01 1842 2492 UB AMSTERDAM  REDEVOERING a v e n. H E T R E G T dér ÖPPERSTJE MAG T,   ËEDËVOERINÖ OVER, het r e g t DER Opperste magtj DOOR GEKARD N 0 O D Ti tn keven , Hoogleer aar in de Regtenj aan *$ Lands Univerjïteit te Leiden; Naar het Latyn en Fransch gevolgd; te AMSTÊRDA il/, By JOH. WEPPELMAKj MBCGLXXXIV,  Naardien alle gszag eorfpronglyk by het Folk en gevolglyk van hetzelve uitgaat, zoo volgt daar uit ook, dat alle de bedienaars van de overigheid, bet zy met wetgevende, het zy met uitvoerende magt bekleed, zyne gemagtigden, zyne dienaars zyn, en aan hetzelve ten allen tyde rekchfebap zyn verfcbuldigd. De Regeering is, of moet ivgefeld we¬ zen tot algemeen ivelzyn, ter befeberming en totveiligheid van het Volk, de Natie, of de Gemeente, en niet tot voordeel of by zonder belang van één éénig mensch, van gen huisgezin, of van eene vergadering van menfehen, die flechts 'een gedeelte dier Gemeente uitmaaken. De Gemeente heeft het onbetwistbaar, onvervreemdbaar en onverlieshaar regt van de regeering te hervormen, te Veranderen of af te fchaffen op zulk eene wyze, als haar het voegJykst en gefchiktst zal voorkomen om het algemeene welzyn te bevorderen. Om hen, die'made wetgevende of uitvoerende magt bekleed zyn, te beletten onderdrukkers te ivorden, heeft bet Folk bet regt van op die tyden, die bet de vorglykjlen oordeelt, zyne ambtenaars weder in den flaat van privaate Perfoonen te doen overgaan, en door zekere en regelmatige verkiezingen de openvallendt plaatfen te vervullen. Wette» van Pensylvaniex, Hoofdft. i. § 4, 5 en 6*  VOORREDE « VAN DEN VERTAALER. Xïoe zeer men , nu een Prici en een Priestley dc natuurlyke regten des mc'nschdoms op dc billykfte gronden hebben gehandhaafd, met reden verwachten mogt, dat ten aanzien van het Staatkundige geene andere gevoelens zouden plaats grypen, dan die met de waare belangen des menschdoms overeenkomfh'g zyn, ziet men echter by eene jammerlyke ondervinding , maar altc dikvvyls helaas! het tegendeel. In het, G o d zy gedankt! tot nog toe vryë Gemecnebest van Nederland althands , zien wy Regts-gcleerden , wier; voornaamfle beocffening anderszins het natuurlyk en burgerïyk regt zyn moet, zich beyveren, om met hunne lasterende gefchriften , het wettig gezag aan Neèrlands Volk, zoo het mogclyk ware-, te * 3 ont-  ïl VOORREDE pntwringen ; Wy zien hen de hand kenen aan partyfchappen en beroeringen van Staat; wy zien hen voor éénen Staatsdienaar bukken , en 'ten zynen gevalle alleen hun best doen, om door eenige weinige - zich dit wangedrag niet fchaamende _ Predikers van het Evangelie, en door menig ander gefpuis, welk zy aan hun fnocr hebben, de grondlagen onzer gezegende Conftitutie , ware het raogelykj te ondermynen, en de Nederlanders in de jammerlyke keetenen van het afgryslyk despotismus te kluisteren. Wy zien Hoogleeraars , aan welken de vorming van het verftand der Jeugd, de inboezeming van Vaderlandlievende beginfelen in hare harten, en de opleiding vaneen volgend geflacht is toevertrouwd^ dan eens heimeJyk, dan eens openbaar tellingen beweeren , die de grondflageq van Neêrlands Gemccnebest doen wagge, !en , cn die , wanneer zy aangenomen werden , den dienaar eerlang over zyne Meesters zouden doen hccrfchcn, en het geheele Volk tot Zync Slaavcn zouden paaken. Daar.  van den VERTAALER. m Daar dezen zich dus niet ontzien om van tyd tot tyd de Souverainiteit des Volks te doen wankelen; daar zy die voor hunne eigen Perfoonen fohandelyk met voeten treden, is het de pligt der overige braaven, om de algemeene verftanden des volks zoo veel mogelyk te verlichten , en door het duidclyk vcrklaaren van die grondbcginfelen , welken de Natuur, of laat ik liever zeggen, God zelf, den mensch ter zyner eigen behoudenis en gelukzaligheid aan de hand geeft, de harten van Neèrlands Burgeren hoe langs hoe meer in zuivere Vaderlands-liefde, inongekreukten heldenmoed by eene ernftige verdediging hunner voorregten en vryheden te ontvonken, en langs dezen weg de heilloze poogingen der Vryheid-haaters te keer te gaan. liet is om ook hier toe eerdgzins mede te werken: — om het achtbare, het braave Volk van Nederland — die waardige oppermagtige Stem, door welke de Godheid deBataviers, wier Vryheid Zy tegen alle menfehelyke verwachting ftaande heeft gehouden, nog in dezen tegenwoordigen * 4 tyd  ir. VOORREDE tyd aanfpoort om hunne regten mannelyfc te verdedigen - het is, zeggen wy, oir* dit achtbaar ligchaam in het bezef zyner Oppennagt en Souverainiteit te verkerken , dat wy deze Redevoering van eenen Hoogleer aar der Leidfche Hooge School, van welke hy in het laatst der vorige en het begin van deze eeuw een uitmuntend fieraad geweest is, in een Nederduitsch gewaad aan het licht brengen. — Zy bevat geene armzalige grondftellingen , die een Volk de vryheid ontzeggen om in geval van de ysfejykfte mishandelingen zynen Vorst tegen te gaan, en het juk der doemwaardige Slaaverny van hunne halzen te. fchudden. — Zy behelst geene drogredenen , om U , waardige Burgers van Nederland i te overreeden, dat Gy genoodzaakt zoudt wezen, dc magt of het bewind, dat Gy eenmaal mogt hebben afgeftaan, voor altoos te blyven affiaan, wanneer hy, dien gy zckcrlyk deze magt of dat bewind niet dan in het vooruitgezicht yan allerleis heil opdroeg?, tegen wet en reden goedvindt uw.e regten te vertrap, pen j dat Gy dun verpügt soydt wczcq 1 orri  van den VER.TAALERJ v om met de laf hartigfte onderwerping de> voeten zyner dwinglandy te kusfen, en U, zoo lang het hem behaagen mogt, te laten martelen! — Neen! Vrye Burgers , vrye Schepsels vat? den Gqd der vryHEïd , die den dieren zelfs het bezef der yryheid heeft ingedrukt! > Neen ! het is een waardiger gefchrift , dat wy U in handen geven! — Gyzult, hy deszelfs lezing , op da allerduidelykfte en onbeT twistbaarfte gronden , Uwe Oppermagt, Uwe onaf hanglyke en onfchendbare Sou- verainiteit bewezen zien ! r Gy zult zien, dat alle Regenten, die op de gan-. fche Waereld zyn , en dus de despotieke AHecnheerfcher zoo wel, als eenigander, hunne aanftelling in cenen waaren zin alleen van het Volk ontvangen! —— Gy silrit uit dezelve kunnen lecren, dat een Volk, al had het zyne Oppermagt volgens een fchriftelyk verdrag onbepaaldafgeftaan, zoo dra het door zynen Oppermagtigcn Vorst op eene verregaande wyze mishandeld wordt, die fchreeuwende mishandelingen volgens de eeuwige wet der Natuur fljet behoeft te duiden! - - : 5 m  VOORREDE Dit werkje brengt U dus te rug tot de herinnering van dien guiden tyd, in web ken onze dappere Voorouders de Spaanfche Dwinglandy vaarwel zeiden, en een Gcmcenebest (lichtten, welk, fchoon door herhaalde verwisfelingen en inbreuken op dc inwendige deelen des beffiers, hier en daar misvormd , echter nog even onafhanglyk in de handen van dit tegenwoordig gefiachtis overgeleverd! Het zal U de verrichtingen dezer eerfte Republikeinen met eene volle eerbiediging doen goedkeuren ! Het zal U den gedaa- nen ftap der braave Burgeren van Uu tracht, toen zy cenen Regent, van wien zy een afgryzen hadden , uit de raadzaal wilden geweerd hebben , met bewondering doen toejuigchen ! Het zal U den Souverain van Hqllakd, nu dezelve (voorzoo verre deze Provincie betreft) den Hertog van ÏVolfenluttel volgens den wil der Natie om zyn fchandelyk gedrag van-zyne post ontzet heeft, en uit dc Re. publick wil verwydcren, met de zuiver-, ile dankbaarheid doen eerbiedigen, cn U 'dien Vaderen des Vaderlands het teeken Uwer  van den VERTAALER. vif Uwer uitdruklyke goedkeuring doen aan den dag leggen, door Hun openlyk te ver, klaaren , „ Gy hebt welgedaan. !" — Het zal u, eindelyk, uitdruklyk leeren, dat geen Regent boven de wetten verhe» ven' is, en dat Gy ieder , die eenig bewind, of eenige uitvoering van magt in handen heeft, al ware het de Erfftadhouder van Neêrlands onderfcheidene Provinciën, zoo dra hy zich noch aan de befchrevene wetten der Unie, noch aan zyne aanftelling als dienaar van Staat, noch aan de onveranderlykc wetten der Natuur mogt kreunen ; zoo dra hy de Nederlandfche Oppermagt naar dc hartader mogt Heken, en onder het inroepen van vreemde Mogendheden, en het oproer blaazen van gevloekte huurlingen, of met behulp der krygsmagt, die alleen den Burgeren toebehoort, onze gezegende Conftitutie mogt willen omkeeren; dat Gy dan, zoo dra dit mogt plaats grypen, zonder Uwe gewetens te krenken , ja met volkomenc toeftemming der Godheid, zoodanigen krachtdadig moogt te keer gaan, en hem van alle zyne waardigheden ontzetten: — ja, waar-  Vin VOORREDE waarom zouden wy niet rondborstig fpre- ten ? dat Gy zoodanig een tot aft ^fchrikder bopzen billyk moogt doen flraffen! — Denkt niet, Méöe-Burgers! dat wy te veel gezegd hebben! De Vorst is om het Volk, en geenszins het Volk om den Vorst! En de Vorst kan zoo min ontheven worden van de gehoorzaamheid aan de wetten der Natuur, aan de voorfchriftcn van waarheid en deugd, als eenig ander Burger: maar is daar aan even bepaaldelyk onderworpen! En een Gemeenebest daarenboven erkent gec* ne wettige Overheden , dan die regtvaardig en deugdzaam zyn, dan die de wetten des Lands, des Volks en der Vryheid uitdruklyk handhaaven ! Het erkent geene dienaars, die hunne Meesters-befpotten, en die dat Souverain gezag, welk dezen in den naam des Volks b.cklecden, openbaar met voeten treden ! . Neen! —- Het eerbiedigt alleen die uitvoerers dor pppermagtige bevelen, die hunnen Meesteren , dat is de gebiedende Magt , gctrouwelyk gehoorzamen! Alle deze gevoelens eener regtgcaarte, verhevene  van den|VERTAALER. i* ne Vryheid leert,, verlterkt, en bekrachtigt deze Redevoering. Zy leert U uwe waardigheid als deelgenoten der maatichappy, als Burgers,'meer en meer gevoelen ! Daar zy U dc regten der Oppermagt zoo duidelyk kenfehetst , dat 'er by u geene zwaarigheden meer zullen overblyven , ontvonkt zy Uwe harten hoe langs hoe meer in waaren heldenmoed! ■ Vereert dan, Mede-Bur- g e r s! dezelve met eene aandachtige lezing, en maakt 'er zoodanig gebruik van * als ftrekken kan, om aan den éénen kant U in de gehoorzaamheid aan Uwe wettige en braave Overheden van Nederland te verkerken, en aan de andere zyde , om Ü door uwe ftandvastige Vaderlandlievende grondbeginselen en gedragingen tot een fchrik te ftellen voor de boozen! Wy hebben by het overzetten deze? Redevoering het oorfpronglyk Latyn, (waarin zy door den zeer beroemder! * Hooglecraar Noodt in den Jare 1699. op den 9dm van Sprokkelmaand in de Leidfche Hoogefehool is uitgefproken, by gele-  x VÖÖRRi van den VERTAAL. legenheid , dat Hy zyne waardigheid aïs Rector der Akademie volgens Jaarlykfehe gewoonte nederleide) en tevens de uitmuntende Franfche Vertaaling (die meê nog drie andere aanmerklyke Verhandelingen in één bondel te Amfterdam i7H. in 8vo. is uitgegeven) van den boven onzen roem verheven Barbeyrac gevolgd , en de gewigtige byvoegfelcn van dezen laatflen Schryver in onze uitgaaf overgenomen , om dat dezelven , everi als zyne Vertaaling , veel licht over de gezegden van den Heer Noodt verfpreiden; voor het overige hebben wy by de aanhaaling van Schryveren hier en daar eenige gering, verandering gemaakt, zoo als wy gevoeglykst oordeelden. VER-  VERBETERING E N. Bladz. '2. Reg. x. flaat bewilling lees bewil* liging. IT, _ 5. nog — noch' ft2. — 3. ftrafoeiTening; heê —■ IftraToefféning het , 27. — 7. van ond. in de aant. ——■ ridentur videnter - * 28. — 1. in de kant. en oog¬ merk —• en het oogmerk - — -— 7. van ond. regterszyn — regters zyn, —— — 3. van ond. zoodanige eene zoodanige - 42, — 5. van ond. in de aant. —— peraque - providentie —• peraque -providentid > 50. — 6. van ond. in de aant. —— addtinet a '• adtinet ad ——— 61. •— a. in de kant. geeeelte gedeelte p 63. onder aan de kant-teek. —— na* tuurlyk natuurlyke - 74. — 9. — ramfpoed — ramp- fpoed ■ 78. — 7. van ond. veinsde hy zyn — veinsde, zyn » S3. — 3. van ond. in deaantek.—- Bladz,  VERBETERINGEN filadz. 93. Reg. 7. van ond. flaat haar - *jj hare lees zyn — en zyne - Ï04. — 6. van ond. alle vleie allerlei ■ ~ 4. ■ gryzcn —— afgryzen Dé overige Druk-feilen gelieve de goedgurns» tige Lezer te verfchöoh'en. REDE.  REDE VÖE RING over HET REGT DER. OPPERSTE MAGT; Ïk heb my dikwyls verwonderd, Toehoorers, dat kundige mannen, die zich toeleiden om over de msgt der Souverainen te bandelen, den Vorst en den Tiran dezelfde voorregten toekennen^ fchoon echter deze twee karakters zoö volftrekt ftrydig zyn met elkander; dat men zich nimmer eene grootere ftrydig. heid verbeelden kan. De een , indieii men naar waarheid zal fpreken (1)3 Voert het gebied over de burgers met hun: (1) Plato geeft op verfcheiden plaatfen zyneir .■Schriften, boven al in het VUIfte en IXde boek van Zyn Gemcenebest, zeer leevendige en natuurlyke be_ fehryvingen van eenen Tiran. Ook kan men hier over Èaz;c:i Dio (Chrysostomus, in zyn me A " 8 OnderfdiciA, tusfdieii ëen l-'oru èn cc'n Tiran.  C 2 > fiunne volkomcne bewilling: dc ander doet het volftrekt tegen hunnen zin. Dc cerfte heeft alleen het gemeene welzyn op 't oog; de laatfte behartigt niet dan zyn eigen byzonder belang. De een handhaaft de wetten: de ander treedt dezelven met voeten. De eerfte merkt het leeven, de vryheid, en de goederen van ieder burger in 't byzonder, als zoo veele eigendommen aan, welken hy nimmer durft aantasten , en waarvan hy zyne handen en oogen, ja zyne begeerten zeiven moet te rug houden (i): de laatfte verbeeldt zich, dat en lilde Redevoering over een koningryk, en in zyne Vide over de Tirannie; alsmede de Samenfpraak vari Buciian an, over het rtgt der Koningen in Schotland, bladz. 28 en verv.; en eindelyk het boek, welk zoo veel gerugts gemaakt heeft, en waar van de titel is, Findici.s contra Tyrannos, Qua;st. III. pag. 134. & feqq. Edit. Francof. 1622. (O Dit is het, welk de wetten eenen ieder leeren , zoo als Cicero zegt, van wien de Heer Noodt de eigen woorden ontleend heeft. Doamur.... auctoritate nutuque tcgum, domitai habere libidinez, co'ércere onmes cupiditatcs, ab aliekis jientes, ocu-  t 3) "dat dit alles voor hém alleen is, eh dat hy daarover volftrekt willekeurig kan befchikken. Eindelyk, de een, terwyl hy in navolging der Godheid, zyn hoogde Vermaak fielt in de bevordering van het welzyn desmenschdoms, wórdt door zynè onderdanen; zoo «vel, als door Vreemdelingen bemind, geëerbiedigd, ja, om zoo te fpreken, aangebeden; allen nemert zy hunnen toevlugt tot hem (i), als hunnen be- los , manuï ABsTiNEHEi De Orati Libi I. Cap, XLIII. Ci) De Schryver volgt hier eene fchoone plaat* van Sentca , die ik niet kan nalaten hier by té Voegen: I/lius demum magnitudo jlabilis ftmdataqui *it, quem omnes tam ftipra fe esfe, quam pro fefciunt: cujus curam excvbare pro faluteüngulorum atquc univerfcrum experiuntur, quo procedente, non tanquam malum aliquod aut noxium animaï eiubili prafJierit, diffiigiant, fed tanquam ad clarum ac bentficum fidus certatim advolant, bbjicere fe pro Ulo miicronibus ïnfiJiantium parathfiml, et fubfternerc corpora fua, 'fi perftragem illi humanam iter ad falutenl ftruendum 'fit: Ille est enim vinculum , per quod Respttblica coharet: ille fpiritus vitalis, quem husc tot miiiia trahunt: nihil ipfa per fe futttra nifi onus et pnsda, ft menfilla intperii fubtrahatw. DeClementt kib. I. Cap. III & IV. A %  (4) befehermer, als den bevorderaar van hsji geluk, en zyn altoos gereed om'zich voor dezen hunnen Opperhoofd kloekmoedig op te offeren, om dat zy leevendig gevoelen, dat zyn geest hen bezielt, vereenigt, beftuurt en voorfpoedig maakt: de ander, in tegendeel, terwyl hy een pest is voor het algemeen, terwyl hy niemand goed, maar overal kwaad doet, en zich daardoor tot een voorwerp maakt van ieders afgryzen en vervloeking, jaagt van rondsom kommer, vrees, en fchrik aan, cn voert niet dan jammerlyke verwoesting met zich; ieder keer, dat hy zich vertoont, verbeeldt zich elk in hem een woedend beest van eene ongemeene grootte te zien , dat met opgefparde kaaken uit zyn roofnest komt, en niet dan roof en' moord ademt. De reden eischt dan, dat men onderfcheid maake tusfehen den Vorst en den Tiran; en dat men de magt van den Vorst geenszins zoo verre uitftrekke , dat hy in alle opzigten zyne eigenzinnigheid moge voldoen, maar dat men hem binnen de paaien houde der regtyaardigheid- en der wetten. Hoe onge•"luk-  ïitkkig intusfchen hoort men de menfchea in 't algemeen beweeren, dat, zoo men de kracht der opperfte magt, zoo als zy door het gewoone gebruik gevestigd is, niet wil vernietigen , men dan ook erkennen moet, dat de Vorst boven de wetten • verheven, is, zoo dat, hoe zeer hy alleen zyn eigen byzonder belang behartigt, en nimmer denkt om het welzyn zyner onderdanen , deze laatften geen anderen toevlugt hebben, dan alleen hier in, dat zy zich beroemen kunnen (i), ftiptelyk te gehoorzamen en geduldig te lyden; ■ als mede, dat de Vorst geenszins verantwoordelyk is omtrend zyn gedrag , dan voor God alleen, van wien, zoo als men dan vooronderftelt, de Opperfte magt oorfpronglyk afkomstig is. Zeer weinigen zyn 'er, die hier de zyde van het Volk kiezen: de meesten verdedigen dezaak van den Tiran onder den naam van Vorst , cn trachten zoo wel zieh zeiven als ri) Dit was weleer het zeggen van een Romeinichen Ridder aan Keizer Tiberius: Tibi-Summum re rupi Judicium DU dedére: nobis obfeqttii gloria relictas7( 'ItrUi AAaoJ tisi trlttcvcrif %'u xiitut «jasr»"» Nskss. Ncpu y6g rtui heit zySfcitx. „ Wy zyn llaaven, en zyn zwak: maar'er zyn mag. tige Goden, en ['er is] eece wet'[van regt en on- regt]  ken het zich zelf heeft voorgefchreven; en fchoon dit Wezen in het geringfte opzigt nimmer nalaat het beste te kiezen , is het zelve daarom echter niet minder magtig, nog minder onafhanglyk (i). —* Van waar komt het dan , dat men zich van eenen Vorst een geheel ander denkbeeld vormt? Waarom eischt men niet» dat hy, die de Godheid op aarde vertegenwoordigt , zich, in naarvolging van deze, altoos houde binnen de juiste paaien der regt] aan welke de Goden zeiven onderworpen zyn. Want door deze wet beoordelen wy hunne handedelingen." Plutarchus zegt uitdruklyk , dat de Vorst aan deze wet, die by Pindarus de Koning der ftcrflyke en onflerflyke IVezens genoemd wordt, moet gehoorzamen. Zie deze plaats breeder by Pufendorf, Droii de Ia Nat. et des Getis. Lib.VU. Chap, VI. §• 3- Not. 1. van den Heer Barbeirac. (O Necesfe est enim ei eadem placere, cui nifi opti* ma placere non posfunt: nee ob hoe minus liber et po* tens est: ipfe enim est necesfitas fua, Senec. Prcef, Qii'aft. Nat. pag, 626. De Heer Noodt heeft waarfchynlyk deze plaats op 't oog gehad. Wy voegen er nog by het volgend zeggen van Seneca : Tantunt enim, quantum vult, pot est, qui fe, nip quod debet, non putatposfe. Epist. XC, pag. 402,  O) der reden, en dat hy niet onafhanglylc noch gemagtigd zy om al te doen, 't geen hy begeert, dan voor zoo verre hy tevens, gelooft, dat hy wel degelyk bepaald-is in al dat geene, welk tegen zyn pligt mogt ftryden; —-—■ waarom cischt men niet, dat hy zich zeiven aan de noodzaaklyke verpligting onderwerpe, om deze grondftelhng te volgen (r) ? Het is buiten alle tegenfpraak niet meer dan. billyk, dat de Vorst, die zich boven anderen in aanzien verheven ziet, tevens voor niemand wyke in grootheid van ziel: en 'er kan voor een mensch van dit karakter niets onge, ryrader, noch fchandelyker wezen, dan de Vaderlands-liefde, dc getrouwheid, de regt vaardigheid, en alle andere deugden, die tot in ftandhouding der menfehelyke jnaatfehappy nodig zyn, aïs het deel der ■ by- Ci) Minimum decet libêre, cuimultam Heet. Senec Troad. vers 336. Het is ten aanzien der Grooten zoo veelte waarachtiger , dat, hoe meer magt zy bezitten, het des temeer te vreezen is, dat zy dezelve zullen misbruiken , gefy'k' wy te regt in eene oude fpreuk vinden: Cui plus libet, quam par est, pfhs v.i'.t. quant Heet» Pübl. Sr*, vers 142. Ed. LugJ. B. 1708.  < 13 ) ftyzondere burgeren aan te merken £1)5 terwyl hy zich verbeeldt het regt te hebben , niet, om • dat alles te doen, welk het gemeene ,welzyn vordert, maar zelfs alles, wat hem in de gedagten komt, zonder dat hy ecnig bedwang heeft, als geweld en waapenen ^ die..hem echter geenszins zyn toevertrouwd , om zich ongeftraft met misdaden te kunnen bezoedelen, maar alleen om de wetten te handhaaven en te doen gchoorzamerii . Niet meer moet men ook die geenen gelooven , welken , voorgevende dat de Oppermagt oorfpronglyk en alleen door God is vastgefteld, daar uit befluiten , dat, wanneer de onderdaanen door de wreedheid of door de trouwloosheid van Hun? nen Vorst geweldig lyden, dees Iaatfie uit hoofde van zyn gedrag wel verantwoordelyk is voor Gods Majesteit, als welke in dat geval waarlyk is beleedigd; maar dat het geenen zwakken frervelingen toekomt, zich tót reg- (j) Dit is de taal , welke een oud Treurfpel» dichter in de mond legt van Atria • ■ Sanctttas, piet as, fides privata lona fuut: qua juvat, regeseantt Sénec. Thyest. v. a'jfj, 217. 2. ai tsa God zelfde infteüer der Oppermagt, ('t geen zoo niet is) zo» den daarom de Vorsten echter geene» onbepaalde magtbe4|j£Stf  ( 14 > regters op te werpen over de daden va^ den Souverain, hoe gemaklyk dit hun ook moge wezen. Want, al ftond men eens toe, dat de Vorst van God alleen zyne oppermagt ontleend heeft, wie is 'er dan zoo ondeugend van zich te durven verbeelden , dat dit Opperwezen • zelf, welk niet min oneindig is in goedheid, dan in 'grootheid, den Vorst tot verderf der menfehen met eene zoodanige magt zou bekleed , en hem in -ftaat gefield hebben om zich ongeftraft aanallerleie misdaden over te geven? Wie zou durven ontkennen, dat de Vorst, zoo dra hy op eene onbefchaamde wyze het karakter misbruikt, waar mede God hem vereerd heeft, zich echter noch by God, wiens bevelen hy verwaarloosd , noch by de onderdanen, welken hy benadeeld heeft, ecnigzins fchuldig zoumaaken? — Doch het is geheel anders met de zaak gelegen: De oppermagt is eigenlyk (i) onmiddelyk van de menfehen afkomstig. 'T is waar, men bedient zich dikwyls van uitdrukking Ci) Zie Pufendorf .als boven Cfiap. III.  05) gen, die zulks aan God fchynen toe té kennen, maar in denzelfdcn zin heeft men meermalen wetten en andere inrichtingen , die door de menfehen overeenkomst tig de voorfchriften der reden gemaakt of vernietigd zyn, dên naam gegeven, vart door Gods wil gemaakt of vernietigd te Wezen Waar toch- heeft men Ooit gehoord , dat eenig Koning of Vorst, in één woord , eenige oppermagtige règee* ring , hoe men dezelve ook gelieve tenoemen , van den hemel gezonden , en niet onmiddelyk door den wil en dc toeftemming der menfehen verkozen is'? Is het niet ten hoogften blykbaar, dat het natuurlyk verïtand alleen, dat zeker en in de daad goddelyk licht, de menfehen in- den beginne met elkander vereenigd, en hen overreed hëeft, om wetten te maaken en burgerlyke regcerifigen vast te ftellen, als zyndc zaken, zonder welken de maaüfchappy zich geenszins kon ftaande houden ? En was dit niet genoegzaam om te kunnen zeggen, dat God die regeeringen vastftelde of veranderde, fchoon onmiddelyk door de menfehen zeiven in■.♦II .-i.cJD lui .via niKi.'z ww®^ i'iS -gfe-  8- Alle menfehen zyn van Ratuurc gelyk. ( J » < i < i i gericht of vernietigd, om dat zy nameïyJÉ Zulks deden tot in ftandhouding der maatfchappyj volgende daarin de voorfchriften van het gezond verftand, 't welk zy dan •gevolgelyk met het hoogfte regt konden zeggen met de goedkeuring van God zeiven te gefchieden? . Maar om dit Wat onderfcheidener en wat meer van naby te ontwikkelen, zal het niet ondienstig zyn de zaken van haren eerften oorfprong öp te haaien. - Het is zeker (i), dat de naamen vari Souverain en van Onderdaan, van Meester ;rt Slaaf, in de natuur zelve onbekend :yn : Zy heeft ons alleen tot menfehen. gevormd , allen gelyk, allen even vry ;n önafhanglyk van elkander (2): waar oe anders zou het dienen, dat zy ieder >p zich zeiven met de nodige magt voorden heeft, om zich te verdedigen? waar :oe boezemt zy eenen ieder, zoo dra hy. :er waereld komt, eene zoo tedere en eit (O Zie den Heer Le Cr erg in zyne Bibliotkeque Vh&fiè\ Tom. VIII. pag. 162 & fuiv. & Tom. X. pag. 311 & fuiv. i*) Zie Pufenporf als boven Liv. III- Chap. Ifj  ( *7) bncvcrwinlyke eigen-liefde in, dat men* nimmer iets meerder dan zich zeiven kari beminnen ? * Van waar is het, dat zy elkeri mensch een leevendig gevoel heeft gefchonken van 't geen hem nuttig of nadeelig is, zelfs in zoo verre, dat dit bezef hem onweêrftaanbaar noopt om het eerfte naar te jaagen, en het laatfte te vermyden? Waar toe dit alles, zoo het niet is, om dat zy volftrekt gewild heeft, dat zy allen , welken met dezelfde vermogens zyn begiftigd, Ook dezelfde regten zouden genieten op alle die dingen, welke zy hun in het algemeen ter hunner eigen behoudenis aanbiedt ? Uit dezen hoofde worden zelfs de andere dieren gezegd vry geboren te worden, om dat zy allen natuurlyker wyze geleid worden, om dat geen te zoeken, welk hun waarlyk goed is, ert zy in ftaat zyn om zich het zelve zonder behulp van anderen te. bezorgen. Schoon nu de Natuur den mensch het regt heeft gefchonken om al dat geene naar te fpooren, welk hem voordeeljg is, zy heeft hem echter daarom geenszins gemagtigd om kwaad te doen. Integendeel, heeft Deze nitdurlyke Vryjefd verdorlofc echter *eene IcsbüfiJigheid;  Os) De Natuur heeft de menfchen geleid om in de •naatfchappy 't iseyen. Zy hem , om het misbruik van dit regS Voor te komen,.op eene byzondere wyze gevormd , die hem verre verheft boven de overige dieren. Want daar dezen enkel krachten van het ligchaam zyn ten deel gevallen, heeft zy den mensch zoo veel te meer verftands gegeven, op dat zyne gedagten niet alleen tot het tegenwoordige zouden behoeven bepaald te wezen, maar hy dezelven tot het toekomende zou kunnen uitftrekken ; op dat hy zyne denkbeelden met elkander verge ■ lyken, een minder goed boven een groo„ ter, en een duurzamer goed boven een onbeftendig waardeeren; eindelyk, op dat hy 't geen waarlyk nuttig is behoorlyk zou kunnen onderfcheiden van dat geen, welk niet anders dan den uiterlyken fchyn daar van bezit. De menfehen dan met zulke edele vermogens ' van ligchaam en ziel begiftigd zynde, was het zeer natuurlyk, dat zy zich onderling trachtten te verbinden, zoo ter vereeniging der beide Sexen, tot welke zy zich door eene zagte neigingvoelden aangefpoord, als ook om het verdriet  ( *9 ) drict der eenzaamheid te ontwyken , eri tevens om in de wedcrzydfche hulp dé grootfte gemakken veel uitgeftrekter te genieten, dan ooit ieder voor zich zeiven in eenzaamheid had kunnen doen; eindelyk, om zich onderling te beveiligen tegen die gevaaren, welke hun de zwakke Haat der menfehen deed ondervinden, zoo lang zy afzonderlyk leefden , als zynde door bosfehen en velden verfpreid , en aan de woede van dieren, en de aanvallen Van andere menfehen , die of onderneemender van aart, of dapperer en fterker waren, geduurig blootgefteld. Doch de natuur zelve heeft zich daarenboven geenszins zoo naauw bepaald. Na dat zy de menfehen overreed had , om door het vooruitzicht van wederzydsch voordeel in eene maatfehappy te leeven, heeft zy ten grondflage van deze vereeniging , en om dezelve zoo duurzaam en beftendig te maaken, dat zy niet gemaklyk verftoorcr noch verbroken zou kunner worden, ook nog gewild, dat ieder mensci in den loop van zyn leeven met alle zorg B 2 vul Zy wil, dat de menfehen alles in acht nemen, dat ter in ftandhouding der menfcbelylte maatfehappj nodig ij.  ( 20 ) Vuldigheid dat gc'cn zou in acht nemen fj) , zonder welk de maatfehappy volftrekt niet kon beftaan , noch zich naar behooren ftaande kon houden ; en deze wet der natuur, die hun zulks onderricht, kan met het hoogfte regt als eene wet van God worden aangemerkt. Hy immers , die zeker oogmerk wil bereiken, moet te gelyk alle die middelen te werk ftellen, zonder welken het onmogelyk is in zoo verre te flaagen; dit is eene ontegenzeglyke grondftelling der reden: — Of in andere woorden, het is buiten alle tegenfpraak zeker, dat God, wetende, dat de maatfehappy voor de menfehen nuttig en noodzaaklyk is, uit dien hoofde hun gebiedt, dat. zy: alle hunne poogingen zullen doen dienen ter naarfpooring van dat geene , welk hen gelukkig kan maaken; dit is een noodzaaklyk gevolg van die inrichting , welke zyne alwyze Voorzienigheid gevolgd heeft, toen zy hen gefchapen, en op aarde geplaatst heeft. En waarom zou men dan niet open- Ci) Zie Eufendqrf als boven liv. II. C/tap. lil.  (21) openlyk beweeren , dat God daar door den menfehen alles gebiedt, wat in zich zelve kan dienen om de menfehclykemaatfehappy te ftaaven en te doen bloeien, en dat Hy in tegendeel al dat geene verbiedt, welk dezelve zou' kunnen verftooren of vernietigen ? Houden wy het dan voor eene zekere en ontwyffclbarc waarheid, dat de Staat der natuur een Staat van vryheid is, maar van eene vryheid, (vergunt my, dat ik dit hier herhaale) die niets gemeen heeft met de losbandigheid: in één woord, houden wy het voor onbetwistbaar, dat ieder -lid der maatfehappy, die de wet der menfehclyke natuur overeenkomstig het licht deireden volgt, een volkomen regt heeft om zich van hare leden en goederen te bedienen, om zich zei ven, of iemand anders, in wien hy belang ftelt, zoo veel mogclyk te beveiligen: . dat hy volkomen regt heeft, om alle onregtvaardig geweld, 'welk hem of iemand anders met gevaar dreigt, te keer te gaan, ja zelfs (x) dc £i) De Heer Noodt volgt hier dezelfde grondbe/ B 3 , gift? Waarin de vryheid van den Staat der natuur bsftaa..  ( 20 de ongelyken, die men hem immer heeft aangedaan,. te flraiïen; niet, om in die flrafoeifening ; het onnatuurlyk vermaak der wraakzucht te genieten , maar om daar door een voorbeeld te geven, welk dienen kan om zoo wel hem zeiven als zyne natuurgenoten voor het toekomende in veiligheid te fielten. Voor het overige flrydt het uitdruklyk met de reden, dat men een ander mensch, aan wien men door gelykheid van-oorfprong en van natuur op het naauwst verbonden is ; die , even als wy, vatbaar is voor goed en kwaad, en evén zoo een voorwerp is van de zorg der Natuur, of laat ik liever zeggen, der Voorzienigheid; het flrydt, ik herhaal het nog eens, uitdruklyk met de reden , dat de ééne mensch den ander kwaad zal doen, terwyl deze zelfde reden eischt, dat alle menfehen ge- ginfels, op welken de Heer Barbeirac redeneert in eene breedvoerige aanteekening op liet boven aangehaald Werk van Pufendürf. Liv. VIII. Chap. III. 5. 4. Note 3. van de 2de uitgaaf Leicje 1759, alwaar de Lezer ten dezen aanzien eenige nadere opheide-. ring kan vinden.  C 23 ) gezellig, en gcvolglyk ook nuttig en toegevend zyn zullen voor elkander : want hoe kan men zich verbeelden , dat zy, wier omgang gevaarlyk of lastig is, men. fchen zullen vinden om met hun te jcevcn? Gave God , dat de menfehen ten allen tyde het gewigt en de noodzaaklykheid van deze geheiligde en onfchendbare wet, die hun door de Natuur is voorgefchreven, wel hadden begrepen! Zy zouden dan ongetwyffeld, volgens hunne natuurlyke beftemrning, ieder voor zich zeiven naar zyn volkomen genoegen, hebben kunnen leeven ; en geene zaak ter waereld zou iemand immer verpligt hebx ben om zich naar eens anders wil meer te Schikken, dan naar zyn eigen goedvinden. Maar eene jammerlyke ondervinding leerde eindelyk", dat 'er andere maatregels dienden genomen te worden. Men begreep (x) , dat, wanneer ieder mensch • voortging volgens zyn eigen zin te leeven, 'gr dan onder het menschdom noch rust. nocl Ci) Zie Pufendom als boven, Liv. H. Chap. I. B 4 Zwaarijlie- len, die de nenlchen verbijtten, aftand te doen van de vryheid van den (laat der Natuur, en bur.ierlyke ttffitfchêppyer, te' vormen. L  C 24) nóch vrede, noch vryheid, maar integendeel onrust, vrees, en geduurigc verongelykingen zouden plaats grypen; en de mensch gevolglyk niet dan een droevig en rampzalig leeven leiden, ja dikwyls in gevaar zyn zou van vermoord te worden; om dat namelyk de heerschzugt en de gierigheid, die heilloze raadgecffters, het licht der reden, volgens het welk de Natuur eischte, dat men zich gedroeg, om het juiste middenpunt van een beftendig geluk te vinden, geheel en al verdoofd hadden. Daar nu een ieder zyne eigen regten tot het uiterfte deed gelden , en zelf als regter het ongclyk wraakte, welk hy meende dat hem was aangedaan, (want ïn den ftaat der natuur is niemand aan het regtsgebied van eenen ander onderworpen), hoe kon het anders zyn, of ieder vonnisde in zyne eigen zaak doorgaans pnbillyk en bevooroordeeld? De een was vooringenomen door de verblinding der dwaaling of der onkunde ; de ander liet zich tot gramfehap. vervoeren, een derde werd eindelyk verleid door gierigheid, ofdoor eene andere neiging, die ham belette  C*5) de waarheid te zien , en die hem in de handhaavening'zyner regten de paaien der billykheid deed overtreden, uit welk alles eene menigte van twisten, klagten, ge-, vegten, doodflagen en plonderingen geboren werd. Kon men nu onder zoo veele oorlógen, en wel oorlogen, wier uitkomst zoo onzeker als gevaarlyk was, gerust en gelukkig leeven? Wie kon in zoo verre op zyne krachten of op zyne vaardigheid vertrouwen, dat hy ten allen tyde en op alle plaatfen zich van de zyde der andere menfehen tegen geweld of hinderlaagen veilig kon rekenen ? Van daar dan was het, dat eenigen, moede zyndc van vrees en geduurige onrust, goedvonden om hunne krachten te vereenigen, en hetontv werp van eene maatfehappy te vormen, in welke zy hoopten groote voordeden te vinden, en in plaatfe van een woest leeven te leiden, welk vol was van gevaaren, die hen te voren dreigden, en welk zy nu van goeder harten vaar wel zeiden, voortaan ftiller en geruster te leeven, handelende zy hierin op eene wyze, die volmaakt overeenftemde met de wet der NaB 5 tuur.  tuur, als welke volftrcktelyk eischt, dat ieder werkzaam zy tot zyne eigen behoudenis. Door deze gemeenfchap van Regt, in welke zy traden, vormden zy, die te voren ieder op zich zelf, en gints en her-, waarts verfpreid , geleefd hadden , een ligchaam van Staat, waarin zy overeen^ kwamen, dat ieder zyne Vryheid zou bly^ ven genieten, zonder immer die van anderen te benideelen; en dat, zoo iemand dezelve durfde aantasten , de beleedigde als dan den aanval niet op zyn eigen byzonder gezag zou te keer gaan, gelyk hy te voren had moeten doen, maar dat zulks door de vereenigde krachten der geheele maatfehappy volgens eenparige maatregels zou gefchieden. Terwyl men nu in vervolg van tyd zag, dat het niet mogelyk was , dat alle de leden der maatfehappy ieder oogenblik by een kwamen om de algemecne en byzondere zaken te regelen; en dat het intusfehen noodzaaklyk was om door middelen, die overeenkomstig waren met de wet der natuur , die geenen te verdedigen en te wreeken, welken vol-, ftrekt tegen dc inrichting der maatfehappy»  C °~7 ) py , verongelijkt of benadeeld waren, vond men algemeen goed, om met aller toeftemming (i) een pcrfoon te verkiezen van bekende braafheid en kundigheid, die met de zorg belast zynde om te waaken voor den welvaart der maatfehappy, dc redenen der twistende partyen bedaard zou aanhooren; die zonder vyandfehap, zonder drift en op eene wyze, welke overeenkomstig ware met het algemeen belang, uitfpraak zou doen over hunne gcfchillen, en door het in acht nemen van eene juiste gelykhcid het algemeenc regt der Natuif zou handhaavcn. Eindelyk om hem tot het CO De Ouden fchetfen ons omtrend op deze zelfde wyze den oorfprong der regeeringen. Het zy genoeg, ten bewysze hier van twee plaatfen by te brengen; van Cicero. Omet aniigua gent es Rcgibus quindam paruérunt ': quod genus impgrti primnm ai homines Justisftmos et Sapicntisfimos drferebatur. Da Legib. Lib. III. Cap. II. Mihi quidem non apud Medos folum , ut ait Herodotus, fed ctiam apud Majores nostros , Justiti* ftuenda cavfa ridentur olim bene morati Regèt coujlituti. Nam cum premeretur inops multitudo ab iis , qui majores opes. habebant , ad unum aliquem confugicb.mt , virtute prtsstantem , qui cum prohiberet injuria tenuiores, aquitate conftituenda Summos cum infimis pari jure. petincbat. De Offic Lib. II. Cap. XII.  De aart en fogmsfk zei; der burgerly. kcinattichappyen toont klaarblyklyk d.ithet gezag ran dc:i Souverain zich niet verder u ii drek t, dan tót liet geen lorr/ieta/grTneentwelzyttnijdig is. C 28 ) het wel waarnemen zyner bediening in ftaat te ftellen, en tevens om de dwaasheid en de kwaadaartigheid van die geenen te beteugelen, die, of door hunne domheid de voordeden van het burgerlyk leeven niet begrepen, of dezelven met eene woeste barbaarsheid baldadig met voeten wilden treden, bragt ieder lid der maatfehappy aan dees verkozenen die magt over, die hy van de natuur had gekregen, „Maar waartoe, zult Gy mogelykvraagen, T o e ii o o r e r s! waartoe ons tot het begin der burgelyke maatfehappyen terug gebragt?" Het is om U te doen zien, dat het Oppergezag geene natuurlyke zaak is , zoo als de wetten der menfehelyke famenleeving; maar dat de menfehen, die vry geboren worden, en zelvcn ieder in dat geen, welk zyn eigen voordeel betreft, oppermagtige regters zyn na verloop van tyd, vry willig en door onderlinge verdragen het oppergezag der burgerlyke regeering zeiven hebben vastgefteld. Schoon nu door zoodanige eene infïelling ieder byzonder nensch van de verdediging zyner eigene vryleidafilaa; enfehoon het hem niet geoorlofd zy»  0> zy, iet meer te eifchen, dan het geen dê Yorst of Oppermajtige Magiflxaat nuttig oordeelt voor de maatfehappy, zoo is echter deze Oppermagt geenszins ten verderve der burgeren, maar alleen ter hunner verdediging vastgefteld, om namelyk al dat geene te regelen, welk tot hun gemeen belang betreklyk is. In één woord, men heeft daarmede nimmer gemeend, zich te onderwerpen aan alle de eigenzinnige inbeeldingen van den Souverain; maar men heeft zich alleen, in vertrouwen op. zyne eerlykheid en opregtheid, onder zyne befcherming begeven. Kan men ook met eenige de minste reden vermoeden , dat menfehen, die wel by hun verftand waren , en zich te famen onder eene zelfde burgerlyke regeering voegden, met oogmerk om die goederen, die zy van de Natuur ontvangen hadden, gerust en vreêzaam te kunnen genieten , immer tot die buitenfpoorige dwaasheid zouden vervallen zyn, om, nadat'die maatfehappy gevestigd was, het.oogmerk, waar toe zy dezelve hadden opgericht , geheel en al te niet te doen, en zich, ten behoeve van den Sou- ve-  C 3° ) vcrain, van hunne regten en natuurlyké voordeden te bcroovcn , om naderhand niet meerder geacht te worden, dan een hoop van beesten, van welken de meester alleen de winst zou trekken, die 'er van komen mogt , en die hy weidt, jaagt, melkt, fcheert, llacht, vilt en eet, zoo als hem behaagt ? Weg met zulk een denkbeeld , zoo ftrydig met de reden, met het gezond verftand, en met de wet der natuur ! Het is geenszins om een Koning of Vorst te hebben, dat men zich onder het juk der burgerlyke regeering gefield heeft; maar dc reden, waarom ieder in 't byzonder liever verkozen heeft zich aan het Vonnis van den Staat, of van hun, die denzelven vertegenwoordigen, te onder-, werpen , dan het regt zyner eigen uitfpraak te behouden , is aJleenlyk deze* 'op dat hy, behoudens zyne eerbied voor de oppermagt, voortaan vry en veilig dat geen zou kunnen doen, welk hy dienstig oordeelt; op dat hy meester z'yn zou van zyn ligchaam, en naar goedvinden over zyne goederen zou kunnen befchikken^ Vraagt men, in hoe verre zich de regten; de  C 31 ) tbr oppermagt uitftrekkcn , ik kan deze" N vraag zeer gemaklyk met écn woord beantwoorden; vermits dit uit het geen ik tot hier toe gezegd heb, zal moeten volgen; —- De Vorst namelyk, of de oppermagtige Magistraat, of (1) welke andere benaaming men denzelven ook gelieve te geven, heeft over zyne onderdanen, en over het geen verder tot. hen behoort, geene andere magt gekregen , dan voor zoo verre het belang der burgerlyke maatfehappy zulks vordert; dat is te zeggen, zoo veel magt als nodig is, om ieder burger vry en veilig te doen leeven: maar zoo dra hy deze paaien overfchreedt, en een kwaad gebruik maakt van de algemeenc en byzondcre magt, die by in handen heeft, dan verzaakt hy zyn karakter, en handelt geenszins, zoo als het een Vorst of Overigheid betaamt. Ziet daar ,Toehoorers, welke myne gedagten over dit onderwerp zyn. Indien1 Gy iet anders mogt vinden, welk U beter! voorkomt, het ftaat U vry zulks aan te' ne-: (i) Ideo Principes Regesque , et quocumque alio mmine funt tutores flatus publid &c. SENEC.de Ciement. Lib. L Cap. IV. 4. Het i» liet nodig, lat liet Volk ie Opperilc nagt san den /orst onder ■ene hediuren le yolnagi heeft )vergedcajen.  ( 3^ ) ïïemen; want ik wil niemand dwingen örfi myne gevoelens te omhelzen. Ik heb U alleen nog één verzoek te doen, dat Gy U namelyk overbrengt, om my eens zoo int te drukken, op die plaatfen, alwaar ^ en dat gy eens ter degc, niet zóó zeer met uw verftand, als wel alleen met uwe oogen, alle de bepaalingen en voorwaarden dier acte befchouwt, met welke men de oppermagt aan den Vorst heeft overgedragen. Want, indien men hierin is overeengekomen , (gelyk 'er waarlyk niets billyker zyn kan) dat het gemeene welzyn de opperfte wet zyn zou, dan is het buiten allen twyffel, dat de Vorst door het Volk alleen in zoo verre is gemagtigd, als hy tot dat einde werkzaam is; en dat hy dus, volgens alle de voorfchriften van Goddelyk en Menfchelyk Regt, alle die geenen kan ftraffen (i), die O) Da Lezer vvachte zich van te denken, dat de Heer Noodt op deze plaats fpreekt van het regt des Volks, om eenen Titan tegen te Haan en tot reden te brengen , gelyk zeker Duitseh Regtsgeleerdë E ohmer in zyne Introdiictio in jmpublicumuniverftile &c. gedrukt te Hall x7io bladz. vp. zeer ten oji'  C 33 ) die openbaar eene wet fchenden, welké tot handhaavening van het algerneene welzyn en der vryheid was vastgefteld, en aan welke allen , volgens het licht der natuurlyke reden , en gevolglyk met de goedkeuring van God zeiven, hunne toefternming hadden gegeven; Maar?; wanneer nu de Vorst deze wettige paaleri overfchreedt; wanneer hy, zonder naar eenige andere regel, dan zyn eigenzinnigheid te luisteren, zich van de algerneene en byzondere krygs-magt, met welke hy gewaapend is , niet om het belang des Voiks te bevorderen, van 't welk hy dezelve ontleend heeft, maar alleen tot deszelfs verderf bedient, is het dart niet volkomen blykbaar , dat hy alleen 'naar zyne eigen willekeur, en geenszins Overeenkomstig die magt handelt, welke het Volk hem heeft toebetrouwd ? Ook komt bef hier niet te pas, onderfcheid te maaken tus- onregte heeft begrepen. Van dit regt des Volks handelt de Schryver eerstop hét einde dezer Redevoering; en op deze plaats fpreekt Hy alleen van dé rnsgt, die de Vorst bezit om de overtreders der wetten te itraffen. G  C 34 ) 5. Het komt 'er niet op aan, of de Vuist z 'ch zelf eene plegtige tusfchen Vorsten , welken men plegtig heeft doen verzekeren, voor het gemeene welzyn te zullen waaken, zoo zelfs, dat zy by gebreke van dien van de titel en de regten des Oppergezags zouden vervallen wezen; en tusfchen de zoodanigen, aan welkerf ' het zelve zonder bedingende vol- magt is opgedragen: dit onderfcheid zeg ik, komt hier geheel niet te pas; want, op welk eene onderfcheidene wyze de Vorst met gezag bekleed worde, hy ontleent dezelve alleen van het Volk; en het Volk kan nimmer van éénig fterveling afhangen, dan uit kracht van deszelfs eigene toeftemming: in tegendeel, het blyft altoos in dezelfde onafhanglykheid van den flaat der Natuur, in welken zoo wel de reden, als God zelf buiten alle tegenfpraak aan hetzelve vryheid verleent , om tot zyne eigen behoudenis en vryheid, of ter beveiliging van eenen ander, tegen ieder vyand, wie hy ook zy, zyne magt te gebruiken. „ Doch zal men mogelyk zeggen, dit alles is zeer goed, wanneer het Volk den Vorst verbonden heeft om zekere wetten  (25) ten te volgen: Maar wat zullen wy zeggen van Forsten, die enkel en alleen zyn aangefteld , zonder zich tot iets te verbin- jen? God bewaare ons voor zulke Vorsten! Het is bykans onmooglyk, dat het Oppergezag op deze wyze aan iemand zy opgedragen; Ware dit zoo, men zou zulks ten uiterften lafhartig of onvoorzichtig moeten noemen. 'T is waar, ik erken het, zoo men de gedenkfchriften der Oudheid gelooven mag, dan (i) gefchiedde zulks doorgaans in de eenvoudigheid der eerfte eeuwen, toen de Koningen niet door partyfchappen en kuiperyen, maar door de goede gedagten, die mert van hunne wysheid cn dapperheid had, op den throon verheven werden. In dat geval befluurt de Vorst zekerlyk den ftaat (tf, (O Principt'o rerum, gentium nationumque imperium penei Reges erat: quos ad fastt'gium Jtujus majestatis non embitio popularis, fed fpectala inter bonos moderatio provehebat. Populus nullis legibus tenebatur; arbitria Principum pro legibus erant. Justin* Lib. I. Cap. I. Zie ook Sefieca , Epist. XCs Ca wyze yertté-. tien heeft, of nie>', om zekere wetteri te volden*  Cl), zoo als hy goedvindt: zyn wil bekleedt de plaats van wetten, en hy heeft in zekeren zin eene onbepaalde magt: intusfchen geeft ons de natuur der zaak ze], ve , en de overweging van de manier , volgens welke de menfehen doorgaans handelen ,f geene vryheid om te denken, dat . de Vorst gemagtigd zyn zou om allerluie foorten van baldadigheden, misdaden en . onregtvaardigheden te bedryven , onder voorgeven , dat het Volk , hem als een braaf perfoon aanmerkende, daarom ook tot opperfte regter in al het geen de be. langen zoo van den Staat als van de by» zondere leden betreft, had verkozen; en, dat het Volk daarom niet nodig had geoordeeld, om, toen hetzelve hem met zoo groote en zoo volftrekte magt. bekleedde, hem door een plegtig verdrag tot dat geen te verbinden , waartoe hy uit zich zel-f genegen fcheen. Veel eer, en rnct veel . iter- (i) Omnüqi/cM'.xva Regibusgubernabantur. Dit wordt gezegd van de eerfte Koningen van Rome, in de Digest. Lib. ï. Tit. II. De Origine Juris, Leg. II. §. I. alwaar men eene uitdrukking vindt, vau welke de Meer Kooor zich hier bedient.  C37) fterker reden, moet het Volk,(i), wanneer het zelve den Vorst geenszins uitdruklyk eene onbepaalde magt heeft toegeftaan, aangemerkt worden, als ftilzwygende van hem te hebben bedongen, dat hy zyn gezag, niet volgens eigenzinnige willekeur, maar volgens de regels van de wet der natuur zoude gebruiken. Want wat, bid ik U, is toch overeenkomstiger met de gefteldheid der menfehen, die hun eigen welzyn nimmer uit het oog verliezen, dan hunne meening zoo te verklaaren, dat men duidelyk bemerke, dat zy hunne waare belangen niet verwaarloozen, en dat zy zeiven (2) van hun verlies of fchaa- (0 Plinius de Jonge zegt, d«t de volftrekteheerfchappy, en het regt van een Vorst twee zaken zyn, die in haren waaren aart verre van elkander verfchillen; en dat zy, die een af keer hebben van eene willekeurige magt, juist die geenen zyn, die het liefst ouder een goeden Vorst willen leeven: Seis, ut funt diverfa naturd Dominatio & Principatus, ita non aliis esfe Principem gratiorem , quant qui maxime Do.viinum graventur. Panegyric. Cap. XLV. vum. 3. Ed. Cellar. ^2) Zie Junii Bruti Findicia contra Tyrannos, Qustst. III, pag. 90, & feqq. C 3  C 33 ) fchaade geene oorzaken of werktuigen zyn willen? Indien dan de Vorst zich naar deze grondftelling gedraagt, indien hy beantwoordt aan de verwachting des Volks, geeft hem dit een onbetwistbaar regt om zich te doen gehoorzamen: maar indien hy geen zorg draagt voor het Volk, of indien hy in tegendeel tot deszelfs verderf werkt, dan handelt hy volftrekt tegen den wil des Volks, engevolglyk zonder eenig regt hoegenaamd. Want, fehoon het Volk, wanneer het al zyn eigen regt aan hem enkel overgeeft, zonder zich door een plegtig beding iets voor te behouden, aangemerkt wordt als aan hem de volftrektfte Oppermagt te hebben opgedragen, moet men echter geenszins beweeren, dat hetzelve met die ovcrdragt gemeend heeft hem meerder magt te ge. ven, dan ieder byzonder lid vóór de inrichting der burgerlyke maatfchappyen zelf had bezeten. Welk mensch had in dien eerften ftaat der natuur het regt om ef £\<& zeiven of eenen anderen te bena- dee-.  C 39 ) deelen (i) ? Buiten alle tegenfpraak niemand ! Ieder kon flechts voor zyne eigen, en voor eens anders behoudenis waaken. En wanneer zich naderhand fommigen tot één ligchaam hebben by een gevoegd, om in het algemeen hunne natuurlyke regten veiliger te genieten, en wanneer zy ten dien einde een hoofd of Vorst over zich gefteld hebben, dan is het ook ten vollen blykbaar, dat zy hier mede dit alleen, en volftrekt niets anders kunnen bedoeld hebben. Maar waartoe langer tyd verfpild, Toe- , hoorers ! om over zulke duidelyke waar* | heden breedvoeriger te fpreken ? Laat ons verder voortgaan , en de aanmerkingen volgen, welken het onderwerp ons aan de hand geeft. Is het niet mogelyk, vraagt men, (i) Dit .is iets, waarop men wel behoort acht te geven: want daar uit volgt onmiddelyk, dat het toeftaan van eene volftrekt willekeurige magt geheel en al ftrydt met den wil van den Schepper en Opper, ften Beheerfcher der menfehen , die iedereen beveelt, dat hy zich zeiven moet behouden. Zie Pir fendorf als boven, Liv. VII. Chap. VIII. §. 6 No te 2. C 4 S.EenVolk, lat zich aan le beheer'cliing van een /orst op ."citi 'e overleeft, draagt tem daarom :chter geene mbcpaalde magt op.  C40 men, dat het Volk zich aan eene volftrekt willekeurige beheerfching heeft willen onderwerpen? Ik erken het, men .heeft Volken , echter niet zonder veel moeite, nimmer met aigemeene toeftemming, maar altoos door dwang, tot difc fchandelyk uiterfte zien befluiten (i). Wanneer , by voorbeeld , een Volk na gronte nederlagen, de bloem zyner jeugd verloren hebbende, en zich op het punt des verderfs ziende, zich met alle zyne fteden , landen, tempelen, en alle zyne goddelyke en menfchelyke regten, in handen van den overwinnaar , of aan eenig ander Volk op genade overgaf (z) ; 0f wan- 03 Zie verfcheide voorbeelden hjGrotiuj, Broit de la (harre & de la Paix, Lih. I. Cap. III. §. &. tmm. 3. & feqq. en in Pufeneorf als boven, Liv VII. Chap. VI. § 5. (2) Zie het zeggen, waarvan zich de afgevaardtgden der Campaniers bedienden , in Titus Livius Lib. VU. Cap. XXXI. Quandtqüidem, inquit, na* fira tueri adverfus vim atque injuriam jmtd vi non mis ; vestra cerie defendeth. Itaque Populwm CaMKAJNUM , URREMQUE GapüAM, AGROS, delubra m*:, I5lV'IfJA HUilADJAQUE QMNIA , „ VESTRAMVa tres CoA-SCRIPn, PoPULIQUE RoMANI SiTlOISEM g|dimu^ . - - S! *™  (41 ) wanneer men in een grooten hongersnood geen ander hulpmiddel zag om te blyven leeven , dan zich op zulke harde voorwaarden aan een ander over te geven; of wanneer men dagt, dat de Staat niet langer beftaan kon , dan onder de beheerfching, en wel onder de volftrekt willekeurige beheerfching van één enkel mensch, Maar zou hy, die in deze opgenoemde gevallen de Heer des Volks geworden is, vryheid hebben om zich te verbeelden , dat hy over alles , dat het welzyn van den Staat, zoo wel als der byzondere leden betreft, die zich ook aan zyne wetten hebben onderworpen, willekeurig kan befchikken ? Ik weet, Toehoorers ! dat 'er menfehen zyn, die eene zoo vreemde gedagte omhelzen, en die durven beweeren, dat een zoodanig Volk naderhand kan aangemerkt worden als een hoop flaavcn , over welken de Souverain in den volftrektften zin alle die regten bezit, welken ieder van hun eertyds over zich zelvcn ., en over al dat geene had, welk hem toebehoorde : ja zelfs die ftaandc houden , dat het Volk C 5 zelf  t4*> zelf daarin heeft toegellemd, om dat het den Vorst eene onbepaalde magt heeft toegeftaan, en dat het dus nimmer over zoodanige onderwerping kan klaagen , tot welke hetzelve zich vrywillig heeft verbonden. Maar dit alles doet niets tegen my af, indien ik aantoon, gelyk waarlyk zeer gemaklyk is, dat zelfs fn een verdrag van dien aart, dat Volk, welk zich op genade onder eens anders gebied overgeeft , uitdruklyk zyn eigen welzyn op 't oog heeft: ja ik durf nog meer beweeren , namelyk , dat al wilde zoodanig Volk geheel en al daarvan afzien , het dan nog voor het zelve onmogelyk zyn zou om dit te doen. Het is buiten alle tegenfpraak eene wet der natuur , dat ieder naarjage het geen hem nuttig, en in tegendeel vermyde 't geen hem nadeelig is. De Goddelyke Voorzienigheid heeft deze wet ter behoudenis des menschdoms vastgefteld (i), niemand der- (i) NaturaUa qui Jent Jura, qua apud cmnes Gentes peraque obferrantur, divind quadam providentie conflituta, femper firma atque immitabiiia permanentInfticut. Lib. I. Tit. II. 5. U,  (43 ) derhalve mag dit nalaten; en wilde iemand zulks doen, het zou hem waarlyk onmo. gelyk wezen. Wanneer men fomtyds het kwaade wenscnt, dan merkt men het zoo zeer niet als kwaad aan, maar men ftelt zich daarby minder nadeel of minder onaangenaamheid , maar in tegendeel een grooter goed voor, dan in dat geen welk men vermyden wil. Wanneer iemand, by voorbeeld, naar den dood verlangt, zoo als men gemeenlyk zegt, dat het geval is met ongelukkigen; wanneer hy God om een fpoedig fterfuur fmeekt, dan is het denkbeeld van den dood geenszins eene kwaade zaak by hem , maar een zeker goed, dat hy zich voorftelt, namelyk het einde van een droevig en ellendig leeven. Daar dit nu zoo is, kan men dan met reden beweeren, dat een mensch, die zich tot iets verbonden heeft, 't welk allerzekerst voor hem verderflyk is, door de wet der Natuur verpligt zy, een zoodanig verdrag getrouwelyk naar te komen? Dit is zeker , hy mag zich verbonden hebben zoo als hy wil, hy kan echter by geene mogelykheid voorgenomen hebben, zich ou-  C44 ) ongelukkig te maaken, maar hy heeft zich ongetwyffeld zeker goed voorgefteld, welk hy uit die verbindtenis gedagt heeft te zullen genieten, fchoon dezelve by de uitkomst blykt voor hem noodlottig te wezen.- Zoodra hy zich nu in zyne hoop vindt te leur gefield, dan is het blykbaar, dathy 'er zyne toellemming niet toe heeft gegeven, want het geen hy zogt , vindt hy niet, en het geen hy niet beoogd heeft, valt hem te beurt. Hy is dus door die wet der Natuur verpligt, niet om dat geen te volgen , waarin hy bedrogen is, en 't welk tot zyn verderf flrekt, maar alleen 't geen waarlyk met zyn belang overeenkomt, terwyl een zoodanig bewezen kwaad geen voorwerp van 's menfehen overweging , veel min van zynen wil, kan wezen. Men neemt zelfs deze grondfteiling beftendig in acht in de contracten , welken de een burger met den ander aangaat (x): en hoe veel te meer nog behoort zy dan plaats te hebben in al- CO Zie Pufendorf als boven, Liv. V. Chap.XIU $. -2.  (45) algemeene verdragen, die ongetwyffeld van de grootfte gevolgen kunnen wezen? Want in de eerften is flechts één, of ten minsten weinige perfoonen betrokken, die 'er door kunnen lyden; daar van de laatflen het welzyn van een verbaazend aantal menfehen afhangt. Daarenboven, wanneer zich een Volk, door de eenparige toeftemming van alle de byzondere leden , tot één ligchaam vormt, gelyk een ieder nu ligtelyk zal begrypen, laat ons de reden geenszins toe te gelooven, dat zy door deze onderlinge vereeniging over zich zeiven een nieuw regt zouden verkregen hebben, welk de Natuur te voren aan ieder in't byzonder had geweigerd. Het oogmerk immers van de oprichters der burgerlyke maatfchappyen was geenszins om de verpligtingen van de wet der Natuur , onder welken zy, ieder op zich zelf genomen, geweest waren, te vernietigen ; maar in tegendeel, begaf zich ieder in het bond. genootfchap, alleen, om onder het genot van een gerust leeven aan die wet des te gemaklyker te kunnen voldoen. En wat is dit anders dan die wet. der Natuur, of zoo  C4r5) fcöo gy wilt, een voorfchrift der Reden , welk God voor de menfehen heeft vastgefleld , om naar het zelve in alle omftandigheden, het zy ze afgezonderd leeven, het zy ze tot één ligchaam behooren , waarin zy zich hebben byeen gevoegd , om door wederzydfche hulp hunne onderlinge regten gerustelyk te kunnen genieten, alle hunne daden in te richten? Of men moest zoo buitcnfpoorigzyn van zich te verbeelden , dat de menfehen, zoodra zy het onbefchaafde en ruuwe leeven , welk zy te voren leidden, hebben vaarwel gezegd , om de aangenaamheden der maatfehappy te fmaaken, en zich, dooide vastftelling van Overheden en burgcrlyke regtbanken van het genot hunner na* tuurlyke regten te verzekeren, alsdan op. houden menfehen te wezen. In der waarheid , welk karakter de menfehen door het fortuin ook mogen bekleeden, zy houden daarom echter nimmer op menfehen te zyn. De Natuur heeft hier een zeker voorfchrift gegeven voor alle hunne daden, en voor alle hunne, zoo algemeens als byzondere verbindtenisfen, zoodat, in Wel  C 47 ) welken ftaat zy zich ook mogen bevi nden, dezelven geene verbindende kracht hebben, dan voor zoo verre zy met deze oorfpronglyke en eeuwige wet, en gevolglyk ook met Gods wil overeenftemmen; en terwyl deze wet alleen bedoelt alle menfehen zonder uitzondering gelukkig te maaken , zoo volgt daaruit noodzaaklyk , dat elk verdrag, welk tot nadeel des menschdoms ftrekt, met de wet der Na. tuur volftrekt ftrydig is. "Maar," zegt men, "een byzonder lid dev maatfehappy kan zyne vryheid verkoopen; en waarom zou het dan een geheel volk niet vry ftaan om dit insgelyks te doen ?" Dan, Toehoorers , al ftond ik dit gereedelyk toe, het zou echter tegen het geen ik beweer niets afdoen. Het is de vraag niet, of hy, die zich zelf van zyne vryheid beroofd heeft, zich niet aan flaaverny zou moeten onderwerpen; maar of een volk , of een byzonder mensch, nadat hy zyne toeftemming tot flaaverny heeft gegeven, zyne vryheid niet kan hernemen, wanneer hy, dien hy tot meester gekozen heeft j hem of door wreedheid oi woed( Hy,die svne yryheii verkoopt, geeft zynen meester volftrekt geene onbepaalde magt, om naar zyne loutere eigenzinnigheid of willekeur te hau4olen.  (4j woede op allerleie wyZë flegt eh onwaar* dig behandelt. Gy zult my zekerlyk tegenwerpen , „ dat een flaaf alles lyden moet; dat dit een noodzaaklyk gevolg is van het verlies zyner vryheid, en van het regt van eigendom, welk de meester op hem heeft gekregen; dat, terwyl de flaaf als dan geen perfoon meer heeft, maar even als een os of fchaap, even als een ap. pek of peeren-boom zyneii meester onmiddelyk toebehoort, het dus dien meester volkomen vry ftaat, met hem alles te doen wat hy wil, even goed als met zyn vee, met zyne boomen , en met zyne andere goederen, die hy naar zyn goedvinden, 'tzy met reden, of uit loutere eigenzinnigheid, kanfpaaren, of van het leeven berooven , zonder dat iemand eenig regt heeft om hem zulks te beletten." Doch het zy my vergund voor de vuist te fpreken, dit zeggen rust op eene valfche onderflelling en een geheel verkeerd befluit, en, zoo gy uw gezond verfland gebruikt, zult gy dit gevoelen nimmer omhelzen, hoe veele voorftanders hetzelve ook moge vinden. Want, indien  (49) «tien men zich houdt aan de waare benaa* mingen der dingen , zal men bevinden, dat de reden het voorgewendde onbepaald i-egt, dat van een meester namelyk op zyn flaaf of van een eigenaar over zyne goederen, geenszins kan goedkeuren: zy leert ons in tegendeel het zelve alleen aan te merken als eene dolle drift, die enkel uit de trotsheid der menfehen voortkomt, en die met het regt der Volken (i) geheel en al ftrydig is, als waarop de vastfteiling van flaaverny en eigendom van goederen moet rusten. Indien Gy my voor eenige oogenblikken Uwe aandacht verleenen wilt, zal ik u van eene zoo gé-wigtige en tastbare waarheid door onte- gen- CD De Schryver verftaat hier, in navolging der Romeinfche Regtsgeleerden, door het regt der volken dat regt, welk de noodzaaklykheid en de behoeften van het leeven bykans onder alle voiken, overeenkomftig het licht der natuürlyke reden hebben vastgefreld. QiiOd vero riaturaUs ratio inter omnes homines conftituit, id apud omnes peraque cuftoditur , vocaturque Jus Gentiüm , quafi quo jure omnes gentes utantür Jure Gentiüm fervi/us invtt. fa.;., ex hoe Jure..;.. dominia di/ïiniïa. Digeïè Lib. I. Tu. I. De Juft. & Jure Leg. IV. IX* i D  genfprecklyke bewyzen trachten te overtuigen. Laat ons met het regt beginnen, welk een Meester heeft over zyn flaaf uit kracht van de overgaaf, die hy zelf van zyne vryheid gedaan heeft Wanneer men het gezond verftand tot leidsman neemt, heeft men volftrekt geene meerdere reden om een flaaf in de menfchelyke maatfehappy minder te waardeeren, dan den meester. Een flaaf blyfe toch altoos mensch: als zoodanig heeft hem de natuur gevormd, maar ri) het is zyne rampfpoed, die hem tot flaaf maakt; en dit gefchiedt op drie onderfcheidene wyzen (2). De een, CO Nee Natura ütlis, fed Forturia Dotr.ïnum dedit. Quintilian. Declam. XIII. pag. 188. Ed. Lugd< Bat. Dixit [Albutius] neminem nat urn Liberum efe, neminem fervum: hac poft ca nomina fingulis impofuife Fortunam. Senec Concroverf. Lib. III. Contr. XXI. p. 214. Ed. Gron. Ouod addtinet a Jus Civile, fervi pro nullis habentur: non tarnen fi? jure naturali: quia, quodad jus naturale adtinet , omnes hondnes aqualesfunt. Ulpian. Digefi. Lib.L.Th,XVII. De diverf. Regul. 'Juris, Leg. XXXII. C2) Zie Pufendorf , als boven Liv. VI. Cbao III. 1 '  een, ha dat hy dóór de waapenen overwonnen is , wordt vastgehouden of in hechtenis gezet": de ander wordt op zyn woord van eer ontflagen. Wat den eersten betreft, tusfchen hem en zynen over: Winnaar blyft het regt des oorlogs in allé zyne kracht, terwyl 'er geen verdrag is, dat het zelve doet ophouden: want geeri van beiden vertrouwt elkander, en daarom houdt de Overwinnaar den overwonnenen vast of in hechtenis: in één woord; de flaaf heeft zich ten aanzien van zyn meester, noch de meester ten aanzien van den flaaf ergens toe verbonden. Zyheb. ben dus, ieder öp zich zelf, wederkeerig dezelfde regten ; zy zyn beiden in deri Haat der natuur, beiden onafhanglyk, beiden regters en wreekers van de verongelykingen, welke men huil aandoet. Zóó dat, wanneer de meester zyn gevangeneii kastyden, ja zelfs van kant wil maaken> hy dan niet meer dóet dan gebruik maaken van het, regt des óorlogs : maar aaii den anderen kant kan de gevangene volgens het zelfde regt zich of door de vlucht; óf door geweld, of naar dat hy 'er gele'D i geha  (52) gsnheid toe vindt, uit handen van zynen vyand ontllaan. Is iemand niet dooreen louter geweld , maar uit hoofde van zyn gegeven woord, in flaaverny geraakt, 't zy dat hy door behoefte gedrongen, zyne vryheid voor zekeren prys, daar zy onderling in overeenkwamen , aan zyn meester verkogt heeft; 't zy dat zyn overwinnaar hem, onder voorwaarde van flaaverny, het leeven heeft gefchonkcn : in deze gevallen moet de aangegane verbindtenis geenszins alleen ftrekken ten voordeele van den meester, maar wel deugdelyk even zeer ten behoeve van den flaaf. Ieder party, gelyk dit doorgaans in alle verbindtenisfen plaats grypt, heeft zyn eigen welzyn even zeer bedoeld. De flaaf heeft zich, ter behoudenisfe van zyn leeven, tot het dienen van zynen meester verbonden; en de meester van zyn kant heeft hem het leeven beloofd , om voordeel van zyn dienst te genieten, zoo dat ieder daar by zyne rekening vindt. Gelyk nu de flaaf verpligt is zynen meester te dienen, even zoo is ook de meester door het regt deivolken ten fterkften verbonden, om zy. nen  C 53 ) aen flaaf het leeven te fchenkcn. Komt de meester vervolgens zyne verbindtenis niet behoorlyk na, en mishandelt hy zyn flaaf zoo ftérk , dat het leeven hem tot een ftraf, ja tot een veel zwaarcr ftraf worde , dan de dood zelf, in dat geval js de flaaf vry van alle verpligting, om dat hy zich alleen tot zyn voordeel, en geenszins , om zynen ftaat ondraaglyk te maakcn , had verbonden. Hy keert dus te rug tot de regten van den ftaat der natuur, en krygt op nieuws volkomene vryheid, om of zich zeiven te behouden, of zynen Vyand zelfs van kant te maaken. En dit zy genoeg gezegd aangaande het regt van een mceftcr , als zoodanig befchouwd , ten wiens behoeve namelyk de Slaaf zich van zyne vryheid beroofd heeft. Laat ons nu tot de regten van den MeeJler overgaan , voor zoo verre hy eigenaar van zyn flaaf is. En hieromtrend is men in 't algemeen in eene gelyke dwaaling, of moet ik niet eerder zeggen, men laat zich hierin even gemaklyk verblinden; want het is in de daad het belang van den D 3 eige«  C 54 > Baar niet, dat hy zelf zyne goederen ve> nielt. Het zal niet nodig zyn, de bewyzen ter ftaaving hiervan van verre op te fpooren, indien men alleen in aanmerking neemt, met welk oogmerk de reden het menschdom zoo verre gebragt heeft van het regt van eigendom in te voeren. Wilde zy, dat ieder zyn onderfcheiden deel zou aangewezen worden, op dat de eigenaar zyn goed naar loutere eigenzinnigheid zou kunnen verkwisten ? in geencn deele. Zy ftelde zich daarmede allecnlyk voor, dat ieder in ftaat zou gcraaken, om zich ter zyner behoudenis van die dingen, welke de natuur aan allen in het gemeen aanbood, op eene geruste wyze, en naar zyn byzonder goedvinden te bedienen. Wanneer dan een eigenaar zyn goed buiten noodzaaklykheid verkwist of vernietigt, moet hy voor zich zelvcn weten, hoe hy zoodanig gedrag zal kunnen regtvaardigen; want by verftandige en braave menfehen, die gewoon zyn de wet der natuur beftendig te volgen, zal hy geenszins voor ryk of prachtig, maar voor, dwaas of zinnenloos gehouden worden. 3\an  (55) ïim 'er in de daad iets ongerymder of fchandelyker bedagt worden, dan het eigendom eener zaak voor te wenden, om dat zy uit kracht van zekere aanfpraak, die op de wet der natuur gegrond is, in onze handen gekomen is, en, dezelve, nadat wy ze bezitten, te verbranden, te bederven of te vernielen, zonder in het vervolg eenig gebruik daar van te kunnen hebben ? — Maar het is het gezond verftand alleen niet, welk zoodanig misbruik veroordeelt: het is zelfs dikwyls ftrydig met het burgerlyk regt. Immers, was het niet alleen om deze reden, dat de Wet der twaalf Tafelen ( i) OVer de minderjaarigen voogden, en over de zinnelozen bezorgers aanftelde ? Was het piet hierom, dat de wet van Latorius gebood, (V) Zie Cicero de Invent, Lib. II. Cap. L. & Tufcul. Qjtaft, III, 5- en de Digeft. Lib. XXVI. Tit. 1 IV. De legitimis Tutoribus Leg. I. & Infütut. Lib, I. Tit. XXIII. De Curatoribus. De Wet der twaalf Tafelen benam ook aan de verkwisters het bellier hunner goederen. Lege XII. Tabularum prodigo itr terdicitur bonorum fuorwn adminifiratio. Digeft. Lib. XXVII. Tit. X. De Curatoribus &c. Leg. I, D 4  t $6 ) bood, dat de verkwisters Ci), die, zonder eenige acht te geven op tyd of plaats, of billykheid, alles doorbrengen, door den regter van het bellier hunner goederen beroofd, en onder voogdyfchap van hunne Ouderen zouden gefteld worden ? Was niet Keizer MarcusAurefcius, die Vorst, welke een zoo getrou, we handhaaver was der geregtigheid, de eerfte, die, toen hy de geringe zorg befpeurde , die er voor de Jeugd gedragen werd, uit dien hoofde begeerde, dat alle Jonge luiden in het vervolg voogden (2) zouden hebben, zonder dat men verpligt war CO Dit is de bepaaling die bet burgeriyk regt geeft. Sed folent hodie Pnetores vel Prafides fi talen/, hominem iqveneritn , qui neque tem rus ne- que finem expejjsarum ii a b e t , sed b oTn'A sua dilacerando et diss1pando profundi t, Curatorem ei dare , excmplo furiofi. Digeft. Lib. XXVII. Tit. X. Leg. I. (2) De Curatoribus v.ero, cum ante nonnift ex lege Latoria vel propter lafiiviam , vel propter dementiam darentur, ita ftatuit [ M. Aktokikus] ut emnes adulti Curatores acciperent, non redditis caufis, Jul. Capit olinus. Cap. X. Zie VijjNm. gyer de óiftituta, Lib. L Tit. XXIII. § 2,  C 57 ) ware, daar van eene andere reden te geven dan hunne Jeugd, daar men dezelven tevoren, volgens de wet van Ltftörius, niet anders, dan in geval van zinneloosheid of verkwisting had gegeven ? Deze Verftandige wetgevers zagen wel deugdelyk , dat het algemeen belang volltrekte. lyk eischte, den eigenaar zelf het beftier zyner goederen niet toe te laten, zoo lang Iry nog in zoodanigen leeftyd of gefteldheid van geest ware, die hem fomtyds zou kunnen vervoeren, om > in plaatfc van zyn Vaderlyk erfgoed als een braaf huishouder te bcltieren ? het zelve te bederven of te vernietigen, Ik weet wel, Toehoorers, dat een mcefter weleer volgens het burgerlyk regt magt van leeven en dood had over zyn Slaaf; Maar het oogmerk,van hun, die deze wet gemaakt hebben, was geenszins om den meerleren het misbruik van hunne magt te veroorloven; men wilde door dezelve alleen, die hedrieglyke en hardnekkige flaaven doen vreezen, welken eene geflrenger, tuchtiging nodig hadden, en men dagt tevens, dat men het P 5 op-  ( 5») ppzigt over hun aan niemand beter kon toevertrouwen, dan aan hunne meefters, die zelvcn in de verbetering hunner flaaven enin.de behoudenis van hun leeven een zeer groot belang hadden. Even zoo maakten de wetten, die den Vaderen het regt van leeven en dood (i) over hunne kinderen gaven, het Vaderlyk gezag heilig en onfehendbaar: niet omdat zy wilden, dat een Vader kinders ter waareld zou brengen, om hun vervolgens op den eigen dag , dat zy het leevenslicht aanfchouvvden , het zelve willekeurig te kunnen benemen; maar, terwyl de opvoeding der kinderen, eene zeer tedere en moeiJyke zaak is, liet men den vaderen al het gezag over , dat nodig was om hunnen kinderen eerbied in te boezemen." Men merkte daarenboven op , dat het belang der kinderen zelvcn vereischtc, dat zy iemand hadden, die de fterke driften der Jeugd regelde; en hierin had men geenszins te vreezen, dat de Vaders, — zy, die (i) Zie Pltendorf als boven, Liv. VI. Chap.II. $ li."  C 59) die doorgaans niet misdoen, dan door eene al te groote toegevendheid — hen te' geftreng zouden behandelen. Maar, terwyl men naderhand zag, dat fommige Vaders en meefters hunne magt misbruikten, en dat zy in plaatfe van naar het oogmerk der wet met zagtheid of minzaamheid te werk te gaan(i), in tegendeel zeer wreed waren, werd het vaderlyk gezag niet alleen verminderd, maar zelfs werden 'er regters aangefteld , om over de klagtcn der flaaven te vonnisfen , welken ook, wanneer een flaaf door zyn meefter wreed mishandeld of beleedigd was, den meefter noodzaakten hem te verkoopen, zonderdat zulks de'n flaaf nadeelig mogt wezen (2). Maar (1) Nam patïia pot e (tas in piëta te debet, non atro\itate eonfiftere. Digeft.' Lib. XLVilï. Tit. IX. De Lege Pompeia, de Parrtcidiis, Leg. V. (2) Sed hoe tempore nullis hominihus , qui fab imperio noftro fuift, Heet fine caufa Legibus cognita, in fervos fuos fievire. Nam ex Confiitutione D1 v i A ntonini, qui fine caufa fervum futtm occiderit, non minuspuniri Jubetur, quam fi alienum fervum occiderit Pracepit, ut fi intolerabiüs videatur fe. vit ia Dominorum , cogantur fervos fuos bonts conditio- «iiiii  (öo) Maar nog meer: Antoninus , bygenaamd de Vrooms, gebood ,dathy, die zyn eigen flaaf om 't leeven bragt, zonder dat hem daartoe biJJyke reden was gegeven, onderhevig zyn zou aan die ftraf, welke de wet van Comdius Sulla tegen ,de moordenaars had vastgeftcld , wordende hy aan ge merkt, als of hy den flaaf van een ander had van kant gemaakt. Om deze reden heeft men dan ook naderhand goedgevonden, om volgens de grondftellingen der reden, de dienstbaarheid der flaaven te bepaalen: en daar men zulks omtrend de flaaven in 't byzonder gedaan heeft, waarom uibus vendere. Inftitut. Lib. I. Tit. VIII. De hls qui fut vel alieni Juris fint, §. 2. Zie voorts 't geen daar volgt, alwaar men het bevel van Antoninuj Woordelyk vind aangetcekend. Onder de Atheners hadden die flaaven , welken door hunnen meester mishandeld waren, eene geregtelyke aanklagt tegen hem; en indien de klagten der flaaven gegrond waren , noodzaakte men den meester hen aan een ander zagter meester tc verkoopen. Zie de A r c h je ologia Gr/eca van Potter. Lib. I. Cap.X. en de Verzameling der Loix Attiques, door S ajiük'l Petit. Lib.II. Tit. VI. als mede Athj$, R&itfj Lib. VI. p. 2(5(5, 267. Edit. C/faub.  ( H ) om zou men niet dezelfde billykheid in acht nemen omtrend een geheel volk, welk door harde flaaverny gedrukt wordt? Ik zou hier, Toehoorers, gevoeglyk kunnen eindigen; want het geen ik tot hier toe gezegd heb , komt my genoegzaam voor, om het gefchilftuk te befiisfehen, welk het onderwerp onzer behandeling was. Maar, ziet hier weder eene nieuwe tegenwerping van beroemde Geleerden, die beweeren, dat een Vorst, aan wien men het oppergezag enkel heeft overgedraagen, zonder iets van hem te bedingen; en nog zoo veel te meer, dat een Vorst, aan wien men zich als aan eenen volftrektcn beheerfcher heeft onderworpen , geheel en al boven het bereik der wetten verheven is: en dit meenen zy met het voorbeeld der Romcinfche Keizers , welken op dien voet heerfchten, gelyk dit, zoo als men zegt, uit het uitdruklyk getuigenis van Dion Cassius (i), en uit dc wettige verklaaringen van het burgerlyk regtduidelyk is af te nemen ..jr «,' > i t ' 'I v , ... ... -7 GeeeeltE, waarin over den waaren zin der Ko- ninglyke wet des R.0* meinfehen Volks gehandeld wordt, i. Al ware» de Romein 1'cüe Keizers boven de wetten waarlyk verheven geweest, zon dit daarom echter by gevolg'rekking geenszins op alle Vorsten kunnen toegepast WLri- den.  merii öntegenfpreeklyk te kunnen bewyzen : want wie is 'er, die niet weet, dat in de Digesta (*) dé volgende woorden van den achtbaren en kundigenRegtsgeleerden Ulpiaan gevonden worden: De Vorst is vry van de verpligting om dg 'wetten te gehoorzamen: en wat zyne Gemalin betreft ,/choon zy uit zichzeïve niet boven ie wetten verheven zy, deelt de Vorst echter haar zyne voorregten mede Q t ); Ziet daar ons dan weder naar het burgerlyk regt, naar de wetten des Romeinfchen volks te rug gewezen ! Maar wy heb- Kit gtuxra Xiyn , *sr e rit ïViffff»! «jro trirtis hixyHifi. Lib. LUI. pag. 582. Edit.\IL Steph. (*) Het Latynfche woord Digejla beb ik liever willen behouden, terwyl dit den kundigen lezer genoegzaam bekend is, dan daar van eene lange omfehryving maaken. Misfchien zou men het gevoeglyk kunnen overzetten door .Bydragcn tot het Romeinfche Regt. De Vertaaler. (1) Princeps Legibus folutus eft: Augufla autent; Heet legibus loluta non eft, Principes tarnen eadetn illi privilcgia tribuunt, qua ipfi habenu Digeft. Lib.L Tit. III. De Legibus &c. Leg. XXXI. ex Ulpiano Lib. XIII. ad legem Juliam & Papiam. Zie C u ] as Obfervat. Lib. XV. Cap. XXX.  (fa) hebben bier geen gezag nodig: het komt hier alleen op bewyzen aan. Want, ter' wyl wy over de magt der Souverainen irt 't algemeen handelen , kan het nergens toe dienen, dat wy de wetten van eenen „byzonderen Staat te berde brengen; hief gelden voornamelyk die wetten van dit groote Gemeenebest, welk den Zonne-weg alleen tot zyne grenzen heeft. Zoo iemand intusfchen zich volftrekt niet anders dan op het burgerlyk regt beroepen wil, welaan, fchoon ik dit in den beginne geweigerd heb-; ben ik gereed, om het zelve tegenwoordig als regter te erkennen: want ik kan nog niet gelooven, dat een zoo kundig Regtsgeleerde als Ulpiaan , een man Van eene zoo bekende opregtheid, door eene laage en kwaalyk geplaatfte vleiery, de regels dezer edele wetenfchap , die hy anderszins met zoo veel vlyt ten voordeele des menschdoms verfameld heeft, op eene voor den mensch waarlyk verderflyke wyze heeft willen vervalfchcn. Maar, word 'cr niet met uitdruklyke v/oorden gezegd , dat de Forst vry is van de verpligting om de wetten te gehoorzamen? ( -Ze. 2. Wanneer Ulpiaan zegt dat dc Vorst niet verpligt ii de wetten te ge* ïoorzanien, 'preekt hy ;an geene tatuurlyk  (54) 5» Zekerlyk ja : maar de vraag is , Vafl welke wetten hy fpreekt, van burgerlyke-, of van natuurlyke ? Mogelyk zult gy zeggen, hy zondert geene van beiden uit. Maar , is 'er niet eene oorfpronglyke grond-wet, die in zich zelve waarachtig en billyk is, van welke het niemand vry ftaat zoo min iets af te doen, als dezelve geheel te vernietigen; en die noch door een befluit van den R.aad, noch door een bevel van het volk kan worden afgefchaft (i); eene wet, die alleen door de Goddelyke Voorzienigheid vastgefteld, daarom ook eeuwig, beftendig, onverander-- lyk O) De Heer Noodt heeft hier het oog op deSe uitmuntende plaats van Cicero: Eft quidem verx Lex, recla ratio, natttra congruens Huic Le¬ gt nee obrogarl fat eft, neque derOgari ex hac altqnid licet, neque tota dbrogari poteft. Nee vero aut per Senatum, aut per Populum, folvi hac lege pofttmus nee erit a/ia Lex Romx, alia Athenis, a/ia nunc, a/ia poft hac: Scdet ontnes gen! es, & omni tempore, vna Lex & fempiterna & immortalis continëbit: unufque erit communis qüafi magifter Imperator omnium Deus ille, Legis hu jus inventor, difcep* tator, lator &c. Cicer. apud Ladant. Lib. VI. Cap. VIII. Vergelyk hier mede het geen de Heer ( Noodt zegt in zyne Probabitia Juris, Lib. Ih Xap. XI^  c ë) ïyk, ea noodzaaklyk verpligtend is in alle" tyden en op alle plaatfen, als zynde aan alle volken, ja aan alle menfehen zonder uitzondering voorgefchreven ? — ,, Maar, zegt men, wy erkennen zeer gaarne, dat de Vorst ten aanzien van God verpligt is de wet der natuur te volgen: maar daaruit volgt geenszins j dat de onderdanen, regt hebben om hem daartoe te dwingen; men kan dus ten dezen opzigte in waarheid zeggen, dat hy verheven is boven de wetten, omdat, hoe zeer billykheid en deugd hem tot derzelvér waarneming verbinden , het zynen onderdanen nimmer, vry ftaat, om , wanneer hy dezelvcn fchenden mogt, iets tegen hem te ondernemen". Maar j gy, die dus redeneert, zoudtgy dan aan eene toomloze ongebondenheid dezelfde voorregten toekennen j als aan een alleredelst gedrag ? Zoudt gy dan beweeren, dat Nero, om dat hy de wetten niet vreesde, regt had om zyn Broeder Brittannieus met vergif om 't leeven te brengen (x) ? Dan kunt . ' . * - . „, . gy' CD Zie het leeven van Nero, in Suetonius* Gapi XXXIII.  C 66 ) gy met dezelfde reden ftaande houden, dat een Struikroover, die door zyn kracht of vlugheid de ftraffen weet te ontwyken, regt heeft om de reizigers te berooven en van kant te maaken. In der waarheid, het doet my, om hunnent wil, tegen welken ik thans redekavel, leed, dat zy eene taal als deze durven voeren, die zoo naa aan godloosheid grenst. Ik weet wel, Toe. hoorers , dat al wat door de wetten geoorlofd is (i), juist daarom niet altoos met de regels der welvoeglykheid ovcreenftemt; en dat al wat eerlyk is, niet altoos door de wetten met bedreiging van uitdruklyke ftraf voor de overtreders bevolen wordt. Maar deze onderfcheidir°- m 'o is alleen gemaakt voor het laage gemeen, welk, uit hoofde zyner onkunde, zyner ruuwheid , zyner domheid cn traagheid tot dien hoogen trap van deugd en kennis niet behoeft te komen; maar dit zelfde gemeen is daarom echter in geenen deele geregtigd , om zonder misdadig te worden , CO Nm omne, quod Keet, hotteftitm est, Digesr. Lib. L. Tit. XVII. Dedtv, Reg. Jur. Leg. CXLIV.  'den, óf fchande te vreczen, buitenfpóórige ongebondenheden , fnoodheden of fchelmftukken te pleegen. Eindelyk, dit is geenszins betreklyk tot hen , die zien beroemen menfehen van verftand of van beproefde deugd te wezen; en nog minder tot den Vorst, wiens verheven rang nimmer kan gedoogen , dat hy het zich geoorlofd rekene, ik zal niet zeggen , om iet fchandetyks of misdadigs te pleegen, maar wiens aanzien hem volftrekt verbiedt iets te doen , welk niet braaf eii edel, in één woord, welk hem niet waardig is: Want, daar hy, als handhaaver' van de wet der Natuur, als Regter over 't geen de waare deugd en braafheid uitmaakt , en 't geen daarom nuttig zyri moet voor het algemeen, hier op aarde de plaats van God bekleedt, zou hy dan zoo onbefchaamd durven zyn van zich het voorregt toe te eigenen om dingen te doen, die ftrydig waren met de regels van. het welvoegïyke, dat is in andere woorden, met het waarachtig en beftendig belang van het algemeen ? Maar gelukkig is Ulpiaan van het zelfde gevocE 2 lehj  C68) len, welk ik zoo even voorftelde, gelyk hy met de volgende voorbeelden duidelyk te kennen geeft : Wanneer men vryheid geeft om in het openbaar iets te doen, moet het slechts en zoo verre worden toegestaan, als het geschiedex kan zonder vermindering van iemands regt : en dus handelt doorgaans de vorst , wanneer men hem vryheid verzoekt om eenig nieuw werk te ondernemen (i). Op eene andere plaats zegt dezelfde Regtsgeleerde, dat, Wanneer een Vader den Keizer tot zyn erfgenaam maakt , met benadeeling zyner kinderen, dezen als dan het regt hebben om dien uit erft en wil te verbreken; en dat de Keizers zeiven dit zeer dikwyls in hunne wetgevingen verklaard hebben (2J. Uit wel- (1) Nam quotiensqe aliquid in publico fieri per. mittitur, ita oportet permitti, ut fine injuria cujusquam fiat, fi? ita Jolet Princeps, quoties aliquid novi Operis infiituendum petitur , permittere. DigeiT. Lib. XLIII. Tit. VIII. Ne quid in loco publico vef itinere fiat, Leg. II. § 10. (2) Si Imperator fit heres inftitutm, pop In officiefum dici Teftamentum, fiapijfime reficriptum eft. Di-  welke woorden duidelyk blykt, dat de Vorst, volgens bet gevoelen van Ulpiaan, tot de waarneming van de wetten der natuur, volftrekt niet minder verpligt is dan ieder mensch in 't byzonder. Doch ik ga nog verder, Toehoorers , cn meen met volkomen regt te beweeren, dat de Forst insgelyks verpligt is tot waarneming der burgerlyke wetten; en hoe geweldig men hier tegen moge uitvaaren, het is echter zeer gemaklyk om dit op eene overtuigende wyze te doer zien. Het blykt vooreerst duidelyk uil de bevelen van Hadriaan, en var Alexander S e v e r u s , (i) die z} ten aanzien der wet van Falcidius hebber gegeven. Dezelfde Alexander maak; elders gewag van de Ryks-wet, of: ge- geit. Lib. V. Tit. II. De ineffic. Teftam. Leg. VIII § 2- (i) Fa in Legatis Principi datis Legem Falcidiat. locum habere, mcrito >\Hvo Hadriano placuit. hit Alexander, Cod. Lib. VI. Tit. L. Ai Leg. Fa li Leg. IV. E 3 3. Nog meer; De Romein* fche Keizers w.i' en zei ven gehouclcnalle de burgerlyke wetten waar te nemen. i I t  (7°) gelyk men ze anders noemt, dc Ko, ninglyke wet, en hy zegt, dat de Keizer door deze wet ont'flagen was, niet, om zich aan alle do burgerlyke wetten te onderwerpen, maar alleen, dit is ten min-, flenmyne gedagte, dat hy niet angst vallig behoefde te z'y'n in het handhaaven dergewoons manieren van regtspleeging, wanneer hy uit kracht van zyn gezag mogt goedvinden betere fchikkingon te maaken; want hy geeft voor het overige duidelyk te kennen, dat de Keizer niet anders dan als een byzonder burger moet worden aangemerkt, en dat hy in den loop des burgerlykenleevens niet minder, dan anderen, verpligt is, die plegtige gewoonten , welke door de wetten zyn vastgefteld, in acht te nemen, zoo lang deze wetten nog in wezen zyn. Uit dien hoofde maakt hy deze aanmerking , dat men dikwyls bepaald had, dat de Keizer vol, gens e:n uiterjhën wil, die niet in Volkomene orde was, geenszins erfgenaam zyn kan. En hy geeft 'er reden van: want, voegt hy 'er by, fchoon de Keizer door de Rykswet ontheven zy van de vcrplignng , om is,  C 7i ) ie gewoonten der regtspleeging enfehendbaar in acht te nemen, is 'er echter niets zoo miafScheidbaar aan het karakter der oppermagt verknocht, als de wetten naauwkeurig te gehoorzamen '(j). Men vindt ook de volgende woorden in een bevel-fchrift van Theodosiusj en van VatEntiniaan: Dat een Vorst zelf zich verbonden acht om de wetten te volgen, is iets , welk volstrekt tot de Majesteit van een souverain behoort : en daarom is ook onze magt aan het gezag der wetten onderworpen. En waarlyk., zynen wil aan de wetten te onderwerpen, is voor een Vorst veel grooter en roemruchtige?-, dan de Oppermagt zelve. Wy geien derhalven met dit Edict te ken- (i) Ex imperfeüo Teftamento nee Imperator em hereditatem vindicare pofe , fiepe cotftüutum eft. Litet enim Lex Imperii folennibm Juris Imperatorem folverit; nihil tarnen tam proprium Imperii eft, , quant Legibus vivere. Cod. Lib. VI. Tit. XXIII. de Teft. &c. Leg. III. Zie ook den Heer Noodt in zyne Obfervat. (uitgegeven 1706. en met zyne overr ge Werken herdrukt 1713 in 4to en 1724 & 1760. in Fok 3 voll.) Lib. I. Cap. IV. E 4  kennen, H gem i^y oordeelen dat ons niet gth oorlofd is (i). Ziet daar de taal van een Vorst, diq zich een regtmatig denkbeeld van zyne magt vormt: want de burgeriyke wetten zyn alleen vastgcfteld voor het gemeene welzyn$ en redelyker wyze gefproken, mag 'er geene wet gemaakt worden, die niet dit groote oogmerk behelst, omdat bet burgerlyk regt niets anders is, dan bet geen ieder volk voor zynen ftaat dienftig oordeelt (2). Daar nu de Vorst met de zorg belast is om tcwaaken en te voor. zien in alles, dat het gemeene welzyn' betreft, CO Digna vax eft majeftate Regnaniis, Legibus *llicatum se PkiiMciPEM profiteri. Adeo de aucr Uritate Juris noflra pendet Autoriteis, Et re verii tnajus Imperia eft, fubmittcre Legibus Principatum. Et Oracuh prafeutis EdiM, quod'nobis lieer e 'non pa. timur, indicamus. Cod, Lib. I. Tit. XIV. De Legib. &c. Leg. IV. Ca) Quod quisque Populus ipfe ftbi Jus conftituit ', Cmen moet hier onder verfban, ufu exigente, gelyk blykt uit de bepaaling van het regt der Volken) ij (j,fijjS pfoprium Civitatis eft , vccaturqug " Jus Civile , qua ft jrus proprium ipfiits Civitatis. ïnffijr. Lib. I. Tit, II. I 1.  (73 } -treft, waarom zou hy dan ook zelf'niet onderworpen zyn aan burgcrlyke wetten, die hy erkent, dat voor den ftaat vooiv deelig zyn? „ Maar, zult gy moge* lyk zeggen, hy is de Vorst, dat wil zeggen, de aanzienlykfte van den ganfehen Staat." Wel aan, Toehoorers, voegt 'er nog by, dat hy het Hoofd, of liever de ziel is der burgeren; maar dit belet daarom niet, dat hy een gedeelte uitmaakt der burgerlyke maatfehappy: en terwyl dit zoo is , zou hy dan alleen, daar alle de andere Burgers noodzaaklyk verpligt zyn hunne daden ten algemeenen nutte in te richten, van deze verpligting ontflagen kunnen wezen ? Zoo dagten ten minften geenszins de Ouden, gelyk blyken kan uit het geen de Gefchiedfchryver Tagitus verhaalt by gelegenheid, dat hy van het huwelyk fpreekt tusfchen den Keizer Claudius en Agrippina, welk vol» gens de burgerlyke wetten, ten dien tyde voor bloedfchande gehouden werd. Ouder het Burgermeejlerfchap van C. Pompejus cn Q. Veranius werd het huwelyk tusfchen Claudius en Agrippina gefloten en vaslge-, E 5 * fTeld>  < 74 ) field; dan, hoe zeer het algemeen gerucht zulks waareldhmdig maakte, en hunne wederzydfche liefkozingen daarvan verzekering gaven, durfden zy het echter niet openlyk voltrekken, om dat men te Ronte tèg nim* mer een Oom met zyne Nicht hadt zien huu. wen Men ontroerde zelfs op het denkbeeld van bloedfchande, en men vreesde, dat de Goden zulks met eene algemeene ramfpoed zouden ftraf en. Deze zwaarigheden dan weerhielden hen om deze zaak verder door te zetten, tot dat eindelyk Vitellius dezelven door zyne fchranderheid wegnam. Hy vroeg dan mn den Keizer, of hy zich niet aan den wil des volks, en aan het gezag van den Raad overgaf: waarop Claudius antwoordende, dat hy zelf, één uit de burgers zynde, zich tegen hun goedvinden niet konde verzetten , zeide Vitellius, dat hy in zyn paleis het antwoord moest afwachten, welkhet volk zoude geven fi), „ In- <0 C. Pompeio, Q. Veranio Coss. paOum inter Claudiuin & Agrippinam matrimonium, jam fama% jam amore inclito firmabatur, necdum celebrare fo iennia raiptianen audebant, r.v.llo exewpb deduet* in  ( 75 ) „ Intusfchen, zal men zoggen, is het '■ gezag van Ulpiaan niet minder bcflis-■ fend: hy zegt met ronde woorden, dat de Vorst van de verpligting ontheven is om de wetten te gehoorzamen \ Welaan, het Zy eens zoo: maar wanneer, en door welke wet is hy daarvan ontheven? „ wel, zegt men, door dc Koningl^ke wet , die onder Augustus gemaakt js; want ten dien tyde droeg het Romeinfchc volk haar geheele ftaatsbeftuur, en alle hare magt op hem en in zyn perfoon over." Maar dat zy toch , die op dien grond redenccren , bedenken, dat het geen de mcefte Keizers na Augustus, door- één enkel raads-befhrit, of door ccne enkele wet, die door de oude Rcgtsgeleerden naderhand de Konïnglyke of Ryks, in domum Patrui fratris Filia. Quilt & i»ceftumx ac ft fperneretur, ne in malum publicum erumperet, metuebatur. Nee ante omiJJ'a cunêlatio, quant Vitéllius fuis artibus id perpetrandum fumpfit. Psrcunctatusque Cafarem, an Juffis Populi, au auétoritati fenatus cederet? uU ille unum fe civiura & confenfui imparem refpondit, opperiri intra Paiatium Ju Tacit, Annal, Lib. XII. Cap. Y- »»»•. '.3>3. Scwys hier 'an, ten aan* :ien van  C 76 ) Ryks-wet genoemd is, gekregen hebben , aan Augustus onder een geheel anderen naam, en langs verfcheidene wetten en raads-befluiten , op onderfcheidene tyden gegeven is (rj. Indien Udit mogt verwonderen , Toehoorbrs, flaat dan eens met aandacht gade het vervolg van het leeven van Augustus; doorloopt eens alle zyneBurgermeesterfchappen, volgens de orde, met welke Dro?ï Cassrus die befchryft , en gy zult de waarheid van myn zeggen, gelyk ik my daar van vol• komen verzekerd houd, alzoo bevinden : Ik zou dit ook door een groot aantal van bewyzen kunnen flaaven , zoo ik hierin niet was voorgekomen door een Man van uitmuntende verdienflen, die zoo wel aan deze Hooge Schoole, als aan het ganfehq Gemeenebest der Letteren, waar zynena- gc- (1) De Heer Noodt fpreekt dus, om dat de öifc de- onderfcheiding tusfchen wetten, en raads-befiui ten toen reeds vernietigd was ; men noemde alle verordeningen of bevelen over de algemeene, openbare zoo wel, als byzondere zaken, dan eens met ) xx' tifttvt r.ai xtagano^si» xui iiazifiixTX TtnvU hapfrin» (ïn ^d'ti yu»2ix« rért L~| srSiïas sïxs) Javaa-öm Jok? jjo'yftser» 5Tg«ri hei. Lib. LIX. pag. 747. C. D. Ed. H. Steph, F 2  C 80 zoo wel, als ieder ander burger, dc ortderfcheidene wetten moest nakomen. Alle zyne Opvolgers hadden het zelfde regt, en ook niet meer. Want wat was het, dat men hun gaf? Niets anders, dan het Staatsbeftuur op den zelfden voet, waar op het Augustus had bezeten. Het eenig onderfcheid daar omtrend beftond hierin, dat den opvolgeren van Augüstus, zoo dra zy het befluur in handen kregen, alles te gelyk door één raads befliuit of door ééne wet werd overgedragen , 't welk aan Augustus niet dan door verfcheidene wetten of raads-befluiten op ondcrfcheidene tyden was toegedaan. Ik eisch niet, Toehoorers,dat Gy my op myn woord zult gelooven : maar, terwyl 'er geen zekerer en beflisfendcr bewys te vinden is, dan in de Konlnglyke wet zelve, door welke het Staatsbcfhiur aan Vespasiaan werd overgedragen, kan ik niet nalaten U dezelve woordelyk voor te ftellen, voor zoo verre het nog overig zynde fragment daar van op een koperen tafel in de Kerk van St. Jan v'ên Latian gevonden wordt, terwyl ik dan geens-  C 85 ) geenszins twyffel, of Gy zult myn vorige gezegden volkomen toeftemmen. Dit Fragment luidt aldus: Dat de Keizer VesPASIAAN ontslagen' is om DIE wetten en bevelen van het Volk in acht te nemen, van welken het zelve gewild heeft, dat augustus, tlberiüs , en Claudius zouden ontheven zïn: en dat het aan Vespasiaan vry staat alles te doen , dat augustus , Tiberius , en Claudius uit kracht van eenIge wet hebben mo- cen doen (i). Wie kan nu na dit alles nog tWyffelen, of het voorregt, welk den Vorst door de Koninglyke wet werd toeCO Utique. Quibus. Legibus. Plebeive. Scitjs. Scriptum. Fuit. Ne. Divus. Aug. Tiberiusvü. Julius Ctesar. Aug. Tiberiusque. Claudius. Cjjsar. Aug. Germamcus. Tenerentur. Iis. Legibus. Plebisque. Scitis. Imp. CjEsar. Vespasianus Solutus Slï. Qu,f,que. ex. QüAQUE. LEGE. RoGATIONE. Dl" Vum. Aug. Tiberiumve. Juliuii. C.t-.sareji. Aï/g. Tiberiumvk. Clauuium. Cïsarem. Aug. (Ïermanicum. Facere. Öportuit.Ea. Omjnia. I:,!?. Cssarj. Vespa. siano. Facere. Liceat. Zie Vincent. Gravina , '.1 ïyue Origiues Ju/is Cw7'j,pag. 138. Ed. Liff. v/c9, F 3  (86) Welk de waare zin der woorder is van Ulpiaan. waa- toegcftaan , beft ond geenszins in vry to zyn van de gehoorzaamheid aan alle de wetten zonder uitzondering , maar dat zulks alleen betreklyk was tot die geenen, van welken Augustus en zyne Opvolgers plegtig waren ontheven geweest. Doch ik zal my nu niet langer hier mede ophouden, Toehoorers ! Gy verwacht met reden, dat ik U eindelyk zeggen zal, wat Ulpiaan met deze ronde woorden, dat de Vorst vry is van de waarneming der wetten, te kennen geeft. Ik houd my volkomen verzekerd , dat de Juliaanfche en Papiaanfehe Wrt, niet onder die geenen behoorde, van welken men Augustus pntfioeg; en hier voor heb ik een duidelyk en onbetwistbaar bewys , beftaande namelyk hierin , dat Caligula door den Raad van de verbindtenis dier wet heeft aioeten ontflagen worden; 't geen in de daad geheel onnodig zou geweest zyn, indien Augustus en Tiberius daar van reeds waren ontheven geweest. Dit toe?efhan zynde , gelyk zulks volgens verbaal van Dion niet wel kan geloogchend gorden, twyffel ik niet of wy zullen den  ( 57: ) waarcn zin der woorden van Ulpiaan gercedelyk ontdekken. Het zou my namelyk ten uitcrften bevreemden, dat het zeggen van dezen Regtsgelecrden, de Forst is van de gehoorzaamheid aan de wetten ontheven - anders moest vcrftaan worden,dan alleen van de Jidiaanfche en Papiaanfche Wet, van welken de Romeinfche Raad de Keizers in de Pcrfoon van Caligiüa had ontheven. En om zeiven daar van overtuigd te worden , Toehoorers , behoeft Gy alleen in aanmerking te nemen, dat het oogmerk van Ulpiaan by dit zeggen .geenszins was, om de Koninglyke wet te verklaarcn, en door dep inhoud dier wet de uitgebreidheid van 's Vorsten magt aan te tooncn; maar alleen om de Jidiaanfche en Papiaanfche wet nader licht by te zetten (i). Dit blykt nog te meer uit het opfchrift . zelfs (i) Het is echter waarfchynlyk, dat Triboniaan, deze woorden van hunne plaats nemende, en op het opfchrift in de Digesta de Legibus (lellende, dezelven in een algemeener zin heeft willen nemen , en vooral in een tyd, waarin de Keizers zich openly'l boven de wetten hadden verheven. F 4  ( 88 ) zeik van dat hoofd/tuk, waarin die woorden vervat zyn: want zy zyn, gelykreeds door geleerde Mannen is aangemerkt (r), met uit eene Verhandeling over de Koninglyke wet, maar uit het XUI^ Bock van Ulpiaan getrokken , welk handelt ever de Jidiaanfche en Papiaanfche wet; waar uit wy derhalven veilig mogen befluiten , dat Ulpiaan voornemens wa$ over de laatfte, en geenszins over deeerfte te fchryven. Maar de volgende woorden van dezen Regtsgeleerden bevestigen ons nog te meer in dit gevoelen. Wat de Keizerin betreft, zegt hy, fchoon zy zeker-, fyk van de waarneming der wetten niet entheven is, deelt echter de Vorst haar Gemaal haar zyne voorregten mede. Wat doch beteekent dit anders, dan dat de Keizerin van de Juliaanfche en Papiaanfche wet geenszins plegtig door een beflqit vanden Raad was ontQagen. Zy kan als Gemalin van den Keizer, die haar in de voorregten, uit kracht van welken hy van deze wet CO Py voorbeeld , Cujas, in zyne Obfcrraticna Lib. XV. Cap. XXX.  C 89 ) wet vry is, doet deelen, zich ook aar» die zelfde wet in geenen deele onderwerpen. ■ , Ziet daar, Toehoorers, op welke wyr ze Ulpiaan moet begrepen worden. 'Er blyft nu flechts ééne zwaarigheid overig, en deze is zeer gemaklyk weg te nemen. „ Dees Regtsgeleerde zegt, dat de Forst ontjlagen is van de waarneming der wetten." Hy fpreekt niet in het enkelvoudige van eene wet , maar fchynt van verfcheiden, ja zelfs van alle wetten zonder uitzondering te fprcken. Deze uitdrukking bekommert U, en zy heeft, zoo ah ik boven reeds aanmerkte, Dion zelf in dc war gebragt; maar hy, die acht geefl op het gebruik der Latynfche taal, wel kcr naauwkeurige kennis, blykens dil voorbeeld zelf, voor alle beoeffenaars vat het Romeinfche R.egt volftrekt noodzaak lyk is, zal zich hier niets het minfte bekommerd vinden. Immers in zeer goec Latyn kan men zeggen, dat iemand var, de wetten ontjiagen is, fchoon zulks afleer tot ééne wet bctreklyk zy. Dus verhaal! F 5 Antwoord op de zwaarigheid, die men maakt, om dat Ulpiaan zich in liet meer. niet in het enkelvoudige uitdrukt.  ( 90 ) ons Suetonius (i), dat Cafar, om van de wetten ontslagen te worden, kuipery in 't werk ftelde; daar 'er volftrekt van geene andere wet gehandeld wordt, dan alleen van die, welke uitdruklykverbood , dat iemand, by het inkomen van de Stad Rome, ecnig bewind van een of ander wingewest, het geval van zegeviering uitgezonderd, mogt behouden. Ook zegt Cicero in ééne zyner Redevoeringen tegen Marais Antonius , terwyl hy hem zeiven aanfpreekt. Waarom is Brutus, op uw vmrfiel van de wetten ontjlagen, daar hy meer dan tien dage uit Rome is afwezig geweest (2)? En op eene andere plaats, van Pompejus fprekende; Wat is'ervreem_ der, CO Sed cum, ediclis jam Comitiis, ratio ejus habcri non poffet, nift privatus introiffet urbcm, & ombientiut Legibus Solveretur multi contradkerent, coaéïus eft Triumphüm , ne Confulatu cxcluderetur, dimittere. Vit. Tul. C.-esar. Cap. XVIH. Ca) Cur M. Brutus , te referente , Legibus est Sot.utus, ft ab urbe plusquam decem dies abfuiflt? Philippic. 11. Cap. XIII. Cubi vid. Gmsv.) Brutus was Opper-regter van de Stad; en 'er was eene wet, die aan zoodanig Magirtraats-perfoon verbood, langer dan tien dagen uit Rome afwezig te zyn,  (91 ) fat dan iemand, dis door een bejluit van den Raad van de wetten ontheven is , Burgermeester te zien worden in een ouder-, dom , waarin de wetten volftrekt verbieden naar eene openbare bediening te mogen din* gen (i) ? Ik zou hier nog verfcheidene andere voorbeelden van dit zelfde foort kunnen bybrengen (2); maar de bygebragtcn zyn genoegzaam, om aan te wyzen^ dat men zich door het gezag van Ulpiaan . geens, (O Qjiid tam p.ngulare, quam ut ex fenatus con* fulto Legibus solutus confulante fieretquam ullunt alium Magiftratum per Leges eapere licuijjet ? Orat, Pr.0 Leg. Manil. Cap. XXI. 2) In alle taaien is niets gemeener, dan dat het meervouwige voor het enkelvouwige gefield wordt 5 en ten aanzien der uitdrukking, ov ;r welke wy nu handelen, komt my een gewigtig voorbeeld in han-. den, welk ontleend is uit ééne der Redevoeringen van Cicero tegen M, Antonius: Aiter Cctfar, Vopifcus ille , homo fummo ingenio , fumma potentia, qui ex tedilitate confulatum peiit , Solvatcr Li:gisus, quanquam Leges eum non tenent, propter exh miam, credo , dignitatem. Philippic. XI. Cap. V. pag. 820, 83c. Ed.Qrcev. Zie ook de aanmerking van Asconius Pedianus op de Redevoering van Cfpsao pro Cornelio. Tom, VL Orat. Ed. (Jrav. pag. P48.  De waare ?.in <»er Ko'iing- ( 9% ) geenszins behoeft te laten voor innemen, om te gelooven, dat de Keizers eene onbepaalde magt hebben bezeten. Men verdeedige nu voortaan, zoo men kan, de gewaande volftrekt onbepaalde, en boven de wetten verhevene magt der fouverainen! Men maake weder een grootcn ophef van het voorbeeld der Roomfche Keizers, als of het zelve voor een zoo gefemg, -zoo wreed , en zoo onmenfehe. lyk gevoelen gunftig ware ! deeze waarheid echter, die wy nu meenen betoogd te hebben, zal zeker blyven, dat dc Vorften zeiven , behalven een klein aantal van wetten, die tot het algemeen of byzonder Regt behooren, noodzaaklyk verpligt waren alle natuurlyke en burgerlyke wetten in acht te nemen. ,i Maar, zal men zeggen, de Keizers verkregen door de Koninglyke wet het regt om al te doen wat zy wilden, zonder dat zy verpligt waren aan iemand rekenfehap te geven; zoodat hunne magt na dien tyd giet meer bepaald was om naar de wetten :e regeeren ; zy waren zei ven meefters der wetten, U triA X zelf, geeft daarom-  (93 ) omtrend een nadruklyk getuigenis, als hy 2egt, 'f Geen de Forst goed keurt , heeft de kracht van eene wet (i) ; en de reden daarvan voegt hy 'er onmiddelyk by, omdat het Volk zelf door de Koninglyke wet, die het gezig van den Vorst be- , helst, op hem en op zyn persoon zyn geheel bestuur , en zyne geheele magt heeft overgedragen (2)." Gy be. (O Ql'od Principi placuit, Legis habet vigorert; Utpote cum Lege Regia, qua de Imperio ejus lata eft, Populus ei & in eum omne fuum imperium & pa. teftatem conferat. Digeft. Lib. 1. Tit. IV, De Conftï tut. Princip. Leg. I. (2) De Heer Noodt heeft in zyne Obfervatt. Lib. I. Cap. III. aangemerkt, dat de woorden ei et in eum door het Romeinfche Volk in de Koninglykewet geenszins gebezigd zyn: hybewystookmetverfcheidene voorbeelden, waarin dezelfde wyze van fpreken plaats heeft, dat zulks gefchiedt om het denkbeeld zelf krachtiger te maaken, fchoon zy Hechts ééne en dezelfde zaak beteekenen. Verders toont hy onwederfpreeklyk, dat, na dat het Oppergezag • aan de Keizers was opgedragen, en zelfs na dat de Kom'nglyke wet onder Vefpafiaan gemaakt was, het Romeinfche Volk in zyne vergaderingen verfcheidene' wetten maakte, en dat de Keizers dit regt des Volb erkenden. Waar uit derhalven "duidelyk blykt, dat  (94) begrypt ligtelyk , Toehoorers, dateen zoo beuzelachtig bewys my niet het minfte bekommert. Ik fchaam my in tegendeel, dat ik kundige mannen, op zoodanigen grondflag, de blykbaarfte grondbeginfels van het natuurlyk regt zie verlaten , en een zoo ongerymd gevoelen zie aannemen. Men zegt; „ dat dc Vorst als Vorst geenszins gehouden is aan den Staat rekenfchap van zyn gedrag te geven 5* welaan, ik fta dit toe: „ dat zyn beftuur zelfs boven de wetten verheven is; " zeer wel: „ dat zyn wil de plaats Van wet bekleedt; in één woord, dat het volk zelf aan hem en op zyn perfoon haar geheel beftuur, en hare geheele magt heeft overgedragen: " Ik ftem dit ook toe. Maar wat volgt nu daaruit ? Zou de Vorst daarom magt hebben om alles het onderfte boven te keeren, en dingen te doen s die alle de regten en van het ligc' haam dat het Volk zich van zyn gezag geenszins zoo beroofd had, of 'er bleef nog wel een gedeelte daar van overig.  (95) haam van ftaat in 't algemeen , en van ieder burger in 't b}7zonder zouden vernietigen ? Neen, Toehoorers! het Romeinfche Volk dagt daar zoo min op , als Ulpiaan. Dees Regtsgeleerde heeft alleen willen aanduiden, dat de Keizer de magt ontvangen had, om wetten te maaken op zoodanige wyze, als hy zou goed. vinden , 't zy door fchriftelyke , 't zy door mondelinge verklaaringen (j): voor het overige kan hy zich geenszins van de noodzaaklyke verpligting aan die oorfbronglyke en hoogst billyke wet ontdaan , welke tot welzyn des algemeenen menschdoms vastgefteld, door geene andere wet noch verdrag kan veranderd, verzwakt, of vernietigd worden. Welke de meening daaromtrend van het Romeinfche Volk by het opdragen der Opperfte magt . (j) Quodcumque igitur imperator per Epiflolam £? fubferiptionem ftatuit, vel cognofcens decrevit. velde plano interloquutm eft , vel Edi&o pracepit, Legem effe conftat. Hac funt, quas vulgo conftitutiones ai pellamus. Digeft. Lib. I. Tit. IV. De Conftitut.Prins. Leg. I. §. i.  magt aan zyne Keizers geweest zy, kar] óns Ammianus Marcsllinus leeren, die, by gelegenheid dat hy van de verandering fpreekt, die in het beftuur Van den ftaat was voorgevallen , deze aanmerking maakt; dat de Romemfche Republiek tot verval neigende, en den tyd hares ouderdoms in rust willende doorbrengen, nu ook als eene goede, verftandige enryke, en geenszins als eene. onnatuurlyke of onzinnige moeder wilde handelen, en daarom zich voortaan op de Keizers verliet, als hare kinders, aan welken zy nu de zorg van het beftuur har er goederen overgaf (i). Lactaniüs is van dezelfde gedagten, zoo als blykt uit zeker gezegde van hem, waarin hy de trotsheid en onbefchaamdheid van Maximiniaan den Jongen , die de dwinglandy der Perjifche Koningen navolgde, zeer fterk gispt, of men moest deze woorden in eenen anderen verkeeiden zin gelieven op te vatten. Na dat hy (i) Fe lut frugi pareus, 13 prudens, £? air es, Cè faribus tanquam liberis fuis, regenda patrimonii Ju rapermifu. Lib. XIV. Cap. VI. pag. 23, Edit.Falef. Grover.  C 97 ) hy de Perfen, dus fchryft hy , overwonnen had, onder welken het eene bepaalde gewoonte is, dat de onderdanen zich aan eene volftrekt willekeurige beheerfching onderwerpen i en de Koningen hun volk als flaaven behandelen, wilde dees booswicht deze gewoonte in het Romeinsch Gebied overbrengen ; en -fchaamde zich na deze overwinning niet dezelve by alle gelegenheden openlyk te roemen • DochJaat ons het gezag van vermaarde Mannen, hoe fterk en regtmatig, achter wege laten, 't Geen ik beweerd heb , kari ik met de eigen woorden der Koninglyke wet, waarin men het formulier der acte vindt, met welke het Oppergezag aan den Keizer .'is .opgedragen , en welke Ulpiaan, niet overeenkomftig de uitdrukkingen der wet, maar naar zyn eigen' goeddunken heeft uitgelegd, volkomen, zoo (i) Nam poft devi&os Perfatï, quorum hic ritus, bic mos eft, ut R'egibus fuis in fervitiv.m fe addicant, & Rege-s Populo fuo t'anquam Familid ütantar; hunc morem nefarius homo in Romanam terram voluit intfucere, quem ex Ulo tempore viltorite fine pudore lau° 'dabat. De mortib'. Perfecutor. Gak XXI. G  'C9S) zoo ik meen, bewyzen: zoo dat, indien men na dit alies de bewuste plaats nog • ais een grondflag zou willen aanmerken vm de ongerymdfte gevolgen , die zoo wel tegen den inhoud der Koninglyke wet., als tegen de gedagten van Ulpiaan aanlopen, zulks niet «kan gefchieden dan door menfehen, die, door zulke jammerlyke redeneeringen goed te keuren, urtdruklyk toonen, dat zy of onkundig-, of onverftandig, of oncerlyk zyn. '/let hier, de eigen woorden van het Fragment, zoo als het bewaard wordt in de Kerk van St. Jan van Latran : Dat Vespasfaan het regt en de magt zal hebben om alles te doen, dat hy voor de REPUBLIEK dienstig , en met de majesteit van alle GoDQELYKE en MENSCHFLYICE, ALGEMEENE zoo wel als byzondere zaken (datis, met de Majeftcit van het natuurlyk en (burgerlyk regt) overeenkomstig zal oor- deelen, op dezelfde wyze als het Av- gustus, Tiberius en Claudïus hebben bezeten (i). Wat doet het volk hier nu? Ci-1 Uti<)üe. Quaïcunque. ex. usu. Re.plbu^. JVIa-  ( 99) hu? Het geeft aan Vefpafiaan eene zeer uitgeftrekte en onbepaalde magt, gelyk aan die , met welke Augustus is bekleedge weest. En met wat oogmerk doet dit het Volk? Met het zelfde oogmerk, waar mede een Procureur gemagtigd wordt die zaken, met welken men hem belast, zoo uit te voeren, als hy dienstig zal oordee; len. Niemand zeker zal beweeren , dat de Pleit-bezorger daar door het regt zou verkregen hebben om dc zaken, die hem in handen zyn gegeven, te bederven: Geenszins: men onderftelt altoos, dat hy dézelven wel met volle magt , maar tevens ter goeder trouw zalbefchikken. Dit is eene grondftelling, welke dc reden eri het burgeriyk Regt tusfchen den Procureur en zyne party, welker zaak hy op zich neemt , gelykclyk bepaalen (i); en dit majestate. DlVWARUM. HuMANARUM. PüBLlCARUM. Privatarimgue. Rerum. Esse. Censeeit. ei. Age< re. Facere. Jus. Potestasque. Sit. Ita. VTi. Di' vo. Aug. Tiberioque. Julio G/esari. Aug. Tiberio.Oxe. Claudio. Ctesari. Aug. Germanico, Fuit. f.O Refpendï, eum de quo quaveretnr, plene QUi- Ga DEMi  ( IOÖ ) dit zelfde onderftelde het Romeinfche Volk, toen het den Vorst, als algemeenen Regeercr, de bezorging der Staatszaken toevertrouwde (r), Het Volk meende daar mede geenszins den Vorst eene onbepaalde magt te geven , om alles naar loutere eigenzinnigheid te doen, maar alleen zoodanigegroote magt, als het welzyn van den Staat, en de Majejieit van Goddelyke en menfchelyke, algemeene zoo wel, als byzonder e zaken vereischte. In één woord, het Volk field e den dem , sed quatenus res ex fide agenda esset, man* daffe. Digeft. Lib. XVII. Tit. I. Mandati, vel contra Leg. LX. §. 4. Ci) Keizer Hadriaan verklaardedikwyls zoovóór het Volk, als in den Raad, dat hy zou regeeren, ah voerende het bewind niet over zyne eigen zaken, maar over die van het Folk. Spartian. Cap. VIII. Et in Concione, & in fenatu fiepe dixit, ita fe Re'mpubL camgeflurum, ut fciret Populi rem esse.NoN süam. En Alexander Severus zeide met de eigen woorden,' dat een Keizer niet meer dan de Verzorger of Huis', houder van het Volk was, Dispensator Pubjicus Lamprïd. CaP. XXXII. Zie ook Sauiasics ad Cap.' XV. p. 90» r P03. Ed. Lugd. Bat.  C w& ) den Vorst aan, om eene leevendige wet (r) te zyn, welke zich naar eene oneindige verscheidenheid van omftandigheden zou kunnen fchikken, daar de befchreven wetten integendeel éénvormig , en , hoe naauwkeurig zy ook famengefteld zyn mogen , echter geenszins voor alle gevallen, of ter voorkoming van alle mogelyke zwaarigheden kunnen dienen. Om nu niet te zeggen, dat 'er op den ééncn tyd nuttige zaken plaats grypen, die in een volgend tydftip fchaadelyk worden. Wie is, by voorbeeld, onbewust, dat het welzyn van den Staat eischt, dat men in tyd van Oorlog geheel andere fchikkingen maak, als in tyd van Vrede; en dat men in voorfpoed geheel anders handelt, als in tegenfpoed ? Toen de Romeinen onder een Staats-beftuur leefden, hing de beflisiïng der' zaken, fchoon de onderfcheidene regeeringen eenig deel in dezel ven hadden j voornamelyk af van het Volk, welk, terwyl (i) Cui [ImperaEori] & ipfas Deus Leges fitbje. cit, Legem Animatam 'eum mittens. hominibus &o. Novsll. TumsiAN. CV. Cap. II. §. 4- G 3  C 102 ) tvy] het niet ieder dag byecnkwam, daarom ook met eene, dikwyls fchaadplykc, langzaamheid te werk ging. Partyfchappen en gierigheid bragten duizende zwaarigheden, duizende .verhinderingen en vertraagingen te weeg : daarenboven werd eene zaak zelden uit het zelfde oogpunt befchouwd , maar veelal door den een of ander in een verkeerd daglicht geplaatst. Wanneer men nu naderhand eenen Vorst verkoos, dagt men, dat het algemeen belang vercischte , dat zyn gezag, niet gelyk die der Prmor's (*) en Burgermeesteren bepaald, maar onaf hanglyk en oppermagtig ware. Men had daar mede echter geens- (*) Vermits 'er geen Nederlandsen woord noch. ambt is, welk de hoedanigheid van eenen Prator onder de Romeinen uitdrukt of evenaart, heb ik het Latynfche woord in deze overzetting behouden. Het woord Hoofdfchout, fchoon tegenwoordig in hetLatyn Prator wordende overgezet, duidt in verre na de waardigheid niet aan , welke aan het karakter van eenen Romeinfchen Prator gehecht was. De StadsP>ator (Pra;tor urbanus) fprak aiieen het regt, of yonnisde alleen. De Vertcslcr. - -  C *°3 ) geenszins vóór , hem het regt te geven om billyke en nuttige wetten naar zyn goeddunken te veranderen of te vernietigen ■ men wilde alleen, dat hy, even geJyk te voren het Volk , wanneer het by een was, volle magt zou hebben om al te oeftrengc of fchaadelyke wetten te verzag- • ten of af te fchaffen ; en naar zyne bcstè vermogens in onvoorziene gevallen die naderhand mogten opkomen, croecte raad te fchaffen. Op dezen voet kan men zeer wel zeggen, dat de Keizer door de Koninghke wet met alle de mogendheid des Volks bekleed is, ja zelfs, dat hy het oppergebied over de wetten roert, welk gebied echter binnen de paaien van het algemeene welzyn, en, zoo als de Koninglyke wet uitdruklykzegt, van ie Marfteit van Goddelyke en menfehelyke, gemeene zoovel, als byzonder e zaken, beflotcn is- Ik erken gaarne, Toehoorers, dat de Ters dikwyls zoo gehandeld hebben, als 0} 1 leene andere regel, dan hunne eigenzinrithtid motsten volgen; en dat zy zich al lei veroorlofd hebben, zonder zich eenig G 4 Zin Het gedrag^ van vcrjcheU dt n Keizers bewyst alleen , dat zj hun gezag , misbruikten* 5  (io4) zins te bekommeren, of het geen zy dee. den, of verwaarloosden, met hun karakter en met hunne verbindtenisfen ftrydig ware. Ik beef, wanneer ik om dejamT merlyke buitenfporighedcn denk, aan welken zy zich hebben overgegeven ; en ik gevoel by my zeiven eene leevendige fmart, als ik het aanzienlykfte Volk van de waercld zoo verre vernederd zie, dat het van fommigen zyner Burgeren de onwaardigfte behandeling lyden moet. Vertegenwoordigt U eenen Tiberius, of, zoo Gy liever wilt, eenen Caligula, eenenN,ero , eenen Viteüius , eenen Domitianus, eenen Commodus, enz. Ziet dezen met de verhevene eertitels van Vaders des Vader* lands ,x van braave , gelukkige Vorsten, of met nog A'eeie anderen, welken de vleizucht heeft uitgevonden, begiftigd! En wie is 'er, die ontkennen durft, dat deze Keizers, die , ondanks alle vleie klagten tegen hun beftuur, ondanks al het gryzen, waar mede zy te Rome, en in de Wingewesten werden aangezien, niet dan trotsheid en lastering , niet dan plundering en roof, niet dan bloedfchande en over.-  overfpel, niet dan wreedheid en moord, eindelyk, niet dan verwoesting en ondergang ademden , monfters geweest zyn? Monfters zeg ik, want den naam van menfehen verdienen zy niet, die alle gevoeï der menfehelykheid hebben afgefchud! In der waarheid, zy, die den Raad door i'crgif wilden van kant maaken f i) , en deszelfs Achtbare Leden aan wilde beesten ten prooie wilden geven; zy, die begeerden , dat het Volk flechts één Opperhoofd zou hebben, om het zelve des te gemaklyker met één flag te doen tuimelen (2); zy , die geene middelen onbeproefd lieten om eenen ieder zyne eigendommen te ontrooven; zy, die mannen van beproefde braafheid en uitmuntende verdienften aan hunne wraak opofferden, en aan niemand wel deeden, dan aan Ver-; raaders en moordenaars, dan aan tooncel- fpeet (15 Zie Suetoniuj, in het leeven van Nero, Cap. XLIH. (2) Djt was de wensch van Caligula, Sueton, C.XXX. Dion Cassius, Lib. LIX. pag. 746.B.M #. Steph.. Qs  fpeelers en poetfen-maakers; dan aan koe'N ziers en fchermers, in één woord, die niemand wel deeden dan eerlozen, kwaad, willigen en booswichten: Zy, die zich op deze wyze gedragen, kunnen zy gezegd worden als Vorsten naar de Koninglyke èet te handelen ? En zou mm door het Goddelyk en menfchelyk regt verpligt worden om zoodanigen te gehoorzamen? Toonden zy niet integendeel egte dwingelanden tc zyn, aan welken dus niemand hoe genaamd door eenigen band van natuurlyk of hurgerlyk regt kan verbonden zyn (i) ; maar tegen welken ieder burger volgens de wet der Natuur, die heiligfte en ohfehendbaarfte van alle wetten , de waapens vryclyk mag opvatten ? Daarom zien wy ook den achtbaren Romein, fchen Raad zich van dit regt bedienen, toen dezelve Nero tot vyand des Volks verklaarde (2), en hem deed opfpooren, om (1) Nulla enim noMs Seciet as ctfm Tyrannis, fei pe.'ius fumma diftraftio eft. Cicero , de Offic. Lib. III. Cap. VI. * (2) Zie zyn leeven in Svetonius, Cap, XLIX.  C i°7 ) 'om hem naar gewoonte te ftraffcn, dat is te zeggen, om hem het hoofd in een kling te fluiten , en vervolgens tot den dood toe te gccsfclcn. En waarlyk zoodanige voorbeelden zouden omtrend de Pcrfbonen van Keizers , die het Volk daar toe zoo dikwyls en fchandelyk aanleiding gaven, mecrmale te pas gekomen zyn; maar deze zelfde booswichten droegen doorgaans wel zorg'om zich tegen dc geftrengheid der openbare tucht te waaperien , en zogten den vrydom van ftraf voor hunne wanbe^ dry ven niet in de Ryks wet, maar in het onmenfchelyk regt van den fterkften. Boven al deed deRomeinfche Raad den naam van Dcmhiaan in de openbare gcdenktccr kenen uitwisfehen (r), en begeerde, dat de gedagtcnis zelfs van dezen ondeugenden Vorst voor altoos zou vernietigd worden: en het Volk eischtc êenftemrnlg met den Raad, dat het ligchaam van Commodus met een haak wierd voort gcileept, en in den • (O Zie Suetonius, in zyn leeven , aan het einde.  V ( io8 ) den Tiber geworpen (i) ; een klaar bewys, dat het Volk niet dan met tegenzin aan zulke Vorsten gehoorzaamde; en dat, zoo dra het zelve • middel vond om zich over hunne mishandelingen te wreeken, het dan ook onbewimpeld hun regt en himnen wil deed gelden ; want, terwyl men niet altoos in flaaf was om de Keizers, die zich eene verbaazende magt hadden verworven , tot reden te brengen, eischte de voorzichtigheid, dat, zoolang men zich tegen hunne mishandelingen met geen gewenscht gevolg kon verzetten, men dezelven als dan geduldig verdroeg. Op ^dezelfde wyze verdraagt men regen, koude, en andere foortgelyke natuurlyke ongemakken, wanneer men geen midde] by de hand heeft om 'er zich tegen te dekken (2). Maar gelyk het natuurlyk regt ons Ci) Zie Lampridius, in zyne leevensbefchryving, Cap. XVII. (2) De Heer Noodt zinfpeelt hier op eeneplaats van Tacitus , wiens meening hy te gelyk in den redelykften zin, die mogelyk is, vetklatrt. QjfM^jk fteri/itatew, aut nimios hnbres\ & cetera nature mate  ( tog ) . ons geenszins verbiedt om ons, zoo wy kunnen , tegen deze ongemakken te beveiligen, even zoo keurt de reden geenszins het gedrag van een volk af, welk zyne magt, die het in handen heeft , gebruikt , om het knellend juk van eenen dwingland af te fchudden. Maar zult Gy zeggen, „ weg met eene zoo heilloze leer, die de eerbied wegneemt, welke men aan den Souverain verfchuldigd is, en gevolglyk ook den band der. menfchelyke maatfehappy verbreekt. Is het niet zeker, dat, zoo lang 'er menfehen zyn, 'er ook ondeugden zullen wezen , vooral aan de hoven, ert onder de grooten? En terwyl de menfehen zeer geneigd zyn het gedrag hunner Overheder en Vorsten, al zyn dezen de onfchuldigften der waereld, te wantrouwen , kunnen zy dan wel immer den laster en hel onbillyk morren ontwyken ? Daarenboven , men oordeelt gemeenlyk over de din- .a; ita luxum. vel avaritiam dominantium tolerate Vitia erunt, donec homines &c. Hifl:. Lib. IV. Cap. LXXIV. Deze leer is n zich zelve noch voor de maatfehappy, noch vóórgat' ie Forsten 'chaadelyk.  C ïi° ) dingen uit de gevolgen; en hoe dikwyfè echter ziet men de rcdelykfte en best overlegde ontwerpen mislukken ? Voeg hier by, hoe vecle deugden zyn 'er niet, die maar zeer gereedelyk by het menschdom 'den naam van ondeugden dragen (i)? Zui- (i) Tacitus zegt, dat 'er hnatelykc deugden zyn, 2oo als eene onbuigzame geftrenghei.!, en niets toegevende opregtheid. Quadam intmö vtrtütei oJio fnnt, feveritas öbftinata, inviclus adverj'tan gratiam animus. Annal. XV , 21. Een oud Wysgeer merkt zeer wel aan: Sunt enim, ut fits , virtutibus vitta confinia, Sic ixentifur prodigu; liberalem imitatur negligentia facilitatem , ietftëfitas fortttudiitem. Senec. Eptrt. CXX. Vitia nobis fub vin•uturn routine obrepunt : Tcmeritas fub titulo fortitudinis lat et: Moderatio vocatur ignavia: pro cauto timidus accipitur. Epift.XLV. En Juvenalis zegt ten aanzien der gierigheid: Fallit enim Vitium fpecie virtutts fi? ttmhrd, Ciim fit irifle habitu, vultuque & yefte Jcverumi Nee dubie tan quam Frugi lande tur Avarus, tanq'.tam Pareus homo, & rerum tutela juarum' Ceitd magis, quam fi Sic Satyr. XIV, 109, & feqq. Zie ook Cicero, Partit. Orator. Cap. XXIII. & den Heer JosErir Wasse , in zyne aanteekening pp Sallüsxiüs , Catil. LVI.  C Ut» Zuinigheid, by voorbeeld, wordt dikwyls gierigheid; milddadigheid verkwisting; gelrrengheid wordt wreedheid,en voorzichtigheid , lafhartigheid genoemd : zoo dat het geen de een deugdzaam noemt, by den ander als eene misdaad wordt uitgekreten. Indien dan de veiligheid der Opperfte magt van de wispeltuurigheid des Volks moet afhangen , is het beftaan van een Vorst het ongelukkigfte en,wisfelvalligfte , dat 'er bedagt kan worden. En wat kan 'er dan voor een Staat verderfrykcr wezen, en waar tegen behoort 'er meer gewaakt te worden , dan tegen zoodanige grondftelling, die de oppermagtige overheid aan den wil en de eigenzin- ■ nf'heid des Volks onderwerpt? Volgt dezelve , en in plaatfe van eene getrouwe gehoorzaamheid zult gy niet dan verdeeld* heden en oproeren; in plaats van, Vrede, niet dan aanhoudende oorlogen zien; in ■ één woord , gy zult alles in vuur en in vlam zetten." - Ziet daar,. Toehookers, eene bitfe aanmerking, en eene m den eerften opfiag zeer fchynbarc tegen, werping 5 maar laat ons die op de fchaal van  C in ) Van hetgezond verftand weegén, cn dan zult Gy gereedelyk erkennen dat zy de zwakheid zelve is. Wat doch , bid ik U, wil men daar uit befluiten? Geeft men voor, dat het een Volk nimmer vry ftaat zynen Vorst, hoe ondeugend hy ook zyn moge, tot zyn pligt te brengen V Maar dit is immers ën met het natuurlyk regt, cn met het gebruik der beroemdfte, zoo oude als hedendaagfche Volken, volftrekt ftrydig. Geeft men daar mede te kennen, dat het Volk nimmer iets ligtvaardig, en ter benadeeling van het algemeene welzyn moet ondernemen ? Dit doet tegen my niets af; vermits ik alleen.van een wettig gebruik, en geenszins van een misbruik fpreek van dat regt, welk ik aan het Volk toeken: het is immers alzins ongerymd dat geen kwaad te noemen, van welk een goed gebruik kan gemaakt worden. Zoo dit doorging , dan zou men de aanfteiiing zelve van Overheden en Vorsten, hoe onontbeerlyk ook voorde algemeene rust, fchaadelyk moeten' noemen. Want wien is liet onbekend , dat Souverainen en Overheden , van de kleenfte tot de grootftc, hun ge-  C «3 ) gezag öp 'eene Wyze, die verderflyk was Voor hunne medebürgeren en voor huri zeiven •, dikwyls hebben uitgeoeffend ? En zal men om die reden beweeren, dat 'er noch Vorsten, noch Overheden moeten wezen ? Zal men daarom , onder voorwendfel j dat zy j die men verkiest, ondeugend 7.yn kunnen, de leer van hun verderflyk keuren , die derzelver noodzaaklykheid voor de maatfehappy beweeren £ Dat men zich dan in dit ftuk te vrede houde met het misbruik te veroordeelen! En dat men voor het overige die alzins vreemde Helling late vaaren, dat het een Volk, bm dat het mogelyk is, dat het, zelfs tot zyn eigen nadeel , zyne natuurlyke vry. heid misbruikt, nimmer vry zou Haan, noch voordeelig zou wezen, om de öndeugendfte Vorsten te keer te gaan! Wat doch, indien.men de voornoemde Helling blyft beweeren , heeft een Souverain te vreezen, die overéenkomftig zyn pligt Voor de algemeene rust zorgvuldig waakt; die alzins regtvaardig en heldhaftig , de goederen, het leeven en de vryheid varl II ieder  C IH ) ieder burger verdedigt (i), die door zyne voorzichtigheid alles voorkomt,, watzynen onderhoorigen, welken die ook zyn mogen, zou kunnen benadeelen; die door zyne goedhartigheid hun in rampfpoeden te gemoet komt en onderfteunt; in één woord, die hen niet als dwingland, maar als burger : niet als i meefter ,' maar als vader behandelt (2); die zich altoos herinnert , en dat hy zelf mensch is, en dat hy het beftuur heeft over menfehen; wiens Ci) De Heer Noodt volgt hier het zeggen van Seneca, wegens den Keizer Claudius. C^esari quo. que ipft, cui omnia licent, propter hoe ipfum multa non licent.. Omnium domos illius vigilia defendit, omnium otium illius labor, omnium delicias illius industria, omnium vacationem illius occupatie. De Confolat. ad Polyb. Cap. XXVI. (2) Dit is de loffpraak, die Plinius de Jonge aan Trajanus toevoegt: Non enim de Tyranno , fed de Cive: non de Domino, fed de Parente loquimur. Utium ille fe ex nobis , £? hoe magis excellit atque eminet, quod unum ex nobis putat: nee minus Hominem fe, quam Hominibus praefe meminit. hitclligamu% ergo bona noftra , dignofque nos illius ufu probemus. &e. Panegyr. Cap. II.  ( H5 ) wiens hart niet vatbaar is voor fnoode wangunst, wanneer hy hunne verdiende en verhevenheid ziet; maar die in tegendeel daarin genoegen vindt, dat zyne on-' derhoorigen de ryke vruchten hunner nyverheid vreêzaam genieten; die zoodanigen onder de burgers, welken zich toeleggen om en hunnen eigen geest, en dien hunner medeburgeren door uitbreiding van kennis en wetenfchap te befchaaven, geenszins verdagt houdt, en als gevaarlyk aanmerkt , maar de poogingen van dezen zelf bevordert; Wat doch, zeg ik, heeft een Souverain, die overeenkomftig zyn pligt zoodanig handelt , by de bewuste ftelling te vreezen ? Zullen niet veeleer de burgers, uit aanmerking van de luister hunner eeuw, en van hun eigen geluk, met eerbied en liefde voor eenen zo braaven Vorst vervuld worden (i) ? Zullen zy hem niet als een gefchenk des Hemels hoog waardeeren, en zich om ftryd beyveren om door hunCo Zie Seneca, 'de Clement. Lib. I. Cap. XIX. aas hst einde. II 2  hunne daden, ja door hun geheel gedrag te toonen, dat zy hem waardig zyn ? Voegt hier nog by; al .verlaat de Vorst het pad der deugd, of der waare eer, zoo lang hy nog niet tot de ergfte booswichten behoort, en zoo lang hy zyne mishandelingen flechts tot een klein gedeelte zyner on? derho.crigen uitftrekt, dan nog, hoezeerhy reeds verdiende tot reden gebragt te worden, verzet het volk zich niet ligt tegen hem om deze éénige reden. Menfchelyke zwakheid laat dikwyls niet toe, dat het geneesmiddel zoo vaardig by de hand zy als het kwaad; Ook zyn de zwak-, ken en geringen, doorgaans genoodzaakt de gebreken van hem te verfchoonen, die hun zoo wel goed als kwaad kan doen; en eindelyk, hoe groot de onregtvaardigheden zyn, die aan één, of meerdere by. zondere burgers zyn aangedaan, verzuimt doorgaans het ligchaam van ftaat, juist om deze reden, omdat 'er maar weinigen in betrokken zyn , dezen weinigen regt te verfchaffen : en'het is dus voor dc onderdrukten , hoe zeer de wet der Natuur hun by gebrek van de handhaavening der-  C !ï? ) burgerlyke wetten vryheid geve, 'om denVorst als hunnen openlyken vyand te verklaaren, en hem als zoodanig te behandelen, het is echter, zeg ik, voor hun in dezen toeftand van zaken, veel voordeeliger zich flil te houden, dan zich door eenen te zwakken tegenftand , een nog droeviger onheil-op den hals te haaien. Nog eens j al kwetst de Vorst de hooge regten en vryheden, zoo niet van het geheele, ten minften van het grootfte gedeelte des Volks, hoe veele verkeerdheden, ja zelfs hoe veele fchreeuwende mishandelingen vergeeft men hem niet, óm de yszelyke onheilen des Qorlog's te vermyden, en om zich daardoor van de aangenaamheden en voordeden des vredes niet te berooven ? Maar, wanneer de Vorst ten laatften tot die uiterfte wreedheid en onbefchaamdheid komt, dat hy niets ontziet om zyner dwinglandye te voldoen , zou men dan de Burgers, wier geduld hy reeds zoo zeer getergd , ja ten einde heeft gebragt, daarom kunnen lasteren, dat zy noch lafhartig zyn, noch II 3 zich  ( u8 ) zich zeiven aan hun eigen welzyn genoeg kreunen, om fiechts af te wachten, dat God zelf van den Hemel zou komen, en dezen openbaren vyand des menschdoms door zyne blikzems zigtbaar zou verpletten ? Verdienen zy niet in tegendeel daar. om alle lof, dat zy eindelyk op hunne eigen behoudenis denken , en den val van eenen dwingland , tegen wien zy zich uit kracht der toeftemming van de wet der Natuur, en gevolglyk ook met goedkeuring van God zeiven verzetten, als eene ftraf van dien zelfden God, den Wreeker der ongeregtigheid, aanmerken ? •—— „ Maar, zal men zeggen, eene regeering, welke die ook zyn moge, is nog beter dan regeeringloosheid; en vrede is altoos verkieslyker dan oorlog." — Dit is uitmuntend geredeneerd , Toehoorers! Even of men zeggen kon, dat 'er in een ,plaats , alwaar de wetten niet meer dan ydele klanken zyn, alwaar gaen regt wordt geoeffend, maar waar in tegendeel alles met geweld of door famenrotting van gepeupel, en niets naar reden of bil- ly*>  C»9) . lykheid gefchiedt (i) , nog eenig foor! Van regeering plaats heeft. „ Men moet ook, zegt men, den vrede bewaaren.'' Maar wanneer men zich ge¬ reed maakt om my te berooven, of van kant te maaken, zou ik dit, zonder eert vinger te verroeren , moeten dulden ? Waarlyk, indien dit een ftaat van Vrede is, wat zult gy dan oorlog noemen ? Wilt gy niet dat ik met u in oorlog kom ? Welaan, onthoud u dan van alle vyandlykheden! Wilt gy, dat ik den Vrede met u bewaar ? leeft dan ook met my in vrede ? Het is geenszins de geboorte, noch de luchtftreck, die den burger en den vyand onderfcheidt (2); maar het zyn de daden, die hy doet; het is de wil, dien hy aan den dag legt. Wanneer men my pynigt, wanneer men my verfcheurt, wanneer men (1) Non igitur er at lila turn Civitas, cum Leges in illa nihil valehant : cum Judicia jacèbant &c. Ciceho, Paradox. IV. (2) Dit is eensgelyks eene aanmerking van Cicero : An tv. Civem ab Ilofle naturd ac loco, non animo factifque diftinguis ? Paradox. IV. pag. 562. Edit. Gictv. major. H 4  C I20 } • men my onbillyk en ellendig om het lèëVen wil brengen, maakt het geen verfchil hoegenaamd , of hy, van wien ik deze onwaardige behandelingen lyden moetj een openbaar Vyand of een Struikroover, of een, die zich myn medeburger noemt 4 of myn Souverain is. De onregtvaardigheid blyft in alle deze gevallen dezelfde ; het eenig onderfcheid \is in den naam van den belccdiger gelegen: en deze omftandigheid kan alleen dienen, om de misdaad des te gruuwelyker te maaken, wanneer hy, die my en tegen den vyand, en tegen den ftruikroover verdedigen moest, zelf als een wreede vyand, en als een egte roover met my te werk gaat. Wanneer dan het Volk eindelyk befluit zich1 tegen zulken omvaardigen .Vorst te verzetten, zou het zeer kwaalyk te pas komen, dat men het zelve de voordeelen van den vrede, en de nadeelen des oorlogs op eene aandoenlyke of nadrüklyke wyze affchetfte. Want wie is 'er die zich in een tyd, waarin de braaven in ballingfchap gezonden of opgeofferd worden j om den dwingland zyne volle vryheid te geven»  ( Ï2Ï ) -geven, van met een klein aantal van ligt» misfen en booswichten zyne lusten onge- ftoord te boeten, Wie, zeg ik j kart zich in zoodanigen tyd gelukkig noemen ? En wanneer dan een Volk in dezen Haat zich genoodzaakt vindt, om de aangedane gewelddadigheden en onregtvaardigheden te keer te gaan, zou het dan verantwoordelyk zyn voor de onheilen vart eenen Burgerlykert Oorlog , tot welken het tegen wil en dank gekomen is ? Neen zeker! Alle deze wanorden kunnen geenszins aan dat ongelukkige Volk worden toegekend , maar komen volftrekt voor rekening van den dwingland, die door Zyne onderdrukkingen alleen de aanvaller en beleediger geweest is. De Keizer Marcus Antoninus , een Vorst die zich doöif zyne opregte deugd, zoo wel als door verlichtte kennis eenen onfterflyken roem heeft verworven, maakt na hetopnoemert dier Keizers, welken om het leeven \varen gebragt, deze waarachtige aanmerking , d:, dat zy zei ven door hun ondeugend gedrag zich dit onheil hadden op den hals gehaald: dat 'er naauwlyks één goed H 5 Vöftf  C 12 2 } Vorst door zyne onderdanen of vertok gen, of van kant was gemaakt: dat Nera, Caligula , Ö.tho , en Vitellius een geyk noodlot hadden verdiend, en dat deze Vorsten., eerder naar heesten ^dan naar Keizers gelykende , geen moed bezeten hadden om te heerfchen (i)-" Doch Ci) De Heer Noodt heeft dit zeggen ongetwyffeld ontleend uit Vulcatius Gallicanus , wiens eigen woorden hy omtrend gebruikt. Zie hier dezelyen. Enumeravit deinde [Antoninus}, omnes Principes , qui occift effent, habuiffe caufas, quïbus tnere^ rentur occidi, nee quemquam facile bonum vel viüum. a Tyranno CDoor het woord Tyrannus dient men hier de Veldoversten te verftaan , die tegen den Vorst oproerig werden, en zich door de Soldaten tot Keizers lieten uitroepen ,) veloccifum : dicens, mcruiffe Neronem, debuiffe Caligulam, Othonem & Vitellium, nee imperare voluiffe. Vit. Avidii Caffii, Cap- VIII. Ed. Obreckt. Galba maakt eene gelyke aanmerking iil Tac.'tus : fit ante oculos Nero, quem longd. Cafa, rum ferie tumentem , ntn Vindex cum inermi Pro' yincia,, aut ego eum una Legione; fei fua immanittis, fua luxuria cervicibus publicis depulere:. neque trat ad'utc damnali Principis exemplum. Dat is te peggen: Stel wNerovooroogen, die zootrotsch was op, de lan zinnigheid , maar naar het welzyn der" maatfehappy : dat , zoo hy dezelve -op eene andere wyze gebruikt , hy dan ook niet als Vofst of Overheid, maar als dwingland te vtferk gaat ; en einde* lyk, dat hy by zoodanige handélwyze, uit kracht van Goddelyk en menfchelyk regt y door zyne onderhoorigen kan cn mag beteugeld of geftraft worden. 'Er fchiet voor my thands niet meer overig , dan dat geen te doen, welk de plegtigheid van dezen dag vereischt. Gy verwacht de inhuldiging van hem , die, in het Rectoraat van dit Hooge School, voor het volgend Jaar myn Opvolger moet worden. Om dan , volgens de Wetten en de gewoonte, deze post aan hem over te dragen, leg ik myne bediening op dis oogenblik neder.  A. KLUIT, ACADEMISCHE M JE JD 'JE WO JE M. JCffl G, over het misbruik van 't. ALGEMEEN STAATSRECHT, o f over be nadeelen en onheilen, dib uit het misbruik in de beoefeninge voor alle burgermaatschappij en te "wa c hte n zijn. Uitgesproken" op ''slavds hooge school tm UJZJÏff, op M^^np zija onderfcheiden dingen.  'T ALGEMEEN STAATSRECHT. ï? onderwerpen * en tot het gehoorzamen aan de gefielde wetten even zoo kan verplicht Worden; (7) als in de andere Regeeringsvormen, wanneer het recht van Regeeren berust in handen van Hem, of van Hun, die door 't zelfde onderling Verdrag dit recht om te gebieden verkregen hebben. 'tZijn derhalve waarachtige, ja ailerwaarachtigfle Voorfchriften van 't algemeene Staatsrecht: Alle Oppermacht is oorfpronklijk uit de teejlemming der Burgeren! Alle Oppermacht fpruit uit overeenkomst! Uitmuntende flellingen! Waardig met gouden letteren in de harten van Vorflen en Burgeren te worden ingegrift! En och! of er nooit eenige Burgerlijke Maatfchappij beftaan hadde, of nog beftond, dan op zoodanige hechte grondbeginfelen gebouwd? Wat flerfling toch van gezonde zinnen zou' dur- (7) Dit is de groridflng der voomdamfte, zoo niet de eenige grond, waarop een Volksregeering berust. En deze derhalve kan plaats hebben in alle eenvoudigö en op zich zelf (taande Lichamen, of bijzondere Steden, gelijk in Griekenland te Athene, in Italië te Rome, in Zwitserland te Geneve. Wat dan het meefte deel der Stemmen, naar de rechte orde befloot öfbefluitj wordt veronderftcid den algemeeneii wiL des Volks niS te maktlii  OVER 'T MISBRUIK VAN durvenftelien, dat'menfehen, van nature vrij, éenig Oppergebied over anderen, die even vrij zijn, hebben kunnen verkrijgen dan door Verdrag ; dat iemand zich aan een ander onderwerpen->of tot gehoorzaamheid kan gedwongen worden dan. door Verdrag; en dat mitsdien alle Majesleitsreclitcn anderen oorfprong hebben, dan Verdrag. Inzonderheid is waarachtig het zeggen, dat het welzijn des Volks de hoogjle. wet moet zijn. Niets uitmuntender zeker, niets heerlijker kan er gezegd , niets vöortrefiijker uitgedacht worden dan deze grondleer! Dit moet de hoogde , dc gewichtigfte wet voor alle Overheden zijn! Dit moet de regel van alle Regcering, het richtfjioer van alle Burgerftaten zijn. Hiertoe zijn we maatfchappelijk bij den anderen gekomen; hiertoe hebben wc ons onderling verbonden; hiertoe zijn we in den Burgerhaat geboren; hiertoe opgevoed! Zoo behoorden dan, Toehoorers! alle Burgerftaten te zijn ingericht; zoo ook zouden zij allen geweest zijn ; zoo zouden zij nog zijn, indien de natuurlijke gcfteldheid en de geaardheden der menfehen in velen opzichte niet bedorven waren ; indien geene heerschzucht, geene weelde en overdaad, geene gierigheid, geene hebzucht, en andere fnoode gebreken, dewelke de Romeinfche Zedemeefter SALLE-  *t algemeen staatsrecht. 10 sallustïus als in een tafereel heeft afgefchetst, velen der fterflingen tot deugnieten cn booswichten gemaakt hadden. En hoe wensehlijk ware het, dat in de benaming vart het algemeene welzijn, zoo even u afgefchetst, nimmer eenig misbruik van 't algemeene Staatsrecht ware ingeflopen. Immers! nooit kon men fchooner of fchijnbarer benaming, nooit vruchtbarer voorwendfel, -dan even dit algemeene welzijn uitdenken, onder welks dekmantel de zulken, die nieuwigheden brouwen, aan de eene zijde de Rechten der Burgeren en onderdanen, of heimelijk of openlijk aanvallen en kwetzeu; aan de andere zijde de Rechten der Overheden en Magiftraten, elk in zijnen kring werkende, aantasten en vertrappen. ■Het algemeen Welzijn is eene breede gordijn, waarachter vele fnoodheden van weerzijden fchuilen. Dit algemeene Welzijn, aangemerkt als het voorname einde van alle Volkftaten, verliezen vooral de zulken geheel uit het oog, die uit de Leerfchool van machiavel hunne gevoelens halen over de Vorften; die, daar zij fchier alle verplichtingen der Opperheeren en Jlegeerderen, om der Burgeren belangen te bevorderen, vernietigen of verkleinen jj niet zoo zeer het gezonde Staatsrecht fchijneh te B 3. jnis-  20 over 't misbruik van misbruiken, als wel het Staatsrecht zelve te verloochenen. Maar waartoe van zulke menfehen gefproken ? In deze Eeuw toch, waarin de Letteroefeningen en Wetenfchappen zoo uitftekend bloeien, en de zuivere Zedeleer in haar waar daglicht gefield is, verwekt de naam van machiavel, bij elk die hem hoort noemen, reeds zoodanig een afgrijzen; en de afkeer, de gevoeligheid, en de verontwaardiging over die tijden, waarin zijne LeerflelJingen bij de menfehen ingang vonden, zijn zoo flerk en diep in 't harte als ingebrand, dat, naar mijn inzien, indien Hij herleefde , geene menfehen, wat zeg ik? — geene heeften , zijn' perfoon en omgang zouden kunnen verdragen (8). Meer (8) Had ik geen reden, Lezer! om te verwachten, dat ik door zoodanige openlijke verklaring volkomen gezuiverd zoude zijii geworden van alles, wat ooit door flinkfche pennen of gefprekken tegen mij was aangevoerd. Ik verbeeldde mij zulks ten minften ; daar Ik machiavels Leeringen over der Vorften Recht en Macht zoo openlijk cn zoo krachtig had tegengefproken. Men oordeele dan hieruit, hoe edelmoedig de Heer L. J. B. in Leiden gehandeld heeft, wanneer hij, eene zoogenaamde Schets van deze mijne Oratie aan den Post van den Nederrijn zullende overzenden, de haatlijke Leerftellingen van machiavel in N°. 212. voor;  't algemeen staatsrecht. 21 Meer nabij het Misbruik- komt de Lccre van eenen Schrijver, welke, met oogmerk om zich te verzetten tegen eenige oproerige en. muitzuchtige lieden, en tegen de verderflijke Grondftellingen eener Secte, welke men de Monarc horna chi noemt, die bij zijnen leeftijd in Engeland de Souvereine Oppermacht als 't ware in orde wilde brengen; dezelve aan de Onderdanen wilde onderwerpen, of liever geheel poogde te vernietigen; hierdoor tot een vlak tegenovergefteld uiterfte verviel, en, terwijl hij de leere van machiatel voor zeker gedeelte vooraf liet gaan, (doch op zijne wijze5); en daarop in K°. 219. de ontleding dezer Oratie, op enkel aanhooren , dus aanving: Toen ik Uwel Ed. een fchets toezond van de verderfelijke Leer van machiavel, dacht ik weinig, dat Jlichts twee dagen daarna de Heer a. kluit ■ bif het nederieggen zijner V/aardigheid eene Redevoering doen zoude , waarvan de hoofdsteilingen in haar foort nitt minder vreemd waren NB. dan die van den gameiden Aiictnir. Zulke Gefchriften en Gezegden, in dien tweeden Machiavel voorkomende, zijn toen gretig gelezen en geloofd. En die Schrijver heeft lang het oor van vele verftandigen gehad. Thans heeft men hem leeren kennen. Ondertusfchen zijn den Geleerden OQk bekend de gedachten van de Heeren conringius en bruckerus over den zelfden maciiiavelj waarvan nader. B 3  42 OVER 'T MISBRUIK VAN te Inriep, nogtans dezelve in eene betere ge^ daante, met meer uiterlijken fchijn van recht bekleedde, en ze dus in aanneemlijker houding en eenigzins billijker te voorfchijn deed komen: ik bedoele hobbesius, die, alhoewel hij een verdrag toeflaat, waardoor elk lid afzonderlijk, aan zijnen cvenmensch, ook in 't afzonderlijke befchouwd, zich verbindt, en in die verbintenis zijne wettige rechten fielt, nochtans van gevoelen i« , dat het Volk, als zoodanig, van alle recht heeft afftand gedaan ; en die daardoor den Oppergebieder een onbepaald recht tot alles toekent (9). Door welke leere hij niets anders heeft uitgericht, dan dat hij, in zoo verre metM ach ia vel, aan den Opperheer eene onbegrensde en onbepaalde macht toefchrijvende, [aan de andere zijde, uit hoofde van 't Recht, dat hij aan elk lid der Maatfchappij toekent, 't welk zon-: der regel of beftier geheel onzeker en willekeurig is; indien hij al niet hierdoor een recht ■van allen tot alles (10) ten tooneele voert, ten (9) Men leze over deze Voorfteilinge de aanmerkingen van den beroemden j. h. e o e h m e r ter ge • noemder plaatze, P. Gener. C. 2. J. 14. p. m. 58, 59. Vcrgel. p. in, en p. 175. (10) En uit dit recht yqg allen tot alles vloeit dan zeer  't algemeen staatsrecht. 1% ten minften aan die oproerigen, die hij beftreed, de wapenen in de handen gaf, waarmede zij . hunne niet minder heillooze grondbeginfelen, onder 't volk verfpreidden.] Maar fteilen wij ook dezen Man ter zijde, en befchöuwen we meer van nabij de Lcerftellingen dier Secle, van welke hij, hobbes, een zoo geweldigen afkeer gevoelde. Dc menschlijke natuur is toch zoodanig gefield, dat , hoe fterker afkeer men voor iets gevoelt , men dies te ligter, naar eenen anderen kant, dikwils niet minder gevaarlijk en fchadelijk, overfiaat. Toen in de XVI. Eeuw de valfche leerbegrippen van machiavel in Frankrijk en elders zwaarwichtige rampen den Volkeren berokkenden, en zeervele Ongelukkige burgeren de ijsfelijkfte onderdrukkingen moeiten ondergaan: zoo rees er tegen die heillooze leer van machiavel een vermomd Schrijver op, met name stephanus juni u s brutus, 't zij hij volgens de gedachten van den grooten hugo de groot geweest zij PHiLirs de mornay, of, naar de natuurlijk het oorlog van allen tegen allen (belltim omnium adverjus omna) niet enkel als een daad, een feit, maar als een recht. En dus komt alles op het verderflijk beginfel van 'f Recht van den Sterkjlen neder. B 4  H OVER *T MISBRUIK VAN de raéening van den geleerden boecierus, hubertus languet, of dat iemand anders zich onder dien naam verfchool (n), die met anderen van zijnen aanhang, met zulk eene drift en woede op dien Schrijver aanvielen, dat zij in een tegengefteld uiterfte, te weten het Monarchomachismus, vervielen. Deze menfehen, op gezonde Rechts- en Staatsbeginfelen, zoo als zij in den eerften opflag zich voordoen , bouwende, hebben mets anders in den mond, en och! was het ook bij allen altijd in het harte! dan dien onfchatbaren naam der nooit genoeg geprezene Burgerlijke Vrijheid. Deze verheften , loven, prijzen zij alom, en zij wordt met opgetooiden woordenfmuk, dikwils meer gefchikt om uiterlijke vertooning te maken of te misleiden, uitgebazuind ! Zij hebben den mond vol van de plichten der Overheden, terwijl zij :die der Burin) Men leze hierover buddeus Hijlor. Jur. Natur. %. 52. h. koe hl er Jur. Social. fcf Gent. in Schol, ad tj. 1324. Velen houden er theod. mj.eza Voor. Zie hertius in Disf. An fumma Rerum femper fit penes Populum, Opp. T. I. P. I. p. 3q8. jj0ch de Gel. brucker in zijne Mifioria Critica Philafophiae T- IV. P. 2. p. 797. ftelt als vrij zeker op den voorgang van p. baïle vast, dat Hübett Languit de Schrijver zij,  't algemeen staatsrecht. 25 Burgeren veeltijds voorbijzien ; ja, zij gaan nog verder, en verklaren, en zulks op zich. zelf naar waarheid, dat alle Oppergebied uit Overeenkomst fpruit; dat alle Oppermagt uit den ' boezem van'tVolk oorfpronglijkis; maar zij geven eindelijk aan dat alles eene zoodanige uiclegging, even als of't geen uit den boezem van. 't Volk voordfpruit, ook daarom altijd bij het Folk berusten bleef. Waaruit zij dan vormen j dat wanfchapen Monfter in 't openbare Staats: recht, de ongerijmde verdeeling van de wezen. lijke en perfanele Majefteip, een monfter, yt welk, zoo immer, vooral in deze dagen, ; de kruin om hoog verheft. Deze Schrijvers dus den fchoonfehitteren-_ den naam van burgerlijke Vrijheid misbruikende, en de Rechten en Vrijheden van eiken burger in '% bijzonder, op den, ganfehen Burgerftaat, en het openbare Regeeringsbeftel toepasfende en uitftrekkende; en hierdoor alles t' huisbrengende op eene gewaande befchrijying eener volftrekte Volksregeering: worden met den echten naam van Monarchomachi (12) of (ia) 't Woord beteckent naar de letter Monarchenbejlrijders. Maar de zin, die er aan gehecht wordt, is algemeener, en geeft te kennen zulken, die de wettigs Oppermacht beftrijden, en geene andere Macht B 5 «»  26 OVER 'X MISBRUIK VAN of Vorjbnbcflrijders betiteld, niet daarom, omdat die menfehen den naam alleen van Monarchen haten, of het enkel op de Koninklijke en eenhoofdige Regeeringen geladen hebben; maar omdat zij de Oppermacht, het recht van Opperfte Gebied, zelf beknibbelen , aantasten, ontkennen, en de denkbeelden, die xij zich koefteren van eene Hechts bij aanbeveling toevertrouwde Macht, alomme verfpreiden; en mitsdien door eene vreemde kunstgreep en wonderbare verdraaiinge des rechts , aan lichtgeloovige gemoederen eener onkundige menigte pogen inteboezemen, dat het Volk, 't welk zijne Overheden aanftelt, altijd boven de aangeftelde Overheden, verheven is. • Doch om het verregaande misbruik van het Staatsrecht, en de onheilen, uit zulk een misbruik voor alle Staten te duchten, duidlijk te ontvouwen, zoo laat ons de fpitsvondige gefleepenheid van deze menfehen een weinig naaukeuriger en van nabij befchouwen. Deze lieden namelijk ontkennen, dat het Volk, 't welk de Majesteit, of de Majesteitsrechten van gebied aan eenig Souverein (13) operkennen , dan die van 't ganfche Volk, 200 als in den Tekst. (13) Ik ben met de vertaling van 't woord Frhiceps, Forst,  't algemeen staatsrecht. 27 opdraagt j hier,mede zich van ai hun recht en macht, om zelf te gebieden, ontdaan heb» be; en zij ftellen dat het zelve die Majesteit aan zich behoudt, en niet anders dan de uitoefening van de macht aan den Souverein opdraagt. Waaruit bij hun dan voordfpruit die heillooze verdeeling tusfchen de wezenlijke Ma* jefleit des Volks, en dc perfoneele des Sourereins of des Opperheerfchers, als met gelijke fchrcden voordtredende (14). • Maar, geëerde Toehoorers! wij hebben, om met sallustius te fpreken, of thans de ware'benamingen van zaken verloren; dces zijn ons uit de handen geflagen door den aanhang van junius brutus, en voor 't vervolg zullen maar alleen gelden de nieuweling-. fche Forst, eenigzins verlegen geweest. In't Latijn bcteekentdit woord Staatkundig niet enkel één perfoon, maar ook alle foort van perfoonsn of lichamen, bij wien de oppermacht huisvest. Wanneer het dan, gelijk-hicr, genomen wordt in'tegenoverftelling van dc onderdanen, in wat regeeringsvorm 't ook wezen mag,, zal ik liefst het basterdwoord Sonvmin gebruiken, te meer , om dat dit woord in onze Nederduitfche gefebriften federd ccnigen tijd zeervecl en zelfs van Volksregeeringen gebruikt is, onder de benaming tan 't Soitvereine Folk. (14) Dat is, altijd gelijktijdig beftaande en in werking zijnde of kunnende zijn.  *8 over 't misbruik van fche Syflemaas van de Heeren price en Priestley; met vaarwelzegging aan alles, wat ons de uitmuntende verflanden, gro- tiussen, puffendorffiussen, cocceji, huberussen, thomasiussen, en zoovele andere treffelijke Staatsrechtfchrijvers hebben nagelaten: of deze leer is eene ongerijmde, bedrieglijke, en voor 't wezenlijke welzijn van 't algemeen eene allerfchadelijkfte leer, meeftendeels bouwende op dubbelzinnige beteekenisfen van woorden en niet zamenhangende gevolgtrekkingen en befluiten. > De invoering toch van zulke onderfchei) tusfchen wezenlijke en perfoonele Majesteit , berust op dezen gübberigen en losfen zandI grond, waarbij zij zichzelven en anderen verbeelden, dat menfehen, die van nature vrij zijn, in dien natuurftaat, zoodanig een Burgerverbintenis, als ik boven gefchetst hebbe, uit kracht van welke, een iegelijk hunner, even zooveel van zijne vrijheid afftond, overgaf, en op een ander of meer anderen, of op de ganfche meenigte als in een lichaam bevat (15), overdroeg, als er vereischt werd om (15") Ik bevat in deze pmJTchnjyisg de driedeilci JHoofdregeeringen , de Eenhoofdige , de Staats- en de Folksregeering, zonder mij met de veelvuldige gemengde Re-  't algemeen staatsrecht.' 1$ orn 't algemeene belang ('t welk dikwils tegen dat van bijzondere leden aanloopt) ondereen Opperst Gebied te bevorderen; dat zij zoodanige Verbintenis, zegge ik , niet hebben kunnen, niet hebben willen aangaan. Dat 's menfehen leven, (zeggen ze) dat 'smenfehen vrijheid, onvervreemdbare rechten zijn , die nooit' voor eenige overgifte vatbaar zijn; en dat zij mitsdien de Oppermacht, of het recht, om over leven en vrijheid niet naar eigen willekeur, maar naar 't goedvinden des Beftierders, te befchikken, niet hebben kunnen overbrengen, noch op één perfoon, noch op meerderen [ diensvolgens ook niet op de ganfche menigte, dat is het ganfche volk zelf,- (16) want Regeeringsvormen, die daaruit ontflaan zijn, op te houden. (16) Namelijk zelfs ih eene Fcljlrekte zoogenoemde Democratie of Volksregeering, waarin de ftemmen van 't Volk, wettig gevraagd zijnde, als dan gezegd worden de Folkjlem uit te maken. Want aldaar is de eerfte grondwet van Staat deze; dat de meerderheid der ftemmen den verklaarden wil der ganfche Menigte, en dus den wil des Souver eins uitmaakt. Doch ook dit kan niet wettig beftaan, zonder veronderftelde Overdracht in den eerften aanleg der Sociëteit, om zijnen wil te doen vervangen of dien te onderwerpen aan den wil dier meerderheid, al bezaten zij veel minder kunde of op- recht- i  ' %0 over 't misbruik van want dit laatfte volgt natuurlijk van zelve noch ook eenige verplichtinge tot gehoorzaamheid zichzelven hebben kunne» opleggen' j maar dat zij alleen de oefening van dat Recht aan anderen hebben toevertrouwd, en daar* en-tegen aan zichzelven, als aan een lichaam te zaam genomen, altijd en zonder uitzondering, hebben voorbehouden de macht, om de uitoefening van dat Recht weder na goedvinden of naar hun oordeel op te zeggen en I te ontnemen. Met één woord, dat de Oppermacht altijd is gebleven bij het Volk, maar de oefening van dezelve alleenlijk is bij den Vorst of zoogenoemden tiouverein: en dat dus het Volk. altijd hooger is dan hij of zij, die 't ópperHe bewind voeren (17). Zie daar eene Leer , die tegen alle beginfefcn van recht, tegen alle de cf varenis, tegen alle denkbeelden van rechtsverkrijging uit onderlinge Verbintenis ontftaande , thans in ■... groo- silïsD' ab *i -Esbic j"".*/ƒ•• .axnim at iiu ar..ï.Htf$ i» rechtheid. Want van 't harte oordeelt. God. En in Stemgevingen komt het getal, en niet de kunde der itemmen te pas. (17) In 't Latijn hebbe ik: populuitt Imperanie Supéïiorem. Ik wist hier voor geen duidlijker woord dari hij of zij, die 't opperfte bewind voeren > 't zij die Ktnwgheet, aï Stqtsn, of 't Voiï zelf.  't \l5e!»;een staatsrecht. 31 grooten luifter praalt, [ineen fchitterend gewaad gedoscht de oogen benevelt, en reeds vele ftervelingen tot bondbrekers, tot bedriegers, tot meineedigen, tot muitelingen, gemaakt heeft]. Zie daar eene veronderftelling cn voordracht, van welke de onfterfiijke h ugo grotics reeds ten zijnen tijde verklaarde, dat zoodanige Leer, waarbij fommigen ftelden, dat de Oppermacht overal en zonder uitzondering bij het Volk vasy in alle Burgermaatfchappijen aanleiding tot ontelbare rampen gegeven hadde, en eehe wijde deur opende voor opftanden, zamenzweeringen, oproeren , binncnlandfche oorlogen, en andere ijsfelijke' verw oeftingen (18)! Heeft nu deze verderf- lijke J .p^-jn rranm'"-"iov \^oov^si^ir/^ri:>a03di (18) Men zie 11. grotius Jur. Bell. et Pac. I. '3. 3. 1. puFFESDORFr Jur. Nat. VII. 6. 5. fq. en alle andere gezonde Staatsrechtfchrijvers, die hun voetfpoor gevolgd zijn. Do woorden, van grotius lig-, gen klaar: Rejiclenda ist, zegt hij, eorum'opinio, qui t'BiQUE et siïïk exceptione Jummam potejlatem csfe volunt populi, ita ut ei Reges, quoties Imperh fuo male uturu tut, et coè'rcere et punire lictat: quae Jententia quot malis eaui'am dsderlt, et dare etiamnnne posfit, penitus animis recepta,, nemofapiens non videt. Dat is: Het gevoelen der zoodanigen moet verworpen worden, die ftellen., dat de Op' permacht overal en zonder uitzondering, bij het Volk is^ me» dat he: Volk de Koningen, zoo dikwijls zij hun 6©v  32 over 't misbruik van lijke Leer reeds ten zijnen tijde de gemoederen van fommige menfehen aangevuurd, en fchrikbarende onheilen verwekt; wat moeten wij dan denken van onze tegenwoordige dagen, waarin met ruime handen door gansch Europa, [cn mitsdien ook door Nederland,] diezelfde zaden geftrooidworden, en tot.eenen rijken en vruchtbaren oogst uitfehieten en opwas fen ! Dan, ten einde wij op geene losfe gronden iets fchijnen te zeggen of te verzieren : laat ons een weinig nader het binnenfte heiligdom dezer Sekte, zoo gevaarlijk voor alle Burger-* flaten en voor het algemeene Welzijn, intreden, en hunne leerftellingen kortlijk befchouwcn. 't Zijn toch die.lieden, welke, met de menschüevendfte gevoelens voor hunnen evenmensen, aangedaan, overal in den mond hebben en in hunne gefchriften omdragen de gezondfte en beste leerftellingen, die tot een welingericht beleid van eenen Burgerftaat ver- ftrek- gebiéd kwalijk gebruiken, geoorloofd zij te beteugelen , en te ftraffen. Indien zulk gevoelen eens in 's menfehen harten wortelen fchiet, is er geen verftandig mensch,. die niet bemerkt, tot wat rampen het zelve aanleiding beeft gegeven, en ook nog gevefi kan," Dus fprak grotius.  't algemeen staatsrecht. S3 ftrekken ; te weten: dat de Oppermacht uit toe* flemming geboren wordt: dat het Volk mee fier is om zich eenen Regeerbigsvorm te verordenen: dat alle Regeeringsbeleid naar zijn eindoogmerk moet ingericht worden: dat de Souver e in het volk (reprefenteert) vertegenwoordigt: dat de Overheid geene andere gehoorzaamheid van onderdanen kan afvorderen, dan overeenkomjïig met het einde der ■Burgermaatfchappij. Kortom : dat alles uit den boezem van het Volk hervoord fpruit. Treflijk! voorwaar i, en overheerlijk gezegd ! zoo men 't hierbij liet berusten! Maar, Toehoorers! het heeft weinig moeite in, om den adder, die hier in 't gras verfchuilt, te ontdekken , en om die Leeraars, dewelken deze heerlijke voorftellen misbruiken, met hun eigen zwaard te vellen. Wij willen zeergaarn hun aanftonds toegeven (en waarom niet? ), dat, om het recht Van te gebieden aan eenig Opperheer (19) door het Volk optedragen , vooraf gevorderd wordt, dat dit Recht , voor de gedane opdracht, geweest zij in den boezem van hun, die dat opdroegen (20). [Immers in het vormen (19) Souverein, wie hij zij, of hoe ingericht; (20) Men verfta dit van eene ganfche Masfa van ÉRêsfchen; niet van elk mensch in 't bijzonder. Nie^ C mand  34 over 't misbruik van men en inftellen van alle Burgerftaten worde veronderfleld, dat een Volk , dat is , eene zaamgevatte menigte van vele menfehen, zijn eigen meefter geweest zij, vrij geweest zij, en 't geen het aan een ander opdraagt, te voren in zijne eigen macht gehad hebbe. ] Maar, daar niemand ook dit betwisten zal, dat, ter inrichting eener Vrije Burgermaatfchappij, tot bereiking van 't onderlinge algemeene welzijn (want van de overige wijzen om 't Oppergebied te bekomen, hoedanig er . velen zijn "(21), fpreke ik hier niet) teffens vermand had toeh in den natuurftaat 't recht om een ander te gebieden; dit recht is dan niet overgegeven; even zooheeft ook niemand recht over zijn leven; dit recht is dan ook niet overgegeven, namelijk door elk in 't bij- • zonder. Want wat men zelf niet heeft, kan men niet overgeven of vervreemden. Daar moet dan iets anders overgegeven zijn ten aanzien van 't gebieden en van zijtt leven. Waarvan ftraks. (21) Ik fpreke hier alleen van de oorfpronklijke of natuurlijke Inrkhtinge van een Burgerllaat, cn niet van andere manieren om een Oppergebied te bekomen; door wettige oorlogen wordt een Volk gedwongen, om zich aan eenig ander Souverein en zijne Regeering. te onderwerpen; en zoo op meer manieren. Van welken men leze puffendorff Jur. Nat. VII. 6. 7. waar bij evenwel toch de toejlmmttig of ovsrgïft: noodwendig Vereischt wordt.  ?T ALGEMEEN STAATSRECHT. 35 vereischt wordt, ten minften in de eerfte ge» boorte en wasdom van 't m'enfchelijk geflacht vereischt is geworden (indien echter ooit de menfehen met zoovele gerustheid en bedaarde overweging inderdaad (22) zijn bijeen ge.komen), dat de menfehen, ieder, hoofd voor hoofd, aangedreven door de verdrietelijkheden, de beroeringen, de ontrustingen, waarvoor zij van nature, wegens onderlinge vreeze voor verongelijkingen, en door vele andere oorzaken, blootftonden (23), hunne na- tuur- (22) Men moet wel onderfcheiden den oorfpron^ der Burgerftaten, hijïorisch en jlaatkundig of wijsgerig befebouwd. Hijïorisch befchouwd, dan is de vraag, hoe zijn de meefte Rijken en Vorftendommen opgekomen V Maar Staatkundig, dan vraagt men, hoe hadden zij behooren optekomen en aantevangen. Indien Hijïorisch! dan vraagt men, wat verbintenisfen hebben er in de Burgerftaten plaats. Indien Staatkundig! zoo is de vraag, welke moeiten de Verbintenisfen zijn, indien alles naar de meest mogelijke volmaaktheid verordend was; die in de Uitoefening toch echter nimmer te bekomen is. (23) De oude Heidenfche Dichters fchetzen ons den oenvoudigen en heerlijken ftaat der menfehen in de gouden Eeuw zoodanig, dat die ons den ftaat der Rechtheid voor den val vertegenwoordige. Maar zij laten er al fpoedig eene zilveren, koperen, en eindelijk ijzeren Eeuw op volgen. C 2  3<5 OVER 'T MÏSBRUIK VAM tuurlijke vrijheid of losbandigheid vaarwel zeiden , en uit dien hoofde liever, elk voor zich, zooveel van hunne vrijheid afftonden (24) en overgaven, als vereischt werd, om (24) Zij ftonden, bij voorbeeld, af't Recht, dat elk zijne eigen beledigingen kon wreeken of boosdoenders te keer gaan : bij voorbeeld! werd iemand ftrafbaar, om bet verkorten varr eens anders recht; dat Strafrecht behield hij niet meer aan zich, maar gaf dat over aan de ganfche Maatfchappij, en die beraamde bij nader befluit, in wiens handen zij dit zoude Hellen, 't zij in handen van de meerderheid van 't ganfche Volk (in een Volksregeering), of van eenig lichaam van vele leden (in een Staatsregeenng) of van één enkel perfoon (in een eenhoofdige Regeering). Indien men dit in 'toog houdt, (dunkt mij,) kunnen vele zwarigheden over den oorfprong van 't Majefteitsrecht van Leven en Dood opgeheven worden. Nicmand, toch heeft in den Burgerftaat recht op zijn eigen leven l Dit Recht dan heeft hij niet overgegeven , nog kunnen overgeven. Maar niemand'heeft ook recht, om mij van het leven , leden, of goederen te beroven. Gefchiedt dat echter in den Natuurftaat; dan geeft mij dit een wed&rrecht, hoe men dit ook noemen mag. Dit wedtrrecht nu af d» oefening van dit wederrecht geef ik over. En dit kon ik overgeven. Of men dit nu noeme een overgift van 't recht of van de oefening van 't recht; dit fchijnt geen verfchii te geven, cn meer op een woordenftrijd neèr te komen, 't Oogmerk nu eener Maat- fchap-  *T ALGEMEEN STAATSRECHT. 37 om zulk einde te bereiken : zoo heeft dan ook ■dievrijwilligeovergift of verlies, als een noodwendig gevolg, medegebracht, dat men die •hulpmiddelen, die onderfteuningen , die bevoegdheden of rechten aan een ander of aan meer anderen opdroeg, zonder welken dat einde niet ■te bereiken ware. En hierin beftaat het Oppergebied, of't recht om te gebieden, en de verplichting, om aan dat Oppergebied te gehoorzamen. Dewijl dus het Oppergebied een verbintenis uitmaakt tusfchen menfehen , van nature elk te voren volkomen en in alles vrij, een verbintenis, met hunne eigen toeftemming vastgeklonken, uit kracht van welke verbintenis , elk hunner, hoofd voor hoofd, zijnen wil, om des algemeenen belangs wil, onderworpen heeft aan den wil en het oordeel van ..hem, of van hun, aan wien zij opdroegen het recht of de bevoegdheid, om de bedrijven van elk hunner te regelen , overeenkomftig het einde der maatfehappije : zoo -volgt van zelf, dat dit recht of bevoegdheid pm te gebieden, of naar wil en oordeel in alles fchappij is niet temporeel, maar om in ftand te blijven voordduren. Zoo lang dan die Maatfchappij duurt, zoo lang duurt die overgifie, 't zij dan van 't recht, \ zij van de oefening van 't recht- C 3  38 over 't misbruik van les te handelen, niet meer is gebleven in de macht van ieder, hoofd voor hoofd; maar dat het) door tusfchenkomst van een voorafgaand beding en Overeenkomst is overgedragen aan hem, of aan hun, of aan het ganfche lichaam der zaamgekomen menigte, bijeen genomen, aan wie dit recht gegeven of opgedragen is. Want, wanneer door middel varj, een wettig Verdrag, met onderlinge toeftemming, iets aan een ander of aan meer anderen wordt opgedragen, en van een ander wordt aangenomen: dat dit opgedragene dan niet meer bij den opdrager verblijft; behoeft geen bewijs (25). En het doet niets ter zake, of deze rechten van gebieden, van regeer en , door elk hunner worden opgedragen aan één perfoon, of aan meer perfoonen, in een Vergadering bijeen gevoegd, of aan allen te zamen, of 't ganfche Volk; indien maar blijkt, gelijk ik vertrouwe dat alle weidenkenden erkennen zullen, dat het Oppergebied of 't recht tot Re- gee- (25) 't Wordt dan zeer onverfchillig, of men dit noemt een recht of flechts de oefening van een recht. Geef Ik de oefening van een Recht, bij onderling verdrag, aan iemand over; zoo lang dan *t verdrag in ftand blijft» kan ik die oefening mij niet toecjgenen. Zie Aanteeg, (MO  'T ALGEMEEN STAATSRECHT. 39 geeren heeft kunnen gegeven worden , of aan één, of aan meer bijeen, of ook aan allen te zamen (26), aan wiens of aan wier wil, oordeel en ftemmèn, ook zelfs in het laatfte geval, het minder getal der burgeren zich verplichtte onderwerpen, [ja zelfs, hoezeer de gefchiedenisfen van den mensch en zijne zwakheden ons leeren , dat de meerderheid ^ des Volks niet altijd het beste en 't rechtvaerdigfte uitkiest, aan die meerderheid beloofd heeft zich te onderwerpen (27),] even als in d.e overige vormen van Regeeringe. [ De (26) De Volksreg&ering of Democratïfche Inrichting it dan zoo wel fteunende op eene voorafgaande Verbintt-nis als alle andere Regeeringsvormen. En 't is dan zeer jonnaaukeurig, als men zegt: dat de Regeering oor/pronkI lijk is bij het Volk, in plaats van te zeggen, dat het prü j mitue Recht om te bepalen, hoe men de Regeering wil inrich\ tin, oorfprongklijk in den Natuurftaat bij 't Volk was. Men. t verwart gemeenlijk het ius regendi civitatem met het ius ' determinandiquomodopopulusquisregivelit; dat is: het recht zelf vin te regeeren, en van te bepalen de wijze van regeeren. Het eerfteis even zoo weinig oorfpronklijk bij het Volk, als het is bij elk individueel perfoon uit het Volk. Dit onderfcheld is zeer krachtig betoogd en aaagedrongen door rei nier vrij aart, Brieven, D. XIL bl. 146—167. welke Schriften niet genoeg kunnen aangeprezen worden. (j7) Dit maakt den aard der Volksregering uit. C 4 ^  4-Ct OVER *T MISBRUIK VAN [ De wijze nu! waarop dat recht, 't welk in den natuurftaat elk voor zich bezat, om zichzelven en zijne daden naar eigen willekeur en zin in alles te regelen, zich te befchermen, en eens anders verongelijkingen van zich af te weren, heeft kunnen opgedragen worden, is zeer verfcheiden geweest naar mate het eiken Volke oorbaar fcheen, 't zij volkomen, en geheel, 't zij onder verfchillende bepalin^ gen, die bij dat algemeene en natuurlijke Volks.* verdrag, tot hiertoe door ons betoogd, zijn bijgevoegd]. En van. deze Opdracht van 's Recht (28) aan één, of aan een Staatslichaam, of En hierin is zoodanige Folksregeering altijd zorgelijke^ en voor de vrijheid der minderheid dikwijls gevaarlijker dan andere Regeeringsvormen , vooral d.qr zulken » die meer gemengd zijn Wil het Folk in eene Volksr regeering hollen, daar is nooit fluiten aan. Wil een Vorst We»; bij krijgt fpoedig tegenwerking. Dit is, klarer betoogt in het Weekblad de Fredebazuin, D, II. N°. 75, (28) Ja, om alle woordenvitterij of wooïdenftrijd. voortekomen, kan men 't flechts oefening van 't Rechp noemen; doch die niet eer ophoudt, vo.or dat dit Verr. drag ophoudt; dat is: de Souverein, wie hij zij, Folk, Staatslichaam,, of Koning, behoudt die oefening zoo lang de Souverein dezelfde blijft. Raakt die Verbintenis, te nipt, gelijk ei, vele gevallen zijn, als bij 'titqrven, yaijj  't algemeen staatsrecht. 41 of aan 't ganfche Volk bij een genomen, ontleenen alle de verfchillende vormen van Regeeringen en Burgerftaten, Monarchien, ArU Jlocratien, De??wcratien, en allerlei gemengde Regeeringen, haren oorfprong, als in welken, hoe men ze begrijpe, altijd een en dezelfde overgeving van recht en gebied aan den Oppergebieder , en altijd eenen dezelfde belofte van ■gehoorzaamheid befpeurd wordt, hoewel er .niet altijd mede gepaard gaat dezelfde klem en kracht van gebieden, noch dezelfde gelijkheid van alle de burgeren, noch declgenootfchap aan 't Opperfte bewind. [Wantfchoon de Souvereiniteit in allen opzichte dezelfde blijft, de manier nochtans, waarop dezelve geoefend wordt, verfchilt in alle die Regeeringsvormen. In eene Koninglijke of eenhoofdige Rcgeeringe, ontdekt zich (alle het overige buitengeftcld) een groot onderfcheid in de rangen der burgeren, in hunne aanzienlijkheid, en eerambten. In de Ariftocratifche of van een verkoren Vorst, bij troonsverlatïng, bij afzcttingenz. dan is'teen ander geval; dan (kan men zeggen) keert de Souvereiniteit terug, van waar zij kwam.,. of liever, dan keert het Recht, om een nieuw beftier te vor•men, weder tot het Volk, indi,en het dit verkiest, ec niet reeds te voren ook daaromtrent voorzien is,. C 5  4= OVER 't MISBRUIK VAN of de Regeering der voornaamflen, dat is in zoodanigen vorm van bellier, waarin de Souvereiniteit aan eene Vergadering, uit meer menfehen of lichamen, wier leden van tijd tot tijd elkaar vervangen of verwisfelen, en die uit den volke genomen zijn, bij overeenkomst(29) is opgedragen; vertoont zich altijd veel grooter en aanmerklijker evenredigheid of gelijkheid der onderdanen en medeburgeren. Maar in den volkomen Democratifchen Staat, waarin geene overdragt van 't Recht van regeeren , door de ganfche algemeenheid bij een genomen , gedaan is, maar waarin alleen de oefening van .dat Recht aan eene Vergadering, door die allen, is toebetrouwd, (30) (gelijk eer- (29) Hoe deze te verftaan zij, is boven gezien, 't Doet niets ter zake, of er zulk Verdrag uitdrukkelijk of ftilzwijgende zij, wanneer eene zoodanige Regeeringwijze honderd, ja meer jaren bij voordduring zoo van nderdanen als Overheden in alle handeling voor wettig erkend , en op die gronden alles gebouwd is. (30) In dit geval dan komt de onderfcheiding van de oefening van 't recht, en die van 't recht zelve te pas. Heeft dan eene Vergaderinge plaats (in America noemt rrien het een Congres) zoo oefent die Hechts de macht, maar de Oppermacht zelve blijft dan bij het Volk, 't welk bij Meerderheid befluit, en't welk Hechts de Execu- thf  't algemeen staatsrecht. 4-3 eertijds te Rome ten tijde der Gemeenebest- re- tive Macht of de Uitvoering aan die Vergadering toebetrouwt. Hier doet het Fotkgeeneovergifte, maar 'tbeveelt. Even zoo waf het te Rome. Zoolang daar de Gemeenebestregeering duurde, was het: velitis jubeatisve Quintes? Wilt ge en beveelt ge dit alzoo , Roomjche Burgers! Maar wanneer de Tweedracht deze Regeering had ve nietigd, en de Keizers als AUeenhecrfchers door die Tweedracht den troon geftegen waren; toen was het, volgens de eigen woorden van het Fragment, dat te Rome bewaard wordt: „ Dat Fespafiaan liet regt en de magt zal hebben om alles te doen, dat hij voor de Republiek dienjlig, en met de Mujefteit van alle goddelijke en menfcheUjke, "algemeene zj>o ml als bijzondere zaken overeenkomjlig, zal oosdeelen , op dezelfde wijze als het augustüs, tiberius, en claudius hebben bezeten. " En hoe had-het augustus bezeten? op dien voet, waarop , het volk zelf, door de koninglijke wet, die ket gezag " van den Forst behelst, op hem en op zijn perfoon, zijn ge" heel bijluur en zijne geheeU magt heeft overgedragen. " Zie dit woordelijk in de Vertaalde Redevoering van ...den Heer c. noodt over het Regt der Opperfle Magt, bl. 98. en 93. die deze woorden zelf bl. 95- dus verklaart: „ dat hier mede de Keizer de magt ontvangen had, om Wetten te maaken op zoodanige wijze, als bij zou goedvinden, 't zij door fchnftlijke, 't zij door mondelinge v:rUaaringen. " En dus ging die zelfde macht, die te voren bij 't Volk of bij de Meerderheid geweest was, nu over op den Keizer. Ik behoef niet te betogen, da< 18 volkomen met den Hooglecraar noodt hierin over-  Ai OVER 'T MISBRUIK VAN regeering, en heden in eenige Americaanfche Volk- overeenftemme; des Hoogleeraars ware gevoelens over die plaatzen vindt men heel onlangs opgehelderd in zeker Werkje, ten titel voerende : de souvereiniteit der Staten van Holland verdedigd tegen de Hedendaagfche Leer der Folksregeering, zoo ah dezelve, onder anderen, ook voorgedragen wordt ineen Gejehrift, ten tijtel voerende: grondwettige herstelling van nederlands staatswezen, ifte en 2de Stukje, 8vo. Dit Werkje is reeds a. 1785. in 't licht verfcbenen, maar door den Schrijver niet vervolgd, omdat hij meer en meer befpeurde, dat de reden zwichtte voor drift, en gerechtigheid bij velen hadt plaats gemaakt voor geweld en onrecht; doch waarin hij toen reeds vele dingen voorfpcld heeft, welken de uitkomst in deze dagen geleerd heeft; men zie alleen over de Wapeningen, bl. 24. de Geconjlitueerdens, bl. 12. fqq. '{ veranderen der gevestigde Conftitutie, bl. 23. 30. • Terwijl hij' ook zijnen wensch, bl. 35. gedaan, voor een groot gedeelte, thans reeds vervuld ziet. . Doch dit in 't voorbijgaan. In dit genoemde Werkje nu bouwt de Schrijver volmaakt op dezelfde gronden, als hier boven gelegd zijn, en hij toont bl. 72. daarbij aan, hoe ongepast en verkeerd i om niets meer te zeggen, men- de Redevoering van dien Leidfchen Hoogleeraar g. noodt over het Regt der Opperfle Magt, onlangs in 't Nederduitsch vertaald heeft uitgegeven, met oogmerk (gelijk de Voorrede uitwijst) om Hem ook als een Voorftander van de Folksregeering te doen voorkomen. Ik zegge liefst hier over niets meer. Dc geleerde en gegronde Aan.- mer-  't algemeen staatsrecht. 45 Volkplantingen (31): daar heeft niet alleen eene volkomen of uitftekende evengelijkhcid plaats , maar teffens is er te vinden de vrijheid van ftemgevingen en befluiten over zaken van 't Oppergebied en der wetten, en 'c deelgcnootfchap aan de gemeenelands - regeering; hoedanig deelgenootfchap eigenlijk uitmaakt die vrije Regeeringsbejïelling, of Staatkundige Vrijheid/ die van anderen (32) wel met merkingen van den Vaderland/eken Stantsbefchouwer, kunnen, op verfcheiden piaatzen, over alle deze onderwerpen nageflagen worden , en licht geven. (31) Ten minften liet men het aldus bij het eerde begrip voorkomen. Thans heeft de ondervinding doen zien> dat zulks niet kan doorgaan. En de groote Washington is de eerlle geweest, die aan het Congres zelve eene hooger en uitgertrekter Macht poogde te geven, fchoon aan vele bepalingen onderworpen. Indien ik iets zie, zal alles met der tijd nederkomen op de Engelfche Conjlitutie, Kamers van Reprefentanten, enz. alleen met dit onderfcheid, dat men den naam van Koning weglatende, die zelfde Praerogativen zal overbrengen op eenige meerdere Perfonadiën, in een Congres vergaderd; tot dat het een of ander tijdftip die zelfde macht in handen ftelt van den zoogenaamden Prejident van 't Congres. De Gefchiedenisfen der Volkeren geven grond tot dusdanige voorfpelling. (32) ik bedoele de Heeren price, priestley, cn hunne navolgers.  46 OVER 'T MISBRUIK VAN met eene uitmuntender, maar dikwils dubbelzinnige en minder gefchikte benaming Burgerof Burgerlijke Vrijheid (33) genoemd wordt. 't Stond derhalve te voren in de macht van elk der leden , die te zamengenomen naderhand het algemeene Volk uitmaakten, om te beramen, of zij 't recht, om zichzelf te bellieren (33) Burgerlijke Vrijheid namelijk is bij mij 6e zoodanig ge, die elk Ingezeten, elk Burger, ieder in 't zijne, geBiet, en die in eiken Regeeringsvorm onaffcheidlijk plaats Leeft, ten minften hebben moet, en waartoe alle Regee* ring verordend is. En hier op pasfe het zeggen: waar geen Vrijheid is, daar is geen Vaderland. Maar Politique of Staatkundige Vrijheid is bij mij de bevoegdheid om mede deel te hebben aan de Regeering. Hete meerder Deelgenoten aan de Oppermacht, hoe grooter Staatkundige Vrijheid. Uit de verwarring vau deze twee denkbeelden zijn vele twisten en moeilijkheden gefproten. En hier uit hebben fommigen, zelfs Staatrechtfchrijvers, gezegd, dat, bijvoorbeeld, in Eenhoofdige Regeeringen geene Burgerlijke Vrijheid is; verfta'tin den zin van vrije Bevoegdheid van Burgers om mede te regeeren; en da» is alles vereffend. De Heer price, over de Burgerlijke Vrijheid, zegt bl. 8- Waarde Wetgeving van één af• hangt, leeft het Volk in Jlavemij. Recht zoo! Maar verfta er door Ssaatkundige Slavernij. En dan kan men 't zelfde zeggen van alle Regeeringen, ook van Staatsvergaderingen, ja zelfs van de Volksregeering. Waar toch de wetgeving van het grootfie gedeelte afhangt, 't welk, nis.ï  't algemeen staatsrecht. 47 ren (34) aan een ander of aan anderen wilden overdragen, en dus afzien van zoodanig recht, dat hun in hunnen bedorven ftaat, naaulijks tot voordeel, dikwils tot nadeel, zoude geftrekt hebben. De mensch nu is van God met de Vrijheid befchonken , met oogmerk om die te gebruiken en te genieten, en mitsdien ook zoo te gebruiken, dat de Vrijheid zelve geenfins aan deze zijne Vrijheid hinderlijk zij of in den weg fta. Waaruit men befluite, dat de mensch niet alleen die vrijheid heeft kunnen , maar ook heeft willen gebruiken overeenkomftig zijn eigen welzijn]. Voor Zooverre nu de Burgers op zulke wijze hunnen wil aan het oordeel en de wetten van den Oppergebieder of Souverein hebben onderworpen: voor zooverre ontftaat uit die Verbintenis van Onderwerping de nood- wen- inet altijd het bedaardfte en verftandigfte is, daar leeft het overig deel in Jlavemij. En wat zeggen dan zulke fclütterende Uitdrukkingen? Niets ter wereld! Alleen bedriegen zij thkundigen voor een tijd; maar den kundigen geven zij (toffe tot gelach of tot beklag. En de gevolgen zijn dikwijls voor eene ganfche Natie doodli jk. (34) Immers bet Recht, om een ander te bellieren, bezaten zij zelf niet, en 't koa dus niet op- of overgedragen worden.  48 over 't misbruik van wendigheid van bedrijven, doen en laten, dat is, het gehoorzamen. De Burgerlijke gehoor* zaamheid toch heeft dezelfde palen en omtui* ningen , als de Souvereine Oppermacht, En op deze grondflagen rust volkomen het gebouw van die wettige Oppermacht, van die Majesteit, die den Souverein toekomt, hij zij hoe hij zij. En hoe kan dan eene dubbele Majesteit des Volks en des Forsten, [reëele en fcrfonele~\, op den zelfden tijd en wijze beftaande, gedurende het aanzijn en de bevoegdheid van een wettig Oppergebied, bij overeenkomst verkregen, met mogelijkheid plaats hebben, of zelfs in de verbeelding gefmeed worden? En echter! van foortgelijke, maar zeker! zwakke redeneringen bedienen zich de aanhangers van junius brut us , [enhij wordt daarin gevolgd van alle de Oppermachtbejlrijders (Mo* narchomachi), die eindelijk , na het ophalen van den lof der Staatkundige of Regeeringsvrijheid, bij hun met den dubbelzinnigen naam van Burgerlijke Vrijheid beftempeld, alles doen nederkomen op dezen droevigen en voor alle Burgermaatfchappijen noodlottigen toon: dathet Folk, 't welk den Souverein heeft aangefteld, daarom altijd boven den Souverein verheven is. Een redenbefluit Toehoorers ! uitnemend bedrieglijk! en waarop reeds honderdmaal ge-  't algemeen staatsrecht. 49 geandwoord is. Eene tegenwerping dezer Oppermachtbeftrijders, die in den eerften opflag vleiende verleidt; maar die door zeer velen vooral door den geleerden ulricus hubek, 't fieraad van Friesland, reeds grondig weêrleid is. Want zulk een redenbefluit heeft wel. kracht in zoodanige verbondene Maatfchappijen, waarin 't niet aankomt op gebieden en gehoorzamen; maar't gaat geheel mank in de zulken, die andere inrichtingen hebben, in welken alles, wat te voren afhing van den vrijen wil en verkiezing, naderhand volgens de gemaakte Overeenkomst en uit kracht van die verkiezinge geworden is eene zaak van verplichting (35) of noodzakelijkheid; Want, daar (35) Dit brengen de begrippen van Verdrag o£ Overeenkomst mede. Die leeren duidlijk, dat bet geen,eerst van onzen wil afhing, als dan eene noodzakelijkheid wordt, zoo dra wij ons verbonden hebben. Deze Overeenkomst is vooral heilig in zaken van Regeerrng, in. betrekking tot het ganfche Volk. Ik zegge , 't ganfche Folk. Geheel iets anders is het ten opzichte van elk afzonderlijk lid der Maatfchappij, aan wien niet betwist kan worden het recht cn de vrijheid, om uit die Maatfchappij te fcbeiden, mits hij oök afzie Van de voordeden aan dezelve verbonden, en mits hij zijne Vennoten of Medeburgeren, en ook de Maatfchappij zelve, geen nadeel toebrenge. Van buitengew- B  50 over 't. misbruik van daar alle Majesteitsrechten uit Overeenkomst fpruiten; en 't recht om te gebieden, en de verplichting om te gehoorzamen, uit die Overeenkomst hunne kracht bekomen: zoo verkrijgen, na de opdracht, en na 't aannemen van 't Oppergebied, en na de gedane belofte van ge- hoor- ne gevallen, waarin 't ganfche Volk deel neemt, fpreken wij hier niet. Die blijven altijd buiten gefloten. Niemand zal, bij voorbeeld, een Souverein, die openlijk een Tyran wordt, onder dezen algemeenen Regel begrijpen willen. Zoo één is geen Vorst meer van zijn Volk, maar hij is de Vijand van zijn Volk. En met een Vijand houdt het Verdrag op. Maar wat is de toepasfinghier niet moeilijk te treffen! Men ziet in onzen leeftijd daar de beklagenswaardige Voorbeelden van. Uit wat gronden toch anders heeft men in onze dagenin zeker Land- en Volkverdervend, en onder den zoeten en bedrieglijken Vrijheidsnaam alle gronden onzer Landsregeering en Conftitutie omkeérend Gefchrift en Weekblad zien beweren, dat de Staten van Holland, die voor de Hooge en Wettige Overheid van deze Provincie erkend worden, door het Volk, door Boeren en Schouten, tér verandwoording kunnen geroepen en ter ftraffe gevorderd worden. Zie dit in den Post van den Nederrijn, N°. 290. bl. n6ö. vergel. N°. 532. De bedoelingen en grondbeginfels van welk Gefcbrift,. over 't geheel genomen, zijn in hun waar licht gefield in het Zevende of laatfte Nommer der Vaderlandjche Brie-  't algemeen staatsrecht. 51 hoorzaamheid, die beide zaken eene verbindende kracht van noodzakelijkheid, zoo langen tijd een burger het genot en de voordeelen van de ïngetr edene Maatfchappije trekken wil. Immers men moet hier het recht van elk ondeelbaar lid, en dat van 't ganfche lichaam , niet onder • / een verwarren. Ook volgt niet altijd, dac hij, die verkiest, boven den verkozenen verheven zij (36). Doch de Tegenftrevers dringen verder aan. De Souverein, zeggen zij, is 's Volks reprefen* tant; hij is de dienaar van't Folk1. Maar hier! Vragen wij U, gij, Oppermachtbefirijder! hier! gij junius brutus , ['t zij gij de eerfte of de tweede van dien naam zijt]. Is het u geoorloofd, ineen onderwerp van 't uiterftegewicht , waarin het aankomt op het Welzijn van alle Staten en Koningrijken, een onderwerp , dat kwalijk begrepen, aanmillioenen van menfehen, hun leven, hunne vrijheid, bezittingen, Vrouwen, kinderen, fchrikverwekkende vernielinge dreigt, en eeuwigdurend hen in de waag- fchaal (30) Men vergelijke hier inede den gel. ule. hu^ëerus de Jur. Civit. L. I. Sect. 2. Cap. V. Ed. thoüas. Voeg er bij puffen dor ff, VII. 6. jf. eri Vooral okotius Jur, Bell. I. 3. j. 8. n. 13. D 3  5Z over 't misbruik van fchaal ftek ! Is't, vrage ik u, geoorloofa1 eenige woorden te gebruiken, die, onbepaald van zin, niets zekers van zich zelf beteekenen, en aan een geweldig misbruik onderhevig zijn ? Enjzal men zuhse woorden, overal,, altijd en in 't openbaar , zelfs aan eene onkundige menigte voor prediken, inboezemen, inftampen? Past dit een eerlijk man; een welmeenend burger; een oprecht, beminnaar van zijn Vaderland ? Want, Toehoorers S hoe waarachtiger die gezegdens zijn , en hoe overeenkomftiger met alle gezonde Staatkunde, wanneer zij van kundigen en in eenen gezonden zin gebruikt worden: zoo veel te ondeugender, zoo veel te verderflijker zijn zij, indien muitzuchtige verftanden dezelven misbruiken, en dit zoete venijn, even als de fmaaklijkfte fpijze, aan onbedrevenen voorzetten en opdisfchem Maar welaan! Ik ftem 't d toe 1 De Souverein reprefenteert het volk! De Overheid is dienaar van het volk. Ja ik voeg er bij! De Vorst is om het Volk. En waarom zoude ik ook dit niet toeftaan? Nooit behoort een Vorst, of Overheid, eenig ander einde, eenig ander doelwit te hebben, dan, om zijner verplichting indachtig , te begrijpen, dat hij de herder, dat hij de vader van zijn volk zij; dat hij zijne fchapen .hoe-  't algemeen staatsrecht. 53 hoede, zijne kinderen liefhebbe, en zich in allen, opzichte zoo gedrage , en ach! gedroegen zij zich altijd zoo! dat zij met den mond en 't hart van Keizer Hadrianüs betuigden, 't Gemeene Welzijn zoo te behartigen, dat zij teffens toonden te weten, 'dat zij 'sKolk eigen zaak, niet de hunne, voorhadden! [Ach! dat zij bedachten, dat hun eene Vaderlijke macht ware toebetrouwd , om aan hunne kinderen wel te doen, en derzei ver perfoonen in alles te vervangen en te reprefenteren!~\. Wat begeert ge, meer Toehoorers! van een waar voorftander eener gezonde Staatsleer? (37) - Maar hoedanig eene- Volksverbeelding (jeprefentatie) verzieren zich deze menfehen? Indien, wij -hier met geene harfenfehimmen vechten; moeten we ten minften worftelen met losfe ' en dubbelzinnige, maar lieflijkklinkende, bewoordingen, Want (37) Men hoeft dan niet te vragen, van waar het ongenoegen van zekere lieden in die dagen tegen den Redenaar? Hij was de eerfte en eenigtle Hoogleeraar,die zonder zich in 'sLands zaken te fteken, of die te gispen , moeds genoeg toonde te hebben, om het fijne bedrog in 't woord Representanten openlijk van den kanfel aan re wijzen. Maa.r ongelukkig voor hem, drie jaren te. .vroeg! T> 3  j$> OVER 'T- MTSBRUIK VIN Want bedoelen zij met deze hunne Reprèfentatle, dat de Souverein of de Overheden, inden zin van 't gemeene Burgerrecht, alleen maar zijn lasthebbers van het Volk ; dat deze Overheden , enkel volgens eenen lastbrief of commis* jïe, door de Onderdanen zelf worden aangefteld ; en dat zij aan die lastgevende onderdanen, wien men dan het Folk noemt, van alles, wat zij doen, raadplegen, en befluiten, verplicht zijn opening en rekenfehap te geven; en dat de macht dier Overheden , en hunne rechten , als alleen van zulken lastbrief afhangende, door de onderdanen, door de burgers, door het volk , of ten minften door 't verftandigfte eii' grootfte gedeelte van de burgeren, zoo dikwils het hun lust (38) , kunnen inge- trok- (38) Mogelijk zegt iemand fpitsvinnig: neen! niet zoo dikwils het hun lust, maar zoo dikwils zij hun Macht misbruiken, of kwalijk regeeren. Dan wij andwoorden hierop, dat, hoe zeer die woorden in de theorie van de mijne verfchillcn, de zaken toch in de practijk op 't zelfde nederkomen. Vergelijk een lager Aanteekening. En daarom zegt te recht de Gel. hubee. 1. 1. bl. 50. dat zulke gezegdens de grohdflag niet zijn noch zijn kunnen van eene geregelde Maatfchappij, maar de rechte bronwel zijn van alle verwarring; quippe, controverfiis omni die fitturis, utrum bene an male Respublica gefatur, auae nee judice alio quam ferro decidi posfit. Halende  't algemeen staatsrecht. 55 trokken , en vernietigd worden (39 )? Of be^ doelen zij eene zoodanige Volksverbeelding, volgens welke ieder Koning, ieder Overheid, in wat Regeerigsvorm 't ook zijn moge, deplaats vervangt van alle de genen, van wien hij zijn recht de verder brotius aan I. 3. 9. Immers moeten hieruit eeuwigdurende twisten, oneenigheden, en verwarringen geboren worden; zoo over den Rechter als over de gegrondheid van zijn oordeel, of dit of dat door den Souverein welgedaan zij; of hij kwalijk regeere; of hij zijne Macht waarlijk misbruike of niet? Doch men verfta mij wel. Ik fpreek van 't Souvereine Oppergezag, over de handelingen, uitfpraken, en beoordeelingen van zaken in het uiterfte Resfort, maar niet van bijzondere Magiftraten of ondergefchikte Regenten of Regeeringen van enkele plaatzen, allen weder onder een gemeen Souverein ilaande. Zulken ook kunnen fomwijlen Reprefmatief zijn, zonder dat het de Souverein zelf is. De vraag is alleen, of de Souverein, hoe ook gemodificeerd, aan wien het uiterfte Resfort tij eene Conftitutie eenmaal is toegewezen, nadat hij |h dat laatfte Resfort géfproken heeft, dan nog afhangig kan gemaakt, en door het Volk kan ter verandwoording gefteld of afgefteld worden, alleen omdat hij flechts het ganfche Volk reprefenteert. Want van buitengewone en ongewone getallen is hier de fpraak -niet. 'ijb W^rffcv 10/ 1, w -'i . (39) Dit komt dan neder op 't gevoelen van je ah jacques rous.seau, die in zijn Contract Sedal deD 4 zea  5<5 over 't misbruik van recht .verkrijgt, over wien hij 't bevel voert^ wier perfoon hij zoo verbeeldt en vervangt i dat alles, wat die Overheid of Souverein, ter bevordering der algemeene belangen, volgens zijn oordeel doet, zulks door It ganfche Volk gerekend wordt te gefchieden ? Indien dit laatfte? Dan zijn wij 't eens. Elk Souverein reprefenteert zijn Volk, als; die intreedt in de plaats van hun, wier gezag op hem is overgegaan (40), l . lïv ■ 'in-. zen grondregel fielt: „ Het Folk maakt met zijne Overheden nooit eenige Verbintenis, maar 't fchrijfc hun de wet voor, hoe het geregeerd wil worden. " In .dien zin zijn dan alle Regeöringen Volksregeeringen, en de Souverein, hoe ook begrepen, is niets meer dan zoodanig Dienaar des Volks, die afhangt van 's Volks wil, pm bem aftezetten, zoo dikwils het den Yolke of den Onderdanen , gelust. (40) Dit is het begrip der gezonde Staatkunde; eene vertegenwoordiging, namelijk, van den algemeenen wil des Volks door den Wil, 't zij van een' Koning, 't zij van Staten, 't zij van de meerderheid des Volks in een Vplksregeering. 't Geen dan een Koning, 't geen een Staatsvergadering van Voornamen, of beiden té. zamen, goedvinden (geli.k 't laatfte in. Engeland plaats heeft), zulks wordt gerekend te vervangen den algemeenen wil van 'r ganfche Volk; én in dien zin repngenteen een Koning iu eene Monarchie , en eene Vergader r,in^  *T ALGEMEEN STAATSRECHT. 5? Indien het eerde? (En zeker dit bedoelen de Voorftanders dezer Leere met dat dubbel* zinnige woord) indien het eerfte; zoo kan men niet nalaten , zich ten hoogden te ver* wonderen, dat menfehen van gezond verbrand niet opmerken, wat flang ook hier verfchuile, en hoe het tegen alle denkbeelden van recht en.van alle Regeeringsverdrag aanloope, dat diezelfde Onderdanen, die te voren, volgens gemaakte Overeenkomst het recht van gebieden en bevoegdheid om wetten te .maken aan hunne ■Koningen en Overheden hebben overgedragen, die zich aan Hun onderfchikt, en plechtig beloofd hebben, om in 't gemeene beleid deilandszaken zich naar hun oordeel te richten, en naar de gemaakte wetten te leven, om vrij ie .leven; dat diezelfde Onderdanen de Qpp.erfte Macht over die Koningen en Overheden ten allen tijde aan zich zouden behouden heh. \j 3fa (Uslbg qjju:i Jib (.-.{>": .: • • . 'hen. ring der Voornaamften in eene Staatsregeering, het ganJ);he Volk, alzoo die-Koning, of Staatsvergadering, in zich heil uit het recht van 't Fuik, en dus gerechtigd is dat zelfde te doen, als het Volk in eene Volksregeering. Ik fpreeke met de-woorden van c h k. d.e wolff Jur. Nat. Pa». VIII §. 159, 160 p. 109. Vergelijk de Aanteek. (3-0.) wegens het gevoelen van den Heer Prof. e. moobt. P 5  58 over 't misbruik van ben. Hoedanig' voorafgaand Volksverdrag, (om met den kundigen Staatsrechtfchrijver ulr. hüber.) te fpreken, „.overvloedig aantoont, dat geene Volkeren (41) of Natiën, de Oppermacht aan anderen opdragende ,# van die denkbeelden geweest zijn, dat zij met hunne Souvereinen bij wijze van eenen eenvoudigen Lastbrief handelden, en flechts aan hun eene Commisfie opdroegen. [In tegendeel even die nadere en grondwettige Verbintenisfen, die men in de gefchiedenisfen der volkeren fom» wijlen bij het natuurlijke Verdrag vindt bijgevoegd , waarin zij uitdrukkelijk eenige gevallen uitzonderen, in welken zij aan den Opperheer de gehoorzaamheid zouden mogen weigeren, toonen overvloedig aan, dat de volkeren bij zichzelven overtuigd zijn geweest, dat (indien de Vorst geen openbare vijand zijns Volks werd; want van zulke gevallen fpreke ik niet, en dus (42) dit buiten gefield) de On- der- ->'~& ««> .. 'i .;. •$3i?Je$j2 arrsa ni usfiauiaiocY wl«, (41) Men leze hierover utr.- huber. de Jur. Gy. L. i. Sect. X. C. 6. et 7. ubi Comparatió Mandati, a que> Imperium pendere dicitur. Vergèl. met L. i. S. 2'. C. 5. £n 6. en men zal voldaan zijn.- (42) Dit 2ijn die buitengewone Gevallen, die door alle gezonde Staatsrechtfchrij'vers van zelfs worden uitgezonderd; en waar omtrent .zich de Heer grono* , vivs  't algemeen staatsrecht. 59 defdanen aan hunne Opperheeren geene gehoorzaamheid vermogen te weigerenj ten zij ze geacht wilden zijn, volmaakt tegenftrijdig met zig zeiven te.hebben gehandeld, en aan hun eigen oordeel voorbehouden te hebben, dat gene , 't welk zij aan eens anders oordeel hadden onderworpen. En hoe tochbidde ik! zoude er anders een eenige Burgermaatfchappij kunnen ftaande blijven? Alle Overeenkomst toch en verbintenis moei; zoo worden uitgeleid, dat de verdragmakenden gerekend worden zich zeiven niet te hebben willen tegenfpreken, maar overeenkomftig met de gezonde reden te hebben gehandeld. Bijaldien men nu de opdracht der Souvereine Oppermacht van eenig Koning of Staatsvergadering indiervoege ver klare , dat die Oppermacht onderworpen blijve aan de macht enden veranderlijken wille des Volks, of der Onderdanen: zoo moet uit dit begrip noodwendig eene eeuwigdurende verwarring in de Burgermaatfchappijen en Regeeringen geboren worden; . , . . ; . aan* vius merkelijk vergiste, wanneer hij op eenen toon, die meer een Declamaceur dan een Rechtsleeraar paste , den Heere h. grotius befchuldigde in zijn Aanteekeningen op zijn Werk de Jure Bdli et Pacis.  O* OVER 'T MISBRUIK VAN ' aangezien van den eenen kant de Souverein,~ volgens zijn oordeel te werk gaande, dit zijn oordeel door kracht van middelen zou doen gelden , omdat hij Souverein is, en de macht in handen' heeft om zijn oordeel te doen gelden: van den anderen kant zou het Volk het oordeel van den Souverein te niet doen, en geweldadige middelen gebruiken, om de vernietiging van 't geen toch wettig' gedaan was, te doen gelden (43)]. Kan er dan wel iets gezegd, iets gedacht worden , dat-loszinniger, dat gevaarlijker, en voor de openbare rust van alle burgerftanden fchadelijker, met de rechten der Overheid ftrijdender is dan deze Leere ? Zie hier een gebaande weg ten ondergang van alle Staten, wanneer de burgers, wanneer de onderdanen, ongedachtig aan hunne verplichtinge en hunne trouwe, aan den Souverein beloofd, Hem flechts als hunnen reprefentant of ontleendemachtbekleeder , befchouwen; aan wien zij op hunne beurt hunne bevelen kunnen toezei den., naar de zinnelijkheid van 't wufte gemeen, (43} Ik heb mij bier veroorloofd te gebruikende woorden van mijnen geëerden Ambtgenoot, den Heer p e s t e l iu zijne Redevoering, de damnis ex tieglectu jaris pübl. enz. p. Co. vergel. p. 35,  *T At GEMEEN STAAT S-R ECHT. 6l meen, naar gunstbejag, of naar oproep eenet Volkftem, welke naar welgevallen afzet en aanftelt! En waar zal er ooit een eind zijn aan het hollen van een volk, aan het hollen van burgers, het hollen van eene onwetende gemeente (deze toch maken in alle Maatfchapfchappijen den grootften hoop uit) (44) z0° wanneer een gedeelte derzelven de mate en wijze van gehoorzamen aan zich behoudt; een ander deel, onder ijdele voorwendfels, het gebit op de tanden neemt; anderen weder, door valfche uitleggingen des waren aards eener wettig (44) Door onwetende ' gemeente verftaat men in '£ Staatsrecht niet enkel het gemeenfte volk, maar alle , Ambachtslieden , zelfs ook gegoede Burgers , welgeitelde Ingezetenen, voor zoo verre zij, namelijk, onwetende zijn van den zamenloop van zaken, en van alle de fchakels eener gebeurtenis, waarvoor dikwils de grootfte Staatsmannen, hoe zeer zij alle de Stukken en Acten voor hun oogen hebben, liaan té fuffen, en waaruit in eene Maatfchappij dikwils zulke noodwendige ordes en bevelen geboren worden, die aan bijzondere Leden fomtijds zeer onaangenaam of fchadelijk zijn. Bij voorbeeld: Een beflag op Schepen en een verbod van Commercie zijn Voor handeldrijvende Ingezetenen de zwaarfte keetenen; en echter zijn er omftandigheden, die zulke bevelen noodzakelijk maken. Dit heyestigt de ondervinding.  62 over 't misbruik van tig opgedragen Oppermacht, door eenige Volks* verleiders vervoerd en in den waan gebracht worden , dat de ware Majesteit bij het Folkis, ja, zoo men wil, bij ieder gedeelte des Volks, bij een iegelijk hunner; indien dat alles aan 't Volk wordt toegekend, en, 't geen heilloos is om te zeggen, hun een Alvermogen (45) op Machiaveis leest gefchoéid, wordt toegefchreven; en de Souverein zelve niet hooger gefteld, dan een dienaar van Staat, die eene Oppermacht bekleedt, Souverein in naam , maar geheel afhanklijk in der daad? Waar, zeg ik, moet (45) Dat is: het Alvermogen, 't welk, volgens de Leer van machiavel, aan den Vorst toekomt, wordt aan 't Volk toegefchreven; en 't geen zelfs in geene volmaakte of volftrekte Volksregeering plaats heeft, dit wordt gefteld plaats te hebben in alle Regeeringftaten, waarin eene wettige Oppermacht gevestigd is. Ik zeg, in geen volftrekte Volksregeering. Die heeft geen plaats dan insgelijks bij Overeenkomst, en die Overeenkomst kan er niet zijn, of daar komen teffens Grondregels bij, die aan die Volksregeering haren vorm en wijze voorfchrijven. En met dat alles kan de Meerderheid eens Volks, naar rechten, geen grooter macht oefenen, dan een enkel Vorst of eene Staatsregeering, die 'sVolks macht heeft. De natuurwetten, da godlijke wetten, de eeuwige regels van recht en billijkheid, bepalen hen even zoozeer, als eenig andeï Souverein. Wat daar tegen aanloopt, Is ©mesht. i  't algemeen staatsrecht. 63 moet het met alle Burgermaatfchappijen, met alle Koningrijken, eindlijk henen, indien deze leer van j ünius brutus verder influipt, en dat heimelijke vergif alomme openlijk te koop gefield, met volle bekers door brave Burgers wordt ingedronken; 't welk , hoe zoeter het toebereid is , zoo veel te verderflijker , zoo veel te fchadelijker uitwerkfels dóet. Zoo moet eindelijk alle eerbied voor 's Lands Wetten; alle gehoorzaamheid aan de Overheid ophouden ; zoo moet der losbandigheid de volle toom gevierd worden! Gij ziet, mijne Toehoorers! welke eene fijn gefponnen, doch bedrieglijke Leer , deze Leeraars onder 't twijffelachtige woord van Reprefenteren verbergen. Want juist dat gene , 't welk alleen plaats grijpt in eene zuivere Democratieof volftrekte Volksregeering, wier eenige grondflag zoodanig een lastfchrift van het Volk is; dat pasfen zij niet onaardig, maar looslijk toe op alle Regeeringsvormen , [en \ maken dus in alle regeeringen den Souverein ; flechts ten uitvoerder van de Volksbevelen met eene geleende of plaatsbekleedende macht; ja daar het ten hoogften wenschlijk was, dat altijd de Souverein de Vader was van zijne kinderen, zoo veroorloven zij Hem ook dit niet, maar zij yerheffen zelfs de kinderen boven de ouders, niet  04 over 'j misbruik VAN niet alleen van machts- (46), maar ook vaii rechtswege. ] Maar nog is hier 't einde niet, Toehoorers! Is toch het misbruik in dit woord groot, ja zeer groot, niet minder groot is het in 't woord Folk; als men zich niet ontziet, met grooten ophef, door gansch Europa te verfpreiden, dat het volk ten allen tijde zijnen Regeeringsvorm-veranderen kan. Zie (46) Ik fta gaarn toe, om In dezelfde Vergelijking te blijven, dat, als men in een huishouden van Vader, Kinderen, en Bediendens, öp de Macht ziet; de kinderen te zamen fpannende, altijd in macht boven de Vader zijn; en dat zoo ook het Volk of de Ingezetenen, wanneer zij zamenfpannen of opgeruid worden, altijd boven den Souverein zijn. Dit leeren zoo vele ijslljks Burgeroorlogen! Maar daarom wordt te recht tegen die Leeraars van 'sVolks Alvermogen aangemerkt, dat, gelijk de Vaderlijke Macht, zoo ook die des Souvereins, niet is eene Phyfque of natuurlijke kracht, maar het morele vermogen of een zedelijke maeht, die eene verplichting tot gehoorzamen veronderftelt; zonder welke het bellum omnium contra omnes van hobbes ook niet langer een Macht, of dadelijk bedrijf, maar een RechE zoude worden. Met reden lezen wij daarom elders deze aanmerklijke woorden: „ Het zedelijk vermogen van „ het gezag is niet liet gebruik van Macht of geweld; maar 4, het is het recht om te gebieden, en dat Vermogen heflaat „ alken, omdat het zelvi 'de verplichting tot gehoorzaamheid  *t algemeen staatsrecht. 65 Zie daar dan eindelijk de ware bedoelingen Van j v n 1 u s b R u t u s en zijnen aanhang opengeleid ! Zie daar 's Volks Alvermogen, als eene kroonvorftinne op den tioon gezet! Ziedaar eene Leer van 't Staatsrecht, die in allen deele ichijn heeft, en , indien zij in eenen gezonden zin wordt opgevat, eene gezonde Staatskunde behelst, zoo zeer als er eene kan uitgedacht of aangeprezen worden : maar die helaas! „ veronderftelt. Indien men dan niet anders dan de magt, „ dat is de oefening van geweld, in aanmerking neemt, in de „ vergelijking tusfchen Overheden en Onderdanen: zoo is al„ tijd het voordeel aan de zijde der laatstgenoemden. " En elders: Als Oproer, Qvermagt, of geweldige Wapening begint, hoe wetteloos ook, dan ligt altoos de Overheid achter. Dan verliest het gewis de hooge Overluid. Men leze hier over het vertaalde Werk van den Gel. more au, de plichten der Overheden of Vertoog over de Rechtvaardigheid, els den grond van alle de Pligten van eenen Forst, Leiden 1779. 8vo. Welk Werkje in deze dagen dubbel lezenswaardig is, ook daarom, omdat uit het zelve een klaar1 denkbeeld te maken is van de verfchillen, die thans in Vrankrijk zijn, over de betrekking der Parlementen met den Koning en met de Staten Generaal van 't Rijk. Vergelijk denzelfden, in zijnen Brief, fur les Différences de la Monarchie et du Despotisme, geplaatst voor zijrt groot Werk, Principes de Morale, de Politijue £f de droit PuMie, puifés dans l'Hijloire de la Monarchie de France* Voeg erbij No. 75. van 't Weekblad de vredebazuin, j£ waar-  66 over 't misbruik van laas! met zoovele ftrikken en kwikken opgéfierd, met zooveel vernis en blanketfel beftreken, onder eene onwetende gemeente heromwandelt; die door den enkelen klank vele onkundigen bedriegt, den kundigen ten fpot veritrekt, of wel, tot afgrijzen! Hoe fpeelt men hier toch niet weder met dubbelzinnige woorden ! Zien wij 't kortiijk!- Indien men door het Volk verftaat de ganfche zamenvatting van alle Burgers, die eenen Volkftaat uitmaken , zoo der genen -die regeren als die geregeerd worden, en, die door een onderling Regeeringsverdrag zijn t'zaam gekomen , en alzoo te zamen hunnen Rcgeeringsvormhebben ingefteld: dan, dan omhelzen wij die leer van ganfcher harte en ftemmen ze toe! Zeker kan waarin dit overgebracht en toegepast wordt op onze eigen Landszaken, ten tijde, dat de Politieke Kruyer, de ■ Courier van Europa , en de Post van den Nederrijn^zoo onophoudelijk fchreeuwden: te wapen! Burgers! te wapen! Uw Vrijheid wordt verkracht; en toen men de brave Burgers wijs maakte, dat de Souvereiniteit in Holland niet was bij de Staten (in dien zin zoo als het tweede gedeelte der Deductie van den.Jare 1587. d. 16. Oct. dit aanduidt) maar dat die bij het Volk zelve beruste, en men zich met veel voordeel bediende van de duiftere en dubbelzinnige uitdrukkingen van ReprefentativeVolksregeering, «n Souvereine Volksreprefentanten.  't algemeen staatsrecht. 67 kan het Volk, in dien zin genomen, de Overeenkomst verbreken. De Souverein kan , met toeitemming zijner Burgeren, het Verdrag met dezelven aangegaan, losrukken. De Onderdanen , mits te zamen vereenigd, kunnen met toeftemming des Souvereins hunne Verbintenis vernietigen. Alwat toch met onderlinge overeenftemming is aangevangen, kan, mits niemands recht fchcndende, door dezelfde overeenftemming vernietigd worden. Als dan keert het volk, het algemeene Volk, indien 't zulks oorbaar of noodzakelijk oordeelt, in den Natuurftaat te rug ; daar moet eene nieuwe bezieling, thans den lichame onttrokken, gezocht worden ; ten minsten, de band, die er was^ over de manier van bevelen en van gehoorzamen , wordt losgemaakt, en daar moet eene nieuwe * verbintenis gemaakt worden. Op die wijze 'wordt het Verdrag , waarbij zich elk voor zijn hoofd verbonden had, en naar welks richtfnoer hij leefde, wettig ontbonden (47), en de fundamentele grondwetten, die bij de natuurlijke w^t bijgevoegd waren, worden noch van . Vorst f,47) Dat is, indien al niet het Volk, regeeringloos gemaakt, hier door tot eene ruwe en woefte menigte vervalt; gelijk het in den Natuurftaat was; ten -minften wordt dan 4« vrm van Regeering, die er te voren was-, E 2 veï*  o'S OVER 'T MISBRUIK VAN Vorst noch van Onderdanen gefchonden, maar door onderlinge overeenkomst, of vernietigd of veranderd ! Indien deze Leeraars het gebruiklijke woord volk in dien zin willen opgevat hebben; zoo zal geen verftandig mensch deze zuivere, echte, en rechte Volksleer, weigeren toe te'ftemmcn. Maar tot wat einde dienen dan deze Volksleer, deze fchoonfchijnende leerftellingen, die thans met uitftekende woordenpraal op 't tooneel treden, en , met zoo kostelijke faufen toebereid, even als verlokkende fpijzen, den/ burgeren dagelijks worden opgedischt? [Op' die manier toch , mijne Toehoorers ! fpeelt men volmaakt met woorden ; men vertelt het onkundige volkje loutere fpreukjes, en hun, die boven het gemeen in kundigheden verheven, maar niet altijd op den waren aard der Verbintenisfen tusfchen Overheden en Onderdanen verdacht zijn, hun verkoopt men wind enrook. ]^ Indien toch zoodanig een voorval 'twelk in vele eeuwen, ter naauwer nood eens* vreed- vernietigd, en daar moet een nieuwe Staatsvorm gemaakt. Want zonder Staajsvorm, in wat Rcgecring 'c ook zij, is 't Volk geen Folk, maar flechts een woefte menigte zonder regel, en elk is meefter.  't algemeen staatsrecht. 60 vreedzaam en bedaard toegaat; en waarvan dus de voorbeelden zeldzaam zijn, namelijk het omkeeren of veranderen eener eenmaal vastgeftelde Regeeringsvorm, zonder opfchuddingen en beroeringen , zonder ijsfelijke flachtingen onder menfehen en burgers , zonder de allerfnoodfte tusfehenkomst , opruijingen , en aanblazingen van bedorvene of heerschzuchtige burgeren , die den gevestigden Regeeringsvorm trachten omver te werpen; indien, zeg ik, zoodanig geval in dagelijks uitkomende Gefchriften door gansch Europa den gemoederen wordt ingeprent, en hun deze rook en wind verkocht wordt: wat meent gij zal er dan eindelijk van den ganfehen toeftand van Europa's Burgerftaten worden? Maar indien junius brutus, indien de ganfche bende der Oppermachtbejïrijderen, een andere benaming van Volk mogten bedoelen, en onder dat woord bevatten alleen de burgeren en onderdanen , of eenig voornaam gedeelte van burgeren, die nieuwigheden in 't hoofd hebben; burgeren , die, door den zelfden band van recht en plicht als de Overheden, zich verbonden hebben tot onderhouding der grond-' wetten van 't Staatswezen, en die uit kracht van 't Oppergebied wettig daartoe kunnen gehouden worden : dan zult gij gemakkelijk beE 3 g«j-  70 over 't misbruik van ' grijpen, Toehoorers, waar zülke ongerijmde Leer op nederkomt; op welke verfchalkende wijze , en toe welke bedrieglijke eindens, de naam van Folk door de ijveraars voor dit verderfiijke Leerftelfel misbruikt wordt ! Want is dit de meening, dat de bezworen Regeeringswetten, dat de ganfche vorm van regeering , alleen door de burgers kan vernietigd en veranderd worden, en den Souverain eene nieuwe wijze van Regeeren worden voorgefchreven, wanneer het hun oorbaar dunkt, of zoo er eenige convenientie, of gefchikte tijdsomftandigheid, zich opdoet, of eenig voorwen dfel of misbruik kan opgegeven worden, zoo maar het grootfte deel, of het grootile en beste deel der onderdanen , daarin rnedeftemme: is dit hunne meening ; dan is het afgedaan met alle Koningrijken , Republieken , Volkftaten, met hunne rust, veiligheid, geluk, ja met de Vrijheid zelve; alsdan zal het nimmer haperen aan oproerige heethoofden, die zelf naar bewind of eerambten ftaan; en het zal den Volkverleidercn nooit aan voorwendels en fchijnredenen ontbreken, om eene wufte en ligtgeloovige gemeente opteruien, ja zelfs weldenkende Vaderlanders te verleiden, en in den waan te brengen, dat de zaken van 'sLands beftuur niet recht.gaan, en  ST ALGEMEEN STAATSRECHT. 71 en door de Overheid verzuimd worden. Nooit derhalve kan er verderflijker noch fchadelrjker Leerftelling in het Staatsrecht worden uitgedacht 5 nooit ftreelender vergift, in zoeten honig ingedoopt , worden opger diseht; en helaas! 't wordt dagelijks in verfcheiden landen van Europa opgedischt. Vergun mij de zaak door één voorbeeld optehclderen! Onder alle de Majesteitsrechten, die, aan eenen Souverein toekomen, 't zij in eene Eenhoofdige, 't zij Staatsregeering:, of wen de Regeering bij het Volk zelve is, wordt der Wetgevende macht de wezenlijkfte en hoogfte plaats gewijd,, zoo dat zonder dezelve geene Oppermacht beftaat, en deze weggenomen zijnde , er geen burgerftaat meer zijn zoude. Verbeeld u nu , dat de gemaakte wetten, en hare bepaling, tegen zin en wil der Oppergebieders, verder nog afhankhjk gemaakt worden van het veranderlijk begrip, en nooit eenparige oordeel van • de menigte: waar zal dat eindelijk op nederkomen ? De menfehen toch, die in den bedorven levensHand, door velerlei kwade hartstochten, en verfchillende geestneigingen worden aangedreven, hellen van nature over, om aan niemand onderworpen te zijn; zij willen liefst alles naar eigen zinlijkheid befchikken, en kunE 4 n$n  72 OVER 'T MISBRUIK VAN nen bezwaarlijk door vreeze voor Godlijke of menschlijke ftraffen worden aangefpoord , om den Overheden, die uit kracht der Oppermacht het algemeene welzijn trachten te behartigen, die gehoorzaamheid, die zij aan de wetten verfchuldigd zijn, te bewijzen, en hunne woefte driften en begeerte , om mede te heerfchen, te beteugelen]. Ik beroepe mij als getuigen op de gedenkboeken van alle Volkeren en hunne gefchiedenisfen. Ik beroep mij op zoo vele fnoode en ondeugende menfehen, als er oulings in de Burgerftaten bekend waren, die woedende in vermeteheid , niet dan fchelmftukken ademden, hun Vaderland den ondergang brouwden, alles te vuur en te zwaard dreigden te vernielen, en liever zagen, dat de Burgerftaat te gronde ging, dan in dien Burgerftaat geene eerfte plaats of rang re bekleeden; of die de eerambten, waaraan zij, het land in rust zijnde, wanhoopten , door het invoeren van verwarringen, dachten te beko-t men. Een Napelfche Mas Anjello is in ftaat, om honderd duizend menfehen tot de wapenen te doen loopen. Eén Engelfche Lord kan in't Huis der Gemeenten een fmeekfchrift aanbieden, tot het eifchen'eener onbillijke zaak, van meer dan honderd duizend burgers onderteekend, 't welk, zoo overgegeven,' zoo van  't algemeen staatsrecht. 73 van de hand gewezen (48) wordt. Eén junius brutus kan alle BurgermaatfcHap* pijen in verwarring brengen. Want daar partijfchappen komen, daar zijn altijd hoofden van partijen, opruiers des volks, van welken ieder voor zich gemeenlijk naar meer gezags ftaan, en onder den ruimen 'dekmantel van 'sLands welvaren en't behoud van den Staat, hunne oog- (48) Bekend is't, dat door aandrijven van Lord coRnoN, voor weinig jaren, aan 't Engelsen Parlement een Request is aangeboden, onderteekend met 150000 namen, volgens de Couranten; waarvan de parkementen rol gezegd werd zoo zwaar gewogen te hebben, dat zij op een kar is voordgetrokken. En echter heeft het Parlement toen goedgevonden, het verzoek daarin vervat, van de hand te wijzen. Over de bevoegdheid tot zulk Request aanbieden, oordeel ik niet. Ik geve hier alleen voorbeelden van den invloed van aandrijvers op eene gemeente. Men mag dan hier wel toepasfelijk maken, 't gene ikkortlijk las in de Vaderl. Letter - Oefeningen , Mengelwerk , D. VII. n. 2. bl. 81. „ In alle Volksregeringen is hij de eerjie, die het lest weet te fpreeken. Gelijk de-Monarch door het zwaard, so regeert daar de Redenaar door zijne tong- Gelukkig het Folk, indien het de waarheid is, welke het leidt! Maar helaas! hoe dikwijls laat het zig niet door de drogredenen van eenen w.dfpr ekenden Volksman vervoeren, die konjliglijk zijne heerschzugtige Inzigten , onder het voorwendjel van liefde voor hst Vaderland en Algemeen Welzijn, weet te verbergen, E 5 en  74 OVER 'T MISBRUIK VAN oogrrerken (49) 'bedekken; en onder dien •fclioonen glimp alles wat te voren met gemeene toejuiching verricht was, op 't aandrijven van eenige weinigen, veranderen. Op dien voet zijn altijd de Onderdanen in ftaat, om hunne verbintenisfen tejbreken, de wetten te fchenden, en den Regeeringsvorm naar willekeur te veranderen. O! -welke eene uitzinnigheid ! O! welk een misbruik van 't algemeene Staatsrecht! En hoe groote en geduchte onheilen zijn hieruit voor alle Natiën niet te wachten! [Indien toch de Burgers, indien het Volk, door ijdele fchreeuwers dikwils gaande gemaakt, in die gedachten geraken, dat alles, wat te voren, tot bevestiging der rust •eri vrede eener Maatfchappij , gedaan en verordend is, door hun mag veranderd worden, 'omdat het aan fommigen minder dienftig voorkomt : én de welméenende doch kortzigtige meenigte te verleiden. O! hoe berouwde het de goede Athenienfers van te veel geloof gegen n te 'hebben aan de redevoeringen van eenen listigen Demosthenes'. Een redenaar, die tot het Folk fpreekt, is nimmer te betrouwen. Zijne konst is bekwaam den leugen als waarheid te doen voorkomen. " Maar hoe gevaarlijk is 't dan niet, zulke Volksmannen, 't zij met mond of pen, in alle andere Regeeringftaten den vollen ren té geven. (49) De Schiijver van de Frijheid in den Burgei ftaat, b'. 351- enz. geeft hier van treffende Tafereelen.  't algemeen staatsrecht. 75 komt: dan is het gedaan met alle openbare Staats- ea burgerlijke rechten]. Maar dan ook zal. er geene onderlinge trouw tusfchen volkeren en natiën langer beftendig zijn ; met dat zelfde recht of glimp van recht kan men Verbonden en Verdragen, met buitenlanders aangegaan, onder allerlei voorwendfels, vooral van 't dienftige en ft nu zoo ftrokcncle, door het Volk laten verbreken, en zulks voor billijk en geoorloofd houden. Dan is ieder Vorst, ieder Volk, gerechtigd, om verlorene rechten te rug te eifchen, die zij te voren gehai hebben. [Neem, ten voorbed Je , de Mvmfterfche Vrede! Bij deze hebben eertijds de Spanjaards, hebben dc Ooilenrijkers, afftand gedaan van alle recht, dat zij voorhenen op deze onze Nederlanden gehad hebben. Dan mogt weleer de Spaanfche Koning; dan mag nu de Vorst uit het huis van Ooitenrijk deze Verbiritenisfe vrij .te niet doen , en zich beroepen op zijn Volk; zeker op het Volk, als bij welke de Oppermacht is, en welks wezenlijk Oppergezag (Majcstas realis) boven die des Keizers, verheven is; en dan mag dat Volk, tcga-. aio of wil des Vorftcn, zulk plechtig aangegam' Verbond verniecigen ]. Want of die. Verbonden met buitenlanders zijn aangegaan, of met hun eigen Opperheer, aan wien het Volk 'c. be-  7°" over 't misbruik van bewind had opgedragen; dit maakt geene verandering in de trouw zelve, of in de plechtigheid en kracht der verbintenis. Verdrag is verdrag. En dat moet heilig onderhouden worden. Dat dan 't gewaande Volk van juni us brutus dit alles vernietige; dat het grootfte cn aanzienlijkfle gedeelte der Natie zulke Overeenkomften vernietige, hoe krachtig zij ook op de openbare trouw gevestigd, hoe plechtig zij door een ieder, zoo uit den' volke als door de hoofden deszelfs, 't zij ftilzwijgende , 't zij uitdrukkelijk bezworen zijn. Maar! Zoo gij dat alles vernietigt, gij Oppermachtbeftrijdcrs! dan, dan vernietigt gij teffens, ten minften gij verftoort de inwendige rust van eenen burgerftaat; gij doet alle Koningrijken en regeeringen op hunne grondflagen daveren; [en, kan eenRegeeringsvorm, eenmaal vastgefteld, niet zoo gemaklijk, zonder vreeslijke landberoeringen, zonder burgerlijke oorlogen, die met de heilloofte poogingen van oproerkraaiende burgers gepaard gaan, het onderfte boven gekeerd worden;] zoo wapent gij, dus doende, burgers tegen burgers, en brengt den beroerden natuurftaat van h o b b e s wederom te rug, en berokkent der Burgermaatfchappijen onophoudelijke oorlogen; Maatfchappijen, zeg ik, die, bij onder- Kn-  'T ALGEMEEN STAATSRECHT- 77 hngeovereenftemmingbegonnen, of eeuwig duren moeften, of met gelijke onderlinge overeenftemming vernietigd of veranderd worden. O ! noodlottige Leer der Oppermachtbeftrijders, die, door alle volkeren, welke hunne ware belangen kennen, veracht moet worden; als die onder den fchoonfchijnenden dekmantel van Burgerlijke Vrijheid, tot den ondergang van alle Koningrijken en Gcmeenebesten is uitgedacht! [eene, leer, die alle Volkeren, alle Bnrgergenootfchappen, alle menfehen, zoo zij wijs waren, moeften verfoeien; eene leer, die ten allen tijde een ieder zijn eigen rechter , en alle burgers tot foldaten maakt (50) ]. Zoo fraai, Toehoorers! maar' ook , zoo ongelukkig fpeelt, en bedriegt men zich met (50) Mijne Redevoering heeft in 'talgemeen gefpro. ken. 't Is 't noodlot der tijden geweest, dat de toepasfing door kundige Toehoorers op ons dierbaar Vaderland gemaakt is, of heeft kunnen worden, als waarin federd weinig jaren ftrafFeloos deze Leer aangekondigd; de voorfcanders dier Leer hoogbewonderd; derzelver Schriften als hoogbewonderde gefchriften zijn uitgevent, en zelfs den naam van junius brutus, of ook wel junius brutus secundus openlijk er voorgezet; ja, 't geen nog verder gaat, dat die Leer op onze Staatsconflitutie is toegepast; en die ze voorftaan , openlijk beloond, verheven, en als Vaderlar.dminnaurs en Pa-  78 . over 't misbruik van met het woord Volk. Men keert het Tooneel om, en men maakt van den Alvermogenden \ Vorst van machiavel een machiavels \Alvermogend Volk , of liever een Volk van junius brutus, welks leden mogen doen, «Hes wat hun lust en oorbaar dunkt; en al wat rechten eerlijk is, verzuimen; zoo zij maar zelf de macht bekomen! (51) Want toch, dat deze lieden den mond altijd vol hebben van Burgerlijke Vrijheid, een woord zoo lieflijk voor de ooren, zoo ftreelende voor het hart, en met reden voor ieder een beminlijk ! Deze hunne Vrijheidsleer bevat of een ijdel gezwets van woorden en windverkooping; of zij verwarren op eene vreemde manier de bijzondere Vrijheden van eiken Burger voor zijn ei- Patriotten geprezen zijn. Doch ik trede hier in geene bijzonderheden. De uitkomst hecht hiér het zegel aan. Maar. velen hebben niet geweten, dat zij door deze Leer zijn weggefleept, om zich den naam van Patiiet te geven. (sO Ik bedien mij hier van cicero os woorden, daar hij den droevigen toeftand van It Roomsch Gemee•ncbest ten zijnen_tijde beklaagt, in een der Redevoeringen tegen catilina, die de zaken zoo verre komen liet, dat hij liever met het Gemcenebest te gelijk, dan zonder het zelve wilde verloren gaan, volgens e 1 c e r o 0 s zeggen.  't algemeen staatsrecht. 79 dgen beftaan, hoedanige in alle Regeeringen plaatsgrijpen, met de Staatkundige Vrijheid, of het recht en bevoegdheid om zelf mede het bewind te voeren, [en de Burgervoorrechten, die in eene Volks-regering alleen plaats hebben, pasfen zij zonder onderfcheid toe op alle overige formen van Regeeringen. Soortgelijke voorftanders der Vrijheid, daar zij menschlievender, billijker , rechtveerdiger dan anderen willen fchynen, doen deze hunne menschlievendheid, billijkheid, rechtveerdigheid, zeer onvoorzichtig ftrekken ten bederve van 't ganfche menschdom, en ten gewisfen ondergang van alle geregelde burgerftaten. Want wat toch is Burgerlijke Vrijheid! Beftaat dezelve in eene aanhoudende fchending deiWetten onder den fchoonen glimp van Vrijheid ! Beftaat zij daarin, dat de Burgers zelf bepalen, hoe verre zij de wetten gehoorzamen willen ; daarin, dat alle onderdanigheid en burgerlijke verplichting aan hun eigen goedvinden onderworpen worde ? Of beftaat zij hierin, dat men aan de eens gefielde wetten gehoorzaamt; naar die wetten, leeft; dat ieder burger, vrij en veilig, doen kan alles wat zijn hart en. zinnen opgeven, indien hij flechts zorge, eens anders rechten niet te krenken; en mitsdien zich, houde aan de verbintenisfen, rech-  80 over 't misbruik van rechten en plichten , waaraan zich een iedëf verbindt , zoodra hij zich aan eenige Oppermacht of regeeringswijze onderwerpt; zich verzekerd houdende, dat de wetten hem tegen alle geweld en verongelijkingen zullen beveiligen, zoo lang hij zelve naar die wetten leve; boven welke vrijheid den mensch niets aangenamer, niets genoeglijker gebeuren mag. Wij zijn verre af van te denken, dat door zoodanige Vrijheid de verplichtingen der burgeren vernietigt , of de Oppermacht hier door aan hun oordeel zoude onderworpen worde. Alle menfehen, dieleden van den burgerftaat willen worden, zoodra zij zich der wetten van dien Burgerftaat onderwerpen, moeten hunne betrachtingen daar henen inrichten, dat zij naar die Wetten leven, even gelijk iemand , die in eene bijzondere Stad ter inwooninge zich nederzet, de bijzondere keuren en verordeningen, die hij aldaar vindt, ook zelf, ftilzwijgende, omhelst, 't Stond te voren in zijne macht en aan zijne vrije verkiezing, of hij naar die wetten wilde leven; maar eens gekozen hebbende, wordt het geen te voren vrije verkiezing was, nu eene zaak van noodzakelijkheid en van verplichting (52). , Maar (52) Dit fchïjnt geen gezond verftand te Kunnen te-  *T ALGEMEEN STAATSRECHT. 8t Maar 't is ook eene looze kunftgreep dier Oppermachtbeftrijderen , dat zij overal met grootfchen ophef van de Verbintenisfen en de Plichten der Overheden opgeven; maar weinig zich bekreunen aan de verbintenisfen tnplichten der Burgeren, en die als met ftilzwijgen voorbijgaan; en aan den anderen kant den mond vol hebben van der burgeren Voorrechten, privilegiën, en vrijheden, en die altijd inroepen; terwijl zij de Majefteitsrechten en de kracht der Oppermacht ten eenemaalverkleenen, en van dezelve zoo fpreken, als of die rechten altijd van den willekeur des Volks afhingen. — Hier mede is het, dat zij die grondregelen, welke alleen plaats hebben in eene volftrekte Vólks» tegenfpreken. En evenwel ontkennen dit de Voorfftandeis dier ruime- Staatsleer , als die alle verbintenis ; van Regeering maar als eene provifionele voorziening aan'' merken; verwarrende zichtbaar de vrijheid van elk ondeelbaar lid, om de Maatfchappij te verlaten t met da weêrzijdsch aangegane Verbintenis van een gansch Volk met zijne Overheid. Gelijk ik boven aanmerkte. En met dat alles wordt hier nimmer uitgefloten, dat een Burger, meenende verongelijkt of te ftreng gehandeld te worden, hier over geen beklag zoude mogeri doen. Hiertoe zijn de Rechtbanken verordend. Hiertoe zal een billijk Regent nooit weigeren den toegang tot zijn perfoon. Doch hierover fpreken wij thans nkfi F  82 over 't misbruik van Volksregeering, waarin alles afhangt van het oordeel der geheele menigte, of ten minften van de meerderheid der. {temmen dier menigte, juist die grondregelen , zeg ik, tocpasfen op Eenhoofdjge, of Staats - regeeringen of andere wijzen van Gebied ; en dit der lichtgelcovige en wufte gemeente in het hoofd trachten té brengen. Dit toch is het eigenlijke werk der Oppermachtbeftrijderen! Dit is 't onderwijs m de Leerfchool van stephanus junius brutus, 't welk eene ruime deur openzet voor allerlei losbandigheid! Immers gelijk er geene verfchrikkelijker willekeurige teerfchappij (53) iSj dan die onder wettigen rechts- (53) Despotismus. Ik noeme willekeurige Hefrfchapptj, in eenen Staatkundigen zin, zulke, die zich aan geene bepaalde wetten bindt. Men verwarrc toch geenzins eene eenhoofdige en wettige Regeering met eene willekeurige en ongebonden onwettige; geene Jbfilut/t en disjoluta potejlas. Dc Abfoluu poteftas kan wettig in alle Regeeringsvormen plaats hebben , zelfs in de Volksregeering, en heeft in de laatftè wel het meefte plaats. In die laatfte is de abjlluie Macht bij dé meerderheid in eene geregelde en wettige zamenkomst; maar de Ditfoluëa'is bij eene ganfche woefte menigte, bij de menigte des Volks, dat dikwijs zonder regel of onderzoek befluit. Men leze over deze verfcheidenheid eener. aanmerklijken' Brief van den Franfchen Hifto-  ** algemeen staatsrecht. 8^ rechtstitel wordt geoefend ; zoo is er geene verderfüjker en geduchter losbandigheid, dan die onder zulk uiterlijk fchoon masker van vrijheid, onder den naam van 't algemeene welzijn, zich verbergt. Niet ten onrecht zeide daarom de Roomfche Gefchiedfchrijver en teffens Staatkundige corn. tacitus van eenige Heerschzuchtigen „ Om't gebied om te keeren, geven zijde Vrijheid voor; als zij 't omgekeerd bebben, tasten zij de Vrijheid zelf aan; en dus gaat Vrijheid door Vrijheid verloren, of de uiterfte losbandigheid der Vrijheid eindigt op 't laatfte in de uiterfte flavernij. Op dezen grondfiag echter van Vrijheid berust dat eeuwigdurend gefchreeuw der Oppermachtbe/lrijderen over de zoogenoemde lijdelijke Gehoorzaamheid ; een monfter zeker! waarvan (gelijk zij met reden zeggen,) allé vrije halzen van menfehen een' affchrik hebben moeten! Maar wat verftaan die voorfcanders Van junius brutus toch door lijdelijke gehoorzaamheid? Bedoelen zij daarmede, dat de Bur* riefchrijver, Mr. moreau a M. De la condaiiike, fur les différences de la Monarchie et du DespotiS' me; dans fes Principes de Morale, enz. boven aangehaald! welke een verftandig lezer op alle RegeeringaVormen geiriaklijk kan toepaslijk maken* F fl  84 OVER *T MISBRUIK Vkti Burgers, even als redelooze beeften gedwongen worden, den wil en wenk van hunne meefter s op te volgen, en zich naar hunne zinlijkheid te laten voorddrijven, die hen melken, fcheren, keelen, opeeten , en verflinden. De goede God beware ons voor zulke gehoorzaamheid! Zodanige zoude noch de reden, nóch de wet der natuur, noch eenig burgerverdrag toelaten! En zulke vinnige fpotternijen laten wij voor dieSecte over! Geene verplichting toch ftrekt zich immer uit tot eene onderworpenheid , tot welke de onderdanen hunne toeftemming nooit hebben kunnen, nooit hebben willen geven. De grenspalen van gehoor' zamen zijn dezelfde als die van gebieden. Geert Souverein kan iets bevelen of den onderdanen opleggen, ftrijdig met de Godlijke en Natuurwetten, of dat de grenzen der Oppermacht of der naderhand bijkomende verbintenisfen te buiten gaat; noch zijne bevelen buiten het eindoogmerk van den Burgerftaat, te weten, het algemeene welzijn , uitftrekken. Zoo verre dan de wettige Oppermacht gaat, zoo verre gaat ook der burgeren Verplichting (54)! Maar (51) Men oordeele hieruit, of in fdeze Redevoering tc vinden zij de leeve" eener Lijdelijke Gehoorzaamheid^, 't Is waar.- De Heer B..,, die deze Redevoering voor-  *T ALGEMEEN STAATSRECHT. 85 Maar indien eene zoodanige Gehoorzaamheid bedoeld wordt, die voordfpruit uit de onderwerping van den algemeencn wil aan eens anders Oppergebied, zoo verre de Souverein de grenzen zijner macht niet overfchreedt; in•dien' zij dit bedoelen; zoo zullen alle Maatfchappijen de handen van vereeniging hun lichtelijk, toereiken. Naar den aard en gefteldheid van 't Gebied, is de onderwerping van den wil en de gehoorzaamheid geregeld. Maar zet eens, op uwe wijze, die gehoorzaamheid, door de burgeren aan de Overheid vcrfchuldigd, aan eene zijde, of ten minften onderwerp gij eens, al het gene zij bij hunne verbintenis, yerfchuldigd zijn , telkens aan het oordeel van ieder hunner: (want daar willen die leeraars henen!) , zoo neemt ge teffens .alle uitwcrkfcis der Oppermacht, de ganfche bevordering van 't Gemeenbelang, 't welk het eindoogmerk van alle Maatfchappije is, weg.; of gij wordt ten minften genooddwangd, om alle verordeningen, die enkel en alleen van 't oorvoortijds op enkel hooren opgaf of verdraaide, kon zeggen; deze woorden zijn niet uitgefproken. Maar hetgansch beloop der Rede kon bcm jutten dat lkbtlijk overtuigd hebben , dat die Leer daar niet henen liep. Doch het moest zoo wezen. De Man had toen het oor. F 3  8ö • over 't misbruik van •" oordeel van den Souverein moeten afhangen, te onderwerpen of te doen afhangen van het oordeel van elk en een iegelijk , of hij wil gehoorzaamen of niet? Maar bleef er wel eenige Burgerftaat in ftand, indien alleen naar ieders eigen zinlijkheid den Souverein gehoorzaamheid bewezen werd ? Denkt Hechts aan eenen huisvader, en zijne kinderen, die aan het vaderlijk gebied onderworpen zijn! Denkt eens wat het voor hem zijn zoude, vader te zijn, als hij altijd van 't oordeel zijner kinderen zoude moeten afhangen. Voorzeker zijn en Vader en Vorst, volgens verbintenis, beiden, verplicht om wel te regeeren, en beiden regeeren zij wel, indien zij beramen 't geen tot bevordering der gemeene welvaart voornamelijk behoort. Maar indien ever die mi&> delen, die dat gemeenbelang moeten bevorderen, het Volk, indien de Onderdanen, indien anderen buiten den Souverein, zich van voren het oordeel vermeten: zoude men die niet mogen vergelijken bij verdwaasde lieden? dewijl de gefchiedenisfen, dewijl de ondervinding van alle tijden, volop bewijzen uitleveren, dat zulk een oordcel nooit eenparig is; waardoor men dikwils de heilzaamfte raadflagen aanziet voor allernadeeligst; en in tegendeel de allernadeeligfte, maar dikwils met groo- te  't algemeen staatsrecht. 87 té toejuiching van eenen onkundigen hoop volks ontvangen, voor allerheilzaamst en voor nuttig doorgaan. Geen Oppergebied derhalve is met zichzelven langer beftaanbaar, wanneer ieder burger, hoofd voorhoofd, zich het oordeel over de gemeene zaken aanmatigt; en de. -Oppermacht heeft op die voorwaarde nooit kunnen Opgedragen worden, dat ieder, naar zijn .goedvinden, naar zijne eigen zinlijkheid, zoude gehoorzamen, 't Is hierom, dat de uitmuntende h. de groot reeds ten zijnen tijde, .waarfchuwde, dat, indien dit grondbeginfel van niet te gehoorzamen doorging, hieruit de alleruiterfte verwarring in alles-zoude ontftaan, alzoo de Vorst ter eener, en 't Volk ter andere zijde de kennisneming van een en dezelfde zaak aan zich zoude trekken ; hoedanige ■uitftekende wanorde nooit eenig Folk in de gedachten heeft kunnen komen (55)* Dit (55) Men zie h. g r o t i u s de Jure Belli et Pacis, L. I. C. 3. §. q. n. 2. vergeleken met chr. wolff, Jur. Nat. P. VIII. C. ï. §. 82-84- waar hij de .woorden van grotius aanhaalt. „ Recte nwnet Grotius, fi hoe admittatur, fummam fequi confufionem, cogni.thrtem de eadem re pro jure poteftatis, obtentu actus boni malive-, hinc ad fe Rsge trahente, inde populo, qualem rerum perturbationem nulli populo in msntem venire potuit. Vergel. hoven hl. 60, F 4  88 over 'T misbruik VAN Dit zoo zijnde Toehoorers! vraagt mogelijk iemand, vanwaar dan die beguicheling; des verftands bij de Voorftanders van frice's Leer, en anderen, die de Burgerlijke Vrijheid zoo hemelhoog verheffen? Ik antwoorde: Wilt ge de bron der dwaling , die zoo vele andere dwalingen met zich fleept, meer van nabij befchouwen! De ganfche grond van 't kwaad is hierin gelegen, dat zij de Burgerlijke Vrijheid, die aan elk burger afzonderlijk en onaffcheidelijk toekomt, aanhoudend verwarren met de Staatkundige Vrijheid, of de bevoegdheid om zelf te regeeren. En, het geen 't ergfte is, dat zij de hoedanigheden of vereischtens der laatfte, onverfchillig, toepasfen op de eerfte;], waartoe zij alles, wat betrekking heeft alleen op eene Volksregeering of eene zuivere Democratie, op allerlei Regeeringsvormen overbrengen ; en hierdoor die trefiijke en fraaie fchilderijen ophangen van Regeeringen , waarin elk burger deel heeft aan het Souvereine gezag ; waarin elk 't recht van flemgevingcn heeftwaarin alle burgers worden toegelaten tot de binnenfee werkraderen en drijfveren, met alleen van zijne Regeering, maar die dan ook kennisfe bekomen moeten van de geheimen der naburen ; om mede inzage te hebben in dingen, die 'c verflaad van den gemeenen ma.n  't algemeen staatsrecht. 89 man te boven gaan. Zoodanig een Burgerftaat en openbare Vrijheid, als zij met levendige verwen in de kunftigfte tafereelen ons ophangen, is nergens te vinden; heeft nergens in de groote omwenteiinge van eeuwen plaats gehad , en nimmer zal men eene diergelijke Platonifche Republiek of Utopia van morus aantreffen. Indien de voorftanders dezer Vrijheid dit trachten in te voeren, en niet veel eer heimlijk hunne heerschzuchtige poogingen te bevorderen: zoo zal men voorwaar! eer zij deze hunne oogmerken in den bedorven toeftand van 't menschdom bereiken, eerder, helaas! alle Burgerftaten zien omgekeerd, alle Vorftcndommen vernietigd, millioenen van menfehen door burgeroorlogen te vuur en te zwaard verwoest, verdelgd, en broeder tegen broeder, in hunne eigen ingewanden zien wroeten (56)! Is (56) 't Verdient zeker zijne opmerking,, dat alle de Theoretifclie Systemata, alle de befehouwende zamenftelfels, en heerlijke voorfchriften, ora eenen Staat wel interichten, nog nimmer eenen zoodanigen volmaak. ten Burgerftaat hebben uitgeleverd, waarin de' natuurlijke evengelijkheid zoo veel mogelijk behouden, en de rechten en vrijheden onderling bewaard bleven; waaria de Vorst of de Overheden niet meerder heerschY 5 zuch-  5>o over 't misbruik van ' * is dit het eindoogmerk der Burgermaatfchappijé ? Zijn dit de. voordeden van die zoo hoog bewonderde Vrijheid ! [ Of hebben niet veel eer, de ware beminnaars eener gezonde Staatkunde, door zulk uitflekend Misbruik van 't Staatsrecht, door deze verleidende. Sjftemaas, reden om te duchten, dat de welge■fteldfte Burgerftaten, onder den. verlokkenden naam van Vrijheid , die in losbandigheid van zelfs ^zuchtig waren dan de Onderdanen, en waarin vaak bijzondere belangen der Onderdanen niet aanliepen tegen dicdcrVorften of Overheden; en zoo ook, omgekeerd. 'En evenwel met alle die.oneindige Politique en~Rechtskundige Gcfcbfiften, en Schrijvers over de Burgerlijke en Natuurlijke Vrijheid, van aristoteles en plato af, tot sicuard price, hume, r o ü s- Seau, ra ys al, MAuï, en de Americanen, behoor, dch wij immers vrij verder . gevorderd te zijn; daar luist het tegendeel plaats hééft, 'eV daar de beklaagftjke voorbeelden van burgerlijke verdeeldheden, tvveefpalten , en oorlogen van Onderdanen tegen hunne wettige Overheden, fomtijds om geringe redenen, die bij de' leer van- 't gezonde Algemeene Staatsrecht en deszelfs Gronden geheel onbekend of verworpen zijn, welken tegenwoordig hieruit meer en meer op. lUzen, en alle Sociëteiten verder den val dreigen; aan Europa meer bekommering moeten inboezemen' cn doen vrezen, dat wij, over 't geheel genomen,' onder den naam van Vrijheid veeleer achteruit gaan, dan  't algemeen staatsrecht. 9! zelfs ontaardt, te eeniger tijd in diezelfde, ja in nog erger, wceftheid zullen te rug vallen, dan waaruit zij allengskens, na 't verwerpen van machiavels Leerflellingen, het hoofd verheven hadden. Want juist die fchrijvers, welke voor de allerijverigfte Vrijheidszoonen willen gehouden wezen, terwijl zij de vrije halzen der menfehen daarentegen aan hunne voorfchriften, die niet dan losbandigheid ademen, po- dan voordeel toebrengen aan de rust en welvaard van de Burgerftaten in Europa, over 't gemeen genomen, alzoo bij alle beroeringen en tweedracht het niet altijd ,3e groote hoop, en de gemeene Burgers zijn, die erbij winnen , of bij welvaren. De Geleerden hebben opgemerkt, dat alleen de twee verfchillende Factiën jn Engeland, van de witte en roede Roos, of van de Huizen.vln york en lancaster, dat Rijk geftaan •hebben op 13.volledige Veldfhgen, vol van bloed en moord , en dat die Burgervcrdeeldheden , volgens commines het leven gekost hebben aan omtrent Elfmaal honderd duizend menfehen, en tachtig Prinfen van den bloede. En dit nog maar enkel over het -recht van opvolging tot de Eoninglijke Kroon. Dit gefchiedde in Europa, en in een zoodanige Vrijer Regeering gelijk die van Engeland. Van andere despotique Roeringen, in 't Oosten en Westen, fpreek ik niet! 't Ware te wenfehen, dat alle eigendunklijke Regeerïogfe en handelwijze, zoo aan de zijde der Monarchen, enz. als der Volkeren, kende verhoed worden ,  SJ2 over. 't misbruik van pogen te onderwerpen, voeren met hunne verleidende fchriften niet anders uit, dan dat zij de beftgeregelde Burgerftaten , die zij gaarn zelf beitierden, het onderfte boven zullen keeren. Ik weet: men werpt ons alhier tegen Griekenlands vrije Gemeene besten, door het Volk zelf bellierd; en waarin alle de Magiftraten, op last van 't Volk, hunne Ambten bekleeden,' en den, en dat eenmaal welgeregelde, door vaste wetten gevestigde, en voor de Vrijheid der bijzondere Leden, best gefchikte Regeeringen , alle eigendunklijk beflier vervingen; tot bekoming van welken echter, (indien 'tooit mogelijk ware) zoodanige overdrevene Syftcroata van Vrijheid de gefchiktfle middelen niet miirsén te zijn. Thans vertoont zich in Europa eene algemeene gisting van bervorminge der Oppermacht, en om dezelve meer tot de zoogenaamde oorfprongkl.jke eenvoudigheid terug te brengen. De uitkomst zal leeren, of de Onderdanen, na vele bloedvergieten , er meer bijwibnen zullen , dan of wel bet uiteinde zal bevestigen dat bekende zeggen van f h a „. drus: Humiles laborant, ubi potentcs düfident. Het Volk toch wint cr niet bij, offchoon al eenige heerschzuchtige, na veel tweefprlts, gr0oter worden, en onder den naam van Vrijheid den Vorften of andere Regeerderen zoo veel van hunne macht onttrekken, als zij zeiven Zlcfa aantrekken. Men vindt overal geene was- HIK TÜHs.  v 't algemeen staatsrecht. 93 en met eene ontleende magt naar eisch der laftbrieven het Volk alleen vertegenwoordigden ( reprefenteerden. ) Maar vooral dringt men aan't voorbeeld der Stad Rome, 't Opperhoofd der wereld, de Beheerfcheresfe van den ganfchen aardbodem, die ook zelve ten eenigen tijde door eene Volksregeering beftuurd, gebloeid en heerfchappij gevoerd heeft, en waarin men die lieflijke en oorenftreelende woorden vernam: Roomfche Burgers, is dit zoo uw wil cn bevel! Ik ontken deze zaken niet(57), Toe- (57) Ik bcftrij'de de Volksregeering niet. Ik prijs ze daar zij is, of daar ze zijn kan, en erken ze als een Regeeringsvorm, waarin- de meefte gelijkheid is. Maar ik fpreke van 't misbruik, dat in de toepasfing derzelve op alle Regeeringsftaten gemaakt wordt. En verder bedoele ik ook niet, hier ter plaatze, de Hccren price, priestley, en hunne Medeftanders in 't verfchil met j u k i u s b r u t u s in te mengen. Bekend is de Leer van den Heer r. price, omtrent de verfchuldigde Gehoorzaamheid; maar bekend is ook, dat bij met den Heer j. J. rousseau, enz. de ware gronden der Vrijheid en der Burgerregeering daarin ftelt, dat de macht is en blijft een Volksoppermacht. Hij leert ons dus 's Volks Alvermogen. Bekend ook is zijne leer over de kragteloosheid der Verbintenisfen en overgiffen, dk de Voorouders ten mdeele van de Vrijheid en aangeboren recluen der Nakomeling/chip hebben aangegaan. Waardoor bij  94 over 't misbruik van Toehoorers! Maar even dit moest den tegen» fprekeren doen bioozen, als over een bewijs ten krachtigften tegen hunne ftelling gekant ï De goede hemel toch beware alle Republieken, en Vorftendommen , voor zoodanig een onheil, dat hij zichtbaar verwart het recht van elk lid, in de Maat. fchappij geboren, met dat der ganfche Maatfchappij. Het ftaat toch aan ieder ondeelbaar lid der Maatfchappij, 't welk geboren wordt, volkomen vrij, om zoodanige Maatfchappij, waarin hij geboren is, (zijn natak folum) te verlaten of optezeggen, mits hij daardoor geen nadeel toebrenge aan die zelfde Maatfchappij, die daarop verordeningen maken kan. Maar dc verbintenis van 't ganfche lichaam der Maatfchappij, welke er is tusfchen Overheden en Onderdanen, wordt hier mede niet verbroken, of vernietigd, even zoo weinig, als eenige Burgers, door vertrek uit een ftad,waardoor zij hunne vorige Verbintenis losmaken , hier mede de Maatfchappij zelve vernietigen. Die beftaat en die blijft door een zedelijken band verbonden, zoo lang er aan de zijde der Overheden en der Onderdanen onderlinge plichten en verbintenisfen waar te nemen zijn. Waarmede ik echter altijd buitengewone gevallen blijve uitfluiten, in wat vormen van Regeering die ook mogen voorkomen. Doch dit ftuk is voor eenigen tijd onderfcheiden getoond in het bovengemelde Werkje, de Souvereiniteit der Staten van Holland verdedigd, bij gelegenheid, dat de Schrijvers der Grondwettige Hirjlellivg over dit onderwerp der Verbintenisfen bun»  't algemeen staatsrecht. 05 dat eenig Volk, binnen de wanden en muren van eene enkele Stad begrepen, immer zulk een Meefterfchap over anderen uitoefene, dat het zich zoude beroemen Overwinnaar en Temmer te zijn van 't ganfche wereldrond, en terhunne Hellingen voordbrachten, waartoe ik den lezer verwijze. Genoeg zij het hier te zeggen, dat wij lichtlijk de meefte (tellingen der Heeren price enz. kunnen omhelzen, zoo lang' dezelve bepaald blijven bij eene Volksregeering, zonder andere Regeeringsvormen daarin te mengen. Als dan kan ik met hem zeggen bl. 7. In alle vrije Staten is een ieder zijn eigen wetgever, bl. 8. Waar de wetgeving van één afhangt [voeg er bij of van eenig Staatslichaam ], leeft het Volk in Jlavemij, [dat is in eene Staatkundige Slavernij , gefteld tegen Staatkundige Vrijheid, of 't recht om mede de wet te geven. ] Van die zelfde Volksregeering kan men dan zeggen (zie zijne nadere Aanmerk, bl. 25.) het regt van wederftand kan derhalve niets minder zijn, dan het regt, dat een Volk heeft, om zoo dikwerf het dit noodig oordeelt, zijne Regeerders te veranderen, en der zeiver magt te bepalen. Van 't oogenblik of, dat dit is gefchied; wordt de Regiering het werk des Volks, en de Regeerders desztlfs QevMmagtigden of Bedienden. Maar ftrekt men dit uit, ook tot andere Regeeringsvonnen, waarin anderen doen en bevelen al wat ,in een Volksregeering de meerderheid des Volks doet en beveelt: dan fpeelt men met het woord Volk, cn men verleidt onkundigen, vooral zichzelf, hoe welmeenend en braaf men ook zijn moge.  p5 over t misbruik van terwijl 't van binnen de volfte Vrijheid geniet, de overige natiën aan zich onderwerpe, de-onderworpenen onder een ondraaglijk juk van flavernij doe bukken, verwonnen Koningen, met ketens aan den hals geboeid, in zegepraal herom voere, en voor der Goden altaren {lachten zie. Wie in zijne Vrijheid, in zijne Volksregeering, op die manier zijne overheerfching en ftaatzucht toont, die ftelt voorzeker weinig waarde op de Vrijheid der overige Volkeren en Natiën. En evenwel met zulk foort van redeneeringen, voorftellingen, of zeg ik liever, verflandsbegoochelingen, fpelen, vooral in deze dagen, de navolgers van junius brutus, price, priestley (58); en trachten (58) Voor zoo verre namelijk de Leer van price, Priestley, en hunne Medeftandcrs, in hare toepasfmg, zich niet bepaalt tot de Volksregeering, maar dezelfde Grondregelen op alle vastgeftelde Regeeringen t'huis brengt en toepast. Want daarin Hemmen zij overeen met de Leer van junius brutus over 's Volks dlvermogen. Ik heb mij daarom gewacht, om at 't boven aangewezene ftiptlijk te zetten op rekening der genoemde Schrijvers, vooral in hunne verkeerde toepasfing van derzelver Leere op deze of geene vastgeftelde Regeeringen, waarin't Misbruik eigenlijk gelegen is.  *T ALGEMEEN STAATSRECHT. 97 ten hiermede onkundige lieden, of die niet op hunne hoede, en die in 't Staatsrecht geheel onbedreven zijn, te misleiden. Deze hunne wijsbegeerte derhalve is die vernielende pest, die zoovele rampen en omkeeringen van Gemeenebesten veroorzaakt heeft, en nog veroorzaken zal; die zoovele handen van burgeren met bloed en moord bezoedelde; die de aanblazing is tot alle oproeren ; eene pest, hoedanig er geene zwarer of affchuweiijker voor het menschdom kan uitgevonden worden!] En 't is hierom niet zonder reden, dat de beste en Staatkundigfte Leeraren zich tegen deze Oppermachtbejlrijders, zoo deftig en ernftig, verzet hebben; waar onder (59), om thans (59) Daar is niet'één eenig gezond Leeraar in 't Staatsrecht, of zij gewagen van deze verderflijke Leerftellingen der Monarchomachie of Oppermachtbeftrijderen. IVIen zie de opgenoemden, h. grotius de Jure Belli et Pacis, L. I. C. 3. J. 8. cocceti ad grotium, ad h. I. T. I. p. 257. fqq. Ato. u l r. hu eer. de Jure Civit. p. 50. et 365. fqq. ed. thómas. gribnerus J'rinc. Jur. Prud. L. II. p. 185, 201. eoeiimerus Intrad. Jur. Publ. Univ. P. Gen. C. 5. §. 20. P. Spec. L. I. C. 2. J. 20. en Cap. 4. §. 21. fqq. waar dees kundige Schrijver ter eerfter plaatze de vergelijking makende tusfchen d.'e twee Uiterftens in het Staatsrecht, G het  08 over 't misbruik van thans niet te fpreken van h. g r o t i u s, de beide het Machiavellismus en het Monarchomachismus, van het laatfte in zijne taal dus fpreekt: monarch o m ach i post Parifienfes nuptias fua dogmata fpargere coepcrunt. Dum enim miferi Galli arte Machiavellica in tot anxietates et miferias deducti esfent, defperatio et moeror oh perpe:fa et inftav.tia mala pronam jlravit viam ad Monarchomachismum ; inde varia fcripta edita, veluti hottomanni FrancoGallia, item Anonymi fcriptum de iure Magiftratuwn; item Antimachiavellus. Notae imprimis funt stepiiani juNii bruti Findiciae contra Tyrannos , lamberti d a h a r. i Politica Christiana • Utraque Secta in principia hujns disciplinae graviter impingit. machiavellismus hoe ius in effectu plane tollit, vel in ludihrium vertit; ast monarchomachismus vinculum fubditorum et obligationem eorum enervat. Ille Reges facit Tyrannos, hostesque Rei public ae, hic Populum rebellem. Ille fubditls fervitutem intolsrabilem parat; hic licentiae popnlari fenestram aperit. Voeg hier bij den Gel. joh. n i c hertius Oper. Tom. I. P. I. in zijne Verhandeling p 307. An fumma Return femper fit penes Populum ; waar hij alle de Bewijzen voor en tegen kortlijk overweegt. heikeccius ad s. puffendorff de Off. Hom. et Civ. L. II. C. 9. g. 4. ubi fic: Media haec fententia est inter Monarchomacherum et Machiavellistarum.. doclrina : 1.) hi Principem, etiam Tyrannum, non peccare, fubditisque fic in obfequio gloriam esfe relictam ftatuunt; 2.) illi populum Principe putantfuperiorem, et Majejlate'Reali {cum Principis Majffias tantum e s a s 0 h a l i s fit) gaudere exi-  't algemeen staatsrecht. 99 deCOCCEJI, ulr. huber. , gr1bner, b oeh- ftimant. Hinc colligunt, Principem a Subditis posfe fupplicio adfici, et ea maxime ratione utuntur: qui cui imperium defert, is est fuperior; populus Principi imperium detulit, populus ergo principe est fuperior. Sed egregium Sophisma; todem modo coüigere posfum: qui domino potestatem dommtcam detulit, is est dominus et fuperior: fervus, qui fefpente addixit, hero detulit potestatem dominicam in fe, ergo est heri dominus, eoque fuperior. Dijlingue populum in Jlatu naturali et civili: in Ulo ntn quidem fuperior quisquam est, fed omnes aequales; postea quam yero in civitates fecesferunt hommes, omnes voluntates fuas fubmiferunt voluntati Imperantis, adeoque facti funt inferiores. Hinc invertimus ponus argumentum: qui alteri detulit imperium, is voluntatem illius voluntati fubmifit, adeoque factus est fubditus; populus, eet. ergo, eet. Regnat haec Monarchomachorum doctrina in franc. hottomanni FranCO ■ Gallia, althusïï Politica; steph. junii bruti Vindiciis adverfus Tyrannos; miltomi Vindiciis populi Anglicani, schelii de Jure Imperii. Doe hier bij Obfervat. Halenf. Tom. VI. Obf. I. de hiftoria Machiavellistarum et Monarchoma' chorum. e. buddeus Hiftor. Jur. Nat. §. 52. H. koehlerus de Jure Sociali et Gentiüm, Spec. V. §. 1,324. et (J. 1497. En in 't gemeen over alle deze Schrijvers en Secte het oordeelkundige Verflag in jac. bruck'erus Hijloria Critica Philofephiae, 1\ IV. P. II. p. 793 — 803- ed. 1744. Vergel. in '£ Nederduitsch g. noest Algem. Staatsrecht, B. I. Hoofdftv III. bl. 53. Ik kon ook hier vele Academifche Ver* G % '  ico over 't misbruik van boehmerus, en vele anderen: hooren we mv flechts den gel. herm. conring (60), een man in't Natuur-en Staatsrecht zeer bedreven, die, met de grootfle verontwaardiging over de leer van deze menfehen niet gefehroomdheeft haar met zoovele woorden te noemen: een heilloos gevoelen, geboren ten vmlerve niet alleen van Koningrijken, maar ook voorzeker van alle, zelfs der allergeregehlfle Gemeenebesten. Van zachter uitdrukkingen bediende zich de Gel. ciiRisTiANus thomasius (öi) een man in godüjke en menschlijke rechten even zeer ervaren , wanneer hij die Schrijvers doopt met den tijtel eener waanwijze Jecte ( 62 ). Tegen hen dan behoorden alle' welmeenende Vaderlandminnaars hunne ge- . , voe- handelingen (Disfertationes) aanhalen, die bewijzen zouden, dat deze Leer op de.Leidfche Hoogefchool altijd veroordeeld zij geworden. ' (oo) Zie conring Oper. Tom. III. bl. 877. 915. (61) thomas 11 Juriiprud. Divin. L. III. C. 6. n. 120. (62) Secta inepta. 't Latijn sch woord ineptus behoof? onder die woorden, die zich beter laten voelen, dan in 't Neêrduitsch overbrengen; 't beteekent iemand die ongerijmd handelt, of fpreckt, maar deze ongerijmdheid veelal zoo weet te bekleeden, dat zij van ieder een zoo gemaklijk niet gekend wordt.  't algemeen staatsrecht. 101 voeligheid dies te meer te betoonen, hoemeer die fefte hare ftellingen niet enkel bepaalt bij 't onderwijs in de Leerfcholen, maar die. ook openlijk onder de gemeente verfpreidt. Hierdoor wordt het gevaar te grooter, hoe zekerder het is, dat, indien ergens, voorwaar in deze ftudie zich ondeugende hartstochten en partijfchappen vermengen, [en de geesten; der wufte gemeente tot burgerlijke oneenigheden aangevuurd worden, zoodat zij, dikwils gcwapendcr hand, als voor haardfteden en altaren, zich in de bres ftellen voor eene Vrijheid, die, in hun harfenbrein gefmeed-, ook eindelijk op eene harfenfehim nederkomt]. Met geen ander oogwit toch wordt geheel Europa als ov'erkropt van zoovele braafheid-ademende (63), honigzoete, en met (63) Ik wist geen beter woord , om uittedrukken het Latijnfche Scripta candida. Alleen moet ik hier eene Anecdote bijvoegen, die zien doet, met wat wrevel toen door fommigen deze Redevoering is aangehoord. Het was juist de tijd, dat de Brieven van Candidm in trek waren , en Imnne vergiftige werkingen deden. Toen ik nu die woorden uitfprak, hoorde ik, op den kanfel ftaande, zeker iemand tegen zijne Medebroeders met eene vrij verftaanbare ftemme zeggen: daar krijgt Candidus ook al wat. Men oordeele, wat invloed zulks onder de Academifche Jeugd konde maken. G 3  103 over 't misbruik van met alle menschlievendheid opgevulde Gëfchriften, alleen om met dit ongevoelig werkend vergift de harten der Burgeren voortebereiden; ['t welk hoe verborgcner 't influipt, hoe fchadelijker het is; als 't welke alle de drijfveren eens Burgerftaats verflapt, alle banden der menschlijke Maatfchappij losmaakt,, alle trouw verbant, en't lichaam en de ziel der Maatfchappije te gelijk eenen doodelijken ondergang dreigt]." Indien men dan eertijds te worftelen hadde met de Machiavellisten (64), thans is de worfteling grooter met de Movarchomachi of Oppermachtbeftrijdcrs, als welke fefte niet openlijk, maarbedekter lage, het leven en den fteun van alle Burgermaatfchappijen poogt te ondermijnen. Beide deze gevoelens zijn derhalve de uiterfte (64) Men vatte dit op van 't gemeen gevoelen. Doch daar zijn geleerden, zelfs van rang, die, hoe ook het misbruik zij der Leere van machiavel en zijne Navolgers, -echter machiavel zelf, zoo in andere zijne Werken, als in zijne Leer over de Vorjlen verfchoonen, ja hein zijnen Lof niet weigeren; noch ook zelf van allen giond ontbloot achten, dat die Schrijver, welke op andere plaatzcn den Republikeinfchea Regeeringsvorm niet ongenegen zich vertoont, meer op 't oog zoude gehad hebben, om eene Satyre te fehrij.  *T ALGEMEEN STAATSRECHT. IOJ fte klippen van het zuivere, het gezonde Staatsrecht , op welke eene Burgermaatschappij, ongelukkig verzeilende, noodwendig te gronde moet gaan. 'tls daarom, dat, bij vergelijking en tegenoverftelling dier beide Wangevoelens, volgens fommiger gezegde de leer van machiavel, de Koningen maakt tot wettelooze, en, zoo zulks mogelijk ware , tot rechtvaardige Dwingelanden; de andere leer de Volkeren maakt tot • wederfpannige , tot bondbrekige, ja, tot rechtvaerdige Koningsmoor der s : dat de eeneleer den onderdanen ondraaglijke flavernij berokkent, en hun geene Vrijheid overlaat; de andere eene openbaare losbandigheid .der burgeren invoert, en de Regeerders regeert: dat de eene geene andere dan Koninglijke heerfchappijen erkent; .de andere alle.onderfcheid tusfchen Eenhoofdige, die 'der aanzienlijk- ftcn, fchrijven, en de Tirannen en hunne fnoode kunflenarijen ten toon te Hellen, hun de mom afterukken, en de willekeurige, onafhanklijke, en onrechtvaerdige Opperheerfchappij vanVorften op 't haatlijkst aftebeelden: van welk gevoelen zelfs niet vreemd is de Gel. brucker Hijlor. Crii Philof. Tom. IV. P. II. bl. 791. Wij laten dit in 't midden. Alleen zeggen wi in zulk geval; dat het tegengif, 't welk tegen dat Ver gif had moeten gcHeld worden, niet krachtig genoeg bij hem te vinden is. G 4  104 OVER 'T MISBRUIK VAN ' Ren, eh andere zaamgefielde Regeeringen, den bodem inflaat; alles naar de begrippen eener Volksregeering afmeet, en eeuwig de Burgerlijke met de Staatkundige Vrijheid verwart (65). Daar bleef nog veel over, Toehoorers! en mogelijk niet minder gewichtig, indien ik wilde ophalen alle de onheilen en misbruiken, door het algemeene Staatsrecht al te lichtvacrdig toepashjk te maken op eenen reeds gevestigden Raat van afzonderlijke Gemeenebesten ( 66), en op reeds vastgeftelde wetten en rechten; of indien ik van die gevallen fprak, waarin men de ' '" ' ; , Staat-, (65) Alle deze tegenfrellingen vindt men in de boven aangehaalde Schrijvers. (66) Mén leze hier over hertius de Jurisprud. Vniverf. Sect. II. §. 5. Immers gelijk het bijzonder Burgerlijke Recht 'of iets bijvoegt of aflaat van 't Natuurlijk Recht; zoo kan men ook zeggen, dat het bijzondere Staatsrecht van deze of geene Volkeren iets bijvoegt of-afneemt van 't Algemeene; het eene, door de Macht des Oppergebieders 1 binnen naamver palen tebefluiten; het andere door de wijze te befchrijven , om de Oppermacht of andere Rechten uitteoefenen' cn dc plechtigheden, welke daarmede moeten gepaard gaan. Als dan valt-niet meer dé vraag: wat eischt het Algemeene Staatsrecht? maar wat is°er ip die of die Regeerihg onderling bepaald of verordend, waar' aan men zich houden -moet Neem een voorbeeld uit de Engeifche Conftitutie.  *T ALGEMEEN STAATSRECHT. IOJ Staatkunde of't voorzichtig Staatsbeleid (67) met het Staatsrecht verwart. Maar de tijd beveelt mij te eindigen. Men gunne mij omtrent dat alles deze eene bemerking ! Uitmuntend op zich zeiven befchouwd zijn de voorschriften en lesfen van 't Staatsrecht, die niet verzuimd behooren te worden ; gelijk dit door mijnen geachten Ambtgenoot voorheen van dit Geftoelte is aangewezen (68). Maar indien deze niet voorzichtig worden ingericht, en hunne grenzen bepaald; kunnen zij" even zoo fchadelijk worden, als zij, wel begrepen, en richtig toegepast, de kennis der rechten van Overheden en Burgeren bevorderlijk . zijn. Gebreken zullen er altijd zijn, zoo lang er men- (67) Hier over was veel te zeggen. De verwar? ringen hieruit ontftaan zijn groot. Vele Geleerden, die over 't Algemeene • Staatsrecht fchreven, vermengen- hier mede de Staatkunde (Politica). En die over de Staatkunde fchrijven , verwarren er 't Staatsrecht mede. Hierover klaagde reeds h. grotius in Proleg. %. 57. Zij verfchillen vooral daarin, dat het Staatsrecht den Burgerftaat befcbouwt onder 't oogpunt van 'trecht, de Staatkunde onder dat van 't nuttige en oorbare. Het misbruik dezer laatfte is dan vooral groot, wanneer zij om het nuttige het rechtvaerdige zoude verkrachten. (ij, met aflegging van alle partijfchappen,' in de voorzichtigingefteldeen wijsberaamde wetten berusteden, en de gemeene  't algemeen staatsrecht. 109 ne vijanden van het Vaderland , zoo wel hen, die binnen 'sLands, door ij del eerbejag, heersenzucht, en verderfiijke grondbeginfels aangedreven, onzen welvaart verftoren, en in de ingewanden van 't Gemeenebest wroeten , als hen, die buiten 'sLands onze vrede en ftille rust onophoudelijk beroeren ; met de krachtdadigfte wapenen der Eendracht verwinnen, en alles wat tegen de Burgerlijke Verbintenisfen en tegen de geëerbiedigde Grondwetten van 't Gemeenebest aandruischt, te keer gaan; ons verzekerd houdende, dat zij, die de geheiligde en bezworene Wetten van Neêrlands Staatswezen trachten om te keeren of te fchenden, den naam van ware Vaderlanders niet verdienen. Eindelijk, daar altijd de hoogfte Tweedracht de naafte trap is tot volmaakte Regeeringloosheid, dat we mitsdien onder de Godlijke gunst en befcherming met vereenigde. vermogens trachten te beletten, dat dit ons fteeds gelukkig, hoogst bewonderd, en tot verbazings toe gezegend Bataafsch Gemeenebest, der losbandigheid den losfen teugel viere, en door onderlinge zamen fpanningen en verdeeldheden ten langen lesten de vrijheid zelve verloren ga. Ik heb gezegd.   VERHANDELING OVER DE VRIJHEID EN GELIJKHEID IN DE REPUBLIEK DER ATHENIENSEN TOEGEPAST OP DIE VAN FR.ANKR.IJK_ DOOR den Heer Hofraad H E IJ N E Uit het hoogduitsch vertaald henevens eene Voorreede en Bijvoegzelen VAN DEN VERTAALER.   VOORREDE vas den VERTAALER. onzin waarmede de vijanden de Fravfike Republiek, hier en elders hunne geichriften opvullen, de waarheid verdooven, en dikwijls niets dan fchimp en fpotredenen verfpreiden, is de voórnaame oorzaak geweest, welke mij bewoogen heelt, eene verhandeling te vertaaien, waarvan de naam van heijne ten waarborg van een ieders welverdiende opmerkzaamheid ftrekt. En inderdaad, wie isbeter bevoegd, iets over de Republiek der Athcnienfen te fchrijven, dan deeze voortreflijke Oudheids-kenner? — doch of hij ook zoo ver in de kennis der Franfche Republiek is, is eene andere vraag, welkers oplosfing niet den Philoloog, noch den Antiquaar, maar den ttaatskundigen Wijsgeer heiJnz betreft. Na mijn oordeel komt hec mij voor, dat, hoe voortreflijk ook de uiterlijke gedaante deezer verhandeling, hoe bevallig ook de taal in dezelve zij, de toepasfing echter vrij wat overhaast en {rechts op zulke meeningen gegrond is, waar van de echtheid even zoo min, als de daadzaaken , waaruit dezelve ontfpringen., beweezen zijn: met één woord, deeze verhandeling fchijnt mij toe, als zulk eene, waarvan men in de negentiende eeuw of verbaasd uitroepen zal ; „ wellc eene diepe kunde en doorzicht van een mnn in zaaken, die toen der tijd nog geene de minde beflisfende beoordeeling onderhevig waren ! " of waarover men zich verwonderen zal, dat iemand, gelijk de Heer heijne, zulk een oordeel vellen, en eene vergelijking aanftellen konde, tusfchen een ftaat van 20,000, en een andere van meer dan 24 miilioenen inwooners; terwijl deeze zelvde man de verfchiliende betrekkingen van twee zoo onderfcheidene ftaaten zelvs aantoont. Het zal nu van de leezeren afhangen, welk een oordeel zij denken, dat hunne kinderen en kindskinderen over deeze verhandeling vellen zullen heteerfte, of het laatfte? — Het gewicht der ftof' heeft mij intusfehen doen befluiten, eene vertaaling van deeze veriiandeliu^ in \ licht te geeven „ in hoop, dat zulks  4 VOORREDE van den VERTAALER. zulks mijne medeburgeren niet onaangenaam zijn zal; en dit zal den eenigen dank zijn, waarna ik ftreeve. Ik ben zoo vrij geweest, eenige mijner aanmerkingen 'er bij te voegen. Het is geenzins mijn oogmerk, om hier mede de Heer heijne te wederleggen; neen: niets dan eene oppervlakkige befcbouwing der zaa'; zelve en de meening waarin ik ben, dat de toepasfing van den Heer hfijni- te vroeg gemankt is, hebben mij dezelve afgeperst. Het zal misfchien vermeetelheid fchijnen, een man van zulk een onbetwist crediet, en letterkundig oordeel, gelijk de Schrijver deezer verhandeling is, te durven tegenfpreeken, dan, wanneer men in het oog houdt, dat deeze beroemde geleerde dit vertoog geenzins als Philoloog, maar als Philofooph fchrijvt, zoo geloov ik i hoe verre ik 'er anders af ben, mij den naam van Philofooph te wiilen aanmaatigen) even zoo goed als een man van de grootfte waarde bevoegd te zijn , om mijne meeningen, vooral in 't ftnatkundige optegeeven en openteleggen. Zo nóchthans iemand mij ten dien opzichte van ftoutheid wilde beschuldigen, meen ik, door deeze voorafgaande verklaaring mij genoeg gerechtvaardigd te hebben. Ik fch:,t den grwaten man, die deeze verhandeling opflelde hoog, ik warrdeer den voortreflijken Oudheids kenner, den diepkundigen Literator, erken zijne onmeetbaare verdienden, en vereere ze: het is dus geenzins een aanval op hem, door wien GSttingeri's hooge fchool niet weinig luister bijgezet wordt, het geen ik in mine aanmerkingen bedoele, neen: ik ben veel meer bereid, wanneer de tijd de vergelijking van dien Heer rechtvaardigen zoude, hem die gerechtigheid te laaten weoervaaren, die een man van zulk een fcherp inzicht en doordringend oordeel volkomen verdient. Hij vergeeve mij dan mijnen twijfel, gelijk ik hoop, dat de leezer, die niet met mij van 't zelvde gevoelen is , mij dezelve vergeeven zal. - S. L.  ü/enige dagen vuor de flag bij Platea, kwamen, gelijk herodotus ons verhaak, vijftig der voornaamfïe Perfiaanen met even zoo veele aanzienlijke Thebaanen op een gastmaal bij elkander. Zij hadden hunne legplaatzen rondom de tafel zoodaanig genoomen, dat een Perfiaan en een Thebaan altijd een kusfen met elkander deelden. Na de maaltijd, als de bekers nog rond gingen, vroeg een Perfiaan zijnen buurman in 't grieksch, „ wat voor een landsman hij was?" deeze antwoorde: „ een Archomenier" de andere voer voort; „ daar wij beiden op één kusfen te zaamen gegeeten en gedronken hebben , zoo wil ik u van iets, het welk u mooglijk nog tot nut zijn kan, opening doen. ■— van de PerA fiaa-  a verhandeling over de fiaanen, die hier aan de tafel zijn, en van de troepen, die ginds bij de rivier zich nog in 't leger bevinden, zult gij binnen kort niet veele meer in 't leeven zien." bij deeze woorden Hortte de Perfiaan meenigvuldige traanen. De Archomenier zeide daarop vol van verwondering: „ als gij dit zoo zeeker weet, moet gij 'er aan mardonius en de overige Perfifchen bevelhebbers kennis van geevcn." Doch de Perfiaan antwoorde; „ Vriend! wat in den raad der Goden befioten is, kunnen menfehen op gcenerlei wijze veranderen: ook wordt niemand gcloovd, al is het, dat hij iets nog zoo zeeker voorfpelt; en veele van ons Perfiaanen, die deezen zeer zeekeren uitgang vooruit zien, moeten toch met den Aroom voortdrijven, ó! het is zeer neêrfiachtig voor het menschdom, dat juist dc verftandigfte het minst te zeggen hebben." (*) — Zou- (*) Dit is uit girtanner's politi/che Annalen ontleend. — De Schrijver.  vrijheid en gelijkheid. 3 Zoude deeze Perfiaan, die voor meer als twee duizend jaarcn leev ie, wel niet met den verftandigften onzer tijdgenooten het hebben durven -opneemen? veele lieden zagen reeds lang vooruit, waar de Jfiaatifche pracht der laatfte Koningen van Frankrijk, hunne waanzinnig? aanmaarigingen over Europa, en de heillooze kunftenaarijen van \ Fransch Cabinet eindelijk op uit zouden loopen. Zelvs lieten eenige zich noch door ballingfchap, noch door de Bastille affchrikken, om de gevolgen daarvan vooruit te zeggen; maar wie bekommerde zich toen over de waarzeggingen eener kassandra? — Zoo weinig onverwacht als de gebcurtenisfen onzer dagen waren, even zoo weinig is, bij eenigzins overleg, cene bijzondere voorfpellingsgaave noodig, om de nog aanftaande gevolgen daarvan vooruit te zien, cn men moet zich, of over de natuur, of over het noodlot beklaagen, dat zoo veele voorbeelden uit vroegere tijden, en zoo veele, in de gefchiedenis des menschdoms opgetekende, zich zoo gelijkenA a dc  4 VERHANDELING OVER DE dc gevolgen, uit dezelvde oorzaaken voortgefprooten, de menfehen niet wijzer hebben kunnen doen worden. Het is waar, de Atheenfche regeeringsvonn had, voor zoo verre men ter beoordeeling eener regeeringsvorm, het begrip van Vrijheid cn Gelijkheid tot een grondflag aanneemt, Hechts weinig, 't welk geheel en al verwerplijk was; maar dit gebrek had zij toch, dat men daarbij meer van het verftand en den goeden wil der menfehen verwachtte, als men van hunne driften vreesde. Indien de menfehen volmaakt waren, konde 'er geen' beter ftaatsgeftcl uitgevonden worden, dan dat geene, het welk in een groot rijk, dat veele millioenen inwooners heeft, dwaasheid zijn zoude, te verlangen, konde men in een kleinen ftaat, wiens inwooners in de Stad en op het land flechts het getal van twintig duizend uitmaakten , zeer gevoeglijk verwachten; naamlijk, dat men in ftaat was, hun eene patriottifche denkwijze in te boezemen en zoo te leiden, dat de voor-  VRIJHEID EN GELIJKHEID. 5 voorflellingen der braavfte en verftandigfte bij de overigen ingang vonden. Daarenboven was de invloed des Senaats, der Overheden en des Volks bij algemeene beraadflagingen zoo wijslijk verdeeld, en de wijze, hoe zich daarbij te gedraagen, zoo naauwkeurig bepaald, dat, wel is waar, dc burgers door de meerderheid der ftemmen den uit flag gaven, maar tevens, dat niets aan het volk ter beflisfing voorgelegd wierd, 't welk niet van te vooren in den Senaat met wijs overleg onder-, zocht, en na een daarover genoomen befluit des Senaats aan de Volksvergaderingen, benevens eene naauwkcurige ontwikkeling der goede en genocgzaamc beweeggronden, voorgedraagèn was; zoo dat dusdaanig niet zoo zeer het gemeen volgens duistere en verwarde begrippen bcfiistc, maar veel meer enkele fcherpziende mannen deszelvs wil beftierden en beitemden. Maar weldra grecpen misbruiken van allerlei foort onder dc Aihenienfen plaats. Het eerfte was, dat die geene,. welke 's volks wil beftemden, naamlijk, de A 3 Over-  6 verhandeling over de Overhcidsperfoonen en Redenaars met driften en eigenbelang bel ebt, :n hunne oogmerken onzuiver wierden; naderhand floeg het bederv ook tot her volk zelve , over. Men wist, of je verhinderen, dat de cigerli'ke wil des volks niet ruchtbaar wierd, of men trachtte denzelven tot kwaade oogmerken te beftieren; hier openbaarde zich nu de nadcelige invloed eener kurst, die (zoo als men zulks bij cicero vindt) met groote loftuitingen tot in den hemel verheven wierd, maar die door boosaartige 'menfehen tot Hechte doeleindens germsbruikt, Athene, Rome, en nu in onze dagen ook Frankrijk te grond geholpen j heeft; ik meen die der weifpreekendheid. 't Is waar, deeze kunst is in een vrijen ftaat onontbeerlijk, om het volk, 't welk over openlijke aangelegenheden zich beraadflagen moet, van de gefteldheid der zaaken te onderrichten, maar zij is ook ten allen tijden het onfeilbaarfte middel geweest, en zal het ftceds zijn, waardoor kwalijk, gezinde burgers de rust en order flooren kunnen, Een  VRIJHEID EN GELIJKHEID. 7 Een ieder, die met de oude fchrijvers cn de gefehiedenis der Ouden bekend is, weet, dar. de Grieken cn Romeinen de openlijke en geheime verhandelingen, die heedendaagsch fchrifclijk opgcfteld worden, toen ter tijd gewoon waren, door mondlingcn voortellingen in ,'t werk te Hellen. Deeze verfchillende manier der behandeling van zaaken, moet noodzaaklijk eenen groqten invloed op het mcnschlijk leeven voortbrengen; thans, daar men bij ons door mondlinge welfpreekendheid niets meer bewerken kan, moet door de fchriftlijke des te meer uitgevoerd worden. Eertijds, wel is waar, wierd, nicttegenftaande dc mondlinge welfpreekendheid, ook de fchriftlijke niet verzuimd, (want zonder deeze zoude de andere niet genoegzaam gevormd kunnen worden) maar een vloeijend mondling voordel verfchafte den redenaar toch veel meer bewondering cn vermaardheid, als een fchoon gefchrift ooit zijnen fchrijver zoude verfchaft hebben. Beide manieren van voordrag, de mondlinge zoo wel, als A 4 de  8 VERHANDELING OVER DE de fchrifdijke', fchijnen bij het beflier der ftaatszaaken hunne eigene voorrang te hebben. In een fchriftlijk opftel hebben kleinere onverfchillige dingen geenen invloed op onze denkbeelden, de verhandelde zaak kan daarom met meer opmerkzaamheid overwoogen, en rijplijker beoordeeld worden. 't Is waar, een zwak vcrfland kan door drogredenen en eene kunstrijke voorftelling overgehaald , zijn oordeel kan daar door bepaald, maar de hartstochten kunnen toch zoo ligt niet in zulk eenen hoogen graad aangedaan worden, dat de leezer daar door tot verkeerde en verdervlijke handelingen vervoerd wordt; want het legt in de natuur der zaak, dat in fchrifdijke opftellen niets anders, dan eene eenvoudige ontwikkeling der voorwerpen en der beweeggronden daartoe voorkomen kan; ook past zich een vloeijende en opgecierde fchrijftrant even zoo weinig voor plaats en tijd, als hij ook gewoonlijk van openlijke Amptenaaren te verwachten is. Dc in Staatszaaken zoo zeer gebruiklijke Stadhuisfbjl neemt  VRIJHEID EN GELIJKHEID. 9 neemt daarenboven geheel en al het gebruik der redenrijkkunde weg: daarentegen is het opmerklijk, dat toen ter tijd, wanneer alles in den Senaat , in de Gerichten en Volksvergaderingen, mondling verhandeld wierd, deeze verfchillende methode ook eenen geheel en al verfchillendcn invloed op de gemoedsgeiteldheid der Staatslieden moet -gehad hebben. De redenaar werkte niet alleen op het verftand, maar te gelijker tijd op de oogen en ooren der toehoorders; de indruk, dien hij op deeze zintuigen maakte, moest alzoo noodzaaklijk ook iets bijdraagen, om het oordeel te beiTemmen, want de voordrag zelve, wiens doelwit Overreding was, bepaalde zich niet op eene eenvoudige ontwikkeling der zaak en der beweeggronden alleen, maar diende tevens, om deeze in het allervoordeeligite daglicht te ftellen, de gemoederen te beweegen, de hartstochten gaande te maaken en niet, gelijk fchrifdijke vertoogen, alleen het verftand der toehoorderen te overtuigen, maar ook, om hun tot de kmigfte deelneeming, A 5 on-  ï O VERHANDELING OVER DE onderfteuning en volvoering van het geen de redenaar als waar en nuttig vóórhelde, op te wekken en aan te fpooren. Dierhalven was het den redenaar vooral daarom te doen, om de gemoederen te treffen en hunnen wil in beweeging te brengen; en hiertoe moest dc eige gemoedsbeweeging van den redenaar zelve, zijn bevallig uiterlijk voorkomen, zijne Item, gelijk ook de ftilte en opmerkzaamheid der vergadering, die op den redenaar met onafgewende blikken flaarde, het haare bijdraagen. Alle beraadflagingen, bcfluiten, ontwerpen en onderneemingen moesten derhalvén toen ter tijd met veel meer dcelneeming, ijver, nadruk en ftandvastigheid beflierd worden; daarentegen is van de beraadflagingen, befluiren en onderneemingen in onze dagen meer bedaardheid cn een rijper overleg te verwachten. Wanneer men beide manieren van openlijken voordrag met elkander vergelijkt, zoo loopt het blijkbaar in 't oog, dat beide hun goedes hebben; want zomwijlen moeten de gemoederen tot greo- ee  V R IJ H E I D EN G E L IJ K H E I D. II te onderneemingen en ftoutc voorneemens ontvlamd worden, terwijl in andere gevallen vereischt wordt, de zaak met een meer bedaard, overleg in koelen bloede zonder drift vastteitcllen, en ook fchijnt de mondlinge voordrag beter voor Volksvergaderingen, de fchrifdijke daarentegen beter voor de Cabinetten gsfchikt te zijn. Beide manieren van voordrag hebben ook grooten invloed op de befchaaving en gemoeds - gefteldheid der volkeren gehad, hoezeer die, zoo wel ten opzichte van den aart cn wijze, als in hunne uitwerkingen verfchillende ware; want een mondlinge voordrag, die men aanhoort, brengt een anderen indruk op het gemoed voort, als een fehrihiijk vertoog, het welke men leest. Opmerkzaame navorfchers zullen gewaar worden, dat dit onderfcheid in het voordraagen van Staatszaaken ook eene zeer grooten invloed gehad heeft op de wcetenfchappen, kunften en meerdere of mindere befchaaving der Natiën, welke men geireenlfk aan andere oorzaaken tcefchiijvt,- Ondutusfchen is daarbij vooral  12 VERHANDELING OVER DE al aaritemerken, dat ook door gefchriften, die met fophistifche kunst opgefteld zijn, de gemoederen wel overgehaald, en op dwaalwegen geleid kunnen worden, (i) dan dat het echter bij eenen mondlingen voordrag 'er nog veel meer op aankomt, of de redenaar een braav en eerlijk man is, op wiens woord en kundigheid men ver- (i) Tot dergelijke fchriften die onlangs hier te lande liet licht gezien hebben, zoude men, na het mij voorkomt, zeer gevoeglijk tellen kunnen. Meerman's burgerlijke vrijheid in haare hcilzaame, en volksvrijheid in haare fchadelijke gevolgen voorgefteld enz. Van alphen's waare volksverlichting met opzicht tot godsdienst en ftaa'-kunde enz. Be rechten van den mensch in Frankrijk, geen gewaande rechten in Nederland enz. door een Patriot (Patriot? ha! ha! ha!) Misfive aan Mr. pieter paulus Schrijver eener verhandeling over de vraage: in welken zin kunnen de menfehen gezegd worden, gelijk te zijn? en welke zijn de rechten en plichten die daar uit voortvloeijen? — en verfcheidene andere; doch het laatstgenoemde is veel meer onder de prulfchriften des Recenfenten te tellen, of als een offer aan de Furiën Haaty en Aijd aantezieu. — De Vertaakr.  VRIJHEID EK GELIJKHEID ï.3 vertrouwen kan, terwijl daarentegen niets grooter kwaad Haften kan, dan wanneer de wel fpreekendheid van kwalijkgezinde burgers in ftaatsaangelcgenhedcn gemisbruikt wordt , en deeze fchade wordt des te grooter, hoe talrijker de vergadering is, waarop de redenaar invloed heeft, en hoe meer het volk van te vooren reeds door dergelijke redenaars op het dwaalpad gebracht cn tot verdervlijke flappen verleid was. Het is in de menschlijke natuur zoo gelegen, dat in eene groote vergadering de een door de gebaerden, het aanraaden en de dreigingen des anderen nog meer in beweeging en vuur gebracht wordr, cn dat in zulke gevallen zelvs verllandige en bedaarde mannen dikwijls door den algemcenen gceitdrift mede voortgefleept worden. De overdenking der nieuwfte gebeurtenisfen in Frankrijk heeft mij dikwijls deeze betrachtingen afgeperst. Nooit zoude noch de Natie, noch de Nationaale Conventie, noch de alles bedervende partij der Ja-  ^4 VERHANDELING OVER DE Jacobijnen, die zoo veel onheil over de deden en gewesten gebracht heeft, zich tot alle die waanzinnige flappen hebben laaten verleiden, ware het niet de mode geworden, dat een ieder zijne mcening in de openlijke vergaderingen mondiing voordroeg, want het is niet wel te beweeren, dat na den. eerden flap, welken dc Franfche Natie deed, die treurige gevolgen onvcrmijdlijk zouden geweest zijn, en dat dergelijke omwentelingen altijd zulk eenen uitgang neemen , en neemen moeten. Alle deeze verdervlijke flappen waren van te vooren in de zoogenaamde politieke Clubs door oproerige voorflellingen voorbereid. De Romeinen wisten dit zeer goed, cn waakten daarom zorgvuldig, dat de burgers in geene bijzondere vergaderingen te zaamen kwamen ; want in zulke t'zaamenkomden hebben woelgeesten altijd eenen vrijë baan, om hunne talenten te oefenen, terwijl door de tegendrijdigheid der meeningen verdeeldheden ontdaan, die de hoofden verhitten en het vuur van partijfchap in dc openlijke volks- en raads- ver-  VRIJHEID £N GELIJKHEID. ï 5 vergaderingen ontftecken. (2) In Frankrijk was het gevolg daarvan, dat men de verftandigfte Leden in de Nationaale vergaderingen, wanneer het hun aan Demagoogen-kunstgreepen ontbrak, niet te woord liet komen, waar door zij hunnen invloed op de beraadflagingen niet konden doen gelden, terwijl daarentegen de beste redenaars, en naderhand ook de beste fchrecuwers den fpreekftoel befteegen cn de geheele vergadering beheerschten; en dit was voornaamlijk van eene Natie te verwachten, die zoo laatdunkend, zoo praatachtig, en met zulk eene groote fuckongheid bcgaavd is. (3) Maar (2) De Heer heijne zegt eigenlijk, dat, door het wederzijdfche wrijven der meeningen, vonken ontftaan, die de hoofden verhitten, enz. doch niet weetende, of deeze fpreekwijze in onze taal wel gebruiklijk zij, heb ik het niet durven waagen , deeze cierlijke redenswijze, van het tegen elkander aanflaan of wrijven van fteenen of fraai ontleend, in de overzetting bij te behouden. De vert. r (3) De Heer heijne moet hier omtrend meer en betere berichten uit Frankrijk hebben, als ik. — Mooglijk zijn  I 6 VERHANDELING OVER DE Maar van de allerfchadelijkiTe invloed was het, toen men in 't vervolg het gemeen bij de beraadflagingen toeliet. Van dien tijd af aan hield alle vrijheid der Nationaale vergadering op, en de verwarring van 't itaatsgeftel was het onvermijdiijk gevolg daarvan; want nu hadden de rustverfloorders vrij fpel, de redenaars kochten het gemeen door vleijerijen om, terwijl het gemeen de redenaars door toejuichend handgeklap verfterkte. Van deezen tijd af aan waren de voorhagen en befluiten niet meer het refultaat van 't geen de braavfte voor goed hielden ; integendeel wierden deeze door vrees zijn die ook uit een ander werk zijns vriends girtanner ontleend. Ik vereer deezen waarlijk grootén arts; zijn boek über die Vcnerifche Krankheit, is een meesteren pronkftuk der geneeskunde, maar de Schrijver der Hiftorifche Nachrichttn und Politifcke Betrachtungen über die Franzóftfche Revolutie» mag een goed opfteller der verhaalen van Emigranten zijn ; maarauthentieke waarheid is 'er weinig in te bewonderen, hoe gaarn hij zijne berichten ook daar voor uitgeeven, en dit flaaven wil. — D e ve rt.  VRIJHEID Eft GELIJKHEID* tf Vrees voor mishandelingen, door dreigingen cii geweld van 't fpreékgeftoelte weggejaagd; de ConfHtutie wierd een fpeélbal van vèrdervlijke factiën; fchelmftukkèn en afgrijzen-verwekkende fchanddaaden maakten dè verwarring algemeenj de heerfchende partij vermoorde haare eigene aanhangers en zette ze gevangen; boos ,\ ichten moeften onophoudlijk voor nog grootere booswichten wijken; (4) en eindelijk kreegen zulkö Meden de overhand , die noch op hunne opvoeding, noch op hunne vöorige leevenswandel centg-1 zints roemen konden, die in plaats van kundigheden zich van ftoutheid, onbefchaamdheid en fcliur* (4) Waar zng men zulks duidlijker, als liet verloapen jaar in het ongelukkige, betreurenswaardige Poolen? — Potocki en rzewucskij moesten zwichten, zoo dra als het twee Mogendheden behaagde, gebruik te manken van de fchelmftukkèn en vaderland-verraadenda fchanddaaden deezer twee guiten, die van de nieuwe Poolfche ConfHtutie een fpeehverlc maakten, en door hunne arglistigheden eene algemeene verwarring veroorzaakten. — Hoe waar, en hoe voortreflijk is hef niet, als B tie  l3 VERHANDELING OVER DE fchurkenfrreeken bedienden, en met eene vlocljende tong des te beter fchreeuwen, fchimpen en allerlei arglistigheden gebruiken konden. Dit bederv verfpreide zich welhaast door de ftai en onder de burgers; ja zelvs had het invloed op dc taal en de manier van voordrag. In plaats eener belangrijke, verhevene en fraaije rede kwam nu eene windige en hoogprijkende; in' plaats eener cierlijke, eene zinlooze en kakelbonte ; in plaats eener vuurige en krachtige, eene hersfenfehimmige, woedende en wangedrochtlijke te voorfchijn; eene rede, die eiken onpartijdigen met weerwil en affchuw verde Heer sheridan (een van die weinige Engelfche Parlamentsleden waarvoor men nog achting hebben kan) in eene fchoone rede in het Laagerhuis over deeze gebeurtenis ipreekende, zich met de volle kracht der waarheid in volgende woorden uitdrukt; „ fteelen is fteelen, het zij nu een keerel' met een flaapmuts of met een kroon op de kop, die het doetr bij mij is de een zoo wel als de ander een diev." De woorden mogen ruw klinken, maar daarom mooglijk des te waarer zijn. De vert.  VRIJHEID EN GELIJKHEID* vervullen moest, doch voor den redenaar zoo wel, als voor de toejuichende toehoorders zich zeer goed paste. (5) Op dezelvde wijze viel dit alles in den Atheenfehen ftaat ook voor. Van dien tijd af aan, als solon deeze, hoewel in zeeker opzicht beperkte, Demokratie gegrondvest had, tot ten tijde (5) Niet dan de grootfte geestdrift, de buitenfpoorigfte partijdigheid kan deeze beleedigende, haatlijke en bittere befchrijving der Franfche omwenteling, zoo als de Heer heijn:. die op deeze en de vijf voorige bladzijden daarftelt, den Schrijver hebben afgeperst; de on. gerijmdheid van eenige, de overdreevenheid van andere, de haatlijkheid en de buitenfpoorigheid van alle deeze wreevle aantijgingen zijn al te blijkbaar, al te groot, als dat ik noodig zoude hebben, hier iets ter verdediging der Franfche natie te zeggen. De gefchiedenis fpreekt hem volmaakt tegen, en men zoude het gezegde van den Schrijver zelve omtrend kritias zeer gevoeglijk op hem kunnen toepasfen, naamlijk, dat „ kritias een bewijs „ gav, dat zeivs een character, 't welk door opvoeding „ en weetenfehappen gevormd is, zijn zedelijk gevoel „ geheel en al verzaaken kan , wanneer het eens door de „ heerschzncht verblind is." ■— De vert. B 2  50 verhandeling OVER dé tijde van perikles toe, zag men geene, darf mannen Van groote kundigheid en veel aanzien, waaronder ik Hechts eenen themi stokles cn aristides behoev te noemen, den fpreekftoel beklimmen, hoewel ook toen reeds de partijen van klistiienes en asagoras den inwendigen vrede een tijd lang Hoorden. Maar toen perikles, een allerfchrandcrst en zeer welfpreckend man opfïond, zocht deeze de gunst des volks te winnen, om zijnen tegenftreever ciivt o n , benevens de aanzienlijkfte Athenienfcn den voet te ligten. Het is waar, perikles had de Conititutie wankelend gemaakt, maar toch zoude zij1 nog genoeg tezaamenhang gehad hebben , om zich verder ftaande te houden, indien de zoogenaamde Rhetoren en Demagoogen niet aanflonds na hem haar geheel en al over hoop geworpen hadden. Deeze lieden was het niet om het welzijn des Staats te doen , maar zij gebruikten hetzelve Hechts tot een dekmantel voor hunne partijdige en • baatzugtige oogmerken ; de een hield  VRIJHEID EN GELIJKHEID. '21 hielp dc ander van 't kusfen; de goede moesten voor de kwaaden onderdoen, tot dat de grootfle booswichten op het laatst het Staatsroeder in handen krcegcn. Oorlogen wierden zonder oveiv ïeg begonnen, zonder verftand gevoerd, en vielen aldus ongelukkig uit. De gefolterde en van all$ hulpsmiddelen ontbloote Staat wierd eerst in eene Ariflpkratie van vier honderd Raadsheeren en vijf duizend itemhebbende burgers veranderd. Wel is waar, niet lange daarna wierd de Demokratifche Conftitutic weder herfteld, maar nu verkreegen flaaven, landloopers en de armhartigfle en verworpenfte menfehen het burgerrecht. Hierop kwam Athene in 'svijands hand, en deeze ftelde dertig perfoonen aan, om nieuwe wetten te ontwerpen; maar dit Comité van wetgeeving maatigde zich welhaast eene despotieke macht aan, veroordeelde willekeurig de burgers ter dood, of tot ballingfchap, en kreeg daarom den naam van de dertig tijrannen. Dccze dwinglanden maakten het mist zoo, als thans de Fraifcha b 3 m  22 verhandeling over de Nationaale Conventie, en 'er wierden toen in Athene even zulke gruwelen en affchüwÜjk» heden gepleegd, even zoo gemoord en geplunderd , als in onze dagen in Frankrijk (6). Onder de fchouwfpelcn van aristophanes is 'er een, het welk van het choor, dat uit Ridders (6*) Ik weet niet, of dit Inntfie moogüjk op de Rebellen 2iet, ofwel, dat de lieer Heijni; het terechtftellen en ftraffen van fchurken moorden noemt; maar wat het eerfte aangaat, als geleek de Nationaale Conventie aan de dertig Atheenfche Tijrannen, vraag ik, of men hier op niet billijk zeggen kan, dat het ligt is, eene zaak te verdoemen, wanneer men daartegen ingenoomen is? Doch wanneer tijd en ondervinding ons leert, dat ons oordeel te voorbaarig was, zoo zien wij zulks als dan te laat in , en door eene blinde geestdrift vervoerd, kwelt ons naderhand het gevoel, dat wij ons door onze voorbaarigheid tot groote misftappen hebben laaten verleiden, waar door wij zcivs meenigmaaï de achting onzer medeburgeren verliezen. Het gaat met deeze lieden even zoo, gelijk virgilius van hen zegt, die eens in de hel ne« dergevaaren zijn : NoStes atque dies patet atri janna Ditis: Sed revocare gradum, fuperasque evadere ad aura;, Hoe opus, hic lahor e(l. — JEpeid% Lib, VI, vs, 127, 128, i2 fchermheilige. Het was nu zoo wijd in Athene gekomen, dat onder de Demagoogen de opvolger altijd nog verfoeijlijker en eerloozer was, dan zijn voorganger, en dat die geene, die boven alle anderen .het meest door fchelmftukkèn uitflak, de groot-  S2 fRljUEID EN GELIJKHEIDE grootfte hoop had'; om het ftaatsroeder in handen re krijgen. (*) Wie zal zich nu nog verwonderen, dat (*) Ontaarte Monarchien liggen bijna altijd in bet zelvde gasthuis ziek, als ontaarte Demokratien: in Roir.e was het onder de Keizers voor booswichten en oneerlijke lieden zeer gemaklijk, zich in hunne gunst in te dringen, wanneer zij flechts van adelijke afkomst waren; in Athene verkreegen juist dezelvde lieden de eerfte Staatsbedieningen, indien zij tot de laagfte Clasfe behoorden. Het komt alzoo in de burgerlijke maatfchappij niet zoo zeer op de regeeringsvorm en de naameri aan, maar veel meer op de ftaatkundige en godsdienftige 'grondfteliingen, ha welke zij geregeerd wordt, gelijk ook op de zeden en goede order in 't groot eri klein. — Be Schrijver. (7) (7) Welk eene voortreflijke waarheid! Hier is alzoo flïchts de vraag, wanneer en door wie de burgerlijke maatfchappij met betrekking op de ftaatkundige en godsdienflige grondfteliingen het best geregeerd, wanneer en door wie de goede zeden en order het best bewaard wordt, door de eerfte, tweede, derde of vierde Clasfe des volks? Indien het waar is, gelijk ik geloov, dat men billijk vastftellen kan, dat de verftandigfte, braavfte, eerlijkfte, deugdzaamfte, in het kort, de beste menfehen onder de tweede en derde Clasfe, waaronder ik ook alle handwerkers en ambachtslieden reeken , te vinden zijn, en alzoo een ftaat Het best en gelukkigst met betrekking  VRIJHEID EN GELIJRHBID. 33 dat het de grondregel deezer lieden was, hunne braave en eerlijke medeburgers te haaten, hen op allerlei wijze te vervolgen, door befchuldigingen, belastingen en roovenjen te gronde te doen gaan , (*) en om zich in eer en aanzien te breugen, hunnen onberisplijken levenswandelte befpotten, ja fchanddaaden, die ?ij zelvs begaan hadden, hen te laste te leggen, hen in de Senaat aan te geeven, en dan op hunne veroordeeling aan te dringen, dewijl zij de gerichtshoven ook op hun- king op bovengenoemde begrippen en doeleindens door dezelven geregeerd wordt, zoo kan ik mij geenzius voordellen, dat uit zulke lieden Demagoogen ontftaan kunnen; en evén zoo weinig, dat hij, die zijnen evenmensch, in't Staatsbewind, of ook in invloed opvolgt, een fchurk, veel min een grooter fchurk dan zijn voorganger zijn moet, Het komt mij dus voor, dat de toepasfing deezer Helling op de Franfche Natie hoogst onrechtvaardig zoude zijn. — De Vert. (*) Het was eene bijzonder flimme kunstgreep, dac zij die geenen, die hun in den weg waren , onder de Clasfe der riiken fielden, op dat zij door zwaare belastingen fchieüjk te grond geholpen wierden. — Ds Schrijyer. c  34 verhandeling over db hunne zijde hadden, en met behulp van jonge fchaamtclooze waaghalzen dille burgers, die aan de openlij ke verrichdngen niet het minfle aandeel namen,, maar die, zoo als zij wel wisten, te deugdzaam waren, dan dat zij de gruwelen, die begaan wie;den, hadden kunnen goedkeuren, — en insgelijks de welgegoede, om zich door het aan- fjaan hunner goederen te verrijken voor het gericht daagen. Daarentegen verhieven zij voor het volk den lof van hunne medegenooten en behulpzaame, fchrceven hun voortreflijke hoedaanigheden toe die zij niet bezaten, en fpraken veel van de onaangenaamheden, welke hun door hunne verdienden voor de Republiek te beurt gevallen waren. Ik wil hier niet breedvoerig verhaalen, hoe deeze menfehen van hunne jeugd af aan, aan de laagfle en eerlooste beurfenfnijders dreeken gewoon, hoe deeze ligtmisfen en verkwisters den openlijken fchatk'st, de bondgenooten en eilandbewooners uitplunderden en het bloed uitzoogen. Aristophanes laat op eene kluchtige manier kleons kof-  VRIJHEID EN GELIJKHEID. 35 koffer op 't tooneel brengen , hetzelve open maaken, en het een en ander dat hij geftoolen had, openlijk vertoonen. Welke maatregelen zouden zulke lieden, die zich zoodaanig in het ftaatsbeftier gedroegen, wel genoomen hebben, wanneer deszelvs toefland be» naauwd en de rust daarenboven door buitenlandfche oorlogen geitoord wierd? Juist dezelvde, als in onze dagen in Frankrijk genoomen worden. Lieden zonder kundigheden, noch ondervinding, die nooit den vijand gezien hadden, namen beiluiten, dat veldflagen geleverd, fleden ingenoomen en legers veroverd zouden worden. Vielen de onderneemingen wel uit, zoo wierden] de Veldheeren benijd, oorlogsbehoevtens en Ammunitie wierden niet ter rechter tijd bezorgd, of het transport derzelven wierd vertraagd, de Plans der Veldheeren wierden berispt, hunne eer wierd verdacht gemaakt en de Soldaaten wierden tegen hen ingenoomen. Wanneer de Arméen, die door de fchelmerijen der Demagoogen gedesorga/ . Ca ni-  %6 VERMANDELING OVER Dg" nifeerd, verftrooid en verzwakt waren, eene nederlaag geleden hadden, kreegen de aanvoerders de fchuld; men zocht uit alle hoeken alles voor den dag, om hen m 1 verdenking te brengen, fchrcL-uwde over de nederlaag, en dat men die aan hunne onbekwaamheid of trouwloosheid toe te febrijven had, trok hen voor het gericht, om verantwoording te doen, en beflraften hun met de dood (*) of ballingfchap. Zoo weeten wij, dat th ugijdides na de overgaave van Amphipulis, waarbij hij in het geheel geen fchuld had, verbannen wierd. Zomtijds wierden de Veldheeren, juist wanneer zij eene onderneeming begonnen hadden, van het leger weggeroepen , of men zond C) Men herinnere zich flechts de doodftraf, die na de groote overwinning bij Arginusjie aan de bevelhebbers der vloot voltrokken wierd, om dat — de doode ligchaameri niet uit het water opgevischt waren. — De Schrijver. - (8) (8) Inderdaad zoude iemand dit met de verraaderijera van eenen custine, houchard enz. en hunne ftraf in vergelijking durven ftellen? w De vert.  VRIJHEID EN GELIJKHEID. 37 zond onervaarene Commisfarisfcn naar de Armee, die met de Veldheeren in 't geheel niet overweg konden komen , zulke, waarvan men overtuigd was, dat zij in geheime vijandfehap met elkander leevden, of men (lelde lieden aan die valfche tijdingen moesten brengen ... en, wanneer eene onderneeming , die zij voorgefchreevcn hadden, niet zoo goed was uitgevallen, als zij, zonder kennis van de zaak te hebben, zich voorfpeld hadden , loochende zij de waarheid van zulke berichten , wierden woedend, lieten die geene, die zulke tijdingen gebracht hadden, ter dood brengen, en meld .'den aan 't volk, wanneer eene Armee geflagen, of eene vesting verlooren was, dat er eene overwinning behaald, of eene flad veroverd ware. (9) Ondertusfchen kondigden zij het eene volk (9) Welk volk doet dit niet? Men leeze de wederzijdfche berichten van deezen oorlog, zoo wel de Duit*fihe, als de Franfche, en men zal in beide bijna nooit anders, dan overwinningen, of ten minften verdraaiua verliaalen vinden. — Da vert. C 3  33 VERHANDELING OVER DE volk voor, het andere na, den oorlog aan, zochten alle onderhandelingen van vrede of ftilftand van wapenen op allerlei wijze te verhinderen, (10) uit vreeze, dat zij of wegens hunne nns- daa» ■ I (10) Bij deeze gelegenheid herinner ik mij een gefprekj welk ik onlangs met één mijner vrienden hield over et voor- of nadeel, 't welk Frankrijk uit den vrede, wanneer het daar toe komen aoude , trekken konde. —. Mijn vriend was van gevoelen, dat Frankrijk, om zijn fijsthema door te zetten, oorlog hebben moest, en dat de vrede hem niets dan nadeel toebrengen zoude. Hij ftaavde deeze zijne meening door te beweeren , dat door den vrede inwendige onlusten ontftaan zouden, dewijl zoo veele duizenden van leedige handen , nu nuttig in de legers gebruikt en tot welzijn des Staats aangewend, dezelve als dan tot last zouden vallen. De Staat zoude eenige honderd duizend leedigloopers, msar geene nuttige burgers meer winnen. Deeze lieden, tot eenigen anderen dienst onbekwaam, tot eenig ampt ongefchikt, geen beroep of handwerk kundig, zonder geld, zonder brood, zouden onlusten verwekken, den Staat van ondankbaarheid wegens hunne dienften aan het Vaderland beweezen befchuldigen; eenige Generaals zouden de partij hunner fpitsbroeders trekken, en deeze, naauwlijks uit het veld komende, ervaarene Soldaaten zouden hunne medeburgers gevaarlijk worden, den Staat aan nieuwe ram-  VRIJHEID EN GELIJKHEID. 39 Saaden en rooverijen ter verantwoording voor 't gericht getrokken zouden worden, of dat zij ten minsten toch de gelegenheid verliezen zouden, om verder voort rampen blootftellen en Frankrijk; ongeluk geheel en aï berokkenen. In den oorlog daarentegen wierden deczê lieden op de grenzen, verre van het inwendige des Rijk, door den Staat onderhouden, dikwijls in 'svijands land', alwaar zij zich op deszelvs kostea voedzel en dekzel verfehaften. In het veld waren de behoevtens geringer dan in de deden, en het al te bevolkte Frank, rijk wierd van den overlast zijner inwooners naar evenredigheid van 'slands producten en rijkdommen bevrijd en gelijk gefield. — Van hoe veel gewicht alle of eenige deezer ftellingen ook zijn moogen , hoe zeer ik deeze redeneertrant van meer andere heb hooren uiten, kunnen die mij echter van mijn tegenovergefleld denkbeeld geenzins afbrengen; daar ik begrijp, dat de vrede voor -Frankrijk voordeeliger en de inwendige rust meer bevorderend rijn zoude, dan de oorlog. De Staat toch zoude meer op zich zeiven en haare inwendige volmaaktheid denken, de kleine fouten die in het Staats-bewind mogten ingefloopen zijn, eerder veranderen en verbeteren, en — door het ophouden van het revolutionaire Staatsbeftier, van de verraaderijen der Generaals, van de zorg voor zoo veele Arméen, met meer bedaardheid, langduuriger overleg, zachtere middelen,, erzijdeflelling aller thans noodwendige maatregelen, C 4 bet  40 VERHANDELING OVER pfi voort te rooven, want de Demagoogen hadden geene hetere en vruchtbaarere gelegenheid, om zich en hunne medeplichtige te verrijken, dan wan- het krijgsweezen betreffende, door het veranderen van revolutionaire wenen, in wetten des vredens, der bloei en welvaart van Land en inwooneren, eindelijk door de mooglijkheid, waarin de vrede 's volks vertegenwoordigers ftelde, om zich meer, ja bijna geheel en al aan het inwendige van het Rijk toetewijën en 'slands en 's volks belangens te behartigen - door uit alles, zegge ik, zoude de Staat zich beter regeeren en zich zelve gelukkiger en het bellier volmaakter maaken kunnen. Deeze voordeelen des vredens zijn, dunkt mij, zoo gering niet, dat zij niet tegen eenige nadeelen, die dezelve tevens ook mooglijk met zich brengen zouden, kunnen opweegen. Doch ook alle die nadeele», welke, volgens de meening van andere , uit den vrede zouden kunnen geboren worden , ftem ik geenzins toe. Bij voorbeeld , ik kan niet gelooven, dat zij, die thans Frankrijks onafhanglijkheid verdeedigen, alle leedjgloopers en ftruikroovers zouden worden. Zelvs aangenoomen, dat twee derde der krijgslieden, tot eenigen anderen dienst onbekwaam, tot eenig ampt ongefchikt, geen beroep of handwerk kundig, zonder geld en zonder brood na den oorlog waren, zoo was ten minften het overfchietende derde deel verzorgd — en wat de twee andere betreft — men fpreekt thans zoo veel van het ftilftaan van alle fabrieken,  VRIJHEID EN GELIJKHEID.' 4* wanneer er oorlogsbehoevtens moesten bezorgd worden, of wanneer burgers gebannen, en landerijen verwoest wierden. Zij maakten het alzoa even ken, manufaftuurën, handwerken, ja zelvs van het verzuim der akkerbouw en der veeteelt, welk door de Franfche omwenteling veroorzaakt zijn zoude: wel aan,indien zulks inderdaad waar is; gelijk Franhijks vijanden het op den duur ftellig ftaande houden, waarom deeze lieden, die daardoor een goed beftaan, beter leven en gevnaklijker beroep hebben zouden , waarom deeze lieden daartoe riet gebruikt? tot den akkerbouw toch kan waarlijk een ieder onder opzicht van een bekwaam landman gebezigd worden, en wat de fabrieken en handwerken aangaat , waarom zouden zij die niet kunnen en willen leeren, daar zij hun voordeel daar bij zouden zien? zoude het ligt begrijpelijke, het alles zoo fchielijk doorgrond hebbende Franfche volk dit niet kunnen? — En waarom zoude de'voortreflijke inrichting der Nationaale opvoeding niet het haare daartoe kunnen bijdraagen, wanneer ook eenige niet konden of wilden? Doch ook het ergfte aangenoomen, alle deeze moeite ware dan ver. geevsch, zoude dan de Staat, die t ans deeze lieden onderhoudt, zulks niet hun leeven lang doen kunnen? of zouden deeze braave lieden, waaraan zij hunne vrijheid te danken hebben, zulks minder verdienen, als eertijds die befternde ftraatflijpers, die zulke luisterrijke penfioenen trokken? Kan de Staat ze nu onderhouden, waarom C 5 zou-  42 VERHANDELING OVER DE even gelijk gauwdieven, die de kaarsfen uitdoen om in den donker des te beter te kunnen fteelen. — En om 'sVolks toeftemming te verkrijgen, zoude zij het naderland ook niet doen kunnen, te meer, daar het getal door het affterven dagelijks vermindert? En zo zelvs het tegenswoordige gedacht 'er iets meer om moest opbrengen, is dan dit de vrijheid niet waard ? Hoe het ook zij, de Franfche Volksvertegenswoordigers wenfehen vrede, of de voortduuring des oorlogs. Zij, die het laatfte wenfehen, zouden met de meening mijns vriends overeenftemmen, doch worden daarom geenzins door mij van die infaame kunstgreepen befchuldigd, waarvan de Heer n e ij n e als Orgaan vaii aristophanes de Griekfche Demagoogen beticht: ook kunnen zij geheele andere oorzaaken als ieder een bekendis, daartoe hebben. Men vergelijke het discours van bar re re over dit onderwerp. — Inderdaad, men moet bijna alle fchaamte verlooren hebben, wanneer men zoo vrijmachtig en zonder bewijzen de Vertegenswoordigers eener groote Natie befchuldigen durvt, dat zij den oorlog zoeken en de vrede vermijden, om dat zij vreezen, wegens hunne misdaaden en rooverijen ter verantwoording voor 't gericht getrokken te worden, of ten minften de gelegenheid te verliezen, verder voort te rooven, en zich, benevens hunne medeplichtigen, door bedriegerijen in 't leveren van oorlogs-behoevtens te verrijken. Wie zoude de fchaamteloosheid zoo wijd durven drijvea? Neen: zoo  vrijheid en gelijkheid. 43 gen, praalden zij nu eens met den gemaakten buit, dan eens roemden zij op het verbond en de hulp des Konings van Per/ten of van si ralces, den Koning der Thraciers; dan weder telden zij vooruit alle de gewesten en eilanden, die het Atheensch gebied vergrooten zouden. — Andere Demagoo- gen zoo lang als de volksvertegenwoordigers zelve wegens oneerlijke handelingen, verraad en andere fchurkenftreeken geftraft worden, cn bedriegende leveranciers door Mevrouw Guillotine loon naar werk .ontvangen, zoo lang ten minften behoorde men een volk, 't welk zulke proeven van gerechtigheid geevt, niet te lasteren. — Ook ben ik wel verre van te gelooven, dat de Heer heijne zulks op de vertegenswoordigers der Franfche Natie toepasfen wilde. — Het ftelzel der 1-ray-fche Republiek, zegt merlin de thionville, is onveranderlijk gevestigd op de Conftitutie die ons geluk met het verzeekeren onzer vrijheid moet uitraaaken; maar dit zal niet zijn, voor dat wij onze vijanden van alle kanten afgeweerd hebben. Ik wil een Franschman, een vrije Republikein zijn, ik ben geen Anacharfn; ik bemin mijn land boven andere, laat dat gelukkig zijn eer wij ons met de Staatkunde van anderen volken bezig houden. Laat ons van binnen gelukkig zijn; dit is het middel, om andere volken te doen omwentelen, door hen ons lot te doen benijden. De vert.  44 verhandeling over db gen haakten zelvs naar bevelhebbersposten in de Armée. — Zoo wordt in de Achatnenfcrett, (een ander Schouwfpel van aristophanes') eene zeekere lamachus fterk doorgeheekeld. Deeze had door allerlei ftreeken het eindelijk toch zoo ver weeten te brengen, dat hij tot veldheer benoemd wierd en den gevvenschten vrede met alle kracht zocht tc verijdelen. Ook was het het werk van deeze Demagoogen, dat het volk vergramd een befluit nam, waarbij zwaare flraffen gelegd wierden op de bondgenooten, die, daar de mishandelingen en beladingen hen al te grov liepen, zich tot de Spartaancn gewend hadden. Met welk eene onmenschlijke wreedheid handelden zij niet tegens de Mitijlaanen, waarvan zij er meer als duizend ter dood veroordeelden! — En toch was dit nog wel het tweede verzachte vonnis, dewijl, volgens het voorige befluic des Atheenfchen volks, alle volwasfene mannen zonder onderfcheid vermoord en de nog onvolwasfene benevens de vrouwen tot flaaven gemaakt zouden worden. Koe dik-  vrijheid en GELIJKHEfÖ 45 dikwijls wierden niet vijanden, die zich overgegee» ven hadden af tot krijgsgevangenen gemaakt waren, tegens alle goede trouw en krijgswetten neergezabeld! — Het fluit tegen de borst, alle dergelijke uitgevoerde gruwelen omüandiglijk te verhaaien. De zoogenaamde Peloponnefjfche- oorlog had reeds zeeven jaaren geduurd, en de beste en verftandigfte lieden waren alle van gedachten, dat men groote reden had, om naar vrede te wenfchen. Desniettegenftaande waren 'er nog lieden, die door het afschilderen der hoop op overwinnigen, vergrooting van macht en rijke buit, het daarheen wisten te brengen, dat het volk den vrede niet wilde inwilligen. Pylos, op de west lijke kust van den Pdoponnefus gelegen, was door de Atheenfchs vloot onder bevel van De mos th e n e s bezet en verfterkt: de Lacedaemoniers wilden Pijlos bevrijden, maar wierden van de Athenïenfcn geflagen, eenige hunner fchepen , in den grond geboord en de overige in  4<5 verhandeling over de' in eene bocht van het Eiland Spakteria ingeflooten. In deezen toeftand van zaaken kwamen gezanten van Spana met vrede's voorhagen naar Athene, maar kleon5 wist die te verijdelen ; dit verbitterde de Lacedaemoniers zoodanig, dat zij alles aanwendeden, om te verhinderen , dat hunne troepen op Spakteria zich overgaven, en alle mooglijke krachten infpanden, om den Athenienfen tegenftand te bieden. Deeze begonnen reeds berouw te krijgen dat zij het verbond met de Spartaanen van de hand geweezen hadden, en kleon wel begrijpende, dat men het hem tot een misdaad aanrekenen zoude, den vrede verijdeld te hebben, loochende voor eerst de waarheid der ontvangene berichten, en floeg als dan voor dat er Gedeputeerden benoemd zouden worden, om de waare toeftand der zaaken te onderzoeken; gav den bevelhebberen de fchuld en verklaarde, dat zo men hem het Opperbevelhebberfchap toevertrouwde, hij het Eiland welhaast in zijne macht zoude  vrijheid en gelijkheidï 47 de weeten te krijgen. Nicias, die tot opperbevelhebber benoemd was, gav hierop vrijwillig het commando aan kleon over, die in het begin verlegen wierd, naderhand het bevelhebberfchap befehaamd aannam, doch welhaast zijne gewoone onbefchaamdheid hervattende, beloovde, dat hij de Spartaanen die op Spakteria waren, binnen twintig dagen gevangen na A* thene zoude zenden. Op deeze belofte ontftond een algemeen gelach. Inmiddels had demost hen es door zijne kloekmoedige en voortreflijke toerustingen alles tot de bemachtigmg des Eilands reeds voorbereid, toen kleon in het leger kwam, uit de genoomene maatregelen zijn voordeel trok en het Eiland daadlijk veroverde. Nu wierd hij voor een groot Veldheer gehouden , zijn invloed en rijkdom verkreeg eenen grooten aanwas en het volk wilde nu nog veel minder iets van vrede hooren. Op deeze wijze verdween de hoop op vrede hoe langer hoe meer, zelvs de ftilftand van wapenen, die ari-  48 verhandeling over de aristophanes zoo dringend "aanprijst, kreeg zijn heiland niet. Twee jaaren laater echter, in het neegende jaar des oorlogs, wierd een (lib ftand van wapenen voor eén jaar geflooten en over den vrede in onderhandeling getreden; doch coc hec fluiten derzelve konde men hec wederom niet brengen. Kleon, het volgende jaar met een corps Troepen naar Thracien gezonden zijnde, wierd geflagen en eindigde op het flagveld zijn leeven. Maar ik kan de gefchiedenis hier niet verder volgen; alleen wil ik nog aanmerken, dat het cijdftip der bovengenoemde dertig tijrannen, of van het collegie , 't welk de Sparmanen, na de overgaave van Athene, aldaar gcflicht hadden, om wetten en eene nieuwe Conflitutie te ontwerpen , ongemeen veel overeenkomsc had met de nieuwfïe tijdperken in de Franfche gefchiedenis. Deeze dwinglanden maakten zich binnen korten tijd meefter van al het gezag, benoemden na hun goeddunken raadsheeren en over-  VRIJHEID Eft GELIJKHEIDÓ 49 óverheidsperfoorien , lieten krijgsvolk van Spana tót bezetting in de ftad kómen, en ruimden eert ieder uit de weg, wanneer zij dachten, dat zij zich niet na hun zin en wil fchikken zouden; zij benoemden verder drie duizend burgers, die het volk Vercegenswoordigen, en waaruit de burgerlijke ampren vervuld zouden worden; alle de overige burgers moesten hunne wapenen overgecven, cn meenig een kop moest vliegen, het zij Wegéns èeiic bijzóndere haat der tijrannen, het zij, om hunne roovlust te voldoen.(i i) Een van hun, met naame T H F.- (i i) Dit ziet zonder twijfel op de committés de falui publL en de furiti génerale. Zoodanig zijn de gevoelens over dezelve, welke de Engelfcke Minister pitt ons opdringt; dan, wie met aandacht en oplettenheid deeze. vergelijking overleest, zal zonder twijfel gewaar worden, dat deeze veel meer op de jongde gebëurfenisfeu in Poelen, dan op deeze, of eenige andere macht ih Frankrijk toetepasfen zij. Immers is alle macht in Frankrijk Nationaal, en in Poolen wierd dezeive door twee vreemde perfoonen en hunne Agenten, even als in Athetie, uitgevoerd. Daarenboven zijn dit daadzaaken en niet partijdige beoordeelingen van dingen, die ons nog' ni« genoeg bekend zijn. — Dë vert. D  50 verhandeling over db theramenes, dit onrechtvaardig gedrag afkeurende wierd daarvoor, op'aanblaazing van kritias, door zijne medegenooten ter dood veroordeeld, welke ftraf hij ook onderging. Deeze kritias gav een bewijs, dat zelvs een charakter, "t welk door opvoeding en weetenfehappen gevormd is, zijn zedelijk gevoel geheel en al verzaak en kan, wanneer het eens door heerschzucht verblind is. (12) — Van zijne redevoeringen, (12) Deeze zrafpeelmg op verfcheidene hedendaagfche jonge lieden van middelen en hec geen het Staatkundig bijgeloov geboorte noemt, is inderdaad hard. Waarom zouden deeze minder bereehtigd zijn dan andere, om ook verlicht te zijn, vrijheid en gelijkheid te handhaaven, cn de rechten der menschheid te verdedigen? immers niet wegens de ftand of ftaat waarin de wisfelvalligheid van het lot hen gefteld heeft? Wanneer dit verbood, eerlijk en menschlijk te zijn , zoo zoude men zich billijk vervloeken mogen, rj,k of van zoogenaamde aanzienlijke ouders ;geboren te zijn. Of is het geluk zijner medeburgeren bevorderen, gekrenkte onvervreemdbaar rechten zijner vernuftige natuurgenooten geldend te maaken, de ketenen eener, hoe ook genaamde, dwinglandij te verbreeken, is dit zijn zedelijk gevoel versaaken,  vrijheid en gelijkheid. 51 gen, die men bij xenophon vindt, Zoude men zeggen, dat zij in onze dagen gehouden waren. (13) — Na dat op zulk eene wijze, in plaats ken, of heerschzuchtig zijn? ó! Ongelukkig menschdom! indien dit waar ware! —. De vert. (13") Onze geleerde, zeer geleerde en hooggeleerde Ileeien op onze hooge, lange, laagere en laagfie Schooien hier te land verbeelden zich toch niet, dat, om dat de Heer heijne hier van de Griekfche redevoeringen van kritias, als waardig, om in onze dagen gehouden, te worden, fpreekt, men in Duitschland inderdaad nog zoo ongerijmd is, Grickfche en Latijnfche redevoeringen uittefpreeken of te fchrijven. ó Neen! zulks laaten zij aan ons meer verftandigere lieden over. De Duitfcher kent te veel de waarde zijner taal, om die aan doode, gedeeltlijk vannatuure arme , gedeelth'jk door de tijd kreupel gemaakte ligchaamen opteofferen; de Duitfche taal is 'er inderdaad ook veel te fchoon en te volmaakt toe; alle die fraaije nieuwe oudheids -nukken van oratienes, carmina eligiaca, jamhica, fapphica, Hexaudria, &c. &c. Sic. compendia, dlsfertationes, en hoe of al dat goed meer hiet, komen mij voor als den ezel, waar sancho pancho opzat, terwijl hij in Spanje het fchoonfte inlandfche paard had kunnen krijgen. De Heer heijne ziet dierhalven geenzins op de taal, hoe groot een Philoloog der oude taaien hij ook zij, maar op de voortreflijke inhoud der redevoeringen van kritias. — De vert. D s  $6 VERHANDELING OVER DÉ' plaats der Demokratie, eene Oligarchie of Afrftokratie ingevoerd was, wierden, na verloop van één enkeld jaar, meer verontwaardigende en meenigVuldigere onmcnfchlijke handelingen en wreedheden gepleegd, als ten tijde der regeeringslooste Demokratie in eene lange reeks van jaaren niet gepleegd waren. (14) Zelvs die geene, die kort te vooren op het hevigst zich tegen de toomloosheid des volks verzet hadden, rechtvaardigden nu, daar zij zelve het flaatsbevvind in handen gekreegen hadden, door hunne fchanddaaden en beestachtige wreedheid den haat, dien het volk op hen geworpen had. (15) Meft (14) Men fpreekt thans zoo veel van de Anarchie ia Frankrijk: doch op deeze wijze zoude het voordeeliger en gelukkiger zijn, onder zulk eene regeeringsvorra te leeven, als onder eene Genueefche, Fenetiaanfche, Bemfchs of andere Ariftokratie. Intusfchen moet ik toch bekennen, dat ik even zoo weinig een vriend van Anarchie of Oligarchie ben, als ik een deezer beide wangedrochten in frankrijk, waar de Guillotine voor zulke buitenfpoorigheden wel zorgen zal, befpeuren kan. — De vert. (15) Waar zipr die in Frankrijk? mooglijk waren 'er eenige, doch die zijn reeds daarheen, wnde redire eft vefas. — Di vert.  VRIJHEID EN GELIJKHEID. 53 Men kan dit tafereel van ongeluk en rampfpoed, het welk lieden, die in eene volksregeering zich het bellier der ftaatszaaken aanmaatigen, door hunne onbefchaamdheid, onkunde en fchurken - ftreeken veroorzaaken, niet uic het oog verliezen, zonder door medelijden over het droevig noodloot eener Natie ontroerd te worden, die haare flaavfche ketenen yerbreeken wilde, en nu zich aan het willekeurig gezag van fchelmfche deugnieten onderwerpt, die, onder den naam van vrijheid des volks, eene heerfchappij over dezelve voeren, welke veel drukkender is, als alle andere dwinglandij. (16) — Wie zoude nu nog wenfchen, dat (i6") Dit'is inderdaad zeer fterk. Ik voor mij moet ronduit bekennen, dat ik mij even ongaarn aan de willekeurige befchrijying en beoordeeling van de Heer heijne, als r.an het willekeurig gezag van fchurken, zoo als hij die befchrijvt, onderwerpen zoude. — Het willekeurig oordeel van de Heer heijne, het welk onmooglijk iets anders dan eene partijdige geestdrift hem kan afgeperst hebben, weeten wij; doch het Willekeurig gezag van Franfche D.nnagoogen en fch&nd- 1 'e D 3 b\  54 VERHANDELING OVER DB •dat over zulk een ongelukkig volk, (17) het welk Buben is, op zijn best genoomen, een gisfing, een rtadaèl; want waar van die bewijzen zouden gehaald worden, verklaar ik, niet te weeten, of zij moesten in den wrok en bitsheid der groote en kleine tijrannen geleegen zijn, die ons (even als de Jooden koper voor goud ) fchijn voor waarheid verkoopen. — Ik zoude het ten minften niet waagen durven, 25 millioenen menfehen voor domkoppen, en hunne Vertegenswoordigers voor guiten uitteknten, vooral niet, wanneer de tijd ons nog niet in ftaat gefteld heeft, de gevolgen hunner daaden, en alzoo ook hunne daaden zelve te beoordeelen. Ik Wil veel liever denken, zomtijds gisfen, dikwijls twijfelen, alles afwachten, en naderhand wel wikken en weegen, dan oogenbliklijk een machtoordeel over eene Natie vellen, die, al wil men haar ook niet het recht laaten wedervaarea, van verlicht te zijn, ten minften zeeker niet onder de domfte der Europeefcht volkeren behoort. Ik verkies liever, de verftandige beoordeeling daarvan aan onze nakomelingen overtelaaten. Het is een goud fpreekwoord: tempus docebit. — De vert. (17) Is het niet zouderling, dat men een volk, 't welk volftrekt niet ongelukkig zijn ml, en zich niet ongelukkig voelt, toch met alle macht opdringen wil, dat het ongelukkig is. Mij dunkt, men kan geen grooter waarborg vni het tegendeel daarfteüen, als- de publieke geest, het gevoel, de overtuiging cn de meening der Natie Zelve, ja niet eUscu der gehecle Nr-tie zelve, maar van  VRIJHEID EN GELIJKHEID. 55 welk door de gevolgen zijner onbezonnenheid — gevan zoo veele andere geheele en gedeeltens van Natiën, die zelve wenfchen , eens dat geluk te fmaaken , het welk men als een ongeluk voor de Franfche Natie voorteelt. Dj algemeene meening is toch immers de hoofdzaak, ea deeze behoorde altijd de richtfnoer eener Staatsgefteldheid te zijn: dwaalt zij zomtijds ook, zoo dwaalt zij toch ter goeder trouw; en eene Natie moet inderdaad al zeer boosaartig of beperkt in haare begripvermoogens zijn, wanneer zij in 't algemeen dat Voor goed, braav, deugdzaam en verftandig houdt, het welke andere betere of verftandigere "volken voor Hecht, fchandelijk, misdaadig en verflandloos aanzien. En even l zoo omgekeerd. — Doch hier vindt juist het tegenovergefielde plaats. Ganfche Natiën, of ten mlhtten het grootfte gedeelte derzelven, ja zelvs Natiën, wiens Koningen, Vorften en Beheerfchers met Frankrijk in Oorlog zijn, prijzen deeze ongelukkige Natie, en verdoemen hunne eigene gelukkige regeeringsvorm. Men zie b. v. Engeland, dat land, welkers Staatsgefteldheid met zoo veel ophef geroemd wordt. Deszelvs bewooners, — en die zijn het, die men bijna door gansch Europa voor hec verlichtfte volk van dit waerelddeel houdt — zijn middagklaar overtuigd,;niet door gistingen, maar door daadzaakeu,dat van hunne Conflitutle niets meer dan eene flaau. we fchaduw overgebleeven is, eene overtuiging, waarin zij door honderdvoudige bewijzen gefiaavd, gefterkt en bevestigd worden ; deeze zoogenaamde vrije eilanders, zegge ik juichen het geluk der Franfche wapenen toe^, verheugen jj 4 sick  5(J VERHANDELING OVER DE gevolgen, die het zich zelvs te wijten heeft — rqeds zoo zich in hunnen voorfpoed en benijden de Franfchen hunne Staatsgefteldheid. Dit is de eenigfte nijd, die deugdzaame volkeren elkander toedraagen. Het verflaat zich van zelvs, dat, wanneer ik hier van de Engelfche Natie fpreek, zulks geenzins het Minifterie of de omgekochte parlamentsleden geldt, maar dat ik hieronder het Engelfche VOlk in 't algemeen yerftaa. Het is in 't geheel opmerlcljjk, dat de ongelukkige Franfche Natie wegens hun ongeluk zoo veele aanhangers, begunftigers en voorftanders in alle landen vindt. Dit moet, of een groot bederv der zeden, of de echtheid en gerechtigheid der zaak voor uit flellen: do.ch ook hier °ver te oordeelen , laat ik aan het nagedacht over. Ook valt het in 't oog, {lat, indien ik den Amerikaanfche oorlog uitfluit, 'er mooglijk, zints de ganfche Christenheid, geen oorlog gevoerd is, waarin de Vaderlandslievde der volkeren zoo geer aan de Vrijheidslievde (deeze zij nu echt of valsch) cpgeofivrd wierd. Zoude hieraan de meer algemeene verlichting des Menschdoms fchuld hebben, of zoude men de oorzaak daarin moeten zoeken, dat de menfehen |hans meer bedorven, meer fortuinzoekers, meer voordeeltrek'.ters uit verwarring en Soflihtifche grondfteliingen zijn, als in voorige eeuwen? Waarom zouden wij ons en de nienschheiJ zoo zeer vernederen het laatfte te ftellen? ik geloov, dat 'er altijd goede en altijd kwaads menfehen in de waereld geweest zijn, en haat die verftand'ooze eeuwigduurende geestlij kc ftelling, ï>at dc menfehen thans flechter zijn zouden , dan voor- heen.  VRIJHEID EN GELIJKHEID. 57 200 ftrcng geflraft wordt, dat, zegge ik, over zulk een volk nog hardere tuchtingen komen zouden? (18) heen. — Ten opzichte van het ongeluk der Franfche. Natie wil ik hier nog aanmerken, dat het mijvoorkomt, dat het met de beoordeeling van geluk en ongeluk even zoo gelegen is als met fchoonheid en leelijkheid. Immers zijn beide betreklijk Qrelatif). De een houdt voor fchoon, het geene een ander voor leelijk aanziet, en omgekeerd, vindt deeze dat fchoon, wat geene als leelijk befchouwt. Zoo ook omtrent geluk en ongeluk. De Heer heijne vindt de Franfche Natie ongelukkig en zich, als eenen onderdaan des Keurvorsts van Hannover, gelukkig. De vrije Franschman daarentegen vindt zich gelukkig, en den onderdaanigen Hofraad ongelukkig. Waarom zoude men in Staatkundige meeningen minder verdraagzaam zijn als| in Godsdienftige en een volk volflrekt in de meening brengen willen, dat het ongelukkig is, daar het zich volkomen gelukkig voelt. Zelvs aangenoomen, — het ware zonneklaar beweezen, dat een volk ongelukkig ware, — waarom het dan die troost en dat gevoel benoomen, waardoor het zich in zijne dwaalende meening bij dit algemeen aangenoomen ongeluk toch gelukkig voelt. Hetzelve deeze dwaaling te willen laaten inzien, zoude onmenschlijk, en met Sophistisck- overtuigende drangredenen of geweld zulks in te prenten, zoude Rebellie zijn. — De vert. (18) Zouden er inderdaad nog zulke booswichten onder dc zonne gevonden worden, die eenen ongelukkigen r.og meer ongeluk zullen toeweufchen? zulke onmen-  5§ VERHANDELING OVER DE fchen verdienden uit de menschlijke natuur verbannen te worden. Het is waar, Fratikrijks vijanden zoeken-dit gelukkig land in zijn voorig ongeluk te doen vervallen; hun oorlogskreet tracht hen ongelukkig te maaken; maar dit is ook ..een oorlog, eene verklaarde, eene uitgemaakte vijandfchap tegen elkander, waarin men zijnen vijand zoo veel mooglijken nadeel en afbreuk, zich zelve daarentegen zoo veel mooglijken voordeel zoekt toetebrengen,en dit doet de zaak uit een geheel ander oogpunt befchouwen. Ik wil de gerechtigheid of ongerechtigheid deezesoorlogs noch van de eene, noch van de andere zijde hier onderzoeken; ik wil flechts aanmerken, dat ik met Lord landsdown die geene zeer belachlijk of zeer onmenschlijk vindt, die ten kosten van geld en menfchenbloed eigenzinnig den oorlog willen voortzetten, en dat wel alleen, om dat zij quafi beweeren, dat 'er thans in Frankrijk geen Gouvernement zij , waarmede men over den vrede handelen konde. Wat? riep bovengemelde Lord onlangs in 't Parlement uit, wat? geen Gouvernement in Frankrijk? Gaat naar den Rhijn, en vraagt den Generaal wurmser, vraagt den Hertog van brunswijk, of er een Gouvernement in Frankrijk zij? Zendt een Kotter naar de Hieres - Eilanden, en vraagt aan Lord h o o d , of 'er een Gouvernement in Frankrijk zij ? En — ik moest mij al zeer bedriegen — of wij zullen binnen kort den Prins coburg vraagen kunnen, of 'er een Gouvernement in Frankrijk is? — De Vert. In  vrijheid en gelijkheid. 59 . * * * Jndicn de vergelijking, welke de Heer heijne in deeze op zich zelve zeer fchoone verhandeling tusfchen de eertijds zoo beroemde Atheenfche en tegenswoordige, niet minder den aandacht na zich trekkende Franfche Republiek daarltelt, even zoo zeer op onbecwistbaarc daadzaaken, als op fchijnbaare ongeregeldheden gegrond was, moet ik ronduit bekennen, dat ik eene verachting voor de Franfche Natie zoude gevoelen, die overéénkomftig met de fchand-en gruweldaaden, waarvan men haar thans beticht, maar nog geene bcweezen heeft, haar verfueijen en tot in den afgrond verwenfehen zoude. 't Is waar alles is geen goud wat er blinkt, maar even zoo waar, en dikwijls nog zekerer is het ook, dat niet alles fchijnis, wat fchijn fchïjnt. Schijn bedriegt zoo wel in 't goede, als in 't kwaade. De kroon eens dwingkmds blinkt en is inderdaad van goud: het zilvcreerts in de bergen fghijnt een morfig ftuk klcij, maar de bergman zou-  $0 VERHANDELING OVER QE zoude zich 'er wel zeer tegen verzetten, wanneer de domheid van eenen weetniet het wegwerpen, of de misgunst van eenen winzuchtigen booswicht het zich toeëigenen wilde, wel weetende, dat het geen hij thans voor flijk uitgeevt, het edelrte metaal in zich bevat, niet onbewust, dat — na de toebereiding van poggen, fcheiden en fmelten — hij 2ich verrijkt, en — onder voorwendzel van flijk — den armen bergman 'cr om befteelt. De buitenuoffen, waarmede eene minder gunftige natuur dezelve overdekt heeft, veronedelt geenzins het metaal zelve, en — het is niet dan haat, nijd of vrees, dat de een of ander bergbouwkundige op plaatzen, die men zich gaarn toeëigenen wilde, den wenk der natuur volge, dat men onder fchijn hec zilverrijke ftuk veracht, de onderzoeking van het inwendige verhindert en een ieder aanfpoort, het zelve daarvoor te houden wat het weezenlijk fchijnt, te weeten klcij, terwijl men zelvs de intricüeke waarde uit dit zoogenaamde klcijfluk wel weet te haaien cn zin voordeel zeer goed ver-  VRIJHEID EN GELIJKHEID'. 6i veriTaat, door een ieder wijs te maaken, hoe nut. tig hét zij, hechts bij de oppervlakkige buitenzijde te blijven itil ftaan, en niets voor goud of zilver aan te neemen, dan het geen men 'er wel voor uitgeeven wil, al was het dan ook een oude fchóeri. Zoodanig komt mij het plan en de fedeneering der vorsten, zoodaanig de groorendeels tegeningenoomene beoofdeeling der Franfche Omwenteling voor. Alles, wat flechts eenigzins haar in een öngunflig daglicht fchijnt te ftellen, neemt men voor waar aan; alles, wat haare vijanden ten haaren nadeele verbreiden, houdt men voor eene uitgemaakte waarheid; het ffraffen ziet men voor moorden, het uitoefenen der gerechtigheid vöor gruweldaaden , en waakzaamheid 'voor gewelddadigheid aan. Oppervlakkig befchouwd èn volgens de berichten, die men ons kundig genoeg in de handen weet te floppen, fchijnt inderdaad deeze bèoordeeling volkomen waar, volkomen rechtvaardig te zijn; maar waartoe deeze overijlde beoordeeling? Waarom niet liever dc tijd afgewacht, om dan, mee  62 VERHANDELING OVER DB met overtuiging, en grondig beweczcne waarheid t« kunnen zeggen: die was een fchurk, die was een braav man? Waarom zich te verhaten op geruchten en verdraaijde, dikwijs op haat en nijd gegronde vernaaien? waarom ftooken Fr ankrijks vijanden door het goud cn andere kunflgreepen de verraaderij zoo zeer aan, dat men het RrafFcn derzelve voor bloeddorftig moorden, dat men door nooddwang genoomene voorzichtigheids maatregelen voor gruwelen uitgeevt ? Doch het is hier mijne taak niet, Frankrijks handelingen te rechtvaardigen: ik wilde Hechts aantoonen, hoe zeer onderfcheidene omftandigheden, partijdig verhaalde gevallen en niet genoeg afgewachte gebeurtcnïsfen, dikwijls ons oordeel beklemmen, hoe of eene oppervlakkige kwaade fchijn een zaak, die naderhand mooglijk als zeer goed aangezien woidt, veroordeelt, en hoe of deeze door overhaasting, __. die — op eene vuile affchildering van dcs;;elv3 misdaadige oogmerken, op laage kunagrccpcn van baatzuchtige en listige vijanden, die allerlei verdicht-  VRIJHEID EN GELIJKHEID. 63 dieh tzelen ren hunnen voordecle uitftrooijen, eindelijk op valfche tijdingen en de haatli kfte leugentaal gebouwd, — dezelve tot in den diepilen afgrond, verdoemt, — hoe, zegge ik, eene verfoeijlijk voorgefielde, doch naderhand voortreflijk bevondene zaak door overijling dikwijls als de onuitputbaarfte bron aller rampen en ongelukken befchouwd, veracht en vervloekt kan worden. Ik twijfel zeer, wanneer de vrije Bataavm in 't laatst der zestiende eeuw zich van Spanje afscheurden, cn de ketenen des Spaanfchen dwing-, lands verbraken, of het toenmaalig Europa deeze groote en verhevene daad, die het naderhand gerechtigheid wedervaaren liet, in \ begin niet uit ccn valsch oogpunt befchouwd,, en den fchijn van ontrouw oproer en rebellie niet voor weezen clijke ontrouw, oproer en rebellie gehouden, en al* zoo dit flreeven naar hunne vrijheid eene kwaade zaakgeheetcn heeft. Het flaavfche Europa, toen ter tijd niet vatbaar voor het minfte begrip van vrijheid, moest deeze daad als wederfpannig aanzien, even gelijk  64 verhandeling over de lijk hec in tell eenen oproerling gezien had. Het tegenswoordige Europa kenc even ;ó3 min de waare vrijheid, als het toen ter tijd die vrijheid kende, welkers fchoone naam eenige naderhand misbruikten, öm het volk tot eën middclding tusfchen vrij én flaavsch ce maaken. Geen wonder derhalven, dat men op alle mooglijke middelen bedacht is, om deeze Vrijheid te belaagen, te verfboren en der! bodem in te liaan. Dit gaat dikwijls zelvs zoo ver, dat zij, die weezentlijk het woord van vrijheid misbruiken, hen, die inderdaad dezelve zoeken te handhaaven , befchuldigen, dat zij deezen fchoo- nen naam misbruiken. En, — zoude het zoó even opgenoemd voorbeeld niet genoeg ten bewijze zijn, hoe de oppervlakkige buitenzijde .verblindt, — waar erkent men meer de waarheid van het bovengemelde fpreekwoord fchijn bedriegt, dan in de verfchillende oogpunkten, uit welke men buiten 's lands, naar maate de onderfcheidenc en bijzondere omflandigheden beter bekend, den ftuijer van bedekte oogmerken verfcheurd, de leu*  VRIJHEID EN GELIJKHEID^ #5 leugen door de taal der waarheid verdrongen, en zoodaanig ook de waare toegang der zaaken beter ruchtbaar wierd ; de mislukte Revolutie hier te lande kan daarvan tot een voorbeeld itrekken. Ik zelvs ben dikwijls oor en ooggetuige geweest, niet van éénen, maar van honderden edle Rhijnbewooneren, Saxen, Schwaaben, Beijeren, Franken, Zwitzers en andere, die welhaast van begrippen, welke zij zich naderhand fchaamden gehad te hebben, veranderden en de waarheid, naar maate dezelve meer en meer aan den dag kwam, hulde deeden, gerechtigheid wedervaaren lieten en de kunstgreepen vervloekten, waarmede men hun oordeel verlinkt had; ik herhaal het: meer dan duizend onderfcheidene landbewooners heb ik van begrippen zien veranderen, toen deeze zaak hun bree Ivoeriger en naauwkeuriger opengelegd en de waarheid, in plaats der leugen en verdichtzelen, hunne lëermcesteresfe geworden was: zeer weinige — en ik kan wel plechtig verzeekeren — juist niet de E ver-  ■°ö VERHANDELING OVER Ut verftandigfte heb ik bij hunne oude meeningen zien blijven, en zij, die dezelve afzwoeren, wierden waarlijk niet door overreding of listige gelprekken, maar door niets anders dan de tijd, die de gebcurtenisfen na waarheid allengskens meer en meer ophelderde, door de omftandigheden zelve en door eenvoudige vernaaien, deels hunner eigene landsgenooten, deels van andere', van hunne voorige begrippen af- en tot huldiging der waarheid terug- gebracht. Daar wij alzoo zulke duidlijke, ontegenfpreeklijke bewijzen voor ons hebben, waarom zouden wij dan met onze gedachten de waarheid vooruitloopen ? waarom zoude fchijn ons beheerfchen? waarom zouden wij ons zelve naderhand moeten loogenftraffen? — En waartoe dan haatlijke vergelijkingen? — Laat ons, als vrienden der waarheid en gerechtigheid, liever den tijd afwachten, op volledige, onvervalschte berichten hoopen en dan — oordeelen. En dan — is het dan beweezen, dat inderdaad de koe-  vrijheid en gelijkheid. <5? köëkefcakker robespierre (*) met den leederkoopman kleon, de horlogiemaaker le cointre met den pottebakker hijperbolus, de vleeschhouwer le gendre met den worstwinkelier agorakritus, de Comoediant collot d'herbois met den voddekraamer eukrates, de Schilder david met den zemelenverkooper kallias, de Toulouzcr Akadcmist b a r r e r e met den fchaapenfmaus l ij s i k l e s, of dat eenige der overige leden der Nationaale Coventie met de fchandjongens klist hen es ensTRAto of met den onnatuurlijken zondaar phaeax te (*) Men heeft mij te W ftellig verzcekerd, dat robespierre, na dat de coaftitueerende vergadering, waarvan hij lid was, gefcheiden was, hij een koekebakkers winkel te Parijs opgericht had. Het is op deeze verhaaling, dat ik de hier gemelde titulatuur bouwe: Ik ben echter wel verre , om, gelijk mijn verhaaler, aan deeze idéé iets verachtlijkst bij te zetten , overtuigd, dat een eerlijke koekebakker den ftaat meer voordeel toebrengen, en van meer nut zijn kan, dan een boosaartige Marquis of ander voornaam perfoon van flegte hoedaanigheden. — De vert. Les mort els font égaux; ce n"est pas lanaisfanee, Cest la feule vertu, qui fait la dijference. d'Arnaud.  62 VERHANDELING OVER DE VRIJHEID ENZ. te vergelijken is; indien, zegge ik , dit door daadzaaken beweezen, dit de ftem der Franfche Natie is, gelijk zij thans omgekeerd zich hoeren iaat, dan — ik herhaal het — zal eene eeuwige verontwaardiging, eene fchandlijke verachting mijnen boezem ontgioeijen; dan zal ik de waarheid en de gerechtigheid de eere gceven en hen vervloeken, die onder de fchoone naamen van vrijheid en gelijkheid listig genoeg waren, een verlicht volk (en dit is niet zoo gemaklijk) tc bedriegen, te verleiden en te grond te helpen. Doch fpaaren wij onze traanen van fpijt en weedom, en Hellen wij ons vonnis uit, tot dat het licht der waarheid de duistere nevels van onzeekerheid en verdichtzelen opklaart: wachten wij op den helderfchijnenden middagzon van vrede, vriendfehap en welvaart: wachten wij geduldig den tijd af, en dc Hemel geeve, dat hij zoo wel voor Frankrijk, als voor ons en gansch Europa ecas roozen brenre;  DE FRANSCHE OMWENTELING, GEEN WERK der PIIILOSOPHEN , VRIJE - METZELAREN E N I L L U M I N A T E N.