alleen draagen." Cf zij roemen , hoe wel zij het hier en daar hebben gehad, en willen ons tot eene goede navolging aanmoedigen: 5) ja, in dat huis was ik als een eigen „ kind ; ik behoefde flegts te zeggen of te „ klaagen, wat mij ontbrak, dan had ik bet „ voort: ik had den fleutel van den wijnkèH „ der, van de provifiekamer , en alles was „ ten mijnen dienst." Of bij eene andere gelegenheid, ftaan zij zeer verzet, wanneer Ze iets hooi en noemen; Zij hadden het in hun Leeven niet gegeeten, en konden in 't geheel niet begrijpen, hoe zu'ks goed kan fmaaken ; waarop dan we] eene eerlievende juffrouw , die gaarne tracleert én de eere van haaren fmaak cn van haare kookkunde verdeedigen wil, een' tijd daartoe bepaalt, en vooraf reeds noodigt: of zij befchrijvcn zelve een geregt als ten ui ter ft en de> .icaat, cn verzoeken hetflcchts eens klaarte laafcen maaken, om hun zeggen te rechtvaardigen, willen zij wel zelve Kok zijn, en noemen zelfs een'  DE SCHUIMLOOPER. een* Graaf of Vorst, die 'er bijna niet van affcheiden kon , of 'er te veel van had gegeo ten. Hebben ze feffens gereist; dan is 'er voor hen de heerlijkfte gelegenheid , om' iets Fransch , Duitsch » Grkksch , Turksch enz, te noemen , en daarbij zoo reprefentatief te kooken, de fpijs zoo te fchilderen . en zoo geweldig te (hoeven, dat de Heer, die 'er reeds raar begint te watertanden, zijne vrouw ernftig verzoekt, om 'er toch wel op te letten en het zich liever te laaten opfchrijven, of in de tegenwoordigheid van mijn Heer te kooken. Op dezelfde wijze worden , ook meenigmaal , vreemde wijnen geroemd , en met allerlei houdingen en teekenen ten top gevij. zeld ten aanhporen van den man , die gelds genoeg heeft , om ze te ontbieden , en goed genoeg is , om de ééne flesch na de andere ten beste te geeven. Op eenen anderen tijd, wanneer zij juist op 't eeten inkomen, willen zij fiechts eens proe» ven , om dat ze hunne vrouw , of hunnen kok nimmer kunnen beweegen, dat ze dit gerecht ook klaar maaken , daar het nögthans ééne hunner liefde fpijzen is; en, geduurende het proevep , komt. de graagte , ter hunY 3 °9  86" DE S C H II I M I, O O P E R, ne groote verwonderde , 0p 't nieuw geheel weder; want zeker , zij hebben toch "al eens gereeten. De geheel plompen komen zeifs altoos op eetenstijd; zitten dan onbeweeglijk M en 2Ien het huisgezin druk bezig, tor dat zij het medeujden van den Heer of deszèlfi vrouw gaande maaken, cn men hun beveelt, mele ann te zitten , of ook we], tot dat men iets, dat met wel fmaalct, op eene zijdtafel voor. hun opdacht; of zij Jikken van de borden, entasten na het pvèrfehöt, totdat men hun insgelijks met eene grmfchc portie te fatfpè komt. Dikwerf worden zc kwalijk , om dat ze wegens htmnè drukke bezigheden W teren zrn , en egter eétéri ruiken, 0f ie^s onverteerbaars gegeeten , en verweten hebben hierop een zakkerfje v,n wijn of brandewijn te gebruiken; dan zal men, hoopeifci den mm met d, n geeuwhonger toch niet laaten gaan , of hem , met 2ij„ mal au coeur aan zijn lot overlaten. Zij fpreéken met ons, aan het glas, 0f voor de deur, doch in hete en koude, regen en fneeuw, Z00 lang, dat men genoodzaakt is hen , om het wêer te verzoeken , binnen te komen ; of zij verzeilen ons vrien-  DE SCHUIMLOOPER. 2? vriendijk naar huis, brengen en haaien, zelfs, het geene ze hadden kunnen en hadden beboeren , te laaten brengen en haaien , enz. Over het algemeen moet deze Brocdsrfcbap wel in acht necmen, het geene de Heer Nafa zijne lieve Gemeente geftadig voorpreekt, en met het liaan op den Kanfèl quisquis es, of raagna canem tracht in te ftampen. Gevoeligheid moet in geen ppzigt onheil frigten of den handel bederven , en het verder gelukkig inloopen in de haven beletten. Men moet zich den tijd niet laaten verdrieten , en eene zitplaats aan de deur voor lief necmen, met de kinderen intusfehen wat mappen , of wat drentelen , tot dat de Heer op zijn Comptoir zijn werk verrigt, de brieven 1 geleezen of gefehreeven , en de vrouw in de keuken genoeg getierd en gebulderd hebbe. Wanneer een man van meer fatfoen genoodigd is , dan meet onze gezel het zich laaten welgevallen , met de kleine Familie apart te fpijzigen. ■ Men hoort in het Salet fterk fpreéken : wie is het? —- De A, B, C, D, E, F, G, Raad ■ zoo, zoo; nu dan zal men hen niet floeren , maar in de keuken wat wachten , tot dat ze weg zijn. — Men wilde 'er wel op zweeren, dat men mijn F 4 Heers  08 DE SCHUIM LO O PER. pers Japon eenige bewegingen in de flik PU* had zien manken , den Goden-damp van verfeh aangekken kannsfer gerooken, of fet .Jawier nog fpeeféb, of bet getfoon fierk niezen gehoord hf&f»'» r ■' • 6 roora nebbej — 0f, ja, ja, zoo de rV"* bij z^n bevend lijf heeft gefpoókt, dan heeft men Hem waarlijk gez.en , juist met alle omftandigbeden , hoe hij naar tfeh 7° t0e §ing ? •* "et ftnaapje achter zich d-arm lokte ; 0f ten aanzien van de Dame, hoe men baaren aschgraauwen rok en haare beide voeten bij het opmaaken van de deur zag: inmiddels moet men de onbefchaamde kamenier, welke taamlijk fpijtig en met verachtmg roept: dat 'er geene leevende ziel t'hus is, zonder tegenfpraak gelooven , en deeze onderrechting, op een' anderen tijd, met dank en een onderdaanig Compliment aan miïn Heer en Mejuffrouw aanneemen. Driemaal geweigerde Audiëntie maakt de vierde des te bereidwilliger en aangenaamer: het medelijden toch fpreekt fterk voor den beftendigen en aanhoudenden ; maar , wie zich , zonder voltrekt noodzakelijk te zijn, gevoelig toont, dien is zijn paspoort voor altoos gefchreeven. Trouwens, even als 'er geen regel is zonder Uitzondering, zoo is het ook hier: het bui. gen  DE SCHUIMLOOPER. $9 gen en ïtrijken heeft gansch geene plaats, waar iemand eenig amptje heeft, en hij eeriigzins kan zeggen : ik kan u weder dienen. Wat daarom op het Huiken let, de peilroe draagt en c!e toezienders verzelt, ('t Gemeen noemt ze verklikkers en kraatjers en peilders, ) dat leeft vee.al voornaamlijk op een anders kosten. Hun fchertfen en iachgen is even als de onwillige dans van een rog niet geheel getemden Beer, of het kittelen met een mes „ Nu, „ fchiet 'er voor mij niets over ? Z'.il- „ len we geen trooitje Wijn hebben? Een „ gelukzalig nieuwjaar , een goede kermis , „ enz." Dergelijke plompe voorftellingen zijn gemakiijk te begrijpen , en zij bereiken ook altoos hun oogmerk. Men vult hun geieedelijk den balg , en men doet hun zoo zagt de oogen toe, op dat zij ter regter tijd niet zien mogen. fraag. Ik ken een' Jonker, die zelfs geen licht op zijne kamer heeft, noch iets anders, waaruit of waar mede men eeten kan, maar die alles vindt bij mijn Neef Cafimir , die hem treffelijk onthaalt, naast zijne vrouw laat zitten , en hem met zijne dochter laat F 5 ftoek  2o DE SCHUIMLOOPER, ftoeijen , dartelen en matten. En zo keni ik ook eene adeUjke Dame, die met vierJ Jonkers bij den boer , die: op haar klein i! landgoed woont, eenen inval doet, en met:i eene verfterking van vier Freulens weldra dreigt wêer te komen , en eenige hoenders en ganzen als gijzelaars mede neemt. De vraag is: of die edele Jonker en deze adelijke Dame onder het tot dusverre befghree- j ven hoofddeel zijn te brengen ? Antwoord. Neen , daar voor beware ons de Hemel! neen! wij leggen 'er eere bij in, met zulke voornaame Gasten in de fchotels te mogen tasten, en ze met burgerkost te kunnen OLthaalèn. DE  9* D E ARMOEDIGE GROOTSCHE. ze oude Grootvader, met Griekfchen baard en mantel, plagt, op al.es zeer naauwkeurig te letten. Onder de weinige fchilderltukken , die uit zijn kabinet geborgen zijn , ziet men lieden , waarbij men in het begin zou zweeren , dat hunne kappen en gedaanten eveneens waren ; maar , wanneer men ze meer van nabij belchouwt, dan ziet men nogthans dat het alles anders is. iiij laat drie hunner fnappen en klappen; maar allen praaten zij geheel anders : even zoo vee'.en zijn ook hebzuchtig; doch allen gaan zij zeer verfchilIende te werk. Hij onderfcheidt den Hoogmoedigen of trotfchen van den pronker , en dezen weder van den Armoedigen grootfchen ; en daaromtrent kunnen wij hem onze toeftemming geenfins weigeren , maar zuilen hier veeiëer zijn voet* fpoor volgen. Bij den eerften ligt de onderfcheidende trek in de zigtbaare verachting en verwerping van anderen , eh deeze beledigt openlijk. De an* de-  02 DE ARMOEDIGE GROOTSCFIE. dere wil Hechts gaarne zijn , wat hij niet is, en gaarne fchijnen te bezitten, wat hij niet bezit, daarom liegt hij. En de iaatfte belooft zich van kieenigheden, welke| hij overal ten toon fielt , den roem en naam van den rijken cn voormamen. Armoede of fehraapzucht werken hier tegen de begeerte van iets te vertoonen , en vormen haaren Nar.Jhms , haaren van Sotenyille en Don Ranudo de Kaübrados. Het is het beangfte en kommerlijke vladderen van een* Vogel, die gekortwiekt is. Zulke menfchen wandelen doorgaans , met hunne z:aken cn bezittingen, als in den vollen dag. Zij haaien al hun geld te gelijk uit den zak , en Hellen ook gaarne hun zilverwerk , porfelein en alle andere dingen , die fiechts van eenig belarg zijn , ten toon. Men moet zien, dat ze wat lekkers hebben gegeeten ; want zij fmijten de overblijffels en fchellen daarvan altijd op de ftiaat. Men hoort weldra , dat ze zelfs tracteeren , of in gezelfchappcn gaan , of reeds weer moeten vertrekken ; want zij zullen of eene kleenig, beid leenen, of anders onder dit en dat voorwendzel eene boodfehap bij ons maaken ; en dan blijft het aanhangzel nooit vergeeten: „ Zjj „ moes-  DE ARMOEDIGE GROOTSCHE. 9» '„ moesten heden of morgen 1 enz." •Om deze zelfde reden willen ze , meenigmaal , iets van ons weeten , en nauwkeurig Verneemen , dikwerf dingen , die ze zelfs natuurlijk moeten weeten , of in openbaare berichten kunnen vinden: men zal, naamlijk, hiervan tot hunne bezigheden , groote ontvangst of uitgaave , kosten , voornaame kennislen , enz. natuurlijk verder beHuiten. Zij haaien zelfs wel briefjes met den zakdoek uit , verliezen ze gaarne , of leggen ze ter plaatze, waar wij ze ligt vinden, en 'er dan uit zien kunnen , wat we er uit moeten zien. Deze Orden is ongemeen groot, en mij ftaat niet voor in eene ftraat gewoond te hebben , waar ik 'er niet met zekerheid eenigen van heb mogen tellen. Een man, dien ik kenne, en die allerhande waaren in het klein te koop heeft, is een kabinetftuk' van dit flag. Even als de hen kakelt, wanneer ze een ei gelegd heeft, zoo maakt hij, met de pen achter het oor , alle zijne kalanten bekend: ., zijdraagen mijn'win„ kei nog leeg, wanneer het zoo voortgaat," roept hij den fchoenmaaker toe, die over zijne deur woont, na dat hij een' boer eenige maaien berecht heeft j Of, al weer ie- mand;  54 DE ARMOEDIGE GROOTSCHE. „ mand; al-w&r een dukaat rijker; al wèA » een grede winst ; al weer vérkogtJ" Ontl vangt hij goederen van buiten, dan is hel insgelijks zijne zorg , de zwaarte en het gawigf der laadinge aan allen , die het willeb hooren , bekend te maaken. Overluid roept ■ hij de fleepers en kruijers toe: „ dat gij 'er » toch zorge voor draagt! het kost mij meer, dan i, vijf Rijders; dat is een koftbaar pak! ik ■éi ben honderd gulden kwijt , zoo -rij het „ laat vallen; dat nocme ik voorraad ! maar „ daar hangt ook een goede Huiver geld aan, * maar zoo men het Hechts heeft, en op zijn » tijd kan betaalen." Allen , die jn dit huis zyn, zijn op dezö grootfpraak meesterlijk afgerecht. Hij is pas eenige fchreden van zijn huis , of hij roept nog van geld tellen , klaar maaken , enz , waartoe hij , gewis , alle beveelen ree h gegeeven hadt: hierop loopt hij nog eens naar *uis, of laat zich eenige nadrukkelijke woorden nafchreeuwen , en antwoordt 'er even zoo luid en met nadruk op: „ wej degelijk, » alles in goud, en juist volgens de wisfel 1 •3, gij kunt van die nieuwe ducaaten neemen, » en anders leggen 'er nog halve en beéle » rijders in mijn Jesfènaar." Kven zoo laat hij zich  DE ARMOEDIGE GROOTSCHE. gS tóch gaarne, in gezelfchappcn zijnde, buiten roepen, en antwoordt dan, in de deur ftaande , op dat de aanwezenden hooren , welke Zorge , moeite en werk men , geftadig , op zijne fchouders heeft, wanneer men rijk is. Alles gefchiedt met een groot gebaar en geraas , en , om dit aan zijne regte plaats te toonen , zoo zijn zijne vrouw, kinderen en meiden, volgens eene geheime kabinets-ordre, volkomen afgericht, of hebben mijn' Heers Natuur en oogmerken zoo gelukkig geraaden, dat ieder , met loopen , draaven , fchreeuwen , roepen en boodfebappen , het zijne doeI:> Wat hem het bouwen van zijn breed huis in het geheel gekost hebbe weete ik net ; want hij heeft het eiken voorbijganger verhaald, en ik ftaa , met reden , over de fomme verzet. Hij heeft het eiken vreemdeling duidelijk afgebeeld, en kenbaar gemaakt: „ gij kunt niet misfen, zegt hij, midden in de „ ftraat, dat fraaje, groote , nieuwe huis , „ waar het kostelijk uithangbord is, de Moor „ met de Tabakspijp." Deze week heeft hij veel geld moeten uitgeeven ; want het is kermis geweest, en hij heeft niet alleen veele buitenlieden gehad, maar ook zoo veelen, als zijne voornaamfte ka*  t)Q DE , ARMOEDIGW GROOTSCHÉ, kalanten waren , heider moeten tra&eetep, en deezen dit, een' ander' dat, en allen eene kermis moeten geeven. Daarbij heeft hij zijne vrouw en kinderen , behalve Cbits, Catoen , Waaijers , Parapluis , veribheiden andere fnuifterijen moeten koopen, welk alles al een mooje ftuiver, gelijk hij zeide, beiiep. Deze Prefenten, zoo heerlijk in zijne oogen, moest elk een zien , die iVde buurt woonde, op dat men toch getuigen zoude kunnen, dat het een welgefteld man ware, wien het, vooral op zulken tijd , 0p geen geld aankwam. Nooit heb ik bij deezen man gegeeten , of wel gelegenheid gehad, zijn huis van binnen te bezien , en wat 'er voor meubilen in waren; maar ik zou 'er dit of dat onder durven verzetten, dat hij het op zijne wijze niet ard.rs maaken zal, als ik het in andere huizen, die hieromtrent het bord uithingen , heb gevonden. Alles , wat de beste kamer of de zaal verfiert, is meenigmaal armhartig en gemeen, en wordt nogthans, wanneer men het zelfs niet ftuk voor ftuk gaat bezien en bewonderen , van zijne plaats genomen , en vertoond. „ Hebt gij wel dergelijk iets ooit ge„ zien?" is dan het woord: of, „ ziet eens, dat is fraai, dat noeme ik nog een , zoo»  DE ARMOEDIGE GROOT SCHE. ft :3i Zodanig iets vindt mem juist riiet overal;" bf, „ zulk eene kunftige • hebt „ gij nooit gezien ; maar zij kost ook een goede Huiver gelds." Over tafel is 'er volftrekt geen einde van demonftreeren en rccom* fnendeeren :" dat is iets delicaats ; ik denk, „ iat zal u fmaaken; gebruik daar wat van i „ want het komt niet op alle tafels: laat nog „ een hoekje open ; want daar zal nog iets „'komen, dat men al'e trgen niet eet." —' Men vind menfchen , die bij eene enkele kom Punch , of een anderen drank , dien zé ten beste geeven, een leeven kunnen maaken,' ials of Prometheus , die Aartsdief, den Vade£ der Goden en menfchen het napje van den imond weggenomen , en hun gebragt hadde. i„ Niet waar, is dat geen heerlijk Hokje ? h niet waar, dat fmaakt naar meer? ja, dat „ wist ik wel, dat ge\dit niet zoudt weigé,j ren ; want dat brouwt men toch niet in alf, le huizen." „ Zulke menfchen moeten wel !„ anders water drinken," plagt mijn Neef de iwijnkooper, de dikbuik, te zeggeri, Wannee? hij, op deeze wij je , bij iemand had gegev ten ; en de man had, daaromtrent, meen'^ ahaal geen ongelijk. ÏIDkiu G Üwe  g8 DE ARMOEDIGE GROOTSCHE. Uwe Genade is van een' ouden Adel; dit Weet elk, wie u daarover zelfs niet heeft hoo- • ren fpreéken , wanneer hij fiechts eenigzins; de Familiën onzes lands kent. Daar gij nm de verheven kennis reeds bezit, dat het, om, dezen fluister te vermeerderen , ncodzaaklijk is een eigen equipagie te houden ; zoo kan men zekerlijk niet van u begeeren , dat gij ook het lagchen en fpotten d^a over zoudt hooren, om dat het geheel niet zoo regt naar den fmaak van het Publiek is. Want van de paarden, deze arme fchansloopers, is het bekend , dat de ftraatjongens meenigmaal vermaak feneppen in dezelven met broot te voeren, en daar door de koets op te houden; het vierde rad aan deeze koets ftaat pp het punt om te breeken; aan de regte zijde kan uwe Genade in het geheel niet uitflappen , om dat 'er de trede ontb- eekt; de koets zelve helt al zeer fterk naar den regten kant over, en iemand , die 'er ingezien heeft, wilde verzekeren, dat het poortier, van binnen, met een ftuk touw vastgehouden wierdt. Den kleinen boeren jongen , welken gij nu tot uw Lakei hebt aangenomen, is de onveranderde livrei van den ouden , in uwen dienst ovsrleeden, Jurru, toch werklijk wat te  DE ARMOEDIGE GROOTSCHE. g9 Lèe langen te wijd; en de koetficr mag zijn, I Wie hij wil ; maar zijn ruiters mantel heeft , | waarachtig al lang een' nieuwen verdiend. Dat I de wapens op de koecs verbeterd, en op nieuw geichilderd zijn , is regt braaf; maar mogt ik een onderdaanig verzoek doen ? het betreft het arme volk , dat het by den tegenwoordigen zeer feherpen Noordenwind, in de keuken, alwaar zoo veele glazen aan ftukken zijn, waarlijk kwaad heeft. Ont;lbaar is de meenigte der geeneh, die ëene huisdeur lierlijk laaten maaken en fchilderen , maar voor het dak van het huis of het digt zij in het geheel niet zorgen; die ;:ftoelen , kabinetten en ipiegels koopen , maar ^voor de keuken flechte zorg draagen ; die de pluim op den hoed recruteeren, maar met gelapte of gefcheurde fchoenen loopen ; die wen kapper dageiijksch laaten komen, en zich voor het ocg deftig opfchikken , maar den ttlager, bakker, lakenkooper, winkelier, enz, Scherp en vinnig laaten maanen ; die in de komedie gaan , en t'huis broods gebrek hebben ; die het landgoed verkoopen , om een baar oude magere fchansloopers kommerlijk te kunnen onderhouden die verder liever honfjer lijden, dan tegen eene aangeboodè foiö- g z m  jco EE ARMOEDIGE GROOTSCRfE. nie gclds een gering recht der Familie wiilerii afftaan ; en , dat het ergfte is , die , omde fpeelpartij mede te kunnen bijwoonen, den Gouverneur of de Meester voor hunne kinderen affchaffen. Hier moet de Jongen den Vader gee* ne fchande aandoen, maar ftudeeren, boei wel er niet zoo veel voorhanden is , waar.' mede , in een enderfte'd geval , een eerlijk! Meester zou kunnen re vreden gefield worden; en ginds zal de gepreczen fchconheid van het meisje weldra verflenst zijn, indien men voort-: vaart, onder de vrijers nog langer naar eene hooge geboorte en titel om te zien. Zco meenigmaal als ik zekeren man raade, zijn huis liever te verkoopen , dan het verder te laaten vervallen, en eene Hui^houdfter , alsmede Hendrik, Flip en Cornelia den Zak te geeven, en zich met Frederik en Kaatje alleen te behelpen ; dan krijge ik ten antwoord : „ wat zouden 'er de menfchen van s> zeggen ?' ■ Wie is zoo gelukkig, dat hij de begrippen, fioptns eere en fchande , onder den grooten hoop volkomen zuiveren en de dwaaze nietigheid: van veeie mo^eele harfenfehimmen , en zotte: irooroordeelen, voor ieder duidelijk bewijzen kan, i  DE ARMOEDIGE GROOTSCHE. ïor £ari< Ik voer mij ken niemand , vok fhekt niemand , daar tce in ftaat. Uit dien hoofde houdt het die verarmde Schurk voor eene wezendlijke fchande, den vrijwiiligen onderfland zijner vermogende vrienden aan te ncemen; zeer fpijtig zendt hy het geld terug, en laat hen op eene norfebe wijze zeggen : „ dat hij hen nog om geen geld aanr 5, gefproken hebbe;" maar cm zig met geweld in vreemde huizen in te dringen 9 en, gelijk hij zegt , 'er zijn Complimenten of bpwagtipg te maaken , dit rekent hij geen fchande. „ Wat, mijne kinderen te laaten dienen ?" vliegt de Weduwe van den Koopman N. . . op, wanneer men haar zeker welvoeglijk aanbod op gepaste en redelijke voorwaarden doet; en voegt 'er fchampere bewoordingen bij ; zij berst uit in traanen, en zegt, dat haar ever* lecden Man , Vader en Grootvader , ja alle haare Voorouders zig in het graf r.og omdraai jen , en haar voor het gerecht zouden daagen 5 indien ze dit deelt , zoo dat men zijn meelijden ftaakt , en boos word , dat men haar dien goeden raad heeft gegeeven ; hoe wel 't bekend is, dat de kleine kinders, dóór hunne bedejaarijen , den Buuren lastig vaUen, G 3 m  I02 DE ARMOEDIGE GROOTSCHE. en de grootere al begonnen zijn om een nog flegter handwerk te oefenen. ■ „ Neen , neen , in de openbaare fcliool, „ onder al dat gefpuis , zegt een ander, zal „ mijn kleine Jan niet gaan; " maar , wijl by toe nog toe tegen kruiers loon nog geen fchepzel heeft kunnen vinden , dat zig Gouverneur heeft willen laaten noemen , zo is Jan reeds lomp , en bedorven , en de zaak nopens zyn cerfte onderwijs, blijft nog , geftadig voor de vierfchaar der Hcoggevodende Ouders onafgedaan. Want hier zijn , zekerlijk , gewigtiger ding n veel gewigtiger zaaken , af te tioen ; by ypDrbeJd. Hy : Deze week is h t onze beurt , kind lief, hoe ftaat het er me^e ? • Hebt gij voor twaalf menlchen klaar gemaakt ? gij wuet Zy: Ik zend bij onze Buurvrouw : dat volk fteld 'er eene Eere in. Hoorde gij niet, hoe die buurvrouw zig onlangs zelve aanboodc? 't Is een eenvoudige goede floof; wanneer 2e met my maar eens een praatje mag houden ; dan loopt ze voor mij door een vuur. Hy: En hoe ziet het 'er in de keuken uit ?  DE ARMOEDIGE GROOTSCHE. ioj Zy: Ri;d eens na den Schout Kinkel toe, en neem mijn Heer uw' Zoon, Augustus % medf> Hij zal u tog niet zonder een Haas laaten gaan. Hy: Dat ware dan Kommer een , maar verder! 4 Zy: De nieuwe Koopman heeft verfche Oesters crekreegen; en de Heer Theodorus i Goedbloedh&tït aller delicaatften wijn; dan he rt men den lompen hond Vuilbek , die ens onlangs zoo fcherp gemaand heeft , niet eens een goed woord te geeven, enz. Dit Tafereel is reeds oud; anderen hebben het reeds gefchetst en vertoond. V' ij weeten het; maar , wien kan men dit kwalijk duiden, wanneer't altoos nog op den duur aan eenigen behaagt , cm zig in dit morlig en afzigtig kleed te laaten afbeelden? G 4 BE  ÏP4 DE MA N, DIE ONS VERVEELT. D-t opfchrift was billijk zo we! he- W>n, dat allen toekomt, als he: Compl ment, Hat men aan allen moest maaken. Wart in eene waereld , dwaar de maffen gouden wij te veel z:ggen? ) met hunne dwaasheden eikander aan alle zrden dwars te gemoet loopen, wat rs daar gemecner te hooren , dan : de man is voor mj haatelyk ; ik kan hem volftrekt niet lyden ; hy is fchuhyk verveelend. Ze'fs de veriïandigen , die met zodanige ohgeftelden nog het meeste geduld hebben , om dat ze geiooven, dat 'er veel aan eene ongelukkige verwaarlozing der zulken zij tretefchrijven „ bevinden zig nogtans , nimmer heel wel in hun gezelfcnap, en klaagen altoos' over afkeer en tegenzin. - . Wie ware dan eigentlijk de man, dien men met dezen Titel wilde uitduiden? Nie. mand van de zo regelregt beledigenden ; nie mand hunner, die men van verre kan ruiken pf welke men aan den gang , het gelaat, dq gebaarden en de dragt airede als zodanig kend; maar  DE MAN, DIE ONS VERVEELT. ïos ipaar een man , elde-s in zijn ampt cn ftand geenzins ongefchikt; van wien de nijd geep boosheden mee grond kan verfprei Jen 5 een man, die misfehien in vrede en liefde mee eik leeft; een goed huishouder, een eerlij* man, en van welken men anders nog, met uitzon ieringe onzer kleine bedenkinge, 't een en ander , dat lief en goed is, beweeren mag. ^Teshalven we ook verzoeken hem de b^ste plaats in 't Kabinet te gteven , hem lieer !1 afzonderlijk te ftellen , nimmer op hem allereerst wijzen, en —— Maar , zonder Kompliment, wie is dan de Man ? waar zit 't afzigtige ? — Waar huist 3 eigentlijk de bedwelming ? Hij is een man, bij wien de zielsvermogens I een weinig te bekrompen en te ongeileepen zijn; van eene al te groote traagheid, om op het welvoeglijke nauwkeurig agt te geeven, en ftipt op iemands woorden te letten ; geheel zonder eeaigen fmaak , en als navolger plomp en lastig; geweldig langwijlig en magtig praatziek ; een vremdeling in veele dingen , die tot eene goede zamenfpraak onontbeerlijk zijn; meer voor 't gemeene en dagelijks voorvallende ; tot een bevalligen fcherts gansch niet gefchiku Hier van daan allerlei ten eenemaal G $ mis-  lo6 DE MAN, DIE ONS VERVEELT. mislukkende fprongen, laffe en matte invallen, onbedagtzaarr.e en beledigende uitdrukkingen, maar zonder eenig kwaad oogmerk : en bij dit alles bezit hij een groot deel eigenliefde die geene verbetering gedoogt , zoo dat hij vol zelfs voldoening zich zelv' hartelijk toejuicht. Ha, ha! gevolgeüjk dom en eenvoudig? Indien men wil, doch eeniglijk met opzigt tot het bevalhge en welvoeglijke , zonder opzigt op handel en wandel , waarin de man waarlijk zijne waarde bezitten kun , en waaromtrent hem niemand of weinige evenaaren. Ach Hemel! zoo de man het 'er maar niet volftrektop gezet had, ons te willen vernaaien, zoo zeggen zijne vrienden en bekenden van hem, die menigmaal zijnenthalven beangst en bevreesd worden; en bijdit al verhaalt hij zo gaarne, dat hij het altijd een anderen als met geweld voor den mond weg neemt, al is 't, dar die het op het nauwkeurigste weet of 't zelfs beleefd heeft De Historie nopens den laatften brand , waarvan men nog met een woord, flegts in 't voorbijgaan, wilde fpreek n, om dat allen die in het gezJfchap zijn, ze mede beleefd hebben, het omflagn'g verhaal deswegens zal hij zig egter niet laaien ontwringen. Zijne vrouuj heeft, wel  DE MAN, DIE ONS VERVEELT. löy wel is waar, al begonnen ; maar zij verhaalt het ganfco niet wel , en hij merkt voort een grovtn misfiag. 't Was imm:rs biere pap, en geene mee! pap, die 'er juist op de tafel was, toen men voor de eerfte maal de brandklok: luidde; zco men hem maar niet wilde tegenfpreeken , hij weet het heel precies , hij gaf zijnen Gerret juis~ nog wat op zijn bord, en klaagde nog, dar. het bier reeds wac zuur, en de zuikcr vergeeten wa§. Kaa dat het nu in eenige minuten tot de nodige klaarheid gebragt is, dat het werklijk eene biere-en geene meelpap is geweest, zoo gaat de reden wat verder. Hy trok zig voort aan , want hy was, met verlof te zeggen ; flegts nog op zijne muilen, en fprong maar zoo in zijn groenen damasten japon, met de blaauwe voering, dien gy buiten kijf zult kennen , buiten de deur , en op de ftraat. Daar ontmoette hem zijn Buurman, wiens naam is .... en is . . . anders een heel eerlijk en braaf man , dit alleen is jammer , dat hij zomtijds wat al te diep in zijn glaasje kijkt; want , na dat zijne vrouw , die eene goede floof was , geftj. ven is , en hij nu met zijne meid huishou It, zo is hij wat aan den drank geraakt , maar , als gezegd is , anders een braaf en goed flag van eea  3o8 DE MAN, DIE ONS VERVEELT. een man , gaande een weinig tre'rbeenen. Die nu zeide , en hierop zeide hij wèer; daar vroeg zijn buurman, en daar antwoordde hij, daar meende die en zeide, maar hierop gaf hij hem ten antwoord , en zeide ; en zo zal hij nog wel een half dozijn anderen, die hem tegenkwamen , en met welken hij fprak, invoeren, tot dat hij eindeüjk komt, om dat geen te verhaalen , wat allen reeds weeten. Heeft hij nog al eenig gevoel van billijkheid om den verhaaler niet geheel en al van de bank te praaten , uit den zadel te ligten, en 'er zig zelv' op te zetten; dan heeft hij egter altijd invallen , die hij nooit voor zig zelven houden kan, maar altoos uiten moet , als aanvallen tegen hem, die verhaalt. Ten minfteq moet hij 't zeggen, dat hij dit al weete, doch bedriegt zig dikwerf , wanneer hij 't voort uit de eerfte paar woorden giste, doch bij het fiot geheel anders vindt ,• maar des niet temin dient hij 't gezelfchap ook met zijne Historie, doch die zekerlik de andere in waardij en gewigt in het geheel niet evenaart , en de toehoorders iiegts moeilijk maakt, om dat de betere verhaaler in zijne reden zoo geftoord is. Of is het gefprek eigentlijk betrekkelijk tot den  DE MAN, DIE ÓNS VERVEELT. Ió| den kring zijner ondervinding; dan valt hij tusfchen beide , en verbetert of valt aan : „ met uw verlof, het was eene fluweele en „ geene lakenfche broek; in het voorbijgaan „ moet ik u zeggen , hij hadt een' broeder , , met welken ik eens in de fchuit van . . . „ op . . . heb gevaaren , dat was een heel „ arder ventje , gij vergeet nog het geval „ met dén fnijer ; dan hebt gij het niet wel „ gehoord;" cn nu vat hij wd zelf het woord op ; marrr men hoort niet anders , dan wat de ander flegts korter en zonder omflag voordroeg. Het Geheugen is bij hem zoo zwak , dat hij geftaag weer opwarmt; wat allen reeds eenige maaien van hem hebben gehoord; men brengt het menigmaal , tot zover , om, zoo dra hij flegts den mond open doet, uit de aan de hand gedaane gelegenheid reets te vermoeden, welk historietje uit zijne verzamelinge hij ten beste zal geeven. Niet zelden geeft hij ons dat hij voorheen hoorde verhaalen, maar door zijne eige verbeelding zo verdraait, dat men hem, om de waarheid recht te doen , en hem niet verder, bij zulke, onwaarheden , zig op ons getuigenis te laaten beroepen , na de bron en de waarheid moet heen wyzen. Of  ÜO Dl MAN, DIE ONS VERVEELT. Of hij heeft het beste, het eigenlijke purkt vergeeten ; brengt wisfewasjes te berde ; ]aat zijpe^ gedagten over het regte gaan, maar kan 't niet vinden , tot dat een ander, flegts om de goede zaak te bevordcien , het woord opvat, en terftond eene heel andere werking bij de toehoorders voortbrengt. Nooit geeft hij , fc het geen hij op deze en dergelijke wijze in gezelfchappen van anderen overneemt , voldoening. Men klaagt, en hy wil troosten, maar, in de daad; hij beledigt. Hij wil iets met een voorbeeld , of zelfs beleefd ge-al bevestigen; maar het raakt noch kant noch wal « de perfoonen zijn te laag; de omftandigheden zyn zo verfcheiden, dat de toepasfing op hem , op wien ze tog moest doorgaan, gansch niet gemaakt kan worden, en menigmsal dikwils zelfs zeer aanftootelijk wordt. Alles is teffens wêer zoo vol van beuzelingen , dat het aartige , zoo 'er nog iets van in is, ten eenemaal zijn' finaak verliest. Om dat hij overal voort invalt , als eene End in een Wak , en het zijne te ma-kt wil brengen, zonder eerst rtgt toe te luifteren , en zig {behoorlijk te onderregten , of zijne praatzugt eenigzints te bedwingen; en , wijl bcw  t>F. MAN, DIE ONS VERVEELT. ut boven dat zijne begrippen niet verder , dan het gemeene en dagelijkfche gaan ; zoo ontftaan , dikwerf , befpottelijke verwisfelingen in naam^n en zaaken , waar over men, z;Ifs bij de grootfte infchikkelijkheid, moet lachgen, en die de fpotter gebrnkt, om met hem den fpot te drijven. Onder eenigen, die zamen flaan te praaten , fpreekt iemand van den ve'ö eraar Cortes, deszelfs voortvaarendheid , geluk , blinden Godsdienst-yver , en wreedheid omtrent .-de Mexicanen ; bij valt 'er, dien naam flegts hoorende, voort tusfchen in, verzekert, dat die een zeer goeden ichoen maake , en voor hem en zijn geheel huis werke , tot dat hij naar een groot gelach eerst hoort, dat men niet van Meester Kortes, den fchoenmaaker, maar van den Spanjaard, Cortes , dien hij misfchien in 't geheel niet kent, gefproken hebbe. Op eene andere plaats fpreéken een paar philofophen'zamen , alwaar zig één hunner op Meier beroept; hij gaat 'er digter na toe, en verzekert, dat die een Aartswindbuil en fpotvogel zij ; men verwondert zig » hoe hij dit van zulk een' man kunne zeggen \ hij beweert , dat hij dit eerst onlangs zelf in eigen per-  II» DE MAN, DIE ONS VERVEELT. perfoor) hebbe ondervonden,: men ftaat verbaasd, hoe hij tot eni gefprek met een'man, die a! voor eenige jaaren geftorven is, kome; eindelijk ontknoopt zig alles , en 't blijkt , dat hij den Ho;pes te Bodengrave , en niet den Profesior Meier gemeend hebbe. Wat hem behaagt, dat ftaat ook anderen , naar zijne verbeelding , zonder tegenfpraak aan; en dit is ce rede , waarom hij, niet zeiden ; tot de uirefte verveeling van het p-zellchap, een voorlezer of betooger wordt. Daar heeft hem, bij voorbeeld, een buitenlandsch vriend een Bfoïïbftsvers gezonden , 't welk hij , met voordagt, bij zig heeft gettoken , om I.et te kunnen voorleezen^, en wagt 'er nu, ten tijde der maaltijd , wanneer zulke waar juist ailerongezondst is, de vrienden mede op. Men ziet elkander aan, hoe hij het' kunne waagen, om dat het blijkbaar in den laagften ftijl is opgefteld; maar hij leest met het vriendelijkst gelaat verder ; eindelijk wordt het vuil, en men hoest,- men fnuit , en flaat de oogen neder ; maar bij hem gaat het gerust , en zonder den minffen aanftoot voort, en wat zal hij nog al niet verder bij zijne toehoorders bewerken; want dat zotte ding is twee bladen groot, en hij moet het  DE MAN, DIE ONS VERVEELT. 1I3 het gehee! leezen. Is hij zelf dichter of fchrijver; dan ja dan is het ongeluk niet over te zien: . velut urfus, Objeclos cavea valuit fi frangere clathos; men kan volftrekt niet onbeleezen heen gaan , al hield men de deur zelfs in de hand. „ Nu, hoor maar eens, zegt hij, het veer„ tiende Kapittel van de Reuzen. Het is „ buiten allen kijf, dat 'er eertijds menfchen „ waren enz." —— Wat moet men daar dan anders doen, dan zig maar op discretie over geeven: maar de uiterfte penitentie, wanneer de man mogt vraagen, hoe ons dit alles hebbe aangeftaan! De anderen, die het zo verre in 't leezen, of in zulke weetenfchappen niet hebben ge. bragt, worden flegts indiervoege lastig , dat ze ons vast houden, om een zeer breedvoerig verflag van hun ampt, hunne bezigheden , huishouding en leevenswijze te geeven , hunne Procesfen en bijzondere vijandfchappen , %m de eerfte aanleiding daartoe, tot den tegenwoordigen tijd toe te verklaaren, maagfchappen tot in den vijfden of zesden graad ]L. Deel. H uit  tI4 DE MAN, DIE ONS VERVEELT. uit te leggen, zig menigmaal , zo als 't bij dergelijke rekeningen pleegt te gaan , voor den kop te liaan, te bedenken, en te verbe* teren, vingers, en krijt te hulp te neemen, en zulk eene dubbeltal uit te flaan, dat het de toehoorders, ten uiterften verveelt, of" anders zijn zij bezig, eene andere onaangenaame, ten minflen zeer onverfchillige zaak uit te pluizen, en dit alles zo ruimfchootig; en zo gantfcfieJijk alleen tot hun eigen ver-, maak, dat 'er voor den anderen niets overig; blijft , dan zijne gedagten met opzet ergens; anders op te vestigen, of onder het rookeni van eën pijp tabak, de opgaande damp-wolk" jes na té zien. „ Mijne leevênswijze is nu Zo, is hett „ woord, 's winters ftaa ik om elven, en 's; „ zomers om vijf uuren op ; dan moet de: „ koffi klaar flaan, waarbij ik dan onmiddelijk; „ een pijpje zo fchoon uit rooke, dat ik de: „ aich op den nagel kan uitkloppen ; dam „ ccte ik eene boterham, en geeve mijne vo„ gels eeten en drinken, dan begiete ik dei „ bloemen , en wind het horologie op, eni „ rook 'er nog eens bij, maar uit een fchoo„ ne pijp; voort daarna flaat het negen uu„ ren, enz." Üitt  DE MAN, DIÉ ONS VERVÈÈLT. ij| Üit deze proef zal men zien j hóe veel géivigts 'er nog tot 's avonds laat toe over blijve van te verhaalen. Is het zelfs eeri ftuk van zijne Leevens-historie, van zijne liefdeverklaring of een aanmerkelijk geval, waarmee men zig op die wijze belegerd ziet; dan weete ik geene troost; want men heeft voorbeelden, dat ze het eerfte deel vóór, en hét tweede deel naa de maaltijd ten beste gaven, zonddr nog hunne eifchen op ons, geduurendehet eeten, te vergeeten. Hunne draajen en toeren toonen voort, den rijkdom der ftoffe: „ vóór dat ik ', „ u dit verhaale, moet ik u nog zeggen; nU, i „ waar waren wij aan toe ? — ja; nu, dat !„ was goed, maar hoor eens, hoe het ver. 19f ders afliep ! goed, maar niet al te goed , >, enz.' Een ander hun hér gewone middelen, om 1 het gezehchap het genoegen te beneemen , eft iden Kring rondom zig heen tot geeuwen, jen tot eene aangenaame rust te brengen, zijn iverhaalen hunner ziekte , aanmerkingen over iden verfchillenden aart hunner Kinderen, zelfs wel wonderen en eigentlijk menfchenveriftand der huisdieren > waarbij hen foortgelijke praatvaers en oude Dames eeniglijk tête kunsaen bieden, dewelke, wanneer ze hunne H 2 tand-  no- DE MAN, DIE ONS VERVEELT. piinen , en haare fijmpathetifche Cuuren , of van verkoud:e'd in het voor - cn najaar frappen , 'er ook een breed lied van weeten op te fnijden , en 't mede tot den laatffen man toe uithouden. Meerendee s zijn zé ftrenge aanhangers en verfijnder? van het oude Ceremonieel, en neemen rie nieuws aan , bi' den zig, bij Titels en bewijzen v,,n hofirkheid, aan hun voormaals gekrc gen voorfchrift , en laaten de büjkbaarfte verdienften , om car zij ze niet kunnen waardeeren, geen onderfcneid maaken, waar door zij insgelijks fmaakeloos i worden, en bij zommige, niet erger hadden; kunnen zondigen. Zij fpreéken van Monficur en Hij, waar 't in de daad nogtans iets; veel meer zijn moest. Dit, als gezegd is, bij veelen eene belediging van bet welvoeglijke en bevallige zijnde,, zo is 't bij andeien niet minder een zekere,, naar hunnen fmaak bevallige, maar wtzerlijkk een bijna kinderiütige toon: mijn Hartje, mijm Engeltje, mijn Liefje, heet bij hen zonder on— deücheid eene jonge Juffrouw, en Mamaatje,, Moedertje lief eene Dame. De eerfte zou zeker liever j nge Juffrouw en de laatfte Mevrouw hebben gehoord, om dat in het eerftes tes  TE MAN, DIE ONS VERVEELT. u? te veel gemeens lag, en men niet gaarne elkf Hartje en Mamaat,e is. Ais gezegd k ■ fchertfen moeten ze niet„ hoewel ze zig , helaas! daartoe geregtigd en bevoegd oordeeien , cn juist daar door zo fc hit lijk doen walgen. Hun oor is voor geene befchaafdhei1 vatbaar; hunne geheele voorrad van bon mots is oude verlege waar, naauwlijks meer in 't fpa.wic! nieuw en gangbaar; zij verraaden z'g voort als bij de inleiding : „ Ze„ ker Goeablot-d zeide; zeker Roer wierdt ge* „ vraagd ; zekere goede Juffer wilde enz." Hunne liedjes en wersjes waren reeds, ten tijde der Ailonge-paruiken echte gemeene deuntjes, en de Mclcdicn daarvan fpeelt niemand, dan enkel nog de blinde Lierman. Doorgaans zegt men van hen : ,, het komt 'er a'cs zo „ lam uit," dat is, zij voldoen nooic aan de verwagting, en het Gerecht, 't geen zij opdisien, waarop ze wiüeft traéteeren, is fteeds Jefopus linfen. Menigmaal blijven ze zelfs ergens in de deur aan hangen, ftorten, óf laaten vallen, wanneer ze willen opdraagen, en pren» gen z'g en anderen flegts fchimp en misnoegen te wege. En, wanneer ze diep in de zestig jaaren oud, of met ten vrij onbevallig voorkomen, H 3 es*  |l| DE MAN, DIE ONS VERVEELT. egter nog gaarne likken en zoenen, eene beevende ftem bij hun zingen willen maaken, met het jonge frisfe Vrouwtje ftoeijen, de meisjes door de kamers en op de trappen naloopen, de kaarzen gaarne uitmuiten, en zelfs wel andere zotternijen aanregten; dan is het, even als of een oude klepper tusfchen zijne karboomen nog eenige kromme fpron?en maakt. Zij verbruijen het met de bedaagden en befchaafden, met de jongere, die ze bij 't geld en hun beroep als mededingers aanmerken, en met de Vrijfters zelve , wier vlugten ditmaal wezenlijk ernst is. Niet dan bij eenige weinige draagen ze nog den naam van aardige, kortswijlige Heeren; dan, men lette flegts op den toon en het gelaat, waarmede zij dit uitfpreéken; en men zal bevinden, dat ze of zei. ve uit de fchool dier lugthartige windmakers zijn, of anders flegts het gewoone, een klugtcmaaker en oude Gek, zeer toegevend willen mijden. Voegt men 'er nu nog, gelijk zeer denkelijk is, wat tegenfpreekerij bij, waarheids - vertooning, en oordeelvellerij, het welk zo goed is, als asfa foetida of Duivelsdrek; dan krijgt men hec volmaakst JExtraSt tot een braakmiddel. D E  11$ D E SCHURK» "^an kindfche jaaren af gekoesterde lediggang en zorgeloosheid, bekwaamheden zonder eenige onderrigt en naarftigheid., zeer dikwijls gepaard met hoogmoed en menfchenhaat, dit vormt den Schurk, een' Kaerl, die noch om God noch zijn gebod iets geeft; die fchaamte en eerbaarheid geheel uit de oogen ftelt, die de waereld, bij zijn verworpen lotgeval, alleen de fchuld geeft, en zig daarom ook aan haar door allerlei ondeugt ,* of wel door zijne eige fchande zoekt te wreeken. Want hij lastert zijn' overleeden Vader, als de oorzaak van zijne armoede of van zijn ongeluk ; laat, bij genoegzaame kragt tot werken , zijne moeder liever honger lijden, verhaaiende van beiden gebreken en misdrijven, welke ieder een , zelfs, om zijn eige eer zwijgen zoude. Hen , of eenige verftandige Verwandten , welke hem gefchikt poogden te maaken, is hij, gelijk hij zegt , alleen ten . :ït Komediant of Zoldaat geworden, en zal alle mogelijke vrijheid, die deze ftand maar geeft, H 4 tot  120 DE SCHURK, tot beledigingen bezjen , om hen te beledigen of te befchiropen. Even zó hoort men hem , menigmaal, de braaffte -en aanzienlijkfte Mannen nafcbïëëü'. wsn, en fchandelijke dingen van hen aan anderen verhaalen: „ dat is ook waarlijk de reg„ te KaerI; wat 'er tog van iemand nog wor„ den kan; denkt eens, zijn Vader was, met » verlof te melden enz." Want dat is dé gang aller ondeugenden; zij haaten de zuiken, die door deugd en naarftigheid grooter opgang hebben gemaakt, en die zij, mogelijk, uit hoofde hunner geboorte, hadden moeten overtreffen, maar wegens hunne lui- en losbandig, heid, niet konden. Schaikerijen en bedrog zijn de bronnen van zijn onderhoud, en allerlei oprui]ing, verwarnng en fchimp is 't loon der geenen, die zig met hem ophouden. Daarbij bezit hij eenige bekwaamheid, om de zwakheden van hen, met welken hij te doen heeft, weldra te zien , ze hem afteleeren , en ze dan te misbruiken, maar dikwerf verlaat hij zig te yeel op deeze kunst, en wordt betrapt. 5c Is daarom, dat hij zig gaarne laat gebrui-  DE SCHURK. jij ken en hüuren , of zig zelven wel aanbied, óm in te zamelen, te huuren en te verhuuren, te verkoopen en te koppelen; ontfteelt alsdan van het ontvangen geld , verandert getallen, maakt de handtekeningen van anderen na, fchrijft vaifche brieven, paait met de fterkfte beloften, overreed 'andere Schurken tot allerlei vermomming en vaifche getuigenisfen. — De leugens zyn ontelbaar, en gaan alle verbeelding te boven; en zeer dikwijls zijn ze , menigmaal om haare ongelooflijke ftoutheid en vermetelheid , voor zommigen overredend en van gevolg. Want dit SS de fnaak, die eene dieverij kan voorwenden, om hem, een ander dieffr.uk, dat hij gepleegd heeft, te verbergen; die een ander mans huizen voor de zijne opgeeft, en anderen in een vremden tuin als in zijn eigendom leidt, zelf gefcnreeven brieven aan zig laat toezenden, om zig Crediet te verfchaffen, of die in de huizen van domme eenvoudigen voor fpook fpeelt, na fchatten zoekt en duivels bant. Met een Eed regt men bij hem niets uit: en om een paar woorden, meent hij, zoo hij het zeggen mag , moet men zig geen angst verfchaffen; hij heeft wel meer dan eens den H 5 Reci>  I2ü I> E S C H ü R K. Rechter daaromtrent nog daarenboven flout en ftrakin het oog gezien, of ftijf en fterk gezwooren, en egter geweeten, wat andere menfchen niet mogten weeten. In gevangenisfen weet hij raad: zotternijen! men kan daar zo goed flaapen als t'huis. Procesfen zijn ook daarom zijne zaak; het is hem bijna lief, wanneer hij 'er bij de geene, die hij reeds heeft, nog een bij krijgt. Hij draagt verfcheide klagten en befcheiden geftadig in zijn zak, leest ze op de ftraaten, in herbergen voor, fchimpt en vloekt op de partij, de Rechters en zijn' Advocaat; den laatften, die een kruk en bloedbeuling was, heeft hij afgedankt, en een ander aangenomen, die, zo hij verzekert, den dief, in allen gevalle, den dief van de galg kan vrij pleiten. „ O ja! „ Papieren heeft hij reeds genoeg t'huis, en „ kan 'er den halven winter wel van ftooken." Zijne broodwinning is verfcbeiden; de ééne algemeener en flegter, dan de andere; thans heeft hij eene gaarkeuken of herberg op; en over vier weeken, wanneer zijn inboel voor de fchulden is verkogt, loopt hij weêr met Vagebonden, Kwakzalvers en Koordedanzers; brengt hunne briefjes rond, en fpeelt voor Gek; dan drijft hij weêr eens eenige koopman-  DE SCHURK. 123 manfchap , misfchien met hoven en hu'zen, welke hij hier of daar zelf gaat opkoopen; of wordt voor eenigen tijd onzigtbaar , en dient, wanneer 'er oorlog is, als Marketenter of Spion. Hiervan fpreekt hij naderhand zeer gaarne, en vermeerdert zelf zijne gevaaren nog met zijne fchande. Voor de leegloopers is hij een beftendig fchouwfpel of 't onderwerp van hun gefprek; nu eens zet men hem in de gevangenis , om dat hij bedrogen , of wel aan eene dieverij heeft deel genomen, dan weer wordt hij voor eenige dagen te water en te brood gezet, om dat hij in een Zuiphuis rufie maakte, en een ander' deerlijk heeft geflagen; nu eens is hij in een gefchil of wel gevegt , met een vuil Vrouweperzoon betrapt, waarmede bij losbandig leefde; dan weêr ziet men hem onder een hoop volks ftaan, het welk hij met een groot gefchreeuw en misbaar iets klaagt of verhaalt. De verftandigften hunner gaan voort heen, zo dra zij hem maar zien , zeggende : daar is wéér de oude Schurk ! Hij dreigt openlijk, de glazen bij hen in te flaan , van welken hij meent, onrechtvaardig behandeld te zijn; en men heeft, in de daad, alle vuilheid van hem te duchten, zoo hem niet, een nieuw werk van  124 D E SCHURK. zijn Dag, voort onledig houdt, en 'er van aftrekt. Doch , ik beken het, zo ziet 'er-de Kaerl nie* a'riid uit, dien men nogtans, met recht, ee-' Schurk noemd, dus eene Groep of verzameling van beelden , ten einde elk een die er maar voor treedt, om overeenkomst te ontdekken, zeggen kan: „ dit is mijn hoofd!" ïVJen kan flegts op tweederlei wijze in de waereld voortkomen, door naarftigheid en verdien it n , of door de zwakheid van andere meni'chen. Wanneer de eerfte weg voor veeien te moejelijk is ; dan is de andere des te gevaarlijker; veelen dooien op dien, cn maaken zig ten laatften ongelukkig. Onder een' hoop van dertig Gevangenen, die h t affchuwJijkst gezigt opleveren, 'c welk men in eene groote Stad kan hebben , treft men, gewis, meerenaees een' Onderbedienden, dewelke , voor dat hij in dien ftaat kwam, een langen tijd , door de zwakheid van zijn' Overheid de geesfel der Scad was; een' jongeft Raad, die den Minister "t aartigfte Compliment maakte, of een' allerlieflten brief fchreef, en daar door bij alle onkunde, en bij nog grootere inoodheid op een' post wierdt gefteld, waar ftad en iand, op zijn hoogst fkgis cea jaar on-  D E SCHURK. 115 onverhoord over l.em konden zugten ; een' Kofelu t, welke de | crwaardi fte Mannen, door rïne traden en den honger na de zuivere LeeV beter en met een gelukkiger gevolg, wi,t [f bed i gen. dan de kasfe, waarbij hij, op hunne voorlpraak, wierdc aangefteld; Bedienden en Schrijvers, die de boezemvrienden hunner domme Heeren waren, en anders nog Lievelingen van dezen en geenen Grooten. De voormaalige leevensloop dezer Schurken is, ten deele, te raaden, ten minden wat de hoofdtrekken betreft. Zij waren leeglopers, niet geheel onbekwaam, maar onweetend; daarom namen ze weldra en ligt een, zekere uiterlijke befchaafdheid aan, die men bij t ledig gaan, leert, boogen zig, ftreeken ,met den voet, vleiden en behaagden daar door, (zo als het dan geen kunst is, om oP die wijze te behaagen,; en , om nog meerder hefs en zoets van hen te hooren, bevoderde men hen; maar aan alle de geene, die tot dus verre nog van hen geloofd hadden, dat zij, om zig zo hoog te kunnen verheffen, verftand bezaten, beweezen zij, dat ze dit niet hadden, althans om zig daarin te houden: de verzad.gde Ezels floegen agter uit, en , wat anders bij hen op den grond had gelegen, dreef nu zigt-  Hó" de schurk. zigtbaar boven, bij den éénen verkwisting, bS den tweeden gierigheid, bij den derden trotsen wreedbe.d; zij raasden en tierden, misfchien onder de begunftiging van hen, die hen hadden bevorderd , ftout genoeg om elk een', die flegts mienen maakte, hen te befchuldigen , den mond te fnoeren , en de Hiflorie van hunnen val is zeer dikwijls gelijk aan die van zekere ziekten: een gering, tiet veel Jd Zeer deedt de kwaade flof in het lighaam zamen loopen, en veroorzaakte den kanker. Parva, ut aium, declinatione, met een greintje meer verflands, door eene geringe omftandigheid zijn andere dit lot ontgaan, die ' meCr b6dr°Sen' na ziS gefleept, een ander mans Goed doorgebragt, en verfcheide anderen gedrukt en ongelukkig hebben gemaakt, wier fc,uld:eisfchers tegenwoordig al beedelen terwijl zig hunne tafel, Garderobe en Equipa.' gie flegts naar'den nieuwflen fmaak veranderen, een volk, dat zonder Proteus kunst of weetenfchap, nogtans wonderen van bedriegerij heeft weeten uittevoeren, en wier gefchiedems, wanneer men ze verhaalt, meer werkin, op de toehoorders doet, dan die van Nuke Ust, KaafeMer,oï die van den Raub* graaf, weike zijn paard de hoefijzers verkeerd liet  DE SCHURK. 127 liet aanftóan, en buiten dien ook nog menig kunstje verftondt, en eene loffelijke burgerij, welke te voet en te paard tegen hem optrok, wel tienmaal bedroog. Zal men terftond Amen zeggen, op het geert men gemeenlijk van hen hoort fpreéken: „ het „ is zonde en jammer , dat zij hun uitftee" kend verftand niet beter gebruiken?" of zal Chrifippus en zijne fchool gelijk hebben en behouden , dat de fchaamteiooze bedrieger een bedorven verftand heeft ? Ten minften 't is niet denkelijk, dat een verftandige , met voordagt, zig eene wonde zou toebrengen , om flegts zijne heelkunde te kunnen toonen , en 't gantfchelijk verhoeden is beter, dan een kommerlijk lappen. En wanneer men het loopen en draaven van zulken alleszins beangften, bedriegenden Schuldenaar nagaat, dan vindt men, dat alle zijne buitenfprongen fchreden zijn van de uiterfte los- en vermetelheid, die flegts zodanig een verftand konde kiezen, het welk vooraf reeds veele fchulden heeft gemaakt, en dat de ganfche waereld voor dom genoeg houdt, om z,g, oP zijne mienen, gerust te laaten bedotten. 't Geen wij daarbij kunnen bewonderen, is meerendeels alleen de zamenloop van gun-  128 DE SCHURK. ftige omftandigheden voor hem, en de wezenlijke domheid van andere menfchen. Bijkans in elke Hiftorie van zulk een' Beruchten hoort men, voort, van grove en ftoute kunstgreepen; van Rijken en Dames, welke,'uit hoofde van de Eere der verkeeringe , borg bleeven, of geld fchooten; van huwelijken, die binnen een uur tot ftand kwamen, om dat het meisje op het aartige postuurtje fmoorlijk verliefd was, en de luister der Equipagie en livrei alle navraag na mijn Heers goederen noodeloosmaakte; van fchaakingen ; van HansNorths ruime beloften, en een geheel fteedje vol domme Jigtgeloovige zielen ; 'van een ftrengst Incognito; van hartbreekende brieven, welke, in plaats van den gedre.igden vloek, een nieuwen zegen te wege bragten; van verdigte Doctorale atteftatien, waar men tog een' man, die met den dood worftelde , met geene lastige informatien drukken konde en wilde; van Hannibah potten met geld en daartoe behoorende Cretenfers, of verzegelde koffers met losfe bodemen , en wel bewaarde kisten met fteenen opgevuld; van heimelijke of befchoote deuren, waarbij het inclitum judicium, in cas van verzegeling, met blindheid was geflagen; eindelijk zelfs wel eene dronken gemaakte en bedrogen Wagt,  DE SCHURK. ïso Wa'gt, welke aan dén gevangenen eenen m ilcdaadigen Heer vondt, en het daarom zo naauw niet met hem nam, hem in dien roes en dac vermaak dok niet eerder miste , tot dat hij niet meer te agtörhaalen was. Dikwijls verichijnen medehelpers in de han3 deling, waar door het Zo gepreezen en opgevijzeld geluk,'bij alle dolligheid, nog verklaar, baarer wordt; dikwerf een Advocaat, om dat hij het derde gedeelte van het voor U . . . verfchöoten . Kapitaal _als Defervit voort mag aftrekken , goed Crediet maaken , de wisfels behoorlijk verdeelen i e,ü de bedenkingen der Crediteuren als zwaarmoedige invallen oplosfen kan , of anders in 't geheel niet bleekt nog bloost wanneer hij met den Client over uitvlugt en Uitkomst weet raad te pleegen; menigmaal Vader of Schoonvader, druk bezig, om, het lek fcheepje van Eere , door pompen te redden; menigwerf een jonge vriend aan 't Hof, door gefchenken verkreegen en bevestigd, eii daarvoor gewillig , eiken verduivelden ftreek in eene enkele gril te veranderen, en de klaa" gers, als afgematte windhonden , terug te zenden. , Men toont 'er ons nog eenigen, en bijt , II. Deel. I ohs  igo DE SCHURK. ons in het oor , „ Aards-fchurken! " Wie zijn ze? Een oud afzigtig man met een Reuzen oog en opflag , met magere beevende handen en gezwolie voeten, welken ik flegts in het voorbijgaan , eene lofreden op de voorige dagen, ftamehend en kugchend , hoor voortbrengen , toen toen men duizende bij duizende verdiende. Men zegt mij, de halve ftad zij hem cijnsbaar , hij zij in utroque C om wel dra eens tot den man onder den duim te kunnen zéggen: het zij nu zo; hij hebbe het niet vergeeten; men moetc zig flegts te binnen brengen enz. dit is hem veel te zoet,: dan dat h'rj niet tct dus verre alle voldoening uicftellen zou. Deze man, of, zqo gij wilt, een ":an .leren, die zijn handwerk verftaat , ontmoete ik bij het doen van een küijerfje» en zie mij gedrongen, ten minften tot de naafté poort toe, met hem te wandelen. Na dat we ons onderling op 't viicndeUjkfté hebben gegroet, en wij reeds eenige fchreden verder beginnen te gaan»1 fpringt hij fchietijk varr mijne zijde , loopt met open armen na eene Figuur, die ons tegen komt, en fchreeuwt overluid: nu zie ik u tog eindelijk eens, mijn K * waard'  148 DÉ GEVEINSDE. waardfte vriend ! maar wanner zal ik de Eer hebben, dat gij mij komt bezoeken , gij finguHere man i neen ,. gij kunt het voor God én menfchen niet verantwoorden, mij zo lang te laaten wagten. Die Pezojn bepaalt hem een' tijd , en hij is uitgelaaten van vreugde , maakt nog eenige diepe buigingen , en komt nu geheel buiten zig, weer bij mij , om dat ik, geene vrienden-geheimen willende beluifteren, wat vooruit gegaan was. Wie is die Heer ? Ik ken hen hem niet », dan kent gij een flegt hoofd minder; het is' „ de zotfte, comfie mensch , die 'er op den a aardbodem is> een kaef), die enz." Terwijl ik bij mij zelv* dit antwoord met zijne voqrige ongemeene blijdfchap vergelijk, beproeft hij, bij mi] wegens eene zaak na een zeker' man te verneemen , dien bij gelijk bij zegt, niet kent en van welken hij egter, gaar^ ne een zeker bericht wilde hebben. Dewijl ik de kennis met dezen man volftrekt rdet ksn ontkennen , zo verhaale ik het bekendire en onverfchilligfte , maar zie hem , bij elk woord , zeer verwonderd en ontfteld ftaan, totdat juist, om den hoek van een pad* de msn, waarvan wij fpraken, zelf ons tegen komt  DE GEVEINSDE. 149 komt. 5* Hoe! wat moet ik denken? naauwlijks kunnen immers broeders vertrouwder zijn , dan deze twee mannen ; ik moet 'er genoegen in neemen , dat hem deze ter zijde trekt, om hem een Geheim in te luisteren , het welk ik Leek niet hooren mag , en van mij met eene gemeene buiging affcheid neemt. - Doch deze verrasfing , heeft hem in eene zigtbaare verwarring gebragt ; hij breekt met voordagt af , verhaalende mij vco't, hoe hij, thans , eenige honderde guldens op eene goede en veilige plaats , soeke uit te zetten; mij komt hierop een éérlijk vriend te binnen, welken ik, zonder zwaarigheid , alle mijne goederen zou toebetrouwen; indien ik geld had, om uit te zetten, en welke'mij, oUangs, zijne verlegenheid hieromtrent bekend maakte. De aangenaame heldere dag , die alles op debeen gebragt heeft, brengt ook dezen vriend op den wandelweg bij ons. Ik zeg hem , voort, naar 't eerfte Compliment, dat deze Heer meer , dan zijne begeerde fomme be* draage , wille fchieten. Naauwlijks ziet hij dezen mijnen ernst. of hïj ontfchuldigt zig niet zonder ontroering , dat hij die penningen reeds dezen morgen eer* S 3 bc'  IJO DE GEVEINSDE bekenden man beloofd , en deze hem al den wisfel hebbe toegezonden. Hij wordt vervolgens overtuigd, dat die genoemde man reeds eenige dagen van huis is geweest, en behoudt pas de uitvlugt, van te zeggen, dat hij zulks door een en, aan hem nagelaaten brief gedaan hebbe. Naauwhjks kan ik hem verfchoonen, en vervolg ftomen met een du:fter gelaat mijnen weg niet hem, wanneer hem nog een vierde flegts haastig en in het voorbijgaan toeroept; nu, zo als hij beloofd hebbe, wegens de bewuste zaak, nog dezen avond bij hem te komem. Zo zagt als hij hem ook het antwoord in het oor bijt, ik hoor egter , dat hij zig onichuldlgt, want dat 't onmogelijk zij, en dat *k hem verz°gt hadt, met mij na mijn huis te gaan , en dezen avond verder met mij te finuft is onverantwoordelijk! Ten gelukke zijn wij nabij de poort; jfc naem van hem affcheid oP eene wijze, welke den anderen nog kon verraaden, hoe weinig « deze Eer van hem verwagte , en heb nu tijd, om over den ganfehen man en zijne ftuo e m ftil e na te denken. Daar zij.: andere, die wanneer wij hen ia feu geval, dat ze beleeft, of hij een Ampt, dat  DE GEVEINSDE. i als nnn gewig ig, Dnder het gefprek mengen ; maar in, het eerfte geval alleen bedoelen , om dopr onze handen de castanjen utt 't vuur te laten haaien, of voor hunne vuile zaak willen wierdoken , in 't andere geval ons met deeze Eer in flaap zoeken te brengen , om op een anderen tijd des te onbefchroomder te kunnen handelen, en in het derde geval onze woorden bijna van buiten mpgten leeren, om 'er zig van te kunnen bed;enen , waar het voor hun noodig is. Het zijn,menfchen, die van een geval, voor. hen van 't uiterfte aanbelang, kunnen zwijgen, en wanneer mep hen 't te binnen brengt, naar goedvinden, of 'er eene kleinigheid van maaken, of wel in deonverfchoonelijkfteonkunde leeren, zo dat men hen, het welk bijna niet te gelooven is, hun gelukfc hunne hoope of hun gevaar ais voor 't eerst .aankondig*, maar op, een  DE GEVEINSDE. 153 een anderen tijd over dingen , die hen niet veel kunnen fcheelen , uitgelaaten van vreugde zijn, of van droefheid worden overgooten; die ons menigmaal zeggen , dat ze zwak van gezigt, gehoor en geheugen zijn, voort weer vergeeten, dat ze dit hebben gedaan , en ons op de omgekeerde zijde verfehjjnen ; die zig met hunne eenzaamheid en ingetogen levenswijze ontfchuldigen , maar hunne Gezandten en verfpieders onder het volk hebben. Of 't zijn zodanigen , die , wanneer men , wegens iets gebrekkigs , uit hunne Fabriek , bij hen klagtig valt, ons terftond met beide handen aanvatten, met ons klaagen, weenen, of een groot Leeven maaken en fchimpen , dan een wijdioopig verhaal beginnen, waarin zij toonen , waar het van daan kon komen en kwam, wel hunne laagfte bedienden de fchuld geeven , en dezen dreigen de halzen te breeken , en ons zo vleijen en fleemen , tot dat wij of als verftomd heenen gaan, of een nieuw verbond onder een fles wijp fluiten. > Over het algemeen een theatraal volk, in het fpreéken en zwijgen alleraanmerkelijkst ^ ijveraars en lachgers over beuzelingen. _ En dezulken ! mijd ze.' K 5 Doch  954 DE GEVEINSDE Doch vaart zo niet tegen dezen uit, die 'er uitzien, even ais het Dier uitziet, maar noch tanden noch klaauwen heeft : hij is één van de zwakke broederfchap , die gaarne allen alles worden , niet bedroeven , niet toornig maaken, niet neen willen zeggen , hier gaar, ne hunnen buik vol eeten, en egter daar ook hunne portie wenschten te hebben, niet geeven en te vrede kunnen ftellen , en npgtans fchijnen wilden , te vrede gefteld te hebben, en daarom zo veele vremde fprongen maaken' en zo befchroomd met 't reukvat rondloopen' om eene vermeende ongeregeldheid met een welriekende reuk te verdrijven , dat hij , aan wien dit hun zwak onbekend is, als tegen den fnoodften fchurk en verklikker uitvaart of dat 'er zelfs wel van beide de zijden, tos! fphen welke zij wankelden, fleenen oP hen gegeworpen worden. Antwoord mij eens, mijn Heer, teneinde wij weldra klaar raaken, op mijne vraagen cathegorisch. Waarom hebt gij een zekeren man beloofd^ aan iets te helpen, waartoe gij volftrekt buiten ftaat zijn? 5, Het gefchiedde bij het laat„ fte glas wijn , toen ik een goeden luim „ had." Maar, hoe zult gij het ftellen, wan. neer  DE GEVEINSDE, 155 neer hij u uwe belofte te binnen brengt ? „ Ik zal zeggen , dat k he: tot nu toe on* „ gelukkig vergeeten had' Dan zal hij u voort weer maanen , hoe dan ? It doe „ hem eenige beloften , dat ik 'er ver mèe „ ben gevorderd." Hoe verder ? „' Ik ver„ digte een ongelukkig geval, eene ©nverwag„ te tusfchenkomst , een onvoorzien kwaad." Welke wijdloopigneid! waarom zegt gij het hem niet nog af, vcór dat zijne hoope en zijn misnoegen grooter word ? Dat kan ik niet!" Waarom gaat gij nooit met mij voorbij zeker huis, maar neemt altijd eten' omweg, of zoekt u van mij te ontdoen? — ,, De man, „ die in dat huis woont , is uw vijand, en „ zou mijn vijand ook worjen, indien hij zag, „ dat ik met u ging" W.tarom liet Gij mij, gisteren , op mijne uitnoodiginge zeggen , dat gij te veel te doen hadt , daar ik u evenwel kort daarna heb zien uitgaan? • „ De ., man , bij wien ik reeds srenoodigd was , „ was geringer , dan gij, en ik duchtte gij „ zoudt mij daaromtrent verwijten doen." Waarom heb. gij den Heer * * op zijne beide eigenhandige brieven niet geantwoord? hij kan boos worden. „ Ach! ik heb vier uuren met een regt fijn  \5£ DE GEVEINSDE. fijn bekleed antwoord doorgebragt , om heu hem niet ronduit af te flaan , maar de regte fijne uitdrukking nog niet gevonden; hij heeft een al te ftuurs gezigt, en eene te fterke ftem, en kon het mij betaald zetten. „ Wat „ moest ik denken, toen gij u, onlangs, „ met geweld van mij ontdeedt, en u op ee- „ ne kinderagtige wijze verfchoolt ? Zaagt „ gij dan niet , wie ons tegen kwam ? ik had „ hem van eene vrolijke famenkomst alrcdever„ wittigt, en hem die al toegezegd, maar kon „ onmogelijk mijn woord houden, en dit was de „ rede, waarom ik hem ontweek." De *** is ook boos , dat gij hem eerst een bezoek toezeide, en op de uiterfte tijd, onder een zo finguliervorwcndzel, liet afzeggen, wat bewoog u daartoe ? ■ Ik was nog door een zeker Heer, met wien ik ook goed vriend moet blijven , verzogt, „ In een ander huis zeide „ men gisteren: gij waart ziek en lag te bed; „ waar rust dat op ? „ Ach! 't is daar eene zo misfelijke en verwarde boel: men begeerd van mij iets , dat ik, hoe langer ik het •overdenk , niet uitvoeren kan ; en , om die lieden te ontgaan , zal ik nog wel een reisje moeten doen. " Nu ? mag ik raa- den? De oudfte doclüer, die gij tot dus verre hebt  DÈ (jEVËINSDÈ. 157 hebt öpgewagt juist geen onbillijk meis- je ... Haar haft zou zij wel fchenkefk, maar 't is reeds elders met eene driedubbele keten gebonden —- Hoe? Ach! Genoeg ! ik kan mij alles verbeelden : met één woord, mijn Heer , waak over uwe drift en hart in 't algemeen , zo als misfchien een ander over zijnen toorn of zuiplust; begeer niet , dat het altoos naar uven hartenwensen mogt gaan , en gij geftadig op eene vriendelijke wijze moet gegroet worden; leer ftoutmoedig afflaan , en een grilligen onder de oogen zien ; want dit heeft elk regtfehapene, zo lang als wij nog onder de Engelen niet leeven , te wagteft. Elke vreügde , die Wij_ bij anderen , door onze te voorbaarig gefchepte hoope, verwekken , is als een ontijdige zonnefchijn, waarop enkel ftorm en onweer volgen. De wijze oprechte , heeft ook wel zijne vijanden , maar mogelijk zo aanhoudend niet, althans zeker met meerder Onrecht en met meerder kalmte der ziele, dan de fchoonpraater envlijer ; 't ftceds gebukt te gaan is tog eene lastige leevenswijze. Dixi. Voor 't overige behoeft toen riièt eerft aan  153 DE GEVEINSDE. 'c Hof te gaan , cm menfchen te zien, dWs hun masker welvoeglijk en vrij bevallig weeteafl te draagen. ftecds in een ITad, daa>- de Adel zo fterk is'i dat zij Asfembkën kan houden , en ook del eerfte burg rs met de fmaaken der aauzieadijl ken niet onbekend zijn , en den Familie-nijd I eene kleur wetten] te g even , befpeurd men eene vermogende pooging, zig onderling, te kwellen , zijne ; ijd cn rust op te offeren, ° en ze anderen te benéemen, zijne oogen en zijn' mond in den onnatuurlijkften ftaud té houden , en tegen alle zij .e gewaarwordingen te fpree- ; ken en té handelen. Men re'd in koetzen ; men loopt te voet; men haast zig; raen js buiten zijn' adem, ten uiterftén verblijd , hier een en man of eene vrouw te hooren fpreéken, die raen zeer ongaarne boord fpreéken ; daar eene onaangenaame gewaarwording in zig te vernieuwen; op eenen anderen tijd weer eene nieuwe mêe te neemen ; wat men reeds boord en ziet , nog zeer omftandig te vraagen, en even zo breedvoerig te beantwoord, n ; mét alle infpanninge der ziele gefprekken van het minft belang op de baan te brengen, om nu eens op eene belachgclijke dan weef  DE GEVEINSDE. j59 weer verveelende wijze den tijd door te brengen , of zig te laaten onderregten in dingen , die men voor lang en beter weet. Wie geweldige pijnen zonder eenige trekkingen of merklijke begeerte na verlosfing kan doorftaan, 'er vriendlijk bij zien, en nog wenfchen kan , dat zij hem heel dikwijls aan. «redaan moge worden, die — ver/iaat zijn waereld.— Die ze ontvlied, die — is gemeen, en weet niet te leeven. HE Ba  i6o HERCULES ÓNDER de VROUWEN. Ifjjen man met een baard , een man , die eene bediening heeft, maar die met alle zijne gedagten , fpreéken en handelingen liefst en beftendigst onder het vrouwvolk is, en in deze bekwaamheid iets bijzonders zoekt: hij verwekt bij de verftandigen hoofdfchudding én daarom tréedë hij een öogenbük aan den ichilders-ezel. Nu: uinde & quo Catius ? doch ver- fchoon , mijn Heer , deze Pedanterie, die mij aan den ouden Heiden deedt denken welke ü ten deele fchijnt gekend te hebben eigenlijk wilde ik alleen vraagen , hoe gij , gisteren , bij onzen nieuwen Heer * * zijt onthaald ; zijn kok wordt zeer. Laat het u niet wijs maaken, flegt, Apparetür „ en Arrangement flegt ; zes fchoteien , en „ daarmede gedaan! Ik fchreeuwde mij bijna dood. De Pastij, bij voorbeeld , wij waren met ons twaalven , en ik geloof niet, God vergeef me de zonde! dat 'er een half pond  HERCULES ONDER DE VROUWEN, jói vleesch in was. Te voo.ren kreeften — al waren mijne handen gebonden , dan zoude ik Let nog beter maaken. De Ham bij de nieuwe voorfpijs zoude een Jveftphdalfche zijn s' maar dan ben ik 'er ook een neen ) ik'weet ze te rooken; want dan moet het begin hiervan eerst met een fijnen rook van eiken of npoten bladeren worden gemaakt , of wel van jeneverbesfen en Rozemarijn; en dan.' ben ik 'er ook altijd zelf bij, en commandeere ,• want , wanneer men naderhand zo iets op tafel zet, en 't is niet, zo als 't wezen' moer, dan heeft men 'er eeuwig fchande van.' En zo was al het overige even gemeen en flegt'. , , . > . Ik zal dien goeden Heer een beetje befchaamdr' maaken , en hem deze week nog bij mij ver-' zoeken; dun zal hij wat anders zien*, en,; dit ftel ik vast , alles in de uiterftc orde vin. den : want één wooid zo goed , als duizend ik brak mijne bedienden den nek , wanneer ze mij maar het Desfart zo fchotsch door malkander zetten , als de zijne deeden : Hard gCo° dreigd , maar dan ook zijn woord gehouden want dit is de man die geweldig opvliegt, zo dat 'er de gasten van beeven ,' en tegen een armen verfchrikten bedienden zo vinnig' J T , Dei-i, TV  i6"2 HERCULES ONDER DE VROUWEN begint te bulderen, alleen om dat -— ach! men bedenke 't flegts! ■ het Asilet met a- mandelen niet regt tegen over dat met Rozijnen ftondt. Hij kent het bruidskleed reeds, dat de Bruid aan zal hebben , en heeft welk eene vreugde over die ontdekking! de ftof alreeds in handen gehad, toen 't uit den winkel kwam. Het is een ligte ftof naar de Mode , van vier golden de El, en zal, volgens zijne eige opgaave , naar den uiterften zwier gegarneerd worden. De moeder en de bruigom wilden het wel anders hebben; maar dat was door het zotte heen , waar over de gan. fche ftad zou hebben gelachgen , en dan had men 'er hem wel de fchuld van kunnen geeven , om dat hij fpeelnood was; en dien fchimp hadt hij niet kunnen opkroppen. Het ecten op de bruiloft heeft hij die goede lieden ook vooigefchjeeven , en , zo • de kok geen domme joris is, dan moet het wel goed weezen, len minften beter , dan op de bruiloft van den Heer . . , daar de Gasten hunnen buik maar half vol kreegen. Ha, ha, ha! hij moet 'er nog zelf ever lachgen ; hij brengt nog alle aa?dige meisjes uit de ftad ; dat is nu al de vierde, die hij buiten de ftad aan den man brengt.  HERCULES ONDER DE VRÓUWEN, j£g brengt. „ Maar, daar zal, gelijk gij wel weet, niets van komen:" hier bijt hij eene Dame veele dingen in 't oor; wijft nü eens op haar kleed, dan wêer öp hét hoofdcierfel % hu eens op het optooijzel , dan wêer op de fchoenen ; zo dat men wel ziet, dat hij fterk beezig is, met eene andere over den hekel te haaien , die waarlchijnlijk wegens h'aare klee» ding bij hem in het oog liep. Thans fpringt hij lachgende op , (laat ifl de handen , en fchreeüWt overluid , hoe hij tot haar , of zij tot hem gezegd hebbe. ,:, En „ hoor eens," hier valt hij wêer op den ftoel nêer ,■ om de merkwaardige historie voluit te vérhaalen. 't Is hem gantsch niet aangenaam (men kart het aan hem zien, ) dat hij her juist onder de mannen wordt geroepen, die hem iet, raa» kend zijne amptsbezigheden , willen vraagen ; hij doet het zeer kort af, en gaat terftond weer heen,' vart waar hij gekoomen was. Daar hij nu hoort , dat twee D;.mès, onder tusfchen , in eene andere kamer zijn gegaan , om ze te bezigtigen, zo volgt Lij ze," ên zijn eerfte discours is over de porcelleineftelzels, Welke hij zo' jamnrn-hartig vindt, dat hij ze Voor niet in zijn huis niet zou* willen  164 HERCULES ÓNDER DÈ VROUWEN. Rebben, etl die ook naar den ouden fmaak geplaatst zijn" ; daii gaat hij verder , en daar vindt hij nog aan kabinetten , tafels, tafelkleeden, ftoelen, en ik weetniet wat al meer, ongemeen veel te bedillen en te belachgen; en, daar eene Dame eenén misfiand in de Negligé der vrouwe van dit huis ontdekt wil hebben, Zo- is hij 'er heel misnoegd over, en kan 't gansch niet vergecten. Dit geeft aanleiding, om de kleeding van haar, die dit verhaalt, te bewonderen , als welke Vol fmaak is ; hij voelt de ftof zelve, en verzoekt, hem te laaten raaden , van hoe veel geld de El zij j hij raadt het net:, verhaaiende nu nog , met een zigtbaar en kittelend zelfsgenoegenveele bewijzen zijner kunde , welke hij hier en daar tot verwonderens toe gaf; want hij wenschte wel, al dat geld eens bij elkander te zien, dat hij in zijn Leeven heeft uitgegeeven , om allerleie ftoffen voor de Dames te moeten koopen. . Deze zien nu , dat zij hem haare Geheimen kunnen ontdekken , en de vrouw van 't huis maakt, zonder zwaarigheid, haare Weerkamer f kabinetten en Provifie-kamer open, en doet rekening van het gefponnnene en gebleskte,. of hij 5- als man van 't huis,, haalt zelf'  HERCULES ONDER de VROUWEN. nJj zelf voor den dag, wat zijne vrouw , onder zijne voorzitting, heeft iaaten maaken, waar" hij zij hem zo aan den gang houden, dat hem de mannen tot een verder gefprek of fpel te vergeefsch roepen , niets ten einde kunnen brengen, en onderwijlen van hem , als van qenen Janhen of Jan de waschter, al fterk beginnen te mompelen. Ik bid u laat hem tog geworden ; hij is daar zeer wel; geeft juist 't Recept, om goede zeep te kooken % of hoe men vrugten moete inleggen, of vlak. ken uit kleeren en tafelgoed maaken ; alles voor de vuist —dat is evenwel veel! Die man is evenwel bruikbaar, hij zal, ten bewij. ze daarvan , mij nog eene zeer goede Min en Meid bezorgen: ik weet , dat hij 'er bijzonder de flag van heefc. Wat hebt gij daar afgebeeld, mijn Heer?-* 't famenweeffel van eenen zeer kleinen geest.— Eenen onweetenden in zijn ampt , een eigen* zinnigen fchreeuwer in zijn eigen huis, eenen bemoei-al in dat van anderen, een' ledigganger, en or.befcheiden praatvaar over wisfewasjcs. L 3 'DE  D E SCHILDER maakt penceelen fchoon, en maakt nieuwe verwen , waarbij hy fpreekt. ^^^"anneer de mannen de vrouwen gemeen-: lijk de eigenzinnigheid , heerrchzugt, en arglistigheid verwijten; dan vijzelen zij daarentegen haare bekwaamheden ten top, wellc Compliment , geHjk men weet, in dank wordt opgevat , ma^r nog meer verheffen zp haar wegens hun gedult, toegeevende liefde en tederheid. Over het algemeen bemerkt men, dat de mannen, die anders onder malkander 't gevoeligst tegen de verwijten , van hun verftand zijn, de vrouwen eenige voordeelen daaromtrent toeftaan, en daarentegen bij haar alleen gebreken des harte willen ontdekken. IVlisfchien dat hunne hovaardij, waar door zij van hunne wezenlijke meerderheid in 't verftand meenen verzekerd te zijn, het an- de-  [DE SCHILDER, enz. i£j dere geflacht ook dat geen wil ontrooven, naar 't welke men het zelve 't meest pleegt te fchatten. Deze hoogmoed wordt daar door zigtbaar, dat wij ons onze voorrangen des verftands terftond weer ter harte neemen en ze verdedigen , zodra de vrouwen zig onledig houden met zaaken, welke eene oude gewoonte wil, dat wij alleen zullen uitvoeren; als dan behandelen en benijden wij ze, gelijk wij anders ons onderling zelv' doen. Een bewijs, dat we anders , over het geheel genomen , niet veel van haar verftand duchten , en ze eeniglijk van de zijde des harte bedillen. —- Dit is onredelijk ! — Haar geflacht heeft haar een heel ander veld van volkomenheid aangeweezen. Haare bevalligheden , de eerfte grond van haare Eere en van haar geluk , eifchen zorg voor dezelve en eene goede keuze van opfchik; eene gelukkige bevinding raadt haar tot eene gemakkelijk-en vaardigheid in haare bezigheden, die deze aantrekkelijkheden vergroot, en tot een bevallig gedrag, maakt dat de bewonderaars vermeerdert ; het oude lied van der mannen trouwloosheid, het welke zij van der jeugd aan hooren, legt haar op, de geeften te beproeven en gemeenzaamheid te L. 4 vlie-  pgS DE SCHILDER enz. vlieden , en de nijd haarer fèxe , waarvan ze weldra bevinding krijgen , om bebalven zig op de volkomenfte onfchuld toeteleggen, ook over de keuze haarer vriendinnen te denken , en van alle haare bedrijven, openlijk, ftomme rekening te doen. • • Wie van de mannen niet kan zien, dat hier toe het fijnfte verftand noodig is, om klippen zonder tal te mijden ; die zou ook , bij eene mogeliike herfchepping wegens zijne ligtvaardigheid, geheel onbekwaam zijn., om dezen uitfleekenden , en gewigfigen post met Eere ooit te bekleeden. —— Dit gevaar der vrijfter verwisfeit flegts met dat der vrouwe; zij heeft alleen eene andere rol en een ander parterre, het welke haar, ware het mogelijk, de (goedkeuring gaarne onttrok. Haar man , zijne en haare vrienden, hunne kinderen, hun-* ne bedienden welke artikels tot ver¬ standige boeken voor haar, die men voorlang gefchreeven heeft; en fchrijven zal , maar welke even zo min nut doen zouaen , als alle die ftellingen , die de fch'-aale man op den léerftbel, al kuchgende , voortbrengt, zo'er niet een vrouwen-verftand bij kwam, het welk in allen gevalle , tot het boek zelf hadt kun-, nen medèhelpea. Wan-  r> E SCHILDER', enz. &p Wanneer men dus haare ziekten niet viert, maar ze als de onze behandeld , dan bewijst men juist daar door , hoe zeer men van de mogelijkheid der volkomenheid haarer Sexe overtuigd is, en doet haar daar door veel meerder recht, dan wezenlijk zommige beuzelaars, die alles aan hare neigingen willen toefchrijven, haar daar door veele vijanden maaken , maar voor de Eere , van ze te overwinnen , zeer kwalijk zorgen. Eenige haarer zieken , gelijken de onze zo zeer , dat men ze zelfs , om die rede , Manninnen noemen , en niet zo zeer , van onze zijde, op eene voiftrekte mannelijke fekte roemen mogt. Haare Coquetten, haare Gemaakten , haare Looze zijn onze Pronkers , onze Gekskappen , onze Superfijnen. Eenige gebreken , die men haar, uitfluiten" . der wijze, als geflachts-gebreken toerekend , als nieuwsgierigheid en gebrek van ftilz vijgendheid, hebben meeftal hunnen grond in de wijze haarer werkzaamheid , die haarer geeft niet genoeg beezig houdt, en te veel ledige plaats open laat , om aan te vullen. Andere gebreken zijn deze Sexe meer eigen , maar beweegen zig, als de onze , rondom de bekende fpil, Eigenliefde , die tog bij eeL 5 nig.e  DE SCHILDER, es*]] nige Heldinnen het verftand tot! verwonderens toe inneemt, . tot verwonderens toe , wanneer men bedenkt, hoe veeJe handen hier onledig zijn , om dit diertje, dat bij ons mannen dikwijls, van honger moet vergaan , 't nodige voedzel voor te houden. ■ Nu zijn de Verwen klaar l G E*  GEMAAKTHEID. 23e natuur gaat bij mij nooit gantfch alleen, of geheel naakt, ook niet halfnaakt; ik geef haar, fteeds, ééne onzer bevalligfte Moden, en zij blijft bij mij tog altoos Natuur. Vóór dat mij dus dit, naar de Mode opgezet, Hoofd, nader komt, dat men van verre reeds uitjouwt ; eer ik het hoor {preeken, en gang en beweeging van nar bij befchouwen kan; eer kan ik, hoe zeer mij ook de Damen, die ik voorftelle, daartoe uitdaagen, niet met haar beweeren, 't gepn ze daaromtrent ftaande houdeq. —— —— Nu eerst kan ik oordeelen , myne Damen hebben, om mij te overtuigen, een oogenblik ftil geftaan, en ik mag haar nog zo dikwijls zeggen» dat ze gelijk hebben, zij leggen mij tog, nog eens, het ganttche beeld, maar waarlijk trouw getekend, voor. „ Neen, hebt gij „ wel gezien, hoe ze geftadig met het hoofd „ fchudde; hoe ze geduurig knipoogde , en „ den mond als eene beurs toetrok? heeft ze „ wel  Ij* GEMAAKTHEID. „ wel een woord gefproken ? haare Moeder „ antwoordde op alles , wat wij vroegen. „ Wij hadden nog den ganfchen avond by haar „ kunnen zyn, en zouden tog niets van haar, „ dan een paar korte frotterende antwoorden „ hebben gehoord. En de kaalc verminkte „ buiging, 6 ! zij heeft eene verbeelding, daar „komt" —■—ja, ja, gij hebt volkomen gelijk! Mag ik op myne Vriendinnen volkomen aangaan ,• dan copiëert deze Dame een zekere andere, en herhaait derzei ver geleende veriigtende Miene, gebaarden en houding, elke reis, wanneer zy uitgaat, voor den fpiegel. • Dit heet, veele moeite doen, om te mishaagen! Zo afkeerig is Ceetje t de oudfte van deeze twee Vriendinnen, niet; maar nogtans is het al te blijkbaar , dat, fchoon ze zig gemeenlijk deftig kleedt, alles aan haar niet natuurlijk zij : want haare ftem is langzaam, zagt en zingend; zij beneemt mij de eer, haar landsman te zijn, en wordt in eenige gevallen, by haareuitfpraak, zeer zeldzaam; lardeert haar gefprek met Fr artfche woorden, fpreekt die al te delicaat uit, en is zeer grootfch op deze uitgezogte vremde waar.  GEMAAKTHEID. ,73 waar. 1 Niet zo! niet zo! lieve Ceetjt', eigen haard is goud waard! Zagte, minzame, ernst, en Atalantes, Iee« vendigheid, 't bedaagd, zedig oog en het fpottend gelaat onder den hoed, alles behaagt; alles vindt zijne bewonderaars; doch alleen daar, waar de natuur en geene copij de trekken daartoe geeft, en de ziel zig geheel zelve heeft gevormd. Was ik een geftadig , en naarftig Leezer van de Hiftorien onzer Grandizons en Pamelaas, dan zoude ik, altijd, flipt kunnen zeggen, waardoor ze zig, in den kleinen kring myner Vriendinnen, op nieuw; in het gezelfchap wanftallig maakten ; gij zoudt verzetftaan, wanneer ik hen met den geliefden naam van Emilia, Frederica, Ulrica, die ze eigenlijk niet draagen, riep, en hunne vremde fpreekmanieren enz. verklaarde. Een anders lief meisje onder haar, van zeventien jaaren, huislijk, bevallig, befcheiden, en met een aanlokkend gelaat van onfchuld, is, federt eenigen tijd, ganfcb, niet meer, wat ze was. —-— Zij doet alles driftig en jagtig; zij gaat niet meer, maar fpringt, wanneer ze wordt geroepen; lacht overluid; vliegt haare Vriendinnen om  GEMAAKTHEID. óm den bals, en voert ze mede weg, wanneer deze eene bekende rede en antwoord willen geeven ; zij verhaalt opënlijk met fterke beweegin. gen; antwoordt eenige mansperzoonen fpijtig en bits; omtrent anderen wordt ze, tot haare eige befchaaming toe', geeftlg en vrij; deelt Hagen onder hen uit; verkoopt geheimen, en laat over haar lachgen oordeeien; zij is woelagtig; haare oogen ftaan wild; zij zingt, huppelt, maakt andere door haat ftocjen en' mallen, boos, en wordt zelve afkeerig. —— Ik Iaat, om redenen de Móeder haar gevoelen daaromtrent, die gelooft, dat zig dé temperamenten geweldig konden veranderen; het Meisje zij volkomen een Hufaar geworden: ik voor mij, heb mijne andere gisfingen: zou dat goede Kind, mogelijk, van eene geeftige fchoone, of van 't vrolijk Meisje hebben geleezen? Zij leest thans; en ik weet flegts zo veel uit de Fabriek, dat men , lang genoeg alles hebbende willen vertederen, thans wêer begint, alles, fchier tot wildheid toe, te Verfraaien en te verharden. Anderen verftaa ik niet; haare reden vliegt als een pijl; haare ftem is voorbedagtelijk fchor of zeer zagt; anderen mogten door een* Tolk ipree-i ken; ik kan ze pas antwoorden, wanfieer ze na mijn*  GEMAAKTHEID. 17$ mijn' weldftand vraagen; of wanneer zij over hoofdpijn of ongefteldheid klaagen; zo veel kost het, de pragt weg te doen, en 't ingewikkelde te vinden. Eenige, die ik nog niet eens in de laagfte klaffe mogt ftellen , hebben zo veele ftopen andere woorden, haar zo natuurlijk eigen , dat ik ze, gaarne, de taal haarer kindfchheid te rug wenfchte, om ze wat draagelijk te doen worden. De weinigfte kunnen zelfs, wat den naam aangaat * 't model verbergen, dat haare beangfte mienen, gebaarden en ftem in alles poogen natemaaken; men hoord ze de leevenden als de dooden ckeeren, en van de gemeenzaame verkeering met hen fpreéken; zij daagen ons dus, als regtftreekfch uit, om haar copie met het model te vergelijken, en egter zal het haar eigendom zijn: -■ welke verbeelding.' Andere hebben niet een model, maar mogelijke meer dan één, zonder het zelv' te weeten; 't is, als of 't baar op de zenuwen gevallen was; fchoon zij niet weeten waar en wanneer. Moed is dat geen, waarop de mannenftoffen, om dat hen hunne beftemming beveelt, het leeven menigmaal niet te agten, dat ze tog zo lief hebben. De  . i75 GEMAAKTHEID. De beflemming der vrouwen daarentegen eifcht zorgvuldige liefde en tederheid voor 't leeVen, en bij 't gevaar van anderen. De méefte beginnen daarom bij de zorgvuldigheid voor zig zelve , en niet ligt wordt 'er èene gevonden, welke het niet zeer noodig keurt, voor 't een of ander zeer bang tc zijn. Wie kent niet de beruchte dieren , kikvorfchen, muizen, fpinnen, enz. ? Bloed en aderlaaten , de naam daarvan alleen genoemd, welke vreeslijke werkingen brengen ze niet dikwijls voort. Honni foit il qui mal y penfe ! Maar, wijl Fytje de jonge Heeren van haare kennis ge. wend heeft, om haar met eene fpin door het geheele huis, of met een kikker door den grooten tuin te jaagen , tot dat ze beide ver buiten het gezigt zijn; dan dagt ik evenwel, die looze Heertjes moet men wat in 't oog houden. Haar Oom meent wel, zij hebbe dit zeer natuurlijk van haare Moeder, en dat het met de jaaren overgaat; want deze hebbe , in haare jeugd ,• zeer aandoenlijke zenuwen geiiad; hebbe veele dingen niet kunnen ruiken en zien, en haaf overleden man, menigmaal, door flaauwte ge-' heel van zijn ftel gebragt, wanneer hij haar als Vrijfter zijne verzen voorlas, en waaromtrent het egter nog' lang niet zo heel gevaarlijk toe»"  gemaaktheid: toeging; maar, als gezégd is, in den liever! echten ftaat ware dit alles ganfchelijk verdwenen. Schijndeugd is de fchsdeiijkfte toon voor Vrouwen, ik heb gemaakte vrolijke gezien, wieri werklijk het bedrog bij zommigen gelukte, maat den regten vuurigen liefhebber eener ingëtogene en fchrandere we.nfchte ik te leeren ken* neri; Der mannen hoogmoed verwagt geene wijs^ heid, verfchrikt bijna, wanneer zij ze meeneri te vinden , en verheugt zig, wanneer zij het bedrog ontdekken. Men verfchoond niepj erf het fpotten met de wijze vérfchaft den beften eri zekerften toegang bij de andere. Wat is daar voor een geraas en gefchater ? Alles vergadert zig in eenen kring:, en, wat nog zat, ftaat op, en fchijnt daaf ftof tot eeri gefprek te vinden. — Een jonge Heer verkoopt lAntcncttd's wijsheid weder, waarmede zij hem, kort te voo= ren, bij 't kuijeren in den tuin, heef: onderhouden. Zij heeft tegett hem geijverd tegen de Komedie , de hedendaagfche flcgte opvoeding getoond, en het plan voorgelegd, naar 'c welk zij, tèn eenigen tijde, haare Kinderen zal opbrengen. ÏI. Deel. M bi  I7§ GEMAAKTHEID. De goedkeuring, die hij vindt, maakt hem ftout, hij veert haar fprcekende in, bootst haane ftem na, en wil, naar hij zegt, wanneer hij wêer alleen met haar is, pen en inkt mêeneemen, om alles op te fchrijven, en 't dan in 't licht te geeven. Daar zit ze verlaaten in het gezelfchap eener eenige cude Dame, en , wanneer die weg is, zo zal men haar in het pandfpel weggeeven, aan den ergften Pedant in de Stad uithuwelijken, haaren toekomenden Echt fchilderen, en zo zijnen moedwil omtrent haar den vollen loop laaten. 't Mceit mij, ik kan zeniet be- fchermen; zij heeft met Contrcbande gehan- JJDEL  179 ij D E L H E I D. ^y^^annscr eeno fraaie jonge Dame zig têt* beeld veel geest te hebben; wanneer hét denken aan hare fchoonheid, haare boogc afkomst of gelukkige uit^igten haar eenige kleine» trekkingen veroorzaakt, her. hoöfd verdraait , erl den hals ftijf maakt, zo- dat ze noch terregte, noch ter linke hand omzien, cn dc poogingen der jonge Ikcien merken , dat het oog niet lachgen, cn de mond niet fpreéken kan; dan is de ichaade voor haar groot. De fchuvve Vrijers fluiten 'l dekZel van hun hart, dat ze reeds half ontflooten hadden, geheel weder toe, en, w.it tot nu toé, ter oorzaake van hoop , groene, diende, iiep en viel, dat neemt ter nauwer nood nog de wellevendheid waar, met een gedwongen gelaat: maar, wanneer lelijkheid en ouderdom beginnen in 't oog te loppen, en het gewesten bij eene eerwaardige reeks van jaaren zo zig: fteapt, dat men Meisjes van zeftien en agrtien jaaren nog volftrekt geene voorrechten laaten wil j en alle hunne rechten mede wil genieten; dan begeeft men zig op de ylugt; dan word men veriaaren; dan is het:, als of de fteenuil overdng ware uitgcvlo^ej; de aarfigfte Vögels gaan M 2 vlujÈ  l8o IJ D E L H E I D. vlugten, en al wat hcch overblijft zijri enkel fpot vogels , die hem onder den Hemel uitjouwen. Terwijl de magere vrouw met haare holle oogen voor haar Toi'et zit , de. vaifche tanden fchoon maakt , zig opfmukt en blanket 5 is 'er iets ik weet niet wat, dat haar tot zeer ernflige gedagten brengt ; zij maakt de aanmerking , dat 'er werklijk een tijd is, wanneer raen djt niet meer moet doen ; zij brengt zig zelfs ce ige van haare bekenden te binnen, die dezen tijd. volkomen hebben bereikt, doch voor haar is die 'er nog verre af: twee drie jaaren , ja gewis nog zeer verre af —- en dus is het nogtans ook eene w«a heid, dat zekere gezigten in het geheel nret oud worden. Met deze hartfterking laat ze zig het nieuwe zijde kleed geeven, 't welk buiten haar nog nienand draagt, en 't welk heden voor de eerfte maal de Asfemblée zal doen verwonderd ftaai. —- Let nu wei ! de deuren gaan open , haar waaijer gaat open en tce , bij het gaan in de vergadering ; het goud horlogie en de kofteHjke opfh.k verblinit ce jonge Dames ; zij gaan bij malkander ftaan , de jonge Heeren ko-  IJ D E L H E I D. iSl komen 'er ook bij ; men mengd boert cn ernst; zij zien haar loens aan en maaken nieuwe ontdekkingen over hatelijkheid en or> fchik , en het flot van alles is, dat een hoofd, het welk reeds fchudt, wanneer het zo fterfc gekapt cn met linten behangen is , nog veel haatclijker f hudde. Een gelukkige af/land laat een blijvend in* drukzel na: die is de goede fpreu.kè , weike vindingen veroorzaakt , de moden debiteert, de Fi omenaden bezielt, en menigmaal 't getal der jaaren voor de Nul verjongt, maar ach ! me: de verbruide Claufcl, dat zo dra het bedrog van nabij te groot is , misnoegen en wraak de fchuld vergrooten. — Hoe oud febat gij die Dame, mijn Heer? — „ Deze booge fijne fchoen , deze befiagen Cirkasfinr.e met haire fjerp , d:ze — hoe oud ik ze fchatte % ruim twintig jaa- ren? ' — Voorwaar, vijftig! haten wij ons haaften, en, warneer wij ze hebben ingehaald, beziet haar langzaam en naauw-Keurig, ziet ze. ftijf onder de oogen —— — >—<—. „ Zestig, zestig mijn Heer! of ik zal het kwijt wezen."-— Wat waar en billijk, is., vijftig en geen flip meer» M 3 Wat  Ït2 IJ D E L H E I D. Wat meent gij nu , wannee» deze ftootvogel onder dp duiven raakt, dat is , bij den eerfte fireek op de viool de voeten ligt, en zelfs de dochter de Eere der uitnoodiging misgunt , en zig daar tegen aankant , deze, hoewel ze reeds meer , dan huwbaar is , egter nog gaarne als een kind behandelt , en een wemigje benijdt, deswegeh dï Möden en anders veel goeds voor zig behoudt, met menigen braavcn jongman den ganfehen dag gaat flenteren , en zig van hem laat vleijen, zo dat de arme bloed , wanneer de andere paartjes zig helder vrolijk maaken, zo wat tantalifeerc? wat meent gij dan ? Stel verder dat ze geen fpel, hoe genaamd, afflaat , tegen verliefden confpireert, en ze heimelijk volgt , ze verraadt "en haare vuile nukken heeft, de bevallige zangeres verdringt, en haare beevende ftem daar voer verkoopt; de fraije fpeelfter met ongeduid aanhoort, en dan haare lijfftukjes ook wil fpcelen ; half de vertrouwde , half de Gouvernante van de jon-> ge dochters is ; haar de vroege liefde uit het hoofd wil praaten , den regten tijd tot 't trouwen vast fielt , van haaren man nog ais van eergifteren , en met een bijna bcLhaamd gelaat fpreekt ; van nieuwe aanzoeken ten huwe-  IJ D E L II'E I D. 183 welijk gewaagt, en daarbij, om dat m:n over zo iets moet bloozcn, dco waaier of de hand voor de oogen h »üdi; in her gezelfchap met den fpiegcl raadpleegt, de een bexhtldigt, over haar vuung srelrel klagtig valt , op dun fchoenmaaker boos is , die haar alle fchoenen te groot en te wijd maikt; geftadig veel hitte gevoelt , en daarom .den boeze n - — neen , dat is zo ,de ! Mijne lieve Tante , ook bijna aan de poort van vijftig jaaren , danst en kust niet meer , nochtans Komt ze mij hier , juist ter re^te plaat ze , te binnen. Van haare zuster fpreekt ze geftadig , als van een zeer jong meisje , eindigende meerendcels van haar me: deze woordm : „ mei weet wel , hoe jonge heien zijn." Daar nu deze , in de daad , geene volkomen acht jaaren jonger is , ZQ hoort de toehoorder hoe hij met haar moet leeven , en dat hij ze ook voor zo oud .noch niet moet aanzien. Eene vrouw in haare beste Jaareti is daarom, volgens eene echte uitlegging haarer reden , eene vrouw , die niet veel ouder is , dan zij zelve , en een geheel jong o.;fcruM g bloed kon wel reeds twintig en meer jaaren tellen. Eene Bruinet kan zich , altoos, van M 4 h.ta,'  184. U D. E L U E I D. haare goedkeuring bij uitftek verzekeren s wanneer ze maar van haar hoort, dat ze de aartigfte hiftorien weet te vernaaien ; waar deze kleur haar fortuin al aan Hoven heefc gemaakt; even als zij, voor 't tegendeel, de blanke Mode gezigten , gelijk ze zich uitdrukt , het hunne recht weet te geeven ■ want zij heeft volkomen de kleur van dp Kaap. Zij heeft, weder , haare Favorit - neuzen , die ze verdedigt , en de grootfte ichoonheid zoude, in weerwil van al 't demonftreeren, bij haar geheel wegvallen , indien het oor. «aar haare meenjg te groot ware ; want deze zijn bij haar zeer klein. Doch in dit alles gaat het haar volkomen *aar de wijze der vrouwen : maar, wat haar inzonderheid hier eene plaats geeft , is , dat ze, federt eenigen tijd, haar zwart hair' om zekere reden , begint te poejeren , en zich , hoe zeer ook haar gezicht daar door eene doodskleur krijgt, des te beter voor den fpiegel behaagt, dat ze noch altoos, bij inlandfche oorlogen haare zuster dreigt, zig te veranderen , en dat ze met mij fterk overhoop legt, $een om dat ik haar , onlangs, on haaren W|aren geboortedag geluk gewenscht , en niet als  IJ D E L H E I D. jg^ als de fehaduw op Jchas wijzer tien graaden agteruit ging. Thans legt zij aan de geelzucht , en verzekert met traanen , dat ze zich gansch niet meer gelijke, en dat ze haaren Teint wel zal verliezen. Haare lieve zuster beweert , in eenige ftukken, het tegendeel ; die gebruikt, gelijk de Griekfche kerk tegen de Roomfche , reprefaillen , en doet , op haaren tijd , de Bruinetten in den ban , en kan , wegens de neuzen en ooren , haare Hem niet iaanftonds geeven : „ gaa toch eens na, zegt ze, ma, Soeur.! Gansch geene fraaje handen, en een paar lompe voeren." Beide zijn , in de daad, bij haar heel evenredig , en de eerfte weet ze, bij het uittrekken der handfchoenen, die ze zelfs 's nachts aan heeft , met veel bevalligheid over malkander te leggen , te wrijven , en met de vingers te fpeeien. Dat lieve kind is een weinig fcheef, en beeft een flaar op 't linke oog, maar de muil is bijna Chineesch ; doch daarom is haar hart noch aan de waereldfche vermaaken gehegt, en zij wil het nog niet geheel verzeggen,, wanneer de lieve God eens over haare zus» ter mogt. gebieden. v Is zij fraajer, dan ik ?7' deeze vraag M f heugt  186 IJ D E L H E I D. heugt mij, maar van eene eenige gehoord te hebben , zij is zo fterk , zo door de uiterfte nood afgeperst , dat ik de waarheid daarvan tegen de menfchenkenners , we!ke die fiaande houden , dat men de talenten zijns Kch'aams af een in ïïilte aanbid , niet arders , dan met mijn* eerlijke tronie kan verdedigen Met omfchrijving en eenige be'dalféls heb ik ze dtüzend maal gehoord : be ft ze een fijn vel? heeft ze fraaje witte tanden ? zwarte haireri ? waarvan men , zoo men opziet, ten minften noch de fragmenten der vraagende partij gewaar zal worden ; of : is ze fraaijer, dan dc * * ? men begrijpt alsdan , dat men zig , met dezen aangenomen maatftok , noch altoos gemakkelijk denkt , te kunnen vergelijken. De Moden vinden , ten opzichte van het gevoeglijke en goedkoope , hoe zeer ook an. dere daaromtrent misfen , de grootfte verde. digers onder dezulken , wien bij 't bekende oordeel der waereld het Geweeten knaagt , of die, ten aanzien haarer jaaren, geene ontfchuldiging meer hebben. «5 'T is wezenlijk een wisfewasje , en kost maar het maakloon: " zo omtrent zegt men, wanneer ook , federt eenige maanden , merk- lijk  IJ D E L H E I D. 187 lijk gefpatrd en bezuinigd is, om eene Mode na te volgen , die bewondering verwekken , ten minften voor eenigen tijd met zich zelv' vernoegder maaken zal; want men zou al het het gezelfeiap vlieden , men zou de duifternis zoeken, en van droefheid en hartfeer vergaan , wanneer men zich hieromtrent zag voorbij gegaan. En mogt de Heer nog leeven, dan heeft hij te kiezen , den koopman en kleermaaker, of den Doeter en Apotheker te betaalen. „ Ik ben niet" of „ ik ben niets minder , dan" deze fpreekwijze is , in meerdere gevallen , zo ook hier, als het Hemmen voor het hoofdgeluid aan te merken ; men zal weldra hooren, hoe het met maar mftemme. Eene Dame derhalve , welke opheft: ik ben niets minder, dan ijdel , en 'er nu nog wel eenige perioden ter rechtvaardiginge bijvoegt, is van voornoemen iets , dat zeer ijdel is , van zich zelven te zeggen. Oud , arm en ijdel verwekken mcielijden en fpotternij ; zij geeven aanleiding tot be^ fpottelijkheden, die het Gemeen doen opzien, den zot doen berften , en zich nergens door laaten ontfchuldigen. Gièrig en ijdeiheid kunnen zamen woonen. Domheid houdt onder haar  188 IJ D E L H E I D. haar den vrede. Wanneer de ijdelheid den eïsch doet ; dan koopt de gierige oude merkt en goedkoop in ; domheid, houdt den fpiegel, en iaat geen onderfcheid merken. Nu komt de klugrige Figuur met haar oud goed , lappen en leuren behangen voor den dag : de waereld lacht , jouwt uit , en wijst met vingeren na; dan , waar men niets vreest, daar hoord of ziet men ook niets. Men weet, dat men de huwelijken die in den ouden dag gefchieden , de ijdelheid verwijt ; men beezigd een verftandig middel : Juffer Loiiifa koopt , voor haare twintig duizend gulden en zestig jaaren , een' man van dertig jaaren. „ O ijdelheid!" Roept de ftad en haare zuster fchreeuwt het mede uit ; zij betaalde voor lang aan haaren lompen Galant , jaarlijks, vier honderd gulden , en nog een bijzonder Don Gratuit voor eiken openbaaren kus. Eene Dame van rijper jaaren, die zich de overwinningen haarer jeugd bewust .is , en, wanneer ftaat en goederen haar daartoe wettjgen , nog altijd gaarne de cude kampplaatzen , Ballen en Redouten bezoekt , de Mode navolgt , door fpel en fcherts 't gezelfchap dient, maar te verftandig is , om te benijden,  ij D Ë L H E I Di ,g£ den , integendeel haare dochterë'i , öf wie 't ook mogte wezen, ongeftoorde vreugden guntj en zelv' verzadigd is , is , wat het gemeen ook moge zeggen, minder ijdel, dan menige kwezel , die het licht fchuwt, en de waereld^ volgens haare uitdrukkingen, ten eencmaal heeft afgedankt. Amptspligt deedt mij eërie onberispelijke rijke weeuw bezoeken. Zij is nog maar in de veertig jaaren , maar heefc zig , naa haar mans dood, met een verten Bou'ogneefen hond en twee luije katten van de waereld afgezonderd, draagt een kleine Muts en een gemeen half Sakje. Zij groette zeer befchaafd , neeg fierlijk j èn overtrof mij verre , die ik anders cok geen gemeen Complimentist ben, even as ik, naderhand nog bij de koffi , die ze bij uitftck wist te fchenken , terdegen buigen moest, en mij gelijk 't behoorde, verantwoorden. Voor 't overige was alles blank geld , wat ze uitgaf, heerlijke fijne fpreuken en onuitfpreekelijke woorden met Oerlijke gebaarden , die ik des te geruster beftudeeren kon , als zij zig zelve in een grooten fpiegel b:zag , die regt tegen over haar hing. Van mijne zaak dus half verzekerd', begon ik  IOC, IJ D E L H E I D. ik op deze wijze : Mevrouw , gij hebt, waarlijk , de waereld te vroeg verlaaten , en de eenzaamheid gezogt. „ 'T is waar , was het antwoord, wat de jaaren betreft, dan kon men het nog wel uithouden ; maar de tegenwoord ge waereld is al te bedorven , en bidt flegts haare aapen aan , daarom toont zig de wijze in de eenzaamheid." Amen ! Men heeft doorgaans te veel van de waereld gevorderd ; haare uitzigten mislukten ; men word kwaad, vaart tegen de domme blinde koopers uit ; men onderhoud zich in de eenzaamheid met zijne grimatzen , en vermaakt zig in zijne eige woorden , behaagt zig dagelijks meer , boeleerd met zig zelven , en wagt alleen den tijd af, om voor den dag gehaald te worden , en de waereld dan zijnen Triumph te toonen. . Men kan .ook op eene zeer ijdele wijze van den dood fpreéken, zelfs zorg dragen, dat men in eene fchoone nachtmuts fterve , en dat de Arts of Domine het Negligé bewonde* re , waarin men fierven wil , of dat 't Gemeen van de kostbaare lijkffcaatfie fpreeke. Dat is reeds menigmaal bemerkt en gezegd. Men leerd dikwijls begrijpen, dat men niet meer het vuur der oogen , de roode wangen en  IJ D E L II E I D. I0I en frisfe lippen hebbe , om voort bij 't eerst gezigt na beneden te zien ,* men begint te gelooven , dat dit niet elks zaak is, dat men bevallig en benrinnenswaardig zijn kan , zonder bloejend fraaij en vuurig te zijn. Men word rijk en kostbaar in woorden , net in het leggen en draagen der handen, langwijiigin het beschrijven en veihaaien , laf in verftand en oordeel, fpottend met fchoonheid, bijtend omtrent natuurlijke bevalligheid en eenvoudigheid, ~— met een woord, men gaat zo verre, dat zelfs de onzijdigfte man , voort naa het eerst gefprek , hoort , waar het hier eigentlijk ha* pere. Men ziet af van loffpraakcn voor den tegenwoordigen tijd ; men wist flegts na zijne jeugd. „ Toen hadt ge mij moeten kennen, voor twintig jaar hadt ge mij moeten zien —Wat denkt gij van deze jeugd? -— „ Dat ze blijvende indrukzels heeft nag^Iaaten ; dat ze thans nog aantrekkelijkheden kan ver toonen." ■— Gij hebt wei gefproken ! Het denkbeeld nopens de waarde onzer fchoonheid en afkomst, het welke van jongs af ons ingeboezemd, en door veele gelukkige omftandigheden gevoed is; de afftand , waarin wij alles onder ons zien, en de volftrekte onkunde in  iQ2 IJ D E L H E I D. in zaaken , waarop ook de verftandige eenè Waarde fielt, bewijzen menigmaal eene ziekte die men nog veel te zagt ijdelheid , hoogmoed of eigenzinnigheid noemd. Mejüffer Dings, des Docters vroaw, houdt haaren man voor onrein tot aan den avond, wanneer hij, door de Praktijk de Patiënt in de eeuwige rust heeft gebragt , even als hij anders, naa elke vifite, na water voor hand en mond geweezen wordt ; laat het geld voor haare beurs zorgvuldig laaten fchóön maaken , voor dat zij het waagt, om 't aan te tasten; laat haare meid niet toe, haar anders, danmethandfchoenen aan, te bedienen , en zou over eenen fchrap met de naald buiten haar verftand raaken; fpreekt met de arme meid alleen door tekenen ; kan alleen op ganzeveeren zitten, en op dons en zijde flaapen ; alieen bij waskaarzen eeten ; znl met haaren onderrok , kouzen en fchoenen afgoderij pleegen ; beduidt haaren man tot elke nieuwe levering met weenen en fnikken; valt dikwijls in flaauwte, kan niet groeten, niet bedanken, niet fpreéken, niet lachgen. —- Die arme man ! trouwens, hij is ook Doctor van het krankzinnighuis* C O-  m COQUETTERIE. \ 10^aar zïn> zz&- een kenner, zulke voi„ maakte en verheve fchoonheden , dat meri ;, bij baar alle zijne wenfchen alleen bepaald, „ om ze te zien, en met haar te i -°eken." Daar zijn andere , bij wier eerfte Agt meri weinig is aangedaen, die men bijna Is oriverfchiilig aanzien kan, doch van wier onfchuld, befcheidenheid, en heel eige manieren men niet lang een ooggetuige behoefd te zijn, om niet voort te belijden, dat men beminne. Tot geene van beide kan het Coquetterie bij de verftandigen brengen; een zo fterk Debit verdraagt de waare liefde niet; de domme kan om haar kirren; de gek en onbefuisde na haar hunkeren; maar de eerfte zal, weldra eens berouw hebben van zijne moeite, en 't ander onbeftendig gefpuis heeft flegts zijn tijdverdrijf gezogt, en trekt, even als't Kermisvolk, dra van zelf heen.- In den winkel ftaat de kleine winkelier, eni lacht eiken boer toe, om veel, raar en goedkoop te koopen, voor het glas dé Coquette, mogelijk met eenig handwerk of een hoek in de hand, die ik voor waare winkelhoeders' verklaa- II. Deel. N ici  104 COQUETTERIE. ' re, gereed, om voor elk een, die zig bij haaf door kleed, kouzen en krullen aanprijzen zal, het gfas open te deen, en zig aan hem, door een zeer vriendelijk tegen Compliment, voor *t eerst te ontdekken, dat ze hier woone. en juist geen ftuurfch fchepzel zij, Js rrü het Heertje een Pronker, bij zijnen öpfchik ook met Nardus overgooten , een Ridder, onbevreesd en moedig, de oogjes op avontuur geveftigd houdende, voor 't overige eerst uit verre Landen komende, en in de flraaten en fteegen der Stad nog onbedreeven; dan zal men zien, hoe hij voort weder terug keere, en dan ook iets onder zijn Compliment menge, waarop het antwoord volgt, dat hij een aartig, koddig gekje zij, dat men zig zeer over zijnen welftand verheuge, en zulk een groeten verder wel moge lijden ; zoude hij, Voor de derde maal, niet eenige woorden na boven mogen zenden, waarop men hem, voor de vierde maal, aan 't open glas of aan de deur verwagten , en bij het flordige wêer meelijden met hem hebben, en bij het fraaje op de reis geluk kon wenfchen ? Nu verheugt zig het Heertje, dat hij zo dra tot de overwinning is gekomen, meenende zelfs wel, dat zulk een fijn geitel, als hij in het  eOQUETTÈklE. jpy het geheele fteedje, federt menfchengeheugen j niet verfcheenen is, dewijl zulk een aanzienlijke post tot dus verre onbezet gebleeven , en hem, aller eerst aankomende, ware opgedraagen geworden. Hij fielt alles te werk; vliegt, huppelt, gaat dagelijks voorbij; toont geftadig een nieuw ftuk zijner Equipagie; fchrijft klaagbrieven ; verkrijgt den toegang; moet ftilzwijgendheid belooven; behoudt voor zig, het geen hij kan; fpreekt met 't afvvezend fchepzel op zijne kamer, in bofch en velden , in het flaapen ert waaken; vari zijn geluk en liefde; wil Dichter worden,- vlegt 'er den zoeten naam onder; zorgt voor eene Silhouette , om het liefje aan te bidden; houdt eiken heimelijken wenk voor eene Godlijke roeping; is van liefde dronken - tot dat hij eens, bij geval, als eene reeds lang bekende waerheid verneemt, dat zo veele Jonkers; aidaar, reeds lang hadden verkeerd, éri dit fpel moede waren. Zulk volkje ftelt zig överal veil in de Kerk, zb wel, als in de Komedie, op de wandelwegen en op 't Concert, bij Camperrienten eri vreugdebedrijven; onder dien groóten hoop/ Ziet men hunne pluimen en linten waajëh. Jonge én oude gekken voegen zig bij hWj n 2 ë&f  IQö* COQUITTER IE. haar lachgen en gefchreeuw overftemt alles; de oude Dames zien met veragting naar den moedwil om; de fnaak in de Komedie verzet zig tegen haar, en de fpeelers gebieden te zwijgen. De Officier, de jonge Raad , de Man, de Weeuwenaar , de lafbek , alles is van haare kennis, ten zijnen tijde in haaren dienst, en krijgt lonkende oogen en nieuwe hoope. —■— Wat moet men niet doen, om niemand van hun te verliezen, en zijne magt zonder nadeel te verdeelen? Men moet verwijten aanhooren en beantwoorden , zwaarigheden opruimen, toevallen bedenken, den éénen de woorden, den anderen de oogen geeven j dezen ten vertrouwden maaken, en geenen toonen, dat hij egter nog meer, dan een vertrouwde is; den onverfchilligen eene offerhande doen, den blooden de vrees beneemen, den toornigen ontwapenen, den zorgeloozen bevreesd maaken. Men moet de geringfte ontrouw zig ten nutte maaken, op alle wegen der Heexen letten , veel weeten, nog meer vermoeden j verfchoonen en zwijgen, veragten, wee- nen, buiten fluiten. Welk een werk! fchier moest men hier verftand vooronder- • Hellen, Dc  COQUETTERIE. 197 De taal van vertrouwde Coquetten onder malkanderen js geheimvol en raadzelagtig; zij leezen haare Ridders tegen elkander op, fpreéken met tekenen, zeggen zig de eerfte letteren, of beelden ze °P s'e tafe's en *n de handen af, doen aan gifteren en eergifteren denken, aan wegen en fteegen, merkwaardige boomen en onvergeetelijke bergen, handelen met herdersnaamen roepen zig aan de glazen en in hoeken, luifteren zig in deooren, verhaten malkander ja met gefchreeuw, en komen ook zo weer zamen, doen heimelijke wenfchen ; de ééne wil de andere zeggen , wat ze denkt, uit de oogen leezen, wat haar fchort; de andere laat raaden, wie gifteren daar was, wie morgen wêer zal komen, van wien dit briefje zij, of op wien dit versje pasfe. — Mejuffers, hoe lang zal het gezelfchap het genoegen hebben, uwe gefprekken aan te hooren ? Eene verflandige Dame heeft mij reeds in het kort haare gedagten des harte ontdekt, die zeer treffend zijn; en deze jongman, welken ik heb mêegebragt, die, gelijk gij bekennen moet, eene groote front flaat, en een regtfehapen hart fchenken kan, heeft het voor ujals een oefter toegeflcoten. Anders geeft men onbekenden van aanzien de N 3 eerfl*  IqS; COQUETTERIE. eerfte laading fterk. Het lange kleed mag eens voor al, den fijnen naat niet verbergen; men laat hem en den waajer te gelijk zijn agteloos ïpel waarneemen, inmiddels dat de oogen en de mond de wel beftudeerde mine laaten zien, waarvan men, wel cf kwalijk, zig verbeeld, dat ze onwêerftaanlijk' zij. Men fpreekt zijnen man vriendelijk aan, grimlacht over het geen hij zeggen zal, en lacht met het aartigé, dat hij heeft vóortgebragt; hij is, heden, de eerfte; vraagen, zwaarigheden, klagten, vexhaalcn, alles is aan hem gerigt. Men ve:bied den ffouten fnappers in de reden te vallen; verzoekt, ongeftoord voort te vaaren; herdenkt de laatfte woorden, buigt zig voor hem. - Hij zal, naar ik hoope, galant zijn , en zulk een doen al half weg tegemoet komen, mede. opftaan, wanneer men opftaat, de tweede plaats aan het tlas, alwaar men verfche Jugt fchept, niet onbezet laaten, of, om dat het aa'n een wandelen in den tuin gaat, de keuze onder de Dames behoorlijk doen, en zig door geen onverzogtcn laaten voorkomen. Hier kan hij — ö! wat kan hij niet, —-alles dieper beftudeeren, Hemelfche woorden aanhooren , en zelf onuufpreekelijke taal uitflaan. Men  COQUETTERIE. ïq^ Men fchempt op het gezelfchap; verzekerd, dat men alleen door hem onderhouden zij, en dar men dezen dag, wegens eene zo gelukkige kennis, zal aantekenen. Hij vei zekert daarentegen, kragtig, met eenige handkusjes, dat hjj - ach! wie zal dit hier na zeggen ? — gaat niet van den zoeten Engel niet af, bedient met alie opletterheid over tafel; heeft de eere, te huis te brengen; word volkomen in dienst genomen, en welk een vermaak mogt; hij nog niet tegemoet zien, zoo niet zijne Excell'entie of zijne genade als oen eerlijken gast waren genoocigd, en, om dat die een otidee recht hebben, in zijne tegenwoordigheid, hunne oude fchertfen met het zoetelief vernieuwen, pf, om dat die anders een aartig, vrolijk; Heer is, zig het recht niet wil laaten beneemen, haar veele zoetighelen voor te praaien, haar alleen te bezitten, en den vromen Corïdon zo lomp verdringen, dat hij fiaa dat het nu zo h, den degen trekken , zig dopd fchieten, of een gedicht met traanen- inkt over de trouwloosheid fchrijven wil. Net zo in de burgerlijke bezoeken, a's op do voornaame Thee faletten. Juffer Philippina zit nu rèéds , feJert vijf jaaren, mede aan de fpeeltafe.s op de AsfemN 4 bles>  COQUETTERIE. blee, en van zo veel tijd herwaards weet ze, dat haare oogen met het diamant, haare wangen met haar roozekleurd kleed, en haare lippen met purper worden vergeleeken ; dar rr?.n met zulk eene fchittering eene verwarring in de verftanden aanregten, en leeven geeven of benemen kan. Men weet, dat thans, onder vier fmagtenda Ridders, de Baron van * * de eerfte bediening en dagelijklche opwagting bij haar hadt. Gifieren heeft hij, voorde laatfte maal, nog dezen gelukkigen post bekleed, en ze roet grootsheid na het Affembiee geleid. Want daar heeft ze den Graaf * * voor de eerfte maal gezien , en hij heeft haar gezien. De belegering zou heftig, en de verovering fchielijk geweest zijn ; zij nam voort zijn geleide in zijne Equipagie na huis aan; hij heeft, heden, een lang bezoek bij haar afgelegd, en zijne vrienden reeds beleeden, dat hij in 't bart gewond is. De goede Baron, van een zagt Karaéler zijnde, is onvertrooftelijk: inmiddels dagt ik, kon bij het, altoos nog, met den tweeden post, welke hem nogtans bleef, voor lief neemen, en zijne fchielijke wraak aan een ander' overlaaten. Wantik hoor, dat zijn wat driftige voorganger Van zijne reizen na Frankrijk onderwegen is. en  COQUETTERIE. 20I en binnen kort t'huis verwagt wordt, die waar- fchijnlijk zijne oude eifchen wêer opzoeken, en, wanneer bij anders behoorlijk toegerust is, gewis ook wêer zal vinden. Dan zal men zien, hoe de zes Heeren gerangeerd worden. Waar de veröverings-zugt zo fterk was; daar maakt het trouwen niet altoos vergenoegd en wedcrlievend. Wanneer eens de hoogmoed der Famielie, of wat ar ders niet vrij laat zijn, eene meefte» res van 't hart tot den Echt dwingt; dan treedt de gcheele zwerm der aanbidders, voor een korten rijd, ter zijde, en troost zig, bij allen fmert, met de hoop, van weldra weder geroepen te worden, voor welke vermoedens hij, menigmaal, de fterkfte reden uit de gedane keuze zelve neemt. Hij bedriegt zig zelden ; dikwijls maakt de Figuur, welke nu aan de zijde der vergode fchoonheid hinkt, kucht, gebochgeld en gekromd binnen fluipt, zulke eerverdedigers noodwendig; eene wezenlijke trouw zoude, in zulk een geval, haar verftand voor de galante waareld nog minder eer te wege brengen. Dikwerf voorzegd men even zo gelukkig uit het bekend humeur van den Heer , welken N 5 pas  502 COQTJETTERïE. pas vier foenkeg vóór de bruiloft, den noodigen dwang hebben kunnen geeven , en die agt dagen daarna wêer alles is, wat hij was: een uitgemergelde Ligtmis , een zuiper, een fpeeler, een fiaaper en onverfcbiilige, een lïornme en doove geleerde , cn looper en wat des meer is. Of Iaat hij dit alles niet wezen, waarop de waareld voort «rgiflènisfe fcbenkt; maakt hem tot een Adonis en Oedipus tellens; dan zegt hi} egter, hoe teder hij 't ook moge zeggen, enkel en alleen, dat hij beminne, en tuik een Solo, mag zijne aantrekkelijkheden voor den ken nethebben ; maar er zijn ooren, die eeniglijit het voile beminnen. Maar hoe komen de Heeren wêer hier? —~ wie noodigt hen, binnen te komen ? ■ ■ Deze vraag kan voor de laage klas.en gelden. Waar vastgcfteld is, zig weekelijks eens of tweemaal te zien, en drie of vier uuren bij malkanderen te blijven; daar is de minfte fchaduw van jaloezij het eerfte bewijs van domheid en flegtheid. ■ • Hoe! genadig Heer, gij zoudt, werklijk, uwe Gemaalin hebben geboden, den Kamerheer en Stalmeefter niet altoos met u en haar op de kaart  COQüETTERIlt 203 kaart te laaten fpee'.en, han bezoek in uwe afwezendheid niet aan te neemen, den wagen of arm van beiden menigmaal te weigeren, en ze niet tot eene geftadige bediening te hebben? Wees op uwe hoede; de zaak wordt rugtbaarj ik heb u reeds, aan twee plaatzen, met een regt medelijden hooren uitlachgen- Waar dit niet is, daar zijn deHeeren van zul. ken luifter; hun arm rijkt tot het Hof toe; zij geeven zegen of vloek; kunnen dooden en leevendig maaken; zij zijn hun fleer Vader was — hun Oom is of hebben den ftapel van den goeden fmaak, de fleutels tot den Tempel des roems, zo dat ze, waar ze binnen komen, het huis welvaart toebrengen, en de man van alles zeer onüfhanglijk zijn moet, en Botterik genoegis, om hunnegroctenis en op. wagting niet te tellen. ■ Of men eet bij hen zeer goed, en hunne gastvrijheid is bewonderenswaardig, en buiten dat ontbieden zij Delicatesfen, en deelen ze rijklijk mede, waarin men tot fchande, tot dus verre, heel onkundig was. „ Wilt gij met van de Talingen toetaften? ze zijn heerlijk, er is mij eene goede portie van prefent gedaan, 't Js een prefent van den Heer * *. Kent gij hem niet ? o! 't is een Divin man, regt tot vriend- /  502 COQÜETTERIE. pas vier week?n vóór de bruiiofc, den noodigen dwang hebben kunnen geeven , en die agt dagen daarna wêer ailes is, wat hij was: een uitgemergelde Ligtmis , een zuiper , een fpeeler, een flaaper en onvericbiiiige, een ftomme en doove geleerde , cn looper en wat des meer is. Of laat hij dit alles niet wezen, waarop de waareld voort vergiffenisfè febenkt; maakt hem tot een Adonis en Osdipus tellens5 dan zegt hij egter, hoe teder hij 't ook moge zeggen, enkel en alleen, dat hij beminne, en zu'k een Solo, mag zijne aant'-ekkeüjkneden voor den kenner hebben; maar er zijn ooren, die eqnigfjjk het voile beminnen. Maar hoe komen de Heeren wêer hier? —~ wie noodigt hen, binnen te komen ? Deze vrasg kan voor de laage klas.en gelden. Waar vasrgcfteld is, zig wcckelijks eens of tweemaal te zien, en drie of vier uuren bij malkanderen te blijven; daar is de minfte fchaduw van jaloezij het eerfte bewijs van domheid en flegtheid. ■ Hoe! genadig Heer, gij zoude, werklijk, uwe Gemaalin hebben geboden, den Kamerheer en Stalmeefter niet altoos met u en haar op de kaart  COQUETTERII. 203 kaart te laaten fpeelen, han bezoek in uwe afwezcndheid niet aan te neemen, den wagen of arm van beiden menigmaal te weigeren, en ze niet tot eene geftadige bediening te hebben? Wees op uwe hoede; de zaak wordt rugtbaar; ik heb u reeds, aan twee plaatzen, met een regt medelijden hooren uitlachgen. Waar dit niet is, daar zijn de Heeren van zul. ken luifter,- hun arm rijkt tot het Hof toe; zij geeven zegen of vloek; kunnen dooden en leevendig maaken; zij zijn hun Heer Vader was — hun Oom is of hebben den ftapel van den goeden fmaak, de fleutels tot den Tempel des roems, zo dat ze, waar ze binnen komen, het huis wei vaart toebrengen, en de man van alles zeer onafhanglijk zijn moet, en Botterik genoegis, om hunnegruetenis en op. wagting niet te tellen. > Of men eet bij hen zeer goed, en hunne gastvrijheid is bewonderenswaardig, en buiten dat ontbieden zij Delicatesfen, en dee'en ze rijklijk mede, waarin men tot fchande, tot dus verre, heel onkundig was. „ Wilt gij met van de Talingen toetaften? ze zijn heerlijk, er is mij eene goede portie van prefent gedaan, 't Js een prefent van den Heer * *. Kent gij hem niet ? o! 't is een Divin man, regt tot vriend-  «04 COQUETTERIE. vriendfchap gemaakt. „ Welk een vrijheidsbrief voor de Dame van het huis, die den Heer * * dagelijks , tot een geleider en gezelfchaphoueer heeft, met hem voor het glas ftaat te lachgen . in ?ene ongegeneerde kleeding langs de ftraaten loopt, tot s'avonds laat gsat wandelen, zonder hem in het gezelfchap ftom , en met hem 'er onverdraaglijk wordt, en meer door hem , dan door haar' man, in de ftad bekend is ! Dikwerf is dit alles gansch niet noodig, maar men is door een ftom verdrag overéén gekomen , elkander niet te ftooren. Zij gaat met den geliefden Cicisbeen in de koets zitten, om het Diné behoorlijk bij te woonen; de Gemaal klimt te paard, om de vrouw van zijn hoevenaar te bezoeken. Zij fchrijft haare vriendin breedvoerig nopens het Bail , fchildert de Festijnen en Vreemdelingen naauwkeurig af, en ten flot laat zij haar man groeten, —• hij meldt zijn' vriend , dat de haazenjagt nog het beste vermaak op het land is; dat hij het gedresfeerde paard ten eerften zenden zal , en verzoekt hem , de daarnevens gaande vijftig ducaaten zijne Ge- maalin ter hand te ftellen. ■ Wat zegt gij, kind lief! is hij niet een uit-  COQUETTERIE. 2®S uitfteekend man ? een man van eene brillante leevenswijze? die eene Dame gelukkig maaken kan? Gij moet hem verzoeken , dat hij ten minften nog veertien dagen bij ons blijft; waarlijk, gij zoudt van hem nog zeer veel leeren. Maar ik weet niet hoe gij zijt j men moet u alles eerst zeggen , wat gij moet doen , en anderen moeten u eerft toonen, dat gij eene vrouw hebt. en hoe zal 't zijn ? Zullen we dit jaar in geheel niet na Aken of Spa reizen? Ik ben het eeuwig eenzelvige in de ftad taamlijk moede." Dit laatfte is bijna reeds eenige vredebreuk, want over alle deze vraagen moet de Heer denken , en , eer hij gaat flaapen , met ja antwoorden. „ Hij is de vriendelijkfte ziel; zijne tafel is voor elk een gedekt ; zijn huis ftaat dag en nacht open:" deze en meer ander, uitfteekende Titels zal men menigmaal, vooal wanneer men gelegenheid heeft, de gasten te befchouwen, ter bevestiging der waarheid, met de be* vallige vrouw deelen , en eenige eerlijke menfchen moeten zeggen, dat ze zig niet zo regelregt aan den Heer moeten houden , wanneer ze hei berg zoeken , maar terdegen toezien , wien ze voor zig hebben. Menig vrouw zou den raad, om haaren man  So6 COQUETTERIE. man voor jaloezij te bewaaren , zeer belachgelijk vinden ; zij heeft een grootere zorg,- dat ii deze : om haare boeiers onderling te verenigen , ten minften de uitberfting der groofftë jaloezij onder hen voor te komen. Zij heeft, met recht, van dezen kattenöorlog meer te duchten , dan van het kijven hares mans. Deze zou tog alleen in huis gebulderd, en op zijn hoogft blaauwe plekken gemaakt hebben , welke zig ligt lieten verbergen. Maar de eerften brengen het onfeilbaar onder 't volkj en verfchoonen niet. De Adel fchrijft zig onderling brieven vtn uitdaaginge, fchiet en vegt, zo dat de onzijdigften zelfs na de rede van zulk bloedvergieten verneemen , en de Historie voor elk ecri ftigtelijk onderhoud op levert. De anderen pasfen elkander alleen voor dé deur of in het huis op , en beproeven huntie nagels en vuiften op malkander , zo luid en fchaamteloos , dat menigmaal de gerechtsdienaar door het gepaard Gemeen heendringt, of in het huis zelf de goede zagte Heer door zulk geweld verfchrikt wordt, met de ftudeerlamp komt toefchieten, veele reden gebruikt , om ze van malkander te feheiden * etf  coqüetterie. j0-ï en voor den éénen nog pleifters fmeert, en windzel maakt. Een oude liefhebber, welke van ouds zeer bekend is , vergeeft de minfte ontrouwheid niet. Hij becrfcht despotiek over oogen, woorden en gangen. Men is bevreesd voor zijne tegenwoordigheid en zijne bezoeken , zondec het jok met Eere te kunnen affchudden Hij komt boos binnen , werpt den ftok in een hoek, hoed en hanafchocnen op de tafel, en. begint zijne verwijten , waartoe het Ba!I of gastmaal van gisteren hem aanleiding geeft. ' Men ontfchuldigd zig , bid , weend ; hij is onverbiddelijk, behoudt het laatfte woord, tast opvliegend wêer na hoed, ftok en handfchoe' nen; vloekt en zweert nog in de deur; men loopt hem na, valt hem om den hals, met traanen in de oogen , beloofd beterfchap. —» 5, nu , zweer mij dan!' men zweerd. Welke zorg, kommer en hartfeer heeft men niet aan de andere zijde, wanneer een Minister uit zijn dienst wil gaan, en elders dienst fchijnt te willen neemen. Zijne fpaarzaame bezoeken , zijn vroeg vertrek , zijne menigvuldige en ijdele ontfchuldi- gingen, zijne korte beangfte antwoorden ■ ijslijke voorgevoelens ! Daarbij komen de be- rieh*  toS C-0 QÜÉTTERI E. richten, welke men met ontroering hoord j en egter kunftig uit anderen weet te lokker $ dat hij werklijk in dit en dat huis gezien, of zij , de bewuste, in 't duiftere aan zijn' Arm ohtdekt is; dat hij hier of daar eene bijeenkomst belegd heeft, en hij zig zo en zo liet verluiden. Men waagd alles; zend de getrouwe Bediende na hem toe ; legt haar de woorden in den mond, of fchrijft fpottend of teder; hij kómt, men doet hem verwijten; hij koomt niet, men zoekt hem zelve op , J dikwijls vermomd en in den nacht ,• ziet nu zelve, wat men niet wenschttezien; hijgt van vermoeidheid; denkt op wraak; ftoort de verliefden," en word meer of minder laaghartig , naar gelange de fpiegel meer of minder laat vermoeden, dat 'er wel reden van veriigting zijn moete. Men verklaare uit dit alles, wat zo menigmaal de lastigheid der gezelfchappen maake : de man is fraaij en wakker, en gaat ftatig; het borstje , ëen appelbakhuis , een dwerg , mismaakt aan kuiten en neus, een hakkelaar, een' houteklaas een domkop , die nergens in ftaat toe is. De eerfte heeft opgehouden, na twintig jaaren dat geen te zeggen , wat hij anders wel met nadruk zeidé; ds laatfte legt het met eetf  COQUETTERIE. 2O0 een aapenfprong en zoete grimatfen af, zegt het misfchien nog alleen — wie zou zulk een aar* tig diertje niet onderhouden? Onder het trots Commando , dat eeri liefhebber , menigmaal, in een huis over den Heer van 't huis , over kind , meid en bedienden voert , zijn eenige bevelen , die de Dame alleen aangaan , die ze nooit vergeet van hem op te volgen , en welke hem het recht tot de overige magt en aanzien geeven j te weeten, hoe zig elk een kleeden , en zijne hairen moet laaten opzetten. Zo lang als hij deze niet, gelijk dé man, met onverfchilligheid uitdeelt, zo lang is hij het onöntbeerlijkfte fchepzel in het huis. Daarbij is men van zijnen juiften fmaak zó volkomen overtuigd, dat men gelooft, bij heeft niet alleen voor zig zelv' maar ook voor anderen zeer goed gekoozen , en komt met het gefterkt vertrouwen Van overwinning in hét gezelfchap. Maar geeft den man Argus oogen, en een goed gedeelte meer waakzaamheid , dan deze vuile huurling bij zijne toebetrouwde melkerij hadt, wanneer hij eene .Coquette oppaft , dan is hij een arm wicht, behoudt wel hoofd en bogen , maar de koe verliest hij. II. DïEL. O Pi*  SIO COQÜETTERIE, De kerk en 't klooster zijn voor hem niet de VCiligöe plaatzen ; de Do&er en de Zedeprceker niet altoos de minstgevaailijke lieden; zijn tienjaarige vriend zelf is , thans, voor de beproeving bloot gefield. Hij i3 niet zeker, dat 'er niet aan de zijde van zijn' Arm een briefje in de hand geflopt , of een aangenomen word, nooit zeker dat de oogen niet eene nieuwe verovering maaken, en door wenken verzekering en onderrigting geeven. Haare gedienftigheid , haare nieuwsgierigheid , haar verliezen , haar zoeken , alles is Veidagt. „ Ik wil het u haaien, mijn Engel; ik weet waar het Iegti" —: hoe? waar? vanuwe ftudeerkamer haaien? komen de venflers niet uit in het komijn* flxaa'je ? kan ze daar niet den jongen Heer Kruidenier zien , en hem in allen gevallen de hand geeven? Laat ons tog daar heen gaan, ik mag zo. danig iets gaarne hooren. ,, —— Hoe 1 dat is iets zonderlings; een jonge Dame gaarne eene Lijkpreek hooren , en dat van een bekenden zeer onnoozelen Redenaar ? Maar gij hebt gelijk ; de ftaatfie van alle de Offieciers zal buitengemeen zijn, en deze gaan juist voor haaren kerkltoel zitten. Zij kon ze  COQÜETTERIE. 211 ze wel th haar huis voorbij zien gaan; maar het eerfte is nogtans om vcrfcheide redenen beter. Veragting en fehimpen op bekende galante Heerenis, insgelijks, eén gewoone Kunstgreep eener Coquctte , die onder den druk leeft. „ Keen, ik kan hem niet lijden, jdie gekskap, „ ik wou dat hij maar met zijne Complimen„ ten wegbleef; ik haat hem als de pest." Wel hem, die zo diep in de gunst ftaat! het welbcliaagen zo groot. De lof, die in zulk een geval zo gierig aari andere vrouwen wordt gegeeven, de magnetw fche vriendfchaps-trek, welke men voorgeeft, na haar te gevoelen, is voorlang verdagt geweest ; dus gaan wij dit bekende maar voorbij. Men is menigmaal op den man, dikwijls op den volwaslën Zoon, dikwerf op eenige andere kennis en omgang der goede gepreeze Dame gevallen, aan wier jaaren, of lompheid, of duifter droevig wezen enz. men niet voort vinden kon, Wat wel eene jonge galante vrouw na haarmoest trekken. Zelfs onder den gemeenen hoop zijn 'er menfchen, die zig, men weet niet hoe, op de kragcigfte wijze weeten intedringeri. Wanneer fysje, de neuswijze zottin, van z:s familien, O 2 bil  112 COQUETTERIE. welke zij reeds heeft gediend, haar afcheid met 't getuigenis eener Aartskanalje heeft gekreegen; dan kan zij in een zevende huishuur fortuin n:aa. ken. De Dame in 't zelve mag hsar lijden, Vindt alle de haar te last gelegde gebreken niet in haar, en zal ze tegen alle aanklagt verdedigen; cn waarlijk, wien kan men zig ook veiliger in allen geval toebetrouwen, wie kan behendiger uitvoeren, het geen men zeide, en, hoe men ■ook daaromtrent uitzag; wie kan btvalliger onder het kleeden onderhouden, iets loozer verhinderen of iemand ophouden, ffouter ontkennen, eene kraakende deur fchielijker doen zwijgen , een flot voorzigtiger open maaken, en veiliger ontfutzelen, dan dit zeifde fchepzel ? In een nog dringender geval is ook Truitje, de fchoenmaakers vrouw, eene vrouw vaneen zonderling vernuft en gaaven, die altoos eenen Vrijen toegang heeft, en met weike men zigmenigmaal, uuren lang zeer aangenaam onderhouden kan. — Met een woord, hadt de goede man, die met zijn derde boekje: over de kunst, om te beminnen, de fraaije Sexe te hulpe wilde komen, in onze critieke en journaliftifche eeuw gefchreeven; dan zou de Recenfent hem nog menige gewigtige, van hem overgeflage omftandigheid hebben kunnen onder 't oog brengen. Waü  COQU ETTERIG. Wat dc oogen en de mond in hst agttiende jaar deeden; dat doen ze, gemeenlijk, ook nog in 't veertigfte; eene Coquctte is onverzadeiijkin de begeerte, van te behaagen; noch tijd, noch fpiegel, noch dc viugt der liefhebbers kunnen van haare ridderfehap een einde maaken. Wat Ninon werklijk dccdt, dat gelooven alle, insgelijks te kunnen doen. Men vind het alleen ncodig,,de voorwerpen te verwisfelen; dit gefchiedt zonder mei kiijk berouw en knnaging van 't geweeten; in die verandering gaat men even zo gerust te werk, als of men , Zomtijds, van een j^pon, een rok, en van den rok eindelijk een borstrok laat maaken. Wanneer de lamp aan 't Hof wil uitgaan, dan gaat men in de Stad woonen, en onderhoud ze met wat gerneeneren Olij; m:n perkt naauw, lijks in 't geheel niet, dat zig de He>ren daar juist zo fijn niet uitdrukken; men denkt, om zig niet zelve te vernederen, flegts zelden aag den luifter van den voorigen ftaat, en is te vre-i den , onder de Dames van den laagen Adel cn de Burgeresfen van den eerjten rang jaloezij te, verwekken. Bij haar bekieeden de Zoonen, it*!W&* wêer de plaats der Vaderen.- uat'er inmiddels O 3 bijna.  214 COQL'ETTERIE. bijna reeds twintig jaaren zijn verloopen, dit yccid men riet, en men denkt 'er niet aan, wanneer het önverftand en de eerfte drift dezer jonge lieden voor ens grimlachgen en grijnzen flegts aandoenlijk wordt. Dat men ook in prils vermindcre, wel zelve, opzoeke, en den lof allereerst geeve, is araa* billijk: inch wil van zig zelv' bemerkt hebben, dat men tot nu toe te Ituurfch geweest is, en men ziet aan andere , wat fluursheid voor een gebrek zij. Derhalven het jong gekje maar altoos de zoetfte naamen gegeeven, de bolle wangen geliefkoosd, den vlasbaard geftreeld, de guitagtige oogen gepreezen, de zagte handen bewonderd, de tanden met elpenbeen, en de hnirea met kooien yergcleeken ,• dit alles heeft zijn nut; Let gekje bezoekt, dagelijks, ors huis; ftoeit met ons aan 't glas, en doet de Stad geiooven, dat onze ftar nog niet ondergegaan is. Niets is onverandelijker, dan de gewoonte eener Coquette, vraagt 'er naa tien jaaren wêer r"> ?oo ze nog leeft, dan leeft ze ook nog ■v oer haar .«„fl-gj. f roep(; n0g aitoos de bekenden aan, houdt 2e met beuzelpraat op, giert en  C'OOUETTERIE. ' 315 en lacht met hen, en noodigt hen, binnen ta komen, om haar armhartig Hof nog den mo» gelijkften luifter bij te zetten. Zij is altoos nog de eerfte en zekerfte bij deze en geene vermaaken, wsar ze flegts zijn te vinden; waar ze voorheen anders de jonge manfchap rondom zig verzamelde, en haare werfplaats hadt; maar thafts vr jrdt ze. naauwüjks, nog door een meelijdenden Arm denvaards geleid, of aan de zijde eener vriendin, wien gelijke mangel drukt, nog altijd met het opzet om van verre na zig toe te lokken, en is gevaarlijk voor de geenen, die haar tegen komen, en van haare kennis ziïn, want zij zal ze met haar getalm ftaande houden, bij hem blijven, en met hem terug gaan, om hem, naar de oude gewoonte, tot veele vriendelijke dienden te verpligten. Invaliden worden in zommïge landen poorters; maar oude Coquetten wjr.ien ütais fckps peijen. r Daar het volflrckte dvvaashjid ware, a!ö;n de vlag te voeren; zo fpreéken cn vonriisfen. zij egter liefst over haar voormaalig handwerk, hcuien het regifter over huwbairen cn de zulken, die trouwen willen, weer.cn de jtjnouretten der Prinfesfea en Wasm.eisjes , O 4 vair  2l6 COQÜETTERIE. vaUen de voorbijgangers aan, en vraagen uit, zenden na, beloonen luiïteivinken en toekijkers, en braaken baare gal uit op fchoonheid, onfchuld en gelukkige liefde. ■ Van bier! van hier! in deze flraat is 't gantfeh niet pluis. HOOG-  217 HOOGMOED, Wangunst , Kwaadfpreekendheid, en andere ge zellige ondeugden der Dames. an oudsher hebben de menfchen-befchouwers de uitfpraak gedaan, dat vriendfchap der Vrouwen onder Vrouwen eene heel zeldzaarne zaak is — twee — driemaal zeldzaamer als zij het, volgens alle klagten, onder ons is. In de daad, zij hebben niets tot de beroemde en nieuw- vereende paaren , toegebragt, die de Dichters geftadig in den mond hebben, wanneer het daarop aan komt, bm een paar mannen hcog op te vijzelen, die voor hunne waareld elkander honing om den mond fineerden , of welken naam zulke geeften, wegens de verre gaande en overeenftammende bevinding, zig; zelv' toeëigenen. Doch dit zoude en moest ons nog niet belet-4 ten, om haar zo veel aandeel aan de waare, vriendfchap te laaten, als wij van. haar willen hebben, zoo de ondervinding zulks maar eenigzins begunftigde. Maar deze getuigt in *t geheel niet gunftig. O 5 Zelfs  2i8 HOOGMOED, WANGUNST, enz, Zelfs in de kunst, van zig te verbergen, wil het haar niet lukken , en, wanneer de mannen den fch'tjn van vriendfchap nog zo taamlijk onder zig weeten te behouden, zo berst de vlam van vijandfehap onder hunne Vrouwen nieerendeels allereerst en hevigst uit. Deze beweering zou het lot veeier edele zielen onder haar droevig maaken, zoo niet de waare deugd eene bewonderenswaardige fterkte msdebragt, en de gelukkige liefde ze menig maal fchadeloos hielde. Bij de eerfte zamenkomst van nog onbekende Vrouwen uit de gewoone menigte vind men eene kieze agterhouding , welke veel verder gaat, dan de kloekzinnigheid dicteert, naar welke men eerst lang bij elkander moet geweest zijn , vóór dat men zijne regte meening zegt. Wanneer de mogelijk nog even zo onbekende mannen den eerften dwang met hoed en ftok te gelijk hebben afgelegd , nu reeds gemeenzaam pnder malkander loopen, driest en ftout vraagen en beantwoorden, en het gefprek zo aan den gang houden; dan heerfcht onder de Dames nog het eerfte langwijlige gaapen en verwonderen, dikwijls de uiterffce ftilte , die de verkeering geenzins eenen goeden voortgang belooft. Men  HOOGMOED. WANGUNST, enz. 2Ip Men zit regen en naast ma'ikanderen zo ftijf cn zo onbeweegelijk, even als of het a^n een pourtraiteeren zoude gaan; men waaid zig met den waajer, zonder hette te bevinden; men neemt langzaam er. fpeeiend een fnuifje, of legt cn voinvd de handfehoenen; in 't kort, men doet alles, om eene tastbaare ledige plaats te vullen, zonder 't nogtans op de regtc wijze te doen ; want het ontbreekt 't gefprek aan trouwhartigheid en goedheid: het ftaat bijna geheel op 'f vriespunt. Elke vraag is bijna een klein offer, elk antwoord een tegengefchenk , welk alles zo min verftrekt, als het brood in de grootfte duurte. „ Reeds lang aangekomen?" ■ „ Sedert „ èergiftèreri avond." —— • ■ ,, 't Is heden een moije dag! ' » ja, mooij lief weertje." Maar zeer warm. ■ „ ja, wel zeer warm." ■ • , ■ . De oogen gaan intusfehen heimelijk gins en herwaards, om het nieuw Model top tot teen van fchoenen tot het fatfoen van 't hoofdftelzel toe Ca recognofceeren; en, wanneer men zig op deza fluipwegen ontmoet, dan bloost men als over een dievenftuk. Waar moet men hier na flaan? —— Is '£ klein-  220 HOOGMOED, WANGUNST, enz. kleinheid van ziel? ce~neene opvoeding? ja tog; maar deze altoos met haare trouwe gezellinnen, trotsheid, hoogmoed, nijd en fterkc neiging tot een liefdeloos oordeel, die daarom op de gebreken van het voorwerp loert. De deur gaat open, en Mevrouw N. N. ziet nu, dat ook een man met zijne vrouw genodigd is, die zij, om zekere reden, uit haar vrindclijk hart heeft uitgeflooten. De lippen worden terftond opgetrokken; do neus wordt opgefchort; zij deelt Mevrouw * •, die naast haar zit, haare fatijrifche aanmerkingen wegens dit verfchijnzel mede, men draait zig om, en lacht op eene onbehoorlijke wijze, agter den waajer. Ondertusfchen nadert die goede vrouw, om haar Compliment af te leggen; wordt met eenkorte buiging en een veragteiijk gelaat afgezet, en is van nu af aan hare eigene gedagten, of aan de gedienftigheid der vrouwe van het huis alleen overgelaaten. Want men heeft een Complot tegen haar gemaakt, om haare reden niet te hooren, en onbeantwoord te laaten, 't discours zo fijn en raadzelagtig in te rigten, dat ze niet volgen kan: bij haar gefprek op teftaan, of een geheim onder eikanderen te verhandelen, zodat haar alle toegang geheel is afgefneeden. Mog-  HOOGMOED, WANGUNST, enz. i2l Mogcen al de andere, met welke men op de* ze wijze zamenrot, en ze vertrouwd in een' hoek trekt, verre beneden onzen ftaat, en anders wel voor ons fchier niets beduidend zijn; zij dienen egter, thans, ter vernederinge van iemand, die men veragten wil. Want 't is de gewoone loop van hoogmoed en verwaandheid, ten einde iemand klein te agten, om dezulken , die hem gelijk of wel beneden hem zijn, met minzaamheid en vertrouwen te overlaadcn. Men wend zig eeniglijk na hen, vraagd na de geringfte kleinigheden , houd zig nieuwsgierig en verwonderd, neemt zo een teder aandeel aan hunne imerten en vreugde, federt jaar en dag beleefd, omhelstze vuuriglijk, beveelt zig in hunne gunst, verzekert hen, ze binnen kort te bezoeken, en is zo ongemeen vriendelijk, dat ze zelv', menigmaal, niet kunnen bedenken, hoe ze tot deze zeldzaame eer komen, zoo ze niet weeten, wat de perzoon naast hen heeft misdaan, die daar door met de felfte veragting geftraft zal worden. — En de zonden waar voor? o! ze zijp. volftrekt onvergeevciijk. ——« Die heeft haare fchuldige opwagting niet op haaren behoorlijken tijd gemaakt," heeft te weinig agting laaten  a2$ HOOGMOED, WANGUNST, ent ten blijken , is beter en meer na de Mo Je ; gekleed ; men moet zig over haar van het hoofdgeftel af tot de voeten toe fehaamen; of men zegt dat zij aardig en fraaij zij, en hoewel men zulks in haar in 't geheel niet vinden kan, het ftremt egter al haar vreugd, en verbittert 't hart zodanig iets te hooren. Men zal zig ook, daarom, tegen zulke ori. bezonne oordeelen , ten eiken tijde , mannelijk verzetten , en ze zo belachgehjfc afbeelden , dat de Heer of de Dame hunne ftoutè beweeging volftrekt moeten herroepen, zal hun fmaak niet bij dé geheele waereld als heel flegt te boek gefield worden: „ nu , dan wist ik tog 'waarfchijnlijk ,niet, waarin het aardige ef fraaje lag ? mogelijk in de kromme, gebochgelde neus, of in dat liertje rood op de wangen ? de Oogen ? wel, d:n moet ge nog niet veel fraaje oogen hebben gezien, wanneer ge dezen zo ongemeen vindt. Neen mijn goede , * * , ik moet over uwe fraaje befchrijving hartelijk lachgen." ——» Daar hebt gij het, mijn Heer, —— eens Voor al een' goeden raad ! haal uwen lof der fchoonheid in eene bijeenkomst der Dames in; gelijk of ongelijk ; men word daar altijd ïdidas. té-'  HOOGMOED, WANGUNST, enz. 333 Eene juffer , weike met eene andere, die ze benijdt of haat , in gezelfchap is , wordt ongemeen zeiekundig. 'Er zal niet ligt een verhaal ten beste worden gegeeven , dat ze niet met eene toepas* fmg of zedefpreuk wist te eindigen , die ze haare vijndin voorlegt. Men geeve volgende uitfpraaken , naar bevinding , een grooveren of fijneren draai, en ik ftel vast , dat men z;g de perzoonen wel zal te binnen brengen, die ze in dergelijke omftandigheden heezigden. „Ja, zulke zottinnen zijn' er genoeg, die onverzadelijk [in de pragt zija , en alles moeten navolgen ; zo gaat het tog in de waereld, wanneer men een ftuivertje geld heeft, dan denkt men , men moete alles mede doen, en dan neemt het met fchrik een einde ; denken dan niet veele jonge vrouwen even zo, wanneer men haar gedrag meer van nabij befchouwd ? of ze verftand hebben , dan niet5 daar geeven ze niets om > enz." Deze woorden worden den naaftbijzittenden, die men 't verhaalt, zo luid toegeroepen, dat men wel dra ziet, hoe zeer men ook de verst af zittende perzoonen daar zeer gaarne door wenscht te ftigten. Deze bekende manier , om zijne partij ge; VOO"  '224 HOOGMOED, WANGUNST, enz. voelig te raaken, zal men ook wel onder de mannen vinden; maar hier, bij de fexe, fcbijftt ze tog meer t'huis te hooren. Voor 't overige heeft men , zekerlijk, meer, dan ééne foort van pijlen. Van het één of ander llghaams-gebrek, dat een afwezende heeft, kwaadiiartig te fp -eekcn, het welk iemand , die tegenwoordig is, en dien men cp het oog heeft, juist ook heeft; eene ontfchuldiging, dat ■men zo niet is, als menige andere; een ongefneene lof op iemand, een gebruik, eene leevenswijze, enz. waarvan men ten naaften bij het tegendeel in een lid van het gezelfchap vinden kan; het prijzen van dezulken, die openbaare vijanden, of tugtmeefters van zulk eene zeer gehaate zijn ; daarentegen bedenkingen en ópgeworpe bedillingen omtrent hen, welke,' naar mén weet, met haar zeer gemeenzaam Verkeeren, zeer vernederende uitfpraaken nopens volkomenheden, dia in de bewufte perzoon worden bewonderd, Di: zijn zeer gewoone kunstgreepen, om eenigen overloop der gal te verwekken, en van zig als èene looze vrouw te doen fpreéken, die men tog wel zoeken moete, tot eene vriendin te behouden; doch welke laatfie liefelijke reuk móerendeels" niet volgt, en daarentegen, van alle kanten, met duivelsdrek gerookt wordt. Zie  HOOGMOED, WANGUNST, enz. « ü 825 Zie hier eenige ophelderingen over het gezegde, „ Het is een Vosje, en een fproerJg „ ding," zegt Juffer Snips , bij gelegenheid, i dac men na de gedaante van eene afwezende Dame vroeg, maar raakt, naar haare mcening , met deeze tekening juist eene Perzoon van het gezelfchap , zcer nadrukkelijk, die ze wegens haare uitfteekende kleeding zeer be. nijdt , en aan wien men, bij een anders volkomen bevallig gez-igt, wat een weinig te blond hair en eenige fproeten zou kunnen laaken. ,, Neen, ik bedanke u ; die Eer wil ik anderen gaarne overlasten, die 'er happig na zijn;'» zo wordt een jong Heer vrij lomp afgezet J die , bij het wenfchen van een gezegende maaltijd , haare hand wil kusfen , na dat de ande- \ re Dames deze hulde hebben aangenomen." Ik prijs het in haar], dat ze de Modes in allen opzigte niet navolgt, maar zedig huishoudt, en haare kinderen met haar voorbeeld voorgaat; menige andere konden van haar i leeven: „ zo is omtrent de verweerrede eener vrouw , met welker gierig-en morfigheidl j het gezelfchap den fpot dreef, en te gelijk ,Leene fcherpc hekeling op eene tegenwoordig II. Deel. g gfe  2g HOOGMOED, WANGUNST, enz. lachgen, en een op die wijze verongelukte fpotternij is bijna fmertelijker, dan een icherts, die men zelve gekreegen heeft, Terwijl men alle woorden der anderen aanvalt, en 'er iets befchaamend of bèlachgelijfcvan zoekt te maaken, ja zelfs wel vooraf FiStoria roept, zo geeft de Dame zelve, of wat haar dient, een goed of verkeerd repliek; nu b-rsc de ganfche aanhang met .een geweldig lachgen uit, en wat men ook nog zeggen kan en wil, men word overbluft, en trekt met verlies terug. Zoo dit vernederend is, dan is het volkomen ftilzwijgen van het gezelfchap op zulk eene fcherpe en ftekclagtige reden beftraffend; men heeft de delicaiesfe van het ganfche gezelfchap beledigd; men heeft de befte perzoon aangetast, wier hoogagting zelfs, door de ver. dediging omtrent zulk eene wanvoeglijkheid, iets verliezen zoude; of men heeft met haar ongeluk den fpot gedreeven; of men is, door Zijne geftadige gal-uitbraaking, voorlang alreeds bij allen zo walglijk en haatelijk geworden, dat men geenzins waardig geagt word, noch befpot, noch wederlegd te worden. ——— Goede lesfen ter verbeteringe! Doch deze is ten eenemaal onmogelijk, daar waar men  HOOGMOED, WANGUNST, enz. 2?9 men zijne ejgeliefde alleen, nog kommerlijk voed met de fcherpfte veragtinge van anderen» en woedende van honger word. Met eene afvvezende den fpot te drijven brengt,,zelden, de gehoopte werking voort. Eene jonge, vlugge Juffer beledigt dair door de Ouderen, die het oordeel voor zig willen behouden, en met 'tegenzin verbaasd flaan, wanneer zij iemand, te vroeg, in deze kunst bedreeven vinden. De oude en haatelijke worden daar door onverdraaglijk. Eene bejaarde vrouw in het gezel fchip flaafc op, om eene jonge, nog onbekende perzoon af te beelden, die zij alleen gezien heeft, om het zeggen van een Heer te weerleggen, dia haar als beminnenswaardig befchreef; zij fielt zig ten dien einde in een afzigtig, zeer trot. zend pronkend pofluur, maakt griraatfen en trekkingen, en doet allerlei hatelijkheden.aan haar zo zigtbaar worden, dat de geheels menigte der aanfehouwers agter haaren rug eenpaarig van oordeel is, dat de verfchijning van den kwaaden geest zelve zeker zo zeer niet kon verfchrikken. Men zoekt iemand zijne onverfchilligheid, veragting en mintelling te kennen te geevea,, voor den dag gehaald en vertoond; Ferdinant- j*  HOOGMOED, WANGUNST, enz. ïe moet zijne Latijnfche woorden opzeggen , en in het Franfch fma kelijk eeten , en eene aangenaame nachtrust wenfchen, en op de gezondheid van Mama drinken, en Jantje moet de fabel van den Leeuw en de Muis opinijden, en Fytje zonder liefde en zonder wijn op 't Gavercimbel Ipeelcn, en daarbij zingen, en dan met Ceetje een menuet danzen. Dan we>rdende Liefjes, om hunnen lof in te oogften, de één naa den anderen op de fchoot genomen en getroeteld, of op ftoelen aan tafel gezet, en met banket of wijn gevoerd, en dit rJles gepaard met een breedvoerig verhaal van hun verftand en overige bekwaamheden, hunnen goeden inborst en fterke bijlagen van reeds gegeeven voorbeelden, zo dat men reeds zeer veel tot hunne ontfchuldiging zal kunnen zeggen, wanneer al de een of ander, doorzijne ongeregeldheden, eene Dame wat koften, of het ganfche gezelfchap fchrik mogt aanjaagen. Meer had men eigenlijk niet noodig, om te mishaagen; maar 'er komen nog, menigmaal, veels andere dingen bij. Men toond zig aan de gaften in een ftaat, waarbij niemand zal haaien; doet alles met een veragtend gelaat; heefc men een' Bedienden; dan toont men, dat men hem heeft, en zet den  2,^6 HOOGMOED, WANGUNST, enz. den kaerel in een hoek; heeft rncn eene Eqnipagie , dan fpreekt men van haar , en geeft de bevelen aan den koetfier overluid, en wel verfcheide maaien ; roept Frederick, en bekijft Clara , en laat Marianne 't een of ander zeggen , ten einde de gasten, welke te voet gekomen zijn , en die flegts eenen bedienden hebben , wel bedenken mogen, hoe te vreden men zijn [kunne , wanneer God iemand in zulke omftandigheden gefield heeft. Men heeft de fpraak alleen ; laat niemand zijn geval uic vertellen , maar fielt 'er een van de zijne voor die {alle zeker veel gewigtiger zijn ; men weet gevolgelijk ligtclijk te pas te brengen , hoe vriendelijk cm zijne Hoog-en Doorluchtigheid lieten groeten, of zeer gemeenzaam met ons praatten; hoe men over geringe lieden hartelijk moet lachgen; men field breedvoerig voor , wie de Heer Vader of Keer Grootvader van dezen , of geenen zijn , of waren , en hoe zeer men zig vernederd hebbe, door dit of dat huwelijk En wanneer dan de Heer Gemaal die Glorie eenigzjns wil tegenfpreeken, en meent, dat het zo erg niet is , dat het maar zo en zo zij of zij anders in haare haatelijke zijden, ee- nigermaate bloot worde, dan moest iemand de  HOOGMOED, WANGUNST, enz, 337 de gebaarden zien, waarmede bij voort geftraft i of, aan een zijde getrokken nog veel zwaarder fententie hooren moet. Waar zulke gaavcn worden gevonden als wij ze tot dus verre hebben opgegeeven ; daar kan men op veele andere dingen ftaat maaken die anders, gewoonlijk onder het Gemeen alleen in gebruik zijn; gefchillën om den rang, kwestie , geraas over tafel en bij het danzen opvliegen , huilen en fchimpcn. Denk maar eens, verhaalt Mevrouw Naps , des Schepens vrouw , van eene andere, over welke men reeds een tijd lang heeft gefproken, toen we de laatfte maal bij * * te gast waren , — God vergeef me de zonde, 't is wel een beuzeling, maar het moeide mij egter geweldig , ik kan het u niet zeggen , toen wierdt dat domme fchepzel nog voor mij bediend. Wanneer men nu bedenkt , dat haar man dit jaar in de regering is; dan wordt de klagt alleszins gewigtig. — Op het Ball," waarop zig de geringe Adel met de burgerij verëenigt, wenkt de Freule * * haaren Jonker om de burgerpaaren voorbij te gaan ; daar door word de best Angloife bedorven , en de Mufikanten kunnen, voor eerst, hunne ftrijkftokken nederleggen, of op de fha-  ï33 HOOGMOED, WANGUNST, enz. fbaaren knippen , om dat geene Juffer aan den dans wêer wil , en de Heeren zig eerst onderling moeten bevredigen. 1 Heerlijke j gewenschte vreugd op Heer joostem bruiloft dag! de Paftijen fmaaken den Gasten in het algemeen bij uitftek , en den Heeren mondt inzonderheid de dclicaate wijn , even als ailrn de fraaie gedichten zeer bebaagen , ter Eere van het brudofts paar gemaakt , en het gezelfchap is uitermaate vrolijk, tot dat 't is, of 'er de Duivel, altoos mee fpecl:1e, de beide moeders» die zig reeds lang met de oogen van liefde hebben aangezien , als klepel en klok vinnig aan elkander raaken. De beledigde fpringt op, fmijt den ftoel weg, en mes en vork op tafel , weent fterk agter den voorgehouden doek , en loopt eindelijk met een bekreeten aangezigt en onver, ftaanbaare klagfen en verwenfehingen in de keu ■ ken onder alle dienftboden. Men fpringt van vier zijden op , om ze te troosten , en terug te brengen, maar alles te vergeefs. De Bru'd trekt de partij van haare moeder; vier vriendinnen haar ten gezelfchap mede, en nu huilt ofvlugt alles, loopt rond, of ftaat in ee-  HOOGMOED, WANGUNST, enz. eenen kring bij malkanderen , uitgenomen de goede Bruidegom , die de Neutraliteit voor 't veiligst houdt, en de op tafel gezette Forellen ceten wii, terwijl ze nog warm zijn , behoudende tot gezelfchap alleen nog twee oude Heeren die mede van gevoelen zijn» dat vrede voede, maar tweedragt verwoeste. Van veele.andere weet men reeds, dat men ze nooit te gelijk noodigen moet , zal men met fmaak eeten en drinken : Zij hebben zig elders eens den oorlog openlijk aangekondigd; en het is waereldkundig geworden. Heeft men mislenden uit onkunde, daarom, trent gedwaald ; of komen ze eens bij geval zamen ; dan is 't gefprek , zelfs voor de infchikkelijkfte ziel, lastig en verveelend. De eene zal niet lachgen , wanneer 'er de andere de ftcrkffe gelegenheid toe vindt, niet bewonderen, niet prijzen, niet-beklaagen , wanneer het de andere doet; wanneer geene van haare huizelijke zaaken en kinderen fpreekt, dan zal deeze uit het venfter kijken , of met den hond fpeelen ; wanneer men met deze fchertst, dan zal geene hoesten of fnuiten , wanneer men beide aan fpreekt , dan zal de eene zwijgen, de oogen neder flaan , of van ter  240 HOOGMOED, WANGUNST, enz. ter zijde zien , tot dat ze in het bijzonder aangefproken wordt. Dat twee trotfehe mannen, huune oude kweftie moede, zig formeel verzoenden, dat de één luid en voor de vuist zeide, ik heb mis gehad, en de ander even zo oprecht antwoord. de, zwijg flegts, het is al vergeeven, daarvan mag men alleszins zelfs eenige voorbeelden in zijn leeven kunnen bijbrengen; maar onder vrouwsperzoonen twijfel ik, of men zal kunnen ftaande houden , dit zelfs maar ooit gehoord te hebben, dit zelfs alleen van hooren zeggen te kunnen bewijzen. Ik heb bedelaarffers gekend, die voor haare vijandinnen in 't ftufe van glorie, met welke zij, voordezen, om ftrijd hadden geftreeden, elkander in 't vaarwater zaten, of met veragting nederfpuwden, zo dra ze haar zagen; ik heb gezien, dat het laatfte geld, dat ze op een rijt pand of voor een verkogt ftuklar.ds ontfingen, hefteed wierd, alleen om de partij nog eens mat vollen luifter onder de oogen te zien. Het eenige , wat wel geene formeele verzoening, maar nogtans eenige herëeniging ligtst bewerkt, is, wanneer er eene derde is, die ze beide veriigt. De  ■ HOOGMOED, WANGUNST, erizi ^£ De êéaé pamj Iaat, bij geval, i$ een gezel: fchap zijne klagten daarövcr hooren ; de andere, hoewel men haar niet regtftreeksch aanfprak, geeft haar gelijk; men flaat dé oogen nu, voorde eerfte maal, wêer tegen malkander op, I word tegen elkander vrij en infchikkelijk. Nooit hadt 'er een gelukidger gefprek op baan kunnen gebragt worden; misfchien dar. men zig morgen reeds bij elkander laat aandienen, oni van de zaak verder te fpreéken. Zo menigmaal als wij van ons geluk dróomen,' denkeri wij teffens aan onze vijanden en veragjers; men dagt lang genoeg te voonn, hoe meri hen wilde vernederen , en bij alle wijsheid behoord er evenwel noch veel toe, om te" i ontiekken hoe men zijne wraak zal oefenen. Eene Juffer, die bij haare fierheid, éènigsn 1 tijd veragting meent grleeden te hebben, is onverzaddijk in haaren triumph, wanneer haar geluk, 't uur eener genoegeüjke wraak voor haar fchijnt gekomen te zijn. Zij dwingt haaren vrijer, door zekére ftraaten en juist voorbij zekere huizen met haar te gaan, die ze, wegens een veel naderen weg, we! hadden kunnen voorbijgaan'; juist Üan wordt zij met hem 't gemeenzaamst; én Deel. Q  HOOGMOED, WANGUNST, enz. hij kan haare caresfen niet weigeren; zij heeft 'er hem toe genoodzaakt. Of op eenen anderen tijd laat zij de glazen van de koets neder, en ziet met een veragtelijk oog op allen, die ze meent te moeten ftraff:n; bezoekt nu Komedien en wandelwegen naarftig, die ze te vooren in haare eenzaamheid onbezogt liet; lacht, in 't voorbijgaan pver zekere perzoo. nen overluid, wel niet altijd over hen, maar nogtans wegens hen, op dat ze ten minften haare wraak daar uit vermoeden, en berouw van haare zonden hebben zouden; hij mag niet groeten, want zij groet niet. Met één woerd, zij doet alles, om te toonen , dat het nu ook haare bcui t is, om gunst uit te deelen en te weigeren, en ik raade elk eene, die het aangaat, zig liever eenige dagen fchuil te houden', tot dat dit gelukkig paar de Stad heeft verlaaten, wanneer de Vrijer , het welk haare trotsheid vergroot, uit verre landen zijn mogt. Men moest bij jonge Juffers eerder vriendfchap en zufterlijke liefde vermoeden, dan bij oudere en bejaarde; men ziet ten minften, hoe ze zig in degemeenzaame verkeering aanvatten, als onverduldig elkander opzoeken, wanneer ze zig vinden, liefderijk omhelzen, en zo zamen leer  HOOGMOED, WAMGUN5T. eng. 2^ leeven. Maar veele houde ik eenigzins verdagt, en men zal 'er mij zo terftond niet zonder kwaade verwijten van af brengen, zoo men de moei-; te doen wil, het gemaakte, de angstvallige pooging zvdker fchouwfpelen, en de zö blijkbaar bewondering zoekende oogen dier fraaje Aelri« een dsarbij meer van nabij te befchoüwen. Men kan naamlijk in gezelfchap beter handelen, dan voor zig zelve; alles krijgt hier meer leevcn ën uitfteekendheid; men kan metdefterri en de handen fpreéken; men verkoopt daar geeftige flagen, vernuft en raifonnement overluid, en veild den voorbijgangers zijn Karacïér tot een billijken prijs. —-r Met één woord, vriendinnen brengen vrienden. Jammer is het, dat deze Iaatfte de eerfte gemeenlijk verdringen, en dat de gelukkige' nimphen elkander haare Chooren leeren betwiften. De vrouwen hullen zig gaarne in den mantel der eere van haare mannen, al ware deze ook nog zo klein en armhartig, dat hij ter nauwer nood iri ftaat was hem zelven de noodigé dien» ften te doen, dat is, zij fpreéken gaarne van de' ampteu ,• waardigheden, eere aanbrengende werken en bezigheden hunner mannen bij Zul. Q 2 kent*  HOOGMOED, WANGUNST, enz. ken, die op zodanig iets van de hunne niet kunnen roemen. Des Burgermeefters Vrouw zal nimmer nalaa. ten, bij haar gezelfchap menigmaal te hèrhaaen, dat haar man nog op 't Stadhuis is; dat daar zeker eene gewigcige zaak moet worden verhandeld, om dat hij zolang wegblijft, en dat de góede man van 's morgens Vroeg tot 's avonds laat geene rust hebbe. Eene andere , wier man Notaris en Procureur is, fpreekt van geheele kaften, tafels en ftoelen van Aéten, waar tusfchen hij als ten eenemaal verfchanst zitte, van 's mans nagtbraaken en andere gevaarlijkheden, dat natuurlijk tot zaaken van 't uiterst belang doet befluiten. En de vrouw van eenen Autheur ontdekt haar mans zonden, wanneer zij zelfs verborgen moeften blijven: „ mijn lief, si zegt ze, 't was juist, toen gij uw Iaatfte „ werk uitgaaft," En oordeel over 't gewigt van de bezigheden hunner egtgenooten: de één vindt op 't Stadhuis zijn beftemst, den anderen worden deActen flegts pro forma t'huis gezonden; en de derde heeft, ten behoeve der boter- verzendingen , een ding van drie bladen groot, en detail laaten drukken. Me-  HOOGMOED, WANGUNST, enz. 245 Menige vrouwen zijn zo zeer met haar voorde verblijf , haare voorige verkeering en vriendinnen ingenomen, dat ze deswegen 'er in 't geheel geene aan de tegenwoordige plaats kunnen vinden , of de burgervrouwen noe-< men bij haaks gelijke , de Conduiten des A« de!s, zo uitfluitender wijze dat men zig moet verwonderen , hoe weinig men, dikwijls , de zijne Sexe zo eigen Delicatesfe heeft afgeleerd, welk zig nogtans zo duidelijk toont, en zulks niet ongeftraft laat. De fchadelijkfie alleenhandel-, dieeene vrouw, ter vernederinge van andere, kan drijven, is Geleerdheid , zo lang als zij naamhjk al het; overige nog uict geheel geftaakt, en met haare Sexe nog eenige gemeenfehap heeft. Alle die bij haare diepzinnige gefprekken moeten verftommen , wanneer ze gewigtige boeken en Geleerden beoordeelt , de Iaatfte artikels uit de geleerde nieuwspapieren nog verfch en warm opfnijdt, met haar of een ander man over een' naam of eene (preek* wijze zintwist , boek en kapittel aanhaalt ,. waar zij het laatst heeft geleezen , of haar Geheugen aan eene Periode of eenen Paragraaf fcherpt, alle , die hier bij tegenswoordig zijn,. en docr het vertoon haarer geleerdheid moeten vernederd worden, fchrceuwen wraak. Mea.  246 HOOGMOED, WANGUNST, enz. Men greve k hart dezer Iaatften lugt, dat is , men helpe haar toe een vrij oordeel over deze vrouw ; can zal men hooren , hoe weinig zulk uitgeftrooid zaad van eere in haar hart is opgegaan , en hoe daarentegen eene menigte var. kleine fpotternijen daar uit zijn opgegroeid , die ze voor zulke verveelende uuren fchadeloos houden , wanneer z'j gelegenheid hebben om ze te mogen uiten. Wee haar , die met dit pronkft.uk verkeerd praalt, cn van welke men zeggen kan , dat ze niet veritaat, wat zc zegt! zij word gevierendeeld, verfcheurd, en allerwegen heen gezon-. den; honderde gezelfchappen onderhouden zig met haare. verfierfelen '; men lacht luidkeels, wanneer 'c iemand onderneemt, om haar fpreekende in te voeren. Zelfs zijne voorgangen in het huishouden met opzet te toonen ; even als Croefus zijn gezelfchap, uit eige beweeging , door alle provifiekamers heen leiden , cn aan haare deuren zuinigheid, overleg cn voorzigtigheid in zijn voorbeeld precken , is niet altoos 't Wijk van deugd van nut en voordcel. De Titel eener wijze yrouw is belgend en ftootend. In 't kort: wanneer wij ons 't meest behaagen ,| in digt voor het licht te zijn; dan moet men , bedenken , dat men anderen fchaduvv maake. STUURS-  STUURSHEID, Dweperij, voc-rbcreiChig tot liet huwelijk. ]J3e verbedding bedriegt Wijzen cn Dim* zen. — Waarom ook niet een jong fchepzel, het welke zich , van 't eerfte gebruik zijner ooren af, door allerlei vieijcrijen, der Ouderen geftreeld en geliefkoosd vindt ; dat het Troetelkind van Oom en Tante was ; door het welke, om dat men 't Wicht niets weigeren rcrg" , de dienstboden , cn wie anders noch iets begeerde, den zekerden weg tot,het hart van mijn Heer en Mevrouw vond ; ja , even ais 't Mariabeelcl in haaren Bijbel , den fchoonen fraajen bruidegom voor zijnen geest doet zweeren, en nu in haar zestiende jaar, den Spiegel cn de Romans , in allen haaren ledigen tijd, tot eenige beftierders heeft. Hier moet de verbeelding werkzaam zijn, of het gaat niet als 't behoort. Thans ftaa ik in de voorzaal van één' mijner Bekenden: — luister! wie fpreekt hier? wie memorifeert 'er ? ., Wanneer dan uw voet in deze gewesten doolt 3 niet wetende,, wederftaanbaare volkomenheden in een perzoon van dezen zelfden ftand opdringt. Naa jaar en dag zegt men nog menigmaal j „ Ja , had. mij iemand gezegd , gij zult eens' met een * * trouwen , dan had ik hem helder uitgelachgen; " waarmee de Heer Gemaal , altoos , als met een Compliment, den fpoü kan drijven. Verloofden , die bij het naderen van den bruiloftsdag weer en , hebben of heimelijke gelukkige verbindtenisfen moeten laaten vaaren,' of airede van den aanmaanden man te Vroerr- ö tijdige ontdekkingen gedaan , óf zijn onder louter voorbeelden van lompe huwelijken opgevoed , naar welke de Eer, van Bruid tèzijn, de hoogfte , maar ook te gelirk de allefl£stfle: R % Éère  t£o STUURSHEID, enz Eere is j die men ooit genieten kan, en de b'u;- loftsdrg is bij hen aan te merken, als carême-pre > nant of mardi - gras een Vasten avond. Men ftelt in gefprekken en brieven de ziek- vo.komcnheden van hem , die men in 't toekomende voor zijnen minnaar kiezen zal, uitnemend fraaij voor ; men begeert grootmoedigheid en ernst, met zagtmoedigheid ver» ëenïgd , en gepaard gaande met een mannelijk verftand , een' regt medelijden , liefde tot de waarheid , werkzaamheid zonder eenige haastigheid, en een foort van vrolijkheid, die verfiandig en gemaatigd is , neg zuinigheid, die geene gemeenfehap heeft met gierigheid , enmildheid , waaraan hart en verftand eenzelfde aaoded hebben en eene van verwijfdheid en ilrengheid even wijd af zijnde ftandvaftig. heid, of tederhartigheid daarenboven, fpraakzaamheid zender praatzugt , en orde zonder beangstheid en eigenzinnigheid, en dwanglooze zedelijkhe.d , en — en zo nog al voorts het lieve heir der deugden , in alle betrekkingen bij uieftek fraaij getekend , en in de beste orde gefchaard, waarbij men , voor het o/erige , onbegrijpelijk houd en onverfchillig fchijot, t2 zijn , of deze Geest aller geeften ons , e; ÉÊ , in een dwergje of Lelieputtertje of  STUURSHEID, enz. s6"i of in een aanzienlijken en volwasfen man te gemoet wandele. Zo menigmaal als men , op die wijze , alleen de gaaven der ziele zo fterk complimenteert, en die van 't lighaani ter nauwernood het Acceffit pas vergunt, komt mij de flikkcfloojer te binnen , die den éénen honing om den mond fmeert , terwijl hij een anderen , met welken hij m eer.e naauwe, vnendetijke verftandhouding leeft, heimelijk aanziet, maar ter zijde af fpoedig meer zal zeggen. Men kan het beeld van den toekomenden Beminden met zo leevend-'ge verwen hebben afgebeeld, of, dat het zelfde is , voor zékere volkomenheden zo. geheel zijn ingenomen, dat men bij alle andere waarde , die duizend anderen in een' Perzoon vinden, onverfchülig en onaandoenlijk b'ijfc , en , wanneer hij beminnen wil , tegen hem ftreng en wreed werd. Eindelijk toont zich eens het vo!koT.en Origineei van onze gefehiiderde copij , van eenen zeer fraaijen geest ; maar maar het is niet voor ons, het vlied; ais, dat is recht helfche pijn ; men kan 'er, als Bijblijf aan fterven. In plaats van ale beichnjv;;> gen volgt hier. een ontleende hjsr.cric> R 3 HET  t HET MEISJE VAN S M I R N A. CjTehecl Smlma bewonderde Emire; zij was fchoon als — zo fchoon a's men maar ooit ergens bij zou kunnen vergelijken, en zedig tot ftrenghcid toe , en , wat eigenlijk nog het wonderbaare uitmaakte , onverfchillig omtrent alle mansperzoonen. Zij zag ze zonder gevaar, cn kwamen zij haar nader , dan was het vriendfchap of genegenheid , gelijk ze die voor haare broeders hadt, waarmee ze zich moeiten vergenoegen. Wie meer begeerde en dringender wierdt, die werkte tot zijne gantfchelijkc verbanning; hij verloor het eenige , wat ze kon geeven, haare vriendfchap. En, hoe verre men het coit in deze bragt> men had altoos toch een perzoon haarer eigene Sexe boven z;ch , die "men wegens het meerdere in haare liefde moest benijden. EïPhrcfmc naamlijk, jong cn bekoorlijk, hadt  HET MEISJE VAN SMIRNA- 203 hadt Emires hart geheel , haare dagelijkfche verkeering kon geene verzadiging bewerken; de ééne hadt reeds lang gehaakt, en de andere reeds lang gewagt , wanneer ze zich , op eiken dag, op nieuw omhelsden. Geen van beiden hadt eenen anderen wenseb , dan dien ter onderlinge altcosduurende verëeniging , en niemand kende fterkere aandoeningen , dan de tederheid en het vertrouwen , dat haare zielen op 't naauwst verè'enigde. Emire fprak alleen van Euphrofine ; Euphrofine alleen van Emire , cn I gansch Smirna eeniglijk van beide. Haare vriendfchap wierdt tot een fpreekwoord bij hoogen en laagen. Emire en Euphrofine hadden broeders, wier fchoonheid de oogen van menige Dame te Smirna na zich trok, elke beminde de zijnen hartelijk, en als broeders der geliefde zufters hadden zij onder alle mansperzoonen den eerften onverhinderden toegang tot haare vriendfchap ; maar aan iets meer mogt men niet eens denken. Inmiddels (tonden de oogen van menig een, die zich van zulke eene zuivere geeftigheid niet overtuigen kon, fterk in het hoofd te: branden; de één vondt dit, een ander dat in zich , v/aarvan hij meende , dat maar alleen R 4 zul.-  26V HET MEISJE VAN SMIRNA. \ . zulke zeldfaame gaaven aan Emire nog niet waaren voorgekomen , en die , met de behoorlijke voordragt verzeld, gewis , haar fortuin zouden manken. Een jonge Priefter van een gezond en zaprijkgeftel, en loos genoeg, om met't;ont* zag van het Gemeen de gunst der Dames te verëenigen, die toegang in het huis van Emifes Vacer hadt, nam allereerst de proef , haar te zeggen , wat hij veele andere met zulk' een geiukkig gevolg alreeds gezegd hadt, en moest met befchaamde kaaken ver? trekken. Een eenigzins bejaard Heer zogt de plaats zijner overlede teergeliefde vrouw, eene moeder van zeer wel opgebragte kinderen , naa dat hij ze lang genoeg beweend hadt, weêr te bezetten. Wegens zijne aanzienlijke gej>oorte , grooten rijkdom , ftaat en aanzien , meende bij reeds gerechtigd te zijn j, bij de èerfte aller fchoonen , welke gansch Smirna zo ncenvie, te beginnen. Hij ging na Emires huis, en , door haar Vaders vriendfchap onderfteund, ook terftond jn 1 ;;an. ksircr, ern haar zelve zijne zuivere oogmerken re pntdi kken. Maar men verzekerde hem dra , dat men voor  HET MEISJE VAN SMIRNA. 20£ van zijne hooge geboorte, voor zijn aanzien, en rijkdom alle mogelijke achting had, maar in 't geheel niet voor zjn zotten invaU Waarlijk een Priester en een bejaard Heer konden geene zo gevaarlijke belegeringen onde;neemen, over wier gelukkige ontzetting men overluid mogt triumpheeren , alhoewel beide met hun aanbod flegts één huis verder behoefden te gaan , om terftond verhoord te worden; maar zij waren ook flegts de voorloopers geweest van een gansch heir van aanbidders , die 'er nu onftuimig aan all:j kanten op kwamen aandringen , doordien Emlres fchoonbeid, van dag tot dag , nog volmaakter, en zelfs al buiten Smirna feheen bekend te wor* den. De één beefde al , wanneer hij den ande* ren zag , meende , dat die het misfchien reeds verder hadt gebragt , dan bij , droomde van zijne gelukkige uuren ; alle knerften zij dikwerf met de tanaen , maar geen één hadt in de daad meer, dan de ander, alle knorden of zugteden; en men liet ze zugten. Van drie regt fraaje jonge Heeren , welke de ganfche ftad beweende, toen het ongeluk gefchied was , en die kort naa malkander den minnedienst om haar met weenan > zugten , R 5 waa»  agÖ HET MEISJE VAN SMIRNA. waaken en bidden , zeer vuurig ter harte namen , maar die alle eerder uit een ftuk ijs eene vonk , dan uit dit gelaat eenen beloovenden lonk hadden kunnen uitlokken, van deze drie bevallige jongelingen viel de één uit hartfeer voor haare voeten in zijn eigen degen , de tweede ging uit wanhoop ten oorlog tegen Creta , en ftortte zig met geweld in den drom der vijanden, cn de derde eindigde zijn Leeven in eenzaamheid en bedwelmende Wanhoop. Eindelijk verfcheen ,hij , die ze in eens allen zoude wreeken. De oude Heer, die onder.allen zijn lot nog 't geduldigst hadt verdraagen, en door rijpe overdenkingen van zijne jaaren en door het karacler der Dame, waarop hij zijne zinnen hadt gefteld, wêer was geneezen, voer voort, dat huis te bezoeken, en wierdt als een vriend ook van Emire zeer wel ontvangen. Eens bragt hij , zonder eenig opzigt op de Dame, zijn' Zoon mede, die nu van zjne reizen terug gekomen was. Jeugd, eene mannelijke fraaije gedaante met zagte trekken , en een ongemeen postuur preezen hem op het eerfte gezigt aan. Emire zag hem j hij was de eerfte , die zig, mogeiijk , met haar beeld liet  HET MEISJE VAN SMIRNA. 2g? liet vergelijken ; maar , dewijl hij in het bijzijn van zijn Vader rneerendeels zweeg, zo. fcheen het, dat hij weinig wist voort te brengen, en dus, dat dit fraaje huis zeer flegt bewoond ware. Emire geloofde het doch zeer ongaarne. Zij zag hem weldra bij eene andere gelegenheid , en zonder dat hij van zijn vadei verzeld was, hij fprak veel en met verftand; maar, om dat hij haar zelden aanzag, en nog minder van haar en haare fchoonheid fprak , zo betreurde zij met eenig misnoegen , dat een zo welgemaakt en zo verftandig jongman zo min galant was. Zij fprak van en over hem met haare vriendin ; deze wenschte hem eens te zien. De gelegenheid deedt izig wel dra op. CteI fiphon zag Euphrofine ; Al ras wierden zijne oogen vuur; nij zogf't gefprek met haar, zeggende haar op de bevailigfte wijze , dat ze fraaij was. Emire wierdt overtuigd, dat hij niet alleen galant, maar dat hij zelfs zeer teerhartig was; zij wierdt jaloers, en van dien tijd af meer agterhoudend en veel onverfchilliger jegens haare vriendin. j Doch zij wenschte ze nog wel eens bij mal- kan-, *  268 MET MEISJE VAN SMIRNA. kander te zien , om ook mogelijk geen onrecht vaardigen argwaan te voeden; maar, het geen ze bij deze tweede bijeenkomst zag, was veel meer, dan ze duchtte ; haare argwaan wierd zekerheid. Zij verliet Euphrofme; alle fmaak in haare verkeering ging overzij bezat in haare oogen in 't geheel geene verdienfte meer , die, geduurende eenige jaaren, het voornaamfte voedzel haarer vriendfchap was geweest; zij beminde ze niet meer , cn deze gantlcheiijke verandering gaf haar duidelijk te kennen , dat de liefde in haar hart de vriendfchap hadt verdrongen. Ondertusfchen zogten en vonden Ctefiphon en Euphrofine gelegenheid , zig dagelijks te zien , zwoeren elkander eene eeuwige trouw, en trouwden zamen. De tijding hiervan verbriedde zig door de geheele ftad ; elk hoorde zc met vermaak : „ eindelijk , zeide men , zie: men eens twee „ volkomen gelukkige, welke.de voile, zui„ vere liefde vereenigt." Emire hoorde het met vertwijfeling; zij voelde den ganfehen last der onverhoorde liefde, doch zocht Enphrofines vriendfchap weder ; het heimelijk oogmerk daarvan is Ctefiphon; zij  HET MEISIE VAN SMIRNA. s^ zij wil, zij moet hem zien. Maar deze jonge Gemaal wzs nog altoos dé zeifde teerhartige minnaar zijner tegenwoordige vrouw, en Emire was bij hem enkel de vriendin van haar , die zijne ganfche liefde bezat. Zij was ongelukkig j dit voelde zij en dit zagen cok anderen; de kommer benam haare fchoorie gedaante, haare kleur verging , haar lighaam teerde uit, haare ziel wierdt diepzinnig , en zij raakte ganfchelijk in de war: dikwerf was Ctefiphon haar broeder; zij fprak met hem zo teder , als zij noch nooit hadt gefproken ; zij bekwam bloozend en fchaamrood van haare verwarring, om weldra in eene nog grootere te vervallen. Nu was ze fchuw van alle mannen; zij verborg zich en floot zich op, Zij wierdt geheel uitzinnig; niet dan zelden kwam ze bij haar verftand, en dan zugtte zij, om 't wêer te vinden. ' In geheel Smirna was 'er geen vrouwsper* zoon, welke dit naare voorbeeld niet ter waarfchouwing diende , en geduurende een langer? tijd badt geen minnaar onverhoord, JA-  270 JALOEZIJ, GIERIGHEID, 'aanhoudende onëenigheden, en andere huizelijke vermaaken.' Hoe weinig Familien , van dewelke wij reeds gereed Honden, naar 't uiterlijke aanzien , den roem van tederheid , vernoegzaamheid , vrede, kloekzinnigheid en geluk te verbreiden , Haan de nadere proef door! Wantrouwen , Jaloezij, tegenzin zijn folterende geeften , die met 't huwelijks goed menigmaal te gelijk in huis gebragt worden. Een bezoek, dat wij gaven, en waarbij we zon. der eenig onderling ongenoegen worden onderhouden , heeft, mogelijk , alleen eenen korten ftilfland van wapenen in een gefchil veroorzaakt , het welke voort wêer zijn begin zal neemen 1 zo dra de deur agrer ons toe is. En , wanneer wij onaangediend komen, en het huis , na 't welke wij toe willen , reeds zien , of 'er wel al reede voor flaan ; dan mogten wij, altijd, een korten zugt vooruit zenden, dat 'er ten tijde, dat wij komen, tog vrede in zij. Want  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. £-f Want 't is altoos, als of we befcbaamd wórden, wanneer we, tegen onzen wil , aanfchouwcrs zijn geworden van een bediijf, dat eigenlijk gansch geene aanfchoüwers moest hebben , mogelijk de Iaatfte heftige woorden mede aanhooren , of de oorzaak der rood bekreeten oogen , het (hikken en het boos gelaat kunnen raaden , zonder deze oorzaak te mogen beklaagen. Zal men gaan, of zal men blijven? Zal men na den welftand vraagen, of zulk eene afzigtige vraag , als reeds volkomen weerlegd, agterwege laaten ? of wat moet men anders doen , dat het Geheim niet aan den dag kome, en men op een gevoeglijke wijze, het geen men heeft gezien of gehoord, kunne ontkennen? Al had men zelfs een Complimenten - boek, of de kunst, om Complaifant en ga» lont te convet'feren , gefchreeven ; dan vind men hier noch zijn Geweetcns- geval. Jaloezij moet, een harfenfchim zijn , of in iemand woonen , die geen recht tot liefde heeft, maar een' beteren raad hadt moeten volgen, indien men recht zal hebben, om ze te befpotten : in elk ander geval verdient de m'snoegdheid eener gekrenkte fchoone, met het meelijden, dat men haar is verfchuldigd,  %7% JALOEZIJ, GIERIGHEID; enz, ook eeneri anderen naam , dan dezen zo zeer gehaaten. Maar daar , waar de wezenlijke fpecies toC de mixtuur in 't geheel 'er niet zijn, daar lachge , daar fpotte men ten beste van een armen bewaakten man , ten einde zig; 't vvagthoudend vroüwmenfch fchaa'me , en den goeden man eenige oogen blikken, ongeftoord, in ons vrolijk gezelfchap laate. Juffer Trip heeft, bij haaren ouderdom van vijftig en bij dien van haaren man van dertig jaaren , alles gedaan, wat haar kan beveiligen. Haare vróuwlrjke bediening beftaat uit oude meiden, die uit een Hospitaal, nogmaals, ten dienst zijn opontboden ; Zij zelve loopt , zo dra men de fchel aan de deur trekt, na voo» ren, om Complimenten en briefjes aan te neemen , ten einde 'er volftxekt geene heimelijke verflandhouding mede onderloope , en gebeurt het , dat de Heer , zonder erg , 'er 't eerst bij is, dan is haare tusfehenkomst egter gewis, dikwijls met neergehakte fchoenen, en hangende koufen, of anders in eene Meeding , die blijkbaar nood en jagt verraadt,— want „■ ach ! zij dagt, dat nog niemand operi „ gedaan hadt;" of zij heeft zig eens voor»' at  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. £t,j ai de gehaate nieuwsgierigheid aangewend, dafi ze altijd zelv' moet zien, wanneer 'er iemand komt, en wie het is;" het Iaatfte gefchiëd vólgens een bekenden loop der menfchelijke loés° heid, om de ééne zonde mat èene andere té ontfchuldigcn. Voor 't overige zijn 'er eenige verdragérl voorhanden, die de Echtgenoot, welke wezen| lijk van eed wat traag humeur is, eb boven dat j Voor het gevonden kapitaaltje een zeer dankbaar j hart fchijnt te bezitten, heel gewillig en onver» 1 fchilüg ondertekend. Vremde uitnoödigingen, waar men den Keef' | alleen laat verzoeken, worden voort afgefiagen; : om zoortgeüjke verzoeken te beantwoorden s' I daaromtrent is elke meid, zonder eeriigè verde] re navraag," volgens haare inftruétie völkomeri \ onderregt; „ mijn Heer is niet wel j of vari ,, huis, of heeft reeds elders zijn woord gegee5, ven, het zal hem zeker zeer fpijten," Mogt i het al, aan eene bedenkelijke plaats, èershaive I niet wel afgeflagen kunnen worden; dan is er alie reden, om té vreézen, dat men hem' veel vroeger zal misfen, dan hij en het gèzëlfchap wenichte. Men bijt hem over tafel iets in 'É oör _ hoe ? daar is een knecht van b'em — nu , men wil tog niet hoopcn ? ——— j3 i |ft II- Deel. S #e  274 JALOEZIJ, GIERIGHEID, tral ne lieve vrouw is onpasfelijk, zij zullen het niet kwalijk neemen, dat hij niet langer blijven kan; aanftondts legt hij het fervet nêer, en tast na hoed en ftok. Het gezelfchap moeit het zeef, eh. wenfcht j dat de onpasfelijkheid van geen gevolg mogé wezen, maar vangt op 'c ogenblik een vrolijk gefprek san, raadt de waare rede heel gelukkig, en maakt den vremdelingen , die daar tegenwoordig zijn, den toeftand des armen mans bekend. Voor een gezelfchap, waartoe zij mede is verzogt, zijn andere voorfchriften gegeeven. Hij mag niet uit haare oogen gaan; moet haar menigmaal navolgen, vraagen, wat ze doet, hoe ze zig bevinde? haar omhelzen,' teder kusfen, bij haar gaan zitten, den arm over haare fchoudcrs leggen, en haar caresfeeren, haar met den waajer lugt toe waajen , over tafel haar goelijk toelachgen , en geene kusfen fpaaren, vooral niet met de aartige Juffer, die naast hem zit, fchertfen, of aan losfe bedrijven der overige Heeren deel neemenw Wegens elk verzuim hiervan en het overtreeden van eenig gebod zou hij fpoedig ter zijde geroepen , en hem het noodige worden ingefcherpt; en 3 om van de Iaatfte zotternij een fpoedig einde te maaken, kon zij hoofdpijn krijgen,  JALOEZIJ, GIËRIGHEID, enz, -,-,« gen, en faegeeren, haar na huis té 0 leiden. In een ander huis heeft men zig daar tegen 'j in tijds, zo goed niet gewapend; maar des tc meer heeft men te bedenken, te waakèn3 të ■ hoeden, en te verdrijven. Ltjsjé, de Kamenier, is een meisje, dat een looze feeks is, en de fleer bij hem helpt geen verbieden, dit ziet men, he;aas' in gei zelfchappen, daar de jonge Vrouwen en Vrijfters hem geftadig in hunnen kring nebben. Men heeft ook reeds eenige bewijzen, dat dit menfeh een ontugtig Vrouwsperzoon isj en men haar met recht verdagt houd. Zij is altijd zo ras en vaardig , wanneer de Heer roept; gij moest eens zien , hoe ze fpringt en vliegt, en altoos van dên Heer fpreekt, en, wanneer hij iets beveelt, dit fteeds eerst doet; en onlangs wilde zij zweeren, dat hij haar iets in de hand gedrukt hadtJ Men volgd haar heimelijk na; men luiftert aan. de deuren; men hoopt, men zal ze eindelijk eens treffen : ja, ja! men hèeft ze; naa lang vergeefs te hebben geroepen, komt ze éindelijk, en, gelijk men gewis bemerken wil , ongemeen rood uit mijn Heers kamer. Allés is nu rijp en zeer gefehikt tot twist, men valt S 2 {fa3r  a76 JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. haar aan woorden op woorden, onuit* fpreekelijke woorden, verwijten op verwijten, i Het meisje, van haare goede zaak verzekerd, want de Heer is geheel niet in dé kamer, maar rookt een pijp tabak in den tuin bij zijne bloemen , en zij heeft van deze oögenblikken gébruik gemaakt, om met mijn Heers inkt een briefje aan Monfr. Frederik, die bij den Heer * * dient, te fchrijven, —verantwoordt zig goed en bondig. Men ziet airede na een infrrument om, om haar te doen zwijgen wie zoekt, die vindt —— aan de deur ftaat juist de paruikenftok van mijn Heer, een waare hijdra Lernètra met zeven hoofden, dezen fmijt men de vlugtende meid op de trap agt cr na Nu gehuil en gefchreeuw door het ganfche huis; de Kamenier pakt haar goed en gaat heen; de Heer in een ftil, bitter misnoegen trekt het zig ook aan, en gaat om de geweldige en verdere uitbraakze!s van den toornigen Vulcaan te ontwijken, agc dagen lang buiten s*huis eeten. Jaloezij , even als alle driften, veroorzaakt laaghartigheid; men deeld de wagten onder de dienstboden uit, houd met de keukenmeid en dea köetfier groocen raad, en laat zig van den keu-  JALOEZIJ, GIERIGHEID , eaz. S  2So JALOEZIJ, GIERIGHEID, ei,z. Dé, verregaande, galzugtige Jaloezij is beledigde eigeüefde, men het fomber gevoel van zijne onwaarde gepaard met 't bezef van de voorrechten van anderen, waarbij nog, menig, maal, komt oude ondervinding in zijne eige voormaalige minnerijen, die ons tot gisfingen cn allerlei agterdogt opleidt. _ Mevrouw Zagthart, die het ganfche gezelfchap reeds bewijzen haarer gevoeligheid heeft gegcevcn, kan niet naiaaten, haaren manal onderwege na huis, terftond zijn vrij gedrag op heden te verwijten: „ nu, zegt ze, gij waart tog, heden, dat vremde ding wêer ongemeen genegen; zo verliefd heb ik u in langen tijd niet gezien; waarlijk, de arme vrouwen hebben gedaan J,V De arme man zweert, dat hij niet weckte, hoe ze tot dezen argwaan kome; dat hij niets anders gedaan hebbe, dan wat de wedevendheid omtrent eene vremde Juffer, die hem daarbij nog fehier in vriendelijkheid hadt overtroffen, médebragt en eifchte. „ Neen, mijn Engel!" fluit hij eindelijk, en wil dit alles met een kus verzegelen; maar deze Iaatfte vvprdt hem bits geweigerd, en door de eerfte verdediging heeft hij het bij haar nog veel verergert, hij heeft haar de eere haarer oplettendheid, dieniets ont- flipt,  JALOEZIJ , GIERIGHEID, en?. 2'6l flipt, benomen: „ neen, vaart ze voort, dat moet gij eene dommere wijs maaken; uwe vrouw is zo eenvoudig niet, als gij ze verflijt; ik weet mede, hoe men gewoonlijk doet, wanneer men elkander gaarne ziet." Den eer, lijken man valt niet in, hoe hy mogelijk hieiöp met nadruk k.on antwoorden; want Mevrouw Zagthart was eene onfatfoenlijke Lais, vóór dat zij haaren man verwaardigde, om hem de hand te geeven. Doch zijne gerustheid maakt hem veel gelukkiger, dan al het bondig antwoorden. Nog eer zoude men de Delicareffe, als eene pigenfchap van waare liefde, kunnen aanmerken, zoo niet de eigeliefde de waare liefde, menigwerf, zo zeer geleek, dat men ze ligt venvisfelt. Dit prikkelend gevoel, raakende de verloore, waarde in de oogen des Beminden, of deze fchielijke gedagte nopens de vermindering zijner liefde onderftelt niet altijd een derde voorwerp 't geen men vreest; het wordt door elk toefchijnend verzuim, dikwerf door redeneeringen zonder eenig bijzonder ' oogmei k, door 'q een of ander te doén, door zwijgen, door gedagteloosheid van den eenen bij den anderen in beweeging gebragt, S 5 't Ge-  \ 282 JALOEZIJ, GIERIQHEID, enz. 't Gclukkigfte verftand kan 't niet altijd geheel overwinnen; dat brengt het flegts tot gerustftelling voor de andere partij ; het hart, waarin de argwaan opkwam, lijdt alsdan maar alleen. Gelukkig, wanneer alles enkel bedrog ware, en eene aangenaame ontknooping der vreeze een gevolg is van eene gelukkige cn trooftende ondervinding! Een jong Paar, b. v. het welk zig in 't eerst onderling het overwigt der liefde betwistte, raaakte in de eerfte maand naa het trouwen, in zulk eene verbijftering „ Weet gij wel, Lief, zeide de Vrouw, die in een ledig oogenblik den Almanak doorbladerde, dat heden mijn geboortedag is?'' De man, die juist zijne gedagten liet gaan over Arapts-bezigheden en rekeningen, en die in de daad onder de zulken behoorde, bij wien de ziel zo vast aan 't werk gebonden is, da: zij het lighaam eenigüjk voortftuwtzonder het als 't ware te beleeven, zig bij dezen, voor hem onverfchiliigen klank even op, en met een gelaat vol getallen , en vervolgde toen zijne houding en gedagten. Dit duifter gezigt, dat voor geene nieuw getrouwde cigentlijk behoorce, die haaren geboortedag hadt bekend gemaakt, bleef hem nog ee- ni-  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. 2g3 nigen tijd bij; zeer afgetrokken en peinzende ging hij met dit ftroef gelaat, over zijn ampt onledig, en eenige gedagtelooze Complimenten heen, zonder één enkel woord van den geboortedag te reppen. Het Wijfje, dat hem nog nooit in deze ftaatigheid hadt gezien, maakte nu, in haare eenzaamheid, verre gaande aanmerkingen over dit gezigt en dit geheel gedrag. — Gewis hadt hij haare ontijdige herinnering als eene noodiging tot een gefchenk aangemerkt, dat het nogtans inderdaad nog niet was, maar een eenige kus, eene kleine deelneemende vreugd hadt alles ten vollen bevredigd; hij hadt zig reeds meer, dsn te mild beweezen; men deed immers gaarne af- ftand op den naam- en geboortedag maar wie denkt zo baatzugtig van eene beweeze en onbaatzugtige liefde ? Over 't algemeen was 't een kwaad teken voor den toekomenden tijd, en een wenk, dat de bruiloftsdagen ten einde waren. Bij verdere overdenkingen wierdt hij nu eens befchuldigd, dan weder vrijgefproken; doch hij zoude geene verwijten krijgen; men wilde zig te vrede ftellen, en wierd egter menigmaal pnruftig. Ondertusfchen en naa zijne verrigte bezigheden  2?4 [JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. den dagt de man aan zijne vrouw, aan welke hij heden, helaas! nog niet veel hadt gedagt; en teffens viel hem de geboortedag wêer in,' dien hij zo onverfchillig hadt aangehoord; hij ging na een winkel, en kogt voor haar een fraaij prefent. Bij zijne [terugkomst trof hij zijne vrouw aan in een ftaat, die hem eene gelukkige verrasfing beloofde; zij zat juist met haar werk na het venfter toe, en vervolgde het. Hij omhelsde haar met eene vuurigbeid, die reeds alleen allen argwaan hadt opgeruimd, en hieldt haar te gelijk het prefent voor. Hierop volgde eenige verwondering, terwijl hij met zijne omhelzingen voortvoer, en een droevige mine, die in tranen fcheen uitteberften, weer zoenen, dan de geheele oprechte belijdenis van eenen opgevatten argwaan met alle deszelfs befchaamende gronden, en emdeiyk het nieuw plegtig verbond, waarbij zij beloofde, nooit te veel te zullen denken , en hy, niet weder zo gedagte-, loos te zyn. —- Doch, waar geen verftand in het geheel tegen dit gevoel aanwerkt, en men den agterdogt meer zoekt, dan vindt; daar wordt het verre gaande gevoelig en eigenzinnigheid, daar is men genegen, bij eiken ppklimmenden damp ai te bul-  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. bulderen; daar worden zó veele fcheftfen verkeerd opgevat; zo veele aartigheden onder de onbefchoftheden gerekend ; daar hebben alle mannen verdienften, uitgenomen hij, dien men gekoozen heeft. Men heeft hoofdpijnen, zo dat men den ffee. nen klaagen, en deze wêer mogten antwoorden; maar hij is 'er heel bedaard bij; hij heeft nog niet eens van den Doétor gefproken; andere mannen zouden 'er zelve voort om gaan, die zouden hem opzoeken en bezvveeren ——■ maar hij, hij meent, dat 't zig wel fchikken zal5 dat het van de watmte der Zon van gifteren kwam; ja, warmte der Zon! het is de fterkfte koorts, een voorbode des doods. Boven zit hij, hij houdt zig, even als of hij geene zieke vrouw hadt — lieve Hemel! thans fpeelt hij zelfs een deuntje, welke ongevoeligheid! wanneer men dood is, dan zal hij danzen. ■ Men prijst deze ftof, houd ze voor zig, en kijkt dan in den fpiegel; zij is juist zo, als die van Mevrouw * *, en bijna nog fraajer, en ganlch niet te duur, niet waar, kind lief? Maar alle proeven zijn vrugteloos; de Heer is juist aan den vijfden paragraaf van het zesde  iZ6 JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. de hoofdftuk welke hem wat bedenkelijk voor. komt ; hij is zeer diep in gedagten ; men moet den koopman maar weer laaten inpakken ; morgen of heden nog zal hij beter zijn te fpreéken ; een wat ftaatig weezen, korte antwoorden, fpraakeloosheid en eene afgebroken ademhaaling kunnen hem , die gewoon is te denken, ruim zo veel werks verfchaffen, als de gewigtigfte paragraaf. „ Mijn kind ! waarom weent gij ? hebt gij eenige verveeling gehad ?" Hoe kunt gij zo vraagen mijn Heer? gij zyt 'er zelf de oorzaak van; bedenk u maar; dezen morgen, aan het midden -ven&er , kort vóór dat gij weg ging, valt het ü niet in , wat gij toen zeide ? — Hij wil zweeren , dat hij 'er geene kwaade gedagten bij heeft gehad; dat zulks zo en zo verftaan moet worden; dit baat niets, gij moet herroepen , herroepen moet gij. Waar zulk eene al te groote gevoeligheid is; daar behoeft men , bij de andere partij flegts een klein gewigt van fbraT en eigenzinnigheid te hangen, en zig den huizelijken vrede juist als eenen omvergeworpen , en aan neus en armen verminkten Afgod te verbeelden , welke flegts zelden met verëenigde kragten wêer Opgeregt wordt. ■ - Het  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. Het tooneel verbeeldt eene kamer, waarin de Heer met zijne handen op den rug op - en neergaat , fterk rogchelt eri verre van zig heen fpuwt; terwijl de vrouw op een ftoel in den hoek, en met den éénen Arm op de tafel leunende zit en fnikt, tot dat de Heer voor de tafel blijft ftaan. „ Hij (opftuivende:) nu zeg mij tog eens , waarom huilt gij weer ? Wie heeft u tog eenig leet gedaan ? Zij ftom, vaart intusfchen voort met geweldig fnikken. Hij: dat ik uwen wil niet aanftonds gedaan, en de vijftig gulden niet op ftraat gegooid hebbe ? dat maakt, om dat ik ook mijn kop hebbe , en hem ook eens wil toonen , naa dat ik honderde zotternijen reeds met geduld heb door de vingeren gezien. Zij, (met afgebroke woorden, ) had ik tog nooit dit huis" betreeden ! Hij , (op de tafel flaande , %) zo gaa dan weder heen; het ftaat u vrij , eené zotte vrouw , of geene vrouw!" 'T bedrijf eindigt met de vlugt en het geweldig toeflaaff van de deur. Ja, ja , ze is voort ,• de knegt, die dé tafel dekt, verzekert het; de Heer eet alleen, fteekt met de vork ïn 't brood , en krabbelt op het tafelbord. De volgenden morgen verfchijnt de Heer Schoon-  «98 JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. Schoonvader hafta et caduceo fimul, zeef- onwillig, om de dochter weder daar te hebben, waar hij ze heeft laaten uitgaan , en voorbereid , om over dezen zijnen Text te preeken. Wat mag hij tog uitregten ? hoe zal het af- loopen ? — Dit kunnen de Heeren zelve aan de deur gaan Juifteren. Ondewijlen hoope ik , dat de echtfeheiding geen' voorgang moge hebben ; het huwelijk fchijnt nog flegts ingeluid te zijn. Elke nevel ia Maart voorfpelt, volgens een oud geloof, nog lang naderhand zijne on veèrsbuijen, en van deze pleegt men menigmaal te zeggen, al woedden zij s'morgens nog zo zeer: de lugt is egter nog niet zuiver , tegen den avond hebben wij 'er wêer eene ! En wat ligt ons ook niet in den weg, wanneer eens gekrenkte eigenliefde den argwaan oproept, om ftreng te waaken ? alles ziet de domme waaker voor vijanden aan. Dat Petit getrapt en gefchopt wierdt, Klaart je, de Vertrouwde, een fcherp verwijt kreeg, en Jantje voor zijn overbrengen met de roeden beloond wierdt, dit alles gefchiedt, men weet wel waarom. „ Want de Vader mag dit arme kind niet regt lijden ; ja tog , het lijkt na zijne moeder, als twee droppelen waters."  JALOEZIJ, GIERIGHEID, euz. Ï89 Bij deze neiging behaagt men zig , even als over het algemeen niet ligter is, dan zig eene martelaarskroon te vlegten. Men vraagt kinderen en bedienden en verzamelt uit hunne trouwe berigten, gaarne, nieuw voedzel voor zijnen kinderlijken haat, waarvan men , ten regten tijde , gebruik zal maaken. Kunt gij 't ontkennen ? is het woord; hebt gij het niet, voorleden zondag , tegen Jantje tn Fijt je gezegd?" De vertoornde Vader fpringt op , om voor eerst de getuigen helder af te rosien, Men verandere het tooneel maar eenigzins, en geeve , bij zulken geest der vrouwe , den man Silenus dikken buik en flaaplust , of laate hem een Gek in nieuwspapieren en boeken zijn, of een fehraale vinger-bijter, die iets voor den dag wil brengen, of anders een , die alles weggeeft, en bij dit alles met het hoofd knikt, om bedaard te kunnen blij ven ; dan heeft, men eene geheel anderen dampkring. Hij kan, eens voor al , die eere en die aanbidding niet geeven, welke men zoekt; ■ wel, dan geeft hij 'er het geld toe; hij Jhoort in zulke bittere verwijten, dat hij die koude, durftere Planeet, al zijn licht van oas krijge; dat II. Deel. T men  2QO JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. men zig, bij bewonderde fchoonheid, ftaat en, afkomst, niet d:c;:er had kunnen vernederen; zo dat hij allen, die in zijne plaats gehuurd zijn, om de hulde te doen, met geduld en vrede na genoegen moet zien komen en been gaan. Is het een eerzaam Heer met blanken rok en degen, die op deze wijze tot dit werk gebruikt wordt; dan ziet men regte broederlijk^ liefde : hij ontmoet hem in huis, terwiji de man wil uitgaan: „ nu, gij weet al reeds befcheid, mijne 1 effte is boven!" hij:gaat met de Dame uit rijden , de man brengt haar in de koets, en wenfcht haar, zig wel te diverteeren.„ Is het de LcermeeiTer of Lijfknecht; dan zijn het menfchen , zo trouw als goud ; in de huishouding de regte hand; men meet ze niet odtraften, men moet ze verzoeken te blijven en te doen, wat hun pügt meebrengt. Ze zijn naar eene. verftandige keuze sangefteld, en hebben hunne verdienden, waarop men zig kan veriaa ten. Heer Ferhel, de nieuwe Pedagoog, heeft in zijn Examen aan Mevrouw * * wonder wel voldaan; hij belooft, de kinderen met liefde op te kwecken; nam Keesje voort op zijn' fchoot, en zoende hem, en is anders een regt fraaij en aar-  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz.' 20I aartig jongman, die gewis elk een' bebaagen moet, en die alles even bevallig kan doen, en op eene zeer inneemende manier weet te prijI zen. Zij vroeg hem, wie hem zo allerliefst kapte, w?nt z;:ne hairen waren uitermaate fraaij opgepiaakt; bij zeide, dat bij dit zelf deedt, om dat het hètri niemand naar zijn' zin kon doen, en dat hij ook Keesje zelf wilde kappen, wanneer ' die met hem moest uitban. „ Ziet gij wel, Keesje bef! nu krygt gij: een' regt moojen Pedagoog, die'éen regt aartig Heertje van u maaken , en ü regt lief zr.1 hebben." Voor 't overige zal de Heer zien, wat hij in j zijn kamertje van de geheele huisbedicning heb- | be te wagten. ij Hij ziet de deur uit, en vraagt Fredm-ik, die {l juist voorbijgaat!, of hij zijne fchoenen wat fchoon gemaakt kon krijgen ? „ ik zal eens i zien, is het antwoord, wanneer ik met Mevrouw klaar ben" Hier en mogelijk nog in t den tuin is zijn Latium, alwaar hij de onweervogels om en naast zig voorbij hoort vliegen, en maar zelden een kind durft vraagen, waarom Mama zo boos zij? Heeft Mar ij de kindermeid, geftolen , of heeft ze weerom gefcholden, of heeft ze 't huis befchimpt, dat ze deswegens is, T 2 weg-  202 JALOEZIJ, GIERIGHEID, euz, weggejaagd? hij weet het niet; ziet flegts in haare plaars een nieuw ixhepzel, cn hoort in het voorbijgaan, dat ze reeds de week te vooren baar affcheid kreeg. Voor 't overige weet men, wat anders ook menigmaal, den geest van onëenigheid onder dit volkje en de vrouw van 't huis veroorzaakt, Antje de naaifter en waichopaoenfter en de fraaje Joost zijn goede vrienden; alle de dienstboden geeven er getuigenis van, en weeten, dat zu'k eene ontdekking voor Mevrouw niet cnvcrfchilhg zijn kan; zij hokkefokten , zegd men, onder een, wanneer ze alleen wa.i ren, moest men eens zien, hoe ze zig onderling verftonden, > Hoe? Joost? zoo 't nog een ander ware, maar juist ?-, Nu bemerkt de knegt weldra, uit deze en geene fchempfebooten, en het meisje, om dat Ze in 't geheel geen goed meer doen kan, en uit de harde behandeling van Mevrouw, dat ze verraaden zijn. Eens vat ze vuur, en berst uit: Zij wecte nu wel, waarom ze 't thans niets meer naar den zin kan maaken ; zij kan het niet gebeteren, dat Joost haar ook genegen zij. Zo iets in 't aangezigt gezegd, onderfleit, dat net ree ds  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. 293 reeds tienmaal buiten 's huis gezegd, en de eer des hu;ze.s groot Zulken zegen van geduld hadt onze lieve, nu overleeden, Heer Juflus Magnus Hammelferti Vóór dat hij bet nog volkomen gewend was* plagt hij wel, de wijk na een goed vriend tê reemen, en zig met deze woorden aantemelden: in mijn huis is de Duivel weer gaande! of an* ders ook wel met Sirach te fpreéken. Maar naderhand verliet hij de geheele vöorfre behuizing, ging met een waterhond, altoos, een agterdeur uit en in, betaalde voor het overige de kost aan zijne vrouw rigtig en behoorlijk, en verneemt dikwijls alleen door den reuk van gebraad en pafteijen, wanneer Mevrouw traóteerde; waartoe hij anders plegtig moest ge. noodigd worden, indien hij vrijheid zou heb. ben, om te verfchijnen. In de voorige week is hij geftorven ; daar door heeft menig een, die na perzoonen, met welken hij niet fpreéken wil, ook niet gewoon is te vraagen, eerst gehoord, dat dit rijk, trots wijf in haar fraaij masfief huis nog een' man in het Leeven heeft gehad. Men verfchoone ons tog met eene afbeelding van een huis, daar men geftadig hoort kijven, en ziahuilen; daar de Familie nooit zamen eet; T 3 daaï  204. JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. daar zig 't geweld uit de keuken in den tuin, en Van den tuin wêer tot den zolder toe verfpreidt,' Voor welk huis de menfchen blijven ftil ftaan, Ên uit het welke de buuren de vlugteiingen in hun huis opneemen. Men denke aan eene kwaade Stiefmoeder, en aan veele kinderen van de voorige Vrouw, verëenigd met de hoop van anderen uit den tegenwoordigen echt Doch j zo veel is 'er altijd niet noodig, om Van *£ verloeren Paradijs met regt te kunnen fpreéken. Indien men nagaat , welk eene hartelijke Vreugde men gewaar worde, wanneer men eene afbeelding k'aar heeft, en welke eene ergernis * wanneer 'er eene klad op valt; dan kan men, zonder veel moeite * de rede bedenken, waarom de liefde bij zo menig jong paar fchieüjk ver* gaat. De jonge man hadt waarlijk fraaij gefchilderd i *s morgens wekte hij zijn Liefje op of— dat het Zelfde is, — zij hem met een kus, volgens het lied: wekt uwe Gaden kusfende op, gij fchoonen te ternate; dan drinken ze zamen, beide van vreugde dronken, Thee, bij het genot van allerlei Verrukking, en terwijl hij baar op 't tederfte Verlaat, om zijne bezigheden waar te neemen, ftaat zij reeds net gekleed voor hem; nu gaat ze  jaloezij , gierigheid, enz. sqj zc zeïv' na baar vermaak , ran de huisfelijke zaaken, cn zorgt in de keuken en den kelder, bm ïpijs en drank juist klaar te hebben, wanneerhij t'hui* komt. en zij hem blijde omhelzen zal, gelijk de Dichter zingt: ï)an geeft zij haare meid de noodigc bevelen , en zorgt voor lekk're fpijs en drank, om zo het hert vqn haaren Man, wanneer hij komt , daardoor te fteeien. Nu rookèn de fchotels reeds, en bevatten menige onverwagte lekkernij, regt naar zijn' Wak, die zij listig beeft weeten uittevorfchen, en van haar zelve klaar gemaakt ; zij kittelt 'er zig hartelijk mede , en wenscht , dat het maar moge frnaaken , terwijl ze zonder ophouden flegts kusfen inöogst. De namiddag is geheel voor haar en tot zijne vreugde; men kiest onder duizend vermaaken een onfchuldig tijdverdrijf gelukkig en èenftemmig ; gaat, of uit wandelen, of na den tuin, en in een Prieel zitten, waarin de eerfte kus fmaakt als Ambrozijn; of verrast zoratijds een paar insgelijks eenzaam beminnende vrienden, —- en T 4' *M  jpö JALOEZIJ , GIERIGHEID , enz. Verfchl'mt nu de Avondflar, of'wordt''t fchijn* zei der bleeke maan op de Velden gezien , z» dat het tijd is , om na huis te gaan; Dan enz. Dit beeld heeft lang bij hem op den ezel geftaan , en hij heeft 'er geftadig, wanneer hij nog 't een en ander tot hei! der zuivere huwelijks-min las, of hoorde , of zag, nog menigvn fraajen trek bij gevoegd , zo dat hij het voor veel geld tog niet zou overgeven. Zijn kost ïunnende winnen , heeft hij eene keuze gedaan , en zijne Bruid reeds t'huis gehaald. Dit Liefje heeft wie vraagt dit nog ? mede gefchilderd -— maar dit ftuk ziet 'er heel anders uit! Omtrent den eerften kus is het bij haar beeld even eens geiegen , maar, dat hij haar zoude opwekken, daar dagt ze niet aan, toen ze fchüderde : om negen uuren drinkt ze juist Thee, en mijn Heer moet hem vroeger drinken ; zo wil zij 't hebben , om dat ze daarbij leest; nu komt de kaerel, om te kappen ; alsdan is het nog tijd, tot half één, wanneer ze wil eeten , om voor haare kleeding te zorgen ; dat menfch zal immers wel een ftuk eeten kunnen klaar maaken , op dat ze rust kan hebben ? —- een tuin ? — wel!  JALOEZIJ, GIERIGHEID, ent. *>g7 wel! er eens thee in te drinken , dat gaat nog, maar voor 't overige kan ze geen fraaij in bloemen vinden: haare tante was zo zot, die kon zig , even als een kind over eene Auricula of Angelier verheugen. s'Zomers moet men reizen , en buitenlandfche kennisfen maa' ken of vernieuwen; dan in den winter, wanneer de ftad weer vol menfchen wordt, vangen de vifiten, de kransjes en fpeelgezelfchappen weder aan : het is tog een armhartig Leeven, zonder gezelfchap. —— Nu ftelle men dit jonge Paar voor zijne afbeeldingen , elk trekt een vies wezen over des anderen zijn linnengoed; men zegt elkander, dat men flegt gefchilderd hebbe; men begeerd te veranderen; maar wat zal men veranderen? en egter was alles zo fraaij gefchilderd,dat men bijna had willen zweeren , dat het de natuur zelve ware. Ondertusfchen dat Truitje, de jonge vrouw, bij de kenmerken van den eerften huwelijsk zegen , tot eene kleine raazernij vervalt, haaien man, den Eerfchender en den doodflager, niet meer luchten nog zien wil, van haaren dood met dezelfde zekerheid als van den dag van morgen praat, de gezelfchappen vermyd en met het volkomen gelaat van iemand, dieniet ï 5 wel  2pg JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. wel bij zijn hoofd is , in een hoek gaat zitten , om daar ongetroost te weenen , zij bedient zig van de kinderen van haare langer getrouwde zuster alleen , om haaren man te vergeeten. Zij is geftadig onder hen; zij neemt ze tegen de verdiende tugtigingen haares mans in befcherming ; de ontaarde kinderen ftaan rondom haar , of verfchuüen zig agrer haar; zij fpreekt met hen van «Vaders ftrafFen aart, en paait ze met allerlei beloften ; hunne gemaakte ongefleldheid, hun huilen en janken houden haar bij hun bed, alwaar ze met rood en dik bekreeten oogen zit, roet hoofdpijn nadenkt , om een eigenzinnigen jongen of meisje met allerlei zuikergoed uit de banketwinkels te bevredigen, en haaren man verwijt, dat hij zig over zulk een hartfeer niet bekreune. Deze en haare vrienden verzoeken vrugteloos, tog heden van den fraajen Lentedag met hen gebruik te maaken , of daar de Familie bij malkander is , ten beftemden huize mede te willen komen , of wel 't vermaak te neemen , van den fraajen nieuw aangelegden tuin met het gezelfchap te gaan zien : j, ach! 't is haar niet mogelijk; want Pauwt» je is ziek , of Stijntje heeft eenen zo ge- vaar  JALOEZIJ, GIERIGHEID, ene. 299 ,5 Vaarlijken hoest , en dit arme kind is zo aan „ haar gewend, dat het geen anderen bij zig „ kan lijden." 1 lij , de man , moet ze roepen ; men wil gaarne de eer hebben , haar te ontmoeten, en een Compliment bij haar af te leggen : — hij kan niet ; zij ziet fer zo mörfig uit, als een feboonmaakfter , en wie weet wat ze anders nog voor eenen viezen reuk uit de kinderkamer medebrengt: — m3t een woord , zij bemint niet haaren man, «iet het toekomeade geluk haarer kinderen i zij bemint zig in haare kinderen: eene andere zoude , misfehien uit dezelfde inzigten, den Aap , den hond of de kat beminnen, en de moedwilligheden dezer dieren met traanen en fnikken verdedigen, om dat ze zig van haar alleen laaten aantasten , roeren en ftreelen. Bij alle zulke bedenkingen is het, waar één mijner voorzaaten , in éene regte]beklemdheid des harte , dien uitroep doet: zou men dan niet eene kunst kunnen uitvinden , om de lief. de zijner vrouw te behouden ? Doch , wat hij daarmee re veel gezegd heeft, willen wij geenzins verantwoorden. Ten minften bij veele der eerfte huwelijken was, naar men hoort, de tedere genegenheid Zo groot, en het prijzen van den overledenen  300 JALOEZIJ,GIERIGHEID, enz. nen is zo luid, dat men zig geenzins behoeft te verwonderen , wanneer de liefde in een tweede huwelijk nooit tot de gewenschte kragten koomt. Men fpreekt. van den overledenen over tafel, bij de namiddags bezoeken, en zugt, over hem, voor dat men na bed gaat; men fpreekt van hem tegen dezulken, die hem hebben gekend , en ftelt hem in breedvoerige verhaaien den geenen voor, die hem niet kenden; men zegt, dat hij wel een hoofd grooter was, dan de tegenwoordige, en ook fterker en ftaatiger; dat hij bevallig lachte . en elk een' voort innam ; men begint van zijne eerfte kennis en vrijagie , en vaart daarmede voort tot de begraavenis toe ; wil zijne Iaatfte aanmerkelijke woorden nooit vergeeten , en behoud ze als Geheimen, die het denken aan hem fteeds zullen verwekken. Alles, ook 't geringde veroorzaakt, dat men terftond aan hem denkt; men beezigt zijne zegswijzen, en bekragtigt zijne vervulde voorfpellingen ; men toont, dat deze ring van hem is, en de Sak is nog zo goed als nieuw, die hij kort voor zijn dood voor haar liet maaken. Hij bezat, buiten kijf, alle deugden; hij was flegts al te maatig , te werkzaam , te lief  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. 301 liefderijk en al te goed : zij zeide menigmaal toe hem —— ■ maar dan was altijd zijn antwoord het fpreekt van zeif, dat 'er nu een Engel [fpreekende wordt 'ingevoerd, ■ En dit alles gefchiedt in het bijzijn des mans, van wien de gaften na goedvinden mogen oordeelen, dewijl men hem, op die wijze , a's een' Leerling in den Tempel der deugd en verdienften inleid, en die ook, dikwe f z er wel gevoelt, wat hem daardoor gezegd wordt, zo dat hij befchaamd op 't tafelbort krabbelt, of de broodkruimen in zijn fervet verzamelt, of ftijf in 't glas kijkt. De arme man! hij zal in zijn geheel Leeven des zelfs voorbeeld bezwaarlijk evcnaaren: inmiddels, wanneer hij fterft, dan verzekeren wij hem, dat hij op zijne vergoding gewis ftaat kan maaken. De overledene hadt, naar men zegt, ook zijne gebreken. Wanneer eene Vrouw, bij haar Leeven, haaren man begraaft, of wanneer zij over al^ les alleen de befrelling heeft; dan is het vrij duidelijk, dat hij een droomer is, en haare drift haar ongeftoord beheerfcht, wat het ookj in  3g'2 jaloezij, gierigheid, ?nz. in zulke omftandigheden, vcor eene drift zijn mpge. Maar, wanneer de man, insgelijks, van een vluggen, werkzaamen aart i?a en- egter over dat geen, waarover anderen, om dat zij het bij de vrouw vinden, zo zeer kiaagen, met genoegen lacht, en ze in alles n,;ar haaren zin laat begaan; dan is het insgelijks beweezen, dat hij, het geen zij bij de hand neemt, zelf beminnen, en gaarne hebben moet, en dit is wel niets anders; dan overmaatige zuinigheid, vrek- of gierigheid. Want door geene drift werkt men zig ondering, ftaanrfe het huwelijk, zo gelukkig in de handen, dan door deze; geen drift maakt hen onderling vernoegder en voor elkander behaaglijker, dan deze, even als men kinderen nooit met meer rust en vrede ziet fpeelen, dan wanneer zij ai hun freclgoed op een' hoop zamen draagen. Hoogmoed en eigenzinnigheid in een paar perzoonen, die geftadig bij malkanderen zijn, overdwarzen elkander, waar ze zig niet kunnen ontgaan, wanneer zij anders al tegen ecu' derden als één' man ftaan,- verkwifting en pragt in beide brengt verwijten en twist, wanneer de één van den gemeenfchappelijken hoop  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz, 303 koop voor zig meer neemt, dan de ander; een paar flaapers konden ten minften over meerder gemak onëenig worden, maar even gierige echtgenooten heb ik, altoos, in vrede en eendragt zamen zien woonen. Wanneer de man, bij winterdag, in het koude vertrek aller eerst in de handen blaast, of ze wrijft; dan weet de vrouw hem te befchaamen, en hij is voort te vreden, zonder zelfs eens zuur te zien: mcgt hem de lust be-, kruipen, eens te vraagen, of 'er deze en geene nieuwe groente voor de keuken en tafel nog met ware ? dan wordt, boe laat hij ook ooit vraage, zijne lekkernij hartelijk uitgelachgen, en hij lacht mede: „ eet tog mijn kind! ik vind het zeer lekker 1" hij proeft her, lege het half gekaauwd weer op zijn bord: ja, 't is zeer lekker." Heel eenpaaiig gaat het bij de raadpleeging over uitgaaven en noodige koften: ,, twintig gulden zullen wc even« wel moeten — Ei! waar zijn nu uwe gedagten ? geene tien. — Nu, zoo gij meent:" of, „ niet minder dan agt gerechren mogen we evenwel niet Oho! krijgen we dan een Regiment ten eeten ? Ik denk flegts zo; doe naar uw' zin, mijn zoetert. „ Het volk  304 JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. volk in hun huis pleegt van hen te zeggen, wanneer het, naar bekende vrijheid , het karafter van hun Heer en Vrouw onder zig ontwerpt: zij fnijd de pijlen, en hij moet ze affchieten, dat is, voor zo verre de bedienden aangaat, zij waakt over de minfte ontrouw of agteloosheid, en, waar ze zelve niet durft fpreéken , daar brengt zij het den man over; die vaart alsdan geweldig uit, raast en tiert, dreigt met flagen en gevangenis: verder toegepast , mogt het in 't algemeen zo veel betekenen , als, zij fmeed den aanflag, en hij fchaamt zig nooit, dien uit te voeren. Maar, waar deze drift bij de ééae helft met eerzugtige mildaadigheid, met lust rot de waereld en gezelligheid, met fmaafc en zugt tot eenen lekkeren difch bij de andere helft gepaard gaat; daar is het, ais of de haas met de veldmuis voor eenen winter zamen wilde huishouden. Grollen en fchrollen over tafel, en, wanneer de bediende met het tafelgoed de kamer uit is, van vooren wêer aan. „ Wat was dat nu wêer voor een vreeten? de verkens krijgen 'tbeter!" « „ Hoe kunt ge dat nu zeggen, ik heb 'er heerlijk aan te gast geweest; het was wijlen mijn  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. ^ mijn Papa's befte fpjjs, hij plagt het wel" —= „ Hij mag geplagt hebben , zo lang als hij wil; ik denk anders, en mijn fmaak is anders." Hierop voort ba hoed en ftok getast, èn dé deur toegefmeeten , om dezen avond bij den éénen of anderen vriend beter te gast té gaan. Zekerlijk komt het 'er, om hier alles in 't regte daglicht te ftellen, zeer veel op aan, of dé Heer voorneemens en geregtigd is, zijn kop te toonen, en er mee door te draven, dan of hij beter meent te doen, wanneer hij zig dom houdt, maapgterden rug intusfchen zijn zin doet; of zij, gelijk men zegt, hem eerst tot een' man gemaakt hebbe, dan of hij, naar zulten ftijl, nog meer een man zal worden , wanneer hij tot een gewenfcht einde in geduld volhardt en zijnen loop "zo ftjl voleindigd. In dit Iaatfte geval moeit hij het voor lief necmcn, dat hij in 't donkere zat, om dat het licht, naar onveranderlijke wetten, eerst, als het duifter is, -werdt aange{loken, en men het *s zomers geheel kan misfen ; dat hij van den wijnkelder, als van de gelukkige Eilanden hoorde praaten, en ook bij een gegeeven gastmaal in zijn huis niet te veel gezondheden inftelde, of anders door zijn voorbeeld tót drin11 DÈfL v f ksn  3oö JALOEZIJ, GIERIGHEID, èni. ken aanmoedigde, om niet order de tafel met den voet te worden aangeftooten, of een befchaamende wenk te krijgen; dat hij uitnoodigingcn en opdringende intekeningen tot Ballen , Concerten en Speelgezelfchappen zeer vaardig lecre afflaan, zonder zigtbaare fchaamte met haar in een armhartigen bolderwagen kruipe, en zig aan een paar |oude knollen van paar. den, om voort te fleepen, toebetrouwe; maanende en op betaaling dringende ambagtsiieden helder uitzette, en bij dit alles egter nog over een ouden jichtigen knecht of dergelijk eene meid te beveelen hebbe, dewelke onder wijlen zijne fchoonouders reeds even aan mors- en gierigheid , als de hofhond aan de keten , gewend zijn. Inmiddels blijven hem, zóo hij 'er verftands genoeg toe heeft, nog wel uitkomflen overig. De keukenjongen, het loopmeisje, of eenig ander flobbeije zijn 'er regt toe gemaakt, om den ouden jakhals van een knecht, die flegts geftadig op het keldergat, op het gat in de provifie-kamer, en andere openbaar verdagte plaatzen let, te bedotten, en weeten de fluiphoe- ken in het huis, als rotten en muizen. Moet ik 't aan den dag brengen, waar de wijn en verfche oefters ftaan ? ■ Binnen in de fraaije nieuwe koets, die in het koetshuis met een  JALOEZIJ, GIERIGHEID, ens. een kleed overdekt ftaat, men zit daar even zd' veilig, als bij den Heer Butelli, den Italiaan; of zoude men 't wel denken ? de kelderdeur laat zig, wanneer men ze flegts beneden, daar ze war. gaapt, vat, zo gelukkig ligten, dat 'er het wat te korte en gezakte flot over zijne neus dóór een gat in de fteenen uit gaat, en het be= loofde land geheel open ligt; daarheen wordt flip de getrouwe, die de ontdekking heeft ge* daan, het fp: cekt van zelf als een uief in deu nacht, gezonden, en geeft den volgenden dag heimelijke wenken. Waar hij het geld van daan haale? ■■ Is hij eenffterk en gelukkig fpeeler; dan is hg klaar; zoo niet, dan kan hij klaagen, hoe hij, gifteren, in een gezelfchap, daar hij volftrekt moest wezen, verboren hebbe, en, geen gelds genoeg bij zig hebbende, moest léenen; hoe hij de geldbeurs op eene onvoorzigtige wijze hebbe laaten leggen, na welke nu te vraagen het niet pasfe; of hoe hij in de uiterfte drift,- in plaats van een zeftehalf een' gulden gegeeven hebbe ,* en daar door zijn fpeelgeid verminderd zij enz. Eene beftrarïing is nog al wel te verdraagen, wanneer men maar wêer geld krijgt. Anders zijn ook wel de Heeren, welke tot rm toe met nat en dróóg tevreden zijn, infchikké'ijk geV a noeg,  3o3 JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. neeg, de betaling van het verfchootene zo lang uitte ftellen, tot dat de Heer, waartoe hoope is, weldra mondig zai zijn. Dat gierigheid en wellust in eeue zier bij malkander kunnen woonen, zo dat tik zijne rechten oefene, is een zo dagelijkfch verfchijnzel, dat men ze ganfeh niet onder de bijzonderheden ftellen moet. Men ziet de echte Origineelen van vrouwelijke Harpagons om aartige jonge mansperzoonen heen trippelen: wanneer ze 't ganfche Jaar niet hebben gelachgen; zo draaven zij grimlachgende rondom hen heen; zij doen haare vermolmde Kabinetten open, om zig allee», ten hunnen gevalle op te fchikken, en, wanneer zij ze zelve huisveften, dan weet bet ganfche huis van plegtige onthaalen te fpreéken; zij laaten zelfs bij de koffi room haaien, en zetten 'er an ijs befcia uitjes bij. <■ Men noeme dit, gelijk wij hebben gedaan, wellust, welke zig alleen, volgens eene regt vleiende loosheid, van deze kleine offerhanden tot erne inleiding bedient, en 'er zig heel veel en eene zeer fpoedige werking van belooft,maar die, waar ze zig bedrogen vindt, zonder veel berouw terftond omkeert om voor billijker prijzen te koopen. De  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz, ^ De aanbiedingen van liefde eener gierige zijn daarom plomp en onbefchaamd , om dat ze ftomme , met kosten gepaard gaande bewijzen haarer drift , welke elke andere liever zoude kiezen , ontziet. De huwelijken der meeste onder haar, vooral der oude, komen ook daarom fchiehjk tot Hand , volgen^ eene gaande gemaakte lust en de manieren van een fehurk , welke beloofde , dat hij met weinig te vreden , en voor wien , gelijk hij zegt, alles goed genoeg is. Bij de Huwelijken der jonger bedenke men flegts , hoe flegt de echte trouw bewaart, en hoe welkom de Galant zijn moete , wanneer hij gefchenben doet ; en bij nog andere valt de aantrekkelijkheid der nieuwheid op. een' bedienden , die , naar het fchijnt , met zeer weinig is te paajen » en die juist naar genoegen de dieverijen van andere weet aantewijzen, om zelve de? te veiliger zelfs tq muizen. Men ziet het uit de wijze , en hoort het uit den toon, waar mee dien kaerl iets wordt belast, en uit de manieren ,. waarmede hij zelf iets voor de vrouw doet., of haar ietg zegt, dat de guit de eerfte bedrijf-a! in, het huis is. V ? Hij  3-10 JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. Hij legt zijne hand op haar fchouder, wanneer hij haar iets in het oor bijt; luiftert haar heimelijk nog iets bijzonders in, en krijgt ten antwoord een gelaat, het welk omtrentwgt, dat dit anders wel heel aartig is, maar dat men thans alleen moete op zijn hoede zijn. Hij fpreekt mede, en wordt ook wel geroepen , om te vernaaien of tc befchrijven; bekijft de kinderen , twist met de dienstboden , dat het door 't ganfche huis klinkt, op dat de vrienden zijne magt hooren, en roept of wenkt iemand dikwijls buiten , in welken tijd dan het gezelfchap , wanneer het anders veilig is, zijne aanmerkingen daarover maakt. Hij verzaakt gaarne liverij en een geboorden hoed , maar vertoont zig liever in een burgerlijk kleed, dat geene afhanglijkheid verraadt; is ook daarin heeft men mis, geen Bediende in het huis , maar flegts de Kapper van Mevrouw, of hij kijkt maar na het geen regt is, en , wanneer men iets van! den Heer begeert', dan zal hij het wel ftellen ; men kan 'er zig op verlaaten. Ontrouw is het beste geneeskruid tegen dc Jaloezij. Wanneer men zig dikwijls genoeg over de verre gaande luimen van den Heer onder de vrouwe.  JALOEZIJ , GIERIGHEID , en2. 3 T i vrouwtjes en vrijsters in de gezelfchappen heimelijk en luid heeft geërgerd ; dan vind men in de behandeling van dezen of geenen , dat men egter ook oog niet is vergeet r:. Men komt hem halver wege tegen. Maar men is liever voor de zagte zielverkwikkende vermaaken , en haat de ongelegenheden i," gezelfchappen ; hij mede. Nu is 'er verëeniging des harte ; waar zal men zig zamen dikwijs vinden , om dit vermaak regt menigmaal te genieten Zij bekhrijft hem den turn buiten de poort, waar ze s'namiddags haar vermaak voor zig in ftilte heeft. Den anderen dag klopt bij reeds aan de poort, of loert op den weg. Zal nu de Heer niet dezen avond weer na een vrolijk gezelfchap gaan ? zal hij niet haast wêe* ter zake van koophandel moeren reizen ? Men is ten minften wegens het eerfte gerust of onverlbhillig, en wenscht hartelijk het Isatilj. ^Bigotterie is de de laaifte vijand , voor den man; die laat zig , volgas een oud zeggen, alsdan zien , wanneer de andere zijn opg2ruimd. Onder den laagen hoop is ze wel veel gemeener , dan daar , waar, van oudsher ,• V 4 Diser  Zit JALOEZJJ, GIERIGHEID, enz. Inmiddels even als rnon, eindelijk, menür-al eene Mode navolgt en verd di t, at over men voorheen zo dikwils ,ac0te £ tast men ten laatften, ook nog we, eens hier _ZJ is ook een al te kragtig ^ddel, 0m altoos onder het voorwendzel van voornamere en ^gtigere bezigheden den geenen dienst, hulp of bevordering te weigeren, met wien T) °Th00P ]CSt' en welkc« ™n gaarne drukt of mishandelt, om niet te zeegen, weike andere ontfehuidigingen en verdedigingen zii nog meer toelaat, om 'er zig, bij voorvallende gelegenheden , van te bedienen. Tegen een' man, bij voorbeeld , die smorgens vroeg en fchielijk gediend en geholpen ml wezen, ware niets beter, dan het morgen-gebed driemaal te herhaalen , of zig zo lang met bidden onledig te houden , tot daq hij eindelijk boos wierdt ; want als dan bad men tog een blijkbaar recht , hem voor een Turk en Heiden uit te maaken: En eene meid , die in het zingen floort, al ware zij van den Heer gezonden, om iets te vraagen, of  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. 3,3 of haar iets te berigten, voegt natuurlijk eene. Oorvijg. Tegen andere kleine zonden laaten zig allerlei kragtige plaatzen uit deze en geene ftigtelijke boeken, of wel verzen uit een gezangboek , met een dat is wel juist, daar wordt het bewaarheid, daar kan ik wel met mijnen. * * zeggen, enz. bijbrengen; want wat wd hij tog tegen zulk eenen geeftlijken houw of fteek doen ? men heeft niet gefeholden , niet ge* raast en getierd ; men heeft flegts iets aan« gehaald. Een bidkamer kan weldra eene zo heilige, plaats worden, als een klooster in Spanje, die men niet betreeden , en waarop men niets zoeken of van zijn plaats mag leggen; en mogt men zig hier al niet tegen allerlei woeste aanvallen kunnen verzekeren, dan kan een gegeftadig denken aan den dood een zoort van doodkist, hier of daar in een ho.-k van 't huis geplaatst enz. een bewaarder van gewigtige , maar heel aardfche Geheimen worden. Toevoer is 'er genoeg; want om agt uuren komt Juffer Lijsje tot het gebed bij 'gefloote deuren, en om tien uuren Juffer Martijntje, en s'namiddags om twee uuren gaat ze zelve na eene geestelijke oefening , en Doch gee-  3I4 JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. geene trekken meer; men fchildert hier altijd flegts fchoorfteenftukken en hoekbeelden. indien men wil ; dan flaa men, in plaats van dit, zijne oogen op den man en de kinderen, waarvan de eerfte, om dat hij fteeds met de uiterfte vetagting als een geflagen vij. and van de Christenheid behandeld wordt, ook zijne Ailiantien maakt, met zijne verëenigde vrienden dagelijks op kondfchap uitgaat, aantast , uitvalt of ontzet, en zo wanneer hij maar flegts genoeg denkt, zijn vermaak neemt; tot de echtfeheiding toe cn waarvan de laat. ften , welke partij ze ook mogen trekken , zig geheel eigenlijk in de fchool der deugdeten en galgenaazen zullen bevinden. In huwelijken van Voornaamen en Rijken gaat men zig hierin iets uit den weg, zonder nogtans fchade te verhoeden. Terwijl de vrouw op 't Landgoed woont, bepaalde Biduuren houdt, en het geheele do-p in devotie vuurig maakt, leeft de man in de ftad , boeleert met andere vrouwen , flijt den tijd met banketten, doet kostelijke gefchenken, wordt ziek, en fterft in armoede, of gaat bankrot, laatende eene fchuld na van twintigduizend gulden. Alle, die hem gekend hebben, zeggen, het ware zekerlijk zo verre niet met hem  JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. 3I5 hem gekomen, hadt zij zijn hoofd niet op den hol gebragt, en hem, op de kwaadaartigfte wijze buiten den Hemel geflooten. Is dit de gewoone winter naa den zomer ? — Zijn dit de onfeübaare gevolgen van tedere huwelijken? — Foeij! wie denkt zo? ■ • Het zijn de gevolgen van eene dvvaaze keuze, van eenen droeven gedwongen koop, van winzugtige koppelingen , verhaafce fchreden van toornige en galzugtige gemoederen, die zig door hunne huwelijken aan hunne bloedverwandten willen wreeken. Hier een meisje, dom cn plomp cpgebragt, van de ouders verkogt aan iemand, die geld zoekt, of zelf in een ongelukkig of zwak uur van een betitelden fchurk verrast; daar een Docler, of Advocaat, of ander ledig gaande Makelaar, die voor zes honderd douceurs van dertig duizenden het jawoord haalt, en daarvoor nog op den bruiloftsdag mee vrolijk is; daar eene weduwe, of anders eene van de waereld vergeetene, die niet meer onder haare nicht wil liaan, en het zo kort houden van haar Voogd volftrekt niet meer verdraagen wil, en daarom heden nog wenkt, uitzendt', roepen laat, of in gezelfchap gaat, en ja zegt,  316 JALOEZIJ, GIERIGHEID, enz. zegt, en anders nog veel doet, wat boven reeds ftaat opgetekend. Zo zouden tog de mannen zeer veel fchuld hebben aan 't ongeluk? om dat zij het verkiezingsrecht hebben; demeefte! - , En zo raakten de verwijten geenzins het gansch geflacht ? _ Waarom denkt gij 2Q k aQ in uw hart.'