JAC.v. ZOELEN BOEKBINDER KANAALSTRAAT 8 AMSTERDAM-W. TELEFOON 834 7 0  01 1053 0870 UB AMSTERDAM  ZEDELVKE TONEEL-OEFENING. VIERDE DEEL. - . . . . Pe&ora mollescimt. ovip. Te HAARLEM, B ij J. van W A L R E eh Coup. MDCCXCIII.  I  INHOUD VAN HET VIERDE DEEL. DE VAL SC ME VRIEND , Toneelspel, gevolgd naar het Franfche van den Heer MERCIER. * fl DE  INHOUD. DE ONVERWACHTE WEDDINGSCHAP, blijspel, gevolgd naar het Franfche van den lieer SEDAINE. DE NEEVEN OP DE PROEF, blijspel, uit het Fransch vertaald. D E  fieen streckeii, ^Scen streefceii; men komt ' er altoos iaid mée uit.   D E ONVERWACHTE WEDDINGSCHAP, B L IJ S P E L; naar ii et fransche VAN den heere S E D A I N E. Te HAARLEM, B y j. van W'ALRE en Comp. m d c c x c i. Zedelijke Toneelöefening IV. Ecels 2 Stuk   Dit Stukje, fchoon reeds eenige jaar en oud en nimmer vertaald zijnde , kwam mij voor zulks dubbel waardig te zijn, en ik heb het met het grootjle vermaak verricht; ik heb de Perfoonen weer natuurlijk dan taalkundig laaien fpreeken, dewijl anders foortgelijke ftukjes alles verliezen: wat de zedeleer aanbelangt, zij is in de weinige ■woorden onder het plaatje volkomen uitgedrukt: de voldoening van het ft uk je, op het Toneel, is — als het wél uitgevoerd word - zeer groot.  PERSOON EN. De Marquisin de Clainville. De Marquis de Clainville. De Heer DéTiEULETTE. Adel aïde. S ofie. Du B o i s , Opziener van 't Slot. La. Fleur, Knegt. De Gouvernante van Adelaïde. Een Knegt. Het Toneel is op V Landgoed van den Marquiseenige mijlen van Parys. D E  Bladz. i D E ONVERWACHTE WEDDINGSCHAP, B L IJ S P E L. EERSTE TONEEL. S O F I E. "W^ij dienstboden beklagen ons en wij hebben ongelijk, 't Is waar wij moeten eigenzinnigheeden , neteligheid en ftuursheeden verdragen, zonder dat wij 'er de reden van gisten kunnen; wel nu kwelt dit ons,het beneemt ook de Verveeling. De Verveeling!... de Verveeling!... o, dat is een verfchnklijk ding zo het nog een paar uuren duurt, zal Mevrouw 'er aan lterven. Maar het verwondert mij tog, dat een Vrouw van verftand geen geest genoeg heeft om zich te vermaaken. Mooglijk dat, hoe meer geest, hoe minder hulpmiddelen tegen de verveeling men heeft. Gelukkig zijn de gekken, die zich met alles vermaaken kunnen. Ha, daar komt zij eindlijk van 't Balcon. A TWEE-  a De ONVERWACHTE TWEEDE TONEEL. Sof ie, De Marquisin. S o f i e. Heeft Mevrouw veel volk voorbij zien komen? De Marquisin. Ja, veel natte menfehen: voerlui, arme, beklaaglijke fchepfels. Dit is een regt droevige dag., 't regent nog harder. S o f i e. Ik weet niet of Mevrouw zich verveelt: maar -se voor mij kan zeggen.... bij zulk weêr is men ik weet niet hoe. De Marquisin. Ik heb daar 't gekfte idéé van de wereld in mijn hoofd gekregen.... Als 'er iemand voorbij gekomen was, die 'er maar draaglijk uitzag, dien zou ik hebben laaten inroepen, om mij gezelfchap Ce houden. S o f i e. Ieder fatfoenlijk man zou 'er blij om geweest zijn. Maar, Mevrouw, Mijnheer de Marquis zal niet veel reden hebben om voldaan te zijn over zijn jagt. De Marquisin. Dat fpijt mij in 't geheel niet. S o f i e. Gister avond fpoorde gij hem 'er tog toe aan. D e  WEDDINGSCHAP. 3 De Marquisin. Hij brandde 'er na en ik wachtte vifitcs. De Gravin de Wordacle.... S 0 f 1 e. Wat? die lelijke Vrouw? De Marquisin. Ut haat geen lelijke vrouwen. S o f i e. Gij zoudt zelfs de fchoone kunnen beminnen. De Marquisin. Ik fteek 'er den gek mee: ik haat niemand. Geef mij dat boek. {Zij neemt het boek.) Och! Zede* kunde: ik zal niet feezen. Was mijn klavier... ik had u belast mijn klavier te laaten itellen: maar gij denkt nergens om. Zo 't nu gefield was, zou "ik 'er op fpeelen. S o f i e. . 't Is gedaan, Mevrouw: de Heller is 'er deezen morgen geweest. De Marquisin. Ik zal 'er t' avond op fpeelen , dat zal Mijnheer de Clainville vermaaken.... Ik gaa borduuren... Neen, fchuif die tafel wat aan, ik wil wat fchrijven. Och! S o f1 e , fchuift de tafel aan. Daar is ze. De Marquisin, beziet de pennen en yverpt ze weg. Och! niet déne pen, daar ik meê fchrijven kan, A a $ o*  4 De ONVERWACHTE S o f i e. Hier zijn nieuwe. De Marquisin. Denkt gij dat ik ze niet zie?... Laat tog dat raam toe doen.... Neen, laat het maar, ik wil nog wat uitzien. {De Marquifm gaat weir aan 'i raam.) S o f i e. Ha, ha; knorrig, dat kan 'er niet door. Zie daar dan Zedekunde, Zedckunde : ik moet dat eens lcezen; om te wceten wat Zedekunde is. {Zij leest) Ejjai fur Thommt (*). Wonderlijke Zedekunde , dat moet ik leezen. De Marquisin. Sofic, Sofie! S o f i e. Mevrouw. De Marquisin. Schel eens iemand. Dat zal aardig weezen. Het is wel een beetje... Ik dien wel zulk een goeden naam te hebben, als ik heb, om dat grapje te waagen. DERDE TONEEL. De Marquisin, Sofie, een Knegt. De Marquisin, tegen den Knegt. Loop fchielijk aan de kleine tuindeur. Gij zult een (•) Men heeft dezen tijtel van Popis Proeve over den Mensch onvertaald pelaten , om de dubbelzinnigheid van t woord komme te behouden.  WEDDINGSCHAP. 5 een Officier zien voorbij rijden met een blaauwen overrok en een hoed met een zilveren boordl'el. Gij moet hem zeggen: Mijnheer, een Dame, welke gij gegroet hebt; verzoekt u voor een oogenblik op te houden. Gij moet hem over de basfecour in huis brengen. Als hij na mijn naam vraagt, moet gij zeggen Mevrouw de Gravin de Wordacle. De Knegt. Mevrouw de Gravin de Wordacle ? De Marquisin. Ja, loop fchielijk. VIERDE TONEEL. De Marquisin, Sofie. S o f 1 e. ÜVIevrouw de Gravin de Wordacle? De Marquisin. Ja- Sofie. Die oude, lelijke , gebogchelde Gravin ? De Marquisin. Ja, dat zal nog al aardig zijn. Overal, waar mijn Officier 'er de befchrijvïng van doet, zal men hem uitlagchen. Sofie. Kent gij dien Officier? De Marquisin. Neen. A 3 S 0-  6 De ONVERWACHTE Sofie. En nis hij u eens kent? De Marquisin. Wel nu, dan is de Knegt een loeris: hij heeft dan den eenen naam maar voor den anderen genoemd. Sofie. Maar, Mevrouw, hebt gij wel gedacht.. ? De Marquisin. Ik heb op alles gedacht: ik wil niet alleen ecteti. Als men buiten is neemt men het gezelfchap dat men krijgen kan. Sofie. Maar als het eens iemand was die Mevrouw niet leek? De Marquisin. Ik zat immers zien welk een mensch het is ? Laat de raamen digt doen. {Sofie fchelt.) V IJ F D E TONEEL. Sofie, De Marquisin, La Fleur. De Marquifin neemt haar zakfpiegeltje: zij ziet of haare hairen niet verwaaid zijn en of haar blan- ' kei fel goed is. La Fleur fpreekt, naa dat hij de raamen gefloten heeft, flil met Sofie en : eindigt dus: La Fleur. 1'k heb 't gezien. S o.  WEDDINGSCHAP. 7 Sofie. Ach, Mevrouw, dat is een goed middel tegen uwe verveeling; daar is eene Dame opgefloten in 't vertrek van Mijnheer den Marquis. De M a r q u i s i'k. Wat wil dat zeggen? Sofie. Spreek op: vertel het dan. La Fleur. Mevrouw, (tegen Sofie.) Babbelkous. De Marquisin. Laat eens hooren. La Fleur. Mevrouw, onder uw wclnccmcn. De Marquisin. Slaa dat welneemen maar over. La Fleur. Met uw verlof, Mevrouw. De Marquisin. Wat is dat volk plat met zijn verlof en zijn welneemen ! wel nu ? La Fleur. Mevrouw,ik was aan 't eind van den gang, toen ik, door het kleine raam , dat op het terras, voor het Cabinet van Mijnheer, uitziet, zoo klaar zag, als ik nu de eer heb van Mevrouw de Marquifin te zien De Marquisin. Nu weer de eer. Wel, wat hebt gij gezien ? A 4 La  8 De ONVERWACHTE La Fleur. Ik zag door het raam in het groote Cabinet van Mijnheer den Marquis, en daar zag ik een gordijn beweegeu, en toen een klein klein handje, een rechter hand of een linker hand: ja, 't was een rechter hand, die het gordijn zoo opentrok: Ik keek, ik zag een jonge Juffrouw van zestien of agttien jaaren: ik zou niet vast durven zeggen of zij al agttien is; maar ze is vast wel zestien. De Marquisin. En... 't geen gij daar zegt weet gij dat zeker? La Fleur. Hé, Mevrouw, zou ik willen.... De Marquisin. Dat zal zeker een Vrouw zijn, die Dubois in de kamer gelaten heeft. Laat Duhois hier komen. La Fleur hebt gij 'er tegen niemand van gefproken? La Fleur. Niet als aan Juffrouw Sofie. De Marquisin. Zo gij een van beiden 'er een woord vanfpreckt, hebt gij gedaan. Laat Dubois hier komen. ZESDE TONEEL. De Marquisin, Sofie. Sofie, veinzende te huilen. Ik weet niet, Mevrouw, dat ik ooit het ongeluk gehad heb van ten uwen opzigtc te misdoen: ik heb nooit eenig geheim ontdekt. De  WEDDINGSCHAP. 9 De Marquisin. Gij moogt de mijne vrij ontdekken. Sofie. Mevrouw.... is 't mogelijk... kunt gij [deuken. .. dat... De Marquisin. o, Gaat gij huilen , ik hou niet van die grillen : ik verzoek u daar meé uit te fcheiden, of gij kunt in uw kamer gaan; dat zal wel overgaan. ZEVENDE TONEEL. De Marquisin, Sofie, Dubois. De Marquisin. ]V[ijnheer Dubois, wat moet dat jonge meisje, dat in de kamer van mijn man is ? Dubois. Een jong meisje dat in de kamer van Mijnheer is! De Marquisin. Ik zie dat gij mij zoekt voor te liegen : maar ik verzoek u, indachtig te zijn dat gij daardoor 't ontzag zoudt krenken , dat gij mij verfchuldigd zijt; het geen ik niet vergeevcn zou. Dubois. Mevrouw, zedert zevenentwintig jaaren, dat ik de eer heb Kamerdienaar van Mijnheer den Marquis te zijn, heeft hij nimmer reden gehad, om te denken, dat ik het ontzag kon verbreeken : en als Mijnheer of Mevrouw de moeite willen necmen van ons uittehooren... .het is nu elf jaar, Mevrouw.... A 5 De  io De ONVERWACHTE De Marquisin. Gij zoekt de vraag te ontduiken; maar ik verzoek u bepaaldelijk te antwoorden. Wie is dat jonge meisje, dat in het Cabinet van Mijnheer de Clainville is ? Dubois. Ach, Mevrouw, gij kunt mij ongelukkig maaken; en als Mijnheer wist, dat ik 't u gezegd had... misfchien wil hij 't geheim houden. De Marquisin. Wel nu, gij zijt mij dat geheim niet komen ontdekken. Mijnheer de Clainville zalhooren ,dat ik u ondervraagd heb over 't geen ik wist, en dat gij mij zoo min hebt durven voorliegen, als onderdanigheid weigeren. Dubois. Ach, Mevrouw, wat nadeel zou mij dat kunnen doen! De Marquisin. In 't geheel niet. Dat neem ik op mij: ik zal yermogen genoeg op hem hebben.... Dubois. Mevrouw, gij vermoogt alles; en, als gij Mijnheer ondervroegt, houd ik mij verzekerd, dat hij u zeggen zou De Marquisin. Laaten wij wederkeeren tot het geen ik u vroeg. Ga heen, Sofie. ACHT-  W E D D I N G ■ S C II A P. u ACHTSTE TONEEL. De Marquisin, Dubois. De M a r q u i s i n. Cjij moet geen vrees hoegenaamd hebben. Dubois. Mevrouw, gisteren morgen zei Mijnheer: Dubois , neem dit papier en volbreng van iüp tot iïip het geen 'er in ftaac De Marquisin. Welk papier? Dubois. Ik geloof dat ik het nog bij mij heb. Hier is het. De Marquisin. Lees op. Dubois. Mijnheer de Marquis heeft het zelf gefchreeven.... Donderdag, den 16 dezer, 's morgens. Dezen avond, quartier over vijven, zal Dubois zijn Vrouw zeggen dat zij zich kleden moet en een Japon aantrekken. Ten half zeven zal hij met zijn Vrouw uitgaan, onder voorwendfel van te gaan wandelen. Ten half agt zal hij aan de kleine tuindeur zijn. Ten agt uur zal hij zijn Vrouw in 't geheim zeggen dat zij daar beiden zijn om mij ai" te wachten. Ten half negen De Marquisin. Welk een omflag! geef hier, geef hier. (Zijloopt, het papier door.) Wel nu ? Du.  12 De O N VERWAC II T E Dubois. Mijnheer is over tienen aangekomen. Mijn Vrouw was tchier dood van de koude , door dien 'er iets aan het Rijtuig gebroken was. Mijnheer was in zijn reiskoetsje: hij liet 'er twee Vrouwen uitkomen , de eene jong en de andere bejaard. Hij zei aan mijn Vrouw: Breng ze langs uw trap in mijn kamer. Mijnheer is vervolgens weer in huis gegaan. Hij heeft de jongde maar een paar woorden toegefproken; en heeft zc ons aanbevolen. De Marquisin. Ei!... waar hebben zij den nacht doorgebragt? Dubois. In de kamer van mijn Vrouw, daar ik een bed opgemaakt heb. De M a r q u i s i n. En Mijnheer heeft 'er zich niet meer mêe bemoeid ? Dubois. Vergeef mij, Mevrouw: eer hij dezen morgen na de jagt ging is hij weèr gekomen; hij heeft verlof gevraagd om binnen te gaan;hij heeft veel beleefdheid, veel vriendlijkhcid aan 'tjonge meisje beweezeu, veel, zeer veel. ... De Marquisin. Dat vraag ik u niet. En kunt gij niet ten naasten bij zien, wie die Vrouwen zijn ? Dubois. Mevrouw, ik heb mijn last uitgevoerd: maar mijn Vrouw zegt, dat het iemand van fatfoen is. D e  WEDDINGSCHAP. 13 De Marquisin. Breng ze mij hier. Dubois. Maar, Mevrouw!... De Marquisin. Ja, verzoek liet haar: zeg haar dat ik haar verzoek bij mij te komen. Dubois. Maar, zo.... De Marquisin. Doe wat ik u zeg; vrees voor niets. Laat Softe weer binnen komen. NEGENDE TONEEL. De Marquisin, alken. I)it komt mij wonderlijk voor... Neen, ik kan niet geloven O, de mannen zijn zeer bedrieglijk. .. Kortom , ik zal 't zien. TIENDE TONEEL. De Marquisin, Sofie, De Marquisin. Ik verzoek u te zwijgen van 't geen gij misfchien weet of niet weet. (ter zijde.) Ik heb nu fpijt van mijn onbedachtzaamheid en van mijn Officier! zooras hij komt.... Sofie. Wie Mevrouw? D e  14 De ONVERWACHTE De Marquisin. Die Officier. Gij moet hem in mijn kleine Cabihet laaten gaan: verzoek hem een oogenblik te wachten , en kom Weer hier. ELFDE TONEEL. De Marquisin, Dubois, Adelaïde en haar Gouvernante. De Marquisin. rVjcjufier, het doet mij leed u in uwe afzondering te ftooren: Maar Mijnheer de Marquis moet zeker gewigtige redenen gehad hebben, om voor mij te verbergen, dat gij in zijn kamer waart. Ik wacht van u de ontdekking van zulk een zonderling geheim. De Gouvernante. Mag ik u zeggen, Mevrouw, dat.... De Marquisin. Behoort die Vrouw bij u? Adelaïde. ja, Mevrouw, zij is mijn Gouvernante. De Marquisin. Sm mij toe haar te verzoeken, van in mijn Cabinct te gaan. Adelaïde. Mevrouw, zij heeft mij zedert ik een kind was nimmer verlaaten. Vergun haar hier te blijven. De Marquisin, tegen Dubois. Geef hier een ftoel,en gaa heen. (Dubois fchuift een  WEDDINGSCHAP. 15 een'fioel aan: de Marquiftn wijst de Gouvernante op eenen anderen, die verder Jiaat.) Gaa zitten juffrouw, ga zitten. Mejuffer, de fatfoenlïjkh'eid, die ik m u ontdek, liad Mijnheer den Marquis niet moeten doen aarzelen, om u aan mij te prefenteeren. Adelaïde. Ik weet de redenen niet, Mevrouw, die hem weerhouden hebben:ik zou de eerftc geweest zijn, om hem om deeze gunst te verzoeken, indien ik niet eerst op dit oogenblik vernam, dat ik de eer had in uw huis te zijn. De Marquisin. Wist gij dat niet ? Adelaïde. Neen, Mevrouw. De Marquisin. Gij verdubbelt mijne nieuwsgierigheid. Adelaïde. Ik heb geene reden hoegenaamd om die niet te voldoen. Mijnheer de Marquis heeft mij op 't geen mij betreft nimmer cenige geheimhouding aanbevolen. De Marquisin. Heeft hij reeds lang de eer gehad van u te kennen { Adelaïde. Zeden mijn vroegfte jeugd, Mevrouw. Ik heb m het klooster, daar ik mijn leven heb doorgebra gij moet alle mooglijke zorg en oplettendheid voor deeze Juffer hebben en aan Mijnheer den Marquis niet zeggen dat zij de goedheid gehad heeft van bij mij te komen, ten ware hij 'er u na vroeg. Ik hoop, Mejuffer Adelaïde. Mevrouw.... De Marquifin begeleid haar tot buiten de kamer. Sofie is gebleeven: zij ziet den Heer Détieulette inkomen. Sofie. Hij ziet 'er niet kwalijk uit: hij mag wel ten ee- ten blijven. B a VEER*  ao De ONVERWACHTE VEERTIENDE TONEEL. De Heer Détieulette, La Fleur. De Heer Détieulette. 'Vi^oont gij hier? La F l ê u r. Bij den Marquis de Clainville. De Heer Détieulette. Bij den Marquis de Clainville? Men heeft mij gezegd de Gravin de Wordacle. La F l e u r. Mevrouw heeft order gegeeven, om dat te zeggen. De Heer Détieulette. Order om te zeggen dat zij Gravin de Wordacle heet? La Fleur. Ja, Mijnheer. De Heer Détieulette. Wat wil dat zeggen? La Fleur. Dat weet ik niet. De Heer Détieulette, En waar is de Marquis? La Fleur. Op de jagt, naar ik hoor, De  WEDDINGSCHAP. ai De Heer Détieulette. Is hij niet te Montfort ? Ik dacht hem daar te ^vinden. Komt hij deezcii avond wéér thuis? La Fleur. Ja, Mevrouw verwacht hem. De Heer Détieulette. Maar... te laaten zeggen dat zij Gravin de Wordacle heet: dat verllaa ik niet. La Fleur. Mijnheer, woont Champagne nog bij u? De Heer Détieulette. Ja, ik heb hem agter gelaten, zijn paard kon mij niet volgen : maar dit is een raar geval; en weet gij de reden niet.... La Fleur. Neen , Mijnheer: maar laat niet blijken... Ha, daar is Mevrouw. VIJFTIENDE TONEEL. De Marquisin, De Heer Détieulette, Sofie. De Marquisin. Floe! Heer Baron, gij rijdt mijn huis voorbij, zonder mij de eer aan te doen.. . Ach! Mijnheer. .. Ach! ik vraag u duizendmaal verfehooning; ;k heb u voor iemand van mijn mans vrienden aangezien ; en ik heb u laaten verzoeken, hier een óogenblik te vertoeven. Ik meende hem eins door fe haaien en ik moet u vergiffenis vraaB 3 gen...  a De onverwachte gen... Ach! Mijnheer... ach... wat doet het mij leed u zoo veel moeite veroorzaakt te hebben. De lieer Détieulette. Mevrouw... De Marquisin. Hoe zal ik mij bij u veröntichuldigen ! De Heer Détieulette. Ik ben uwe dwaaling veel verpligt: zij geeft mij de eer Mevrouw de Gravin te ontmoeten. De Marquisin. Ach! Mijnheer, ik ben ten uiterften confuus... Maar gij ziet, Sofie, hoe Mijnheer na den Baron lijkt. Sofie. Ja Mevrouw, men zou 'er zich waarlijk in vergisfen. De Marquisin. Ik kan mij niet genoeg verwonderen: dezelfde houding, dezelfde trekken. ZESTIENDE TONEEL. De Vorigeu. Een Hofmeester. De Hofmeester^ j\£evrouw, 't eeten is op de tafel. De Marquisin. Blijf hier, Mijnheer; misfehien hebt gij nog niet  WEDDINGSCHAP. «3 niet gegectcn. Schoon ik de eer niet heb van u te kennen, Mijnheer... De Heer DéTiEULETTE. Mevrouw... De Marquisin, tegen den Hofmeester. Mijnheer blijft hier eeten. De Heer Détieulette. Mevrouw de Gravin, ik weet niet of ik die eer moet aanneemen.... De Marquisin. Gij moet mij tijd geeven, Mijnheer, om u l et denkbeeld van onbezonnenheid, die gij ongetwijfeld in mij vcrondcrüelt, uit het hoofd te brengen. De Heer Détieulette geeft haar de hand: zij gaan in de eet-zaal. ZEVENTIENDE TONEEL. S o F1 e , alleen. "Wat dat aangaat, men kan zeker niet mooijer de comedie fpeelen. O, de vrouwen zijn wonderbaarlijk bekwaam. Zij heeft bet gezegd, zij zou niet alleen eeten. Ik kan niet begrijpen, hoe zij zoo bedaard kon zijn. E 4 ACHT-  H De ONVERWACHTE ACHTTIENDE TONEEL. Sofie, La Fleur. Sofie krijgt van onder een kusfien een lub; welke zij borduurt. La Fleur komt binnen, en zij wil die verbergen; maar ziende dat hij 't is, hervat zij haar werk. La Fleur heeft een fervet in de handy ah een Knegt die de tafel' iedient. La Fleur. Eindelijk kunnen wij dan eens wat praaten. Sofie. Ha; ben jij daar? Ik dacht om je. Dienje niet aan de tafel? La Fleur. Moet men met zijn twaalven zijn, om twee menfchen te bedienen ? Sofie. En als Mevrouw na je vraagt ? La Fleur. Julien is 'er. 't Spijt mij tog dat ik niet gebleeven ben, ik had eens kunnen luisteren... (Hit trekt aan de draad van haar werk.) Sofie. Och , laat dat ftaan. La Fleur. Ik heb je 200 lief. Sofie. Je hebt me lief: ik geloof 't wel. Maar ik moet zeg-  WEDDINGSCHAP. tg zeggen dat je wel gek lijkt met je malle kimren. La Fleur. Hoe dat? Sofie. Mevrouw met uw verlof. Onder uw welneemen Mevrouw. Mevrouw, ik had de eer om aan 't eind van den gang te zijn. (La Fleur lacht ondertusfchen.) La Fleur. Ha, ha, ha. Sofie. Waar lachje om? La Fleur. Hoe, was jij daar mêe gefopt? Sofie. Hoe gefopt? La Fleur. Wel, als ik zoo tegen Mevrouw fprcek» Sofie. Zekerlijk. La Fleur. En als ik mij onnozel hou? Sofie. Hoe? La Fleur. Wel ik doe het 'er om. B 5 So"  eS Di ONVERWACHTE Sofie. Doe je 't 'er om? La Fleur. Weetje dan niet, hoe 't volk in zijn fchik is, als wij het gelegenheid geeven om te zeggen: och! wat is dat volk gemeen! och! wat onbefchoftheid! och ! wat een zot flach van menfchen ! zij mogten wel gras vrceten! en duizend andere uitdrukkingen, Het is net als of zij tegen zich zeiven zeiden: o, wat ben ik vernuftig! o, wat een doorzicht! o, hoe ver ben ik boven hen ver. heven! Wel waarom zouden wij hun dat vermaak ontbonden? Ik bezorg het hun altoos, zoo veel zij willen; en ik vind 'er mij wel bij. Wat kost het tog ? Sofie. Ik dacht niet dat je zoo flim en fchrander waart. La Fleur. Ik heb al vijf diensten gehad: ik ben driemaal verhuisd om dat ik aardig wou weezen; om dat ik toonde meer gezond verltand te hebben als zij. Zedert heb ik altoos net het tegendeel gedaan en dat lukt mij; want ik heb al een mooi ituivertje bij malkaêr, dat ik voor de voeten van de lieve borduurfter wil nederleggen, die de goedheid heeft.... (Hij wil haar omhelzen.') Sofie. Och, fchei tog uit: je bent lastig. La Fleur. Hoor, Sofie; ik heb in een mooi gebonden boek ge-  WEDDINGSCHAP. if geleezen, dat het, om fortuin te maaken, genoeg is , niet te eerlijk noch te grillig te zij'n. Sofie. Op het grillige na, is dan je fortuin gemaakt. La Fleur. O, ik zal vast fortuin maaken. Sofie. Maar je hebt geleezen. Ken je dan leezen ? La Fleur. Wel ja; toen ik hier kwam wooncn zei ik, dat ik niet leezen of fchrijven kon. Dat kan geen kwaad, men mistrouwt ons minder; en als merï wel oppast, zijn boodfchappen goed doet, wat dom lijkt, wat ondergefchikt en geheim, dat is genoeg. O, ik zal mijn fortuin maaken. Maar eerst, mijn lieve, kleine Sofietje.... Sofie. Och! fchei uit, fchei uit,fchel uit tog: je maakt dat ik mijn draad breek. Daar, je lubben mogen zien, hoe ze afkomen. (Zij [mijt de lubben tegen den grond, la Fleur raapt ze op.) La Fleur. Je behandelt mijn lubben al aardig. Och! wat is dat lief geborduurd. Maar heb je ze voor mij begonnen ? Sofie. Geef hier maar. Ben je dan bang dat Mevrouw zien zal, dat je verftand hebt ? La  28 De ONVERWACHTE La Fleur. Wel zeker. Sofie. Zeker. Vertrouw 'er niet te veel op: Mevrouw ziet alles, wat men voor haar verbergen wil. Ik heb al zeven jaar bij haar gediend, ik ken ze van haver tot garst: zij is een engel van gedrag,maar een duivel in flimheid. Die llimheid brengt haar zomtijds verder, als ze weezen wil en doet haar onbezonnenheeden begaan: zij is zoo onbedacht als een Vrouw in de wereld, bij voorbeeld tegenwoordig; ik weet niet hoe zij 't red. Dat mij in 't naauw zou brengen loopt altoos tot haar voordeel uit. Ik ben niet gek; wel nu; zij weet, een uur vóór dat ik fpreek, wat ik zeggen zal. Wat Mijnheer den Marquis aangaat, die meent, dat hij de geleerdfite, de flimfie, de bekwaamfte, de eerfte van alle mannen is; hij is niet anders als de onderdanige Dienaar van Mevrouws verkiezing, en hij zou bij kris en kras zweeren, dat zij niets denkt, fprcekt of doet als volgends hem. Daarom, mijn goede la Fleur, hou je gemak en geef je geen moeite; laat de heldere itraalen van je vernuft maar fchijnen ; bij Mevrouw zal je tog nooit anders als een zot zijn; verftaa je ? La Fleur. En heeft zij met zoo veel geest nooit een minnarijtje gehad? zo, iets... Sofie. Nooit. La Fleur. Nooit. Men zegt tog, dat Mijnreer jalocrsch is. „ So-  WEDDINGSCHAP. 29. Sofie. Ja, zoo wat, uit aardigheid. Zij zou eêr jaloèrsch zijn als hij; hij heeft ook ongelijk, want zij is bijna de eenige Vrouw, daar ik voor zou durven inltaan en voor mij zelve, dat verHaat zich. La Fleur. Dat fpreekt van zelf. _ Maar dat maakt zeker een fchraale dienst voor je. Sofie. O, Mevrouw is zeer mild. La Fleur. Verbeeld je dan eens, hoe zij zijn zou, als 'er een minnarijtje in til was. Waariichtig bij volk, dat wél zamen leeft, is 'er niet veel vermaak of voordeel. Wat zou ik graag in de plaats van Duboi6 zijn. S o f i x. Waarom ? La Fleur. Waarom? Zou dan dat lieve meisje, in Mijnheers kamer, niets betekenen? Ik wed dat dat wel een allerlieffte zaak is. Mijnheer zal ze na Parijs ftuuren: hij zal kamers huuren, hij zal haar meubelen bezorgen; de Kamerdienaar zal ze koopen: dat is alles winst. Mevrouw zal achterdocht krijgen, of de eene of andere vriendin zal per post van Parijs komen om het haar te vertellen, zonder het daarom expris te doen. O, Sofie, als je verftand hebt, is je fortuin gemaakt. Je zult goede berichten geeven, 't zij waare of valfche;, ie zult het vuur aanftooken; Mevrouw zal gevoe-'  5o De ONVERWACHTE lig, daarnaa netelig worden en zich wreeken. Zou je wel geloven, dat ik het alleen maar aan Mevrouw gezegd heb, om haar wraakzuchtig te maaken. Sofie. Je bent een gevaarlijke fchelm. La Fleur. Wel nu, wat betekent dat? 't Is al zeven jaar? zeg je, dat je bij haar dient. Een dicnstboó moe1wel gek zijn, die naa verloop van zeven jaar, zijn volk nog niet bij den neus kan leiden. Sofie. Ik zou met Mevrouw niet veel gekheid moeten maaken, of ik had heel fchielijk den zak. La Fleur. Zij zou bij voorbeeld nu een goede gelegenheid hebben: Mijnheer Détieulette is gansch niet onbevallig. Sofie. Mijnheer... ? La Fleur. Mijnheer Détieulette; die Officier. Sofie. Ken je hem? La Fleur. Wel ja; hij kende mij aanflonds. Ik heb hem dikwils bij mijn vorigen Heer gezien: hij was verwonderd mij bij den Marquis de Clainville te vinden. So-  WEDDINGSCHAP. j| Sofie. Heb je hem gezegd, bij wien je woont? La Fleur. Ja. Sofie. Bij Mijnheer de Clainville? La Fleur. Ta; ik zei dat ik knegt van Mevrouw de Clain* ville was. Sofie. Van Mevrouw de Clainville ? heerlijk! zij heeft zich wel uitgedoofd met haar kunstjes; dat doet mij goed: haar iist heeft haar verdienden loon. La Fleur. Hoe dat? Sofie. Nu begrijp ik, hoe hij zoo veel moeite had, om haar Mevrouw de Gravin te noemen. Zij heeft zich onder den naam van Gravin de Wordacle... Hoe ! hebben ze al gegeeten ! La Fleur. Wat gaat de tijd fchielijk om. Sofie, (verbergt de lullen.) Hemel! daar is Mevrouw.  $a D s ONVERWACHTE NEGENTIENDE TONEEL. De Marquisin, Dc Heer Détieulette, Sofie. De Marquisin ziet la Fleur en Sofie met eenige gefirengheid aan. la, Mijnheer , onze fexe zal altoos gemaklijk middel vinden, om de uwe te behecrfchen. Het gezach dat wij ons aanmaatigen komt langs zulk een aangenamen weg, de helling is zoo ongevoelig , onze ftandvastigheid in 't zelfde voorneemen fchijnt zoo eenvoudig en natuurlijk, ons geduld is zoo vrij van gemelijkheid, dat wij meester zijn eer gij 'er om denkt. De Heer Détieulette. Of ik 'er om dacht of niet, Mevrouw, ik zou 't u gaarne gewonnen geeven. .* De Marquisin. Ik neem dat als een Compliment op: maar denk dit eens naa. Van onze kindsheid af word ons de mond gefloten, men legt ons ftilzwijgen op tot dat wij in de wereld komen: dit komt ten voordeele van onze oogen en ooren. Het maakt den opflag van ons oog levendiger, onzen aandacht geregelder en onze aanmerkingen fcherpzinniger; en de zedigheid, waarmöe wij ons uitdrukken, boezemt doorgaands den mannen een vertrouwen in, waarvan wij ons gemaklijk zouden kunnen bedienen, als wij zoo laag wilden zijn van hun te bedriegen. De Ileer Dé tik ulktte. Ach, Mevrjuw; had ik hier tot mijn hulp den Co-  WEDDINGSCHAP. 33 Colonel van het Regiment, daar ik onder gediend heb, den Marquis de Clainville. De Marquisin. Den Marquis de Clainville! kent gij den Marquis de Clainville? De Heer DéTiEüLETTE. Ja, Mevrouw. (Sofie luistert met aandacht.) De Marquisin. Vergist gij u ook? De Heer Détieulette. Neen, Mevrouw, 't Is een man, die nu... ja, hij moet nu vijftig of twee-en-vijftig jaar zijn; matig van lengte, wel gemaakt, een goed fpeler,een goed jager, een groot liefhebber van wedden, geleerd en die wel weeten wil, dat hij 't is, zelfs in kleinigheden; kundig in alle kunften, in alle begaafdheeden , in alle weetenfehappen, van de fchilderkunst tot de ijzerkramerij; van de fterrekijkerij tot de Geneeskunde; voor 't overige een best Officier , van gezond oordeel en goeden omgang. (Sofie glimlagcht.) De Marquisin. De ijzerkramerij! o, gij kent hem. De Heer Détieulette. Tk geloof haast, dat hij hier omftreeks Landgoederen heeft. De Marquisin. En Mijnheer de Clainville zeide u... ? r De  34 De ONVERWACHTE De Heer Détieulette. Gij kent hem dan ook, Mevrouw ? De Marquisin. Zeer wel; en hij zeide u... De Heer Détieulette. Men had mij gezegt, dat hij weduwnaar was en dat hij weêr trouwen zou. De Marquisin. Neen, Mijnheer, hij is geen weduwnaar. De Heer Détieulette. Hij wierd zeer beklaagd, dat zijn Vrouw... De Marquisin. Zijn Vrouw... De Heer Détieulette. In 't hoofd zoo wat.... De Marquisin. Zoo wat ? De Heer Détieulette. Ja, dat zij zoo wat ongefteldhcid.... in dehersfenen... zoo wat verftrooijingen had., zoo erg, dat zij de eenvoudigfte dingen niet onthouden kon en zelfs haar naam vergat. De Marquisin. Altemaal laster. (Sofie lagcht gedurende dit gefprek en barst eindelijk uit. De Marquifin keert zich om en zegt:~) Wat beduidt dat ? S o-  WEDDINGSCHAP. 33 Sofie. Mevrouw, ik heb een vcrfchrikkclijke kiespijn. De Marquisin. Ga buiten de kamer,wij hebben met uw gekerm niet van noden. TWINTIGSTE TONEEL. De Marquisin, De Heer Détieulette. De Marquisin. IVfaar wat zeide Mijnheer de Clainville u tog op 't ftuk van de vrouwen? De Heer Détieulette. 't Geen hij zeide was zeer eenvoudig en fcheen wél overdacht te zijn. De vrouwen, zei Mijnheer de Clainville: gij dwingt 'er mij toe , Mevrouw; ik zou niet durven... De Marquisin. Spreek, Mijnheer. De Heer Détieulette. De vrouwen, zeide hij, hebben geen vermogen als op zwakke zielen ;haare voorzichtigheid is niets als list, haar verftand beftaat dikwils alleen in wat redeneering; zeer bekwaam om het oppervlakkige te vatten, is haar oordeel zonder diepte: ook zijn zij flechts bedaard voor een oogeublik; haar tegenwoordigheid van geest duurt niet langer, als ééne minuut, en die geest is dikwils nog zeer gering; hij fchittert door den glans der bevalligheedcn; gaat 'er mee voorbij; vervliegt met haare jeugd en verdwijnt met haare fchoonheid. Zij willen liever... C 2. Me-  $6 Dn ONVERWACHTE Mevrouw, 't is Mijnheer de Clainville, die fpreekt, ik ben het niet: ik ben ver af' van te denken..* De Marquisin. Gaa voort, Mijnheer: zij willen liever.... De Heer Dctieulette. Zij willen liever haar doel bereiken door list, dan door oprechtheid en eenvoudigheid; geheim op een eenig punt; agterhoudende op zommige andere; geveinsd in alles; zij gevoelen doorgaands maar twee driften, die zelfs zamen maar eene uitmaaken, liefde voor het eene gedacht en haat tegen het andere. Wacht u (voegde hij'er bij)... Mevrouw... Ik.... De Marquisin. Voleind, Mijnheer, voleind. De Heer DéTiEULETTE. Wacht u (voegde hij 'er bij) voor haar ecrftcu oogwenk: geloof nooit 't geen zij 't eerst zeggen , dan_ zullen zij u niet bedriegen. Zij hebben mij nooit beet gehad en zullen mij nooit krijgen. De Marquisin. En heeft Mijnheer de Clainville u dat gezegd? De Heer DéTiEULKTTE. Aan mij, Mevrouw, en aan alle de Officieren, die de eer hadden,om bij hem te eeten. Hij kwam nog in veelbijzondcrheeden.... De Marquisin. Daar ben ik juist niet nieuwsgierig na. En gij, Heeren, juigchte hem zekerlijk toe; want als één uwer zich ten onzen koste vermaakt... De  WEDDINGSCHAP. 37 De Heer D c" t ieulette. Ik zweeg, Mevrouw. Maar als ik het geluk gehad had van u te kennen; hoeveel voordeel zou ik boven hem gehad hebben, om hem te bewijzen, dat de kracht der reden, het gezond oordeel... De Marquisin, eenigzinsfteekelig. Ik denk 'er niet om, Mijnheer, dat ik misbruik maak van de goedheid, die gij gehad hebt, vanhier te vertoeven. Gij hebt mij gezegd, dat gij nog tien mijlen moest afleggen; en de nacht.... EEN-EN-T WINTIGSTE TONEEL. Sofie, De Marquisin, De Heer Déï ieulette. Sofie. jVIevrouw, daar is Mijnheer de Marquis... ik wil zeggen Mijnheer de Graaf, die van de jagt komt. De Marquisin, veinst verlegen te zijn. Hoe! nu al?... Ach! Mijnheer... ik weet niet... ik ben... De Heer Détieulette. Mevrouw gij fchijnt ergens ongerust over te zijn. Ben ik daar ook oorzaak van... ? De Marquisin. Ik durf u haast niet zeggen... Mijn man is niet jaloersch , neen, dat is hij niet, en hij heeft'er ook geen reden toe; maar hij is op zommige dingen zoo naauwgezet, en de manier, waarop ik u hier gehouden heb... C 3 Do  35 De ONVERWACHTE De Heer Détieulette. Wel nu Mevrouw? De Marquisin. Hij zal mij zekerlijk bericht van zijn jagt komen geeven, en hij zal niet lang blijven. De Heer Détieulette. Wat moet ik dan doen, Mevrouw ? De Marquisin. Als gij een oogenblik in dat Cabinet wilde gaan. fl De Heer Détieulette. Gaarne. De Marquisin. Gij zult 'er niet lang in blijven. Zoo ras als hij uit mijn kamer is, zift gij weer vrij. De tijd zal 'er u niet verveelen; gij kunt daar ons geheele_ gcfprek hooren. En 't zal mij zelfs aangenaam zijn, dat gij ons hoort. TWEE-EN-TWINTIGSTE TONEEL. De Marquisin, Sofie. De Marquisin. Zo, Mijnheer de Clainville, hebben wij geen vermogen als op zwakke zielen... Ik ben recht gevoelig.. .ja... ja... hij kan dat zeer wel gezegd hebben... ik ken''er hem in. Hij... hij, die, door het denkbeeld, dat hij van zijn eigen verdienden beeft, allergemaklijkst zou.... Och ! hoe gaarne zou ik mij wreeken!... mij hier, op 't oogenblik wreeken; en hem doen zien... Maar hoe zou ik het  WEDDINGSCHAP. 3? het aanvangen?... Als ik eens aan hem zelf liet vertellen... of liever als ik hem wijsmaakte. . . Neen... mijn Officier moet 'er bijzonder meê gemoeid zijn... hij moet eenigzins... kon ik door een weddingfchap.. (Hier flaat zij, al denkende, het oog op de deur en den jleutel.) Mijnheer de Clainville... Ha! (zij zegt dit glimlagchende over haaren inval.') Neen, neen... Het zou tog grappig zijn... Maar, wat waag ik 'er meê... (zij /iaat op en neemt ftil den jleutel uit den deur van het Cabinet), 't zal nog al aardig zijn, als dat gelukt. (zij lagcht over haar' inval en jleekt den Jleutel in haar zak; zij gaat zitten.) Sofie, geef mij mijn werk. Sofie. Daar is 't. De Marquisin, in gedachten. Geef mij mijn werk. Sofie. Wel, daar is 't, Mevrouw. De Marquisin. Ha! DRIE-EN-TWINTIGSTE TONEEL. De Marquisin, De Marquis, Sofie. De Marquisin, op haar Sofa, ftrikken maakende. Wel nu, Mijnheer, zijt gij niet braaf nat gewe est ? C 4 De  40 De ONVERWACHTE De Marquis Ik hou wel van den regen. En gij, Mevrouw, hebt gij veel bezoek gehad ? De Marquisin. Dat daar gelaten. Gij hebt zeker een goede vangst gehad ? De Marquis. o, Mevrouw, verduivelde omwegen. AVij joegen in het bosch van Salveux een hert op: onze honden raakten den voet kwijt: ik vermoedde dat het doorgetrokken was ; eiridlijk verzamelen wij weêr. Ik riep tegen Brevaut dat wij 't verkenden : hij zei: neen! wel zei ik: kijk dan die volle hoeven , die zwaare zijden, die ronde klaauwen en breede fclienkels; hij hield Maande, dat het een jaarige koe was, een tien takt hert, of 'er dat zijn kon. De Marquisin. Ik verwonder mij altoos, Mijnheer, over de verbazende menigte van woorden en fprcekwijzen die alleen maar tot de jagt behoorcn. De vrouwen deuken, dat zij de taal kennen; en wij weeten 'er haast niets van. Wat al woorden van de kimden, de wetenfehappen, den imaak en van die kunften die gij... noemt.... De Marquis. Mechanifche. De Marquisin. Mechanifche. Zie daar! dat is al weêr een vreemd woord. De  t WEDDINGSCHAP. 4* De Marquis.. Mevrouw, een man, die wat weet, kent ze genoegzaam alle. De M a r q u i s i n. Hoe! van die Mechanifche kunden ? De Marquis. Ja, Mevrouw. Ik zal mij zelf niet tot voorbeeld neemen; ik heb zulk een raare opvoeding gehad; en, zonder dat ik juist hervormer van ecu Keizerrijk moest worden, is Czaar Peter de Grootc vast niet kundiger geweest als ik in de minde klcinigheeden. Daar is al heel weinig, ik fpreek niet van dingen, die tot de kimden, de weetenfehappen, den fmaak, maar zelfs die tot de handwerken behooren , die ik niet bij hun naam genoemd zou hebben: ik zou tegen een Woordenboek gekampt hebben- Geduurende het begin van dit Toneel kan Mijnheer de Clainville zijn handfehoenen uittrekken en die, met zijn .hertsvanger, aan een knegt overgeeven. De Marquisin. Ik zou tegen u niet durven kampen; want ik bekeek daar aandonds die deur en zei in mij zelve : Ieder (tukje ijzer, dat 'er aan zit, heeft'vast een naam; en, buiten 't dot zou ik 'er geen een kunnen noemen. De Marquis, Welnu, Mevrouw, ik zou ze altemaal kunnen noemen. C 5 De  4s De O N V E R W A C H T E De Marquisin. Altcmaal, dat is onmooglijk. De Marquis. Ik wed ja. De Marquisin. O, dat laat zich gemaklijk zeggen. De Marquis. Nu, ik wed, Mevrouw, ik wed. De Marquisin. Wilt gij dat wedden? Sofie, ter zijde. Daar heeft onze gevangene veel belang bij. De M a r q u i s. Ja, Mevrouw, dat wed ik. De Marquisin. 't Is gedaan: ik heb ook al over eenige dagen twintig Louis d'or nodig gehad. De Marquis. Waarom fpraakt gij uw vrienden niet aan? De Marquisin. Neen, Mijnheer, ik wil u voor zulk een geringen dienst niet verfchuidigd zijn: ik deun op' u in gevallen van meer belang, en'ik wil ze u liever afwinnen. De Marquis. Om twintig Louis d'or? De Marquisin. Twintig Louis d'or... 't is wel, So-  WEDDINGSCHAP. 43 Sofie, ter zijde. Ik word ongeduurig 010 hem. Wat beduidt rog die wcddingfchap? De Marquis. 't Is goed, ik neem het aan. De Marquisin. Gij zult mij al het ijzerwerk opnoemen, dat tot een deur behoort, tot een kamerdeur,.. tot deeze? De Marquis. Ja, Mevrouw. De Marquisin. Maar, 't geen gij genoemd hebt moet gij opfchrijvcn; want ik kan 't anders niet nagaan... De Marquis. Ja vast, opfchrijven. Dubois... (legen Sofie.) Juffrouw , wees zoo goed om Dubois hier te roepen. Zoo dikwils, Mevrouw, als ik een gelegenheid kan vinden, om u te overtuigen, dat de mannen het ver winnen in wetenfehap, in kunde, en in gegrond oordeel... 't Is waar, Mevrouw, die goddelijke gaaf der natuur, die bekoorlijkheid , dat vermogen, waarmeê gij met een enkelen opflagvaq 't oog... De Marquisin. Denk, dat ik uw vrouw ben, Mijnheer; en een kwalijk geplaatst compliment betekent niets. Laaten wij tot onze wcddingfchap wederkeeren; gij wilt mij die doen vergcetcn, geloof ik. D e M a r q u i s. Neen, zeker niet. VIEPv  44 De ONVERWACHTE VIE R-EN-T WINTIGSTE TONEEL. De Marquisin, De Marquis, Sofie, Dubois. De Marquisin. Daar is Dubois. Wij moeten geen tijd verzuimen , om te bewijzen hetgeen ik gezegd heb; en wij hebben van daag nog wel tien mijlen af te leggen. De M a r q u i s. Wat fpreekt gij van van daag, Mevrouw; De Marquisin. Ik zal u dat wel uitleggen: onze weddingfchap, onze weddingfchap. De Marquis. Dubois, neem pen en inkt, gaa aan dceze tafel zitten en fchrijf 't geen ik u op zal gceven. De Marquisin. Dubois zet in 't hoofd: Dat gij aan toonder dezes zult betaalen twintig Louis d'or, die ik u weer zal geeven. De M a r q u i s. Zij zijn nog niet gewonnen, Mevrouw. De Marquisin. Wij zullen zien, wij zullen zien : begin maar. De M a r q u i s. Dceze wisjewasjes zullen u zeker wat laag, wat naar, wat gemeen voorkomen, Mevrouw. De  WEDDINGSCHAP. 45 De Marquisin. Zeg liever zeer glansrijk, ik zal ze als goud aanmerken, zo ik mijn wensch vervuld zie. Ik wil zelfs wel zoo goed zijn van u te helpen, om 't mij te doen verliezen : gij zult zeker het flot niet vergecten en de kleine fpijkertjes, daar 't meê vast zit. De Marquis. Dat zijn geen fpijkertjes; men noemt dat fchroeven, die met moeren aangedraaid worden: fchrijf op: het flot, de dekplaat, de fchroe'ven, de moeren. Dubois, fchrijvende. De moêren. De Marquis. De fchoot, de knop , de ftift, het pennetje, de fcharnieren... De Marquisin. O, wat gaat dat fchielijk, Mijnheer. Ik fchrik 'er van. Dubois. De fcharnieren. De Marquis. Wacht, Mevrouw, ik heb alles nog niet genoemd. De Marquisin. Och! ik ben 't kwijt, Mijnheer, ik ben 't kwijt. De Marquis. Een oogenblik, Mevrouw. De fcharnieren, de bouten, de fchroefkopjes, de knippen, de hout- fchroe-  46 De ONVERWACHTE fchroeven, de groote fhütplaat, de kleine fluitplaaten. De Marquisin. Ach, Mijnheer, ik ben mijn twintig Louizen kwijt. De Marquis. Ik bedenk 'er mij niet lang over, Mevrouw, gelijk gij ziet: een oogenblik, een oogenblik. Dubois. De kleine fluitplaaten. De Marquisin. Zoo maar in dén adem, Mijnheer. De Marquis. Mevrouw... De Marquisin. Wilt gij 't voor tien Louizen afmaaken ? De Marquis. Neen , neen, Mevrouw. De bouten, de knippen , de fluitplaaten. Dubois. Die ftaan 'er al. De Marquisin. Tien Louizen, Mijnheer, tien Louizen. De Marquis. Ik laat geen duiver vallen. Ik heb voorleden week drie weddingfehappen verloren; ik moet ook ïnijn beurt eens hebben. De  WEDDINGSCHAP. 4? De Marquisin. Pc geef het gewonnen. Ik vraag niet of gij iets vergeeten hebt. De Marquis. Dat zou ik niet denken. Schroeven, fluitplaaten, knippen, flot. De Marquisin. Als het zoo een groote deur geweest was, dat 2011 u meer moeite gekost hebben. De Marquis. Neen, ik zou 't net eevcn fchielijk gezegd hebben. Sluitplaaten, knippen. De Marquisin. Hebt gij dan nu alles genoemd, Mijnheer. De Marquis. Ja... ik geloof ja, Mevrouw; fchroeven, flot. De Marquisin. 't Geen mij 't meest verwondert, Mijnheer, is de vaardigheid, het naauwkeurig oog,daar gij meê opneemt alles.... De Marquis. Verwondert u dat, Mevrouw ? De Marquisin. Het moest mij zekerlijk niet bevreemden. Kortom , daar fchict niet over.... De Marquis. Als mij te betalen , Mevrouw. De  48 De ONVERWACHTE De Marquisin. U te betalen. Wel, Mijnheer, gij zijt eenóngcm.iklijk Crediteur. Als gij 't verliest zal ik veel beleefder zijn en u meer crediet geeven. De Marquis. Dat begeer ik niet. De Marquisin. Dubois, vouw dit papier toe en verzegel het: daar is mijn cachet. De Marquis. Waartoe dat Mevrouw? dat is onnodig. De Marquisin. Vergeef mij; ik ben zoo los; de tegenwoordigheid vai geest duurt bij de vrouwen niet langer als ééne minuut, en die minuut is voorbij. De Marquis. Gij fteckt 'er den gek mee: maar 't geen gij daar zegt, heb ik honderdmaal gezegd. De Marquisin. Dat geloof ik gaarne. Ik hoop dat gij mij wel één uur zult willen toeftaan om eens na te zien of gij niets vergeeten hebt. De Marquis. Twee dagen, zo gij wilt. De Marquisin. Neen, ik begeer geen langer tijd, als ik nodig heb om u mijn geval van van daag te vertellen : het is dit. Ik heb mij verveeld, doodlijk verveeld; ik ging op 't Balcon, de regen joeg mij in huis; ik heb  WEDDINGSCHAP^ 49 lieb willen leezen,ik heb willen borduuren,fpelen, fchrijven, maar de verveeling maakte al mijn denkbeelden zoo fomber, dat ik weêr na 't venfier ging om op den weg te zien. Ik zag een Heer voorbij komen, die hard reed; hij groette mij; ik kreeg zin om niet alleen te eeten. Ik liet hem zeggen dat Mevrouw de Gravin de Wordacle hem verzocht in te komen. De Marquis. En waarom de Gravin de Wordacle? De Marquisin. Een idéé: ik wilde niet, dat hij weeten zöu dat ik de vrouw was van Mijnheer de Clainville (haar jlem verheffende) van Mijnheer de Clainville, die hier omftreeks Landgoederen heeft. De Marquis. Waarom.... De Marquisin. Ik zal 't u zeggen: hij nam mijn voorflag aan. Ik zag een jong Heer, die zich zeer wel voordoet: hij is van die mannen, wier eerlijke en bedaarde phijÜonomie vertrouwen inboezemt. Hij heeft mij het vleijendfte compliment gemaakt; hij heeft elke gelegenheid waargenomen om mij te toonen, dat ik hem behaagde, hij heeft zelfs gewaagd het mij te' zeggen; en, 't zij dat hij natuurlijk vrijmoedig is met vrouwen, of dat hij, buiten mijn toedoen, misfchien in mijne oogen het vermaak gezien heeft, dat ik in zijn bijzijn had... Kortom , wat zal ik. u zeggen?'verfchoon mijne openhartigheid; maar ik ken het vermogen, dat ik op uwe ziel heb; gij zijt juist aangekomen in een oogenblik dat wij een zeer levendig'onderhoud hadden;en ik heb naauwD lïjks  50 De ONVERWACHTE li|ks den tijd gehad, om hem in dit Cabinet te doen gaan, daarbij mij hoort, indien het bericht, dat ik u geef, hem aandacht genoeg laat om ons aan te hooren. Toen kvvaamt gij juist in; ik was onvoorzichtig genoeg om u deeze weddingfchap voorteflaan: ik dacht niet, dat gij die zoudt aangenomen hebben; en ik heb mij bedrogen ; gij zult zekerlijk vermoeid zijn, van u zoolang... (De Marquis neemt van tijd tot tijd eene emftige s koele en flroeve houding aan.~) De Marquis. Mevrouw... De Marquisin. Maar... Mijnheer... ik bemerk... Heeft het hert, dat gij gejaagd hebt, u ver doen afdwaalen ? De Marquis. Neen, Mevrouw. De Marquisin. 't Schijnt dat gij eenig verdriet hebt. De Marquis. Neen, Mevrouw, dat heb ik niet. Maar dis Heer moet zich daar in dat Cabinet vervetien. Sofie, ter zijde. o Hemel! De Marquisin. Laaten wij daar niet meer van praaten, ik zie dat u dat mishaagt, en dat doet mij ten uiterften leed. Ik.. • ik... ik zou wel alleen wenfchen te zijn. Dubois en Sofie gaan verlegen agt er op t toneel. Sofie vertoont de meeste ontfteldlenis. D e  WEDDINGSCHAP, 5* De Marquis. Dat geloof ik wel. De Marquisin. Ik wilde wel.... De Marquis. En ik wil in dat Cabinet eens gaan zien, wie de ftoutheid gehad heeft... Sofie, Welk eene onvoorzichtigheid! De Marquisin, zich verlegen houdende. Mijnheer, laat ik u een verzoening mogen voorHaan. De Marquis. Een verzoening, Mevrouw? ik zie niet welke verzoening... De Marquisin. Ik heb de weddingfchap verloren, geef mij re* vengie. De Marquis. Mevrouw, daar komt hier geen gekfteeken te pas, De Marquisin. Ik fteek 'er den gek niet mêe: ik vraag u om revengie. De Marquis. En ik, Mevrouw, ik vraag u om den fleutel vaa dat Cabinet; en ik verzoek u mij dien te geeven. De Marquisin. Den fleutel, Mijnheer ? D 2 De  den vertoonen twijfeling, afgetrokkenheid en verwarring.) Wat dien fleutel betreft, dien gij eischt, zie daar, Mijnheer, daar is die fleutel; fluit dat Cabinet open; fluit het zelf open; zie overal rond; rechtvaardig uwe vermoedens en (taa mij ten minden zoo veel verftand toe, om te weeten, dat, als ik de onvoorzichtigheid heb van daar iemand te verbergen , ik de zotheid niet hebben moet van het u te zeggen. De Marquis, verlegen. Ach! Mevrouw. De Marquisin. Hoe, gij bedenkt u nog, Mijnheer? Waarom gaat gij niet in het Cabinet? ik zal 't zelf opendoen. De Marquis. Maar, Mevrouw, Mevrouw, dat is iemand ge» heel uit 't veld (laan. De Marquisin. Neen, neen; 't geen jk u gezegd heb is zeker* Ujk waar. De Marquis. Ikr heb fchuld, Mevrouw, ik heb fchuld, D 3 Ds.  g4 De ONVERWACHTE De Marquisin. Hé, neen, Mijnheer, gij hebt niet. De Marquis. Ik val u te voet, Mevrouw. De Marquisin. Staa op, Mijnheer. De Marquis. Vergeeft gij 't mij ? De Marquisin. Ja, Mijnheer. De Marquis. Gij zegt het niet van harte. De Marquisin. Ik verzeker u dat ik 'er geen moeite toe heb. De Marquis. Wat zijt gij goed! De Marquisin. 't Is niet uit goedheid, 't is uit pligt. De Marquis. Ach! Mevrouw, wie zou het hebben durven denken. (Hij ziet in het papier.) Ja... ja. O! met welk een beleid , met welk een list ben ik tot het vraagen om dien fleutel gebragt, om dien verwenschten fleutel, (hij leest.) Ja, ja, daar ftaan wel flot, fchroeven, moeren.... Duivelfche fleutel! vervloekte fleutel! Maar, Dubois, had ik hem niet genoemd? Dubois. Keen, Mijnheer, ik meende het u nog te zeggen. De  WEDDINGSCHAP. 55 De Marquis. Wel, Mevrouw; dat vermaakt mij recht;ik ben 'er van opgetogen; het is een goede leer om mij niet weêr zoo driftig tegen u te maaken: dat is nu voor 't laatst. Ik zal u de twintig Louizen zenden en ik betaal ze u met het grootfte genoegen van de wereld. Gij vergeeft het mij dan, Mevrouw V De Marquisin. Ja, Mijnheer: ja, Mijnheer. De Marquis, wederkomende. Denk eens na hoe onnozel ik was, met zoo veel verftand, als ik wist dat gij bezit, te gaan denken. .. te gaan geloven.... Wel! ik ben... Ik gaa heen, Mevrouw, ik gaa mijn fchuld afdoen. De Marquisin, volgt hem met de oogen en /leekt den fleutel in de deur van het Cabinet. Sofie, zie eens of Mijnheer ook weêrkomt. VI J F - E N - T VVIN TIG S T E T O N E E L. Sofie, De Marquisin, De Heer Dé- tie ulette. De Marquisin, doet het Cabinet open. Treed uit, treed uit; nu, Mijnheer, treed uit. De Heer Détieulette. Ik ben verwonderd, ik ftaa verbaasd over al wat ik gehoord heb. De Marquisin. Wel nu, Mijnheer, hebt gij nog meer bewijs nodig, om overtuigd te zijn hoe elke vrouw het D 4 van  56 De ONVERWACHTE van haar' man kan winnen; en zo ik nog aartiger en fchranderer was..., De Heer Détieulette. Dat is niet mooglijk. De Marquisin, Ik heb mij nu nog maar alleen van onze geringde middelen bediend, Mijnheer, 't Zou nog heel wat anders geweest zijn als ik al de teekenen van fpijt, de doffe toonen van eene inwendige droefheid had laaten werken;als ik het verwijt, de traanen , de wanhoop van een quaft verongelijkte vrouw gebruikt had: Gij kunt niet begrijpen , gij hebt geen denkbeeld van het vermogen eener vrouw, die ééns haar man heeft kunnen doen bekennen, dat hij ongelijk had. Ik ben daarom niettemin befchaamd over den rol, dien ik gefpeeld heb: ik zal 'er nimmer zonder fchaamtc aan denken. Mijn kleine trek om mij te wreeken heeft mij verder vervoerd, dan ik weezen wilde. Ik ben overtuigd dat de zucht om geestig te fchijnen ons veelal doet eindigen met gekheeden te zeggen of te doen. De Heer DéTiEULETTE. Geeft gij zulk een naam aan een grapje ? De Marquisin. Ach! Mijnheer, in tegenwoordigheid van een vreemdeling, dien ik ondertusfehen alle reden heb om voor een befcheiden man te houden. De Heer DéTiEULE tte. En voor uw onderdanigften dienaar. De  WEDDINGSCHAP. 57 De Marquisin. Ik heb zekerlijk mijn man eenigzins belagcbelijk gemaakt; mijn man, Mijnheer de Clainville; want gij weet nu mijn bëdriegerijtje ten uwen opzicht te. De Heer D é t i e u l e ï t e. Dat wist ik vooriif reeds. De M a r q u i s i n. Hoe, Mijnheer, gij wist De Heer Détieulette. Dat ik de eer had, bij Mevrouw de Clainville te zijn. Een van uw bedienden had het mij gezegd, De M a r q u i s i n. Zoo dat Mijnheer mij voor den gek gehouden heeft. De Heer Détieulette. Vergeef mij; maar Mevrouw heeft het mij niet gedaan. De Marquisin. Ach! hoe vernedert mij dit. En die vrouw, d're verllrooijingen heeft, die haar naam vergeet ? Hoe, Mijnheer, gij befchimpt mij ? De Heer Détieulette. Ik bid u om vergeeving, Mevrouw. De Marquisin. Dit treft mij en verfterkt mij in 't voorneemen om alle ftrèeken te verwenfehen. (Zij wandelt vol fpijt heen en weêr). Hemel!,.. Ik hoop, Mijnheer, dat gij ons dezen winter de eer zult aandoen D 5 van  53 De ONVER W A C II T E van ons tc Parijs te komen zien. Dan zal ik, in uw bijzijn,Mijnheer de Clainville vergiffenis wangen voor de onbetaamlijkheid van mijn gedrag. Sofie, laat Mijnheer langs uw trap af. Vaarwel, Mijnheer. De Heer DdTiEULETTE. Vaarwel, Meviouw. D e Marquisin. Ik wensch u een goede reis. ZES-EN-TWINTIGSTE TONEEL, De Marquisin, alken. Zoo?., wist hij het? O! de mannen, de manhen geeven ons niet toe... Ik heb kwalijk gedaan. . . Hij fchijnt bij geluk een fatfoenlijk man. Ik ben buiten mij zelve:... Mijn behandeling dogt niet; dat is lelijk., en dat in 't bijzijn van een' vreemdeling, die overal kan gaan vertellen... Dat mag zijn fatfoen te grabbelen gooijen ge» noemd worden. ZE VEN-EN-T WINTIGS TE TONEEL, De Marquisin, Sofie. Sofie. Ach, Mevrouw, ik ben als de dood: gij hebt mij doen bccven. De Marquisin, Waarom ? So,  WEDDINGSCHAP. 59 Sofie. Als Mijnheer eens gekomen was? De M a r q u i s i n. Wel nu? Sofie. En als hij dien heer eens gezien had. De Marquisin. Wel, dan zou ik hem gevraagd hebben,of ik, als hij twee vrouwen in zijn kamer houd, die hij reeds zedert vijftien jaaren kent, ook geen vrijheid heb, om in de mijne een man te verbergen, dien ik nog maar vijftien minuuten gekend heb. S o f i e. Dat is ook waar: daar dacht ik niet om. De Marquisin. Sofie, gij moet aan Dubois zeggen , dat hij morgen ogtend la Fleur zijn geld geef: en hem afdankt. Sofie. Heden, Mevrouw, wat heeft hij dan gedaan ? \ Is zulk een goede jongen, 't Is waar hij is wat dom. De M a r q u i s i n. Dat zegt niets: maar ik geloof dat hij dom en boosaartig meteen is. Ik hou niet van dienstboden , die Mevrouw komeu aanbrengen wat 'er bij Mijnheer voorvalt. Laat u dat een leer zijn. Sofie, ter zijde. Wel, hij heeft het ver góhragt met zijn fliau-  Go De ONVERWACHTE migheid. 't Kon wel weezen, dat hij mijn lubben niet kreeg. Mevrouw ik hoor de Item van Mijnheer. AGT-EN-TWINTlGSTE TONEEL. De Marquisin, De Marquis, De Heer Dé t i e 17 le t te. De Marquisin. O Hemel! De Marquis, tegen den Heer Détieulette. Mevrouw... wel Mevrouw zal dat niet kwalijk necracn. Gij zijt gelaarsd , gij komt van 't paard. Mevrouw zie hier Mijnheer Détieulette; een goed Edelman, een braaf Officier en mijn Vriend; en die eerlang nader aan ons zal verbonden zijn, als enkel door vriendfehap. Hier zijn de vijftig Louizen: ik wilde ze u zelf brengen. De Marquisin. Vijftig Louizen? 't was maar twintig. De M a r q u i s. Vijftig, Mevrouw: ik heb mij zelf in de boete bcflagen. Ik verzoek dat gij ze aanneemt, tot fpijt van mijn drjft. De Marquisin, Ik ftaa verzet. De Marquis. Ik zal 'er nooit om denken, als tot mijn verbete» ring. De Marquisin. Ik ook niet, De  WEDDINGSCHAP. Ci De Marquis. Gij, Mevrouw? neen, neen: gij fpotte maar. Mijn' lieve vriend, gij weet niet van het geval, maar ik zal het u vertellen; 't is een aardige klugt... 't is mooi, 't is recht mooi: gij zult zien hoe gees'ig en hoe door-goed mijn vrouw is; Mogt zij, die gij trouwen zult, ook zulke goede hoedanigheedcn hebben... O, zij zal ze hebben, zij zal ze vast hebben, gij kunt 'er op aan. De Heer Détieulette. Ik geloof dat ik alle reden heb om het te wenfehen. De Marquisin. Mijnheer.... De Marquis. Mevrouw, houd Mijnheer een_ oogenblik bij u. Ach! mijn Vriend, wat voorfpel ik mij een genoegen! ik kom wêer; ik kom aanftonds weêr. NEGEN-EN-TWINTIGSTE TONEEL. De Heer Détieulette,De Marquisin. De Marquisin. 'Wel nu, Mijnheer, loopt alles niet zamen om mij hoe langer hoe confufer te maaken? Mijnheer de Clainville heeft u dan ontmoet? De Heer Détieulette. Neen, Mevrouw, ik heb mij bij hem laaten aandienen: hij kwam juist uit zijn kamer en bragt mij bier. 'Toen ik "de eer had, u op den weg te groeten , was mijn oogmerk bij hem af te Happen , ik  ga De ONVERWACHTE ik had juist bij den Heer de Clainville iets te doen. Gij kunt oordeelen hoe verwonderd ik was, toen men mij, op een geheime wijs, door de kleine tuindeur hierin liet; voeg daar bij de verandering van naam: Ik wil wel bekennen; ik dacht dat ik tot groote avantuuren beftemd was. De Marquisin. r Maar, vrat meent Mijnheer de Clainville met dat zeggen dat gij nader met ons verbonden zult zijn, als enkel door vriendlchapV De Heer Détieulette. 't Is zijn zaak, Mevrouw, om dit raadzel uitteleggen; en 't komt mij voor dat hij geen oogmerk heeft om u lang op te houden. Daar is hij, Hemel, daar is Mejuffer de Clainville. DERTIGSTE EN LAATSTE TONEEL. De Marquisin, De Marquis, De Heer Détieulette, Sofie, Adelaïde eu haar Gouvernante. De Marquis. Ja , daar is zij. Kan 'er liever meisje zijn ? Mijn Vriend, ontfang de liefde uit de handen dervriendfchap. Gij wist niet, Mevrouw,dat Mejuffer hier op 't flot was: zij is hier zedert gisteren. Ik ben gister avond te laat thuis gekomen en dezen morgen te vroeg uitgegaan om haar bij u te brengen. Zij beftaat ons zeer na: zij is een dogter van mijn overleden broeder, dien armen Ridder, die in mijn armen itierf in den flag bijLaufeld. Niemand wist van zijn huwüjk, a^ ik. Gij zult zeker genoegen neemen in de redenen, waarom ik 't voor u  WEDDINGSCHAP. 63 u geheim gehouden heb: mijn vader was zoo onhandelbaar en in de familie... ik zal u dat wel beduiden. Mijn lieve kind, omhels uw Tante. De Marquisin. Met al mijn hart. Adelaïde. Ik heb alle reden van vergenoegen, Mevrouw. De Marquis. ïk trouw haar uit, Mevrouw, en ik geef haar aan Mijnheer: ik zeg, dat ik haar geef, 't is hl de daad een vrije gift; en hij zou haar niet hebben, als ik braaver man kende. De Heer Détieulette. Hoe! Mevrouw, ik zal de eer hebben om uw neef te zijn? De Marquis. Ja, mijn Vriend, eer drie dagen ten eind zijn. Ik gaa morgen eens gaauw na Parijs: daar zijn eenige wisjewasjes, daar ik bij moet zijn. De Heer Détieulette. Mejuffer, ftemt gij in mijn geluk? Adelaïde. Mijnheer, ik was onkundig van de grootheid van 't mijne; gij hebt Mevrouws toeftemming nog te vraagen. De Heer Détieulette. Mag ik hoopen, Mevrouw... De Marquisin. Ja, Mijnheer; ik ben 'er ten uirerften verheugd over. Ik heb geen kinderen; en vau dit oogenblik af zie ik u aan als mijn dogter en fchoonzoon. Ik geef mijn woord, Mijnheer. Adelaïde, haare hand geevende. 't Is zoo wel uit genegenheid als gehoorzaamheid DÉ  fcj. De ONVERWACHTE WEDDINGSCHAP. De Marquis. Dat behoort ook zoo. (tegen de Marquijin.') 't Is ccn allerlieflte meid! De Marquisin. 't Zal mij zeer verwonderen, als Mejuffer niet veel vernuft heeft; en ik houd mij verzekerd, dat zij, zonder kunffenarijen of ftrecken, 'er geen ander gebruik van zal maaken, als om zich voor de ftreeken van anderen te wachten, haar huishouden wél te bellieren en baar man gelukkig te maaken. De Deer DéT ieulette. indien Mejuffer een voorbeeld nodig had, ben ik overtuigd, Mevrouw, dat zij 't in u zou vinden. De Marquisin. Ja wel. Mijnheer; ja Wel; de ftreeken deugen nergens toe. Geen ftreeken, geen ftreeken; men komt 'er altoos fout mêe uit. De Marquis. Vooral met mij. De Marquisin. Ach! Mijnheer de Clainville, ach ! wat heb ik kwalijk gedaan. De Marquis. Waar in? De Marquisin. Laaten wij in uw kamer gaan. Sofie, hen ziende heengaan, b Kon dit voorval haar van haare ftreeken ge* neezen! Wat al vrouwen! wat al vrouwen, dia, om verbeterd te worden, 'er zoo goedkoop niet afgekomen zijn! EINDE.  Ja hier. .en wel op het «jooenblii . Boch. teef