UITBREIDING VAN DEN G R O O T E N CATHOLYKEN CATECHISMU Sf, opgestel d DOOR HENOCÜS BEUKMAN, i?. a. P. & Pastoor T E AMSTERDAM. m d c c c i. -tT Te AMSTERDAM, hy F. J. van TETROODE en P. van BUUREN, Boekverkoopers. MET GOEDKEURING..  GOED-KEÜRIKG. TT r." twcede bevattende eene Uit¬ breiding 0Ver de drie overige deelen gen; « d^,TdJX n^°« heb dat ftrydig is met het H. Catholyk da oo du boek tot ieering en ftichting gegeven " ^ Ucbt ™* worde" Am«p . H' F' HULSCHER, AmfterdniD Jarts-Priefler. den 16 Maart, ^ i 80 i. NB. Plaat No 3. moet geplaatst worden voor Biadz. 1. No. 4. voor Bladz. 16 r. 5- voor BJadz. 33*.  DRUKFEILEN. ] BI. ïreg. 4 iïaatenen Jeesen -2g_3 o of — •— 5 — uitwendig inwendig -V ~ fl ~~ 19 — ftapdwtte — ftandvastige. \ ïv ~wdarheid -waarheid ■ —I3i — 3 v. o. — net _ Det " a — i v. o. — verneugt — verheugt -138-« -o Paulus -ofPaulus -,39Zxo Zfr°°nd -g^roond Z ~ 9 v* o. i zodanig ifzodanfe — 167—2 — tot _ toe ö —170 — 6 v. o. — is de deur de ^em BI iS iS aflbufieJeJyk wcder beSO"n<=n met Bladz. Iff7. ; •KI-I<58reg. 6 ftaatHen lees Hem — 217 — 10 — wan want — «! - < v* n' ~ dfl3 ,Sacramenten - dit H. Sacrament 233 — 5 v. o. — veererlei _ veelè'rJei ■. — 2«s» — 12 _ zoude... de zonde — zouden ... de I -294-4 -Heeren _ Heer i Cor, XIII. v. 2. i b'> Rom. V, v. sA  9 VAN DE LIEFDE. natuurelyke liefde uit onze natuurelyke kragten niet hebben , nocli krygen kunnen, i V. Kan men dan God uit onze natuurelyke kragten, als den Schepper en enoorfprong aller dingen , toch niét cenigzins beminnen ? A. Ja; maar zodanige natuurelyke liefde is ter zaligheid niet genoeg; daar toe hebben wy eene bovennatuurelyke liefde noodig.. V. Wanneer ftort God gemeenelyk deze deugd het eerst in onze harten? A. In den H. Doop. j .V. Kunnen-wy de liefde Gods ook weer verliezen?' . A- Ja; en dit niet alleen door ongeloof,maar ook door allerlei doodzonde (» want al. _ ie doodelyke zonden behelzen in zich ' ccne verfm'aading van het Goddelyk Opperwezen; waarom de H. Joannes zegt: ■ zo iemand de vaereldlief heeft, de liefde des Vaders is in hem niet. (b~) V. Hoe bcw\ st gy nog al verder , dat wy de liefde Gods verliezen kunnen? A Onder anderen uit het gec-nc God zngt by . den Propheet Ezcchicl: indien een rechtvaardig mensch van zyne rechtvaardigheid afwykt, indien hy kwaad doet, en alle de gruwelen bedryft, die een goddeloos mensch gewoon is te oedryven, zal die heven 7 alle g<*- (« Conf. Trld. Sttfc VI. C. 15. ib) 1 Jois II. v. 15.  VAN DE LIEEDE- § goede werken, die hy gedaan heeft, zalmen niet meer gedenken ; in de overtreding, die hy begaan heeft, en in zyne zonde, die hy bedreven heeft, zal hy flerven a) alwaar God zelf veronderfteid , dat eén fin.dp daad) rechtvaardig mensch, die gewis de Goddelykc liefde heelt, van zyne rechtvaardigheid kan afwyken, en ons verzekert, dat zodanig een in zyne zonde fierven zal, en eevolglyk de liefde Gods moet verloren hebben. V. Zegt toch de H. Joanncs niet, dat al wie uit God geboren is, geen zonde doet... en niet zondigen kan ? (&) -A. Ja; maar daar mede heeft hy niets anders willen zeggen, dan dat een rechtvaardig mensch i dat is iemand, die uit God geboren is,) niet zondigt, en niet zondigen kan, als hy uit zyne herboring, of gerechtigheid werkt; of wel, dat het volftrekt onmogelyk is, dat een rechtvaardige, zo lang hy rechtvaardig blyft, in eene doodeiyke zonde zal vallen ; alzo God boven alles te beminnen, en Hem te gelyk grootclyks te verfmaaden, onmogelyk gepaard kan gaan; zo als dezelve Apostel met deze woorden klaar te kennen geeft: die zynen broeder ziet gebrek lyden, en zyne ingewanden voor hem Puit, hoe blyft de liefde Gods in hem? Cc) Y, fa' Ezech XVIII. v. 24. x Jois III. y. $, c, ibidem v. 17. A a  4 VAN DE LIEFDE. "V. Hoe verftaat gy dan'deze woorden van den Apostel Paulus: ik ben zeker, dat noch dood, noch keven... ons zal kunnen fcheiden van de liefde Gods ? (tf) A. Met fommigen van een flerk vertrouwen, waar door hy hoopte, dat God nimmer toe zoude laaten, dat hy de Goddelyke liefde kwyd zoude raaken ; of zo men dientext al van eene volftrekteonmogelykheid van fcheiding verftaan wil hebben, dan is zulks ook nog waar in de twee volgende opvattingen: i. voor zo verre er uoor verftaan wordt Gods eeuwige liefde , en verkiezing omtrent de uhverkoorenen, waar van het waar is, dat noch dood, noch lceven die zal doen misfen, of verydelen, alzo diegeene, die God van eeuwigheid verkoren heeft, ongetwyfFeld behouden zullen worden. 1. ook genomen voor de liefde der uitverkoorenen tot God, is het ook waar, dat eindelyk, en ten laatfte noch dood , noch leeven , noch eenig ander ding, hen die liefde tot God, waar in zy, om in eeuwigheid met God te leeven, uit deze waercld fcheidcnmoeten, zal ontweldigen; hoe wel met dit alles te faamen ftaat, dat inmiddels ook de uitverkorenen,door deze of geenedoodelyke zonden, voor een tyd van God gefcheiden kunnen worden. V. C«) Rom VIII. v. 38. & 39.  VAN DE LIEFDE. 5 V. Kan de liefde Gods in ons ook verminderd worden ? A. Haare yver, en oefening kan door dagelykfche zonden, en door het agterlaaten , of ftaaken van liefdewerken wel verflauwen; ook kan hierdoor in ons eene gefchiktheid, of vatbaarheid, voor bederf veroorzaakt worden; maar de liefde zelve, van God in onze harten uitgeftort, en door ieder doodzonde wel verliesbaar, duit geen vermindering, en blyft geneel in haar zelve, zo lang'zy in ons is. V. Kunnen wy , de liefde Gods verlooren hebbende, dezelve ook wederom krygen? A. Ja ; als wy wederom van onze zonden gereinigt worden in het Bloed , dat is : door de verdienden van Jefus Chnftus, zo als uit alle die plaatfen in het H. Evangelie blykt, waar irt de zondaars tot boetvaardigheid geroepen worden , als mede uit het geene God zegt by den Propheet Ezechiel: indien de goddelooze boetvaardigheid doet over alle de zondsn, die hy gedaan heeft, en alle myne geboden , onderhoudt, en naar de rechtmaatigheid, en gerechtigheid te werk gaat, zo zal hy zekerlyk leeven, tn niet fterven. uille de boosheden, die hv gedaan heeft, zal ik niet meer gedenken, en om het goede, dat hy gedaan heejt, zal hy leeven. Ca) welke God- («) Ezech. XVIII. v. 21 & 22. A S  ^ VAN DE LIEFDE. Goddelykc toezegging volftrckt eene Göddeiyke liefde in den bekeerden zondaar verondenteit. V. Om wat beweegreden moeten wy God beminnen ? A. Om God zei ven, om dat Hy is het opperde en waardiglte goed. V. Volbrengt die geene, die God alleenlyk om de weldaaden, die hy er van genoten heeft, bemint, het gebod van liefde wei ? A. Neen; want hy moet God boven alles beminnen, om dat God het opper/Ie goed in zich zei ven, en aldus onze liefde dubbeld waardig is. * V. Wat is God boven alles beminnen ? A. Hem alle zynevolmaaktheden grondhartig gunnen OOHemhet hoogfte waardeeren (_b) en Hem 'het inniglte liefhebben (c) zo zelfs, dat wy liever alles, ja ons leeven willen verliezen, dan Hem door eenige doodzonde verfmaaden. * V. Kan iemand, die eene volmaakte liefde tot God heeft, Hem ook te gelyk als Rechter vreezen? A. Ja; want God om zyne gerechtigheid te vreezen belet niet, Hem om deze, en alle zyne andere volmaaktheden te beminnen; en anders zoude Chriftus zelfs ons niet geboden hebben, den geenen te vreezen, die onze ziel ,tnligchaamter helle kan verdoemen, (d) Y. (a Ohieétive. b> Appretiative. (c) Intenfive. > ij Matth. X. v. 28. -  VAN DE LIEFDE. 7 V. Wanneer is de liefde van den geenen die vrees:, toch nog vo'maakt? A. Als zvnc liefde tot God, cp zich zelve genomen, zo groot is, dat hy, zonder dat hy naflftg. heeft hier toe door vree ze aangezet te worden , ik ver derven wil , dan God door ecnige doodzonde veragten. V. Mag men wel een' mensch, oFecn,g ander Schepfel zo iterk bem.nnen als ocd? A. Neen: God, die het waardigfte goed is, moet boven alle andere goéderen bemind worden. Zo iemand tut my komt Czc.gr de Zalign'aaker") en zynen vaderden moeder .. ja zelfs zytt ei ge leeven ui et haat, die ka» myn discipel niet wezen, ^a) V. Misdoet iemand hier altoos tegen, als zyne genegenheid tot ecnig Schepfel gevoeliger is als tot den Schepper ? A. Niet altoos; want in zyne wille kan zyne liefde tot den Schepper des niet te min grooter wezen; al is het , dat zy hem zo gevoelig niet aandoet, als het geenc gewoon is zyne uitwendige zinnen te treffen. V. Kunnen wy wel zalig worden zonder ae liefde ? A. Neen, want die niet bemint, zegt de H. Joanncs, blyft in de dood. (bj V. Zyn wy vérpligt ons dikwiis in de deugd van liefde te oefieuen ? A. (O, Luc, XIV, v. 26. c» i Jois III. v. 14. A 4  £ - VAN DE LIEFDE. A. Ja: r. zyn wy daartoe verpligt, zo dra wy komen tot de jaaren van verftand, 2. als wy in gevaar zyn van te fterven, en 3. zeer dikwiis in oris leeven; waar toe zeer dienftig is, het gebed des Hceren aandagtig te bidden, en met het hart zo wel als met den mond te wenfchen, dat Gods naam zo wel op aarde, als in den Hemel geheiligt mag worden. T. Zyn wy ook verpligt alles, wat wy doen, tot Gods eer te verrigten ? A. Ja: want wy behooren geheclyk en in alles den Heere toe, en hier om zegt de Apostel Paulus: het zy gy eet, het zy gy drinkt, het zy gy iets anders doetdoet het alles ter eere Gods. (aj V. Hoe zal men dit gemakkelyk kunnen doen ? A. Met des morgens, als men ontwaakt, alIe zyne gedagten, woorden, en werken tot Gods eer op te draagen, en door den dag deze heilige offering van tyd tot tyd te vermenwen; met B. V. op het hooren van den klokflag zich ten dien einde met het teken des H. Kruis te tekenen. V. Offert men met dit te doen dan ook de zonden, daar men dien dag in valt, tot Gods eer niet op? A. Neen, alzo wy, zo dra wy zondigen, daar mede van ons heilig voorneemen afwyken ; de zondenkunnen nooit tot Gods (a) 1 Cor. X. v. 31.  VAN DE LIEFDE» 9 eer gefchiedcn, en zulks te willen ondernemen, zoude eene verfchrikkelyke boosheid wezen. V. Welke werken offert men dan op? A. Alle deugdelyke werken, en ook alle onverfchillige werken, welke hoe zeer ook in haar zelve noch goed,noch kwaad zynde, hierdoor, dac zy met een behoorelyk inzigc , en tot Gods eer verrigt worden, ook goed , en verdienftelyk worden. V. Worden onze werken, zo wv verzuimen dezelve tot Gods eer te verrisrten, door onze achteloosheid dan kwaad ? A. Neen: de deugdelyke werken (trekken uit haaren aart van zelve tot Gods eer; en de onverfchillige werken, die wy 'door onze opoffering verdienftelyk kondenmaaken, bly ven by onze achteloosheid onverfchtlltg in haar zelve, fchoon wy, onzen phgt verzuimende, eene perfoonelyke achteloosheid en misdaad hier mede bedryven. II- §• Over de Liefde tot onze Naasten. V. Heeft God ook geboden, dat wy onze naasten moeten beminnen? A. Ja : het tweede gebod, aan het eerfte gelyk ts: gy zult uwen naasten beminnen gelyk u zeiven. \a) % y (a) Matth. XXII. v. 39. A 5  IO VAN DE LIEFDE. * V. Wie zyn onze naasten ? A. Alle, die met ons van de eeuwige zaligheid deelachtig kunnen worden. * V. Wat is onze naasten als ons zeiven be¬ minnen ? A. Hen zodanig beminnen, dat wy aan hen geen kwaad doen, noch wenfchen, maar dat wy hen goed doen, en alle goed gunnen, dat wyaan ons zelvcn wenfchen. V. Mag, of moet men in de liefde ookeenige order onderhouden ? A. Ja, O) en wel zodanige order, als de reden, die God ons heeft ingefchapen, ons leert; en gcvolglyk moeten wy ons zeiven, en die gcene , aan welken wy het naaste verbonden zyn, of waar aan wy voor anderen byzondere verpligting hebben, het fterkfte beminnen , en in gelyken nood altoos het eerfte helpen; want de liefde keert de order der natuur niet om, maar volmaakt dezelve V. Zyn wy ook verpligt ons zeiven te beminnen ? A. Ja ; zo als blykt uit de regelmaat der liefde, die God ons ten opzigte van onze naasten voorfchryft, ais Hy ons gebiedt onze naasten lief te hebben gelyk ons zeiven. * V. Om wat beweegreden moeten wy ons zeiven, en onze naasten beminnen ? A- Om God. * V. («) Hoog!. II. v. 4.  VAN DE LIEFDE. n * V. Hoe kunnen wy ons zeiven, en onze naasten om God beminnen? A. i. Om dat wy daar door iets volbrengen, dat God ons geboden heeft, en Hem aangenaam is. 2. Om dat wy met ons, en onze naasten te beminnen, aan ons, en onze naasten ook de eeuwige zaligheid gunnen, en dus ook wenfchen, dat God van ons, en van hen in alle eeuwigheid mag verheerlykt worden. * V. Moeten wy ook onze vyanden beminnen? A. Ongetwyffcld, alzo zy ook onze naasten zyn, en Chriftus ons uitdrukkclyk gebiedt: bemint uwe vyanden , doet wel den geenen, die u haai'en, en bidt voor die « vervolgen, en lasteren. (a) V. Is het meer vcrdienltig onze vyanden , als onze vrienden, te beminnen, en wel te doen ? A. Ja; want alles gelyk zynde, wordt een goed werk des te waardiger, na het moeijelyker valt uit te voeren. III. §. Over de ergernis. V. Strydt het ook tcgcns de liefde, als wy onzen naasten tot ergernis itrekken? A. Ongetwyffcld, als het gelchiedt door gegeeven ergernis; doch niet altyd als het maar genomen ergernis is. V. (•) Matlb. V. v. 44.  12 VAN DE LIEFDE. V. Wat noemt gy ergernis ? A. Een woord, werk, of verzuim, dat aan een ander tot gelegenheid van zonde, of dwaaling verftrekt. V. Hoe wordt de ergernis verdeeld? A. In gegeeven, en genomen ergernis. V. Wat verftaat gy door gegeeven ergernis ? A. Als het gecne, dat een ander verergert, daar toe uit zich zeiven wezentlyk aanleiding geeft; en zulke ergernis is het altoos ongeoorloft te geeven; en by aldien het eene zaak van aangelegenheid is, haaien wy er door op ons den wee, dien de Zaligmaaker uitfbreekt, als Hy zegt: wee den mensch, door wien ergernis komt. (a) V. Wat noemt gy genomen ergernis? A. Eene misduiding van eens anders woorden, werken, of gedrag, in zich zelve niet kwaad zynde, maar daar kwaad uit wordt opgenomen , het zy uit enkele boosheid, het zy uit byzondere zwakte, of onwetenheid. V. Zyn wy ook verpligt, de genomen ergernis te voorkomen, of te vermeiden? A. Zo de ergernis uit enkele boosheid wordt opgevat, en wy eene billyke reden hebben van die woorden uittefpreeken, die daaden uit te voeren, of dat gedrag te houden, zo zyn wy niet gehouden, ons daar aan te itooren, en mogen het voorbeeld (a) Matth. XVIII. v. 7.  VAN DE LIEFDE. *3 beeld van den Zaligmaaker volgen, die zich niet kreunde aan de ergernis, die de Pharizeè'n uit enkele haat, en boosheid, uit zyne daaden, en woorden namen. V. Mogen wy ons even onverfchillig houden omtrent de ergernis , die uit enkele zwakte , of onkunde van onzen eevenmensch uit ons gedrag, woorden, of.werken genomen wordt? A. Neen; in zulk een gevalwórdt er grooter reden verzogt om ofls gedrag te billyken; want die onxtfreekende, kunnen wy al dikwiis verf ligt zvn, met zyne zwakheid, of onwetenheid medelvden te hebben, en uit liefde tot Hem het eene, of andere agter te laaten, daar hy ons gerechtigheids halve niet toe kan verpligten, navolgende het voorbeeld van Paulus, die liever nooit vleesch wilde eeten, dan dat zyn zwakke broeder hierdoor verergerd zoude worden, (a) XVIIIde LES, I. §. Over ds Wet Gods in het algemeen» V. Wat is het kort begrip van het geene wy volbrengen moeten, om de liefde ie onderhouden ? A. (») i. Cor. VIII. v. 13.  14 VAN DE LIEFDE. A. De WetGods,in tien geboden verdeeld. V. Wat noemt gy eigentiyk eene Wet? A. Eene beftendige regel van iets te doen, ofte laaien, ten. algemccne nutte, en den menfchen opgei egt van zodanig een', die daar toe gerechtigt is. V. Hoe worden de wetten verdeeld? A. In flellige, en niet ftellige wetten. V. Wat noemt gy eene ftellige Wet? , A. Die vrywillig van den wetgeever gefteld is, zo als B. V. de bcfnydenis, de wet van de vccrtigdaagfchen Vasten, enz. V. Wat noemt gy eene niet fiellige Wet? A. Die niet afhangt van den vryen wil, of verkiezing des wetgeevers, maar volftrckt uit haaren aart noodzaakelyk is. V. Hoe worden de niet ftellige of noodzaakelyke wetten onderfcheiden ? A. In de eeuwige, en natuurelyke wet. ■V. Wat verftaat gy door de eeuwige Wet ? A. De regel der Goddelyke wysheld van dat geene, dat aan het redelyk Schepfel, als zodanig, voegt, of niet voegt. V. Wat door de natuurelyke Wet ? A. Een indrukzel van het Goddelyk licht in ons, door het welk ons kennel'yk wordt', wat uit kragt van Gods eeuwige wet, aan het redelyk Schepfel, als zodanig, al, of niet voegt. V. Kan de eeuwige wet ook veranderd worden? A. Neen ; dewyl God , en zyne Wysheid on-  VAN DE 1IEFDE. 15 onvcranderlyk is, en gevolglvk het geene dezelve eenmaal aan het redelyk Scnepf fiu ?Kt voegzaam te wezen, geoordeeld heeft, zy hetzelve ook nog zooordcelen moet, en niet anders oordeeten kan. V. Kan de natuurelyke wet dan ook niet veranderd worden ? A. Ook niet, om dat het Goddelyk licht ons nimmer een verkeerd indrukzel jrceven kan van dat geene, dat Gods onverarulerlyke Wysheid van alle eeuwigheid aan het redelyk Schepfel als zodanig al of niet betaamend geoordeeld heeft. v. Zoude God ook iemand van de natuurwet ontflaan kunnen? A. Neen; even zo min, als Hy zich zeiver zoude kunnen loochenen; want dat zyne Wysheid eenmaal recht, en biliyk geoordeeld heeft, kan zyne Heiligheid nimmer tegenwerken, & V. U at is het eenige, dat God hieramcicpt doen kan ? A. Hy kan door zyn oppergezag, «acht, en heerfchsppy, de ftof, 0f-oïW heden veranderen , door welke venavl;» ten?aflen Mk ophoudt ondcr dc Wet V* fch°eidSden dC ftdlige WCtten oader~ A. In Goddelyke, en in tnsnfchelyke wetten wordt gemeenelyk de ftellige God- delyke Wet nog nader onderfcheiden ? in de m»e ■> en de nieum ■»» , wcïke  16 VAN DE LIEFDE beide tog maar m zo verre ftellige wetten genoemd kunnen worden, als zy regels bevatten, die ons van de natuurwet zelve niet voorgefchreven worden. V, Bevatten die beide wetten dan ook natuurelyke bevelen? A. Ja verfclieide uitdrukkelyk, en zelfs de gantfche natuurwet in het algemeen, in deze twee voorfchriften: bemin God boven al, en uwen naasten als u zei ven. (a) V. Hoe onderfchcid gy nog nader de men- fchelyke wetten? A. In Kerkelyke Wetten , Burgerlyke Wetten, en het algemeen Recht der Volken. V. Waar moeten' de menfehclyke wetten naar geregeld worden ? A. Naar"het voorfchrift der eeuwige, enna' tuurclyke wet, want zo dra zy daar tegen aanloopen , verpligten zy niet, en houden zeifs op, wetten te wezen. V. Zyfi wy verpligt de menfehclyke wetten te onderhouden? A. Ja; alzo de Goddelyke, en zelfs de na' tuurelyke wet ons zulks gebiedt. * V. Wie heeft de tien geboden gegeeven ? A. God zelve heeft die in het begin der ' waereld in de harten der menfehen gedrukt •, daar na heeft Hy die, in twee fteene tafelen gefchreven , aan Moifes ovefgegeeven; (b) en Chriltus heeft die in het nieuwe Testament vernieuwd^ (o (d) Matth. XXII. v.37 39. (i)Uitg.XX.&Deut.V. (c) Matth. XIX. v. 17-10.  VAN DE LIEFDE. iji * V. Hóe luiden de tien geboden , Zo nis God die aan Moifes voor het völk van Israël gegeeven heeft ? A. i. Ik ben de Heer, uw God gy zult geen vreemde Goden voor mync oogen hebben, gv zult u geen gemeden beeld, of gelvkenis maaken .... gy zult die niet aanbidden, of Godsdienst aandoen 2. Gy zult den Naam van den Heer, uwen God, niet ydel gebruiken... 3. Wees gedagtig, dat gy den Sabbathdag heiligt. 4. Eer uwen Vader, en uwe Moeder, op dat gy lang moogt leeven op de aarde. 5. Gy zult niet doodflaah. 6. Gy zult geen overfpel bedryven. 7. Gy zult niet fteelen. 8. Gy zult tegens uwe naasten geen valfche getuigenis fpreeken. 9 Gy zult uws naastens huisvrouw niet begeeren. 10. Gy zult zyn huis niet begeeren, noch zyn land ; noch zynen dienstknecht, noch zyne dienstmaagd, noch zynen os, noch zynen ezel, noch iets van alles, wat hem toebehoort. f>) V. Zeg eens de tien Geboden op eene verkorte manier? A. 1. Boven al bemin eenen God, 2» (0) Uicg. XX. v. 2-17. B  l8 VAN DE LIEFDE. 2. Noch ydelyk zweer, noch fpot. 3. Vier de Heilige dagen des Heeren. 4. Vader, en Moeder zult gy eeren. 5. Met wil, of werken ilaa niemand dood. 6. Doe geen Overfpel, noch onkuisheid fnood. 7. Wacht uvan fteelen, of onrechtvaardig leeven. 8. Gy zult geen getuigenis der valschheid gceven. 9. Begeer niemands bedgenoot. 10. Noch iemands goed, het zy klyn,of groor. V. Weik onderfcheid is er tusfehen de tien geboden? A. Dat de drie eerfte , die doorgaans genoemd worden de geboden van de eerfte tafel, alleen op God betrekking hebben, en dat de zeven andere, die de geboden van de tweede tafel geheten worden , voornaamentlyk zien op de pligten, die wy ten opzigte van ons zeiven, of van onze naasten in acht moeten neemen. §. 2. Over de noocfzaakelykheti, en mogelykheid van de Wet te onderhouden. 'f V. Is het hoognoodig dat wy de geboden onderhouden? A. Ja; want Chriftus zelfs zegt: zo gy tot het  " VAN DE LIEFDE. (9 het lieven wilt ingaan, onderhoud de geboden. (_a) V. Zullen zy dan alle, die de geboden ooit ovenrcden hebben , het eeuwige leeven derven ? A. Ja, alle, die dezelve mcrkclyk overtrceden hebben; tenzyzy van hunnezonden vergiffenis verkregen hebben, die in de H Kerk te bekomen is. V. Is de oude Wet door Chriftus dan niet afgefchaft? A. Ja, voor zo ver haare plechtigheden betreft ; maar niet omtrent die geboden, die de wet der natuur ons ook oplegt: want denkt nieti, zegt Chriftus , dat ik de Wet, en de P'ropheeten ben komen vernietigen ; ik ben ze niet komen vernietigen, maar vervullen. (£) V. Heeft Chriftus voor ons de wet dan niet vervuld, en onderhouden ? A. Ja; voor zich zeiven had Hy dit niet noodig; maar dat wy ze evenwel verpligt zyn ook te onderhouden, blykt genoegzaam uit de boven aangehaalde plaats: zo gy tot het leeven wilt ingaan, onderhoud de geboden; en zo wy, om dat Chriftus voor ons de wet volbragt heeft, van de onderhouding der wet bevryd waren, dan zoude ook volgen, dat, dewyl Chriftus voor ons gebeden heeft, wy niet meer ver- 0) Matth. XIX. v. 17. (b) Matth. V. v.17. B 2  20 VAN DE LIEFDE verpligt waren te bidden, daar Hy nochtans ons tebiddengeboden en zelfs een voorfchrift van hec gebed gegeeven heeft.(a) V. Spreekt de Apostel Paulus evenwel niet van eene vryheid, die wy door Chriftus gekregen hebben? A. Ja, de Apostel verzekert ons, dat wy door Chriftus vrv gemaakt zyn van de moefjelyke plechtigheden der Joodfche Wet, en dat wy vry gemaakt, of verlost zyn pan de zonden; maar hy voegt er by, dat wy dienstknechten geworden zyn van God, (/?) als willende, dat wy nu nog zo veel getrouwer oilzen dienst volbrengen , en zyne geboden onderhouden zullen. Ja elders zegt hy ronduit van alle,zonder eenig onderi'cheid, dat de geene, die de werken des vlecsch volbrengen, het Ryk Gods niet zullen bezitten, (c) V. Zyn de geboden ook moeijclyk te onderhouden ? A. Neen; zyne geboden zyn niet zwaar, d) en de Zaligmaaker zegt ons zelfs: myn /»£ is zoet, en myne last is ligt. Ce) V. Kunnen wy dan alle zyne geboden uit onze eige kragten onderhouden? A. Niet door onze natuurelyke kragten alleen; maar wel met de Goddelyke byftand, zo als de Apostel te kennen geeft met deze woorden : ik vermag alles in den geenen, die my vertierkt (ƒ; V« (d) Matth. VI v, 9. (bj Rom. VI. v 22. (f Galat;. VI. 19-21 (d) 1 Joës V. v. 3. W Matth. XI. v. 30. (ƒ; Philip. IV. v. 13. '  VAN DE LIEFDE. 1\ V. Wat zegt de Kerkvergadering van Trcnte hier van? A. Zy fpreekt er aldus over: God gebiedt niet het geene onmogelyk is, maar met te gebieden vermaant Hy ons te doen, wat wy kunnen, en te vraagen het geene wy niet kunnen, en Hy helpt ons, op dat wy zouden kunnen, («2) V. Spreekt de Apostel Paulus dit niet tegen, als hy zegt: ik heb het willen wel, maar het goede te volbrengen vind ik niet. (b). A. Neen; want daar fpreekt Paulus niet van de onderhouding der geboden, maar beklaagt zich over de ongeregelde driften Zyner bedorve natuure ; welke driften , zo zy onvrywillig zyn, wei geen zonden zyn , maar van welke de Apostei toch verlangde verlost te worden. V. Vaa welke wet of last fprak Paulus, toen hy zeide : waarom tergt gy God met op de fchouderen der discipelen eene last te leggen , die noch onze vaderen, noch wy hebben kunnen draagen .? (c) A* Van de Ceremonieele Wet, de wet der plechtigheden anders genaamd V. Wilde Paulus dan zeggen , dat die wet der plechtigheden volftrekt onmogelyk te onderhouden was? A. Neen; maar dat dezelve zeer lastig was, eu (d) Sc-f. Vf. C. 11. >Kb) Roin. VIL v. 18, (f) Hand. XV. v. 10. B 3  22 VAN DE LIEFDE en zonder byzondere byftand des Hemels njet onderhouden konde worden. ??,n e£P»* wel eenigen geweest,diedeztlve ftiptelyk onderhouden hebben? J.a' de «• Schriftuur getuigt van de ouders van den H. Joannes den Dooper; zy waren beide rechtvaardig voor God Melende in alle de geboden, en gerechtigheden des Heer en zonder tegenfpraak.(a) iets diergelyks verzekert zy ons ook van Joft'e, {b) en Jofias. CO y. Hoe verftaat gy deze woorden van Paunf'-n wl* /an den geest des kevens in Uirijlus Jefus heeft my verlost van de wet der zonde, en des doods (d) A. Dat de genade van Chriftus, die hy eene wet noemt om dat zy hem tot het goede aanzette, en welke genade hem door den Jcevendmaakcnden geest om de verdienden van Chriftus gegeeven wierdt, hem van de begcerelykheid zyner bedorve natuur, die hy de wet der zonde, en des doods noemde, om dat zy hem tot de zonde, en dood aanzette, verlost neeit; ten minfte zodanig verlost had dat, al gevoelde hy nog de neigingen der begeerelykheid, hy, door de genade des H. Geest verderkt, dezelve niet opvolede, noch er aan toedemde. V. Zoude God ons om onze overtreedingen 00 L, c- I. v- 6. (b, Jo.lie XI v. r5. dCr O 4 Kon. XXIII. v. 25. (d) Kom. VIII. v. a.  VAM DE LIEFDE. 23 der wet wel mogen ftrafFen^ indien wy met zyne hulp dezelve niet vermeiden konden? A. Neen; dit zoude tegens zyne gerechtigheid ftryden. Hy is geen tiran., maar een barmhartige Vader. J 3- Handelende over het eerfte gebod, en over [de noodzaakelykheid des Godsdienst» V. Welk is het eerfte van de tien geboden? A. Ik ben de Heer, uw God.... gy zult geen vreemde Goden voor myne oogen hebben , gy zult u geen gefneden beeld, of gelykenis tnaaken..., gy zultïdie niet aanbidden, of Godsdienst aandoen.... V. Geeven fommige Oncatholyken dit eerfte gebod niet anders op ? A. Ja; zy maaken er twee geboden van, om alzo het gebruik der beelden, als door Gods wet verboden, te doen voorkomen; voegende dan het negende, en tiende gebod by malkander, om zich aldus by het tiental der Goddelyke geboden evenwel te houden. V. Hebben de Catholyken de verdeeling der tien geboden altoos op dezelfde wyze opgegeeven, als zy nu doen ? A. Er zyn ook cenigen geweest, die het eerfte gebod gefpütst, en de twee laatfte vereenigt hebben; maar nooit met die B 4 in-  ?4 VAN DE LIEFDE. mzigt mee welk het van de tegenwoordige oncatholyken gedaan wordt. V. Is de verdeeling die heden de Catholyke Kerk gebruikt, toch niet al oud? A. Ja; niet alleen de H. Thomas van Aquinen maar zelfs de H. Auguftinus heeft ze aldus al opgegeeven. (a) V. Hoe bewyst gy, dat deze verdeelina; de beste is? A. Om dat daar het maaken vangefnede beelden, of gelykenisfen niet verboden is, als voor zoverre, dat zy niet a?s Goden geëerd mogen worden, wordt dit te recht by het voorgaande: gy zult geen vreemde Goden voor myne oogen hebben, gevoegt; en om dat de begeerte tot eens anders bedgenoot tot de begeerelykheiddesvleesch, en de begeertetot eens anders goederen behoort tot de begeerelykheid der oogen, zo worden deze twee zaaken te recht door twee vcrfchillende geboden onderfcheiden, evengelyk God het daadelyk overfpel, en het werkely k itcclcn door twee onderfcheide geboden, heeft vérboden, (b) * V. Hoe verdeeit gy het eerfte gebod ? A In drie deelen; het eerfte: Jk ben de Heer uw God, vermaant ons, dat wy God alleen voor onzen eenigen, enwaaren Heer, en God moeten erkennen , aanroepen, en dienen : het tweede : gy zult geen vreemde Goden voor myne oogen hebben , verra S. Tboin. i ? "V'. Kan men ook uit de H. Schriftuur bewyzen, dat de Engelen , en Heiligen voor ons rtidden ? A. Ja; de Opperpriester Onias, en de Propheet Jcremias hebben na hunne dood voor de kinderen van Israël (h) gebeden. De H. (d) Uirg. XXIII. v. 21. (b) Gefl, XVIII. v. 2. (O GeÜ. XIX; v i, 2. d Jofue V. v. 15. (e) Gefl. XXXII v. 26- :ƒ Tob. XII. v. 13. (g) Opcnb II! v. 4. Heb, I. v. 14. ié) 2 Mach . XV. v. 12-J6.  VAN DE LIEFDE. 3y 'H. Petrus heeft belooft, dat hy na zyne dood voor de geloovigen zoude bezorgt wezen : CO en alzo de Heiligen 'wraak -roepen over hunne vyanden, (b) en de rykc, vrek in de hel zelfs bezorgt is geweest voor zyne broeders , CO waarom zouden de He'iligen inden Hemel dan niet bidden, en bezorgt zyn voor hunne vrienden ? V. Zyn de eerfte Christenen ook van dit gevoelen geweest? A. Ja ; zo als onder anderen blykt uit de volgende redeneringen van den H Hieronymus, en den H. Chryfofthomus: dewyl de.eerfte bloedgetuige van Chriftus, de H. Stephamts, voor zyne vervolgers op aarde vergifenis verzegt, en verworven heeft, zal hy dan nu, nd dat Hy begonnen hééft met Chriflus te zyn, van minder vermogen vezen ? (_d) indien Paulus, toen Hy in deze waereld was s dermaate de menfehen beminde, dat Hy, daar Hy verlangde om bot: den te worden, en met Chriflus te zyn, nochtans om hunnent wille verkozen heeft, in het leeven te blyven , hoe veel grooter liefde zal hy hen dan in. den Hemel niet be- /o) a Pet. I. v. 15. Q>) Oper.b. VI. v. 10. (c) Luc XVI. v. 24. Sc, (d) Hieionym. Contra Vigjj; ie) S. Chryfoflfii. Hom. 1? ifl Er-Tt. a-i Rem  •fO VAN BE LIEFDE. * V. Weeten het de Hemellingen we!, als wy Hen aanroepen, of iets ter hunner eere doen? A. Ja; zo wel als het Abraham in den voorburg der helle wist, hoe Lazarus, en de ryke vrek hier gcleeft hadden, («) en de Zahgmaaker zelf geeft dit te kennen, als Hy ons verzekert, dat er in den Hemel blydfchap onder de Engelen is, als er op aarde een zondaar zich bekeert, en boetvaardigheid doet. CO * V. Hoe kunnen de Heiligen dit weeten , daar zy in den Hemel,"en wy op de aarde zyn? A. Zy weeten dit door God , en zien dit klaar in het Goddelyk wezen, het welk als eene heldere, en leevendige fpiegel van alles is. * V. Strydr het ook tegen het Middelaarsampt van Chriftus, dat wy de Heiligen aanroepen , en Hen tot onze Voörfprcekers, en Middelaars gebruiken? A. Neen; zo min als het 'er tegen ftrydt, •dat wy volgens zyn eigen yoorfchrift voor elkander bidden^ (c) en op het voorbeeld van Paulus elkanders gebeden verzoeken. rd~) * V. Houden wy Chriftus dan altoos nog voor onzen opperften Middelaar ? A. iV Luc. XVI. v. 24. b Luc. XV. v. 10. h) Matth VI v. 0 13- trf Rom. XV. v. 30. & Heb. XIII. v. 18,  VAN DE LIEFDE. 41 A. Ja; want hoe kragtig wy de voorfpraak der Heiligen ook ge.ooven te zyn, zo erkennen wy Chriftus altoos nog voorden eemgen Middelaar , die zich zeiven ter onzer verlosfing gegeeven heeft, en om wiens verdienden ons alles gegeeven wordt, wat wy door onze gebeden of die der Heiligen ook verkrygen. XXIIfte LES. V%n de Beelden. * V. Zondigen de Catholyken tegen het eerfte gebod met het maaken der Beelden? A. Neen; want zy maaken de Beelden niet om die te aanbidden; maar alleen om aan * xï u ,,C£ Zr?e HeiliSen ^erer te denken. * V. Heelt God het maaken der Beelden niet verboden toen Hy zeide: gy zult u geen ge/neden beeld, ofzgelykmh maaken? A. Neen; maar Hy heeft ze verboden te maaken om die te aanbidden, zo als blvkt uit het geene Hy er bvvoegde: gy zult die met aanbidden, of Godsdienst aandoen. V. Is de Latynfche Overzetting hier volkomen met de Griekfche gelyk? A. Neen; de Griekfche text, die omtrent aSo jaaren voor Chriftm geboorte, op het verzoek van Ptolomceus PhiJadelphus Koning van Egypte, door ?2 der He! breeuwiche, en Griekfche taalkundige Israëlieten, zes naamcntlyk uit ieder ge^ 5 liacht.  .42 VAN DE LIEFDE. flacht, uit het Hebreeuwsch in hei Griekschmet de grootfte nauwkeurigheid is overgezet, heeft het aldus.' gy zult u geen afgod maaken, zo als het ook ftaat in de eerfte gereformeerde bybcls, die te Geneve gedrukt zyn. V. Hoe bewyst gy verder , dat het Gods meening niet geweest is, volftrekt het maaken van beelden te verbieden? A. Om dat God zelf aan Moifes geboden heeft, op de Ark tweeCherubynen te Hellen, Ca) bet kopere Serpent in de woeftyne op te regten, (J>~) en Salomon, die toen ter tyd Gods wil zeer wel kende, twee zeer groote Cherubynen , en andere gelykenisfen in den tempel gefield heeft, Cc) waarover hy nergens in dcH. Schriftuur gelaakt , maar wel geprezen wqrdt. * V. Zoude, by aldien God aan de Israëliten het maaken van beelden verboden had, zulks daar door ook aan ons verboden wezen ? A. Neen ; want alzo het maaken van beelden in zich zeiven geen kwaad is , zo zoude het dan ook maar tot de ftelïtge wetten der Joodcn behoort hebben, en dit verbod met het einde der Joodiche Wet hebben opgehouden. V. Waarom noemt gy eenige beelden mirakeleuze Beelden ? A. CV Uitg. XXV v. 18. I b) Getal. XXI. v. 8. (c) 3 Kon. 4.  VAN DE LIEEDE. 4$ A> Niet als of.die Beelden uit zich zeiven eenige kragt !hadden om wonderen te verrigten; maar om dat God fomwylen aan die gecnen, die by die beelden God, Of eenige Heiligen, die er door betekend wierden, met vertrouwen hebben aangeroepen, eenige byzonderc weldaaden, of wonderen bewezen heeft; en in dien zin konde het kopere Serpent, op wiens aanfchouwen de Israëlieten van hunne wonden genezen wierden, ook een mirakelw beeld geheten worden, (a) V. Is het dan geen kwaad, dat wy voor de Beelden knielen , licht ontfteeken, of bidden ? ■A' ftcen; mits wy de eer niet bewyzen aan de beelden, maar aan God, of zyne Heiligen, die wy in onze gedachten op het aanzien der beelden ons'voorftellen. V. Zyn de Beelden van God, of zyne Heiligen toch in zich zeiven niet eenige eer waardig? A, ja, om dat zy daar afbeeldzels van zyn; doch vooral geen Goddelyke eer, maar eene' mindere eer , even gelvk de Ark des Verbonds, de tafel der toónbrooden, en andere werktuigen van den Godsdienst eerwaardig waren, en God dezelve ook met eerbied behandeld wilde hebben. V. Wat voordeel geeven de Beelden ? A. Ca) Getal. XXI. v. 9.  44 VAN DE LIEFDE. A. Zy ververfchen ons geheugen, en maaken ons veele dingen indachtig, die het oi s dienftig is te weeten ; zy vertoonen ons veelal het ieeven der Heiligen, en op w t wyze zy tot de zaligheid zyn gekomen; zy ontvonken in ons eene liefde tot God, en zyne Heiligen, en dienen om ons met aandacht te doen bidden. * V. Wat verltaat gy door de Reliquiè'n, of Overblyffelen der Heiligen? A. De lichaamen, beenderen, klcederen der Heiligen, en .alles, wat zy ons hebben nagelaaten, toen zy van hier gefcheiden zyn. * V. Waarom eeren wy de overblyffelen der Heiligen? A. i. Om dat het waardige panden, en gedenktekenen zyn, die onze goede, en groote vrienden ons hebben nagelaaten. 2. Om dat hunne lichaamen Tempelen van den H. Geest zyn geweest. 3, Om dat zy werktuigen van allerhande'deugden zyn geweest. 4. Om dat die zelfde lichaamen, of beenderen hier namaals by God verheerelykt zullen worden. V. Heeft her eeren der H. Reliquiè'n ook eenigen grond in de H. Schriftuur ? A. Ja; Moifes heeft de beenderen van Jofeph met zich uit Egypte genomen, 0> de Koning Joiïas, toen hy om ircwichtige redenen de beenderen van anderen liet (a Uitg. XIII. v. 19.  VAK DE LIEFDE» 45 liet verbranden, liet de beenderen van eenen Propheet , die dit alles voorzeid had, ongefchonden Ca) Het emmertje met Manna Ja: een erfgenaam is niet verbonden, het vasten, bidden, en diergelyke goede werken meer te volbrengen, waar toe zich die geene, wiens goederen hy erft, door be oitc verbonden had ; maar indien de belofte ook zo zaakelyk mocht zyn geweest, dat de beloover ook eenige goederen aan Kerk, of Armen belooft mocht heb-  VAN DE LIEFDE. si hebben , dan zoude de erfgenaam ook gehouden zyn, het zaakelyke van die belofte te volbrengen. V. Om wat reden ? A. Om dat de geene, die de vruchten en voordeden geniet, de lasten ook moet draageu, ) door de li. Kerk bevolen, (c) altoos, zonder dat er ooit door iemand aan getwyffeld is als eene pligt is befchouwd, en als eene wet is onderhouden. V. Hoe bewyst gy dat deze regeling voor het redelyk Schepfel, als zodanig, bilivk, en betaamelyk is? ' A. Op deze wyze: de wet der natuur verphgt ons Cblykens de natuurelyke neiging en gewoonte aller volken,) een ge- deel- («) zie de derde-volgende V. & A. W AüF ^rm-Isde Verb- AP°SC- J°c5 Damasc fib. 4- de fide c. 21. Innoc. Pap. Epift. x. ad Decwt. df. 4. (c) Conf. Matiscon. 2» Can. 4.  64 VAN DE LIEFDE deelte van den tyd, dien God ons geeft, tot zynen dienst te befteeden. Daar nu, om dien dienst in ftand te houden, de dagen van Godsdienst dikwiis behooren weder te keeren, zien wy van zeiven, dat voor het redelyk fchepfel, als zodanig , niets redelyker, niets betaamelykcr is, dan hier in te volgen het voorbeeld van zynen Goddelyken Maaker zeiven, en alzo van de zeven dagen, ten minftcn eenen van den ligchaamelyken arbeid zich te onthouden, dien dag te rusten, en dcnzelven aan den dienst des Heeren,en het werk zyner zaligheid toe te weiden. V. Heeft God zich de heiliging van den Sabbathdag ook fterk aangetrokken? A. Ja: Hy had er eene uitdrukkelyke wet van gegeeven, dat de geene, die denzeiven ontheiligde, de dood moest fterven; (V) en de H. Schriftuur verzekert ons ook, dat in de daad iemand die op den Sabbathdag hout geraapt had, op het bevel van God voor de ganfche meenigte is gefteenigt geworden, (b) V. Is in de nieuwe wet de zevende dag de rustdag gebleven? A. Neen ; de Apostelen hebben daar toe den eerften dag der week verkozen, en dcnzelven den dag des Heeren, zo als zy ook fa) Uitg. XXXI. v. 13. &c. (*) Geul. XV. V..32. &c,  Van de liefde. 65 Ook fteeds van de Christenen behoorde genoemd te worden, geheeten. (*) V. Kunt gy dit uit de H. Schriftuur bewyzen ? A. Ja: want de H. Lucas verzekert ons,dat de geloovigen te Troas op den eerden dag der week vergaderden, om het voornaame van den Godsdienst te verrigten, ib) de Apostel Paulus wilde, dat de gelovigen van Corinthe telkens op den eerften dag der week den behoeftigen zouden gedenken. CO En de H. Joannes verhaalt, dat Hy in den geest verrukt geweest is op den dag des Heer en. Cd) al het welk ten klaarfte bewyst, dat de Apostelen gewoon geweest zyn, de plechtige Godsdienftige byè'enkomften en oeffeningen op den eerften dag der week te houden, en te verrigten. V, Mogten de Apostelen die verandering maaken; en in plaats van den laatfien, den eerften dag der week tot den H: rustdag bepaalen? A. Ongetwyffeld; dewyl de aart der Goddelyke fchikking, in den beginne wegens • den rustdag bepaald, in den volftrekften zin niets meer vordert, dan in den omloop van zeven dagen eenen (zonder bepaaling welken) te heiligen. V. 0») Openb. I. v. 10. (&) Hand. XX. v. 7. (#) 1 Cor. XVI. v. 2. ,d) Openb. I. v. 10. Vide etiam J. N. Serm. 4 in Dok. 16. post Penteoosu pag. 524. & 525. E  66 VAN DE LIEFDE. V. Had God toch door eene Heilige wet den zevenden dag er niet toe bepaald? A. Ja; door eene jiellige wzt voor de jooden , en die onder hen woonden ; dan deze Heilige bepaalïng heeft met het eindigen der Joodlche Wet ook een einde gekregen. V, Kunt gy deze magt in de Apostelen ook nog duidelykcr aaiatoonen? A. Ja: de Zaligmaaker heeft voor de affchaffing der Joodfche Wet zelfs te kennen gegeeven , dat de Sabbathdag om gewigtige reden wel eenige verandering ondergaan kondc 00 dat de Sabbathdag om den mensch is, dat is ten nutte van den mensch verflrekken moet ; ibj dat Hy Heer van den Sabbathdag is,00endenzelven aldus veranderen kon— daar nu de Apostelen deze verandering gemaakt, of ten mihfte aangekundigt hebben, zo mogen wy er niet aan twyflelen, of zy hebben dezen last van hunnen Goddeiy ken Meefter ontvangen , of ten allerminfte zulks door eene Goddelyke beHiering of ingeeving gedaan; waar by nog komt, dat zy , die van Jefus Chriftus met. gelyke magt, zo als Hy van den Vader gezonden was, gezonden waren, 00 konden en vermochten ln hoedanigheid van Kerk- (a) Mauh. XII v. i. Mare. II. v. 23. (6) ibidem. (Ó Mare. JL v. 28. (dj Jois XX. v. 21,  VAN DE LIEFDE. 67 Kerkvoogden, als van den H. Geest aangefteld om deKerk Gods te bellieren, (V) ten nutte der gemeente deze verandering maaken. V. Welke redenen hadden de Apostelen hier toch voor? A. 1. Om ons van de Jooden te onderfcheiden. 2. Om dat voor de Christenen de eerfte dag der week het best tot de heiliging gefchikt is;door dien op dcnzelven de allerdierbaarfte geheimen, die wy gedenken, gewrogt zyn. V. Welk zyn de voornaamfte geheimen, die op „dien dag gefchied zyn ? A. Op dien dag'heeft God de Schepping begonnen; óp dien dag is Chriftus van de dood verrezen, en op dien dag is de H. Geest over de Apostelen en eerfte Christenen nedergedaald; zo dat die dag ten uiterfte gefchikt is, om er den Vader als Schepper, den Zoon als Verlosfer, en den H. Geest als onzen Heiligmaaker op te eeren, looven, en dienen. §• 2. fan dat geene, dat ons op den Sabbathdag verboden is, * V. Wat moeten wy in acht neemen, ora den Sabbathdag behooreiyk te heiligen? f>") Baad. XX. v. 28/ E 2  63 VAN DE LIEFDE. A. Wy moeten alle werken,die als dan verbooden zyn, ftaaken, en ons tot Godsdienftigheid overgeeven. * V. Welke werken zyn voornaamentlyk op den Sabbathdag verboden? A. Alle flaaffche werken; waar door verftaan worden dusdanige werken, die gemeenelyk door flaaven, arbeiders, of werklieden vcrrigt worden; verder het dryven van koophandel, procesfen, en rechtsplegingen. * V Door wien zyn ons die werken verboden ? A, Door de Overftens der H. Kerk, die van God tot Leidsmannen , en Beftuurders der Kerk zyn aangefteld, en hier in voor het grootfte gedeelte volgen het voorfchrift, dat God zelve wegens den Sabbathdag in de oude wet gegeeven, en bevolen heeft. V. Is het ook geöorloft op den Sabbathdag fpyzen te bereiden? A. Dit was in de oude wet, alszynde eene wet van ftrengheid, wel verboden; a) maar alzo Chriftus zelve getoond heeft, zulke eene ftrengheid in de nieuwe wet niet te vorderen; (b) zo is zulks ook door de Overftens der Kerk niet verboden , mits dat eider hier in den ftaat, daar God hem ingefteld heeft, niet te buiten gaat, en het geene deswegens gewoonelyk daags te vooren gedaan wordt, ook (a) Uitg. XVI r, 2J. (*) Matth. XII. v. 1-8.  VAN DE LIEFDE. Cr, ook niet bewaard wordt voor den Sabbathdag. V. Mag men ook door een' ander, of door beestenop den Sabbathdag laaten werken? A. Neen; want dat iemand door een' ander doet, wordt hy gerekend zelfs te doen; zo als blykt uit de vcrklaaring, die God zelve van zyne wet gegeeven heeft: gy zult op dien dag geen werk doen, noch gy, noch uw zoon, noch dogter,noch uw diens tknegt, noch dienstmaagd, noch uw last dra agend beest, noch de vreemdeling, die binnen uwe poorten is. (<0 V. Wat is de reden, waarom de flaaffelyke werken verboden zyn? A Niet als of die werken in zich zeiven kwaad waren; maar om dat zy doorgaans neletzelen zyn, die ons in het heiligen van den Sabbathdag hinderen. V. Zyn er fomwylen geen reden, die ons vryheid geeven, om eenige flaaffche werken op den Sabbathdag te verrigten ? A. Ja; de noodzaakelykheid ,de Godsdienst, het gebruik, en de ontheffing van de Wet. (b) V. Is het ook geöorloft flaaffelyke werken te doen fiegts uit tydkorting, uit eenig Godsdienftig inzigt, om een ander eenig voordeel te doen, of om het geld, dit men er mede verdient, aan de armen te geeven? A. (a) Uiig.XX.v.io. (6) Vids Pen?,ctHcnRoinDeca!og. Ë 3  7© VAN DE LIEFDE. A. Neen; want alle deze inzigten veranderen de natuur van het werk niet, kun nen er de flaaffelykheid niet van afneemen, en zyn noch door eenige byzondere vryfpreekingen, noch door het gebruik gewettigt. * V. Is het altoos doodzonde op den Sabbathdag eenig flaafFelyk werk, dat verboden is, te verrigten? A. Neen; doorgaans wordt er tot eene doodzonde een raerklyke arbeid vereischt; dan hoe flaaffclyker, of ergerlyker het werk is, dat wy verrigten,des te eerder wordt de overtreeding mcrkclyk; en in tegendeel hoe minder flaafsch het zy, des te langer wordt het voor eene kleine ovcrtrecding gehouden. V. Zyn op den Sabbathdag de werken van hefde , zo zy met eenige flaaffelykheid verzeld zyn, ook verboden ? A. Neen, mits wy de flaaffelykheid niet verder uitftrekken, als nodig is, zo als blvkt uit de voorbeelden, die de Zaligmaakcr zelve ons deswegens gegeeven heeft, O) en zulke werken dienen''juist zonderling, om den Sabbathdag te heiligen. V. Hoe lang moeten wy ons op den Sabbathdag van flaaffelyke werken onthouden ? A. Zo lang als de Sabbathdag der Christenen duurt, naamenlyk van dc eene middernacht tot de andere. V. Waar van moeten wy ons vooral op den Sabbathdag onthouden ? A- Van de zonden. §. 3. Matth. XII v. i&io.Luc.XIII.v.io.JoisIX.v.io.  VAN DE LIEFDE, 7* | 3. Van het geene, waar toe wy op den Sabbathdag verpligt zyn. V. Hoe moeten wy ons op den Sabbathdag tot Godsdienftigheid overgeeven? A. Wy moeten op dien dag God dienen, en vuurig bidden, en den H. Dienst der Mis aandachtig hooren : ook bchooren wy de Predikatiën, de Christelyke leering, en andere Kerkelyke Dienften by te woonen. V. Is het gebruik van op de zondagen den H. Dienst der Mis by te woonen, al oud ? A. Ja, zeer oud; want de H. Schriftuur ver* zekert ons, dat de geloovigen ten tyde der Apostelen reeds op den eerften dag der week te faamen kwamen, om het Brood te breeken, Ca) dat is om de H. Offerande te verrigten, en het H. Sacrament te nuttigen : ook fpreekt hier in het breedc van de H. Martelaar Juftinus, die in het jaar 163 reeds ter dood gebragt is. (b) V. Is de verpligting van den H. Dienst der Mis te hooren, zwaar ? A. Ja, zeer zwaar, en denzelven vrywillig te verzuimen wordt van de ganfche Kerk als eene doodelyke zonde aangemerkt. * V. (a) Hand. XX. v. 7. (.h Vide I. N. Serm, 4. in Dcic-16 post Pentccost. E4  72 VAN DE LIEFDE. * V. Wat moet de geene doen, die op zon¬ dagen , of heilige dagen geen Mis kan hooren ? A. Hy moet ten minftcn een half uur binnens huis zynen Godsdienst oeffenen,en vervoegen zich met er harte, waar hy met het lichaam niet kan komen; en by aldien hem zulks ook niet mogeiyk zyn mogt , moet hy by tusfehenpoozingen, of op de best mogelyke wyze den dag toch trachten te heiligen. * V. Zyn wy ook in de daad verpligt, om Gods woord te hooren verkondigen? A. Ongetwyffeld: alzo Chriftus met klaare woorden zegt: die uit God is, hoort Gods IVoorden ; O)en den Pharizeè'n verweet, dat zy uit God niet waren, om dat zy naar Gods woord niet luisterden. V. Wat zonde begaat de geene, die op Zondagen, of Heilige dagen de Predikatiën, Catechismusfen, of andere Kerkelyke dienfien verzuimt, zohy dezelve gemakkelyk by kan woonen ? A. Hy begaat daarmede yder reize eenedagelykfche zonde V. Kan iemand niet wel op zwaare zonde gehouden zyn, de Predikatiën, en Catechismusfen dikmaals by te woonen? A. Ja; by aldien hem dezelve volftrekt noodig zyn om aangaande het geloof, of zeeden onderwezen te worden. * V. («) Jois VIII. v. 47,  VAN DE LIEFDE, -^g V. Wat zegt gy van zulke laauwe Christenen, die op de Zon- of Heilige-dagen byna nooit iets anders doen, dan alleen eene ftille, of leezende Mis by woonen? A. Dat het te vreezen is, dat zy, die zo weinig werk van den Godsdienst maaken , ook van God met verachting behandeld zullen worden; en dat op hen vroeg, of laat eens thuis zal komen, dat vervaarelyk vonnis, dat God aan dezulken dreigt: em dat gy laauw zyt, en noch koud, nock heet, zal ik u uitfpouwen uit mynen mond.' a) V. Hebben de eerfte Christen-Leeraars~ook niet altoos op het hooren van Gods woord fterk aangedrongen ? A. Ja, zeer fterk. Meent gy, zeide Origenes, gy, die nauwlyks op de feestdagen ter Kerk komt, en niet bezorgt zyt om Gods Woord te hooren»... dat de gunst des Heer en op Vkomen zal?... in de wet wordt bevolen, dat wy dezelve bevroeden, gaande op den weg, en zittende in ons huis dan daar gy zulks niet doet, zo wilt dan ook over de zwakheid des vleesck niet klaagen, en zegt niet, dat gy wel wilt, maar niet kunt. &c. (bj XXVfte (d) Openb. III. v. 15. O) Hom. LX. in Levitic. E 5  74 VAN DE LIEFDE. XXVfte LES. Handelende van het vierde gebod. §. I. * V. Hoe luidt het vierde gebod ? A. Eer uwen Vader, en uwe Moeder, op dat gy lang moogl keven op de aarde. * V. Wat zyn wy aan onze ouders ichuldig ? A. In- en uitwendige eerbied, gehoorzaamheid, en byftand. V. Wat verftaat gy hier door de inwendige eerbied ? A. Dat wy inwendig, in ons hart hen het vereischte ontzag, eerbied, en liefde toe moeren draagen. V. Wat door de uitwendige? A. Dat wy hen beleeft toe moeten fpreeken, en uiterlyk door onze woorden, en werken onze eerbiedigheid bewyzen. V. Wat verftaat gydoor de gehoorzaamheid, die wy hen Ichuldig zyn ? A. Dat wy het geene zy ons gebieden, zonder tegenkanting, met bereidwilligheid, en liefde volbrengen. V. Moeten wy dan alles doen, wat onze ouders ons gebieden.? A. Ja; als het geene zy ons gebieden in zich zeiven niet kwaad is, of tegens Gods wet niet ftrydt: want in zulke gevallen zoude men Gode meer moeten gehoorzaamen, als den menfehtn (a)% V. («) Hand. V. v. 29.  VAN DE LIEFDE. 75 V' )^at1Jby?and zYn wy onzen ouderen fchuldig ? A. Wy moeten hen, als zy in geeftelyke , of lichaafmclyke nood z\n,alle mogelyke hulp toebrengen. * V. Hoe lang moeten wy onze kinderlyke phgten aan onze Ouders bewyzen? A. Zo lang zy leeven, zelfs na hunne dood met hunner zielen indachtig te wezen. . * V. Wat heeft God belooft aan de kinderen, die hunne Ouders eeren ? A. Hier een lang, en gelukkig leevcri.en hiernamaals het eeuwig leeven. d) * V. Wat dreigt God aan zulke kinderen-die hunne Ouders ontë'ercn? A. Verfchrikkclyke ftraffen, en de eeuwige verdoemenis, (b) 0 * Y' Waarom moeten wy onze Ouders eeren? A. Om dat ons van hen naast God alle goed voortkomt, en om dat zy ons van Gods wege bellieren, V. Wat moeten wy doen, als onze Ouders hunne phgt met waarneemen, en erger- lyk van leeven zyn? A. Zo vee! te zorgvuldiger op ons zeiven letten, hen voor de weldaaden, die wy er van genoten hebben, beminnen, en dankbaar zyn, voor hen bidden; en hen , zo (0) Uitg. XX. v. 12. Deut. V. v. t<5. Eed. III. v.2. Epb. VI. v. 3. 0) Uitg. XXI. v. 15. Deut.XXVU. v. 16. Spreuk. XX. v. 20, XXX. v. 17. Eed. III. v. 18.  7<5' VAN DE EIEFDB zo veel wy kunnen, trachten te verbeteren. * V. Strekt dit gebod van Vader, en Moeder te eeren, zich niet verder uit, dan tot onze natuurelyke Ouders? A, Ja, tot alle de geene, die eenigermaate hunne plaats bekleeden, en een gedeelte van de ouderlyke pligten ten onzen opzigte waarneemen. * V. "Wie zyn die geenen? A. Onze Stief- of Behuwdvader, en Moeder , onze Voogden, onze Doop en Vormborgen, onze Herders, en alle onze Geestelyke, en waereldlyke Beltierders. V. Legt dit Gebod ook eenige verpligting op aan de Ouders, ten aanzien hunner Kinderen ? A. Wel niet opentlyk , maar bedektelyk; want alzo het den Kinderen opentlyk gebiedt, hunne Ouders zonderling te eeren, en deze verpligting het meefte fteunt op de weldaaden, die zy van hen ontvangen hebben, zo wordt hier mede aan de Ouders ook bedektelyk bevolen , hunnen Kinderen dusdanige weldaaden tebewyzen. V. Welk zyn de voornaamfte pligten van de Ouders ten opzigte hunner Kinderen ? A. Hunne Kinderen op te brengen in de vreeze Gods! 00 en gevolglyk hen te onder- wy- (h) Eph. VI. v. 4.  VAN DE LIEFDE» n wyzen, en te laaten onderwyzen in het geloof, en de goede zeeden, en voorts behoorelyk te zorgen voor hun ligchaamelyk voedzel, en welvaart. V. Van wat tyd moeten de Ouders hunne Kinderen onderregtcn? A. Van der jeugd af, voor zo verre het de jaaren toelaaten. (a) V» Wat moeten de Ouders in de opvoeding hunner Kinderen in agt neemen ? A, Dat zy geen harde woorden, of kaftydingen moeten gebruiken, zo hunne kinderen bereid zyn , naar liefderyke vermaaningen, en onderregtingeu te Imiteren; en in tegendeel, dat zy de roede ook niet moeten fpaaren, als de goede vermaaningen niet genoeg kunnen helpen. (£) V. Moeten de Ouders alle hunne Kinderen gelykelyk liefhebben? A. Ja; maar zy mogen de goede hoedanigheden in het eenen kind wei beminnen, felyk zy de kwaade hoedanigheden in et andere moeten verachten: ook zyn zy fomwylen gehouden de behoeftigheid van een gebrekkelyk kind zonderling te hulp te komen V. Mogen de Ouders hunne Kinderen wel dwingen tot het aanvaarden van eenen ftaat? A. Neen; want hier in moeten de Kinderen Gods («) Eccl. VU. v. 35. (b) Spreuk. XIII. v. zi. XXIU. T. j3. & 14. Eccl. XXX. ?. 1. & p.I2.  7» VAN DE LIEFDE. Gods roeping volgen. Nochtans mogen de Ouders hunne Kinderen hier in wel ten goede raaden, en de Kinderen zyn ook gehouden, den raad hunner Ouderen in acht te neemen, en Hen van hun voorneemen bchoorelykc kennis te geeven. V. Zyn de Ouders nog verpligt voor anderen te zorgen? A. Zy zyn ook verpligt naar hun vermogen te zorgenvoor alle, die aan hunnezorg zonderling zyn toevertrouwd; zo als zyndiegeenen, wier Doop-of Vormborgen, of wier Voogden zy zyn, als mede ook voor hunne dienstboden: want zo iemand voor de zynen, en allermeest voor zyne kuisgenooten geen zorg draagt,die heeft het Geloof geloochend, en is erger als een ongeloovige. (a~) V. Wat moeten de Heeren, en Vrouwen omtrent hunne dienstboden vooral in acht neemen ? A. i.Hen niet wreed maar redelyk,als hunne natuurgenooten,behandelen. (Z>) 2. Hen hun verdiend loon niet onthouden, (c) g» geen ongeregeldheden,of merkelykezonden onder hen toelaaten. en 4. aan henbehoorelyk tyd tot den Godsdienst vergunnen , en te zorgen, dat dezelve ook van hen wordt waargenomen- (d) V. Waar moeten de dienstboden zonderling acht op geeven ? A. Zy moeten zorgvuldig nakomen de lesfen van co") 1 Tim. V. v. 8- (b) Eccl. IV. v. 35. (0 Coll. IV. v. 1. (d) 1 Tim. V. v. 8.  VAN DE LIEFDE. van de H. Apostelen Petrus, cn Paulus- gy dtenstknegien veest onderdaan}? in alle vreeze aan uwe Meefiets , niet alken aan de geenen, die goed, en gemaatigt zyn, maar ook aan die wreevel' van gemoed zyn (a) en gy dtenstknegien weestuwe Heeren naar het vleesch enderdanig met vreeze, en ont- Z/f *i***°«tigte** *»s harte als aan Lhrtjlus. (o) V; Uit wat hoofde zyn de dienstboden tot dit alles verphgt ? A' 5Ï* ^ hebb(?n ai is het ni" opent. lyk, ten mmite bedektelyk, by het aanneemen van den dienst zich verbonden , g?nfe ° S het'dacz>'kost,en loon XXVIfte LES. Handelende van het yyfde gebod. £ i. * V. Wat verbiedt het vyfde gebod - gy Zu;. met dood/laan? 6 ' *Ult A. Het verbiedt zig zeiven, of eenig ander mensch zonder wettige magt, of reden te dooden te kwetfen, merkely? te 1 n- kenen! 106 ^' "of ^ te *?" V. Daar het gebod alleen zegt: gy zult n'm 00 i Pet. II. v. i 8. (b) Eph. VI. v. 5.  VAN DE LIEpDE. doodflaan, waarom zegt gy, dat het kwetfen, merkelyk hinderen,of daar toe raad, of hulp te verleenen, er ook door verboden wordt ? A» Om dat alle die dingen min, of meer aanleiding tot den doodflag geeven; want met opentlyk den doodflag te verbieden, verbiedt de wet ook bedektelyk alles wat er ons toe aanleidt. Zo als uit de verklaaring, die Chriftus zelf van de wet gegeeven heeft, Qd) duidelyk blykt,volgens welke er ook alle haat, nyd, verwenfchingen, en fcheldwoorden door verboden worden. * V. Kan men tegen dit gebod ook zondigen alleen door gedachten ? A. Ja; zo wel als tegen alle andere geboden; met den wil er toe te hebben, er naar te wenfchen, of er behaagen in te fcheppen. V. Waarom zegt gy, dat dit gebod alleen verbiedt te dooden, te kwetfen, te hinderen zonder wettige magt, of reden? A. Om dat God aan de Rechters het zwaard, en de magt gegeeven heeft om, om wettige reden, de kwaaddoenders ter beteugeling der boosheid dermaate te ftraffen. (b) V. Misdoet die geene ook tegen dit gebod, die ter redding van zyn eigen leeven een' moordenaar, die hem aanvalt, ongelukkig het leeven beneemt ? A. (a) MatthsV.v.aa. (^üi(g.XXII.v.i8.Rom.XIII.v.4.  VAN DE LIEFDE, Si A. Neen, om dat hy zulks niet zonderwettige reden doet, en cigcntlyk niet bedoelt de dood van zynen vyand, maar de afweering van het hem,"ten onrecht, aangedaan geweld, en de behoudenis vanzyn eigen leeven. ■•V. Waarom zegt gy, dat dit gebod ook verbiedt zich zehen te dooden , te kwetfin , te hinderen &c. ? A. Om dat wy zo min meefters over ons eigen leeven zyn, als over dat van een' ander; want het is God alleen , die Meelter over leeven, en dood is. (#) V. Die door vergift, of Herken drank zyne gezondheid beneemt, en zyn leeven verkort, zondigt die ook tegen dit gebod? A. Ja; en dusdanig een is een zclfmoorder; want het is het zelfde of de doodflag begaan .wordt door het flaal, door den drank, door vergift, of op eenige andere wyze. V. Zondigen de zieken ook fomwylen tegen dit gebod ? A. Ja;met de noodige hulpmiddelen ter herHelling te vcrwaarloozen, en de geneesmiddelen te verwerpen, die God ervoor gefchapen heeft Q~b) V. Zondigen de ouders niet wel eens tegen dit gebod, zonder dat zy zelve het befeffen, of het van iemand anders wordt opgemerkt ? A. h. XVI. T. 13. {}) Eccl XXXVIII. v. 4. miwF f  ^2 van de liefde. A. Ja; met door hunne kwaadaardigheden, gramichap, zwaaren arbeid, of óp andere goddelooze wvzen de geboorte hunner kinderen te beletten, of mer dezelve door ze by zich op het bed te neemen, in den flaap te verfmagtcn. O) V. Zondigt iemand ook tegen dit gebod,die toevallig, uk een bloot ongeluk, iemand Kwetst, of hem het leeven beneemt? A. Zodanig een is geen doodflager voor God, indien het volftrekc buiten zyne fchuld gelchiedt; nochtans voor zo verre er onvoorzigtigheid plaats heeft, is hy fchuldig, efl ook dermaate gehouden de, daar uit voortkomende, fchaade te vergoeden. V. Waar toe is de geene, die iemand door zyne fchuld gekwest, van eenig lidmaat beroofd , of gedood heeft, verbonden? 1S verpligt, althans zo het bekend is, tot erkentenis van zynen misllag, tot het vraagen van vergiffenis, en altoos, voor zo ver hy kan, tot betaaling der onkosten, en vergoeding der fchaadens, die er uit voortkomen, het zy aan den gekwesten zeiven, of by zyn overlyden aan zyne erfgenaamen. V. Strydt het oorlogen ook tegen dit gebod ? A. Neen ; mits dat de oorlog rechtvaardig zy, wyl dit dikwerf het eenige middel is om het recht der volken te verdedigen; en dat het oorlogen zonder zonde («) 3 Kon. ju.  "VAN DE LIEFDE. 83 gefchiedenkan,blykt hieruit genoegfaam , dat God zelve het fomwylcn geboden heeft, (a) en uit het gedrrg van Abraham, Moifcs, Jofue, en David, die ook geoorlogt hebben. V. Is het duelleren, of tweeftryden ook geoorlofc ? A. Volftrekt niet; tenzy in zcldzaame gevallen de Overheden, om wettige reden, er in toeftemden, zo als in den tvvecitryd tusfehen David, en Goliath (£) V- Mag men wel verlangen naar de dood van iemand, die niet als tot verderf van zich zelfs,oftotverdriet zyncr vrienden leeft? A. Niet uit haat tot den perloon; maar allccnelyk uit inzigt om door zyne dood van het kwaad verlost te worden. V. Mag men zich over de dood van een ander wel verblyden? A. Niet over de dood, maar wel over de goede uitwerking die uit zyne dood ten opzigte van ons, of anderen is voortgekomen. V. Mag men zich zclven uit ongeduld wel dood wenfchen ? A. Neen; maar wel uit inzigt van een a;roÓter goed,* uit yver, en drift tot God, zo als Paulus gedaan heeft, die verlangde ontbonden te worden j en te zyn met Chriftus» (Y) V. (d) 1 Kon. XV. v. 3. (bj 1 Kon. XVII. v. 23. {e) Philip. I. v 23, F 3  34 VAN DE LIEFDE * V. Is het grooter kwaad, Gcestelyke, dan Waereldlyke perfoonen te Jlaan, te kwetfen, of te dooden ? A. Ja; om de grootere eerbied, die men aan Hen Ichuldig is; en de geene, die dit doen, vervallen in den kerkelyken ban. § 2. V. Hoe luidt het zesde gebod? ^ A. Gy zult geen o? erf pel bedryven. *• V. Wat verbiedt het, zesde gebod? A. Alle overfpel, - en ook alle onkuisheid , en oneerbaare aanraakingen, die iemand met zich zclven, of aan anderen verrigt, en op wat wyze, en door welke perfoonen die ook gefchicden; als mede alle oncerbaare woorden , en gezangen , gezigten, en het gebruik van onzuivere boeken, en beelden. V. Hoe luidt het negende gebod ? A. Gy zult uws naaflens huisvrouw niet begeeren. ■ * V. Wat verbiedt het negende gebod ? A. Den wil, en begeerte tot de oneerbaare zonden;ook het vrywilligbehaagenfcheppen in onkuifche gcdaclften. V. Waarom zegt gy, dat door deze twee geboden alle oneerbaarheden verboden worden, daar de wet opentlyk van niets anders , als van het overfpel, en de begeerte tot hetzelve fpreekt? A. i. Om dat zy alle tot het overfpel aan- lei-  VAN Dï LIEFDE. 85 leiding geeven ; en dus bedektelyk door het verbod van overfpel verboden worden; (a) 2> om dat zy alle, zo wel als het overfpel tegens de deugd van zuiverheid ftryden; en 3 om dat andere Goddelyke, en natuurelyke wetten dezelve tog verbieden. * V. Zyn de onkuifche gedachten dan ook zondig? A. Zy zyn zondig, als er de wil, of begeerte by is tot oneerbaarheid ; of als men er vrywillig behaagen in fchept , of als men dezelve bemerkende, zyn best niet doet, om ze, zo veel mogei'yk, te verzetten; edoch ze zyn met zondig, alszy ten cenemaai onvrywillig, en niet gezogc zyn. ' V. Waarom zyn de onvrvwillige onkuifche gedachten, .of beroertens onzondig? A. Om dat God goed, en rechtvaardig is, en gevolglyk ons niet ten kwaade duiden kan het gcene,daar wy geen fchui daan hebben : by aldien de ongehoorzaamheid der begeerelykheid/zc^x. de H. Augultinus) zonder zonde is in het ligchaam van iemand die jlaapt, hoe veel te meer is zy zonder fchuld in het ligchaam van den geenen, die er niet in toeflemt. (b) V. Wanneer zyn de onkuifche gedachten, en onzuivere beweegingen onvry willig? A. (d) Matth. V v. 28. (b) Lib. I. de Civic. Dei. c. -5, *' 3  56 VAN DE LIEFDE. A. Als wy er geen behaagen in fcheppen, maar dezelve, zo veel wy kunnen, tegengaan , en er te vouren geen oorzaak toe gegeeven hebben. V, Is hec ook ongeoorloft in flegte, of ontuchtige huizen te gaan , aüeenelyk uit nieuwsgierigheid, en zonder meening van er eenig kwaad te bedryven? A. Ja:om dat die plaatfen uit haarenaart tog altoos gcvaarelyk zyn : om dat de voorwerpen, die wy daar ontmoeten, naderhand ons dikwerf nog kwaade gedachten vcroorzaaken ; en om dat men door de vertecringen , die daar gefchieden, altoos min, of meer medewerkt, om dusdanige huizen, die aan zo veelen tot hun tydclyk, en eeuwig verderf verltrekken, en hierom veel fterker behoorden uitgeroeid te worden, in itand te houden. V. Kan het toch niet in enkcldc gevallen geoorloft zyn zich na die plaatfen te begecven ? A- Ja; als zu'ks plichtshalven gèfchiedt, of om wettige reden, mits dat de voorzigtighcid in'acht worde genomen. V. Mag men ook cerloozc boeken , beelden, liederen, houden, leezen, verkoopen,of aan anderen.overdoen'? A- Volftrekt met; alzo die gemeenelyk tot niets anders kunnen dienen, als om ons en onze naaften te ontitigten, en tot zonden te brengen. * V. Welk zyn de beste middelen tegens de onkuisheid?  VAN DE LIEFDE. A- Het ligchaam van overdaad te onthouden; het gezelfchap van gevaarelyke perfoonen, en plaatfen te myden, de Goddelyke tegenwoordigheid indachtig te zyn; de affchuwclykheid dier zonde ter deege te befcffen en dikmaalen te biegten, enden raad van den biegtvader te volgen. XXVIIfte LES. Handelende van het zevende gebod. §. i. * V. Wat verbiedt het zevende gebod: gy zult niet Jleelen ? A. Alle onrechtvaardigheid , en ongelyk , waar door wy onzen naaften befctiadigen in zyne tydelykc goederen * V. Noem eens eenige zonden, die tegen de rechtvaardigheid ftryden ? A, Iemands goed fteclen, of rooven, of daar toe helpen; al weetende zonder toeftemmingvan den eigenaar geltolen goed koopen; den arbeidsman zyn loon onthouden, ofvoor het ontvangen loon geen behoorelyken'arbeid leveren; in procesfen, of koophandel bedrog,of valschheidpleegcn. * V. Wie zondigen nog al tegen de rechtvaar¬ digheid? A. Die het geene hy fehuldig is, niet wij betaalen ; die zo veele fchulden maakt, dat hy wel voorziet dezelve nimmer te F 4 kun,  SS VAN DE LIEFDE kunnen betaalcn; die verkwist het "-eene hem niet geheelyk toekomt; die in het uitvoeren van Testamenten den uiterftcn Wil niet volbrengt der overledenen; die woekert, of voor Gecftelykezaaken eenig geld of goed ontvangt. V. Wat is fteelen ? A. Heimelyk eens anders goed neemen of behouden tegen den redelyken wil van «en gcencn, aan wien het 'toebehoort. V. Wat is rooven ? A. Iets met geweld zynen eigenaar ontweldigen. V. Wat is grooter zonde, fteelen, of roo-ven, zo de zaak, die genomen wordt, overigens even groot is? A. Rooven , om dat behalvcn de febaade, die aan den eigenaar wordt toegebragt, hem daarenboven nog geweld wordt aan" gedaan. "V. Is fteelen, of rooven grootc zonde ? A. Het is doodzonde, als de zaak, die ontnomen , of de fchaade, die- veroorzaakt wordt, of als het geweid, dat in derovery gepleegt wordt, groot is. Bedriegt u niet: neen dieren.... noch roovers zullen Gods Koningryk bezitten , zegt de Apostel Paulus. (V) V. Wanneer wordt het goed, dat men onrechtvaardig ontneemt of bezit, of de fchaade, die men anderen onrechtvaardig veroorzaakt, merkelyk gerekend? A. {e) i Cor, Vf.  VAN DE LIEFDE. 99 A. Doorgaans: als zy het gewoone dagloon van eenen arbeidsman beloopcn.: want billvk wordt zulks als eene merkelyke zaak gerekend, daar een arbeidsman den ganfehen dag in het zweet zyns aanfehyns om moet zwoegen. V. Kan men ook doodelyk zondigen met eene zaak van kleine waarde te fteelen? A. Ja: i. als men van zin was, iets merkelyks te Iteelen. 3. als men door het fteelen eencr geringe zaak merkelyke fchaade veroorzaakt, en 3. als men door verfcheide kleine dieveryen eindclyk tot eene merkelyke zaak gekomen was. V. Is het grooter zonde, cfenen armen iets te ontfteelen als eenen ryken? A. Als de zaak mcrkclyk is, is het in beide de gevallen wel groote zonde; maar doorgaans is de zonde zwaarder , wanneer eenen armen iets ontnomen wordt, om de grootere verlegenheid namentlyk,waar in zodanig mensch door den diefftal gebragt wordt. . V. Is het fteelen, wanneer een kind iets ontneemt aan zyne ouders ? A. Ongetwyffcld; dewyl die goederen niet aan het kind, maar aan zyne ouders toebehooren , en daarenboven ftrydt zulks tegen de liefde en trouw, die een kind aan zyne ouders fchuldig is. V. Is het fteelen , als dienstboden onder malkander de goederen van hunnen Meer F 5 ver"  9° VAN DE LIEFDE. verkwisten, of er van eetcn, of drinken dat hen verboden is? A. Zeker; dewyl zy er geen recht toe hebben, en er hunnen Meefters fchaade door veroorzaaken. V. Hebben zy dan geen recht tot hun behoorelyk voedfel ? A. Ja, als zy er in de kost zyn; maar nooit nebben zy recht, om buiten weeten, of zonder rocftcmming van hunne meefters kostbaare fpyzen, of dranken te gebruiken , maar moeten te vrede zyn met fpyze, en drank , overeenkomltie aan hunnen ftaat. V. Mogen de dienstboden de overblyffelen van fpyze, of drank niet aan de armen geeven ? A. Niet zonder uitdrukkelyke , 0f billyk veronderftelde toeftemming hunner meefters; maar zyn gehouden dezelve onder malkander in de huishouding te gebruiken; en zo zy iets aan de armen willen geeven , moeten zy dit doen van het hunne, en niet van het geene, dat hunnen meefters behoort. V. Is het zonde geftolen goed te koopen? A. Het is zonde geftolen goed te koopen als men weet, dat het geftolen is, ten zy men het doe met opentlyke, offtilzwygende toeftemming van den eigenaar, om  VAN DE LIEFDE, Cfi om het ann hem voor dien prys weer terug te geeven; doch by aldien wy door het toQpen aan den dief tot het veiliger fteelen al'wcetens gelegenheid geeven, maaken wy ons aan dievery medepligtig. V. Heeft de geene, d;e geftolen goed gekogt heeft, recht om van den eigenaar het uitgefchoten geld weer terug te eifchen ? A. Als hy het met inzigt om het den eigenaar wederom te bezorgen voor eenen geringen prys gekogt heeft, wel; om dat hy dan des eigenaars belang behartigt en eene ftilzwygende toeftemming daar toe gehad heeft; maar hy heeft daar geen recht toe, als hy het voor zich zeiven gekogt of er zulk eenen hoogen prys voor hefteed heeft, dat hy zich redelyker wyze met geen ftilzwygende toeftemming van den eigenaar vleien kan V. Wie moet dan de fchaade lyden, de eigenaar , of de geene, die het geftolen goed gekogt heeft ? A. De laatfte, en hy moet het aan zich zeiven wyten, dat hy zo ongelukkig geweest is van geld te geeven voor iets, daar hy geen eigendom van krygen kon. V. Heeft de dief hem er dan geen eigendom van gegeeven? A» Neen ; want die had er zelfs geen eigendom van ; wyl eene zaak , op wat plaats, en in wat handen zy ook zy,altoos.  2a VAM DE LIEFDE, toos behoort aan haaren Heer, zo tang; tot dat deze er den eigendom vanafftaau V. Is dan de eigenaar niet verpligt den ongelukkigen kooper in zyne ichaade eenigzints te gemoet te komen ? "X 1S wel redelyk, maar daar toe is hy met verbonden; alzo hy voor zyn eigen goed met verpligt is, geld te geeven, en de ongelukkige kooper zich niet op eene uudrukkelyke, noch veronder/telde last des eigenaars kan beroepen. /an wien heeft de ongelukkige kooper fchen" °m fchaaverS°edinS te ci- A. Van den geenen, aan wien hy zyn °-eld gegeeven heeft; wyl die het van hem ontvangen heeft.voor iets, daar hy hem den eigendom niet van gegeeven heeft noch in ftaat was van te kunnen geeven* V. Hoe moet men zich gedraagen, als er bizondere wetten in een Jand zyn, die aan iemand, die ter goeder trouwe geftolen goed koopt, den eigendom er van toekennen, of ten minftc het recht toeftaan, om de uitgeichotcn penningen van den eigenaar weer terug te eisfehen ? A. Dewyl dusdanige wetten ten algemecne nutte, en wclzyn gefchikt zyn, is men gehouden, zich naar dezelve te voegen.  VAN DE LIEFDE. 92 §• 3- V. Waarom zondigt hy tegen de rechtvaardigheid, die zyne ichuldcn niet wil betaalen? A. Om dat de rechtvaardigheid van hem vor- . dert, een cider het zyne te geeven. V. Hoe zal zich iemand gedraagen, dieniet in ftaat is, alle zyne fchuldentc kunnen betaalen? A. Hy moet de algemeere wetten , die hier omtrent zyn, en ook de bizondere plaatfelyke wetten, die er zyn mochten, nauwkeurig in acht neemen, en volgens dezelve , zo veel in zyn vermogen is, aan zyne Ichuldeifchers voldoen , waar omtrent de verfchillendheid der fchulden, en Ichuldeifchers vooral in agt moet worden genomen. V. Wat is het eerfte , daar hier op gelet moet worden ? A. I. Na te gaan, of de zaak, die hy fchuldig is, nog in wezen , en onder zyne magt is, dan niet. 3. of de fchuldenaar den waaren eigendom dier zaak gehad heeft , dan of die by den fchuldeifchcr feb leven is . [oe moet hy zich gedraagen; als hy de zaak nog onder zich heeft? A. Hy moet dezelve , het zy dat hy ze door verpanding, of leening, het zy onregtvaardig, zo als door dieverv , of rovery verkregen heeft, indien hém de eigen-  94 VAN DE LIEFDE gendom er van nimmer is overgedaan, Zonder yerwyl aan den eigenaar weer terug geeven, en mag dezeive niet ten voordeele van zyne andere ichuldeifchers doen dienen : doch zo hy er den waaren eigendom van gekregen heeft, heeft de voorige eigenaar om zynen voormaaligcn eigendom er geen bizondere aanfpraak boven andere fchuldeifchers op, ten zy hy er door andere bevoorrechtingen, of verbonden toe gewettigt was. V. Hoe moet hy zich gedraagen als de zaak niet meer in wezen, of onder zyne magt is, of als hy er den eigendom wezentlyk van gekregen heeft, zo als B. V. in de geldlecning plaats heeft, hetwelk terftond in eigendom van den fchieter tot den leendcr overgaat? A. Dan moet hy den geenen eerst voldoen, die door de wetten, of by hem plaats hebbende gebruiken voor alle anderen bizonder beguniiigt, of bevoorregtigt zyn; naar welken hy betaalen moet den geenen, die het zy door algemeene, of door bizondere hypotheeën, of verpandingen, of anderszins volgens de plaatshebbende wetten daar toe geregtigt zyn; waarna hy eindelyk van het overfchot aan zyne verdere fchuldeifchers, eider na evenredigheid, zo véél voldoen moet als in zyn vermogen is. V. Mag een fchuldenaar aan eenen fchuldeifcher, die door geege wetten eenigzins be-  VATJ DE LIEFDE. 95 bevoorrcgt is, en voor anderen betaaling vordert, zyne geheele fchuld wel betaalen , als hy weet, dat hy zyne andere fchuldeifchers daar doorniet voldoen kan? A. Dit mag hy doen, zo lang hy nog eene vrye behecring over zyne goederen, en bezittingen heeft, en zodanig fchuldeisfcher mag de aldus ontvange betaaling ook volgens de wetten, die den waakenden altoos begunftigcn, in gemoede behouden ; maar het is den fchuldenaar in zulk een geval niet geoorloft, uit willekeur of genegenheid den eenen geldfchieter voor den anderen te vermaanen, of aantezetten, om zyne eifchen te vorderen. V. Is een fchuldenaar, die alle zyne goederen , en bezittingen aan zyne crediteuren, of fchuldeifchers gegeeven, of met deZelve een verbond van tien, of twintig ten honderd te betaalcn heeft aangegaan, daar door in gemoede van alle fchuld bé. vryd ? A. Neen; daar door is hy volgens de wetten wel bevryd van de vervolging, die zyne crediteuren op zynen perfoon, of goederen anderzins aan zouden kunnen itellen ; maar in gemoede blyft hy wel degelyk verpligt, om, zo hy naderhand tot bceteren ftaat mogt komen, het te kort fchietende te voldoen, ten zy zyne fchuldeifchers hem deze fchuld gewillig, en wettig ook kwydgefcholden hadden. V, Mag iemand, die zyne'goederen, en bezit-  .§6 VAN DE LIEFDE. zittingen aan zyne crediteuren geregtelvk overgeeft, by die gelegenheid wel iets aanmerkelyks verbergen en voor zich behouden ? A. Neen , en die hem hier in behulpfaam zyn, zondigen zo wel als hy. ï 4- V. Hoe veelërlei foorten van gevonde goederen zyn er? A. Drieërlei: goederen, die nooit eenen Heer gehad hebben: goederen, die wel eenen Heer gehad hebben, maar reeds zo lang verloren zyn , dat zy nu geen eigenaar meer hebben , zo als zyn fchatten, en kostbaarheden, die van onheugelyke tyden in huizen verborgen , of in de aarde begraaven zyn geweest; goederen, die maar onlangs verloren zyn, en nog eenen Heer, of eigenaar hebben. V. Voor wien zyn de goederen, die nooit eenen Heer, of eigenaar gehad hebben ? A. Voor die dezelve het eerfte vindt. V. Voor wien zyn de gevonde goederen, die reeds zo lang verloren, of verborgen zyn geweest, dat zy geen eigenaar meer hebben ? A. Volgens het recht der volken zyn zy voor den geenen,die dezelve het eerfte vindt; maar de ftcliigc wetten hebben hier omtrent eenige verdceüng, en beflisfing gemaakt. V.  VAN DE LIEFDE, 97 V. Welke verdeeling of beflisfing hebben de wetten hier omtrent gemaakt ? A. Zy wyzen de fchatten, die iemand in zynen eigen grond vindt, geheel toe aan den vinder; die hy vindt in eens anders grond, half aan den eigenaar des gronds, en half aan den vinder; doch ook geheel aan den vinder, ingevallc, dat hy ze met toeflemthing van den grondheer door een naarftig zoeken ontdekt heeft, ay V. Wat moet men doen met goederen, die men vindt, zo dezelve maar onlangs verloren zyn , en nog eenen heer, of eigenaar hebben ? A. Men moet dezelve aan hunnen heer, of eigenaar, zo die te vinden is, wederom geeven : want dat gy gevonden, en niet terug gegeeven hebt, hebt gy gerooft, zegt de H. Auguftiniis. (b) V. Wat moet gy doen , zo noch de eigenaar, noch zyn erfgenaam, of recht verkrygende te ontdekken is? A. Dusdanige goederen befteeden volgens den redelyken veronderftelden wil van derzeiver eigenaar. V. Hoe zult gy dit het best aanleggen? A. Met dusdanige goederen te geeven aan. den armen of tot eenige Godsdienfiigecindens; en wel, zo het zaaken van belang zyn, met die te geeven aan eenig Gods- Vide Dens de jure, & Juflit. num. 19. (b) Aug. Serm, 3 5 i'e Verb. Apost. cap. S. G  98 VAN DE LIEFDE. Godshuis, onder beding van dezelve terug te geeven, zo immer de eigenaar op mocht daagen. V. Kan men ook fomwylen door verjaaring, ofproefcriptieeigensaT eener zaak worden? A. Ja; als men dezelve geduurende den tyd, die door de wetten er toe bepaald is, ter goeder trouwe bezeten heeft. §• 5> V. Kan men ook tegen de rechtvaardigheid zondigen met geld te leénen ? A. ja; als men voor het leenen meer eischt, dan men geleend heeft, en deze zonde wordt woeker genoemd. V. Waarom mag men voor het kenen niet • eenig geld bedingen, of eisfehen? A. Om dat wy het bedingen, of eisfehen zouden voor iets, dat het onze niet meer is ; en Chriftus ons uitdrukkelyk in het H. Evangelie gebiedt, malkander te kenen, zonder iets er voor te verwagten. (a) V. Is dan het geld, dat wy aan iemand leenen, het onze niet ? A. Zo lang wy het nog niet geleend hebben, is 't het onze wel; maar zo dra wy het aan een ander leenen, gaat het ook in eigendom aan hem over, en de voordeden, tiie hy er mede doet, zyn vruchten niet van onze, maar van zyne naarftigheid, waar (*) Lu:. VI. v. 35.  VAN DE LIEFDE» 99 waar voor wy geen het minde recht hebben van iets te vorderen. V. Mag men dan voor de vricndfchap, die wy met geld te leenen aan iemand bewyzen, niets hoegenaamd eisfehen? A. Neen; het bewyzen van vriendfehap eischt wel erkentenis , en wedervriendfehap ; maar geeft geen recht van er betaaling voor te vorderen V. Waarom mag men voor het verhuuren van eenig huis, land, of werktuig eenig geld of huur ontvangen , en niet voor het leenen van geld? A. Om dat in de eerfte gevallen de zaak altoos, en waar zy ook is, aan ons blyft, en wy aldus maar vruchten van ons eigen goed trekiten , daar in de geldleening het geld niet meer het onze blyft, maar in eigendom overgaat aan den geenen, waar aan wy het leenen. V. Zyn er tog niet eenige gevallen, of reden, waarom de geldfchieters fomwylen iets meer ontvangen mogen, en ook bedingen, als zy gefchoten heb' en? A. Ja, deze drie: i. als de geldfchieter zich zeiven er fchaade door aanbrengt; i. als hy door het uitfehiétfin zyner penningen zelfs eerelyke winlten derven moet; en 3. als hy zyn geld aan buitengewoon gevaar van het immer weder te krygen, bloot ftelt. V. Hebben die gevallen dikwiis plaats? 'A. Ja; zeer dikwiis, vooralonder handeldryG 2 ven-  ÏOO VAN DE LIEFDE. vcnde pcrfoonen, die telkens in de gelegenheid zyn van met hunne penningen winst te kunnen doen; en hierom is het ook mecnigmaal niet ongeoorloft, te voren voor eenen rcdelyken prys hieromtrent over een te komen. V. Waarom mag een geldfchieter in die gevallen meer terug o tvangcn, als hygefchoten heeft? A. Om dat de geldfchieter , zo min als hy recht heeft om er zich door te bevoordeelen, ook juist zo veel recht heeft van er geen fchaade door te moeten, of behoeven te lyden. - §. 6. * V. Zondigt men tegen de rechtvaardigheid met geestelyke dingen te koopen, ofte verkoopen ? A. Ja; als men er geld voorgeeft, of neemt voor zo veel zy geestelyk zyn, en dit is Simonie. V. Waarvan wordt die zonde Simonie genoemd ? A. Van Simon, den toveraar, die van de Apostelen voor geld de magt wilde koopen van den H. Geest te kunnen geeven. (a) V. Is het Simonie, voor geweide dingen geld (a) Hand. VIII. v. 18.19.  VAN DE LIEFDE. 101 geld te geeven voor zo veel zy niet gees- telyk zyn? A. Neen; want voor zo veel zy niet geestelyk zyn, hebben zy haaren prys, en zyn geld waardig V. Zyn de geestelyke dingen dan nietswaardig? A Zy gaan allen wacrcldlyken prys, en fchatten te boven. * V. Mogen de bedienaars der H. Kerk by , of voor het oetfencn hunner bedieningen dan niets ontvangen? A. Niet voor hunne bedieningen, maar wel tot onderhoud van hun leeven ; want die het Outaar bedient, mag er van leeven, (a i en de geloovigen zyn in gemoede verpligt voor een behoorclyk onderhoud hunner Harders en Leeraaren te zorgen. V. Kan men ook de zonde van Simonie bedryven zonder dat er eenig geld gegeeven, of ontvangen, of toegezeid wordt? A. Ja; door het ontvangen, of geeven van eenige goederen, van wederkeerige dienstbaarheid , of voorfpraak, of met iets van dit alles te belooven, zo het ter verkryging eener geeitclvke zaak gèfchiedt- S- 7- («> I Cor. IX. v. 4.—14' Matth; X. v. to. Luc X". v. 7. Gal. VI. v. 6. i The>f. II. v. 7. 2 Thesf, III. v, 9. 1 Tim. V v. 18. G 3  IC2 VAN DE LIEFDE. §• 7- V. Hoe wordt er dikmaals in den koophandel tegen de rechtvaardigheid gezondigt? A. Met de rechtvaardigheid des prys te buiten . egaan; met eenig bedrog in de goederen , in de maat, of het gewigt derzelven te pleegen ; met die gebreken, die er aan zvn,opzettelyk te verbergen, of met dezelve, als men gehouden is ze te openbaaren , niet bekend te maaken. V. Hoe veeiërlei is de rechtvaardige prys der goederen? A-. Tweeërlei: fommige goederen hebben eenen geftelden prys, die door de wetten , of ordonamien bepaald wordt, en andere goederen hebben eenen prys, die naar maate van dcrzelver hoedanigheden, en volgens omftandigheden van deskundigen in het algemeen geregeld, of gefchat wordt. V. Mag men den prys der goederen, zo die door de wetten bepaald wordt, wel verhoog/m, of verminderen? A Zo de prys bepaald is ten voordeele zo van koopc'rs als verkoopers, mag dezelve niet vermeerderd , of verminderd worden. Doch zo de bepaaling, alleen ten voordeele van den kooper, gèfchiedt, mag dezelve we! verminderd ; en zo zy alleen ten voor eele van den verkooper gefield is, mag dezelve wel vermeerderd worden. V  VAN DE LIEFDE. TC3 V. Wat ftaat ons te bemerken omtrent den prys der goederen, die niet door wetten bepaald is, maar flegts in het algemeen door de menfehen gefchikt wordt ? A. 1. Dat die prys eene groote uitgeftrektheid heeft, zo dat men denzelven in eenen hoogen, middelmaatigen , en laagen prys verdeelen kan. 2. dat men in het verkoopen zelden den hoo^flen, en in het koO' pen zelden den iaagfteri prys te buiten gaan mag. V. Wat noemt gy den hoogften, wat den laagften, en wat den middelmaatigen prys? A. De hoogfte is, waar op ter dier tyd die goederen van deskundigen, op haar hoogst gerekend, gefchat worden. De laagfte, waar voor dezelve op dien tyd, van die de waarde kennen, op haar minst verkogt worden; en de middelmaatige prys is , die tusfehen deze beide in is, en waarvoor zy ter dier tyd doorgaans verkogt worden. V. Wanneer mag in het koopen, ofverkoopen, de hoogfte prys te boven, of de laagfte prys te buiten gegaan worden? A. De kooper mag den laagften, en de verkooper den hoogften prys te buiten gaan, zo wezenlyk de koop ten gevalle van den anderen gèfchiedt, en hy in de daad er eenige winften door moet derven , eenige fchaade door moet lyden , eenig gevaar door ondergaan moet, of zo de verkooper eene bizbndere redelykc aanG 4 ge-  l04 VAN DE LIEFDE. gekleeftheid aan de zaak had, en hy dezelve niet als met möeife wilde mislenen. V. In hoe verre mag in die gevallen de hoogfte, of de laagfte prys te bu.tcn gegaan worden ? A. Na evenredigheid der fchaade, winstderving , of gevaar , dat er te vreezen is. Doch het geene de rechtvaardigheid dan roelaat , kan ons fomiyds de liefde verbieden. V. Wat noemt gy den rechtvaardigen prys in de openbaare verkoopingen, waar "in de goederen aan den meestbiedenden aangeboden worden? A. Die op dien tyd zonder bedrogpleeging van den hoogstbiedenden gebooden wordt, het zy dezelve den anderzihs gewoonen prys dier goederen te boven, of ten onderen gaat. V. Welk bedrog moet in die verkoopingen zonderling opgemerkt, en vermeid \v orden? A. Dat de verkoopers door verdigte, ofomgekogtc bieders de pryzen niet zo laaien opjaagen, dat de koopers genoodzaakt worden , die goederen voor hoogeren prys ■ te koopen; en dat de' koopers van hun ren kant door t'fasrmenlpanning, en heimelyke , of openbaare overecnkomlten den verkooper niet in de r.oodzaakelykheid brengen van de goederen voor eenen te laagcn prys te moeten laaten volgen. V. Mag de verkooper op zulke verkcopm- geri  VAN DE LIEFDE. IOf> gen zyne goederen niet ophouden , en weigeren te geeven , by aldien er naar zynen zin geen gelds genoeg voor geboden wordt ? A. Neen; dewyl hy zyne goederen aan den meestbiedenden aangeboden, entoegtzegt heeft; ten zy hy de koopers van ongeöorlofde t'faamenfpanning konde overtuigen , of zich dit recht voorwaardelyk had voorbehouden, of de wetten, of het gebruik hem hier in begunltigde. V. Misdoet die geene ook tegen de rechtvaardigheid , die heimelyk weet, dat eerstdaags de prys der goederen merkclyk veranderen zal, en dezelve nu voor den tegenwqordigen loopenden prys koopt, of verkoopt'? A. Neen , zo hy hier in geen list, of bedrog gebruikt, terwyl de loopende prys de juiste, en rechtvaardige prys der goederen is; en alzo heeft Joleph ook niet gezondigt met het koorn in Egypte te gen den aanftaanden hongersnood vooruit op te koopen.(V) V. Is het geöorloft om voorafgaande betaaling de goederen beneden den laagften prys te koopen, of om het uitftellen van betaaling dezelve boven den hoogften prys te verkoopen ? A. Dewyl dit in de daad op eene bedekte geldleening uitloopt, zo is zulks onge- oor- (o) Geil, XLI. G5  VAN DE LIEFDE. oorloft, ten zy er een der redenen plaats heeft, die den geldfchieter recht geeven iets boven zyne uitgefchote penningen te ontvangen. V. Is het geöorloft, eene zaak boven den hoogften prys te verkoopen, om dat zy aan den kooper bizonder aangenaam, of voordeelig is? A. Neen; ten zy dezelve ook bizondcr aangenaam, of voordeelig aan den verkooper zyn mocht; want anders is dat bizonder voordeel iets, dat alleen aan den kooper behoort, en waar voor dus de verkooper geen geld mag vorderen; en de waarde eener zaak wordt niet gefchat naar het voordeel , of noodzaakelykheid van iemand in het bizönder, maar omtrent het algemeen. V. Is het ook niet geöorloft, eene zaak beneden de waarde te koopen, om dat de verkooper door armoede in de noodzaakelykheid is van dezelve te moeten verkoopen ? A. Neen; ten ware zy van weinig nut, of dienst aan den kooper zyn mocht. of de kooper door het gemis zyner penningen, er eenige winstderving, of fchaade door kwam te lyden; want of de zaak gezogt, of aangeboden wordt; of zy uit armoede, dan uit weelde verkogt wordt, daarmede verliest zy niets van haare innerlyke waarde. » V.  VAN DE LIEPDE. 107 V. Is het nooit geöorloft vervalschte goederen te verkoopen ? A. Het is nooit geöorloft, vervalschte goederen voor zuivere, en onvervalschte te verkoopen, en men zondigt er mede tegen de rechtvaardigheid , zo dezelve door de vermenging niet meer dienftig zyn tot het einde, waar toe zy gekogt worden, of zo de rechtvaardige prys derzelver in het verkoopen te boven gegaan wordt; edoch het is geöorloft, zo dezelve voor vervalscht verkogt worden, of by aldien het genoeg bekend is, dat voor dien prys de goederen niet onvervalscht gegeeven kunnen worden. V. Is men ook verpligt in het verkoopen zyner goederen de gebreken , die er aan zyn, bekend te maaken? A. Van de openbaare gebreken is men uit gerechtigheid niet verpligt den kooper te verwittigen; maar de geheime, en verborge gebreken, zo dezelve aan den kooper nadcelig zyn , is men gehouden, hem bekend te maaken; ten zy men ronduit verklaarde de zaak te verkoopen, zo als zy is, en de gelykheid tusfehen den prys, en waarde niet te buiten ging. V. Wat moet men in het verkoopen onzer goederen nog zonderling in acht neemen? A. Dat men den kooper zyne volle maat, en gewigt geeve, dat hem toekomt, en dat men de goederen, die men verkoopt, of  108 VAN DE LIEFDE of de zaaken, waar in zy gewogen worden, niet opzettelyk verzwaare. V. Wac mag men ter gerustftciling in het dryven van koophandel ook nog in aanmerking neemen ? A. Dat het geene de ft rikte gerechtigheid op haar zelve genomen volgens den aart der zaak dikwiis niet toelaat, door het algemeen, en genoeg bekend gebruik onder de koopers, en verkoopers dier goederen fomwylen gewettigt wordt; wordende zy, die in die zaaken handelen, dan befchouwd er ftilzwygende in toe te ftemmen. V. Waar voor moeten wy in het voeren van procesfen zonderling bezorgt wezen? A. Dat men nimmer eenige hst, of bedrog in dezelve pleegen mag, dat men de uitfpraak niet door geld , of giften koopen mag, en dat , zo de Rechter (ook ter goeder trouwe) het gefchil ten onzen voordeele uitweist, wy er ons tog niet van bedienen mogen, als wy in ons gemoed overtuigt zyn, dat dezaak ons niet toekomt. V. Is het ook geöorloft, valsch geld, als wy er mede bedrogen zyn, voor goed wedc-om uit te geeven ? A. Neen; wy hebben dan wel recht, om fchaavergoeding te cifchen van den geenen , van wien wy het ontvangen hebben ; maar nimmer mogen wy door een' an-  VAN DE LIEFDE. ICQ ander' te bedriegen onze fchaade zoeken te herftellen. § 8. V. Waartoe is de geene verpligt, die iemand iets ontnomen, of door zyne fchuid eenige fchaade toegebragt heeft ? A, Hy moet, het geene hy ontnomen heeft, te rug geeven, en de fchaade , die hy veroorzaakt heeft, ten minlte naar maate der fchuld , die er in plaats gehad heeft, vergoeden. (V) V. Is het altoos genoeg , de geftole zaak weer te rug- te geeven ? A. Neen; want als de eigenaar door het gemis dier zaak nog fchaade geleden heeft, is de dief gehouden ook die te vergoeden. V. Wie moet de fchaade vergoeden, als er meer perfoonen in deel gehad, of er eehigzins toe geholpen hebben? A. Zie dit verhandeld by de vreemde zonden. V. Wat moet de .geene doen, aan wien het onmogelyk geworden is, het geftolen goed, of de waarde er van weder te geeven ? A. Een voorneemen maaken van zulks te doen, zo dra het hem mogelyk wordt, en intusfehen, zo verre het hem mógéryk is, hier aan voldoen, al moest hy zelfs zynen («) Uitg. XXII. v. ia. Eze«h, XXXIII. v. 15.& 16. Rom. XIII. v. 7.  110 VAN DE LIEFDE. nen ftaat, of leevenswyzc daar door verminderen. V. Aan wien moet het geftolen goed gegeeven, of de fchaade, die men veroorzaakt heeft, vergoed worden, zo de eigenaar reeds overleden, of niet meer te vinden is? A. Aan zyne erfgenaamen; en by aldien die ook niet te vinden zyn, dan aan den armen. XXVIIIfte LES. Handelende van het agtfte en tiende gebod. §. i. . r V. Wat verbiedt het agtfte gebod: gy zult tegen uwe naasten geen valfche getuigenis geeven ? A. Alle ongelyk, door het welk wy onzen naasten in, of buiten rechten met woorden hinderen. V. Hoe zondigt men in het recht tegen dit gebod ? A. Als wy in het zeiven de valschheid voorftaan , of bevestigen ; of als wy , door den Rechter, volgens de regelen van het recht ondervraagt zynde , de waarheid verzwygen. V. Is een misdaadiger, als hy in waarheid fchuldig is aan de misdaad, waar vanhy betigt wordt, dan in gemoede verpikt, dezelve te belyden ? A. ja; als hy desaangaande Rechter lyk, dat is:  VAN DE LIEFDE. 111 is: van zynen bevoegden Rechter volgens de regelen van het Recht ondervraagt wordt. V. Wanneer moet hy zich, als zodanig ondervraagt , befchouwen ? A. Zodra hy weet, dat zyn Rechter hem deswegens ondervraagt om eene van de twee volgende redenen, i dat er zodanige aanduidingen zyn, dat zy de zaakof misdaad hoogst waarfchynelyk maaken door hem begaan te wezen; of wel 2. dat er een half volledig bewys, of overtuiging plaats heeft, waar voor echter het getuigenis van eenen niet genoeg is. (aj V. Is hy ook in gemoede verpligt zich van andere misdaaden te befchuldigen, dan van welke hy betigt,of ondervraagt wordt ? A. Daar toe verpligt hem geen eene wet. V. Welke hoedanigheden worden er vooral in eenen Rechter vereischt ? A. Dat hy genoegzaame kunde of weetenfchap hebbe, en met een wettiggezag bekleed zy. V, Wat moet een Rechter bizonder in het oog houden? A. De regelen van het Recht, en de gerechtigheid. V. Wat volgt hier uit ? A. Dat nooit een Rechter om giften of iets diergelyks eene valfche uitlpraak doen mag; (a) Nunc manifesré fancimus, ut unius omnino teftis refponfionon audiatur, etiamfi prajclarae curis horore proefulgeat: L. 9. §. 1. Cod.de teftibns (Lib. IV. tit: 20.)  112 VAN DE LIEFDE. mag; dat hy nooit uit genegenheid of aingekeerdheid, uit gunst of haat mag te werk gaan, dat hy zich nimmer als party of befchuldiger mag gedraagen, maar in alle zyne handelingen fteeds de order, en de regelen, die dóór het Recht en de wetten bepaald zyn, moet volgen. V. Mag een Advocaat, of zaaksverdediger wel in hét Recht eene zaak, die hy weet dat onrechtvaardig is, voorftaan , of verdedigen ? A. Neen ; want dit doende maakt hy zich fchuldig aan ongerechtigheid, en is, als de geene, wien hy ten onrecht verdedigt, in gebreken blyft,.verpligt tot fchaavcrgoeding. V. Mag hy ook, als de zaak twyffelachtig is, dezelve aanvaarden, en verdedigen? A. Ja met inzigt en hoop van onder de behandeling meerder bewyzen te ontdekken. V. In welke gevallen mag hy op zeer geringe bewyzen te werk gaan? A. Als zyn Cliënt, of gunfteling gedaagde is, of dat hy in het vreedzaam iezit der zaak is, die men hem zoekt te betwisten. V. Welke zyn de voornaamfte pligten, die een Advocaat in het oog moet houden ? A. Deze: i. hy moet zorgen, dat hy de noodige kunde heeft. 2. Hy moet de rechtvaardigheid der zaak, voor dat hy ze verdcedigt, behoorlyk onderzoeken Hy  VAN DE LIEFDE. §, Hy moet zynen begunftigden vooruit wegens den toef/tand zyner zaak onderregten. 4* Hy moet zynen begunftigden getrouw zyn,en geen heimelyke bedriegcryen met deszclfs party ondemecmen. 5. Hy moet vlytig zyn , en geen oorzaak ftellen, dat het gefchil wordt uitgerekt, of de kosten vergroot worden. 6, Hy moet rechtvaardig zyn in zyne berekeningen. t 2. , . V. Hoe zondigt men buiten het récht tegen het agtile gebod? A, Door leugens, ligtvaardig oordeclen, door iemand valsch van eenig kwaad te befehuldigen, of door het kwaad van een' ander', dat wel waar, maar verborgen is, zonder wettige reden bekend te maaken. V- Kan men dan fomwylen wettige reden hebben, om eens anders kwaad bekend te maaken ? A. Ja; zelfs ismen er fomtyds toe verpligt; doch nimmer is het geöorloft, meerder kwaad , of aan meerder perfoonen het kenbaar te maaken, als de noodzaakelykheid, en de omitandigheden vereifchen. V. Hoe wordt die zonde genoemd, als men van iemand kwaad,dat valsch is, fpreekt; of welwaar, maar verborgen is, zonder wettige reden bekend maakt ? . H A.  114 VAN DE LIEFDE. A. Eerroovery, als het gèfchiedt daar hy by is, en het bemerkt; en eerdievery, ofjjgterk/ap, als het gèfchiedt in zyn afwezen. V. Wat 'is grooter kwaad eerroovery, of eerdievery ? A. De eerroovery, om dat daar door iemand zyne eer niet alleen ontftolen, maar zelfs ontweldigt wordt, en hy aldus met fchaamte nog overlaaden wordt. V. Op hoe veel manieren kan men iemands eere te kort doen ? A. Op agt: i. met iemand valfchelyk eenig kwaad op te leggen. 2. met het kwaad, dat hy gedaan heeft te vergrooten. 3. met zyn kwaad ,• dat verborgen is, te openbaaren. 4. met het goed, dat hy gedaan heeft, ten kwaade uit te leggen. 5. met iemands deugden, of goede hoedanigheden te loochenen. 6. met die te verminderen. 7. met ze te verzwygen, als men ze gehouden is te roemen 8. met iemand zo flaauw te pryzen, dat er eene bedekte verfmaading in iigt opgefloten. V. Welke van deze zyn de voornaamfte ? A. Iemand iets valfchelyk op te leggen; en het kwaad dat wel waar, maar verborgen is, te openbaaren. V. Is de kwaadfpreekenheid groote zonde? A. Ja; als men er iemands eer zonder wettige reden merkelyk door beledigt, (a) het zy dat hy nog in leeven, of reeds •overleden is. V, 00 Spreuls. XXIV; v. s>< Rom. I. v. 30 & 32.  VAN DE LIEFDÉ. Hg V. Is de openbaaring van eens anders kwaad altoos doodzonde , als hy er doodelyk , of dagelykfche zonde, als hy er maar ligtelyk mede gezondigt heeft? A. Neen; want de grootheid dezer zondë worde niet zo zeer berekend naar de groote, of kleinte der boosheid, die er verhaald wordt, als naar maate, dat die boosheid van de waereld doorgaans wordt opgenomen; als mede naar maate van de hoedanigheid des perfoons, waar vanzy gezegt wordt. V. Weet gy my dit door geen voorbeeld op te helderen? A. Ja: eenige weinige ftuivers te fteelen is^ op zich zeiven genomen, maar eene kleine zonde -, en van iemand dit te vernaaien, kan zeer ligt eene doodelyke zonde wezen, om dat de ongerechtigheden,en diefitallen, hoe klein j en gering zy ook in haar zeiven zyn, doorgaans als ten uiterfte verachtelyk worden opgenomen; V. Kan het kwaad van iemand wel zo openbaar wezen, dat men niet tegens de rechtvaardigheid zondigt met er van te fpreeken ? A. Ja; li als de zaak openbaar is geworden door het gerecht; o, als de zaak zodanig in het openbaar gclchied is, dat zy algemeen bekend is, of niet verborgen blyVen kan; en 3. als de geene, met wien Wy er van fpreeken de zaak zo wel als wy weeten, of ze dienen te weeten; ü 2 doetj  ii6 VAN DE.LIEFDE . doch in alle die gevallen, vooral-"in de eerfte, kan de liefde fomwylcn ltilzwygenheid vorderen. V. Kan - men wel iemands eere te kort doen met niet van hem , maar van een ander kwaad te fpreeken ? A. Ja; als de geene, van wien wy kwaad fpreeken, hem bizonder aangaat. 1 V. Is het ook geöorloft eens anders kwaad te hooren bekend maaken? A. Neen; ten zy men er wettige reden toe heeft; want zo wy die niet hebben,en er met behaagen naar luifteren , neemen wy deel in eens anders kwaad, en zondigen meer , of minder naar maate der omftandigheden. V. Hoe moet de geene zich gedraagen, die zonder wettige reden kwaad van een ander hoort fpreeken? A. Hy moet niet aller gelooven, wat er gezegt wordt: hy moet den kwaadfpr.eekcr over zyne kwaadfpreekenheid berispenof zo dit niet gevocgelyk kan gefchieden, hem op de best mogelykc wyze doen blyken, dat het hem onaangenaam is, zulke reden aan te hooren, en moet zodra het hem doenelvk is, het gefprek tot eenig ander onderwerp zien te wenden V. Waar toe is de geene verbonden, die valfche getuigenis gegeeven, of iemand zonder wettige reden in zyn eer benadeeld heeft? A. Tot vergoeding der fchaade,.die hy zynen  VAN DE . LIEFDE. . II7. . ncn evennaasten er door veroorzaakt heeft; en dikwyls tot herroeping van zyne valfche getuigenis. V. Hoe zal hy het best de eer van iemand, dien hy valfchelykbclchuidigt heeft, herHellen ? . A. Met aan alle, welken hy het gezegt heeft, te verzekeren, dat hy zich aan dien perfoon misgrepen heeft; dat hy verkeerd is onderrigt geweest, dat het gezegde onwaar is; en fomwylen kan hy gehouden zyn, rond uit te bekennen, dat hy gelogen heeft. Ook moet hy hen .ten iterklteverzoeken, diegeenen, waar aan zy het reeds gezegd mochten hebben, zo dra mogclyk , anders te onderrigten. V. Hoe zal hy zich gedraagen, als do zaak, die hy zónder wettige reden verhaald heeft, waar is? A. Zeggende , dat hy kwalykvan dien mensch gel'proken heeft, met dien mensch , zo • veel gevoegeiyk doenclyk is, wegens eenige goede hoedanigheden wederom te pryzen, en de bekwaamfte middelen in het werk te ilellen, om den gecnen, aan wien hy het verhaald heeft, beetere gedagtcn "omtrent dien perfoon op te doen vatten. §• 3- * V. Hoe wcrd.t de, leugen door het/agtftc gebod verboden ? H 3 A.  II* VAN DE LIEFDE. A. Om dat de leugen eene valfche getuigenis van ons gemoed is. * V. Wat is liegen? A. Door woorden, of tekenen het tegendeel van het geene men denkt , te kennen geeven. V. Kan men wel liegen met de waarheid te fpreeken? A. Ja; als wy in ons hart denken, dat het anders is als wy zeggen. V. Is het geöorloft te liegen, om grooter kwaad te voorkoomen? A. Neen ; het is de verkeerde weg, het goede door kwaad te zoeken. C<0 V. Is de leugentaal groote zonde ? A. Ja, als het eene zaak van aangelegenheid is, of er merkelyke fchaade of oneenigheid door veroorzaakt wordt, of wel als men door telkens kleine leugens te liegen zich in het gevaar ftelt van in merkelyke zaaken der waarheid te fpaaren.f£) V. Moet men om geen leugenaar te worden in het aangaan van een wettig contract:, of verbond zyn woord houden ? A. Ja, en dit vordert ook de hoedanigheid van een eerelyk man, en men is doorgaans gehouden de fchade, die er uit voortkomt, te vergoeden. V. Hoe komt het dat het liegen zo algemeen is? A. («v Rom. IIP. v. 8. (i) Spreuk. VI. v. iö & i 7. XII. v. 22. Wysh. I. v. 11.  VAN DE LIEFDïi 119 A. Om dat men er zich van de jeugd af toe gewend, en de ouders hunne kinderen er niet genoeg over bcftraffen. V. Hoe ftrydt het ligtvaardig oordeel tegen het agtfte gebod ? A. Om dat men daar door zonder reden van zynen naasten valfche getuigenis aan zich zeiven geeft. V. Is het altoos groote zonde kwaad vermoeden van zvne naasten te hebben? A Het is groote zonde, als het vermoeden ' gansch ligtvaardig, en de zaak van groot gcwigt is. (a) V Is het ook zonde van iemand kwaad ver' moeden te hebben, als men er wettige reden, of bewyzen toe heeft? A. Neen: wyl het oordeel dan met Itgtvaardig is', doch hoe ligtcr de bewyzen zyn, des te ligtvaardigcr is het oordeel ; en altoos is men verpligt, zo lang het moa-elyk is, gunftig van zynen evenmensen te denken, en zyne daaden ten beste uit te leggen'. % 4- V. Hoe luidt het tiende gebod? A. Gy zult zyn huis niet begeeren, noch zyn land, noch zynen dienstknecht, noch zyne dienstmaagd', noch. zynen os, noch zynen ezel, noch iets van alles, wat hem toebehoort. V» (aj Matth. VIL v. 1 IX. v. 4. Jac. IV. v. ri. il 4  VAN DE LIEFDE V.°In welken zin verbiedt het tiende gebod eens anders goederen te begeeren? SeLVeiUed,z die te beëeeren ten nadee- ie van den bezitter. Wordt hier door niet verboden, foort- £ be|ef?cen?ren' ^ 0026 naaftenheeft> A'n^eeleb°êleerenry ^ tCn Zyne" V*. Mag men 'uit begeerte tot eens anders goederen hem dezelve niet trachten af te koopen ? A. Ja alzo wy dezelve dan ook ten zynen nadeele niet begeeren, en hy, als wy nem er den rechtvaardigen prys voor geeven, er ook geen fchaade door komt te lyden. V. Wat wordt hier verftaan door huis, land, os, ezel, en zo voorts? A. Alle goederen onzes naaftens, groote. en kleine. ' V. Wat verbiedt God met te zeggen, dat wy onzes naaftens dienstknecht, of dienstmaagd niet mogen begeeren ? A. Dat wy eens anders dienstknecht, of dienstmaagd, noch door gefchenken, of beloften mogen trachten om te koopen, om hen den dienst, waarin zy zyn, ten onzen belangen te doen verlaaten, en tot ons, of de onze overtekomen. V. Waarom heeft God door de twee Iaatfte geboden der wet uitdrukkelyk de begeerteverboden tot het geene, datHy in hetzesde,  VAN DE LIEFDE.. ral de, en zevende gebod verboden had, daar de begeerte om de andere geboden te overtreeden toch ook niet onzondig is? A. Om dat de mensch wegens de bedorvenheid zyner natuur veel fterker genegen is om deze, dan om de andere geboden te overtreeden; en de verblindheid al ligt zo ver kan gaan, dat hy zich vcrbeele , tegen het zesde en zevende gebod niet te zondigen, zo hy met de daad dezelve maar niet overtreedt, zoals Zulks duidelyk blykt uit de verklaaring , die de Zaligmaakcr zelve noodig geoordeeld heeft, ons er van te geeven. (a) XXIXfte LES. Handelende over de geboden der H. Kerk in het algemeen, en over het eerfle en tweede gebod in het bizonder. V. Welk zyn de voornaamfte, en algemee- ne geboden der H. Kerk ? A. Deze vyf: i. de geboden heilige dagen zult gy vieren. 2. Dan ook Mis hooren met goede manieren. 3. Geen gebode vastendagen zult gy breekcn. (c) Mat'h. V. v. 28. H5  Jas VAN DE LIEFDÏ. 4. Gy zult uwen Priefter ten minfte eens in het jaar uwe biegt fpreeken. 5. En nuttigen omtrent Paasfchen het Ligchaam des Heeren. V. Wie heeft deze geboden gegeven? A. De Overftens, en Beftierders der H. Kerk. V. Hebben de Overftens der H. Kerk de magt, om ons geboden te geeven ? A. Ja; zy hebben die magt van God ontvangen , zo als blykt uit het geene de Apostel Paulus tot de Overftens dei Kerk van Ephefe zeide: geeft acht op U zeteen, en of de ganfche kudde, waar in U de H. Geest tot opzienders gefield heeft, om de Kerk Gods te beftieren. (d) V. Zyn v/y verpligt hunne geboden te onderhouden ? A. Ja ; alzo zy ons gegeeven worden van Hen, die ons van Gods wege beftieren. V. Kuntgy deze verpligting uit de H. Schriftuur bewyzen? A. Ja; God gebiedende, dat wy Vader, en Moeder zullen eeren, gebiedt daar mede te gelyk, dat wy de bevelen van allé, die ter onzer beftiering gefield zyn, onderhouden moeten. — Chriftus gebood den Joodcn wel, dat zy alles, wat de Schriftgeleerden , en Pharizeë'n, die op den ftoel van Moifcs gezeten waren, hen gebooden, doen en onderhouden moestten. (b) en de Apostel Paulus, ons hier om- (a) Hand, XX. v. 28. (b) Matth. XXIII. v. 2 & 3.  VAN DE EIEFDï. 12? omtrent Gods wil bekend maakende , zegt: veest gehoorzaam aan die over U gefield zyn, en zyt hen onderdanig; zy immers waaken, als rekenfchap voor uwe zielen moetende geeven. (rt) V. Moe bewyst gy dit nog al verder ? A Uit de bedreiging, door den Zaligmaaker hier omtrent gedaan, als Hy zeide: die de Kerk niet hoort, houdt hem als een' hyden, en openbaaren zondaar, (F) en die U hoort, hoort my, en die U veragt, veragt my. {c V. Hebben de Apostelen ook eenige geboden, of wetten gegeeven? A. Ja; zo als blykt uit de Kerkvergadering te Jerufalem, waar in zy bevoolen, dat de geloovigen zich van bloed, en van het geene den afgoden geofferd was, en van ver* Jmagte dieren, zo wel als van hoerery, onthouden moesten, (d) Welk verbod van bloed, verfmagte, en geofferde dieren, naderhand door de Overltens der H. Kerk wederom is ingetrokken. * V. Waarom heeft de H. Kerk haare geboden gegeeven? A. Voornaamenlyk om daar door den tyd, en de wyze te bepaalen, om de Goddclyke geboden te onderhouden. V. Hoe bewyst gy dit in het eerfte gebod ? A.. Aldus : wy zyn verpligt Gods weldaaden te (a) Heb. XIII. v. 17. (b) Matth. XVIII. v. 17. (c) Luc. X. v. 16. (d) Hand. XV. v. 20-25.  R24 VAK DE LIEFDE. te overweegen, en in ons eene begeerte • tot het eeuwig leeven op te wekken ■ en gevolglyk heeft de Kerk zeer wvsfelyk haare feestdagen ingefteld, oin ons daar toe aan te fpooren; houdende ons op dezelve veele Goddelyke geheimen en weldaaden voor, en ons ter navolging vecle doorluchtige voorbeelden der Heiligen, op dat wy hunne voetftappen zouden volgen, en ook Gode voor hunne zegenpraal bedanken. V. Toont dit in het tweede gebod. A. Vermits wy volgens de Goddelvke, ennatuurelyke wetten gehouden zyn, nu en dan eenigen tyd tot den dienst van God te befteeden, heeft de H.Kcrk, om ons deze verbintenis niet te doen verzuimen, te recht geboden, op de zondagen, en heiuge dagen den dienst der Misfe by te woonen, hetwelk ongctwyffeld de dierbaarfte Godsdienst-oeffemng is, die wy Gode bewyzen kunnen V. Hoe bewyst gy dit in het derde gebod ' A. Dewyl wy het vleesch moeten kruisje*, met deszelfs begcerelykheden, en wy na het vertrek des Bruidegoms ten dien einde moeten vasten, O) zo heeft de H. Kerk door haare vastendagen zeer gefchikt den tyd, en de manier bepaald,op welke wy dit het beste volbrengen kunnen. V («)- Macth. IX. v. 15, & Luc V, v. 35..  VAN DE LIEFDE, f ï«5 V. Hoe in het vierde en vyfde gebod ? A. Om dat wy volgens het gebod van Christus zyn Vleesch, en Bloed moeten nuttigen, O) om het leeven in ons te hebben, QJ en wy volgens zyne inftelling onze misdaaden belyden moeten, (c) zo heeft de H. Kerk met haar vierde, en vyfde gebod te geeven,zeer welgezorgt, dat wy in deze onze verbintenisfen nier. ten eenemaal nalaatig zouden wezen. V. Hoe luidt het eerfle der vyf algemeene kerkgebodem ? A. De gelode heilige dagen zult gy vieren. V. Wat gebiedt het eerfte gebod? A. Dat wy de dagen, die ons door de H, Kerk bevolen zyn, volgens het gebod, dat zy er van gegeeven heeft, en naar het gewettigt gebruik behoorelyk vieren. V. Hoe moeten wy die dagen vieren? A. Op fommige zyn wy verpligt, alleendeu H. Dienst der Mis godvruchtig by te woonen; en fommige zyn wy boven dien verpligt als den Sabbathdag te vieren , en ons van alle flaaffche werken te onthouden. V. Welke dagen moeten wy als den Sabbathdag, of zondag vieren?' A. (a) Matth. XXVI v. 26, (b) Joan. VI. v. 34. (c) Joan. XX. v. 23, jjoisl.y.o & Jac. V.v 1$,  Ï2Ö ' van" de liefde. A. Daaromtrent is geen algemeene wet; want de Overften der H. Kerk hebben die voor eider volk bepaald naar maate de plaatfelyke, ofperfoonelyke omftandigheden het toelaaten, of vereisfchen. V. Welke dagen is men op veele plaatfen verpligt als den zondag te vieren? A. De Befnydenis op den eerften, en de aanbidding der Wyzen op den zesden January; de Boodfchap aan Maria op den vyf-en-twintigften Maart; den Feestdag»; der H. Apostelen Petrus en Paulus op den negen-en-twintigften Juny ; de Hemelvaart van Maria op den vyftienden Auguftus; den Feestdag van alle Heiligen op den eerften November; de Geboorte van Chriftus op den vyf-en-twintigften, cn den Feestdag van den H. Stephanus op den zes-en twintigften December; en voorts den tweeden Paasch en tweeden Pinxterdag , 's Heeren Hemelvaart, en H. Sacramentsdag. V. Waar toe zyn wy op de andere Feestdagen verbonden, die niet als de zondag behoeven gevierd te worden? A. Voor zo verre betreft het gebod der H. Kerk, nergens anders toe, als om op dezelve den H. Dienst der Mis godvruchtig by te woonen. V. Hebben de geloovigen voorheen op die dagen zich van de flaaffelyke werken ook niet moeten onthouden? A. Ja; maar hier omtrent is door de Be- ftuur-  VAN DE LIEFDÉ. 12/ Huurders der H. Kerk verandering gemaakt. V. Hebben de Overftens der H. Kerk deze verandering wel kunnen maaken? A. Ja ; dewyl het geen Gpddelyke, maar Kerkelyke Wetten waren, en het altoos zeker is, dat die de wet geeft, dezelve ook kan intrekken, of veranderen. V. Is het alleen de Kerk van de nieuwe Wet, die eenige Feestdagen ingeiteld heeft? A. Neen; want ten tydc der oude Wet zyn er ook verfcheide Feestdagen ingefteid, en gevierd geweest, die door God zeiven niet geboden waren. V, Noem er eens eenige. A. Het jaarelykfche Feest van de verlosfing der Stad Bethulien , (a) de dagen der looting, (b") de Feestdag van de weiding des Outaars, (c) wier jaarelykfche gedagtenis de Zaligmaaker zelf in den tempel gewaardigt heeft te vieren. () Luc I. v. 26. &c.  VAN DE LIEFDE. 129 V. Wat viert de Kerk op den 35ften De* cember? A. Dan viert zy die wondervolle geboorte van dien lang beloofden en verwagcen Veflosfer, Jefus a) V. Wat viert de Kerk op den iften january ? Ai De befnydenis van Jefus Chriitus ; hoe Hy, agt dagen oud zynde, volgens de wet (b , waar aan Hy toch niet verbonden was, de pynelyke befnydenis ondergaan heeft, c V. Wat viert de Kerk voornaaracnlyk op den óden January ? A. Zich verheugende, dat den vo ken, die in de du'fternis des ongeloofs zaten, ook het licht is opgegaan, gedenkt zy met blydfchap de aanbidding, die de Wyzen uit het Oosten het Goddelyk Kind, Jefus, zyn komen doen, cl) en wekt haare kinderen op, om, volgens de geheim* ryke giften: goud, wierook, en mirrhe, die zy den Verlosfer zyn <■ omen opdraagen, Hem voor hunnen geestelyken Koning , en als waarachtigen God, en Mensch te erkennen V. Wat viert de Kerk op den 2den Fe* bruary ? A. De opoffering van Tefus in den tempel, toen Hy 40 dagen oud was CO» en de zui- (ê) Luc II (&) Geil. XVII. v. o. & Levit. XII. r. 3. (*) Luc. II. y. ax. 00 Matth. U> («) iu«. tf. 2». &c. I  IJO VAN DE LIEFDE. zuivering van de gezegende MoederMaagd, OJ die aan de wet der zuivering (b) uit ootmoedigheid wel heeft Willen voldoen , doch waaraan zy , als niets te zuiveren hebbende, met gehouden was. V. Wat hebt gy hieromtrent op te merken? A. Dat in navolging van deze, door C;0d zeiven ingeftelde, plechtigheid, de Kerk nog fteeds gewoon is, de eerbaare moeders , die eene vrugt, welke door den H. Doop Gode tocgeheiligt is, ter waereld gebragt hebben, by haaren eerften tempelgang, plechtig ter kerke in te haaien. V. Tot wat einde gèfchiedt dit ? A. Om van God vergiffenis te verzoeken van de zonden, die de moeder misfehien geduurende haaren drag't, of in hef kraambed begaan mocht hebben; om Uod voor haare gelukkige verlosfing te bedanken; om de moeder met naar kind Gods zonderlinge befcherming aan te bevcelen , en deszelis zegen over dat geilacht, a!s een gej/acht, dat den Heere vreest, af te fmeeken. V. Hoe luidt het gebed, het welk de Priefter op het einde van deze plechtigheid fpreekt? & A Aldus: utlmagtige, eeuwige God! die door ... de (•) Luc. II. t, i». &c. (b) üite. ZUL t. a. & . i-evit. XII.  VAN DE LIEFDE. 13- de Wrtng van de zalige A'aagd de fmerten, der geloovige baarende Vrouwen in blydfchap veranderd hebt, zie genadigLk neder op deze uwe dienaresje , die biynwdtg ter dankzeg gin ge tot uwen E. Tempel komt, en geef, dat zy na dit leeven. door de verdietsen en voorIpraak derzelver Maagd Maria, tot de vreugden der eetr 'tge gelukzaligheid met haar kind mag geraaken. Boor Jefus Chriftus onzen Eeere. Amen! V. Wat viert de Kerk op het Paaschfeest t A. Na dat zv haare kinderen door eenen veertigdaagfchen vasten hier toe oereid, en hen in de goede week Jefus bitter lyden en fterven heeft voorgehouden, verheugt zy zich met dezelve op het Paaschfeest over Jefus heerelyke-Opitanding, 00 die ten derden dage verrezen is van de dooden, en eeuwig leeft, zonder ooit meer te kunnen fterven , willende, dat wy van de geestelyke dood. zo wy daar in zyn mochten, tot het gees. telyke leeven onzer zielenverryzen zullen. V. Wat viert de Kerk op den Heme'.vaarts- A Zy 'gedenkt, hoe Chriftus op den Aoften, ' dag na zvne verryzenis in net gezigt zyner Apostelen gloriery'K ten Hemel is opgeklommen, b) en verneugt zich, dat rfi Matth. XXVIII. Mare. XVI. &c. (») Mare. XVI. v. io- Lik. XXIV. v. 5°-53« Haiil XX. v, 9-11. I 2  132 van de liefde. Hy voor ons den weg gebaand, en den Hemel geopend heeft. V. Wat viert de Kerk op het Pinxrerfeest ? A. De nederdaaling des beloofden Ver: roosters, den H. Geest, hoe Die op den tienden dag.na Jelus Hemelvaart in de gedaante van vuurige tongen op de Apostelen is nedergedaald, en Hen ter verkundiging van het H. Evangelie bekwaam gemaakt heeft. (<0 V» Wat viert de Kerk op den H. Sacramentsdag? A. De inftelling van het hoogwaardig Sacrament ; hoe Chriftus in het laatfte Avondmaal het Brood en den Wyn veranderd heeft in zyn Ligchaam en Bloed, en hoe Hy den Apostelen, en hunne Opvolgers hét bevel, en de magt gegeeven heeft, om ook hetzelve ter gedagtenis van zyne bittere.dood te doen, willende aldus met ons blyven tot de voleinding der waereld toe. h) V. Houdt de Kerk hier van ook de gedagtenis niet op den donderdag voor Paafche? A. Ja; maar alzo zy zich voor het grootlte gedeelte in haar H. Officie dan bezig houd met de bittere pyrien, en dood van Jefus te overweegen, heeft Zy goedgevonden nog op eenen fiizo deren dag de blyde inftelling van dit verheven Sacrament plechtig te vieren. ' V. C«) Hand. II. vl, Matth. XXVIII. v. xo-  VAN DE LIEFDE. 133 V. Wanneer, en door wien is deze Feestdag voor de gantfche Kerk ingefteld ? A. In het jaar 1264. door Paus Urbanus den vierden. V. Wat viert de H. Kerk op den 8ften De» cember ? A. Zy gedenkt met blydfchap, en uit eene dankbaare erkentenis aan dat gelukkig oogenbhk, waar op ontvangen is dat verheve kind, Maria, het welk ter waereld brengen zoude dien gezegenden Verlosfer, daar zo veele eeuwen reeds naar verlangt was V. Is Maria ook zonder erfzonde ontvangen? A. Zy zoude zeker zo wel als alle andere menfehen, die van Adams zaad door de willé eens mans afkomftig zyn, in erfzonde hebben moeten ontvangen worden; maar het godvruchtig gevoelen der geloovigen is, dat God Haar daar zonderling voor bewaard heeft, als niet willende, en het ook niet betaamelyk zynde, dat dat Vleesch, waar uit de eenig gebooren Zoon des Vaders zyn Vleesch by zyne menschwording aan zoude neemen, ooit onder de macht des duivels zoude geweest zyn ; doch nimmer heeft daar de Kerk nog eene beflisfende uitfpraak ovei gedaan. (a) V (a) Vide Benedict. 14 Hip<*; hocfestum. i 3 . .  34 VAN DE LIEFDE, V. Wat viert de Kxrk op den Bften September ? A. De geboorte van dat allerheiligst kind, Maria. V. Wat viert de Kerk op den i5den Augustus ? A. Het zalig ai'fterven van de H. Maagd Maria, en haare glorieryke intreede in den Hemel. V. Is het lichaam van Maria toen zo wel, als Haare ziel al in den Hemel gekomen? A. Dit wordt w el godvruchtig van Haar gelooft, en de overlevering van veele eeuwen begunftigt fterk dit gevoelen; doch nooit is deze zaak door de Kerk beflist. (.a) V. Viert de H Kerk ook nog de geboorte van andere Heiligen? A. Alleenelyk van den Voorlooper des Mcsfias, den H Joannes den Dooper , die Hem in den geest, en kracht van Elias voor moest gaan , (b, en hierom ook van den Zaligmaaker zeiven Eiias genoemd wordt. (O V. Waarom viert de Kerk de geboorte van dezen Voorlooper? A. i. Om dat de geboorte van dien Voorloopei ten hoogften gelukkig voor de waereld was, als Itaande nu de Verlos fer zelve dra te volgen. 2. Om dat God zich gewaardigt heeft , deze geboorte met uitmuntende wonderen te begunfti- gcn. (ei) Vide Benedict 4, fuper boe festum. ip) Lu:. L v. 13-17. Üi Matth.'XI. v. 14.  van de liefde. 135 gen. (a) en 3. Om dat deze geboorte ook een heiiig voorwerp van betrachting in zich is, alzo het gebooren-wordend kmd reeds te vooren in zyn moeders lichaam gelooft wordt, geheiligt te wezen, (b V. Wat viert de H Kerk op de feestdagen der H. Apostelen, en van andere Heiligen ? A. Op die dagen viert Zy, volgens het gebruik der eerfte eeuwen, de glorieryke fterfdagen van die groote geloofshelden; die, ofwel met hun bloed de waarheid van het H. Evangelie bevestigt hebben, of deszelfs regelen zo voorbeeldelyk onderhouden hebben , dat Zy daar voor hunnen eeuwigen loon by God in den Hemel genieten, en dubbeld waardig zyn op de aarde ons ter naarvolging voorgefteld te worden V. Wat zegt gy van de jaarelykfche Kermis? A. Dat het woord Kermis afkomftig is van Kerkmis, en dat men alsdan de jaarelykfche gedagtcnis houdt van de plechtige inweid'ng der eerjle Chriftenen Kerk, of wel der hoofdkerk op die plaats, en men alzo gedenkt aan de eerfte mis, of dienst in die kerk verrigt, Gode bedankende, dat Hy ook zynen Naam onder ons verheerelykt, ons met het licht van het Evangelie beftraald heeft, en ons zelven be- (a) Luc. I. H (b) ibidem v. 15. & 44. I 4  VAN DE LIEFDE. bè'yverende om daar mede het voornaame doel, het welk is Gods eer en onze zaligheid te bevorderen. V. Hoe lang viert men jaarelyks deze gedagtenis ? A. De Kerk is dit gewoon op eider plaats jaarelyks agt dagen te doen, in navolging' van het geene by de Jooden plaats had, van welken in het eerfte boek der Machabeën verhaald wordt, da: zy een nieuw Outaar gebouwd hebbende, hétzelve met lofzangen, cithers, harpen en klinktrommeh ingeweid, agt dagen lang brandoffers , heiloffers en dankoffers geofferd hebben, en door Judas den Machabeè'r, zyne broeders, en de geheele gemeente van Israëj eene wet gemaakt is , dat me» de weiding des eutaars van jaar tot jaar agt dagen lang met blydfchap en vreugde op haaren tyd zoude vieren. Ca) Welk jaarfeest, zo als boven gezegt is, de Zaligmaaker zelfs ook wel gewaardigt heeft by te woonen, en door zyne by wooning goed te keuren (£) V. Wat ie toch een Patroonfeest? A. Het is eene plegtige jaarelykfche viering van dien Patroon, of' ikfciicrmheilhen, onder wiens voorfpraak' en befchermmg" zich eene gemeente of volk zonderling gefteld heeft.' V. Hebben wy voor dit gebruik ook eenige- J^rond "in de oudheid? A. (•) i Machab. IV. v. 47-59. (b, Joes X.V.22&23.  VAN DE LIEFDE. Ï3T A. Ja; de Keizer Conftantinus het geloof aanvaard hebbende, ftichte te Rome dra eene Kerk, die hy onder de zonderlinge zorg en befcherming ftelde van den H. Apostel Petrus; eene andere onder die van den H Paulus ; en op het verzoek van zyne dogter Conftantia, bouwde hy op het graf van de H. Agnes eenen tempel , dien hy Gode ter eere van die li. Maagd inweide V. Kunt gy uit ac H. Schriftuur ook iets aanvoeren, dat mede tot dit gebruik aanleiding heeft gegeeven? A. Ja; in het boek Danie! wordt verhaald, dat de Engel,die over het Ryk der Grieken geiteld was, zelfs aan den Propheet betuigt heeft, dat de Vorst, of Befchermengel van liet Perfisch Ryk hem een-entwintig dagen weder/laan had (4) Waar uit niet alleen blykt, dat God zyne throongeesten bepaaldelyk over landen en volken gefteld heeft, maar waar uit wy ook te recht dit gevolg trekken, dat het Hem niet onaangenaam zyn kan , dat wy ons der befcherming en voorfpraak van eenigen zyncr bizondere vrienden . die hier op aarde Hem verheerk kt hebben, en nu met Hem eeuwig in den Hemel leeven, zonderling aanbeveelen. V. Wat behooren wy by het vieren van een Patroonfeest zonderling in agt te neemen? A. (a) Dan. X. v. 13. I 5  ÏJS VAN DE LIEFDE. A. Wy moeten ons hunnen leevensloop herinneren , de deugden waar door zy hebben uitgemunt, ons ten voorbedde voorftellen, ons zeiven aan hunne zonderlinge befcherming op nieuws aanbevcelen, en door het ontfangen der H. Sacramen ten ons Gods guntïen en hunne zorg en voorfpraak waardig maaken V. Hoe fpreekt de H. Auguftinus aangaande deze zaak? A. Aldus: Het Chriftene volk viert met Godsdijnflige plechtigheid de gedagtenis der A/artelaaren, om aan der zeiver verdienjlen deelachtig en door hunne gebeden geholpen te worden; zo nochtans, dat wy, hoewel ter gedagtenis der Martelaaren , echter aan geen der Martela ren, maar aan den God der Martelaaren Outaaren oprichten. Want wie der r'riejieren. op de plaats der heilige ligchaamen aan het Outaar [taande, heeft ooit gezeid: wy offeren U Petrus ! o Paulus! of Cyprianus! maar het geene er geofferd wordt, wordt Gode geofferd, die de Martelaars gekroond heeft, en by de herdenking der geenen , die Hy ekroond heeft; op dat uit de herinnering dier plaat jen grooter genegenheid ontflaa , ter fcherping der liefde tot Hem, door wien wy, en tot Hen, die wy volgen kunnen. (a~) §■ 5. (e) Centra Faufh Iib. XX. c. 21.  VAN DE LIEFDE» -39 §• 5. V. Hoe luidt het tweede gebod ? A. Dan ook Mis hooren met goede manieren. V. Wat wil dit zeggen , dat wy de Mis moeten hooren met goeae manieren ? A. Dat wy dezelve bywoonen aandachtig en godsdienftig. * V. Wanneer wordt iemand geacht te laat in den H. Dienst te komen, zo, dat hy om aan het gebod der Kerk te voldoen, gehouden z , eene andere Mis te hooren? A. Als hy komt na het eerfte Evangelie. V. Wanneer zyn wy onder den H. Dienst zonderling tot aandacht vtrpligt ? A. Onder de drie voornaamfte deelen deszelfs : i. Als de Offerande begint 2. Onder de Confecratie. 3. Onder de Nut- * V. Wie zyn op Zon- en Fieilige-dagen ver¬ pligt de Mis te hooren? A. ? He Chriftenen, die tot de jaaren van ondericheid zyn gekomen, en door geen wettige reden verfchoond, of verhinderd worden * V. In wat ouderdom der kinderen zyn de ouders verpligt , hen naar de Mis te zenden ? A. Zo dra de kinderen in ftaat zyn daar te komen, dezelve met eenige Godvrucht, of " I LIEFDE. dig van ons cischt; zo als blykt uit den H. Chryfoftbomus, die , om te bewogen , dat wy by de onthouding' van vleesch ons ook van de zonden onthouden moe ten, zegt: est gy geen vleesch1? haalt dan cok geen vleeCchelyke lusten door uwe oogen in. (a) Ja de Propheet Daniël, toen hy vastede, onthield zich ook van vleesch, cn wyn, b) de H. Joanncs de Dooperac flegts fprinkhaanen en wilde hooning, (cj en noch Hy, noch vcele anderen dronken in de oude wet zelve wyn, of eenigerlei fterke drank. («) V. Zyn wy in gemoede wel verpligt, de geboden vastendagen te onderhouden, of is Zulks niet maar eenigiyk eene Godvruchtige oeffening? A. Wy zyn er wel degelyk toe verpligt. en het is goddeloos, zegt de H. Leo, den van de Kerk voorgefchreven vasten te verzuimen. (ƒ) V. Kunnen wy methetfehendenvanden vasten ook zwaarlyk zondigen? A. ja, doodelyk;want in zwaarwigtigezaaken verpligten de wetten uit haaren aart op zwaare zonden; waarom ook te regt van Alexander den VIII. deze Helling gedoemd is: die den vasten der Kerk, daar hy (a) H#mil. 3. ad Pop. Amioch. (b) Dan. X. v. 3. (e) Mar.-. I. v. 6. • d Luc, L v. 15. (e) Recht. XIII. v. 4. &c. lf) Stiïti. 3. de jejunio decitni menfiis, Éi  VAN DE LIEFDE. *47 hy toe gehouden is, overtreedt, zondigt niet deode!yk;ten zy hy zulks doet uit verachting, of ongehoorzaamheid. V. Waaruic bewyst gy dit nog verder? A. Hieruit, dat de Kerk, die niet gewoon is, voor klyne fouten zwaare ltrarTen op te leggen, "eertyds gewoon is geweest, de fchenders van den vasten zwaarlyk te ftraffen. V. Welke ftraffen had zy voorheen daar voor bepaald? A. Voor de Kerkelyke Dienaaren derzelver afzetting, en de gemeenfehaps berooving voor de leeken. (#) % 3 V. Wie Zyn verpligt, op de vastendagen zich van de verbode fpyzen te onthouden? A. Alle Chriftenen, die tot de jaaren van verftand gekomen zyn; dat is, zodrazy van het kerkelyk verbod kennis hebben; ten zy zy door ziekte, gebrek, of ontheffing van de wet verfchoond worden. V. Mag dus een zieke, aan wien het vleesch, of foep ter herftelling zyner gezondheid noodzaakelyk is , hetzelve dan gerust gebruiken? -4 A- Ja; want de H Kerk zoekt ons door nee vasten wel gezond naar de ziel, maar niet ongezond naar het lichaam te maa6 ken, (d) C«n. Apoflol 68- . K %  «4$ VAN DE LIEFDE. ken; doch hier in moeten wy zorg draagen, dat wy ons zeiven niet bedriegen, en ter gerustftelling liefst onzen zielzorger raadpleegen. V. Welk gebrek geeft ons vryheid van op de vastendagen verbode fpyzen te gebruiken ? A. Zodanig gebrek, dat ons buiten ftaat ftelt van andere fpyzen te krygen , die wy tot ons onderhoud noodig hebben • V. Mogen wy zonder merkelyke reden wel ontheffing van de wet, of disptnfatie vraagcn ? A. Neen; en zo wy dezelve aldus verkrygen, mogen wy er geen gebruik van maaken ; ook zyn wy verpligt, zo dra de reden ophoudt, ons weder naar de algemeene wet der Kerk te voegen. V. Zondigt de geene ook, die op eenen vastendag by vergisfing verbode fpyzen gebruikt ? A. Neen; mits dat hy door ftrafbaare zorgloosheid geen gelegenheid tot die vergisfing gegeeven heeft. V. Is zodanig een, die by ongeluk zich van daag vergist heeft, ook Verpligt op morgen, of eenen anderen dag te vasten? A. Dit is wel goed ; maar daar toe is hy niet verpligt, want de wet der Kerk eindigt met den dag: maar zo hy op dien zeiven dag het gewaar wordt, moet hy op dien zelfden dag ook nog , zo veel ' by kan, zyne pligt volbrengen, even gelyk  VAK BE LIEFDE. lyk de geene die verzuimt heeft te voldoen aan de verpligting van Mis te hooren, gehoudenis, door gebeden dien dag i dan nog ce heiligen. V. Hoe dikmaals is het den geenen, die verpligt is te vasten, op eenen vastendag geöorloft te eeten? A. Het is hem geöorloft, des middags behoorclyk zyn genoegen te neemen, en des avonds een weinig te gebruiken , welke order hy, als er wettige reden plaats hebben, ook om mag keeren. V. Wat volgt hier uit omtrent den geenen, die by vergisfing des morgens cp eenen vastendag ontbeten heeft? A. Dat \hy deze zyne vergisfing kan, en moet herftellen; met, indien hy het mtusfchen gewaar wordt, op dien dag zyne collatie, of .avondgebruik agter te lei 3, ten. V. Hoe veel mag men des avonds op de vastendagen gebruiken ? A. Dit heeft de H. Kerk nooit ftiptelyk bepaald ; en het is de gewoonte maar, die dit heeft ingevoerd, en gewettigt: veele Godgeleerden Hellen het op het vierde deel van eenen behoorelyken maaltyd; doch allen willen zy, dat wy ons van de uitgeleezendfte fpyzen er in onthouden zullen. V. In welken ouderdom wordt men doorgaans verpligt gerekend , dit kerkelyk vasten zo ftipt te onderhouden? K ï A.  'f0 VAN DE LIEFDE. A. Zo dra wy den ouderdom van een-entwintig jaaren bereikt hebben , om dat wy. dan geoordeeld worden , volwasfen te zyn, en genoegfaame kragten er toe te hebben. V, Kan iemand, fchoon hy die jaaren nog niet bereikt heeft, van eenen anderen kantnog niet wei verpligt zyn te vasten? A. Ja; om aan het gebod, en den geest van het Evangelie te voldoen; en wel vooral, als hem zulks noodig is, om de ontluikende driften van zyne bedorve natuur te bedwingen. • •• V- In welken ouderdom houdt die verpligting, die het Kerkelyk gebod ons oplegt, weder op ? A. Zy houdt geheel, of ten deele op, als onze kragten het niet meer toelaaten V. Is het groote zonde, tusfehen tyds iets te eeten, of des avonds wat meer, als de fewoonte toelaat, te gebruiken? iet is groote zonde, als de overtreeding merkelyk is; doch als de overtreeding klein is, is de zonde ook klein; ten zy men door op den zelfden dag dikwiis een weinig te gebruiken gerekend konde worden , den vastendag merkelyk gefchonden te hebben. V. Aan wie is het geöorloft, dikwilder, of iets meerder op den vastendag te eeten ? A. Aan zwangere , en zuigende vrouwen ; aan zieken, of zwakke menfehen, en aan zulken, die om zwaaren arbeid, of eene moei-  VAN DB 1IEFDB. 151 ' moeijelyke ryze, meerder voedzel noodig hebben. V. Mogen zulke dan op die dagen zo veel, en zo dikmaals eeten, als zy verkiezen? A. Neen ; niet meer als hunne gefteltenis vereischt; en dusdanige bchooren door andere goede werken dit hun onvermogen te vergoeden. V. Is het geöorloft op de vastendagen meerder te drinken als men noodig heeft? A. De tucht der Kerk is hier in tcgenwoordigveel toegeevender dan voorheen; nochtans misdoet men hier door ligt tegen de verfterving, die het inzigt,of net bedoelde einde van het vasten is; en byaldien iemand op zulk eenen dag zich merkelyk in den drank te buiten ging, zoude hec eene omftandigheid zyn, die zyne dron» kenfchap merkelyk zoude bezwaaren. V. Van welke dranken behooren wy ons op vastendagen bizonder te onthouden ? A. Wy moeten ons buiten de eetenstyd zonderling wagten van alle dranken, die by uitneemendheid voedzaam zyn. V. Hoe moet zich iemand gedraagen, dieby geval op eene plaats komt, waar het op dien dag geen vasten is, of waar in dé vasten gedispenfeerd is? A- Wy moeten ons hier in altoos voegen raar de plaats, waar wy ons bevinden; en alzo zyn wy ook verpligt, zo er vasten- of heilige-dagen zyn, die by ons niet gevierd worden, dezeive, zo lang K 4 wy  TAN DE EIEFDE wy daar zyn, ftiptdvk te onderhouden. V. Mag men wel uit inzigt om dé verpligting te ontweiken, zich naar eene plaats begeeven, alwaar het op dien dag geen vasten- of heilige-dag is? A. Neen; en als het alleen uit dit inzigt gèfchiedt, draagt men zyne verbintenis mede; want list of bedrog mag niemand gunftig wezen. * V. Wat voordeel'doen wy met het vasten? A. Wy temmen onze kwaade driften; wy verzoenen Gods gramfchap; wy voldoen voor onze zonden, en maaken ons verdienftelyk by God. V. Heeft God ook doen blyken, dat ons vasten Hem behaagde? A. Ja; de Ninivieten hebben er hunnen ondergang door afgeweerd. Ca) toen de Israè'liten op den raad van Esther, en Mardocheus drie dagen, en drie nachten gevast hadden, zyn zy van het gevaar des doods verlost, (b) en zo het vasten Gode niet aangenaam was , zoude noch Moifes (c) noch Elias (d) noch de Zaligmaaker zelf (e) geen veertigdagen gevast hebben. V. Hebben de Apostelen ook gevast ? A. Ja , na het vertrek des ' Bruidegoms, zo als duidelyk blykt uit de H. Schriftuur, (jQ en altoos heeft het de H. Kerk 00 Jonas ïtt, H. (b) Esth. IV. H. (c) Uitg. XXIV. v. 18. & XXXIV. v. 28. (d) 3 Kon. XIX. v. 8. (e) Matth. IV. v. 3. (ƒ) Matth. IX. v. 15. Hand. XIII. t. j, 3.  VAN DE LIEFDE. l^Jf als eene der noodzaakelvkfte pligten aangemerkt. V. Zyn de ouders ook verpligt te zorgen, dat hunne kinderen, en dienstboden de vasten onderhouden? A. Ongetwyffeld; want wie voor de zynen geen zorg draagt, is erger als een ongeloovige. (V) V. Mag men(alzohet toch /«zonietkwaad is) op vastendagen geen verboden fpyzen geeven aan de zulken.die wel vasten moeten , maar volftrckt niet willen ? A. Niet,of er moeteene gewigtigereden plaats hebben, zo als alhier veelal plaats heeft by herbergiers en dienstboden; dan zelden is die redengewigtig genoeg omtrent gasten die men vriendfchaps-halven thuis heeft. XXXIfte LES. Handelende over het vierde en vyfde gebod, en aldus over de jaarelykfche Eiegt en Communie. * V. Wat gebiedt het vierde gebod der H. Kerk: gy zult uwen Pr ie fier ten minjl eens in het jaar uwe biegt fpreeken. A. Dat ieder geloovige, ais hy tot de jaarenvan onderfcheid gekomen is, ten minfte eens in het jaar alle zyne zonden, 00 i Tim, V. v. 8. K 5  *54 VAN DE LIEFDE. waar mede hy zich bezwaard vindt, getrouw, en met boetvaardigheid aan zynen Priefter belyde, en de boetpleeging, die hem wordt opgelegt, volbrertge. V. Aan wien moeten wy, om aan dit gebod te voldoen, jaarelyks onze biegt fpreeken ? A. Aan onzen Paftoor, of aan eenen anderen Priefter, die van Hem, of van den Bisfchop, of van den Opperherder, den Paus van Romen, daar toe gevolmag- tigt is. V. Wordt hier door den eigen Priefter tog niet verftaan eider Paftoor voor zyneParochiaanen, en eider Zieibeftierder eener gemeente voor zyne onderhoorigen ? A. Ja, dit behelst de letter der wet; voorheen plagt daar ook fterk op aangedrongen te worden, Ca maar de tegenwoordige tucht der Kerk duldt, dat mén aan eider Priefter, die daar toe goedgekeurd, en gevolmagtigt is, zyne biegt kan fpreeken , blyvende echter als nog de verpligting om aan onzen eigen Priefter , zulks vorderende, er bewys van te geeven. V. In welken ouderdom zyn wy tot het volbrengen van dit kerkelyk gebod verbonden ? A. Zo dra wy tot de jaaren van onderfcheid gekomen, en er toe bekwaam zyn; dat is: («i Vide inftitm. Catech. Poufiet. put. t. fe£l 4 cap. 4. ad iic E.  VAN DE LIEFDE. I5jf is: als wy de boosheid der zonden ken« nen, en in het geene, dat tot eene behoorelyke biegt vereischt wordt, genoeg- , faam onderwezen zyn. V. Kan hier toe geen zeker getal van jaaren bepaald worden? A. Neen; dit hangt veel af van de bekwaamheid, en vermoogens der kinderen: fommige zyn hier toe met hun negenden, of tienden jaar bekwaam ; andere vroeger en andere laater; doch alle zyn zy verpligt zig bier toe te bevlytigen, en zondigen jaarelyks tegen dit gebod, zo lang het aan hun eigen verzuim legt, dat zy het niet volbrengen. V. Is er door de H. Kerk ook een zekeren tyd van het jaar bepaald, waar op men de jaarelykfche biegt volbrengen moet ? A. Neen; maar het gebod van indenPaaschtyd te Communiceeren, geeft genoeg haar verlangen , en onze verpligting te kennen van de biegt als eene voorbereiding tot de H. Paasch Communie te doen voorgaan. V. Voldoet iemand ook aan dit gebod niet, die, niet genoeg bereid zynde, van zynen biegtvader worde terug gezonden ? A. Neen, zo lang hy verzuimt tot den zeiven weder te keeren , en zyne pligt te volbrengen. V. Hoe moet de geene zich gedraagen, die voorziet, geen gelegenheid te zullen hebben van op zynen tyd aan dit gebod te kunnen vol doen,zo als dikwiis plaats heeft by de zeelieden ? A.  156 VAN DE 1IIFDS. A. Hy moet vooruit zyne pligt volbrengen, en zo hy dit verwaarloost heeft, moet hy, zo dra hy gelegenheid er toe heeft, aan dit gebod voldoen; want de verpligting blyft voortduuren, zo lang dezelve niet volbragt is. V. Zoude iemand , die na den doop geen zonde gedaan had, of na zyne laatfte biegt in geen doodelyke zonde gevallen was, wel aan het gebod van jaarelyks te biegten behoeven te voldoen ? A. Die zo gelukkig was, dat hy na zynen Doop niet gczondigt had, zoude niet kunnen biegten, alzo hem de ftof ontbrak; maar die na zyne laatfte biegt niet als dagelykfche zonden gedaan heeft, kan of deze voor het eerst, of de te vooren vergeeve doodzonde op nieuw bcleiden, en valt volftrekt onder de wet, di? hier in geen uitzondering maakt. V. Welke ftraffen heeft de H. Kerk gefteld voor de geenen, die hunne jaarelykfche biegt vrywillig agterlaaten? A. Dezelve, die Zy gefteld heeft voor die de H. Paasch Communie moedwillig verzuimen: te weeten: dat zy, terwyl zy leeven, van den ingang der Kerk belet, en na hnnne dood van de Chriftelyke begraavjng berooft moeten worden, (a) V. Wat beduiden in het kerkelyk gebod de woordjes ten minjïe? A. Dat, fchoon de H. Kerk tegenwoordig ons niet meer als eens 's jaars gebiedt te bieg- (*) Conf. later. Can. *r.  VAN DE LIEFDE. 157 biegten,.Zy echter vuurig verlangt, dat wy uit ons zelve dikmaals tot dit, ter onzer regtvaardiging zo heilzaam, middel onze toevlugt neemen. * V. Zyn wy ook op andere tyden tot het Sacrament van boetvaardigheid verpligt? A. Ja; als wy in doodzonde gevallen zynde, een Sacrament der leevenden ontvangen zullen; ook als wy in gevaar zyn van te fterven, of doodelyk gezondigt hebbende, onze bekeering niet langer uit mogen ftellcn. V. Waarom in die twee laatfte gevallen ? A. Om dat de zorg, die wy voor onze zaligheid moeten hebben, van ons vordert, op die tyden gebruik te maaken van die hulpmiddelen , die zo goedgunftig ter onzer regtvaardiging zyn ingefteld. §. 2. * V. Waar toe verbindt het vyfde gebod der H. Kerk : nuttigen omtrent Paafche het ligchaam des Heer en? A. Dat wy ten minfte eens in het jaar, en dit wel binnen den geftelden Paaschtyd in onze eige Parochiekerk de H. Communie waardig ontvangen. V. Wat noemt gy den Paaschtyd? A. Meest overal worden hier door verftaan die veertien dagen, op welke de Kerk de gedagtenis houdt van de inftelling van dit H. Sacrament, en van Jefus bitter lyden, en zyne heerelyke Verryzenis, en duuren dus van den Palmzondag tot den eerften  Ji8 van de liefde. Hen zondag na Paafche , doch in die plaatfen, waar de meenigte der geloovigen door het klein getal der Pricfteren op dien tyd niet geholpen kan worden wordt dezelve wyder uitgeftrekt. ▼ v. in welken ouderdom zyn wy hier toe verbonden ? . A. Als wy tot de jaaren van onderfcheid gekomen zynde, genoegzaam ten dien einde onderwezen zyn, waar voor wv gehouden zyn te zorgen. V. Verbindt dit gebod op zwaare zonde p Ja» °P doodelyke zonde, zo wel als het voorgaande van de jaarelykfche biegt; zo als Mykt uit het algemeen gevoelen der geloovigen, en uit de zwaare ftraffen. die de Kerk tegen de overtreeders van deze geboden gefteld heeft. • V. Waar moet men de H. Paasch Communie ontvangen? A. In zyn eige Parochiekerk; en die nergens eene vaste woonplaats heeft, moet dezelve ontvangen ter plaatze, waar hv zich op den Paaschtyd bevindt. • V. Wat moet hy doen, die in den Paasch¬ tyd in zyne Parochie niet kan tegenwoordig zyn ? b A. Vooruit aan zyne verbintenis voldoenof van zynen Paftoor de vryheid verzoeken, om elders de H. Paasch Communie te mogen ontvangen; en zo hy dit, op wat wy ze ook,-verzuimd heeft, is hv by zyne terugkomst gehouden het gebod der kerk te volbrengen. y.  VAM DE LIEFDE. 159 V. Houdt dan de verpligting niet op, zo dra de Paaschtyd voorby is? A. Neen; en hoe langer men het zonder wettige reden uitftelt, des te zwaarder zondigt men; want het is voorzeker meer de zaak, als de .tyd, die de H. Kerk hier in bedoelt. V. Is het alleen een kerkelyk gebod de H. Communie te moeten ontvangen ? A. Het is alleen een kerkelyk gebod, dezelve binnen den Paaschtyd te moeten nuttigen; maar ons «elven met het Vleesch en Bloed van Jefus Chriftus te verliet ken, heeft de Zaligmaaker zelf ons geboden, als Hy zeidde: voorwaar,voorvaar ik zeg Ulieden : ten zy gy eet het Vleesch van den Zoon des Menfcke, en zyn Bloed drinkt» zult gy geen leeven in U hebben, (a) en naderhand by de inftelling van het Sacrament met deze woorden : neemt, en eet,(b) en doet dittotmyner gedagtenis, (c) alle welke woorden zo wel de nuttiging van het Sacrament gebieden , als de laatfte de gegeeven wordende magt om het daar te ftelien, en het Mis offer te verrigten , te kennen geeven. 1 V. Wanneer zyn wy nog verpligt de H, Communie te ontvangen ? A: Als wy in gevaar zyn van te fterven; om dat de zorg, die wy voor onze zaligheid moeten hebben, dan vooral van ons vordert, gebruik te maaken van de ( Spreuk IX. v 1. (i. üitg XXV.v. 37. (r)JofueYI. t 5  170 VAN DE H. SACRAMENTEN. door de zeven brooden waarmede Chriftus vierduizend mcnfchen gefpyst" heeft, (a) en door de zeven lloccn van het boek des Lams. (b~) V. Hebben de Kerkleeraars ook voorheen nog andere dingen voor Sacramenten erkend? A. Zy hebben aan fommige gchcimryke zaaken , zo als aan het geweid waéei, geweid brood, het teken des kruis, de voetwasfching enz. wel den naam van Sacrament of verborgenheid gegeeven, (c~) maar nooit hebben zy deze voor genade werkende tekenen erkend. §. 3- * V. Zyn alle Sacramenten ons even nood- zaakelyk ? A. Neen : het Doopfel is het noodzaakelykfte. * V. Waarom is het Doopfel het noodzaake- lykfte ? A. Om dat wy zonder Doopfel niet zalig kunnen worden» 3. Om dat het Doopfel is de deur, en ingang tot de andere Sacramenten is. V. Kunnen wy dan geen Sacrament ontvangen zo lang als wy niet gedoopt zyn? A. Wy zouden alleenelyk kunnen ontvangen, doch zonder vrucht er van te hebben , (o) Matth. XV. v. 37. (b) Openb. V. v. I. (O Bellarm, de Sacram. lib. II. sap. 14.  VAN DE H. SACRAMENTEN i;r ben, het H. Sacrament des Outaars,om dat dit Sacrament eigemJyk uit eene,op zich zelve itaande, zaak beitaat; dan tot de andere Sacramenten, die alle in eene voorbygaande daad beftaan, zyn wy volftrekt onbekwaam, en deze kunnen nimmer tot ftandgebragt worden in een voorwerp, dat nog niet gedoopt is. V. Zyn alle Sacramenten even waardig? A- Neen; het waardigfte van alle is het H. Sacrament des Outaars. V. Waarom is dit het waardigfte ? A. Om dat Jefus Chriftus daar zelfs tegenwoordig is. V. Is Jefus Chriftus niet in alle de Sacramenten tegenwoordig, en hebben zy alle niet hunne kragt uit zyne verdienlten, en inftelling? A. Alle Sacramenten hebben wel hunne kragt uit de verdienlten, en inftelling van Christus ; maar Hy is in geen ander Sacrament tegenwoordig , dan alleen in het H. Sacrament des Outaars. §•4- V. Zyn de plegtigheden, waar mede de H. Sacramenten bediend worden, ook van eene Goddelyke inftelling ? A. Neen; alleen van eene Kerkelyke; en hierom kan de Kerk dezelve ook naar goedvinding veranderen. V. Waarom heeft de H. Kerk die plegtigheden ingefteld? A.  Ï7* VAN DE H. SACRAMENTEN. A. i. Om er de kragt, of uitwerking der Sacramenten door te vertoonen. 7. Om de H. Sacramenten met des te grooter eerbied te doen ontvangen, en bedienen. V. Is het gebruik van die plegtigheden reeds oud in de Kerk? A. Ja ; veele zyn reeds van de eerfte tyden , en van de Apostelen zeiven afkomftig, (a) timsMesbetaemelyk en met order verrigt wilden hebben, (b) V. Zyn dusdanige plegtigheden jian God wel aangenaam ? A. Ongetwyffeid ; dewyl de inzigten, met welke de Kerk ze heeft ingefteld, allerheilzaamst, en zy in haar zelve allerredclykst zyn; en by aldien zy Gode niet aangenaam waren, zoude Hy in de oude wet zo veele plegtigheden in zynen dienst niet voorgefchreven (c) noch Chriftus ons er menigmaal voorbeelden van gegeeven hebben. Cjï) V. Waarom gebruikt de H. Kerk in debediening der Sacramenten, in het verrigten van het H. Misoffer, &c. ailentWege de mocderlyks taal niet ? A« iéOmdegeftaadigeveranderingen,waaraan demcefte taaien onderhevig zyn, te vermeiden ; i. om dc ftichtende eenheid of gelykvormigheid in dc bediening der Sacramenten,als mede den behoorely ken eerbied voor die woorden, daar zy haare grootfte geheimen door verrigt, des te beter te bewaarenjen 3.om de zo noodige gemeenfehap der (d) 1 Pet III. v. 2i. f» r Cor. XIV. v. 40. (e) VidelibiLevitic (rf;Marc.VII.v.33,34. JoesIX.v.6.  VAN DE II. SACRAMENTEN. 173 derKerkdienaaren des te meerder te bevorderen, fchoon tog ook hier in de Kerk naar goedvinding verandering zoude kunnen maaken. V. Keurt de Apostel Paulus dusdanig gebruik tog niet af, als Hy zegt: 'hoe zal de gemeene man amen op uwe zegening zeggen, wyl hy niet verftaat het geene gy zegt? &c. (a) A. Neen; want de Apostel fpreekt daar niet van de taal , waar mede de Kerkdienst verrigt, of dc Sacramenten mede bedient mochten worden , maar van de taalgaaven , waarmede God in het begin der Kerk fommigen ter bevestiging van hec Evangelie op eene zonderlinge wyze begunftigde, en waar van eenige een verkeerd gebruik maakten. V. Waarin beftondt dan dit verkeerd gebruik van fommigen? A- Dat zy uit eidelen roem dikwiis in hunne zegeningen en onderwyzingen taaien fpraken, die hunne toehoorders niet veritonden, het welk dus zonder vrucht gefchiede , uit eenen verkeerden geest voortkwam, en dwaasheid in zich zeiven was, even als het nu ook dwaasheid zyn zoude te prediken in eene taal, die de aanhoorders niet kenden V. Kan dan nu een ongeleerde toch ook wel gerust amen zeggen op de gebeden, en zegeningen die van de bedienaars der H. • Kerk in het verrigten van den dienst, ÖI" t» 1 Ccr. XIV. t. 16.  174 VAN DE H' SACRAMENTEN. of in het bedienen der Sacramenten ook in eene vreemde taal uitgefproken worden ? A. Ja; wyl dit alles gelchiedt uit naam der Kerk, die hier in niet bedriegen kan,en te meer, wyl de geloovigen er ook niet ten eenemaal onkundig in zyn, als wordende hier in volgens de wil der H. Kerk (a) van tyd tot tyd onderwezen. V. Hoe bewyst gy verder, dat dusdanig gebruik van vreemde taaien, niet tegen de wil, en meening van Paulus ftrydt ? A. i. Hier uit, dat Paulus daar zelfs toelaat , dat de geene, die dc gaaf der taaien hebben, zich er van in hunne aanfpraaken , en ondcrwyzingen bedienen, zozy zelve, of anderen het maar uitleggen , en vertaaien (b~) en er dus de gemeente maar door gefticht worde. 2. blykt het uit de ongereimdheden die hier uit, dat er in de Kerken geen andere als de moedertaal gebezigt zoude moeten worden, volgen zouden. V. Welke ongereimdheden zouden hier uit volgen? A. Onder andere deze: dat geen bedienaar der H. Kerk op eene plaats, alwaar hy de landtaal niet kende, zynen dienst zoude mogen verrigten; of dat geen Vreemdeling, zo lang hy dè taal van de plaats, daar'hy zich bevindt, niet verftaat, den openbaaren Godsdienst zoude behoeven byte woonen, &c. xxxmfte (• Conf.Trid.fesf 22.C.8. (*) 1 Cor.XIV. v. 5,13 & 28.  TAN DE H. SACRAMENTEN. I75 XXXIJIfte LES. Handelende van ie verdeeling der Sacramenten , en derzelver verfchillende aart. §• 1. V. Hoe worden de Sacramenten verdeeld? A. Ten eerften in Sacramenten der dooden, en in Sacramenten der leevcnden. Ten tweeden, in Sacramenten die maar eens, en in Sacramenten die mecrmaalen kunnen ontvangen worden. V. Hoeveel Sacramenten der dooden zyner? A. Twee, te weeten: het Doopfel, en de Biegt. V. Waarom worden die twee Sacramenten Sacramenten der dooden genoemd ? A. Om dat zy voornaamentlyk ingefteld zyn voor de doode zielen, die geeftelyker wyze dood zyn door de zonde. V. Wanneer wordt iemand geeftelyker wyze dood genoemd? A. Als hy is in ftaat van doodzonde. V. Hoe veel Sacramenten der leevenden zyn er ? A. Vyf; te weeten: het Vbrmzel, het H. Sacrament des Outaars, het H. Olyzel, het Priefterfchap, en het Kuwelvk. V. Waarom worden die Sacramenten Sacramenten der leevenden genoemd ? A. Ora dat de geene, die deze Sacramenten  175 VAN DE H, SACRAMENTEN1» ten wil ontvangen , het leeven van de ziel moet hebben. V. Wat noemt gy het leeven van de ziel hebben ? A. In den ftaat van genade zyn, dat is: zuiver van alle doodzonden. V. Kunnen wy wel zeker weeten, dat wy het leeven van de ziel hebben? A. Niet dan door eene zonderlinge Goddelyke Openbaaring, die zelden, of ooit gèfchiedt: want de mensch weet niet, of hy haat, of liefde waardig is; (a) evenwel kunnen wy gegronde reden hebben, om dit te mogen vertrouwen, en grootcr zekerheid wordt er niet vereischt. V. Hoe worden de Sacramenten der dooden, en die der leevenden nog genoemd ? A. De Sacramenten der dooden worden nog genoemd Sacramenten, die de eerfte genade veroorzaaken, en de Sacramenten der leevenden Sacramenten, die de tweede genade veroorzaaken, V. Waarom worden zy aldus genoemd? A. Óm dat de Sacramenten der dooden voornaamentlyk ingefteld zyn om de eerfte ■ genade, dat is de heiligmaakende genadeteveroorzaaken,waar door een mensch van een zondaar een regtvaardige wordt; en de Sacramenten der leevenden zyn voornaamentlyk ingefteld , om een'mensch, die de eerfte genade reeds heeft, de («; Fccl, IX. v. i.  VAN DÉ H: SACRAMENTEN". IÖ7 de tweede aan te brengen; dat is: om iemand, die al geregtvaardigt is, nog heiliger, en nog regtvaardiger te maaken. V. Veroorzaaken de Sacramenten der dooden dan altoos de eerfte, en de Sacramenten det leevenden altoos de tweede genade ? A. Neen; want als iemand, die een Sacrament der dooden ontvangt, reeds in ftaat van genade is, dan veroorzaakt dat Sacrament in hem de tweede genade; en als iemand fomwylen in ftaat van doodzonde een Sacrament der leevenden Ontving, en op dien oogenblik een waar, en behoorclyk berouw over zyne zoriden had, dan zöude dit Sacrament der leevenden in hem de eerfte genade te weeg brengen. V. Wat is eigentlyk de pligt van iemand, die in ftaat van doodzonden is, en een Sacrament der leevenden moet ontvangen ? A. Dat hy eerst door een Sacrament der dooden van zyne zondetrachte gezuiverd te worden, en tot den ftaat van gerechtigheid te geraaken. §. 2. * V. Hoe veele Sacramenten kunnen er maar eens ontvangen worden? A. Drie ; te weeten : het Doorze! , het Vormzel, en het Priefterfchap. * V. Waarom ktinnen die Sacramenten maar eens ontvangen worden? M A,  I<58 VAN DE H. SACRAMENTEN. A. Om dat zy een eeuwigduurend merkteken in onze zielen indrukken, uit kragt van welk merkteken wy niec meer noodig hebben, die Sacramenten op nieuws te ontvangen. V. Wat verftaat gy eigentlyk door dit merkteken ? A. Een geeftelyk, en onuitwischbaar teken, m de zie! van den mensch ingeprent, waar door hy tot Goddelyke zaaken gefchikt , en van anderen onderfcheiden wordt. V. Hoe weeten wy, dat die Sacramenten dusdanig merkteken in de ziel prenten > A. Gedeeltelyk uit de H. Schriftuur, en allerduidelykst uit de ftandvastige leering , en overlevering der H. Kerk. V. Welke plaatfen kunt gy hier voor uit de H. Schriftuur aanvoeren? A. Alle die, waar op de Apostel Paulus van eene geeftelyke tekening fpreekt, waardoor wy in den Doop, en in het Vormzei getekend worden; (a) en ook die, waarop Hy Timotheus vermaant, de genade die Hen met het ontvangen van het Priefterfchap gegeeven was, weder op te wekken (b) het geene bedektelyk het merkteken aanduidt, dat in hunne zielen toen was ingeprent, en uit kragt van het welk zy de toen ontvange genade (a) 2 Cor. I. v. 21 & 22. Eph. I. v. 13. & IV v 30 O) 1 Tim. IV. v. 14. & 2 Tim. I. v. ö.  Van de h. sacramenten» 169 de konden opwekken, en verlevendigen, zonder noodig te hebben dit Sacrament andermaal te ontvangen. V» Hoe bewyst gy het uit de ftandvastige leering, en overlevering der H. Kerk? A. Uit dc getuigenisfen der H. Vaderen, de uitfpraaken der Kerkvergaderingen , en uit het geftadig gebruik der H. Kerk, die nimmer die Sacramenten herhaalt; maar in de geene, die eens het Doopfel, het Vormzel, en de H. Weidingen ontvangen hebben * al waren zy in zonden gevallen, of zelfs van het H. Geloof afgeweken, by hunne terug-komst, en bekeering altoos die merktekenen erkent, en hen nooit die Sacramenten weder toedient. V. Welk voorrecht hebben deze Sacrament ten uit hoofde van het merkteken, dac zy inprenten, boven die Sacramenten, die dusdanig merkteken niet inprenten? A. Dat by aldien zy gebrekkelyk , dat is zondig, en heiligfehendend, maar tog ook weezentlyk ontvangen worden, zy uit kragt van hun merkteken her leeven, Zo dra het beletzel , dat er plaats had, wordt weggenomen. V. Weet gv deswegens nog iets ten voordeele van deze Sacramenten op te noemen? A. Ja: hoe heiligfehendend ook iemand het Doopfel, of de H. Weidingen ontvangt , Zo hy ze maar wezentlyk ontvangt, hy door het Doopzel tog een lidmaad der M 2 Kerk  I70 VAN DE Hi SACRAMENTEN. Kerk wordt, en bekwaam wordt om an;- ' • dere Sacramenten te ontvangen; en dat de magt, die de H, Weidingen aanbren■ gen, hem in dc daad ook wordt mcde' gedeeld, en gegeeven. . XXXIVfte LES. §• i- * V. Wat is bet Doopfel ? A. Het eerfte, en noodzaakelykfte Sacrament, in het welk de mensch door de uitwendige wasfching, en aanroeping der H. Drievuldigheid van de erfzonde, en alle andere zonden, waar in hy zyn mocht, met volkome kwytfcheldinge aller ftraffen gezuiverd, en tot een lid der Kerk wordt aangenomen. . V. Wanneer heeft Chriftus het Doopfel ingefteld ? A. Waarfchynclyk toen Hy van den H. Joannes gedoopt is in de Jordaan. (d) * V. Wie moeten gedoopt worden? i A. Alle menfchen, die Gods genade willen verkrygen, en tot dc eeuwige zaligheid komen. * V. Waarom kunnen wy zonder Doopzel niet zalig worden ? A. Om dat wy geboren worden befmet met de erfzonde, waar voor Chriftus in de nieu- («; Mactb. III. . -  VAN DÉ II' SACRAMENTEN. ijl nieuwe wet geen ander beftendig hulpmiddel heeft ingefteld, dan den H. Doop. **V. Hoe weeten wy dat het Doopzelzo noodzaakelyk is ter zaligheid ? A. Onder anderen hier uit, dat Chriftus zelf gezegd heeft: ten'zy iemand herboren zal zyn uit het wat r\ en den H. Geest, zo kan hy tn het Ryk Gods niet komen (af Welke woorden de li. Kerk altoos van de noodzaakclykheid des Doopzels verftaan heeft, (b") V. Weet gy nog een ander , niet minder duidelyk, bewys voor de noodzaakclykheid des Doopzels optenocmen ? A. Ja; de H. Petrus vergelykt den Doop by de Ark van Noé', om ons te ieeren dat gelyk er niemand van de algemeene zondvloed behouden is geworden, dan die agt zielen, die in de ark waren, er ook-niemand van dc eeuwige ondergang bevryd zal worden, of hy moet eerst door den Doop behouden wezen, (c) V. Kunnen dc Kinderen van geloovige ouders geboren wordende, niet zalig worden zonder het Doopzel, door het geloof hunner ouderen ? A. Neen; want zulks wordt nergens' in de Schriftuur geleerd. Chriftus heeft hen ook in zyne algemeene uitfpraak niet uitgenomen. Zv worden zo wel als alle andere, geboren kinderen van gramfchap, ' ° . - en («) Joes III. v. 5. (b) Vice-l N.Serm. IV. indoe. 1 poft. Fenteccft, c s Pet. III. v. 20 & 21.  J?J VAM DE H. SACRAMENTEN. en befmet mpt de erfzonde, en hebben dus noodig gezuiverd te worden, alzo er niets onreins in den Hemel zal ingaan, (a) V. Noemt de Apostel Paulus de kinderen der geloovigen tog niet heilig? A. Ja; maar hy zegt niet, dat zy zodanig reeds zyn, zonder dat zy gedoopt wor-! den; want het tegendeel geeft Hy dui-» delyfc te kennen, als Hy zegt dat wy alle van natuur kinderen van gramfchap zyn. (h) V. Wat wil eigcntlyk de Apostel met deze woorden zeggen: onderzin: zouden uwe kinderen onrein zyn, daar zy nu heilig zyn ? (e) A. Niet anders, dan dat wanneer een om» geloovig man rustig met eene geloovige vrouw woont, zy om der kinderen wille van hem niet moet afgaan; want, dat, zo zy hem verlaat, er niet veel goeds van de kinderen te wagteuïs; daar, wan? neer zy by hem blyft, en haare kinderen onder haare zorg heeft, deeze door haare zorg en naarltigheid onder haaren mans toegeevenheid veelal haar geloof en goedezeeden opvolgen, en in dien zin reeds heilig genoemd kunnen worden ; want, dat "de kinderen, van gelovige ouders, niet alle heilig geboren worden, blykt duidelyk uit het verfchillend lot van Jacob en (d) Openb. XXI. v. 27, (b) Eph. II. v. 3. (e.) 1 Cor. VU. v. 4.  VAN DE H. SACRAMENTEN. enEfau, waar van de eene Gode behaagde, en de andere nicc. V» Hoe bewyst gy nog al verder, dat het geloofsof gerechtigheid der ouderen niets doet tot de reins of onreine geboorte der kinderen ? A» Oni dat daar uit zelfs volgen zoude, dat alle menfchen, als van den rechtvaardigen Noè',cn onze eerftegeloovige ouders Adam en Eva afkomftig, ook alle heilig en rein (het geene volftrekt onwaar is) geboren zouden moeten worden. V. Welk is het voornaamfte onderfcheid tusfehen den Doop, dien de Voorlooper van Chriftus bediend heeft, en tusfehen den Doop, dien de Zaligmaaker heeft ingefteld? A. Dat de Doop van Joannes flegts een bloot, en kragteloos teken was, gefchikt volgens het gebruik dier tyden ter voorbereiding , maar dat de Doop van Jefus Chriftus een teken is, vol van kragt, en genade, door welk de mensch wordt gezuiverd, vernieuwd, wedergeboren, en tot een kind Gods aangenomen. Staa op, zcide Ananias tot Paulus, word gedoopt, en wasch uwe zonden af. (a) Hy heeft ons zalig gemaakt volgens zyne barmhartigheid door het bad der wedergeboorte, en der vernieuwing van den H. Geest, (b) zegt de Apostel Paulus zelf, en op eene .an-, (e) Hand. XXII. v. 16. (b) Tim. III. v, 5,6. M 4  Ï74 VAN DE H. SACRAMENTEN. andere plaats : Chriftus heeft zyne Kerk bemind, en zich zeiven voor haar geleverd, om haar te heiligen, haar zuiverende in. het waterbad door het woord des levens,.. . **v °tdatz:y ft"l!g-, en onbefmet zyn zoude, f> " v. K.an het Sacrament des Doopzels ook: eenigzins vergoed worden? A. Ja ; door het marteldom , en ook door eene vuurige begeerte om gedoopt te worden. V. Spreekt Chriftus dit niet tegen als Hy zegt: ten zy iemand herboren zal zyn uit net water, en den H Geest, zo kan hy in het Ryk Gods niet komen? A. Neen; en hierop dient tot antwoord het geene de H. Augulrinus zegt: die gezegt heeft: ten zy iemand herboren zal zyn uit het water, en den R. Geest &c. heeft hen door eene andere uitfpraak uitgenomen waar Hy met minder algemeen gezegt heeft: die my beleden zal hebben voor de menfehen dien zal ik ook belyden voor mynen Vader, (hj J tsV. Hoe worden die buitengewoone hulpmiddelen genoemd? A. Het eene wordt genoemd: het Doopzel des bloeds, en het andere het Doopzel der begeerte ' Y' „Vaari.n beftaat het Doopzel des bloeds 3 A. Hier m: dat iemand, die nog niet gefa) lïphef. V. v. 2^, 26, 27. doopt (b) Lib, de Civ. Dei, c. 7.  VAN DE H. SACRAMENTEN. lfó doopt is, om Chriftus wille martelaar fterft, en dus als in zyn bloed gedoopt wordt. **V. Waar in beftaat het Doopzel der begeerte ? A. Hier in; dat iemand, die nog niet gedoopt is, en daar toe geen gelegenheid heeft, zich uit 'er harte tot God bekeert , en eene oprechte begeerte heeft, om gedoopt te worden. **V. Zyn het Doopzel des bloeds, en het Doopzel der begeerte ook Sacramenten? A. Neen: i. om dat zy geen gewoonelyke hulpmiddelen zyn, die Jelus ter onzer rechtvaardigmaakinge heeft ingefteld. a. om dat zy alle verdere vereischtcns ook niet hebben, die tot een Sacrament verzogt worden. §. i. * V. Wat wordt er in den geenen, die tot de jaaren van verftand gekomen is, ter voorbereiding tot den H.Doop vereischt? A Dat hy vooraf onderwezen zy in het Geloof, (d) en hetzelve omheize, {b) dat hy berouw over zyne zonden hebbe,(e) vergiffenis hoope, (d) God boven alles beginne lief te hebben, (V) en den wil heb- (Vi Matth. XXVIII v. 19. (b, Mare. XVI v, 16. (c) Hand. I!. v. 38. (d) Matth. IX. v. 2. [e) 1 Cor. XVI. v. 22. M 5  tj6 VAN DEH. SACRAMENTEN, hebbe om de wet van Chriftus te onderhouden. **V. Is het altoos in de Kerk gebruikelyk geweest de kleine kinderen te doopen ? A. Ja; de Apostelen doopten wel gehéele huisgezinnen, (a) waar in ongetwyffeld ook wel kinderen waren ; en ten tyde van den H. Auguftinus naaste men zich zo wel als nu, om de kinderen, zo dra zy geboren waren, naar de Kerk te brengen , om hen het H. Doopzel toe te dienen. V. Weet gy hier voor ook iets uit den H. Auguftinus op te noemen? A. Ja: ^dl wie gezegt zal hebben, zegr/Hy, dat ook in Chriflus leevendig gemaakt zullen worden de kinderen, die zonder aan zyn Sacrament deelachtig te worden, uit het leeven fcheiden, deze verzet zich gewis tegen de prediking der apostelen , en veroordeeld de ganfche Kerk, in welke om die reden met de kinderen, die gedoopt moeten worden, gehaast, en geloopen wordt, om dat zonder twyffeling gelooft wordt,dat zy,volflrekt niet anders in Chriftus leevendig gemaakt kunnen worden, (b) V. Moet dan de geene, die gedoopt wordt, niet eerst in het geloof onderwezen zyn volgens het gebod van Chriftus : gaat, en leert alle volken, hen doopende in den naam 00 Hand. XVI. v. 15 & 33- 1 Cor, I. v. 16. (ty Epift. 28) nunc 166. cap. 7,  VAN DE H. SACRAMENTEN» I?7 naam des Vaders, en des Zoons, en desH, Geest? (d) A. De overlevering, en het geftadig gebruik der H. Kerk lee:t ons, dat dit gebod, door het welk de Zaligmaaker zyne Apostelen beval, ook aan de heidenen het Evangelie te gaan verkundigen, voor zo verre het de onderwyzing betreft, alleenelyk zag op de meerderjaarigen, die bekwaam waren om onderwezen te worden; doch niet op de kleine kinderen, die evenwel niet mmder noodig hadden, om van de erffmet gereinigt te worden; en die, gelyk zy in de wil eens anders gezondigt hebben, ook in de wil der Kerk verlangen van hunne zonde ontflaagen te worden. :V. Waar toe wordt de geene verpligt, die gedoopt wordt? A' Óm de H. veropenbaarde waarheden te gelooven, te belciden, en de wetten van Chriftus, en zyne Kerk te onderhouden. V. Zyn deze verbintenisfen niet te zwaar, om door den Doop de kleine kinderen in hunne onweetenheid daar toe te verpligten? A. Neen; want, dit doende, behartigt men hun geluk, dewyl er voor hen geen an- ' der middel is, om tot de zaligheid te komen; en daar en boven is het jok des Heere zoet, zyne last ligt, (b) en zyne geboden zyn niet zwaar. (V) Waarby nog (ê) Mstth. XXVIII. v. 19. :h Matth. XI. v. 30. <-e,- I Jois V- v. 3.  178 VAN DE H. SACRAMENTEN. nog komt, dat niet eigenlyk wy den kinderen deze verbintenis opleggen, maar God , en wy flegts uitvoerders van Gods wet zyn door te zorgen, dat hen het Doopfel toegediend worde. * V. Wie is de bedienaar van den H. Doop? A. De Priefter uit hoofde van zyn ampt; doch in tyd van nood mag eider een doopen. V. Mag niemand dan de Priefters plechtig doopen? A. Dit mogen ook de Diakens doen, dewyl deze daartoe ook geweid worden; mits dat er eenige reden zy, die hen wettigt, dit Sacrament te bedienen. »*V. Mag een Vader, of Moeder hun eigen kind wel doopen? A. Met als in de uiterfte noodzaakelykheid, en er niemand is, die het kan, en wil verrigten. V. Waarom niet? ■ A. Om dat er eene geeftelyke vermaagfehap ontftaat tusfehen den dooper, en zynen doopeling en deszelfs ouders, en dus als 11. V. de Vader doopte, zoude er door die geeftelyke vermaagfehap tusfehen hem, en zyne vrouw,, als de moeder van het kind, een huwelyks bclctzel voortkomen, en om dezelfde reden mogen zy ook niec als Doop- of Vormborgen ftaan over hunne kinderen, noch óver malkander. V. Waar behoort de H. Doop bediend te worden ? A. In de Kerken; doch gelyk in tyd van - ' nöbd  VAN DE H SACRAMENTEN, Ifp nood dit Sacrament door eider een mag toegediend worden, zo mag zulks ook des noods op alle plaatfen gefchieden; zo als blykt uit het voorval van den kamerl ng en den Diaken Philippus, welke hem op den weg wel doopte, (Ë H. SACRAMÉNTÈN. V. Moet dit water ook geweid zyn? A. Dit is niet volftrekt noodzaakelyk ? V. Hoe weeten wy, dat water de ftof van het Doopfel is ? A. Om dat Chriftus zelf gezest heeft: ten zy iemand herboren zal zyn uit het water 6}?c. en voorts blykt het uit het geval van den kamerling der Koninginne van Candace toen hy van den Diaken Philippus gedoopt is geworden. Ca) » V. Welke woorden moet men fpreeken als men doopt? A. Deze, zonder welke de Doop kragteloos zoude zyn : ik doop u in den naam des Vaders, en des Zoons, en des H. Geest, zo als Chriftus zelf bevolen heeTt, toen Hy zeide: gaat, en leert alle volken, ben dooiende in den naam des Vaders , en des Zoons, en des H. Geest, (by **V. Waar moet de wasfching gefchieden? A. Niet op de kleederen, of flegts op de haairen van den doopeling, maar volftrekt op het vleesch, of vel; en wel, zo het doenelyk is, op het voorhoofd. **V. By aldien de eene de afwasfching deed, en de andere de woorden fprak, zoude dit Doopfel goed zyn? A. Neen; die zegt, dat hy doopt, moet ook doopen, en die de afwasfching verrigt, moet ook ter zeiver tyd de doopwoorden fpreeken. * V. C<0 Hand. VIII. v. 36. 0>) Matth. XXVIII. v. 19.  VAN DE Xï. SACRAMENTEN. l8l V. Mag men wel tweemaalen gedoopt worden ? A. Geenzins; ten ware men met reden twyffelde, of men wel gedoopt mogt zyn; en dan alleen onder deze voorwaarde: z$ men niet gedoopt mogt weezen. V. Wat is de pligt van de Doop- en Vormborgen, die by den Doop, enhetVormzel gebruikt worden? A. Zy moeten zorg draagen, dat de geene, die zy ten Doop gehouden, of tot het Vormzel geleid hebben, in het geene hunne zaligheid aangaat, onderwezen worden, vooral, als de ouders hunne pligt niet waarneemen. V. Is het ook eene zaak van aangelegenheid Doop- of Vormborg te worden ? A. Ja; zo als blykt uit de verpligting, die er aan verknogt is, en hierom moet het niet roekeloos aanvaard worden. V. Kan iemand wel onweetend, of zonder zyne toeftemming Doop- of Vormborg gemaakt worden? A. Neen: met zulk eene last kan niemand als willens bezwaard worden. V. Wie mogen tot geen Doop- of Vormborgen worden aangenomen? A. Die geen ledemaaten der Kerk zyn, of die wel in de Kerk zyn, maar geen genoegzaam gebruik van hun verftand hebben, of eenergerlyk leeven leiden. V. Waarom niet ? A. Om dat de Christelyke opvoeding der kin-  182 VAK DE H. SACRAMENTEN. kinderen den zulken niet te vertrouwen is. V. Wie behooren er zich nog van te onthouden ? A. Die voorzien, dat zy door afweezisheid, of hoogb jaaren hunne pligt niet "zullen kunnen volbrenaen;.en by aldien er forawylen gewigtige redenen voor zyn mogtcn, behoort men center te zorgen, dat in een van hen dit gebrek geen plaats heeft. V. Kunnen die geenen, die eerstdaags met elkander zullen trouwen, -te famen over het zelfde kind als Doop--of Vorm borgen liaan. A. Ja, zo wel als of zy reeds te faamen gehuwd waren. V. Kan een Priefter over het kind, dat hy doopt, wei zeifs als üoopborg ftaan? A. Ja; en de gewoonte en billykheid vordert, dat, wanneer hy op het verzoek der ouderen dien last voor het kind op zich neemt, hem door den Paftoor de eer van • hetzelve te doopen ook gegund worde. V. Hoe veel Doop- of Vormborgen zyn er ■ noodig.? & 3 A. Men neemt er Veeltyds twee; doch een is volgens den eisen der Kerk genoeg, en meer als twee mogen er, om de geestelyke vermaagfehappen niet te zeer re vermeenigvuldigcn, doorgaans niet wezen. V. Welk zyn dan eigenlyk de vruchten Van ' het Sacrament des Doopzels? A.  VAN DE H. SACRAMENTEN. 183 A. Deeze: 1. de vergeeving der erfzonde, en alle andere zonden, waar in iemand zyn mocht. 1. Kwytfchelding derzotydelyke, als eeuwige ftraffea. % De inftorting der heihgmaakende genade, der Goddelvke, en andere deugden. 4. Het recht tot daadelyke genadens, 111 hec vervolg van tvd noodzaakelyk, en 5. het merkteken dat er in de ziel door wordt ingeprent. XXXVfte LES. V. Wat is het Vormzel ? A Een Sacrament, dat van den Bisfchop aan ' de gedooptcn wordt toegediend, waar in door de oplegging der handen, en heilige zalving met de vereischte woordengenade en lterkte wordt gegeeven, om een volmaakt Christen te worden, en het Geloof llandvastig te belyden. Y. Waarom wordt dit Sacrament Vormzel genoemd? A Om dat de mensch daar door tot een volmaakt Christen gevormd wordt. ' V. Hoe bewyst gy, dat het Vormzel een Sacrament is? A. Met aan te tooncn: 1. dat het een uitwendig teken is, het geene van niemand wordt gelochcnd. 2. Dat het inwendig dusdanige genade veroorzaakt, als- hec uitwendig betekent, en 3. dat het van jsj Gods  18+ VAN DE H. SACRAMENTEN. Gods wege tot een beftendig hulpmiddel voor zyne Kerk is ingefteld. V. Meldt de H. Schriftuur ook, wanneer dit Sacrament is ingefteld? A. Neen; maar op verfchcide plaatfen meldt zy , dat de Apostelen het den gcloovigen hebben toegediend. V. Weet gy eenige plaatzen op te noemen? A. Ja: dc H. Lucas verhaalt , dat Petrus, en Joannes op de Samaritaanen, die dooi Philippus al gedoopt waren, dc handen opgelegt, en zy den H. Geest ontvangen hebben. O) Dat Paulus op de Ephezers de handen lag, en deze den H. Geest ontvingen,' b) en dezelve Apostel fpreekt er nog op verfcheide plaatfen van. cc) V. Gewaagt de H. Schriftuur ook van de zalving, die in dit Sa-rament gèfchiedt? A. Ja, de H. Joannes waagt hier van, (d) en de H. Paulus fpreekt er aldus van : God, die ons met U in Chriftus verfierkt, en die ons gezalft heeft, en die ons getekend heeft, en het onderpand des Geest in onze harten gegeeven heeft (e) V. Is het Vormzel wel een onderfchcide Sacrament van het Doopzel? A. Ja: zo als in dc Samaritaanen, en Ephezers blykt, die eerst gedoopt zyn, en naderhand het Vormzel ontvangen hebben. Cf) v. (aj Huid VIII. v. 17. , (b) XIX. v. 6. (t) Heb. VI. v. 2. &c. (d) 1 Joan. II. v. 20. ie) a Cor. I. v. 21, 22. (ƒ) Hand. VIII. v. 17. & XIX. v. 6.  VAN DE H. SACRAMENTEN. l85 V. Hoe dikmaals mag men het Vormzel ontvangen ? A. Maar eens ; om dat dit Sacrament eeri onuitwischbaar merkteken in onze ziel indrukt, (a) V. Wanneer is een Chriftcn verphgt, dit Sacrament te ontvangen? A Als hy tot dc jaaren van onderfcheid ge' komen is, en daartoe gelegenheid heelt; en hy zondigt merkelyk , die dit vry. willig agcerlaat. V. Wat wordt er vercischt, om het Vorm' zei bchoorelyk te ontvangen? A. Dat men gedoopt, en leevendig naar de ziel, dat is in ftaat van genade, zy; en die tot de jaaren van verftand gekomen zyn, moeten vooraf wegens dit Sacrament onderwezen zyn, en zich benoorelyk bereiden ,om het zelve te ontvangen. V Wie is de bedienaar van dit Sacrament i A De gewoonelyke Bedienaars zyn de Bisfchoppen, en de buitengewoonelyke da Pricltcrs * V Hoe bediend de Bisfchop het Vormzel? A. Met de Handoplegging Zaltt hy onder het maaken van het teken des H. Kruis met de Balfem oly het voorhoofd van den Vormeling, en zegt: ik teken u met het teken des kruis, en ik verfterk u met de zalving der zaligheid in den naam des Vaders, en des Zoons , en des H. Geest ; waar MS 2 Cor. I. v. 22. E?h. I- v. 13. & IV. v. 3» N 2  186 VAN DE H. SACRAMENTEN. vvajr na hy eenen klynen flag geeft op de wang van den vormeling. V. Wat betekent de handoplegging, en uitftrekking der handen van den Bisfehop over den Vormeling? A. Dat God hem onder zyne zonderlinge befcherming neemt, en "op hem, als öp zyn eigendom, dc hand lege. * V. Waar toedient die flag? A. Om ons indachtig te'maaken, dat wy voor Chriftus, en het Geloof veel moeten verdraagen. V. Wat is de Balzem-oly, daar de Bisfehop mede zalft? A. Oly van Olyvcn , en Balfem te faamen vermengt, en van den Bisfehop ten dien einde geweid. V. Waarom wordt hier toe Balzem oly gebruikt ? A. Om ons door de eigenfehappen van de 01 v, cn Balfem de vruchten, en heiizaame uitwerkingen van dit Sacrament te do:'n befcffen. V. Welk zyn de eigenfehappen van de Oly? A. x. Zy dient tot genezing van wonden, en veele andere ongemakken des hghaams; en alzo dient het Vormzel, om de geestelykc wonden en ongemakken onzer zielen te geneezen. a. De Oly verfterkt de lighaamen, en gewrichten, en alzo verfteiktde genade des Vormzels de ziel, om onverichrok- ken  VAN DE H. SACRAMENTEN 18/ ken tegen haare vyanden den duivel, de waereld, en het vleesch te ftryden. 3. De Oly aan Grendels, en Sloten geftreken, maakt dezelve glad, en vaardig, en alzo ftelt ons het Vormzel in ftaat, om God vlvtiger, en vaardiger te dienen, en onze pligten waar te neemen. 4. De Oly bewaart het yzer en ftaal voor roest, en bederving, en alzo bewaart , en béfchermt de genade des Vormzels onze zielen voor verzwakking in den Godsdienst , en verflauwing in het beöeffenen der Chriftelj ke pligten. 5. De Oly, hoezeer zy ook vermengt wordt met andere vochten, dryft altyd boven, en alzo verheft hec Vormzel onze zielen uit den ommegang met de Schepfelen tot den Schepper. 6 De Oly ontftepkt, of vermeerdert het lighaamelyk vuur, en alzo vermeerdert de genade van het Vormzel in ons ook het geestelyk vuur der liefde tot God, en onze naaften. V. Welk zyn de eigenfehappen van den Balfem ? A. Zy geeft een aangenaame geur, en bewaart de lighaamen voor bederf, en rotting , en alzo doet het Vormzel ons voor God eene goede geur run Chriftus (a) zyn ; maakende onze werken Gode aangenaam, en ltichendvoor onze naaften ; endaaren- bo- («) 2 Cor. II. v. 15. N 3  ï88 VAN DE H SACRAMENTEN. ven bewaart het onze zielen voor het bederf der zonden. ' V. Waarom wordt de H, Zalving verrigt onder het teken des H. Kruis? A i. Om te toonen dat de genade van dat Sacrament, %o wel als andere genadens, uit de verdienlten van Chriftus kruisdood voortkomt. a. Om ons te leeren, dat wy fteeds ons kruis moeten opneemen, en Chriftus volgen. 3. Om ons verfchrikkclyk te maaken voor den duivel, die door het Kruis is overwonnen. y. Waar toe dient dc doek, die fomtyds om het voorhoofd gebonden wordt zo lang de Ralzem-oly nog niet isopgedroogt ? A. Tot eerbied voor de H. Zalving. * V. Daalt de H. Geest ook in dc zielen der geenen, die gevormd worden ? A. Ja: met zyne zevenvoudige gaaven (a) in hunne harten te ftorten, waar door Hy op zynen tyd zyne twaalf heilryke vruchten voortbrengt (b) V. Waar in verfchilt de tegenwoordige nederdaaling des H. Geest in dit Sacrament by die van de tyden der Apostelen? A. Dat Hy toen ter bevestiging van het Geloof veel al op eene zigtbaare wyze nederdaalde, daar Hy zulks nu onzigtbaar doet; en dat Hy dc geene, op wie Hy ne- (a) Ifai. XI. v. 2, 3. (è) Gal. V. v. 22 & 23.  VAN DE H. SACRAMENTEN. l5>9 nederdaalde , vecltyds met de gaaf Tan taaien, en wonderen verrykte. V. Welk zyn de gewoonelyke vruchten van het Sacrament des Vormzels? A. i. De vermeerdering der heiligmaakende genade. 2. De daadelyke genadens ten bekwaamen tyd gegeeven wordende, om het Geloof ftandvastig aan te kleeven, en te belyden , en 3. Het onuitwischbaar merkteken in onze ziel. V. Ontvangen alle, die gevormd worden, altoos even veel genade van den H. Geest? A. Ja, als hunne gcfteltcnis gelyk is; doch dit betreft alleen de eigenlyke uitwerkingen van dit Sacrament. V. Zyn dan de toevallige uitwerkingen, zo als B. V. de gaaf der taaien en wonderen , welke de H. Geest' in het begin der Kerk dikwiis mededeelde aan hen, die gevormd wierden, niet in allen gelyk ? A. Neen; maar eider ontvangt die genade naar maate der gifte van Chriftus , (ia) de welke de H Geest is uitdeelende zo als Hy wil ; echter hoe Godsdienftiger de gefteltenis is van den Vormeiing, des te meerder gunften heeft hy ook met hec ontvangen van dit Sacrament te wagten. * V. Waarom geeft men in denDoop, en inhet Vormzel aan ons naamen der Heiligen ? A. Op dat wy de deugden dier Heiligen zouden navolgen, en van Hen, als onze Befchermers, byftand ontvangen. XXXVIfte («) Eph. IV. v. 7. N 4  190 VAN DE H. SACRAMENTEN. XXXVIfte LES. §. ». * V. Wat is het H. Sacrament des Outaars? A. Het waare Vleesch, en Bloed van Jefus Chriftus, onder de gedaante van Brood, en Wyn. **V. Wanneer heeft Chriftus dit Saorament ingefteld ? A. 's Avonds voor zyn bitter lyden, in het laatfte Avondmaal, dat liy met zyneDiscipclcn gehouden heeft, **V. Wat dcedt de Zali'gmaaker, toen Hy dit Sacrament inftelde? A. Met zyne Discipelen het Paaschlam volgens de Wet gegeetcn hebbende, heeft Hy het Brood in zyne handen genomen, gezegend, gebroken, en aan zyne Apostelen gegeeven, zeggende: neemt, eneet, dit is myn lig haam, hetwelk voor ulieden wordt overgeleverd. Daar na heeft Hy den Kelk met wyn genomen, dien ook gezegend, en aan zyne Discipelen gegeeven, zeggende: drinkt alle hier uit; want dit is myn Bloed des nieuwen Verbonds, het welk voor vlieden wordt uitgeftort ter vergeevinge der zonden: dit zult gy, zo dikmaals gy het verrigten zult, doen tot myner gedagtenis. (a~) **V. (a) Mattb. XXVI. v. 2Ó& 27. Mare. XIV. v. 22 -2+. Luc. XXII. v. 1964 20. i Cor. XI. v. 24—29-.  VAN DE H. SACRAMENTEN. jg **V. Wat nam Chriftus in zyne H. handen ? A. Brood, en Wyn. **V. Wat zegende Hy ? A. Brood en Wyn **V. Toen Chriftus, het Brood, en den Wyn gezegend, en er zyne almogende woorden over gefproken had , wat was het toen? A. Toen was het, het geene Chriftus zeide, dat het was; te weeten zyn Lighaam,en zyn Bloed, * V. Is Chriftus dan in, of onder het Brood, en den Wyn ? A. Neen; maar onder de gedaante van Brood , en Wyn. * V. Wat noemt gy de gedaante van Brood? A. De uiterlyke wittigheid, de reuk , de fmaak en zo voorts. **V. Waarom heeft Chriftus zyn Lighaam niet onder zyne eige gedaante gegeeven? A. 1. Om ons geloof te beproeven. 2. Om ons de fchrik van tot dit Sacrament te naderen, te beneemen. 3. Om dat het ook zonder een nieuw Goddelyk wonder voor ons volftrekt onmogelyk zyn zoude, Hem aldus te nuttigen. **V. Waarom heeft Chriftus hier toe de gedaantens van Broed en Wyn verkozen ? A. Om ons uit de verhevenheid dier gedaantens, als de beste fpys en drank voor ons lighaam zynde, te doen begrypen, dat in dit Sacrament ons de vcrhevenfte ziele-fpys,en drank gegeeven wordt. N 5 ** V.  19* VAN DE H. SACRAMENTEN. **V. Waarom heeft Chriftus zyn Lighaam, en Bloed onder twee gedaantens gegeeven? A. Om dat Hy tevens zyn Lighaam, en Bloed opofferde, en deze offerande veel duidelyker door twee gedaantens , als door eene wierdt te kennen gegeeven. **V. Hoe lang blyft Chriftus in het H. Sacrament tegenwoordig? A. Zo lang als er de gedaante van Brood, of van Wyn blyft. §. 2. **V. Blyft de natuur van het Brood, en den Wyn niet in het H. Sacrament ? A. Neen ; want als het Brood , en Wyn bleef, kon Chriftus niet zeggen, dat het zyn Lighaam, en zyn Bloed was. * V. Verandert dan de natuur van het Brood, en van den Wyn in het Lighaam, en het Bloed Aan Chriftus? A. Ja: het Brood, en de Wyn houdt met de Confecratie op , daar tegenwoordig te zyn, en na de Confecratie is er niets anders als het Lighaam, en het Bloed van Chriftus; welke vepandering de Kerk Tramfubflamiatie noemt, dat is te zeggen: verandering van fubftantie, of zelfftandigheid. ' * V. Strydt dit niet tegen de menfchelyke reden? A. Neen ; maar het gaat het menfchelyk brein te boven. V. Wanneer gèfchiedt in de Mis deze verandering ? A.  VAN DE II. SACRAMENTEN. 19$ A. Als de Priefter de woorden van de H. Confecratie fpreekt. V. Hoe kan zulks gefchieden? A. Door het God3el'yk alvermogen. * V. Meldt de H. Schriftuur ook meer dergelyke veranderingen ? A. Ja: de Vrouw van Loth lis veranderd in eenen zoutlteen ; 1 a) en de roede van Mofes in eene fiange, en de flang wederom in eene roede, (i) de wateren van Égyptèn zyn veranderd in bloed; (c) en op'de Bruiloft van Cana heefe Chriftus het water in wyn veranderd, (rf) **V. Schoon Chriftus als God, zulks doen kon, konden dit daarom dc Apostelen ook doen ? A. Daar toe heeft Hy hen de magt gegeeven', toen Hy hen tot Priefters aanftekie. **V. Wanneer heeft Hy dit gedaan ? A. Zo dra Hy het Sacrament des Outaars had ingefteld, toen Hy tot hen geide: doet dit tot rnyner gedag tent s ; (e) wantte vergeefsch zoude Hy hen dit geboden hebben , zoHy hen te gelyk de magt niet gaf, om zyn gebod te kunnen volbrengen. •**V. Zyn dc Apostelen gevolmagtigt geweest, om aan hunne opvolgers,en verdere Priefters die magt mede te deelen? A. Ja; even gelyk met alle hunre andere magtcn. Gelyk zy van Chriftus gezonden, (o) GeÜ XIX. v. 26. (V) Uitg. IV. v. 2, 3 , 4(c) Uitg. VII. v. 20. (d) Joan. II. v. 8,p. (O Luc. XXII. v. 19.  194 VAN DE H. SACRAMENTEN. den, en met vereischtc magt bekleed zyn, alzo moesten zy ook wederom andere zenden, en hen de vereischte magt mededeelen. **V. Wanneer krygen de Pricfters de magt, om zulk eene verbaazende verandering te weeg te brengen ? A. Zo dra zy het Sacrament des PrieftcrIciiaps ontvangen. §• 3- **V. Noemt Chriflus, als Hy zegt: doet dit tot tnyner gedagtenis, het Sacrament niet maar eèhe gedagtenis van zyn Lighaam, en Bloed? A. Geenzins; maar met klaare woorden gezegt hebbende, wat het was, dat Hy zynen Discipelen aanboodt, te weeten: zyn Lighaam, en zyn Bloed, gebiedt Hy hen , dat zo dikmaals zy hier van gebruik zouden maaken, zy fteeds gedenken zouden aan zyn bitter lydcn , en llerven, dat op dien oogenblik een begin nam. V. Hoe weeten wy, dat wy die woorden aldus verftaan moeten ? A. Hit den Apostel Paulus, die ons dit duidelyk leert, als hy zegt : zo dïkmaals als gv dit Brood zult eeten, en den Drink b.'ker zult drinken, zult gy de dood des heeren aankukdigek , tot dat Hy kome. C«) **V («) i Cer. XI. v. 25  VAN DE H. SACRAMENTEN. 10^ **V. Waarom noemt de Apostel Paulus het hier Brood, als hec tog geen Brood is? A. Dit kan hy gedaan hebben om deze, of 'eene van de volgende reden: r om dat het te vooren brood geweest is 2. om dat het nog de gedaante van brood heeft. $. om dat de Hebreeuwen het woord brood dikwi's als een algemeen woord voor allerlei fpyzen gebruikten , zo als wy zelfs ook doen, als wy bidden: geef ons heden ons dagtlyks brood. V. Noemt de H. Schriftuur wel meermaalen zaaken, die veranderd zyn, by den naam, niet van het geene zy nu zyn, maar eertyds waren? A. Ja: zo zegt Zy : de roede van Adron, die reeds in eene flang veranderd was, verfond de roede der tooveraars. (a) en wederom: als de hofmeefler het water, JV. B. dat wyn geworden was, geproeft had. {b) V. Is het ook in de Schriftuur gebruikelyk, aan iets den naam te geeven van de gedaante, die het heeft, en dat het tog niet is ? A. Ja; zo als op alle die plaatfen te zien is, alwaar de Engelen, die op aarde verfchenen, Jongelingen genoemd worden, om dat zy zich in de gedaante van Jongelingen vertoonden, daar zy gceften, en dus noch van het mannelyk, noch vrouwelyk geflacht zyn. V. O) Uitg. VII. t. iz. O) Joan. II. v. 8.  1^6 VAN DE H« SACRAMENTEN. V. Waar op dienen wy nog zonderling agt te geeven, als Wy dit Sacrament In de H. Schriftuur brood hooren noemen? A. Dat er altoos dan uitdrukkingen, of omltandigheden bykom.m, die ons overtuigen, dat er van geen gemeen brood maar van een zeldzram, van een wonderbrood gelproken wordt. Zo ais zelfs op de zo even aangevoerde plaats van den Apostel door het opmcrkelyk woordje dit gedaan wordt. •*V. Wat is er cigentlyk onder eider gedaante uit kragt van de H. Woorden der Confecratie tegenwoordig? A. Uit kragt der veranderingswoorden is onder de gedaante van brood alleen het lighaam, en onder de gedaante van wyn alleen het bloed-, maar wyl jefus Vleesch en Bloed niet meer gefcheiden kunnen worden, en Hy daar leevendig is, zo is tog onder de gedaante van brood ook zyn Bloed , en onder de gedaante van wyn ook zyn Lighaam. * V. Is Chriftus dan met zyn Lighaam, en Bloed , Godheid, en Menschheid geheel onder eider gedaante? A. Ja; en dus ontvangen de leeken onder eene gedaante zo veel, als de Priefters, Mis doende, onder beide. **V. Waarom dient dc H. Kerk thans den leeken het H. Sacrament alleen onder de gedaante van brood toe. A. I. Om dat fommige menfehen geen wyn ver-  VAN DE H. SACRAMENTEN. I97 verdraagen kunnen ; n. om het ftorten van het H. Bloed te voorkomen. V. Nuttigden de Christenen in de eerfte eeuwen het H Sacrament altoos onder twee gedaantens? A. Wel doorgaans ; doch in fommige omHandigheden ook maar onder eene. V. Hoe bewyst gy dit? A. t. Uit de H. Schriftuur, waar in dikwiis van de nuttiging onder eene gedaante wordt gefproken; zo als aangaande de Discipelen te Emmans, voor wien de verrezen Heiland het brood alleen gezegend en gebroken heeft , en wiens kragtdaadige werking zy tog gewaar wierden , O) en aangaande de~ganfche meenigte der geloovigen, reeds uk verfcheide duizenden beltaande, waarvan de H. Lucas ver» haalt,-dat zy volhardende waren in de leere der Apostelen, en in de breeking des Broods. (J>) en 2. Uit de Overlevering waar uit ten klaarfte blykt, dat men den kinderen , en zieken ' fteeds onder eene gedaante de H. Euchariftie gewoon is geweest toe te dienen, (c) V» Heeft Chriftus het Sacrament toch niet ingefteld onder twee gedaantens, enden Apostelen geboden, het zelve onder twee gedaantens daar te ftellen? A. (a) Luc. XXIV. v. 30,31. (b) Hand. TI. v. 42. 00 Vide inftitut. Col let tract. d« Jiuch. cap. 7. Concl. 2.  I98 TAM DE H. SACRAMENTEN. A. Ja, om dat Hy er te gelyk eene offerande van maakte ; en hierom is het den Priefteren niet geöorloft, die offerande flegts onder e ene gedaante optedraagen; dan hoe zeer hier ook uit volgt, dat de Prielters, Mis doende, het H. Sacrament onder beide gedaantens nuttigen l' moeten ,. zo heeft Hy echter nergens geboden, dat het juist altoos van allen onder beide de gedaantens genuttigt moet worden. V. Volgt dit toch ook niet uit deze woorden van Chriftus: drinkt alle hier uit? A. Neen, alzo deze woorden alleen tot zyne Apostelen, en die Hen in hunne bediening zouden opvolgen, gezegt zyn. * V. Is de wyn, die fomwylen ha de H. Com¬ munie wordt aangeboden , dan het bloed van Chriftus niet ? A. Neen; het is maar wyn, die alleen gegeeven wordt, om het H. Sacrament bee* ter door ce zwelgen. •*V. Wordt, als de gedaante gebroken wordt, ook het Lighaam van Chriftus gebroken? A. Neen; Chriftus eens geftorven zynde, fterft niet meer, en is volftrekt onbreekbaar, en onlydelyk. V. Waarom nog niet ? A. Om dat Hy daar is op eene geeftelyke, Goddelyke, en voor ons onbegrypelyke wyze. • V. Onder welk gedeelte der gedaante is Chris¬ tus, als zy gebroken wordt? A,  VAN DE K. SACRAMENTEN. IQ{} A. Onder alle; want er is geen reden , waarom Hy onder het eene gedeelte meer zoude zyn, als onder het andere. § 4- V. Zyn er ook, voor dat dit Sacrament is ingefteld, ten tyde van de Wet der Natuur , en van de oude gefchreven wet figuuren,of af beeldzelsvan dit Sacrament geweest? A. Ja; verfcheide:waar van fommige betrekking hadden op de ftof, tot dit Sacrament noodzaakelyk, te wceten: brood, en wyn: andere op de zaak, in dit Sacrament tegenwoordig , te weeten het Lichaam , en Bloed van Chriftus, voor ons geleden, en geftorven; en eenige op de vruchten, en uitwerkingen, die dit verheven Sacrament te weeg brengt in de geenen, die het waardig ontvangen. V. Welke waren de voornaamfte afbeeldfels van het eerfte foort ? A. Het brood, en wyn in de offerande van Melchifedech, («) de eerfte brooden van het nieuwe gewas, die jaarelyks opgedraagen moesten worden, (£) de toonbrooden,(c) de verandering van het water in wyn op de bruiloft van Caana, () idem cap. o. (c) idem cr.p, 10.  van de h. sacramenten. 22$ **V. Wat gelooven de Grieken van dit Sacrament? A. Zy gelooven niet alleen met ons Jefus ' wezentlyke tegenwoordigheid in hetzelvcn, maar ook zo wel als wy de Transfubftantiatie. V. Weet gy hier van een bewys te geeven? A. Ja, de befchry ving, die zy in hunne geloofsbeleidenis van de Euchariftie geeven, bewyst dit genoeg; luidende dezelve aldus: het Lighaam en Bloed onzes Heeren Jefus Chriflus onder de zigtbaare gedaante des broods, en des wyns. In welk Mijlerie waarelyk, en eijrentlyk, of in de daad tegenwoordig is Jefus Chriflus. Ca) **V. Is dit geloof der Grieken voor ons van zonderling gcwigt? A. Ja; want daaruit blykt, dat in de vroeglte eeuwen men algemeen, en overal van de H. Euchariftie hetzelfde gelooft heeft, dat er heden de Catholyke Kerk nog van gelooft, en leert. V. Volgt dit daar uit? A- Ja; want zeker zouden de Grieken, die zich al in de negende eeuw onder Michael Cerularius van ons hebben afgefcheurd, en zich fteedsvoor het grootfte gedeelte als bittere vyanden van ons ge- draa- (d) Vide Schouten, cap. 10. Vide etlam inftitut. Coüet, torn. 4, paj. 368. edit Lovan.  %H VAN DE H. SACRAMENTEN. draagen hebben, deze leering, en dit Beloofvan ons niet hebben overgenomen zo het met voor dc fcheuring algemeen ' by hen zo wel als by ons geloofd en geleerd was geweest. V. Wat gelooven er de Armeniërs, de Nesto • ranen, de Jacobiten en Cophiten van? ■ Hetzelfdc, wat wy er van gelooven, omtrent welken al het geene ten opzigte Sdwofgfeh gCZ£gt "' °°k nm^ocrd V. Zoude het wel mogelyk geweest zyn, de leering van Jefus wezentlyke tegenwoordigheid in te voeren , en zo algemeen te maaken, zo dezelve niet van de tyden der Apostelen reeds beftaan had? ]Neen» dewyl zodanig eene verandering van leer, ofwel oogenblikkelyk, ofwel langzaamerhand algemeen zoude moeten zyn geworden; daar voor het eene zo min als voor het andere eenige fchyn van grond, en waarheid te vinden is' en het noch op de eene, noch oP de' andere wyze ook uitvocrelyk zoude geweest zyn. & V. Waarom zoude dusdanige verandering van leer niet oogenblikkelyk , of anderszins niet langzaamerhand ingevoerd, en algemeen hebben kunnen geworden zyn ? Si^? h6,t Zy die vcrande"ng oogenblikkelyk , het zy die langzaamerhand had plaats gehad, het volftrekt onmogelyk te veronderftellen is, dat eene kering  VAN DE H. SACRAMENTEN. S25 ring van zulk een gewicht zonder de minftétegenkanting zoude zyn ingevoerd, zonder het minfte gemor zoude zyn aangenomen, en de geloovigen het geene zy van daag voor brood en wyn gehouden hadden, morgen als hunnen God, en Zaligmaaker zouden hebben aangebeden. En dat van dit alles, in de ganfche oudheid in alle de Schriften der H. Vaderen, in alle de Kerkvergaderingen geen woord, geen enkel woord zoude te vinden zyn. Dit te veronderftcllcn, zoude de dwaasheid, en ongereimdheid zelve zyn. V. Heeft de Voorzienigheid ook door won' deren de waarheid van Jefus tegenwoorheid in het H Sacrament bevestigt ? A. Ja, door meenigvuidigc, en verbaazende wonderen, die Zy op die plaatfen, alwaar hier omtrent dwaalingen ontftaan zouden, veel al voor uit heeft laaten gebeuren, ten einde de geloovigen in het oude geloof te verfterken, en tegens de toekomende en aanftaande verleidingen te behoeden. V. Hoe kan tog, daar er maar een Chriftus is, dat een, en zelfde Lighaam op zo veele plaatzen, en onder zo veel verfchillende gedaantens tegenwoordig wezen ? A, Het is'zeker, dat dit door eene verdubbeling gèfchiedt; doch hier zyn wy verpligt' met Paulus uit te roepen: o diepte der rykdommtn van Gods wyskeid, en ken-  a2(> VAN DE H. SACRAMENTEN. kenms! (a) cn met den H. Auguftinus te erkennen , dat God meer kan doen als wy kunnen begrypen. (b) V. Is er in de H. Schriftuur geen een voorval van dien aarc te vinden, het welk ons in deze duiftcrheid toe verligtina; dienen kan? A Ja; de verfchyning van den Heere Jefus aan Saulus óp den weg naar Damascus, die ons de H. Lucas verhaalt (V) en uit welk verhaal klaar, en duidelyk blykt, dat de Heer Jefus, die in zyne Hemelvaart zitting heeft genomen aan de rechterhand zyns Vaders in den Hemel, GO den welken Hy ook niet verhaten zal, zo als dc H. Petrus ons verzekert, tot er tyd toe, dat alle dingen her field zullen worden, Qe) dat is tot de voleinding der waereld, wezentlyk, en waarachtig toen in de lucht zich vertoond, en met Saulus gefproken heeft. V. Hoe kan Chriftus geheel onder zulk eene kleine gedaante tegenwoordig wezen ? A. Hierop moeten wy al wederom antwoorden , gelyk op de voorige vraag: door zyne Goddelyke almogenheid, die wy ootmoedig bekennen niet te kunnen bepylen, noch te willen beperken. §• io. (d) Rom. XT. v. 33. (b) Epift. 137. (c) Hand. IX. (d) Mare. XVI. v. 19. (e) Hand, III. v. 21.  VAN DE H. SACRAMENTEN 23/ §. 10. * V. In wat ftaat moeten wy zyn, als wy dit H. Sacrament ontvangen? A. Naar de ziel moeten wy zuiver van alle doodzonden zyn, en naar het lighaam nugter van den middernacht. **V. Hoe wordt het woord nugter hier verftaan? A. Dat wy van twaalf uuren des nachts volftrekt niecs, hoe genaamd, by manier van fpys, of drank gebruikt mogen hebben. **V. Waren de Apostelen ook nugter, toen Jefus dit Sacrament inftelde,en hen toereikte ? A. Zy hadden met Hem onmiddelyk te vooren het Paaschlam gegeeten; maar de H. Kerk heeft, om de misbruiken voor te komen, die wet gefteld. **V. In welken ouderdom zyn wy verpligt dit Sacrament te ontvangen? A. Zo dra wy tot de jaaren van behoorelylc onderfcheid gekomen, en genoegzaam des aangaande onderwezen zyn. **V. Hoe dikmaals moeten wy dit H. Sacrament ontvangen? A. Volgens het gebod der H. Kerk ten minfte eens 's jaars omtrent Paafche; en voorts zyn wy verpligt, als wy in gevaar zyn van te fterven, ons op de ryze naar de eeuwigheid met die heilige teerfpyze te • verfterken.  228 VAN DE II. SACR AMÈNTEH. **V. Is het niet dienftig, dat wy dit H. Saj crainent dikwilder ontvangen? A. Ja; ten uiterfte dienftig,^ om in ons het geeftelyk leeven onzer zielen meer, en meer aan te kweeken, zo als blykt uit de verklaaring van Jefus Chriftus zeiven hy Joannes aan het 6de. Voorwaar, voorgaar ik zeg ulieden: ten zy gy eet het Vleesch van den Zoon des menfehen, en zyn Bloed drinkt, zult gy geen leeven in u hebben, (a) **V. Welk zyn de vruchten, die de geenen, die dit Sacrament waardig ontvangen, er van te wagtcn hebben? A. i. De heiligmaakende genade, of eigentlyk doorgaans de vermeerdering derzelve. i. Eene nauwere, en zonderlinge verecniging tusfehen Chriftus, en ons, (l) en tusfehen de geloovigen onder malkander, (c) 3. Daadelyke genade, ten bekwaamen tyde gegeeven wordende, om het geeftelyk leeven in ons te vermeerderen. 4. Inwendige verkwikking onzer zielen. 5. Vergeeving der zonden. 6. Tegengift tegen dezelve. 7. De gelukkige Verryzenis ten eeuwige leven, (d) **V. Op wat wyze moeten wy ons tot de tafel des Heeren begeeven ? A. Na dat wy in ons eene vuurige begeerte tot de H. Sacramenten hebben opgewekt, (a) Joan. VI. v- 54. (6) Joan. VI v. 57.58. (f) 1 Cor. X. v. 17. Vide etiam J. N. Serm. -4. in doic. 4 post Pentec. pag. 434. (d) Joan, VI. v.5 5,59.  VAN DE H» SACRAMENTEN. 229 wekt, moeten wy met neergeflaagen oogen, en de handen tegen elkander voor de borst houdende, ons eerbiedig aan de Communiebank vervoegen. **V. Hoedanig moeten wy ons aan de Communiebank gedraagen? A. Het hoofd regt houdende, maar de oogen neêrgeflaagen,moeten wy,als de Prielter ons het H. Sacrament toerykt, den mond behoorelyk openen, de tong tot aan, en op de onderite lip leggen, en het H. Sacrament er op ontvangen hebbende, de tong zagtjes inhaalen, den mond fluiten, en na een weinig tyds eerbiedig aart de Communiebank vertoeft te hebben, ons wederom in die zelfde houding naar onze plaats begeeven,zoals wy er van daan gegaan waren. **Y« Hoe moeten wy ons, tot onze plaats wedergekeerd zynde, gedraagen? A. Na eerst een weinig ons geluk bevroed, en Jefus in ons hart verwellekomt te hebben , moeten wy ons tot de dankzegging begeeven; ons wagtende van terftonduit de Kerk te gaan; en uit vreeze, of er mogelyk eenige H. overblyffels in onzen mond mogten gebleven zyn, moeten wy een quartier uurs ons fpeekzel binnen houden. * V. Wat eer moeten wy aan dit H. Sacrament bewyzen? A. Dezelve eer,die wy aan Chriftus moeten bewyzen; te wceten de Goddelyke eer, en aanbidding. Y.  23© van de h. sacramenten. Y. Waarom? A. Om dat Hy, die er in tegenwoordig is, de tweede Perfoon der Godheid is, en Hy altoos de zelfde Goddelyke eer waardig is, of Hy zich onder eene zigtbaare menschheid vertoont, of onder de gedaante van Brood, en wyn verbergt. V. Kunt gy uit de oudheid "ook aantoonen, dat de geloovigen, altoos die Sacrament aanbeden hebben? A. Ja: zo als onder anderen blykt uit de getuigenisfen van den H. Ambrofius, en den H. Auguftinus. V. Wat zegt de H. Ambrofius? A. Zinfpeelende op de woorden van David: verheft den Heer onzen God, en aanbidt de voetbank zyner voeten. (a~) zegt hy : door de voetbank wordt verftaan de aarde , en door de aarde wordt verftaan het Vleesch van Chriftus, het welk wy heden ook in de geheimen aanbidden, eu het welk, zo als wy boven gezeid hebben, de Apostelen ook in den Heere Jefus aanbeden hebben, (bj V. Hoe fpreekt de H. Auguftinus ? A. Dezelve uitlegging van Davids woorden volgende, zegt Hy: ik zoek hier Chriftus, en ik ontdek, hoe men zonder goddeloos te zyn de voetbank zyner voeten kan aanbidden: •want uit de aarde heeft Hy aarde, wyl het vleesch van aarde gemaakt is , en uit het vleesch van Maria heeft Hy vleesch aange- no- (a) Pf. XCVIII. v. 5. 0) lib. Ui. de Spirit.  van DE h. sacramenten. a?jt komen; en m dat Vleesch heeft Hy hier gewandeld, en dat zelve Vleesch heeft Hy ons te eeten gegeeven. Daar nu niemand dit Vleesch eet zonder dat hy het eerst heeft aangebeden , ontdekken wy hoe zd lanige voetbank van 's Heeren voeten mag aangebeden worden, en hoe wy niet alleen niet zondigen met te aanbidden , maar zondïgen zouden zo wy ze niet aanbaden, (af V. Kunt gy de aanbidding ook uit de gewoone kerkdienfl.cn der ouden bewyzen? A. Ja; zo als B. V. uit den kerkdienst van den H. Joannes Chryfofthomus , waarin onder anderen deze merkwaardige woorden ftaan: insgelyks neemt ook de Priefter het heilig Brood, en zyn hoofd voor de H. tafel buigende , bid hy aldus: ik geloof Heer! en ik belyd, dat gy de Chriftus, de Zoon van deh leevenden God zyt, die in de waereld gekomen zyt om de zondaars-, waar van ik de eerfte ben, zalig te maaken gelyk de moordenaar roep ik tot U Heer! •wees myner in uw Ryk gedachtig ! Heer! ik ben niet waardig, dat Gy ingaat onder het bezoeteld dak myner ziele: dan gelyk Gy u gewaardigt hebt in den fpelonk, in een beeflenftal te rusten , en in het luns van den melaatfchen Simon , eene tot U komende zondares hebt ontvangen, gewaardig u ook Heer! in de redenlooze krib myner ziele, en in myn bezeedeld, dooden melaatsch lighaam iti O») Enarm. in Pf. y8. Q  33> VAN DE H. SACRAMENTEN. in te gaan! en gelyk Gy voor den vuile» mond dier zondares, toen zy uwe onbevlekte voeten kustte , niet gefchrikt hebt , wil, o Heer myn God! aldus van my zondaar ook geen affchrik hebben! maar gewaardig U als goed, en genadig my van uw allerheiligst Lighaam , en Bloed deelachtig te maaken. &c. &c. O) * V. Toe wat einde heeft Chriftus het H. Sa¬ crament des Outaars ingefteld.? A. Ten i. tot eene levendige gedachtenis van zyne liefde en heilig lyden. 3. Tot eene waare Spys, en Drank onzer zielen. Ten 3 tot eene geduurige Offerande der nieuwe Wet. XXXVIIfte LES. §• 1. * V. Wat is de Mis? A. Eene Offerande der nieuwe Wet , in welke het Lighaam, en Bloed van Christus, onzen Zaligmaaker, aan God, zynen Hemelfchen Vader wordt opgeofferd. **V. Wat noemt gy eene Offerande? A. Eene opdragt van eene uitwendige, en lighaamclyke zaak aan God, om zyne volftrekte Opperheerfchappy te erkennen, ge- {•") Rituale Grscorum apud Goet. Vide pro tribus ultimis Citationibus Drouin de re Sacramentaria, lib. 4. pag. 335. &c.  VAN DE H'. SACRAMENTEN. 2,33 gedaan door eenen wettigen Dienaar, met eenige vernietiging, of' verandering van het geene wordt opgedraagen. **V. Is het gebruik van aldus eenige offeranden op te draagen al oud? A. Al van het begin der waereld, zo alsblykt uit de offerande van Abel, en Caïn. C«J **V. Wat offerden zy ten tyde van dc Wet der Natuur? A. Al, wat zy redelyker wyze konden oor- deelen , Gode aangenaam te wezen. V. Weet gy ook eenige dingen, die zy offerden , op te noemen ? A. Ja ; Abel heeft aan God zyn best vee opgeofferd. Cb) Caïn heeft vruchten der aarde opgedraagen. (Y) Noè', uit de ark gekomen, heeft vogelen, en beesten geofferd. Cd) en Melchifedech heeft opgeofferd brood, en wyn. (V) **V. Wat hebben de Jooden ten tyde van de oude gefchreve wet geofferd? A. Het geene de wet hen geboodt; waaromtrent God zelve hen de wyze heeft voorgefchreven, verfcheide foónen van offeranden inftellende. V. Hoe veerërlei offeranden heeft Godin zyne Wet aan de Israéliten bevolen? A. Bizonderlyk vierè'rlei Brandoffers, Zondof Verzoenoffers, Dankoffers , en Verzoekoffers. V» (d) Gefl.- IV: v. 3j4. /*•) ibidem, v. 4. #) 'ibidem v. 3. (4) Gefl. VIII. v. 20. (*) Gefl. XIV. v. !8.  34 VAN DE H. SACRAMENTEN. V. Wat was een Brandoffer? A. Eene offerande, die geheel door het vuur verbrand wierdt, ter erkentenis, dat God het begin, en einde aller dingen is. O) V. Wat was een Verzocnoffer ? A. Eene offerande, die aan God gedaan wierdt ter verzoening onzer bedreve zonden ; welke offerande gedeeltelyk op het outaar verbrand, en (zo dezelve niet wierdt opgedragen voor de zonden van den Hoogenpriefter of van de ganfche Gemeente) gedeeltelyk van de Priefters genuttigc wierdt. (£) V. Wat waren de Dank en Verzoek-offers, anders heil- of vreedzaame offers genoemd ? A. De Dankofferande was eene offerande > dieaanGod gedaan wierdt, om Hem voor genote weldaaden te bédanken; en de Verzoekofferande was eene offerande, die aan God gedaan wierdt, om nieuwe • gunften, en weldaaden van Hem te verzoeken: en beide deze offeranden wierden gedeeltelyk op hec Outaar verbrand, en gedeeltelyk genuttigt door de Priefters, en ook door de geenen, die de offeranden op lieten draagen. (c) • V. Hoe veel offeranden hebben wy in de nieuwe wet? A. Niet meer als eene eenige; te weeten: de offerande van het dierbaar Lighaam, en Bloed van Jefus Chriftus, welke alleen zo veel waardiger is dan alle de offeranden der oude wet, als Chriftus in waarde («jLevit.I- 0,Levit.IV.V.&VI. (0 Levit. IJL  van de ii. sacramenten: 235 de alle beesten overtreft, die inde oude wet geofferd wierden. **V. Op hoe veelerlei wyze wordt die eenige offerande in de nieuwe wet opgedragen ? A. Op tweeé'rlei wvze; op eene bloedige en aldus heeft Chriflus dezelve eenmaal aan het hout des Kruis opgedragen en op eene onbloedige wyze. en zo wordt zy dagelyks door den dienst des Prieftcrs in de Mis opgeofferd. §.2. '*V. Heeft Chriftus niet genoeg voldaan voor de zonden der waereld met die offerande eenmaal op eene bloedige wyze aan bet Kruis op te draagen ? A. Ja, volkomen; en door deze eenige opdragt heeft Hy oneindige verdienlten voor éy7 ws,)er za1]gmaakinge verkregen. O) ♦V. Voidoet Chriftus dan niet meer voor de zonden, als Hy zich dagelyks in de Mis op eene onbloedige wyze aan zynen Vader opdraagt ? A. Neen; dit heeft Hy gedaan, toen Hv od een§J bloedige wyze zich op Calvariènberg heeft opgedraagen, en zyn dierbaar Bloed zigtbaar aan het Kruis geftort heeft. V. Tot wat einde heeft Chriftus dan de offerande <&r Mis ingefteld9 A. Om de bloedige Offerande, die eens aan (a) Heb. X. v. 14. l)£C Q 3  ï$6 VAN DF. H. SACRAMENTEN. het Kruis voltrokken is, te vertoonen , om dezelve op eene onbloedige wyze tot het einde der waereld te doen voortduuren; en om er ons de zalige verdienlten van zyne dood door toe te voegen ter afwasfchinge der zond n, waar in wy dagelyks vallen. **V. Zyn er geen andere middelen, om van Jefus verdienlten deelachtig te worden? A. Ja, verfcheide : zo als zyn de H. Sacramenten, de gebeden, en goede werken; maar onder alle deze is gewis de H. Offerande der Mis een van de voornaamfte; om dat in dezelve op eene onbloedige wyze juist dat zelfde Lighaam, en Bloed wordt" opgedraagen, het welk op den berp; Calvariën op eene bloedige wyze geofferd is, en van welke bloedige offerande alles, wat ons ter zaligheid dienftig is, voortkomt. * V. Wie heeft de eerfte Mis gedaan? A. Chriftus zelve in het laatfte Avondmaal, en na Hem de II. Apostelen. * V. Wanneer heeft Chriftus die magt aan de Apostelen gegeeven? A. Toen Hy in" het laatfte Avondmaal die Offerande opdraagcndc, tot hen zeide: doet dit tot myner gedagtenis; want te vcrgeefsch zoude Hy hen gebieden , hetzelfde te doen, dat zy Hem daar zagen verrigten, ten zv Hy hen te gelyk de noodige magt gaf om het gebodene uit te voeren,  VAN DE H. SACRAMENTEN. 237 ♦ V. Wie draagt in de Mis de offerande cp = A. Chriftus zelf is de offeraar, en het offer , en de Priefter is flegts zyn dienaar m net offeren. * V, Draagt zich Chriüus dan in de Mis zo wezentlyk op, als Hy zich opgedraagen heeft op den berg Calvariè'n? A. Ja; maar op eene onbloedige wyze. en deze opoffering is ten uiterfte dienftig om de bloedige offerande te verlevendigen, en den Vader te beweegen.ons de verdienften van hec Kruis offer toe te voegen. V. Hangt de waarde van deze offerande ook af van de deugdzaamheid, of ondeu^dzaamheid des Pricfters? ° A. Neen, zo min als de heiligheid, ofkra en wyn van Melchifedech ter verkwikking te ontvan- cn^v'nlt^ Me'ch^dechhetbrood, en wyn heeft opgedraagen niet in hoe- z^k&fu*""&< ™ar van ^/£?, zo als niet alleen blykt uit de Prieiterlv- wede?fmPPt"^°d t(?° vocSde' maar onwederlpieekeiyk ook uit het reden°-ee-v me3crDdl-ndeen^ ^"ftuur «aderhand op i V dr?rc,om van MelcruTedech en we als ondericheiden van dat van Aaron" en het dus ook noodig zy, da" zv ™«' ergens onderregte, hoedanig die offeraï de van Melchifedech geweest zy het gzoennietZdiee;fdnS ^ M wïït^^^-^^Sgt! V. Zoude het hebreeuwsch woord, het welk wy m den text van Melchifedech S het  9dC Chriften£n W°rden^e- («) Dial. cum Triphoney V*  S46 VAN DE H. SACRAMENTEN'. V. Wat zegt ef de H. Irenseus van? A Hv zeg:, dat Chriftus in het laatfte Avondmaal geleerd heeft de nieuwe offerande des nieuwen Verbonds optedraaLi , welke de Kerk van de Apostelen ontvangende, de geheele waereld door aan God opdraagt, waar van Malachias aldus gefpröken heeft. &c. &c. W V. Hoe fpreekt er de H. Auguftinus van? A. Handelende van de Jooden zegt hy , dat, dewyl zy de offerande door het P"eiter: don/vaï Chriftus volgens de order van Melchifedech op alle plaatfen vanden op gang der zonne tot derzelver ondergang Go de nu zien opgedraagen worden zy^niet kunnen ontkennen, dat de joodfene otter anden nu een einde hebben. Q>) §• 4 **V. Aan wien wordt de offerande der Mis opgedraagen ? A. Aan God alleen; . **V Wordt die offerande ook met fomwylen " aan eenige Heiligen opgedraagen ? A Neen; maar wel in zo verre tot hunne eer, dat wy als dan hunne gedagtenis houden , God voor hunne overwinning (a) zie P. Schouten over de Offerande, de,: Mis ,Jo H. m lib. 18. de civit. cap. 35- Vide etiaat Collet traét. de Eucharis. parte 2, c. 2.  VAN DE H. SACRAMENTEN. 347 bedanken,en hen verzoeken,hunne fmeekingen by de onze te voegen, en God, aan wien wy offeren, met ons, en ter onzer voordeele te verheerelyken. * V. Wat kunnen wy door de offerande der Mis verkrygen ? A. Vergiffenis van onze zonden, en al, wat wy van God verzoeken voor ons zeiven, of ook voor anderen, en ook verlosfing, of vermindering der pynen voor de zielen in het Vaagevuur. **V. Is het gebruik van voor dc Overledenen de offerande der Mis op te draagen, al lang in de Kerk geweest ? A. Al van het begin, zo als blykt uit deze getuigenis van den H Auguftinus: de. geheele Kerk onderhoudt het geene van onze Voorvaders is overgeleverd ; te weeten: dat men voor zulken, die in de gemeen/'chap des Lighaams, en Bloeds van Chriftus overleden zyn, bidde; wanneer hunne naamen onder de offerande gemeld worden, en men ook waar/chouwe, dat de offerande voor hen wordt opgedraagen. (a) V. Van waar is de naam van Mis af komftig ? A. Van het latynsch woord mittere, hetwelk zenden betekent. V. Waarom wordt die offerande aldus genoemd ? A. 1. Om dat in dezelve Chriftus aan zynen Vader opgedraagen, en als toegezonden . „ worde («_) Serm. 172, R  248 VAN DE H SACRAMENTEN. wordt, en 2. Om dat oudtyds by het begin der offerande de leerelingen, en boetelingen weg gezonden wierden , en nu nog den geloovigen, na dat den dienst verrigt is, door den Priefter, of Diaken de volgende woorden, waar door zy als weg gezonden worden, worden toegevoegt: ite, Mis/a est, het geene zeggen wil: gaat, het Mis offer is verrigt. **V. Heeft Chriftus de offerande der Mis in het laatfte Avondmaal met zo veele plegtigheden gedaan, als zy heden gèfchiedt? A. Neen; zo veel men weet heeft Hy, wat eigentlyk de offerande der Mis betreft, niet anders gedaan, als het brood, en den wyn in zyn Lighaam, en Bloed veranderd, en dat zelve Lighaam, en Bloed aan God, zynen Vader, opgedraagen, waar in ook het voornaamfte, en het geheele van de offerande der Mis gelegen is. * V. Waar komen alle de plegtigheden der Mis van daan? A. Uit dc inftelling der H. Kerk. V. Is de Mis al lang met zulke, offoortge- lyke plegtigheden verrigt ? A. Ja, zo als blykt uit de Kerkvergaderingen , en alle de oude Misboeken. ! V. Heeft men zich ook al lang by den dienst der Mis bedient van bizondere kleederen, goude, en zilvere vaten, kaarsfen, wierook &c ? A. Ja; zo als duidelyk te zien is in de fchriften van de Heiligen Chryfoithomus, Am- bro-  VAN DE H. SACRAMENTEN. 249 brofius, Hieronimns en anderen. f«) V. Waar toe dienen alle die bizondere plegtigheden, pragtige kleederen, en zo voorts? A, Tot luifter van den Godsdienst, en om denzelven met des te grootere eerbied te verrigten, en by te woonen, en vooral ter gedagtenis , en verbeelding van Chriftus lyden, en dood. V. Wat verbeeldt de Amict, of witte Doek, die de Priefter als hy zich begint te klecden , op het hoofd doet , en voorts af laat zakken? A. De Doek daar het aangezigt van Christus in het graf mede bedekt is. V. Wat verbeeldt de Albt, of het lange witte kleed, dat de Priefter aan heeft? A. Het lange witte kleed, daarde Zaligmaaker van Herodes befpottelyk mede gekleed is. V. Wat verbeeld de Manipel, Stool, en Cingel? A. Deze kunnen alle aangemerkt worden als zo veele koorden, en banden, daar Jefus in zyn lyden mede gebonden is. V. Wat verbeeld het Cafuifel ? A. Den purperen mantel, daar Chriftus mede omhangen is, waar van op de eene zyde de middenltreep dc Coiom, waar aan Hy gegecsfeld, en het kruis op dc andere zyde het Kruis verbeeld, dat Jefus op zyne fchouderen gedraagen heeft, en aan het welke Hy gekruist, en geftorven is. XXXVI Ilfte («) S. Chryf. hom. 82. in Matth. S. Amb. lib. 2. de offic, cap. 28 & lib. 1. in cap. 1. Luc.S. Hiron. Dial i.adverf. Vigilant. pag. 284. Videedaminft. Pougeti torn. 13. R a  2^0 VAN DE H. SACRAMENTEN. XXXVIIKle LES. i i. * V. Wat is de Biegt ? A. Een Sacrament, in het welk de zonden, die na den Doop gedaan zyn, aan de geenen, die er berouw over hebben, en dezelve belyden, door de Priefterlyke magt vergeeven worden- **V. Wanneer heeft Chriftus dit Sacrament ingefteld ? A. Byzonderlyk op den avond na zyne Verrysfenis, toen Hy met geflote deuren tot zyne Apostelen kwam, zeggende: vreede zy ulieden. Gelyk de Vader my gezonden heeft, alzo zend ik ulieden, en over hen blaazende zeide: omvangt den H. Geest, welker zonden gylieden vergeeven zult hebben , dien worden zy vergeeven, en welker gylieden zult hebben opgehouden, dien zyn zy opgehouden, (af) **V. Heeft de Zaligmaaker ook voor zyne dood belooft, dat Hy die magt aan de Apostelen geeven zoude? A. Ja, eerst aan Petrus alleen , by iMatth. aan het 16de, en naderhand by Matth. aan het 18de, aan alle de Discipelen. **V. Wat zeide Hy by Matth. aan het 16de tot Petrus? A. Na dat Hy belooft had , den Apostel Pe- (<«) Joan. XX. v. 21,22 , 23-  VAN DE H. SACRAMENTEN. S^l Petrus tot den fteenrots, waar op Hy zyne Kerk zoude beu wen , te zullen ftellen, zeide Hy: ik zal u geeven de peutels van het Ryk der Hemelen; en al wat gy gebonden zult hebben op de aarde zal ook gebonden zyn in de Hemelen; en al wat gy ontbonden zult hebben op de aarde, zal ook in de Hemelen ontbonden wezen, (a) *V.Wac zeide Hy by Matth. aan het 18de tot alle de Discipelen? A. Voorwaar ik zeg ulieden; al wat gylieden gebonden zult hebben op de aarde, zal ook gebonden zyn in den Hemel; en al wat gylieden zult ontbonden hebben op de aarde, zal ook ontbonden zyn in den Hemel, (b) "V. Waarom heeft Chriftus die belofte eerst aan Petrus alleen gedaan ? A, Om dat Hy van voorneemen was, Petrus tot het zigtbaar Hoofd der Kerk aan te ftellen. V. Waarom zeide Hy in de belofte aan Petrus, dat Hy hem de Sleutels van het Ryk der Hemelen geeven zoude, van welke neutels Hy niets meldt in de belofte, die Hy in het gemeen aan de Discipelen doet ? A. Om te kennen te geeven, dat alle magt, die in de Kerk zoude uitgeöeifend worden, O) Matth. XVI. v.ip. (b) Matth. XVIII. v. 18. K 3-  3Ïf2 VAN DE H. SACRAMENTEN. den, van het Hoofd der Kerk op de andere bedienaars afzoude daalen. V. Waarom zeide Chriftus tot de Apostelen: omvangt den H. Geest, toen hy hen de magt gaf van de zonden te vergeeven? A Om dat zy daar toe eene Goddelyke magt noodig hadden **V. Waarom ze2;t gy, dat in de biegt de zonden, die na den Doop gedaan zyn, vergeeven worden ? A. Om dat de zonden, die voor den Doop gedaan mochten zyn, niet door de Biegt, maar door den Doop vergeeven worden? **V. Vergeeven de Priefters in dc Biegt de zonden, of kondigen zy Hechts de vergiffenis aan? A. Zy vergeeven de zonden in de daad; want Chrifius zegt niet: aan welken gylieden de vergiffenis zult aangekondigi hebben , maar: welker zonden gylieden vergeven zult hebben, &c. **V.Is het God niet maar alleen, die de zonden kan vergeeven ? A. God alleen kan de zonden uit zyne eigene magt vergeeven , en de Priefters vergeeven de zonden niet anders, als uit eene ontleende magt van Chriftus, even gelyk dén daar toe gevolmagtigd Rechter de misdaaden ftraft, en vergeeft uit naame der geenen, die hem daar toe gevolmagtigd hebben. **V. Hoe kunnen de tegenwoordige bedienaars der H. Kerk de zonden vergeeven, daar Chri-  VAN DE H. SACRAMENTEN. 253 Chriftus die woorden: welker zonden gylieden vergeeven zult hebben c§c. alleenelyk tot zyne Discipelen gezegd heeft? A. Om dat de magt, die hen omtrent de vergeeving der zonden gegeevenis, van hen wederom aan hunne opvolgers is medegedeeld. V. Waren de Apostelen daar toe gevolmagtigt? A. Ja; wyl Chriftus zyne Kerk heeft ingerigt, zo als hy ze ten einde toe wilde ftaande houden ; waarom Hy, yoor dat Hy tot de Apostelen zeide: ontvangt den H. Geest, welker zonden gylieden vergeeven zult hebben &c. Hy ook eerst tot hen zeide : gelyk de Vader my gezonden heeft, alzo zend ik ulieden. V. Zouden die woorden van Chriftus: welker zonden gylieden vergeeven zult hebben , &c. misfchien niet wel aldus verftaan moeten worden, dat de Apostelen door de prediking der Evangelifche waarheden den volken vergiffenis hunner zonden aan zouden kundigen ? A. Neen; maar zy moeten volftrekt van eene wezentlyke ontbinding der zonden, door eene rechterlyke magt gefchiedendc, verftaan worden, zo als uic den text zeiven, en uit de verklaarine;, die ons het H. Evangelie van die woorden geeft, duidelyk te zien is. V. Hoe bewyst gy dit uit den text zclven? A. i. Om dat die woorden : welker zonden R 4 BS'  254 van de h' sacramenten. gylieden vergeeven zult hebben, dien worden zy vergeeven, in hunne natuurelyke betekenis eene werkelyke ontbinding, of vryfpreeking te kennen geeven , zo als zulks ookblykt uit de woorden van Christus tot den beroerden: betrouw Zoon! uwe zonden worden u vergeeven. Ca) en tot de zondaresfe: de zonden worden u vergeeven. (b) in welke beide gevallen de aanhoorders zo wel als Chriftus zelf het vergeeven der zonden van eene daadelykc ontbinding verftonder. En 2. Om dat dan de ophouding, waar van de volgende woorden: en welker zonden gylieden zult hebben opgehouden, dien zyn zy opgehouden fpreeken , niets wezentlyks zouden behelzen; alzo dan de gcheelc magt van ophouding in eenen blooten niet, in eene niet prediking beftaan zoude; daar den Apostelen de H. Geest gegeeven is, om naar vereisen, van zaaken zo wel eene wezentlyke ophouding of binding der zonden, als eene daadelyke vergeeving, of ontbinding derzelven daar te ftellen. (<0 V. Hoe is dan eigentlyk de waare zin van die woorden : gelyk de Vader my gezonden heeft, alzo zend ik ulieden, en omvangt den H. Geest, welker zonden gylieden vergeeven zult hebben, dien worden zy vergeeven, (d) Matth. IX. v. 2 & Luc. V. v. 20. (b) Luc. VII. v. 48. ie) Vide J. N. Serm. 35* de refurreécicne*  .VAN DE H. SACRAMENTEN, 255 pen, en welker gylieden zult hebben opgehouden, dien zyn zy opgehouden? A. Aldus, even als of de Zaligmaaker gezegt had: „ gelyk ik van den Vader ge„ zonden ben, alzo zend ik ook ulieden „ tot zaligheid der menichen, om hen „ door de prediking van myn Evangelie „ te verlichten, en door het Geloof en „ den Doop in myne Kerk in te lyven; „ ulieden tevens volmagtendc om ook aan ,, uwe opvolgers, en mede arbeiders die „ zelve magt, die ik ulieden ten dien „ einde geef, verder mede te dcelen. En „ alzo my bewust is, dat zich in myne „ Kerk fteeds zwakken zullen bevinden, „ die de gerechtigheid , hen door den „ Doop en het Geloof toegebragt, niet „ zullen bewaaren, maar dikwerf in zon„ den zullen vervallen, zo geef, en ver„ leen ik ulieden eene verdere geeftely„ ke, ja Goddelyke magt; ik geef ulic„ den den H. Geest om hen te kunnen „ redden, zodanig dat gylieden in myne „ plaats, uit mynen naam, en door myn „ gezag de zenden der geenen daadelyk „ zult vergeeven, die gv ziet en oor„ deelt, er berouw over te hebben, en „ zich opregtelyk te bekecren ; en de,, zelve ook op zult houden aan den zul„ ken, die er geen berouw over hebben, ,, en in hunne onboetvaardigheid voort „ blyven leeven." R 5 V,  H$6 VAN DE H. SACRAMENTEN. V. Hebben alle Priefters de magt van de zonden te vergeeven? A. Alle Priefters hebben uit hoofde van het Sacrament des Priefterfchaps wel de magt om de zonden te vergeeven; maar deeze magt wordt door de Overftens der H. Kerk zo lang opgefchord, tot dat aan hen ledemaaten worden aangewezen,omtrent welke zy die macht uit kunnen oeffenen, welke ledemaaten by aldien hen ontnomen worden, hunne magt ook wederom opgefchord raakt, en zy dezelve met vrucht, zo lang die opfchorting duurt, niet gebruiken kunnen. V. Weet gy dit door geen voorbeeld op te helderen ? A. Ja; gelyk B. V. iemand, die tot Advocaat gepromoveerd, of bevorderd is, daar door nog niet aanftonds voor alle rechtbanken werkzaam zyn kan, maar ook van deze eene nadere aanneeming, of admisfie dikwiis hebben moet, fchoon hy het grondzaakelyke , dat er toe vereischt wordt, by zyne. promotie of bevordering reeds bekomen heeft. V. Wat volgt hier uit? A. Dat alle die Janfeniste Bisfchoppen, en Priefters, die er bekend voor ftaan, dat in den ban gedaan zyn, hunne magt opgefchord is, en hen hunne onderdaanen, of ledemaaten ontnomen zyn; en dat, zo lang hunne magt opgefchord blyft, zy dc zonden in de Biegt niet vergeeven, hos  VAN DE H, SACRAMENTEN. 257- hoe zeer zy ook de ontbindings woorden over den zondaar uitfpreeken. §• 3- **V. Is de Biegt, of het Sacrament van boetvaardigheid ook ter zaligheid noodzaakclyk ? A. Voor alle, die naden Doop het ongeluk gehad hebben van in eene doodzonde tevallen. V. Is dan de Biegt niet volftrekt noodzaakelyk voor de geenen,die maar in dagelykfche zonde gevallen zyn? A. Wel goed, maar uit zich zelve niet volftrekt noodzaakelyk; want de overleevering onderregt ons , dat God de kleine fouten", en gebreken voor rouwige zugten, gebeden, en goede werken genegen is te vergeeven: blykende zulks ook uit het gebed des Heeren, in het welk de Zaligmaaker ons niet te vergeefs heeft leeren bidden: vergeef ons onze fehulden ! **V. Kan de Biegt ook in tyd van nood vergoed worden? A. Ja; door eene vuurige begeerte om te biegten, verzeld van een behoorelyk berouw. **V. Hebben de menfehen geen vergiffenis van hunne zonden kunnen bekomen, voordat Ghrifttis de Biegt had ingefteld? A. Ja; door een volkomen berouw,  «5* VAN DE H. SACRAMENTEN. **V. Heeft Chriftus met de Biegt in te ftellen ons dan niet bezwaard ? A. Neen; r. om dat het berouw nu zo volmaakt niet behoeft te zvn, als toen; 2. om dat door de genade van het Sacrament het berouw gemakkelyker wordt; g. om dat de ontbinding des Priefters ons in een vaster vertrouwen van de vergeevinge der zonden bevestigt. "♦V. Is de Biegt voor ons tog geen lastige flaverny ? A. Neen; het is een bron van troost, en heilzaame onderwyzingen ; het is een teugel voor de ongebondenheid, en eene verkwikking voor bedrukte zondaars; te meer wyl wy weeten, dat het den Biegtvader nimmer geöorloft is, het beledene te openbaaren , al zoude hy er ook de dood voor moeten ondergaan. V. Is het niet genoeg om vergiffenis zyner zonden te bekomen, dat men by zich zeiven boetvaardigheid doe, en zyne zonden beleide aan God alleen? A. Hierop antwoordt voor ons de H. Auguftinus aldus: niemand zegge: ik doe heimelyk boetvaardigheid. Jk doe die voor God alleen ; God, die my vergiffenis geeft, weet, dat ik die doe in myn hart. Is het dan te vergeefs gezegt: al wat gy ontbon> den zult hebben op de aarde, zal ook onthouden zyn in den Hemel? zyn dan te vergeefs de Jleuteis aan de Kerk gegeeven? (a) *' V. («) Serm. 392.  van de ii. sacramenten. 259 •*V.Wanneer moeten de geene, die tot de jaaren van verfland gekomen zyn, hunne zonden belyden? A* ïLwet6n w,y VoISen-s het gebod der Ff. Kerk ten minften alle jaaren lens biegten. 2. moeten wy biegten, als wy in ftaat ftaat van doodzonde zynde, een Sacrament der leevenden omvangen zuljen!% als wy in gevaar zyn van te fterven, en er gelegenheid toe is ' " V. Wanneer behoort men nog te biegten ? nnJ0^ J?ie wy voor onzc zaligheid moeten hebben, vordert ook van ons , dat wy biegten, zo dra als wy in eene doodzonde gevallen zyn. y &rV,Cel neek;n heeft het Sacrament der Biegt van den kant des zondaars? rdng!; UW' Beieidenis' « Voldoe§• 4- * Y' Wat is het Berouw? d?rnLdr0Cfheid des narte' en verfoeiing men v,neVeZ°nden' n,eC e™ *v h f Van niec weer le zondigen. V. Hoedamge droefheid wordt er tot het eene" n?nC ^ boecvaa/digheid vereïent droefheidTrelyke' °f boven^uurelykè ••v wlftrekC eene hovennatuurelyke. S?n0emC êy eene «atuurelyke droef- A.  300 VAN DE H» SACRAMENTEN. A. Die'alleen voortkomt uit eene natuurelyke beweegreden, zo als plaats heeftin eenen dief, of misdaadiger, als hy wel bedroeft is, dat hy zyne misdaad be ■ dreven heeft, maar alleen, om dat hy er dc waereldlyke fchande , en ftraffen voor ondergaan moet. V. Weet gy hier van geen ander voorbeeld op te noemen? A. Ja; verfcheide: en onder andere dat van Antiochus, die wel bedroeft was over zyne zonden; doch niet om dat hy er God mede vergramd had, maar om dc lighaamelyke ziekte,die hy er om leedt (a) **V. Wat noemt gy eene bovennatuurelyke droefheid ? A. Die uit eene bovennatuurelyke beweegreden voortkomt, zo als,om dat wy God door de zonden vergramd hebben, of om dat wy er den Hemel door verloren, of de ftraffen der goddelyke gerechtigheid door verdiend hebben. **V. Waarom zegt gy , dat het berouw is eene droefheid des harte ? A. Om dat bloote woorden van droefheid niet genoeg zyn, maar wy het in ons hart ook moeten meenen. V. Wordt er dan tog ook niet vereischt, dat wy woordelyks een formulier van berouw opzeggen? A. Het is wel dienftig, dat wy dit aandachtig doen , maar is tog niet volftrekt noodzaakelyk. V. (a) 2. Machab. 9.  VAN DE H. SACRAMENTEN. 2ÖI V. Waarom zegt gy, dat het berouw is eene verf«eijtng der bedreve zonden? A. Om dat wy in waarheid bedroeft moeten zyn, dat wy die zonden begaan hebben, wy dezelve verfoeien moeten, en er ons nimmer over mogen verheugen,'al ware het ook, dat wy er volgens de wae- „ reld gelukkig door geworden waren. V. Waarom zegt gy, dat het berouw niet alleen eene droefheid des harte, en eene verfpeyipg der bedreve zonden is, maar ook in zich befiuit een voor-neemen van niet weer te zondigen? A. Om dat wy nooit opregt bedroefd kunne" zvn over dat wy de zonden gedaan nebben, als wy nog van zin zyn dezelve op nieuws te bedrvven. **V. Is men uit hooide van het voorneemen .ook verpligt eenige gelegenheden totzonden te willen meiden ? A. Ja. **V. Wat noemt gy eene gelegenheid tot zonde ? A. Al wat ons tot zonden brengt,.of er aanleiding toe geeft; zo als zyn menfehen, plaatzen, bedieningen, bezigheden, en zo voorts. **V. Hoe wordt de gelegendheid tot zonde onderfcheiden ? A. In eene naafte, en in eene verre gelegenheid. Wat noemt gy eene naaile gelegenheid ? A. Lene gelegenheid, die zo na met de zonden  ■ 2<52 VAN DE H. SACRAMENTEN. de verbonden is, dat zy doorgaans iemand gewoon is tot den val te brengen. **V. Wat noemt gy eene verre gelegenheid? A. Die niet als van verre, of zeldzaam den menseh tot zonde brengt. **V. Kan het geene voor den eenen mensch eene verre gelegenheid is, vooreenen anderen wel eene naafte gelegenheid tot zonde wezen? A. Ja; als die andere in die ftof veel zwakker is; en alzo is meenigmaal een , en het zelfde gezelfchap, bediening, en ambacht voor den eenen eene naafte gelegenheid tot zonde , daar het voor den anderen niet als eene verre gelegenheid is. **V. Welke gelegenheid moeten wy in ons berouw van voorneemen zyn te meiden ? A. Alle naaste gelegenheid, die ons in het byzonder tot eene doodelyke zonde zoude kunnen brengen. **V. Waarom dit? A. Om dat wy nooit een goed voorneemen kunnen hebben van niet meer ie wilien zondigen, zo lang men zich wil blootftellen aan het naafte gevaar van de zonde te bedryven: want die het gevaar bemint, zal er in vergaan, (aj V. Weet gy niet eenige naafte gelegenhe den van doodelyke zonde op te noemen? A. Ja, verfcheidc zo als de verkeering met vloekers en zweerders voor hen, die de ge- (a) Eed. III. v. 27.  VAN DE K. SACRAMENTEN. «6"3 gewoonte van te vloeken hebben. Het gaan in herbergen voor dronkaarts. Hec bywoonen van ligtvaardige gezel.fehappeu, Het leezen van zeer ontftichtende bpekrn. Hec houden van onzuivere beelden of fchilderyen, enz. §•5. **V Moet het Berouw , en het voorneemen ook algemeen zyn ? A. Ja; ten minfte zo algemeen, dat de droefheid zich uitftrekke tot alle doodelyke zonden, die wy bedreven hebben, en wy vast van voorneemen moeten zyn van nooit weder eenige doodzonde, hoegenaamd ook, te bedryven. '*+V. Is hec nicc volftrekt noodzaakclyk, dat de droefheid en het voorneemen zich ook uitftrekke tot alle dagclykfchc fouten,en zwakh :den ? A. JNeen ; want gelyk een tydelyke vader de zwaare misdaaden van een rouwig kind wel wil vergeeven, fchoon hy genoegzaam weet, dat het kind nog nicc regt aangedaan is wegens alle kleine,-en geringe fouten , die het ooit bedreven heeft, alzo. vergenoegt zich Go'd ook hiet ons , ais wy uit er harte bedroeft zyn over de zonden, die Hem vergrammen, al weet Hy, dat wy nog aan eenige kleine fouten, gebreken, en onvol* maaktheden aangeklceft blyven. S **Vt  -»04 van de h. sacramenten. Kan het niet wel gebeuren, dat ons ber,°nuvv',e",voornecmcn volftrekt op eene dageJykfche zonde vallen moet p fi? Ür.Wy "ietS anclcrs als. die eene dagelykfche zonden te bcleiden hebben • want om den Priefter niet te vergeefs de ontbmdmgs woorden te laaten uitfprecken, moet er ten minften iets met opregt berouw, en voorneemen beleden worden, om van hetzelve door den Prie•»-r £rr ^ntbonden te worden a' Sl1Sin.zodanigge™!hetgeraadzaamfte? Jene and"e zonde, te vooren wel bele- heeenft T°Ver men 0preSC ber0Llw nceft, er by te voegen, om tot ftof der ontbinding te kunnen dienen, zo wy mogelyk ons hart niet eenoee vn dip h7 gelykfche zonde mogtet aftrokken het **V. Kan men dan andermaal eene , en dezelf SSS?"*"!' C" -verLXlfSn A. ja; zo wel als een kind andermaal met leedwezen vergiffenis vraagen kan van zynen vader van iets, dat hy tegens hem misdaan heeft, en van dcnzelven ook op nieuw kwydfchelding kan erlangen ; £ is het ook dat zyn vader op hit eerfte demoedig verzoek hem de misdaad reeds . volkomen vergeeven had. V. Is het berouw dan volftrekt voor alle A.  VAN DE H. SACRAMENTEN» 2Ö;J A. Ja; en hier uit volgt, dat alle die dasre. fykfche zonden, die wy benevens andere zonden wel beieideh; maar waar van wy onze genegenheid niet aftrekken, en er dus geen oprecht berouw over hebben, zo lang by God op onze rekening ftaan blyven, tót dac wy dezelve ook eenmaal uit er harte verfoeien, en er alzo vergiffenis van oekomeri, of dat wy hier hamaals door net vuur van'zuivering ervan gevaagt, en gezuiverd worden. M V, Hoe veelërlei is het Berouw? A Tweeërlei; volmaakt, en onvolmaakt. V. Wat is een volmaakt berouw? A. Dat voortkomt uit eene volmaakte , en zuivere liefde tot God V. Wanneer komt het berouw uit eene zo volmaakte , en zuivere liefde tot God voort ? A. Als wy God zo vuurig beminnen, dat wy , onaangezien de vreeze voor de ftraffen , de zonden volftrekt verfoeien, om dat zy aan Hem mishaagen , en wy bereid zyn liever te fterven, dan God door eenige doodelyke zonde op nieuws te vergrammen. !V. Kan iemand, dié een volmaakt berouw hcefc, de zonde ook wel te gelyk verfoeien, om de ftraffen, die hy er door verdiend heeft? S a A. '  265 VAN DE II. SACRAMENTEN. A. Ja; want .Chriftus, die onze volmaaktheid begeert, gebiedt ons zelfs, den geenen te vree zen, die onze ziel, en lighaam tot ae hel kan verdoemen, (a) V. Hoe kan dan de H. Joannes zeggen, dat de volmaakte liefde de vreeze buiten werpt, en dat die vreest, niet volmaakt in de liefde is ? (b) A. Jn zodanigen, zin, dat dc geene, die om de Wet Gods te onderhouden nog noodig heeft, doör vreeze voor de te wagten ftraffen aangedreven te worden, nog niet volmaakt in de liefde is; want de volmaakte liefde werpt m zo verre de vreeze voor ftraffen buiten, dat God om, en op zich zeiven den geenen , die Hem volmaaktelyk bemint, zo waardig, en dierbaar is, dat hy ter zyner liefde het kwaad laat, en het goed doet, zonder juist de vreeze voor de Goddelyke ftraf* fe tot eene beweegreden van zyn gedrag noodig te hebben. i ?. * V. Wat is een onvolmaakt berouw ? A. Een berouw, dat voornaamentlyk voortkomt uit eene onvolmaakte beweegreden, zo als is de vreeze voor de itraffen, die wy van Gods gerechtigheid voor onze zonden verdiend hebben. * V. C«) Matth. X. v. 28. (b) i Jois IV. v. iS.  VAN DE H. SACRAMENTEN. l6j * V. Welk van die twee berouwen is het beste ? A. Hec volmaakte; maar het onvolmaakte kan beftaan met het Sacrament der Biegt, zo hec mee eene beginnende liefde tot 'God verzeid is. **V. Waarom zegt gy, dat dit maar genoeg is, als men het Sacrament van boetvaardigheid met er daad ontvangt ? A- Om dat zeer veele Godgeleerden van gevoelen zyn, dat men, wanneer men geen Priefter kan bekomen, by het voorneemen van te biegtcn een volmaakt berouw hebben moet om gerechtvaardigt te worden. **V. Kan men dan in tyd 'van nood als men'een voorneemen heeft van te bicgten zo dra het mogelyk is, met een volmaakt berouw vergiffenis van zyne zonaenkrygen? A. Dit is de ftandvastige léering der Godgeleerden; en hierom moet men in zulk een geval met Gods genade vooral medewerken, om in zich eene volmaakte liefde tot God op re wekken, en de zonden volftrekt verfoeien, om dat zy aan God mishaagen. V. Moet de geene , die in zodanige gedegenheid vergiffenis van zyne zonden bekomen heeft, dezelve naderhand, hec gevaar voorby zynde, de zonden dan ook nog biegtcn ? A. Ja; r. om dat hy niet verzekerd is, of zyn berouw volmaakt geweest is.cn nern S 3 de  268 VAN DE II SACRAMENTEN, de zonden vergeven zyn 2. Om dat hec volmaakt berouw in zich befloten heeft een voorneemen van te biegten zo dra het mogelyk zyn zoude , aan welk voorneemen hy dus voldoen moet. 3. Om dat hy nog niet voldaan heeft aan het gebod van de zonden te belyden, het welk Chriftus met het Sacrament der Biegt in te Hellen, te gclvk gegeeven heeft, en welk gebod de H. Jacobus ons naderhand verder bekend gemaakt heeft, fels hy zeide : beleid malkander uwe zonden, (a) **V. Wat verftaat gy door die beginnende liefde tot God, die gy zegt, dat het onvolmaakt berouw verzeilen moet, om met het Sacrament van boetvaardigheid ge rechtvaardigt te worden? A. :Dat wy de zonde ten minftc ook eenigzins verfoeien moeten, om dal zy aan God mishaagen. §• a. **!/. Is het eene onvolmaakte berouw beter a's het andere? A. Ju ; het is altoos zo veel beter, hoe ilerker de droefheid is, en hoe er meer liefde tot God by is. t*V. Blyft het berouw wel goed, als het van alle liefde tot God ontbloot is, en wy dc zonden alleen int vreeze voor de ftraffen verfoeien ? A. (a) JhCo'o. V. v. i5.  VAN DE H. SACRAMENTEN. 269 A. Ja; want het is altoos goed, het gebod van Chriftus van den geenen te vreezen, die ons ter helle kan doemen, te volbrengen ; maar het is niet genoeg, om er meè tot de rechtvaardigmaaking te geraaken. V. Hoe kan dit zyn, dat zodanig berouw goed, maar niet genoeg is? A. Even gelyk het goed is tot eene zaak, die twee ftuivers kosten moet, reeds eenen ftuiver te hebben, fchoon die echter niet genoeg is, om de begeerde zaak te verkrygen. *+V. Kan de vreeze voor de ftraffen tog niet wel al te flaafsch wezen ? A. Ja, zo het hart zodanig aan de zonde gehegt was, dat wy den wil, en genegenheid er toe behielden,en wy van zin waren , ons er niet aan te ftooren , of wy God vergramden, zo wy maar van zyne gerechtigheid niets te vreezen hadden. V. Wat ftaat ons hier omtrent op te merken? A. Dat zodanig eene al te fiaaffche vreeze de begeerte tot de zonde niet uitfluit, en gevolglyk niet zonder zonde is, en dat veele uitdrukkingen der H. Vaderen, en Kerkleeraars, als zy de vreeze afkeuren, hier op zien; zo als onder anderen dit gezegde van den H. uguftinus'. die niet begeert uit vreeze voor de ftraffen, die geloof ik, dat begeert, ia) &c. V. (e) Serm. 15. de verbis ApoftoH. S 4.  270 VAV DE H. SACRAMENTEN, **V. Behooren wy in het verwekken van het berouw niet na hec volmaakte te trachten ? •A. Ja; en om hier toe te komen is het zelfs dienftig, eerst een onvolmaakt berouw te verwekken, en ons dus langzaamerhand tot de volmaakte liefde op te leiden V. AVanneer is het noodig, dat wy, te biegt gaande, hec berouw verwekken' A. Ten minfte voor dat de Priefter de ontbinding woorden over ons uitfprcekt wyl de biegt anderzins heiligfehendend zoude wezen; doch het geraadzaamst is, het berouw reeds verwekt te hebben voordat wy onze zonden beginnen te beleiden. **V. Behooren wy ook op andere tyden ons in het berouw te oeffencn ? A. Als wy in gevaar zyn van te fterven, zyn wy verpligt een berouw over onze zonden te verwekken; en wel, vooral als er geen gelegenheid is van tebicgten, zo volmaakt als het ons doenelyk is- en voorts om als goede Chriftenen te 'leeven , behooren wy alle avonden een berouw over onze zonden te verwekken daar wy in gevallen zyn. S-9 ' **V. Wat is het tweede deel van het Sacrament van boetvaardigheid, de Beleidcnis3 A. Eene gewillige bcfchuldiging zyns zelfs we-  van de h. sacramenten: 071 wegens zyne bedreven zonden, gedaan aan eenen, daar toe gemagtigden Priefter, ten einde door de magt der fleutelen vergiffenis er van te bekomen. V, Waarom zegt gy, dat de beleidenis is eene befchuldiging zyns zelfs? A. Om dat wy niet eens anders, maar onze ' ei^e zonden beleiden moeten. V. Is°het niet genoeg, zich in het algemeen ' voor eenen zondaar te erkennen? A. Neen; wy moeten onze zonden in het ' byzonder aan den Priefter openbaaren. **V. Hoe bewyst gv uit de H. Schriftuur deze verpligting ? A. Uit den H. Joannes, die zegt: mdtenwy onze zonden beleiden, zo is God getrouw, en rechtvaardig, dat Hy ons dezelve vergeeve, en ons van alle ongerechtigheid reinige; (a~) en den H. Jacobus, die aldus fpreekt: beleid! malkander uwe zonden. (V) **V. Hoe nog al? A. Uit het bevel, dat de Zaligmaaker den Apostelen gegeeven heeft, naamentlyk van de zonden aan die de ontbinding niet waardig waren, op te houden; welke last voor den Biegtvader onmogelyk zyn zoude uit te voeren, zo de zondaar door eene klaare, en duidelyke beleidenis niet gehouden was, zynen zielenftaat te openbaaren. V. Is de beleidenis der zonden, welke ons door 00 1 >-s l- v- 9- C&) Jac> v-v- l6-  27« VAN DE H. SACRAMENTEN» door Chriftus in de nieuwe wet bevolen is , en de daar op volgende ontbindt derzelven door de Priefters, ook te vo0 ren in de oude wee afgelcbaduwd? Ja' zelfs al ten tyde van de wet "der natuur, m het begin der waereld. ^?fSMnglnd'Vm^m& figUUren' of A' L De beleid'enis, die God van onze eerfte ouders Adam en Eva (a~) en vin Caïn (b) vorderde. De Jerpïgting die , God den melaatfchen had opgelegt van zich aan de Priefters te verwonen , en zich aan hunne beoordeelimr te onderwerpen. Co) 3- Het duidelyk bevel, dat God den Jooden van het beleiden der zonden gegeeven heeft. Cd) 4. De Beleidenis der zonden, die de geenen die van den H. Joannes gedoopt wierden. deeden, «O welke zo wel eene afbeelding van onze beleidenis, als hun Doopfel eere figuur van onzen Doop geweest is. En 5- De ontbinding der banden door de Apostelen op het bevel van Chriftus gedaan aan den tot het leeven verwekten Lazarus. Cf) V. Kunt gy uit de H. Schriftuur ook bewyzen, dat de eerfte Chriftenen in de daad hunne zonden beleden hebben? A £S ren\Uh C*-' Gen:IV- (O Levit-XIILenXIV. W) Getal V en I.evit. S. (#) M.itth. III. & Mare. I. (f) Joan. XI. Vide Beüarm. de Pecnit. lib. 3 cap. 3.  VAN DE II. SACRAMENTEN. 2?3 A. Uit den H. Lucas in de werken der Apos' telen, alwaar hy zegt, dat welen der geloovigen, ziende het geene aan de kinderen van Sceva was wpdervaaren , by Paulus kwamen , hunne (mis) daaden beJeidende, en bekend maakende, en dat er veelen, die te nieuwsgierig verborge dingen hadden nagevolgt, hunne verderffelyke boeken kwamen aanbrengen , en ze voor het aan/chyn van alle verbrandden. (a) V. Kan dit verhaal van Lucas ook zien op wondere daaden, op miraakelen, die zy Paulus zouden hebben komen aankundigen, dat God door hen gewrocht zoude hebben? A. Neen •, want 1. dan zouden zy zo zeer ' niet hunne daaden, als wel Gods werken, die Hy door hen verrigt had, aangekur.r digt hebben : 2. Zo toont het verband van den text zeer duidelyk aan, dat de fchrik en vreeze wegens het geene den kinderen van Sceva wedervaaren was, de aanleidende beweegreden van deze bekentenis geweest is, welke hen ooknatuurelyk eerder tot beleidenis hunnér zonden, dan wel tot eidele roem wegens wonderen, of uitmuntende daaden aan konde zetten. 3. Dat er van misdaaden, en niet van wonderen gefproken wordt, blykt uit het verbranden der verderffelyke boeken, het geene op hunne belciJ dc?, (#) Hand. XIX. v. 13—19.  VAN DE H.'SACRAMENTEN. denis volgde. En 4. geeven de Syrifche en Arabifche texten het duidelyk genoete kennen zo als ook de Griekfche, db hier voor het wqord beleiden, een woord gebruikt, dat altoos voor het beleiden van zonden gcbezwt wordt. O) V ls het altoos in de Kerk onderhouden, SdenF ^ Mr' Cn duidei?k te b"! A. Ja; zo als door ontelbaare voorbeelden uit de oudheid te bewyzen is. roeeK'en V. Noem er eens eenige. A. De H. Irenteus, die korten tyd na de Apostelen gebloeid heeft, fpreekt in het breede van de beleidenis der zonden, die zodanige vrouwen deeden , die van den ketter Marcus verleid geweest waren (&) De oude Tert-ullianus, die op het einde van de tweede eeuw gefchreven heeft fpreekt aldus: Jk geloof dat veelen ditVerk (Exomologefin, het geene Hy een weiSs te vooren zelfs verklaart het beleiden der zonden te zyn) als eene bekendmaaktngvan zich zeiven, of rontvlugten, of van dag tot dag uit ftellen, meerder acht .elpende op de Jchaame, dan ml op hunne zaligheid even-gelyk dezulken, die de *e heime gebreken van hun lighaam voor den genee.sme.fter verbergen, en alzo door hul ne verlegenheid over lyden. (c) \r C-0 Vfde Sylveira in text.- & Bêllarro. de Prcnit. lib.' , T3.; *• w lib. 1. c n. 9. (O Lib.dePaBit.VideBel'arm.dePeenit.lib.3.C3p. 6.  VAN BE H. SACRAMENTEN. «75 V. Weet gy ook getuigenisfen van de derde en vierde eeuw? , , , A Ia, verfcheide: Origenes in de derde eeuw fpreekt aldus: er is nog, hoe vel harden werkelyk, door boetf leging vergiffenis der zonden te bekomen, te veeten, als de zondaar zyne rustplaats met traanen vascht, en de traanen zyn brood by dag en nagt worden , en hy zich niet fchaamt, zyne zonde aan des Heeren Priefter te beleiden. &c. (a) Van den H. Ambrofius getuigt Pauli- . nus, dat hy, als een zondaar hem zyne zonden beicedt, door zyne traanen den boeteling tot weenen bewoog. Laat ons, zeide de H. Chryfofthomus, die de openbaare beleidenis niet goedkeurde, en gevolglyk .hier de geheime beleidenis bedoelde, m het beletden der zonden» die wy bedreven hebben, niemand En de H. Auguftinus fpreekt ook a dus: God, die goed en barmhartig is ,wtl, dat wy hier in den tyd onze zonden beleiden, op dat wy daar over niet befchaamd worden in de eeuwigheid. (b~) ; j V Heeft Nedtarius in de vierde eeuw de ' beleidenis der zonden voor deOosterfche Kerk niet afgefchaft? A Neen; want zo er al iets van die gefchie• de(d) Hom. 2. in Levit. vide Bellarm. cap. 7(fc) Vide pro bis omnibus, & multis alus Bellarm. cap. 8, 9, & feq.  VAN DE H. SACRAMENTEN. denis heeft plaats gehad, het geene inch Van Baronius ontkend wordt ,gzo fs daa dan mets anders afgefchaft, als de openbaare beleidenis voor het volk, of nÏÏichien dc openbaare beleidenis van verborge zonden, of zelfs maar de bekendmaaking der medepligtigen, en dit ter gelegenheid, dat zekere vrouw uit eene onvoorzigtigc yver eene misdaad openbaar beleacn had, die zy met eenen Diaken in het heimclyk bedreven had, en uit welke openbaaring veel ergernis, en opfpraak onder de gemeente voortkwam; doch m de Westerfche Kerk heeft de openbaare beleidenis, hoe zeer ook van geen Goddelyke inftelling, en flens uk ten nunfte wegens de verborge zonden ' vrye verkiezing gefchicdende, nog tot over de zesde eeuw in zwang geweest V. Is tog de beleidenis der zonden ,niet maar hoofdzaakelyk ingevoerd in de dertiende eeuw m de Lateraanfche Kerkvergadering onder Innocentius den derden ? • Neen5 zo a's uit het verhandelde reeds genoegzaam blykt; maar in die kerkvergadering is het gebod van jaarelyks te biegten vastgefteld. En nooit ook zouden de geloovigen in" de laatere ecuwen te zyn over te haaien geweest tot het beginnen van zulk eene, in fommige opzigten tog lastige, beleidenis, zo men daar van m de vroegere eeuwen niets ge-  TAM DE H. SACRAMENTEN. 377 geweeten, noch van de Apostelen als noodig geleerd had. * V. Welke zonden moeten wy beleiden ? A. Alle zonden, die wy zeker weetcn, of twyffelen doodzonden te zyn, en aan welke wy ons federc onze laatfte goede biegt naar een naarftig onderzoek fchuldig bevinden, of waar aan wy twyffelen fchuldig te wezen. **V. Moeten wy dan de zonden, waar aan wy twyffelen, als zekere zonden biegten? A. Neen; maar als twyffelachtige. **V. Is het geraadzaam, ook de dagelykfche zonden te biegten? A» Ja; maar niet noodzaakelyk. **V. Hoedanig moet onze beleidenis zyn ingerigt ? A. Zy moet geheel zyn; dat is, dat wy de doodzonden volftrekt, zo veel als doene* lyk is, moeten biegten met het getal, en de noodzaakelyke omftandigheden. **V. Welke hoédanigheden moet onze beleidenis nog hebben? A. Zy moet zyn ootmoedig: zo dat wy met rouw, en leedwezen, gelyk kinderen betaamt, die tegen hunnen vader zyn opgeftaan, onze zonden beleiden. Zy moet zyn eenvouwdig, zo dat wy er geen onnoodige dingen, of vertellingen byvocgen, en eens anders eere , zo veel mogelyk fpaaren. En 3. zy moet zyn bereidwillig ; dat is, dat wy bereid moeten zyn, eerbiedig naar de vermaaning van  37S VAN DE H. SACRAMENTEN. van den Bicgtvader te luifteren, en de voldoenende werken, die hy ons oplegt, van zin zyn te volbrengen. §• IO- **V. Wat wil bet zeggen, de zonden biegten met getal ? A Er by voegen, hoe dikmaals wy die zonden bedreven hebben. **V. Wat zal men doen, als men het getal niet kan agterhaalen? A. Het zekere getal als Zeker beleiden, en er by voegen, aan hoe veele ryzen men twyffelt. ïf **V. Hoe wordt dit verftaan, als gy. zegt: üc heb tienmaalen die zonde .... gedaan, mini of meer? A. Dat gy die zonde' . . . tienmaalen bedreven hebt, of misfehien eens, of tweemaaien minder, of meerder. , V. Wat ftaat ons hier wegens die woordjes min, afmeer nog op te' merken? A. Dat, hoe groöter het getal der zonaen is, die woordjes min, of meer zich des te verder uititrekken. **V. Wat moet men doen, om tot kennis van * zyne zonden te komen ? A Voor dat men te biegten gaat, zyn geweeten behoorelyk onderzoeken. «*V. Hoe zult gy uw geweeten het best or.dezoeken? A. Overweegende de tien geboden van bod, de  VAN DE H. SACRAMENTEN. 279 de vyf geboden der H. Kerk, de zeven hoofdzonden , de zonden tegen den H. Geest, de vreemde zonden, de wraakroepende zonden, dc pligten van myn en ftaat; en dan nagaande, of ik ook tegen het eene, of andere gebod misdaan, of ik my aan deze, of geene zonde fchuldig gemaakt hebbe , en hoe dikwiis. **V. Hoe langen tyd moet men hier toe befteeden ? A. De eene meer, en de andere minder, na dat het kort, of lang geleden is4 dat men het laatfte gebiegt heeft; en ten minfte moet men er zo veel tyd toe befteeden , als men befteeden zoude , om eene waereldlyke zaak van aangelegenheid te onderzoeken. **V. Hoe kunt gy het best ontdekken, welke zonden gy begaan, en hoe dikmaals1 gy die bedreven hebt ? A. Met na te gaan de plaatfen waar, en de perfoonen, waar mede men in dien opzigt verkeerd heeft. •*V. Hoe zult gy u befchuldigen, als gy in langen tyd niet gebiegt hebt, en het getal cener zonde onmogelyk agterhaalen kunt ? A. Met te zeggen hoe dikmaals men in die zonden in eenen maand, week, of dag gewoon is geweest te vallen. V. Is het niet goed, cusfehen tyds dikmaals zyn geweeten te onderzoeken? . Ai Ja; en om Chriftelyk te leeven, behoort T men  28o VAN DE H. SACRAMENTEN. men dit alle avonden te doen, te gelyk een berouw over zyne zonden verwekkende ; en zulks voor eider week op den H. rustdag te doen, is eene godvruchtige oefening voor een dag des Heeren. §. li. •*V. Wat verftaat gy door de omftandigheden der zonde ? A. Al wat eenige betrekking op de boosheid der zonde heeft. **V. Hoe veelerlei foorten van omftandigheden zyn er ? A- Drie: omftandigheden, die de zonde bezwaren; omftandigheden, die de zonde verminderen, en omftandigheden, die de zonde van foort veranderen. **V. Wat noemt gy omftandigheden, die de zonde bezwaaren? A. Die de zonde in haare eigene, en zelfde boosheid zwaarder maaken, als zy anders wezen zoude, zo die omftandigheden er riet by waren. **V. Wat zyn omftandigheden, die de zonde verminderen ? A. Die door haar byzyn te weeg brengen, dat de zonde nu zo zwaar niet is, als zy anders zyn zoude. **V« Wat noemt gy omftandigheden, die de zonde van foort veranderen ? A. Deze omftandigheden, die, door dat zy de  VAN DE H. SACRAMENTEN. 28l de zonde verzeilen, oorzaak zyn, dat die zonde nu nog tegen eene ander© deugd ftrydt, daar zy niet tegen zoude geftreden hebben, zo die omftandigheden er niet by waren. V. Op hoe veel manieren kunnen dc omltandigheden eenige betrekking op de boosheid der zonde hebben? A. Op zeven: i. ui: hoofde van de hoedanigheid des perfoons, die de zonde bedryft. 2. Wegens dc hoedanigheden, of gevolgen der zaak, die bedreven wordt. Aangaande de plaats, waar de zonde wordt uitgevoerd. 4. Uit hoofde der middelen, die er toe in het werk gefteld worden. 5. Omtrent het inzigt, dat de geene er mede heeft , die het kwaad doet. 6. Wegens de manier , waar op dc misdaad bedreven wordt; cn 7. Aangaande den tyd, hoe lang de boosheid duurt, en waar op zy gepleegt wordt. **V Moeten alle omftandigheden, hoeklyn, ' cn gering zy ook zyn, in de Biegt er bygevoegt worden ? A. Neen-, zulke maar, die de zonde merkelyk bezwaaren , of merkelyk verminderen , of ze van fotrt veranderen. **V Wanneer vermeerdert, of vernjindert de ' omftandigheid de zonde merkelyk ? A Als zy de zonde van eene dagclykfche tot eene doodelyke zonde brengt, of ze zo veel als met eene nieuwe doodelyke zonde bezwaart; of als zy ze maar eene T a da-  *o2 VAN DE H SACRAMENTEN. dagelykfche zonde doet zyn, daar zy anderzms eene doodzonde zoude wezen. * V Hoe komt het, dat veele Biegtvaders aan den biegteling dikwiis eenige vraagen moeten doen? A. Om dat veele bregtelingen veelal uit onaehtzaamhcid zich in hunne beleidenis met klaar genoeg uitdrukken. V. Is de biegteling ook gehouden aan den Biegtvader op de vraagen, die hy hem doet, te antwoorden ? A. Ja; als de vraagen noodig zyn, om den Haat des zondaars behoorelyk te kennen. V. Mogen wy wel met opzet zodanig een5' Biegtvader zoeken, die gewoon is, nergens naar te vraagen, of zelden, of ooit eenen zondaar de zonden op te houden? A. Neen; en dit doende bedriegt men niemand erger, dan zich zeiven, en bewaarheidt in zodanig een' biegthoorder en in ons het gezegde van den Zaligmaaker: als de eene blinde den anderen leidt, pallen zy beide in de floot, (a) V. Aan welke zondaars moet de Biegtvader de H. Ablblutie, of ontbinding weigeren? A. i. Aan die de voornaamfte ftukken van het Geloof, of van hunne pligten niet weetcn. 2. Aan die geen teken van berouw, of van een goed voorneemen geeven. Aan die het ongeiyk, dat hen is aangedaan, niet willen vergeeven, of de 00 Matth. XV. v. 14.  VAN DE H, SACRAMENTEN. 28g .de haat, en nyd uit hun hart niet wil'en verzetten. 4. Aan die geltoolen goed, of eer van anderen niet willen terug geeven , of vergoeden. 5. Aan die "hunne kwaade gewoontens van doodelyk te zondigen niet verbeteren 6. Aan die de naafte gelegenheid van zwaar te zondigen niet willen meiden, $, 12. **V. Hoe moet zich iemand gedraagen , die wel bereid zynde, by ongeluk, eene doodelyke zonde, of merkelyke omitandighcid vergeet te beleiden? A. Zo hy, voor dat hy tot de H. Communie gaat, nog gelegenheid heeft zich er van te befchuldigen, behoort hy zulks te doen; doch geen gelegenheid daar toe hebbende , kan hy voortgaan, zich er naderhand van befchuldigen, en wel in zyne volgende Biegt, zo hy die niette lang uitftelt. **V» Mag hy zich dan jntusfehen in ftaat van doodzonde tot de H. Communie begcevcn ? A. Neen; maar zodanig een is niet meer in ftaat van doodzonde, wyl hem door de H. ontbinding de zonden, die hy by ongeluk vergceten, zo wel als die hy beleden heeft, vergeeven zyn. V. Waarom moet hy die zonde dan naderhand tog biegten? T 3 A.  **4 VAN DE XL» SACRAMENTEN. A. Om dezelve aan het gezag der Kerk te onderwerpen, en het gebod, dat Chriftus gegeeven heeft van de zonden te beleiden, te volbrengen. V. Hoe moet de geene zich gedraagen, die by gebrek van behoorelyk onderzoek van zyn geweeten, of uit vreeze, offchaamte eene doodelyke zonde verzwegen heeft ? A. Niet naderen tot de tafel des Heeren ; maar eerst zyne heiligfehendende biegt behoorelyk herhaalen, en*zich van zyne begaane heiligfehending, en van alle zyne andere zwaare zonden, waar mede hy _ bezwaard is, demoedig befchuldigen. V.Op wat manier fpreekt gy uwe Biegt ? A. i. Aan de zyde des Priefters nederknielende, en de zegen ontvangende, tekeh ik my met het teken des H. Kruis, en fpreek met gevouwe handen de voorbiegt in dezer voege: Ik belei myn fchuld voor God almagtig, voor de H. Maria altyd Maagd, voor den H. Michaël, Aartsengel, den H. Joannes den Dooper, voor de H. Apostelen, Petrus en Paulus, voor alle Heiligen, en voor U, Vader! dat ik zeer gezondigt hebbe door gedachten, woorden, en werken, door myne fchuld, myne fchuld,. myne allergrootfte fchuld, federt myne laatfte Biegt, die gefchied is over . . . 2, Zo belei ik alle merkelyke zonden, waar mede ik my bezwaard vind; het Welk gedaan hebbende, fluit ik myne Biegt al-  VAN DE H. SACRAMENTEN. S 85 aldus: van deze, en alle andere zonden, die ik nu niet indachtig ben, en waar aan God my ichuldig kent, fpreek ik ootmoedig myne fchuld, verzoek God om vergiffenis door het dierbaar Bloed van Jefus Chriftus, en vraag van U, Vader! zo gy my het waardig oordeelt, de oplegging ecner zalige boetpleeging, en de H. Ontbinding, 3. Zo aanhoor ik aandachtig het geene my van den Priefter gezeid, en bevolen wordt, ©ntvangendc met groote eerbiedigheid de oplegging der boetpleeging , en de H. Ontbinding. **V. Hoe veel dingen dienen wy dus in agt tc neemen, om behoorelyk te biegten ? A. Deze zes: r. God bedanken, dat Hy ons in de zonden niet heeft laaten fterven, maar tyd van bekeering vergund heeft. 2- God bidden, dat Hy ons de zonden doe kennen, waar in wy gevallen zyn, en de genade , ter rechtvaardigmaaking noodig , gelieve te vergunnen. 3. Ons geweeten onderzoeken. 4. Een berouw verwekken. 5. Onze zonden behoorelyk beleiden. 6. De Boetpleeging, ons door den Priefter opgelegt, tydig volbrengen. §• 13- Handelende van de Voldoening* **V. Wat is het derde deel van hot Sacrarrretit van boetvaardigheid? T 4 A.  flSfS VAN DE H. -SACRAMENTEN. A. De Voldoening. • V. Waar in beftaat de Voldoening ? A. In hec volbrengen van eenige goede werken, die ons door den Priefter in de Biegt worden opgelegt; zo als zyn verftervin- # v &en> gebeden, en aalmoesfen. V. Tot wat einde worden ons die werken opgelegt? A. i. Tot beftraffinge onzer zonden. 2. Om er der Goddelyke Rechtvaardigheid wegens de tydelyke ftraffen,' die er mogten overgebleven zyn , door te voldoen. 3. Tot een geneesmiddel onzer zwakheid, en een behoedmiddel, om niet ligt in de voorige zonden te hervallen. * V. Worden door het Sacrament der Biegt de .ftraffen, door de zonden verdiend, dan niet vergeeven ? A. De eeuwige, of helfche ftraffen worden door de H. Ontbinding wel vergeeven • maar dikwiis blyven er nog tydelyke ftraffen over, die wy hier, of hier na moeten boeten. V. Kunt gy uit de H. Schriftuur ook bewyzen , dat er, na dat de zonden vergeeven waren, fomtyds nog tydelyke ftraffen zyn overgebleven? A. Ja; zeer duidelyk : onze eerfte ouders hebben van God wel vergiffenis hunner, zonden gekregen, f» maar zyn evenwel aan yeele tydelyke ftraffen, en onheilen (?) Wysh. X. v. t. °n~  VAN DE H. SACRAMENTEN. 28? onderhevig gebleven. De Israëlieten hebben in de woeftynen God dikwiis vergramd, en ook dikmaals vergiffenis bekomen , maar hebben tot ftraffe hunner zonden tog 40 jaaren in de wildernis om moeten zwerven. Maria , de zuster van Moifes had gezondigt, en vergiffenis bekomen, maar wierdt tog met melaatsheid geflaagen , en moest zeven dagen van het volk geilheiden blyven. (a) Moifes zeive, by de wateren van tegenfpraak gezondigt, en daar van ook vergiffenis bekomen hebbende, heeft tot ftraffe zyner zonde het volk in het beloofde land niet m mogen leiden. (£) cn David van begaane overfpel, en doodflag vergiffenis eekregen hebbende, heeft zynen zoon moeten verhezen, en nog andere ftraffen mocEen ondergaan. (Y) en toen hy naderhand uit hovaardy zyn volk geteld had, heeft hy deswegens ook wel vergiffenis bekomen , maar is tog met eene driedaagfche pest onder zyn volk eeftraft seworden. (J) & V. Kunt gy ook uit dc H. Schriftuur bewyzen, dat wy door voldoenende werken de tydelyke ftraffen der zonden af kunnen koopen? A. ja; even gemakkelyk: David heeft niet te vergeefsch zyne zonden zonder op- '%Geu'-xx- w* K°°h*0": Ti  t88 VAN DE H. SACRAMENTEN. houden beweend, (a) DeNinivieten hebben Gods gedreigde ftraffen door hunne boetvaardigheid afgeweerd, (b) Daniql heeft aan den Koning Nabuchodonozor geraaden, dat hy door aalmoesfen zyne zonden af moest koopen. (c) &c. V. Waarom worden in de Biegt by de kwydfchelding of vergeeving der zonde, niet zo wel als in den Doop ook alle ftraffen vergeeven ? A- Om dat God het aldus goedvindt, doch waarom t rent dc Kerkvergadering van Tren te zich aldus uit: de order der Goddelyke gerechtigheid fchynt te vorderen , dat de geenen, die voor den Doop in onweetenheid gezondigt hebben, anders van God in genade ontvangen worden , als die geenen, die eenmaal van de zonde, en faaverny des duivels verlost zynde, en den H. Geest ontvangen hebbende, zich niet ontzien hebben, den tempel Gods willens , en weetens te fchenden , en den II, Geest te bedroeven. &c. (dj **V. Wanneer is men verpligt, de voldoening, die in de Biegt ons opgelegt is, te volbrengen ? A. Zo dra het gevoegelyk gefchieden kan; en zo de Biegtvader er eene zekeren tyd toe bepaald heeft, zyn wy gehouden , dien in agt te neemen. • **V. (a) Pf. VI. v. 6, & Cl. v. 6. (&) Jona III. (c) Dan. IV. v. 24. (d) Concil. Trid. Sesf. 14-  VAN DE II. SACRAMENTEN. ajp **V. Is het zonde, de opgelegde voldoening vrywillig ageer te laaten? A. Ja; eene merkelyke zonde; wyl de voldoening de boetvaardigheid voltrekt en het derde deel van het Sacrament is. V. Zoude hy dan zondigen, die by ongeluk terliet ?geet°nheid %^ voIdoeninS agA. Neen; zo het by ongelukgefchiede, en de vergeetenhcid niet ftrafbaar op zich zelve ware. V. Zoude in zulk een geval de zonde dan wel vergeeven zyn? A. Ja; want die zyn aan eene wel bereide ziel vergeeven, zo dra de Priefter de H ontbindings woorden heeft uitgefproken* V. Hoedanig behoort de voldoening ingerigt te zyn, die door den Biegtvader wordt opgelegt ? A. Eenigzins evenredig naar de grootheid, en meemgte onzer zonden, en naar maadenVan °nZC zwakheid* en omftandighe**V. Mogen wy ons volkomen gerust ftellen met die kleine voldoening, die de Kerk hedendaags gewoon is op" te leenen , te volbrengen ? ' A. Wy moeten uit eige beweeging door geduld , en goede werken aan Gods gerechtigheid verder trachten te voldoen, en dus onzen roep mcêr, en meêr te verzekeren. **V. Is het wedergeeven van geftole goed, of eer,  290 VAN DE H. SACRAMENTEN. eer, het herftellen van ergernis, of ongclyk ook een gedeelte van de Sacramenteele voldoening ? A Neen; tot dit alles zyn wy buiten dat verpligt; al ware het ook, dat de Priefter vergat ons onze verbintenis hier omtrent onder het oog te brengen. S- 14- Handelende pan eene generaale, of algemeene biegt. V. Wat noemt gy eene generaale, of algemeene Biegt? A. Eene beleidenis van alle zonden, of ten minftevan alle doodzonden, die men ooit in zyn leeven, of geduuspnde eenen merkelyken tyd deszelfs gedaan heeft **V. Is het fomwylen noodig, eene algemeene Biegt te doen? A. Ja; aan zodanigen, die na den Doop in groote zonden gevallen zynde nog nooit gebiegt hebben, of wel gebiegt hebbende, uit vreeze of fchaamte of by gebrek van gcnoegfaame bereidinge eene doodelyke zonde in hunne voorige Biegt verzwegen, of op de eene, of andere wyze eene heiligfchendende biegt gedaan hebben. V. Van wat tyd zyn zy dan verpligt hunne algemeene biegt te beginnen? A. Van dien tyd, waarop zy hunne laatfte goe-  VAN DE H.. SACRAMENTEN. 291 goede biegt,die de heiligfchendencte onmidè*v '1 l\1S ™0rgeS?an' gefproken hebben. * V. Is het ook, zonder er juist toe verpikt te wezen, fomwylen raadfaam, eene algemeene biegt te doen? A. Ja; om des te grooter droefheid over zyne zonden op te vatten; en er andermaal vergiffenis van te vraagen; om uit de overweging zyner voorige misdaaden meerder tot erkentenis van Gods lang moedigheid te komen , tot zyne liefde ontftoken, en tot verbetering des levers opgewekt te worden. 6 V. Wanneer is het doorgaans raadfaam eene algemeene Biegt te döen? ^h onlandzichhartelyk bepaalt zyne leevens ■ wyze te verbeteren. <» Zo als gefchied by Jet doen van de eerfte H. Communie; by het aanvaarden van eenen £vo maaktereri ftaat; als iemand de onweetenheid'en gebreken zyner jeugd erkennende,de dagen van bedaardheid intreedt, of als men tin tyde van een jubel aflaat zich hartelykvoor Jf nedTeren en zonderling boetvaardigheid oeffenen wil. dieSftigV?°0r f°*mmigCn 00k fomw>'Ien onA. Ja; en hierom behoort men buiten noodzaakelykheid geen algemeene biegt zonSftehen:inding Van ^fte» Wégtfder?ö' («) S. Carol. Borrom. V*  4p2 VAN DE H. SACRAMENTEN. V. Moet de geene, die niet uit noodzaakelykheid, maar uit godvruchtigheid eene algemeene biegt doet, volftrekt alle zyne doodzonden beleiden ? A. Daar toe is hy niet verbonden, maar kan ' zich befchuldigen van die voorige zonden , waar van het hem belieft; dewyl de zonden, die eens goed gebiegt, en vergeeven zyn, voor de tweedemaal niet behoeven herbiegt te worden. V. Moet die geene, die uit noodzaakelyk' heid eene algemeene biegt doet, zich volftrekt van alle doodelyke zonden befchuldigen, die hy federt zyne laatfte goede biegt gedaan heeft. ? A Ta; want zo lang de zonden niet goed ' gebiegt zyn, blyven wy in de verpligting van dezelve behoorelyk te beleiden, om er verfiffenis van te bekomen. XXXIXfte LES. Handelende van het heilige, of laatfte Olyzel. §. L * v Wat is het heiligeof laatfte Olyzel? A' Een Sacrament, in het welk de zieken ' door de H Zalving in hunne ziektens,en uiterftc nood verligt, en geholpen worden. V. Waarom wordt dit Sacrament het laatfte Olyzel genoemd? A. Om dat de tl. Zalving, die in dit Saora-  VAN DE H. SACRAMENTEN*. BO3 ment aan de zieken gedaan wordt, doorgaans de laatfte is, die een Chriften in zyn leeven ontvangt. V. Wordt in de H. Schriftuur van dit Sacrament ook eenig gewag gemaakt? ït l?bJaC0buf fPreekt er zo duidelyk van, dat Hy ons den bedienaar, den geenen, aan wien hec bediend moet worden, de itof van het zeiven, ja eenigzins de bewoording, waar onder hec toegediend moet worden, benevens de heilryke vruchten er van aanwyst. V. Hoe luiden de woorden van den H Tacobus ? J A. Aldus: wordt er iemand ziek onder ulieden? dat hy de Priefters der Kerke roepe, en dat zy over hem bidden, hem zalvende met oly tn den naam des Heeren, en het gebed des geloofs zal den kranken behouden, en de Heer zal hem verkwikken , en zo hy in zonden is, zullen zy hem vergeeven worden, (a) ö V. Hoe bewyst gy uit die woorden, dat het H. Olyzel een Sacrament is ? A A dus: het veroorzaakt eene inwendige zalving in de ziel; want het behoudt met alleen den kranken , maar hec verkwikt ook den zieken, 'en?e de zonden, zo Kis de H facobus PetLr • welke inwena.ge zalving ot genf & de uitwendige zalving'met de oly bete- (•) Jacob. V. v. 14 & ij, kend  «94 VAN DE H. SACRAMENTEN. kend wordt ; en deze zalving gèfchiedt in den naam des Heeren; dat is: op het bevel, en de inftelling van Chriftus onzen Heeren; gevolglyk is het een tiitwen dig teken van eene'inwendige genade, die er door veroorzaakt wordt, ter onzer heiligmaakinge van Gods wege ingefteld, en dus een Sacrament ? v. Behoort deze zalving, daar Jacobus van fpreekt, niet maar tot de gaaf van wonderwerken te doen, die God aan fommigen in het begin der Kerk ter bevestiging van het Geloof gegeeven had, alzo, gelyk de H. Jacobus getuigt, de zieken er dikmaals door gezond wierden? A. Neen: fchoon het waar is, dat de zieken er dikmaals tot gezondheid door kwamen, en het nog heden, als het den zieken zalig is , ter zyner herftclling dienftig is, zo behoort het tog niet tot de gaaf der wonderwerken , maar is een waar, en wcezentlyk Sacrament der nieuwe wet. V. Hoe bewyst gy dit ? A Aldus: i. als het tot de gaaf van wonderwerken behoorde, behoefde de geene, aan wien de zalving moet gefchieden, niet ziek te zyn, wyl die met even zo veel vrucht aan blinden, en kreupelen als aan zieken verricht konde worden. 2. Dan behoefden het juist geen Priefters te zyn, die geroepen wierden , wyl niet alleen de Priefters, of Ouderlingen, en ook niet alle de Priefters, of Ouder- lh>  Van dé h. sacramenten» 09j lingen , dc gaaf van geneczing, of van Wonderen te verrichten bezaten , maar eeeze gaaf van God aan fommigen, vart wat ftaat of bediening zy ook zyn mochten , naar zyn welgeval len gegeeven wierdt. 3. Tot de gaaf van wonderen behoefden de geene, die dezelve zouden doen werken, geen oly, of eenige ftof, hoegenaamd ook, te gebruiken, zo als blykt in de Jchaduwe van Petrus, waar door de zieken wel gezond wierden,O) daar hier de Priefters in de bediening van dit Sacrament eene bepaalde ftof, naamentlyk Oly gebruiken moeten. , 4. Een iighaamelyk wonder veroorzaakt juist geen inwendige genade aan de ziel , zo als eigen is aan de Sacramenten, en welke het H. Olyzel uitwerkt, blykens het getuigenis van den H. Jacobus, die zegt, dac het den zieken zal verkwikken, en zo hy in zonden is, dat die hem vergeeven zullen worden. V. Wat moet gy den Lutheraanen antwoorden , zo die voorgeeven, den brief vari den H. Jacobus voor geen Canonyken, of Schrifcuurelykcn brief te erkennen? A. 1, Dat zy toch met ontkennen kunnen, dat deze brief reeds van de vroegfte jeugd der Kerk in wezen is geweest, en in waarde gehouden is. 2. Dat deze brief ons dus duidelyk. dóet (al Hand. V. v. 15. U . .  ty6 VAN DE H. SACRAMENTEN. doet zien , dat men in hec begin der Kerk gewoon is geweesc, de zieken mee oly te zalven, en men er niec alleen eene hghaamelyke verkwikking, maar ook vergeeving^der zonden van verwagtce. 3. Dac zy althans zeker van die oud gebruik zyn afgeweken, en deze H. zalving zonder reden agterlaaten. V. Wat kunt gy hen nog al antwoorden' A. Dat hun verkeerd begrip by ons zo hoog niet geldt, als de getuigenis van de Kerkvergadering van Laodiceën, de derde Kerkvergadering van Carthago, die van Flo rence, en van Trente, de gecuigenisfen van Ongenes, Arhanafius, Epiphanius, Hieronymus, en Auguftinus, Ifidorus, cn Damascenus, die alle dien brief voor Schnftuurelyk erkend hebben. Ca) V. Wie is de bedienaar van dit Sacrament? A. De Priefter; want de H. Jacobus zegt'* wordt er iemand ziek onder ulieden dat hy de Priefters roepe, en dat zy over hem bidden. &c. V. Worden hier door de Priefters ook de oudfte' der Kerk of ouderlingen verftaan ? A. Neen; maar dezulke,-die door haare weiding tot dc Bisfchoppelyke, of Priefterlyke waardigheid verheven waren. V. Hoe bewyst gy dit? A. 1. Om dat zy genoemd worden Priefters der Kerk, (<0 Vide Bellarmin. de ext. unét. cap. 3.  VAN DE Hi SACRAMENTEN» 1ing der zonden wordt toegezegt, het welk alles wel thuis hoort by dezulken, die Priefters genoemd worden om hunne waardigheid, maar niet om hunne ouderdom; want anders zoude de H. Timotheus, die wel Bisfehop, maar zeer jong was, deze zalving niet eens hebben kunnen verrigten. V. Hoe veel Priefters worden er vereischt, om dit Sacrament te bedienen? A. Een is genoeg ; want de Woorden van den H. Jacobus, dat hy de Priefters roepe, &c. willen zo veci zeggen, als: dat hy iemand van de Priefters roepe, e?c. V. Kunnen alle Priefters dit Sacrament bedienen? A. Alle Priefters hebben uit kragt van het Priefterfchap daar de magt wel toe; maar de H. Kerk heeft om wettige reden geboden, dat buiten noodzaakelykheid niemand als de eige„Paftoor van den zieken, of een ander Prielter daar toe van hem gevolmagtigt, hetzelve bedienen mag. V. Aan wie wórdt het H. Sacrament des Olyzels gegeeven? A. Aan de zieken , die gedoopt , tot hun verftand gekomen, en in gevaar zyn van te fterven. U z Y.  208 VAN DE H. SACRAMENTEN. V. Mag dit Sacrament bediend worden aan gezonden, die ter dood veroordeeld, of naar den kryg gaande eene wisfe dood te wngcen hebben ? A. Neen; dewyl zy niet ziek zyn. V. Mag het ook worden toegediend aan kleine kinderen ? A. Neen; zo lang zy niet in ftaat zyn geweest vanperfoonelyk te kunnen zondigen. V. Mag het ook toe gediend worden aan krankzinnigen? A. Wel aan zul ken, die ooit het gebruik van hun verftand gehad hebben, maar niet aan zodanigen, die altoos krankzinnig ge^ wecst zyn. V. Waarom niet? A. Om dat zy nooit in ftaat zyn geweest van te kunnen zondigen , het geene als eene noodzaakelyke voorwaarde vereischt wordt, om de vruchten van dit Sacra* ment te kunnen genieten. * V. Hoe dikmaals mag men het H. Olyzel ontvangen ? A. Maar eens in eene ziekte; edoch zo dikwerf als, het gevaar van te fterven voorby geweest zynde, wy wederom in die, of in eene ander« gevaarelyke ziekte hervallen. V. Is het wel goed, dit Sacrament tot het alleruiterfte uit te ficllen? A- Neen; r. om dat dan dit Sacrament doorgaans met minder kennis, en godvrucht wordt ontvangen. 2. Om dat de zieken er  VAN DE H. SACRAMENTEN. 299 er dan zo zeer geen verlichting in zyne ziekte meer van kan verwagten. V. Waarmede wordt de zieken in dit Sacrament gezalft? A. Met oly van olyven, van den Bisfehop ten dien einde geweid, volgens het geene de H. Jacobus ze^t: wordt er iemand ziek onder ulieden, dat hy de Priefters roepe , en dat zy orer hem bidden, hem zalvende met oly. V. Wat betekent deze zalving met oly ? A. Gelyk de oly dient, om de pyncn des lighaams te verzagtcn , alzo dient deze I-I. zalving met de oly tot verzagting der ziclcnfmarten; cn gelyk dc oly tot herftellmg der gezondheid ("trekt , alzo geeft dit'Sacrament gezondheid raar dc ziel , en zelfs, als het nuttig en ons zalig is, ook naar het lighaam. V. Welke deelen van ons lighaam is de IL Kerk tegenwoordig in de bediening van dit Sacrament' gewoon tc zalven ? A. Onze oogen, ooren, neus, mond, handen, voeten, en borst in plaats van het hart. V. Waarom zegt gy hier: tegenwoordig? A. Om dat dc Kerk niet altoos dezelfde manier in het bedienen van dit Sacrament gebruikt heeft. V. Kan de Kerk dan de Sacramenten inftcl-len , of veranderen ? A. Neen ; maar wel de wyze van dezelve toe te dienen. U 3 •' * V.  300 VAN DE 11. SACRAMENTEN. * A' f^aaI0m worden J«isc die leden gezalfc » onzVrW^ d00r die ledcn' als antuigea onzer vyf zinnen, onze zonden uitvoeren. V- Onder welke bewoording wordt ons dit Sacrament bediend? £f ,PridlerJ deze ledemaaten onder het maaken van het telen des H. Kruis zalvende, zegt aldus: door deze H. zalving, en zyne goedertierenfte barmhartigheid vergeei'e u de Heer alles wat gy misdaan hebt «oor het geztgt, gehoor, de reuk , de /maak, en jpraat, handen, en voeten, en door eedagten en begeerelykheden des harte. fy" d,czc a'ie 20 veel Sacramenten , als het zalvingen zyn? Necn' maar alle deze uitwendige zalvingen naar het lighaam, maaken maar eere inwendige zalving naar de ziel, dat is een Sacrament uit V. Mogen de zalvingen in tyd van nood ook verminderd worden ? A. Daar voor zyn zeer veele Godsgeïeerden, als er naamentlyk gevaar is, dat de zie ken zo lang niet leeven zal, dat alle de zalvingen verrigt zyn : maar dan moet de zalving van een lidmaat onder eene algemeene bewoording, die op alle de andcn n ook toepasfclyk is, gefchieden En hier mede fchynt genoeg voldaan te worden aan het gebod, ons door den H. Jacobus oekend gemaakt. V. Welke vruchten heeft een zieke van dit Sacrament te wagten? A.  VAN DE H. SACRAMENTEN. 301 A. i. Zal het gebed des geloefs den zieken, als het hem zalig is, behouden, a. Zal hem de Heer verkwikken met hem de ongemakken der ziekte geduldig te doen draagen, hem tegen de bekooringen te verfterken, en tot een Chriftclyk afiterven, als God hem oproept, te bereiden. En 3. uils hy in zonden is, zullen zy hem vergeeven worden. §■ 2. Handelende over het Prieflerfchap. V. Wat is het Priefterfchap? A. Een Sacrament , waar door iemand tot bedienaar der 11. Kerk wordt aangelteld, en hem magt, en genade gegeeven wordt om zyn ampt behoorelyk waar te neemen. V. Hoe bewyst gy, dat het Priefterfchap een waar Sacrament is? A. Om dat het een uitwendig teken is, het welk inwendig genaade veroorzaakt, en gevolglyk van Gods wege moet zyn ingefteld? V Wat is het uitwendig teken in dit Sacrament ? A. De oplegging der handen, de overgeeving der werktuigen tot den H. Dienst gebruikt wordende, de woorden, die dc Bisfehop fpreekt, en zo voorts. V. Meldt de H. Schriftuur ook ergens van die uitwendige tekenen? U 4 A.  3"2 vav DE ft. SA'CS.A'MEnTÈ^ A. Niet van allen, maar mcermaalcn fpreekt zy van dc oplegging der handen. (*j V. Zegt de Schriftuur ook, dat die uitwendige handoplegging inwendige genaade veroorzaakt ? A- Ja, zeer duidelyk want de Apostel Paulus fehryft aldus tot Timotheus, wien Hy tot Bisfehop van Ephefen had aangefteld. Zie toe, dat gy de genaade niet verwaarloost, die u gegeeven is door het leer aar sdmpt met de oplegging van de handen der Priefleren. (b) En wederom: ik vermaan v , dat gy de genaade Gods wederom op. wekt, die in u is door de oplegging myner handen (c; V. Kunt gy dit ook eenigzins uit het gediag der heryormd'en bewyzen? A Ja; uit de plechtigheden, die zy zelve by de inftal leering, of aanilelling hunner Predicanten gewoon zyn te verrichten; want zo zy begrepen , dat alle die uitwendigheden toch inwendig niets teweeg bragten, behoorden zy dezelve ook maar in het geheel agter te laaten V Hoe bewyst gy, dat dit Sacrament van eene Goddelyke inliclling is? A. Om dat de Senriftuur ons verzekert, dat die uitwendige handoplegging inwendig genaade aanbrengt, het welk wel van een G odes"; Hand. VI. v. 6 i Tim. IV. v. 14. V. v. 22. t Tim. I. v. 6. (?) 1 Tim. IV. v. 14. (t) 2 Tim. I. v. 6.  van de jfl. sacramenten; 3°3 Goddclyk , maar van geen menfcbelyk gezag kan voortkomen. V Wie heeft de Apostelen tot Priefters aan' gefteld? A. 'Chriftus zelf in het laatfte Avondmaal, toen Hy het H. Sacrament des Outaars ingefteld hebbende, tot hen zeidde: dost dit m myner gedagtenis. En de magt van de zonden te vergeeven heeft Hy hen gegeeven op den avond na zyne Verryzenis. V Heeft Chriftus , toen Hy de Apostelen tot Priefters, en Bisfchoppen aanftelde, zich toen ook van zulke uitwendige tekenen bediend? A. Het kan zyn, dat Hy zyne handen ook ' op hen gelegt, of eenig ander uitwendig teken gebruikt heeft; doch de H. Schriftuur meldt hier van niets, dan alleen,dat Hy, hen de magt gevende van de zonden te vergeeven , over hen blies, (a) aan welke tekenen Hy toch ook niet gebonden was, alzo Hy zyne genaadens en macht , door een enkel d woord , ja door zynen wil kon mededcelen. "V. Is het" Priefterfchap altoos in dc Kerk voor een Sacrament erkend? A. Ja-, zo als duidelyk blykt uit de overlevering. V. Hebt gv hier eenig bewys van? ' A Ta, verfchcide: de H. Ambrofius onder an- 0) Joann. XX. v. 22, ^  3°4 VAN DE H. SACRAMENTEN. anderen fpreekt in zyn boek van de Prieftcrlyke waardigheid er aldus van: Wie geeft de Bisfchoppelyke genaade} God, of de mensch} gy antwoord ongetwyffeld ■ Godmaar God geeft die echter door den mensch De mensch legt de hand op , en God geeft genaade; terwyl de Priefter oplegt zyne nederige regterhand, zegent God door zyne magttge rechterhand, fa) en de H. Aueuftinus, het Priefterfchap by het Doopfel vergelykende, zegt: het is beide een Sacrament , tn wordt beide met zekere heiliging aan den Mensch gegeeven; dit als hy gedoopt wordt, en dat als hy geordend •wordt.... dat zy beide Sacramenten zyn wordt van niemand getwyffeld (£) ' V. Zyn al le bedienaars der Kerke even hoo"- ? A. Neen; er zyn verfchcide trappen, offtaaten, langs welke men tot den hoogften opklimt, b §• 3. V. Wat is de tonfuur, of kruinfeheerin»die de H. Ordcns voortgaat? °' A. Eene kerkelyke plechtigheid, waar door iemand in den rang der geeftelyken wordt aangenomen, tot de H Orders f» Cap. 5. Vide eumdemin 1 ad C. 12. in illud. divi. fiones gratiarum funt. item in 1 cap. ad tim. (b) Lib. 2. Contra Parmenianum. c. 13.  VAN DE H. SACRAMENTEN. • 3°5 ders voorbereid, en tot eenig e kerkelyke bediening bekwaam gemaakt. V. Waar inbeftaat, of op wat wyze gèfchiedt de kruinfcheering ? A In het affnyden van eenig hair op het hoofd, by wyze van een kroon.' V. Tot wat einde gèfchiedt die kruinfcheering ? A. i. Tot gedagtenis van de doorne kroon, ' die den Zaligmaaker op het hoofd geflaagen is. 2. Om den geenen, die tot de H. Ordens opgeleid wordt, indagtig te doen zyn, dat gelyk hem het hair, als iets overtolligs, wordt afgefchoren, hy fteeds bereid moet zyn, in den geeftelyken ftaat zich te ontdoen van het geene hem onr.oodig is. 3. Om hem gedagtig te doen blyven, dat hy voor den Hecre is- afgezonderd, en dcnzelven tot zyn erfdeerverkoren heeft. En 4. om hem hier door aan anderen als zodanigen te doen kennen, V. Hoe worden de Ordens verdeeld? A. In de klyne, en groote, of mindere , en hoogere. V. Zyn zy alle Sacramenten ? A- Er is maar een Sacrament der ordening, het welk in het Priefterfchap voltrokken wordt, en waar van iemand meerder, of minder volheid ontvangt, naar maate der graad, tot welke hy verheven wordt, V. Welk zyn de klyne, of mindere ordens ? A. Dceze vier: het deurwaarders ampt, het . lec-  3o6 • VAN DE H. SACRAMENTEN. leezcrs ampt, 'het bezweerders ampt, en het bedienaars ampt. V. Wat is het deurwaarders ampt ? A. Op de deur en fleutels der Kerk te pasfen, den ingang te beletten aan den geenen , wien hy verboden is, en te zorgen, dat er niemand te digt by het Outaar komc, en aldus den Priefter in de offerande hindere; waarom de Bisfehop, terwyl hy hem de fleutels overgeeft, tot hem zegt: gedraag u, als rekenfehap aan God zullende geeven van de dingen, die met deze fleutels worden opgejhten. V. Wat is het leezcrs ampt ? A. In dc Kerk in het openbaar voor de gemeente tc Icczcn,. als mede de geloovigen in de eerfte beginfelen van den Godsdienst te ondcrwyzen: waarom de Bisfehop onder het toeryken van een bock tot hem zegt: neem aan ah bock, en wees leezer van Gods woord; en zo gy getrouw en met blydfchap uwe bediening volbrenn, zult gy deel hebben met die, die van het begin het woord Gods wel bediend hebben. V. Wat is het bezweerders ampt? A De magt te hebben, om den naam Gods met vrucht aan tc roepen over de geene, die van onreine geeften bezeten mochten zyn: waarom in zyne aanftclling van den Bislchop onder het overgecven van het bezweerders boek tot hem gezegt wordt; neem ah boek Jan, en leer het van buiten, en heb de magt, om den bezetenen, ©  VAN DE H. SACRAMENTEN. 307 zo die gedoopt zyn , als die tot den Doop nog onderregt worden, de handen op te leggen. V. Zyn er tegenwoordig wel veel bezetenen? A. Neen, zeer zelden; 'maar in hec begin der Kerk heeft God zulks dikwiis toegelaaten, ten einde door de verlosfing aan dusdanige ongelukkigen door dc bezweerders der Kerktoegebragt, het geloof der Kerk te bevestigen, en de magt haarer dienaaren aan te duiden. V Mo^en de geenen, die mets anders als het ' bezweerders ampt, of de klyne ordens ontvangen hebben, tegenwoordig hunne magt van de bezetenen te bezweeren, wel gebruiken? a. De h. Kerk wil, om dat er thans zelden bezetenen zyn, en ook nog om andere reden, dat, om eenige bezweenng te doen, men hoogeren graad onder de kerkelyke bedienaars bezitten moet, en dat zelfs de Priefters, eer zy zulks verrigten, hunne geeftelyke overheid, zo het mogelyk is, zullen kennen. V Wat is het bedienaars ampt ? a' Den Diaken, en Onderdiaken aan het 'Ou. ' taar te volgen en te bedienen: te zorgen voor den wyn en het water tot de H Offerande noodig, en het licht in de Kerk te ontftceken, als mede het by den dienst te draagen op die tyden, waarop het gebruikelyk is. V. Wat geeft, en zegt de Bisfehop tot den ' bedienaar by deszelfs aanftelling?  308 VAN DE H. SACRAMENTEN. A. Hem den kandelaar met de kaars overgeevende, zegt Hy: neem aan deezen kandelaar met de kaars in den naam des Heeren, en weet\ dat gy gefchikt zyt, om het licht der Kerk aan te fteeken: en tervvyl Hy hem de leedige water, en wyn vaatjes overgeeft, zegt Hy : neem in den naam des Heeren aan de vaatjes , om het water en den wyn tot de Confecratie van liet Bloed van Chriftus aan te geeven. V. Zyn deeze klvne ordens al lang in de Kerk geweest? A- Ja; want de Paus Comelius, die verkozen is in het jaar 251, fpreekt er reeds van zo wel als van de drie volgende zrootere ordens. Ca) ö V Is hier omtrent ook eenig onderfcheid tusfehen de latynfchc , en Griekfche Kerk? A. Ja; de Grieken hebben van deeze klyne ordens geen, dan alleen de leezers. , §. 4- V. Welk zyn de hoogere ordens van de dienaars der H. Kerk? A. Het Onderdiakenfchap,hetDiakenfchar> en het Priefterfchap. y' V. Waarom worden die ordens de hoogere ordens genoemd? A. Om dat de geene, die dezelve ontvan- («) In Epift. ad Fabium Antiochenum. ^ '  VAN DE H. SACRAMENTEN. 3CQ gen, hooger macht verkrygen, en veel nader toe de H. Offerande medewerken. "V. Wat is het Onderdiakensampt ? A. Den Diaken aan het Outaar behulpfaam te zyn, het brood tot de H, Offerande bereiden, de les in den H. Dienst te zingen, en van naby getuigen van de H. Offerande te weezen. &c. V. Op wat manier wordt iemand tot Onderdiaken geweid? A. De Bisfehop hem den ledigen kelk, en pateen, of fchotel ter aanraaking toehoudende, zegt: zie toe, wat eene bediening u gegeeven wordt. Hierom vermaan ik u, dat gy u alzo gedraagt, dat gy Gode moogt behaagen: en hem de geweide klederen aangedaan hebbende, geeft Hy hem het Epiftelboek over, en zegt.' neem aan het Epiflelboek , en heb magt , om dezelve in Gods Kerk te leezen , zo voor de leevenden , als in den dienst der dooden. V. Wat is het Diakensampt ? A. Den Priefter de H. Offerande van naby te helpen verrigten, het Evangelie te leezen , of te zingen, en (hoewel dit tegenwoordig door de H. Kerk tot den tyd van noodzaakelykheid betrokken is) het Sacrament des* Doopfels plegtig te bedienen, benevens de H. Communie aan de tafel des Heeren uit te reiken, als mede op last, of met toeftemming des Bisfchops het woord Gods te prediken. V.  3*0 VAN DE H, SACRAMENTEN. V. Wordt in de H. Schriftuur ook van het Diakensampt gcfproken? A. Ja; Hand. 6. zeiden de Apostelen, dat het niet voegde, dat zy om de bediening der tafel de verkondiging van Gods woord agter zouden laaten; waarom zy zeven mannen van een onbefproken gedrag uit de meenigte gekozen, biddende de handen opgelegt, en alzo tot Diakens geweid hebben, van welke zeven eerfte Diakenen de H. Stcphanus er een geweest is. V. Beftond de bediening der eerfte Diakenen niet maar alleen in de bedeeling der liefdegiften, de bezorging der weduwen j en de voordiening der gewoonelyke fpyzen aan de gemeene tafel, die de H.Euchariftie voorafging? A. De zorg dier dingen was hen ook wel toevertrouwd, maar hunne bediening was geen bloote waereldlyke bediening, maar ook kerkelyk, geeftelyk, en heilig. V. Hoe bewyst gy dit? A. Hier uit: dat de Diaken Stephanus gepredikt * en Gods woord verkundigt heeft, O) dat de Diaken Phi'ippus predikte, (7>) en den kamerling der moorfche Koningin tot het Doopfel onderwezen, en hem hetzelve ook toegediend heeft, (c) en dat zy, die aan de tafels der O) Hand. VII. (t>) Hand. VIII. v. 5. {c) Ibidem v. 26—39.  VAN DE II. SACRAMENTEN. S11 der Chriftelyke vreugdcmaaftyd, die men ter dier ivd ter gedagtenis van het laatfte Avondmaal de H. Euchariftie Het voorgaan , zo wel de H. Euchariftie als de voorgaande fpyzen bedienden. v. Kan dit alles ook nog verder bewezen a ?a°,r zeer duidelyk: uit de fchriften der ' eerfte leeraaren' en H. Oudvadcren. v Hoe gèfchiedt de weiding der Diakenen? Ai De Bisfehop hem de handen opleggende, zen- ontvang den H. Geest tot verlierking, en om aan den duin!, en zyne bekooringen te wederftaan in den naam des Heeren: en de rechterhand uitgeftoken hebbende bidt hv aldus: Stort, bidden wy, heer over hem uit den H. Geest, waar door hy verlierkt moge worden met de zevenvoudige gaayen uwer genaade, om getrouw waar te. neemen het werk uwer bediening &c , waar na. de Bisfehop hem het H. Evangelieboek ecevende, zegt: ontvang in den naam des Heeren de macht om het Evangelie m Gods Kerk te leezen zo voor de leevenden, als in den dienst der dooden. v Wat is het ampt eens Priefters? a' De h. Offerande der Mis opredraagert, ' alle de Sacramenten, behalven het Vormfel en het Priefterfchap te bedienen , veele weidingen, en zegeningen te verrigten, het woord Gods te verkundigen, en tot herder eener gemeente aangettela zynde, dezelve behoorelyk te beftiercru  312 VAN DE H. SACRAMENTEN. * V" }Vaar[ -in, munt voornaamcntlyk de maet der Pnefteren boven die der andere bedienaars der H. Kerk uit? A. Dat zy in den naam van Chriftus de zonden vergeeven, en door hun woord het brood en den wyn in hec Lighaam en Bloed van Chriftus veranderen. V. Op wat wyze worde iemand tot Priefter geweid ? A. Na dat de Bisfehop hem het Prieftcrlyk gewaad heeft aangedaan, en zyne handen • ™et,de.,H- Olygezalft, geeft hy hem den kelk met wyn, en hec offerbrood , zeggende: ontvang de magt om de offerande aan God op te draagen, en de Mis te doen zo voor leevenden als voor dooden ■ waar na Hy hem de handen oplegt cn zege: ontvang den H. Geest: welker zonden gy vergeeven zult hebben, die worden ■ hen vergeeven, en welker gy zult hebben opgehouden, die zyn opgehouden. V. Mogcn.dc Priefters ane deeze bedieningen, daar zy toe geweid worden, ten allen tyde, cn naar welgevallen verrigten? A. Zy mogen er geen andere verrigten, dan die de Paus of hunne Bisfchoppen hen toelaaten, en tot fommige worde zelfs eene mtdrükkelyke zending, ofaanftelling vereischt , om ze niet vrucht- en kragteloos te verrigten. V. Wie zyn boven de Priefters ? A' ?c ^sfch°PPen > als zynde de opvolgers der H. Apostelen, en van deezen is zo wel  VAN £>Ë H. SACRAMENTEN. 31$ wel als van dc ganfche Kerk het Hoofd do wettig verkoze Opvolger van den H. Petrus, irt die hoedanigheid het gebied voerende over dc gchecle kudde van Jeins Chriftus. V. Wat magt hebben de Bisfchoppen boven ' de andere Priefters? ■ A. De magtom de Sacramenten van het Vormfel, en Priefterfchap te bedienen, de mindere bedienaars der H. Kerk derzelver maat te doen uitoeffenen, of op te tenorten, en veele andere rechten, voorrechten , en gunften , die aan Hen of wel toekomen , of zo door het gebruik, als by opentlyk verdrag van de Kerk aan Hen zyn overgelaaten .' ■, , V. Hoe weeten wy, dat de Bisfchoppen alleen het recht, of de magt hebben van dc H ordening , of het Sacrament des Prieftcrfchaps te bedienen? _ A. i.Uit de overlevering, en 2. hier uit, dat in de H. Schriftuur geen anderen, als de Apostelen of hunne opvolgers geleezen worden,dit Sacrament bediend te hebben. §- 5- V. Wordt in de H. Schriftuur van alle de ' voornoemde ordens gefproken. _ A. Neen; maar alleen van Diakens, Priefters, Bisfchoppen en van het Hoofd der Kerk; en hierom worden ook van veelen alle de mindere ordens flegts als bedieningen door V %  SM VAN DE H. SACRAMENTEN. de H. Kerk eenigiyk ingefteld , aangemerkt, en die weidingen niet voor Sacramenten, maar voor kerkelyke inzegeningen aangenomen. V. Hoe dikmaals kan iemand de H. Weidingen ontvangen ? A. Niemand kan mcêr als eens dit Sacrament ontvangen, om dat het een eeuwigduurend merkteken in de ziel inprent, uit kragt van welk merkteken wv niet meer noodig hebben dit Sacrament andermaal te ontvangen, ja zelfs niet in ftaat zyn, om hetzelve op nieuws te kunnen ontvangen. V. Hoe bewyst gy, dat dit Sacrament zodanig merkteken in de ziel prent, en het dus niet meer als eens ontvangen kan worden ? A. i. Uit de overlevering. 2, Uit de H. Schriftuur, die nergens van eene herhaalde weiding gewaagt, maar duidelyk te kennen geeft, dat men de genaade , te yooren door de oplegging cier handen in de H. weiding ontvangen, lang daar na nog fteeds op kan wekken, cn daar uit in de H. bediening voortgaan. f>J en 3. Om dat Chriftus zyne Sacramenten alzo „ heeft ingefteld, dat die noodig zyn herhaald te worden, ook in de daad herhaald kunnen worden, en wier herhaaling onnoodia; is, derzelver herhaaling ook nimmer of ooit kan gefchieden. V. (o) 2 Tim. I. v. 6.  VAN CE H. SACRAMENTEN. 315 V. Is het dan onnoodig, dat het Priefterfchap herhaald zoude kunnen worden? A. Ja, volitrekt onnoodig; want die eens Priefter geweid is, blyft altoos Priefter; cn gelyk hy in zyne bediening kan opgefchord worden, zo kan hem naderhand de verrigting derzelve ook wederom worden toegeftaan. * V. Mag eider een de H. Wcidingenoncvangcn? A. Geenzins, want tot de weiding van Onderdiaken, Diaken, en Priefter wordt niet alleen vereischt een deugdzaam leeven, maar ook zekere geleerdheid, en ouderdom , en die deze weidingen ontvangen, worden door de H. Kerk verpligt in zuiverheid te leeven, zich van het huwelyk te onthouden, en dagelyks het H. Offi cie te leezen. V. Is die wet voor de geeftelyken, om zich van het huwelyk te onthouden, ook van eene Goddelyke inftelling ? A. Schoon zy reeds van de eerfte eeuwen der Kerk afkomftig is, zo is zy tog geen Goddelyke, maar alleen eene kerkelyké wet; waarom er ook fteeds tusfehen de Latynfche en Griekfche Kerk hieromtrent eenig verfchil heeft plaats gehad, en dc H. Kerk die wet, gelyk zy ze gegeeven heeft, ook wederom in kan trekken. V. Waaromtrent verfchilt hier in het gebruik der Griekfche van dat der Latynfche Kerk ? A. Hier in, dat, fchoon het by de Grieken zo min als by ons ooit geöorloft is aan V 3 een  $l6 VAN DE H.. SACRAMENTEN, een Bisfehop, Priefter, Diaken, of Sub, diaken te trouwen, zo is het by hen ech^ ter, en niet by ons geöorloft aan Priefters, Diakens, en Subdiakens, die voor hec ontvangen hunner weidingen reeds getrouwd zyn , by hunne vrouwen te blyven, en met dezelve het gebruik des huwelyks te vervolgen. (a) V. Wat ouderdom wordt er tot de H, Ordens vereischt? A. Om Onderdiaken tc worden moet iemand zyn 22fte, om Diaken zyn 23fte, en om Priefter te worden zvn 2--;fte jaar, volgens defchikking der Tréntifche Kerkvergadering begonnen hebben; van welke wet de Paus, en de Bisfchoppen iemand om wettige reden ontheffen kunnen. V- Zyn er ook eenigen van de H. Weidingen uitgefloten? *A. ja, verfcheiden; zo als flaaven, doodflaagers, onechten, dezulke naamcntlyk,die uit geen wettig huwelyk geboren zyn, mismaakten , eerloozen , tweemaal getrouwden, ketters, of zodanige wier vader, moeder of grootvader by hunn - ger boorte ketters geweesc zyn, cn verfchcide anderen. V- Mogen de vrouwen ook de H. weidingen ontvangen ? A. Geenzins: want de Apostel Paulus zegt met klaare woorden : dat de vrouwen in de Kerk zwygen, want het is haar niet geoords) Vide Cpllet de ordine, cap. 6.  VAN DE H. SACRAMENTEN. 317 ' öorloft te fpreeken het is leelyk dat de vrouwen in-de Kerk fpreeken (a) en op eene andere plaats: doch anderen te /eeren Iaat ik geen vrouwen toe. Q) XLfte LES. Handelende van het Sacrament des Huwelyks. §• 1. V. Wat is het Sacrament des Huwelyks? A. Een Sacrament, door hetwelk man cn vrouw wettig aan elkander verbonden worden, en genaade ontvangen, om de kinderen, die zy krygen, tot Gods eer op te brengen, en de verdere lasten van dien ftaat gemakkelykerte kunnen draagen. V. Is 't Huwelyk altyd een genaade geevend Sacrament geweest? A. Neen: alleenelyk in de nieuwe wet: in Chriftus en in de Kerk. V. Wat was het huwelyk dan by de ouden? A. Niet anders als eene met wederz'ydfche toeftemming aangegaane , en uit haaren aart, of ten minfte uit Gods inftelling (O vaste, en onverbreekbaare verbintenis , om met malkander als man en vrouw wet tig, en tot de dood toe te leeven V. Hoe bewyst gy , dat het huwelyk een weezentlyk Sacrament der nieuwe wet is ? A. Uit dc overlevering, die ons dit verzekert: 0») 1 Cor. XIV. v. 34, & 3<. (b) 1 Tim. II. v. 12. (c) Gefl II. v. 24. Matth. XIX. v. 6. V4  318 VAN DE H SACRAMENTEN. fcert: en ook hier uit, dat toen de n'euwgezindcn het huwelyk uit het getal der Sacramenten fchrapten, zy daar over, als eene verkeerde leering invoerende , van de ganfche Kerk veroordeeld zyn. V. Erkennen de Grieken het huwelyk ook met ons voor een Sacrament? A. Ja; zo wel als de andere zes, cn daar uit volgt, dat het reeds in de vroegftc eeuwen , althans voor hunne afwyking, er algemeen voor erkend Ls. V. Hoe fpreeken er de Oudvaders, en eerfte Kerkleeraars van ? A, De H. Ambrofius, die nog voor Auguftinus, en Hieronymusgeleeftheefc,fpreekende vanzodanig eenen,die eensandersvrouw tot zich wilde neemen ,zegt: die dit doet, zondigt tegen God, wiens wel hy fchendt , wiens genaade hy verbreekt. Ca) Cyrillus zegt, dat Chriftus het huwelyk geheiligt heeft, en er genaade voor bereid heeft. (bj Innocentius de eerfte, dat het huwelyk door de Goddelyke genaade voltrokken wordt, (e) cn Paus Evariftus die op het einde der eerfte, en in het begin deitweede eeuw geregeerd heeft, heeft in zynen tyd reeds uit de overlevering belast, dat het huwelyk opentlyk aangegaan, cn door den Prieiter ingezegend moest worden, (d) V. Ca) Lib :-de Abraham,c. 7. (b) Lib. 2 in Joan. c 22, (e) In Epift. p. qux est ad Probum, ld) Vide Breviarium, 26 Cflob.  VAN DE H. SACRAMENTEN. 319 V. Wat zegt er de H. Auguftinus van? A. Hy fpreekt zeer dikwiis van dit Sacrament, en uit zich onder andere, de huwelyken der geloovigen tegen die der ongeloovigen ftellende , aldus: in onze huwelyken is de heiligheid van het Sacrament meerder als de vruchtbaarheid des lighaams, Cd) en op eene andere plaats : in de Kerk wordt niet alleen de band des huwelyks, maar ook het Sacrament groot geacht, (by V. Gewaagt de H. Schriftuur ook van dit Sacrament ? A. He Apostel Paulus fpreekt er aldus van : Mannen bemint uwe vrouwen gelyk Chriftus zyne Kerk bemind heeft... hierom zal de man vader, en moeder verlaaten, en zyne vrouw aanhangen, en zy zullen twee in een vleesch zyn, uit welk gezegde van Paulus men te recht belluit, dat God, die in hec noodige niets ontbreekt, het huwelyk in den tyd der genaade voor zyne geloovigen tot een genaade gecvend Sacrament moet verheven hebben, alzo zonder dit het niet mogelyk is, zulk eene volmaakte liefde, als de Apostel hier vereischt , uit te oeffenen ; waar by nog komt, dat dezelve Leeraar er by voegt, dat dit Sacrament groot is, doch in Christus, zo als Hy zich uit, en in de Kerk. (_cf V. (d) Lib. de bono Conjugali, cap. 18. (b) Lib. defide, &operibus.cap, 7. Vide etiam pro hac materia Bellarm. de matrim, cap 3. (,) Epn. sH. V 5  320 VAN DE H. SACRAMENTEN. V. Is het Huwelyk buiten de Kerk dan geen Sacrament? A. Het is in zo verre wel een Sacrament, of geheimryke verborgenheid , als het uit hoofde zyner infteiling als eene betekenis kan aangemerkt worden van de vereeni ging van Chriftus met zyne Kerk; maar in Chriftus, en in de Kerk; dat is: onder de ledemaaten van Jefus Kerk is het een veel grooter Sacrament, als nietzynde een bloot en kragteloos teken, maar in de daad een genaade-geevend teken, voor de geenen, die dien ftaat aanvaar^ den, zo hoognoodig om denzelven behoorelyk te beleeven. V. Wanneer heeft Chriftus dit Sacrament ingefteld? A. Dit is met geen zekerheid te bepaalen. Volgens fommigen heeft Hy dit gedaan op de bruiloft van Cana, toen Hy die met zyne tegenwoordigheid vereerde, en door het eerfte openbaar wonderwerk zyner Goddelyke magt en goedheid heiligde O) volgens anderen toen Hy het hu^ welyk wederom tot zyne eerfte inftelling terug gebragt heeft, b) en volgens veelen tusfehen zyne Verryzenis en Hemelvaart , tusfehen welken tyd Hy zyne Apostelen dikwiis van zyne Kerk gefproken en onderregt heeft. (V) * V. Kan men met eider een trouwen? A. (?) Joes 2 H. (6) Matth. 19 H. (c) Hand. L \. 3.  VAN DE H SACRAMENTEN. gil A. Neen; men kan niet trouwen met ongedoopten, met gehuwden, met geeftelyke perfoonen, die eene van de groote wyding en ontvangen hebben; met onze bloedverwanten tot in den vierden graad, of met zodanigen, waar mede wy eene lighaamelyke, of geeftelyke vermaagfehap, of eenig ander huwelyks beletzei hebben. V. Wat is geeftelyke vermaagfehap? A. Een zeker beletzei; door de H. Kerk gefteld tusfehen den geenen die Doopt, of Vormt, of die iemand tot het Doopzel, of Vormzel leidt, en den geenen die ge doopt, of gevormd wordt, en deszelfs ouders. * V. Kunnen er ook eenige huwelyks beletzelen opkomen tusfehen de geene, die wettig met malkander getrouwd zyn? A. Ja; zo als B. V. als een van beiden overfpel bedryft met des anderens bloedverwanten. V. Kunnen de huwelyks beletzelen ook weg genomen,of kan daar in ook gedispenfeerd worden? A. De H. Kerk heeft de magt van die beletzelen, die zy zelve gefteld heeft, weg te neemen , ook van er verandering in te maaken; maar die beletzelen, die door de wet der natuur, of door God zeiven vastgefteld zyn, kan de Kerk noch wegneemen , noch er verandering in maaken; wordende echter van fommigen beweerd, dat in eenige gevallen de, door God ge- ftek  i%2 VAN DE H. SACRAMENTEN. ftelde beletzelen van het Hoofd der Kerk uit Gods naam ingetrokken kunnen worden. V. Kunnen de gehuwden onder eikanderen ook het recht des huwelyks te kort doen, of te buiten gaan? A. Ja, zy kunnen het te kort doen, met het gebruik deszelfs hardnekkig, en zonder wettige reden te weigeren; en zy kunnen het te buiten gaan, met onbetaamelyke buitenfporigheden onder eikanderen te bedryvcn, de paaien van eerelykheid te overtreeden, en dus hun bed te bevlekken, (a) * V. Voor wien moet men trouwen? A. Voor den eigen Paltoor van'cen van beide, of voor eenen anderen Priefter, daar toe wettig gevolmagtigd, en in de tegenwoordigheid van twee getuigen; anders is het huwelyk zonder kragt, en nietig. V. Wie is onze cige Paftoor? A. Die geene , by wien men, byaldien dan de Paaschtyd inviel, aan de Paascbpligt voldoen zoude moeten V. Voor wien van beiden moet men trouwen, als de bruid en bruidegom onder verfchillcnde Parochiën woonen ? A. Men kan dan trouwen voor den Paftoor des bruidegoms zo wel als van de bruid; dan het is doorgaans gebruikelyk, die eer aan de bruid te geeven, $. 2» (i) Heb. XIII. v. 4.  VAN DE H. SACRAMENTEN, 323 §• * * V. Kan het huwelyk wel ontbonden worden * A. Geen huwelyk , dat voltrokken is, kan ontbonden worden, dan door de dood ; doch de gehuwden kunnen fomwylen om wettige reden van faamenwooning ontflaagen worden. V. Is de band des huwelyks dan nooit, ook niet in geval van overfpel, breekbaar dan alleen door de dood? A. Neen: want Chriftus zegt zonder de minIte uitzondering: dat God te faamen gevoegt heeft, kan de mensch niet fcheiden: (d) en de Apostel Paulus: de vrouw is aan de •wet gebonden, zo lang haar man leeft , doch als haar man geftorven is, is zy ontheven van de wet des mans, en kan trouwen aan wien zy wil, zo zy het maar in denHeere doet (b) V. Hoe verftaat gy dan dit gezegde van Chriftus: al wie zyne vrouw ver floot, ten zy om hoerery, en eene andere trouwt, doet overfpel, (c) omdoet haar overfpel begaan} (d) A. Dat het woord machatur, of deze twee woordjes : doet overfpel, zien op beide de leden van Chriftus uitfpraak, en dat gevolglyk de ftelling van den Zaligmaaker aldus verftaan moet.woorden; al wie zyne, vrouw ver floot, ten zy om hoerery, doet over- Mi (d) Matth. XIX. v. 6. (&) 1 Cor. VII. v. 39. (c) Matth. XIX. v. 9. 00 Matth. V. v. 32.  $2.4 vAN DË H SACRAMENTEN. fpel; dat is: maakt zich zei ven fchuldig aan overfpel, wyl hy haar, met haar zonder genoegfaame reden te verftootcn, er aan bloot fielt: en al wie zyne vrouw het zy om of zonder reden van hoerery) verfioot hebbende, eene andere trouwt, is zelfs een overfpeelder. V. Ziet dan die uitnecming: ten zy om hoerery, met zo wel op het tweede , als op hec eerfte lid van Chriftus ftelling? A. Neen; en dit blykt uit de verhaalen van de Evangelisten Marcus {af en Lucas (ZO volgens welke de Zaligmaaker den geenen, die zyne vrouw verftoot, en eene andere trouwt, zonder de min/ie uitzondering voor eenen overfpeelder uitmaakt. Ook blykt dit uit het verhaal van Lucas (c) cnop twee plaatfen van Mattheus (E H. SACRAMENTEN, % Matth. VII. v. 9, (l) Matth. XXIII. v. 24. (c) 1 Cor. III. v. 12.  VAN DE CÖRISTELYKE JIECHTVA A.TIDTCHEXD. ?49 fchap niet ten ecncmaal breeken , veel min dezelve in haat veranderen; a!zo vernietigen de dagelykfche zwakhfcden de vriendfehap tusfehen God cn ons niet, noch doen dezelve in eene haat en afgekeerdheid veranderen. V. Kan de overtreeding wel eene dagelykfche zonde weezen, als dc zaak in zich zelve toch eene merkelyke ftof is? A. Ja ;als men de overtreeding niet met volkome kennis, of vrye wil begaat, of als men ze begaat uit eene, niet onaanneemelyke, onweetenhcid. Y. Kunnenveeledagelykfche zonden wel eene doodzonde uitmaaken? A. Neen; om dat, hoe zeer zy ook vermeer.urvukUgt zyn , zy toch altoos maar kleine overtredingen blyven, door welkt God noch veracht, noch verworpen wordt.' V. Kan men dan nooit met veele dagelykfche zonden te bedryven doodelyk zondigen? A Ja; als de ftuffen dier zonden zich vercenigen , en vereenigd zynde t'i'aamen eene merkelyke ftof uitmaaken ; zo als plaats heeft, als iemand R. V. door herhaalde kleine diefftallen eindclyk een onrechtvaardige bezitter eener merkelyke fomme wordt, of aan anderen merkelykefchaade er door aanbrengt, of als iemand door aan een ander meermaalen kleine ergernis te geeven, hem eindelyk daar door tot groote ergern s verftrekt &c. V. Zyn alle dagelykfene zonden even klein? Y A.  350 VAJÏ DE CHRIS TEL YKE RECHTVAARDIGHEID. A. Neen, zo min als alle doodelyke zonden even groot zyn. V* meideD™en dC dageIykfche zonden A. Ja; zeer zorgvuldig: want die kleine din♦ v Cf? nte*aS*t zal at'Ungskens vervallen. Ca) Se* d°eC °nS dC daSe'ykf^e A. Zy doet ons in Gods liefde verflaauwcn, en bereidt ons tot zwaarder val, en zy verbindt ons tot eenige tydelyke ftraffen. V. Waarom zegt gy, dat zy ons maar tot eenige tydelyke ftraffen verbindt ? V °um dac zy, op haar zelve genomen, uit haaren aart en om haare kleinheid geen eeuwige ftraf verdient; en 2. om dat God ook al te barmhartig, en te rechtvaardig is om zulke kleine fouten onophoudelyk te ftraffen ; althans dan, wanneer iemand door eene doodelyke zonde niet reeds een voorwerp van Gods haat geworden is. V. Wordt de dagelykfche zonde alleen hier met tydelyke ftraffen geftraft 3 A. Neen; maar ook dikmaals hiernamaals in het Vagevuur. V. Waardoor kan een geloovige in dit leeven vergiffenis der dagelykfche zonden, en kwydfchelding der tydelyke ftraffen bekomen ? A. Door de biegt, berouw, gebeden, aflaaten , aalmoesfen, met een woord gezegt W Eccii. XIX. v. i, d00r  VAN DE CHRISTELTKE RECHTVAARDIGHEID, 2$l door allerlei goede werken; doch nimmer mag hec berouw over de zonde er aan ontbreeken. V. Welk is het voornaamfte middel en ook doorgaans het zekerlle? A, Hec H. Sacrament van boecvaardigheid. XLIIfte L E S. §. t. Van de vreemde zonden. V. Kan men ook deel hebben aan de zonden van anderen? A. Ja; als men op eenige wyze tot dezelve geholpen, of er in toegeftemd heeft: want: die zulke dingen doen, zegt de Apostel Paulus, zyn des doods fchuldig, en niet alleen die ze doen, maar ook die er in toe/kmmen. (~d) V. Hoe worden die zonden genoemd? A. Vreemde zonden. V. Wat zyn vreemde zonden ? A. Zonden , die wel van anderen bedreven worden, maar aan ons ook worden toegefchreven, om dat wy eenigzins tot dezelve geholpen , of er in toegeftemd hebben. V. Op hoe veele wyzen gefchieden de vreemde zonden? A. («; Rom. I. v. 32. Y 2  352 VANDECHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. A. Op negen: door aanraaden, befchermen, gebieden, pryzen, mededeelen, behaagen, met beftraffen, niet beletten, niet over te draagen. V. Hebben wy op alle die wvzen een gelyken invloed op de zonden van anderen? A. Neen ; op de zes eerlte wyzen hebben wy er een' regtftreekfehen invloed op,en werken daadelyk tot dezelven mede, docb op de drie laatfte niet als van ter zyde. V. I oe zondigt men door aanraaden? A. A,s men een' ander iets aanraadt, dat kwaad, of verboden is; waar van de H. Auguftinus aldus fpreekt: deeze heeft minder gezondigt met toe te [temmen, als de andere met het kwaad aan te raaden. (d) V. Hoe zondigt men door befcherming? A. Als men iemand in zyn kwaad voorft'aat, met hem of gelegenheid er toe te geeven , of te belooven ; waar van de H. 'Gregorius zegt: hy flaapelt zonde op zonde, die het kwaad bejbhermt, (b) V. Wanneer zondigt men door gebieden ? A. Ais men iemand uit eigen inzigten door een opentlyk , of bedektelyk bevel beweegt , of zoekt te beweegen om kwaad te doen; zo als David deed aan Joas met hem te belasten, Urias op de gevaarelykfte plaats in het leger te ftellen; waarom de Propheet Nathan hem ook verweet: (d) Tom. i. de lib. arbit. cap. 10. {b) Lib. 26. moral. cap. 2.  VAN DE CHRISTEXYKE RECHTVAARDIGHEID. weet: Gy hebt Urias, den Hetheêr met het zwaard gedood. Ca) V. Wanneer zondigt men door pryzen? A. Als men iemand over zyn kwaad pryst, of door vleyery, of befchimping oorzaak is, of zoekt te zyn, dat een ander zondigt , of in het kwaud volhardt; waar van de H. Auguftinus zeer wel zegt: Schadelyker is de long van eeti vlyer, als de hand eens moordenaars, (b) V. Wanneer zondigt men door mededeelen ? A. Als men een' ander het kwaad helpt uitvoeren, of er naderhand deel in neemt. Zo als de gevallen te over bekend zyn, dan om er voorbeelden van aan te haaien. V. Wanneer zondigt men door behaagen? A. Als men in eens anders zonde behaagen fchept, of toeftcmt, zo als de H. Lucas zegt van Saulus , dat hy inftemde in de dood, of fteeniging, van Stephanus c c) V. Hoe zondigt men van ter zyde met niet te beftraffen? A. Als iemand, die daar zonderling toe verpligt is , het kwaad niet ftraft; zo als de Opperpriefter Heli, die zyne zoonen niet beltrafte over het kwaad, dat zy bedreven. Qd) V. Hoe zondigt men met niet te beletten? A. Als men zonden van een' ander ziet, of weet, (d) 2 Kon. XII. v. o. (b. in Pf. <5o. (c) Haad. VII. v. 59. (<*) 1 Kon. II. H. V 3  354 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. weet, en die niet belet als men zulks doen kan. V. Wanneer zondigt men met niet over te draagen ? A. Als men merkelyke fouten van een ander weet, en dezelve aan zyne ouders, of overftens niet bekend maakt, zo men uit die bekendmaaking eenig goed kan verwagten, en geen bizondere onheilen te vreezen heeft. V. Kunnen wy wegens dceze vreemde zonden, ook fomwylen verpligt worden tot vergoeding der fchaade die de uitvoerder der zonde aan een' derden heeft aangebragt ? A. Ja; en wanneer wy op eene van de zes eerfte, of rechtftreekfche wyzen, er invloed op gehad hebben, al zeer ligt. V. Is de geene, die het geftolen goed onder zich heeft, of hetzelve gebruikt heeft, toch niet eerder verpligt de fchaade te vergoeden, als die er door eene vreemde zonde maar eenigen invloed in gehad hebben ? A. Het eerst van allen is tot teruggaaf verpligt die geene, die het onrechtvaardig goed in zich, of in waarde onder zich heeft, of hetzelve ter kwaader trouwe vernietigt, of er het voordeel van genoten heeft; doch zo deeze in gebreken blyft, moet de geene, die door het te gebieden oorzaak van de fchaade geweest is, dezelve boven alle anderen, zelfs boven  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 255 ven den geenen die ze heeft uitgevoerd, als de voornaamftein de daad zynde, vergoeden; ja, zo de daad alleen ten gevalle van den beveler gefchied is, is hy zelfs, al had hy ook het geftolen goed aan den uitvoerder tot eene belooning, of ten gebruike onder de zynen gegeeven, boven alle anderen , hoegenaamd, gehouden, de fchaade te herftellen, die hy door zyn bevel heeft tocgebragt. V. Wie moet na den bevelgeèver (dat jSï zo de bevelgeèver, cn ook de geene die het onrechtvaardig goed onder zich heeft, in gebreken blyft) in het vergoeden der fchaade volgen? A. Die geene, die willens en weetens in perfoon het onrechtvaardig goed gefto ■ len, of de fchaade veroorzaakt heeft. V. Wie volgt van de andere medewerkers, zo de uitvoerder ook in gebreken blyft, in deeze verpligting op? A. Die door aanraaden, befchermen, pryzen, behaagen , of den uitvoerder weetens behulpfaam geweest te zyn, eenen rechtftreekfehen invloed er in gehad hebben, alle even veel, en de een niet meerder als de andere; doch eider naar maate van den meerderen, of minderen invloed, dien hy er in gehad heeft, en by gebrek, of verzuim van een* of eenigen hunner, zyn de overigen gehouden dat aandeel te vervullen. Y 4 V.  35'' VAN DE CH.1ISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. V. Kan men, door niet te beftraffen, niet te beletten, of niet over te draagen ook fomwylen rot eenige fchaavergoeding verpligt worden ? A. Ja; als er de volgende vier omftandigheden gelykelyk plaats gehad hebben, en de geene, die er eenen rechtftreekfchen invloed op gehad hebben, weigeren , of verzuimen de fchaade tc vergoeden V. Welke omftandigheden moeten er dan plaats hebben? A. Deeze: i.Dat de fchaade uit ons verzuim eenigzins voortvloeit, a. Dat wy het redelyker wyze hadden kunnen beletten» 3. Dat wy er uit gerechtigheid zonderling toe verpligt waren. En 4. Dat cr een zondig verzuim hier omtrent by ons plaats heeft. V. Zyn deeze , die niet als een indirects, of zydelingfche invloed in de fchaade gehad hebben, zo fchielyk tot vergoeding verpligt als die voorigen, die er eene directe of rechtltreekfchen invloed in gehad hebben? A. Neen; en indien er zulke zyn, gaan zy ook in de verpligting!; van fchaavergoeding voor, gelyk zy in debewerking der fchaade den voorrang gehad hebben. V Is er ook eenige order tusfefv n die geenen , die de ongerechtigheid niet beftraft, rikt belet, of niet overgedraagen hebben, jn acht te neemen? A.  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID 357 A. Doorgaans wordt dc geene die flegts door niet over te draagen, misdaan heeft (als niet gehouden het ongelyk sfteweeren, maar QégtS het begaane aan anderen te openbaaren) bet laatft: tot fchaavergoeding 'verpligt gerekend- V. Heeft, wanneer iemanu by weigering van de andere medebewerkers, alleen de fchaade vergoed heeft, ook eenig recht, of aanfpraak op dc anderen? A. Dusdanig een heeft geen aanfpraak op dezulken , die eerst na hem in de verpligting van fchaavergoeding volgen; maar hy heeft recht om van die geenen, die met hem in gelyke verpligting ftaan, hun aandeel te vordbjen; en zu er zyn, die voor hem verpligt zyn de fchaade ie vergoeden , zodanigen zyn gehouden aan hem al het uitgefchootene terug te geeven. V. Worden, by aldien aan eenen der medebewerkers de fchaavergoediug kw^ tgefchoiden is, de overigen ook gerekend er van bevryd tc weczen ? A. Wel die geenen, die in de verpligting van fchaavergoeding eerst volgen na den geenen, aan wien de kwydfchelding gedaan is ; maar zy, die met hem in gelyke verpligting ftaan, blyven verbonden, nun eigen aandeel, cn by gebrek of verzuim van een', of meer hunner, ook dat der in gebreken blyvende te voldoen En aan dezulken, die hem in de verpligting van Y 5 fchaa-  3$8 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. fchaavergoeding voorgaan, baat deze ge« heele gedaane kwydi'chelding niets. §• 2. Van de Hoofdzonden. * V. Welke zonden noemt men hoofdzonden ? A. Zonden, die het begin, en oorfprong van andere zonden zyn. * V. Hoe veel hoofdzonden zyn er, entegen welke deugden ftryden zy ? A. Zeven: I. Hovaardigheid ftrydt tegen Ootmoedigheid 2. Gierigheid ftrydt tegen Mildheid. 3. Onkuisheid ftrydt tegen Eerbaarheid. 4. Nydigheid ftrydt tegen Liefde. 5. Gulzigheid ftrydt tegen Matigheid. 6. Gramfchap ftrydt tegen Zagtmoedigheid. 7. Traagheid ftrydt tegen Naarftigheid. V. Zyn deeze hoofdzonden altyd doodelyke zonden? A. Neen: zy zyn fomwylen, even gelyk andere zonden , doodelyke , en fomwylen dagelykfche zonden, naar maate, dat de ftof groot, of klein, en de kennis, en vryè' wil volkomen, of gering is, § 3-  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 359 §• 3- Van de Hovaardigheid. V. Waarom wordt de hovaardigheid het eerfte genoemd ? A. Om dat zy de eerfte zonde is geweest, die ooit in den Hemel, en op de aarde bedreven is, volgens het geene deEcclefiafticus zegt: het begin van alle zonde is de hovaardigheid, (a) V. Wat is de hovaardigheid? A. Eene ongeregelde begeerte naar eige grootheid. V. Hoe veelerlei foorten van hovaardigheden zyn er? A. De H Thomas noemt er uit den H. Gregorius deeze vier volgende op: i. Als iemand zich verbeeld, de goederen, waarop hy hovaardig is, van zich zeiven te hebben, i. Als hy wel erkent ze van God te hebben , maar ze aan eige verdienlten te veel toefchryft. 3. Als iemand zich verhovaardigt op goederen , of hoedanigheden, die hy niet eens bezit. 4. Als iemand met verfmaading van anderen, geacht of geëerd wil worden om goederen, of hoedanigheden, daar hy van God mede begunltigt is. V. Wanneer isdehovaardy doodelyke zonde ? A. Als de begeerte tot eige grootheid zeer on- (a) Eccle. X. v. 15.  360 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. ongeregeld is, en met genoegfaame kennis gèfchiedt ; zo als zy zeeker is , als iemand zodanig zyne grootheid, of verheffing bemint, dat hy daar uit weigert, zich aan God, of zynen Overftens te onderwerpen. V. Wat is de Ootmoedigheid, tegens welke de hovaardigheid ftrydt ? A. Zy is volgens den H. Bernardus eene deugd, door welke de mensch uit eene waare kennis zyns zelfs klein is in zyne eige oogen. (a) §• 4- Van de Gierigheid. V. Wat is gierigheid? A. Eene ongeregelde aangekleeftheid aan de waereldiche febatten of rykdommen? V. Wanneer is de gierigheid doodzonde? A. Als die aangekleeftheid zeer onredelyk is: zo als zy zeker is, als iemand zyn laatfte einde in de vergankelyke rykdommen ftelt, of als hy uit zugt tot het geld, weigert zynen naasten in de uiterfte armoede bchulpfaam te weezen. V. VVat is de mildheid, daar de gierigheid tegen ftrydt ? A. Eene deugd, waar door wy onze gene genfa) Vide pro hoc,& csteris peccatis Capitaübus Dei;i de hac inaieria.  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 361 genheid tot de waereldfche fchatten volgens de rechte reden, en den Goddelyken wil regelen, zo in ze te verkrygen, als in ze te bewaaren, en er den bëhoeftigen van mede te deelen. V. Welke zonde ftrydt nog van eenen anderen kant tegen de mildheid? A. De verkwisting, die eene ongeregelde, en overtollige uitgaaf, of ontdoening is van zyne tydelyke middelen. V. Wat moet in de verkwisting zonderling in acht worden genomen ? A. De H. Thomas zegt: niet zo zeer de hoeveelheid van het verkwiste, als wel de hoeveelheid van het betaamefyke; waar uit volgt, dat de meerdere, of mindere gegoedheid van iemand dezelfde uitgaaf in den eenen dikwiis eene mildaadigheid, en in den anderen eene verkwisting zyn doet. §• 5- Van de Onkuisheid, V. Wat is de onkuisheid? A. Eene ongeregelde begeerte tot de lusten des vleesch. V. Op wat manieren wordt deeze zonde bedreven ? A. Door oneerlyke werken by zich zeiven, of met anderen te verrigten, of door begeerte tot dezelve: door oneerelyke woor-  $6} VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. woorden, gezangen, gedachten, gezichten, en zo voorts. 6 V' heyid?er verfcheide f00rten van onkuisA. Ja: zo als hoerery, overfpel, maagdfchen-t/ onkuislleid wgen de natuur, &c. V. Welke zyn de affchuwelykfte onkuifche zonden ? A. De Sodomietery, dat is: als iemand oneerlyke dingen uitvoert met iemand van hetzelfde gellacht, dat is: mannen met mannen, of vrouwen met vrouwen; en de beestelykheid, dat is: als iemand met vogelen of beesten zyne onzuivere lusten voldoet, of onbetaamelykheden uitvoert welke gruwelyke boosheden ter affchrikkmge van God op de ysfelykfte wyze wel geftraft zyn geworden. V. Kan de hoedanigheid van den perfoon die onkuisheid begaat, of met denwelken hy onkuisheid bedryft, of tot welken hy onkuisfche begeerten voedt, de zonde ook eenigzins verzwaaren? A. Ja wel merkelyk; en niet alleen verzwaaren, maar zelfs van foort veranderen; al het welk er in de biegt moet byg;evoeet worden. ° ° V. Welk zyn de hoedanigheden, daar hier byzonder op gelet moec worden? A. Onder andere deeze: of de perfoon die zondigt, of met wien men zondigt, of zondigen wil, getrouwd, aangetrouwd, verloofd, gee- fte-  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 363 ftelyk, bloedverwant, of op de eene, of andere wyze aan hem vermaagfchapt is. V. Welk zyn de aanlokzelen tot de onkuisheid? A. De ledigheid, en gulzigheid, het verkeeren met gevaarelyke perfoonen, het kezen van onzuivere boeken, het zien van naakte, cn oneerlyke beelden, en fchiideryen, &c. V. Welk zyn de beste middelen tegen de onkuisheid ? A. Vasten, bidden, dikmaals te biegten gaan, en den raad van den biegtvader volgen, het vlugten van gevaarelyke perfoonen, en gelegenheden. V. Zyn wy meerder verpligt de gelegenheden van deeze, als van andere zonden te vermeiden ? Ja: *• Om dat de minfte gelegenheid uit hoofde der bedorvenheid onzer natuur ons hier hgtelyk hoogst gevaarelyk weezen Kan. 2. Om dat meest alle daaden die tegen de eerbaarheid ltryden, als zy willens en weetens bedreven worden, gronte of doodelyke zonden zyn. V. Wat is de eerbaarheid, daar de onkuisbeid tegen ftrydt? A. Eene deugd, waar door wy de lusten van het vleesch tegen gaan, of volgens de reden maatigen. §. 6.  364 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. §. 6. Van de Nydigheid. V. Wat is nydigheid ? A. Aan onze naascen eenig goed misgunnen uit verbeelding ,dar. daardoor onze grootheid zoude verminderen V. Is het nydigheid, zodanig goed, als wy onze naasten zien "bezitcen, ook te verlangen? A. Neen ; want daar door misgunnen wy het onzen evenmensen niet; hoe wel die begeerte, of jaloersheid ook wel zondig, en zeer zondig zyn kan ; dan naamentlyk, als ons verlangen al te groot is, of wy dingen begeeren, die aan ons, of onzen ftaat niet voegen, en er niet mede overeenkomen. V. Welk zyn de uitwerkfels, of hcillooze vruchten van de nydigheid? A. Haat tegen onzen everimenscb', agterklap, valfche befchuldiging, oorblaazery, ■ verheuging over eens anders ongeluk , en bedroeving over deszei fs voormoed. V. Wanneer is de nydigheid doodzonde ? A. Als de misgunning zeer fterk is, en dan vooral, als wy eenig merkelyk goed aan hem vinnig benyden. V. Wat is dè liefde, of eigentlyk de goedgunftigheid , daar de nydigheid tegenitrydt? A. Eene deugd , waar door wy genoegen fchep-  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 363 fcheppen in den voorfpoed van onzen naaften, en hem zo wel hec goed gunnen , als wy het aan ons zeiven wenfchen. §. 6. Van de Gulzigheid. V. Wat is gulzigheid? A. Een ongeregeld gebruik van fpys, of drank, of eene ongeregelde begeerte tot dezelve. V. Hoe veelerlei is de gulzigheid? A. Tweeërlei: de eene worde begaan met eeten, en de andere mee drinken, welke laatfte veeltyds dronkenfehap genoemd wordt. V. Op hoe veel manieren kan men door gulzigheid zondigen ? A. Op vyf: i. met te vroegtydig, 2. met te kostbaar, 3. met te veel, 4. met te greetig, cn 5. met al te fmaakelyk te eecen, of te drinken. V. Kunt gy dit met geen voorbeelden ophelderen ? A. Ja: hy eet te vroegtydig, die op vas-: tendagen zonder wettige reden eet voor den eetenstyd. Hy eet te kostelyk, die meer onkosten voor het eeten maakt, als zyn ftaat medebrengt. Hy eet te veel , die willens, en weetens zo veel eet, dat hy er zyne gezondheid meede Z be-  3ÖÓ VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. benadeelt. Hy eet te gretig, die al te gulzig het eeten indikt ; en hy eet te fmaakclyk, die al te zeer op de lekkerny der fpyzen, of dranken gefteld is. V. Wanneer is de gulzigheid doodelyke zonde ? A. Als de ongeregeltheid in het gebruik van fpys of drank zeer groot, of de begeerte tót dezelve ten hoogfte ongeregeld is. V. Hoe befchryft gy de dronkenfehap in het bizonder ? A. Eene geheele, of gedeeltelyke berooving van het vermogen om zyne reden te kunnen gebruiken, door het onmaatig inzwelgen van fterke dranken. "V. Zondigt iemand dan niet door dronkenfehap, zo hy wel veel fterken drank gebruikt , maar er niet van het gebruik zyns verftands door afraakt? A. Zo hy vooruit redelyker wyze zeker is, er niet dronken door te zullen worden, zondigt hy wel niet zo zeer door dronkenfehap-, maar kan evenwel daar mede merkelyk zondigen door gulzigheid, ergernis, en om andere reden. V. Kan iemand, die door den drank geheel dronken, en van het gebruik zyner reden berooft wordt, wel vry van doodelyke zonde wezen? A. ja; als hy de kragt van den drank niet kende, noch behoefde te kennen, zo als Noë', aan wien de kragt des wyngaards on-  VAN DÈ CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 367 onbekend was. (aj Of als de dronkenfehap niet uic de teveelheid des dranks, maar uic de gefteldheid des lighaams voortkomt, in welk geval hy niec alleen van doodelyke, maar ook zelfs van dagelykfche zonde vry kan weezen. Vé Worde hec kwaad, het welk iemand dronken zynde bedryft, hem" ook tot zonde gerekend ? A. Als de dronkenfehap geheel onvrywillig en onzondig, en hy geen genoegzaa~ me kennis heeft van het kwaad, dac hy in zyne dronkenfehap uicvoerc, zondige j hy er niec mede ; alzo hec in geene deele" vry willig, noch genoeg kennelyk is; maar als de dronkenfehap vrywillig is, en men vooruic reden heeft van zulks te voorzien; zondige men er mede. V. Kan men zich gewillig dronken drinkende, wel fchuldig maaken aan zonden, die men in de dronkenfehap niet eens uitvoerc ? A. Ja ; als men reden had van diergelyke zonden te verwagten, en hec maar by geval komt, dat zy niet gefchieden; en alzo kan iemand B. V. zich aan vloeken, zweeren, ontucht &c. fchuldig maaken, zo hy vooruit voor zich zonderlinge reden had van diergelyke zonden te verwagten, al waare het ook, dat hy tegen zy- 00 Gefl. 9. H. Z ft  3Ó8 VAN DE CHRISTELTKE RECHTVAARDIGHEID. zyne verwagting in deeze enkelde dronkenfehap er zich van onthouden had. V. Kan men zich ook fchuldig maaken aan de dronkenfehap van een ander, en aan dc zonden, die hy in dezelve begaat? A. Ja ; even gelyk men door de eene, of andere vreemde zonden in alle gevallen deel aan eens anders kwaad kan hebben. V. Mag men wel aan iemand zo veel te drinken geeven, dat men voorziet, dat hy er dronken door worden zal ? A. Neen; ten zy men daar toe eene allerdringendfte reden had; zo als B. V. om nog zwaarder zonden te vermeiden, om nog grooter onheilen te voorkomen ,&c. maar nooit is het geöorloft, hem er toe aan te zetten. V. Wat volgt hier uit ? A. Dat iemand met opzet dronken te maaken, hoe zeer het ook van eenige verblinden voor eene aardigheid gehouden wordt, in de daad eene verfoeijelyke zaak is; en die het doet, maakt zich fchuldig niet alleen aan de dronkenfehap van den anderen, maar oök aan alle die zonden, die hy kon,enmoest voorzien, dat'er uit volgen zouden. V. Wat is de maatigheid, daar de gulzigheid tegen ftrydt? A. Eene deugd, waar door wy ons in het gebruik van fpys, en drank behoorelyk maatigen, §• 7-  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 309 § 7- Van de Gramfchap. V. Wat is de zonde van gramfchap ? A. Eene ongeregelde drift, die ons aanzet om geweldig af te weeren het geene ons onaangenaam is. V. Is alle gramfchap zondig? A. Zy is zondig, zo dra zy ongeregeld is; het zy dat zy voortkomt uit enkele vvraakzugt , of om dat er geen genoegfaamc reden toe is, of om dat wy ons door onze driften al te fterk laaten vervoeren. V. Kan men dan toch ook gram v/orden zonder te zondigen? A Ja; dit blykt uit de waarfchuwing van David: wordt gram, en wilt niet zondigen (a) V. Wanneer is de gramfchap onzondig ? . A. Met een woord gezegt , als zy rechtvaardig, cn naar de rechte reden geregeld is. V. Is de gramfchap, als zy onrechtvaardig, of niet volgens dc rechte reden geregeld is, altoos doodzonde.? A. Neen ; zy is maar dagelykfche zonde, als zy de paaien der redelykheid niet ver te buiten gaat. V. Tegen welke deugd ftrydt de zonde van gramfchap ? A. Tegen de zagtmoedigheid , welke eene deugd is, waar door wy in de onversre noegtheden onze driften, en bc. éertens behoorelyk weeten te maatigen. ' €. 8. («) Pfalm IV. v. 5. b * Z 3  370 VAN PE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID, §• 8. Van de Traagheid. V. Wat is de laatfte van de zeven hoofd» zonden? A. De traagheid. V. Wat verftaat gy hier door de traagheid? A. Eene walging wegens geeftelyke , en genaaderyke goederen , waar door wy Vadzig , en ongenegen worden tot het volbrengen van onze pligten ten opzigte van God, en van onze eige ziel, en zaligheid. V. Kan die traagheid groote zonde zyn? A. Ongetwvffeld ; zo als blykt uit dien boozen,"en luyen knegt, die het talent, dat hy ontvangen had, om er winst mede te doen, ging werpen in de aarde, er geen voordeel mede doen wilde, en hierom in de uiterfte duifternis geworpen wierdt. (a) V. Is die traagheid altyd groote zonde? A. Neen zy kan ook dagelykfche zonde weezen; zo als zy doorgaans gerekend worde te zyn, als zy maar betreft dingen, die ons noch heel noodzaakelyk, noch ftreng geboden zvn ; of als zy llegcs op de wyze ziet, B'. V. om dat ons de zaak moeijelyk, cn lastig valt, mits wy het gebodenc toch niet agter willen laaten. V, ($) Matth. 25- H.  VAN 'DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 371 V. Wat is de naarftigheid daar deeze traagheid tegen ftrydt? A. Eene deugd, waar door wy yverig, en met genegenheid volbrengen het geene God, Godsdienst, Ziel, en Zaligheid van ons vordert. §.9. ' . Van de zonden tegen den H. G.est. * V. Zyn er ook zonden, die uit enkelde boos¬ heid gefchieden ? A. ja; gelyk men uit zwakheid, en ook uit onweetenheid kan zondigen, alzo kan men ook (als willende boos, en ondeugend zyn) uit enkelde boosheid zondigen. * V. Hoe worden die zonden genoemd?' A. Zonden tegen den H. Geest. * V. Stryden die zonden dan ook niet toren den Vader, en den Zoon? A. Ja; zy ftryden tegen alle de drie Goddelyke Perfoonen, maar zy worden genoemd zonden tegen den H. Geest, om dat zy door haare hardnekkige kwaadaartighcid op eene bizondere wyze ftryden tegen de oneindige goedheid, en liefde van den derden Perfoon, den H. Géést * V. Hoe ftryden zy nog al meer tegen den H. Geest? A» Om dat zy boosaartig de middelen verwerpen, waar door men tot bekeering * zoude kunnen komen , welke middelen Z 4 wy  |73 VAN DE CIIRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. wy voornaamentlyk van de goedheid des H. Geest te wachten hebben, en zonder wiens genaaderyken byftand wy dezelve nimmer in het werk kunnen ftellen. * V. Welk zyn de zonden tegen den H. Geest? A. Deeze zes: i. Wanhoopend re zyn op Gods genaade. a. Op diete roemen zonder goede daaden, 3. De bekende waarheid beftryden. 4. De genaade zyns naaftens benyden. 5. Hardnekkig zyn in boosheid 6. Het berouw, of boetvaardigheid verachten. V, Hoe zondigt men tegen den H. Geest met wanhoopend te zyn op Gods genaade ? A. Met God als onbarmhartig, of als ongenecgen om den rouwigen zondaar in ge* naade te ontvangen , aantemerken; of met de zonden zo groot te befchouwen, als of zy het vermogen van Gods genaade, en barmhartigheid te boven gingen, zo als Caïn gedaan heeft. Ca) V..Hoe zondigt men tegen den H. Geest met op Gods genaade zonder goede daaden tc roemen, of er te veel op te betrouwen? A. Met den Hemel te verwachten zonder verdienlten, of vergeeving der zonden zon- (a) Gefl. W. v. 13 & 14.  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 373 zonder boetvaardigheid, en alzo vermeetel in zyne zonden voort te gaan. O) V. Hoe zondigt men tegen den H. Geest met de bekende waarheid te beftryden? A. Met de waarheden des Geloofs," door den H Geest veropenbaard, en aan ons als zodanig voorgefteld , hardnekkig te beftryden, om des te vryër te kunnen zondigen, b) V. Hoe zondigt men tegen den H. Geest met de genaade zyns naaftens te benyden? A. Met uit inzigt, dat het goed gedrag van onzen naaften aan ons boos gedrag, en voorneemen ftrydig is of zoude zyn, de werking en voortgang van de genaade des H. Geest in hem te benyden en, ware het mogelyk, te willen beletten, (c) V. Hoe zondigt men tegen den H. Geest met hardnekkig tc zyn in boosheid? A. Met in erkentenis, en overtuiging van de nietigheid en bedriegelykheid van het goed, dat men in de zonde zich gevleid had te zullen vinden, evenwel volftrekt te willen in de boosheid voortgaan,doende alzo den H. Geest van ons wyken, niet begeerende de kennis zyner wegen. Cd) V. Hoe zondigt men tegen den H. Geest met het berouw of boetvaardigheid te verachten ? A. (d) Eccïi. V. v. 16. (b) Jois XII. v. 10. (*; Wysh. II. v. 12. {d) Job. XXI. v. 24. Z 5  S 74 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEIDE A. Met tegen alle de infpraaken, en verlichtingen des H. Geest, het berouw, dat zo noodig is voor den zondaar, te verachten, of te befpotten, en volftrekt van voorneemen te zyn, geen boetvaardigheid over zyne zonden- te willen pleegen, (a) V. Zyn de zonden tegen den H. Geest altoos doodelyke zonden? A. Ja; als wy dezelve met volkome kennis begaan, om dat zy altoos zaaken behelzen van de uiterfte aangelegenheid,door welke God ten hoogfte onteerd wordt. §• io. Van de wraakroepende zonden. * V. Waarom worden eenige zonden wraak¬ roepende zonden genoemd? A. Om dat de H. Schriftuur ons verzekert, haare boosheid zo groot te zyn, dat zy tot God om wraak fchreeuwt, om de geene, die deeze zonden bedryven, zelfs op de waereld al te ftraffen. * V. Welk zyn de wraakroepende zonden? A. Deeze vier: r. Vrywillige doodflag. 2. Onkuisheid tegen de natuur. 3. Verdrukking der armen, weduwen, en weezen. 4. Onthouding, of tc kortdoening van het loon der werklieden. V. (a) Ifai. XXVi.II. v. 15.  VAN DE CHRISTEIsYKE RECHTVAARDIGHEID. 37$ V. Wat zegt de H. Schriftuur van den vrywilligen doodflaager? A. De ftcm pan het bloed Pan uwen broeder, zeide God tot Caïn , toen hy zynen broeder Abel vermoord had , roept tot my pan de aarde: hierom zult gy per vloekt zyn op dezelpe. (a) V. Hoe fpreekt de H. Schriftuur van de onkuisheid tegen de natuur? A. Bet geroep pan die pan Sodom, en Gomor ha is hoog gerezen, en hunne misdaad hopen maate bezwaard, (b) V. Wat zegt God wegens de verdrukking der armen, weduwen, en weezen? A. De weduwen , en weezen zult gy niet befchaadigen...» indien gy hen leed doet, zo zullen zy tot my roepen, en ik zal hun geroep hooren, en myue gramfchap zal ont(loken worden, (c) V. Hoe uit zich de H. Schriftuur aangaande de onthouding van het loon der werklieden ? A. In het vyfde boek van Moifes ftaat: gy zult het loon pan uwen behoeftigen, of armen broeder, of pan eenen uitlander niet weigeren, op dat hy tegen u tot den Heere niet roepe, en het u tot zonde gerekendworde. (d) en by den H Jacobus ftaat aldus: het loon der arbeiders, die uwe lan- (d) Gefl. IV. v. 10. (b) Gefl. XVIII. v. 20. (.c) Uitg. XXII. v. 22; 23, 24. 00 um. XXIV. v. 14, 15.  376 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. landeryèn gemaaid hebben, hetwelk gy verkort hebt, roept, en hun geroep is tot de ooren van den Heet der heirkragten gekomen («) V. Zyn dc wraakroepende zonden altoos doodelyke zonden? A. De eerfte, en de tweede zyn, als zy vrywillig, en met volkome kennis bedreven worden, altoos doodelyke zonden; msar de twee laatfte kunnen ook niet alleen by gebrek vanvrye wil, of genoegfaame kennis, maar ook wegens de kleinheid der ftof maar dagelykfche zonden zyn; als de verdrukking naamentlyk niet groot, of het loon, dat onthouden wordt, maar gering is. V. Welk zyn de werken des vleesch? A. De Apostel Paulus noemt dezelve op met deeze woorden: de werken des vleesch zyn wel bekend, dewelke zyn: overfpel, hoerery , onreinightid, geilheid, afgodery, vergiftigingen , vyandfehappen, twisten, afgunftighedm , gramfchappen , tegenflrevingtn, rerdeeltheden, ketteryen, nydigheden, dood/lagen, dronkenfehappen, brasferyen, m diergelyke dingen meer, van welke ik ulieden waarfclwuw, zo a's ik reeds gewaarJchoitwd heb, dat die zulke dingen doen , het ryk Gods niet zullen bezitten, fbf V. («) Jac. V. v. 4. (6) Galat. V. v. 19, 20. 21. enumeratio Iiebc parum differt a textu latjna, fed cqnformls ell tejttui grsco. Vide Erasmum \n huüc lociui.  VAN DE CHRISTELTKE RECHTVAARDIGHEID, 377, V, Waarom worden deeze zonden werken des vleesch genoemd? A. Niet om dat zy alle juist in vleefchelvJce daaden of wellustigheden beftaan, bf volbragt worden , maar om dat zy alle uit de bedorvenheid van ons vleesch voortkomen, en daar uit van den vleefchelyken mensch helaas! maar al te dikwiis bedreven worden, XLIIIfte LES. Van de deugden en derzelver verdeeling. §. h F V. Wat is eene deugd? A. Eene genegenheid der ziele, door welke de mensch weldoet V Hoe verftaat gy dit? A. Aldus; dat deugden eigenlyk goede hoedanigheden, of goede geneigtheden onzer ziele zyn, welke ons aanzetten, en genegen maaken tot dusdanige goede werken, als met die geneigtheden overeenkomen, en er uit voortvloeijen. V. Kan iemand, die eene deugd bezit, daar tegen dan niet zondigen ? A. Ja; maar dan werkt hy niet uit die goede genegenheidV. Hoe worden de deugden verdeeld? A. 1. In natuurelyke, en bovennatuurelyke deugden, 2.  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 2. In ingeftorte, en zelfs verkrege deugden. ' 3. In zedelyke, en Goddelyke deugden. 4. In volmaakte, en onvolmaakte deugden. V. Wat zyn natuurelyke deugden? A. Zulke genegenheden der ziele, waardoor wv allecnelyk uit een natuurelyk inzigt gêneigt worden tot zodanige daaden,die niet onze natuur, en reden overeenkomen: zo als zyn vasten, maatig zyn om dat het voor de gezondheid van ons lighaam dienftig is: barmhartig zyn omtrent den armen uit menfchelyk medelyden , om dat er ons de reden toe aanzet, en zo voorts ; welke natuurelyke deugden zelfs onder de heidenen ook gevonden worden. V. Wat zyn bovennatuurelyke deugden? A. Zulke goede hoedanigheden onzer zielen, waardoor wy tot het goede geneigt worden uit een bovennatuurelyk inzigt, om God, ons laatfte einde, er door te verheerelyken , om ons eeuwig welzyn er door te bevorderen. V. Wat zyn ingeftorte deugden? A. Deugden, die ons van God worden ingeftort, het zy dat wy er zelfs niets toedoen, het zy wy er in toeftemmen, door de hulp zyner genaade ons toe bereiden, of ze zelve eenigermaate verdienen. V. War noemt gy zelfs verkrege deugden? A. Zodanige goede genegenheden onzer zielen , die wy door onze daaden, en vooral  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 379 al door de geduurige herhaaling derzelver in ons voortbrengen ; zo al! zyn de natuurelyke goede geneigtheden /waar aan wy ons door de Maa- A" Srelv?ng^,die 0nsa^t, om onzebellhelvL K WCgens fP^,en drank, vleer?Kf Ufcn' en waereldfche goederen v wJ• E voorfchnft te volgen. A. Eene deugd, die ons doet onderfcheiden r» Wysh. yiïi. v. 7. het  380VAN DE CHRISTELTKE RECHTVAARDIGHEID. het geene ons tot God leidt van het eeene ons van Hem afleidt-, en ons aan* let om het eerfte als goed te omhelzen, en het andere als kwaad te verwerpen V. Wat is de derde Hoofddeugd de Rechtvaardigheid ? A. Eene deugd, die ons aanzet om aan eider te geeven dat hem toekomt, zo aan God , aan onzen naaften , als aan ons V Wat is de vierde Hoofddeugd de Sterkte? A. Eene deugd, die ons alles doet, of ten minfte kan doen overwinnen,als ons aanzettende , liever alles te onderftaan, als iets te doen , dat tegen onze plicht is, en tegen de liefde, die wy aan Godverfchuldigt zyn. * V Wat zvn Goddelyke deugden? a". Deugden, die van God alleen ons worden mgeftort, en ons ook voornaament- lvk met God bezig houden. * V Hoe veel Goddelyke deugden zyn 'er? A. Drie, te weeten: Geloof, Hoop , en V met' gy ook een voorfchrift om u in deeze Goddelyke deugden teoeffenen? A. Ja, wel tweeërlei: in het kort, en in het V. bWaetdnoe(mt gy. eene volmaakte deugd ? A. Eene deugd, die in iemand is, of vame- CV, Zie in het byvoegfel de twee manieren om ons in de Goddelyke deugden te oeffenen.  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID» 381 mand beöeffend wordt, die in den ftaat van genaade is, en eene oprechte liefde tot God heeft. V. Wat noemt gy eene onvolmaakte deugd ? A. Die in iemand is , of van iemand geöeffend wordt, die in ftaat van doodelyke zonde is, ontbloot van de Goddelyke liefde, en heiligmaakende genaade. V. Hoe komt men aan eenige deugd? A. Op eene van deeze twee wy zen: of door inftorcing van God, of door geftadige beoeffening der deugdelyke werken. V. Hoe verliezen wy de deugden? A. Alle deugden worden verloren door Werken , die er rechtftreeks tegen aanloopen , of door het langdüurig verzuim derzelver beöeffening; en zodanige bovennatuurelyke deugden, die niet op haar zelve beftaan , maar eene andere deugd tot haar fteun en grondwerk hebben, worden ook verloren als men verliest eene van deeze deugden, te weeten de liefde, of die deugd * die haar tot een fteun, of grondwerk diende. V. Hebt gy hier van ter nadere verklaaring niet eenig voorbeeld ? A. Ja: die het geloof verliest, verliest ook de hoop, om dat de hoop fteunt op het geloof. Die de liefde verliest, het zy rechtftreeks door de haat, of van ter zyde door het begaan van eene doodelyke zonde, verliest ook de gaaven van den H. Geest, en alle bovennatuurelyke Aa in-  383 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. ingeftorte zedelyke -deugden, fchoon hy nog eenige natuurelyke goede neigingen, er toe kan blyven behouden. V. Hoe kan dit waar zyn, alzo men de liefde verliezende, daar mede niet altoos het Geloof, of de Hoop verliest ? A. Om dat het Geloof, en de Hoop ingeftorte deugden zyn , en het Geloof eene deugd is, die op zich zelve beftaat en de Hoop wel op het Geloof, maar niet noodzaakelyk op de Liefde fteunt. XLIVfte LES. Van de goede werken. §> l. * V. Wat noemt gy goede werken ? A. Alle goede gedachten, woorden, of werken , die volgens Gods wil, en ter zyner eer gefchieden ; en welke veeltyds de beoeffemngen der deugden zyn, die wy bezitten. * V. Kan de mensch waarelyk goed'doen? A. Ja; de mensch kan uit zyne natuurelyke vermogens nog eenig zedelyk goed doen, en geholpen door de Goddelyke genaade, zelfs verdienftelyk ter zaligheid V. Hoe bewyst gy kortelings uit de H. Schriftuur, dat wy werken kunnen verrigten, die goed in Gods oog zyn? A. Chriftus zelfs zeide van de Godsdienftige vrouw,  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 383 vrouw, die Hem zalfde: zy heeft een goed werk aan my gedaan, (a) Jn Juda , Haat er ook gefchreven, wierden goede werken gevonden, (b) cri hoe weinig wy uic ons zeiven, als uic ons zeiven,ook vermogen, 'zo verzekerc de Aposcel Paulus echter, alles te kunnen doen in den geenen, dit hem ver fier kte. CO V. Wac verftaat gy hier door zedelyk goed? A. Eene gedachte ,'Woord , of werk, dat ingerigc is volgens het voorfchrift der rechte reden, en het welk van ons zónder eene bovennatuurelyke hulp der genaade, alleenelyk door onze natuurelyke vermogens onder Gods algemecnen invloed wordt uitgevoerd. V. Weet gy niet eenige zulke zedelyke goede werken op te noemen ? A. Ja; den armen barmhartig weezen. Het geftolen goed wederom geeven, God als oorfprong van' alles, onze ouders, vrienden en weldoenders beminnen , en diergelyke dingen meer, zo zy ficgts gedaan worden uit natuurelyke inzigten, om dat Zy den mensch betaamen, en mer de rechce reden overeenkomen. V. Hoe kan de mensch uic zyne natuurelyke vermogens nog zulke natuurelyke goede werken verrigten, daar onze natuur, en (d) Mare. XIV. y. 6. (6) 2 Paralip. XII. v. ïa, CV; Philip. IV. v. 13. Aa a  384 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. en vermogens zo zeer gekrenkt zyn doof de zonde? A. Onze natuurelyke vermogens zyn ongetwyffeld door den val van Adam merkelyk gekrenkt ; maar zodanig zyn alle goede beginfelen in ons nog niet uftgegedooft, dat onze vrye wil juist niets zoude kunnen doen als zondigen, zo als de Hellingen van Bajus wilden, die hierom te recht veroordeeld zy n geworden. (V) V. Is het zeker, dat wy, door de Goddelyke genaade geholpen, in waarheid werken, ter zaligheid verdicnftelyk, verrigten kunnen? A. Ja, alzo wy in de H. Schriftuur vermaand worden onzen roep, en verkiezing door goede werken te verzekeren, (b) en ons voor de goede werken de Hemel belooft, (c) en bm het verzuimderzelver de verdoemenis gedreigt wordt. 00 V. Volgt dit hier uit ? A. Ja; want indien wy, door Gods genaade, zonder welke wy bekennen, dat niets verdienftelyks gedaan kan worden, O) geholpen zynde, ook nog niets ter zaligheid nuttig verrigten konden, dan zoude God, die oneindig wys is, ons niet laaten aanmaanen onzen roep er door te verzekeren ; Hy zoude ons er den Hemel niet (a) Vide Dens tracl. de gratia, nutn. 5. (A) 1 Pet. I. v. 20. (O Matth. XXV. v. 34, &c. (d) v. 41, &c (e) Jois XV. v. 5.  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 385 niet voor toezeggen, noch (alzo Hy ook oneindig rechtvaardig is) ons om het verzuim derzelver met de eeuwige liraflen dreigen. §• 2. V. Hoe veelerlei foorten van goede werken zyn er ? A. Menigvuldige ; doch alle zyn zy meer , of min betrekkelyk tot een van die drie, welke de Engel Raphaél aan Tobias opnoemde; te weeten: vasten, bidden, en aalmoesfen geeven. f» V. Wat wordt er al onder het vasten begrepen? A. Alle lighaame!ykeverfteryingen,en tuchtigingen, die men zich zeiven aandoet V, Wat wordt er onder het bidden begrepen ? A. Alle dienften, cn eerbewyzingen , die men aan God, of zynen Heiligen ter zy. ner eere bewyst. V Wat al onder het aalmoesfen geeven? A. Alle goed, dat men zynen naaften mar ziel, of lighaam uit goedheid, of medelyden doet. V. Hoe worden de werken van Barmhartigheid verdeeld? A. In zeven geeflelyke, en in zeven lighaamelyke werken. * V f» Tob. XII. v. 8. Aa 3  385 VAN DJï CHRISTELYKE RECHT"'AAUDlGHSfi). * V. Welk zyn de zeven geeftelyke werken van Uarmbartigheid? ■A. i. De zondaars berispen. 2. De onweetenden lecren. 3. Voorde zaligheid zyns naaltcns bidden 4. Den twyffelmoedigen goeden raad geeven. 5. De bedroefden vertrooften. ó. De zwakheden van anderen geduldig verdraagen. 7. Het geene iemand ons misdaan heeft, hem pit er harte vergeeven. * V. Welk zyn de zeven lighaamelyke wer¬ ken van Barmhartigheid? A- i. De hongerigen fpyzen 2. Dc dorfiigen laaven. %. De naakten klecden. 4. De vreemdelingen herbergen. 5. De zieken bezoeken. 6. De gevangen verlosfen 7. De dooden begraaven. V. Zyn wy alle tot deeze geeftelyke, en lighaamelyke werken van barmhartigheid verbonden ? A Ja, om de liefde niet te kwetfen, die wy aan God, onzen naaften, cn ons zeiven fchyldig zyn; cn by aldien de daadelyke uitvoering derzei ver ons fomwylen al niet mogelyk zyn mocht, zo moeten wy ten minftcn er den geest, en wil toe hebben. V. Is het verzuim der werken van barmhartigheid aitoos groote zonden ? A. Neen ; het is dood- of dagelykfche zonde, naar maate dat dc zaak merkelyk, de agterlaaiing gewillig, en onze betrek king  TAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID 387 king groot is, cn nnar maate de omftandigheden zyn, die 'er zich by opdoen. §• 3- Van de geeftelyke verken van Barmhartigheid. V. Waar in beftaat de berisping der zon- daaren ? A. In een' ander over zyne fouten, en zonden broederlyk uic liefde, en met voorzigtigheid, den tyd en plaats in acht necmende, te vcrmaanen, en zelfs, als onze verbintenis die van ons vorderc, hem over dezelve uit liefde te beftraffen. V. Wie zyn byzondcr verpligt, de zondaars te berispen ? A. Alle die geene , aan wier zorg de zielen, en de welvaart van anderen zonderling zyn toevertrouwd; zo als zyn ouders, meefters,geeftelyke en waereldlyke beftierders. V. Moet de berisping in het openbaar gefchieden ? A. Als de zonde heimelyk gefchied, en verborgen is , moet de berisping doorgaans in het heimelyk gefchieden; maar als de zonde openbaar is, moet de bersping ook dikwiis openbaar weezen ; yo ns het bevel van den Aposiel: beftrajIde geene,  388 VANDE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. nen, die voor eider een zondigen, op dat de anderen ook mogen vreezen. (a) V. Mag men de berisping ook fomwylen agteriaacen? A. Men mag niet alleen, maar men moetin fommige gevallen, zo als B. V. als de berisping in plaats van te verbeteren maar zoude verbitteren , dezelve agterlaaten, of ten bekwaamen tyde, en ter beter gelegenheid toe uitftellen. V. In wat gelteltenis moet iemand, die berispt wordt, de berisping ontvangen ? A. In den geest van ootmoedigheid , met een leerzaam, en dankbaar hart. V. Wie zyn voornaamentlyk gehouden, de onweetenden te leeren? A. Alle ouders, meefters, overftens, en die met zielzorg belaaden zyn. V. Welke zaaken zyn dezulke bizonder verpligt den onweetenden te leeren? A. De zaaken, die der onweetenden ziel, en zaligheid, geloof en Godsdienst raaken; en behalven dit zyn de ouders, of j die hier in hunne plaats bekleeden, ook verpligt, hunne kinderen in het burgeriyke en het geene derzelver tydelyke welvaart aangaat, eider volgens zynen ftaat te leeren, of te laaten onderwyzen: want die voor de zyne, en vooral voor zyne huisgenooten niet bezorgt is, heeft het geloof geloochend, en is erger als een ongeloopige. (b) V, (o) i Tim. V. v. 20. (b) i Tim. V. v. 8.  f AN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 389 V. Voor wien moeten wy bidden ? A. Voor alle, wien ons gebed van eenig nut zyn kan: fchoon de order der liefde Ons nog kan verpligten, den eenen flerkeren dikwilder ais den anderen zonderling in ons gebed indagtig te weezen, V. Wie zyn de geene , wien ons gebed van eenig nut zyn kan? A. Alle menfehen, die met ons op de waereld leeven, en ook de zielen, die in het Vagevuur gezuiverd worden. V. Hoe moet men zich gedraagen in den twyffelroocdigcn te raaden ? A. Ten ukerftc voorzigtig , altoos bezorgt zynde, dat onze raad niet verderfFeiyk zy, maar ter bevordering van zyne zaligheid ftrekke. V. Is het een werk van barmhartigheid de bedroefden vertrooften ? A. Ongetwyffeld,als onze vertrooftingenzodanig ingerigt zyn, dat zy dienen, om hen hunne droefheid te veïligten, of hen hunne fmarten geduldig te doen draagen. V. Is het altoos genoeg de bedroefden met woorden te troosten? A. Neen; wy zyn ook dikwiis verpligt zulks door onze werken , en liefdegiften te doen, cn alzo de reden, en grond hunner droefh id weg re neemen, V. Wat wil het zeggen, dat wy de zwakheden van anderen geduldig moeten verdraagen ? A. Dat wy ons, zo veel mogelyk en billyk Aa 5 zy i  390 VAN DÉ CHRiSTÉLYKÊ fcÈCHTVAARDIGHEID. zy, naar het begrip, en den wil van anderen . uit liefde en genegenheid tot hunne zaligheid voegen, om hen niet door tcgenftreeving 'tot gramfchap, onverduldigheid , of eenige andere zonde te vervoeren. V. Hoe moeten wy het ongelyk , dat ons wordt aangedaan, vergeeven? A. Uit er harte, en uit liefde, zonder haat, Zonder wraakzugt,zonder a%ekeerdheid, en veel liever de lasteringen, en vervolgingen geduldig lyden, als eenigzins het kwaad met kwaad vergelden. V. Kunnen wy toch niet fomwylen verpligt zyn, ons zeiven , onze goederen, of eer te verdedigen ? A. Ja; maar nimmer mogen wyover het ons aangedaane ongelyk uit wraakzugt eenige ftraffen vorderen: want wy, zegt God, zy de wraak, en ik zal het vergelden, (aj §• 4- Van de lighaamelyke werken van Barmhartigheid V. Is men in de daad verpligt dc hongerigen te fpyzen, de dorltigsn te Jaaven , de naakten te kleeden? A. Een eider is hier toe verpligt naar maate van den ftaat, waar in hy zich bevindt ; (d) Deut. XXXII. v. 35-  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 39Ï vindt; en by aldien hy hier in nalaatig is, maakt hy het behoorelyk gebruik niet van de goederen, die de Voorzienigheid aan hem heelt toevertrouwd, en van welker gebruik hy gewis in het openbaar eens verantwoording zal moeten doen. V. Wanneer zyn wy hier bizonder toe verbonden ? A. Als onze naafte in dc uiterfte of groote armoede is, en wy hem helpen kunnen. V. Mogen de ryken wel zo veel verteerén, en verkwisten,dat zy voor de armen niets te misfehen hebben ? A. Neen , en tot zodanigen zégt zeer wel de H. Chryfofthomus : gy hebt de rykdommen niet ontvangen, om die in wellusten te verkwisten, maar om ze door aalmoesfen uit te deelen. Het zynd* goederen der armen, die u zyn toevertrouwd, hei zy gy ze bezit door rechtvaardigen arbeid, het zy door va~ derlyke erffenis. (d) V. Waarom bedeelt God de goederen zo ongelyk? A. Om de liefde, en t'faamenlceving onder ons des te beter tc doen onderhouden en om ons alle door het vervullen onzer pligten tot.de zaligheid te brengen; de ryken door het onderhouden van de pligten der ryken , en de armen door het onderhouden van de pligten der armen. V. Is een cider uit hooide van deeze ver- #) Homil. 14. ad Pop. Ant. P  393 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. pligting verbonden zo wel kleederen als fpys, en drank aan de armen te bezorgen ? A. In enkelde gevallen kan iemand tot alle deeze bizondere werken van barmhartigheid verbonden weezen; doch doorgaans is het genoeg, aalmoesfen in geld, geëvenredigt naar zynen ftaat te geeven, door welke de behoeftigen in de eene noodwendigheid zo wel als in de andere geholpen kunnen worden. V. Is het onderhouden van Gods huis ook een foort van aalmoes? A. Neen; want God is veel te ryk, dan dat wy Hem barmhartigheid zouden kunnen bewyzen ; alzo allé onze goederen veel maer aan Hem , als aan ons behooren, en de giften, die wy aan het huis des Heeren geeven, geeven wy niet uit barmhartigheid, maar hier toe verpligt ons, eider naar onzen ftaat, de eerbied , en liefde, die wy aan God en zynen heiligen dienst verfchuldigt zyn. V. Hoe zyn wy verpligt de vreemdelingen te hebergen? A. Met hen vricndelyk te bejegenen, en hen ,' des benoodi-^t zynde, huisvesting te bezorgen, het zy by ons zeiven , of by anderen V. Is hec een werk van barmhartigheid de zieken te bezoeken? A. Ja, als men hetzelve behoorelyk doet ; dewyl dusdanig bezoek den zieken tot troost in zyne elenden, en tot verkwikking,  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 393 king, en alzo tot beterfchap in zyne ziekte dikwiis kan verftrckken. V. Wie zyn de gevangenen, die wy moeten trachten te verlosfen? A, Die onfchuldig in de gevangenis zyn geworpen; zoals zyn zodanige ChrifteneH, die om Chriftus wille by de heidenen , en turken gevangen zitten, en van hen mishandeld worden. V. Is het ook een werk van barmhartigheid de dooden te begraaven. A. Ja ; als het niet gèfchiedt uit enkelde waereldfche eer , en glorie, maar om eene van de laatfte liefdepligten aan onzen evenmensch te bewyzen; en om het lighaam, dat door den H. Doop een tempel van den H. Geest was geworden, van de verfmaading, en onteering te bevryden, en het aan de aarde ter bewaaring tot de opftanding behoorelyk over te geeven. * V. Waarom begraaft men, als men kan, de doode lighaamen der geloovige Chriftenen in Kerken, of geweide plaatfen? A 1. Om dat die plaatfen den geenen, die leeven, meer aanleiding geeven om voor hen te bidden. 2. Om dat in de gebeden, die daar gefchieden om hunne zielen zonderling gedacht wordt. 3. Om dat zy deelachtig worden aan de zegeningen, over die plaatfen uitgefproken. V. Wat behoort men te doen in het noorby- of overgaan van een kerkhof, of begraafplaats ? A.  394 VAN DE CHIUSTELXKE RECHTVAARDIGHEID. A. Altoos een kort gebed tot God doen voor die overledenen geloovigen, die daar begraaven zyn,- op dat hunne zielen des * v lG eej er moSen rusten bi vreede. v. Zyn de werken van barmhartigheid aan God zeer aangenaam? ' A. Ja; zo aangenaam, dat Chriftus in het laatfte oordeel dezelve zal aanmerken,als aan Hem zei ven bewezen, en de geene. die dezelve in zynen naam verrigt zullen hebben (zo er hen niets anders hindert O hierom zal doen ingaan in het ryk zyns Vaders, (a) y V. Wanneer zyn de werken van Barmhartigheid het meefte verdienftig ? A. Als zy van ons in ftaat van genaade uit gSe'den dC ? G°d °HZe naaftc« XLVfte LES. Vw, de agt Zaligheden. §. I. * Y' V,erft/at ^door deag[ zaligheden? A. Agterlei foorten van goede werken, met welke aan te pryzen Chriftus zyn! eer- * v w °Penbaare Predikatie begonnen is. S^°m WOrden die goede werken zaligheden genoemd ? («) Matth. XXV. v.  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 395 A. Om dac de geene, die dezelve vuuriglyk volbrengen, daar door reeds op den naaften weg coc dc zaligheid zyn, en deeze ook ongetwyffeld geniecen zullen, zo zy zelve door eenige zonden daar geen verhindering aan ftellen. * V. Hoe luiden de agc zaligheden? A. 1. Zalig zyn de armen van geest, want het Ryk der Hemelen komc hen toe. 2. Zalig zyn de zagcmoedigen, wanc zy zaïlen het Aardryk bezitten. 3. Zalig zyn deweenende, want zy zullen vercroost worden. 4. Zalig zyn zy, die hongeren, en dorften naar de Rechtvaardigheid, want zy zullen verzadigc worden. 5. Zalig zyn de Barmharcigen, want zy zullen Barmharcigheid verkrygen. 6. Zalig zyn de zuivere van harte, want zy zuilen God zien. 7. Zalig zyn de vreedzaamen, want zy zullen kinderen Gods genoemd worden. 8. Zalig zyn zy, die vervolging lyden om de Rechtvaardigheid, wanc het Ryk der Hemelen komt hen toe. O) V, Wie zyn de armen van geest, aan welke het ryk der Hemelen coekomc? A. 1. Die om Chriftus hunne tydelyke goederen vrywillig verlaacen. 2. Die wel tydelyke goederen bezitten, maar er hun hart niet aan hegten, en zo gefteld zyn, (a) Matth. V. v. 1—10.  3QÖVANDECHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID, dat, zo de Voorzienigheid hen in eenen anderen ftaat geliefde te ftellen, zy zich daar aan behoorelyk onderwerpen zouden 3. Zodanige armen, die in den geringen ftaat, waar in zy zich bevinden,om Gods wille te vreede zyn. V. Wie zyn de zagtmocdigen, die het Aardryk bezitten zullen ? A. Die zich zeiven zodanig bezitten, dat zy de toornige driften der bedorve natuur bedwingen, tot geen gramfchap, of onverduldigheid vervoerd worden, maar in alles, wat hen overkomt, den zagtmoedigen Jefus navolgen. V. Wat is het Aardryk , dat zy bezitten zullen ? A. tiet Aardryk , of het landfchap der leevenden, te weeten: het ryk der Hemelen, welk ryk in alle de agt zaligheden onder verfchéide, en.verfcnillende benaamingen telkens belooft wordt. V. Wie zyn de weenende , die vertroost zullen worden? A. 1. Die oprcgt beweehen het geene zy boven alles beweenen moeten ; te weeten: hunne zonden, en ook die van anderen. 2. Die hier in fmart, in droefheid geraaken en dezelve uit liefde tot God geduldig verdraagem V. Wie zyn de hongerigen, en dorftigen naar de Rechtvaardigheid, die verzaadigt zullen worden ? A. Die eene , zo vuurige begeerte tot de Chris-  VAN DE CHRISTELYKE RECHT VA AUDI G HEID. S9? Chriftelyke rechtvaardigheid hebben,dat is om het kwaad te laaten, en het goed te doen, als een hongerige hebben'kan naar een ituk brood, of als een dorftige fnakken kan naar een teug water V. Wie zyn de Barmhartigen, die Barmhartigheid verkrygen zullen? A. Die uit medclyden , en uit liefde tot God hunnen naaften in derzelver zo lighaamelyken alsgeeftelyken nood met raad, en daad na vermogen byltaan. V* Wie zyrt de zuivere van harte, die God zien zullen? A. Die huri geweeten van alle zonden trachten zuiver te houden, en wel voornaamcntlyk van die, die tegen de zuiverheid van hunnen ftaat ftryden. V. Wie zyn de vreedzaamen, die Gods kinderen genoemd zullen worden? A. Die met God', met hun geweeten, en, zo veel van hen afhangt, met' eider een vreede hebben, en hun best doen, om die te onderhouden. V. Wie zyn die, die om de Rechtvaardigheid vervolging lyden, aan welke het Ryk der Hemelen toekomt? -A. Die om God, om het geloof, om hunne deugden, of goede werken vervolgt worden , cn deeze vervolging ter liefde van God geduldig draagen.  39* VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEIB. §. 2. • Vm de Evqngelt/che raaden. * Y' Wat- zyn rvangeHfchc raaden? A. Eenige goede werken, waar toe wy, ten a7 ^yuer ons door beioften toe verbonden hebben, niet verpligt zyn; maar die ons in het H. Evangelie worden aangeraaden. 6 * Y' S°e veeI Eva"geIüche raaden zyn 'er? A. /6eer veel: maar de voornaamfte zyn dee- ze: gewillige armoede, geduurige zuiverheid, en volkome gehoorzaamheid. . v. Weet gy er nog andere op te noemen? A. Ja; dikwiis.te vasten, en tot de tafel des Heeren te gaan, ftrenge boetvaardigheid over zyne zonden te pleegen, en met een woord gezegt, het vlytig beoeffenen aller deugden, tot het welk wy i m het H. Evangelie telkens aangemaand worden. V. Wat noemt gy gewillige armoede ? A. Vrywilhg afltand doen van de rykdommen, en goederen der waereld, om den, uit verkiezing arm geworden, Jefus naar te volgen. V. Wanneer heeft de Zaligmaaker de gewillige armoede aangeraaden? A. zyn geheel leeven lang, door er ons een voorbeeld van te geeven; en met ronde woorden, toen Hy tot den jongeling zeide: zo gy volmaakt vilt mezen, gaa, en . ver-  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 399 verkoop alles, wat gy hebt, en geef het den armen, en gy zult een fchat hebben in den Hemel, en kom, volg my fa) V. Wat noemt gy geduurige zuiverheid? A. Zich vrywillig van het huwelyk onthouden, en'in alle dealen de zuiverheid ftiptelyk te onderhouden. V. Wanneer heeft Chriftus die onthouding aangeraaden? A. Toen Hy aan zyne Discipelen , die de bezwaaren Van het huwelyk erkennende, zeiden, dat het dan beter ware, niet te trouwen, antwoordde : die dit kan vatten , dat hy het vatte, (b) en voorts door het heilig voorbeeld, dat Hf zeltve er ons van gegeeven heeft. V. Weet gy nog eene andere plaats in de H. Schriftuur, alwaar ons de geduurige zuiverheid wordt aangeprezen? A. Ja, het zevende hoofdftuk van den eerften brief tot de Corinthiaanen is er voor een groot gedeelte vol van. Het is den mensch goed, zegt Paulus aldaar, vrouw aanteraaken. (cf den ongetrouwden% en weduwen zeg ik: het is hen goed, dat zy zo blyven, gelyk ik doe, (d) zyt gy los, en vry van eene vrouwe? wil er geen zoeken, (e) Die zonder vrouw is, bezorgt dt dingen des Heeren , hoe hy den Heere behaagd) Matth. XIX. v. ai. (b) Matth. XIX. V. ia. (c) I Cof. VII. V. i. {d) v. 8. CO v. 27. Bb 3  400VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. haagen zal. (d) Eene ongetrouwde vrouw, en maagd denkt op de dingen des Heeren ,' op dat zy heilig zy naar net lighaam, en r.aar den geest; maar die getrouwd'is, denkt cp de dingen der waereld, hoe zy den man behaagen zal. (b) Die zyne dogter uittrouwt, doet wel. maar die ze niet uittrouwt, doet nog beter, en zo voorts (c) V. W at verftaat gy door volkome gehoorzaamheid ? *A. Afftand te doen van het volbrengen zyner eigene wille , en zich vrywillig te ftellen onder de gehoorzaamheid van anderen. V. Wanneer heeft de Heiland zulks aangeraaden ? A. Toen hy tot zyne leerlingen zeide: zo iemandnamy wil komen, die verloochene zich zeiven... en vol ge my. (d) V. Is het goed , en Gode aangenaam zich door belofte tot dc Evangelilche Raaden te verbinden? A» Ja; mits dat het met rype raad, en volkome vryheid gefchicdc; want daar door doet de mensch eene geeftelyke offerande van zyne goederen, zyn lighaam, en wille ; waarom ook de "H. Auguftinus, fpreckendc van de H. Maagd ^Maria, zegt: haare maagdelyke zuiverheid was des {d) i Cor. VII. v. 32. (h) v. 34. CO v. 3S.]l {d) Match. XVI. v. 24. * U 3 !'  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 4OI des te aangenaamer , om dat Zy die door belofte aan God had opgedraagen. (/;) * V. Is men, wanneer men door belofte zich tot deeze Evangelifche Raaden, of eenige andere goede werken verbonden heeft, gehouden, die belofte te volbrengen? A. Ongetwyffeld: zo gy Gode iets belooft hebt, zegt de wyze Man,. vertoef niet hetzelve te volbrengen.... maar geef het geene gy belooft hebt. (é) V. Is het beöeffenen der Evangelifche Raaden lang in de Kerk gebruikelyk geweest ? A. Ja; zo als blykt uit de fchriftcn der H. Vaderen, en uit de meenigte, en oudheid der kloofteren, waar in, zelfs ten tyde van den H. Auguftinus, veele duizenden dc Evangelifche Raaden beleefden en beöcffenden. V. Hebben de H. Vaders de maagdclykc zuiverheid altoos hoog geagt? A. Ja, zeer hoog; waarom de meeftc hunner dezelve ook beleeft hebben. De H. Cyprianus noemt de maagden de bloem der Kerk, den luifter, en het cieraad der geeftelyke fchoonheid, en het loffelykfte deel der kudde van Chriftus. (jQ De H. Hieronymus verheft dezelve zeer hoog. CO De H- Bafilius, en Ambrofius hebben ons zeer loffelyke verhandelingen over de maagra) flug. lib. de Virg. c. 4, (b) Eccl. V. v. 3. (cj Tract. de habit. virg. {d) Epift. ad Demet. Bb 3  402 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID, maagdelyke zuiverheid, en de H. Auguftinus een gantsch boek tot eer dcrzelver nagelaaten. §• 3- Van de Gaoven van den H. Geest. * V. Welk zyn de gaaven van den H. Geest ? A Deeze zeven, die de Propheet Ifaïas opnoemt, te weeten: Wysheid, Verftand, Raad. Sterkte,Weetenfchap,Godvruchtigheid , en Vreeze Gods. * V. Waarom worden die gaaven gaaven . van den H. Geest genoemd? A. Om dat de H. Geest, wanneer Hy tot ons komt, dezelve in ons uitftort. * V. Wanneer worden onze lighaamen tempels van den H. Geest? A Op het oogenblik, dat wy met God verzoend , en gerechtvaardigt worden. V. Vermeerdert de H. Geest die gaaven ook in ons? A. Ja, Hy vermeerdert die doorgaans naar maate wy in dc liefde Gods aangroeien. V. Wat verftaat gy door de gaaf van Wysheid ? A. Eene gaaf van den H. Geest, waardoor wy waarelyk wys voor God worden, ons hart van de waereld trekkende,.en God, pn de dingen Gods zoekende. V, O) Ifai. XI. v. 2, 3.  VAN DE CHRISTELTKE RECHTVAARDIGHEID. 403 V. Wat verftaat gy door de gaaf des Verftands ? A. Eene gaaf van den H. Geest, wasrdoor wy geholpen worden in het leeren der H. waarheden, en in het bevatten der H. verborgenheden. V. Wat verftaat gy door de gaaf des Raads? A, Eene gaaf van den H. Geest, waardoor wy gemakkelyk kunnen onderfcheiden, cn aanraaden , het zy aan ons zeiven , of aan anderen, wat eigenlyk het meefte ftrekt tot eer van God, en het dienftigsc is voor de zaligheid. V. Wat verftaat gy door de gaaf van Sterkte ? A Eene gaaf van den H. Geest, waar door wy gefterkt worden om te verdraagen het geene wy om Chriftus wille moeten lyden, en overwinnen al wat ons aan ons eeuwig welzyn fchaadelyk is» V. Wat verftaat gy door de gaaf van Weetenfehap? A. Eene gaaf van den H. Geest, ons verlichtende in het geene wy te weeten hebben, en zonderling hoe wy ons in de gevaaren, die ons omringen, te gedraagen hebben , om van den weg des Hemels niet af te dwaalen. V. Wat verftaat gy door de gaaf ran Godvruchtigheid? A. Eene gaaf van den H. Geest, waar door wy meer en meer behaagen fcheppen in den dienst van God, en met liefde be>ginnen , cn volvoeren die dingen . die Bb 4 drek*  4©4 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. ftrekkcn toe verheerlyking van het Qppcrweezen. V. Wat verftaat gy door de vreeze Gods ? A. Eene gaaf van den H. Geest, waar door wy uit eene kinderlyke genegenheid vreezen , iets te bedryven, dat aan onzen Hemelfchen Vader onaangenaam zoude weezen, en de ftraffen zvner gerechtigheid over ons zoude kunnen baaien. ° Fan de vruchten des II. Geest. * V. Welk zyn de vruchten van den H. Geest? A. Dceze twaalf, die de bi. Geest in ons woonende, voortbrengt, en die de Apostel Paulus aldus opnoemt: Liefde, biydfchap, Vrcedc, Verduldigheid, Goedertierenheid, Goedheid.. Langmocdigheid Zagtmocdighcid, Getrouwheid, Zedigheid. Matigheid, Zuiverheid, (a) ° V. Waarom worden deeze twaalf vruchten ■ van den H. Geest penoemd? A. Om dat de H. Geest, als Hy in ons woont, in ons, als geeftelyke boomen, dusdanige vruchten gewoon is voort te brengen. V. Wat verftaat gv door de eerfte vrucht van den H. Geest, de Liefde ? (#) Galat. V. v. 22,23.  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 405 A. God beminnen boven alles, en onze naasten als ons zeiven. V. Wat verftaat gy door de tweede vrucht, de Blydfchap ? A. Eene vergenoeging in het volbrengen van onze plichten, zo ten opzigte van God, onzen naasten, als ons zeiven. V. Wat verftaat gy door de derde, de Vreede ? A. Eene vreedzaame ommegang met onzen naasten , zo, dat men zich door zyne driften tot geen onredelyke gramfchap laat vervoeren. V. Wat door de Verduldigheid? A. Geduldig te weezen in rampen, en tegenfpoeden, en in het draagen van ongelyk, dat ons wordt aangedaan. V. Wat door de Goedertierenheid? A. Eene gevoegfaamheid in onzen ommegang, waar door wy fteeds bereid zyn met genegenheid onzen zin naar dien van anderen te fchikken. V. Wat verftaat gy door Goedheid ? A. Zich te wagten van een' ander te befchaadigen , en hem , waar men kan , liever goed, en voordeelig te weezen. V Wat door Langmoedigheid? A Traag tot gramfchap, taai in geduld te weezen, en lang in hoop op de verandering , en verbetering van anderen. V. Wat door zagtmoedighcid ? A. Zagt van gemoed te zyn, niet kwalyknccmend, maar infchik'kelyk ten'aanzien van anderen. ü b 5 v.  4PÖVAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. V. Wat verftaat gy door Getrouwheid? A. Zyn woord, en beloften te houden, en die, waar het mogelyk is, te volbrengen. V. Wat door Zeedigheid? A. Eene gefchiktheid , en ordentelykheid in onze zeeden, woorden, daaden, gewoontens, en manieren. V. Wac door Maatigheid? A. Eene behoorelyke onthouding van alle overtollige fpys en drank, en van alles, wat tot de gulzigheid, of ongebondenheid betrekkelyk is. V. Wat door de Zuiverheid? A. Zuiver in woorden, werken, en gedagten te zyn, en zich zorgvuldig te wagten van alles, wat volgens onzen ftaat tegen de eerbaarheid zoude ftryden. §• 5- Van de bejietnming der goede werken, ea derzelver belooning. * V. Waar toe dienen de goede werken, en wat voordeel geeven zy ? A. Zy dienen i. om onze pligten ten opzigte van God, van onze naasten, en ons zeiven te volbrengen 2. Om God door dezelve te eeren. 3. Om aan God voor onze gepleegde zonden te voldoen, en de, daar door verdiende, ftraffen af te weeren. 4. Om verfchcide foorten van genaade - giften, en goederen van God te ver-  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 407 verwerven. s. Om de heiligmaakende genaade er door te bewaaren, er te vermeerderen. 6. Om er eindelyk den Hemel door te verdienen. V. Weet gy ook eenige klaare bewyzen op te noemen , waar uit gv het vermogen van den Hemel te kunnen verdienen voor en door onze goede werken duidelyk kunt bewyzen ? A. Ja, verfchcide, en met meenigte — in de H. Schriftuur wordt de Hemel ons telkens als eene belooning van de deugd voorgefteld. Wy worden er inonderregt, dat een eider volgens zynen arbeid vergelding ontvangen zal. (d) En Jefus Chriftus verzekert er ons zelf in, dat Hy in het laatfte oordeel tot de gelukzaligen zeggen zal ; Komt gezegenden myns Vaders! bezit het Ryk, dat voor ulieden bereid ts van de grondlegging der waereld; want ix heb honger gehad, en gy hebt my gefpyst, tk heb dorst gehad, en gy hebt my gelaaft. Q) en zo voorts. V. Hoe bewyst gy dit nog al verder? A. Onder anderen uit de volgende tcxten : Uw loon is overvloedig in den 'Hemel. Cc) My is weggelegt de kroon der gerechtigheid die de Heer, de rechtvaardige Rechter my geeven zal. (d) God is niet onrechtvaardig dat .Hy uw werk zoude vergeeten. (e) De Godia) 1 Cor. III. v. 8. 0>\ Matth. XXV. v. qa.&c Cc) Matth V. v. ia. Cd) a Tun. IV. v. 8. Ce) Heb. VI. v. 10.  408 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. Godvruchtigheid is tot alles nuttig, hebbende de beloften van het tegenwoordige, L toekomende leeven W enzovoorts?' v. £cgt Chriftus toch ook niet in het H Lvangelie, dat, als wy alles gedaan hebben Wf ons be len iSj wS «anöeb onnutte knegten zyn ? 6 A. Neen ; maar Hy zégt, dat wy dit van ons ze ven denken, en zeggen moeten, m ons hier mede de ootmoedigheid willende inprenten. Daarenboven zyn wy in zekeren zin maar onnutte knegten; niet r,V"S,Zelven' maar ^or God alzo wy Hem door onze werken niet ryker of magtiger kunnen maaken, als Hv is V. Is het het geloof niet maar alleen, dat ons zalig maakt ? ' A. Neen; want Chriftus verzekert ons, dat Mt alle, die Hem Heere noemen, dat is die Hem door het geloof voor hunnen ■ 1 / ,Crkf,nnei?' en 00k be'yden, in het K)k der Hemelen zullen komen, maar die den wil volbrengen van zynen Vader (c) V. Leert de Schriftuur evenwel niet, datwv uit genaade zalig worden? A. Ja ; maar niet uit genaade alleen : en daar by is het ook waar. dat wy uit genaade zalig worden , zo om dat wy nimmer hadden kunnen zalig worden. als God ons niet genaadig, en barmhar' I («) i Tim. IV. v. 8. (b) Luc. XVII. V. io ^ (cj Matth. VII. v. ai. °'  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 409 tig geweest was, en ons niet verlost had, als om dat wy door geen andere werken, dan die wy door, en met zyne genaade verrigten, den Hemel verdienen kunnen; zo dat God onze werken beloonende, zo wel zyne eigej genaadegifren als onze verdienden zal bekroonen, zo als de H. Auguftinus zegt (d) V. Heeft Chriftus voor ons den Hemel niet | verdiend ? A. Hy heeft voor ons den Hemel geopend, en de hulpmiddelen om tot dcnzelven te komen, verdiend; tot welke hulpmiddelen ook onze verdienftelyke werken behooren, die wy met de'hulp zyner o-enaade verrigten, en door welke wy ons j den Hemel, door Jefus verdiend, waar- 1 dig maaken, 1 V. Waar uit hebben onze goede werken de kragt, of het vermogen van den Hemel te verdienen? A. Uit de verdienften van Chriftus, en uit de Goddelyke beloftem V. Hoe verftaat gy dit? )A. Dat Chriftus voor ons verdiend heeft, dat onze goede werken, die wy met de hulp zyner genaade verrigten , zulk een vermogen zullen hebben; en wydcrs,dat Hy zich door beloften gewaardigt heefc xr T0trlderzelver vergelding te verbinden. jV. Is God dan verpligt aan de Rechtvaar- fo) Enchir. f. 107. *  410 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. digen, die in den ftaat van Rechtvaardigheid uit deeze waereld fcheiden, ter belooning hunner deugden den Hemel te . geeven ? A. Ja; dewvl Hy zich gewaardigt heeft door beloften daar toe te verbinden, en hierom noemt Paulus de eeuwige zaligheid ook een kroon der gerechtigheid, (a) V. Hoe kan dezelve Apostel dan zeggen, dat het lyden van den tegenwoordigen tyd niet te vergelyken is by de toekomende heerelykheid ? (JO A. Hier mede zegt Hy niet, dat God zich niet verbonden heeft onze goede werken te vergelden, maar geeft alleenelyk hier mede te kennen , dat wy verwonderd Zullen zyn over de grootheid der goederen, met welke God het geringe, dat wy ter zyner eere gedaan zullen hebben , zal vergelden. §. 6. * V. Hoe veelerlei verdienftelyke werken zyn er ? A. Tweeërlei: r. Die God om zyne beloften verpligt is naar evenredigheid van het werk te vergelden. 2. Die alleenelyk vergeld worden uit betaamelykheid, om dat God oneindig goed, en barmhartig is. * V. Wat wordt er al verzogt tot een ver- dien- (0) 2 Tim. IV. v. 8. (&) Rom. VIII. v: 18.  VAM DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID,411 dienftelyk werk, dat God verpligt is naar evenredigheid te beloonen? A. Van den kant van het werk zei ven, dat het vrywillig, goed, uit daadelyke genaade gefchied , en tot Gods eer ingeurigt zy: van den kant des werkers, dat hy op den weg zy, waar op te verdienen valt, en dat hy zy in ftaat van heilig maakende genaade: en van den kant van God zyne belofte van het te zullen vergelden, V. Worden alle die vereischtcns ook verzogt tot een werk , dat God alleeuelyk beloont uit barmhartigheid, om dat Hy oneindig goed, en barmhartig is? A. Wel de vyf eerstgenoemde, maar niet de twee laatfte ; want God heeft zich niet verbonden , onze goede werken te vergelden, dan alleen aan zyne kinderen, die met Hem vereenigt zyn door de liefde. Ca) V. Waar behooren wy in het beöeffenen der deugden bizonder op te letten? A. 1. Dat wy met de dwaaze maagden (bj onze goede werken niet doen uit waereldfche inzigten , maar rot eer van God. 2. Dat wy zorgen, dezelve in ftaat van genaade te verrigten. V. Waarom moeten wy bezorgt zyn, onze goe- (a) Vide Dens tradt. de raerito, num. 37. Cb) Vide Homii. S. Greg. Papa; in Evang, de Communi virgin ura.  412 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. goede werken niet uit waereldfchc irizigt-en te verrigten ? A. Om dar wy dan reeds hier, zo als Chriftus zelf ons verzekert, Ca) onze bedoelde loon er voor ontvangen, en ook om dat het kwaade inzigt onze goede werken vergiftigt, zo als de Zaligmaaker ons met deeze woorden onderregt: Indien uw oog ondeugend is , zal ook uw geheel lighaam duister weezeh. CJ>~) V. Vergiftigt het verkeerd inzigt altoos on* ze werken geheel ? A. Wel, als hec verkeerd inZigt de eemgfte beweegreden derzelver is. Anderzins kan het gebeuren , dat onze goede werken, tot Gods eer voornaamentlyk gedaan wordende, wel goed,en verdienftig zyn, al is het, dat er eene kleine eidele glorie mede bedoeld wordt, of er eene andere kleine onvolmaaktheid doorloopt, waarom er gefchreven ftaat, dat God ook onze gerechtigheden zal beoordeelen. Cc) V. Waarom moeten wy bezorgt zyn, onze goede werken in ftaat van genaade te verrigten? A. Om dat wy anders geen recht tot vergelding er door verkrygen, want God heeft zich niet, dan aan zyne vrienden, verbonden. V. Heeft een ongeloovige , of iemand, die in Cd) Matth. VI. v. 1, 2. (p) Ibid. v. 23. (c) Ps. IX. v.! 5-  VAN EE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID 4 13 in ftaat van doodzonde is, dan geen de mintte bclooning voor zyne goede werken van God te wagten?' A. God heeft zich daar toe wel niet verbonden, maar zyne goedheid, en barmhartigheid is zo groot, dat Hy dezelve tog ook veelmaafen met eenige tydelyke belooningen vergeldt, zo ais gebleken is in de heidenfche vroedvrouwen van Egypten; (af in Nabuchodonofer , 0) in Achab , (V) in de INinivieten, (<ƒ) en meer anderen. * V. Hoe gaat het met de verdienlten onzer goede werken, als wy zo ongelukkig zyn van in doodzonde te vallen ? A. Wy dooden dezelve dermaate, dat wy, zo lang wy vyanden van God blyven, er niets voor te vorderen hebben ■, volgens het geeneer gefchreven ftaat: indien eenrechtvaardig mensch van zyne rechtvaardigheid afwykt; indien hy kwaad doet .. alle goede werken, die hy gedaan heeft, zal men niet meer gedenken, (e) * V. Herlecven die verdienlten ook weer, als de zondaar zich bekeert , en met God verzoend wordt? A. Ja, zo dra de verhindering, die door de zonde gefteld was-, wordt weggenomen: de goddeloosheid des goddeloozen zal hem niet (d) Uitg. H. I. v. 20, 2i. (ZO Daniël H. IV 24—34. (c) 3 Kon. XXI. v. 27—29 (d) Jon. III. v. 10. t) Ezech. XVIII. v. 24. Videetiam Ifui. LlX.v.tf. . Cc  414 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID* niet fchaaden op den dag, waar op hy zich bekeert pan zyne goddeloosheid. (2) * V. Heiieeven zy alcoos in dezelfde waarde? A. Zy herleeven nooit in grooter waarde, als zy te vooren gehad hebben: maar waarfchynelyk herleeven zy naar maate van onze gefteltenis op den oogenblik onzer rechtvaardigmaakinge; het geene ons moet yverig doen worden om in onze bekeering ons des te vuuriger met God te verzoenen, en te vereenigen. V. Herleeven dan de goede werken ook , die iemand in ftaat van doodzonde verrigt heeft? A. Deeze kunnen niet herleeven, alzo zy nooit gelecft hebben, en de zondaar krygt door dezelve geen het minfte recht tot vergelding, noch ook eene eeuwige belooning; fchoon, zoals gezegt is, God dusdanige werken dikwiis met eenige tydelyke zegeningen bekroont. V. Mag men dan in ftaat van doodzonde zynde, de goede werken niet maar agterlaaten ? A. Neen; dan is het vooral tyd; om dezelve te verdubbelen; dewyl zy niet alleen met lighaamelyke gunften of waereldlyke zegeningen dikwiis bekroond worden, maar God ook boven dien uit barmhar! tigheid aan dezulken , die dezelve (ook met (d) Ezeeb. XXXIII. v.12. Vide etiam Joel II. v. 25 > Gal. III. v. 4. & Heb. VI. v. 10.  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID.4IJ met zyne hulp) verrigten, mecnigmaal zyne kragtdaadige genaade van bekeering. vergunt, al is her;, dac Hy daar toe uit gerechtigheid juist niet verbonden is. XLVIfte LÉS. Van de vier Uitirften des mensch §; t. * V. Wat is het beste middel om de Chrifte¬ lyke Rechtvaardigheid ce onderhouden? A. Aandagtig , en geftadig ce overdenken de uiterften des mensch: volgens den raad van den wyzen Man: in alle uwe werken denk op uwe uitèrjlen, en gy zult in eeuwigheid niet zondigen. raJ * V. Hoe veel uiterften der menfehen zyn 'er? A. Vier: de Dood, hec Oordeel, de Hel,en de Hemelfche Glorie. * V. Zullen alle menfehen de Vier üiterfteri ondergaan? A. Alle menfehen zulleh de Doöd , en het Oordeel ondergaan; maar de Hel zal zyn voor die buiccn hec waare geloof, of ook wel in hec waar geloof, maar in doodzonde fterven $ cn de Hemelfche glorie voor die in ftaat van genaade fterven. V. Wat is de Dood? A. Eene berooving van het leeven, voort(*) EccÜ. VII. v. 4B. Gé 3  4l6 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. komende uic de fcheiding tusfehen ziel en lighaam. * V. Wac moeten wy van de dood gelooven? A. Dac zy om dc zonde van den eerften mensch in de waereld gekomen is: (a) dac niemand, die geboren is , haar kan ontgaan, en dat zy ons kan overvallen, als wy hec minfte op haar denken. V. IsEnoch, en Elias wel gellorven ? A. Neen; God heefc hen leevendig weggenomen, (b") en bewaart hen tot hec einde der waereld ; wanneer zy cerug zullen komen, tegen den Antichrist prediken , (c) en dan ook nog voor het algemeen oordeel de dood ondergaan zullen, Cd) V. Waarom is de unr det doods ons onbekend? A. Op dat wy fteeds in eene heilige vreeze leeven , ons geduurig tot de dood bereiden, en alzo dezelve eens Chriftelyk ondergaan mogen. V. Kunnen de geneesheeren, en natuurkundigen niet wel eenigzins den tyd van onze dood voorzeggen ? ! A. Zy kunnen zekerlyk uit de gefteltenis van ons lighaam, uit de hoedanigheden der lucht en elementen, uit de heerfchende planeeten en zo voorts wel eenige (d) Gefl. II. v. 17. & Rom. V. v. 12. (ft) Gefl. V. v 24 & 4 Kon. II. v. U. Cc) Eccli. XLIV. v. 16. Malach. IV. v. 5,6. {d) Openb. XI. v. 3—10.  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID 4I7 ge natuurelyke gistingen maaken ; maar nimmer kunnen wy uaar vast op gaan ; wanc behalven dac zy daar dikwiis in mistasten , zo is God altoos in ftaat , onze zwakheden te verfterkcn, den invloed der natuurelyke oorzaaken te beletten , tegen te houden , en te voorkomen. V. Is hec altoos ongelukkig eene haastige dood te fterven? A. Neen: want de wyze Man zegt, dat de rechtvaardigen, al wordt hy van de dood verrascht, in verkoeling zyn zal: (~a) maar het is ongelukkig, als de haaftige dood ook onvoorzien is, dat is: als men door eene Chriftelyke leevenswyze zich daar toe niet bereid heeft. V. Hoe dikmaals kan iemand fterven ? A. Volgens den gemeenen loop der natuur kan niemand meer als eens fterven : het is den mensch gefteld, eenmaal te (Ierven en daar na het Oordeel, (b) V. Waarom zegt gy, dat de mensch maar eens kan fterven volgens den gemeenen hop der natuur? A. Om dat God , die den loop der natuur aldus gefteld heeft, denzelven in bizondere gevallen kan veranderen, en ook reeds veranderd heeft; zo als blykt in alle die, wdke de H. Schriftuur ons leert, dat (d) Wysh IV. v. 7. ip) Heb, JX. v. 27. Cc 3  413 VAN DE CïïtUSTELYkË RECHTVAARDIGHEID, dat van de dood verwekt zyn, en tog naderhand weder geftorven zyn. O) V. Sterft in dè dood de ziel zo wel als het lighaam ? A Volftrekt niet : zy fcheidt wel van het lighaam; maar alzo zy een verftandig, en oordeelkundig weezen is, en gevolglyk uit geen ftoffelyke, en dus uit geen vergankclyke doelen bcttaat, zo is zy uit haar zelve ook aan geen dood, of verandering onderworpen , maar gaat in het huis haarer eeuwigheid, (b) V. Zoude God de ziel ook kunnen vernietigen? A. Dit zoude God wel kunnen doen; maar dit te doen zoude niet alleen ftryden met zyne onfeilbaarc belofte, maar zelfs ook aandruisfehen tegen dc gezonde reden; alzo dan ons waardigst deel vernietigt, en ons minder gedeelte, in ftof veranderd wordende, nog behouden zoude blyven. (c) . „ V. Hoe bewyst gy al verder de onfterffelykheid der ziel? A. Uit alle plaatfen der H. Schriftuur, in welke zo van de eeuwige ftraffen der verdoemden , als van de eeuwige belooning der uitverkóornen gefproken wordt. V. Zal de ziel altoos van haar lighaam ger fc hei den blyven? A. rfi> 4 Kon. XIII. v. 21. Joan. XI. v. 44. Matth. XXVII. V v. 52 (b) Eccl XII. v. 5. Cs) Vide traft, de Vera Relig. töra. I. pag. 50. &c.  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 4 Tg A. Neen; door Gods almogenheid zullen op het einde der waereld de lighaamen wederom met de zielen vereenigt worden , en eeuwig vereenigt leeven ; zullende die in ftaat van genaade gcftorven waren, als dan van haaren arbeid rusten, en voor het goede, dat zy hier te faamen verrigt hebben, eeuwig beloond worden; en die in ftaat van doodzonde geftorven zyn ook de eeuwige ltraflen hunner boosheid lyden V, Wat zal men met voordeel van de dood denken? A. i. Dat wy haar zeker ondergaan moeten, i. Dat wy gansch onzeker zyn wanneer. 3 Dat wy voor den jongften dag niet herleeven zullen 4. Dat wv in de dood hier alles verlaaten moeten. 5. Dat wy alleen in het onbekende land' zullen moeten ryzen. 6, Dat rykdom eere , of waardigheid ons daar niet zullen baaten 7, Dat eenmaal kwalyk geftorven, eeuwig kwaalyk geftorven is. V. Komen er ook fomwylen eenige zielen van geftorve menfehen terug.? A- Dit kan door Gods bizondere fchikkin" gefchieden , zo als gebleken is in den Propheet Samuel f» en zo als de bevreesthcid der discipelen, die, toen zy den verreezen Zaligmaker zagen, meenden een geest te zien, benevens het ant- f tt „ woord, (3, 1 Kon. 28. ' Cc 4  42G VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. woord, dat de Hyland zelve er op gar, genoeg veronderftelt. 00 Ook dienc hier ter bevestiging het nagtgezigt van Judas den Machabeër , toen hy den hoogenpriefter Onias en den Propheet Jeremias, die reeds lang overleden waren, voor het volk zag bidden, (b) Als mede de verfehyning van Moiës op den berir thabor (c) b V. Wat moeten wy hier omtrent in agt neemen? A. Niet zo vermetel zyn, dat wy alle verfchyningen der geeften zouden ontkennen , en ook niet zo ligtgeloovig , dat men dingen, die maar zelden, of ooit gebeuren, als ligt gebeurbaare zaaken aan zoude merken, Van het Oordeel. V. Wat hebben wy na de dood te wagten ? A, Het oordeel: want het is den mensch gefteld eenmaal te .fterven, zegt Paulus , en daarna het oordeel, (d) V. Wat moeten wy vooral van het oordeel gelooven ? A. Pat qider een geoordeeld zal worden, dat (cl) Luc. XXIV. v. 35. (V) 2 Machab. XV. {c) Matth. XVII. (J) Heb. JX. v. 27,  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 42I dat dc Rechter onbewecgelyk, en het vonnis onherroepelyk zyn zal. V. Hoe veelerlei oordeel' hebben wy te wagten ? A. Tweeërlei: eerst een Oordeel in het bizonder, en op het einde der waereld een Oordeel in het algemeen. V. Wanneer wordt de mensch in het bizonder geoordeeld ? A. Zo Laas: als de ziel fcheidt van het lig-» haam, V. Hoe bewyst gy dit bizonder Oordcel ? A. Onder anderen uic de volgende plaatfen der H. Schriftuur. De Ecclefiafticus zegt: het is Gode ligt, een eider op zynen fie>f~ dag te vergelden volgens zyne werken. Ca~) De Zaligmaaker zelf vertoont ons den ryken vrek reeds in de Hel begraaven, voor dat het algemeene oordeel gehouden is , en terwyl er nog voor deszelfs broeders tyd van bekeering is. b; fin aan den goeden moordenaar beloofde de ftervende Hyland, dat hy nog dien zeiven dag met Hem in het paradys, dut is: in eene plaats van vergenoeging, zyn zoude, (c) Alle welke ve rgeldingen volftrekt een voorafgegaan oordeel veronderftelien , en van welke waarheid de H. Auguftinus dermaate overtuigt was, dac hy in zynen tyd eens eenen Priefter, dien (d) XI. v. 28. (b) Luc. XVI. 00 Luc. XXIII. v. 43. Ce 5  412 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. dien hy, om in dit geloofsftuk onderwezen te worden, een zeker boek zag ieezcn, berispte, hem zyne onkunde verwycende. (a) V. Waar in verfchilt voornaamentlyk het bizonder Oordcel van het algemeene? A. i. Dat in het bizonder Oordeel de ziel alleen geoordeeld wordt , en in het algemeene ook het lighaam met de ziel vereenigt. 2. Dat het bizonder Oordcel niet voor het oog van allen, maar wel het algemeene voor aller aanfchyn gehouden zal worden. V. Waarom zal er, als de mensch tog reeds in het bizonder geoordeeld is, naderhand dan nog een algemeen oordeel ge ■ houden worden? A» i- Om Gods rechtvaardigheid aan alle menfehen, Engelen, en duivelen te vertoonen. a Ter befchaaming, en meerder beftraffing der goddeloozen. 3. Ter grootere verheerelykinge der Rechtvaardigen. 4. Tot luister van den Rechter zclven. 5. Om dat het ook billyk is, cat de üghaamen, als de werktuigen van het goed en kwaad, zo wel als de zielen geoordeeld worden. V. Waarom nog al? A Om dat veel al het vergift der boosheid des goddeloozen zyrie verderffeiv- k'e, (a) Lib. de orig. anims,cap. 4. Vide J. N. Senn. z, de ultimo judicio tp.m. 1. parte i - pag. 240.  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 43J kc, en dc goede geur der deugden van den rechtvaardigen veel al haare zalige vruchten tot het einde der waereld blyft voortbrengen: zo als blykt uit de fchaadelyke gevolgen der kettcryën , cn de gezegende uitwerkingen van den arbeid der Apostelen, en Apostolifche mannen; waarom het ten hoogfte billyk is, dat er aan de goddeloozen en aan de geheele waereld getoond wordt, wat al kwaad ten einde toe uit hunne boosheid, en aan de vroomen, en tevens ook aan allen bewezen wordt, wat al zalige vruchten uit de deugden der Rechtvaardigen zullen zyn voortgefprooten , op dat de verworpelingen volgens de volle maat hunner boosheid geltraft, en de zaligen volgens al het goede , waar aan zy deel gehad zullen hebben, eeuwig beloond kunnen worden. V. Wie zal de Rechter weezen ? A. Chriftus Jefus, die van den Vader tot Rechter gefieid is over leevenden, en dooden (#) en aan wien de Vader alle oordeel heeft overgegeeveu. (b") V. Waar over zullen wy geoordeeld worden ? A. Over alle zonden , die wy met gedtgten, woorden, of werken, bedreven hebben , of by anderen eenig deel er in gehad hebben. Over de goede werken en pligten, die wy verzuimd hebben. Over alle eidel woord, dat wy gefproken hebben. ia) Hand. X. v. 42. (6) Joel V. v. 22.  4*4 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. ben. Over de onvolmaaktheden, die wy in het beöeffenen der deugden begaan hebben. Over alle onze woorden, werken , gedagten, en verzuimenisfen, en met een woord gezegt, over a'les, wat wy in ons lighaam het zy goed, het zy kwaad, bedreven hebben. §■ 3Van de Hel. V. Wat is de Hel? A. Eene plaats,alwaar de rechtvaardige God de verdoemden door een onuitbluschbaar vuur, en andere fmartcn naar maate hunner misdaaden eeuwig ftraffen zal. V. Hoe bewyst gy, dat er eene hel is ? A. Uit de H Schriftuur , waarin zy dan gezegt wordt haaren muil geopend te hebben , Ca) waar in ons dan Core, Dathan, en Abiron als ter helle nederdaajende worden voorgefteld, (b- en waar in ons dan de ryke vrek, als in de hel begraaven, voorkomt, (c) V. Waar is de Hel ? A. Die wordt meest gelooft in het midden der aarde te weezen; het geene onder anderen hier uit fchynt te volgen, dat er van Core, Dathan, en Abirongefchre- ven (d) Ifai. V.v. i4. (b) Getal. XVI. v 33. (t) Luc. XVI.  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 425 ven ftaat, dat de aarde onder hunne voeten wierdt opengefcheurd, cn zy alzo levendig ter helle nederdaalden, f» V. Leert de natuurelyke reden ook, dat er na dit leeven eene plaats van itraf en belooning zyn moet? A. Ja, zeer duidelyk ; want alzo God oneindig rechtvaardig, en de heiligheid zelve is, en wy des niet te min zien, dat de goddeloozen hier op de waereld niet volgens hunne overtreedingen veel al geftraft, noch de vroomen genoegzaam om hunne deugd beloond worden, zo overtuigt ons de reden, dat zyongetwyffeld i hier na hunne vergelding erlangen zullen, v. Wat zullen de verdoemden in de Hel lyden ? A. 1. De berooving van Gods aanfehyn , welke voor hen de onverdraagelykfte fmart zal zyn. 2. De altoosduurende knaaging van hun geweeten. 1. Het derven van alles, wat hen zoude kunnen vertroosten 4. Eene hevige brand 'van het onuitbluschbaar vuur. 5. Eene verzameling van meenigvuldige elenden. en 6. Boven alles de rampzalige eeuwig - V. Hoe kan de pyn van fchaade, het derven naamentlyk van Gods aanfehyn,zulk eene onverdraagelyke fmart voor de verdoemden weezen? («) Getal. XVI. v. 33. A*  42<5 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. A. F ven gelyk het genieten van Gods aan» fchyn voor de zaligen hec grootfte geluk'zyn zal. V. Hoe kan zulks waar zyn, daar wy, zo lang wy leeven, daar zulk eene aandoening niet van hebben ? A. Om dat her in dit leeven de tyd niet is, dat wy God zien, of'genieten kunnen; maar zp dra wy geftorven zyn, dan behooren wy, als daar toe gefchapen •zynde, God te genieten, en van welken dan verftoken te wcczen , ons het groocfte verlies zyn zal, dac wy immer lyden kunnen. V. Wac verftaat gy door de knaaging van hun geweeten? A. Het biccer verwyt van hun gemoed, dat hen onophoudtiyk het groot verlies van den Hemel, de leelykheid en fchroomelykheid der zonde , en de verwaarloozing der genaade zal doen gedenken ; welke knaaging nimmer zal eindigen volgens het geene er gefchreven ftaat: hunne wurm zal niet fterven. i &") V. Hoe weet gy, dat de verdoemden alles zullen moeten derven, dat hen eenigzins zoude kunnen vertroosten? A. Om dat de ryke vrek fnakte naar eenen droppel water, om den brand zyner tonge te iesfehen. (b") V. Zal het een weezentlyk vuur zyn , dat de verdoemden zal pynigen ? A. (a) Mare. IX. v; 43- Q>) Luc. XVI. v. 24.  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 437 A. Dit geeven ontelbaare, en meest alle de Schriftuurplaat/en, op welke van het hellche vuur gefproken wordt, duidelvk senoeg te kennen. 6 V. Hoe kan lighaamelyk , of ftoffelyk vuur altoos blyven en op de zielen werken ? A Dit zal het doen op wondere maar waare wyzen. f» De Goddelyke Almagt is zeker al te groot, dan dat wy die zouden durven bepaalen; en gelyk nu het vuur op ons lighaam werkt, en dit wederom op onze ziel, zo is het ligt te bemerken dat het vuur ook in de eeuwigheid od ons werken kan, kunnende het Goddelyk alvermogen zo wel het ftoffelyk vuur als ons ftoffelyk lighaam ook in alle eeuwigheid in ftand behouden. V. Hoe weet gy dat de verdoemden behalven de pynen des vuurs, nog andere finarten zullen moeten lyden ? A. Om dat de H. Schriftuur dit klaar eenoeg te kennen geeft (b) & y'$iïl™£iFdat de helfche ftraf—* A' r?mc iac-,dic op verfcheide plaatfen in de Schriftuur gezegt wordt, zoals: gaat weg van my\ vervloekten! m het eeuwig vuur x CO * rook hunner pynen zal opgaan tn der eeuwigheid. Cd) Die in hunnen on- , •« « . . * der- (d) S. Aug. lib. de civ. Dei, c. 10 (b) Matth. VIII. v. 12. Mare. IX. v. 43. (f) M«th. XXV. v. 41. tf) Openb. XIV. v. ix.  428 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID, dergang eeuwige ftraffen zuilen lyden. (a~) het vuur wordt niet uttgebluscht. (b) en zo voorts. Cc) V. Is er dan volftrekt geen verlosfing inde hel te wagten ? A. Neen: en op dat wy niet zouden meenen , dat het vuur wei eeuwig, maar de brand of werking van het vuur niet eeuwig zyn zyn zal, heeft de Heer, dit willende voorkomen , zyne uitfpraak aldus beflooten : zo zullen deze in de eeuwige brand gaan, gelyk de rechtvaardigen in het eeuwige leeven Ikc. zegt deH. Auguftinus(V) alsdan zal de deur van barmhartigheid gefloten blyven, zo als de Zaligmaaker elders te kennen geeft, (e) en hierom zegt de wyze Man zeer wel: als een goddeloos mensch zal geftorven zyn, zal er geen hoop. meer weezen. (ƒ) V- Zullen de verdoemden ten lange Iaaste 1 door het vuur tog niet verteerd worden? A. Neen, zo als uit dc aangevoerde plaatfen der H. Schriftuur onwederfpreekelyk blykt: zelfs zullen zyby de voleinding der waereld al wel verlangen te fterven, maar de dood zal van hen vlugten. Cg) V. Hoe kan God, die oneindig barmhartig is, 00 2 Thesfal. I. v. 9. (b) Mare. IX v. 43. (O Vide Epift Juda; v. 6, 7, Ij3- 00 Vide 3 ledt. in Evang. feriae fecundae in hebd. 1 quadragef. (e) Matth. XXV. v. 10. (J) Openb. VI. v, 16. Cg) Openb. IX. v. 6.  VANDE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 4SS9 is, ccne doodzonde, die dikwiis op een oogcnbiik bedreven wordt, zo hevig en zo eindeloos ftraffen ? A. Om dat dc boosheid van eene doodelyke zonde zo gruwclyk in Gods oogen is: om dat zyne wysheid om er ons van af te fchrikken eene zodanige ftraf noodig geoordeeld heeft: en om dac Hy even oneindig rechtvaardig, als barmhar- . tig is- . V. Moet dan toch de ftraf niet evenredig en gelyk zyn aan de begaane misdaad, of overtreeding? A. De ftraf (berekend zo wel in haare duurzaamheid, als hevigheiden fchandely kheid) moet in haar geheel genomen wel gelyk zyn aan de grootheid, of boosheid der begaane misdaad ; maar nooit heeft men, zelfs by geen waereldfche rechtbanken, begrepen, dat er eene gelykheid van cyd tusfehen hec bedryven der boosheid en hec ftraffen derzelve in acht moet genomen worden. V. Kunt gy de billykheid der eeuwige ftraf ook nader becoogen ? A. Ja: een zondaar, die zonder boetvaardigheid fterfc, fterft in eene aangekleeftheid aan de zonde , en in dien ftaat en aangekleeftheid, daar een mensch in fterft, blyft hy onveranderlyk , in alle eeuwigheid , waar uit de ti. Thomas te recht befluit 0?) dac zodanig mensch in der eeu- (.« Vide Dens de sternitate peen. pag. 478, ^c. D d  430 VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. eeuwigheid een rechtvaardig voorwerp der Goddelyke wraak wordt, en nimmer ophoudc de ftraffen van Gods verbolgenheid te verdienen. V, Zullen er veele in de He! komen? A. Ja, zeer veele; want de Zaligmaker verzekert ons, dat de poort wyd, en de weg breed is, die ten verderve leidt, en dat er veele denzelvën ingaan. Ca) V. Zullen alle verdoemden even zwaar gepynigt worden? A. Neen ; naar maate der misdaad zal ook dt maat der ftagen weezen. Cb) V. In welke ledemaaten zullen de verdoemden de zwaarfte pynen Lyden? A. In die ledemaaren, daar zy het meefte mede gezondigt hebben. Daar iemand door zondigt, ftaat er gefchreven, zal hy ook door gepyntgt worden. Cc) §• 4- Van de Hemelfche Glorie. V. Wat is de Hemel? A. i ie vérhevë, door de Goddelyke Wysheid uicgevonde, en door de Almagt gevormde plaats, waar in God zich zeiven klaar, en duidelyk in zynen Goddclyken luifter vertoont aan de uitverkoorenen, en (a) Marth. I. v. 13. Cb) Dcuc. XXV. v. 2. (e) Wysh. XI. v. 17.  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 431 en waarin Zy ecuwig met Hem leeven,en in Hem liet volmaakfte goed genieten zullen. V. Waar is die gelukkige plaats? A. De H. Schriftuur geeft op verfchcide plaatfen te kennen, dat zyom hoog,bo- • „ \Vi hec firmamcnt, of ftarren hemel is. * V. Waar in is het grootfte geluk der zali¬ gen gelegen? A. In Gods aanfehyn te aanfehouweh, dat' is God te kennen, zo als Hy is; en in Hem alle goed te genieten. V. Hoe kan de kennis van God de Zaligen zodanig vergenoegen? A. Om dat de Zaligen met God te kennen, en Zyne volmaaktheden duidelyk te befcffen,ten klaaflten overtuigt zullen,worden , dat God het eenige goed is* dat om zich zeiven waardig is bemind te worden, en waar in zy zich onophoudé. lyk verlustigen kunnen. V. Hoe komt het, dat wy, zo lang wy op dc waereld zyn, in God zulk eene vergenoeging niet fcheppen? A- Om dat wy Hem nog zo volmaakt niet kennen ais de zaligen Hem kennen, welke kennis eigentlyk voor de eeuwigheid bewaard is : wy zien als door een fpiegel, en in een raadze/, maar dan aanfehyn aan aanfehyn. Nu ken ik onvolmaakt, maar dan zal ik kennen zo gelyk ik gekend word, zegt de Apostel Paulus. f» V f» 1 Cor. XIII. v. 12. Dd a  43^ VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. * V. Zullen de'Zaligen alle even zalig of ge¬ lukkig zyn ? A. Neen t de eene flar verfchilt Pan de andere in klaarheid, (a) ken eider zal zyn loon ontvangen volgens zynen arbeid: (b) doch alle zullen zy mee hun deel te vreede weczen. V. Hoe kan de zaligheid van den eenen grooter zyn als van den anderen, daar de zaligheid voornaamentlyk beftaat in God te kennen, en te beminnen, het geene van den eenen zaligen zo wel gedaan wordt als van den anderen? A. De een zal God volmaakter kennen , en uit die volmaaktere kennis Hem ook volmaakter beminnen als de ander; doch alle zullen zy God ten minfte zo volmaakt kennen, dat zy duidelyk overreed zullen worden, dat Hy het eenige, en opperfte goed is, hetwelk alleen waardig is om zich zelvem van hen eeuwig bemind te worden. V. Wie kent God het allervolmaakst? A. God zelf. * V. Wat zullen de zaligen in den Hemel nog behalven God , hun opperfte goed, genieten ? A. Het gczelfchap der Engelen, de gemeen* fchap met alle Heiligen ; alles wat hen in dien verheven ftaat kan vergenoegen , en behalven dit de blyde gedachtenis van de aitoosduurende zalige eeuwigheid. * V. (a) i Cor. XV. v. 41. (6) 1 Cor. III. v. 8-  VAN DE CHRISTELYKE RECHTVAARDIGHEID. 433 * V. Welke voorrechten zuilen de lighnamcn der zaligen nog hebben ? A. Chriftus zegt in het H. Evangelie , dat de Rechtvaardigen zullen blinken als de zon in het ryk des Vaders; (a) en de H. - uwlus leert ons , dat zy verryzen zullen Gnbederfiëlyk, (b) Heerelyk , (e) Kraedzc-, onzes ligchaams gebruiken bm Z d in ftaat gefteld te worden! van U w^ £ Z£ tC, VaardiSer te kunnm Sen, en wePv v? r,"' düe fty vanons vorder^ metnleuwc vlyt te volbrengen; op dat wy dus einde Ee- (yk,  44-6 Jyk na dit vcrgankelyk leven aan uwe hemelfche tafel eeuwige dischgenooten mogen worden. Amen. DANKZEGGING na het EETEN. VLVy bedanken U, o Heere! voor alle de weldaaden, die wy van uwe vaderlyke goedheid ontvangen hebben. De goederticrne cn barmhartige Heere heeft eenegedachtenisfe gemaakt van zyne wonderen. Hy heeft fpyze ge geven aan die Hem vreezen. Heer, ontferm U onzer! £ Chriftus, ontferm ü onzer! Heere, ontferm U onzer! Onze Vader! enz. enz. Wil, o Heere! allen, die ons goed doen om uwen naam, met het eeuwige leven vergelden. U gewaardigd hebbende, Heere! met dc genoten fpyzen onze lighaamen tc verfterken , maak, bidden wy Li, door uwen Goddelyken byftand, nu ook onzen geest bekwaam, om al het geene te volbrengen, dat gy van ons vordert, en uwen naam in aile's tc verheerlyken: op dat wy alzo waardig mogen worden met U hier namaals eeuwig te leven. Amen. AVOND GEBEDEN. 4- In den naam des Vaders, en des Zoons, en des H. Geest. Amen. o E euwig God! eenig in weezen, en dricvul' *-* dig in Perfoonen, met droefheid ontwaar  AANHANGSEL, . 447 waar ik, dat ik myn heilig voorneemen, hetwelk ik dezen morgen gemaakt had, niet genoeg ben na gekomen, dat ik in deeze... en geene.... fouten gevallen ben, en veele gelegenheden om goed ter uwer eere te verriften , zonder vrucht heb laaten voorbygaan. ° J-Tet doet my leed, 0 God, dat ik niet vlytiger tot het goede geweest ben, en mv van net kwaade niet zorgvuldiger gewagt hcbb'e. AJlc myne zonden, en nalaatighcden, die ik ooit begaan heb, verfoei ik, 0 God! wel om dc verdiende ftraffen uwer gerechtigheid; maar vry wat meer, 0 myn Vader! om "dat ik tegen U gezondigt hebbe , die al te waardig zyt ora van uwe Kinderen in het minfte onteer d te worden; fterven wil ik liever, danü, 0 God ! ooit wederom verfmaaden. O Qod! ik geloof in L7, en al wat Gy gcö^ penbaard hebt, om dat gy de eeuwige Waarheid zyt. ó (Z°A! ik hoop hier na eeuwig met V gelukkig te leeven, om dat gy het my belooid hebt, aie getrouw zyt in uwe beloften, om dat Gy goed, Barmhartig, en Almagtig zyt. 0 God! ik bem'n ü boven al, cn myn evennaasten gelyk my zei ven, en ades wat ü behaagclyk is,'om U, om dat Gy hec oppérfte en waardigfte goed zyt. • ]k bedank U, 0 God, voor alle weldaaden, die ut op dezen dag, en in mynen geheele leevenstyd van uwe Vaderlvke goedheid eenooten heb. Eë 2 * |ö  448 AANHANGSEL. Tn de noodzaakelykheid zynde van ter herfteiA ling van myne geest, en lichaamskrachten eene korte nagtrust te neemen, om U o God, daarna des te vlytiger te kunnen dienen, beveel ik intusfchen aan uwe vaderlyke befcherming myn lyf en ziel. Amen. "Oezoek o Heer! deze wooning , weer alle listen des vyands van dezelve; dat uwe heilige Engelen in dezelve woonen , om ons in vrede te bewaaren, en laat uwe zegen altyd over ons blyven, door Jefus Chriltus uwen Zoon, onzen Heere. Amen. llleilige Maria! myn Engelbewaarder! myn zonderlinge Schermheilige! N. en gy alle Gods lieve Heiligen, en Engelen! neemt my onder uwe kragtige befcherming, waakt voor my, terwyl ik ilaap, opdat ik dezen nagt onzondig door mag brengen, en geen duivelfche listen my mogen hinderen. Amen, f~\nze Vader, &c. ^ Wees gegroet, &c. Zich met eerbaarheid ontkleedendi, zegt men: o TJeer! naakt ben ik in de waereld gekomen, en naakt zal ik uit dezelve vertrekken. Doe my dit geftadig gedenken, op dat ik myn hart niet hegte aan het geen ik dan zal moeten verlaaten. Daar  aanhangsel. 4^0 Daar na zich, en zyne rustplaats met het >?< teken des H. Kruis zegenende, en met gewyd water befpr oei jende, zegt men: .- . j JJeere! wil my befprocijen met hyfoop, en , ik zal gezuiverd worden;. Gy zult mv Wastenen, en ik zal witter als fneeuw worden. Eindelyk in het bed treedende, zegt men : Tk zal gaan flaapen, en rusten in vrede. . de Almachtige Heer verleene my eene geruste nagt, en gelukkig einde. «geruste Ten laatjïen nedergelegen zynde , fluit men zyne oogen onder deeze verzugting: trader! in uwe handen beveel ik mynen Geest. Amen. 3 Uitgebreide manier om ons in de drie Goddelyke Deugden te oefenen, en berouw over onze zonden te verwekken. Oefeening van Geloof. , j/[yn Heer, en myn God! ik geloof vaster lyk, dat Gy zyt één God in wezen, en (nochtans drievuldig in perfoonen, te weeten, iVader, Zoon, en Heilige Geest: ik geloof, Ee3 dat  45 j aa m HAKCSt U dat de tweede Perfoon van dc heilige Drieéénheid voor ons, 'die door Adam .verlóoren waren, in het zuiver lighaam van Maria de menfchelyke natuur heeft aangenomen, en in dezelve door zyne bittere kruisdood ons .allen verlost heeft: ik geloof ook, ó God! dat Gy een'Looner van het goed, en een ftraffer van het kwaad zyt; dat onze ziel onfteröelyk is, en ons lighaam ten jongften dage zal verryzen , om, met haar vereenigd zynde, in der eeuwigheid loon naar werken te ontfangcn; ook geloof ik, dat Jefus met zyn vleesch, en bloed wezcntlyk, en waarachtig in het heilige Sacrament des Outaars tegenwoordig is, dat wy uit ons zelvcn geen verdienftige werken kunnen verrigten, maar hier toe uwe hulp, en byftand nodig hebben. Dit, ó myn God! en alles wat gy my door uwe heilige Catholyke Kerk voorltelt om te gelooven, geloof ik vas» telyk, om dat Gy,die het Haar veropenbaard hebt, de Eeuwige Waarheid zyt,enons,om dat Gy oneindig' goed zyt, niet kunt bedriegen, en om dat' Gy oneindig wys zyt, ook zelfs niet kunt bedroogen worden. In dit Geloof wil ik leeven en fterven ö Heere! ••wil myn Geloof vermeerderen! Oeffening van Hoop. A/Tyn Heer,en myn God! ik. hoop door uwe i barmhartigheid , cn door de oneindige verdienften van Jefus Chriftus de eeuwige Zaligheid te zuilen verwerven, en door het ont-  aanhangsel. 4£j ontfangcn der H. Sacramenten en andere hulpmiddelen toe dezelve te geraaken. Dit, ó Heere! hoop ik, om dat Gy het my belooft hebt, die alrnagtig en getrouw zyt in uwe beloften, en óm dat Gy& oneindig goed en barmhartig jegens ons zyt, o Heer ! wil toch myne Hoop verfterken. ? Oeffening van Liefde, M^eer, en myn God! ik bemin U uit geheel myn hart, uit alle myne krachten met alleen om dat Gy my zo veele weidaa? den naar ziel en lighaam Weezen hebt en npg wilt bewyzen, maar byzonder benri'n ik V om ü eigenzelven, om dat Gy om uwe oneindige volmaaktheden dubbeld waardfgzvt van my bemind te worden: Myne evennaas- Gv 5?lnKk,00k ^k my^elven om dat Gy dit gebiedt, en U dit behaaglyk is- ik vergeef hen ook ter uwer liefde, all' wac'zv my ooit misdaan hebben, en wensen hen, ?l yk my zeiven, alle goed, en zegeningen en we1 voornaamentlyk de eeuwige gelSS Jcid; op dat zy alzo U zonderde loverf die waardig zyt van hen, van my en vin 5' le Schépfelen in der eeuwigheid7gelooft en verheeriykt ie worden. öW'^S rnyné lielde ontvonken ! y Manier van Berouw te verwekken over zyne. zonden. M^rH?ir' cn myn God! het doet my leed uit den grond myns harte, uit 't binnenE c 4 {ie  452 aanhangsel. fte rhyndcr ziele * dat ik ooit gezondigt hebbe; niet alleen, om dac ik daar door de ftraffen uwer gerechtigheid hier, en hier namaals verdiend heb; maar ook, cn wel voornamenc]yk, om dat ik U, Ó myn God), daar door vergramd heb. Ja, ó myn opperfte Goed! al ware 'c, dac uwe Barmhartigheid geen Hemel ter belooninge, of uwe Rechtvaardigheid geen Helle ter ftraffe gefteld hadde, nog zoude ik de zonden verfoeijen, om dat Gy evenwel daar door vergramd wierde, die al te waardig zyt om van ons, clendige aardwormen , in het minfte onteerd ce worden. Ik verkies nu liever dc doodce fterven,dan ooit wederom U, 6 God! te verlaaten, en neem vastelyk vdór,met uwe hulpe, en by ftand, alle zonden, en derzelver gelegenheden zorgvuldig te myden. o Jefus! ó genaderykc Jefus! geef my hier toe uwe genade! Amen! VERZUCHTINGEN, vóór de Heilige Communie. Verheug u nu, myne ziel! en juich vanblydfchap; want ziel Jefus uw Koning ikomt tot u zachtmoedig, en wil heden in u zyne intrek neemen: nu zult gy eene leevendige arke worden , waar in het hemelsch Manna rusten zal, een tempel, in welken de God van Hemel , en Aarde zynen zetel zal vestigen! Deze is een dag voor u, dien de Heer gemaakt  a a n han3sil. 4j3 maakt heeft; verheug u, en verblvd n nn denzelven, Hy komt tot u a?s een Genee?heer om uwe wonden en kwaaien te geneezen als een Vriend, om u wel te doen, ais een Vader, om u gelukkig, als een God om u zalig te maaken. Hy komt tot u, om u met zegeningen te vervullen, en om zich me? u te veréemgen. Ach! kende gy nu, wa u tot Vreede dient, en wist gy deze gaave! en dft geluk naar behooren te waardecrenGee„ Hert konde zo dorften naar de Fonteinen dewateren, als gy zoud hongeren, en dorften naar uwen Jefus. Ei! tre°ed toch haastelyk toe, myne ziel! en nader tot uwen God. Maar nader Hem met liefde, met betrouwen en met eerbiedigheid; erken zyne verheve^aar digheid en uwe nietigheid; bevroed het geluk, dat u gebeurt, en roep in eenen vernederden geest tot uwen Jefus uit: Heere ' ik ï?iS£' R?mg my» 0 Heere! en * zal gezuiverd worden. Amen.' s Na de Heilige Communie. A ch' van waar komt my dit geluk dtr r»** A de Moeder des Heeren, maa? de Heer zot mvnGodm.yH,k^t? » de rl dac, -G7 hem 20 gro°c maakt, of des menfehen kind, dat Gy het bezoekt' Na bevind ik, dat 'er geen volk is, dat hunne gÏ yVnsznf^SJ"** ' a,s Gy ^ iy ons zyt! o Hoe zoet zyn toch uwe woo- nin-  454 aan ü a' nos e l. ningen Heer der Heirkrachten! want myne ziele bezwykt van verwondering' en blydfchar? reeds in uwe Vóórhoven. Nu heb ik gevonden, dien myne ziel bemint! Ik zal Hemvait houden; en niet los laaten. Gy hebt gezegt, 6 God! dat uw behaagen is te zyn met ee kinderen der menfehen; maar nooit konde Gy het duidelyker toonen. Gy, ó Jefus! Gy hebt gezegt, dat uw vleesch waarelyk fpys en uw bloed waarelyk drank is, en ik heb het ondervonden, nu ik dat hemelsch Manna gefmaakt, en dien Maagden-Wyn geproeft heb: Wat zal ik U, 6 Heer! wedergaven voor all riet geene gy my vergunt hebt ? Hoe zal ik het U vergelden, die U:zeiven geheel aan my hebt gefchonken? Ach! dat toch myn mond met Lofzangen vervuld worde , op dat ik den eantfehen dag uwe lof verkondigd Loof, ö myne ziel! den Heere, cn all' wat m my is-, zynen heiligen Naame; want Hy, die magtig is, heeft my groote dingen gedaan. Ach Heer, blyf toch by my, en huisvest in myn hart! U alleen offer ik het op tot eene woonplaatfe: zuiver het 6 reinig het; en doe het de vruchten uwer tegenwoordigheid gevoelen ! Laat niet toe, dat 'er zich ydelheid, dartelheid , of boosheid in bcvinde; maar bekleed hec niet heiligheid en liefde* op dat ik met waarheid moge uitroepen: nu leef ik, dochak zo zeer niet, maar Chriftus leeft in my! en zo zal ik zonder aarzelen mogen zeggen: wie zal my konnen fcheiden van de liefde,van Chriftus? Zal het kwelling zyn, of benauwd-  AANHANGSEL. 455 heid? of honger, of naaktheid? of gevaar, of nLVHlginge£ ?f hcc zwaard? N^n; noch Dood, noch Leeven, noch Duivelen, noch Overheden, noch Magten, noch het'toekomende, noch het tegenwoordige, noch geweld, noch all' wat hoog, of laag is, noch SSW6?/^1 Zal ^ kunnfn fchekien van de Liefde Gods, die is in Chriftus-Iefus, onzen Heere. Amen. "»jeu«? EINDE.