01 1814 6349 UB AMSTERDAM  MEDITATIËN OP HET L Y D E N VAN JEZUS-CHRISTUS.   MEDITATIËN OP HET L Y D E N VAN JEZUS-CHRISTUS; DIENSTIG VOOR PASTOOREN, PREDIKANTEN, EN ALLE WAARE CHRISTENEN: OPGESTELD DOOR DEN EERWAARDIGEN VADER THOMAS HELLINX; In zyn Eeriv: Leven, Priester van de Orde dar Predik-Heeren, te Alkmaar. TWEEDE DEEL. Te AMSTERDAM, VooaT. CRAJENSCHOT, Boekverkooper. MET GOED KEUUNGE.   BERICHT. rpbans genieten wy, door den Godlyken byftand, het Ziel-vermaak, dit IP' Deel der Meditatiën van den Eerwaardigen Vader Thomas H ellinx den godsvrucbtigen Leezeren ootmoedig" lyk aantebieden ; niet twyfelende of hetzelve zal, gelyk bet P1' Deel, een gunflig onthaal gemeten, aangezien dezelfde grondige Leering, rykheidvan Zin, bondigheid, en /lichting, in één woord, alle dezelfde fcboonheden , by aanhoudendheid, alömme daarin dóórfïraalen. Geene mindere Vlyt dan in het Ifle Deel hebben wy befteed, om dit Stuk de noo» dige Verëischtms te geeven, te meerder, alzo het voor een weldenkend Mensch eene groote vergenoeging is wanneer zyne godsdienfïige poogingen gefnaakt, en, door edelmoedige Goedkeuringen, eene foort van belooninge erlangen. En, dewyl wy des'dangaande geene reden hebben van ons te beklaa» gen , verpligt dit ons deswege den Leezeren onze dank betuigingen te doen ! Dan, aangezien hunne heufche infchiklykheid'zelfs zich zo~verre hier uitbreidt, dat niemand, tot heden , over eenige Misstellingen, die hier en daar ingefloopen zyn, by den Drukker zyn beklag gedaan heeft, zullen wy dezelven, aan het eindt van dit Deel, ten toon /lellen, voor beiden de Dee. len; ons vleijende , dat de verflandige Leezer zal gelieven te overweegen aan hoeveele Mis/lagen de Druk Pers eenen Scbryver, of Ndzietier , fomtyds bloot ft èls, ondanks alk oplettendheid, en zulks wel * 3- -2^11 eigen-  BERICHT. eigenlyk, door nieuwe Mis/lellingen te vormen ^ nddat alle Overzieningen reeds volbragt zyn. Het verwonden dan niemand indien fommige aanwyzing- letters der Texten verkeerd geplaatst zyn: wy hebben zelfs eenige daarvan, naa den afdruk des lVerk\ met leedweezen, in aanmerkinge genomen, om dezelven te verbéteren, in geval van een' tweeden Druk. Doch, zulks zal, denkclyk, w.inder aan floot baar en dan wy, met reden, zouden moogen duchten ; want, het zyn eigenlyk de Godgeleerden die hierin bet meefle belang zullen neemen. Dan, by Lieden van ver/land, geleerdheid, en godsvrucht, heeft men het minfle te fcbroomen. dies verwachten wy ,ten dien opzichte, eene Menfcblievende toegeevendhcid , in overweeginge van de moeilykheid deezer Onderneeminge, en wenfcben eenen iegelyk , van gantfcher harte , de heilzaams Vruchten daarvan te plukken , tot zyn eemvig Heil ! TAFEL  TAFEL DER MEDITATIËN. Van het TWEEDE DEEL. , XXVII. Meditatie over Matt. 26. vs 48, 49, 50. Bladz. 1 XXVIII. over Joan. 18. vs. 4, 5, 6, 7, 8, 9. 17 XXIX. ■ 1 ■ over Joan. 18. vs. 10, 11. 33 XXX. ■ over Matt. 26 vs. 55, 5<5. 49 XXXI. » ■■ ■ over Joan. i3. vs. 12. 63 XXXII. —— over Mark 14. vs. 50, 51» 52. 78 XXXIII. ——n over >z«. 18. vs. 13 , 14. 94 XXXIV. » 1 ■ over Matt. 26. vs, 57. 111 XXXV. — over Matt. 26. vs. 58» 126 XXXVI. — ovtxMark. 14. vs.66, 67, 68. 142 XXXVII. —- over Mark. 14. vs. 69, 70, 71. 156 XXXVIH. over 22. vs. 60, 61, 62. 171 XXXIX. « over Joan. 18. vs. 19, 20. 187 XL. ■ ■ over Joan. 18. vs. 21, 22, 23. 206 XLI. ■ ■ over Matt. 26. vs. 59, 60. 225 XLII. over Matt. 26. vs. 60, 61, 62. 241 XLIII.  TAFEL der MEDITATIËN. XLIII. Meditatie over Matt. z6. vs. 63. Bladz. 259 XLIV. - ■■■ over Matt. 26. vs. 63, 64. 275 XLV. ' over Matt. 26. Vs. 65, 66. 291 XLVI. —— over Matt. 26. vs. 67, 68. 307 XLVII. 0ver Matt. 27. rs. r. 323 XLVIII. ——. over Matt. 27. vs. 3,4. 338 XLIX. " 11 ■ over Matt. 27. vs. 5,6, »■■ 11 - over Mark. 15. vs. 1. 374 GOEDKEURING. Heb, met fmaak, en aandacht, geleezen dee* ze Meditatiën in dit 2de Deel, op het Lyden van den Zaligmaaker, opgefteld door den Eerwaardigen Vader Thomas Hellinx , van de Orde der Predikheeren ,• dewelke ik zeer bekwaam oordeele om den Menfchen op te wekken tot medelyden , en alzo deel te hebben in Zyne Godlyke Verdienden, en Zyne Glorie. Gcge even te Antwerpen', deni/len December, 1779. A. de VRIES; Licentiaat in de H. Godsgeleerdheid, Canonik gra. dueel, en Aartspriester , Boekkeurder. MEDF  Pag. i MEDITATIE N> OP HET LYDEN van JEZUS-CHRISTUS. ZEVEN - EN - TWINTIGSTE MEDITATIE. Mat. 2.6. vs. 48. 49. 50. Qui autcm tradidit eum Nu, die Hem verraadde, dedk illis fignum , |^ had hen een teken gedicens: quemcumque geeven,zeggende:denosculatus fuero, ipfe^ melken ik kusfchen eft , tenete eum. Et zal, die is het: grypt confetti m accedens ad Hem aan. En terflond Jefum ,' dixit : Ave tot Jezus koomende , Rabbi. Et osculatus zeidde hy: Wees geeft eum. Dixitque groet Meester. En hy iliijefus: Amice, ad %^ kttschte Hem. En Jequid venifti? zus antwoordde hem: |j ^ Vnc nd, waar toe zyt ** gy gekoomea ? Elyk het vuilr met een weinig waters ligtelyk VJT gebluscht .kan worden , wanneer hetzelve eerst begint te ontbranden ; gelyk de Bafiliscus, terwyl hy nog in het ei is, en de Rups, terwyl hy nog in de pop (leekt, behooren vertreeden te worden ; alzo moet de zonde, terwyl zy nog in haare geboorte is, gefmoort worden. Eene jonge Plant kan ligtelyk by den wortel worden uitgetrokken; maar, indien zy tot een groote boom is opgewasfen, kan dezelve bezwaarlyk worden verzet. Op gelyke wyze kunnen de Zonden, zolang zy in haare opII. Deel. A komile  a Zeven-en-twintigste Meditatie op het komfte zyn, met eenen kleinen arbeid uitgeroeit worden; maar, indien zy den vollen wasdom bereikt hebben, brengen zy den mensch t'elkens al verder en verder in het verderf; immers, (a)als de begeerlykbeid ontvangen heeft , gelyk de Apostel zegt, brengt zy de zonde voort, en , de zonde voltrokken zynde, baart zy den dood. Befchouwt deeze waarheid in den Verraader Judas. Eene ongeregelde begeerte tot het geld neemc hem geheel in; eene begeerte, die hy behoorde te dempen en te overwinnen. Maar, terwyl hy aan zyne paallooze baatzucht den vollen teugel viert, is 'er ook geen Schelmftuk zoo groot, hetgeen hy zich niet durve onderwinden. Hierdoor wordt hy niet alleen een dief; (b) maar de geldzucht vervoert hem tot zoverre, dat hy den Overpriesteren zynen dienst aanbiedt, om de Onnozelheid in hunne handen te leveren: Hierdoor wierd (c) hy een leidsman dergeenen die Jezus vangen zouden, en tevens een fnoode God verraader, zonder dat iets in flaat is om hem van zulk • een gruwelftuk af te trekken. Immers, op denzelfden tyd was het verraad in zyn harte, waarop Jezus hem de voeten wiesen; die voeten, die vlug waren , om onnozel bloed te vergieten! Deeze gelegenheid beezigde de Heiland, om hem te vermaanen; (a) gylieden zyt zuiver; maar niet allen, zegt Hy; en, om door den mond zyner Alweetendheid hem verder te doen affchrikken, vervolgt Hy: (b) die met My brood eet, zal zynen voet tegen My opheffen, en, naderhand, (c) één van u lieden zal my verraaden. By dit-alles, liet Hy hem het fchrikkelyk wee ! hooren; en, daar alle deeze liefdaadige waarfchouwingen hem niet konden beweegen, wierd de Heiland - zelv over zyne zonde (d) ontroerd O) Jak. r. 15. (£) Job. 12. 6. (O Aft. I. 16. {/O Joh* *3.10. 18. 21. 2i.  Lyden van Jezus.Christus. 3 roerd in den geest ;ja, toen hy zyn verraad ten uitvoer had gebragt, fprak Hy zynen Verraader op de vnendelykfle wyze aan: zeggende: Vriend! waartoe zyt gygekoomen? Woorden, voorwaar! die een diamante hart hadden moeten vermurwen. Deeze Verraader nu had zynen Meester aan den Overpriesteren verkoft; maar ,hy had Hem nog niet geleverd dit moest nu nog uitgevoerd worden: by zocht dan Hechts {afgelegenheid om hem te leveren. Nu deeze zig opdeed, wilde hy ook geen oogenblik langer wachten; en, opdat zyne gruwelyke onderneeming: met zoude mislukken, en men zich omtrent denPerfoon met zouden vergisfen, had hy den Soldaaten (b) een teken gegeeven , zeggende : denwelken ik kusjchen zal, die is het: grypt Hem aan. Het was een oud gebruik by de Soldaaten dat, wanneer zy eene onderneeminge van gewigt in het oog hadden, zy malkanderen een teken of woord gaven, om alzo gelykerhand het voornemen, dat zy beraamd hadden, uittevoeren: dus zien wy al in het boek der Rechteren,dat de kinderen van Israël {c) een teken hadden beraamd met degeenen diezv m binderlaage gefield hadden; dat, als zy de ftadzou* den mgenoomen hebben, zy dan vuur zouden aan. Jleeken, om door den hoog-opgaanden rook te toonen, dat de ft ad veroverd was. Op gelyke wyze gaf Judas den Soldaaten ook een teken, om, met vereende handen den Heere Jezus aan te vallen, en te dooden. De Jooden fielden een teken, het bloed des Lams, namelyk, (J) aan beide de ftykn en bovendrempels der deuren; opdat hunne' eerstgeboo* renen van den (e) jlaanden Engel niet gedood zouden worden; maar,Judas Heide hier een teken, om (ƒ) het Lam Gods, om den (g) éénïggeboorenen Zoonei Ca)l Mat. 26. 16. 0) Mat. 26. 48. (f) Jud. *>. ,3. & A 2  4 Zeven-en-twintigste Meditatie op het die in den fchoot des Vader''s is, om het leven te brengen. Veele redenen, of gisfchingen, zoude men konnen bybrerfgen, waarom Judas dit teken heeft gegeeven: voor eerst, omdat Jezus veel geleek naar den Apostel Jakobus den minderer, gelyk fommigen willen; ten anderen, omdat de Heere Jezus, die wel aan de Overpriesteren en derzelver Dienaaren bekend was, dewyl Hy (cf) dagelyks in den Tempel kerende was, en de Dienaars-zelv beleden hadden, dat (&) nooit mernch zoo gefprooken had; maar echter niet aan de Romeinfche Soldaaten , die, Heidenen zynde, weinig of niet met Jezus hadden verkeerd: hierom nu mogten zy in den nacht, door eene al te groote drift, mogelyk eenen van zyne Leetlingen, in zyne plaatfe,aangrypen,en alzo den toeleg verydelen. Judas wilde hiermede zeggen: daar moet niet gemist worden in denPerfoon dien wy vangen willen: ik zal Hem dan omhelzen en kusfchen;ik zal my in zyne armen werpen, en Hem om den hals vliegen; hier uit zult gy Hem kennen, en, eer Hy op iets kwaads verdacht is, gevangen kunnen neemen ; (c) leidt Hem dan ook voorzicbtiglyk. Het was hem, gelyk ook aan de Dienaaren van de Overpriesteren , bewust, dat Jezus, op andere tyden , meermaalen hunne handen ontfnapt was; hy waarfchouwde hen dan hier, dat zy op hunne hoede zouden zyn, en zich Hem niet laaten ontloopen; om dus hierdoor zyn loon niet te misfchen Mogelyk beeldde zich hier de Verraader in, dat Jezus van het Volk, hetwelk Hem aankleefde, zoude verlost worden ; of, dat Hy, door het een of ander wonderwerk ,zich vry zoude maaien; en, aelyk Samfon, zyne boeijen en (d) banden als webbedraaden breekt en. Hierom zorgde (a Mark- 14. 49- O) Toan- 7> A-6. (<•) Mark. 14. 44- 00 Jud' 16>7>8,9. Jefus itaque fciens om-&& Jezus dan, die wel wist nia,quai ventura erant alt wat Hem overkoo» fuper eum, procesfic men zoude , ging hen et dixit eis : quem^é. tegen , en zeidde tot quaeritis? Responde-** hen', wien zoekt gy? runt ei: Jefum Naza- Zy antwoordde Hem : renum. Dicit eis Je-^* Jezus van Nazarcth. fus: Ego fum. Scabacgui* Jezus zeidde hen: Ik autem et Judas, qui^* hen't. En Judas,die tradebat eum, cum^.^ Hem verriedt, flond ipfis. Ut ergo dixit** daar ook met hen. eis:Egofum:abierunt-».s- Zohaast Hy hen dan retrorfum', et cecide-** gezegd bad:Ik ben^t, runt in terram. Iterum weeken zy te rugge, ergointerrogaviteos:^* en vielen ter aarde. quem quaeritis ? Uli^-®. Toen vraagde Hy hen autem dixerunt: Jefum wedertim: wien zoekt Nazarenum. Respon-^-s- gy ? en zy zeidden ; dit Jefus: dixi vobis,^ Jezus van Nazaretb. quia ego fum : fi ergo Jezus antwoordde: Ik me quaïritis, linke hos heb 'u gezegd, dat Ik abire. Ut impleretur&w het ben. Indien gy fermo , quem dixit :** my dan zoekt, laat quia quos dedifti rni -jü-sj Deezen gaan. Opdat hi,non perdidi ex eis J* het woord, 't welk quemquam. Hy gezegd bad, zoude ^"S volbrast worden: Ik heb van diegeenen, die %% Gy my gegeeven hebt, niemand verhoren. WAnneerGod de Heere, eertyds zyne Dienaaren, Moizes en Aaron naar Egypten zond, II. Deel. B om  18 Acht-en-twintigste Meditatie op het om zyn volk uit de Slavernye van Pharao te verlosfen , en zy , ter bevestiginge hunner zendinge, heerlyke wonderen wrochten, gefchiedde het, dat Pharao, en zyn volk, door Gods heilig oordeel, door toelaatinge en onttrekking zyner genade verhard wierd. Hierom was het, dat de Toveraars deeze wonderwerken, door de hulpe des Duivels, zochten naar te doen. Maar, God, ondertusfchen, rechtvaardigde zyne wonderen, en toonde, dat die der Toveraaren duivelsch en valsch waren; naardien Aarons roede,de roeden der Tovenaren opflokten: dus ook konden de Toveraars de Kikvorfchen, die zy voortbragten, niet weder verdry ven, noch het bloed-geworden water weder tot water veranderen: daarenboven, moesten zy, in het (b) voortbrengen der muggen, God's vinger erkennen, en de (c) zwellende bleinzweeren met fmerte gevoelen: Deeze verlosfinge van Israël uit Egypten, en de aldaar gebeurde wonderen, zyn vol van verborgen, heid, en waren een voorbeeld van de verlosfinge des Zondaars,uit het geweld des Duivels,door(d) den Apostel en Hoogepriester onzer belydenisfe Jezus. Wanneer deeze groote Heilvorst in 't vleesch was gekoomen , en zich geopenbaard had , heeft Hy, door zyne Godlyke kracht, groote en wonderbaare tekenen gedaan, die aan Nicodemus zoo groot fcheenen, dat hy tot Christus zeidde: (e) niemand kan deze tekenen doen,die Gy doet,'ten zy dat God met hem is. Maar, het was hier met den Heiland, even als met Moizes en Aaron, in Egypten, geleegen: De Overften der Jooden wederftonden Hem met alle kracht; maakten zyne wonderen verdacht, opdat het volk afgefchrikt zoude worden , van in Hem te gelooven; altoos wisten zy zyne wonderwerken tegen O) Exod. 7. ia. (£) Exod. 8. 18,ip. ( (/) Jezus is voorgegaan, en heeft hen gezegdwien zoekt gy? Hy ging dan uit den hof, en ontnam Judas de moeite van Hem aldaar te zoeken; want, zo ftoutmoedig als Judas naderde , zoveel te 00 Ifaï. 53. 7. (O Joan. 18. 4. (c) Joan. 8. 50. CO Gen. 22. 13. CO Ifaï. 53. 7. Cf) Joan. 18. 4; B %  20 ACHT-EN-TWINTIGSTE MEDITATIE OP HET te vrymoediger gong Jezus hem tegen, (a) Gelyk de Zoone des menfchen gekoomen is om te zoeken, en zalig te maaken, V geene -verhoren was, alzo koomen deeze godloozen Jezus zoeken, om Hem te verliezen. Maar, opdat blyken zoude ,dat Jezus niet uit den hof gong,om te vlugten, fpreekt Hy Judas en deeze gantfche bende het eerst aan,en zegt: Wien zoekt ^FGykoomt hier gantsch gewapend in den nacht, als of gy eenen anderen Goliath, of Samfon moeste bevechten. OngetwyfFeld koomtgy hier om iemand te vangen: wien zoekt gy dan? Deeze vraag, hier door den Heiland gedaan , fproot uit geene onkunde , als of hun voorneemen Hem onbekend was; want, {b) Hy had niet, gelyk Joannes zegt, van noode, dat iemand getuigenisfe van den menfche zoude geeven; want, Hy wist zelv wel, wat ''er in den menfche was. DeWyl Hv dan alles wist, volgens de getuigenisfe van den Evangelist, was het Hem ook bekend, dat zy Hem zochten, en dat zy uitgezonden waren, om Hem te vangen: dus mogt de Heiland hen hier wel te gemoed gevoerd hebben, het geen Ifaïas weleer tot Sennacherib zeidde, (c) vwe wooning, en uw uitgang en ingang is my bekend: gelyk ook uwe woede tegen my. Hy vraagde dit dan, om hen van hunne blindheid te overtuigen , en zyne gewilligheid te toonen, om zich te laaten vangen, en opdat zy uit zyn' eigen' mond zouden hooren, dat Hy het was, dien zy zochten. Maar, verwonderenswaardig is het, dat Jezus van deeze bende niet gekend word, daar Judas-zelv, die (d) daar ook fond, dagelyks met Hem had omgegaan , ja dien zelfden avond met Hem geëeten, en gedronken had: Immers, de oogen der Overpries- teren, (a) Luk. 19. io. (£) Joan. 2. 25. (e) Ifaï. 37. 28. (O Joan. 18. 5.  Lyden van Jezus-Christus. 21 teren , en Pharizéën hadden Hem meermaalen , huns ondanks,gezien: hoe dikmaals~was hunne taal (a) het verveelt ons , Hem te zien? en echter blykt uit hun antwoord, dat zy Hem nu niet kenden,daar zy op 'sHeilands vraage zeggen: (b) Jezus van Nazareib: Deeze naam Jezus was genoeg bekend; het was die naam, waarmede Hy al van den Engel genaamd wierd, eer Hy gebooren was, Zy voegen daar by , van Nazareth , hetwelk.de plaats was zyner opvoedjnge. Nazareth was by het Joodendom eene plaats van misachtinge ; hierom zeidde ook Nathanaël, door het algemeen vooroordeel bezeeten, {c) kan 'er ook van Nazareth iet goeds koomen? Daarenboven,gelyk Nazareth inGaliléa lag, 't welk mede veracht was, zeidden zy mede tor Nicodemus: Qd) aanmerkt, dat 'er van Galiléa geen Propheet komt. Wanneer zy Hem dan hier Jezus van Nazareth noemen , fchynt het, als of zy daardoor ontkennen willen, dat Hy de Mesfias is, die niet van Nazareth, maar van Bethlehem moest voortkoomen ; gelyk de Syriefche Soldaaten voor Elizéus ftonden en met hem fpraken , en echter (V) niet zagen, dat hy de man was dien zy zochten , alzo ftaat hier deeze bende voor Jezus, wien zy zoeken, zonder Hem te kennen. Wanneer de Heere zyn Volk wil bewaaren, flaathy den Ruiter met blindheid, (ƒ) alle de Paarden der volken zal ik met blindheid Jlaan, zegt Hy, door den Propheet Zacharias, Wy zien dan , hoe afhangelyk wy , in alle onze werkingen , zyn van God : het is niet genoeg datHy ons de ooren en oogen gemaakt heeft; want, zonder zynen wille kunnen wy dezelve niet gebruiken, noch eenig nut van dezelve hebben. Hy geeft ons niet-alleen de ooren, maar het hooren ; niet (a) Sap. 2. 15. O) Joan. 18. 5. f» Joan. 1. 46. (/) Joan- 7- 52. 00 4Reg- S. 18. (/) Zach. 12. 4. B 3  22 A CH T> EN-T WINTIGSTE MEDITATIE OP HET niet-alleen de oogen, maar het zien; en daarom moeten wy, by elk gebruik onzer zintuigen, de krachc van Gods Voorzienigheid, en de grootheid zyner weldaaden erkennen. Jezus dan dit antwoord hoorende, week daaröm met te rug, noch onttrok zich aan hunne oogen :Hy floeg hen ook niet met eene verdorringe hunner leden ; hy deed hen niet in de aarde verzinken ; noch ftrafte hen met het vuur van den Hemel, gelyk eertyds diegeenen , die tegen zyne Dienaaren opitonden. Daarenboven, om te toonen, dat Hy noch door hunne wapenen,noch door hunne bloeddorst kon vertfaagd worden,(a) zeidde Jezus ben : Ik ben het: als of Hy wilde zeggen; gy behoeft den hof niet dieper in te treeden: ziet! hier ftaa ik by U. Ik ben het, die met u fpreek. Met deeze woorden Ik ben het, gaf de Heiland zyne Godheid te kennen , en maakte hen hierdoor indachtig hetgeene Hy weleer rot Moizes zeidde uit den Braambosch: O) Ik ben, die ben: hen tevens doende herinneren * hoeveele weldaaden zy van God genooten hadden. Hy zegt dan Ik ben het; omdat zy zich niet, om hunne onweetendheid, zouden kunnen veröntfchuldigen. Hier wierd de Godfpraak van Ifaïas gedeeltelyk vervuld : (V) daarom zal myn volk mynen naam ten dien dage kennen; want, ik zal zeggen: hier ben Ik-zelv. Maar, tot een teken, dat Hy het was, wilde de Heiland hen hier ook zyne wonderlyke kracht doen gevoelen; immers, zodra (d) Hy henlieden gezegd heeft: Ik ben het, zyn zy achterwaarts gegaan, en ter aarde gevallen. Op het oogenblik , dat Hy zeidde: Ik ben het, gevoelden ook zyne Vyanden wie Hy was. Met zo-eene kloekmoedigheid als zy waren aangekoomen , met zo-eene vervaardheid deins- 00 Joan. 18. 5. (f) Exod. 3. 14. CO Ifaï. 52» 6. 00 Joan. 18. 6.  Lyden van Jezus-Christus. 23 deinsden zy ook terug. Zy, die uit de genade gevallen waren, vielen hier ook voor Jezus neder. Toen de ondergang van Israël naderde, vielen zy ook tot een fchrikkelyk voorteken. Hier liggen zy ter aarde neêrgeflaagen; zy, die in hunne oogen zulke Helden waren! Een magtige en fterke Samfon mogt welëer uitroepen: (a) met de kaake van eer! Ezel, met het kaaksbeen van 't veulen eener Ezelinne heb ik ze vernield, en verflagen duizend mannen; maar, een Herker dan Samfon is hier. Met twee enkele woordjes Ik ben bet, zonder eenige beweeginge des lichaams, verflaatonze lydende Jezus deeze gantfche bende, met Judas, de Overpriesteren en Hoofdmannen des Tempels, waarfchynelyk meer dan duizend in getal. Br aagt Hy, volgens de getuigenisfe van Paulus, (£) alle dingen door het woord zyner kraebte, hier werpt Hy ook alles (c) met het zwaard zyns monds ter neder; Dat zelfde woord, hetwelk den geloovigen tot kracht en verfterkinge is, is hier den godloozen een vervaarlyken donder en blixem die hen terneder werpt. Hier was dat woord, waarmede Hy zyne ontftelde Leerlingen opbeurde, toen Hy des nachts (d) op de zee wandelde,en zy, een Spook meenenden te zien, van vreeze fchreeuwden : door dit woord wierden zy verkloekt, wanneer Hy zeidde : Ik ben het, vreest niet. Door dit woord verfterkt, wandelde Petrus onbefchroomd op het water. Het was dat woord, hetwelk aan zyne Leerlingen alle vreeze benam, toen de Heiland, naa zyne Opflandinge, met geflotene deuren, by hen kwam, en zeidde: {e) Ik ben het. Dit zelfde woord treft hier niet-alleen deeze bende met verbaazinge, maar Haat dezelve geheel ter aarde: Door deeze verbaazende gebeurtenis maakt de H; Au- (d) Jud. 15. 16. (b) Hebr. 1. 3. (V) Apoc. 2. 16. 00 Mat. 14. 26,27. CO Luk. 24. 36. B 4  24 Acht «en-twintigste Meditatie op Het Augustinus deeze opmerking :(a)Wat zal Hy doen i als Hy-zelv koomt om te oordeelen, daar Hy zulke dingen deed, toen Hy flond, om geóórdeeld te worden? Welke magt zal Hy hebben, wanneer Hy koomt om te beerfcben, daar Hy zulk-eene magt had,toen Hy kwam om te fterven! Immers , indien deeze zachtmoedige fbem : Ik ben het, hen zoo verbaast heeft gemaakt, hoe verfchrikkelyk zaidan zyneftem zyn, wanneer Hy tot de Godloozen zal zeggen :(b) Gaat van my,gy Vervloekten, in het eeuwig vuur! Was die item zoo verfchrikkelyk, in den ftaat zyner vernederinge, wie kan dan de verfchrikkelykheid van die ftemme befchryven, wanneer Hy zal fpreeken in zyne gramfchap? Hier mogen wy,met Job, uitroepen: (c) daar wy maar een droppeltje van zyne rede gehoord hebben; wie zal tegen het gedonder van zyne grootheid kunnen opzien? Dit achterovervallen behelst ook eene verborgen, heid, gelyk de Oudvader Gregorius (d) heeft aangemerkt; want, in het voorover en achterovervallen is een geheimzinnig onderfcheid geleegen De vroomen en uitverkoorenen, die uit eene kinderlyke vreeze zich voor God verootmoedigen, vallen voorover; doch, de godloozen vallen achterover. Hy die achterover valt, ziet niet waar hy valt; maar' hy,die voorover op zyn aangezicht valt, ziet waar' hy vair. Die achterover valt wykt van diegeenen af, voor welken hy ftaat; maar, die op zyn aangezicht valt, keert zich tot diegeenen, voor welken hy valt. Welk - een heerlyk zinnebeeld voor den ftaat der Ziele! Aldus,immers, keeren zich de Uitverkoorenen, in hunne verneederinge, tot God; terwyl de Godloozen , door hunnen val, van God afwyken. Dit onder- C<0 Aug. trad. ii2. in Joannem. ^)M«-25. 41. (O Job. 26. 14. t*j D. Greg. lib. 1. in Ezechiè'1 ,idemlib.31. möral. cap. 18.  Lyden van Jezus-Christus. 25 onderfcheid blykt klaar, in het voorbeeld van eenen Vervolgenden Paulus,en van deeze Godlooze bende; immers, dat zelfde woord: (a) Ik ben het, deed Paulus voorover vallen , en hem genade erlangen ; maar, Judas met zyne geheele bende achterover vallen, en in den ftaat van eene zondige volhardinge blyven. Gelyk Saulus door zynen val naderde, alzo week Judas met zyne bende, door zynen val, van God af. By de Heidenfche Soldaaten was de ruggelingfche val een teken, dat zy hunne boosheid niet wilden zien: deeze daad, voorwaar, was genoeg, om de Godheid van Jezus te zien en te kennen; maar, zy waren niet beter dan hunne Vaders, die, gelyk Paulus zegt: (b) God kermenden, Hem niet als God verheerlykt hebben. In de Jooden was deeze val een voorteken, dat zy Jezus niet hebbende willen aanneemen voor den Mesfias, meer en meer van Hem afdwaalen zouden. Hier geldt de taal van Ifaïas: (c) dat zy gaan, en achterwaarts vallen; dat zy verplettert, verflrikt, en gevangen worden: om (V/) dat zy de liefde der waarheid niet aangenomen heb' hen, om zalig te worden. Onze lydende Heiland had zich dan ligtelyk hier van deeze zyne Vyanden kunnen wreeken, en zich voor hun kwaadaartdig geweld beveiligen ; maar neen; Hy laat die heilloozen, die door den adem zynes monds ter neêrgeflagen waren, wederom opftaan; en, om te toetfen of zy door dien flag en val tot geen inkeer zouden gekoomen zyn, (e) vraagde Hy hen wederom: wien zoekt gy? en zy zeidden: Jezus van Nazareth. ö Onbedenkelyke verhardheid! Wie zoude niet gedacht hebben dat zy,diezoeven zyne Almagt ondervonden hadden, zich voor zyne voeten zouden nedergeworpen hebben ? De Hei- 00 Aft. 9. 00 Rom, 1. 12. CO Ifaï- 28. 13. (O aTesf. 2. 10. 00 Joan. 18. 7. B5  2f5 Acht-en-twintigste Meditatie op het Heiland fchonk hen hier op nieuws het leeven ;en, wie zoude zich niet verbeelden, dat zy Hem hiervoor zouden bedankt, en van hun zondig voorneemen afftand gedaan hebben ?Maar, neen: geene wel. daaden kunnen den Godloozen vermurwen; want, (a) wanneer een Godloozen,gelyk Salomon zegt, tot in de diepte der zonden gekoomen is, verfmaadt hy alles. ö Verregaande boosheid! Wreede hartnekkigheid! Rechtvaardigheid verfpilt op U te vergeefsch haar vermoogen. De weldaadigheid bekleedt den laagften rang; ja, vriendelykheid, liefde, en genegenheid, worden fpooren tot gramfchap. Hoe.billyk zyn hier de klagten van den Propheet Jeremias: (b~) Gy hebt ze ge/lagen; maar zy hebben het niet gevoeld; Gy hebt ze verpletterd ; maar zy hebben de tucht niet willen aanneemen: Zy hebben hunne aangezichten harder gemaakt dan rotzen; zy hebben niet willen wederkeeren. Gelyk een hollend Paard naar geen'toom luistert, maar onbezuisd voortholt, totdat het dood nedervalt,alzo willen de Godloozen in hunne gefmeedde voorneemens voortgaan, al ware het met eene eeuwige fchade hunner Zielen. Immers , daar onze Heiland deeze bende met één woord, ter aarde deed vallen, had zy behoord, door deezen Val, van baar voorneemen afgefchrikt te worden; maar, neenIZodra zy van haare verflaagenheid opgereezen was, bleek het, dat zy nog even fterk in haar fnood opzet verhard was. Zy houdt zig by haar eerfte woord, en verklaart, met een' hernieuwden moed , dat zy (V), Jezus van Nazareth zoekt, terwyl onze Jezus deeze vraage ook niet onbeantwoord liet; maar zeidde heb u gezegd, dat Ik het ben. De Heiland berustte niet by eene éénmaalige bekendmaakinge van zich* zeiven; maar verklaarde andermaal, dat Hy het was, - . dien O) Prov. 18. 3. W Jer. 5. 3. (c) Joan. 18. S.  Lyden van Jezus-Christus. 27 dien deeze bende zocht; waaruit dan ook bleek, dat deeze booswichten Jezus nog niet kenden. Het was als of Jezus wilde zeggen: dewyl het dan Uwe onverzettelyke wil is om My te vangen, waarom hebt gy dan niet eerder de handen aan My geflagen ? Ziet gy wel,dat gy My niet eens kunt kennen,ten zy Ik wille , en dat gy my niet zoudt kunnen vangen , ten zy Ik gevangen wilde worden; immers, (a) niemand neemt My 't leven af, maar, Ik leg het vanzelfs af. Daar Hy dan ten tweedemaale zegt: Ik ben het, geeft Hy daarmede te kennen , dat Hy wel wilde gevangen worden,indien zy flechts moedig genoeg waren om Hem aantegrypen, en dus doet Hy hen hier als een verwyt, wegens hunne zwakheid. Maar, gelyk Hy eerst, door de kracht van zyn woord, zyne vyanden terneer geworpen had, alzo wil Hy nu ook aan zyne Apostelen, een vrygeleide bezorgen: Indien, zegtHy, (Z>) gy my dan zoekt, dan laat Deezen gaan. Als of Hy zeidde: daar gy dan op my uit zyt, ziet daar; gy kunt my nu aantasten ; Ik wil uwe woede niet ontwyken, en , gelyk weleer, (c) door het midden van U heenen gaan. of my verbergen; maar, wat myne leerlingen aangaat, deeze zult gy vry en ongehinderd laaten gaan. Gelyk Hy dan weleer (d) leerde als magt hebbende, alzo fpreekt Hy hier wederom met magt, en op eene gebiedende wyze, als de Heere en de opperfte Wetgeever. Dit gebod wierd ook, even als het bevél van eenen Koning, door zyne vyanden, gehoorzaamd. Door deeze woorden, door dit gebod wierden zyne vyanden beteugeld , daar het anders geen één Apostel zoude ontkoomen hebben. Hoe fterk bleek hunne gehoorzaamheid aan dit gebod! Immers, het zoude ld) Joan. 10. 18. (&) Joan. 18. 8. (O Luk» 4» 3o. 00 Mat. 7. 29.  aS Acht-en-twintigste Meditatie op het zoude anders met Petrus gedaan geweest zyn, daar hy zyn (a) zwaard uittrok , en den knecht van den Hoogepriester 't oor afhieuw, en daar de andere leerlingen (&) vraagden: Heere, zullen wy 'er ook met het zwaard op houwen ? Terwyl dan d;,-eze heillooze bende de leerlingen van Jezus onaangeroerd laat, zien wy, hoe Hy, door de kracht van zyn woord, aan hunne woede paaien zettede. Toen Hy zeidde: laat Deezcn gaan, moesten zyne vyanden gehoorzaamen, en zyne leerlingen onaangeraakt bly ven: Hyftelde hier etnen grenspaal , buiten welken zy niet mogten treeden. Hetgeene byjob gefchreeven ftaat, aangaande de Zee, kan, met recht, op deeze woedenae vyanden toegepast worden: (c) ik heb haar gezegd: tot hiertoe zult gy koomen, maar niet verder gaan: bier zult gy den hoogmoed uwer golven breeken. AH' wien de Heere befchermen wil, kan door zyne Vervolgeren niet agterhaald worden. Zy mogen (d) bunnen muil openen, gelyk een' grypenden enbriefchenden leeuw, gelyk David, in den geest op deeze Vyanden doelende , zeidde;maar,de Heere weet zyn" Volk te redden : wanneer deeze al te zeer woelen , weet Hy hen paaien te ftellen: dan zet Hy hen (e) een ring in de neuze, en een gebit tusfehen de lippen. Het was, daarenboven,aan onzen Jydenden Heiland genoeg bewust , dat zyne Apostelen nog te zwak waren , om veele vervolgingen te ondergaan, en met Hem gevangen te worden: Petrus-zelv, die anderzins geroemd had, dat hy noch gevaar, noch gevangenisfe, noch dood vreesde, zoude de proef van eene Dienstmaagd niet kunnen uitftaan; hierom dan gebood Hy deeze bende, dat zy dezelve ongehinderd zoude laaten gaan. Daarenboven moesten de woor- {a) Joan. 18. 10. (b) Luk. 22. 49. (c) J0b. 38. ii. (X) Pfal. 21. 14. (e) Ifaï. 37. 29. •*  Lyden van Jezus-Ciiristus. 29 woorden der Eeuwige Waarheid-zelve,bewaarheid worden : want, Hy had immers in zyn Hoogpriesterlyk Gebed tot zynen Vader gezegd: (a) die gy my gegeeven hebt, heb Ik bewaard, en niemand van hen is verkoren gegaan, dan de Zoon des ver derfs. Deeze woorden doelden wel voornamelyk op de eeuwige behoudenisfe zyner Apostelen; doch, onder deeze was ook de tydelyke behoudenisfe begreepen ; zulks, dat hier, in hunne lichaamelykebewaaringe, de geestelyke was opgefloten. Joannes fchynt zelfs dit te willen beduiden, wanneer hy de woorden des Heilands op hunne lichaamelyke behoudenisfe, aan 't 17 Hoofdftuk, toepast, gelyk hlykt uit 't 9 Vaers van 't 18 Hoofdftuk.' Hetgeen Christus éénmaal in den hof gedaan heeft, doet Hy nog dagelyks; nog heden beteugelt hy de bloeddorftige raadflagen zyner vyanden, ep voltrekt alzo zyne beloften, aan de Kerke gedaan,met haar te befchermen en te bewaaren. (b) Ik-zelv ,zegt de Heere, zal haar rondömme tot eenen mnur van vuur zyn. Dezelfde vraag, die de Zaligmaaker aan Judas en deeze bende deed; wien zoekt gy? moeten wy onszelven dagelyks voorftellen. ö Indien men ons eens vroege, wien zoekt gy? zouden wy wel kunnen antwoorden, gelyk deeze Jezus van Nazareth? Ach! hoeveelen zoeken gantsch-andere zaaken ! Veelen zoeken niets dan (c) hun eigen belang;niet dat van Jezus-Christus. Hoeveelen zoeken niet Jezus,maar eeneaardfche gelukzaligheid; de rykdommen, waarop zy alle hunne gedachten vestigen, en dus \goud als hunne (d) [ïerkte en toeverlaat aanzien ! Hoeveelen zoeken hun gemak, zinnelykheden, en driften in te volgen, en de lusten des vleeschs den vollen teugel te vieren, en zyn(e) Lief hebbers der wellusten, meer (a) Joan. 17. 12. (b) Zach. 2. 5. (c) Phiüp. 2. 21. {d) Job. 31. 24. (e) 3 Tim. 3. 4.  3<5 AciIT-EN-TwiNTIGSTE MEDITATIE OP HET meer dan van God! Dit zyn dan de dingen dewelke gezocht worden. Ach! laat die ftem van Tezus, wien zoekt gy? U met nadruk in de ooren klinken, en U overtuigen, dat gy U dus-verre bekommerd hebt met het zoeken van die zaaken die U noch ryk noch gelukkig kunnen maaken. Waarom wendt gy U dan van den Heere af? Waarom zoekt gy toch vergenoeginge in de rykdommen, en de wellusten ? Kunt gy dan in de Waereld iets zoeken t welk gy met beter in God kunt vinden ? Hetgeene Koning Saül éénmaal tot de Aanhangeren van David zeidde: (*) Zal de Zoon van Ifaï U iets geeven, 't geene ik U niet veel-meer geeven kan? mag men billyk, van Gods wege, ons-zelven vraagen. Zyn dan de Waereld, de^wellusten de rykdommen meer dan God? Zyn die tydelyke'gewinnen en vermaaken meer te achten, dan Gods Koningryk? ach Haat ons éénmaal onze oogen openen, en den Heere, dien wy verlooren hebben wederom zoeken! (£) Zoekt den Heere, en leeft zegt Amos; en dan zal ook in ons vervuld worden 't geen Moizes zeidde: (O Als gy den Heere uwen God zult zoeken, zult gy Hem vinden; indien gy Hem, nochtans, van gantfeher harte zoekt, en met eene volkoomene bedruktheid uwer Ziele. Zoekt God dan niet langer in de Waereld; want,daar is Hy niet te vinden; noch ook in de dagelykfche gezelfchappen en byéénkomften, alwaar men niets dan ongebondene redenen voert, en weinig aan God denkt, of van Hem fpreekt; maar zoekt Hem in uwe heilige Gebeden, in zyne Tempelen, in zyn Woord, en H. Sacramenten: Zoekt Hem door eene oprechte bekeeringe en boetvaardigheid: dan zal Hy zich laaten vinden; want, (d)Hy houdt zyn verblyf by den vermorzelden en nederigen geest» Ter- O) aReg. 32. 7. CO Amos. 5. itf. CO Deut. 4. 29. (ji) ifaï. 57, ,5  Lyden van Jezus-Christus. 31 Terwyl onze Jezus dan nog aan de deure ftaat; terwyl Hy zich nog wil laaten vinden, zoekt hem in tyds,eer hy den toegang tot Zich voorUfluit.Gedenkt, met wat moeite deBruid,inhetHooglied van Salomon, haaren Bruidegom zocht, (*z) zonder hem te vinden, dan naa een lang gezoek en geween. Gedenkt ook, dat 'er een tyd is waarin Hy zich laat vinden, en ook een tyd waarin Hy niet gevonden wordt; om dat den tyd der vindinge verwaarloosd is geworden; gelyk genoegzaam gebleeken heeft, uit het voorbeeld der Jooden. (b) Ik gaa heenen, zeidde Christus , gy zult my zoeken, maar, helaas! te laat; gy zult in uwe zonden (lerven. Ach! Christenen, (c) zoekt den Heere, terwyle Hy te vinden is: roept Hem aan, terwyle Hy naby is. Hy-alléén behoort het voorwerp van alle onze wenfchen en begeerten , Hy-alléén moet het eenigfte wit van alle onze bedoelingen zyn: wy moeten met David uitroepen: (d) ê God! Gy zyt myn God: tot U waak ik van den vroegen morgen. Myne Ziel dorst naar U, en myn vleescb met groot verlangen. Laat tot dit einde alle uwe genegenheden medewerken, alle uwe krachten ingefpannen zyn. Niets is onze liefde waardiger; niets verdient meerder onzen arbeid; en dan zal de Heere ook door ons gevonden worden ; want, die zoekt, die vindt:en,wanneer gy Hem dan zult gevonden hebben , roept dan met verrukkinge Uwer Zielen, gelyk de Bruid: ( tro : mitte gladium*^ Jezus zeidde tot Petuum in vaginam. Ca - ** trus :Jieek uw zwaard licem,quem dedit mi-^4 in de fchede. Zal ik hi Pater, non bibam|'* dan den drinkbeker, illum ? ^t^j, dien de Vader my ge* %% geeven heeft , niet drinken ? TTEt Joodendom was met eeh algemeen vóor_1_ j. oordeel ingenoomen, hetwelk namelyk hierin beftond, dat het den Mesfias met groote magt en heerlykheid verwagtte, als iemand die een waereldsch Ryk zoude oprechten, en Salomons tyden doen herleeven; een denkbeeld, hetwelk den Apostelen-zelve! lang bybleef; gelyk blykt uit de handelingen der Apostelen, alwaar zy den Heere Jezus, toen de tyd zyner Hemelvaart naderde , vraagden of Hy nu Ca) op deezen tyd Israël het ryk zou her (lellen ? Uic dit vooroordeel fproot tevens eene zucht, om den Heiland (b) Koning te maaken, toen hy de bfooden door een wonderwerk vermenigvuldigd had. Edoch, niets was 'er waarvan onze Heiland afkeeriger was; want, langs alle kanten gaf Hy teekenen eenef diep* (4) Aft. ï. 6. Q) Joan. 6. 15. II. Deel. C  g4 Negen-en-twintigste Meditatie op het diepfte nedrigheid; immers, by zyne komst in deeze Waereld wierd Hy wel, van de Wyzen uit 't Oosten, als (a) de geboorenKoning der Jooden ,in Jerufalem gezocht; maar gevonden in 't nederig Bethlehem,in eenen geringenbeesten-ftal. Zyn geheel Ieven vertoonde niets minder dan Koninglyken glans, of luister ; want, Hy had aan alles gebrek; waarom Hy zich, zelfs al klaagende, liet hooren: (b) de vos/en hebben holen, en de vogelen des Hemels nesten; maar, de Zoone des menfchen beeft niet waar Hy zyn hoofd magnederleggen. Aanmerkelyk, daarënboven, zyn de woorden des Heilands, die Hy tot Pilatus fprak: (O Myn Koningryk, zeidde Hy, is van deeze waere ld niet Ware myn Koningryk van deeze waereld, myn volk_ zoude wel voor my ftryden , dat ik den Jooden niet zoude geleverd voorden; maar, nu is V zoo , dat myn Koningryk van bier niet is. Hy vreesde zelfs eenige fchyn te geeven, welke het vooroordeel der Leerlingen hadde kunnen fty ven; immers, toen Hy door Judas verraaden was, en de bende toefchoot, om de handen aan Hem te flaan, waardoor Petrus aangemoedigd wierd om Hem met het Zwaard te verdedigen, wilde onze lydende Jezus op deeze wyze niet verdedigd zyn , omdat zyn Koningryk niet van deeze waereld was. Hier was het vooroordeel oorzaak van eenen oncydigen yver, vruchtelooze verdeediging, en kwaalyk-geoeffend' geweld,gelyk uit het vervolg onzer befpiegelingen blyken zal. Naauwelyks had de Verraader het gegeeven teken volvoerd; naauwelyks had hy aan Jezus den kusch gegeeven; naauwelyks was deeze bende van Krygsknechten toegefchoocen, om onzen verraadenen Heiland te vangen, of hec geweld, 't welk men gebruikte, was al te groot, dan dat zyne Leerlingen zulks zouden (ö) Mat. 2. 2. (b) Mat. 8.20. (c) Joan. 18. 36.  Lyden van Jezus-Christüs. 35 den gehengen. Wanneer de Samaritaanen eenmaal den Heiland Ca) niet wilden ontvangen, merkten de Leerlingen dit als de grootfte beleedigiug aan, waarom zy ook wenschten, dat(£) het vuur van den hemel mogte daalen, om zich hierover te wreekem En zouden zy dan nu met goede oogen kunnen aanzien, dat Hy, als een' ftraatfchender en moordenaar, gevat, en gevangen wierde, zonder hierover wraak te neemen ? Daarenboven waren zy met grooter moed gefterkt, aangezien zy gezien hadden, hoe de Heiland zyne Vyanden achterover Qc) ter aarde, door de kracht zyner woorden, geworpen had: Zy hadden tevens gehoord,dat de Heere een vry geleide voor hun bezorgd had, met te zeggen: (d) laat deeze gaan* Hierby kwam, mogelyk, dat zy zich hunner beloften herinnerden j want, (e)alle de Leerlingen hadden ook desgelyks met Petrus gezegd , dat zy bereid waren met Hem te fterven. Deeze zo trotfche en heldhaftige woorden , zoo kort te vooren gefprooken , waren hen nog te versch in het geheugen, en daarom wilde zy nu toonen, dat.zy niet-alleen met den mond, maar ook met de daad* helden waren, om dus voor geene bloodaarts aan* gezien te worden. Daarenboven hadden zy de woorden des Heilands.by Lucas aangeteekend,naar alle waarfchynlykheid.kwaalyk verftaanen hierdoor zich in hun opzet geftyfd,/w» Hy (ƒ) hen zeidde: zo wie eene beurze heeft, of ook eenen reiszak, dat hy ze neeme: en die 'er geen beeft, verkoope zynen rok om een zwaard te koopen; waarop zy antwoordden i (g) Heere, zie; hier zyn twee zwaarden: Uit deeze woorden nu beflooten zy, dat het hier de plaats en de tyd was om dezelve te gebruiken ,■ waarom zy nu ook vraagden: (h) Heere , zullen wy 'er ook met bet zwaard op houwen. Hief GO Luk- 9 53. O) — 54« (0 J01»i- 6. 00 — 18. 8 Ce) Mat, 26. 35- Cf) Luk. 22. 36, (g) Luk. 22. 38. (J>) • 49. C 2  36 NEG EN-EN-TWINTIGSTE MEDITATIE OP HET Hier uit kunnen wy afneemen , dat hetgeen groote mesfen zyn geweest, die de Apostelen by het Aagten van hetPaaschlam zouden gebruikt hebben; maar dat het eigenlyk zwaarden waren; want, met een mes houv.'t of flaat men niet; maar men fnydt en fteekt daarmede, 't Was ook 's Lands gewoonte, in die dagen , om de onveiligheid der wegen , zwaarden re draagen, om zich te kunnen verweeren. De beftraffing , waarmede de Heiland Petrus bejeegende , bevestigt dit nog meer; want, zegt de Heere Jezus, (a) allen die het zwaard neemen, zullen door het zwaard vergaan, 'te weeten, door het zwaard van den Rechter;nu, de Rechter gebruikt geen mes tot hals-ftraffen , maar een zwaard; dus waren het eigenlyk zwaarden, van welken de Apostelen fpraken, en Petrus gebruik van maakte. Aanmerkelyk is het, dat deeze Leerlingen , flechts van twee zwaarden voorzien, zulk eene groote menigte zouden hebben durven aantasten.Mogelyk zullen zyzich verbeeld hebben, dat die zelfde magt, waarmede de Heiland deeze bende zo-even terneder geworpen had, hen ook alhier zouden ter hulpe gekoomen zyn; of, dat God hen, gelyk weleer Elias, zou befchermen met het vuur van den Hemel, 't welk (£) den Hopman met de vyftig, die onder hem ftonden, verpZond. Zy waren mogelyk de woorden van Jonathas indachtig, zeggende:dat (c) het den Heere niet zwaar is behoudenis te geeven, zoo door weinigen, als door veelen. Mogelyk herrïnnerden zy zich ook , hoe de Heere , de God van Israël, dikmaals door weinige menfchen, eene groote overwinninge en verlosfinge had laaten bekoomen: mogelyk zullen zy zich verkloekt hebben,gelyk weleer (d) Judas Macbabéüs, die zyn volk voor oogen pielde, hoe honderd-en vyf en tach- (a) Mat. 26. 52. (*) 4Reg. \, 9,10. (c) iReg. 14. 6. (dj 2 Mac. 8. 10.  Lyden van Jezus-Christus. 37 tachtig-duizend, onder Sennacherib, verflagen wierden , en hoe (a) zes duizend man , honderd-en twintig- duizend mannen verflagen hebben; en om alle deeze redenen, wilden zy het hier ook waagen. Wat 'er ook van zy, zy toonen zich gereed, en bereidvaardig , den Heiland uit de handen zyner vyanden te verlosfen;edoch, wyzelyk gingen zy te werk, met den Heiland hierover eerst raad te pleegen. Maar, terwyl de andere Leerlingen het antwoord van Jezus verwachten, trekt Petrus, wien de yver niet toeliet te draalen, en het bloed reeds in de aderen kookre, terftond het Zwaard uit de fcheede want, gelyk Joannes zegt, Qb) Simon Petrus dan , hebbende een Zwaard > te weeten, één van die twee Zwaarden, die zy by zich hadden, trok het uit; floeg op eenen knecht van den Hoogepriester; en hieuw hem het rechter oor af. En de naam van den knecht was Malchus. Gelyk de Heer en Meester van deezen knecht de yverigfte was in den Raad, om Jezus ter dood te brengen; gelyk blykt uit zyne woorden tot de andere Raadsheeren gefprooken: (V) Gy verflaat u de zaake niet. En gy denkt niet eens: dat het u nuttig is, dat 'er een mensch fterve voor 't volk, en dat het gantfche volk niet verhoren gaa% alzo wilde ook hier zyn knecht mede de minfte niet weezen ; hy wilde de eerfte en ftoutfte zyn, om de handen aan Jezus te flaan. Maar, Petrus, die te vooren niet wilde dat Jezus lyden zoude, zeggende : (d) dit zy verre van U, Heere; dat zal U niet overkomen, wilde nu ook niet verdraagen dat Hy zoude gevangen worden; waarom hy dan dien knecht, die 't eerst toefprong,om Jezus te vangen en te binden, V rechter oor afhieuw. Petrus meende hem het hoofd te door** (a~) 2 Mach. 8. 20. (k) Joan. 18. 10. (c) Joan. 11. 49,50. Qd) Mat, 16. 22. C 3  38 Negen-en-twinticste Meditatie op het doorklieven; doch,daar hy den flag of houw ontweek, ontvong,door Gods voorzienigheid, en wyze beftieringe , het rechter oor alleen den flag. Al te vermetel en te onbezonnen was deeze daad van Petrus, die daardoor zich-zei ven, en de andere Apostelen, in de grootfte zwaarigheid zoude gebragt hebben , indien Jezus , met Petrus te beftraffen, en met het oor vanMalchuste geneezen,'t gevaar niet hadde afgewend; want, het was geene kleine zaak de Dienaaren des Gerechts, door hoogere magt gezonden , te wederftaan, en zelfs te kwetfen. 't Is dan geen wonder, dat de Heere Jezus naderhand Uil zweeg, toen (a) de Hoogepriester Hem ondervraagde aangaande zyne Leerlingen , daar Petrus zich zo grof tegen de Overheid had vergreepen. Waarfchynelyk hebben, om dezelfde reden, de Evangelisten Mattheus,Markus en Lukas,den naam van Petrus verzweegen, opdat hy in geene ongelegenheid mogte vallen; maar, Joannes heeft hem genoemd ; dewyl Petrus reeds 40 Jaaren overleeden was, toen de H. Joannes zyn Evangelie fchreef. De wyze Man, in 'tboek der Wysheid, zegt: (b) een ieder wordt door die zelfde dingen gepynigt, door dewelke hy zondigt. Hierin blykt de Rechtvaardigheid van God ; dewyl zodanige menfchen met hunne eigen munt betaalt worden. Deeze bedreiging deed God ook aan Sennacherib, zeggende :(» Wee! u, gy plunderaar,zult gy ook niet geplunderd worden? Wee! u, gy fmaader, zult gyook niet gefmaad worden? als gy gedaan zult hebben met plunderen , zal men u plunderen; en als gy het fmaaden zult moede worden, en 'er uitfcheiden, dan zal men u fmaaden. Op gelyke wyze liet God zich over Ba bel hooren: (d) wreekt u over haar, en doet haar, gelyk O) Joan. 18. 19. (f) Sap. n. 17. (O faï- 33- i. («ó. Jer, 50. 15.  Lyden van Jezus-Christus. 39 gelyk zy gedaan heeft. En gewis; God doet niet zelden uit de ftraffen de misdaad blyken: immers, wanneer de eerfte Waereld, zich in eenen vloed van Zonde had geftort, word ze ook door eenen vloed van water vernielt. Sodoma had zich in eenen brand van onnatuurlyke Zonden geftoken ,• door (a) -vuur en zwavel uit den Hemel, wierd hetzelve ook verteerd, (b) Zeventig Koningen, met afgehouwen duimen aan handen en voeten, raapten, onder Ado~ nibezeks tafel, de overblyj'zelen der fpyzen op: de zelfde ftraf onderging hy - zelv, belydende: gelyk ik gedaan heb, alzo heeft de Heere my vergolden. Achab , die godlooze Koning, had het onfchuldig bloed van Naboth vergooten. Tot hem wierd gezegd : (e) gy hebt dood geflagen, en daarop bezit genoomen. Dit zegt de Heere: op deeze plaats, daar de honden het bloed van Naboth gelekt hebben, zullen zy ook uw bloed lekken. Door Gods rechtvaardig oordeel , wierd hier ook het oor van Malchus afgehouwen , omdat hy zyn oor van de leeringe van Christus had afgetrokken, en te veel naar het gruuwzaam bevél van zynen Godloozen Meester geluisterd, Deeze knecht was,naar alle waarfchyneiykheid, ook één geweest van diegeenen, dewelken Jezus nog ééns hadden willen vangen,(i) toen Hy zo heerlyk had gefprooken, dat zy zelfs bekennen moesten, dat nooit mensch zoo gefprooken had; en, nochtans was deeze Dienaar hoorende doof gebleeven, en had, gelyk David zegt,(e) niet willen ver/laan,om goed te doen,en had gelyk een dooven adder gedaan,die zyne ooren fopt, en (ƒ) de femme van de bezweerders niet hoort; geen wonder dan dat zyn oor, 't welk naar Jezus niet wilde luisteren, afgekapt wierd. Laaten zy zich dit mede herrïnneren, die hunne ton- Cd) Gen. 19. 24. (*) ]ad. 1.7. 00 3Reg. 21. 19. (d\ Joan. 7. 4Ó. (O Pfal- 35. 4- Cf) Ptal. 57- 5 ,6. C 4  40 Negen-en-twintigste Meditatie op het tongg, gelyk de Apostel Jakobus zien uit, (d) van de belle ontftoken hebben, en dezelve tot lastering, agterklap, leugenen , vloeken en zweeren gebruiken; laaten deeze denken,dat ook de vlammen der Helle over hunne tongen zullen uitgegooten worden , volgens de Jeere van den Heiligen Geest. Overweegt dit vry mede, gy dronkaarrs, en gulzigen \ die uwe goederen verkwist hebt. De honger, dorst en kommer, die gy fomwylen naderhand moet lyden , toonen klaar aan, datgy Gods gaaven misbruikt hebt;en 't is te vreezen ,dat,zo gy u niet bekeert gy met den ryken brasfer (b) in de helle zult begraven worden, en dat gy, die nu zoveel drank gebruikt, niet één druppel waters zult hebben, om uwe (c\ tonge te verkoelen; Zyt gy gierige onderdrukkers, of grypende woekeraars, (d) die by malkander fchraapt, dat u niet toebehoord, verwacht, dat uwe naakomelingen zullen verflonden , en uw huis door onderdrukkers gegeeten worden, gelyk Habakukmede voorfpelt, om datgy veele menfchen (e) beroofd hebt, zoo zullen die over°ebleeven zyn u ook berooven; want, God vergeldt de ongerechtigheid der Vaderen Jm kinderen en kindskinderen tot het derde en vierde ge/lachte, gelyk Mozes getuigt, Exod. 34. 7. Groote verborgenheid is 'er in geleegen, dat Petrus juist het rechter-, en niet het flinker oor afhieuw. Het rechter oor heeft ook overal den voorrang boven het flinker oor; door het rechter oor kan men het goed gehoor, en het goed verftand , en door het flinker oor het kwaad gehoor en het kwaad verftand verftaan. AU' wat de Jooden van den Mesfias hoorden of lazen, verftonden zy flinks en verkeerd. Het begrip van zyn Koningryk was aardsch , en nier* O) Jak' 3- 6. (b) Luk. 16. 22. 3&. W Habak.f>; — g, W H%  Lyden van Jezus-Christus. 41 niet Hemelsch, licbaamelyk, en niet geestelyk. Deeze oor. afhouwing is dan als eene af beeldinge, hoe daar-, door het waare geloof, dat (a) door bet gehoor is, en de rechte kennisfe der H. Schriftuure, van de Jooden is afgenoomen: Zy hebben,om de woorden van Paulus te ontleenen, (b) 't gehoor van de waarbeid afgewend, en zich tot de fabelen gekeerd. Onze Heiland-zelv had hun reeds verweeten, hoe zy (c) Gods gebod te niet hadden gedaan, door hunne valfche en flinkfche overleveringe. Door dit afhouwen van Malchus oor, die de knecht des Hoogenpriesters was, en hier in zynen Meesters plaatze ftond,kan ook, daarenboven, het affchafien des Hoogepriesterdoms en Levitifche Godsdienst verdaan worden , tevens hoedat, in zyne plaatze, (d) de Hoogepriester onzer belydenisfe, Jezus, te voorfchyn trad; want, gelyk Paulus zegt, {e) als V Priesterdom verandert wordt, moet 'er 'ook noodzaakelyk ver'dndering der wet gefchieden. Nu kon 'er niemand Hoogepriester worden, die geene twee gaave ooren had; want,die geen oor, of een gefcheurd-, of doorboord oor had, was tot die bedieninge onbekwaam. Uit dit inzicht beet Antigonus met zyne tanden aan (ƒ) Hyrkanus de ooren af, opdat hy tot de Hoogepriesterlyke waardigheid niet zoude kunnen verheven worden. De reden hiervan was, omdat, by de inwydinge des Hoogepriesters, (g) het rechter oor met offer bloed beirreeken wierd. Petrus was dan hier vol van drift, en vol van yver; (h~) maar eenen yver niet met verftand. Door deezen yver konden de andere Apostelen ook wel gaan« ia) Rom. 10. 17. ) Josl. a. 23. D 3  54 Dertigste Meditatie op het arerh in de Svnagoge op den Sabbathdag kwam {Ujjtond Hy op om te kezen; maar, toen Hy de wee zoude verklaaren , ging Hy nederzitten ; hetzelve zien wy mede , by Matthéus aan \ 5 Hoofdftuk 1,2. alsmede by Joannes aan het 8 1: Hierop zas dan de Heiland, wanneer Hy zeidde: Ik zat dagelyks by «, kerende in den Tempel. Verftaat door den Tempel niet het Heilige, veel minder, het Heilige der Heiligen, 't welk Hechts voor den Pnesteren , en 't laaide voor den Hoogcpricsterenalléén,éénmaal des.laars,toegankelyk was; maar,'t Voorhof, in hetwelke allerleie plaatfen en gelegenheden waren , om 't Volk te leeraaren. In dit Voorhof was eene Synagoge, waarin de Wet voorgeleezen, en door de Priesteren en Levieten verkkmd wierd. Op deeze plaats was het, dat Jezus ja ja^ren oud zynde,gevonden wierd; (b) zittende tn t midden der Leeraaren. Voorders waren 'er ook nog Galeryën; (c) gelyk 'er ook van de Gakrye van Salomon, daar Christus wandelde t by den Evangelist Joannes gemelde wordt. Op deeze plaatfen, zeidde de Heiland, had Hy dagelvks met hen verkeerd. Dageiyks had Hy .in den Tempel geleeraard ; Ja , toen zyne Vyanden reeds met het bloedvonms beezig waren , hield Hy niet op van met hen „, den Tempel te verkeeren ,• gelyk Lukas meldt : (d) Hy leerde des daags in den Tempel ma/r,des nachts gingHy uiteen bleef op den ber«* genaamd de Olyfberg, en alf het volk kwam 's morgens vroeg tot riem in den Tempel, om Hem te hooren. Niet tegengaande dan deeze fchoonegelegenheid* (e) hebt gy my niet vast-gehouden. Dit, echter, wierd riet tot hunnen roem gezegt; want, het ontbrak den Overpnesteren en Pharizéën niet aan den wil;maar aan GO Luk. 4. 16 20. 0*) Luk, 2< 6 (O Joan. 10. 23, (O Luk. 21. 37,38. (#> Mat. 55.  Lyden van Jezus Christus. 55 aan de magt. Immers, Christus was by 't volk ia een te groot aanzien, wegens zyne ieere en wonderwerken; des zy beducht moesten zyn; Zy zog~ ten Hem te vangen, zegt Matthéus, (a) maar zy vreesden het volk. God had hen, even als aan Sennacherib, (£) eenen ring in de neuze gezet, en een gebit tusjchen de lippen Zonder dien breidel zouden zy zolang niet geaartzelc, maar hunne handen eerder aan onzen Heiland geflaagen hebben, gelyk zy thans werkelyk hunne (c) Dienaaren uitzonden, om Hem te vangen, die, echter, onverrichter zaake weder kwamen; want, (d) niemand tastte Hem aan, want, zyne uur was nog niet gekoomen. De Heiland wilde dan te kennen geeven , dat Hy ru niet fchuldiger was, dan toen Hy in den Tempel leerde, alwaar zy, echter, Hem op eene veel gemaklyker wyze zouden hebben konnen gevangen neemen; dus toont Hy hen, hoe onrechtmaatig hun handel was, daar zy Hem ongehinderd den Tempel uit en in lieten gaan, en nu in den nacht, met geweld, Hem als een' moordenaar overvielen: zeer wel konden de woorden van Ëzechiel, op h^n toegepast worden: (e) Hunne Vorften waren alf wolven; zoekenden jlechts roof te haaien, bloed te vergieten, en Zielen te verderven. Doch, op dat de Overftens der Jooden zich niet zouden vleijen, dat de goede uitflsig van zyne gevangenneeming een bewys was van hunne rechtvaardige zaake tegen Jezus, voorkoomt de Heiland hunne gedachten,en leidt hen tot een' hooger oorfprong, want, Hy zeidde, gelyk Matthéus aanteekent: (ƒ) dit alles is gefchied, opdat de Schriften der Propheeten zouden volbragt worden. Zy hadden nu wel geene grootere magt, dan toen Jezus onder hen 00 Mat. ai. 46. (O ifaï. 37- 29. 00 Joan. 7 32. 00 Joan. 8. ao. CO Ezecti. 22. 27. (/) Mat. 26.56. D 4  56 Dertigste Meditatie op het hen gerust verkeerde, en in den Tempel leerde; maar, dat zy Hem nu zoo gewelddaadig gevangen namen, als een' moordenaar , kwam daaruit voort, omdat dePropheetenzulks voorfpeld hadden. Immers, David had, in zyn' Perfoon, gezegd: (a~) veele jonge Stieren hebben my omringd, vette Stier en hebben my omvangen. Zy hebben op my hunnen muil geopend; gelyk een'grypenden en briefchenden leeuw ; en, nadrukkelyk zyn de woorden van den Propheet Elias:(» Hy is onder de kwaaddoenders gerekend. De voor. zeggingen der Propheeten waren daarom geen oorzaak van Jezus lyden; want, niets minder hadden de Overpriesters, Schriftgeleerden en Pharizéën in den zin dan de Propheeten te vervullen; maar, zy zochten alleen hunnen haat, nyd en wraaklust, te voldoen;des zy hier ,onweetende, Gods raad ten dienst Haan: even gelyk welëer de Keizer Augustus,door het gebod, dat de (jb) geheele Waereld zoude befcbreeven worden, gelegenheid gaf tot de geboorte van den Mesfias in Bethlehem; dewelke alzoo, onweetende, de Godfpraak van (V) Micbéas bevestigde. De reden nu, waarom zyne Vyanden zoveel op hem vermogten, heeft de Evangelist Lukas nog nader gemeld, daar hy zegt, dat de Heiland tot zyne Vyanden zeidde: (d) dit is uwe uur, en de magt der duisternis/en. Het lyden van onzen Heiland was niet-alleen vast bepaald en voorzegd; maar ook (e) op hoedanigen tyd het lyden op Christus koomen zoude: die tyd was nu gekoomen; deeze uur was op het uurwerk van Gods Raad nu geflagen. Dit is dan . uwe uur; dit is de tyd die (ƒ) Gods Raad gefcbikt beeft, en waarin hen toegelaaten wierd, om hunne bloedige befluiten uittevoeren. Alle hunne poogingen en onderneemingen waren aan Gods Voorzienigheid (a) Ps. ai. 13, i4. (3) Ifaï. 53. is. (c) Luk. 3. i„ (d Mich. 5. 2. (e) Luk. as. 53. ifj iPet. 1. 11. (g) Aét. 4. 28.  Lyden van Jezus-Christus.' s? SÜgheid onderworpen, die hen dan nu toeliet hunne magt tegen Jezus te gebruiken. Te vooren hadden zy wel gewild, maar niet kunnen uitvoeren, omdat zyi e uur nog nier gekoomen was; maar, nu was de magt d^r duist rnisj - weeten, de Duivel, die door de magt der duliternisfen verftaan word, (a) (gelyk blykt uit Paulus , tot dii "an Ephezen) losgelaaten, om het {F) Zaad der Vrouwe, Christus, listig op de hielen te zitten. De Dui\ el, die (c) in eeuwige boeijen opgeflooten lag, was nu ontbonden, om tegen Jezus te kunnen woeden: Hem zoude nu geene plaats of tyd ombreeken , om de Jooden tegen Christus aantehitfen. Zy dan , die (i) den Duivel voor eenen Vader hadden, wilden ook de lusten huns Vaders volbrengen. Zy waren wel van den Bloedraad uitgezonden; maar, de Duivel had hierin de voornaamfte rol gefpeeld. Kaïphas had het vonnis wel uitgefproken ; maar , Satan was zyn Raadsman geweest. Naar hunne meeninge was het eene gelukkige uur, waarin zyzekerlyk zullen gejuicht hebben, en moogelyk met de Philiftynen uitgeroepen : (0 God heeft onzen Vyand in onze handen geleverd; maar, in de daad; het was eene ongelukkige uur voor hen, daar zy nu onder de magt des Duivels gebragt waren. Deeze magt, dewelke zy nu over den Zaligmaaker ontvangen hadden, zoude ook van zulkeen' langen duur niet zyn,als zy zich inbeeldden: (ƒ) De Prins deezer IVaereld koomt ,zegt de Heiland;docb,hy heeft in my niets, te weeten, van wegens de kortheid van den tyd dat zyn lyden duuren zou; want, Hy zou fchielyk hunne handen ontkomen, en dan met grooten luister zyn hoofd opheffen. Jezus lydt hier dan als borge voor hetgeene wy om 00 Eph. 6. 12. CO Gen. 3. 15. CO Ju<*. 6. ï, (d) Joan. 8. 44- (O Jud« l6« 24- (/) Joan. 14. 3°. D 5  58 Dertigste Meditatie op het om onze Zonden verdiend hadden Wy-allen waren, in on^en eerften Vader Adam,moordenaars; wanr, hy was,om zoo te fpreeken,de grootfte moordenaar, devrnl hy, door 't overtreeden van Gods Gebod, zich zeiven , en alle zyne naakomelingfchap, den dood hééft toegebragt; daarom zeidde Paulus: (a) Door eenen mensch is de zonde in deeze Waereld gehoonenden door de zonde de dood, alzoo is de dood tot alle ménfcbèn doorgegaan. Ziet hier dan onzen Zaligrrmker, den tweeden Adam, als een' moordenaar gehandeld,om ons van den eeuwigen dood te vcHo: fen, en ook om Satan, dien (£) menfchen' moorder van 't begin af, te verpletten Met zwaarden en (fokken wordt onzen Heihnd aangegreepen , opdat Hy ons van de zwaarden en ftokken van Gods gramfchap en toorne mogce vry maaken;dus wy, met David, kunnen zeggen : fok en uw ftaj vertroostten my Wanneer wy dan zien , dat Christus, ons Hoofd, (d) onder de kzoaaddoenders is gerekend geweest, laaten wy ons dan niet verwonderen , veel min geërgerd worden, wanneer de Leden van Christus zulks overkoomt; dewyl God de z\nen {e) heeft voorgefchikt ,om gelykvormig te worden aan het beeld zyns Zoons: gelyk de taal van Paulus luidt Wat is dit beeld van Christus anders dan dat van zyn lyden'Pen ,om dit gelyk te worden zyn alle heiligen gefchikt: wy moeten Hem zowel gelyken in lyden, als in verblyden; willen wy eens eene kroone van glorie draagen, dan moeten wyook niet vreezen eene kroon van doornen op te zetten. Zo gaarne als wy zouden willen drinken uit de beeke der wellusten , zo gaarne moeten wy, in leven , of fterven, ook den kelk met galle en edik drinken; dewyl deeze drank de weg is om tot de beeke der O) Rom. 5. ia. (f) Joan. 8- 44- CO Ps. 22. 5. (O Ifaï. 53. 21. (O Rom. 8. 29.  Lyden van Jezus-Christus. 59 c'er wellusten te geraaken. Dewyl, gelyk de Apostel Petrus zegt: (a) Christus voor ons geleden heeft, ons een voorbeeld ndlaatende, opdat wy zyne voetftappen zouden volgen , zo betaamt het, dat de Leden aan hem gelyk worden: immers, naauwlyks was Hy gebooren,of hy moest (£) naar Egypte de vlugt neemen, omdat Herodes hem zocht, om te dooden Zyn gantfche leven was eene aanéénfchakevan verdriet, tegenfpraak en lasteringen, totdat Hy, eindelyk, de alderfmaadlykfte kruisdood onderging. Het is dan ook noodig dat zyne Heiligen, van de booze menfchen, op dezelfde wyze geöeffend en verdrukt worden. Het is van den beginne af zo geweest, en al vroeg afgebeeld, naar het gevoelen van den Heiligen Augustinus (0, in Jakob en Jizau, die, nog in 's Moeders'lichaam zynde, (d) met eikanderen worftelden,en waardoor, gelyk Augustinus zegt, de Vervolging te kennen gegeeven wierd die de boozen den goeden en rechtvaardigen zouden aandoen: hierom zeidde de Heiland ook: want, zo hebben de Godloozen (e) de Propheeten vervolgd, die vóór u geweest zyn. Hierom was het dat de Apostel Petrus den geloovigen aanmoedigde opdat zy den moed niet zouden verliezen, en denken, dat hen iets byzonders te beurt viel, zeggende : (ƒ) welbeminden, laat het u niet vreemd dunken, dat gy door het vuur der Vervolgingen beproeft wordt, als of u dieden iets nieuws gebeurde. Zuchten wy dan in lyden, Christus heeft eerst gezucht ; Horten wy traanen, Hy heeft de zynen al lang om ons geftort; lyden wy pynen en fmerten, Hy was, gelyk Ifaïas zich uit; (g) een man van fmerten, en die van lyden wist te fpreeken. Alle de Hei- OO iPet. 2. 21. 00 Mat. 2. 13, CO Aug. Seim. 78. de temp. (d). Gen. 25. 22. ("O Mat. 5- 12. GO 1 Pet. 4. 12. (g) Ifaï. 53' 3-  óo Dertigste Meditatie op het Heiligen, die immer geleeden hebben, hebben op deezen eerften Aanleider en Voltrekker des geloofs gezien, zich in Hem getroost, en verheugd, dat zy zyne voetftappen mogten volgen : Zy zyn der Lesfe van Petrus zeer wel indachtig geweest, die hy de Kerke geeft: («) Verblydt u, dat gy deelachtig word aan het lyden van Christus. En , hoe heeft de Aartsmartelaar Stéphanus zich niet verblyd, omdat hy onder eene hagelbui van fteenen wierd begraven! Wat troost heeft de lieftaalige Joannes niet genooten, in zyn ballingfchap op 't Eiland Pathmos, daar hy zich herinnerde, hoe zyn Meester voor hem in Egypten balling is geweest! Paulus, die een zoo groot deel aan 't lyden van Christus heeft gehad, dat hy zeggen kon: (F) Ik draag de merktekenen van den Heere Jezus in myn Itchaam, heeft een groote troost genooten, omdat hy deel had aan zyn Meesters lyden: gelyk hy-zelv getuigt aan die van Corinthen,zeggende; (c~) Ik ben met troost vervuld, en ben zeer overvloedend van vreugde, in alle onze verdrukkingen Wanneer wy dan in verdrukkinge koomen,ofmet lyden aangedaan worden, of wanneer wy met ziek* tens en krankheden bezocht, of met lasteringe bejeegend worden ; wanneer 'er een Doeg opftaat, die ons met achterklap bezwaart, of een Sémeï ons ontmoet, die vervloekingen tegen ons uitbraakt, laaten wy dan denken, en ons troosten met het antwoord van David , aan de Zoonen van Sarvia: (d) laat hem begaan met fchelden; Want de Heere heeft hem bevolen. Laaten wy fteeds denken , dat de Schriften der Propheeten moeten volbragt worden, en ons herinneren , hetgeene Paulus gefchreeven heeft, dat (j i Pet. i. to. (/) Joan. f. 44 Cd) — If. CO Aft. 7. 5ó «n 57. II. Deel. E  66 Een-en-dertigste Meditatie op het op hem aan, en fteenigden hem. Op gelyke wyze vallen hier de Jooden en Heidenen, eenpaarlyk , op Jezus aan, en vervullen de Godfpraak van David: (a) Veele honden hebben my omringd: eene vergadering van booswichten heeft my bezet. Te recht noemt hen de Propheet honden, aangezien zy met eene onzinnige razernye,en bloeddorst,even gelyk raazende beesten, op Hem aanvielen; de Jooden toonen hier met 'er daad, dat zy niet beter zyn dan hunne Voorouders, van welken Ifaïas zegt: (£) 't zyn cllerönbefchaamfle honden , die niet te verzaaden zyn. Hun bloeddorst was naauwlyks met het bloed van Jezus te lesfchen! Zy vielen op Hem aan als verhongerde leeuwen ; zodat David , in den Perfoon van Jezus, zegt: (V) Zy hebben hunnen muil tegen my geopend; gelyk een" grypenden en briefchenden leeuw. Niet-aileen de Schriften der Wysgeeren maar Gods woord zelfs , behelst de befchryvinge' der wreedheid en fterkte van den Leeuw , en van het geweld, en gebrul, waarmede hy op zynen roof valt. Even met zulk-een geweld en wreedheid gingen deeze leeuwen op Jezus los, om Hem te verfcheuren, te vernielen, en van kant te helpen,Op deezen kunnen de woorden van Sophonias zeer wel toegepast worden; (d) hunne Vorflen zyn in V midden van hen als briesfchende leeuwen : hunne rechters zyn avondwolven, die niets over laaten voor 'den morgenftond, Het ware voor den Heiland geen moeite geweest, hunne woede tegen Hem te beteugelen, en de boosheid hunner harten te buigen en te veranderen ; want, () Luk. 13. 16. CO Exod' I2- 22Cd) 4Reg, 6. 17,18. 00 Jer. 31. 3. Cf) Gen. 2. 9. E 4  7 a Een-en-dertigste Meditatie op het dewyl wy (d) allen door hem gezondigdhebben, met de banden van zonden gebonden. Elke zonde is als eene keten, waarmede de Zondaar geboeit wordt; waarom Salomon zeidde; de (b) Godlooze wordt met de touwen zyner zonden gebonden. Om ons dan uit de banden der zonden te verlosfen, liet onze lydende Heiland zich hier binden. De uiterlyke banden zouden den Heiland niet hebben kunnen gevangen houden, indien de banden onzer zonden niet aan dezelve vast-gehecht waren geweest. Door deeze zonde-banden waren wy gevallen in de banden des doods en der helle; want, God had tot Adam gezegd: (c) in wat dag gy van den boom der weetenfcbap van goed en kwaad zult eet en , zult gy de dood jlerven; niet-alleen de tydelyke , maar ook de eeuwige dood; zodat onze ftraf was, aan handen en voeten gebonden, geworpen te worden in de uitcrlte duisternisfe, alwaar weening der oogen, en knerfing der tanden is. Doch, opdat wy van deze banden der zonden van den dood en helle verlost wierden, heeft Christus de banden in zynallerheiligfte lichaam aangenoomen, en zyne belofte, by Oféas gedaan, beginnen te voltrekken, (d) Van dehand des Doods zal ik ze vrymaaken Jk zal ze van de dood verlosfen. ó Dood.'ik zal uw Dood weezen: ik zal uwe beete zyn, 6 Helle ! Uit hoofde der zonden, waren wy gevallen in de fixikken des Duivels, die ons ten zynen gevalle gevangen hield: by hem was het gebied over den dood, en wy zaten , door de vreeze des doods, ons geheel leeven dóór, in flavernye; maar,Christus heeft voor ons willen gevangen zyn, en met banden , ten bloede toe, gebonden worden, opdat Hy ons van onze gevangenisfe, en van de banden des Duivels, die (é)fterke en weige* {a\ Rom. 5. ij. (f) Prov. 5. 22. f» Gen. 2. 17. 00 Ofe. 13. 14- (0 Luk. u. ai.  Lyden van Jezus-Christus. 73 gewapende , gelyk Lucas hem noemt , verlosfen mogte: Hy liet zich binden, om ons te ontbinden , (a) om den gevangenen vry beid aantekondigen, en den opgeflotenen de openinge der gevangenisje. Dewyl dan onze Heiland, om onze zonden, is gebonden , laat ons zorge draagen, dat wy ons nooit, door de zonden, wederom laaten binden. Gy, die ééns van de ftrikken des Duivels zyt vrygemaakt, laat U niet wederom door de zonde van hem binden. Daar (f) Christus dan ons vrygemaakt beeft, hoe! zouden wy wederom flaaven der ongerechtigheid willen worden?Komt dan hier,zondaars en godloozen! hetgeene Jezus hier ten onrechte heeft geleden, zal u, indien gy u niet bek eert, ééns, volgens recht en verdienften ,overkoomen. Eerlang, wanneer gy moogelyk't minst daar op verdacht zult zyn, zult gy overgeleverd worden in de handen der helfche benden: dan zal het vonnis over U, die de bekeeringe verwaarloosd hebt, uitgefproken worden; 00 bindt hem handen en voeten, en werpt hem in de uiterfte duisternisfe. Ach lof gy toch eens door een zodanig te verwachten oordeel opgewekt wierd, om U van de Zonde-banden te ontflaan! Hoelange zult gy dan zoo zorgeloos leeven ? Wanneer zult gy eens tot inkeer koomen, en bemerken, dat gy, door het (i) bedryven der zonde en boosheid, vyanden uwer Ziele zyt,en dus gewillige Zonde-flaaven zyt, gelyk de Eeuwige Waarheid-zelve zegt,(e)dat all' wie zonde doet,een (laaf der zonde is? Dusdanig-een dient zoveele Heeren, als hy zonden bedryfr. Merkt gy niet, dat uwe (ƒ) dronkenfcbappen , brasferyën , ontuchtigheid, vyandfchappen, twistingen, toornigheden , gekyf, tweedragt en nydigheid , zoveele banden zyn, die U naar de Helle fleepen ? Gave God, 00 Ifaï. 61. 1. (b) Gal. 4. 31. (c) Mat. 22. 13. 00 Tob. 12. 10. O) Joan. 8. 34. (f) Gal 5.19,20,21. E 5  74 EEN-EN-DERTIGSTE MEDITATIE OP HET God, dat gy eens ontwaaken mogt uit deeze ysfelyke, fluimeringen J ach ! ombindt dan, om my met de woorden van^ Ifaïas te uiten, (a) de banden van uwen hals, 6 gevangene Slons - dochter. Ontbindt uwe tonge , het beste en tevens het booste lid, hetwelk (b) ook is een vuur , eene waereld van hoosheid,zynde zelfs ontftookenvande helle; wanneer gy uwen Ëvenmensch belastert, en, door achterklap, zwart maakt. Ontbindt uwe handen, die ongerechtigheid bedryven, met (V) de maat te verkleinen , den fikel te vergrooten, en de weegfchaalen te vervalfchen. Ontbindt uwe voeten, die den breeden weg betreeden , en tot het kwaade loopen, die in ongeoorloofde huizen gaan, welke, om my als de wyste der Vorften te uiten, (d) naar den dood hellen en welker paden naar de Helle loopen. Ontbindt uwe cogen, die,gelyk de Apostel Petrus zegt, (e) vol van over/pel, en van onöpboudelyke zonde zyn, en volgt het voorbeeld van Job naar, die van zich zelven zegt: Cf) Ik heb een verbond met myne oogen aangegaan, dat ik zelfs op geene maagd zoude denken. Ontbindt uw harte, dat bedorven en arglistig is (g), meer dan eenig ding: fluit de boosheid, die daar gefmeedt wordt; gaat de kwaade bedenkingen te keer; blust by tyds de begeerlykheden uit; met één woord, om als Paulus te fpreeken, (h) dat dan de zonde niet meer heerfche in uw flerflyk lichaam, zoo dat gy deszelfs begeerlykheden zoud gehoorzaa* men. En gy dan, waare Geloovigen, tracht Jezus te binden;maar,niet gelyk de Krygsknechten en Dienaars der Jooden, maar op eene hemeifche wyze; zegt met den Bruidegom,in'tHooglied (/) wy zullen U goude kettingkjes maaken, met zilveren flipjes gefcha- keerd; Ca) Ifaï. 52. 2. (O Jak. 3» 6. (V) Amos. 8. 5. (O Prov, 2. 18. (O iPer. 2. 14. (f) Job. 31. 1. <£> Jer. 17- 9- V) Pvom. 6. 13. (i) Cant. 1.10.  Lyden van Jezus-Christus. 75 keerd; dat is eene ketting van allerhande Christelyke deugden: Eene dusdanige ketting van deugden noemt de Apostel Petrus op, welke het voorwerp van onze betrachtinge behoort te zyn, indien wy Jezus aan ons willen vastbinden ; voendt, zegt hy , (a) alle naarjligheid aan,omby uw geloofde deugd, te voegen, by de deugd weetenfchap, maatigbeidr verduldigheid, godvruchtigheid, broederlykeliefde,en de liefde Gods. Bindt dan Jezus aan U vast, met een' onverbreekelyken band des geloofs, en onwrikbaare hoope: bindt Hem met eenen gouden band van oprechte liefde; bindt uwen Jezus aan U vast mee liefde - ketenen: deeze kunnen een heilig geweld op het harte van Jezus uitwerken, en Hem by U doen blyven. Met zulke liefde-banden hield de Bruid haaren Bruidegom vast , wanneer zy Hem , naa lang zoeken, had wedergevonden, zodat zy zeidde: (jb) Ik hield hem vast, en ik zal hem niet loslaaten, voor dat ik hem gebragt zal hebben in myne moeders huis, en in de binnenkamer van die my gebaard heeft. Bindt Hem dan zoo vast, op dat 'er niets zy, dat U meer van Jezus konne affcheiden, en roept dan, met Paulus, uit; [e) wie zal ons dan fcheiden van de liefde van Christus? verdrukking, of benauwdheid, of honger, of naaktheid, of gevaar, of vervolging, of het zwaard? (d) Ik ben verzeekerd, dat noch dood, noch leven, noch Engelen, noch Prins, dommen, noch krachten, noch tegenwoordige, noch toekoomende dingen, (e) noch fterkte, noch hoogte , noch diepte, noch eenigander Schepzel,ons zal kunnen fcheiden van de liefde Gods in Christus-Jezus onzen Heere. Amen. Cd) 2 Petr. 1. 5. (b) 6. (c) . . ■. 7. Cd) Cant. 3. 4. (*) Rem. 8. 35. G E.  76 Een-en-dertigste Meditatie op het GEBED. ö Lydende Jezus!Hoe onèindig-verre breidt zich Uwe liefde voor het Menschdom, op het ftrydperk van Uw lyden, uit! Naauwelyks had Gy den zondigen Sterveling den adem des levens ingeblaazen, of Gy bond U aan denzelven , door de onbegrypelykfte liefde-banden, vast. Welk-eene gelukkige verééniging voor den nietigen mensch! Welk-een onwaardeerbaarc band tusfchen U, en Uw redelyk Schepzel! Maar, helaas! Wy, ondankbaare menfchen! Wy verbraken dien Godlyken band , dien Uwe liefde tusfchen U en ons gelegd had. Wy verbraken deezen band, om in het Schyngenot der aardfche gelukzaligheden onze vryheid te vinden. Maar, naauwelyks hadden wy ons door deeze liefde-breuk van U verwyderd," naauwelyks vleidden wy ons met eene gewaande vryheid, of wy wierden, helaas! op hetzelfde oogenblik, Slaaven des Duivels. Uwe gadelooze liefde, echter, wierd door deeze trouwloosheid en ondankbaarheid niet verbrooken. Gy wilde Uwe liefde den menfche niet onttrekken ;maai' hem, op nieuw aan U, door een' nieuwen liefde-band, hechten Hierom,om dit onbegrypelyk werk Uwer liefde te voltooijen, en den mensch in zynen voorigen geluk-ftaat te herftellen, liet Gy U-zeiven vry willig vangen, en boeijen. ö ondoorgrondelyk liefdewerk ! Om aan ons den Eeuwigen Kerker te ontüuiten,enderdwinge!andyë des Satans te doen ontfpringen, zien wy U hier, ö liefderyke Heiland ! zelfs door deeze bende gevangen. Om onze banden, die ons aan Helle en Dood voor Eeuwig gekluisterd hielden, te flaaken, zien wy U, ó mishandelde Jezus .'gebonden en geboeid. Ach! mogte deeze oneindige weldaad, door eene oneindige erkentenisfe, beantwoord worden! Eene erkentenis, •waardoor wy ons nimmer aan de banden der zonden, maar onze harten en zielen aan U, door on- breek-  Lyden van Jezus-Christus. 77 breekbaare lifede • koorden hechten zouden. Ontfteek dan onze harten, ö oneindig Voorwerp onzer liefde ! in eenen heiligen liefde-gloed jegens U! Doe dezelve ontbranden in de tederfte gevoelens van dankbaarheid en erkentenis;en wy zullen, met den Koninglyken Propheet David, die lof - en dankftemme uitboezemen : (a) Gy hebt myne banden gebrooken: Ik zal U eene offerande van lof opdraagen , en aanroepen den naam des Heeren. Geef, eindelyk, dat wy hier, door de liefde, aan Uwe wet en geboden verbonden blyven, om hiernamaals, door Eeuwigduurende banden, aan U , in 't yemelsch Vaderland, gehecht te moogen blyven. O) Pfal. 115. 17. AMEN. TWEE-  78 Twee-en-dertigste Meditatie op het TWEE-EN-DERTIGSTE MEDITATIE» Mark. 14. vs. 50. 51. 52: Tune discipuliejusrelin-**7off» verlieten Hem zyne quentes eum, omnesf} Leerlingen, en vlugtfugerunt. Adolescens## ten allen voech. En een autem quidam feque-IJ zeker jongeling volgde batur eum amictus&& Hem, hebbende maar findone fuper nudo :JJ een linnen kleed over et tenuerunt eum. At|| zyn naakte lichaam : ille rejecta findone ,f | en zy greepen hem nudus profugic ab eis. || aan: Maar hy,het lin&® nen kleed verlaatende, is hen naakt ontvlugt. WAs 'er ooit een Man, die in de fmeltkroes der verdrukkinge gezuiverd is geworden, en die met veele rampen te ftryden heeft gehad, het was, voorwaar! de vroome Propheet Job. Immers, hy verduurde alle de flagen van het ongeluk, met grootmoedigheid en geduld , terwyl de poorten der Helle op hem fcheenen ftorm te loopen. Nu kwam 'er een bode, die hem berichtte , dat de Sabéè'n de Osfen en de Ezelinnen hadden wechgenoomen,en de knechten met den zwaarde verflaagen. Dan, terwyl deeze nog fprak, kwam 'er een ander, en zeidde: Gods vuur is uit den Hemel gevallen , en heeft de Schaapen en Knechten verflonden. Een derde boodfehapte hem deeze naare en droevige tydinge, dat de Chaldéérs zyne kémelen ontvoerd, en zyne knechten gedood hadden. Alle deeze rampen verflondden den rykdom van Job, en hy wierd, van den rykrten der menfchen,éénsklaps de armfte. Maar, gelyk het fpreekwoord zegt: een ongeluk koomt zelden alleen, zo waren dit ook de eenigtie rampen niet ;want, kort daarnaa ontvonghy weder eenen anderen  Lyden van Je zus-Christus. 79 deren bode, die hem boodfchapte, dat de wind het huis, waar in zyne kinderen zich bevonden, had doen inftorten, en zy allen verpletterd waren. Dit waren Hechts ongelukken die hem van buiten troffen 5 maar,nu wierd hy-zelven in zyn lichaam aangetast, en met eene kwaadaartige verzweeringe geflaagen, van de voetzoole af, tot de kruine zyns hoofds toe. Alle ongelukken fchynen nog verdraagelyk, wanneer men eenen getrouwen Vriend heeft, in wiens fchoot men zyn harte mag uitftorten; maar, dit ontbrak aan Job ook; zyne Vyanden waren zyne eigene huisgenooten; ja,diegeenen, van welken hy nog, toen hy van alle menfchen verlaaten was, eenigen troost hoopen kon. Diegeene • zelve , die zyn wederhelft was, en den last van zyn kruis moest helpen draagen, zyne eigene Vrouw vermeerderde zyn lyden , door zulke redenen die zyne Ziel doorboorde, zodat hy in klagten uitberst: (#) Myne broederen heeft hy van my doen wyken, 'myne bekenden hebben my begeeven , als of zy my vreemd waren. Myne bloedverwanten hebben my verlaaten: En, die kennis met my hielden, hebben my vergeeten. Job was hier een juist voorbeeld van onzen Heiland , die mede, van zyne geboorte tot zynen fterfdag toe, met veele elenden en wederwaardigheden te worftelen heeft gehad : waarom de Evangelifche Propheet van Hem zegt: (b) Hy zag''er ver'dchtelyk uit, en als den laatften onder de mannen; als een' man van fmerten, en die van lyden wist te fpreeken. Wy hielden hem voor een' melaatfen, en voor een' mensch die van Godgeflagen en vernederd was. Zyne Vrienden , zyne Leerlingen, die, wanneer Hy in den grootften nood was, en hunne hulp noodig had, verzwaarden immers eerder zyn lyden. Toen Hy water en bloed zweette , {liepen zy , en wanneer Hy gevangen wierd, verlieten zy Hem, en vlugtten allen wech. De f» Job. 19. 13,14. (b) Ifaï. 53. 3,4.  8o Twee • en - dertigste Meditatie op het De Prediker, onderzoekende wat de mensch iss moge, met recht, zeggen: (a) Hy is alby zynen naam genoemd: men weet ook dat hy een mensch is. De bloote naam wyst aan, dat hy zeer zwak van aart, en krachteloos in zich-zeiven is; ja, gelyk Paulus zegt, een (b) ellendig mensch, die van zich-zelven niets is. Dit ziet men hier klaarblykelyk aan de Leerlingen van Jezus , die, daar zy Hechts een weinig aan zich - zei ven overgelaaten wierden, toonden, dat zy krachtelooze menfchen waren. Immers, toen zy zagen , dat hunnen Heiland, als een ander magteloos mensch, gebonden, en in het midden van zyne Vyanden beflooten wierd, zonder dat Hy zich uit hunne handen reddede, begaven zy zich op de vlugt, verlieten hunnen Meester, en bewaarheedden dus de voorzegginge des Heilands: (V) Ziet!de uur hoomt, en is nu gekoomen , dat gy zult verftrooid worden, elk naar zynen kant, en my alléén zult laaten. Zy vlugtten van Hem , aan wien zy zolang gehecht waren geweest, en wien zy eene byzonttere liefde hadden toegedraagen ; dermaate , dat wanneer eenmaal veelen zyner Leerlingen Hem verbetten, en Hy hen vraagde: (d) Wilt gy ook niet weebgaan ? zy Hem rondborftig antwoordde : (e) Heere, tot wien zouden wy gaan ? Gy hebt woorden des eeuwigen levens, en, ondanks deeze gezwoorene getrouwheid, verlieten zy Hem nu allen; zelfs Petrus, die zoo plechtiglyk zyne beloften geuit had , zeggende: (ƒ) Ik ben bereid met U in de gevangenisje,en ook inden dood te gaan. Even te vooren had hy eene proeve gegeeven van zynen leeuwenmoed , wanneer hy met zyn Zwaard eene geheele gewapende bende aanrandde; maar, wanneer zyn moed het meest moest blyken, wordt hy als een'blooden haas, en (d) Eccl. 6. 10. (b) Rom. 7. 34. CO J03"- 16". 22. ) niet één hair van hun hoofd zou verhoren gaan. Zy vlugtten van zyne Goedertierendheid, en twyffelden, of Hy wel de waare Mesfias was, die Israël verlosfen zcu, even gelyk de twee Emausgangers hunne wankelmoedigheid lieten blyken, zeggende : (c) dan, wy hoopten, dat Hy 't was, die Israël zoude verlosfen. Hadden zich ooit deeze Leerlingen aan ondankbaarheid fchuldig gemaakt, het was hier; immers, hoeveele en groote weldaaden had de Heiland hen niet beweezen? Hen twaalffelde Hy, buiten alle anderen, die met Hem zouden zyn, en die prediken zouden; zy waren het, aan welken Hy (d) de magt gaf om ziekten te geneezen, en de duivelen uit te dryven: Hy had hen ook niet meer Dienstknechten, (ƒ) maar, vrienden genoemd; want, aW wat Hy van den Vader gehoord had, had Hy hen hekend gemaakt: Hy had hen 't geheim van 't Ryke Gods geopenbaard : naar't lichaam had Hy hen van'tnoodige bezorgd; zodat zy zelfs moesten belyden, dat hen (f) niets ontbrooken had. Hier mogt dan onze lydende Heiland hen wel hebben te gemoet gevoerd, hetgeen weleer Abfalom tegen Chufaï zeidde, wanneer hy f>) Mat. 26. 31. (£) Luk. 21. 18. (c) Luk. 24. 21. {jij Mark. 3.14,15. {e) Joan. j5. 15. (ƒ') Luk. 22.3Ö.  Lyden van Jezus-Christus. 83 hy David niet wilde volgen : (a) is dit uwe weldaatUgheid jegens uwen Vriend? Waarom zyt gy niet met uwen Vriend gegaan? Is dit dan de dank voor Jezus, dat Hy zoo ontydig verlaaten wordt? Hier toonden de Leerlingen, dat zy niet ongelyk aan dat Volk waren, waarvan Sirach fpreekt: (b) daar is 'er een, die flechts een tafelvriend is, en in den dag van tegenfpoed niet volharden zal. Wanneer onze Heiland Jerufalem introk, liep Hem all*'c volk met loof-en palmtakken tegemoet, om Hem al juichende in te huldigen; terwyl men zyne Leerlingen gelukzalig noemde,om dat zy aan Hem zo-een verheven Meester hadden. Zolang zy met Hem ter tafel zaten, deeden zy groote beloften; maar, wanneer de Waereld Jezus den nek toekecrde,hebben alle de Apostelen,die Hem in voorfpoed gevolgd waren,in tegenfpoed Hem verlaaten. Hierom was het, dat de Heiland zich reeds, met ' David, in klagten geüit had: (c) voor alle myne vyanden hen ik eene fmaad geworden; en nog meer voor myne ndbuuren: en een affchrik aan myne bekenden. Die my zagen, vlugtten van my naar buiten. Dezelfde klagten, dewelke Job weleer over zyne Vrienden uicflortte, mcgtonze lydende Jezus,mee grooter recht , hier over zyne Leerlingen uitboezemen: (d) myne vrienden zyn my voorby gegaan: gelyk eene beeke, die fnellyk midden door de dalen heenen f roomt. Hier vergeleek Job zyne Vrienden by eene beeke,om dat eene beek deeze eigenfehap heeft, dat zy in den Zomer door de hute der Zonne uitdroogt, en in den Winter bevriest, alleen water geevende wanneer het reegent; alzoo is het ook mee de Vrienden geleegen, dewelke in de hitte der aanvechtinge als verdroogen, en in den Winter des tegen- 00 sReg. 16,17. (70 Eccl. 6. 10. (O PfiL 30. «. 00 Job. 6. 15. F %  84 Twee-en-dertigste Meditatie op het genfpoeds bevriezen; maar, in den lieflyken en aangenaamen regen des voorfpoeds wateren der veriroostinge geeven. Zolang deeze Leerlingen met onzen Heiland aten, dronken, en geëert wierden, waren zy zyne getrouwe gezellen; maar, toen de 00 beeken Belials Hem overvielen, vlugtten zy allen, en , gelyk David zegt,(£) niemand was 'er bezorgd voor zyn leven. Groot, voorwaar! moet het geweld, en de wreedheid geweest zyn, waarmede men op den lydenden Jezus is aangevallen, aangezien zyne Leerlingen, anderzins zoo moedig , toen den moed cénsklaps lieten zinken, en de vlugt namen. Deeze wreedheid was niet-alleen tegen den Heiland; maar de woede , waarmede men Hem vong , noodzaakte eenen zekeren Jongeling, om, daar hy Jezus wilde volgen, te vlugten; want, Marcus teekent ons dus aan: (c) een zeker Jongeling volgde Hem, hebbende Jlechts een linnen kleedt over zyn naakte lichaam, en zy greepen hem aan. Wie deeze Jongeling nu was; hierover zynveelerleie gisfingen gemaakt.Sommigen,als Theopbila&us in C. 14 Mare, meenen, dat deeze Jongeling is geweest Jakobus de mindere, dien Paulus {d)den broeder des Heeren noemt, omdat de Oudvader EpU phanius van hem zegt, dat hy gewoon was met een linnen kleed te gaan; maar, dit gevoelen vervalt daadelyk, als wy opmerken, dat (e) Hieronimus van hem zegt, dat hy toen zes-en-zestig jaaren oud was, en dus geen Jongeling meer konde genaamd worden. He Oudvaders Ambrozius, Gregorius , en meer anderen, willen, dat het Joannes de Evangelist is geweest, hetwelk óók onwaarfchynelyk is, aangezien hy toen in zyn denigfte jaar was, welke jaa- (a~) 2Reg. 22. 5. (b) Ps. 141- 5- 00 Mark. 14. 51. 00 Gal. 1. 19. (0 Eph. heref. 78. Lib. de vir. Illuft.  Lyden van Jezus-Christus. 85 jaaren verre boven het Jongelingfchap zyn. Daarenboven zoude hy , geduurende den geheelen tyd dat hy met den Heiland en de andere Apostelen in den Hof was, het met een linnen kleed over zyn naakte lichaam niet hebben kunnen uithouden; dewyl het dien nacht zoo koud was, datzy (a)zicb by een vuur van kooien, in 't huis van Kaïphas warmden. De iterkfte bewysreden, dat het noch Joannes, noch Jakobus is geweest, beftaat hierin, dat de Evangelist uitdrukkelyk deezen Jongeling van 'sHeilands Leerlingen onderfcheidt, en ook zegt, dat zy alle wech-vlugtten; derhalven konden zy Christus niet volgen; dewyl het volgen en vlugten met eikanderen niet is overeen te brengen. Andere (tellen vast, dat deeze Jongeling een Zoon uit dat huis is geweest alwaar men het Paaschlam gegeeten had, die, te bedde zynde , iets van 't gevaar, waarin de Heiland zich bevond, zoude gehoord, en fchielyk een linnen kleed over zyn naakte lichaam zoude getoogen hebben. Gantsch onwaarfchynelyk is dk gevoelen; want, hoe zou hy iets van 't gevaar hebben kunnen hooren, daar alles zoo heimelyk en bedekt in zyn werk ging? Het is dan allewaarfchynelykst, dat het een jongPerzoon is geweest,die op'tland, niet verre van Gethfémani, op eene landhoeve woonde, daar men Jezus voorby leidde. Deeze Jongeling, door het gedruis en het getier der Soldaaten, en het helder fakkel-licht, ontwaakt, en naar dit voorval nieuwsgierig zynde, en geenen tyd hebbende om zich te kleeden,zal waarfchynelyk met 'er haast een lynwaad om zyn naakte lyf geflaagen hebben. Dit lynwaad, was eene zekere foort van nachtgewaad, waarvan de Voornaamftenin Israël gebruik maakten, zynde dit een zeer kostbaar lynwaad, gelyk men uit degefchiedenisfe van den rykenMan zien kan, wiens overdaad hierin vertoont wordt, dat hy (b) gekleed - ging Ca) Joan. 18. 18. (b) Luk. 16. 19. F 3  86 Twee - en - dertigste Meditatie cp het ging in V purper, en in V fyn lynwaad; en dus kan men hier uit eenigzins afneemen, dat deeze Jongeling niet van den minden rang is geweest. De nieuwsgierigheid dreef hem dan eerst het bedde uit; maar, op ftraat koomende, en verneemende,dat men Jezus als eenen gevangenen misdaadiger daar voorby leidde , wien hy liefde en achtinge toedroeg, wierd zyn hart met kommer en benaauwdheid over Jezus aangedaan. Deeze ontroering belettede hem t'huiswaard te keeren , om zich te kleeden; des, door yver aangedreeven, volgde hy deeze bende, om te zien of hy niet iets tot 's Heilands reddinge zoude kunnen toebrengen ; of om acht te flaan , waar men Hem heenen leidde, en dus anderen daar van te verwittigen, in hoope, dat al!' het Volk, (a) V welk Jezus voor eenen Propheet hield, en zoveele weldaaden van Hem had ontvangen , Hem zoude koomen verlosfen ; Doch, de Jongelin' gen, deezen Volger in een enkel lynwaad ziende , greepen hem aan. Door deeze Jongelingen moet men de Romeinfche Krygsknechten verftaan,die doorgaans wegens hunne jonkheid zoo genaamd wierden, ook koomen de Joodfche Krygsknechten ons , in de Heilige Schrift, met deze naame voor. Eenigen dan van deeze Romeinfche Krygsknechten,deezen Jongeling aanzienden,als eenen Vriend ofLeerling van Christus, greepen hem aan. Dit gefchiedde, naar alle waar' fchynelykheid,om hunne baldaadigheid en moetwil hem te doen gevoelen, of ook om allen oproer en oploop des volks te voorkoomen, waarvoor zy nu byzonderlyk , en meer dan op andere tyden, beducht waren. Deeze Jongeling nu zoo geweldig aangerand , is hen, (p) gelyk Markus aantekent, naakt ontvlugt. De Krygsknechten en Vyanden des Hei- OO IVUt. 21. 46. QO Mark. 14. 52.  Lyden van Jezus-Christus. 87 Heilands waren verwoed , en verfchoonden Vriend noch Vyand, oud nog jong; hierdoor wierd deeze arme Jongeling met fchrik en vreeze bevangen ; des hy, het linnen kleed verlaatende, zich naakt op de vlugt begaf. Met recht moogen wy hier dezelfde woorden, dewelke de Propheet Amos, ten opzichte van de vlugt der Israëlieten, fprak, gebruiken : (a) en de kloekmoedig/Ie onder de fterken zal naakt wecb-vlugten in dien dag, zegt de Heere. Een nieuwsgierige is dikwerf het onheil zeer naby. De nieuwsgierigheid baart veeltyds ongelukkige gevolgen; gelyk aan deezen Jongeling bleek, die hierdoor bynaar in banden en boeijen zoude geraakt zyn. Door de nieuwsgierigheid wierd Dina , Jakobs Dochter,gefchonden ,en gantsch (b) Sicbem in een bloedbad verkeerd. Wanneer wy dan deezen Jongeling naakt zien vlugten, zien wy in dit voorval een juist af beeldzei van onzen eerden Stamvader Adam , uit de handen van zynen Maaker koomende. Hy was, als een* fchoonen Jongeling, uitgegaan, (c) opdat hy het Lustparadys zoude bewerken en bewaaren. God had hem ook bekleed met het zuiver lynwaad van zyn (d) Beeld en Gelykenisfe; maar, deeze Adam uit zynen liaap ontwaakt zynde,liet zich door de begeerte , van (e) als Goden te zyn , weelende goed en kwaad, door de bedriegelyke belofte der Slange verleiden,om te eeten van de verbodene vrucht; waarop Satan hem heeft vast-gegreepen, met banden geboeid, en hem het kleed van Cf) Rechtvaardig* beid en waare Heiligheid uitgetrokken; zodat Adam naakt wierd,en,mee fchaamte aangedaan, (g) zich verborgde onder V geboomte van het Paradys. Op. dat 00 Amos. 2. 16". (O Gen. 35. 29. O) 2 15. 00 1. 26". (0 ■ 3.5. (?) Eph. 4. 24. (jg) Gen. 3. 3. f4  88 Twee-en-dertigste Meditatie op het dat nu onze Heiland, die tweede Adam , de fchuld van den eerden Adam zoude boeten, en ons,(a) uit de hand onzer vyanden verlost zynde, met de klee* deren der Zaligheid, (jb~) en het gewaad der Rechtvaardigheid omhangen ?ou, daarom heeft God, naar zyne Wysheid,deezen naakt-wechvlugtenden Jongeling verwekt, als een afbeeldfel van Adams en onzer naaktheid, waarin de Zonde ons gebragt had. Dit voorval ftrekke ons tevens tot eene leering, dat 'er fomtyds tyden zyn, waarin het geloof dergeenen die den Heere Jezus belyden op 't hardde getoetst en gefchudt word. De Kerk-zelve is van het begin af altoos aangerand, verdrukt, en geweldig vervolgd geworden. De Bruid van Christus,anders (e)fihoon van gedaante,is zwart, wegens de heete brand van de Zonne der vervolgingen. Het is wel waar, dat de Vervolgingen in diUeven niet altoos even zwaar zyn; de Een is aan dezelve meerder, de Ander minder bloot gedeit; dit blykt immers uit myne opgenoomene Textwoorden; want, de Apostelen vlugtten, en behielden inmiddels het leven,en hunne goederen ; maar,deeze Jongeling moest zyn linnen kleed , waarmede hy bedekt was , laaten vaaren. Op gelyke wyze verliezen fommigen, om 'sHeilands wille-alleen, de goederen der Waereld, gelyk de Hebreen de berooving hunner (d) goederen met vreugde verdroegen; anderen , in tegendeel, fchieten 'er het leven by in, en (e) wederjlaan ten bloede toe. Deeze ongelyke kruis-maat, volgens Gods ailerwyslen Raad toegemeeten, moogen wy met onze reden niet naavorfchen, maar wy moeten dezelve, als van Gods hand afdaalende, geduldig en bereid ondergaan; even gelyk David zich aan God onderwierp, zeggende: Cf) ik ben (lom geblee- ven, (a) Luk. l ?4. m Ifaï. f5,. I0. (c) Cant. I. i.j. Cd) Heb. 10. 34. (*) — 12. 4. Cf) Pfai. 38. io.  Lyden van Jezus-Christus. 8qj ven, en heb mynen mond niet geopend; want ,gy zyt het die het gedaan hebt, Benydt nimmer diegeenen , welkenGod voor eenen tyd fpaart; want, moogelyk worden zy voor grootere vervolgingen bewaart.Deeze Jongeling ontkwam het gevaar alleen met het verlies van zyn linnen kleed; de Apostelen brag. ten 'er toen hunne kleederen mede af; maar, zy wierden bewaart, om, naderhand, de kleederen, en het leven te verliezen. Wanneer wy dan zien, dat de Heere Jezus van zyne Leerlingen verlaaten is geworden .moeten wy overweegen , dat onze Heiland hier geleeden heeft hetgeene wy door onze zonden verdiend hadden. Wy hadden, in den eerden Adam ,door de zonde, God verlaaten, dewyl hy van God vluchtte,(#) en zich verbetgde onder het geboomte. Hierby koomt, dat wy-zelve God zo dikmaals, door onze zonden en overtreedingen,hebben verlaaten; immers,hoeveelen zyn 'er niet die Hem moedwilliglyk vertoornen, en, door hunne zondige afwykingen,den Heere als dwingen om hen te vergeeten en te verlaaten; zodat men denzulken te gemoet kan voeren, hetgeene de Priester Zacharias weleer zeidde: (b) omdat gy den Heere hebt verlaaten, daarom zal Hy u ook verlaaten. Hoeveelen zyn 'er niet, die alle vreeze Gods ter zyde (tellen, in allerleie overtreedingen gerust daarheenen leeven, en die door. hunne godlooze daaden uitroepen en (c) tot God zeggen: IVech van cns , wy willen uive wegen niet kennen ! Hoe dikmaals zoude God ons niet kunnen verwyten , gelyk Hy den Engel van Ephézen verweet, dat wy onze(i^ eerfte liefde verlaaten hebben , en zyne weldaaden met fnoode ondankbaarheid vergolden? Hoe dikmaals hebben wy zyne goedertierentheid en lang- moe« f» Gen. 3. 8. f» 2 Paral. 24, 30^ (0 Job. 21. 14. (d) Apocal. 2. 4. F 5  po Twee-en* dertigste Meditatie op het moedigheid misbruikt? Hoe dikwerf zyn wy zyne Vaderlyke en liefderyke armen ontworfteld , en hebben veel liever Satan, de Waereld, en ons zondig vleesch gediend ? Maar, begrypt dan en bemerkt, om met Jeremias te fpreeken, ia) dat bet kwaad is, en bitter valt, den Heere uwen God verlaaten te hebben; want,waarheen zult gy u wenden, wanneer gy, in nood en gevaar zynde, zult roepen en fchreeuwen? God, immers, zal u dan niet verhooren; tot wien zult gy dan uwe toevlugt neemen ? De van God verlaatenen Saül begaf zich tot eene Toveresfe, om hulpe te vinden; Octiozias by (F) Beëlzebub den God van Akkaron; maar,zy vonden beiden geen' troost of hulpe; want, om my als David te uiten, God had hen {c) verlaaten, en daarom was 'er niemand die hen verloste. Ach!hoe dikmaals hebben wy God reden gegeeven om over ons te klaagen , gelyk Hy weleer over Israël deed, by Jeremias: (d) Myn volk heeft twee ondeugende dingen gedaan: zy hebben my verlaaten , die de bron des levenden zvaters ben: en zy hebben zich waterbakken uitgebou:ven,geborfene waterbakken , die geen water konden houden. Wy (laan met Israël, dikwils achteruit,God laaiende vaaren , die ons gefchapen heeft,en verfmaadende den Rotsfteen onzes heils. Om dat Jezus nu, als onze Borg, aan de Godlyke Rechtvaardigheid betaalen moest, voor onze ondawkbaare verlaatinge en afwykinge van God, moest Hy hier ook van zyne Leerlingen verlaaten worden: • Laat ons, daarenboven, hieruit leeren , hoe ongefladig de vriendfchappen der menfchen zyn, die ligt van vriendfchap tot haat overflaan: de minfte tegenfpoed doet hen ons verlaaten: daar is, zegt Si- rach • (a) Jer. 2. ïo. (è) 4 Re*. 1,2. (e) Ps. 70. 11. (d) Jer. a. 13.  Lyden van Jezus-Christus. pi lach , () Prov. 19, 4. ft) i Reg. iS (<0 Ifrï- 36. 6. (e) Ps. ci. 10. (f) Heb. 13, s.  92 Twee-en dertigste Meditatie op het « niet begeeven ,noch ik zal a niet verlaaten. Voorwaar ! God is de allergetrouwfte Vriend, die door geene rampen, noch tegenfpoeden, noch in armoede, ons zal verlaaten; want,Hy is diegeenen, die. gelyk David zegt, (a) getrouw blyft in der eeuwigheid. Wanneer Job van zyne gemeenzaame Vrienden verlaaten wierd , en zyne Huisgenooten hem niet meer wilden kennen, en zyne Vrouw zich jegens hem gedroeg als of hy haar Man niet ware geweest, toen was God zyn eenigfte Vriend. Wanneer David klaagde, en zeidde: (b) myn Vader en myne Moeder hebben my verlaaten, toen kon hy in God, als zynen eenigften Vriend, zich vertroosten; des hy ook zeidde: de Heere heeft my opgenoomen. Elkana was voor Anna zyne huisvrouwe beter, dan tien kinderen; en God is ons beter, dan duizenden van Vrienden. Al waren wy van alle goederen en Vrienden der Waereld ontbloot, indien God nochtans onze Vriend is, dan zyn wy getroost :Hy is ons waarder dan alle gefchapene dingen; ja, al waren wy (c) niets hebbende, indien wy hem hebben ,zyn wy doch alles bezittende, en hebben Vrienden, rykdommen en heerlykheids genoeg. Vestigt dan uw betrouwen op God; want ,(_d) gezegend is de man, die zyn betrouwen op den Heere feit; want, () 2 Mach. 4. <» 1 Mach. 7. 9. G 2  ioo Drie-en-dertigste Meditatie op het ren naar elkander Hoogepriester is geweest; doch, deeze jaaren waren Hechts by gunst, en om geld, van de Romeinen verlengd geworden. Tot deezen Annas , den Schoonvader van deezen Kaïphas, wierd onze lydende Jezus dan het eerst geleid. Zesmaalen is onze Heiland heen en weder geleid: uit Gethfémani naar Annas; van Annas naar Kaïphas; van Kaïphas naar Pilatus; van Pilatus naar Herodes; van Herodes wederom naar Pilatus; en van Pilatus naar Gólgotha. Op alle plaatfen, waar de Zondaars en de Zonde woonden , wierd onze Jezus geleid; immers, by Annas heerschte de (a) geldgierigheid, die een wortel is van alle kwaad; dewyl hy om geld het Priesterdom verkoft had;by Kaïphas vond de hoogmoed en hovaardy plaatfe ; want,hy fprak tot de Raadsheeren en zeidde:(F)gy ver ftaat u de zaak niet; en gy denkt niet eens, dat het u nuttig is, dat 'er een mensch fterve voor 't volk: by Pilatus woonde de nyd; want, gelyk Matthéus getuigt, (c) hy wist wel, dat zy Hem uit nydigheid geleverd hadden , en, ondanks deeze bewustheid (temde hy met deeze benydigers overeen: by Herodes was de onkuisheid en bloedfchande gehuisvest ; want, (d) hy had de huisvrouwe van zynen broeder Philippus getrouwd: op Gölgotha, eindelyk , heerschte de wreedheid,en de onmenfchelykfte boosheid, namelyk, de Godsmoord: Alwaar dan de Zonde woonde wierd onze Heiland heengeleid opdat het blyken zoude, dat, gelyk Paulus zich uitdrukt, Ce) Jezus-Cbristus in deeze Waereld gekoomen is, om de Zondaar en zalig te maaken, en, gelyk Petrus zegt, omdat Hy ( f) onze zonden zelv in zyn lichaam aan 't kruis zoude draagen, en wy, de zonden af geftorven zynde, voor de rechtvaardigheid zouden leeven, door wiens ftriemen wy geneezen zyn. ( Verte") I Tim. 6. 10. (b) Joan. 11. 59, 50. (c)-Mat. 17. 18. \d) Mark. 6. 17. (ej 1 Tim, 1. 15. (f) 1 Pet. a. 34.  Lyden van Jezus-Christüs. iot Verfcheidene gistingen zyn 'er,waarom Christus het eerst tot Annas is gebragt. Eenigen willen , dat dit gefchied zy, omdat Kaïphas niet alléén voor den uitwerker van de gevangeneeminge des Heilands zoudegehouden worden,en niet alléén bloot zoude ftaan voor het gevaar van het Volk. Anderen zeggen dat dit gefchied is, opdat men in dien tyd , welken Jezus by Annas vertoefde, den Joodfchen raad byéén zoude kunnen vergaderen. Anderen willen, dat Annas het verdrag met Judas had aangegaan, die hem ook in dien nacht de dertig Zilverlingen zoude betaald hebben. Anderen wederom beweeren, dat dit gefchiedde , omdat Annas de Voorzitter van den Raad was, en ook omdat het huis van Annas op den weg naar Kaïphas geleegen was , des zy dit huis eerst eens wilden aandoen, om den gevangenen Jezus te vertoonen,en ook om aldaar verder te beraadflaagen , hoe men met Jezus handelen zoude. Dit zyn alle gistingen; maar, noodeloos is het ons met gistingen op te houden, aangezien de Evangelist Joannes duidelyk de reden hiervan heeft gegeeven, zeggende; dat het was, (#) omdat Annas de Schoonvader was van Kaïphas: Kaïphas heeft dan zynen Schoonvader, als zynde een oud en achtbaar Man, de behoorlyke eere willen bewyzen, en tevens hem verblyden ; want,duidelyk kan men afneemen, dat hy een Vyand van Jezus is geweest, aangezien Joannes aanreekenti, dat deeze Annas Jezus (b) gebonden gezonden heeft tot Kaïphas; Hy heeft dan zynen Schoonvader, deezen gryzen en aanzienelyken booswicht, (c) die, om met Daniël te fpreeken, in 't kwaade verouderd was, het vermaak willen aandoen van onzen Jezus, den grootften Vyand, volgens hunne Inbeelding, van 't Hoogepriesterdom, gevangen voor oogen teftellen. Mo- f» Joan. 8. 13. f» — iE. 24. (*) Dan. £$. 52. G 3  102 Drie-en-dertigste Meditatie op het Mogelyk heeft hy, gelyk voortyds de Hoogepriester Heli, die (a) op een' foei zat, aan den weg uitziende , en beangst voor de Arke Gods, ook alzoo gezeeten, en uitgezien naar Jezus, de waare Arke, bevreesd zynde wegens de uitkomst; maar,Jezus gevangen ziende, vol van blyfchap en genoegen geweest , wegens het wel gelukken van deeze onderneeming. Wat nu in het huis van Annas met den Heere Jezus is voorgevallen, hiervan hebben de Evangelisten niets aangeteekend; echter is het waarfchynelyk, dat de Heiland hier veele befchimpingen en befpottingen van Annas en zyn huisgezin heeft moeten ondergaan. Mogelyk heeft die fnoode Grysaart Jezus met de gevoeligfte verwytingen bejeegend, en zich van de woorden zyner befchuldiginge aan Pilatus bediend. Zyt gy, waren mogelyk zyne woorden, (b)deeze mensch , die (c) ons -volk verkeert, en oproerig maakt, kerende, van Galiléa. af, dóór geheel Judéa? (d) Wie heeft u de magt ' gegeeven, om, zon der onze toeftemminge , het Land rond te trekken, Leerlingen byéén te vergaderen, en openlyk, (e) als magt hebbende, te leeraaren , allerleie gevaarlyke dwalingen,onder denfchyn van godvruchtigheid, uit te ftrooijen, ja de gamfche Wet van Moizes omverre te werpen ? Zulk-een fnood Ketter is 'er nog nooit in Israël opgedaan; doch, gezegend zy de God van Abraham, Izaak en Jakob, die u heden, (ƒ) 6 ondeugende, en de grootjle booswicht van alle menfchen, in onze handen geleverd heeft. De verkeerde weg, dien gy bewandeld hebt, en die, gelyk Salomon zegt, (g) naar den dood leidt, zal U ook hetzelfde lot doen ondergaan. Een zulke of GO 'Reg. 4. 13. 00 Luk. 23. 1. (<•) 5. 00 Mat. si. 23. (*) Mark. r. 22. (ƒ) 3 Mach. 7. 34. (g) Piov. 12. a&.  Lyden van Jezus-Christus. 103 of dergelyke aanfpraak zal onze lydende Jezus waarfchynelyk van Annas, dien heilloozen man, hebben moeten aanhooren. In het huis van deezen Annas zal eene zo groote blydfchap over de banden van Jezus ontdaan zyn geweest, als eertyds by de Philiftynen, die van blydfchap juichten, en (d) zich vrolyk maakten, toen Samfon gevangen was geworden. Ongetwyffeld zal Annas een groot genoegen gefmaakt hebben, omdat zyn Schoonzoon Kaïphas hem dit eerbewys heeft aangedaan , van Jezus hem het eerst, als gevangen en geboeid, voor oogen te ftellen. Deeze Kajphas nu was de Hoogepriester, en beklom, naa deKoninglyke,deheerlykfte waardigheid op aarde. Met eene byzondere omftandigheid word hy befchreeven by Joannes, die van hem zegt: (b) Kaïphas was degeenen, die den Jooden den raad gegeeven bad. dat bet nut was, dat 'er een' mensch jlierve voor het volk. Hier moet men zich der gefchiedenisfe,by Joannes aan het ij. aangeteekend, herinneren. Wanneer de Heere Jezus Lazarus opgewekt had, en hierdoor (c) veelen in Jezus geloofden , vergaderden de Overpriesters, en de Pharizéën den raad, en beraadflaagden te zaamen, hoe men den voortgang van 't geloof in Jezus best fluiten zoude, (d) PFat zullen wy doen, zeidden zy; want, deeze mensch doet veele tekenen ? Indien wy hem alzoo laaten begaan, dan zullen zy allen in hem gelooven: en de Romeinen zullen koomen, en zullen onze plaatje en ons volk verwoesten. Hetfcheen dat deeze Raadsvergadering zoo vaardig het doodsvonnis over Jezus niet velde, als Kaïphas wel gewenscht hadde, en vreezende dat die vonnis door onpartydigen, en door diegeenen die Jezus genegen waa- 00 Jud. 16. 24,(25. 00 Joan. 18. 14. (c) joan. 11. 45. 00 11. 47»48. G 4  io4 Drie • en * dertigste Meditatie op'het waren, gelyk (d) Nikodemus, die 's nachts tot Jezus kwam , en die al ééns de zaak van Jezus op zich genoomen had , zoude wederftreefd worden, wierd Kaïphas onverduldig, en liet zich door den haat zoverre vervoeren , dat hy den Raadsheeren hunne bloohartigheid verweet, en, de noodzaakelykheid van Jezus dood als niet genoeg doorgrondenden , hen toevoer: (b) gy ver ftaat u de zaak niet ; en gy denkt niet eens, dat het u nuttig is, dat 'er een mensch fterve voor het volk, en dat het ganfche volk niet verhoren gaa. Ah of hy zeggen wilde : „ Onderlteld zynde , dat Jezus de Nazaréner on„ fchuldig ware, zo is het nochtans oirbaarer, dat „ men de regelen der Rechtvaardigheid eens aan „ eene zyde Helle, en Hem aan het gemeenebest „ oppffere, dan dat de Joodfche Natie haare vry„ heid ten eenemaal verlieze , aangezien het te „ duchten is, dat de Romeinen by de beroertens, „ die over 's Mans leerc en wonderen ontltaan, in „ het troebel watervisfchen, en ons landen volk „ verdelgen zullen ". Schoon Kaïphas, naar zyne blindheid, niet verder zag dan op de uitwendige welvaart van 't Volk ; 't welk, naar zyne meeninge , door den dood desHeilands kon behouden worden; God , echter, beflierde de tong van Kaïphas, om, onweetende, den dood van Jezus te voorzeggen, dewelke tot ons heil en verlosfinge noodig was, opdat h, gelyk de H. Joannes zegt, (V) de kinderen Gods, die verftrooid waren, tot één vergaderen zoude, en aldus was Kaïphas, onweetende ,hier een Propheet, waarom ook Joannes zegt.: (d) dit zeidde by uit zich-zeiven niet, maar vermits hy dat jaar Hoogpriester was. Het behaagde God deeze beerlyke voorzegginge te leggen in den mond van den Godloozen 00 Joan, 7. 50. (0 —— Ui 49,50. -tj 11. 52. 00 , su  Lyden van Jezus-Christus." iojt loozen Kaïphas, die zyn moordzuchtig voorneemen met zulke woorden uitte, die in eenen heiligen zin konden verdaan worden. Meermaalen heeft God van ouds, door den mond van onheiligen, voorzeggingen van toekoomende dingen gedaan, gelyk blykt in Pharao, dien (a) God getoond heeft wat hy doen zou. Op gelyke wyze, heeft de Godlooze Balaam gepropheteerd ; en van Nabucbodonofor zegt Daniël , dat God hem (b~) te kennen heeft gegeeven, wat 'er in de laatfte tyden Hond te gebeuren. Alzo propheteerde deeze onheilige Kaïphas het nut en het heil hetwelk in den dood van onzen lydenden Jezus voor het Menschdom opgeflooten lag. Wanneer wy dan befchouwen, hoe onze Heere Jezus uit Gethfémani naar de ftad, en uit het huis van Annas,by nacht,over ftruikelige en hobbelige wegen , eerder voortgefleept dan geleid is geworden, zien wy hoe onze Heiland, als onze Borg, deeze moeijelyke en zuure gangen voor ons heeft ondernoomen, om te voldoen voor onze zondige wegen, die wy bewandeld hebben ; des wy de woorden der Godloozen , in het boek der Wysheid , op ons-zeiven wel moogen toepasfen.' (Y) Wy zyn vermoeid geworden op den weg der boosheid, en des bederfs:en wy hebben moeijelyke wegen bewandeld, en den weg des Heeren hebben wy niet gekend. Hoeveele duizenden zondige gangen worden 'er, waarvan Salomon zelfs gewaagt, (d) in defchemeringe, als de avond aan V vallen is, in de donkerheid en duisternisfs van den nacht, door de kinderen des Duivels verricht! Hoereerders, Echtbreekers, Dieven, Moordenaars, fuizebollende Nachrzwervers, en dergelyke godlooze menfchen, laaten zich, in het duistere, door Satan, in zyne Hukken omleiden. Het (d) Gen. 41. 25. (è) Dan. 2. 2?. (je) Sap. 5. 7. (d) Prov. 7. j>. G 5  io6 Drie-en-dertigste Meditatie op het Het oog des Overfpeeler's zegt Job, (d) neemt de duisterheid waar , zeggende : geen oog zal my zien: en hy bedekt zyn aangezicht; hy breekt in de buizen onder de duisternisfe ,zoo als zy 'tby dag met -malkander en af gefprooken hadden: bet licht kennen Zy niet. Om alle deeze en foortgelyke werken der duisternisfe moest onze lydende Jezus deezen benaauwden weg ondergaan,en zy waren oorzaak dat hy deezen fmertelyken en pynelyken gang by nacht heeft moeten gaan.' Ach! dat wy dan éénmaal opmerkten , hoe dikwerf wy (b) den weg, die ruim is, en die tot het verderve leidt, hebben bewandeld, en nu door het lyden van onzen Heiland aangefpoord wierden, om afftand te doen van de werken der duisternisfe, en van den nacht, en nu eens allen wierden (c) kinderen des lichts en des dags. De kinderen des lichts worden, in veele deelen, door de kinderen der duisternisfe befchaamd gemaakt ; immers, (dj de kinderen dezer waereld zyn voorzichtiger dan de kinderen des lichts in hun gepachte. Hoe zorgvuldig waren de Krygsknechten, en de Dienaars der Jooden niet, om den Heiland, naadat Hy in hunne handen gevallen was, vasttehouden, en Hem met alle mogelyke zekerheid te leiden, op dat Hy hunne handen niet ontkoomen mogte? De Godloozen, zegt Salomon, (e) flaapen niet , vooral eer zy kwaad gedaan hebben ; de flaap word ben benoomen , indien zy niemand hebben doen vallen. Immers, hoe vaardig was de gryze en onzalige Annas niet, om zynen flaap , anders zo verkwikkelyk voor den Ouderdom,aan den middernacht opteöfferen, en met zyn gantfch huisgezin te waaken, en dat alleen om dat zondig vermaak te genieten van Jezus in ketenen en banden te zien ? Wie U) Job. 24. 15,16. O) Mat. 7. 13. (f) 1 Theif. 5.5. ld) Luk. 16. 8. (O Pïov. 4. 16.  Lyden van Jezus-Christus. ro? Wie is 'er onder ons die zulk-eene vlyt aanwendt, om (a) deelgenooten van Christus te worden, en ten einde toe Hem volftandelyk te behoudend Waar zyn toch die yverige Zielen, die, met den worftelenden jakob, zeggen: (b) Ik zal u niet laaten gaan, ten ^ gy wy zegent1? Waar zyn die Zielen, die 'er den flaap en de ruste gaarne zouden aan geeven wanneer 'er zich eene geleegenheid opdeede, om liefde en gedienftigheid aan Christus, in zyne ledemaaten, te bewyzen? Moeten wy niet bekennen, dat wy van deze kinderen der duisternisfe verre overtroffen worden, die veel grooter vlyt aangewend hebben, om zich tegen Christus te bezondigen, dan wy aanwenden , om ons (e) voor God onzen Zaligmaaker aangenaam temaaken Immers,welk eene yverloosheid is 'er onder ons in 't Godlyke te vinden ! Hoe flap is de yver in de liefde tot God, en onzen naasten ! Wat traagheid om te bidden, wat onverfchilligheid voorden dienst van God, welk- eene nalaatigheid in het gebruik der H. Sacramenten, hoe ligt word Gods woord verwaarloost! AH' wie in de weeke onze Kerken beziet, zou hy kunnen gelooven, dat 'er over de duizend Catholyken in de ftad Alkmaar zyn ? Zy, die den meesten tyd hebben om te koomen, worden 'er 't minst gevonden; ja;indien wyonze Kerken in 't algemeen befchouwen, moeten wy dan niet bekennen, dat zy niet geheel ongelyk zyn met de (d) Kerke van Laodicéa, die nog koud nog heet, maar laauw was ? Wy zyn niet koud, gelyk de Heidenen en Ongeloovigen; want, wy kennen (e) de Waarheid, die in Jezus is; wy zyn (ƒ) uit de duister nisje tot zyn wonderbaar licht geroepen; doch, de hitte, diewy hebben moesten, ontbreekt ons; en hetgeene nog het beklaagelyftlie is, is dat 'er weleer veelen heec (*> Hebr. 3. 14. (F) Gen. 32. 26. (O iTim. 2. 3. (V) Apoc. 3.15,10. (O Eph. 4, a 1. Qf)i Pet. a.»  ïoS Drie - en - dertigste Meditatie op het heet zyn geweest, en vol van yver; maar nu, met den Engel van Ephezen, (d) van hunne eerfte liefde geweeken zyn, en hunne eerfte hitte in eene verbaazende laauwheid veranderd hebben; en op deezen kunnen wy de woorden van Paulus, tot die van Galatiën , toepasfen; (F) gy liept wel, te weeten, op den weg van het geloof en Christelyk leven; maar, nu zyt gy laauw en naalaatig in den dienst van God. Sommigen hebben nog wel eenige hitte en yver; maar, dezelve is tot een verkeerd voorwerp uitgeftrekt. Eéne Waereld is dikwyls voor hunne eerzucht niet genoeg ; Rykdommen en aardfche goederen worden met zoo groote hittigheid naagejaagd, dat 'er geen volk zoo verre woont, of men zal het bezoeken, geen water zoo wyd, of men zal het overvaaren, geen rotze zoo hoog, of men zal ze overIdouteren. Is het dan niet beklaagelyk, dat men zo heet als vuur is tot aardfche-, en yskoud tot hemelfche dingen ? Men zoekt het Goud van Peru, en de Paarlen van't Oosten, en naauwelyks wil men eenen voet verzetten om de fchatten des Hemels, en de kostelyke Paarlen van 't Euangelie te zoeken. Wacht U dan , op dat de bedreiging Gods , aan die van Laodicéa gedaan, U niet treffe, en God tegen U niet zegge : (c) omdat gy laauw zyt , en noch koud, noch heet, zo zal ia u gaan fpouwen uit myven mond. God heeft geen behaagen in zulke halve Christenen, die niet anders zyn (d) als een brood, dat niet omgekeerd wordt, gelyk de Propheet Ofé .s zegt, aan de zyde van de Waereld verbrand ; maar, aan de zyde van God, niet beter dan rauw deeg: Wilt dan niet langer halve Christenen blyven, gelyk den (e) Koning Agrippa; want, die met Agrippa wil bynaar Christen zyn, moet ook te vreden 00 Aooc. i. i«4. (*) Gai. 5. 7. 00 Apoc. 3. 16. 00 Ore. 7- «. OO.AÖ. 26. 37,28.  Lyden van Jezus-Christus."' 109 zyn, dat hy bynaar in den Hemel koome. Zullen wy dan den Godloozen den weg der zonde, om hunne Zielen te verderven, zien loopen ? en zouden wy dan flechts naar den weg der Zaligheid kruipen ? Schept dan nieuwen moed: hebben wy te vooren geijverd in 't kwaade, laat ons dan nu, door eenen tegenövergeftelden yver, het goede betrachten, en onze Schaade doof eene dubbele winst vergoeden. Ca) Regt dan de flappe banden en de verzwakte knie'n weder op: weest y verig in de dingen en goede werken,die aan God aangenaam zyn: weestyverig voor zyne eere, en naame, en voor zyne wet, gelyk David, die daarom ook zeidde: Cb) myn yver heeft my doen uitteeren, omdat myne vyanden uwe. woorden vergeeten hebben: weest yverig voor Gods Feest • en Sabbathdagen, gelyk (c) Nehémias: weesc yverig voor zyn huis, gelyk de yver van- Gods huis Christus en David, Cd) verfonden heeft: met één woord, laat ons altyd yverig zyn in alle goede werken; en, fchoon wy al eens weder mogten verzwakken, ons t'elkens wederom opwekken. Ik eindig dan met de woorden van Paulus: (e) Zoo dan,myne lieve Broeders, weest ftandvastig, en onberoerlyk , altyd meer en meer het werk des Heer en betrachtende , weetende dat uwe arbeid niet te vergeefsch is in den Heere. Amen. GEBED. 6 Lydende Jezus! Zachtmoedig Lam! Gy.die de Eeuwige Vryheer zyt van Hemel en Aarde, en de Eeuwig-gezalfde Hoogepriester, naar de orde vaa Melchizedech, Gy wierd, gevangen en gebonden zynde, in het huis van Annas geleid,om,in Uwen deer- O) Heb. 12. ia. O) Pfal. n8. 139. 00 3Esd. 13. 16,17. 00 PM. 68.10. Joan. a. 17. (0 iKor. is. 58.  ito Drie «en-dertigste Meditatie enz. deerniswaardiger! toeftand , deezen Booswichc tot een llreelend vermaak, en zyn fnood Huisgezin ten fpot te yerftrekken! Gy liet U, als een weerloos Lam , uit Gethfémani naar Jerufalem leiden , en wierd langs de allerbangfte en pynelykfle wegen , als een misdaadiger, of booswicht, heengefleept. Wat anders, ó lydende Jezus! deed U deeze doodeiyke treeden getroost en gelaaten onderneemen, dan Uwe gadelooze liefde voor den zondigen Mensch ? Omdat wy van Uwe wegen waren afgeweeken, en die des bederfs bewandeld hadden, getroostte Gy U alle de akeligheid, die niet minder Uwe lydende Ziel dan Uwe bezwykende voeten, op deezen weg, met pynen doorgriefde. Ach! mogte zulk-een Zieltreffend tafereel onze harten ontroeren, en beweegen; opdat wy voortaan de wegen des bederfs,der ongerechtigheid en der zonden verlaatende , alleen de wegen , die ter Zaligheid leiden , mogten bewandelen ! Schynt de weg der deugd en Zaligheid voor ons vleefchelyk hart dikwerf meer met doornen en distelen,dan met roozen bezaaid ? ach! laat dan,ó lydende Jezus! het voorbeeld van Uwen allerpynelykften gang langs deeze weg ons ftaag voor oogen zweeven; opdat wy, nevens U, kloekmoedig over alle hinderpaalen, die ons in den voortgang der deugd zouden beletten, heen moogen Happen! Laat niet toe, dat de kinderen der waereld ons, die kinderen des lichts zyn, befchaamen ; maar, geef ons Uwe Genade , opdat wy mee dezelve gefterkt, fteeds volgens Uw licht, en woord, hetwelk een lantaarn voor onze voeten is , moogen wandelen; om éénmaal deelgenooten te moogen worden van dat onbegrypelyk licht, hetwelk Gy in Eeuwigheid bewoont. AMEN. VIER»  Lyden van Jezus-Christus. m VIER-EN-DERTIGSTE MEDITATIE. Matth. 26. vs. 57. At illi tenentes ]eüim,^Degeenen dan, die Jezus duxerunt adCaïpham^^ gevangen haddenJeidprincipem Sacerdo-^N* den Hem totKaïphas , tum , ubi Scribae den Hoogepriester , Seniores convenerant. daar de Schriftgeleerd den en de Ouderlingen vergaderd waren. WAnneer de Koninglyke Propheet David uic zyne Koninglyke ftad moest vlugten, om zyn leven te redden,wegens de vervolginge van zynen Zoon Abfalom, en gehoord hadde: dat, 00 Achitophèl mede in het verhond met Abfalom was, riep hy uit: verdwaas toch , S Heere, den raad van Achitophèl. Gantsch jammerlyk was de ftaat van David , dermaate dat all' het volk , 't welk met David vlugtte , met (bj luider femme weende. Dit was een ellendige ftaat, waarin die godvruchtigen Vorst gebragt wierd, niet door eenen vreemden Koning , of Vyand , maar door zynen eigen zoon Abfalom, dewelke tegen zynen Vader opftond, en hem van Scepter en Kroon zocht te berooven. Tot vermeerdering van Davids rampen kwam nog de trouwloosheid zyner Raadsheeren, en voornamelyk van zynen geheimen Raad Achitophèl. Sommige Joodfche Rabynen geeven voor, dat Bethfabée de Moei was van Achitophèl, die, om den hoon, zyne Moeije aangedaan, en om den dood van Urias te wreeken, met Abfalom te zaamenfpande. Anderen willen, dat hy zulks uit Staatkunde zoude gedaan hebben, willende liever de ryzende, dan de daalen- de (/O aReg. 15. 30. 00 — 13.  iiü Vier-en-dertigste Meditatie op het de Zon aanbidden, dat is, het liever rhèt den aankomenden Prins, dan met den af-en naar't graf daaIendeh Koning houden. Dit is echter zeker, dat Achitophèl niet-alleen by David , maar ook by Abfalom zeer hoog geacht was; want, (a) de raad van Achitophèl\ dien hy gaf, was, in die dagen, als of men by God te raade ging: zodanig was air dg raad van Achitophèl, en als hy by David was, en als hy was by Abfalom, Gelyk David nu wel bemerkte, dat 'er niemand in zyn gantfehe Ryk was die hem meerder nadeel kon toebrengen dan deeze Achitophèl met zyne raadflaagen , alzoo had hy groote reden om God te bidden, dat Hy den raad van Achitophèl tot zotheid mogte maaken welk Gebed ook zoo krachtig was ^ dat de uitvoering van Achitophèl's raad, waardoor David overrompeld en overwonnen zoude zyn geweest, door eenen anderen raad van Chufaï wierd verydeld. Gelyk Annas nu het vermaak had genooten van Jezus voor hem gevangen te zien,zo wilde die oude Grysaart, en Zondaar als van (b) honden jaaren, nu ook zynen Schoonzoon niet langer van die vreugde berooven; Hy zond dan, gelyk Joannes aanteekent,. (c) Jezus gebonden tot Kaïphas den Hoogepriester , daar, gelyk Markus zegt, alle de Priesters, de Schriftgeleerden en de Ouderlingen vergaderd waren,het welke de groote Raad of Sanhedrin was. Drieërleie rechtbanken, of vergaderingen, hadden by de Jooden plaats. De eerfte beftond uit drie Perzoonen, dewelke vonnis gaven over Dieveryè', Roveryë, gemaakte fchulden, aangedaane fchaade, hoon, lastering. De tweede Vergadering, die nietalleen te Jerufalem, maar ook in alle Steden van Israël gehouden wierden, die 120 Burgers of HuisgezinC/O ïReg. \6. 23. O) Ifaï. 65, 20. ff) Joan. 18. 24. ) Luk. 6. 7. AMEN. VYF-  I2t) VïF * EN - DERTIGSTE MEDITATIE OP HET V YF - EN - DERTIGSTE MEDITATIE. Mat. 26: vs. 58. Petrus autem fequeba &®En Petrus volgde Hem tur eum a longe ,ff van verre, tot in het usque in atrium prin-^| voorhof des Hoogecipis Sacerdotum. Et.f % priesters. En binnen ingresfus intro, lede-** getreeden zynde,ging bat cum ministriSjUt^f hy hy de Dienaars videret finem. Jg zitten , om het einde te zien. "VlfTAnneer 'er éénmaal f» een hongersnood in W 't land van Juda ontflond, toog Noémi, met haaren Man,en twee Zoonen, naar het land van Moab en zy namen aldaar hun verblyf; doch, haare twee Zoonen trouwden Moabitifche Vrouwen, Orpha en Ruth, die alle drie haare Mannen overleefden. De hongersnood geëindigd zynde, toog Noémi weder naar haar Land; doch, Orpha verliet haare Schoonmoeder; maar Ruth , daarentegen, wilde Noémi niet verlaaten, maar zeidde: (b) alwaar gy heenen gaat, zal ik medegaan: en daar gy blyven zult zal ik ook blyven. De Apostel Petrus was één der aankleevendfle Leerlingen aan Jezus; des had de Heiland hem ook boven alle de andere Leerlingen bevoorrecht. Immers , hy was by de opwekkinge van het Dochtertje van Jaïrus , (c) by de gedaante - verandering op Thabor, (d) en by meer andere voorvallen tegenwoordig geweest. Hierom had Petrus ook den Zaligmaaker de grootfte trouwe gezwooren : des hy zelfs tot den Heiland had gezegd: (e) ik ben bereid met (*) Ruth. 1. 1. O) ,6, (e) Lukt 8< («0 Mat. 17. 00 Luk. 2a. 33.  Lyden van Jezus-Christus. 127 met Uin de gevangenisfe, en ook in den dood te gaan ; maar, zyn yver kon, op het oogenblik der uitvoering , de proeve niet houden. Toen de Heiland gevangen wierd kweet hy zich als een' dapper' man j maar,die eerfte drift verflaauwende,vlugtte Petrus met alle de Leerlingen te gelyk wech. Hy verfchuilt zich eene wyle tyds, tot het gevaar voorby was, en begint zich zyner gedaane beloften en gezwoorene trouwe te herinneren. Schoon de nieuwsgierigheid hem aandreef,om het einde derzaake te zien, en te weeten hoe het met den Heiland zoude afloopen,durft hy,echter,den Soldaaten niet te naby koomen, opdat hy ook, by geval, niet mogte gegreepen worden;waarom Petrus dan onzen Heiland flechts van verre volgde. De Perzoon, wiens onvoorzichgtige handelinge ons hier voor oogen wordt geftelt, was(a)genaamd Simon Petrus; voorheen was zyn naam alleen Si' mon, en, om dat hy een Zoon van Jonas was, wierd hy ook (b) Simon Barjona geheeten. Naderhand een Leerling van Jezus geworden zynde, ontfing hy den naam van Petrus; want, (c) Jezus hem aanziende , zeidde: gy zyt Simon, de zoon van Jonas : gy zult Céphas genaamd worden, dat is te zeggen, Petrus. De naam Céphas is, in zynen oorfprong, een Syrifch woord, betékenende één en het zeifde als Petrus, hetwelk by de Grieken en Latynen eene fteenrotze te kennen geeft. Waarom de Zaligmaaker hem deezen naam gegeeven heeft, is ligt te begrypen; aangezien Hy hem tot eenen grondflag der Kerke wilde ftellen; des onze Heiland tot hem gezegd had: (d) gy zyt Petrus, en op deezen ft een zal ik myne Kerke bouwen, en de poorten der Helle zullen tegen haar niet vermoogen. Deeze naam (d) Mat. 4. 18. f» • ' 16. 17. (O Jaan. 1. 4a. (d) Mat. 16.18.  128 VYF - EN - DERTIGSTE MEDITATIE OP HET naam gaf iets heerlyks en voortreflyks te kennen, en onderfcheidde hem van eenen anderen Apostel, (a) genaamd Simon Zelotes. Gelyk dan de Heiland hem met zulk - eenen verheevenen naam befiempeld had,alzo had Hy hem ook tot eenen Apostel verkooren, en hem met de zalvinge des Heiligen Geests begunfiigd ; waardoor hy ook zo diep inde kennisfe van Jezus waardigheid en achtbaarheid was ingedrongen, dat hy tot Hem zeidde : (b) Gy zyt de Christus, de Zoon van den levenden God. Hoe hoog hy ook Jezus genoot - en gemeenfchap fchattede , kan men afneemen uit hetgeene hy aan Jezus antwoordde, toen Hy (c) tot de twaalve zeidde: en gy, wilt gy ook niet wecb-gaan? Immers, hoe ras antwoordde hy toen: (d) Heere , tot wien zouden wy gaan ? Gy hebt de woorden des eeuwigen levens. Hy liet zyne groote liefde jegens den Heere Jezus, op verfcheidene tyden,blyken, en, fchoon zyne liefde, door die fchandelyke vlugt, eenigzins fcheen te verflaauwen , echter was het liefde-vuur, jegens zynen Godlyken Leermeester, niet geheel uitgedoofd. De geweldige aanval, welken men op den Heiland deed , had hem flechts verlegen gemaakt. Daar hy zich dan nu,moogelyk achter het geboomte, verfchoolen had, en van zyne vlugt tot bedaaren gekoomen was, wierd hy door berouw over zyne vlugt getroffen. r (e) Het rookend vlas, om deeze woorden van Ifaïas te ontleenen, geraakte wederom in brand ; want , bemerkende dat niemand hem vervolgde, begint hy zich wederom zyner gezwoorene getrouwheid te herinneren:(ƒ) waarom kan ik u niet volgenIk zal myn leven voor U flellen. Maar, hier bevond hy zich in eenen tweeftryd. De (a) Luk. 6. 15. O) Mat.. 16. 16. (c) Joan. 6. 68,69. (d) Heb. 10. 34, (O Ifaï. 42. 3. (ƒ) Joan. 13. 37.  Lyden van Jezus-Christus. J29 De liefde en de vrees beftormden zyn hart: de liefde dreef hem aan, om Jezus te volgen; maar de Vrees, om van Hem te vlieden. De liefde echter , fchoon met vreeze gemengd, zegevierde in zyn harti Schoon hy den Heiland niet van naby dorst genaa* ken,volgde hy Hem echter van verre. Het volgen van Jezus was een teken van liefde; maar het van verre volgen was een bewys van vreeze. Hy kwam dan heimelyk van verre, en in het duistere, om niet bekend, noch gevat te worden. Zyne liefde was met veele gebreken befmet; immers, hy zondigde tegen Gods Voorzienigheid j dewyl hy , met den Heiland tot in het Voorhof des Hoogepriesters te volgen, zich in een openbaar gevaar van te zondigen vrywillig ftelde; des hem ook wedervoer hetgeene Sirachs Zoon,reeds voorlang, geleerd had: (a) die bet gevaar bemint, zal 'er in vergaan: en aldus was het, als of hy God tergde, daar hy,in een moedwillig gevaar,de befcherming van God afwachtte. De vroomen moeten wel(b)bet Lam volgen, alwaar het heenen gaat, waar 't Lam hen roept,al ware het ook tot in den Marteldood; maar,ongeroepen,moet men zich niet roekeloos in gevaar en bckooringen werpen. Petrus had reeds ondervonden, dat 'er veele van de voorzeggingen, aan hem en zyne Mede-Apostelen gedaan, vervuld waren , dat de Uur gekoomen was dat zy zouden (c) verftrooid worden ,elk naar zynen kant, en hem alléén laaten; dierhalven moest hy door eenen heiligen fchroom bevangen geweest zyn, jegens het ander gedeelte van de voorzegginge zyns Meesters, namelyk, hoe hy Hem in dien eigen (d) nacht driemaal zoude ver locbenen; dies moest hy alle gelegenheid tot zulk-eenen zwaaren val gemyd hebben. Dit van ver- O) Eccl. 3. 27. , f» Apoc. 14. 4. (O Joan. 16. 32; (d) Majrk. 14. 30. XI. Deel. \  130 Vyf.en -dertigste Meditatie op het verre volgen , en zyne befchroomdheid ontdekte immers genoeg, hoe weinig hy in ftaat, of magtig zyn zoude, om met Jezus in den dood te gaan. Gelyk (a)de wateren voor Ezéchié'1 t'elkens aanwiesfchen, gevaarlyker en dieper wierden, des hy dezelve niet meer kon doorwaaden, alzoo groeide ook het gevaar voor Petrus elk oogenblik aan; want, toen hy bemerkte, dat de Krygsknechten geene naauwe zorge droegen of 'er iemand van Jezus Leerlingen volgde, trad hy vrymoedig de ftad in, begaf zich langs de ftraat tot aan het huis van Kaïphas, daar hy, gelyk Joannes aanteekent, (h) buiten aan de deure bleef ft aan. Ligtelyk is het te begrypen, dat men de deur, met groote zorgvuldigheid, zal toegehouden hebben, opdat, by die groote menigte des volks, hetwelk toen op 't Feest te Jeruzalem vergaderd was, geen oploop mogte ontftaan, en eenigen zich onderwinden mogten, om in het Paleis in te dringen , en dus de gevangen Jezus niet uit hunne vyandlyke handen zoude gerukt worden. Petrus wandelde dan rondom de poorte. Hier konde men van Petrus zeggen, hetgeene welëer de Propheet Ifaïas zeidde: (c)de waarheid is op de ftraate neêrgevallen , en de rechtvaardigheid heeft niet moogen binnenkoomen. Terwyl de Godloosheid in het Paleis van Kaïphas woedde, bleef Petrus buiten geflooten , tot 'er (d) een ander Leerling, die aan den Hoogepriester bekend was uit kwam, en de Beurwaarfter fprak, die Petrus binnen liet. Wie deeze Leerling is geweest, zegt Augustinus, {è) kan men niet vast verzeekeren, omdat hy niet genoemt wordt. Hieronymus, Chryfosthomus, Cyrillus, en meer anderen zyn van gevoelen, dat het Joannes is geweest, die, om den Adeldom van zyn ge- f» Ezech. 47. 5. (b) Joan. 18. 16. (c) Ifaï. 59. 14. (d) Joan. 18. 16. (ó Aug. traft. 113. in Joan.  Lyden van Jezus-Christus* 131 gedachte, by den Hoogenpriester bekend was. Het gevoelen dier Uitleggeren is waarfchynelyker, dewelken vastftellen, dat het een onbekende Leerling is geweest, hoedanigen 'er in dien tyd veelen waren , gelyk (a) van de Qverften die in Hem geloofden , maar geene openlyke Belydenisfe van Hem deeden,opdat zy niet uit de Synagoge, dat is,in den ban zouden geworpen worden. Onwaarfchynelyk is het,dat het Joannes zoude geweest zyn; aangezien hy,de bemindfte Leerling van Jezus zynde, in geene verbintenisfe en kennisfe met Kaïphas konde gekomen zyn;terwyl deeze een gezwooren Vyand van Jezus was. Daarenboven was deeze intreede» in 'c huis des Hoogepriesters, voor Joannes van het grootst gevaar verzeld; dewyl 'er, geduurende die heevige vervolginge tegen Christus, geen grootere misdaad konde zyn, dan een Leerling van Christus te weezen. Mogelyk is het wel geweest Cb) Nikodémus, die V nachts tot Jezus kwam,en één uit hun getal was; of(c)Jofepb van Arimathia, een aanzienlykRaadsheer , welke in hunnen aanflag en handel niet toegeftemd had, zynde een Leerling van Jezus, (d) doch, in V verborgen, (e) om de vreeze der Jooden Mogelyk lieten deezen zich alhier vinden, om iri den Raad iets tot verdeediginge of verlosfinge van den Heiland toetebrengen;immers, Nikodémus had weleer op deeze wyze in de Raadsvergaderinge gefproken : (ƒ) veroordeelt onze wet wel eenia menfche, 't en zyzy hem eerst gehoord,en kennis beeft van hetgeene hy doet ? Mogelyk heeft men, aan het huis van Kaïphas koomende, Petrus aan de deuregezien , en, hem kennende, gelegenheid gegeeven om binnen te treeden. Hoe Godloos het ook zomwylen aan de Hovefl en (*) Joan. 12. 42. CO — 7- 50. Cf) Mark. 15. 4*, (O Luk. 23. 51. CO Joan. i9. 38. (ƒ) _ }. 5" I 2  ï3a Vyf-en-dertigste Meditatie op het en Paleizen toegaat, worden 'er echter eenigegodvruchtigen onder gevonden; immers, aan het Hof van Pharao was een Moizes. ByAchab, die,in (d)God te tergen, alle de Koningen van Israël, die vóór hem geweest waren, overtrof, wierd eenen Abdias gevonden , die (F) den Heere vreesde. Aan het hof des Konings van Syrië was een Naaman, die niet (c) aan de vreemde Goden, maar aan den Heere branden flagtöjfers opdroeg. Te Babel, by Nabuchodonofor, wierd eenen Daniël gezien. By (.d)Kandace, de Koningin der Mooren, wierd eenen Christelyken Opperkamerling gevonden, welken (e)geloofde, dat Jezus-Christus de Zoone Gods was; ja, aan '/ huis van den bloeddorftiglren en Moeder-moorderNero, waren Heiligen te vinden: en hoe God-vergeeten ook het grootfte gedeelte van den Joodfchen Raad was, wierd 'er onder hen eenen Godvruchtigen Nikodémus, en Jofeph van Arimathia gevonden,dewelken Jezus aanhingen. Deeze Leerling dacht, waarfchynelyk, dat hy aan Petrus eene byzondere vriendfchap bewees toen hy hem in het Voorhof desHoogepriesters inliet; maar, onweetende, Hortte hy Petrus in zyn grootst ongeluk ; dies men op deezen onbekenden Leerling de woorden van Job wel hadde moogen toepasfen: (ƒ*) gy legt 'er op toe, om uwen vriend onder den voet te helpen. Satan wist deeze vriendfchap tot een' valftrik voor Petrus te gebruiken, die hem hierdoor in zyne zeeve kreeg, en hem (g) zifte als tarwe. Veel gélukkiger (h) bragt Andreas Petrus tot Jezus , dan deeze , die hem onweetende van Jezus afleidde. Hier uit kunnen wy befchouwen, hoe gevaarlyk dik- (a) 3Reg. 16. 33. f*) 3 18.3. f» 4 — 5'>-I7« (d) Aftor. 8. 27 37. O) Pbil. 4. 22. (ƒ) Job. 6.37. (g) Luk. 22. 31. O) Joan. 1. 40-4*-  Lyden van Jezus-Christus. 133 dikmaals de gunst, zelfs van onze beste Vrienden, js, wanneer de Vriendfchaps-oeffening niet verzeld gaat met eene behoorlyke voorzichtigheid. Zonder twyffel heeft Petrus zich verbeeld, dat hem eenen groote dienst gefchiedde, dat hy, door de voorfpraak van zynen Vriend, in het Hof wierd binnen gelaaten. Hy ging 'er in, en vol van heimelyke vreugde, omdat het hem zoo gelukt was, even gelyk den Jongeling die de Overfpeelfler volgde, van welken Salomon zegt, die (a) aanftonds volgt, gelyk eenen Os die ter fagtinge wordt geleidt, en gelyk een ■weelderig Lam; óoch,de dwaas weet niet dat by tot de boeijen getrokken word,noch hy denkt niet,^ het om zyne Ziele te doen is, Hoe fchielyk veranderde de blydfchap van Petrus in droefheid; daar hy geheel anders uit het Voorhof uitkwam, dan hy 'er ingegaan wasIHy ging'er uit met een gewond gewisfe, met een beklemd hart, en met weenende oogen. Petrus had wel eene goede meening, toen hy den Heere Jezus navolgde, en zich in 't Voorhof des Hoogepriesters waagde;maar, hy hadde moeten bevroeden ,dat de goede meeningen blind zyn,indien zy niet (£) van boven , door den Vader der lichten, beftiert worden. Zyne meening kon zyne bedreevene Zonde niet verfchoonen; dewyl hy tegen het bevél en woord van Christus handelde, die hem duidelyk gezegd had: (c) gy kunt my nu niet volgen. De allerbeste meening is geenzins genoeg om het werk goed te maaken , indien Cd) bet niet naar rt geloove is,en volgens Gods Wet en Regel. Mogelyk heeft Petrus zich hier ook verbeeld, dat het met hem zoude afloopen, gelyk in den Hof, daar hy, niet tegenilaande hy (e) V rechter oor van Malchus afhieuw, echter een vrygeleide van den Heiland verwierf, daar hy zeidde: (ƒ) indien gy my dan zoekt, laat deezen gaan; Ca) Prov. 7. 22,33. f» Jak. 1.17. (c) Joan. 13. 34. [d) Rom. 14. 23. (<•) Joan. 18. 10. (f) —- 3. ï 3  134 Vyf - en - Dertigste Meditatie op het gaan. Hy zal zich, daarenboven herinnerd hebben, hoe de Heiland zich meer dan ééns, uic de handen zyner Vyanden had verlost;en gedacht hebben, dat hy hier ook zich uit dit uiterfle gevaar zoude gered hebben. _ Gelyk Petrus dan het begin van Jezus lyden gezien had, alzo wilde hy ook gaarne het einde befchouwen; des de Evangelist Matthéus aanteekent: (af) binnen getreeden zynde, ging by by de Dienaaren zitten, om het einde te zien. Hy was dan nieuwsgierig ; en wilde hooren, wat de Dienstknechten, en Gerechtsdienaars, aangaande Jezus, oordeelden, en hoe het eindelyk met de zaak zoude aHoopen. Schoon hy reeds uit den mond des Heiland's gehóórd had, dat (b) Hy den Heidenen geleverd, befpot, gegeesfeld, en befpoogen zou. voorden en gedood; echter fcheendit hem het geheugen ontvallen te zyn; dewyl (c) die rede voor hem verborgen was , en hy toen niet vattedc hetgeene 'er gezegt wierd. Dierhalven voegde hy zich een weinig nader by, om te zien welk gevolgde zaak hebben zoude, en,opdat hy verborgen en onbekend mogte blyven,mengde hy zich onder de Dienstknechten en Dienaaren. Hy begaf zich dan midden onder het gewoel, ftelde zich , zonder twyffel, vrymoedig aan, en liet de fmerte en de droefheid, die hy in zyn harte gevoelde , niet blyken. Hier bevond zich Petrus in 't midden der Dienstknechten en Soldaaten, alwaar hy .zomin voegde, als (d) Saül onder de Propheeten. Hier zat hy ingrooter gevaar, dan de (e) befpieders van Jofua, in 't huis van Rahab; dan (ƒ) David aan de tafel van Saül; dan Jonathas en Achimaas in den Cg) put te Bakurim, of, dan (h) Daniël in én kuil der Leeuwen; ja, gevaarlyker, dan een Schaap yO Mat. 20. 58. O) Luk. 18. 32. (e) — 34, (y) iReg. 10. 12. (e) Jof. 2. 1. (f) 1 Reg. 20. 24, lï. (S) 2Reg. 17. 17,18, (h) Dan. 6. 16.  Lyden van Jezus-Christus. 135 Schaap in 't midden der Wolven. Het bleek ook in korten tyd, in welk-een gevaar hy zich, door zyne nieuwsgierigheid, had gebragt, en 't zal nog nader blyken, wanneer wy hem in zynen val zullen befchouwen. Stortte de nieuwsgierigheid Petrus dan in zulkeen groot gevaar, ach! fpiegelen wy ons dan aan Petrus, en laaten wy op onze hoede zyn , opdat wy aan zulk-eene fchadelyke ondeugd nimmer deel hebben : het was Petrus alléén niet die zich hierdoor zynen val veroorzaakte. Van alle tyden af, tot op deezen dag toe,heerscht deze kwaal inde Waereld, en is oorzaak van eene menigte van Zonden. Immers, wat anders was de oorzaak van den val onzer eerfte Ouderen, Adam en Eva, en vervolgens van het gantfche menfchelyk Gedacht, dan de nieuwsgierigheid , om te (d) zyn als Goden, mestende goed en kwaad? De nieuwsgierigheid heeft dehuisvrouwe van Lot, anderzins zo gelukkig door de Engelen uit Sodoma verlost, (b) in eenen Zoutfteen veranderd, en dus is zy een gedenkfteen der Godlyke wraake geworden. De nieuwsgierigheid perfte (c) Dina, de dochter van Lia, om de Vrouwluiden van dat lan4 te zien; maar, zy betaalde haare nieuwsgierigheid zeer duur, namelyk, ten koste van haare eere en maagddom;en was dus oorzaak van het (d) ver/laan van alf wat rnanlyk was in Sichem. Hadden de Betbfamiten de nieuwsgierigheid niet gehad van (e) de Arke des Heeren, ontbloot van haare dekzelen, te bezien, God zoude het volk met zoo groote plaage niet geflaagen hebben,dat 'er vyftigduizend en zeventig mannen dood bleeven. En, ach! dat deeze Zonde, die zo - menig mensch ter ver- doc- 00 Gen. 3. 5. 0» 19. 26. (O ' 34' h (d) -—— 35. 00 1 Reg. 6. 19. I 4  136 Vyf- en -dertigste Meditatie op het doemenisfe leidt,met Petrus uitgedorven ware! Immers, geen Zonde gaat 'er meerder in zwang j dan deeze :overal ontmoet men Athéners, die (a) hunnen tyd niet anders doorbrengen, dan met iets nieuws te zeggen, ofte hooren. Óp allerhande wyze trachten zy achter de zaaken te koomen , al zouden zy zich, met Petrus, in het Voorhof van Kaïphas, onder Godloozen en Zondaaren begeeven, en op plaatfen laaten vinden waar zy (b) vermaak hebben in de ydelheid der zonde , enkel en alleen, om het einde te weeten. Hoeveelen bemoejen zich met het doen en laaten van hunne evennaasten, onderzoekende naar hunnen ftaat, zeden, manieren, hunnen handel en wandel; en, fchoon eigene bézigheden hen aan hun huis verbinden, zwerven zy, echter, langs ftraaten en wegen, om iets nieuws te hooren, en te weeten, hoe het met de zaaken hunner naasten gelegen is; en zyn dus gelyk aan die, vanwelken Paulus zegt: Cc) Zy loopen leedig by de huizen, en niet-alleen leedig, maar zyn ook klapachtig, en nieuwsgier^, flappende hetgeene niet betaamt. Het fmert hen datzy, met hunne oogen, eens anders huis niet kunnen doordringen : Zy zyn ftaag bezig om eens anders tuin te wieden, en ondertusfehen ftaat de hunne vol onkruid: met Arends oogen lraaren zy op de zaaken hunner evennaasten ; maar, in hunne eigene zaaken zyn zy blinder dan mollen. Alle anderen hebben groote gebreken; maar, zy-zelven zyn volmaakt; anderen hebben(d)een' balk in de oogen,zy flechts een' fplimer. Dezulken behooren tot dat gedachte van menfchen, van welken Salomon zegt: daar is 'een f ach van menfchen Ie) dat zich-zelven voor rein adhziet, en nochtans van zyne vuiligheid niet gewasfehen is. 'Et Cj) Mof. 17. ar, (b) Ecel. 17. 30. (0 1 Tim. 5. 13. gen hebben. Wy worden door ons eigen werk genoeg overlaaden: (b~) Onze oude mensch, het lichaam der zonde moet te niet gedaan; het (V) vleesch mei de begeerlykheden en kwaade lusten gekruist worden ; en wy zyn verpligt om (d) maatiglyk, en rechtvaardiglyk, en godvruchtelyk in deeze Waereld te leeven. ö God ! welk - een werk ! wat dwaasheid ware het dan niet, zich met eens anders werk te belaaden , daar wy zoveel te bewerken hebben, om eenen eeuwigduurenden voorraad op te doen tot de verwagtene Zaligheid, Wat ons dan aangaat ,• laat wy trachten deze vuile drift der Ziele afteleggen ; opdat wy onder zulken met gerekend worden, van welken de Apostel Petrus meldt, datzy zich te veel met eens ander's werk bemoeijen , en CO °P eens anders dingen uit zyn. God heeft aan een' iegelyk onzer eene beroepinge gegeeven; (a) Joan. 17. 3. O) Rom. 6. 6. (O Gal. 5. 24. (-0 xP«.fc 12. (ff) iPet.4. '5-  *4° VyF-EN-DERTIGSTE MEDITATIE OP MET ven; neemen wy die dan getrouwelyk en wyslyfc waar. Een ieder, zegt de Apostel, (a) Idyve in de beroepinge, daar hy in geroepen is. Het oog bemoeit zich niet met het gehoor, de hand niet met de fpraak, noch de mond met den gang: bemoeit gy u ook dan niet met eens ander's zaaken. (b) Tracht dan U gerust te houden, uwe eigene dingen waar te neemen-, Dies weest niet gelyk (c) fommigen onder u-lieden zyn, die ongeregeld wandelen, en zich met ydele dingen bemoeijen ; maar weest dan, om met de woorden van Paulus te eindigen, (d)on'danftootelyk, en eenvoudig, onberispelyke kinderen Gods, in V midden van een bedorven en verkeerdge f acht e, onder het* welke gy blinkt als lichtende fakkels in de Waereld; totdat gy (e) den prys, tot welken God ons van boven roept, door Christus-Jezus zult bekpomen hebben. Amen. GEBED. 6 Lydende Jezus! lydende door Uwe vyanden, lydende door Uwe leerlingen, lydende door ons, die Uwe geloovigen zyn. Nauwelyks was Uw beminde leerling, Uw ryk-begunftigde Apostel Petrus Uvan verre gevolgd,en nu in het Voorhof des Hogenpriesters getreeden, of dit voorfpelde aan Uwe iUweetenheid, eerlang, eene nieuwe fmarte en droefheid voor Uwe lydende Ziel. Eene ongeregelde nieuwsgierigheid dreef deezen Apostel aan, om U te volgen , U voor de Vierfchaar Uwer Rechteren te aanfchouwen, en het einde der zaake te zien. Ja, lydende Jezus ! hier leed Gy, in den U van verre volgenden Petrus,eene dubbele fmarr. Maar, helaas! Lydt Gy dit alsnog niet in ons, die Uwe ge- loo- O) i Kor. 7. so. CO iTesf. 4. u. (0 aTesf. 3. %u 00 Poil. *. 15. (O J. 14,  Lyden van Jezus-Christus* 141 Ioovigen zyn ? Ja. Eene dubbele Schaamte bedekt ons by deeze onze openhartige belydenis. Als met fchrik en angst aangedaan, volgen wy U fchoorvoetende, terwyl de Waereld voor ons als een Voorhof van Kaïphas is, waarin wy U niet dan met vreeze en fchrik dienen. Eene ydele nieuwsgierigheid heefc ons meermaalen tot trotfche nafpooringen Uwer heilige Geloofs-geheimen aangedreeven, en dus hebben wy onze zwakke reden hulde willen bewyzen, in plaats van dezelve tot Uwe eereen dienst te flachtöfferen: Hoe menigmaal hebben wy onze Godsdienftige werken tot een verkeerd einde gericht; tot een einde, hetwelk onze bedorvene driften en waereldfche inzichten ftreelde; daar Gy»alléén het einde van alle onze werken, begeerten en verlangen , behoorde te zyn. Verleen ons, Genadigfte Jezus! dat wy onze dwaalingen en misflagen moogen kennen ! Maak van ons yverige en getrouwe Navolgers van U, die U-zeiven aan ons tot een voorbeeld gefield hebt! Doe ons alléén dat einde beoogen hetwelk Gy met Uw bitter lyden bedoeld hebt, namelyk,onze eeuwige Gelukzaligheid! Geheng niet, dat immer eenige tydelyke inzichten ons van dit allergewigtigst einde afleiden; maar fchenk ons UweGodlyke Genade;opdat wy,door dezelve aangemoedigd en verfterkt, met dezelfde onver, faagdheid, U opUwGölgotha, op Uwen Kruisberg,, mogen volgen, gelyk wy onóphoudelyk verlangen, om op Uw Hemelsch Thabor, den berg Uwer Heerïykheid , éénmaal gevoerd te moogen worden. AMEN. ZES-  142 Zes-en-dertigste Meditatie op het ZES -EN-DERTIGSTE MEDITATIE. Mark. 14. vs. 66. 67. 68. Et cum esfet Petrus in **£» toen Petrus beneden atrio deorfum, verrit|| in het voorhof-was , una ex ancillis furnmi** kwam 'er ééne van facerdotis: et cum vi-%.& de dienstmaagden des disfet Petrum calefa-||; [hogepriesters; en ah cientem fe, afpiciensf zy Petrus gezien had, illum, ait: et tu cum|J zig warmende, bezag Jefu Nazareno eras.!^ zy hem, en zeidde;gy At ille negavit dicens:waart ook met Jezus neque fcio , neque van Nazareth;Maar, novi quid dicas. Et|* by beeft het gelochend, exiit foras ante atrium, zeggende: ik ken hem et gallus contavit. * J niet, noch ik weet niet, wat gy zegt. En, toen ** hy buiten voor het q& voorhof ging, kraeyde de haan. ZEer wel heeft de Propheet Jeremias gezegd: (a) bet hart van alle menfchen is arglism, en ondoorgrondelyk: wie zal het kennen ? Waarlyk& het hart is de allerërgfte vyand waarmede de mensch in deze Waereld te ftryden heeft. De Waereld kan ons niet vervoeren, noch de Duivel ons verleiden, zolang ons eigen hart ons niet bedriegt. Ons hart is als eeneDalila in onzen eigenfchoot;als een'Judas aan onze tafel; en ais eene Dina, die ons huis fchandvlekt. Trotsch is het, en vergeet zeer ligt den Heere zynen God. De Hoogmoed des harte maakt den mensch ftout, zodat hy zich inbeeldt alles te konnen doen : niet ongelyk aan den Engel van 00 Jer. 17. 9.  Lyden van Jezus-Christus. 143 Laodicéa, welke zich kittelde,en zeidde: (V) ik ben ryk, en wel voorzien, en heb niets gebrek. Het .hare maakt zynen eigen bezitter wys, dat het heilig, vroom is, en alles vermag. Maar,wanneer de mensch zyn hart te veel vertrouwt, dan wordt hy van de zonden verrast, zelfs eer hy 'er eens om denkt. Het menfchelyk hart is ook bedriegelyk jegens zyne Evennaasten; want, is het met vooröordeelen bezet en ingenoomen, dan oordeelt het ook welhaast naar zyne genegenheden, vleit zich - zeiven, befchuldigt anderen, vindt in zyne Naasten altyd iets te berispen, en vergeet intusfehen zich-zelven. Daarenboven is 's menfchen hart fomtyds bedriegelyk jegens God; immers, hoe menigmaal belooft men God in zynen dienst ftandvastigheid, beternis van leven; terwyl dikmaals zelfs ook de braafften hunne belofte geen geitand doen. De Apostel Petrus {trekt ons hiervan tot een onwraakbaar voorbeeld; immers, zodra de geestelyke hoogmoed het hart van Petrus had ingenoomen , bleek welhaast, dat hy zich-zelven bedroogen had. Hy veroordeelt zyne Mede • Apostelen, zeggende : (bj Schoon zy allen in U verergerd wierden, ik zal nimmermeer verergerd worden. Wanneer de Heiiand hem zynen val voorfpelde, wat groote beloften deed hy niet, zeggende: (c) Heere, ik ben bereid met U inde gevangenisfe, en ook in den dood te gaan! Maar, de uitkomst deed wel zien, hoe weinig hy zich-zelven konde vertrouwen, daar hy, op de enkele aanfpraak eener gemeene dienstmaagd, bezwykt, en zynen Heere en Zaligmaaker verlochent. Onder alle de 12 Apostelen welke de Heere Jezus verkooren had, was 'er geen één zoo yverig en driftig als de Apostel Petrus, die by zyn yvervuur ook een' verheeven en edelmoedigen geest be- (a) Apoc. 3, 17. (f) Mat. 26. 33. (0 Luk. ia. 33.  144 Zes-en dertigste Meditatie op het bezat, gelyk uit verfcheidene plaatfen in bet Evange» lie te befchouwen is. Immers, niettegenftaande de Heiland hem zeidde: (a) daar ik beenen gaa,kuut gy my niet volgen; niet tegenftaande veele andere voorzeggingen, fcheen hy aan de woorden des Heilands geen geloof te flaan; terwyl dit ongeloof de baarmoeder was van alle zyne overtreedingen. De Heiland mogte dan zeggen:gy kunt my niet volgen: hy,echter, teveel op zyne eigene krachten vertrouwende , (F) volgde Jezus van verre, tot in bet Foorhof des Hoogepriesters, waar hy door eenen (c) anderen Leerling, dien den Hoogepriester bekend was, ingelaaten wierd, tot zyn groot nadeel ; want , Satan gebruikte deeze vriendfchap, die deeze Leerling aan Petrus bewees,tot eenen valftrik,en kreeg hem daar door in zyne zeeve, om hem (d) te ziften als de tarwe. Gelyk Satan aan () dan Daniël in den kuil der leeuwen. De wysfte der Vorften fchryft deeze Lesfe voor: (c) Myn Zoon, indien de Godloozen met hunne vleijeryën opu uit zyn, flem hen niet toe. Wandel met hen niet; houdt uwen voet van hunne paden af; maar, Petrus begaf zich, ondanks deeze waarfchouwinge, onvoorzichtig onder de kinderen van Satan , onder de vyanden en haateren van zynen beminden Meester, daar het hem veel heilzaamer zoude geweest zyn, indien hy zich in de eenzaamheid begeeven hadde, en de Lesfe des Heilands gevolgd, die hen in Gethfémani gezegd had; (d) waakt en bidt, opdat gy niet valt in be« kooringe, welke bekooring hem, volgens de voorzegginge zyns Meesters, zo van naby dreigde. Immers , terwyl Petrus gerust in het midden der Godloozen was, (e) kwam 'er ééne van de dienstmaagden des Hoogepriesters, om zich by dat gezelfchap te voegen. Deeze was, gelyk Joannes zegt; (ƒ) de deurwacbtfteriVoorwaur! een recht werktuig des Sa* tans, dewelke, in geaartheid haaren Meester gelyk, ook met Kaïphas, met dezelfde haat en nyd tegen den Heiland zal ingenoomen geweest zyn; want, gelyk uit den Evangelist blykt; (g) als zy Petrus gé' (d) Luk. ai. 55. {b) Dan. 6. 16. (c) Prov. i. 10—1?0 (d) Mark. 26. 41. (e) Mark. 14. 66. (ƒ) Joan. 18. 17. (g) Mark. 14. 67* II. Deel. K  146 Zes-en-dertigste Meditatie op het gezien had zich warmende, bezag zy hem, en zeidde: gy waart ook met Jezus van Nazareth. In de Oosterfche Landen, fchoon het des daags warm is, zyn 'er, echter, de nachren koud , om de groote dauwdroppeien die 'er vallen Nu; de gerechtszaak des Heilands wierd in den nacht, omirenr het haanen gekraai, verhandelt; dus, om zich tegen de koude te wapenen, (a) fionden de knechten en dienaar en by een vuur van kooien, en warmden zich, want bet was koud, en by deezen flondt Petrus ook', zich warmende. Mogelyk heeft deeze dienstmaagd! daar zy Petrus fcherp bezag,iets in zyn gelaat kunnen ontdekken , hetgeen bedruktheid of beklemming te kennen gaf; want, volgens den wyzen Man, O) doet de droefheid des harte den moed zinken , welke droefheid, ten dien tyde,aan Petrus eigen behoorde te zyn Deeze dienstmaagd befloot dan eindelvk Petrus aan te fpreeken, en vraagde hem : O) ZP gy ook niet uit de Discipelen van deezen Menschf? Woorden, voorwaar! vol'van fmaad en verachting jegens onzen Heiland, wiens naam zy niet in den mond wil neemen; maar alleen met bygevoegde Schimp-of Spot-naamen noemen, gelyk blykt by Matthéus,alwaar zy zeidde :(d) gy waart ook met Jezus den Galilé'ér,en, by Markus: (e) Jezus van Nazareth; en op deeze wyze fprak zy uit verfmaadinge; want, hiermede drukte zy fchimpswyze uit, hoe zy Jezus hield voor een Verleider en valsch Propheet, die zich,ten onrechte.voor den Meslias had opgeworpen, en die niet uit (f) Galiléën of Nazareth, maar uit Betblehem in Juda moest voortkoomen. Tot ■ dusverre waren 'er nog niet anders dan Mannen geweest, die zich als Vyanden van Jezus had- tm' l\l8' W Prov. 15. 13. (e) Joan. 18. 17. 09 Mat. 26.69. CO Mark. 14. 67. (f) Micheas^s!  Lyden van Jezus-Christus. 147 hadden opgeworpen ; maar, hier treedt nu een Vrouwsperzoon mede te voorfchyn , opdat men, geiyk Ambrofiuszegt,^/ vrouwelyk geslacht,by den dood van Christus, ook zoude zien zondigen, en, dat deezeKunne ook door het lyden van Christus zoude worden verlost. Deeze vrouwelyke Kunne had de deure der Zonde niet wel bewaard; waarom Sirach ook zeer wel zeidde: (V) de Zonde heeft haar begin genoomen van eene Vrouwe, en V is door baar, dat wy allegader f erven. Het was dan eene Deurwacht' fter, die diengeenen ten val bragt, denweiken de Heiland belooft had: (b) de Sleutelen van het Ryk der Hemelen te geeven; Deeze Dienstmaagd dan Petrus vraagende: (c) Zyt gy ook niet uit de Leerlingen van deezen mensch ? had eene flimme boosheid met Petrus voor; want, haar was waarfchynelyk ter oore gekoomen, hoe de (d) Hoogepriester Jezus ondervraagd had aangaande zyne Leerlingen, en zyne Leere; Dus heeft zy, om aan haaren godloozen Meester te behaagen , zich beyverd, om de Leerlingen van Jezus te ontdekken, om hen dus mede voor de Vierfchaare te fleepen. Indien Petrus dan in zyn woord getrouw hadde willen blyven, van met Jezus (e)'in de gevangenisfe, en ook in den dood te gaan, hier was het de juiste tyd; maar, hoe zeer verfchilt hier Petrus van Petrus! Hy, die even te vooren zyn zwaard uitgetrokken, en (f) des Hoogepriesters knecht zyn rechter oor afgehouwen had, om zynen Meester- te verdedigen, is nu te bloohartig, om, op de aanfpraak eener Dienstmaagd, hem met de tonge te belyden; ja,wat meer is; hy lochent zynen Heere; (g) by heeft het geid) Eed. 25. 33. (i>) Joan. 18.17. (e) Mat. 16. 19. (d) Joan. 18. 19. (e) Luk. 22. 33. (/) Joan. 18. 10. (g) Mark. 14, 68. Ka  148 Zes • en - dertigste Meditatie op hbt gelochend, zeggende: ik ken hem niet, noch ik weet niet wat gy zegt. 6 ergerlyke val ! ö droevige zonde van Petrus! Hy, die onder (a) de Pylaaren gerekend wierd, fchudt hier als een zwak riet. Hy, die onlangs pochte: (J) al moest ik ook met U flerven, ik zal U niet verhchenen, is hier de eerde Verlochenaar. Hetgeen weleer hem tot de grootfte eer ftrekte, namelyk, een Leerling van Jezus te zyn,fchynt hem nu tot fchande te firekken; ja, hy gedraagt zich als of de naam des Zaligmaakers hem onbekend was; want,zegt hy, (c) ik ken hem niet. Indien de Heiland flechts een onverfchillige Vriend van Petrus ware geweest, was het echter onbetaamelyk Hem op deze maniere te verlochenen; want, Salomon zegt: (d) die een Vriend is, bemint ten alle tyde, zowel in tegen - als in voorfpoed. De Heiland was niet-alleen een Vriend van Petrus; maar ook zyn Meester; Hy had hem boven alle anderen lief, en grootelyks begunftigd met alle voorrechten waarmede men eenen Boezemvriend kan overlaaden ; en echter,ondanks dit alles, vealochent hy Hem op zulk-eene fchandelyke wyze; zodat men tot Petrus hier wel mogte zeggen, hetgeen Abfalom tot Chufaï zeidde: (e) is dit uwe weldaadigheid tot uwen Vriend! Onder menigvuldige Lesfen, die de wyze Vorst gaf, was ook deeze: (ƒ) verlaat uwen Vriend niet; maar, hy wilde hem zelfs niet eens kennen; zeggende daarenboven; (g) lk weet niet wat gy zegt. Wie iwyffelt of deeze verlochening van Petrus heeft den Heiland met eene Zielgrievende fmerte aangedaan; daar dezelve juist op dien tyd gefchiedde,op welken,gelyk de Apostel Paulus zegt, (b) de Heere Jezus-Christus zichzeiven gegeeven heeft voor Petrus, en voor onze Zon. den. (a) Gat. 2. 9. (*) Mat. 26. 35. (e) Luk. 22. 57. (dj Prov. 17. 17. (e) 2 Reg. j6. 17. (ƒ_) Piov. 27.10, Q) Mark. 14. 68. (b) Gal. 1. 3,4.  Lyden van Jezus-Christus, 149 den. ö! Terwyl de Borg betaalde, vermeerderde de Schuldenaar de fchuld! ja, terwyl de goedertieren Zaligmaaker zyne liefde bewyst, (a) die alle kennisfe te boven gaat, valt Petrus in eene zwaare trouwloosheid. Deeze verlochening van Petrus is dan, als een zwaard, door des Heilands Ziele gegaan, en is Hem boven maate fmertelyk gevallen. Wanneer Job een foortgelyk lot, tot zyne beproevinge, wedervoer, hoe bitterlyk klaagde hy hieiöver,als over iets, hetwelk zyne ellende ten uiterfte verzwaarde! (b) myne Broederen, zegt hy, heeft hy verre van my doen wyken, en myne bekenden hebben my hegeeven, als ofzy my vreemd waren; myne bloedverwanten verlaaten my ,en die kennis met my hielden , hebben ■ my vergeeten ! myne huisgenooten en dienstmaagden houden my voor een vreemdeling, en ik was als een Uitlander in hunne oogen. Hoe fmertelyk het mede voor den Heiland is geweest, van zynen oudften Apostel verlochent te worden, blykt uit de klagten die Jezus , door den mond van David, Eeuwen te vooren, uitgeboe» zemd had, zeggende: (c) Ik ben aan myne broederen vreemd geworden, en aan de kinderen myner moeder een uitlander. Petrus dan te veel op zyne eigene krachten fteunende, liet God hem aan zich-zelven over. Hy behoorde hier van den naam Petrus, dewelke rotze betekent, afftand gedaan te hebben; hy behoorde wel, met David, uitgeroepen te hebben: Qd) Foorwaar ! alle mensch die leeft, is niets dan ydelheid: Immers,een zwak werktuig, eene van de geringfte Dienstmaagden bragt hem tot den val. Het waren geene (e) Enaks-kinderen, van hetgeflachte der Reuzen; het was geen Goliath, die (/) zes elleboogmaaien en een palm hoog was; men hoorde hier geen' (d) Eph. 3. 19. O) Job. 19.13,14,15. (V) Ps.68.oe Pial. 38. 6. (e) Num, 13. 34- (ƒ) 1 Reg. 17.^. K 3  150 Zes-en-dertigste Meditatie op het geen' dreigenden (a) Sennacherib, noch een' fnorkenden (J?) Rabfaces; hier vertoonde zich geene welfpreekende Ab'igaïl voor Petrus aangezicht; hier had geen fyn beleid van eene (c) wyze Vrouwe van Tbékua plaatfe; maar, op het enkel woord van eene eenvoudige Dienstmaagd , die hem nauwelyks dreigde , lochent hy zynen Heere en Meester, en wierd dus den eerften Adam gelyk, die ook door eene Cd) Vrouwe ten val wierd gebragt. Petrus begon dan eindelyk te bemerken, dat hy zich op eene gevaarlyke plaats bevond; het wierd hem by het vuur al te heet; hy floop dus uit den hoop der Knechten en Soldaaten wech; en, gelyk Markus aantekent, (e~) daar hy buiten voor het Voorhof ging,kraayde de Haan, te weeten voor de eerftemaale. Dit heeft Markus nauwkeurig aangetekend , om ons te doen zien, hoe de voorzegginge des Heilands volbragt wierd. Uit deeze voorgehoudene waarheden moeten wy dan leeren,ons-zelven te wachten van, door geene nieuwsgierige Voortellingen , onzen Naasten in de bekooringe tot allerleie leugenen te brengen; hierom zeidde Sirach: (f) wees niet zeer bézig in *t onderzoeken van onnoodige zaaken, die u niet aangaan, of tot uw beroep niet behooren; noch wees ook in veelen van zyne werken niet nieuwsgierig, Hadde de Dienstmaagd in het huis des Hoogepriesters zoo fterk niet. met haare nieuwsgierige vraagen , op Petrus aangedrongen , namelyk, of hy een Leerling van Jezus was, hy zoude tot deeze verlocheninge en logentaal niet verleid zyn geweest ;hy zoude,om met de woorden van den Propheet te fpreeken, de leugentaal met tot zyne boope gefield hebben, noch (g~) door de leugentaal befchermd zyn geweest. Schoon de 00 4Reg. 18. (O iRefr. 25. Cc) 2Reg. 14. 2. (d) Gen. 3. 12. (e) Mark, 14 68. (ƒ) Eccl. 3- 24- {£) Ifaï- 28. 15.  Lyden van Jezus-Christus. 151 de nieuwsgierigheid van deeze klapachtige Dienstmaagd de verlochening van Petrus niet veröntfchuldigt, en Petrus hierdoor ook geene verfchooninge in zyne Zonden voorwendde; echter heeft deeze Dienstmaagd zich hierin groorelyks bezondigd ,en is hier een getrouw werktuig van den Duivel geweest. Men ontmoet nog dagelyks foortgelyke menfchen , die, offchoon zy - zelve niet liegen , zich echter aan eene menigte van leugenen fcnuldig maaken, door hunne klapachtigheid, en nieuwsgierige vraagen , welke onhebbelykheid der vrouwelyke Kunne meest eigen is; dus wy, mat Paulus, wel moogen klaagen: (a) Wy hebben geboord, dat 'er font' migen onder u lieden zyn, die ongeregeld wandelen, die niet werken ; maar zich met nieuwsgierige dingen bemoeijen. Men vindt menfchen, die , niets te verrichten hebbende , tot hun tydverdryf,uit het eene huis in het andere loopen , zich met vreemde zaaken bemoeijen, zynden , gelyk Pauius zich uit, (£) klapachtig, en nieuwsgierig ,fkappenden hetgeene niet betaamt,dit hunnen naasten eene reeks van onbedachtzaame Vraagen opwerpen,en hen dus noodzaaken , om hen of onbeleefdelyk te antwoorden, of aan hunne onbefchaamde Vraagen met logentaal te voldoen; edoch, denzulken behoort men voor te houden, dat zy zaaken onderzoeken, die men niet verpligt is voor hen open te leggen, en, dat zy veeleer zich behoorden gerust te houden, hunne (ƒ) eigene dingen waarneemenden. Daarenboven ftrekt dit voorbeeld van Petrus ons tot eene waarfchouwing, van op ons-zeiven niet te betrouwen ; hierom zeidde Paulus : wie dan (J) meent dat hy ftaat, zie toe, dat hy niet valle.; want, zonder Gods hulpe is men niet beftand tegen zyne (<*) 2 Test*. 3. it. (&) 1 Tim. 5. 13. CO iTesf. 4. II. (d) 1 Kor. 10. isu K 4  55a Zes - en * dertigste Meditatie op het zyne dood-vyanden, Satan, de Waereld, en hee Vleesch; O) zonder my kunt. gy niets doen, zegt de Heiland. Wacht u dan voor den hoogmoed des harte , dewelke een' Christen menigmaal tot den val brengt;het was de groote inbeelding alleen,die Petrus omtrent zyne eigene krachten voedde, en die oorzaak was van zyne verlochening , zodat men tot hem kon zeggen, gelyk Jeremias tot die van Edom: (b) uwe vermetelheid', en de hovaardigheid uws harte, heeft u bedroogen. Laaten wy dan van deeze hovaardy ons zeiven zorgvuldig wachten,van onze eigene lierkte wanhoopen ,niet lteunen op ons gewaand goed hart, op onze deugdzaamheid, noch op onze uitwendige goede pligten; (c) vertrouwt met in het vleesch, hetwelk te broos, te krank, en te zwak is, om eenig goed te verrichten Het is eene list des Duivels, waardoor hy in ons eene hoogmoedigheid en vermeetelheid, jegens hetgeene in ons niet is, verwekt; zodat wy met den Engel van Laodicéa zeggen; (d) Ik ben ryk en wel voorzien, en ik heb niets gebrek. Dit werkt Satan in ons uit, om ons in fchande en fmaad te ftorten ; want, hy weet dat de mensch het naaste aan den val is, wanneer zyn harte opgeblaazen is met een ydel gevoelen van zyne eigene waardigheid; waarom Salomon ook zegt: (e) de hovaardigheid gaat vóór 't verderf, en de hoogmoed gaat vóór den val. Dit is niet-alleen waar in tydelyke en Waereldfche zaaken, gelyk bleek in(f) Sennacherib,in Nabuchodonofor,en meer anderen; maar ook in geestelyke dingen, gelyk blykt in den hovaardigen Pharizée, welke aldus (g) bad: God! ik dank U, dat ik niet ben gelyk de andere menfchen, Roovers, Onrechtvaardige;!, en hierdoor vej« 00 Joan. 15. 5. (b) Jer. 49. \6. (c) Phil. 3. 3, 00 Apocal. 3. 17. 00 Prov. 16. 18. \f) Ifaï. 37, Pan, 4. Ol) Luk. iS. 11.  Lyden van Jezus-Christus. 153 vernedert wierd, want, zegt Petrus, (a) God we* derftaat den hovaardigen.. Daar wy dan ons gebrek kennen,en onze onmagt weeten, waardoor wy,zonder de genade Gods,niet konnen ftaan, zo (F) wilt geen hoog gevoelen hebhen, maar vreeze; werkt met vreeze en heeven uwe Zaligheid ;want, onze eigene zwakheid veroorzaakt ons reden genoeg om te vreezen; immers, indien wy niet door Gods magtigen arm onderfteunt wierden, onze Zaligheid ware alle oogenblikken in gevaar. De genade is eene gaaf, die wy niet uit ons-zeiven nebben; maar, gelyk alle andere goede giften, alzoo ook is deeze (d) volmaakte gaaf van boven afkoomende van den Vader der Lichten. Hierom dan , wanneer wy onze eigene krankheid gevoelen, moeten wy ons tot God keeren, met vuurige gebeden, gelyk Paulus in het zelfde geval ons een voorbeeld gaf; welke (e) driemaal den Heere gebeden heeft. Toen de ondervinding David van zyne eigene zwakheid overtuigde,bad hyGod om (ƒ) eenen oprechten en vasten geest: Verleen, riep hy uit,(g) de ooren aan myn gebed: maak dat myne gangen volkoomen zyn in uwe paden; opdat myne voetftappen niet wankelen. Onze Heiland, weetende de menigvuldige bekoringen waarmede wy te worfielen hebben , en onze onmagt om dezelven te wederftaan, heeft ons daarom leeren bidden: (b) lei ons niet in hekooringe; maar verlos ons van den kwaade. Laaten wy dan allen roemen verwaandheid op onze eigene krachten verwerpen , en alleen op den Heere betrouwen , op dat Hy ons verlterke in hetgeene wy , door onze onmagt, onbekwaam zyn te verrichten : dus eindigen, en zeggen wy, met Paulus: (i) ik zal gaer* 00 iPet. 5. 5. (O Rom. 11. 20. (c) Phil. 2. 12. 00 Jak. 1. 17. (O 2 Kor. 12. 18. (ƒ) Ps. 50. 13. (g) Ps. 16. i-f5. CO Mat. 6. 13. (?) 2 Kor. 12.0.  154 Zes-en-dertigste Meditatie op het gaerne in myne zwakheden roemen,opdat de kracht van Christus in my woone. GEBED. Lydende Jezus! Met welke Zielroerende omftandigheden is de Treur-rol van Uw Lyden verzelt! Onlangs wierd Gy door Uwen beminden Apostel Petrus flechts van verre gevolgt; thans , daar hy zich in het Voorhof des Hoogenpriesters bevindr, wordt Gy , helaas ! door dien trouwloozen gelochent Schoorvoetende volgde hy U, en, als een' trouwloozen Verlochenaar, week hy, vertzaagt en befchaamd, van U wederom te rugge. Ach! Moest Gy, by alle de verfmaadheden, en beleedigingen, waarmede Uwe vyanden U bejegenden, die fmertelyke droefheid nog in Uwe Ziele lyden van door Uwen gelief koosden Vriend en Leerling, in het openbaar, verlochend te worden? Ach! My dunkt, Gy verheft hier Uwe treurftemme, met den klaagenden Propheet David: (a') Myne Vrienden en myne JSaasten zyn tegen my aangekoomen en opgeftaan, en die my naast -waren, zyn van my geweeken, om der ellenae wille Maar, ö Lydende Jezus! Het is die zelfde treurftem, die ook tot onze harten indringt, en ons, dooi een rechtmaatig verwyc, met fchaamte bedekt. Immers; wat doen wy anders zo dikwerf wy Uwe heilige Lesfen en Vermaaningen in den wind (laan , dan met Petrus uitroepen: Ik ken hem niet. Is de Waereld voor ons niet dikmaals als eene verleidende Dienstmaagd , wier Stem, wier geringfte aanzoeking de Stemme van ons geweeten fmoort, om naar de haare te luisteren-? Boezemt de vrees en het ontzach voor de Waereld ons niet menigmaal eene zondige vryheid in tot on- 00 Pfal. 37. 12. —— 87. 10.  Lypen van Jezus-Christus. 155 ongeoorloofde Zelfbelangen , die wy niet dan met U te verlochenen, kunnen boeten ? Ja-, ó lydende Jezus ! Op ons, Uw Geestelyk' Israël, pasfen de klaagredenen, die Gy welëer, door den mond van den Propheet Ifaïas, over het vleefchelyk Israël uitftonte: (V) De Os-kent zynen Meester, en de Ezel kent de kribbe van zynen Heere ; maar Israël beeft my niet gekend, en myn Volk heeft my niet verf aan. JVlaar , Genadige Jezus ! Herfchep, door de hulp Uwer Genade, onze harten ; maak ze onvertfaagd voor de geweldigfte aanzoekingen der Waereld, en tot Uwen dienst-alleen gedwee ! Kunnen wy geen twee Heeren dienen: Ach ! laat dan Uw dienst het bekoorlykst voorwerp zyn van onze tederfte poogingen ! Ban alle verleidende vrees en zondig ontzach voor de Waereld uit onze harten; prent in dezelve een' heiligen fchrik en een eerbiedig ontzach voor Uwen geduchten Naam; opdat wy U hier op aarde voor de menfchen, als getrouwe Geloovigen, beleeden hebbenden ,Gy ons ook,hier namaals,voor Uwen Hemelfchen Vader belyden moogt. O) Ifaï. 1. 3. AMEN. ZEVEN-  156 Zeven*en-dertigste Meditatie op het ZE VEN-EN-DERTIGSTE MEDITATIE. Mark. 14: vs. 69,70,71. Rurfus autem cum vi-J*J*£« als de Dienstmaagd disfet illum ancilla hem wederdm gezien ccepit dicere arcum-*** had, begon zy tegen ftantibus: quia hic ex^.^. degeenen die 'er om- illis eft. At ille iterum** trent ftondden te zeg- negavit. Et poft pu-^* gen: deeze is mede van fillum rurfus qui afta-J-<* dat volk. Maar hy lo- bant,dicebant Petro:$* cbende het nog ééns. vere ex illis es; nam** En een weinig daar- et Galilasus es. IHe^^ naa zeidden degee- autem caepit anathe |* nen die daar ftondden, matizare , et jurare:^* weder'óm tot Petrus: quia nescio hominem** waarlyk zyt gy van istum, quem dicitis. ^ dat volk ; want gy zyt * J ook een Galiléër. Toen begon hy te vloeken en ** te zweeren : ik ken •s-ns. dien Man niet, waar- ** vangy fpreekt. Niets is meerder door de ondervinding bevestigd, dan dat een mensch, die, uit oorzaake zyner bedorvene natuure , aan menigvuldige zwakheden onderhevig is, zich,door de ondeugden van anderen , met wejken de omgang hem gemeenzaam gemaakt heeft, tot het bedryf van zondige werken laat vervoeren. Gelyk onze natuur fteeds tot het kwaade overhelt, wordt zy tot het kwaade als getrokken, wanneer men zich in het gezelfchap der Godloozen bevindt. Hierom was het, dat de gekroonde Propheet David, van zyne verhevene Gezangen met deeze woorden een begin maakte % Ge-  Lyden van Jezus-Christüs. 157 (a) Gelukkig is de man die niet volgt den raad der Godloozen, en op den weg der Zondaar en niet ftaat „ noch op den zetel der pefte zit. Immers, welk-een onheil was het voor Petrus, dat hy zich onder eenen hoop Godloozen bevond, waardoor hy zich in 't grootfte gevaar van Ziele en Zaligheid ftelde! Zeer wel zeidde weleer de wyze Sirach: (b) die het gevaar bemint, zal'er in vergaan. Deeze waarheid heeft Petrus ondervonden want, nauwelyks was hy door eene deurwachtfter, int het Paleis des Hoogepriefters, in gelaaten, of hy wierd welhaast,tot zyn leedweezen,gewaar,dat try zich op eene gevaarlyke plaatfe had begeeven , alwaar hy zo weinig paste, als de Godvruchtige (c) Koning Jofaphat by den Godloozen Koning Achab; waarom hy ook zich van deeze plaatfe zocht te verwyderen; Maar, toen hy dit godloos Paleis wilde verlaaten, wierd hy in zynen uitgang gefluit; want, (d) zo hy de deure uitging, volgens de aanteekeninge van Matthéus , om de verdere onderzoekingen aangaande zyn'Perzoonteontkoomen, wierd de voorige Dienftmaagd hem gewaar, welke, gelyk Markus aantekent , (e) begon te zeggen tot degeenen, die 'er omtrent ftondden: Deeze is mede van dat volk; als of zy zeggen wilde: hy mag dan lochenen, zoo als hy wille; hy is doch één van Jezus Leerlingen. Matthéus zegt, dat het was (ƒ) eene andere dienstmaagd; doch, Lucas fchynt te kennen te geeven, dat het een Mansperzoon was, daar hy zegt: (g) een ander hem ziende; doch, deeze fchyn-twitt der livangeliften is ligt overeen te brengen, als wy aanmer* ken, dat de eerfte Deurwachtfter, gevolgd van eene andere Dienstmaagd, Petrus, by den ingang der deure, ont- (» Pfal. 1. 1. (*) Ecclef. 3. 27. f» Joan. 18. 16. (él) 2 Paral. 19. I ,2. (e) Mat. 26. Ji. (f) Mark. 14. 69. (g) Mat. 26. -ju  ;i$S Zeven-en-dertigste Meditatie op het ontmoette , en hem opdrong een Leerling van Je2 us te zyn, betwelke de andere Dienstmaagd mede bevestigd zal hebben met de woorden, van Matt h'éus vermeld: (a) Deeze was ook met Jezus van 1 Sfazaretb, waarby zich één van dien godloozen hoop zal gevoegc hebben, en met haar te zamen gefpann en, om Petrus tot bekentenisfe te brengen; zegg ende: Cf) gy zyt ook één van die; te weeten , van Jezus aanhang. Gelyk Job éénmaal tot God uitriep: CO gy vernieuwt uwe getuigen tegen my; ai*o vermenigvuldigden zich de getuigenisfen tegen Petrus ; immers, h;/ had nu reeds drie overëendemmende Getuigen tegen zich, die hem voor eenen Leerling van Jezus uitkreeten. Maar,wat zal Petrus nu hier doen? Zal hy nu de lesfe van Sirach opvolgen, welke zegt: (d) Zoon bebt gy gezondigd ? doe het niet meer, maar, bid ook voor uwe voorgaande zonden, dat zy u vergeeven worden? Niets minder dan dit; want, door deze getuigenisfen naauwer geprangd, neemt hy weder zyne toevlugt tot de logentaal; want, Markus zegt: {e) hy. beeft het wederom gelochend, en Matthéus voegt 'er by, met eenen eed, zeggende: (ƒ) fk ken den mensch niet. Hy, die voorheen Jezus niet wilde verlaaten , omdat hy de woorden des eeuwigen levens by Hem vond,geeft nu ftoutelyk voor, dat hy nooit eenige omgang of kennisfe met Hem gehouden had. Hy, die voormaals eene zo heerlyke belydenisfe afgelegd had, zeggende: (g) Gy zyt de Christus, de Zoon van den levenden God., noemt hem hier nechts een mensch. Met zulk-eene oneerbiedige uitdrukkinge fpreekt hy van zynen Meester. Petrus dan, niet willende bekennen dat hy tegen de GO Mark. 14. 69. CO Mat. a<5. 71. CO Luk. 22. 58. (d) Job. 10. 17. (O Ecclef. 21. 1. if) Mark. 14, 70. (j) Mat. 26. 72. (b) — 16. 16.  Lyden van Jezus-Christus. 159 de Dienstmaagd gelogen had , en ziende dat men zyne bloote woorden geen geloof had willen geeven, neemt, om deeze Godloozen gerust te ftellen, zyne toevlugt tot eenen eed; want,het was hem wel bekend, dat, by alle Volken , (a) de eed, ter bevestiginge, het einde is van alle gefchillen. Deezen eed beftaat hy hier te misbruiken, tot bewimpeling der leugen; terwyl hy den God der waarheid aanroep:, tot Getuigen der valsheid, tegen het uitdrukkelyk verbod des Heilands, die hem gezegd had : (b) gy zult geen valfcben Eed zweer en. De begeerte, waarmede Petrus zynen eerilen leugen wilde bedekken, bragt hem tot nieuwe Zonden, tot eenen zwaareren val, en meinëedigheid; hy verfmaadde de lesfe van den wyzen Sirachs-zoon, zeggende: (Y) hoop de eene zonde op de andere niet. Op gelyke wyze is het nog met veele menfchen geleegen. Een Ootmoedige, die zynen misftap, zodra hydenzelven gewaar word ,oprechtelyk bekent, zal in die zonde niet ligtelyk verder voortgaan ; daarom zeidde de wysfte der Vorften zeer wel: (d) alwaar ootmoedigheid is, daar is ook wysheid, om zyne misflagen te verbeteren; maar, wanneer men zynen misltap lochent, en denzelven poogt te bedekken , is dit de naaste trap tot een' nieuwen val; Hoe veele droevige gevolgen zyn'er in Gods Kerk hier door niet ontitaan! Wanneer een Leeraar eene valfche ftellinge, die hem onbedachtzaamer wyze ontvallen was, niet wilde herroepen; maar, door hovaardy gedreeven, dezelve volltrekt wilde blyven beweeren, welke fcheuringen en dwaalingen zyn 'er niet uit voortgekoomen! Salomon heeft hierom niet ten onrechte gezegd: (e)die zyne booze daaden verbergt zal geen voor/poed hebben , noch te recht koomen. In zulk-eenen word de waarheid vervuld, die de Pro- (a) Heb. 6. 16. O) Mat. 5. 33. (f) Eccl. 5. 5(tl) Prov. 11. a. (O —— 28.13.  1Ó0 ZeVÈN * EN - DERTIGSTE MEDITATIE OP HET Propheet Ifaïas voorfpeldde: hy (a) zal vallen én ■niet zoeken weder op te /laan. Welke uitwerkingen deeze zucht,om eene zonde te bedekken, by David gehad heeft, kan men niet zonder verbaazinge leezem Immers, toen hy eene echtbreuk met Bethfabee bedreeven had, tragtte hy zyne zonde te verbergen, door (b) Urias den Hethiter uit het leger te ontbieden, opdat hy by zyne Vrouw zoude flaapen. Dit mislukkende, maakte hy hem dronken, en beroofde hem van zyn verdand. Zyn oogmerk nog niet kunnende bereiken, liet hy deezen eerlyken Man door het zwaard der Vyanden dooden. Hy trok Joab mede in de gemeenfchap van deezen doodfiag en bloedfchuld, en gaf dus gelegenheid dat ook andere onfchuldigeOnderdaanen dood bleeven. Hoe menige onkuifche perzoonen, die voor de Waereld de fchande hunner fnoode lusten poogen te bedekken , zyn, door de begeerte om hunne vuile misdaaden geheim te houden , tot Kindermoord en meinèedigheid overgeflaagen ; zodat op dezulken de verwytingen wel pasfen die God aan de Jooden eertyds deed : (c) gy bedryft overfpel, gy moordt, en doet valfche Eeden. Alle deeze gruwelyke uitwerkingen ontitaan uit het voorneemen van de eerde overtreedinge te verbergen. De leugens zyn van die natuure, dat, indien men ééns liegt, men wederom moet liegen , om den eerfte leugen ftaande te houden. Niet onaartig zeidde eens iemand: de leugen is als een bouwvallig huis, hetwelk geduurig eenige herftellinge noodig heeft. Petrus, die nu reeds tweemaal gevallen was, be* hoorde bier de vermaaninge, die de Heiland hem in den Hof gegeeven had,opgevolgd hebben ; (d) waakt en bid, opdat gy in geene bekooringe valt. Met een iét) Ifai. 24. 20. (V) 2Reg. 11. 3—17, {c) Jer- 7- 9' (<ó Mat, 26. 41.  Lyden van Jezus-ChristJ^ 161 een waar, berouw over zyne twee voorgaande v:rlo cheningen aangtdaan, had hy, met David, bchoore 1 uit te reep n : (a, Ik zal op myne wegen letten, oftt niet te zondigen door myne tong, ik heb mynen mond eene wacht gefield; terwyl de Zondaar voor myn aan* fchyn ftond. Maar, in plaats van te vreezen, wierd hy hoe langer hoe vermeteler, en waande door den eed , dien hy gedaan had, voor eenen verderen aanval gedekt te zyn; maar, toen hy op den droesfem van zyne ongerechtigheid zich het vtiligfte achtte , toen was zyn laatfte val hem het naast by. Het was met hem, om de woorden van Paulus te ontieenen, als met diegeenen geleegen, welken, (b) als zy zullen zeggen: V is vrede, zonder gevaar, bet verderf hen dan fcbielyk zal over koomen. Dit ondervond Petrus; want, gelyk Markus meldt, (V) een weinig daarnaa zeidden degeenen die daar ftondden tot Petrus; waarm zyl gy vcln dat volk; want gy zyt ook een Galiléër. . . : De Evangelist Lucas heeft den tyd zyner derde verlocheninge ftiprelyk aangeteekend , zeggende: als bet omtrent eene uure geleden, was. Zoveel tyds, om zich te beraaden, had de Godlyke langmoedigheid hem vergund. Te vooren wierd Petrus aangevallen door Dienstmaagden ; maar,nu gebruikt Satan Mannen,de Dienaars namelyk, dewelke totnu.het by den eed van Petrus hadden laaten he-» rusten; maar, één uit hun-allen, hem wat van naby beziende, zeidde ten iaatfte; (e) waarlyk Zytgy van dat volk. Had Petrus dan gezwooren, en met eenen eed bevestigd,dat hy geen Leerling van Jezus was, by zynen eed voegde deeze knecht eenen anderen eed, zeggende: (ƒ) waarlyk zyt gy van dat volk; want gy zyt ook een Galiléër. Op dit zeggen, viel een CO $al. 38. 1. (l>~) iTefl'. 5; 3. (c") Mnrk. 14. 70. ' (rfj Luk. 22. 59. (<•; Markr 14. 70. (/) Mat., ad, 73. II. Dtzu L  if52 Zeven - en * dertigste Meditatie op het een gantfche zwerm van de Omfraanders op Petrus am , hetzelve bevestigende , en zeggende • mve fl>raak maakt u openbaar, en getuigt genoeg dat gy een Galiléer zyt. Schoon zy alle ééne taal fpraakn; echter had elke plaats zynen eigen tongval. Te Jerufalem en in Judcen fprak men eene nette en wel b^fnedene taal; maar,Galiléè'n was, wegens de boersheiden onbefchaafdheid zyner Taaie, vermaard; dus kenden zy Petrus aan zynen tongval, als eenen leerling van Christus, aangezien zyne leerlingen meesï alle Galiléërs waren. Aan de fpraake kenden de Galaaditers, de vlugtende Ephraters; dewyl die van de (lamme Ephraïm fin voor febin uitfprakken: zeggende, (a) Sibboleth voor Schibboletb. Op gelykè wyze kende de (b) vyf kloeke mannen van Ban,in het huls van Michas, den Leviet aan zyne fpraake. Satan kon niet dulden dat zyne Dienaaren ophielden van Petrus aanteranden ; dus verwekt hy eenen nieuwen en vreezelyker Vyand tegen Petrus , om hem op nieuw te benaauwen. Hier moge Perrus,met David, wel uitgeroepen hebben:(c) de eene afgrond roept den anderen , onder V gedruis uwer waterfluizen. Alle uwe hooge vloeden en uwe baaren zyn over my gekoomen. De eene afgrond van bekoringe volgt op den anderen, als of de eene den anderen riep om hem te overftroomen. De groote Vyand nu, die een nieuwe aanval op Petrus deed, was, gelyk Joannes meldt, (d) één van des Hoogepriesters Knechten, en Neef van dengeenen, wiens oor Petrus afgehouwen had. Deeze had , by de heldere maanefchyn, en by het Jicht van zoveele fakkelen en lantaarnen , het aangezicht van Petrus opgemerkt, en daarvan eenigen indruk behouden; des hy ook tot hem zeidde: heb ik u niet met Hem in den hof gezien ? Hier floeg deeze knecht met het Zwaard (d) Jud. 12. 6. (b) 18. 2,3. CO 4'« 8» (<0 Joan. 18. 26,  Lyden van Jezus-Christus. 163 Zwaard zyner tonge naar Petrus,gelyk Petrus,kort te vooren, mee zyn Zwaard naar öeszelfs maagïehap had geflagen. Hier deed zich nu eene nieuwe ai.gst op; hier rees het water tor aan de lippen. Immers, daar hy hem gezien had, kon Petrus by hem ook bekend zyn als diegeen, welke Malchus het oor had afgehouden , en alé zodanig-een bekend zynde, was hy aan de ysfelykfte weerwraak bloot geilek, en in gevaar van, als een' aankanter tegen het recht, op het zwaarfte geftraft te worden. Maar, gelyk God (a) den rechtvaardigen Loth, weleer, uit Sodoma heeft verlost, aan Satan wel toegelaaten van Job te kwellen; doch,met bevel van (b) zyn leven te fpaaren , aldus heeft de Godlyke Voorzienigheid hier ook voor Petrus zorge gedraagen , en deezen Knecht, in dat gewoel , zoverre de oogen geflooten , dat hy niet zien konde dat de flag, op het hoofd vari Malchus gemunt, juist van Petrus hand was gekoomen; Hieröm zeidde deeze Knecht ook niet': hebt gy in den Hof niet het oor van mynen Neef afgehouwen ? maar alleenlyk i (f) heb ik ü niet met Jezus in den Hof gezien ? Hier fcheèn dan voor Petrus geene uitkomst, tegen zoveele getuigen en bewyzen,open. Moogelyk zal het óntzach hem nu ingehouden hebben, aangezien de Heiland , naar alle waarfchynelykheid, daar tegenwoordig was, in de Voorzaal by de Soldaaten en Dienaaren, omdat de Evangelist Lukas zegt: (d) de Heere zicb omkeerende , zag Petrus aan; maar, neen; gelyk hy reeds tweemaal zynen Heere en Meester gelochend had , alzö ging hy op het zeilde fpoor voort, en rrad met eenen ergeren flap cot zyne voonge boosh- id toe; dus men de woorden van den Prediker, op Petras hier wel mag toepasfen; (e) het bègtti van zyne woorden is OO ■ Pet. 2. 7. (P) Job. 2, 6. (f) Joan. 18. ïft (a) Luk. 22. 61. O; Ecclef. 10. 13. L 2  iö| Zeven-en dertigste Meditatie op het is zottigheid, en V laatfte. dat uit zynen mond komft ts booze onverfïandighéid. Immers, zegt niet de Eyangelist , (#) toen begon by te vloeken en te zweeren; ik ken dien man niet, waarvan gy fpreekt. Hy geeft dm zyne Ziel en lichaam aan het eeuwig verderf over, wenscht zich den vloek en verdoemenisfe to^, indien hy dien mensch kent, van welken zy fpraaken ;even als of hy met Saül ha 1de willen zeggen : (b) dit doe my God, en dat daarenboven, zynde eene manier van vervloekinge die by de Jooden gebruikelyk was. Het grondwoord , dat Markus hier gebruikt, is afkomftig van het Grieksch woord anathema , hetwelk eene affcheidinge , of verbanninge van Gods gemeente betekent. Het was dan als of P. t)u;> hier hadde willen zeggen: ik wil geen deel aan het KoningrykeGods hebben; Hy doe my nooit zyn aangezicht aanfchouwen ; v^rbanne my van hetzelve, indien ik dien Jezus kenne, of onder zyne Leerlingen behoore. Petrus vloekt en zweert dan hier,en trotfeerst den boosten HeidenfchenSoldaat, ö Schrikkelyke ondankbaarheid ! en dat in Petrus! Het Schaap verlochent zynen Herder, dewelke hetzelve zo menigmaal by den naame geroepen had , en tot Petrus, met recht zeggen konde : (V) lk heb u met uwen naam geroepen, gy zyt myne, en,ondanks dit alles zegt hy : ik ken hem niet. De (d) Hoogc-priester mét eedzweeringe in der eeuwigheid, wierd met eede afgezwooren, van hem, die geloofd en erkendhzd, dat hy was (e) Christus de Zoone Gods. ö Hittere droefheid! terwyl Christus bereidt is (ƒ) ons van den vloek der wet te verlosfen, en als een vloek zich aan bet hout te zullen laaten hangen , wordt hy aan éénen van zyne oudfte en bekendfte Vrienden zoo vreemd en onbekend, dat deeze lie- O) Mark. 14. 71. O) 1 Reg. 14.44. CO Ifaï. 43 1. {dj Hoa. 7. SI. (e) Joan. 6. 70. {f) Gal. 3. 13.  Lyden van Jezus-Christus. 165 liever den eeuwigen vloek over zich wensehr, e er >y bekennen wil dat hy onder zyne Vrienden beh orr. Maar, Petrus! wat duet gy? weet gy dan niet dac hy die Christus verlnchem tevens ook het beloof, deLiefde,endeeeuwigt Zaligheid yerzj ;k!?Hebt gy de woorden van Uwen Meester, in cy Gebed,naa het Avondmaal gefprooken, zo ras vergeeren; daar hy badt: (a) Dit is het eeuwig leven, dat zy JezusChristus kennen? Hoe durft gy Hem dan ontkennen, en op zulk-eene wyze uwe Zaligheid in de weegfchaale ftellen?Zie dan,in tyds, toe, opdat de Heiland in U niet voltrekke hetgeene hy gezégd heeft: (£) Zo wie my verlochent voor de menfchen, dien zal ik ook ver lochenen voor myngn Vader , die in de Hemel is. Gelyk deeze Zonde van Petrus groot was, alzo was zy cok vcelerlei in foort; immers, hy zondigde tegen het eerfte gebod, verlochenende de Zoone Gods,den waaragtigen God;hy zondigde tegen het tweede gebod,daar hy,door Vloeken en zweeren, op eene vreeze!yke wyze Gods naam ontheiligde : tegen het vyfde Gebod, wierd hy een doodflaager van zich-zelven; dewyl hy zich vervloekte: tegen het achtfte Gebod,zondigde hy,door leugentaal en valsheid, ö, Is het mogelyk, dat Petrus zich inzulkeencn poel van zonden heeft kunnen ftorten! weinige uuren te vooren, toen de Heiland hem , by de voetwnsfehinge, op zyne weigeringe, toevoerde : (c) 't en zy ik u wasfche ,gy zult geen deel met my hebben, verlchrikte Petrus op deeze woorden zoo geweldig, dat hy niet alleen bereid was zyne voeten te laaten wasfehen; Qd) maar ook banden en-hoofd. '£r kon, dacht hy toen , geen grootere ftraffe bedacht worden, dan verbannen te zyn van dat lieflyk aan- fchyn (a~) ïoan. 17. 3. (Z>) Mar. 10. 33. (O JMn. 13 ö. (d) 0. 3  166 ZE VEN-EN-DERTIGSTE MEDITATIE OP HET fcr yn van Christus;maar, nu acht hy het als niets, vfn I !em verbannen te worden ; ja weigert zelfs Hem te kennen; des onze lydende Heiland bier,met David, wel hadde moogen uitroepen: (a) Ik floeg de oogen ter rechter zyde, en ik zag; doch, niemand was et, die my kende. Deeze val van Petrus, moet ons dan tot eene baake en waarfchouwirge ftrekken, om op onze hoede te zyn, en den Heiland getrouwer,kloekmoediger,en ftandvastiger aan te hangen. Zolang het gevaar niet dreigde, was Petrus kloekmoedig, vol van trotfche beloften, en bereid met Hem (b) in de gevan~ genisfe en in den dooi te gaan; ma ar, op het minfte gevaar bezweek hy. Het betaamt eenen Christen, zynen Zaligmaaker niet-alleen in voorfpoed, maar pok in tegenfpoed,te belyden,en,met Job,te zeggen : (c) al ware het dat de Heere my doodde, nog zal ik op Hem betrouwen Men kan het Evangelie-ligt belyden, God lief hebben, en Hem volgen , zolang de voorfpoed ons toelacht, en men niets te duchten heeft; maar,de proeve der flandvastigheid is in tegenfpoed geleegen. Gelyk de dappeiheid van een' Soldaat het best ondervonden wordt in het heetfte gevegt;en de bekwaamheid van een' Stuurman het best gekend wordt in het grootfle Onweder ; alzo wordt de flandvastigheid van een' Christen het best gekend in de zwaarfte Vervolgingen. Hierin is de Heiland.zelv ons voorgegaan, die (d) eene goede helydenis gedaan heeft, voor veele getuigen, lm mers, gevraagd zynde van den Hoogepriester Kaïphas, of hy ( zclven, om fn U dezelf ie beweegingen op te wekken die gy in Petrus befchouvvde. Onder («) PfaL 3ï. 6. O) Rom. 12. 15. (O Exod. 38. ?.  Lyden van Jezus-Christus* 173 Onder andere Vraagen , die God weleer uit een draaywind aan Job voorhield , was ook deeze: (a) wie beeft bet verf and aan den baan gegeeven , Om op zynen tyd te kraaijen ? Twee dingen zyn in den Haan aamnerkelyk. Het eerfte bedaat hier in, dat zulk-een klein Dier, zulk-eene fchelle Item aanheft , dat het geluid daarvan zeer verre kan gehoord worden: het tweede is, dat het kraait op zyne bepaalde uuren, en de tyden,juister dan een Sterrekundige, weet aan te wyzen, en dat wel op eenen tyd, wanneer het ander gevogelte flaapt en rust. De Haan kraait gemeenelyk des middennachts, en by het aanbreeken van den morgenftond, hetwelk ook van den Heiland het (b) Haanegekraai genaamt wordt. De Haan wierd, om zyne waakzaamheid, by de Ouden ook in groote waarde gehouden. Gelyk Paulus weleer zeidde : (c) God heeft het zwakke dezer Waereld verkoor en, om de fl erken te befchaamen ; alzo wierd Petrus, die de ftemme der Eeuwige Waarheid, dewelke hem zynen val voorzegd had, niet had willen gelooven, hierdoor een zwak werktuig, door eenen onvernuftigen Vogel, befchaamd gemaakt over zyne Zonde. God gebruikte dan hier eenen Haan, om Petrus ter bekeeringe op te wekken. Meermaalen worden wy door het (lom gedierte, in onze pligten onderweezen. Dus (d) leert de lui'dart by de mier de wysbeid en naarftigheid: De Os en de Ezel leert eenen ondankbaaren Gods weldaaden erkennen; gelyk weleer de Propheet ter befchaaminge van Israël zeidde:00Be Os kent zynen bezitter, en de Ezel de Kribbe van zynen Heere; maar Israël heeft my niet gekend. God zendt eenen hartnekkigen Zondaar ter üchoole by het Gevogelte, om 00 J^. 33. 1 36. (O Mark. 13. 3*. CO 1 Kor. 27. cO ï>rov' ö' ó' (O ifiü» 3»  174 Acht-en-dertigste Meditatie op het om van hetzelve den tyd zyner Genadé te leereh waarneemen, zeggende: (a) de Wouw hem zynen tyd in de lucht; de Tortelduif, de Zwaluw, en de Oijevaar, pasfen op den tyd van haare ever komfe ; maar myn Volk heeft het recht des Heer en niet gekend. Op gelyke wyze wierd Petrus hier, door Gods wonderbaare Voorzienigheid , over zyne gepleegde gruweldaad, door den Haan befrrafr 't Geheel-Al. ja de redenlooze Schepzelen-zelve, moeten God, op zynen wenk, ten dit nfte ftaan Alle uwe Schepzelen moeten (b U dienen, en niemand kan uwe femme weder f aan, zong weleer Judith in haaren Lofzang. Op zyn bevél, moet (c) een groote Visch bereid zyn om Jonas in te fokken, en hem ook weder op bet drooge Land uit te fpouwen. Wanneer God niet wil dat Bataam Israël zal vervloeken, doet Hy de Ezelinne (d) het ftomme beest met eene menfebelyke femme fpreeken, welke hem over zyne dwaasheid berispt, en des Propheets onverfandigbeid verhinderde. Hier deed hy nu eenen Haan kraaijen, om zyne voorzegginge te vervullen op het zelfde oogenblik, waarop Petrus Hem voor het laatst verlochende. Op dat oogenblik, waarop hy nog beezig was met te fpreeken, viel deeze Haan j als 't ware,met zyn gekraai, hem in de rede; want, Lucas zegt uitdrukkelyk : (e) terfond, als by nog fprak, kraaide de Liaan. De Evangelist Marcus, die den Val van Petrus op het naauwkeurigsc befchreeven heeft, en denwelken Pettus, Om de onderlinge naauwe Verbintenis, (f) myn Zoon Markus noemt, zegt : en terf ond kraaide de Haan ten tweedemaale, willende hiermede te kennen geeven , dat de voorzegginge des Heilands ten (ripften vervult wierd. Petrus had nog ééns (g) den Haan hoo- rV> Jer. 3. 7. (V) Judith. 16. 17. (c) Jon. 2. 1—11. (tl) 2 Pet. 2. 16. (e) Luk. 22. 60. <ƒ) iPet.5. 13. Q) Mark. 14.72. (B) 68.  Lyden van Jezus-Christus. 175 hooren kraaijen, by zyne eerfte verlocheninge; maar floeg weinig acht daarop, flopte voor desselfs gekraai zyne ooren, en was, om met woorden van David te fpreeken, Qa) gelyk een' dooven adder, die zyne ooren flopt, die niet hoort de jlemme van den Bezweerder. Niet tegenftaande dit, liet de Godlyke Voorzienigheid hem ten tweedemaale , door den zelfden Haan, waarfchouwen, en ter bekeeringe roepen: dus men hier, ten opzichte van Petrus, de woorden van Eliu wel mag gebruiken, en zeggen: (F) Zie!dit alles doet God, tot drie reizen toe, aan yder mensch, om hunne Zielen van V verderf te hehoeden, en ze van het licht der levenden te laaten hef raaien. Ja; 't en ware Gods Licht en Genade Petrus haddenbeftraald,hy zoude ook op dit tweede Haane-gekraai, geen acht geflaagen hebben. Dit enkel gekraai zoude de zaake niet voldongen hebben. Maar, toen de ftem van deezen Haan in zyne ooren klonk, drong ook het oog van Jezus te gelyk in de oogen van zyn harte en Ziele; want, Lucas zegt: Cc) de Heere zich omkeerende, zag Petrus aan. De Evangelist noemt den Heiland hier Heere, welken naam alleen deeze éénige reize aan onzen Zaligmaaker, in de geheele gefchiedenisfe zyns lydens, gegeeven wordt. De reden hiervan is, omdat Jezus Petrus hier niet aanzag als mensch, maar als God; hem met zyne genade beftraalende. Het is buiten alle twyffel, dat de Heiland Petrus hier op eene geestelyke wyze aangezien , en met zyne genade onderfteund en opgebeurd heeft; maar, de vraage is, of Jezus met zyne lichaamelyke oogen Petrus ook tevens aangezien heeft? Sommigen der •eren, als Augustinus, en Leo, meenen van neen: doch de woorden van Lukas fchynen duidelyk mnen te'gèèven, (inzonderheid de Griek- fche (*) PfaL 57, 5,6. (b) Job. 33. 29,30. (c) Luk. 22. 61.  7-6 Acht-en-dertigste Meditatie op het fche Text), dit Jezus ook met zyne lichaarrelvke oogen, Petrus heeft aangezien. Dit kon ook zeer ligtelyk gefchied zyn, omdat,naar alle waarfchynelykheid, de Raad, na/3at men het doodvonnis over Jezus geveld had, zich vaneen begeeyen, en Jezus aan de Dienaaren overgegeeven zal hebben; dewelken Hem dan naar de Voorzaale,alwaar zy(/z) een vuur van kooien hadden , hebben geleid ; hetwelk ook nog duidelyker blykt, omdat Lukas zegt: Qb) als het dag geworden was, zyn de Ouderlingen des volks, de Overpriesters ,en de Schriftgeleerden vergaderd, en zy hebben Hem in hunnen raad geleid; zodat Hy dan, zolang de Raad gefcheiden bleef, daar huiten was geweest. Dus kan men ligtelyk begrypen, hoe Jezus, die in 't zelfde Vertrek met Petrus was, zich omkeerende, hem heeft konnen aanzien. De Heiland wilde Petrus hier niet aanfpreeken, om hem in geen grooter gevaar en lyden te Horten; maar, Hy leerde Petrus hier met zyne oogen, hetgeene mondelings op geene gevoegzaame wyze gefchiedeh kon. Jezus zag dan Petrus uiterlyk aan, en trof innerlyk zyn harte door zyne genade, waardoor hy ook de voorzegginge van zynen Heer en Meester, indachtig wierd , die hem , zo even gezegd had : (c) eer de Haan tweemaal gekraaid zal hebben , zult gy my driemaal verlochenen. Deeze waarheid vond hy nu, als met groote leesbaare letteren, in zyn geheugen geprent; hy zag nu klaar zyne Zonde, die' hy tegen Jezus, zynen Heere en Zaligmaaker, dent Zoone Gods, begaan had; hy begreep toen te recht, (d) dat het kwaad en bitter was, den Heere zynen God verlaaten te hebben., Een gantfche ttroom van angst en droefheid, overfteipie zyne Ziele, hy werd inwendig met eene heilige fchaamte getroffen; maar, opdat hy niet in de droefheid verzinken, noch, als Kam f» Tcan. 18. 18. (f) Lpk. 12. 66. {c) AJaik, 14. 30. (d) Jereni, 2, 19.  Lyden van Jezus-Christus. 177 Kaïn en Judas, in den afgrond van wanhoop nederHorten zou, maakte ook de Geest van genade hem de woorden des Heilands indachtig : (a) Ik heb voor u gebeden, opdat uw geloof niet bezwyke , te weeten, voor altoos en eeuwig, en gy, wanneer gy bekeerd zult zyn door eene waare boetvaardigheid, en wederom herfteld in den Genadeftaat,waaruit gy, door verlochening, meinedigheid en vervloekinge gevallen waart, alsdan verfterkt uwe broederen. Deeze woorden van onzen Heiland hebben Petrus tot een groot iteunzel geftrekt, en hem eene vaste hoope, ja zekerheid, ingeboezemd, dat zyne Zonden zouden vergeeven worden. Ten blyke daarvan, zeidde de Engel aan de Vrouwen by het graf van Christus: (£) gaat heenen; zegt zyne Leerlingen en Petrus. Hierom vertoonde zich de Heiland zelfs, naa zyne Verryzenisfe, het eerfte aan Petrus,gelyk blykt uit de woorden die de vergaderde Leerlingen tot de Emmaus-gangers fpraken: (c) de Heere is waarlyk verreezen, en aan Simon verfcheenen. Petrus was dan nu, uit zynen Zondenflaap wakker geworden zynde,overtuigd van de affcbuwelykheid zyner Zonde; hy flelde hierom zyne bekeering niet langer uit ; het ruime Paleis van Kaïphas wierd hem te eng, en te benaauwd; hy kan daar niet langer vertoeven ; des Lukas van hem getuigt: fd) en Petrus naar buiten gaande, beeft bitterlyk geweend.Ten bewyze zyner bekeringe, verliet hy dien Godloozen hoop, tusfchen welken hy zo fchandelyk gevallen was; hy verlaat deeze gevaarlyke plaatfe, alwaar zyne Ziel zulk-eene Schipbreuk had geledén, hy gaat dan naar buiten, om in eenzaamheid zynen bedroefden boezem te ontlasten, en weent bitterlyk. Hy, die zo-even zulk-een Krygsheld was, en. eene gantfche Bende Soldaaten met het (e) Zwaard durf- (a) Luk. 21. 32. (b) Mark. 16, 7. f» Luk. 24. 34. \d) Luk 22, 62. (ej Joan. 18. 10. II. Dee u M  178 Acht-en-dertigste Meditatie op het durfde te keer gaan, weent hier als een Kind. Dé traanen van kloekmoedige Mannen zyn onwraakbaare getuigen van het drukkend gewigt dat hunne harten perst. Het hart van Petrus, dat hoogmoedig hart, zwom hier in traanen, en was geheel en al vernederd en veranderd. Deeze verandering was,om met David te fpreeken , (a) van de rechter, hand des Allerhoogfen Hier wierd het Mirakel van Moizes in Petrus volbragt. Hier vloeide (U) water uit de Steenrotze. Deeze Rots, Petrus, gaf nu water van zich, of fchoon hy niet met de roede van Moizes, maar enkel met een liefderyk aanzien van den Heere Jezus was geflagen, en getroffen. Petrus weent dan hier, om dat hy zich zo gruwelyk tegen zynen God en Zaligmaaker vergreepen had. Dit vervulde het binnenfte van zyn hart met berouw, fcbaamte en leedweezen. Het is wel waar; alle traanen zyn niet prysbaar, en alle droef heidis niet goed. De droef heid, waaruit het weenen voortkoomt, kan wel eene (c) droefheid deezer Waereld zyn, en die den dood werkt. Zy kan ontdaan uit verdriet, omdat men zyne Zinnelykheden en lusten niet voldoen kan ; gelyk (d) de kinderen van Israël zaten,en weenden, toen zy geen vleesch in de woestyne te eeten kreegen. Daarenboven kan iemand bedroefd weezen, en weenen uit list en bedrog; en op deeze wyze {/) ftortte de huisvrouw van Samfon traanen. De droefheid kan ook haaren oorfprong hebben uiteen opgewekt gemoedalléén, gelyk (ƒ') alle bet volk, wanneer Esdras de wet voorleesde, weende, als zy de woorden van de wet hoorden. De Godloozen zyn ook wel eens bedroeft, en nonen traanen van wanhoop, gelyk Kaïn, Achitophèl en Judas. Daar zyn ook traanen van vals- O) PfeU 76. li. f» Nura. 20. 8—11. (c) 2Kor. 7. 10. 00 Nuin. 11. 4. (O Jud. 14. 16. CO Esdr. 8. 9.  Ltden van Jezus-Christus. 179 valsheid en verraderye ; alzo (a) [tapte Ismabèl, Nathanias Zoon,al weenende voort, om onder dien fchyn Anderen te vermoorden. Gods kinderen-zelve fchreijen juist niet altoos over hunne Zonden; maar om andere oorzaaken; aldus' weende (b) Abraham over den Dood van Sara; over (c) Abner weende David, op zyn graf', en (d) Maria beweende den Dood van haaren Broeder (e) Lazarus, Edoch, boe verfcheiden ook de oorzaaken zyn, die der menfchen kinderen tot droefheid beweegen, en traanen doen Horten, 'er zyn echter ook traanen die uit den haat der Zonden, en het innerlyk berouw van God vertoornd te hebben , gebooren worden , en zulk (ƒ) kermen en weenen koomt in ons voort van den Geest der genade en gebeden, gelyk de Propheet Zacharias getuigt. Zodanig waren de traanen van Petrus, daar hy bitterlyk weende , omdat hy eenen zoo barmhartigen God beledigd, en zich de liefelyke gemeenfchap van zynen Zaligmaaker onwaardig gemaakt had. Zyne traanen ontftonden uit eene droefheid, die naar God was, en (g) eene befendige boetvaardigheid ter Zaligheid in bem uitwerkte. Wy hebben dan nu gezien , hoe Petrus in zynen Zonde-ftaat niet bleef liggen, maar, door de genade Gods, van zynen droevigen val wederom opftond; hoe hy de bekeeringe niet uitftelde; maar, op het eerfte gevoel zyner misdaad, uitging, en, vol van berouw, zyne Zonde beweende. Gelukkig dan die met Petrus gevallen, en met hem wederom opgereezen zyt! Maar; helaas I hoe weinigen , die met Petrus tot een' heiligen inkeer koomen!Tot ons zou wel moogen gezegt worden, hetgeene de Propheet den Kinderen van Israël fmaadelyk verweet, zeggende: (b~) Zal hy, die valt, niet weder 'opflaan ?En die af- ge- 00 Jer. 41. 6. (O Gsn, 23, 2. (Y) 2 Reg. 3. 32. 00 Joan. 11. 33. (O Zach. 12. 10. (ƒ) zKcr..?. ia. -Q0 Jer. 8. 4. 00 — 5. M 2  i8o Acht-en-dertigste Meditatie op het gedwaald is, zal die niet wederkeeren ? Waaróm is dit Folk afgekeerd met eene hardnekkige afgekeerdbeid'izy hebben niet willen wederkeeren: (a) Ik heb 'er op gelet, en naar geluisterd; daar is niemand die over zyne Zonde boete doet, zeggende: wat heb ik gedaan'. Een ieder fielt dit werk uit; (b) het vleesch begeert tegen den Geest, en is oorzaak, dat wy onze bekeeringe en boetvaardigheid uitftellen. De wyze Sirachs-zoon,mooge ons opwekken, en zeggen; (c) Vertoef'niet u-zeluen tot den Heere te bekeer en; noch flel het niet uit, van dag tot dag; men vleit zich niettemin met die bedriegelyke gedachten , dat men dit gewigtig werk in den ouderdom, wanneer de dood naby is, 't best zal kunnen verrichten God behoede ons, dat zulke gevaarlyke gedachten by ons plaats zoude hebben! Het is ons bewust, hoe het met den onheiligen Efau gefteid was, die, (d) als hy den zegen begeerde te beërven, verfooten wierd, omdat hy het berouw te laat plaatfe gaf. Op gelyke wyze wierden de (e) dwaaze Maagden, welke te laat om Olie uitgingen, buiten de deure ge floot en. Het berouw, zal het Gode welbehaagelyk weezen , moet vaardig zyn, en kort op de Zonde volgen. Hiertoe verpligc ons zelfs de Natuur van het kwaad, hetwelk met 'er tyd wortelen fchiet, en , door de gewoonte, tot eene hebbelykheid wordt. Het is, immers, niet waarfchynelyk, dat een mensch , die door eene zondige gewoonte, in de Zonde verhard is, zich op den tydltip des Doods oprechtelyk bekeeren zal: Hierom zeidde de Prediker: (f) de bedorvene menfchen zyn bezwaarlyk te bekeeren. Valt het den mensch moeilyk de Zonden uitteroeijen, wanneer zy nognauwlyks begaan zyn, welk-eene moeite zal het dan kosten wanneer het kwaad diep ingeworteld (a) Jer. 8. 6. (b) Cal. 5. 17. (c) Eccl. 5. 8. {/) Heb. 12. 16,17. (/) Mat. 25.10. (ƒ) Eccl. 1. i5t  Lyden van Jezus-Christus. 181 teldisPDat een Zondaar, wien het zondigen tot eene tweede Natuur geworden is, zich fchielyk zoude bekeeren, wordt van God-zelv' als een wonderwerk aangezien: hierom zegt God, door den mond van Jeremias: (a) Indien een Moriaan zyn vel, of een luipaard zyne gefpikkelde huid kan veranderen, dan zult gy ook het goede kunnen doen , die geleerd hebt kwaad te doen. Hiertoe verpligtonsook de enkele gedachten de* Doods, wiens uur ons ten eenemaal onbekend is, (b) Daarom zeidde de Heiland: JVeest gy ook bereid, want de Zoone des menfchen zal koomen, op eene uure, die gy niet en weet. Men zegent zich • zeiven met de hoope van een lang leven, van eenen hoogen ouderdom; maar, wie heeft ons hiervan verzekerd? Immers,ons leven is kort;wy konnen geen oogenblik op hetzelve ftaat maaken : vjatistochuw leven? vraagt de Apostel Jakobus, (c) V is een damp, die voor een weinig tyds gezien wordt,en daarnaa verdwynt. Hoeveelen hebben wy 'er niet gekend , die, daar zy zich een lang leven beloofden, op het fchielykscen onverwachtst ftierven?Op hetTooneel der Waereld fpeelen fommigen langer-, en fommigen korter Rollen. Veelen hebben eenen fchoonen en helderen morgenftond, maar nimmer den avondftond aanfehouwd , gelyk die van (d)Sodoma en Gomorra. Veelen hebben de Zonne op den avond zien ondergaan , over dewelken dezelve in den morgenftond nimmer is opgereezen, gelyk de (V) de ryke man, wiens Ziel in den nacht wierd afgeëischt. Alle oogenblikken ftaat de mensch bloot aan het gevaar van te fterven; immers,het zy wy t'huis, het zy wy op het open Veld zyn ; toevallige ongelukken verzeilen fteeds onze fchreeden. Bevinden wy ons op de wateren ; (<0 Jer. 13- 23- 00 Mat. 14. 24. CO Jak. 4. 14. 00 Gen. 19. 24, CO Luk. 12. 16—20. M 3  182 Acht-en-dertigste Meditatie op het teren ; ieder golf kan ons een bode des doods zyn In veelen worden de woorden van Job bewaarheidt: (a) Zy [lierven [chielyk. Ja; men meent dikwerf dac de dood verre af is, wanneer hy dikmaals zeer Daby is. Toen Agag meende dat(£)) wy leeven, ons roeren, en het wezen hebben; door Hemzelv, dien hy hier beftond te flaan. Onze lydende Jezus wilde hem op deeze daad niet ftraffen, omaV Hy hier met ftond als Rechter, om te oordeelen ~ maar als fchuldig voor ons,om ons van onze fchui.1 den vry te maaken. Doch, fchoon de Heiland zich aan deezen Booswicht met wilde wreeken, echter wilde Hy toonen,dat Hy W i Reg. 22. ,7, l8. f» 3 „. 8_ ff) 4 Reg. 1. 10-12. (d) t(m, ró. .23. (O 4 Reg. 10. 3j. (/) aüot. 17. 28.  Lyden van Jezus-Christus. 217 Hy tot het bedryven van deeze wandaad geene ïeden of oorzaak gegeeven bad. Hy wilde wel lyden, en alles uitftaan; maar, hy wilde niet lyden als fchuldig, en aan eenig misdryf pligtig, hetwelk deeze Dienaar Hem, door zyne fcherpe woorden,te kennen gaf, en daarom (a) antwoordde Jezus hem, Indien Ik kwaalyk ge/proken heb, geef getuigenis van het kwaad; maar, heb ik wel gefproken, waarom faat gy my? Even als of de Heiland wilde zeggen: Voor eene rechtvaardige Rechtbank moet iemand eerst overtuigd worden,eer men hem ftraft;heb Ik dan iets lasterlyk, offmaadelyk, van den Hoogepriester gefproken, waardoor hy ontëerd is, geef dan daarvan getuigenisfe. Wy flaan hier beiden voor den Rechter; toon dan, waarïn Ik kwaalyk gefproken hebbe; maar, heb ik wèl gefproken, waarom ftaat gy my? Waarom handelt gy my zo fmertelyk 'en fmaadelyk, even (b) als den laatften onder de mannen, als een man vanfmerten? Welk-eene wreedheid , eenen Misdaadiger, zonder bevél der Overheid , te flaan! Met eenen misdaadiger is men altoos gewoon medelyden te hebben; nog te meer met eenen man, die geen kwaad heeft bedreeven, noch van eenig fchelmftuk kan overtuigd worden. Gy, noch de gantfche Raad , kunt my iets ten laste leggen. Hetgeene ik nog ééns gezegd heb , zeg ik dan nu óók: (_c) tVie van Uzal my van zonde overtuigen ? Dit antwoord van den Heiland, treft niet-alleen den Dienaar, maar ook Kaïphas en zynen geheelea Raad; dewyl zy toelieten dat hy onfehuldig, tegen de wet, geflaagen wierd: ja; al ware Hy fchuldig geweest, echter verbooden hunne Wetten, iemand in 't aangezichte te liaan. Mogt ooit de Prediker met reden uitroepen: (d) Ik heb onder de Zonne de God- f» Joan. iS. 23. (è) IM. 53. 3. (cj Joan. 8. 4$. (J) Eed. 3. i6< O 5  si8 Veertigste Meditatie op het Godloosheid gezien in de Vierfchaare, en de Ongerechtigheid , in de plaatfe der Gerechtigheid, het was hier, alwaar onze Heiland op 't allerfmaadelykst en onrechtvaardigst bejegent wordt. Schrikt hier over gy Hemelen! ontzet U hier over gy Aarde ! want,' nooit heeft de Zon haar Ligt,aan zulk-eene verdoemelyke daad geleend. Laaten de Hemelen , laaten de Hoofdftoffen, laat de gantfche Natuur te gelyk, in hunne taaie ons zeggen,of de Hel een fchelmachtiger Misdryf kan voortbrengen, f» Over twee dingen, zegt de wyze Sirach, is myn hart bedroefd; als een Krygsman van armoede vergaat, als een wys man in verdgtinge is. Hadde hy dan gezien, hoe de Heere Jezus, (b) in wien alle de fchatten der wysheid en der kennisje ver borgen zyn, gelyk een verachten Slaaf, door het flaan op zyne wange, gehandeld wierd, hy zoude bloedige traanen geftort hebben. Met recht roept dan Ifaïas uit, terwyl hy op de ftad Jerufalem zag, daar de Raad vergaderd was: (c) Hoe.'is de f ad, die getrouw en vol van gerechtig held was, eene hoer geworden?De rechtvaardigheid heeft 'er eerst gewoond, nu woonen 'er moordenaars. Dit wierd nu ook volkoomen bewaarheid. Hebben wy dan nu gehoort.hoe fmaadelyk deeze kaakflag voor onzen lydenden Jezus is geweest, ach! Iaat deeze overweeging ons de gruwelykheid der Zonde afmaaien, om welke Jezus deezen kaakflag ontving. Het is niet-alleen deeze Dienaar, maar wyzelve hebben, met hem, den lydenden Jezus geflaagen. Daar wy om onze Zonden, even gelyk Paulus zegt , verdiend hadden, (d) met vuisten geflaagen te worden, heefc onze lydende Jezus hier willen geflaagen worden, om ons van de fchuld dier Zonden te verlosfen. Hy had alle onze Zonden op zich gelaaden, en daarom liet hy zich als een' Zondaar handelen ; hieröm zeidde ook ifaïas, in zvnen naam: f>) Eccl. atf. a<, 96. CV) Kol. 2. 3. Cj) Ifaï. 1. ai. Cd) 2 Kor. 12. 7.  Lyden van Jezus-Christus. 219 gaam :(/z)//y is onder de Kwaaddoenders gerekend, omdat hy veeier Zonden gedraagen heeft. Hy wilde ons van de fmaad en fchande, die wy ondergaan moesten, ontheffen; en hieröm riep Hy,eeuwen te vooren, door den mond van David, uit: (h) Om Uis 't dat ik verfmaadheid lyde; en dat myn aangezicht met fchaamte overdekt is. Immers, waren het onze misdaaden niet geweest, nimmer hadde deeze Dienaar onzen Jezus konnen geflaagen hebben ; ja: onze overtreedingen zyn de banden geweest waarmede Hy gebonden , de roeden , waarmede Hy gegeesfeld, de doornen, waarmede Hy gekroond, de nagels, waarmede zyne gezegende handen en voeten aan het Kruis doorboord zyn geweest. Hoe welzege dan de Evangelifche Propheet van Hem niet:(* onze plaatfe, had doen uitdrinken. Laat ons ook tevens de tedere Liefde van Christus aanmerken , dewyl Hy zynen wille gevoegd heeft by dien van, zynen Vader, zeggende; (a) Ik ben van den Hemel gedaald, om den wille te doen desgeenen, die my gezonden beeft :üy'ïs't, die, uit eene hartgrondige genegenheid tot onze behoudenisfe, weetende dat anders onze verlosfinge niet kon uitgevoerd worden, den drinkbeker zyns lydens heeft willen drinken ; ja , daar Hy de zelfde natuur had met God zynen Vader,en (b) geen roof achtte Gode evengelyk te zyn , zichzelven heeft vernederd tot allerhande fmerten en fmaadheden ;ja, tot den dood des kruisfes toe. Wanneer de Jooden den Heiland eenmaal zagen traanen Horten, over den dood van zynen halsvriend Lazarus, zeidden zy: (f) Zie! hoe lief Hy hem had; wanneer wy dan Jezus hebben zien bedroefd worden tot 'er dood toe , en droppelen bloeds zweeten , zoveel fmaads en fmerten voor ons uitftaan, zulk-een ondraagelyke hoon, van eenen verachten Dienaar en Slaaf, ondergaan, dan moogen wy ook wel uitroepen: Zie! hoe lief hy ons had. De Liefde van Christus, jegens ons, heeft, in oprechtigheid, in'duurzaamheid, weldaadigheid, en ongefchondene trouw,geen weêrga in de waereld. De Liefde van eenen Vader jegens zyne Kinderen , van eene Moeder jegens haaren, Zuigeling, moet zwichten voor deeze Liefde; waarom Hy ook, door den mond van Ifaïas, zegt: (d) Kan dan eene Vrouw baar Kind vergeeten, dat zy geen medelyden zoudehebben met den Zoone haar es buiks? Maar, fchoon zy hem al vergat, evenwel zal Ik u niet vergeeten. Deeze Liefde dan van God, en zynen Zoone JezusChristus, van zulk-eenen goedertierenen Vader,die nooit vermoeid word van ons wèl te doen, dien het nier. geCO Joan. 6. 38. CO Pbil. 2. (5—8. CO i03"» a& CO Ifaï- 49- 15»  £22 Veertigste Meditatie op het genoeg is ons met tydelyke weldaaden te begunftigen; maar, die ons ook (a) gezegend beeft met al, len geest elyken zegen, en iemelfche gaaven in Christus ; moest in ons ook eene Wederliefde en dankbaarheid ontfteeken. Was David, door de groote en wonderlyke Liefde van Jonathas, die, om zynens wille, van den hoogften Haat, van de gunst zyns Vaders,van zyne Kroone en Scepter afftond, eertyds zoo bewoogen, dathy, weenende, van zynen hals niet was te rukken, en , by zyn affterven, naare rouwklagten over hem uitboezemde, en zyn geflachte daarhaa fleeds met weldaaden ophoopte; hoe veel te meerder moeten dan onze harten niet geraakt worden wanneer wy de onbegrypelyke Liefde van Christus overweegen, die, daar Hy in de gedaante Gods, en in de hoogfte heerlykheid was , de gunst van zynen Vader, zyn gezach en aanzien,zyn dierbaar bloed, en Leven voor ons heeft willen verlaaten. Deeze overweeging moest in ons een haat en leedweezen, over onze Zonden, indrukken.de traanen uit onze oogen persfen, en ons aandryven tót gelradige weldaadigheden , en de betrachtinge der godsvruchtigheid. Immers, (b) de Liefde van Christus dringt ons dan tot Wederliefde, waardoor wy niets boven Hem waardeeren, zoeken, of verlangen. Deeze Liefde eischt dankbaarheid, waardoor wy de (c) deugden ver kondigen, van Hem die ons uit de duisternisfe tot zyn wonderbaar Licht geroepen heeft. Deeze Liefde, waardoor Hy zichzelven voor ons gegeeven heeft, moet ons beweegen, om alles aan Hem, Ziele en Lichaam wederom te geeven;onze(d, li?, chaamen tot eene loevende, heilige, en Code bebaagelyke offerande op te draagen, en alle onze Lecfen tot wapenen der gerechtigheid te beezigen :metéén woord, om met de woorden van Paulus te eindigen ; de Liefde van Christus moet ous dringen, om voor;- (a) Ep\ i. 3. (b) 2 Kor. 5. 14. (O 1 a> 9- (.O 12. 1.  Lyden van Jezüs-Ciiristus. 223 voortaan (a) niet meer voor ons-zelven te leeven, maar voor dengeenen die voor ons zoveel fmaad geleeden heefc, geflorven en verreezen is. Amen. GEBED. ó Lydende Jezus.' Welk-eene verwisfeling van fmerten levert de rol Uws lydens niet uit ! 'De Vierfchaar, voor welke Gy ftaat; de Hoogepriester, die U als Rechter ondervraagt; de Booswicht, die U dien pynelyken Kaakflag aanbrengt; Uwe wonderbaare Wysheid in de beantwoordinge; Uwe verdraagzaamheid in den geleeden hoon: dit-alles zyn voorwerpen voor onze befchouwingen , dewelke ons hart door detederfte aandoeningen overftelpen ; ter., wyl het oog onzer Zielen, door den vloed dier befchouwingen, verbystert wordt. Ach! mishandelde, gefmaadde Jezus! was het dan voor Uwe lydende Ziel nog geen pyn en fmert genoeg dat Gy, vóór eenen onrechtvaardigen Rechtbank gefleept, door een arglistig en valsch Gerechts-onderzoek verhoord , en aan de Zielgrievende befchimpingen van eene allerfnoodfte Vierfchaare wierd blootgefield ? Moést Gy,terwyl Uwe gadelooze zachtmoedigheid de listige aanflagen van den ontaartden Hoogepriester op de allerliefiykfte wyze afkeerde, by Uwe Zielgrievende fmerten nog de pyn, de fmaad en den hoon van eenen alleryzelykften Kaakflag gevoelen ? Moest die allerfmaadelykfte flag U door eenen al. lergeringften Gerechtsdienaar toegebragt worden? Gedoog, ö lydende Jezus! dat wy onze oogen van deeze te akelige vertooningen afwenden ! Eene kil koude yzing bevangt onze Ledemaaten; terwyl onze harten, door eene gevoelige aandoening, bezwyken; Gelukkige aandoening, indien zy met eene zalige leerzaamheid gepaard gaat! Imaiers, roept het ge- O) 2 Kor. 5. is.  S24 Veertigste Meditatie enz. geluid van deezen vreezelyken Kaakflag niet tot oril ze hanen, dat Gy, ó gefmaadde Jezus, dien pyneIjken Slag, om ons, om onze Zonden en ongerechtigheden ontvingt? en zou dan die flag ons, nevens U, niet treffen ! Ja, myn Jezus! Wy gevoelen denzelven. Maar, ach! mogt dat gevoel in oni die Liefde ontfteeken , als waarmede Gy U die fmaad en pyne getroostte! Eenegevoellooze ondankbaarheid, eene zondige ongerechtigheid heeft tot nu toe onze harten beheerscht. Gun dan, ö lydende Jezus! dat wy ,door Uwegeleedene onrechtvaardigheden , door Uwen fmertelyken Kaakflag , tot Wederliefde moogen aangeprikkeld worden! Hebben wy, door onzen Zonden , veeleer dan deeze Gerechtsdienaar, U dien fmaadelyken flag toegebragt, ach! laat dan deeze pligtmaatige belydenis van een waar en oprecht berouw gevolgd worden! Laat de Zonden voortaan , als een aiïchuwelyk Monfter, het voorwerp van onzen geduurigen affchriken verfoeijinge zyn. Laat Uw mishandeld en bebloed aangezicht, voor het oog onzergeestelyke befchouwingen, tot een geduurige Spiegel verftrekken: dati zullen wy, ons-zelven befchouwenden, met eenen heiligen haat tegen ons-zelven aangedaan, en-mee eene zuivere Liefde jegens U, ö gefmaadde Jezus 1 ingenoomen worden. Deeze Liefde zal ons van onze misdaaden rechtvaardigen, ons met U verzoenen, en dat onfehatbaar geluk verwerven, van Uw verheerlykt Aanfchyn , hier namaals-in alle Eeuwigheid te moogen aanfehouwen. AMEN. EEN-  Lyden van Jezus-Christus. 245 EEN-ENVEERTIGSTE MEDITATIE. Mat. 26: vs. 59,60. Principes autem Sacer-**^ de Overpriesiers en dotum, & omne con- ^..^ de geheeleRaadzoch- cilium qucErebanc fal--s-& ten valfche getuige- fum testimonium con- nisfen tegen Jezus, 07» tra Jefum , ut eunrnn* Hem ter doodtebren* morti traderent : Et** gen 'Doch,zy vonden non invenerunt, cum niets, hoewel 'er veele multi falfi testes ac-0*- valjche Getuigen te cesfisfent. voorfchyn kwamen. (]a~) J^E Godloozen, zegt David, hebben het zwaard uitgetrokken : zy hebben hunnen boog ge[pannen, om den armen en hulpeloozen neder te vellen ; om dengeenen die oprecht van harte is te dooden, De groote Raad der Jooden had den Heiland, met zwaarden en ftokken, gevangen genoomen; men beraamde niets anders, dan zyn' Perfoon en naam in de vergeetelheid te bedelven. De ondervraaging over zyne Leere en Leerlingen had hiertoe niets kunnen toebrengen. Hoe langer men Hem ondervroeg, hoe minder voedfel men voor de wreedheid vond; aangezien de onnozelheid van Jezus in alles klaar doorftraalde. Zomin men vlekken in de Zon-, ne kan ontdekken , zomin konnen dezelve in de Zonne der rechtvaardigheid,Jezus-Christus,gevonden worden. Immers, (b) Hy had, om met Petrus te fpreeken ,gcen zonde gedaan,en in zynen mond was geen bedrog gevonden. Hy was dan nu wel gevangen; maar, men wist geene befchuldiging, met eenigen grond, tegen hem intebrengen. Men had Hem te (a) Pfal. 36. 14, (b) 1 Pet. 2. aa. II. Deel P  2ï6 E'EN- EN -VEERTIGSTE MEDITATIE OP HET te vooren wel gelasterd , en Hem (a) voor eenen Dra sjirpen IVynzuiper, den Vriend der Tollenaar en en Zondaaren uitgemaakt; maar, daar men zulks bewyzen moest, deed de verlegenheid hen verfbmmèn. Jezus is nu in hunne handen : wat raad nu? 3Men kan met waarheid niets tegen Hem 'vinden. Maar,daar is niets zoo heilig dat de Godlooze zich niet zal onderwinden te fchenden, om zyn bloedig oogwit te bereiken: by het geweld moet dan de list en hefbedroggevoegd worden,hetwelke ook in deezen Raad op 'c krachtigst uitblonk. Hieröm riep David, op deezen Raad zinfpeelende, in den Perfoon van den HeilandjUtt: (li) Die naar myn Leven flonden. deeden geweld ,en die my kwaad zochten fpraken ydelheden, en verzonnen den geheelen dag bedrog. Daar de Raad dan niets vond, om Jezus ter dood te kunnen brengen , zo neemt hy zyne toevlugt tot list en logen , en zoekt zelfs valfche Getuigen op, om dus zyii oogmerk te bereiken; doch,hierin zal men wederom niet flaagen. Kaïphas, en de gantfche Raad, beftaande uit (c) Qverpriesters, Ouderlingen des volks, en Schriftgeleerden, de voornaamfteMannen van Israël, allen uit den geestelyken en waereldlyken ftand, van welke men verwagtte, datzy de hoogfte Gerechtigheid zouden geöeffend hebben, waren nu de onrechtvaardigfte Rechters geworden. Van deeze mogt men ,mec recht, zeggen hetgeene de Propheet al lang te vooren voorzien had : (d) de rechtvaardigheid heeft 'er, te weeten in hunnen Raad,eerst gewoond; nu woonen 'm moordenaars. Zy hadden den dood van Christus gezwooren; nu waren zy ook allen even greetig , om dat befluit uittevoëren. Thans flaan de Overpiiesters gereed, om Hem te vonnisfen, Hem, die de vervulling was, van het Priesterdom; ja, die een f» Mat. n. 20. O) Pfal. 37. 13. (cj Luli. 22. 66. {dj Itaï. 1. 2!.-  Lyden van Jezus-Christus. 227 een Priester was, (a) in der Eeuwigheid op de wyze van Melchizedech. Thans zullen de Ouderlingen des volks Hem veröordeelen, die de (b) Zoon was van den Oude van dagen, (c) en die van den beginne, van de dagen der Eeuwigheid af, voort gekoomen is. Thans wil de Wee, of de Schriftgeleerden , Hem veröordeelen, die (d) gekoomen is om de Wet te volbrengen, en die zelfs (e) de voltrekking der Wet is- Zy zochten Hem te dooden, en van het leven te berooven , dien gekoomen was, (ƒ) opdat zy V Leven zouden hebben, en overvloediglyk zouden hebben. Hunne drift biertoe was ook zo groot, dat zy zich niet eerder ter ruste wilden begeeven, vóór aleer zy verzekerd waren dat Hy zou moeten derven. Zy vervulden op deeze wyze de Godfpraak van den Propheet Sophonias, die ten hunnen opzichte zeiddeHaare Vorften,&& Hoogepriesters,zyn, in 't midden van haar, als briesfehende Leeuwen: haare Rechters, de overige Leden van den Raad, zyn Avondvjolven;want, het was in den nacht- tyd, waarïn zy nog vergaderden ; haare Propheeten, de Schriftgeleerden, zyn uitzinnige en trouwlooze Luiden, die tegen de Wet misdreeven. Immers, luidde Gods Wet niet duidelyk, (h) dat een valfche getuige moest gedoodt worden? En, ondanks deeze Wet, zoeken zy valfche Getuigen,en alzo wierd degrootfte onrechtvaardigheid gepleegd door hen, die het Volk behoorden te regeeren in gerechtigheid. Wanneer eenmaal Simeon en Levi trouwloos met de Sichemieten hadden gehandeld, en deeze Mannen in hunne fmerte moorddaadig hadden omgebragt, zeidde de Aardsvader Jakob: (ï) Simeon en Levi, gebroeders, krygvoerende werktuigen der ongerechte) Pfal. 109. 4. (3) Dan. 7. 13. (c) Mich. 5. 2. (d) Mat. 5, 17. (e) Rom. 10. 4. (ƒ) Joan. 10. 10. (g) Soph. 3. 3,4. (//) Deut. 19. 19. CO Gen. 49' 5——'t?s. P S  228 Een-en-veertigste Meditatie op het gerechtigheid, in hunnen raad moet myne Ziel niet koomen ; en myn roem menge zich niet in hunne fzamenfpanninge ; want, in hunne woede hebben zy den Man gedood. Vervloekt zy hunne verwoedheid; want zy hardnekkig is , en hunne verbolgenheid, •want zy onbuigzaam is. Maar, welk- eene fmerc zoude het voor dien vroomen Aartsvader niet geweest zyn , indien hy de bloeddorftigheid niet van twee, maar van alle zyne Zoonen, inzonderheid die van Levi, tegen den Mesfias-zelv' had zien woeden. Schoon de Raadsheer (d) Jofeph van Arimathia in hunnen aan flag en handel niet had toegefemd, en een (¥) Nicodémus, de zaak van Jezus verdeedigde, deezen, echter, wierden niet gehoord; zy waren overftemd, en onbeftand tegen zoveelen als 'er voor de Onrechtvaardigheid ftemde. Gelyk nu het grootfte gedeelte van deezen Raad, om als de Propheet te fpreeken, (c) het recht in bitterheid veranderde, en de vrucht der gerechtigheid in alfem, alzo teekent de Evangelist Matthéus, niet zonder nadruk , aan, dat (d) de gehesle Raad valfche getuigenisfen tegen Jezus zocht, om Hem ter dood te brengen. Kaïphas was 'er eerst op uit geweest, om den Heiland met zwaareSchenddaaden te bekladden, namelyk, van oproer en valfche Leere, gelyk bleek uit de ondervraaginge (e) aangaande zyne Leerlingen en zyne Leere; maar, hy was in zyn voorneemen niet gedaagd: hieröm wilhy nu de zaak op een' anderen boeg wenden. Men wist met waarheid niets tegen den Heiland intebrengen; niets lasterlyks was 'er op Hem te zeggen; dewyl Hy hen nogmaals, gelyk weleer, kon voorftellen , Cf) wie van u zal my van Zonde overtuigen ? Maar, deeze gruwel-moord moest echter aan Jezus ten uitvoer gebragt worden; dus moest de fchyn van een wettig en Ca) Luk. 33. 50,51. CV) Joan. 7. 51. (e) Amos. 6. 13. Cd) Mat. 26". 59. CO Joan. 18. 19. (ƒ} — 8. 4&  Lyden van Jezus-Christus. 229 en billyk rechtsgeding gebeezigt worden, om deeze gewigtige zaak ce beflisfen. Hadden zy te vooren zynen eigen Leerling Judas, door het geld, (a) voor dertig Zilverlingen, weeten om te koopen, en tot eenen Verraader temaaken,zy zouden nu ook,door het geld, wel weeten valfche getuigen te vinden , om , onder deezen glimp van recht, Hem om 't leven te brengen. 't Was by de Jooden eene gewoonte , dat vóór hunne Vierfchaaren alles naar den mond van Getuigen beflist wierde. Deeze beflisfing hing dan, op zyn mmfte, van twee Getuigen af;gelyk uit het vyfde Boek van Moizes blykt: Q) één éénig Getuigen zal niet beft aan tegen iemand, over wat misdryf of boosdaad bet zoude moogen weezen: maar, door den mond van twee of drie Getuigen, zal alles bevestigd worden. Zy zochten dan flechts den fchyn van het recht te handhaaven, opdat zy zich voor de Waereld zouden konnen verantwoorden , en ook, opdat zy hnnne achtbaarheid by het Volk niet zouden verliezen; dit eischte ook de voorzichtigheid Cc) van de kinderen dezer Waereld, namelyk, hunne onrechtvaardig, heid te bedekken. Zy konden wel iemand oordeelen, en hem de dood aandoen; want,de uitvoering daarvan was hen door de Romeinen nog niet ontnoomen; gelyk wy nader zullen bewyzen, als wy deeze woorden verhandelen zullen: (d) 't is ons niet geöorloft iemand te dooden ; maar, zy vreesden voor oproer, en, dat de Aanhangers van Jezus, die veelen in getal waren, hen eens zulks mogten beletten; dus zochten zy Jezus aan den Romeinfchen Landvoogd over te leveren, en Hem alzo de allerfmertelykfte en fchandelykfte dood te berokkenen. Zy dachten wel, dat de Stadhouder tot die doodftraffe zo ligt niet zoude beiluiten, 't en ware hem eene genoeg- zaame f» Mat. 26. 15. (O Deut. 19. 15. (c) Luk. 16. 8. (d) Joan. 18. 31, p 3  23O EEN-EN-VEERTIGSTE MEDITATIE OP HET zame oorzaak des doods wierde voorgefteld; en daarom wilden zy hunne bezwaarnisfen tegen Hem met Getuigen fterken ;en, daarzy geene waare Getuigen konden vinden , hebben zy valfche getuigenisfen gezocht,en dezelve door eenig voordeel of geld om gekoft, even gelyk zy naderhand, om de opftandinge van Jezus te verdonkeren, (a) den Krygsknechten eene groote fomme gèlds gaven. Verfoeilyke Godloosheid van dezen Raad ; ja, byna ongeloovelyk,'t en ware de onfeilbaare Waarheid ons zulks in het Evangelie niet hadde aangetekend! Hoe is'tmoogelyk, dat 'er zulk-een verval in deezen achtbaarftenRaad beeft kunnen plaatze grypen! %y,die de heiligften behoorden te zyn, en uit wier (h) lippen men de weetenfchap, en uit wier mond men de wet moest zoeken, de handhaavers van het recht, en de voorftanders der Gerechtigheid, waren hier zelfs de onheiligite Vertreeders van de Wet! Immers, God had den Rechteren bevolen, geene (c) valfche getuigenis aan te neemen, ja zelfs bevolen denzuiken te ftiaffén. Duidelyk had God zich deswegens verklaard, zeggende, dat, wanneer (ds) zy naar ryp er.derzock bevonden dat de valfche Getuigen zynen Broeder beloogen heeft, zy hem zullen doen hetgeene hy zynen Broeder meende te doen, en dus zult gy 't kwaad uit het midden van uwechdoen. Maar, helaas 2 in plaatfe van geene valfche Getuigen aanteneemen , in plaatfe van dezelve te uraffen, zoeken zy dezelve, om de Onnozelheid ■ zelve om 't leven te brengen. Hoe zeer pasfen de woorden van den Propheet op deezen Godloozen Raad! (e) De Wet is verbroeien , de Booswicht krygtde overhand over den Rechtvaardigen, en daarom koomen 'er onrechtvaardige •sonnisfen uit. Daar nu de Rechters Godloos waren, is 00 Mat 28.12. 00 Malach. 1. 7. (0 Ex"od. 33. 1. 00 Deut. if, ï8,iq. (O Uabak. 1. 4.  Lyden van Jezus-Christu?; 231 is 't ook geen wonder, dat 'er Godlooze Dienaaren gevonden wierden, die hunne boosheid wilde ten dienfte (laan,om aldus in hunne gunst te geraaken; waaiöm de wysfte der Vorften,metrechr,zegt:(^) Een ■Vorst,diegaerne leugentaal aanboort,zal niet dan godlooze Dienaars hebben. Is een Saül verbitterd op de Priesters des Heeren, en willen (b) zyne Trauwanten tegen de Priesters hunne banden niet uiijleeken, 'er zal een Doeg gevonden worden, die, om Saül te believen, op de Priesters zal aanvallen, en O) vyf-'en-tachtig van hen dooden. Deeze Raad zoekt naauwelyks valfche Getuigen, of daar is terftond eene groote meenigte gereed; om hunne Ziel te verraaden; immers, daar is geene boosheid zo groot, of zo fchrikkelyk , of men vindt werktuigen die dezelve willen uitvoeren, en den Bevelgeever gelyk worden. Hier wierden de woorden van den wyzen Sirach bewaarheid; (d) Gelyk de Rechter van V Volk is, zoo zyn ook zyne Staats-dienaars: en gelyk de Overfle van de Stad is , zoo zyn ook de Inwooners, Allergodloost was deeze Raad: geen wonder dan, dat 'er (e) veele valfche Getuigen te voorfchyn kwamen ; gelyk de Evangelist aanteekent. Wie deeze Getuigen geweest zyn, en of zy ook wel bekwaam waren om getuigenisfe te geeven , heeft deH Matthéus nietbefchreeven CO-Volgens de joodfche Wetten mogten,Vrouwen, S aaven, Half v'ryé'n , Zinneloozen, Dieven, Dobbelaars, Woekeraars, Tollenaars, en allen die eenigzins veiüchtelyk waren, niet getuigen. Daarenboven waren nabeftaande Vrienden, zowel als Vyanden, hiertoe onbekwaam; maar, het is niet waarfchynelyk, dat deeze Raad hier zo naauw zal gezift hebben ; want, daar zy zelfs geilaagene Vyanden van den Heiland waren, hebben zy zeker- (a) Prov. 29. 12. (O i.Pveg 22. 17. (O i3. (d) Eccl. io. 2. O) Mat. 26. Co. CZ) Cod. Sauh. Cap. 111. §. 3. P4  232. EEN-EN-VEERTIGSTE MEDITATIE O? HET zekerlyk naar geene Vrienden van Jezus gezocht;nrar wel naar zyne bitcerlte Vyanden, die 'er toen genoeg te vinden waren; dewyl Jezus korte dagen te vooren, zyn gezach had geöcffend, toen Ily uit den (a) Tempel Gods dreef, allen die daar verkoften , en koften, en de tafelen der zvisfelaaren, en de zetels dergeenen die duiven verkoften, om - verre - wierp. Schande en fchade verwekt veeltyds de grootfïe haat; en dus is het denkelyk, dat dit Volk op den Heiland geweldig verbitterd is geweest. Doch wie deeze Getuigen zyn geweest, blykt ons niet; dit is zeker, wie zy waren Of niet, het waren valfche Getuigen , die allerleie valfche en verzonnene dingen , tegen den Heiland verklaarden. David had op deze fnoode Booswichten al voorlang, in den geest, gezinfpeeld , wanneer hy, in den Perzoon van Christus fpreekende, zegt: (b) daar ftonden valfche Getuigen op, en tuigden my dingen aan, daar ik niet van wiste. Zy hebben den Heiland zekerlyk van veele misdaaden befchuldigd, en allerleie valfche dingen ten laste gelegd. Hierover klaagde God reeds, door den mond van David, zeggende: (c) de mond des Zondaars , en de mond des Bedriegers, is tegen my geopend. Zy hebben tegen my gefprooken met eene valfche tonge, en my rondom aangerand met baatige woorden,en my bef reeden zonder oorzaak:: Doch, zy moogen zoveele Getuigen opgezocht hebben , als zy wilden; zy moogen nog zoveele listige omleidingen gebruiken, om de Getuigen te doen overëenkoomen, alles is doch te vergeef sch ; want, Marcus zegt: (W) hunne getuigenisfen waren niet be. iwaam, dat is, niet gelykluidend, noch gewigtig genoeg, om Jezus ter dood te veröordeelen. By de Jooden plagt men (e) de Getuigcn,door zeven Vraagen,te onderzoeken,namelyk,in wat zevental van f» Mat. ai. 12. f» Ps. 34. 11. ff) — 108. 2,3. 00 Mark, 14. 56. (0 Cod. Sanhed. C. V. SS. 123.  Lyden van Jezus- Christus. 233 van jaaren iets gefchied was, in wat jaar, in wat maand, op wat dag-teekening, op welken dag der weeke, in wat uure, op wat plaatfe. Antwoordde nu de eene Getuigen, dat iets gefchied was op den eerften dag, en de ander op den zesden dag, of, indien zy in de uuren,of maanden ,of plaatfen, verfchilden, dan waren de getuigenisfen krachteloos,en verdienden geene opmerking, noch geloof. Daar dit de gewoonte der Jooden was, geen wonder dan, dat deeze Getuigen elkander tegen fpraken, en dus de valschheid hunner getuigenisfen ontdekten. Het Was hier met den Heiland, even als met Sufanna geleegen, die de Ouderlingen valfchelyk van Overfpel befchuldigden , en wier getuigenisfen óók niet overeenkwamen; dewyl de een getuigde, dat het gefchied was (ei) onder een mastikboom, en de ander (b) onder een eiken ; zodat hier de voorzegging van David aangaande den Heiland vervuld wierd: (c) daar zyn valfcbe Getuigen tegen my opgeftaan, en de boosheid heeft tegen zich - zelve geloogen. Hier befchouwen wy dan met verbaazinge, hoe God, de Vader,die zynen Zoone voor een' tyd verlaaten, en Hem aan zyne Vyanden had overgeleverd, om door deeze met alle fmaidheden belaaden te worden, des niet tegenltaande, voor de onfchuld zyns Zoons gewaakt,en zorge gedraagen heeft; terwyle zyne Voorzienigheid , op eene wonderlyke wyze,de Vyanden door de Vyanden verydelde, en befchaamd maakte. Met recht riep dan David uit: (d) de Vyanden des Heer en hebben zich voor Hem bedroogen gevonden ; want, datgeene, hetwelk, naar hunne meeninge, en volgens hunne overleggingen, gefchikt was, om den Heiland der doodftraffe fchuldig te doen bevonden worden, is het middel geweest, om zyne onfchuld in het daglicht te Hellen; en dus, heeft O) Dan. 13. 54. (b) 58. W Ps. 26. ia. (d) 80. 16. P 5  334 Een-en-veertigste Meditatie op het heeft God , om met de woorden van David te fpreeken,zynes Zoons(a) gerechtigheid doen fchynen als het Licht, en zyne rechtvaardigheid, gelyk een' middag. Al arbeidt het Sanhedrin , om zyne onfchuld, door lasteringen, te verduisteren, zy breekt evenwel, gelyk de Zonne, door alle dampen en nevels heen. Zy zochten fchuld in den Onfchuldigen, in (/>) het onbevlekt en zuiver- Lam: zy zochten Zonden in diengeen en ,(0 welken geene Zonde gekend heeft. Averechtfche Zoekers!Blinde Jooden! hadt gy getuigen van zyne waardigheid , van zyne onnozelheid en weldaadigheid gezocht, 't gantfche Joodfche Land zoude van Hem getuigenisfe gegeeven hebben, en, met Petrus, uitgeroepen: dat Hy (d) weldoende door het Land trok , en genas allen die onder 's Duivels geweld waren. De Hopman zoude gezegd hebben: Hy heeft •mynen Knecht, die (e) beroerd was,en zwaare pynen leedt, doen gezond worden, (ƒ) De blinde Bartaméus zoude getuigd hebben, dat Hy hem ziende had gemaakt, (g) Maria -Magdakne zoude geroepen hebben, dat 'er door zyne magt zeven Duivelen uit haar waren gevaren. De grootfte menigte zoude beleeden hebben „dat zy de merkteekenen zyner Goedheid droegen. Maar, de Boosheid zocht zulke getuigenisfen niet: de Waarheid wierd hier verftooren : hier golden de woorden van Ifaïas , (h) de Waarheid valt neder op de ftraaten; de billikheid yindt nergens ingang. : Geen wonder dan , dat hunnen leugen - mond tot fchande gemaakt, en hunne tongen verdeeld wierden , gelyk Matthéus getuigt, zeggende: (i) Doch, zy vonden nuts, hoewel 'er veele valfche Getuigen kwamen,dat Hem eene oorzaak des doods konde zyn. Gelyk het hier met den Heiland, aldus was het (a) Pfal. 36". 6. (b) 1 Pst. 1. ip. f>) 2 Kor. 5. 21. (d) Adtor. 10, 38. (O Mat. 8. 6—13. ff) Mark. 10. 46. {g) Luk. 8. 2. (J>) Ifaï. 59. 14. (?) Mat. 26. 60.  Lyden van Jezus-Christus. 235 het welëer met Daniël geleegen, wiens Vyanden (a) gelegenheid zochten, om iets tegen hem te vinden in zaaken die den Koning raakten; maar, zy konden geene reden vinden, om hem verdacht te maaken, om,' dat hy getrouw en buiten alle jcbuld was. Dies zochten zy (b) gelegenheid in zaaken die de Wet van zynen God raakten, en bewoogen den Koning Darius, dat 'er een Koninglyk Bevél zoude gegeeven worden; (c) dat all' wie binnen den tyd van dertig dagen iets verzocht zal hebben , van wat God of Mensch, behalven van den Koning, geworpen zal worden in den kuil der Leeuwen: Zy klaagde Daniël by den Koning aan, dat hy zich aan het Bevél niet liet (d) gelegen zyn; dewyl hy zyn Gebedt op drie tyden van den dag uitflortte. God verloste Daniël ook, om dat 'er niets gevonden wierd waardoor zy dien vroomen Man doodfchuldig konden verklaaren. Op gelyke wyze was het hier óók gefield; immers, all' wat de valfche Getuigen ook mogten bybrengen , zy konden in den Heiland niets vinden om Hem ter dood te brengen. Hetgeene David welëer zeidde, pr.st hier op den Heiland : (e) zyne zonde zal gezocht, en niet gevonden worden, Gelyk nu de onnozelheid van Jezus langs allo kanten doorilraalde,alzo was zulks ook gantsch nodig voor onze verlosfinge, namelyk, dat 'er geene misdaad in Jezus gevonden wierde: hieröm zegt Paulus: ( /') zodanigen Hoogepriester betaamde het dat wy hadden,heilig, onnozel, onbefmet, afgezonderd van de Zondaaren. Hy moest, vooreerst, heilig en onnozel lyden, anderzius konde Gods Gerechtigheid niet voldaan worden; en dewyl (g) Christus Jezus een Middelaar tusfchen God en de Menfchen is alzo moest Hy ook onfchuldig veroordeeld worden , O) Dan. 6. 4. (3) — 5- 60 7- ld) Dan. 13. (e) Plal. 10. 15. (.0 Heb. 7. 26, (SJ 1 Tim. 2. 5.  236' EEN-EN«VEERTIGSTE MEDITATIE OP HET den,anders konHy geen Middelaar zyn;want,hy, die zich als Middelaar tusfchen twistende partyé'n ftelt, moet noch de eene, noch de andere, beleedigd hebben. Daarenboven is de belooning der Zonden , gelyk Paulus zegt , O) de dood , zowel de tydelyke als de eeuwige. Ware Jezus dan zondig geweest, dan hadde Hy in zyn lyden en fterven blyven fteeken, en nimmermeer daaruit konnen koomen : het graf zou Hem dan beflooten gehouden hebben; maar, daar Hy heilig en onnozel was, zou God ook, naar de Voorzegginge van David, zyne (b) Ziel niet in ie helle laaten, noch niet toelaaten, dat de Heilige de bedervenis zou proeven. Ja; ware Jezus niet onfchuldig geweest, Hy zoude ons ook met God niet hebben konnen verzoenen; want, die zelfs verzoend moet worden, kan geen Verzoenaar weeze'n; des Job te recht zegt: (c) wie kan hem ztti' ver maaken, die van onzuiver zaad ontvangen is ? Het moest dan noodzaakelyk een God - mensch, de Onnozelheid-zelve zyn, die, volgens Job,de e'énigfte is die dat vermogt, om ons, gelyk Paulus fpreekt, (d) door het kruis met God te verzoenen. En, hoe zoude iemand, die zelv, door de Zonden, Gods vyandfchapop zichgelaaden had,andere Zondaaren met God kunnen bevredigen ? Dit was David bewust, zeggende: (e) een broeder verlost niet, hoe zal een mensch verlosfen ? Hy zal God zyne verzoevinge niet geeven; noch den prys van de verlosfinge zyner Ziele: en hy zal arbeiden in der Eeuwigheid. Indien Jezus niet onbefmet, en van de Zondaaren niet afgezonderd ware geweest, Hy hadde ook voor ons geen Voorbidder en Voorfpreeker by God kunnen zyn ; maar, nu moogen wy ons verheugen, dat, fchoon (ƒ) iemand gezondigd beeft, wy, echter , een Voorfpreeker by den Vader, Jezus - Christus die rechtvaardig is, hebben. Om 00 Rom. 6. 23- ) Pfal. 15. II. (V) Job. 14. 4. (O Eph- 2. 30. CO Pfal. 4»- 8»* CO 1 Joan- fl- «  Lyden van Jezus-Christus. 237 Om de onbefmetheid des Heilands aftebeelden, had God al van ouds begeerd, dat het (a) Paaschlam zonder eenig mangel zyn moest ,• alles, wat God opgedraagen wierd, mogt noch (b) blind, of gebrooken zyn, ofkwetfinge, of puisten, offchurft, of jeukzel hebben. Alles moest ongekreukt, en zonder 't minde gebrek zyn, om hierdoor te beduiden, dat het Verzoenöffer Jezus-Christus desgelyks ook weezen zou: hieröm noemt de Apoftel Petrus Hem te recht: (ci het onbevlekt en zuiver Lam; hieröm zegt de Kerk, die geestelyke Bruid , van haaren Bruidegom: (d) myn Beminde is blank en bloozend\ blank wegens zyne heiligheid en onnozelheid; bloozend door het bloed , dat Hy voor ons aan het Kruis vergooten heeft. Zyne roode wonden hadden niet verdienftig en geneezende konnen zyn, indien zy niet met de witheid zyner onfchuld en onbefmetheid veréénigd waren geweest. Gelyk de roode Koleur niet aangenaam is,'t en zy ze op een' witten grond gelegd is, alzo zoude de roode wonden en traanen van Jezus zynen Vader niet aangenaam geweest zyn , hadden z/ niet den witten grond zyner onnozelheid en rechtvaardigheid gehad. Dewyl dan onze Zaligmaaker , (e) welke geen zonde gekend heeft, voor ons ais zondig gehandeld is, ishierïn voor ons een'grooten troost verborgen , want nu zyn wy verzekerd, dat Hy niet om Zyne of eigene misdaad geleeuen heeft, maar, om voor onze zonden te voldoen: waarom ook de Evangelifche Propheet zegt: (ƒ) het is om onze boosheden, dat Hy gewond is;'t is om onze ondeugendheid, dat Hy verpletterd wierd. De ftraffe, die ons de vrede moest geeven, is op Hem gevallen, zodat Hy dan alle onze fchuldfn betaald heeft, waartoe wy onmagtig waren : daarom zegt ook onze Heiland, door den mond van OO Exod. 12. 5. (b) Levit. 22. 22. Ce) 1 Petr. 1. 19. 00 Cant. 5. 10. CO 2 Kor. 5. 21. C.O Iflt 53. 5.  238 EEN - EN - VEERTIGSTE MEDITATIE OP HET van David: (a~) Hetgeene ik niet geroofd had, moest ik betaalen. Ach! indien wy eene zoo groote weldaad , door onzen lydenden Jezus aan ons bewezen, eenmaal met ernst overdenken, wie vindt zich dan niet gepraamd om in eene dankbaare verrukkinge, met David, uitteroepen: (b) Wat zal ik den Heere vergelden voor air hetgeene dat Hy my gegeeven heeft ? Welk-een Befluit moeten wy nu uit deeze overweegingen voor ons maaken ? Een ernfiige yver en zucht tot eenen heiligen wandel. Ditzelfde houdt de Apoftel Paulus ons vóór ,fchryvende aan die van Korinthen: (c) Ch'rifus is voor allen geforven: opdat degeenen die leeven niet meer voor zichzelve leeven, maar voor dengeenen die voor hen geforven, en verreezen is. Wordt gy dan aangevogten door hovaardy; wapent U tegen dezelve door de ootmoedigheid van Uwen Heiland, en denkt, hoe Hy befpot en in zyn Leven veracht is geweest. Koomt de Wellust u aanklampen, denkt hoe Christus lichaam gegeesfeld, geflagen ,en doorftooken is.Kwelt U Haat, Nyd,of Wraakgierigheid,overdenkt, hoe Uw Heiland, met veele traanen en zuchten,voor U,en voor alle zyne vyanden gebeden heeft; daar Hy zich over dezelve billyk hadde kunnen wreeken. Welk Dier loopt weder in den ftrik , waaruit het éénmaal ontworfteld is ? Wel hoe! zullen wy dan nog, nadat Christus ons uit de flrikken en banden der zonden heeft vrygemaakt, weder tot onze oude boeijen keeren? ö Neen! Laat ons veel liever voortaan de vermaaning van Petrus volgen, ziende dat Chriltus (d) onze zonden zelv in zyn lichaam aan het kruis gedraagen heeft , opdat wy de zonden afgeforven zynde, voortaan voor de Rechtvaardigheid zouden leeven. Amen. GE- (a) Pfal. 68. 30. (b) Pfal. 115. 12. (c) 2 Kor. 5. 15. (li) 1 Pet. 2. 24.  Lyden van Jezus-Christus. 239 GEBED. Lydende Jezus ! Geduchte Majefteit! Eeuwige Waarheid! Hoe fchrikkelyk zyn de vertooningen, die de onrechtvaardige Vierfchaar van Kaïphas, en zynen Raad , aan onze befchouwingen oplevert! Hoe lydt Gy, ö lydende Heiland! in het midden van van Uw Lyden! Hoe heerlyk wordt Gy, ö HemelMajefteit, gekwetst! Hoe fnood word Gy, die de Weg, de Waarheid, en het Leven zyt, in deeze Goddelooze vergadering, aangerand en beleedigt! Een aantal valfche Getuigen verzaamelt zich, om U, die de Eeuwige Oprechtheid zyt, van valschheid, misdaad, en boosheid te befchuldigen. Uwe Rechters-zelve ftaaven hun gezach op de getuigenisfen van deeze fnoode Getuigen, en oordeelen, flechts , om U te veröordeelen. Ach ! Lydende Jezus ! Wy zyn Uwe Evenbeelden; Gy herfchiepc ons, naa de zonde, in Uw Godlyk bloed, opdat wy U,op nieuw,zouden gelyk worden;en in weerwil deezer dubbele en onverdiende weldaad , zyn wy gelyk aan diegeenen die thans vóór den Rechtbank tegen U getuigen. Wat zyn onze zonden,ongerechtigheden , en overtreedingen, anders dan valfche getuigenisfen , die wy tegen U geeven ? Uw Hemelfche Vader fchiep ons, drukte zyn Beeld in onze zielen: en waar is onze gehoorzaamheid, dewelke getuigt, dat wy kinderen van Uwen Hemelfchen Vader zyn? Waar zyn onze werken, deugden en alle die ziel. - cieraaden , die getuigen moesten, dat wy naar dat Godlyk Beeld gevormd zyn? Gy, ö lydende Jezus! herfchiept ons in Uw Godlyk bloed , en reinigde ons in hetzelve van onze onreinheid; maar, kan onze reinheid, blanke onfchuld, en zuivere onnozelheid, van die onbegrvpelyke weldaad getuigenisfe geeven ? Uw Heilige Geest heiligde ons door de uitftortinge zyner Godlyke gaaven , en wcar is onze Heiligheid , die dee•3 3 W T : ze  240 Een-en-veertigste Meditatie op het ze Hemelgunften beantwoordt , en getuigenisfe geeft, dat wy heilige beelden en kinderen zyn van een aanbidlyk, drie-éénig Opperweezen? Zyn wy dan, ö lydende Jezus ! vóór Uwe rechtvaardige Vierfchaar niet onëindig fchuldiger, dan zy,die voor de onrechtvaardige Vierfchaar van Kaïphas onrechtvaar* diglyk tegen U getuigden ? Ja, lydende Jezus! Ja. Maar,ach! Laat de overweeging van deeze treffende Waarheid onze harten treffen ! Laat ze in dezelve eene onverzettelyke liefde tot de deugd, oprechtheid , rechtvaardigheid, en heiligheid inboezemen ! Laaten alle onze daaden getuigen, dat wy kinderen, en ledemaaten, van Uzyn, die ons heilig Hoofd zyt ! Geef, eindelyk , ó genadige Jezus, dat wy, in allen onzen handel en wandel, U onvertfaagt voor de Waereld moogen belyden ; opdat wy éénmaal, als waare kinderen , als Uw herkreegen Volk, door Uw bloed verlost, en gereinigd, ook door U in alle Eeuwigheid vóór Uwen Hemelfchen Vader moogen beleeden worden. AMEN. TWEE-  Lyden van Jezus-Christus. 24! TWEE - EN - VEERTIGSTE ME Dl TATIE. Mat. 26. 60,61,62. Novisfime autem vene- %r%.Maar, eindelyk kwamen runt duo falfi testes,*^ 'er twee valfche Getui- & dixerunt: hic dixit: fyi^ gen, en zeidden: deeze posfum deitruere tem- heeft gezegd: Ik kan plum Dei, & post tri- den Tempel Gods om- dutim resedificare il-"®* verre werpen, en den- lud. Et furgens Prin-^ zeiven, naa drie da- ceps Sacerdotum, ait** gen, weder opbouwen. illi: nihil respondes ad^.§. En de Hoogepriester ea, quse ifti adverfum opflaande , zeidde tot te testificantur ? • antwoordt Gy \%% niets °P hetgeene dee- §4 zen tegen Ugetuigen? Onder alle de Perzoonen, die voorbeelden van den Heiland zyn geweest, is de Propheet Jeremias geen van de minften. Immers, wat heeft hy mede van den Joodfchen Raad , en van de Overpriesteren niet te lyden gehad-! Hoe dikmaals hebben zy aanflagen gemaakt, om hem het leven te benee» men, zeggende: (a) laat ons hout in. zyn brood doen, en hem van het land der levenden uitroeijen; dat zyn naam niet meer gemeld worde Heeft niet Pbasfur,een Höogeprie&ter van het oude Verbond, met zyne Amptgenöoten , tegen hem, omdat hy het woord des Heeren predikte , raaöflagen gefmeed , zeggende: (b) komt, laat ons aanflagen tegen Je ■ remias verzinnen ; laat ons hem met de tonge flaan, dat is valfche getuigenisfen tegen hem inbrengen, en geen acht geeven op alle zyne reden; des ook de Hoe- f» Jer. 11. ip, (F) —-— 18. rg. II. Deel. Q  243 Twee-EN-veertigste Meditatie op het Hoogepriester (*) Phasfur den Propheet heeft °eflagen, en hem in de gevangenisfe geworpen Hetgeene Jeremias hier berokkend wierd, is'onzen Heiland het tegenbeeld van Jeremias, en den Heere van alle Propheeten, ook wedervaaren. Wat al listen en laagen heeft de Joodfche Raad niet in 't werk gelïeld ! Hoeveele aanflagen hebben zv niet eefmeed, om Hem het leven te ontneemen! Gelyk Phasjur de Hoogepriester het meest op Jeremias verbolgen was, alzo was de Hoogepriester Kaïphas ook de yverigfle van den Raad, om Jezus ter dood te brengen; hy (h) was degeene, die den Jooden den raad gegeeven had, dat het nut was dat 'er een mensch te weeten Christus, zoude f erven voor het volk. Wierd Jeremias dan met de tonge geflaeen en valfche getuigenisfen tegen hem ingebraet zon* der acht te geeven op zyne antwoorden, op gelvke wyze zochten ook (c) de Overpriesters, en de geheek Raad, valfche getuigenisfen tegen Jezus om Hem ter dood te brengen, zonder eens te letten or> alle zyne verdedigingen. Maar, gelyk de valfche Getuigen met overéénkwamen, zo zyn 'er eindelyk twee valfche Getuigen, naar alle waarfchynelykheid uit den Raad, opgedaan, om tegen Jezus te getuiVen welken zeidden: Deeze heeft gezegd: Ik kan den 1 empel Gods omverre werpen, en, naa drie dagen , denzelven weder opbouwen. De Overpriesters, en Pharizéën; ja, de gantfcbe Raad, waren flechts hier (d) op uit, om Jezus om het leven te brengen. Zy hadden gemeend , dat zy iets in zyne Leere, of Leerlingen, zouden gevonden hebben hetgeene Hem doodfchuldig konde maaken; maar, daar dit mislukte, wendden zy het op eenen anderen boeg, en zochten veele valfche Getuigen; doch, all' wat deezen ter zyner befèhuldiginge in- CO Jer. 20. 2. 00 Joan. 18. &. CO Mat. 26. 59. GO Joan. u. 53.  Lycen van Jezus-Christus. 243 inbragten , behelsde niets dat de doodftraf waardig was. Dè Bloedraad was dan nu verlegen; wac raad zoude men nu neemen? welk-eenen weg mee Jezus inflaan? Zou men Hem nu vry laaten? maar, wat zal dan het Volk ,aangaande deezen Raad, zeggen , of denken ? Maar, neen. Gelyk, om my als David te uiten,(a) het oude fpreek-woord zegt: van de godloozen komt godloosheid voort; alzo ging het ook hier; want, (f) ten laatflen zyn 'er twee valfche Getuigen gekoomen, en zeidden: Deze heeft gezegd: Ik kan denTempel Gods verderven, en,naa drie da* gen, denzelven weder opbouwen. Twee Getuigen kwamen 'er dan te voorfchyn, die ook volgens Gods Wet verëischt wierden in het Gerichte,om iemand te veröordeelen, luidende deeze Wet aldus: (c)door den mond van twee of drie Getuigen zal hy f erven, die gedood zal worden. Wie deeze Getuigen waren, teekent de Evangelist niet aan; maar,Marcus zegt,dat zy (i) opfonden; waaruit men dan befluiten kan, dat deeze Getuigen Leden van den Raad waren, die, ziende dat de andere Getuigen zich onderling hadden tegengefproken, zich als Getuigen opwierpen , opdat men aan hunne achtbaarheid meerder geloof zoude flaan ; fchoon hunne getuigenisfen van den zelfden aart waren, en dus den toets niet konden ukftaan. Een daad, voorwaar! die nog op deezen dag den Joodfchen Raad brandmerkt. Immers, het is tegen alle recht en reden,dat iemand Getuigen en t'zamen Rechter is, en dat nog wel een vallche Getuigen. Hoe is zulkeene daad het gezach eens Raadsheers onwaardig! Heeft Salomon niet gezegd ;(e)leugen'dchtige lippen betaamen eenen Forst-niet? Zy zeidden dan, gelyk Markus meldt: (f) wy hebben Hem hooren zeggen. Het (d) 1 Reg. 24.14. CO Mat. 26. 61,62. CO Deut. 17. 6. C«0 Matt 14. 57. CO P">v. 17. 7- (f) Mark. 14. 58. Q *  244 Twee en-veertigste Meditatie op het Het dunkt hen veel ter bezwaarirge der zaake té kunnen bybrengen ,dat zy het niet - alleen gehoord, maar zelfs uit zyn eigene mond gehoord hadden, de Een zeidde dan, gelyk Matthéus woorden luiden: f» Ik kan den Tempel Gods verderven, en, naa drie dagen, denzelven voeder opbouwen, de Ander, volgens Markus, ik zal deezen Tempel, met banden gemaakt, breeken; en binnen drie dagen eenen anderen, mei geene handen gemaakt, optimmeren. Deeze getuigenis had grooten fchyn van waarheid,aangezien de Heiland iets dergelyks, in 't begin van zyn Predikampt, gezegd had. Immers, toen onze Heiland, de Koopers en Verkoopers uit den Tempel gedreeven had , vraagden de Jooden Hem; (£) IVat teken toont gy ons, ■ dat gy deeze dingen doet ? waarop Jezus heeft geantwoord, ontbindt deezen Tempel, en binnen drie dagen zal ik dien oprechten. Deeze woorden van den Heiland wilden men hier op het fchandelykfle verdraaijen. Hy had flechts, door deeze woorden, zynen aanftaanden dood en opftandinge voorzegd, namelyk , hoe de Tempel zyner Menschheid , waarïn (V) alle de volheid der Godheid lichaamelyk woont, door den dood zoude ontbonden worden , en Hy dien,echter, door zyne Almagt, ten derden dage weder zou verwekken. Deeze Getuigen bragten hier een' viervoudigen leugen te vooi fchyn; ten eerfte, de Heiland had gezegd • 00 ontbindt deezen Tempel; doch, de Een had Hem hooren zeggen: Ikkan,en de Ander: Ik zal. Ten tweede; Christus fprak van den Tempel zyns Lichaams; maar,zy duidden het uit op den Tempel van Jerufalem, en, om dit duidelyker te bèwyzen , voegen zy 'er by: met handen gemaakt; welke woorden Christus nooit gefprooken had. Ten vierden, zy geeven voor, O») Mat. 26. 61. (O Joan. a. l8,to. - CO Kol. 2. 9. 00 Joan. 2. 21,  Lyden van Jezus-Christus; 245 voor ,'dat Hy gezegd had: dat Hy eenen anderen, met geene handden gemaakt, zoude optimmeren; doch, Christus had alleen gezegd, dat Hy den zelfden Tempel, die zy ontbinden zouden , weder zou oprechten. Hoe overtuigde het gedrag van deeze Getuigen hen van logentaai! hoe wierden zy in 't vervalfchen van 's Heilands woorden befchaamd! Hierover klaagde de Zaligmaaker al in den Perzoon van David, zeggende : Qa) die my kwaad zochten fpraken ydelbeden , leugens , en verzonnen den gantfchen dag bedrog, om myne woorden te verdraeijen. Deze aanzienelyke Luiden, deeze Raadsheeren hadden zich hier gelyk gemaakt aan dat gemeene Volk, hetwelk mede valfchelyk tegen Jezus getuigd had : het was hier gefield, gelyk in de dagen van Jeremias, toen hy zeidde: het zyn misfchien maar de armen of dwaazen, die den weg des Heeren niet weeten; daarom zal ik naar de groote of Edele Mannen gaan, en tot hen fpreeken: die hebben den weg des Heeren gekend en het oordeel van hunnen God: maar die hadden, gelykerhand, het jok nog meer gebrooken, en de banden verfcheurd. Dit wierd hier, by uitneemendheid, bewaarheid. Deeze befchuldiging was rondom verfoeilyk, en bovenmaate boosaartdig, en bekwaam om all' het Volk tegen Jezus gaande te maaken ; waarom de Heiland, door den mond van David, ook zegt: (c) met eene valfche tonge hebben zy tegen my gefproken, en my met haatige woorden omcingeld. Het is bekend in hoe groot eene achting de Tempel by de Jooden gehouden wierd , en met welkeen' wonderlyken yver zy voor denzelven ingenoomen waren , dermaate dat zelfs diegeenen die in andere Landen verftrooid waren, in het bidden, hunne aangezichten daar naartoe keerden, gelyk in Daniël gebleeken heeft, die, toen hy (d) God aanbadt de (a) Pfalm 37. 13. (è) Jer. 5. 4,5. CO Pfalm 108, 3. CO D»n» 6- 10. Q 3  246* Twee-en*veertigste Meditatie op het devenfters van zyne kamer, naar Jerufalem toe, open zettede Zy roemden ook op hunnen Tempel, als op eene onverwinnelyke fterkte,en ftelden daar all' hun betrouwen op: zeggende, (a) des Heeren Tempel, des Heeren Tempel, des Heeren Tempel is het. By deezen Tempel, en deszelfs ib) goud, waren zy ook gewoon tezweeren; en hieröm konden zy niet gehengen dac iemand met geene genoegzaame eerbied van denzelven fprak. Wanneer zy iemand zwaar wilden aanklaagen, befchuldigden zy Hem, dac hy tegen den Tempel gefproken, en denzelven ontheiligd had; immers, coen zy Paulus, by Felix den Landvoogd, wilden zwart maaken en bekladden, zeidden zy : (V) deeze Mensch heeft getracht den Tempel te ontheiligen. Men konde den Jooden ook geene grootere fmerte aandoen, dan met te zeggen, dac de Tempel verwoest zou worden; het woord verwoesting ontzettede en verfchrikte hen: zulk zeggen was by hen eene grootfte misdaad, en den dood waardig. Dit ondervond immers de Propheet Jeremias , daar hy voorzeidde, dat het met den Tempel zou gaan, gelyk met Silo, en dat de Stad verwoest zou worden top dit zeggen: (77) hebben de Priesters, Propheeten, en al het volk, geroepen: laat hem de dood fterven. Toen de Jooden de H. Stephanus gaarne van kant wilden hebben, (e) hebben zy valfche Getuigen gefield, die zeggen zouden: deeze mensch houdt niet op woorden te fpreeken tegen de heilige plaatfe en de Wet. Want, wy hebben hem hooren: zeggen, dat die Jezus van Nazareth deze plaats te niet zal doen. Dit namen zy ook zoo euvel op, dat zy zynen mond met eene hagelbui van fteenen flopten. Uit dit-alles kan men dan genoeg afleiden, hoe groot de misdaad was die zy den Heiland ten laste leidden; waaruit zy ook wilden befluiten, dat Hy den (?) Jer- 7- 4- (O Mat. 23. 16. CO Aftor. 24, 6. OO Jer. 26. 8so.i (O Aüoi. £. 13,14.  Lydèn van Jezus-Chrïstus. 247 den dood verdiend had. ' Maar, verënderlbllen wy eenmaal, dat Jezus zulks gezegd had, namelyk, dat Hy den Tempel Gods zoude verderven, en,naa drie dagen, dien weder opbouwen. Hierin was immers geene misdaad beflooten ; Herodes had dien onlangs vernieuwd : en toen Christus iets dergelyks gefproken had , van den Tempel zyns lichaams, namen de Hoorders het flechts op als een' ydelen roem , zodat zy zelfs fpotswyze zeidden : (a) Zes - enveertig jaaren beeft men over deezen Tempel gebouwd, en zoud Gy bem binnen drie dagen oprechten ? Had Hy dan met zulks te zeggen zo grootelyks misdaan, waarom hem dan toen niet befchuldigt,en daarvoor geftraft? Maar, het ontbrak den Rechteren aan itoffe om Jezus ter dood te veröordeelen, en daarom zochten zy naar middelen van onrecht, om hun doelwit te bereiken. Daar dan de Herders en Overheden der Jooden zich zoo gruwelyk aan den Zaligmaaker vergrypen, en zulke Godvergeetene middelen fmeeden, om zyn onfchuldig bloed te vergieten, zien wy de woorden van den Propheet Michéas vervuld: (V) Be Heilige is van de aarde vergaan, niemand onder de menfchen is oprecht: Zy leggen altemaal laagen, om bloed te vergieten: yder maaktjagt op zynen broeder, om hem te dooden. Bie onder hen nog de beste is , is als een1 doornboom: en de oprechtfe is als eene doornbegge. Maar, hoe listig deeze Raadsheeren hunne lasteringen ook overlegd hadden, gefchiedde hier, echter, hetgeene van God, by^,vermeld ftaat:(Y) Hy brengt de Raadslieden tot een' gekken uit (lag, en de Rechteren tot dwaasheid; want, Marcus zegt: (óQ hunne getuigenis was niet bekwaam. Immers, zy waren niet éénftemmig, of gelykluidende; want, de Een had van Zyne magt van het te kunnen , en de Ander van Ca) Josn. 2. £0 (iO Mich. 7. 2 4, Cf) Job. 12. 17, 00 Mark. 14. 50, Q 4  243 Twee-en-veertigste Meditatie ob het Br ^en,Wil,0m- den Tc'mPei aftebreeken, Tezus pefchuldigd; waann een groot onderfcheid gelegen was: zodat de onfchuld van Jezus klaarlvk is bevestigd geworden, aangezien de Vyanden door Vyanden befchaarnd gemaakt wierden. Hoe belagchelyk was deeze getuigenis niet voor't oog van elk redelyk mensch; aangezien de Heiland zoo geyverd had voor de eerbied en eere van het huis zyns Vaders : Immers , daar Hy de Koopers en Verkoopers, en de VVisfelaarS>uit den Tempel verdreeven had, bleek zyne eerbied voor den Tempel zeggende: (a) wilt het huis van mynen Vader Peen huis van koophandel maaken; waaruit dan genoeg bleek, dat de eere van Gods huis Hem het allermeest ter harte lag, en Hy voor hetzelven meer' yverde dan zyne Tegenpartyders. Deeze daad dan vermengde ten éénemaal de valfche Getuigen die Hem van oneerbiedigheid en onëere , tegen den Tempel begaan, befchuldigden. ö Hoe gruwelyk en Godvergeeten moet deeze Raad met geweest zyn! Immers, niet tegenftaande men van alle kanten overtuigd was;niet tegenftaande men van de valschheid dier Getuigen bewust was en wist, dat dezulken met de dood moesten geftraft worden , volgens Gods aldus - luidende Wet! wanneer (£) een valfche Getuigen zynen Broeder behoren heeft zullen zy hem-zelv doen hetgeene hy zynen Broeder meende te doen, en gy zult het kwaad uit het mtaden van u wechdoen. Gy zult u over hem met ontfermen: gy zult vraagen Ziel om Ziel, oo« voor ooge,tand voor tand,hand voor hand, voet voor voet: niet tegenftaande, (zeg ik) dit- alles.nam Kaïphas deeze Getuigen, deeze vermeetele en Godvergeeteve Logenaaren, onder zyne befcherminge;ja,poogde hqnne Godlooze betichtinge door zyn gezach ie (*) Joan. i. ie. (O Deut. 19. iS, 10—21.  Lyden van Jezus-Christus. 249 onderfteunen , en voor zwaare en doodfchuldige klagten te doen doorgaan. Immers, zegt de Evangelist niet ?(a) de Hoogepriester opflaande, heeft tot Hem gezegd: Antwoordt Gy niets op hetgeene deeze tegen U getuigen ? De Heiland op die valfche befchuldiging ftilzwygende, bevond Kaïphas zich verlegen; des ftuift hy dan op in toorn en gramfchap,en wilde Jezus,om zyneftilzwygenheid, verdacht maaken, en,als welëer, (£) hem laagen leggen; begeerig zynde iets uit zynen mond te vatten, om Hem te befchuldigen, en ter dood te veröordeelen. Gelyk Kaïphas , naar de gewoonte der meeste Rechtbanken, en ook die der Jooden, te vooren zat, alzo was hy nu opgeftaan. Van Moizes zegt Gods woord, dat (c) Hy zat om het volk recht te doen; Dus was ook de Hoogepriester Ananias zittende, toen hy het bevél gaf, om Paulus (d~) voor den mond te flaan ;maar, wanneer de Joodfche Rechters eene lastering hoorden tegen God, of zynen Tempel, moesten zy, volgens hunne overleveringen, opftaan, om dus hunnen yver voor Gods Eere, of hetgeene God aanging,te betoonen; en daarom ftond Kaïphas pp, zodra hy de betichting van de af breekinge des Tempels ? en deszelfs opbouwinge hoorde, tot een bewys zyner gewaande ontroeringe , en fchynheilige Godvruchtigheid ; als hierdoor zynen afkeer en verfoeijinge van die lastering toonende. Zyn valsch misnoegen geeft hy met deeze woorden te kennen ,• zeggende tot den Heiland: antwoordt gy niets op hetgeene deezen tegen u getuigen: Als of hy zeidde : Een aangeklaagde moet immers voor het gerichte fpreekgn,en zich verantwoorden wanneer hy befchuldigt wordt, of zyne ftilzwygenheid word voor eene bekentenis aangenoomen. Gy fchynt deeze betigtinge wel als iets gerings aan te merken! Het is, waarJyk3 geen O) Mat. 26, 62. (O Luk. u. 54. CO Ejfod. 1%, 13, (O Aft. 23. 2,3. Q 5  35o Twee-en-veertigste Meditatie op het geene geringe zaak, den God van Israël te fmaaden Weet gy wel, om met Ifaïas te fpreeken: (V) wien gyhebt befchimpt, en wien gy hebt gelasterd: teven wien gy uwe flemme hebt verheven? Is het niet tegen den Heiligen van Israël, die in het binnenfïe van s Tempels-Heiligdom , (b) tusfchen de twee Uoerubtns woont , wiens Huis gy hebt willen afboeken, en, gevolglyk, eene misdaad van gekwetfte Majefteit hebt begaan?Ja:gy hebt gezondigd tegen het gantfche Joodfche Geflachte; hetwelk gy,door het afbreeken van den Tempel, van hunnen Godsdienst jzoud berooven. Immers, de Tempel is het Bé» dehuis, niet van ééne enkele Stad, maar van het gantfche Joodfche Land,en dier Natie,door de geheele Waereld woonende, en tot welken de Israëlieten driemaal 's Jaars, volgens Gods bevél, moeten opkoomen en verfchynen. Gy hebt U vergreepen tegen de Priesterlyke en Levitifche Orde, die den Altaar bedienen, en de Offers verrichten, en aan God opdraagen moeten. Gevolglyk hebt gy tegen den Godsdienst, ia, tegen God-zelv'geftreeden; en alle deeze misdaaden zyn in uwe woorden opgeflooten. Gy fchynt hier van ook overtuigd te zyn, aangezien gyUniet verantwoordt Zeer- gaarne hadde Kaïphas den Heiland tot het fpreeken willen beweegen, om uit 't een of ander woord nieuwe ftofFe te vinden. Hy.die wel wist dat Jezus onfchuldig was, kwam Hem op zulk-eene valfche en bedriegelyke wyze aanboord, en toonde dus, dat hy van het getal was van diegeenen, van welken de Propheet zegt: (c) van den Propheet tot den Priester toe, gaan zy allegader met bedrog om. Maar, ach! of de geveinsdheid van Kaïphas , en deszelfs Raad, met dezelven een einde genoomen hadde! Maar, neen: de Waereld is vol van foortgelyke menfchen. Niets is 'er hedendaags gemeener, dan in- 00 Ifaï. 37. 23. (O Num. 7. 8. 0) Jer. 6. 13.  Lypen van Jezus-Christus»; 251 inwendig van haat en nyd te branden, en uitwendig met woorden en gebaarden te veinzen, en, op zulk-eene wyze, gunfte, Liefde en Vriendfchap, waaraan het hart geen deel heeft, voortedraagen. Deeze menfchen zyn gelyk aan die, van wei ken David zegt: 00 hunne woorden zyn zachter dan olie; doch, het zyn fchichten. De Propheet Jeremias maalt dezulken ook met levendige verwen af, daar hy zegt; (h) hunne tong is een wondende pyl, en fpreekt bedriegelyk : zy hebben den vrede in den mond, als zy met hunne evennaasten fpreeken ; maar, in 't verborgen leggen zy hem laagen. Wat grootere tekenen van liefde heeft ooit iemand kunnen bewyzen dan Saül, wanneer hy zyne Dochter Michol,aan David ten Huwelyk fchonk ? Hy kon, naar allen fchyn , David geene grootere Eere en Liefde betoonen ,dan hem tot eenen Schoonzoon aanteneemen. Saül gaf hem dan zyne Dochter; maar, tot welk-een einde ? (0 Ik zal ze hem geeven, zeidde Saül, opdat zy hem zy tot een" fruikel ■ fteen om te vallen, en hy in de handen der Philiftynen koomen mag. Hoe meesterlyk wisten Aman en Herodes de rolle der uiterfte geveinsdheid te fpeelen welken dengeenen veinsden te eeren,en lief te hebben,dien zy van voorneemen waren , van kant te helpen , en te vermoorden! de Een was de vroome (d) Mardochéus; de Ander het onnozel Kind (e) Jezus. Ja; de Waereld vloeit nog over van menfchen, die, terwyl hunne taal het allervriendelyklle is, haat, nyd, en doodfiag, in het harte voeden: rechteKrocodillen ,die dan de meeste traanen ftorten, wanneer zy op het verfcheuren uit zyn. De wyste der Vorften heeft ons tegen dezulken genoeg gewaarfchouwd, daarhy zegt: (ƒ) wanneer hy U zachtjes , dat is vriendelyk , toe/preekt , geia) Pfal. 54. iz. (b) Jer. 9. 8. (» iReg. 18. 21. 00 Eflh. 5. 9,10. (0 Mat. 2. 2i. (ƒ) Pfov. 26.25.  252 Twee-en-veertigste Meditatie op het geloof hem niet: want, daar zyn zeven fchalkheden tnzyn harte. Zulks bleek ook in Abfalom die kwanswys uit liefde tot zyns Vaders Ryk, fa) des morgens vroeg zich {lelde by den ingang der poorte daar hy, ondertusfchen, (b) de harten der mannen van Israël tot zich poogde te trekken, om dus zynen Vader van den Throon te ffooten. Op eenen anderen tyd nodigt hy alle des Konings-Zoonen ter maaltyd, om met hen vrolyk te zyn; en wie zoude niet denken, of het was een Liefde-maal; aangezien 'er de eene Broeder door den anderen onthaald wierd? maar,hier lag een adder onder verfchoolen: hy veinsde zynen haat, dien hy Amman toedroeg, afgelegd te hebben; maar, wanneer (c) Ammon van den wyn verheugd was, liet hy hem vermoorden De Egyptenaaren vergeleeken een geveinsd mensch by den Panther; welk Dier zeer fchoon van huid, maar lelyk van aangezicht is. Dit Dier weet zyn aangezicht te verbergen, en, door zyne aangenaame vlekken,de andere beesten tot zich te trekken,en dezelve binnen zyn bereik krygende, te verflin'den' Een juist zinnebeeld van eenen geveinsden, die, onder een fchoon gekoleurd mom-aangezicht,zyn boos harte verbergt. De Heiland vergelykt de Veinsaarcden, by (d) de gewitte graf/leden, die den menfchen van-buiten fchoon fchynen; maar .vanbinnen vol doodsbeenderen , en allerlei onreinigheid zyn. Ondanks de affchuwelykheid deezer ondeugd noemt de bedorvene Waereld dezelve eene loflyke Staatkunde, waarvan fchrandere Geesten zich weeten te bedienen , om hunne belangen te bevorderen. Maar, 't geene de Waereld loflyk acht, is by God verfoeilyk ; dewyl , volgens de Leere des Heilands, het deel der (e) geveinsden zyn zal, alwaar geween,en hnerzing der tanden is. Voor openbaare Vyan- 00 Mac. 23. -l> CO Mat.a4. 51. s *  Lyden van Jesus-Christus. 253 Vyanden kan men zich wachten; maar, wat raad tegen dezulken,die met eene vleijende Syreenen-ftemme, en onder gedaante van vriendfchap vermomd, ons aankoomen ? Wie kan zich wapenen tegen zulke honden, die, niet-alleen met blaffen, maar al ftreelende , ons aanvallen en byten ? 't Was dan geen wonder dat David God zoo ernftig bad , om van de Geveinsden bevryd te zyn, daar hy uitroept: (a) Verlos my, Heere, van den kwaaden mensch, die met "er harte boosheden beraamt. Hoe waarfchouwt dit ons niet, om ons-zelven van de geveinsdheid te wachten; want, God heeft een groote afkeer, zegt David, van zulke menfchen ; \b) van den bloed' dorfigen, en van den bedrieger, heeft de Heere eenen grouwel. Dat 'er dan geene Abfaloms, geene Kaïphasfen onder ons meer gevonden worden; (O wacht u van den deesfem der Pharizéën, dat is van de geveinsdheid; want, dit is de Leer en de vermaaning van onzen Heiland-zelv. Daar wy dan overwoogen hebben, hoe onze Heiland door valfche Getuigen is bezwaard geworden, laat het ons dan ook niet vreemd dun ken, al worden wy eens valfchelyk befchuldigt, of ons dingen opgelegc die wy niet bedreeven hebben. Gedenken wy dan aan het woord van Jezus, hetwelk Hy gefproken heeft : (d) de knecht is niet meerder dan zyn Heer. Hetgeene den Heiland hier wedervoer, is naderhand zynen eerften Martelaar, den H. Stéphanüs, (e) óók overkoomen; en wat Apostel was 'er, die niet met allerhande valschheid befchuldigt wierd ? Ten alle tyden zyn 'er geweest die zich met deeze euveldaad befmet hebben. Op deeze wyze heeft zich de huisvrouw van Putiphar aan valfche getuigenisfe fchuldig gemaakt, wanneer zy den kuis- fc en 00 Pfal- 139- 2.3' CO 5. 7- (O Luk- I2' *• (<0 Joan. 25. ao. (0 Aétor. 6.  254 TwEE • EN - VEERTIGSTE MEDITATIE OP HET fchen en onfchuldigen Jofeph valfchelyk befchul» digde, eerst by (a) het volk van haar huis, en daarnaa byhaaren Heere, namelyk, dat hy naar haare eere zoude geftaan hebben; waarom Jofeph ook in (b) de gevangenisfe geraakte. Op gelyke wyze heeft de Godlooze Jéfabèl gehandeld ; welke (c) Brieven beeft gefchreeven uit den naam van Achab, en die met zynen ring bezegeld, wier inhoud was; (dj maakt tegen hem twee Bé. Hals kinderen op, die valfche getuigenisfe geeven, dat hyGod en den Koning gelasterd heeft. Leid hem dan huiten, en fteenigt hem, en laat hy alzo f erven David, die mede de geesfel der tonge, inzonderheid doorDo£g,ondervonden heeft, bad God ook om van dezelve verlost te worden, uitroepende: (e) Heere, verlos myne Ziel van de booze lippen , en van de hedriegelyke tonge. Wat kan de valfche tong al doen, en wat zal ze al uitrechten ft zyn fcherpe pylen van eenen magtigen, en verdervende vxxax-koolen. Hoe groot deeze Zonde is,leert ons de wyze Salomon , daar hy onder de (f) Zes dingen, die de Heere haat, ook telt een valfche Getuigen, die leugen voortbrengt. Dit moet ons dan tot eene waarfchouwinge verftrekken , dat wy nooit tot die boosheid vervallen van eenige zaake valfchelyk tegen onzen naasten te getuigen, zyne woorden te verkeeren, of te verdraaijen. God heeft immers zulks ook flreng verbooden, in het achtfte gebod, zeggende: (g)gyzult tegen uwen naasten geene valfche getuigenisfe fpreeken. Daarenboven wordt God hier door ook, op de hoogfte wyze, ontëert; want, dewyl (h) God waarachtig ;V,ende opperfte Rechter van alle Gerichten, zo fpreekt een valfche Getuigen Hem , als in het aangezichte, tegen, en tuigc God als logen aan,zodat f» Gen. 39. 13 16. (b) 20. (c) 3Reg. 21. 8. (d) 10. (e) Ps. 119. 3,3,4. (f) Prov. 6. 16 19. (g) Deut, 5. 20. (fi) Rom. 3.4.  Ltden van Jesus*Christus, 255 dat men, met recht, tegen een'valfchen Getuigen zeg» gen kan, hetgeene Petrus tegen Anam'as zeidde: (a) gy hebt niet tegen menfchen , maar tegen God gelopgen. Dezulken mogen wy als de peilen van het menfchdom aanmerken; want, zy bedriegen den Rechter, en zyn de oorzaak, dat'er valfche vonnisfen uitgefproken worden, de onnozelen hierdoor verdrukt, ontëert, hunnen naam en faam gekwest, ja, hun leven in gevaar gebragt wordt; des Salomon ook zegt: dat (hi) een menfcb die eene valfche getuigenis tegen zynen evennaaften geeft, als eenefpies is, en een zwaard, en eerf fcherpenpyl. Groote reden had dan de fchrandere Sirach, wanneer hy onder de (c) drie dingen, daar zyn hart voor heeft gevreesd, eene valfche be~ fchuldiginge Helde, die zwaarder is dan de dood. Doch, fchoon deeze Godloozen al fomwyle eenigen tyd de tydelyke ftraffe ontkoomen, zy zullen, echter, Gods eeuwige ftraffe niet ontgaan; want, het deel der leugenaars, gelyk Joannes zegt: (d) zal zyn in den brandenden poel van vuur en folferm Dikmaals, echter, ontvangen dezulken eene tydelyke ftraf: dit bleek aan Giczi, (O den dienaar van den Propheet Elizéüs, welke giften van Na'dman den Syriër, aangenomen had, en Elizéüs door logentaal poogde te bedriegen; maar, hy wierd daadelyk met eene ongeneezelyke melaatsheid geflagen, hy niet alléén; maar ook zyne geheele afkomfte. Jézabèl mogt valfche Getuigen, door haar fchry venmangezet hebben, om Nabot's akker in bezit te krygen; zy liep wel eenigen tyd vry van de ftraffe, doch, wierd, echter, achterhaald, dewyl men haar, op het bevél van Jéhu, (f) uit het venfer van boven af ftiet; zodat de paarden haar onder de voeten vertreeden hebben, en zy voorts van de honden gegee* ten is. De OO Aft. 5, 4. (F) Prov. 25. 18. CO Eccl. 26. 5. 7. OO Apoc. 21. 8. CO 4 Reg. 5- 23. 27. (/O4 Reg. 9.3°-  2$6 TwEE - en - VÉERTIdSrE Meditatïé op het De Waarheid mag dan voor een' tyd gedrukt worden; docir, zy zal nimmer onderdrukt kunnen worden. Wanneer gy dan gelaftert en met leugenen bezwaart wordt, trooft U met deeze waarheid, dat 'er f» niets zoo bedekt is, of bet zal ontdekt worden , en niets zoo verborgen, of het zal geweeten worden. Wanneer wy de Waarheid op onze zyde hebben, moeten wy altyd welgemoed zyn , verzekerd zynde, dat God hier, of in het laatfte Oordeel , onze (b) gerechtigheid te voorfchyn zal brengen aIs''t Licht , en ons recht ah eenen middag Immers, de Tyd, wiens dochter de Waarheid is, ontdekte ftceds de valschheid, en zal dezelve altyd ontdekken. De Waarheid (c) blyft, wordt f erker, en leeft, en duurt in alle eeuwigbeden. Laaten wy dan altoos, het zy wy in 't gerichte geroepen worden, het zy wy ons buiten hetzelven bevinden,de Waarheid omhelzen, en van dezelve getuigenisfe geeven ; want, gelyk de wyfte der Vorfren 'zegt: (d) een waarachtig getuigen verlof de ziele. Wy moeten ook altoos de waarheid fpreeken, uit geene andere inzichten, dan uit de liefde voor de Waarheid-alleen,en dezelve, boven alles wat in de waereld is, fchatten. Wy moeten de Waarheid als een' fchat aanmerken. Dit wift Salomon, daar hy zegt: (e) koop de Waarheid; maar, verkoop dezelve nimmer om eenig geld, eere of voordeel. Laat dan ons gedrag altoos zoo gefchikt zyn, dat wy, met Job, kunnen zeggen: (/) zolang als 'er aajfetn in my is, en de Geeft Gods in myne neusgaten , zullen myne lippen geene valschbeid fpreeken, noch myne tong geen leugen ver fier en. Dit kenteeken zal in ons vervullen hetgeene David welëer zuchtende uitriep: Wie zullen in Gods Ta- ia) Matth. 10. 26. (*) Pf. 36. 6. (c) 3 Esd. 4. 38. 00 Prov. 14. 35. (O Prov. 23. 23. (ƒ) Job 26. 3,4.  Lyden van Jezus-Christus. 257 Tabernakel ( (O Joan, 1.23. (ƒ) Joan« ^ 3 8.0j) Mat. 11.25.  z66 Drie - en • veertigste Meditatie op het ;hen al geantwoord hadde, zy zouden echter in Hem «iet geloofd hebben; want ,{a) de Jooden, gelyk Paulus zegt: bcgeeren tekenen, en de Heidenen zoeken wysheid; maar, dewyl zyde rechte wysheid Gods niet achtten, (b) zyn zy dwaazen geworden, en gebleeven; en aldus heeft Jezus voor deeze Waanwyzen te rechtAyerzweegen het geheim van het Evangelie en Geloof, (c) dat van alle Eeuwen en voor alle Gedachten verborgen is geweest. . Hoe-meer de Heiland zynen dood naderde, hoe Hy fpaarzaamer in het fpreeken wierd. In het begin van zyn Lyden heeft hy veel gefprooken; eerst met zynen (d)Fader in het drievoudig gebed, en tevens met zynen Leerlingen. Met Petrus fprak Hy over het misbruiken van zyn Zwaard: de menigte die Hem gevangen nam heeft Hy de onbillykheid van hun gedrag aangetoond, en voor oogen gefield: vóór den Joodfchen Raad fprak Hy weinig: vóór de Romeinfche Vierfchaare ftaande,is hy nog fpaarzaamer in zyne woorden bevonden, zodat, gelyk Markus aanteekent,0) Pilatus zich verwonderde over zyne ftilzwygendheid: vóór Herodes gebragt, heeft Hy niet ée'n éénig woord gefprooken : naa dat Hy den Kaakflag, dien Hy in het verhoor vóór den Hoogepriefter Kaïphas ontving, met die zachtmoedige woorden: (ƒ) heb ik wèl gefprooken, waarom flaat gy my? beantwoord en te kennen gegeeven had, dat men zich aan zynen heiligenPerzoon bezondigde, heeft hy ook gezweegen , (g) toen zy in zyn aangezicht gefpoogen, en Hem met vuisten en kaakflagen mishandeld hebben: Met dat heilig ftilzwygen is Hy zynen dood kloekmoedig te gemoet getreeden, niet meer met zyne vyanden fpreekende, noch op den weg, noch aan het kruis. Alleen- Iylc (a) i Kor. i. 22. (b) Rom. i. 21. (e) Kol. 1. 25. Cd) Matth. 26. 39. 42» 44- 5=' 55- (O Mark. 15. 5. '<ƒ) Joan. 18. 22, 23. (g) Matth. 26. 67.  Lyden van Jezus-Christus. 267 lyk heeft Hy de weenende vrouwen met zyn aanfpraak op den Weg willen verëeren, zeggende: . a) Dochters van Jerufalem, weent niet over my; maar weent over U- zelve, en over uwe kinderen: aan het kruis fprak Hy flechts zyne Zeven laatfte woorden: Kaïphas dan , noch Herodes , noch Pilatus , waren zyn antwoord waardig. De woorden van Maximus Tyrius, daar hy reden geeft waarom Sócratès zich niet verantwoordde, maar ftil zweeg, vonden hier ook plaats. JVaaröm zoude hy zich zeiven verantwoorden ? zou hy, zegt hy, het doen als voor rechters? maar het waren onrechtvaardigen ; als voor verfandigen ? maar het waren onver ft andigen ; als voor billyken ? maar het vjaren booswichten,- als voor goedertierenen ? maar het waren vertoornden; als voor gelyken? maar zy waren geheel ongelyk. De Heiland heeft dan willen zwygen, en Hy zal, om als den Propheet te fpreeken; (f) niet roepen, noch zyne femme zal niet buiten op de ftraaten gehoord worden. Gantsch Lyferen mogte zich welëer over de welfpreekendheid van (c) Paulus verwonderen, en hem Merkuur, de God der welfpreekendheid, noemen;maar,hier ftaat Hemel en Aarde verbaasd over Jezus ftilzwygendheid. De Heiland heeft dan hier gezweegen , opdat deeze valfche Getuigen hunne getuigenisfen met geene nieuwe logens zouden verzwaaren; immers, zy zouden zich niet, om de woorden van Ifaïas te gebruiken, ontzien hebben, (d) d'eene zonde op de andere te ftapelen. Zy hadden, onbefchroomd, zoveele lasteringen uitgebraakt; indien de Heiland zich dan tegen deezen verdeedigd hadde, zouden zy hierin hen - zeiven de fpreuk van den Apostel Paulus bewaarheide hebben: (e) d'ondeugende menfchen zullen O) Luk. 23. 28. (p) Ifaï 42. 2. (c) Act. 14. ir. (<Ó Ifaï 30. H 00 2 Tim. 3. 13.  268 Drie-en-veertigste Meditatie op het Un erger en erger worden: op deeze wyze heeft de Heiland dan, door zyn ftilzwygen, hen de gelegenheid van meerder godloosheid te pleegen ontnoo. men. Gelyk Salomon in zyne Spreuken zegt: (a) een rechtvaardig mensch laat zyne gedachten gaan over het huis van den booswicht, om de booswichten van bet kwaad af te trekken, aldus heeft dan Jezus,^) de Zon der Rechtvaardigheid, gezweegen „ om deeze Godloozen van een grooter kwaad af te houden. Maar, dewyl onze Heiland op zoveele valfche befchuldigingen en lasteringen zweeg, heeft Hy, gelyk d'Apostel Petrus ons leert : (c) U een voor. beeld naargelaaten, opdat gy zyne voetfappen zoud volgen. Die als hy kwaalyk bejegend wierd, nies kwaalyk wederom fprak, en als hem lyden aangedaan wierd, niet dreigde, maar zich-zelven overgaf aan dengeenen die hem onrechtvaardiglyk oordeelde. Maar,hoe-weinig wordt dit opgevolgt en betracht! Een hovaardige zegt: Hoe! zou ik die lasteringen dulden?Zou ik zulks verdraagen? Wat zou de waereld van my oordeelen ? zou men niet zeggen : die zwygt, die kent zich fchuldig. Immers, hoeveelen worden'er niet gevonden, die, wanneer zy ergens in benadeelt, of beleedigt worden , zoo wraakgierig, oploopende, en gramftoorig worden, dat zy de fcheldwoorden met fcheldwoorden , het ongelyk met ongelyk beantwoorden, en tot die uitfpoorigheid overflaan , waarvan Salomon ons affchrikt: (d) zeg niet: gelyk hy met my gedaan beeft, zal ik met hem doen: ik zal een' iegelyk' loon naar zyn werk geeven. Hoeveelen zyn 'er,die hunnen beleedigeren niet-alleen in fchelden en raazen gelyk zyn, maar ook kwanswyze op dezelven de overwinninge poo- (*) Prov. 21. 12. Cb) Mal. 4. 2. (0 - Peir- 2, si—23. (d) Prov. 24. 20,  Lyden van Jezus-Christus. 269 poogen te behaalen! maar, oprechte naavolgers van den zachtmoedigen Jezus weeten niet-alleen, dat in zaaken, die de eere van God, en het ampt, hen van God aanbevolen, betreffen , befcheidene verdedigingen van onfchuld niet verboden zyn; maar wseten ook, in ftilzwygendheid en lyden, het verftomde Lam Gods naatevolgen , en zyne lesfe te volbrengen, die hy ons gegeeven heeft, zeggende: C a) Ik zegge U, weder (laat den kwaaden niet. Hieröm bezitten zy zichzelven in eene ftille rust, laaten hunne zaak aan God bevolen , en roepen, met David, uit: (b) ik ben ft om gebleeven, en heb tnynen mond niet geopend; want, Gy zyt *t, die V gedaan hebt: aldus zweeg David ook op het vloeken en lasteren van Séméi (c); Zeer wel heeft de Propheet Ifaïas welëer gezegd : (dj in V ftilzwygen en in de hoope zal uwe fterkte zyn. Immers, de ondervinding-zelve leert ons, dat de ftilzwygenheid het befte middel is, om onze vyanden en lasteraaren te overwinnen, doordien het vuur ten eerften uitgeblufcht word , indien men 'er geene brandftoffe by legt. Dit gaf de wyfte der Vorften ook te kennnen , daar hy zegt : (Y) a^s er Seefi hout meer is gaat bet vuur uit } daar is dan niets beter , dan de fchelcwoorden, lasteringen , en alle veröngelykingen, ligt te achten, in den wind te flaan, en ftil te zwygen. Toen de Koning Saül, door de Bélialskinderen gelasterd,gefchonden, en verfmaad wierd, ( f) gzlirt zich - a^s °f hy V niet gehoord hadde. Wanneer de Heiden Sócratès eenmaal aangehitst wierd, om eenen anderen te fchoppen, door wien hy gefchopt was, antwoordde hy; Hoe! indien een Ezel my gefchopt hadde , zoude ik myn verft and teia) Matth. 5. 39. (b) Pf. 38. 10. Cc) 2 Reg. 16. (d) ilaï 30. 15. (e) Prov. 26, 20. (ƒ) 1 Reg, 10. 27.  370 Drie-en-veertigste Meditatie op het ie gen hem gefield, en hem wederom gefchopt hebben? De Reden - zelve moest ons doen denken, dac een Lasteraar, ofVeröngelyker, dikmaals onze gramfchap niet waardig is; en daarom zeidde Salomon zeer wel; (a) antwoordt den zot niet, volgens zyne zottigheid, opdat gy hem niet gelyk wordt; want, tusfchen dengeenen,die benadeelc, of veröngelykt, en dien de veröngelykinge vergeldt, is dit onderfcheid alleen, dat de Een vóór, en de Ander naa zondigt Gelyk een edelmoedig Paard het blaffen van eenen Hond veracht, alzo behoord een Edelmoedig Gemoed alle de lasteringen der Boozen te verachten, en met ftilzwygen voorby te gaan. Daar dan de verdediging vruchteloos is, is de ftilzwygenheid nuttig; want, niet zelden is de kwaadaartigheid des Lasteraars zoo gtoot, dat hy niet wil geftuit worden; terwyl zyne tong, om als Ifaïas te fpreeken, (b) is als een verjlindend vuur. In zulke omftandigheden is het dan veel heilzaamer te zwygen, dan te fpreeken; dan volgt men de vermaaninge van den wyzen Salomon , daar hy zegt : (c) Spreek niet voor de ooren van onwyze of godlooze menfchen; want zy zullen de Leeringen uwer uitfpraake verachten- Deeze waarheid was zelfs aan den VVysgeer Euripidès bewust, zeggende; het ftilzwygen is het antwoord der wyzen. Onder menigvuldige redenen, waaróm onze Heiland hier zweeg, zyn deeze de zedelykfte en leerzaamfte. Hy zweeg voor eerst, om de Schuld van het zondig gefprek onzer eerfte Moeder Eva, met de Siange, op zich te neemen, en te draageu. Hadde Eva haare ooren voor de verftrikkende reden dier Siange geflopt , of dezelve niet ten antwoorde geHaan ; hadde zy zich gedraagen gelyk de Gezanten van Ezechias, die de lasteringen van Rabfacès aan- hoor- O) Prov. 26.4. (£) Ifaï. 30. ij. (c) Prov. 23. 9,  Lvden van Jezus-Christus. 271 hoorden, en (a) ftilzweegen, zonder hem een woord te antvjoorden, zy zoude niet een val zyn gekoomen, noch (h) verleid geweest tot overtreedinge. Door t'zamenfpraak met de Siange, hadden wy de Zaligheid verlooren; die Jezus voor ons, door zyn ftilzwygen, weder verworven heefr. Hy zweeg ftil, om voor de zondige verantwoordinge van Adam te boeten,die,naazyne gepleegde ongehoorzaamheid , zyne kwaade zaak poogde te rechtvaardigen,zeggende: (c) de Vrouw,die gy my tot gezellinne gegeeven hebt, gafmy van den boom, en ik at het ,-had de eerfte Adam zich op eene zondige wyze verantwoord, toen hem zyne waarachtige overtreeding door God wierd voorgehouden, alzo heeft ook Jezus, (dj de laat/ie Adam, zich van alle verantwoordinge onthouden , toen Hem valfche befchuldigingen ten laste gelegd wierden. Wy hadden, door onze Zonden, verdiend, zonder eenige verdediging , te moeten zwygen; wy waren gelyk aan dien Bruilofts-gast, wien de Koning vraagde, hoe hy ingekoomen was (e) zonder Bruiloftskleed, en die geen één woord kon fpreeken; maar (lom bleef; ja, wy waren voor God zoo fchuldig , dat wy op de minfte befchuldiginge, en aanklagte, met Job, zouden moeten uitroepen; (f) Ik weet het wel, dat het inderdaad alzo gelegen is, en dat een mensch, by God ver geleeken , niet rechtvaardig zal bevonden worden. Indien hy met Hem twisten wil, van duizendmaal zal hy Hem niet ééns konnen antwoorden. Maar, nu heeft Jezus gezweegen, en voor ons het recht verworven, om zelfs met God vrymoedig te fpreeken, en (g) met betrouwen te gaan tot den Throon der Genade, om barmhartigheid te verkrygen. Jezus (d) HUT. 36. tl. (b) iTiui. 2. 14, (c) Gen. 3, 12. ld) 1 Kor. 15. 45. (e) Mat. 02. 12. (/) Job. 9. 3,3. (f) Heb. 4. 16.  afs, Drie • en - veertigste Meditatie op het Jezus wil hier ftaan als een ftom Lam,dat zynen mond niet open doet, opdat My onze Vyanden zoude doen zwygen, en (a) den befchuldiger onzer broederen , die hen voor het aanfcbyn van onzen God, dag1 en nacht1, befchuldigde, te doen verdommen. Jezus zweeg hier voor eene menfchelyke Vierfchaar , opdat wy voor Gods Vierfchaar iïoutmoedig zouden durven fpreeken, alwaar wy ook de Godlooze Lasteraaren, en valfche lippen, die, hier op aarde, (b) hovaardiglyk enfchimpig tegen den Rechtvaar, dige ongerechtigheid fpreeken, f om zullen doen worden , en alwaar ook, daarenboven, Gods beloften aan ons vervuld zal worden,dat (f) al het geweer, dat tegen ons gefmeed is, ons niet tref en zal, en alle tongen, die in 't gerechte tegen ons zullen op f aan, wy - zeiven zullen vonnisfen. Dit is bet Erfdeel van de Dienaaren des Heeren, en hunne rechtvaardigheid is by my , zegt de Heere. ' Eindelyk, Jezus zweeg op de valfche befchuldiging zyner Vyanden, opdat Hy ons, die voor het aangezicht der Godloozen, als dooven en flommen waren, reden van fpreeken zoude geeven; daar was immers al' voorzegd, dat Cd) de ooren der Dooven open, en de tong der Stommen ontbonden zal zyn, en juichen. Deeze vrymoedigheid om te fpreeken, heeft Jezus * door zyn ftilzwygen, voor ons verworven , zodat wy dan,om met de woorden van Paulus te eindigen, ons kunnen troosten, en zeggen :wy hebben (e) niet wederom ontvangen den Geest der jlavernye in de vreeze; maar, wy hebben ontvangen den Geest der aanneeminge tot kinderen, in welken wy roepen, Abba Vader. Amen. GEBED. Gy zwygt dan, ó Lydende Jezus! Gy, ö Bron der (O Apoc. 12. ro. CV) Pfal. 30. 19. (f) lfaï. 54. l?. CO Ifaï. 35. 5,6- CO Kom. 8. 15.  Lyden van Jezus-Christus. 273 der Eeuwige Rechtvaardigheid en Welfpreekendheid \ Gy zwygt in deeze Vierfchaar. Ach! Hoe fterk, hoe Zielroerend fpreekt Gy, door Uw ftilzwygen , tot onze harten! Schoon Uwe Rechtvaardigheid door valfche getuigenis gekwetst ; Uwe Waarheid door fnoode logentaal beftreeden wordt, Gy,echter,zwygt. Ach ! Hoe is dan het Treurtooneel van Uw Lyden niet - alleen de befchouwing van onze gelukzaligheid ; maar ook een Oeffenfchool der allerheilzaamfte onderwyzingen! Gy , Eeuwige Rechtvaardigheid, Wysheid, en Welfpreekendheid! Gy zwygt, daar een gantfche zwerm van fnoode lasteraaren U omfingelt. Wy, ö zwygende Jezus ! wy,die,door onze Zonden, ons van alle recht ontdaan hebben,wy fpreeken; ja ,ftygen in wraakzucht op, by de geringde belediging;** Wy, die door trotschheid dwaas geworden zyn, worden, op de minfte fmaad , door belgzucht tot weerwraak aangedreeven. Wy, wie fchaamte over eigene misflagen behoorde te verftommen, fchreeuwen op het ongevoeligst leed, en fpreeken over ongelyk, daar wy-zelveu alle recht verzaakt hebben. Ach! Dat dan Uwe ftilzwygendheid ons eene tydige en billyke Welfpreekendheid leere! (#) Stel anders,ê Heere, bidden wyU met David, onzen mond eene Wachte: en bewaar de deure onzer lippen. Zweegt Gy om ons, om onze Zonden, en overtreedingen; laat dan ook Uwe ftilzwygendheid ons, voor onze Lasteraars, Beleedigers, en Vyanden, doen ftilzwygen. Maar, daar deeze Uwe ftilzwygendheid ons eeuwig heil , en dus eene oneindige dankbaarheid en erkentenisfe in zich befluit, ach! ontbind dan ook onze tongen ; en open onze lippen , opdat dezelve alömme Uwen lof uitbreiden. Laat, eindelyk, Uw Godlyk voorbeeld, in alle veröngelykmgen , valfche befchuldigingen, en lasteringen , ons, bm U, doen (/?) Pfal. 140. 3. ÏL Deel. S  274 Drie-en-Veertigste Meditatie enz. doen zwygen. Doe ons, in alles, de Rechtvaardigheid omhelzen , de Deugd beminnen , en de Waarheid volgen! Dan zal de bewustheid van ons gemoed ons ftilzwygende doen zegepraalen totdat ons eindelyk , vóór Uwe Vierfchaar verfchvnende, dat recht wedervaaren zal , hetgeen Gy al léén, ö lydende Jezus! kunt verfchaffen aan allen " die ter Uwer Eere gefprooken, en tot Uwen Lof gezweegen hebben. AMEN. VIER-  Lyden van Jezus-Christus. 275 VIER-EN-VEERTIGSTE MEDITATIE. Mat. 26: vs. 63,64. Et princepsSacerdotumf gToen fprak de Hoogeait illi: adjuro te per|!f priester Hem aldus Deum vivum, ut dicas|;| aan: Ik bezweer Uby nobis, fi tu es Chris- &% den levenden God, dat tus films Dei. Dicic||; gy ons zegt, of gy de illi Jefus : tu dixisti^ Christus zyt, de Zoone Verumtamendico vo-*|; Gods. Jezus zeidde bis , amodo videbi-#* hem: gy bebt het getis filium hominis fe-*^ zegd.Maar, nochtans dentem a dextris vir-%% ik zeg u-lieden: voor ttutis Dei, & venien- aan zult gy den Zoone tem in nubibus cadi. %% des menfchen zien,zittende ter rechterhand %% van de kracht Gods, en koomende op de wolken %% des Hemels. DE Joodfche Wet,de Ceremoniële Godsdienst, en all' wat daaronder begreepen is, f» zyn eene fchaduwe der toekoomende dingen ; maar, het lichaam is in Christus: Hy was (b) het einde der Wet, de Zaake der Schaduwen, het Weezen van alle Voorbeelden. De Priesters , en de Offeranden, ftrekten,in de oude Wet,tot de voornaamfte voorbeelden. Immers , wat den Priesteren betrof; deezen moesten met geen het minlie lichaams - gebrek behebt zyn, om aldus den waaren (c) Hoogepriester der toekoomende goederen aftebeelden , die heilig, en zonder het minfte gebrek zou zyn, Het Ofter^ dat geofferd moest worden, moest ook ongekrenkt zyn (a) Kol. 2. 17. (b) Rom. 10, 4, (c) Heb. 9. 11, S 2  176 Vier-en-veertigste Meditatie op het zyn::hetgeene blind, of(a)gebrooken was, of puisten, ( ofjchurft, ofjeukzel had, mogt den Heere niet opgedraagen worden. Het Paaschlam moest,inzonderheid, zonder eenig mangel of f» f nette zyn, tot geene duistere beduidinge, dat de Christus, de waarachtige Offerande, heilig en zonder Zonde weezen zou; des ook Paulus fchreef:CO Het betaamde dat wy zulheenen Hoogepriester hadden, heilig, onnozel, onbejmet, afgefcheiden van de Zondaars, en boven de Hemelen verheven, en alzo heeft de Mesfias Z1ch ook vertoond, gelyk Hy door deeze fchaduwen was afgebeeld. Hy kon zvne hevigfle en bitterfieVyanden uittarten,en zeggen: (d) IVievnn u-heden zal my van zonde overtuigen?Zyn onzondig Leven,en onnozelheid, bleek Zonneklaar vóór de Rechtbank des Joodfchen Raads ; want, hoezeer men ftoffe ter veröordeelinge, in zyne Leere en Leerlingen, zocht; echter wierden alle hunne poogingen verydeld. Daar'er dan in Hem geene zonde of kwaad te vinden was , moesten zy hunne toe vlugt tot valfche Getuigen neemen,wier toeleg óók verydelt wierd. Ja; alhoewel 'er nog twee achtbaarer Getuigen, uit den Raad, zich opdeeden , Hem de ichcndinge en de ontheiliginge des Tempels aanwry yende, vorderden zy echter niet-met-all'; want Kaïphas mogt zoo byster veel ophef van deeze beIcnuldjgmg maaken , Jezus zweeg. Echter , het koste, wat het koste,Kaïphas wil Hem om 't Leven brengen : hy zal Hem dan trachten te verftrikken : maar, opdat de Heiland niet langer zwygen zoude' voerd hy Hem deeze woorden te gemoet: Ik bèzweer U by den levenden God, dat gy ons zegt, of gy de Christus zyt, de Zoone Gods Dit bevestigde de Heiland; en om deeze waarheid fterker te bekrachtigen, voegt Hy by zyn antwoord deeze ge- wig- f«) Levit. 22. 22. O) Exod. I2. • CO Heb. 7- 26. 00 Joan. J. 44  Lyden van Jezus-Christus. 277 wigtige Voorzegging : Ik zeg u - lieden : voort'dan zult gy den Zoone des menfchen zien, zittende ter rechterhand van de kracht Gods, en koomende op de wolken des Hemels. De valfche Getuigen waren dan gehoord ; alle hunne befchuldigingen waren krachteloos,om onzen lydenden Jezus te kunnen veröordeelen. De Joodfche Wet liet niet toe, iemand te vonnisfen , dan naa gedaane belydenisfe. Wat raad nu , daar , gelyk de Evangelist getuigt, (aj Jezus zweeg, en, gelyk David zegt: (b)als een' Stommen, zynen mond niet opendeed. Onder andere Lesfen, die Bethfabé, demoeder van Salomon, haaren Zoone vóórhield, was ook deeze : (c~) Open unxen mond voor den Stommen. Oordeel naar de Gerechtigheid. Deeze Les had Kaïphas behooren te betrachten, en dus voor de onnozelheid van Jezus, als een' rechtvaardigen Rechter, te pleiten en te ftryden. Hy deed zynen mond wel open; maar, niet om den Heiland te verdedigen; 't was flechts om aan zyn bloeddorftig oogmerk te voldoen. De valfche befchuldiging, aangaande het af breeken, en het optimmeren des Tempels , is nu niet meer het voorwerp zyner overweeginge. Hier moeten Eeden de zaake voldingen ; waarom hy dan ook als Hoogepriester fprak: (dj Ik bezweer Uby den leven» den God, dat gy ons zegt, of gy de Christus zyt, de Zoone Gods. Had hy de Hel te vergeefsch om valfche Getuigen aangezocht, nu zal hy den Hemel aandoen, om, onder fchyn van Godvruchtigheid, en eerbiedigheid voor Gods naam, onzen Heiland tot antwoord aantedringen; dus zeidde hy: Ik bezweer U by den levenden God. Een eertytel, die God-alléén toekoomt, omdat hy in Zich-zelven een oneindig Leven bezit, en de oorzaak van alle Leven is; want, toen (d) Luk. 26. 63. (bj Pfal. 37- 1400 Prov. 31. 8,9. 00 Mat. 26. 63. S 3  278 Vier-en-veertigste Meditatie op het toen O) God den mensch van het flyk der aarde gemaakt had , blies Hy hem in het aangezichte een Geest des Levens, en de mensch kreeg eene leevende Ziel:het is in Hem, zegt Paulus,Cb) dat wy leeven, ons roeren, en het weezen hebben. PJy is de oorzaak van het Geestelyk Leven der Genade; dit riep Paulus tot die van Ephéfen uit; (c) God heeft ons ook, toen wy dood waren door de Zonden, leevende gemaakt in Christus. By deezen leevenden God bezweert hy nu den Heiland. Men was oudtyds gewoon iemand te bezweeren , wanneer men hem tot iets wilde verpligten : dus bezweerde Abraham zynen Knecht, zeggende: (d) Leg uwe hand onder myne heupe, opdat ik u bezweer e by God, den Heere des hemels en der aarde, dat gy voor mynen Zoone geene Vrouwe neemt van de Doebteren der Kananéêrs. Paulus willende die van Thesfalonika verbinden, om zynen Briefte leezen, fchreef: (e) Ik bezweer u by den Heere, dat deeze Brief voor alle de Heilige Broederen geleezen worde. Het bezweeren had in tweeërleie Gevallen plaatfe. De Rechters bedienden zich van zulke bezweeringen, wanneer zy iemand wilden verpligten tot getuigenisfe der waarheid; aldus verpligtte de Koning Achab den Propheet Micheas , zeggende: (ƒ) Ik bezweer u ééns en nog ééns, dat gy my niet anders zegt, dan dat waar is in den naam des Heeren: Op gelyke wyze gebruikten zyfoortgelyke bezweeringen , wanneer zy de gevangenen, van eenige misdaad verdacht, tot de belydenis der waarheid wilden brengen; (g) alzo wierd de Vrouwe, van Overfpel verdacht, bezwooren om de waarheid te zeggen,en op deeze wyze bezwoer Kaïphas Jezus óók. Het was als of hy wilde zeggen: Gy ftaat hier in (h) Gods tegen- 60 Gen. 2. 7. (f) A<3. 17. 28. (O Eph. 2. 5. 00 Gen. 24. 3, (0 1 Tesf. 5. 27. C/0 3Reg. 22. 16. CO Num. 5.19. C/0 sMach.12. 12,  Lyden van Jezus-Christus. 279 tegenwoordigheid, die alles ziet, ja die Zelv recht; O) want, wy bedienen het recht niet van een' mensch, maar van den Heere; ziet dan toe, dat gy de waarheid zegt; dewyl (b) alle dingen naakt en open zyn voor Zyne oogen: zeg ons dan , of gy de Christus zyt, de Zoone Gods. Tweeledig is deeze Vraag; want, eerst vraagt hy Hem, of Hy de Christus is, dat is de beloofde Mesfias ; een naam, die, federt dat denzelven door den Propheet fc) Daniël tweemaal genoemd wierd, onder de Jooden den bekendften was om den beloofden Heiland uittedrukken; en nog op deezen dag is dien naam in den mond der Jooden als bedorven. Sedert de gepleegde Zonde , heeft God zyn Volk altoos hier mede getroost; want, kort naa den Val, door de Siange veroorzaakt, fprak God, en zeidde: (d) Ik zal vyandfchap feilen tusfchen U en de Vrouwe, en tusfchen uw Zaad en haar Zaad, zy zal U den kop verpletten. Naderhand wierd deeze belofte dikmaals op vee-lerleie wyzen aan de Vaderen vernieuwd; de monden der Propheeten, en heilige Mannen Gods, waren, h'c vervolg der tyden, vol daarvan. De Hoogepriester wil dan hier'uit den mond des Heilands hooren, of Hy deeze Christus, alsmede of Hy de Zoone Gods was. De Godvruchtigen erkenden Hem wel voor Christus, gelyk bleek in Andrcas, die tot zynen Broeder zeidde: {ej Wy hebben den Mesfias gevonden, hetwelk is te zeggen, Christus of Gezalfde. Nathanaël had Hem ook als zulks beleeden, zeggende: (/) Rabbi, gy zyt de Zoone Gods, gy zyt de Koning van Israël: toen Jezus Martha ook vraagde, of zy in Hem geloofde, antwoordde zy: (g) ja doch, Heere, ik heb geloofd dat gy de Christus zyt de Zoone Gods, die in deeze Waereld gekoomen zyt: (a) i Paral. 19. 6. O) Heb. 4. 13 CO Dan. 9. 25,26. Cd) Gen. 3- >S- 00 J°an' W» (ƒ) Joan. 1.49. Cs) «• *7' S 4  280 VlER-EN-VEERTIGSTE MEDITATIE OP HET zyt: de oude Simeon , Anna de Propbeetès de &mar,taanfche Vrouw, en meer anderen, omhelsden her zelfde gevoelen; maar, voor de Ovèrnries ter, Schn fleerden en Pharizéën, fcheen zuTkHng tSrWÏ J TerS' t0e° de HeiIand he« vraagde; Ca) Wat dunkt u van den Christus? wiens Zoon is byl antwoordde zy IIem:Davids Zoon; maarnoen taTtnH VCrder VThidd ^Indienfal VasU Hem Heen noemt, hoe is Hy dan zyn Zoon ? m^ïïl mec,antW00^en. Zy konden niet dulden dat jezus zich voor Gods Zoone uitgaf; (c) de Jooden zochten Hem reeds te dooden, omdarhy God zynen Vader noemde: op eenen anderen tyd wilden zy Hem fteemgen, omdat Hy gezegd had: Cd) Ik en de Vader zyn één; cn,dewyfde Heiland zich be- zvH^Lr^ner-g0ed,r Werken' a"twoordden zy Hem: (*, Wy fteemgen U niet, om eenig goed werk: maar om de God-lastering, en omdat g% dte een mensch zyt, UV zeiven totGod maakt f' Nu; opdat dan Kaïphas floffe zoude vinden, om Jezus als fcnuldig aan gekwetfte Majefteit, en Godlastermg te verkfaaren,bezwoer hy Hem, opdat hy zulks uit zynen e.gen mond zoude verftaan. Gelyk de wysfte der Vorften zegt : (ƒ) de vmrden l£ godloozen zyn hsttglyk op 't bloed- vergieten uit alzo was deeze vraag van Kaïphas loosden hstig want offchoon de Heiland zwygt, of fpreekt ïlf i« een Man des dood, Zwygt H&y,'dan Kafp Hem uitmaaken voor eenen Verfmaader van Gods naam vvaarbyhy Hem bezwooren had; fav zoude on den Heiland het bevél van God, in h/t boetder Heeren verfmaad; daarom zal hy uitgevoerd worden Lochende het de Heiland , geiyf zy, naar 7x1 , n »x waar- C/Jfto».Is.«. Hum.  Lyden van Jezus • Christus, 281 waarfchynelykheid, hoopten, dan zouden zy Hem als een' Bedrieger, die het Volk valschheid geleerd had , en als een' Leugenaar veroordeeld hebben ; maar antwoordde Jezus , naar waarheid, namelyk, dat Hy de Christus,de Zoone Gods was, dan zouden zy Hem van Gods- lastering befchuldigd, en geoordeeld hebben ? dat Hy, volgens de Godlyke wet, fterven moest, welke duidelyk zegt: (a) all' wie den naam des Heeren lastert, zal de dood flerven. Dan, alhoewel het den Heiland genoeg bewust was, dat de woorden van Kaïphas als (bj fcherpe pylen waren van eenen geweldigen, en verdervende vuur-^00kn;]a, alhoewel Hy het Siange - venyn, hetwelk in deeze vraage des Hoogepriesters verborgen lag , genoeg ontdekte; vreesde Hy echter niet de waarheid voor den Hoogepriester te belyden. Indien deHeiland zich hadde willen vryp!eiten,Hyzoude zich op zyne wonderdaaden hebben kunnen beroepen,even gelyk Hy, wanneer 'er twee van de Leerlingen van Joannes Hem vraagde: (V) Zyt gy die koomen zal, of verwachten wy eenen anderen P dezelven antwoordde heenen ,boodfchapt Joannes,hetgeene gy geboord en gezien hebt. De Blinden zien, de Kreupelen wandelen,deMelaatfchen worden gezuivert, de Dooven hooren, de Dooden verryzen, den Armen wordt het Evangelie verkondigt. Maar, de Heiland, willende toonen, dat hy met ontzag, en eerbied voor den naam van God was aangedaan , aarzelde nu ook niet, om van de waarheid getuigenisfe te geeven. Hy wilde niet op de Vraage van Kaïphas antwoorden, om dus aan den Joodfchen Raad alle voorwendzelen van hun Ongeloof en boosheid te beneemen; dus de Heiland nu, met recht,konde herhaaien , hetgeene hy kort te vooren gezegd had : (d) Indien ik niet gekoomen was, en tot hen niet ge-. (a) Lev. 24. 16. Q>) Pfal. 119. 4. (e) Mat. 11. 3,4,s. (d) Joan. 15. 22. • . S5  282 Vier-en-veertigste Meditatie op het gefproken had , zouden zy geene Zonde hebben • maar, nu hebben zy geene verfchooning voor hunne Zonde. Toen is hen, door dit enkel antwoord • [» Gy hebt het gezegd, alle verfchooning ontnoomenwelk antwoord evenveel uitdrukte, als of de Heiland' gezegd hadde; ja: Ik ben de Christus, de Zoone Gods • want,dit bevestigt Markus, daar hy aanteekent: (b) Jezus heeft gezegd: Ik ben V. De Zaligmaaker hadde wel met bondiger reder en konnen bevvyzen, dat Hy de Christus, de beloofde Mes/las was. Hy konde de vervulling van Jacobs voorzegginge bygebragt hebben :(c) De Scepter zal van Juda niet afgenoomcn worden, totdat hy koome die gezonden zal -worden. Deeze vervulling bleek in die dagen, aangezien zy den Roomfchen Keizer onderworpen waren, en zy het zelfs ook beleden daar zy Pilatus geantwoord hebben: (d) Wy hebben geen Koning, dan den Keizer. Hy hadde konnen aanhaalen , dat Hy op de juist voorzegde plaatfe, te (e) Bethlehem,gt booren.en van het Huis en derMaa^ fchap van David was;en dac de groote Raad zelfs op den dag zyner geboorte, aan Herodes, Bethlehem] als de plaats zyner geboorte , mor een bewys uic den Propheet (ƒ) Micbéas getrokken, had aangeweezen; Hy hadde hen ook ligtelyk zyne geboorte uic eene Maagd , volgens de voorzegginge van (» Ifaïas kunnen betoogen,alsmede, uit zyne Wonderen en Godlyke werken,die, volgens hunne eigene getuigenisfe zoo groot waren, dat zy zeidden: (h) zal de Christus, als hy gekoomen zal zyn, meer tekenen doen,dan deezen doet? Maar,de Zaligmaaker wist te wel, dat zy Hem niet zouden gelooven al hadde Hy het ook met een nieuw wonderwerk bevestigd; want, had het wonder,namelykdegeneezinge, van (a) Mat. 26.64. (è) Mark. 14. 62. (c) Gen. 40. 10. ld) Joan 19. ij. (O Luk. 2. 4. (ƒ; Mich. 5. 2. (g) Vü.7. 14. (b) Joan. 7. 3j.  Lyden van Jezus Christus, 283 yan (tf) Malchus Oor, zyne gevangenneeminge niec gefluit., zy zouden zich daar nu óók niec aan geÜoord hebben. De Heiland liet het hier by dit enkel antwoord: Ik ben 't: niec beruscen; maar voegde daarby, dat deeze waarheid ten eenigen tyd zou beweezen worden; want, Hy fprak tot den Raad: (b) Ik zegti'lieden: voortaan zult gy den Zoone des menfchen zien, zittende ter rechterhand van de kracht Gods, en koomende op de wolken des Hemels. De Zaligmaaker zinfpeelde hier op de- twee heerlyke Godfpraken van David en Daniël. Immers, David, in den Geest het Ryk van Christus voorziende, zong welëer : (c) De Heere heeft tot mynen Heere gezegd: zit aan myne rechterhand, totdat ik uwe vyanden felle tot eene voetbank uwer voeten. In de andere Godfpraak hoort men Daniël zich uitten: (d) Terwyle ik dit in een nachtgezicht aanfehouwde , zag ik als den Zoone des menfchen op de wolken des Hemels koomen, en tot den Oude van dagen naderen: voor wiens tegenwoordigheid zy hem geleidden. De Oude van dagen gaf hem daar op de magt, de eer , en het Koningryk ; opdat alle Volken , Stammen en Taaien hem zouden dienen: zyne magt is eene eeuwige magt, die hem niet ontnoomen zal worden: en zyn Koningryk zal niet verdorven worden. Deeze ontzagchelyke Godfpraken betuigt hier de Heiland, dat in Hem zullen vervuld worden, dermaate dat Hy zou zitten ter rechterhand van de kracht Gods , dat is , verheven tot de allergrootfte Magt en Majelteit; en dac hy als Koning heerfchen zou en regeeren, en aldus de voorzegging van David voltrekken: (e) heerscht in 't midden uwer vyanden. Hierom zeidde Paulus ook, dat God (f) hem aan zyne 00 Luk. 32. 51. (O Mat. 26. 64. ("O Pfal. 109. 1. ld) Dan. 7. 13,14. CO P*31, 109.3. if) Eph. I. 20,21,33.  284 VlER-EN* VEERTIGSTE MEDITATIE OP HET zyne rechterhand in den Hemel gefield heeft hoven alle Overheid, en Magt, en Kracht , en Heerfchappye, en allen naam, die genoemt wordt, niet-alleen in deeze ;maar ook in de toekoomende Waereld, en alle dingen heeft hy onder zyne voeten gefield. Hiermede wierd niet onduidelyk het laatfte Oordeel te kennen gegeeven, als wanneer zy (a) den Zoone des menfchen zullen zien, koomende op de wolken des Hemels, met groote Magt en Maftfeit, om, gelyk Paulus zegt, \b) een ieder te vergelden naar zyne werken. Het was als of de Heiland zeide: 6 Kaïphas! en Gy, Joodfche Raad! Ik ftaa hier wel vóór U, om van 11 - lieden geoordeeld te worden ; maar, weMc-eene omwenteling zal U eerlang verbaazen V De tyd zal haast gebooren worden , waarop gy my verheven zult zien aan myns Vaders rechterhand, en Ik-zelv U,over uw onrechtvaardig gedrag, oordeelen zal. Dan zal ik koomen (c) met de wolke, en alle oogen zullen my zien; ook gy, die my zoo onrechtvaardiglyk hebt gevonnisd ,-en die my door feeken hebt, en dan zult gy U over my beklaagen. Ten jongften dage zouden zy Jezus verheffinge en heerlykheid niet-al. leen Op het allervolmaaktfte befchouwen; maar, de Heiland wil hiermede ook aanduiden , dat zy binnen weinige dagen, door de Wonderen die'er zouden gefchieden , genoeg zouden overtuigd worden, dat Hy ten eenigen tyde zittende zal zyn aan's Vaders rechterhand. Dit had Hy ook niet onduidelyk te kennen gegeeven . daar hy zeidde:(d)Ik zeg ü'voorwaar, daar zyn fommigen van die hier paan, welken de dood niet zullen fmaaken ,vóór dat zy den Zoone des menfchen zullen zien, koomende in zyn ryke. Een krachtig bewys dat Hy Gods Zoone was, heeft de Joodfche Raad konnen zien, indien hy flechts zyne oogen (a) Mat. 4. 30. (V) Rom. 2. 6. (c) Apoc. 1. 7. (d) Mat. 16. 28.  Lyden van Jezus-Christus. 285 oogen hadde willen vestigen op de Wonderwerken, die by Jezus kruifiginge en dood voorvielen, en die zoo overtuigende waren, dat zelfs een Heidenfche (a) Hopman, en die met hem waren, uitriep: Waar* lykydeeze was Gods Zoone. Toen zy,drie dagen daarnaa, door de Wachters tydinge ontvingen , dat de Heiland verrezen was, konden zy hieruit genoeg befluiten, dat Hy diegeene was , waarvoor Hy zich had uitgegeeven. Hierom trok Paulus 'er dit befluit uit, zeggende :(b) die met kracbte verklaard is Gods Zoone te zyn, door de verryzenisfe van den doode. Indien de Jooden niet met de ftraffe der blindheidj'geflagen waren geweest, zouden,zy naa Zyne Hemelvaart, uit de zendinge van den H. Geest hebben konnen bemerken, dat Hy gezeten wasaanGods Rechterhand; hieröm zeidde ook Petrus tot de Jooden : (c) Jezus verheven zynde door de Rechterhand Gods , en de beloften des Heiligen Geests van den Vader ontvangen hebbende, heeft Denzelven uit gefort , die gy ziet en hoort. De Propheeten hadden al lang te vooren voorzegd, dat die uitftortinge des H. Geests een gevolg en vrucht zou zyn van zyne verhooginge aan Gods rechterhand; dus zong 'er David van: (d) Gy zyt geklommen in de hoogte ; gy hebt de gevangenisfe wechgevoerd; gy hebt giften genomen voor de menfchen; zodat de Raad hierdoor genoegzaam ondervinden kon, dat Jezus de waarheid had gefproken ; ja, zy moesten iederen dag, meer en meer van deeze waarheid verzekerd zyn geworden, door de ftoutmoedigheid der Apostelen; door de Wonderen, die zy in Jezus naam verrichteden;als de herdelde (e) man, die van 'smoeders lichaam af kreupel was, en de bekeeringe van zoveele duizenden Zielen. Zy konden ook Jezus verheffinge klaarblykelyk zien, uit de verwoestinge van Jerufalem; uic »>) Mat. 27. 54. CJ>) Rom. i. 4. (c) Aétor. s< 33. (X) Pfal. 67. ip, (O Aftor. 3. s.  286 VlER-EN»VEERTIGSTE MEDITATIE OP HET uit den ondergang van haare Wet, Tempel en Altaar, volgens Zyne bedreiginge, die hy Hy, by het naderen hunner Stad, gedaan had,zeggende: (a) daar zullen dagen over u koomen, dat uwe Vyanden u met een' wal omvangen, en u zullen omcingelen, en van alle zydenbenaauwen ,en zullen u ter aarde nederwerpen en uwe kinderen die in u zyn; en zy zullen den eenen fleen op den anderen [leen niet laaten blyven, omdat gy den tyd uwer bezoekinge niet gekend hebt. Alle deeze zaaken waren zichtbaare tekenen van Christus verhooginge op den Throone Gods; uic deeze konden zy tevens gewislyk beiluiten aan welkeen' hoogen Perzoon zy zich hadden bezondigd; en datzy dus te verwachten hadden, dat Hy éénmaal op de wolken des Hemels koomen zou, om, gelyk Paulus fpreekt, (bj met vlammend vuur, wraake te ■neemen over degeenen die God niet gekend hebben , en het Evangelie onzes Heeren Jezus - Christus niet gehoorzaamen. Zal dan de Zoone Gods éénmaal koomen,op de wolken des Hemels, om de Waereld te oordeelen, hoe noodzaakelyk is het dan, dat wy ons daartoe behoorlyk bereiden! De Heiland heeft ons hiertoe opgewekt, zeggende: (c) waakt ten allen ty de,biddende , opdat gy waardig moogt gehouden worden alle deeze dingen die tockoomenden zyn te ontvlieden, en te flaan vóór den Zoone des menfchen. Weest altyd wakker met de oogen uws gemoeds, zeggende met de Bruid: (d) Ik flaap, maar myn hart waakt Volgt het voorbeeld niet der .dwaazen- , maar der (e) wyze maagden , welker lampen voorzien waren mee olie van allerhande deugden , en goede Werken. Hannibal (liep des nachts in zyn harnas; Alexander had, in zyn' flaap, een kogel, in een koperen bekken: dappere Legerhoofden verzorgen Ca) Luk. ip. 43 ,44. (7) 2Tesf. 1. S. (V) Luk. ar. 36. (O Cant. 5. 2. («; Ma.t. s5. 1 ,2 3.  Lyden van Jesus-Christus. 287 gen hunnen Wachten dermaate, dat zy niet op het onverwachtfte van den Vyand moogen verrascht worden. Hoe zorgvuldig behooren wy dan niet te zyn, daar wy eene Vestinge te bewaaren hebben waarop drie magtige Vyanden, de Satan, de Waereld, en het Vleesch, geduurig ftorm loopen; hieröm vermaand de Heiland ons : (a) Hetgeene ik tot Uzeg, dat zeg ik tot allen: waakt. Het gevaar waarïn diegeenen zich bevinden , die niet waaken, behoorde ons optewekken, om ieveriger op onze hoede te zyn. Immers, de Inwooners van (£) Lais, eenflil en gerust volk, en zonder zorge, wierden, door de kinderen van Ban, met fcherpezwaarden geflaagen: (cj Terwyl Jobs Zoonen en Bochteren aten, en vrolyk waren, wierden zy verpletterd:Samfon ,op Dalüa's (d) kniè'n flaapende, met zyn hoofd in haar en fchoot, verliest zyne kracht, en geraakt in de handen zyner Vyanden. Op gelyke wyze dreigt ons het gevaar van onze Zielen te verliezen , indien wy niet waaken. Denkt niet met den booze Knecht: (ej myn Heer zal zohaast niet koomen; want, zulken vinden zich bedroogen, en worden , wanneer zv 'er 't minst op denken, overvallen. Denkt veeleer dac (ƒ) de Heer van dien Knecht zal koomen op een" dag, als hy 't niet verwacht. Spiegelt U aan de eerfte Waereld, welke met de Voorzegginge van Noë 120 Jaaren lang fpottede , en eindelyk door de wateren overvallen en verfmoord wierd. De Joodfche Raad mogt den Heiland veröordeelen, en met zyne woorden fpotten ;maar, hoe rampzalig heefc deeze fpotterny hen getroffen ! Ach! Allerlieftten! denkt dikmaals aan dien dag; wanneer, om met den Aposiel Paulus te fpreeken: (g) JVy allen moeten verfchynen voor den Rechter foei van Christus, opdat een ieder ont- 00 Mark. 13,37. 00 Jud. 18. 27. (0 Job. i. 18— ro. CO Jud. 16. 19. () Luk. 12. 45. y (f) Luk. 12. 46. Cff) » Kor» 5>  288 Vier - en - veertigste Meditatie op het ontvange,naar hetgeene hy in zyn lichaam gedaan heeft, het zy goed of kwaad. Zo-dikmaals dan als gy den Hemel aanfchouwt, ach! denkt: dit is de plaats , waar JeZOs koomen zal: befchouwt de wolken als Gods wagen, waarop de Rechter verfchyrien zal. Ach! of wy, met de Oudvader Hiermnmus, konden uitroepen! 't Zy ik eete of drinke, of iets anders doe, altyd fchynt my die fchrikkelyke bazuine in de ooren te klinken: fiaat op, gy Dooden, en koomt ten oordeel.Bezielden ons zulke gedachten ,wy zouden ons met grootere zorg tegen dien dag bereiden. Waakt dan éénmaal op' uit uwen zorgeloozen zondeflaap: niets is'er hetgeene in ons eene indrukbaarer vreeze kan veröorzaaken dan deeze waarheid; des Paulus ook het oordeel' (a) de fchrik des Heeren noemt, waardoor niec-alleen de harten der Vroomen , maar zelfs der Godloozen ontroerd zullen worden ; gelyk gebléken is in fb) Felix en Drufüla. Laat ons dan in'tyds vreezen en benaauwd zyn; dan zullen wy, wanneer de Heere komen zal, om gerichte te houden, niet behoeven te vreezen. Volgt dan de Les van Petrus op: (c) dewyl dan alle deeze dingen vergaan moeten, hoedanig dan behoort gy te zyn, in heiligen wandel en godvruchtigheid, (dj Daarom , welbeminden, tracht om onbevlekt en ongefchonden vóór Hem bevonden te worden in Vrede. Amen. GEBED. ö Lydende Jezus! Onvergelykelyk Voorbeeld van zachtmoedigheid en lydzaamheid! hoe fmelten onze Zielen,by de befchouwinge van Uw Treurtooneel, in de verrukkendfte aandoeningen, wech! Bezwooren by den leevenden God, aarzelt Gy niet-alleen niet te (d) a Kor. 5. n. (i,) Ador. 24. 25. (O a Petr. 3. 11. (d) i4.  Lyden van Jezus-Christus. 289 te belyden, dac Gy de Zoon zyt van deezen leevenden God; maar bevestigc ook Uwen Bezweerer, dat Gy, als Zoon van dien Eeuwigen leevenden God, éénmaal op de wolken Uwe Vierfchaar zult fpannen, om,alsRechter, dienroekeloozen Bezweerer,en zynen gevloekten Raad,te vonnisfen en te veröordeelen Ach ! lydende Jezus! wat bewoog U tot deeze zo verfchrikkelyke voorfpelling? Was het moogelyk een werk van Uwe Godlyke zachtmoedigheid en lydzaamheid ?Poogde Gy, door deeze geduchte waarheid , het hart van deezen ontmenschten Rechter te treffen , opdat hy, door de bewustheid van zyne gruweldaad, tot berouw en boetvaardigheid opgeleid, zich van zynen Rechterlloel voor Uwe voeten mogte ncderwerpen, en,in traanen wechfmeltende, aan dezelve, U om vergiffenisfe fmeeken?In weerwil , echter, van deeze Uwe onbegrypelyke zachtmoedigheid, verhardt Uw Rechter, en blyfc onbeweegelyk. ö Ongehoorde boosheid! Maar, helaas.' die zelfde verhardheid , die wy in Kaïphas doemen , heerscht nog heden, 6 lydende Jezus! in de harten Uwer Geloovigen. Immers, wy gelooven, en belyden, dat Gy de Christus zyt, de Zoone van den leevenden God, en dat Gy in deeze Godlyke hoedanigheid, ons ten eenigen tydezuli rechten en oordeelen Maar. helaas! dit geloof, deeze belydenis baart in ons geen vrees voor deeze allerfchrikkelykfte Waarheid. Wy blyven, met Kaïphas, de wegen der ongerechtigheid bewandelen, en Hoppen , met hem , onze ooren voor deeze allerönczachelykfte Godfpraak Wy ftapelen, met deezen gevloekten Raad, de eene euveldaad op de andere ; terwyl wy de oogen onzer Zielen fluiten voor de befchouwinge van dit alles-beflisfend tydftip;voor Uwen allerzwaarwigtigften Oordeels dag. Ban, ö lydende Jezus! ban zulk-eene zondige en rampzalige kommerloosheid uit onze Zielen! Tref dezelve veeleer met een fteeds- duurend gevoel van fchrik, II. Deel. T angst,  2oo Vier - en - veertigste Meditatie enz; angst,en benaauwdheid. Laat deeze Uwe geduchte Godfpraak onöphoudelyk tot onze harten fpreeken • laaten onze oogen op derzelver vervullinge, op dien dag der wraake onbeweegelyk gevestigd zyn. Gun ons, ó lydende Jezus, deeze genade, en wy zullen nimmer onze voeten naar de wegen der Godloozen wenden; wy zullen voor de Zonden, als voor eene Siange, vlugten. Geef, eindelyk , ó verfchrikkelyke Kechter! dat de bewustheid deezer geduchte Waarheid en derzelver ernftige befchouwinge ons, in de loopbaane van;ons Leven, zbo doe leeven, als wy, op dit allernadenkbaarst tydftip, zullen wenfchen geleefd te hebben. AMEN. VYF  Lyden van Jezus* Christus. 291 VYF - EN- VEEPvTIGSTE MEDITATIE. Mat. 26. 65,66. Tune princeps Sacerdo-**Toen fcheurde de Hoogetum fcidit vestimenta^ priester zyne kleedef«a,dicens: blasphe ®& r en,zeggen de: Hy beeft mavit: quid adhuc ege God gelasterd ; wat mus tesubus ? Ecce^j hebben wy nog Getuinunc audistis blasphe-gen van noode ? Ziet! miam Quid vobis vi-** nu hebt gy de lasterindetur? At illi respon ge geboord. Wat dunkt dentes dixerunt: reus*?" u? En zy, antwoordeneiï mortis. de, hebben gezegd: Hy is des doods fchuldig. DE Propheet Ifaïas getuigt ons,dat (a) de Godloozen als eene onfuimige Zee zyn, wier golven vuiligheid en flyk opwerpen. En in der daad, zy zyn gelyk aan eene Zee; daar zy nimmer rusten; maar altoos, door onrust, heen en weder geflingerc worden , en, door deeze geftadige beweeging, booze' en vuile raadflagen uit de Zee hunner harten doen opwellen; des Salomon te recht zegt: (b) de vrucht der Godloozengedyd tot Zonde. Immers, naauwelyks hebben zy hunne kwaade voorneemens beflooten , of zy worden eene onftuimige Zee gelyk; want, gelyk de eene Zeegolf de andere volgt; alz» rusten de Godloozen niet, voor aleer zy het voorgenomen kwaad ten uitvoer gebragt hebben; zy flaapen niet, zegt de wyste der Vorften, (c) vooraleer zy kwaad gedaan hebben. De Godlooze Koning Achab ftrekt hierïn toe een leevendig voorbeeld. Dee^e, daar hy de wyngaard van Naboth voor geld, of by ruiling (a) lin. 57, ao, Frov. io, 16, fc) 4. 16. T 2  202 VïF - EN• VEERTIGSTE MEDITATIE OP HET ling eischte, en dezelve niet konde verkrygen, wordt als eene or.iïuimige Zee, (a) zich op zyn bedde werpend; , nier willende eeten , voordat hy door (b) twee^ mannen , kinderen des Duivels , zyn oogwit bereikt had, en Naboth dood-gelteenigd was. Maar, wierd 'er ooit een voorbeeld van eene oif /luimige Zee, die niet {lil kan zyn, gevonden, het was Kaïphas en zyn Raad. Immers, zo ras zy voorgenomen had Jen, (c) om Jezus met list te vangen en te dooden , konden zy niet ruften, voordat zy Hem gevangen , en des doods fchuldig verklaard hadden. Wat al middelen namen zy niet by der hand, om het zo - verre te brengen.' Daar zy geene misdaad in Hem konden vinden, ondervraagde Kaïphas Hem (d) aangaande zyne Leerlingen en Leere : daar hen deeze weg mislukte, (ej zochten zy valfche getuigenis tegen Jezus: geen antwoord krygende, dwingt hy den Heiland door bezweerjnge, en dus rustte hy niet, voor aleer de Heiland beleed , dat Hy de Christus, de Zoone Gods was. [Vaauwlyks had Kaïphas Jezus bezwooren , ter ontdekkinge of Hy (ƒ) de Christus, de Zoone Gods was , of hy bereikte zyn oogmerk, 's Heilands rondborftige belydenis: (g) Ik ben V, gaf hem nu gelegenheid, om Hem te veröordeelen, en Hem aan God lasteiing fchuldig te verklaaren. Dit was ook eene der grootfte misdaaden waarvan zy Hem by Pilatus btfchuldigden, opdat het doodvonnis over Hem mogte geveld worden; immers, zy zeidden e'énpaarig : (h) Hy heeft zich-zelven Gods Zoon gemaakt. De (iod - lastering is, naar de befchrvvinge van den H. Th omas, (0 Iets hetgeene God toekoomt, ontneemen, of iets dat onbetaamelyk is, Hem toe te fchryven. Op de eerde wyze zoude zich de Heiland , naar het f» 3 Reg- 4- (*) 3 Reg. 13. (c) Mat. a6 4. (/) Joan. 18. 19. {e) Mat. s6. 59. (f) Mat. 26. 63. (i) Mark. 14. 62. (b) Joan. 19. 7. (i) 22. Queft. 13.  Lyden van Jezus-Christus» 293 het oordeel van Kaïphas, aan god-lastering fchuldig gemaakt hebben, nademaal Hy den God van Israël zyne eere zoude ontnoomen hebben, daar Goduit«drukkelyk, door den mond van den Propheet, gezegd had: (a)Ik zal myne eer aan niemand an ders geeven. Dit was, voorwaar! eene Godlooze daad die de Hoogepriester Kaïphas hier bedreef. Zes Hoogepriesters worden 'er in de gewyde Bladeren befchuldigt van zwaare misdaaden; maar de zevende heeft henallen in Godloosheid overtroffen (b) A'&ron , de eerfte Hoogepriester, had van de gouden Oorhangfels een gegooten Kalf gemaakt, en tegen Gods {c) getrouwfen Dienaar, Moizes, gemurmureerd. De Hoogepriester (d)Hêli bragt, door zyne zachtheid, zyne Zoonen en het Volk in het verderf. De Hoogepriester (e) Abjathar onderfteunde Adonias , Salomons broeder, in zyn oproerig voorneemen. De Hoogepriester Urias hielp de Afgoderye va» Achas bevorderen, en heeft, ten gevalle van den godloozen Koning (ƒ) Achas, een' Afgodifchen Altaar gebouwd in den Tempel des Heeren. De Hoogepriester Jozua liet toe, dat zyne Zoonen, (gj in de Babylonifche gevangenisfe, met vreemde Vrouwen trouwden. De Hoogepriester Saraja hielp den Propheet Jeremias vervolgen. Allen deeze zes Hoogepriesters, die in de gewyde bladeren gebrandmerkt ftaan , heeft de Hoogepriester Kaïphas in boosheid overtroffen, aangezien hy den Heilandzelv, den waaren Hoogepriester,als een God-lasteraar uitkreet. Deze gruwelyke befchuldiging was een uitwerking hunner blindheid en vry willige onweetendheid; want, gelyk Paulus zegt: (b)de Vorflen deezerfVae* reld nebben den Heere der heerlykheid niet gekend. Zy O) Ifaï. 42. 8. (O Exod. 33. a-4. (c) Num. 12. 8. (d) iReg. 3. 13. (O 3 Reg. 1. 7.. (ƒ) 4Reg. j6. II. (e) iEsd. 10. 18. V>) i Kor. 3. 8. T 3  894 VyP-EN-VEERTIGSTE meditatie op HET Zy verwachtten eenen anderen Mesfias , dan Jezus was: (a) hy had geene gedaante, noch fchoonheïd, die hen voldeed; zy Rieten zich aan zyne geringheid • niet bevroedende dat de Propheet Hem afgefchil' derd had . als (h) een verachte Ziel, en een Slaaf der Grooten. Duidelyk had ook de Propheet Zacbanas voorzegd , dat hy weezen zou (c) een Zalig, maaker, die arm was. Zo-verre deed de Waereld - gezindheid hen dooien ; zo - verre wierd Kaïphas, door deeze verblindheid, gebragt, dat hy den Heere Jezus als een Godlasteraar veroordeelde. Het was de eerftemaal niet dat de Heiland van deeze Zonde b-fehaldigc wierd. Immers,^ Jooden zochten Hem reeds te dooden over God-lastering, (d) omdat hy God zynen Vader noemde, maakende\ich aan God gelyk, wanneer zy tevens, om dezelfde zegginge, (e) ft eenen hebben genoomen, om Hem te fteenigen. Her wierp de Hoogpriester wederom deeze uu 'e befchuldiging voor \ en om aan zyne Godho/e beiich iginge kracht en klem by te zetten, Cf) fibeurde hy zyne kleederen. Het was by de Grieken en Romeinen, gelyk ook by de Oosuifche Volken, de gewoonte, hunne kleederen te fcheuren , warneer zy door overgroote droefheid getroffen wierden, met gramfchap of yver aangedaan waren ; maar voornaamelyk fcheurden zy hunne kleederen wanneer zy eene god-lastering hoorden. Alzo fcheurden (g) Eliacim, Sobna, en Joahe, hovelingen van Ezecbias, hunne kleederen, over de god lasteringen van Rabfacès, waarïn zy ook door den Koning die ook ih) zyne kleederen fcheurden, gevolgd wierden. Eén der vermaardffe Joodfche Schryvers,(0 Rabbi Mdimonidés, Verhaalt ook 00 Ifaï 53. 2. (*) — 49. 7. (c) Zacb. 0. o. (rf) Jo,n 5. 18. (O ,0. 3,. (ƒ) Mat. 20. 65. (g Val 36 22. (b~) 37. |, O') Maim. de Idol. C. II. Paragr. 1$.  Lyden van Jezus-Christus. 295 ook onder anderen, dat de Joodfche Rechters de gewoonte hadden,van, op het hooren van God-lastering, hunne kleederen te fcheuren van hoven naar beneden; maar dat de Hoogepriester verpligt was dezelve van onder naar boven te fcheuren, en dat deeze fcheure niet weder genaaid mogt worden: ftaande dan deeze gewoonte, heeft Kaïphas, op de vermeende God-lastering van Jezus, zyn kleed gefcheurd. Tegen deeze gewoonte ftrydt het bevél niet, aan (a) A'dron en zyne Zoonen gegeeven, van hunne kkederen niette fcheuren. Dit bevél had flechts zyne betrekking op het geval van (_ b ) Nadab en Abihu, die, omdat zy vreemd vuur offerden, met de dood geftraft waren. Het gebod ook, dat God aan den Hoogepriester gaf, van (c~) zyn hoofd niet te ontdekken , noch zyne kleederen te fcheuren , zag flechts op eenen dooden , al ware het ook zynen Vader en Moeder, gelyk uit het 11 Vers blykt. Dit wierd dan den Hoogepriester niet in alle gelegenheden verboden;want,wy leezen duidelyk, dat de Hoogepriester (dj Jonathas zyne kleederen heeft gefcheurd, en zyn hoofd met aarde befrooid, en gebeden heeft; zodat het fcheuren der kleederen den Hoogepriesteren niet ongeöorlofd is geweest. Doch, Kaïphas heeft hier, ter oorzaake van zyn heilloos oogmerk en geveinsdheid, grootelyks gezondigd, wanr, deeze gewitte graf [lede wilde met een yver voor Godt eere fchynen aangedaan te zyn; (e) van buiten was hy rechtvaardig, maar van binnen was hy vol geveinsd" beid en boosheid. Om zyn bloeddorftig voorneemen uit te voeren, fchynt hy over de God-lastering des Heilands zoo ontzet en beklemd, dat hy geen adem kon haaien, en daarom zyn kleed moest fcheuren, om lucht te geeven aan het benaauwde hart. Hier mag men wel op deeze Joodfche Raadsvergadering de (d) Lev. 10. 6. (£) ■ 1. 9. 00 • 21.10. (d) 1.Maoh. 11. 27. f» Mat. 23. 27,28. T4  SOt) VYF-EN-VEERTIGSTE MEDITATIE CP HET de woorden van den Propheet Nahum toepasfen: Ca) uit U zal 'er Een uitgaan , die kwaad denkt tegen den Heere: die Bélials Raadsman was Kaïphas die met zyne gedachten coelag, om den Heiland kwaad te doen. Door dit kieeder-fcheuren heeft hy den Heiland grootelyks beleedigd ; want, dewyl zulks gefchied was in den vollen Raad, en op het Paaschfeest, alzo is die daad, als een brandend vuur, door geheel Jerufalem verfpreid.en de Heiland hierdoor, sanderen daags, als een God.lasteraar, van het grootfte gedeelte der Stad aangezien geweest. (£) Veele van zyne Leerlingen zullen mogelyk, gelyk weleer, te rugge gekeert zyn, en zy, die tot dusverre onverfchilüg waren, zullen begonnen hebben zich tegen Jezus aamekanten ,en zy,die Hem reeds gehaat hadden , zullen nog af keeriger van Hen zyn geworden; zodat hier de Spreuk van David: CO de hoogmoed dergeenen die u haaten wordt hóe langer hoe grooter, gevoeglyk te pasfe koomt. < Maar, deeze Kleedfcheuring van Kaïphas wierd bier, naar Gods verborgen inlicht, een vóórteken des ondergangs van den Lcvitiichen Godsdienst. Even gelyk (d) Ahias de Propheet zynen mantel in twaalf ftukken beeft gefcheurd, en hierdoor te kennen gaf, dac God het Koningryk uit de hand van Salomon zou affcbeuren, alzo betekende dezefcheuring ook, dat het Hoogepriesterfchap van de Stamme Lévi zou afgefcheurd, en aan een' anderen Hoogepriester , en f» Middelaar van een beter Verbond, gelyk Paulus zich uitdrukt, gegeeven worden. Dit wierd 's anderen daags nog fterker bevestigd, toen Cf) bet voorhangfeldes Tempelsin twee f ukken ^van boven tot beneden, is gefcheurd Dan ,dewyl 's Heilands (g) rok zonder naad ongefcheurd bleef, ten teken, dat (h) de Zoone Gods Priester blyft in der eeu' f>) Nab. i. ii. (b) Joan. 6. 67. CO Ps. 73. 93. fi> 3 Reg. 11. 30, 31. CO Heb. 8. ó. Cf) Mat. a7. 5i, Q) joan, 19, 2^ ^ Heb>  Lyden van Jezus-Christus. 297 eeuwigheid, zo fcheurde de Priester Kaiphas zynen rok, ter Vóórbediedinge van het verlies zyns Priesterdoms. Kaïphas dan willende toonen, dat hy niet zonder wettige reden zyne kleederen gefcheurd had, roept, niet verbaasdheid, uit: hy heeft God gelasterd. Even alsof hy zeggen wilde: zal een Hoogepriester Gods, het Hoofd der Kerke,niet tot in zyn hart getroffen worden, en tekenen van rouw betoonen, wanneer hy hoort, dat zyn God, (aj de Heilige van Israël gelastert wordt, en dat wel in tegenwoordigheid van den Achtbaarden van het Joodfche Volk. Wat hebben wy nog Getuigen van noode? het is noodeloos meer Getuigen te aanhooren: te vergeefsch hebben wy ons met dezelve vermoeid; want, offchoon (b) hunne getuigenisfen, of by gebrek van bewys, of éénftemmigheid, niet bekwaam waren , dit behoeft ons thans niet optehouden. Gy-zelve, myne waarde Amptgenooten, zyt de onwraakbaarfle Getuigen van zyne bekentenisfe. Gy-zelve hebt gehoord,dat Hy op myne vraage: Qcj Zyt gy de Christus, de Zoone Gods ? geantwoord heeft: (d) Ik ben V. Gy zyt oor - en oog ■ getuigen van zyne verbaazende vermetelheid , die zoo verre is gegaan, dat Hy ons dorst zeggen: Gy zult my zien zitten aan de rechterhand van de kracht Gods, koomende in de wolken des hemels. Gy hebt het gehoord,niet uit eens anderen's , maar uit zynen eigenen mond;Hy heeft het buiten pyne en banden beleeden. Ziet! nu hebt gy Godslasteringe gehoort. Hoe gepast konde men Kaïphas hier te gemoed voeren : ö ja,wy hebben Goddastering gehoordjdoch, niec uit Jezus; maar uit uwen eigenen mond; want, om de woorden van Paulus te ontleenen; (d) In hetgeene daar gy een' ander' in oor deelt,ver'öordeelt gy u • zeiven, de- (a) Ifaï. 1.4. (V) Mark. 14- 5 nikmaals om de God-lasteringen ,om de fpotai men van God en zynen Godsdienst lagchen; en hei als ten vermaakeiyk fpel aanfehouwen! Schoon bet niet altoos mrbaar is dezulken te weéïftreeven en dus olie in het vuur te werpen; echter behoort een oprecht Ch;;s.en Hechts met een vergramd gelaat tekenn >n te geeven, dat hy vanzulk-eene booshud eenen ichiik, gruwinge en af k. er heeft. Zulks kan dikmaals den mond der Godloozen fluitenwant, de Spreuk van Salomon blyft altoos wadT-(e] een droevig wezen ver dry ft eene kwaadfpt eekende tonge. Wat ö?ftS\*) de Engel des Heeren heeft m het Leger der Asfyriërs, honderd, en vyf- en-tachtig- duizend man verflaagen (b) Zyne Zoonen hebben hem zelfs met den Zwaarde dood geflagen. Wanneer de Apostel Joannes, met zyne Leerlingen,teEphézen in dcBadftoove wilde eaan, en hoorde dat de God - lasteraar Cerinthus daarbinnen was, zeidde hy: Laat ons baastelyk vanhier wyhen,eer het buis invalt, want, God zal deezen Lasteraar met lang dulden: het buis ftortte ook in waarin Cerinthus met de zynen is dood gebleeven! Hoe fchrikkelyk was mede het einde van Juliaan', den Apostaat, die , daar by door eenen pyl, uit de lucht, m zyne borst doodelyk gewondt wierd, een hand vol bloeds nam, en hetzelve naar den Hemel wierp, roepende: vicisti Galilee. ö Galiléër,(aldus noemde hy godlasterlyk den naam van Christus), gy hebt 't gewonnen; terwyl hy, op het zelfde oogenblik , zyne rampzalige Ziele uitbraakte. Arrius, die de Godheid van Christus lochende , gevoelde mede Gods ftraffende hand, toen hy te Confiantinopolen, door den Kamergang, zyn Ingewand, met zyne Ziel, tevens uitftortte. De Jooden (V; lasterden den Zoone Gods aan het Kruis; en daarom vielen zy in bet Zwaard der Romeinen, en wierden verdelgt; terwyl zy nog op deezen dag,tot ftraffe,als ballingen en uitvaagzeis der aarde gerekent worden. Het zy dan onze eerfte zorg, dat wy ons nimmer aan die zonde fchuldig maaken: laaten wy uit de Itraffen die deeze godloozen getroffen hebben , heren, om de woorden van Paulus te fpreeken, (d) «Zomeer lasteren, maar opgewekt worden, om altoos Gods eere te befchermen, en dus met Davids woorden eindigen , en zeggen: (e) Myn mond zal den lof des Heeren fpreeken: en dat alle vleesch zynen (V) IfVi. 37. 36. (b) 38. CO Mat. 27. 3o. (O iTim. 1.20. (O Pfal. 144. 21.  Lyden van Jezus-Christus. 305 ficn hdligen naam fryze in der eeuwigheid , en alp. os. Amen. GEBED. ö Lydende, veröbgelykte, en gefmaadde Jezus' Welk-eene reeks van Zielgrievende fmerten vertoont zich vóór het eind perk van Uw Lyden! God-lastering is nu de fchuld, de misdaad, waarom mén U ïoC de dood-ftraf verwyst. Daar Uw Hemelfche Vader, die U al vóór den dageraad, van alle Eeuwigheid wit zynen Schoot voort geteeld heeft, in U ^op het zeerst gelastert, en ontè'ert wordt, wordt Gy tevens, by wien het Vorfendom ,in den dagUwer krachte,met vollen luister van Heiligheid berusten moest, door den Godiasteren den Kaïphas, in zyne Vierfchaare, a!s een God-lasteraar befchuldigt,enveröordeelr. óLydende Jezus! Was'er ooit eene fmaad j die met deeze mag vergeleeken worden ? Was 'er immer eene Zielgrievende fmert, aan deeze, in gevoel, gelyk? Laat de geveinsde Kaïphas dan vry zyne kleederen fcheuren; laat zyn gantfche Raad zich, by dit gewaand rouw-bedryf, in een éénpaarig rouw gebaar uitftorten; onze harten worden , 6 gefmaadde Jezus, by deeze befchouwirige.door eëne inwendige droefheid, door een treffend gevoel, en door eene oprechte rouw van-één-gefcheurt. Immers,omdat wy Uwen Hemelfchen Vader,door onze boosheden,het eerst gelasterd hadden , getroostte Gy U deeze God-laster» lyke befchuldiging op U te neemen, om den verdienden vloek, die op ons lag, te verdryven, en ons met Uwen verbolgen Vader te verzoenen. Ach! mogten onze monden, tot boet-pleegïnge voor deezen laster, Reeds geopend zyn, om den naam van Uwen Hemelfchen Vader groot te maaken! Mogte zyn eeuwige Lof gedadig op onze dankbaare tongen zweeven ! Mogte eene evenredige erkentenis voorde door U vry willig geleedene fmaad, en de aan ons H. Deel. V b«-  30- *h V %  308 Zes-en-veertigste Meditatie op «et Michéas niet getroffen hehben, die meer dan éénmaal bezwooren was om de waarheid te fpreeken. Maar, verwondert U niet over zulk-een wangedrag, aan Michéas gepleegd. Ziet hier eenen anderen Michéas,m den Perzoon van onzen Zaligmaaker Jezus- Christus. Ziet hier niet-alleen eene gelyke maar veel grootere mishandelingen, aan onzen Heiland gepleegd; wien zy, buit*n de kaakflagen, nog f» / aangezicht fpoogen, m met vuisten (loegen, en dus met grootere fnoodheid, en gruweïykere onteeringen behandelden, {d) Achab haatte Michéas omdat by hem mets goedsvoor zeidde; maar altyd kwaad; omdat hy hem de waarheid voorhield. De Overl priesters, Schriftgeleerden en Ouderlingen des volks, haatten den Zaligmaaker, omdat Hy hen hunne Zonden voor oogen hield, en Gods ftraffén verkondigde. Michéas wierd voor 't gantfche Hof ondervraagd ; Jezus voor den geheelen Joodfchen Raad. Michéas ontving , om zyne vrymoedige betuiging een kaakflag; Jezus wedervoer, om dezelfde reden het zelfde lot. Doch, hier nam zyne fmaad geen einde ; dewyl Hy niet-alleen in den Raad mishandeld wierd, maar ook daarbuiten, door het flechtft gefpuis, in den laatflen nacht vóór zyn Lyden, met eene onbefchryvehyke fmaad en fmert wierd aangedaan; een hoon zoveel grooter , als de Perzoon van Jezus, m oneindige waardigheid, Michéas overtrof. Koomt dan hier, befchouwende Zielen, in 't Paleis yan Kaiphas, en hoort, hoe onrechtvaardig onzen lydenden Jezus, van groot en klein, ontëerd is geworden, met woorden en werken; wanr.zy fpoogen in zyn aangezicht, en floegen Hem met vuisten. De Leden van den grooten Raad hadden den: Heiland dan als eenen God-lasteraar, ter dood veroordeeld; het grootst gedeelte had dit Vonnis,door zyh geroep, beaamd: (b) hy is des doods fchuldig. Nu- W 2 Paral. 18.7. (J) Mar. *5. 2- s' V 3  310 Zes-en-veertigste Meditatie op het den is, flaapeloos doorgebragt; en dus kwam hier hec Voor-en Tegenbeeld volmaakt overéén. Onze Heiland wierd dan;ter bewaaringe overgegeeven, aan (a) de mannen die Jezus bielden, welken allen uit Romeinfche Soldaaten, en Gerechtsdienaaren der Jooden beftonden. Wat voeren nu deeze Mannen uit? Gedraagen zy zich als edelmoedige menfchen ? Verkwikken zy Hem met eenige fpyze of drank ? Volgen zy den raad van S domon : ( b) Geeft ferken drank aan den bedrukten; en wyn aan die bedroefd van harte zyn , opdat zy aan hunne fmert niet meer gedenken ? Beweezen zy ook eenig medelyden , of poogden zy Hem te vertroosten? Kamen zy hier de vermaaninge van Sirach in acht": (c) Laat niet naa de weenenden en de bedrukten te vertroosten ? Lieten zy ook zyne Vrienden tot Hem toe, om Hem te bezoeken, of Hem eene gemaklyke rustplaatze te bezorgen? Niets van dit-alles wierd den lydenden Jezus vergunt. Zy decden Hem,integendeel,alle verfmaadheden aan,en overlaadden Hem met alle bitterheid ; zodac de Prediker, indien hy gezien hadde wat Jezus van deeze eerloozen Boeven te lyden heefc gehad, met recht, zoude uitgeroepen hebben: (d) Ik bezag de verdruk, hingen, die onder de Zonne gefchieden, en de traanen der onnozelen, zonder dat 'er een Vertrooster ware: en hoe zy, van de hulp aller menfchen ontbloot, het geweld van de Verdrukkeren niet konden wederftaan:)3.;de mishandeling, waarmede zy den Zoone Gods, in deezen nacht,bejegenden,is zo groot geweest , dat zy naauwlyks vatbaar is voor het menfchelyk verftand. De Evangelist Lucas teekent aan, dat (e) de Mannen, die Jezus gevangen hielden, hem befpotteden. Deeze befpottingen zullen op veeierhande wyzen gefchied zyn,zo door befpotten- de 00 Luk. 22.63. CO Prov. 31. 6, 7. (0 Eecl. 7. 38- 00 4- 1. (O Lui. 22. 6.  Lyden van Jesus-Chhistus. 311 •de gebaarden, als fpottende woorden; terwyl hier een Romeinfche Soldaat , daar een Joodfche Gerechtsdienaar, den Heiland,mee een grammoedig en tèrgend gelaat, onder de oogen is getreeden, en Hem op alle wyzen gehoond heeft: dus wierd hier de Heiland erger befpot dan Jofeph, door (a) zyne Broeders; meerder dan Samfon (b), doordePhiiiitynen; boosaartiger dan de Jooden, (c) by de Waterflroomen van Babel. Wierd het trekken by den baard, oudtyds, voor eene der zwaarfte befpottingen gehouden, dan zullen zy hier ook, naar alle waarfchynelykheid , den Zaligmaaker, onder befpottende gebaarden , by zynen baard gegreepen, en Hem de hairen met eene zo groote woede daaruit getrokken hebben , dat zy het vel der kinne en der wangen hebben wechgerukt; zodat ook de voorzegging van den Propheet hier naar de letter is vervuld geworden : (d) Myne wangen heb ik den uitrukkenden gegeeven. Op vier verfcheideneplaatfen is onze Heiland, ten tyde van zyn Lyden, befpot geworden; in het huis van Ka'ipbas; aan het hof van Herodes, die (e) Hem met zyn hofgezin, befpottede; in het Rechthuis van Pilatus, (f) daar men voor Hem ne der knielde; en, eindelyk, op den berg Gölgotha wierd hy door de (g) Overpriesters, Schriftgeleerden en Ouderlingen, befpot. ö Ongehoorde moedwilligheid ! è meer dan barbaarfche raazerny in deeze Dienaars, jegens den Heiland! De Natuur leert ons, met de ter dood veroordeelden medelyden te hebben , en met ontferminge over dezelven aangedaan te zyn; hetwelke den wyzen Sirach deed zeggen: (b) de barmhartigheid van den mensch firekt zich over zynen Naasten; maar t» Gen 37. 4.1 o,ïo (f) Jud. 16. 95. (0 Ps. 136. 1. (J) Ifaï. 50. 6 (f) Luk. M. II. (ƒ) Mat. 27. 27 — 29. (g.) Mat. 27. 41. (/O F-ccl- 18. 12. V 4  112 ZES-EN-VEERTIGSTE MEDITATIE OP HET maar deeze Godloozen achteden onzen Heiland oir. dat Hy als een God lasteraar veroordeeld was geene barmhartigheid waardig; dus hebben zy de Spreuk van Salomon bewaarheid : (a) de Ziel van eenen godloozen beeft geene barmhartigheid met zynen Naasten. J Buiten de befpottingen , die anderszins voor een' eerlyk en treffelyk' Man onverdraagelyk zyn, gdvk blykt in Samfon en Saül, welke l'aatfte daaröm tot zynen wapendraager zeidde: (b) Trek uw Zwaard uit,en faa my dood; opdat deeze onbefneedenen niet koomen en my befpotten,{c)fpoogen zy daarenboven den Zaligmaaker m zyn aangezicht, om Hem dus op hetallerfmaadelykft te boonen. Het fpuuwen in het aangezicht is nog op deezen dag, en ren alle tyden % by de meeste Volken aangemerkt als de grootfte verachting die men iemand kan aandoen; ja het is eene duldeloozefmaad; waarom ook "fob, anderzinS zoo geduldig hierover zich in klagten uitliet, zeggende: Cd) ja,zy ontzien zich niet, mm aangek zicht te befpuuwen. Wanneer de overjeevende Broeder , zyns Broeders Weduwe, die geene kinderen had, met wilde trouwen , en zynen broeder geene kinderen wilde verwekken,dan moest Qe) de Vrouw vóór de Ouderlingen, den Schoen van zynen voet neemen , en bemin zyn aangezkhte fpuuwen, tot zyne uiterfte verachtinge; maar hier wordt (f)deEerstgeboorenonder veele Broederen, die gekoomen was om zynen Broeder, den eerften Adam, die alleen vlee ch.ejy.ke kinderen had voorïgeteeld, geesrelvk Zaad te verwekken, gelyk Ifiuas voorzefd heeftig) IIy zal langduurig zaad zien, onbefchaamdelyk befpuuwt. Welk-een mêdogenswaardig Schouwtooneermoet het.nietgeweest zyn, dien (h) Schoenen M Prov. ai. ,o. r» It ParaI. I0, O Mat. 26 67. Xi) Job. 30. ,o. (e) Deut. 15. o  Lyden van Jezus-Christus. 313 van gedaante boven de kinderen der menfchen, dat lieflyk en minzaam aangezicht, hetwelk (a) de 'Engelen begeerig zyn te moogen inzien, mee vuil en walglyk fpeekzel bedekt te zien ? Nooit zag de Zon wanfehikkelyker vertconing, te meer, dewyl de Heiland,gebonden zynde,dit vuile Speekzei niet afwisfehen kon. Sprak God welëer tot Moizes,ten opzichte van zyne Zuster Maria: (bjHadde haar Vader haar in V aangezichtegefpoogen, zoude zy niet ten min f en zeven dagen moet 'befchaamd zyn? welk-eene fmaad was het dan niet voor (V) den Vader der toekoomende eeuwe, door zyne ontaartde Kinderen befpoogen te worden ? Het is niet onwaarfcbynelyk, dat zy, metdeeze befpuuwingen, de Wonderwerken des Heilands, tevens hebben willen befpotten, aangezien Hy by het geneezen van eenen (J) Doven en Stommen, uitfpouivende, zyne tonge aanraakte. Daarënboven had de Heiland ook, by 'e geneezen van eenen (e) Blinden, hem in de oogen gefpuuwd, gelyk Hyookop eenen anderen tyd,(/) 'fiyk gemaakt had van zyn fpeekzel, en dat geftreeken op de oogen van den blind-geboorenen, en op d:eze wyze hem ziende gemaakt. Deeze Wonderen na befpotten deze Boeven door hunne befpuuwinge, en fchynen door deeze daad als te willen zeggen : voorheen kon Hy met zyn fpeekzel de oogen der Blinden openen ; maar, nu kan Hy het fpog van zyn eigen Wezen niet afweeren ; men moet dan alles, wat ons voorheen als Wonderen toefcheen, nu als bedriegeryën aanmerken. By deeze verachtelyke fmaad voegde dit eerloos rot nog nieuwe fmerten; want, (g) zy foegen Hem, gelyk Matthéus zegt, met vuisten,en anderen heb. ben Hemkaakjlagen gegeeven: deeze tweeërleie manier (V) r Pet. i. 12. (£) Num. 12. 14. (c) iraï. 9, 6. (d) Marlt. 7. 32,33. W — 8.23. (f) Joan. 9.6, : (J!) Mat. %6. 57. V 5  3H Zes-en-Veertigste Meditatie op het nier van flaan hebben zy aan den onfchuldigen Zaligmaaker gebézigc. Geene grootere fmaad kan men iemand aandoen, dan met hem in't aangezichte te flaan, aangezien het aangezicht het waardigfte deel van 's menfchen lichaam is: geen wonder dan, dat de Heiland,al vroeg, door den mond van David'hier over geklaagd heeft, zeggende : (a) ik ben een fpot der menfchen, en de fmaad des volks. De Propheet Jeremias, dit fiaan in den geest voorziende , uitte zich in deezer voege, (b) aan die Hem /laat, zal hy zyne wange bieden, met fmaadheden zal hyverzaadigd worden. Deeze fmaad is des te grooter en gevoeliger, naar maate de perzoon aanzienelyk en verheeven is, aan wien dezelve word aangedaan. Hy, die geen enkel mensch, maar Gods Qc) eigen Zoonwzs; die hoogwaardige Perzoon, welken (d) al. Ie Engelen Gods moeten aanbidden, wierd hier met vuisten en handen op het allerverfmaadelykst geflaagen ! Wanneer de Propheet Ifaïas Hem ook in deezen mismaakten toeiland inden Geest befchouwde, liep hy uit, (f) Hy had geene fchoonheid, noch luis*, ter : wy hebben Hem gezien ; maar Hy had geene gedaante; Hy zag 'er. verachtelyk uit, en als de laatfe onder de mannen, als een man van fmerten. Meermaalen wierden Gods getrouwe Gezanten op eene^ foortgelyke wyze mishandeld. Van Michéas (f) zeidde de Koning Achab: zet deezen man in V gevangenbuis, en onderhoudt hem met het brood der kwellinge, en het water der benaauwdheid. Een gelvk voorval wedervoer ook den (g) Propheet Jeremias tot driemaalen toe. Op gelyke wyze wierd de getrouwe Boetgezant, Joannes de Dooper, behandeld. Maar, nergens leest men, dat deeze heilige mannen, door deurwachters, met vuisten en O) Pfal. 21. 7. fè) Tren. 3. 30. (tb Rom. 8. 3?. ld) Heb 1. 6. (O KVi. 53- 2,3- (/) 3Reg. 22. 7. Oj) Jer. 20. 2. — 32 3. — 37. 14.  Lyden van Jezus-Christus. 315 en kaakflagen zoo gruuwelyk mishandeld wierden, als men hier aan den Heere der Heerlykheid zag gefchieden. Door deeze vuist-en kaakflagen hebben zy tevens Hem als een'leugenachtigen Propheet willen befchimpen , even gelyk Sedeclas den Propheet Miehéas, als een' leugenaar, (a) voor de wange heeft geflaagen ; want, kinnebakflagen zyn die verfmaadelyke bejegeningen, die men den leugenaaren meest-all' gewoon is tpetevoegen, om hen dea mond te doen fluiten, ö Hemel! welk een hoon! wat fmaadheid voor Jezus als een' leugenaar behandelt te worden, daar Hy van zich-zelven kon zeggen: (J?) ik hen de waarheid; en van wien de (c) H. Geest zelf getuigt dat Hy de waarheid is ! Door alle deeze hoonende moedwilligheden , aan den Heiland gepleegd, is dan ook de voorzegginge van ïfaïas ten volle naar de letter vervuld: (d) myn lichaam heb ik den flaanden gegeeven, en den uitrukkenden myne wangen; myn aangezicht heb ik van de verfmaadenden en befj)uuwenden niet afgekeert. Maar,als of zy hun baldaadig harte nog niet genoeg gekoeld hadden, (e) hebben zy, volgens den Evangelist, Hem zyn aangezicht bedekt. Mogelyk was de Majefteit, die uit de oogen van Jefus ftraalde, onverdraagelyk voor deeze ontmenschten Booswichten : Even gelyk (f) de kinderen van Israël het aangezicht van Moizes niet konden bsfchouwen om de Heerlykheid zyns aangezichts. Des zy ook zyne oogen bedekten om niec, door de treffende opflag zyner oogen, in hunnen wrevel en boosheid geftoort te worden. Zy bedekten dan het (g) waarachtig Licht, hetwelk alle menfchen verlicht, koomende in deeze waereld. Het was hen niet genoeg, dat, om als Paulus O) 2 Paral. 18. 23. (b) Joan. 14. f>. (c) 1 Joan. 5. 6. (cl) Ifaï. 50. 6. (e) Mark. 14. 65. Luk. 22.65. (ƒ) 2 Kor. 3. 7. (g) Joan. 1. 9.  3t6 Zes-en-veertigste Meditatie op het] lus te fpreeken, f» het dekfel van Moizes op bun harte lag, en voor hunne öogeh-Kingj maar, zy wilden ook een dekfel over het Evangelie leggen Qj opdat de verlichting van bet Evangelie" der Heerlykheid van Christus ben niet zoude bef raaien David de Koning van die volk, bad om het licht van s Heilands aanfehyn, maar, de fnoode onderdaanen van Davids Ryk bedekken zyn aanfehyn Abraham , hun Vader , hadde zich f» verbhdt Hem te zien; en deeze onraartde Abrahams - kinderen begeeren Hem niet te zien , maar bedekken zyn aanzicht, met dat vervloekt oogmerk, om aan den lydenden Jezus hunne fnoode fpotlust te boeten. Men kan zich ligt verbeelden, op welk-eene geweldige wyze zy den Heiland geflaagen zullen hebben , daar zy met eene toomelooze wraakgierigheid en kwaadaartigheid, jegens Hem ingenomen waren* Deeze fchennis en fmaadheid nu wierd gevolgd van* fpottende woorden; want, gelyk Matthéus aantee. kend , zy zeidden ; (d) propheteer ons, Christus, wie is t, die u ge flagen heeft. De Zaligmaaker was door gantsch Israël aangezien voor een Propheet: het volk had vóór weinige dagen , by zyne intreede in Jerufalem, openlyk uifgexoepen : (ej dit is Jezus de Propheet van Nazareth in Galikën. Deeze dienaars-zelve waren zo dikmaalsoorgetuigen van zyne krachtige leere en ooggetuigen van zyne Wonderen geweest; in zo-verre, datzy niet-alleen legen het bevél der (ƒ) Óverpriesteren en Pharizéën Hem niet hadden medegebragt; maar ook die heeilyke getuigenisfe van Hem gaven; (g) nooit beeft "er mensch zoo gefprooken getyk deeze mensch; en ziet! deeze waren het nu, die (V) 2 Kor. 3. 15. (/,) 2 Kor. 4. 4. CO Joan. 8. 56. ( Pfal. 118. 37. (b) Job. 31, 1. (ij 2 Kor. 3. is.  Lydf.n van Jezus-Christus. 321 aangezichten , de Heerlykheid des Heeren zouden kunnen aanfchouwen Hy is, eindelyk, mee lasteringen bezwalkten overlaaden, om te boeten voor de Zonden van lasteringen, cn achterklap; ook om in ons eenen affchrik van foongelyke Zonden te baaren, en opdat wy de vermaaninge van den Apostel Petrus zouden in acht neemen: (a) legt af dan alle ondeugd, bedrog,geveinsdheid, en alle achterklappingen; met één woord ,all' hetgeene Jezus hier door deeze Dienaars geleeden heeft, ftrekt tot ons heil,en geluk; want, hierdoor heeft Hy ons van de eeuwige fchande en verfmaadheid verlost, en, om met de woorden van Paulus te eindigen , ons f» heerlykheid en eere, en het eeuwig Leven verworven. Amen. GEBED. ö Lydende , ö Gefmaadde Jezus ! Aanbidlyk Voorwerp van Majefteit, Heerlykheid en Luister! Hoe zyt Gy een deerniswaardig Voorwerp van verachting, befpotting en verfmaading geworden!Onze Zielen"fmelten wech; onze Zinnen ontzinken ons; onze krachten bezwyken, daar wy U , ó lydende Jezus! nu een allerbeweenelykst Schouwfpel voor ons geworden zynde, in deezen aüerverfmaadelykften, allerjammerlykften toeftand befchouwen.. . . Uw aangezicht , dat alleraanbiddelykst en lieflyksc aangezicht, de wellust der Hemelen,met een walglyk Speekzei , met een vuil fpóg , met het uitfpuugzel van ontmenschte Booswichten bedekt, oncreinigd,enontluisterd! Datatlerbevalligstaangezicht, welks aanfehouwing de genieting is van Eeuwige Wellusten, met vuisten geflaagen, en door kaakflagen getysterd! Uw Godlyke Perzoon, Uw HemelMajefteit,by alle deeze Zielgrievende bejegeningen, door die fel-treffende lpotwoorden: Propheteer ons, Chris- (a) 1 Petr. i, 1. Q) Rom. 2, 7. II. Deel. l' X  322 ZES-EN-VEERTIGSTE MEDITATIE ENZ. Christus, wie is V, dieUgeflaagen heeft, op het aüerhoonendst gekwetst, en ontheiligd! Ach! wie kan, ö lydende Jezus! ö Man van fmerten! zulkeen fchouwfpel aanfchouwen, zonder zich-zelven in de vervoeringen eener allerbitterfte droefheid, en het gevoel eener hartgrondigfte mededoogendheid te verliezen ? Maar , hoe wast de vloed onzer fmart en droefheid aan, daar eene heimelyke, eene zondige bewustheid, ons datgeene noopt te openbaaren , hetwelke dit heilloos Rot, op eene befpottende wyze, van U eischte! Ja, Wy hebben, ö gefmaadde Jezus! Wy hebben U geflaagen. Wy hebben U in het aangezicht gefpoogen. Wy hebben U deeze pynelyke kaakflagen gegeeven. Wy hebben U alle deeze befpottelyke fmaadheden aangedaan. Wat zyn onze zonden, onze onreine daaden anders, dan zoveele befpottingen, en fmaadheden, voor Uw alziend aangezicht gepleegd? Kan dan eene Zee van traanen onze fchuld, onze boosheiduitwisfchen?Ach!mogten onze Zielen door eene droefheid , evenredig met den allerjammerlykften ftaat waarïn wy U , ö mishandelde Jezus ! thans befchouwen, in eenen onöphoudelyken traanen-vloed wechfmelten! Mogten wy lteeds,ö gefmaadde Jezus! met Uwen treurenden Propheet, in diepe verzuchtingen uitroepen : Wie zal aan myn hoofd water geeven, en aan myne oogen een bron van traanen, om onze zonden, oorzaaken van Uwen deerniswaardigen toeftand,£y dag' en by nacht' te bcweenen? Vloeit dan eeuwig, gy, myne oogen! Stort bloedige traanen. En Gy, eindelyk, ö Lydende Jezus! begunftig ons hiertoe met Uwe genade, opdat wy zolang om U moogen weenen, totdat Gy-zelv onze traanen zult afwisfchen, ons den dierbaaren prys Uws Lydens zult fchenken,en ons Uw verheerlykd aangezicht, blinkende als de Zonne, op Uwen Hemelfchen Thabor, in alle Eeuwigheid toonen zult. AMEN. ZEVEN-  Lyden van Jezus-Christus. 323 («) Ifaï. 45. lp. CO Ifaï. 2?. i-tX 2 ZEVEN EN-VEERTIGSTE MEDITATIE. Math. 27: vs. 1. Mane autem fadto con- Als het nu morgenftond lilium inierunt omnes geworden was , heb' principes facerdotum-tp* ben alle deOverpries- & feniores populi ad- ters, e« de Ouderlin- verfus Jefum, ut eum ge» di« volks te zaa- morti traderent. WéW nztfi gehouden %% teêen Jezus, o»2 #£7» $f[ ter dood te brengen. WAnneer de Propheet Ifaïas in den geest voorzag, hoe de Hoofden, en Voorzitters van Ifraël den Christus zouden verwerpen, riep hy uit: (a) wie is 'er blind, dan myn dienaar ? wie is 'er doof, dan dien ik myne boden gezonden heb ? wie is 'er blind, dan die zich-zelven verkoft heeft? wie is 'er blind, dan de dienstknecht des Heeren? Hiermede gaf de Propheet te kennen, dat men menigmaal geene grootere blindheid vind , dan in diegeenen die het klaarde zien moesten; geene grootere halftarrigheid en weêrftand, dan in zulken die d'allerbereidften moeiten zyn, om iets aanteneemen. Dit bleek klaar, in de dagen van Christus, aan den Joodfche Raad, welke, door een uitwerkfel van Gods regtvaardigheid en Oordeel, den Mesfias, die onderhen wandelde,niet kenden,noch wilden aanneemen: dies was het met hen gefield gelyk de Propheet voorzegd had: (b) de wysheid van hunne wyzen zal te niet gaan, en het verft and van hunne vtrftandigen zal verduifterd worden, an  324 ZE VEN-EN-VEERTIGSTE MEDITATIE OP HET Van wie toch zou men grootere vaardigheid, om den Mesfias aanteneemen, verwacht hebben, dan van de Overpriesteren, Schriftgeleerden en Ouderlingen des Volks , die dienaars en knechten des Heeren waren, om Hem door de dagelykfche offeranden aftebeeJden, en Hem uit de Wet en Propheeten aantewyzen? Maar,zy waren metblmd-en doofheid geflagen; waarover de Heidenen-zelve hen zouden befchaamen, die, gelyk Ifaïas voorzeidde, zien en hooren zouden: (a) Ik zal, zegt God door zynen mond, de blinden op eenen wegbrengen dien zy niet gekend hebben, en doen wandelen op paden , die hen onbekend waren, ik zal hunne duistermsjen m licht veranderen. De Mesfias was tot de Zynen gekoomen; maar, deezen hebben Hem niet willen aanneemen: zy hadden de duifternisfe hever dan het licht, daar de Heidenen, die het licht der Natuure volgden, ligter tebeweegen waren dan de Jooden. (b) De Wyzen kwamen uit het Oosten om Jezus te aanbidden , terwyl een Joodfche Hero' des Hem in zyne wiege poogde te fmooren: Het geloof van den Heidenfchen Hopman overtrof dat van (e) Ifrael. _ Een Heidenfche Pilatus was met zo groote haat niet tegen Jezus ingenomen als de Overpriesters, Schriftgeleerden, en het puik der Jooden; die nu voor de laatllemaal vergaderden om het vonnis des doods tegen Jezus uittefpreeken! en te laaten volvoeren. Men bragt Hem dan ten dien einae s morgens vroeg voor den tweedemaal in hunnen Raad, Hem nog eens ondervraagende gelyk Luaas meldt: of Hy de Christus was, tn ook ae Zoone Gods. Wanneer deHeere Jezus des vry dagsnachte, op de bezweermge des Hoogepriesters, beleden had, dat Hy (/O de Christus, de Zoone Gods was, trok Kaï- phas «Mat—- CO Mat. 8. ,c.  Lyden van Jezus-Christus. 325 phas daar gelegenheid uit om den Heiland van Godlasteringe te befchuldigen, hetwelke de Raad beaam, de, zeggende: (a) Hy is des doods fchuldig. Hierin Haagde het den Raad tot dusverre naar zynen zin: men kon nu in die zaake niet verder treeden: men moest den dag nu afwachten, De Raad fcheidde dan van eikanderen , om het overige van den nacht eenige ruste te fcheppen; maar, hun flaap heeft niet lang geduurd; want, zy kwamen weder fchielyk by elkiinderen ; immers, (h) als het morgenfond gewórden was, hebben alle de Overpriefers, en de Ouderlingen des Volks te zaamen raad gehouden tegen Jezus, om Hem ter dood te brengen. Zodra dan de dageraad begon aantebreeken , kwam de groorè Raad voor den tweedemaal te zaamen, niet in de gewoone Raadkamer, Gazith, of anders de geplaveide Kamer, die aan de zuidzyde des Tempels was, gelyk fommige Uitleggers willen; maar in de zaal van Kaïphas: want, Joannes getuigt uitdrukkelyk, dat (c) zy Jezus van Kaïphas leidden naar het Gerechthuis. Alhoewel zy zeer laat, en naauwlyks derde half uure vóór heraanbreeken van den dag zich rer ruste begeeven hadden, waren zy echter vóór zonne-opgang wederom byéén. Even gelyk Abfalom, die naar zyns Vaders Kroone ftond, (d) des morgens vroeg opftond, om door zyne vleijerye de harten der mannen van Ifraël inteneemen , alzo Honden deeze Godloozen vroeg op, om onnozel bloed te ftorten ; dus men van hen hier, met David, kan zeggen: (e) hunne voeten zyn fnel, om bloed te vergieten. Zy waren dan, tegen de gewoonte der Grooten, die doorgaans het gemak en de nachtrust beminnen, weder fpoedig te zaamen: alle de Overpriefers, en Ouderlingen des volks, O) Mat. 66. (£) Mat. 27. 1. (Y) Joan. 18. sï. (dj 2. Reg. 15. 2-d. (e) Pf. 13. 4. X 3  $2,6 Zeven-en'veertigste Meditatie op het volks, en, gelyk Lucas'er by voegt, (V> de Schriftgeleerden, hebben te zaamen raad gehouden te«en Jezus, om Hem ter dood ie brengen. Allen, zegt Matthéus, dat is, de gehcele Raad was nu vergaderd. Mogelyk zullen 'er ia den nacht eenige leden ontbrooken hebben: Annas althans bevond zich snachts by den Raad niet, die zich, zekerlyk, nu by deze tweede vergaderinge zal gevoegd hebben, opdat het doodvonnis over den Heiland door alle de leden zoude beaamd worden. Het inzicht deezer tweede morgen-vergaderinge was, gelyk Matthéus zich uitdrukt: om Cb) raad te houden tegen Jezus, om Hem ter dood te brenaen. Het is bekend, dat zy 'sHeilands dood al lang bellooten hadden; immers, dit bleek by de verwekkmge van Lazarus uit den doode (c). In de nachtvergaderioge hadden zy Hem ook al doodfchuldig verklaard. Het oogmerk was dan,eensdeels, om het reeds gevelde doodvonnis te bevestigen , anderdeels om te beraadflaagen, hoe men hetzelve op de gemakkelykfte wyze, en met het minde gevaar zoude uitvoeren ; hoe men met Hem in *t gerechte voor I ïlatus zouden te werk gaan, en welke zaaken men Hem ten laste zoude leggen. Zy willen nu de gelegenheid die zy hadden niet verwaarloozen ; zy wilden (d) wys zyn om kwaad te doen, gelyk de woorden van Jeremias luiden: zy draalden niet, om hun bloeddorftig voorneemen uittevoeren: zy zochten Hem nog dien eigen dag van kant te helpen opdat Hy niet tot de (e) dagen der ongedees/emde brooden zoude moeten bewaard worden, gelyk Herodes Petrus tot naa Paafchen bewaarde, om Hem dan voor het volk te brengen en te dooden. Hier zondigde de groote Raad, by deeze tweede ver. 0 Pfal. 44. 3.  Lyden van Jezus-Christus. 335 de kinderen der menfchen: Beminnen wy de Rykdommen: Hy is de allerrykfte; want, Cd) in Hem zyn alle fchatten der wysheid, en kennisfe verborgen» Hebben wy onze Vrienden lief, om dat wy hunne goedheid gefmaakt, en weldaaden van hen ontvangen hebben: Wie heeft ons immer grootere weldaaden beweezen,dan de Zoone Gods? Van wien hebben wy grootere gunften ontvangen dan van Hem? Hy heeft ons verlost van het grootfte kwaad, (b) van de wet der Zonde en des doods. Hy heeft ons het hoogfte en opperde goed verworven; (c) de genade Gods het eeuwig Leven; zodat Paulus dan, met recht, gezegd heeft: (d) Zo wie onzen Heere Jezus-Christus niet liefheeft, die zy vervloekt. Wy vinden ook geene mindere doffe van vreugde in de groote Heerlykheid van Christus, die gezeten is aan de rechterhand der kracht Gods. Immers, hierdoor zyn wy verzekerd , dat Hy ons met zynen Geest zal overdorten, en van alle noodige gaven voorzien; want, hiermede heeft Hy zyne Leerlingen en ons getroost, zeggende: (e) Het is u nut dat ikgaa;want,is't dat ik niet beenen gaa,danzalde Vertrooster tot u niet koomen: Maar, zo ik wecbgaa, zal ik Hem tot u zenden. Hierdoor worden wy des te meer verzekert, dat Hy ons tegen alle onze Vyanden zal bewaaren en befchermen, en vandaar (ƒ) de f'af'zyner magt zal doen koomen, zeggende: heerscht in H midden uwer Vyanden. Daarenboven genieten wy dit voorrecht, dat Hy ons hier, in hoope, reeds (g) in den Hemel heeft doen zitten, en deel krygen aan de Heerlykheid van ons hoofd, Christus, om hier-namaals, met Hem, hier-boven te heerfchen, volgens zyne belofte: (h) die verwint, zal ik met my doen zitten op mynen Throon. Amen. G E- O) Kol. 2. 3. (b) Rom. 8. 2. CO - 6. 23. (O 1 Kor. 16. 22. (0 Joan. 16. 7. (ƒ) Pfal. 109. 2; (f) Ephcf. 1. 6, (J>) Apocal, 3. 21.  336 Zeven-en-veertigste Meditatie op het GEBED. 6 Lydende Jezus! Is 'er een tydftip, geduurende den loop van Uw Lyden, hetwelk de woede en raazerny niet bézigt, om U met nieuwe fmerten te overlaaden? Naauwelyks waren Uwe woedende Vyanden eene wyle tyds van hunne bloeddorftige en rusteloozen geweldenaryën uitgerust, of de eerst» aanbreekende dageraad wekt hen op uit hunnen kortftoridigen Slaap, tot het bedryf van nieuwe aanflagen. Ten tweedemaal fpant men de Vierfchaar, om, als *c ware, een glimpje van rechtvaardigheid te geeven aan hunnen bloeddorst , en U, met des te grooter recht, ter dood te verwyzen ö Lydende Jezus! Zoone Gods! Waare Mesfias! Onze Christus! hoe word de onrechtvaardigheid deezer Vierfchaare , door de belydenis deezer eeuwige waarheden , op het fchandelykst ten toon geftelt ; de glans der Gerechtigheid ontluistert, en Gy, in de Vierfchaare deezer Godloozen, op het allerönrechtvaardigst behandelt! Maar. ach ! waren deeze onrechtvaardigheden, U in de Vierfchaare van Kaïphas aangedaan, ook in deeze Vierfchaare beflooten gebleeven ! Hadden zy, met het einde van Uw onfchuldig Leven , ook tever s een einde genoomen! Maar, helaas! die zelfde onrechtvaardigheden zyn, uit de Vierfchaare van Kaïphas, tot in de Vergaderingen der Christenen overgeflaagen. Immers, zyt Gy onze Jezus,onze Zaligmaaker? hoe behooren dan onze harten U, in alle eerbied, hulde en dankbaarheid, toegewyd te zyn! En, ö genadige Jezus! waar zyn die dierbaare betrachtingen , wier verzuimenis de grootfte onrechtvaardigheid is?Zyt Gy de Zoone Gods? onze Mesfias ? onze Christus? Ja, lydende Jezus ! Ja: Wy belyden, dat Gy de ongefchapen Zoone van Uwen ongefchapeneri Vader, dat Gy onze Mesfias, onze waare Middelaar, onze Christus, onze hoogst-Ge- zalfde  Lyden van Jezus-Christus. 337 zalfde Ópper-Priester, en Heil-Vorst zyt. Dit belyden wy, die, naar U, Christenen genaamd worden. Ach! waren onze daaden evenredig met onze belydenis! Onrechtvaardiger , dan Kaïphas, en zyn Raad,wederfpreeken wy onze eigene Belydenis.Snooder dan deeze Snooden, fpannen wy nog heden tegen U eene nieuwe Vierfchaar. Wy belyden U met den mond, en ontkennen U met de daad. De eerbied en hulde, aan Uwe Opperde Majefteit, aan Uwen Godlyken Perfoon verfchuldigd,wordt door ons te dikmaals, in wulpfe Vergaderingen, aan een fnood Zelfbelang, of aan baldaadige uitfpoongheden opgeofferd. Hoe onrechtvaardig is dan, ó mishandelde Jezus, onze handel niet jegens U! Maar, laat eene deemoedige belydenis van onze fchuld ons Uwe vergiffenis verwerven ! Laat een ongeveinsd berouw in ons op nieuw dien troost baaren, dat,daar Gy U in deeze Vierfchaare, als de Zoone Gods, de Christus, en onze Mesfias belydt, wy ook,om de rouwtraanen onzer Schuld-belydenisfe, U, als Zodanigen, in het genot der Eeuwige Vreugde mogen belyden, en aanbidden. AMEN. II. Deel. Y ACHT-  338 Acht-en-veertigste Meditatie op het ACHT - EN - VEERTIGSTE MEDITATIE. Mat. 27. 3,4. Tune videns Judas, qui*»7k* beeft Judas, die eumtradidit, quod|g Hem verraaden bad, dam atus ester, pooni-J* ziende,dat Hyveröorl tentia duclus , retu-f g deeldwas,door berouw ïït tnginta argenteos|| gedreeven, de dertig. F™Tqm- s*cerd? Zilverlingen aan £ tum & Semonbus, di.*« Overpriesteren,enOu- eens: peccavi, tradens* J derlingen,wederömge- fanguinera juftum. At#£ bragt, zeggende -Ik • '"^«ernncr q«id ad*J heb%lzon%d ver- nos? Tu videns. || raadende bet onnozel JJ bloed. Maar,zy ant* woordden: Wat gaat onsdataanPGymoogt toezien. DOorgaans ziet men gebeuren, hetgeene Eliphasde Themaniter tot zynen Vriend Job iprak. (a) Ik heb gezien, dat die booze werken uit. voeren, en die kwaad zaaijen en maaijen, van God m met eens te blaazen, verdelgd wier den, en dat zv ynieldzyn door den fiormwind van zyne gramfchap. Dit bleek,inzonderheid,aan hetgeene Judas wedervoer die toen hy de allerfchandelykfte verraderye gepleegd had, zich met zynen loon kittelde, en m zynen wensch waande gedaagd te hebben, z.ch op het deerlykst bedroogen vondt; want, hy wierd door eene vreezelyke fmart, en eene beklaagelyke wroeging, heen en weêr geflingerd. Het was hier met hem gefteld, gelyk de wyste der Vor- den 00 Job. 4. 8,p.  Lyden van Jezus-Christus. 339 iten zegt: (a) Die ongerechtigheid zaait, zal onheilen maaijen, en door de roede van Gods gramfchap verflaagen worden. Zoo aangenaam hem de dertig Zilverlingen, waarmede hy zich inbeeldde gelukkig en ryk te zyn, in het eerst waren, zoo zwaar beginnen deeze hem nu te benaauwen en te prangen. De Zonde vertoont zich in 't begin gantsch liefiykmaar, haar einde is deerlyk en fmertelyk De Zonden zyn niet ongelyk aan deSireenen , die, door de aangenaamheid van haar zoet gezang, de Zeelieden op de klippen lokken ,. en dezelven doen Schipbreuk lyden. Hetgeene Salomon eens van de Wyn zeidde, is byzonder toepasfelyk op de Zonde: (b) Hy gaat liefyk in ; maar in '/ einde zal hy pyten als eene Siange, en ,als een Bafiliskus zyn vergif uit forten. Om ons nu niet langer op te houden ; befchouwt eenmaal den Verraader Judas, die, daar de geldgierigheid hem beheerschte, en hy zich, door dezelve, tot verkooping en overlevering van zynen Heere en Meester vervoeren liet, zich met het bezit van dertig Zilverlingen, als met eenen heerlyken buit, ftreelde; maar,hoefchrikkelyk was het gevolg,en het einde! Immers, naauwelyk zag hy, wat hy gedaan had, of hy wierd met de grootfte fmert aangedaan. Hier eindigde, gelyk Salomon zegt, (c) de vreugd met rouwe. Hemel en Aarde verwekken hem tot angst; het bloedloon pynigt zyn hart ; hy wil hetzelve niet langer bezitten; maar (brengt het den Cverpriesteren te rug. Gelyk de geduldige Job welëer zeidde: (d) De loop van den Schynheiligen zal vergaan, alzo ondervond Judas deeze waarheid aan zich-zelven, daar hy niet gedacht had ,dat de zaaken van Jezus zoo verre iouden getrokken worden. Moogelyk had hy ziels Vbójf- (a) Prov. 22. 8. (i) —— 23. 3*. CO Prov. 14.13. (O Job. 8. 13. Y 2  340 Acht-en-veertigste Meditatie op het voorgefrdd, dat de Raad, uit vreeze van (a) oproer onder bet volk, Hem niet zoude hebben durven om het Leven brengen, of, dat anderszins het Volk , hetwelk (F) Hem voor een Propheet hield, Hem wel uit de handen der Dienaaren zoude ontweldigen. Hy wist ook , dat de Heiland de Schriftgeleerden en Pharizéën meermaalen, door zyne redenen, had overtuigd , en verdomd; des hy zich kan verbeeld hebben, dat Jezus zich hier wederom, door zyne krachtige redenen, wel zoude vry-pleiten, gelyk de Dienaars, op eenen anderen tyd, door zyne welfpreekenheid, afgehouden wierden, om Hem te vangen, zeggende : 00 Nooit heeft'er mensch zoo gefprooken, gelyk deeze mensch. Daarenboven had hy meer dan ééns gezien, hoe gemakkelyk de Heiland het gevaar, (d) midden dóór zyne Vyanden heenen gaande, wasontkoomen: Iets dergelyks, dacht hy, zou Jezus in den uiterften nood uitvoeren. Hy had, zomin als de andere Apostelen , de voorzegginge van Jezus dood begreepen Het is zowel van Hem, als van zyne MedeApostelen , hetgeene Lukas zegt: (e) Zy hebben die dingen niet verf aan; dit woord was voor ben verborgen , en zyvatteden niet hetgeene'er gezegd wierd. Vervolgens nu, daar de Duivel de gierigheid in het harte van Judas geplant, en hem aangezet had, om zynen Meester, op hoope van winst, te verraaden, heeft hy het gevolg van zyne gruweldaad te laat bemerkt; want, toen by zag welk-een droevig gevolg zyne verraadery baarde, dat Christus veroordeelden hy de oorzaak van dit ongeluk was, wierd hy (ƒ) door berouw gedreeven, en heeft de dertig Zilverlingen wederom gebragt aan de Overpriesters en Ouderlingen. Hoe ongevoelig ook deeze Verraader tot dus-verre was geweest, en hoezeer hy zich 00 Mat. 26. 5. (O 3I. 4o\ CO Joan. 7. 46. 00 Luk- 4- 30. (O j8. 34- CO Mat. 27. 3.  Lyden van Jezus-Christus. 341 zich met het loon der ongerechtigheid vermaakt had , echter wierd zyn gewisfen fchielyk wakker; dewyl de Godlyke wraak hem ra? op de hielen volgde Somwylen houdt God lang zyne wraake in; maar, fomtyds doet by ook de ftraffe fchielyk op de Zonde volgen. Dit bleek aan Judas; wiens gemoed met de allerysftlykfte benaauwdheden geprangd wierd. Nu zag hy eerst de fchrikkelykheid van zyne Zonde; Gods wraakzwaard tegen hem uitgetrokken ; hy ziet de Hemel aan als voor hem geflooten, en de Hel en Afgrond geopend,om hem in te zwelgen Toen de Heiland tot hem zeidde : ia) Weel dien mensch, door wien de Zoone des Menjchen zal verraaden worden ! Het ware dien menfche beter, dat hy nooit geboren was, baarden deeze woorden geen' indiuk in zyn hart; daar hy-zelv onbefchaamd dorst vraagen: Üi) Ben ik 'took, Meester? Maar, nu gingen zyne oogen te laat open; hy voelde dat uitgefprooken Weel van den Heiland hem reeds treffen. De Zilverlingen, die hem welëer zo aangenaam waren , leggen nu, als een' moolenfteen ,op zyn harte en gemoed. De Zonde heeft van-vooren een fchoon gelaat; maar, van-achteren fteekt ze als een'Adder :de Zonde is gelyk aan dat fiach van Sprinkhaanen, wier (c) aangezichten waren als menfchen-aangezichten, en wier hair als Vrouwenhair; maar, {d) zy hadden f aarten als die der Schorpioenen. Veeltyds ontdekt men de fchrikkelykheid der Zonde niet eerder , dan dat zy reeds gepleegd, en niet meer te herroepen is David zag niet eerder, hoe grootelyks hy gezondigd had, door het tellen van zyn Volk, dan toen het reeds gefchied was; toen (e) kreeg hy eene wroeging in zyn hart: toen trof hem een knaa- gend (d) Mat. 26. 24. (b) — 25. 00 Apocal. 9-7)8. (d) Apocal. 9. io« (e) 2 ReS- 24- 10Y 3  34a Acht-en-veertigste Meditatie op het gend naberouw, over zyne begaai e misdaad. Aldus was het oo met Judas geleegen. Hy zag zyne boosheid, toen het te laat was: toen wenschte hy, dac hy zich zulks nooit had onderwonden. Zyn berouw en droefheid was wel groot; maar, het was geen berouw, of (a) droefheid die om God is, maar, het was eene droefheid der waereld, die de dood werkt; zyn berouw ontftond uit 's Heilands veröordeelinge; by gevolg, indien Jezus niet veroordeeld ware geworden, of, indien Hy uit 's Vyands handen ontkomen ware,zoude Judas geen berouw gehad hebben. De Zonde, als Zonde, is de grond van het waare berouw, namelyk, omdat men God, als eenen zoo goedertierenen Vader, vertoornd heeft; maar, het berouw van Judas, fproot uit de fchandelykheid zyner misdaad,namelyk, daar hynu,als een Verraader, van de Apostelen,en van de gantfche Waereld, zou aangezien , en dus van eik-een gevloekt en gehaat worden: zyn berouw fproot voort uit eene flaafelyke vreeze voor de ftraffen, die hy zich op den hals had gehaald, en daarom , in plaats van zich tot God tekeeren,enmet den verloorenen Zoone te zeggen; (b) Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel, en tegenC/,wykt hy,hoe langer,hoe verder, van God af, en zoekt zynen troost aan verkeerde zaaken. Gelyk Kaïn zyne wroeginge, door den arbeid, poogde te verzetten, en hieröm (c) eene Stad bouwde ; gelyk Saül zyne zwaarmoedige gedachten zocht te verdryven , door de Muzyk, (d) de Harp, en door eeneToveresfe,alzo waande Judas nu ook hulp en troost te vinden by de grootfte Vyanden van Jezus; van welken hy geen troostelyk woord kon erJangen. Immers, hy begaf zich tot de Overpriesteren en Ouderlingen, aan welken hy de dertig Zilverlingen, wederom heeft gebragt: moogelyk op den zelfden 00 2 Kor. 7. io. 00 Luk. 15. 13. (O Gen. 4. 17. (rf) j Reg. I0\ J3.  Lyden van Jezus-Christus. 343 tyd, waarop zy, in het huis van Kaïphas nog te zaamen vergaderd, doch , reeds opgedaan, en nu bereid waren, om den veroordeelden Zaligmaaker naar Pilatus heenen te leiden. Kort te vooren had hy zich ook tot hen begeeven, en gezegd: (a) Wat wilt gy my geeven, en ik zal Hem U leveren ? Maar, hoe verfchillende is deeze gang van den eerden! Toen ging hy heenen, om Hem te verraaden; nu,em zyn verraad te bekennen; toen, om Hem aan banden en boeijens te kluisteren; nu, indien moogelyk, om Hem te verlosfen; Ach! hadde hy liever zich, met Petrus, tot God gekeerd, en, met Job, gezegd : ik zal Qb) liever mynen Rechter fmeeken om genade; wie twyffelt 'er aan,of God zoude hem zyne misdaad vergeeven hebben?Met David,hadde hy behooren te zeggen: (c) Myne ongerechtigheid zal ik, tegen my,aan den Heere belyden: en gy hebt de boosheid myner Zonde vergeeven. Veeleer hadde hy tot zyne Mede-Apostelen moeten wederkeeren, en hen, even gelyk de Sippier aan Paulus en Silas, moeten zeggen : Mannen Broeders, (O wat moet ik doen, opdat ik zalig worde; daar ik zoo deerlyk gevallen ben? Maar, wat zal het Judas baaten,dat hyzich tot de Overpriesteren en Ouderlingen begeeft ? Waarfchynlyk zal hy zich de woorden van David niet herinnerd hebben: (e) Wilt niet betrouwen op de Vorften; op der menfchen kinderen, in dewelken geen heil is; want, zy zyn,om de woorden van Job te ontleenen, (ƒ) allemaal lastige Vertroosters. Hy bragt dan de dertig Zilverlingen wederom. Dat geld, hetwelk hem tevooren zoo aangenaam was, wordt nu, voor zyn geweeten, een ondraagelyke last; hy wil zich van hef bloedloon ontdoen, om zyn gewisfen,indien moogelyk, eenigzins te ontlasten: des biedt hyden Raad zyne f» Mat. 26. IS- (O Job. 9- I5« (0 Ps- 3*j 500 A&or, 16. 3°. (O Ps- HS- 3. 00 Job- *6' 2' Y 4  344 Acht-en-veertigste Meditatie op het zyne ontvangene penningen wederom aan. Mooge]yk heeft hy foortgelyke woorden gebruikt: Neemt dit geld wederom aan , in hetwelk ik geen behaagen fchep, en geeft my myn'Meester nu ook weder terug, of, fielt.Hem op vryë voeten. Immers, met het wedergeeven van deeze dertig Zilverlingen heeft hy willen toonen, dat hy zyn Verbond, hetgeen hy te vooren met hen gemaakt had, brak; edoch, hy wierd in zyne hoop bedroogen: het was met hem' gefield, gelyk Job zegt: (a) de oogen der Godloozen zullen bezwyken , alle uitvlugt zal bun ontnoomen worden: en hunne hoop zal een gruwel voor hunne Zielen worden. Inmiddels wierd zyn (b) hart binnen in hem ent' flooken, en hy brandde als een vuur, by zyne overdenkinge: hy moest zyn hart, hetwelk te lang beklemd was geweest, nu uitftorten; des koomt hy tot het uiterfte, en zegt tot d'Overpriesters, en Ouderlingen: (c) Ik heb gezondigd, verraadendehetonnozei bloed. Hy was hier niet gelyk aan veele Christenen, die hunne zonden bewimpelen, verdraaiien, of gantfchelyk lochenen, en erger in dit ftuk zondigen dan Judas: neen; hy beftempeld zyne daad met den echten naam, en noemt dezelve, verraaderyë. Hierdoor herftelde hy de eere en faam, die hy Jezus, door zyn verraad,ontnomen had, zeggende dat Jezus onnozel , en dat het onnozel bloed was, hetgeen zy door Pilatus zouden laaten ftorten. Gods vinger fpeelde hier ook zichtbaar onder, opl dat langs alle kanten blyken zou, dat Jezus, om met Petrus te fpreeken, (d) geene zonde gedaan heeft, noch 'er geen bedrog in zynen mond gevonden is; (é)JVant, zodanigen Hoogepriester betaamde het dat wy hadden, heilig, onnozel, onbefmet, van de M Job li. 20. f» Pf. 38. 4. QC) Mat. 2/. , () Adrichom. N. 216. p. 173. (e) 2 Reg. 24. i5.  364 Negen-en-veertigste Meditatie op het met hen, gelyk Salomon van de Goddeloozen zegt: (a) Smaadbeid en fchande, volgen hen van»achteren naa. Zy waanden zich lof en eere hierdoor te verwerven, en zich te verheffen; maar, de verheffing der dwaazen gedyd tot fchande; gelyk 'er dan ook een' fchandnaam, op den akker gelegc wierd; want, Matthéus zegt: (b) Daarom is die akker,tot op den huldigen dag, Hakeldama, dat is bloedakker, genaamt. Door zulk-eene benaaminge wierd een ieder aangeleid , om over dien naam onderzoek te doen, en hierdoor wierd t'elkens vernieuwd, hoe zy , door verraad , het bloed van den onnozelen Jezus gekofc hadden. Te recht zegt Paulus: (c) de wysheid dezer waereld is dwaasheid by God, volgens hetgeene 'er gefchreeven ftaat: ik zal de wyzen vatten in hunne arglistigheid. Op deeze wyze vattede God ook deeze Raadslieden ; zy poogden hun Schelmftuk te bedekken met een' fchyn van Godvruchtigheid en Barmhartigheid:zy poogden hunne boosheid in deezen akker te begraaven; maar, hun koop wierd zoveel teruchtbaarer tot hunne fchande en nadeel, 't Was met hen, gelyk met den ontiiarden (d) Abfalom geleegen, die zich een gedenkpylaar had opgerecht, om zich te verheerlyken; maar, die naderhand, tot zyne eeuwige icbznde, Abfalons hand genaamd wierd; alzoo wierd deeze akker, denwelken zy meenden dat met eenen loffelyken naam zoude gepronkt hebben, tot hunne eeuwige blaam , bloedakker genaamd, en dus was het met hen gelegen , gelyk Job zegt: (e~) de Heere verydelt de gedachten der kwaadwilligen, en hy vernietigt de aanflagen der boozen. Gods vinger fpeelde ook hierin , om te doen vervullen hetgeene zyn Propheet daarvan voorzegd had, en hetgeene de Evangelist ook bemerkt , (<0 Prov. 18. 3. (b) Mat. 27. 8. 00 i Kor. 1- '9« 00 s Reg, 18. li (O Job. 5. 12.13.  Lyden van Jezus Christus. 36$ merkt, zeggende: (a) Toen is volbragt hetgeene door den Propheet Jeremias voorzegd is, zeggende: en zy namen de dertig Zilverlingen, den prys desgeenen, die op prys gepield was, welken zy van de kinderen van Israël gekoft hadden, en zy gaven die tot den akker des Pottehakkers, gelyk de Heere my gefield heeft. Van Ongeilès tyden af hebben de verftandigen zich gepynigd, hoe Matthéus deeze voorzegginge aan Jeremias toefchryft, die niet by Jeremias, maar hy den Propheet (h) Zacharias , aan zyn elfde Hoofdftuk gevonden wordt. , (c) Origenès,en Eufébius,meenen ,dac het door de achteloosheid der uit - en - naafchry veren zou gekoomen zyn, en 'er dus eene fout in den Texc zou ingefloopen zyn. Sommigen hebben gewild, dat Matthéus zyn geheugen zoude gemist hebben ; maar,dit is een Godloos gevoelen; een gevoelen , waardoor mende gantfche H. Schriftuur zoude kunnen omverre werpen; want, dewyl de Evangelist door ingeevinge van den H. Geest gefchreeven heeft, zoude uit zulk-een gevoelen volgen,dat de H.Geest ook zoude gedwaald hebben. Anderen beweeren, dat Zacharias ook Jeremias is genaamd geweest,en dus twee naamen heeft gehad ; eenigen hebben ftaande gehouden, dat Matthéus by verkortinge gefchreeven heeft, en de Uitfchryvers daardoor misleid zyn geworden, en zich in de letters vergischt, en Jeremias voor Zacharias genomen hebben. Enkelen willen, dat hier twee Propheetiën by elkanderè gevoegd zyn , die beide van het koopen van eenen akker melden, gelyk by (d) Jeremias,en Za- O) Mat. 27. 9,10. (b) Zach. II. 12,13. (O Orig. traél. 3v. in MatcEufib. 1.10. Dcum St.Evang. p. 482. («0 Jer. 32. 8,9. Zach. 11.  366 Negen-en-veertigste Meditatie op het Zacharias te zien is, en dat Matthéus, Jeremias, als zynde de oudfte , alléén noemt: ook heeft het aan Sommigen behaagd te zeggen, dat deeze plaats uit dó Propheetie van Jeremias,door de Jooden uitgefchrapt is. 'Er zyn 'er ook die nog andere gevoelens omhelzen , en die wy kortsheids-halve zullen voorbygaan. Myns dunkens heeft Matthéus, eene Propheetie, door Jeremias gefproken, aangehaald, die niet be« fchreeven, maar van hand tot hand, tot de tyden van Matthéus, die dezelve aangetekend heeft, overgeleverd is geweest. Dit gevoelen is ook niet ongegrond; want, de Apostel Judas haalt, in zynen Catholyken briefeene Propheetie van (a) Enoch aan; gelyk Paulus ook de naamen van (b) Jannes en Mambres, Egyptifche Toveraaren, noemt, welken in 't geheele Oude Testament niet vermeldilaan, en die Judas en Paulus flechts by overleveringe wisten, 't Kan aan niemand, die de Propheeten leest, onbekend zyn, dat Zacharias veele woorden en Spreuken ontleend heefc uit Jeremias, hetwelke de Jooden heeft doen zeggen, dat de Geest van Jeremias in Zacharias was overgegaan: aldus heeft Zacharias dan ook de gefprookene woorden, die door Jeremias niet gefchreeven waren, kunnen overneemem (c) Hieronimus meldt ook, dat hy , in een Apocryf boek van Jeremias, de eigene woorden, door Matthéus gemeld, had geleezen , welk Boek hem een Jood van de Nazareenfche Secte had gegeeven ; doch, daar uit moeten wy niet befluiten, dat Matthéus zulks uit dit Apocryve boek heeft ontleent; neen: hy heeft zulks door overleveringe, en ingeeving des H. Geests, aangehaald. De Overpriesters dan, de Pottebakkers akker voor dertig Zilverlin* gen gekoft hebbende, hebben,fchoon onweetende, vol- (a) Jud. 14. 15. (f) 2 Tim, 3. 8. CjO "ision. in Matth. 27. Paraar. 13.  Lyden van Jezus-Christus. 367 Voltrokken, (a) hetgeene Gods hand en raad hèfchikt had te gefchieden. Wy hebben dan nu befchouwd, hoe Judas tot de uiterfte wanhoope verviel, en een moordenaar van zich-zelven is geworden. Zyn rarcprpoed en onheil behoort ons voorzichtig te doen worden. Immers, de Zelv-moord is de gruwelykfte Zonde,en eene verbreekinge van de Wet der liefde, welke ons gebied: ([h') gy zult uwen God liefhebben, en uwe naasten als u-zeiven; uit kracht van deeze Wet, is de mensch verpligt,naast God,zynen eigenen welftand,naar Ziele en\Lichaam, te behartigen. Paulus zegt ook: (c) niemand heeft ooit zyn eigen vleesch gehaat; maar hy voedt en onderhoudt het; doch zulk-een,die de handen aan zich-zelven flaat,begaat de grootfte wreedheid tegen zich-zelven, en ontdoet zich van alle liefde. De dood is ook de grootfte Vyand van onze Natuur; maar het Leven een Zegen, en eene dierbaare gaaf van den Allerhoogften. De Mensch zich-zelven het Leven beneemende, begaat eene misdaad tegen het Gemeenebest, waarvan hy een lid is,en hetwelk hy daardoor van eenen Onderdaan berooft. Die zich-zelven van het Leven berooft, begaat eene misdaad van gekwetfte Majefteit, tegen Gods Oppergezag , die (d) de magt heeft over leven en dood, en een ieder in deeze Waereld geplaatst, en als op Schildwacht gefteld heeft, dewelken zyn' post niec verlaaten mag,vóórdat hy daarvan afgelost wordt. God heeft ook der natuure eene allerïnnigfte liefde, tusfchen Ziele en Lichaam, ingefchapen, vry grooter dan de liefde van (e) David en Jonathas tot eikanderen : dus kunnen die twee zoo aan eikanderen vastgehegte Vrienden niec fcheiden, dan met de uiterfte aandoeninge en droefheid; daarom ziet men ook altoos (a) Aft. 4. 28. 00 Luk. 10. 27. (c) Epb. 5. 20. 00 Sap. 16; 13. (O I Reg. 18. 1.  %62> Negen-en veertigste Meditatie op het altoos dat de Ziel alle krachtenen middeleninfpant, óm het lichaam in het Leven te behouden. Gelyk God de vrouwen opgelegd heeft, om Ca) met fmerte haare kinderen te baaren, opdat zy ze naderhand des te liever mogten hebben, alzo wil Hy ook dat onze Dood bitter zy; hetwelk Agag deed uitroepen, (b) fcheidt, de bittere dood aldus ? opdat wy, uit vreeze dier bitterheid, onzen dood niet mogten verhaasten. De verfoeijelyke zelv-moord is fchrikkelyk, en eene gruweldaad, die den mensch wel van tydelyke, maar niet van d'eeuwige rampfpoeden, waarïn hy ftort,kan bevryden. De woorden van den Vader Auguftinus koomen hier te pasfe: wy /lellen vast, zegt hy, dat niemand zich ter dood mag brengen om tydelyke zwaarigheden, gelyk Cato van Utica heeft gedaan, opdat hy niet in eeuwige vervallei niemand om de zonde van een' ander', gelyk Lucré. tia, opdat hy daardoor geene eigene zonden hebbe$ en, dat het zwaarfe is, niemand om zyne voorleedene zonden, als Judas; dewyl het Leven te noodiger is, opdat by, berouw hebbende, mogte geneezen worden. Niemand uit inzicht tot een beter Leven, hetwelk naa den Dood gehoopt wordt,gelyk Eleombrotus: dewyl, die fchuldig is aan zyn eigen dood, geen beter Leven dan den Dood te verwachten heeft. Die zich zei ven het Leven beneemen, hebben niets anders te verwachten dan (c) gefraft te zullen worden met het eeuwig verderf. Maar, ach! mogten 'er onder het Christendom geene gevonden worden die zich-zelven door de ftrop, het zwaard, water, of vergif, het leven benamen , en zich, hierdoor, de deure der genade', en des Hemels , fluiten , en die , daar zy zich van d'eene of d'andere tydelyke ellende willen ontdoen, zich in de eeuwige elenden Horten, Vreest wel voor Gods O) Cen. 3. 16*. (b) 1 Reg. 15. 33. (c) 2 Teff. 1. 9.  Lyden van Jezus-Christus. 369 Gods rechtvaardigheid , opdat gy niet zondigt;maar, gezondigd hebbende, flaat uwe oogen op zyne bami* hartigheden,die, gelyk David zegt: (a).over alle zyne werken zyn. Laaten uwe Zonden grooter in getal zyn dan 't zand aan de Zee; laaten uwe (b) ongerechtigheden tot boven uw hoofd zyn gewasfen; ja, laaten ze tot aan den Hemel reiken; wanhoopt daarom niet met Kaïn,zeggende: (V) grooter is myne boosheid , dan dat ik genade verdiene. Uwe Zonden moogen nog zo onvergeevelyk fchynen, zy bereiken echter de grootte , hoogte , en diepte zyner genade en barmhartigheid niet; daarom zeidde Paulus: (d) daar de misdaad overvloedig is geweest, daar is de genade nog overvloediger geworden. Laat ons ter harte neemen hetgeene de liefderyke en barm* hartige Vader tot den anderzins ontaartden en boosaartdigen Ephraïm gefproken heeft: Ce) is Ephraim dan niet myn hooggeëerde Zoon, een Kind van tederheid ? Want, alhoewel ik tegen hem gefproken heb , nochtans zal ik hem gedachtig zyn. Daarom is myn Ingewand over hem ontroerd: Ik zal hem barmhartig en genadig zyn, zegt de Heere. Wy Zondaaren , laaten wy dan voor God niet vreezen, noch van Hem afvlugten; maar laat ons met een vertrouwen tot God naderen: Hy zal ons zekerlyk niet verftooten,want,de Heiland zegt duidelyk : (ƒ) die tot my koomt zal ik niet verwerpen. „ judas-zelv zou van Gods genade en barmhartigheid niet zyn uitgtflooten geworden,indien hy zich tot Christus begeeven, en boete gedaan had (g)". Hoe groote Zondaars wy ook mogten zyn, hoe wanhoopelyk ook onze ftaat mogt fchynen , by God is alles mogelyk die den armen Zondaar uit het fof Ca) Pfal. 144. 9. 0) — 37- 5- 00 Gen' 4-13- (d) Rom. 5. 20. (e) Jer. 31. 20. Cf) Joan. 6. 37. (g) Ambrof. 1. 5. dePcenïc. C. 5. (h) Pfal. 112. 7,8. II. Deel. Aa  3/0 Negèn-en-veertigste Meditatie op het ftof opwekt, en den behoeftigen uit den drek opregt, om hem te zetten by de Forjten Hoe laag wy ook gevallen zyn, Hy kan ons opheffen, hoe zeer befmet wy zyn, Hy kan ons reinigen: al was 'er van de voetzooien , tot de kruine des hoofds, geene gezondheid in ons, Hy kan ons geneezen ; al waren wy («) een Zondaar van hondert jaaren, indien wy ons flechts door berouw tot Hem keeren,Hy zal ons vernieuwen: fchoon (b) een vat ter on'ëere zynde, Hy kan ons tot een vat ter eere maaken. Volgt de Lesfe van den Oudvader (c) Chryfostomus: „ Hebc gy gezondigd? (zegt hy) hebt berouw. Zyt gy gewond? neem toevlugt, zolang gy nog ademt, tot God. Al laagtgyzelfs opuw doodbedde, uwe Ziele, om zoo te fpreeken, uitblaazende, en van deeze Waereld fcheidende, de kortheid, of benaauwdheid van den tyd kan Gods barmhartigheid geene paaien zetten: Immers, dit ondervond de Zieltoogende Moordenaar aan 't Kruis , wiens zonden op het laatfte oogenblik uitgewischt wierden ". Verfchrikken ons dan de gedachten, dat wy Zondaars zyn , gedenkt, dat de Heere Jezus gezegd heeft: Q l) Ik ben niet gekoomen, om de Rechtvaardigen ; maar de Zondaaren te roepen. Waarom zoude dan nog een Zondaar, die zich over de meenigte en grootheid zyner Zonden beangst, aan de liefdaadigheid en bereidwilligheid van Christus, om hem in genade aan te neemen , twyffelen ? Paulus zegt immers : (e) V Is een betrouwelyk woord, en allezins aanneemens waardig , dat Jezus-Christus in deeze Waereld gekoomen is , om de Zondaaren zalig te maaken, van dewelke ik de eerfte ben. Strekken U deeze waarheden nog tot geen genoegzaamen troost, weet f» ifaï. 65.20. cpy Rom. 9. 21, (c) Chryf. homil. 2. in Pfal, 40. Chryf. 1. de repar. lapf. C. 4. W) Mark. 2.17, {/) 1 Tim. 1. 15.  Lyden van Jezus-Christus. 37! weet dan ,dat God-zelv,opdat gy niet langer twyffelen zoudt,dit met eeden bevestigd heeft,zeggende : (a) Zoo waar ah ik leeve! zSgt de Heere God, ik begeer de dood des Godloozen niet; maar dat de Godloozen zich bekeer e en leeve. Bekeert u, bekeert u van uzve fnoode wegen; waarb'm zond gy fïerven ? Laat dan alle twyffeling, alle wanhoop vaaren, zelfs in de uure des doods. Laat ons, wanneer wy op het punt zyn van den laatften fnik te geeven, (ff) de onwrikbaar e belydenis onzer hoope vast - houden; want hy is getrouw die V beloofd heeft, om ons alle Uuren, alle oogenblikken, ja in den laatften ftond, ons berouw aan te neemen, en onze zonden te vergeeven. Kan een Heiden zeggen: dum fpiro fpero: zolang ik ademe, hoop ik; een Christen kan dan met grooter recht zeggen : terwyl myn adem my ontvliegt, zo hoop ik. Laat dan deeze hoop altoos in onzen boezem opgeflooten zyn ; en laat ons met Davids bede befluiten, en zeggen; (c) uwe barmhartigheid, Heere, zy over ons, gelyk wy op Ugehoopt hebben, Amen. G E B E D. 6 Lydende Jezus! Indien wy het akelig Treüftooneel van Uw lyden; indien wy deszelfs grievende omftandigheden met ons befpiegelend oog befchouwen; indien wy tévens overweegen, dat het eeuwig geluk van den anderszins eeuwig-ongelukkigen mensch, het einde was van Uw bitter Lyden, moeten wy hieruit befluiten, dat'er voor Uwe lydende Ziele geene grootere droefheid, geene pynelykere fmert is, dan de wanhoop eenes Zondaars. Ja, lydende Jezus leen wanhoopendeZondaar verfmaadt Uw Lyden , vertrapt den prys van Uw dierbaar bloed, en Is (*Q Ezecb. 33. 11. (b) Heb. 10. 23. («■) P». 3*. 2** Aa 2  372 Negen enveertigste Meditatie op het is gelyk aan deeze fnoode Overpriesteren, die de waarde van Uw onfchatbaar bloed niet hoogerfchatteden, dan die van eenen geringen pottenbakkers akker, 't Is waar, ö lydende Jezus! wy hebben U, met eenen onzaligen Judas, meermaalen op het fnoodst beleedigd, en vergramd; wy hebben, als zoveele verboren Zoonen, als Zoonen des bederfs, tegen Uwen Hemelfchen Vader gezondigd, en zyn van Hem, als ondankbaaren, wederfpannigen , en brooddronkene Kinderen afgeweeken;wy hebben ons Hemelsch erfdeel, door de bedryven van ontucbtigen losbandigheden, meermaalen verfpild; maar, de overweeging van den onfchatbaaren prys Uws dierbaaren bloeds, doet ons U als eenen tederhartigen, als eenen mededoogenden Vader befchouwen; als eenen Vader,die fteeds,met uitgerekte armen,de tederfle omhelzingen aan zyne tot Hem wederkeerende, en rouwige kinderen , op het iieflykst aanbiedt. En zouden wy dan , daar Gy, op eene enkele rouwtraan , de lyst der langgetergde boosheden verfcheurt, aarzelen om ons in Uwe openftaande armen te begeeven, of van de vergiffenis onzer misdaaden wanhoopen ? Neen , lydende Jezus ! Neen. Dat wanhoop nimmer onze harten beheerfche ; dat de oneindige verdienden van Uwjvergooten bloed onze rouwige en verflaagene Zielen, door eene heilige hoope en betrouwen, opbeure en verkwikke! Is'er in den Hemel, die woonplaats van alle vreugd, eene nieuwe blydfchap over de bekeeringe van eenen Zondaar,gedoog dan niet, dat wy, door eene zondige wanhoop , den Hemel van deeze blydfchap zouden berooven, en ons-zelven van het eenmaalig genot Uwer Hemelvreugde, voor Eeuwig, zouden verfteeken! Gun ons, eindelyk, deeze gunst, deeze genade, dat, wanneer wy, als rouwhebbende kinderen, ons in Uwe ontfermende armen zullen nedergeworpen, en Gy ons met den eerflen tabbaard, met den tabbaard Uwer Genade zult bekleed hebben,  Lyden van Jezus• Christus. 373 ben , wy ook nimmer dat kleed op nieuw bevlekken , ons nimmer van hetzelve, door werken eener fnoode ondankbaarheid, ontdoen; maar, door U hier in eene nieuwe Gunst ontfangen zynde , ook in Uwe Genade zolang moogen blyven volharden , totdat wy eenmaal ons by U, onder het blyde Feestgejuich der Hemelen, voor Eeuwig moogen verzaadigen en vermaaken. AMEN. Aa 3 VYF-  374 Vyftigste Meditatie op het VYFTIGSTE MEDITATIE, Mark. 15: vs. r, Vincientes Jefum,ónze-f& Jezus gebonden hebben-. runt, & tradiderunc^^ de , leidden zy Hem Pilato. * •& heenen, en hebben Hem aan Pilatus overgele- verd. DE wyze Prediker zegt; (a) aW -wat uwe hand uitvoeren kan, doet dat met vlytigheid. Inzonderheid moet zulks plaats hebben, wanneer wy voorgenoomen hebben iets goeds uitterichten. Het goede moet ten eerften ondernoomen, en ten einde gebragt worden. Maar, wanneer de kinderen Gods iets voorgenoomen hebben, ziet men dikwyls, dat zy in deezen pligt naalaatig zyn: hunne goede voorneemens zyn, gelyk(b)aan eenemorgen/londs-wolk, en als den dauw die vroeg vergaat, en niet meer gezien word: zy hebben dan (c) flappe handen en zwakke kniën, om in het goede voort te gaan. De wyze Maagden hadden voorgenoomen te waaken, totdat haare Bruidegom zoude koomen, en hiertoe haare lampen met olie voorzien; doch, ziet haare traagheid in dit werk; want, zy hadden zich in de armen van den flaap nedergelegd; ja diepen zelfs op dien tyd, waarop zy de ftemme hoorden: (d~) Ziet l de Bruidegom koomt, gaat hem te gemoet. Op dezelfde wyze was het met de Leerlingen van Jezus gefield. Immers hoeveele goede voorneemens hadden zy niet gefmeed! Zy zouden zich aan Jezus niet ergeren; zy wilden met Hem in den dood gaan, en waa- (O Eccl. 9. 10. CO Ofe. 6. 4. -.CO Heb, is. 12. (O Mat. 25. 6.  Lyden van Jezus-Christus,. 375 waaken; maar, hoe ras waren die goede voorneemens verdweenen! Zodat de Heiland hen zeidde; Ca) Hebt gy niet ééne uure met my kunnen •waaken? Maar, het is boven-all' aanmerkelyk, dat, wanneer de Godloozen iets kwaads voorgenoomen hebben, zy de kinderen Gods, in de ichielyke uitvoeringe van het werk , verre te boven gaan. Zo fchielyk als zy het kwaade bedenken , zo fchielyk poogen zy ook, zonder tydverzuim, hetzelve uittevoeren. De tyd van den nacht,die anderzins ontydig is, zal hen dan tydig zyn: daarom zeidde Salomon van de Godloozen: (b) Zy kunnen niet jlaapen, zo zy geen kwaad gedaan hebben: de (laap gaat van hen wech, zo zy niet iemand hebben doen vallen. Befchouwt dit zonneklaar in de Vyanden van Jezus, leder oogenblik is hen kostelyk, ter uitvoeringe hunner boosheid. Nauwelyks hebben zy den Heiland gevangen, of vergaderen den Raad by nachte, om het doodvonnis over Hem uittefpreeken. Nauwelyks is de dag aangebrooken, of zy zyn allen beezig, om Hem naar den Stadhouder Pilatus te leiden, en Hem ter ftraffi over te leveren. Tot dus-verre had CO Jezus-Christus, de Middelaar tusfchen God en de menfchen, voor het Joodfche Geestelyke Gerecht gefiaan. Schoon Hy nu, tot tweemaalen toe , in de tw ee Raadsvergaderingen beleeden had, dat Hy (d) de Christus, de Zoone Gods was, wilden zy Hem, echter, voor denzelven niet erkennen , (e) en weeken dus van God hunnen Zaligmaaker af, gelyk de woorden van Moizes luiden. Hetgeen Jephta eenmaal aan zyn Volk verweet, zeggende: Cf) Gy zyt 't die my gehaat, en uit myns Vaders buis verfooten hebt, mogt de waare Jephta, onz» Cd) Mat. 26. 4a CO Prov* 4' 16. CO 1 Tim- 2' 5' 00 Mat. 26. 6 V>Pm- 37- 29. (0 Joan. 18. 28. (O Mark. 15. 1. («.) joan. 18. 12—24.  Lyden van Jezus-Christus. 377 gedaan !ö gruwel! Gods Zoone word hier gebonden. Was het een fchelmftuk , eenen (a) burger van Rome te binden ; hoeveel gruuweiyker was het dan, den Zoone Gods te binden, en met boeijen te overlaaden, Hem , die nimmer eenige misdaad , der boeijen waardig, bedreeven had! Hy die gekoomen was, (b) om den gevangenen verlosfinge aan te kondigen, en de verdrukten in vryheid te flellen, wierd zelfs van zyne vryheid beroofd , en in banden wechgeleid. Met banden en boeijen gebonden te worden, is niet minder fchandelyk dan fmertelyk, inzonderheid voor Koningen en Vorften. Wanneer Alexander de Groote , die mst eenen pyl in zyn lichaam doorfchooten was, en geraaden wierd, dac hy zich zou laaten binden, als men hem den pyl zou uittrekken ,antwoordde hy heldhaftig: Het betaamt niet,dat een Koning gebonden worde; dewyl de magt des Konings altyd vry en ongebonden is. Hoe fchandelyk en fmertelyk moet het dan voor den (c) Heere Jezus, de Oppervorst van de Koningen der aarde, geweest zyn, van zyn eigen Volk zoo wreedelyk gebonden te worden! Nauwelyks was Jezus op het ftrengst gebonden, of (d) hunne voeten loopen tot het kwaade, en zy haasten zich om bloed te vergieten, gelyk de woorden van Salomon luiden. Nauwelyks was Hy veroordeeld , of zy brengen Hem wech, zonder a3n Hem den tyd te gunnen , dien men aan ter dood gedoemde Misdaadigers doorgaans gewoon is toe te ftaan. _ Immers, 'c is een bekend gebruik, by allé befcheidene Volken,dat men den ter dood gedoemden Misdaadigers, eenigen tyd vergunt,om zich behoorlyk ter dood te bereiden, opdat hy, die als een' Kwaaddoender om 't leven gebragt wordt, ook als een' boetvaardigen Zondaar mooge fterven. Dit was ook (a) Aftor. si. 29. (i) Luk. 4. 19. (O Apoc. i. 5. (<ƒ) Prov. 1. 16. Aa 5  378 Vyfticste Meditatie op het ook, zonder twyffel by de Jooden gerbuikelyk, maar deeze gunst wierd Jezus niec toegedaan. De wyste der Vorften heefc daarom te rechc gezegd: (a) De Ingewanden der Godloozen zyn wreed; want, hierin toonden deeze Godlooze Raadsheeren hunne wreedheid, en haat; dewyl zy Jezus, zonder eenige tydvergunninge ter voorbereidinge, aanftonds heenen leiden naar Pilatus, om door hem het doodvonnis aan Jezus uittevoeren. Degeene , die onzen lydenden Jezus derwaarts geleidden , waren niet-alleen de Gerechtsdienaars , maar ook , gelyk Markus aanteekent: (Jf) de Overpriesters, Ouderlingen en Schriftgeleerden, dewelken hunne eerwaardigheid, hec charaéter en de achtbaarheid vanhun ampt vergeetende,zich als in eenen gelyke rang Helden met de geringe en doorgaans verachte Dienaaren van 't Gerechte. Zoo-zeer had de haat hen verblind;des de Propheet te recht van hun gezegd heefc: (V) hunne wachters zyn altemaal blind, en alleronbefchaamfle bonden. Wanneer Jezus gevangen zou worden, gingen 'er flechts eenigen van den Raad mede, om die handelinge als gevolmagtigden, by te woonen; maar, hier wordt My door den gantfchen Raad naar Pilatus gebragt. De Overpriesters gaven door hunne tegenwoordigheid het grootfte aanzien: de Ouderlingen des Volks verzelden dit Geleide, omdat men voorgenoomen had , den onfchuldigen Jezus te befchuldigen van Staatkundige misdaaden, even als of Hy zich tot Koning opwierpe,en (d)het Volk oproerig maakte; dus waren deze Rechtsgeleerden de bekwaamden ,om debooze en vergiftige py.len tegen Jezus het best te fmeeden. Daarenboven wierden de Schriftgeleerden hierby verëischt, opdat zy den Heiland, die zeer ervaaren in de Wet was, in allen gevalle den mond konden floppen; want, gelyk O) Prov. 12. lo. (b) Mark. 15. 1. (O Ifaï. 56, ro.ii. Cd) Luk. 23. 2—5. /  Lyden van Jesus-Christus. 379 gelyk Lukas aantekent, de Heiland flechts (d) twaalf jaaren oud zynde , jlonden zy verbaasd over zyne wysheiden antwoorden: zoo arglistig was deeze keure ingericht; en dit was de reden,waarom zy zich-zelven by de Dienaaren voegden , en, van Rechcers, Aanklaagers en Befchuldigers wierden.. Nu; de plaats, daar zy Jezus leidden, was (£) het gerechthuis. Dit was het huis, of Paleis van Pilatus, hetwelk, gelyk fommigen berichten,naast het Slot dntonia gelegen was. Adrichomius verhaalt, dac men daarin langs acht ■ en - twintig marmere trappen opklom. De Perzoon, aan wien zy Jezus overgaven, was (c) Pontius Pilatus de 'Stadhouder, die, in de gefchiedenis van Jezus bitter Lyden, eene groote rolle fpeelt, welke hy loflyk en met befcheidenheid begint , met arglistigheid voortzet, en met de grootfte onrechtvaardigheid eindigt. Hy was in het dertiende jaar der Regeeringe van Keizer Tibérius, al? Stadhouder, gezonden; zynde, gelyk de HistorieSchryvers melden,van eene (d) flrénge, wreede en blaeddorftige inborst, en degeene die onmenfchelyke wreedheden tegen de Samaritaanen heeft gepleegd , en ze byna allen heeft doen ombrengen. De Schriftuur getuigt ook van Pilatus ,< dat hy (e) het bloed van de Galiléè'rs, met hunne offeranden ) Ifaï. 53. 7. J0an. ?. ^ (c) Rom> 6 ,8> ) want, God heeftze allen, Jooden en Heidenen, in de Ongelovigheid befooten , opdat Hy ben - allen zoude barmhartig zyn. Eindelyk: hierin is een' grooren troost voor ons opgeflooten. Immers, is Hy gebonden wechgeleid, naar het huis van Pilatus: het gefchiedde, op dat wy zouden (b) verlost voorden van de favernye der hedervenisfe, tot de vryheid van de heerlykheid der kinderen Gods. Is Hy op veelerleie wyzen voor het gerechte der menfchen getrokken, en veroordeeld; het was om ons van Gods geftreng Gerechte te bevryden; want, wy verwachten, tot onzen Rechter, uit fc) den Hemel, onzen Zaligmaaker, den Heere Jezus-Christus, die zich om onzent wille voor alle die Gerechten heeft gefield, omdat (d) Hy veeier zonden heeft gedraagen, en de fraffe, die wy verdiend hadden, op Hem gevallen was;en aldus heefc Hy van ons all' den vloek wechgenoomen: des wy Voor zyne komfte niet vreezen moeten; dewyl Hy, volgens zyne belofte, heen is gegaan, om ons (e) plaatze te bereiden , opdat wy ook moogen zyn, daar Hy is. Wanc, hoe! zou Hy ons verwerpen, voor welken Hy-zelv het ranfoen betaald heefc? Zou Hy veröordeelen hetgeene Hy zo duur gekoft heefc? ö neen ,• Hy zege zelfs : Cf) Ik ben niet gekoomen om de Waereld te veröordeelen; maar om de Waereld zalig te maaken. Zoude Hy hen, om welken Hy zich heefc laacen gevangen leiden, ook in de gevangenisfe willen houden? Zoude Hy diegeenen willen kluisceren, wier fchulden Hy coc den laatften penning betaald heeft ? Geenszins; want, (g) Hy heeft, door het bloed van zyn Verbond, zyne gevangenen uitgelaaid) Rom. n. 32. Qb) 8. 21. f» Phü. 3. 2» (cl) Ifaï. 53. s 12. (e) Joan. 14. 2,3. GO Joan. 12. 47. (g) Zach. 9, 1.  Lyden van Jezus-Christus. 389 laaten uit den kuil Hy weet uit eigene ondervindinge , hoe een perzoon te moede is , die voor onrechtvaardige Rechteren flaan moet; dus (d) moogen wy betrouwen, dat, als Hy ver fchynen zal, wy van Hem niet befchaamd gemaakt zullen worden; maar dat Hy onze zaake barmhartiglyk zal oordeelen, volgens zyne belofte by den Propheet gedaan , alwaar Hy zegt: zy zullen my op dien dag [b) als ik bet oordeel doen zal, tot een eigendom zyn, en ik zal hen genadig zyn, gelyk een Vader zynen Zoone genadig is. Amen. GEBED. Lydende Jezus ! Deerniswaardig Voorwerp eener rustelooze vervolginge ! Naauwelyks heeft de woede der Jooden, en de bloeddorst Uwer onrechtvaardige Rechteren , alle zyne krachten op Uwe zuivere onfchuld te vergeefsch verfpild,of Gy wordt aan de Heidenen overgelevert, om op nieuws aan nieuwe helfche rafernyën ten doel te ftaan. Als een* fchandigen booswicht, als een' doodfchuldigen misdaadiger gebonden en geboeid, fleept men U , uit eene Joodfche Vierfchaar, naar eene Heidenfche Rechtbank, om het doodvonnis, reeds over U geveld , door eenen Heidenfchen Stadhouder te bekrachtigen , en op het fpoedigst ten uitvoer te brengen. Liefderyke Jezus ! zyn niet de boeijen die Uwe liefdaadige handen knellen; de Vierfchaar van Pilatus, waar men U meèdoogenloos heenfleept; de verfmaadelyke omftandigheden , welke Uwe lydende Ziele met nieuwe fmerten en droefheid vervullen ; zyn alle deeze zaaken geene vertooningen en voorwerpen , die door ons niet dan met een innigst gevoel van droefheid en medelyden kunnen overwoogen worden?.... Gy laat U door Jooden en Heifa) 1 Joan. 2. 28. (by Mal. 3. 17. Bb 3  390 Vyftigste Meditatie en?. Heidenen binden ; Gy laarU voor beider Vierfehanrc fleepen, om hen beiden te zaligen, en van her. Tuk eener l ielfche en Eeuwige flavcrroyete ontkjuistercn : Gy laat U, eindelyk, binden, en voor de Vieifchaaren fleepen,om ons van de banden der Zonden, van de ftrikken des Satsns los te maaken,en om ons, onêerfteund door Geloof, Hoop, en Liefde, onvcrtfaagd te doen ftann, wanneet Gy Uwe geduchte Vierfchaar eenmaal fparnen zult. Ach! liefderyke Jezus! voeg Uwe genade by deeze oneindige weldaad; en die zelfde banden, die Uwe lydende Ziele,niet minda' dan Uwe Godlyke handen, beknelden, zullen in ons verbaazende Uitwerkzelen te wege brengen. Zy zullen de banden , die onze harten te vast aan 'sWaerelds fchynfchoon geboeid hielden, ftaaken; zy zuilen onze bedorvene, onze zondige begeerlykheden , van alle aardfche wellustigheden losmaaken; zy zullen,eindelyk,onze harten . onze begeer.» ten,en alle onze verlangen alléén aan U onscheidbaar hechten en boeijen. Dan zuilen wy, n;et den Leeraar der Volken, met Uw uitverkooren Var, va» wederkanten geperst worden, v: rfcygen hebbende, om ontbonden, en mét Ute zyn. Dr.n zullen wy,met de Bruid in het Hooglied van Salomon, onöphoudelyk verlangen, en uitroepen: ti\k ons achter U; en laat ons in den geur Uwer reulcba/jhneu loopen; tot eindelyk die dag aanbrecken zal, waaiöp alle fchaduwen verdwynen zullen voor Uw ongenaakbaar Licht, en alle aardfche vermaaken wechzinktn in eene Zee van eindelooze wellustigheden, waaruit Gy Uw vrygekoft Volk, vrygekoit voor den prys van Uw lyden en dierbaar bloed, in alle Eeuwigheid drenken zult. A M E N. Mis-  Misftellingen van 't I&e Deel. In 't Voor-Bericht. Radz. reg. v. bov. flaat: lees: II. 17. welken belemmerd lit. 6, bewonderende- bewonderende-, doch, doch, In de Meditatiën: 4!. 5. moet wechgenomen worden, echter de Menfchen vreeze. Biadz. re,?, v. bov. ftaat: lees: 96. 16. - ydinge: tydinge. 148. 2. heidensde: beidenfehe. 176. 10. rrv. ond avondmali avondmaal. 253. by den Cuftos, troos: broos. 254. 1. r.v. bov. troosheid: broosheid. ,291. r. zodaning: zodanig. > 337- 3- optedraagen: opdraagen. 338. 12. r.v. onJ. tyds: tyd. 341. 5. r.v. bov. Gy-zelve. Gy-ze!v. 364. 10. r.v.ond. moesten: moeste. 366. 4. — voorzigticher: voorzichtiger. 37a. 7.r.v.bov. ziele: zie!. Misftellingen van 't Ilde Deel. Eladz. reg. v. bov. Jïaat: iees: 4. 10. Dienaars zelv: Dienaars zelve. 1. r. v. ond. breekten: breeken. 29. 10. deeze Jezus: deezen, Jezus. 56. 9. r.v. bov. Elias: Ifaïas. 77. 1. — lifede-koorden: liefde-koorden. 113. 17. waar-: maar, 121. 4. r.v.ond. Hanaans; Kanaa'ns. 142. aan 'c einde van den Lat. Text. contavit: camavit. 206. 4. r.v. bov. in den Lat. Text. fim: fum. £?39. 6. ' ' ■ in 't Gebed. heerlyk- deerlyk 286. 2. ' hy Hy; Hy. 313. ie. . moeti moeten.