01 1814 6463 UB AMSTERDAM  MEDITATIËN OP HET L Y D E N VAN JEZUS-CHRISTUS,  Verklaaring der Prent-Verbeeldikge. ^^crloste Stcrv'ling, wendt Uw Oog, en Harte, en Geeji, Naar d'Onderwerpcn, hier vertoond in Prent-Taf'reclen. Ziet Hem die tot den Dood gehoorzaam is geweest; Geen Lyden, Kruis , noch Ramp, moet immer U vervecleE» Befchouwt, in 't Midden- Stuk, het Godlyk Offer-Lam, Dat reeds in Eden's Hof, door Liefde-Gloed verflonden, Des Menschdom's Euveldadn vrywillig óp zich nam, En, tot ons-allerHeil, op 't Aardryk werd gezonden. & 4* <& Eene eed'le Dcugden-Rei omringt het Slagt-Altaar. Elk toont een Folter-Tuig van 's Hciland's bitter Lyden. 't Scfaynt dat hun Geest hier ftaart op 's Vader's Evenaar, Nu 'sWaercld's Heiland moet met Helfche Magten ftryden, ♦ ♦ * Zie, in Oithzèmani, een' vluggen Hcmclling, Met JEZlTs Lydens-Kelk, Hem 's Vader's Will'betuigen. Zie JEZUS, doodsch bedroefd, in deezc barrcning , Beilroömd met bloedig Zweet, zich plat ter Aarde buigen.. ■& ■& Men zie, ter rechter Zy', met fmerte en deerenisf', 't Gevloekte Joodsch Geipuis met Stok en Fakkel nad'ren: Hy wordt gefleurt, gehoont, als wen 't een Booswicht is; Teru-ylc een Kaïphas den Raad reeds doet vergad'ren. •» •©■ Deez wordt hier tévens in zyn raazerny vertoont; Daar hy den Heiland, in Godlooze Lasteringen, Een Volk-Verleider noemt; Hem licmcltèrgefld hoont; En zich bedriegen laat door valfche Rédeningen, In een nog-Iaagcr Rond wordt JEZUS bloot geftèld Aan 's Land-Voogd's hovaardye en zyn gewaand Vernfogcn. Het luid geroep des Volks, gepaard met woest Gewéld, Wekt hier Pilatus óp om God-Moord te gedoogen. * •& De bloodc Vrees bedwelmt zyn laf en boos Gemoed. Die zien wy 't fchuldloos Lam verfcheurd door Gccsfel-fiagen;, 1 Met Doornen wreed bekroond; bedekt met dierbaar Elocd ; Waarnaa Hy-Zelv zyn Kruis naar Gólgotha zal draagen. ♦ * Dan, eer Hy 't wreed Bevel volvoert, naar Zynen Wensch, Vertoont de Rechter Hem aan 't Rot der Schrift-Gcleerden, En zegt, hunn' Wrok ten zoen, ö Jooden, Zitt itn Menscb'. — Vcrgeefsch! wyl Haat en Nyd des Heiland's Dood begeerden. m- * & ó God! Pilatus doemt het Godlyk Lam ter Dood. Men ziet Hem onder 't Kruis, gantsch afgepynd, bezwyken. 't Meêdoogenloos Gemoed van Heiden en van Jood Doet langs dien Weg, nochtans, de wrccdfle Ontmcnschthcid blyketL 4* #. 49. Thans trecdt/Ood's waare Zoon den (reilen Doods-Berg op. Het Moord-Rot grypt Hem aan, van wreedc Bloed-dorst dronken. Zyn Kleed'ren afgerukt, doorwond van Teen tot Top, Wordt Hy met Nagelen aan 't fchandig Kruis geklonken. <■> $h -.-> Help, God! Hy geeft den Geest, vol Pyne en Drocfcnisf'. —— Uw JEZUS wordt, ó Mcmch ! in Jofepb's Rots' begraven. Hy, die het Evenbeeld en Woord des Vader's is, Boet, fchuldloos, Adam's Val, ten Zoen van Zonde-Maaven. • 15- •»• Aanbid, Mildaadigen! 't beleid van 't Godlyk Recht. Leer, leer, ó Zondig Menich ! voor 'sHemel's fchikking buigen , 1 Tot God's rechtvaardigheid Uw Eeuwig Lot bedecht. Gehoorzaamt tot den Dood, met JEZUS Illocd-Getuigcn. SOLl Düü GLOLIA»    De zeer-geleerde en EerVader THOMAS ÏÏELJL.I Nï ; KoomschCattol.Pj-iester.vau d'Orde der Predik-Hecren te Alkmaargetooren den ro Junij, A° 1715, en «.vcrleeden den x7 Aug:A° 1777. tó>^J3rX SAeeTïtenieaemaaft MtTèit- ^a/-^/ ■ t™. il«!t W oJ2^ ma^UA in c/As O Jen ■ ' £** -nekt- roer CAr^/,^m , ^ JE&vé-^W • ^dr^^JOrcnar van 't-Ceu™ VUr^-moact Jvreeinyï) dovf^cn 3>ruA, te- £ere aan 's JüiUnK JtW'. SoK J])e© Gloria ..   MEDITATIËN OP HET LYDEN VAN JEZUS-CHRISTUS.   MEDITATIËN OP HET LYDEN VAN JEZUS-CHRISTUS; DIENSTIG VOORPASTOOREN PREDIKANTEN, EN ALLE ' WA ARE CHRISTENEN: OPGESTELD DOOR DEN EERWAAR. DIGEN VADER THOMAS HEL LINX; In zyn Eerw: Leven, Priester van de Orde der Predik - Heer en, te Alkmaar. EERSTE DEEL. Te AMSTERDAM Voor T. CRAJENSCHOT, Boekverkoower, HET GOEDKEURJNGE.   BERICHT DER UITGEEVERS. TXe ndgelaatene handfchriften der Meditatien op bet Lyden des Zaligmaakers, eer* tyds door den Eerwaardigen Vader Thomas HelLinx t'zamengefteld en uitgefproken, magtig geworden zynde, en in dezelve een Schat van geleerde toepasjingen^ verklaaringen, en uitbreidingen veeier Schriftuur -plaatfen, betreklyk op het Lyden des Heiland's gevonden hebbenden , dachtten wy het oorbaar te zyn dit Werk, ter onderwyzin* ge en flichtinge der Geloovigen, door den Druk, algemeen te maaken. 't Is zichtbaar dm deeze handfchriften enkelyk tot eigen gebruik, en niet voor de Druk-Perfe gefchreeven zyn. Dies was het volftrekt noodzaaklyk de noodige befchaaving daaraan te geeven, zo ten opzichte der woordfchikkinge, fpellinge, zinfcheidingen, en af deelingen, als om daarin, naar vermogen , de vloeibaarheid en welluidendheid'9 plaatfe te doen hebben. Behalven deeze verëisch' tens, ontbrak aan allen de Latynfche Text, en aan verfcheidenen het Sluit • Gebed. Men moest dan hierin voorzien, om dit treflyk Werk aan het volle Dag - Licht te kunnen vertoonen, in gevolge der Dichterlyke Lesfe: Laat in Uw Schrift de Taal U fteeds geheiligd weezen. Hoe ge ook den Teugel viert,'k wil nimmerWanfpraak leezen. Zulks heeft ons dan verpligt den arbeid te onderneemen welke de Schryver - zelv zekerlyk zoude be* 3 tracht  B E R ï C H T. tracht hebben , indien, zyne Eerwaardigheid voorneemens ware geweest dit Werk ter Druk-Perfe De byzondere hoogachting welke die geleerde, en.wJjet H. Schrift zo. ervaar en Man' aller r echtmaatfgst. verdiend.,, en alömme ■ verworven heeft, zawêI Jnor zynen allereerlykften Inborst-, als zyne geleerdheid, gevoegd hy. 'het oordeel hetwelk ver, fcheiiene des kundige-. Mannén jegens deeze Meditatiën geveld'hebben, bezielen ons met de hoop dat onze vrywillige en belanglooze moeiten om. dit.Werk met luister te doen verfchynen, dek Leezeren aangenaam' zal zyn ; vlëijende wy ons tfivenècdat het. met. ziele-voordeel geleezen, en ter vergoedinge van des Drukkers gedaane onkosten, gretig, gezocht zal worden, Zowèl jonge Predikanten als Mannen van hoogere Jaar en , welken door. de menigvuldige bezigheden ■, en afleidingen die aan hunne heilige bedieningen verknocht z\m' Mnnen hier ryke.Stofe vinden, ter vorminge van dmkb&elden voor den Predik/loei ,voomamelyk ,i„. dian hen bywyle den lyd ontbreekt om eene °epaste Lcer-Rede izamen. te flellén ; terwyl ook deeze meditatiën den Leeken tevens allemutst kunnen zyn, om de christelyke deugden te heren heasffenen, volgens hunnen Staat , en de voorfchriften van den zuiveren Godsdienst. ■ Intusfchen betuigen wy, ,het alle nederigheid' dat geenszins ons doelwit is dien Eerwaardigen. en grooten Man de Eerkrans aftewinnen, maar veeU eer met dezelve, naa zynen dood, zyne gewade Kruine. te eieren. Deshalven befchuldige niemand ons van Eer- of Lofzucht, zomin ais van zelfbe. lang  der UIT GEE VERS, lang. Dan, aangezien de. Predikdienst , mei recht, eene hefchaafde taal, en welfpreekendheid 9 afvorderten , dat eene gepaste woor-dfchikking , en juiste zinbeperkingen , dikwyls 'een Zin , of -eene J]'deeling, aangenaamer aan het gehoor ,. en verftaanbaqrer voor den geest maaken, ook tevens den Prediker veel minder, onder het fpreeken vermoeijen, zo heeft het ons als een onnalaatelyk vercischte toegefchéenen deeze Meditatiën, naar onze geringe bekwaamheid , .eenigzins te bewerken; zonder dat wy, echter, van des Schry vers Styl en Zin zyn afgegaan. Nochtans zal de hedendaagfcbe kiesheid ligtelyk wel het eene of andere gelieven te bevitten, zo ten opzichte der fpellinge, ah jegens het behandelen der Naamvallen. Dan , aangaande de fpellinge hebben wy den Schryver niet geheelyk veranderd; , doch, de Naamvallen zo juist in acht genomen ah de menigvuldige ontwarringen, en woord-vekfchikkingen, onzen dikwyls zeer-vermoeiden geest toelieten. Wy vleijen .ons dan*.r -dat oordeel, billykheid, en godsvrucht y hy onze Leezeren plaatfe zal vinden; te meer+rMaar wy, zoveel mogelyk was, hy de ftichtinge, 'Uk het welluidende hebben trachten te voegen; en dat Dezulken , dia'wel eens der gelyken arbeid ondernomen 'hebben'^ :om recht zullen doen; en wy ' dur m ^r ^ven te ftooren aan de zichzelve bewonderende-doch , in de uitvoeringe , dikwyls zeer gebrekkige Laak- en Vitzucht. Zyn onze poogingen onvolmaakt; men gelieve te over weegen, dat niets volmaakt is dan G o d; en dat wy feilbaar■& Menfchen zyn; wier voornaam/Ie be- trach-  BERICHT der UITGEEVERS. trachting, in deeze Uitvoeringe, geweest is: Den Naam des Allerhoogjlen te verheerlyken ; de onbegrypelyke en oneindige Liefde des Heiland's, op eene zieltreffende wyze, den Geloovigen aantebieden, en hen aldus tot wederliefde, en eene ootmoedige navolginge, optewekken: En, eindelyk, om den geleerden en voljlandigen arbeid eens Mans, wiens godvruchtigen yver , geduurende zynen Leeftyd, zoveel fichtinge verwekt heeft, ten zynen welverdienden Lof, te beveiligen voor de woede des altverflindenden Tyds. TER  TÉR EERE DER MEDITATIËN OP HET LYDEN VAN JEZUS-CHRISTUS; DOOR DEN EERWAARDIGEN VADER THOMAS H E L L I N X. CjY, Chrilt'nen,wier verftand voor 't Albeftier wil buigen, Geloovigen , die 't Spoor van Jezus Bloed-Getuigen Ter zaligheid betreedt; geen Ramp noch Lyden vreeit-, Wie Twyff'ling niet verfcheurt ;maar, die, (leeds bly van geeft, De Kruis-Banier omhelft, naar 's Heiland's wille en Leering'; In Rouw en boete leeft, en tracht naar Ziel-bekeering': Befchouwt hier 't Bloed-Taf reel van *t groot Verlosüng.Werk, En treedt, met Hellinx, thans in Jezus Lydens. Perk. Ziet 's Heiland'sliefde daar des Sterv'ling' Schuld vergoeden; De Magt der Duifternifle opGodlyke Onfchuld woeden J Ziet daar het Offer-Lam, bedekt mei bloedig Zweet; Vol Ziele.angft, doodsch bedroefd, gepynddoor'tbitterft' Leed; Gegeesfeld en befpot, gekroond , vol diepe Wonden ; Genageld aan een Kruis, om Uwe - en myne Zonden! Ziet zyn gehoorzaamheid, en zyn verlaatenis; En hoe des Vader's Wil, om ons, onbuigbaar isl Leer hier dan, zondig Mensch, U-zeiven te vernéderen; Verhef U Hémel waart op Seraphyne - Véderen, Door Lyden en Geduld, naar 't voorbeeld van God's Zoon', Tot ge eeuwig Hem asnfchouwt op zynen Hémel -Troon/ Soli Deo Gloria. TA-  T A FEL ■ ■vi a i t t i d 3 h DER MEDITAT IE N, Van het EERSTE D EEL. Inleidinge. bIack r I. Meditatie over .Matt. 26. vs.' ï ,2. 4. II. over ito; 2ff. vs. 3,4. 15 III. over Matt. 26. vs. 5. 30 IV. ; ■ over Matt. 26. vs. 6,7. 44 V. « over Matt. 26. vs. 10, - -: ["nl 11 r 1.2» 13- . 58 VI. over Matt.'26. vs. 14,15,16". 72 VII. r - over M<2W. 26. vs* 17 ,18,19. 87 ¥111. — over Malt. 26". vs. 20, 21,22,25. iqs IX. — over Matt. 25. vs. 23,24,25. 120 X. —1— over Matt. 26. vs. 26,27,28. 132 XI' over Matt. 26. vs. 24,25,26, .,0 . 27,28,29,30. 145 XIL over Luk..^ 22. vs. ,31,32. 158 XIlI!.T~—| cver 3mlh 13' vs- 3 > 4»5- 173 XIV. • over 13. vs. 6,7,8,9. 185 XV:  TAFEL der MEDITATIËN. XV. Meditatie over Matt. 26. vs. 30. XVI. . over Joan. 18. vs. 1. 2II XVII. over Matt. 26. vs. 31,32. 226 XVIII. . ■ over Matt,»«. 33*34,35. 241 XIX- 1 over Matt. 26. vs. 36,37. zs? XX. ■ overikfew.26.vs.38. 2L XXL » " '■ over Matt. 26. vs.39. 20I XX'ÏÏ. over Matt. 26. vs. 40,41. 309 XXIII. . over Eafe 22. vs. 43; 326 XXIV. —— over Luk. 22. vs. 44. 342 XXV. - ■« over ito. 26. vs. 45,46. 358 XXVI. over Matt. 26. vs. 47. 374. GOED-  GOEDKEURING. Heb, met fmaak, en aandacht, geleezen deeze Meditatiën op het Lyden van den Zaligmaaker j opgefteld door den Eerwaardigen Vader Thomas Hellinx, van de Orde der Predikheeren; dewelke ik zeer bekwaam oordeele om den Menfche op te wek« ken tot medelyden, en alzo deel te hebben in Zyne Godlyke Verdienften , en Zyne ■Glorie. Gegeeven te Antwerpen, den \flen Maart, A. de VRIES; Licentiaat in de H. Godsgeleerdheid , Canonik gradueel , en Aartspriester, Boekkeurder, ME.DI  Pag. t Meditatiën» OP HET LYDEN VAN JÈZUS-CHRÏSTUS. ^^^^«^^^^^^^^^^^^^^^^^^^ INLEID I N G E. Het heerlyke en Het fchoone, waarin de eené menfch boven denanderen uitmunt, is de weetenfchap en wysheid; maar alle wysheid is deregte niet want daar -is eene O) wysheid die aardfcb, zwnelyk, dmvelfch is, en daar is eene wysheid dü van boven, en vol van goede vrugten is. Tot verheffing van deeze laatfte wysheid mag meti zeggen -.{b^de menfch kent haare waarde tüef.zy zal met gcgeeven worden voor V allerfynfte goud; zy zal, m vermengelinge, tegen geen zilver opgewogen worden; de allerkojlelykjïe SardoninksJ eenen of Saffieren konnnen by haar niet vtrgl leeken worden. De ivaare wysheid, die van br> ven is, beftaat hierin, dac wy {erkennen deneeni. gen waaren God, en Jezus-Cbriftus, dien hy Gezonden heeft;dat is de wysheid van een chrifteri. dewelke hy boven alles fchatcen moet, én waarin zyne zaligheid geleegen is: zo gy dit weet, dan weet gy alles, en zo die kennis en wysheid u ontbreekt, dan weet gy niets, offchcon gy ook de geheimen der natuur doorgrondde,den loop' A  j Eerste Meditatie op het loop der ftarren, de beweegirgen der hemelen, en alle geheimen kende, en intuflchen onkundig b! eeft van (ö) het geheim van God den Vader, en van Jezus-Chriftus ;in wien alle de fcbatten der wysheid en kennijje verborgen zyn , dan is uwe wysheid ydel. Het is dan geen wonder, dat de Geeft Gods, de menfchen die(b) zonderCbrifluszyn,aanmerkt, als zonder God in deeze waereld, en zonder hoope. 't Is dan geen wonder dat Paulus, die aan de voeten van den grooten Gamaliè'1 onderweezen was. en die in de waereldfche wysheid en kenniffe voor niemand behoefde te wyken, (c^alle dingen ahfchade en vuiligheid achtte, om de uitmuntende kennis van jezus-Chriftus. Daarom zeidde Paulus: myne reden en myne preediking is niet geweeft in woorden van menfchelyke wysheid en van deeze waereld; ik ben ook niet gekoomen met hoogdraavende woorden van welfpreekendheid, of wysheid: (d) wantik achte niet geraaden iets anders onder u te weeten, dan Jezus Chriftus, en dien gekruifl. Daarin is zulk eene wysheid, en godlykheid verborgen, dat de verkondiging alleen alle wysheid influit. Deeze wysheid van Jezus den gekruiften zal ik,onder Gods zegen, uwe aandagt heden beginnen voor te houden. God vergunne ons ook, naar zyne goedheid , het einde, de volle gefchiedenis van zyne lyden aan u te moogen voorftellen. Ik zal dan van mynen kant tragten, op eene klaare en eenvoudige wyze, gefchikt naar héc begrip van myne beminde gemeente, Jezus kruisdood en zyn lyden voor te draagen. Geene wysheid, geene nootzaakelyker kennis is 'er te vinden, want deeze kennis verlicht ons verftand, volmaakt onze deugden, regelt onze zeden en daaden, beteugelt onze driften en be- (a) Kol. 2. a. 3. f» Ephef. 0. 12. (O PM* 3- 8. (/) i Kor. s. c.  Lyden van Jezus.Christus. 3 begeetlykheden; zy doet ons de innerlyke ingewanden van Gods barmhartigheid en liefde kennen, en verpligt ons Hem te beminnen, die zoo veel voor ons geleeden heeft. GEBED. Stort flegts, ö lydende Jezus! in onze harten een vonkje van dat vuur, waar van gy blaakte om uw lyden , en met betzelven het werk onzer verloflinge te beginnen ; en, door dit vuur ontvonkt, zullen wy op de welfpreekendfle wyze uw lyden en fterven verkondigen. Het zielroerend ftrydperk uws lydens behoeft geene ontleende Sieraaden, om onze harten te roeren. De gewyde gedenkfchiiften van uw bloedig treurfpel, de Schriften van die heilige Schryveren, welke Gy met uwen geeft beftraalde, en wier pen Gy beftuurde, vernietigen ten eenemaal alles wat onze zwakke welfpreekenheid,tot luifter van uwen bloedigen ftryd, poogde by te zetten. Beziel my flegts met eenen heiligen y ver in het onderzoeken, en nafpeuren van den wonderbaaren loop uws lydens; en uw woord ,ons nagelaaten,zal my eenen gantfchen vloed van overvloedige Stoffen, en ftigtende bedenkingen, opleveren. Wek de harten myner toehoorderen in eene Godvrugtige aandagt op; opdat zy in deeze Stoffen zien en leeren moogen hoe verre uwe onbegrypelyke liefde voor den menfch zig uuftrekte, en zy zig het bloed, hetwelk Gy voor een iegelyk der menfchen ftortte, ten nutte maaken! Dus zal het einde onzes arbeids met uwe gunft en uwen zegen bekroond zyn. A a EER.  4 Eerste Meditatie op het EERSTE MEDITATIE. Matth. 26. 1-2. Et faélurn eft: cumcon-*|;£« het gefehiedde, als fummaflèt Jefus fer-^$ Jezus alle deze reden mones hos omnes|;|; geëindigd had, dat hy dixic difcipulis fuis:^^ tot zyne Leerlingen dtis quia poftbiduum zeidde: gyweet dat het Pafcha fiet, & filius^Jfr over twee dagen Paahominis tradetur ut** fche is ,en datdeZoon crucifigatur. des menfchen zal ge- leverd worden omgekruip te worden. De Heiland had zyne leerlingen nu van veele dingen en verborgenheden onderregt, als van den ondergang van Jerufalem , de verwoefting van 't Joodfche volk, en van het einde der waereld; en aan het einde van het 25fte Hooftffuk had hy gefproken, dat (tf) hy koomen zoude in zyne heerlykheid en zitten op den Zetel der heerlykheid ; maar nu toont hy hen den weg langs welken Hy op den Zetel zyner heerlykheid klimmen zou; (h) hy zou wel gekroond worden met eere en heerlykheid; maar die Jezus moet een weinig onder de Engelen vernedert worden, om het lyden des doods. David had wel voorzegd dat hy zyn (c) Hoofd zoude opheffen; doch hy moeft eerft op den weg uit de Beeke drinken: (d) de Christus moeft dan lyden eer hy in zyne heerlykheid zou ingaan, hy had zyne leerlingen m al verfcheide maaien, dit van verre voorgefteid; ira- f» Matth. 25. 31. (b~) Pf. 2. o. (c) Pf. iop. 7. (d) Luc. 24. 26.   ■  Lyden van Jezus-Christus 5 Immers naa zyne gedaantens-verandering op Thabor, gaf hy Petrus, Joannes en Jacobus te kennen, (#) gelyk hy dit ook aan zyne leerlingen toonde , naa dat zy hem beleden hadden, te zyn: (b) de Cbrifius, de Zoon van den levenden God; en waar vindt men klaarder voorfpelling hiervan , danwel in deeze woorden: (ff) Ziet wy trekken op naar Jerufalem, en de Zoon des menfchen zal den Overpr ie fleren en den Schriftgeleerden geleverd worden, en zy zullen hem ter dood verwyzen, en hem leveren aan de Heidenen, om te befpotten, te geesfelen, en te kruisfen. En in de daad, 'er was ook niets nodiger, dan dat de leerlingen van Christus werden gewaarfchouwt dat hy gedood en gekruift zoude worden, uit hoofde van de verkeerde gedagten, dewelke zy van hem vormden, volgens 't gemeen gevoele der Jooden, aangaande den Mesfias, dewelke zy met grooteluifter, pragt en magt verwagtten, en als een aardfch Koning, die hun van het juk der Romeinen zoude verlosfen: met deze gedagten waren zy ingenomen, gelyk niet alleen blykt uit de ftaatzugtige bede van de Moeder der Zoonen van Zebedeus, den Heiland vraagende (d) zeg dat deze myne twee Zoonen zitten, de een aan uwe regterhand, en de ander aan uwe flinkerhand in uw ryke. Dit bleek ook niet minder uit den (e) twifï die zy met elkandercn hadden, wievan hun de grootfle zoude zyn in 'c ryk; zoo ipraken ookde Emausgangers: (f) dan, wy hoopten, dat Hy bet vjas die Ifrae'l zoude verloffen. Hoe groo/ ook hun vooroordeel hierïn was, bleek genoeg toen zy, naa dat hy verreezen was, en veertig dagen met hen verkeerd had, Hem vraagden: (g) Heere zult ge op doezen tyd Ifraël het ryk herflellen ? Zeer nodig was het dan, dat de Heiland hen die zoo (a) Mattli. 17. 9-12- (.*>) Matth. 16. 16. (c) Matth. 20. 18, 19 (O Matth. 20. 21. 00 Mark. 9.33. (f) Luk. 24. 21. (ff) Aft. i. 6", A 3  6 Éérste Meditatie op het zoo dikmaals te kennen gave,op wat wyze hyfterven zoude , en hierom, gelyk Markus zegt: (a) fprak Hy hier openlyk van; dit moeft hun ernftig worden ingefcherpt, op dat zy zig niet aan zynen dood zouden ergeren. Doch tot nu toe had de Heiland, als Propheet, gefproken , en van zyn lyden als toekomende; maar nu wyft hy hen den eigenen tyd, (b) aan; want hy is de Heere die alles weet. Het zal dan gefchieden op het Pafcha; hetwelk zy witten, als gebooren Hebreeuwen zynde, dat nu naa twee dagen zoude gevierd worden. Dat woord Paafchen word niet altoos voor een en 't zelve gebruikt; zomwylen betekent dit woord het Paafchlam-zelf, dat geofferd moeft worden, in welken zin het de leerlingen gebruikten wanneer zy zeidden: (c) waar wilt ge dat wy u het Paafchmaal bereiden? Ook wordt 'er wel door verftaan het Feeft-zelf; ook wel den geheelen tyd dat hetFeeft duurde, ook word het wel genomen voor (d) het Hoogtyd der ongedezemde brooden, bet welk Pafcha genoemt wordt. Wat het Paafchen is, en op wat dag het gehouden moeft worden, zullen wy verklaaren in het eeten van het Paafchlam. Als de Heiland dan hier van het Paafcbfeeft en van zyne kfuisfing met zyne leerlingen (preekt, dan geeft hy hier door te ker nen het verband dat 'er is tuftchen zyne offerhande,en d'opöffering van 't Paafchlam 't welk zoo zigtbaarlyk zyn figuur was, dat het niet mogelyk is daar in te mifièn. Niet tegenftaande het Paafchlam alle jaaren maar ééns geofferd werd, zo was het evenwel een ofFerhande die geduuriglyk opgedraagen wierd door d'offering van (e) twee éénjaarige lammeren, waar van één 's morgens en V ander 's avonds,(f) en alle OO Mark. 8. 32. (£) Joau. 16. 30. Co Matth. 36. xf. {dyXaSs.. 22. 5. (Y) Exod. 2p. 38.39. CO Num.28.3.  Lyden van Jezus-Christus. 7 k dagen tot een altydduurend brandoffer opgedraagen moeiten worden, welke offerhanden een geduurige en dagelykfche profetie waren, ja ze waren als een onvermoeilykeftemme, die twecnjaal's daags riep en bekend maakte, dat het waarachtig lam Gods zoo eens opgedraagen zou worden, en dat dit waarachtig Lam geen ander kon zyn, dan die de Patriarchen en Profeeten verwagtten, te weeten de Mesfias, van wien men alle de heil-goederen verwagtte, die de wet door de geduurige offerhanden beloofde zonder die echter te geeven, de geduurzaamheid van zulke offerhanden, dagelyks herhaald, en nutteloos, gaven duidelyk te kennen, dat 'er eens eene offerhande zou opgeofferd worden , die alles zou verwerven en aanbrengen. Niet zonder reden zegt Joannes de Dooper, Jezus ziende: (a)Ziet daar het Lam Gods, ziet daar die wegneemt de zonden der waereld, waarmede hy beduiden wil, dat hy voor de zonden der waereld tot een flagiöffer zou opgedraagen worden. Het Paafchlam en de lammeren die by menigte opgedraagen wierden, waren voorbeduidingen van zyne onnozelheid , zagtmoedigheid en vrywilligheid, om geöffert te worden, (V) opdat de overtreeding ophoude , de zonde een einde neeme, d''ongerechtigheid te niet gedaan en d'eeuwige rechtvaardigheid te voorfchyn gebragt worde. Dit Lam Gods is een eeuwige en geduurige offerhande, altyd leevende en verich opgedraagen, want (c) vermits by in eeuwigheid blyft, zo beeft hy een eeuwigduurend Prieflerfchap. De Heiland dan fprak van twee dingen met zyne leerlingen, te weten van het Paafchen, en van zyn Lyden : welke wy ook van elkünderen moeten fcheiden: het eene, te weeten het Paafchen dat naby was, was hen bekend, maar het andere was, eer hy 't hen GO Joan. 1. 29. Dan. 9. 34. (O Heb. 7. A 4  *Eer.st£ Meditatie op het hen kenbaar maakte, gantfch verborgen. Het Paafchr feeft is op handen binnen twee dagen; maar ik moet u zeggen dat 'er in dien korten tyd groote geheimen zullen vervuld worden ; dat ik zal verraaden, verkort, door eenen van myne leerlingen aan d'Overpriefters en Schriftgeleerden zal geleverd worden, die my ter dood zullen veröordeelen, en aan den Stadhouder overleeveren, die my ter kruisfinge zal overgeeven. Het kruis zal het altaar zyn waarop ik myn bloed tot eene offerhande zal Horten , waarvan het Paafchlam van overlang een af beeldfel was. Het is in den eeuwigen Raad beflooten;dat het Paafchfeeiï dat binnen twee dagen invalt, de laatfte zal zyn, die ik in myn leeven zal vieren, gelyk ook de laatfte Paafchen van d'oude wet. Binnen twee dagen moet de Wet fterven. Binnen twee dagen moeten alle Aaronfche offerhanden door myne vernietigd worden. Binnen twee dagen zullen alle (ö) bevelen van Godsdien/i en het aardfcb heilig, dom met al wat daar van afhangt veranderd wor> den, een nieuwe Prieflerdom en offerhande plaats grypen. Binnen twee dagen zal het (b) voorhangzel des tempels in twee /lukken van boven tot beneden fcheuren zonder herfteld te worden; en (c) d-e fiagt'ó/fers en d'offerhanden zullen te met gaan. Nu dan.opditFeeflzouChriflus overgeleverd worden, hv die het waaie Qd~) Paafchlam is, dat voor ons ge/lagt wordt, opdat alzoo het voorbeeld, en het tegenbeeld, gelykeniffe met malkanderen zouden hebben \ op hetEeeft dan zou hy worden gekruid, of fchoon de Joodfche bloedraad zegt; niet 'op. het Fee/t, het zal evenwel zoo gefchieden, aangezien pod door den mond van Ifaias zegt :(V) myne voornemens zullen /land houden., en al wat ik wil zal gefchieden, niet alleen de zaake. maar de tyd , de maniere en alle de omflandigheden waren zeker by God f» Heb. 9. f. (£) Mat. zi. 57. (c) Dan. o. stf. ^t) 1 Kor. 5. 7, (?) If. 46, jo.  Lyden van Jezus-Christus. :$ God; dus zeidde Petrus ook (d) dezen, is door een beflooten raad en voorkenniffe Gods over geleverd. C iris-» tus voorzeidde ook niets anders, dan dat geene dat in dien Raad, dien de Vader, en Hy met den Vader, gehouden had, beflooten was. Hoe vreemd en onverwagt was het vooruitzigt van deeze gefchiedenis, daai het volk zoo onlangs hem onder het gejuich tvz« Hofanna binnen Jerufalem verwelkomt, (b) en hem als een' Koning ingehaald hadden! Wie zou geloofd hebben, dat de Jooden op de aanzicnlykire van hunne Feeften, a!s zy zig bereidden om het Paafchlam te eeten, dit onnoozel Lam vermoorden en dooden zouden? WanneerChriftosdan zulke dingen, voorzegt, dan is het een teken, dat hy in Gods raad heeft ingezien, en wanneer hy dit nu weet, en zig niet onttrekt, daar hy het zoude kunnen ontgaan en gemyd hebben , dan zien wy hier die ongedwongene gehoorzaamheid van Jezus ui blinken, hoe hy zynen Vader wil gehoorzaam zyn tor den dood des kruis toe: Ziet, zegt hy, door den mond van David: (c)ik home; in den inhoud des hoeks is van my gefchreven: Ik hebbe lufl, myn God, om uwen wille te doen; en uwe wet is in 't binnen/ie myns harte. Hy zal dan niet onverwagt, nog tegen zynen wille overgeleverd worden. Maar van wie zal hy overgeleverd worden? veelen zyn 'er geweeft die hem overgeleverd hebben: Zyn Vader voorëerft, bewoogen door liefde en barmhartigheid, gelyk Paulus fpreekt: (d) heeft Hem,zynenZoone\ niet gefpaard; en gelyk Joannes zegt: (e) Zuo lief heeft God de waereld gehad, dat Hy zynen eeni^en Zoone gegeeven heeft. Ten anderen heeft de Zoon zigzelven ook overgeleverd, gelyk Paulus zegt :(ƒ) Cbrijlus heeft ons lief gehad, en zigzelven voor ons OO Aft. a. 23. (è) Matth. 39. 8.9.. (t) Pf. 39. 8.9. 00 Rom. 8. 32. (Y) Joan. 3. 16. (ƒ) Eph. 5. 2, A 5  fo Eerste Meditatie op het cns geleverd, tot een zoeten Reukoffer en Slagtoffer aan Godt, en ten ware hy zoo gewillig hadde geweeft , en zyn Vader Hem niet voor ons geleverd hadde, Judas zou Hem niet den Overpriefteren, noch de Overpriefters aan Pilatus , noch Pilatus den krygsknegren hebben konnen overleveren. Dies zeidde hy ook tot Pilatus: (a) Gy zoud geene magt tegen my hebben ten ware het u van boven gegeeven was. Maar wel voornaamelyk is hy door ons geleverd , want ten ware hy met onze zonden beladen was geweeft, en die op zig genomen hadde, zo zouden zyne vyanden tegen Hem niets hebben kunnen uitregten; hierom zeidde Hy ook tot den Vader, door Davids mond : {b)De verfmaadingender gecnen die u fmaaden} zyn op my gevallen, ik moefl betaalen, het geen ik niet geroofd had; en Ifaïas, zoo zegt hy: (c) Gy hebt my tot een fla af gemaakt door uwe ongeregtigbeden; Enjeremias, in zyne Klaag, liederen, 7egr: (d) De Gezalfde, de Heere is om onze zonden gevangen genomen, (e) God heeft hem, welke geen zonde gekend heeft, voor ons als zondig gehandeld. . Alle deeze overleveringen waren in deeze voorzegginge van Chriftus tot zyne leerlingen beflooten. Maar waartoe kon deeze voorzegginge anders ftrekken,dan om in zyne leerlingen eene droefheid en kleinmoedigheid te verwekken? Zy zouden immers evenwel droevig genoeg zyn, wanneer dit zoude gefchieden,-neen, voor waar hy heeft hen niet willen neerflagtig maken, maar in tegendeel, hy heeft gerragt hierdoor hen op te beuren, en alzoo indagtig te maken, dat Hy alles te vooren wift, en dat zy niets konden doen, (ƒ) dan 't geen Gods hand en raad gefchikt heeft te gefchieden. Daarmede heeft hy hen willen verfterken om naar zyn voorbeeld ook te lyden, en dit altoosgedagtig te (dj Joan. 19. 11. (*) Pf. 6S. 5 en ïo. (c) Ifa. 43. 24. 00 Thr. 4. 20. (O «Kor. s, ai. (f) A£L 4. 28.  Lyden van Jezus-Christus. « te zyn; daarom zeidde Hy tot hen: (a) fielt deeze ivoorden in uwe harten ; want de Zoon des menfchen zal in de handen der menfchen geleverd worden, als of hy wilde zeggen: de tyd zal eens komen, en is nu aanftaande, dat alles wat ik voorzegd heb, zal gefchieden. Wapent u dan met die gedagten tegen de toekomendekruifen, die u aanllaanden zyn. Hierom zeidde hy hen ook :{b) Deeze dingen heb ik u gezegd, op dat Gy niet verergerd zoudt worden: zy zullen u uit de vergaderinge ftooten , ja de uur komt, dat al die u om het leven brengt, zal meenen. eenen dienfi aan God te doen; doch ik heb u dit gezegd, op dat gy, als de uure zal gekomen zyn, indagtig zoudt wezen, dat ik 't u gezegd heb. De leerlingen hadden geene reden om bedroefd maar om blyde te zyn, maar blyde, om dat zy op gelyke wyze met hunnen aanleider en voorganger zouden lyden. Wy moeten dan ook, mediteerende zielen, wanneer ons eenig lyden of kruis overkomt, niet bedroeft wezen,maar,gelyk de H. Petrus de eerfte chriftenen, onszelven tragten met zyne woorden aan te wakkeren: (c) Welbeminden, laat het u niet vreemd dunken, dat gy beproefd wordt; als of u lieden iet nieuws gebeurde, maar verblydt u, dat ge deelagtig wordt aan het lyden van Chriflus. Alles wat Chriftus moeft lyden, heeft hyvolkomenlykgeleedenjmaar wy moeten,om als Paulus te fpreken, (d) wy moeten voltrekken het geene aan het lyden van Chriflus ontbreekt: wy, zyne ledematen , moeten het overige voltooijen: aan een ieder heeft Hy zyn deel toegelegd, en het befchooren erfdeel gegeeven. God heeft beftemd, alles wat ons zoude overkomen ; hy heefc bepaald hoe verre het lot ons zal aantallen; hy heeft een perk gefteld aan de duurzaamheid onzer lotgevallen; hy heeft ons ook des. we- 00 Luk. o. 44. (£) joan. 16. 1-2. 4. y. CO Pet. 4. ia, 13. v. (d) Kol. 1. 94.  12 Eerste Meditatie op het wegens gewaarfchouwd. Immers, 't raakt ons allen 't geen hy eertyds zeidde: (a)De leerling is niet boven den meefïer, noch de dienaar boven zynen Heere. Wy zyn onder geene andere voorwaarde tot het Chriflendom geroepen,' want uitdrukkelyk heeft Chriflus ons gezegd: b) Zo iemand naar my wil komen, die verloochene zig zeiven, en neeme zyn kruis op, en volge my. Schynt de laft u te fwaar, ziet, als Paulus zegt: (c) op den eerjlen aanleider en den voltrekker des geloofs, op Jezus, die zig de vreugde voor oogen [lellende, het kruis verdraagen heeft, de fchande verfmaadende, en nu zit aan de regterhand van den throone Gods. All' wat Chriflus leed, leed hy onfchuldig, all' wat wy lyden, lyden wy fchuldig, als de noodwendige gevolgen onzer zonden; en hierin vinden wy ook onze grootfle verpligtingen om lydzaam te zyn , te meer, daar wy het lyden verdiend hebbende, ons lyden echter naar degtlykheid van den Heiland ingerigtis: (d)want die hy te voore gekend heeft, die heeft hy ook te voore gef'hikt om gelykvormig te worden aan het beeld zyns Zoons. Het lyden is het livrey van eenen Chriflen, Ce) en die in hemblyft, die moet ook zoo wandelen gelyk hy heeft gewandeld. Gelukkig is hy dan die in alledeelen Hem gelyk word! De gefchiedeniffen gcwaagen van Fccion, die onge. regtelyk ter dood veroordeelt wierd, dat hy tot eenen die met hem iterven moeft, en daarom bitterlyk fchreidde, te gemoed voerde: Wat fchreit gy ? denk cfat gy met Focion zult fterven. Dus mag eenChriflxn zig meer verheugen en zyn roemdraagen,dac hy roet Chriflus zynen Heiland lyden mag; want gelykPaulus zegt:(/)/«^V« het lyden vanChristus in ons overvloedig is, zo is ook, door Chriflus, onze vertroofling overvloedig. AH' wie dan een kroon van Matth. io, 24. (i>) Matth. 16. 24. (c) Heb. 12. 2. {d) Rom. 8. «0. (e} 1 Joan. 2. 6. (ƒ) 2 Kor. 1. 5,  Lyden van Jezus-Ciiristus. ij van glorie wil verkrygen, moet eerft eene doorne kroon draagen; die met Chriftus wil drinken uit d^ beeke der welluften, moet eerft, in lee ven , of fterven, den kelk met gal en édik drinken. Hierby komt dat Chriftus ons hoofd is, en de leden hetzelfde moeten lyden, dat het hoofd lydt. Indien, gelyk Paulus zegt: (#) het eene lidt iets lydt, zo lyden alle de leden mede, hoeveel te meer is dit waar als het hoofd-zelf lydt,waar in volgens veelen ,'t gevoel alleen geplaatft. is ? (b) het zelfde gevoelen moeten wy dan hebben V geen in Cbriflus-Jeztis was, ja daar toe zyt gy geroepen, zegt Petrus :(c) dewyl Chriflus voor ons geleden heeft, u een voorbeeld ndlaatende, opdat gy zyne voetftappen zoudt volgen. Geen Krygsman vreesde ooit zynen Veldheer naar te treeden in 't gevaar. Het paft dan ook geene Chriftenen , daar Chriftus hen in het lyden voorging , Hem niet te willen navolgen. Leeft men van een'Julius Ccefar, Alexander dep Grooten, en andere Oorlogshelden, dat zy, in den ftryd voorgaande, ook terftond van hunne foldaaten zyn gevolgd, dan moeten wy, ziende dan onzen aanleider Jezus voorgaan , niet vreezen Hem te volgen. Aldus moedigt Paulus de Hebreeuwen aan : (d) Aanmerkt den genen, die zodanige tegenfprake van de zondaaren tegen zig zeiven ver draagen heeft, opdat gy niet befwykt, gevende den moede verhoren, daar een koning voorgaat, moeten hem de foldaaten volgen. Toen Abimelech, de leidsman van Ifraël,(Y) een''bylnam,en een' tak van den boom af haktenen dienopzynfchouder leidde, zeggende: het geene gy my ziet doen, doet het met der haafl ,zoo volgden zy hunnen Leidsman om het zeerfl, hoeveel te meer moeten wy dan Chriftus navolgen? Immers, Hy heeft ook tot ons gezegd :(ƒ) Ik heb u een voorbeeld gegeeven, opdat, ge- (d) i Kor. 12. 25. (b) Phil. 2. 5. (c) 1 Pet. 2. ar. 00 Heb. 12. 3. (O Jud. 9. 48. 4p. (ƒ) Jo»n. 13. 15.  14 Eerste Meditatie op het gelyk Ik gedaan heb, gy ook zoo doen zoudt. Dit is de grootfte roem van een' Soldaat of Kampioen, zyn' Koning te volgen: daarom zeidde Paulus: (a) Wy roemen in de verdrukkingen, en tot de Galaters zeidde hy:(£) Ik draag de merktekenen van den Heere Jezus in myn lichaam. Hy roemt niet op zyne welfpreekendheid , of -wysheid, of hoogdravende woorden, maar flegts hierin, (c) dat hy niets wil weeten,dan Jezus,en dien gekruift. Laat ons dan,mediteerende zielen: wanneer ons eenig kruis, of lyden overkomt niet vertfaagt worden. Laat ons niet vreezen te volgen , daar Chriftus, die groote Kruisheld, is voorgegaan. Elk heeft hy zyn kruis opgelegd, en die dat niet draagt, kan zyn leerling niet zyn. Laat ons dan al tyd (d)het fterven van Jezus in ons lichaam omdraagen, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam vertoont worde, en wel zoo, dat wy met Paulus kunnen zeggen :(V) ik ben met Christus gekruift. Doch, dewyl wy van onszelvenzwak en krank zyn, zo zullen wy, door dit gebed, hem om zyne genade fmeeken. GEBED. O genadige en barmhartige God ! nademaal het uw vaderlyke wil is, dat wy door veel kruis en lyden in de heerlykheid moeten ingaan, en dewyl ons geene lotgevallen zonder uwen aanbiddelyken wille, en toelaatinge kunnen bejegenen, en na* dien gy door kruis en lyden ons veel meer uwe liefde en trouw, dan uwen toorn te kennen geeft; en dewyl onze blindheid zoo groot is, en ons verftand zoo verduifterd, dat wy deeze waarheid naauwelyks kunnen begrypen; en dewyl onze vleefchelyke denkbeelden zoo weinig met uwe wonderlyke wer- r» Rom. 5. 3. (b~) Gal. 6. 17. (c) I. Kor. 3. 2. C-<0 Kor. 4. 10. (e) Gal. 2.1.0.  Lyden van Jezus-Christus, 15 werken en oordeelen overeenftemmen, bidden wy u.door de verdienften van ChriftusJefusuweneenigen Zoone, dat gy ons, die zwak en krank zyn, en van onszelven niets vermogen, door uwe gena. de verfterken wilt. Overlommer ons met uwen Oppergeeft, opdat wy alles wat uw raad en hand over ons befchikt heeft, als van uwe almagtige hand afdaalende, befchouwen. Geef ons, dat wy met geduld en lydzaamheid ons kruis mogen draagen,en dat wy door het lyden, dat gy ons oplegt, altoos dat fterven van Jezus in ons lichaam omdraagen, en zoo in ons vleefch vervullen 't geen aan Chriftus lyden ontbreekt; en dat aldus ons de verdienden, en het bloed van Chriftus moogen toegevoegd worden. Vergun ons dan eindelyk, dat wy, naa met Jezus alhier geleeden te hebben, met Hem ook hier namaals verheerlykt mogen worden ! AMEN. TWEEDE MEDITATIE. Matth. 26. 3-4. Tune congregati funt**7b) hy is den jooden een flruikel/leen: en den heidenen eene dwaasheid', dóch (d) Luk. 34, 3j. (l>) 1 Kor. u 23,  Lyden van Jezus-Christ»?; |g doth den geroepenen jooden,en heidenen Gods kran en wysheid. Zie die genen, aan dewelke Jezus het allermeeft tot eene opftandinge hadde behooren te zyn, en die in hem hadden moeten gelooven, deeze waren nu vergaderd om over hem te vallen, en zig aan dien rotsfteen te ftooteri, ja zyn nu, ir» plaatze van Hem, als hunnen waarenMesiias,aan te neemen, met woede uit om hem met lift te vangen en te dooden. {aj lieer egy zveet alle i/#g/hadden. Doch, om dat zy door hunne leugen- en lastertaal den roem van Jezus niet konden verdooven, en omdat zyne aanhang hoe langer hoe groo« ter wierd en veelen, om de opwekkinge van Lazarus, (g) in hem geloofden, daarom hebben zy den raad vergaderd en zeidden tot eik anderen : wat doen wy ? want deeze mensch doet veele tekenen: indien wy hem alzoo laaien begaan, zoo zullen zy alle in hem gelooven. Het was ook in deezen raad dat zybeilootten Hem om 't leven te brengen. Twee dagen dan voor Paafchen, nadat de Heiland hen met fcherpe verwytingen bejegend, en verfcheidemaalen Weel te- (d) Mat. 22. ld. (£) Joan. 7. 46. (Y) Mark, 7. 37. (d) Matt. 12. 19. («) Mark. 3. sa. (ƒ} Joan- 7' 48« (f) Joan. li. 45-en 47. 48.  *s' Tweede Meditatie op het regen hen had uicgefprooken, zyn zy nu, vol van verbittering en woede, weder by eikanderen gekoomen, om het gene zy in hunne voorige raadsvergaderinge beflooten hadden nu ten uitvoer te brengen. Deeze dan vergaderen te zaamen (a) in de zaal* van den Hoogepriesier Kaïphas; nu moest vervuld worden 't geene David voorzegd hadde: dat (b) de fleen van de bouwmeesters verworpen zal worden. Deeze alle moesten op Jezus bouwen; hun werk was de menfchen als met der hand naar Jezus te geleiden; zy moesten de wet leezen en uitleggen, en op Jezus toepasfen, dewyl naar de uitdrukking van Paulus (c) Christus het einde en de voltrekking der wet is. Zy moesten volgens hun ampt dagelyks offeren,en immers het einde van alle offerhanden, was Christus, gelyk Paulus zegt: (V/) 'tzynfchaduwen der toekoomende dingen, maar het lichaam is in Christus. De zaal, alwaar zy vergaderden, behoorde Kaïphas toe. De naam Kaïphas is alleen een bynaam , want zyn eigen naam was Jofeph, volgens de getuigenisfe van den f» Joodfchen Historiefchry ver. Hy was, een gierig en boos mensch; een Saduceër; lochenende d'opftandinge der dooden: doch in dien tyd van groot aanzien. Toen Israël ten tyde van Moifes nog in zyn' bloeijenden ftaat was, was de vergaderplaats van den raad of vm de (ƒ) feventig mannen, aan de deure van het Tabernakel des Verhonds. In de dagen van Christus vergaderden zy in eene kamer aan de zuidzyde des Tempels gelegen, en genaamd kamer van geplaveide fleenen, maar nu vergaderden zy niet op de gewoone plaatze, maar in He zaale van Kaïphas om alle agterdogt, en alle kwaad vermoeden weg te neemen, en toonden daar door (d) Matth. 26. 3. (2>) Pfalra 117. 23. (c) Rom. 10. 4. ( taatkunde uittevoeren, zeggende: («) komt, laat ons hen wyslyk verdrukken, maar de overleggingen Van den Toodfchen raad zyn geweldige en moorddaadige middelen om Hem van het leeven te berooven echter met listigheid gepaard. Zy toonden reine' naarvolgers van Kaïn te zyn, die (b) zynen broeder Abel met hst buiten bragt en hem dood vetlagen heeft. Zy wilden doen als de broeders van V Jepb,óie met hst tegen hunnen ouden vader te werk gingen en (c) hem aan d'Ismaheliten ver koften Zy volgden de Phijiftynfche Vqrften, die door list gf) bampjon gevangen namen. Zy deeden als de Vorften en Raadsheeren van {e) Koning Darius, die hstiglyk aanleiden , opdat Daniël in den kuil der leeuwen zoude geworpen worden. 1 Met list dan wierd ook de Heere Jezus het tegenbeeld van deeze allen, ter doodgezogt. Listwrs er nodig, want hy wist zig wonderlyk te redden gelyk menigmaal gebleken had ; meer dan eens Wilden de Jerufalemmers (ƒ) Hem fleenigen, doch, het M Exod ï. ïo. fV) Gen. 4. 8. (V) Gen. 37. 28. tyi Jüd. iC. 2i. Qe) Dan. 6. 16. (f) Joan. 8.50.  Lyden van Jezus-Christus; 25" het was hen altoos mislukt. Wilden die van Nafa*: reth Qd) Hem van den top des bergs nederwerpen, dan wist Hy wederom hunne handen te ontkoomen. De Raad wilde daar nu in voorzien. Zy dorden Hem door geweld, om het volk, niet gevangen neemen; daarom zou men nu list in 't werk (lellen. Kost dan het leeuwen-vel niet helpen, dan moest de vosfen-vagt aangetrokken worden, ö Gruwel van deeze vergaderinge! Hoe! behoorde de Zaal vanKaiphas niet eene zaal geweest te zyn van gerechtigheid, daar den Onnozelen moest verdeedigd worden , den Onfchuldigen vrygefproken en den Ellendiger! van alle geweld bevrydt: maar deeze is nu een Zaal van moordenaaren geworden; dus mogen wy met regc met Ifahs uitroepen : (b) Hoe! is de Stad, dis getrouw en vol geregtigbcid was s eene hoer gezvor den ? de regt' vaardigheid heefteer eerst gewoond', maar nu woonen 'er moordenaars, ja het gene de PropVet Sophonias in zyne dagen zeidde, kan zonder ce^enfpraak toegepast worden op deezen Raad: (c) Haare vorflen zyn in het midden van haar als briefchende leeuwen : haare regters zyn avond-zvolven : haare Propheeten zyn uitzinnige en tromvlooze lieden: haar& Priesters bebbeii^-ket heiligdom ontheiligd * en tegen de zvet misdreeven. 6 Droevige val van de Hoofden in Israël! Zy, die befchermers van de waarheid, handhaavers der geregtigheid, voorbeelden der goivrugtigheid moesten zyn; zy, dewelke den fleutel der kennisfe droegen, aan welke de woorden Gods waren toevertrouwd, die de Schriften moesten onderzoeken , den Mesfias daar in opfpeuren , en Hem aan het volk ontdekt hebben, deeze intusfchen zyn vervuld met alle boosheid , maaken het volk van Hem afkeerig, verwerpen Qd) de verwagting van Is- (a) Luk. 4. 20. (3) Ski 1. 21. (cO Soph. Cap. 3; 3 en 4. (d) Terem. 14. $. B 5  £<5 Tweede Meditatie op het Israël en (#) de wensen der Heidenen, en zoeken op alle wyzen Hem te dooden. AI hadde Beëlfebub de prins der duivelen als hoofd van deezenRaad voorgez.ecen, kon 'er geen fchrikk'lyker aanflag zyn onderncomen. Wèl mogt de ftervende Aardsvader Jakob, in den geest op deeze vergaderinge ziende, zeggen: (&) Simeon en Levi, gebroeders, krygvoerende werktuigen der ongerechtigheid, in hunnen raad moet myne ziele niet komen , en myn roem tnenge zig niet in hunne famenjpanningen. Veel meer moeten wy ons verwonderen over deeze vergaderinge, als wy den tyd aanmerken waarop dezelve gehouden is, want (c) het Paafche der Jooden was naby, wanneer 'er veelen uit die ftreek naar Jerufalem optrokken ctn zig voor Paafche te reinigen. Op deezen tyd moesten zy zig dan tot de reinigmaakinge bereiden, en intusfchen bezoedelen zy hunne harten en zielen met de grootfte gruweldaad. Wat zal dan het eeten van hun Paaschlam hen baaten, daar zy zig reeds bezoedelen met het Bloed van het onnozel Lam Gods? binnen twee dagen zouden zy God moeten danken, om dat Hy hen in Egyptenland bewaard had, wanneer de flaande Engel doorging en alle de (d) eerstgeboornen der Egyptenaaren doodfloeg, en hier in deezen Raad vergaderden zy en beraadflaagden over den dood van (e) den eeniggebooren Zoon, die in den fchoat des Vaders is. Met één woord, hun toeleg was om met Jezus te handelen zoo als de Wyze Man eeuwen te vooren voorfpeld hadde, en hunne fnoode handelwys zoo duidelyk afgefchilderd had, ais of hy in hunnen raad vooraan gezeten had, aldus luiden de woorden: (ƒ) Laat ons dan den rechtvaardigen in on- 00 Ag*. 2. 8. 0)Gen-49. 5 en 6. (O Joan. II. 55* (V) Exod. 12. (k gelykvormig aan het geene in 't wetboek ftaat.: (d) .Zoo wie zig verhovaardigt, en niet voïl gehoorzaamen aan V bevel des Priefters, die op 'dien tyd den dienfl van den lleere uwen God waarneemt, en aan het vonnis des Regters, die menfch zal jierven, en gy zult het kwaad uit Ifra'il weg doen-.opdat al het volk ait hoorende bevreesd, voorde en dat zig niemand voortaan opblaafadoorhovadrdye, en, Maimonides getuigt, dat zulke wederhoorige en fchuldige aan gekwetste Priefterlyke en Regteriyke Majeftiit niet geftraft wierden, dan op de drie Feeften; want dan kwam het gantl'che volk by malkander uit alle ftammen,en elders getuigen de Joodfche Leeraars,dat ook andere grooce misdaadigers, als oproermaakers en verleiders, bebaard wierpen tot Matth. 27. 15. (V) Joan. 18. 3?. (0 Exod. 12. 16. , {dj Deut. ij. j2.13. c  34 Derde Meditatie op het tot een plegrig Feeft, om op hetzelven hunne ftraf en doodvonnis te ondergaan. De Joodfche raad nogtans, hoewel de reden en de gewoonte eifchte dat Jezus,die volgens hunnen argwaan (V) eenver. leider en oproermaaker was, op het Feeft moeft gedood worden, wykt nu van deeze gewoonte af. Immers 'er mogt anderfints een oproer onder hel volk oni/laan, het welk zy, (h) gelyk Lucas zegt, vreesden. Den tyd der Joodfche Feeften was aan veel oproer onderworpen uit hoofde van de groote menigte der Jooden, die op die tyden uit alle gewesten der waereld naar Jerufalem optrokken. Volgens het gebod van God moeft (c) al het manvolk zig op de drie Hoogtyden te Jerufalem vertoonen, en dit namen de Jooden, ook de wydst afgelegene, in die tyden getrouwelyk waar. Dus was Jerufalem in die gelegenheden een vergaderplaats van ontelbaare menfchen. Ja de Joodfche gefchiedenisfchryver Jofephus, fchryvende over't Pafcha, voor den ondergang van Jerufalem , getuigt genoegzaam dat'er toen, op het minfte gerekend, vy fè'ntwintig-hondert-duifend leevendige zielen binnen Jerufalem waren; want hy telt tweehondert- en zes-en-vyftig-duizend en vyf honderd lammeren, die 'er toen geofferd wierden, en tot ieder lam mogten 'er niet minder dan tien, en niet meer dan twintig menfchen zyn , (d) zodat ieder Jam voor tien gerekend, zulk een groot getal van menfchen uitmaakte. Onder zoo eene groote menigte kon dan ligtelyk' oproer ontdaan, en omdat men hier voor duchtte, beflootten de Iloomfche Landvoogden hunne krysmagt op die dagen in de wapenen te brengen. Indien dan Je zus (d) Luk. 23. 2. 5. (b) Luk. 22. 2. Qc) Deut. i6. 16. (dj Jofeph. de 13. 1. 2. 7. e. 12.  Lyden van Jezüs-Ciiiustus. 35 zus op dit Feest wierde aangerand, vreesde de Joodfche Overheid niet zonder reden voor oproer; immers, zy wiftten wel, dac Jezus eenen grooten aanhang hadt; want hy hadt zig groots achting by het volk verworven, O) het geen 5* morgens vroeg tot hem in den tempel kwam, om hem te hoor en; want alhoewel zy in hem niet geloofden, als in den Mesfias, zy hielden hem nogthans voor eenen Propheet. (V) Veelen waren daarenboven door hem met weldaaden begiftigd en om hunne geneezing of die hunner bloedverwanten en huisgenooten aan hem verpligt en genegen, want gelyk Mattheus aan 't 4de zegt. (c) Jezus was V gantfche land doorgegaan geneezende , alle kwaaien en ziektens onder V volk. Ook kwamen de Galileërs,zyne landgenooten, in een groot getal tot het Feest, alle menfchen, by dewelke hy,door zyne gemeenzaameverkeeringeen zeldzaame wonderdraden ,zeer veel achting en liefde verkreegen had, en het was geenzins te denken, dat die allen hunnen Meefter en Weldoener, zonder eenige tegenlland, zouden zien gevangen ne« men en openlyk voor den regtbank fleepen. Dit alles overwoogen zynde, baardde in den grooten Raad eene billyke vreeze voorrruiterye; want indien Jezus op het Feeft gevangen wierde, ontl'tond 'er eene dubbele zwaarigheid; eensdeels dat de gevangene uit hunne handen zoude gerukt worden; anderdeels dat hun eigen leeven ook in gevaar zoude loopen, nadien het graauw aan 't hollen zynde, in zyne blinde drift gezag noch gebied is gewoon te ontzien, waarvan Jerufalem reeds de ondervinding gehad had; hierom willen zy dit liever tot naa het Feeft uitftellen, want zy vreesden het volk. Dwaa- (ej Luk. 21. 38. (*) Mat. «r. ir. (t) Mar. 4. 23. C 2  36 Derde Meditatie op het Dwaazelyk zoude men dan oordeelen, dat zy eenige Godsdienstigheid by deeze uitftellinge beoogt zouden hebben: die gefchilderde graven waren zoo heilig niet, want hoe weinig eerbiedigheid zy voor hunne hoogtvden hadden bleek genoeg, wanneer (a) zy de dienaars uitzenden om hem te vangen op het Loverfeeft, ja dan ontzien zy zelfs den tempel niet de eerwaardigfte oeffenplaats van hunne Godsdienst; of zouden zy nu misfchien heiliger zyn dan op d'andere Feeften? neen, zulks kan men met reden niet denken. De overfpeeliter welke Salomon uit het venfter van zyn huis zag, verviel tot de fchandelykfte ontugtigheid (b~) met een onbefchaamd aangezigte op den dag dat zy haar danköffers en haar geloften gekwceten heeft, en wat is 'er dan van deeze overfpeelfter, namelyk de Joodfche Kerke; van (c) dit overfpelïg en zondig gefiagte, gelyk de Heiland hetzelven noemt, anders te verwagten , dan de uitvoering van dit moordbefluit, zonder ontzag voor plaatfen, tyden en oeffeningen. Het is dan niet uit Godsvrugt, dat zy dit uitftellen; maar om met meerder ruft en zekerheid hun feielmftuk uittewerken; zy vreezen niet het Hoogtyd te ontheiligen; maar het geweld en den op-oer van 't volk. Hier mogt God nog wel eens door den mond van Ifaïas uitroepen: (d) Wat, heb ik aan de menigte van uwe jlagtöffers'? Ik ben ze zat. Draagt my niet langer vergeeffebe offeranden op : ik heb een af keer van het reukwerk: uwe nieuwe maanfeeften, uwe fabbatdagen en uwe andere leefdagen zal ik niet verdragen. Myne ziel haat uwe nieuwe maanden, en uwe hoogtyden: zy verveelen , WÊ (ei), Joan. y. 32. (F) Prov. 7. 13. 14. (f, Mark. 8. 38. (dj Ifa. 1. 11. 13. 14. 15. v.  Lyden van Jeztjs-Christus. 37 my: het valt my laflig, dat ik ze verdrage. Als gy uwe handen tot my zult uit [teken, zal ik myne oogen van u afkeeren en als ge uwe gebeden zult vermenigvuldigen, zal ik 'er niet naar luisteren;-want uwe handen zyn vol bloed, uwe byè'enkoniften zyn vol ongeregtigheid. Het is 'er dan verre af", dat zy de uitvoeringe zouden uitftellen, om de heiligheid van her. Feeft. Immers, zy zyn niet heiliger dan hunne vaders, die niet gefchroomd hebben (a) Zacharias den zoon van Barachias tus[chen den tempel en het altaar te dooden, en dus moeft, volgens Mattheus het r egt vaardig bloed, dat op d''aarde ver goot en is, op hen komen, en zy dus kinderen zyn der genen, die de Propheten gedood hebben; kinderen, die hunne vaderen gelyken en de maate hunner vaderen vervullen. De heiligheid dan van het Feeft ligt hun zoo naauw niet aan het harte, dat zy daarom hunne voornaemens op het Feeft niet zouden uitvoeren, zy wilden dan wagren tot naa het Feeft, even gelyk Herodes, nadat hy Petrus gevangen had, hem niet dan naa (J>) Pavfkhe voor het volk wilde brengen Maar, ö wonderbaare fchikking van G'jds aanbiddelyke Voorzienigheid! zy, die alles naar haaren wil beftiert, zal den raad deezer Godloozen met fchande verydelcn,en hunnen toeleg tot dwaasheid maaken, gelyk weleer (V) Achitophels Raad» op het gebed van David , verdwaald wierd. ó Dwaaze menfchen, die vrugteloos poogt hier Gods Raad te niet te doen! wat zal all' uw geroep, wat zullen uwe beCuiten baaten: niet op het Fe;]l,è,w\t God zegt: ja al op het Feeft. God heefc dit in zynen eeuwigen, Raad beflooten, en wie zal zig hier O?) Maith. 23. 35. 00 Aft. 12. 4. CO 2 Re§- 3OC 3  33 Derde Meditatie op het hier tegen aanftellen. Te regt dan zingt David: (d) Die in de hemelen woont, zal hen uitlagchen: en de Heer, zal ze hefchimpen en in zyne zangliederen vervolgt Hy: (b) De Heer verydelt de raad/lagen der heidenen: en hy keurt af de gedagten der volken, hy keurt ook af'de raadjlagen der vorft^n maar de raad des Heeren blyft in der eeuwigheid. Zeer wel kunnen de woorden van Ifaïas op deeze raadslieden toegepaft worden: (c) Pleegt f zanten raad; houd een gefprek; maar daar zal niets van komen,want de Heere is daar tegen (d),wiens wil (land zal houden: dus heeft God ook hunnen aanflag verydelt en befpot; want het fterven van zynen zoon was reeds beperkt en bepaald, gelyk ook alle onze dagen, waarom de Propheet Job te regt gezegd heeft: (e) de dagen van den menfch zyn kort: het getal zyner maanden flaat vafl by u: gy hebt hem paaien gefield; die hy niet zal konnen ver* hy treeden. On2e Heiland kon dan niet vroeger of Iaaterfterven of van hen gevangen worden; (f) want zyn vur zvas nog niet gekomen. Er was dan een uur, hetwelk eerft verfchynen moeft; en zodra dit uur gekomen is, hoe zeer zy ook zeggen: nu nog niet. Op het Feeft zal Gods raadbefluit evenwel geichieden. Want het Paafchfeeft is van God om geene andere reden ingefteld. Het Paafchlam dat alle jaaren ' gcüiu-.rd wierd beduidde telkens de dood van den zoone Gods: ja het lam was de voorzegging,de afbeelding en her onderpand daarvan. Het was niet mogelyk dat (g) Chriflus,ons Paafchlam, voor ons op een' anderen dag zoude gejlagt worden dan op d.en dag, die zoveele eeuwen denzelven afgebeeld had. O) Pf. 2. 4. (/>) Pf. 32. v. 10. 11. 0) If, $. 10. (ei) Prov. 19, 21. v, (e) Job. 14.5. Q) J««n- 7- S«. ' " 'is) 1 Kor. 5. 7-  Lyden van Jezus-Christus. 39 had. Het moeft dan op het Paafchfeeft- zelv' zyn, dat de Meffias zyne groote offerhande zou voltrekken. Het rad van Gods voorzienigheid zal de raderen der menfchelyke bedryven nu gaande maken; en ziet: God laat toe dat hen, door Judas aanbiedinge, eene gelegenheid hier toe gegeeven word, die hunnen voorigen aanflag in duigen werpt, Deze rampzalige, zullende nu uitvoeren het geen (a) Gods hand en raad te zoor en bepaald had, dat gefchieden zoude , en beloovende zynen Meefter (£) zonder oproer te leveren, is het alleen, die door deeze gelegenheid aan hun eerfte voornemen eenen haaftigen omkeer, en verandering geeft. Dus dan is hy gevangen geworden en op het Feeft gekruifigd; en in plaatfe, dat het volk zoude om zynentwege oproer niaaken, hebben zy oproeriglyk geroepen : (c~) Kruift hem kruift hem en op deeze wyze is Cods voornemen uitgevoerd, en de voorzegginge van Chriftus aan zyne leerlingen bewaarheidr. Chriftus heeft dan geleden, niet op dien tyd als zy wilden, maar als Hy wilde. Hoe Godloos moeten die raadsluiden niet geweeft zyn , hoe moet de vreeze Gods verre van hen geweeft zyn,daar alleen de vrees voor de menfchen hen bevangt. Wel hoe! hebt gy dan vergeeten de kiTe, die Jofaphat, u aanftellende, gegeeven heeft :(d) Gy Regt er s ziet toe, wat gy doet : want gy bedient het regt niet van een' menfch, maar van God, en al wat gy zult gevonnisd hebben, zal op u komen, de vreeze des Heeren zy by ulieden, en doet alle dingen met oplettendheid, gy zult te werk gaan in de vreeze des Heeren, met gttrouwigheid, en een volmaakt harte. Hoe (a) Aft. 4. 18. (i) Luk. 22. 6. (c) Luk. 23. au (dj 2. Par. ip. v. 6. 7. 9. C4  4» Derde Meditatie'op het Hoe verre zyn zy van deeze lefle cn vcrmaarin gétyk Mattheus zegt: (d) het lichaam maar th f.7; fexod. 23. 7. (b) i. Pet. 3. 22. (»•; Klèh. 3 v. p; 10. 12. (.ƒ) Mat. 10. 28.  Lyden van Jezus-Christus 41 de ziel niet kunnen dooden, en voor Hem, die zielen lichaam kan verdoemen in de helle, zyn zy met geene vreeze bevangen. Zooregtvaardig zyn Gods oordeelen,dat de geene dieGod niet vreezen,evenwel de menfchen moeten vreezen, egter de menfchen vreeze, en die, om als Dwid te {preeken ,(a) van vreeze beeven daar niet te vreezen is, maar, ach! of dit gefiagte, met deezen raad toen uitgeftorven ware! dan zou men in Gods Kerke zulke vrygeeften niet meer vinden, die meer de menfchen dan hunnen God vreezen. Immers deeze zonden der Overpriefteren zyn tot ons overgekomen; want hoe menigmaal word 'er niet iets gedaan of gelaaten uit vreeze voor de menfchen, terwyl men niet eens aan God denkt, of Hem vreeft te vergrammen. Uit vreeze van 't volk was het,dat Aaron het gulden kalfopregtte, (£) om te laaten aanbidden van de kinderen van ifraël: uit vreeze voor de godlooze Jefabel moeft Naboth het leven infchieten en op eene onnozele wyze vermoord worden, (V) en hoe menigmaal gefchiedt het nog,dat arme weduwen en weezen, om de vreeze der menfchen, lyden moeten! hoe veele ftemmen 'er niet ftilzwygende toe, dewelke fpreeken moeften, en die zig alzoo aan het onregtvaaroig goed en bloedfchuldig maaken, uitdatmenfchelyk opzigt, om dat men vreeft den eenen of den anderen te belgen. Hoe waar zyn dan de woorden van de wysfte der Vorften:(W) Veele menfchen eer en den Perfoon van een magtig' heer: en zy zyn de vrienden van die gefchsnken geeft. Hoe menige zyn'er niet die anders bereiden gelyk als verkoft om kwaad te doen, ook hetzelve laaten om nog kwanswys voor een eerlyk mandoor te gaan, uit vreeze van verlies van hunne eere of faam! Gave God dat de zulke geduurig indagtig waren de w oorCO Pf. 52. 6. (b~) Exod. 31. 4. (e) 3. Reg. 21. (/) Prov. 19. v. 6. C 5  4a Derde Meditatie op het woorden van David (aj. God zal de beenderen der menfchenbebaagers verftrooijen, zy zullen ten fcbande worden: want God verfmaadze; en, aan die van Salamon, dewelke in zyne fpreuken zegt: O) die menfchen vreeft, zal haaft vallen: die op' den Heere hoopt, zal verheven worden. Ach! mediteerende zielen, laat toch de vreeze der menfchen verre van u af zyn; want als gy voor het oortieel Gods zult ftaan, zullen die menfchen, dewelke gy gevreesd hebc,u niet zalig maaken: hebt geen andere vrees dan die van God te vertoornen : volgt lfaïas leffe op: (V) verheerlykt gy den Heere der Heirfcharen: die zy uwe vrees en uwe verjehrikking. De menl'chen mogen uw lichaam dooden, U verdrukken, uit hunne gunft bannen; zy hebben evenwel uwe ziel niet in hunne magt. Gedenkt aan de woorden van Petrus: (dj weigelukkig zyt gy,indien gy iets lydt om de regtvaard'igbeid;vreeft dan (zegt h y) hunne bedreigingen niet, nog ontftclt 'er u niet over: denkt dat het maar voor een' tyd is: zy zullen in eeuwigheid niet leeven. Wanneer gy dan, omdat gy de menfchen niet gevreefd hebt,in verdrukkingen en benaauwdheden geraakt,troeft u dan met Gods eigene belofte by liaïas, en waarmede ik eindige (ej. Ik, ikzelf, zal u trooften. PVie zyt gy, dat gy vervaard zond zyn voor een fterflyk menfch; voor eens merfeben kind, 't geen als hooy verdorren zal? Hoe zyt m zoo ge duur ig en den gebeelen dag door beangjl geweeft voor de toornigheid van die u verdrukte, en •~ïg gereed hield om u te vernielen ? waar is nu de toornigheid van den verdrukker gebleven ? hy, die ftaat te komen om open te doen, zal haaft aangekomen zyn, en by zal den zynen niet ten ecuemaal la- 00 Pf. 52. 6. (£) Pwv. 29. 25. Cc) Ifa. 8. 13. (dj 1 Pet. 3. 14. 00 IÖ. 5i- 12. 13. 14.  Lyden van Jezus-Christus. 43 laaten ombrengen; maar hen uic de gevangenis verlouen. Amen. GEBED. ö Almogende en Eeuwige God ! Vader der lichten! Oorfprong van alle goed, zonder wiens huipe de menfch niets vermag l dewyl van U alle goede giften en volmaakte gaven afdaalen en uwe vrees zelv eene gave en vrugr. der zaligheid is ^effen wy onze handen tot U uit. Wy fmeeken U in de vernederinge onzer harten, om die onfehatbaare gave, dien waaren Godsdienft, dewelke de wortel en 't begin aller wysheid is, te weeten, U, die onze Heere zyt, te vreezen. Ban van ons weg alleydele, menreblyke en verkeerde vreeze,- geef ons een' heldenmoed en een onverfchrokt hart, dat geen verdrukking of bcnaauwdheid, honger of naakheid, gevaar of vervolginge, dood of leeven, rog eenig fchepfel vreeft; een hart dat in de fchaduwe des doods van uwe liefde niet afgefcheiden word. Laat niet toe, dat de menfch, die enkel ydelheid is, en als hooi verdorren zal, in ons eene dusdanige vreeze verwekken zoude, dat wy uwe geboden en inzettingen zouden overtreeden; maar geef ons die door het bloed uwes Zoons verloft zyn , eene heilige vreeze, die het kwaade haat, de zonde verfoeit, en die het beginfel uwer liefde is. Geef ons die vreeze, door welke wy niet alleen uwe flraffen en oordeelen vreezen, maar ook uwe vaderlyke goedheid en barmhartigheid ; die kinderlyke vreeze waardoor wy U als eenen Vader vreezen te vertoornen; die vreeze, waardoor wy opgebeurd zullen worden in onze benaauwfte uuren, en op onzen fterfdag; en alzoo zullen wy de menigvuldigheid van uwe zoetigheden, die Gy  44- Vierde Meditatie op het Gy den g enen die U vreezen verborgen hebt, voor alle eeuwigheid fmaaken en geniefen. AMEN. VIERDE MEDITATIE. Match. 2.6. 6-7. Cum aureni Jefus tfTet|-*^ m Jezt!s te ^ in Betbania m domow nie in bet huh ■ S mon.s leprofi ac-|* Simon den melal ceffic ad eum mqher|| [hen was, zoo kwam habens alabaftruro „n-** 'er een vrouw tot hem , guenu preuofi, et cf.%% die een alubafte flefcl fudjt fuper crpuup-*} w ^ ^ fius recumbenti,. || bad^ J„ ^ ^ *% utt °P zyn hoofd, daar hy ter tafel zat. TToor het ahveerend oogderGodlyke VoorzienigV heid is niets noodwendig of toevallig van & het geen er in de waereld voorvalt; maar alles s voor h2CzeI,e v cn zeken Anes/ a»£» v nd.g of toevalng noemen, fehynt ons dus 2 nu^oorzaak van ons onvermogen en onweetendl David,en de leerlingen van Chriflus wierden hongeng uit natuurlyke nooddruft en begeert! tor fpv«. en zulks dreef den cerftgemelden aan X loonbrooden te eeten, en de laatilen om kórrn arren op den Sabbathdag te plukken; maar by God ms dit eene gelegenheid om den regten elfen van het gebod des Sabbatdag* aan zyne kik te vêrkie- ven  De cfcdaente Lesv Chris ti volq&ns cte.nbrizf LentüL   Lyden van Jezus-Chrls-tus. 4*5:. ven • dus is ook integendeel alles wat ons by g>val toefchynt te gefchieden by de Godlyke Voorzienigheid noodwendig. Immers als Rebecca afklom tot de fonteme, om water te fcheppen, vond haar Eliëzer, de knegc van Abraham , (a) die haar voor den zoon van Zynen Meefter ten huwelyk verzogt, en haar met kleinodiën begiftigde,-en dit voorval was alleen eene fchikkinge des Heere. Lydia ging met andere heidenfche vrouwen naar het water om te bidden, en wierd aldaar van Paulus bekeerd. d'Alweetende God heeft dit daarom zodanig befchikt, opdat wy de natuurlyke oorzaaken eenes werks van zynevrye macht niet zouden aflcheiden, als of hy uit de natuurlyke oorzaaken geene andere tiitwerkfelen kon te weeg brengen als welke 'er natuurlykerwyze gewoon zyn uit voort te vloeijen; als ook,opdat wy aan onze kragten geene voorbereidinge , om zyne genade en onze bekeering te erlangen, zouden toefchryven. Een foortgelvk voorbeeld zien wy ook in deeze vrouwe, die Chriftus gezalfd heeft tot zyne begravinge* Immers,daar Maria al lang deeze zalve g2hacf, en bewaard had. zonder inzigt om dezelve tot de begravinge van Chriftus te gebruiken , wilde Chriftus echter haar inwendig beweegen, om haar deeze bewaarde en koftelyke zalve over Hem in het huis van Simon den melaatfchen te doen uitftorten. Doch eer wy tot onzen text overgaan, zo moeten wy eene opmerkinge maaken, te weeten, dat de zalving, waarvan Mattheus en Markus melden,de zelfde is , waar van Joannesaan zyn twaalfde hoofdftuk fchryft, zegaende: dat de zalving zes dagen voor Paafchen is J^fchied, doch Mattheus en Markus fpreeken daar van als gefchied zynde twee dagen voor Paafchen, (aj Gen. 24. 05 Aa- Iö'  46 Vikr.de Meditatie op het fcheti, 'c geen tegen malkanderen fchynt te ftryden. Deeze fchynftryding word echter gemaklyk weggenomen ; want Joannes heeft den waaren dag van dat avondmaal vermeld, waar op Maria,Lazaruszufter, Jezus gezalfd heeft; doch, Matthens en Markus verhaaien de zelfde gefchiedenis, ter gelegenheid dat zy van de verraderye van Judas fpreeken, die twee dagen voor Paafchen die gruweldaad uitvoerde; want niets ontmoet men gemeenlyker in de Evangeliën dan dat de eene of andere voorvallen verhaalt worden volgens gelegenheden, aan de gefchiedenis verbonden, die d'Evangeliften fchreeven, zonder zig juift aan den tyd te verbinden, als Mattheus en Markus hier gedaan hebben. De plaats, waar deeze gefchiedenis is voorgevallen word van Mattheus, Markus, en Joannes, Bethanie genaamt , f» zynde dit het dorp van Maria en Martha, het geen maar omtrent vyftienftadiënvan Jerufalem afgelegen was ; een weinig meer dan een half uur gaans, dewyl 12 ftadiën omtrent een half uur uitmaken; eene plaats die Chriftus menigmaal met zyne tegenwoordigheid heeft verheerlykt, en dewelke zoo veel betekent, als een huis van rouwe, een huis, juift overëenkoomende met zynen treurden ftaat. Op deeze plaats dan heeft Chriftus menigmaal vernagt, als blykt by het uitdryven van de Itoopers en verkoopersuit den Tempel; immers, naa dit, (h) ging by buiten de ftadt naar Belhanie en verbleef'aldaar, en Lukas tekent ook aan, dat 00 ■by des daags in den Tempel leerde; maar des nagts ging hy uit, en bleef op den berg genaamd den Olyfberg, aan welkers voet Bethanie lag. Hier nam de Heiland zyn verblyf in de laatfte weeke voer zyn lyden, op die zelfde plaatze daar hy weleer vermaak gefchept had in Marthaas beleefd onthaal; ter- 00 Toan. 11. 1. 18. v. 00 Matih. 21, 17, (c) Luk. 21. v. 37.  Lyden van Jeztjs-Christus. 47 terwyl hy Maria, haare zufter, met zyn woord fpysde; hier had hy Lazarus uit den dooden opgewekt, en door deeze meermaalige verblyvingen in Beihanien vervulde de Heiland de overleveringe der joden , dat de Mefllas veel tyds op den Olyfberg verkeeren zoude. Toen hy ook zyne zegepraalende intreede te Jerufalem zou doen, was het daar ook, dat hy, aan de zyde van dien berg, Jerufalem befchouwende, traanen ftortte, en zeidde :(>) Acht of gy erkende, ook nog op doezen uwen dag, het gene u tot •oreede ftrekt! edog, nu is V voor uwe oogen verborgen. Te Bethanie dan was de Heiland in 't huis van Simon den melaatfchen , ongetwyfeld zoo toegenaamd omdat hy weleer met die kwaal befmet, en mogelyk van Jezus gereinigd was;want indien hy nog melaats ware geweeft, de Heiland zoude by hem niet gekomen zyn, noch Simon zou te Bethanie niet hebben mogen woonen,- want de wet had uitdrukkelyk gezegd: (b) zoo langen tyd als hy melaats en onzuiver is, zal hy alleen woonen buiten het heirleger. By deezen Simon was Jezus dan ter tafel, en Lazarus 'as desgelyks daar genodigd,^") die met he, tei tafel zat,en Martha die diende, die zelfde , tot !ke de Heiland gezegd had , Qd) Martha ~ \%, gy zyt zorgvuldig en bekommerd met gen. Maar hier blykt nog meer haare zorgvuldigheid en bezigheid , dewelke zy niet alleen in haar eigen huis toonde; maar ook in 't huis van Simon den melaatfchen, zynde hy waarfchynlyk haar bloedverwant, of van het maagfchap. Gelyk Martha dan haar beft doet, om Chriftus wel te ont- (a) Luc. 19. 42. (h) Lev. 13. 46. CO Joan* 12. 2. (V) Luk. 10. 41. 42. v.  43 Vierde Meditatie op het onthaalen , zoo liet Maria, die het befte deel verhoren had, het ook niet aan haaren pligt, en genegenheid tot Chriftus ontbreken; want zy (aj kwam met een alabafte ftefch met koftelyke zalve, en ftortte die uit op zyn hoofd. Hier, zowel ais by Markus,word haar' naam niet uitgedrukt, doch, Joannes noemt haar Maria, en hy tekent zelfs het gewigt van de zalve aan,zynde (b) een pond koftelyke onvervalfchte nardzalve, die de Verraader en gierige Judas op driehonderd penningen begrootte. Daarmede dan zalft zy eerft de voeten des Heilauds; het geen zy gemakkelyk kon doen, omdat zy gewoon waren als liggende op beddens te eeten; zynde dit eene oude gewoonte, geheel en al van de onze verfchillende; daarnaa brak zy de flefch, gietende het overige op •zyn hoofd uit, (c) waarmede wy Mattheus, en Markus, met Joannes overeenbrengen: hiertoe dan gebruikte zy geene gemeene zalve, maar onvervalfchte zalf van nardus; een kruid, om zynen aangenaamen geur, in groote waarde gehouden. Zommige zyn van gedagten, dat de Koningin Seba de eerfte planten van een nardus aan Salamon tot een gefchenk gezonden heeft, want in het aden boek der verhaalingen (laa!:(i)Zy fchonk aan den koning eene overgroote menigte reukkruiden. Nooit zyn 'er zulke reukkruiden geweeft, gelyk de koningin van Seba aan Salamon vereerde: de zelve was ook zoo duur, en wierd voor zoo koftlyk gehouden, dat de Koningen die in hunne fchatkamers boven goud, en edele gefteentens waardeerden; waarom ook de fchatkamer van Ezechias een (e) fpecery-huis of kamer der kruideryen genoemt word: om deeze kruiden wierden 'er ook (a) Matth. £6. 7. (I>) Joan. 12. 3. CO Auguftinus de confenfu Evang. 1. 2de cap. 76. (d) 2 Pa& . 9. (e) lü. 39.2.  Lyden van Je zus-Christus. 49 ook zwaare oorlogen gevoerd, en Salomon, in zyn hooglied, fpreekt ook van zynen reuk, als f» de Koning aan zyne tafel zat, heeft myn Nardus zynen reuk gegeeven. De Jooden roeide de Nardus op zommige plaatfen uit, omdat zy dezelve den Romeinen niet gunden, en de Romeinen-zelf zogten ook zulk een' dierbaaren fchat tot hun voordeel te krygen. Met zulke zalve dan heeft Maria haaren Heere en Meefter gezalfd, waardoor zy ook haare liefde, genegenheid, en dankbaarheid aan Jezus heeft getoond. De drie Evangeliften Mattheus, Markus,en Joannes , komen hierin genoegzaam overeen, en fpreeken ook van de zelfde zalvinge en vrouwe; doch,of Lukas in zyn 7 hoofdft. 37. ook van de zelfde vrouwe fpreekt, daarover zyn verfcheiden gevoelens, zelfs onder de Vaders. Verfcheiden Uitleggers van de Heilige Schriftuur, zo ouden als nieuwen, zyn, door zommige overeenkomende omftandigheden, bewogen geworden, om Maria, de zufter van Lazarus, voor Maria-Magdalena, en deeze laatsfte voor de zondaareffe, (b) by Lukas, aan te zien. Het was voorëerft, terwyl Jezus ter tafel zat, dat de zondaareflè zyne voeten zalfde: ten tweede, het was by een'"man van den zelfden naam 6¥mon: ten derde, zy droogde Jezus voeten met haare hoofdhairen af: ten vierde,de bekeerdezondaarefie, en Maria-Magdalena, uit wie Jezus zeven duivelen uitgedreeven had,fchynt dezelfde perfoon te zyn: ten vyfde,de H. Joannes in zynXIhoofdftuk 2. fpreekt van Maria, Lazarus zufter, als reeds de voeten des Heeren gezalfd hebbende, en zulks fchynt Joannes niet te konnen zeggen, dan haar (a) Cant. 1, n. (b) Luk. 7 37. D  50 Vierde Meditatie op het haar voor de zondaareiTe aanziende waarvan Lukas fpreekt: tenzesde,dewyl Lukas nergens van Simon den melaatfchen, noch van het geen in zyn huis voorviel, meldt, en alleen fpreekt van het voorval in het huis van Simon den Pharizee, zoo fchynt hy van die twee gefchiedeniffen maar ééne te maaken, en te kennen te geeven, dat het de zelfde perfoon is, het zelfde maal, de zelfde Simon, in wiens huis de koftlyke Nardus-zalve over Jezus hoofd en voeten is uitgellort. Maar laat ons het vooroordeel, het welk een fchyn-overè'enkomft heeft doen geboren worden,af. leggen, en de zaak naauwkeurig onderzoeken. Ontwyfelbaar is Maria, de zufler van Lazarus,onderfcheiden van Maria-Magdalena, en deeze laatfte is ook eene andere vrouwe dan de zondaareiTe,'zodat zy drie verfcheidene perzoonen zyn. d'Evangelifl: Lukas fpreekt van (a) eene vrouwe die eene zondaarejje was in de Jlad, en geeft ons wel haare bekeeringe en verzoeninge te kennen; maar niet haare perfoon en naam; Lukas dan van de zondaareiTe gefprooken hebbende, zo fpreekt hy van Maria Magdalena als van eene andere vrouwe, die mee d'eerfte geene overeenkom!!: had: Lukas fpreekt van haar als eene die , onder andere vrouwen, (£) hem volgde en diende van haare goederen, en in plaatze van haar aanceduiden door de zalvinge, het geene natuurlyk was, zo onderfcheidt hy haar van d'andere vrouwen door een wonder, dat Jezus aan haar gewrocht had, door (V) zeven duivelen uit haar te doen gaan. Dit is een overtuigend bewys , dat Maria-Magdalena eene andere is, dan de zondaaresfe: het is ook niet waarfchynlyk, dat Jezus onder zyn gevolg eene vrouwe zoude willen hebben,die, fchoon zy bekeerd was, en haare zonden vergeeven wa- O) Luk. 7. 37. (fi) Luk. 8. 3. (O Luk. 1.  Lyden van Jezus-Christus. 51 waren , echter by het gemeen haaren ouden kwaaden naam behielt. Wat aangaat Maria, de zufter van Martha, het fchynt ook zeker dat zy eene andere is dan O) Maria-Magdalena; want deeze laatlie was (b) van Galileè'n, gelyk Mattheus en Markus getuigen: daarentegen was Maria van Bethanie, en daarom van Joannes genaamd (c) het dorp van Maria, en van Martha, haare zufter, daar zy een huis hadden, alwaar Jezus zomwylen eenige dagen huisveffjnge nam. Geene van d'Evangeliften hebben haar ooit Magdalena genaamd; maar wel enkelyk Maria. Jezus hadt ook Jangen tyd met Martha, en haare zufter Maria, en Lazarus, die Jezus lief hadt, verkeerd : ja Qd) Maria was zittende aan de voeten van Jezus, en hoorde zyn woord. Indien Maria de zondaareiTe ware geweeft, hoe konde zy dan aan Jezus zo onbekend zyn geween, als Simon dePharifee dagtte, en by zigzelve zeidde: indien dit een profeet ware, zoude hy wel weeten, wie en wat voor eens vrouwe deeze is, die hem aanraakte; dat het eene zondaareiTe is. Daarenboven is de zalvinge der zondaareiTe te Naïm, in het tweedejaar van Jezus predikinge, en dïe van Maria te Bethanie', zes dagen voor Jezus fterven gefchied. Naïm lag in Galileën, en Bethaniën in Judeën. Alle omftandigheden verfchillen: het is dan eene andere vrouwe,en eene andere zalvinge, waar Lukas van fpreekt, en dus onderfcheiden van de zalvinge, waar Mattheus, Markus, en Joannes, van melden, welke laatfte daar by voegt: en (e) het huis wierd vervuld van den reuk der zalve. Doch, 00 Matth. 27. 5;. (i) Mark. 15.40. 41. (c) Joan. 11.1. 00 Joan. 11. v. 5. (O Luk. 10. 39. (/; Joan. 13. 3. D 2  5» Vierde Meditatie op het Doch, welk eenen aangenaamen geur deeze Nardus ook van zich gaf,'er zyn 'er echter die hiervoor den neus floppen, en die door hunnén ftinkenden adem deeze zalve eene ftank tragten by te zetten; want, de leerlingen dit zienden, namen 't zeec kwaalyk, zeggende: (aj waartoe deeze verkwisting? Het was,volgens het zeggen van den Evangelift Joannes, Judas-zelv,dewelke dit zeidde;dus toonde Judas het eerfte zyne verontwaardiging, en de leerlingen, door het voorbeeld van deezen huichelaar verleid, ftemden hier mede in (bj. Dus maakt een weinig zuurdeeg het gantfcbe heflag zuur. Een éénige Judas ftoort de vreede van dit heilig gezelfchap. Alzo kan één fchurfd fchaap de geheele kudde aanfteeken. (c) Gelyk een ondeugende Seba door oproer te weeg bragt, dat ydereen van David afviel, dus maakt een Judas, door ihoode huichelary de Goeden gaanden. Hoe waar zyn dan de woorden van den wyzen Prediker: dat fchadelyke (d) vliegen de zoetigheid van den balzem bederven. Een éénige booswicht kan ook veele vroomen bederven. Doch, omdat men hem niet zoude aanzien, als iemand die Jezus deeze zalving misgunde , zo is hy bedagt om aan zyne fchynheiligheid eenige verwe te geeven: hy geeft reden van zyne verontwaardiging; waarom, zegt hy,verwyrender wyze, deeze (e) zake niet verkoft voor driehonderd tienlingen, en den armen gegeeven, het geen by ons ruim negentig guldens uitmaakt. Mild te zyn jegens den Armen, is een goed werk; maar hoeverJchillen hier de woorden van de werken ! De Armen , immers, zouden mogelyk 'er nimmer een penning van genooten hebben zolang Judas de beurle droeg, en voorzorger was. Het (a) Matth. 26. 8. (i) I. Cor. 5. 6. (e) 2 Reg. 20.1. (d) Eccle. 10. 1. ( Matth. 35. 40. CO Rom. 12. 13. 00 Ofe. 6. 6. (O phii- 4- 18. (ƒ) Job. 31. 16. D 4  56" Vierde Meditatie op het «a,fl Y 3 /' • fk' °f Heiden' of Chriften • «"s uw 2Z' Aaarom zegt Pa,ulus ook> O ^ Me menfchen ; maar allermeefi aan de huisgenooten des geloofs dat 1S aan onze medegelovigen, (c) fergeet dan de weldadigheid en mededeelzaamheid met; want door zodanige offeranden behaagt men Vindt men intuiTchen nog navolgers van Tudas die de weldaadigheid tegenfpreeken^en .7,4S KpÏ«« 1° t0C den °pb0UW van Christus J ichaam, en onderhoud van zynen dienft belteedt als yerhes en verkwirting uitkryten; ergert doch u-zelven aan zulke onnatuurlyke menfchen niet. Fénnaai rtrekte het Chrifius tot eene groote fmart.'dac zyn eigen leerling hem de milddaadigheid van Maria misgunde, en nog fmart het hem, dat zyne leden hetzelve niet gegunt, of onttrokken word: Laaten don Gods woorden en bevel, by Ifaïas aangeteekend op u klem hebben; (d) breekt uw brood mor den hengengen, neemt den nooddruftigen, en die verdreven zyn in uw buis: een' naakten zien\¥efl hlm}leed™g; dus zal de Nardus van uwe weldaadigheid nooit nalaaten haaren reuk tegeeven • Wilt dan uwe harten niet verharden, nog uwe handen toefluiten; maar doetze voor den armen open en alzo zult gy nimmer ophouden, van (ej u trienden te maaken uit dongeregtige rykdommen. opdat zy u, wanneer gy gebrek zult hebben, in d'eeuwhe woningenontvangen, die God, van voor de grondleggmge der waereld, voor de barmhartigen bereid G E- f>) Luk. ,o. ap. (i) Gal. 6 lQt (O Heb. I3. l6. (^if,.58. 7. (o Luk, jö. 9. w 3 '  Lyden van Jezus.Christus. 57 GEBED. ö Heiligft-gezalfde Koning en Priefter! barmhartige Godt! Gy, die meerder welbehagen hebt in de barmhartigheid, dan in de offeranden, en die Uwen zegen uitftort over alle die geenen, dewelke den Armen van hun brood mededeelen. Sterk ons door uwe Genade opdat wy den nooddruftigen aanneemen,den hongerigen ons brood breeken, den naakten kleeden. Ontfteek in ons zulk een geloof en liefde, als waarvan Maria blaakte, toen zy uwen heiligen Perzoon zalfde; opdat wy in uw huis, en aan uwe arme ledematen, een' goeden reuk van weldaadigheid verfpreiden; en, gelyk deeze vrouw U zalfde met onvervalfte Nardus, geef ons dan ook een hart 't welk opregt, en zonder valfchheid is; en gelyk zy de fleffche op uw hoofd uitftortte, zoo gun ons ook een verbroken hart, en een verflagen geeft, dewelke de offeranden zyn die U het meeft behaagen. Zalf ook onze hoofden met de olie uwer barmhartigheid, met den opregten balzem die uit uwe bloedende wonden voor ons is afgedropen, met uw dierbaar bloed, waardoor wy van alle zonden mogen gezuiverd worden. Wil ons ook zalven door d'inftortinge van uwen heiligen Geeft, opdat wy het goede omhelzen, en 't kwaade vlugten alle de dagen onzes levens. Laat die Geeft, die Jezus-Chriftus van den doode verwekt heeft, ook onze ftervelyke lichaamen ten jongften dage levend maaken, en ons dus een verzegelinge en onderpand zyn van d'eeuwige glorie. AMEN. D 5 V Y F-  58 Vyfde Meditatie op het VYFDE MEDITATIE. Matth. 26. v. 10. II. ia. 13. Sciens autem Jezus, ah$$Maar-Jezusditverflaan- illis,quidmoleftiefl;is** de, zeidde tot ben: huic mulieri? opus$.^ wat valt gy deeze enim bonum operata*'* vrouwe moeijelyk? zy eit in me. Namfem-^^ heeft doch een goed per pauperes habetis^^1' werk aan my gedaan. vobiscum: me autemWant gy hebt altyd non Temper habetis.^^ arme menfchen met u: Mittens enim ha:c un-4 * maar my hebt gy niet quentum hoe in cor-** altyd. En als zy de- pus meum: ad fepe-^§. ze zalve op myn lig- liendum me fecit. A-** chaam gegoten heeft, men dico vobis, ubi-^4 dat beeft zy gedaan cumque praedicatum J> J* om my te begraven. fuerit hoe Evangeli-^^ Ik zeg u, voorwaar! urn in toto mundo, di-^j* ahvaar dit Evangelie cetur eit quod ha;c$-& zal gepredikt worden fecit in memoriam e-*^ de gebeele vjaereld jus. door, daar zal ook %% het geene zy gedaan $ beeft, tot baar en roem *•* verhaald worden. Het fpreekwoord, dat de overwinnende waarheid zegepraalt, word door de ondervinding geftaafd en beveiligt. Hierom was het ook, dat Zorobabel in het derde Apocryphe boek van Esdras zeidde: (a) dat de waarheid het flerkfle was in der eeuwigheid, en dat zy leefde en beërf ebt e in alle 00 3- Esd. 4. v .38. 40.  Lyden van Jezüs-Christus. 59 alle eeuwigheid,en zy de kragt is, en het koningryke , en de magt, en de heerlykheid van alle Eeu wen. De Waarheid mag wel voor een' tyd verfchooven en verfmaad worden, en als een vreemdeling en balling zwerven: haar glans mag door een milt van logentaal bedekt worden: in het einde echter heft zy haar hoofd met grooter luifler naar boven: zy breekt door alle de nevels heen, en fchiet haare ftraalen alömme glansryk uit. De waarheid kan wel gedrukt, maar geenzints onderdrukt worden; hier van daan komt het, dat d'Oudheid de Waarheid affchilderde als eene aanminnige Maagd, met de zonne in de regte ,en eenen dadeltak in de {linkehand , om daardoor te kennen te geeven, dat zy aantrekkelyk in zigzelve, even als het licht, alles ondekt, en gelyk de dadelboom zig ondereenen overwigtigen lalt, hoe langs, hoe meer verheft,zo bezwykt de Waarheid ook nooit onder, de lafleringe, maar kan, welke verdrukkingen haar ook treffen, het hoofd ruftig opbeuren: duizend getuigen mogen arbeiden om haar den mond te floppen, en in een put van vergeetelheid te bedelven, zy komt nogtans, vroeg of laat, met fchooner heerlykheid voor den dag. Verfcheiden voorbeelden zouden wy hier konnen aanhaalen; doch, om ons hiervan te overtuigen is het geval genoeg het geene ons Mattheus heden verhaalt. Judas moge het goede werk van Maria, de uitflorting van de zalve, tragten zwart te maaken; hy moge het eene verkwifling noemen, en het ten kwaade zoeken uit te duiden, de Waarheid, de regte mening van deeze vrouw moet boven dryven. De Eeuwige Waarheid - zeiv'verdedigt haar, en toont,dat Judas een valfchoordeel velt, wanneer Jezus de uitftorting van deeze zalf een goed werk noemt; ja een werk, 't geen' de geheele waereld door, tot haaren roem moet verhaalt worden. Leert  6o Vyfde Meditatie op het (a) Leert van my,dat ik zagtmoedig en ootmoedig van harte ben, was de taal van den Heere Jezus: zyne zagtmoedigheid en verduldigheid, bleek by uitnemendheid, toen Judas op Maria (maalde over het uitftorten van de koftelyke Nardus-zalve die zy over het hoofd, en de voeten van Jezus uitgoot. Onze Heiland, (bj die de harten van allen kent, kende ook de geftelteniffe van Judas en zyn onregtvaardig hart: hy wift dat de tegenftand die Judas Maria aandeed, alleenlyk fproot uit gierig, heid; 't welk Judas onder den dekmantel van liefde voor den Armen zogt te verbergen. Hier fcheen, menfchlyker wyze, het de regte tyd, dat de Heiland hem het masVer van zyne huichelary aftrok, en tot hem, als tot de Pharife ën, zeidde: (e) wee u, geveinsden! Gy fchynt van huiten wel rechtvaardig voor de menfchen, maar van binnen zyt gy vol geveinsdheid en boosheid. ó Verwonderlyke goedheid van den Heere Jezus! Hy zegt hem niets, 't geen naar eene bitfe bejegeninge, of hard verwyt geleek! Hy rigtte zyn aanfpraak niet eens tot hem in het byzonder aan , om hem nog niet by d'andere Apoftelen verdngt te maaken, welke hy door zyn kwaad voorbeeld had gaande gemaakt. Gelyk 'er dan met hem (d) eenigen -waren die de daad van Maria kwalyk namen en zeidden: waar toe deeze verkwifling? kon Maria zich echter wel verdedigd hebben met de woorden van den Vader des huisgezins: 00 Is het my niet geöorlofd te doen met het myne dat ik wil?Maar neen, zy zweeg ftil en Het haar verdediging beruften op haar gemoed \ als by zig zelve bewuft zynde met wat liefde en inzigt zy deeze Nardus-zalve ever Jezus had uitge- ftort. 00 Mat. ii. 29. 00 Aft. i. 24. 0) Mat. 23. 27. 28. (d) Mark. 14. 4. (OMat. 20. 15.  Lyden van Jezus-Christus. Cl ftort. De waarheid van 't geen Paulus naderhand aan de Korinthiërs fchreef; was haar reeds bewuft, te weeten, (a) dat onze roem beftaat inde getuigenis van ons gemoed. Doch, alhoewel zy zig niet verdedigd, het ontbreekt haar echter niet aan een kragtige voorfpraak; want hy , dewelke, volgens Joannes,onze (b) voorfpreeker is by den Vader, befchermt haar tegen de laftertongen, en zegt: (c) wat valt gy deeze vrouwe moeijelyk? als of hy wilde zeggen: Waarom doet gy deeze vrouwe droeffenis aan,met haar eene daad te verwyten, dewelke my aangenaam is? Acht gy het een verkwifting, hetgeen ik met myne goedkeuring beftempel?Is my de waarde van een zaak niet beter bekend, dan u? Of is by my het regt niet van te oordeelen, en te befliflen? Ken ik myn regt niet, het welk gy onredelyk aanrandt? zag God niet neder op de offeranden van Abel, omdat hy het vetfte zyner kudde flagtöfferde? En zoud gy de daad van Maria veröordeelen, wier werk zo opregt, als evenredig met haar vermogen was? ftaak dan deeze verwytingen, en zondig niet langer tegen deeze vrouwe, en haar liefdewerk. Immers, (d) de liefde denkt geen kivaad: zy oordeelt niet dan naa eene voorafgaande overweeginge t het is als of de Heiland hier wilde zeggen,het geen Paulus eertyds tot de Romeinen zeidde: (e) Gydan, wat veroordeelt gy uwen broeder, uwe zufter ? gedenkt de wyze woorden van Salomon: (f) belet niemand wel te doen die het doen kan, want zy, heeft toch een goed werk aan my gedaan, weinige, maar kragtige woorden, die hun allen den mond deed fluiten; want wat Judas en eenige leerlingen laaken, dat pryft Chriftus. Op (a) 9. Kor. i. 12. (b) i.Joan.a. i. (e) Mattb.ao' 10. ld) t. Kor. 13. 5. Rom. 14- io- (DProv. 3. 27.  62 Vyfde Meditatie op het Op gelyke wyze had hy Maria ook nog eens verdedigd tegen haare zufter Martha, die haar beichuldigde, dat zy haar niet te hulp kwam, zeggen de: (a) Maria heeft het befte deel verhoor en het welk haar niet ontnomen zal worden. Alzo befchermde Chriftus ook de zondaareiTe welke de Pharifee in een kwaad gerugt zogt te brengen, (b) Hier wierden de woorden van den Propheet Zacharias bewaarheidt ten opzigte van de regtvaardigen: (V) zo wie u aanraakt, die raakt mynen oog-appel aan. Dit toont Chriftus hier met de daad ; immers, wanneer deeze vrouw ftil zweeg, nam Chriftus het woord voor baar op. Hierom ontrurtte zig David niet veel om dat (d) Micholhemverfmaaddeinhaar harte, dewyl hy by den Heere eer en roem behaalde; en daarom zeidde Paulus ook: (e) voor my, daar is _ 77,7 weinig aan gelegen, dat ik van u geöordeelt wierde, of door eenig menfchelyk oordeel, het is de Heer die my oordeelt. Laban deed Jakob moeite aan; maar de Heer trok zig zyner aan, en hielp hem; (f) Jofeph was van zyne broederen gehaat, gelyk ook David van vrienden en vyanden ; maar de Heer heeft hem, gelyk Job, tegen zyne valfche vrienden,voorgeftaan, (gj alzo ook verdedigt hy Maria tegen den verrader Judas. Hier kan Maria op zigzelve met regt toepalTen de woorden van den Propheet Ifai'as: (/)) hyisnaby die my vryfpreekt, wie heeft 'er iets tegen myin te brengen? laat ons te zamen te regt ft aan: wie is myn tegendinger ? dat hy tot my nadere. Zie, God de Heere is myn helper, wie zal my veroordeel en1? Ja, om Maria gantschly k te rechtvaardigen, vernietig't de Cu) Luk. io. 42. (F) Luk. 7. 40. (c) Sacb. 2. S. Cd. 2. Reg. 6. t. 16 20. 22. (e) 1. Kor. 4. 3. 4. (b) Ifa. 50. 8. 9.  Lyden van Jezus-Christus. 63 de Heiland het valfch en fchynheilig voorwendzel van Judas, die de zalve wilde verkoft hebben, en den Armen gegeeven, met deze redeneering: (a) gy hebt altyd arme menfchen met u: maar my hebt gy niet altyd: en deeze, gelyk Markus aantekent,(F) kunt gy goed doen, wanneer gy wilt; even als of Jezus wilde zeggen: uwe zorg voor de Armen is loffelyk en prysbaar; maar hier ontydig, en met deze gelegenheid onöverëenkoomende; want 'er zal nog tyds genoeg zyn, om den Armen wel te doen. Immers, God had al van ouds door Moifes te kennen gegeeven en gezegd (c) daar zullen geene Armen ontbreeken in het land daar gy woonen zult, en deeze waarheid zal ook altyd duuren tot aan de vol eindiginge der Eeuwen. De Godlyke Voorzienigheid laat altoos eenigen in armoede, om onze liefde vrugtbaar te maaken, de Ryke en d'Arme, zege Salomon, Cd) hebben malkander ontmoet. De Ryke is, om den Armen barmhartig te zyn, en de Armen , om den Ryken voordeelig te zyn ter zaligheid. Zy zouden dan gelegenheid genoeg hebben om den Armen wel te doen; maar my hebt gy niet altyd, te weeten , naar myne zigtbaare menfehlyke geftalte. Judas had zig behooren te fchikken naar de lelTe van Cicero, dewelke leert dat wanneer men twyffelagtig is in eene zaake, welke beft dient gedaan te worden, men acht moet geeven, op den tyden de omftandigheden ; men moet zien , zegt Cicero, welke van beide aanftonds nootzakelyk is, en welke van beide eenig uitftel lyden kan, en 't geen aanftonds te doen ftaat, moet eerft gedaan worden. Op eene foortgelyke wyze was het hier met de zaak gefield; de Armen zouden zy altoos by zig heb- (a) Matth. 26. v. 9. ïi. (£) Mark. 14, 7. (?) Deut. 15. ir. (d) Prov. 22. 2.  64 Vyfde Meditatie op het hebben; aan deeze konden zy op andere tyden goed doen, maar zy zouden niet altoos Chriilus by zig hebben: om Hem goed te doen moeiten zy zig dan hsaften; zyn einde was naby; want hy zou (a) de waereld nu wederom verlaaten en gaan tot den vader; ja, de tyd zou komen, gelyk Chriftus hen nog eens voorzegd had: (/>) dat zy wenfchen zouden eenen dag van den Zoone des menfchen te zien, en zy zullen hem niet zien; daarom dan moeten zy cp Maria niet verftoord zyn, dewyl zy geen gelegenheid meer,naar deeze,zou hebben om Jezus te konnen zalven. Om nu de daad van deeze Vrouwe gantfch te billyken, voegt 'er de Heiland by: (V) en als zy deze zalf op myn lichaam gegooten heeft, dat heeft zy gedaan om my te begraven. Ziet daar door den Zaligmaaker het geheim ontdekt , waarom Maria deeze koftlyke zalve over Hem geftort heeft. Meermaalen had Jezus aan het huis van Maria, Martha, en Lazarus, gegeeten zonder dac Maria Jezus zalfde; en ziet, nu deed zy het, niet in haar eigen huis; maar in dat van Simon den melaatfchen; maar het was door eene geheime inblaazinge dat zy haare zalve bewaard had tot dien tyd toe dat Jezus zyn lyden zoude beginnen. Zedert eenigen tyd heeft zy niet geweeten, waarom zy haare zalve bewaarde, die zy voor zigzelve niet wilde gebruiken, noch ook waartoe die zalve gefchik t was: het was dan door eene geheime be weegmge dat zy dezelve, tot nu toe, voor Jezus bewaard beeft; (d) wat zy gehadt heeft, dat heeft zy gedaan, zegt Markus, zy is in de voorbaat geweejl om myn ligchaam ter begravenijfe te zalven. De Heer Jezus wil zeggen: deer om my by myne begra- vinge O) Joan. jtf. aS. (é) Luk. 17. 22. (O Matth. 26. 19. v. (") Joan. '3- 2- CO Aft. 5. 3. (d) Prov. 1. 10. (e) Joan. 17. 11. ff) Luk. io. 17. (g) Luk. 22. 4,  78 Zesde Meditatie op het • Wie Overpriefters waren, hebben wy voorleden jaar genoegzaam verhandeld. De Hoofdmannen waren die, dewelke als opzieners van den Tempel gefield waren, om te letten op alles wat 'er gebeurde, en dewelke allen die tegen den Godsdienft misdeeden, in hechtenis bragten. Zy hadden de magt om te grypen, en te vangen: Jyk zy er ook by waren toen Chriftus gevangen wierd. Hy gaat dan tot deeze beiden reeds te zaamen vergaderd,om te beraatflagen hoe men Jezus vangen zoude. Zo wy het innerlyke van Judas met kenden, en wy hem in het midden van den Joodfchen Raad gezien hadden, wy zouden ons verbeeld hebben een' Engel te zien in eene vergaderinge van Duivelen, gelyk 'er in het boek van Job vermeld ftaat: dat r» Satan onder Gods kinderen ftondt; maar Judas die zei veen Duivel geworden was, fchaamde zig niet om (h) m den Raad der godloozen te ftaan, en plaatfe te neemen by hen, die (c) op den zetel der pefle zaten. r 1 Hy beraamde het middel om den Regtvaardigen van kant te helpen: hy wees een' gemakkelvken zekeren, en natuurlyken weg aan, om niet te misfen in zyn Perfoon, hetgeen den raad ook zo aangenaam was, dat, als zy dit hoorden daarover verblyd waren. Hunne blydfcbap ontftond niet alleen uit het gemelde, maar ook omdat, daar |u. das een leerling van Jezus was, zy daardoor in hun voorneemen gefterkt wierden. Hierdoor gaf hv ook klem aan de lafteringen, die de Joodfche Raad tegen Jezus uitbraakten: door deeze verraderye maakte Judas alle de wonderwerken van Jezus tvvvffelachtig. Zyne afwyking van Jezus, geen ge•meene leerling zynde, maar een van de twaalf die tot O) Job. 2. i. O) Pf. i. i. (,) MarL I4i n.  Lyden van Jezus-Christus 79 tot de geheimen van hunnen Meefter toegelaaten wierden, en een onder de twaalf; die een vertrouweling van Jezus was, en voor het heilig huisgezin zorgen moeft, maakte een groot vooroordeel tegen den Heere Jezus. Immers, moet de Joodfche Raad niet gedagt hebben: Judas is by alle zyne daaden tegenwoordig geweeft; hy kent zynen Meester; hy heeft zekerlyk dingen ontdekt, die hem van Jezus afkeerig maaken, en waardoor hy zig verpligt rekent den Joodfchen Godsdienft voor te ftaan, met zo een' gevaarlyk' Man aan ons over te leveren. De verradery van Judas zoude ook oneindige gevolgen gehad hebben , indien de Profeten het niet voorzegd hadden, en Jezus-Chriftus het niet, zelfs lang te vooren, hadde te kennen gegeeven , eer het gefchiedde; en den verraader niet zig-zelven aan den Joodfchen Raad hadde aangediend, zeggende: (aj ik heb gezondigd, verraadende het onnozel bloed, en in den tempel nedergeworpen hadde de ontvangene zilverlingen. Om dan tot de zaak te komen; Judas zogt met zyn verraad voordeel te doen, waarom hy ook tot den Raad zeidde: (b) wat wilt gy my geeven, en ik zal hem U leveren? Hy had, mogelyk, door het gerugt verftaan het bloed-placaat, dat tegen Chriftus was afgekondigd; want (c) de Overpriefters, en de Pbarifeën hadden la ft gegeeven, dat zo iemand vernam, waar hy was, het zoude aanbrengen, opdat zy hem zouden vangen, en waarfchyniyk, gelyk het in zulke omftandigheden gefchiedt, was 'er eene belooninge beloofd voorden aanbrenger , opdat dus Chriftus des te eerder zoude gevangen worden. Dit fpoorde Judas te meer aan; want hy had reeds fchade geleden aan de zalve van Maria, het welk 00 Matth. 27. 4. 5. 0*) Matth. 28.15. (<•) Joan. tü 57.  8o Zesde Meditatie op het welk nu door het bloedgeld weder moeft herfteld worden. Een geld-bod zal hem genoeg zyn; by wil Hem; die all' de aarde in waarde overtreft, op geen prys fteilen; hy vraagt flechts: wat wilt ny my geeven en ik zal hem u leveren, ik ben lang één van zyn huysgezin geweeft, ik ben één van zyne leerlingen; ik weet, waar hy verkeert, waar hy vernagt, en ligtelyk te vinden is. Nu mag Chriftus wel zeggen het geen David uitriep toen Achitopel, zyn raadsman, hem was afgevallen, en zogt te verraaden, het regte voorbeeld van Judas: (a) alle myne vyanden hebben kwaad tegen _ my beraamd. Ook myn zonderlinge vriend',■ op wien ik betrouwde, die myn brood at, heeft my ftoutelyk met den voet getreeden. Indien de leden van den Joodfchen Raad-zelve by Judas gekomen waren , om de Heere Jezus op prys te fteilen, om hem te verraaden en over te leveren, moeft Judas met eene edelmoedige verachting gezegd hebben :(b) wech met uw geld ten verderve. Meent gy-lieden het onnozel bloed met geld te koopen? Indien de Duivel in perfoon hem,als aan Christus, (c) alle koningryken der waereld en hunne Heerlykheid getoond, en hem beloofd hadde alle deeze dingen te geeven, op voorwaarde, dat hy hem zynen Heere leveren zoude,zo zoude hy hebben moeten antwoorden: gaa wech, Satan! want die gy door my wilt verraaden hebben, is uwen en mynen God ; maar de gierigheid en geldzugt had al te diepe wortelen in 't hart van Judas gefchoo. ten. De Joodfche Raad nam dan gretig zyn gruwelyk voorftel aan: de Overpriefters wagten niet lang, nu hen zo eene fchoone gelegenheid wordt aange- boo- OO Pf- 4«' 8. io. Qj Aft. 8. 20. (c) Matth. 4. 9. 9.  Ly'dën van Jezus-Christus. §i bboden om hunne wraakluft teboeten,C» maarzy beloofden bem,terflond,dertig Zilverlingen,bedraügeadey naar het gemeenfte gevoelen , ruim dertig Guldens. Voor dertig Zilverlingen , dan, verkóópt Judas zynen Meeftér. Ziedaar nu,om Paulus woorden te gebruiken, (b) Chriflus in de gedaante van den 'allergeringfien dienflknegt. Dertig Zilverlingen bedroegen, iri de Wet, de waarde van een* veragten Slaaf, (c) Dertig Zilverlingen was de geldboete, dewelke dè éigenaar van een' Os geeven moeft aan den dienftkhegt j die van deezen Os geftooten was, en voor zoo een zelfden geringeri prys verkoopt hy zynen meefter; Indien (d) de geheele waereld tegen eene Ziel opgewogen wierd, zou de waereld te ligt tegen dezelve zyn ; maar in gevalle 'er dertig waerelden voor deri Schepper der zelve betaald konden worden, Wareri ze nogtaris (e) als een droppel uit een emmer, en als 'een aasje van de weegfchaal. En, helaas! Judas verkoopt den Schepper en Heiland der geheele wae« feld voor dertig zilvere penningen. De Evangeüfche Koopman zou, (ƒ) al wat hy had verhopeni 'om deze paerel te bekomen; maar Judas verkoft deze paerel voor zoveel als niets. Hy waardeerde (g) de alabafle flefche met zalve driehonderd Zilverlingen , en den Gezalfden des Heeren maar dertig; Hier mede moeft ook vervuld worden de Godfpraak van Zacharias, (h) en zy weeg'en my voor myn loon dertig Zilverlingen toe. Van deze verkoopinge hébben wy ook een afbeeld^ zei in de heilige Schriftuur, (Y) in Jofepb, die van zyne broeders aan de Ifmaeliten verkogt is voor twintig Zilverlingen. Het is niet zonder verborgenheid, dat Jofeph maar twintig 4 eil Chriftus deftig Zilver» (d) Matth. ad. 15. (F) Phü. 2. vs. 7. Cc) Eicod. at. 324 (d) Matth. 16. 26. (f) Ifa. 40. 15. (f ) Matth. 13. 4ö-(g) Joan. 1*. 5. (b) Sach. u. ia. CO Gen. 37. £*; F  82 Zesde Meditatie op het Zilverlingen heeft mogen gelden; immers, gelyk de H. Hieronimus zege, Jofeph was de dienaar, en Chriftus de Heer: ook beftond Jofeph alleen uk Ziel en lichaam; maar Chriftus was God en menfch te gelyk; en daarom moeft hy voor dertig, en Jofeph voor twintig verkogt wórden. Gelyk Judas , eenen van de twaalf Zoonen van Jakob was, die oorzaak was dat Jofeph verkoft wierd aan de Ifmaeliten , en die hem weder in iEgipten verkoften; alzo wierd Chriftus ook door Judas, éénen van de twaalf, die Chriftus ook (a) zyne Broeders genoemd heeft O), voor dertig Zilverlingen verkoft aan de Jooden , dewelke door Ifmaël afgebeeld waren, die (c) Abrahams Zoon was, naar den vleefche gehoor en ; en gelyk de Ifmaeliten Jofeph wederom in ^Egypten verkoft hebben, aldus hebben de Jooden Christus als verkoft, toen zy hem aan Pilatus, en aan de Heidenen overgeleverd hebben ; en gelyk de Broeders van Jofeph hunnen Broeder, in iEgypten komende, (d) hebben aanbeden, alzo zullen de Jooden ook eindelyk Chriftus als hunnen Meilias erkennen en hem aanbidden, gelyk Paulus getuigt: als de (e) menigte der heidenen zal ingegaan zyn, zo zal ook geheel Ifraèï zalig worden. Het afbeeldfel wierd dan maar voor twintig; maar het waarebeeld, de waare Jofeph, door Judas, voor dertig Zilverlingen verkoft: de koop is dan nu toegeflagen; de levering moet nu nog maar gefchieden; en, gelyk Mattheus aantekent: (f) van dien tyd afzogt hy ook gelegenheid om hem te leveren. Het is met Judas als met de Godloofe menfchen gelegen, van welke Salomon zegt: (g) zy kunnen niet jlaapen, zo zy geen kwaad gedaan hebben : de (a) Matth. n. 49 (i) Matth. 28. 10. CO Ga!. 4. 22-26. (<0 Gen. 42. CO Rom. 11. 25.26. m Matth. 25. 13. (g) Prov. 4. 16.  Lyden van Jezus-Christus. 83- de Jlaap gaat van ben zveg zo zy niet iemand hebben doen flruikelen. Hy zoekt dan alle gelegenheid om dat verraad nu uit te voeren:, alzoo zogt Kaïn ook gelegenheid om (aj zynen broeder Abel te vermoorden toen by hem op het veld geleidde. Gelyk Abfalon gelegenheid zogt, om zynen broeder Amnon te dooden, toen hy zyn gaft was, {b) alzo zogt Judas nu ook gelegenheid om Chriftus, (c) zonder oproer, te leveren. Wie heeft immer fnooder ondankbaarheid gehoord? wel hoe .'Judas, is dit de vergelding voor de weldaaden van Chriftus? Hy heeft U, vóór drie jaaren, tot zynen apoftel aangenoomen ; Hy heeft U geduurende dien tyd met zoveele gunften en weldaaden opgehoopt; (d) vergeld gy dus, den Heere? is hy niet uiv vader, die u in bezit gsnoomen heeft, die u gemaakt en gefchapen heeft? Wie zoude oit zulks gedagt hebben van eenen leerling en Apoftel van Chriftus ? Hier uit zien wy dan , dat 'er geen vergadering zoo heilig is, of daar kunnen godloozen influipen. Van 't begin af bleek deeze waarheid. Toen 'er nog maar vier menfchen waren, wa/ 'er al een Kaïn, een broedermoorder. In het huis van Noë, dat uit agt zielen beftond, was een {e) Cham, een fpotter van zynen eigen vader. In het huis van Abraham was een dertele Ismaël; in het huis van Ifaak, een Efau; en wat leverde het huis van Jakob al booze menfchen uit! Een Ruben, die zyns vadersbedfponde bevlekt; Simeon en Levi, moorders der Sichimiten. In het huis van David was een Amnon, die zyne zufter ontëerde, en een ontaartde Abfalon. In "het gezelfchap van de Apoftelen-zelv wierd een Godverraader gevonden; en zoude onze tyden heiliger zyn? wat wonder dan, zo 'er onder zo een groot getai van die («) Gen. 4. S. O) 2 Reg. 13. fit) Luk. 22. 6. 00 Düuc« 32- 00 Gen. 9. F &  84. Zisde Meditatie op het die nu het Evangelie verkondigen, ook fommige Judaffen gevonden wierden; maar gelyk men ora eenen Judas geen kwaad gevoelen moet hebben van de andere Apoftelen, zo mag men ook, om zommige huurlingen en kwaade arbeiders, niet kwaalyk fpreeken van de andere leeraaren; want heefc zulk een Verraader in het gezelfchap van Chriftus kunnen indringen, en voor een Apoftel doorgaan, wat wonder, indien 'er ook nu en dan eens zulken gevonden wierden, die, om my als Paulus te uiten , (a) met den geeft begonnen hebben, en met het vleefch eindigen, of die, als eenen anderen (b) Demas deze waereld lief hebben. Leert ook uit dit voorbeeld, U wagten van die fnoode zonden van gierigheid, de eige oorzaak van Judas verraderye, want, gelyk Joannes zegt, (c) hy was een dief. De geldgierigheid, zegt Paulus, (d) is de wortel van alle kwaad. Zy is de baarmoeder van meinéedigheid,haat,nyd, dievery, en van allerlei boosheid: door haar word het regt gekrenkt, de trouw verbannen: zy is een bondel van ongeregtigheid. Hoe veele voorbeelden bewaarheden dit niet ? Immers, het was de gierigheid die in (e) Laban tienmaal Jakobs loon veranderde ; die (ƒ) Achan het verweezen goed deed neemen. Van Dalila maakt zy eene verkoopfter en verraadereflè van Sampfon; (gj in Samuels Zoonen krenkt zy het regt van Ifraëls wetten; (h) in Achab moordt zy denonnoozelenNaboth;Judas,eindelyk, brengt zy tot verraaderye van zynen Heere, en God. Laat ons dan een' afkeer hebben van zulk eene moeder, die zulke dogters voortbrengt; laat ons de leiTe van Paulus opvolgen: uwe (i) wandel zy zonder gierigheid; weeft vergenoegd met het tegenwoor- ■ dige, («) Gal. 3. 3. (&) 2 Tim. 4. 10. (e)f]oh. 12. 6. (d) 1 Tim. 6. 10. (e) Gen. 31. 7. 'fjO Jofue 7. II (gj Jud. 16. (/;) I Reg. 8. 3« (0 He°r. 13. 5-  Lyden van Jezüs-Christuj. 85 dige; want het is zeker, gelyk dezelve Leeraar ook zegt: (a) die ryk willen worden, vallen in bekooringe, en in den flrik des Duivels, en tot veele onnutte en fchadelyke begeerlykheden, die de menfchen doen verzinken in het verderf, en in de verdoemenis ; want de geldgierigheid is de wortel van alle kwaad, waartoe zig fommige begeevende, afgedwaald zyn van het geloove, en zig ingewikkeld hebben in veel verdriet. Hoe waar is dit in Judas! hy valt van zyne belydenisfe af; hy doorfteekt zyne ziel met zoveele wonden, dat hem de geheele waereld te naauw word, en hy dus in den dood en ftrop zynen trooft zoekt. Met regt zeidde dan Sirach, niets is 'er onregtvaardiger, dan geld te beminnen : -want zulk een menfch heeft zyne eige ziel te koop, de ixjyl hy zyne ingewanden by levenden lyve uitgefchud beeft, hoe waar is dit wederom geweeft in Judas! Spiegelen wy ons dan aan het voorbeeld van Judas; ons van die grouwelyke zonde wagtende; opdat wy geen'deel hebben aan zyn verderf: Laat ons dan altoos gedenken aan de woorden van Paulus, zynde een regte breidel voor dit kwaad, en waarmede ik eindige; (c) wy hebben niets in de waereld gebragt; buiten twyffel, dat wy 'er ook niets kunnen uit draagen: als wy dan ons voedzel en ons dekzel hebben , zo laat ons vergenoegd zyn. Volgt altoos 's Heilands leiTe op: rd) Vergadert u geen fchatten op de aarde, daarze de roef en de motten verderven, en daarze de dieven opgraven, en fleelen ; maar vergadert u fchatten in den hemel. GEBED. 6 Genadige en barmhartige God! zyt toch onze (a) 1 Tim. 6. 9. (b) Ecclef. 10. )o. CO 1 Tin. 6. 7 , 8. 00 Matth. 6. 19, 20. F 3  Wi -Zesde Meditatie op het ze Bewaarder ! Laat nimmer toe, datwy Uomrouw worden , gelyk uwe ondankbaare leerling; en wanneer Saran ons begeert te ziften als tarwe,ftaaons dan by met uwe kragtige genade! ó lydendeJezus! laatniettoe dat wy hem volgen, gelyk Judas, maar bid voor ons! gelyk gy voor Petrus gebeden hebt; opdat wy niet verkoopen het brood des levens, gelyk Judas;maar dat wy by U, die het waaragtige brood des levens zyt, blyven moogen! En, zo wy, uit zwakheid eens tot uwe vyanden heenen gingen, ach !maak datwy dan wederom vandaar te rug keeren met traanen van boetvaardigheid, gelyk Petrus! Laat nooit toe, dat wy zouden wanhoopen gelyk Judas! Uw Geeft geleide ons altoos; die Geeft roeije den wortel van alle kwaad, de gierigheid, uit onze harten; Hy vermeerdere en ontftecke in ons de begeerte tot de hemelfche goederen , en verleene ons°de kragt waardoor wy tot het einde toe volharden moogen en gekroont worden met d' eeuwige heerlykheid. ' AMEN. Z E-  Lyden van Jezus-Christus. 87 ZEVENDE MEDITATIE. Matth. 26. v. 17. 18. en 19. Prima autem dieazymo-.&#£» op den eerften dag der rum accefferunt difci-** ongedeesfemde brooden puli ad Jefum,dicen-4I kwamen de leerlin- tes: ubi vis paremus*|; gen by Jezus vraatibicomederePafchagen: waar wilt gy At Jefus dixit: ite in** dat wy U bet Paajcb- civitatem ad quem-.$.& maal bereiden? En dam,& dicite ei: Ma-** Jezus zeidde: gaat^ gifter dicit: tempus naar de ft ad tot zulk' ineum prope eft, apud** eenen, en zegt hem: te facio Pafcha curn^j! de Meefter doet zeg- difcipulis meis. Etfe-*||; gen, myn' tyd is na- cerunt difcipuli, ilcut^f! kende, by U kom ik conftituit illis Jefus,** het Paajcbmaal hou- & paraverunt Pafcha. %% den met myne leerlij ** gen. En de leerlingen deedden, gelyk Je- *s-& zus hen bevolen had, 1$% en zy bereidden het ** Paajcbmaal. Het was ter verlolfinge van den zondaar ten hoogften noodzaakelyk , dat de Middelaar tusfchen God en de menfchen tweenatuurenhadde,in één' perfoon vereenigd; te weeten, de Godlyke en menfchlyke natuur. Een waar menfch moeft Hy zyn, om de redenen, dewelke Paulus aanwyft: (a) dewyl dan de kinderen aan vleefch en bloed deelachtig waren; zo is hy-zelv' daaraan ook deelachtig (a) Hebr. 5. 14. 17. F 4  33 Zevend* Meditatie op hit &WgwifM by door den dood, den geenen, die veelei ■ *"f' ^ *> *tt vernielen , waarom hy in alles zynen broederen beeft moeten gelyk worden, opdat bymedofend zZ de zyn, en een oprecht Hoogepriefler vZfnjT ï/ f .God zy" > opdat zyne Godheid de Menfchheid ili het Jyden onderfteunde, en Hy ui! den dood wederom opltonde; aIs ook, opdat zyne voldoening van eene oneindige en eeuwi?e waarde zyn zoude, en Hy zyn volk tegen alle vpndln der zaligheid zoude kunnen befchefmen en bewaaren Uit dien hoofde heeft de Heere Tezus in de kJaarJyk heeft kunnen befpeuren, dat Hy Goden Menfch te faamen was. Immers, van zyne geboorte z en dteHvaf' hCefC i6der a-^mgkunnën £n ,u % ee° ^gag Menfch was; zodat een iegelyk.de met Hem verkeerde,en Hem kentLrï "? f ene"dee,e ^Jffelen konde. Van zyne Godheid heelt Hy openbaare bewyzen ge^eeven, ooor zyne almagtige wonderwerken, die* hy rnenigvuld.g yk gedaan heeft; ja de Heiland heeft fomtyds werken verrigt, waarin men zyne Menfch! beid en Godheid teffens zag uitdraaien. Immers wat neer Hy eens (a) van Bethaniën naar JeruCakm ging bad by honger; waaruit zyne waare Menfch? Ke.d bleek ; doch in dit geval toonde hy ook tel fens zyne Godheid toen de vygeboom op éénmaal verdorde, omdat hy geene vrugten droeg; Lden wederom bewyft Cbrifhisook kragtiglyk zyne God. hgd aan zyne leerlingen, met hlnVfcezeZen0m hetPaafcbmaal te bereiden, en hun te voorzeggen wat er re Jerufalem gebeuren zoude; want daar f(oeft hun een'- (b) menfch ontmoeten, dZgenle een m«k. n. „. I4. yj.aï< w ^ ^  Lyden van Jezus.Christus. 89 eene kruike waters. Hy voorzeidde hen, hoe de Huis-Heer gezind zoude zyn, en hoe hy hen eene groote opperzaale zoude toonen, om het Paafchmaal te bereiden. Dit alles was een overtuigend bewys van zyne Almagt en Alweetendheid. Hoe zeer is dit Paafchmaal; hoe zeer de tyd, de tyd namentlyk der ongedeeffemde brooden, onze overweeginge, en befpiegelinge waardig! Door den dag der ongedeeiTemde biooden, word hier verdaan het gantfche Paafchfeeft van zeven dagen ; in welken tyd de Jooden, volgens Gods bevel, (a) in alle hunne wooningen, in wat ftad of plaatze zy zig mogten bevinden, ongedeejjemd brood moesten eeten; en had zyn' oorfprong genomen van den uittocht uit d'iEgyptifcheflavernyè'. Dit Feeft wierd Paafcha genoemd, O) dat is, de doorgang des Heeren; want toen God alle eerftgeborenen, van de menfchen tot de beeften toe, verdaan zoude,, fpaardehy d'Ifraè'üeten, en ging de huizen voorby, welkers fteilen en bovendrempels met het bloed van een éénjaarig Lam beftreeken waren. Dit Lam moeft, naa vier dagen, afgezonderd te zyn, den 14den van de maand Abib of Nifan, ten deele met onze maand Maart, en ten deele met April overeenkomende, geflagt worden; want de maanden der Jooden waren maanmaanden, die niet altyd op den zeiven tyd van 'tjaar, gelyk onze maanden, begonnen. Het Lam moeft met zyne voeten, ingewand, en hoofd, aan 'c vuur gebraaden worden. De Jooden moeften zig reisvaardig houden, hunne lendenen omgorden, fchoenen aan de voeten, en ftokken in de handen hebben, en met haaft het Paafchlam, mee ongefuurde brooden, en bittere latuwe, eeten: van welk alle* Exod. 12. omftandiger gemeldt wordt. God begeerde dat zy 'sjaarlyks zeven dagen lang dit Feeft zouden O) Exod. 12. 20. (£) Exod. 11. F 5  oo Zevende Meditatie op het den vieren: de eerde en de laafte dag wierden met meerder godsdienitigheid dan d'overige dagen , volgens Gods gebod, gevierd. Dat de Jooden zeven dagen lang ongedeeffemd en fmaakloos brood aten, was, om daardoor, ieder jaar, aan de verdrukkingen en elenden te gedenken die hunne Vaderen in Mgyp. ten geleden hadden; waarom het (a) ongedeeffemd brood, 't brood der bedruktheid genoemd wordt; want de i-Egypcenaaren dwongen hen zoo haaftig te vertrekken , dat zy geen' tyd hadden om 't beflag tot brood te zuuren, en daarom het beflag op hunne fchouderen en kleeden droegen. Het Aagten en het eeten van het Paafchlam was ter geheugeniiTe, dat God hunne eerftgeboorenen gefpaard had; en, om God voor die bevrydinge dankbaar te zyn, en de wonderen zyner almagtige hand nooit te vergeeten, moeiten zy, by het eeten van het Paafchlam, dit ook hunnen kinderen vóórhouden, en infcherpen. Dat zy 't Paafchlam met wilde latuwe, of, zo als het hebreeuwfch woordt beduidt, met bitterheden moeiten eeten, was, opdat ze aan de bittere en hardeflavernye, die hunne Vaderen in iEgypten geleden hadden, zouden gedenken, dewyl ze (b) hun leven in hiu terheid overbragten, door de harde werken van klei en tichel/leen, als ook door het wreed gebod dat de vroedvrouwen kreegen, om all ede zoonen, die d'Jfraëlitifche vrouwen mogten baaren, in de geboorte te dooden. God had bevolen dat zy (c) deezen dag ingebeugenhfe zouden houden, en hem plegtiglyk vieren voor den Heere , van geffachte totgeffachte, met een' eeuwigen diénft. Naderhand is dit gebod meermaalen vernieuwd Levit. 23. 5. Num. 2». 16. en evenwel is het Paafchen niet alle jaaren gehouden. In het tweede jaar naa den uitgang uit iEgypten (d) hieldden 00 Deut. 16. 3. 00 Exod. 1. 14. (e) Exod. 12. 24. 00 Num. 9. 4, 5.  Lyden. van Jezus.Christus. 91 den de kinderen van Ifra'êl het paafchen, volgens Gods byzonder bevel, op den berg Sinaï; maar men leeft niet, dat zy zedert dien tyd, in hunne veertigjaarige omzwervinge, het Paafchen meer gehouden hebben; om dat d' Ifraëlieten, in de Woeftyne geboren , onbefneeden bleeven ; dewelke het (a) Paafchen niet mogten eeten. Naadat zy van Jofua befneeden waren, hebben zy [b) te Galgala het derde Paafchen gehouden. In de volgende tyden is 'er, door de fchuld van zommige godlooze Koningen, een groot verzuim in het houden van 't Paafchen geweeft; maar de godvrugtige Koningen Ezechias en Jofias hebben het Paafchen op den van God geftelden tyd in hunne dagen doen houden. Evenwel, toen het volk naar Babe] gevangen gevoerd is geworden, kwam 'er wederom nalaatigheid in ; doch, ten tyde van Chriftus wierd het Paafchfeeft op zyn' gezetten dag met alle nauwkeurigheid gevierd. Ten minften zyn 'er vier Paafch-tyden tuflchen Chriftus prediktyd gevierd. Kort naa (c) de bruiloft van Kana in Galiléen gehouden, trok Jezus op naar Jerufalem, om aldaar het eerfte Paafchfeeft te vieren, daar hy de koopers en verkoopers (d) uit den Tempel dreef. De zelfde Evangelift vermeldt mede, dat Jezus op 'thoogtydvan het tweede Paafch-feeft naar Jerufalem optrok. Van het derde zegt Joannes: Qe) Paafche, hst hoogtyd der Jooden, was naby. Van het vierde Paafch-feeft fpreeken alle de vier Evangeliften, Matth. 26. Mark. 14. Luk, 22. en Joannes 12. en 13. Hoofdft. welk Paafch-feeft nu aanftaande was, en daarom (ƒ) kwamen de Leerlingen by Jezus vraagen: waar wilt Gy dat wy U het Paafchmaal bereiden ? Veele (m) Exod. 12. 43. {c) Joan. 2. 1, 13 , 15. (O Joan. 6. 4. (b) Jof. 5. 7.10. (d) Joan. 5. 1. CO Matth. 25. 17.  92 Zevende Meditatie op het Veele toebereidingen waren 'er noodig tot het Paafch-feeft. Daar moeft eene plaatfe beftemd worden om het Paafchlam aldaar te eeten. Het Lam moeft in den Tempel, en met groote oplettendheid geflagt worden, opdat 'er geen been aan gebrooken zoude worden: het moeft naar huisgebragt,en daar gebraaden worden: men moeft ongefuurde brooden bakken, en bittere Saufen bereiden. Niet zonder reden vraagden de Leerlingen aan Jezus, waar zy Hem het Paafchmaal zouden bereiden ? De Jooden melden ons, in hunne Schriften, dat de huizen op het Paafch-feeft te Jerufalem gemeen waren voor de vreemdelingen, die daar het Paafchlam wilden eeten, welke men van tafel, bedden, en verdere noodige zaaken moeft voorzien; wordende den huisheere de huur des geflagten Lams, ter beloo» ninge, vereert. Dit Paafchlam moeft geflagt worden den i4den dag van de maand Nifan , op den avond, in het hebreeuwfch, (a) tüffchen de twee avonden, dat is, tuflchen het daalen der zonne, en haaren ondergang, van drie tot zes uuren: ook aten zy op dien zelfden avond het Paafchlam; welke avond ook 't begin was der ongedeeflemde brooden. Het was op deezen dag, dat de leerlingen Jezus aanfpraken wegens de bereidinge van het Paafchmaal; ook at Jezus met zyne leerlingen het Paafchlam op deezen avond, en op denzelfden tyd en uure, als d'andere Jooden. Weger s den dag, op welken Chriftus het Paafchlam gegeeten heeft, is 'er twift ontftaan tuflchen de Griekfche en Latynfche Kerke. De Grieken beweeren, dat Chriftus het Paafchlam met gedeesfemd brood gegeeten, en vervolgens het Sacrament des Autaars in zulk brood heeft ingefteld; daarom zeggen zy, dat Chriftus één' dag eerder, dan de Jooden, het Paafchlam gegeeten heeft: doch,het griekfche (a) Levit. 23. 5.  Lyden van JezuS-Christus*" 93 fche gevoelen ftryd duidelyk tegen Markus, welke zegt: (a) op den eerften dag der ongedeesfemde brooden, als men bet Paafchlam ten of er jlagtte. Volgens Gods bevél was het op den veertienden dag, dat men de Paafchlammeren Aagten moeft, gelyk wy reeds gehoord hebben. De Priefters en Levieten moeiten in het voorhof des Tempels de Aagting verrigten, omdat het niet alleen een Sacrament, maar ook eene offerhande was , gelyk God-zelv getuigt : (b) wanneer uwe kinderen u vraagen zullen: wat is dit voor een' Godsdienft? zoo zult gy ben zeggen: 't is d''offerhande van den doorgang des Heeren. De herhaaling daarvan vinden wy aan het 34fte Hoofdft. daar God wederom zegt: ie) gy zult het bloed myner Offerhande met geen deesfem offeren; en van d'Offerhande van bet Paafchfeeft zal niets overblyven tot 's morgens toe: het Paafchlam moeft in 't Voorhof geftagt worden, de Priefters en Levieten moeiten het werk verrigten. (d) Algemeen is dit gevoelen onder d'oude Jooden en door den geleerdften Rabbi, Macmonides, beveiligd : „Zyflag. ten het Paicha niet dan in den Voorhof van den Tempel, gelyk andere heilige dingen. Paragr. 6. '„ zegt hy: het bloed van het Paafchlam moet uit- geftort worden aan den voet van den Altaar, en 11 na het uitftorten van het bloed, villen zy het- zelve, en fnyden het den buik open, en neemen ^ 'er het vet uit van 't ingewand, en fteeken het„ zelve aan, van elk offer byzonder, en de Heer „ van d'Offerhande neemt zyn Paafchlam met het vel, brengt het in zyn huis te Jerufalem; dan „ braaden zy het-zelven, en eeten het des avonds." Wy leezen ook, dat, wanneer de Koning Jofiis met het volk het Paafchfeeft vierden, de Priefters (a)de f»Mark. 14. 12. (£)Exod. 12. «6, 27. (OExod.34 «5. (/) Macm. de Pafcha Cap. 1. Seft. 3*  94 Zevende Meditatie op het (a) de Paafcblammeren geflagt, als ook"*** hunneband bet bloed gefprengd, en de Levieten de huiden der jlagtöfferen ajgeftroopt hebben. Indien dan Chriflus één' dag eerder, dan de Jooden, het Paafchlam gegeeten hadden,gelyk de Grieken willen, dan moeft Chriftus ook het Paafchlam een' dag eerder hebben laaten Aagten; 't geen den Overpriefteren itofte gegeeven zoude hebben om Jezus te befchuldigen, dat Hy Gods gebod hadt willen overtreeden • de Priefters zouden ook zekerlyk het Paafchlam niet hebben vóór den tyd willen Aagten. De Joodfche raad zou dan, om Jezus onder fchyn van recht te veróordeelen, geen' valfche getuigen hebben moeten zoeken. Hoe godloos ook het Joodfche Priesterdom was, heeft echter de Heiland het altoos geëerd, en de Wetten van Moyfes altoos nauwkeurig onderhouden; want Hy (b) was niet gekomen om de Wet te vernietigen; maar omze te volbrengen. Hier tegen ftryden de woorden niet van Joannes: (O zy gingen niet in het gerechthuis binnen, opdat zy niet befmet zouden worden, maar het Paafcba mogten eeten. De woorden van Joannes zyn niet betrekkelyk op 't eeten van het Paafchlam; maar eigenlyk gingen zy niet in het gerechthuis binnen omdat zy zouden mogen eeten van de Offerhandens, welke op de zeven dagen van 't Paafchfeeft geofferd wierden , welke Gods woord ook Paafchen noemt, gelyk blykt uit het tweede Wetboek: (d\ gy zult den Heere uwen God het Paafchen flapten van Schaapen, en van O ff en, ter plaatfe, welke de Heere uw God zal verhoren hebben: nu, om die te Aagten, en daar van t'eeten, moeiten zy rein en f» geheiligd zyn. Een GO Paralp. 35. n. rb) Matth. y. 17. (O Joan. 18.28. 00 Deut. 16. a. (f) 2 Paralp. 35. tf.  Lyden van Jezus-Christüs. 95 Eene grootere zwaarigheid fchynt 'er in het volgende zig op te doen, te weeten, dat Chriftus den I4den het Paafchlam gegeeten heeft, daar egter Matth. Mark. en Lukas zeggen, dat hy het gegeeten heeft op den eerflen dag der ongedeesfemde brao-den;na, deeerfte dag der ongedeeszemde brooden was den isden van de maand Nifan, 't geen' één dag verfcheelen zou. Om de drie Evangeliften met Joannes overè'en te brengen, moeten wy weeten, dat de Hoogtyden der Jooden van 's avonds te vooren beginnen, zodat de avond van den i4den als het begin van den i5den dag gerekent wordt; wanneer zy ook ongefuurd brood moeften eeten; want zoo luidde de wet: (a) van 'j avonds des veertienden dags der eerfle maand af, tot 'j avonds des eenentwintigden dags der zelfde maand toe, zult gy ongedeesfemd brood eeten. Den avond van den i4den noemen de drie Evangeliften d'eerfte dag der ongedeesfemde brooden; zo men deezen avond op zigzelven neemt, dan zouden 'er 8 dagen van ongezuurde brooden zyn; maar, wanneer wy den avond van den 14dén voor 't begin van den 15den dag rekenen, zyn 'er maar zeven: Ais Joannes dan zegt, dat Chriftus (a) vóór het Hoogtyd van Paafchen het Paafchlam gegeeten heeft, daarom ftrydt hy niet tegen d'andere Evangeliften; want Joannes heeft den i5den voorden eerften dag der ongedeesfemde brooden genomen: (c) Joannes heeft, volgens St. Thomas, zyne rekening begonnen met den natuurlyken dag, welke 'snagts ten twaalf uuren begon, en 's nagts ten twaalf uuren eindigde, ofwel van den opgang der Zonne tot den ondergang derzelve. De andere Evangeliften hebben de dagen gerekend volgens de Tempelwetten ; die hunne Feeften van 's avonds (a) Exod. ia. 18. (h) Joan. 13. 1. (O St. Thom. in Sun. 3. part. queft. 46. art. 9. ad Imum.  p<5 Zevende Meditatie op het 's avonds te vooren begonnen : gelyk nog by dé K. G. Kerke het gebruik is , want wy rekenen dé Feeften van d'eerfte Vesperen af; om die reden vinden wy by Flav. Jofeph. meldinge, dan eens van zeven, dan eens van agt dagen der ongedeesfemde brooden, daar egter 'er maar zeven wareh. Het blyft dan waar, volgens de vier Evangeliflen, dat Chriftus den i4den 'savonds, op den eigen tyd der Jooden het Paafchlam met zyne Leerlingen gegeeten, heeft. Ter bereidinge van dit Paafchmlal zond Hy twee van zyne Leerlingen, (a) Pmus en Joannes, zyne vertrouwelingen, dewelke hy ook tot gezelfchap Q) met zig op den berg Tbabor nam, en m den hof (c) Gethfémani. Deeze twee Leeringen waren zeer goede vrienden, en meeftbymalkanderen ; ,(d) zy liepen ook, op de ydinge van lezus verryzemsfe, fzaamen naar bet graf; nu gingen zy wederom tzaamen, om het Paafchmaal te bereiden Zy vraagden daarom den Heiland: (e) waar wilt gy dat wy het bereiden? waardoor zy verftaan irt welk een huis; want Chriftus had geen eigendom, (f) zelfs met, waar by zyn hoofd mogt nederleggen. Schoon Jezus Jerufalem niet noemde, maar enkel het woordgebruikte, wiften zy evenwel, als eebooren Hebreers, dat Jerufalem alleen de plaats was , daar het,volgens Gods wille,geilagten gegeeten moeft worden: (g) gy zult het Paafchen niet mogen da*, ten overal m uwe /leden, die de Heere uw Godu geeven zal; maar ter plaatfe, die de Heere uw God verkiezen zal. Te Jerufalem wilde Chriftus het Paafchlam ee; ten; t welk ook beft met hem overeenkwam; want daar waren alle ih) fcbaduwen en voorbeelden der toe* 00 Luk. 22. 8. rb) jyjatth. 17. 1. O) Matth. z6 si,  Lyden van Jezus-Christus. 97 toekomende dingen ; maar de zaak is Chriflus1! Het voor- en tegen-beeld ontmoeten en kuffchen hier malkander. Daar het Paafchlam, zyn voorbeeld, geflagt wierd, daar wilde Hy ook lyden en fterven; want (a) bet mag niet zyn, dat 'er een Profeet buiten Jerufalem zoude om V loeven geradken. In deeze Stad moeit hét Paafchmaal bereidt worden, en wel (b) in 't buis, daar een man, eene kruike met water draagende, zou ingaan: die man zoude hen tot een Wegwyzer veritrekken. Waarfchynlyk was deeze man een dienftknegt van dat huis, die voor het huisgezin water had gehaald. Een foortgelyk teken gaf de Profeet (c) Samuël aari Saïtl. Deeze knegt zou de leidsman zyn van d'Apoftelen ; dé kruikdraager zou het huis wyzeri. Gelyk (d) Eliczer, Abrahams knegt, door eene waterkruike, de bruid voor Ifaak, Abrahams zoon, vond, zoo zouden Petrus en Joannes, door een' waterdraager, het huis vinden! daar de Heiland met zyne leerlingen het Paafchlam ëeten zouden. Het was niet hoodighem te vraagen j zy moeiten hem maar volgen en met hem het huig ingaan. In dac huis zouden zy (e) zulk eenen vinden, die de Heére Jezus wel kénde, maar die hy om reden niét noemt: milfchieh öm Judas wille. Aan den Huisvader of eigenaar van dat huis moes-* ten de leerlingen zeggen: de meefler zegt: myn tyd is nakende; by u boude ik myn Paafchmaal mè'tmyï ne leerlingen. Hoe gemeen de huizen te Jerufalerii op 'c Paafchfeeft ook waren \ wilde de Heiland echter geen bezit van een huis neem'en, zonder toeftemminge van den Huisheer: zoras de leerlingen dat woord fpraken: (f) de Meefler zegt; tobndii hy hen eene groote eetzaale, al gefpreid. De bereidvaardigheid van dee&n man j op deeze ehkéti? vvoor- («) Luk. 13. 33. (£) fcuJf. ia. 10. f» i Reg. i'é , CO Gen. 42. 2-17. {e) Matth. 26. 18. (ƒ) Lü&aa- \4i G  93 Zevende Meditatie op het woorden der leerlingen, fchynt te kennen te geeven 4 dat hy wei wilt, w\e de Meefler was, die> zeiddei waar uit men waarfchynlyk zou konnen denken dat die Huisvader een bekende of onbekende leer! ling van Jezus was: miifchien Jofeph van Arimahea, of Nicodemus, of Simon de melaatfcbe, gelyk zommige uit d'Oudvaders willen; het zou ook wel hebben konnen zyn het huis van (a) Joannes, by genaamd Markus, waar Petrus, toen de Engel hem mt de gevangeniffe verloft had, zig begaf: in welk huis d Apoftelen ook, uit vreeze der jooden, opgeflooten zaten,en waar Chriftus met geflootene deuren by hen kwam, en de H. Geeft, op 't Pinxterfeeft, op hen nederdaalde; welk huis ook naderhand tot een Kerk is gebouwd,gelyk eenigeSchryvers aangetekend hebben. Hier mogt Petrus wel aan Chriftus zeggen, 't geen hy naderhand zeidde: (b) Heere gy weet alle dtngen. Immers, Chriftus toonde hier klaarlyk zyne alweetenheid; wantte Bethaniën weet hy, wat te Jerufalem omgaat; by ziet zo een iemand die reeds zyne kruike gereed maakt, om water te haaien : hy weet dat hy de leerlingen op dien tyd zal ontmoeten; het huis, daar hy uitkwam en weder zou ingaan; hoe de Huisvader gezind zal zyn, en eene bereide eetzaale zal toonen. Toen hv zyne intreedein Jerufalem zoude doen, wift hy, waar de ezelinne met haar veulen gebonden was,en hoe de eigenaar op t zeggen (c) datze de Heer van mode hadt, ze zou laaten volgen. De uitkomft heeft ook de voorzegginge van Jezus bewaarheidt; want, zegt Lukas (d) zy vonden V gelyk hy hen gezegd had, en z\ bereidden bet Paafchmaal. (e) Het Paafchlam dat op dien tyd gegeeten wierd was een afbeeldfel van Chris- 00 Art. ia. 12. r>) joan. 2i. i7. W Matth, 9I, 2,. 00 Luk. 22. 13. 00 Matth. a<5. 10. J  Lyden van Jezus-Christus jpirj Chriflus, die, als (a) het Lam Gods, voor de zonden der Waereld geflagc moeft worden; waarop Paulus ook doek, als hy zegt: (b) Chriflus, ons Paafchlam, is voor ons geflagt. Gelyk 'er tuflchen een voor- en tegen-beeld eerige gelykheid gevonden moet worden, alzoo zyn 'er eenige overëenkomften tuflchen Chriftus en het Paafchlam. Immers, de Paafchlammeren die den i4den geflagt wierden, moeften op den tienden dag van de maand byè'en gezogt worden, en wierden van ouden en jongen, met groene takken in de handen^ onder veel gejuich en vreugde galmen, naar deftad gedreeven. Chriftus, het waare Paafchlam, is ook den tienden dag door (c) eene groote menigte van volk, onder het fpreiden van hunne kleederen op den weg, en takken van de hoornen, onder het geroep van Hozanna den zoone van David, in Jerufalem ingeleid. Gelyk de Lammeren, op den tienden dag, van de kudde afgezonderd en verkooren wierden, zoo' was Chriftus, Gods (i) uitverkoorenen en een Profeet, uit het midden zyner broederen afgezonderd» Het Lam moeft zyn zonder eenig gebrek; niet blind, ongekweft, zonder Ichurft of puiften; eene heerlyke overëenkomft met Chriftus, die (e)hciligl cnnofef onbefmct, van de zondaar en afgezonderd was \ ja hy was (ƒ) het onbevlekt en zuiver Lam. Het Paafchlam moeft ook een mannetje van één jaar zyn; wanneer zy op hun beft zyn: aldus ookl, (g) als de volheid des tyds gekomen was , had Godt zynen Zoone gezonden, die ook in de fterkte en bloei van zyn leven, drieëndertig jaaren oud zyndeJ fterven moeft. Het Paafchlam moeft tuflchen twee avonden op de (a) Josn. i. 20. (£) 1 Kor. 5. 7. (c) M.ittb. 21. 8, 9, 00 Matth. ia. 18. (?) Hebr. 7. zó. (ƒ; 1 Petr. 1. ié. (f) Gal. 4, 4, G 4 ~  löo Zevende Meditatie op het de derde uure naa den middag geflagt worden: alzoö heeft ook Chriftus op de negende uure, overeenkomende met onze derde uure, naa den middag den geeft gegeeven. Gelyk God dan bevolen had dat zy geen been van het Paafchlam mogten breeken; om te beteken nen dat de beenderen van Chriftus niet zouden gebrooken worden, 't geen, fchoon het aan de moordenaaren volgens gewoonte gefchied is, echter aan Chriftus, het waare Paafchlam, niet gefchied is, opdat, zegt Joannes, (a) de Schriftuur zoude volbragt worden. Het Lam, dat gebraaden moeft worden, heeft ook de kruisfinge van Chriftus afgebeeld, gelyk Juitinus martelaar, in zyn' aanfpraak met Tryphon, opmerkt: „ Een regt fpit wordt geftooken van debe„ nedenite deelen tot aan 't hoofd, en wederom „ een ander, fpit tuffchen de fchouderbladen van 't „ Lam; waaraan de voorfte pooten gehegt worden. „ Zulks heeft afgebeeld de kruisfinge van Chriftus .* „ toen hy aan 't kruishout met uitgerekte armen ee„ hegt is." Gelyk dan het Paafchlam, naadat het gebraadert was, gegeeten moeft worden,zoo moeten wy ook, brandende van y ver, en vol vuurigheid, Chriftus, ons' Paafchlam, en door het geloof, en facramentelyk, en geeft'lyk nuttigen; daarom zegt Chriftus: (h) voorwaar ! voorwaar ! ik zeg u: ten zy dat gy het vleefch van den Zoone des menfchen eet, en zyn bloed drinkt, gy zult geen keven in u hebben , te weeten, hier het leeven der genade, en hiernamaals het leeven der Heerlykheid. Een Jood, eer hy het Paafchlam eeten mogt, moeit ook rein zyn naar de wet, en zig door niets ontreinigd hebben. Om van CO bet onbevlekt en zuiver lam te eeten, moeten Wy O) Joan. ip. 3ff. (b) Joan. 6. 54. (e) 1 Pet. 1. i9.  Lyden van Jezus-Christus. ioi' wy ook een rein gemoed, een gezuiverd gewiffen hebben, (a) ons-zelven zuiveren van alle befmettingen des vleefchs en des geefls. Om ons Chriilenen zulks te leeren, heeft Chriftus de voeten zyner leerlingen eerft willen wallenen, eer hy hen zvn vleefch te eeten, en zyn bloed te drinken gaf. (b) De menfch moet, eer hy dit Hoogheilig Sacrament eet, eerft zig zeiven beproeven: het zuiver Lam moet alleen van de zuiveren genuttigd worden: van ouds, wanneer men de H. geheimen gebruiken zou, riep de Deeken, het Heilige is alleen voor de heiligen. Een Jood, die het Paafchlam at, moeft het eeten met ongedeesfemd brood; men mogt zelfs geen gezuurd brood in huis hebben; zy waren hier in zoo nauwgezet, dat zy zelfs (c) de muizenhooien doorfnuifelden, gelyk de H. Vader Chryfofthomus heeft aangeteekend. Als wy dan Chriftus, ons waare Paafchlam, zullen eeten, moeten wy ook Qd) het oude zuurdeeg van boosheid en ondeugd, van onkuisheid, gramfchap, haat, nyd, met één woord, alle boosheid buiten onze harten verbannen. De Apoftel Paulus maakt ook die befluit: Chriftus, ons Paafchlam, is voor ons geflagt; laaten wy dan feeft houden , niet met het oude zuurdeeg; maar met ongezuurde brooden van oprechtheid en waarheid van het Evangelie. Wy moeten een nieuw beflag zyn, een nieuw menfch, die naar God gefchapen is in rechtvaardigheid en wiizi heiligheid. Gelyk het Paafchlam nooit zonder bittere Saufen wierdt gegeeten, zoo is daardoor afgebeeld, dat wy Chriftus , het waare Paafchlam, ook met traanen van leedweezen, als met bittere Saufen van boetvaardigheid , (e) met een bedrukten geeft, mee een vermor» la) 2 Kor. 7. 1. (b) I Kor. 11. i3. (c) Chrif. Rom. 15. eu 1. ad Corinch. ( lyk hy ook (c) een {luk van een gebraaden Vifch , en wat honigraat gegeeten heeft; gelyk Petrus ook getuigt: wy (d) hebben met hem gegeeten en gedronken, na adat hy van den dood verreezen was. Ook kunnen wy door deeze woorden: van volbragt worgden in V ryke Gods, wel verftaan het Hemelryk, daar Chriftus met zyne leerlingen , en alle regtvaardigen op eene gantfeh andere wyze zullen eeten en drinken , namentlyk in het genot van de eeuwige vreugde en welluften des Hemels , wanneer dan vervuld zouden worden de woorden, van den Heiland kort op die andere woorden gemeld: (e) ik fchik u ook een ryk toe, gelyk myn Vader my heeft toegefchikt, opdat gy aan myne tafel eeten en drinken tttoagt in myn ryk. Onder d'uitleggers ichym 'er geen ovcrèenkomft te zyn tuflchen die woorden dewelke Chriltus gefproken heeft, te weeten aan het 15 en 16de vaars van Lukas: fommigen willen, dat Chriftus dezelve naa het avondmaal en de inftellinge van 't Sacrament zoude gefproken hebben, en ook daar op zien; doch, anderen, wier gevoelen het onze is, zeg- (V) Matth. 3. 2. (bj Rom. 4. 25, rY) Luc. 14,^42,43, GÓ Aét. jo. 41. ( terhaalen, wien Hy hiermede bedoelde. HieröTn was het, dat de leerlingen (d) bedroefd zynde begonden éen voor één te vraagen: ben ik bet'ook, Heere? eene overgroote droefheid heeft dit heilig 60 Matth. 18. 15. f» Joan. 4. v. 8. (O Joan. !8. (O ^f. P3.7.  LtDEN van Jezus Christus. 113 gézelfehap overftelpr, en geen wonder; want hun Meefler, denwelken zy zoo beminden, zou verraaden worden, en in de handen van zyne vyanden geleverd ; (rf) Als het eene lid iets lydt, dan lyden alle de leden wede, zegt Paulus. Hoeveel te meer dan is dit waar, wanneer één van de byzonderfte leden lydt; een lid, waarvoor men groote liefde heeft? Gelyk dan Chriftus, het hoofd van zyne leerlingen, in lyden geraaken zou, was het ook geen wonder dat zy zig bedroefden , hoorende, datzy op zulk eene wyze hunnen Meefter zullen verliezen, denwelken zy met zoo groote aangekleefdheid beminnen; en, het geene de droefheid verzwaart, is, dat één van hen het werktuig van deeze gruweldaad zyn zal. Doeh, dewyl de regte liefde onder hen was, die O) geen kwaad denkt, zo oordeelden zy van niemand, wie dat mogtezyn, die dit doen zoudej maar, gelyk Lukas aantekent: (V) zy vraagen onder eikanderen wie het toch van hen rnogte zyn, die dat doen zoude? geen wonder;aangezien elk van hen bewuft was, van nimmer zulk een godloos voorneemen gefmeed te hebben, en niemand voor het uitwendige zig zoo gedraagen had, dat hy hier toe eenig vermoeden had kunnen verwekken. Judas was wel (d) een dief, gelyk Joannes zegt; maar dat was God-alleen bekend: by allen wierd hy voor een' eerlyk' man gehouden; en echter twyfftlen zy niet aan de woorden van Chriftus ; maar zy durven hun eigen - zeiven niet betrouwen; zy wiften wel dat de eigen liefde veelmaaien verkeerd oordeelr, en anders dan God oordeelt; Hen was de Spreuke van Salomon niet onbekend: (e) dat alle de wegen van een' menfch hem regt fchynen te weezen; maar dat God de harten weegt. (a) 1 Kor. 12. 26. (5) 1 Kor. 13. 5. (f) Luk. 22. 23. (d) Joan. 12. 6. (tf) Prov. 21. 2. II  ii4 Actste Meditatie op het weegt. Zy dagtten dan by zigzelven 't geen Paulus naderhand zeidde: (a) hoewel ik my niets be.wufl hen, daarom hen ik niet geregtvaardigd; omdat zv dan niet weeten, wat zy nog worden kunnen, of waar toe vervallen; want, gelyk Paulus zegt: (b) die meent dat hy [laat, zie toe, dat hy niet valle ; durven zy ook zoo ftout niet zyn,om te zeggen dat zy het niet zyn; en Petrus-zeiv', die naderhand zoo vermetel was, fcheen zigzelven hier als te mistrouwen, offchoon hy,tegen zyne betuiginge,zvnen Heere, met een' eed, naderhand verlochende: (c) zy vraagden dan flegts aan Jezus, één voor één, ben ik hei ook Heer el Ziet eens het klein gevoelen , en het groot mistrouwen, 't welk zy van hunzelven hebben; zy zoeken dan van Chriftus verzekerd te worden, om dat de zonde fteelswyze ons kan aanklampen: Hierom zeidde Jeremias: (W; het hart van alle menfchen is bedorven, en ondoorgrondelyk: wie zal het kennen? het is dan niet zonder reden, dat de leerlingen zoo angftvallig, en over hunzelven zoo bedugt zyn. Laat ons dan hieruit leeren, onzen evenmenfchen niet te oordeelen,.of eenig kwaad vermoeden , of agterdogt van hen te voeden; dit heeft de Heiland ons ook ernftig aanbevolen, zeggende: (e) wagt u dat gy niet oordeelt, opdat gy niet geoordeeld word: hierom zeggen Hyronimus en Bernardus: het is de Heere, die oordeelt. Matigt u dan het ampt of de waardigheid niet aan van den eenig-geboren Zoone Gods, voor wien den zetel des oordeels bewaard is: ook zegt Auguftinus: de vermetelheid van te oordeelen hindert noch ontè'ert niemand meer, dan dien Opperften Regter; en daarom zegt Paulus ook: (a) i.Kor.4 4. (£) 1. Kor. ro.12. (c) Matth.>26'.27.22. ( rins nnif~.AiA}L " ^ dien das_, qui tradid t eum, g# , ^ dixit : nunqu d ego-** „1 * " fum Rabbi? Air i1 ** v Tu dix fli *S l°en t,am>^> die U. iUdixüti. |J bfitn verraaden beeft, woord op en zeid- || il/^r? //y' woordds hem : Cy gezegd. Z°l3Cf) de^yevyandfihap tafehen het zaad der vrouwe en de flange plaats had heeft de flang ook het zaad der vfouwmf? hv merkt met, dat de oogen des Heeren veel klaarder zyn dan de Zon; dat zy op alle de wegen der menfchen letten, en de diepte des afgrondt, mitsgaders de harten der menfchen tot hunne verborenfle deelen toe, doorzien. Hy heeft de anderen hooren vraagen, ben ik 't ook, Heere? hy wil niet minder ichynen dan de anderen; en daarom wil hy hen m woorden en gebaarden gelyk zyn. Doch, de Heiland, van denwelken de leerlingen zeidden • (b\ wy zien wel, dat Gy alles weet, toont ook' dat de verraaderye Hem niet onbekend is; want (c) hv antwoordde hem, gy hebt het gezegd, het geen een Hebrecuwfche fpreekwys is, en zoveel beteekent, als gy zyt het. Hier uit blykt wederom de 7agtmoedigheidvan Chriftus; immers, Hy had tegen Judas kunnen zeggen, gelyk wel eer de Propheet Ahias tot de vrouwe van den Koning Jeroboam zeidde; die zig ook ontveinsde te zyn die zy was(d) koom binnen,gy,vrouw van Jeroboam,waarom veinst gy eene andere te weezen ? of als tej Matth. 2<5.Sc. (O 1 Reg. i4, S5. 00 Matth. i3' v. 5  Lyden van Jezüs-Christus. 127 rneenen van ja; doch , myrs dunkens,is Judas niet bekend geworden; want de Heiland heeft die woorden tegen Judas zoo gefprooken dat ze de andere leerlingen niet gehoord hebben, of, uit verbaaltheid niet hebben verdaan: want, het blykt klaar uit Joannes, dat zy Judas niet als de verraader hebben aangezien. Want Joannes van zigzelven fpreekende zegt, dat hy («) lag in den fchoot van Jezus, en dat Petrus hem wenkte of door het beweegen van zyn hoofd, of van zyne oogen, dat hy vraagen zou, wie het was;hy-zelv durfdeniet vraagen;zynevoorbaarigheid was niet wel afgeloopen; hy had al eens moeten hooren (b) gaa wegbagtermy, gy tegen/ïry. der, en zoo even te vooren had hem de Heiland gezegd (c~) ten zy ik u waffche, gy zult geen deel met my hebben: hy wenkt dan Joannes, opdat die den Heiland vraagen zou; het geen hy gemakkelyk doen kon, als liggende in Jezus fchoot; gelyk hy dan ook vraagde: Heere wie is het ? onze Heiland liet hier ook zyne vraage niet onbeantwoordt; maar zeidde hem: het is de geene, dien ik het ingedoopte brood zal toereiken, het geene hy ook aan Judas gaf, zeggende: het geene gy doet, doet het haaflelyk, als of Chriftus zeidde: gaa fchielyk voort met het geene gy in den zin hebt. Deeze woorden echter zyn niet gebiedender maar toelaatender wyze te verfiaan: en Joannes voegt 'er by: niemand van de geenen die aan tafel zaten, ver fond waar toe hy hem dit zeidde: Joannes alleen verftond het wel; doch niet de andere leerlingen, waar uit dan klaarlyk blykt, dat de leerlingen de woorden van Jezus tot Judas: gy hebt het gezegd, niet begreepen, of gehoord hebben. De Apolielen dan deeze woorden niet verftaanden, maa- ( a8' 2*- (ƒ) i Kor. 11. 13. Cg) J°«n' J3- 4' 5- I 3  134 Tiende Meditatie op het ten der leerlingen te wasfchen, 'en, nadat hy dan hunne voeten gewajjchen, en zyne kleederen genomen had, ging hy wederom aan tafel zitten, om 't heilig Sacrament desAUaars in te Hellen. Terwyl zy nu aten, gelyk Mattheus zegt, dat is, als zy weder aan tafel zaten, om den Paafchmaaltyd te (luiten, die, volgens de getuigenis van den Jood Maimomdes, geflooten wierd met een ftukje te eeten van't Paafchlam, zo groot als eene olyf, waarnaa niet meer gegeeten wierd, heeft Jezus brood genomen, waardoor Hy deeze gewoonte naar alle waarfchynelykheid veranderde, en in plaats van dit, het brood nam. Op deeze wyze heeft Jezus in ééne maalryd gevierd het eerde en het laatfle Sacrament , te weeten , het Paafchlam, en het heilige Avondmaal, alzoo hebben de Wet en het Evangelie over tafel malkanderen omhelsd, en van elkander affcheid genomen, toen het oude voor het nieuwe plaats gemaakt, en de fchaduwe voor het lichaam gewcekèn is. Jezus heeft dan brood genomen. Het is brood en wyn , welke Jezus tot deze maaltyd gebruikt heeft, hetwelk beide door den Heiligen Geest in het oude Teftament afgemaald is in de offerande van (V) MeU chifédech , opdraagende brood en wyn : een regt voorbeeld van Christus , van welken David ook zegt : Gy zyt Priefter in der eeuwigheid, op de wyze van Melcbifédsch. Hy neemt dan brood, niet als weleer van den Hemel viel, gelyk het Manna; ook wierd het niet door een wonderwerk voortgebragt, gelyk het (b) Satan uit de fleenen begeerdde ; want dergelyke zou niet altoos te bekoomenzyn: maar het was eenvoudiglyk brood en wyn. En met groot regt en re- pO Gen, 14- 18. (T) Pf. iop. 4. (O Exod. iö. (,/) Matth. 4. 3.  Lyden van Jezus-Christtjs. 135 rede gebruikte de Heiland deze dingen, omdat het brood en de wyn , welke in alle plaatfen, en ten allen tyden tot de volëindinge der waereld in gebruik zyn moeiten, ook altyd te gereeder by der hand mogten zyn. Maar, waarom nam hy geen yljelch, 'c welk hier niet minder by der hand was, èn bekwamer fcheen om zyn lichaam te vertoonen? Doch het behaagde hem brood en wyn te gebruiken: opdat, gelyk Bernardus zegt, (ö) de menfchelyke krankheid voor het eeten van vleefch en het drinken van bloed, in deze nuttinge niet zoude ichroomen, heeft hy deze twee dingen willen bedekken met de gedaante van brood en wyn, dewelke van alle voedzel waarvan de menfch leeft, wel de byzonderfte zyn. Hy neemt dan brood en wyn, als beide nodig tot voedzel des lichaams, om af te beelden het volmaakte voedfel der ziele ; want her is een geefteiyke fpys , en een geelleiyke drank der Ziele ; immers, de Heiland zegt zelf: (£) myn vleefch is waarlyk fpys, en myn bloed is waarlyk drank. Hy gebruikt dan brood en wyn, om ons te leeren , dat, gelyk één brood gemaakt word van veele tarwegraantjes, en gelyk de wyn geperiï word van vele druiven, wy Christenen ook één moeten zyn door de liefde, en zoo rsaauw met eikanderen verëenigd, als een brood, dat van veele graantjes gemaakt word. Hierop zinfpeelt Paulus ook, als hy tot de Korinthiërs zegt: (c) wy zyn te famen één brood en één lichaam , naardien wy alle van één brood deeldgtig worden. Jezus heeft dan brood genomen, 't welk ongedeesfemd was, naardien de Jooden, volgens de wet, (/) geen ander brood in hunne huizen mogten nebben , en heeft het in zyne Eerwaardige han- (a) In Serm. de coena Dom. (l>") Joan. 6 56. (c) 1 Kor. 10. 17. 00 txod. 12. 15, I 4  itf Tiende Meditatie op het handen genomen; want zqo pieren de Tonden e doen, wanneer zy den zegen over het brood mtfpreken zouAeu, opdat, gelyk de Joodfche fchriften zeggen, zy allen zien zouden, waarover bi zegent. ],n meerrnaalen leezen wy van Chridus, dat Ily de fpyze zullende zegenen,dezelve in zyne hand heeft genomen, gelyk by (*) Mattheus en (b) Lukas te vinden ,s. Nadat hy dan het brood genomen had , heeft Hy ook gedankt. Onder de Hebreeuwen was her van ouds eene loffelyke gewoonte, geen fpyze zonder dankzegging te gebruiken: deeze gewoonte volgt Jezus*, en dankt hier zynen Vader e),ook voorde gaave des broods als ook omdat de vervullinge der wet naby is, en omdat, door Gods byzondere gunlte , door Hem aan de menfchen eene nieuwe fpyze gegeven word. Daarnaa heeft Hy ook het brood gezegend. De Joodfche overleveringen melden, dat hunne gewoone zegening over 't brood was: gezegend zyt Jy, Hee. re onze God, Koning der waereld, die het brood mt de aarde voortbrengt; doch, hier heeft ïefus zekerlyk eene andere zegeninge gebruikt, dewvl de Heere Christus zyn Avondmaal niet als eene gemeene fpyze des licbaams. maar als een Sacrament tot heil van de Ziel,infrelde. Zonder twyffel heeft Hy ook eene byzondere zegeninge uitgefproken , die op het Sacrament voegde. Naa deeze zegeninge heeft Jezus het brood gebroken, en het aan zyne leerlingen gegeeven, naa hetzelve in dertien Hukken gebroken, en ek een deel gegeeven re hebben, zeggende: neemt en eet: doch, opdat zv weeten zouden, dat het geen gemeen brood was hetwelk 1 ly hen gaf, zegt Hy: dit is myn lichaam** gy zult met enkel de fchelpen zonder de paarka heb- W Mutb. 14. 19. 15. 35. * (b) Luk. 24< SOé {s) Luk. 22. 19. ■  Lyden van Jezvs.Christus. 137 hebben,noch enkele tekens zonder het goed, maar ook myn gekruist lichaam en myn vergoten bloed, en 't welk, volgens Lucas (a)voor ugegeeven word, en volgens Paulus, (£) voor ttlieden zal geleverd worden: dat lichaam, in het welk ik uwe Zonden aan het kruis draagen zal; dat lichaam, door wiens (c) éénige offerande in eeuwigheid volmaakt worden, degeenen die geheiligi worden. Nadat Hy dan het brood genomen had, neemt Hy nu ook den drinkbeker in de hand. Hier volgt de Heiland wederom de gewoonte, by de Jooden gebruikelyk; op welkers Paafchmaaltyden vier bekers gebruikt wierden: d'eerfte by het begin van de maaltyd: de tweede , als 'er gevraagt wierd naar de beduidinge van deeze maaltyd : de derde wanneer na de gehoudene maaltyd gedankt wierd; en de vierde onder het zingen van den lofzang. Het was de derde drinkbeker , welke hier van Chriftus in de hand genomen wierd, en de zegeninge en dankzeg^inge als over 't brood verrigt hebbende, heeft Hy dien gegeeven, nadat hy eerit daar van gedronken had, gelyk uit zyne woorden te befiaken is : (d) Ik zeg u , dat ik voortaan van dit gewas des wyngaards niet meer drinken zal, tot op dien dag als Ik met ulieden nieuw zal drinken , in V ryke myns Vaders. Daarnaa zeidde Hy: drinkt allen hier uit, en toen gaf Jezus henlieden te kennen , wat zy denken zouden , ais Hy zegt: want dit is myn bloed van het nieuwe verbond, dat voor veelen zal vergoten worden tot vergeevinge der zonden. Dit is (r. 11. 24. (f) Hebr. 10, 14. (d) Matth. 26. 29. («?) Hebr. 9. 12. ff) 1 Fetr. 1. 19. I 5  138 Tiende Meditatie op het dar (a)befprengcndbloed, 't welk beter fpreekt dan dat van Abel; het bloed van V nieuwe verbond dat is , waardoor het nieuwe verbond bevefti°t word. b Hier zinfpeelt de Heiland op de woorden van Mozes , die , toen het oude verbond opgerest wierd, aldus fprak : (b) dit is het bloed des verhonds, V welk de Heere met ulieden gemaakt heeft; want het was van ouds de gewoonte de verbonden te fluiten en te bevestigen door bloedftortinge van beeften, gelyk Mozes met bet bloed van Qc) kalveren, die tot brandoffers en heilökranden geflagt wierden , 't oude verbond beveiligde tus fchen God en tusfchen het volk. Dus ook, wanneer God een verbond met Abraham aanginf van hem en zynenzaade het landKanaiin te geeven,beval Hy hem (dj eene driejaarige koel, en eene driejarige geite en een ram van drie jaaren te dooden , en ze overmidden te declen: zodat 'er geen verbond zonder bloedfiortinge geflooten wierd. Op gelyke wyze moest dan ook het nieuwe verbond door het bloed van Jezus worden beveiligt. Dit verbond draagt de naam van nieuwe , in teg'entlellingvan Mozes wet, die het oude verbond genoemt word, welks beloofde erfdeel, naar de letter, het land Kanaan was; daar dit nieuwe, gelyk Paulus zegt , (e) op beter beloften gevefligd is. Gelyk ook het oude flechts door bloed van kalveren en bokken ingewyd wierd , zoo wierd het [nieuwe door zoo veel te edeler bloed bevestigd , namelyk , door het bloed van Gods Zoone,dat voor voelen zal vergoten worden tot vergeevinge der Zonden. Het offerbloed des ouden Teftaments is lömtyds maar voor eene, fomtyds voor eenige , maar nooit Cd) Hebr. 12. 24. (0) Exo\ H. (c) Exol 2, & Cd) Gen. 15. 9. 10. (e) ILbc. 8. 6.  Lyden van Jezus-Christus 139 nooit voor alle zonden te gelyk vergoten geworden; maar, het bloed van Chriftus is voor veelen vergooten 'dat is, voor alle Zondaaren, voor Jooden en Heidenen, die veelen zyn;gelyk Joannes zege: (a) Jrh is de verzoening voor onze zonden, en niet alleen -vsor de onze; maar ook voor die van de geheele waereld. Hy heeft dan voor allen zyn bloed vergoten, voor de uitverkorenen kragtdadiglyk, en voor alle anderen genoegzaam, en dat zal vergoten worden tot vergeevinge der zenden. Hierin beftond de belofte van het nieuwe verbond, gelyk God by den Propheet beloofd had: (b) ik zal hen hunne óngere&igbeid ver geeven, en hunne zonden niet meer gedenken. Eer het bloed van Jezus geftort wierd kon 'er geene verlosfinge zyn : het bloed der offeranden gaf geen verloffinge, want, gelyk Paulus zegt: (c) de 'wet hebbende maar eene fchaduwe der toekomende goederen, niet de eigen gedaante der zaaken, kan nimmermeer door de zelfde offeranden, welke zy alle jaar en onöpboudelyk opdraagen, heiligen den geenen, die zig daartoe hegeeven; want het % onmooglyk , dat door het bloed van /lieren en bokken de zonden weggenomen worden: maar nu Jezus zyn bloed ftortte, was de vergeevmg der zonde ook'volbragt , in welken, zegt Paulus, {d) wy de verlojfmg hebben door zyn bloed, de vergiffenis der 2 Zietdaar nu,M. Z., de inftellinge van dat groote Sacrament in 't kort aan U voorgefteld : doch, denkt niet, dat dit Avondmaal alleen voor Jezus leerlingen is geweeft: het is ingefteld tot heil van zyne Kerke: hy wil niet dat wy van die maaltyd verfteken zullen blyven ; daarom zeidde hy ook: (e) doet dit tot myner gedagtenife. Het is geen maaien 1 Joan. 2. 2. O) Jerem. 3'- 34- (O Hebr. 10. 1. 00 Col. I. 14. CO Luk. 22. 19.  14° Tiende Meditatie op het maaltyd van cénen dag, ook geen maaltyd als die van Asfuerus , die f*) honden en tagtig dagen duurdde; m?ar eene maaltyd, die nietllleen honderc en tagtig dagen, weeken of maanden, maar die duuren zal in alle eeuwigheid; eene maaltyd, die hier begonnen word, als eene maaltyd der genade, en die eindigen zal in eene maaltyd van glorie, lot dit Avondmaal worden wy alle genodigt ; d Opperfte Wysheid roept ons toe : (b) koomteet, eet myn brood, en drinkt aen wyn dien ik voor vlieden gemengt heb: en opdat gv weeten zond wat dit brood en die wyn is, geeft 'er de Heiland de uitlegging zelve af: >) het brood dat ik geeven zal, is myn vleefeh voor het leoeu der waereld; myn vleefch is waarlyk fpys , en myn b oed is waarlyk drank. Het is een gastmaal, en Zielbanket, dat alles overtreft. Geen Konjnglyke noch Vorftelyke maaltyden kunnen bier by vergeleken worden. De maaltyd die Nabal gaf word als eene Koningsmaaltyd geroemt : de maaltvden van Affiierus en Bakafar daan, als iets groots in de H. Schriftuur aangetekend ; maar alle deeze kunnen by dit maal niet opnaaien; want dit is eene tafel, die op de gantfche waereld haar weerga niet vind, omdat het de tafel is van (d) den Koning der Koningen ten den Heere der Heeren;^ tafel van Gods Zoon-zelv, waarop de fpyze en drank in geene aardfche toebereidfelen of lekkerny bedaar geen (e) lammeren van de kudde , en befte kalveren; maar het geen hier opgedifcht word is het onwaardeerbaar vleefch en bloed van Chris- Hierom zeidde ook Auguftinus van deze fpyze • God, ichoon ahnagtig, heeft niet meer kunnen gee- C*) Efther i. 4. O) Prov. 9. 5. (e) Joan. 6. 52. 5<5.  Lyden van Jezus-Christüs. 141 geeven; fchoon de Wysheid-zelve, heeft niet meer geweeten, en, fchoon de allerrykften , heeft niet beter of meerder gehad, om te geeven. Tot deze word Gyl. dan genodigt van Jezus-zelv: hy fluit hier niemand uit. Aardfche Koningen willen zelden eeten met hunne onderdaanen , of gebeurt hec fomtyds, dat zy den eenen of den anderen aan hunne tatel toelaaten, het word voor eene ongewoone en zonderlinge eere gerekent; maar, ziet hier de Schi pper van 't heelal, de Opperfte Monarch,die wil u gaarne aan zyne tafel zetten: elk kan aan zyne tafel koomen, en dat geluk en die eere genieten. Hy roept ons toe: (tf) gy allen die dor ft hebt, komt tot de wateren,gy die geen geld hebt, fpoed uw, koopt, en eet, komt, koopt wyn en melk zonder geld en zonder eenige ruilinge. Hetgeene Hy by de inftellinge tot zyne leerlingen zeidde, roept hy u nog toe: neemt: en eet dit is myn lichaam: drinkt allen hier uit; want dit is myn bloed. Ziet daar een vourregt verre boven dat van de oude wet, daar niemand van de offerande der verzoeninge mogt eeten, dan de Priefter: (b) de Priefter, die ze opdraagt, zal ze eeten, zegt de wet; maar de Zondaar, voor wien 't offer geofferd was, mogt 'er niet van proeven, noch het zelfs aanroeren; ja hy mogt zigzelven daar niet eens laten vinden; en, dat meer is, de Priefter; ja de Hoogepriefter zelfs vermogt niet te proeven van de Zoen oflerande, (c) die hy voor zyne en des volks misdaaden offerde, op deeze wyze luidde de wet ten opzigte der Priefteren: (d) de flagt-offerbande die voor de zonde geflagt word, zal niet gegeeten, maar door het vuur verbrand worden WTat het bloed betrof, het mogt noch van den Priefter, noch van eenige ziel in Is-' raël O) Jef. 55- 1. (O Lev''« 6- (.0 Hebr. 9. 7. 00 Levit- 6- 3°.  142 Tiende Meditatie op het raël gefmaakt worden. Niemand, zegt de wet (a) van uiieden zal bloed eeten. Maar we:k een groot voorregt in het nieuwe verbond, daar ieder Chnften , zonder onderfcheid , toegelaaten word om van deze offerande te eeten! Hier is geen veifchil noch tuflchen den Priefter, noch tuflchen het volk. Hy roept ons dan allen toe, om de taaie van Mattheus te voeren. (V) Ziet ik heb myn middagmarl bereid, myne osfen en gemefte heeften zyn geflagt, en alles is bereid, komt ter bruiloft. Het is Jezus dien nodigt; immers, gy kunt uwen Jezus, uwen Vriend, deze maaltyd niet weigeren. In den beginne fprak God tot onze voorouders (c) qy zult niet eeten , en zy aaten ter verdoemeniilè. Dewyl dan nu Jezus ons toeroept: eet myn vleefch en drinkt myn bloed: (d) die myn vleefch eet, en myn bloed drinkt heeft het eeuwig leven. Schroomt'dan niet te eeten ten eeuwigen leven. Ach.'ofwy te regt kenden de gaave Gods, en wie Hy is die tot ons fpreekt! wy zouden, met de Jooden,veel nadrukkelyker roepen: (V) Heere ! geef ons altyd dit brood Ln in waarheid, geen fpyze , die ons zoo verfterkt, geen drank, die ons zoo verkwikt; dewvl het is, om als Jefaïas te fpreeken, f» eene maaltyd van vette Jpyzen, van gezuiverden wyn van vette koft, die vol merg is. Allen die hier re traft komen, worden gelyk David zegt, (ƒ) dronken van den overvloeu van Gods huis, en «-drenkt uit de vloeden zyner 'welluften. Zo dikmaals gy dan tot deze tafel nadert, koomt 'er in eene volle ver zekennge des geloofs, maakt 'er ook het rechte gebruik van , waartoe dit Sacrament is ingefteld Zo dikmaals als gy dan van Zyn vleefch eet, eii van t>) Lev. i7. i2. W Matth. 22. 4. (,) Gen. 2. Ut) Joan. 5. ss. f» joan. ö. 3,' *7' ^Jef" 25'6' W Pf.35.9.  lvden van jez US-ChRISTUS. I43 van Zyn bloed drinkt, doet het tot zyner gedagtenisfe : hiermede (0) zult gy de dood des Heeren verkondigen tot dat hy home, om u te doen aanzitren mee Abraham, lï'aak, en Jakob , en om met Hem (F) het nieuwe te drinken in het ryk zyns Vaders, in aiie Eeuwigheid. Amen. GEBED. O Godlyke Heiland ! eeuwige wysheid des Vaders! waaragtig hemelfch brood en opregt voedzel onzer zielen! Gy,die in den nagc, als Gy verraaden wierd, het brood genomen, gedankt, gezegend, gebroken, en ons bevolen hebt te eeten; wy imeeken U dan, dat Gy ons geeft, dat onze Zielen naar U hongeren, o brood der Engelen! die eene verkwikkinge zyt der heilige zielen. Dat ons hart altoos begeerig zy naar het broGd en den wyn, welk Gy voor ons gemengd hebt. Laat onze Zielen altoos door dat brood verfterkt worden: laar. ons de vrugt en de kragt van Uw Vleefch en Bloed altyd ondervinden, en, gelyk Gy gezegd hebt, die myn Vleefch eet en myn Bloed drinkt, die blyft in my en ik in hem, laaten wy dan altoos met U vereenigd zyn; opdat wy mogen zeggen, met Paulus: ik leeve nu niet; maar Chriftus leeft in my. Geef ons ook, dat die heilige fpyze, die wy zoo dikmaals onwaardig eeten, ons verftrekke tot vergeevinge onzer zonden, tot uitroei, jinge onzer begeerlykheden, en tot aankweekinge en vermeerderinge van Uwe liefde en van alle deugden. Help ons ook, o God, en Vader aller vertroofiinge! opdat wy het vleefch en bloed Uws Zoons altoos ter zyner gedagtenifle eeten , en daarmede des Heeren dood, waardoor wy verlost zyn, ver- (a) 1 Kor. 11. 25. 2Ö. (V) Matth. 26. 29.  144 Tiende Meditatie op het verkondigen , tot dat hy koome. Geef ons ook. datwy, die deze fpyze nu onder de H. dekzelen eeten, naderhand zonder eenig dekzel, de zelve imaaken mopgen, en dien God, dien wy onder de gedaantens van brood en wyn befchouwen , hiernamaals van aanfchyn tot aanfchyn mogen zien I AMEN. EI. F-  Lyden van Jezus-Christus. 145 #4 ■$ # # * * ** * * * * #** * * * * * * ELFDE MEDITAT IE. Luk. 22. v. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. Fafta eft autem & con-1* Z)tf f» Matth. 12. 41. 42. (b) Apoc. 19 2. (r) 2 Tim, 3.3. (/O Matth. 23. 6. 7. («) Luk. 22. 26.  Lyden van Jezus-Christus. 155 een dienaar: aldus heeft Jezus ons ook voorgegaan: zyn gantfche leven was in ootmoedigheid. Geen deugd, die hy in werken en woorden ons meerder leerde. Immers,f» daar Hy in de gedaante Gods was, heeft Hy zigzelven vernietigd, en de gedaante van een dienaar aangenomen. Terwyl Hy de waare God was , en zig van zyne magt bedienen konde; terwvl hy in rang en ftaat alle Keizeren en Koningen overtrof, gedraagt Hy zig echter als den nederigften menfch op aarde. Laat ons dan befchaarot worden,over onze trotsheid en hovaardigheid, daar Jezus, (b) in wien alle volheid der Godheid wezenlyk woont, zig zoo vernedert. Het is, zegt daarom Bernardus, eene overdraagelyke zaak,daar de Majejleit Gods zig vernietigd heeft, dat een aardworm zig verhefe, en opgeblaazen zy: Welaan dan, M. Z. laat ons dan nederleggen alle wimpelen van hoogmoed: gelyk Jezus voorging, moeten wy volgen, (c) Gy moet in u het zelfde gevoelen hebben, 't welk ook in Chriftus - Jezus was. Gy wilt allen gaarne de meeften en grootften zyn; doch , uwe hoogheid beftaat hierin, dat gy op het allernederigfte van u- zeiven gevoelt, niets doende, gelyk Paulus m\,door twift luft, noch door ydele waanzucht; maar in ootmoedigheid, elk den anderen boven zigzelven agtende: langs deezen weg zult gy tot d'opperfte hoogheid geraaken: hoe gy u hier ootmoediger hebt gedraagen, hoe gy in het ryk der Hemelen te heerlyker zult uitblinken: want, zegt de Heiland, (d) al wie zig vernedert zal verheven worden. Gelyk het met Chriftus ging , moet hec met ons ook zyn : omdat Jezus zig meer vernederd heeft, daarom heeft God Hem te meer verhoogd; dit gevolg trekt Paulus hier uit: (e) daarom Qa) Phü. 2. 6. 7. (b) Kol. 2. 9. M Phil. 2. 5. \d) Matth. 23. ie. (.') Phil' 3* 9' *0«  JS6 Elfde Meditatie op hït 'óm heeft God Hem ook ten hoogfien verheven, en Hem een' naam gegeven, die hoven alle naamen is; opdat zig in den naame van Jezus alle knie'n buigen der geenen, die in den Hemel, die op de aarde en die onder de aarde zyn. Willen wy dan ook verheven worden, dan moeten wy eerft ons-zei ven vernederen. Daar is geen andere weg om tot den Hemel te klimmen; wanc , (a) ten zy gy vcord als kleine kinderen, gy zult in 't ryke der 'Hemelen niet koomen. Laat ons dan in alle voorvallen en gelegenheden op Jezus onzen Meefter zien, ons leven naar het zyne fchikken, (b) ziende op dim eerften aanleider en voltrekker des geloofs, die zi« de vreugde voor oogen feilende, het kruis ver draagen heeft, de fchande verfmaadende, en nu zit aan de regterband van den tbroon Gods. Laaten deeze gedagten geduurig plaats in onze zielen hebben. Laat ons ons - zeiven fteeds vernederen voor God, voor Jezus- Chriftus, en onzen medemenfchen ,• ja laat ons (V) eikanderen met de ootmoedigheid beklceden, en vernederen onder de magtige hand Gods, opdat by ons verhef e ten tyde der bezoekinge, in den dag des Oordeels; wanneer Hy (d) ons vernederd lichaam zal hervormen, om het aan zyn hserlyk lichaam gelykvormig te maaken. Amen. GEBED. O genadige en barmhartigen God, die de oot. moedigen aanziet in den Hemel, en op der aarde! wy worden niet minder dan uwe leerlingen van de Eerzugt aangevogten: daarom bidden wy U, ö Allerhoogfte! dat Gy ons een vernederd harte verkenen wilt! Neem van ons , door Uwen kragrigen arm, Cd) Ma:th. 18. 3. 00 1 P«r. > 5. Cb) Hebr. 12. 2. {d) Pnil. 3. 2l.  Lyden van Jeztjs-Christus. 157 arm , de hoovaardige oogen, die gy haaiende zyt: prent ons in, de nietigheid van alle waereldiche eere en hoogheid! Stel ons onze onbekwaamheid en gebreken op 't ernftigfte voor ; opdat wy onszelven nooit boven anderen verheffen, maar in ootmoedigheid alle anderen boven ons achten. Geef ons, dat wy onder die hovaardigen niet gevonden worden, welken gy wederftaat; maar onder de nederigen, die Gy genade verleent! Genees dan, o Tefus' het gezwel onzer hovaardye; opdat wy ons, die zig hier met U vernederd hebben, met U ook eens in alle eeuwigheid verheven mogen zien. AMEN. TWAALF-  158 Twaalfde Meditatie óp hèt TWAALFDE MEDITATIE. Luk. 22. v. 31. 32. Ait autem De-minus :$t$Ook zeidde de Heere: Simon, Simon, ecce|| Simon, Simon, zie, Satanas expetivit vos#& Satan heeft verui cribaret ficut tri-IJ zogt om ulieden te ticum : Ego autem $•& ziften als de tarwe. rogavi pro te, ut non || Maar ik heb voor U defkiat fides tua: et$s> gebeden, opdat uw tu aliquando conver-|{ geloof niet bezwyfus confirma fratres*># ke. En gy , wantuos- f { neer gy zult bekeerd zyn , ver fier k uwe broeders. Het (a) leven van den Menfch is een flryd op der aarde, zegt de lydzaame Job. Nooit is hy zonder aanvegtinge , altoos heeft hy vyanden, daar hy tegen ftryden moet. Geen menfch, die God vreeft, moet zig verbeelden, dat hy hier vry is; want, fints de geftelde (b) vyandfchap tusfchen de flange en tuffchen de vrouwe, heefc deeze oude flange, Satan, geduurig zig beyvert, om den menfch op allerlei wyze in het verderf te fleepen. Doch, allermeeft heeft hy zyn vyandig gemoed,en zyn moorddaadig hart getoond, wanneer het groot werk der verloffinge op handen was. Toen heeft hy gewoeld, en gearbeid om dat werk te beletten. By kon wel de komfte van den Zaligmaaker in de waereld niet verhinderen ; want, O) ah O) Job. 7. 1. (j,) Gen. 3. 15.  Lyden van Jezus-Christus. 159 (a) als de volheid des tyds gekoomen is. heeft God zynen Zoone gezonden, gehoor en uit eene vrouwe, evenwel opdat zyn komft aan de waereld geen heil baaren zoude, tragtte hy reeds Hem in de wiege te fmooren, en wilde dus dat groote werk der verloffinge in zyne beginzelen te niet doen. Hy misleidt Herodes, en gebruikt hem tot zyn werktuig, om, uit den mond der Wyzen gehoord hebbende, dat (b) de Koning der Jooden geboren was, denzelven op eene allerbloedigfte wyze ten onder te brengen; Doch , Gods raad zyn voorneemen te leur (lellende, wil hy zyn moordluft met het bloed van duizenden kinderen verzaadigen. Schoon Herodes in zyn bloedig moordfpel zyn inzigt niet bereikte , ruftte Satan niet. Hy belton d den Heiland zeiv' aan te randen , om op de eene of andere wyze het menfchelyk geflacht fchade en fchande aan te brengen. Heden zelfs wil hy eene kans waagen , of hy de leerlingen van Jezus niet tot ontrouw en verraadery brengen kan. Immers, hy wiftte wel, dat,zo hy de Apoftelen, die de hoofdpilaaren en grondzuilen van Jezus Kerke zouden zyn , ten val hadde kunnen brengen, het gantfche gebouw aan het wankelen, en het ryk der Hemelen ten gronde zoude geneigt hebben. Hierom dan had hy gevraagd, om de Apoftelen,enbyzonder Petrus, te mogen ziften als tarwe, en waarin hy ook zekerlyk naar zynen wenfch geflaagt zou hebben, indien Jezus voorbede Petrus niet voor het gevaar hadde beveiligd. Wanneer de Heiland, by Joannes, tot zyne leerlingen zeidde: (V) lieve kinderen nog een weinig tyds ben ik met u. Gy zult my zoeken, en gelyk ik tot de Jooden gezegd heb: daar ik henen gaa,kunt gy (s) Gal. 4. 4. (*) Matth. s. s. (ff) Joan. 13. 33.  iêb Twaalfde Meditatie op ket gy niet hoornen: alzoo zeg ik ulieden nu ook , nam Petrus hier uit gelegenheid om te vraagen , *elyk de gewyde pen van Joannes aantekent: (>) Heere waar gaat gy heenen? Jezus antwoordde: daar ik heenen gaa, kunt gy my nu niet volgen ; maar daarnaa zult gy my volgen, gelyk hy ook Jezus gevolgd is, toen hy naderhand aan het kruis zyn leven verboren heeft. Maar, gelyk Petrus zeer voorbaarig was, en die tyd hem te lang viel, wanneer hy Hem zoude kunnen navolgen , hernam hy • f» waaróm kan ik U nu niet volgen?ik zal myn 'leven voor u [tellen: als of Petrus zeggen wilde: ik heb Heere ! van ü reeds zoveele weldaaden ontvangen , zoude ik zoo ondankbaar zyn van ü te verlaaten? Gy hebt my tot het Apodelampt verheven, ik heb Uwe heerlykheid opThaborgefmaakt, Wonderen in Uwen naam gedaan, alwaar gy gaan zult zal ik U ook niet verlaaten , ook met gevaar van myn leven. Maar, Chriftus, die deftoute vermetelheid, en het groot vertrouwen op zig-zelven in Petrus zag en kende, en hoe weinig hy zyne eigene kragten kende, en dus niet wift in welk een gevaar hy was, heeft hem aangefprooken met de woorden, die Lukas verhaalt, en van de andere Evangeliften niet aangehaalc worden, om hem kennis te geeven van 't perykel waarin hy was. (c) Simon, Simon, zie, Satan heeft verzogt, om ulieden te ziften als de tarwe. De Heiland noemt Petrus by zyn' eigen naam en onder zyn Perfoon ook alle zyne mede-Apofte' jen , en toont hen aan deh gevaarlyken ftaat, waarin zy (tonden. Hy noemt hem tweemaal met zynen naam, om in hem opmerkinge te verwekken- ook geeft deze verdubbeling van naam, Simon, Simon, des Heilands genegenheid te kennen, en dat deeze waarCO Joan. i3. 36. (b) Jo.n. 13. 37. (e\ Luk. aJ. j,.  Lyden van Jezus-Christus. i6r waarfchouwinge fproot uit eene innerlykeen kragtige beweeginge zyns gemoeds. Zie , Satan heeft verzogt. Wie Satan is , behoeven wy niet te onderhoeken: zyne booze en godlocfe werkingen , in en omtrent ons, geeven genoeg te kennen, dat by één is van die (a) Evgeïen , die hunne eerfte heerlykheid niet bewaard hebben, en in de waarheid niet zyn flaanden gebleeven. Zyn naam is Satan; (b) dat is re zeggen , Tegenpartyder, ook wel Duivelen betekent agterklappsr, Iafteraar; ook wordt hy,in het boek der open baaringen, (f) de draak, die oude /lang en booze vyand genoemt, met recht wordt hy een Iafteraar genoemt: immers, hy lafterc God by den menfche; gelyk aan Eva gefchied is; aan welke God gezegd had : Qd) in zvat dag gy van den boom der weetenfehap van goed en kwaad zult eeten, zult gy de dood f erven; doch de /lang zeidde tot de vrouvje: geenzins zult gy de dood fterven, al eet gy van die vrucht. Hy wil dan zeggen: Eva, God wil u misleiden; Hy tragt u flegts aan zyne wet te onderwerpen: overtree vry dit gebod; eet van de vrucht, en gy zult zyn als Goden. Voorwaar! wel voegt hem de naam van Satan en Duivel. Daar hy • zoo , godvergeeten lafterc , en God verdagt maakt, als of Hy wreedelyk met den menfche handelde, hem tot eenen flaaf van zyne wecmaakende. Wyders lafterc hy den menfch by God, uit reden van nyd en afgunrt,die hy hem toedraagt, en wordt daaiöm (e) een betigter der broederen genaamt, die hen, voor het aanfchyn van God, dag en nagt betigt. Op gelyke wyze wilde hy Job van fchynheiligheid by God betigten, zeggende: (ƒ) is het wel te vergeeffch, dat fob zoo Godvreezend is ? Gy hebt de werken (a) Judas 6. (£) Joan. 8. 44. (c) Apoca! 20. 2. (O Gen. 2. 17. en 3. 4. (e) Ap cal. 12. io* CO J<-b. U 9' ie L  162 Twaalfde Meditatie op het ken zyner handen gezegend,en zyne goederen ver menlgvuldigd. Maar, fleek uwe hand eens uit, raak al wat hy bezit eens aan , en tafl zyne beenderen en zyn vleefch eens aan , (a) dan zult gy zien dat hy U in 't aanzigt lafteren zal. Gelyk nu Satan van God begeerde, dat Job hem in zyne magt overgegeeven wierde, welk verzoek hem ook toegedaan wierd met deze woorden: (U) af wat hy heeft is in uwe magt, maar tegen Hem zult gy uzve band niet uitfteeken, zoo verzogt hy nu ook dat Petrus en zyne mede-Apoftelen aan zyne magt mogten overgelaaten worden. Judas had hy reeds ten val gebragt: deeze was reeds door den zeef gevallen: hy hoopte ook Petrus en d'anderen door den zeef te doen vallen; want, dewyl het bederf van het befte het allerfcbadelykfte is, hy hadde in zynen wenfeh gelukkig geflaagt, indien die genen die lichten zyn tot dwaallichten mogten worden; want, dewyl de Apoftelen tot Kapiteinen en Overftens van Chriflus bende verkooren waren, alsmede om de gronddeenen en hoofdpilaaren van Jezus gebouw te zyn, zo bewoog Satan ook Hemel en aarde om de Kerkzuilen, die fleenrotzen omverre te rukken, en wel voornaamlvk dien Cephas , dien Petrus , tot wïen Chriflus gezegd had : (f) gy zyt Petrus, en op dezen /leen zal ik myne Kerke bouwen. Hy wifl wel, dat, zo hy hen in zyn geweld krygen konde, hy het ryk des Hemels den meeflen afbreuk zoude doen, en zyn ryk het meefte voordeel, hetwelk hyreeds voelde waggelen, fmts de Heiland Qd) zynen Apo/lelen magt en gezag gegeeven had over alle duivelen , en om het ryke Gods te prediken. Gelyk de hoogfte torens, en bergen, allermeefl aan de blixems en flormwinden onderworpen zyn, zoo Ca) Job. 2. s. (£) Job i. 12. (c)Mattb. 16. 18. ( ^ (c) Joan. ai. 15. 16. 17.  Lyden van Jezus-Cïtristus. 1Ö7 myne lammeren: hoedt myne lammeren, weidt myne fchaapen. Wy hebben dan gehoord , hoe Satan de Apostelen, en byzonder Petrus, heeft opge - eifcht om hem te moogen ziften als tarwe. Wie dan van ons kan of zal zig inbeelden, dat hy vry en oraangerand zal zyn van deezen bekoorden Wy moogen wel zeggen : (0) doet hy dit aan het groene hout, wat zal aan het dorre gefchieden. Die den Veldoverfte en Kapiteinen durft aantallen, fchroomt niet ieder foldaat in het byzonder aan te vallen. Hierom heefc de Apoftel Petrus, die de magt van Satan ondervonden had, ons ook gewaarfchouwd, weef, zegt hy, {h) op uwe hoede en waakt 1 want, uw vyand, de Duivel, gaat rondom als een briefchenden leeuw, zoekende wien hy mag verf inden. Zyn werk is rondsom ons te gaan, en te wandelen rondsom de waereld. Immers, wanneer (c) de Heere aan Satan vroeg: waar komt gy van daan? antwoordde hy; ik heb a aarde rondgegaan en doorwandeld. Voorwaar! hier fprak de" Vader der logcntaal waarheid. Immers, hy had in den hemel geweeft: hy bad het Paradys doorkroopen, over land en op zee gezworven : in de woeftyne was hy te vinden , en heeft zelfs de gebergtens , en de tinne des tempels niet onbezogt gelanten. Jahy wandeltrondsöm een ieder der geloovigen. Gelyk iemand, die eene Stad wil belegeren , dezelve eerft rondsom bezigtigc , let waar die meeft open ligt, en zy het gemakkelykft zou kunnen aangetaft worden, alzoo loopt Satan, by ieder der geloovigen rond , om te zien waar hy het z wakft is: Hy flaat nauwkeurig acht op hunnen handel en wandel,, aan wat fouten en gebreken zy het meeft onderworpen zyn , en wat de meefte kragc heeft f» Luk. 23. 3'. O) 1 Petr. 5- 3- (e) Job. t. 7L 4  i63 Twaalfde Meditatie qp het heefc om hen tot zonden te brengen. Dit doec hy alles, omdat Hy zoekt wienhy mag verduiden, want, hy is onze gewoone vyand, die ons mar ziele en hghaam altoos in hec verderf tragt te brengen. Die leert ons ook Gods woord en de ondervinding Immers, dit heeft hy aan Job getoond, dien hy noch goederen,noch kinderen, noch gezondheid,noch leven gunde De leerlingen van Chriftus heeft hy ÏvnJnH W 'S C^Ud ' F geZifC' Z°dam'g dat zynen Heere verraaden, Petrus Hem verlochend en alle de anderen Hem verhaten hebben. Hy brandt van haat tegen God, maar, dewyl God hem te maW is, zo braakt hy vuur en vlam uit tegen Gods Evenbeeld . tegen den menfch. Zyn muil is altoos cpgefpard om tè verflinden. Ziet eens hoe hy de Kerke plaagt : zou (?) de vrouw haaren zoo fond die draak voor de vrouwe, om, ah zy zoude gebaard hebben, haar kind te ver (linden, vlugt de vrouw tn de woeftyne, hy vervolgt haar en fchoot water int zynen mond agter de vrouwe, om haar te doen wegrukken door den vloed; doch d'aarde de vrouw helpende, die den waterflroom verzwolg, toen gw™™* hy zong; (b~)De Heere heeft gezegd tot mynen Heere : zit aan myne regterhand. Tot dat ik uwe vyanden flelle tot eene voetbanke uwer voeten, welke voorzegginge vervuld is wanneer Chriftus ten Hemel tot zynS Vader geklommen is. ' Alhoewel nu Chriftus dit alles wift, heeft Hv echter, zig daarover niet verhovaardigt: maar* heeft zig vernedert, en al die heerlykheid vern e' t.gt die m Hem was: hetweike Paulus ook™ kragtige, zeggende: (e) die, daar Hy in de «e. daante Gods was, het zig geen roof achtte ctde evenge yk te zyn; maar zigzelven vernietigd beeft de gedaante van eenen dienaar aanneemende. Hier' om zeidde Hy ook tot zyne leerlingen: (d) Ik ben midden onder u als eenen die dient? Dit heeft Hv dan ook, van het avondmaal opttaande, en de voeten zyner leerlingen waifchende, met de werken betoond. ^Hy flond opvan het'avonLal. By de waterbronnejakobs vergat Hy hongeren dorft, om de Samaritanen te bekeeren; hier. wil Hy ook aan tafel niet blyven zitten, dan naa dat Hy bevoorens zyneleerlingen van de eergierigheid tot de ootmoe. digheid gebragt had. Het was oudtyds een gemeen gebruik de genoodigden te zuiveren, eer zy aan tafel lagen, en hen de voeten te wallenen. De Heiland zeidde daarom aan den Phanfee, die (f) hen ten eeten verzogt had, (*) Aft.2?. W Pf. IC9. r. ^ PM|i 2 6 UQ Luk. «. 2r. t0 Joaa. 4. 6m 'ff) Uk 7/-6>  Lyden van Jezus-Christus. 177 had, en die verergert was, om dat eene zondaaresfe zyne voeten met haare traanen waschte: 00 Ik ben in uw huis gekomen; gy hebt my geen water voor myne voeten gegeeven. Abraham, zullende de Engelen,in de gedaante van vreemdelingen,vergaften, zeidde, eer zy eeten zouden : (b) laat my een weinig waters haaien, en wafcht ulieder voeten. De Hofmeefter van Jofeph beezigde dit gebruik ten opzigte van Jofephs broederen: (Y) hy bragt water en zy wiejjbhen hunne voeten, want zy hadden gehoord dat zy daar eeten zouden. Wat is nu de reden, dat Jezus-Chriflus, naa het eeten van het Paafchlam, van tafel opflaat, om de voeten der Apoftelen te waflchen ? Waarom verandert hy de gewoone manier? Waarom zulks niec gedaan voor dat zy begonnen te eeten? Ligt 'er in deezen handel niet eenig geheim opgeflooten ? (J) Origenes zegt: ,, is 't niet om ons aan te zet,, ten, om te onderzoeken dat d'Evangelift buiten „ zyne plaatfe eene zuiveringe ftelt, welke op eene j, andere plaatfe moeft zyn? want het is de gewoon„ te niet naa het eeten de voeten der genodigden „ te WafTchen, maar eer zy zig aan tafel zetten". Zekerlyk zou de gewoone orde en ichikking niet daarnaa gevolgd zyn, indien deeze voetwaflching geen voorbereiding ware geweeft tot een veel heiliger avondmaal, als even tot het Paafchlam was gehouden. Chriftus heeft dan deeze nieuwe fchikking en orde gemaakt, opdat, gelyk ( s" * M 4  18* Dertienbi Meditatie op het nodig hebben van onze Zondpn «rm^/r u den; wifeh dan naar uw^Ifl^?-^0"' boosheden uit: wafch ons! rneerïZ fr t ^ *; ongeregugheid en van ^nze zonden V Tui' ons, befproei ons met de i-pot* h„c! ^wver bloed en water datgvi ,S°?e' met dat « bloedroode Zondfï zuUen meeuw°S' en,°n" Stort dan over ons Har „, meeuw-wit worden. beloofd, opScïJ van aTre'Lr6'-' by Ezechièl gezuiverd worden? en veeked^vn"^ m°°gen ^^^^^^ AMEN. VEER -  Lyden van Jezus-Christbs. 185 VEERTIENDE MEDITATIE. Joan. 13. v. 6. 7.' 8. 9. Venit ergo adSimonem**//y kwam dan tot SiPetrum. Et dicit ei^ mon Petrus. Maar Petrus: Domine, tuf-|" Petrus zeidde hem: mihi lavas pedes ?f.$ hoe! Heere, wafchtGy Refpondit Jefus, my de voeten? Jefus dixit eirquod ego antwoordde, en zeid- cio, tu nefcis modó,&& de hem: gy weet nu fcies autem poftea ^% niet wat ik doe, Dicit ei Petrus: non&& maar daarnaa zult lavabis mihi pedes in^ gy het weeten,. Petrus seternum. Refpondit^* zeidde tot Hem: In der ei Jefus: fi non iave-^* eeuwigheid zult Gy ro te , non habebisö* my de voeten niet partem mecum. Di-^.* waffchen. Jefus anten ei Simon Petrus:$•$• woordde hem: V en Domine, non tantum^* zy ik u wajfche, gy pedes meos, fed zult geen deel met: my\ manus, & caput. |* hebben. Simon Petrus zeidde tot hem: * * Heere, niet alleen myne voeten; maar ook handen,en hoofd. Zeer groot ïs de onweetendheid der menfchen in geeftelyke zaaken. Met regt mogt Paulus zeggen: (d) de vleefchelyke menfch neemt de dingen , die van den Geeft Gods zyn, niet aan. De reden hier van is, omdat een vleefchelyk menfch al- («) 1 Kor. 3. 14. M 5  t8ö Veertiende Meditatie op het alleen naar den zigtbaaren loop der natuure alle dingen afleidt, en zyne denkbeelden zig by het vleefcbelyk gevoel bepaalen; dus fcbynen hem de dingen van Gods Geeft eene dwaasheid; hy kanze niet ver ft aan, om dat 'er geeftelyk van moet geoordeeld worden. Eene foortgelyke onweetendheid heerfchte byzon. derlyk in die dagen, waarop Chriftus deeze aarde bewandelde. Immers, dit bleek toen Petrus Christus van zyn lyden en fterven als wilde wederhou* den, waarmede Petrus te kennen gaf, dat hy onkundig was in de fchriften, welke zeidden, dac Chriftus moeft lyden en fterven. De onkunde van Petrus ging zoverre, dat hy tot Chriftus zeidde: f» verre zy dat van U, Heere: dat zal U niet overkoomen. Uit deeze woorden toonde hy, dac hy onkundig was in hec gene hy naderhand zelv geleerd heeft, aangaande (b) het lyden, dat op Chriftus hoornen, en de heerlykheid, die 'er op volgen zoude. Het is deeze Petrus, dewelke hier wederom zyne onweetendheid in de zaaken, die geeftelyk zyn, te kennen geeft. Immers, wanneer Chriftus heden zyne voeten wilde waflchen, wilde hy zulks niec toelaacen ; de geeftelyke beteekenis hiervan was hem onbekend, waarom Chriftus hem ook dit antwoordde : gy weet niet wat ik doe; maar daarnaa zult gy het weeten. De Oudvaders verfchillen in gevoelens , wiens, voeten Chriftus het eerft gewaflchen heeft. Sommigen beweeren, dat de Heiland de voeten van Judas eerft gewaflchen heeft, om hem, indien het mogelyk ware, nog van zyn fchelmftuk af te trekken. Anderen meenen, dat Hy de voeten van Petrus eerft gewaflchen heefc; doch, Origenes wil, dat Chris- («) M«tb. 16. 2S. (f) i Petr. i. ii,  Lttüen van Jezüs-Christus. 18? Chriftus het laatfle de voeten van Petrus gewasfchen heefc, omdat, zegt Origenes, de Geneesmeefler doorgaans dien zieken aantaft en verbindt die het gevaarlykst ziek is, zodat dan Chriftus het eerft begonnen heeft van die het meefl befmet waren. Daarenboven merkt Chryfoftomus aan, dat de Evangelifl zegt: (a) en begon de voeten der leerlingen te waflchen, en 'er by voegt: hy kwam dan 'by Simon Petrus, het welk dan onderflelt dat hy reeds anderen gewaflchen, en van een' ander' begonnen was. Doch, Auguftinus is van gevoelen, dat hy eerft de voeten van Petrus gewaflchen heeft, welk gevoelen myook behaagt; want,fchoon het gevoelen van anderen ook wel op vafte giffingen en redens deunt, echter komt dit gevoelen, myns dunkens, beter overeen met de gewoonte van Christus , met de eere der Apoftelen, en met den yver van Petrus. Overëenkomftiger is het met de gewoonte van Chriftus, want Hy was gewoon doorgaans Petrus in alles den voorrang te geeven, gelyk hy ook (b) de eerfte der twaalf geweeft is. Het komt ook beter overëen met de eere der Apoftelen ; want, het is niet waarfchynelyk, dat de anderen zou. den toegelaaten hebben, het geene Petrus weigerde: ook is het niet waarfchynelyk , dat Petrus-zelv het in eenen ander' zoude toegelaaten hebben. Wat nu aangaat, dat de Evangelifl: zegt: by be* gon, en kwam tot Simon Petrus, Auguftinus zegt, dat de Evangelifl: eerft verhaalt al het geene in de wafTchinge verrigt wierdt, en dat hy dan tot de orde overgaet; zodat Hy dan het eerft (c) tot Simon Petrus kwam. Maar Petrus zeidde hem: Hoe! Betre, wafcht gy my de voeten ? woorden , voorwaar !■ welke eene verwondering befluiten! wafcht Gy my de voeten? Gy, myn Heere en God! my, uwen leer^ {a) Joan. 13. \> Q>) Matth. 10. 2. Joan. 13. 6.  ï88 Veertiende Meditatie op het leerling? Gy, (d) door wien alle dingen zyn? my ' in wien niets dan (b) Zonde woont ? Gy, wien ik beleden heb (c) te zyn de Chriflus, de Zoone van den levenden God, my,ellendigen worm der aarde? joannes de Dooper achtte zig niet waardig met zyne hand het water over Uw hoofd te gieten hoe zoude ik dan waardig zyn, dat Gy, Heere! met Uwe hand het water over myne voeten ftortte? Cd) Joannes zeidde: ik moet van U gedoopt worden, maar Gy, behoorde, billyk van my gewaflchen te worden. Myne voeten zyn te onwaardig, dan dat ze door uwe heilige handen zouden aangeraakt worden. Zouden die handen my de voeten waflbhen , die ik gezien heb de ooren der dooven openen, en de tongen der ftommen ontbinden ? Die handen, die ik gezien heb de melaatsheid geneezen,- de kranken gezond maaken, en de dooden opwekken ?(; uit zyn land en uit zyn maa^chal horen Zoone tot een brahdöfersnde op te draagtn; maar SptRnff,14- (*y°"M.io. (ORom.n.34. W «• "8. 71. (tJ Gen. 12. ,. 'en 22. a. ^  Lyden van Jezüs-Christu5. t$i maar hy heeft daarnaa ondervonden, dat zulks tot zynen roem en grooten zegen is uitgevallen. Laat dan all' watU nu zwaar valt, laaten de verdrukkingen, de beproevingen die u ontmoeten, laaten die u nooit benauwen ; word daarom niet ongeduldig; denkt altoos, dat Chriftus tot u, als tot Petrus, zegt: dat ik doe weet gy niet, maar daarnaa zult gy het weeten; wanneer de verdrukking u (a) een volgenoegendevrugt van regtvaardigheid geeven zal. De Heiland had Petrus nu wel op het minzaamft onderregt, doch, hy liet zig hierdoor niet beweegen. De onweetendheid veroorzaakt niet zelden den menfche de grootfte fchade;immers, indien Petrus geweeten hadde, dat Chriftus gekomen was, om (b) de zuivering der Zonde te wege te brengen, waarvan devoetwasfchingeeene afbeelding geweeft is, zoude hy zig hierin niet tegen aangekant hebben ; maar, omdat hy in deeze onweetendheid gedompeld lag, zeidde hy * (O der eeuwigheid zult gy my de voe? ten niet wajjchen. Hier wierd van Petrus bewaarheidt het geen Paulus naderhand zeidde: Petrus had wei oo een yver voor God-> maar niet met ver' Rand; want hy-had zyn ver/land moeten gevangen geeven (e) ten dien/Ie van Chriflus. Hy wilde God wel eeren en gehoorzaamen, doch, op eene wyze en maniere als hem behaagde. De ootmoedigheid is wel eene loffelyke deugd; maai-, deeze was hier ontydig, want Chriftus wilde gehoorzaamt zyn. Men vind nog heden veele foortgelyke menfchen, die zigzelven eenen eigen dienft opregten, eenige eigenzinnige godvrugdgheden betragten, en ondertusfchen de geboden Gods verwaarloozen. Zoo ging Saül mede te werk. God had hem gebooden, dat hy ff) Amalec verpaan zoude, en verwoeden wat hem 00 Hebr. 12. fï. fb) Hebr. 1. 3. 0) Toan- x3* 8. \d) Rom. ie. 2. (O a Kor« I0* 5- (/) 1 ReS- '5- 3-  los Veertiende Meditatie op het hemtoebehoorde; maar, hy meende dat hy een eoed werk deed wanneer hy de/cioapen en ofenEtt de, om ze den Heere God ten offer te(la«i™ P Samuël zeidde hem: zyn bet ZÜ^ff Cfers dte de Heere begeert, en niet Ler Urnen gehoorzaam zy aan de femme des Heeren? Met regt mag men op dergelyke menfchen, en ookoo Petrus, wel toepaflen de woorden van Saloiion-fS door is een weg die den menfche regt fchZ ' ,n zyn einde leidt ter dood. Zoo was her imZ? ' ?etrUAg,1eld' diC' ^de Hei- Tem ver' Naa dit alles nu,zeidde Chridns tot hem: (hVten zy ik uwaffche , gy zult geen deel met myhebltn Deeze ftern was als die eens donders. Cc) Al wie pet Chriftus te hebben? is ^ïL^L?^ iemand kan overkomen. Geen deel me?Chrif>,« te hebben « het verlies van alles, dewyl HV S olies m allen is. Geen deel met Chriftus tlhib ben, is beroofd te zyn van alle goed van f des levens, van alle de lieflykhfdend e daar eeu" volkomene en volmaakte vergenoeginge wanc al hoewel men de geheele waereld bezatf en Ch Z' met dan heeft men niet met alP; maar , Ch ft hebbende, fchoon men ook arm en naakt ware, of Ca) Prov. 16. 25 (è) Joan. r3. 8. r Reff. , „ W * Kor. 15. .8. W Pf. I5. la# f/ft^ * l3.  Lyden van Jezus-Christüs. 193 of (a) niets hebbende, is men echter alles bezittentende. Hierom zong Afaph: (f) mat heb ik in den hemel, en -wat wenfch ik op der aarde buiten U, 0 God myns harte, en myn deel, 0 God, in der eeuwigheid? Nauwelyks hoorde Petrus deeze woorden: ten zy ik u waffche, zult gy geen deel met my hebben, of zyne vrymoedigheid verdween. De fchrik overweldigde hem dermaate, dat hy uitriep: (c) Heere ! niet alleen myne voeten ; maar ook handen en hoofd. Hy zegt nu niet in zyne verwondering:Hoe! Heere, wafcht Gy my de voeten?' maar aangedaan door vreeze, fchynt hy te zeggen:'Hoe! Heere, ik zou van U verbannen worden, en eene ootmoedigheid, die ik geloofde oprecht te zyn, zou my beletten deel aan U te hebben? Ach! Heere, ftraf toch op zoo eene fchrikkelyke wyze myne onweetenheid niec. Ik hebb' misdaan met tegenftand te bieden. Noch onrechtvaardiger ben ik geworden met een geheim,dat Gy voor U bewaarde, te willen doorgronden; ik ben nog fchuldiger geworden, wanneer ik zeidde: (d) in der eeuwigheid zult gy my de voeten niet waffchen ; maar, (e) Heere, die de nieren en het hart doorziet, en (ƒ') de verborgenheden des harte kent, en ook uit den grond myns harte weet, dat ik alleen ongehoorzaam ben geweeft uit vreeze dat myne gehoorzaamheid zelfs eene misdaad zyn zou, ik hebb' niet doorgrond dat deeze uitwendige voetwaffching eene geheime en onöntbeerlyke waftchinge in zig befloot. Ten opzigte van deeze belyde ik, die niet alleen aan myne voeten , maar ook aan myne ziele en ligchaam noodig te hebben. Ja, Heere! herhaal, zo het U goed dunkt, het doopfel, van U ontfangen: dompel my O) 2 Kor. 6. 10. (b) Pf. 72. 25, s6\ (§) Joan. 13. p. (/) Joan. 13. 8. (e) Jerern, 10. 12.) (/) Pf. 43. 23. " N  194 Veertiende Meditatie op het my,yoor de tweedemaal,in die heilzaame wateren, waarin myne oude ongerechtigheden verdronken zyn. Doe met my wat gy begeert, wanneer ik maar met U vereenigd mag blyven. Het grootfte kwaad, dac ik kenne , is van U gefcheiden te zyn. Petrus wift al te wel, wat het te zeggen was, geen deel met Chriflus te hebben. Hy had reeds een voortmaak van de liefelykheden van Chridus, by de verandering op Thabor (a) geproefd, hetwelk hem zodanig verrukte, dat hy daar hutten zogt te bouwen; en, wanneer Chriftus hem op een'anderen tyd vraagde, of hy ook [bj niet wilde weggaan, antwoordde Petrus: tot wien zouden wy gaan ? gy hebt de woorden des eeuwigen levens. Thans gaf Petrus zig over; nu zag hy, wat hy gedaan had, en wilde, gelyk Job, belyden : (c) ik heb ligtvaardig gefprooken: wat antwoord kan ik geeven ? ik zal de hand op mynen mond leggen» Eene zaake heb ik gezeid, en, och lof ik die niet gezeid hadde: dan heb ik nog iets gezeid, maar ik zal 'er niets meer byvoegen. Zoo gaat het, wanneer de menfch zig onderwindt met God te redetwisten : (d) van duizendmaal zal hy Hem niet eens konnen antwoorden, indien hy met God twijlen wil. Dit bleek in Petrus,die zig in 't eerft tegen den wil van God aankantte ,• maar op het laatst ondervond , dat hy niet meer antwoorden kon; waarom hy zeggen moeft: Heere, wafch niet alleen myne voeten,maar ook banden en hoofd:als of hy zeidde: is dit zoo gefield, uwen wille gefchiede dan, o Heere! en niet den mynen. Ik ftaa U niet meer tegen : wafch niet alleen myne voeten; maar ook 't gantfche ligchaam, indien ik maar deel met U mag hebben,en niet van Ugefcheiden worden. Gantfch he- (a) Matth. 17. (b) Joan. 6. 68, 69. Ce) Job 39. 34- 3?- CO Job 9> 3-  Lyden van Jezus-Christus. 195 hevig,zege Chryfoftomus,^) was Petrus in 't weigeren van°'t waflchen zyner voeten, maar nog heviger is hy in het toeftaan en het gehoorzaamen , beide uit liefde. Hier zien wy de natuure van 't geloof; die zig den wille Gods onderwierp in eene willelooze gelatenheid. Dus was David ook gefield, wanneer hy voor Abfalom vlugtte, en zeidde: (£) Zo de Heere myzeidi: gy behaagt my niet: ik ben bereid; hy doe 't gene hem beliefd. Al zoo gaf Abraham zig ook ten volle aan Gods wille over; tot wiens roem Paulus zegt: (O door V geloof heeft Abraham, geroepen zynde, gehoorzaamd, gaande naar de plaatfe, die hy ten erfdeel ontvangen zoude : en hy trok uit, niet weetende waar hy henen ving. En zeker, dit is de aangenaamfte dienft, die wy aan God kunnen bewyzen, dat wy ons-zei* ven aan zyne Goddelyke regeeringe en wille overgeeven. (d) Die naar my wil komen, verlochene zig-zelven en volge my, zegt Chriitus: de verlochening van zig-zelven behelfl de verlochening van zynen wil; en, wanneer onze Zaligmaaker ons het allcrvolmaakde gebed leerde, heeft Hy ons onder anderen leeren bidden : (e) Uw wil gefebiede op d' aarde, als in den Hemel. Daar is ook niets billyker dan ons aan de Goddelyke beflieringe te onderwerpen , en zyne wetten te gehoorzaamen; want, veele redenen zyn 'er, die ons daartoe opwekken; voor eerd zyn wy verpligt hem te gehoorzaamen, uic kragjie van de Scheppinge, uit opzigte van de verloffinge, en ten opzigte van de heiiigmaakinge; want, Hy heefc niec alleen ons gefchapen ; maar ook , toen wy verlooren waren , ons verloft; want, (fjHy beeft zig-zelven voor ons gegeeven, opdat Hy ens zqude verUffen van alle ongeregtigheid. De macht ( h f met, zegt Petrus, door verganglfke dingen, dol zilver of goud; (*) maar door "t dierbaar b ed IZ ft Daarè;nboven wy tot gehoorzaamheid verbonden uit kragt der faeiligmaakinge door 't he.lig doopftl waardoor wy als iÊgefchreeven zyn om de (O Zonden met meer te dienen, maar met Chriftus begraven, door den doop, i» den dood, om aldus tn nieuwigheid des levens te wandelen. Behooren wy dan aan ons-zelven niet, dan zyn wy verphgc den wille te volvoeren van Hem, wiens 1gendom wy zyn. Hiervan gaf de Heiland ons een volmaakt voorbeeld; want hy zeidde rond uit: (d) ik ben van den Piemel gedaald, niet om mynen wille te doen maar den wille desgeenen die my *  Lyden van Jezus-Chrïstus. 197 GEBED. O allernederigfte Jezus! waare Minnaar onzer Zielen !Gy, die by Uw bloedig lyden alom de reekenen Uwer Godheid uitdrukte, en door Uwe nederigheid Uwe Grootheid deedt uitdraaien; Gy, die aan de voeten Uwer Apoftelen de geheimen Uwer Alweetendheid bézigde , Ach! gun ons dat geluk aan onze zielen, waarvan Gy deeze voetwasfchinge als een zinnebeeld gefield hebt. Te groot is onze onreinheid, dan dat wy, met Petrus, zouden weigeren van U gewaflchen te worden. Wy moeten veeleer, met den boetpleegenden Koning David, dagelyks tot U roepen:(*) Wafcb ons meer en meer van onze ongeregtigbeid, en reinig ons van onze zonden. Maar, ftort eerft in onze harten eene heimelyke fchaamte over onze boosheden.en eene verfchuldigde nederigheid en ootmoedigheid, waardoor wy onze onwaardigheid kennen, en ons hierdoor, even als Uwen Apoftel Petrus, zo - eene Godlyke gunft onwaardig achten. Schenk ons hier toe Uwe genade, en met deeze begiftigd, zal geene zondige nieuwsgierigheid , in het verrigten uwer werken, in de lotgevallen van voor- en tegenfpoed, ons bekruppen ; maar,op uwe Alweetendheid beruftende, zullen 'wy flegts ons oog op den tegenwoordige ftaat onzer zonden veftigen, om dezelve, door waardige vrugten van boetvaardigheid, uit te willenen. Befproei ons dan ook met Hyfoope,en wy zullen gereinigd worden; wafch ons dan ook, en wy zullen boven fneeuw wie worden, om hier namaals U, die de onbevlekte Reinheid zyt, in Eeuwigheid te moogen aanfehouwen. AMEN. VYF- 00 Pf. 5» 5. N 3  io8 Vyftiende Meditatie op het VYFTIENDE MEDITATIE. Match. 26: 30. Et hymno difto, exie«||£« als zy den lofzang runt ia moncem Oir-f| gedaan hadden, gin. VeC1, gen zy naar den Olyf- &4 berg. rjfie, O) myn getuige is in den hemel. Met deM^J ze woorden lei Job zyne onfchuld aan den dag. Hy had all' het zynen ver!ooi\m, en was daarenboven met eene zeer kwaadaartige verzweeringe geflagen: als nu daarop zyne vrienden kwamen, en zyn ongeluk als eene ftraffe zyner zonden aanmerkten, beriep hy zig op de onfchuld van zyn geweeten,en daarmede trooflte hy zig. Die is het harnas, *t gene de Ziel in de waare ruil en vergenoeging in God houdt en bewaart. Een geruft gemoed maakt den jnenfch onverfchrokken, en zelfs in 't midden van den dood blymoedig: een regtvaardig menfch, zegt Salomon, (F) is moedig als een' leeuiv, en hy zal niet vervaard zyn. Dan kunnen een (c) Paulus en Silas in de gevangeniffe, ter middernagt God lof zingen. Hoeveele Martelaaren hebben, met vreugde, alle fmerten uicgeftaan ? Ignatius wenfehte de grimmige leeuwen haafl te zien , tuflchen wier tanden zyn ligchaam zoude vermaald worden. Anderen hebben den dood omarmd, en het vuur aangezien als eenen wagen van Elias, waarop hunne Zielen zouden ten hemel vaaren. Maar 00 Job 16. ao. 09 Piov. 28. 1. (èj A 111 In de dagen van Chriftus, was het de gewoonte Mate eJootVpfZangen teT^e°>°P <■« ^euwe Maanen , op het Pinxter- en Loofhurten-Feeft, en byzonder op het Paafchfeeft: Chriftus nu, die ge woon was ,n alle ioftelyke gewoonten, den Jooden JvoT gen , naar hun maniere het Paafchlam geëeten hebbende, heefc hier ook naar hunne gewoonte eenen lofzang gezongen. verzwygt de H. Schriftuur; waarom de Uitleggers over dezen lofzang in gevoelens verfchillen Sommigen hebben gemeend, datHy Moizes lofzang gezongen had Lxodi aan het ,5. hoofdfluk befchreeven: (a) Laat om den Heere zingen, want hy is groote yks ver heer lykt: het paard\ne\ den ruil beeft by m zee geworpen. Anderen hebben gezeed dat Hy een gezang doorHem-zelvsedigt 4zon^en heeft; doch dat is niet waarfchynelyk' 'o^ S ede Schrift dien lofzang niet meldt. Daarenboven zouden de Apoftelen, die met Jezus mede gezongen hebben, hunnen voorzanger niet hebben kunnen volgen, mdien hy niet eenen lofzang, aan alle be kend,aangeheven hadde: en om deze reden verwerpen wy ook de gedagten van Beda, meenende dat Hy gezongen heeft bet i7 hoofdfluk van Toannes het welke geen lofzang, maar veeleer een gebed is ' en van Chriftus alleen gefprooken. Het gemeen é gevoelen is hergeen ons Paulus de JUiflbhop van Burgas heeft naagelaaten, te meer aanneemelvk om dat hy, voor zyne bekeeringe, een Jood geweeft is: deeze zegt dat Chriftus met zyne Apoftelen zongen heefc de Pfalmen, by de Jooden op het Paafch- O) Exod. 15. j. leöSC  Lyden van Jezus-Christus. 201 feeft gebruikelyk, naamelyk den honderd en twaalfden met de vyf volgende: dezen lofzang noemen de Jooden het groote alleluja, of den grooten lofzang, Waarfchynelyk heelt Chriftus deze Pfalmen gezongen, om dat Hy de Joodfche plegtigheden nog niet heefc willen afbreeken, en (d) Hy niet gekoomen was om de wet te vernietigen, maar om ze te volbrengen. Hier by kwam nog,dat de godvrugtigfte Jooden dien gantfchen nagt,op welken zy het Pafcha aten, flaapeloos doorbragten, en zig bézig hielden met godvrugtige gefprekken, die betrekking hadden op de verloflinge der iEgyptifche flavernyë. Zy verhaalden , gelyk een Joodfch boek getuigt, den ge» heelen nagt door, den uittogt van /Egypten. Christus zal hier, ongetwyfeld, in plaatfe van dit verhaal, zoodanige redenen geuit hebben, die aan zyne leerlingen zyne weldaad,in 't verloffen van 't gantfche menfchlyk geflacht, door zynen dood, konden afbeelden. Het zullen, buiten twyffel, die redenen geweeft zyn , welke de Evangelifl; Joannes in het breede befchryft. De lofzang-zelv zag hier ook op. (b) Israël hield wel met zynen lofzang gedagtenis van oude weldaaden, maar deeze waren voorbeelden van nieuwe : (c) alle deeze dingen zyn hen, zegt Paulus, in voorbeeldinge gejcbied: en zy zyn befchreeven tot onze onderregtinge, die de laatjle tyden, ontmoet hebben. De lofzang was dan een danklied voor de verloflinge uit ./Egypten, uit de roode Zee, en voor de invoeringe van Kanaan, en teffens een voorbeeld van de verloflinge der zonde, en des Satans, en van de invoeringe van het Hemelfch Kanaan. Het Paafchlam der Hebreeuwen, wiens bloed-alleen de kinderen van Israël van den jlaan- Ca) Matth. 5.17. (b) Joan. 14. I5r l& CO 1 Kor. 10. ii, N 5  2o2 Vyptiende Meditatie op het (a) flaanden Enzel verlofte, was een voorbeeld van (b) Chriflus, ons Paafchlam, dac voor ons geflagt is en mee zyn bloed (c) eene verzoening voor onze zonaen, en met alleen voor de onze; maar ook voor die van de geheele waereld is geworden. Ongetwyfkld heelt dan Chriftus zyne leerlingen van alle deze dingen onderregc. Maar, verwonderlyk is dit gezang van den Heiland; immers, heeft Hy ooit redenen gehad van traanen te ftorten, hec fchynt op dit tydftip te zyn wanneer (d) aW wat 'er door de Propbeetenvanden Zoone des menfchen gefchreeven is, zal volbragt worden. Is dat dan nu een tyd van lofzangen ? Immers zal de gantfche natuur, tot teken van droefheid een rouwgewaad aantrekken; zal het nagt worden op den helderen middag; zullen de duifternisfen zig over het gantfche aardryk verfpreiden • zal de aarde beeven, en de deenrotfen barden ?befchreijende zynen dood, en hy, ophetbyzyndeoogenblik van deeze gebeurteniffen, zingen ? Wat krygsheld was ooic zoo moedig, wanneer de flryd begon als de Heiland op dezen tyd is? Hoe kloekhartig is ( '5- (*) Gen. 2 3. (f) job 27. 6. ^ I a a' Cap'> Inut' Chrifti' CO 1 Kor. 4, 3. Cf) Aft. 24. 16. r  Lyden v{an Jezus-Chrïstüs. 207 goed als duizend getuigen: fchoon men by de waereld verworpen worde, geldt deze getuige echter by God, en ftaat zo vaft als eenen muur; want, men is als een' ftaalen muur, als men by zig-zelven niets kwaads bewuft is , en wegens geene misdaad behoeft te verbleeken. Het goede en zuiver geweeten van Paulus was als een koperen fchild, en een yzeren harnas, waarop alle lafteringen der Jooden afflieten, 't is met de klagten, tegen de onfchuld ingebragt, geleegen, als met een gemoed, hetwelk bewuft zynde van 't goede, lachtmet de leugenen van de faam. Een goed gewifle geeft den regtvaaraigen zoodanig een moed, dat all' wat hem (a) mag overkoomen, hem niet zal bedroeven. Uit kragt van dit gewiffe waren de Martelaaren even zoo verfterkt, dat zy geene pynen vreesden; hierdoor dorft de Martelaar Tiburtius tot den Tyran zeggen: gebied al wat gy wilt, alle pynen zyn ligt, daar het geweeten geruft is. Dit bleek ook in Paulus en Silas, die fchoon in V binnenfle kot gefmeeten, niet kunnende flaan, zitten, of zig bewegen, en welkers ligchaamen bloedende van de geefTelroeden, en de beenen gewond waren van de nypende boeijen, egter in dien akeligen kerker blymoedig zongen. (F) Het was de zelfde Paulus, dewelke ook tot die van Kolosfen fchreef: (c) ik verblyde my in myn lyden. Wat kan 'er dan genoeglyker uitgedagt en aangenaamer gewenfcht worden,dan een goed geweeten? want, zegt Chryfofthomus, (d) al is V dat wy door ontelbaar e wederwaardigheden worden aangedaan en van alle kanten bejprongen, nogtans is het tot onzen trooft, en niet alleen tot onzen troost, maar ook tot onze glorie genoegzaam, een gemoed te hebben dat zuiver is. Welk een inwendige ruft ge- Cd) Prov. 12. 21. (£) Aft. 16. 24. CO Kol. I. 24. (d) Homel. 3, in 2. Kor. 1.  208 Vyptiende Meditatie op het genieten zy, zegt Auguftinus, die een goed en zuiver gewiffen hebben! („) Grooten vrede hebben zy, zege David, die uwe wet beminnen, en hen ontmoet geen flruikelfteen: want, al wat hun ook d0eVserge°Ze/sy T *** h eene volle geruftheid Wy leezen by Markus, dat Chriftus gerudelyk (b) was flaapende op een hoofdkuffen tuffchen het gebulder der baaren en ftormwinden: wat betekende dat hoofdkuifen, waarop Hy zoo geruft fliep, anders, dan de geruftheid van zyn gemoed ? Een goed geweeten is als een zagt en aangenaam hoofdkuilen, waarop een regtvaardig menfch gemakkelyk hgt, en ruft neemt. Op dit hoofdkuifen ruftte Sufanna, wanneer zy onfchuldig ter dood veröordeeld was: (e) zy floeg haare oogen op naar den Hemel haar onfchuld bekend was; want haar hart had betrouwen op den Heere; het was ook op dit hoofdkuifen dat Daniël geruft wezen kon in Jet midden van de leeuwen; want,zyn gemoed gaf hem geene getuigeniffe van kwaad, (d) Jlhn God zeidde Daniël tot Darius, heeft zynen Engel gezonden! die de muilen der leeuwen toegefloten heeft: zodat zy my geen leed gedaan hebben: want ik ben voor bent regtvaardig bevonden: en ook heb ik te*en u S Koning! geen misdaad begaan. Wie ftaat ook niet verwonderd, (e) dat Petrus in eene duidere gevangenifie met ketenen gebonden, moetende 'sonderen daags den dood ondergaan, egter ftil en geruft fhep tusfehen twee krygsknegcen,. zodat hy van het helder licht en den glans, welke de Engel met zig bragt, niet ontwaakte, totdat die hem f nJP% Zyde ftiec en °Pwe!«e. Het is op dit hoofdkuflen van een goed gewisfehen, dac wy onze ruft Ö&'M? CO Da, 13. 35-  Lyden van Jezus-Christusi 2o# tuft neemen moeten. By God, zegt Bernardus, is'er niets koftelyker, dan een zuiver geweeten, dus moet 'er van ons in de waereld niets kodelykers geacht worden. , Laat dan de waereld haar vermaak zoeken in de dingen der waereld, in rykdommen, welluden en andere begeerlykheden; onze rykdom zy een geruft geweeten , het'geene , om Davids woorden te ontkenen , (a) te voenfchen is , boven goud en veel koftelyk gefteente , en zoeter dan honig en honigraaten. 6 Hoe geruft leggen wy ons neder om te flaapen, en hoe vrolyk ftaan wy wederom op, als wy een geruft gemoed hebben! de Dood zelis kan ons alsdan niet verfchrikken; want (bjde regtoaardigen hoopt als by op V fterven ligt. Hoe aangc naam moet de trooft en verkwikking weezen van een geruft geweeten op het doodbedde! wanneer hy op eenen tyd, dat de banden des doods hem naderen , en hy als voor de deure der Eeuwigheid ligt, alsdan, met Ezeehias, zeggen kan: 00 gedenk toch, Heere, hoe ik voor u gewandeld heb in waarbeid, en met een geheel opregt harte; en gedaan heb , V geene voor uwe oogen goed was. Laat ons dan ook tragten een onfchuldig gemoed te hebben; dit zal ons eene gewiffe vertrooftinge zyn tegen het oordeel Gods; want, gelyk de Apoftel joannes zegt: (d) indien ons hart ons niet berifpt, hebben wy betrouwen voor God, in dien doorlugtigen dag die alles befliffen zal. Hoort gy dan 't gedruis van den laatften dag , en de trompet van Gods Oordeel blaazen, zyt dan welgemoede; ziet omhoog; want de verlofling is' naby. Gods oordeel zal niet verfchillen van 't oordeel uwes geweetens: , met wat vrymoedigheid zult gy dan ftaan in t gerigte; hoe (d) Pf. 18. n. Ci) Prov. 14. 32. (c) Ifa. 38. 3. 00 1 Joan- 3- aI- O  ai» Vyftiende Meditatie op het hoe zegepraalende, op de vryfpreekinge van den .Rechter , in den Hemel der Hemelen intreeden, en hec Jerufalem hier boven doen weergalmen van uwe lofzangen, met Qa) de geejlen der volmaakte regtvaardigen. Amen. GEBED, ö Groote en verheven God! Gy hoopt ons op met weldaaden , weldoende van den Hemel, geevende regen en vrugtbaare tyden , en onze harten met voedzel en vrolykheid vervullende. Maar, ö God.' hoe ondankbaar zyn wy geweest; hoe dikmaals hebben wy uwe zegeningen misbruikt tot allerei dertelheid en welluft, en hebben wel verdient,dat Gy voor zulke ondankbaaren kinderen het brood wegnamt, en eenen honger in't land zond. Wybelyden dan , dat wy ondankbaarer voor uwe gaaven zyn ge weeft, dan de Jooden, en Heidenen; maar, van nu af neemen wy voor , U altoos te loven en te danken wegens alle genootene gaaven. Wy zul. len U ,ö Heere.! dan ten allen tyde loven: Uw Jof zal altyd in onzen mond zyn. Bewys ons, ö God! de genade, dat wy ons benaarftigen om een zuiver en onbevlekt gewiffen te hebben. Geef ons een teder en gevoelig geweeten, opdat wy liever de geheele waereld willen vertoornen, dan in 't allerminfte iets tegen uwen wille uitwerken. Plant uwe vreeze in ons - aller harten , opdat wy uwe geboden bewaaren, en in dezelve wandelen! Laat ons U aanhangen gelyk een fchaap zynen harder, als eene bruid haaren bruidegom, en als een kind zynen Vader; opdat 'er alzo niets zy, dat ons van uwe liefde fcheiden kan, tot dien tyd toe, dat wy ontbonden zullen worden, om met U voor alle Eeuwigheid vereenigd te blyven. AMEN. (<*) Hebr. ia. 2j. ZES-  Lydsn van Jezüs-Christüs. ait ZESTIENDE MEDITATIE. Joan. 18. v. ï* Hsec cumdixiflet Jefus, *JM& Jezus deeze dingen egreffus eft cum ói-%% gezegd bad, gingHy fcipulis fuis trans tor-®& met zyne leerlingen rentem Cedron. %% uit, over ds beekeCedron. Huid voor buid,(a) en alles voat iemand heeft, zal by geeven ter behoudeniffe van zyn leven i zoo fprak Satan in het Boek van Job, en gaf hier door te kennen, dat een menfch, have en goederen , vrienden en kinderen, en alles, wat hem in de waereld dierbaar is, gaarne verliezen wil , als hy maar zyn leven mag behouden. Schoon deze uitfpraak fomtyds bewaarheid is in menfchen, wien het leven lief was, echter was Satan.hier in een leugenaar , ten opzigte van Jezus: immers, de liefde van Jezus was zoo groot jegens zyne vrienden, dat (F) Hy zyn leven voor hen gefield heeft. Wy waren dood door de zonden en misdaaden; daarom wilde Hy voor ons fterven, opdat wy mogten leeven: wy waren den dood, helle en verdoemenis, waardig: daarom wilde Hy een vloek voor ons worden, opdat Hy ons van den eeuwigen vloek zoude verloffen. Hy kon den dood wel ontgaan hebben; maar Hy ging zyne vyanden vrywillig te gemoed; niemand, zeidde idaaröm , de Heiland, (c) neemt my het leven af, maar ik leg het van- zeiia) Job a. 4. (*) Joan. 15. ij. (0 Jo*n- 8* O 2  112 Zestiende Meditatie op1 hét zeiven af. Hy wagtte ook niet, tot dat de vyand kwam; maar Hy zogt hem zelfs op, en trok hem als te gemoed: Hy trok zelv op naar Jerufalem alwaar de Magt der duifternisfe Hem zoude overweldigen: Hy begaf zig naar eene plaatfe, daar men Hem gemakkelyk konde gevangen neemen. Daarnaa trok Hy uit Jeruzalem over de beeke Cedron op naar eene andere plaatfe, dewelke aan Judas bekend was, en waar Hy, met zyne leerlingen, dikmaals vergaderde. Als Jezus dan den lofzang gezongen had, en gefprooken het geene ons Joannes verhaalt aan het ï4, 15; 16* en 17 Cap. ging Hy uit , zonder de wet te krenken, welke den Israëliten beval, f» dat memand, diennagt in welken men het Paafchlam ate, buiten de deure van zyn huis zou gaan, tot s morgens toe. Deeze wet had alleen haar opzigc op het eerde Paaffchen, op dien nagt, toen de flaande Engel alle eerftgeboorenen in ^Egypten dood ■ de; opdat zy dus niet in het zwaard des Engels vallen zouden. Hy ging dan uit (het huis ; want, Hy moeit m de eetzaale niet gevangen worden omdat zy Hem niet voor eenen demper mogten uitkryten, denwelken zy al over lang voor eenen brasfer en wynzuiper hadden aangezien. Hy ging dan uit naar den olyfberg, alwaar Hy zig dikmaals bevond, want, gelyk Lukas aantekent, (Y) Hy leerde des daags in den tempel, maar des nagts ging hy uit, en bleef op den olyfberg. Deeze uitgang was voor Hem niet geflooten, nademaal de poorten van Jerufalem ook by nagt, in tyd van vrede, en nog byzonderlyk op de Feeden open waren. Deze berg wierd alzo genaamd van wegen den overvloed der olyven, die op denzelven groeiden: een berg, t» Exod. 12. 22. (*) Matth. 11. 19. (e) Luk. 21. 37.  Lyden van Jezus.Christus. 213 berg, O) die digt by Jerufalem is , liggende van daar eene Sabbatdags - reize, een klein kwartier uurs gaans. De olyftak is een teken van vr^de; maar deze berg zal nu haad worden tot eene plaats van onruft en verraad. Dikmaals was Hy naar dezen berg gegaan, om te bidden en te vernagten, maar nu, om op dien nagt verraaden te worden. Hy verlaat Jerufalem niet, omdat Hy vreesde, of den dood zogte te ontvlugten; maar om denzelven te gemoed te gaan, en om, zonder oproer, zig vanzelven in de handen zyner vyanden te leveren, gelyk Hy ook naderhand 0) de krygsknegten tegen ging, en tot ben zeidde: wien zoekt gy? Ongelukkig Jerufalem! hier gaat de Vrede-Vorffc uwe poorten uit. Met zynen uitgang verdwynt teffens all' uw vrede. Waart gy weleer een gezigt des vredes, nu zult gy een fchouwtooneel van oproer en ellende worden. Nu zal de voorzegging ven Jeremias vervulc worden : (c) ik heb myn huis verlaaten; ik heb myne erfenis laaten vaaren. Met dezen uitgang toont Hy wat hy aan zynen wyngaard doen zal, die hem niet dan wilde druiven heeft voortgebragc. (d) Nu zal hy zyne heining wegneemen , en hy zal bloot flaan voor de roovinge, zyne muuren omwerpen , en hy zal vertreeden worden. Hy zal woefl gemaakten niet gefnoeid noch ge fpit worden; maar met diflelen en doornen bewaffen: hy zal de wolken gebieden, niet meer over u te regenen , (e) Zie! uw huis zal u, Woefl gelaaten worden. Het geene zo menigmaal voorzegd was, wordt nu door dezen uitgang bevestigt. Wanneer God een volk verlaat, neemt [Hy all' zyn' vrede mede: (ƒ) wee hen, als ik van hen zal (a) Aft, 1. 12, Q) Joan. 18. 4. (O Jerem. 12. 7(dj ifa. 5. 5. 6. (zetd* Ca) 2 Petr. i. ii. O) Aaor. i. 18. Cc)1 Aftor. 5- 36, 37- («0 Ma"h' aI" (e) Matth. 16. 24. O 4  2i<5 Zestiende Meditatie op het de Jezus tot zyne leerlingen, die verlochene zigzelven, en neeme zyn kruis op, en volge my. ° De weg, dien de Heiland nam, lag over de beeke van Ledron; eene beeke meeft des winters vloeiiende , en des zomers als uitdroogende , neemende naaren oorfprong uit eenen berg, bezyden Jerufalem, in welke de f» -Schaapspoel Bethfaïda, waarïn de bcnaapen gewaifen wierden, die men ten Offer gelchikt had, zig ontlaftte; eene beeke Cedron, dat is, dmlter of zwart genaamd, of wegens de diepte der val ei , daar zy doorftroomde, of wegens de veelheid derboomen, die op haare oevers ftonden, en dien Oord duifter maakte; of, omdat de vuiligheden van die Stad, en van den Tempel, en het bloed der oiferbeeften, door twee gaten van den tempelgrond, bezyden den Altaar, in een onderaardfche goot daarin wierden uitgelooft. Ook was dit niet zonder geheim; want, dit Offerbloed wees door zynen vloed de plaatfe aan daar de grootfte Offerande zou opgedraagen worden, en waar (b) Jezus door zyn bloed het volk zoude heiligen. Eene waare beek van imerten, droefheid en treurnisfe voor Jezus, wier zwarte en drabbige wateren alreeds de ftormbuyen voorbetekenden, die op Hem vallen zouden Hy zal, zegt David, f» op den weg uit de beeke dr'm **«;ja, hy zal haaft kunnen uitroepen; de wateren zyn tot aan myne ziel gekoomtn. Ik ben gezonken tn een modderpoel, daar geen va/Ie grond is • Ik ben meene diepe zee geraakt, en het onweder 'overstroomt my. Chriftus heeft hier vervuld het voorbeeld van David, dewelke (d)alweenende over deze beeke 7- (d) Hebr. 2. 9. f*) Ifa. 53- 7- \f) ftSsith. 22. $g. (s) 4 R?S- 23- 4- 2- Pfralip, 15.10. O 5  nS Zestiende Meditatie op het gong vernietigen in de beeke van zyn dierbaar bloed. Deeze uitgang dan van onzen lydenden Jezus uit Jerufalern over de beeke Cedron, was als een zinnebeeld , 't welk de verlaatinge van Ifraè'l, en de aanneeminge der Heidenen voorfpeldde. Toen begon de voorzegging des Heilands vervuld te worden: (aydat''er in dien nagt, van twee, die op één bedde zullen zyn, den eenen zal opgenomen, en den anderen gelaaten worden. Befchouwt,hoe hier Efau, den eeriigeboorenen van zyns Vaders zegen berooft wordt, en Jakob, den Jongden, den zegen erlangt. Hier worde (b) Efther Koningin gemaakt in de plaetfe van Vaflbi. Thans beginnen (cj de Ifraëliten, dewelke de aanneeminge tot kinderen , de heerlykheid , het verbond, de wetgeeving, de Godsdienft en de beloften toebehooren, verlaaten te worden, en het geene zyn volk niet was, zouden kinderen van den leevenden God genaamd worden. Rampzalig Jeruzalem waar uit Jezus gaat! beklaaglyke dad uit welke de' Zaligmaaker vertrekt! weet gy niet, dat als gy van Jezus verlaaten word , gy beroofd zyt van uwen Schepper, Heere, Vader, Koning, en van uwe Heerlykheid. Ach ! hoe zulc gy dezen uitgang betreuren, wanneer gy met Jeremias in zyne Klaagliederen zulc moeten zeggen : (d) alle de heerlykheid van Sions Dochter, is van haar weggegaan; de kroon is van ons hoofd gevallen: wee ons, dat wy gezondigd hebben! Niets is 'er beklagelyker dan van God verlaaten te worden. Immers, wac is 'er ellendiger, dan een arm fchaipje, dat zynen herder verlaat! het dwaaiende fchaapje zal geen weide, of water vinden, en eene prooy worden voor wolven en beeren. Wat is (%) Luk. 17. 34. (&) Eft. 2.17. CO Rorn- y- 4- 00 Thre. 1. <5. en 5. 16.  Lyden van Jezus-Christus. 219 is 'er erbarmelyker, dan een teder kindje en zuigeling, dat van zyne moeder verlaaten en vergeeten is? het zal fchreijen en weenen , en niemand zal zig zyner ontfermen, het zal van honger en dorft verfmagten, en in zyne naaktheid en onreinigheid omkoomen. Deze gelykeniflen koomen in geene vergelykinge by eenen menfch, die van den gena* digen God verlaaten word. Zulk-een moet noodwendig in den maalflroom zyner driften en begeerlykheden, en in de ftrikken des Satans vallen en fmooren. Dan word in hem bewaarheid, 't geene David zong : (a) myne vyanden hebben met eikanderen raad gehouden, zeggende: God heeft hem verlaaten , vervolgt en grypt hem aan, want daar is niemand, die hem verloffe. Dit is één van de grootfte ftraffen die God den Zondaar in dit leven overzend, wanneer God,naamelyk tot wraake over zoo menigvuldige misdaaden, hem verlaat, en zyne genade onttrekt; want, dan ftaat hy het naaft aan den val. Gelyk een Schip, zonder Stuurman, Roer en Kompas, zo lang het Speeltuig der baaren is, tot dat hetzelve ten gronde zinkt , alzo ook word een' menfch, door het rechtvaardig oordeel van God verlaaten, in den ftroom zyner driften heen en weêr geflingert., totdat hy , zonder het beduur der reden, Godsdienft en pligt, inden afgrond der Helle nederzinkt. Dit deed David zeggen, in den geeft voorziende, hoe God Ifraè'1 verlaaten zou om den moord van zynen Zoon: (b) laatze boosheid by hunne boosheid voegen: en laatze niet koomen tot uwe regtvaardigheid, dat ze uitgeveegd worden uit het boek der leevenden: en met de regtvaardigen niet worden aangefchreeven. Zulk-een menfch word op aarde eene leevendige helle; hy vervalt van de eene zonde in de andere, en wordt zoo verftokt van («) Pf. 70. 10. n. (V) Pf. 68. a8. 20.  s2p Zestiende Meditatie op het van harte, dathy zig om God noch zyn woord bekommert. Hy word als eenen Pharao, van welken Ood zeidde: f» ik zal zyn hart verharden: niet dat God de werkelyke oorzaak is van de verhardheid enverdoktheid in den menfch; want, gelyk Augustinus zegt : God verhardt niet, de boosheid infiorten. de, maar hy verhardt, geene barmhartigheid wevende, even gelyk de Zon den nagt en de duiderniflen maakt;_ want,de Zon, die altoos lichtende en fchvnende is, brengt den nagt niet voort, maar de nagt ontftaat uit de nederdaaliuge der Zonne,onder den gezichteinder. Op gelyke wyze word God gezegt den Zondaar te verharden, met hem zyne infpraaken te onttrekken waardoor hy nog plagt inwendig beroerd te worden, en eenige goede voorneemens te vormen, die ook nog eenigzins ten uitvoer kwamen* Verliet hy de Godiooze vergaderingen niet geheel, hy woonden dezelve echter by met eene zekere wroeginge, omdat zyn gemoed hem inwendig nog vermaande: deezen in zyne onregtvaardigheden, geene in zyne onkuisheden, voelden zie agterwaarts trekken, dewyl God nog aan hun harte klopte. ö Voorder verhardt God de Zondaaren met hen niet meer te kaflyden: Hy plagt hen, ais een' Vader nog te tugtigen; (V) want wien de Heere liefheeft dien kaflydt by: en by geeffelt all' dien hy voor Li kind aanneemt. Hy plagt hen met tegenfpoeden met rampen, met ziektens te bezoeken, om hen weder te rug te brengen, maar nu laat hy hen in hunne boosheden loopen, of, worden zyal met wederwaardigheden bezogt, zy trekken 'er geen voordeel uit; zy worden meer en meer verhard klaa gen en murmureeren tegen God, en worden gancsch ongevoelig. Op deeze kunnen de woorden van C«) Exod, 4. 21. (é) Heb. 13. &  Lyden van Jezus-Christüs. zit Jeremias toegepaft worden: (V) Gy hehtze ge/Iagen; maar zy hebben het niet gevoeld: Gy hebize verpletterd; maar zy hebben de tugt niet willen aanneemen; zy hebben hun aangezigt harder gemaakt dan rotfen ; zy hebben niet willen wederkeereii. Ja, dat meer is, God voorkomt hen nog dikmaals met allerhande voorfpoed, opdat de rykdommen hen zou* den dienen tot netten om gevangen te worden: (F) de handel en wandel der godloozen is voor/poedig, die trouwloos handelen en onregtvaardig te werk gaan, gaat het wel, zy zyn geworteld, zy fchieten op en draagen vrugten, maar zy worden verzameld als kudde Schaapen om gedood te worden ; ze worden bereid tegen den dag der flagtinge. Waar zal men dan traanen genoeg vinden om zulkeen verlies en verftoktheid te beweenen? 't Was om deze reden, dat Jeremias zoo bitterlyk weende, (c) ik weene, zegt hy, in zyn treurlied, en myn oog /lort een' vloed van traanen; maar, waarom was de Propheet zoo droevig ? was het de ondergang van de Koninglyke Stad Jerufalem, het verbranden van dien vermaarden Tempel, de verwoedinge van het land, en het gevangen voeren van Ifraé'1 ? De Propheet voorzeidde dit-alles wel, doch, de opregte redenen zyner traanen waren deeze, gelyk hy zegt, (d) myn oog flort een' vloed van traanen, omdat myn troofler, die my bet leven moefl weder geeven, verre van my gevjeeken is. Dit is het droevigde en beklaagelykfte ongeluk, dat ons kan overkoomen. Onder de meefte menfchen, helaas! wordt dit weinig bedagt; want indien zy wiften, verftonden en begreepen, wat het is van God verlaaten te worden, hoe zoude het moogelyk zyn, dat zy Hem zoo (d) Ter. 5 3. C*) Ter. 12. r, a, 3. (e) Thre. 1. 16. 00 Thre. 1. 16.  $22 Zestiende Meditatie op het zoo moedwilJiglyk zouden vertoornen, en door hun ne zondige overtreedingen en afwykingende^ Heere' als dwingen om hen te verlaaten en te vergeeten! immers, (a) die den Heere verlaaten, deeze zal Hy ook verlaaten. Ach! Hoe veelen zyn 'er onder deChridenen,die den Heere verlaaten, en van welten le f1?^ W « Zy hebbenmyZrtï ten die de bran dei levenden waters ben; en zy hebben zig waterbakken uitgehouwen, geborfle waterbakken die geen water konden houden Hoe veelen zyn er d.e alle vreeze voor God terzyde del! len met allerlete overtreedingen Hem vergrammen en door hunne godlooze daaden uitroepen™, God zeggen : (c) weg van ons, wy willen i wl "wegen met kennen. Hoe dikmaal.''hebben wy de liefde en groote weldaaden van onzen God met fnoode ondankbaarheid vergolden! hoe menignS zynegoedemerenheid en langmoedigheidSg wat zyn wy zyne vaderlyke en liefderyTe anneri dtkwils ontwordeld, en hebben veel liever Ta tan, de Waereld, en ons zondig VJeesch willen nn volgen : maar, U) begrypdan^t^^Z kwaad is en bitter valt den Heere uwen Gaa1 verlaaten te hebben. ver Maar, wat zyn de zulken in een' rampzaligen daat gedompeld! Nietskan in ons oog zo affchuweM zvn dan een menfch, die van Godmlaaten l ^ hy ,s den Heere een gruwel. Wat zult gy 7och o vanGod-verlaatene menfchen, beginnen wa ' wen' fu" Z0GZgeV^y^ wen zult, en God u niet verhooren zal? tot wVn zult gy dan uwetoevlugt neemen?De van God - vér laaten Saul ging tot eene toverefie,om hulp te vin den in zyne benaauwdheid; maar, hoe gering was zyn Cd) 2 Para!. a4. ao. f^ r  Lyden van Jezus-Christus. 223 zyn troolt, wanneer de verwekte Samuël hem zeidde: O) wat vraagt gy my , dewyl de Heere van u af'geweeken is, en die Ifra'èl met u in de handen der Philiftynen leveren zal; morgen zult gy en uwe kinderen by my zyn. Tot wien zult gy dan gaan om hulp; want God zal u niet helpen? by niemand zal 'er dan trood te vinden zyn. Dan zullen de woorden des Predikers bewaarheid worden, (b) Bemerkt Gods werken, en dat niemand den geenen verbeteren kan, dien hy verfmaadt. Laaten wy dan, die den Heere zoo fchandelyk verlaaten en verlooren hebben, laaten wy Hem dan weder zoeken: (Y) keert weder totmy, zegt de Heere, door Malachias, en ik zal weder tot u keeren. Laat ons dan doen, gelyk de Bruid in 't Hooglied, die haaren Welbeminden verlooren had, om dat zy verzuimde op zyn kloppen open te doen. Zy ftond op en zogt haaren (d) Beminden langs de wyken en ftraaten. Laat ons Hem dan zoeken door eene nederige boetvaardigheid, door rouwige traanen. Stelt het zoeken niet langer uit; wagt niet, tot dat Hy moogelyk niet meer te vinden zal zyn: (e) vertoeft niet u-zeiven tot den Heere te bekeer en: noch fel het niet uit van dag tot dag. Zoekt Hem op dat oogenblik, waarop gy Hem hebt verlooren; dan zal Hy zig ook laaten vinden, en dan zal in u vervult worden de beloften van God , by den Propheet Jeremias gedaan: (ƒ) gy zult my zoeken, en gy zult my vinden, wanneer gy my uit geheel uw harte zult zoeken; dan zal ik van u gevonden worden. Hem dan gevonden hebbende, zegt met de geedelyke Bruid, (g) ik vond dien myne Ziel Qd) 1 Reg. 28.16. 19. ( nadat Ik zal verreezen zZ7 ~a'l tk u ^orgaan naar Galileën. Hy, dien dan zy„ U) leven voor zyne fchaapen fielt, zal dezelve behouden naa zynen dood. Die van Hem gaan uit Zie ë"Vwt kAmC ,hy wederöm uit Matigheid. De Heiland biyft nog in eene verbloemde mamere van fpreeken, wanneer Hy het woord voor. fs^huêntr7 V A3nt' 3mpt Va" S°ede He^ers is, hunne (g) fchaapen voor te gaan , en aldus zou dan de He.land, de goede en opperde Herder- toonen datHy de waare Herder was , by Ezechiëi beloofd: (b) dat verlooren was zoa Hy opzoeken-het weggedreevenewederhrengen, hetgekwetfle verbm. den, (V) Ezscb. 34. 23. r» Joan. 10 n. (V) Tud 1- , (-0 Jon. ,6, 32. (e) Matth. so. 3?. m Toan ia l*  Lyden van Jezus-Christus 233 den; dat zwak was zou Hy verjlerken. Hy zou zyne leerlingen, die in zwakheid de kleine kinderen gelyk waren , wederom byëen brengen: Hy zou "nier. wagten, totdat zy uit de vlugt en verftrooijinge vanzelfs wederkwamen : immers, een verlooren fchaap, koomt vanzelfs niet weder; daarom zeidde David: (a) ik heb gedoold als een verlooren fchaap, zoek uwen dienaar, die vanzelfs geen kragt heeft, om weder te keeren. De leerlingen, veritrooid in den Hof,zwerven nu om,alsdwaalende fchaapen; maar, Chriflus de waare Herder zou hen weder vergaderen, gelyk eene kloekhenne haare kuikens: ja Hy noemt zelfs de plaatfe, daar Hy hen wil te zamen brengen , te weeten: Galileën, een Landfchap van Paleftina. De Jooden, naa hunne verlosfinge uit Babel, verdeelden het land, in Judeën, gelegen over de Jordaan , en in Galileën, alwaar de Jordaan terooftzyde liep: hierin lag Nazareth en Capbarnaüin , daar Jezus opgevoed was, en gewoond had. Derwaarts zou Hy dan gaan om zyne leerlingen te vergaderen. De Heere, zoo het fchynt, wilde gaarne bouwen, daar hy het fundament gelegd had , gaarne voortgaan, daar Hy begonnen, nat maaken, daar Hy geplant, den wasdom geeven, daar Hy gezaaid, en zig een zaad gelaaten had. Dit heeft Chriflus niet alleen voorzegd, maar ook vervult; want, uit den.doode verreezen zynde, zeidde de Engel tot de vrouwen: (*>) gaat henen ; zegt zyne leerlingen , en Petrus, dat Hy u voorgaat naar Galileën: daar zult gy Hem zien, gelyk Ply u gezegd heeft ; gelyk Hy ook deze belofte volkomenlyk nagekomen is, wanneer Hy op zekeren (V) berg, daar Hy hen befcheiden had, zig aan hun vertoond heeft. Galileën, (a) Pf. 118. 175. (?) Mark. 16. 7. (c) Matth. 28. 16. P 5  334 Zeventiende Meditatie op het leeni, alwaar die zonne der regtvaardigheid eerftmaal de ftraalen zyner genade uitfehooc, wil Hv ook eerft vervullen met den glans zyner heerlykbeid: in Galileën had Hy zig het meeft opgehouden, daar het meeft verkeerd, en gepredikd: het Jneerendeel der leerlingen waren Chriftus uit Galileën, hun Vaderland, gevolgd, waarom zy ook genoemd wierden (aj Galileè'rs: Hy heeft dan ook dezelve wederom derwaarts willen geleiden: daar wil Hy dan met hen wandelen en gemeenzaamlyk mee hen omgaan en (b) fpreeken van 't ryke Gods ■ met in Judeën, t welk zig zyner tegenwoordigheid bad onwaardig gemaakt:in Galileën waren de Her. der en de fchaapen allerveilig!! voor de wolven als zynde buiten het gebied van Herodes en Pi' latus. Hier blykt dan de liefde van Chriftus, dewyl Hy zyne leerlingen in hunne zwakheid niet verfloof, noch verwerpt, maar hen in genade aanneemt, weder opregt, verkwikt en verfterkt Dit heeft ook de Propheet in eene gelykenifte vaneenen Herder afgebeeld, zeggende: (c) hy zal zyne kudde hoeden als een Herder, hyzal de lammeren met zynen arm byëen vergaderen; en in zynen fchoot neemen: de bevrugte fchaapen zal hy-zeh draagen. Geen moeder draagt tederer zore voor haare zuigelingen; geen Koning voor zyne onderdaanen, geen Medicynmeefter voor zyne zieken, dan Jezus droeg voor de Zondaaren. Hy wil de gewonde fchaapen geneezen ; Hy kwam uit den Hemel om ze te herftellen: C\d)Hy liet de negen-en-negenttg, en gtngnaar hetgeene verlooren was, om het te zoeken en te geneezen. Hy loopt de dwaalende fchaapen naar, en Hy voorkoowtze, trekt, lokt, en GO Aétor. s. r. CO Act. i. 3. CO ia. 4*. 11. e/) Luk. i5.34.  Lyden van Jezus-Christus. 335 co fmeektze, dat zy tot de kudde wederkeeren. Wy leezen in 't Boek der Regteren aan het 19 Cap. hoe (aj een Leviet eene huisvrouw nam van Betblehem in .Juda, die, gehoereerd hebbende, naar haar Vaders huis wederkeerde, by wien zy vier maanden bleef, doch, haar man toogze na, willende zig met haar verzoenen en vriendelyk bejegenen: even alzo openbaart zig ook de liefde van God , die daarom ook, by Jeremias, zegt: (b) indien een man zyne vrouwe ver/loot, en zy een' ander' man trouwt, zal hy naderhand vieder tot haar heeren ? nu gy hebt met veele pollen geboeleerd, hoorn egt er weder tot my: en ik zal u aanneemen. Hoe liefelyk lokt Chriftus ook de Zondaaren tot Zig , by Mattheus zeggende: (cj koomt tot my allen, gy dwaalende op uwen weg;gy blinden tot uw licht; gy fchaapen tot uwen Herder; gy Zondaars tot uwe Regtvaardigheid; gy dwaazentot uwe wysheid; gy gevangenen tot uwe verlosfmge; gy kranken tot uwen Medicynmeefter; gy verlaatenen tot uwen behoeder; gy bed)oefden tot uwe vreugde;koomt allen die belaft en bclaaden zyt, en ik zal u verkwikken. Op gclykewyze heeft Hy Petrus, nevens anderen, ook verfterkt in hun geloof , en verkwikt in hunne zwakheden; immers, toen Petrus Hem verlochend had , heeft Hy hem met de oogen zyner genade en barmhartigheid (d) aangezien; toen hy door ongeloof op de Zee (e) begon te zinken, heek Christus hem geholpen op zyne ftemme: Heere behoud my. Op geïyke wyze heeft Jezus ook genade beweezen aan eene Zondareile, die met traanen haare Zwakheid beklaagde , zeggende tot haar: (f)uwe Zonden worden u vergeeven. Hoe ongeloovig een Tho- fV) lud. 19. 1. (*) lef- 3- 1. 0) Matth. 11. s8. («0 Luk. aa. 61. (O Matth. 14. 30. ff) Lak. 7. 48.  536" Zeventiende Meditatie op het Thomas ook was, echter verlaat de Heiland hem met maar Hy keert zig tot hem, koomt omzynens wille w de vergaderinge, om hem te redden : Hv onderregt hem met woorden; hy overtuigt hem met tekenen; en vermaant hem tot geloove; ja de Heere doet hemonwrikbaargelooven, en hy belydt openlyk zyn geloof in deeze woorden: (a) myn Heere en myn God. Aldus betoont Chriiius zyne wonderbaare goedheid aan de kleingeloovigen , en volbrengt alzo ten volle het geene Mafes van Hem gezegd had: tb) '(gekneusde riet zal Hy niet verbreekcn,en het rookende lemmet niet uitblaffen:en voorwaar! aeze Godfpraak is in Chriftus bevvaarl heid ; immers, ziet men hem aan als een' Propheet er was loutere genade op zyne lippen, en zegeringen m zyn woorden te leezen. Ziet Hy kvvvrmnle .itkeo , Hy geneeftze , ontmoet Hy verdrukten, hy moedigt hen op, vindt Hy hongerigen, hy fpyftze;ziet Hy afgedwaalden, hy brenctze te regt. Hoe hevig onze fmerten ; hoe diep onze wonden ; hoe befmetlyk onze kwaaien ook zyn moogen; by Hem is 'er zalf, by Hem is 'er een* heilzaamen balzem te vinden; by Hem is Cc) wvt en ohe om te geneezen. Hoe vrolyk kunnen wv dan zyn in den Heere, hoe groote reden heeft onze ziele om zig te verheugen in Jezus onzen ZaJigmaaker! Ziet hier eenen Herder, niet der der ken zozeer, als der zwakken : ziet hier eenen (d) Geneesmeefter, niet der gezonden ; maar wel der zieken, die ook niet gekoomen is voor de re-rtvaar digen, maar om de Zondaaren. Ziet hier eenen (O Hoogepriefter die medelydenkan hebben met onze zwakheden; dus kan men van Hem met waarheid zeggen, dat Hy niemand van zig ooit onge- trooft (d) Matih. j>. 12, 13. C«) Ikbr. 4. 15. 3*  Lyden van Jezus-Christus. 237 trooft liet gaan. Eene moeder kan haar kind zoo niet beminnen als God ons lief heeft. Gelyk de liefde eener moeder haar aandry ft tot allerleie daaden, en zy door deeze liefde haar kind , nu zoogt en voedt; dan kleedc en verfiert, en in ziekte alle middelen ter geneezinge aanwendt, om hetzelve, ware het mogelyk , te geneezen, en van den dood te verloflen; alzoo houdt God ook nimmermeer op van zyne kinderen wel te doen: Hy fpyft dezelve met (a) de geeftelyke en onvervalfte melk: , opdat zy door dezelve moogen opwafen ter zaligheid; ja, zelfs met het vleefch en bloed Zyns Zoons: Hy walt en reinigt hen; want, (b) het bloed van Jezus -Chriftus, zynen,Zoone, zuivert ons van alle Zonden: Hy kleedten verfiert hen; want, ie) Hy bekleedze met de kleederen der Zaligheid, en omhangtze met het gewaad der regtvaardigheid: in tyden van zwakheid vergadert hyze in zyne armen , en draagtzein zynen fchoot; ja, Hy is het die zynen kinderen ld) alle de Zonden vergeeft, en alle gehreeken geneeft, die hun leven verlojl van den ondergang , en hen kroont met genade en barmhar* ticheden. Zvne liefde overtreft die van alle moederen; dewyf(») 1 Petr. 1. 5.  240 Zeventiende Meditatie o? het nen wy U niet volgen. En, offchoon wy uit zwak. iieid van Uafweeken, en verftrooid wierden, wil ons dan in barmhartigheid weder vergaderen • wam wy zyn de fchaapen Uwer kudde, en behooren L toe: en indien Gy, ter onzer vernederinge, toeliet , dat wy dwaalden , zoek ons dan wederom, door Uwe groote ontferminge, en breng ons te regte, door Uwe wysheid, om ons te vergaderen m Uwen eeuwigen fchaapftal, in het Ryk der A M E N. AGT  Lyden van Jezus-Christus. 241 AGTTIENDE MEDITATIE. Match. 26: vs. 33, 34» 35« Refpondens autem Pe- QQDocb, Petrus antwoord- trus,aitilli: et fi om-%% de Hem , en zeidde: nes fcandalizati fue-f# fchoon zy allen tn U rincinte, ego num-#| verergerd wierden, quam fcandalizabor.f» ik zal nimmermeer Ait illi Jefus: Amen%% verergerd worden. dico tibi, quia in hac |* Jezus zeidde hem: ik noóte antequam gal-#§ zeg u voorwaar, dat lus cantet, ter me*» gy my in dezen nagt, negabis. Ait illi Pe-|$ eer de baan zal kraet- trus:etiamfioportue-|* jen , driemaal zult rit me mori tecum,f| verlochenen. Petrus non te negabo. Si-g» wederom tot Hem: al militer et omnes di-ff moeft ik ook met ü fcipuli dixerunc. ** fterven , ik zal U %% niet verlochenen. Des *» gelyks zeidden ook alle de leerlingen. Onder alle hartstógten, Waaraan de menfch is blootgefteld, is 'er geen, die fchielyker ui hem wordt ontftooken, dan de liefde tot zig - zeiven. Zy wierd van God den menfche ingefchaapen; opdat By altyd genegen blevezyne fchade te verhoeden, en zynen regten weldand ïi3 te jaagen; maar, deze drift door de zonde bedorven zynde , wierd de eigenliefde de baarmoeder van alle ondeugd: haare oudfte kinderen zyn de hovaardy en opgeblaafenheid , uit dewelke alle zonden voortkomen; O want  24a Agttiênde Meditatie op met want,(a) het begin van alle zonden is de hovaardig, beid ; die 'er aangehegt blyft, zal vervuld worden met grouwelykheden, en eindelyk zal ze hem in 't verderf brengen. Het was immers de hoovaardy en eigenliefde, die de Engelen in duivelen veranderd . heefc, en die Adam met het gantfche nageflacht tot ellendige en rampzalige dervelingen heeft gemaakt, Eigenliefde heeft het gebouw van denToren te (£) Babel geftigt; de eigenliefde bedriegt ons altoos, hec zy wy eene deugd, het zy wy eene ondeugd pleegen: de ondeugden bedekken wy met den fchyn van deugd; en deugd , die wy oeffenen, wordt van ons geroemc, bekend gemaakt, en aan ons deugdzaam hart toegefekreeven. Door eigenliefde meent men, als eene onwrikbaare rotfe, in de genade geworteld te zyn,terwyl men eene zeer-tedere fpruit en een zwak riet is: men (c) laat zig dunken iets te zyn, daar men niets is. Hoe menigmaal verbeeldt men zig niet, mee den Engel van Laodikia, (d) ryk, wel voorzien te zyn, en aan niets gebrek te hebben, daar men nogtans ellendig, jammerlyk, arm,blind, en naakt is ,-jade eigenliefde doet een' menfch zooverre vervallen, dat men op zyn eigen kragten fteunt, en zig boven anderen verheft: men waant in alles zynen medemenfeh te overtreffen. Lud het ons een klaar voorbeeld van eigenliefde, en eene al te groote inbeelding te zien, zo flaan wy het oog op onzen text, op Petrus, die fterker op zyne eigenekragten fteunt, dan op de verzekeringe der eeuwige Waarheid. De Heiland had zyne leerlingen dan voorzegd, dat zy allen aan Hem verergerd zouden worden doch Petrus kon zig niet verbeelden , dat hy eenmaal zoo trouwloos en wankelbaar zoude kunnen zyn. Hy be- 00 Eccl. 10. 15. (b) Cen. n. O; GaL 6. 3. (j) Apoc. 3. 17.  Lyden van Jezus-Christus. 243 begreep wel, dat Jezus een naakend onheil boven 't hoofd hing: op zoveele voorzeggingen, feheen hy nu daar eenig geloof aan te geeven; maar, dac hy om die onheilen Jezus verlaaten zoude, en vlugten, dagt hem opmogelyk te zyn. Zyne liefde-drift tot Chriftus feheen hem al te groot: daarom (a) zeidde hy : febeon zy allen in U Verergerd wier den, ik zal nimmermeer -verergerd worden. Hy floeg dan grooter geloof aan zigzelven en zyn hart, dan aan Chriftus; Wél mogt de Propheet zeggen: (¥) het hart van alle menfchen is bedorven, en ondoorgrondelyk: wie zal het kennen? Petrus kende zyn eigen hart niet, en had eene ftoute inbeelding op zyne eigene kragten: hy wilt wel, en had het dikmaals ondervonden , dat Chriftus alweetende was, en in zyne voorzegginge niet bedroogen konde worden; het geene zyne leerlingen ook beleden hadden, zeggende: (c) nu zien wy wel, dat Gy alles weet; maar, de liefde en genegenheid tot den Heiland , bragt te wege dat hy geen agt op de zwakheid van zyn vleefch , of op 't geloof aan de woorden van Christus gaf;des hy,onvoorzigtiglyk,de Alweetendheid van den Heiland loochende. Dat Qd) elk den anderen in ootmoedigheid boven zig-zelven achte, was de les van Paulus; maar, Petrus verheft zig hier boven zyne medeleerlingen, en waant grootere kragt en fterkte te zullen bezitten; even als of hy zeidde: wat de moed myner medeleerlingen betreft, hiervan ftaat het aan my niet te oordeelen; maar, wat my aangaat; ik ben bereid tot het uiterfte toe met U te waagen: ik draag immers den naam van Petrus , dat is fteenrots; ik zal dan U ook, als eene onbeweeglyke fteenrots, byblyven. Het OO Matth. 26. 33. f» Jer- »7- 9- (c) Joan. 16. 33. (O Phil. 2. 3. Q »  Ml- Agttiende Meditatie op het Het fchynt dat Petrus de Godlyke bedreiging vergeeten heeft, dat, namelyk,f» die zynen even. naaflen verjmaadt, zonde doet. Het is waar de Heiland had Petrus nu en dan boven de anderen bevoorregt; immers, hy was tegenwoordig geweeft by de veründennge op Thabor, (b) en by de opwekkinge van het dogtertje van Jaïrus , en byzonderlyk ruftte op hem de beloften, by Lukas gedaan: CO tk heb voor u gebeden, opdat uw 9. 27. (b) Luk. 22.33. 0) 2 Reg. 15.21 00 2 Kor. 6. 8. O) Eccl. 4'- I. (/) Job I0' »• Q 4  248 Agttiende Meditatie op het is verdrietig over myn leven, wierd welhaaft angftvallig, zodra de dood hem feheen naby te zyn; des hy uitriep: (a) laatmy nog wat geruft, eer ik zonder ooit wederom te zullen koomen, vertrekke naar dat donker land. De kloekmoedigheid van den Koning van Amalek verdween , wanneer hy den dood voor oogen zag; en zeidde: (b) febeid de bittere dood aldus. En meent gy dan, 6Petrus' dat geen fchrik U bevangen zal ? Gy denkt niet" eens dat uw (V) geeft wel gewillig , maar het vleefch zwak is. Gy belooit eene toekomende daad, en hebt noch in 't voorledene! noch tegenwoordige, eenig blyk van uwe kloekheid gegeeven • het is u vergeeten hoe dikmaals uw yver mee veele zwakheden vermengd was: hoe de vrees u deed wankelen, wanneer gy zoo gereed waart om met Jezus op de Zee te wandelen; want, (d) ziende een' Jterken wind, wierd gy bevreesd, en daar gy begoflte zinken riept gy, zeggende: Heere, behoud my ! waarop de Heiland u toevoegde : gy klein van gcloove, waarom hebt gy getwyffèld? Gy begrypt met , dat met iemand te fterven , en zyn leven voor iemand te fteilen, alle menfehelyke kragten te boven gaat; want, her wordt uit genade (e) vergunt in Chriftus, met alleen te gelooven, maar ook voor Hem te lyden; en daarom, eer het eens op het Iej6n' f,?! gevangenis zal aankoomen, zal men deeze heldhaftige en getrouwe Petrus zynen Meester lafhartig zien verlochenen, en voor eene dienft. maagd beeven. Maar, gelyk ff) een weinig zuurdeeg het gantfche beflag zuur maakt, alzo maakte Petrus zyne Mede Apoftelen ook gaande; (g)desgelyks zeidden ook al. Is (a) Job 10. 20, 2i. (è) , Reg. is. 32# CO Matth. 26. 41. W Matth. 14. 30. (0 Philip. 1. 2o. CO i Kor. 5. 6. Qg) Matth. 20. 35. P 9  Lyden van Jezus-Christus. 249 le de leerlingen, zegt Mattheus. Een kwaad voorbeeld is eene verderfelyke zaak; want, gelyk Seneka zegt: de menfchen leeven zo-zeer niet naar reden, als wel naar gelykenis. De een wil hier niec minder fchynen dan de ander; zy waren, dagten zy, zowel leerlingen van Jezus, als Petrus , en die in liefde, yver en trouwe, aan hem niet wilden wyken. Die met een' hovaardigen omgaat, zal de hovaardigheid aanwennen, zegt (aj Sirach. Durft Petrus dan in hoogmoed voorgaan , zy durven wel navolgen , en denken waarom zy meer geërgerd zouden worden dan hy. Durft hy in den dood gaan, zy ook; immers, Thomas had al te vooren gezegd, toen Lazarus dood was, uit liefde tot Chriftus: (£) laat ons ook gaan, om met Hem te fcrven. De leerlingen hadden, deze woorden van Christus hoorende, voor zyne voeten moeten nedervallen, hunne zwakheid en geringe kragten moeten bekennen, en zeggen: ja, Heere, zoo zal het met ons gaan, ten zy Gy ons met uwe genade onderfteunt; maar, zy volgen liever het voorbeeld van den dwaalenden Petrus, en bewaarheden daardoor de woorden van David: (V) met den heiligen zult gy heilig zyn , en met den vroomen zult gy vroom zyn, en met den opregten, zult gy opregt, en met den verkeerden zult gy verkeerdelyk bandelen. Het ware, huns bedunkens, eene fchande geweed, indien zy Petrus iets toegaven; hun moed groeide aan, omdat tot hen, zowel als tot Petrus, gezegd was,, door Chriftus: (d~) gy zyt de geenen die my in myne kwellingen zyt bygebleeven, Zy dagten niet, dac een Geloovige, van eenen held'in eenen bloodüart veranderde , wanneer de Heere hen zyne hand onttrok; das / (V) Sirach 13. 1. fX) Joan «.» l6- {e) Pf. 17. 26, 27. W Luk. 22. 28. Q 5  »5"o Agttiende Meditatie op het dac die heden ftaat, morgen valien kan ; zy behoorden zig aan David gefpiegeld te hebben, die ook uitriep: (V) ik heb gezegd in myne overvloedig, beid, ik zal in der eeuwigheid niet beroerd worden, maar, hoe fchielyk beleidt hy zyne zwakheid, zeggen de: gy hebt uw aangezigt van my afgekeerd, en ik ben ontroerd geworden. i Gelyk zy dan Petrus in zyne vermetelheid zyn naargevolgd, zoo zullen zy ook met hunnen voorganger ten val geraaken. De vlugt, naa korten tyd gevolgd, zal duidelyk bewyzen, hoe groot hun gelooi', hoe fterk hun yver en moed geweeft is. Laat ons dan de klippen vermyden, aan welke deeze leerlingen zig geftooten, en fchipbreuk geleden hebben. Alle hovaardy mishaagt den Heere » Hy heefc'er een doodelyke haac tegen : (F) die trots' van oogen engrootfch van harte is, dien zal 'ik niet lyden, zegt Hy door den mond van David. En waarop toch zal zig de menfch verhovaardigen? Wac zyn toch zyne kragten, op welke hy zig verlaaten kan ? Immers (e) alle menfch, die 'er let ft, is enkele ydelheid : niets dan ftof, een aarde vat! broos, krank en zwak zynde , het zy om eenige' aanvegtinge tegen te ftaan, het zy om eenige goede werken te verrigten, is hy als een enkel riet, het welk, by gebrek van fteunfel, ter neder valt. Hieröm zeidde de Heiland: (dj Zonder my kunt gy niets doen. Alles wat wy van ons-zelven hebben, is logentaal en zonden, het welk Auguftinus te kennen gaf, zeggende: (e) geeft gy God iets van het uwe, zo geeft gy Hem Zonde. All' het goede dat wy hebben is van Hem ; wy bezitten niets dan de Zonde. Wy zyn dan uit ons-zeiven niet bekwaam om eenig 00 Pf. 7, 8. 00 Pr- ">* 5- fO Pf. 38. 6. (d) Joan. 15. 5. 00 Super Pf. 70.  Lyden van Jezus-Christus. 251 nig goed werk te doen, 't en zy wy door de genade Gods voorkoomen en agtervolgd worden. En, wat goeds zouden wy toch kunnen doen, daar wy zelfs niets goeds kunnen fpreeken! Deeze waarheid beveiligde Paulus, zeggende : (a) niemand kan Jezus Heere noemen, (te weeten in eenen eerbiedigen zin:) dan door den Heiligen Geeft. Ja, het vermogen , zonder zyne hulpe, niet alleen; maar zelfs de wil en de begeerte, om goed te doen, hangt van Hem af; want, Paulus zegt: (F) het is God die in u werkt, het willen en V volbrengen naar zyn welhehaagen. Wat meer is, opdat de menfch zig niet verbeelden zoude,dat, fchoon hy geen goed doen kan, zonder God, noch fpreeken noch begeeren, hy ten minden iets goeds zoude konnen denken, heefc Paulus.tot die van Corinthen,gefchreeven: (O niet dat wy van ons-zelven bekwaam zyn, om iets te denkenJ als uit ons - zelve; maar onze bekwaamheid is uit God. Wy zyn dan gelyk aan de aarde, die uit zigzelve wel diftelen en doornen kan voortbrengen; maar geene vrugten, die bekwaam zyn tot voedzel van den menfch. Indien 'er dan geene bekwaamheid in ons is tot het goede, waarop dan verhovaardigen wy ons, die de zwakheid zelve zyn; ja die op eene geeftelyke wyze melaatfcher zyn dan Giéfi, (d) die door melaatsheid wit was als [neeuw, kreupeler dan Miphibofeth , (e) die het aan beide voeten was; blinder dan den blindgeboorenen, dorrer dan den vygeboom dien van Chriflus vervloekt wierd; armer dan Lazarus, voor den ryken mans deure liggende ; onbeweegelyker dan Jeroboams arm, die (ƒ) zoo ftyf wierd, dat hyze niet kon. de naar zig trekken. Waarom zouden wy dan ons- zel- (d) 1 Kor. 12. 10. (b) Philip, a. 13. (V) * Kor. 3. 5(d) 4 Reg. 5. 27- (0 * R-eS- *• J3- (/) 3 Reg. 13.4.  4$8 Agttiende Meditatie op het zeiven vethefiën door eenige inbeeldinge, die wy van ons-zeiven hebben? Zyn wy dan zo zwak en onvermoogend; dit leere ons, door het gebed, ons tot God te begeeven, en Hem te fmeeken, dat hy ons door zyne genade believe by te daan. Zo het iemand, zegt Jakobus van ulieden aan wysheid ontbreekt, die verzoeke ze van God, welke een yder mildelyk geeft. Immers , zal niet een arm menfch, wien hec aan alle nootdruft ontbreekt, zyne toevlugt neemen tot iemand, die ryk en teffens barmhartig is, om geholpen te worden ? Dit eifcht onze pligt ook ten opzigte van God; want,wy zyn uit ons-zelven zonder kragt, om iets goeds uit te voeren. Wy moeten Hem dan fmeeken; opdat zyne (b) kragt in de zwakheid volbragt worde, en de byitand van zyne genade tot de verrichting van eenig goed werk verzoeken, en dus met Jeremias belyden: (c) o Heere, ik weet wel, dat niemand meefler is van zynen handel, en dat het in 's menfchen magt niet is voort te gaan, en zyne gangen te beflieren. Zal de menfch dan iets doen ten goede, het is noodig, dat God hem met zyne Godlyke kragt beftraale , en zyn harte aanroere, gelyk Wy Jakob? heupe raakte, en hem in (d) Ifraël veranderde. Zal de menfch dan hooren, Hy moet hen zynen almagtigen vinger in de ooren fteeken, (d) en Epheta uitroepen; zal de blinde menfch ziende worden, Hymoet hem, even als den (e) dienaar van Eliféus de oogen openen; Hy moet hem de fchillen van de oogen doen afvallen , gelyk aan den boetvaardigen Paulus. Laat ons dan God verheerlyken met belydcniiTe van onze armoede, en Hem den lof en de eere van alles toefchry ven. Wagtutoch van u op eenige genade 00 Jakob. I. 5. 00 8 Kor. 12. 9. 0) Jerem. 10. 23. O^Gen. 33. S5.28. (OMark. 7. 33, 34> (/;4Reg 0.17.  Lyden van Je zus-Christus. 253 de te verhovaardigen ;want, dit is hatelyk by God: waarom Hyden (cf) hovaardigen weder/laat; maar den ootmoedige» genade geeft. Leeft toch altyd onder eene nederige afhanglykheid van de Godlyke kragt, en de noodzaakelykheid zyns invloeds op u in alles; want; indien gy meent iets zonder Gods genade te kunnen verrigten, dan bedriegt gy u-zelven, en daar is voor u weinig hoope van beterfchap, waarom Salomon zegt: (b) hebt gy een menjch gezien, die zig-zelven voor wys aanziet ? van een orivóys menfch is meer te wagten, dan van hem. Laaten wy dan ons voor deze hoovaardye wagten ; van onze eigene magt en fterktewanhoopen;jaons-zelven verzaaken en ook mistrouwen: het is een vond van den Duivel, dat hy ons verwaand maakt over onszeiven, en trotfch op het geene in ons niet is; en zulks alleen om ons tot fchande te brengen; want, hy weet, dat de menfch de fchande nooit nader is, dan wanneer zyn hart wordt opgeblaazen , en mee een ydel gevoelen van eigene waardigheid , gelyk Salomon zegt : (c) alwaar de hovaardigheid zal zyn, daar zal ook fchande weezen: en, wederom: de hovaardigheid gaat vóór het verderf , en de hoogmoed gaat vóór den val; en dit is waar, niet alleen in tydelyke en waereldfche zaaken, als in Sennacherib, (d) Nabuchodonofor, en in Herodes te zien is; maar ook in geeffelyke, gelyk in den hoo. vaardigen (e) Pharifee. Daarom dan, daar wy ons eigen gebrek aan fterkte,en onzeonmagt, om zonder den byftand van Gods genade te konnen flaan, kennen, zo laat ons (ƒ) geen hoog gevoelen hebben; maar vreezen , gelyk de Apoltel vermaant; want, ten aanzien van ons-zeiven en onze eigene troos- 0») Jakob. 4. 6". (i) Prov. 26. 12. (c) Prov. 11. 2. en 16. 18. tV) Ifa. 37. (r) Luk. ig- (ƒ) Rem. n. 10.  554 Agttiende Meditatie op het troosheid, hebben wy groote reden om te vreezen; want, by aldien de Heere ons niet dagelyks verfterkte, zouden wy alle oogenblikken den loop onzer Zaligheid ftremmen. Laat het voorbeeld van Petrus en van de andere leerlingen ons voorzigtig maaken: konden zy onder het oog van Jezus zoo jammerlyk vallen, laat ons dan onze kragten altoos mistrouwen ; laat de les van Paulus nimmer uit ons geheugen gaan, f» die meent dat hy (laat, zie toe , dat hy niet valle ; laat ons dan altoos in eene heilige vreeze leeven voor alle zonden, Ch) met vreeze en agterdenken onze zaligheid werken. Denkt nooit dat gy eenige zonden oncwaflen zyt zelfs die, waarvan gy u de allerönfchuldigfte meent te zyn: immers, zoude David , indien hy vooraf gewaarfchouwd hadde geweeft, ooit gedagt hebben, dat hy tot moorden overfpel vervallen zou?Zoude Lot ooit gedagt hebben, die in Sodoma onbefmet bleef, en die (e) zyne ziele van dag tot dag met hunne booze werken kwelde, dat hy, by zyne eigene dogters, m dronkenfchap en bloedfchande zoude vervallen? Zoude Noë ooit hebben durven denken, dat, daar hy, onder het braden en zwelgen , het eeten en drinken van de eerfte waereld, ftandvadig bleef, hydaarnaa zonder verleidinge,of voorbeelden zyne eigene tente zou dronken liggen, als een fchaamteloos menfch? ö, mistrouwt toch altoos uw eigen hart, wandelt dan altyd Qd) in vreeze ten tyde uwer vreemdelingschap; legt dan af den roem van eigene kragten, ja, onze onmagt in 't geeftelyke gevoelende, laaten wy , met de Bruid in 't Hooglied, tot den Bruidegom roepen: (e) trek my, wy zullen u naarloopen. Werpt u dan neder voor de voeten Ca) i Kor. 10. 12. f» Philip. 2. i2. Ccj 2 Peir. t. 8. (V) 1 Petr. 1. i7. (,) Cant. 1. 3.  Lyden van Jezus-Chrïstüs. 255 ten van Jezus; bidt hem, dat hy u geftadig beftraale met den invloed zyner genade, zoo zullen wy dan, {a) verfterkt zynde met alle jlerkte, door de magt zyner heerlykheid, met alle lydzaamheid en langmoedigheid, loopen in de loopbaane die ons voorgefteld is, totdat wy koomen in eenen plaatfe, en in dien ftaat, waar wy ons beveiligd zullen zien, en waar geen {truikelen, bezwyken, noch vallen, plaatfe zal hebben. Amen. GEBED. 6 Genadige en barmhartige God , Vader der lichten , van wien alle goede en volmaakte gaaven zyn afdaalende: wil ons, zwakke menfchen, de gaave der dandvadigheid fchenken ,• opdat wy nimmer van U moogen afwyken ! Bewaar ons, 6 myn God! opdat wy nimmer te fterk op onze eigene kragten betrouwen, en wy dus niet, tot onze fchade, on. dervinden, hoe zwak wy zyn. Immers, wy zyn uit ons-zelven niets, dan enkele zondaaren. Verdryf dan van ons alle gevoelen van trotsheid; opdat wy nimmer van ons-zelven een hoog gevoelen hebben,en veel minder ons boven anderen verheffen; maar altyd met vreeze en beeven onze zaligheid bewerken! Wil dan, ö genadige God! uwe kragt in onze zwakheid volbrengen; verfterk ons in den Geed, naar den inwendigen menfch: en, gelyk Gy, door uwe genade,ons het willen gegeeven hebt, zoo geef ons ook het volbrengen naar uw welbehaagen: en, wanneer wy van Satan, en de Zonden, zullen aangerand worden; wanneer wy in gevaar liaan van, door kwaade voorbeelden, verleid {/) Kol. 1. 11.  356 Agttiende Meditatie op het leid te worden , onderfteun ons dan met uwe kragtdaadige hand: wil ons dan, ö God van alle genade! die Gy tot uwe eeuwige heerlykheid geroepen hebt door Chriftus-Jezus, zelfs volmaaken , bekragtigen , en grondig beveiligen in den weg der deugden , totdat wy met de kroone der ftandvaftigheid eeuwiglyk moogen gekroond worden. AMEN. NE-  Lyden van Jezus-Christus: 257 NEGENTIENDE MEDITATIE Matth. 26. vs. 36, 37. Tune venït Jefus cum||Toen kwam Jezus met illis in villam, qu«^S ^en 'in eene P'aaffe > dicitur Gethfemani,^* genaamd Gethfémani, etdixitdiscipulis fuis:§^ en Hy zeidde tot zyfedete hic, donec va-** ne leerlingen: zit hier dam illue, ec orem. %% neder, terwyl ik derÉt aflumptoPetro, et®* waards gaa , om te duobus filiis Zebe-f* bidden. En Petrus, dad, caspic contrifta-*'* eii de twee zoonen van li et rxaiftus effe. Zebedéüsmedeneemenc^e' begon Hy bedroeft en zeer hëangjl te worden. \VTas de Aloudheid gewoon te roemen op dé ,W ludplaatzen van Adonis, op de tuinen van Lucullus, op de hoven van Alcinoüs, op de pianthoven van Cyrus en luftprieelen van Semiramis: plaatzen van welluft en vermaalt; wy moogen onzen roem draagen op Gethfémani, op deezen Hof, alwaar onze Heiland een begin van zyn allerbitcerft lyden gemaakt heeft. Tot deezen hof is Hy al lang te vooren, door de Bruid, in 't boek der gezangen ,genodigd; (a) myn beminde koome in zynen hof, en eete van de vrugten zyner hoornen: niet die Hy'-zelv, maar die Adam , en wy, door onze ongehoorzaamheid, aan Hem geteeld hadden, en die de («) Cant. 5, R  258 Negentiende Meditatie of het de zyne geworden zyn , nadien (aj God om aller boosheid op Hem gelegd heeft, vrugtendie zoet waren in zynen mond, maar echter aUerbitterfte vrugten van droefheid , van fchrik, vreeze , en van den allerwreedlten dood; des Hy de bruid antwoorden kan: (b) ik ben in mynen hof gekoomen ; ik heb myr ne mirre met myne kruiderfën geplukt: dat is, ik heb alle ftraffen, die alle menfchen, zoo voorronder , als naa de wet, om hunne zonden, verdiend hadden , op my gelaaden. Onze Heiland begeeft zich dan naar deezen hof, om te boeten voor de zonden, dewelke in Edens- hof bedreeven waren. In den eerden hof beroofde Adam zig van den boom des levens, en wikkelde alle zyne nakomelingen in den eeuwigen Dood; maar in deezen hof heefc Jezus weder beginnen te herdellen, hetgeen door Adam verlooren was. Onze Heiland dan het laatlle avondmaal gehouden, en den lofzang gezongen hebbende,ging met zyne leerlingen uit Jerufalem , en, hen intusfchen wegens de verè'rgerniffen onderhoudende, kwam Hy met hen op eene plaatfe, genaamd Gethfémani. De Evangelifl: meldde aan het o,ofte vs. dat Chriflus met zyne leerlingen naar den Olyfberg ging; maar, dewyl deze berg zich verre en wyd omtrent de Stad aan de ooflzyde uitftrekte, drukt Maccheus nu byzonder uit, naar welk gedeelte van den berg dc Heiland zich begeeven heefc, namenlyk naar den Hof Gethfémani, welke, gelyk Hieronimus aancekent, aan den voec van den Olyfberg lag. Die Gethfémani was zeer aanzienlyk door zyne tuinen en buitenplaatfen ; want de Jooden, gelyk Ligtfoot aantekent, hadden in Jerufalem geene hoven, om de onreine flank dermistinge, alleen eenige rooze - hoven uitgezonderd: in een van deeze hoven dan ging O) Ifa- 53- 6. (*) Cant. 5. 1.  Lyden van Jezus-Christus, 259 ging Jezus, waarfchynlyk met vergunning van den eigenaar, dewelke, buiten twyffel, het vry gebruik aan Jezus heeft toegelaaten, aangezien de Evangelifche gefchiedenisfchryver Joannes aantekent, dat (<3) Jezus daar dikmaals met zyne leerlingen vergaderde. Daarenboven voegt 'er Joannes by, dat Judas deze plaats ook wifl, opdat men niet denken zoude, dat de Heiland daar henen ging, om zich als eenen anderen Adam agter de bladeren der boomen te verbergen; maar om volgens zyne gewoonte zyne aandagtige ziel tot God op te heffen. Sommige zyn van gevoelen , dat het de hof des Hoogeprieders is geweeft, waar in de fchaapen, tot het dagelyks offer nodig, bewaard wierden'.indien dit gevoelen waar is, heeft Jezus alhier getoond, dat Hy het regte Offer is, hetwelk, gelyk Ifaïas zegt, als (b) een fcbaap ter Jlagtinge zal geleid worden. Andere meenen, dat het de (c) hof des Konings geweeft is , waarvan Jeremias gewag maakt; dog's Konings hof fchynt nader aan de Stad gelegen te hebben, dan deze hof van Gethfémani. Het woord Gethfémani word verfcheidenlyk uicgelegt, en wat de naam van deze plaats betekent is twyffelagtig. Sommigen gelyk, Caninius over de hebreeuwfche woorden , meenen, dat het uit twee Syrifche woorden is famengefteld, en zoveel beduidt als weiden van boter, wegens den overvloed van boter, die daar geweeft zou zyn. Pagninus wil, dat het betekent eene olie- vallede, Qr\Arias Montanus , leed Gaufémeni , hetwelk de agtfte tuin beteekent, als zynde de agtfte van de op reije ftaande tuinen. Hieronimus vertaalt het eene vette valeije, of dal der vettigheden; doch ,het gemeenfte gevoelen is, dat Gethfémani zo veel beduidt als • een O) Joan. iS. 2. (\b) Ifa. 53. ?. (O Jer. 39. 4. R 2  z6o Negentiende Meditatie het een oly-pers, uit hoofde van de oly-perflèn ,die 'et in deezen hof waren: want, dewyl 'er op den olyfberg veele olyven groeiden, is het waarfchynelyk, dat 'er in de tuinen aan den voet van den berg perffen waren, om de olyven te verbreeken. Een naam overeenkomende met het geheim van het lyden van Chriftus, wiens bloed uit zyne aderen zou worden geperft, en naar zynen (a) naam eene uitge* ftorte olie zou zyn , waardoor wy verkwikt, ,gezalft en geneezen worden. Hiermede vervulde Hy ook de Godfpraak van den Propheet, dewelke Chriftus fpreekende invoert: Q) Ik heb de lampers alleen getreeden. De olie is ook een zinnebeeld van barmhartigheid : aangezien dan Jezus, gelyk Zacharias in zynen Lofzang zegt: (V) door de innerlyke barmhartigheid ons is koomen bezoeken, van boven verfchynende, wilde Hy ons ook QO naar zyne barmhartigheid zalig maaken. Gelyk de olie een zinnebeeld is van barmhartigheid , zo is zy ook eene beteekenis van vrede: hieröm begreep Noë, dat Gods gramfebap geftild, en de wateren van den Zondvloed weg waren, wanneer de duyf wederkeerde, (e) draagende een' olyftak met groene bladeren in haaren bek. Wanneer dan Chriftns den Olyven - hof intreedt, word hierdoor betekent, dat Hy, (f) door het bloed zyns kruis zal bevreedigen , zoo V gene op de aarde, als 't gene in de hemelen is. In eenen hof wil Jezus dan zvn lyden beginnen, en ook eindigen , 'opdat de Zonde op de zelfde wyze geboet zoude worden, als ze bedreven was. Het was, zegt Auguftinus: (gj billyk, dat aldaar het bloed van dm Ceneesmeejïer geftort wierde, ahjaar de ziekte des kranken eerft 'begon. De eerfte Adam en 00 Cant. i. i. (fj ifa 63. 3. rc) Luk. i. 78. YX ïlt; 3' 5- CO Gen. 8. ri. (./) Kol. i.ao. Q) Aug. Serm. 71. de temp.  Lyden van Jezus-Christus. &6i en wy verlooren in eenen hof, onze vryheid; maar Chriflus, de tweede Adam , heeft ons in eenen hof (a) van de Jlavernye verloft , en gebragt tot de vryheid der kinderen Gods. Adam had in eenen hof, door zyne ongehoorzaamheid, ons gevangenen van Satan en den Dood gemaakt; maar de tweede Adam heeft ons, door zyne gehoorzaamheid, weder verloft; want, gelyk Paulus zegt : (b) gelyk 'er door de ongehoorzaamheid van eenen menfch , veele zondaars gevjorden zyn, zoo zullen 'er ook door de gehoorzaamheid van eenen veele regtvaardig worden. Adam in den bof gezondigc hebbende, wierd (c) voor God bevreeft, Chriftus dan zullende voor die zonde voldoen, begon bedroefd en zeer beangft te worden. In een' hof kreeg Satan magt over ons, maar in een' hof wierd hem zyn' Kop, dat is zyne magt, verplet. Dit was dan de regte plaats, daar Jezus zyn lyden moeft beginnen. Doch, opdat wy weeten zouden, wat de Heiland in deezen hof verrigten zou, ging Hy niet alleen, maar nam zyne elf leerlingen mede: want, de twaalfde was van Hem gevlugt, om met de Overpriefters te beraaden om Jezus in den hof te vangen. In den hof dan gekoomen zynde, verdeelde hy zyne leerlingen in twee benden; agt van hen plaatfte hy aan den ingang van den hof, en de drie andere plaatfte hy wat verder en dieper: hierin het voorbeeld van Jacob (d) volgende, die, zyn byhebbend volk in tweeën hebbende verdeeld, zigzelven aan d'andere zyde van de beeke Jabbok^ in ftille eenzaamheid begaf, en alleen bleef. Zoo ging Jezus ook, hen in tweën verdeeld hebbende, in een' kleinen afftand alleen:[Hierin ftrekte Moyfes I5« (ƒ•) Pf. 54- 5, <5- OJ) 2 K°r'5'21.  s<58 Negentiende Meditatie op het geflagen met droefheid, opdat Hy ons overftelpe met vrolykheid : Hy wordt benaauwd door groote angst, opdat Hy ons fchenke den geeft der vrvmoedigheid; Hy begint zyn lyden met treurigheid, opdat ons lyrf n eindige zouden met eeuwige blyfchap en heerlykheid. Wanneer wy dan Jezus naar Gethfémani zien gaan, moogen wy de Bruid wel vraagen: (a) waar is uw Beminde gegaan, 6 fchoonfle der Vrouwen? waar is uw Beminde naar toe gereifl? en wy zullen hem met u gaan opzoeken. Myn Beminde is"afgegaan naar zynen hof. Laten wy ons dan aldaar naar toe begeeven, om Hem te vinden; Hy is daar naar toe getrokken om onze verloafing te bewerken, en het vonnis der verdoemenis uitte wisfchen: in deezen hof gaat Hy om het handfchrift te ver^ fcheuren, hetgeen in den eerilen hof tegen ons gefchreeven was. ö Hoven! Hoven! had gy mond entonge, wat zoudt gy niet voortbrengen? van welke ongeregeldheden zyt gy niet altoos getuigen geweeft! Hoeveele zonden zyn 'er in TJ niet bedreeven, als, gelyk Paulus optelt, {bj hoerery, onreinigheid, oneerbaarheid, ontugtigheid, dronken fchappen , braferyën, en dergelyke zonden, waarover wy ons moeten fchaamen: hieröm voorzeidde ook God aan zyn volk, door Ifaïas: (c)gy zult fchaamrood worden over de hoven , die gy daartoe verhoren had. In deezen hof is dan Jezus gegaan, om ons, die in den hof, door de zonde, onvrugt! baare planten geworden waren, en kwaade vrugten voortbragten, weder als (/$ eenen vrugtbaaren elyfboom in V huis Gods te planten; cm ons door zyn bloed te bedauwen , en door de invloeijinge des H. Geefts vrugten te doen voort te brengen. Zien 00 Cant. 5. ïjt. 6. 1. 00 Gal. 5. 19. 21. (c) Ih. 1.29. OOP" 5i. 10.  Lyden van Jezus-Chrïstus» 2<5<) Zien wy wyders, dat onze Heiland, Petrus, Jakobus en Joannes mee zich neemt, hierin zien wy Gods gewoonlyke handelinge, die den geenen,die Hy het meeft bemint, ook het meeft wil doen lyden; want,gelyk (a) Jofeph zynen liefften broeder den beker der angftein zynen zak beval te fteeken, alzo doet Chriftus ook zyne lieffte vrienden het meefte lyden; (hjwanfwien den Heere liefheeft, dien kaflydt Hy : en Hy geeffelt al dien Hy voor zyn kind aanneemt: Hy voert hen naar Gethfemariees, naar kruisbergen ; Hy doet hen als de getrouwfte en kloekmoedigfte krygsknegten de gevaarlykfte poften aanranden. Gelyk Hy hen dan voorging, zoo moeten wy ¥i"em volgen : daar is geen andere weg tot den Hemel, dan die van het kruis; waarom Chriftus ook tot de Emmaüsgangers zeidde : (c) moejl de Chriflus deze dingen niet lyden, en alzo ingaan in zyne heerlykheid. Die God dan verkooren heeft, wil Hy ook aan zynen Zoone gelyk maaken; waarom ook Paulus zegt: (d) die Hy te vooren gekend heeft, die heeft Hy ook te vooren gefchikt om gelykvormig te worden aan 't beeld Zyns Zoons : nu kunnen wy op geen andere maniere het beeld Chrifti gelyk worden, dan wanneer wy ons met Hem in Gethfémani, en op Calvariè'n-berg begeeven. Gelyk dan het natuurlyk lighaam van Chriftus veele fmerten gedraagen heeft, zoo moet het geeftelyk lichaam dac wy zyn, fmerten lyden : zodat wy , met Paulus roemen moogen, en zeggen: (e) wy draagen de merktekenen van den Heere Jezus in ons lichaam. Dit is ook altoos het lot der Kerke geweeft: befchouwc haar van haar eerfte begin en grondlegging tot dezen tegenwoordigeh tyd: nooit is zy zonder kruis ge- (a) Gen. 44. 2. (5) Hebr, 12. 6. (c) Luk. 24. 26. ld) Rom. 8. 29. (O Gal. 6. 17.  27° Negentiende Meditatie op het geweeft, zy klaagt al in den 128 Pfalm: (a) dikmaals hebben zy my beflreeden, van myne jonkheid aj. En, hoe is niet Gods volk ellendiglyk geplaagd geweeft, van Abel af tot aan Chriftus toe? waarom Paulus een gantfche reeks daarvan optelt, Hebr. aan 't 11, Alzoo ging het ook in den aanvang van het nieuwe Verbond : Chriftus onze Heere moeft eerft hangen aan 't kruis ; daarnaa heeft men de leden van Chriftus niet vry gelaaten, wanneer men geene pynen onbedagt liet om de eerfte Christenen te pynigen: zodat 'er, toen dagelyks zoveele gedood wierden, dat zy met David wel mog« ten uitroepen, (b) om uwent wille worden wy dagelyks ter dood gebragt , wy zyn geacht als flagtfchaapen. Treft U dan ook nu en dan kruis en lyden , denkt, dat het God in zyne verhevenfte liefde van Eeuwigheid aldus heeft befchikt; want daar is geen kruis of lyden , hetgeen niet van God komt; want, gelyk David zegt: (c) daar is een beker in de hand des Heeren met fier ken wyn , die vol gemengd is, en hy fchenkt 'er uit: dat is de kruisbeker: uit denzelven moet een ieder een' dronk en teug doen , en zyn befcheiden deel neemen. De Heere Jezus heeft het eerft daar uit gedronken, en wel de aldergrootfte teug gedaan,, toen Hy in Gethfémani zyn lyden begon; en op Gólgotha zyn leven eindigde, alwaar Hy den Cd) wyn met galle gemengd proefde, maar niet uitdronk, bewaarende het overige voor zyne vrienden:die ook, gelyk Paulus zich uit, (e) voltrekken moeten, hetgeene 'er ontbreekt aan de verdrukkingen van Chriflus. Gebeurt het dan dat ons rampen en ellenden ontmoeten, denkt nimmer, dat het een teken van Gods haat, maar dat het een ia2 SP V28' u W Pf- 43. 23. ff) Pf. 74- 9. 00 Matth. 27. 34. CO Kol. 1. 24.  Lyden van Jeztjs-Christus. 27? een bewys van zyne genegenheid en liefde is; want, dewyl God hec hoogde goed is, kan het geen kwaad zyn , 'c geen Hy verrigt. Paulus zegt immers: (a) dengeenen die God lief hebben, moeten alle dingen medewerken ten goede. Het zy U dan ziektens, rampfpoed, fmaad, veragting en alle ongelukken treffen , verblyd u daarover, omdat (b) gy deelagtig wordt aan het lyden van Chriflus: want, gelyk de toetfteen het goud beproeft, zoo openbaart het lyden, wie Gods vrienden zyn. In wat gevaaren gy U dan ook bevindt, laat de moed nimmer zinken ; vertrooft U altyd met deze vafle waarheid , waarmede ik eindige: (c~) dat, indien wy met Hem geflorven zyn , wy ook met Hem zullen leeven : indien wy mede verdraagen , zullen wy ook mede heerfchen in alle Eeuwigheid. Amen. GEBED. ö barmhartige God ! Wy zyn van harten bedroefd over onze zonden, die U uit den Hemel getrokken hebben op de aarde, en U in den hof Gethfémani hebben doen intreeden, om daar voor dezelve te boeten, endus om ons,bedroefd en beangft hebt willen worden. Wat zullen wy U dan vergelden , ö liefderyke Heiland ? Wat liefde zullen wy U wedergeeven ? Ach! maak ons tot een vrugtbaaren hof, tot een Paradys van allerleie edele vrugten ! bevogtig ons, als eene fonteine der hoven , mat leevende wateren: doorwaai onzen hof met den wind van Uwen Geed; opdat wy al- (d) Rora. 8. 28. (b) i Petr. 4. 13. (e) 2 Tim. 2. ir, 12.  s7» Negentiende Meditatie op öet allerleie vrugten van goede werken moogen voorr» brengen! Trek ons ook, opdat wy U gewillig volgen: opdat geen dood, of angft , of helle, of naarheid, of gevaar ons van U fcheide ; en „• daar Gy ons deel geeft aan Uw lyden, laat ook toe , dac wy ons met U eeuwig moogen verbi y den. AMEN. TWIN-  Lyden van Jezus-Christüs. 27% TWINTIGSTE MEDITATIE. Matth. 26: vs. 38i Tune ait illis: triitis eit ** Toen zeidde Hy tot hen ': anima mea ufque ad myne ziel is bedroefd mortem: fuiiinete hic, ®f tot 'er dood toe: wacht et vigilate mecum, hier, en waakt mei my. De Wysgeer Arifloteïes noemt de dood het verfchrikkelykite van alie verfchrikkelyke dingen. En , voorwaar ! niets is 'er bitterer dan de dood; het geen niet alleen de godloozen , maar ook de regtvaardigen ondervinden; die menigmaal over haare bitterheid moeten klaagen , en voor dezelve bevreesd zyn. Dit deed (a) Abraham van zyne huisvrouw Sara zeggen, dat zy zyne zufter was, uit vreeze van den dood^ Dit deed ook Ezechias, hoorende dat hy fterven zou, (h) en niet langer leeven, weenen met een groot gefchrei. De Propheet Jeremias fmeekte den KoDing Sedecias om eene andere gevangenis; opdat hy (c) daar niet fterve. Petrus, die kloeke Apostel, had, in zynen ouderdom, eenen natuurlyken fchroom voor den dood, waaröm de Heiland hem ook zeidde : (_d) als gy oud zult geworden zyn, zult gy uwe handen uitflrekken, en een ander zal u omgorden, en u leiden daar gy niet wilt. En, hoe zoude de dood den menfchen van natuure niet bitter zyn, de- (ei) Gen. 20. 2. (b) Ifa. 38. i. tot 3. (c) Jer. 37. 19. ld) Joan. ai. 18. s  274 Twintigste Meditatie op het dewyl alsdan die beide beste vrienden, ziel en lichaam, van malkanderen gefcheiden worden? hoe krimt zich niet een worm, als hy vertreeden word? en zou dan de menfch, die aardworm, de fmerten des doods niet gevoelen? hoe bitter was de dood voor David niet, hoe benaauwd klaagde die man naar Gods harte: (a) myn hart is in my ontroerd, en de fchrik des doods heeft my bevangen : vrees en fchroom zyn op my gekoomen. Maar, wat zullen wy zeggen van het tegen beeld van David; van Chriftus? wat denkbeeld zullen wy vormen van zyne fmerten in Gethfémani, toen de dood regen hem aankwam, gewapend met alle haare verfchrikkingen; toen de vloeden van Gods gramfchap, en de beeken van 's Duivels raazernyën op Hem aanliepen; toen zyn Vader, als een vertoornd Rechter,alle de op hem geftelde ftraffen van Hem afvorderde ? ö! Het verftand van Engelen, noch van menfchen,kan zyne droefheid en lyden begrypen, het welk zo zwaar was, dat hy van benaauwdheid bloed zweette , en eene doods-angft onderging, dewelke zyne ziel zodanig ontftelde, dat Hy zyne leerlingen zyne klagtftem hooren liet: myne ziel is bedroefd tot 'er dood toe. Tot nogtoe was alles, wat Christus geleden had, nog maar een voorbereidzel geweest: het waren tot nogtoe flechts beginzelen geweest: maar nu zoude eerft de hevigfte ftryd, de grootfte angft en benaauwdheid, en het fmertelykft lyden des Zaligmaakers beginnen, hetwelk reeds zo hoog geklommen was , dat Hy hetzelve niet meer verbergen kon; want,Hy zeidde tot zyne drie leerlingen: myne ziel is bedroefd tot 'er dood toe: dac is, myne ziel is rondom bedroefd, van alle kanten met droefheid omzet, gelyk de griekfche tekst beduidt. Het is O) Pf. 54. 5. 6.  Lyden van Jezus-Christus; 275 is als of Hy zeidde : myne droefheid en angst zal duuren rot den dood toe, en zal niet ophouden * voor dat ik den laatden fnik geeven zal. Het was dan eene droefheid tot 'er dood; eene fpreekwys, die de grootheid van deeze droefheid met nadruk te kennen geeft. Dus wierd 'er van de ziel van Sarnfon gezegd: dacze magteloos was Ca) en afgemat ter dood toe, en van'Jonas, dat Hy vergramd was (f) ter dood toe. Eenëgelyke droefheid is het, dewelke hier het hart van Jezus prangt, eene droefheid, zo groot en benaauwd, als'er Ooit eene in s menfchen hart, of gedagten vallen kan; dermaate , dat zy magtig zoude geweest zyn, om onzen lydenden Heiland, van het leven te berooven, ten ware de Godheid Hem ondeidcund hadde , om zyn overig lyden te voltrekken; het was eene zoodanige droefheid, dat de Heiland, met recht, hier hadde mogen uitroepen, met Jeremias: Cf) ogy allen, die langs den voeg gaat, overweegt en ziet, of 'er wel eene fmert is s die gelyk zy aan myne fmert. Hoe groot de droefheid van Jacob ook was, toen hy den bebloeden rok van Jofeph zag, en hy Cd) zyne kleederen fcheurde, een h air en kleed aantrok , beweenende hem langen tyd. Hoe groot de bedruktheid ook was van Re(pha,(Yj toen haare zeven Zoonen gekruist wierden te Gabaa, en van Noémi, die ook daarom Cf) Mara, dat is bittere, wilde genoemd worden; want de Almagtige beeft my geheel mei bitterheid vervuld: alle deeze droef heden,echter, warenflechts fchaduwen,by die, dewelke Christus hier leedt : zy (g) zyn zoveel als een druppel waters ten opzigte van de zee : Hieröm zeidde ook de treurende Propheet: {b) uvjs droefheid of ellen- Ca) Jud. 16. ifj. Cb) Jonas 4. 9. Cc) Thren. 1. 12. (X) Uen. 37. 34. (e) 2 Reg. 21. Cf) Rutb. 1. 20. Cm) Eccle. 18. S. {b) Thre. 2. 13. S a  s.?6 Twintigste Meditatie op iiet lende is zo groot als de zee; en gelyk de Engelyke Leeraar, Thomas, zege, het was eene droefheid, die de alk rgrootfte was onder de droefheden van het tegenwoordige Leven. Hy klaagde dan over deze zyne droefheid, aan zyne leerlingen, opdat zy, die, door de openbaaring van zynen Vader, zyne Godheid kenden, ook tevens zouden leeren, dat Hy waarachtig menfch was, die onze natuurlyke eigenfehappen had aangenoomen: hieröm zegt Paulus ook, dat (£) Hy in alles ons gelyk heeft moeten worden, echter, zonder zonde. Hy,die onze menfehelyke natuure aangenoomen had , heeft ook aan onze menfehelyke lydingen willen onderworpen zyn, zegt Theophylaclus: gelyk hy dan aan honger, dorft, koude, en blydfchap, als menfch, deel had; zo was Hy ook aan treurnis en droefheid onderworpen. Gelyk zyn lichaam dan aan het onze gelyk was, zo was ook zyne ziel gelyk aan de onze; waaróm Hy ook niet alleen uitwendig, maar ook inwendig, in de ziel, de grootfte droefheid heeft geleden en gevoeld. Is 'er nu een voorwerp, dat de menfehelyke ziel kan ontftellen, het is de vrees voor den dood; gelyk bleek in Nabal, wiens hart uit vreeze des doods (c) in zyn lyf heftorf en als eeii fteen wierd. Zulks blykt ook in de misdaadigers, wanneer hen het doodvonnis aangezegt wordt: immers, hoeveele dooden lyden zy alsdan niet, enkel uit vreeze voor hunnen gewisfen dood ? De moedigde Aanleiders en Veldöverften bevondden zich vóór 't aangaan van den dryd, door deeze vreeze ontroerd. Alexander de Groote,die dappere Overwinnaar,was in de grootfte vreeze en benaauwdheid, toen hy zich op hec punt zag om dien beruchten flag van Arbilles te on- der- (d) Thom. 3. p. q. 46. art. 6. in corp. t*) Hebr. 2. 17. en 4. 15. (0 1 Reg. 25. 37.  Lyden van Jezus-Chrtstus. 277 dergaan. Laat het ons dan niet vreemd dunken, wanneer wy (a) den eerflen aanleider en den voltrekker des geloofs, door eene menfehelyke vreezeen angst zien bewoogen worden , wanneer Hy tegen den Koning der verfchrikfcingen in 'c veld treedt: te meer, dewyl Hy met de oogen zyner Alweetendheid niet alleen den zeekeren dood,maar ook de bespottingen , de kinnebakflagen, de geesfeling.,n , de doornen, en ook den pynelykften en fmaadelyklten dood des kruis te gemoed zag. Echter is 'er onderfcheid tusfehen onze vreeze en die van Chriftus; onze vrees ontflaat uit zwakheid en noodzaakelykheid. en tegen onzen wille, maar, Christus heefc vrywillig gevreesd, niec om zynen , maar om onzen wille:Christus heeft den dood gevreesd, omdat de dood uit zichzelven kwaad, en een vyand der natuur is, welke hy had aangenoomen, en omdac de dood niec van God,(£) maar door de nydighei'd des Duivels in de waereld is gekoomen. Maar,wacis het, öJezus,datU zoo doec fchroomen en vreezen? (c) waarom zyt gy bedroefd, en waarom ontjlelt Gy UI wat is het dat U kan vercfaagen? Immers,de wyste der Koningen zegt: (d) een regtvaardig menfch is moedig als een leeuw, en hy zal niet vervaard zyn. Zulc Gy dan vervaard zyn,die de Rechtvaardigheid zelve zyt? de Leeuw uit de fiamme van Juda? Gy gaaft uwe leerlingen moed , zeggende: (e) vreeft ben niet die V lichaam dooden; en zulc Gy-zelvnu door vreeze neergeworpen worden? Gy hebt immers toe hiertoe met zoveel wakkerheid uwe vyanden onder de oogen gezien;Gy hebc,met eene onkreukbaare lydzaamheid,de grootfte tegenheden ondergaan, en, met eene ftandvaftige gelykmoedigheid , alle rampfpoeden afgeweerd. (a) Hebr. ia. a. (b) Sap. 2. 24. (c) Pf. 42. $, 00 Prov. 28. 1. (O Matth. 10. 28, S 3  278 Twintigste Meditatie op het weerd. Zult Gy dan,die de Aanleideren Voorvegter zyt, meer vreezen dan de foldaaten ? Veele Martelaaren en Bloedgetuigen ondergingen de vreezelykite tormenten en fmerten, zonder fchrik, of ontroering: men zag eenen zagcmoedigen Stéphands, eenen kloekmoedigen Andréas, eenen ieverigen Ignatius, eenen moedigen Laurentius: en zulc Gy, myn Zaligmaaker, door droefheid, bezwyken! zulks moet ons geen verwondering baaren , dewyl de Martelaaren de trooftryke aanfpraak en de kragt van Gods Geest gewaar wierden; maar, Chriftus wilde geene vertrooftinge,noch van zvne menfchheid, noch van de Godheid: waarom Hy uitriep: fa) myn God, myn God! waarom hebt gy my verlaaten ? De Martelaaren waren verzekerd van eenen bevreedigden en verzoenden God; maar, de Heiland gevoelde de zwaarte van Gods toorn; ?odat Hy,_ door Davids mond,klaagen moest: (b) uwe toornigheden zyn op my ingedrongen: en uwe verfchrikkingen hebben my ontfteld. Het is dan geen wonder, dac Jezus met zoveel vreugd niec naar zyn kruis gong , als de Martelaaren naar hunne moordfehavotten. Lukas verhaalt dus een grooc wonder, by den dood van Chriftus voorgevallen,namenlyk , hoe Cc) de zon verduiflerd wierd: een voorval, bekwaam om de gantfche aarde met verbaasdheid te vervullen ; maar, hier gebeurt eene gewigtiger zaak • want, de Zon der genade, die aan anderen O) "e* nade en glorie geeft, trekt hier de ftraalen in fa k Jezus is zelv {e) de zon der regtvaardigheid; deeze zien wy hier verdonkerd door ziele-droefheid De Heere en (f) God aller vertrooflinge, die ons vertrooft in alle onze verdrukkingen, is troosteloos, en in 9% Sïaöh' 27' *5' (b) Pf' 8?- '7- (c) Luk. 23. 45. Cd) Pf. 83. ia. (0 Mat 4. 2. Cf) 2 Kor. 1. 3, p  L-ïden van Je zus-Christus. 279 in den hoogden top bedroefd; nier alleen bedroefd ; maar, in zyne ziele bedroefd tot 'er dood toe. Dé droefheid der ziele overtreft alles wat men lyden kan: alles , wat oog en oor , ja alle de zinnen kan vermaaken, heeft geen kragt om de minde vreugde toe te brengen, wanneer deziel in benaauwdheid is. De droefheid der ziele trefc cp het diepfte, en meer dan alles wat uitwendig is. Wy leezen van den Hoogepriefter Onias, dat, als Heliodorus (a) het verborgen geld uit den tempel wilde wegneemen, 'er eene droefheid over zyn gelaat verjpreidt wierd, en hy doodelyk in zyne ziele benaauwd was. Een leevendig afbeeldzel van de droefheid van onzen Hoogepriefter Jezus, wiens droef heid zoveel grooter was, als Jezus , Onias, in Perfoon, overtreft. Deeze droef heid en benaauwdheid moeft zeer groot zyn, want,op Chriftus lag het gewigt der Zonden van het gantfche menfchelyk gedacht; dit gewigt drukte Hem met deezeonbefchryvelyke droefheid,want, God , gelyk Paulus zegt, heeft (b) Hein, welke geen zonde gekend beeft, voor ons, als zondig gehandeld. Hy heeft onze misdaaden tot de zyne gemaakt , waarom Hy ook, door den Mond van David, uitroept: (c)myne ongerechtigheden hebben my overrompeld, dat ik niet zien kan; zy zyn ver. menigvuldigd boven de hairen myns hoofds , en myn hart heeft my verlaaten. Hier noemt Hy de ongerechtigheden van zyn volk de Zyne, niet die Hyzelv bedreven had ; maar welke hy voor ons op zich genootnen had, Hyis, zegt Auguftinus, ook (//) niet om zyne zonden ge/lagen ; die had Hy niet; maar om onze misdaaden , die Hy de Zyne maakte: opdat Hy Zyne gerechtigheid de onze zoude maaken: ook'had Hy duidelyk, by David, gezegd: Ce) Ik moeft (a) 2 Mach, 3. 17. 21. (b) 2 Kor. 5. st. (OPf.39^3Cd) Aug. Sup. Spl. 81. Ce) Pf. 68. 5- S 4  a8o Twintigste Meditatie op set moeft betaalen, het geene ik niet geroofd had; want, als Borg voor ons geworden zynde, moeft Hy alle onzefchuld, tot den laatftenpenning toe, voldoen. Dit geeven ook de woorden van Ifaïas zeer duidelyk en klaar te kennen: (aj het is om onze boosheden, dat Hy gewond is: het is om onze ondeugendheid dat Hy verplet wierd. De ftrafe, die onsden vreede moeft geeven, is op Hem gevallen. In de Godlyke vierfchaar wordt Hy dan als den grootfte boosdoener, en Zondaar, om onze zonden, aangezien en gehandelt; zodat Hy alle de ftraffen der Godlyke Rechtvaardigheid heeft moeten draagen j want, dewyl God weezenlyk rechtvaardig is,en de zonden niet ongeftraft kan laaten, en zyne (b) oogen zoo rein -zyn, dat Hy bet kwaade niet kan, zien , noch de ongeregtigheid aanfchouwen ; zo wil Hy zyner gerechtigheid voldaan hebben, en zy. nen toorn geftild. Dus ftort God alle de ftraffen zyner gramfchap op Hem uit, om te voldoen voor alle de zonden van het menfchelyk gedacht; hetwelk dan aan Chriftus eene doodelyke droefheid moet veroorzaakt hebben;want, indien een éénige Zonde zoveele pynen en angftvalligheden kan baaren, gelyk uit Davids Pfalmen blykt, hoe groot moeten dan de benaauwdheeden niet geweeft zyn, welke de Zonden van de geheele waereld aan Chriftus hebben veroorzaakt? Hy had op zich gelaaden alle de zonden van het begin der waereld af bedreeven: op Hem lag Adams ongehoorzaamheid, Noe's dronkenfchap, Lot's overtreedinge, en Davids overfpel, alle de zonden van U en van my, en van allen, die nog naa ons koomen zullen. Dus heeft Hy dan ook de grootfte vreeze en droefheid op zich genoomen , opdat hy dezelve uitdelgen zoude. Wy begrypen de fchandelykheid en fnood- heid 00 Ifa. 53- 5- 0>) Habak. i. 13.  Lyden van Jezus-Christus. 281 heid der zonden niec, omdat (a) ons ver/land met duifernis bevangen is; maar, Chriftus kende dezelve volmaakt; waarom zy Hem ook zoo groote droefheid toebragtten. Hoe klaarder iemand de boosheid der Zonde kent;hoe meer hy die verfoeit, en treurig is. Die bleek in David, die, wanneer hy zich zyner ongerechtigheden herinnerde, uitriep2 (b) gelyk een zwaar en laft zyn zy my te zwaar geworden. De waarde van het hoogfte goed, tegen hetwelke de zonde ftrydig is , was Hem ook beter bewust; waarom Hy dan ook grooter fmerte in zyne ziele leedt. Hoe fterker iemand God bemint, hoe haatelyker hem de zonden is: nu was 'er in Chriftus de grootfte en volmaakfte liefde tot God, en den Menfche, om wien zyn lyden uit deeze liefde voortfproot; vervolgens moeft deeze liefde toe God, en den menfche, en de haat tegen de zonden, om welke hy leed,, in hem hec gevoel eeter allergrootfte droefheid ontfteeken. Nog fterker wiefch zyne droefheid aan, naardien Hy de verfchrikkelyke verftoktheid en hartnekkigheid van Gods uitverkooren volk zag , en wift,dat Hy, die de (c) hoek/leen van Israël was, van de Bouwmeefters -zelve verworpen zou worden. Hy hoorde hen al roepen: wy hebben geen Koning, dan den Keizer: dac ysfelyk geroep klonk Hem al in de ooren : (d) zyn bloed zy op ons, en op onze kinderen. Hy zag ook Jerufalem, die lieflyke Stad, in een' puinhoop veranderd : Hy zag de vervullinge van Ezechiè'ls voorzegginge te gemoed : de fchaapen van 't huis van Israël (e) verflrooid over den gantfeben aardbodem. Daarby zag Hy ook de verraadery van Judas; deezen Apostel ineen' duivel veranderd, deszelfs wanhoope, en het f» Eph. 4. &. (b) Pf. 37. 5. (c) Matth. 21. 45. (d) Matth. 2 . 25. (O Ezech. 34. 5, 0. ,; S 5  282 Twintigste Meditatie op het het verlies van (aj den Zoon des verderfs: Hem was ook de verërgernis , de vlugc van zyne leerlingen, en de drie dubbelde verlochening van Petrus bewuft. En wie zou twyffelen, of alle deeze otnftandigheden hebben de droefheid van Jezus vergroot? By dit-alles voorzag Hy ook dat zyn bitter lyden in de meefte menfchen vruchteloos en onvruchtbaar zyn zou ; dat 'er zoveele zondaaren 70uden zyn, die zyn (b) bloed vertreeden , en als onrein agten zouden ; die, onbeweeglyk, door zo» veele ongehoorde fmerten, Hem duizendmaal weder den dood zouden aandoen, (V) kmisfende voor zicbzelven wederom den Zoone Gods, en openlyk ten toon {lellende. Deeze ondankbaarheid ftak Hem de fcherpfle prikkels van fmerten in zyn hart, en deed Hem daarover klaagen, en trood zoeken by zyne leerlingen, tot welke Hy dan zeidde : (d) wacbt bier, en waakt met my. Hy vond nu geen trooft meer by zynen Vader: Hymifte nu Gods vriendelyk aangezichte: de barmhartigheid van zynen Vader was in wreedheid veranderd ; daarom zocht Hy nu nog eenige trood by zyne leerlingen. Uit deze klagten blykt hoe overgroot Jezus fmerten en droefheid moeten geweeir Zyn. ó Wat zal een kloekmoedig en verdandig man niet al verkroppen, eer hy klaagt! maar, als hemdermaate het harre benaauwd is, dat hyin klagten uitbarft, ö dan is het een teken v.n de bitterfta fmerte! Wanneer David, op di tyding van Abfaloms dood, deze hfeg e aanhief: (e) myn Zoon Abfoloml Abjalum myn Zoon! ach! of ik voor u mogt fterven, merkten zyne knechten welhaafl, dat hy zeer droevig was, en dac het hem fmércede over Zynen Zoone) en zpjc, een meerder dan David is hier, (d) Joan. 17.12. (3) Hebr. 10. 29. O) Hebr. 6. 6. Qd) Matth. 26. 38. 00 2 Reg. 18. 33.  Lyden van Jezus Christus. 283 hier , en klaagt over zyne droefheid. Nergens hooren wy den Heiland zich in klaag-redenen uiten, dan hier, nergens ook, dan hier, had Hy met zo groote ziele pynen moeten worfielen, Zyne voo» rige onheilen waren de openinge zyns monds niec waardig: noch zyne armoede, noch de lafteringen, tegen Hem uitgefprooken, noch de overlaft, die de Pharizeën en Schriftgeleerden hem aandeeden, konden Hem doen klaagen: maar, hier kon de vloed Zyner droefheid niet beflooten blyven. Wanneer iemand vol angst en vreeze is, fchept hy nochtans eenigen trooft in het byzyn van eenen vriend. Hieröm zeidde de Heiland dan ook tot zyne leerlingen: wacht hier. Trooftelyk is het ge« zelfchap der vrienden in droefheid. Dit bleek aan de vrienden van Job, die, ziende, Ca) dat zynó fmerte geweldig groot was, zeven dagen en zeven nachten by hem op de aarde zaten, zonder dat iemand een woord tot hem fprak. Onze Heiland wilde niet-alleen dat zy byHem zouden blyven, maar ook, dat zy zouden waaken: waakï zegt Hy, met myimet- alleen met de lichaamelyke oogen, maar ook met de oogen des gemoeds. Doch, Jezus kon dien trooft niet verwerven: Hyvond hen t'elkens , ja tot driemaal toe , flaapende, zodat Hy, over hunne ongevoeligheid aangedaan; zeidde: (b) hebtgy niet eene uure met my konnen waaken**. Dat de romeinfche krygsknechten,dat de jooden, zyne vyanden, zisr, zyner klagten niet aantrokken, is Hem, buiten twyffsl minder fmerte geweeft , dan dat zyne eigene leerlingen , waaronder Petrus, Joannes en Jacobus waren, Hem alzoo handelden. Te vooren konden zy wel eenen (c) gantfchen nacht arbeiden, om te visfchen, maar nu konden zy geen 0q- f» Job 2. 13, ff) Matth. 26. 40. CO Luk. 5. 5.  284 Twintigste Meditatie op*het ©ogenblik met Hem waaken, David mag zegden: (a) myn vader en myne moeder hebben my verlaaten: maar de Heere heeft my opgenoomen; maar, onze Jezus wordt hier van den Heere verlaaten, en vindt geen trooft, noch by zynen vader, noch by zyne lieve leerlingen. Hier mogt de Heiland, mee David, uitroepen : (bj gy hebt mynen vriend, en myne naaften van my doen afwyken, en myne bekenden om myner ellende wille. Hy kan zyne leerlingen niet beweegen tot betooninge van medelyden, ja zelfs niet één uure. Niet zonder reden zeidde Jezus: waakt met my\ want, zy moeften ooggetuigen zyn van een' heviger ftryd, dan ooit, van het begin der waereld, was voorgevallen , of naderhand zoude gebeuren. Berucht waren de ftryden van David en Goliath , van Hetlor en Achilles, maar, zy kunnen echter by deezen niet haaien. Om deezen ftryd dan bytewoonen, en denzelven aan het laate nakomelingfehap bekend te maaken, moeften zy waaken: Joannes moeft kunnen zeggen : 00 hetgeene wy gezien, en gehoord hebben, verkondigen wy u. Daarenboven wil Hy ook, dat zy waaken zullen in gebeden en fmeekingen ; want, wil Jezus zeggen, ik zal een weinig verder gaan, om te bidden: blyfe dan ook in gebeden met my; ons hier leerende, dat, indien wy onze gebeden willen verhoord hebben , wy dezelve met de gebeden van Jezus moeten t'zaamenvoegen. Zy moeten dan ook bidden, aangezien zy in groot gevaar waren om in bekooringe te vallen,want, (d) Satan had verzogt om hen te ziften als tarwe. Zy moeften dan op hunne hoede Zyn, en met Hem waaken. Door de droefheid en benaauwdheid die Hy leedt, 00 Pf. aö. iQ. {() 1 Joan. 1. 3. 00 Pf. 87. ip. 00 Luk- 22. 31.  Lyden van Tezus-Christüs. 285 leedt, en door die verzoek aan zyne leerlingen, van by Hem te blyven, en met Hem te waaken, bewyft de Heihnd zyne waare menfehheid, tegen de Manicheën, die Hem alleen een fchynlichaam toefehreeven; hier overtuigt Hy ook de Apolinariften van de zekerheid van eene redelykeziele, in welke hy ook droefheid leed : hier toont Hy, dac Hy , als menfch , fchrikt voor de eenzaamheid. De bewuftheid der Zonde doet den menfche billyk fchrikken voor de eenzaamheid des nachts : daar Chriflus nu met de zonden van de geheele waereld belaaden was, had Hy reden genoeg om benaauwd te zyn; hieröm wilde Hy ook, dat zyne leerlingen met Hem zouden waaken. ö Wonderlyke omkeering van zaaken! Gethfémani , eertyds zyn aangeraame lufthof, alwaar Hy meed (V) des nachts alleen verbleef, valt Hem nu, alléén, te benaauwd. Hy, wien (F) duizenden van duizenden dienden, en voor wien tien duizendmaal honderd'• duizenden flonden ,bidt hier, dat drie menfchen by Hem zullen blyven. De Wachter, (c) de Behoeder van lfraël, die nooit fuimert, noch flaapt, verzoekt traagen en flaaperigen menfchen om met Hem te waaken. Slaac dan, gy Chriftenen, flaat uwe oogen op uwen VerlofTer; befchouwt Hem in deezen droevi. gen toeftand ; waarvan onze zonden de oorzaak zyn. Dit verwyt Hy ons by den Propheet Ifaias: (d) gy hebt my tot een /laaf gemaakt door uwe Zonden , en zyt my la/lig gevallen door uive ongerechtigheden. Het zyn onze zonden, die deeze zuchten uit zynen boezem, en deeze traanen uit zyne oogen perffen: het zyn onze ongerechtigheden, die Hem den doodangft doen gevoelen. Kunnen wy ons geen denkbeeld vormen , welk-eene affchuwelyke en doo« (d) Luk. ar. 37. f» Pf. 120. 4, 5. (è) Dam. 7. 10. Cd) Ifa. 43. 24.  286 Twintigste Meditatie op het doodelyke zaak de zonden is, begeeven wy ons naaf den Olyfberg ,• aldaar zal hét eenigermaate vertoond worden : daar zullen wy den toorn des Hemelfchen Vader, om onze Zonden, op Jezus zien woeden: aldaar zullen wy Hem, met David, hooren klaagen: f» uwe toornigheden zyn op my ingedrongen; en uwe verschrikkingen hebben my ontftelt: zy hehben my den gebeelen dag omvangen als water: tevens hebben zy my omringd. Befchouwt, welke beklaagelyke vruchten 'er aan den boom der Zonden groeijen: al van't begin der waereld zyn 'er fchroo* melyke voorbeelden van de Godlyke gramfchap tegen de Zonden vertoond. De Zonden dreeven Adam en Eva uit het Paradys; zetteden de eerfte waereld in 't water; Sodoma en Gomorra in vuur en vlam; zy verfchrikten den Koning Balthazar,in 't midden zyner grootfte vrolykheid, zodanig dac (b) de gewrigten zyner lendenen los wierden, en zynen kni'èn tegen malkander klopten, terwyl hy vingeren zag op den wand fchryven: gy zyt gewoogen en te ligt bevonden. Zy waren oorzaak van den ondergang van Jerufalem en de verwerping des Joodfchen volks; en hier uit kunnen wy genoegzaam afneemen, hoe (c) fchroomelyk het is, te vallen in de banden van den levenden God. Maar, dit voorbeeld van Chriftus in den hof, van het gevoel van den Godlyken toorn , waardoor Hy tot 'er dood toe bedroefd wierd, gaat alle andere verre te boven ; immers Hy was de eigen-, eeniggebooren Zoon des Vaders; des niet tegenftaande wierd Hy, om Vreemde Zonden, die Hy op zich nam, (V) cm de boosheid zyns volks zoo ftreng geflagen , en zoo hart behandeld,- wat ftrafièn zullen 'er dan bereid zyn voor die Zondaaren , die zo geruft in hunne zon* f» Pf. 87. 17, 18. ; (ZO Dan. 5. 5, 6. en 37. ie) Hebr. io. 31. (dj ifa; 53. 8.  Lyden van Jezus-Christus. 28? Konden voortgaan, en behaagen fcheppen in den weg der godloosheid ; die de ongerechtigheid als water indrinken , en (a) die verblyd zyn als zy kwaad gedaan hebben, en zich over de Jhoodjte zaaken verheugen. Heeft God zynen Zoone zoo hard,om de zonden,gehandeld, ö wat wee en ellenden zal zyne vyanden dan treffen! Komt dan hier , Zondaaren, die u aan allerlei zonden en ongerechtigheden fcïmldig maakt: ziet hier Gods Zoone bedroefd tot 'er dood toe : befchouwt Hem in dien ftaat, waarin uwe zonden Hem hebben gebragt: bedenkt dan, of het geen tyd is, (V) dat de overtreeding ophoude, de zonde een einde neeme, de ongerechtigheid teniet gedaan worde, die Jezus zoo duur geltaan hebben. Immers, hoe kan het u van 't harte te (c) lagchen om het vermaak der zonde , die den Heiland ter dood toe bedroefd hebben ? hoe kunt gy uwe genoegt en in de dagelyk/chs. weelde /lellen, daar Chriftus heete traanen fchreidde? hoe kunt ge zo uitgelaaten zyn in ydelheden, daar Chriftus zo zucht en weent? ach! het is meer dan tyd afftand te doen van alle uwe overtreedingen en zonden. Leert dan uit de droefheid van Jezus uwe zonden en ongerechtigheden betreuren: (d) weeft bedrukt, en in rouwe, en weent. Dat uw lagchen ver andere in treuren, en uwe blyfchap in droefheid. Laat ons dan weenen uit een waarachtig leedweezen, omdat wy zulk-een' goeden Vader vertoornd hebben: laat ons droevig zyn uit liefde, om dat zyne goedheid over ons zo groot is geweeft. Gy hebt gezien, wat al droefheid en angft onze zonden aan Jezus veroorzaakt hebben. Zyt gy, door dit gezicht, nog niet met benaauwdheid, en angft, over uwe zonden bevangen geweeft: ö het Ca) Prov. 2. 14. (b) Dan. 9 24. (O Eccl. 27. 14. 00 2 Petr. 2. 13. ^Jjacob. 4. 9.  a§8 Twintigste Meditatie op het het is een teken, dat gy uwe zonden en derzelver grootheid niet kent. Uwe geruftheid is een doodelyk teken. Gy vleit u mogelyk met een geruit geweeten , omdat gy geene wroegingen gewaar wordt, maar denkt veeleer dat hetzelve reeds in flaap gewiegd is, door uwe Zonde. Het is mogelyk j gelyk Paulus zegt, reeds (a) een afgebrand ge* moed , en als met een brandyzer toegefchroeid, door de gewoonte van te zondigen. Hoe fchielyk kan eene geringe zaak, dewelke het lighaam raakt* ons in droefnis en traanen dompelen; daar intusfchen het verlies van ons geeftelyk welzynons naauwelyks eene zucht kan doen loozen? Gelyk Jezus dan om Vreemde Zonden bedroefd wierd, zo laat ons onöphoudelyk onze eigene zonden en boosheden beweenen. Laat ons over dezelve, met David , boetvaardigheid pleegen, en, met Job, ons (b~) zeiven beflraffen en boetvaardigheid doen in (lof en affcbe. Het moet ook (cj eene droefheid zyn die Tiaar God is, welke eene heflendige boetvaardigheid ter zaligheid werkt; eene droefheid, die gelyk is aan die van Chriftus, dewelke niet-alleen uitwendig , maar ook inwendig in zyne ziele bedroefd was. Deeze droefheid moet haaren zetel in het hart hebben. Hier moet het gevoel ontwaaken, gelyk dat der Jooden, die zich, op de prediking van Petrus, bekeerden: (dj deeze wier den in 't har~ te geraakt. Laat ons dan ook onze harten fcheuren, en in 't harte verflagen worden met eene heilige verflagenheid: laat ons onze zonden belyden, in Jezus ons vertrouwen fteilen ; want, wy hebben met eenen God te doen die ryk is in barmhartigheden, en die zowel, als de Vader des verloorenen Zoons, gaarne vergeeft, en die, gelyk de Propheet zich uit: 00 i Tim. 4. 2. CO 3 K°r- 7' lo' (F) Job 43. 6. (dj Aclor. a. 37.  Lyden van Jezüs-Christus. 289 uit: (a) zyn verblyf by den vermorfelden en nederigen geest houdt: om, die nederig van geeft en vermorjèld van harte zyn, het leven te geeven. ö Ja j aaaröm is Jezus zoo bedroefd geworden, om ons van alle droefheid en benaauwdheid te bevryden; om onze droefheid in blydfchap te veranderen; want, (b) Zalig zyn zy,die w eenen, want zy zul* len vertrooft worden. Alle droefheid zal dan in vreugde verwiiTeld worden, wanneer Jezus ons zal geleiden in den lufthof des Hemels, alwaar alle traanen van onze oogen zullen afgewifcht worden* Amen. GEBED. Bedrukte, treurige, ja ter dood toe bedroefde Jezus! Gy weent, Gy fchreit, en zyt tot 'er dood toe bedroefd! Ach! welk een aakelyk Schouwfpel voor onze oogen, welk-eene grievende vertooning voor ons gemoed! Gy, die Uw'throon geveftigd hebt in het ryk der vreugden, Gy weent, en zyt ter dood toe bedroefd! AchLiefderyke Jezus! Indien wy den oorfprong rafpeuren , waaruic deeze droefheid ontftaat* meet ons eigen hart in traanen weehfmelten. Immers, Gy weent,om in Uwe traanen ons van onze zonden ert boosheden af te wasfchen; Gy fchreit in Gethfémani, in eenen aardfchen hof, om ons in Uw Hemelfch Eden, in Uw zalig Paradys voor Eeuwig te doen juichen. Ach! verwekte Uwe traanen in onze zielen het gevoel van eene evenredige dankbaarheid, en vereifchte wederliefde , hoe fchielyk zouden wy de middelen niet beezigen , om den vloed Uwer traanen te ftelpen. Wy zouden, door zo een aakelig gezicht getroffen, in ons de welbronnen van Uwe doe*? O) Ifa. 57. 15. (f) Matth. 5.- 5.  2qo Twintigste Meditatie op het doodelyke droefheid ontdekken, eenen heiligen haat tegen ons-zelven opvatten, en door eene boetvaardige droefheid, over onze eigene zonden en onrechtvaardigheden , overirelpt worden. Wy zouden, even gelyk Uw Propheet Jeremias, alle de oogenblikken van ons leven, in eene heilige angftvalligheid uitroepen: (a) TVie zal aan myn hoofd water geeven, en aan myne oogen eene bron van traanen, om onze zonden te beweenen, dewelke U, ö weenende Jezus! met zo eene zielgrievende droefheid verflagen hebben? Bevogtig dan tot dit einde onze verfteende harten, met Uwe traanen, en zy zullen gedwee worden. Dan zullen wy onze traanen met de Uwen mengen, en door deeze vermenginge de Uwen afdroogen. Zyn dan, ö Liefderyke Jezus! onze zonden de oorzaak van Uwe droefheid, Ach! dat die droef heid, waardoor Uwe ziel den doodangft leedt, dan in ons ook een uitwerkzel mooge zyn van eene waare boetvaardigheid! Laat Gethfémani voor ons oog altoos als eene fchouwplaats zyn van onze overtreedingen; en dat gezicht zal ons, met den boetvaardigen David, doen uitroepen, en beiluiten : (b) Ik ben vermoeid van myn zuchten; ik zal alle nagten myn bedde waflchen: met myne traanen zal ik myne ruftplaats begieten. Verleen ons dan , ö fchreijende Jezus! die genade, om met U hier op aarde onze eigene zonden te beweenen, opdat wy met de vruchten Uwer zo dierbaare traanen , ons Eeuwig moogen verblyden. AMEN. (-0 ¥**> 9. x. (£) Pf. 6. 7. EEN-  Lyden vAn Je zus-Christus. 201 EEN-EN-TWINTiGSTE MEDITATIE» Matth. 2.6. vs. 39. Et progrefTus pufillum, En een weinig voort- proeïdie in faciem gaande , viel Hy op fuam , orans et di-®& zyn aangezicht neder, eens: Pater mi, en bad aldus: myn püffibile eft, tranfeat Vader, is het 71100* a me calix ifte. Ve- gelyk, laat toch deeze rumtamen non ficutkelk van my gaan, ego volo , fed ficut nogtans, niet gelyk Ik, tu. maar gelyk Gy wilt. ^"^fcnze Hoogepriefter naar de orde van MelchiV_/ fedech, heeft, gelyk Paulus zegt: (0} in de dagen zyns vleefchs, gebeden en fmeekingen tot den geenen, die hem uit den dood konde verloffen, met een krachtig geroep, en met traanen, opgedraagen, namelyk voor het gantfche menfchelyk geflacht, welkers verlosfinge, Hy op zich genoomenhad: Hy bad niet om de vergeevinge zyner zonden ; want, Hy Was vry van zonden : Dit was wel de pligt, en het ampt der Hoogepriefteren, opvo,lgeren van Aaron , die (b) voor de zonden van zichzelven en van het volk offeren moeften; maar, onze Hoogepriefter was (c) heilig, onnoozel, onbefmet , van de zondaaren afgezonderd. Echter was Hy belaaden , met de zonden van alle menfchen; deeze laft viel Hem zo zwaar, dit pak drukte zodaning zyn lighaam, dat f» ITebr. 5. 7. (J>) Hebr. 3. (c) Ilsbr. 7. 26. T 2  292 Een-en-twintigste Meditatie öp het dat hierdoor zyne ziel tot 'er dood toe bedroefd was. De angft en benaauwdheid dan, deed hem zyne toevlugt tot zynen vader neemen : Hy viel op zyn aanfchyn neder. Verbaazende vertooning» de eenig - gebooren Zoon van den Eeuwigen Vader ligt m het Hof neêrgeboogen; het brood, dat van den Hemel nedergedaald is, en de waereld het leven geeft, ligt plat ter aarde! Hv werpt zig neder voor zynen Vader, niet als een' Godlyken Zoone, maar als een' ilaaflyken diendknecht, die de gedaante eens flaafs heeft aangenoomen. Met het aangroeijen zyner benaauwdheid en ftryd verdubbelt Hy zyne gebeden, en ftaaft zyne eigene icffe: (a) men moet altyd bidden en niet opbonden. Dit volbragt de Heere Jezus, die niet alleen ten tweedemaale maar ook ten derdemaaie het zelfde gebed herhaalde, en aldus bad: myn Vader, is het mooge. lyk, laat toch deeze kelk van my gaan: nogtans met gelyk Ik, maar gelyk Gy wilt. De Heiland had zich eerft van zyne acht leerlingen by den inkomft van den Hof, (b) de wytte van " een fleenworp, afgefcheiden, gelvk Lukas aanteekent, en de drie andere leerlingen dichter naby zich hebbende genoomen, aan welke Hy ook over zyne ziele-benaauwdheid had geklaagd, zonderde Hy zich nu ook van deze drie af, om in zyn gebed met belemmerd te worden ; want, het gebed in de eenzaamheid en flilheid gefprooken, is aan God het aangenaamft; Hieröm zegt de Propheet Ofeas ook: (c) Ik zal haar geleiden inde eenzaamheid, en Jpreeken tot haar harte. Wanneer Lucas van deeze affcheiding gewag maakt, gebruikt hy een nadrukkelyk en kracbfij woord, want ,Hy wordt, gelyk het grondwoord beduidt CO Lük. 18. i. (j)Luk. 22, 4 CO Oftas 2. 14,  Lyden van Jezus-Christus. ao3 duidt, als met geweld van hen afgefcheurt, of afgerukt: Hy had gaarne by zyne Apoftelen gebleeven , dewelke Hy beminde en van wie Hy ook bemind wierd. Hoe fterker de liefde is, hoe bitteren en droeviger de fcheiding is. Immers, welkeene droef heid is 'er, wanneer de eene vriend van den anderen fcheidt, wanneer de eene broeder van den anderen, eene bruid van haaren bruidegom, een man van zyne vrouwe affcheidc! Hoe fmartelyk was het voor David, toen hy,door Saül vervolgd, van zynen halsvriend Jonathas fcheiden moeft! zy waren zeer bedroefd, (a) eikanderen kusfchende, weenden zy beiden. Welk - eene fmart was het aan de bruid in 't Hooglied, haaren Beminden te moeten misfchen, dien zy langs de ftraaten en wyken zocht, zonder hem te vinden; des zy ook door droefheid overmand de waakers der Stad vroeg: (b) hebtgylieden, de welbeminde van myns ziel nies gezien ? met welk - eene fmertelyke droefheid trof de afweezendheid van den Jongen Tobias het hart van zyne moeder, dewelke (c) weende zonder dat zy getrooft konde worden: zeggende: ochmy, och my, myn Zoon! waarom hebben wy u op reis gezonden, bet licht onzer oogen, den fteunflok onzes ouder doms, den trooft onzes levens? 'Er zyn 'er ook wel gevonden , die uit droefheid de handen aan zich-zelven floegen: dit bleek in den wapendraager van Saül, die, zich van zynen Heere en Koning afgefcheidea ziende, uit droef heid niet langer wilde leeven, want, ziende dat Saül dood was, viel hy-zelv ook (d) in zyn zwaard en ftierf met hem. Wie zal dan de fmerte uitdrukken , dewelke jjezus by deeze affcheidinge geleeden heeft , wiens liefdé, die van vrienden, bruidegoms en moeders, verre overtreft; ja (jf) i Keg. 20. 41. \c) Tob, io, 4. C/O Cant. 3. 3(d) 1 Reg. 31. 5, T 3  4pt Ekn-en-twintigste Meditatie op het ja die zelv de Liefde is? Ily verliet hen niet dan fchoorvoetende; zyne liefde tot hen was zo groot, dat Hy hen nauwelyks konde verlaaten; Hy moet 'er als met geweld van worden afgefcheurt. De liefde tot zyn lyden dwingt Hem hen te verhaten; want, Hy had by Lukas gezegd: (a) ik hek met een doop (te weeten van zyn bloed en lyden:) gedoopt te worden, en hoe voord ik geprangt, tot dat het volbragt worde. Van den anderen kant wierd Hy ook door de droefheid van hen afgetrokken; de droevigen zyn gaarne alleen,en onttrekken zich ook dikmaals aan hunne liefde, vrienden. Ik zat alleen, zegt Jeremias, bedrukt zynde, (b) omdat gy my vervuld hebt met bedreigingen. Alzo deed Jofeph ook, wanneer hy bedroefd was, die (c) zich voor een weinig tyds vertrok en weende, waar naa hy wederom met zyne broederen kwam fpreeken, Chriflus wierd hier ook van zyne leerlingen voor een' korten tyd afgefcheurd: Hy begaf zich ook niet verre van hen af: Hy ging fleehts een weinig voort. De liefde, die Hy jegens hen voedde, gehengde niet dat zy geheel buiten zyn gezicht zouden zyn. Hy wilde hen in het oog houden, om te zien, wat hen zoude overkomen. Hy ging dan van hen af, om te bidden, wijlende alle hindernisfen vermyden , dis zyne aandagt zouden kunnen ftooren. Verfcheiden waren eertyds de houdingen van bidden; de gemeende maniervan bidden, die de Jooden hielden, bedond in ftaande te bidden ; waarom de Heiland van de fchynheiligen zegt : (V/) die in de vergaderingen, en op de hoeken der flraaten ftaande bidden: De Pharifee en de Tollenaar, baden, ook (c) ftaande in &\ f*U'V2; s°' W Jerem. 15. 17- CO Gen. 43.24. Cd) Matth. 6. 5. CO L"k. 18. 11-13.  Lyden van Jezus-Christus. 295 in den tempel. Volgens deeze gewoonte fprak ook de Heiland , zeggende tot zyne leerlingen: (a) als 'gy ftaat om te bidden. Dus zien wy ook by (b) Esdras in het tweede Boek,dat het volk, om te bidden, gebooden wierd op te ftaan, nogtans baden de Jooden ook wel al knielende, gelyk blykt by de inweidinge van den tempel, wanneer Salomon (c) beide de kniën ter aarde had nedergeboogen: by (d) Esdras aan 't eerfte Boek , blykt dit ook; en van Daniël leezen wy, dac (e) by op drie tyden van den dag knielde, en God aanbad. Ja, het was aan veelen niet genoeg al knielende te bidden, dewelke tot een teken van de allerdiepfte vernedering op hun aangezicht nedervielen , gelyk wy van Abraham leezen, dat hy (ƒ) plat neder viel op zyn aangezicht: aldus vielen Mozes en Aaron (g) in het tabernakel des verbonds, plat ter aarde ; meer dergelyke manieren van bidden vinden wy in 't heilig Schrift. De Heiland dan zullende bidden , viel ook, gelyk Mattheus aantekent, (b~) op zyn aanfchyn neder. Lukas zege, dac Hy (i) nederknielde, hetwelk niet tegen malkanderen ftrydt; want, Lukas verhaalt het begin van zyn bidden, en Mattheus en Markus het einde. Hier uit kunnen wy ook alleiden, hoe het lyden des Zaligmaakers al meer en meer aanwiefch, want, toen Hy zich tot het bidden begaf, lag Hy op. zyne kniën; maar, het fchrikkelyk pak der zonden, en Gods toorn, was zoo zwaar, dac Hy hierdoor van de kniën op het aangezicht nedervalc. Meermaalen had Jezus gebeden; maar, nimmer was Hy op zyn aangezichc nedergevallen: itaande bad Hy by het graf van Lazarus, en ' CO Mark. i 1. 25. Ui) 2 Esdr. 9. CO 3 Reg. 8. 54. (cl) 1 Esdr. 9. 5. (e) Dan. 6. 10. (f) Gen. 17. 3. (g) Num. 20. 6. OO Matth. 26. 39. CO LuIi- «• 41. T 4  396 Een-en-twintigste Meditatie op het en zittende in het laatfte avondmaal, f» hebbende de oogen naar den Hemel opgeheven; maar,nu was het, dat Hy op zyn aangezicht nederviel, het gewigt der zonden Hem te fterk drukkende, zodat zyne bezwykende beenen, en knikkende kniën den laft der zonden niet langer draagen konden! Hier mogt onze Jydende Heiland, met David, wel uitroepen: (b; myne ongerechtigheden zyn boven myn hoofd gewafen: en, gelyk een' zwaar en laft, zyn zy my te zwaar geworden. Dit deedc Hem ook plat ter aarde nedervallen. ö Wonder aller Wonderen! Hy die (O alle dingen draagt door het woord zyner krachte, kon nu zyn eigen lichaam niet langer draagen: de Godlyke heerlykheid-zelve verfchrikt voor Gods Majefteic. Hy, die door den mond van Ifaïas gezegd had: (d) alle knie zal voor my buigen, de kniën der geenen die in den He. mei, die op de aarde, en die onder de aarde zyn boog hier zelvzyne kniën, viel op zyn aangezicht' en lag als eenen worm op de aarde. Hoe groot dê vernedering der triumpheerende Ouderlingen voor Die geenen Die op denïhroon zit, ook zyn, voor welken zy (aP. 8. 1. (0 Eccl. 11. 14. (/) Amos 3. 6.  Lyden van Jezus-Christüs. 305 goederen en rykdommen verlooren hebbende, niet zeidde : de Heere heeft het gegeeven,'en de Duivel heeft het afgenoomen; maar, zyne taal was: (#) de Heere heeft het gegeeven, de Heere heeft het genoomen: het is gefchied zoo als het den Heere beliefde, wel weetende dat de Duivel het niet konde doen, noch gedaan hebben , ten zy in zoverre, als God het hem toeliet. Wanneer ons dan kwellingen , rampen en tegenfpoeden treffen , denken wy dan dat het God is, van wien alle deeze dingen koomen: daarom zeidde ook de Heiland in dien nacht, toen zyn lyden begon , toe Petrus: (b) fleek uw zwaard in de fcheede. Zal ik dan den drinkbeker, dien de Vader my gegeeven heeft, niet drinken ? Hy zeidde niet: den drinkbeker, dien judas my verzorgd heeft, dien de Schriftgeleerden en Pharizeën my bereidden; maar, dien myn Vader my gegeeven heeft, wel weetende, dat all' hetgeene de Jooden, door hunnen ingebooren haat en nyd , tegen Hem uitwerkten , door een' befloo:en raad en voorkenniffe van God gefchiedde, die de handen der booze menfchen gebruikte, om Hem aan 't kruis te hegten , en te dooden.; Pilatus mooge dan zeggen, dat hy magt had van Hem te kruisfen, of te ontdaan;het antwoord van Jezus was: (c) gy zoud doch geène magt tegen My hebben , 't en ware het u van boven gegeeven was. Dit bleek in veele gevallen; want , zolang God hen geen magt over zynen Zoone gaf, wierden alle hunne aanflagen verydelt; immers, nu moed Herodes zyne lidigheid te leur zien gefield; dan moeden de Nazareè'rs, hoe flerk zy Hem omeingelden , voor hunne oogen zien, dat (d) Hy midden door hen heenen ging en vertrok. Alles wat ons (a) Job 1. 2*. (b) Joan. 18. n. (dj Lufc. 4. 30. v.  3°ó Een-en-twintigste Meditatie o? het ons dan overkoomt, hetzy ziekte, of gezondheid , oorlog , of vrede, moeten wy van zyne VaderJyke hand aanneemen, en onzen wille aan den wille Gods onderwerpen. En zouden wy, die redelyke menfchen zyn , onder zynen wiileons niet buigen, daar de onredelyke fchepzels, naar hunnen ftaat, zich aan Hem onderwerpen. Immers,zien wy de onbezielde fchepfelen - zelve den wil van God niec gehoorzaamen ? Op Gods wenk, ftaaken de vlugge (a) Zon en Maan haaren voorgefchreevenen loop. JNu verheft bet vuur zyne natuurlyke hitte, om (b) Sidrach, Mifach, en Abdenago te behouden; dan opent zich de aarde,omCore, Dachan,en Abiron te verzwelgen. Op zyn woord, lege de Zee haare onftuimigheid neder, en laat zich door zyne voeten betreeden. Laac ons dan hierdoor ook opgewekt worden, om ons ten volle aan zynen wille over te geeven: het zy wy dan van God voordeden vraagen, het zy wy Hem een geeftelyk of waereldfch genoc afbidden , laaten wy altoos onder deeze voorwaarde bidden: niet mynen, maar Uwen wille gefchiede. Eigen wil , gemak, genoegen , moet men altoos verlochenen, in den wille Gods. Ons gebed moet zyn gelyk dac van David, toen hy voor zynen zoone Abfolom vlugtte: (cj zo de Heere my zegt: gy behaagt my niet: ik ben bereid; hy doe \t geene hem belieft. Wy moogen wel om verlosfinge bidden, gelyk Chriftus ons ook hier leerde; maar, altoos zonder aan God paaien te zetten: ons gebed moer dan g'.-paard gaan met zelv-verlocheninge. Dit is de regte offerande, die God behaagt, want, God, willende David befchryven als eenen Man, dien Hem aangenaam was, gaf Hy van hem deeze getui* (d) Jofua io. (£) Dan. 3. 04. (O 2 Reg. 15. %6.  Lyden van JezusChristus. 307 tuigenis: (d) Ik heb David gevonden, eenen Man naar myn harte, die mynen wille in alles zal doen. Laaten wy dan ook ons-zelven aan Gods wille onderwerpen , nimmer tegen Hem murmureeren, maar alles van Hem met liefde aanneemen; want, God zal het tot ons voordeel fchikken * en niet tot ons verderf. De Heere ons dan bezoekende met voorOf tegenfpoeden, met verlies van goed, vrienden en gezondheid, 't leven-zelv, trooften wy ons daarmede, dat de Heere niets dan goed met ons beoogt; ja,laat ons alsdan, met Paulus,zeggen ; (£) het zy dat wy leeven, wy leeven den Heere; het zy dal wy fterven; wy fterven den Heere: het zy dan dat wy leeven, het zy dat wy fterven; wy behooren den Heere toe: dus zal God ook, wanneer wy hier zynen wille,met yver,hebben betracht,zynen wille aan ons, in genade, doen: dan Zal in ons volbragt wor-^ den, 't geene de Heiland zeidde , en waarmede ik eindige: (c) zo wie den wille myns Vaders doet, die in den Hemel is, die zal in V ryke der Hemelen koomen, Amen. GEBED. Is dan, ó lydende Jezus ! Uwe droefheid zo hoog gefteegen, dat zy U plat ter aarde doet nedervallen , en Gy Uwe biddende en fchreijende Stem ten Hemel verheft: LiefderykeJezus! hoe moeten wy dan niet ontroerd worden door dit zieltreffend Schouwfpel, van Uwe grievende neêrgeflagenheid, en onze vry willige fchuld , oorzaak van Uw lyden en benaauwdheid! Ja, Lydende Jezus! Wy-zelve hebben dien Kelk met het vergif onzer zonden gevuld, om welkers afwending Gy Uwen He. O) Aftör. 13. 2a. (c) Matth. 7, 21. (£) Rom. 14. |. V 2  3*o8 Een-en-twintigste Meditatie op het Hemelfchen Vader zoo vuuriglyk fmeekt. Maara ach! Zonder U zal dit Vergif ons tor. een Eeu • wige dood verftrekken. Maar, neen: Uwe liefde voor ons, onderwerpt zich aan den wil van Uwen Hemelfchen Vader, en zal dien vergiftigden kelk ten bodem toe uitdrinken. Eene Eeuwige Dankbaarheid kan niet beantwoorden aan de verdienden van deeze oneindige, en onbegrypelyke weldaad. Hoe gering ware onze erkentenis, fchoon wy onöphoudelyke met den Man, naar Uw hart, met den hoetvaardigen David, door verrukkinge van dankbaarheid , uitriepen: (a~) Wat zal ik den Heere weder geeven, voor alle de weldaaden, die Hy my gedaan beeft ? Ik zal denheilzaamen drinkbeeker neemen, en ik zal den naam des Heeren aanroepen. Zyt Gy niet alleen onze oneindige weldoener; maar ook een heilrykft Voorbeeld voor ons harte en zeden, Ach! voeg dan by Uwe groote weldaaden nog die van Uw voorbeeld te moogen volgen. Boezem in onze harten, door Uw luisterryk voorbeeld , die zalige onderwerping van onzen wille aan den wil van Uwen Hemelfchen Vader. Worden wy in de uiterde droefheid en benaauwdheid gedompelt; heffen wy in deezen nood onze biddende harten ten Hemel, laat dan,by ons gebed,dieliefelyke en nederige woorden van onze lippen vloeijen : niet onze, maar Uw wil gefchiede. Stort,eindelyk,in ons zo een' aandagtigen eer. bied, zo dikwerf wy onze biddende Hemmen tot TJ aanheffen; opdat wy Uwen wyzen wil, en Uwe raadsbefluiten over ons, fteeds met eene nederige onderwerpinge aanbiddende,en nevens U, met bereidwilligheid , onzen kelk drinkende , eenmaal in de beeken Uwer Hemelfche vreugden voor Eeuwig moogen gelaafd en verzadigd worden. AMEN. TWEE- O) Pf. 115. 13, 13.  Lyden van Jezus-Christus. 309 TWEE- EN-T WINTIGSTE MEDITATIE. Matth. 26. vs. 40, 41. Et venit ad difcipulosf f Daarnaa kwam Hy tot fuos, et invenit eos§|] zyne leerlingen , en dormientes , ec dicitvindende hen flaapen, Petro : fic non po-%% zeidde Hy tot Petrus: tuiftis una hora vi-^-g hoe ! hebtgylieden dan gilare mecum? Vigi- niet *éne uure met late et orate, ut non My kunnen waaken? jntreds in tentatio-|i| Waakt en bidt, op nem. Spiritus qui-g* dat gy niet valt in bedem promptus eit, %% kooringe: de Geeft is caro autem infirma. wel gewillig; maar het vleefch is zwak. De zwakke menfch behoort altoos zich-zelven met eene naauwe oplettendheid gade te flaan; dewyl hy zich op eenen flibberigen weg bevindt, op denwelken veele ftruikelpaalen, ter regter en flinkerhand, gevonden worden; en, dewyl-hier groot gevaar is om over deeze te ftruikelen, moet hy zyne ftandvaftigheid door voorzichtigheid bewerken. Hy moet door eene mannelyke kloekmoedigheid, en Chriftelyke zorg onderfchraagd zyn, om niet onder de bekooringen te bezwyken. Aan hem is dan altoos de wacht en waakzaamheid bevolen, om niet van zyne vyanden terneêr gevéld te worden. Zelden laat een regtfchaapenkrygsknechthet zoverre koomen, dat hy zich dan eerft begint te wapenen , wanneer zyn vyand hem reeds voor de porft is; maar,hyftelt zich in tyds in ftaat, om zyV 3 nen  310 TWEE-EN-TWINTIGSTE MEDITATIE OP HE? nen vyand af te wachten: dus moet ook een oprecht Chnften Z1ch by tyds wapenen, om tegen Satan, en alle zyne aanvallen , gehard te zyn. Deeze vyand js met klein te achten, want, wv hebben ,zegt Panlus: 00 den ftryd niet tegen vleefcb en bloed;maar tegen de Vorften en Magten; tegen de Behcvfhers deezer waereld der duifternisfe , tegen de''booze Geeftenm de lucht; daarom, neemt de wapening (jodsaan, opdat gy moogt weder ft aan in den harden dag, en m alles wel toegeruft moogt ftaande blyven. _ De wapenen, die wy gebruiken moeten, bedaan in de waakzaamheid en het gebed • wapenen aangeprezen van den trouwhartigen Heiland aan zyne leerlingen , dewelke hy wiil>dat In de grootIte ftryd met Satan zouden treeden; dewelke hen zou trachten te ziften als tarwe, en daar hun vleefch zoo zwak was moeften zy zich van krachten voorzien tegen zulk-een' magtigen Vyand; en daar zy zoo zorgeloos waren , als of 'er geen Vvand te vreezen was, gelyk hun ïlaap uitwees, vermaant hy hen dan ook om te waaken en te bidden, opdat zy m geene bekooringe vielen; want, de Geeft is wel willig, maar 't vleefch zwak. De Heere Tezus had zyn gebed voor zynen Vader in de grootfte ootmoedigheid geftort, maar, zyn HemeJfche Vader zwygc op zyne gebeden: 'er mogt hem van Sh?-> ; ? m §Ge£ tf00ft Sjorden; dus kon defleiland hier met David, wel uitroepen :(b) my» God, myn God! waarom hebt Gy my verlaaten? hoe zyt Gy zoverre van myne hulpe, terwyl ik roepe enfchreije ? myn God! ik roep des daags, en des nachts zwyg ik ook niet, en gy verhoort my niet. Geen trooft dan by zynen Vader vindende, be. geeft Hy zich rot zyne leerlingen. Wanneer men in eene zwaare angft valligheid ge- fteld. CjP Eph. 6. 12,(OPf. 21. 2,3.  Lyden van Jezus-ChristusV' 311 field is, wil men in de toevlugt tot iemand hulp zoeken, opdat men van hem, ware het mogelyk, eene daadelyke verlosfinge en verligtinge, of ten minfte eene woordelyke vertrooftinge erlange. De lydende Heiland nu, wien het voorgevoel van zyn lyden,en bicteren kruisdood,met de uiterfte angftvalligheden aandeed, wendt zich hier ook tot zyne leerlingen, niet alleen tot deeze drie , die hem het naafte by waren ; maar ook tot de andere acht, hoopende van hen eenigen trooft te ontvangen ; want, Hy had hen by den ingang van den hof gezegd : f» wacht hier, en waakt met my. Hy wilde dan hier hunne trouw beproeven, en zien, of zy Hem zouden gehoorzaamd hebben: als een' waaren Herder ging Hy naar zyne fchaapen, gelyk Hy hen ook, naa zyn gebed, beloofd had weder te zullen koomen : (b) Hy kwam dan tot zyne leerlingen, en vond hen flaapen. Zy flaapen allen , zowel Petrus, die te vooren zo gepocht had , als Joannes, wien Jezus boven de anderen lief had: ondanks het . vriendelyk verzoek om met Jezus ce waaken, waren zy echter in flaap gevallen. Te meer pafte hen hier de waakzaamheid , naardien Jezus hen gewaarfchuuwd had, dat zy allen in dien nacht in Hem zouden verargerd worden. Hetgeene hunnen flaap nog onverfchoonelyker maakte, was, dat zy zich niet voegden naar de gewoonte van dien tyd, waaróp het meerendeel der Jooden dien nacht in ftichtelyfce overdenkingen en vroome befpiegelingen doorbragr. Hierby komt nog , dac zy zagen, in welk-eene droefheid en benaauwdheid Jezus gedompeld was: zy hoorden zyn gezucht en gekerm, zy hoorden Hem, (c~) met een flerk geroep en traanen, zyne sebeden en fmeekingen opdraagen , en dat in den p ftil' (d) Matth. 26. 38. (bj Matth. 26. 4°- v4  312 Twee *in-twintigste Meditatie op het {tillen nacht, wanneer alles gehoorlyker is dan by den dag, niet tegenftaandedit- alles, vallen zy echter in flaap. Zy hadden hier met Chriftus moeten waaken en bidden; Hem, dooreen trooitelyk gefprek, zyn Middelaars-ampt doen errinneren, en Hem aanfpreeken met de woorden , welke Petrus naderhand fprak: (» Gy weet wel dat Gy de Mesfias zyt, die man , alen God door krachten, wonder daaden en teekenen, aanzienlyk heeft gemaakt, die door een' beflooten raad en voorkenniffe Gods, over^e. leverd zult worden, om , door de handen der booze menfchen, aan 't kruis gehecht, en gedoodt te worden, tot Zaligheid aller menfchen. Gy kunt immers niet anders in uwe heerlykheid dan door uw lyden ingaan, dewyl (b) door den mond van alle Fropheeten voorzegdis, dat de gezalfde zoude ly. den. Uw lyden zal ook niet lang duuren : naa drie dagen zult Gy, naar uwe eigene voorzegginge weder verryzen. David heefc immers ook voorzegddat God Uwe (c) Ziel niet in de belle zal laaten' noch toelaaten, dat zyn heilige de bedervenis proeve* Eene foortgelyke aanfpraak en onderhouding zoude, ongecwyffeld, Hem tot een' grooten trooft verftrekt hebben; maar helaas! hoe zullen flaapende menfchen , aan een' waakenden Elendeling trooft verfchaffen ? Zyne vertroofters dan lagen doer flaap overmand, ter aarde neder, even als'of de droefheid van Jezus hen onverfchillig was. Hier mag de Heiland, in klagten.met David , uitroepen: (d) ik wachtte of iemand mededoogen zoude hebbendoch, daar was 'er geen ; en die my zoude trooflen ' dog ik vond 'er geen. Dus heeft dan Chriftus by zyne leerlingen geen trooft gevonden , hetgeene zyn (*) Ador. 2. aa. (è) Adtor. 3. 18. {e) Pf. i5. 11. Qfj Pf> 6S> 2U  Lyden van Jezüs-Christus. 313 zyn lyden grootelyks moet verzwaard hebben. Wy hadden door onze zonden verdiend om van alle vertrooding van God en de menfchen verfteken te zyn; maar, om voor ons te voldoen , is Jezus van allen trooft beroofd geworden. De leerlingen waren dan in flaap gevallen. Deeze ilaap,echter,konde uit eene natuurlyke oorzaak geweeft zyn; want,zy hadden hec Paafchlam gegeeten, en den voornacht by deeze maaltyd doorgebragt. Daarenboven had de looze Satan, die deeze leerlingen als tarwe hadde willen ziften, in hen deeze flaapzucht verwekt, om hen des te gemakkelyker tot den val en verlocheninge te brengen: ook konde deeze flaap uit droefheid ontftaan zyn, gelyk Lukas voorgeeft, zeggende: dat zy flaapen (V) van droefheid. Geen wonder , dat zy bedroefd waren ; zy waren immers oorgetuigen van zyne droevige voorzeggingen , en ooggetuigen van zyne uiterfte benaauwdheid : de klank dier angft-ftem klonk nog in hunne ooren: (b) myne ziel is bedroefd tot 'er dood toe. De liefde voor hunnen lydenden Heiland, en de onmogelykheid van zyne fmerte te verligten, bragten in hen de grootfte weemoedigheid en treurigheid te wege, dit alles kon oorzaak zyn van hunne flaapzucht; want, gelyk de Natuurkundigen zeggen, in de droefheid worden delevensgeeften,of defynfte deelen van het bloed, en de vochten, in hunne beweegingen verhindert, en vertraagt; waardoor de zincuigen bezwaart en in hunne werkingen belet worden: zo was het hier ook, mogelyk, met deeze leerlingen geleegen. (c) Elias, door droefheid overmand , en God biddende, dat Hy zyne Ziel wechname , dewyl hy niet beter dan zyne Vaderen was, viel in flaap onder de lommer Cd) Luk. 22. 45. (b) Matth, 26. 3?. , CO 3 Reg 19.' 4 , 5. V 5  314 Twee-en-twintigste Meditatie op het tner des Jenever-booms. Het was de droefheid, dewelke in Jonas te wege bragt, dat hy zich in het fchip, waarmede hy meende (a) te vlugten uit s" Heeren gezichte , nederlag, en daar een' diepen flaap [liep. Niettemin was deeze flaap der leerlingen hier ontydig, en een voorteken van hunne aanftaande verërgernisfe en verftrooijinge. Het dacht den Heiland ook gantfch onredelyk, zyne leerlingen hier flaapende te vinden, waarom Hy ook eerft tot Petrus zeidde, gelyk Markus aanteekent:^) Simon, flaapt gy?De Heiland fpreekt Petrus eerft aan, om dac hy boven alle anderen de grootfte getrouwheid beloofd, en gezeg'd had : fchoon zy alle in U verergerd wierden, ik zal nimmermeer verergerd worden : al moeft ik met U fterven, ik zal U niet verlochenen. Wanneer de Heiland hier Petrus aanfpreekc,noemt Hy hem niet Cephas, of Petrus; want, hy toonde hier niec een fteenrocs, maar een zwak riec ce zyn. Hy noemde hem by zynen ouden naam, Simon, hecwelk hoorende of gehoorzaamende beceekenc, om hem hierdoor indachtig te maaken, dathy aan de lesfe van zynen Meefter hadde moeten gehoorzaam zyn. Nadat Hy nu Petrus over zynen flaap bejeegend had, keert Hy zich tot de andere leerlingen, zeggende:^; hoe ! bcbt gy Heden dan niet eene uure met My kunnen waaken? Als of Hy zeggen wilde: daar gyliedeh te vooren gantfche nachten gewaakt en (ff) gearbeid hebt, zonder iets te vangen, toen de visvangft uw beroep was, kunt gy nu niet eene uure waaken, daar gy my zulke trouwheid beloofd hebt ? eene kleine bekommernis, eene enkele zorg voor het tydelyke zoude u mogelyk de flaap beletten, en nu Ik hier om uwe Zonden in doods angft ge. 00 Jonas I. 3-5(O Matth. 26. 40. (£) Mark. 14. 37. {dj Luk.' 5. 5.  Lyden van Jeztjs-Christus. 315 gefield ben, en de lucht met myne klagten vervul, ligt ge in een' geruflen en ftillen flaap gedompeld! Is het nu tyd van flaapen, daar gantfch Jerufalem tot myn verderf waakt; daar hy, (a) die My verraaden zal hierby is; daar de Schriftgeleerden en de Ouderlingen, by Kaïphas vergaderd zyn, en waaken. Pilatus is bereid om My te veröordeelen; de beulen en foldaaten waaken en overleggen hoe zy het beft my vangen en binden zullen; en gyheden, die myn trooft, myn hu'pen byftand moeft zyn, gy flaapt! Zyt gylieden die mannen, die beloofd hebt met My (b) in de gevangenis en in den dood te gaan, hoe kunt gy het leven om my gering achten, daar ge, om My niet waaken, maar ti veeleer ten flaap begeeven wik? Aandoenlyk is dit verwyt; immers, met my, zegt de Heiland , met my , die zoveele uuren in gebeden voor u gewaakt heb, met my , die geduurig een waakend oog over u gehouden heb; die (J) niet ftuimer noch flaap, om u te beveiligen tegen alle uwe vyanden; met my,die uw Heere en Voorganger ben. Ja dit alles was in deeze korte bejeegeninge beflooten;hier wilde onze lydende Heiland, wien de droefheid en angft overitelpte, in korte woorden uiten , hetgeene zyn beklemd hart niet toeliet hen wydloopig voor te houden. Hoe dikmaals heeft onze lydende Jezus geen reden van te klaagen over ons, die by gaftmaalen, Schouwburgen, vrolykheden, en by andere beuzelingen , gantfche uuren doorbrengen, ja zelfs by het aanhooren van laftertaal waaken kunnen; maar die in gebeden, Godsdienftöeffeningen, ja in het gehoor van Gods woord-zelv, niet anders zyn dan flaaüwe, zorgelooze en flaapende Chriftenen. Immers {» Matth. 86. 46. 57. [b) Luk. 22. 33. (f) Pf. 120. 4.  3l6 TwEE-EN-TWlNTIGSTE MEDITATIE OP HET mers, hoe dikmaals gevoelen wy geen tegenzin in zaaken; die ons geeftelyk geluk betreffen ; hoe menigmaal flaapen wy niet , wanneer, het zy in het huis van God, het zy in Godvruchtige byéen? komften of vergaderingen, het welzyn der ziele, het onderwerp der t'zamenfpraak is. De manier waarop de Heiland zyne leerlingen berifpte , was zo inneemend als zachtmoedig. Hy zeidde flechts: kunt gy niet ééne uure met my waaken; de herders en leeraars aldus (a) een voorbeeld naalaaiende, opdat wy zyne voet flappen zouden volgen. Willen wy onze broeders winnen, moeten wy hun ook niet met harde en bitfe woorden bejegenen noch berispen; want,hieröm zeidde Paulus: lp) indien 'er iemand overvallen word door eenige misdaad, gylieden die geeftelyk zyt, onderrecht hem met een geeft van zachtmoedigheid, acht geevende een yaer op u ■ zeiven , dat gy ook niet bekoord word. Met welk-eene minzaamheid vermaande Hy de Samarkaanfche Vrouweniet, over haar ontuchtig leven, toen Hy by de waterbron van Jacob met haar een gefprek hield? ons leerende , hoe de zachtmoedigheid altoos de berispinge verzeilen moet. De Heiland, willende zyne leerlingen toonen, dat zyne beftraffinge uit geen bitterheid voortkwam; maar uit eene getrouwe welmeenendheid jegens hen, voegde 'er by: (c) waakt en bidt, opdat gy met valt in bekooringe. Als of Hy zeidde: kunt gy dan om mynent wille niet waaken, gaat* myn lyden u zoo weinig ter harte, laat dan ten minfte de zorg voor uw eigen gevaar den flaap by u verdryven. De flaap is aan veelen doodelyk geweeft, (d) Si/ara ftiep den doodftaap, door den [pan - nagel, dier. 00 i Petr. 2. 21. f» Ga!. 6. i. CO Matth. 26. 48. 00 Jud. 4. ai. en 16. i5.  Lyden van Jezus-Christüs. 31^ dien jf abel door zyne bersfenen dreef. Zolang Sampfan waakende was, was hy onverwinnelyk,maar de flaap beroofde hem van zyn hair en kracht, en wierd ter prooije van zyne vyanden. Twee pligcen eifchte de Heiland hier van zyne leerlingen, te weeten , de waakzaamheid en hec gebed. Hy wilde,dat zy zouden waaken, niet alleen op eene lichaamelyke, maar ook op eene Geeftelyke wyze, verftaande hierdoor de zorgvuldigheid der ziele , om in alle gevaar voorzichtig te zyn. Bidden moeften zy om fterkte , dewyl zowel uiterlyke als innerlyke vyanden op hen loerden: zy waren van zich-zeiven te zwak, om tebeftaan, des wilde Jezus dat zy God om hulpe en fterkre zouden bidden. De waakzaamheid maakt ons oplettend , en het gebed voorziet ons van Goddelyke kracht. ! De reden dan, waarom zy moeften Waaken en bidden, was, volgens de woorden van den Heiland, opdat zy niet in bekooringe zouden vallen, dat is, opdat de bekooring hen niet zoude fchaaden, en zy van dezelve/niet overwonnen wierden. Deeze bekooring was naby; want, zy zouden hunnen Meester, in wien zy all' hunne hoope en vertrouwen gefteld hadden, haaft zien vangen en binden; zy zouden Hem alle fmaad en de kruisdood zien ondergaan; hetwelk hunne verwachtingeop een aardfch Koningryk zouden verydelen; zy zouden hierdoor in bekooringe vallen, of Jezus welde regte Mesfias was; hun geloof zou dan geweldig gefchud worden; zy zouden aangezet worden om Chriftus te verlaaten. Zy moeften zich dan daartegen wapenen, mee waaken en bidden ; cit waren de wapenen, die zy moeften gebruiken; want,gelykPauiu> zegt: (a) de wapenen van onzen kryg zyn niet vleesfslyk, maar krachtig voor God. Opdat nu de Apofteien zich (a) 2 Kor. 10. 4.  3i8 Twee en-twintigste Meditatie op het zich niet zouden beroepen op hun vair. voorneemeri van het uiterfte voor Chriftus te waagen geeft Hy hen den oorfprong van hnnne flaaperige traaeheid te kennen, wanneer Hy zegt: de Geeft is wel gewillig, maar bet vleefch is zwak. Als of Hv zeidde: fchoon uw Geeft gewillig is, of fchoon uwvoorneemen pal fchyntle ftaan, daardoor gy moedig wordt, meenende alle bekooringen gemakkelyk te boven te zullen koomen, gy vertrouwt echter te veel op uwe eigene krachten: gy U) draagt deezen fchat m aarde vaten; gelyk een aarde vat ligtelyk breekt en zynen fchat uitftort, alzo gefciuedt het hgtelyk,dat gy van 't vleefch overwonnen word, hetwelk zwak is, en zich aan den Geeft met wa onderwerpen. Dit gaf Paulus mede te kennen, zeggende : (b) Het willen heb ik w-l maar ha goed te volbrengen vind ik niet. Ik heb ueaaagen in de wetGods naar den inwendigen menfch t maar ik zie eene andere wet in myne leden, welke ftrydt tegen de wet myns gemoeds. Het wederfpan mge vleefch, die verraaderlyke Dalila , flaapt in onzen fchoot, fpant aan met Satan, fluit onzen yver, hindert onzen voortgang, en is de oorzaak van onze fkapzucht. Dit zy ons tot eene ernftige lesfe, en vermaaninge om altoos op onze hoede te zyn, en te waakenhetgeene de Heiland aan zyne leerlingen zeiddê heeft Hyook aan ons gezegd, waaiöm Hy ook, bv Markus zegt: (e) hetgeene Ik tot u zeg, dal'zei ik tot allen: w^akt en bidt. Wy moeten dan in eene geftadige werkzaamheid en oplettendheid zvn m allen onzen handel en wandel. Een Chriften moet nooit zonderzorg zyn; want,hy leeft in eene oproerige waereld, het leven van den menfch, zegt 'job,  Lyden van Jezus-Christus. 319 Job, (a)is een geduurige ftryd op der aarde. Van binnen en van buiten zyn wy altoos in gevaar van door onze vyanden overrompeld te worden ; wy behooren dan te waaken en ons te gedraagen als den allerdapperfte krygslieden betaamt. De allerbitterfte vyanden (laan tegen ons op : voorëerfr, Satan; tegen welken Petrus ons opwekt: (b) weeft. zegt hy, op uvje hoede en waakt: want uw vyand, de Duivel, gaat rondom als een briefchende leeuw, zoekende wien hy mag verftinden. ' Zal Satan waaken tot 'ons verderf,en zouden wy niet waaken om ons-zelven tegen zyne boosheid te befchermen? Zullen moordenaars en ftraatfchenders waaken, om andere menfchen te dooden, en zullen wy niet veeleer waaken om ons-zelven tegen hen te beveiligen? Wél moogen wy op onze hoede zyn, tegen die duifend konftenaar, die onnoem-ilyke pylen op zynen koker heeft, om den menfch tot den val te brengen, en,gelyk David zegt: (c)duizend aan uwe (linker zyde en tien duizend aan uwe regter hand. Hierby komt-de tweede vyand, (d) de waereld die in ondeugendheid ligt, en onder de magt des boozen gelleld is ; die ook alles ten verderve aanlegt; want , zolang wy in de waereld zyn, () bewaar uw hart met alle oplettendheid; want, daar uit komt betleven voort,gelyk ook de dood; want, uit bet hart is het, zegt de Heiland, (c) dat dl kwaade gedachten , dood/lagen, overfpelen, hoer eryën, dieveryën, valfche getuigenifen en Godslasteringen voortkoomen. Eene geeflelyke Wacht dan moeten wy te werk dellen; eerft door overweeginge van onze daaden , om niet ter zyde van de deugd af tewyken; wy moeten geene kwaade gangen doen ; een kloekzinnig man, zegt Salomon , Cd) let op zyne treeden. Immers, zal niet iemand, die op een' hobbeligen en duideren weg is, zyne treeden voorzichtiglyk bedieren? Daar wy dan hier in deeze waereld langs een duisteren en gevaarlyken weg reizen, die vol doornen en distelen is; daar Satan z;ch by alle onze gangen verbergt, om ons tot den val te brengen, is het onze zaak te waaken , om niet in het verderf te ftorten. Ten tweede, behooren wy eene byzondere wacht te houden over onze eigene verdorvenheid; welbeminden, zegt Petrus: (e) ik vermaan u, dat gy u onthoudt van de vleefcbelyke begeerlykheden, die krygvoeren tegen de Zie l. Alle zonden voeren oorlog tegen de ziel; maar, daar M Jerem. 17. 0. (b) pr0v. 4. 23. (d) Mat. 15. t« 00 Prov. 14. 15. (0 1 Pet. j. 11.  LyDEN VAN JeZÜS-ChRISTÜS. 32I claar zyn byzondere zonden , tot welke de eene mensch trieer genegen is dan de andere; gelyk in een onbezaaid land allerhande onkruid groeit, en, nochtans, de eene foort overvloediger opfchiet,dan de andere, alzoö ook, hoewel 'er veele zonden ih den mensch zyn , heeft de eene, of andere ondeugd, by deezen, of geenen; de meeste de overhand. Hiervan is het, dat in deezen , eerzucht, in geenen , gierigheid , in anderen, de vleefchelyke wellusten , en j in de meesten wederöm de hoogmoed heerscht; zodat ieder mensch doorgaans tot die zonden overhelt, waarmede hy,door de natuur, het meest is ingenoomen. Tegen deeze troetel-zonden , moeten wy voornaamelyk waaken. Even gelyk de Koning van Syrië zyrten Soldaaten belastte van (a) niemand, het zy klein, of groot, te bëvegien dan den Koning van Israël-alleen:wé. weetende dat,hy geflagen zynde, het gantfche Leger haast overwonnen wierdt,aldus moeten wy ook de heerfchende zonde, in ons, het eerst bevegten en overwinnen; en, naa deeze óverwinninge, zullen wy ligtelyk over de andere zeger vieren. Tot de Geestelvke waakzaamheid behoort ook de geduurige tegenftand aan de bekooringen, en aanlokkingen : (h) weder ftaat hem kloek door het geloof", zegt de Apostel Petrus; dat is , ftaat vast, en laat u niec door de bekoofingen overwinnen. Hiertoe vermaande Paulus den Epheezeren ook: (V) neemt de wapening Gods aan, opdat gy moogt wederftaan in den kwaaden dag, en moogt ftaande blyven. Men waakt niet, wanneer men uit vaak - gebrek niet flaapen kan ; maar, in de overvallende flaapzuchc te overwinnen , beftaat de weezenlyke waakzaamheid. Dus kan men een' drönkaart niec nuchter noemen , (a) 3 Reg. 22. 31. (b) 1 Pet. 5. 9. Ie) Eph. 6. 13. X  322 twee-en twintigste meditatie Op HET men, omdat hy gebrek aan drank heefc, noch een' onkuifchen kuisch noemen, omdat hy zich in de zondige gelegenheden niec bevindt. Beiden zyn zy, en blyven, een dronkaarc, en een onkuifcbe. Beiden zyn zy al flaapende wakker, en , fchoon met de daad niet zondigenden , blyven zy fleeds mee hec hart buiten de paaien der maatigheid, zuiverheid, en waakzaamheid. Maar,dat (aj Jofeph, gefmeekt, geperst om overfpel te bedryven ,dien fnooden aanflag weigert; dat (h) Thamar het onëerlyk verzoek van Amnon afflaat en tegendand biedt, totdat zy overweldigt word, dit zyn doorflaande bewyzen van eene weezenlyke waakzaamheid. Zodanig moet ook altoos onze waakzaamheid zyn. Maar,zal deeze Geestelyke waakzaamheid van ons in het werk gefteld worden, behooren wy tevens de lesfe van den Heiland in acht te neemen: (c) wacht u dan, zegt Hy, dat uwe harten toch niet bezwaard worden, door brasferye, dronkenfehap, en bekommeringen deezes levens. Een maatig gebruik van fpyze en drank, is een hulpmiddel ter waakzaamheid; maar, de overdaad brengt ilaapzuchc en vadzigheid te wege, en maakt den mensch, daarenboven ,coc de Geescelyke waakzaamheid, geheel onbekwaam. Immers, hoe zal eene Ziel, welke hec veritand en de kennis benomen is , den aanval des Satans wederilaan? (d) Zy is gelyk eene opene flad, die met geene muur en ómfingcld is. Zy is gelyk een' ongewaapenden Soldaat, want, zegt de Propheec;f>) de wyn en de dronkenfehap neemen 't harte wech. Hy, die in fpyze en drank de maac te buiten gaat, worde welhaast eene gewisfe prooi voor den Duivel. Wanneer, in de oude wet, de ouders klaagden, dat hunne zoonen het (f) op brasfen en overdaadig flempen delden , of 00 Gen. 39. (£) 2 Re^ I3. rc) Luk. 9U 34. 00 Prov. 25. 28. (0 oie. 4. xi. (f) Deut. 21. 20.  Lyden van Jezus-C hristüs. 323 bf dronkaarts waren, wierden deezen gefteenigt, totdat zy itierven : indien deeze wet nog Hand greep , men vonde kwalyk fteenigers genoeg. De dronkaarts zyn de regte flagtöffers der Duivelen; want, wat kan de Duivel niet al in een' dronkaart uitwerken? (a) Nu ontdekt zich een Noë, voor de oogen zyner kinderen ; dan begaat een Lot bloedfchande met zyne eigene ddgteren. Nuchterheid wordt dan tot de waakzaamheid verëischt. Laaten wy dan fteeds aan de lesfe van Paulus gedenken , welke zegt -.laat om dan niet flaapen ;maar laat ons waaken. en maatig zyn, maar, helaas! Hoe veelen zyn 'er, die deeze geestelyke waakzaamheid in den wind flaan, zonder eenige bekommering en zorg! Indien men het leven der hedendaagfche waereld overweegt, en op haare ongebondenheden acht flaat, zoude men moeten denken, dat zy met haare grootfte vyanden t'zamenfpande ; immers, men waakt genoeg; maar verkeerdelyk ; men waakt voor der Waereld , voor Satan, en het Vleesch ; men waakt om goederen en rykdommen te vergaderen ; men waakt, om zyne lusten en begeerlykheden optevolgen;men waakt om in hoogmoed en pracht, boven anderen,uittefteeken;maar,helaas! op zulk-eene waakzaamheid zal een gewisfe doodflaap Volgen. Wat zal aan zulke zorgeloozen anders overkomen, dan 't geene Sifara gebeurde, wanneer hy zich tot flaapen had begeeven ; terwyl hem een (b) nagel in den flaap zyns hoofds geflagen werd, zodat hy flierf. ö Gy-alien , wie gy ook zyn moogt, waakt toch; waakt, zeg ik, tegen de zonde, in alle oeffeninge van Godvrugtigheid: waakt tegen alle gelegenheden waardoor wy in bekooringen zouden kunnen koomen; maakt een verbond met alle uiterlyke zinnen, (ti) Gen. 9, 22. tg. (è) Jef. 5. 6. (c) Jud. 4. 22. X 2  324 TWEE-EN-TWINTIGSTE MEDITATIE Op HET ren, de deuren door dewelke de zonden influipen Men maake met Job, r» een verbondmet zyn Zenzegt, rne: David/» keer myne oogen af, pdT' geen ydelbeid zien; let byzonder op den tolk dS ziele de jonge het beste maar tevens het booste ld, dat, kwaalyk gebruikt zynde, een vuur°Z waereld vol boosheid word, gelyk Jakobus zegt (% die het geheele lichaam befrneurt, dengantfcbeifomlool helle Dat hd heeft eene fterke wacht noodigfniet zonder reden badt David , waarin wy hem moeten riaavolgen: (d) Stel, 6Heere, mynen mlnd eene Zet te, en bewaar de deure myner lippen. Waakt dan tegen alle verleidingen , waardoor gy tot den va" zoud kunnen gebragt worden. Staat dan vast om met de woorden van Paulus te eindigen, /) \Z Zfr:^^ ^ geh°fS ■ op kwellen gy alle de vuurige pylen van den boozen vyand kunt uitblusfehenU). Bidt altyd in den Geel , met at lerlet biddingeen fmeekinge, daarin waaken de met alle vlytighetd , opdat gy waardig moogt geZbt worden alle deeze dingen, die toekomende zyn e ontvlieden, en te flaan voor den Zoone des menfchen, ■ GEBED. Zachtmoedige Jezus ! Was Uw lyden dan no Gelyk een Koning zich van lyftrauwanten bedient, alzo bedient God zich ook van de Engelen ofGeesten, die in de waarheid zyn ftaande gebleeven, en die altoos tot zynen dienst bereid zy n: Zy zyn tefferke helden, zegt David, (O die zyn bevél doen, Wder-flemme zyner woorden te gehoorzaamen: dul zenden van duizenden, (d) zegt Daniël, diender Hem en tien duizendmaal honden-duizenden Ronden rondom Hem. Van deeze Helden bediende God zich doorgaans, zo dikwerf Hy het een of het ander den menfchen wilde laaten aankondigen : en van deeze zendinge is het, dat zy hunnen naam afleidenwant, fchoon zy zomtyds, naar hunne natuure Qe»sfomtyds, naar hunnen ftaat,: Goden genaTmt worden hun gemeende naam , nochtans, is? En«e> ten;welke naam in zynen oorfprong,zo in het He breeuwsch als Grieksch, Afgezanten, beteekent. " DeËngelen hebben fteeds hunne bereidwilligheid (Qt^ndieMtyanJeziMgetoooiC^^y^,^ Gees- töS£t£ wÖk£,^ «pr---»-  Lyden van Jezus-Christus? **"" 329 Geesten, die afgezonden worden ten dienfle dergee. nen, die de erfenisfe der Zaligheid zullen hekoomen. Geen wopder dan, dac zy ook Hem alhier dienden , daar Hy het werk der Zaligheid op zich gelaaden had, en voornamelyk, daar Christus het geliefd doelwit was der Engelen, (a) die hegeerig zyn te moogen inzien, het geheim der verlosfirige. Een Engel bood. fchapte zyne ontvangenisfe; de Engelen dienden Hem by zyne bekooringe in de woeftyne,zy waren by zyn graf; zy vertoonden zich in de Hemelvaart, en zy zullen Hem in het oordeel vergezelfchappen; en nu, daar Jezus van zyne ilaapende Leerlingen als verlaaten is, verfchynen zy ook om Hem byte ftaan. Veelerleie waren in den ouden tyd de verfchyningen der Engelen ; en , by verfcheidene gelegenheden verfcheenen zy by de menfchen: fomtyds vertoonden zy zich in den droom en in den flaap, gelyk aan den Aartsvader Jakob , (b) daar de Engelen langs eene ladder op en neder Mommen. Maar, niet zelden wierden zy ook tot de Waakenden gezonden, en dat in de blooce gedaante van gemeene menfchen; dus verfcheenen zy aan de Vrouwen, by het graf van Jezus, om haar zyne Opftandinge bekend ce maaken ; (cj welke Engel daarom, door Markus, een Jon. geling genaamt wordt. In deeze eenvoudige gedaante vertoonden zy zich ook aan de Leerlingen van Jezus, by zyne Hemelvaart, (d) en deeze eenvoudige vertooning is oorzaak geweest, dat fommigêh., te weeten, Abraham en Loth (e), zonder dat zy het wisten, Engelen hebben geherbergd. Maar, zy verfcheenen ook wel in eene gedaante ' die den luister en de Majefteic van hunnen Heere te kennen gaf. ' Zoo luisterryk vertoonde zich de Engel, aan de Moeder van Samfon, van welken zy tot O) iPet. 1 12. O) Gen. 28. 12. rVJ Mark. 10, 5. CV) Aft. J. 10, (V) Heb. 13 2. X5  2$o Drie-en-twintigste Meditatie op het m}cT4Man»M;anué-Za7dok' «idde:(*) daarheen ManGodsby my gekoomen,hebbende eenenkneel 'saangezichte,bovenmaateontzachbaar. Alzo verfpreidde zich ook een' verfchrikkelyken weerglans, (bfals <£ vaneen bkkfem, van dien Engel, die zich aan de wachter^by hecgrafyanJezus, vertoonde; gelyk niet minder Gods Heerlykheid uitfcheen by dfn Eneel die zyne geboorten den herderen boodfchapte Alhoewel nu de Engelen onzichtbaare Geesten zvn echter wanneer zy als Boodfchappers aan de men' fchen afgezonden worden, die gewoon zyn de zaaken naar hunne uiterlyke zinnen te bevatten, neemen zy eenezichtbaare en lichaamelyke gedaan» aaneen aldus heeft de Engel hier ook eene zichtbaar" geilalte aangcnoomen , opdat de Heere Jezus als Her^ dpfv Z0UdC' ^ Wie° & ëefterkc wierd. Hec is den Vroomen wel genoeg, dat, eelvk rh vid zegt (O de Engel de-s %ere% \lch rSm ll geenen fielt, die Godvreezen; doch, dit itrekt hen fomwylen toe geen'genoegzaamen troost ,ften zv hiervan Ooggetuigen zyn. Het is hen dikwerf niec genoeg , mee Gideon ee hooren: (d) de Heere is metu ; maar zy wenfehen ook eene verzekeringe 'er van te hebben; zodat zy,met Gideon-, zeggen: seef Z een teken, dat gy bet zyt. bh b J y Onze lydende Jezus dan, deezen Engel ziende, was hierdoor verzeekerd, dat zyn Vader Hem nog S vergeeten had. Toen de Heiland zynen ftryd Satan, m de woeftyne, voltrokken had, (e) klamen de Engelen, en dienden Hem; maar, nu wierd de Engel gezien m tmidden van den ftryd omdat deeze ftryd veel heviger, dan den eerden wa waarom de Engel Hem dan ook verfterkte Uit het woord verfierkende wordt waarfchynelyk be- ia) Jud. 13. 6. (b) Mat. sg. (c\ pr- 3, p ijl) Jud. 6. 12. i7. (e) Mat. ï ?f °3' S'  Lyden van Jezus-Christus. 331 beflooten, dat deeze Engel, Gabriel is geweeft, wiens naam Gods jlerkie beduidt; en aldus is'er eene overëenkomft tusfchen de verkondiginge, en de vervullinge van het lyden van Christus, aangezien het dan dezelfde Engel is, die aan Daniël hec lyden van Christus voorzegd , (a) en aan Maria zyne ontvangenisfe geopenbaard heefc. De Engel dan verfterkte Hem; doch, niet op zulk-eene wyze, dat de Engel Hem zvne benaauwdheid, of den last der zonden hielp draagen;want,duidelyk zegt de Propheet, in zynen naam: (b) Ik heb de- wynperfe alleen getreeden, en niemand van onder de volken was by my : pok niet zodanig, dac hy Hem met eenige troostredenen hadde kunnen onderhouden,die Christus niec beter,dan den Engel-zelv wiste :hy bragt Hem ook geen broodkoek en een flesch met water, (c) gelyk weleer aan Elias , ter verfterkinge ; maar hy verfterkte Hem alleen door zyne tegenwoordigheid ; 'dewyi de Heiland alléén, en van zyne Leerlingen afgefcheiden en verlaaten was; denwelke Hy zo vriendelyk gebeden had, dat zy toch flechtsééne uure met Hem zouden waaken. Gelyk een benaauwd hart in het bezoek van eenen Vriend verkwikkinge vindt, alzo zal ook de verfchyning van deezen Engel, als een' Hemelvriend, Hem opgebeurd, en de achteloosheid zyner flaapende Leerlingen vergoed hebben. Hy verfterkte Hem, gelyk Moizes en Elias, die in heerlykheid verfcheenen, en van zynen uitgang fpraken. (d) Hy verfterkte Hem door de taaie der Aartsvaderen , door den mond der Propheeten, en door fchaduwen, die zyn lyden afbeelden. Hier ftelde hy Hem voor oogen , dac de verlosfing van het menschdom alleen van zyn lyden en fterven afhong; dat Gods raadsbefluit pal ftond ; hetwelk Hy op zich O) Dm. 9. 21. O) Ifa. 63. 3. (_:.) 3 Hebr. 19. 6. (d) Lult. 9. Zo.%U  33» Drie-en-twintigste Meditatie op het zich genoomen had zeggende, door den mond van David : Ca)brandbfer,en offerande voor de Zonde hebt Gy met begeerd. Toen zeidde ik:zie,ik kom,e in den inhoud des hoeks is van my gefehreeven, om uwen wtlle te doen,myn God! dat i% geene ik wenkte. Moogelyk waren zyne woorden, gelyk die van fojathas aan David, (*) zynen handel in God vertierkende, zeggende,vrees niet, want myn Vader Saül zaluniet vmden,noch bereiken;gy zult Koning over Israël zyn en myn Vader weet dit ook wel. Moogelyk herhaaldeHy de woorden ,by zyne ontvangenisfe , tot zyne Moeder gefprooken \ Gy zult als Koning over thuis van Jakob heerfchen in Eeuw l heid, en uw Koningryk zal geen einde hebben (e) Moogelyk fprak hy, gelyk den Engel, dien zieh aan Paulus vertoonde; zeggende: vrees niet,Paulus, Gy moet voor den Ixeizer verfchynen. (d) Op deeze en foortgelyke wyze, konde de Engel gefprooken hebben : Vrees niet; ilel alle fchrik en vreeze ter zyde • Gy moet voor Kerkelyke en Waereldlyke Overheid gefield worden. Gy moet verfchynen voor de Komngen en Vorften der Aarde, die een verbond tegen U gemaakt hebben. My dunkt dat die medelydende Engel, den Heiland van de aarde opneemt,daar hy plat op zyn aangezicht nederhgt; zyn bloed-zweet van zyn aangezichce afveegt, en Hem, met de woorden van David vertroost en opbeurt, zeggende: f» de Heere heeft gezegd, myn God! Hy die uw Vader is, mvn en uw Heere, o Aanbiddelyke Jezus, heeft my zyne bevelen gegeeven en doet my zeggen tot mynen Heerei(f), wan.:,Gy zyt de Heere der Engelen,en hoven alle Overheid, en magt en kracht en Heerfchappy, en alle waardigheid, die genoemt wordt, en CO Luk. ,.32,33. Aa.,7./ (O Pül. 109. Cf) Eph. 1. 21.  Lyden van Jezus-Cijristus. 333 en zit aan Gods regterhand; Hy heefc my U doen zeggen ,datflechts een' korten tyd uw lyden duurer» zal, totdat Hy Uwe vyanden ftelle, tot een' voetbank uwer voeten. Nog ééne uure tyds, en Gy zult uwe vyanden , Judas, en eene gantfche bende Soldaaten, voor uwe voeten zien nederliggen; de Prinsdommen en Magten ontwapend ; Gy zulc die openlyk ten toon fteilen ; door U- zeiven over hen zegepraaiende, (aj Gy zulc , als een' Overwinnaar, uwe vyanden de wapenen ontneemen, de kleederen uitplunderen, en hen van alle magc en voorraad beroo* ven, en hunnen roof uitdeden : ziec Jerufalem niet aan, als het Schouwtooneel Uwerizwakheden ;want, uit Sion zal de Heere den rykft af'Uwer magt doen koomen,*daar zal men zien,dat Gy niet overwonnen, maar de Overwinnaar zult zyn; wanneer 'er, door Uwen naam, zeerveelen bekeerd zullen worden, dan zult Gy heerfchen in 't midden Uwer vyanden; over Annas, Kaïphas, Pilatus, de Schriftgeleerden en Pharizeën;die alsdan tegenUniet meer zullen vermoogen. Denk niet, ö Zoone Gods, van Uwen Vader verlaaten te zyn, fchoon Hy fchyntUniet teverhooren. Hy is met U, en zal met U zyn en blyven, in 't midden van alle Uwe fmaadheden; want, Hy heeft U uit den fchoot, uic zyn eigen wezen geteeld al vóór den dageraad, eer Zon, Dag, of Dageraad, gefchapen was; Hy zal U dan niet in 't graf laaten; want,Hy zal (b) Uwe Ziel niet in de helle laaten, noch toelaatffn dat Gy de bedervenisproeve. Gy zulc dan ver. ryzen, om niec meer ce lterven; maar in Eeuwigheid te leeven. Gedenk dan, dat de Heere heeft gezwooren, en het zal Hem niet berouwen. Gy zyt Priefter in der Eeuwigheid; niet op de wyze van het Prieflerfchap van Levi of Aaron; (c) want, die zyn Kol. 2. 15. (b) Pf. 15. II, (c) Heb. 7. 20.J21.  334- DaiE-en-xwiNTiGSTE Meditatie op het zynftechts zonder eedzweer ingePriefters geworden:maar Gy met eedzweeringe, omdat Uw Priefter! ichap eeuwig duuren moet. Daarenboven zvt Gy Priefter, naar de wyze van Melchifedecb ; gelyk Gy dan ook nog geen drie uuren geleden, de offerande, door Melchifedecb. vóorbetekend, hebt opgedraagen. En, opdat Uw rrieflerfchap eeuwig worde, moet Gy geene bokken, kalveren, offtieren, maar U.zeiver.t onbevlektaan GodopdraagejiC[aj,^n den ftam deskruisfes. Vrees niet, ö AanbiddeJyke Jezus! Want, de Heere is Uter regter zydei Vreeft Gy de magt der helle en des doods; voor deeze hebt Gy niet te duchten, dié zeggen kunt: (b) ê dood! Ik zal uw dood weezen • Ik zal uwe beete zyn, 6 helle! vreeft Gy de fpotter"nyeni van Herodes;de dag zal gebooren worden,dat Uw Vader,en Gy, zyne fehepter en kroone zult verbreeken, en alle Koningen ver flaan in den dag Uwer gramjehap, en recht zult doen onder de Volken Aanfchouw toch den Hemel; bezie zoveele plaatfen, door den va] van Lucifer en zynen aanhang leedig gemaakt : die leedige zetelen moeten immers weder vervuld worden, door diegeenen die Uw vooroee d zullen volgen. Schep dan moed, ö Godmenfchlhet ts uwe fpys,Uws Vaders wille te doen, (ONeem dan dien bitteren kelk des lydens aan, dien Uw Vader begeert dat Gy uitdrinken zult: want Gy zult op den weg uit de beeke drinken, uit de beeke der tegenfpoed en des lydens, welke Gy geduurende Uwe omwandelinge, hebt ondergaan; maar fchep moed; Gy zyt. nu aan het einde: \ is waar de zwaarfte rampen zullen U nog treffen , wanneer (d) de wateren tot aan uwe Ziele zyn gekoomen en Gy zinken zult in eenen modderpoel daar «een vafle grond is, en in eene diepe Zee raakt, waar V onwederü over- Ca) Heb. 9. 14. (*)Ofe. n. 14. (O Jol. 4- 34. (O Ps. 68. 2.  Lyden van Jezus-Christus. 335 overflroomt. Verfmaadheid, pynen, en allerhande ellenden zult Gy uiiftaan; ja vanéén gereeten, verfcheurd, en door die wateren verllonden worden, en daar in verdrinken en ter dood geraaken ; maar, Gy zult, echter, het hoofd opheffen, wanneer Gy over de Zonde,den Dood,denDuivel en de Helle zult zegevieren. Gy zulc wel,den geeft geevende,uw hoofd buigen; maar, verryzende, hetzelven weder opheffen; dan zal een ieder zien , dat Gy de magt f» hebt om V leven afteleggen,en magt hebt om het voeder aanteneemen. Deeze, of eene dergelyke aanfpraak des Engels , heeft onzen Heiland zekerlyk verfterkt; hetwelk ook by de uitkomft bleek, aangezien Hy Judas en den Soldaaten,kort op deeze verfterkinge,kloekmoedig te gemoet trad. Door deeze verfterkinge des Engels, is de voorzegginge van David vervuld :(b) Gy hebt Hem weinig onder de Engelen vernederd, welke woorden Paulus op Chriftus toepaft; en, nooic zag men die duidelyker dan nu , daar Hy van een' Engel verfterkt moeft worden rY). ö VVonderbaare zaak! de God aller vertrooflinge, die ons vertrooft in alle onze verdrukkinge (d), wordt hier van zyn Schepzel getrooft. Een Engel verlaat den Hemel, hec heerlyk aangezichce Gods , om hec benaauwd aangezichte van zynen Heere op aarde ce aanfehouwen. Hy verliec liever den Hemel, dan Jezus in zyne benaauwdheid ongetrooft ce laaten. Hier zag deeze Engel zynen benaauwden Meefler op de Aarde nederliggen, wiens tbroon 'in den Hemel gefield was. (e) Hy zag den magtigen God ter neder zygen , gelyk een zwak menfch. Die zelfde Engel Gabriël, die weleer Daniël vertrooltte , was ook daadelyk gereedc,om Jezus te verfterken,• om onzes wille heefc Hy deeze vernedering willen ondergaan; want, Ca) Joel. 10. i3. 22. O) Ps. 8. 6, ff) Heb. 2. 9. Cd) 2 Kor. 1. 3 ,4. (e) Apoc. 4, 2. Ifa. 9. 6.  336 Drie-en-twintigste Meditatie op het want, gelyk de Heiland om onzes wille treurt, beefc 4 beangft en bedroefd wordt, zoo wordt Hy ook om onzes wille verfterkt, om voor ons te verkrygen , dat de bekooringen en verdrukkingen niet klimmen boven onze krachten. Welk-een groote trooft is hier, ondertusfchen, voor ons opgeflooten! Immers, terwyl Jezus zynen Vader bidt, vertoont zich een Engel tot zynen trooft, ten bewyze zyner verhooringe : hierdoor worden wy dan ook verzeekert van de hulp der Engelen j die onze gebeden aan God opdraagen; want, wat dunkt U beduidde anders die geheimzinnige Ladder yan Jakob, (a) daar de Engelen Gods op en afklommen, anders dan dat zy Opklommen om onze gebeden, beloften, en noodwendigheden, aan God optedraagen; en afklommen om de verzochte uitwerkingen onzer gebeden en derzelver vergunningen den menfchen aan te brengen: wy gelooven zegt Bernardus, (£) dat de heilige Engelen by de Biddenden ftaan, en Gode de gebeden en wenfchen der menfchen aanbieden. In dit geloof worden wy ook geftyfd door den Engel Raphaël, die tot Tobias zeidde: f» wanneer gy met traanen badt, de dooden begraaf de, uw middagmaal verliet, de lyken by dage in uw buis verborgde , en by nachte begraafde ; was ik het, die uzv gebed den Heere opdroeg. Het was dezelfde Engel, die hen ook van de verhooringe hunner gebeeden verzekerde, als hy zeidde: (d) de Heere heeft my gezonden om u te geneezen , en om Sara, de huisvrouw van uwen Zoon , van den Duivel te bevryden. Immers, de Engel,die de gebeden en aalmösfen, van Kornelius den Hopman, voor Gods Throon had gebragt, bragt hem ook de tydinge,dat zyn Gebed verhoord was: uwe ge- O) Gen. 28. 12. (b) Setan. 7. in cant. (c) Tob. 12. 12. (j) I4,  LiDEN van Jezus-Ckristus. 337 gebeden en uwe aalmoesfen zyn, ter gedachtenisfe, voor Gods aanfchyn opgeklommen (af Dat de Engelen onze gebeden aan God optedraagcn , blykt zonneklaar in hec boek der Openbaaringe; want, Joannes heefc den Engel met een gouden wierooksvat gezien, ge* vuld mee de gebeden aller Heiligen, om die voor Gods Throon opcedraagen ; immers, aan hec vierde Vers zegt hy: de rook des reuk-ojfers van de gebeden der heiligen ging op voor Godt, uit de hand des Engels, (b) Laaten wy dan door deeze gedienfiigheid der Engelen aangemoedigc worden, om mee te grootere aandacht en y ver in onze gebeden te waaken. Hoeveclen moeten niet fchaamrood worden over hunne fhauwheid en verftrooidheid in hunne gebeden! Hoe dikmaals is de Geeft van Godvrugtigheid en aandacht verre van ons! Hoe past het verwyc, aan dePharizeën en Schriftgeleerden gedaan, op ons niec? Dit volk eert my met de lippen, maar hun hart is verre van my. (c) Hec is dan geen wonder, dat wy dikmaals niet verhoord worden , dewyl de Engelen zekerlyk zulke gebrekkige en flordige gebeden aan God niec durven opdraagen. De gedienfiigheid der Engelen beftaat niet alleen in hetopdraagen onzer gebeden ,maar, zy bewaaren ons, verzeilen en befchutten ons tegen alle vyanden. En wac magtèn zyn 'er ce vreezen, daar wy zulke flerke helden coc onze hulpe hebbenwant, een eenige JEngel is magtiger, dan het fterkfte en grootfte leger. Het gezicht-alleen van den Engel ,by het graf van Christus, deed de vjachters beeven , dermaate, dat zy als dooden wierden (e). Een eenige Engel heefc, in het magtig Leger des Konings van Asjyriën, in éénen nacht, verflagen honden-en vyf- en- Ca) A&.ot. 10. 4. (£) Apoc. 8. Cc) UÊG 15. 8. CV) Pf. ica. 20. CO Matth 28. 4. Y  338 DsiE-EN-TWINTIGSTE MEDITATIE OP HET en-tachtig-duizend man Welk-een groot geluk is het dan voor ons,dat wy zulke krachtige Helden tot hulpe hebben; dewelken altyd bereid zyn, om ons te befchutten, en van alle gevaaren te verlosfen! Hieröm zegt David: (bj de Engel des Heeren zal zich (lellen rondom den geene, die Hem vreezen: en hy zal ze verlosfen. De Aartsvader Jakob heeft deeze befcherming ondervonden op zyne reize uic Mefopotaniën naar het beloofde Land; wanneer God hem twee heirfchaaren der Engelen liet zien (c). Dit ondervond ook de Propheet Elizeüs, wanneer hy in Dothan beleegerd was, die tot zyne befchut. tinge, (d~) een berg vol paarden en vuurige wagens zag. Een iegelyk dan, die God gefchapen heefc, kan zich, met recht, toepasfen hetgeene God aan Israël beloofd had: (e) Zie, Ik zal mynen Engel zenden ,die u voorgaan zal, en u bewaar en op den weg, en in* leiden in de plaatze die Ik bereid heb. Zy liaan ons dan ten dienfte op drie byzondere cyden; namelyk, in den ingang onzes levens, in dien onvermogenden tyds der Kindsheid;in den voortgang,en in den uitgang des levens. Aan hen is de zorge over de kleine Kinderen bevolen; want, wat anders bewaart de tedere Kindsheid voor ontelbaare gevaaren, waaraan dieonweerbaare Jeugd is bloot gedeld,dan de zorg van Gods Engelen? immers, hunne Engelen, zegt het Hoofd der Engelen, zien altyd het aanfchyn myns Vaders, die in de Hemelen is (f). Wanneer Agar met haaren Zoone, in de woeftyne van dorst byna verfmachtcen, riep een Engel tot haar :nw doet gy, Agar ? vrees niet; want, God heeft de femme des Kinds verhoord(g). Naa deeze ftemme zag zy een' wa- O) Ifa. 37. 3<5. O) Ps- 33- 8. (<•; Gen. 32. 1,2. (V) Re„'. 6. 17. (/J Exod. 23. 20. (f) Matth. 18. 10. (g) Gen. 21. 18.  Lyden van Jezus-Christus. 339 waterput, ter lesfinge van haar dorftend Kind. Op gelyke wyze waarfchouwde de Engel, Jofeph, wegens het gevaar, waarin Herodes het Kind Jezus gebragt had. Niet minder daan zy ons by, in den voortgang des levens;gelyk reeds gebleeken heeft, uit verfcheidene aangehaalde voorbeelden. Daarenboven zyn zy on3 byzonder by,wanneer wy gezondigd hebben: dan toonen zy ons hunne liefde, om ons uit dien afgrond te trekken. Waar uit meent ge dat die heilige gedachten van bekeeringe inu opwellen ; waaruit die vreeze voor den dood, die Jfchrik voorde Helle, en voor Gods Oordeelen? Het zyn de Engelen Gods, die U daar toe beweegen; want, zy zulkn t 'er niet by laaten als gy zondigt (a). Welkeene vreugd is het niet voor hen, wanneer de Zondaar naar hunne infpraaken luistert, eh, daardoor tot eene bedendige boetvaardigheid gebragt, alzo wederom met God verè'enigd word? Immers, onze Heiland-zelv zegt, dat de Engelen Gods blyfcbap hebben óver eenen Zondaar, die zich bekeert, (b) Wacht U dan, opdat gy deeze Engelen door uwe onboetvaardigheid , en hartnekkigheid, geen droefheid aandoet, en hen daardoor beweegt, om U te verlaaten. Verfmaadc hunne infpraaken, vermaaningen en opwekkingen niet; maar luistert deeds naar dezelve, op dat zy niet genoodzaakt zyn,met den Propheet, te klaagen: Cc) zvy hebben Babel gemeesterd, maar zy is niet geneezen, laat ons haar verlaaten ; of opdat zy niet, gelyk zy even voor den ondergang van den Tempel van Jerufalem tot eikanderen fpraken, zeggen: laat ons van hier vertrekken, laat ons van hier vertrekken. Trachten wy dan ons leven alzo in te richten, dat wy Gods Engelen tot onzen dienst opwekken, in plaatze van dezelven van ons te verdryven j (d) Exod. 03, afc (èj Luk. 15. to. (e) Jer. 51. 9. Y j*  $4$ Drie-em-Twintigste Meditatie óp het ' a Waar God in 's menfchen Ziele wcont, haasten zfcti de Heilige Engelen, om dezelve te dienen, nis een' Tempel Gods, zegt Augustinus. Hierdoor zullen wy hen beweegen ,niet alleen om ons in den ingang, feil voortgang. maar ook in den uitgang van ons Leven,by te lhan,op welk tydftip hunne hulp ons het allermeest te ftade koomt , aangezien alsdan die briefchende Leeuw meest op ons verderf uit is, en toornig zynde, en wetende dat dan zyn tyd kort is (a). Dan zullen wy niet behoeven te vreezen; want, 'er meerder met ons zullen zyn, dan tegen ons: Zy zullen dan voor ons ftryden en overwinnen,en zy, dewelken alhier onder de vleugelen der ringelen veilig zyn geweest,zullen ook van (b) de Engelen , gelyk den vroomen Lazarus, in den Jchcoi-van Abraham gedraagen worden, om God met cV.e zyne 'Engelen en Heirkrachten, (c) te loven in Eeuwigheid. Amen. GEBED. Bedroefde Jezus! Was Uwe droefheid, om onze' zonden, zó groot, dat Uweangstftem de wolken doorboorde , het hart van Uwen Hemelfchen Vader bewoog ; en, daar de Aarde Uallen trooft weigerde, de Hemel eenen Engel, ter vertrooftinge en verfterking, tot U afzond?Ach! Bedroefde, Benaauwde Jezus! Onze zonden, waren oorzaak van deeze wonderbaare ge. beurrenisfen. Terwyl het zwaarwigtig werk onzer verlosfinge U in deeze Uwe droefheid ftortte, en als een zwaar pak drukte, fnelde de Engel Gods, b'ewoogen doGrL'wen deerniswaardigentoeftand,en begaan met den rampzaaligeh ftaat van het zondig Menschdom, naar U toe;om , ware het moogelyk, U dien drukkenden Jast te verligcen, en U tot het vol- C» Apoc. 12. 12. (b) Luk. 16. 22. (O p3- U%- a-  Lypen van Jezus-Christus. 341 voltrekken van Uw begonnen Liefdewerk, en bet kloekmoedigaanvaarden van den kelk UWes T.ydens, op te beuren, en atn ce wakkeren. Behoeft. Gy tb,q is, OweldaadigeHemeb/orsc! den troosr Ijw- Engelen niet meer; maar zyt Gy-zelve nu voor hen het Voorwerp hunner Eeuwige Troost en bly dfchap ? Ach! zie van Uwen hoogen Hemel-Throon op ons, die hier op aarde,in dit traanendal leeven,neder. De zwakheid, die ons aangebooren is; ons hart, hetwelk door de zonden bedorven is; de rampen en onheilen , welke ons alömme ontmoeten; en de verleidende bekooringen , die ons menigmaal vetflrikken, en ten val brengen; die alles maakt voor ons hier op aarde eenen ftaat uit, welke vol is van droefheid, benaauwdheid en elende. Dac Uwe Engelen- wachc, ö Vorsc des Hemels! ons dan omcingele en beveilige, in het midden van zoveele gevaaren! Zond Gy weleer deeze dienscbaare Geescen eer befcherming van den menfche , gun ons dan ook deeze gunst, deeze genade ; opdat Zy ons tegen alle gevaaren, mee hunne vleugelen moogen dekken! Bereid onze harten; opdat ze deeze gunst waardig moogen worden; wek dezelve tot eene eerbiedige gehoorzaamheid op; epdae de infpraak Uwer Engelen indruk op dezelve moogen hebben ! Vervul aan Uw Geestelyk Israël, dac door Uw bloed vrygekofte Volk, hetgeene Gy aan het vleefchelyk Israël beloofd hebt: zend ons Uwen Engel, die ons voorgaan zal, bewaar en op den weg, en ons inleiden zal in de plaatze,die Gy voor ons bereid hebt; opdat wy , onder het geleide van onzen Befcherm ■ Engel, eenmaal eene plaatze , by hec gezelfchap Uwer Juichende Engelen, in Uwe zalige Tegenwoordigheid , moogen bekleeden. AMEN. ■ Y 3 VIER-  34* VlER-EN-TWINTIGSTE MEDITATIE Op HET VIER-EN-TWINTIGSTE MEDITATIE. Et faftus in agonia pro-** En in eenen benaüuwden hxms orabat.^ Ec fac}| ftryd zynde, badt Hy tttsedfudorejus,ficut*| te langer. En zyn gutta? /anguinis de^g zweet wierd gelyk currentis m terrarn. || druppelen bloede.dieop ófe tf*-*?v/(2 neder liepen. Luk. a2. vs. 44. Onder alle zegeningen, die de Aardsvader Jakob met dervende lippen, over zyne twaalf Zoo- 7nnn?A 'V/rd,ent de zeSen»di™ hy aan zynen ZooneJuda gaf, onze opmerking. Hy zal,zegt hy, ^ zyn kleed wasfcben in den wyn en zynen man* telen het bloed der druiven. Hy had aan het tiende Vers voorzegd, dat de Staf van Juda niet zou worden wechgenomen noch de Forst uit zyn Geftachte, tot dat hykwame, die gezonden zou worden , en de verwachting der Jooden en Heidenen zyn zoude. Hy had getoond, hoe de Mesfias zyn Veulen aan den wyngaard en aan den wynflok zyne Ezdinne zou binden; dat is, hoe hy de Heidenen, die als een jongen Ezel waren, om dat zy nooit het juk der wet gedraagen hadden, verëenigen zou met de vruchtbare Kerk, en,vervolgens, de naakomelineen der Jooden, die onder dienstbaarheid der wet gezwoesd hadden , en van Hem afgeweeken waren, aan den zelfden wynftok, zyne kerke,in het laatfte der da. gen wederom binden zou. Daarnaa voorzeidde hy Tan den Mesfias: Hy zal zyn kleed wasfchen in den wyn, {*) Ge». 49.11.  Lyden van Jezus-Christus. 343 wyn, en zynen mantel in het bloed der druiven. Deeze kleeding beduidt het vleesch , hetwelk de Mesfias eens ten zynen tyde zoude aanneemen, en daarin verfchynen, en, gelyk de kleederen het geheele lichaam bedekken, en verbergen, zoo zoude ook in het vleesch, dat is, in de menfehelyke natuure van den Mesfias, zyne Godheid woonen, en als bedekt worden;en,gelyk het kleed naauw met het vleesch verëenigd word, zoo zoude het lichaam,op de allernaauwfte wyze, met zyne Godheid verëenigd, en Hy, met recht, Emmanu'èl genoemd worden (a) , dat is, God met ons. Behalven van dit kleed, gewaagt de Aartsvader Jakob onk van eenen mantel, en hier door worden, buiten allen cwyffel, zyne Ledemaaten verdaan, namelyk, die als een' mantel, door hec geloof,aan Hem vast zyn. Dat Christus, zegt Paulus, f» door het geloof in uwe harten woo~ ne. Daarënboven fpreekc hy ook van wyn, waardoor zyn bloed verdaan moet worden, omdat deeze Aartsvader terftond fpreekt van het bloed der druiven. De reden is, omdat de wyn in de Oosterfche Landen bloedrood was: de Grieken waren ook gewoon de wyn, 't bloed van de druiven, te noemen. Hierdoor gaf Jakob dan te kennen, hoe de Mesfias zyn bloed ftorten, en zyne menfehelyke natuure, als in het bloed indoopen en wasfehen zoude ; gelyk wy ook in onze opgenoomene woorden zien, daar Hem een bloedig zweet van het hoofd toe de voecen afzypce. Hoe groot moet hier de oorzaak van zulk-eene verbaazende uitwerkinge niec geweest zyn! Welk-eene doodelyke benaauwdheid , moet zodanig een bloedig zweet niet voorafgegaan hebben. Zong David weleer in zyn' 68den Pfalm : (c) Behoud my, ó God; want de wateren zyn tot myns O} Ifa. 7. t4. O) Eph. 3. (O Bf. 63. 2. Y 4  344 VlER-EN-TWlNTIGSTE MEDITATIE OP HET myne Ziele gekoomen:. ongetwyffek is dit ook her gebed geweest van den Zaligmaaker, l nneer hv ach in dien benaauwden ftryd bevond, wiens weer! ga nooit op aarde is voorgevallen Het woord agonia, afkomftig van won be^e- Onias, dat wanneer Heliodorus den llS be roofde f» zyn lichaam van fchrik was aanL daan dat een teder, die hem zJg, wel befeftete Ittu b?a3UWd * Van ^fm/ar 'wat denkbeeld zal men vormen, van de bcnCwdhdd onzes Zahgmaakers, wien hier een hevige tweevZ f! 8ed'chten» OP het felfte aand fd S n?t vleesch ftrydt tegen den Geest; de natuur tegen den zth alleydi;rrbeldiTkracht ve«egenvSig "e * Z!ch alle die fmaadheden en fmerten? die Hv zou moeten onderftaan, waaruit de ukerfte ontroerd en benaauwdheid in Hem QntftondfdaS-S «reedt de liefde , met de drift, die Hy had om de menfchen zahg te maaken, en zyns Vaders wd te volbrengen. De liefde en vrees ftreed™ ,"n i tegen elkandere: Zyne liefde riep^l)^/^ ™«1f?dTteWOrden'en ^v>ordikgeprZ\ totdat het volbragt worde ! Maar de vrees daaren tegen, doet Hem bidden, (,) dat die uur war het moogelyk, van Hem mogt/vaorbygaa)He?Zs TJï HWu' mec iema"d die het een of ander lid dei.lichaam, moet laaten afzetten Z eegen: Hy is daar toe wel gewillig -echter fchrik het lichaam voor de fmerten De Red^n t wilde we, ,jde„,offidat *tJ!gS$$Zg% gee- 00 a Macll. 3. 17. /■« Int ,„ CO Mark. 14. 35. W LuL I2'  Lyden vanJezüs-Christus. 345 geene andere wyze kon verlost worden; maar, de natuur fchroomde voor die vreezelyke pynen ; zodat 'er dan in Jezus een weezenlyke ftryd is geweest, en Hy ,met David ,heeft kunnen zeggen; (a) de benaauwdheden des doods hadden my omvangen, en de angflen der Helle hadden my getroffen. Ik vond my in bedruktheid en in fmerte; doch, ik riep den naam des Heeren aan. Hy gaf den moed, onder het gewigt van den ftryd, niet verlooren; maar, hoe zwaarder de ftryd was, hoe Hy langer badt: zyne zuchten wierden verdubbeld; van zyne kniën viel Hy op zyn aangezicht neder, Hy badt met meerder aanhoudinge ; ja tot driemaal toe hervatte Hy zyn gebed. Geen wonder, dat Christus zoo in 't gebed aanhield; dewyl zyne benaauwdheid overzwaar was : 't was, voorwaar leen droevig fchouwfpel,voor de Hovelingen van den Koning Balthafar, wanneer 'er zich eene ichryvende hand op den muur vertoonde, en waardoor (b) de Koning van gelaat veranderde, en zyne gedachten hemgantfch ontroerd maakten; de gewrichten zyner lendenen los wier den, en zyne kniën tegen elkander klopten. Hoe akelig is het gezicht niet van eenen ftervenden Menfch , wien hec klamme zweet uitbreekt, en vol- angft en benaauwdheid is? Nochtans gevoelt een ftervenden, zoveele fmerten niet,omdat de zinnen in hem beginnen te verflaauwen, en ftil te ftaan; maar, in Chriftus waren alle de zinnen levendig, krachtig, werkzaam, en, by gevolg, was zyne benaauwdheid grooter, dan vaneenen ander', die de verfchriklykheden des doods ziet, of gevoelt. Dit is niet te bewonderen; want, Christus heeft zynen bitteren dood , en alle de pynen, die Hy lyden zpu,op het klaarfte voorzien, en tevens geweeten , dat Hy die niet ontgaan konde. De menfch is van zyn toekoomend noodlot onkundig, ftelc GO rralm 114. 3. (è) dan. 5. é, Y 5  352 VSER-EN-TWINTIGSTE MEDITATIE OP HET zweer, een' geneezenden balzem voor de wondert uwer Zielen. Nadere tot deeze fonteine, van Zacharias voorzien: (a) ten dien dage zal'er eene tontem open flaan voor het huis van David, en voor de imvooners van Jerufalem , tér afwasfehinge van den Zondaar. En, wie is toch deze fontein anders, dan onze Zahgmaaker Jezus-Chriflus, in welken deeze reinigende Waceren te vinden zyn: zyn bloedzweet namelyk, heewelk Hy voor ons in Gethfémani flort, en aan hee kruis vergoten heeft. Onder het oude Verbond, waren 'er veeie wateren en wasfehingen ;maar, het waren flechts fchaduwen van deeze fonteine;ali'hunne kracht en nuttigheid was, met opzicht tot deeze bron, het bloed van Christus, f» in dewelke wy de verlosfing hebben, door zyn bloed, de vergiffenis der zonden. Deze fontein ftaat nu voor een' ieder open. Een ieder mag dezelve naderen, in het oude Verbond lag 'er een dekzel op deeze fonceine; niemand, dan een Israëliër, moge toe dezelve koomen, en dat maar van verre; want, het wasvoorde anderen (c) eene toegezegeldl fontein: (d) de weg tot het Heiligdom was nog niet openbaar geworden ; terwyl het eerfte Tabernakel fland had;maar, hier is deeze fonteine geopend geworden : Jooden en Heidenen, Grooten en Kleinen, Ryken en Armen, wie zy ook moogen zyn, hebben vryheid om tot dezelve te naderen, en ten alle tyde,zoveel men begeert, uit dezelve te fcheppen en te drinken. Geene uitvlugten hebben hier plaatfe, om tot deeze fontein niet te naderen. Men behoeft geene lastige en verre reis naar Jerufalem te doen : Men heeft geen geld of goed noodig. Alles is hierom niet: (e) Qy-allen, zegt Ifaïas, die dorst hebt, koomt tot de wateren ; gy die geen geld hebt, fpoedt {af Zach. 13. 1. O) Kol. 1. i# rc) Cant. 4, 12. W Heb. 9. 3. O; Ifa. 55, 1.  Lyden van Jezus-Christus. 353 fpoedt u, koopt, en eet, koomt, koopt wyn en melk zonder geld, en zonder eenige ruilinge. Van ouds heefc men, met ongeduld, naar deeze fontein moeten wachten, met een dorftend verlangen naar dezelve gereikhalsd \ maar, nu is die dag gekoomen, op welken alle de buizen van deeze fonteine ontfprongen zyn ; wanneer Hy uit zyn geheel lichaam, uit alle zyne leden heeft bloed gezweet, en, aan het kruis genageld, voor de geheele waereld is doorftooken, en aldaar zyn laatlle harte-bloed heeft geltorc. En wel op eene byzondere wyze is deezefonceinegeopend, toen God diencempel, welkers (a) voorhangzel in twee /lukken fcheurde, by den dood van zynen Zoone, mee alle zyne fchaduwen en uicerlyke plegcigheden, dekzels van deeze fonteine , hinderpaalen van den Chriilelyken Godsdienft, vernietigd heeft, (F) uitwiffchende het handfchrift der infielllngen, V welk ons Jlrydig, en tegen was. 6 Gelukkige dagen van het nieuwe Verbond! Wech dan met alle uiterlyke (cj wasfehingen, en lichamelyke plegtigheden;wech met het bloed van bokken en kalveren;(dj wech met de fchaduwe der toekoomende goederen; wy hebben nu de eigene gedaante der zaaken; nu is ons een' overvloedigen rykdom, en eene onüitputtelyke bron van goederen geopend. Wat zou ons dan wederhouden ? Waarom zouden wy niec, zo dikwerf wy ons door zonden be» fmeurd hebben, coc deeze fonceine begeeven? Hier is een water voor alle befmeccendfte Ziektens. Koomt dan, Zondaars! haast ü naar deeze fonteine, naar deezen heilbron der zaligheid. VereidelcGodsklagten, door Jeremias aangeheven : (V) Zy hebben my verlaaten , die de bron des levenden waters ben, en zy heb» GO Matth. 27. 51. 03) Ko'. 2. 14. (c) Heb, 9. 10-22, (d) Heb. 10. 1. (V) jer. 2. 13. v  354 VlER-EN-TWINTIGSTE MEDITATIE OP HET hebben zich -waterbakken uitgehouwen, geborftene waterbakken, die geen water konden houden. Ach! vertreedc den Zoone Gods niet, acht zyn bloed niec onrein; maar houdc dierbaar hec bloed des Verbonds van Jezus-Chriftus, (a) door hetwelke gj geheiligd zyt. Hebt geene aankleevinge meer tot de oude dienftbaarheid der zonde: laat toch zyn angftig en bitter bloedzweet niet te vergeefsch zyn. Laat uwen van bloedzypenden Jezus niet langer, met den treurigen Propheet Ezechiel, klaagen en uitroepen (b), daar is tot zweet ens toe aan gearbeid, nochtans is haare over groote verroesting niet afgegaan, zelfs niet door het vuur. Uvje onreinigheid is wel vervloekelyk ; want ik heb u willen reinigen, zonder dat gy van uwe vuiligheid gereinigd zyt. Zyt eindelyk, tot uwe waarfchouwinge, overtuigd , dat het dierbaar bloedzweet van uwen Jezus, hetwelk gy verwerpt en kleinacht, het eenigft middel is tot uwe Zaligheid : dat bloed zal tegen u in den dag des oor. deels getuigen, en wraak over u eifchen ;maar, wy hoopen , en (c) betrouwen wat beters en zaliger van ulieden , alhoewel wy zoo fpreeken. Koomt dan nogmaals, gy zondaars! hier is een middel ter uitwisfchinge uwer zonden, en geneezinge der gebreken. Koomt, Melaatfen, hier is de Jordaan, die u kan zniveren;gy kunt niet-alleen eenige druppelen ontvangen, maar overftroomc worden, en u-zelven dompelen in die heilryke fonteine. Zyt gy vol wonden, hoe groot, diep, en doodelyk;zyc gy (d) ziek, blind, kreupel, hier is de waare Schaapspoel Bethfat da, waarin niet-alleen de eerfte, maar ook de Jaatite van alle zyne ziektens kan geneezen worden. Deeze wateren behouden hunne kracht: Niets kan hunne heïlkracht, hoe dikwerf ook ten nutte gebruikt , {a) Heb. 10. 29. (b) Ezech. 24. 12. (O Heb. 6. 9. (d) Jof. 5. 3.  Lyden van Jezus-Christüs. 355 bruikt, beletten. Dat 'er dan niemand wanhoope* en zegge, dat hy een te groote Zondaar is. Dit bad is voor de Zonden van de geheele Waereld: (V) is uw gantfche hoofd ziek, en het gantfche hart neerflagtig; is 'er van de zooien der voeten, tot de kruine des hoofds geene gezondheid in u;wafcht u maar,en reinigt u in deeze fonteine : al waren uwe zonden als fcharlaken , zy zullen zo wit worden als fneeuw; al waren zy zo rood als karmozyn; zy zul' len zo wit worden als wol.' Het bloed van Christus is heden nog zoo vermoogend en krachtig, als toen het in Gethfémani gezweet, en aan het kruis uitgeftort wierd. Gy, Adam! waar zyt gy nu ? Hier ontfpringt eene veel aangenaamer fontein, dan die in het aardfch Paradys vloeide. De Uwe gaf flechts water,datCf) de geheele vlakte der aarde bevochtigde; maar, deeze geeft bloed , om de gantfche Kerk te befproeijen; Cc) eene fontein, die fpringen zal ten eeuwigen leven. De eerfte maakte het Aardryk vruchtbaar; maar, deeze de Zielen; de eerfte is opgedroogd kort naa de Zonde; maar, deeze loopt altyd; deeze fpringbron is als eene pompe,.die, hoe meer men pompt, hoe zy overvloediger wateren geeft; 't is eene onüitputtelyke Welle. David riep welëer: 'Cd) Och of my iemand een dronk waters gave uit den bornput, die teBethlehem is ; maar, wie zal ons te drinken geeven van deeze bron, die in Gethfémani gefprongen heeft, en nog fpringt;dewyl deeze fontein niet verdroogen kan ? De Kerk heeft deeze fontein in bewaaringe; de Sacramenten zyn als zoveele Spring-Aders, die met zyn bloed zyn opgevuld. Tot deezen moeten wy naderen, om onzen dorft te iesfchen : van dit bloed hebben wy reeds geproefd in hetDoopzel, daar hebi aa: ben f» Jef. 1. 5 6.18. t» Gen. 2. 6. ) Mark. 14. 40. (c) Job. 9. 3. (»/) Luk. 22. 33. () Helper in de benaauwdheden , die ons boven maate hebben aangetroffen. Tweemaal had zyn Vader Hem niet verhoord; Hy wil dan, ten derdenmaale,weder met kracht beginnen; want, den aanhoudenden is de verhooringe beloofd; (b) dus, hen daar laatende , gelyk Mattheus zegt, gong Hy wederom bidden voor de derdemaale, zeggende de zelfde woorden;maar, ontbrak het dan den Heere Jezus aan woorden in zyn gebed? Kon die groote Voorbidder, geene andere gebeden bedenken, opdat dezelve , door de veranderinge, zynen Vader mogelyk mogten beweegen? Strydt dit niet met zyne eigene leeringe, wanneer Hy zegt :(c) als gy bidt, gebruikt niet veele woorden, of, gelyk de Griekfche text uitdrukt, geene ydele herhaalinge ? Waarom gebruikt Hy - zelv dan dezelfde woorden ? Hierdoor gaf de Heiland zyn onverzettelyk verlangen naar ééne en dezelfde zaake te kennen; dus behoefde Hy geene andere woorden te gebruiken. Hy wist wel, dat zyn Vader geen acht doeg op de fierlykheid en de veranderinge der woorden,welke moogelyk by koelzinnige menfchen ingang verwekken ; maar alleen zag op den ftaat en meeninge, (d) en enkel het harte befchouwc, gelyk Hy, weleer, toe Samuel zeidde. Dit moet dan den nederigen Christenen ter loops opbeuren, en doen denken, dat, al bidden zy, met weinige, eenvoudige ,en meermaale met dezelfde woorden, hun gebed, echter, aangenaam is by Hem, die de harten doorgrondt. Wy be» 00 Ps. 45. 2. 00 Mat. 26. 44. Cf) Mat. 6. 7. 00 1 Reg. 16. 7.  Lyden van Jezus.Christus. 363 behoeven ons ook niet te verwonderen, over de herhaalinge van zyn Gebed ; immers, een yverig en ernftig Gebed is niet zelden met menigvuldige herhaalingen van dezelfde woorden en zaaken vergezelfchapt, gelyk bleek in verfcheidene voorbeelden , als van f» Abraham, David, Ezechias, Daniël, en Paulus. De yver, waarmede Christus ontvonkt was, deed Hem driemaal bidden: niet mynen, maar uwen wille gefchiede. Het was ook dit derde Gebed , hetwelk door de wolken drong , en waarop de verhooringe volgdeaangezien 'er (b) een Engel van den Hemel verfcheen ,die Hem verfterkte; waardoor de ontroeringen zyner Ziele eenigermaate begonden te bedaaren. Hy ftond dan op van die plaatze , die met zyn bloed en zweet bevochtigd was : Hy droogt zyne traanen en bebloed aangezicht af, en begeeft zich met eenen zonderlingen moed, voor de derdemaale, tot zyne leerlingen , om hen weder optewekken, en hen van het aanftaande gevaar te bevryden; waarmede Hy dan ook zyn Gebed, kort te vooren gefprooken , waarachtig maakt: (cj als ik met hen was, bewaarde ik hen in uwen naame. Die gy my ge•reeven hebt, heb ik bewaard, en niemand van hen is verlooren gegaan, dan de Zoon des verderfs. Hy kwam dan, om, hen te bewaaren, opdat zy mede niet zouden gevangen worden. Maar, helaas! Hy vind hen in geene andere omftandigheid dan te vooren: Zy fliepen ook ten derdemaale. Te vooren belastte Hy hen te waaken; maar nu (d) zeidde Hy tot hen: flaapt nu en rust; hen als op eene fchimpende wyze aanfpreekende, hetwelk het tegenovergefielde te kennen gaf; immers, het was als of Hy zeid. 00 Gen. 18.24. 2 Re?. 7.18—,20« Ha. 38.16-18. Dan. 9. 18 -19. 2 Kor. 12. 8.. (b) Luk. 22. 43. CO Joh. 17. 12. 09 Matth. 2(S' 45.  364 Vyf-en-twintigste Meditatie op het zeidde: Slaapt nu zolang het u lust, gy zult welhaast op eene verfchrikkelyke wyze wakker gemaakt worden. Gy zult niet lang uwe oogen behoeven te vryven, om wakker te worden. Deeze woorden behelzen eene ernftige beftraffinge: Dus leezen wy by den Propheet Amos: (a) Koomt naar Bethel, en pleegt godloosheid: naar Galgala, en vermenigvuldigd de overtreedingen, met welke woorden hy, fpoctender wyze, den Jooden hunnen Afgoden-dienst verwyt. Op gelyke wyze zvn hier deeze woorden des Heilands te verftaan, waardoor Hy zynen Apostelen, over hunne flaaperigheid verwyt doet. Die dan naar geene getrouwe en goedhartige vermaaningen luisteren , worden dikmaals door de gevaaren-zelve wakker, en met den flag gewaarfchouwt. Het geene de Heiland hen zo dikmaals voorfpeld had, was altoos by hen in twyf. fel getrokken: {b) Zy verjionden niet-met - al van deeze dingen, zegt Lukas. Hier zouden zy het nu ook , tot hunne droefheid en fchaden, ondervinden want, zegt de Heiland: Ziet; nu is de uure gekoomen' dat de Zoone des menfchen in de handen der Zondaaren zal geleverd worden , die uure namelyk die regte en eigenlyke tyd, op welke Hy, volgens de voorzeggingen der Propheeten, fterven moesten voor zyn Volk. Nu waren de (c) twee-en-zestig weeken. van Daniël voorzegd, ten einde; die tyd, waarop de Christus zoude gedoodt worden, was nudaadelyk verfcheenen en vervuld, en, dus moest datgeene zonder langer uitftel volbragt worden, hetwelk de mond des Heeren gefprooken, en zyn (d) hand en raad gefcbikt had te gefchieden. Nu was die uure gekoomen , waarin toegelaaten wierd de handen aan Hem O) Amos. 3. 4. f» Luk. 18. 34. C<3 üiu. 9. 26. () Joan. 8. 29. fjf) Joan. 7. 30.  366 Vyf-en-twintigste Meditatie op het leverd worden, in de handen der Zondaaren. Door deeze Zondaaren worden de Heidenen verdaan, dewelken dikmaals, in vergelykinge der Jooden, dus genoemd worden: wy zyn,zegt Paulus, (a) van natuure Jooden, en niet uit de Heidenen Zondaars. Dit had de Heiland ook duidelyk bevestigd, toen Hy van zyn lyden tegen zyne leerlingen gefprooken had; zeggende: (b) Hy zal den Heidenen geleverd worden, en de Apostel Petrus zegt: dat Hy Cv) door de handen der booze menfchen gedood is • doch, hier worden, echter, de Jooden, de Pharizeè'n' Schriftgeleerden, en Judas, niet uitgedooten: hieröm zeidde de Heiland ook : (d) Ziet daar, die my verraaden zal is hier by. Onze gezeegende Zaligmaaker, had nog kort te vooren, toen Hy het Paaschlam met zyne leerlingen at, genoegzaam te kennen gegeeven, dat Judas Hem verraaden zou, en deeze was nu op den weg vanwaar de Heere Jezus, door hec oog zyner Alweetendheid, hem reeds te gemoet zag. Op gekke wyze zag Hy weleer, (e) Nathanaël onder den vygeboom, eer Philippus hem riep. Het was dan als of de Heiland hier zeidde: die Judas, die My verraaden heefc, is reeds met zyn gódloos gezelfchap op den weg: hy is reeds naby; gy zult hem oogenblikkelyk zien, de lucht is al verlicht door hunne fakkelen en lantaarnen; ik zie hunne zwaarden en' pieken al blinken. Ziet daar,deSpreuke desZaligmaakers alhier bewaarheidt: (f) de kinderen deezer Waereld zyn voorzigticher, dan de kinderen des lichts in hun gepachte. Deezen, immers, zyn waakzaamer, naarfliger en yveriger, in de uitvoeringe hunner belangen, en zondige aanflagen. Dit bleek ook in de Aposte- len (1? £aU 2' I5> (*) luk' l8' 32. Cc) Att. 2. 21. Q/) Mar. 26. 46. (e) Joh. j. 4g. (ƒ) Luk. i(L g.  lyden van JeZUS-ChRISTUS 367 len zelfs;want,zy waren in eenen diepen flaap van zorgeloosheid gedompeld; terwyl Judas en de Overpriesters waakten; deeze waren waakzaam en naarttig in hun boos overleg, hoe men Jezus hec best vangen zoude. De verwachte loon van dertig Zilverlingen had meerder vermoogen op Judas, dan alle de vermaaningen, benaauwdheid, en doodelyke angflen van hunnen Meester op de Apostelen, ja dan hun eigen gevaar-zelv; immers, fchoon de Heiland hen ten derdemaale flaapenden vindt, en hen nogmaals voorhoudt, hoe Hy zoude geleverd worden in de handen der Zondaaren, bleven zy, echter, nog door den flaap overmand. Het uiterfte oogenblilt feheen nog geen indruk op deeze flaapzuchtige Leerlingen ce maaken; waarom Hy dan ook, eindelyk , zeidde: (a) Staat-op, laat ons gaan. Door deeze aanmoedigende woorden, coont onze Heiland, hoe Hy niet gedwongen, maar vrywillig zich tot den dood begeeft. Te vooren, toen men Hem zochce (V) Koning te maaken, vlugtte Hy; maar, nu Hy weet dac zy koomen, om Hem te vangen, en met doornen te kroonen, gaat Hy hen te gemoet, (f) en geeft zich- zeiven voor onze zonden over, en wordt Qd) zynen Vader onderdaanig tot den dood, ja tot den dood des kruisfes toe. Toen kon de Heiland, met byzonderen nadruk,tot zynen Vader geroepen hebben, (V) hetgeene David, in zynen naam, gezongen had , en Paulus op Hem coepasc: (/') Zie ik koome om uwen wille te doen, ó God! Hy gaat hen dan te gemoet, om te toonen, dac Hy geenszins den dood vreesde; hoe bevreest en beangst Hy te vooren was in zyn Gebed,'zoveel te moediger was Hy van zyn Gebed opgedaan: de rechtvaardige* zegt (a) Mat. 26. 46. (p) Joh. 6. 15. (O Gal. 1. 4(*0 Phil.-s. 8. (.0 Pf. 39. 8. (ƒ■) Heb. 10. 7.  368 Vyp-en twintigste Meditatie op het zege Salomon , f» u moedig als een' leeuw, en bv zal met vervaard zyn. Door deeze tegengang van zyne Vyanden, heefc de Heiland ook zorge gedraagen, dac den Eigenaar van den hof, door de moedwilligheid dier bende, geen nadeel wierde toegebragt: even gelyk de godvruchtige Koning David eenmaal Jerufalem verfchoonde , wanneer hv op de tyding van Abfaloms opcogc, uit de Stad 'week zeggende: (b) tot zyne Dienaaren: trekt fpoedil naar buiten, opdat hy de Stad niet verftaa met jcoerpen zwaarde. Hetgeen dan Christus tot zyne flaaperice Leerlingen zeidde :Staac-op, laat ons gaan; dat heeft Hy ook tot ons gezegd, en zegt het nog dagelyks, verltaande hierdoor onzen zondigen ftaac, waarin wy als ilaapenden en dooden liggen. De flaap en de dood •zyn cwee gepaste Zinnebeelden van de zonden; hierom voegde Paulus dezelve ook by eikanderen, en wekte den Ephezeren op: (<•) Ontwaak die daar Jlaapt, en ftaat op uit de dooden; want, om van dien flaap ce fpreeken , wie ziec niet in deszelfs natuure de zonde en haare vruchten opgeflooten * De flaap fpruic veelal uit de dampen voort, die uic de Maage naar de Hersfenen opftygen; waardoor de zinnen bezwaard worden, en dusm eene werkeloosheid geraaken ; Dus is het ook met de zonden gelegen ; want, zohaast de dampen der be-reerlykheden zich in onze harten verfpreiden , beneevelen zy de zitplaats der reden, en verbreeken onzeZielekrachten; en dus krygen wy, om gelyk Paulus te fpreeken,(d) een' bedwelden geest,-onze oogen worden verduisterd; zodat wy niet zien, en onze oor en booren niet, en men geraakt bierdoor in eene zondige ongevoeligheid omtrent de dingen , die van den 0») Prov. og. i. (b) aUeg. I5 CO EPh. 5. 14. 00 Rom. u. %jLl10.  Lyden van Jezus-Christus. 369 den Geest Gods zyn. (a) Die jlaapen, flaapen des nachts, zege Paulus: alzoo fpruit ook de geestelyke flaap uic de duisternisfe der onweetendheid, in dewelke de Zondaaren diep gezonken zyn; (b) bun 'verfl'and is met duisternis [en bevangen', vervreemd van het leven van God door de onweetendheid, die in hen is, om de blindheid huns harte. De flaap is gemeenlyk met droomen vergezelfchapt i en het gebeurt menigmaal , dat wy ons inbeelden, te zien, te hooren, te fpreeken, en te wandelen; hoewel wy onbeweeglyk op onze bedden nederlia;gen. En, wie weet niet, dat de flaap der zonde onze geesten met oneindige en zeldzaame droomen vervult? Onaangezien wy (c) elendig, jammer lyk, arm, blind, en naakt zyn, beelden wy ons, echter, in, dat wy ryk, en wel voorzien, en aan niets gebrek hebben; maar, wy bevinden eindelyk, dat het niets dan droomen en beuzelingen zyn. Hierin is de Zondaar ook aan eenen droomenden gelyk, dewelke, in zynen droom, zich over een gewaand geluk verheugc, maar,ontwaakende* bevindt hy, dat zyn droom ydelheid was, en dit geluk enkel in eene bedriegelyke inbeeldinge beftond. Gelyk een hongerig menfch,zegt de Propheet Ifaïas,() Epb. 4. 18. [e) Apoc. 3. 17. \d) Ifa. flo. 8. Aa  370 VyF'EN-twiïctigste Meditatie op het den overvloed der rykdommen; en 't fchynt hen, dat zy reeds alle deeze dingen bezitten, en de gelukkigften der Waereld zyn ; maar , naauwelyks ontwaaken zy uit deeze fluimering, of zy belyden, met droefheid, dat zy zich metydelen wind hebben gevoed. Dan worden de woorden van David bewaarheidt: (a) Zy hebben hunnen flaap geflaapen, en hebben niets gevonden in hunne handen. Eindelyk , even gelyk die, dewelken door den ilaap overmand zyn, niet in ftaat zyn, om zichzelven te verdedigen, of te vlugten,maar ligtelyk overrompeld worden, gelyk bleek in Si/ara, Saül, en Abner; alzo zyn zy, die in den flaap der zonden gedompeld liggen , onbekwaam, om den Duivel en de Waereld tegenftand te bieden, en dus worden zy ligtelyk overwonnen. Zoo lang Samfon wakker,en op zyne hoede was, vermogten de Philiftynen niets tegen hem; maar, zohaast hy in (&) Dalilas fchoot lag, en fliep, valt hy vanzelve in hunne handen : zohaast flaapt de mensch ook niet in den fchoot van het vleesch, en zyner begeerlykheden,of hy wordt ligtelyk en fchielyk van den Vyand onzer Zaligheid overrompelt. Wie ziet dan niet, dat de zonde, met recht, by eenen flaap mag vergeleken worden? Maar,dewyl dan Christus nog tot de Zondaaren roept: ontwaakt die daar flaapt, hoelang zult gy dan nog in dien doodelyken ilaap volharden ? Zo is het meer dan tyd , om te waaken, en ons tegen onze vyanden te verdeedigen. Staat dan op uit uwe doodelyke flaapzucht, eer het uiterfte ongeluk U trede, (c) Waart gy nog, als eertyds, duisternisfe, waarin de Heidenen langen tyd gelegen hebben, men zoude zich niet behoeven te verwonderen , zo gy in uwen flaap, O) Pfal. 75. 6. Q>) Jud. 16. 19. (<) Eph. 5. 8.  Lyden van Jezus-Christus. 371 gelyk de Heidenen, volhardeden; maar, nu (a) de Zonder rechtvaardigheid is opgegaan, nu het licht van het Evangelie ons befchynt,hoe kunnen wy nu nog liggen flaapen, zonder ons oordeel te verzwaaren? Die behelsde de vermaaning van Paulus, (bj dat de uure gekoomen is, om uit den flaap te ontwaaken ; want, nu is de Zaligheid ons nader, dan toen wy eerst geloofden. De nacht is voorby gegaan, en de dag is aangekoomen. Laat ons dan de werken der duisternisfen afleggen, en de wapenen des Lichts aan doen. Ontwaakt dan , om Gods ilemme te hooren; om Uin ftaat te fteilen tegen de aanvechtingen des Satans. Weest dan waakenden op de komfte uwes Heere, opdat hy U niec verrasfe. Hoe lang zult gy dnn nog in het ftinkend graf uwer Zonden blyven? De dag der genade, die nog over U fchynt, verpligt U om uic uwe Zonde opteftaan: wilt dan , om met de woorden van Petrus te fpreeken , niet langer (V) naar de hegeerlykheden der menfchen, maar naar den wille Gods, den tyd, die in het vleefche overig is, leeven; want, het is genoeg, in den voorleden tyd, den wille der Heidenen volbragt te hebben. Laaten wy dan geene kinderen meer zyn der duisternisfen, noch des nachts; want, wy zyn kinderen des dags, die geduurig behooren wakker te zyn. Heeft Christus ons dan uit den dood tot het leven gebragt, dat dan, zegt Paulus, (d) de zonde niet heerjche in uw fterffelyk lichaam , zodat gy desz.elfs hegeerlykheden zoud gehoorzaamen , noch geeft uwe leden niet over tot werktuigen der ongerechtigheid aan de zonde; maar geeft uwe leden aan God , en tot werktuigen der rechtvaardigheid voor God. Staat dan op, uit het bed der zonden; haat ook zelfs het kleed, hetwelk van 't vleesch bevlekt is, en verzaakt alles wat U van Christus kan aftrekken. Laa- (a) Mal. 4. 2. (J>) Rom. 13. 11,12. (je) 1 Pet. 4. 2,3. OO Rom. 6, 12,13, Aa a  372 Vyf-en-Twinticste Meditatie op het Laaten wy dan voortaan geen hart hebben, dan om Hem te beminnen; geene oogen, dan om zyne wonderen te befchouwen; geene ooren dan om zyne ftemme te hooren, geene handen, dan om in zyn werk beezig te zyn; geene voeren, dan om zyne wegen en paden te bewandelen; met één woord, Iaat onze Ziele en lichaam Hem vcrheerlyken. Ziet dan toe, dat, wanneer de Heere Jezus koomen zal, Hy U niet,gelyk zyne Leerlingen,flaapende vindt;maar, weest altoos op uwe hoede,en (» gelyk degeenen, die bunnen Heere opwachten, als hy van de bruilof te moet wederkeeren: opdat, als Hy koomt kloppen, gy Hem ter fond open doet, voorwaar! zalig zyn die knechten , die de Heere, als hy koomt, vindt waaken: de Heere zal zich omgorden, ben ter tafel doen zitten en ben dienen, en overvoeren ter plaat ze daar geen zonde meer te vinden zal zyn. GEBED. ö Dierbaare Zaligmaaker! die in den hof Gethfémani de allerbitterfte benaauwdheid voor onze zonden hebc uitgeftaan, zonder eenigen troost van Uwe Leerlingen te genieten; die, in plaatze van met U te waaken, en U te troosten, in flaap vielen. Wy zyn immers niet beter dan zy; hoe flaaperig zyn wy niet in het Geestelykel immers, offchoon Satan , ons eigen Vleesch , en de Waereld tegen ons waaken, flaapen wy echter, als eenen Jonas in het midden der golven en gevaaren, die ons omringen. Ach! dierbaare Jezus! neem toch van ons wech den Geest des diepen flaaps , en geef ons den geest der waakzaamheid, en des Gebeds; opdat wy niet door de bekooringen overrompelc worden, en onze onachtzaame Zielen niec in den dood ont- f» Rom. 13. ii, 12.  Lyden van jEZusrCHRisTUs. 373 ontflaapen. Sterk ons met Uwen krachtigen arm, op. dat onze Vyand nooit zeggen kunne rik hebze overwonnen. Geef ons eene zodanige waakzaamheid, dat wy, met de Bruid, konnen zeggen :ik fliep, maar mvn hart waakte. Ach! doe ons die genade ; opdat wy gerekend en gevonden moogen worden onder die zalige Knechten, die, wanneer de Heere koomen zal, waakenden gevonden worden. AMEN. Aa 3 ZES-  374 ZZS. EN. TWINTIGSTE MEDITATIE OP HET ZES.EN-TWINTIGSTE MEDITATIE. Adhuc eo loquente ,**Terwyl Hy nog fprak, ecce Judas unus degg kwam Judas Jén van duodecim vemt, et|» de twaalf, daar aan, cum eo turba mulaj* «,*^weww * Seninfil °tUn?-' "*ï ™" * Overpriefters, öenioribus popuh. J* e» de Ouderlingen del Matth. 2f5: vs. 47. (O fiikmaah hebben zy my bef reeden van myne jonkheid af; mag de Kerk nu wel, met David uitroepen ; tegen welke haare vyanden , hoe zeer ook anderzins van eikanderen verfchil en de , altoos t'zamenfpannen. Stonden 'er weleer tegen David op,, *) een Adarezer Koning van Scha , alzoo fpanden ook t'zarnen tegen Christus, Dav ds Zoone; Judas, één van de twaalf, en met hem eene mannl TV3n ^"^'en^harizeën, Hoofd! nTn vi" TempC,S' e" 0uderlingen de volks; allen Volken zeer verfchillende van Ge/lachte, en Godsdienst Sommigen van hen waren Heidenen anderen Jooden;eenigen Kerkelyken;anderen K?^ perfoonen Hoe onderfcheid/n ook van rangen ltaat,nochtans zynzy allen t'zarnen veréénigd tegen e Z'l ühUd^m Hem te Verraaden' « vaneen en te dooden. Hoe tegenftrydig in fecte en leerin- WPs. 128. 1. C^2Reg. 8,3,5 10. 6.  Lyden van Jezus-Christus. 375 ge, ook («) de Epikureefche en Stoïfcbe Wysgeeren waren, als zwart en wit, fchoon deezen de gelukzaligheid in de deugd en eerbaarheid, en geenen dezelve in wellustigheid, en beestelyke vermaakelykheden (telden, echter, om de waare leeringe van Jezus te beftryden,fcheenenzy éénsgezind;en,zich veréénigenden, fpanden zy aan tegen de Leere van Paulus. Immers, als men tegen Chriftus en zyne Kerke, de wapenen op moet vatten, om beiden deezen uitteroeijen, weeten alle Vyanden met eikanderen (£) in verbond te treeden, zegt David, ldumeërs, en de Ismabeliten, Moab, en de Agariten, Gébal, en Ammon, en Amalek, de vreemdelingen met die van Tyrus. Hier zien wy ook wederom, hoe een Judas, een geweezenen Apoftel van Chriftus, en eene gantfche fchaare van allerhande Volk,zich veréénigen, om Jezus te vangen. Naauwlyks waren de woorden uit des Heilands beklemden mond gevloeid;naauwelyks bad Hy zynen Leerlingen uit den flaap opgewekt, en hen de nabyheid van den Verraader Judas verwittigd naauwelyks had Hy deeze woorden gefprooken: (V) Staat op; laat ons gaan: ziet daar, die My verraaden zal is bier by; of, ziet ƒ terwyl Hy nog fprak, is Judas één van de twaalf gekoomen. Hoe draalt m deeze woorden de Alweetendheid van onzen Heiland niet uit! En, gewisfelyk;(^)^ bet oor geplant beeft, zoude die niet boor en, of die bet oog gemaakt heeft, zoude Hy niet zien ? Zoude Hy, die al in het begin wift, wie hy was, die Hem verraaden zoude, ook niet weeten, zien en hooren, wanneer Judas op weg was , om zyne verraderyë uittevoeren ? Schoon een hof Hem, tusfchen zyn fchaduwachtig lommer, befloot en verborg, drong, echter, zyn Alziende r» Aétor. 17. 18. f» Pfa. 82. 6,7,8. (Y) Mac. a6. 46. (O Pfa. 93. 9. Aa 4  17 6 Zes-en-twintigste Meditatie op het ziende oog dóór, tot in de vergaderinge zyner vyanden binnen Jerufalem ; Ily toonde hier met de daad , met(a) Jlechts een God van naby te zyn ; maar ook een God van verre; gelyk het Hem weleer bewust was, wat (bjde Koning van Syrië in zyne binnenfle kamer iprak ; alzo wist en kende Hy ook den aanflag van Judas wel: Hy zag de krygsbende vergaderen ; Hy was niec onkundig van hunne woehge raadflagen. Uit dit-alles kunnen wy middeterwyle de willigheid van Jezus lyden afneemen; want, dewyl Hy (c) wist all' wat hem overkoomen zoude' zo hadde Hy gemakkelyk hunne laagen kunnen ontgaan : tyd en gelegenheid ontbraken Hem niet om zich te verbergen; maar neen, zyne liefde voor den mensch, en de begeerte om den wil van zynen Vader te volbrengen, drongen Hem aan, om den bicceren kelk zyns lydens re drinken. Hy gong dan Judas, met zyne moord-bende ,te gemoet. Deeze judas, die daags ce vooren nog een Apostel was, is nu een (d) aanleider der geenen die Jezus gevangen hebben. Deeze is nu, van eenen Belyder, een Verraader geworden. Ziet' zegt de heilige Evangelist Mattheus,om ons tot opmerkinge te brengen; ziec! wil hy zeggen, welk een onvergeevelyke ondankbaarheid ! Deeze Judas , die zoveele blyken van Jezus liefde had genooten, die met zoveele weldaaden was begunftigd, boven zoveele anderen, toe Apostel verkooren , met een aanzienlyk ampt, als beursdraager, onder dezelven begiftigd, die kort te vooren, een Tafel vriend van Jezus was geweest; die hem zyne voeten gewasfchen, en mee zyn vleesch en bloed gefpyst had • ziet! hoe deeze nu een Verraader is geworden ,ziet» hoe hy den Heere des Hemels en der Aarde verlaat\ en ef» Ter. 23. 23. (£) 4 Reg 5. 12) Luk. 22. 52. (O Jud. 15. 4. 00 Aft. 4. »!•  380 Zes-en-twintigste Meditatie op het als een' anderen Achitophèl, bynaar dezelfde taal tegen den Joodfchen Raad voeren, dewelke Achitophèl weleer tegen Abfalom fprak: (a) laat my twaalfduizend mannen uitkiezen : en ik zal optrekken , en deezen nachte David ndjaagen. En op hem aanvallende , dewyl hy moede en magteloos is, zal ik hem verbaasd maaken, en als all' het volk, dat hy hem ts, zal gevlugt zyn, zal ik den Koning, alléén gelaaten, flaan. En ik zal het gantfche volk wederbrengen, gelyk één éénig menfch wederkeert: want gy zoekt éénen man, en dus zal al het volk in vreede zyn. Opdat hy nu denregten man zoude vinden,en door geene verwarring in zynen aanflagmogte teleur gefield worden,kwam Judas derwaarts, met lantaarnen .fakkelen,en wapenen. Hy wist, mogelyk,dat de Heiland zyne leerlingen bevolen had, (b) een zwaard te koopen, en dat zy reeds twee zwaarden hadden. Men moest zich dan, tegen dit geweer, van wapenen voorzien: hieröm hadden zy zich dan gewapend, met zwaarden en fokken. Deeze zwaarden wierden van ouds, van de Romeinfche Krygsknechten, en Geregtsdienaaren, gelyk nog heden gebruikt. Anderen waren van ftokken voorzien) zynde het allerëerile oorlogs-geweer vóór de uitvindinge van het yzer. Mogelyk waren deeze ftokken het geweer der Gerechtsdienaaren, en de zwaarden het wapentuig der Roomfche Soldaaten. Met zodanige wapentuigen dan waren zy toegerust, om den onnoozelen en weerloozen Jezus te vangen. Wanneer David weleer met eenen ftok, tot Goliath optrok , hield zich deeze Philiftyn op 't zeerst gebelgd , en vloekte daarover, zeggende: (c) ben ik dan een hond, dat gy tot my komt met eenen ftok ? maar 00 2 Reg. 17. 1, 2,3. 09 Luk. as. 36 38. CO i Keg. 17, 43.  Lyden van Jezus-Christus. 381 maar,de Heere van David,de Heere aller Heeren , wierd' hier op eene veel fmaadelyker, en fchandelyker wyze ontmoet. Maar, dit tuig mogt nog niet genoeg ter gerustheid zyn ; hieröm voegden men by hetzelven lantaarnenen fakkelen. Maar, waartoe dit licht? Het was immers volle Maan, gelyk uit het Paasch-feest der Jooden aftemeeten is. Daarënboven zoude zich de gewillige Heiland, onder de fchaduwe der hoornen niet verbergen, (a) Adam en zyne Vrouwe, mogten zich voor het aanfchyn des Heere Gods, onder het geboomte van het Paradys verbergen, maar, dit kon in den tweeden Adam geene plaats hebben , die (b) verfcheenen is om Adams, en onze zonden wech te neemen. Hy treedde hen dan , tegen hunne verwachting, te gemoet. Niettemin namen zy Licht met zich, want,eene donkere wolk hadde de heldere lucht ligtelyk kunnen verduisteren; daarenboven kon het Maanlicht den hof Gethfémani, die vol van boomen was, niec genoeg doordringen; en dus zouden zy zich ligtelyk hebben kunnen vergisfen, met éénen van zyne leerlingen voor Hem te grypen. Hoe waar is het dan niet, dac (V) de kinderen deezer Waereld voorzichtiger zyn, dan de kinderen des Lichts in hun ge/lachte ! Deeze Waereldskinderen voorzien zich, behalven van fakkelen, ook van lantaarnen; want, offchoon de fakkels meerder lichts, dan de lantaarnen , verfpreiden konden, de fakkels, echter,door regen of onduimig weder,ligtelyk uitgedoofd wordenden dus behielden zy eensdeels het lantaarn-lichc, en anderdeels ftrekcen dit om de uitgewaaidene fakkelen wederom aan te treeken. DeOudvaderCyrillus merkt ook nog eene andere re- O) Gen. 3. 8. O) i Joh. 3- 5- (O Luk. 16. 8.  382 Zes - en- twintigste Meditatie op het reden hiervan aan; f» Zy vreesden, zegt hy, dat m gelyk m de ctmsternisfen wel gefchiedt, in kuilen vallen zouden, of hunnen voet aan fleenen flooten; daarom hadden zy fakkelen en lantaarnen by zich genomen ■ doch,zy zagen ondertusfcben niet, dat zyzich aan dten fleen ftieten, waarvan by Ifaïas gezegt word: Zie! ikflel m Sion een' ftruikel-fleen, en een' (leen van aanfoot. Dus zyn zy, eenen kleinen kuil vreezenden m de diepte der Helle gevallen, en de duistermsfe van den nacht verdryvenden, vreezen zy niet voor de duisternisfe van een' eeuwigen nacht Door gaans gebruikt men den nacht, wanneer men iemand* wil gevangen neemen. Hier ook bedienden men zich van deezen tyd; zy wisten, dat de Heiland gewoon was omtrent den avond uit de ftad te gaan, en {b) op den Olyfberg des nachts te blyven Hunne wenichen waren dan , om Hem in zyneri ilaap te verrasfchen, en onvoorziens te overvallen Dikmaals had Jezus met de Schriftgeleerden en Pharizeën getwist; dikmaals moesten zy met fchaamte voor Hem wyken; dikmaals had Hy hunne listen verydelt: hierom zouden zy nu een openbaar geweld gebruiken ; immers, veele laagen wi. ren (c) de Pharizeën en Wetgeleerden Hem leggende , zoekenden iets uit zynen mond te vatten om Hem te befchuldigen. Wat Piakaaten hebben zy niet tegen Hem uitgefchreeven,om Hem van kant te helpen! (dj zy hadden immers last gegeeven, dat zo iemand vername,waar Hy was,hy het zoude aanbrengen , opdat zy Hem zouden vangen. Maar daar zy het uiteriïe nog niet hadden durven waal gen, om dat zy het volk vreesden , nu, echter, daar een Leerling, een Vriend van Jezus, hen beloofd had, van Hem, zonder gevaar, of oproer, in handen te f>) Cyr. lib. 2. in J0h. cap. 32.' r» Luk# 2I> , (c) Luk. u. 54. (J) joh> u) »i'  Lyden van Jezüs-Christus. 383 te leveren,ruftten zy niet;die'kans is al te fchoon; het mag nu koften wat het wil; Jezus moet van kant. Schoon het hen bewuft was, dat de Heiland eenige maaien de handen zyner vyanden wonderdaadig ontkoomen was; nu, echter, verbeeldden zy zich, dat Hy ditmaal zyn noodlot niet ontvlugten, en het geweld van dit wel-toegeruft Manfchap , en deezer dappere bende ontkoomen zal. Zy kwamen dan in den nacht; en hierdoor beweezen zy, dat zy die goddeloozen waren , waarvan Salomon zegt. f» Zy flaapen niet, zo zy geen kwaad gedaan hebben. Zy ruften niet, ten zy zy iemand verdrukkingen hebben aangedaan, want, zy eeten het brood der Godloosheid, en drinken den wyn der ongerechtigheid, {b) Gelyk de moordenaar, in den vroegen morgenftond opftaat, eer de dag aanbreekt, alzo namen deeze God-moordenaars, ook de duisternisfen waar; want, gelyk Joannes zegt, (c) het was nacht. Het was niet-alleen een natuurlyke nacht; maar ook een geeftelyke nacht, in de Zielen van Judas en zyne bende. Een droevige nacht voor die godloos rotgefpan , hetwelk door deezen vlugtigen nacht, in eenen eeuwigen nacht gedompeld wierd ; een nacht,even gelyk deezen,van denwelken Job, treurende, uitroept en wenfcht, (d) dat hy niet gerekent worde onder de dagen van het jaar, noch in het getal der maanden koome. Het is niet te bewonderen, dat Judas de duisternisfen verkiefl; hy had immers zynen Meefler, het Licht der Waereld, verlaaten; hy ftreedt nu onder een ander Vaandel; hy was nu een Onderdaan van (e) den Vorft en Beheerfeber van deze Waereld der duifternijfe. Hec was de haat, tegen Jezus opgevat, dewelke hem verblind had; want, gelyk de Apos- (/?) Prov. 4. 16. (b) Job. 24. 14. (c) Joh. 13. 30. ld) Job. 3- 6. 00 Eph. 6. i«.  334 Zes-en-twintigste Meditatie op het Apoftel Joannes zegt, (aj die zyn' Broeder haat, is in de duifierniffe, en hy wandelt in V duifter, en weet met waar hy heenen gaat; omdat de 'duifternis zyne oogen verblind heeft. Was Judas dan weleer een verlichte Apoitel geweeft,nu wierd hy een Kind der duifternifle, en zal in alle eeuwigheid in duifternisfen blyven. Ach ! mogte dit ons altoos tot eenen Spiegel verftrekken ,om,hierdoor afgefchrikr,nooit eenig deel te neemen aan de werken der duifternifle. Judas en zyne bende , het Joodendom namelyk , mogten in duifterheid blyven , die zich aan 't (b) Licht (lieten, hetwelk alle menfchen verlicht, koomende in deeze Waereld, en aan hetwelk het Licht zelf duisternilTe feheen: de Heidenen mogten in eenen donkere nacht blyven , dewelken wandelden inde ydelheid hunner zinnen, hebbenden het verftand met duifterniffen bevangen , en blind zynden van harte; maar, wy behooren een gantfeh ander gedrag te houden; voor ons, immers, zegt Paulus, is (Y) de nacht voor by gegaan, de dag gekoomen; laat ons dan de werken der duiftermffe afleggen, en de wapenen des Lichts aandoen. De dag van hec Evangelie, en des Lichts,is aangebroken,en,zouden wy dan nog de werken des nachts en der duifternifle willen pleegen ? Wy behooren immers nu tot het Koningryk des Lichts. Laat ons dan opgewekt worden,om(d) geene gemeenfchap meer te hebben met de onvrucht* baare werken der duist er nisfe; geene aankleevendheid aan de zonden past ons; gantfeh andere dagen lichten over ons aan, danwel voorheen; (e) eertyds waart gy duisternis; maar nu zyt gy Licht in den Heere: wandelt dan als kinderen des Lichts. Alhoewel de vyanden van onzen lydenden Heiland (*} i Joh. 2. ii. f» Joh. i. 9. (e) Rom. 13. 12, (<0 Lph. 5. n. o) Eph. 5. 8.  Ltden van Jezus-Christus. 385 land van wapenen voorzien zyn zy kunnen , echter , hunne bevreesdheid niet' verbergen; zy trokken tegen eenen onnoozelen en ongewapenden op, en, evenwel, voorzien zy zich met allerhande wapentuigen. De Godloosheid heeft meeftal een bevreesd gemoed tot haaren gezél; by haar huisveft altoos een knaagende worm, die van haar alle vrede verbant, hen de gepleegde Schelmftukken ileeds voor oogen ftelt,en hunne verdiende ftraffen voorhoudt. (a) De Godlooze vlugt, als niemand hem vervolgt. Hy is gelyk de Zee, die nooit zonder beweeginge is; en, gelyk derzelver baaren gedurig op en neder gaan, alzo werken ook de verfchrikkingen Gods. op hem; waardoor zyn geweeten zoo ontrust en beangst wordt, dat dikmaals de wanhoop en de ftrop,gelyk in Judas bleek, de uicerfte toevlugc voor hem isi Voortreffelyk is deszelfs affchildering van Eliphaz de Themaniter: (h) Daar is, zegt hy , altyd een vervaarlyk geluid in zyne oor en; al is V al vrede, zo ducht hy altyd voor heimelyke aanflagen. Hy ziet naar alle kanten om naar V zwaard ; bangheid verfchrikt hem , en druk omvangt hem. Maar, helaas! daar men het meest behoorde te vreezen , is men gerust en onbekommerd; men vreest meestal de menfchen , maar de vreeze Gods wordt uit onze gedachten gebannen; God,echter, moeste het éénigst voorwerp onzer vreeze zyn ; gelyk Christus ons herinnert in zyne aanfpraak; (