01 1814 6380 UB AMSTERDAM  MEDITATIËN OP HET L Y D E N VAN JEZUS - CHRISTUS.   MEDITATIËN OP HET L Y D E N VAN JEZUS-CHRISTUS; DIENSTIG VOOR PASTOOREN, PREDIKANTEN, EN ALLE WAARE CHRISTENEN: OPGESTELD DOOR DEN EERWAARDIGEN VADER THOMAS HELLINX; In zyn Eerw: Leven, Priester van de Orde der Predik-Heer en, te Alkmaar. DERDE DEEL. Te AMSTERDAM,1 Voor T. CRAJENSCHOT, Boekverkooper. MET GOED XE U R ING E.   t VOOR-REDE DER UITGEEVERS. Hoe - verder wy in onzen vrywillig - aangenomenen Taak , ter voltooijinge deezer MEDITATIËN , vorderen , hoe - minder wy den ar' beid die daaraan verknocht is beklaagen. Welke Zieltreffende Tafereelen van ,s Heilands Ziele' en Lichaam s Lyden worden hier aan alle Ge" loovigen vertosnt ! Welk-eene doorwrochte Leeringe ! Wat al Onderwerpen om eenen Letter' oenenenden Geest te voéden , te (lichten , en in Weder-Liefde te ontvonken ! Welk - een Licht verfpreldt de Schryver alömme , door zyne geleerde Ferklaaringen ! Hoe bejlendig blyft hy verknocht aan het Merg zyner opgenomene Textwoorden! Met wat fchikking en rede - fchakeling neemt hy het volgend heerlyk en ktinstmaatig Vóórfchrift in acht' 9 3 '«  / / / ii VOO R-R EDE 't Voldoet niet in een Werk , waarin de Fouten krielen , Dat vonkjes van vernuft het hier en daar bezielen. De Zaaken moeten ook geplaatst zyn naar hunn' aart; 't Begin moet aan het Einde en 't Midden zyn gepaard; De Kunst moet haare Rol in 't Zaamenflèl zó fpeelen Dat één Geheel zich vörme uit d'onderfcheid'ne Deelen. Mooge dan de Vrucht zyns arbeids gedeelte' lyk hierin bejlaan , dat alle Prédikers , wier Ampt en Staat hen verpligt zyne Navolgers te zyn , hem in geleerdheid, yver , en Godsvrucht trachten te évenaaren , zo niet door eigene ? Zaamenfiellingen , ten minfte door leezinge , be" öeffeninge , en verhmdiginge deezer Lyden'sStoffen! 't Is in het doorkruisfen deezes Werks dat zy zullen zien, hoe een Schriftuuren Gefchiedkundige Geest, uit omflandighedcn, die, op zichzelve befchowwd , gering fchynen, treflyke Leer - Stelfels kan vormen , en tévens toepasfin' gen maaken die den Geloovigen doen zien , hoe zy nog dagelyks des Heiland's Lyden vernieuwen door  der UITGEEVERS. m door zondige Bedryven, die, fchoon dezelve veeltyds uit eene onbedachtzaamheid begaan vjordenf hen niettemin aan verfcbeidene grove Zonden fchuldig kunnen maaken. 't Zyn geene hooffche Rédenen , opgefmüh door zwellende en prachtige bewoordingen , die dit Werk eenen gewaanden Lui/Ier byzetten : 'e Was den Eerwaardigen Hellinx bewust , dat het waare Verhevene eigenlyk in de Zaaken en niet in Woorden-praal befïaat: Zouden Sommigen zich kunnen verbeelden, dat de woorden: God zeidde: Dat 'er Licht worde, en 'er w i e r d Licht, zelfs van den heidenfchen Wysgeer Longinus als een Mee ft erft uk van het Verhévene en eenen der God' heid waar digen Styl zyn bewonderd geworden? Niet Allen bevroeden van foortgelyke zeggingen, aïómme in de Gewyde Bladeren te vinden, het Godlyke dat daarin ppge/loten is, noch derzelver grootfche eenvoudigheid. Niet Allen overweegen, dat de By belt aal, hoe eenvoudig in fchyn (want, de Godlyke Waarheden dulden geene pronkery'ê, of praalzucht.") ten allen tyde ge ft rekt heeft, en fteeds ver ft rekken zal , ten Gidfe dergeeiien die het Menfchdom door eenen zénuwkracbtigen Styl zullen trachten te overreedtn en ie bebaagen. Doch 5 Allen hebben geen zelfde Gezicht, * 4 Ge-  ' / ' / / iv VOO R-R EDE Gehoor , en Smaak ; en , in gevolge vandien t wordt 'er dikwyls op het Schoone, het Nutte, en het Zaakelyke geen acht gegeeven , terwyle men verouderde omflandigheden en gewoontens , of herhaalde zeggingen bedilt en afkeurt, zonder het oog te flaan op de eigenfchappen der aloude Taaien, derzelver verbasteringen door het verloop der Eeuwen , en andere ondermaanfche Toevallen, die de Almogende niet noodig keurde, te voorkoomen door bovennatuurlyke werkinge. Tiet Genade - Licht, niettemin, heeft ten allen tyde met de Grond - regelen des Bybefs dermaate. médegewerkt, dat deszelfs Kracht alomme op de harten en geeften van millioenen Stervelingen gezegepraald beeft, ter eere der Godlyke Open» haaringen, en eeuwig Heil haarer Belyderen. Zó Uykt dan dat de Invloed des Hémels, door de Gaave des Geloofs , de harten moet befproeijen , en God - zelv den wasdom geeven, terwyle een Paulus flechts plant. Intusfchen kunnen de meerdere- of mindere begaafdheden eens Prédikers veel af, of toedoen in het tnaaken van indruk op de Gemoederen; eene zelfde Redevoering , of kunstmaatig uit ge. fproken , of onkundig misgaImd, zal, of hewon-. derd worden , of den Toehoorder zenuwloos, en ongefchikt vóórkoomen* Welluidende Toonvallen, Lief-  der UITGEEVERS v Lieflyke en Zieltreffende Stem- buigingen 9 onder» fleund door gepaste gebaat en , zyn wel aan alle Menfchen niet eigen', doch, d Ondervinding leertt dat men, door goeden [maak en oeffening, dik' wyls bedolvene Gaaven , tegen verwacbtinge , kan doen ontluiken en aankweeken, ten minfie in zo-verre dat men het gebruik der vereifchte Toonvallen en . Zinfcheidingen kenne , en een Toehoorder dus de vergenoeginge hebbe , van te hunnen gewaar worden , waar eene Af deeling of'eene Zin-beperking, haar begin neemt, haare mindere of meerdere rustingen heeft, en waar dezelve ten einde loopt: dies balven, Leert denken eer gy Schryft. Naar maate ons Denkbeeld is öf meer' of minder duister, Zo zyn de woorden ook öf klaar öf zonder Luister. Dat wèl begreepen is wordt duidelyk gemèldt, En in de Zegging ligt door woorden vóórgeftèlt. en dus zal eene gantfche Redevoering niet gelykeh naar de flukken en brokken van een ingeflort Gebouw, van hetwelk men de aanêênvoeg» * 5 fels  vi VOO R-R EDE fels wyd en zyd naarfpooren en opdelven moet. Zichzelven aldus te befchaaven hangt , veelal 9 van 't Goed - Oordeel, deVlyt, enOeffeninge, af$ daar anderzins zulk - een Geest log en fuf is , want: Zyü Vuur, niet aangeftookt door Letterkunde en Oordeel, Dooft, zonder voedfel, uit, of flikkert zonder voordeel. Hiervan dan fomtyds die laage Volks - taal, gefloreerd door boertigheden en laffe Schimp-redenen , die eerder den Redenaar doen verachten, dan den Gehoonden zyne fchuld doen erkennen. Een waereldsch Dichter heeft zelfs zulks, als verergerlyk, aldus aangemerkt. Verkeerdlyk willen dan veel Schryvers, dwaas misleid, Verbannende uit hunn' Styl ontzach en deftigheid, Hunn' God te werk doen gaan, de Heil'gen en Propheeten, Als valfche Goön, gebroeid in harsfens van Poëeten. Het  der UITGEEVERS. vu Hec bloot Geloofs-Geheim der Christ'nen is ontzachlyk; Maar , vrolyk opgefchikt, vertoont het zich belachlyk. De Leer van 't Nieuw Verbond betoogt fchier overal, Dat zo geen Boete ons redd', God's Wraak, ons treffen zal: En 't ftrafbaar Mengelmoes van Uw verdichte Vonden Geeft zelfs een Fabel-zwier aan d'EvangélieGronden. Wy laaten , des niet tegenflaande , aan het Oordeel van alle volleerde en ryk - begaafde Prédikers, of men in eene Leer - Réde, op het Voetfpoor eeniger Propheeten , zich niet gevoegelyk moge bedienen van eenige Poëetifche bewoordingen, ja, of zulks bywyle niet oorbaar is, indien het met Kunst en Oordeel gedaan wordt , te meerder , daar eene cierlyke--, doch niet grootfprakige Rédevoering altoos meerder Aandacht en Ziele' ontroering verwekt , dan uitdrukkingen die den Prédiker niet boven 't Algemeen verheffen. Men leeze desaangaande Bosfuet en meer Anderen , en fchifte den Orateur van den Vóór - Leezer. God-  vïn VOO R-R EDE Godgewyde Opvolgers van den grooten Leeraat der Volken! hefteedt dan Uwe Gaaven, en doet alle poogingen in het naarfpooren der gewyde Schryveren Geen vlyt, geen arbeid zy ge/paard in den bloei Uwer Jaaren Zo zult gy U-zeiven allengs tot Redenaaren vormen ; zó zult gy , door eene Christelyke en doorwrochte welfpreekendheid, gepaard met een heilig Vóó r beeld , den Godsdienst tot Luister , en den Christen tot flichtinge en eeuwig Heil verjlrekken Gedenkt, dat, eer een Homérus, een virgilius- een Cicero, en meer Anderen , door hunne Gefchriften en Redevoeringen roem verwierven , de Lofzangen van een Moizes , de Pfalmen van een David, de Lesfen van een Salomon , en andere onnavolgbaar Godgewyde Mecflcr - Stukken van geleerdheid, kracht, en deftigheid, in de Waereld %varen, Wat al Ontwerpen zyn , volgens den Styl dier Gefchriften , door den Geest van ndbootfinge, ten voorfchyn gekoomen! 't Zy verre , dat wy ons zouden kunnen beroemen , aan alle de hier ter - neder - gefielde Vóórfcbrijten ooit vollédig te hebben voldaan , of onberispbaar te kunnen voldoen; in tegendeel; wy erkennen, met eene zedige Schaamte, dezelve wel allermeest noodig te hebben; en 't is met dat Inzicht dat wy om, in derzelver fzaamenftel* lin*  der UITGEEVERS. ix linge 5 bediend hebben van de treflyke vóérbeelden der roemwaardig/ie Prédikers , zoivèl ter eigene opwekkinge , als ten nutte van V Algemeen, en ter Eere van den GodsdienstHet Weezen van de Zaake is eigenlyk , of onze Aanmaaning goed en nuttig is , en niet of degeenen die haar vóór/lellen Engelen 5 dan nietige en feilbaare Menfchen zyn. ó Prédikers wier Lof ryst tot de Star-Gewei' ven, Uw vóórbeeld zegt ons ftadg : %, Vermaaners, Kent U-zelven. „ Dat dan Uw'nutte Les Uw Vlyt en Godsvrucht wekk', „ Opdat ze U {leeds tot Eere en eeuwig Heil verltrckk'. Men volge dan den Eerwaardigen en geleerden HELLINX, en andere groote Mannen, en ar beide t névens hen-, vol/landig in den Wyngaard des Heeren, tot ons- en aller Zielen Heil. Zulks volbragt ziende, zullen wy onzen Arbeid, ■uit Christelyke Liefde aan de voltooijinge deezer MEDITATIËN befleed , met de gewenfchte uit'  x VOOR-REDE der UITGEEVERS, uitwerkinge bekroond zien ; terwyle wy tévens boopen, en , ten dien Linde , den sjlmogenden fmeeken, dat alle Leeraaren, ter genaderyke belooninge hunner Deugd en Plyt , hier - namaak moogen blinken vóór Godi's Troon, gelyk de Sterren aan het üitfpanfel des Hémels, amen» TAFEL  TAFEL DER MEDITATIËN. Van het DERDE DEEL. LI. Meditatie over Joan. 18. vs. 28, 29. Bladz. 1 LU. over Joan. 18. vs. 30,31, 32. 18 LUI. over Joan. 18. vs. 37. 35 LIV. over Joan. 18. vs. 38. 52 LV. — over Luk. 23. vs. 2. 69 LVI. over Matt. 27. vs. 11. 85 LVII. over Luk. 23. vs. 5, 6. lot LVIII. over Luk. 23. vs. 7. np LIX. over Luk. 23. vs. 8, 9. 136 LX. over Luk. 23. vs. 10,11, 12. 152 LXI. — over Luk. 23. vs. 13, 14, 15, 16. 170 LXII. - over Matt. 27. vs. 15, i<5, 17. 187 LXIII. over Matt. 27. vs. 18, 19. 204 LXIV. over Matt. 27. vs. 20, 2r. 223 LXV. _____ over Matt. 27. vs. 26, 31. 241 LXVL  TAFEL der MEDITATIËN. LXVI.Medicat. over Matt. 27. vs. 22, 23. Bladz. 260 LXVII. ■ ■ over Matt. 27. vs. 24, 25. 279 LXVIII. over Joan. 19. vs. 1. 300 • LXIX. over Joan. 19. vs. 3,3. 318 LXX. over Joan. 19. vs. 4,5. 336 GOEDKEURING. Heb ook geleezen dit 3de Deel der Meditatiën van den Eerwaardigen Vader Thomas Helünx, hetwelk ik oordeele, gelyk de twee voorgaande Deelen, zeer bekwaam om de Geloovigen tot Godsvrucht en Medelyden op-te-wekken, en dus waardig, door den Druk in 't Licht te koomen. Gegeevèn te Antwerpen, den loden Augustus, 17B1. A. de VRIES; Licentiaat in de H. Godsgeleerdheid , Canonik gradueel , en Aartspriester, Boekkeurder. * # ME Dl-  Fag. F MEDITATIËN" O P H E T L Y D E N VAN JEZUS - CHRISTUS. EEN-EN-VYFTIGSTE MEDITATIE. Joan. 18, vs. »8, 29. Erat autërri maneret ipü%&Het was'smorgens vroeg.: nonintroiëruntinprffi-*^» en zy gingen niet in't toriura, ut non conta-#* Rechthuis, opdat zy niet minarentur,fed uc man-.$ & befmet zouden worden ; ducarenc pafcha.Exivit|;| maar opdat zy het Paa* ergoPilatus ad eosfo-^njj. fchen mogten eeten. ras, et dixit:quam ac-*# Pilatus ging dan tot cufationem affertis ad-^.^. hen buiten, en zeidverfushominemhunc?** de: wat beschuldiging brengt gy in tegen deszen menfchl DE Uitleggers van Gods woord zyn, omtrent den titel van den een- en- twintigfle Pfalm, van verfchillende gevoelens; doch,om alle de verfcheidene gevoelens hier niet aan te haaien, zal ik flechts in deeze redevoering het gevoelen omhelzen van hen , die leezen: («) ten einde, voor de hinde van den vroegen morgén. David fpreekt hier niet éigen'. ijl (a) Pfal, 21. i, III. Deel. A  2 Een-en-vyftigste Meditatie op het lyk van een redenloos dier; een Heft,of Hinde genaamd ; maar van de Christus en den Heiland der Waereld , wiens lyden en mishandelingen met de levcndigde verwen in deezen Pfalm zyn afgemaald. Meermaalen koomt de Christus in Gods woord onder dit zinnebeeld vóór: immers, de Bruid zege, in het Hooglied : (a) myn Beminde is gelyk aan eene Rbee,en een jong Hert; desgel}ks fpreektzyaanhet zeventiende vaers; op eene andere plaats drukt zy zich op de zelfde wyze uit, zeggende: (bjvlugt ,myn Beminde; en wees gelyk aan eene Rhee, en een jong Hert op de fpecery- bergen. Was nu, volgens de jood. fchc wet,- een Hert, of Rhee, een rein Dier, alzo is Jezus de reinheid-zelv'; Hy is (c) heilig, onnozel., cnbefmet, van de zondaar en afgezonderd, en, meer dan ééns, in zyn lyden, als rein en oi;fchuldig verklaard. Is een Hert fnel van loop; alzo is Jezus fnel en vaardig,om de Geloovigen te gemoet tekoomen en te vertrooften : dus zag de Bruid Hem aankoomen al (cl') huppelende op de bergen , fpringende over de heuvelen. Deeze groote vaardigheid geeft Hy ook, door den mond van David.re kennen, in deze woorden: {e) toen zeidde ik: Zie !Ik koom. Gelyk een Hert de Slang tot zynen vyand heeft, die zich om deszelfs voeten flingert; alzo is 'er geene grootere vj;andfehap dan tuflehen Jezus cn Satan, die Helfche Slan^. (ƒ) Ik zal vyandfehap pellen ,fprak de Heere tot deSlange, tujjchen U en de Vrouwe, en tujj'chen uw zaad cn haar zaad ; zy zal U den kop verpletten , en gy zult zynen hiel belagen. Met gioot recht dan noemd David den Heiland een Hert, of Hinde van den vroegen morgen;eene Hinde,die al vroeg gejaagd is; want, in den mor. genftond van zyn Leven moefr Hy reeds vlugten voor (O He- O) Canr. 2. 9, 17. (b) — 8. 14. (c) Heb. 7. a6. (ö'J Cant. 2. 8. (e) P/al. 39. §. (/') Gen.; 3. 15.  Lyden van Jezus-Christus. g (a) Herodes naar Egypten. Geduurende zyn geheel Leven wierd Hy, als een Hert, of Hinde gejaagd, en vervolgd tot den dood toe. Hierom klaagde Hy, door den mond van David : (b) veele Honden hebben rny omringd; hetgeene inzonderheid plaats heeft gehad ten tyde van zyn bitter Lyden: in den morgenpond gingen (c) de Overpriefiers, Ouderlingen , en Schriftgeleerden, als op de jagt, om Jezus,die on« nozele Hinde, te vervolgen, te binden , en naar het Gerechthuis van Pilatus te leiden, daar zy, fchoon het 's morgens vroeg was,gelyk Joannes meldt, bleven (laan,en in 't Gerchthuis niet gingen, opdat zy niet befmet zouden worden, om het paafchen te moogen eeten, alwaarPilatus, als een' nieuwen Jaager en Vervolger deezer onnozele Hinde, tot hen buiten kwam , vraagende, wat befqhuldiging brengt gy in tegen deezen Menfch? God had gebooden,dat men Hem (d) een Lam, 'f morgens vroeg, tot eene morgen- offerande, tot eeri" zoeten reuk zoude opdraagen. Dit Lam was een voorbeeld van Christus, welke, als het waare nabeeld , een (e) Lam Gods genaamd wierd, die wcchneemt de zonde der waereld, en, als het rechte morgenoffer, door (ƒ') d' Overpriefters, Ouderlingen en Schriftgeleerden reeds (g) s%morgens vroeg gebonden wechgeleid wierd , om f h) voor ons tot een zoeten reuk - en flagtöffer aan God opgeofferd te worden. Alreeds in den vroegen morgenftond , wanneer deZon nog nauwlyks haar hoofd boven de kimme verheeven had, zag men Christus, (i) de Zon der rechtvaardigheid, in zyne heerlykheid verduiiterd; daar men Hem, als den grootfte Boosdoender, langs de firaaten van Jerufalem, veragtely k wechleidde naar het (a) Mat. 2. 13. (T) Pfalm. 21. 17. fc) Mark. 15. 1. ld) Exod. 29 39. 00 Joan. 1. 29. (ƒ) Mak. 15. I, (g) Joan, 18,28. (h) Ephez. 5. 2. (J) Mal. 4. 2, A a  4 Een- en* vyftigste Meditatie op het bet Gerechthuis, of het huis van Pilatus. Hier bleeven zy voor de deure Uil - ftaan, en lieten, naar allen fchyn, Pilatus verzoeken, om met hen buiten het Rechthuis te fpreeken want, zy wilden,,uit oorzaake hunner aangenoomene overleveringe, niet ingaan in het huis van eenen Heiden. Joannes geeft hier eene duidelyke reden van hun gedrag. 00 zy ging™ niet in'tRechthuis, zegt hy, opdat zy niet befmet zouden worden, maar opdat zy bet paafchen mogten eeten. Op verfcheidene wyzen wierden de Jooden, volgens hunne wet, verontreinigd. Zy mogten niets dat onrein was, als Dooden, Melaatzen, Wormen, en dergelyke dingen meer, aanraaken, (gelyk te vinden is in 't boek Leviticus van het 11 tot het 15 hoofdftuk,) of zy wierden befmet; maar, nergens wordt 'er eene Godlyke wet gevonden, die hen verbood in een Heidens Rechthuis integaan, op Straffe van befmettinge. Dit was flechts ééne van de (V) leeringen en gebooden der menfcben, die zy zorgvuldiger waarnamen, dan de geboden Gods. Vyf- enveertig verontreinigingen hadden de Pharizéê'n en Schriftgeleerden by Gods wet gevoegd,om die te meer voor overtreedingen te bevryden, en elke Jood achtte zich fchuldig en verbonden deeze buiten de wet ingevoerde Gebruiken te gehoorzaamen. Uit hoofde van deeze gewoonten, zeidde de Apoiïel Petrus aan den Heidenfchen (c) Hopman Cornélius:gy weet hoe V voor eeri Joodfcl) man ongeoorloofd is , zich te voegen of te koomen by een' vreemdeling. Om deeze reden wierd Petrus van de Jooden befchuldigd, als of hy zich grootelyks hadde vergreepen: zeggenden tot hem : (d~) Waarom zyt gy ingegaan tot onbefneedene Mannen , 'en hebt met ben gegeetenl Uit deezen hoofde dan wilden de Overpriefters en overige Raads- (a) Joan. 18. 28. (4) M.*» 15.9. (c) Aa. 10,22.28. 00 — 3t  Lyden van Jezus-Christus^ 5 Raadsheeren, die Jezus gevangelyk tot het Rechthuis gebragt hadden, in hetzelve niet ingaan, vreezenden daardoor te zullen befmet worden. Onder de geboden, die God hen gegeeven had, was ook dit ,namelyk , van (V) geen verbond met de Heidenen integaan , noch geene houwelyken met hen te maaken. Deze Bevélen hadden zy zoo - verre uitgerekt, dat zy den ommegang met heidenen, vooral in hunne huizen, zoveel moogelyk, fchuuwden ; aangezien daar dingen te vinden waren , die de Jooden onrein konden maaken : inzonderheid op het Paafchfeeft , wanneer zy (£) nrgedeesfemde. hrooden moeften eeten , en niets geieesfemd by shen mogt gezien noch aangeraakt worden. Nu; in de huizen der Heidenen kwamen veele gelegenheden voor, om zich te befmetten : daar wierden gevonden zuurdeesfem, Afgodsbeelden, en andere dingen meer, die hen zouden hebben konnen ontreinigen ö Gruwelyke geveinsdheid van deeze menfchen! Immers, terwyl zy vreezen zich te zullen befmetten, met in het Rechthuis van Pilatus integaan, omdat hy een Heiden is, vreezen zy ondertuflchen niet, gelyk Jeremias woorden luiden, (c)om onfchuldig bloed te vergieten, om te verdrukken , en naar het kwaade te hopen, en hunne handen in het bloed van Jezus rood te verwen. Doch, het was hier met hen gelegen , gelyk de Heiland hen verweeten had, zeggende: (d~) Waarom overtreedt gy het gebod Gods om uwe inzettingen ? Vlytig waren zy in het waarneemen hunner overleveringen; maar traag en achteloos in 't onderhouden van Gods geboden. Het was eene menfchelyke inzetting, dat men zich voor het huis van eenen onbefneedenen Heiden wachten moeft, om niet ontreinig d te worden. Gods geboden luiden % (d) Dem. 7. *. 3. (*) Exod. 12. (O Jerem. sa, 17. (d) Mat 15. 3, A 3  | Een- in- vyftigste Miditatie oi» het den: (a) Gy zult met dood/laan. Gy zult tegen uwen ti act pen geene valfcbe getuigenisfc fpreeken. (b) den onnozelen en rechtvaardigen zult gy niet dooden. Doch, deeze waren in hunne oogen fpirnewebben^ en fcheenen hen beuzelingen; immers, zy zochten, zonder eenigeaandoeninge, (c) valfchegetuigenisfen tegen Jezus , om Hem ter dóód te leveren. En ondertufichen vreesden zy, door het betreeden van Pilatus huis , voor eene uitwendige ontreiniging. Met recht dan heeft de Heiland tot'ben gezegd : dat zy (d) blinde Leidsmannen waren , eene mugge uitziftende , en eenen kemel doorzwelgende. Zy wilden met de voeten des lichaams den drempel van Pilatus huis niet betreeden , daar zy, intuflchen, reeds langen tyd, als hongerige Wolven , met hunne bloeddorstige begeerten in hetzelve geweert waren, Zy hadden eenen afkeer van de onreinigheid der Heidenen , en riepen , cm met den Propheet Ifaïas te fpreeken: (e) blyfvan my af;nader my niet; want gy zyt onrein, en, echter, bedienden zy zich van Pilatus hulpe , om (ƒ; den armen Rechtvaardigen te verdrukken. De tweede reden, waarom zy het huis van Pilatus v'ermyddeden, was, (g) opdat zy het Paafcben eeten mogten. Zy hadden 's avonds te vooren reeds het Paafchlam gegeeten , gelyk ook de Heiland dat op den zelfden tyd met zyneLeerlingen genuttigd had, zynde dit gefchied den 14den van de maand Nifan, gelyk wy dit indeverhandelingeoverMatthéus2<5.17. hebben beweezen; dus moeten wy de woorden van Joannes niet van het Paafchlam verflaen; want, dat was al gtgeeten ;maar,Sommigen hebben het onge''èeesfemd brood hierdoor verftaan, hetwelk zy (//) zeven (o) Txoo'. se. 13. 16". (è)— 23, 7. (V) Mat. 26. 5$. f<0 Mar. 23 24. (,) Jfsï. S6. 5. (/) Sap. 2. 10. <4) joan. 18. 28. (10 Exod. . 12.15.  Lyden van }ezus-Chiustus. 7 ven daaen eeten moeiten; hetwelk de tyd was dat de Paafchen duurde. Doch, daar'er geene ceremoniële reinieheid tot het eeten der ongedeesfemdehroodtnverëischt wierd, fchynt het gevoelen dier Uitleggeren waarfchynlyk , dewelken door Paafchen de (a) Paafcb- offeranden verftaan , die 's morgens, en s avonds, op de zeven dagen van het Feeft, opgedraaaen wierden , en waarvan zy een gedeelte in de Voorhoven des Tempels aten, moogenden dan met geene Levkhche onreinigheid befmet zyn. Dat deeze Otteranden den naam van Paafchen droegen , blykt duidelvk in het vyfde boek van Moizes, alwaar hy zegt: (b ) Gy zult den Heere uwen God het Paafchen flagten van Scha apen en van Offen, ter plaatfe welke de Heere uw God zal verhoren hebben; en op deeze wvze kunnen de woorden van Joannes verftaan worden. Om nu van deeze Paafcb- offeranden te eeten, wilden zy zich rein houden. Zoo verkeerd en verblind is de Mensch, dat hy waant met het ukerlyke aan God te kunnen voldoen , daar hy, intusfehen, het voornaamfte, de reinigmaaWe, namelyk des Hanen, (c) en de heiligheid, zonder dewelke niemand God zien zal, fchandelyk vWeeet en verfmaadt Met recht mag men op deezen Toodfchen Raad de woorden van Paulus toepasten, en zeeeen: 00 W z9n ™ryddd in hmne êedachten-> en hun onverflandig hart is verduisterd geworden Immers, terwyl deeze Geveinsden zich willen rein houden, om het voorbeeldende Paasfchen te eeten , verwerpen zy de betékende Zaak en zyn er met alle magt op uit,, opdat f» Christus, ons waare Paascblam, ten offer geflagt zoude worden. Met dit inzicht had de gantsche Raad den Heiland toe Pilatus geleid, die van hunne aankomfte reeds ver° wie- fa) Num. 23. 24. (*) Deor. 16. 2. (c) Heb. n. H« (d) Rom. i. ai. (e) 1 Koiinc. 5. 7* A 4.  8 Een-en-vyftigste Meditatie op het wittigd was, en, reeds in den vroegen morgen, zich fe.reed toonde Om Rechtzaaken te behandelen. Pilatus adde zich konnen gebelgd veinzen,omdat dejoodfche Raad hem als een' onreinen Perfoon aanzag, en zyn huis, dat de Gerechtplaats was, als befmettelyk oordeelde; maar, hy fchikte zich naar hunne manieren, en ftapte van zyn recht af. De Romeinen waren uit der maate befcheiden omtrent overwonnene volken, (a)gelyk Cicero,TltusLiviusen Paufdnias melden. Zy beftierden d'Overheerden naar hunne eigene wetten en gewoontens; niemand mogt eenen Jood op den Sabbathdag, of op hunne andere feeftdagen , voor het Gerecht roepen. Meermaalen bewees Pilatus den Jooden eene ongemeene toegeevendheid, gelyk Joféphus de JoodfcheHiftorie- Schry ver vermeldt:Immers ,(b)wanneer 'er eenmaal een' op/land ver'öorzaakt was, omdat de, beeltenisfen des Keizers by nacht in de fiad gebragi waren; en Pilatus zag, dat, eer de Jooden die beelden wilden dulden , zy liever de dood wilden ondergaan , en zy zich op den grond nederleidaen, en hunne halzen aanboodden; zo deed hy hunnen wille, en liet die beelden van Jerufalem naar Cefdriën voeren , fchoon hy met een gewapend leger, dat by gereed had, het:-allen hadde konnen om''t leven brengen , die weigerden te gehoorzaamen. Pilatus dan nu verdaan hebbende, dat de Jooden, om het vieren van hun Paafchfeeft, niet in zyn huis mogten ingaan, voegde zich wederom naar hun bygeloof, èn ging, gelyk Joannes meldt, (c) tot hen buiten, cn zeidde : welke hejcbuldiging brengt gy in tegen deezen mensch? > Geheel vroeg is Pilatus dan by der hand, om het Gerechte te houden, hy volgde hierin het oud gebruik r» Aft. ver. ii. 13.; T.Liv.lib.3o.ctp.37., Paus.Fol.alj, (t) Jofcph, 18. lib. cap 4. (?) Jogij. *$. ip.  Lyden van Jesus-Christus. p bruik derRomeinfchenRechteren, die vroeg in den raorgenftond, en met het aanbreeken van den dag de vierfchaaren fpanden, de rechtsgedingen hoorden , en fbmwylen tot den laaten avond zich daar mede bezig hielden. Zyne wakkerheid en yver bleeken hier duidelyk; hy handelde niet gelyk de Rechter Felix, die, toen Paulus vóór hem befchuldigd wierd, de Jooden (a) uit/leldet zeggende: als d'Overfie Lyjïas afkoomt, dan zal ik U- luiden booten; maar,hy kwam zonder uitftel, 'f morgensvroeg tot de Jooden buiten, om te hooren wat zy intebrengen hadden. Op gelyke wyze wordt de Koning David afgemaalt als een' Rechter die vroeg Recht oeffende. (b) Jl vroeg, zegt hy, doodde ik alle de godloozen der aarde , om zoo alle kwaaddoenders uit te roeijen uit de ftad des Heeren. Pilatus dan buiten koomende, zag daer d' Over-' priefters, Ouderlingen en Schriftgeleerden; het puik en den adel van het Joodendom. Hoe aanzienlyk ook deeze aanklaagers waren, hy liet zich, echter, daardoor niet overhaalen om Jezus onverhoord te veröordeelen. Hy wilde eerst de befchuldiginge weeten en alles nauwkeurig onderzoeken, hierin Job volgende, welke zegt: (c) de pleitzaake dis ik niet verjlond, onderzocht ik op het allerzorgvuldigfte;exi daarom zeidde Pilatus: (d) welke hejchuldiging brengt gy in tegen deezen mensch? Pilatus willende toonen , dat hy zich niet liet inneemen door het gezach en aanzien van Perzoonen, maat dat hy het zich eene eere rekende zynen pligt te kwyten, en de hoofdzaaken te onderzoeken, zeidde tot ben; (e) welke befchuldiging brengt gy in tegen dsezen mensch? De Stadhouder wilde wel toegee- vend- OO Aft. 24. 22. (i) Pfal. ioo. 8. CO Job' *9' * Joan. 18. ag. 10 iSi &9- A 5  JO EüN-EN-VYFTIGSTE MEDITATIE O? EST vendheid gebruiken waar hy toegeeven kon ; hy wilde wel'smorgens vroeg by hen buiten koomen; maar, hy wil de Romeinfche wetten niet krenken, welke niet toelieten iemand onverhoord te veröordeelen: dus zegt Appiatm: het is V vaderlyk gebruik met iemand onverhoord te oordeelen. De loflyke rechtspleeging der Romeinen was, niemand, ter gunste van ónderen, te (IraCVn : daarom zeidde een andereRomeinfche Stadhouder,Festus:(a) J)c Romeinen hebben de gewoonte niet 'een' mensch te verwyzen , vóèr dat degeenc die bcfcbuldigt wordt zyne Beticbteren tegenwoordig hebbe, en de vryheid bekoome van zich te verantwoorden tegen d' opgelegde misdaad. Om die reden vorderde Pilatus van de Jooden de voortbrenginge van Jezus misdaad. Het is de zaak en de pb'gr. der Rechteren dat zy, eer zy oordeelen, met fcherpziende oogen alles doorzien en rypelyk onderzoeken : hierom zeidde de wyste der Vorsten: {b) het is de eer der Ko* vingen de zaake te onderzoeken; ji, God zei v, die alles van te voóren weet, en ziet, en (Y) de harten en nieren doorgrondt, heeft een voorbeeld aan alle Rechteren gegeeven, hoe zy eerst moeten onderzoeken, eer zy ftraffe oeftenen. Immers, God zal eerst den Mensch onderzoeken , en hem, naa dit onderzoek, overtuigen, dat zyne ftraffen en oordeelen rechtvaardig zyn. Befchouwt dit in Adam en Eva. Immers; roen zy gezondigd hadden bragt Hy hen eerst voor het gerechte,en zeidde: (d) waarom bèbt gy dit gedaan? en daarop velde God het vonnis. Op gelyke vvyze handelde God met (e~)Kaïat toen hy zynen broeder Abel had doodgeflaagen, tot wien Hy ook zeidde: wat hebt gy gedaan"? en op dit onderzoek liet Hy zyne ftrafFe volgen. Pilatus nu O?) Aft. 25. 16. (IS) Prov. 2:$ 2. (c) Pfsl. 7. 10. 00 Gen. 3. 13. {/) —. 4. 8. 10.  Lyden van Jezus-Christus. it nu, als een' getrouw' Rechter wilde insgelyks eerst de befchuldiginge hooren, en overtuigd zyn, eer hy oordeel wilde vellen. Daar wy dan zien, hoe d Oversten der Jooden, uit vreeze van befmettinge, in het Rechthuis van Pilatus niet wilden ingaan,zoude men van hen niet hebben moeten oordeelen, dat zy zelfs tot het geringfte der Wet met een teder gewisfe gehandhaafd hebben; dat zy, gelyk een' anderen Pbineè's, (a) met een yver voor God ontftooken waren? maar, helaas! het was meer eens uiterlyke gedaante - vertooning, {F) hebbende den fchyn van Godsvruchtigheid; maar de kracht daarvan verlochenende: het was flechts eene verfoeijelyke fchynheiügheid, die de Joodfche Raad vertoonde. Hoe nauwkeurig en heilig hun uiterlyk gedrag was, zy waren, echter, gelyk de woorden van ïfaïas luiden; (c) altemaal huichelaars en deugnieten, niet ongelyk zynde aan de bedriegelyke appelen vanSodoma, van buiten fchoon en bekoorlyk; maar van binnen vol ftank en onreinigheid. Zy waren, om de woorden van den Heiland, die deeze godlooze huichelaars grondig kende, te gebruiken ,• zy waren (d) gelyk de gewitte graflieden, die van buiten den Menscben fchoon fchynen ; maar van binnen vol doodsbeenderen en allerleie vuiligheid zyn: en daarom zeidde de Heiland tot hen : Weel U, Geveinsden, die wel van buiten rechtvaardig voor de Menfchenfcbynt; maar van binnen zyt gy vol geveinsdheid en boosheid. Hun gantlche handel beltond flechts in het uiterlyke , om Hechts van buiten fchoon te fchynen. Zoo weet de vermomde Huichelaar zich te behelpen en te vermaaken met eene fchoone uitwendige gedaante, geheel overè'enkoomende met het Apo- cal- OOr.Machab.a. 54. (b) 2. Tim. 3. 5. (c)Ifa. 9. 17. (^Matth. 23. 27.-28.  ïs Een» en» vyïtigste Meditatie op het calypfifche Beest, (a) dat uiterlyk de gedaante van een Lam had, en echter [prak gelyk de Draak. Niets is 'er zo heilig, dat eenSchynheilige niet durve bezoedelen. Deeze Joodfche Raad, daar hy intusfchen den onnozelen Heiland vervolgt en poogt uitteroeijen, fchynt de grootste zorge aantewenden, om niet befmet te worden, en bedekt alzo zyne boosheid met den mantel van yver voor de Wet en den Godsdienst: rechte naavolgers van den Godloozen Abfalon, die. onder den fchyn van zyne (b) belofte teHébron aan den Heere te bet aaien, eenen opftand tegen zynen Vader David verwekte. Weest altyd op uwe hoede tegen zulke Menfchen die den naame Gods als in den mond befhorven is, en, onder diepe betuigingen van yver en liefde, gefïadig met de hand op de borst fpreeken, en den mond vol van hun gewisfe en der vreeze Gods hebben. Hun gedrag Ichynt niets anders dan liefde, vriendfchap, vrede, zachtmoedigheid en nederigheid te ademen; en ondertusfchen zyn 't dikmaals groote Huichelaars, zynden inwendig vol haat, nyd, bedrog en hoogmoed, en, gelyk Bernarduszegt, (c) uiterlyk Joannes de Dooper, en innerlyk Herodes: Luiden tot welken (i) God zegt: wat verkundigt gy myne Bevélen en neemt myn verbond in uwen mond? daar gy doch de onderwyzmge haat, en myne woorden achter den rugge werpt, uw mond loopt over van boosheid, en uw tong brengt valscb bedrog voort: Maar, daar wy de huichelaarye met zulke zwarte verwen afmaaien, laat ons een maal onderzoeken, of wy niet aan de zelfde Zonde fchuldig zyn. De H. Paulus heeft ons, in weinige woorden, eeneoncerrechtinge gegeeven, die wy wel den naam van 't kort begryp des Christendom's moogen geeven ; ee» (a) Apocal. 13. II. (i) 2. Rfg. 15.7. Cc) Beinard. Ep. 193. {/) 49. 16-17.  Lyden van Jezus-Christüs. 13 een rechte wegwyzer voor alle onze woorden en handelingen: (a) all' wat gy doet, zegt hy 'tzy in woorden , of in werken, doet het alles in den naame van denHeer e Jezus-Christus ; (b) 't zy dan datgy eet, bet zy dat gy drinkt, bet zy dat gy iets anders doet: doet bet alles ter eere Gods. Ziet hier, in 'c kort, wat wy beöogen moeten. Treedt nu eens in U - zei ven, en vraagt U: De uiterlyke werken die ik pleege, als van eerbaarheid, rechtvaardigheid, weldaadigheid , en Godsdienstigheid; myn bidden, leezen, ter kerke gaan, vasten, en andere dergelyke pryswaardige oeffeningen, heb ik daar zulk - een (V) eenvoii' dig oog by, gelyk Christus van my begeert? Benaarstig ik my hierin, opdat ik een Navolger van Christus zyn mooge, en omdat het (d) de goede, welbehaagende, en volmaakte wille Gods is, en God daardoor verheerlykt wordt? Laat uwe harten op die vraagen eens rondborstig antwoorden: hoeveelen zullen als dan bevinden, dac hun handel eene Pharizeefche huichelaary is , dat alle hunne uiterlyke werken het rechte einde en inzicht niet gehad hebben, namelyk, de eer en glorie van God , maar dat zy alléén verricht zyn geworden, (e) om van de Menschen gezien, en geëerd te worden, of voor een eerlykMensch gehouden te worden, of om tydelyk voordeel, en voldoeninge der begeerlykheden te erlangen; zodat dikmaals alle de goede werken, hoe fchoon naar het uiterlyk aanzien , blinkende Zonden zyn, en een verfoeilyke (ff) drek. Het is niet te bewonderen , dat God in zulke werken geen behaagen fchept. Met recht zeidde David : (g) die de Menschen behaagen zyn befchaamd geworden; want, God heeft ze verfmaad. Zo onaangenaam als ons de betaaling onzer fchulde- nta- fa) Kol. 4. 17. (V) »• kor- 10- 3i. (O Mat. 6. aa. \d) Rom. 12. 2. CO M«. 6. 2. S» Lf) Mal. a. 3. Pfal. 5a. 6.  14 Een.en-vyï-tigstu Meditatie op het naaren mee eene kwaade Munte zyn zoude, zo - min behaagelyk zoude het aan God ook weezen, wanneer wy Hem met huichelaarye, als met eene valsche Munte,zouden willen betaalen. Daarenboven, welkeen ander gevolg zal onze huichelaary hebben, dan dat alle onze werken vergeefsch, en onze arbeid verlooren zal zyn , en God ons voor dezelve zal ftraffen, in plaatfe van loon te geeven, aangezien deeze werken hunnen loon reeds hier ontvangen hebben, gelyk d'Eeuwige Waarheid van diegeenen, die alle hunne werken doen, om van de Menschen gepreezen of gezien te worden , getuigt: (a) Foorwaar Uk zeg U, zyn Zyne woorden, zy hebben hunnen loon ontvangen ; zy hebben die reeds wech, en zy hebben geenen anderen te verwachten: zy hebben gewerkt, om van de Menschen gepreezen en geëerd te worden ; dit hebben zy ook bekoomen, gevolglyk, dewyl zy voor God niet gearbeid hebben, is God hen dan ook geenen loon fchuldig, want, men kan geene dubbelde betaalinge eischen. Ongelukkigeh! die voor een weinig lofs, die zo fchielyk voorby- fnelt den eeuwigen loon verliest! Sophar begreep zulks beter, daar by zeidde (£) de lof der Godloozen is kort, en de vreugd van den Schynheiligen duurt flechts een oogenblik. Op Zulken , die flechts werken , om voor eerlyke en treffelykc perzoonen aangezien te worden, en om een weinig lofs te verkrygen, en die, gelyk de Heiland zich uitdrukt, Hechts voor (c^zichzeiven fchatten veigaderen, en die niet ryk in God zyn, op dezulken mag men de woorden van den PropheetAggéus,{met recht, toepasten: (d)gyhebt veel gezaaid, maar, weinig ingeöogst: gy hebt gegeeten, maar, gy zyt niet verzadigd: gy hebt gedronken, maar, gy zyt daarvan niet verheugd', gy hebt (a) Mat. 6. 5. (h) job. 20. 5. (c) Luc. 12. 21. {dj Agg. 1. 6.  Lyden van Jezus-Christus. 15 hebt Ugedekt, en zyt niet warm geworden, en die zyne dagloonen vergaderde, die heeftze in eene ondigte beurze gejlooken: dat is, gy hebt veele goede werken, als, van vasten, almoesfen, allerhande boetvaardigheid , gebeden, en godsvruchtigheden, gezaaid ; maar, gy hebt daarmede geen voordeel gedaan, maar, integendeel, een' Hechten oogst ingezameld. De reden hiervan geeft ons de Propheet Oféas, daar hy de fchuld aan het Hechte Zaad wyt, zeggende ;(a) zy hebben wind gezaaid, en zullen ftormwind maeyen; gy hebt gezaaid om den wind van ydele glorie, en om den rook van een weinig Eere; 't is dan oolc niet te bewonderen; dat gy flechts wind en rook hebt gemaaid , en dus, itervende, uwe handen ledig zult vinden; zodat men dan van U zal konnen zeggen: (b~) zy hebben hunnen flaap gejlaapen, en alle de ryke Mannen hebben niets gevonden in hunne handen. Wat ons dan aangaat; laat ons, als oprechte Christenen,alle huichelaarye vermyden ; Iaat 's fieilands Lesfen klem op ons hebben -.wacht U, zegtHy (c) van den deesfem der Pharizéën, dat is van de geveinsdheid; want, God kent harten en nieren, en weet wat waareGodsvrachtigheid is. Gedenkt dan , Geveinsden, aan hetgeene Paulus meldt: (d) Bedriegt U niet; God laat zich niet befpotten, hetgeene de Mensch gezaaid beeft, dat zal hy ook maeijen. Laat ons dan, in alle onze werken en daaden, in alle onze godsvruchtige oefteningen trachten, door eene oprechte meeninge, God-alléén te behaagen; door zulk. eene meeninge,die, om de woorden van Paulus teontleenen, voortkomt, (e) uit een reinharte,een goed gewiffe, en uit een ongeveinsd geloove. Het zy wy dan onze goede Werken pleegen ia het verborgen , het (a) Ofe. 8. 7. (ZO Plal. 75. 6. 00 Luk. Is, I, 00 Ga!. 6. 7-8. 00 1. Tim. 1. 5,  i5 Een-en-vyftigste Meditatie op.'het het zy in het openbaar, laat ons altoos zorge draagen „ dat zy door een zuiver inzicht beftuurd worden, door een oprecht oogmerk, om dezelve te verrichten tot Gods eere en glorie. Volgt den Veld heerJoab, die, toen hy de (a) Koninglyke Stad Rabbatb belegerde, en dezelve zoude inneemen, aan David liet bootfchappen dat hy -zelv koomen zoude om de ftad te winnen, (F) opdat de roem der overwinninge aan David, en niet aan hem, Joab, mogte toegefchreeven worden. Laat ons dan ook altoos aan God den roem van onze deugdelyke en loflyke werken geeven, want, hy be« hoort aan Hem-alléén toe, aangezien (c)alle goede gifte en volmaakte gaave van boven van Hem is afkoomende. Wat is 'er dan billyker, dan dat zy tot Dien wederkeeren van Wien zy afkomstig zyn. Daar Hy (d) de Alpha, dat is het Begin van het goedé werk is, dat Hy ook de Omega, dat is het einde van hetzelve zy. Gebeurde het alééns dat wy groote dingen verrichtteden, waarover de waerefd ons mogte pryzen en eeren, laaten dan de woorden van David, waarmede ik eindig, altoos in onzen mond zyn: (e) niet aan ons, Heere, niet aan ons; maar, geef Uwen Naem de Glorie. Amen. GEBED. Onfchuldige, onnozele Jezus! Geene vertooning, geene omftandigheid doet 'er zich, in het ftrydperk van Uw lyden, voor ons befpiegelend oog op, hetwelk niet aan Uwe lydende Ziele eene vernieuwing vanfmerte en droefheid baart! Zyt Gy een waare Kenner en Doorgronder van harten en nieren;' hóe moet dan de fnoode huichelaary, waardoor dit heilloos rot voor eene gewaande befmetting vreesde, terwyl het hart intusfchen van bloeddorst hygde, orri eer- f»Reg. 12. 26. (£)—— 27. 28. (O Jakob. 1. 27. U) Apocal. 1.8. (e) Pf«l. n. 1.  Lyden van Jezus-Christus, ïf efeflang hunne fiamléb in Uw bloed te verwen, vöor Uwall'-doorgrondend oog tot een pynelyk afgryzefl geftrek't hebben !. Nog heden , ö lydende Jezus! nog héden b.:fchouwt Uw alziende Oog , in de werken Uwer geloovigen , hetgeene wy thans in dé gruwel - daaden Uwer vyanden doemen en vloeken; Wierde eenmaal aan alle uitwendige daaden de inwendige tonge der» harte geleend , ach ! hoe dikwèrf zoude (chnamte ons bedekken ;wy óns - zelveri openbaarlyk doemen , onze daaden vervloeken, en ons fchaamrood voor het oog der waereld bedekken. Hernieuwen wy dan niet, 6 lydende Jezus! die zJt'de wonden , die Gy thans vóór het Rechthuis van Pilatus in Uwe ziele onvangt? Zyn wy, die door de oprechtheid Uwereindelooze liefdevoor Uwen Blocd-prys, zyn vrygekoft, dan geene fnoodcr huieluhafen, danzy, die U tot het Voorhuis van Pilatus heen - lleepten ? Ja! met fchaamte belyden wy onze fchuld. Maar, genadige Jezus! gelyk het eene eigenfehsp Uwer Alweetendheid is de harden te doorgronden , ach ! laat Uwe barmhartigheid dan ook het werk zyn, om dezelve te hervormen i Herfchep on?.e harten tot dat zalig einde waartoe Gy dezelve van Eejiwigheit fchiept! Verander iri dezelve die vaifche inzichten , waardoor zy van' hun eenigit Einde, van U, afdwaaien! Pretu; op^ nieuw, in onzei harten Uw beeld, opdat alle onze werken met Uwe gelykvormigheid moogen befterh» peld zyn! Zyt Gy, cindelyk onze Alpha, ons beging geef dan ook , door Uwe Genade , dat wy allé onze daaden tot U, als onze Omega, ons eenigsê einde , ftuuren ; opdat wy dus , die door U onsS Begin ontvangen hebben, in U ook ons eenigflj laatst j en eindeloos Einde yinden en genieter! jneoscn, Amen. r * # é  l8 TWEI-EN« VYFTIGSTE MEDITATIE OP HET TWEE • EN - VYFTIGSTE MEDITATIE. Joan. 18: vs. 30-31.32. Responderunt, & dixe-&#Zv hebben hem getint. runt ei: fi non eflet^|; woord en gezegd: inhic malefa&or, non-»* dien Het geen kwaadtibi tradidiflemus eum.;||: doener was, wy zouden Dixit ergo eis Pilatus :nd en heeft de dood wel duizendmaal verdiend. Gy zyt niet onkundig, dat wy Ouderlingen en Schriftgeleerden des volks zyn : Bovendien ftaan hier onze Hoogepriefters, die, ten blyke hunner volmaaktheden en^erlichungen, (0 f^tZiZ hunne borft draagen; wier voorhoofden pionken met de woorden?Heiligheid den Heere ; ja wier uitfpraaken men, {d)oP flraffe des doods, geboorzaamen moet Hoe kunt gv ons dan verdenken dat wy eenen Onfchuldigen tbt U zouden brengen,te meer, daar zv -zelv ondervindt, hoe naauw ons geweetem Ü daar wy in uw Rechthuis niet ingaan, (e) opdat wy nki befmet zonden worden? I Heoveel te meer souden wy dan niet vreezen, ons te bezoedelen met Overgieten van onnozel bloed ? Daarenboven is ons door den Keizer vergund, het oordeel te vej- (a) Leo. Serm. 8. in Paff. (*) P[*>- »«? ll* CO Joan. 18.28. ^  »4 TwEE- EN-VYFTIGSTE MEDITATIE OP HET len , over de overtreedingen van onze. wet en Gods-? dienfh Alle fchoone woorden, en-die by Pilatus , menfchelyker wyze,ingang hadden moeren hebben; maar, de zaak had eenen gamfch- anderen nWfhg: het was hiergelegen,gdyk-£/;>^«, bv [ )!-., meldt: (a) lly vangt de IVyzen in hunne loosheid, c-> vernietigt dé aan/lagen der Boovn/Ay waande.i dat Pilatüs,op hunne «roorden Jewtó.wp) vei oordeelen zoude j maar , Pilatus , die geen enkele Uuvoerer hunner wraakkilr wilde zyn, geelt.nen>een antwoord, welk zy niet verwacht hadden: hy (k)z.idde tct iS~. ::i; ben; te meer daar hy van Jezus geesoelyk Koningryk geen denkbeeld had Hy was al te vleticbgezind; hy kon (ƒ) de dingen die den geeft Gods aan- (d) ï. Tim. 6. 12. O") 14. (0 J^a-i. 18. 33 Qd) 36. (e) 3T" C/'j ••kor- 4 C 3  38 Dme-ïn*vyïtigste Meditatie op het aangaan niet verft aan, omdat 'er geestelyk van moet geoordeeld worden, gelyk Paulus zich uitdrukt. Deeze vraag was ook van lift verzeld, gemerkt dat den naam van Koning niet mogt aangenoomen, noch geveerd worden, zonder toeftemmir g van den Roomfchen Keizer; dus (cheen die naam zelfs naar oproer te zweemen, en hierdoor nam Pilaius gelegenheid im Jezus ,ten gevalle der Jooden, met eenigen fchyn te ftraffen. Schoon het nu den Heiland genoeg bewuft was, dat de Jooden zyn dood-vonnis by 1 ilatus zouden doordringen, zeggenden : (#) Air wie zich zeken Koning maakt, weder/preekt den Keizer, heeft Hy echter rondborftig beleden , dat Hy Koring was. Gelyk dan de Heiland, vóór hec geestelyk Gerechte gevraagd zynde, of Hy (b) de Chriftus de Zoone Gods was, duidelyk antwoordde: Ik ben '/ , alzo beleed Hv hier ook vóór het wareidlyk Gerecht, dat Hy Koning was. Want, toen (c) Pilatus tot Hem zeidde : Zoo zyt gy Koning ? antvcoorade Jezus: Gy zegt het'. Ik ben Koning. Hadde nu het Leven den Heiland nader aan het harte gelegen dan de Waarheid en de Eer van God, dan zoude hy zich, door een dubbelzinnig en ontwykend antwoord, Hgtelyk van deeze banden hebben konnen losmaaken, en zeggen: Neen, Ik ben geen Koning, te weeten in dien zin ,waarïn gy het neemt. Hoe doodeiyk hier de bekentenis van Zyn Koningryk voor Hem was, echter wilde Hy niet veinzen ; maar, om Pilatus daarenboven te overtuigen, dat Zyn Koningryk den Keizer niet benaadeelde, gaf Hy hem uitlegginge van Zyn Ryk, en Zyner onderdaanen. (d) Ik ben fprak Hy Koning; Ik ben daartoe gehoren , en daartoe ben lk in de Waereld gekomen , op- (e) Joan. ro. ia, (b) Mark. 14. 6u 6», ie) Joan. 1* 37. (d) . ~  Lyden van Jezüs-Christus. 30 opdat Ik voor de Waarheid getuigen zoude. Aïï'wie uit de Waarheid is, hoort myne Jlemme. Hy wil dan zeggen : Myn Koningryk is niet als de waereldfche Ryken , die door dwang en geweld van wapenen verkreegen en behouden worden ; maar myne Heerfchappy is geestelyk , en drekt zich uit over de gemoederen der Menfchen , om Jooden en Heidenen door de (a) Waarheid, die naar de Godsvruchtigheid is, en ter Zaligheid leidt, te ontdaan van hunne blindheid , vooröordeelen , bygeloovigheden , afgoderyën, gruwelen en zonden, gelyk Ik hen reeds beloofd heb, zeggende: (b) de Waarbeid zalU vry maaken. Door deeze Waarheid, verdaat hy de Waarheid van 't Evangelie, die (c) den menfche Gods volkoomen maakt, tot alle goede werken onderwezen. Zyn werk bedond niet in wysgeerige of daatkundige Waarheden vóór- te- draagen, maar in eene verheevene (dj" Waarheid aameduiden, tot welker kennis Hy wil dat alle menfchenkoomen, en zalig worden : eene Waarheid , die voor het bloote verdand verborgen is ; maar dieGod-zelv, door Moizes en de Propheeten, door voorbeelden, voorzeggingen en beloften had bekend gemaakt , wier korte inhoud was; (e) dat geen menfch gerechtvaardigd word door de werken der wet, dewyl Paulus zegt: (ƒ. de wet beeft niets tot volmaaktheid ge' bragt, en dus is hierom (g) Gods liefde hierin tot ons gebleeken, dat God zynen èénig - gebooren Zoone in de Waereld gezonden heeft, opdat wy door Hem zouden leeven; en aldus heeft .dan de Zoone (b) zichzeiven tot verlosfing gegeeven voor allen, tot getuigenis van de Waarheid zyner Leere en Evangelie „ en (d) Tit. 1. I. O) Joan. 8. ». (c) 2. Tim. 3. 17. (dj t. — 2. 4. (J EPnez- 4.-5- O) J°-«- 8.47. (<0 t. 13. {/) Rom. Ha 35. (f) Jakob. u iJ. Cj) Heb. 6. 5»  44 Drie-en>vyftigste Meditatie op het wandelde, ontelbaare maaien gehoord hadden , Zyne waare onderdaanen geweeft zyn, daar Christus echter, tot hen zegt : (aj daaróm boort gy Gods* woorden niet, omdat gy uit God niet zyt'. gy Zyt uit den vader, den Duivel: dan zoude Pilatus ook een onderdaan van Jezus geweeft zvn , toe welken hy mede gefprooken had : dus word 'er dan iets meer dan het lichaamelyk oor hiertoe verëifcht Deeze ftem moet inwendig gehoord worden door hen, d;e in Hem ondcrweezen zyn (b) volgensde Waarheid, die in Jezus is. Dit hooren is, echter zoveel als in Hem gelooven : hierom zeidde fel zus tot de Kapharnaïten: (c) Dit is het werk Gods dat gy gelooft in Dengeenen, dien Hy gezonden heeft. Zyne ftemme te hooren, is dezelve met aanneeminge en onderwerpmge des harten , en in gehoorzaamheid des geloofs te hooren. Op deeze wyze wierd die ftem door de Moedermaagd Maria gehoord, toen zy zeidde : (d) Zie de dicnjlmaagda~et tleeren, my gefchiede naar Uw woord. Zó wierd deeze ftem door Cornélius, en allen die by hem waren gehoord, zeggende : ,e) wy zyn allen nu tegenwoordig voor uw aanfehyn, om te hooren aW betvene U van den Heere bevolen is. Het is dan. een hooren met gehoorzaamheid des harten, waardoor wy alle zyne bevélen volbrengen , van welk hooren de Heiland-zelv zegt : Cf) Zo wie dan deeze myne woorden hoort, en naar dezelve doet, zal gelyk zyn aan een' wys Man, die zyn huis op eene Stemrotfe gebouwd heeft. Het hooren is dan niet genoeg, maar men moet ook Zyne ftemme opvolgen, en aan dezelve onderdaanig zyn : hierom zeidde de Apostel: weelt (g) niet- alleen hoorders, U- zeiven bedriegende; maar (a) Joan. 8. 44.47. O) Ephez.4. 21. Cc) Joan. 6. 29. ' Cd) Luk. 1. 38. (,) Ad. 10. 33. (ƒ) Mat. 7. 24. (g) Jak. 1. 22. 25. y *  Lyden van Jezus • Christus. 45 maar wee}} doenders des woorts; want , die een doen* der des werks is geworden, deeze zal zalig zveezen in zyn werk. Uit die - alles kon Pilatus dan genoeg befluiten, dat het Koningryk der Waarheid, waarvan de Heiland geruigeni^fe gaf, geen nadeel aan den Keizer Tibérius kon toebrengen, en dat de Leer van Christus geen wederfpannige , maar gehoorzaame onderdaanen verwekte. Daarenboven kon Pilatus ligt beG.ffen , dat de Jooden den Heiland om geene andere reden ten vyanden waren, dan omdat Hy hen de Waarheid had voorgehouden, gelyk Hy hen zulks ook verweeten had, zeggende: (a) nu zoekt gy My om t Leven te brengen, een menfeh, die U de Waarheid gefproken bebbe, die Ik van God geboord heb. Wy hebben dan de (F) goede belydenis gehoord, welke Christus onder Pontius - Pilatus getuigd heeft, aangaande zyn Koningryk der Waarheid, waartoe Hy gebooren en gekoomen was. Deeze redevoering had weinig ingang by Pilatus, gelyk uit zyn antwoord bleek, daar Hy zeidde : (O Wat 'IS Waarbeid? Hoeveelen zyn 'er niet aan Pilatus gelyki diegeenen,namelyk,die hunne ooren nietleenenaan de ftemme van Christus , die de Waarheid , en het woord Gods verzuimen, (d) de vergadering verlaaiende, gelyk fommiger gewoonte is, die, of uit traagheid , of uit liefde tot het aardfche goed, waartoe zy bunnen geheelen tyd belieeden , het aanhooren der Godlyke Waarheid, en het Woord Gods verachten Dezulken zyn , buiten twyffel, van het recht - geloovig hooren het allervèrft vervreemd. Immers, hoe zouden zy hierop hun harte en hunne gedachten kunnen zetten 5 die hunne lichaamelyke ooren daartoe niet eens (*) Joan. 8. 40- (*) T- Tim. 6. 13. {() Joan. 18. 38. (d) Heb, 10. as.  4<5 Drie • en- vyfttgste Meditatie op het eens willen verleenen ? Hiervan is het, dat zy onkundig zyn in de eerfte gronden der Christelyke Waarheid,en dat men, met Paulus, aan fommigen totjcbande zeggen moet, dat zy de(a) kennisje van God met hebben. Zyn 'er al die in hunne jeugd met de kennis der Waarheid begaafd zyn geweeft deezen, in plaats van in die kennisfe toeteneemen' hebben hetgeene zy al vroeg wisten ook al vroeg ver' geeten , en zyn in de kennisfe hunner Zaligheid hoe langer hoe dommer geworden , en , om my als Paulus re uiten, (b) daar zy nu al Meesters behoorden te zyn, volgens den tyd, hebben zywederö'm van noode dat men hen nog leere welke d'eetƒ?) Gen. 49. n. ia. (O Tbren. 4. 7.  Lyden van Jezus - Christus» 53 witter dan fneeuw, zuiverer dan melk, rooder dan oud elpenbeen, .fcbooner dan faffieren. Dit zeggen van de Bruid koomt overeen met de woorden van David , die hy aangaande den Mefiias uitte : ( Joan. 18. 38. (f) joan. 18. aft, [/) Ecclu 11. 32, 34.  Lyden van Jezus-Christus. 57 dacht niet anders , of Pilatus zoude, daar men Hem (a) des doods fchuldig verklaard had , dit vonnis bekrachtigd en het ter uitvoer hebben gebragt;maar, de uitkomlr beantwoordde niet aan hunne verwachtino-e; want, Pilatus, in plaatfe van den Heiland te veröordeelen , verklaart Hem vry van alle opgetichde misdaaden , zeggende: (b) Ik vind geene fchuld in Hem. Ik heb Hem , wil Pilatus zeggen , over die Hukken die gy Hem ten lasten legt, naauwkeurig gehoord en onderzocht; maar, in alles doorftraalt Zyne onnozelheid. Gy zegt wel: (c) fffy hebben .Deezen bevonden ons volk verkeerende, en verbiedende aan den Keizer fchattinge te geeven, zeggende, dat Hy Christus de Koning is : en dat hy zich hierdoor tegen het Godlyk-, Natuurlyk- en Burgerlyk Recht vergreepen heeft;echter kan ik geene fchaduwevan deeze befcbuldiginge in Hem vinden, 't Js waar, Hy belydt zich een Koning der Waarheid te zyn; Hy be-yvert zich om getuigenisfe van de Waarheid te geeven; maar, dit is geene misdaad die, volgens de Romeinfche Wetten, den Dood verdient. Hy fchync eerder een Lid te zyn van de Seél:e der Stoïfche Philofophen , die gewoon zyn hunne Wyzen voor Koningen te houden; immers, hunne Spreuk is deeze: die wys is , is een Koning. Heeft deeze Man wat al te groote denkbeelden van zyne Leere, en derzelver Waarheid, dit is een misdag zyner Secte. Ik vind dan in deezen Menfch geene oorzaak of reden om Hem, naar uwen eifch, ter dood te brengen. Ik verklaar Hem dan geheel vry ; want, ik vind in Hem geene fcbuld. Deeze woorden klonken als eeji' donderdag in hunne ooren, Met wat gefroafte voorhoofden, met wei- (,-.) Mat. 26 66. (c) Luk. 23 2. (3) Joan, 13. 38. D 5  58 Vier - en - vyftigste Meditatie op het welke gekreukte winkbraauwen , met wat een (d) donker gezicht als van een' Beer hebben zy deeze woorden van Pilatus aangehoord! want, deeze vryfpreeking van Pilatus gefchiedde niet in het verborgen, noch in een'hoek van eene kamer, gelyk eenmaal de Koning Agrippa, de Landvoogd Festas, en Bernice Paulus oBtfchuldigden; want, (h) als zy ter zyde gegaan waren , fpraken zy met elkander', zeggende : die Man heeft niets gedaan dat den Dood of der gevangenisfe waardig is;- maar, Pilatus verklaarde Jezus onfchuldig;niet-alleen voor den Joodfchen Raad; maar ook voor de gantfche vergaderde gemeente, zynde dit eene ftaatkundige ftreek van Pilatus; (c) want, dewyl hy wel wist, dat d'overpriefiers Hem uit nydigbeid overgeleverd hadden, gelyk Markus getuigt; alzo wilde hy hier aan'het volk , dat moogelyk grcotere genegenheid aan Jezus toedroeg , gelegenheid geeven, om de zaake voor den armen en onnozelen Jezus opteneemen. Deeze verklaaring van Pilatus flrekte tot eene groote eer voor Jezus; maar tot eene groote fchande voor dién aanz.enelyken Raad, die hierdoor op eene gevoelige wyze door Pilatus voor leugenaars, lasteraars en valfche befchuldigers wierden uitgemaakt; zodat de woorden van den Propheet hier vervuld wierden : {d) De wyze Mannen zyn tot fchande 'jekoomen, want, de leugenachtige pen der Schriftgeleerden heeft waarlyk niet dan leugens voor da ehragt. Dit was de eerde getuigenis, die Pilatus aangaande de onlchuld van Jezus gaf; eene getuigenis welke hy ook nooit herroepen , maar verfcheidene maaien , ja tot vyf keeren toe, herhaald en vernieuwd heeft. Aan- (*) EccH. 55. j4. (£) Aü. 26. 30. 31. (O M»ik. 15. 10. (Jj Jerem. 8. 8. 7.  6"o Vier - en - vyftigste Meditatie op' het bolgènbeid, want zy onbuigzaam is. De getuigenis die Pilatus aangaande Jezus onfchuld gaf, was als water, dat in ongeblufchte kalk gegooten word, hetwelk eert hevig gebruifch en woede veroorzaakt. Zy wierden daardoor des te verwoeder en doldriftiger; zy wilden den naam niet hebben, dat zy eenen onfchuldigen Man by Pilatus gebragt hadden. De Godlooze, zegt Salomon, (a) tracht zich te verfierken , door hetgeene godloos is. Dit bleek in deezen Raad; want, zy herhaalden niet-alleen hunne voorige befchuldigïngen, maar vermeerderden dezelve met nieuwe byvoegfelen en omftandigheden , gelyk d'Evangélift Markus te kennen geeft, daar hy zegt: (b) a"Overpriefiers befchuldigden Hem van veele dingen: zy dachten, is ééne misdaad niet genoeg om Pilatus tot het doodvonnis over-te-haaien, dan zal de meemate hem daar toebeweegen. Maar , onze lydende Jezus kreunde zich niet aan de menigte en grootheid zyner bcfchuldingen; Hy ftond als eene onbeweegelyke rots, Hy liet de woede der Jooden tegen Hem aarftormen ; Hy liet (c) alle hoogc vloeden en baar en van aankJagten over Zich komen en aanloopen; Hy heeft ook op alle hunne lasteringen (d) niets geantwoord , gelyk Matheus meldt. Hy zweeg dan ftil, omdat Hywift, dat de Jooden onbuigzaam en hardnekkig waren ; Hy wiffc ook, om Davids woorden te fpreeken, dat (e) de woerden hunnes monds boosheid en bedrog waren, en zy niet zouden willen verf aan om goed te doen. Hy wilde daarenboven den Jooden, door zyne verantwoording, geene gelegenheid geeven om zich door nieuwe lasteringen nog verder te bezondigen, (ƒ) cn d' eene Zonde op d' andere te fiapelen. Alles wat O1) P.-ov. is. ia. (i) Mark. 15. 3. (cj Pfal, 41. 8. (/) Mat. 37. ia. (O Pfal. 35. 4, (/) Hij. 30. 1,  Lyden van Jesus-Christus. 61 wat de Jooden ook vóórbragten , was volkoomen valfch, en reeds door zyn antwoord aan Pilatus wederlegd, des hy ook verklaard had, geene misdaad in Hem te vinden. Ondanks dit- alles, was Pilatus den Jooden zoo toegeevende, dat hy Jezus op nieuws ging ondervraagen, gelyk Markus aantékent; OJ Pilatus heeft Hem dan wederom gevraagd. Ziet-daar het beginfel van alle vergrypmgen , die Pilatus in 't vervolg heeft gedaan. In plaatfe van zyne eertle getuigenisfe aangaande Jezus onnozelheid geftand te doen, verzwakt hy zyne eigene getuigenis, en maaktze twyftelachtig door zyne nieuwe ondervraaging. Hy verfterkt door deeze daad de moed der lasteraaren, en beurt hunne hoop op van in hunne boosheid eenmaal te llaagen. Daarenboven vernietigt hy zyn gegeeven vonnis, daar hy hernam; (b) Antwoord gy niets! zie met boeveele dingen zy U bêfchuldigtn. Het fchynt hier als of Pilatus wei cewenfcht had dat Jezus zo onvermoeid ware geweeft in zich te verdédigen, als de Jooden 't waren in Hem te befchuldigen. Maar, onze Heiland wien het wel bewuft was, dat zyne woorden niet als ten kwaade zouden uitgeduid worden,zweeg, kunnende met David uitroepen : (c) Ik ben fiom geworden, en heb my vernederd, ook zweeg ik van 't goed;, terwyl de zondaar voor myn uanfchyn flond. En, waarop toch zoude onze Heiland antwoorden ? Het waren immers dezelfde feiten die zy Hem ten laste hadden gelegd : zy wierden door nieuwe herhaalingen niet waarfchynelyker : Pilatus had Hem ook reeds onfchuldig verklaard; het vernieuwen hunner lasteringen maakte Jezus niet fchuldiger j daaróm dan (a) Mark. 15. 4- (*) ' ' 1J' ** (t) Pfal, 38. 2. 3-  62 Vier-en-vyftigste Meditatie op het dan. hoe fterk Pilatus Hem ook tot verdédiging aanzettede, antwoordde Hy niet. De Heiland volgde hier zyne eigene Lesfe, zeggende: (a) wilt V Heiligt den honden niet geeven, noch werp uwe paarlen niet voor de varkens. Onze Zaligmaaker dan, ziende dat Pilatus, door zyn nieuw onderzoek, zich van zyne eerfte deugd en oprechtheid ontdeed, achtte Hy hem ook geene we. derfpraak waardig; des Markus van Hem zegt:(TV) Jezus heeft verders niet meer geantwoord, zodat Pilatus zich verwonderde, en aldus vervulde hier de Heiland de woorden van David: (c)Doch, Ik, als een' Dooven, hoorde niet: en, als een' Stommen deedde mynen mond niet open. En ik was als een' menfch die niet boort, en die geene wederfpraak in zynen mond heeft. Het is aanmerkelyk, dat Pilatus niet in toorn tegen onzen Heiland ontftooken wierd , daar dit ftilzwygen a's eene minachting te kennen gaf, waardoor Hy aanPilatus, alsRechter, de verfchuldigde eerbied onttrok, Hy ftond 'er alleen over verbaaft, en was buiten maate verwonderd , hoe een menfch , die onfchuldig is, en wien het aan genoegzaame kennisfe en welfpreekendheid niet ontbiak, kon ftil zwygen, en zo geduldig zyn, op zulke gruwelyke lasteringen , te meer , dewyl de wyze Prediker zegt :{d)De lastertaal ontroert den PP y zen,en verderft de kloekheid zyns harte:en ondertusfchen ftond Hy hier , ( zitten , hierdoor te kennen geevende , dat de lydzaamheid de befcherming is onzer zielen. Wanneer God ons dan kruis, lyden, tegenfpoeden, en verdrukkingen toezend, moeten wy ons daarover ver- heu- (a) Frov. 19. 11. (b) Luk. 8. 10. (e) Joan. 10. 18. Cd) Paiientia ejus tacta in laboribu» tacuis. (e) Luk. 21, .9.  64 Vier.-en - vyftigste Meditatie op het heugen , dezelven aanmerkende als gunst • bewyzen , waardoor wy (a) gelykvormig worden aan bet beeld zynsZoons: hierom zeidde d'Apoftel Jakobus :(b)Acht het voor de groot ft e vreugd, myne broeders, als gy in veeierleie beproevingen valt: weetende dat de beproeving uws geloofs geduldigheid baart. Het is het geloof 'twelk ons onderfteunt en troofl in alle de verdrukkingen van dit Leven : het geloof bevestigt ons vaft betrouwen op de beloften van God, om wien wy lyden; zodat wy, met Paulus, kunnen uitroepen : (c) Ik lyde, maar ik word niet befchaamd: want, ik weet wien ik myn pand betrouwt heb. Het geloof vertoont ons eenen Meefttr, die aan het kruis geftorven is, die de verdrukkingen in zynen eigenen perfoon als geheiligd heeft, en die alles geleden heeft wat alle de menfchen t'zamen immer hebben kunnen of zullen lyden. Immers, (d) De Leerling is niet boven den Mee fier,noch de Knecht boven zynen Heere. 't Betaamt niet, zegt Bernardus, dat een lid vol weelde zoude zyn onder een hoofd met doornen gekroond. Ons voegt geen beter onthaal, dan hetgeen onzen Zaligmaaker gewierd. Kan ons wel eene rampfpoed treffen welke onzen Heiland niet wedervoer? Zyt gy arm? Jezus was het ook, en (V) is, daar Hy ryk was, om uwentwille arm geworden, opdat gy door Zyne armoede ryk zoud worden. Word gy gelastert, befpot , met fmaadheden aangedaan? dit-alles was het Lot van. uwen lydenden Jezus. Waarom zouden wy dan aarzelen Hem natevolgen, en (ƒ) de lidtékentn van den Heere Jezus in ons lichaam niet willen draagen ? Wy moeten dan (g) met lydzaambeid loopen in de flryd* (a) Rom. 8- 29. (&) Jak. I. 2. 3. (c) 2. Tim. r. i», (d) Mat. 10. 24. (0 2. Kor. 1. 9. (/) Ga!. 6. 17. Qr) Heb. 12. 1. 2.  Lyden vAn Jezus-Christus. 65 ffrydbaane, die ons voorgemeld is, ziende op den eerfien Janleider en Voltrekker des Geloofs, op Jezus , die zich de vreugde voor oogen /lellende, het kruis heeft verdraagen, de fchande verfmaadende. Wy moeten ons niet Fehaamen hec zelfde kleed te draagen , waarmede de Koning des Hemels bekleed is geweeft. Wie zal dan dat kruis niet willen draagert, 't- welk Christus voor ons getorfcht heeft, en Hem ih zyne lydzaamheid niet willen volgen? De Apostelen waren alleen {a) verhlyd, omdat zy waardig waren geacht voor den naame van Jezus verfmaadheid te lyden. Ieder Christen moet dan {b) vervullen in zyn vleefch hetgeene 'er ontbreekt aan het Lyden van Christus. *t Is waar; ons Vleefch is zwak en broos : de Trap van geduldigheid wordt zeer bezwaarlyk beklommen : men merkt de verdrukkingen aan als eene zaak van verdriet, fchoon de Heiland de Verdrukten opbeurt, zeggende : (c) Zalig zyn de Treurigen, want, zy zullen vertroofl worden. De Zaligmaaker mooge ons zeggen : Zalig zyt Gy Lieden als men U zal vloeken en vervolgen , On, om mynent wille, alle kwaad tegen Uzal/preeken, Ubeliegende;^ fchynen echter aan deeze Evangéüfche waarheid te twyffelen: wy befchouwen foortgelyke Menfchen als Ongelukkigen, en die van den Hemel gehaat zyn, en echter zyn zy de meelt-geliefden van God. Dit getuigt ons Paulus, zeggende: (d) wien de Heere liefheeft , dien kaftydt Hy, en Hy ffeesfelt alle dien iiy voor zyn kind aanneemt. Weke üw geloof een weinig op, want het Geloof weet e) Olie uit de Steenrotfe te periTen, en (f) het Licht uit de duiflernis/è te doen fchynen : het maakt ons ge- luk- (d) Aft. 5. 41. O) Kol- *. »*• to M«- 5. S. (Jj Heb. 12. 6. (') J'->b. 29. 6. (f) 2- Kor' 4- 6>  66 Vier-en-vyftigste Meditatie op het lukkig in't midden onzer ellénden,(a) verkiezende. ge yk Moizes, liever verdrukt te worden met Gods volk , dan de tydelyke genoegte der zonden te <*emcten, ö Om nu in ons de lydzaamheid aan - te - kweeken moeten wy gedenken dat alle tegenfpoeden die ons overkoomen, t zy middelyk of onmiddelyk, dat zy ons worden toegezonden door Gods voorzienigbeid; want, (£) daar zal niet een hair van uw hoofd verkoren gaan zonder Zynen Wille, lmmers, (c) de goede en kwaade dingen, vraagt Terermas komen die niet voord uit den mond des Allerhoogften? Daar Hy onze Schepper is, heeft Hvalleen het recht, om met ons naar Zyn welbehaagen te handelen 5 daarom zeidde Hy: (d) Zie gelyk de potaarde m de hand des pottehakkers is, zo zyt gy in Myne hand. Wie zal niet gaarn zich met lydzaamheid aan het kruis onderwerpen dat ons van God word toegevoegd. Hierop heruitte de Hoogepnefter Aaron : immers, toen het vuur des Heere zyne twee Zoonen verflond, (e, zweeg hy (lil, omdat God het had uitgewerkt.Toen Samuël aan Héli den fchnkkelyken Slag bekónd maakte) waar.mede God zyn huis zou treffen, Cf) antwoordde hy : Hy ts de Heere: Hy doet hetgeene goed is in Zyne oogen, Het waren de zelfde gedachten die David alle zyne rampfpoeden geduldig deeden draagen; des hy zichzelven, ïn^weêrwil zyner rampen, opwekte, uitroepende : (g) Gy, nochtans, myne Ziel, wees aan God onder daanig: want, van Hem koomt myne lydzaambeid. David loofde God niet- alleen in zyne voorfpoed, wanneer hy met glorie wierd overlaaden; hy was God niet- (a) Heb. n. 25. Cf) Luk. 21. 18. CV) Thren. 3. -8 fömfö; WLêvi—3. (/X.Re^^S.  Lyden van Jeztjs-Chr istus. 6/ niet-alleen orïderdaanig, wanneer Hy hem met Laurieren bekroonde; maar ook wanneer hy , bedrukt en mistrooftig, vervolgd wierd, door eenen wederfpannigen Zoon. Niet vveetende, werwaarts te vlugten , onderwerpt hy zich volkomen aan Gods welgevallen , terwyle hy zich in deeze woorden uit : Is 't dat de Heere my zegt: Gy behaagt my niet ijk ben bereid; Hy doe my (a) zo als goed is in Zyne oo* gen. Ten anderen; daar God onze vader is, heeft Hy ook magt om ons te kastyden tot onze bekeeringe en Zaligheid: dit was aan Salomon bewuft: daar hy ons deeze Lesfe geeft: (b) Myn Zoon, verftoot de tucht des Heer en niet; noch word niet neêrflagtig als gy van Hem gekastydt wordt: want, de Heere kaflydt dengeenen dien hy bemindt; en Hy neemt 'er zyn welbehaagen in, gelyk een Vader in zynen Zoone. Gelyk een Goudfmid zyn goud en zilver even zoHef heeft in 't vuur als in de kasfe, alzo bemint God ook zyne kinderen zo - wel in tegenfpoed als in voorfpoed. Wanneer God ons dan tuchtigt, laa« ten wy dan denken dat wy 't, door Zonden, dubbel verdiend hebben, en uitroepen met den Propheet: (c) lk zal des Heer en gramfchap draagen; want9 ik heb tegen Hem gezondigd. G E B E D. 6 Lydende én tévens onderrichtend vóórbeeld! was Uwe onfchüld zo groot en openbaar, dat een Heidenfch Rechter, in weêrwille der woede Uwer Vyanden , opènlyk belyden moeft , dat 'er in U geene fchuld te -vinden was: ach! waarom moeft Gy («) Reg. 15- 26. Q:) Mich. 7. 9. 05) Prov. 3- II.- 123 E %  CS Vier - en ■ vyptigste Meditatie op het Gy dan nog het Voorwerp blyven waarop de lasterende woede Uwer Vyanden met haare vergiftige aanflagen op nieuw toeleide? Waarom moeft Uwe verklaarde onfchuld, op nieuw, den toets, en Uwe lydende Ziele bierdoor nieuwe pynen ondergaan? Hoe leert Gy ons, ö Voorbeeld van lyden en vervolgingen! door Uw gadeloos geduld, het geweld dier vervolgingen trotfeeren! Hoe wordt ons Lyden door Uw Lyden geheiligt, gerechtvaardig! en gefbaaft! Ach! ware onze onfchuld gelyk aan de Uwe! Gy leert ons, ö lydende Jezus ! ö vóórbeeldelyk Vóórwerp-onzer befpiegelingen!Gy leert ons,door Uw Godlyk vóórbêeld, hoe heerlyk de onfchuld," ma de hévigfte aanrandingen van Nyd, en Laster, uitfchittert. Gy leert ons, hoe haar glans het vuur haarer Haateren verdooft. Ach! vóórbeeldelyke Jezus ! mogte Uw vóórbeeld altoos onze navolginge, door goeden Zéden, bewerken! Wy- allen zyn fchuldig. Pilatus kan alleen van U, maar niet van ons getuigen. By ons is de fchuld. Maar, helaas! daar Gy vóór Pilatus, om ons, boet, waar is onze verdraagzaamheid ? Aan ontelbaare misdaaden fchuldig, meenen wy dikwerf gelastert, daar wy flechts billyk tot onze pligt vermaant worden. Eene gewaande vervolging, eene ingebeelde lastering doet onze Eerzucht opftuiven, en maakt ons tot Rechteren van ons-zei ven. En Gy, lydende Jezus! Eeuwige Onfchuld ! Gy verduurt en getrooft U den Laster Uwervalfche Betichteren! Ach! laat Uwe genade, Uwe onfchuld , Uwe verdraagzaamheid , ons als een richtfnoer en vóórbeeld zyn, om U in alles te gchoorzaamen , en in Uw Lyden natevolgen ; opdat wy hier, op aarde, U in Uw lyden van verre •nagevolgd hebbende , U , hier- namaals , in Uwe eeuwige Vreugde, van naby mogen befchouwen , Amen. ^ ^ * VYF-  Lyden van Jezus-Christus. 69 VYF- EN-VYFTIGSTE MEDITATIE. Luk. 23. 2. Cceperunt autem illumf %Zy begonnen Hem te beaccufare , dicentes :%% fchuldigen, zeggende: hunc invenimus fub-t-j# Wy hebben Deezen be■ vertentem gentem no f % vonden ons Volk verllram , & prohiben-suSr keerende , en verbie* tem tributum dare^ dende aan den Keizer Caïfari, dicentem fe$# fchattinge te geeven, Regem Christum es || zeggende , dat Hy fe. Cbriflus de Koning is. T^liets is 'er dat den Menfche meerder verblindt, J_\ dan de Haat. De Haat is een Bron - Wel van alle onheil; en daar hy eens vat genomen heeft, doet hy den Menfche alle paaien van eerlykheid te-buiten-gaan. Daar is niets zoo Heilig, of de Haat weet het te fchenden. Alles dunkt den Haatdraagenden geöorlofd: Logentaal, Lastering, Moord, zyn oorfpronkelyke vruchten van den Haat. Dit bleek in den Broeder-MoorderKaïn, die, daar hyeen'onverzoenelyken Haat tegen den onnozelen (a)Abel op. gevat had , en naar gelegenheid zocht om Hem te vernielen, zynen Broeder in het veld lokte , alwaar hy Hem toen ook heeft dood-ge/lagen. Toen de liefde van (£) Putiphar's Huisvrtmwe, die zy Jofeph toedroeg , in eene zwarte gal van Haat veranderd was, omdat hy geweigerd had haare geile lufl te boeten, trad zy de Waarheid en het Recht met den O) Gen. 4. «„ {h) Gea. 39. »«• E 3  70 Vyf . m - vyftigste Meditatie op het den voet, nam de Logentaal en Lastering te baatoorzaak dat deeze Onfchuldige in het Gevangenhuis geraakte. Ziet hier in den Joodfchen Raad het zelfde uicwerkzel van den Haat, dien zy tegen onzenlydenden Jezus voeddeden. Immers, toen de Haat by hen wortelen gefchooten had, ontzagen zy noch Recht, noch Waarheid, noch Godlyke-, noch Menfchelyke Wetten. Zy zochten Jezus, onverhoord, door Pilatus, ter dood te brengen. Zy zochten den Stadhouder, door hunne achtbaarheid en aanzienelykheid.tothet pleegen van de grootile onrechtvaardigheid overtehaalen. Dit niet gelukkende, neemen zy de Logenen en Lasteringen te baat, en bcfchuldigen Hem, dat hy het volk verkeerde, verbiedende den Keizer fchattinge te geeven, zeggende dat Hy Chrirtus de Koning is. De Propheet Jeremias riep weleer uit: O) Zy &aan altemaal, van den Propheet tot den Priefler toe, met Logentaale om. Dit wierd in deezen Joodfchen Raad bewaarheidt; want, zo - dra men zag, dat, noch hun gezach en aanzien, noch hunne woorden: (/ƒ) '» L ons niet geöprlofd iemand te dooden, Pilatus be weegen konden, om Je/;us zonder kennis - geevinge zyner misdaad te veröordeelen , wenddeden zy het op een' anderen boeg,en namen de Logenen tot hulpe. Het was hier met hen geleegen , ,gelyk de Propheet van Israè'ls Vorften voorzeidde, zeggende : (c) Wy hebben onze hoope op Logenen gefield, en door de Logentaal zyn wy befchanft : hiermede behielp zich de Joodfche Raad', toen zy genoodzaakt wierden om de zaaken van befchuldiginge tegen Jezus intebrengen. Hunne befchuldiging beftond hier in : (d) Wy hebben Deezen bevonden ons Volk verkeerende, en verbiedende aan den, (?) Jerem. 8. Je. (£) Joan. 18. 31. (O tftf* 28.15. (O'Luk. 23. 2.  Lyden van Jezus-Christus. 71 den1 Keizer fchattinge te geeven, zeggende, dat Hy Christus de Koning is, Deeze woorden fchynen eene driedubbele misdaad in zich te bevatten. By de eerfte misdaad willen zy Hem vóórftellen als een vallch Propheet, Aartsketter, en Overtreeder van de Godlyke Wet, denwelken, volgens Gods bevél, gedood moeft worden, gelyk blykt uyt het vyfde Boek van Moizes, alwaar God zegt: wanneer (/z) een Propheet, door vermeetelheid bedorven , wil fpreeken in mynen naam hetgeene Ik hem niet bevolen heb te zeggen, of die uit den naam van vreemde Goden /preekt, die zal men dooden. Door de tweede misdaad willen zy Hem uitkryten als een Oproermaker en Overtreeder van het Recht der Volken en der Natuure,hetwelk verëifcht, dat men voor de befcherminge,die men van zyne Overheid geniet, iets van zyne middelen be.' taaie: waarom Paulus ook zeidde: (b~) geeft fchattinge dien gy de fchattinge, tol dien gy den tol fchuU Mg zyt. Zy wilden daardoor Jezus als vergelyken met (c) Judas den Galilêè'r, die in de dagen der op* fchryvinge een oproer verwekte , zeggende : dat men geene fchattingen moeft betaalen, en die daariïm ook omgekoomen is. Door de derde misdaad willen zy Hem afmaaien als een' openbaaren Muiteling, die, tot nadeel des Keizer's, zich als Koningopwierp. Door deeze laatfte befcbuidiging dachten zy gewis Pilatus tot het vonnis te zullen overhaalen, die, daar hy den y verzuchtigen en agterdochtigen aart van den Keizer Tibérius kende, het nu niet langer zoude durven uititellen om Jezus te firaffen; want, de Vorften zyn zeer gevoelig voor muitery en op.ftand: immers, David-zelv rustte niet, vóórdat den op- f» Deut. 18. 20. (b) Aft. 5. 37- (b) Rora. 13. j, E'4  72 VYF - EN • VYFTIGSTE MEDITATIE OP HET oproerigen (a) Seba, Zoone van Bochri, het hoofd afgehouwen was. Daarenboven wilde zy hierdoor te kennen geeven als of zy den Heiland op de daad Zyner oproerige onderneemingen bevonden hadden; als of hy hierdoor zonneklaar overtuigd was een Oproerpwker te zyn: dit, immers, geeven hunne woorden te kennen :(b)wy hebben Deezen bevonden. Sommigen willen , dat zy zyne befchuldiging door een' (c)heraut, of Omroeper, in de Ilebreeuwfche en Latynicbe J aale hebben laaten uitroepen, opdat Pilatus net, als zynde een Romein, verftaan mogte. Wél moogcn wy op hen de woorden van Ifaïas toepasfen: f rf) Zyt gy met fchelmfche Kinderen, een logendchtig Zaad? Immers, waar zyn uwe bewyzen ? waar uw! Getuigen ? Indien het genoeg is iemand te befchuldigen, wie zal dan onlchuldig blyven? Alle deeze dingen waren nitt dan opgeraapte Logens: en dus kunnen wy ten opzichte van den Heiland zetieen hetgeene de wyze Man aangaande Jöfeph meldt- (e) de Wysheid heeft getoond dat het Logenaars waren aie Hem beklad hadden. Onze Heiland heeft niet getracht het Volk te verkeeren, maar te bekeeren; immers, duidelyk heeft Hy gezegd: (f)Wilt niet denken dat ik gekoomen ben om de Wet of de Propheet en te vernietigen • lk hen met gekoomen om ze te vernietigen, maar omze te volbrengen. Hy heeft de waarheid zyner Leere uit Mojzes en de Propheeten beweezen r en zich geduurig op dezelve beroepen , zeggende tot de jooden : (g) Onderzoekt de Schriftuure, want, -y meent het Eeuwig Leven daarin te hebben, en die zyn t welke getuigenisfe van My geeven. Daarenboven heb- iT» a. Reg. 20. 22. (bj Luk. 23. 2. Cc) In Miflëll. iips. fow 11 pag. 21. tob. Ekhardus. (,/) Ifaï v 4 ' O Sap. i  7 6 VyF i EN • VYFTIGSTE MEDITATIE OP HET geen Koning wilde zyn, dan Hy gedaan had ? Im. roers, (a) als Hy ver (laan had dat zy koomen zouden, om Hem wech-te-neemen, en Koning te maaken , is Hy gevlugt. Nimmer heeft Hy naar eenige Heerfchappye gehaakt; want, toen eens (h) iemand f/Jlm. Zreidde : Meefleri zeS ^ broeder dat hv d Erfemsfe met my deele, heeftHy zich hiermede nie^ willen bemoeijen, maar antwoordde hem: IVie heeft my Rechter of Erffcheider over U- lieden gefield? Onwaarachtig was het dan, dat Jezus zich tot Ko". nmg hau opgeworpen, in dien zin namelyk, waarin ue Jooden, by hunne befchuldiginge, aan Pilatus zulks voorgaven. Met de grootfte arglistigheid waren deeze befchuldigirgen tegen Jezus ingericht; want, door deeze aanklagte zochten zy zich de gunfr van Pilatus te verwerven : zy wilde kwanswyze toonen, hoezeer zy voor den Keizer Tibérius yverden daar zy Jezus voor zynen Rechterftoel aanbraden als Lenen die tegen den Keizer opftond, en de fchattinee verbood te betaaien. Deeze listigheid hadden zy geleerd van de Vyanden van Israël, die, willenden de herbouwinge vanjerufalem en den Tempel beletten onder vóórwendfel dat zy de belangen van den Koning Artaxcrxes behartigden, aan hem fchreeven • (s)Hetzy den Koning kennelyk, dat, by aldien door de Jooden deeze Stad opgebouwd, en haare nuturen weder opgehaald worden , zy geene Schattingen , lollen o/Cynzen zullen geeven, en dat de Kontmel daar door fchade zullen lyden. Wy dan, gedenkende aan het zout dat wy in 't Paleis gegeeten hebben en achtende dat het ons niet betaamt den Konhw te veröngelyken, hebben den Koning hier van kundjehap ge~ &? J°7J' '5* W Luk. i*. I3. I4. {?) i. Esd. 4. 13. 14.  Lyden van Jezus-Christus. 77 gezonden. Langs deezen Weg was het, dat zy zich de gunft van Pilatus wilden winnen, en hem als verheugen c er hunne aangekleefdheid en getrouwheid aan den Keizer : het was dan met hen als met die van Ephraïm en Samarie gelegen , van welken Ozéas zegt: (0) door hunne boosheid hebben zy den Koning verheugd, en de Vorjien door hunne logens. Noch klaarder blykt hunne listigheid, aangezien de misdaaden waarmede zy Jezus bezwaarden eenigen fchyn hadden. Immers, dat Hy het Volk verkeerde, had eenigen fchyn, dewyl Hy hunne valfche Leere en uitleggingen afkeurde , en hunne rechtvaardigheid verwierp , zeggende : Cf) V en zy uwe rechtvaardigheid overvloediger is, dan die der Schriftgeleerden en Pharizéën, gy zult in het Ryk der Hemelen niet koomen. Dit geheele Hoofdftuk van Matthéus is vol van aankantingen tegen hunne Leere : Hy waarfchouwde(c)/;> 00 Joan. 8. 44.. 00 Matt. 21. 31.  7*8 VyF-EN-VYFTIGSTE MEDITATIE OP HET tegen Jezus kunnen verwekken. Het was ook niet vry van alle argwaan dat Hy zich voor Koning had uitgegeeven, Immers (tf,//y ,/;^voorëerft, twaalf Mannen verhóren , welke Hy Apofïclen genoemd' heeft, dewelke men ook als zyne Raadsheeren zoude hebben kunnen aanmerken. Buiten die (b) ver* koos Hy ook nog Twee-en-Zeventig anderen, öm Hem te volgen, die Hy ook twee en twee vóór zich heeft afgezonden , in alle Steden en Vlaatfen daar Hy koomen zoude. Hy.had bovendien een grooten aanhang onder het Volk: (c) Hem volgde veeltyds (d) eene groote menigte : dan had Hy eens Vierduizend, dan omtrent Vyf- duizend Mannen in getal by Zich. Slechts weinige dagen geleeden had Hy, als een' Koning, zyn intreede in Jerufalen gedaan , onder het gejuich van (e) Hofanna, waardoor de gantfcheStad beroerd is geworden, zeggen* de : Wie is Deeze ? Hieruit kunnen wy dan afneemeri, hoe arglistig de Jooden te werk gingen in Jezus te befchuldigen. Wy hebben dan gehoord, hoe de onfchuldigë Jezus, die (ƒ) heilig, onnozel, onbefmet, afgezonderd 'van de Zondaaren was, met z^waare misdaaden is befchuldigd geworden. Kon dan Hy, (g) die geene zonde gekend heeft, niet vry blyven van den geesfèl (jo) der valfcbe tongen en van de booze lippen ? Is ons Hoofd dan gelasterd geworden, dan moeten wy, die zyne Ledemaaten zyn, ons geen ander lot voorlpelfen. Wél mag men van hen zeggen gelyk de Propheet zegt: tem s dat is: Hoort en wederhoort, behoort nietalleen in de Vierfchaarep gefchreeven te ftaan, maar moet voor een' iegelyk' tot een richtfnoer verftrekken. Hierom zeidde de wyze Sirach : (c) Laak niemand, vóèr- 00 Aft. 25. 16. 0*0 lu'*. 23> 2- (O Eccle. 11. 7. - 8. F 3 *  86 Zes-en» vyftigïte Meditatie op het vóórdat gy de zaake onderzocht hebt; geef geen antwoord vóórdat gy gehoord hebt. Wierde deeze Lesfe wat meer in de dagelykfche ommegang betracht , 'er zoude ménig Menfch , die anderzins onfchuldig is, niet veroordeeld worden. Behoort zulks plaatfe te hebben in de dagelykfche verkeeringe, hoeveel te meer in eenen Rechter; want, indien een Rechter vonnist, eer hy naauwkeurig gehoord, onderzocht , en beide departyè'n ondervraagd heeft, dan kan zulks niet anders dan tot dwaasheid en fchande verrtrekken : hierom zeidde de wyste der Vorften zeer-wel : (a) Die antwoord geeft eer hy hoort , toont dat hy dwaas is,en fchande waardig. Pilatus, fchoon een Heiden, wilde dan Jezus niet veröordeelen aleer hy Hem gehoord en onderzocht had. Hy liet de Jooden dan buiten itaan, en (b) ging binnen in het Gerecht/mis, liet Jezus vóór zich brengen, en ondervraagde Hem, zeggende : Zyt gy de Koning der Jooden. ? . Pilatus,die nu eene wyle tyds buiten hadgeflaan, Om de befchuldigingen van den Joodfchen Raad tegen Jezus te aanhooren; (want,de Jooden (c)gingen niet in hei Rechthuis, opdat zy niet befmet zouden worden.) Pilatus dan, zeg ik, wierd nu ook door nieuwsgierigheid gedreeven , om te hooren wat onze Jezus op deeze befchuldigingen zoude antwoorden: des rd)is by wederom binnen in 't Rechthuis gegaan, en heeft zich op zynen Rechterftoel nedergezet. Pilatus volgde hier de gewoonte der Rechteren, die altyd zittende Recht deedden : dus Haat 'er van Moizes aangetëkend dat hy (e) zat om bet Folk Recht te doen. Neder- gezéten zynde , liet (» Prov. 18. 13. O) Joan. 18. 33- (O Joan. 18. sS. W ■ 18. 33- (e) F.xed. 18. 13.  Lyden van Jezus-Christus. 87 liet hy Jezus vóór zich brengen, van Welken Matthéus aantékent:(óf) Nu, Jezus ftond vóór den Stadhouder. Dit nu wedsröm was eene van - ouds ingevoerde gewoonte in de Rechtbanken, alwaar de Gedaagde moeft ftaan, gelyk blykt by Jofué, alwaar God aan den Vlugtenden, om begaanen Man -flag,toeliet {b) in de Stad te woonen , tot dat hy ftaa vóór 't Gerechte, om over zyne Daad reden te geeven. Pilatus dan zat, en Jezus ftond. Maar. ach! 'er zal eens een dag aanbreeken, waarop Jezus zal zitten, en Pilatus ftaan, en waarop hy (c) en alle Geil acht en de* Aarde zich om Hem zullen beklaagen, Welke twee ongelyke Perzoorjen zyn hier niet, Jezus-Chriftus,en de Stadhouder Pilatus! (d)Chriflus, is de Zoon van den leevenden God, CO die hoven aW is God gezégend in der Eeuwigheid, en door Wien de Keizer Tibérius, en Pilatus, ja alle Vorften regeerden , gelyk Salomon Hem aldus fpreekende invoert: Cf) L>oor My heerfchen de Koningen, en de Wetgeevers ft ellen hetgeene Recht is: door My voeren de Vorften het gebied. En wat is nu de Stadhouder Pilatus, in vergelykinge byChristus? een arme nietige Aard-Worm! Hy was Eén van die, van welken David zegt: (g)Voorwaar1'niets dan ydelheid is alle Menfch die leeft, ja by Hem, zegt Nabuchodonofor, vergeleeken, een enkele Cb) Niet. Vóór deezen nietigen Menfch ftond Jezus, om van hem, uitnaame des Keizers, onderzocht te worden over de zwaare Schenddaaden, met welke hy van de Jooden befchuldigd was geworden. Hy ftond hier als een Onderdaan van den Keizer , op wiens order Hy, zodra Hy gebooren was, (0 befchreeven is geworden op de naam« fa) Mat. 17. 11. C£) Mué. 20. 6. CO Apocal. 1. 7. Cd) Mat. 16. 16. C«; R-°m. 9- 5- (ƒ) Prov. 8. 15.-16". (j) Pfal. 38, Luk- I0' 38- (c) Mark. 14. <54. W Aa. 18. 15. (ej 2. Reg. 6. 16.  Lyden van Jezus-Christus. 91 Heiland veracht en befpot hebben , even als of hy wilde zeggen: Zyt gy Koning? Gy, met zulk- een onaanzienlyk gewaad uitgedoft ? Gy, die, in plaatfe van met eene gouden Kéten omhangen,meteeneyzeren belaaden zyt?Zyn de (tinkende fluimen, en het walglyk Ipeekfel, waarmede gy befpogen zyt. Uwe diamanten? Zyn de roodeen blaauwe vlekken in Uw aangezicht de koninglyke cieraadea?Zyn de dienaars dieUgeboeid hebben, en bewaaren,Uwe lyfwachten ? Gy gelykt op eenezeldzaame wyze naar een' Koning ! Hier gold de fpreuk van Job : (a) cf eenvoudigheid van eenen Rechtvaardigen dient tot [pot; (F) by is een verachte fakkel in de gedachten der Ryken;^ en aldus wierden de woorden van Paulus bewaarheid : (c) De vleefchelyke Menfch hegrypt de dingen niet die den geeft. Godsaangaan , want, zy fchynen hem dwaasheid, hy kan ze niet verflaan, omdat "er geeftelyk van moet geoordeeld worden. Pilatus had zichinzyne Vraagete-buiten-gegaan; \vant,deJoodfcheRaad had hem alleenlyk befchuldigd, dat Hy zich voor de Chriftus de Koning had uitgegeeven , en Pilatus vraagde of Hy de Koning der Jooden was ? zo dat Pilatus het woord Jooden daarby had gevoegd; waarover de Heiland hem eene heimelyke wenke gaf, te kennen geevende dat Pilatus zyn onderzoek naar de befchuldiginge zyner vyanden moeft inrichten, en 'er niets by voegen: daarom antwoordde de Heiland hem met eene wedervraage, zeggende :(d) Zegt gy dit van U-zeiven, of hebben anderen 't UvanMy gezegd ? Deeze Vraag fproot uit geene onkunde, want, {e) Hy had niet van-noode, dat iemand getuigenisfe van den Menfche zoude gee- 1 ven; (a) Job. 12. 4. (*) — 5- ï- 00 h Kor' 2« J4» (d) jean. 18, 34- (O 2- 35-  92 Zes - en - vyftigste Meditatie op het ven; want, Hyzelv wifl wel wat 'er in den Menfche was. Hy wift grondig waarmede de Joodfche Raad Hem befchuidigd had; Hy kende hunne valsheid e n bedrog: (a)Hy kent, zegt Job, denBedrieger, en Den geenen die bedrogen wordt. Hy ftelde dan deeze wedervraage vóór, om Pilatus zyn' phgt te herinneren, en opdat hy gelegenheid zoude krygen, om den aart van Zyn geeftelyk Koningryk aan Pilatus te ontvouwen. Pilatus wierd ook fchielyk den fteek, dien de Heiland hem gaf, gewaar: hy was 'er over aangedaan, en antwoordde op eenen vinnigen toon : (b) Ben ik dan een Jood! hy wilde zeggen : Wat legt my daaraan gelegen, wie hy is dien de* Jooden als Koning verwachten ? ik fbor my weinig aan zulke grillen, en harfen- Tchimmen; ik ben een Romein,en s'Keiztrs Stadnouder: ik heb anderezaaken te verrichten, dan my met zulke Droomen opte- houden. Wat my belangt, Gy moogt, zolange ' hetübehaagde,geleerd en geprédikd hebben, ik zoude U met hebben laaten gevangen neemen; Gy zoud lan«prediken eer Ike.njood wierd Zoo vei ach tel yk fchynt Pilatus te fpreeken van de Jooden, en van hunnen iSodsdiënft. Hy kende Jezus de Godmenfch niet: Hy wist ook niet, om met de woorden van David te fpreeken, dat (/) alle Koningen der Aarde Hem zouden aanbidden , en alle Volken Hem dienen. Om nu aan Jezus te toonen, dat hy het niec was' die Hem befchuidigd had. zeidde hy:{d)Uw ehen Volk cn Qverprieflers hebben U aan my over geléverd. Wat hebt gy gedaan'? Waarmede hebt Gy den haat van Groot en Klein over U gehaald ? Plier werd den Heiland de gelegenheid aangeboO- f^O Job. 12. ld. [cj Pfal. 71. ijt. O) Joan. 18. 75. (d) Joan. 18. 35.  Lyden van Jezus-Christus. 93 booden om zyne onfchuld aan Pilatus vóurtehouden, en te toonen dat Hy de Jooden nimmer kwaalyk bejegend, maar, in tegendeel, (a) van wegens zynen Vader veele goeie werken getoond en gedaan, en het Volk alle liefde en trouwe beweezen had , (V) geneezende die onder het geweld des Duivels waren. Hy had Pilatus ligtelyk konnen bewyzen,dat (V) d'Overpriefters, deBouwliedcn ,Hem verworpen, en aan hem, uyt nyd, overgeléverd hadden; maar, Hy wilde zulks niet doen, dewyl Hy (d) geléverd was om onze Misdaaden. Onze Heiland gebruikte echter deeze gelegenheid, om Pilatus aangaande zyn Ryk te onderrechten, zeggende: (e) Myn Koningryk is van deeze Waereld niet. Ware Myn Koningryk van deeze Waereld, dan zouden Myne Dienaars voor My ftryden, dat lk den Jooden niet zoude geléverd worden ; maar, nu is Myn Koningryk niet van - hier. Onze Heiland ontkent niet dat Hy een Koning is; maar Hy onderrecht Pilatus, dat alle Koningryken niet van een' en den zelfden aart zyn, dat'er Waereldfche Koningryken zyn, en 'er ook eenHemelfch is, hetwelk van eene andere natuure is, en oneindig verfchilt van het Ryk van Caafar. Hy is dan een Koning (ƒ) van den Hemel, Hemelfch , gelyk de woorden van Paulus luiden. Zyn Koningryk is wel in de Waereld, omdat de Onderdaanen van hetzelve op Aarde woonen, en de Kerk eene vergadering uit het Menfchelyk Geflacht is : het is in de Waereld , maar niet van de Waereld. Hierom voegde Hy in zyn Hoog-priefterlyk Gebed : Myne Onderdaanen (g) zyn van de Waereld niet, gelyk Ik ook van de Waereld niet hen. On- {d) Joan. 10. 32. (J>) Aft. 10. 38. f» Pfal. 117. 22. (d) Kom, 4. 25. («) Joan, 18. 36. (f) ti Kor. 15. 47. Is) ioan« i7'  94 Zes-en) laat ons hunne handen ver* hreeken, en hun juk van ons afwerpen .' Welk - eene meenigte word 'er niet gevonden , die noch ;,van Hem, noch van zyn Koningryk eenige kundfehap begeeren,en die naar hun eigen goeddunken voortwandelen , zeggende : (c) Wech van ons; wy willen uwe wetten niet kennen l 'Er zyn nog welfommigen, die Hem als Koning willen dienen; maar, deeze Wil fpruit uit verkeerde inzichten,omeenigWaereldfch voordeel, om tydelyk zelv-belang, Deezen zyn niet ongelyk aan de Schaare die Jezus volgde, tot welke Hy zeidde : (d) Gy zoekt my niet om de Tekenen die. gy gezien hebt j maar omdat gy van da Brooden gegeeten hebt; en verzaadigdzyt. Sommigen willenHem wel dienen in den Zomer van voorfpoed; maar niet in den Winter van tegenfpoed. Zy fcheppen wel behaagen in zyn Ryk, maar niet in zyn Juk; in zyn Kroon , maar niet in zyn Kruis : zy willen Hem wel O) Dan. 9. 17. O) Pfal. 2. 3. (c) Job. 21. 14. 00 Joari' 6? a6> G  98 Zes-en-v'xFïioste Meditatie op he,t wel volgen , waar men Hem Koning wil kroonen ; maar, daar men met Hem ftryden moet neemt men de vlugt, even gelyk de Kindet en van Epbraïm, die zich omkeerden ten dage des Krygsflags. Wat ons dan aangaat, ons, die Jezus voor onzen Koning erkennen, laat ons dan anders gezind zyn. Laat 'er niets zyn dat U van Hem en zyne gehoorzaamheid kan aftrekken. Wy behooren ons te gedraagen als Ethaï, ten opzichte van den Koning David. Deeze fprak tot David: (h)in welke plaatfe gy zult weezen, myn Heer en Koning! V zy ter dood, het zy ten leven , daar zal ook uw Dienaar zyn. Wy zyn Hem alle eer, ontzach, en gehoorzaamheid verfchuldigd; want, wy behooren Hem toe; wy zyn zyne Lyf-eigenen; aangezien Hy ons daartoe gekoft heeft, (c) niet door vergankelyke dingen, door zilver of goud; maar door zyn dierbaar Bloed: en aldus behooren wy aan ons - zeiven niet; (d) want, het zy wy keven, wy leeven den Heere, bet zy wy fterven, wy fterven den Heere , wy behooren den Heere toe. Laat ons dan altyd de Geboden en den Wille van dien Koning gehoorzaamen: Zyne Geboden en Bevélen zyn niet zwaar: Hy - zelv zegt; {e) Myn Juk is zoet, en myn laft is ligt. Laat onze taal niet zyn, gelyk die van fommige borgers: (/) wy willen niet dat deeze over ons zal Koning z;y«;want,zulken zullen fteedsongelukkig zyn. Beklaagelyk is hun Sraat, indien , gelyk Salomon zegt: (g) de Gramfchap des Konings een voorbode des doods is. Hoe zal dan de Koning, in zyne gramfchap tot de-zulken fpreeken ! hoe zal Hyze (b) ' beheerfchen, met tene yzeren roede, en gelyk een aarde f» Pfal. 77. 9. (b) s. Reg. 15. 21. (e) 1. Pet. 1. 18. 19. (d) Rom. 14. 8. (O Mat. 11. 30. (ƒ") Luk. 19. 14. Q) I'rov, 16. 14. (J>) Pfal. 2. 9,  Lyden van Jezus-Ciiristus. 99 de vat verbreiztlen ! Gelukkige dan die zich onder deezen Koning buigen, alle zyne Bevélen opvolgen» en Hem in alle voorvallen getrouw zyn. Deeze zyne gehoorzaame Onderdaanen zalHy door zyne Koninglyke magt tegen alle hunne vyanden befchermen, (a) volgens de werkende kracht, door dewelke Hy zich alle dingen kan onderwerpen, en zal ons vernederd lichaam aan zyn Heerlyk lichaam gelykvormig maaken,cnHy zat ons (om te eindigen)(b) tot zyn Ryk en Heerlykheid roepen om Eeuwig met Hem te leeven. Amen. G E B E D. Lydende Jezus 1 Van alle Eeuwigheid gezalfde Koning! hoe menigwerve ook voor de Vierfchaaren van Jooden en Heidenen getrokken; hoe zeer ook gelasterd, gefmaad , en mishandeld , Gy zyt, in weêrwil Uwer vyanden, inUw'GodlykenPerfoon niet minder eene onbevlekte Onfchuld dan Gy een ongefchaapen en Eeuwige Hemel - Vorft zyt. De woe« de der Jooden, en de blindheid der Heidenen moogen U dit recht betwisten; voor alle Vierfchaaren moogt Gy gefleept worden, de Onfchuld, U-alléén eigen, verdooft het vuur, het geen de wraakvlam Uwer woedende vyanden ontfleekt. Laat Kaïphas,met zynen onzinnigen Raad, U voor de Vierfchaare van eenen Heidenfchen Pilatus, gebonden en geboeid,doen heen-lleepen; laat de Jood, door zyne dolheid, en de Heiden, door zyne blindheid, U tot een Slagtoffer van de uitgedachtfte mishandelingen maaken , Gy , 6 mishandelde Jezus! Gy , echter, zyt een Koning, een Vorft, een Alléén-Heer- fcher. f» Phil. 3. 21. 0*) * TclT. 2. ia. Ga  roo Zes - en - vïftigste Meditatie op het fcher. ó Ja ! Gy zyt onze Koning, onze OpperHeerfcher. Welk-een onuitfpreekelyk geluk voor ons, dat wy U als onzen Koning moogen erkennen, en huldigen ! Maar , helaas! hoe gering wordt dit geluk van ons gefchat! Schoon wy mee Pilatus niet behoeven te vraagen, of Gy onze Koning, onze Meffias zyt, wy fchynen echter, in weerwil onzer bewuftheid , aan deeze lieflyke waarheid te twyffelen. Immers, zyt Gy onze Koning, waar is onze fchuldige gehoorzaamheid, ontzach en eerbied? Zyt Gy onze Koning, waar is onze onderwerping aan Uwen Wil, Wet, en Geboden? Wel - verre van Uwe getrouwen Onderdaanen te zyn, zyn wy die weêrfpannelingen , die U den fchuldigen Tol, en Schattinge weigeren te betaaien. Genadige Jezus! ontfachlyke Hemel-Vorft! Heer van Leven en Dood! ontrukte Gy ons , door Uw Lyden, .en Sterven, aan het Ryk der Helle, en;der eeuwige Slavernyë des Duivels,om ons deelgenooten van Uw Koningryk te maaken ; ach ! laaf deeze onfehatbaare weldaad onze weérfpannige harten vermurwen. Laat de dankbaarheid ons onzen pligt herinneren; laaten wy , door het gevoel vaneen hartgrondig berouw,en belydenisfe van onze weêrfpannigheid, U, op nieuw als onze Koning erkennen , en omhelzen! Onder* fteun ó lydende Jezus ! onze bereidwilligheid met Uwe Genade'! Dan zullen wy, U bier op/Varde, als Koning van Uw Geeftelyk lfraë'1, gehuldigd hebbende j U ook bier-naa,in de vreugden van Üw Ryk, voor Eeuwig befchouwen. Amen. ZEE-  Lyden van Jezus-Ch'ristus. ioi ZEVEN • EN - VYFTIGSTE MEDITATIE. Luc. 23. 5. 6. At ilü invaleseebant dlf %Maar,zy hielden nogftercentes:commovetpo.$? ker aan , zeggende : pulura docens per öni-«f Hy maakt het volk opverfam, Judseam, in-%% roerig, leerende door cipiensa Galilcea uf-** geheel Judéen , van ■quehuc. Pilatus au-f| Galiléën af\daar tiy tem audiens Galilaeam,** begonnen heeft, tot her interrogavit, ft homo|| toe. Pilatus hoerende Galilaeus effet. van Galiléën, vraag- %% de of 't een Man van Galiléën was. ZEer wel heeft dejPropheet Ifaïas, aangaande de f vermenigvuldiginge,en de aan - één - gefchaakelde keten, der Zonde.en Godloosheid gezegd: hunne (a) lippen hebben logens gefproken , en hunne tong brengt Ongerechtigheid voord. Zy fpreeken ydelheden.: zy gaan zwanger van moeite, en hebben Ongerechtigheid gebaard. Adder - Eijereu hebben zy uitgekipt , en Spinnewebben geweeven. Die van hunne Eijeren eet , zal fterven ; en uit hun gebroedfel, zal een Baftliscus voordkoomen. Hierin zien wy de waare natuur van de Zonde afgefchetft , dewelke by haare beginfelen niet beruft,maar van een' voordloopenden aart is. Zy wordt van dag tot dag grooter en grooter, en klimt van minder tot meerder op. Zy is gelyk een vuur dat uit- (a) Ifaï. 59. 3- 4- 5- G 3  102 Zeyen-en-vyftigste Meditatie op het uit kleine beginfelen ontftaat, maar niet geblufcht word vóór alèer magtige Huizen en Paleizen in zynen gloed verflonden zyn: Zy is geIyk een Sneeuwbal, die, van t gebergte afrollende, al grooter en grooter wordt. Op gelyke wyze was het ook me" de vyanden van Jezus geleegen; zy gingen telkens voorder en klommen van erger tot erger op, van bitterheid en nydigheid, tot gevangen-neemingè, van geyangen-neerninge, tot het zoeken vzn(a)valfcbe «e. mgemsfen?^n valfche getuigenisfen, tot lasterlyke befchuldigingen vóór Pikuus , zeggende; (b) Wy hebben Deezen bevonden ons Folk verkeerende, en verbiedende den Keizer fchattinge te geeven zeggende, dat Hy Cbriftus de Koning is Daar Pilatus nu, als Rechter, Jezus van de opgetichte misdaaden vryfpreekt , en verklaart geene lchuld in Hem te vinden, worden zy hoe Wer hoe meerder verhard. Zy" doen alle eerlykheid geweid aan : Zy overtreeden alle Godlyke en Menichelyke Wetten, om, door recht of onrecht de Onnozelheid te verdrukken. Niets is 'er in flaat om hunne booze voorneemens te verydelen.Hoe meerder Pilatus zich toelegt om hen van Jezus onfchuld en onnozelheid te overtuigen , hoe hun haat te meerder aangroeit, des zy, als half. raazende Menfchtn, tegen hun eigen Gewisfe opryzen, en te fierker aanhielden zeggende: Hy maakt het Volk 'oproerig, leerende door geheel Judèën, van Galiléën af, daar Hy begonnen heeft, tot hier toe. J Met recht mogen wy op d'Overpriefteren, Ouderhngen en Schriftgeleerden , vyanden van Jezus toepasfen : (c) Zy hebben hunne tong gefpannen' als een boog, tot Lögen, sn niet tot Waarheid. Zy zyn O) Msr. 26. 59. (*) Luk. 23; (O Jerem. p. 3.  Lyden van Jezus-Christus. 103 zyn op d1 Aarde magüg geworden, omdat zy van '* eene kwaad tot het andere zyn voortgegaan, > Immers,hoe de onfchuld van onzen lydenden Heiland klaarder uitblonk , en door Pilatus op het zeerft getuigd wierd , hoe zyne vyanden te meerder verbitterd wierden, en tegen Hem, van gramfchap, woeddeden. De Zon (zegt Sirach) {a) verzengt op den middag het Aardryk : hoe de Zon der Rechtvaardigheid op hunne grimmige en onreine oogen neêr-ftraalt, hoe zy meerder door dienglans verblinden verzengd worden. Gelyk nu onze Heiland op alle de befchuldigingen , ter groote verbaazinge van Pilatus, niet antwoordde, maar ftilzweeg;alzo waanden deeze Godloozen, dat het Lam Gods niets tot Zyne verdédiginge konde inbrengen :ja, hoe Jezus zich lydzaamer en zachtmoediger gedraagt, hoe zy onbefchaamder worden in Hem te befchuldigen. Hier werd de Godfpraak van ïfaïas vervuld : (*) De gereedfcbap* pen van denBedriegelyken zyn d'allerkwaadfleiwant, hy heeft gedachten by- één-geraamd, om de Zachtmoedigen door zyne logendehtige tonge te ver derven. Ip mers; zy drongen, met nieuwe Logenen en Lasteringen , op Pilatus aan , om hem, door hun geweld en verward gefchreeuw, te overbluffen, terwyl zy, intusfchen,door hunne aanzienelykheid,en de heiligheid van hun ampt, aan hunne woorden klem gaven. David hun woest geweld in den Geest befchouwende, zegt, in den naam van Chriftus: (V) VeeleKalveren hebben my omringd : vette Stieren hebben my bezet. Zy hebben hunnen Muil tegen my geopend: aclykeeri' typenden en briefchenden Leeuw; dan deKinderendes Hoe zorgvuldig waren de Overpriefters, Schriftgeleerden en Phanzéén niet, om onzen lydenden Jefus door Pilatus te doen veröordeelen ! Hoe arglistL hadden zy hunne befchuldigingen niet ingericht? Zy wierden hoe langer hoe yveriger in hefbooze en ftandvasuger m hunne fnoode oogmerken : Cd) Be Godloozen zegt Ifaias. zyn als eene onfiuimheZee tot geene ftilte kan koomen, en wier golven tui hgheid en flyk opwerpen. Hoe de Godloozen in hunne boosheid meerder worden tegengeftaan, hoe hunne dolheid meerder aanwaft, om (e) het Brood der God-  Lyden van Jesus-Christus. ui Godloosheid te eeten : en den Wyn der ongerecbiig> beid te drinken. Hoe f» de Koning Darius de befchuldigers van Daniël grooter tegenftand bood, en tot Zonne ondergang toe zyn beste deed om hem te redden, hoe zyne vyanden geweldiger aandrongen, dat hy in den kuil der Leeuwen mogte geworpen worden. Hoe Pilatus ook meer yverde, om Jezus vry te laaten , hoe verwoeder de Jooden ook wierden, zodanig dat zy niet ruftten, vooraleer hy den dood geftorven was. Zeer-wel heeft dan de Zaligmaaker gezegd , dat de kinderen deezer Waereld voorzichtiger zyn dan de kinderen des Lichts in hunGeflachte. Befchouwt deeze Waarheid in zoveele Waereldïingen als 'er immer op aarde deeze naam verdienden. Befchouwt dit in alle diegeenen, die door eene driftige begeerte tot de ondermaanfche geneuchten geflingert worden. Befchouwt dit in eenen Gierigaurt, f» die door geen geld te verzaadenzal zyn, die van de Rykdommen, die by bemint, geen genot beeft. Met wat hevigheid worden de goederen , en rykdommen , door Hem niet n^gejaagt ? wat middelen en listen worden 'er niet aangelegt om de zelve te bekoomen ? Salomon mooge zeggen: (c) Arbeid niet om ryk te worden: nergens in, echter, zyn de Waereldlingen yveriger dan om dezelve te verkrygen; geene Zee zo wyd,of men zalze óvervaaren; geen Volk zo woeft, of men gaat het bezoeken; geene Bergen zo hoog, of men zalze beklim» men. Hier hygt men, hier zucht men , om eenig blinkend ftof der Aarde magtig te worden : daar loopt en draaft men , door Ysbergen, Hagel cn Sneeuw, en ftelt het Leven in de waagfchaale om goe- f» Dan. 6. 14. (») Kccle 9, CO Ptov. 23. 4.  i 12 Zeven - en • vyftigstb Meditatie op het goederen te bekoomén, die den Menfche doch geene ruste geeven; dus is het met hen gcfteld'gelyk Si rach zegt: (a) het oog van een hgeerig Menfch kan met verzaadigd worden ; hy zal niet verzaadigd wor. den vóórdat by«. (O to**< 7. 9- CO • Kfg- 4- '8--I9(g) 4. Reg. 19. f. & Pfal. 38. 4. CO Epaez. 5.U H 2  ii 6" Zeven-en-vyftigste Meditatie op het Vader is een yverig God. Hoe yverig is de Zoone God s, Jezus - Chriftus, niet geweeft, in 't Werk zVns Vaders : dus Hy tot zvren Vader zeggen kon - Cn\ De yver Uws Huis heeft My verflonden! De (b)H Gewordt vergeleeken by een Vuur. en heeft zich in de gedaante van vuurige (e) Tongen op de Apostelen vertoond Is alles in de Heilige Drie - éénheid zoo yverig en vierig , kat ons dan ook trachten met vierigheid en yver aangedaan te worden; iZ Sü n yr 'in T blaaken' in ons>zeS "Mie van (d) Cbriftus en Zynen (*) Geeft deelachtig zyn geworden De Engelen konnen ons hier - toe tot een voorbeeld:(trekken; want, zegt David : (f) d' mgetm Zyne Dienaars, zyn een brandend Vuur : zy zyn (p Serafynen met vleugels , waardoor hunS« vaardigheid betekent wordt Zulke Dienaars heeft êSt L"k ° V°n ZU,ken wil l]y °°k op Aar- ae.-ht&ben... Wy behooren dan te arbeiden om dezeiven op d Aarde eenigzins gelyk te worden, aangezien de viengheid en fnelheid eene gaave der Hekelingen zal zyn; opdat wy dus, (om te eindigen) Godsm den Hemel. Amen. GEBED. ó Lydende Jezus j hoe is Uw lyden een verwistelend 1 ooneel van aandoeningen , en medelyden ' Hoe zyt Gy thans , voor ons befpiegelend 002 ' een -Voorwerp van de Vervolg-zucht Uwer Vvanden, en teven*' een Voorwerp van de angftvaihv'heio, waarmede Pilatus,. Uw •Heidenfche Reet ter, ffi U0""' m *7' W MiU 3' U' ) Aft. .. 3. {.d) Kom. 8. g. (e) Heb 6 £ r r\ nr i  Lyden van Jezus-Christüs. it? ter, U vóór zyne Vierfchaare aanfchouwt! Gewis, ö Eeuwige Onfchuld! gewis, alle Rechters der Aarde zouden moeten beeveri; en van féhrik bevangen zyn, vóór wier Vierfchaare Gy gedaagd, befchuidigd en gelasterd zoüd worden. Gy zyt immers' die Eeuwige , 'die geduchte Rechter, die, fchoon nu . door woede, haar. en nyd , als een' doodfehuldigen Booswicht, geboeid en gebonden ter Vierfchaare geileept, Uwe Eeuwige lieerfchappye over béven, en Dood, ten eenigen tyde aan de gantfcbe Waereld zult toonen. Maar , lydende Heil - Vorft ! hoe verfchrikt ons dit denkbeeld , deeze vreezelyke Waarheid! Met Pilatus aarzelende , worden onze geweetens ons als zoveele Zelv • Rechteren. Gy richtte in onze geweetens eene Vierfchaar op, die alle onze daaden, ia 't geheim, en op 't oogenbük bil lykt, of veroordeelt. Maar, helaas ! hoe dikwerf hebben wy, inwendig, het Recht gefchonden ,en de onrechtvaardigheid gehandhaafd ! hoe dikmaais de ftem van ons geweeten doen zwygen voor de in. fpraak der Waereld ! Hebben wy niet menigmaalen hst Gézach en de Gunft der Waereld -Grooten , ten koste van deugd en pügt, geëerbiedigd en nrAgejaagd ? s' VVaerelds bedricgelyk Schynfchoon kan alleen onze oogen openen, daar zy voor de weezenlyke heil-goederen onzer zielen oabewcegelyk geflooten blyven. Het Heilige wierd meermaalen door ons misacht en gefchonden , om alleen aan onze zondige geneigdheden en wellusten gehecht te blyven ; en dus rechtvaardigden wy, in weêerwil van ons geweeten, onze zondigde Bedryven. Ban, ö lydende Jezus! zulk-eene fnoode daad uit de harten Uwer Geloovigen ! Doe onze flaapende geweetens ontwaaken! herftèl in dezelve die Vierfchaaren die Gy 'er- in oprichtte! Laat Uwe Rechtvaardigheid-alleen daar tot een richtfnoer van H 3 nlle  Ho Zeven-en-vyftigste Meditatie op het alle onze voorneemens en daaden ftrekken ! Gedoog niet , ó lydende Jezus, dat wy immer tegen ons geweeten zondigen$ maar, geef, door Uwe Genade, dat eene waare boetvaardigheid het gefchonden Recht herftelle.'Dan zal de getuigenis van ons gemoed onze waare roem zyn. Dan zullen wy, met eenvoudigheid des harte , en met oprechtigheid Gods, hier op deeze Waereld verkeerd hebbende , ook hier-namaals de Kroone der Gerechtigheid ont* vangen. Amen. ACHT-  Lyden van Jezus-Christus. iio ACHT-EN-VYFTIGSTE MEDITATIE. Luk. 23. 7. Et ut cognovit , quodf |£« verftaan hebbende, de Herodis potestate|* #y «'V bet gebied effet, reraifit eurn ad|| vanHerórles was,zond Herodem , qui & ipfef f byHem tot üeródes, die ■ Jerofolymis erat illis|f ook zelv in die dagen diebus. %% te Jerufalem was. T""\E Joodfche Godsdienft en alle zyne by-plechJl J tigheden, zyn niet anders, zegt Paulus, dan O) eene fchaduwe der toekoomende dingen; maar, het lichaam is in Cbriftus. Onder de menigvuldige Gedenk-Stukken van den Joodfchen Godsdienft, was de Ark des Verbonds het heerlykfte, en voortreffelykite, aangezien het-zelve tot een vóórbeeld van Chriftus ftrekte. Deeze (b) Arke was van Sitimbout t'-zaamen-gefield, en was .van binnen en buiten met het allerzuiverft Goud bekleed. Beide deeze ftoffen, waarvan de Arke t'-zaamen-gevoegd was, verbeeldden de twee natuuren van den Heiland , namelyk, Zyne Godlyke, enZyneMenfchelyke. Het Sétimhout kunnen wy aanmerken als de Menicheiyke-, en het Goud als de Godlyke Natuur. In de verééniginge van het Goud met het Sétimhout, beichouwen de Uitleggers de verééniging van de Godlyke natuure met Zyne Menfchelyke. In deeze Arke waren, buiten meerandere zaaken, ook f» de Tafelen des Verbonds beflooten, welke ^ niet f» Kol. *. 17. (O Exod. 25. io.'11 (O 9- 4- H 4  120 Acht-en - vyftigste Meditatie, cp het niet onduidelyk affchaduwden, hoe de Heere Tezus behaagen fchepte om Gods wille te doen, voCs de getuigenisfe van David , zeggende : U) tjZ f VI V\ ' K?TPe Van ^ harte. Hetgeene de Arke des Verbonds .wedervoer, was ook het lot, onzen lydenden Jezus naderhand befchooren Jmmcrs: (b) de Piilljlynen „amen d'Arke Gm en' droegen ze weel, naarAzoté, van Azote,naar Geth van Geth, naar Akkaron, van Akkaron naar Be h-' fimcs; een genocgzaame blyk, hoe-zeer de Ph liftynfche Vorften met dezelve verleegen waren ©p gelyke wyze wierd onze Heiland, de uaarê Ark , van de eene plaatfe naar de andere gezoden Nauwely s hadden zy Hem gevangen :%) 0ft hebben Hem eerft gebragt tot Aunas, enzLUl nas,(d) tot Kaiphüs,*\^ de Joodfche Raad vergaderd was, vanwaar Hy, gebonden en geleid afn Pontins Pilatus den Landvoogd wierd fl^gSd^S Pilatus nu naa een ftreng onderzoek , in Hem Jcné fchuld vindende, en het ongenoegen der fi niet gaarne op zich wi,j£nde Jaade^ b J°°*£ hier, met onze waare Ark, onzen lydenden htus in geene klemere verlegenheid dan ce.tyds óe ï hï hftynen met hunne affchaduwende Verbond ■ lui Des , verneemende dat Jezcs een GaJiiccr was ■bedient hy zich van deeze fchoone feelégenbS ' en zendt Hem naar Heródes, opdat deeze Hem ais zynen Onderdaan, zoude voimiïfen Hetverwyt, weleer, door David, den kwaad™ Ree teren toegeworpen ; (0 Hoe.la)^ luh^Z rechtelyk oordeelen ; en V aangezicht 'der KwZdcenders aanménkaï Doet den Bekoeftigen etc L Weezen recht: verönfchuldigt den Verrukten en den  Lyden van J'ezus-Christus. i2t Armen. Verlojl den Armen: en trekt den Behoef' tigen uit de band des Boosdoenders, paste, zo ooit op iemand, hier byzonderiyk op Pilatus. Immers, hy had den Heiland reedsonfchuldig verklaard, en ondertusfchen vreesde hy , uit vreeze voor de Jooden , Hem in vryheid te (lellen , maakende zich hier-door de naam van eenen Rechter ten eenemaale onwaardig. Op hem pastten de woorden van Sirach : (a) Zoek geen Rechter te worden; ten zy gy met kracht d Ongerechtigheden kunt verbreeken; opdat gy, het aanjchyn van den Magtigen vreezende, U geenen aan floot moogt JïeUen in Uwen rechten handel. Pilatus moe-ft zich hier by zyne eerfte uitfpraak bepaald, en de zaake als een rechtvaardig Rechter geëindigd hebben; dit was in zyne magt, want, by hem rustte het hoogft gezach; maar, hy vreesde het aanfèhyn der Magtigen , welke vrees oorzaak was vun zyn' gruoten misllag, hier door hem begaan. Pilatus was dan met Jezus en de zaake verlegen. Nu; opdat hy dan niet genoodzaakt zouden worden , of tegen 't getuigenisfe van zyn geweeten den onnozelen Heiland te veröordeelen, of der Overpriefteren haat op zich te laaden, trachtte hy hier, met eenen eerlyken fchyn, dit Rechts-geding van zynen hals te fchuiven; want, {b) ver/laan hebbende, dat Jezus uit het gebied van Heródes was , zond hy Hem tot Herbies., die ook zelv in die dagen te Jerufalem was. Zo-dra Pilatus gewaar was geworden, dat ]e£U3 een Galiléër was, volgens de meeninge der Jooden, wilt hy ook tévens, dat Hy dan een Onderdaan van HeróJes was, omdat deeze (V) Vkrvorjl of Koning van Galiléën was, met welke beide naamen Matthéus hem ook noemt. Drie f» Eccle. 7. 6. (*) Luk. 23. 7, (■) Verlos de ge uien die ter Dood geleid wordenj en '-er' mfitltet hen te verlosfen, die ter Dood gefhept wv^ den. Daarenboven was desze verzending van jezus naar Heródes onrechtvaardig, dewyl hy een' onfchuldigen Gevangenen overgaf aan eenen partydi gen joodlchen Rechter, die reeds door openbare fchelmftukken berucht was, en wiens vingeren nog droopen van 't bloed van Joannes den Dooper wiens Dood hem de haat van het volk op den hah haal- t>) Luk. 13. 1 (*) . 23, i,. (c) Sap, 6> («Q Joan. iS. 38. [ej.Stov. 24. n. ' * ' -  Lyden van Jeztjs-Christus. 125 haalde , gelyk Flavius Joféphus aantekent *. Gelyk (^d)de ivenfcb van den Godloozen is,heul te heb' hen by den Allerboosten, aldus trachtte Pilatus heul by den allerboosten Heródes te vinden, met zich van Jezus te ontflaan, en Hem ter misbandelinge van Heródes, eti der Jooden over-te-geeven. De Joodfche Raad was met deeze verzendinge ook wel te vréde; want, dewyl zy zagen dat Pilatus traag en fchoorvoetende was om Jezus te veröordeelen, vertrouwden zy, dat zy Heródes ligter zouden kunnen overhaalcn, om in Jezus Dood te bewilligen; te-meerder, dewyl het hen bewuft was dat Heródes een Vyand van den Heiland was. Deeze vyandfchap fproot hier-uit, omdat Heródes zich dwaazelyk inbeeldde, dat de Ziel van Joannes in Jezus was overgegaan; des hy zeidde : (b) Joannes dien ik onthoofd heb, is van den Dood verreezen Daarenboven wisten zy, hoe zyn Vader, om zyn Koningryk te beveiligen, weleer (c) alle de Kinderen, die in Bethlehem , en deszelfs Landpaalen vjaren, van twee y aar en en daar onder, had laaten dooden; des dachtten zy, dat de Zoon, die in wreedheid naar zynen Vader aartde, geene zwaarigheid zoude vinden om Jezus te dooden, te-meerder, daar Hy zich, volgens hunne befchuldiginge, tot Koning opwierp. Dewyl nu het Rechthuis van Pilatus flechts driehonderd- en- vyftig '1'reeden van Heródes Hof aflag f, was deeze tocht gemakkelyk ondernoomen. Even (d) gelyk d" Overwinnaar s, die roof gehaald hebben, zich verheugen als zy den buit deelen, alzo was de Joodfche Raad verheugd , toen hy zag , hoe de Room» (a) Prov. 12. i». Mark. 6. 10. (c) Mat. 2. 16. (d) Ifaï. 9. 3. * F. J. Antcq, Jud. L. 18 C 9. t Adrichom, rext. fer. Sanét. Num. 207.  I2Ö ACHT-EN 'VYFTIGSTE MEDITATIE OP HET Roomfche Krygs - Knechten, en Gerechts - Dienaars den onfchuldi^en Jezus aangreepen , om Hem naar t Hof van Heródes te leiden. Wie twyffelt, of deeze wechleiding is verzèld geweeft met een geweldig getier, en gejuich ; en , met de grootfte woede waarmede men iemand pynigen kan, zy ook naar de Letter van den 117 Pfalm met Hem zullen gehandeld hebben, alwaar David zegt : (0) Zy omcingelaen my als By 'èii, en zy brandden óp als een Vuur in de Doornen. Ik wierd geweldig geflooten, opdat ik vallen zoude. Op deeze wyze wierd de onnozele Jezus, zo waardig om (b) met eere en heerlykheid gekroond alömme gevoerd te worden, nu Van de eene Vierfchaare tot de andere getrokken, en gelyk den grootften Boosdoender gebonden omgevoerd, om Hem dus alle moogelykefmaadheid, aan-te-doen, en het Volk, dat Hem nog mogte aanhangen, van Hem afkeerig te maaken: des Hy, door den mond van David, ook uitroept: (c) Meerder dan alle myne Vyanden ben ik eenefmaad geworden ; ja, ook zelfs grootelyks aan myne Nd-Buur en, en een Jchrik aan myne Bekènden. Hier mogt onze lydende Jezus, met meerder recht dan Paulus, uitroepen : (d) wy zyn een Schouw fpèl geworden voor de Waereld, voor Engelen, en voor Menfchen. Im* mers, onze Heiland wierd met fmaadheden en verdrukkingen ten toon geleid langs de ftraaten van Jérufulem, die Stad, dewelke Hy zo • hoog vereerd had met zyne HemelfcheLeeringe, Wonderdaaden, en Weldaadigheden, en door wier Borgers Hy, nog flechts vyf dagen geleeden, met toejuichinge van ( aan' fchyn rechtvaardig zyn : daaróm liet zich onze lydende Jezus heen en weder, van den eenen tot den anderen Rechter leiden , om voor ons eenen vryèn toegang te verwerven (d) tot den Throon der Genade , opdat wy Barmhartigheid moo)Ger1.3. i2.13. (£)EPhez.6. u. ,2. re) PraI. I42t 2[dj «tb. 4. 16. (O Jerein. 4. flS. )Prcv. ,4. ,5.  Lyden van Jezus-Christus. 129 he zaligheid, de kloekzinnigheid, die ons door Jezus-Christus geleert wordt, met bezitten, by welken (aS het woord des Heer en is verfmaadelyk geworden Deeze verzenden den Heiland, als Pilatus, en zessen • (V) Wecb van ons; wy willen uwe Wegen niet kennen. Zy toonen , langs alle kanten , door hun gedrag , dat zy de kloekzinnigheid in JezusChristus niet zoeken : zy haaten de tucht; de waare wysheid is hen niet aangenaam : het Woord en de Prédikinge, waardoor den ouden Menfch aangetaft, de zonden beftraft, en de noodzaakelykheid der bekeeringe wordt voorgehouden, is hen eene walg. Moet men van veelen niet zeggen, 'tgeen de Propheet zeidde: (e) Dit is een Volk dat naar de ftemme van zynen Heere en God met gelui/lerd , noch de tucht aangenoomen heeft. Hoe- zeer is hen zulk-eene heilaaame kloekzinnigheid niet tegen de borft ; ja, hoe haaten zy niet menigmaale deLeeraaren die hen dezelve vóórdraagen! {d)zy zeggen tot de Zienders : Wilt niet zien : en tot de Befchouwers: Schouwt voor ons met wat recht ts: fpreekt ons behaagelyke dingen, ziet voor ons bedrie- gTn?onze dagen, waarvan Paulus voorzag, dat zy Ce~) de gezonde Leere niet zullen verdraagen , vindt men 'er nog wel eenigen, die gaarne eene fcherpe Leer-Rede aanhooren; maar, dit duurt flechts zolang, tot dat men zei ven wordt aangetaft en geraakt: zohaaft zulks gefchied, zoekt men allerleie dekmantelen voor zyne fchande; men zoekt Adams vygebladen wederöp. Bevangt hen al eens de vrees over den gevaarlyken Staat, waarïn zy zich bevinden, verfchrikken zywel, gelyk Felix, wanneer Paulus (Cl) Cd) Terem. 6. 10. (O Job. ». 14. CO Jerea. 7(d) iivï. 30. to. CO 2- }im' *• 3' III. Deel. *  i so Acht- en - vyftigste Meditatie op het t>) 'fprak van de Rechtvaardigheid, en Zuiverheid , en van V toekoomende Oordeel , maar om zich niet lang met zulke verichrikkelyke gedachten te kwellen, zeggen zy met hem: gaa - heenen , ten gcleegener tyd zal ik U doen roepen. Her. goede ziende, pryft men hetzelve, doch, men volgt het booze, en men maakt dus zich gelyk aan dien eenen Zoon, wien de Vader beval in zynen Wyngaard te werken , welke zeidde : (*) Ik gaa, HeCre: en hy ging met. AH hun verftand, wille, overleg zorge en vlyt, zyn maar alleen ingericht om rvk te worden, Goederen, Goud en Zilver te vergaderen : men aanziet (V) het Goud voor zyne Kerkte en tot het aller -fynfte Goud zegt men : gy Lt mxn betrouwen. Zich met Goud, Paarlen, en kostelyke Kleederen uit-te-dosfchen, en daarmede op-te-pronken , acht men voor het groottte geluk. Schoon de onftervelyke Ziel van hemelfche kloekzinnigheid en wysheid ten eenemaale ontbloot is, men vleit zich echtei- Ad) zeggende in zyn harte : ik zal vrede nebben, al]choon ik naar d'ondeugendheid myns har. te wandele. Men volgt de gemeene fleur; men laat zich door het bedrog der Waereld, die valfche Dahla, door de zinnen, door de groote menigte wech voeren ; men vertrouwt op zyne eigene wysheid en kloekzinnigheid, waardoor men op eene ongelukkige wyze verftrikt raakt,en geene uickomfte kan vinden even gelyk d'ongelukkige Pilatus , die zich door de Menfchelyke Wysheid liet verftrikken allerleie Raadflaagen in zyn harte fmeedde, en kas> fteelen in de Lucht bouwde, aan wien ook de zaak naderhand gantfch anders uitviel, dan hy gedacht had, dus was het met hem gefield, gelyk EJiphas zegt: r>) Aft. 24. 25. (h) Mat. 21. 30. CO Job. 31. o4. Deut. 2p, ,9<  Lyden van Jezus-Christus» 131 zegt: (a) De Heere verydelt de gedachten der Kwaad* ■willigen, en vangt de Wyzen in hunne loosheid : en vernietigt d'aan/lagen der Boozen. Wat ons dan aangaat; laat ons trachten de waare Godlyke kloekzinnigheid te verkrygen, om het aanftaande verderf te ontvlieden. Laat deeze betrachting in ons een' levendigen Haat, jegens alle zonden, en de wellusten der Waereld, baaren , dermaate dac Q) de Godlooze zynen Weg verlaate , en de onrechtvaardige Man zyne gedachten, en tot den Heere-wederkeere. Verban uit uw gemoed, de vleefchelyke Wysheid, Eigen-Liefde, Gewoontens : laat Utot Jezus leiden, zodanig dat gy,Hem kennende en bezittende, Hem, op het voetfpoor van Pilatus, niet wilt verlaaten. Denkt, dat de Waereld, met alle haare rykdommen, tegen Hem niet kunnen opgewoogen worden; daarom zegt Hy-zelv, door den mond van Salomon : (c) Neemt myne tucht aan, en niet het geld. Kiejl liever de weetenfehap, dan het uoud : want, da Wysheid is heter, dan alle kostelykheden; en aW wat men zoude konnen wenfeben, is hy haar ntet te vergelyken. Het harte kan niet verdeeld zyn; wy kunnen immers (d) God, cn de Mammon, of de Waereld,niet t'zaamen dienen: die God behaagen wil , moet niet aan beide dingen blyven hangen ; maar hy moet aan de zyde van God overflaan-; zo-lang dit niet gefchied, handelen wy even als Pilatus, die, daar hy eenige liefde jegens God voedde,en echter de gunft der Jooden wilde behouden , verlooren ging, Hier geiden de woorden des Heikmds: (e) die Vader en Moeder, Zoone, of Dochter,meer danMy bemint, is My niet waardig. Bidt toch den Heere Jezus, dat Hy U de Hemelfche kloek- • C£j Job. 5. 12. 13. (£) ïftï. 55- 7- CO PfOv- 8. ic. 11. Ld) Mat. 6. 24. CO Mat- I0- 37»  13 ci Acht-en-vyftigste Meditatie op het ^kïinniglieid:^dig leere; dat Hy (a) U den Weg der Wysheid aanwyzen mag,en door de paden der Gerechtigheid geleiden, de rechte oogen-zalve fchenke, en Uwe harten tot wooningen der Wysheid toebereide. Ach! omhelft dan dezelve met afleggmge van (b) air wat in de Waereld is, de begeerlykhetd des vleejchs, de begeerlykbeid der oo^en en de hoovaardy des Levens. Roeit uit uwe harten wech de begeerte naar Goud, Zilver,Paarlen ,en all' wat er onder de Aardfche Zaaken wenfchelyk is Laat «r uwe,be1trachli"g zich uitftrekken naar de waare Vi ysheid die alléén ons gelukkig kan maaken: daarom zegt Salomon : (O Gelukkig is de Men/eb, dia Wysheid gevonden heeft, en ryk is in verflandigheid, ol kloekzinnigheid. Zy brengt meerdere win f aan dan Koophandel vanZilver ,en haare vrucht is beter dan "t beste en V zuiverfe Goud. Wat ons dan, nogmaals , aangaat; Iaat ons den Heere Jezus-zelv aanneemen , ais het volmaakfte Leerbeeld van kloekzinnigheid en wysheid • gewendUaan Hem, opdat gy(d) naar hetzelfde'Beeld in gedaanten veranderd moogt worden. Zyt gy dan Deel-Genooten van de waare Wysheid geworden , beyvert U dan om dezelve meer en meer in nwen Wandel, in kloekzinnigheid , te betoonen : tracht haare Bevelen te (e) onderhouden, en met de daad te volbrengen. Want, dit is uwe wysheid en verflandigheid voor de Volken : opdat zy, hoorende alle deeze Geboden, moogen zeggen : Zie-daar een wys en verflandig Volk. Betoont de kloekzinnig, heid aan God, om op Zyne Wegen geduurig te letten, om Zyn Woord en Beihiur in acht te neemen, opdat ld) I'rov. 8. ao. (b) i. Joan. a. , 00 2. Kar. 3. 18. (e) Deut. 4. 6, i *  Lyden van Jezus-Christus. 133 fa) opdat gy beproeven moogt, welke de goede, en welbehaagende, en volmaakte wille Gods is. Betoont ze aan U-zelven, dat gy, met alle naarfhgheid, uw harte bewaart , uwe Wegen overdenkt alle uwe gedachten, woorden, uwen Handel en Wandel naar het gewigte des Heiligdoms afweegt. Betoont de kloekzinnigheid aan uwen Naaften, in de naauwe betrachtinge van de regelen der Gerechtigheid en der Liefde; en eindelyk aan alle gevaaren van den Duivel , de Waereld, en het Vleefch. (b) Trekt aan de wapen-rusting Godes; uwe lendenen omgord hebbende met de Waarheid, en het Harnas der Recht, vaardigheid, en het Schild des Geloofs , met den Helm der Zaligheid en bet Zwaard des Gee fis, met alle biddingen enfmeekinge Cc). Volgt de vermaaninge van Paulus : (d) Ziet dan toe , dat gy voorzicbtiglyk wandelt, niet alsönwyzen; maar als Wyzen;w&m, lezus wil niet woonen, dan waar men voorzichtig]yk wandelt, en de waare geeftelyke kloekzinnigheid te vinden is; des Hy, by gebrek hiervan, Pilatus en Heródes Zyne Genade weigert. By dengeene-alleen, waar de Geeftelyke enHemelfche kloekzinnigheid te vinden is, is de Heiland met Zyne Genade, daar heefc Hy luft te blyven; daar zegt Hy : (e) Myn vermaak is te zyn met de Kinderen der 'Menfchen , die myne Wegen bewaar en , daar kan men zich Zyner gunde en zalige gemeenfchap verzekeren : en dan zal , (om te eindigen,) aan ons Zyne belofte vervuld worden : (ƒ) Wie My lief heeft , die zal myn Woord onderhouden , en myn Vader zal hem lief-hebben, en Wy zullen tot hem koomen, en wooninge by hem maaken, (d) Rom. 12. 2. (b) Ephez. 6. u. 14. (c) 16. 17. 18. OO 5- '5- (e) Prov. 8. 31. 3». (ƒ) Joan- J4- »3k £_  134 Acht - en - vyftigste Meditatie op het GEBED. Lydende Jezus! ach ! welke verrukkende Trekken fpreidt niet het Schildery van Uw Lyden voor ons befpiegelend oog ! Daar het een deerniswaardig Tafereel is, vertoont zich echter hier en daar eene ftraal ecner opbeurende vergenoeginge. Welke knnftenaryën beezigt de Boosheid niet, om," door meefterlyke Trekken, aan Uwe onbevlekte Onfchuld de haatelykfte verwen van eeneallerfchuldigfte vertooning te geeven ! Hoe ftraalt Uwe Onfchuld, by den afgematten arbeid Uwer vyanden, hoe langer hoe meerder uit! Terwyl Pilatus geen Vonnis over Uwe beproefde Onfchuld kan verzwelgen, en de gunft der Jooden hem het harte knaagt, zal men U, en Uwe Gerecht-zaak, aan het Vonnis van eenen Godloozen Heródes, ter beflisilnge, overlaaten Welk - eenen arbeid onderwindt zich de Boosheid niet . wanneer zy in haare ftoode voorneemen» blyft volharden ! Maar , ö lydende Jezus ! vinden wy in dit Schildery van Uw Lyden ons'zelven niet afgemaald ? Is Pilatus in hetzelven geen leevend Beeld, dat ons ftilzwygend onze eigene misdryven doet befchouwen? Ja, Lydende Jezus' ja wy bekennen het met fchaamte. Wy hebben U meermaalen van Pilatus naar Heródes gezonden , dat is, onze eigene bewuflheid verzaakt, om aan onze boosheid te voldoen. Hoe dikmaals hecfr ons gewisfen ons heimelyk van onrechtvaardigheid overtuigd , terwyl wy ,' ter flillinge dier wrocginge , averechtfche middelen beezigden , om ons te recht' vaardigen, of te dekken Hoe dikmaals was niet de Vriendfchap en de Gunft der Waereld het voorwerp onzer_ hcevige poogingen, offchoon dezelve onze zielen.in een gewis verderfftorteden. Aardlèhgezindheid, Zelf-belang, en Eigenzinnigheid deeden ons mcérmasïen naar zulke Voorwerpen hna- ken,  Lyden van Jezus-Christus. 13? ken , welkers bezitting en genot met Uwe Liefde en Gunft ten eenenmaal onbeftaanbaar waren. Zyn wy dan niet, ó lydende Jezus, Navolgers van Pilatus? wy, die U zo menigmaalen van ons verbannen hebben, om des te veiliger onze ongeregelde lusten te boeten? Ja, wy belyden dit met fchaamte. Maar, 6 lydende Jezus! koom deeze oprechte belydenis met Uwe Genade te gemoet! Ontfluit onze harten voor het gevoel van een oprecht berouw en leetweezen ! Doe ons de Rechtvaarvaardigheid omhelzen, en de Zonde fchuuwen. Laat Gy-alléén het Voorwerp zyn, 'twelk onze harten en zinnen in eene rustelooze begeerte ontfteeke! Dan zullen wy , ó lydende Jezus ! voortaan met meer naar de begeerlykbeden der Menfchen, maar naar den wille Gods, den tyd, die in het vleejcbe overig is, keven, om éénmaal, van dit Leven ontbonden zynde, U, hiernamaals, als onze eenigftverzaadigende Welluft, in alle Eeuwigheid te fmaaken. x AMEN. I t- NE-  •J3Ö Negen-en-vyftigste Msditatie gphet | KEGLN.EN-VYFTIGSTE MEDITATIE. Luc. 23. 8. o. Heródes autem vifo Je-m/Icródes ziende ; fu, gavifus eft valde.gg was zeer verblyd : Eratemm cupiensexj* want, hy had van multotemporevidere|g vóór langen tyd ge- eum, eo quod audierat*• wenfeht Hem te zien, multa de eo; fpe-|| nadkn hy veel van rabat fignnm aliquod *1 Uem gehoord had, en videre ab eo fieri. In- £* terrpgabat autem eum|>g hen te zien doen. Hy multis fermonibus Atff ondervraagde Hem dan jpie mlul 1II1 respon-£# tófe woorden. woord de hem niets. Nauwelyks had God aan Abraham voorzegd: Ca) dat tn hem alle Ge/lachten der Aarde zouden gezegend worden, of by wierd tévens bewuft dat de Mesfias, de Christus, uit hem zou voordkomen Hierom wenfehte hy zo vuurig, om dien dag te' zien , denwelken hy ook door Gods openbaannge heeft gezien; en waarover hy zich verblyd heeft Dit heeft onze Heiland den Jooden duidelyk verklaard daar Hy tot hen zeidde: Q) Abraham uw l ader heeft zeer gewenfebt Mynen dag te zien: hy heeft hem gezien, en is verblyd geweeft Op gelyke wyze zien wy uit onze opgenoomene Text-woorden, hoe Heródes langen tyd gewenfcht had O) Gen. iS. 18. Joan. 8. 56.  Lyden van Jezus-Christus. 137 had Jezus te zien, en hoe hy, Hem ziende, zeer ververblyd was. Edoch, groot is het verfchil tusfchen de b'ydfchap van Heródes en die van Abraham. Immers, Abrahams biydfchap ontftonduit de waare en rechte kennisfe , die hy aangaande den Heiland had, fiamelyk, dat Hy de eeuwige Zaligheid zoude aanbrengen , en deeze door Hem-alléén zoude verworven worden; en dus was ook de biydfchap van Abraham beftendig. Maar, aan Heródes was dit heil niet bekend; zyne biydfchap fproot met utt de rechte bron : zy kwam niet voorts uyt liefde tot Jezus; maar alleen uyt eene zucht, om aan zyne nieuws-gierigheid te voldoen, en daaróm was ook zyne biydfchap van eenen korten duur : by hem wièrd bewaarheid hetgeene Job zegtrftf) De vreugd van den Schyn- Heiligen duurt [echts een oogenblik. Zyne biydfchap ontilond uit een verkeerd inzicht: zyne nieuws-gierigheid beoogde dat heil niet, hetgeen alleen in Jezus geleegen lag:'er was hem weimg aan geleegen of Christus de waare Meslias was: hy wilde flechts zyne nieuws - gierigheid voldoen, dewyl hy veel van Jezus gehoord had. Zo-dra hy dan Jezus gezien en tot Hem gefproken had , verkeerde zyne nieuws - gierigheid in vera'chtinge , en dus verfmaadde hy het nut,en het heil,hetgeen hy anderzins voor zich uit Jezus zoude hebben konnen trekken, (b) De begeerte, zegt Salomon, die vervuld noord, geeft vermaak aan de Zielen. Deeze fpreuk wierd in Heródes bewaarheid Immers, hoe was zyn hart met biydfchap vervuld , nu die tyd geboren was dat hy den Heere Jezus nauwkeurig van naby befchouwen mogt. Veel had Heródes van Jezus gehoord; namelyk, hoe Hy, (c) de Blinden deed zien , de Kreupelen wan' fa) Tob 20. 5. (b) Prov. 13. 19. (0 M*t. 11»$» I 5  138 Negen-en - vyftigste Meditatie op het wandelen, de Dooven hooren, de Dooden verryzen. Alle deeze Wonderen verwekten een groot gerucht* hetwelk zelfs tot in zyn Hof doordrong. 'Er, rV) wierd van fommigen gezegt, dat Joannes van den Dood verreezen was : van eenigen wederom , dat Elias verfcheenen was: en van anderen, dat 'er een van d'oude Propheeten was opgefiaan. Dit maakte hem des beducht, zeggende: Joannes heb ik onthalsd; maar, wie is Deeze, daar ik zo veel van hoore ? en hy zocht Hem te zien, niet om in Hem te gelooven; maar om flechts zyne weetluft te voldoen. Het had hem aan geene gelegenheid ontbroken om Jezus te zien, aangezien (b) Hy door geheel Galiléën ging, kerende in hunne Synagogen; maar hy vreesde zyn gezach te krenken, indien hy eenige püogingen hadde in 't werk gefteld om den Heiland te zien: hy was dobberende tusfchen zyne nieuwsgierigheid en trotsheid : hy zoude wel gaarne Jezus gezien, gefproken, en onderzocht hebben, indien hy hierdoor geen fchyn van geloof geeven zoude. Hy wachte dan eene gelegenheid af, die met zyn Charaéter overeen kwam, om door zich-zeiven te oordeelen, of het verfpreide gerucht op goede gronden fteunde , en of zyne verdienften zynen roem beantwoordde. Daar was een tyd dat hy de Wonderen, die Jezus wrochtte, als waare daaden aannam, dermaate dat (0 hy tot zyne Dienaaren zeidde : Dit is Joannes de Dooper, die van den Dood verrcezen is ; daarom werken de krachten in Hem. 'Er waren ook andere tyden, waarin hy vol van wantrouw en vertwyfteling fcheen, wanneer hy niets dan kunften lift gebruikte, om te ontdekken, of Jezus eep groot Pro- f» Luk. 9. 7- 2. 9. (*) Mat. 4. 23. (V) ,4. 2,  Lyden van Jesus-Christus. 139 Propheet was; en om die reden liet hy, door d&. Pharizéën, aan Jezus zeggen: (a) Gaa wech, en maak JJ van-hier; wdnt. Heródes wil U dooden. Schoon dit naar alle waarfchynelykheid zyn voorneemen niet was , wilde hy hierdoor flechts ontdekken , ofde Heiland ook vreesde, en of Hy het vermoogenhad i om te onderfcheiden dat de fchrrk, die hy Hem zocht aan - te -jaagen, niets dan alleen listigheid was. Doch de Heiland, die wel (b) wijt wat 'er in den Menfch was, en aan wien deeze kunftgreepen van dien' Prins, en die van allen, die tot Hem gezonden waren,volmaaktelyk bekend waren, toonde, door Zyn antwoord, hoe- verre Zyne Alweetendheid boven de fchalkheid van Heródes verheeven was, en hoe ■ min Hy voor zyne waare of gewaande bedreigingen beducht was , daar Hy die Schyn-Heiligen, die voor zyn Leven fcheenen te weren met dit antwoord tot Heródes teruggezond: Cc) Gaat; zegt dien Vos: Ziel Ik dry f de Duivelen rit en genees de Zieken heden en morgen, en Wi derde dage neem ik een einde. Ondertusfcben moetij, nogezicht had gegeeven , vraagde : {af Gelooft gy th den Zoone Gods, en wien Hy, 'op het antwoord dat hy Hem. niet kende f zeidde f gy hebt Hem gezïen en De, geehe, die met U[preekt, is bet' Zelv. Maar, wat Heródes aanging; deezen heilloozen onderzoeker deezen verfmaader van Zyne Genade, verimaadde Hy óók en verwaardigde zich niet hem eenig antwoord te geeven. Hier wierd volbragt hetgeene God'welöer gezegd badrf»^' wie My eert, dien zailk eeren^naar die My verfmaaden,zullen verfmaad zyn. wQnderbaar ^ deeze handel van jezu3 voor ons en voor alle die Geloovigen zyn! Onze Heiland Jezus-Chriftus, de eeuwige Wysheid ftaat voor Heródes; wordt door eene Menfche lyke Wys•held ondervraagt, welke Hy-zelfv oordeelt, ftraft, en verblindt, -daar Hy zich voor dezelve verbergt, 'oribegrypélyk en ontoegangelyk maakt.; daar. Hy wil dit Heródes Hem als eén'Dwaas aanzie; Heródes, die zelv dwaas > onverftandig, en vol van verblindheid was. Hoe blykt hier, hoe oneindig' Gods gedachten van die der Menfchen verfchillenf hierom zeidde Paulus : (c) De Wysheid deezer Waereld is Dwaasheid by God; want, daarisgefchreeven: Ik zal dsnWyzen vatten in-hunne arglistigheid, tiy vangt Heródes in zyne eigene lijken , gebruikende dezelfde middelen om hem-té verblinden die hy verkooren had om den Heiland W doorgronden , en te oordeelen; dus wierd de fpreuk van Job in Heródes vervult: Cd) over dag zullen zy in dmflórmsfen wandelen', en op den vollen middag al tasten' de man, als of het 'midden U den nacht 'ware. I.m- Cd) foan. 9. 35- 37- 0') ?. ReS- 33"' : (5 1 W 3. V • Cd)]ob III.-DEEU K  ?4o Negen-en-vyftigste Meditatie op het mers, Heródes wenfchte den Heiland duidelyk te kennen en te doorgronden, wie Hy was, en welke hoedanigheid Hy bezat, en dit was de juifle oorzaak waaróm de Heiland zich voor hem verborg: hy hoopte een Wonderwerk te zien , en dit wierd hem ge weigert : Hy vleidde zich, dat hy, door de meenigte zyner vraagen, s'Heilands gedachten zou peilen; maar, hem wierd niets geantwoord • dus ging het met hem gelyk Sirach zich uitdrukt : f» Veelenzyn door hunne inbeelding misleid, en door hunne gedachten in doolingegehouden. Hy verbeeldde zich dat de Heiland aan hem en aan andere Menfchen gelyk was, gedreeven door Eer en Glorie, en daarvoor alles onderneemende en opzettende; en deeze valfche inbeeLding bragt hem in doolinge. Hy, die, om de woorden van Paulus te ontkenen: (li) ydelyk op°eblaazen was door zyn vleefchelyk vernuft, en met zich-zelven-alléén teraade hing, verbeeldde zich dat indien de Heiland eenige buitengcmeene verdierven öf gaven bezat, Hy niet zoude aarzelen dezelve te vertoonen, en 'er zich op beroemen, aangezien tf; de Weetenfchap, gelyk Paulus zegt, opblaa/l. Doch, daar de Zaligmaaker zyn denkbeeld verydelde , ■ befloot hy hieruit , dat Zyne ftilzwygendheid voortkwam uit onmagt , en onbekwaamheid. Die gevolg, waarvan hy de waarheid in zyn eigen hart vond, fcheen hem zeeker ; en hoe meer hy zich tóelag om Jezus volgens deregelen derMenfchelyke Wysheid te weegen en te wikken, hoe minder hy Hem kende, en verloor aldus zich-zelven in zyne eigene onkunde, bewaarhédende in zyn' eigen Perzoon deeze groote en fchrikkelyke woorden van Paulus: (d)ik zal de Wysheid der wyzen te niet doen en Ca) Eccle. 3 26V (J,) Kol. a. 18. {e) r. Kor. 8. 1. (V; 1. _ l ip, ,8> ^  Lyden van Jezus-Christus. H7 en het verdund der Verftandigen verwerpen. De waare Wysheid is eene Dwaasheid voor degeenen die verkoren gaan; want, hetgeene onwys fchynt in God, gaat de wysheid der Menfchen te boven. Aldus wierd deeze Koning te leur gefield, die zich inbeeldde niet te kunnen bedroogen worden, en die een oordeel velde over de Godlyke Wysheid, naar de regels der Wysheid deezer Waereld , en (a) des vleefchs*, welke de dood en vyandin tegen God is. In plaatfe van met een leerzaam en ootmoedig harte bezield te zyn, (aangezien (b) God den Ootmoedigen genade geeft) waardoor hy zyn hart bereid zoude hebben om de woorden Gods en de Waarheid te ontvangen, was hy een Hoovaardige, welke God wederftaat, arglistig , geveinft en dubbel waardig om by een (c) Vos vergeleeken te worden*, diepzinnig, nieuws - gierig , ydel , laatdunkend, vlottende tusfchen het ongeloof, en den Godsdienlb begeerende nieuwe tékenen en wonderen, waardoor hyüod tergde: veréénigende in zyn'eigen'Perzoon de handel van veele Menfchen, die in den fchoot der Kerke te veel op zich-zeiven hennen, en op hunne Wysheid roemen, en die dus (d) afvallen .van d'Eenvoudigheid des Geloofs, die in Chriftus is. Immers, hoeveelsn zyn 'er niet, die op hunne eigene wysheid vertrouwen , redeneerende op eene vleefchelyke wyze aangaande de werken Gods enden zin der 'H. Schriftuure, (O die zy verdraaijen tot hun eigen verderf, en die ook, zo 't mogelyk ware, nieuwe tékenen en wonder-tékenen, met Heródes, zouden begeeren. Het was ook niet zonder reden dat onze Heiland Heródes niet antwoordde; want, by de reeds- aan* («0 Rom. 8. 6. 7- (*) i- p«. 5- 5. CO Luk' '3ld) 2. Kor. w> 3-- CO 2'Pet' 3- l6K a  148 Negen-en-vyftigste Meditatie op het aangehaalde redenen kunnen wy deeze nog voegen, namelyk, dat Hy den mond van Joannes, die tot hem gezonden was, om eenen Dans van eene hgtvaardige Dochter, toefloot, (a) en Hem in de Gevangenis deed onthoofden : Daar hy nu dien trouwen Boet-Gezant en ftemme van Chriftus niet had willen hooren , zo weigerde ook de Heiland hem eemg antwoord te geeven. Sedert (b) Joannes «evangeuwas, is Jezus in Galiléën gekoomen, prédikende tEvangélie van het Ryke Gods; maar, Heródes, fchoon Jezus hem zo naby was, verzuimde echter Hem te hooren. Hoe- verre het gerucht van Jezus Wonderen zich ook verfpreidde, ontbood hy Hem echter niet, en daarom, nu hy Hem hiergaerne gehoord hadde, achtte de Heiland hem hier ook Zyn Woord en Genade niet waardig. Deeze Hemelfche ■Elizéus heeft Heródes, den Godloozen Koning van Israël, (e) niet geacht, noch willen aanzien. Maar, wat ons aangaat; laat ons ons vafthouden aan het Geloof, hetwelk eens den Heiligen overgeleverd is : eilcht geene nieuwe Wonderen, want zegt de geleerde Gerfon : (d) De vóórgaande Mirakelen moeten U genoeg zyn, indien gy die gelooft, want, zo gy die met geloofde, zoudgy, die gy zien en hol ren zoud, óók niet gelooven , maar verachten en verwerpen. Volgt dan de vermaaninge van Paulus aan liinothéus gegeeven : (e) ó Timothéus ! bewaar het toebetrouwde Pand, mydende de heillooze nieuwigheden der woorden , en de wederzegginge der valjchgenoemde weetenfchap; en ( f) wacht (J dat gy door de dwaaling der dwaaze 'Menfchen niet vervoerd wordt, en vervalt van uwe eigene vastigheid. - Daarenboven, gelyk Heródes, toen hy Jezus zag, zeer (d) Mar. 14. I0. (b) Mark. r. i^. M . Ree , IA 00GeiCin «pd,.pair. W1. Timol6.\l(f)£'rlL 1%  Lyden van Jezus-Christus. 149 zeer bïyde was, weeft alzo dan ook verblyd, als gy Jezus ziet; niet gelyk Heródes, met eene vleefchelyke nieuws-gierigheid, noch gelyk deTyd-Geloovigen,dieHem (a) voor eenen tyd met biydfchap aanneemen , maar die geen' voortel in zich heeft; maar met eene geeftelyke vreugde en begeerte.(b) om Jezus te zien, gelyk Zacbéus, om in Hem te gelooven en Zalig te worden. Zyt dan iteeds begeeng en verlangende om Uwen Jezus en zyn Woord, in zyneH. Sacramenten, te moogen zien met de oogen des Geloofs. Wilt gy tékenen van Hem zien , bidt Hem dan, dat Hy dezelve aan U bewyze, en U opwekke uit den Dood der Zonden , dat Hy tot uwe harten en doove ooren roepe (c) Effetha, dat is: word geopend, opdat gy dus zyne ftemme en infpraake moogt hooren en aanneemen. Vraagt Hem' ook met veele woorden , met eene heilige drift, doch niet gelyk Heródes, maar als Paulus : (ij Heere, wat wilt gy dat ik doe? Hy zal U dan door de Ananiasfen, door uwe Leeraars antwoorden : doet boetvaardigheid : ftaat-af van den weg der ongerechtigheid : wandel in zyne Geboden en Inzettingen. Hy zal dan tot uw harte fpreeken, en, om met den Apoftel Petrus te eindigen : gy zult in Hem dan, (O m Welken gy gelooft, U met eene onuitfpreekelyke en heerlyke biydfchap verheugen, bereikende het einde uzvs Geloofs, de Zaligheid uwer Zielen. Amen. GEBED. Gefmaadde Jezus! Zo menigvuldig als. de pynèn van Uw Lyden zyn , zo verfchillende zyn ook de in- (V) Mat. 13. 20. 21. (b) Luk. 19. 3- CO Mark. 7. 34^ (d) Aft. 9. 6. (e> 1. Pet. I. 8. 9- K 3  150 Negen-en-vyftigste Meditatie op het innige finaadheden , die Uwe lydende Ziele , als om ftryd, doorbooren. Nu Ibat Gy voor Meiódes als een belagchelyk Schouwfpèl, waarop de gewaande Nieuws-gierigheid een arg'i,stig oog vefTH: terwyl verblinde Hoogmoed , en fnoode Onrechtvaardigheid , Uw Vonnis in haare een?ydigeSchaale weegt, en wikt. Aanbiddelyk Voorwerp bhzer mé.ielydende bewonderinge ! Hoe verdóovèn de (haaien Uwer Wysheid de vuurige raadfjngeri Uwer vyandelykeRechteren! Heródes, gedreeven door eene ydele nieuws - gierigheid , wil U door VV onderwerken kennen, terwyl Uwe Wysheid het Wonderwerk Uwer Stilzwygenheid beezigt, om Ü voor hem te verbergen. Lydende Jezus ! Hoe is het Treur-Tooneel van Uw Lyden voor ons eene Oeffen School van Onderwyfinge! Zo heilzaam als Uw Lyden voor ons is, zo leerzaam zyn ook voor ons deszelfs Vertooningen. Schoon wy, door het Geloof verlicht, U kennen ; beheerfcüt ons echrer eene ydele , een zondige nieuws-gierigheid Daar de Luïfier Uzver Majefleit den Onderzoeker verplèt, begeeren wy, met Heródes, Tékenen en Wonderwerken te zien,'even als of Uw Geloof ons U niet deede kennen Op Uwe veropenbaarde Kennisfe voegde het ons blydetezyn; maar, wy willen, als Heródes, onszelven, ons zondig zelf-belang-alléén betrachten, en U met kennen. Genadige Jezus! Ja; wy'. allen belaaden Uw Lyden met veele redenen, en veel tegenfpraaks. Vol van fchaamte bekennen wy Uwe Stilzwygenheid oneindig waardiger te zyn' dan Heródes. Wy kennen Ü , en verbergen ons vry willig; wy weeten Uwe Tékenen, en Wonderwerken , en verbaazen 'er niet over! Zal dan, ö gefmaadde Jezus! Heródes Lot het onze zyn ? Ach! "Neen, lydende Jezus, neen. Spreek Gy; Gy, die de Tolk Uws Hemelfchen Vaders zyt; Spreek Gy to  Lyden van Jesus-Chiustus. i§ï tot onze harten, en wy zullen onzen pligt erkenken. Geene nieuws - gierigheid zal'er by ons plaats hebben,dan alléén om U te kennen, en, kennende, grondig te beminnen. Geene Tékenen, geene Wonderwerken zullen wy van U eisfchen , dan alléén die, dewelke wy, van onzen kant, tot Uw welbehaagen, moogen volvoeren. Spreek dus tot onze harten, die, door Uw Lyden gereinigd, dan ook, als zoveele Lippen, Uwen Lof in Eeuwigheid ver breiden zullen. Amen. K 4 ' Z E S-  152- Zestigste Meditatie op het Z ES T IjG S TE M E D I T A T I E. Luk. 23. 10. ii. 12. Stabant autem principes mOndertnsfchen Ronden de facerdotum & felb^'JJ Overpriefters enSchriftconftanter accufantes^ geleerden,HemtefifrLk eum Sprevit autem il-1| befchuldigende. Maar, JumHerodescumexer-e^ Heródes, metzynHeir citufuo:&illufitindu-|| beeft Hem verfmaad en turn vefte alba, & re-** befpot, en Hem een wit fflifit ad Pilatum Et{| Kleed aangedaan heb. fafti fum amiciHero-H bende, zond hy Hem wedes 6c Piiatus in ipfa|| &r ^ p//^ ^ die: nam antea mimici ** dien zelfden dag zyn Heerant ad invicem.. || r.ódes en Pilatus vrien- * * i) Luk. 23. 10.  Lyden van Jeztjs-Christus. 155. latus befchuidigd hadden, alles tegen Hem uufpuuwende wat men bedenken of verzinnen kon, en hetgeene Satan, (d) de Vader der Logenen, hen ingaf"' By de befchuldiginge van oproer en muuerye, zullen zy die varf kerterye genoegd hebben, ako Heródes den Joodfchen Godsdienft was toegedaan , en waarain Pilatus zich niet zoude geftoord heb* ben. Zy zullen ook met alle magt opgeworpen hebben, wat fchade deeze Man in het gebied van Heródes veroorzaakt heeft; hoe dat dikmaals (b) eene groote fchaare van GWWén hem gevolgd i* ,die daardoor tot lediggang en een lui Leven geraakt waren , het huishouden en hun beroep hadden laaten vaaren, en, om Herodes tot wraak aan - te - zetten , zullen zy hem vóórgehouden hebben , dat Jezus hem voor een (V) Vos uitgefcholden had; dat Hy een Bloed-verwant van Joannes den Dooper was; hier-by zullen zy hem met die Eer-zucht getikkeld hebben, dat Hy zich een' onftervelyken naam zoude maaken, indien hy Jezus, die Pest van Staat en Kerke, van kant poogde te maaken Dit deeden zy heftiglyk,met grootenernft ,enop de venynigfte wyze , met een fterk gefchreeuw en een' geweldigen aandrang ö Gruwelyke onbefcbaamdheid! Zy waren reeds yoor Pilatus van Logenen overtuigd , en in alle hunne Lasteringen te kort gefchooten Pilatus had den Heiland van alle misdaaden vry - gefproken, zeggende : (d) Ik vind seenfcbuld tn deezen Menfch; en echter zyn zy zo onbefchaamd , dat zy wederom mer hunne oude Lasteringen voor Heródes durven verfchynen, vervullende aldus de fpreuke van Salomom, alwaar Hy zegt; (e)Een Godloos Menfch verhardt onbefcbaam- (a) Joan. 8. 44. (?) Mark. 3. 7- (0 ^uk. T3- 32-  156 Zestigste Meditatie op het delyk zyn gezicht. Maar, gelyk de Heiland Heródes geen antwoord gaf, alzo zweeg Hy ook op de befchuldigingen van den Joodfchen Raad; want,Jezus, die meer dan ééns getoond had,dat Hy de'f» gedachten der Schriftgeleerden en Pharizéën kennende was, wist hier ook, wat 'er in den Geeft en 't harte van Heródes omging, namelyk, dat Hy zich, de befchuldigingen der Overpriefteren en Schriftgeleerden weinig aantrok, befchuldigingen, niet-alleen van bewyzen ontbloot, maar ook ftrydig met het denkbeeld, dat Heródes van Jezus opvattede dien Hy als een'Menfch, onbekwaam tot groote' onderneemingen aanzag. Daaróm ook, toen hy (b) Jezus iveder-zond tot Pilatus, fprak, noch deed hy niets dat te kennen gaf, dat Hy Jezus voor een gevaarlyk' Menfch aanzag , wiens aanflagen waare of valfche , eenige ongeruftheid aan den Stadhouder konden of moeiten baaren. Onze Heiland had gefproken, ftaande vóór den Joodfchen Raad , (c) hy den leevenden God bezwooren zynde : Hy had (d) Pilatus meer dan ééns geantwoordmaar,Hy weigerde zyn antwoord aan de fchyn-heihgheid, aan de listigheid, aan de nieuws-gierigheid, en aan hem, die Tékenen zonder noodzaakt, lykheid begeerde. Door deeze ftilzwygendheid vervulde Hy,ten opzichte van Heródes en zyn gantfeh Hof, hetgeene Hy by de Jooden, by eene andere gelegenheid , had gefproken: (e) Tot een Oordeel ben Ik tn de Waereld gekoomen, opdat degeenen die niet zien , zouden zien ; en die zien, zouden blind voorden. Heródes nu op zyne ontelbaare Vraagen geen antwoord krygende, en hierdoor zyn'aanzienelyken Per- foon 0»)Mat. i« 24. 25 (^)Luk. 23. 11. ) op dien zei/Jen dag zyn Heródes en Pilatus vrienden geworden .-want, zy waren te-voor en vyanden te<*en dk'dnderen. ü Eene vyandfehap, naar alle waarfchynelykheid ontftaan , omdat (d) Pilatus fommige Galiléërs Onderdaanen van Heródes , terwvl zy met hunne jjfeïandeh bézig waren, had laaten ombrengen waar- door het Recht van Heródes gefchonden was. Dewyl dan Pilatus den Heiland , als een' vermeenden Ga!i'eeer,en dief» uit het gebied van Heródes was tot Heródes gefonden had, en Hem daardoor in zyn Rechts-gebied over Galiléën fcheen te erkennen y 00 Luk. 23. ir. (b) Aft. 24. 27." fcj Luk. 23. 1:. w 13.1. CO 33. 7.  Lyden vanJezus-Ciiristus. \6t nen,zo lag Heródes zyn misnoegen en opgevattenen haat ter-néder. Echter was het het oogmerk van Pilatus niet geweeft, om juift Heródes vriendfchap, door dit heen-zenden van Jezus, te erlangen, maar flechts om zich van dit moeijelyk rechts-geding met eere te ontdoen :door dit toeval, echter, wierden zy verzoend, en verëenigden zy zich om Jezus te vervolgen. Dit zien wy duidelyk uit het Gebed, hetwelk Petrus en Joannes, met hun Volk, tot God verheften, zeggenden : (iï) Heere! gy zyt 't die door den Heiligen-Geeft, door den mond van onzen Vader David, Uwen Dienaar, gezegd hebt: Waarom hebben de Heidenen gewoed, en de Volken ydele dingen voorgenoomen ? De Koningen der Aarde zyn opgeftaan, en de Vorften zyn t'zaamen-gekoomen , tegen den Heere en tegen zynen Gezalfden. Want, in waarheid, Heródes en Pontius- Pilatus zyn met de Heidenen en 't Volk van Isra'él t'zaamcn-gekoomen tegen Uw Heilig Kind Jezus, dien gy gezalfd hebt. Deeze booze verëeniging had David reeds Eeuwen te-vóóren voorzegd. De twee Volken, Jooden en Heidenen, wierden door de twee Hoofden, Heródes en Pilatus, verbeeld, welken ook deel namen aan dezelfde boosheid en onrechtvaardigheid. Zy waren Vyanden, en verdeeld door den Godsdienft, maar hebben zich t'zaamen in dezelfde misdaad verëenigd. Echter zyn deeze twee Volken , die eerft zo groote Vyanden waren, t'zaamen verëenigd (b) door het Bloed van Chriftus , dat zy geftort hadden ; dus heeft Hy ze beiden één gemaakt, en den midden-muur, die hen van-één fcheidde, (je weeten de Vyandfchappen,) in zyn vleefch breekende, en heeft ze beiden, in één lichaam, Gode,door het kruis, verzoend. Deeze twee Volken, Tooden en Heidenen, die Jezus gekruifl heb- f» Aft. 4. 24. tot 27. (O Ephez, 2. 13. i4« III. Deel. L  162 Zestigste Meditatie op het hebben, hebben dan toegebragt, om den middenmuur der affcheidinge te breeken door denKruis-dood die zy Jezus hebben aangedaan ; die (a) den Vréde heep koomen verkondigen, zo aan de Heidenen dia verre, als aan de Jooden , die naby waren. Maar echter zyn de twee Hoofden, Heródes en Pilatus' van die Vréde niet deelachtig geweeft. Beiden zyn ze om de t zaamenfpanninge, tegen den ZooneGods m dit Leven geftraft, en doorCajus beiden afgezet' en in balhngfchap gezonden , in één en het- zelfde Land, in twee naby-gelégene Steden , Hechts zes Uuren van elkandere liggende, (é) Heródes te Lions, en Pilatus te Vienne, alwaar hy ook,(V)in zo. veele rampen flor tte, dat by, uit wanboope, de handen aan zich-zeiven floeg, en zyn eigen Beul wierd, gelyk Eufcbius meldt. Aldus heeft de Godlyke voorzieni-. heid, hen beiden in de ftraffe verëenigd, gelyk zv verëenigd waren geweeft in dezelfde misdaad. Hun einde heeft dan beantwoord aan de woorden van den Propheet: (d) Die den Meejier over hen fpeeldc ts omgekoomen; de Befpot ter is aan zyn einde gekoo. men; en allen die waakten om onrecht te plee) u vervcji »» den, over uwe geeftigheid, geboorte, Eer-Ampten, rykdommen,pracht van kleederen,en andere c.eraaden, waarmede gy U opciert: alle-welke verheffing ondeugend is. Ook heeft Hy geboet voor onze drift . waardoor wy CO de vnendfchap deezer Waereld, die eene vyandfchap Gods is, met het Chnften Leven trachten te paaren. Voor alle deeze en dergelyke Zonden heeft Hy deeze verfmaadinge willen iyden. Daarenboven heeft Hy door zyne fpotlydinge willen boeten voor onze fpot-fmaadfchimp-woorden en daaden , waardoor wy onzen even-Menfch nadeel en fmerten aandoen. Hy heetc zich dan ook, ter verfmaadinge, met een wit Kleed laaten omhangen, om ons het witte Kleed, dat wy in den Doop ontvangen, en door de Zonden bevlekt en verlooren hadden, weder te verwerven, en om ons, gelyk de woorden van Ifaias luiden, te bekleeden Qd) met de Kleederen der Zaligheid, en het Gewaad der Rechtvaardigheid omtehangen. _ Schoon Heródes met de aantrekkmge van d;t witte Kleed, niets anders bedoelde, dan zyne fpot-en fmaadluft te voldoen , heeft hy echter hierdoor getuigenisfe gegeeven van de Koninglyke Waardigheid van onzen Heiland, 't Was hier met hem als met Katphas geleegen, die, fchoon onweetende,(e)gepropheteerd had , dat Jezus zoude fterven voor het Kolk - op gelyke wyze heeft Heródes, fchoon hy zulks niet beoogde , Hem echter als een' Koning doen aanzien, dewyl hy Hem met een Koninglyk Ge- f» 1. Kor. 4. 7. CO Jakob- 4- 16. CO 4- 4« (d) Ifaï. 61. 10. CO J°anL 2  164 Zestigste Meditatie op het Gewaad bekleedde: daarom zeidde de Propheet Zacharias van Hem: f» Ziet .'Uw Koning zal tot Ukoomen ; Hy is arm. Ziet hier dan Uwen Koning bekleed met een wit Koninglyk Kleed, om ons ten geenen dage tot Q) Koningen voor God Zynen Vader te verheffen. Gelyk de Priefters van ouds in het wit moeiten gekleed zyn , inzonderheid de Hoogepriefter, op den groten Verzoen-Dag, als hy in het Heilige der Heiligen moeft ingaan; alzo moeft ook onze Heiland, die in der Eeuwigheid Priefter was naar de orde van Melchifedech , op den grooten Verzoen-Dag van de geheele Waereld, ter vervullinge der fchaduwen, met een wit Kleed omhangen zyn, om hierdoor te toonen , datHy het waare Tegen-Beeld van alle de Priefteren was , Cc) en de éénige Hoogepriefler over het Huis Gods, die (d) door zyn eigen Bloed^ éénmaal ingegaan in het Heiligdom , eene eeuwige verlosfinge heeft te wege gebragt. De witte Koleur ftrekt ook tot een zinnebeeld van Onfchuld : dus gaf dan het witte Kleed, dat Heródes Jezus aandeed, getuigenisfe, dat Hy, om de woorden van Paulus te ontleenen, (e) heilig, onnozel , onhefmet , afgezonderd van de Zondaaren was. Hierom dan heeft Hy zich met dit witte Kleed laaten bekleeden , om (ƒ) ons gemoed te zutveren van de doode Werken der Zonden, en om (g) zich eene heerlyke Kerke te bereiden, die geen vlek of rimpel, of iets desgelyks hebbe, maar die heilig en onbevlekt zy. De Bruid kende ook haaren Bruidegom aan dit witte Kleed; des zy van Hem zegt : (£) Myn Beminde is blank en bloozende, on- f>) Zachar. 9. 9. (Z>) Apocal. 1. 6. (V) Heb. 10. 21. ^ " 9' CO 7. 26. Cn O» IA. U)EPheZ.5.27. (Vcant.5. 10. U) *'4  Lyden van Jezus-Christus. i6$ onder duizend uitgeleezen. Blank was Hy wegens zyne zuiverheid en onfchuld, en bloozend wegens zyn dierbaar Bloed , dat Hy voor ons vergooten heeft. Moogelyk zinfpeek hier de Bruid, wanneer zy haaren Bruidegom blank noemt, op het witte Kleed , dat Heródes Hem heeft aangedaan. Dit wit Kleed was ook een zinnebeeld van dat Kleed der Hemelfche Heerlykheid, met hetwelk Hy, naa zyn Lyden, zoude uitgedofcht zyn, gelyk Hy ook zelfs aan de Emmaus-gangers te kennen gaf, zeggende : O) Moeft de Cbriftus deeze dingen niet lyden , en alzo ingaan in zyne Heerlykheid ? Daarenboven moeten wy hier-by aanmerken , dat, toen onze Heiland zich op Thabor bevond, en (F) Moizes en Fdias met Hem van Zynen uitgang te Jerufalem fpraken, Hy aldaar,ter eener afbeeldinge der Heerlykheid, die Hy aanvaarden zou. van gedaante veranderde, en dat Zyne Kleederen wit en blinkende wierden. Hy heeft dan het Hemelryk door Zyn Bloed voor ons gekoft, en is daar-heenen getoogen ten onzen nutte, om aldaar (c)Plaatfe voor ons te bereiden, om ons, als Hy zal wederkeeren, tot Zich te ncemen, opdat wy ook moogen zyn daar Hv is. Het witte Kleed, dat men den Heiland aantrok, gaf ook de zuiverheid en onbevlektheid Zyner rechtvaardigheid te kennen , (d) opdat ons door Hem de rechtvaardigheid Gods zoude geworden , en wy daarmede bekleed zouden worden. Hierdoor heeft onze Heiland het zwarte Kleed der Zonden , waarmede wy bekleed waren, ons uitgetrokken, en een nieuw, (|. gezonden • en ziet ! illurn dimittam. ** Hem is niets gedaan des Doods waardig. Ik zal Hem dan gekaftyd laaten gaan. TIEt was eene God-fpraak des Heilands : Ca) JLJ. Niemand kan twee Heeren dienen:tweeHee ren , namelyk die eikanderen tegenftrydig zVn" Iemand kan anderzins wei twee, ja meerder Heeren O) Mat. 6. 24.  Lyden van Jezus-Christus. 171 ren dienen, die malkanderen ondergefchikt zyn, en éénerlei Bevél geeven; gelyk d'Apoftel Petrus zegt: (a) Weeft alle Mcnfchelyke Overheid, om Gods wille, onderdaanig, V zy aan den Koning, als aan den Opperften: 't zy aan de Stadhouders, als van hem {ƒ) Aft. 10. 38. fe) Luk. 19. 47. 48.  174 Een-en-Zestigste Meditatie op het hoopte dan , dat, wanneer hy de onfchuld van Jezus aan het Volk zoude v'oorgefteld hebben, hy Hem dan, door de gunft des Volks, zoude hebben kunnen loslaaten. Waarfchynelyk zal hy het Volk gewenkt hebben , om zich wat van naby te begeeven , opdat het des-te-béter zoude konnen hooren wat hy hen te zeggen had. Gy hebt my (fpreekt hy dan) f» deezen Menfch gebragt, als het Folk af keer en de: en ziet! Hem in uwe tegenwoordigheid ondervraagende ,vind ik s,eene fchuld in dien Menfch van hetgeene, waarmede ) Luk. 23. 4.  Lyden van Jezus-Chris tüs. 177 op zyne Befchuldigers. De misdaaden, die den Staat raakten daar gy zulk-een ophef van gemaakt hebt, heeft hy als eene dwaasheid zonder gevolg aangezien \ en door die fmaadelyke bekleedinge heeft Heródes genoegzaam openlyk verklaard, dat hy Hem voor een' al-te-eenvoudigen Bloed befchouwde, om Zich voor Koning optewerpen : en dus heeft hy Hem eerder het mededoogen , dan eenige ftraffe waardig geacht. Ziet hier dan d'Onozelheid van onzen lydenden ' Jezus door twee Rechters bevestigd. Immers, indien Ca) de getuigenis van twee Menjchen, gelyk Joannes zegt, waarachtig is, hoe-veel te-meerder blykt dan, uit den mond van twee Rechters, dat onze Jezus onfchuldig is ? Deeze getuigenis van Pilatus was ïntuffchen een groot en fchandelyk brandmerk voor de Joodfche Opperhoofden; want, dit was niet anders , dan hen in het aangezichte te verwyten dat zy valfche Getuigen , en onrechtvaardigen Betichters waren; dat zy door haat en nyd vervoert wierden; met één woord, dat zy'Lasteraars, en 'er alleen Qb) flechts .op uit waren om onnozel Bloed te vergte- tQfl Tot dus-verre had Pilatus zich deftig gekweeten; maar, thans begint hy zyne oude Romeinfche Deftigheid te verzaaken, en , om Salomon's woorden te gebruiken , (O in het Recht op den Perfoon te zien. Want, om de verbitterde gemoederen der Jooden niet ten eenemaale tegen-te-gaan , en om hunne eer en gezach nog eenigzins optehouden, zegt hy hen : (d) Ik zal Hem dan gekaflyd laaten gaan. Hy wil nier-mede zeggen : ik zal Hem geeslélen, en dan, met behoudenisfe van zyn Leven, los-laaten. Hy wil Hem Cd) Toan. 8- tfj C*) J«e«. 22. 17. Cc) Prov. 24. 23. (d) Luk. 23. i«. III. Deel. M  178 Een-en-zestigste Meditatie or het Hem dan de flxaf der Geesfelinge doen ondergaan niet als een Vóór-Bode van de aanfhande Kruisfiging; (want.naa de Geesfelinge wilde Pilatus Hem los-laaten) maar flechts als eene zachtere foort van ftraffe. Hy verbeeldde zich dat hy de Rechtzaake al wèi gehandhaafd hadde,indien hy onzen Heiland flechts van den Dood konde bevryden , fchoon Hy ook eene Geesfeling moeite ondergaan. Hoe wel heefc niet de wyfle der Vorften gezegd: (a) De Wenfcb van denGodloozen is, beul te hebben by den Allerboost en. Pilatus wilde den onfchuldigen Jezus laaten geesfeJen, en eene Hémel-tergende ongerechtigheid begaan , om den Jooden eenig genoegen te geeven, en hunne achtbaarheid, zoveel mogelyk was, te eerbiedigen. Had ooit de wvze Prédiker reden om uitteroepen : (b) ik heb de Godloosheid gezien in de Vierfchaare, en d'Ongerechtigheid in de plaatje der Gerechtigheid, het was hier, alwaar Pilatus onzen onnozelen Jezus wil laaten geesfelen, om de Godlooze Jooden te lief-koozen, en in hunne boosheid te ftyven. Deeze gehoudene handel wys van Pilatus fchetst ons zulk-een' Menfch af, die gaerne twee Heejen wil d-enen , de Gerechtigheid, en de Ongerechtigheid, Jezus, en de Jooden, God, en de Waereld, Cc) eene vergaderinga van den hozen Vyand. Hoe zorgvuldig behooren wy niet te *;yn, om ons niet aan Pilatus gelykvormig te maaken .' De mond des HeiJands zegt ons, dat het onmoogelyk is, Cd) twee Heeren t'zaamen te dienen, en dat wy dus God en de Waereld niet te-gelyk kunnen ten dienfte ftaan. De liefde tot God, en de liefde tot de Waereld, dulden geene t'zaamen-wooning. Eerder zal het Wa- tet (a) Prov. 12. is. Q) Eccle. 3. 16. (O Apocal. 2. 9. (4) Mat. 6. 24.  Lyden van Jezus-Christus. 179 ter zich met het Vuur, en het Licht met deDuifternisfe zich verëenigen , dan God met de Waereld. God en de Waereld zyn twee Vyanden, die zich onderling onöphoudelyk tegen - ftrydig zyn. Dit tuigt d'Apoftel Jacobus : O) Weet gy niet, (zegt hy) dat de Vriendfchap deezer Waereld Vyandfchap r,iet God is'? Wie dan Vriend wil zyn van deeze. Waereld, die wordt Gods Vyand; Immers, d'eene Liefde fluit d'andere buiten: men kan niet te-gelyk Oost-, West-, Zuid», en Noord waards zien, zo - min als op den zelfden tyd naar het Waereldfch iEgypten, en naar het Hemelfch Kanaan reizen, (h) Wilt dan niet, (volgens de vermaaninge van Paulus,) deezer Waereld gelykvormig worden , maar vlugt derzelver bedorvenheid. Het was de Leer van eenen Heidenfchen Plato, dat men om drie redenen eene plaatfe vlugten moet, ten eerfte, indien dezelve meerder fchade dan voordeel aanbrengt; ten tweede, indien het getal der Kwaaden grooter is dan dat der Goeden ; en, eindelyk, wanneer een Tyran het Opper-gebied voert. Soort - gelyke zaaken ; zyn 'er immers in de Waereld te vinden; want, de vcrmaakly kneden der Waereld zyn op 't laatft veel bitterer dan zy in 't begin zoet waren, 't Is met het zoet der Waereld geleegen als met (c) de lippen van eene Floer e, die eene druipende Hinig- raat zyn, en wier keel zachter is danOlie, maar wier einde bitter is als Alfem; en f'cherp als een twee-fnydend Zwaard, (d) Het lagchen van de Waereld is met droefheid gemengd, en haare vreugd met rouwe. Hieruit blykt dan , dat wy ons geen voordeel, maar wel grootere fchade bewerken , wanneer wy ons aan de Waereldfche Men- (a) Jak. 4. 4. (b) Rem. 12. 3. (O Pwv. 5. 3. 4- (<0 '4- J3» M 2  i So Een - en - zë stigste Meditatie op het Menfchen gelykvormig maaken. Wat vrucht kan men trekken uit die zaaken, over welke men zich naderhand fchaamen moet? AH' wat in de Waereld is, is Hechts fchyn en fchaduwe : 't zyn alle dingen die fchielyk verdwynen: daarom zeidde deEvangélifl Joannes : (a) De Waereld gaat voorby, en ook haare begeerlykbeid. Waar is 'er ook vreezelyker Tyran te vinden dan de Duivel, (£) de Bebeerfcber van de Waereld , gelyk Paulus hem noemt , en (Y) die een Menfchen-Moor der van den beginne af was denWelken wy, zoveel in ons vermoogen is, vlugten moeten. Wy moeten ons wachten van hem niet te naby te komen: Indien (d) David den Reuze Goliath van- naby ware genaderd, hy zoude hem met zyne handen verplet hebben ; maar , daar hy eenige fchreeden van hem afbleef, kon hy hem, met den Slinger, den Steen tot in zyn voorhoofd werpen,en hem aldus overwinnen. Indien wy dan de Waereld willen overwinnen , moeten wy dezelve niet naderen , maar van haar vlugten. De Waereld is vol van zondige gelegenheden; deeze moeten wy myden,willen wy niet door dezelve vervoerd worden: 't is hier, gelyk Sirach zegt: (e) die het Gevaar bemint, zal 'er in vergaan: hier gold de vermaa-"0 ning van Paulus: (f)gaat uit het midden van hen, enfeheid üaf, zegt de Heere, en raakt niet aan het geene onrein is. d'Apoftel Jacobus,- ons willende toonen hoe wy ons ten deezen opzichte te gedraagen hebben, zegt: (g) de zuivere en onbevlekte Godsdienflby God onzen Vader is deeze: zich-zeiven onbefmet te bewaar en van deeze Waereld: geen deel (a) i. Joan. 2. 17. f» Ephez. 6. 12. r» Joan. 8.44.' (V) 1. Reg. 17. (O Eccle. 3. 27. 4 (.ƒ) «• Kor- 6.17. (g) Jak. 1. 27.  Lyden van Jezus-Christus. i8t deel te neemen aan iets dat der Waereld, of haare begeerlykheden, aangaat. Gelyk Pharao eenmaal tot Moizes fprak: (a)Gaa,doe den Heere offerande ; maar, laat uwe Scbaapen en Kudden blyven, alzo is de Duivel ook wél te-vreeden, dat wy God beminnen, indien wy flechts hem óók een deel laaten, of iets dat in dc Waereld is liefhebben. Doch, aldus moet t ( wy niet handelen : wy moeten met Moizes antwoorden: Cf) Alle de Kudden zullen met ons trekken: daar zal niet èéne Klauw van achter blyven; alzo moet 'er ook by ons geene de minfle begeerlykheid of genegenheid tot de Waereld overblyven : wy moeten ons gedraagen gelyk de leerlingen van Jezus, die zelfs (c)het flof van hunne voe* ten affchudden, om alzo van die ondankbaare Steden „ die hen niet ontvangen wilden, niets mede-te-neemen. Ja, wy moeten ons zelfs afzonderen van die-; geenen die de Waereld beminnen, opdat wy door dezelven niet befmet worden ;want, (d) die Pik.aanraakt, zegt de Prediker, zal daarvan befmet worden. Immers, de ommegang met de Waereldlingen doet ons de-zeiven gelykvormig worden. Wy worden door de Boozen zeer-ligt vergiftigd: hierom zeidde Salomon : (e) Houd geene vriendfchap, met eenen grammoedigen Menfch, noch wandel niet met eenen Woedenden , om moogelyk zyne Wegen niet te leeren. Een Spiegel mooge zo zuiver zyn als hy kan, indien de Adem by-koomt, zo is hy daadelyk beflaagen : gy moogt nog-zo zuiver weezen, indien gy met de Boozen verkeert, gy word door dezelven befmet. Dit was David bewuft, toen hy uitriep: (ƒ) met den Heiligen zult gy Heilig zyn, en met den Vroomen zult gy Vroom zyn, en met den Op. rech' Qd) Exod. io. 24. (b) —— 10. 26. (c) Mat. 10. 14. {d)Ecüe. 13. 1. (e)Ttov. 12. 24. 25. (ƒ) Pl'al, 17, 26. 27. M 3  \%2 Een - en - zestigste Meditatie op het rechten zult gy Oprecht zyn, en met den Verkeerden zult gy verkeerdelyk handelen. Het kwaad gezelfchap is als een' fterken ZeilHeen, door welken den Waereld veelen tot zich trekt. Hadde Salomon geene Afgodifche Vrouwen getrouwd , hy zoude geen Afgoden-Dienaar geworden zyn, en indien de Israëlitcn, ten tyde -an Nehcmi*',J zich met geene Heidenfche Vrouwln vermengd hadden, dan zoudrn hunne Kinderen geene Azetifche Taaie gefproken hebben. Met recht zegt dan Paulus : (a) dat een weinig Zuur- deeg het gamjcbc beftag Zuur maakt. Wy moeten tb) de Waereld, en alf war in de Waereld is, gebruiken, als of wy ze niet gebruiken. S'ócratès ilrekt ons hier tot een' Leer-Meefter: Wacht U,(fprak deeze Heiden) van de Waereld, en denk, dat all'wat in de Waereld is heete Kooien zyn :waarlyk! de Waereld is gelyk aan 't Vuur : die 'er zich éen weinig van bedient, verwarmt zich; maar, die 'er te veel van gebruikt, brandt zich. Nergens worden 'de Menfchen meerder in bedroógen, want, iedereen waant, dat hy de Waereld, en all' wat'er in is bezittende, gelukkig is. Dit-alles fchynt hem zoet ën aangenaam; maar,waarlyk!men mag denzulken wel toeroepen hetgeene de Propheet uitriep : (c) S Myn Volk ! die Ugelukkig noemen, bedriegen U, en zy doen U den Weg mishopen dien gy bewandelen moet; want, het is met Deezen geleegen als met de Melk, die Jahel aan Sifara te drinken gaf, welke hem wel zoet fmaakte, maar hem Cd) den Doodflaap verwekte De Waereld en alle haare behoorlykhejd is gelyk aan den () Prov. 10. 7. (c) Joan. ij. 40, 00 Job. 2. 4. fe) Mark. 15. 7.  Lyden van Jezus-Christus. 103 zyne wettige Overheid , die van God over den Menfch gefield is, opteftaan : dies zeidde Paulus : fa) Alle Menfch zy de Magten, die dOverheid hebben , onderdaanig i want, daar is geene Magt dan van God, en die 'er zyn, zyn van Godgefchikt._ Daaróm, die de Magt wederftaat, weder/iaat Gods fibikkinge. En die dezelve weder-ftaan , behaalen 0"'er zich eene verdoemenisfe. By deeze had hy nog eene grootere Zonde gevoegd, namelyk, die van een Doodflag. De gevangenis nu van deezen Booswicht, meent Pilatns, zal het rechte middel zyn , om Jezus ia vryheid te ftellen. f» Dewyl zy dan gelyk Matheus zegt, 'te-weeten het Folk, dat hy fzaamen-geroepen had, (V) vergaderd waren, vraagde Pilatus hen : Wien wilt gy dat ik Uloslaate, Barabbas, of Jezus, die genoemt wordt Christus ? Pilatus dan, op het Vóór-portaal van zyn Paleis ftaande , (lelt hen in 't openbaar deeze Twee vóór om Eénen uit Deezen te verkiezen, Béltal, ot Cbriftus, de Duifternisfe,of V Licht; een gevloekte Boosdoender , of {d) den Heiligen der Heiligen ; een' Oproermaaker , of Hem, wiens uitfpraak wasr (e) Geeft den Keizer, wat den Keizer toekomt, en aan God wat God toekomt; een' Roover, of (ƒ} Dien* al wèldoende, dóór het Land trok, en genas; een Doodflager, of (g) den Geever des Levens;ja Dien aan yderëen het Leven, den Adem geeft, in Wien fV) wy keven, ons roeren, en het weezen hebben. Opdat nu Pilatus in zyne listige ftaatkunde zoude flaagen,heeft hy, uit de toenmaaligenGevangenen, den allerbooften en beruchtften Kwaaddoender, den Oproermaaker en Moordenaar Barabbas gekoozen, ta\ Rom IS. 1. 3- (O M«. 27. 17. O) Luk. 23- 13$ DaT'9! 24. OOV d 21 (ƒ) Aft. 10. 38. 111. Deel. N  I#4 TWÊE- EN- ZESTIGSTE MEDITATIE OP HET en hertr nevens Jezus, dien hy reeds onfchuldic verklaard Had. gefield. Hy was in vafte verbeelding dat het Volk , uit óorzaake der groote ongelvkheid, die 'er tusfchen deeze Twee was, onzen Heiland zouden verkiezen, te-meerder, dewyl zy, vóór vier dagen, Hem- als hunnen Koning in Jerufalem hadden ingehuldigd , onder het geroep en gejuich • (ff) Gezégend zy de Koning, die daar koomt in den Naamv des Heeren-: (b) Hofanna den Zoone van David. Om het Volk hier-toe nog roeerder te beweegen, voegde Pilatus,. vóórbedachtelyk,daarby• die genoemt wordt Cbriftus. Hy had ook,- vooraf* aan het flot der Keur-geevinge, naar hef verhaal ydrrMarkus en Joannes, gezegd: (0 Wilt gy dat ik U den ■ Koning :der Jooden los-laat e ? (d) Hy oordeelde, dat de klank, dier beidé, benaamingen, eenen byzoödere» ingang by hén zoude hebben, en niet \veinig'-opr;han gemoed vermogen, om Jezus los te feegeeren , aangezien het onderfcheid tusfchen JeZus, en Barabbas, eenen gruwelyken Menfch, en êö Pefr der Stad, al te groot was. : Maar, Pilatus, die alreeds- eenen kwaaden Weg was ïngeflaagenyen getoond had,dat hy (e) d'Eeïe der Menfchen lïcver 'had gehad, dan d'Eere van God volgde hier weder het zelfde fpoor, en week on nieuw yan zyn Ampt en PJigt af. Immers, daar hv betuigde en zeidde: (f) Weet gy met, dat ik viagt heb om Jj los-te-laaten* moeft hy zulks nu ook ten uitvoer gebragt, en om geen' Menfch het zy groot of Hein, aanzienlyk of gering, het Recht gekrenkt hebben. Hy moeft, zonder aanzien van Perzoonen ,'den Verdrukten gerechtvaardigd, en den Onnozelen uit de handen der Godloozen gered heb. . ., ben. Op Lult. 10. *8.- (b) Mat. ir. 9. (c) Mark. iS. o. {dj Joan. i«. 39. — I2> ^ £ ^  Lyden van Jezüs-Christus. 195 ben. Hadde hy de fpreuke van Salomon opgevolgd » daar hy zegt: f» Het is niet goed den Perfoon van den Godloozen aan -te- zien, om in het Gerechte van de Waarheid af-te-wy ken; hy zoude, voorwaar! in zoveele dwaalingen en misflagen niet gevallen zyn. Voorëerft , viel hy in de Zonde van onrechtvaardigheid; want, hy ftelde een' rechtvaardig en onfchuldig' Man in gelyken rang met een' Gooloozen, en Doodfchuldigen, en was oorzaak, dat het Volk,door die daad, Jezus als een'Dood-ichuldigen aanzag. Hier toonde hy dat hy van het getal diergeenen was, die, Volgens de taal van Paulus, zeggen: f» Laat vns kvjaad doen, opdat er goed van hoome. - Ten tweede , hy ftelde den onnozelen Jezus aan het gëvéai van de zelfde ftraffe bloot, die de Doodfchuldige Barabbas verdiend had. Daarërtboven , indien de Heiland door de gunfte des Volks ware los-gelaaten, dan zoude Zyne onfcnuld hierdoor ontluifterd zyn gewórden; aangezien zyne Vyanden zouden ?ezegd hebben, dat Hy den Dood wel fchuldig was geweeft, maar door de bede van het Volk, dat Hem fterk aanhing, en meer dan eens belet had (c) de handen aan Hem te (laan, was vry-gelaaten. Ten derde, het ware de pligt van Pilatus', als Rechter, geweeft, Hem-door het Recht, en niet door gunft , uit de handen Zyne Vecdrukkeren te verlosfen : hy moeft tot zynen roem, met Tob , hebben konnen zeggen : (d) lk brak de Bak- Tanden des Ongerecbtigen aan (lukken, en tk rukte hem den roof uit zyne Tanden. Hier- by kwam nog eene onvoorzichtigheid; want, hy liet de uitkomft aan de befcheidenheid eener raazende Meenigte, die reeds, door nydige Overpriefters en («) Prov. 18- 5ft) Luk. 20. 19. (b) Rom. 3. 8., OO Job. 20. 17, N 2  lOD* TWEE-EN-ZESTIGSTE MEDITATIE OP HET Ouderlingen, tot het vergieten van onnozelBJoed aangehitft wierd. Hy maakte het wispeltuurig Graauw totRechter,in plaatfe dat hy-zelv, als Rechter, uitfpraak moeft gedaan hebben, opvolgende de Lesfe van den wyzenSirach, daar hy zegt: (a)Strydt voor de Rechtvaardigheid, ter beboudenisfe van uwe Ziele: en kamp voor de Gerechtigheid tot den Dood toe» Door deeze zyne onvoorzichtige voorftellinge, fneed hy zich-zelven alle gelégenheid af, om voorders iets, ter ftaavinge van 's Heilands onfchuld, met réden te konnen voortbrengen, en aldus wierd hy, volgens de uitdrukkinge van Salomon, (b) door de woorden zyns monds ver/lrikt, en door zyne eigene rede gevangen ; aangezien het Volk tegen zyne verwachtinge uitriep: (c) Laat ons Barabbas los ; waarop ook volgde, dat onze Heiland door deeze wuste Meenigte veroordeeld en verworpen wierd , daar het alömme uitriep : neem Deezen wech , en maak Hem van kant. Immers, daar hy Jezus met Barabbas gelyk fielt, worden zy ook beiden alsMisdaadigers onderftelt,en te-gelyk waardig of onwaardig om ontflagen te worden. Zy kunnen beiden niet los-gelaaten worden : Barabbas dan vry-gebéden zynde van't Volk, volgt, datjezus geftraft moet worden : en dus wierd Pilatus door zyne eigene onvoorzichtigheid verfchalkt: hy had zich den wenfch van David waardig gemaakt, zeggende: (d) Dat het net, hetwelk hy ge/pannen heeft, hem vange : dat hy valle in zynen eigen flrik. Gelyk Barabbas, door eene al - te - groote toelaating en dwaaze oogluiking zyner Ouderen bedorven was, dermaate dat hy tot Oproer en Moord verviel , alzo moeten alle Ouders uit dat vóórbeeld lee-; 00 Eccle. 4. 33. (J) Prov. 6. i. (c) Luk. 33. 18. (d) Pfal. 34. 8.  Lyden van Jezus-Christus. ion. keren in tyds te waaken, en voor eene goede en deuHdzaame opvoedinge hunner kinderen zorge te draagen : zulks was de vermaaning van den wyzen Sirach , zeggende : Ca) Hebt gy Zoonen ? onderrechtze, en buigze van hunne kindsheid af. Het rysje moet vroeg geboogen worden, terwyl 't nog zwak ïs, eer de boosheid en de bedorvenheid der natuure begint uittebotten. Eene al - te - fiappe opvoeding is oorzaak dat de natuur, fteeds ten kwaade geneigd, haar ten verderve ftrekt; hierom zeidde: Sirach te recht: Cb) Een Paard, dat men niet temt, zal Rug moorden : en een Kind dat flap gehandeld moor At, zal op den bol raaken. De noodzaakelykheid eifcht dan, dat men van hunne kindsheid af ben een gebit van vreeze in den mond legge, en hunne kwaade neigingen door de tucht-roede tégen gaa : hierom zeidde ook de wyfte der Vorften : (c) Onthoud aan uw Kind de Kaflyding niet; want, het zal daarvan niet fterven, ah gy het met de Roe-, de (laat. Gy zult het met de Roede ftaan : en zyne Ziele van de Helle verlosfen. Waarin hy anderzins, door de boosheid, door de opvolginge zyner kwaade driften, en een baldaadig Leven, geraaken zoude. Immers , ziet men de gebreken der Kinderen door de vingeren , eerlang beginnen zy te] ontaarcden en fpatten hoe langer hoe meerder uit, zodat zy eindelyk zich m een tydelyk en eeuwig verderf neêrftorten, gelyk aan Barabbas blykt. Volgt liever de Lesfe van den wyzen Sirach : (d) Onderwys uwen Zoone, buig zynen nek geduurende zyne Jeugd , en beuk zyne Zyden , als hy nog een Kind is; by mogte anders verbarden , en naar Uniet luifteren; en gy hartzeer daarvan hebben. Kaftydt hen dan, als zy kwaad bedry- ven, Cd) Eccle. 7. as. O) 30 *• h) Prov. 23. 13- m. Cd) Eccle. 30. 12. 13. N 3  ij} 8 TweE-EN-ZESTIGSTË MEDITATIE OP HET ven, terwyl 'er nog hoop is, want, de tucht werkt uit, dat de Ouders vreugde, vergenoeginge en eere aan hunne Kinderen genieten, gelyk Salomon ge' tuigt: (a) Tuchtig uwen Zoön, cn hy zal U verkwikken; en vermaak geeven aan uwe Ziele. Maar helaas ! niets word 'er meer verwaarelooft dan eene goede opvoedinge der Kinderen. Veelenmeenen dat wanneer zy hunne Kinderen, naaft God, flechts het natuurlyk Leven gegeeven , en hen ter Waereld gebragt hebben , zy reeds hunne Taak volbragt hebben. Zy zien het onbetaamelyk gedrag hunner Kinderen , en zy berispenze niet; Zy hooren hunne booze daaden , en zy kaftydenze niet • zy geeven hen alles wat zy droomen en begeeren en voeden hen in hun kwaad , en zulk-een gedrag draagt by Godlooze Ouders den naam van Kinderliefde. Maar, de fchranderfte der Vorften weet ons biervan béter te onderrechten, daar hy zegt • (bi Die deRoede[paart, haat zynen Zoone; maar, die hem lief heeft, is vlytig in hem teftrafcn, en te onderrechten. Wat doen zulke Ouders, die alles door de vingeren zien, en hunne Kinderen laaten opgroeijen in alle boosheid, hovaardy, Waereldfche pracht , en vleefchelyke begeerlykheden , anders dan dezelve, niet voor den Hemel, maar voor de Helle opvoeden ? Deeze zyn niet ongelyk aan de Godlooze Israëlieten, die hunne Kinderen aan den Moloch opofferden: (O zy Offeren (zegt David) bühne Zomen, en hunne Dochteren aan de Duivelen, o Ongelukkige Ouders 1 denkt gy dan niet, dat God eenmaal het(d)Blocd uwer verwaarloosde Kinderen van uwe handen zal eifchen ? God heeft de Zielen uwer Kinderen U ter bewaaringe gegeeven, en haarenZoone Salomon, om henin de vreeze des Heeren optevoeden. Hoe ftrekte hec met tot of voor de Moeder, en Grootmoeder van Iimotheus, dat Paulus van hem kon zeggen ? (e\ weetin S " ** "f> * 2 vJZV™,' Ó,°UderS *dat gy UWe Kind£re" oprecht hef hebt: zyt geene oorzaak dat uwe Kinderen door eene dwaaze liefde, verlooren gaan, £ ü wc droefheid ftrekken; maar volgt de Lesfe van Sirach welke zegt: (f) Diezynen %me Bef beeft hem dtkwyls met de Roede; opdat by iadeihanZZ hem W «ü. 33. 12. (O 2- lm. 3. 15. (f) Eccle. 30. u  Lyden van Jezus-Christus. 201 hem. verblyd zy. Houd - aan, tydig en ontydig, met hen de Deugd en Godvruchtigheid in-te-prenten. Deeze fchat is hun waarder dan alle Aardfche goederen die gy hen ten erfdeel moogt nalaaten. De Aardfche goederen kunnen zy door Brand, Bankbreuken , of andere Ongevallen verliezen; maar deeze fchatten kunnen hen niet ontnomen worden. Nu dan, gy Ouders! gedraagt U zó in de zorgvuldige Kindertucht en de Ondervvyzinge ter Godvruchtigheid , dat God van U, als van Abraham, kan zeggen: (a) Ik weet dat by zynen Kinderen en zynen Huize, naa hem beveelen zal, den Weg des Heeren waarte - neemen, en te doen hetgeene gerechtig en rechtvaardig is. De Kinderen zullen, daarenboven, U hunne dankbaarheid bewyzen, wanneer zy tot hun verftand en jaaren zullen zyn gekoomen , en gy zult alsdan trooft en vreugde aan hen beleeven; want, Salomon zegt: (&) een wyze Zoon is de vreugd van zynen Vader, ó ! Welk- eene vreugd zal 't voor U zyn, wanneer gy uwe Kinderen zó opgevoed hebt, dat zy ten bekwaamen tyde God eens dienen kunnen, en het Gemeene-beft ten dienfte ftrekken: alsdan zult gy naa uwen Dood in uwe Kinderen herleeven ; want, in deezen wordt de waarheid van Sirach's woorden bevestigt : (c) ah de Vader van zulken fier ft, is het zoveel als ofby niet gefiorven ware: want, hy laat "er een achter, die hem gelyk is, in de Deugden, en de Vreeze des Heeren. Tot welk-eene biydfchap zal het U eindelyk ftrekken, waneer gy in dien grootenOordeel-Dag, door eene heilige opvoedinge uwer Kinderen, de Zaligheid zulc verkrygen , en ("om met de woorden van Paulus te eindigen,) tot God zult konnen zeggen: (d) Zie hier Ik en myne Kinderen, die God my gegeeven heeft. Amen. (a) Gen. 18. 19. (i) Prov. 15. 20. (t) Eccle. 30. 4. (d) Heb. 2. 13. N $ GE-  202 Twee-en-zestigste Meditatie op het GEBED. Lydende Jezus! Hoe wordt Uwe Godlyke Rechtvaardigheid, Uwe onbevlekte Onfchuld, op't zeerft gefchonden en bevlekt! Ach! zult Gy dan nimmer over de magt Uwer vyanden zegevieren? Gy, in wien nooït eenige zonden te berispen, en in wiens mond nooit eenig bedrog te vinden is geweeft, Gy word in rang gelyk gelteld met eenen der sfgruuweJykfteBooswichten! Gy, óLam zonder vlekken!Gy moet ter Doodllraffe bewaart, terwyl een flraffchuldige , een gevloekte Barabbas, het Uitvaagfel der Waereld, los zal gelaatcn worden! Ach! met welke verwisfelende fmerten worde Uwe lydende Ziel doorboort! Hoe zytGy, op het Toneel van Uw Lyden, een Man van fmerten! Maar, helaas! vergeefsch betreuren wy Uw Lyden; indien wy in het-zelve onze eigene zonden niet beweenen... Gy wordt door Uwe vyanden, achter Barabbas geftelt; maar* ach! hoe dikwerf (tellen wy ons zondig zelf-belang boven U ! De fchyn-goederen der Waereld maaken ons tot Slagtöffers onzer begeerlykheden, terwyl wy U, die het waare en weezenlykeOpperGoed zyt, uit ons harte en genegenheid verbannen. Hoe dikmaals wordt Gy in de weldaaden-zelve, die Gy ons bewyft, achtergeftelt; daar wy de goederen deezer Waereld, die wy, volgens de vermaaninge van Uwen Apoftel, gebruiken moeden, als of wy ze niet gebruikten , aan onze (treelende begeerlykbeden opofferen. De kinderen, die dierbaare panden waarmede Gy de Echtftaat zegent, en die U-alleen behoorden toegewyd te zyn geeven wy aan de omhelzingen der Waereld over , terwyl wy intusfehen dezelve aan eene zondige losbandigheid overlaatende, in hun eeuwig verderf (torten. Wat is dit anders , ö lydende Jezus! dan, met Uwe onrechtvaardige Rechters, U achter Barabbas ftel.  Lyden van Jezus-Christus. 203 {lellen? Gedoog, gefmaade Jezus! gedoog zulk-eert {"nood wangedrag in ons niet , in ons , om wie Gy achter eenen heilloozen Barabbas gefteld wierd. Laaten wy veel-eer, door het gevoel der dankbaarheid verrukt, met Uwen boetvaardigen David, onöphoudelyk uitroepen: Wat zal ik den Heere weder. Jeeven voor alle weldaaden, die Hy my gedaan beeft ? Gun, ö lydende Jezus ! ons hiertoe Uwe Genade 1 Dan zullen wy U, als ons éénigft Begin en Einde, U oneindig-hooger waardeerende dan de Waereld en alle haare bêgeerlykheden , U ook, hier-namaak, als ons eeuwig Begin, en eindeloos Einde, voor Eeuwig genieten, loven en pryzen. Amen. DRIE-  204 Drie - en - zestigste Meditatie op het ««««««««^«««««««««««««^^^^^ DRIE-EN-ZESTIGSTE MEDITATIE. Matt. 27. 18. ip, Sciebat enim , quod pet**fTant hy wifl wel, dat t invidiam tradidiffentf | zy Hem uit nydigheii eum- ** geléverd hadden. Sedente autem illo^| Ook terwyl hy op pro tribunali , mifit** den Rechterjloel zat, ad eum uxor ejus,di-||: üet zyne Huisvrouw eens: nihil tibi, & ju-*H* hem zeggen : Bemoei fto illi. Multa enimfl gy U toch met dien palTa fum hodie per** Rechtvaardigen niet; vifum propter eum. want ik heb heden in den droom veel om Hem geleeden. WY leezen in 't Boek der Scheppinge een Geval, vol van geheimenisfe, in het Huis van O) Ifaak voorgevallen; namelyk, hoe Jacob, de jonger Zoon, in plaatfe vanEfau, zyn ouder Broeder, van zynen Vader Ifaak is gezégend geworden. Ifaak had Efau, zynen oudften Zoone, den Zégemtoegelegd, hem zeggende: (*) Als gy op de jagt iets gevangen zult hebben, maakt daarvan een fpyze, gelyk gy weet dat ik begeere, en brengt het my', opdat ik daarvan eete : en dat myne Ziel U zé «ene eer ik flerve. Efau op het Veld zynde, verfchynt Jakob, op aanraadinge van zyne Moeder, met zyns Broeder's Kleederen aangedaan, (c) en heeft listelyk zyns Broeder's Zégen wechgenomen; welke Zégen voor- , 00 Gen. 37. (O — 3. 4. (e) 35-  Lyden van Jezus-Christus. 20^ voornaamelyk in Geeftelyke goederen, in Christus beftond; en dus is de Jongfte, de Eerftgeboorenen vóórgetrokken : op gelyke wyze zyn de Heidenen den Jooden vóórgegaan, waarvan dit Geval tusfchen Jakob en Efau een leevend afbeeldfel was. Efau, of Edom, fchetfte het ontaartde Joodfche Volk af, hetwelk den Melïïas verworpen en gekruift heeft, gelyk het daaróm by de Propheeten, meer dan ééns, onder den naam van (a) Edom vóórkoomt, aangezien het met 0/0 Efau's aart en gemoed bezield was. Want, gelyk deeze op uitterlyke voorrechten , als zyne Eerftgeboorte , (alhoewel hy dit Recht voor een (c) Erweten - kookzel verkoft had,) fteunde, en hierdoor waande grooter te zyn, dan zyn Broeder, te-meerder, daar de Zégen van zynen Vader hem daarenboven was toegedacht, alzo {leunden ook de vleefchelyke Jooden op hunne Eerftgeboorte, Befnydenis, (d) Verbond, de Wetgeevinge, den Godsdienfl en de Beloften, en meer uiterlyke Vóórrechten, waaróp zy meerder dachten dan op de waarachtige Geeftelyke Goederen , en Zégeningen van Abraham, in den Heiland eenmaal te genieten : des zy Hem ook met zyne Geeftelyke Zégeningen en Weldaaden verworpen hebben. Daarentegen was Jakob een vóórbeeld van de Heidenen, welken de aangebodene Zaligheid, en de Geeftelyke Goederen in Christus-Jezus aannamen; waaróm God ook de Heidenen den Jooden, die (e) Hem niet aangenoomen hebben , in de Zégeninge heeft vóórgetrokken. Dus zag men de Heidenen, die flechts* het natuurlyk Licht der Reden volgden, fchielyker tot Jezus naderen, en in Hem gelooven , dan de Jooden, aan welken zoveele middelen ter Ger f» Ifaï. 34. 5- 6. 63. 1. (O Malach. 1. 3- 4. 00 Gen. 25. 34- 00 R°m' 9- 4- (O pm. 1. n  2có Drie - en - zestigste Meditatie op het Genade aangebooden waren. Men zag de Heidenen (a)de IFyzen uit betOoften, hoe die,n'ederval. lenden, bet Kind Jezus aangebeden hebben terwyl éen Joodfche Heródes Hern in de Wiege zocht te dooden. De Heiland-zelv getuigt: dat Hy (b) zogroot-een Geloof in Ifraël niet gevonden had, als in' den Heidenfchen Hopman te Kapbamaïm. Hiervan worden wy ook in onze opgenoomene Text - woorden overtuigt. Want, terwyl het Joodfche Volk vol nyd was tegen Jezus, en Hem ui: dun hoofde aan Pilatus geléverd, en alle moeiten aangewend hadden orn Hem van kant te 'helpen toont een Heiden en eene Heidinne meerder Licht en Gewisfe te bezitten dan de Jooden. Immers, Pilatus, die reeds meer dan ééns voor Jezus onfchuld en' Zyne gerechtigheid gefproken en gepleit had, en zich hiermede nog bezig hielt, wierd hierin door zyne Huisvrouwe te gemoet'gekoomen, daar zy haaren Man liet berichten : Bemoei U toch met dien Rechtvaar digen niet. Nieuwe Stoffen wederüm, die onze aandacht, by het overweegen van Jezus Lyden, dubbel verdienen. * De wyze Prédiker zeidde eenmaal • Cc) Vcelen ?yu er misleid door hunne inbeeldinge, en hun verkeerd begrip heeft hen in de doolinge gehouden. Deeze fpreuk wierd in Pilatus bewaarheid, dewyl hy zich inbeeldde alles volgens zyn fhatkundig begrip verflaudfe overlegd te hebben. Want, dewyl hy wilt, dat d'Overpriefters, met één woord, de geheele Joodfche Raad, Jezus Dood-vonnis reeds vaftgefteld hadden , daar zy duidelyk hadden uitgeroepen: (d) Hy is^ des Doods fchuldig, kon ook Pilatus gemakkelyk hier - uit befluiten, dat, hóe klaar hy ook de onfchuld ! O) Mat. 2. n ff, (b) 8. 5. io. Cc) Eccle' 3«" 26. Cd) Mat. 26. 66.  Lyden van Jezus-Christus. 207 fchuld van Jezus in hec dag-licht wilde ftellen, zy echter zyne onfchuld niet zouden willen aanneemen , als alleenlyk (a) flechts uit zynde om onnozel Bloed te vergieten. Zyne flaatkundige voorzichtigheid beftond alleenlyk hierïn, namelyk, om den Joodfchen Raad den pas af- te-fnyden, opdat zy zich in deezen handel niet verder zouden inlaaten ; des hy ook zyne aanfpraak tot (b) het Volk wendde, op hetwelk hy zyne grootfte hoope ftelde. Mogelyk zal hy zich alvoorens met eenen gelukkigen uitflag van zyne fchranderè uitvindinge gekitteld hebben, temeerder, daar hy zich van eene Joodfche gewoonte bediende, namelyk, om hen (c) eenen Gevangenen, dien zy begeerden, los-te - laaten, hen vóórltellendé, 'Barabbas, of Jezus: dus twyffelde hy niet, of mén zoude Jezus vry-eifchen, waardoor dan ook de befchuldigingen van den Joodfchen Raad zouden afgefneeden én te leur gefield worden. Pilatus wilde zich liever tot het gemeene Volk keeren, waaraan Jezus Qd) veele goede IVerken had getoond, en dat Hem zedert korte Dagen met zoveel (e) biydfchap en vreugde als hunnen Koning had verwelkoomt, en in welks hart geene nydigheid huisvestte , gelyk in dat der Overpriefleren, 'welken Pilatus (ƒ.) wel wifl, dat zy Hem uit nydig* beid geléverd hadden. d'Overprieflers en Pharizéën benydden den Zaligmaaker, omdat all' het Volk Hem eerde en aanhing, (g) zodat zy tot elkdnderen zeidden : Ziet 'gy wel, dat wy niet voorderen? Ziet! alle de Waereld loopt Hem naa. Zy waren nydig over zyne Gaaven , en over de Wonderen die Hy verrichtte; zy konden met geene goede oó- gën (d) Jerem. 22. 17. (£) Luk. 23. 13. (c) Mark. 15. 6. Cd) Joan. '10. 32. Ce) Luk. 19. 3?. 38. (ƒ) Mat. 27. 18. (f) Joan. 12. 10.  2o8 Drie - en - zestigste Meditatie op het gen zien dat Hy Lazarus uit den Dooden verwekt had; des zy ook (ö) den Raad vergaderden, zeggende: Wat zullen wy doen; want, deeze Menfch doet veele Tékenen ? Indien wy Hem alzo laaten begaan , zullen zy allen in Hem gelooven. Hunne verbittering en nydigheid ontftond ook, omdat Hy hen zo dikmaals fcherpelyk had dóórgeftreeken en beftraft over hunne geveinsdheid ; tot zevenmaal toe had Hy hen verweeten, en met deeze woorden bejégend: (b) Wee ! U, geveinsde Schriftgeleerden en Pharizéën. Deeze nyd, tegen Jezus , was Pilatus «iet onbekend , eensdeels uit de geruchten , die hy aangaande Jezus en Zyne Leere en Daaden had gehoord ; anderdeels was dit hem ook gebleeken uit hunne onrechtvaardige en geftadige maniere, waarmede zy hun rechtsgeding inrichtte ; en dus was het hier geleegen, gelyk de Apoftel Jacobus zich uitdrukt: (c) Alwaar Nyd en Stryd is, daar is verwarring en alle/nood Bedryf. Immers, hoe ongefladig waren zy niet geweeft in alle hunne befchuldigingen , zeggenden eerft in 't algemeen , dat Hy een (d) Kwaaddoender was , terwyle de overige Stukken, waarmede zyHem betichteden, van bewyzen ontbloot waren.'Er was by hunne befchuldiginge, noch beleid, noch fchikking; maar alles was verwarring. Dat Pilatus nu daarom Jezus uit de handen van zulke nydige Vyanden zocht te rukken, was wél; doch, 't was kwaalyk, dat by 't door zulk - een wisfelvallig middel deed; want, dus voedde hy de Nyd in plaats van die te blusfchen. Immers , Pilatus had, als een' fchranderen Staatkundigen behooren geweeten te hebben, hoe-verre de Nyd iemand totgeweetenlooze Bedryven kan vervoeren; hy had met den Cd) Joan. n. 47. 48. Cb) Mat. 23. 13. &c. (0 Jak> 3» ,6« («Ü Joan. ïS. 30.  LVDEN VAN JèzÜS-ChRISTÜS.' 2Ög dén wyzen Man moeten gezegd hebben : (a~) Ik zal met den Menfche , die van nydigheid verkwynt, niet over Weg gaan: ik zal hem niet naarvolgen, of met hem verkeeren: Hy kon Jigtelyk gedacht hebben, wat invloed het aanzien der Overpriefters en der Pharizéën op de gemoederen van het Volk Zoude gehad hebben; want, (F)gelyk Flavius Joféphus melt , dat de Pharizéën veel vermogteri by het geraeene Joodfche Volk, om iemand, zelfs door nyd, haatelyk te maaken, of vriendfchap te bei wyzen, alzo behoorde Pilatus, als een wys Staatsman, de Lesfe van Sirach in het oog gehouden te hebben, alwaar hy zegt: (V) Zy op uwe hoede aan» gaande eenen Raadsman, die een nydig Menfch is; lui/Ier naar den Raad niet, die zulke Lieden geeven, en aldus moeft hy, volgens zyn'pligt, Jezus los-gelaaten, en Hem niet naaft Barabbas gefteld hebben: hierdoor wierd zyne vleefchelyke wysheid dwaasheid, en hy alzo in zyne gedachten te leur gefield. Doch, zyne doorlleepene Staatkunde hield hem in doolinge; want, hy ondervond de waarheid van Sirach'sfpreuk, mmelyk:(d)dat het overleg der Kwaaddoenders geene voorzichtigheid is. Pilatus wift im| mers ook al-te-wel, dat, inzonderheid tegen den i Nyd ,• de Lasteraaren en Kwaaddoenderen, de Wetten ! zyn vaftgefteld, en dat de Vorften en Overheden tot een fchrik ftrekken voor die het Kwaade werken, en die hun Méde-Menfchen óm hunne Deugd en Verdienften onderdrukken, dewyl zy, om de woorden van Paulus te ontkenen , (V) het Zwaard niet te ver geeffch draagen. Want, zy zyn Gods Dienaars cm te wreeken en te flraffen dengeenen die Kwaad 'doet: dus behoorde hy dan den Heiland tegen Zyne ' Xd] Sap. 6. 25. (F) Fl. Jof. Antq'. Jad. L. 13. Csp. 23. (O Eccle. 37. 9. 12. 14. tX) Sï- 19. 19. (ORom. 13. 4,111. Deel. O  2Jo Drie - en - zesticste Meditatie op het ne nydige Vervolgeren befchermd, door zyn gezach a}les rechtvaardig beflift, en Hem, volgens zyne Magt ontflagen te hebben. Hy hadde vermaaninge moeten opvolgen, die Bethfabee aan haaren Zoon Salomon gaf, zeggende : (a) Oordeel naar de Gerechtigheid : en doe Recht aan den Armen, en den Nooddruftigen, Hy y verde wel, om Jezus in vryheid te Hellen , eensdeels omdat hy wilt , dat de nyd der Oerpriefteren de oorzaak was Zyner overléveïinge; maar hy gebruikte hier - toe een verkeerd middel : anderdeels wierd hy in zyn voorneemen gefterkt door zyne Huisvrouwe, van (b) Nicéphorus genaamd , Procle , van welke de Evangélift zegt : dat, wanneer Pilatus (<:) op den Rechterfloel zat, heeft zyne Huisvrouw, hem laaten zeggen: Bemoei U toch met dien Rechtvaardigen niet; want ik heb heden in den droom veel om Hem geleeden. Pilatus zat dan op den Rechterfloel, dien* hy langs eenige trappen beklimmen moeft, en welken op een zeker Steen-plaveifel ftond, genaamd (d) Lithoflrotos , en in 't Hebreeuwfch Gabbatha, dat is: op een verheeven plat Gewelf, met Kolommen onderfchraagd , bekwaam om vandaar tot het Volk te fpreeken, en de Misdaadigers te vertoonen. Daar Pilatus nu bezig was om Barabbas en Jezus aan het Volk tot eene keure vóór- te-ftellen, heeft zyne Huisvrouw tot hem gezonden, om hem te raaden, dat hy zich met Jezus niet zoude bemoeijen , dewyl zy in den droom om Hem veel geleeden had. Zy wil dan zeggen, dat zy eenen angftigen en benaauwden Droom gehad heeft, dewelke haar Huis veele rampen voorfpelde. 't Was met haar als met Job geleegen, welken ook zwaaren Droomen had, zeg- gen- (d) Prov. 31. p. (b) Hift. Eccle. Niceph. Lib. i. C. 30. (O Mat. 27. i9, Cd) Joan. ip. 13.  Lyden van Jezus-Christus. 211 pende : (d) Gy maakt my vervaard door Droomeni en doet my verfchrikkcn door Nacht- gezichten. Op deeze wyze wilde God Pilatus als toewenken, dat hy van zyne onrechtvaardigheid zoude afftaan : de Droom zyner Huisvrouwe was eene waarfchuwing om zyne Ziele van 't bederf te bevryden. Het was met Procle, éven als Eliu zich uitdrukt, gefield : (£) Onder het droomen, in een Nacht-gezicht, ah de Menfchen door een diepen Vaak overvallen worden, en op hun Bedde jlaapen : dan opent Hy hunne ooren ; leertze en onderwyfize in de Tucht , om den Menfch van zyn kwaad hedryf af- te-trekken. Het was dan als of'Procle tot haaren Man in deezer voege fprak : Ik bid U ; hebt toch niet te doen met deezen Menfch, dien de Jooden U overgeléverd hebben; want, Hy is een Rechtvaardige en Onnozele , en heeft in 't minfte geen deel aan de^misdaaden, waar-mede Hy beticht word. Ik ben 'er door eenen Droom van verzekerd; want, ik heb heden, deezen eigen Morgen, fints gy van myn zyde zyt opgeftaan en naar de Vierfchaare getreeden, veel geleden om Zynens wille, als zwaare verfchrikkingen, en vervaarlyke gezichten , die my de wraak van zyn Onnozel Bloed voorfpellen , en my geweldig benaauwen. 'Er zyn Natuurlyke-, Duivelfche-, en Godlyke Droomen : de Natuurlyke (c) koomen voort uit menigvuldige bekommeringen : God kan dezelve ook wel verwekken, als ook de Duivel. Zodanig-een, meenen fommige der Ouden, zoude deeze Droom van Procle geweeft zyn , om daardoor als 't ware den Dood van Chriftus, en de Zaligheid der Menfchen, te voorkomen. Doch, dit ftrydt tegen het H. f» Job. 7. 14. Qj Job. 33* 15. 16. 17* (c) Eccle. 5. 2. O 3  è 12 Drie - en - zestigste Meditatie op het H. Schrift , waarin wy duidelyk zien , dat (a) de Duivel aan Judas in V harte gegeeven had, dat hy Jezus verraaden zoude, en die de Jooden ook hoe langer hoe meerder aanhitste, om Hem ter Dood 'e brengen; want, de verborgenheid van Gods Raad was toen nog aan den Duivel onbekend ; en 't was niet dan in den Dood van Chriftus alléén dat hy begreep dat de Wysheid Gods hem in zyne eigene ftrikken gevangen had Immers, ware het geheim dat in den Dood van Christus beflooten was hem bewuft geweeft , hy zoude zich wel gewacht hebben den Heere der Heerlykheid te doen kruisfen : hierom zegt Paulus ook : (b~) Wy fpreeken Gods Wysheid, welke niemand van de Vorften deezer Waereld gekend heeft: want, hadden zy die gekend, zy zouden nooit den Heere der Heerlykheid gekruift hebben. Hier-by komt nog, dat, indien de Duivel den Dood van Chriftus hadde zoeken te beletten, hy veel eer in d'Overpriefteren, en in de harten der Jooden , die naar Zynen Dood zo dorftig waren, zulke angftige en vervaarlyke Droomen zoude verwekt hebben , en niet in Pilatus Huisvrouwe. Wy moeten dan niet twyffelen , of de Droom van Pilatus Huisvrouwe Godlyk was , gelyk ook wel veele Heidenen en Godloozen eenige Godlyke Droomen gehad hebben, als Abimelech, Laban, Pbarao , zyn Schenker , en Bakker, Nabuchodonofor* &c. Deeze Vrouw van Pilatus was waarfchynelyk uit het getal van diegeene, welke in de Handelingen der Apoftelen (V) Godsdienftige Vrouwen genaamd worden;en die den waarenGod,of ten minllen den God der Jooden erkenden. Daarenboven hebben Ori- (*) Joan. 13. 2. O) ii Kor. a. 7. 8. (O Aft' >3. 50. >.^ktSÜ  Lyden^'AN Jezus-Christus. I «13 rigenès en Chryfbftomus ftaande gehouden , dat deeze Vrouwe bekeerd en Zalig is geworden. Aanmerkelyk is het\ dar niemand van het Joodfche Geflacht onder hletwelk Hy zoveele Wonderen had verricht, en by hetwelk Hy (d) was dóór-gegaan,' weldoende, en genezzende die onder 's Duivels geweld waren, voor Hem in de Bresfe fprong, Zyne Leerlingen waren (b) alle gevlugt, en zaten, '.?) uit vreeze der Jooden ,metge/löotene Deuren. Gantfch Ifraè'1 is Hem vyandig, of ftom : niemand onderneemt Zyne Onnozelheid vóór-te-ftaan, dan Pilatus en zyne Huisvrouw! Een zichtbaar Téken, dat de Heidenen (d) door het Geloove zouden ftaan, en de. Jooden om kOngeloovigheid afgebroken en verwor-, pen zouden worden. Daar alle Ifraëlitifche (Y) Vrouwen , die Jezus van Galiléën gevolgd waren, niet durfden fpreeken , plyt deeze Vrouw voor Jezus, en is voor zyn Léven bekommert Dewyl nu Chriftus (/) een Zaligmaaker moeft zyrt, van alle Menfchen, Mannen en Vrouwen, daarom wilde Hy ook, dat niet-alleen Mannen, maar ook. Vrouwen getuigenisfe van Zyne onfchuld zouden geeven. God heeft dan deeze Heidenfche Vrouwe door eenqn Godlyken Droom beftierd, om getuige-: nisfe te geeven van de onfchuld Zyns Zoons, om Hem rechtvaardig te verklaaren , en om haaren Man tot eene waarfchuwinge te dienen ., op ] it hy zich wachten zoude den onfchuldigen Jezus te veröordeelen. Gelyk dan deeze Droom de Huisvrouwe van Pilatus zeer ontfteld had, alzo heeft dezelve ook een fterke indruk op het gemoed van Pilatas tewege gebragt. Hem zal waarfchynelyk den Droom nog (a) Aft. 10. 38. (£) Mark. 14. 50. fc) Joan. ao. 10. Cd) Rosj. 11. 20. (O Mat. 27. 55. (ƒ'; 1. Tim. 4. io. O 3  514 DRIE-EN-ZESTIGSTE MEDITATra OP HET nog verfch in het geheugen gelegcfo hebben die Calpurnia, de Huisvrouw van JuUus Ccefar, had gehad, namelyk ,, toen zy op den delfden Morgenftond , waarop de vermoording f'van haaren Man gefchiedde, droomde dat de GéVel van haar Huis inftortte , en zy dien Held in. haaren Schoot met veele Wonden doorftooken waande te zien , waarom Calpurnia ook haaren Man Julhts Cafar, zeer ernftig fmeekte, dat hy toch dien Dag wilde t' Huis blyven, en niet raar den Raad gaan; naar welke béde hy echter niet wilde luifteren , (V) opdat hy met fchynen mogte al-te-veel geloof te geeven aan eenen Vrouwe-Broom: des hy ook, in den Raad zynde, van Casfius en Brutus, met drie-en-twintig Wonden doorftooken wierd. Eindelyk, dat de Droom van deeze Huisvrouwe indruk op Pilatus heeft tewege gebragt, blykt hier-uit, dat hy veele poogingen deed om Jezus los-re-laaten, waarom hy ook, de zaak dieper inziende, voor het Volk uitriep : (b) lk ben onfchuldig van het Bloed deezes Rechtvaardigen. Wy hebben dan gehoord, hoe de Joodfche Overpriefters en Pharizéën , hoe de geheele Joodfche Raad, onzen lydenden Jezus, uit nyd, aan Pilatus overgeleverd hebben. Ach ! of deeze Zonde met den Joodfchen Raad uitgeftorven ware! Maar, helaas ! hoeveelen zyn 'er niet , die (c) in boosheid en nydigheid leevende zyn ! Het is nu éven nog als in de dagen van Salomon geleegen. Wy kunnen met hem zeggen : (d) Ik heb bemerkt dat de ben kvuaamheden der Menfchen onderworpen zyn aan de nydigheid van hunnen Even- Naaflen. Deeze Zonde breidt zich uit in alle Staaten: zy heerfcht on« (d) Sueton. in Viia Jul. CkC Cap. n. 2c. (bj Mat. s7. H, (C) Tic. 3. 3. id) Êcele. 4. 4,  Lyden vanJezus-ChristUs. 2151 ónder Grooten en Kleinen : niet-alleen onder de Waereldfchl' Menfchen, maar ook onder de Geeilelyken. Dus is dikmaals de Geeftelyke Nyd boozer en verwonder, dan de Waereldfche , en aldus word het Evangélie dikmaals niet met het verëifchte inzicht verkondigt; waaróm ook nu nog dikmaals de klagten van den Apoftel gelden, zeggende : (d) Sommigen verkondigen Cbriftus uit nydigheid en (Irydzucht, en Anderen uit een' goeden W'üle, Deeze Zonde beftaat in eene droefheid, die wy opvatten uit eens anders vreugde,geluk,voorfpoed, eere, gaa ven, zo geeftelyke als lichaamelyke ; en in eene biydfchap of vreugd overeen' ander's onrufty ongeluk , rampen en tegenfpoeden. Eens ander's vreugd veroorzaakt hem traanen, eens ander's ruft, hem onruft. Het is eene Duivelfche Zonde, want, haar oirfprong is zo oud als de Waereld. Dit was den wyzen Man bekènd, en deed hem zeggen : (V) door de nydigheid des Duivels is de Dood in de Waereld gekoomen. De Duivel , die de Zaligheid verlooren had , benydde aan den Menfch de eeuwige Geluk - Zaligheid; waarom hy hem tot hovaardy en ongehoorzaamheid verleidde, en hem dus hierdoor uit zynen Geluk- Staat nederftortte: een nydig Menfch is dan niets anders dan een naar-yverige Leerling van den Duivel; want, (c) die van zynen kant zyn, volgen hem naar. Al vroeg verfpreidde de Duivel dat vergiftig Zaad van Nydigheid onder het Menfchelyk Geflacht. Aldus heeft hy in Kaïn den Nyd verwekt tegen zynen Broeder Abel, omdat (d) God Abel en zyne Offeranden had aangezien, maar die van Kaïn niet, dewelke, volgens de getuigenisfe van Joannes: (e) uit (d) Philip. 1. 15. (£) Sap. 2. 24. (O -— 25. (d) Gen. 4. 4. 5, (e) i. Joan. 3. 12. O 4  %\6 Drib-en-zestigste Meditatie op het uit den Boozen was, en uit nydigheid zynen Broeder dood-Jloeg. Wat anders heeft Efa aangezet om zynen Broeder Jacob te vervolgen, dan de !\TyI digheid, (a) om de Zégeninge, met melken Ifaak hem gezégend had ? Wat heeft de Broeders van Jofeph doen t'zamenfpannen, om hem aan (b) d'Is. maëliten te verhopen, dan de Nydigheid? Om wat reden was de Koning Saül tegen David, den zachtmoedigften en besten aller Menfchen, zo verwoed dat hy hem op alle wyzen naar 'c leven ftond ? wat was t anders dan Nydigheid, omdat (c) de Vrouwen zongen : Saul heeft 'er Duizend verflaagen, en David Hen-Duizend. _ Laat ons dan deeze Duivelfche Zonde vlugten, dit allerboofte Kwaad uitroeijen. Bant uit U de Hovaardy wech, de waare Bsar-moeder des Nyds; want, daar de Hoogmoedigen niet dulden kan dat men hem gelyk zy; of te- boven - gaa, alzo benydc by ook aan anderen het goed, waarin zy hem te- ' boven-gaan, gelyk zyn, of zullen worden. Terecht dan zeidde weleer de H. Auguftinus : (e) alle Hoovaardige is nydig. Dit was den Apoftel mede niet onbekend , daar hy ons vermaande : O) Laat ons niet Eerzuchtig worden naar ydele Eere, eikanderen tergende, elkander en benydende. Laaten wy ook van deeze fnoode Zonde afgefchrikt worden door het Kwaad, dat een Nydige Zich-zei ven aandoet, daar hy zich - zeiven pynigt, en naar Ziele en Lichaam befchadigt, waaróm ook Salomon zeidde: (f) dat de Nydigheid eene verrotting der Beenderen is. De woorden van den wyzen Sirach kunnen hierop de Nydigaarts te-recht toege* Cd) Gen. 27. 41. (i) 3/. a/> (f) 1. Reg. 18. 7. (d) Aug. in Pfal. s8. ■ v : CfJ Gal. 5. 26.. (ƒ) prov> 14. 30.  Lt den van Jezus-Christus. 217 gepaft worden; daar hy zegt: f» Daar zyn Geejlen die ter wraake gefchapen zyn voor zich-zeiven. Dit wor6t in een nydig Menfch, die zich-zelven tot een Beul verftrekt, en deeze Zonde in zich-zelven. ftraft, bewaarheidt; want, O)gelyk de Roeft (zege Auguftinus) het Tzer verteert, alzo verteert de Nydigheid de Ziele-zelve , in welke zy is.. Hier gelden dan de woorden van Salomon , zeggende : (c) Die zich over eens anders Val verheugt , en zich. over eens anders Voorfpoed bedroeft, zal niet on* gejlraft blyven: aangezien de Nydigheid van die na» tuure is, dat zy altyd haare eigene ftraffe medebrengt, (V) kwetzende, naar het zeggen van Auguftinus , dengeenen zwaarder en verdervelyker van welken, zy voortkoomt, dttn dengeenen tegen welken zy zicb wendt : en aldus is de Nyd niet ongelyk aan de (e)Polypus, die, uit gebrek van Spyze,haare eigene, Armen opëet, gelyk /Elianus meldt; zodat de Nyd zich zelfs eerft opëet, eer hy een'ander kan kwetfen. Dus mogen wy hier de woorden van den Prediker ontkenen, zeggende: (ƒ) Niets is 'er ondeugender dan een Menfch die zich - zeiven benydt: ook is dit eene belooning van zyne boosheid. Welk een afgryzen behooren wy dan niet te hebben van deeze vuile Zonde ? Daar andere Zonden voor-zich nog een' dek-mantel hebben, als vermaak, voordeel,eere, vreugde, en dergelyke,daar moet de Nydigheid bloot-ftaan, en vindt niets dan kwellinge, droefheid en hartzeer. Vraagt men aan eenen Dief, waarom hy eens anders Goed ontfteelt, by zal, gelyk Salomons woorden luiden, antwoorden , dat (g) hy fieelt om zyne hongerige Ziele te ver* f» Eccle. 39. 33. f*) Aug. Serm. 83. de Temp. (e) Prov. 17. 5- Cd) Aug. loc. Citab. (je) .iElian. Lib. f. de Ammsl", Cap. 17. (ƒ) Eccle. 14. 6. (g)Piov. 6. 30, O 5  5i 8 Drie - en - zestigste Meditatie op hbt verzaadigen. Een ongeduldig Menfch zal de grootheid van 'c ongelyk, de ontmoeting varu-een ondankbaar gemoed voorwenden. (a) Èen( Gierig, aard, die door geen Geld verzaadigd worj, en de Rykdommen bemint, en 'er-geen genot van beeft, zal de veelheid der Kinderen , fchaarsheid van Weering, en flechteTyden voorgeeven , en 't genoegen belyden, dat hy de Rykdommen met zyne oogen ziet. Een Dronkaard zal den aangenaamen fmaak van den (b) Wyn voorwenden, en zeggen dat dezelve des Menfchen harte verheugt , de droefheid verzet, en de zorge verbant. Een Welluftige verfchoont zich met de bevalligheid en fchoonheid , die hem (c) bekoord heeft; en dat hy van zyne begeerlykbeid vervoerd en verlokt is geworden , maar een Nydige heeft geen' dek-mantel voor zyn'e Zonde. Vindt hy, met een' ander' te benyden, eenig genoegen in zich-zelven ? Heeft hy 'er eenig genot van? Behaalt hy eenige eere of glorie? Geenszins: maar in tegendeel, hy bekoomt daardoor niets anders, dan onëere en fchande, en eenegeduurige kwellinge des Geefts. Aldus moogen wy op zulk - eenen de woorden van David toepasfen, zeggende : van Smerte ging hy zwanger , te - weeten, van den Nyd, waarvan hy-zelv de Smerten draagt: zyne Smen 2a/ op zyn Hoofd wederkeer en : en op zyne Kruine zal zyne Ongerechtigheid vallen. Immers, waar een Nydige zich wend of keert, 't zy hy zich over eens anders rampfpoed verblydt, 't zy hy zich over eens anders voorfpoed bedroeft, zyne Ongerechtigheid daalt op zyne Kruine, en hy doodigt zich-zelven naar Ziele en Lichaam. Hier komen de woorden van den Broeder-Moorder Kaïn zeer-wel te pasfe.* 00 (a) Eccle. s. p. io. fb) Pfal. 103. 15. ÓO Jakob. i. 14. \d) Pfal. 7. 15. 17.  Lyden van Jesus-Chiustus. zigy fa) AU' wie my dan vinden zal, die zal my dooden. Deeze woorden paft de H. Leeraar Bonaventura Op een' Nydigen , zeggende : (h) Een nydig Menfch wordt by Kat?) ver geleeken, van welken geze"t' wordt : All' wie my vinden zal, die zal my dooden: Nudus wordt een' Nydigdart van alle Menfchen gedoodt; want, of hy ziet iemands voorfpoed, en dan is hy bedroefd , of hy ziet iemands nadeel, en dan is hy verblyd, en zo zondigt hy in yder Menfch, en wordt gedoodt naar de Ziele, door de Zonde die hy pleegt. Daarenboven zegt dezelfde Leeraar, gebruikende de woorden van Paulus: (c) Gelyk dengeenen die God liefhebben , alle dingen medewerken ten goede, aldus médewerken alle dingen aan eenen Nydigen ten kwaade. Een nydig Gemoed ontbreekt nooit droefheid, nooit hartzeer. Met recht heeft Stobeus de Nydigheid dan den naam gegeeven van de boofte en tévens de rechtvaardigde Zonde, omdat zy denNydigen-zelven ftraft.en zyn'eigen'boezem knaagt. Aldus hebben wy dan de grootfte reden om alle Nydigheid te verfoeijen ,. aangezien dezelve ons tot Vyanden van God en der Menfchen maakt. Waar kan 'er immer grooter Boosheid bedacht worden, dan dat iemand droefheid heeft, omdat God goed is? Wat doet een Nydige anders, dan, is het niet met woorden, ten minften met zyne daaden, tot God te zeggen: (d) JVaaröm doet gy dat alzo ? Zal 't dan een Schepfel fmerte aandoen , dat de Schepper aan een'Ander wéldoet? Immers, God ontneemt U niets met een' Ander wél te doen; en indien Hy dat deede, wat hadde gy in-tebrengen? Hy zoude Ubillyk antwoorden, gelyk de Vader des Huisgezins : (e) Ik doe ü geen ongelyk. Is (a) Gen. 4. 14. f» Boiuv. diat, 2. Tit. 1. Cap. 4. Cc) Roai. 8. a$ Cd) Job. 9. 12. CO Mat, 20. 13. i$l  ino Drie-en-zestigste Meditatie op het Is uw oog kwaad, omdat ik goed ken? of h het mv met geöorlofd te doen wat ik wille ? Wanneer 't dan gebeuren mogte. dat gy van deeze Zonde behbrongen wierd, wederftaat de eerfte aanvallen van deezen Vyand met de Wapenen van Liefde zeggende in den grond uws harte: ik ben verblyd over de voörfpoed, eere en gaaven van mynen EvenMenfch; ik gun hem dezelven, en meerdere ja ik wenfch hem alle goed dat ik my-zelven wenfch Wv moeten Joannes den Dooper navolgen, die wanneer zyne Leerlingen hem zochten nydig te maken over den opgang die de Zaligmaaker deed-, zeidde ia) Myne biydfchap ts vervuld. Hy moet aanwasfen Hy verblydde zich, dat de Eere en Heerlykheid van Jezus vermeerderde.Indien iemand dat doet,dan toont hy met de daad dat 'er by hem geene Nydigheid maar Liefde huisveft, en tévens dat hy met Gods Albeftier te vreeden is, fchoon hy zo-veele goederen niet bezit als Anderen. Dan is hy gelyk aan eenen Jethro, die God dankte, en (b) zich verblydde over alle het goed, dat God Ifraël gedaan had. Zelfs d' Engelen die van een oneindig verhévener rang zvn dan wy , wenfchen naar ons geluk , en zyn blvde met ons over de ontvangene weldaaden;en zyn wv die met eikanderen van eene zelfde natuure zyn hiertoe niet veel-meerder verpügt ? Gelyk wy, daarenboven, verbonden zyn, om, gelyk Joannes zich uit te Cc) beminnen , niet met woorden , of met de tonge maar met de daad en waarheid, zó moet ook onze biydfchap oprecht en van harte zyn : niet in geveinsdheid of uitterlyken fchyn, gelyk die van td) Aman was jégens Mardochéus. Indien gy dan op zulk-eene heilige wyze blyde zyt met uwen Naaften, daq U) Jcan. 3. 29. 30. Cb) Exod. 18. 19, (c) 1. Joia. 3- 18. (d) Efther. 6. u. ia.  Lyden van Jezus-Christus» 221 dan zal God ook, en zyne Engelen, zich overUverblyden, en gy zult, om met Salomons woorden te eindigen : (a) de verwachtinge der Rechtvaardigen bekoomen, welke eeuwige biydfchap zal zyn. Amen. GEBED. o Lydende Jezus! hoe-zeer Uwe onfchuld voor de Vierfchaaren Uwer Rechteren uitdraait; hoezeer een Heidenfche Pilatus van dezelve overtuigd , en, door zyne Huisvrouwe, ter verklaarmge Uwer rechtvaardigheiden dus, ter Uwer los-laatinge, op 't zeerft aangedrongen wordt, helaas! de Nyd is 't, dieU, 6 lydende Liefde - Vorft! tot voor de Rechtbanken vervolgt, en de Schaale der Rechtvaardigheid, in weerwil Uwer bewufte onnozelheid, tod Uwe veröordeelinge doet overflaan, Hoe vergroot dit Uw Lyden, & lydende Jezus! De Liefde deed U gebooren worden, en de Nyd doet U fterven! Om de doodelyke Wonden, die deHelfche Nyd aan onze Zielen had toegebragt, door den Balfem Uwer GodlykeLiefde te heelen, moeft Gy door den Nyd, en de BoosbeidUwer vyanden, Gy-zelv, gewond, en ter dood veröotdeeld worden! Benydde Liefde-Vorft 1 welk-een affchuwelyk Monfler is dan de Nyd niet! In de Hel uitgebroeid, is het voor Hemel en Aarde een verfchrikkelyk Wangedrogt. Maar, ö lydende Jezus! welk-eene fchande, welk-eene fchaamte voor het Menfchdom! Dat Monfler, de Nyd, heerfcht nog onder ons; onder ons, die door Uwe Liefde vry-gekoft, en in Uw Bloed, in Uwe bloedige Striemen, van de Helfche beeten desNyds geneezen zyn. Wierd Gy eenmaal om ons, uit Nyd, overgeleverd; wy léveren eikanderen aan de fnoo- de Ca) Prov. 10. 28.  222 Drie-en-zestigste Meditatie op het de infpraak van dat Monfler nog dagelyks. De gaaven, waarmede Gy onzen Méde-Menfch, uic Liefde, bedeelt, zyn voor ons als zoveele fpo'oren en prikkelen tot Nyd en Afgunft. Zyn Voorfpoed is onze Rampfpoed, zyne Biydfchap, onze Droefheid. Daar de Nyd Uwen Zégen, over anderen uirgeflort, in eenen Vloek poogt te verkeeren, keven wy genadig in boosheid en afgunftigbeid, baat. waardig, en baatende eikanderen. Met fchaamte bedekt belyden wy ons fnood en wangunftig ge* drag. Maar, wil, ö benydde Jezus! thans door de, Nyd overgeléverd, ons niet aan de fnoode vervoeringen van deeze heillooze hartstogt overleveren , en ons dus ten Eeuwigen Dood veröordeelen! Ban dat Monfter verre uit onze harten ! Boezem in dezelve eeneChriftelyke geaartheid, waardoor wy ons fteeds met de Blyden verblyden, en met de Weenenden weenen; opdat wy , hierop Aarde eikanderen met eene onderlinge Liefde omhelft hebbende, hiernamaals in den Hemel, in U, als de Bron van alle Liefde, voor Eeuwig moogen verflonden worden. Amen. VIER.;  J Lyden van Jezus-Christus.1 m§ VIER-EN-ZESTIGSTE MEDITATIE. Matt. 27. 20. 2i. Principes autem fsicerdo-^^Ondertusfchen ftookten d& turn & feniores perfu-^^ Overpriefters en de Ouaferuntpopulis,ut pe-|£® derlingen bet volk op, terent Barabbam; Je-^,^ dat zy Barabbas zouzum veró perderent.*® deneifchen, en Jezus Refpondens autem ter dood brengen. prsefes,ait illis: quem^* Als dan de Landvultisvobis de duobus.g.g. voogd ben vraagde: dimivti ? At illi dixe-** Wien wilt gy van de runt: Barabbam. twee dat ik u los-laa- te ? Zo ant moordden zy: Barabbas. TTEt is eene bekende waarheid, dat de Koning j_ \ David een uitdrukkelyk vóórbeeld van onzen Heiland Jezus-Chriftus is geweeft. Eene groote gelykheid heeft 'er tusfchen het Vóórbeeld en Tegenbeeld plaats, namelyk, tusfchen David en Christus. Immers , (a) David was een Zoon van JeJJez Chriftus was de rechte (F) Roede uit den Wortel van JeJJe. Beiden zyn zy uit een gering Geflachte gefprooten : beiden zyn zy Koningen, en 't (c) Koningryk van Chriftus zal geen einde hebben, (d) David was dertig Jaar en oud, toen by Koning wierd: Chriftus wierd gedoopt, en ingewyd in Zyn Ampt, en (e) was beginnende omtrent den Ouderdom van der- ra) Eccle. 45. 3. f» Ifaï. 11. 1. (c) Luk. 1. 33. {d) a. Reg. 5. 4. (O Luk. 3. 23,  224 VlfiR- EN -ZESTIGSTE MEDITATIE OP HET dertig Jaaren. Gelyk David Jerufalem tot zynen Zetel en de plaats zyner Regeeringe verkoos, alzo verkoos Chriftus Jerufalem, en begon te heerfchen van het Hout, te-weeten van het Kruis. Doch, om alles niet aan-te-haalen, dan hetgeene alleenlyk hier ter zaake dient, David was, daarenboven, ook een groot vóórbeeld van Chriftus, in zyne Oorlogen en Stryden , en in opzichte van zyne Vyanden. (a) David, immers, heeft geftreeden tegen den Reuze Goliath, en heeft hem overwonnen: Chriftus verfloeg den Helfchen Goliath, den Duivel; en, om Paulus woorden te ontleenen , (b) de Prinsdommen en Magten beroofd hebbende, heeft hy die openlyk ten toon gefield, door Zich - zeiven over hen zègepraaiende. Gelyk Saül David vervolgd heeft, hem 't Léven poogde te beneemen, en hem geduurig listen en laagen lag; alzo zocht Ifaï. p. 16. (b) Qfej 4. P. (C) Mat. 26. 65> 00 Joan. ii. 48. ^) Mark. (5, 9.  Lyden van Jezüs-Christus. 227 vry begeerden, zouden zy hierdoor Hem als hunnen Koning fchynen te erkennen; en dus zouden zy tegen den Keizer zondigen. Mógelyk zullen zy hier als met Judas gehandeld, en Sommigen door geld omgekoft hebben, om Barabbas los te begeeren, en hen, die zich voor de belangen Van Jezus zouden verklaaren ,met. den Ban bedreigd hebben; hetwelk immers meermaalen was gefchied; want,zy hadden reeds voorlang (a) beftooten, dat, zo iemand Hem helyden zoude de Chriftus te zyn, uit de Synagoge zou-Ie geworpen worden. Naar allen fchyn zullen zy het Volk ook hebben voorgehouden , dat Jezus voorzegd had, dat Hy zoude fterven, maar, dat Hy ten derden Dage ook zou verryzen; dat zy, derhalven, de waarheid van deeze voorzegginge moeften te - gemoet zien, en dat hec dan nog tyds genoeg was om Hem aan - te - hangen; want, indien Hy zyn woord ontrouw was, dan zoude 't duidelyk blyken dat Hy een Verleider des Volks was geweeft: gelyk zyHem, naa zynen Dood, voor Zulk-eenen uitkreetten, zeggenden: (b)Myn Heer, wy zyn indachtig geworden, dat die Verleider, nog leevendé , gezegd heeft : naa drie Dagen zal Ik weder opftaan. Door zulke en dergelyke redenen s in den eeriten opflag, en voor het vleefchlyk verftand , aanneemelyk genoeg, poogden zy 't Volk over te-haalen, om Barabbas vry te eifchen. Niet te onrecht had de Heiland gezegd, dat zy (c) Dieven en Moordenaars waren; hier, immers, hebben zy de uitfpraake van Jezus bevestigd, en zich-zelven door hun eigen gedrag verraaden : hier hebben zy$ door zo veele aangewende moeiten, om eenen Moordenaar vry te krygen-, en eenen Onnozelen om 'tLee* ven te brengen, met de daad getoond, dat de woorden f/r) Joan. p. 22. (*) Mat. 27. 63. (*) Joan. 10. 8. P 2  228 Vier-en - zestigste Meditatie op het den van den Propheet duidelyk op hen pasfen, daar hy zegt : (a) Gelyk de Renden der Moor denaar en op iemand gaapen, alzo is het gezelfchap der Priefleren welken op den Weg dood (laan, die naar Sichem reizen: want, zy hebben eene fchcndaad bedreeven. Het was der Priefteren piigt het Volk tot den Heiland te leiden ; maar, in plaatfe van zulks te doen, trokken zy het Volk van Hem af; en aldus dan hebben de Joodfche 'Bouw-lieden, om Davids woorden te ontleenen, (b~) de Steen, die tot een hoofd des Hoeks geworden is, verworpen. Pilatus dan de boodfchap zyner Huisvcouwe , waardoor de keuze der los-laatinge eene wyle tyds vertraagd was geworden, gehoord hebbende, wendde door dee/e r.adrukkelyke tyding alle moeite aan, ■om Jezus vry-te-laaten. Hy zeidde dan (c) tot hen voor de tweede maal: Wien wilt gy van de Twee U losgelaaten hebben. Wanneer Pilatus zulk-eenen beruchtenKwaaddoender als Barabbas, névens zulk-eenen onvergelykelyken Weldoender als Jezus Helt, verbeeldt hy zich, dat de Schaare zich herinneren zal, hoe Hy (d) de Blinden heeft doen zien, de Kreupelen wandelen , de Dooven hooren , en de Melaatfchen gereinigd heeft, en dat zy door deeze Weldaaden zal genoopt worden, om Zyn ontflag te verzoeken, termeerder, dewyl Pilatus wist, dat hy vóór weinige dagen van't Volk,onder het gejuich vanfj?) Hofanna den Zoone van David, in de Hoofdltad was ingehaald. Hierdoor verbeeldde Pilatus zich dan, dat de Schaare , die hy de keuze opdroeg , zyn yoorneemen zoude begunfligen. Maar, de uitkomft bedroog zyne verwachting, dewyl zy Barabbas antwoordden , en de gantfche Meenigte, gelyk Lucas meldt, («) Ofé. 6, 9. O) Pfal. 117. 32. (0 Mat. 27. 21. C<Ó 11. 5. (0 «> (J>  Lyden van^Jezüs-Christus. 229 meldt, uitriep : (V) Neem Deezen wech , en laat ons Barabbas los. ó Zinneloosheid , ö wispeltuurige ongeftadigheid van deeze Schaare, die zich als een riet door haare Joodfche Overheid liet beweegen i nog die zelfde Weeke riep men uit: (7;) Gezégend zy de Koning, die daar koomt in den Naame des Heeren; maar, nu is het: Neem Deezen wech. Zy, die Hem zo-éven de Chriftus beléden te zyn , houden Hem nu voor een' Verleider. Pilatus ftelde hier aan ïfraël dezelfde keuze vóór, die weleer Moizes zyn Volk vóórhield: (c) het Léven en den Dood, den Zégen en den Vloek, opdat zy het een of ander zouden verkiezen. Maar, ziet; ó gruwel! De gantfche Meenigte , ja geheel ïfraël verkieft den Dood, en den Vloek, en roept, naar de taal van Joannes: (d) Niet Deezen, niet dien Godlyken, niet dien Dierbaren, niet dien onvergelykelyken Jezus, maar Barabbas den Moordenaar. Zó roept het Volk, zó fchreeuwen de Schriftgeleerden en Pharizéën, zó is het getier der Overpriefteren. Gelyk de Hoogepriefter (e) Abiathar weleer van Salomon, alzo vielKaïphas van denHemelfchen Solo* wow,Jezus,af, en hield het met eenen .. .eenenOproermaaker ! Hierop mogen wy de Godfpraak van den Propheet Oféas toepasfen: (ƒ') Weet, 6 'ïfraël, dat uive Propbeeten dwaas, uwe Gecflelyke Mannen uitzinnia zyn, om de meenigte uwer boosheid en veelvuldige zottigheid; de Propheet is een val-(Irik geworden , op alle zyne Wegen: raazerny in 't Huis zyns Gods. Hunne raazerny en nyd is zo geweldig, dat zy zich niet eens verwaardigen Zynen Naame te noemen ; maar uit verachtinge alleeniyk roepen: Niet Deezen; éven (d) Luk. 23. 18. (f) --— 19. 38. CO Deut- 3o. 19. 00 Joan. 18. 4°' CO 3- &eg. i* 7- (f) Ofé« 9- 7' u P 3  43° Vier-en-zestigste Meditatie op het éven als of zyn Naam een Vloek-woord was, en aldus vervulden zy de voorzegginge van den Propheet: (a) Laat om Hem uit den Lande der Leevenden uitroeijen, en laat Zynen Naam niet meer gemeld worden Ja : de Naam van Jezus is zelfs by de hédendaagfcheJooden zó haatelyk, dat,indien deeze Naam hen by geval uic den mond vak , zy zich voor hunnen mond Haan, en noemen Hem gemeenJyk, den Godloozen olOpgehanger.cn. Doch, omdat Zy den naam van Jezus riet noemen noch aanroepen willen , daaróm liggen hunne Naamen ook nog onder den Vloek: om deeze reden zegt David, in den Perzoon van Chriftus: (b) ook zal ik hunner Naamen met Myne lippen niet gedachtig zyn. Zy fielden eenen Barabbas, eenen gevlocktenMoordenaar, verre boven eenen Rechtvaardigen, eenen Verfloorder der gemeene Rufle, verre boven den Vréde-Vorft eenen Booswicht achtten zy meer, dan denHeiligcn der Heiligen, en aldus vervulden hier de Jooden de gelykenisfe van (c) Joatham, wanneer de Boomen den Doornbofch verkooren, en den Olyf-en Fy. geboom en Wynjiok verworpen hebben. Immers , de Jooden hebben Jezus, die Zich (d) de waare Wynflok noemt, en (e) de Wyn is , Maagden voordbrengende, en (f) des Menfchen harte verheugt, en vrolyk maakt, afgekeurd , en hebben een rechte Doornbofch, Barabbas, vóór Hem, verkooren. öSchandelyke Keus! den Jooden door den Apoftel Petrus ook naderhand verweeten, toen hy tot hen fprak : () Gen. 22. (c) 2, Kor. 5. 21. (d) Ifaï. 53. 5. (V) Gen. 27. 19.-23.  236 Vier-en-zestigste Meditatie op het Efau in Perzoon, zeggende : Ik ben uw Eerftge. hooren Zoon Efau, zo zyn wy-allen zonder Zégeninge; «n^nder Erfenisfe. Het is dan noodig dat de Hemelfcrië 7ader , om zó te fpreeken , van den Hemelfchen Jakob als bedroogen worde , om ons zynen Zégen te geeven. 't Is noodig, datjezus voor ons genomen worc-?, en wy voor Hem, opdat wy zyne Zégeningen erlangen; en Hy ons, om met Paulus te fpreeken, worde tot (a) Wysheid, en Rechtvaardigheid, Heiligmaaking, en Ver los fing. De drie Schen-daaden, namelyk, van Dieveryè', van Oproer, en Moord, aan welken Barabbas zich fchsldig gemaakt had,beelden den eerftenStam-Vader Adam af, aan de zelfde misdaaden fchuldig. Immers , Adam was, om zó te fpreeken, de Moordenaar van het geheel Menfchelyk Geflacht, hetwelk in zyne lendenen beflooten was, en 'twelk hy van het tydelyke en eeuwige Léven beroofde. Paulus zegt immers : (b) Gelyk door éénen Menfch de Zonde in deeze Waereld gekoomen is , en door de Zonde de Dood, alzo is de Dood tot alle Menfchen dóór gegaan. Gelyk Barabbas een Oproermaker was, alzo had ook Adam zich, en in hem zyne nakomelingfchap, aan Oproer tegen God fchuldig gemaakt. Immers, de Zonde is niets dan eene Muitery en Oproer, tegen God en onze eigene Zielen; des Petrus ons vermaant, zeggende : (O Onthoudt U van de Vleefchelyke begeeriykheden, die tegen de Ziele kryg voeren. Gelyk Barabbas, dus was óók Adam een Dief, namelyk , een Dief, van de éénige vrucht, die God voor Zich bewaarde, om hem hierdoor te toonen, dat Hy-alléén zyn Schepper en Opperheer was. Ge- f» 1. Kor. 1. 30. (h) Rom. 5. 13. (c) 1. Pet. 2. 11.  Lyden van Jezus- Christus. 237 Gelyk dan Barabbas tot dus- verre in boeijen en banden was, alzo was het Menfchelyk Geflacht natuurs-halve, in de ftrikken des Duivels gevangen en geboeid, volgens de uitdrukkinge van Paulus: (a) verkoft onder de Zonde : wy - allen waren rechte Barabbasfen , dat is : Vader's Zoonen, Kinderen, namelyk, (b) van den Vader den Duivel. Edoch, gelyk Barabbas los-gelaaten, en Jezus verworpen en gekruifigd is geworden , alzo is dan d'eerfte Adam tegen den Tweeden, die Zich in zyne plaatfe ftelde, uitgewisfeld, en heeft aan Zich-zelven het Dood-vonnis laaten uitvoeren, hetwelk d'eerfte Adam verdiend had. Aldus dan (c) heeft God zynen Zoone Jezus- Chriflus vóórgefield tot eene Verzoeninge door X Geloof in zyn Bloed , ter hetooninge zyner Rechtvaardigheid , in 't ver geeven der voorgaande Misdaaden. ö Wonder der Liefde, hetwelk wy met ootmoedigheid aanbidden moeten! Wat dankoffer zul • len wy onzen Liefde - ryken Zaligmaaker hiervoor opdraagen, omdat Hy op zulk-eene wyze in onze plaatfe heeft willen treeden, en (d) Zich-zelven voor ons gegeeven heeft, opdat Hy ons zoude verloffen van alle Ongerechtigheid. Nu dan, ó Geliefden ! laat ons op onze hoede zyn, dat wy dit Treur - fpèl, 'twelk hier het Joodfche Volk gefpeeld heeft, niet wederom fpeelen. Stelt toch Jezus nimmer mee Barabbas gelyk: wacht U, dat gy nooit de Zonde of {e) de IVaereld en haare begeerlykbeid ,die toch voorby gaat, met Hem gelyk ftelt. Wanneer dan Uw lydende Jezus aan de eene, en de Waereld, de Duivel, en het Vleefch aan (a) Rom. 7. 14. O) Joan. 8. 44. O) Rom. 3. 25. OÖ »ït. 2. 14. (/) Joan. 2. 17.  238 Vier-en-zestigste Meditatie op hét aan de andere zyde ftaat, gy U in het midden bevindt , en U gevraagt wordt: Wel' misbruikten zy zyn gezach, en Helden hem de Wet. Pilarus echter, fchoon een Heiden zynde, kon zyn gewisfe, hetwelk (£) eene lamp des Heeren is, welke alle verborgenheden van zyn gemoed onderzoekt, niet uitdooven. Hetzelve drong hem , om Recht te doen, en de Gerechtigheid te handhaven. Pilatus wilde wel (a) Eccle. 7. 6\ (p) Prov. ao. 17. 111. Deel. q  242 VYF-EN.-ZESTIGSTE MEDITATIE OP HET wel gaarne den Jooden dienst ^bewyzen, uit inzicht van Waereidsch voordeel: Hy wilde den Hedand wel dien (a) .by wist dat -de Jooden uitnyaigheid geléverd hadden, en wiens onfchuld hem bewust was , vry laaten ^gaam Hierdoor geraakte hy in een wrocgenden tweellryd. Liete hy Jezus los, dan verloore hy de gunst der Jooden, en geraakte in de Ongenade des Keizers. Veroordeelde hy den Meiland ter Dood, dan kwetfte hy zyn gemoed, hetwelk hem reeds boven maate pnmgde. In deezen tweellryd waande hy echter, als eert'fchielyk - beraadden Staatkundigen, (b) het Licht met deDmflerntsfe, de Rechtvaardigheid met d'Qngerechtigbeid te zullen paaren. Hy beezïgde dan allerhande listen en wegen om de Vriendfchap der Jooden te behouden , en Jezus, volgens het gevoel zyns gewisfen vry- te- faaren. Doch, God, (c) die de Wyzen in ■hunne loosheid vangt , en de Raad/lagen der Boozen vernietigt, heeft d'arglistige Vonden van Pilatus ook verydeld. Dc eerfte Vond, die zyne MenfcheJyke Wysheid ter hand nam was de ^endinge van jezui naar den Gali.ceiChen Vorst Herodes, wdken hem, zou^er zyn oogmerk bereikt te hebben, Jezus terug-zendt Om dan alle zyne listige Vonden niet op-te-haalen, die.wy meerroaalen gehoord hebben , hy verbeeldt zich nu. een recht-gepast middel gevonden te hebben :om Jezus los - te - krygen. Hy was efir woon hen, oP 't Paafch-Feest; eenen Gevangenen, dien zy begeerden, ios-re-laaten. ''fir was nu een, met naame Barabbas, gevangen, die in Oproer een' p.oodflag begaan had. Deezen ftelde hy nu tegen Jezus, om éenen van beiden ios-te-laaten, weinig denkende, dat de Jooden zoo onbefchaamd.en ondankbaar M Mat. «7. 12. Q) * Kor. ff. r4,. M Job. 5. 13.  Lyden vanJezüs-Christus. 1243 baar zouden zyn, om eenen Moordenaar vry-teeifchen, te-rneqr, dewyl Jezus hen niet dan goed beweezen had; :Edoch, de uitkomst bedroog zyne verwachtingen aangezien zy Barabbas vry, en Jezus gekruisfigd wilden hebben. Deeze Wil ging met zulkeen geweld gepaard, dat zy den-Stadbcuder met de ongunst des Keizers, en met Oproer dreigden. Van den eenen kant beftrydt hem de verlegenheid van tegen zyn gemoed eenen Onnozelen te kruisfigen; van. den anderen kant is hy voor het vérlies van zynen aanzienlyken Staat en zyn Ampt beducht. Hier moest hy nu kiezen of deelen. Maar, zyn waereldsch belang krygt de overhand op zyn gewisfe. Hy zettede zich dan op den Rechteritoel neder, om het Vonnis der. kruisiinge tegen Jezus te vellen en der Jooden verderen eifch te voldoen, want, zegt Matthéas: Hy liet hen Barabbas los, maar, Jezus beeft by ben gegeefeld over gegeeven om te kruisfigen..: , De wyste der Vorften zeidde weleer: (a) Indien gy den Moed laat zinken, en bezwykt in den Dag der benaauwdheid , dan zal uwe- fterkte verzwakken. Deeze fpreuk wierd in Pilatus bewaarheid. Immers, in 't begin, toen men Jezus tot hem bragt, fcheen hy moeds en fterkte genoeg te bezitten, om a!Sezins wettig, en naar Recht en Gerechtigheid te -willen voormaren. Maar, naaüwelyks wierd hy met de Ongenade des. - Keizers gedreigt, of hy bezweek hoe langer hoe meerder, en begon eindelyk tegen de getuigenisfe vaft zyn geweeten te handelen. Onder de verkeerde Wegen, die zyn fchrander vernuft infloeg om Jezus te verlosfen, was deeze-: dat hy, ten gevalle der Jooden, die eene gewoonte hadden van op 't Paafeh-Feest eenen Gevangenen vry-te-eisfehen, (&) Barrabas, die een Moordenaar was, (a) Prov. 24. 10. (V) Joan. 18. ao..  544 Vyf- en - zestigste Meditatie op het was, met den onnozelen Jezus paarde, en aan hen vdorftè'de, vraagende: (a) Wien wilt gy van de twee dat u los-gelaaten worde ? Deeze vraage wierd tegen ZMie verwachtinge beantwoord ; want, zy riepen: Barabbas, terwyl zy Jezus wilde gekruisfigd hebben. Dpeze keus en eisch, waarop de Jooden onverzettelyk aandrongen, deeden Pilatus all' zyn' moed zinken, en eindeiyk bezwyken. Hierdoor ging hy tot zulk* een'gruwelyken flap over, dat hy Jezus onrechtvaardiglyk ter Kruisdood veroordeelde , en Barabbas los-liet, maakende zich aldus aan eene dubbele gruweldaad fchuldig; want,zegt Salomon : (b) die den Godloozen vry fpreekt; en die den Onnozelen veroordeelt,zyn beiden te gader afgryzelyk voor den Heere, De eifch der Jooden was twee-ledig, namelyk, dat Barabbas zou los-gelaaten , en Jezus gekruisfigd worden. De Stadhouder dan , overwonnen door de vrees voor den achterdocntigen Cjefar Tibérius, en het gefchreeuw des volks, liet hen,gelyk Matheus zegt, (c-) Barabbas los, en beeft hen 'Jezus ge~ geef ld overgegeeven om te kruisfigen. Deeze handel, wys van Pilatus was een af beeldfel van de twee Bokken, die op den Verzoen-Dag geofferd moeiten worden. Den eenen Bok wierd los - gelaaten, en in deWoeflyne wechgejaagt, end anderen wierd (d) tot een Zond-Of er voor den Heere opgedraagen; Lukas zegt : ( —— 19- I9> (d) Ifaï* 53. 8. (e) Tacit. Annal Lib. 15. If j Prov. 24. 17. (s) Pfal- 34» I0- 2S- (A) —3Ï* 0.3  246 VyF-EN - ZESTIGSTE MEDITATIE OP HET Pilatus Jezus ter Kruisdood veroordeeld hebbende, moest het Dood-vonnis nu ook ter uitvoer gebragt worden. Alles is thans in rep en roer, men zag nooit zoveele Gereedfchappen des Doods met zoveel fpoed byè'en gebragt, en nooit een' Misdaadiger met zo - min barmhartigheid gehandeld. Deeze brengen het Kruis aan; geenen brengen de Hamers en Nagelen; anderen de Ladders en Touwen: deezen gingen heen om den Kuil te delven. Het gewapend Krygsvolk word byëen-gefoepen, om Hem heenen te leiden, en te bewaaren: allen zyn zy even vuurig en driftig om Jezus van kant te helpen; (a) vlug zyn hunne voeten om zyn onnozel Bloed te vergieten. Zy flaan dan de handen aan Jezus , en .tV) hebb&n Hem, om David's woorden te ontleenen: aangerand als een- Leeuw, bereid ten roove. Hier ftond Hy tusfchen de Krygsknechten, als een Samfon tusfchen de-Philiftynen, met Koorden en Boeijen van Liefde en Gehoorzaamheid gebonden. N adat Jezus gegeefeld was , fielden zyHem eene Doorne-Kroone op het hoofd, gaven Hem een' Rietftok in zyne Rechterhand , en hingen Hem een' purperen Mantel om, waarmede deeze baidaadige Krygs-Knechten Jezus Koningfchap wilden befpotten. d'Evangélist Matheus zegt: (c) dat zy Hem den Mantel aftrokken, doenden Hem zyne Kleederen aan. Door het aantrekken van Zyne Kleederen hebben zy Zyne fmerten wederom vernieuwd, en vermeerderd; want, dewyl Jezus eenigen tyd, met den Mantel omhangen, op de Balkon van Pilatus geftaan had, zo is intüsfchen dit Wollen Kleed in 't geronnen Bloed, en in de gefcheurde en gewondde O) Kal. 13. 3. (y\ Pd. ,5. ,3< {f) Mat. r7. 31.  Ly d en va n Je zus-C Hn ist us. 547 de Rugge van den lydenden Heiland vastgekleefd; *tweïk daarnaa door deSoldaaten' wreedejyk en onbefuisd wierd afgetrokken, en waardoor dan ook onze Heiland onverd'raagelyke Pynen heeft uitgedaan. Hier mogte Hy, met den klaagenden David, uitroepen : (a) boven de fmerten myner Wonden, hebben zy nog bygevoegd. Daarenboven; gelyk de Kroon van Doornen op zyn Hoofd waarfchynelyk is blyven ftaan, alzo zyn ook zyne Smerten, door het aantrekken van Zyne 'eigene Kleederen, en wel van den Rok zonder naad, niet verminderd geworden, daar dezelve hi*;r en daar in de Doornen zal vastgehégt, en blyven hangen hebben. Billyk was het, dat onzen lydenden Jezus zyne eigeneKleederen wierden aangedaan, om verfcheidene redenen. Ten eerften : opdat d'e Schrifcuure zoude vervuld worden. Immers, de Konihgly'ke Propheet had duidelyk'voorzegd: (b~) Zy hebben myne Kleederen' onder -hen verdeeld: en over myn Kleed hebben zy het Lot gèworpcn'; want , de Kleederen der ter Dood-Veröordeeldenvielen den Beulen te beurte. Ten twééden: daar onze Heiland met zyn eigen gewaad ter Kruis- Doodvgel'eid wierd, bleek hier- uit, dat Hy in zyn'eigen' Perzoon voor ons geleeden heeft, en niet Simon van Cyréne, gelyk Bafüidès leeraarde: Deeze , zegt-hy, (c)was zoo van gedaante veranderd, dat men zou gêmeend hebben, dat het Jezuszelv was, terwyl Jezus, de gedaante van Simon aangenoomen hebbende, en "er byftaande, hen zouden belacht hebben. Daarenboven wdde die Dwaal-Geest, dat men in de Geloofs - Belydenisfe dér Apostelen moeste leezen: „ dien men meende dat gekruisfigd wierd." Dewyl Jezus dan zyne eigeneKleederen aanhad, {d) Pfal. <5S. 27. 1b~) 21. 19. (O henéus L. 1. Adverf. Hajref. C. 23, Q4  248 Vyf- en -zestigste Meditatie op het had, worden wy van hetgeene overtuigt: Petrus zegt: dat Jezus (a) onze Zonden zelv in zyn Lichaam aan het Hout gedraagen heeft. Ten derden: Jezus was deerlyk mishandeld; zy hadden (b) Zyn Aangezicht befpoogen , Hem met vuiften ge/lagen , en Kaak/lagen gegeeven; des Hy, bond en blaauw geflagen zynde, onkenbaar was. Door de Doorne-Kroon waren Zyne Oogen uitgepuild, en Zyne Wangen met Bloed bemorst, en dus was Hy uit zyn Aangezicht met meer kenbaar. Opdat Hy dan van de Aanlchouwers beter gekénd zoude worden, heeft Hy zich zyne Kleederen laaten aandoen, waarin Hy geleerd geprédikd en eene meenigte Wonderen verricht had' ien vierden: onze Heiland wilde geene vreemde noch geleende Kleederen hebben; want, zyn Rok zonder naad was een af beeldfel van Zyne Onnozelheid, en van d'EénigheidZyner Kerke, die uit Zyne doorftookene Zyde ftond gebooren te worden. (c) Het onbevlekt Lam, wilde niet anders dan in zvne natuurlyke Wolie geófferd worden. Door de fmaad en fmerten, die Jezus door dit uit- en aankleeden geleeden heeft, beeft Hy willen voldoen voor onze hovaardigheid en pracht die wy ten toon fpreiden, want,Hy heeft onze (d) bevlekte KleederenTafgeno^ men , en ons geeftelyke Wisfel-Kleederen aangedaan. Ja,Hy (e) beeft ons bekleed met de Kleederen der Zal^hetd, en het Gewaad der Rechtvaardig betd omhangen. ö Gelyk dan geen van de Evangelisten gewag maakt van de Doorne-Kroone, namelyk, of die Hem afgenomen is, zo heeft Hy die, naar allen fchyn, op zyn Hoofd gehouden, en is daarmede gekruisfigd' opdat Ca) r. Pet. 2. H. (^ Mat< ^ 6  Lyden van Jesus-Chriitüs. 249 opdat Hy, gelyk de geleerde Férus zegt: (a) „in zyne Offerande , zich als Priefter en Koning tegelyk zoude vertoonen, tot een téken, dat,daar Hy nu als Koning gekroond was, Hy ook eeuwig Koning zoude blyven, zonder dat iemand Hem ooit van zyn Ryk noch Koninglyke Kroone zoude kunnen berooven": zynde (F) Jezus-Christus de Zalige en alleen Magtige Koning der Koningen, en de Heer der Heeren , wien d"Eere en V Eeuwig Ryk toekoomt. Onzen Heiland dan met zyne eigene Kleederen bekleed zynde, (c) leidden de Krygs - Knechten Hem heenen om te kruisfigen. Sints God bevolen had, toen de Kinderen van ïfraël nog Cd) in de Woeftyne waren, dat zy den (e) Man die op den Sabbatdag bout vergaderde, buiten de Legerplaatfe zouden Doodfteenigen, was het de gewoonte geworden, de Kwaaddoenders buiten de Legerplaatfen met den Dood te Straffen; en, nadat zy de Steden van het Land Canaan in bezit hadden gekreegen, gefchiedden de Dood- Straffen buiten de Poorte, gelyk God ook zulks den Jooden uitdrukkelyk bevolen had, gelyk te zien is in het Boek Deuteronomium 17. vs. 5. Volgens dit Bevél, (f) leidden zyNabotb buiten de Stad, en fmeeten bem met Steenen dood; deeze gewoonte is ook by de Heidenen en Romeinen in gebruik geweest. Aldus hebben zy dan, volgens eene Joodfche- en Romeinfche gewoonte , den Heiland buiten de Stad Jerufalem geleid; buiten de (g) Oude Poort of Rechters Poort, aan de Westzyde der Stad gelegen, gelyk fommigen flellen , waar-mede, de voorzegginge van den Heiland, kort te vooren gedaan 00 Fér* 3* Pam Pafl- P3^- '91' 00 Tim- *4- !5- te) Mat. 27. 3». (d) Num 15. 32. (e) 15. 35, (f) 3. Reg. 21. 13. (g) 2. Esd. 3. 6.. 30. Q 5  *SO VïF - EN - ZESTIGSTE MEDITATIE OP HET daan .vervuld is geworden,. wanneer Hy tot de lood* fche Wyngaardeniers gezegd had, dat zy f>) den Erfgenaam en Eigenaar buyten den IVyngaard zouden /looien en hem doodigen. By zyne vèrhêerlvkinge op den Berg , fpraken ook (*>Moizes enElias van zynen uitgang, dien hy te Jerufalem zou volbrengen, .en die nu volvoerd wierd. In deeze uitleidinge lag ook een geheim van Moizes Wet verborgen 'twelk hier zyne vervulling erlangde. Alle üe(c) Slagt-Oferanden voor de Zonden moeiten door bef Vuur verbrand worden, (d) Het Kalf-en den Bok dxe ten Zond-Offer geflagt wierden, en welkers moed in het Heiligdom gedraagen wierd tot eene Verzoenmg, moest met huid, vleefch en mest, buiten 'f Leger gedraagen, en in %Vuur verbrand worden. (e) De roode Koei, welkers asfche voor 't Sprengwater gebruikt wierd , moest buiten 't Leger geflagt en verbrand worden, om af-te,fchetfen, dat de Heiland het waare Zond-Offer.., door welkers ±5loed der befprenginge wy met God verzoend, en van a,le onze Zonden gereinigt worden, buiten de Poort, door zyn Liefde-Vuur als verbrand zou worden, i Dit geheim, in d'éven-gemelde Offeranden geleegen, zoude ons zo duidelyk niet bekend zyn t en ware Paulus ons deeze verborgenheid haddè kenbaar gemaakt, door de volgende woorden • ( f) welker Dieren Bloed, voor de Zonde, door den Hooee. pnejier m 't Heiligdom wierd ingebragt , wierden buiten de . Legerplaats verbrand; daarom heeft ook jezus , opdat Hy door zyn Bloed het Volk . zoude heiligen, buiten de Poort geleeden. Eene duidelyke fchaduwe hiervan was ook de wech-te-zendene M>, . .. . (>) Mat. *i. 38. 39. 9. 30. 31. f»Levit. 6. 30. [*) ló. 2/. ^ Wlim> ,pi „r ^n Heb> i .  Ly den van Jezus-Chiustus. 2$t (a) Bok, op wiens hoofd alle de Ongerechtigheden, Misdaaden en Zonden, van ïfraël gelegd wierden, en die dan daarnaa buiten het Leger gebragt wierd ; eene rechte afbeelding , zeg ik , van Jezus , op wiens Hoofd ,. (b) de Heere ons-aller Boosheid heeft gelegd, en die daarom ook buiten het Leger, dat is, buiten Jerufalem geleid wierd, om, als,de waare Hoogepriefter, zyne Offerande buiten Jerufalem, en buiten den Tempel op-te-draagen. Ware Jezus in den Tempel op een derzelver Altaaren geofferd ge worden, dan zoude daardoor de waardigheid van zyne Offerande en Lyden in 't Oordeel der Menfchen verminderd zyn geworden; want, gelyk de Heiland éénmaal zeidde : dat (V) het Altaar de Gifte heilig maakt, zo zoude de waardigheid zyner Offerande, indien Hy dezelve te Jerufalem op den Altaar opgeofferd hadde, hierdoor bezwalkt zyn geworden , en aangezien zyn geweeft als of de Heiligheid van den Altaar eenige kracht en waardigheid aan zyne Offerande hadde toegebragt; daarom was het niet gevoegzaam, noch beeaamelyk, dat Hy op eene heilige-, maar op eene verachte, onheilige en affchuwelyke plaatfe geofferd wierde. DeH. Leo ontdekt ons ook de reden , waarom Jezus buitenden Tempel en de Stad zyne Offerande voltrokken heeft. Hy moeft, zegt hy, niet in den Tempel geofferd worden, wiens Eerwaardigheid ten einde was, niet binnen de Muur en van de Stad, die reeds\ verdienden om hunne grawei-daad verwoest te worden; maar buiten de Stad, en buiten het Leger moest Christus gekruisfigt worden , opdat de nieuwe Offerande op een nieuwen Altaar gelegt zoude worden, en opdat het Kruis van Christus niet een Altaar voor den Tempel, maar voor (d\ Levit. 16. 61. C*) Uj*. 53» 6. (c) Mat. 23. 19. (/) Leo óerm. 8. de Pasfiooe pag. 129.  25« VYF-EN-ZESTIGSTE MEDITATIE ÖP HET voor de geheele Waereld mogte zyn. De H. Vader Ambrofius fpreekt op dezelfde wyze in zyne uitkgginge over Lukas. De Zoone Gods, zegt hy, heeft in een open Veld, en niet in eene Bemuurde Stad willen Sterven; om te kennen te geeven, dat Hy zyn Bloed niet tot voordeel van eene Stad, \och van een éenig Gemeenfcbap, maar tot Nut en Heil van de sehetle Waereld geflort beeft, Tertuliaan noemt daarom (a) Jezus - Christus de algemeens Priefler van den Vader ; aldus is (b) Christus dan de Verzoening voor de Zonden van de geheele Waereld. De kracht dan van Jezus Offerande heeft zich niet-alleen tot de Jooden, maar ook tot de Heidenen uitgeftrekt: opdat Hy ze beiden, gelyk Paulus woorden luiden, (c) in één Lichaam door bet Kruis Code zoude veréénigen, en zyne Offerande een algemeen Slagtoffer voor het Menfchelyk Geflacht zoude zyn. Onze lydende Jezus wilde dan buiten Jerufalem en den Tempel, zyne Offerande opdraagen, óm ftilzwygende aan de Aaronfche Priefteren te kennen te geeven, dat zy nu hunne taak verricht hadden, dewyl hun Prieflerdom met den Dood eindigde; daar lezus ( d) in Eeuwigheid Priefler blyft, en een Leuwig- duurend Priefierfcbap heeft. Hierdoor wierd ook hetGeflachte vanLévi,en gantfchÏfraël, als by de hand gegreepen, en buiten Jerufalem geleidt , om voortaan den Tempel - dienst, en het offeren van Dieren te flaaken. Hier begonnen de woorden, tot de Samaritaanfche Vrouwe gefproken, vervuld te worden : (e) Vrouw, geloof my, de uur koomt-aan, dat Gy-lieden, noch op deezen Berg, te wetten Garizim, noch te Jerufalem, den Vader aanbid- td) T<«rt. lib. 4. Cent. Mare. (4) 1. Joan. 2. 2. (O Ephef. 3. 16. (rf) Heb. 7. 34. {e) Joan. 4. 21/  Lyden van Jezus«Chexstus. 253 bidden zult. Het tydfrJp genaakte nu, waarop hetgeene de Heere der Heir-Schaaren, door den mond van Malachias , voorzegd had voltrokken zou worden, zeggende: (a) op alle Plaatfen zal my Offerande gedaan, en mynen Naame eene zuivere Offer' ande opgedraagen worden, dewyl myn Naam groot zal zyn onder de Heidenen. Men zou dan niet meer aan den Jerufalemfchen Tempel, noch aan eenige plaatfe ter Waereld verbonden zyn, maar overal den Vader moogen aanbidden in Geest en Waarheid, (b) Ik vuil, zegt Paulus daarom: dat de Mannen op alle plaatfen bidden, opheffende zuivere handen. Vergelykt deezen uitgang uit Jerufalem met zynen ingang in die Stad, vdór vier dagen, en verwondert U over de wisfelvalligheden van alle Waereldfche dingen. Toen haalden zy Hem in met Luifter , en onder het geroep van Hofanna, nu leiden zy Hem daar-uit met fmaad en fchande,met vloeken en fcheld-woorden óGruuwzaame ondankbaarheid! ó alle trouwloosheid te bovengaande ontrouw der ontaartde Jooden ! welke Jezus zo menigmaal had (c) willen vergaderen,gelyk eene Henne haare Kuikens vergadert onder baare Vleugelen ; doch zy hadden niet gewild, 6 Jerufalem! wist gy wieHy was, gy zoud Hem niet uitleiden , maar. met d Emmaus-gangers, (d) Hem gedwongen hebban, en gezegd\blyft by ons. Jerufalem!gezicht, des VrédesJ gy leidt ( Mat. 4' 5» (S) Dan. 9. 34.  254 Vyf-en-zestigste Meditatie cp het Rampzalig Joodendom! Ach ! ongelukkig Jerufalem! in korte zal in U vervuld worden, het-geene de Zaligmaaker U voorzegd heeft: (a) Ziet! uw Huis zal woest gelaaten worden; want, ik zeg U,gy zult my voortaan niet meer zien , totdat gy zegt: Gezégend die daar koomt in den Naam des Heeren. Ja ; Hy is van hen uitgegaan , en tot op den hédigen dag nog niet tot hen weder gekeerd. Hy heeft dan, om Jeremias woorden te ontkenen : (bfzyn Huis verlaat en, zyne Ervenis/e laaten vaar en: El'endige Stad! waar-uit Jezus vertrekt; want;nu Jezus van Ü weern gaat T wordt gy berooft van uwen Schepper,Heere, Vader, Koning .ja, f» alle de Heerlykheid van Sm/s Dochter is van U wech-gegaan. fd) De Kroon is van Uw Hoofd gevallen , en gy zvt van God verlaaten. Her grootfte ongeluk, dat iemand kan overkoomen, is van God verhaten te worden. Het is de grootfte Straf, die God in dit Leven den Zondaar overzendt: wanneer Hy hem om zyne menigvuldige Misdaaden verlaat, en Zyne Genade ontrekt, dan geld hetgeene God door den Propheet Ozéas ze«t> \e) W°,e! hen , als ik van hen wech-geweeken Wil zyn. Wanneer een Schip geen Stuurman heeft, en het Roer en Compas verlooren heefc, is dezelfs Ondergang naby: het is het Speeltuig der Baaren zo-lang, tot dat het ten Gronde zinkt. Wanneer de Menfch, door een Rechtvaardig Oordeel, van God verbaten wordt, dan'is zyne arme Ziel in 't grootfte gevaar. Aan zich-zelven overgelaaten,valt hy van d'eene Boosheid in d'andere, tot hy in den Afgrond der Helle néder-daalr. David, in den Geest voordiende , hoe God ïfraël om zyne Boosheid zou verhaten , f» Mat. 23. 38. 39- Jerem. l2. 7. f*) Thrn. 1. 6. (J) 5. 16. , %e) Ozé. 9. 12.  Lyden van Jesüs-Gh*i»'Tvs, 255 laaten, zegt: (,a) luatze Boosheid by hunne Boosheid voegen, en laatze niet koomen tot uwe Rechtvaar, digbeid : datze uitgevaagt worden , uit het Boek der Levenden; en met de Rechtvaardigen niet worden aangefchreeven Dier-uit volgt dan, dat zodanig-een Menfch in verhardinge valt, en niet meer naar God, of zyn Woord hoort. Het is met hem, gelyk met Pharao, geleegen, van welken God zeidde: (b) Ik zal zyn Harte verharden. Doch, begryp hier niet, dat God oorzaak van de verhardinge is, gelyk de Vader Augustinus wél heeft opgemerkt: Gffd', zegthy^ verhardt niet, de Boosheid in/lor te tule, maar Hy verhardt, geene Barmhartigheid doende. Even gelyk de Zon den Nacht en de Duifternisfen voortbrengt, niet.omdat de Zon, die altoos licht en fchynt, denNacht voortbrengt; maar, omdat, zy, onder opzeniGezicht- Einder duikende , zich voor ons Gezicht verbergt. God verhardt de Zondaaren met hen zyne Genade en Godlyke infpraaken te ontrekken , waardoor zy nog fomtyds ontroerd , en met wederhouden Zondigen Maar, nu drinken zy de Zonden als water in, verachten Gods goedheid en zyn zonder aandoeninge, ja ook zelfs ongevoelig voor de Slagen. Op deezen pallen de woorden van Jeremias: Qcj\-gy hebtze geflaagen, maar -zy hebben het niet gcvpeld ; gy hebtze verpletterd , maar zy hebben de Tucht niet willen aanneemen ; zy hebben hun Aangezicht harder-: gemaakt dan Rotzen ; zy hebben niet willen wederkeeren. Geen beklaagelyker ongeluk kan iemand wedervaaren, dan van God met zulk-eene Blindheid en Verhardinge geüagen te worden. Maar, hoe weinig wordt dit van den Zondaar in opmerkinge. genomen ! Immers , («) Pfal. 68. as. tp. (*) Exod. 4. 21. (c) Jerin. 5. 2.  SS<5 VvF-EN-ZESTIGSTE MEDITATIE OP HET mers, indien hy begreepe, wat het is van God verlaaten te worden, hoe ware het dan mooglyk dat hy God zoo moedwillig zoude vertoornen, en met zyne zondige Overtreedingen en Gruwelen Hem als dwingen om hem te verlaaten ? Dus past op den moedwiiligen Zondaar 't Verwyt, dat de Priefler Zacharias deed : (a) Waaróm hebt gy den Heere verlaaten ? die U daarom ook verlaaten zal. Och 1 of 'er niet veelen waren, die alle vreeze Gods ter zyde Hellen, in allerleie Boosheden gerust heenen leeven; en, fchoon niet met woorden, met hunne daaden (b) tot God zeggen: Wech van ons, wy willen Uwe Wegen niet kennen; en daardoor in den rampzaligften Staat neder-ftorten! Wat zult gy, ö van God verlaaten Zondaar! beginnen, wanneer nood en gevaar U treffen zal ? Dan zult gy roepen en fmeeken ; maar God zal U dan niet verhooren; het is te vreezen dat het met den Zondaar dan zal geleegen zyn, als met den GodloozenAntiocbus,van welken vermeld flaat: (c) de Booswicht bid den Heere, van vnen by geene Barmhartigheid ftond te verwerven. Tot wien zult gy dan uwé toevlugt neemen, daar God zyne Hand van U afgetrokken heeft, en van U geweeken is? Dan zullen in U de woorden des Prédikers bewaarheid worden : (d) Bemerkt Gods Werken, dat niemand dengeenen verbeteren kan, dien by verfmaadt. Wat ons dan aangaat, ons die God zo menig, maaien vertoornd, en Hem door onze Zonden en afwykingen zo fchandelyk verlaaten en verlooren hebben ; laat ons in tyds toezien, en afftand van onze Zonden doen , om niet in het Oordeel der verhardinge te vallen. Laat ons door eene waare bekee- ringe (d) 2. Paral. 24. 20. (F) Job. 21. 14. {/) t. Mach. 9. 13. (d) Eccle, 7. 14^  Lyden van Jezus-Chrïstus. ' 257 ringe Hem weder zoeken; volgen wy, by Makchias, God's Lesfe: (a) Keert weder totMy, zegt de Heere: en ik zal weder totUkeeren. Laat ons de Bruid navolgen , die, toen zy haaren Beminden verlooren had, omdat zy op zyn kloppen niet had open-gedaan , opHand, en Hem langs (b) deWyken en Straaten zeehen ging, niet rustende vóór dat zy Hem vond. Zoekt Hem dan door eene nederige boetvaardigheid , door rouwige traanen, die eene beftendige bekeeringe ten gevolge hebben. Wacht niet totdat Hy moogelyk niet meer te vinden is, en die fchrikkelyke woorden uit zynen mond vloeijen: (c) Ik gaa hcenen; gy zult my zoeken, en gy zult in uwe Zonden fterven. Niet te vergeefsch wakkert Sirach's Zoon ons aan, en zegt: (d) Vertoeft niet U- zeiven tot den Heere te bekeeren, noch ftel H niet uit van dag tot dag. Zoekt Hem op hetzelfde oogenbük, da"t gy Hem verlooren hebt : dan zal Hy zich ook laaten vinden, en zyne trouwhartige belofte vervullen: Ce) Gy zult my zoeken; en -vsanneer gy my uit geheel uw harte zult zoeken , zult gy my vinden. Gelukkigen dan, die , nadat zy Jezus door hunne Zonden verlooren hebben, Hem, door berouw, weder-vinden. Wanneer gy Hem dan weder gevonden hebt,roeptdan uit, gelyk eer* tyds de Bruid deed: (f)Ik vond dien myne Ziele bemint hik hield Hem vast; en ik zal Hem niet meer los-laaten. Laat dan de Waerefd met alle haare bekoorlykheden en aanlokfelen U aanranden , om U van Jezus afcetrekken , niets zal zy op ü" verwinnen. Laat Satan alle zyne konftenaryë'n, en («") MM. 3- 7- M Cant. 3. 2. f» Joan. 8. 21. td' Eccle. 5 8. (?) Jerra. 29. 13. 14. (f) Cant. 3. £„ Ui. Deel. R  258 VyF-EN-ZESTIGSTE MEDITATIE OP HET en alle zyne krachten infpannen, om U wederom onder het Juk der Zonden te brengen, hy zal tegen U niets meer vermoogen; want, (om met Paulus woorden te eindigen :) (*) Gy zyt nu vry-gemaakt van de Zonden , en Diensknechten van God rov. 6. 1. (e) Eed* 7. d.  Lyden van Jezüs-Christus. 263' te-Iaaten. Immers, (V) de gantfcbe meenigte heeft tévens uitgeroepen: Neemt Deezen wecb , en laat ons Barabbas los. Door den verkeerden uitflag deezer keuze, geraakt Pilatus in de uiterfte verlegenheid, en wendt alle moeiten aan, om het Volk tot andere en betaamelyke Befluiten te brengen; want, uit verbaastheid zeidde hy hen, gelyk Mathéus meldt: (b) Wat zal ik dan doen met Jezus, die Christus genaamt wordt ? Wie zoude in den beginne zich hebben konnen ver. beelden,dat Pilatus tot zulk-eene lafhartigheid zoude vervallen zyn ? Hy , die in andere zaaken zo yverde voor zyn gezach, dat CO Philo de Jood, die hem wèl kende, in zyn Gezantfchap tot den Keizer , hem als onbuigbaar befchryft, en door zulk-een hoogmoed opgeblaazen, dat hy noch door vóórflèllingen , noch door fmeekingen bewoogen kon worden. Maar hem wedervoer hetgeene de wyste der Vorften gezegd had : (d~) Indien gy den Moed laat zinken, en bezwykt in den Dag der benaauwdheid, dan zal uwe fterkte verzwakken. De Jooden immers zullen hier zyne benaauwdheid misbruiken , en hem voor Jezus dep Kruisdood afpersfen. Hy, die te-vóóren zo fterk fcheen, geeft hier alles aan hun welgevallen over, om hunne gemoederen te verzachten. Hy vraagde dan: (e) Wat zal ik dan doen met Jezus, (f)den Koning der Jooden, die Christus genaamt wordt? Hy beftrafte hen niet omdat zy zulk-eenen vervloekten Booswicht en Aarts-Schelm, den onfchuldigen Jezus vóórtrokken , om hen niet meerder te verbitteren ; maar hy zocht hen te beweegen om ook (g) Jezus vry te Ida- (d) Luk. 03. 18. t»Mat. 27. 22. C/)Ph"o in Legatione. ad Cajum. (d) Prov. 24. io. \e) Mat. 27. 12. (ƒ) Mark. 15. 12. (g) Luk. 23. 20. R 4.  £ó*4 Zes-en-zestigste Meditatie op het laaten gaan, gelyk Lukas aantekent. Schoon hy, naar alle waarfchynlykheid, inwendig volgramfchap moest zyn, jegens zulk-een' gruwelyken handel, echter gediaagt hy zich uitwendig zeer vriendelyk, en toonde daardoor zyne fchranderheid. Het was met hem geleegen gelyk Salomon heeft opgemerkt:(» Een Dwaaze laat zyne gramfchap ten eerften blyken; maar, die de verSngclyking over 't hoofd ziet, is vèrflandig. De vraag zelfs, JVat zal ik dan doen mei Jezus, die Christus genaamt wordt ? was met fchranderheid en listigheid gepaard. Hierdoor zocht hy de gemoederen te verdeelenden wilde beproeven, of 'er niet eenigen zouden zyn, die uitroepen zouden: laat Jezus'oók vry-gaan. Gelyk(£) hy ben op het Hoogtyd éénen moest los-laaten, gaf by hen nu gelegenheid,om twee voor éénen te kiezen, indien zy flechts wilden. Hy wist hoe y verluchtig de Jooden voor hunne vryheden waren ; des dacht Pilatus, dat zy deeze vergunning gretig zouden aanvaard hebben, en van dit vergroot vóórrecht d'eerfte proeve zouden neemen. (c) Eén listig Menfch dcet alles met overleg, zegt Salomon. Immers, bet was niet zonder overleg dat Pilatus den Heere Jezus, (d) Christus noemt, en den Koning der Jooden. Hierdoor poogde hy hen te beweegen, om Jezus los-te-laaten ; en hunne eigene eere en belang te bewaai en; aangezien het hen te: eene eenwi-e fchande zoude geflrekt hebben, indien zy Diengeenen zouden verwerpen en doodigen , denwelken zy kortlings als hunnen (e) Koning met gejuich ingehaald hadden, uitroepende: (f ) GeZemend zy bet Kohifigryk van onzen Vader David, dat {*', Prov. is. \) Deiit. 21. 23. (A) i. Kor. 2. 2. (V) Gi!. 6. 14. (dj Mac. 10. 38. (*) — ló. 2ii> v  Lyden van Jezus-Christus. 267 op zyn' Perfoon, en ftelde Hem tot het Hoofd dergeenen die hun Kruis zouden draagen, om Hem te volgen , gelyk Hy ook zyne Leerlingen verpligt heeft, naar de uitdrukkinge van Paulus: om zyn(^) Beeld gelykvormig te worden, opdat Hy d'Ecrstgebooren , en het Hoofd onder veele Broederen zoude zyn. . Maar ; gelyk deeze uitdrukking, zyn Knus opneetnen, in eenen verbloemden zin kan verftaan worden , gelyk zy ook in de daad niet algemeen konde genomen worden, noch aan alle Leerlingen eigen is, dan alleen in den zin van verlocheninge, en verftervinge zyner lusten en begeerlykheden, alzo heeft de Zoone Gods zorge gedraagen, ons met klaare woorden te betuigen , dat Hy gekruisfigd zou worden. Ziet! zeidde hy: (£) wy trekken op naar Jerufalem , en de Zoone des Menfchen zal den Overpriefleren en Schriftgeleerden geléverd worden: en zy zullen Hem ter 'Dood verwyzep. En Hem aan de Heidenen léveren om te he/potten, te geesfelen, en te kruisfigen. Dit zelfde herhaalde Hy nog eens, twee Dagen vóór Paafchen, en dit Geheim, met alle zyne omftandighf:den,(c) was Hem van den eerften oogenblik Zyner Ontvangenisfe, tot den oogenblik Zyns Stervens tegenwoordig. De Stadhouder dan , wiens Geweeten door de Boodfchap zyner Vrouwe ontrust, en door de ongelukkig- uitgevallene Keus, zwaarlyk gewond was geworden, (d) zeidde tot hen : IP'at Kwaad heeft Hy toch gedaan ? en dit (c) zeidde hy hen voor de derdemaale, zegt Lukas Ply ftapelde de eene krachtige beweegreden op de andere , om , ware het mogelyk, hunne fteenen harten te vermurwen, en (<0 Rom. S ao. (i) Mat. ao. iS. 19. (c) Mat. 2f>. 2. (j) — 26. 25. 00 Luk. 23. 2.2.  £€8 Zes - en - zestigste Meditatie op hèt cn hem toe-te-ftaan, dat hy Jezus los-Hete. Met reden vraagt Pilatus naar het kwaad dat Jezus mogte bedreeven hebben. Immers, hunne Wet beveelt zelfs, dat (a) naar maate van de Misdaad, de maat der Slagen wezen zal. Daar zy dan de zwaarfte Strafte vorderen , zo moest dan ook hec grootft Misdryf zyn begaan , en , daar Pilatus geene Misdaad in Jezus gevonden had , kon hy Deezen Onfchuldigen cok niet met den aftiryzelykftenDood ftraffen, want, zegt hy: (b) Ik vind geene fchuld des Doods in Hem, gelyk Lukas meldt. Doch, om den Jooden eenig genoegen te geeven, en hunne Vriendfchap te behouden, zegt hy hen : des zal ik Hem kafbyden, en vry laaten gaan. Dir Befluit had hy nog ééns genomen , gelyk het 16. Vaers te kennen geeft; maar, nadien hy hunne gewoonte van hen Eénen, dien zy begeerden,op hetPaafch-Feest los - te - laaten, zich herinnerde , had hy gehoopt, dat zy Jezus zouden vry-eifchen; maar, daar zy tegen zyne verwachtinge Barabbas vry-verkooren hadden, neemt hy zyn eerfte voorneemen weder by der hand, en wil nu Jezus ftrengelyk laaten geesfelen, om hen hierdoor eenige voldoeninge te geeven, en om hen tot mededoogen te beweegen. Maar, hy hadde behooren re weeten hetgeene Sirach zegt, namelyk , dat (c) een Vyand, indien hy flechts gelegenheid vind, met geen Bloed te verzdadtgen zal zyn, hetwelke de uitkomst hem ook geleerd heeft. Hy had moeten voorzien, dat de Geesfeling, die hy Jezus aandeed , Hem tot den Kruisdood vóórbereidde , aangezien hec de Romeiofche gewoonte was, diegeenen eerst te geesfelen, die gekruisfigd wierden. Alles was hier fiechts Olie in hec Vuur. Het ging hier (d) Deat. 05. 3. (J) Luk. 23. «2. (e) Eccle. 12. 16.  Lyden van Jezus-Christus. 269 hier gelyk de Propheet zegt: (a) Ik heb verwacht dat zy Recht zouden doen, en zie de Ongerechtigheid; ik had de Rechtvaardigheid verwacht, en zie! hu is Gefchreeuw. Immers, Matheus zegt: (b) Zy riepen te-meer, dat men Hem kruisftge. Zy bemerkten dax Pilatus niet pal-ftond ; maar waggelde; des drongen zy te ftouter op bem aan, en, dewyl zy geene Bewyzen van Kwaad konden bybrengen, zochten zy hem te overfchreeuwen, en te beweegen om hunnen Godloozen Eilch te voldoen. Zy riepen dan allen: Dat men Hem kruisfige; d'Overpricfters zo-wel,als het gemeerie Volk. Te vóóreu hadden zy voor het Gemeen geene achtinge. Hoe vuil is hunne uitdrukking in den Raad, tegen eikanderen zeggenden : (c) Deeze Schaare , die de JVet niet •weet,is vervloekt; maar, nu leggen zy hunne Recht, vaardigheid af, en ontzien niet zich by bet Gefpuis te voegen , en te roepen met verdubbelinge : (d) Kruisfig Hem, Kruisfig Hem, Aldus ondervindt Pilatus , dat de Deugd vertrapt, en de Godloosheid verdeedigt wordt , dat d'Onnozëlheid verworpen wordt, en d'Ongerechtigheid zegepraalt. Dit geroep der Jooden : Kruisfig Hem, Kruisfig Hem, is het geroep der Zondaaren; het gefchreeuw van onze Zonden. Immers, God zegt, door den mond des Propheet's: ( 22> J  Lyden vanJezus-Christus. s8i hoe heilig , onnozel, en rechtvaardig oök Jezus was , het mogt Hem niet baaten, want, zegt Lukas: {af der Jooden Stemmen wier den geweldig , en zy drongen aan met groot geroep, eifcbenden dat men Hem zoude kruisfigen; waardoor zy Pilatus, tegen zyn gemoed, aandrongen om zulks te doen. Doch, eer hy tot dit Befluit overging, bevestigde hy echter, met daaden en woorden,dat Jezus rechtvaardig was, en dat hy dus aan deeze gruweldaad geen deel wilde hebben, en het ftorten van Zyn rechtvaardig Bloed ter verantwoordinge der Jooden overliet ; want , Pilatus nam Water , en wiefch zyne Handen voor 't Folk, zeggende : Ik ben onfcbuldig van bet Bloed deezes Rechtvaardigen: Gylieden moogt toezien. En all' bet Folk, antwoordden de, zeidde: Zyn Bloed zy op Ons, en op onze Kinderen. Aanmerkelyk zyn de woorden van Sirach's Zoone: (JP) Een Hart, dat twee Wegen in/laat, zal geenen Foorfpoed hebben. De waarheid van deeze woorden ondervond Pilatus, hy , die in zyne vleefchelyke Wysheid en Staatkundige Vonden t'elkens te leur gefteld wierd. De Stadhouder had veele Wegen ingeflagen , om Jezus los - te - krygen. Hy had Hem naar Heródes toegezonden, tegen Barabbas gefteld, verfcheidene maaien onfchuldig verklaard, en veele middelen, gelyk wy te-vóóren aangehaald hebben, gebruikt, om Jezus vry-te-krygen; maar alles, was Olie in het Vuur; want (c) zy drongen aan met groot geroep, eifcbenden, dat Hy zoude gekruisfigd worden , en zy maakten een geweldig gefchreeuw. Pilatus was hier vol verwonderisge, dat 'er onder zulk-eene ménigte, waaronder 'er veelen door Jezus beweldaadigd waren, nu niemand gevonden wierd, die ld) Luk, «3, 33. (J>) Eccle. 3. 98. (O Luk. 33. 23. S 5  a8s Zeven - en - zestigste Meditatie op het de rechtvaardige Zaake opvat, en voor den onfchuldigen Jezus pleit. Zy gaan, in tegendeel, om met Ifaïas te fpreeken, allen (a) van Moeite zwanger, en hebben Ongerechtigheid gebaard. Pilatus zag dan, dat hy met alle zyne voorflagen niet vorderde s maar dat de Jooden hem dwongen , om een onrechtvaardig Vonnis te vellen, waarvan hy-zelv echter de oorzaak was. De Jooden hadden zyne Flaauwhartigheid, en Menfchen- Vreeze befpeurd , welke zy noch meerder in hem wilden ontlteeken, daar zy hem met s'Keizer's Ongenade dreigden, zeggenden : (b) Indien gy Deezen los-laat, zyt gy des Keizers Vriend niet, Pilatus zoude wel gevorderd hebben, indien hy(c)de Magt die hy had om Jezus loste-laaten, ert waarop hy roemde, gebruikt hadde. Aldus dan konden alle de fchrandere overleggingen en vóórflellingen van Pilatus niets baaten , terwyle de Jooden, in tegendeel, door zyn draalen, en aarzelen, hoe langer hoe meerder in woede ontvlamden , dermaate (d) dat het Oproer vermeerderde. Pilatus , die zich op het hooge Gabbatha bevond , en vandaar zeer verre zien kon , bemerkte, uit de beweegingen, dat het Volk oproerig wierd, gelyk uit hun geweldig gefchreeuw bleek. Mogelyk zullen zy hier, gelyk by een ander Geval, (e) hunne Kleederen van zich gefmeeten, en het Stof in de Lucht geworpen hebben. Des wierd hy voor zyn aanzienelyk Ampt en Léven beducht. Pilatus had hunnen Oproerigen Aart reeds ondervonden, by de inbrenginge der Beelden van (f) Cafar, toen hy de Schatkist des Tempei's meende telédigen, gelyk by Joféphus te zien is. Daarenboven was Je- 00 Ifaï. sp. 4. (b) Joan. 19. 12. 0» lp. 10. (<0 Mat. 27. 24. O) Afl. 22. 23. (ƒ) Flav. Jol*, de Bello Jud. Lib. 2. Cap. g.  Lyden van Jezus-Christus. 283 Jerufalem op de hooge Feeften vol van Volk , aldaar vergaderd om te voldoen aan de Wet, die God gegeeven had, namelyk, dac: (V) AW het Manvolk op de Hoogtyden te Jerufalem , zich voor den Heere vertoonen moest. Op zulke tyden was Jerufalem met Jooden opgepropt, die van alle kanten toevloeiden. Het was dan gevaarlyk , indien 'er op zulke tyden een Oproer kwame. Gelyk Pilatus alreeds bevreesd was dat hy de Vriendfchap des Keizer's zoude verliezen , alzo vermeerderde nu zyne Vreeze door den Opftand, waarmede hy gedreigd wierd, en waarvan hy reeds de beginfelen ontwaar wierd. Dit Oproer ontflond niet uit eenige wederltand die Jezus, of zyne Leerlingen boodden. Immers, (£) de Herder was geflagen, en dus de Scbaapen der Kudde verflrooid geworden , en hadden de Vlugt genomen. Het (c) Lam was {lom, zonder zynen Mond te openen om zich te verdédigen , of te klaagen. Vanwaar ontftond dan die Opftand onder het Volk? Immers, door diegeenen-zelven, die Jezus befchuidigd hadden dat (d) Hy het Kolk oproerig maakte. Zy wilden den Stadhouder doen vreezen voor eenen ingebeelden Opftand, en intusfchen maakten zy eenen wcezenlyken gaande, om Pilatus tot het Kruis-Vonnis te dwingen, ö Wonderlyke beftieringe van de Godlyke Voorzienigheid! Zy hadden (e) beraadflaagd Jezus te doodigen; maar, niet op het Feest, opdat 'er geen Oproer werde onder het Folk. Doch, ziet! hetgeene zy als een beletfelvan hun vervloekt voorneemen vreezen, wordt het middel tot deszelfs uitvoeringe; want, hun Oproer doet hunnen wenfch, zelfs op het Feest, flaagen. God be- («) Deut. 16. 16. (£) Mat. 26. 11. 00 Kti. 53. 7. (/) Luk. 23. 5. (e) Mat. 26. 4. 5.  284 Zeven-en-zestigste Meditatie op het befchikte hec aldus , opdat daardoor te klaarer zoude blyken, dat Jezus niet door overtuiginge van Schuld en Misdaad, maar door Oproer ter Dood wierd gebragt. Hierdoor worden wy ook overtuigd, datjezus (a) geene Zonde gedaan heeft, noch dat 'er eenig Bedrog in zynen Mond gevonden is; maar dat Hy Zich - zeiven overgegeeven heeft aan dengeenen, die Hem onrechtvaardiglyk veroordeelde. Eer Pilatus echter tot de veröordeelinge befluit , doet hy eene plegtige Belydenisfe; en geefc eene heerlyke getuigenisfe van s'Heiland's Onfchuld. Hy betuigt, met daaden en woorden, dat hy zulks niet dan gedwongen doet; en geen deel in de uitftortinge van het Onnozel Bloed wil hebben. Ten Blyke hiervan, (b) nam Pilatus Water en voiefcb zyne Handen voor 't Volk. Pilatus was een Heiden. De aloude Heidenen plagten zich, naa eenen begaanen Man/lag, met Water te wasfchen.Paufanias verhaalt,datOrèftes, de Zoon van Agamemnon, zich met Water wiefch, toen hy zyne Moeder Clitemnejlra had omgebragt. Adraflus, de Broeder -Moor der van Midas, deed desgelyks , gelyk Herodotes verhaalt. Virgilius tékent aan, dat Enéas, die in den Oorlog Verfcheidenen had verflaagen, zich deswegens met Water reinigde. Soortgelyke Gevallen zyn 'er meer in d'Oudheid. Maar , onwaarfchynelyk is het, dat Pilatus hier deeze Heidenfche plechtigheid zoude bedoeld, en gewaand hebben, dat hy die Bloedschuld met Water zoude hebben kunnen afwasfchen. Zyn fchrander vernuft was zeker niet onbekend, hetgeene (c) Ovidius fchertfende daarvan gezegd had. Ah (a) i. Pet. a. 22. 23. (i) Mat. 27. 24. CO Ovid. Faft. Lib. 2.  Lyden van Jesus-Christus. 285 Ah nimium facties, qui trijlia crimina cadis , Exigud tolli poffe putatis aqud! Dat is: 6 Ligtgeloovigen! die waant, in Beek, of Vloed, U rein -te- wasfchen van vergooien Menfchen' Bloed. Waarfchynelyk zal hy hier eene Joodfche plechtigheid beoogd hebben, die hem niet konde onbekend zyn, aangezien by reeds eenige Jaaren onder hen als Stadhouder verkeerd had; en zulks meermaalen wegens de veelvuldige Moordenaaryën was voorgevallen. Deeze plechtigheid was gebruikelyk by hetftraffen der Misdaadigeren, als-mede wanneer 'er een'onbekenden Doodflag was gefchied. Immers, dan moeften de Ouden van de naastgelegene Stad hunne Handen wasfchen op eene geflagte jonge Koei , en zeggen : (a) Onze Handen hebben dit Bloed niet vergooten , noch onze Oogen hebben 't niet gezien: IVees, Heerel Uw Volk ïfraël genadig, dat gy verlost hebt, en reken niet dit onnozel Bloed in V midden Uws Volkss ïfraël. Door deeze. plechtigheid van de Handwasfching, waren de Jooden gewoon hunne Onfchuld aan begaanen Doodflag te betuigen. Pilatus kon nu geene gepastere gebaarden aanneemen, dan deeze Handwasfchinge. De verre-afflaanden Jooden, die zyne zacht-luidende woorden niet konden hooren, konden gemakkelyk uit deeze gebaarden begrypen , dat hy zyne (b) Handen on. der de Onnofelen in onfchuld wafchte. By Jooden «:n Heidenen was het een gebruik van door gebaarden te fpreeken , opdat de Oogen mogten zien, het- (.i) Deut. 21. 7, 8. 00 Pfal. 25. 6.  286 ZëVEN-EN-zestigste MEDITATIE OP het hetgeene de Ooren niet konden hooren noch verftaan. De gebaarden zyn fpreekende woorden van onze inwendige meeninge: De Propheeten hebben 'er zich dikmaals van bediend : hunne daaden en gebaarden waren zo - wel voorzeggingen als hunne woorden. Immers , toen de Propheet (a) Ifaïas ■naakt en ongefchoeïd ging , gaf hy daardoor te kennen, dat (b) de Koning van Asfyiën de Mgyptenaaren en Mooren naakt en ongefchoeïd zou vóórtdryven. Op gelyke wyze wilde Pilatus, toen hy zyne Handen voor 't Volk wiefch, den Jooden doen verftaan, dat, zo zuiver als nu zyne Handen waren, zo zuiver ook en onfchuldig zyne Ziel was van dit Onnozel Bloed; dat niet hy, maar de Jooden-zeiven vergooien , die hem door hun geweld en Oproer daartoe dwongen. Dat dit de meening van Pilatus was, blykt uit de woorden, die hy by zyne gebaarden voegt , zeggende: Ik ben onfchuldig van het Bloed deezes Rechtvaardigen. Uit deeze woorden kan men afneemen, dat de woorden zyner Huisvrouwe : (r) Bemoei U toch met dien Rechtvaardigen niet, eenigen indruk op zyn gemoed hebben gemaakt, aangezien hy hier dezelfde woorden fprak. Daniël mogt billyk deeze woorden gebruiken, ter gelegenheid van d'onrechtvaardige veröordeelinge van Sufanna, omdat hy haar Rechter niet, maar alleenlyk verpligt was, getuigenisfe te geven van haare Onfchuld,overluid uitroepende:(V) Ik ben zuiver van het Bloed deezer' Vrouwe. Maar een Rechter is geen eenvoudige Getuige, zyn Ampt en Pligt beftaat niet in de Onrechtvaardigheid, die hy-zelv beletten moet,en waarvoor hy veriintwoordelyk is, op eenen Anderen te leggen. Hy moest, naar t» Ifaï. 20. 2. (b) 4. (O Mat. 27. 19. Cd) Dan. 13. 46.  Lyden van Jezus-Christus. 287 naar het vóórbeeld van Daniël, toen het Volk hem in de zaake als Rechter ftelde, de Lasteraaren geftraft , en den Onnozelen en Rechtvaardigen befchermd hebben. Dan had hy kunnen zeggen : (a) het Onnozel Bloed is op dien dag behouden. Pilatus verbeeldde zich dan, dat hy door deeze Hand-Wasfchinge, en door deeze verklaaringe, datjezus rechtvaardig was, zich gezuiverd had , en legt verder de Schuld op de Jooden, zeggende: Gy-lieden moogt toezien, namelyk, hoe gy der Wraake Gods, die wegens hec ftorten van het Bloed deeze Rechtvaardigen op U ligc, moogc ontgaan. Onze Heiland had éénmaal gezegd: (F) Met de Maate, waarmede gy meet, zal U weder gemeeten worden. Deeze waarheid ondervonden d'Overoriefters, zy , die aan den wanhoopenden Judas dien eigen Morgen deeze bitfe woorden, (c) gy moogt toezien, hadden toegedreeven: nu laatGod^hen weder met gelyke Maate wedermeeten door Pilatus; die ook tot hen zegt: Gy-lieden moogt toezien. Ja: de Jooden moogen toch toezien;maar,gy óók,Pilatus! want, Uw eigen Mond veröordeelc U, aangezien gy gezegd hebt; (d) de Magt te hebben om Jezus los-te-laaten, en intusfehen geeft gy Hem ter prooije over aan zyne Vyanden. De Jooden zullen fchrikkelyk geftraft worden; maar, gy zult daarom niet verfchoond blyven : want, (e) een ieder zal ontvangen naar hetgeene by gedaan heeft in zyn Lichaam, Goed of Kwaad. Zo-weinig als 't Adam baatte, dat hy de Schuld op Eva, en Eva op de Slange lei, zo-min baatte het Pilatus, dat hy de Schuld op de Jooden fchoof. Pilatus mogte den Heiland, zo-veel als hy konde, verdeedigen; ja, al 00 Dan. 13. 62. (V) Mat. 7. 2. 00 -— 27. 4. 00 Joan- I0- I0- CO 2- K«r. 5.10.  2 88 ZEV£N - EN - ZESTIGSTE MEDITATIE OP HET al hadde hy niet-alleen zyne Handen,maar ook zyn gantfche Lichaam gewastenen, dit-alles kon echter zyn gemoed niet zuiveren; een gantfche Zondvloed ware niet in ftaat om hem te Reinigen. Tegen Pilatus mogte men, met recht, zeggen: (a) Al wiefcht gy U met Zoutfleen, en al naamt gy eene ménigte van Zeepkruid; gy zyt éven-wèl voor Myne Oogen met uwe boosheid befmet, zegt de Heere God. (b) Gelyk het dan Judas niet gebaat heeft, dat onze Jezus zyne Voeten gewasfehen heeft, alzo heeft het Pilatus ook niet konnen baaten dat hy zyne Handen wiefch; want, beider Harten waren en bleeven Onrein. Door deeze Hartgrieveade woorden , Gy moogt toezien, poogde Pilatus de Jooden nog, voor het laatfte, van den Moord van het onfchuldig Lam af-te-fchrikken , en hen tot zachtere gevoelens te brengen. Pilatus ondervond de waarheid der woorden van den wyzen Man, dat (c) de Boosheid getuigenisfe geeft tot haare eigene veröordeelinge, en dat een ontroerd Gewisfe zich alles op 't vreezelykfte vóórfièlt. Het ontroerd Geweeten van Pilatus was niet zonder reden beducht , dat het plengen van Jezus onfchuldig Bloed de Wraake der Goden over hem en zyne Kinderen zou haaien; daarom trachtte hy zich daarvan te ontdoen, en deszelfs Straffen op de Jooden te laaden, hen waarfchouwende, dat zy op deszelfs gevolgen zouden toezien. Wie zoude niet gedacht hebben, dat d'Overpriefters, op zulkeen nadrukkelyk Vóórftèl, zouden bewoogen zyn geworden, en het rondom-ftaande Volk geroepen zoude hebben: hat Jezus, in plaatfe van Barabbas, los: wy willen dieBloedfchuld niet op ons laaden ? Maar, (a) Jerera. a. 22. (£) Joan, 13. 5. (O SaP- 17' IC  Lyden van Jezus-Christus. 289 Maar neen. d'F.vangélist meldt: dat Ca) all' het Folk antwoordde : zyn Bloed zy op ons, en op onze Kinderen. Door deeze woorden neemen zy de Schuld en de Straffe op zich. Dit was eene gewoone (preekmanier der Jooden, gelyk blykt in de Broeders van Jofeph , die, toen zy in benaauwdheid waren, tot ilkanderen zeidden: (b) Ziet! nu wtrdt zyn Bloed geëifcht; dat is de verdiende Straffen. Op dezelfde wyze fpraken de Verfpieders van Jéricho tot Rahab: (c) Zo wie uit de Deure uws Huis zal gegaan zyn, diens Bloed zal op zyn hoofd koomen, dat is, het zal zyne eigene fchuld zyn,indien hy vermoord wordt, en'bet zal ons niet aangaan, of tot Schuld gerekend worden; maar het Bloed van alle dengeenen die by U in uw Huis zullen weezen zal op ons hoofd koomen , is 't dat iemand hen aanraakt. Dat is, volgens de uitdrukkinge van Moizes : hy zal (d) eener Bloedfchuld pligtig worden. De Propheet Jeremias , wien de Vorften en het Volk wilden doodigen ; waarfchuuwde hen , zulks niet te pleegen , met deeze woorden : (e) Weet, en zyt verzekerd, zeidde hy , dat gy , indien gy my doodigt, onnozel Bloed op U zult brengen, en op de Stad en haare Inwoónerën. Deezen fchrikkelyken Vloek wenfehen de Jooden zich-zelven toe. Zy wilden hierdoor als tot Pilatus zeggen : de Bloedfchuld van deezen Rechtvaardigen, die gy, ö Pilaius! vreest dat U, of Uwe Kinderen treffen mogte, neemen wy vrywilüg U af. Wy neemen alle de Schuld op ons, en ftellen ons tot Gyzeharen aan de Godlyke Wraake,indien God hierover ooit Wraake zal neemen. Ja, wy verpanden noch, daarënboven , onze Ca) Mat. 27. 25. (b) Gen, 42. 22. («•) Jof. 2. ig. Qd) Dart. 19. 10. (  Ltden van Jezus-Christus. 291 dan de eerfte, de hoope van Ifraëls Zaligheid te niet deede. Echter j gelyk God's (a) Barmhartigheden over1 alle zyne Werken zyn, en alle zyne andere Volmaaktheden overtreffen, alzo heeft Hy ook deeze willen oeffenen , ten gevalle van veele Jooden. Immers, veelen zyn 'er nog van den a'gemeenen ondergang bevryd gebleeven, van welken Paulus zegt,dat; b~) d'Overblyffels,naar de verkiezinge der Genade, behouden zyn geworden, en aan welken de Heere deezen over hen uitgefprookenen Vlöek tot een Zégen heeft doen verftrekken. Zyn 'er niet (V) Drie - Duizend Zielen ^ door de eerfte Piédikinge Van Petrus, in den Heiland Geloovigen geworden? zelfs die-geenen, die, gelyk Petrus hen noeh vóórhield , ( we- 0») Pfal. 50. 9. Qi) Dan. 9. 24. U) Heb, 10. 19. 22. T 4  st)6 Zeven-en-zestigste Meditatie op het wederöm van de Verdienden van dit Bloed deelachtig te worden , berouw hebbe over zyne Zonden, dat gy, gelyk Paulus van de Korinters begeerde , (a bedroefd zyt om God, die gy door uwe afwykinge Vertoornd hebt: ja, gy moet eene Droefheid hebben naar God, die eene bcfïendige Boetvaardigheid ter Zaligheid-werkt. Daarenboven wordt 'er veiè'ifcht, dat gy uwe Zonden in het Sacrament der Boete,of öiegte, belydt. dezelve haat, U b keerr, en afiland van dezelve doet. Bevind gy U in zodanige geftekemsfe, dan kunt gy U met betrouwen tot den Throon der Genade begeeven, om Barmhartigheid te vinden, en (b) Veriosfing te bobben door zyn Bloed, en Vergiffenis der Zonden. Wenfcht en arbeidt hoe langer, hoe meeider,dat dit Bloed over Ukoome om uwe Zonden af-te-wasfchen. Nadert tot deeze Rood^-Zee, om uwe Zonden in dezelve af-te-fpoelen. Bedient U van deezen Balfem, opdat alle uwe Wonden door denzei ven geneezen worden. Koomt tot dit Bloed , hetwelk (c) het Handfchrift, hetwelk ons tegen was , uitwiefch, gelyk Paulus zegt. Hierin vinden wy ons Léven. Het Léven, of (d) de Ziel van alle Vleefch, of Dieien, is in 't Bloed; maar ons Léven is in het Bloed van Christus: door dit Bloed zyn wy zyn Eigendom geworden , en door Hem duur gekofr. Billyk is 't dan, dat wy ons geheeleLéven,en alles wat wy befitten, tot Zynen Dienfte befteeden. fn. dien wy een groot gedeelte onzer goederen be« fheed hadden, ter Vrykoopinge van eenen Menfch uit deSlavernye derBarbaaren,zouden wy niet met reden verwachten dat zulk-een Menfch ons alle Lief: f» 2. Kor. 7. 9. 10. f» Kol. 1. 14. 00 2. 14. (d) Lev. 17.14.  Lyden van Jezus- Christus. 297 Liefde en Dienst zoude toedraagen; en indien hy onze goedheid misbruikte, en ons benadeelde, zouden wy hem niet aaniien als een Monfter van ondankbaarheid ? Oordeelt dan hier uit, wat gy verpiigt zyt aan uwen Verlosfer (a) Christus, die ons vry-gemaakt heeft van de Slavernye des Duivels, die ons (£) Gevangenen, door 't Bloed des Testaments , uit den Kuil der Helle uitgelaaten heeft. Welk-eene gruwelyke ondankbaarheid zouden wy pleegen, indien wy, naa eene zo dierbaare Verlosfinge , de Zonde voortaan weder wilden dienen ; en door nieuwe overtreedingen zyn Bloed als onrein achten. Die alzo te werk gaan , hebben zekerlyk, met de hartnekkige Jooden, de wraake van. zyn Bloed te verwachten. Wat ons dan aangaat, die door het Bloed van Jezus zyn af-gewasfchen : Dat de Zonde niet meer heerjche in uw fiervelyk Lichaam, zodat gy deszelfs Begeerlykheden zoud gehoorzaamèn. Laat ons dan den tyd die in het Vleefch ons nog overig is leeven door't Geloof van den ZooneGods, die ons lief gehad, en Zich-zelven voor ons geléverd heeft. Laat ons dan alle krachten infpannen , om deel te hebben aan het Bloed van Jezus , opdat, gelyk d'Eerstgeboorenen van de Kinderen van Ifraél, door het voorbeeldig Bloed van het Paafch-Lam van den (d) {laanden Engel bevryd bleeven, en het Tydelyk Léven behielden, wy ook alzo , die onze geweetens (e) in het Bloed van V Lam wit-gemaakt hebben , door het-zelven ten Eeuwigen Léven behouden mogen worden. Amen. f» Gal. 4. 31. (£) Zach. 9. u. (c) Rom. 6. 12. \d) Exod. 12. 23. (e) Apoe. 7. 14, T 5 GE-  2p8 Zeven - en - zestigste Meditatie op het GEBED. ó Dierbaarlte Jezus ! de Smaad , U door de Jooden aangedaan, treft ons met verbaazinge. Zy hebben Heilig, Godlyk Bloed, door Pilatus zodikmaals onfchuldig verklaard , als onrein geacht en verworpen, en geroepen : Zyn Bloed koome over Ons, en onze Kinderen. Het is waar, Pilatus, en de woedende Jooden hebben deeze Mishandeling' U aan gedaan, doch onze Zonden en Ongerechtigheden hebben hier-aan geen gering deel gehad. Dit bekennen en belyden wy ook vry willig. Ja; wy zyn het, dieUalle deeze Verfmaadingen,Pynen en Droefheden aangedaan hebben, ö Gruwelyke Moorddaadigheid, die onze Zonden aan Ugepleegd hebben! Doch, dank zy Uwe Barmhartigheid en vuurige Liefde, dat Gy dit-alles om onze Zonden hebt willen lyden, om dezelve hierdoor uittewis. fchen. Omdat wy dierbaar in Uwe Oogen waren, daarom wierd Uw eigen Bloed zo gering in de Üogen der Jooden geacht. Wy hadden d'EeuWige Dood verdiend; maar, om ons te verfchoonen, zyt Gy in onze plaatfe gekoomen. ö Vorst des Lévens , Gy hebt willen fterven , opdat wy , die Mannen des Doods waren, leeven mogten. Laat deeze Liefde-daad ons tot weder-Liefde beweegen ^ om voortaan U niet meer te vertoornen; maar alleenlyk te leeven voor U, die voor onszulk-een Lyden en Sterven hebt willen ondergaan. Uw Bloed ; Uw dierbaar Bloed geeve ons ten dien einde alle kracht, opdat wy vooniian Satan, de VVaercld, en alle Begeerlykheden overwinnen moogen. Ja Uw Bloed koome over Ons, en over myne Geeftelyke Kinderen, opdat zy tot Kinderen des Hemels moogen ingewyd en geheiligd worden. En, gel  Lyden van Jezüs-Christus. 299 gelyk d'Eerflgeboorenen van Ifraël door het Bloed des Lams, behouden bleeven, ftrykt aldus en ftort Uw Bloed op onze Harten en geweetens, opdat, wanneer de Verderf-Engel voorby-gaat , en ons Aardfch Jéricho vervalt, wy dan verfchoond , en ten Eeuwigen Léven behouden moogen worden. Amen. ACHT-  300 Acht-en-zestigste Meditatie op het ACHT - EN - ZESTIGSTE MEDITATIE. Joan. 19. 1. Tune apprehendir Vlh-fy&Toen nam Pilatus Jezus, tus Jeiurn, & flagel-|.|; en geesfelde Hem. lavit eura, DE Propheet Ezéchiël zag eenmaal (a) Wateren opwellen van onder den Dorpel des Tempels , die hem eerst tot d''Enkelen toe kwamen , daarrr} tot aan de Kniën, en ook opzwollen tot aan de Lendenen, en eindelyk wierd de Stroom zo diepy dat men "er niet konde dóór zvaaden. Op gelyke wyze wiesfehen de Wateren van Ellende Jezus boven het Hoofd. Immers, van het begin Zyns Lévens begonnen Zyne Ellenden. Naauwlyks gebooren , moest Hy reeds voor de Laagen van HeróJes de Vlugt neemen, wanneer de Wateren Hem, om zó te fpreeken,tot d'Enkelen toe kwamen. lederen Dag van zyn Léven groeiden dezelve ook aan , daar Hy alle Dagen op zyne hoede moest zyn, voor (b de Schriftgeleerden en Pharizèën, die op Hem letteden en loerden , en niets onbeproefd lieten, (V) om Hem in zyne Woorden te vangen, opdat zy Hem aan de Magt van den Landvoogd mogten overléveren. Zietdaar de Wateren tot aan zyne Kniën en Lendenen gereezên , Wateren, 'die met zulk-een geweld aanwasfehen , datze wel-haast boven zyn 'Hoofd (*) Ezéch. 47. 3. 4. 5. Luk. 6. 7. f» — 20. 10.  Lyden van Jkzus-Christus. 301 Hoofd zullen klimmen, en waar-boven Hy,om met Job te fpreeken, (a) van Druk en Ellende opgepropt ,zyn Hoofd niet zal konnen opfleeken. t'Elkens vermeerderden zyne Ellenden. Gevangen, leidden zy Hem tot Annas, van Annas tot Kaïphas, van Kaïphas tot Pilatus, van Pilatus tot Heródes, van Heródes weder tot Pilatus, terwyle, van Oogenblik: tot Oogenblik, zyne Smaad en Smerten vermenigvuldigden , dermaate dat Hy, door den Mond van David, uitriep: (b) Verlos My, ê God: want de Wateren zyn tot aan Myne Ziele gekoomen. Ik ben in een' diepen Modder gezonken , daar geen vaste Grond is. Ik ben gekoomen in de diepte der Zee, en het Onweer heeft My doen zinken. Ja , Hy is gekoomen in eere diepe Zee van zyn Bloed, door de Geesfeling die Pilatus Hem liet aandoen, waardoor zyn teder Lichaam verfcheurd, zyne Aderen geopend, de Slag-Aders verplet, en het Gebeente veibryzeld werd; ja, Hy wierd zo wreedelyk mishandeld, dat, indien zyne Godheid Hém niet hadde onderfteund , Hy bezweeken zoude zyn. De wyze Prediker zeidde eenmaal: (c) Ik heb onder de Zonne de Godloosheid gezien in de Vierfchaare , en d'Ongerechtigheid in de plaatfe der Gerechtigheid. Deeze fpreuk wierd hier bewaarheid; immers, tot driemaale toe had Pilatus den Heiland onfchuldig verklaard ; en echter liet hy Hem geesfelen ; de afgryfelykfte daad die 'er ooit onder de Zonne bedreeven wierd ; des Salomon, met recht, zeidde: f d~) Die den Godloozen vryfpt eekt, en die den Onnozelen veroordeeld, zyn beide tegader afgryzelyk voor den Htere* Aan beide deeze Misdua- den (a) Job. 10 15. O) Pfal 63. 23. lt) Eed*. 3. 16. (J) Prov. 17. 15.  302 Acht-en-zestigste Meditatie op het den maakte Pilatus zich fchuldig; hy,die niet-alleen de Jooden, die, om hunne Lastering tegen Jezus, fchuldig waren, vryfpreekt, maar ook, uit vreeze van hunne gunst te verliezen > den onnozelen Jezus liet geesfelen , en dus het Rechter- Ampt geweldiglyk krenkte : dies fprak de Vader der Welfpree* kendheid zeer-wèl , wanneer hy zeidde : Hy leti de Perzoon van een' Rechter af, die een Vriend aanneemt, en dus was ook de Raad van den wyzen Sirach : f» Zoekt geen Rechter te worden; ten zy gy met kracht ^Ongerechtigheden kunt verbreeken ; opdat gy, V Aanfchyn van den Magtigen vreezen de, U grenen Struikel-Steen moogt ft'ellen in uwen rechten Handel. Het was ook het gevoelen van Antiphorius, dat, indien men in 't Recht mogte Zondigen, het veel-beter ware den Befchuldigden onrechtvaardigiyk vry - te - fpreeken, dan hem onrechtvaardiglyk te veröordeelen. Het eerffce is wel Zonde, maar het laatfte is Godloosheid. Gratiaan zegt ook: Het is beter Rekenfchap te geeven wegens zyne Barmhartigheid, dan wegens zyne Wreedheid, (b) De Barmhartigheid, zegt Jacobus, overtreft bet Oordeel. Het Rechter-Ampt is een zeer-téder Ampt. Een Rechter mag geen Hair-breedte afwyken van het Recht, of hy dwaalt terftond al verder af, en verkeert , om met den Propheet Amos te fpreeken, Cc) het Recht in Alfem, en verlaat de Rechtvaardigheid. Welk -een fchandelyk Vonnis dan ! welk-eene '. i.uitwisfelyke Blaam voor den Rechterftoel der Komeinen ! (d) Voor de derdemaale zeidde Pilatus hen. gelyk Lukas aantekent: Ik vindgeene fchuld des Doods in Hem; des behoorde hy Hem, volgens alle 00 Eccle. 7. 6. (7>) Jakob. 2. 13. (e) Amos. 5. 7. {dj Luk. 23. 22.  Lyden van Jezüs-Christus. 303 alle Wetten , los-gelaaten te hebben. Maar, 6 gruwelyk Befluit! in plaats van Hem vry-te-laaien, zegt hy: des zal ik Hem kaftyden; welk Befluit hy ook fchielyk ten uitvoer bragt; want, (a) Pilatus nam Jezus, en geesfelde Hem. Niet in eigen Perzoon, aangezien dit met zyn aanzienlyk Ampt ftrydig was; maar door zyn Last en Bevél; en dus kan den bekenden Regel der Wetten hem toe-> gefchreeven worden : Wat Iemand door een' ander' doet, wordt bem gerekend, als of hy-zelv het gedaan hadde. In deezer voege zeidde Nathan ook tot David:(£) Urias denlléthéer hebt gy met het Zwaard verflaagen, offchoon hy-zelv dit niet gedaan had, maar het door zyn Bevél volvoerd was. Op het Bevél van Pilatus aan, greepen de Romeinfche Krygs-Knechten, uitvoerders der Straffe, onzen Jezus aan, en leidden Hem (c) in het Rechthuis , Hem ontkleedende. By de Jooden wierd dengeenen , die gegeesfeld wierd, alleenlyk zyne Rugge en Borst ontbloot; maar by de Romeinen wierd hy Moeder-Naakt ontkleed, hetwelk ook aan onzen lydenden Jezus gefchiedde. ó! Wat Tong zal de Smerte konnen uitfpreeken, die Jezus hier ondergaan heeft? De Heere der Heerlykheid, in welken (d~) alle de Volheid der GodheidLicbaamlyk woont; dat heilig en onbefmet Lichaam, (e) witter dan Sneeuw, zuiver er dan Melk, rooder dan oud Elpenbeen, fchooner dan Saffieren , ftaat hier' Naakt, en wordt van een moedwillig en Hecht Gefpuis befchouwt; hetwelk Hem, indeezen toeftand,naar alle waarfchynelykhéid, met Schimpredenen overlaaden heeft. Dat Maagdelyk Lichaam, dat f» Joan. 19. 1. (f) 2. Ree 12.'9. CO Mat. 27. 27. s8. (d) Kol. 2. 9. Qe) Thren. 4. 7.  304 Acht-en-zestigste Meditatie op het dat Werk van den H. Geest , het Lam zonder Vlekken, dat (a) Ontbloot is geweest gelyk Iemand van 't flecht Gejpuis, om met de woorden van Michol, tegen David gefproken , te fpreeken. Niet zonder reden klaagde de Heiland hierover, door den Mond van David, zeggende: (b) Ik leed verfmaadbeid; en Myn Aangezicht wierd met fchaamte bedekt. Hy, die alle Dingen bekleedt, .ftaat hier Kaakt en Ontkleed, waaróver, om met den Propheet Ifaïas te fpreeken : (c) de Maan fchaamrood moet worden , en de Zon befchaamd /laan. Ja, Hy, die, gelyk David zegt: (if) de Geboeiden ontbindt, wordt hier wreedelyk gebonden. Hier worden die Handen gebonden, die de Blinden hebben doen zien , de Melaatfen gezuiverd , de Dooven doen hooren , opdat zy nog grootere Wonderen zouden uitwerken in de Zielen van ons Zondaaren. Hy , die eertyds den Ifraè'liten (e) eene Vuurige Kolom tot eene Geleidftergaf, wordt hier Zelv aan eene Kolomme gebonden. Juftus Lypfius zegt: (f) Dat de Geesfeling niet altoos op dezelfde plaatje, oftyd, voorviel; want, of zy beezigden die vóór de wechleidinge, en dat wel fHuis, of in 't Rechthuis; betgeene aan den Zaligmaaker gefcbied is. Of in de wechleidingezelve langs den Weg, betgeene meest naar d'Oude wyze gtfehied,de. Onze Heiland dan , die in 't Rechthuis gegeesfeld wierd, is aan eene Kolomme gebonden geworden , gelyk Hieronimus en Prudentius ge. tuigen, daar deeze laatfte zegt: Vinc- (a) 2. Reg. 6. 20. f» Pfal. 68. 8. CO Ifaï. 24. 23. (d) Pfal. 145. 7- (O Sap. 18. 3. (ƒ) De Cruce 1. Lipf. L. 2. C. 4.  Lyden van Jezos-Christus. 305 (#) Vinctus in bis Dominus fietit adibus, atqut columnls Annexus tergum dedit ut fervile flagellis. Dat is : de Heere heeft in dit Huis geboeid geftaan, en, aan eene Kolomme gebonden, heeft Hy zyne Kugge, gelyk die van eenen Slaave, aan de Riemen overgegeeven. (#) Deeze getuigen ook, dat zy in hunnen Tyd nog m weezen was, onderfteunende eene Galeryë van eene Kerke: des Prudentius zingt, in Enchirid. Perflat adbuc, templumque gerit veneranda Columna. (*) Dus wierd dan onze Heiland aan eene Kolomme vastgebonden, en, gelyk eenen Slaave met Riemen, of Peezen, gegeesfeld. Hy wordt in zyn Lyden niet hooger geacht dart (V) eene verachte Zieleen eenen Slaaf der Groeten, en dergeenen die heerfchen: dus is Hy ook op de verachtelyklle wyze , met Riemen cn Peezen geflaagen. De Romeinen gees- fei- («) Prud. in Enchirid. tom. 5. bel!, pat. pa^. 1057. (» Hieron. Epift. 27. Cap. 4. pag. 177. (cj Ifaï. 40. 7. (*) Men zegt, dat de Kolom te Romen te zien is, in de Kerk van de H. Praxis. • Nicéphorus Calliftus meldt , Lib. 8. Cap. 30., dat deeze Kolom door deh Kardinaal Joanneg Columna, Apoftolifche Legaat tot d'Ooflerfche Volken , te Romen is gebragt , en gefteld in de Kerk van de H. Praxis. Autonius Sandinus zegt , Hifi. Familiaj Faers : dat zy van rood Maiber met wit gefpikkeld, en twee Voeten lang was; van-onderen in ba.aré Midden - Lyn éénen Voet, en bovenaan acht Duimen, waarïn een Yzeren Ring is. Maar, ik twyO'el, of dit wel de Kolom is waaraan de Heiland gegeesfeld is, aangezien die, volgens Hieronimüs en Prudentius, langer is geweest, dewyl zy eene Kerk-Galeryè' onderfchraagde. Het zoude een Stuk daarvan kunnen geweest zyn. ui. D£el. y  3or5 Acht-en-zestigste Meditatie op het felden, volgens hunne Wetten, eenen (a) Vryon met Roeden, dat voor Eerelyker wierd geriouden; en eenen Slaaf, met Riemen,of Zweep-leders,waarin zy, gelvk Schoepfius vermeld, Yzeren Angels, Haakjes , en Kooien, uil de Beenen van het Vee geplukt invlocht! en, waardoor de Vellen der Veroordeelden' tot de Ribben en Beenderen toe , gefcheurd wierden. Het Grond-Woord, of de Griekfche Text van Matthéus betékent ook, f» met Riemen, of Peezen geesfelen. Volgens Gods Wet, moest de Misdaadiger,die by de Jooden gegeesfeld wierd, op d'Aarde nedervallen, en (c) de Slagen mogten niet boven het Getal van veertig gaan ; en, opdat zy dit Gehod niet mogten overtreeden , gaven zy flechts negen-en-dertig, of, gelyk Paulus daarvan getuigt: (d) veertig Slagen min één, die hy vyfmaalen van de Jooden ontvangen had. Maar, by de Romeinen waren de Geesfelingen onbepaald, en vry barbaarfcher en gruuwzaamer, dermaate, dat d'arme Lyders fomwyle onder de Slagen den Geest gaven. Rofinus getuigt, dat het getal der Krygs-Knechten,* die hunne (e) Triumpb-Viri, Drie-Mannen, of Op. per- Schouten, in het Geesfelen ten dienfte ftonden, tot acht toe vermenigvuldigd wierden. De Dichter Plautus voert den Lyder aidus fpreekende in, zeggende: Aldus is 't datmy, Ellendige, acbiflerke Menfcben. gelyk een Aanbeeld, beuken, of (laan. Dewyl Jezus dan naar de Romeinfche maniere gegeesfeld is, konnen wy uit deeze Schetfe genoegzaam opmaaken, hoe Onmenfchelyk zy denHeiland geg^esfbld hebben; als - ook , omdat het inzicht van Pilatus was , de Tygerfcbe gemoederen der Joo- O) Lib. 48. Cod tit 19. de Poenis L. ro. 0> Mat 27 26. ic) D,.ut. 25. 2. 3. u/j s. Kor. 11. 24. , (e) Rofin. Antiq. Rum. Lib. 7. Cap. 27.  Lyden van Jezus-Christus. 307 Jooden hierdoor tot Medelyden te beweegen. De Propheet Ifaïas , die zonder vergrootinge fpreekt, geei'c ons meerder te kennen, dan wy ons zouden konnen verbeelden. Hy vertoont ons den Heiland door de Slagen mismaakt en verfcheurd, zeggende : (a) Wy hebben Hem voor eenen Melaatjen geacht , Hy is om onze Boosheden gewond, en om onze Euveldaaden verfcheurd geweefl , de Straf onzes Vréde's was op Hem, en door zyne Striemen zyn wy geneezen. De Heere heeft Hem door zyn Lyden willen verpletten, ö Ja : zy hebben zyn teder Lichaam zo doorkorven, en door de Geesfeling zo veele Bloed-Fonteinen doen vloeijen, dat Hy, hierdoor afgemat, zyn Kruis niet kon draagen. (/;) Ik ben, klaagde Hy daarom ook, uitgeflort als Water; en alle myne Beenderen zyn verfpreid, myn Hart is alsWafcb gefmolten in V midden myns Ingewands. Het Geesfelen was by de Romeinen en Anderen eene foorc van Tortuure en Pym'ginge, gelyk wy vinden in de Handelingen der Apostelen, alwaar (c) d'Overfle Klaudius- Lyfius beval, dat men Paulus zou geërfden en pynigen : opdat by weeten mogte om wat oorzaak de Jooden aldus tegen Paulus riepen. Ook vinden wy by den (_^Eccléfiasticus,volgens den Griekfchen Text, meldinge van eenen Slaaf diegeduurig door geesfelen onderzocht, of gepynigd wordt; dus koomt ons ook iets dergelyks vóór , in het Boek der Wysheid 2. v. 19. Sommige Uitleggers houden het niet voor onwaarfchynelyk, dat Pilatus ook de Geesfeling tegen Jezus, als eene Pyniginge of Tortuure zoude gebruikt hebben. Wat van de "Waarheid zyn moge, myns dunkens heeft SaCo) Ifaï. 53- 4- 5- 10. CO Pfi!' »% C<) A£t. 22. 24. (<0 Ecclék 23. n. V 2  308 Acht-en-zestigste Meditatie op het Satan alhier , door zyne Dienaaren , Jezus gepynigd, gelyk 'er voorzegd was in het Boek der Wysheid. Hy bekoorde Hem niet door gemene Wegen , gelyk te vóoren in de Woertyne; maar hy gebruikte de Handen dergeenen waarvan hy de Meefter was, om gelyk de woorden van den Wyzen Man luiden : (a) Hem te ondertasten door Smaadheid en Pynen , om zyne Zachtmoedigheid te weeten; en eene Proeve te neemen van zyne Geduldigheid, en of Hy waarlyk Gods Zoon was. Satan hoopte, dat de Smaadheid en Pynen ontdekken zouden, of de Heiland Gods Zoon was of niet: hetzy door bedreigingen, indien Hy Gods Zoon ware; of door ongeduld, indien Hy het niet ware. Met dit inzicht was bet, dat hy de Krygs-Knechten tot Wreedheid aanzettede, om die Pyniging allerfmertelykst te maaken, en hy zou geen einde daaraan gemaakt hebben, indien hy niet gehoopt hadde dat de Dood des Kruisfes hem het geheim van Jezus Üilzwygendheid en onbegrypelyke verdraagzaam* heid, klaarer dan de Geesfeling, zou hebben doen doorgronden. Satan had weleer eenen Job met dergelyke foort van Pyniging beproefd, toen hy ty) hem met zeer kwaadaartdige Zweeren geflaagen beeft, van de Voetzoole af, tot de Kruine des Hoofds toe; maar, hy kon Job tot geene ongeduldigheid, hoe fmertelyk en wreed hy hem ook handelde, bren-' gen; waarom ook die groote Man, om zyne geduldightid , tot een afbeeldfel van den Heiland verllrekken moest, des hem dan de Geesfeling van den Heiland bewust is geweest, van welke hy ook, als Propheet, gewag gemaakt had; want, het is klaar dat hy van Jezus - Christus, en niet van Zich- 00 S»P. »• 18. lp. (f) Job a. 7,  Lyden van Jezus -Christus» 309 Zich-zelven fpreekc, daar hy zegt: (Y) „ Zy hebben hunne verwoedheid tegen my ingefpannen • „ Zy hebben al dreigende hunne Tanden tegen my „ geknarst} myne lyanden hebben mymet fcbrik„ kelyke Oogen bckt eken. Zy hebben hunne Mon— den tegen my opgefperd: Zy hebben my, met Ver„ wyt, op myne Wange ge/laagen: Zy hebben zich met myne Pynen verzaadigd. ... Zy hebben my met hunne fpiesfen rondom bezet , en myne„ Lendenen zwaarlyk gewond: Zy hebben my niet » gsfpaard, en myn Ingewand op de Aarde uit geflort. Met d'eene Wonde op d''andere hebben zy „ my doorkerfd: gelyk een Reus zyn zy op my aan„ gevallend Deeze klagten van Job konnen op zyne Vrienden niet zien, aangezien deeze geer'haat regen hem voedden. Het is dan een andtr Vóórw.rp dat Job bezig houdt, namelyk, het Vóórwerp van onzen lydenden Heiland Hetgeene hier duider is, wordt door de gefchiedenisfe van Jezus Lyden opgehelderd Job voert hier dezelfde taaie, die de' Propheet Ifaïas naderhand fprak: (b) Myn Lichaam heb ik gegeeven aan die my jloegen, en myne Wangen aan die my plukten : myn Aangezicht beb ik niet afgekeerd van die my fmaadheden aandeedden en befpoogen. In deeze woorden, gelyk in die van Job, konnen wy niemand anders dan den Mofias befchouwen. „ Het 'is dan van Hem , en niet „ van Zich-zelven, dat deeze Propheeten moeten „ verdaan worden. Men moet waarlyk onöpltt- „ tend (0) Job 16. 10. 11. 14. 15. (£) Ifaï. 50. 6. Ik heb de woorden van Job , cm (bmmige plaatfen, in 't meerder geial vertaald, om de eensluidenheid te bewaaren; want, het is klaar te zien uit het it. Vaers, dat diegeeneu die zyn geduld oerTenen, en hem op zyne Wange liaan, irj groot getal zyn. V 3  3ro Acht - en - zestigste Meditatie op het „ tend zyn, om den Heere niet te kennen door de ,, taaie van zynen Dienaar. Wanneer Job klaagt, „ dat zy hem op zyne Wange geflaagen hebben , „ dat de Soldaaten hem met Spies/en bezet, zyne „ Lendenen gewond, hem d'eene Wonde op d'andere hebben gegeeven , en gelyk een Reus op „ hem zyn gevallen , is het klaar dat alle deeze „ uitdrukkingen , in eenen eenvoudigen en letter„ lyken zin genomen, geenszins op herapasfen; „ maar dat d'eenvoudige en letterlyke Zin zich dui„ deiyk in Jezus-Christus ontdekt." Job heeft dan alle deeze nadrukkelyke woorden gebruikt. omdat hy als Propheet fprak, daar d'Evangelisten de Geesfeling flechts in korte woorden aanhaalen; omdat zy als Gefchied-Schryvers en Leerlingen fpreeken. Gelyk Satan nu door de geduldigheid van Job verwoeder wierd , en als tot wanhoop verviel, alzo heeft de geduldigheid van Jezus , met een diep Stilzwygen gepaard, Satan bewogen, om in de Romeinfche Krygs - Knechten eene raazende woede , tegen de onverwinnelyke geduldigheid van onzen lydenden Jezus te ontfteeken. Ziet! zo wierd Jezus, die heilige God-Menfch, op de gruuwzaamfte wyze gegeesfeld ! Hy, die de allergehoorzaamfte was , en van den beginne af, zeidde: (a) Myn God, Ik beb'er naar getracht, dat ik Uwen Wille doen zoude , en Uwe Wet is in 't binnenfte van myn Harte. Deeze , helaas ! wordt gegeesfelt ! (£) De Zweep , zegt Salomon , is voor 't Paard, en de Breidel voor den Ezel: en de Roede voor de Rugge der Onwyzen. Maar, ö Gruwel! Hiermede wordt de Rugge van de Eeuwige Wysheid, en (V) die ons tot Wysheid geworden »'ƒ, wreedelyk geteistert! Daar dan zulks den Heere der 00 P&1. 39- ) Scharlaken, en daarna wederom Purper. Het Purper was het Gewaad der Koningen, gelyk in 'tBoek derRechteren 8. v. aó.blykt, en uit meer andere plaatfen. Numa Pompilius, tweede Koning van Romen, was de eerlte Purperdraager, volgens (ƒ) Suidas ; welke Couleur, by verloop van Tyd, den Opper-Bevelhebberen , en groote Heeren , en hooge Staats-Perzoonen vergund is. Koning Alexander deed (r/) den Hooge* pricfler Jonathas in 't Purper kleeden: desgelyks heeft Démetrius aan den (e) üoogepriejler Simon vergund, in V Purper en Goud gekleed te gaan. De Krygs-Knechten dan, om Jezus als een' g ; waanden Koning te befpotten , daar Hy, naar alle waarfchynelykheid federt de Geesfelinge Naakt ftond, hingen Hem een' ouden .Scharlakenen Mantel om , van eenen der Soldaaten, om dien voor een Purper Kleed te gebruiken, en Jezus als eenen armen Koning te befchimpen. De Propheet Ifaïas den Zaligmaaker in den Geest befchouwende, vraagt niet zonder reden: (f)tVie is Deeze die daar koome van Edom, met bejprenkelde Kleederen van Bofra ? waarom is uw Gewaad dan rood; en uwe Kleederen gelyk die in deWyn-Perfe treeden? Zyn Gewaad was in der daad rood; niet-alleen van-binnen, door het («) Mat. 37. 88. (i) Horat. lib. 2. Satyr. 6. verf. 103. 106. (O Suidas. v«b. Chlamys. {dj 1. Maeh. 10. 62. («J i- J4- 43. LQ lf»I. 62. 1. a.  Lyden van Jezus-Christus. 325 hetBloed van Zyne doorgeesfelde Rugge; maar ook van-buiten, door de Bioedftraalen , die de Kroon van Doornen van zyn Hoofd afpersten. Hierdoor wierd de Voorzegginge van den Aards-Vader Jakob raar de Letter vervuld. Immers, deeze had aangaande den Mesfias gezegd: (#) Hy zal zyn Kleed ivasfcben in Wyn , en zynen Mantel in bet Bloed der Druiven. Ziet hier den Geeffcelyken Jofeph, wiens (£) Kleed in Bloed , niet in dat van eenen •■aar in zyn eigen Bloed, hetgeen van zyn Lichaam en Hoofd afvloeidde, gedoopt is. Het Cieraad der Koningen , is niet-alleen de Kroon en het Purper; maar , by dit behoort ook een Scepter ; en daarom , gelyk 'er Mathéus byvoegt , gaven zy Hem (c) eeri Rietftofc in Zyne Rechterhand.. De Koningen zyn Herders van het Volk; des God ook (d) tot Cyrus den Koning zeidde: Gy zyt myn Herder. Een Scepter wierd hen tot een'Herders-Staf gegeeven, om hen indachtig te maaken j^.dat zy hunne Onderdaanen moeiten weiden," gelyk een Herder zyne Schaapen. Eertyds waren de Scepters van Hout, doch, naderhand wierden zy allengs prachtiger, en eindelyk van Goud, gelyk wy van (*) den Gouden Staf vari Koning Artaxerxes leezen. Een Cieraad, zo eigen aan de Koningen , ter betooninge hunner Majefteit en Heerfchappyë, dat een Scepter dikmaals voor het geheele Koningryk genomen wordt. Dit blykt uit de vermaarde Godïpraak van den Aarts-Vader Jakob : (f) de Scepter zal van jfuda niet wechgenomen worden, totdat de Mesfias koo» men zal. Onzen lydenden Jezus nu, die de Koning der O) Gen. 49. 11. (£) 37. 31. (0 Mat. 27, 29. (<Ó Ifaï, 44. 28. CO Esther. J5> «5Gen. 49. 10. X 3  325 Negen-bn-zestigste Meditatie op het der Koningen was, en die (ji) Zyne Kudde gelyk een1 Herder voeden zoude, gaven zy geen' Gouden Scepter, maar een' zwakken Rierftok; zodat, om Ezéchiè'ls woorden te ontleenen; Hem (b) geeneflerke Roede tot een Scepter om te heerfchen gegeeven is. Zy gaven Hem dan in Zyne gebondene Rechterhand een' Rietftok, om Hem daardoor gelyk een' RietKoning te verbeelden, en te kennen te geeven, dat Zyn Cc) Koningryk , (hetwelk Paulus onbtroerlyk noemt) broos , wankelbaar en zwak was , t'n dat Zyne Onderdaanen zich éven-zo-weinig op Zyne befcherminge konden verlaaten , als men id~) op eenen gebrokenen Riet/lok kan betrouwen. De Krygs-Knechten zagen Jezus niet hooger aan, dan een' ellendigenJood,en gelyk een veracht Menfch , met welken zy naar hun welgevallen mogten handelen. Gelyk zy dan fpottende begonnen hadden, met Hem gelyk eenen gewaanden Koning toe-te-take!en,alzo wilden zy ook al fpottende voleindigen. Hadden zy Hem tot nu-toe met daaden befpot, nu wilden zy met woorden beginnen. Immers, zy zeidden: (e) Wees gegroet, Koning der Jooden l ja, gelyk Mathéus omftandiger aantekent : (ƒ) vcor Hem r.ederknielende, befpotteden zy Hem, zeggende: Wees gegroet, Koning der Jooden.' Men was gewoon den Koningen by hunne Inhuldiginge, Hulde en de allerdiepfte Eere te bewyzen. Dit wilden zy fchimpswyze naarvolgen , daar zy (g) Hem al knielende aanbaden, ö Grievende Spot! ö Gruwelyke Smaad S (£) Hy, wien alle Engelen Gods met de grootfte Eerbiedigheid aanbidden , wordt hier, door fpotzieke Krygs. Knechten, met de (a) Ifnï. 40. 11.' Ezech. rp. 14. (?) Heb. 12. a3. (d) Ifaï. 36. 6. ( 1. Pet. ii li. ip. f» M»t. 7. 16.  Lyden van Jezos-Christus. 329 De Bruidegom roept ons, in 't Hooglied van Salomon, toe: (a) Doe open, myne Vrindinncl want, myn "Hoofd is geheel bedauwd; en myne Hairlokken zyn vol Droppelen van den Nacht. Hier vertoonen zich het Hoofd en de Hairlokken van onzen Heiland geheel en al bedauwd, daar zy, door de f>etk>nde Doornen, van Bloed ftroomen,om in dit Bloed onze Zonden, welke ^b) Werken der Duiflernhfen en des Nachts zyn, af-te-wasfchen en te zuiveren. Niet zonder reden zegt dan d'Aposcel Joannes: (V) Het Bloed van Jezus - Christus ; Gods Zoone, zuivert ons van alle Zonden. Onze Heiland heeft, door het draagen van zyne Doorne-Kroone, klaar aangetoond, dat zyn Koningryk niet van deeze Waereld was, en dat, vervolgens, zyne Onderdaanen ook van deeze Waereld niet moeten zyn: daarom zeidde Hy ook van zyne Onderdaanen : (d) Zy zyn van de Waereld niet, gelyk Ik ook van de Waereld niet ben. Hy kon hen hiervan niet fterker overtuigen, dan met zich aan hen gelyk een Koning van Smaad, Smerten en Verachtinge te vertoonen , waaruit dan blyken moest, dat zy, als zyne Onderdaanen, ook langs den Weg van Smerte en Smaad, den Weg ter Heeriykheid ingaan moeften. Paulus zeidde daarom: fe) Gy moogt in U bet-zelfde gevoelen hebben hetwelk in Christus - Jezus was. Allen die dan waare Onderdaanen van Jezus zyn moeten mede met Doornen van Haat, Nyd, Vervolginge , Smaadheden en Lasteringen, gekroond worden, om aan hun Hoofd gelykvormig te worden. Salomon beschouwde reeds in den Geest de waare Onderdaanen (a) Cant. 5. t. (b) Rom. 13. It. 00 J. Joan. 1. 7. Cd) Joan. 17. 16. O) Philip. 2. 5. X 5  33° Negen - en - zestigste Meditatie op het nen van Jezus Ryk, (a) gelyk eene Lelie onder de Doornen. Lydt dan gaarne voor Jezus Smaad en Smerten : Laat uw Léven voor U-zelven niet dierbaar zyn, maar wilt, met Paulus: {¥) tot Hem uit. gaan buiten de Legerplaatfe, zyne Smaadheid draagende. Dan zult gy ondervinden, dat gy (c) eene Kroon van Heerlykheid zult zyn in de hand des Heeren , en een Koninglyke Tulband in de band van onzen God; ja, dan zal Uw Jezus, door Zyne Doorne- Kroone, U (d) de Kroone des Lévens ver. werven. Welke verborgene Geheimenisfen fchuilen 'erniet onder s'Heilands Rood-Purper Kleed? Gelyk de Romeinfche Veld-Overften by hunne Slag-léveringen zodanige Kleederen droegen, en hunne Tenten, tot een Téken daarvan, met een Rood-Purper Kleed befpannen wierden; alzo droeg dan ook onze Heiland Jezus-Christus het Kleed van zulk-een' Krygs-Overiten, omdat Hy, gelyk (e) de Prins van bet. Heir des Heeren, optrekken wilde tegen (f) de Prinsdommen en Magten , die Hy openlyk ten toon beeft gefield, door Zicb-zeiven over ben zégepraaiende. Gelyk de Heiland dan alle deeze Smerten en Smaadheden niet voor Zich- zei ven, (want, in Hem is geene Zonde) maar voor ons geleden heeft; alzo lietHy zich niet in zyn eigen-,maar in een vreemd Rood-Purper Kleed befpotten; en daardoor heeft Hy ons ook van de wel-verdiende Spottinge des Satans verlost. Wy hadden in Adam, onzen StamVader, een Wit- en een Purper Kleed verlooren; want , onze eerfte Ouders, te veel gehoor aan de Slange geevende, verlooren daardoor het Witte Kleed (O Can. ». a. {K) Heb. 13. 13. f» Iftt 62. 3. 00 Apocal. 2. 10. (O J^fue. 5. 14. rj) Kol. 2. 15.  Lyden van Jezus-Christus. 531 Kleed van Oprechtigheid en Heiligheid , en hec Roode of Purpere Kleed van Rechtvaardigheid. Opdat nu onze Heiland, de tweede Adam, ons de Kleederen der Oprechtigheid, Heiligheid en Rechtvaardigheid, zoude verwerven , heeft Hy zich met een Wit Kleed, in 't Hof van Heródes, en met een Rood, in 't Rechthuis, van Pilatus laaien befpotten. Deeze Kleederen biedt Hy ons aan, (a) opdat da Schande onzer Naaktheid zich niet openbaare. ^ Hy heeft zich dan laaten ontkleeden, om ons de Kleederen der Zonde uit-te-trekken, en (£) heeft ons daarentegen bekleed met de Kleederen der Zaligheid, en het Gewaad der Rechtvaardigheid omhangen. Zo wy wegens onze Zonden en Ongerechtigheden vreezen mogten, om ons voor het Aanfchyn van Zynen Vader te vertoonen; laat ons dan het Rood-Purper Kleed van Jezus, in zyn Bloed gedoopt, aantrekken , en vrymoedig voer Zynen Throon verfchynen, en zeggen gelyk de Broeders van Jofeph : (c) Deezen Rok hebben wy gevonden: bezie of het de Rok van uwen Zoone is. Dat kostelyke Scharlaken van Jezus Gerechtigheid, waarmede wy praaien, zal ons, volgens de uitdrukkinge van Paulus: (d~) Barmhartigheid doen verkrygen, en Genade doen vinden ten bekwaamen tyde. De Rietfok, die men Hem in zyne Rechterhand gaf, was een juist Zinnebeeld van onze zwakheid, broosheid en ydelheid. Immers, in ons-zeiven zyn wy de Nietigheid.zelve. Doch , hierdoor heeft Hy getoond, dat Hyons gelyk een zwak Riet in Zyne Hand houdt, opdat wy fterk zouden worden, gelyk Petrus zich uitdrukt: () Cant. 3. 11. (<•) Kom. 6. 6.- it.  L-ïden. van Jezus-Christus. 333 Dooden is opgedaan, en ten Hemel geklommen, op nieuw uk den Hemel troonen , om Hem op /arde wederom te doen lyden, (a) krutsfigende, eelyk Paulus zege: voor zich-zeiven wederom den Zoone Gods, en openlyk ten toon {lellende, en Hem in een tweede Graf dompelen. Laat ons dan, uit dien hoofde, een affchnk voor de Zonde hebben: laat ons dezelve Dag' en Nacht' beweenen. Tracht U de voorzegginge van den Propheet Zacharias te bewaarheden, (f) Zy ztik len op My zien , dien zy doorflooken hebben : zy zullen over Hem, al kénnende, weenen, gelyk over eenen éénigen Zoone: en zy zullen zo rouwig over Hem zyn, als men pleeg rouwig te zyn over den Dood van eenen Eerst-Gebcorenen. Uw Handel jegens Uwen lydenden Jezus zy recht tegen overgefteld aan de behandelingen zyner Beulen. Eerden zy Hem Spotswyze, zeggende: Wees gegroet, Koning der Jooden ! eert Hem in Oprechtheid en Waarheid; bewyst Hem, met allen ernst, de ïnnigfte Eerbied en Hulde. Voltrek den Lofzang van David: (e) Brengt den Heere Glorie en Eerc; brengt den Heere Glorie, die zynen Naame betaamt: Aanbid den Heere in zyn heilig Foorhof. Gaven zy Hem Kaak-Slagen ; floegen zy Hem met een , Kietaok op zyn Hoofd; befpoogen zv Hem : omhelst en kufchc Gy,door het Geloof,Zyn gefchondenAangezicht; wenfcht, met de Bruid : (d) Och! o fte gy myn Broeder waart, opdat ik Uzoude moogen kusfehem Gelyk zy Hem, onder befpottende Gebaaren, al knielende aanbaden, vak gy, in tegendeel, met eene oprechte Eerbied, op uwe Kniën, voor Hem neder. Yvert, met David, en reept: le) Kaamt, laat O) Heb. 6. 6. Ov/ Zach. 12. 10. (0 pfaL ,8> 2' (J) Cant. 8. 1. CO p&1- ï>+' ó'  334 Negen-en-zestigste Meditatie op het laat ons aanbidden en nedervallen, laat ons knielen voor den Heere, die ons gemaakt heeft. Hy is inderdaad deeze Koninglyke Hulde waardip-, die Hy door zyne geleedene Smaadheden en Lyden, tot de Dood des Kruisfes toe, verdiend heeft. O) Daar. 'óm dan, zegt Paulus, (waarmede ik eindige,) heeft God Hem ten hoog/len verhéven , en eenen Naame gegeeven, die boven alle Naamen is: opdat zich in den Naame van Jezus alle Kniën buigen, dergcenen die in den Hemel, op d'Aarde, en onder d"Aarde zyn; en dat alle Tor.ge belyde, dat Jezus-Christus de Heer is in de Heerlykheid des Vaders. Amen. GEBED. Allergefmaadile Jezus ! Gy, die om voor onze Zonden en Overtreedingen te boeten , zoveele Smaadheden en Smerten hebt ondergaan, Ach!doe ons dan, beminnelyke Jezus! derzelver vruchten fmaaken. Dat Uwe Doorne-Kroon onze Eere-Kroon zy:Uw Rood-Purper Kleed onzeNaakheid bedekke, en dat Uw Rietftok de geeftelyke Staf onzer Hoope , Uwe Slagen onze Vryheid, Uwe Befpouwing en Verachting onze Zaligheid zy. Laat alle deeze Smaadheden en Smerten ons beweegen , om voortaan niet meer te zondigen , om Berouw te hebben , en Boetvaardigheid te pleegen. Laat, 6 Bloedige Bruidegom ! all' Uw Lyden ons tot troost verftrekken. Ach ! dat dan het Bloed, dat, door deeze Doorne - Kroone , uit de Aderen Uws Hoofds geperft is, tot een Balzem voor onze Ziele-Wonden ftrekke ! Laat dat Bloed, hetwelk van Uw Voorhoofd afloopt, ons op dat DoodeiykTydltip verkwikken, wanneer in onze Dood-Stryd het koude («) Phü. 2. 9. io ii.  Lyden van Jezüs-Christu». 335 koude Zweet onze Vóórhoofden zal bedekken. Laat Uw Rietftok en Staf de Steunftok onzer Hoope zyn! Laat Uw Rood-Purper Kleed ons tot een Kleed des Heils {trekken! Laat ons dan, met eene heilige Hoogachtinge, betrachten hetgeene de Kry^s-Knechten fpottenderwyze gedaan hebben! Wees dan gegroet, ö Koning der Hemelen en der Aarde ! niet in het midden van deeze Godlooze Krygs - Knechten, maar van alle Aarts-Engelen en Engelen die Uwen Throon omringen. Wees gegroet, ó Koning! niet in het midden Uwer Smaadheden en Schande, maar in den hooglten Hemel; alwaar ons Hart U zonder ophouden aanbid. Wees gegroet, ó Koning der Koningen! niet in het Rechthuis van Pilatus, maar op den Throon Uwer Heerlykheid , alwaar de Cherubins en Seraphins U Eeuwiglyk toeroepen ; Heilig ! Heilig ! Heilig! Amen. Z E-  326 Zeventigste Meditatie op het ZEVENTIGSTE MEDITATIE. Joan. ip. 4. 5. • Exivit ergo irerum Pila-**Toen ging Pilatus weder* tus foras, & dicic eis:^^ öm Buiten, en zeidde ecce adduco vobis** tot hen: Ziet!ik breng eum foras, ut cognos-|| Hem U bier Buiten , catis,quia nullam in-** opdat gy mcogt wee- yenis in eo caufam.^|. ten, dat ik geene Schuld Lxivit ergo Jefus, por-** in Hem vind». Jezus tans coronam fpine-#f kwam dan uit, draa- am,&purpureumves-#* gende de Doorne- timencum. Et dicit*£ Kroone, en het Purpe. ejs: ecce homo. *| ren Kleed, en Pilatus zeidde tot ben : Ziet ** denMenfcbel /^VNder de voornaamfte Eigcnfchappcn van den V^/Mesfias, was deeze wel de uitmuntende, namelyk, dat Hy geheel (a) zonder Zonde en Heilig moest zyn. Daarom noemde de Propheet Hem: (b) Myn rechtvaardige Knecht die door zyne Kenr.isfe veelen rechtvaardig zal maaken. De Propheet Zacharias wenkt de Kerke ook toe, om op Hem te zien, daar hy zegt: (V) Ziet! Uw Koning koomt,de Rechtvaardige. Gelyk zulk-een volmaakt en heilig Menfch wierd hy in de Oude Wet afgebeeld. Immers, onder de Oude Huishoudinge moeften de Offeranden en de Offeraars, ofPriefters, zon- 00 Heb. 4. i'skiftj Ifai. 53. 11. (0 Zach. 9. 9.  Lyden van Jesus-Christüs. 337 zonder eenig gebrek of mangel zyn, om hierdoor af-te-beelden , hoe heilig, en zonder gebrek de beloofde Mesfias zyn zoude; (a) want zodanigen lioogepriefer betaamde het dat wy hadden , heilig , onnozel, onbe/inet, afgezonderd van de Zondaarcn. Middag-klaar heeft onze Heiland de Godfpraaken bewaarheid , en de Schaduwen vervuld. Immers , de gantfche loop van zyn Léven was zo heilig en onberispelyk, dat Hy zynen bitterften Vyanden zelfs kon vraagen : (b) Wie van U zal My van Zonden overtuigen? Zyne onfchuld draalde inzonderheid in alle de Rechtsgedingen uit , die Zyne Rechters aangaande Hem hielden. De Joodfche Raad was zodanig van Zyne rechtvaardigheid ovtr'uigd, dat zy, om Hem anrechvaardig te veröordeelen , zich van valf'che Getuigen bedienen moeden. Zyne onnozelheid ondervond Heródes * terwyle Pilatus, een Heidenfch Rechter, Hem, in vyf byzondere Rechts - onderzoekingen , voor onfchuldig verklaarde. De Huisvrouw van Pilatus, en de Hopman, hebben mede van Zyne onfchuld getuigd. Hierom noemde Petrus Hem : (c~) het onbevlekt en zuiver Lam. De noodzaakelykheid eifchte ook dat Hy onfchnldig ware ; want , anderzins zoude Hy ons niec hebben konnen verlosfen; daarom zegt Paulus : dat God (cl) Hem, die geene Zonde gekund heeft, voor ons, als Zondig gehandeld beeft, opdat ons, door hem , de Rechtvaardigheid Gods zoude geworden. Opdat het dan blyken zoude, dat Jezus niet voor Zyne Eigene-, maar voor cnze Zonden geleeden heeft , daaiü'm heeft God zorge gedraagen, dat de onfchuld van Zynen Zoone langs alle kanten bevestigd wierde. Deeze On- (a) Heb. 7. 26. (c) i. Pet. 1. 19. 111. Deel. (}>) Joan. 8. 46. (V) 2. Kor. 5. 21. Y  333 Zeventigste Meditatie op het Onfchuld koste Pilatus, fchoon vruchteloos, veel moeite Hy poogde den onfchuldigen Jezus van den Dood te bevryden , en los- te- krygen : hierom ging hy wederom Buiten tot de Jooden, en zeidde : Ziet! ik breng Hem U hier Buiten, opdat gy moogt weeten dat ik geene Schuld in Hem vinde. En , om Zyne los-laatinge nog ilerker door-tedringen , vertoont hy hen Jezus op het deerlykst gegeesfeld , draagende eene Doorne-Kroone, en het Purperen Kleed , tervvyle hy tot hen-allen zegt: Ziet den Menfch. 't Geene de Propheet Ifaïas, uit Gods naame, eenmaal tot de Chaldéërs zeidde , mag men met recht op Pilatus toepasfen: (a) Uwe Wysheid en uwe Weetenjchap-zelve heeft U bedroogen. Immers , zyne vleefchelyke Wysheid en Staat-kundige Vonden, yielen felkens tegen zyne verwaentinge uit. Nadat hy den eerltemaal Jezus ondervraagd had, (b) zeidde hy tot d'Qverpriefteren en bet Volk: Ik vind «eene Schuld in deezen Menfch; doch, de Jooden wierden hierdoor des te verbitterder, en hielden des te fterker aan , namelyk , dat Hy het Volk oproerig maakte , leerende door geheel Judéè'n. Hier in zyn oogmerk niet geilaagd hebbende, gebruikte hy eene andere ftreek , zendende Jezus naar Heróies, dewelke Jezus hem wederom terugge zond ; waarl door zyne list wederom verydeld wierd. Andermaale lag hy zyne Wysheid ten koste, en waande nu het rechte middel, om Jezus los-te-krygen, gevonden te hebben, met (è) Jezus en Barabbas, die een Moordenaar was, by eikanderen te ftellen, zeggende : (d) Wien wilt gy dat ik U van Beiden los-laate, Baiabbas, of Jezus ? Hy hoopte, dat Je- (d) Ifal. 47. 10. (b) Lak. 23. 4. (O Joan. 18. 40. [dj Mat. 27. 17.  Lyden van Jez"os-Christus. 339 Jezus, om het groot verfchil dat tusfchen Beiden was, zou vry-geëifcht worden : Doch, hier bleek wederom , dat Pilatus wel mogt getèft worden onder die van welken Sirach zegt: (a) Veelen zyn misleid door hunne inbedding, en hun verkeerd begrip heeft hen in Doolinge gehouden. Naa ditalks, waant zyn Staat-kundig brein, dat hy Jezus no°- van den Kruis-Dood zal konnen bevryden. Hiertoe liet hy Jezus onmenfchelyk geesfelen , befpotten,en befchimpen, Hem {b) eene Kroone van Doornen opzetten, en gelyk een' gewaanden Koning toe-taakelen, en bragt Hem alzo mishandeld Buiten, denkende door dat middel, en de nog nadere verklaaringe Zyner Onfchuld , aan de Bitterheid en Wrevelmoed der Jooden genoegen te zullen geeven, en onzen Jezus, behoudens de gunst der jooden, van den Dood desKruisfes te bevryden. Pilatus hoopt dat zyne eigene Wreedheid, de Jooden tot Medeiyden zal bevveegen, en dat zyn ontaard Wanbedryf, den Moedwil der Jooien zal verzachten. Maar, hier gold de Spreuk van den wyzen Sirach , namelyk dat : (c) Een Hart , dat twee Wegen inflaat, geenen Voorfpoed zal hebben. Dautëaboven, (bekte de Wreedheid van Pilatus, den Jooden tot een kwaad Vóórbeeld. Immers, hierdoor heeft hy hen als Recht gegeeven , om den Dood te eilchen diens Mans dien zy voor de grootfte Misdaadiger hielden, en dien zy, door de "Wreedheid van Pilatus , zo onmenfchelyk gegeesfeld zagen. Naa de Geesfeiinge dan , vervolgt de Evangelist: 00 g**g Pilatus wederom Buiten, en zeidde hen: Ziet) ik breng Hem U'bier Buiten, opdat gy moogt wee- fd) Eccle, 3. 16. W Joan. IQ. 2. (c) Eccle. 3. 28, (d) Joan. 10. 4. Y 2  34° Zeventigste Meditatie op het weeten, dat ik geene Schuld in Hem vinde. Pilatus ging dan uit,om eene beflisfende uiifpraak aangaande de Onfchuld van Jezus te doen. Schoon bynaar alle Uitleggers de woorden van Pilatus als eene eenvoudige getuigenis van Jezus onnozelheid aanmerken, fchynt het my, echter, dat hy hier iets meer. ders dan eene enkele getuigenisfe van d'Onnozelheid des Zaligmaakers bedoelt. Immers, hy handelt hier gantfch anders, dan te-vóóren. Zo dikmaals hy te-vóóren Jezus onfchuldig verklaarde, was Jezus daarby niet tegenwoordig, maar binnen in 't Gerechihuis, onder de bewaaringe van eenige Soldaaten ;maar, nu wil Pilatus deeze uitfpraak doen in Jezus tegenwoordigheid, opdat Hy-zelv hooren zoude het Vonnis dat Pilatus over Hem zoude vellen, en hy zich daardoor tegen de Jooden zoude fterken.om hen hunnen verderen eifch te ontzeggen. Hierom dan bragt hy Jezus, uit het Gerechthuis, Buiten,om eene laatfte en beflisfende uitfpraak over Hem te vellen, opdat de Jooden nu moogen weeten, dat hy geene Schuld in Hem vindt: en Hy dus vervolgens los-geiaaten zal moeten worden. Een voorzichtig Man , zegt Salomon : (V?) doet alles met Raad en overleg. De voorzichtige Pilatus toonde hier, dat hy niet zonder een fchrander overleg te werk ging; want, hy geliet zich als of hy deeze Geesfeling als eene foort van Pyniging had deen dienen, om den Heiland tot bekentenisfe van Zyne opgetichte Mfsdaaden te brengen. Dat de Geesfeling eene foort van Tortuur by de Romeinen was, hebben wy onlangs beweezen uit den handel met Paulus gehouden, en uit andere plaatfen. (h) Pilatus zeidde hen dan: Ziet! ik breng Hem Ubier Buiten, opdat gy meegt weeten dat ik geene Schuld in (a) Prov. 13. iC, lp) Aft. £2. 24,  Lyden van Jesus-Christus. 341 in Hem vinde van alle de befchuldigingen van Csefar's Gezach-fchendinge en Oproer, waarmede gy Hem beticht hebt.Ik hebUtweemaalen gezegd: O?) Ik zal Hem, gekastyd zynde, laat en gaan: nn heb ik Hem gegeesfeld, gepynigd, en het wreedst onderzoek aan Hem te-werk gefield, zondereenig gevolg van Schuld - bekentenisfe. Dus ben ik temeerder van zyne Onnozelheid overtuigd; en dus moet Hy ook, volgens de Roomfcbc Wetten, onfeilbaar los-gelaaten worden. De Rechtsgeleerden noemen de Pynbank, eene gemeene manier van Zuiveringe, dewelke de aanklagten zuivert en verbreekt : dus moet hy , die ze dóórgeftaan heeft, van alle betichte Schuld, en, gevolgelyk, van Straffe vry - gejprooken worden; hetwelk by alle Rechtsgeleerden zó bekènd en aangenomen is, dat men hiervan geen meerder bewys noodig heeft. Pilatus dan, naast Jezus op de Ralkon, of Vóór-Puije van zyn Huis flaande, ontzegt,als Rechter, den Jooden hunnen eifch, verklaart hunneBefchuldiging ongegrond, en fpreekt een befiisfend Vonnis, aangaande Jezus, uit. De Jooden-zeiven hebben de woorden van Pilatus niet als eene eenvoudige verklaaring van Jezus Onfchuld aangemerkt, maar als een btflisfend Vonnis, dewyl zy, daadelyk van de oude befchuldiginge afziende ,het op eenen anderen Boeg wendden , zeggenden: (b) Wy hebben eene Wet, en volgens die Wet moet Hy fïerven , omdat Hy Zich\elven Gods Zoone gemaakt heeft. Volgens Gods Wet moest de (c) Slagt- Offerande ter Verzoeninge , uit het Rundvee , onbefmet en zonder eenig gebrek of margel zyn; het moest van de Priefters befchouwd, en vry van alle Smetten 00 Luk. 23, 17. 22. Io«n. jc. 7. (OLevir. 1. 2. 3. Y 3  34-2 Zeventigste Meditatie op het' ten verklaard worden, eer het geflagt wierd. AMus wordt dan Jezus , als het Tegenbeeldig (a) Slagt-0[/er en de Verzoening voor onze Zonden, (b) er> die -tan de gebeele Waereld, door Pilatus, in Zye Onfchuld aan de Priefters van het Joodfche Volk vóóriefLclt , eer Hy gcfhgt wordr , opdat zy het zelfs bezien en erkennen zouden dat het onb' ritpelyk en onbefmet is, en opdat ook Myken zoude dat de Heiland niet voor Zyn - , maar (c) voor onze Zonden geflot ven is: Hy, Recbivaardtg, voor d'Onrtcit'caardgcn. ilnd Pilatus , door zyn geveld Vonnis over de onfchuld van J' zus, hunne Ooren tot zich willen 'trekken, thans zot kt hy, door de erbarmlyke peftalte van Jezus , hunne Oogen te winnen , en hierdoor eenig gevóel van roededoogen in hen te óhtfteeken; want, Jezus kwam uit, zegt Joannes, (/) flraagende de Doorne-Kroone en bet Purperen Kleed, hebbende- waarfchynelyk den Rietftok in Zyne Rechterhand Hy kwam dan teri voorfchyn met een bond-en blaauw-geflaagen Aangezichte, met g'ezwolkme Oogen , Mond en Lippen ; treedende overal in Zyn eigen Bloed , dat Hem tappelings van zyn Hoofd en Rugge afftroomde. Pilatus vertoonde hier onzen Heiland aan de Jooden in die gedaante waarin de Propheet Hem afaefchilderd had: 'e Hy had geene Gedaante r.oeh Lui/Ier; wy hebben Hem gezien: Hy had geene Gedaante om naar Hem te verlat: gen. Hy zag'er ver acht elyk uit, en gelyk den laatfien onder den Mannen H een'Man van Smerten, en die van Lyden wist te fpreektn. "Zyn Aangezicht was als verborgen en verjmaad, ZO" f» Ephef 5. 2. (Ü) i. Toan. ». 2. (e) 1. Pet. 3. (aj Joan. 10. 5. \e) li'aï. 53. 2. 3. 4.  Lyden van Jezus-Christus. 343 zodat wy Hem niet geacht hebben. Wy hebben Hem geacht als eenen Melaatfen en eeri Menfch die van God geflaagen en vernederd was. Waarfchvnelyk zal Pilatus ook bevolen hebben, den Purperen Mantel geheel, of gedecltelyk , eene wyle Tyds van Jezus Schouderen af-te-neemen, om dus zyn doorfcheurd en doorwond Lichaam aan de Jooden des te-béter te vertoonen, zeggende: (a) Ziet den Menfch ! ó Allerdeerlykst gezichte ! hetwelk een Staalen en Steenen Harte zoude beweegen,en hetwelk ook Pilatus, fchoon hy een Heiden en een wreed Menfch was, tot medelyden bewoog, en daardoor de voorzegginge van Ifaïas vervuld is: O) Gelyk 'er veelen over U, te-weeten Christus, ontzet hebben geweest, alzo zal zyn Gelaat onder de Mannen verüchielyk zyn, en zyne Gedaante onder de Kinderen der Menfchen. Deeze Aandoening, dit Mededoogen , 'twelk Pilatus gevoelde, heeft_ hy ook van het Joodfche Volk gehoopt, aangezien, veeltvds, deAanfchouwers,by deStraf-OefFeninge, met Medelyden aangedaan worden, hetwelk Pilatus ook des te-meerder van het Velk verwachtte, aangezien hy den onfchuldigen Jezus, op zulk-eene wreede Wvze had doen geesfelen , dat Hy naar geen Menfch geleek, en met den treurenden Propheet mogte uitroepen : (c) ê Gy-allen, die langs den Weg gaat, overweegt en ziet, of'er wel eene Sniert is die gelyk zy aan myne Smerte. Ziet den Menfch ! wil Pilatus zeggen , Hem, wien gy van Muitzucht tegen den Keizer befchtildigt. Hem, die zich als Koning der Jooden vóórgeeft. Wie toch zal eenen Menfch, ontbloot van Aanhang, Magt en Volk, van Wapenen en Krygs-Toeruscingen, als Koning huldigen? Kan zo- danig- f» Joan. 19. 5. O) I<& 52- H- (0 Ttaen. 1. 12. Y 4  344 Zeventigste Meditatie op het danig-een Menfch nog eenigen Nyd of Haat in U verwekken? Een Menfch voor de geheele Waereld ontëerd, van niemand aangetrokken, mee de grootfte Schande overlaaden; wat kan zo Iemand anders doen , dan vlugten naar een Land , alwaar Hy onbekend is, en waar Hy eenigzins zyne Schande en Blaam verbergen kan ? kan Zulk-een U nog eenige vreeze baaren ? Immers, Zyne Doome-Kroon, Zyn Scepter, Zyn Kleed, meerder druipende van Bloed, dan fchitterende van Gefteente, zvn fpreekende Bewyzen, dat de Keizer voor alle Zyne onderneemingen niers te vreezen heeft. Kan immtr een Menfch zulk-eene mishandelde Gedaante verwonen ? Kan ooit iemand meerdere Smaadheden en Smerten wedervaaren ? Dan, daar ik in Hem, naa de Pyniginge, geene Schuld gevonden heb, eifcht myn Vonnis de toeftemming van U-allen, namelyk, dat Hy los-gelaaten worde. Gelyk (a) Kaïphas weleer onweetende gepropbeteerd heeft, dat het nuttig was dat Jezus zoude fterven voor bet Folk, alzo heeft Pilatus, door deeze woorden: Ziet den Menfch, meerder uitgedrukt, dan hy zelfs begreep. Weinig wist Pilatus, dat 'er zo veel in deeztn Menfch te zien was: (b) De Koningin van V Zuide is van bet uilterfie der Aarde gekoomen, om de wysheid van Salomon te boaren , en ziet! tiie bier is, is meerder dan Salomon. Ziet, zegt PÜ3tus, Ziet den Menfch! Voorwaar! een Menfch, wiens wedergade men nooit vóór, noch naa heeft gezien : volmaakt , onnozel , rechtvaardig , heilig ; een Propheet, Hoogepritlter en Koning: (c) Gods BJnig-gebooren Zoone, ja, die, volgens de uitdrukkinge van Paulus; Qd) boven, all' is God f» Joan. u. 50. 51, (b) Mat. 12. 42. (r) Joan. 3. iS, ' ld) Roin. o( 5,  Lyden van Jezus Christus. 345 God gezégend in der Eeuwigheid. Deezen noemt Pilatus Hem een Menfch. Immers, Hy was een Zoon des Menfchen , (0) in de volheid des Tyds gebooren uit eene Vrouwe, en dus wordt Hy met recht een Menfch genaamt. Daar dan Pilatus en iedereen Hem voor een Menfch kende, hebben dejooden, daarentegen, onmenfchelyk tegen deezen Menfch gewoed, als ware Hy, gelyk David van Hem zegt: fb) Een IVorin en geen Menfch. Daarom zeidde pilatus hier : Ziet den Menfch ! Even als of hy zeidde: ö Jooden! Hy, dien gy hier ziet, is een Menfch, een redelyk Schepfel, dierbaarer dan een onredelyk Dier .welkers (c)Ziel Hechts in bet Bloed is. Zyn Bloed teftorten, heeft meer in, dan het Bloed van Beesren te vergieten , met welke men echter , als zy ter Slagtinge geleid worden, medelyden heeft. Denkt dan , dat Hy een Menfch van gelyke Natuure en beweeginge is, als gy. Hebt dan eenig mededoogen met Hem : ziet hoe Hy iiddert en beeft; hoe Hy krimpt van Koudeen Py. ne;-hoe Hy zwemt in Zyn eigen Zweec en Bloed. Wat wilt gy meerder van deezen üngelukkigen hebben? is 'het uit boosheid, dat gy zo wreed tegen Hem woedt ? befchouwt Hem in zyne ellendige Gedaante : is 't uit Vreeze'? ziet hoe verachtelyk Hy hier ten toon ftaat. Stemt dan toe, dat ik deezen onnozelen Menfch los-laate. . Onze Heiland was, uit drieérleie opzichten, een Menfch by uitneemer.dheid. Eerftelyk, gelyk de eerlte Adam de Stam en üirfpronk is van alle natuurlyke Menfchen, door wiens (d) Misdaad alle Men]chen vervallen zyn ter Verdoemenisfe, alzo is deeze Menfch, onze Heiland Jezus, de tweeden en (a) Gal. 4. 4. (b) Pl'al. 21. 7- (ei Leviï. 17. 11. Rom. 5. 18, ' y 5  346 Zeventigste Meditatie op het en (a) laatfte Adam, het Hoofd en de Stam van alle Kin doren Gods, door wiens rechtvaardigheid', alle Menfchen gerecbtvaardigt worden ten Léven. Ten tweeden , heeft deezen lVIenfch, Jezus, deel gehad in alle Staaten der Menfchen. Van den Staat der Oprechtigheid, waarin den Menfch gefchapen was, heeft hy de Onnozelheid gehad. Van den Staat der gevallene Natuure, heeft Hy de Ellenden en Krankheden gehad. Immers, Hy is, gelyk Paulus zegt, (b) in alles beproefd, gelyk wy; doch, zonder Zonde. Van den Staat der Genade heeft Hy ook zyn deel gehad, en meerder gehad, dan ooit Adam in de eerfte Scheppinge: Immers, Hy was (c) vol Genade en Waarheid, en van Zyne volheid hebben wy-allen ontvangen Genade voor Genade. Van den Staat der Heerlykheid heeft Hy mede zyn deel gehad; want, (tl) Petrus, Joannes en Jacobus, hebben Zyne Heerlykheid gezien. Ten derde is deeze Menfch , Jezus , ook waarachtig God en Menfch te-zaamen in éénen Perzoon: des Paulus zegt : (e) God beeft zieh veropenbaard in het Vleefch. Met recht dan wordt Hy by uitneemendheid een Menfch genaamt. Hetgëene Pilatus den Jooden zeidde: Ziet den Menfch'. roept Gods Geest ons nog dagelyks toe. Min vindt Menfchen die de geheele Waereld doorreizen , om Zeldzaamheden te befchouwen: hier is 't, waar de Nieuwsgierigheid alle Wonderen aanfehouwen kan. Laat het wonderlyk Africa, het verre - gelegen Indië, het Wonderlykfte voortbrengen dat 'er zyn kan, zulks kan echter niet ophaalen by deezen Menfch Jezus; want, in Hem zyn de wonderlykfte Dingen te zien, die ergens te vinden 00 i. Kor. 15. 45. (Ji) Heb. 4. 15. CO Joan. k 14. 16. (d) Luk. o. 32. (ej 1. Tim. 3. 16.  Lyden van j ^zus-Christus. 347 den zyn; ja, hetgeene (V) nooit Oog heeft gezien, noch Oor geboord, noch ooit in s Menfchen Harte is gedaald, beeft God geopenbaard in onzen Heere Jezus-Christus. Niet ten onrechte heeft dan de Propheet Hem, by uimeemcndheid, den Naam van (bj de IVonderlyke gegeeven. Immers , welkeene wondeilyke goedheid Gods is het met, dat Ily, die niets behoefde, de Waereld, (c) Hemel en Aarde, en air wat 'er in begreepen is, met bet Menfchelyke Geflachte, van niets gefchapen beeft. Maar, een veel grooter bewys van Gods goedheid en Genade is 'er in deezen Menfch te aanfehouwen. Deezen Menfch heeft de Godlyke Almagt, Wysheid en Voorzienigheid, tot een Schouw-Spel willen ftellen ; hetgeene ons de Wonderbaare behoudinge , en verlosfinge van het Menfchüyk Geflachte verwonen moest. Ziet hier de uitwerkinge van dit Schouw -bpei. De Zonde van Adam, had alle zyne Naakoomehngen ziek en krank gemaakt. De Wonden van deezen Menfch. den tweeden Adam, herltelt alle de ziekelyke Ledemaaten , door (d) den DrtnkBeker, dien zyn Vader Hem te drinken gegeeven heeft. Wy waren de Zieken , en Hy de bittere Medicynen voor ons. Zyne Aderen worden geöpent en wy worden verligt. Zyn Zweet wierd gelyk druppelen Bloeds: (j) Hy is geftorven , en wy krygen het Léven. Wy waren hovaardig , en Hy» (ƒ') die in de gedaante Gods was, heeft Zichzelven vernederd. ^Wy waren gulzig geweest en hadden in Overdaad geleefd, en Hy lydt honger, dorst en gebrek , en wordt met Galle gelaaft. De Maat, die wy gemeeten hadden, wierd Hem toeCO .. Kor. 2. 9. O) & 9- 6. (O 2. Mach 7.  348 Zeventigste Meditatie op het toe-gemeeten; des Hy,door den Mond van David, reeds uitgeroepen had : (a) Hetgeene ik niet geroofd had, moest ik betaalen. Hierom moogen wy wel, met den zelfden David, in eene andere gelegenheid, uitroepen : (h) Ik ben 't die gezondigd heb, ik ben V die Onrecht gepleegd hebfrawx, wat heeft dit onnozel Lam-Gods gedaan? Koomt dan hier, Geloovigen! Ziet den Menfch! Hem, die hier ftaat, om (c) door Hem-zehen alles te verzoenen, hebbende bevrèdigd door het Bloed zyns Kruis fes, zo hetgeene op d'Aar de, als betgeene in de Hemelen is. Ziet den Menfch! die, door eene vindinge zyner Liefde. Gods wreekende Gerechtigheid voldoet. Ziet hier den Menfch ! die, om ons van den Eeuwigen Dood te verlosfen, zo-veele Dooden uitftaat als Hy Wonden heeft. Ziet den Menfch! die, om de geflootene Deuren des Hemels voor ons te openen, zich uit Liefde (i) een Li«chaam heeft toebereid, om zich voor alle Straffen der Aarde bloot-te-ftellen. Ziet den Menfch! die zich aan zodanige Droefheid overgeeft, als 'erin eenen Menfch kan vallen, om ons (e) door zyn Aanfcbyn met Blydfchap te vervullen. 'Ziet den Menfch! die alle Smerten lydt , waar-mede wy Zondaars getroffen konden worden, om ons, die in zuchten (ƒ') met Traanen zaaijen, metFreugde en Gejuich te doen maaijen. De Propheet Zacharias voorzeidde van Zoróbabèl, dat hy (g) den Hoofd-Steen zoude voor tbr enge:? i onder toeroepinge: Genade, Genade zy Denzelven. Ziet hier dan den Menfch! die, nadat Hy s'Vaders Gerechtigheid heeft voldaan , zonder op. hou- O) Pfal. 68. 5. (i) 2. Reg. 24. 17. rV) Kol. 1. 20. (V) Heb. 10. 5. {e) Pfal. iS. ro. (/) I25. 5, Oj) Zach. 4. 7. Hebreeuwfche Text.  Lyden van Jezus-Christus. 349 houden voor ons om Barmhartigheid en Genade fmeekt, met zo-veele Stemmen, als Hy Wonden in zyn Lichaam draagt; want, wy zyn gekoomen (a) tot Jezus den Middelaar van het Nieuwe Testament, en tot het bcfprengend Bloed, hetwelk béter [preekt, dan dat van Abel, hetwelk om Wraake riep. Ziet den Menfch l die dit - alles geleeden heeft, om ons een Voorbeeld ter naavolginge te geeven; want, daartoe, zegt Petrus, (b) zyt gy geroepen , dewyl Christus voor ons geleeden heeft, U een Vóór beeld naalaatende, opdat gy Zyne Voetflappen zoud volgen. Indien dan de Menfchen U , om Christus wille , Smaad aandoen , vervolgen en met allerlei Hoon bejégenen , weet, dat («•) Hy de Zyne Je-vóéren gefcbikt heeft, om gelykvormig te worden aan het Beeld zytts Zoons. AU' wie dan eene Kroon van Glorie wil draagen, draage eerst eene Kroon van Doornen. Die met Christus wil heerfchen, hebbe eerst een' Riet-Staf van Ellenden in de Hand. Die met de Kleederen des Heils wil bekleed worden, draage eerst met Hem den Purperen Mantel. Die met Hem (d) drinken wil uit den Vloed der Wellusten, moet (O Wyn van groote Smerten drinken : deeze moet eenmaal, in Leeven of Sterven, den Kelk, met Galle en Edik gemengd, fmaaken. Men zie dan in alle zynen Handel en Wandel, in alle zyne Ontmoetingen , in alle zyn Lyden , op Jezus, 't Ware immers een lafhartig werk, dat middel te ontviugten hetwelk de Zaligmaaker gebruikte, om in Zyne Heerlykheid in-te gaan. (ƒ ) Zo iemand naa Hem wil hoornen , die verlochene Zich-zelven, en neeme zyn Kruis op, en volge Hem. Dit- 00 Heb. 11. 24. O) ij Pet. 2. 21. 00 Rom. 8. 29. 00 l>fal- 35- 9- W — 59» 5. Ui iVJst' l6" 24«  350 Zeventigste Meditatie op het Dit-alles moet vnn ons niet gevreesd worden, indien wy hiernaa met Hem m Heerlykheid willen opgenomen worden. Vreest dan voor geene Schande of Onëere: 't is béter met Christus voor Pilatus gelasterd te worden, dan met de Overpriefters ;e juichen: op deeze pasten de woorden van den Heiland : (a) Wiel U, die nu Licht; want, gy zult treuren en weenen. Denkt niet , dat onze ikxrlykheid door Lyden gekrenkt wordt: de Glans van de Deugd wordt door geen Lastering bezoedelt. Integendeel, gelyk de Sterren het allerhelderst in Duistemisfe fchynen, zo blinken de Christenen ook hetalleimeest in een'Nacht van Tegenfpoeden.En, al is V, gelyk de Apostel Peirus zegt, (b) dat gy nu voor een weinig 1'yds moet bedroefd zyn, door meenigerleië beproevingen, die Tyd Hielt i'chielyk en vlug voorby. Dan zal de beloften van den Heiland in U vervuld worden : (6-) Uwe Droefheid zal in Blydfchap veranderd worden. Dan zult gy dien Menfch, dien Pilatus denjooden vóórltèlde, en dien wy heden , door het Geloof aanfehouwen, eenmaale in ons Vleefch, als God zien. Onze Oogen zullen Hem aanfehouwen , niet met Doornen , maar met Glans gekroond; niet met een' brouzen' RiecStaf, maar met een' Scepter van Magt , om de Zynen te befchermen, en Pilatus, de Jooden, en zyne overige Vyanden, te (d) beheerfchen met eene f Zenen Roede, en dezelven, gelyk een Aarde Fat, te verbryzeten } niet in een bloedig Purper Kleed; maar bekleed met de Opperde Majefteit, omcingeld van juichende Engelen, die, volgens het gezicht van ÏTaïas, malkanderen toeriepen en zeidden: (e) Heilig, Heilig, Heilig is de Heere, de God der Heir- (d) Lui?. 6. 25. (£) 1. Pet. r. 6. (c) Jom. 16. 20. OÓ Piat. 2. 9. (e) IfaV. 6. 3.  Lyden van Jezus-Christus, 351 Heirfchaaren: geheel het Aardryk is vol van Zyne Heerlykheid. Amen. GEBED. Allergefmaadfte Jezus! Zoone des Menfchen!'Hoe verbyfteren onze Oogen, daar wy U in doezen gefmaaden coeftand moeten aanfehouwen ! -iVoemt Gy U- zei ven de Zoone des Menfchen, thans kan ons Oog niets van deeze Waarheid in U ontdekken. Neen. Gy zyt geen Zoon des Menfchen ; maar veeleer een Wormi der Aarde. Ach! Wie yst niet, om op het geroep van Pilatus: Ziet den MenfcbX U te aanfehouwen. , Gy, wien de Heerlykheid, en de Heerfchappyë in alle Eeuwigheid toebehoort; Gy torfcht eene Üoorne-Kroone op Uw doorboord en bloedend Hoofd ! Gy, die het ongenaakbaar Licht bewoont, en met het Licht, als met een Kleed, omhangen zyt, wordt hier, op Uw afgebeuld Lichaam , met een' Purperen Mantel omhangen, om ons met den Mantel der Rechtvaardigheid, eri de Kleederen der Zaligheid te bekleeden. Gy , die het gantfeh Heel - AH' aan Uwen Scepter onderiverpt, Gy praalt hier met een' dorren Riet- Staf, in Uwe bezwykende Hand, om ons aan de Magc en hec geweld onzer onderiürdfcbe Vyanden te ontweldigen ! Gefmaadde , befpottè Jezus ! ach ! laat Uwe Stem, maar niet die van Prlatus, tot ons uitroepen : Ziet den Menfch ! ,Open, alvoorens onze Oogen door het Licht ,Uwer Genade ; opdat wy in U , ö Eeuwige Metffchen-Vriend! de woorden van Piiatus: Ziet den Menfch , rypelvk mugen bevroeden. Ja , befpotte Jezus"! wy belyden het. Pilatus heeft U niet mishandeld. Wy hebben U in dit befpotteiyk Gewaad uitgedoscht. Omdat wy wilden heerfchen, wilde Gy om ons een befpouelyke Ko-  352 Zeventigs. Med. op het Lyd. van Jez.Christ. Koning worden. Ach ! geef dan door Uwe Genade, dat wy veeleer met droefheid en fchaamte op ons, dan op U zien. Roep Gy, onöphoudilyk tot onze verfteende Harten: Ziet den Menfch ! Dan zal de U aangedaane Spotterny, onze Heerfchzucht en Hoogmoed dempen. Roep rot onze Harten : Ziet den Menfch ! Uan zullen wy onze Nietigheid erkennen. Laat die Stem onze Zielen doordringen. Dan zullen wy, eindelyk, U als onzen Moedigen Bruidegom befchouwende , voor U ook Goed en Bloed verzoaken, U in onze bittcrfte Rampen omhelzen, U zo-lantt naarvolgen , totdat Gy ons, in U, het Gezicht Uwer Glorie , Magt , en HeeEi fchappyë, voor Eeuwig, tooien zult. Anun.