01 1814 6422 UB AMSTERDAM  MEDITATIËN OP HET L Y D E N VAN JEZUS - CHRISTUS.   MEDITATIËN OP HET L Y D E N VAN JEZUS-CHRISTUS; DIENSTIG VOOR PASTOOREN, PREDIKANTEN, EN ALLE WAARE CHRISTENEN: OPGESTELD DOCTR DEN EERWAAR. DIGEN VADER THOMAS HELL1NX; In zyn Eerw: Leven, Triester van de Orde der Predik-Heeren, te Alkmaar, VIERDE EN LAATSTE DEEL, MET F L AT EN. Tb AMSTERDAM, Voor T. CRAJENSCBOT, Boekverkopen» mdccl xxxiii. MET GOEDKEURLNGE»   V Ó Ó ÏUR EDE DER1 UITGEEVERS. Lof en Dank zy den ALLERHOOGST EN, die ons de genoegzaame Geest- en Lichaamskracht vergund beeft om dg verè'ischte bewerking dee~ zer MEDITATIËN, naar Wensch te volvoeren ! Indien het ons geoorloofd zy van den gelukkigen Uitflag onzer poogingen te oordeelen^ in gevolge van het reeds 'zo aanzienlyk vertier der drie eer [Ie Deelen deezes werks, dan kunnen wy hoopen dat mze moeite niet, als geheel onnut, zal veroordeeld worden ; en de Drukker zal zich moogen * 3 vlei-  fi VOO R-R EDE vleijen dat hut geheele Werk eerlang uitverkoft zal worden] te meerder, alzo zelfs andere Gezindheden hunnen Smaak des-aangaande reeds hebben) doen blyken , en een Godsdienstig gebruik daarvan maaken , zowèl als de welgeoefende Roomsch-Catholyken. Ziet-daar de Vrucht der gemaatigdheid van on* zen geleerden Prédiker ! Niemand , van welk Geloofs - gevoelen hy ook zy, wordt door hem befchimpt qf beteedigt in, 't gantsch beloop deezer Lydens-Stoffen ; en zyn Styl is bon' dïg en leerzaam. Dit V66rbeeld\ dceze handelwys , zo van den Schryver, als der Leezeren, vervult ons met de vierige Wensch dat onze Geloofs-Genoot en , meerder m meerder, aan foortgelyken Styl den vóór' rang zullen geeven, veeteer dan zich vruchteloos op-  der UIT GE EVERS, m eptehouden met bet leezen van beuzelachtig Gefchrift, H zy in Rym of Onrym; en zulks wel voornaamelyk in die Oorden der Nederlanden, vanwaar, voorheen, wel eens gebrekkige LetterStoffen naar onze vryë Gewesten overgevloeid zyn. Zulks zal, hoopenwy, ook onze Nederduitfcbe Scbryvers aanmoedigen \ om, van tyd tot tydy iets deftigs en doorwrochts, ter flichtinge der Geloovigen, door den Druk algemeener te maaken , en tevens eenen Drukker, on'dangezien de moeiten en onkosten die daaraan verknocht zyn, te gereeder daarin doen bewilligen , als zich kunnende [ireelen met het vooruitzicht van een gelukkig ver» tier:%S^: %'■}'•!■■. I. 13Ê3&Si& u Wy vertrouwen onzen gunfigen Leezeren geenon ondienst gedaan te hebben, door achter dit Vierde en Laat [ie Deel der MEDITATIËN, * 4 by-  iv VOOR-REDE der UITGEEVERS. by-te-voegen de drie Leer-Redenen, die geduurcn* de hei Leven van den Eerw: Vader T. hellinx zyn uitgegeeven, Intusfchen verzoeken wy den Leezeren, ootmoe» diglyk-, alle gebrekkigheden , welken, bier of daar, 'in onze Uitvoeringe te vinden mogten zyn, goedgunflig te willen verfchoonen; wenfehende té* vent eenen iegelyk alle Stichting, Voorfpoed, en Heil! O P  OP DE VOLLEDIGE UITGAAVE DER GELEERDE MEDITATIËN OVER HET LYDEN VAN JEZUS-CHRISTUS; - i DOOR ZALIGER DEN EERWAARDIGEN VADER THOMAS H E L L I N X. ^Eerwaardig Priesterdom, en Léden van God's Kerk', Ontvangt, in Liefde en Gunst, dit God-gewyde Werk! Ziet daar de Godsvrucht en Geleerdheid zégepraalen. Ziet Hellinx , zelfs in 't Graf, nog Eere en Roem behaalen. Thans maalt hy 't Eind-Perk van zyn trèffand Bloed-Taf'reel, En toont den Heiland daar aan 't Kruis op 't Moord-Tooneel. In deeze Lydens-Stoffe is niets dat Godsvrucht hindert, Of d'Eerbied voor God's Iiuis in't Hart des Volks vermindert: è Neen. Wyl laag Gefprèk geen Heil-Gezanten voegt, En Smaad-Taal Pharizeên , geen Tollenaars veruoegt, Zien wy Befcheidenheid hier d'Eere-Kroon verdienen Op 't Godgeleerde Spoor des Leeraar's van Aquinenj Steeds  Steeds minzaam en geleerd, vol Stichtinge cn Eeleid, Vol Godsvrucht, Liefde en Licht, vol Kracht en Bondigheid. Zulke zien we in Allen die volleerd ten Kanfel treeden, Begaafd met Oordeel, Deugd, en welbcfchaafde Zéden. De Roem des Heil.Geloofs, des A'lerhoogften Lof; Ons Heil: ziet daar het Doel van hun gewyde Stoff'. Welk aantal zoude ik niet gerechtlyk kunnen roemen! Dan, hnnne Néd'righeid zou myne Lof-Spraak doemen.' Dat ieder Leek hen dan fteeds Liefde en eerbied fchenk', En hunne Deugd en Leer' werkdaadig overdenk'. Zien we ooit in eenig Oord een tegenftrydig vóórbeeld; 't Word door de Kerk Bruid fteeds, als ergerlyk, veroordeelt: Te-meer, daar 't Ongeloof, vol Argwaan, Haat, en Nyd, Des Heiland's Leer veracht, en 'tChristendom befirydt. Men fmeek* dan vieriglyk het Eeuwig alvermoogen, Dat ieder Kruis-Gezant, fteeds door God's Geest bewoogen, Door Oordeel, Kunde, en Deugd, den Godsdienst flrekk' ter Eer', Ten roem des Priesterdom's en d'Evangelie-Leer'. Soli Deo Gloria. T A-  TAFEL DER MEDITATIËN, E N PR EDIKaTIEN, Van het VIERDE en LAATSTE DEEL. LXXI. Meditatie over Joan 19 vs 6,7. Bladz. L LXXII. over Joan 19 vs. 8,9,10. a r» —> over Joan 19 vs. 11, i) met Wonden overlaaden was, op den Weg naar Jéricho, denwelken de Priester en de Leviet voorby-gingen , en in zyn Bloed lieten liggen. Doch, de wreedheid der Jooden overtreft hier verre de onbarmhartigheid van deezen Priester, en Leviet. Immers , onze lydende Samaritaan flond hier in eenen aller-deernis-waardigften toeftand, overlaaden met Wonden op Wonden ; doch, dit bloedig gezicht, hetwelk Pilatus tot medelyden bewoog, kon hen tot geene barmhartigheid beweegen, maar maakte hen, in tegendeel, veel verwoeder en wreeder. Gelyk dOliphanten , door het gezicht van (c) het Sap van roode Druiven en Moerbézi'e'n, opgehitst worden, aizo wierden de Joodfche Opperhoofden , door f» Ecde, 12. 16. (b) Luk. 10. 30. 31, 33, (c) 1. Mach. 6. 34. A 2  4 EEN-EN-ZEVENTIGSTE MEDITATIE OP HET door het Bloed-fap van Jezus, in hunnen Bloeddorst te meerder ontftooken. Hier vervulden zy hetgeene de Heiland , in eene gelykenisfe,aan dit boos Geflacht voorzegd had: (a) De LandluiJen, den Zoone zien~ de, zeidden onder eikanderen: dit is d'Erfgenaam, koomt , laat ons hem doodigen.. Jmmres, Joannes zegt: (b) Als dOverpriejlers en de Dienaars Hem zagen, riepen zy: Kruisfig Hem, Kruisfig Hem. Men vreesde, moogelyk, dat de Schaare zich eenige wel» daaden, door Hem genooten,zoude herinneren,en dat zy, door zyne jammerlyke gedaante, en door de overtuigende uitfpraak zyner onfchuld , tot mededoogen zoude ontftoken worden , en Hem dus vry-eifchen. Immers, meermaalen gebeurt het, dat het zelfde Volk, hetwelk eerst over den Schuldigen Wraake en Straffe roept, by de uitvoeringe van het Vonnis, zodanig met medelyden wordt aangedaan, dat het, indien 'tin hunne magt ware, den Misdaadigen zouden ontzetten, en bevryden. De Joodfche Overpriefters kenden dit gevaar, en daarom , Jezus naauwlyks ziende, riepen zy uit : Kruisfig Hem, Kruisfig Hem; welk geroep door hunne Dienaaren gevolgd wierd. Hier gold de Spreuk van den wyzen Sirach : (c) Gelyk de Rechter van V Folk is, zoo zyn ook zyne Dienaars. Zy poogden dan, door hun geroep, d'eerfte beweegingen van medelyden in het Volk uit-te-dooven , en hen den tyd te beneemen om op dit droevig Trcurfpèl hunne oogen te vestigen. Niet zonder reden deed David , deezen handel in den Geest voorziende, den Heiland klaagende uitroepens (d) Veele Kalveren hebben my omringd: vette Stieren hebben my bezet. Zy hebben hunnen Muil te- (V) Mat. 21. 38. (è) Joan. 19. 6. (e) Eccle. 10. 2. 00 lJfal. *i« 13> '4«  Lyden van Jezus-Christus. 5 tegen my geöpend: gelyk een' grypenden enbriefchenden Leeuw. De Overpriefters en hunne Dienaars, worden hier by Stieren vergeleeken, om hierdoor hunne wreedheid en grammoedigheid aan-te-duiden. De H. Thomas zegt: Een Stier is een zwartgallig Dier, en is daarom zeer gramftoorig. Oppianus meldt van dezelven,dat zy met eene bittere en brandende raazernye, geweldig aanvallen. De Leeuw is mede een Dier, dat, den Roof ontmoetende , vreezelyk brult, om zyne prooije te verfchrikken; des ook de Propheet van hem zegt: (a) Zal de Leeuw wel biiefchen in het JVoud,'t en zy by eenen Roof beeft ? Zal de jonge Leeuw uit zyn hol geluid geeven, zonder iets aan-te-grypen. Hier wierd de Lucht dan met een afgryzelvk gefchreemv vervuld; wart, het grondwoord betékent, yb) feïreeuwen, tieren en raazen , als bezee'ene IVienlchen. Zy brulden als hongerige Leeuwen, tegen de Hinde des Dageraads: zodat Jeremias, met recht, in s'Heilands naame, gezegd heeit : {c) Myne Ervenis is tegen my geweest, gelyk een' Leeuw in 't IVoudx zy heeft haare Stemme tegen my opgebeeven. Piiatus dan , daar hy zich verbeeld had dat de Jooden,door de erbarmlyke geftalte van Jezus,zyn Vonnis zouden toegeftemd hebben, vond zich bedroogen. Hy wierd gewaar, dat (d) de wysbeid deezer Waereld, dwaasheid is by God, en dat hy in zyne arglistigheid gevat wierd. De Stadhouder ziet zyn Oppergezag gekrenkt, door de onbefchofte ftoutheid der Jooden, die hem, daarenboven, nog de foorte der Straffe vóórfchryven; waarover hy gramftoorig wierd, en met verömwaardiginge hen zeidde : neemt gyHeden Hem, en kruis/igt Hem. Deeze (a) Aiïios 3. 4. (Jb~) Pfal. 21. (c) Jerem. !2. 8. (d) 1. Kor. 3. 19. A 3  6 Een-en-zeventigste Meditatie op het Deeze woorden behelsden geene eigenlyke toeftemminge; maar,'t was flechts eene fpreekwys, waardoor hy zyne gevoeligheid , over de Moordzucht der Jooden , wilde uitdrukken. Püatus u|lde hier zeggen: Ik heb reeds te lang uwen Wille ingevolgd: Ik wil my in de zaake niet verder inlaaten: Ik wil my niet fchikken naar de infpraak uwer bloeddorftige hartitogten. Neemt en kruis figt Hem, op uw eigen gezach; ziet toe, hoe gy zulks voor God en den Keizer verantwoord. Voor my, ik wil, noch zal myne toeftemminge daartoe geeven;w##/, ik vind geene Schuld in Hem. Brengt uwe Leer en gemoed mede,eenen Onfchuldigen te doodigen:een Romein fh aft niet , dan ichuidig. Ik heb Jezus onfchuldig bevonden, niet alleen vóór, maar ook naa de Geesfelinge. Ten vyfde maale fprak Pilatus hier onzen Heiland vry van Schuld, tweemaal by (a) Lukas , en driemaal by (b) Joannes. Zulke openbaare-, en zoo dikmaals herhaalde uitfpraaken van Jezus onnozelheid, moesten noodwendig deLaster-tongen den Mond geflooten , en te wege gebragt hebben, dat deKruis-Dood.dien men Jezus aandeed, niet moes: aangemerkt worden als eene fchandelyke verdiende ftraffe ;maar als eenen vry willigen Eere-Dood,dewyI Hy zich-zeiven, om met Paulus te fpreeken: fV) onbevlekt aan God beeft opgedraagen. Het is eene aangenomene. waarheid, by alle lieden van oordeel, dat niet de manier , maar de oorzaak van de Straffe, den Dood of eeriyk, of onéerlyk maakt. Wanneer iemand wegeo* regaane misdaad, met den Dood geftraft wordt, he&axlt hy eene dubbele fchande: de eene wegens zyne pynen , d'andere wegens zyne («) Luk. 23. 4. 22. {b) Joan. 18. 38. — 19. 4. 6. (O He'°- 9- J14.  Lyden van Jezus-Christus. 7 zyne misdaad, die hy gepleegd heeft. Edoch,wanneer de Deugd, of eenig openbaar Weldaad , de oorfaak des Doods is, dan is die Doodeerlyk, in plaatfe van fchandelyk, en hoe wreeder en fchandelyker de Dood is, die zulk-een Iemand ondergaat, , hoe heerlyker ook deszebs gedachtenis is. Dewvl' dan onze lydende Jezus de fmert.elykfte en fchandelykfte (a) Dood, -voor alle Menfchen heeft willen. fmaaken, om hen de allergrootfte VVèldaad te verwerven, namelyk,de verlosfinge van den eeuwigen Dood, en om hen-allen, die het middel van Hem vóórgefièld, (£) door het Evangélie willen aanvaarden , het Léven en de onbedervelykheid toe- te- brengen; volgt hier uit', dat Jezus, om met Paulus te fpreeken, (c) om het lyden des Doods, in plaatfe van met fchande, met Heerlykheid en Eere gekroond is geworden. Ja, alle de werken Gods tezaamen gevoegd, hebben Hem zo groote Heerlykheid en Eere niet toegebragt, als de fmaadelykde Kruis-Dood;uit welken Dood Paulus ook ditBefluit maakt: (d) Daarom heeft God Hem ten hoogden verheeven , en Hem eenen Naame gegeeven, die boven alle Naamen is. Wanneer de Joodfche Hoofden dan zagen, dat Pilatus zyn geveld Vonnis geftaiid deed, en dat hy hunnen Godloozen eisch ten eenemaal ontzeidde, en hunne voorige befchuldiginpen geen aandacht meer waardig achtte, en zy das hierdoor bedektelyk befchuldigt wierden dat alle hunne vervolgingen tegen Jezus flechts uit Nyd en Haat omfronden, beginnen zy zich tegen de uitfpraake van Pilatus aan - te - kanten, zeggenden: (e) Wy hebben eene Wet, en volgens die Wet moet Hy fierven, omdat Hy (d) Heb. 2. p. (&) 2. Tim. i. 10. (c) Heb. s. 9. {d) Philip. 2. 9. Qe) foau. 19, 7. A 4  8 een-en-zeventigste meditatie op het Hy zich GodsZoone gemaakt heeft. Zy ftellen hunnen eisch in, by wyze van Apptt, even als of zy tot den Rechter zeidden : Wy hebben van God eene Wet, door de hand van Moizes ontvangen, en het is ons, door Caifar's toelaatinge, vergund naar die Wet te mogen leeven. Naar den inhoud van die Wet moeten wy in. onzen Godsdienst en Burgcrlrait geregeerd worden. Volgens deeze Wet 'nu, heeft Hy eene Misdaad van gek wet Me Majefteit begaan; en dus moetlly, volgens deeze Wet, fterven. Hier hadden zy immers, vooral!', deeze. Wet moeten aanhaalen, en toonen, wat de Wet, en tot welke Straffe zy veroordeelt. Zy hadden daarenboven moeten bewyzen, dat Jezus de Wet, in dat ftuk, dat zy veroordeeld, overtreeden had. Maar, om den Stadhouder het oordeel en onderzoek te ontneemen, haaien zy eene Godlyke Wet aan, die hem, een Heiden zynde, onbekend was. Hierdoor zochten zy hem te beweegen,om heraby hunne uitfpraake te doen berusten; met één woord, zy wilden hem de Uitvoerer van hunnen Moordlust maaken. Schoon deeze Godloozen de Wet, volgens welke onze Heiland den Dood moest frerven, niet aanhaalen , hebben zy ongetwyffeld het oog op de Wet, aangaande den God-Lasteraar. Deeze Wet zegt: (ö) Zo wie den Naam des Heer en lastert, zal den Doodfftrven. AW bet Volk zal hem met Steenen dood-fmy ten , V zy dat het een Inboorling is, of een Vreemdeling. Die den Naam des Heeren lastert t zal den Dood flerven. Uit deeze Wet oordeelden zy dan dat Hy moest flerven , omdat Hy , door Kaïphas ondervraagd zynde of Hy (b) de Christus, de Zoone Gods was,met waarheid geantwoord had: 4 («) Levit. 24. 16. (£) Mark. 14. 61. 62.  LvDEN VAN JeZUS-ChRISTUS.' 9 Ik ben 't, by welke geleegenheid men Hem als eenen Doodfchuldigt.) ;;itriep. Het blykt ook reeds by den Evangelist Joannes, hoe (a) de Jooden Hem zochten te doodigen, omdat Hy zeidde, dat God zyn Vader was , maakende zich aan God gelyk. De zelfde Evangelist verhaalt ons pok, dat toen de Heiland den Jooden vraagde , waarom zy Hem , die hen veele goede werken beweezen had, wilden: fteenigen ; zy Hem hadden geantwoord: (b) Wy feenigen U niet om eenig goed werk; maar om de lastering, en omdat Gy, die een Mensch zyt, Uzelven God maakt. Zodanige befchuldigïng, by Pilatus hernieuwd, kan op geen grond fteunen, 't en zy op twee onderftellingen: of wel dat God geen.Zoone heeft, of dat Jezus-Christus zich deeze hoedanigheid , zonder Recht, heeft toegeëigend. Ten opzichte van de eerfie onderftellinge, is de Wet tegen hen-zelv'. Immers, de Wet zegt uitdrukkelyk, dat God eenen Zoone heeft. Aangaande den Mesfias, word t in den tweeden Pfalm gezegt: (V) Gy zyt myn Zoon, heden heb ik Ugeteeld; en in den 109 Pfalm: rW) Vóór den Dageraat heb ik U uit den Schoot geteeld. Deeze Mesfias wordt ook, in den 44 Pfalm, God genaamd, zowel als zyn Vader , van welken Hy, kort daarnaa, onderfcheiden wordt: als een' anderenPerfoon,fchoon van dezelfde natuure zynde: (e) Uw Throon , ó God, is in alle Eeuwigheid.. Daarop} beeft God, Uw God, U gezalfd met Vreugde-Olie. Daarenboven heeft de Propheet Hem ook, onder andere heerlyke Naamen , genoemd: (/') de God, de Magtige. Ten. (a) Joan. 5. i3. (?) — 10. 33. (c) Pfa!. 2» 7. (<0 — 109, 3. (e) 44. 8. 9. , (f) Ifaï. 9. ó. A 5  IO EEN-EN-ZEVENTIGSTE MEDITATIE OP HET Ten opzichte van de tweede onderftellinge ; namelyk , dat Hy zich de Zoone Gods , zonder recht, zouden genaamd hebben, doet zich niets dan valschheid op. Immers, met recht mogt Hy zich die hoedanigheid aanmaacigen, aangezien alle de Wonderen, die Hy verrigtte, ten dien einde gefchied zyn , om te bewyzen dat (a) Zyn Vader Hem geheiligd, en in de Waereld gezonden heeft; en daarom kon Hy, met recht, zeggen : Ik ben Gods Zoon. Om deeze waarheid te llaaven , beriep de Heiland zich op zyne Werken, daar Hy zeidde: (b) Gelooft de Werken, opdat gy weet en gelooft dat de Vader in My is, en Ik in den Vader, (c) Ik en de Vader zyt: één, één van ttatuure en Weezen, vervolgens ook van Magt en Wille. By de Geneezinge van den acht- en-dertig-Jaarigen Zieken , fprak de Heiland ,tot de Tooden: (W) Voorwaar! Ik zeg U: de Zoon kan van Zich-zelven niets doen, dan het geene Hy den Vader ziet doen. Want aW wat die doet, doet insgelyks de Zoon. Zo dikwerf de Heiland Wonder- Werk tn verrichtte, of verrichten zoude , gefchiedde zulks , opdat zy in Hem, als () Luk. 54. 44. (c) Act. 26. 22. 23. 00 — 3- 24. (O i' Tim, 2. 6.  Lyden van Jesus-Christus. 13 den oorfprongelyk toegefchreeven; dus Paulus van Hem zegt: (a) Uit Hem, en door Hem, en in Hem, zyn alle Dingen, fchoon die aan de drie Perfoonen gemeen zyn. Gelyk de Vader in de Drieéénheid de eerfte is, tn orde van befiaan, alzo is Hy ook de eerfte, in de orde van wèrkingen. Het eerfte ontwerp der Verlosfinge wotdt onderfteld te ontftaan van den Wille en de beweeginge des Vaders; want, Paulus zegt: dat de Vader jezus-Christus (£) heeft vóórgeflèld, tot eene Verlosfinge door 't Geloof in zyn Bloed, tot betooning zyner Rechtvaardigheid. De liefde, echter, van onzen Heiland, was de Bron, waar uit alle Werken, die Hy als onzen Middelaar verrichtte, voortvloeiden. Wanneer onze halzen, om zo te fpreeken, voor het Slagt - Zwaard bloot lagen , en de Slag van Gods Rechtvaardigheid ons onvermydelyk moest toegebragt worden, keerde de Zoone Gods dien Slag van ons, op Hemzelven af, vrywillig verklaarende, dat Hy hetgeene wy verdiend hadden zou lyden, gelyk Petrus dus van Hem getuigt: (c) Onze Zonden heeft Hyzelv in zyn Ligchaam aan het Hout, het Kruis, gedraagen: door wiens Striemen, wy geneezen zyn. Hoe hévigook de fmerten, Hem door zyneVyanden aangedaan, waren;hoe pynelyk ook zynKruis-Dood. was; dit-alles was Hem echter by uitneemendheid vrywillig. Judas mogte Hem verraaden; de Gerechts-Dienaars Hem aangrypen; de Joodfche Raad Hem leeveren; Pilatus Hem veröordeelen, en de Krygs-KnechtenHem kruisfigen; deeze allen, echter , waren flechts Werktuigen om datgeene te volbrengen, hetwelke dePropheeten voorzegd, en Gods (d) Hand en Raad gefcbïkt had te gefchieden. zy (a) Rora. 11. 36. O) Rom. 3. 25. CO »• Pet> a' 2+' • 00 A& 4- fl8.  14 EEN-EN-ZEVENTIGSTE MEDITATIE OP HET Zy hadden Hem niet konnen vangen, hadde Hy het niet gewild;Immers, de majefleit zyner oogen,het geluid van deeze woorden : Qa) Ik ben V , deed hen te rugge zvyken, en op £ Aarde vallen. Dewyl Hy dan Zich-zeiven uit Hunne handen kon verlosfen , en zulks niet deed, blykt klaar, dat, hoe pynelyk en fchandelyk ook zyn Dood was, Hy echter denzelven gewillig heefc ondergaan. Zó (£) lief dan heeft Gods Zoon ons gehad, dat Hy Zich-zelven voor ons gegeeven heeft, (c) Judas Je'verde Hem , omdat zy hem dertig Zilverlingen beloofden ; de Joodfche Raad poogde Hem van kant te helpen , omdat die met H -at en Nyd jegens Hem was ingenomen; Pilatus veroordeelde Hem, uit zucht voor zyn Stadhouderfchap , en om (d) 'sKeizers Vriendte blyven; maar, niemand van henallen bedoelde Hem tot eene Offerande van () Myn Zoon, geefmy uw Harte. Wilt gy ze U laaten afpersfen? wie is 'er, die U krachtiger daartoe aandringt, dan Hy, die, door Paulus, U gezegd heeft: (f)Jll'wie onzen lieer en Jezus - Christus niet lief-heeft, zy vervloekt. Laat ons dan zyne Liefde met Weder-Liefde beantwoorden ; laaten wy ons ten Zynen opzichte alzo gedraagen, dat wy,met de Bruid, konnen uitroepen: Cg) Myn Beminde is de myne, en ik ben de Zyne. Laat dan uw Hart met eene brandende begeerte ontdooken zyn, om die Zaligmaaker te beminnen ; laat uw Léven ingericht zyn naar de Wet van Hem, die voor U gellorven is, opdat gy, om met de wporden van Paulus te eindigen, oprechtelyk moogt zeggen: Qb) Ik leef, nu niet meer thi maar Christus leeft in my. G E- 00 I. Joan. 4. 8. (£) Mat. 19. 17. O) P) 1. Kor. 15. 47. B 5  26 Twee-en-zeventigste Meditatie op het ginge der Jooden wist hy, dat Jezus f» een Man van Galilè'ên was , uit bet gebied van Heródts; waarom ook Pilatus Hem tot Her édes gezonden had. Hy ondervraagde hierdoor Jezus naar Zyne af komste en Geflachte; éren als of hy zeidde: zo-éven hebt Gy-zelv gehoord, dat d'Overprieflers U befchuldigd hebben, dat gy U tot eenen Zoone Gods gemaakt hebt. Is dat waar? Zyt Gy één der twaalf groote Góden, of één der halve Goden, of wie is Uw Vader en Moeder geweest ? Maar , hoe ernftig Pilatus hier ook vraagde, (b) Jezus gaf hem geen antwoord. 6 Wonder! Hy, wiens (c) Naam genoemd wordt bet Woord Gods. fpreekt niet. Christus, die (d) den geroepem n Jooden en Heidenen Gods Kracht en Wysheid is, antwoord niet. Geheel anders gedroeg zich de Heiland jegens de (e) Samaritaan* .febe Vrouwe, en den geneezenen (f) Blind-geboorenen, die beiden, u>t eene waare HeiI-begeerte,Hern ondervraagden. Hoe lieftaalig en fpraakzaam' was Hy niet jégens hen! Hy ontdekte zich zonder de minfte bewimpelinge. Edoch, de Heiland verwaardigde zich niet tot Pilatus te fpreeken, omdat hy zyn vóorig onderwys, aangaande de Heilige Waarheid, veracht en befpot had, zeggen de :(g) Wat is Waarheid?en naa deeze Vraage trotsch heene-ging. Schoon het Gemoed van Pilatus nu ontrust is, en hy de waarheid wenscht te verdaan, verwaardigt zich nu ook onze Heiland niet hem antwoord te geeven; want, die van de Waarheid en de Deugd éénmaal overtuigd zyn , en daarnaa dezelve verfmaaden, wordt de Deure der Genade rechtmaatig toe* Ca) Luk. 23. 6. 7. (t>) Joan. 19. 9. (V) Apocal. 19. 13. ÖO 1. Kor. i. 24. (O Joan. 4. 9. 10. (/j 9. 37. CO 18. 38.  Lyden van Jezus-Christus. 27 toe - geflootén. In de-zulken worden de woorden -van Paulus vervul c : (a) Omdat zy de liefde der Waarheid -niet aangenomen hebben , om Zalig te worden. Daarb'm zal God hen eene kracht van dwaalinge zenden, zodat zy den Leugen gelooven zullen: 'opdat allen, die de Waarheid niet geloofd, maar in cfOndeugd- behaagen genomen hebben , veroordeeld worden. Daarenboven was Pilatus, zon* der de weetenfchap of Jezus de Zoone Gods was, genoegzaam overtuigd van Zyne onfchuld , waarvan hy-zeiv eene vyfmaalige uitfpraake gedaan had. Dus moest hy Hem, volgens zyne bewustheid en uitfpraake,gelyk een' rechtvaardig' Rechter^befcbermd, en los-ge laaten hebben. Hadde onze Heiland, aangaande zyn Godlyk Zoonfchap, met Pilatus willen rede-twisten, dit ware niets anders geweest, dan (b) het Heilige den Honden te geeven, en de Paerlen voor de Verkens te werpen; wanc, Pilatus , als een Heiden, was tot dit onderhoud ten eenemaalé onbekwaam ,en zoude dit Geheim zo befpot- hebben, gelyk hy onlangs de Waarheid voor eene (c) Dwaas* beid aangezien had. By aldien de Heiland op deeze Vraage hadde willen antwoorden , zoude Pilatus vreemde-, doch ontfachlyke waarheden gehoord hebben. Hoe namelyk de éénige, waare,en leevende God, drie Perfoonen uitmaakt: (jP) De Vader, het Woord, en de Heilige Geest, en dat deeze Drie Eén zyn. Dat de Vader reeds van Eeuwigheid uit Zich-zelven, op eene aller volmaakfte-, hoewèl voor ons onbegrypelyke wyze , een' (e") Zoone geteeld heeft, en dien bet Léven gegeeven heeft, om 't te hebben in Zich-zelven i en dat de Vader, in (ƒ) de volheid des Tyds, dee- zen • (n)?.Te°C. a. 10. 11. 12. (J)Mat»7. 6. fc)-i.Kor. 1.33. (V) 1. Joao. 5. 7. (O Joan. 5- 26." (ƒ) Gal. 4. 45.;  28 Twee - en - zeventigste Meditatie op het zen Zynen Zoone gezonden heeft, opdat Hy degeenen die onder de Wet waren zoude verlosfen , gelyk Hy daartoe (» van alle Eeuwigheid gefchikt is geweest. Indien de Heiland zulks aan Pilatus ontdekt hadde, misfchien zoude hy wel gezegd hebben, gelyk een andere Stadhouder Festut, tegen Paulus zeidde: (b) Gy raast; de groote Geleerdheid brengt U tot uitzinnigheid. Pilatus was te Aardsch- en Vleesch- gezind om dit Geheim te bevatten: men kon hem, met recht, onder diegeenen ftellen, van welken Paulus zegt: (c) De Vleefchelyke Mensch begrypt de dingen niet die van den Geest Gods zyn ; want, zy fchynen hem dwaasheid , en by kan ze niet verflaan; omdat 'er Geefte'yk van moet ge'öordeeld worden. Daarenboven fproot de Vraag van Pilatus uit een Heidenseri wangevoelen en begrip; des onze Heiland billyk zweeg; want, indien Hy zyne Godlyke afkomsre ert Zoonfchap aan Pilatus ontvouwd hadde, zoude Pilatus, door den Keizer, by den Romeinfchen Raad zekerlyk bewerkt hebben, om Hem onder het getal der Heidenfche Goden te plaatfen. (d) Tertuliaan, in zyne verantwoordinge, en Eufébius verhaalen , hoe de Brief van Pilatus aan Tibérius gefchreeven waarin de Werken, Geftalte, Wonderen, Opftandinge,en Hemelvaart van Jezus, gemeld wierden, Tibérius bewoogen heeft om den Raad vóór-te* ftellen, om Jezus, by vergodinge , in het getal der Heidenfche Goden te ftellen; doch, deeze vóórftèlling is den Keizer Tibérius , door de Godlyke Voorzienigheid , afgeflaagen, omdat, gelyk Eufébius meldt, de Zaligmaakende Leer van V Godlyk Evangelie (d) Prov. 8. 23. O) Aft. ao". 24. O) 1. Kor. 2. 14. {d) Tert. in Apol. Cap. 5. Euféb. Hilï. Eccles. ltb. 2. Cap. 2. pag. rn. 46.  Lyden van Jezus-Christus. 29 gélie het gezach en de vastftelling van Menfchen niet behoefde. De Heiland heefc ook Pilatus niet willen antwoorden, omdat nu de tyd van Zyn Lyden en vernéderinge gebooren was. Hy wilde door Zyn antwoord zich den Weg ter zyner los-laatinge niet openen; want, Hy wilde nu zyne bereidwilligheid toonen, en zynen Vader {a) onder daanig zyn, tot den Dood des Iiruisfes. De tyd was voor Hem nog niet gekoomen om zich te gedraagen als (b) Gode éven-gelyk , of, om gelyk Paulus te fpreeken , (c) met krachte Gods Zoone verklaard te worden. Meer andere redenen zyn 'er aangaande Jezus flilzwygendheid gegeeven , in de verhandelinge over de woorden van Matthéus 26. 63. De beklemdheid en Vrees van Pilatus verminderden niet door de ftilzwygendheid van Jezus. Daarom dringt hy zyne vóórige Vraage nader aan, met eenige gramftoorigheid en foort van bedreiginge. immers, hy zeidde tot Jezus: (d) Spreekt Gy tot my niet ? Weet gy niet dat ik Magt heb om U te kruisfigen, en Magt bsb om U los-te-laaten. De Stadhouder verwondert zich ten hoogden, dat eenMenfch, om wiens Léven gedongen wierd, zynen Rechter, die zyne zaake door zyn gezach , of kon begunftigen , of nadeelig zyn , niet antwoordt. De nadrukkelykheid ligt in 'c woord my opgeflooten , my , die 's Keizer's Stadhouder ben , en 't hoogst gezach voer. Dat Gy Itilzwygt voor uwe befchuldigers, dat gy deezen geen antwoord waardig acht , heeft zyne'reden ; maar, dat gy my niet antwoordt, die tot dus-verre Uw Befchermer en Vriend ben, is, of verachting van myn Ampt, of hardnekkigheid in U, of ligt beide te (d) Phil. 2. 8. (b) 6. (f) Kom. 1. 4. ld) Joar. 19. 10.  30 Twee-en-zeventigste Meditatie op het te zaamen. Het is waar, Pilatus had eene groote en Souvereine Magt , voor zo - verre hy in den naame des Keizers regeerde; maar, hier maatigde hy zich een onbepaald Recht aan, eene Magt, gelyk Koning Nabufcbodónofor had , van welke Daniël zegt: (a)Hy do&ddig'de die by wilde, en by fioeg die by wilde, by verhief die by wilde, en ver needer de die hy wilde. Zulk-eene Magt was Pilatus nooit vergund. De Magt om eenen Onfchuldigen te kruisfigen was hem nimmer toegedaan. Hy was in de Rechtsöeffening van Léven en Dood verpligt hetKeizerlyk gezach en de Rechten te volgen, en aan God en den Keizer rekenfchap te doen. Daar dan Pilatus den Heiland voor Rechtvaardig hieldt, en hy reeds gezegd had: (b) Ik vind geene fcbuld in deezen Mensch , was dit zyn pogchen , éven als of hy Magt hadde, om Hem te kruisfigen, eene enkele geweldenaary, een boobaartdig voorgeeven, om den Heiland tegen reden te verfchrikken. Hy roemde op zyne Magt , en wilde by zyne inwendige Vreeze, die zyn hart gevangen hielt, nog grootsch vóóikoomen , en zyne ootfteltenis niet laaten blyken,daar hy,in tégendeel,zich tegen de Jooden, tegen welken hy zyne Magt hadde moeten toonen, zich gelyk een laffen bloodaard gedroeg. , (f) Een Man, zegt d'Apostel Jakobus, die een verdeeld Gemoed heeft, is ongestadig in alle zyne Wegen. Geen wonder dan, dat Pilatus, die tusIcben onzen Heiland en de Jooden een verdeeld Gemoed had, zo ongeftadig is. Eerst was hy zelfs voor den Heiland bevreesd, nu wil zyn hoogmoed en toorn, dat de Heiland voor hem zal vreezen, Zyne onbeftendigheid deed hem zich in allerhande bog- ten , («) Dan. 5. 19. [b) Luk. 23. 4. (O Jak. 1. 8.  Lyden van Jezus-Christus. 31 ten wringen, niet-alleen nu, maar ook in de geheele GerechtsöefFening, met den Heiland gehouden. Zó gaat het met de Vleesch-gezinde Menfchen, inzonderheid met de Grooten deezer Waereld. De goede voorneemens huisvesten daar zelden lang: de goede beweegingen zyn by hen, om de woorden van den Propheet te ontleenen , (#) gelyk een Morgenflonds- l¥olke,en gelyk den Dauw die vroeg vergaat. Onbeftendig zyn zy, en ligt veranderlyk, gelyk in den Koning Saül bleek, die ééne- en andermaale betuigde, dat David hem goed gedaan, en hy hem met kwaad beloond had. (V) Ik heb, zeidde hy, gezondigd en dwaaslyk gedaan ; ik zal U voortaan geen kwaad meer doen ; doch , Saül verviel t'elkens weder in zyne bloedige voorneemens tegen David. Deeze veranderlykheid en onftandvasligheid ontftaat uit de overheerfchen ■ de hartstochten en begeerlykheden, die de flaavelyke Vrees niet magtig is tegen- te- gaan, gelyk in Pilatus gebleeken is. Wy hebben dan nu eene waereldfche en flaavelyke Vreeze in Pilatus befchouwd, eene Vreeze, die niet genoegzaam was om hem van de veröordeelinge van Jezus af-te-fchrikken, gelyk de uitkomst ons geleerd heeft, want, zyne Staatkundige Vrees jegens de Jooden heeft de Godsdienrtige Vreeze uit hem verbannen. Wy behooren ook (d) dagelyks in de Vreeze des Heer en te zyn en te blyven; doch, onze Vrees moet geheel verfchillende zyn, van die van Pilatus. Het moet eene Kinderlyke Vrees zyn, die de Liefde niet uitfluit; het moet eene Liefde zyn gelyk die van een Kind, die zynen Vader niet-alleen vreest, maar ook bemint i want, een Ofé. 6. 4. (&) 1. Reg. 24. 18. ,(c) ad. ai. (d) Pro/. 23. 17.  3& Twee-en-zeventigste Meditatie op het een Kind, dat zynen Vader bemint, vreest ook hem te vergrammen , en volbrengt de Bevélen zyns Vader's. Als wy God gelyk ons hoogden goed beminnen, dan vreezen wy ook Hem te mishaagen. Een waar Kind Gods vreest den Heere, ontziet zynen toorn, fchoon 'er geene Straffen voor de Zonden waren, en volbrengt alle zyne Geboden. Het is met deeze geleegen, gelyk de Propheet van Ezéchiüs meldde.: («) De Frees des Heere is zyn Schat. Hy wil dit groot Geluk niet verliezen; maar tracht, om de woorden van Paulus te ontleenen : (b) Een onberoerlyk Ryk aan-te-neemen , de Genade te behouden , door dewelke wy God welbehaagelyk moogen dienen, met Vreeze en Eerbiedigheid. Tot deeze Vreeze worden wy ook krachtig aangemaant , door den Apostel Petrus: (V) Is 't, zegt hy, dat gy bem voor uwen Vader aanroept, die zonder aanzien van Perzoonen elk naar zyne Werken oordeelt. zo wandelt in Vreeze den tyde uwer Vreemdelingfcbap. Indien wy Hem dan voor eenen Vader erkennen, wordt 'er ook Vreeze en Ontzach van ons gevordert ; des ook de Propheet zegt : (d) De Zoon eert zynen Vader, en de Knecht zynen Heere: ben ik dan uw Vader, waar is myne Eer ? En ben ik uw Heere, waar is myne Vrees? Deeze Eer en Vrees nu beftaan in de Geboden van God te onderhouden; want, God te vreezen, en zyne Geboden naa- te -komen , zyn allezins t'zaamen gepaard. Dit bleek aan Job, die niet-alleen (e) God vreesde ; maar ook van 't Kwaad afweek. Dit was Salomon bewust, zeggende: De Vrees des Heeren haat het Kwaad, den Hoogmoed , de f» Ifaï. 33. 6. (V) Heb. 12. 2S. (f) 1. Pet. 1. 17. (d) Malach. 1. 6. {e) Job. 1. 1. (f) pf0v. 8. 13.  Lyden van Jezos-Christus. 33 de Hovaardigheid, en de verkeerde Wegen. De éénige bewys-reden dat men God vreest , beftaat in de onderhoudinge zyner Geboden. Die bleek in Abraham, van denwelken de Engel, toen hy het zwaare en te^en de Natuure flrydend Gebod van zynen Zoone Ifaak te offeren, volvoerde , gezegd had: («) Nu weet ik dat gy God-vreezcnd zyt. God te vreezen, en zyne Geboden te onderhouden, behoort ook de gantfche bezigheid van den Mensch te zyn: daarom zeidde de wyze Prédiker: (b~) Laaten wy gezamenlyk het hef uit van alle reden hooren: Vreest God en onderhoudt zyne Geboden ; want , daarin befiaat de gantfche bezigheid van den Mensch. Want, God zal alles wat'er gefebiedt, alle mis/lagen, en V goede, zo-wèl als 't kvjaade, voor het Oordeel brengen. Een Mensch dan, die met eene Kinderlyke Vreeze voor God bezield is, breng: heilzaame vruchten voort, dewyl God altoos by hem is, om hem te befchermen; des ook Sirach's Zoon zegt: (c) d'Oogen des Heeren zyn geflaagen op die Hem vreezen. Hy is voor hen eene krachtige befcberming,een flerk fteunzel, een dek fel tegen de hitte, en eene overlommering tegen de Middag-Zonne. Hy belet ze te vallen. Hy helpt ze weder op, als ze gevallen zyn. Dit heeft gebleeken in Jofeph, die, in de kracht en hitte zyner Jaaren , de hevigfle bekooringen van zyne ontuchtige Heeresfe te leur ftelde en overwon. De Kinderlyke Vrees roerde zyne Tonge, zeggende : 00 Hoe zoude ik dit Kwaad kunnen bedryven , en zondigen tegen mynen God ? De Vrees is een vaste Burgt, eene Rots in de Zee , jvaaröp alle Storm-Winden van bekooringen affluiten. Niets is (a) Gen. 22. 12. (4?1) Eccte. 12. 13, 14. 00 34- >P. 20. Ov (Jtn. 39. 9. IV. Deel. C  34 1 WEE-EN-ZEVENTIGSTE MEDITATIE OP HET is 'er magtig, geen (V) Honger, Naakbeid of'Gevaar , Vervolging of het Zwaard, om hem van de Liefde van Christus af-te-trekken , en te doen zondigen , aangezien, om met Ifaïas te fpreeken, (ti) de Heere der Heirfchaaren alléén hunne Vrees en Verfcbrikking is. De reden die ons beweegen moet om God te vreezen , en zyne Geboden te onderhouden, geeft ons Salomon; want,(c) God zal,zegt hy, aW wat ''er gefcbiedt, Goed en Kwaad, ten Oordeel brengen. Hoe kan een Christen , die een leevendig denkbeeld van deeze waarheid heeft, nog tot Zonde en Kwaad vervallen? want, niets kan Gods kennisfe en weetenfchap ontgaan, dewyl 'er (d~) geenSchepfel onzichtbaar is voor zyn Aanfchyn; maar alle dingen naakt en open voor zyne Oogen zyn. Daar is geene Duisternisfe, noch Schaduwe , die de Werkers der Boosheid bedekken kan. Immers, David zegt: (e) De Duifïernisfen zullen voor U niet duifter zyn, en de Nacht is U zo helder als de Dag: de Duifternis of het Licht is U al hetzelfde. De Propheet Jeremias, in Gods naame fpreekende, zegt: (ƒ) Kan iemand zich wel in eene hsimelyke Plaatfe verbergen, daar ik hem niet zien zoude? Vervul ik niet Hemel en Aarde ? Ja, Hy heeft een Oog dat alles ziet, een Oor dat alles hoort , een Hand die alles opfchryft. Zyn vuurvlammend Oog doordraait de verborgenfte fchuilhoeken van 's Menfchen harte; hierom riep David uit: (g) Gy kent myn Zitten en myn Op/laan. Myne gedachten weet gy van verre : myn Voetpad, en de maat van mynen Weg /poort gy naa , en alle myne Wegen hebt gy 00 Rom. 8. 35. (£) Ifaï. 8. 13. (c) EccJe. 12. 14. 00 Heb. 4. 13. (<0 Pfal. 138. I*. (ƒ) Jerem. 23. 24. (g) Pfal. 138. 2. 3. 4.  Lyden van Jesus-Christus. 35 gy te-vóóren gekénd, ook aïèer het Woord op myne 'Jonge was. Gelyk God dan alles ziet en weet, alzo zol Hy ook het Goed en Kwaad voor het Oordeel brengen, in het aanfcfrouwen van alle Menfchen : hy zal het Kwaad ftraffen en het Goed loonen, volgens de voorzegginge door den Propheet gedaan: (a) Zegt den Rechtvaardigen, dat het wil met hem is; want, hy zal de vrucht zyner Wï rken eet en. Wee ! den Godloozen; want, hem zal ver^eU dinge naar Werken gegeeven worden. In dien Dag zal ons niets kunnen baaten , dan de Vreeze Gods en de Godvruchtigheid. De Vader Qi) Joannes Damascénus veraelyke den Zondaar, op dien Dag,by eenen Misdaadi.^en, die vóór eenen fcherpen en naauwkeurigen Rechter verfchynt. om onderzocht cn geoordeeld te worden, en welke drie goede Vrienden heeft, die hv «erzoekt om hem by den Rechter tot vóórfpraaken te verilrekken, opdat bemGenade beweezen mooge worden. De eerfte Vriend zegt, dat hy niets daar toe doen kan, maar, dat hy hem vergezel fcbappen zal, tot aan de Rechtbank. Deeze Vriend, (zegt die Vader) zyn uwe goede Vrienden: Vader en Moeder , Man of Vrouw , Zusters en Broeders, die zo-lang by U blyven tot gy den Geest geeft. Hy verzoekt cn fmeekt den tweeden Vriend om dezelfde .gunst, maar, deeze antwoordt, dat hy niets daar-toe kan toe-brengen, doch, dat hy de pligten van eenen Vrier d wèl zal naakoomen. Deeze Vriend, zyn de Rykdommen, Eere, Staaten en Ampten , die ons met den Dood verlaaten, en niets vergunnen, dan een Huisje van vier Planken, een ftuk Laken en een weinig Strooi. Hy be- Qa) Ifaï. 3. 10. 11. (£) Danjasc. in Hift. Barlaam & Jofaphat. Cap. 13. C 2  3 6 Twee-en-zeventigste Meditatie op het begeeft zich eindelyk tot zynen derden Vriend, van weiken hy het minfte werk gemaakt», en wien hy de minde achtinge betoond had, Deeze is aanftonds gereed, en belooft hem alle hulpe en troöst. Deeze derde Vriend is de Vreeze Gods, gepaard met Godvruchtigheid. Deeze gaat met ons, volgt ons, fpreekt voor ons, en is eene krachtige vóórfpraak : want, zegt Joannes , (aj hunne (Verken volgen hen. Dus moogen wy, mer Pauius, vrymoedig befluiren : (£) l>e Godvruchtigheid is nut tot alles, hebbende de belofte van het tegenwoordige en van het toekoomende Léven. Laat ons dan altyd aan dien Dag en Tyd gedenken. Niets is 'er dat ons meerder kan aanzetten om (c) met Vreeze en Angst onze Zaligheid te werken. D'Apostel Paulus wist ook wel dat het ééne der krachtigfte beweeg-redenen was, om den Mensch tot het Goede en het volbrengen van GodsGehoden op-te-wekken ; Qd) daarom zeidde hy : trachten wy, V zy wy uit of in het Lighaam zyn, om hem te behaagen. Want, wy moeten allen verfchynen voor den Keürerfloel van Christus: opdat een ieder ontvange , naar hetgeene hy in zyn Lichaam gedaan heeft, het zy Goed of Kwaad Daar'öm, dit weelende , randen wy den Menfchen de Vreeze Gods. Dit Storm- Geweer gebruikte de wvze Piédiker ook, om den Jongeling tot de Vreeze Gods en Deugd op-te-leiden, zeggende: (e) Wees vrolyk, o Jongeling, geduurende uwe Jeugd; en vermaak uw Hart in de Dagen van uwe Jongheid: wandel volgens de Wegen uws Harte, en volgens de Lusten uwer Oogen: maar weet, dat GodÜ, over dit - alles , ten Oerdeel zal doen koomen. Zullen wy ftf) Apoc. 14. 13- (f) I. Tim. 4. 2. r» Philip. 3. 12. {d) 2. Kor. 5. 9. 10. II, Ce) Eccle. n. 9.  Lyden van Jezus-Christus. 3? wy dan allen eens ten Oordeel koomen; zullen daar dan alle onze Werken , Woorden en Gedachten onderzocht worden , en wy daar voor Loon of Straffe ontvangen, laat ons dan in Vreeze wandelen , zo-lang wy hier leeven. Volgt de Lesfe van David op, en {a.) dient den Heere met Vreeze , en verheugt U in Hem met beevinge. Aanvaart de Tucht Leere, opdat de Heere zich niet veriuorne, en zyne Gramfcbap baajlelyk ontfleeke. Maar, helaas ! wat is de Vreeze Gods in deeze bedorvene Eeuwe weinig te vinden! Immers, wy kunnen niet lochenen , dat de Vreeze Gods weinig onder ons gevonden wordt,en dus moogen wy, met David, wel vraagen : (b, Wie is de Mensch die denHeerevreest! GewisfeïykjAandachtigen! men mag, orgetwyffeld, ten opzichte van veelen, met meerdere verzekeringe dan d' Aarts-Vader Abraham ten opzichte van Abimélech, en d'fnwooneren van Gerar, zeggen : (c) Mifcbien is de Vreeze Gods niet op deeze Plaatje. Hoe gering is 't ontzach voor God ! Ware 'er meerdere Vrees voor God, men zoude meerdere ingetoogenheid in onze gedachten,meerdere oplettendheid in onze Woorden, meerdere oprechtheid in onzen Handel en Wandel vinden. Het is heden geiégen,gelyk in de ! 'agen vanjeremias, welke uitriep: (dj Gaat dc Wégen van Jeruzalem rond; en ziet, en bemerkt, en zoekt langs baare Straaten, of gy eenen Man vindt die de Gerechtigheid doet. Het is in deeze Dagen met veelen gelégen, gelyk ten tyde van Malachiiis toen een deel Goriloozen zich hooren liet : (ej Hy is kwaalyk bedacht die God dient ; waf baat het dat, wy zyne G: boden onderhouden hebben , en dat wy al treü- (a) Pfal. 2. IJ. 12. 13. (l>) 24. 12. (c) Gen. 20. 11. 00 Jerem. 5. r. (tO Mal. 3. 14, 16. C 3  38 Twee-en-zeventigste Meditatie op het treurende gewandeld hebben voor den Heere der Httrbracbten ? Maar, fchoon wy aldus fpreeken, men vindt, echter, ook nog Godvreézende Menfchen, die alle toezicht op zich-zelven neemen, en allen Gods Geboden gerrouwelyk volbrengen, van welken dezelfde Propheet ook zegt: De Godvreezenden hebbenden yder tot zynen Naaften,ge. fprmken: da Heere heeft 'er-op gelet, en het aangehoord, en daar is in zyne tegenwoordigheid een Gedenk-Doek gefchreeven, wegens die den Heere vreeZen , en zynen Naame gedachtig zyn. Ach! beminden ! Laat ons dan trachten onder Deezen gevonden en gerekend te worden. Wordt dan ontftooken in de Vreeze van God, en het betrachten van zynen Dienst , door de kennisfe zyner Alweetendheid, (a) wien de verborgene zaaken bekènd zyn : en die alle dingen weet eer zy gefchieden : door zyne Almagt, (b) die Ziele en Lichaam kan verdoemen in de Helle : door de overweeging van Gods Rechtvaardigheid, die, (c) zonder uitneeminge van Verzoenen , elk naar zyne Werken oordeelt. Dat het denkbeeld van Gods geduchte Majeltcit, U met Vreeze, Eerbied, en Ontzach beziele! Volgt het Bevél van (d) Koning Darius, die, omdat de God van Daniël zoo grooten God was , een Bevél gaf, dat men voor dien God zou febrikken en vreezen Het Ontzach en de Vrees die gy voor Hem zult hebben zal niet vruchteloos zyn ; want, (Y) De Vreeze des Heercn is heilig en die te onderhouden heeft groote vergelding. Vreest Hem dan met die Kinderlyke Vreeze : ontziet Hem als Vader: dan zal Hy U ook als zyne Kinderen aanzien en handelen; immers, David zegt: (ƒ) Gelyk een Vader O) Dan. 13. 43. O) Mat. 10. 28. r» 1. Pet. 1. 17. (ODan. 6. 25. 26. (^Pfal. 18. 10. 12. (/)—102.13.  Lyden van Jezüs-Christus. 39 der zich erbarmt over zyne Kinderen : alzo heeft de Heere zich erbarmt over dengeenen die Hem vreezen. Geeft Hem dan de Eere en Vreeze die eenen Vader toekoomt; dan zult gy Hem niet behoeven te vreezen als Rechter; maar, gy zult de belofte, by Sirach gedaan, in U bewaarheid vinden; namelyk, dat (a) dengeenen die den Heere vreest, het wel zal hebben in zyn uiterfle, en op zynen Sterfdag zal gezégend worden. Amen. GEBED. Lydende Jezus! Zoon van den leevenden God! Daar Gy, die, in de gedaante Gods zynde, het U geen roof achtte Gode éven gelyk te zyn, U - zeiven vernietigd hebt , de gedaante van eenen Dienaar aanneemcnde, den Menfchen gelyk geworden, .en in geftalte ah een Mensch bevonden zynde; daar Gy den onverwelkbaaren glans Uwer Heerlykheid met het brooze kleed der Stervelykheid verwisfelde , behoeven wy, met Pilatus, niet te vraagen : Vanwaar Gy zyt ? Ge\yk Gy van alle Eeuwigheid uit Uwen Hemelfchen Vader zyt voort - gefprooten, alzo zyt Gy de Luifler zyner Heerlykheid, en het Afdruk fel zyner Zelfftandigheid, néder gezéten zynde aan de Rechterhand der Heerlykheid in V aller ■ hoogfle. Ach ! hoe moet deeze bewuste waarheid ons Eerbied en Ontzach inboezemen!.. Deed twyffelmoedigheid Pilatus meerder vreezen ,* wat Vrees dan , genadige Jezus ! moet ons niet bekruipen, ons, die U door het waare Geloof kennen! Wy belyden U. En, wat is deeze belydenis anders, dan eene dierbaare verpligting van alle hulde, eerbied , lof, en dankzegging ? Maar , helaas ! waar is (d) Eccle. 1. 13. C4  4o Twee-en-zeventigste Meditatie op'het is dat diep Ontzach, die fchuldige Eerbied, die Uwe Godlyke Maje.teit van ons afëifcht? ... Schoon Kinderen des Lichts, zyn wy gelyk aan de Kinderen der Duiftcrnisfe. De Waereld is het Gulden Kalf, hetwelk wy aanbidden , en het Wierookoffer van hulde en eerbied toe-zwaaijen. Even als Fiiarus, zyn wy met eene aarzelende WaereldVrees bevangen , en,fchoon met de waare kennisl'e beftraald, knielen wy echter, niet zelden, voor den Mammon der ongerechtigheid , voor het gezach der Waereld , neder. Ach! lydende Jezus ! ban uit onze harten deeze Vreeze, dat Ontzach voor de Waereld, en vervul dezelve met die heilige Vreeze die Uwe Godlyke Majefteit-alléén ten Voorwerp heeft. Laat het Licht des Geloofs , waardoor wy U kennen , in onze harten die tedere aandoeningen van Liefde,Vreeze, Huideen Eerbied,jegens U, ontfteeken. Laaten wy U-alléén vreezen, wien wy, als Heere van Léven en Dood, erkennen en aanbidden. Deeze erkentenis, deeze aanbidding zal ons tot eene beveiliging verftrekken, in het midden der Waereldfche bekommernisfen. Dan zullen wy lust hebben in Uwe Geboden, en de Godfpraak van den Öoetvaardigen David in ons bevestigd vinden: Zalig is de Man, die den Heere vreest. Amen. DRIE-  Lyden van Jezüs-Christus. 41 DRIE - EN - ZEVE NTIGSTE MEDITATIE. Joan. ip. 11. 12. Refpondit Jefus:non ha-&&Jezus antwoordde : Gy beres poteftatem ad-** zoudt geene magt teverfum me ullam,nifi&iS- gen my hebben, 'ten tibi datum eflet defu-|;^ ware 't u van boven per. Propterea qui mevn* gegeeven was. Daartradidit tibi , rnajusj^ öm heeft degeene , die peccatum Iiabet.Exin-s-* My aan u geléverd de qurcrebat Pilatus|| heeft, groot ere Zonden dimittere eum. Judasi-a-S- begaan. Van toen af, autem clamabant di-|^ zocht Pilatus Hem loscentes: fi hunc dimit-SH| te-laaten. Maar, de tis, non es amicus|!* Jooden riepen, zeg. Ccefaris; omnis enim, j"* genden: Indien gy dee* qui iè regem facit,%% zen Mènfche los-laat, pontradicit Casfari. zyt gy des Keizers Vriend niet: want', *# air wie zich - zeiven Koning maakt, we- *♦ der/preekt den Keizer. iS 'er een Ampt of Bediening hier op Aarde, hetwelk'niet-alleen voortrefFelyk , maar ook van &rbot belang, nut en noodzaakiykheid is, het is 't Ampt van Koningen, Vorsten en burgelyke Overdeden ,• en alle diegeenen die het Opper-gezach over Koningryken , Staaten en Gemeene - besten voeren. De Waardigheid van een foort- gelyk Ampt blykt uit de heerlyke Ler-l\aamen, die de C 5 God-  4a Drie- en -zeventigste Meditatie op het Godgewyde Bladeren aan deeze bedieningen geeven. Immers j David noemt hen (<2) Goden, en Kinderen des Allerhoogften; zynde zy Gods Stadhouders en'Plaats-bewaarders, voerenden , daar zy in 't Gerichte zitten, dezelfde zaaken uit, die de groote God boven in den Hemel uitvoert. God wil ook dac men alle de Overheden, op eene byzondere wyze , eeren, ontzien en gehoorzaamen zal, dewyl zy van God gefield zyn, en van Hem hunne Magt ontvangen. De Opperde Wysheid, fprak daarom, door den Mond van Salomon: {b) Door my heerfchen de Koningen, en fchryven Wetgeevers rechtvaardige JVetten voor ,• door my voeren de Vorsten het Gebied. Edoch , opdat zy zich niet al - te - zeer hierover zouden verhovaardigen , en waanen dat zy op eene willekeurige wyze hunne Onderdaanen zouden moogen beflieren, waarfchouwt de wyze Man hen hier tegen, en zegt: (c) De Heerfchappy is U wel gegeeven van den Heere, en de Magt van den Allerboogfle, maar, die zal kennisfe neemen van uwe Werken, en uwe Gedachten onderzoeken. Schoon by de Overheden een groot Gezach en Magt berust, moeten zy echter bewust zyn, dat 'er nog eene veel grootere Magt boven hen is, en daarom aller - zorgvuldigst zyn, om in alles rechtmaatig te vonnisftn , zich naar Gods wille te gedraagen, en de Gerechtigheid te handhaaven. De Koninglyke Propheet,de handelwys derRechteren en de woede van 's Heilands Vyanden in den Geest voorziende , vermaande hen reeds, daar hy zegt: (d) Nu dan, bemerkt het, gy Koningen ;laat U onderwyzen, gy Rechters der Aarde. Indien ooit een Rechter eeni- 00 Pfal. 81. 6. 0*) Pro?. 8. 15. 16. O) Sap. 6. 4. Pfal. 2. 10.  Lyden van Jezüs-Chrïstus. 43 «enige onderrechtinge behoefde, het was waarlyk Pilatus, hy , die zyn Gezach en Magt vry breed uitbreidde , en op eene trotfche wyze tot Jezus zeidde : (a) Weet gy niet dat ik Magt heb om U te kruisfigen, en Magt heb om U los-te-laaten. Hy fprak éven als of hy aan niemand rekenfchap van zyn gedrag fchuldig, en van niemand afhangelyk was. Doch , onze Heiland poogt hem te onderwyzen, zeggende : Gy zoudt geene Magt tegen My hebben, V en ware het U van boven gegeeven was. Wanneer de Propheet Daniël aangaande de Magt van den Koning Nabuchodónofor fprak, zeidde hy : (£) Hy dooddigde die hy wilde, en hy Jloeg die hy wilde, hy verhief die hy wilde , en ver néder de die hy wilde De Stadhouder Pilatus beeldde zich ook in zulk - eene Magt te hebben, wanneer hy tot den Heiland trotfelyk zeidde : (V) Weet gy niet dat ik Magt heb om U te kruisfigen, en Magt heb om U los-te- laaten. Onze Heiland, die op de vraage van Pilatus, Van-waar zyt Gy? niet had willen antwoordden , om verfcheidene redenen , in onze voorige Overweegingen gemeld , wilde nu niet langer zwygen ; maar tot Pilatus zyne laatfte woorden fpreeken, en hem onderrechten, (d) De Leeraar der Rechtvaardigheid .onderwyst hier Pilatus, dat hy van zyne Magt, aangaande zynen Perfoon een verkeerd denkbeeld had. Gelyk God eenmaal aangaande Moab zeidde: (e) Wy hebben de hoovaardigheid van Modb gehoord; hy is zeer hoovaardig , zyne trotsheid , zyne verwaandheid, en zyne verbolgenheid , zyn grooter dan zyne kracht, alzo was het ook met Pilatus gefield, denwelken onze (d) Joan. 19. 10. (£3 Dan. 5. 19. (Y) Joan. 19. 10. (R1Ï - FN - ZEVENTIGSTE MEDITATIE OP HET onze Heiland andere gedachten van zyne Magt en Kracht wil inboezemen, en zachtelyk zynen hoogmoed réderzetten, zeggende: (a) Gy zoudt geene Magt te^en my hebben, 't en ware 'hetUvan boven gcgceven was ze Heiland toonde, door dit antwoord, aan Pilatus, dat t>y niet gezweegen had uit verfmaadinge van zyn Ampt, of uit oneerbiedigheid, of omdat hem eenige Misdaad bewust was; maar omdat hy, jfeoi zyn pögehfen, de Eere en het Gezach van zynen ] lemelfcben Vader krenkte, die, door den Mond van 11" ï>s, gcfprooken had: (b) Ik zal myne Eere aan niemand anders geeven. Hy onderrecht Pilarus dan, dat hy van zyn Gezach en Magt, al te hoogmoedige gedachten had, en toont hem, dat,fchoon zyte .vlagt en Gezach van God was; C(c) want, daar is geene Magt dan van God, en de Magten dis 'er ?yn, zyn van God gefobikf) dat dezelve, ecmer, Üechrs tot de Jooden bepaald was , waarover hy sis Stadhouder gefield was. Noch Pilatus, roer) Keizer Tibérius , noch eenige Rechtbank , had over Jezus eenig Gezach. De M.igt, wilde Heiland zeggen, die Pilatus nu in dit geval over Hem had , was hem van boven gegeeven , doch , flfchts toe-gelaaien, door eene byzondere fchikkinge en wonderlyken Haad van God, die (d) Zynen Zoone gezonden bet ft tot Verzoening van onze Zonden. Zy konden niets meerder uitvoeren, noch doen. dan {e) ba geene Gods Hand en Raad gefcld.it had te gèfcBièdèn. , God het ft de Rechteilyke Magt van Pilatus tegen Christus laatën gebruiken , en (ƒ-_) Hem , welken geene Zonden gekénd bad , voor ons als Zondig gehandeld. Maar (a') Joan. 19. Ir. f» Ifnï. 45. 9. (V) Rom. 13. \, (dj l. Joan. 4. 10. (e) M. 4. 28. (ƒ; 2. Kor.'5. 21.  Lyden van Jezus-Christus. 45 Maar, des-niet-tegenflaande, is God geene oorzaak geweest van de gruweldaad en boosheid die Pilatus tegen den Heiland !Tpp!' Bgd he^ft Dit was flechts eene uitwerking van zyn boos Hart. en eene irgeevinjre des Duivel's, die hem daar-toe verleidde. God heeft dan den Haat en Nyd der jooden, en de wreedheid van Pilatus, hunnen gang laaten gaan en toe-gelaaten, om uit dir Kwaad het grootfte Goed te trekken, (a) hebbende hierdoor eene Eeuwige Verlosfmge te-nsege gebragt. Het was hier met Pilatus , éven als-met de Jooden geleegen , tot welken onze Heiland , by zyne gevana;eneemit!ge, zeidde: UV) Dit is uwe Uur , en de Magt der Duifiernisfen. De Magt dan, om den Heiland ie vangen en te kruisfigen , was hen nu door God toegelaaten, éven als den Zoonen van (c ) Jacob het verkoopen van hunnen Broeder Jofeph, aan £Ismaheliten: (d) Beli'dn het heenen-gaan met d'Afgezondenen van den Knmvg van Mudb: (e~) Sémeï, het vloeken op den Koning David. Dat Jofeph van zyne Broeders verkoft wierd , gefchiedde, om hem langs dien weg tot Onder-Koning van iEgypten te verhefFVn , en opdat zyn Vader, en zyne Broeders (f)bebouden zouden wordenden Nooddruft hebben om te leeven. Jofeph fchreef ook deeze daad aan Gods wille toe : Gy hebt , zegt hy aan zyne Broeders, (g) gedacht om my Kwaad te doen: maar, God heeft het ten Goede gekeerd, om my te verheffen, en veele Volken te behouden. Dar. God toeliet dat Sémeï David vloekte, gefchiedde, om hem wegens zyne voorgaande Zon iéa te kastyden en te verbéteren. Het wierd dan Pilatus toe - gelaafd) Heb. 9. 12. (b) Luk. 22. 53. (cs Gen. 37. 28. (dj INuin. 23. 21. (e~) 2. Rett. 16. 7. (J) Gen. 45. 7. 8. (g) '50.20.  ■ 46 Drie - en - zeventigste Meditatie op het ]aaten den Heiland te geesfelen en te kruisfigen , om hec Menfchelyk Gefïacht daardoor te behouden. Door deeze woorden, die de Heiland tegen Pilatus fprak: Gy zoudt geene Magt tegen My hebben, 't en ware het U van boven gegeeven was, wilde hy toonen dat Pilatus God grootelyks ontëerde, met zo trotfelyk op zyne Magt te ftoffen , en dat hy niet denken moest eenige Magt te hebben teen Hem, dan die hem nu byzonderlyk van boven toegelaaten was. Hier kunnen de woorden van David op Pilatus toegepast worden : (a) Wilt uwen hoorn niet om hoog fteeken; /preekt tegen God geene Ongerechtigheid. Pilatus dan, wien van boven de Magt , om tegen Jezus te woeden, toe-gelaaten wierd, zoude zich hebben konnen verbeelden, dat hy zich tegen deezen Rechtvaardigen niet bezondigde; doch, de Heiland waarfchouwt hem, en geeft hem te kennen, dat hy zich bezondigde, fchoon zoo zwaar niet als d'Overléveraars , daar Hy hem zegt: Cp") Daarom heeft dengeenen, die My aan U geléverd beeft, grootere Zonden. Door deeze woorden van onzen Heiland wordt het gevoelen der Stoïcynen en van Jovinianus, die derzelver gevoelen aangenomen heeft, nameiyk , dat alle Zonden elkandere gelyk zyn , verworpen. De God-gewyde Bladeren vertoonen ons verfchillende Straffen der Zonden ; gevolglyk zyn de Zonden elkandere in grootheid niet gelyk. (c) Van Kaïn, zegt God, zal *er zeven-dubbeld Wraake genomen worden : maar van Lamecb , zeventigmaal zeven- dubbold. God zeidde ook, door Jeremias, aangaande de Jooden: dat (d)zy arger hebben gedaan dan hunne Vóór-Vaders; daar die zelfde Pro- («) Pfal. 74. 6. (b) Joan. 19. it. {c) Gen. 4. 34. (<0 jerera. 7. 26. 1  Lyden van Jezus-Christus. 47 Propheet, in zyn Treurlied , zegt: (a) De Boosheid van de Dochter myns Volks is grooter geweest dan de Zonde van Sodoma, Onze Heiland, fpreekende van (£) Tyras en Sidon, zegt: dat zy 't verdraagelyker zouden hebben, in den Dag des Oordeels, dan Korozaïn en Bethfaïda. Meer andere plaatfen bevestigen deeze waarheid, gelyk uit Matthéus i». 31., uit Lukas 6. 41., uit den Eerften Brief van d'Apostel Joannes 5. 16. blykt. Gelyk de Zonde kan bedroeven worden, uit onweetendheid , urt zwakheid, of uit voorbedachte boosheid; alzo is het zeker dat de Zonde minder is, die uit onkunde, dan die uit zwakheid bedreeven wordt. Kleiner is de Zonde, die uit zwakheid , dan die uit eene opzettelyke boosheid gepleegt wordt. Daar nu Pilatus uit onkunde en zwakheid, tegen onzen Heiland zondigde was ook zyne Zonde kleiner, dan die der Jooden, en van Kaïphas, en des Joodfchen Raads, nadernaal deezen met eene voorbedachte boosheid en opzet tegen onzen Heiland gewoed en toegelegd hebben om Hem van kant te helpen , daar zy (c) Raad hielden, om Hem met list te vangen, en te doodigen; en daar-toe (d") valfche Getuigenisfe hadden gezocht ; ja alle kracht en pogingen ingelpannen hadden om Pilatus te misleiden, en den Rechter, tegen willeen dank, als gedwongen om Hem te kruisfigen. Kaïphas en de Jooden zondigden des-te-meerder, omdatzy meerder licht, kennisfe,en weetenichap hadden, Zy waren, om de woorden van Paulus te ontleenen: (e) d''Israëliten denwelken d'aanneeminge tot Kinderen, de Heerlykheid, het F°,rbond, ae Wetgeevinge, den Godsdienst en de Belofte toebehooren. Zy lazen en verklaar- (d) Thren. 4. 6. (%) Matt. 11. *i. 22. (c) — 26. 4. (d) —— 26. 59. 00 R°m' 9* 4-  48 Drie-en-zeventigste Meditatie op het klaarden de Propheetifche Schriften , waaruit zy konden en moeften geweeten hebben, dat Jezus de waare Mesfias was; maar, zy waren, om met de ^ woorden van Paulus, uit Ifaïas ontleend, te fpreeken : (a) hardhoorfg van Oor en geworden, en heb. ben hunne Oogen toegeneepen ; opdat zy nochte met d Oogen zouden zien ; nochte met de Oor en hoor en; nochie met bet Harte verjlaan. Pilatus was met geene of weinige kennis van den Mesfias, en hetgeene van den Mesfias gefchreeven was, beftraald. Dus was zyne Zonde en verdiende Straf kleiner dan die der Jooden, gelyk uit de woorden van den Heiland af-te-ltiden is, daar Hy, by Lukas ,zegt: (b) De Knecht, die den wille zyns Heer en geweeten heeft, en zich niet bereid, nocbte naar Zynen wille gedaan heeft, zal veele Slagen krygen : maar die hem niet geweeten , en Strafwaardige dingen gedaan heeft, zal weinige Slagen krygen. Pilatus niet-te-min, heeft zich gruwelyk tegen den Heiland bezondigd. Immers, Ichoon {O hy wist dat de Jooden Hem uit Nydigheid geléverd hadden , fchoon overtuigd van Jezus onfchuld, fchoon hy Hem, voor alle de Jooden, als eenen Onfchuldigen verklaard had, heeft hy echter Hem in gelykheid geftèld met (d) Barrabas eenen Oproermaaker en Moordenaar. Hy had de Gerecht-Zaake van Jezus, tegen de Romeinfche Wetten aan, en tegen het geroep van zyn geweeten , behandeld; hy had eenen Onnozelen laaten geesfelen en befpottelyk bejegenen. Doch, dit-alJes deed Pilatus uit eene Menfchelyke Vreeze, uit Eigen-Liefde, Zelv-belang,en doorGeweld verleid. De 00 Aft. 28. 37. (c) Mat. 27. 10. (t) Luk. 12. 47. 48. {4) Jöanr 18. 40. .  Lyden van Jezus-Christus. 49 De trouwhartige waarfchouwinge van den Heiland, namelyk, dat Pilatus zich bezondigde, met eene byzondere deftigheid,en op eene Majeftueufe maniere , door den Heiland uitgefptoken , waardoor Hy, fchoon in eene nederige gedaante,eerder een Rechter, dan een Befchuldigde fcheen, deed Pilatus de uitneemendheid van den Perzoon ,die vóór hem ttond, befpeuren, Hy zag in den Heiland iets groots en bovennatuurlyks, hetgeene hy niet tnagtig was te doorgronden, en wierd daardoor aangezet om Hem niet te veröordeelen; want, zegt Joannes: Van toen af zocht Pilatus Hem los-te laaten. Hy Huift nu niet meer op, gelyk te-vóóren ; daar anderzins de Grooten de beftraffingen der Kleineren, veel minder van Gevangenen, niet konnen verdraagen. Salomon zeidde eenmaal: (£) De Toornigheid des Konings (laaten wy 'er by voegen ; en de Toorn der Grooten, wegens de beflraffingen) zyn een Vóörbode des Doods. Koning Joiis deed op (c~) den IJriefter en Propheet Zacharias eene Hagelbui van Steenen régenen. Elias moest voor Achab en Jéfabel vluchten , (d) Herodes deed Jo~ annes in de gevangenisfe onthoofden. Pilatus, echter , wierd om deeze befiraffioge niet gram; maar wierd den Heiland gunftiger, en zocht Hem los-telaaten. Pilatus had hiertoe geene middelen te zoeken: hy hadze in zyne handen. Het was immers, volgens zyne eigene woorden , in zyne (e) Magt, om Jezus te kruisfigen , en los-te-laaten. Dit laatfte moest hy Hechts gedaan, en den onnozelen Jezus in zyne befeherminge genomen, en de Lesfe van David, op hec natuurlyk Recht gegrondvest, gevolgd heb- (a) Joan. 19. 12. (b) Prov. 16. 14. (c) 2. Paral. 24 21. (d) Mat. 14. 10. (f) Joan. 19. 10. IV. Deel. D  50 Drie-en-zeventigste Meditatie op het hebben : (a) Verdeedigt den Verdrukten, en trekt den Beboeftigen en Onnozelen uit de Hand der Kwaüddoendtrs. Vreesde hy de magt der Jooden; het ontbrak hem aan geen gewapend Volk. Hy was Meefler van alle deSterktens van Jerufalem en van het gantfche Land. Daar hy dan tegen dit gevaar beveiligd was, en het voor hem een onvermydelyke pligt was, had hy het Recht en de Gerechtigheid ligt kunnen handhaaven. Wanneer dan de Jooden het voorneemen van Pilatus, om Jezus los-te-laaten, gewaar wierden, riepen zy, zeggende: (b) Als gy Deezen los-laat, zyt gy des h eizer's Vy 'iend niet : want, die zich Koning maakt, wederfpreekt den Keizer. Daar Pilatus op hunne befchuldinge, namelyk , datjezus CO Zich-zelven Gods Zoon gemaakt had , geene acht floeg, neemen zy hunne eerste lastering wederom by de hand, en dreigen Pilatus met 's Keizer's ongenade , indien hy nog langer weigerde Hem te kruisfigen , dien zich tot Koning opwierp, den Keizer wederfprak, en eene misdaad van gekwetfte Majefteit begaan had. Deeze bedreiging is ook het Storm-geweer geweest dat den Muur van Pilatus fiandvastigheid heeft om-verre-geworpen. Te-meerder , dewyl Pilatus niet onbewust was, óac Keizer Tibérius bovenmaate achterdochtig, lichtgeloovig en wreed was, in alle de zaaken die zyn gezach en majefïeit betroffen : gelyk Séneca en Suëtonius ons melden. Uit dit antwoord, van onzen Heiland aan Pilatus gedaan, (d) Gy zoudt geene magt tegen my hebben , 't en ware 't U van boven gegeeven ivas , lee- (a) Pfal. 81. 3. 4. (b) Joan. 19. ïa. CO 10. 7- (<0 — 10. 11.  Lyden van Jezus-Christus. 51 leeren wy , dat 'er f» geene Magt is, dan van God, en dat die 'er zyn, van God gefchikt zyn; als zyn de Koningen , Vorften en alle Overheden, wat naame zy ook moogen hebben, van wac Godsdienst zy ook zyn, het zy Christenen, Heidenen , Turken , Ongeloovigen , aan welken allen wy dan ook onderdaanigheid, getrouwheid , en eerbiedinge fchuldig zyn. Toen God , in den beginne, (b) den Menfcbe naar Zyn Beeld en gelykenisfe gefchapen had , heeft Hy hem tot Heere gemaakt, en hem het Gebied over 't gebeele Aardryk en allen Schepfelen gegeeven. Indien de Menfch niet gezondigd hadde, zouden 'er geene Overheden noo« dig geweest zyn. Immers, de wyze Prediker zegt: (c) Ik heb bevonden , dat God den Menfch recht heeft gefchapen. Naar deeze ingefchapene Rechtvaardigheid , Wysheid en Heiligheid zoude hy zich-' zeiven hebben weeten te bellieren, en zich in onderdaanigheid jegens God, en in Liefde jegens zynen Naaften betaamelyk hebben gedraagen. Maar, federt de Zonde in de Waereld gekoomen is, is de Liefde jegens God en den Naaften verdweenen. Dit getuigt God-zelv, zeggende: (d) De Zinnen en de Gedachten van het Menfcbelyk Harte zyn tot Kwaad geneegen van zyne Jongheid af. De Menfch is dan met Zelv-Liefde, boosheid, en veelvuldige begeerlykheden en kwaade driften vervuld geworden. Dewyl echter de t'zaamenleeving tot behoud en welftand van het Menfchelyk Gedachte noodig was , moeften 'er Overheden en Wetten zyn , die de Boozen beteugelen moesten , en eenyder in zynen pligt houden ; opdat wy , volgens de GO Rem. 13. 1. (è) Gen. i. a<5. (O Eccle 7. 30. (O Gen. 8. ai. D 2  52 Drie-en-zeventigste Meditatie op het de uitdrukkinge van Paulus, (a) een gerust en vreedzaamig Léven moogen leiden, in alle Godvruchtigheid en Eerlykheid. In den beginne berustte de Heerfchappy by de Vaders, en Hoofden der Huisgezinnen, en, naa den Dood der Ouderen, by de Kerstgeboorene Zoonen; maar, wanneer de Menfchen zich by eikanderen, in Steden en Dorpen , begonden te vervoegen, en onder elkander woonden, zagen zy wei-haast, dat zy zonder een algemeen Opperhoofd niet konden beftaan; daarom verkoozen zy Zulk-een' over zich, aan welken zy zich onder eikanderen verbonden te gehoorzaamen. Gods Voorzienigheid heeft ook daar-onder gewerkt,en zelfs den grond daar-toegelegd, wanneer Hy,naa den Zondvloed,deeze Eeuwige Wet ftelde : (b) Zoo wie Menfchen-Bloed fiort, zyn Bloed zal óók geftort worden, welke Wet duidelyk het Ampt der Overheid aanduidt en inlluit. Schoon deeze nu niet onmiddenlyk van Godzei v, gelyk Saül en David, aangelteld, maar van Menfchen verkooren, of door andere Menfcheljke middelen en Wegen tot de Heerfchappyë, of den Throon verheven worden, ontvangen zy echter de Oppermagt, van God-alléén, gelyk de woorden van den wyzen Man duidelyk te kennen geeven : (_c) Luiflert dan toe , gy Koningen , en begrypt het. Leert, gy Rechters der Aarde. Leent uwe Ooren gy die groote Gemeenten onder bedwang hebt: want' de Magt is U ge geeven van den Heere, en '/ Gebied van den Allerhoogflen. Het is God, die de Koningen en Overheden aan - cn afzet , gelyk blykt in (d) Sobna en Eliacim. Hy verhoogt^, tot zulke (V) i. Tim. 2. 2. (£) Gen. g. 6. CO Sap. 6. 2. 3. 4. (Vj Ifeï. 2a. 19. —22.  Lyden van Jezus-Christus. 53 zulke waardigheden, die Hy wil, en verkiest hen uit den Néderigen en Geringen. Uit dien hoofde zeidde David : (a) Wie is gelyk de Heere onze God, die in 't hooge woont, en op '1 néderige , in den Hemel en op d'Aarde, zyne Oogen flaat ? die den Armen uit het /lof opwekt : en uit den drek den Behoeftigen oprecht: om hem te zetten by de Vcrften : by de Vorften zyns Volks. Schoon deeze Overheden Heidenen , Turken , Ongeloovigen of Christenen zyn , hunne Magt is echter van God. Van God dan hun Gezach en Magt hebbende volgt de verpligtinge van alle Christenen daaruit, om aan hunne Koningen, Vorften ,of andere hooge Overheden , te gehoorzaamen en getrouw te zyn: ook is 'er geene Magt op Aarde die d'Onderdaanen van den Eed van getrouwheid kan ontdaan: Hier-toe vermaande Petrus den Geloovigen, zeggende : (&) Weest dan, om Gods wille, onderdaantg aan alle Menfchelyke Overheid. iNadruklyk zyn ook , ten dien opzichte , de woorden van Paulus: (c) Alle Menfch zy aan de hooge Magten onderdaanig: want, daar is geene Magt dan van God, en die ""er zyn, zyn van God gefchikt. Zodat degeen die zich tegen de Magt /lelt, de fchikkinge Gods weder/iaat. En die dezelve weder/laan, haaien over zich de Verdoeming. Drie zaaken leeren wy uit deeze woorden. Vooreerst , dat wy alle Overheden onderdaanig moeten zyn en hunne Bevélen volvoeren. Ten tweeden , dat, al waren zy ook Tyrannen, Vervolgers van Goed en Bloed, wy hen echter niet moogen wederftaan, het zy door opftand of t'zaamenrottingen, het zy dcor eenige beleediginge, of onttroo- nin- O) pfidl 112. 5. tot 8. (b) t. Pet. 2. 13. CO Rorn. 13. 1. 2. D 3  54 Drie-en-zeventigste Meditatie op het ninge. In zulke Gevallen moeten wy ons aan de Godlyke Voorzienigheid onderwerpen , lydzaam,. geduldig zyn , en op Gods hulpe betrouwen; en een goede uitkomst van God, door gebeden en verzuchtigen, verzoeken, en afwachten; éven gelyk d'eerfte Christenen in de tien vervolgingen zich gedroegen, die, anderzins talryk en magtig genoeg, echter tegen hunne Vervolgeren niet opflonden. De Godgewyden Bladeren verbieden ons wel uitdrukkelyk de Koningen , Vorften , en alle Overheden, het zy door daaden, murmureeringen, woorden,of gedachten, te belédigen: Wacht U, zegt David, (a) van myne Gezalfden, de Koningen en Vorften, aante-tasten. Men moet zich ook wachten van hen met lasteringen en harde woorden te bejégenen. Dit Bevél gaf God-zelv, zeggende: De Goden zult gy niet fchelden, en den Overften uws Volks zult gy niet kwaalyk toefpreeken. De Prédiker verbied zelfs , alle oneerbiedige gedachten wegens den Koning te voeden ; daar hy zegt: (c) Laster met uwe gedachten den Koning niet. Wy moeten dan, in tegendeel, hen alle behoorlyke hoogachtinge, vreeze en eere bewyzen. Dit'eifcht d'Apostel Petrus van ons : (d) Vreest God, zegt hy , en Eert den Koning. De derde Les, die wy uit de woorden van Paulus trekken, is, dat de Wederftreevers de verdoeming over zich haaien, niet-alleen van (e) d''Overften, die tot vreeze zyn aan die 't Kwaade werken, en niet zonder reden het Zwaard draagen; maar ook zal deeze Verdoeming door God over hen koomen, (ƒ) Hun Bederf, zegt Salomon , zal fcbie* O) Pfal. 104. 15. (I,) Exod. 22. s8. f» Eccle. ïo. 20. 00 1. Pet. 2. 17. 0}Rom. 13. 3. 4. (/)Prov. 24. 23.  Lyden van Jezus-Christus. 55 fchielyk opkoomen'. en wie weet, hoe zy van beidegader vernield zullen worden, te weeten, van God en d'Overheid. Deeze waarheid hebben Kore , Dathan en Abiron, gelyk ook Abfalom ondervonden. Hoe ftreng is {a) Sedeclds, Koning van Juda. om zynen opftand tegen Nabucbodónofbr, niet van God en hem geftraft geweest; want, (&) Hy fiak Sedeclds d'Oogen uit, en doodigde zyne Zoonen voor zyn Aangezichte. Uit het reeds aangehaalde vloeit van-zelv', dat de Onderdaanen verpligt zyn , de opgelegde lasten, en fchattingen te betaalen. Deeze verpligting leert ons onze Heiland -zelv, daar Hy uitdrukkelyk zegt: CO Geeft den Keizer wat den Keizer toe* boomt, hetwelk Hy ook met zyn eigen Vóórbeeld bevestigde , toen Hy Qd) Petrus belastte den TolPenning te betaalen. Zulks zyn wy verpligt, zegt Paulus; (<0 niet-alleen om de Straffe, maar ook gemoeds - halve. Want, daarom geeft gy ook fchattingen, omdat zy Gods dienaars zyn : zich bézig houdendende met die bedieninge. Geeft dan yder vjat hem toekoomt: geeft Schattinge , dien gy de Schat tin ge; Tol, dien gy den Tol; Vreeze, dien gy de Vreeze ; Eere, dien gy de Eere fcbuldig zyt. Niets is billyker en pligtmaatiger ; want , „ De „ Overheid , zegt de H. Vader Chryfoftomus , bewyst U in veele opzichten groote weldaaden, „ vermits dezelve voor de Vrede en de behoudin„ ge van het Algemeen zorge draagt. Ontelbaare „ weldaaden ontvangen de Steden van de Over„ heid. Indien deeze dezelve onttrokken wierden, „ moeste alles ten gronde gaan , dermaate, dat noch „ Stad, () a. Paral. 19. C, (c) Eccle 3. 16, Cd) Mal. 4. 2. (e) u Pet. 2, 22, IV. Deel. E  66 Vier-en-zeventigste Meditatie op het Ja Hy, die, volgens den Apostel, (V) gefteld is tot Rechter over Leevenden en Dooden, ftaat hier, als den grootften Boosdoender der Waereld , vóór den Rechter-Stoel van eenen Heidenfchen Menfch. Hy, die (£) aan iedereen het Léven , den Adem , en alle dingen geeft, ftaat hier, en wordt ter Dood gevonnist. De Evangelist Joannes befchryft ook den Dag, waaróp dit gruwelftuk bedreeven is, zeggende: (V) Met, ivas -de Dag der vóórbereidinge van Paafche. Deeze woorden worden van de Uitleggers van het H. Schrift verfcheidenlyk verftaan. Zy die ftaande houden, dat de Heiland hetPaafch-Lam éénenDag eerder gegeeten heeft, dan de Jooden, trekken hier uit hun groctfte bewys, en zeggen dat deeze woorden: Het was de Dag der vóórbereidinge van Paafche, betékenen, het is de Dag der bereidinge tot hetEeten van 't Paafch-Lam; maar, de geleerdeCardinaal Baróniüs heeft klaar beweezen, dat de Dag, die Joannes noemt de vóórbereiding van Paafche, niet is geweest de vóórbereiding tot het Eeten van het Paafch-iLam; maar de vóórbereiding van den Sabbath, die daags daaraan inviel: en, omdat juist dat Jaar de Vrydag dien de Jooden altoos de vóórbereiding noemen, op Paafchdag verviel; daarom noemt Joannes.dien Dag de vóórbereiding van Paafche; en is het zelfde als of hy zeide Paaïch-Vrydag, gelyk wy. zeggen , Paafch-Zondag. Dat de woorden van Joannes aldus te verftaan zyn, blykt uit den EvangélistMarcus,die deezenPaaïch-Vrydag noemt (d) ae Dag der vóórbereidinge, die vóór den Sabbatdag koomt. Ook noemt Joannes dien eigen Dag na- OO Aft. io, 42- I (*) —- i7> 25. (j) Joan. JO..14, \d) M«k. 15. 42.  Lyden van Jezus-Ciiristtjs. 6f naderhand .eenvoudig, {cï) de Dag der vóórbereidinge. Samuël Bochart heeft opgemerkt, dat de Jooden hunne Dagen alzo optellen : (£) de 'eerfte Dag vanrde Weeke,. de 2, 3, 4 en 5de, de Vóórbereiding, de Sabbath. Alömme waar d'Evangélisten en Jooden van Vóórbereidinge fpreeken wordt den Vrydagdaardoor verftaan, dewyl geene Feesten Vóór. bereidingen: hadden , dan den Sabbath; want, fchoon de eersteen laatfte Dag derPaafch-Weeke zo Hoogheilig waren, dat men op dezelven niet mogt werken, mogten zy .evenwél, (c) hetgeene hét'Eeten aangaat, op die.Dagen verrichten. Zulks was echter op den Sabböthdag verbooden, op welken men zelfs geen (d) Vuur mögt ontfteeken, eri daarom had de Sabbath eene voorbereiding noodig. Al waar dan d'Evangélisten het woord Vóórbereidinge gebruiken , verftaan zy daardoor den Vrydag. Als Joannes dan zegt : Het zvas de Dag der vóórbereidinge vatt Paafche, verftaat-hy daardoor den Vrydag van Paafche; en niet-van het Eeten van 't Paafch-Lam,dewyl zulks reeds verricht was. Zy , die de woorden van joannes, van het Eeten van het Paafch-Lam op Vrydag verftaan, brengen nog voor reden van hun gevoelen by, dat dé Jooden de gewoonte hadden aangenomen, om', wanneer het Paafch-Feest op den Voorbereidingsdag of's Vrydags kwam, zy het op den Sabbathdag verfchooven, om geene twee groote Feesten achter eikanderen te moeten vieren. Dewyl dan in het Sterf-Jaar van Jezus; de Paafchdag op Vrydag viel , zo hebben zy het Paafch- Feest op den Sabbath gevierd, en op den Vrydag-Avond het Paafch-Lam gegeeten. Dat de laa- ■ (a) Joan. 10. 37. (£) S. B. Part. 1. Hiërozoicon Cap, 50. & in Beréfith Rabba. Cap. 11. (r) Exod. 12. iö. 00 35. 3- E 3  68 Vier-en-zeventigste Meditatie op het laaterc Jooden zodanige Regels en Wetten gemaakt hebben, is waar, als by Busctorf te zien is, maar die gewoonte van bet verzetten der Feesten, was in de dagen van Christus nog niet in gebruik. Zulks is naa de vyfde Eeuwe eerst in gebruik gebragt. De vermaarde Jood, B.abbi (a)Aben Ezra, bewyst zo uit den Misna, als Talmud, dat het Paafch Feest meermaalen op den zesden Dag,anders Vrydag vóór den Sabbath, viel, gelyk ook de Abt (b") Bartholocius dit duidelyk aantoont: zulks is ook te zien by (c) Flavius Joféphus, die aantekent , dat het Pinxter-Feest op den Sabbath volgde, in 't Jaar 3838. honderd zes-en-twintig Jaaren vóór Christus Geboorte. Zulks kan ook duidelyk uit() Abb. Bart. in Eiblioteca Rabbinica. ' (c) Joi'éph. Antiq. Jud. Lib, 13' Cap. 16. pag. m. 351. (d) Aur. de HarcC Cap. 29. Theod. Lib. -> Sab. Hcret. Pbil. in Hsref. de Fefto Pafchatis. (e) joan. 19. 14. (/) Mark. 15. 25.  Lyden van Jezus-Christus» 69 en Na-Sehryveren, in een der beide Evangelisten , eenSchryf-fout ingefloopen was.Anderen wederom, dat Joannes de Romeinfcbe, en Markus de Joodfche wyze, van de Uuren te tellen, gebruikt hebben. Sommigen willen Joannes uit Marcus , en Marcus uit Joannes verbéteren. Anderen hebben wederom nieuwe Wegen ingeflagen. Maar, de menigvuldige gisfcbingen der Geleerden daar laatende, is, myns dunkens, de vereffening het best te vinden, uit het gebruik der Jooden. (ö)Nataüs Aiexander beeft wèl opgemerkt, dat de Jooden den Nacht en Dag van 24 Uuren, in 8 deelen verdeelden, hebbende de Nacht 4 deelen, gelyk ook de Dag, befhaande elk uit twaalf Uuren, volgens de verzékering van den Heiland, daar Hy vraagde: (b) Zyn *cr niet twaalf Uuren in den Dag? Deeze twaalf Uuren verdeelden zy in vier Deelen, of zogenaamde groote Uuren, die ook Uuren des Gebeds, of van den Tempel genaamd wierden, en die door het blaazen op eene Bazuine, om de Godvruchtigen hyêen te roepen , bekend gemaakt wierden. Elk vierde Deel beftond uit drie Uuren: het eerste vierde Deel, van zes tot negen Uuren, noemden zy de Morgenpond; het tweede Deel , van negen tot twaalf Uuren , de derde Uure ; bet derde , van twaalf tot drie, de zesde; het laatfte vierde Deel, beginnende 'sNamiddags ten drie Uuren, de negen* de Uure. Deeze maniere van de Uuren alzo te noemen vinden wy in het twintigfte Hoofdfluk van Matthéus, in de gelykenisfe van de Arbeiders in den Wytsgaard. AU' wat nu alF den tyd, tusfchen de derde en zesde Uure voorviel, of, naar onze maniere , van negen tot twaalf Uuren, droeg den Naam (d) Nat. Alexand. in Cap. 19. Joan. v. 14. (b) Joan. j 1. 9. E 3  jq Vier-en-zeventigste Meditatie op het Naam van derde Uur. Wanneer Marcus dan zegt: Hef vjas de derde Uure , en. zy hebben Hem gekruisfigd, verftaat hy daardoor niet het begin/van de derde Uure; maar de derde Uure, die op 't einde liep, en daar Joannes zegt: Het was omtrent dé zesde Uure, wil hy hierdoor beduiden, dat de derde Uure nog niet verloopen was, en hot omtrent twaalf Uuren was, naar onze maniere van fpreeken. Hieruit zién wy ^an duidelyk, dat.de Evangélisten Joannes en Marcus, elkandercn niet tegen fpreeken, maar overéenltemmén , wegens den Tyd ., of de Uure. Püatus dnn op den Rechrer-Stoel neder-zittende, om Jezus te vonnisfen, kon niet dan fchoorvoetemde daartoe befluiten Hy kon van zyn knaagend en wroegend Gterrïoed niét verkrygen , eenen Onnozelen ter Dood te veröordeelen. Hy wil dan nog pens eene'pocging doen, om Jezus los.-te-krygen', en zeidde tót de Jooden: (a) Ziet uwen Koning ƒ Bemerkt;' dat'Pilatus hier den Perfoon van Casfar Tibérius verheelt, den Monarach enAHéén-Heerfcher van"de toenmaals bekende Waereld, wiens Mond, Tonge en Hart, door God beftierd wierd, dewyl, gelyk Salomon zegt: (b) Het Hart van den Koning in de band dss'Heeren' is, en Hy het neigt,. werwaarts Hy wil.- Dus wierd dan Pilatus door God den Heere bewöogen , om onzen Jezus als den waaren Koning van Ifraël, aan het Joodfche Volk vóór-te-Hellen, en-uit-te roepen: Ziet uwen Koning ! Everf als of hy wilde zeggen: Ziet! uw Koning wordt U voor het laatst aangebooden. Hy ii dezelfde, die gy vóór korte Dagen erkend hebt, zeggende: (er) Gezégend zy de Koning , die daar koomt O) Joan. 19. 14. (f) Prov. al. X. g) Luk. 19. 38.  Lyden van JezüStChristus. 71 koomt in den Naame des Heer en. Erkènd Hem dan nogmaals, en bewyst Hem hulde als uwen Koning. Doet het fchielyk, eer het te laat is. Het zal U tot eene Eeuwige fchande en blaam ftrekken dat gy uwen Koning verworpen, en Hem van- kant hebt willen maaken. Hoe duidelyk is hier Gods vinger te ontdekken ! Immers , hier word Pilatus, fchoon een Heiden, den Jooden een Bekèndmaaker, een Uitroeper, een Herout van hunnen Koning, den Mesfias, De Stadhouder fpreekt hier op eenen Propheetifchen Toon: Hy wordteen Prediker, een Evangelist der jooden. Hy wyst den Mesfias met den vinger aan, roepende: Ziet uwen Koning! Deeze woorden zullen tegen het weêrbarflig Joodendom , zolang herhaald wórden , totdat hen het Heil zal gebeuren, van Hem te aanbidden, en de Godfpraake van Ozéas vervuld zal zyn, zeggende: (&Maar,zy riepen: Maak- tolle , tolle , crucifi-*|; weck, maak-weck, ge eum. Dicic eis Pi-a-s- kruisfig Hem. Pilatus latus: Regem veftrum^* zeidde hen: Zal ik crucifigam ? Refpon-&-& uwen Koning krütsfi* derunr Pontifices: non^* gen ? d'Overpriefiers hahemus Regem, nifn->* antwoordden: Wy heb* Caefarem. ben geen'Koning, dan ■fins- den Keizer. EEn Rechter, die volgens Gemoed en Pligt vonnisfen zal, moet noodzaakelyk drie deugden, of hoedanigheden , bezitten. Ten eerften, moet by goede kennisfe hebben van deZaaken, waarover hy oordeelen moet; ten tweeden, moet hy niet te haaftig of vóórbaarig wcezen in het uitfpreeken van het Vonnis; ten derden, moet hy geen Uitneemer van Perfoonen, maar onzydig zyn. Wil een Rechter goede kenni»fe vanZaaken hebben, dan moet hy een naauwkeurig onderzoek doen;dus hy,metJob,zeggen kan : (ö) De Pleitzaake , die ik niet wist, onderzocht ik op het allerzorgvuldigfle. De Verfchillen, die 'er ontftaan zyn, moet hy hooren en naavorfchen , gelyk Gods Wet dit beveelt: (b) Hoortze, en oordeelt dat recht is , zó den Burger als den Vreemdeling. Naar deeze Wet was het zeggen f» Job. 20. 16. (£) Deut. 1. 16.  Lvden van Jezus-Christus. 8i gen van Nicodémus gericht: (a) Oordeelt onze IVet wel eenig Menfch, 't en zy dat zy hem eerst gehoord, en kennis heeft van hetgeene hy doet ? Een Hechter moet, daarenboven , niet te haaftig of vóórbaarig zyn; immers, dekundigfte en voorzichtigfte', kunnen dikmaals verfchalkt en door list bedroogen worden. Al te vóórbaarig was het Vonnis van {&) Putiphar tegen Jofeph, toen hy hem in het Gevangenhuis deed zetten. Zulks bleek ook in David, die, door (c) Siba, Miphibofeths Knecht, misleid, al te fchielyk Vonnisde ; en dien Logenaar all' het Goed van zynen Meefter aanbood. Een Rechter moet zorgvuldiglyk de Waarheid onderzoeken ; immers, de Spreuk van Salomon zegt: Het is fW) de Eer der Koningen, de Zaake te onderzoeken. Een Rechter, eindtiyk , moet geen Uitneemer van Perfoonen , noch eenzydig zyn ; dus luidt Gods Wet: (e) Daar zal geen onderfcheid van Perfoonen zyn: gy zult den Kleinen zo - wèl aanbooren als den Grooten, en niemand naar bet Aangezicbte zien; want, het is Gods Oordeel. In het Recht, moet noch Gunst, noch Liefde,noch Haat, noch Gramfchap, noch eenige Menfchelyke Inzichten , plaatfe hebben. Hy , die zó te werk gaat, is afgryzelyk voor den Heere. God gaf daaróm, onder andere Regel-Wetten en Geboden, ook die Bevél: (ƒ) Gy zult geen Onrecht doen, noch geen onrechtvaardig Vonnis geeven. Geeft geene acht op den Perfoon van den Armen, noch ontzie het Aan* gezichte van den Magtigen niet. Indien de Rechter Pilatus deeze gemelde Deugden en hoedanigheden bezeten hadde, zoude hy zich zo fchandelyk in de Zaake van onzen Heiland niet mis- 00 Joan. 7. 51. (b) Gen. 39. ï0. (e) 2. Reg. 16. 1-4, 00 Prov. 25. 2. 0) Deut. 1. 17. (/) Levif. ip. 15. IV. Deel. F  8 ft VYF-EN-ZEVENTIGSTE MEDITATIE OP HET misgreepen , noch zyn Gemoed zo gruwelyk bezoedeld hebben. Wel is waar, dat Pilatus de twee eerfte gemélde hoedanigheden, op eene voortreffelyke Wyze, betracht heeft. Naauwkeurig, immers , heeft hy den Heiland ondervraagd , of Hy ergens in fchuldig mogte zyn. Langzaam en draaiende heeft hy het Vonnis uitgefproken ; doch , tegen de derde hoedanigheid heeft hy zich grootelyks misgreepen. Hy gedroeg zich al te eenzydig, en was jegens de Overpriefters en den Joodfchen Raad al te toegeevend. Hy wilde hen niet gaarne tot Vyanden maaken. Om hen te believen, had hy den onnozelen Jezus, tegen zyn Geweeten aan, op 't gruwelykst mishandeld, 'inmiddels bedienden de Jooden zich van deeze toegeevendheid, en ftelden hem, daar hy hen te veel ontzach, zelfs de Wet. Pilatus mogte onzen Jezus vyfmaal onfchuldig verklaaren : hy mogte Jezus in de erbarmelykfte geftalte hen vóórftellen, en, om hen tot médedogenheid te beweegen , uitroepen : Ziet den Menfch'. Ziet uwen Koning! niets was in ftaat die fteene Harten te beweegen. Zy riepen, als raazende Menfchen: Maak-wech, maakwecb, kruisfig Hem. De Stadhouder mogte vraagen : Zal ik uwen Koning kruisfigen ? Het koa niets baaten , want, zy antwoordden: IVy hebben geen' Koning, dan den Keizer. Onder andere Spreuken, die de wyste der Vorften ons heeft naagelaaten, is ook deeze: f» Een Godlooze, als hy in de diepte der Zonden gekoomen is, acht het niet. Niets kan zyn Kwaad ltuiten of tégenhouden. Zulke Godloozen waren d'Overpriefters en de geheeie Joodfche Raad. Zy, die, door Haat en Nyd tegen Jezus gedreeven, Hem zochten te (<») Prov. iS. 3.  Lyden van Jezus-Christus. 83 te 00 vangen en te doodigen, verachtten alles,en ontzagen noch Recht, noch Reden. De billykfte en ernfügfte vóórflellingen, konden hunne Gruweldaad niet tegenhouden. De diepte hunner Zonden ging zo-verre, dat, in plaatfe van de valfche Getuigen , (b) volgens Gods Wet, te ftraffen, (c) di1 Overpriefters en de geheele Raad, in tegendeel, valfche Getuigenis/en tegen Jezus zochten, om Hem ter Dood te brengen. By den Rechter Pilatus bedienden zy zich van Lasteringen; en waren gelyk aan een hollend Paard, dat het Gebit op de Kiezen neemt. De onfchuld van onzen Jezus, waarvan Pilatus vyfmaalen getuigenisfegaf ,kon deeze Werktuigen der Ongerechtigheid niet vermurwen. A1P het goede , 'twelk Pilatus hen vóórftèlde, hebben zy met Voeten getreeden, en veracht. Indien Gods onfeilbaar Woord het niet bevestigde , wie zoude hebben kunnen gelooven dat zulk - een achtbaare Raad tot die Godloosheid zoude hebben kunnen vervallen, dat zy (W) den Heiligen en Rechtvaardigen verlocbend, en geë'ischt hebben, dat men hen den Dood/lager Barabbas zoude geeven , gelyk de woorden van Petrus luiden ? Schoon Pilatus , die onzen Heiland op eene onmenfchelyke Wyze mishandeld, en Hem in deezen erbarmelyken Staat hen vóórgeflèld had , om hen hierdoor tot barmhartigheid en médedoogen te beweegen , tot hen uitriep : (V) Ziet den Menfch l Zulks kon niets baaten. Zy riepen,'m tégendeel, Kruifig Hem , Kruifig Hem. Pilatus , niet onkundig dat Oneer en Schande niet zelden een Wanbedryf tegenhouden , en die tévens wist dat het eene eeuwige Blaam en eene onuitwisbaare Schande zyn (a) Mat. 26. 4. 00 Deut. 19. 19. (c) Mat. 26. 5^. 00 Aft- 3- >4- (<0 T°an- 19- 5- & F 2  84 Vyf- en -zeventigste Meditatie op het zyn zou, hunnen Koning te doodigen, zeidde daarom tot hen: (a) Ziet uwen Koning! Doch, alle zyne Vóórftellingen waren als Olie in het Vuur; want,(&)Zy riepen eenpaarig: neem-wecb, neem-wecb, kruisfig Hem. Zy kreunden zich niet aan het verlies van hunne Eere en Faame, en hadden, om de woorden van Jeremias te ontleenen: (c) Een Floeren Vóórhoofd; terwyle zy zich niet hebben willen fcbaarnen. 6 Bittere verwoedheid! ö Bloeddorstig geroep ! Zy achtteden onzen Heiland niet waardig dat Hy langer de Aarde betreeden zoude, even gelyk de Jooden naderhand tegen Paulus uitriepen: (d)Neeru Zulk-Eenen van d'Aarde wech; want. het is niet behoorlyk dat hy leeve. Het was hen nog niet genoeg dat Jezus door den Dood zou wechgenomen worden; maar, zy wilden, daarenboven, dat Hy gekruisfigd zoude worden, en dus de fchandelykfte en fmertelykfte Dood zoude ondergaan. Wy hebben gehoord, toen wy de zelfde woorden, Mattheus 27. 22, 23. nog-ééns verhandeld hebben , hoe het geroep der Jooden: Dat men Hem 'kruisfige, het geroep was der Zondaaren, het gefchreeuw van onze Zonden, die niet anders konden afgewasfchen en (e) wèl gereinigd worden , dan in V Bloed van 't Lam, aan het Kruis geftort: waarom ook alle de Rechtvaardigen, van 't begin der Waereld, 'er zo vuurig naar verlangd en gewenscht hebben. De geheele Joodfche Godsdienst, hunne Offeranden, het. horten van het Bloed der Dieren, fchaduwden den Jooden af, hoe Christus, door zyne Offerande, (f) door het bloed zyns Kruisfes, alles verzoenen zou, zo-wel hetgeene op de Aarde, als hetgeene in de Hémelen is. Hunne Ce- 00 Joan- i*- 14." (<*) '5- O) j^em- 3- 3- («O Aft. 22. 22. (e) Apoc. 7. 14. (f) Coll. 1. 20.  Ltden van Jezus-Christus. 85 Ceremonieele Offeranden waren eene fchaduwe van Christus, die (#) Het Lichaam daarvan was. Onze Heiland moest dan op dezelfde Wyze behandeld worden als deVóórbeelden , welke Hem betékenden, behandeld zyn. Gelyk de Zonden gelegd wierden op het hoofd van 't Offer-Dier, alzo (b) heeft God ons-aller boosheid ook op Hem gelegd. Een Jood, die een Slagt-Offer opdroeg, moest (c~) zyne Hand op het Hoofd van het Offer-Dier leggen, door welke plegtigheid hy zyne Heiliging aan God , en de overbrenginge zyner Zonden op het Beest te kennen gaf, en dat hy dit onnozel Dier in zyne plaatfe Itelde, om de Dood te ondergaan die zyne Zonden verdiend had. In deeze daad van de oplegginge der beide handen werd, door den Offeraar, belydenisfe der Zonden gedaan. De geestelyke Zin van deeze plegtigheid was, dat, gelyk de Zonden op dit Offer-Beest gelegd wierden , Christus alzo ook onze Zonden, of eigenlyk de Straffe van de Zonden .zoude draagen: daarom zegt 1'aulus, dat God ( ook deeze Offeranden voltrokken wierden, waren zy echter ongevoegzaam. De Apostel Paulus bewyst deraelver zwakheid en onmoogelykheid om de Zonde wech-te-neemen, uit de geduurjge herhaalinge van dezelve, dewyl Cd) alle jaar en gedachtenisfe van de 00 Heb. p. ia. O) Levit. 19. 30, ty) Levit. 16. 21, (d) Heb. ic. 3,  Lyden van Jezus-Christus. 87 de Zonden gemaakt wierd. Hieruit befluiten wy dan, met Paulus, dat de Offerande van deeze twee Bokken , en eiken derzelver omftandigheden, af beeldfels waren van Christus, die éénmaal zelv d'Offeraar en de Offerande zou zyn ; dewelke alle Zonden zou wech-neemen, en die, om de Woorden van den Apostel Joannes te ontleenen, eene {a) Verzoening zou zyn voor de Zonden van de geheele Waereld. Gelyk dan op deeze onfchuldige af beeldfels, door d'oplegginge der Handen , en belydenisfe der Zonden , alle de Straffen die d'Israëiieten verdiend hadden gelegd wierden, alzo wierd ook op dezelfde Wyze onze Heiland, het waare Beeld deezer oude Schaduwe, (b~) Hy, die heilig, onnozel, onbefmet, en van de Zondaar en afgezonderd was, in onze plaatfe, fchuldig gemaakt, en met de Schuld onzer Zonden belaaden; want, (d) Ons-aller Boosheid was op Hem gelegd. Gelyk onze Heiland dan het TégenBeeld was van de Offeranden, die op den grooten Verzoen-Dag geofferd wierden; alzo moest Hy ook op dezelfde Wyze gehandeld worden. Gantsch Israël , en alle Tongen moesten den Vloek tegen Hem uitfpreeken , even gelyk zy den Bok, die met de Zonden van Israël belaaden was, vervloekten, zó moesc bun geroep en gefchreeuw alleenlyk zyn ,dat Hy van d'Aarde wech-genoomen wierde: zy moesten Hem, fchoon d'Onfchuld-zelve,alsden grootftenZondaar en Booswicht aanmerken: zy moesten dan hunne Stemmen verheffen, en roepen : Neem-wecb, neem-wech, kruiftg Hem , op dat hierdoor blyken zoud dat Hy die langverwachte en gewenschte Mesfias was, het waare Tégen-Beeld van deezen Bok, (d) die in ds (d) 1. Joan. 2. 2. O) Heb. 7. 26. (O Ifaï. 53. 6. 00 Heb. 9. aö. F 4-  38 VvF - EN - ZEVENTIGSTE MEDITATIE OP HET de volUndinge der Eeuwen verfcheenen is tot wecb* fieeminge der Zonde, door zyne Slagt- Offerande. Pilatus dan, jegens hunne Woede niet weinig ontzet, kon van zyn Gemoed niet verkrygen onfchuldig Bloed te vergieten; des deed hy nog eene pooging , om het Volk te beweegen , zeggende tot hen: Zal ik uwen Koning kruisfigen ? Pilatus heeft, zekerlyk, groote denkbeelden aangaande Jezus gefmeed, en Hem, waarfchynelyk,voor den Mesfias der Jooden aangezien. Hy wil dan zeggen: Wat Schande, wclk-eene eeuwige Blaam en Vlek zal het voorUwNa-Geflacht zyn dat gyüwen Koning zulkeen pynelyke en verachtelyke Dood hebt doen ondergaan! Zal ik Uwen Koning kruisfigen, die gy, ó Schaaren! vóór weinige Dagen , onder het geroep van Hofanna, • hebt toegejuichd, zeggende : (a) Gezégend is de Koning, die daar koomt in den Naame des Heeren. Ach! ziet nog in tyds toe, opdat die Blaam niet op U gelegd worde, dat gy Moordenaaren eenens Konings geworden zyt. De Schaare mogte door deeze vóórftellinge van Pilatus, misfchien, bewoogen zyn geworden, daarom vatteden d" Overpriefters fchielyk het Woord op, voor het gantfche Volk-, en antwoordden ; fVy hebben geen' Koning, dan den Keizer. Ziet hier de vóórzegginge van David vervuld, en den uiterften (b) Hoekfteen door de Bouw-lieden verworpen. Ziet hier, naar de uitdrukkinge van Jeremias: (c) het Volk eene verloorene Kudde geworden, en door hunne Herders verleid. Zy verpanden hunne vryheid , zy zweeren hunnen Koning, Davids Zoone, den Gezïlfden des Heeren, af, en betreeden, op eene veel ichandelykere Wyze, de voetfiappen der tien («) fcuk, ij». 38. Ci) Pfal. 117. 22. (e) Jerem. 50. <$,  Lyden van Jezus-Christtjs. 89 tien Geflachten , zeggende : (a) Wat deel hebben wy in David? Of wat Erfdeel is ons by den Zoone van Ifaï! Zy verlochenen de belofte, aan Abraham en David gedaan,uit welken de Mesfias moest vóórtkomen. Zy veriaaten het weezenlyke, ja het Hoofdpunt van hunnen Godsdienst, hetwelk alleen op hunnen Mesfias en Koning zag Dus moogen wy op hen de woorden van Malachias toepasfen: (è) In Israël en in Jerufalem, is een gr onwel ge. fchied; want, Juda heeft de heiligheid des Heeren, die Hem lief'was, ontreinigd; en heeft de Dochter vaneenen vreemden God getrouwd, Een Vreemde, een Ongeloovige, een Erf-vyand van hunnen Godsdienst , is dan hun Koning. Zy willen, noch verwachten geenen anderen Koning ; ja , door hunne uitroeping : Wy hebben geen'' Koning , dan den Keizer, lhyden zy hunnen ingebeelden en vruchteloos af-te-wachtenen Waereldfchen Mesfias en Koning af. Immers, indien Zulk-Een al eens onder hen opftond, Deeze zoude ook een Oproermaaker zyn, en de misdaad van gekwetfte Majefteit tegen Cajfar begaan. Indien de Keizer dan uw Koning is, dan moeten alle de heerlyke voorzeggingen*, dat God (c) zynen 'lhroon zou vast [tellen tot in Eeuwigheid, van den Keizer verftaan worden. He- is dan onder Cajfar's (d) Dagen, dat de Rechtvaardigbeid zal uitfpruiten , en overvloed van Vréde zyn. Het is dan aan Caefar dat God Qe) gezwooren heeft, Priefler te zullen zyn in Eeuwigheid, volgens de Pf'yze van Melcbizédecb. Het is dan in 8en naame vanCaïfar, en niet in den naame van den Mesfias, dat (ƒ) alle Volken der Aarde gezégend zullen worden, gelyk God aan Abraham beloofd had. Dee- (d) 3. Reg. 12, 16. (£N' Mal. s. u. (e) i. Reg. 7. 13, (J) Pf»l, 71. 7. (e) ,— 100. 4. (f) Ggn. 22. 18. F 5  OO VyF-EN-ZEVENTIGSTE MEDITATIE OP HET Deeze Gruweldaad der Jooden zal ook door eena gruwelyke Straf gevolgd worden. De Jooden heb. ben, volgens hunne eigene belydenisfe, geen" Koning, dan den Keizer; zy zullen ook aan den Keizer óvergeléverd worden. De Jooden hebben de g.sly. kenis van (a) Joatbam in zich bewaarheid bevonden, daar zy den Doorn-Bofch tot Koning geftèld en verkooren hebben; maar, hen is ook wedervaaren hetgeene in de gelykenisfe volgt: Het Vuur home uit den Doom-Bofcb, en ver (linde de Cederhoornen van Libanon. Zy hebben den Keizer, een rechte Doorn-Bofch voor hen , toe Koning verkoozen, en hunnen waaren Koning verworpen: daarom zullen zy nimmermeer een Koning uit David's Huis, noch uit hunGeflachte erlangen. Zy zullen ook noch Tempel, noch Priefter, noch Offeranden, noch eenig Lichaam van Staat, konnen uitmaaken; maar, omdat zy het (b) zoete Jok , en den ligten Last van Jezus, hunnen éénigenKoning,die (c) in V Huis van Jacob in der Eeuwigheid heerfchen zou, verworpen hebben, zullen zy ook van Vorsten en Overheden overheerfcht, en als Slaaven gehandeld worden. Veele achtereen-volgende Eeuwen zullen zy als Ballingen en Vlugtelingen, en als Voorwerpen van een ieders verfmaadinge, aangemerkt worden , en dus is de Godfpraak van Ozéas vervuld: (d) De Kinderen van Israël zullen veele Dagen zonder Koning, zonder Forst, zonder Offeranden, en zonder Altaar zitten. Door dit geroep: Wy hebben geen' Koning, da» den Keizer, vervullen zy, naar de letter, hetgeene de Heiland, weinige Dagen te-vóoren, in eene gelykenisfe gefproken had, namelyk, da: zyne eigene Bur- 00 Jud. 9- 14. 15. (&) Mat. 11. 30. (O Luk. 1. 32. (d) Ozéas 3. 4.  Lyden van Jezus-Christus. qx Burgers en Onderdaanen Hem zouden verwerpen, (a) zeggende.: Wy willen niet dat deeze over ons heerfchen zal; maar, Hy had 'er ook bygevoegd, welkeene geftrenge Straffe zy te wachten hadden; want, de Koning zou beveelen , en zeggen: (b) Deeze myne Vyanden , die niet wilden dat ik over hen heerfchen zou, brengtze hier, en flaatze voor my Dood. Deeze vreezeiyke Waarheid, is aan hen, naar de letter, voltrokken, in de belegering vanjerufalem; hetwelk, in het tweedejaar, door Keizer Vespafi. aan ingenoomen wierd, waarin zy onbefchryvelyke Jammeren hebben ondergaan. Om één geval, voor alle aan-te-haalen, waaruit de Rechtvaardigheid van God tegen de Jooden bleek, en hetwelk hun eigen (c)Hiftorie-Schryver meldt,namelyk,hoe: „Veele „ Jooden door den Honger geperst, Jerufalem „ poogden te verlaaten, en door List, of Gewéld, „ het Romeinfche Leger dóór-te-breeken; maar in „ de handen der Romeinen vielen; die, naa hen „ alvoorens op allerleie Wyzen gefolterd te hebben, s, dagelyks Vyf-Honderd, fomwylen meerder, aan „ Kruisfen hechtteden , hetgeene zo-verre ging, dat „ 'er geene plaats meer was om de Kruisfen te „ zetten, noch Kruisfen voor de Lichaamen meer „ overig waren." In deeze daad, en in de verdere belégerïog , waren de Romeinen Hechts Uitvoerders van het Vonnis 'twelk Jezus, hun wettige Koning, over hun gevéld had. De Romeinfche Heir-Légers, waren de Légers van Jezus-Christus-zeiv : door Zvn Bevel wierd het Joodendom verwoest, en zyn (7/) elfmaal-honderd-duizend Zielen omgekoomen, en is hunne Stad en Tempel tot eene Puinhoop geworden, (a) Luk. 19. 14. (£) 27. (?) Joféph. de Bell, Judea.Lib. VI. Cap. XII. pag. m. 765. 00 Joféph. Lib. ut fupr. Cap. XVII. pag. 795.  98 VïF - EN - ZEVENTIGSTE MEDITATIE OP HET den, en tot Asch verbrand. Zulks had de Heiland ook voorzegd, daar Hy zeidde : dat f» de Koning, vergramd, zyne Heir-Légers afzond, en de Dood/lagers vernielde, en hunne Stad verbrandde. En in dit Geval is de Keizer van Romen, met zyn Léger, een Dienaar van onzen Koning Jezus geweest. Dus zyn de Jooden dan, door hsnne eigene fchuld, van hunnen Koning, Godsdienst, ja, van God-zelv', beroofd geworden. By dir-alles, wierden zy ook uit hun Vaderland en Jerufalem verbannen, ten tyde van den Keizer Elius Adriaan, in net 18de Jaar zyner Kegeeringe , gelyk Eufébius dit, in zyneKerkelyke Gefchiedenisfe, met deeze woorden , aaotékent : (b) Het gantfche Joodfche Volk werd, dcor eene Wet en Bevel van Adriaan, van deezen tyd af, verboden eenen Voet in 't Land rondom Jerufalem te zetten: ja , in dit Bevél werd hen ontzegd, van-verre hun Vaderland te moogen hefchouwen, gelyk Arifto van Pella, verhaalt. Zulks wordt ook door (c) Tertuliaan bevestigt. 'Er was, echter, één Dag in 't Jaar, te weeten, . de Dag der Verwoellinge van Jerufalem , waarop het den Jooden vergund was te Jerufalem te koomen, om op deszelfs Puinbooperi Traanen te Horten, welke vergunning, echter, zy voor veel Gelds moesten koopen, gelyk Hieronimus, die 'er Ooggetuige van geweest is, in deezer voege verhaalt: (d) Den ontrouwen Inwooneren, nadat zy de Dienaar en , en eindelyk den Zoone Gods gedoodigd hebben, is verbooden, Jerufalem, ten-zy om te weenen, in -te- gaan , en , daar het ben nog toegelaat en wordt hunne Verwoeflinge te beweenen , moeten zy (aj Mtt. 23. 7. (b) Eufeb. Chron. Ann. 18. Adr. & Lib. 4. Hifi. Cap. 6. pag. m. 170. (c) Tert. Apolog. Cap. 2. (jf) Mier. in Cap. 1. Sophon.  Lyden van Jezus-Christus. 93 zy, echter, die toelaatinge met Geld hopen; opdat zy, die weleer het Bloed van Christus gekoft hadden , nu zelve Traanen zouden moeten koopen , en hun zelfs het weenen niet \ dan met Geld-kosten, vry fond. Deeze Oudvader voegt 'er nog by, dat hunne Lichaamen, Weezens, en hunne Kleederen, Gods gramfchap op zich ten toon ipreidden. Hieruit blykt dan ten klaarde, hoe waar de Vóórzegging van den Heiland geweest is, namelyk, dat Hy (ö) Zynen IVyngaard, te-weeten Jerufalem, aan andere Land- lisden verhuuren zal. De Keizer Adriaan, onbewust van deeze Vóórzegginge , heeft deszelfs vervulling ten uitvoer gebragt, wanneer hy, omtrent de plaatfe der verwoede Stad Jerufalem, eene nieuwe Stad bouwde, die hy, gelyk (b) Dion Casfius meldt, den Naame gaf van Elia Capitolina; doch, met dit onderfcheid , dat de Berg van Kalvariën in de Stad getrokken, en de Berg van Sion daar-buiten geflooten is; uit welke Stad hy de Jooden buiten-floot, en dezelve aan de Heidenen ter bewooninge gaf. Omdat zy, eindelyk, Jezus, hunnen Koning,verworpen hebben,zyn zy ook voor Tyd en Eeuwigheid verworpen; terwyl de Heidenen hunne plaatfe vervuld hebben , gelyk ook onzeHeiland , in de gelykenisfe, tot hen gezegd had: (c) Daarom zeg ik U, dat het Ryk Gods U zal afgenoomen, en ge geeven worden aan een Folk, hetwelk de Vruchten daarvan vóórt-zal-brengen. Dat Ryk van God, hetwelk den Jooden, om hunne hartnekkigheid, door Gods Rechtvaardig Oordeel ontnoomen is, is door de goedertierene Barmhartigheid van God, onzen Zaligmaaker, tot ons Heidenen overgegaan. Koomt dan hier, Geloovigen, Af- (a) Mat. ai. 41. (b) Dion Casf. Lib. 69. p. 792. Cc) Mat. ai. 43.  94 VYF - EN - ZEVENTIGSTE MEDITATIE OP HET Afftamtrrelingen der Heidenen! Aanfchouwt met verbaastheid , hoe ondoorgrondelyk Gods Oordeeien, en hoe onnafpoorlyk zyne Wegen zyn. Tevóóren waren wy (a) Vreemdelingen, ten opzichte der Verhonden, de hoope der belofte niet hebbende, en zonder God in deeze Waereld, in de fchaduwe des Doods en in Duifternisfen , maar, thans Gods Kinderen en Lievelingen. Thans heeft de Vóórzegginge van Ozéas , door Paulus aangehaald, haare vervullinge erlangd: (b) Ik zal hetgeene myn Folk niet %vas, myn Folk noemen ; en die niet bemind was, myne Beminde ; en die niet begenadigd was, myne Begenadigde. Het zal gefchieden ter plaat* fe waar tot hen gezegd was: gy zyt myn Folk niet: daar zullen zy Kinderen van den leevenden God ge* naamd worden. Is ons dan een zo-groot Geluk en Heil gefchied, laat ons dan dat Woord, hetwelk de Jooden verflooten hebben, en van hen is afgenomen , en ons, niet door de Werken der Rechtvaardigheid die wy verricht hadden, maar door Gods onverdiende Barmhartigheid, is gegeeven, met de grootfte dankbaarheid erkennen. Hier-toe wekt de Apostel ons op, daar hy zegt: (V) Dankende God den Vader, die ons waardig gemaakt heeft, om deel te hebben in d'Ervenisfe der Heiligen in het Licht: die ons getrokken beeft uit de magt der Duifernisfe, en ons overgevoerd in het Ryk van zynen wel-beminden Zoone. Ons gantfche Léven moet niet anders zyn dan eene dankbaare erkentenis voor deeze Genade. Dit moet onze geduurige betrachting zyn. Immers, Paulus zegt ons: (d) dat de Heidenen God vsrhserlyken, over de Barmhartigheid hen beweezen; en voege (a) Epbef. 2. 12. (b) Rom. 9. 25. 26. Cf; Kol. 1. 12. 13. tj) Rom. 15. 9.  Lyden van Jezus-Christus. 0£ voegt 'er by: Verblydt U, gy Heidenen , looft den Heere alle Heidenen, en gy alle Volken verbeerlykt Hem. Spant dan alle uwe krachten in , om met dat Woord, hetwelk de Jooden verftooten hebben en U uit loutere Barmhartigheid gefchonken is * vruchten te doen; en (a) den Roep, waardoor gy geroepen zyt , waardiglyk bewandelt. Ziet - toe , dat gy, om uwe traagheid en lauwheid, niet verworpen en uitgelpoogen word. Maar, indien wy in ons-zei ven treeden, zullen wy bevinden, dat wy veel ieveriger behoorden te zyn , om aldaar te verfchynen, waar Christus in zyn Woord verkondigt en gevonden wordt. Immers , de minfte bezigheid, of gelegenheid, is gewigtig genoeg, om de Godsdienftige byéénkomften te laaten vaaren. Een klein gewin , het minde ongemak, doet ons de Kerke, het gebruik der H. Sacramenten , verzuimen. Men meent, omdat het Woord van God zo gemeen onder ons is, dat men daarom in het aan-te-hooren te nalaatiger mag zyn. Men walgt van het Brood des Lévens, omdat het ons zo mild wordt aangebooden: men fielt hetEvangélie op eenen laagen Prys, omdat het geduurig geprédikt wordt. Onze Vóór-Ouders, die met ópzettinge van Goed en Bloed, Uuren verre, in Holen en Spelonken, onderling vergaderden, om de Offeranden by - te - woonen , en Gods Woord te hooren , zullen ten Jongflen- Dage tegen ons ópftaan, omdat wy,dit groot Geluk en die Genade zo na-by ons hebbende, in onze Godsdienftige oeffeningen, zo flaauw en traag zyn, Spiegelt U toch aan hetgeene den Jooden wedervoer. Immers, hetgeene hen is wedervaaren, kan ons óók overkomen. De Leeraar der Heidenen merkt dit op dezelfde Wyze 00 Ephef. 4. 1.  ofS Vyf- en -zeventigste Meditatie óp" het ze aan: (a) Deeze dingen, (zegt hy) zyn hen over*> gekoomen , ons ten Vïörbeelde, cn ter Onderrechtinge , die de laatfte Tyden ontmoet hebben. Ging God zó geftreng te werk met zyn eigen Kind, met (£) Israël, zynen Eerstgeboorenen Zoone; te vérgeefsch, zouden wy ons vleijen, dat hy met ons, indien wy op hun Spoor treedden, genadiger zal handelen dan ge dagelyks het médedoogen-waardig overfchot van 't Joodfche Volk voor uwe Oogen ziet zwerven. Als ge hen, uit wiet handen wy de Godlyke Schriften, Mozes en de Propheeten, ontvangen hebben, als elendige Ballingen , met een Kaïn's kenmerk , ziet dooien, moet ge in de aanhoudende Straffe van dit Volk, de Straffe der verworpene Genadens aanmerken. De Propheet, God aangaande dit Volk aanfpreeker.de, zegt: (c) Brengze niet om VLeven: op dat myn Folk het niet vergeete, maar ver/Irwit ze door Uwe Magt. Deeze Propheet fchynt te willen zeggen : de Heidenen, een nieuw Volk, in der Jooden plaatfe verkooren , mogten vergeeten hetgeene zy aan Uwe Goedertierenheid en Barmhartigheid verfchuldigd zyn: laat dan Uw oude Volk, als een Vóórwerp uwer geflrenge Gerechtigheid, voor hunne Oogen, de geheele Wareld dóór, omzwerven , opdat zy daaruit leeren de Genade Gods béter waar-te-neemen. Zo dikwerve een Jood U ontmoet, verbeeld U eenen Boet-Prédiker te hooren, die U de woorden van Paulus toeroept: Ziet-toe, (d) dat gy de Genade Gods niet te vérgeefsch ontvangt ; denkt , dat hy tot U zegt: (e) Wy zyn om d'Ongeloovigheidafgebrooken; en Gy ftaat, door 't Geloove. Hebt geen hoog gevoelen; maar vreest. Want, indien God de natuurlyketakken nietgefpaard beeft , (a) I. Cor. io. n. (£) F.xod. 4. 22. (c) Vü\m. 58. 12. (. 1. (e) Rom. 11. 20. 21. 22,  Lyden van Jesus-Chkistüs. 97 heeft , dat Hy U ook wel niet mogte fpaaren. Ziet dan de goedertierenheid en de geflrengheid Gods ; te-weeten : zyne geflrengheid over die gevallen zyn, en over U Zyne goedertierenheid, zo gy in de Goedheid hlyft; anderszins zult gy iö'i afgehouwen' worden. Befchouwt dan met vreeze het fchrikkelyk Oordeel der verftokkinge, 'twelk God over het vleefche]yk Joodendom heeft laaten komen: (a) die hun* nen Nek verhard hebben, en naar God niet gi boord; die hen door Zynen Geest, en door den Dienaar der Profheeten, betuigd had en vermaand. Word dan hierdoor opgewekt, om met het Woord van het Evangelie, dat U vergund is, vrucht te doen; opdat gy óók in zulk-een Oordeel niet vrJIen n.oogr. Leert dan uit Gods wonderbaar Oordeel, in de vcrwerpinge der Jooden, en dar.neeminge der Heidenen, (b) met Vreeze en beeven uwe Zaligheid te bewerken. Gy dan, aan wie God deGenade beweezen heeft van U met het Woord der Waarheid en het Licht van 'c Evangelie tc bcftraalen, erkènt, met dankbaarheid en diepe ootmoedigheid uwer Zielen, wat Uw Heiland aan U gedaan heeft, door U tot Einders van God te maaken. Wie waart gy toch, Zielen! toen de Heere zich over U ontfermde? (c) Als Hy U voorby ging, Uzag in Uw Bloed vertreeden liggen; en tot U zeidde: Leeft'? Wie waart gy, toen gy in de duisternisfe en de fchadowe des Doods op denDwaal-Weg gingt, en de liefderyke Jezus U (d) tot zyn wonderbaar Licht geroepen heeft ? Ach ! dat eene leevendige en Eeuwige dankbaarheid U beziele , tciwyle gy , met David, or.öphoudelvk uitroept: (e) Loof den Heere, myne Ziel, en aW wat O) 2.Esdr. 9. 29, 30. (b) Phi!.2. ia. (<•) Ezech. 16.6. (d 1. Pet. 2. 9. (e) Pfal. 102. 12. IV. Deel. G  98 Vyf -en-zeventigste Meditatie op het wat binnen in my is Zynen heiligen Naame. Loof den Heere, myne Ziel: en vergeet toch geene van •zyne Weldaaden. Spant alle uwe krachten in ; («) opdat gy waardiglyk moogt wandelen. Gode in alles bebaagcnde; Vrucht draagerJe in alle goede Werken; en ddnwasfende inde Kennisfe Gods; gelyk het Gods Kinderen betaamt. Toont dat gy, door de kracht des Geloofs en des Woords , meerder en meerder opwast in de Kennisie en Genade van |ezusChristus: gaat fteeds vóórt van Deugd tot Deugd; opdat (om met Paulus, tot de Phiiippenzers, te fpreeken) (Jb) onaanflootelyk en éénvoudig zyt, onberispelyke Kinderen Gods. Wanneer *y dan Uw gedrag op/deeze wyze inricht; wanneer Gy dageiyks voortgaat van Geloove' tot Geloove , van Kennisfe totKennisfe,zultgy ook des teaangenaamer en behaaglyker by den Grooten God worden; die(c) U niet langer de Virlaatenen, maar Zyn Lust noemen zal. Dan zal ook, om te eindigen, in ons verder vervuld worden, dat het Woord Gods, hetwelk de Jooden yerftooten hebben , en hen (d) een reuk des Doods, ter Dood is geworden, U-lieden, die het hoort, en wy , die hetzelve verkondigen , een reuk des Lévens, ten Eeuwigen Léven zyn. Amen. GEBED. Lydende Jezus! Verworpen Koning! Dankbaarheid enVtees beilormen onze Zielen, daar hetTreurToneel van Uw Lyden ons de verfchrikkelykheid Uwer geduchte Oordeelen vertoont. Dankbaarheid bezielt onze Harten voor dat onwaardeerbaar Gel'chenk, voor de Gaave des Geloofs. Hierdoor vei- (a) Col. i. io. (jg) Ifaï. 62. 4 O) Phïl. s. 15. {dj 2. Cor. 2. 16.  Lyden van Jesus.Christus. 99 verlustigen zich de Oogen onzer Zielen in de dierbaare Kennisfe van Uw Heilig Woord. Hierdoor genieten wy eenen verkwikkelyken Voorfmaak Uwer bellryke Beloften. Hierdoor, uit de akelige dussternisfen des Ongeloofs getrokken, wandelen wy in een Godlyk Licht, m het Licht van Uw Evangelie, hetwelk Gy, die een Licht ter verlichtinge der Heidenen zyt, tot onze Zaligheid ontflooken hebt. Wat dankbaarheid, ö lieiaeryke Heil-Vorst, onze éénige en weezenlyke Koning , wat dankbaarheid eifcht deeze onverdiende Weldaad van ons af! Hoe verpligt deeze Weldaad ons niet, om U, die ons, Onderdaanen van de Onderaardfche Magten der Duisternisfen zynde, tot Onderdaanen Uwer Opper-Heerfchappyë, en Erfgenaamen van Uw ongenaakbaar Licht gemaakt hebt,als onzen éénigen, waaren , en liefdaadigen Koning te erkennen, te huldigen, en aan -te- kleeven. Maar , ö lydende Koning ! verworpen HeilVorst! moet niet de geringe dankbaarheid voor deeze Gunst, de kleine Hulde en Eerbied voor U, als onzen Koning, de vrywillige overtreeding Uwer Geboden, deaankanting van onzen Wil tegen den Uwen ; moet niet ons weerbarstig gedrag, onze bedorvene Zéden , onze opeengestapelde Zonden, ons met recht doen vreezen en duchten dat Gy ons, die Gy, uit Genade, tot Uwe Gunftelingen hebt aangenoomen, door Uw rechtvaardig Oordeel, als Weêrfpannelingen, zult verwerpen; dat Gy ons van Uwe Heerfchappyë, van Uw R\yk, Uw Geloof, Uw Woord, zult veritecken? Met reden duchten wy, ö verworpen Jezus! Maar, laat Uwe Genade vergeeven hetgeene de bewustheid onzer Schuld ons doet belyden ! Hebben wy U, die onze Koning zyt , door ons zondig gedrag verworpen; ach ! neem ons, uit aanmerking onzer G 2 rou-  ioo Vyf-en-zeventigste Meditatie op het rouwige Belydenisfe wederom aan, als Uwe Onderdaanen ! Schenk ons, eindelyk, die Genade, dat wy U-alléén, in Woorden en Daaden , als onzen eenigen Koning huldigen, en gehoorzaamen; dat Uw Woord ons tot een richtfnoer van onzen Handel , en Uw Geloof tot een Licht en Lamp voor onzen Wandel (trekken mooge i Dan zullen wy hiernamaals, U, in de Woonplaatfe Uwer Heerlykheid , als onzen Koning, het Eeuwige Hozanna toejuichen. Amen. Z ES-    'Lyden van Jezus-Christus. ioi ZES-EN-ZEVENTIGSTE MEDITATIE. Jcan. 19. 17. Et bajulans fibi crucem,**En zyn eigen Kruis draaexivit in eum , qui di-44 gende , ging Hy int citur Cal varia;, locum,^* tot op, de plaatfe, die Hebraïcé autem Gol-&& genaamd wordt Kalgotha. variè'n, en in 't He* breeuwfch Cölgotba. y'^Vnder alle de Voorbeelden die den Mesfias affchaduwden , was Izaiik , de Zoon van Abraham , de uicmuntendfte en voortreffelyklte. Immers, hoeveel overeenkomst is 'er niet tusfchen I/.aak en den Mesfias, zyn Tegenbeeld! (V) Izaiik was een Eénig-gebooren Zoon zyns Vaders, uit Sara: de Mesfias is, desgelyks,(Jb) d'Eénig-gebooren Zoon des Vaders. Gelyk de Geboorte lang te-vóóren beloofd, en reeds eenige Jaaren verwacht was, alzo was deMesfiis al lang beloofd, en reeds vier-duizend Jaaren verwacht. Izaak werd gebooren uit eene afgeleefde Moeder, des zy zulks onmogelyk achtte, (c) zeggende: Zal ik, die eene oude Vrouw ben, waarlyk nog baaren ? Onzen Heiland werd ook gebooren, niet door krachten der Natuure, maar op eene onbegrypelyke maniere, door de overlommerirg van den H. Geest; hetwelk Maria, Zyne Moeder, desgelyks onmogelyk oordeelde, daar Zy aan den boodfehappenden Engel Gabriël antwoordde : {aj (a) G:n. 22. 2. (b) Joan. 1. 18. (e) Gen. 18. 13. G 3  102 Zes - en - zeventigste Meditatie op het (d)Hoe zal dit gefchieden? (b'jGelyk de Naam vao Izaak, reeds vóór zyne Geboorte, van God genoemd was , aho was ook (cj de Naam van Jezus van den Engel reeds genoemd, eer Hy in 't Lichaam .ontvangen was. Izaak was een beminde Zoon van zynen Vader, gelyk God dit zelfs in deaanfpraak met Abraham getuigde;daar Hy zeidde:(d)Neem uwen Eéniggebooren ZooneIzaak,dien gy lief hebt. (Y)Paulus noemt ook onzen Heiland Jezus-Christus den welbeminden Zoone van God,die uit 's Vaders LiefdeWeezen van Eeuwigheid geteeld is. Over Hem riep de Vader uit den Hemel: (ƒ) Dit is myn beminde Zoone, in welken ik myn welbehaagen hebbe, Abraham maakte zynen Zoone Izaak Erfgenaam, (g) gaf hem ali' zyn Goed, en aW wat Hy bezeeten had. Op gelyke wyze heeft God Zynen (^h) Zoone tot Erfgenaam gefield van alles. Gelyk izaak een afbeeldfel was van den Heiland in zyn Léven, alzo was hy het ook in zyn Lyden. Gelyk Izaak op den achtften dag befneeden Wierd, alzo onderging onze Heiland mede op den achtften dag,de fmerte der Befnydenisfe. GelykIsmaël, (i die naar den Vleefcbe gebooren was, Izaak vervolgde, die naar den Geest was, en dat wel in zyne Kindsheid, alzo wierd ook onze Heiland in zyne Kinnsheid mede door Heródes vervolgd. Izaak was onfc/iuidig, en had niets bedreevendat den Dood waardig was, toen zyn Vader hem, op Gods Bevél, zou flagten. Wie is 'er ooit onfchuldiger ter Dood gebragt dan d'Eéniggebooren Zoone des Vaders, die van zich zeggen kan : (k) Ik doe altyd hetgeene mynen Vader behaaglyk is. Daarenboven heeft Hy geene (èS Luc. i. J4. O) Gen. 17. I0. (V) Luc. 2. 21. (d Gen. 22. 2. (e) Co!. 1. 13. rf, Mat. GO ( . 25. S- (*) Heb. 1. 2. 1 10 Gal. 4. 29. Qk) Joan. 8. 29.  Lyden van Jezus-Christus. 103 fe^ne Zonden gekend; noch in zynen mond wierd immer eenig bedrog gevonden. Izaak was een gehoor*, zaame Zoon van zynen Vader, fchoon hy reeds, zo men meent, vier-en-dertig Jaaren bereikt had. Hy hadde ligt de Handen van zynen Vader konnen ontworstelen; maar, liet zich gewiilig binden, om ter Dood geofferd te worden. Op gelyke wyze hadde onze lleiiand ligtelyk de handen zyner Vyanden kunnen omgaan, en zich in vryheid ftellen, g.fk Hy meermaalen gedaan had , gelyk dat by Lucas aan het vierde- , en by Joannes aan het tiende Hooflluk te zien is. Jezus liet zich vrywillig binden, cn is zynen Vader (a) onder daanig geworden tot den Dood des Kruisjes. Abraham heeft Izaak het Hout tot oen Brandoffer op zyne Schouderen - gelegd , om op den Berg Mória geflagt te worden: alzo heeft onze Heiland zyn eigen Kruis op zyne Schouderen gedraagcn,' om op den Berg van Kalvarie'n, in het Hebreeimfcb Gbigoiha genaamd, de Kruisdood te ondergaan. Wanneer David in den Perfoon van onzen Heiland fprak, riep Hy uit: (£) Veele Honden behben. My omringd;eene fzaamenrotting der Kwaadwilliger s heeft my omvangen. Reeds vroeg in den Morgenftond heeft de t'zaamenrotting deezer Honden, vóór Pilatus Huis, gelyk ünzinnigen, tegen Jezus beginnen te blaffen; ie) wier Keel gelyk een openGraf,en heivergif der Adderen onder hunne Lippennen hunnen Mondvol vervloekinge en bitterheid was. Zy hebben dan, gelyk raazende Honden, met hun getier en gebas niet opgehouden , vóóraleer den onnozelen Jezus ter Dood gevonnisd was. {d) Hoe (hel waren tqen hunne Voeten om Bloed te vergieten.' Zy achtteden Hem te on- waar- O) PhU, 2. 8.. (l>) Pfal. 21. 17. CO 3. (d) G 4  104 Zes-en-zeventigste Meditatie op het waardig dan dat Hy langer in Jerufalem, die heilige Stad,zoude blyven. Zy leidden Hem uit, gelyk een Ukvaagfel en een' Verworpeling, buiten hunne Poorten. Zy hadden,om met Salomon te fpreeken, {a) radde Voeten om tot het Kwaad te loopen. Het was oudstyds eene gewoonte de Doodftraffen der Misdaadigers tien dagen naa het uitgefproken Von nis uit-te-ftellen, om hen des te béter tot den Dood te bereiden. Deeze gewoonte had de Keizer 1 ibérius in den Raad beflooten, gelyk by (b) Tacitus en Suëtónius verhaalt wordt. Deeze tien dagen zullen waarfchynelykden Moordenaaren, welken met Jezus gekruisfigd wierden, vergund zyn geworden ; aangezien wy uit de Evangelisten weeten datPild:.us, van 's morgens vroeg, tot de Vonnis-velling toe, met de Jooden in onderhandeling, wegens Jezus , is geweest; gelyk ook d'livangelisten geene melding van hun Vonnis maaken, ik meen, om reden dat zy hun Vonnis tien dagen te-vóóren reeds ontvangen hadden: maar, hadden de Moordenaars tien dagen tyds gehad, om zich ter Dood te bereiden, aan onzen lydenden Heiland wierden geen tien minauten vergund. Echter hadden de Jooden het Gebruik , van diegcenen , die ter Dood veroordeeld waren, eenigen tyd ter bereidingc te vergunnen , gelyk uit hunne Schriften blykt. Dit heeft plaats in alle Christen - Regeeringen. Maar, (c) waarom zyn de Voelen van deeze Boosdoenders zo vlug om Jezus Bloed te flor ten? Zy waren, ongetwyifeld, bevreesd dat door eene tydpoozinge van tien dagen het gemoed van 't Volk mogte veranderen, en tut bedaaringe koomen. Zy zouden mogelyk in dien tyd zich de Weldaaden van Jezus herfa) Prov. 6. 18. (b~) Tacit. Annal. L:b. 3. Cap. «k.Sufc in Tibtrit Cap. 75. (c) Kom. 3. 15.  Lyden van Jezus-Christus, 105 herinnert en overwoogen hebben, hoe Hy, gelyk Petrus zegt: (a) wèldoende het Land was dèór%egaan. Deeze Kinders der Duisternisfen waren met zoveel haat tegen onzen Jezus bezet, dat zy niet-alleen zyn Lichaam maar ook, ware 't mocelyk zyne Ziele zochten te kruisfigen en te verderven? Daar nu Pilatus aan Jezus geon tien dagen uitftel gunde, heeft Hy tegen de Wet van Tibérius gezondigd, (b) gelyk Baróniuswèl heeft opgemerkt, en naa hem[ Cerardus Vosfius, en meer anderen. De Wet van Tibérius duldde wel eenige uitzondering; gelyk by de groote Rechtsgeleerde (V) Uipia :us te zien is welke zegt: dat dit geene plaats had voor eenen openbaar en Straatfchender, of eene fcbielyke Oor oer en bloedige Samenrot tin ge. Maar, zulks had in Jezus geeneplaats, (d) want, d'Oproer waarvan Hy befchuldigd wierd was niet beweezen: het moest daaren-boven een openbaare Straatfchender zyn. De vrees voor Oproer die Pilatus opvatte was niet uitgeborsten , en indien zulks al ware gefchied, had Hy magt om dit tegen te gaan. Daarenboven kende Hy de onfchuld van onzen Lydenden Heiland, en (e) wist wel, dat zy Hem uit nydigheid geléverd hadden. Zy greepen Hem dan aan zonder eenige tyd-vergunninge, en ftieten den Eigenaar buiten zynen Wyngaard ,te weeten Jerufalem. Onze Heiland mogt, met meerder recht dan weleer David, over zulk-een ongelyk, klaagende uitroepen: (ƒ) Heden hebben zy My uitgeworpen, dat ik niet mogt woonen blyven in bet Erfdeel des Heeren. Hy wierd dan niet-alleen uit zynen eigenen Wyngaard verjaagd, maar veroordeeld Qg) zyn eigen Kruis te draagen. De Ro- O) Aft. 3. 10. (b) Baron, ad annt Chrïsti 34. Ger. Vosf. harin. Evang. de Pasf. Cap. 12. (V) Ulpian. Lib, 2. do de injufto rupto &e. (d) Luc. 23. 2. (O Mar. 27. 18. CQ 1. lieg. 26. 19. O Joan. 19. 17. G 5  106 ZéS-EN-ZEVENTIGSTE MEDITATIE OP HET Romeinen waren gewoon den Misdaadigers, die de Kruis-Dood moesten lyden, hun eigen Kruis te doen draagen, geiyk te zien is (a) by Artinudoris, welke zegt: I)ie gekruist moet worden, moet eerst zyn Kruis draagen. {b) Plautus gebruikt omtrent de zelfde Woorden, (c) Plutarchus heeft dit mede bevestigd Daar bet Kruis uit een lang Huk Hout, en uit een korter dwars-hout beltond, zo werd het lange Hout op den fchouder gelegd, yan-achtere over den grond (kepende; en .de .armen wierden uitgeflreki aan het dwars-hout gebonden, gelyk Plautus zegt: dispesfis manibus: met uitgeftrekte handen, op eene geheel-andere wyze dan de Schilders ons de Kruis - draaging vertoonen. Op deeze wyze nu heeft onze lydende Jezus zyn Kruis, ('t welk Hy van het oogenblik zyner ontvangenisfe in zyn Harte gedraagen had) op zyn' gewonden Schouders moeten torfchen. De manier vin met aan het dwars-hout uitgefrrekre Armen en Handen het Kruis te draagen, blykt ook uit de Woorden, des Heilandszelv', toen Hy Petrus den Kruis-Dood en het draagen van zyn Kruis voorzeidde, (ij zeggende; Toen gy nog jong waart omgordde gy U-zeiven; en wandelde waar gy wilde: maar, als gy zult oud geworden zyn, zult gy Uwe Handen uitftrekken; en een ander zal U omgorden, en U leiden waar Gy niet wilt. ö Verfchrikkelyke fmaadheid en vernédering, die onze lydende Jezus hier ondergaat! Wat Tong kan deeze diepe laagheid uitdrukken ? ^Welk-eene onuitfpreekelyke vernédering was het niet, dat onze Jezus , f» daar Hy in de gedaante Gods en Gode evengetyk was,zich-zelven ver- nie- (d) Artin. Lib. 2. Cap. 41. (f) Piaut. in Carbon. Cc) Plut. de torda Numinis vindiéta. t/0 Joan. 21. 18. (0 Phil. 2. 6.  Lyden van Jëzus-Christus. 107 nietigd heeft: wordende van een' iegelyk', die Hem niet kende als een uitvaagfel en een fchandvlek aangezien, gehaat, gevloekt, en vertrapt! Maar, wat verliand zal de diepe vernédering, die Hy thans ondergaat, konnen befefFen, daar men Hem zyn Kruis, tusfchen twee Moordenaars heen-kruipende, ziet draagen, even als of Hy het Hoofd en de aan» ftooker deezer Booswichten ware? ö! Hoe pytielyk en fmertig moet deeze Kruisdraaa;ing voor onzen lydende Jezus niet geweest zyn! Zyn heilig Lighaam door zoveel waakens, Bloed-zweetens, Barbaarfche Geesfelinge , heen-en weder-leidingen, verzwakt zynde, mogt Hy , mee David, uitroepen: (#) Gelyk water ben Ik uitgeftort, Myne kracht is verdroogt g) a. Reg. 16. 7. 8, (c~) Gen. 22. 3. 9.  Lyden van Jesus-Christus. 109 gehouwen : Hy lag ook het Hout op zynen Zoom Izaak, die hetzelve op éénen van de Bergen, Mória geheeten, die God Hem aanwees, droeg; en welke Berg Mória een gedeelte of Heuvel was van den Berg Kalvarie; en zeer waarfehynlyk de Berg Kalvarië-zelv. Het was Abraham ook die zynen Zoone Izaak bond, en op 't Autaar hoven-op 't Hout ftelde. Alle deeze omfiandigheden wegens Abraham en Izaak, vertoonen ons duidelyk het Kruis, dac Jezus droeg, en dat Hem van zynen Hemelfchen Vader was opgelegd, alsmede den Berg, waarop Hy zoude geofferd worden. Onze lydende Heiland zeidde daarom met zyn Hart, in de Waereld komende, en, zyn Kruis naar Kalvariën draagende, met de daad, tot zynen Hemelfchen Vader (a) Slagt-Offer en Offerande hebt Gy niet gewild; maar, Gy hebt My een Llghaam toebereid, om óp-te-draagen tot een Offer voor de Zonden. Hier zien wy dan hoe het Vóór-en Tégenbeeld, de Figuure en de Waarheid, overëenflemmen. Deeze onderlinge overëenltemming van de Schaduwe met de Waarheid heeft Tertuliaan zó krachtig gefcheenen, dat Hy ze toe een Bewys tegen de Jooden gebruikt heeft; zeggende : (]/) AU Izaak van zynen Vader ten Offer geleidt wierdt en zelv het Hout droeg, toen heeft hy reeds Christus uitgang afgefebetst, ons tot eene Ojjerande van den Vader ge ge even, Zelv het Hout van zyn lyden draagende. Niet-alleen was Izaak een Vóórbeeid van den Heiland geweest in zyn Lyden, maar ook in zyne Verryzenisfe, gelyk de Leeraar der Volken duidelyk leert. CO Abraham beeft Izaak, zegt hy, tot eene afbeeldinge wedcr-gekreegen. Behalven dac het Vóórbeeld van Izaak in Jezus vervuld is, zo is ook (a) Heb. 10. 5. (b) Tettil. ad?ers Jud. Cap. 11. Pag. 104. (O Heb. 11. 19.  IIO Zes - EN - ZEVENTIGSTE MEDITATIE OP HET ook de Godfpraak van Ifaïas bewaarheid: immers, (a) de Heerfchappy is op zyne Schouderen gelegd, Deeze Godfpraak van den Propheet heeft Tenulliaan mede tegen de Jooden gebruikt: (b) IVat Koning, zegt hy, draagt ooit het Téken van zyne Magt op de Schouderen; maar voel op zyn Hoofd, of den Scepter in de Hand, ofeenig Téken aan zyn Kleed? Het is alléén de nieuwe Koning der Eeuwen, Jezus- Christus, die de Magt en verhevenheid van Zyne Heerlykheid, het Kruis , op zynen Schouder draagt. Christus, het Kruis torfchende, (V) droeg op zynen Schouder het zalig léken zyner overwinninge , zegt Leo de groote. De Heerfchappy van Jezus was zyn Kruis, waarmede Hy zyne Vyanden, den Dood, de Helle, en den Duivel zoude overwinnen; des de Propheet Ozéas Hem ook aHus fpreekende invoert : (d) ê Dood! ik zal uw Dood weezen ; ik zal uwe beete zyn, ó Hel! Door dit Kruis heeft Hy den Duivelen hunne magt ontnoomen, gelyk Paulus getuigt-: {e) De Prinsdommen en Magten ontwapend hebbende, heeft Hy die openlyk ten toon geftèld, door Zich-zelven over hen zége-praaiende. Onze Jezus droeg dan zyn Kruis naar den Berg van fmaad en fchande , alwaar de Dood Heerfchappy voerde, opdat Hy, gelyk Paulus zegt , Cf) door den Dood, dengeenen die 't gebied des Doods had, dat is , den Duivel zoude vernielen; en hen, die, door de vreeze des Doods, het gantfche Léven-lang in Slaverny'ë waren, zoude verlosfen. De gang van Jezus met zyn Kruis wordt, by Joannes , genaumt Kalvarië, en, in 't Hebreeuwfch, Göl- gotha. {d) Ifaï. 9. 6. f» Terr. ibid. (c) Leo Serm. 8 de Pasfi C. 4. (d) Ozéas 13. 14. \,e) Kol. 2. 15. Kf) Heb. 2. 14.  Lyden van Jezus Christus. ui sotba. Kal vaViè* was een Heuvel van den zogenaamden Berg Mória, eene plaats (a) ria-by de Stad; waarfchyniyk dé gewoone Gerechtsplaats, vermits aldaar (b) twee Moordenaaren met Hem gekruifiod zyn. Gölgotha is een Syriefch woord; oorfpronglyk van 't Hebreeuwfeh woord Gölgoletb, hetwelk Doodshoofd, Bekkeneel, of Hoofdfcheedel betékent. Waarom men nu deeze plaats Gölgotha heeft genoemt , is onzeker. Sommigen ftellen, dat deeze plaats daarom Gölgotha genoemd is geweest, omdat de Kruin van den Berg de gedaante van een Menfche-Hoofd had. Anderen leiden den naam van Gölgotha hiervan af, omdat de Hoofden dergeenen die daar ter Gerechts - oeffening gebragt waren aldaar begraven waren. Want de Jooden en Romeinen waren niet gewoon de Beenderen en Bekkeneelen der Geftraften , bloot te laaten leggen. De geleerde Gerard, Joan. Vosfius zegt: dat die plaats Gölgotha , Hoofdfcheedel-plaats genoemd wierd, omdat de Misdaadigen daar onthoofd wierden; zodat Gölgotha zoude betékenen,^plaats der Onthoofding, De uitmuntende H. Grotius, die het met Vosfius ééns is, zegt daarenboven, dat, onafhanglyk van den eerilen oorfprong des naams Gölgotha, dien naam geprofeeteerd is door Jofuë. Immers, 't is bekend, dat, toen Jofuë over dejordaane getrokken was, hy all' het Man-Volk dat in de Woertyne gebooren was befneeden heeft, (c) en die plaats Gdlgal of Galgala, genaamd is: zynde hetzelfde als Gölgotha, hebbende alleen dit onderfcheid , dat de uitgang van Gölgotha Chaldeeuwfeh of Syriefch is. De réden, waarom deeze plaatfe Galgala genoemd wierd, vindt men in de woor- (aj Joan. 19. 20. (£) Mat. 27. 38, CO Jof. 5- 9.  112 ZES-EN-ZEVENTIGSTE MEDITATIE OP HET woorden van God tot Jofuë: Heden heb ik de fchande van Mgypten van U- lieden wech-genomen, en die plaats is Galgala genaamd. (\d) Grotius neemt dit Geval, en dien Naain,voor de afbeelding van hetgeene Jezus op den BergKalvarië aan ons gedaan heeft: aldus luiden zyne woorden: Het fchynt my . toe, dat de uitdrukking van deezen naam , te-weeten Galgala, niet-allecn tot de gefchiedenis, maar ook tot de voltrekking der voorzegginge behoort, telneet en , omdat aldaar onze fchande van ons is wechgenomen ; gelyk Jofuë fprak, (een afbeeldfel van onzen Jezus) die van toen af eene zeekere plaatfe Galgal genoemd heeft, dat, met een Syriefch byvoegfel, Gölgotha is. De Iï. (b) Cyrillus van Jerufalem , heeft hetzelfde reeds lang vóór hem gezegd. "Veele Oud-Vaders ftellen, dat de Berg of Heuvel, waar Christus gekruisfigd is , Gölgotha genoemd wierd , omdat 't Hoofd van onzen Sram- Vader Adam daar zoude begraven zyn. Origenés zegt: dat hem (c) eene over lévering ter hand is gekomen, dat 't Lichaam van Adam daar begraven is . alwaar de Heere gekruisfigd is, &c. (d) Tertulliaan zegt hetzelfde, in weinige woorden. Athanafius geeft, in eene B edevoeringe ,over het Lyden en de Kruisfinge van Christus, te kennen, dat de wyste en fchranderfte Jooden vast- fielden, dat Gölgotha de begraaf-plaats van Adam was. Bafilius over 't vyfde Hoofdiluk van Ifaïas, Ambrófius in 't ioBoek over Lukas , N. 4. Chryföftomus in zyn 84 Hómelie, over Joannes, Gregórius-Nafianlenus , Epiphanius , Cyprianus, en meer andere oude en nieuwe Schryvers, te lang om te noemen, flrooken met dit f» H. Grot. in Matth. Cap. 27. pag. M. 606. (A> Cath. 13. (c) Orig. Traft. 35. in Matth. (d) Tert. lib. 2.  Lyden van Jezus-Christus. 113 dit Gevoelen. d'Oud- Vader Hieronïmus heeft dit Gevoelen der andere Oud-Vaderen op fommige plaatfen zyner Schriften beftreeden, inzonderheid in zyne uitleggingover Matthéus: (V) Ikheb gehoord'(zegt hy) hoe Iemand van meenig was, dat Adam op den Berg van Kalvarië' begraven is, welken daarom alzo is ge' noemd geworden, omdat het hoofd van dien ouden Mensch daar lag; en bet dus was dat d''Apostel zegt. „ (£) Ontwaakt, gy die daarflaapt, en flaa-op uit den Uoode; en Christus zal U verlichten" Aangenaam is d Uit legging, en flreelende voor het Oor van V Folk, en nogtans onwaarachtig. De Perfoon, dien hy hier niet noemt, is geweest Gregórus Nafianfénus, gelyk af-te- ntemen is uit zyne woorden en Uitlegginge over het zesde hoofdfcuk van Ifaïas. Ik heb gezegd dat hy op fommige plaatfen zyner Schriften dit Gevoelen wedeifpreekt; want, in zynen 33 Brief, op den Naam van Paula en Euftochium aan Mercèlla welken brief hy zelv gefchreeven of opgeflèld heeft* blykt klaar dat hy het verworpen Gevoelen weder aanneemt. Men zegt, (fchryft hy) van de Stad Jerufalem, dat Adam aldaar gewoond heeft, en veftorven is, of immers op de plaatfe, daarzy naderhand gebouwd is. Hiervan komt, dat den Berg, waar. 'óp onzen Heere gekruisfigd is, Kalvarië genoemd wierd; omdat het Hoofd van den eerflenMensch daar begraven is; opdat het Bloed van den tweeden Adam zoude vloeijen op het Graf van den eerflen en zyne Zonden zoude uitnisfcben ; en dat aldus volbragt zoude worden hetgeene d'Apostel Paulus zegt : „ Ontwaakt, gy die daarflaapt, en ftaa-op uit den Doode; en Christus zalU verlichten'. Uit deeze verandering van Gevoelen kunnen wy Hieróni- mus (a) Hier. L. 4. in Matt. Cap. 27. pag. in, 53. (O tplief. 5. 14. IV. Deel. H  U4 Zes - en - zeventicste Meditatie op het mus tegen Hierönimus, dat is, tegen zichzelven ftellen Gelyk onze lydende Jezus zyn eigen Kruis droeg, alzo heeft Hy ons hierdoor een Vóórbeeld ter navolginge gegeeven; gelyk d'Apostel Pétrus zegt: (a) Daartoe zyt gy geroepen, dewyl ook Christus voor ons geleeden heeft, Ueen Vóórbeeld ndlaatende, opdat gy zyne voet/lappen zoudt volgen. Kruis en Verdrukking is het Lot en Deel van alle Kinderen Gods. Het is een Beker, die God-Vader vermengt, en aan Jezus zynen liefften Zoone in handen geeft. Daaróm zeidde hy tot Pétrus: (by Den Drinkbeker, dien de Vader my gegeeven heeft, zal ik dien niet drinken1*. En in het drinken van deezen Béker, wil onze Heiland, dat alle zyne Léden Hem gelykvormig worden, gelyk uit zyne woorden tot de kinderen van Zebédéüs blykt: (V) Mynen Béker zult gy drinken. Om deeze réden noemt Paulus de Kruisfen en Verdrukkingen, de Merk-Tekenen van Christus, (d) Ik draag zegt hy de Merk-Tekenen van den Heere Jezus in myn Lichaam. Het Kruis is het Vaandel en Veld-Téken van Christus: dat moet dagelyks van ons ópgenoomen en gedraagen worden. Onze Heiland islangs geenen anderen Weg dan die van zyn Kruis ten Hémel ingegaan. AH' die dan met Hem verheerlykt wil worden, moet ook den zelfden Weg betreeden: (e) Door veele Verdrukkingen moeten wy 't Ryke Gods ingaan Gelyk de Kinderen van Israël in Egypten veel Lyden en Verdrukkingen ondergaan moesten, eer zy konden ingaan in het Land Kanaan, alzoo moeten ook alle waare Geloovigen, Kruis, Lyden, en Verdrukkingen uitltaan, eer zy in 't Hemelsch Kanaiin zullen ingelaaten worden (a) i Pet. 2.21. (JA Joan. 18. ir. (V) Matt. 20. 23. 00 Gal. 6. 17. (e) Aft. 14. aï.  Lvden van Jezus-Christus. 115 den. Het is waar, dat Eenigen flechts een weinig Verdrukking, in vergelykinge mee Anderen, re ondergaan hebben: doch, de meesten hebben veele, ja allen, eenige Verdrukkingen: want, (a) Allen die Godvruchtig willen leeven in Christus - Jezus, zullen vervolging lyden. Willen wy Voorbeelden, om deeze Waarheid te bevestigen, aanhaalen, ik weet eerder waar ik beginnen, dan waar ik eindigen zal. Dit is met Abel begonnen, en zal niet eindigen vóór denjongften Dag. Dus mag ieder, in waarheid, met David uitroepen: (b) Dikmaals hebben zy my befireeden van myne jonkheid af. Hebben de Geloovigen dit van de vroegfteTyden af ondervonden: daar de Kerk nutothaaren Ouderdom gekoomenis, moeten zy geen béter Lot verwachten, Die God 't lieffïe heeft, die worden van Hem het meest geplaagt,' vervolgt en verdrukt. Gelyk Jófeph zynen liefden Broeder Bènjamin (c) den Beker der Benaaudheid in den Zak van Benjamin deed fteeken; alzo handelt God ook met zyne Lievelingen. Daarom zeidde d'Engel aanTobias, toen hy met blindheid geflagen was: (d) Omdat gy Godeaangenaam waart, daarom was 't noodzaaklyk dat de bekooring U beproefde. Wie was ooit aan God aangenaamer, en liever, dan Job, denwelken God zynen Dienaar noemt, en van hem zeidde, (e) dat 'er zyns gelyke niet op d'Aarde was, oprecht en vroom, God vreezende, en van V Kwaade afwykendeï En wie is 'er immer in den Smelt - Kroes van elènde zó beproefd geweest als hy? Hoe fcherp en bitter waren zyne Verdrukkingen ! Was David niet een Man , die (ƒ) Voor Gods Aanfchyn gewandeld heeft, in Waar- (a)'2 Tim. 3.12. (b) Psl. 128. 1—2. (c) Gsn. 44. 12. C 31. Et angariaverunt prxte-$&En zy dwongen zékeren reuntem quempiam Simon van Cyrénen, Simonem Cyrenaïum$«r die daar voorby ging, venientem de villaenvanbetLandkwam, pacrem Alexandri, etsufr zynde de Vader van Rufi, ut tolleret cru-||; Alexanderen Rufus, cem ejus. zyn Kruis te draagen. HEt is een oud Spreekwoord: al te groote toegeevendheid maakt den Mensch erger. De dagelykfebe ervaarenheid doet ons zulks ondervinden. Immers, wanneer de boosheid en moedwil word ingevolgt van diegeenen die dezelve behoorden tégen-tegaan, dan wordze boe langer, hoe heviger, (a) Wanneer Héli zynen Zoonen te veel toegaf, en hunne boosheid door de vingeren zag, klom hunne boosheid hoe langer hoe hooger, Toen David al. te toegeevend en te zacht met zynen Zoone Abfalom handelde, wierd hy hoe langer hoe ftouter in zyne boosheid, en ftak zynen Vader naar de Kroone. Het is met de meefte Menfchen alzo geleegen, dat, wanneer hunne boosheid eenmaal ftrafloos doorgaat, zy ligter tot den tweedenen derden, en , zo deeze niet gefluit worden, tot den hoogden trap van boosheid opklimmen, (b) Een Godloos Mensch (zegt Salomon) graaft naar het Kwaad. Toen Pilatus zich te toegeevend jégens de Joo- («) 1 Rêg. 3. 13. (b) Prov. 16. 27. H 4  i ao Zeven - en - zeventigste Meditatie op -het Jooden gedroeg, volgde d'eeneboosheid de andere; en zy hielden niet cp, vóór-alè'er zy tot het hoo-r11e punt van boosheid geklommen waren. De toegeevendheid, die Pila us t'elkens jegens de Jooden gebruikte, maakte hen hoe langer, hoe {louter; 2odat zy niet ophielden vóór-aleer Jezus ter Kruisdood veroordeeld wierdt. (a) Dus vvierden de woorden van Daniël bewaarheid. De Gcdloozen zullen Godlooslyk te werk gaan. Gelyk dit met de Jooden waar was, alzo was het ook met de Romeinfche Krygskuechten. Toen Pilatus oogluikende de befpottmg van Jezus toeliet, gingen zy ook hoe langer, hoe verder. Toen hingen zy Hem eenen purperen Mantel om; kroonden Hem met Doornen; gaven Hem een' Rietflok in de Hand; gaven Hem Kaakllagen; knielden voor Hem néder, zeggende: Wees gegroet Koning der Jooden: en dus klom hunne Spot en Smaad tot het hoogde toppunt. Toen de Romeinfche Krygsknechten bemerkten dat hun moedwil en baldaadigheid, die zy eerst aan eenen(b) zekeren Jongeling, by het gevangen-neemen van Christus, en daarna aan den veroordeelden Heiiand pleegden, den Joodfche Hoofden behaagde, endoor Pilatus niet beffxaft wierd, ging hunne verir.ételhtid zo-verre, dat zy Simon van Cyrénen, die zich in de zaak van Jezus niet inge wikkeid had, dwongen om zyn Kruis te draagen. Toen zy zagen dat de Kruisdraaging onzen lydenden Jezus al te zwaar viel, en Hy onder den Last fcheen te befwyken, ontmoetten zy Simon van Cyrénen, denwelken zy aangre^pen, en dwongen om Jezus Kruis te draagen tot op den Berg van Kalvarië. De Romeinen hadden de gewoonte om dengeenen, die tot de Straffe van het Kruis veroordeeld was, het Kruis O) Dan. 12. iq. O*) Mark. 14. 51,  Lyden van Jezus-Christus. 121 Kruis zelv te doen draagen : welke gewoonte onze lydende Jezus ook heeft moeten ondergaan. Schoon'er, om met Ifaïas te fpreeken, (a) van ds zooien der Voeten, tot de Kruine des Hoofds, geene gezondheid in Jezus, en alles flechts JVonde, Striemen en Etterbuil was, door de wreede Geesfelinge en Doorne-Kroone veroorzaakt; echter waren zy zo wreed, dat zy Hem zyn Kruis deeden torfchen; het welk Hem, onder het draagen, zo zwaar viel, dat Hy 'er onder bezweek. Ziet hier Hem die (b) alle Dingen draagt door het Wwrdzyner Kracht, ja ,{c~) den God, den Sterkenzelv, onder zyn Kruis bezweeken. Bemerkt hier, dat het Kruis het niet alléén is dat Hem deed hezwyken; maar dat het 't zwaar Pak onzer Zonden is dat Hem zo drukt. Ja: de Zonden van de gantfche Waereld drukken zyne Rugge in, en zyn op Hem gelegd: waarom d'Evangélifche Propheet van Hem zeidde: (d) God heeft ons-aller boosheid op Hem gelegd. Nadruklyk zyn, indeezen opzichte de Woorden van den Apostel Pétrus (e) Hy-zelv heeft onze Zonden in zyn Lichaam ge draagen. Schoon het waar is, dat Jezus, aan het Kruis genageld , onze Zonden in zyn Lichaam gedraagen, en 't Handfchrift, dat tégen ons was, uitgewischt heeft, en in zyn Bloed heeft gewasfchen; echter kunnen wy deeze woorden op zyne Kruisdraaginge, die Hem zo zwaar valt, en ter-néderdrukt, gevoegelyk,in dit Geval ,toepasfen. Het Pak onzer Zonden valt Hem zo zwaar dat de Sterkte des Vaders daaronder bezwykt. (ƒ) Myne ongerechtigheden, zegt Hy,door Ua^/ids Mond, niet die Hy-zelv be- dree- f» Ifaï. I. 6. (by Heb. r. 3. (<•) Ifaï. 9. 6. (d) Ifaï. 53. 6. (e) 1 Petr. 2. 24. (f) Pf. 39. 13. H 5  122 Zeven-en-zeventigste Meditatie op het dreeven had; want, (a) Daar is in Hem «eene Zonde; maar onze zonden, die Hy de Zyne gemaakt heeft, hebben my aangegreepen, en ik kende niet zien Zy zyn menigvuldiger dan de hairen myns hoofds: en myn hart heeft my verlaat en. Jezus dan zyn Kruis van het Rechthuis af, dóór Jerufalem, tot buiten dePoorte, gedraagen hebbende, (b~) vonden zy eenen Man van Cyrénen. De Jooden enKrygsknechten nu Jezus in onmagt ziende, zochten zy iemand, die zyn Kruis tot op den Berg draagen zoude. Deeze verligting, die zy onzen Heiland daardoor wilden toebrengen, fproot niet uit Liefde voort, of, uit eenige Zucht om Hem eenige barmhartigheid te bewyzen; maar, zy wilden, in tegendeel, (Y) zich haasten om Bloed te vergieten. Het gefchiedde flechts om zoveel te fpoediger den Berg van Kalvarië te bereiken, en zoveel te fchielyker het Bloed-Vonnis uittevoeren, om Hem dus tot groorere Pyningen te bewaaren. Zy ontlastten Htm van zyn Kruis, opdat Hy op den Weg niet zoude bezwyken, en flerven. Dus was het niets minder dan Liefde en barmhartigheid die zy Hem beweezen. - Wanneer onze lydende Jezus dan aan het bezwyken , en waarfchynelyk reeds neergezegen was, koomt op dat oogenblik zekere {d) Simon van Cyrénen, die daar voorby-ging, aankoomende van het Land, denwelken zy dwongen Zyn Kruis te draagen. Deeze Simon had zulks niet voorzien, en zy, die hem ontmoetten, hadden weinige oogenblikken te-vóóren geene gedachten op hem gehad. Het was voordeezen Simon, en voor de Jooden en Soldaaten, eene onverwachte ontmoeting. Het Geval (a) i Joan. 3. 5. (i) Mat. 27. 32. CO Prov. 1. 16. C4) M-rk. 15. 21.  Lyden van Jezus-Christüs. 723 val alléén fcheen Deel hieraan te hebben. Maar, hec Geval is een Naam zonder Weezen. Ten aanzien van God gefchied 'er niets by Geval. Schoon men zegt, dat 'er Dingen by Geval gefchieden, zulks is flechts alleen ten opzichte van onze onweetendheid en blindheid, waardoor wy de Oorzaaken der toekoomfh'ge Gebeurtenisfen niet kunnen bevroeden. Alle Dingen zyn tegenwoordig voor (a) den Heere, die alles weet, wat geweeten kan worden, de voorleedene, tegenwoordige , en toekoomende Dingen. Ja, d'onverfchilligfte Zaaken , welke by Geval fchynen te gefchieden, worden door zyne oneindige Wysheïd gefchikt en befliert. (b) De Propheet Ezécbiël zag alle Dingen in de Waereld als op Raderen omloopen, waarvan de randen rondom vol Oogen waren, dewelken de Godlyken Voorzienigheid betékenden. God had, tot dit oogenblik toe, voor Simon verborgen gehouden waartoe hy hem gefchikt had; en (c) de Wysheid, die zich, met krachte, van V eene einde tot het andere uitflrekt, en alles zoetelyk befchikt, befchikte dermaate de Gedachten en de Voetftappen van Simon van Cyrénen, dat hy op het zelfde oogenblik kwam aangaan , waarop onze Jezus fcheen te bezwyken ;opdat hy aldus den bezwykenden Jezus tot eene hulp mogt verftrekken. Zyne aankoomst was dan eene byzondere fchikking van God , om zynen Zoone hierdoor eenige verligting by-te brengen. Drie Evangélisten, Matthélis, Markus, en Lukas, hebben deezen Perzoon naauwkeurig ons befchreeven. Zyn' Naam hebben wy alreeds gehoord; een Naam gemeen onder de Jooden, iints een der Aarts-Vaderen, de tweede Zoon van Jacob, Si- meon Ca) Eccl. 43. ip. Q>) EzKb) van Lybië, zo is het niet wel te bepaalen van welk Cyrénen Simon afkomftig was Dit laatfte Cyréne was eene Stad, alwaar veele Jooden woonden, gelyk (c) Flav. Jofépbus meldt, en Lucas maakt ook gewag van Cyrenifche Jooden die op 'c Pinxter-Feest waren. Ook hadden de Jooden van Cyrénen eene Synagoge in Jerufalem, alwaar zy (d) met S'épbanus geréden-twist hadden, () Mat 27. 32. (V) Luk. 22. 33.  i2f5 Zeven-en-zeventigste Meditatie op het fchande en fmaad, in 't Kruisdraagen hem overge. komen, wel bevrydt hebben. Maar, waarfchynlyk zullen de Jooden de Soldaaten daartoe wel aangezet hebben, omdat Simon by fommigen van hen, éven gelyk (a) Jójeph van drimathia, voor een heimelyk Leerling van Jezus bekend, of, ten minften daarvoor verdacht was; daar hy mogelyk ook, met woorden, of gebaar, eenig medelyden met den Zaligmaaker zal getoond hebben. De Krygsknechcen dwongen dan deezen (T) Simon, en hebben hem het Kruis opgelegd, om het achter Jezus te draagen. Uit deeze woorden van Lukas hebben lommigen afgeleid, dat Jezus en Simon het Kruiste gelyk gedraagen hebben. Jezus het voorfte, en Simon het achterfte einde. (V) De H. H. Augustinus, Hierónimus, Leo de grooten, en meer anderen, ftellen vast, dat de Krygsknechten Jezus het Kruis afgenomen hebben, en op Simon gelegd, die het alléén gedraagen heeft tot op den Berg van Kalvarië. Want, indien Simon het nafleepend achter-einde alleen gedraagen had, zou hy Jezus niet verligt, maar met het voorfte einde, door de neerdrukking, die natuurlyk volgen moest, Hem meer bezwaard hebben. Wanneer Lukas dan zegt: dat zy Simon het Kruis hebben opgelegd, om het achter Jezus te draagen, is dit niet te verftaan van het achter-einde, 't welk Simon zoude gedraagen hebben, maar dat Jezus hem inmiddels vóórging, en hy achter Jezus, Zyne Voetftappen volgende, het Kruis gedraagen heeft. Deeze Simon van Cyrénen bevroedde d'Eere en Heerlykheid niet tot welken hy van God verhéven wierd, toen Hy niets dan Kruis en Geweld f» Joan. 19. 38. O) Luk. 23. 26. (f) Augs. Lib. 5. de Confenfu Evang. Cap. 10. parg. 37. Hieron. in Matt. Cap. 27. Leo. Serm. 8. de lJasf, Cap. 4.  Lyden van Jezus-Christus. 127 weid voor oogen had. Deeze Eer, die Geluk was voor hem zolang verborgen, tot de Verryzenis de Majesteit veropenbaarde van Hem, wiens Kruis hy gedraagen had. Het was met deezen gelyk met Pétrus gelegen, toen de Heiland tot hem zeidde: (a) Gy weet niet wat ik doe, maar daarnaa zult gy het weeten. Naa de verryzenisfe van Jezus heeft Simon eerst ondekt, (h) dat de fmaadvan Christus voor hem grooteren rykdom was , dan de Schatten van Mgypte.- Toen wierd hy met verwondering aangedaan over de keuze, die Jezus ten zynen opzichte had gedaan ,namelyk, dat My hem verwaardigd hadt, om d'eerfteKruisdraager naa Hem te zyn, (c) nevens Hem, door fmaadheden en verdrukkingen, ten toon gefield te worden, en om Hem te gele'iden naar de offerplaatfe, en het Altaar waeröp Cd) Christus zichzelven tot een zoeten Reuk- en Slagtoffer aan God heeft opgedraagen. Deeze Simon heeft toen aan God dankbaar geweest, omdat Hy zich aan hem veropenbaard heeft in een' tyd van zyne onweetendheid, zwak Geloof, en onrechtvaardige verdrukkinge. Deeze Simon heeft het eerfte ondervonden, 't geen diegeenen wedervaart die Jezus liefhebben, en Hem getrouw zyn, namelyk, dat, om Paulus woorden te ontleenen, de beproeving' en tuchting, (e) die voor het tegenwoordige geene zaak van vreugde fchynt, maar van droefheid daarnaa dengeenen, die'er door geoefend zyn, eene volgenoegende Vrucht van Rechtvaardigheid geeven zal. De Godloozen Jooden en Krygsknechten waanden daardoor deezen Simon frnaad en fchande aan-te-doen, en hem ten fpot te ftellen; maar God heeft hem, door deeze Daad , door deeze OO Joan. 13. 7. Cb) Heb. n. 26. Cc) Heb. 10. « (dj Epbef. 5. 2. (e) Heb. 12. u. ÖS'  ibB Zeven-en-zeventigste Meditatie op het ze deelneeming aan Jezus Kruis, veradeld, en hem een'onftervelyken Naam gegeeven; en hierdoor is de Spreuk van David in hem bewaarheid bevon- den: (a) De Rechtvaardige zal in eeuwige geheugenisfe zyn. Dit Evangelie zal nooit gtpredikd worden, of Simon van Cyrénen zal 'er in gemeld worden, en gezegd, wac hy gedaan heefc, even gelyk 'er van de Vrouwe die Jezus Gezalfd heefc, vermeld ftaat: O) dat alwaar dit Evangelie, de geheele Waereld dóór, geprédikd zal worden, aldaar ook hetgeene zy gedaan heeft, tot haaren Roem, verhaald zal worden. Dus ook moet de Naam van deezen Simon in eenen Marmer-Steen uitgehouwen worden, denwelken noch Haat, noch Nyd, noch zelfs de Tyd, immer zullen uitwisfchen. Simons Naam zou in het Graf der vergetelheid begraven zyn geworden, zo niet deeze aanmerkelyke omftandigheid van zyn Léven hem vereeuwigd hadde. Salomon mooge zeggen: (c) De gedagtenis van den Rechtvaardigen wordt met grooten Lof gemeldt; maar, deeze Lof en Glorie daalt niet-alleen op Simon, maar ook op zyneZoonen Alexander enRufus, alsDeelgenooten, van 's Vaders zegenryk voorrecht. Hunne IMaamen worden, met die van hunnen Vader, met Eer en Roem in de gefchiedenis van Jezus Lyden geplaast. Men gedenkt aan hen als aan oude en vermaarde Leerlingen van Jezus. Men zal dus den Vader eeren met van zyne Zoonen te gewaagen, en de Zoonen zullen geëerd worden om hunnen Vader: ( (O Matt. 10, 30. (d) Ifa. I0. 5.  Lyden van Jesus-Christus. 131 (a) Zal de Byl zich beroemen tegen dien met haar hakt; of de Zaag zich verheffen tegen dien met haar zaagt ? Hierdoor wil God zeggen: dac de Byl, of Zaag, niet verder kan beweegen dan de Gebruiker toelaac. Wanneer dan Pvampen, Kwellingen, en Ongelukken ons treffen, moeten wy dit niec aan het Geval, aan cweede Oorfaaken coefchryven; maar vasc gelooven, dac ons die Kruisfen van den Hemel, van den God der Liefde toegezonden, gehengc, en bevolen worden. Hiermede hebben zich alle Heiligen in hunnen Kruisfen getroost, en aan God alles toegefchreeven. Dit zien wy in het Vóórbeeld van Jófeph, daar hy cot zyne Broederen, die hem verkoft hadden, zeidde: {b) Het is niet door uwen Raad; maar door den fFille Gods, dat ik herwaarts gezonden ben. Job fchryft ook alle zyne Rampen, die hem troffen, aan niemand anders toe. (c) Gelyk het den Heere (zege hy) belieft heeft: alzo is 't gefchied. David erkende ook de Hand des Heeren in de vervloekingen die (d) Sémeï tegen hem uitbraakte. Die blykt uit zyne Woorden, die hy tot de Zoonen van Sarvia fprak. Laat hem begaan met fchelden; want de Heere heeft hem bevolen David te vervloeken; en wie is 'er die durft vraagen, waarom Hy aldus gedaan heeft. Befluit hier niet uic, dat God beveelt Zonde te doen. Geenszins: God liet deezen boosaartdigen Mensch toe zyne Gal tegen dien Perzoon uittebraaken, dien Hy wilde kastyden. Een bedrukte Kruisdraager vindt hier alleen zynen waaren Troost in, omdat hy gelooft en bewust is, dat zyn Kruis hem van God opgelegd is: te meerder, wanneer hy overweegt, dat God hem niet uit Haat, maar uit Lief- (a) ,S. Cc) Job. I. 21. (O Gen. 45. ?.1 Cd) 2 Re5. ie ia. I %  132 Zeven-en-zeventigste Meditatie op het Liefde bezoekt, om hem alzo van zyne Zonden te zuiveren. Troostelyk zyn in deezen opzicht de Woorden van Eh'u, by Job: f» Hy opent hunne Oor en, om ze te beftrafen: en [preekt tot hen, dat zy van de ongerechtigheid zouden wederkeeren. Wanneer God ons Kruisfen overzend, roept Hy ons, en draagt zorge, dat wy van onze Zonden zouden afftand doen, en gezuiverd worden, (b) Zie .'zegt Hy, Ik heb Ugelouterd: maar niet gelyk men het Zilver doet: Gy zoud zulk een zwaar Vuur niet hebben konnen uitftaan: Ik heb U zacht gehandeld: inden Oven der armoede, of elènde, heb Ik U gekeurd. De Heere vergelykt de Kruisfen, en de Verdrukkingen, by eenen Oven; want, gelyk een Goudfmit zyn Goud en Zilver door het Vuur zuivert, alzo doet Hy ons zyne Kastydingen dienen om ons tot een zuiver Vat ter Eere te maaken. Gelyk de Vlégel voor de Graanen, de Vyl het Yzer, de Oven het Goud, de SJypfteen het Staal nuttig is, even zo nuttig zyn ons de Kruisfen en de Beproevingen-, (c) opdat de Beproeving van uw Geloof, veel kostelyker dan Goud, hetwelk door het Vuur beproeft wordt, bevonden worde tot Lof en Eere. Het is eene zékere Waarheid, dat God ons nimmer Kruisfen en Tégenfpoeden overzend, dan tot bevordering van ons Ziele-welzyn. God handelt met ons gelyk een Arts, die, om de kwaade vochten die wy,door overdaad in gezondheid, vergaderd" hebben, te verdry ven ons ook walchlyke Dranken bittere Pillen, en fmaakelooze Middelen ingeeft' om ons naar de Ziele gezond te maaken. De Zonden zyn de Ziektens der Ziele, en de Kruisfen de Geneesmiddelen die de Heere, de waare Arts van Wysheid en Kennisfe, ons ingeeft ter Geneezinge, God OO Job. 3(T. io. (i) Ifa. 48. 10. (V) i. petr. i. 7.  Lyden van Jezus-Christus. 133 God,willende Israël van zyne Zonden aftrekken, zeidde tot hen: f» Ik zal uwen Weg met Doornen betuinen, ik zal dien met een Muur bezetten, en zy zal haare Paden niet vinden. Dien zelfden Weg heeft God met David ingeflagen, die, door de Kruisfen, die hem troffen, op het rechte Voetfpoor wierd te-rugge gebragt, gelyk hy-zelv bekènt: (b) Eer ik vernéderd wierd, had ik misdaan; doch, nu onderhoud ik Uw Woord. De Kruisfen ftrekken ons ook tot Onderwyzinge en Leeringe. Zy geeven ons Lesfen ; die wy anders zonder dezelve, niet wèl zouden konnen leeren. De Onderwyzinge is niet-alleen in het Woord Gods geleegen; maar wy worden ook door Kruisfen , Kas tydingen, en Befiraffingen, onderweezen. (c) Uwe Kastyding (zeidde David) beeft my ahyd verbéterd, en Uwe Beflraffing zal my onderwyzen. Op eene andere plaatfe zegt" hy: (d) 't Is my goed, dat gy my vernéderd hebt; opdat ik Uwe gerechtigheden leere. Doch, wanneer alles ons vóór den Wind gaat, onze handel voorfpoedig is, dan worden wy welhaast den dooven Adderen gelyk, die de Stemme des Bezweerders niet hooren: wy verharden on^te Harten dermaate dat wy niet willen luisteren; niet ongely k aan Joakim, tot wien de Heere zeidde : (e) Ik heb u aangefproöken ten tyde van uwen overvloed; en vóórfpoed ; maar, gy zeidde: Ik zal "er niet naar hooren; dit is uw handel geweest van uwe Jonkheid af, dat gy naar myne Stemme niet hoort. Zy, die naar het Woord niet willen luisteren, zullen de Roede moeten hooren-, gelykEliu, by Job,zegt: (ƒ) God opent dan hunne Ooren, leert en onderwyst- (d) Ore. 2. 6. (b) Pfal. 118. 67. (e) Pfal. 17. 3<5. (/) — n8. 71. (V) ]erem. 22. 21. (f) job. 33. 16. 17. 18- 1 3  134 Zeven-en-zeventigste Meditatie op het ze door de Tucht; om den Mensch van zyn Bedryfaf te trekken, en van de Hovaardy te verlosfen, om zyne Ziele van V Bederf te hevryden, en zyn Léven van den (leek des Zwaards. God hsndelt mee ons gelyk Abfalom met Joab, omdat wy even-eens met God te werk gaan als Joab met Abfalom. Ca) Abfalom zond om Joab, opdat hy hem by den Koning zoude zenden; maar, hy wilde by hem niet koo. men. Als hy andermaal gezonden had, en dat hy weigerde by hem te koomen, beval Abfalom zynen Knechten het Gewas van Garst op Joab's Akker in brand te fteeken. Joab hadt toen geene Boden meer noodig, Hy ging haastelyk by Abfalom, zonder dat hy geroepen was. Op gelyke wyze zendt de Heere ook om ons,door zyn H: Woord, door zyneLeeraaren; maar, wy koomen niet tot Hem. Hy zendt niet-alleen ééne- en andermaale; maar honderden maaien. Hier gelden Ifaïas woorden: (£) ƒ£ heb geroepen; en gy hebt 't niet gehoord. Daarom zendt de Heere ons dan ftomme Boden, die ons dan fchielyk wakker maaken. Hy zendt ons dan, om de Woorden van David te ontkenen; (V) Vuur Hagel, Sneeuw, Ts, en Stormwinden, die zyn Bevél volbrengen. Deeze onderwyzen ons op eene gevoelige Wyze, om ons tot Hem te doen "koomen en naar Hem te hooren. Indien'er geene Kastyding' noch Kruisfen waren, dan zouden wy nimmer tot God gaan. Manasfes leerde in deeze SchooJe hetgeene hy m de Schoole der Propheeten niet had konnen lecren. (W) Wanneer hy gevangen, en aan Handen en Voeten geboeid en in benauwdheid was heeft hy tot den Heere zynen God gebéden: en pleegde groote Boetvaardigheid. Te-vóóren, toen % Heere Cd) i. Ree. 14. 29. (i) ifa. 'L. Ia< W Pfal, 148. 8. (V) 2. Para|. 33> n< ,3  Lyden van Jezus-Christus. 135 fftire hem aan fprak door de Propheeten f», wilde hy niet hooren; maar, de Kruisfchool opende hem zyne Ooren, en bragt hem tot God. Met recht dan heeft Salomon gezegd: (b) De roede en de beflraffingen geeven Wysbeid. Gelyk de Kruisfen ons dan van den eenen kant dienen totOnderwys,alzo «rekken zy van den anderen kant ook tot Beproevingen. Moifes zeidde hierom tot de Israëlieten: (c) De Heere uw God beeft U veertig Jaaren lang dóór de Wilder nisje geleid, om U te ver néder en en te beproeven, om te weeten wat in uw Harte was. Hoe! Kent God dan niet de verborgenheid der Hanen? Kent Hy niet onze Gedachten van-verre? Waarom zoude Hy dan zyne Kinderen bezoeken, en beproeven wat in hunne Harten is? Zckerlyk kent God onze Harten en Nieren. Niets is 'er voor zyne Alziende Oogen verborgen. De Beproeving is alleen opdat wy, en anderen, onze Harten zouden leeren kennen, Het zyn de Verdrukkingen, de Kruisfen, die onze Harten toetfen, die ons leeren, en doen weeten, of wy God beminnen, dan niet. Gelyk Paulus eertyds zeidde: (d) Daar moeten ook Ketteryër. zyn, opdat die oprecht zyn onder U bekènd worden: alzo kunnen wy op gelyke Wyze zeggen, daar moeten Kuisfen en Verdrukkingen onder U zyn, opdat uwe Harten, en de kracht der Genade, inU bekènd en openbaar worden. Die zelfde Apostel zegt: (e) De Verdrukking brengt Geduldigbeid voortWy moeten hieruit niet begrypen , dat de Verdrukking de Geduldigheid in het Harte der Menfchen indrukt; maar dat door dezelve deeze Gaave en Genade der Geduldigheid in ons geöeffent en geöpen- baarc (ö) 10. Prov. 29. 15. (O Deut. 2. (dj 1 Kor. 11. 19' 00 Rö1"' 5- 3« I 4-  J3Ó" Zeven en-zeventigste Meditatie op h** baart word, even gelyk 'ervan onzen lydenden Tezus. en Zabgmaaker gezegt word: ca) Hy beeft uh het g^eHygeleedenheeftgehoorzaamheidgelLdJSt dat Hy toen de gehoorzaamheid eerst geleerd heeft' maar dat tentyde van zyn Lyden aan anderenzyne gehoorzaamheid openbaar is geworden , dewyl Hy .volgens den Wille zyns Vaders gehoorzaam is geworden tot den Dood des Kruisfes^Op gelyke wyze word onze beproeving des Geloofs, door Kruis en •L-yden, aan ons en anderen bekend. Veele Droogeryen en Kruiden hebben by zich een' lieflyken Geur die wy met ruiken vóór-alëer zy gewreeven en gedampt, of verbrandt worden: alzo ook! wanneer wy als gewreeven worden door de Verdrukkingen, en gefhmpt in den Mortier van Tégenfpoed en in het Vuur der Ellénden geworpen worl^ud™ word eerst d^n lieflyken Reuk der Lydz.amheid m ons geöpenbaarc: dewyl f» de Ver'. tf^ rT^ en d^eproeving Hoope, die ons met bcjcüaamt, mom voortbrengt Eindelyk bezoekt de Heere ons met Kruis en Kastydmg, uit Liefde en Barmhartigheid, opdat wy niet 20uaen verlooren gaan: daarom zegt Paulus: Cc) Js wy gecordeelt worden, worden wy van den Heere getuchugt opdat wy niet met deeze Waereld zouden verdoemd worden Vdórfpoed, Gezondheid , ont! flaagmg van Kruisfen en Bezoekingen hegten ons vast aan de Waereld, en doen ons onze lalighend vcrgeeten. In Vóórfpoed beelden wy ons ligtelfkin dat wy nooit zullen wankelen, en zeggen, met den ryken Man: (d) Myne Ziel! gy hebflee ^eds op. gelegd voor veele Jaareni rust, eet, drink, en maak U vrélyk. Wanneer het ons alles naar wensen, Ca) Heb. 5. 8. f» Rom. 5. 4. (0 1. Kor. 11. 32, Cd) Luk. 12. 19.  Lydën van Jezus-Christus. 137 wensch gaat willen wy, met Pétrus, hier Tabernakelen bouwen, en zeggen, met hem: Het is ons goed hier te zyn. Het denkbeeld eener fchielyk omwenteling van het Geluk doet ons niet duchten, want, Cd) Het Goed van een ryk Mensch is de Stad zyner fterkte en als een vaste Muur in zyne inbeelding. Opdat wy dan niet te-zeer ons aan de Waereld zouden hegten, is het dat God, volgens zyne Liefde een Wysheid, ons die dingen ontneemt. Opdat wy niet te veel verlieven zouden op deeze Waereld, maakt Hy ons dezelve bitter, en doet ons d'ydelheid derzelveondervinden. Gewis, indien de Heere ons niét eenig Kruis, of Tégenfpoed , deede wedervaaren , wy zouden ligtelyk God en ons zeiven vergeeten. (b) Verzadigd zynde, zouden wymoogelyk hekoord worden om God te verlocbenen. Om die zelfde reden klaagde de Heere over Israël, zeggende: (c) Als zy vervuld en verzadigd zyn van hunne Weiden, hebben zy hun Hart verheven en My vergeeten. Voórfpoed en Overvloed vergiftigt Veelen, doet hen den Hemel vergeeten, en voert hen op den breeden Weg, die ter verdoemenisfe leidt. Hierom heeft de Heiland gezegd: Cd) IVee! U, gy Ryken, Wee! C7, die verzadigd zyt; Wee! U, die nu lacht. Om ons van den breeden op den fmallen en engen Weg te brengen, en ons weezen'yk Geluk te bevorderen, is het dat God, naar zyne Barmhartigheid, onzen Ce) Weg met doornen betuint; ons met bitterheden vervult; om ons dus van die Waereldfche vermaakeJykheden af-te-trekken en ons Zalig te maaken. Gelukkige Ongelukken dan, die ons eeuwig Geluk bewerken. Aldus zyn de Kruisfen en allerhande Tégenfpoeden ons nut en nooaig, om ons van het Cd) Prov. 18. ir. (/;) Prov. 30. p, Cc Ofe. 13. 6. (d) Luk, 6. 24. 25. (e) Ofe. 2. 6. i 5  138 Zeven-en-zeventigste Meditatie op het het eeuwig Verderf te bevryden. Niet te onpas koomen hier EMpbaz woorden: (a) Zalig is de Mensch die van God gekastydt wordt, dierhalven; venvaarloost de be(lraffii:g des Heeren niet. Laat ons Geduid oeffenen, wanneer Kruisfen en Tégenfpoeden ons drukken. Hoe fcherp en pynelyk ze ook zyn; ze worden ons toegezonden van eenen genadigen en barmhartigen God. Immers, Paulus zegt: Qb) Hebben wy de Vaders onzes Lichaams tot Kastyders gehad, en hadden wy ontzach voor hen, hoeveel te meerder zullen wy den Vader der Geesten onderdaanig zyn, opdat wy leeven? Eidden wy niet dagelyks dat zyn' Vaderlyken Wille gefchiede? Laaten wy dan geduldig zyn, eensdeels ten opzichte van God, en anderdeels ten aanzien der tweede Oorzaaken, welken God gebruikt om ons te tuchtigen. Op dien Grond bouwde David; en dit was het Fondament van zyn Geduld: (c~) Ik ben verflomd, en heb mynen Mond niet geopend: want, Gy zyt V, die 't gedaan hebt. Laat ons ook vastelyk gelooven, dat God ons geene Kruisfen toezend dan om ons te zuiveren, te onderwyzen en te verbeteren , opdat wy niet zouden verlooren gaan. Opmerkelyk zyn ten dien opzichtede Woorden van Judith; die wy wel diep in ons Gemoed moogen indrukken. Laat ons gelooven, zegt zy, (i) dat de geesfels des Heeren, met welke wy als Dienstknechten gekastydt worden, ons overgekoomen zyn f onzer Verbèteringe; maar niet ten onzen Ver der ve. Laat ons dan de Kruisfen, de Ziektens, de Verdrukkingen, hoedanig die ook moogen zyn, met ootmoedigheid, ontvangen; want, alles wat wy ook konnen lyden fchiet te kert ten aanzien van hetgeene wy door on- (V) Job. 5. 17. (O Heb. ia. 9. (e) Pfal. 38. 10. («O Judh.^.8. 27.  Lyden van Jesus-Christus. 139 onze Zonden verdiend hebben. Laat ons dan de woorden van den Propheet de onze maaken: (a) Ik zal Gods gramfcbap draagen, omdat ik tegen Hem gezondigd heb, en met den Boetvaardigen Moordenaar uitroepen: (£) Wy lyden rechtvaardiglyk; want, wy ontvangen Straffe, waardig hetgeene wy gedaan hebben. Een Misdaadige, die den Dood heeft verdiend, zal geduldig en lydzaam eene zachtere Straffe ondergaan, indien hy flechts het Léven'er by behouden kan. Zouden wy dan niec met Geduld de Kruisfen en Kastydingen, ons van God gefchikt, ondergaan, daar Hy, in-plaatfe van d'eeuwige Pynen, ons met tydelyke Straffen, om onze Zonden , Vaderlyk tuchtigt? Met dit inzicht riep David uit: (c) Heere onze God, gy zyt ben geweest een genadig en vergeevend God, en wraake doende over hunne daaden. Immers, God verandert, naar zyne Barmhartigheid, de zwaare Straffe in eene ligte Kastydinge. Wat zyn wy niet gelukkig, dat een God, zo zwaarlyk, en doorors zodikwyls beleedigd, zich vergenoegd, en laat betaalen met die tydelyke Verdrukkingen en Kruisfen, die ons andersin 't andere Léven zo-duur zouden geftaan hebben, indien Hy de Straffen uitgeflèld hadde. Laat ons dan met nédrigheid, zonder klaagen, de Kruisfen aanneemen met dankzegginge de Hand kusfchen die ons ftaat, en met Tobias, zeggen: Ql) Ik dank U, Heere God van Israël, dat gy my gekastyd hebtl Laat ons gaarne alles lyden , om onze Zonden uittewisfchen;ja, laat ons,met Augustinus, uitroepen: Brand en kerf" my hier, ö Heere! en fpaar my in Eeuwigheid. Doch,achten wy ons al-te-zwak om, met Augustinus en andere Heiligen, God om de Kruisfen aante- roe- (d) M!cVi. 7. 9. O) Luk. 23 41. (V) Pfal. gi. 8. (d) Tob. 11. i7.  f4Q Zeven-en-zeventigste Meditatie op Het roepen, laat ons ten rainfle moeds genoeg hebben om dezelve geduldig te ontvangen en te draagen. Wie zoude weigeren den bitterden Drank te gebruiken, om altyd gezond te zyn? Wat! al waren wy geheel ons Léven elendig; al moesten wy, met Job, zeggen: (_a) Ik ben volpynen: myn vleesch is rondom met etter en vuil /lof bezet: myn vel is verdord en ingekrompen; wat ware dit te vergelyken by d'eeuwige tormenten, welke onze Zonden verdiend hadden? Laat ons dan in alle Kruisfen, hoe zwaar cn verdrietig ze ook mogen zyn, ons met die Gedachten troosten, dat ze flechts een' flip, by d'Eeu wigheid gerékend, duuren. Wy zullen ons dan met die hoope konnen vleijen, dat, om met de woorden van Paulus te eindigen: (b) onze Verdrukking in deezen Tyd, die flechts voor een oogenblik, en zeer-ligt is, ons werkt een bovenmaate uitmuntend en Eeuwig Gewigt van Heerlykheid. Amen. GEBED. Lydende Jezus! Was het Treur-tooneel van Uw Lyden tot nu-toe eene hartbreekende Vertooning; waren alle deszelfs omltandigheden grievende Voorwerpen van droefheid en médelyden; thans, echter, ftraalt eene flaauwe flikkering van Hoop, Troost, en Verligting, dóór de naare akeligheden van Uw Lyden heenen. Vlugtten Uwe Leerlingen, in het hévigfte van Uw Lyden, van U af; een Vreemdeling , een Simon van Cyrénen koomt tot Uwe hulp en byftand ten voorfchyn. Hy ontheft U van Uw Kruis, op het oogenblik dat Uw afgemarteld Lichaam onder hetzelve bezweek. Hy bood U zyne hulp, op (e) Job. 7. 4—5. (f) 2. Kor. 4. 17.  Lyden van Jezus-Christus. 14* op een tydlh'p waarop Hémel en Aarde U alle hulp ontzeidde, en Gy, hoop-en hulploos, Uw eigen Moordtuig op Uwe doorwonde Schouderen torschte. Lydende Jezus! Man van fmerten! een heilige Yvergloed vervult ons hart, jégens het onfchatbaar Geluk, voordeezen Vreemdeling-alléén bewaard. Ach! waren wy Oog-Getuigen geweest van deeze Gebeurtenis! Hadden wy U, kracht- en adem- loos onder Uw Kruis gedrukt, uitgeftrekt en bezweeken gezien, geen'Gewéld, geene Vrees der Heydenfche Soldaaten zoude ons gedwongen, maar Liefde, en Médelyden, vleugelen aan onze Voeten gegeeven hebben, om ter Uwer hulpe toe-te-fnellen,U van Uw Kruis te ontheffen, en het op onze Schouderen te leggen. Maar, ö lydende Jezus! 't Geene aan ons vermoogen, om Uw eigen Kruis te torfchen, ontbreekt, moogen en kunnen wy nog in ons eigen-zelven vervullen. Immers, Gy roept tot ons-allen: zo Iemand ■naar my wil koomen, die verlochene zich-zeiven, en neeme zyn Kruis op, en volge my. Ons eigen Kruis dan te draagen is niets anders, dan U van hec Uwe te ontlasten. Op deeze Uwe Stemme worden wy met fchaamte bedekt, en moeten tot ons-zeiven uitroepen : Waar is die Moed, om, door ons Kruis, het Uwe te draagen? Waar die Liefde om hetzelve ter Uwer Liefde te torfchen? Waardat Geduld, hetwelk Gy in Uwe Kruisdraaginge oeffende? Naauwelyks drukt eenig Kruis onze Schouderen, of ons Oog ziet terftond naar den Arm der behulpzaamheid om; onze Liefde bezwykt, en ons Geduld is ten einde. Genadige Jezus ! Wy belyden onze Schuld. Ach! dat waare Boetvaardigheid de Schuld onzer belydenisfe uitwisfche! Laat die Moed, waarmede Gy Uw Kruis aanvaardde, die Liefde, waarmede Gy het-zelve torschtce, en dat Geduld, waarme-  142 Zeven-en-zeventigste Meditatie op het mede Gy op hetzelve Uwen laatften adem uitbliest zulke Heilzaame uitwerkfelen in ons baaren, dac wy, in alle de Kruisfen, Wederwaardigheden, en Rampen, die Uwe Godlyke Voorzienigheid over ons liefdaadig beflooten heefc, ons Oog op Uw heilig Vóórbeeld wenden; dezelve met Kloekmoedigheid, Liefde en Geduld, om Uwen Wille draagen. Dan zullen wy, met Uwen Apostel, allen onzen Roem in Uw Kruis-alléén ftellen , Uw Kruisfpoor fteeds betreeden, en Uzo-lang volgen, tot wy eindelyk, hier het einde van onzen Kruis-Baan bereikt hebbende, U ook, hiernamaals,voor Eeuwig, waardig moogen bevonden worden. Amen. AGT-  Lyden van Jesus-Chkistus. 143 ACHT - EN - ZEVENTIGSTE ME DITATIE. Luc. 23. 27. 28. 293 Sequebatur autem illum|#£« Hem volgde eene muitacurbapopuli, et*# groote meenigte van mulierum, quse plan-J* Folk, en Vrouwen, gebant, et lamenta-^ die Hem beklaagden, bancur eum. Converfus| & en beweenden. Maar, autem ad iilas Jezus,ff Jezus keerde zich dixit : Fiiiae Jerufa-** naar haar toe, en lem, nolitc flere fuper£f zeidde: Dochters van me, fedfuper vos ip-|| Jerufalem, weent niet fas flete, et fuper fi-^ over my,maar iveent lios veftros. Qaoni-|| over U-zelve, en over am ecce venient dies,** Uwe Kinderen. Want in qui bus dicent: be-* | de Dagen zullen haast atas Steriles et ven-|l koomen, in dewelken tres, qui non genue-|| men zeggen zal: Za* runt, et ubera, quae^l lig zyn de Onvrucht- non Iattaverunt. #J baaren,endeLigbaamen, die niet gebaard, %% en, de Horften, die «■# niet gezoogd hebben. In de booste Tyden en verdorvendfte Eeuwen, 'oen (a) d'Aarde bedorven was, en vervuld met boosheid, had God zich nog een heilig Zaad een' vroomen Qf) Noë, een rechtvaardig en volmaakt Man in zynGejlachte, behouden. In hec wraak-roe- pend (tf) Gen. 6. II, (b) . o,  144 Acht-en-zeventigste Meditatie op het pend en onnatuurlyk Sodom wierd een' Loth gevonden , die (a) zyne rechtvaardige Ziele van Dag tot Dag met hunne hooze Werken kwelde. Het ontbrak, den Heere nooit aan den Zynen. Zyne Sterken zalHy altyd op d'Aarde behouden. Zy moogen gehaat, verdrukt, vervolgd en benaauwd worden: hunne vyanden zullen doch tegen hen niet vermoogen; want, de Heere is met hen tot de volè'indiginge der Waereld. Wanneer Elias fcheen alléén gelaaten te zyn, fprak de Heere tot hem: (h) dat Hy in Israël zeven-duizend Mannen had doen overblyven, die hunne kniën voor Baal niet geboogen hadden, en •welker Mond hem met geen hand-kuscb hadden aangebeden. Wanneer Jerufalem, ten Tyde van Ezéchiël zich aan gruwelyke Afgoderyën fchuldig had gemaakt waren 'er nog fommige (c) Mannen met een Téken tii &v op hunne Voorhoof den getékend, welken zuchtten en bedroefd waren over alle de gruweldaaden, die in 't midden van haar gefchiedde. Wanneer dat zelfde Jerufalem, ten Tyde van onzen Heiland,een Spelonk der Moordenaaren, eene Woon-ftéde der Duivelen, en eene Verblyf plaats der onreine Geesten was geworden; wanneer de Hoofden en het groote gros van Israël met een doodelyken Haat en woedende Raazerye tegen den Gezalfden des Heeren ingenomen waren, en t'zamenfpanden om den Rechtvaardigen van kant te helpen, en te kruisfigen: in dit algemeen Bederf was 'er echter (d) in deezen Tyd een overblyffel, naar de verkiezinge der Genade, behouden gebleeven. Onder de Dochteren van het onaard Jerufalem, in het hartnekkig Joodendom, hadtJezus nog Eenigen, die Hem aanhingen, en lief-hadden, die voorzyneEere uitkwamen, (a) 2. Vet. 2. 8. 00 3. Reg. io. 14. 18. (0 Kzech. 9. 4. 00 Rom. n. 5<  Lyden van Jezus-Christus. 145 mén, door haare Rouw-klagten en vveenen van zyne onichuld openbaare getuigenisfe gaven: en de onrechtvaardigheid van zyn Vonnis aanduidden: eene wonderlyke Zaak voorwaar.' Judas, één van zyne Apostelen had: hem verraaden; Pétrus verlochend; en d'andere waren, (a) Hem verhalende, wecbgevlugt. Maar, ziet!deeze Vrouwen fchaamen zich niet Hem te volgen en ter Dood toe getrouw te bly ven. Zy ontzien niet het Joodfche Sanhedrin zy« ne onrechtvaardigheid, en Pilatus zyne Euveldaad, door hunne traanen, en gebaaren te verwyten. Zy betuigden, door haar beklag en traanen, de groote achting en Liefde, die zy Jezus toedroegen. Deeze Gebeurtenis gaf den Heiland gelégendheid om toe haar, met myne Text-woorden, te zeggen, dat zy niet over Hem, maar over haar en haare Kinderen moesten weenen, daar Hy haar tévens de Elènden, die het Joodendom zou overkomen, voorfpèlde. Aanmerkeiyk Voorval! onzer befpiegelende aan* dacht dubbel waardig. Onder andere Régel-Wetten, die God aan Israël gegeeven had, was ook deeze: (b) Driemaal in V Jaar zullen alle Mamperfoonen voor den heere uwen God verfchynen: te weeten, op het PaaschPinxter- en Loofhutten- Feest. Op deeze drie Feesten kwamen de Jooden van alle kanten naar Jerufalem tot den Tempel; waardoor deeze Stad op die Tyden zeer volkryk wierd: zo dat 'er op die Tyden, gelyk de Joodfche Historie-Schryver (V) Flavius Jofepbus vermeldt, meenigmaal over de vyf-en- twintig-honderd-duizend Menfchen in Jerufaiem gevonden wierden. Het was dan geen Wonder, dat, Jefalem van allerhande flach van Menfchen opgepropt f» Mark. 14. 50. (b) Exod. 23. 17. f» R*»* Jofeph. de Be!. Jud. Lib. 7. Cap. 17. pag. M. 795. IV. Df.el. K  146 Acht-en-zeventigste Meditatie op het propt zynde, eene groote meenigte van Volk onzen Jezus volgde, om Hem te zien kruisfigen. Deeze toevloed van Aanfchouweren is zéker groot geweest, aangezien onze Heiland zeer-bekènd was door het geheele Land, en voor een groot (d) Propheet, magtig in Werken en Woorden, voor God, en voor all' het Volk gehouden wierd. Schoon nu deeze meenigte Hem volgde, hadden zy echter geen éénerlei inzicht. De Beulen volgden Hem, om Hem te kruisfigen; (b) d'Overpriesters en Schriftgeleerden verzèlden Hem uit haat en bitterheid, om Hem te befpotten, en met vreugde zynen Dood te aanfehouwen; Sommigen uit nieuwsgierigheid, om te zien hoe Hy zich by zyn Sterven gedraagen, en of Hy niet eenig Wonder of Téken doen, of zich verlosfen zoude, en, gelyk wel-ter te Nazareth, zonder van iemand gezien te worden, (c) dóór het midden van hen zoude heenengaan. Onder deeze meenigte wierden ook Vrouwen gevonden; niet-alleen kwaade, die, met het groote gros der Jooden, naar zynen Dood haakten, en geroepen hadden: Kruisfig Hem, Kruisfig Hem; maar ook dezulke die, met Medelyden en Liefde aangedaan, Hem volgden, en, gelyk Lukas zegt: (dj Hem beklaagden en beweenden. Het Grond-woord geeft een beklag,een weenen, verzèld van groot misbaar, te kennen, hetwelk in het wringen der Handen, het flaan op de Borst, en foortgelyke Treur-Gebaaren beftond. By deeze Zuchten en Traanen riepen zy uit: Onnozele en weldaadige Meester! Gy, die het gantfche Land weldoende dóórging, die alle Kwaaien genas, doende {e) den Blinden zien, den Kreupelen wandelen; die (a) Luk. 24. 10. (F) Mittti. 27. 41. (c) Luk, 4. 30. (d) Luk. 23. 27. (e) Maith. 11. 5.  lvden van JeZUS-ChRIS TIJS. 147 die den Melaatfchen zuiverde, den Dooven deedt hooren , den Dooden verryzen, Gy, word hier ter Dood gefleept! O onrechtvaardige Overpriesters ! O wreede Raad! die onze Hoope, onzeBlydfchap, de Eere van Israël zo wreedelyk handelt! Schoon nu fommige Vrouwen haare droefheid door uiterlyke Tékenen te kennen gaven , kan men echter niet twyffelen, of daar waren ook onder de Mannen heimelyke Vóórfpreekers, die in hunne Harten jegens onzen Jezus gevoelig waren, gelyk Jofeph van Arimathla, en Nicodémus, zyne Leerlingen; jazelfs veele van d''Overften, die in Hem geloofd hebben, maar die, (a) om de Pbarizéën, geene uitterlyke belydenïsfe deeden, opdat zy niet door haare wreevelige Beftierders uit de Synagoge zouden geworpen worden. De Mannen dorden zich zo veilig niet uiten als de Vrouwen; welke, altoos in haare Woorden en Daaden, meerder dan den Mannen, wordt toegegceven. De Evangéiist Lucas fpreekt in 'c algemeen van de Vrouwen , die Jezus beklaagden en beweenden. Uit andere Evangélisten kunnen wy fbmm'g-j l\aarnen opmaaken, als Maria {by ie Moeder van Je* zus, dewelke fterker in Geloof dan d'sndere Vrouwen zynde, van denoodzaaklykheid zyns Kruisdoods bewust, en deswegens ook door haaren Zoone zekerlyk onderweezen was. De Evangéiist Joannes tékent, daarenboven,aan : du omtrent het Kruis Maria-Kleopbas Maria-Magdaléne flonden: (c) Markus voegt 'er by Salomé, en veele andere Vrouwen, die van Galiléën met Hem naar Jerufalem opgetrokken waren. Waarfchynelyk zullen deeze Vrouwen onzen lydenaen Jezus met eene on-, (Vz) Joan. 12. 42. (b) Joan. ro. 25. (c) Mark. 15. 40. 41. K 2  148 Acht-en-zeventigste Meditatie op het- ontroostbaare droefheid beklaagd en beweend hebben. De Schande en Smaad die Jezus hier onderging, kon haar Liefdevuur niec uitblusfchen. Zy toonden oprechte Vriendinnen van Jezus te zyn, die tot in den Dood Hem getrouw waren, en de Spreukevan Salomon bewaarheid hebben: (V) Die een Vriend is bemint ten allen tyde: en een Broeder wordt in den Druk gekènt. De wyze Man zegt: (b) Ik bemin die my beminnen: en die vroeg tot my waaken , zullen my vinden. Hoe duidelyk blykt hier deeze Waarheid! Immers, ziet hier hoe Jezus, in wien alle de Schatten der Wysheid en Kennisfe Gods zyn, deeze Vrouwen, die Hem beminden, Wéder-liefde bewees Hy Onderrecht en waarfchouwt haar wegens het naakende Gevaar; immers, zicbtot haar omgekeerd'hebbende ,zeidde Hy: (c) Dochters van Jerufalem, wilt niet weenen over my, maar weent over U-zelve en over Uw Kinderen. Onze Heiland was afgemat, belaaden met zyn Kruis, en zodanig vermoeid datHy niet meer konde voortgaan; ja dat een Simon van Cyrénen Zyn Kruisopneemen moest; doch,in 't midden van zyn Lyden kan Hy de Zynen niet vergeeten. Hy had door den Mond van Zacharias gezegd: (d) Ik zal myne Hand tot de Kleinen keeren. Hy keerde zich dan met een liefdraagend Hart en Oogen tot haar By zyne gevangen-neeminge zorgde Hy voor zyne zwakke Leerlingen, bewerkte voor hen een Vry-geleide, zeggende: (V) indien gy My zoekt, zo laafDeezen gaan. Toen Hy vóór den Joodfchen Raad Hond, kon hy Pétrus, die Hem verlochende, echter niet vergeeten; want, (f) de Heere zich omkeerende, zag Pétrus aan. Onze lydende Jezus fchynt, in het midden van zyne Pynen, met deDoodverw op de Lippen, O) Prov. 17. 17. (o 8. i7. (c) Luk> 23. 2!?. OQ Zach. 13. 7. O; Joan- 18. 8. (ƒ) Luk. 22. 61.  Lyden van Je zus-Christus. 149 pen, daar het klamme Zweet Hem langs zyn aangezicht afloopt, Zich-zelven te vergeecen, terwylHy alieeniyk dacht aan deeze weenende Vrouwen, die meest-alle Hem flechts met eene natuurlyke Mededoogendheid beweenden. Hy is meerder met haaren dan met zyn'eigen Staat begaan. Hier bleek de waarheid van Salomons Spreuke: (0) Veele Wateren (te weeten, van Jezus geweldige Pynen en Lyden) hebben de Liej'de niet kunnen uitblusfchen ; noch de Vloeden haar verfmooren. Op'de valfche getuigenisfen, voor den Joodfchen Raad tegen Hem ingebragt , zweegc hy. üp de befchuldigingen der Overpriesters en Ouderlingen antwoordde Hy niet tot verwondering van Pilatus. Op alle de gruwelyke lasteringen en befchimpingen, aan het Kruis hangende, tegen Hem uitgebraakt (b) zal Hy /lom zyn, en gelyk een Lam voor die het fcheen, zal Hy zyn' mond niet opemn. Opmerkelyke zaak1 Uit de volheid zyner Liefde fpreekc Hy tot de Vrouwen: (c) Zyn Mond is tot haar open, zyn Hart is over haar uitgebreid. Hy beurt de moedelooze Vrouwen op: vermaant en waarfchouwtze, met deeze minzaame aanfpraak: Dochters van Jerufalem, wilt niet weenen over my; maar weent over U-zelve, en over uwe Kinderen. Men zoude gedacht hebben, dat indien Hy, naa zoveele pynen en lmerten, nog krachts genoeg had om te fpreeken, Hy zulks zoude beftaan hebben in het klaagen over zyne gruwelyke mishandelingen, over zyne onverdiende Tmaad en fchande, en over het onrechtvaardigfle Vonnis, tegen Hem uitgefprooken. Men zoude niet geloofd hebben, dari, daar Hy, zo vermoeid en gedrukt onder den last des' Kruis bezweeken zynde, Hy zyne Stemme zo fterk zoude hebben konnen aanheffen, en door eene geheime vier» fa) Cant. 8. 7. (b) Ifaï 53. 7. (0 3. Kor. 6. iu K 3  I50 ACIIT - EN - ZEVENTIGSTE MEDITATIE OP HET werkende kracht, door (7?) dewelke Hy zich alle dingen kan onderwerpen. zyne Geleiders, zolang Hy tot de Vrouwen wilde fpreeken, doen ftilltaan. Dus was het hier geieegen geiyk de wyze Man zegt: (b) Gy toont ui-Je Magt als men meent dat gy geenen volle Magt hebt. Zy konden niet vóórtgaan, vóór dat hy het begeerde, Hy gebiedt hen, hcimelyk, ftil-te-ltaan, zoncer hen te vraagen, en Hy {preekt tot de Vrouwen, die Hem volgen, met dezelfde verwaardiginge/' met de dezelfde kalmte van Geest, even als of Hy in den Tempel gehoort wierde. , Dochten-van Jerufalem, (fprak Hy) Eene bekende Spreekwys, die in de "Godlyke Schriften dikmaals vóóikoomt, verltaande-daar doorniet-alleen de Vrou> wen, die in Jerufalem, mnarookdie in de.-andere omlkïgefide Stéden en Gewesten woonden , z<è'{k\c)veeIhVt'ohtwen, die Jezus,' vnn Galxléen gevólgd wa» JerufiSlem wa-s de Moeder enHoofd-Stad van alle 'Stéden , • verbeeldende het j^antfchejoodfche Land. Doorc'.eez-e woorden dan: Dochters van Jerufalem, toont Hy kiaarlvk, dat zyne Réde meest tot haat ingerigt was, zynde het grootfte gedeelte der Jerufolem-mers, die hy zo dikmaals had {d) willen vergaderen, gelyk eene Henne haare Kuikens onder tinare Vleugelen , en het niet geivild hadden. Tut Deezen was alle aanfpraak noodeloos; daaróm liet Ily Deezen vcaren. (e) De Herder fprak dan .rHeest tot die Schaapen, voor welken hy Zyn Lótm geeft, en die tot zyne Kudde zouden behooren* (/Vliy kende diegcenen die zjn Vader Hem gegeeven had, en her ■■verblyffel dat naar de verkiezinge' der Genade bei ouden zou worden. On- (aï Phil. 3. 21. (i) Ssp. 12. 17. (c) Mat. 27. 55.ld) Mat. 23. 3;;. (c) Joan. 10. 11. (ƒ) Rom. u. 5»  Lyden van Jezus-Christus. 151 Onze Heiland fprak dan tot de Dochters van Jerufalem : Wilt niet ween en over My, maar weent over U zelve, en over Uwe Kinderen. Wat reden heeft onze lydende Jezus om deeze Vrouwen toete voeren: Wilt niet weenen over My, daar Hyzelv traanen geftort heeft? (ei) want, Jezus weende by het Graf van Lazarus, gelyk ook toen Hy Jerulem (b) naderde, en de Stad zag. All' het Volk weende over den Dóód van Moifes. David zeidde aan de Dochters van Israël (c) Weent over Saül, die U met Scharlaken kleedde. En nochtans vei b o I de Heiland hier hetgeenen Hy - zelv gedaan had. Waarom verbiedt de Heiland deeze beweening, en dat médedoogen welke de Vrouwen over Hem toonen? Eeuwen te-vóóren had Hy, door David's Mond, zich al klaagenden ge-nit: {d) Ik ver wachtte naar Iemant die médedoogen zoude hebben; doch, zodanige was 'er niet; en die my zoude troosten; maar, niemand vond ik. Waaróm klaagt Hy dan, niet gevonden te hebben hetgeene de Vrouwen hem nu aanbooden ? Waarom fchynt Hy meerder geraakt te zyn over haare mededoogendheid, dan over het Lyden dat Hy ondergaat? De Mededoogendheid is immers eene noodzaakelyke Deugd: want, dieniet bewoogen worden over d'Elènden van anderen , konnen dezulken wel voor Menfchen aangezien worden? Het is een Kenmerk van eenen (e) Uitverkoorenen Gods eene inborst van médedoogen te hebben Wanneer de Heiland dan zegt: Wilt niet weenen overMy, laakt Hy haar beklag en traanen , omdat ze niet fprootten uit de rechte oorfaaken, maar alleenlyk uit een natuurlyk médelyden over zyne («) Joan. II. 35. (b) Luk. 19. 41. (0 2. Rer. I. 24. CO Pt 68. 2I- (O K°L 3» 13K 4  15a Acht-en-zeventigste Meditatie,-op het ne Pynen en Smerten , Schanden, Smaad,en-Wenden. Hem mishaagde haare traanen omdöt;z-y Hem aanzagen als eenen Magteloozen, Onderdrukten» en van zyne Vyanden Overwonnenen; daar Hypnjdertusfchen doordien Staat, waarin zy H.em beweenden vastlyk overwinnen en zégepraalen zoude: haare traanen en bekiag ontëerden zyne vrywiliige.Offerande, vermits Hy ongedwongenleedc. Niets wedervoer Hem tegen zynen Wille: daarom had Hy gezegd: (a) Niemand neemt my bet .Léven af\ maar Ik leg het van-zelven af, om bet weder aan-te-neemen. Haar Geloof was nog te klein , haare Kennis te duister; zy begreepen niet, dat (b) de Christus moeste lyden, en alzo ingaan in zyne Heerlykheid. Onze Heiland wil dan wel dat zy.weenen, maar over haar-zelve, en haare Kinderen, omdat de Wraak van God eerlang over Jerufalem en haaie Inwooneren zoude nederdaalen, en 's Vaders Rechtvaardigheid het onnozel Bloed, dat zy gewenscht hadden over hen en hunnen Kinderen te zullen koomen , welhaast van haare Handen afè'ischen zoude. Hy wil wel, dat zy in Traanen en Wee-klagten uitberften, maar alléén over de waare Oorzaak van zyn Lyden. Over U, wil Hy zeggen, over Üwe Zonden en Boosheden, die my met dit Kruis belaaden, my onder myne Pynen doen bezwyken; want, (c) Gy hebt my tot een Slaaf gemaakt door Uwe Zonden: en vermoeid door Uwe ongerechtigheden. Ik lyde niet voor My-zelven ; maar voor deZondaaren; ja: om uwe Boosheden ben ik gewond, om uwe ondeugendheid word ik verplet. Weent dan over de Zonden, die d'Oorzaak tevens zyn (d) Joan. jo. 17. 18. (bj Luk. 24. 26. (O Ifaï. 43. 24.  Lyden van Jezus-Christus. 153 zyn van de^ fchrikkelyke Rampen die de gantfche Joodfche Natie zullen treffen; over de verdrukking die (a) alsdan, zo groot zal zyn, daVer zodanige van V begin der Waereld tot nu-toe niet geweest is, noch ook zyn zal; (b) want, zietl de Dagen zullen komen, in welken men zeggen zal: Zalig zyn de Onvruchtbaare, en de Licbaamen die niet gebaard en de Borften die niet gezoogd hebben. Onze Heiland gebruikt het opmerkzaam Woordje, Zietl waardoor Hy d onfeilbaarheid zyner Voorzegginge wil te kennen geeven, Zist\ de gebeurtenisfen die U zullen overkoomen, Ziet! de dagen Uws Ondergangs zyn naby. Ziet! het oogenblik word gebooren, dat Gy den Verwoester niet ontgaan zult, en het zwaar dU (c) van buiten verderven zal, en de Schrik van binnen, beide den, Jongeling en de jonge Dochter, den zuigeling met den ouden Man. ö! Welk-ecne verandering van Tyden! d'Onvruchtbaarheid was wel-ëer onder Israël een Vloek, een Smaad, en wierd als een fmertelyk ongeluk der Vrouwen aangemerkt; gelyk Phenenna die Smaad aan (d) Anna verweet, dat de Heere haare Baarmoeder gejlooten had. In tegendeel waren (e) de. Kinderen een erfdeel des Heeren: de Vrucht des Lichaams eene vergelding. Sara was verblyd toen zy vruchtbaar was geworden, en zeidde: wie zoude gelooven dat Abraham hooren zoude, dat Sara een* Zoone zoogt? Rachel, die eenigen tyd onder de imaad van onvruchtbaarheid geweest was, zeidde, toen zy Jofeph gebaard had, (ƒ) God heeft myne verfmaadheidwechgenoomen. Die zelfde Taal voerde Elizabeth, de Moeder van Joannes den Dooper» Alle Moeders achtten zich gelukkig, die veele Kin- de- (_d) Mat. 24. 21. (b) Luk. 23. 29. (V) Deut. 32. .39 (d) 1. Rcg. 1. 5—6. Ce) Pf. 126. 3. CO Gen. 30. 52, K 5  154 Acht-en-zeventigste Meditatie op het deren hadden, gelyk O) Lia daarom éénen vari haare Zoonen Gad', dat is gelukkelyk, noemde, en eenen anderen Zoone, Afar, krygende, uitriep: dat's tot myn Geluk; want, nu zullen de Vrouwen my Geluk' zali*noemen. Maar, nu zouden de Dagen eerlang genaakten , waarop men dat Geluk voor een der grootfte Ongelukken zou aanmerken; eerlang zou men nu uitroepen: Zalig, dat is gelukkig, zyn de Onvruchtbaare, én de Lichaamen die niet gebaard, en de Borften' die niet gezoogd hebben. Deeze Voorzegging van den Heiland zag niet-alleen op de weenende Vrouwen; maar ook op het gros der Jooden, die op het Paasch-Feest, van alle Gewesten, naar Jerufalem opklommen; en waarin God hen, als (b) de Visfchen der Zee, in zyne Garens gefleept, en in Zyn Net vergaderd heeft, en hen om de Kruisfiging van zynen Zoone, op het Paasch-Feestbegaan, op't fchrikkelykile te ftraffen. God richce zulk-eene fchroomelyke verwoesting onder de Jooden aan, dat men die Vrouwen voor gelukkig hield die niet bevrucht, ofmetzoogende Kinderen belaaden waren. Want, de Elènden , die Jerufalem troffen, waren veel draagelyker voor die geene Kinderen hadden.of onbevrucht, of niet zoogende waren, omdat de Rampen en Elènden deezen alléén troffen, daar, in tegendeel, zy, die bevrucht eh zoogende waren, dubbele fmerten voorzien-zeiven en voor de haare gevoelden. Wanneer de Propheet d'Elènden in den Geest zag, diedenlnwooneren van Samarië treffen zouden, en die een Af beeldfel van die van Jerufalem waren, riep hy uit: (c) o Heere, geef ze een onvruchtbaar Lichaam en verdroogde Borften; opdat zy, geene Kinderen hebbende, geene Smerten daaraan zouden befchouwen. Immers, het OO Gen. 30. ii. 13. O5) IIaliak- u !4' -5. : fje) Ofe. 9. 14»  Lyden van Jezus-Chr xstus. 155 het is gelukkiger geene Kinderen te hebben, dan voor zyne Oogen te zien, dat, gelyk wel-ëer te Samarië («) de kleine Kinderen verplet, en de zwangere Vrouwen optngefneeden worden ; welke afgrysfelykheden de Romeinen by de verwoesting van Jerufalem gepleegd hebben: Gelukkiger is het immers nooit gebaard te hebben, dan zyne Kinderen van honger en dorst te zien flerven, gelyk in Jerufalems belégeringe gefchiedis, waar duizenden door den honger zyn omgekoomen; ja, door den honger (b) hebben barmhartige Vrouwen haare kinderen met -eigene •handengekookt (Y)Jo(éphus vermeldt, hoe eene adelyke Vrouw , Maria, Éledfarus' Dochter, haaren ergen Zuigeling gedood, gebraaden, en gegeeten heeft; doende alzo de Vrucht haares büiks in haaren buik wederkeeren. Eene Daad die den hardvochtigften Krygsknechten deed verfchrikken en de vlugt neemen. Immers, het is gelukkiger geene Kinderen gezoogd te hebben, dan te moeten zien dat (d) zy gevangelyk door hunnen Verdrukker wechgevoerd worden: hetwelk zéven-en-négentig-duizend Jooden by de inneeming van Jerufalem overkoomen is;terwyl een groot gedeelte van hen tot Slaaven zyn verkoft. Gelyk zy onzen Heiland, van Judas, voor dertig Penningen gekoft hadden, alzo wierden 'er in die Dagen, tot een Téken van Gods gerechte Wraake, dertig Jooden voor ééne penning tot Slaaven verkoft. Te recht dan heeft onze Heiland wien alle deeze Rampen, die den Jooden zouden overkoomen, bewust waren , uitgeroepen: (e) IVee! de Vrouwen die zwmu ger zyn, en Kinderen zoogen in die Dagen. Ik zwyg van de gruwelyke Wyze waarop elfmaal-honderd-duizend Jooden in Jerufalem zyn omgekoomen \ f» Ofe. 14. 1. (b) Thre. 4. 10. (c) Flav. Jof. deÊeï. Jud. Lib. 7. 8. Cap. (  Lyden van Jezus-Christus. 169 De Jooden déeden wel poogingen om 's Hemels Wraake te verbidden ; de Ouden, de Kinders, Jerufalem's Dochters zonden kermende en beevende Stemmen Hemelwaarts. De Priesters weenden, en riepen, met verdubbelde Zuchtingen: Spaar, Heere, Uw Volk; geef.Uwe Ervenisfe niet ter fmaadheid over!'t,Was nochtans gedaan: de GenadeTyd was verkopen; de Heere wierd niec meer gevonden. Het minfle gedeelte der Boetvaardigheid, die zy nu pleegden , zoude op een* anderen tyd Gods gramfchap ontwapend hebben ; maar, nu was alles te vérgeefsch, (a) God deed tegen ben komen den Koning der Chaldé'êrs; die hunne 'Jongelingen, in het fluts Zyns Heiligdorns, .met den Zwaarde doodigde. By ontfermde zich niet over de Jangen, en iVlaagden, en bejaarde Perfoonen, of (lok-oude Lie.den: maar hy lèverdeze alle in zyne banden, (b) Zy {laken Gods Tempel aan Brand, en wierpen den Muur van Jerufalem om-verre. Gelyk den Jooden, ten Tyde van Kaïas, is wedervaaren, alzo zyn h.- n, kort naa den Tyde van Christus, veel-verfchnkke! y ker Rampen ó^ergekoomen, onder Tirus en Vespafiaan. Onze Heiland was tot hen gekomen; onderwees hen, en overtuigde hen door Wonderen: wekte ze óp door zyn V.óórbeeld; donderende .zoveele Weeën, indien zy zig niet bekeerden, tegen hen uit. Hy riep in hunne Vergadering: (c) Jerufaleml Jerufalem l die de Propbeeten doodigt, en fteenigt dengeenen die tot U gezonden worden, hoe dikmaals heb ik uwe Kinderen willen, vergaderen , .gelyk eene Klok-Henne baare Kuikens vergadert onder haare Vleugelen, en gy hebt niet gewild! Poen was het voor hen de Genade-Tyd; toen kon de Heere nog ge- von« (d) 2 Paral. 36. 17. (by , jp, (cj Matth. 23.. 37. L5  170 Negen-en-zeventigste Meditatie op het vonden worden. Immers, hoe téderlyk riep Jezus, nog by zynen laatteen Opcogt naar Jerufalem, uit; (a) Ach! of gy erkènde, ook nog op deezen uwen Dag, 't "eene U tot Vréde (Irekt! maar, zy verhardden zich; verwierpen Hem;deedenHem alle Smaad aan, ja kruisfigden Hem. De Genade-Tyd liep toen ten ehve. Gods Verdraagzaamheid naderde tot haare Grens-Paalen. Naar den Berg van Calvariè* met zyn Kmis belaaden, voorzegt Hy hen nog, voor het laatfte, de fchnkk'elyke Rampen die hen Honden te ger.aaken , namelyk , hoe zy, uit benaauwtheid, tot de Bergen zouden beginnen te zeggen: valt op ons, en tot de Heuvelen: bedekt ons. Want, dewyl Jezus, die Rechtvaardig en zonder Zonde, en een groen Bout was, zoveel te lyden had, wat zou dan aan het dorre Hout, aan het Joodendom , met zoveele Gruwelen belaaden,. niet overkomen? De Voorzegging , die onze Heiland aan de Vrouwen en Jooden deedc, zag op den Ondergang en Verwocstinge van Jerufalem , namelyk, wanneer de Romeinen zouden korrren, en deStaden Tempel verderven; hetwelk Moizes lang te-vóóren voorzegd had: (b) Het Vuur is ontftooken door myne Verbolgenheid, en het zal branden tot in 't onderfïe tier HelU-: en zal d'Aarde met, haar Gewas verfilmden, en de Gronden der Bergen verbranden. De Gefchiedenis die Flavius Jofépbus ons van den Ondergang van Jerufalem nagelaaten heeft, heeft de Godfpraake van Jezus volkoomen vervuld. De Rampen en overgroote Elènden , die de Jooden. zouden ondergaan, zouden hen aanzetten om tot de Bergen te zeggen valt op ons: en tot de Heuvelen: bedekt ons. Veele Jooden hebben ook hunne toevlugt genomen tot Holen en Spelonken, en fa) Luk. 19. 4a. (O Deut. 32. a2.  Lyden van Jez os-Christus. 171 en hebben zich daarin verborgen. Veele zulke Holen waren 'er in 't Joodfche Land. (V) in de holte te Engaddi fchuilde 'David, uit vreeze voor Saül. Joféphus getuigt ook, dat veele Jooden naar de holligheden der Bergen, en tot de Spelonken der Heuvelen, hunne toevlugt genomen hebben, gelyk ook Joféphus-zelv tejotapa in eeneSpelonke vlugtte, daar hy nog 40 Jooden vond, die zich daar reeds verborgen hadden. Deeze Uitlegging fchynt niet te voldoen, dewyl het vlugten in de Spelonken voor de Jooden, die in Jerufalem omcingeld en beélgerd waren, niet baaten kon: het zyn ook twee onderfcheidene Zaaken zyne toevlugt te neemen tot Holen en Spelonken, of te wenfchen door dezelve verplet te worden; het eerfte is eene daad van Voorzichtigheid, en koomt-voort uic vreeze en uit zucht om zyn Léven te behouden, en het tweede is eene daad van Wanhoop, (b) De Propheet Ozéas had de zelfde Woorden gebruikt, toen hy wegens den ondergang van Samariën, en de Gevangenvoe» ringe der tien Gedachten naar Asfyriën voorzeidde. Waarfchynlyk hebben Ozéas en Jezus Christus, die de zelfde Woorden gebruikt heeft, het zelfde Vóórwerp beoogd, in'cBoek der Openbaaringe, heeft de woorden die de Heiland, en de Propheet, tot de Jooden gefproken hebben, ook van de Kerke' uit de Heidenen, herhaald, en welken op het einde' der Waereld zien. De laatfte woorden, die Jezus fprak: (c) Doen zy dit aan een groen Hout, wat zal aan het doore gefchieden ? geeven duidelyk te kennen , dat de Rampen, die Jerufalem treffen zouden, niet 'c Hoofd - Oogmerk van zyne Voorzeggingen zyn. De Heiland noemt zich in eenen verbloemden Zin het groene, en de Jooden bet dorre Hout ia) 1 Reg. a4 4. (h) Oze. 10. 8. (e) Apoc. 6. 16.  172 Negen, en-zeventigste Meditatie op het Hout; welkeLaacflen meerder te lyden zouden hebben, dan het groene Hout. Zéker is het, dat wat aangaat het tydelyk Lyden, alle Jooden en Menfchen te-zaamen zoveel niet geleeden hebben als jezusChristus.' Wy kunnen dan waarfchynlyk hier-uit ópmaaken, dat de Voorzegging van den Heiland op zwaardere en eeuwige Straffen ziet; waarvan de Rampen , die hen, in eh naa het Beleg van Jerufalem , overkwamen , flechts een beginfel waren, (a) JJe.Byl, die alreeds aan den Wortel der Boomen gefièla'-was, zou d'onvruchtbaare Joodfche Boomen, •met Tak en Wortel, uithakken, (b) De Vygeboom, die niets dan Bladeren had, zou vervloekt en verdorven worden, (c) Zy zouden geene Kinderen meer van Abraham zyn, die van zyne Afkom/le zyn. Dus dan zou 't gantfche Geflacht aan verblindheid en ongeloof overgegeeven worden, gelyk wy nog cagelyks met onze Oogen aanfehouwen. Wy moeten ook nog ópmerken, dat d'Onder.gang van Samariè'n, en de Vertroosting der Stamxnen, die de Propheet Ozéas voorzeidde, een Af» ■beeldfel zyn geweest van 't geene Jcrufalemys overgekomen. De dubbelde Misdaad van de tien Stammen, is ook de Misdaad der laatere Jooden ten Tyde van Christus. De eerfte Misdaad der tien ,Geflachten belfond hierindat zy zich van 't Huis van Davjd afgefcheurd hebben, zeggendeu (d) Wat hebben wy met David te-doen? .of wat Erfdeel is ons by Ifaïs Zoonel., en hierdoor verlochenden zy tévens den Mesjias, - dien David beloofd was, en uit hem gebooren moest worden. De tweede Misdaad was, dat zy van den Tempel en de Offepande van Jerufalem afzagen, en de (e) Gouden Kat«rwk'Vrö ttóbop^ sb na .?; '/..- t,.;..cr/fl- (<0 Matth. 3. 10. (O Matth. ii. 19. 0) Rom. 9. 7. (0 3 Reg. 12. 16. (e),- - '28. 29.  Lyden van Jezüs-Christus. 173 veren te Béthei en te Dan aanbaden, en Offerflagtten. Deeze dubbelde Misdaad was een afbeeldfel van een' foortgelyken Afval, waaraan de Jooden, ten Tyde van Christus, zich zouden fchuldig maaken, verwerpende den waaren Mesfias, en verwachtende eenen valfchervingebeelden Mesfias, zoveel verfchillenden van den Waaren, als d'Afgoden van Dan en Eéthel verfchilden van den waaren God van Jacob, in Jerufalem aangebeden. Samarië dan, met haaren Koning verdweenen zynde, op wien zy, als ook op haare Afgoden, vertrouwden ,£ynde tien Stammen tot d'uiterfce Schrik en Schaamte vervallen; zodat zy den Bergen zouden zeggen: (a) bedekt ons, en den Heuvelen: valt op ons. Dewyl dan onze Heiland dezelfde Woorden tot d'lnwooneren van Jerufalem gefproken heeft, op eenen Tyd, dat zy Ham verlochenden, en ten Kruis-Dood leidden , gelyk iemand die zich,'volgens hunne Inbeeldinge, valfchelyk den Tytel van Mesfias, en Dawid-s Zoone aangemaatigd had zoo Ichynt het ook dat deeze Voorzegging van Christus ook ziet op de toekomende Verwondering, Schrik, enSchatoite der Jooden, in het laatite der Dagen', namelylit wanneer de Jooden en Godloozen volgens de Voorzegginge van Ifiuas; zich gaarh zouden billen (b) begeeven in de Holen der Rotfen, en in de Kuilen der Aarde, van wegens den Schrik des Heeren, en der Heerlykheid zyner Majeftett. Ja; wanneer zy, uit wanhoop, zullen wenfchen te lterven, en.door de Steenrotfen verplet te worden : (c) De Menfchen zullen in die Dagen den Dood zoeken, en zuilen dien niet vinden: zy zullen wenfchen te flerven, en de Dood zal van hen vlu 'jen. Onze lydende Jezus befloot zyne ré ie met deeze nadrukkelykfte Woorden: ld) Doen zy dit aan een groen O) Oze. 10 8. (O Ifaï. 2. 19. (0 Apcc. 9. fj. {j) Luk. 23. 31.  174 Negen- en-zeventigste Meditatie op het groen Hout , wat zal aan het dorre gefchieden! Onze Heiland noemtzichhier,in eenen verbloemden Zin, een groen Hout. Die is eene gewoone Spreekwys by de Jooden, die een godvruchtig en vroom Mensch , een groen Hout noemen. Öpmerkelyk is hun Spreekwoord, wanneer zy iemand van den ommegang met gocilooze Menfchen willen affchrikken , zeggende : (a) Als 'er twee dorre en één groen Hout t'zaamen zyn. dan zullen de twee dorre het groene verbranden. In den zelfden Zin fprak God ook tot den Propheet: Qb) Ziet! Ik zal een Vuur in U ddnjleeken; en alle groen Hout, en alle dor Hout verbranden. Door het dorre Hout verflond onze Heiland, op eene Zinnebeeldige wyze, de godlooze Jooden, als verftooken zynde van het Sap der Godlyke Genade, en de Krac'u eenes lévendigmaakenden Geest, (c) tot alle goed Werk onnut, niet ongelyk den (d) Boomen in den Herfst, onvruchtbaar, tweemaal geflorven , en ontworteld. Onze Heiland redeneert van het meerdere tot het mindere. Indien ik (zegt Hy) de Heilige Gods ben, die geene Zonde gedaan heb, en in wieifc Mond geen bedrog gevonden is, die altyd leeM, altyd groen ben, altyd bloeije, en Vruchten voortbrenge, Ik die (e) een Boom des Leevens ben voor die my omhelzen: en die my vasthoud gelukzalig is; een Boom, die twaalf Vruchten draagt, brengende alle Maanden zyne Vrucht voord; indien Ik in het Vuur van Lyden geworpen worde,wat hebtgy dan, dorre Houten, die geene Vruchten van Geloof en goede Werken hebt voordgebragt, niette verwachten ? Gy zult dan als dorre Boomen (f) uitgehakt en C«) Buxt. Lexic. Talm, (O Fzécb. 20. 47 (O Tit. 1. 16. (V) Jud. ia. (e) Prov. 3. 13. (J) Apoc. 22. 2.  Lyden van Jezus-Christus. jyg en in het Vuur geworpen worden. Wat Haven ier zal het groene en Vruchtdraagende Hout afhakken, en het dorre laaten ftaan? Men is ge woon het dorre Hout eerstin het Vuur te werpen, en het groene te bewaaren : daar dan hier deZaligmaaker, die een Hout is, altyd groen, zonder ooit een dor Blad aan zich te hebben, (a) vol van Sappen der Genade, door het Vuur zyns Lydens aan het Kruis als verbrand is geworden, volgtzéker, dat het dorre Hout, de GodJooze Jooden , veel grooter Lyden te verwachten hebben, ib) Ziet/fzegt God) Ik zal de Stad, -ivaar in mynen Naam aanroepen is, beginnen te plaagen; en zoud gy, als of gy onfcbuldig waart, vry-gaan? neen, gy zult niet vry gaan, gy, dorre Houten, zult in 't onüitblusfelyk Vuur eeuwig branden. Nadien God dan zynen héniggeboorenen en Beminden Zoone, die heilig, onnozel, onbefmet, en van de Zondaaren afgezonderd was, zulk een zwaar Lyden en fmaadelyke Kruisdood, om vreemde Zonden, heeft laaten ondergaan, hoeveel te-meerder zal God dan de godlooze Jooden, deeze dorre i Jouten, die zich niet hebben willen bekeeren, noch in Hem gelooven, (%) in zyne gramfchap 'verft oor en, hoe zal het Vuur ben verjlindenl De groote Smerten, die onze Jezus onfchuldig geleeden heeft, zyn een krachtig bewys van de zwaarte des Lydens 't welk de Godloozen zullen moeten ondergaan. Indien de Vroomen, en zy die Godvruchtig willen leeven , om hunne Zonden, veel te lyden hebben, en door kwellingen het Ryk der Hemelen moeten inneemen, wat pynen hebben dan diegeenen, die zich aan allerhande ongerechtigheden fchuldig maaken, niet te verwachten? Salomon nrnkte ook die Belluit: (j) Indien de Rechtvaardigen op d'Aarde ver- gol- (a) Joan. f. 14. (£) Jerm. 25. 2>> (e) Pal. 20. 10. {dj Prov. 11. 31.  176 Negen-en-zeventigste Mp.dïtatie op hf.t golden word, hoe veel te-meerder, de Godloozen en Zondaars? Op de zelfde wyze redekavelt d'Apostel Pétrus: 'a) Indien het Oordeel eerst van ons bêgint\ wat zal het einde zyn dergeenen die het Evangelie Gods niet gehoorzaamen ? En, 'indien de Rechtvaardigen naauwlyk Zalig zal worden, waar zal de Godlooze en Zondaar blyvenl ' Deeze Apostel wil zeggen: Ondergaan zy , die Godvruchtiglyk leeven, zoveel Stryd cn Tégenïpoed; moeten die met zoveel moeite Kruis en Verdrletlyk heden worItelen; kunnen deezen flechts naauwèlyks in 't Ryk der Hémelen komen; hoe vreezelyk en rampzalig zal het Lot dan der Godloozen en Zondaaren zyn, tegen welken God,in (b)Zynen Toer, de Wapenen zalópneemen, en de Schepfeien toerusten, om over zyne Fyanden Wraake te deernen. d'Apostel fpreekt hier onderfcheidenlyk van Godloozen en vanZondaaren; zynde twee fuorten van Menfchen, die tegen den Rechtvaardigen óverftaan. Door Godloozen verflaat hy, Ongehoorzaamen aan het Evangelie, eigenlyk Ongeloovigen : door Zondaars verflaat hy, kwaade en Ondeugende Christenen, die het Geloove wel hebben, en (c) belyden God te pennen; maar Hem met de Werken lochenen: Menfchen, die gulzig de driften des Vleeschs, en der begeerly kneden opvolgen, (d) die Gods Waarheid in Ongerechtigheid ten-onder houden. Waar zullen dan Dezulken blyven? Tot wien zullen zy hunne toevlugt neemen, daar hun eigen Gemoed tegen hen getuigenisfe geefc dac hunne Zaak kwaad is, en daarom voor Gods geduchte Vierfchaare niet zullen durven verlchynenV Dan zullen de fchrikkelykfte Angften, Naarheden, en Wroegingen hen aangrypen, en (c\ tot (O 1 Pet. 4. ir> 18. (O Sap. 5. 18. CO Tit. 1. 16. (d) Rom. 1. cO Apoc. 6. 16.  Lyden van Jeztjs-Curistus. * 177 tot de Bergen en Steenrotfen "doen uitgillen: Valt op ons en verbergt ons voor 't aanfchyn van die op •den Throon -zit, en voor de gramfchap van het Lam. •■: , God heeft dan eenen Dag geltèld, om, door zynen Zoone, den gantfchen Aardbodem rechtvaardiglyk te otirdeelen: (#) voor zynen Rechterfioel moeten wy allen verfcbynen: opdat een ieder ontvange na hetgeene hy in zyn Lichaam gedaan, heeft, 'l zy goed, V zy kwaad. Verfchrikkelyke Dag voor de Godloozen en Zondaaren ! Deezen zullen niet dan met fchroom en fchrik voor' zyne Vierfchaare verfchynen, dewyl hun gemoed hen van hun Ongeloof en booze Daaden overtuigen zal; daar zy, die (h) twistzuchtig zyn, en zich aan de Waarheid niet onderwerpen, maar d'Ongerechtigheid aangehapgen hebben, gramfchap en toom te verwachten hebben. Deeze benaauwdheid jegens God's Oordeel zal dan zoo zwaar, zoo groot, en algemeen zyn, dat zy nergens zynen toorn zullen konnen ontvlugten , en nergens troost, rust, of verkwikking zullen vinden; dewyl God (c) óver ben, mei vlammend Vuur, Wraake zal neeinen, en zy g iflraft zulLn worden met bet eeuwig Verderf, van het aan-, febyn des Heeren, en van- de Heerlykheid zyner krachte. Do Godloozen en Zondaars , voor Christus Rechterüoel iraanden, zullen niet konnen blyven verfchynen , of beltaan , wegens hunne gepleegde Zonden ; even gelyk een Boosdoender, die in eene Vierfchaare veroordeelt wordt, niet blyft liaan; maar naar de Gevangenisle., of Plaatlè des Gerechts, gebragt wordt. By de Jooden was 't cok de gewoonte, f» 2. Kor. 5.. 10. (b) Rom. 2. 8. (c) 2, Test 1. 8. 9. M  178 Negen-en-zeventigste Meditatie op het te,dat degeenen,die in't gelyk geftèld en rechtvaardig verklaart wierden, bleeven ftaan; maar,die veroordeeld waren, moesten uit- en wechgaan van 'c Aangezicht des Rechters David zeidde ook van den Godloozen: (#) Als Hy geöordeelt wordt, dat hy verweezen uitgaa De Godloozen zullen dan in 't Gerichte niet beftaan, dat is , zy zullen niet rechtvaardig verklaard , maar veroordeeld worden , en, met fchaamte en fchande bedekt, voor 't aanfchyn des rechtervaardigen Rechters voor eeuwig vlugten moeten. En, hoe zouden de Godloozen en Zondaars voor Gods Aangezichte konnen blyven verfchynen en vry komen, aangezien het eene Eigenfchap van God is den Schuldigen niet onfchuldig te verklaaren, maar te ftraffen ? Hoe zouden zy konnen verfchynen en rechtvaardig verklaard worden, daar geene Vóórfpraak voor hen te vinden zal zyn: (£) aangezien Jtzus-Christus, die een Vóórfpreeker by den Vader is, en by wien, hier op 't Aardryk, (c) Barmhartigheid en overvloedige Verlosfmge is , alsdan van God tot Rechter geheld is over Leevenden en Dooden; die, zonder aanzien van Perfoonen, met d'uiterfte geflrengheid hen ftraffen zal, welken, door ongeloof, en onbekeerlykheid, het Evangélie ongehoorzaam zullen zyn geweest? Waar zal dan deGodlooze en Zondaar verfchynen ? Te vérgeefsch zal hy de Bergen en Steenrotfen ter hulpe roepen, dewyl de God der Bergen en Rotfen zynVyand is? Al zo-min als (d) Adam zich voor het Aanfchyn des Heere achter de Boomen van het Paradys verbergen kon, zo-min zal hy Gods alziende Oog en wreekende hand konnen ontkomen Ach! Godloozen! Ach! Zondaars ! zal 'er eens een Dag f» Pfal. 108. 7. CO i. Joan. q. 1, (O Pfal. 120. 7. ) Gods goedheid, verdraagzaamheid en langmoedigbeid , die U ter boetvaardigheid aanleidt, zullen uwe Zonden verzwaaren. AM' het Lyden van Christus, zyne doodelyke benaauwdheid in Gethfémané, zyn bloedig Zweet, zyne Geesfeling en Doorne-Kroon , zyn fchandelyke cn fmerteiyke Kruis-Dood, zyneVerdier.ften, U aangeboden , en van U veracbtelyk verworpen, dit-alles zal regen U getuigen. Hoe zullen zy 't or.tvlugten, die zo - groote Zaligheid veronachtzaamd (f) en het Bloed des Verbonds, door het•welke zy geheiligd zyn, als onrein geciebt hebben? Godloozen ! Zondaars! waczult gy toch op alle deeze befchuldigingen in God's Gerente antwoorden,? Gy zult ter uwe verfchooninge niets konnen inbrengen. Door zoveele Getuigen, ja - zelfs door uw eigen Gewisfe overwonnen, zult gy verdommen. Daarop zullen de Godloozen en (d) Zondaar en afgefcheiden worden van de vergaderinge der Rechtvaardigen. Zy zullen, als Bokken, aan de flinkerbad geüèld, en voor eeuwig van het Gezèlfchap der Rechtvaardigen verdreeven worden. Hierop Aarde wilde gy met hen niet verkeeren, gy zaagd hen met verachtelyke Oogen aan; en zy waren U tot een Last; gy verlliet en verdreefze: maar, dan zal (a) Ifaï 49. 4. Rom. 2. 4. (.0 Men- »o. 29. (dj PfaÈ 1. 5.  Lyden van Jezus-Christus. i8r zal 'er Cd) tusfchen U en hen eene groote affcheiding gevestigd worden. Het Blad zal dan omgekeerd worden: (bj de Rechtvaardigen zullen dan met eene groote vrymoedigbeid '/taan tegen die hen verdrukt hebben; en de Godloozen, dit ziende, zullen met eene fchrikkkelyke Frees bevangen worden, en ver' /leid/laan over de fchielyke en onverwachte Zaligheid. Dan zullen zy berouw hebben en al zuchtende zeggen: Deezen zyn V, die wy eertyds uitgelagcbcn en [pot méde gehouden hebben: wy, Uitzinnige») dachten, dat hun Léven eene dwaasheid veas, en hun einde zonder eere. Ziet! boe zy nu onder God's Kinderen gerékent worden, en hun Lot onder de Heiligen is. Ztf zyn wy dan afgedwaald van den Weg der Waarheid. Hoe Godloos ook Baladm was, befefte hy echter het geluk en voordeel der Rechtvaardigen, zeggende: (cjMyne Ziel/lerve de Dood der Rechtvaardigen , en myn uiterfle worde dat van hen gelyk; maar,Baküm's Wenfchen,en die derGodlooze Zondaaren, zullen dan te vérgeefsch zyn. Zy zullen buiten gedreeven worden, en vervoerd ter plaatfe daar geween zal zyn, van-wegens d'overgroote pynen , en het gekncrs der tanden, uit nyd en wangunst tegen de Rechtvaardigen, 't Gevolg zal dan zvn,dat, gelyk een ld) Rechter op aarde, den Misdaadigen veroordeeld hebbende, hem den dienaar levert om in de gevangenisje geworpen te worden, op gelyke wyze God ook, de rechtvaardige Hechter, hen aan den Duivel, zynen Dienaar, zal overgeeven, om hen in de Helle te werpen, als hy zal zeggen: (e) Gaat wech van My ,gy Vervloekten, in bet eeuwig Vuur, hetwelk den Duivel en zynen Engelen bereid is. Het fchriklyk Vonnis dan uitge- fpro- Cd) Luk. j6. 2fj. (5) Sap. 5. 1, 2. 3 4. CO Num. 23. io. Cd) Matth. 5. 35. CO " • 25. 41. M 3  ig2 Negen-en-zeventigste Meditatie op het fproken zynde , zal het ook oogenbliklyk uitgevoerd worden. Uw Geld, uw? Magt, uwe Vrienden, waarop gy hier vertrouwde, zullen U dan niet konnen helpen: WaëreldfcheRechters kunnenfomtyds het uitgelprokcn Vonnis, of door herroeping van het Vonnis, of Appèl, tot hoogere Vierfchaare voeren; maar, hier kan zulks niet gefchieden, dewyl Hy de Heere is die onveranderlyk is, (a) by wien geene verandering, noch beneeveling van verwisfeling is. Daar is nergens uitkomst ten goede te verwachten: Van Godt, van Engelen en Menfchen zult gy verhaten worden. De Barmhartigheid en Genade van den Zaligmaaker,die hier zo overvloedig waren, zullen dan ten einde zyn; zyne Gerechtigheid -alleenzd plaatsfe hebben. 'Erwas eens een Tyd, dat de Zaligmaker Uzyne Genade aanbood, en tederlyk tot uw I larte riep: (b) Ik begeer den Bood des Godloozen niet; maar dat by zich bekeer e en leeve. Bekeert U, bekeert U van uwe fnoode Wzgen: Waarom zoud gy toch flerven , Huis van Israël? Kecrt-weder, en word behouden. In plaatste, van die lieflyke Stemme te hooren, hebt gy uwe Ooren, gelyk een' dooven Adder , geflopt; gy hebt uw Harte voor dezelve geflooten Gy zult dan wel kermen, weenen, fmeeken, en roepen: Heere, doe open! maar, Hy zal antwoorden: (V) Ik ken U niet. Hy zal zeggen : (d) Ik heb geroepen , en gy hebt niet willen hooren; Ik heb myne Hand uitgefiooken, en niemand gaf'er acht op. Ik zal ook lagchen in uw verderf, en daarmede fpotten, als hetgeene gy vreesde , verdrukking ■ en benaauwdbeid, U zal overkomen. Van alle kanten zal de benaauwdheid en angst U aangrypen. Ziet gy omhoog, f» Jak. I. 17. (/,) Ezech. 33. 11. . (O Matth. 25. 11. 12. VAN JeZUS'ChRÏSTUS. ïgo xtan die-bedroefd van harten zyn; dat zy hem drinken , en alzó bunne armoede vergeeten: en op hunne fmerte niet meer denken; hebben de Jooden de gewoonte gehad om aan de ten Dood-Veroordeelden Wyn met Speceryè'n gemengd aan-te-bieden, hèkwaam om de Hersfenen te bedwelmen , en den Straffchuldigen eenige verligtinge toe-te-brengen; om dus hierdoor den Schrik des Doods te maatigen. Deeze gewoonte heeft onder hen fïand blyven houden , gelyk uit de Joodfche Schriften blykt; want, Cod. Talm. Sanhed. Cap. VI. fok 43. ftaat !er: Die uitgaat om gedoodigd te worden, dien wordt, in eenen Beker Wyns, een korrel Wierooks gegeeven', opdat zyn verftand bedtuelmd worde. De Evangelist Markus zegt, dat zy Jezus (a) Wyn met Mirrhe gaven; hetgeene ook met den Wierook t'zaamen kan gevoegd zyn geweest, aangezien de Mirrhe, volgens den Arts Galénus de Simp. medic. lib. 15. cap, 19, de kracht heeft,om, met Wyn gebruikt, het Verrtand te bedwelmen, de fmerten te verzachten, en den Dood te verhaas' ten. De Wyn, met Mirrhe gemengd, was dan, by het föruis, voor Jezus, volgens de Joodfche gewoonte „ "bereid; welke Wyn de Godlooze Jooden daarenboven nog wcnfmaakelyker en bitterer gemaakt hebben, met in den Mirrh-Wyn Galle, of iets zo-bitter als Galle, te mengen. Zy hebben Hem, gelyk Matthéus aantekent: Wyn te drinken gegeer ven, met Galle gemengd. Schoon Matthéus van Wyn met Galle, en Markus, met Mirrhe gemengd fpreeken, ftryden echter deeze Evangéüsten niet tegen eikanderen. Immers ,het koomt meermaalen in d'Evangéliè'n vóór, dat d'eene Evangelist het,gebrek yan den anderen vervult: zodat de Wyn dien zy , (a) Mark. 15. 23.  ipo Tachtigste Meditatie op het Jezus aanboodden , met Mirrhe en met Galle gemengd was. Deeze Wyn, met Mirrhe gemengd was dan, volgens het Joodfche gebruik,óp Gölgotha gebragt, volgens de getuigenisfe van Markus Doch, dewyl de Vyanden van Jezus met bitterheid en wreedheid tegen Hem ingenomen waren hebben zy den met Mirrhe gemengden Wyn nog hitte rer en onfmaaklyker gemaakt, door den zelfden Wyn met Galle te mengen. Het gelustte hen (a) zynen Mond, waaruit zoveele aangenaame Woorden heilzaame Lesfen, en Godlyke Vertrooftingen gevloeid waren, nog in zyne laatfte Uuren te kwellen en Hem wreeder dan den gruwelykften Kwaaddoender te handelen. Hy was 't, die Israël, in Kanaan (h) toe? Honig uit de Steenrotfe verzaadigd, en hen Cc) ba Druivcbloed, den zuiverften Wyn, te drinken heeft gegeeven. God had hen, dooreen Wonder, werk, Water uit de Rotfe gegeeven; en Cd) zy dronken utt de geeflclyke Steenrotfe, die hen overal volgde, welke Steenrots Christus verbeeldde;maar nu gaven zy hunnen Verlosfer en Wèldoende'r Wyn met Mirrhe en Galle gemengd. David, deeze gruweldaad in den geest voorziende, doet»Christus uitroepen: (e)Zy hebben My Gal ten Spyze"gegeeven Wanneer nu onze Heiland deezen bitteren Wyn met Mirrhe en Galle gefmaakt had, wilde By 't niet drinken. De Evangelist Markus zegt: Cf") Zy gaven Hem Wyn te drinken, met Mirrhe gemengd: maar ,Hy nam het niet. Hy proefde deezen bicteren Drank, laatende den eenen of anderen druppel langs de dorre Lippen, op zyneTonge druppen, maar zwelgde daarvan niets dóór. Hy heeft dan den bitteren Wyn gefmaakt, maar nam hem niet; waardoor de Ca) Luk. 4. 22. (b) Pfal. 80. 17. Cc) Deut. 32. 14. OO 1. Kor. 10. 4. (e) Pial. 68. 22. ( f) Mark. 15. a3.  Lyden van Jesus-Christus, ipt de woorden van Matthéus en Markus oveié'enftemmen. Onze Heiland had tot dus-verre in alle zyne Lédemaaten en Znnen, uitgenomen den Smaak, geleeden. Hy wilde dan de bitterheid fmaaken,om ds Zonden onzer eerfte Ouderen, en om voor onze gulzigheid, dronkenfchappen en lekkernyën, met de Tonge begaan, te boeten. Verfcheidene redenen waren 'er, waaröm de Heiland die Drank niét gebruiken wilde.Immers,al hadde de Wyn niet'met Galle bedorven geweest, zoude de Heiland évenwei denzei ven niet genomen hebben; wanr, het betaamde niet, dat («) Christus, HoogePrieper der toekomende goederen, in eenen tyd , dat Hy Zich-zelven onbevlekt aan God zynen Hemelfchen Vader (bj tot een zoeten Reuk- en Slagtoffer opdroeg, Wyn neemen zoude,die het Veriïand kon bedwelmen; want, Hy moest het verbod, dat God aan Aaron en den Priefteren gegeeven had, in acht neemen. (c)Wyn, en alP wat dronken maaken kan, zult gy niet drinken, gy, noch uive Zoonen, als gy gaat in het Tabernakel der getuigenisfè. Al ware de Wyn , dien zy Hem te drinken gaven, ook zo goed geweest als de (ld) Wyn dien Hy uit Water vóórtbragt , op de Bruilof te te Kana in Galiléën, zoude Hy echter van denzelven niet gedronken hebben: want, Hy had duidelyk, by hec eeten van heC Paasch-Lam, toen Hy voor de laadlemaale dronk, gezegd: dat Hy geenen Wyn meer drinken zou; immers , dus luiden zyne woorden, by Markus: (e) ik zeg U, voorwaar! dat ik voortaan van bet gewas des Wyngaards niet drinken zal', tot op dien Dag als ik bet nieuw zal drinken in' het ryke Gods. Toen Petrus onzen Heiland in den Hof befchermen wil- (V) Heb. 9. 11. 14. (/;) Eph?f. 5. 2. (0 Levit. 10. 9. (V) |oan. 2. 1. 9. 00 Mark. 14. 25.  192 Tachtigste Meditatie op het wilde, zeidde Hy tot Pétrus: (a)Zal ik denDrinkBéker, dien de Vader My gegeeven beeft, niet drinken ? Indien Hy dan den Mirrhe-Wyn gedronken hadde, zoude het gefcheenen hebben alsóf Hy eenige verligtinge en verminderinge van fmerten gezocht hadde, en den bitteren Drink-Béker, Hem van zynen Vader bevolen te drinken ,eenigzins hadde willen ontgaan, en ten deele daarvan bevrydc worden. Hy had zich vrywillig aan den wille zyns Vaders onderworpen, die van Hem , als Borg en Middelaar, het zwaarfte, fmaadlyklle, en alierfmertlykite Lyden eischte, fb) zynde dus onderdanig geworden tol den Dood, ja tot den Kruis-Doo.d. Deeze Wyn ftrekte ook om de pyne te verligten; edoch,, Jezus had krachts genoeg , om de voor andere Menfchen ondraagelykfte pynen te draagen: daartoe had Hy geenen Wyn met Mirrhe gemengd, noodig ; Hy was immers Qc) de magtige God, wiens Arm zyne Menfchheid zou (d) behouden. Dewyl Hy den ToornBéker van zynen Vader dronk, wilde Hy geenen Troost-Béker van zyne Vyanden drinken. De Wyn verftrekte daarenboven om den Dood te verhaaften • maar onze Heiland was te geduldig om zyn Lyden te willen verkorten. Zyne Vyunden hadden ménigmaale toegelegd, om H.m van het Léven te berooven; maar zy konden niet; (e) want, Zyne Uur was nog niet gekomen. Noch Heródes, noch Pilatus, noch de Joodfche Raad, zouden Hem het Léven hebben konnen ontneemen, indien Hy niet gewild had: daarom zeidde Hy ook: (/) Niemand neemt My het Léven af; maar ik leg bet van- zel/s af. Om zyne magt in her. afleggen van zyn Léven te toonen ; fprak Hy met eene luide en onbelemmerde Stemme, zelfs tot Hy den geest 00 Joan. 18. II.' (O Phil. 2. 8. 00'Ifaï. 9. <5. 00 — <53. 5- CO Joan. ti, 20. (/) . I0. ,3.  Lyöen van Jezus-Christus. 193 geest gaf. Deeze Wyn benévelde de Zinnen; maar, Jezus (a) in wien alle de fchatten der wisheid en kennisfe verbergen zyn, wilde met een gezond ver-. Hand en met eene bedaarde kennis.e derven Hy moest, aar, htt iruis hangende, nog veele hdlzaame voorzeggingen voor;brengen,en de zo-genaamde geven Woorden fpreeken Indien Hy van dien Zwymel-Drank gedronken hadde, zouden zyne Vyanden Hem gelasterd, en gezegd hebben, dat zyne redenen van een half dronken Menfch óónkwamen, wiens harsfenen door den Mirrhe-Wyn bedwelmd waren. Doordien dan de Heiland van deezen Drank Biet gedronken had, waren zy overtuigd, dat Hy, tot zynen laaciten fnik, (b) zvoorden van waarheid en van een gezond ver/land gefproken h.id Deeze Wyn, wederom , iirekte, om daardoor den Misdaad!geren te fterken, en moed tegen de pynen en den Dood te geeven. Jezus (cjde Leeuiv uit deStamme van Juda, had geene Menfchelyke hulp, noch onverfaa^t-maakmde Drank noodig. Hy was moedig als een Held, die den Dood op zyne Legerp'aatfè aantastte, en van wien de Propheet gezegd had: Qd) ó Dood! ik zal uw Dood zyn. Hy wilde niet, dac zyne Smercen verzacht, of verminderd, of Hem eenige Menfchelyke hulpe zoude toegebngr worden; maar Hy wilde die tot den Jaarfïen oogenblik zyns Lévens gevoelen, en, (ej door Gods genade, voor alle Menfchen den Dood fmaaken en verflinden. Eindelyk ; de Heere Jezus heefc deeze verfmaadheid, waar-mede men Hem Wyn mee Galle en Mirrhe gemengd te drinken gaf, willen ondergaan, opdat Hy voor ons, die, als (J) Zondaars, waardig waren den Droefem van den Béker in ae hand des Èee* Kol. 2. 3. C/;) Aft. 2(5. 25. CO Apoc. 5. 5. (di Ozé. 13. 14. CO Heb. 2. o. C/ J PfaL 74. 9. IV. DüEL. N  194 Tachtigste Meditatie op het Heeren te drinken, zoude verwerven, dat wy (V) uit den Vloed en Béker zyner wellustigheid mogen drinken, en overvloeijen van Gods Genade, verrrooftinge en eeuwige Vreugde. Onze lydende Heiland heefc de Wyn met Galle en Mirrhe gemengd wel willen proeven, maar niet willen drinken. Hy heeft deeze bewaard een beste zyner Kerke: wy, als Lédemaaten van Christus, moeten dien drinken, en voltrekken (b) hetgeene 'er ontbreekt aan de verdrukkingen van Christus, in ons Vleefch. Een ieder moet 'er een teug van drinken. Hetgeene de Heiland aan d'Apostelen Jakobus en Joannes eenmaal zeidde : (c) Gy zult Mynen Kelk drinken; is een Lot,'t welk ons mede befchooren is. De Een moet 'er eene grooeere-, de Ander eene kleinere teug uit drinken. Onze Jezus heeft de bittere Drank willen proeven, opdac Hy daardoor de bictere en wrange ceugen van kwellingen en tegenfpoeden, die ons in de Waereld ingefchonken worden, ter onzer Zaligheid zoude heiligen, en ons bereidwillig maaken om metjezus dien bitteren Drank te drinken , ter onzer (d) Tucbtinge en Verbéceringe , opdat dezelve ook dengeenen die 'er door gedefend zyn een volgenoegende Vrucht van Rechtvaardigheid geeven zal. Onze lydende Heiland heefc dan van den Wyn met Galle gemengd willen proeven, en in zynen Smaak willen lyden, om daardoor te voldoen voor de Zonden, door ons en onze eerfte Ouders, door den Smaak, begaan. De eerfte Zonde nam wel van het Gezichte haaren aanvang; want, (e) de Vrouw zag dat de Boom goed was om van te eeten, fchoon voor d'oogen, en genoeglyk van aanzien; maar wierd met de O) Pftl. 35- 9. CO Kol. i. 24. (0 Mat. 20. aa. (<0 Heb. 12 11. O) Gen. 3. 6.  Lyden van Jezus-Christus. 195 den Smaak voltrokken. De verleidende Couleur zette haar en haaren Man aan , om 'er van te eeten , waardoor zy, en wy, ongelukkig geworden zyn, en («) allen door hem gezondigd hebben. Om dan voor onze gulzigheid en dronkenlchappen te boeten , h'. tri onze lydende Jezus deeze bittere en galachtige Wyn geproefd. Dëeze Zonde vun Dronkenschap zier men ip onze dagen heerfchen, en in alle Staaten gemeen geworden. Helaas ! hoe heilloos is dat Kwaad, hoe zondig en fchadelyk zyn Ideszelfs Vruch'.en ! De affchuweiykheid deezerZonde, word: gekènc uit het verlies van. het beminneJyl.de Goed, waarvan een Dronk aart zich berooft. (&) Naar het beeld Gods is de Menfch gefchapen; nu, hec beeld van God,waardoor de Menfch boven alle andere Schepfelen uitmunt, beltoat in het gebruik van de Reden: hoe vervloeldyk is dan de Dronkenfchap niet, die der. Menfch berooft van Gods beeld en gelykenisfe, dermaate dat hy hem aan een Beest gelyk maakt! Op Deezen pasfen de woorden vanlfaïas: (c)Door all" htm Wyn-drinken, weeten Deezen niet wat zy doen; zy zyn door de Dronkenfchap dan V dwaaien geraakt; alle Tafels zyn vol uïtbraakfel en vuiligheid. De li Hierónimus zegt: (O) Een Dronkdart is een Menfch, die noch leevende, noch dood is. Voegt hier by, dat een Droiikaart in het grootfte gevaar is van verlooren te gaar. Iemand in andere Zonden gevallen zynde, ka., in lommige gevaarlyke omfhndigheden, door Gocs Genade, berouw over zyue Zonden hebben, en zich met God nog verzoenen: maar een Dronkaart is daartoe onbekwaam. Immers, wordt Hy, door het een of ander Geval, in zyne dronkenfchap van (jss Rom. 5. 12. CA r--n. i. 37. (O 1% 28. 7. 8. (O Hier. in Cap. 5. ad G-A.  \a6 Tachtigste Meditatie op het van het Léven plotfeiing beroofd , wat is 'er van D-ezen anders te denken, dan hetgeene Job zegt: (a) Zy brengen hunne dagen in weelden over; en op eenen oogenblik daalin zy ten Grave en ter Helle. Ach! of gy, en wy, Dezulken niet gekénd hadden, die in het midden hunner dronkenfehappen verfmoord zyn! Met één woord, de Dronkenfchap is het bederf van Ziele en Lichaam. Ziektens, ongezondheid, vroege Dood, armoede en gebrek, zyn de noodzaakelyke gevolgen van deeze Zonde; want, gelyk Sirach zegt: (b) Van veelEetens en drinkens koomt Ziekte; en hieruit volgt natuurlyk eene verkorring van het dierbaar Léven: immers, (c) door de gulzigheid is meenig Menfch aan zynen Dood gekomen : maar die maatig is, zal zyn Léven verlangen. Het gemeen fpreekwoord wordt zelfs al- te- wel bewaarheidt, hetwelk zegt: Meerder zyn 'er door overdaad geftorven, dan door het Zwaard. Wie heeft de booze gevolgen van dronkenfchap beter herchreven, dan Salomon? als hyzegt: (d) Voor wien is "er M^ee'i Voor wiens Vader is 'er Wee1? By wien Kyvagie'n ? Voor wien zyn 'er diepe Kuilen? Wie krygt 'er Wonden zonder oorzaak? By wien donkerheid der oogen ? Zyn V niet dengeenen die hun verhlyf by den Wyn houden, en hun werk maaken van de Békers te ligten? Hoe heeft de dagelykfche ondervinding ons ménigmaal de yzelyke gevolgen der dronkenfehappen doen zien! Waarvan-daan die grooefte armoede, waarin veelen vervallen , die deftige Burgers waren, en zouden gebleeven zyn, indien zy zich niet aan den Wyn,°of fterken Drank, overgegeeven hadden ? waardoor Salomon 's Spreuke bewaarheidt wordt: (e) Laat U niet 00 Job. ai. 13. CO Eccle. 37. 33. CO —— — 3-}. OO Prov. 23. 29. 30. CO — — ao. 21,  Lyden van Jezits-Christtjs. 197 niet vinden op deMaakyden der Zuipers; want, die op 't zuipen uit zyn, zullen te-niet-gaan. Dezulken gaan ook regelrecht tegen de Godlyke voorzienig, heid aan, die hen een middel verfchafc had, om Zich-zelven en hun Huisgezin eerlyk te onderhouden, en ryk te doen worden, maar die, door hunne dronkenfehappen, (1. 10. 4. (O Eccle. 19. 1. (O Prov. 31. 17, 00 25. ag. (O Apoc. 17. 5. N 3  198 Tachtigste Meditatie op het en Grouwelen der Aarde. De H. Vader Augustinus noemt (a) de Dronkenfchap de Moeder van alle Schelmflukken , een fchïpbreuk der Kuisheid. Bacchus en Vénus zyn meestal met eikanderen gepaard. Wanneer den Buik door den Drank verhit is, woidt hy ligte'yk tot oneerbaarheden ontlioken, zegt Hieröniftïus : Dit heeft gebleeken in (f) Noë, wien Gods H: Woord deeze loflyke getuigenisfe geeft, dat by een rechtvaardig en volmaakt Man was in zyn Geflacbte , en ma God wandelde, doch, éér" "al tov drom:erifchap vervallen,(c}was hy ontdekt geraakt, ^n van zynen Zoone Cham befpot; Waarop Hierónimut zinfpélende zeidde : Noë, om dror kanjchap van éérieUtire, ontdekt zyne Léden, welke hy zes - honderd Jaaren-lang door de foberheid gedekt bad,. Zoude wel de (d) rechtvaardige Loth, den Zwavel - Regen, welke over de Godlooze Stéden gevallen was ontkomen zynde, tot Bloedfchande met zyne twee Dochteren vervallen z>n, indien hy zich met door dronkenfchap hadde laaten verleider? Waarom Augustinus fchryft: De Dronkenfchap verleidt hem, dienSodoma niet verleid heeft: hy brandt door de vlammen der Vrouwen, welken de Zwavelvlam niet verbrand heeft. Daar zulke Helden door de Dronkenfchap overwonnen zyn geworden , wat moet ons zulks op onze hoede doen zyn ! Inzonderheid behoort dit plaats te hebben by de Vrouwelyke Kunne, welke de zorg voor de foberheid en kuisheid het meeste ter harte moet gaan. Want, vrat is 'er affchuwelyker dan eene dronkene Vrouw, die voor allerhande pylen blootftaat ? Niet zonder reden zegt Sirach: Cs j Eene Vrouw die eene Zuip fier is, O) Aug. ad Sacr. Virgines. CO Gen. 6. 9. (c) 9. aa. (Ó 2. Pet. 2. 7. Gen. 19. 32. Qe) Eccle. 26. 11.  Lyden van Jszüs-Christus. 199 is, is it'oorzaak van groote gramjchap : haare fchande en lélyk gedrag, kan niet bedekt blyven. Eercyds was het, op veele plaatfen, aan de Vrouwen verboden Wyn, en all' wac kondc dronken maaken, te gebruiken. De Romeinen honden den Mannen toe , hunne Vrouwen te doodigen, die zy b.^.'^^den Wyn gedronken te hebben. Anna, de Moeder van Samuël, noemde de drenkene Vrouwen (d) Dochters van BéliaL Wilde men alle d'ongemakken en onheilen die van dronkene Vrouwsperfbonen, zo naar Ziele als Lichaam, vóórdkomen .ophaalen, waar zoude men een begin, waar een einde vinden? Ik weet wel, dat (b~) de Kwaaddoenders verfchooningen vóórwenden, in de Zonden, Men vind 'er die zich verfchoonen met dit vóórwendfel: al drinke ik nog-zo-veel, ik drinke my niet dronken, en dus begaa ik geene Zonde. Maar, ik antwoord Denzulken: waar-van-daan koomt die fterkte, anders dan uit de kwaade gewoontens van drinken, die reeds een hebbelykheid in Zulken gevormd heeft, en die U daarom niet van Zonde verfchoont; want, gy ontfteekt zelfs den gloed die U verflindt; gy benadeelt uwe gezondheid, vernietigt uwen Lévensloop, en gadert Wateren, die LT eindelyk verfmooren en ten gronde brengen. Ten blyke, datZodanigen zich merklyk bezondigen ,fpreekt Gods Woord het Wee ! tegen hen uit; gelyk by den Propheet Ifaïas te zien is : (c) Wee ! U, (zegt God j die Helden zyt om Wyn te drinken, tn kloeke Mannen om fterke Dranken te mengen. Wat ons dan aangaat; laat ons met de dronkenfehappen geene gemeenfehap hebben, en de verm?.aninge van onzenlydendenjezusopvolgen:^)/^^ U (a) 1. Reg. I. 1(5. (b) Pfa!. 140. 4. CO Ifaï. 5« 2a (d) Luk. 11. 34; N 4  sco Tachtigste Meditatie of het ü dat uwe Harten niet bezwaard worden dnnr Bras/epën en Dronkenfcbappen. He fwdt öorlofd te eeten en te drinken, zich met dankLaS heid over Gods Gaaven te verheugen, (a)lerTui lende God onze Harten met Voedjel etxVrlhkbdt maar, wy mogen ons niet metGoc!sGaaven2™ ren en dezelve tot overdaad misbruiken dS*' kenfchap ,s eene onbt taamlyke ondeugd aan d" Cnrï tenen, d-.e met meer m de duifternisien van hetS dendom leeven, maar r» Kinderen zyndesLicb^ en van den Dag. Laat ons dan maatig\yn%Zht U, dat gy door uwe dronkenfehappen en Zonden «wen M,s niet, op nieuw, Wyn met Galle en S lt£rV'gd' mfchenkc; Want' wa"^ gy uwe zond.ge gewoontens involgt, wat doet syfnderT dan hem weder openiyk ten toon te ikllen en' Hem eenen Drank bereiden, die veel bitterer?c dan den Galle-Wyn oP Gölgotha. Laat het dan oZondaars ügenoegzyn, in den voorgaand^ yd den wille der Heidenen volbragt, en in ontucWshV den , wellusten en dronkenfehappen , brS Pn flernpen geleefd te hebben ; ma^wiit nu O ™ ^dhosbetdenWaereldfcbebegeerlykhede^ en maajtglyk en recbtvaardiglyk en GoZrucltl' lyk m deeze Waereld leeven Ons zo gedraaSef zullen wy onzen lydenden Jezus verkwikken oVt zal zyn aangenaamlle Drank zyn; waardoor wv aan zyne dterbaare verdienflen, door het Krufre? den Galle-Wyn verkregen , deelachtig zullen worden Koomt dan tot Jezus , en roept m I r j OQ Ik zal U eenBéker met Wyl ' d7e i ff\ ^ gemaakt is, en Most van n^bta^S^ geeven; te-weeten, het Jieflyk SaP en Nat vaVmyne Traaft Af- '4- l6. (b} T> Tes(;  Lyden van Jez os Christus. 201 Traanen van berouw en leedweezen, die (a) eens beflendige Boetvaardigheid ter Zaligheid werkt. Wanneer gv Jezus zodanigen Wyn aanbiedt, en gy intusfchen Honger en Dorst hebt naar de Rechtvaardigheid, zal Hy ook in dit Léven uwe dorftige Ziele verzadigen, en naa dit Léven, zult gy, om met David te eindigen : (b~) dronken worden van den overvloed Zyns Huis, en Hy zal U uit den Vloed Zyner Wellusten eeuwiglyk te drinken geeven. Amen. GEBED. Lydende Jezus \ Godlyke Minnaar onzer Zielen! Gy, die van alle Eeuwigheid naar de gelukzaligheid van 't rampzalig Menschdom dorstte, en om dee. zen Uwen Dorst te lesfen, thans op Uw Kruishout hangende, Zieltoogt: Gy, 6 eeuwige MenlchenVriend, wordt daar, ten fpot en hoon van deezen Uwen heeten Dorst, met Wyn en Galle gelaaL.' Opdat wy , met U , dip een eeuwige Opper-Priester zyt, in Uw Hemelryk de Vreugde-Wyn voor Keuwig zoude drinken, moest Gy eerst op Uw Gölgotha den Gal-Drank proeven. Omdat de eerfte Adam zich aan het verbooden Ooft vergaapt, en het geheele Menschdom door dien Beet vergald had, moest U, als Borg voor alle de Zonden van 't Menfchdom, deezen Gal-Béker aangeboden worden. Eene eeuwige dankzegging, ö lydende Ziele-Borg! kan aan deeze oneindige weldaad niet be antwoorden. Masr, helaas! In plaatfe van U hiervoor, naar eisch, onze dankbaarheid te bewyzen, maaken wy ons, in tegendeel, fchuldig aan die zelfde Schenddaaden waar-mede Uwe Beulen ö pynigen. Zo (O 2. Kor. 7. 10. (O Pfal. 35. p. N 5  202 Tachtigste Meditatie op het "Zo dikwerve wy Uwen Godlyken Naame ontè'eren; zo dik.verve wy onze Tongen toe achterklap fcherpen; zo dikwerve onze Tong de Tolk is van ons zondigen bedorven Hart; zo dikwerve wy ons in de Beeken der Overdaad, Gulzigheid en Dronkenfchap baaden; zo dikwerve wy de Teugen der Wellustigheid en Ontuchtigheid inzwelgen; wat doen wy anders, dan U , 6 lydende Jezus, zo dikmaals eenen nieuwen Gal - Béker bereiden en aanbieden ? Genadige Je» zus! Spaar ons , die U onze Schuld belyden, en ons hierover met fchaamte voor Uw Aanfchyn bedekken ! Laat die biltere Gal, die Gy geproefd, maar niet hebt willen drinken, in ons een' wanfmaak baaren van alle,Aardfche en Zondige geneuchtens! Zyn wy zo ongelukkig geweest van eenmaal van die Aardfche Galle geproefd te hebben: breng, door Uwe Genade, te-wege, dat wy voortaan dezelve nimmer willen drinken! Meng het bedriegelyk Zoet der Aarde met die Galle waar-mede Uwen Wyn vermengd was; en wy zullen een'wanfmaak hebben van alle Aardfche genoegelykheden Dan zullen wy, Maatig, Rechtvaardig en Godvruchtig in deeze Waereld geleefd hebbende, eindlyk, hier-namaals dronken gemaakt worden van den overvloed Uws Huis, en uit den Vloed Uwer Wellustigheden voor Eeuwig gedrenkt worden. Amen. EEN-    Lyden van Jezus-Christus. 203 EEN - EN - TACHTIGSTE MEDITATIE. Joan. 19. 18. Crucifixerunt eum etft*Zy hebben Hem gekruiscum eo alios duns ,%% figd en twee anderen hinc et hinc, mediums-* mei Hem , elk aan (ine autem Jefum. ^ zyde, en Jezus in bet midden. Eliphas fprak éénmaal tot Job : God (a) verijdelt de gedachten der Kwaadwilligen ; opdat hunne handen niet voleinden zouden hetgeene zy begonnen hadden: Hy vangt de IVyzen in hunne loosheid: en vernietigt Saanflagen der Boozen. Wanneer de Waereld - Wyzen op hunne wysheid teveel fteunen, en waanen hunne Zaaken verftandiglyk overlegd te hebben, dan fchept God dikwerve behaagen,om hunne voorneemens en overleggingen in rook te doen verdwynen. Hoe fchrander en wel bedacht Achitophèl's raad ook was , (&) wierd echter, door den wille des Heeren, zyne nuttige raad verijdeld. De fpreuk van Job is dan waarheid: (c) Hy brengt de Raadslieden tot een" gekken uit/lag, en de Rechters tot dwaasheid. Indien God ooit getoond heeft, dat Hy de Rechters verdwaast, heeft Hy zulks gedaan in de Gerechts - handelingen van Pilatus. De fchranderfte middelen door Hem gebruikt , om Jezus vry - te - krygen , liepen op niet uit. Meer dan ééns overtuigde Hy de Jooden van Je- 00 Job- 5* I2« '3* CO 2' Re8' '7' H- WJob' ri' *7  204 Een - en - tachtigste Meditatie op het Jezus onnozelhtid; allerhande fneedige Vonden en Middelen llelde hy te werk, om tot zyn vöoraee* men te komon; maar alles mislukte. Dan zocht hy zich van J. z:s te oatflaari, met Hem naar rierrj. des te zenden; dan Helde hv den Jooden vdór Jezus te laaten geesfeJen , en dan los-te-laaten: alles echter wederom vruchteloos; want de Jooden irnsoruikten zyn gezag, en fielden hen de Wet Pilatus nam toen list en Menfchlyke wysheid té baat. Het Passch - Feest, waarop de Stadhouder gewoon was hen eenen Gevangenen vry te-geeven dacht hem eene ontigenfpreeklyke gelegenheid té zyn, om jezus te verloófen. Hy had , ten dien tyde eenen vermaarden Oproermaaker en Moordenaar' Barabbas, in de gevangenkfe, denwelken Hy tegen Jezus ftelde, die hen niet als Goed hewcezen had : hy vraagde,wien van beiden zy wilden vry hebben; maar, tegen alle verwachtinge'eischten zy Barabbas vry, en wilden Jezus gekruisfigd hebben; zodat God hier wederom zynen raadflag befpottede. God wilde niet, dat zynen Zoone door zulk-een' loozen V«nd zyne vryheid zoude bekomen. Wat Pilatus dan ook doen mogte, hy kon doch niet anders uitrichten dan f>) hetgeene Gods Hand en Raad gefchikt had' te gefchieden. Eindelyk geen kans meer ziende, om Jezus te bevryden, heeft hy Hem ten Kruisdood veroordeeld; welk Vonnis op Kalvarië uitgevoerd is, alwaar zy Hem gekruisfigd bebben', en twee anderen met Hem, elk aan eene zyde, en Jezus in het midden. Koomt dan, Beminden! gy, die uwen lydenden Jezus van het begin zyns Lydens tot ru toe gevolgd hebt, volgt Hem nu ook op Gölgotha en befchouwt Hem aldaar gekruisfigd. Wanneer onze lydende Heiland, voor de laatfte- O) Aft. 4. 28.  Lyden van Jezus Christus. 205 ftemanle, naar Jerufalem, door Jén'cho, optrok, hield Hy zynen leerlingen vóór, dat Ily (a) den Overpriesteren en Schriftgeleerden geléverd zou. worden, die Hem ten Dood zouden verwyzen, en Hem léveren aan de Heidenen , om te befpotten, te geesfelen ,en te kruisfigen. Hetgeene00/e Heiland dar voorzegd had, zou nu voltrokken worden. Her. Kruis, waarvan wy ftraks nader zullen fp-eeken , was nq opgeregt. De Romeinen hadden de gewoonte van Dengeenen die zy kruisigden", moeder-naakt te ontkleeden , zonder eenig dekfel te Ja3ten voor die Deelen, die de natuurlyke Eerbaarheid gebiedt te bedekken. Zy trokken den Heiland zyne Kleederen uit; waardoor zyne Wonden op nieuws vergroot, en zyne fmertjyke Pynen verdubbeld wierden, omdat , ongetWjfFo'd, zyne Kleederen vastkleefden aan de Wondén, Hem door de Geesfeling veroorzaakt. Hier mogt Jezus, met David, weenende uitroepen: (£) Boven de finerten myner Wonden, hebben zy nog bygevoegd. Hier ftond dan onze Zaligmaaker Moeder-Naakt voor alle foerten van Menfchen, en Kunnen": welk-een onverdraaglyke hoon en fmaad voor den Heere der Heerlykheid, in wien (c) alle de volheid der Godheid lichaamlyk woont! Dit heilig en önbëfmët Lichaam, dit Werk van den H. Geest, het Lam zonder vlekken ftaat hier (V) ontbloot, gelyk iemand van 't jhzchl üefpuis ! Wanneer de Koning Haron den Afgezanten van David {e) de Kleedercn half had laaten affnyden tot aan V achterdeel, waar-over die Mannen z^er befebaamd. waren, wierd deeze hoon,door David, met eenen Moedigen Oorlog gewrooken; maar, hier ftond geen Afgezant , maar de Koning der Koningen zelv, niet OO Mat. ao. 18. i9. Qb) Pf.J. 68. 17. CO Kol. 2. 9. {_et) 2. Reg. 6. 20. {«) —•' 10. 4. 5.  2o<5 Een - en - Tachtigste Meditatie op het niet metafgefneedene Kleederen, maar geheel Naakt, zonder eenig dekfel , waar-over Hy ten hoogften befchaamd is geworden, en door den mond van David reeds geklaagd had, uitroepende: (d) Myn Aangezicht wierd met fchaamte bedekt. Ik weet wel , dat fommige Schryvers ftellen , dat een witte Doek, of Onderbroek, het Lichaam van Jezus gedeehelyk zoude bedekt hebben, gelyk de Schilders het in dier- voege afbeelden , waardoor zy d'Eerbaarheid te gemoed kwamen ; doch niet naar waarheid. De H. Vader (b) Augustinus heeft de Naaktheid van Christus vergeleeken met de Naaktheid van No'é , in zyne dronkenfchap. De Vader (V) Ambrózius vergelykt de Naaktheid van Jezus aan het Kruis, by de Naaktheid van Adam in den Staat van Onnozelheid. Zulks wordt ook nog bevestigt uit Arian, in Epict. lib. 4. cap. 36. Dat de Gekruisfigfen gantfch Naakt waren, blykt ook uit Artemid; lib 3 cap 58. Hy dan, die alle dingen bekleedt, ftond hier .Naakt, en van zyne Kleederen beroofd ! Hier-over mogen wy, met Ifaïas, uitroepen.: (d) De Maan zal fchaamrood worden, de Zon zal befchaamd /laan. Het Kruis, waar aan de Misdaadigen genageld wierden, beftond uit een eenvoudig, of t'zaumengevoegd Kruis Het eenvoudige beftond uit een enkele Paal of Hout, waaraan de Gekruisfigde genageld, of gebonden wierd. Het c'zaameogevoegdc beftond uit drieërlye foonen, als: Declisfata, Com< misfa, et Immisfa. Het eerfte is miaden-tióór-gefneeden, en koomt met onze X overeen, 't-welk ook Sf. Andries Kruis genaamt wordt, omdat men leest, dat hy aan zulk - een Kruis gemarteld is. Het (a) Pfal. 68. 8. (O Aug. Adverf. Farst. lib. 12. (O'Arabrof. iib. 10. in Luc. (d) Ifaï. 24. 23.  Lyden van Jesus-Christus. 207 Het tweede is,wanneer, op een ftaande Hout, een ander korter (Hour op het opperè'ind gezet worde, zonder dat 'er iets van-boven uitfteekr, mét onze Capitaale T overéénkomende, aan welk Kruis men drie hoeken ziet, en wordt het t zaamengevoegd Kruis genoemt. Het derde, het ingevoegde Kruis genoemd, is, wanneer, aan een fhancie Hout, een ander korter dwarshout omtrent het boveneind in gevoegd is, en men boven het dwarsfr.uk een hoofd of uitfteek ziet, waaraan men vier hoeken vindt. Het is zeker, dat onze Heiland aan het t'zzümenof ingevoegde Kruis genageld is geweest, maar niet wel te bepaalen, aan welk van beiden. Tertuliaan en Hierbnimus zyn voor het t'zaarnen-gezette Kruis. De H. Jufiinus, Irenéus, Damascénus en Auguftinus , zyn voor 't ingevoegde K.uis : hetwelk boven het dwarsftuk een weinig uitftak, waaraan de Titel is vast genageld geworden, en weik gevoelen het waarfchynlykfte is. De Geleerden twisten ook, of 'er aan het opfiaande Hout een midden-uitflek was,waarop de Gekruisfigden fchryëlings opgezet wierden, dan of 'er maar alleen onderaan eene klos, of voetbank was,waarop de Voeten genageld wierden. d'Oudfte Vaders, die van het Kruis gefchreeven hebben, melden van een uititek in het midden van het Kruis. Juftinus, Martelaar, de zichtbaare eindens van het Kruis by Hoornen ver»eleeken hebbende , zegt by : (ar) Hetgeene in *het midden ingevoegd is, is gelyk een Hoorn; datzëlvè fleekt ook uit: op betivelk de Gekruisfigden ryden gelyk op een Houten-Pao.ro: waardoor hy een <■ » ie üuli aan het Kruis te kennen geeft. De woorden van ireriéüs zyn duidelyk: {b) Het Kruis, (zegt, f» Tuft dial. cuin Tryplione parasr. gr. p. j8S. iè) 'Iren. lib. 2. Adveri". liét&. Cup. 42.  2o8 Een- en -tachtigste Meditatie op het hy) heeft vyf eindens en toppen, twee in de lengte, en twee in de breedte,en één in het midden, op welke hy rust, die met Nagelen vast - gehegt wordt. Tertuliaan noemt ook uitdruklyk de Paal in het midden , (a) den uit/lek van de Zitbank , Cum Ulo fedilis excesfu. Zulks word door Tertuliaan nog meerder bevestigd, \b) in zyn Boek tegen de Jooden en Mardon, alwaar hy zich gelyk Juftinus uitdrukt. (c) Gregórius Turonenlis, die in 't Jaar 573 leefde, over de drie-honderd Ja.tren laater dan Tertuliaan heeft gemeld dat 'er een Klos of Voetbankje was, waarop de Gekruiifigde ftond , en zyne Voeten op genageld wierden: welke Schryver federt van veele Geleerden gevolgd is. Doch, dewyl Gregbr. Turon. nooit geene Kruisfiging noch Kruisfen gezien had, dewylConftantinus de Groote niet in het begin, gelyk Sommigen willen, maar op het einde van zyne Regeeringe, uit eerbied voor het Kruia van Christus, (d) de Kruis-Straffe, die by de Romeinen in gebruik was, door eeneWet verboden beeft, gelykNicéphorus meldt, en de zelfde Gregórius meer dan twee - honderd Jaaren naa Cor.ftantinus in de Waereld is gekomen en 'er ook niemand vóór zynen Tyd van eene Klos, of Voatbanke aan hetKruis meldinge heeft gedaan, zo is het natuurlyker Irenéus , Justinas, en Tertuliaan wegens het maakf-j van het Kruis te gelooven . dai; Gregónus furon. Ün.ier de Navolgers van Gregórius Turon: zyn 'er die opwerp n, dat men veele Beeldtenisfen van het Kruis, ofgelchüdert, of wel gebeeldhouwd vinai, die ahe met eene Voet-, bank vertoont worden. Hierop kan men Hechts ant- (d) Tert. lib. I. ad Natlon. Cap. '5 (£) Tertul. Adverf. JudKof. Cap. 10. et "Vd^f. Mercion lib. 3. Cap. 18. Cc) Greg. Turon. de gior. Mart. Cap. 6. (rf; Niceph. iib. '7. Cap. 46.  Lyden van Jesus-Christus, 209 antwoorden , gelyk ook waar is, dat alle die afbeeldfels vry jonger zyn dan de dagen van Gregórius, en zulks niets bewyst. Deeze Schilders en Beeldhouwers, hebbea alleen he: denkbeeld van Gregórius gevolgd. Het Hout, tot het Kruis van Jezus gebruikt, is, gelyk (i. patr. tom. 5. JV. Deel. O  2IO EEN - EN- TACHTIGSTE MEDITATIE OP HET hopen , klimmen, fpringen, gebeurt, opgeligt voorden op het Kruis, die by Plautus ,en Anderen te vinden zyn. Wanneer zy dan met onzen Heiland op Kalvarië gekomen waren, hebben zy het Kruis eerst in d'Aarde vast-gemaakt, Hem naakt op den middenften uitftek gezet, en zyne Handen en Voeten, naar de breette en lengte van het Kruis, geweldig uitgerekt; dus onze Jezus, door David's Mond , uitriep: Ca) Zy hebben alle myne Beenderen geteld De A rmen en Voeten wierden , naar bet gebruik der Romeintn , mes Touwen eerst vast-gebonden. Sphoon nu Christus deeze binding met Touwen niet noedig had, dewyl Hy gewillig heeft geleeden, (b) zynde onderdaanig geworden tot den Dood, ja tot den Dood des Kruisjes toe, is het évenwei waarfchynlyk, dat zy met Hem, als met andereMisdaadigers gehandeld zullen hebben. Deeze binding fcheen noodig te zyn, omdat men fomtyds boo&aartdigeen tegenftreevende Misdaadigers konde ontmoeten , die, of hunne Handen, door de Pynen, hertrokken, of los-gerukt zouden hebben. Wanneer nu de Armen en Voeten gebonden waren, fioegen zy groote Spykers door de Handpalmen en Voeten , en dus is Jezus met vier, en niet met drie Nagelen aan het Kruis gehegt, gelyk men gewoonlyk in de afbeeldingen ziet. Dat d'Ouden vier Nagelen gebruikten, blykt by Plautus, daar hy zegt: (c)Ik zal hem een Talènt geeven , die het eerst op het Kruis zal geloopen zyn, maar, op vóórwaarde, dat tweemaal zyne Koeten, en tweemaal zyne Handen, worden vast-gehegt. De Voeten dan van onzen Heiland zyn niet met éénen Nagel, maar met twee, aan 00 Pfal. ai. 18. (bj Philip, a. 8. CO Plaut. Moflel. Aft. a.  Lyd^n van Jezus-Christus, air aan het Hout vast-gehegt geweest, geiyk wy ook uit Joannes konnen opmaaken, daar hy zegt: Qa) Dat de Krygs-Knechten de Beenen braken , van die met Jezus gekruisfigd waren; welke wreedheid zy ook aan de Beenen van Jezus voorneemens waren te pleegen. Indien nu de Beenen van Jezus o?er eikanderen genageld waren geweest, hadden zy Hechts alleen het bovenfte Been, en niet het onder ft e konnen breeken, Daar nu de Krygs-Knechten beide de Beenen van elk der Moordenaars gebroken hadden, blykr hier uit, dat elk Been met een byzondere IMagel vast-gehegt was. Deeze Kruhfiging was de verfchriklyklte, fchandlykfte en allerfmertlyklte Dood. Buiten-gemeenfchandlyk was deeze Dood, omdat niemand anders daar-mede geltraft wierd dan Slaven \ Oproermaakers, Moordenaars , fnoode Booswichten , en alle Pesten van bet Menschdom. Deszetfs fmerten waren de onbedenkelyklie en onuitdrukkelykfte ; des de Romeinen de Kruis-Straffe, de uiterjie, de hoogfley de wreedft-e , de afl'chuwlykfle Straffe noemden. Het is bekend , dat de Handen en Voeten met Aderen en Zenuwen doorvlochten zyn, welken, gewond zynde, de allergevoelykfte pyn en fmerte verwekken: blyvende, intusfchen , deGekruifigden, indien zy niet van de Honden of'Vleesch-eetende Dieren verfchéurd wierden, gelyk d'Aiöudheid leert, fomwylen drie-, vier-, en meer Dagen in verfchriklyke Kramp-en Zénuw-trekkingen leeven. Dewyl nu het Hart en de édele Deelen niet plotslings getroffen wierden, was bet een lan:^zaame Dood, en wanneer men Denzulken genade wilde bevvyzen, pleeg men, of hunne Beenen te breeken, of met Kook hen te verflikken, of met een Spies of Zwaard te doorfteeken. Op O) Joan. 19. 32. O 2  212 EEN-EN-TACHTIGSTE MEDITATIE OP HET Op zulk - eene deerniswaardige wyze is onze dierbaarfte Heiland gekruisfigd, en van zyneKruisligers op den uitftek, om zo te fpreeken, als op een Houten Paard gezet, (a) dEcniggebooren Zoon, die in den Schoot dei Vader's is, wordt hier gelyk den verachtflenSlaave gehandelt. Hoe-weinig past het (b) den Allerboogften en Almagtigen Schepper, den Magtigenen AlleröntzacblykftenKoning,die in den Hémel op zynen Throone gezeten is, op zulk-een HoutenPaard te zitten? Hy, die (V.)genaamt wordt de Getrouwe en de Waarachtige, en eer tyds op een wit Paardverfcheen, hoe zit Deeze hier , gelyk een befpottelyk Voorwerp, op den uitltek van het Kruis! 6 Schriklyk Schouwfpèl! De Heere der Heeren zit hier gelyk den grootften Boosdoender. Die wonderdaadige Handen, die (d) de Hemelen, het Aardryk, den Aardbodem en aW wat 'er op is, gegrondvest hebben; ja, die (e) Handen, die deeze Beulen gemaakt, en heu geheel rondom gefatfoeneerd heb' ben, zyn hier door hen aan het Kruis vast-genageld. Die Voeten, welken (f) huppelende op de Bergen van Israël waren, fpringende over de Heuvelen , om den Vréde aan-te-brengen, worden hier op den Berg Gölgotha wreedelyk,als van een' Oproermaaker, vast-geklonken. Door deeze handelwys met den Heere Jezus, hebben zy de Godfpraak van David vervuld: (g)Z_y hebben myne Handen en myne Voeten doorgraafd. Doch, alsof deeze Smert nog niet genoeg ware, voegen zy 'er nog eene onverdraaglyke Smaad by; want, (zegt Joannes): Zy kruisfigden twee Anderen ma Hem, elk aan eene zyde, en Jezus in het midden. Dee- (70 Joan. i. i8. (O Eccle. i. 8. (O Apoc. 19. 11. 1'fal 88- la. (O Job. 10. 8. (ƒ) Cant. 2. 8. (g) PfaJ. 21. 17.  Lyden van Jesus-Christus. 313 Deeze twee , door Joannes niet aangetékend, worden van (V) Matthéus en (b) Markus Moordenaars geheeten. Wy kunnen uit d'Evangélien enuk Flavius Jofépbus opmaaken , dat 'er in die Dagen, in het Joodfche Land, zich veele Struikrovers en Moordenaars ophielden. Onze Heiland meldt daarvan in eene gelykenisfe, yan (V) een" Mensch, die, op den Weg van fèricho, in de handen der Moor denaar en verviel. Buiten deeze twee Moordenaars, die met Jezus gekruisfigd wierden, was 'er ook een (d) Barabbas. die een Moordenaar was, gevangen, en die, tegen Jezus gefteld zynde, van de Jooden hooger gefchat, en los-gelaaten wierd. De gierigheid der Stadhouderen was ook oorzaak dat dit Schuim zodanig verménigvuldigde.Joféphus verhaalt van Florus, dat die eenen iegelyk toeliet te rooven, opdat by een gedeelte van den Buit zoude krygen, Tusfchen tweeMoordenaaren, Pesten van het Menschdom , wierd Jezus dan gekruisfigd! De Reden van deeze handelwyze is niet moeijelyk te gisfchen. Zy zochten daardoor den goeden Naam van Jezus by alle de Waereld zwart te maaken. Den glans Zyner onnozelheid, waarvan Pilatus meer dan ééns getuigd had, meenden zy, door het gezelfchap van deeze Mede-gekruisfigden, te verdonkeren. Zy wilden de Vreemdelingen , die onzen Jezus niet kenden, doen befluiten , dat Hy , om de gelyke Straffe, mede een Moordenaar moest zyn. En, of dit nog te genadig ware , zy plaatften Hem in het midden , als ware Hy het Hoofd en een Kapitein der Moordenaaren. Hy, (V) die bet Hoofd van alle Prinsdommen en Magten is, en van alle Engelen, moest hier ten toon gefield worden , gelyk een' Prins der KwaadCO Mat. 27. 38. (*) Mark. 15. 29. CO Luk. 10. 30. 00 Joan. 18. 40. CO Kol. 2. 10; O 3 v 1  214 Een-en-tachtigste Meditatie op het Kwaaddoenderen. ö ! Uiterst toppunt van verfmaadheid! Hy, f» die in het midden op de Cherubinen ztr., en wien (b) alle Engelen Gods aanbidden ,■ hangt hier in het midden van twee Moordenaaren; (c) de Heilige en Rechtvaardige, in het midden der Ongerechtigheid ; (d) de Geever des Lévens , in 't midden der Doodllaagers; de Hoeder der Menfchen, onder 12« (g) 1. Tim. 2. 5. (O Kol. 1. 20. O 4  2l6 FEN-EN-TACHTIGSTE MEDITATIE OP HET is, verzoend en bevredigd. Hierdoor wierd ook Zytr Kechters-Ampt afgebeeld; want, door deeze plaatfing in het midden, werd zyn Kruis een Rechterftoel van Barmhartigheid en Rechtvaardigheid • van Barmhartigheid voor den bekeerden , en van Rechtvaardigheid voor den verharden Moordenaar. Hy is gekruisfigd tusfchen twee Moordenaars,(zegt de H. Léor) (a) opdat in de gedaante vanbet Kruis zelf ae oorzaak aangetoond werde, welke onderfcheidinge van alle Menfchen in zyn Oordeel zal gemaakt worden , wanneer {*) Hy de Scbaapen aan Zyne Rechterband cn de Bokken aan de Slinkerhand 'zal ftellen; zodat hier de bekeerde Moordenaar,één uit de Schaapen, een zinnebeeld der Uitverko'orenen, cn de Armere, één uit de Bokken, een zinnebeeld' der Verdoemden was. De (c) H. Vader Augustinus heeft daarom ook gezegd : Hei. Kruis van Cbrtsfus, dat m het midden was, is geene Straffe maar een Rechterfioel. Dewyl onze Heiland rusichen twee Moordenaars gekruisfigd is, wierd daardoor de Voorzegginge van den Propheet vervuld : (<0 Hy is met ae Kwaaddoenders gerekend. Een weinig tyds vóór zynen uitgang naar den Olyfberg zeidde de Heiland aan zyne Leerlingen,ter bekrachnnge deezer Godfpraak: (e) Want, Ik zeg U, dat hetgeene 'er gefchreeven is , nog in My volbragt moet worden : Hy is met de Booswichten gerekend De Chaldeeuwfche Uitbreider, die nog op heden in de Joodfche Synagogen geleczen wordt, fchoon hy deezen ïext op doverwinningen van den Heiland toepast, heeft echter ook dezelve van den Mesfias verftaan. Hy moest tusfchen twee Moordenaars han- r>) Leo. Serm. de pasf. 4. pag. i22. (/,) Mat. 25. 33. <0 Aug. Serm, -;85. Num. 2. (d) Ifai. 53. 11, (e) Luk. 22. 37.  Lyden van Jezus-Christus. 217 hangen ; want, ware Hy tusfchen twee van zyne Apostelen gekruisfigd ,dan zou de Waereld ligtelyk ge- J dacht hebben, dat zy Médehelpers waren in 't Werk der VerlosGnge;maar,nu zag men klaar, dat Christus (a) de IVynperfe alléén getreeden had, en 'er niemand van ae Volken met Hem was. Hy, die ons, Misdaadigen enDoodfchuldigen, vry zou maa. ken, Hy moest voor ons als (£) Zondig, en gelyk een' Misdaadigen gehandeld worden. Maar, waarom heeft onze lydende Jezus, uit eene ménigte foorten van Dood-Straffen, juist den Kruisdood verkozen ? De Zoone Gods heeft daartoe verfcheidene rédenen gehad. Eerftelyk, wilde Hy den Kruis-Dood ondergaan , omdat die Dood van God den Vader in d'Eeuwige Raad befloten was; en, dewyl deeze Dood de fchandelykfle en allerfmeitelykfte was, bleek Gods yver en haat tegen de Zonden daardoor te klaarer , en diende (c) ter j betooninge zyner Rechtvaardigheid; want, Hy zou ons Zondaaren niet gefpaard hebben , indien Hy niet ! door bet Bloed van zynen Eénig- geboorenen Zoone verzoend was geworden. Ten tweeden , omdat deeze Kruis-Dood ge in de Woeflyne verheven heeft, alzo moet de Zoone des Menfchen verbéven worden aan het Kruis, opdat aW die in Hem gelooft niet verlooren gaa, maar het Eeuwig Léven hebbe. Deeze Slang heefc, naar alle waarfchynlykheid, aan eene Stange gehangen , gelyk het wee'zen van de zaake zulks médebrengt. Sommigen willen, dat de Slange aan de Stange vast-genageld is geweest, en indien zulks waarheid is, heeft onze Heiland, aan zyn Kruis genageld , dit afbeeldfel duidelyk vervuld. Tot een ander Vóórbeeld hiervan, ftrekte een' op^ehangenen Israëliet, van welken de Wet zegt: (b)Hy is van God gevloekt, die aan het Hout hangt; niec dat hy Eeuwig vervloekt was, want, hy konde zich bekeeren, en Zalig worden , gelyk in den Moordenaar blykt. De réden , waaróm een Gehangenen meerder een Vloek was dan een ander Misdaadige, is by God, den hoogflen Wetgeever-ailéén, recht bekènd;doch, de vervullingen het Kruis van Christus , heeft ons in deezen opzichte Licht gegeeven; naamlyk: de Heere God wist wel, dat zyn beminde Zoone door zyneVyanden aan het Kruis genageld zou worden, en dat de Vloek der Wet zo-lang duuren zou, totdat de onnozele en rechtvaardige Jezus dergelyken Dood en Vloek zou ondergaan , en , door zyne gehoorzaamheid (c~) tot den Dood, ja tot den Dood des Kruisfes, den Zégen zou verwerven en aanbrengen. Hierop heeft d'Aposte] Paulus gezinfpeeld, als hy zegt: (d) Christus heeft ons verlost van den Vloek der Wet, zynde voor ons een Vloek geworden, want, daar is gefchreeven : gevloekt is Hy, zo wie aan bet Hout hangt. Op ge- C<0 Jonn. 3. 14. O) Deut. 21. 23. CO l'bii. 2. g. C'0 Gal. 3. 13.  220 Een-en.-tachtigste Meditatie op het lyke wyze dan, is onzen Jydenden Jezus met onze Zor.len en Ongerechtigheden belaaden., gelyk den f re ïflfon Zondaar gekrubfigd, en een Vloek gewor. den, waarvan d'opgehangeue Israëliet, in 't Oud Verbond , een Vóórbecld is geweest. Meer andere Vóórbeelden zyn 'er by de H. Oud-Vaders, welken wy, kortheids-halve, voorby-gaan. Daarenboven was *er geene foort van Dood bekwaamer, om de voorzeggingen te vervullen, dan de Kruis-Dood. Immers, Hy zou all' zyn Bloed vergieten , en zy mogten (a) geen Been van Hem breeken: ook moest zyne vry willigheid, die Hy in het geheel beloop zyns Lévens getoond had , gelyk overal in d'Evangélien blykt, ook in den Dood blyken. Hy moest voltrekken hetgeene Hy gezegd had : (b) Niemand neemt my het Léven af; maar ik leg het van-zelven, met eene volle willekeurigheid , af. Ik heb magt om het Léven af- te- leggen, en ik heb magt om het weder aan-te-neemen. By eene andere foort van Dood,dan deKruisfiging, zoude zyne volle vry willige Offerande niet volkomen gebleeken zyn. Men zou wel gezien hebben dat Hy vrywillig, volgens de Godfpraak van Ifaïas, (O opgeofferd is, omdat Hy het gewild beeft; maar, indien zyne Wonden doodelyk waren geweest; indien Hy oekeeld \vare geworden, gelyk d'Offer-Dieren in den Tempel; iridien zyHem gefteenigd hadden,gelykStéphanus, of, gelyk als Jacóbus , onthoofd, indien Hy geworgd, of zyn Hart, met een Speere,gelyk naa zynen Dood gefchied is, ware doorftooken; hoé zouden wy in deeze Gevallen hebben konnen weeten datHy door zyne eigene verkiezingeen Magt, en op het oogenblik waaróp Hy wilde, den Dood hadde ondergaan. De Kruisfiging, echter, verwekte wel in 00 Joan. ip. 36. (O -wt-» 10. 18. (O Ifaï. 53. 7.  Lyden van Jezus-Christus. 2ar in Handen en Voeten de gevoeligfle en onöphoudelykfte Pynen; maar, het Hart, de Zétel des Lévens, en deszelfs naby- zynde Deelen , wierden niet gewondt. De doornagelde Handen en Voeten zyn verre van het Hoofd en de Harsfenen af, en dus wierd de werkplaats van het Verlfand, Réden en Zinnen , niet gekwetst; gevolglyk behield de Heiland zyne volle vryheid, gelyk gebleeken is uit alle de Woorden, die Hy aan 't Kruis fprak. Zyne vryen gewilligheid bleek nog meerder, toen Hy vooc zyn laatfte Gebed (a~) met luider Stemme roepende was; welk géroep gelyk een Veldkreet of Sein was, om den Dood tot zyn Sterven te wenken. Zyn hévig en krachtig geroep was, daarenboven, een bewys, dat Hy niet ftierf door gebrek van Kracht: maar door eene vuurigheid van zynen Wille. Met één woord, zyne Ziele wierd Hem niet afgefcheurd, maar Qb) Hy beeft vrywillig, zyne Ziele ten Dood geléverd. Geen andere Dood dan, als die van hetKruis, konde alle deeze dingen zo t'zaarnen veréenigd hebben. Gelyk Jezus - Christus ftierf, om te volbrengen hetgeene de Propheeten voorzegd hadden; en Hy eene volkomene kennisfe had van de Godfpraakcn en iedere omftancigbeid va \ zynen Dood wist, die by hen voorzegd was, alzo pastte bet Hem dan ook zorge te draaien dat alle voorzeggingen, op hunne orde en tyd, elkandere opvolgden. Hy moest zodanige évenrédigheid ftellen, tusfchen de eerfte, en de laatfte oogenblikkeu val zyn Léven, dat de Prophenën voleindigd waren, en Hy niet ftierve vóórdat de Prophetiër» , en de Vóórbeelden enFiguuren van 'tOude Verbond,met Hem tegelyk den Geest gaven. ByeeneandereDoodStraffe zoude Hy niet met zulk-eene Majeftéit, waar- OO Luk. 23. 46. (b) Ifaï, 53. 12*  222 EEN-EN-TACHTIGSTE MEDITATIE OP HET digheid. en gerustheid van Geest, alle de voorzegde uitkomften hebben konnen bevestigen. Van zyn Kruis , als van zynen Throon, kon Hy, met aandacht , befchouwen en bemerken d'allerverste Eeuwen van de Waereld, uitweidende dóór alle omwentelingen van den Tyd : van die plaatfe kon Hy alles befchikken, wat tot zyne Overvvirininge over Zonde, Dood, Duivelen Helle, dienen zoude. Nadert dan, Geloovigen ! en aanfchouwt uwen Borg en Middelaar, hangende hier aan 't Kruis! Laat de Berg Gölgotha, fchoon eene fchandeJyke plaats, waarvan ieder een' affchrik heefc, U niet verbaazen, noch deszelfs Doods-Beenderen U doen aarzelen. Schoon f» de gekruisfigde Christus den Jooden een Struikel/leen, en den Grieken, of Heidenen , eene Dwaasheid is, is Hy echter (o)dsn geroepenen Joodenen Grieken, dat is, ons, Gods Kracht en fVysbeid. Deeze Berg is voor de waare Geloovigen niet meer affchuuwlyk , daar worden wy van Gods Liefde-Vuur beflraalt. óGólt-otha! óWonder-Berg! Op Sinaï zyn 'er veele Wonderen , maar op Gölgotha nog oneindig-meerdere gefchied. Op Sinaï heeft God, op eene onczachlyke wyze, zyne Wet gegeeven, dtrmaate, dat zy allen (c) met fcbrik en /chroom bevangen waren ; maar , op Gölgotha heeft de Zoone van God, zelv', de Wet vervuld. Op Sinaï wierd den Overtreederen der Wet de Verdoemenis en Vloek gedreigd ; onder welken Vloek wy-allen lagen; maar, op Gölgotha heeft (d) Christus ons verlost van den Vloek der Wet, zynde voor ons een Vloek geworden; opdat de Zégeningen van Abraham over de Heidenen zoude nederdaalen. Niemand mogt den Berg Sinaï nade. ren O) i. Kor. i. 22> 24- (O Exod. 10. 18. CO Gal. 3. 13.  Lyden van Jezus Christus. 223 ren, noch aanroeren, of hy moest {terven; maar, die in Geloove Gölgotha naderen, (V) vinden aldaar het Léven en de Zaligheid in den Heere Jezus De Berg Sinaï rookte: 'er ging een geftaadige Rook op, gelyk uit eenen Vuurigen Oven, terwyl de Wet gegeeven wierd, die den Dood dreigde; maar, op Gölgotha worden dengeenen , die (b) dood zyn door Zonden en Misdaaden, door het rookend Bloed van dengekruisfigden Christus, wederleevendiggemaakt. Op Sinaï reegende het niet dan Vuur-Scraalen; maar op Gölgotha vloeide een Bloedige Stroom , om Gods Toorn-Vnur uit-ce-blusfchen , en om ons van (e) alle Bloedroode Zonden te zuiveren. Op Sinaï woonde God in hec Donkere , zodat men Hem niet aanfchouwen konde; maar, op Gölgotha hangt Hy naakt en bloot. WacTroost vóór ons, en voor allen die Hem vinden willen! Wy mogen onze Oogen flechts om - hoogheffen naar het Kruis, om Hem te aanlchouwen: daaróm is My van d'Aarde op den Berg verheven, opdat wy Hem van-verre en van- naby zouden konnen befchouwen; waaróp de voorzegginge van ïfaïas kan toegepast worden: (d\ De Heere heeft zynen heiligen Arm bereid, of oncbloot, voor d'Oogen aller Heidenen, en alle (Tuiterfe Paaien der Aarde zullen de Zaligheid onzes Gods zien. Van alle kanten kunnen en moeten wy tot Hem naderen, alle Oogen mogen op Hem zien, onze begeertens zich tot Hem uuftrekken; want, Christus de gekruisfigde is (O God onze Heiland, de Hoop van alle d'uiteinden der Aards, en van die verre in de Zee zyn. Aan het Hout had d'eerfte Adam de Zonde begaan , en het Menfchelyk Gellachte den Doodlteek ge- (//") Prov. 8, 35. (b) Eph. 2. i. CO r- JoaD. i. 1. CO Ifaï. 52. ie. CO 64. 6.  224 Een - en - tachtigste Meditatie op het gegeeven; aan het Hout heeft onze Heiland, de tweede Adam, aan hetzelven het Léven herfchonken : Hy wilde de Zonden, aan het Hout begaan, ook aan het Hout verzoenen. Hemel en Aarde God en de Menlch, waren door de Zonden van elk! anderen gefcheiden ; en daarom moest onze VredeBorg tusfchen Hémel en Aarde worden opgeheven, als ware Hy geene van beide waardig, opdat Hy ons, (V) door het Kruis, met God mogte verzoenen, de Vyandfchappen in Zich-zelven doodende. Wy waren, door de Zonde, beroofd van het Kleed der oorfpronglyke Rechtvaardigheid, naakten ontbloot van alle Heerlykheid; daarom is Jezus ook Naakt aan het Kruis genageld, opdat Hy ons f>) met de Kleederen der Zaligheid hekleed'en, cn het Gewaad der Rechtvaardigheid omhangen zoude. Met onze Handen hadden wy fchriklyk gezondigd; want (O het Werk der Boosheid was in onze Handen; daarom wierd Jezus in zyne Handen doorwond. Onze (d) Voeten hadden den breeden Weg bewandeld, en tot het Kwaade geloopen; deeze Boosheid heeft Jezus in Voeten en Handen moeten boeten. Wy waren verdorven; en geheel by God veroordeeld: (e) Van de Zooien der Voeten tot de Kruine des Hoofds, was 'er geene gezondheid in ons; daaröm was 'er aan Jezus gamfche Lichaam niets geheels: Hy leedt d'allerzwaarfte en pynlykfteStraffe, om ons te geneezen, erf van d'Eeuwige Pynen der Helle te verlosfen. Uit all' dit fmertelyke, dat onze lydende Jezus geleeden heeft, kunnen wy opmaaken , welk-eene gruwelyke en fchrikkelyke Zaak de Zonde is, aangezien God, opdat aan zyne Rechtvaardigheid zou- Ca) Eph. 'a. 16. (O Ifaï. 61. 10. (V) — 59. (5. 00 — 59- 7- CO — l. 6.  Lvden van Jezus-Christus. 225 zoude voldaan worden, {a) ook zynen eigenen Zoone niet gefpaard heeft. Als wy dar met ernst overdenken, hoe behooren wy dan niet de Zonden op het hoogfte te verfoeijen, dewyl die de Roeden, de Doornen bereid,en de Nagels ge'fmeed hebben die onzen lydenden Jezua gewond, en aan het Kruis gehegt hebben! Wat. berouw» wat droefheid over onze Zonden, kan groot genoeg zyn, daar zy den Heiland zo groote droefheid hebben aangedaan? dermaate, dat Hy uitriep : (b) Myne Ziel is bedroefd tot der Dood toe. Voorwaar! al bragten wy geheel ons Léven in Rouw-Traanen dóór, die zoude nog niec genoeg zyn , om onze Zonden te betreurenja , al fronten wy bloedige Traanen , en weenden onze Oogen uit, wy zouden nog niet genoeg doen voor de gruuwzaamheid onzer Zonden. Billyk behoorden wy zo bitterlyk onze Zonden te beweenen, als wy, welëer, in dezel ven vermaak genomen hebben. Van den waaren Bekeering heefc Z^charias voorzegd : (O Zy zullen op My zien, welken zy doorfloken hebben; zy zullen over Hem al kermende weenen, gelyk over eenen Eénigen Zoone; zy zullen zo rouwig over Hem zyn, gelyk men pleeg over den Dood van den Eerstgeboorenen Zoone rouwig te zyn. Onderftèlt eens, dat een Vader zyn Eéniggebooren Kind, onvoorziens, mee het een of anGerInfr.rument,doodlyk gewond hadde, en hy zyn Kind voor zyne Oogen zag dood - bloeden ;hoe zoude zulk-een Vader te moede zyn?Zou hy niet ontroostlyk:zyn? Zou hy het doodlykInllrument niec, voorÉ- u /ig, van-zich verwerper en vloeken? Ach! Beminden, dtt is de Staat van onze Zonden. Met onze eigens Hand hebben wy Gods lieven Zoone dooritoken. Eeuwig moeCO Rom. 8. 33. (O Mar. 26. 35. (c) Zach. ra. 10. IV. Deel. P  2 26 Een- en - Tachtigste Meditatie op het moeten wy dan de Zonden haaten,die onzen lieven Heere gewond en gedoodigd hebben. Wy zyn dikwils mee Haat aangedaan, tegen de Hoofden der Jooden, en tegen deKruisiïgers van Christus;maar, wy behooren vcel-meerder onze eigene Zonden te haaten; want, ah" het Lyden en de Smerten,die de Jooden Jezus aangedaan hebben, hebben zy om uwe-, myne-, en ons-aller Zonden ter uitvoer gebragt! Wy, ja wy zyn handdaadig en hartfchuldig aan al)' het Lyden dat zy den Heere Jezus aangedaan hebben, ^yn zy daarom haatlyk in onze Oogen, dan moete» wy onze Zonden nog veel-meerder haaten, die hen zulks hebben doen uitvoeren. ^M\ar^ h"geene n°S heklaaglyker is, is dat ons Wan-bedryf, in allen Deelen, gruwelyker is dan dat der Jooden. Immers, zy wisten niet wat zy deeden: (a) Want,hadden zy Hem gekénd, zy zouden nooit den Heere der Heerlykheid gekruisfigd hebben. Zy vervolgden en kruisfigden, Dien zy meenden eenGodlasteraar te zyn; maar, wy Christenen, mishandelen Dengeenen Dien wy gelooven de Zoone Gods te zyn, en Dien (h) wy, béter dan de Samaritaanen, weeten dat Hy waarlyk de Zaligmaaker der Waereld is. Wat gruwelyker verfmaadinge konnen wy dan onzen lydenden Jezus aandoen, dan dat wy (c) den Zaligmaaker , welke is Christus de Heere, die om onze Zonden alle Smerten geleeden heeft door onze Zonden wederom kruisfigen en befpotten? Ja, dat fchriklyk is, die, omdat Jezus zoveel voor de Zonden geleeden, en voor Allen voldaan en betaald heeft, daarom te ftouter in hunne Zonden voongaan, terwyl zy echter niet twyffelen, ofzy zullen Zalig worden, ó Gruwel! 6 Helfche Ge- dach- 00 i. Kor. a. 8. (O Joan. 4. 42. (0 Luk. a. ii.  Lyden van Jezus-Christus, z?? dachten! Laat zulk-eene Gedachten nimmer by U ingang vinden, dat Christus zyn dierbaarBloed vergoten zoude hebben, om vryheid re verwerven van te mogen Zondigen. Wat kan 'er gruwelyker bedacht worden, dan dat (a) de Zoone Gods, die daartoe verfcheenen is, opdat Hy de (Verken des Duivels, en de Banden der Zonden , zoude te nkt doen , een Werktuig zy geweest, om de Werken des Duivels te ftyven, en de ttrikkén der Zonden nog vaster te maaken? Zyt verzekerd, dat die zó denken, geenerly Deel aan de Verdienden van Jezus-Christus hebben. Het is wel eene ftandvaste waarheid, dat (b) Cristus voor ons, toen wy nog Zondaars en Vyanden waren , geftorven is; maar, niemand kan daadelyk van Zyne Verdienften deelachtig worden, dan die (c) bet Geloof heeft, hetwelk door de Liefde werkt, en dis zyn Léven naar de Leeringe van Christus fcbikt, en (d) doet hetgeene Hy gebiedt, en langs deezen Weg zyne Vrienden worden. Laat dan de Zondaar zich niet vleijen, en denken: Christus is geftorven , Hy heeft de volle Schuld betaald : God is genadig: laat {e)hy zich in zyn Harte niet vleijen, zeggende: Ik zal Vréde hebben, alfchoon ik naar d'ondeugendheid myns Harte wandele. ö Zondaars, die dus denkt,fpiegelcU a;ni Uwen iydenderi Jezus, en leert, dat, daar Hy d'Eéniggebooren en Welbeminde Zoone Gods, onze Borg voor de Zonden, van zyn' eigen Hemelfchen Vader niet verfchoond, maar zo-wreed aangepast en verdrukt is geworden, gy, Godloo. ep , aretóep (f) l'yan-ien Gods zyt, door den Zin in de baoXe 'Verken, dm geen -A-el hebt aan zyne verdu.nl ten, zo-lang gy uw Léven alfa) i. Joan. 3. 8. (b) Rom. 5. 8. 9, 10. (ej Gel. 5. 6. (el) Joaa. 15. 14. (e) Deut, ip. 19. (_/; Kol. 1. 21. P 2  S2 heden, en Eeuwige Inrichtingen, volbrengt Gy, 6 myn Zaligmaaker, op Uw Kruis, en voegt Gy ons toe door het Godlyk Sacrament van Uw Heilig Vieeach en Bloed! Gy belooft den goeden Moordenaar Uw Paradys; Gy vertrouwt den H, Joannes aan Uwe Moeder, en Uwe Moeder aan den H. Joannes; en, in den Perfoon van di&n welbeminden Lecrhng, verheft Gy ons tot aang< iomene Kinderen van Maria. Gy roept-uit : M;pi God.' Myn God! IVaaröm hebt gy My wrlaatepji Gy betuigt Uwe Dorst; ma^.r, 't is tévens eene yverende Dorst naar onze Zaligheid, verzou va Uwe verklaaringe dat, eindelyk, alles volbragt is; en  236 Gebed op den en Uwe Ziele in de handen Uws Hémelfchen Vader aanbevolen hebbende, geeft Gy den Geest. Wy aanbidden alle de woorden die Gy aan het Kruis hebt uit-gefproken ; Uw naar geroep ten Hémel, Uwe Traanen, Uwe Gebéden, Uw uitgepynigd en uitgeput Lichaam, het Bloed dat uit alle Uwe Aderen vloeit, en hetwelk de Liefde, eerder dan de Beulen , uititort; aanbiddende wy tévens den Tydftip van Uwen Dood. Wy aanbidden Uwe Majefleit, felst gehoond door de Prihfen der Priesteren, de Leeraaren der Wet, de Pharizéën , de Krygs-Knechten,deAanfchouwers en air het Volk, en bieden U deswege onze ootmoedige Hulde. Wy aanbidden U als Hoog Priester die ons verzoent met God, ais Slagt, (>ffer die zich opdraagt voor or.ze Zonden , als Zaligmaaker die ons de Vrucht zyns Bloeds toeeigent,; als Koning die zich een Volk maakt, en hetzelven den Hemel opent. Dies onderwerpen wy ons aan Uwe Rechten en Bevé'en. ' Wees eeuwiglvk geloofd, ö Jezus ! voor deeze onüufpreekelyke Bermhartigheid! —- Ach ! dat Uw 'lodlyk Altaar, die geheiligde Calvarië-Berg Uwer onbloedige en Eeuwige Offerande , onöphoudelyk Uwe Kruis-Geheimenis hr ons Harte prente, en dezelve onzen Geest herï'nnere! Dat het' U béhaage, ó Slagt-Offer boven alle Slagt - Offers! de verfteendheid onzer Harten te verbryzelen, eri ons uit het Graf onzer Ondeugden te trekken:'Dit fmeeken wy U, met rouwzucht, U, die in Uwen Dood zoveele Wonderen hebt gedaan: verduisterende deZonne, bryzelende de Steenrotfen, fcheurende het Voórhangfèl des Tempels, openende de Graffléden , en verwekkende yzelyke Aard- beevingen. Verootmoedigde Jezl-s! wil dan ,by aanhoudend^- heid,  Dood van Jezus. 237 heid, dergelyke wonderbaare Verfchynfels Uwer Almagt, in het aanbidlyk Sacrament des Altaars, ter bekeeringe onzer gevoellooze Zielen , doen werken , en aldus ons , door eene zalige Vreeze, vertéderenl Maar, ach i hoe-verre vervoert my een heilige y vergloed! —- Neen , allergenadigfte, allerliefderykfte Verlosfer en Vréde-Vorst! laat ons eerder de Vruchten Uws Lydens genieten door den Invloed der Genade-kracht welke deeze Godlyke Hémel-Gift overvloedig in zichbefluit! Laat ons daardoor bewoogen worden tot waarachtig Berouw over onze Zonden, een Berouw dat zuiverlyk vóórtkoomt uit de erkèntenisfe Uwer grondelooze Liefde en oneindige Waardigheid! Laat de zaligende Bloed-Fonteinen die uit Uwe geheiligde Wonden vloeijen onze dorre Zielen overïlroomen, reinigen en afwasfchen; opdat Uw dierbaar Bloed niet te vérgeefsch voor haar zy uitgeftort. Vermeerder ons Geloof, Hoop, en Liefde! Verwek in ons een brandend verlangen naar deezen Godlyke ZieleSpys! Eene grondige beproeving onzes Gewisfen , verzèld van Uwe Genade, doe ons denzelven dikwylen en Godsvruchtiglyk nuttigen. Zó zullen wy, volgens Uwen Apostel, (a) de Dood des Heeren verkundigen, totdat Hy koome en , daardoor geheiligd wordende, ons, door Ondeugden, of Onberouw , niet fchuldig maaken aan eene Heiligfchendinge, gruwelyker dan die de Jooden immer tegen U bedreeven hebben. Zó zullen wy de Vrucht Uws Lydens en dierbaaren Dood in Tyd en Eeuwigheid genieten, enUeindeloos loven, danken en pryzen, in alle Eeuwen der Eeuwen. Amen. (a) 1. Corint. ii. 26. VER  VERZAMELING VAN DRIE PREDIKATIËN, Welken by hei Léven van den Eerwaardigen Vader THOMAS HELLINX zyn uitgegceven. PRE-  Op het Wonder der heilige Stede. H et Doorneboscb ftaat gindsch in volle vlam; 't Word nogthans door de vlammen niet verflonden. Het Heiligdom blinkt hier, in Amfteldam, Tot tweemaal toe door vuur noch gloed ontbonden: 't Zy dat het in de Haartkolk wierd bewaard, En bleef in 't vuur den gantfcheu nacht verfchoolen: 't Zy daar het van de vlammen wierd gefpaard, Die 't Godsgebouw veranderden in kooien. Het wondervuur aan Amraus zoon vertoond, Heeft hem gelokt om 't van naby te aanfchouwen: Het Godsgebeim, ook door het vuur verfchoond,. Noodde al het Volk ook herwaarts met betrouwen. De Alwyze had zyn' troon in 't vuur gefticht, 't Zy toen hy vroeg aan Mozes zich vertoonde; 't Zy toen hy jongst, ten blyk van 't waare licht, Deu wrevelmond toeftopte, die hem hoonde. j. F. DELSING.   PREDIKATIE, Ter gelegenheid der vieringe van het AMSTELDAMSCHE WONDER. Den 13. Maart 1754. Exod. 3. 2, 3,-5. Apparuit ei Dominus ia^De Heere verfcbeen hem flamma ignis de medio^* (Moizes)m eeneFlamrubi: & videbat quod** me Vuurs, uit het mid~ rubus arderet, & non^ den van een Braamcombureretur. |*# hofch'.en hy zag dat de Dixit ergo Moizes Braambofch brandde , vadam, & videbo vifi-** en niet verbrandde. onem hanc magnam Moizes zeidde dan: ik quare non comburatur** zal gaan, en zien dit rubus. groot Gezicbt,waaröm At ille: ne appro-** de Braambofch niet pies, inquit huc, foky-$ verbrandt. ve calceamentum de** Doch, de Heer e:koom pedibus tuis: locus^.^. {zeidde Hy) alhier niet enirn, in quo ftas, ter-|;^ nader-.ontbindt de fchoera fancla eftv nen van uwe Voeten; want, de plaats daar êy ftaat' te eeneHeilige Aarde. MOizes, zullende de Gelukzaligheid van 't JoodIche Volk, boven andere Natiën, verheffen, zegt.  240 Predikatie,op het zegt: (a) Ook is 'er .geen ander Volk zo groot, 'e welk Goden heeft die zo naby zyn, gelyk onze God naby is. Immers, het was een ryk- begunftigd Volk, aangezien God zich aan hetzelven, boven.alle anderen, genadig betoond had : maakende (b) Jacob zyn woord bekènd: Zyne Bevélen en Rechten aan Israël. God had dit Volk door zynen Herken Arm uit Egypten geleid, en hen alöm als op Arendsvleugelen gedraagen. Wanneer Ifraël hongerde deed God Brood uit den Hémel régenen; en by gebrek van Drank, moeften zelfs de hardile Rotsfteenen Water verfcbaffen. Andere Volken hadden óók hunne Goden ; maar, dit waren domme Goden , die wel eenen mond hadden, maar niet fpraken ; ooren, maar niet hooren, oogen, maar niet zien konden. Hunne fchitterendlte heerlykheid beftond hierin : dat zy van Zilver of Goud waren. Zy hadden wel eene ménigteGoden;doch, die gantfche ménigte was niet in ftaat het geringfte Godlyk Werk uit-te-voeren. Niet eens konden zy hunne eigene Eere vóórftaan, wanneer de BaalsPropheten tot hen riepen, (c) en zy zich met Mesfen en Vliemen kerfden, totdat het Bloed hen over 't Lyf liep. Zy mogten nog-zo-lange roepen om verhooringe, echter {cl) wierd''er geene Stemme gehoord, of daar was niemand die antwoordde, noch die op de Bidders acht gaf. Maar, geheel anders was het met het Volk van den waaren God getfèld , met Hem, die, doorDaaden en Werken , toonde hunnen God te zyn. Immers,toen Ëlias vóórftèlde: dat de God, welke (e) verlooren zoude door bet Vuur, de waare God zoude zyn, zag men aanflonds de kracht Gods, en Elias Gebéd verhoord worden: (f) toen bet (_d) Deur. 4. 7. (b) Pfal. T46. 19. (V) 3. Reg. 18. 2!?. ('0 3 18. 29. (e) 3. 18. 24. (ƒ) 3 i3. 38.  AMSTELD AM8CHE WoNDfeR. 2$t het Vuur des Heeren viel, en de Brandöfferande verteerde. Op dit Wonder riep al het Volk, 'a) 's is de Heere die God is, V is de Heere die God is. Schoon de waare God wel geene lichaamelykeOoren heefc, éven wel hoort Hy alles. Alhoewel hy geen lichaamelyke Mond heefc, echter, wanneer Hy zyne ftemme doet hooren : dan beeft d'Anrde, en de fterke Rotfen, en de Bergen beweegen zich, en fidderen. Al heeft Hy geene lichaamelyke Oogen, évenwei is 'er in de geheele Waereld niets voor zyne alziende Oogen verborgen. Immers, Hy zag (h~) de Verdrukkinge zyns Volks in Egypten, en willende Moizes toe eenen Verlosler verkiezen , verfcheen Hy hem in een brandende Braambofch, die niec verbrandde: en toonde klaar,door dit Wonder, dat Hy de God van Israël was. Op gelyke wyze heefc Hy mede getoond onze God te zyn, omkleed met de Menfchelyke natuur, in het Wonder op deezen plegtigen Dag gevierd , aangezien de heilige Geheimen in 't midden der Vlammen ongefchonden bleeven. Ten dien einde heb ik deezen Text verkooren, om dat het Mirakel aan Moizes vertoond , veel overeenkomst heeft met het Mirakel dat wy van Dage vieren. Eerst zullen wy de letter aangaande 'c gezicht met Gods bevél van niet te naderen, om de heiligheid der Plaatfe, ontvouwen , daarnaa dezelve toepasfen op het aannaderen tot de H. Geheimen, terwyl ik inmiddels, zeer Eerwaarde Heeren, en geachte Toehoorders! uwe aandachtigheid verzoeke. Eer wy van het gezichte zelf fpreeken, zullen wy eerst iets zeggen van de omftandigheden des tyds en plaatfe. De tyd is klaar te zien uit de verantwoordinge van den H. Ütephanus, by welke gezegt (O 3- Reg- 13. 39. (O Exod. 3. 7. VI. Deel. Q  242 Predikatie op het zegt word , dat 't was f» Veertig Jaaren, naa dac Moizes uic Egypten was gevlucht, uit vreeze van om den begaanen Doodflag te worden achterhaalt. Hy nam zyn verblyf in het Land van Madian, alwaar hy jéthroos Dochter tot eene Vrouwe nam. Veertig Jaaren woonde hy te Madian ; hoedende zyns Schoonvaders Kudde. Veertig Jaaren bracht hy door aan Pharaos Hof; d'andere Veertig Jaaren was hy de Leidsman van Israël. Want, toen (F) Moizes ftierf, was hy honderden-twintig'Jaaren oud, volgens zyn Vyfde Boek. üp zyn (c) tacbtigfte Jaarverfcheenhem de Heere, gelyk af-te-leiden is, uit het zevende Hoofdituk van 't Boek van den uitgang uit Egypten. De plaatfe daar God Moizes verfcheen, was (d) aan den Berg Gods Hor eb. De H. Stephanus zegt: dat het was (e) in de Woeftyne van den Berg Sinaï. Het is daarom geen andere Berg: maar dezelve, fchoon onder tweederlyë benamingen verbeeld. Horeb worde hy genoemd,ter oorzaake der plaatfe, daar hy was gelegen: en Sinaï, ter oorzaake van de beruchte Braambofch. Meermaalen word hy ook de Berg Gods genoemd, om dac God zich aan Moizes daar openbaarde, en ook om dat God aldaar in 't vervolg zyne Wet aan Israël zou geeven. Aan deeze plaatfe was het, dat de Heere zich aan Moizes vertoonde, of het fchoon een huilende wildernisfe was, afgrysfelyk en aakelig om haare eenzaamheid, terwyl Moizes geen ander gezelfchap had, dan zyne Kudde, en andere Wilde Beesten. Evenwel God liet daarom niet naa , zich aldaar te openbaaren. Een bewys, dat op wat woefte en eenzaame plaatfen wy ons bevinden, wy echter onder Gods Hand en OO Aft. 7. 30. (b) Deut. 34. 7. O) Exod. 7. 7, 00 3. i» CO Aft. 7. 30.  Amsteldamsghe Wonder." 043 en Oogen zyn. fa) Ik heb U gekend in de Woeftyne, in 't Land der Wildernisfe , zegt God door den Propheet Oféas. Ja, ménigmaalen fcheptGod meer behaagen om zich in genade te vertoonen in een Bofch, Veld, Woeftyne, in eene afgezonderde plaatfe dan in bloeijende Steden, en prachtige Paleizen. Immers , God vertoonde zich aan den Patriarch Jakob , (b) leunende op de Ladder in de Woeftyne van Beerfabée: daar zyn Bed een Groene Soode, zyn Hoofd-Peuluwe een Steen, de Starren zyn Ligt, de Hémel zyn Dekzel waren. Aan den zelfden Berg, daar Moizes de berach/e Braambofch zag, verfcheen God mede aan Elias. Des zeidde de Propheet Ifaïas, te regt, dat God de (c) Wildernisfen veranderen zal in plaatfen van Wellus>ten, en van de Woeftyne als eenen Hof des Heeren maaken. Het is in de afzonderinge en in d'eenzaamheid dat God zich op de vriendelykfte wyze bekent maakt, (d) Ik zal, zeit de Heere, haar in d?eenzaamheid leiden, en fpreeken tot haar Hart. De wyze, op welke God verfcheen, was (e) in eeneVlamme Vuurs uit het midden van eenen Braambofch. God is meermaalen gewoon den Menfchen onder eenig zichtbaar téken te' verfchynen: dewyl 't onmogelyk is zyne Majeffeit te zien of te begrypen, die onzienlyk is. God zeidde daarom ook aan Moizes: Cf) Myn Aanfchyn zult gy niet mogen zien. Job had ook een goed begrip van deze zaak: toen hy zeidde: (g) Wie zal my geeven dat ik den Heere zie en vinde, en by Zynen Throon koome? God heefc daarom ten allen tyde zienlyke Tékenen willen gebruiken, om ons de kennis van Hem gemak- OO Ofé. 13. s. (O Gen. 28. 13. CO IM. 51. 3. OO Ofé. 2. 14. (O Exod. 3. 2. (/) 33. «0. C£) Job- 33. 3. Q *  «44 Predikatie op het makkelyk te maaken : en opdat wy Hem in zyn Weezen niet kunnende befchouwen, wy Hem ten minilen door zyne Werken zouden kennen. De Wyze Man zegt duidelyk: {a) Uit de zichtbaars Goederen kunnen wy verftaan dengeenen die is : en den Werkmeester kennen uit het befchouwen van zyne Werken. Veelmaalen heeft men zodanige gezichten onder d'oude Huishoudinge befpeurd. Immers , (b) God heeft eertyds mènigmaal en op ménigerlyè' wyze tot de Vaders gefprooken. Zomwyle inwendig in d'inbeeldinge verrukkinge van Zinnen, en in Droomen. Alzo Cc) kwam God by Abimèlech door een Droom des Nagts. Desgelyks méde by den Aards-Vader Jakob, die (d) in zynen Droom 1 een Ladder zag. Diergelyks wedervoer Pharao en Nabu'chodónofor. Zomwylen waaren de gezichten uitwendig naar de verfcheidenheid der dingen, die God wilde vertoonen; doch het gemeende Téken dat God gebruikte was het Vuur. Een treffelyk zinnebeeld van de werken der Voorzienigheid Gods: 't zy in oordeelen om te ftraffen, 't zy in genade-gunfle om zich luisterryk te vertoonen. Dusdanig was 't, wanneer (e) de Heere voor Israël ging om ben den Weg te wyzen, by Nacht door 't Vunr, en by Dag door een Wolkkolomme. Wanneer God zyne Wet aan zyn Volk gaf, zegt de Heilige Text. Cf) De gantfche Berg Sinaï rookte, vermits de Heere daar op nedergedaald was in den Vuure: de rook ging 'er van op als uit een Oven. Toen Moizes op den Berg klom, naa dat hy d'Offerande had opgedraagen, en met het Bloed des Verbonds het Volk gefprengd had: wordt 'er ge. («O Sap. 13. 1. (h) Hebr. 1. 1. CO Gen- 20- 3(O — »8. ia. (O Exod. 13. ai. (ƒ) 18.  Amsteldamsche Wonder. 245 gemeldt, dat (a) de gedaante des Heeren was, gelyk een Vuur. Ook is 'er niets gemeender by de Propheeten, dan God af-te-maaien, als omringd van Vuur en Vlammen; dus zag Daniël hem zitten : op een Q>) Throon van vuurige Vlammen, en deszelfs Raderen een gloeiend Vuur. Toen God zich aan Ezechiël openbaarde, word 'er gezegd, dat hy zag : (c) een groote Wolk met een Vuur daar in ge/loot en, en in 't midden van 't Vuur, de gedaante van kostelyk Metaal. Naa dit-alles, zult gy u dan niet verwonderen, geachte Toehoorders , dat de Heere zich aan Moizes in een Vlamme Vuurs vetoond heeft, uit het midden van eenBraambofch, die brandde, en nier verbrandde: dewyl God zich zo dikmaals onder dit Téken geöpenbaart heeft. Het was waarlyk een verwonderlyk Mirakel; een Braambofch geheel in Vuur te zien, 't welke een verbrandbaarfte ftoffe zynde , echter door het Vuur niet verteerde. Het was een gezicht vol van verborgenheden. Zommige hebben gewild, dat het Braambofch 't Joodfche Volk, en de Vlamme des Vuurs de Wet betekende, als wel krachtig fchynende, maar die niet doordrong, en die om Paulus taai te fpreeken: (d) De kennis der Z,onde gaf, maar de Zonde niet wegnam , dewyl 'er: uit de Werken der Wet geen Vleefch kon gerechtvaardigd worden. Andere hebben daarin, niet onwaarfchynelyk, het geheim der Menfchwordinge aangemerkt, het Vuur voor de Godheid, en de Braambofch voor de Menfchheid aanziende: die fchoon met de Godheid verëenigd , echter niet verteerd wordt. Maar, laat ons geen andere uitlegginge zoeken , dan die de H, (V) Exod. 24. 17. (Z>) Dan. 7. 9. (f) Ezech. 1. 4. {/) Rom. 3. 20, Q 3  24Ö Predikatie op het H. Geest in de H. Bladeren heeft afgemaald. Philo de jood, heeft Gods gedachten juist getroffen daar hy zegt: f» „De brandende Braambofch „ verbeelde die geene, die onrechtvaardig verdrukt „ wierden, 't brandende Vuur betekended'Egyp„ tifche Tyrannen, en dat de Braambofch niet ver„ brandde, gaf te kennen, dat de woede hunner „ Vyanden hen niet kon doen verloren gaan'' God had dit al vroeg aan Abraham kenbaar gemaakt ; wanneer Hy in eene Geestverrukkinge: CV) een rookende Oven , cn een brandende Fakkel zag. Gevende dit gezicht te kennen, dat niettegenftaande zyne Naakomelingen zeer hard in Egypten verdrukt zouden worden, en als in een Cc) Tzer-Oven gefmolten, nogtans God de Duifternis in een Licht, en een Fakkel der Vertroostinge en Verlosfinge zou veranderen. Hetgeene Abraham dan in eene Geestverrukkinge had gezien ; wierd door God klaarlyk aan Moizes ontdekt, teen Hy hem uit den brandende Braambofch toeriep: Cd) Ik beb gezien de verdrukkinge Myns Volks in Egypte, en Ik beb bun geroep gehoorden kennende hunne fmerte, zo ben ik afgekoomen om ben te verlosfen. Dusdanig handeld God ook met zyn Kerke. God fielt haar blood voor veele verdrukkingen en rampfpoeden: maar wil niet dat zy onder dezelve befwyke. Ifraëls Zangmeester zullende de tegenfpoeden der Kerke , en haare verlosfinge te kennen geeven, zegt: O) PVy zyn door Vuur en Water gegaan; doch Gy hebt 'er ons uitgevoerd tot Verkwikking. d'Evangelifche Propheet willende de gevaarlykile, en geweldigfte verdrukkingen aanwyzen, fpreekc méde van Vuur en Water, waaruit de (e) In vita Moifts. (V) Gen. 15. 17. (c) Deut. 4. 20, (O Exod. 3. 7. 8. (?) Pfal. 65. 12.  Amsteldamsche Wonder. 247 de Kerke verlost zou worden. Aldus zyn zyne woorden: (a) 6 Ifraël vrees niet, want Ik heb U Verlost, als gy door de Wateren gaan zult, zal Ik by U zyn, en de Vloeden zullen U niet overftelpen: als gyin bet Vuur zult wandelen, zult gy niet verbranden ; en de Vlam zal U niet zengen. God vindt wel goed dat de Kerke als in den Oven der vervolginge geftooken wordt, om haar van haare onreinigheid te zuiveren , maar Hy belet dat zy niet wordt verteerd: gelyk 'er wyze God ook eertyds omtrend de médegezellen van Daniël, die (b) in den brandenden Oven geworpen waren , gehandelt heeft. Immers, het fcheen als ot zy aanftonds in die wreede Vlammen zouden verflonden worden; maar, zy vonden integendeel daatïn een middel ter behoudenisfe ; aangezien het Vuur op een onbarmhartige wyze alle die geene verteerden, (c) die hen in den Oven hadden geworpen. Het gaat nog als van ouds met de Kerke; hoe meer zy wordt verdrukt, hoe meer zy wordt vermenigvuldigd : des een van d'Ouden met recht gezegd heeft- (d) „Het Bloed der Martelaaren , is het Zaad der Christenen." Het gaat met de Kerke, eelyk als met de Ifraëliten: die, (e) boe men hen meer verdrukten , hoe zy meer vermèmgvuldigd wierden en aanvjiesfen. Maar laat ons nu eens overweegen, wat indruk dit Wonder-gezicht op Moizes Geest uitwerkte. De H.Text drukt uit, dat hy zeidde: Ik zal gaan, en zien dit groot Gezicht, waarom de Braambofch niet verbrandt, en de H.Stéphanus zegt: (f)Moizes was over het Gezicht verwondert. En waarlyk hv had groote réden om verbaast te ftaan, naade3 maal O) IM. 43- i- (« Dan- 3- «• W '— 3- saOO Tertui. Apol. (O Exod- »• **• C/j Aa- 7- 3fQ.4  248 Predikatie op het maal hy het werkzaamiïe Element in 't midden van een der vatbaarfte Stoffen zag , zonder van dien gloed te worden verteerd. Maar God , die niec gehengt dat men met eene vermétele nieuwsgierigheid , de geheimen van zyneonbegrypelyke Wysheid doorfnuffele, riep hem toe: Koom alhier niet nader : ombindt de fcboenen van uwe Voeten: want de plaats daar gy ftaat , is eene heilige Aarde. God wilde dan dat Moizes niet al te naaby zoude komen om dit Wonder te befchouwen. Door dit Bevel wilde God aan Moizes ontzach en eerbied voor zyne Majefteit inboezemen,en hemwaarfchuuwen, van zyn geheim niet te diep te peilen. Jezus Sirachs Zoon geefc ook voor lesfe: (a\ Wees tn veele Werken van God niet nieuwsgieri ' De wyste der Vorften in zyne Spreuken zegt ook; (b) a Onderzoeker der Majefteit, zal door den Luister verpletterd worden. God begeerde dan , dat Moitou blyve'n/6 ***** ™ een heihSe gematigheid Toen God op (r) Sinaï Ae Wet zou geven, beval hy aan Moizes paaien in 't ronde van denBenr te ftellen opdat het Volk niet zou naderen, en z,ch alzo de grooefte eerbiedigheid erïnneren die zy Gode fchuldig waren. Om de zelve réden, moest er tusfchen (i) de Kinderen van Israël, en .PArke een rntmte van twee- duizend Elleboog- maaten zyn. Hierop zag ook het Bevél van Go/aan Mot zes gegeeven: Ontbindt de fcboenen van uwe Voeten D,t zelfde gebod omfing Jofuë, wanneer r» vertoonde.^ ** Z!'eh aa» In dit Bevél van God aan Moizes, liggen ver- fchei- fesi? w^-p....  AMSTELDAMSCHE W ON DER. 249 fcheiden geheimen opgeflooten voor die geene, welke tot God willen naderen. In verfcheide voorvallen was de uittrekkinge der Schoenen gebruikelyk. Het eerfte geheim is dat van vernédering en onderwerping. Van ouds verfcheenen altoos de Diensc-Knechten voor hunne Meesters met naakte Voeten , om hunne afhanglykheid , en onderdanigheid te kennen te geeven. In dezen opzichte beval God aan den Propheet Ifaïas: f» Ontfcboei uwe Voeten, gaande naakt , en barrevoets tot een Téken der wegvoeringe , en dienstbaarheid des Volks. Integendeel was het draagen der Schoenen een téken van eere en gezach , en in dezen zin worde de Kerke by Ezéchiël voorgeftèld: (J?) met geflikte Kleederen en Hémelblaauwe Schoenen. De Heere heeft dan aan Moizes willen toonen de vernédering en onderwerping, welke hy Gode als zynen Oppermeester fchuldig was. Ook zo (c) was het van Ouds de gewoonte , opdat ik my als het Boek Ruth uitte : dat, zo wanneer d'een den anderen zyn Recht overgaf, die Menfch zynen fchoen ontbond, en aan zynen Naafte gaf. Zou men dan ook niet kunnen zeggen , dat God begeerde , dat Moizes zyne Schoenen uittrok, om hem te toonen, dat hy zich geheel van zyn recht moest ontdoen, en zich - zclven verlochenen , opdat hy, om als Paulus te fpreeken: (d) mocht beproeven welke de goede en welbehaagende, en volmaakte wille Gods was. ■ Maar laat ons veeleer zeggen, dat het gebod van d'uittrekkinge der Schoenen byzonder op de reiniging van Moizes zag, wanneer hy ondernam tot God te naderen. Want, gelyk de Schoenen d'Aarde raakende, gemeenlyk met Slyk en Modder zyn, aICO Ifaï- 20. 2. (b) Ezecb. i(5. iq. (O R«k 4- 7' (O Rom. 12. 2. Q 5  250 Predikatie op het alzo kunnen die zeer-wel de befmettingen def Zonden, en de begeerlykheid des Vleeschs te kennen geeven. Aldus verbeeld d'uittrekkinge der Schoenen zeer- wèl d'aflegging (a) van alle befmettinge des Vleesch en des Geeftes, Want, die tot God willen naderen, moeten alle Zonden afleggen , die met Gods heiligheid ftryden: (b) Zonder Heiligheid', zegt Paulus, zal niemand God zien. God wilde daarom ook, dat zich 't Volk zou (c) wasfchen en reinigen , eer Hy op Sinaï nederdaalde. De Hoogepriester vermogt ook nooit in het Tabernakel te treeden, voor en aleer hy zyne Schoenen had uit-getrokken, en de Voeten gewasfchen , gelyk blykt uit Exod, 30. en 40. Hoofdftukken. De uittrekking van Moizes Schoenen gaf ook de Heiligheid der plaatfe te kennen. Immers , God riep Moizes toe : (d) De plaats daar gy ftaat is eene heilige Aarde. Alle de plaatfen daar God zich in genade vertoont, en blyken van zyne tegenwoordigheid geeft, worden Heilig genaamd. Aldus wierd de labernakel, de Tempel heilig genaamd, om dat God aldaar onder zyn Volk woonde. Het Heiligdom droeg méde den Naam van 't Heilige der Heiligen, om dat God aldaar zyne Godfpraaken uitdeelde, en op een byzondere wyze zich openbaarde. Alle de plaatfen daar God zich aan d'Aardsvaderen vertoonde, droegen méde den naam van heilig; waarom dus ook d'Aardsvader Jacob de plaats daar hy het Wonder Gezicht der Ladder zag : (e) het Huis Gods en Poorte des Hemels noemde, om dat God hem daar byzondere blyken Yan zyne tegenwoordigheid had gegeeven. Dit (a) a. Kor. 7. i. Cb) Heb. 12. 14, (O Exod. 19. 10. (<0 3- 5- (O GeD- a8- *7-  Amsteldamsche Wonder. V^ierd JEZUS Gunst, van 't Joodfche Volk, Door Laster-Taal, belédigd, Ziet hier een Godgewyde Tolk, Die zyne Leer' verdédigt. # Gy dan, die 's Heiland's Godheid eert, Gedraagt U niet als Blinden: Gelooft wat JEZUS heeft geleerd, Als waare Kruis-Gezinden. # # # Geloovigen, verfterkt U ftaag, Door Hellinx zuiv're Leering: Spant nooit U-zelv' een Hinderlaag, En tracht naar Heil-vermeêring'. Soli Deo Gloria.   Amsteldamsche Wonder. 251 Dit zal genoeg zyn , geachte Toehoorders ! aangaande den zin van dit gezichte, vol van verborgenheden. Laat ons nu 't gebruik, en de vruchten, die wy 'er uittrekken moeten, befchouwen. Óngetwyffeld aandagtigen! hebt gy reeds kunnen bemerken, waarom ik deze Texc heb verkozen , welke my als van zelfs leid tot de blyde erïnnering van 't Wonder, in deeze Koopryke Stad voorgevallen. Verwacht van my niet, dat ik u die gefchiedenisfe, aan u allen genoeg bekènd, met alle haare omftandigheden zal voorhouden. Gy weet, hoe éénmaal een Zieke of Kranke 't Heilige Sacrament door brakinge uitwierp: hetwelk in het Vuur geworpen zynde , in 't Vuur onverbrand bleef. Waarlyk een Wonder met du van Moizes overëenkomftig. Wat is een Braambofch anders, dan eene geringe en verachte zaak, daar zich God echter aan Moizes in vertoonde? En zo wy op het uitterlyke zien, wat is 'er broozer en geringer dan de gedaante des Broods , onder welke echter de Heere Jezus tegenwoordig is. En zo wy dit Vóórwerp niet als met d'Oogen des Lichaams befchouwen , word 'er niets gevonden, dat waardig is, om ons gezichte daaröp te vestigen. Maar zo wy de verborgenheid daarvan bevroeden, kan 'er niets grooter, niets heerlyker gevonden worden. Immers het is hier, dat de Vorst onzer Zaligheid zich aan ons met alle zyne bevalligheden vertoond, namentlyk, om Paulus taal te voeren: met zyne (aj Wysheid , Rechtvaardigheid , Heiligmaaking, en Terlosfing. God openbaarde duidelyk, datHy in den Braambofch tegenwoordig was, om dat de Braambofch niet verbrandde. In het Wonder, waarvan wy van (a) 1. Kor. i. 30.  252 Predikatie op het van Daag de gedagtenis vieren , heefc de Heere getoond , dat Hy onder de gedaante des Broods, waarlyk tegenwoordig was: dewyl dezelve niet verbrandde. De plaatfen komen ook zeer-wel overéén, De plaats daar Moizes ftond , wierd van God Heilige Aarde genaamd. Deze Stad , een tweede Wonder van de Waereld, pronkt mede in de Hiftoriën met den Naam van Heilige Stede. Uwe Straten zullen zo-lang zy duuren, een getuigenis der waarheid geven van het Wonder alhier gebeurd: dewyl zy nog op deezen dag den Naam draagen van Heilige Weg. Indien God u de genade bewees, die Hy voormaals aan Moizes, en uwe Voorouderen heefc bewéezen, van zo-een uitnemende Gezicht te zien, ik verzekere my, dat 'er niet een Perfoon zoude worden gevonden , die niet yverig zou zyn, om zo-een wonderlyke zaake te befchouwen. Maar, hoewel gy dit geluk ten aanzien van 't Gezichte, en het Lichaam niet geniet: zo is 'er nochtans niets dat u belet, nog huidendaags dit Wonder in geloove te aanfchouwen. Immers gy kunt in het Heilige Sacrament des Autaars een Gezicht zien, dat niet min wonderlyk is, als dat, hetwelk Moizes , en uwe Voorvaderen wierd voorgeftcld. Een Gezicht dat niet haaftig voorby gaat als dat van Moizes, noch dat maar eenige Dagen, Weeken, of Jaaren; maar een Gezicht, dat in Eeuwigheid zal duuren: een Gezicht dac hier in genade begonnen word, en hier namaals in Heerlykheid eindigt. Ik wil zeggen, 't Gezichte van den Eeuwigen Zoone Gods, die zich aan ons in 'c Heilige Sacrament voorftèld, wel niet in 't midden des Vuurs; maar, met zyne Ziel en Lichaam, Godheid en Menfchheid, ons gevende zyn Vleefch te eeten, en zyn Bloed te drinken. Om die Gezicht te zien, wat zeg  Amsteldamsche Wonder. 853 zeg ik te zien ? om het niet alleen te zien; maar ook om het te eeten, en te drinken, en om bet zelfs naar uwe Huizen mede te nemen , word gy op dezen plechtigen Dag genoodigt, De Hemelfche Wysheid roep u toe: (#) Komt, eet myn Brood, en drinkt den Wyn , dien ik voor U- lieden gemengd heb. Doch, opdat gy zoud weeten, wat dit Brood, en deeze Wyn is, zo geeft 'er de Heiland zelfs d'uitlegginge van , by d'Inftelling: (£) Zeggende , neemt en eet : dit is Myn Lichaam. Drinkt alle hier uit, want dit is Myn Bloed van het Nieuwe Verbond, dat voor veelen zal vergooien worden, tot Vergeeving der Zonden. Gy zult dan niet enkel de Schelpen zonder de Paarlen hebben , noch enkele tékens zonder 't Goed : maar ook myn gekruisfigd Lichaam, en myn vergooten Bloed. De Heidenfche Schryvers verhaalen, dat Tantalus zynen Zoon Penelopem flagtte, en den Goden , die by hem ter Maaltyd waren, heeft voorgeftèld. Dit is een Heidenfche hersfenfchim , maar in waarheid heeft God zynen Zoon JezusChristus aan het Kruis laaten Aagten om te zyn een Spyfe, en Drank voor onze Ziele. De liefde des Zoons uit hier de bevestigende wil des Vaders: (c) Myn Vleefch is waarlyk Spys, en Myn Bloed is waarlyk Drank, ö Liefde ! wie zal u dog afmaaien? het ontbreekt my hier aan woorden, en welfprekendheid, myn tonge word belemmerd , en is niet machtig die liefde op haare waarde te fchatten. Wat Liefde kan ooit hooger klimmen, dan die, dewelke haar eigen Vleefch te eeten geeft, en haar eigen Bloed te drinken ? Men heeft f» Prov- 9- 5- (*) Mat. 26. 26, 27. 28. {f) Joan. 6. 56.  4j4 Predikatie op het heeft wel onmenfchelyke Moeders gevonden, dia haar eige Kinderen (a) gekookt, en gegeetcn hebben, gelyk in 't beleg van Samarie en Jerufalem; maar, geen Moeder is 'er noch gevonden , die haar eige Vleefch aan haare Kinderen t'eeten heefc gegeeven. Deze Liefde- daad is alleen voor Jezus bewaard geworden, en verflindc daarom de vermeetelde gedachten. Deeze overweeging deed den Vader Auguftinus zeggen : dat God, fchoon almachtig , niet meerder heeft kunnen geeven , fchoon den Allerwysten, niet meerder heeft kunnen uitdenken , fchoon den allerrykften, niet meerder heeft gehad om te geeven. Om dit Gezicht te aanfchouwen, om van 't zel^ ve te eeten , wordt gy, byzonderlyk door de gedsigtenisfe van het Wonder héden geviert, kragtiglyk genodigc. Jezus fluit niemand uit. Aardfche Koningen willen zelden met hunne Onderdaanen eeten , of gebeurt 't fomwylen , dat zy d'een , of d'ander aan hunne Tafel toelaaten, wordt het voor een ongewoone en zonderlinge Eere gerekend. Maar ziet hier de (b) God die Hemel en Aarde beeft gefchapen , (V) die alleen Magtige, de Koning der Koningen, en de Heer der Heeren, deeze noodt U, om U aan zyne Tafel of tot Gast te hebben. Elk een kan dat geluk en deeze Eere genieten. Maar gedenkt der Vóórbereidinge, die Hy verëifcht om zyn gezelfchap te kunnen bywoonen. Is Moizes door Gods gebod verpligt geweest zyne Schoenen uit-te-trekken, om dat de plaats, daar hy ftond , een Heilig Land was , kunt gy dan twyffelen ? dat, daar gy voor God in zyn Heiligdom hebt te verfchynen ; (en tot zyn heilige Ta- {a) 4. Reg. 6. 29. (O Gen. 1. ï. CO I. Tim. 6. 15.  AMSTELD AMSCHE WONDER. 255 'Tafel te naderen) gy niet kragtiger aan deze pligt verbonden zyc, niet naar de letter, maar naar de waarheid der verborgenheid ? Ik wil zeggen , om, als de Leeraar der Heidenen, te fpreken: (a) Hoe gy ten opzichte van uwe voorgaanden ÏVandel den ouden Menfch moet afleggen , die bedorven wordt door de verleidende begeerlykheden. En in waarheid , God kan niet gehengen , dat wy deelgenooten zouden worden van zyne heilige en weergalooze geheimen, wanneer wy daar zouden verfchynen met onreine Handen, en met Harten van (b) begeerlykheden, en kwaade lusten vervuld. Wilden eertyds de Broeders van Jofeph met hem aan Tafel zicten, zo moeften zy alvoorens (c) hunne Voeten wasfchen. Wie dan ook by Jezus de Hemelfche Jofeph ter Tafel wil gaan, moet eerst zyn Hart van alle befmetting, en vuiligheid der Zonden door waare Boete afwasfchen en reinigen. Die (d) Menfch moet zich-zelven eerst, naar de taal van Paulus, beproeven. Zo wy dan oprechtelyk deel zoeken te hebben aan de H. geheimen, moeten wy ons alvoorens met zuivre , en reine Feest- gewaden bekleeden. De Priesters van het Oude Verbond mogten nimmer den Tempel naderen , dan, Cs) naa dat zy gewasfchen waren. Hoe zouden wy dan met een onrein, en bevlekt gemoed tot deze Maaltyd durven toetreeden ? Moest de Koninglyke Bruid van Salamon van binnen geheel verheerlykt zyn, met een Goude kleedt, en ménigerhande fieraad omhangen, en met Mirrhe, en Aloë, en Kaneel doortrokken zyn om tot den Koning geleid te worden, wat Wonder dan, dat wy, Bruidegoms en Bruiden van O) Eph. 4. 22. (b) Gal. 5. 24. CO Gen. 43. 24. (<0 1. Kor. 11. 28. (0 Levit. 16. 4.  2jö Predikatie op het van Christus, voor zyn aangezichte aan zyne Tafel niet mogen verfchynen, dan met blinkende Kleederen, en Heilige Sieradien der Zielen. Ach of 'er héden van ons kon gezegt worden ! (a) Uw Volk zal zeer gewillig zyn in den Dag uwer krachte, in heilige Sieradien. Wilde David den (b) Outaar niet naderen voor aleer hy zyne (c) Handen in onfchuld had gewasfchen, veel minder behooren wy tot de Tafel, en het Outaar des Heeren te naderen , ten zy dat wy onze (dy Harten van de Boosheid hebben afgewasfchen. Onder d'Oude Wet heefc God veele Wasfchingen; 't zy van Kleederen, 't zy van Handen, en Voeten, en andere leden bevolen, om te betoonen de zuiverheid, die God verëifchte in de genen, die tot Hem naderden. Om dezelve réden, wiefcht de Heiland (e) de Voeten van zyne Discipelen, eer Hy hen zyn Vleefch, en Bloed toereikte. God wil zyn Manna niet uitgegoten hebben , dan in gereinigde Vaten, (f) De Priefler Achimélech wilde David met zyne Knechten de Toon- Brooden niet geven, dan op voorwaarde, dat de Vaten rein waren. Veel minder mogen wy het Brood des Lévens eeten , ten zy wy het Vat onzer Harten van de vuiligheid der Zonden hebben gezuiverd. Zie daar de verborgenheid, welke in 't uittrekken der Schoenen is begreepen. Wat is 'er dan voor ons anders ten befiuite overig, dan dat wy alzo voorbereid zynde: toetreeden (g) met een oprecht Harte, in volle verzékeringe des Geloofs, hebbende de Harten gefprengreinigd van kwaade Zondenfchuld. . Ja, laat ons dan zorg dragen , om de woorden van f» PW« 109. 3. CO Hebreeuwf. Text. (0 Pfal. 25. 6. 00 Jerem. 4. 14. (0 Joan. 13. 5. (ƒ")!. Reg. 21. 4. 5. Is) Hebr. jo. 12.  Amstelbamsche Wonder. 257 van d'Evangelifche Propheet te ontleenen, als wy toe die H. Tafel naderen willen: dat wy bekleed zyn met de Kleederen der Zaligheid', en met het gewaad der Rechtvaardigheid omhangen', als eenen Bruidegom , die met eene Kroone pronkt, en eene Bruid, die met haare Juweelen ver/ierd is, Daarenboven is ons een grooter voorrecht vergund als Moizes, die het Gezicht wel mogt zien, maar de vryheid niet had van te naderen Edog, wat ons aangaat geloovigen ! 't is 'er verre van daan, dat God het u verbied, gelyk aan Moizes. De Heiland nodigt u daar-toe, ja gebied het u, als Hy by de Inftelling zegt: f» Doet dit tot Myner gedachtenisje. Desgelyks zegt Hy in zyne aanfpraak tot de Kapharnaiten : (b) Ten zy gy het Vleejch van den Zoone des Menfchen eet , en zyn Bloed drinkt , zo zult gy geen Léven in u hebben. Zie daar dan een groot voorrecht, verre dat van d'Oude Wet overtreffende , daar niemand van de Zondöfferande mogt eeten, als de Priester : {c)De Priester die ze opdraagt , zal ze eeten , zegt de Wet Maar de Zondaar voor wien het Zondoffer opgedraagen wierd , mogt 'er niet van proeven, noch zelfs aanroeren. En wat meer is, de Priester, ja de Hooge-Priester zelf, vermogt niet ie proeven van de Verzoenöfferande : (d~) welke hy Offerde voor zyne en des Volks misdaaden. Zo wet de Wet in opzicht der Priesters uicdrukkelyk: O) De Slagtofferande die voor de Zonden geflapt wordt, om de Verzoeninge te doen in 't Heiligdom , die zal niet gegeeten, maar door bet Vuur verbrandt worden. Wat het Bloed belangt, dat mogt noch van den Pries- (d) Luk. aa. 19. (ti) Joan. 6. 54- (jj Levit. 6. 26. \d) Heb. 9. 7. \e) Levit. 6. 30. IV. DtEL. K.  -2j8 Predikatie op het Priester, noch van' eenige Ziel in Israël gedronken worden : (a) Niemand, zegt de Wet, van Udieden zal Bloed eeten. Ach ! Welk-een groot voorrecht van 't Nieuwe Verbond! Daar ieder Christen zonder ondericheid toegelaten word, om van deze Offerande te eeten. Daar is nu geen verfchil meer, noch tusfchen den Priester , noch tusfchen het Volk. Tot Moizes riep God : Nader niet hier maar Jezus roept ons toe, by Matthéus: (b) Zie tk heb myn Middagmaal bereid, myne Osfen en gemeste Beesten zyn gejlagt , en alles is bereid , komt ter Bruiloft. 9 Daar wy nu zo vriendelyk worden genodi^t, z0 kunnen wy immers onzen Jezus, onzen Ziels-Vrind deze Maaltyd niet weigeren. In den beginne fprak God tot onze eerfte Ouders: (e) Gy zult niet ee. ten en zy aten ter Verdoemenisfe. Wel-aan, daar nu Jezus ons toeroept: Eet myn Vleesch en drinkt myn Bloed (d) Die Myn Vleesch eet , en Myn Bloed drinkt, heeft het Eeuwig Léven. Schroomt dan niet te eeten ten Eeuwigen Léven. Ach' of wy eens recht kenden de gaave Gods! en Hem'dié tot ons fpreekt, dan zouden wy met de Jooden wat dl/tood Zegg£n : C° Heere geef °nS aU& En in waarheid, daar is geen Spyze, die ons zo verfterkt, geen Drank, die ons zo verkwikt dewyl t, om my als Ifaïas te uiten: (f) een Maal tyd is van vette Spyzen ; van gezuiverden IVvi een Maaltyd van vette Kost die vol Mer« is Die hier te Gast komen, worden, gelyk David zegt! (g) dronken van den overvloed van Gods Huis CQ Ifai. 25. 6. (g) Pfal. 35. 9.  AMSTELD AM8CHE WONDER. 259 Huis , en krygen te drinken uit den Vloed zyner Wellustigheid. Zo haast wy dan 't geluk hebben van zyne Dischgenoten ie zyn, zo draa wy Hem gevonden zullen hebben , die onze Ziel bemint, zo laat ons uitroepen met de Bruid in 't Hooglied: (a) Ik vond dien myne Ziel bemint. Ik hield hem vast; en ik zal hem niet los-laaten, voor dat ik hem gebragt zal hebben in myne Moeders huis, en in de Binnenkamer van die my gebaard beeft. Ach! laat hem dan nimmer meer van u weg-gaan! zegt dan tot hem: ik heb uw Vleesch gegeeten, en uw Bloed gedronken , handeld my naar uw Woord: (b) Biyft in my, en ik in U. Zo dikmaals gy dan tot deze Tafel nadert, zo koomt 'er in volle verzékeringe des Geloofs. Maakt 'er U dan het rechte gebruik van, waar-toe die Sacrament is ingefteld; Zo dikmaals gy dan van zyn Vleefch eet, en van zyn Bloed drinkt ; doet het tot zyner gedachtenis. Daar door zult gy (c) de Dood des Heeren verkundigen, tot dat Hy koome; om U volkomentlyk te doen aanzitten met Abraham, Ifaak, enjakob, en om met Hem {dj bet nieuw te drinken in bet Ryke zyns Vaders. Aldaar zullen wy dan van dat Aangezicht, van die Heilige Spys verzadigd worden. Dan zullen wy Hem zien met meer ichuilende onder de gedaante des Broods, noch onder H. Dekfelen , maar met ongedekten Aangezichte , niet meer aan een gedenk-Maaltyd zyns Doods, noch (e) door V Geloof; maar door (f) V aunfcbwwen van Aanfchyn aan Aanfchyn, als wanneer wy het geluk zullen genieten, van te mogen worden gerekend onder de fa) Cant. 3. 4. (b) Joan 6. 57. (e) 1. Kor. 11. 25. 36, (d) Mat. *6". 20. {ej 2. Kor. 5. 7. (ƒ) 1, —. 13. I2. R. %  26*o Predikatie op het de (a) Zaligen die tot het Bruiloftmaal van het Lam geroepen zyn. GEBED. 6 God! Eeuwige Wysheid des Vaders! Waarachtig Hemelfch Brood , en oprecht Voedfel onzer Zielen ! Gy hebt Uwer Wonderen een gedachtenis doen houden, gy genadige en barmhartige God ! Gy geeft Spyze dengeenen , die U vreezen! Wy waren "niet waardig een Slaaf in Uwen Huize te zyn: maar Gy hebt ons tot Kinderen , en Erfgenamen verheven. Wy durfden naauwlyks als de Ilondekens, de Brokskens onder Uwe Tafel opzoeken ; maar Gy-zelv'geeft ons 't Brood des Lévens. Wy fmeeken U dan, dat Gy ons, door 'c vieren van Uw Doorluchtig, en Heilig Wonder, meer en meer opwekt, om naar U, ö Brood der Engelen! te hongeren, die een verkwikkinge zyt der heilige Zielen. Doe, ö Alvermogende! onze Harten altoos reikhalzen naar 't Brood en Wyn, dat gy voor ons gemengd hebt. Vergun ons méde , dat wy de Vruchten en Krachten, van Uw Vleesch en Bloed ondervinden en gewaar worden. Gedenk ook aan Uw dierbaar Verbond, dat gy met ons gefloten hebt, zeggende : Die Myn Vleesch eet, en Myn Bloed drinkt , blyft in My, en ik in hem. Gedoog dan Heere, dat wy altyd zo met U verëenigd blyven, dat wy kunnen zeggen : Ik leef, nu niet meer ik ; maar Christus leeft in my. Geef, ó Jezus ! God aller venrooftinge, dat wy Uw Vleesch eetende, en Uw Bloed drinkende, bet altoos doen tot Uwer gedachtenis. Heilig geheel en alle onze Zinnen, Gedachten, Verftand en Wille. Sctrk ons Ge- (d) Apoc. 19. 9.  Amsteldamsche Wonder. 261 Geloof, voltrek onze Bekeering , opdat wy ons nimmer fchuldig maaken aan het Lichaam en het Bloed des Heeren. Vergun ons ook hoe langer hoe meer, de Waereld af-te-fterven, en der Rechtvaardigheid te léven. Doe ons dat geluk , dat wy, die deze Spys nu onder H. Dekfelen eeten , dezelve naderhand zonder eenig Dekzel, in Uw Ryk fmaaken mogen. Geef ons aldaar te eeten van 't verborgen Manna , en van den Boom des Lévens, die midden in 't Paradys Gods is. Amen. R 3 PREf  PREDIKATIE, Ter gelegenheid der inwydinge van de ROOMSCHE NIEUWE BAANE KERK, BINNEN ALKMAAR. Ben 31. Mei 1759. Aggeus 2. 10. Magna erit gloria domus#*Zte heerlykheid van dit iflius novisfimae plus** laatfte Hun zal meerquam prima;. der zyn dan van bet eerfte. Elyk 'er geen Volk was, 't-welk geene GodX heid erkende , alzo was 'er ook geen, 'twelk dezelve niet diende. Men bouwde al vroeg Gode Altaaren, en riep , onder de Offeranden , den Naame des Heeren aan: en God antwoordde door het Vuur van den Hémel , of eenig ander Té;  De Baane Kerk te Alkmaar. Moet deeze K^rk de pracht van Salem's Tempel mislenen, Haar heiligheid zet haar een' eed'ler Luister by. ■Het Evangélie-Licht, vol van Geheimenisfen, Schenkt haar een' Hémel-Glans en Godlyke waardy . Genade en Deugd zyn hier der Kerk-Bruid's Gezèllinnen Des Heiland's Leer baant hier den Weg naar 't Hémel-Hof. Men leert 'er JEZUS Kruis en waare Godsvrucht minnen. ■ De Godlyke Offer-Dienst verftrekt 'er 't L a m ten Lof. De Magt der Duisternisf zal nooit haar overheeren: God's byftaml zal altoos de Dwaaling van haar weeren. Sou Deo Gloria. De Baane Kérk te Alfemaai', van Binnen te zien;Gel>:W   Inwydïngs-Predikatie/ 263 Téken, dat d'Offerande Hem aangenaam was, gelyk in Abel bleek, van wien Paulus zegt, dat hy (a) waardiger Offerande, dan Kaïn, aan God heeft opgedraagen, geevende God getuigenisfe over zyne Giften. De betaamelykheid eifchte ook altoos, dat men God op gezette tyden, en plaatfen gezaamenlyk moest dienen. . Dus zyn 'er reeds vroeg Vergaderplaatfen of Huizen geweest, om den Heere plegtiglyk te aanroepen, gelyk men reeds had in de Dagen van Setb den derden Zoone van Adam , wiens (£) Zoon Enos den Naame des Heeren begon aan-te-roepen, en wiens Nakomelingen ook te zaamen den Godsdienst oeffenden : en daarom (c) Kinderen Gods genoemd zyn geworden , ter onderfcheidinge der Docbteren der Menfchen , en Zoonen die zonder Godsdienftige Vergaderingen leefden . Naauwlyks was Israël uit Egypten verlost, of de Heere beval (óf) Moizes een Tabernakel te maaken, dat mede dienen moest tot de Godsdienftige Vergaderplaatfe. Het Schémer-Lichc der Natuur, de ingefchaapene bewustheid van eene Godheid, heefc de Heidenen ook aangedreeven, om geene moeite noch kosten te fpaaren , tot het aanleggen van TempelGebouwen ; fchoon zy mischten in 't rechte Vóórwerp , en (e) God niet kenden, maar degeenen dienden, die inderdaad geene Goden waren. DeEgyptenaaren waren buitengemeen Afgndifch; en hadden eene ménigte Tempelen en Afgoden: als Apis, Serapis , Ofiris, ja Rotten, en Muizen; tot de Look en Ajuin, wierden als Goden geëerd, gelyk by de geleerde Schryvers te zien is. • De f» Heb. 11 4. O) Gen. 4. 26. (c) ——. ; Babylcn genoemd is geworden. Ik 00 19- H> (J>) I. Pet. 5. 13.  Predikatie. 265 Ik zal ook niet fpreeken van de eerste Chritenen, welke in Holen en Spelonken, om de vervolgingen by- een fchoolden. De Tyden gunftiger wordende, toen Con/lantinus de Groote opènlyk btE Christendom omhelsde , wierden door het gantfche Roomfche Ryk veele prachtige Kerken gebouwd , en d'Afgodifche Tempelen der Heidenen Gode, en zynen dienst toegeweid, en zedert dien Tyd zyn de Kerken in gebruik gekomen onder de Christenen: doch zy zyn met ter tyd groote veranderingen onderworpen geweest , gelyk aan ons gebleeken is. Het is UEd. genoeg bekend, hoe bekrompen , en benaauwd de eerfte Kerk is geweest; het is niet noodig daar veel van te zeggen. Het heeft dan aan d'Ed Gr. Achtbare Heeren Burgermeesteren behaagd, ons toe-te-ftaan eene nieuwe Kerk te mogen bouwen, waar voor wy nooit genoegzaam dank kunnen zeggen, zodat wy hier met (a) Esdras zeggen en uitroepen : Gezégend zy de Heere, de God onzer Vaderen, die dit in het Harte des Konings gegeeven heeft, dat by het Huis des Heeren, 't-welk te Jerufalem is , zoude verbeerlyken. God heeft ook de Harten onzer allerbeste Overigheid, onzer Koningen bewogen, als eertyds het Hart van Cyrus, om ons vryheid te geeven tot den noodzaakelyken opbouw van des Heeren Huis. Niet - tegenftaande veele fnoode Vyanden , haaters van de waare Deugd en God. vruchtigheid, den Tempel Gods liever hadden zien verwoesten, en inftorten, dan opbouwen. Nogthans heeft onze God het Werk Gezégend, en heefc ons Kalk en Steen verfchaft, zodat het aangevange Werk tot hier - toe zelfs met Heerlykheid en Sieraad is voltrokken } zodat wy deswegens volmondig (jt) Esdras 7. 27. R5  z66 Inwydings- dig durven uitroepen en zeggen: De Heerlykheid van dit laatfle Huis zal meerder zyn dan van het eerfte. Gepaster onderwerp wist ik niet te vinden, by gelegenheid der Inweidinge van dit ons Gods-Huis. Dus zullen wy, zeer Eerwaarde Heeren , en geachte Toehoorders ! in verwachtinge van des Heeren onderfteunende Genade, hulpe en byiiand , voor-eerst aan UEd. vóórftellen de troostelyke belofte aan Israël gedaan, dat de Heerlykheid van dit laatfte Huis, meerder zal zyn dan van het eerfte. Hetgeene wy ook op onze Nieuwe Kerk zullen toepasfen. BEVESTIGING. Een Huis, weeten wy, is een Gebouw ter Wooninge voor Menfchen gefchikt; gelyk om des Heilands Taal te fpreeken , f» De Vosfchen Hooien hebben, en de Vogelen des Hemels Nesten, zo hebben dan ook de Menfchen Huizen, elk naar zyn macht en ftaat: want na de hoogheid van den Inwoon der, is ook de heerlykheid des Gebouws. David had (£) zyne IVooning in den Burgt Sion, CO fa een Hu*5 van Ceder-Hout. De grootmachtige Vorst id) Asfuerus, had zyn Paleis te Sufan, dat overkostelyk was. Salomon zegt ook, dat (e) de Wysheid voor zich een Huis heeft gebouwt met zeven Pylaaren uit- gehouwen. Maar als de Propheet Aggeus gewaagt van een Huis, zo verftaat hy daardoor, geen Huis ten gerieve van Menfchen gefchikt, maar begrypc hierdoor, een Huis by uitftek, om 'er den Heere in te dienen, en groot te maaken, eigenlyk een Huis Gods. Niet dat God eene O) Matt. 8. 20. (b) 2. Reg. 5. 9. (A 3 7. 4. OO Esther 1. $.. 6. (e) Prov. 9. 1.  Predikatie; 26? eene Verblyfplaats of Huis noodig heeft, gelyk de Menfchen, om daar in te woonen: want God zegt zelf by den Propheet: (aDe Hemel is Myn Throon , en cTAarde is de Voetbank Myner Voeten, •wat is dat dan voor een Huis, dat gy voor My zoudt bouwen ? Daarom zeide Paulus ook tot die van Athéne: (b) God, die de Waereld, en al wat ,er in is, gemaakt heeft, dewyl hy Heer van Hè • mei en Aarde is , woont in geene Tempels, die met Handen gemaakt zyn ; want het is onmogelyk God daaü'n te befluiten. Dus was de Heidenfche WysgeerZém», daarvan zelv' overtuigd, toen hy zeide: De Goddelyke Majefteit is, te groot, dan dat zy in een Tempel zou beflooten worden. Salomon zullen^» de een Huis voor God maaken , zeide: (c) Het Huis, dat ik begeer e te bouwen, is groot, aangezien dat onze God groot is , boven alle Golen. Doch, hoe groot het ook was, zo kon het God niet omvangen , daarom als hy dien treffelyken Tempel voltrokken hadde, riep hy met groote verbaasdheid, en Goddelyke verwonderinge uit: (d) Is bet dan wel te denken, dat God waarlyk op dAarde woont 1 Want , zo de Hemelen, en de Hemel der Hemelen, U niet bevatten konnen: hoe veel-te-meer en zal dit Huis, V- welk ik gebouwd heb, dat niet vermoogen. Neen gewis, het oneindig VVeezen kan geene eindige Wooning hebben : dit begreepen ook de oude Perfiaanen, die daar* öm geene Tempelen bouwden, en het ook onge • öorloofd achtten; dus roeide de Perfiaanfche Xerxes, toen hy de Grieken overwon, alle hunne Tempels uit, en vergruisde ze : want, hy achtte het tegen de Eere Gods te ftryden, Hem in een zo kort begrip» f» Ifaï. 66. U (£) Aft. 17. 24. (c) 2. Paral. 2. 5. (ei) 3. Reg. 8. 27.  268 Inwyiïings- grip als te willen opfluiten. De Hernel, hoe: groot hy ook is, kan God niet omvatten; daarom zegt Job: de (a) Almogende Is hooger dan de He~ mei, dieper dan de Hel, zyne Maat is langer dan d'Aarde, en breeder dan de Zee. Dus heeft God eigeiïlyk geen Huis of Wooning, maar is overal tegenwoordig, waarom hy ook by Jeremias zegt: Cb) Vervul ik niet Hemel en Aarde ? Nogthans heefc het Gode behaagd zich een Huis te laaten bouwen , waarin hy gezegd wierd te willen woonen, om aldaar te openbaaren zyne genadige tegenwoordigheid , geevende zyne Goddelyke antwoorden , (c) van den Genade-Zétel, welke was op d'Arke der getuigenisfe tusfchen de twee Cberubynen, Zulkeen Huis heeft hem allerëerst, achtervolgens Gods Bevél, de Koning Salomon gebouwd, want na dat God een lange reeks van Jaaren in het Tabernakel gewoond, en omgezworven had van de eene plaatfe tot de andere, als te (d) Galgala, te (e) Silo, te C ƒ) Kariatbiarim, te (g) Nobe, en op andere plaatfen, en laatst te (£) Gabaa, zo wierd de Godvruchtige Vorst David zyne belofte indachtig, die hy vluchtende voor Saül, Gode gedaan had, zeggende : (i) Zo ik de Wooning myns Huis ingaa; zo ik myn Beddelèger opklimme, zo ik mynen Oogen Slaap vergunne, en Sluimering aan myne Winkbraauwen; zo ik myn Hoofd laat rusten: tot dat ik eene plaats voor den Heere zal vinden , eene Wbon-Tente voor den God van Jacob. Hy was ook naauwlyks in het gerust bezit van het Koningryk, en van Saüla vervolginge verlost, of hy wilde zynen God een Huis bouwen, maakende zyn voornemen (V) Job. ii. 8. 9' O) ]étem. 23- (O Num- 7' 8. 9» (d) 'Jofuë 4. 19. (e) t. Reg. 4. 3. ff) 7. a. (£) ■■ 21. i. (*) 3, Reg. 6. 3. (0 Pfal. 131.3.4,5.  Predikatie. 269 men bekent aan den Propheet (a) Natban met deeze Woorden : Ziet gy wel dat ik woon in een Huis van Céderhout, en dat de Arke Gods geplaatst is in 't midden onder Feilen, welk Vóór* neemen, hoewel Gode zeer aangenaam, de Heere door (F) Nathans Mond hem belette , niet willende, dat hy den Tempel bouwde, omdat hy een Oorlogs-Man was , en Bloed vergoten had. Doch God beloofde hem eenen Zoon, die die groot Werk zoude uitvoeren, gelyk God dan tot hem beeft gezeid: (c) Uw Zoon Salomon zal myn Huis en myne Vóór boven bouw.n. Schoon David Gods Tempel niet mogt bouwen, zat hy echter niet lédig, maar vergaderde tot den Opbouw van dit Huis veele Schatten en Rykdommen , want buiten den Buit der Oorlogen, en Veldflagen , dien hy geheiligt bad voor het Onderhoud, en den Cieraad van den Tempel des Heeren, zeide hy op zyn Sterf Bedde aan zynen Zoon Salomon, daar hy dit Werk hem aanbeval, (d) Zie, ik heb in myne Armoede voor de Kosten van het Huis des Heeren bereid hondert duizend Talenten Gouds en duizendmaal duizend (dat is tienmaal honderd duizend) Talenten Zilvers. Maar van het Métaal en Tzer is 'er geen Gewigte } want de meenigte gaat boven 't Getal. Die wyze Zoon, zyns Vaders Throon beklommen hebbende, heeft niet lang gewagt dit overprachtig Huis te beginnen, en bragt in den Tyd van zeven Jaren het grootfte Waereld-Wonder op den ganfehen Aardbodem , wiens weergae nooit is geweest, noch ooit na deezen zyn zal. Dit Huis ftond op den Berg Sion, die fchoon was van ge- f» 2. Reg. 7. vs. 2. (O 1 Paral. 28. vs. 3. (f) 1. —— vs. 6. (<0 1. Paral. 22. vs. 14.  270 Inwydings- gelegenheid en eene (a) verheuginge van het ganfche Aardryk. De zeven Wonderen van de Waereld waren als niets by dit heerlyk Praal - Gebouw. De /Egyptifche Piramiden moogen nog op dezen Dag aan de reizigers tot verwondering ftrekken; Artemifia mag nog vermaart blyven om de trotfche' Begraaf-Plaats van haren Man den Koning Man* folus; Nabuchodonofor mogt zich wegens zyn Gebouw nog zo kittelen en zeggen: (b)Is dit niet het groote Babel dat ik gebouwt heb ? Al pronkt Phidias nog zo met zyn Beeld van Jupiter Olympius, en of Rhodus nog zo roem draage om het Zonne-Beeld; laat de Tempel van Diana Ephefië'o nog verheffen, deeze allen konnen niet ophaalen de~heerlykheid van Salomons Tempel, daar eene volmaaktheid van fchoonheid en luister te vinden was Maar gelyk alles wat van Menfchen-handen gemaakt wordt, van korten duur is, zo ging het ook met dit Huis; want, na dat het 427. Jaaren gefhan had, heeft Nabuchodonofor dit Huis mat de itad en alle kostelyke Gebouwen verwoest, en de Joden na Babel gevangen gebragt, gelyk de Propheet Jfaïas te kennen geeft, (c) De Stad uws Deiligdoms, zegt hy, is eene Woestyn geworden, Sion is ontvolkt, Jerufalem is ver laaten. Ons heilik Huis, daar onze Vaders u gelooft hebben, is door bet Vuur verbrand : alle. onze wenfcheiykfte Vóórwerpen worden tot eenen Puinhoop gemaakt. Maar God bleef niet Eeuwig over zyn Volk vertoornt; want na dat zy zeventig Jaaren in Babels Gevangenisfe gebleven waren, heefc God zyne Belofte, over de twee honden Jaaren te vooren gedaan by den (öQPropheet, willen vervullen,alwaar te (d) Psl. 47. vs. 3. o) Dan. 4. vs, 27. co ifa- 64. vs. 10-1 c<0 Ifa. 44. vs. 28.  Predikatie. 27 r te kennen gegeeven wordt, dat Jerufalem, en de Tempel weder opgebouwt zouden worden door toelaacing van den Perfiaanfchen Monarch Cyrus. Aldus laac zich Gode door den Mond van Ifans uk* Die tot Cyrus zegt: Gy zyt myn Harder , gy zult mynen -wille in alles volbrengen: die tot Jerufalem zeg( •' gy zuh op gebouw t worden: en tot den Temfel, gy zult gemaakt worden. De Verwoescinge en Gevangenisfe van Juda was ten einde geloopen, dus gaf de Koning Cyrus den Joden bevél het Huis des Heeren te herbouwen : waar door verftaan wordt de tweede Tempel, of het laatfte Huis. Ja het is niet zonder de Goddelyke beftieringe gefchied, dat de Propheet Aggeus van den tweeden Tempel fchryvende, den zei ven genoemd heeft het laatfte Huis. Dit is gefchied om de halftarrige Jooden te overtuigen, dat zy te vergeefs eenen derden Tempel verwachten : Immers zy hebben maar te letten op de Voórzegginge van Daniël daar hy duidelyk zegt: (V) dat de Slagt-Ofers en de Offeranden zullen vergaan en dat de Verwoesting zonder ophouden ten einde toe zal duuren. Het kan immers ook in geen Gezond Verftand vallen , dat alle Menfchen van de geheele VVaereid'in eenen Tempel hunnen Godsdienst zouden oeflénen. Laaten de Jooden ook maar letten op de Woorden van Malachias, daar Hy te kennen geeft, dac de ganfche Aarde tot den dienst des Heeren zoude ingeweid worden, als hy zegt: (b) Van denOpgan* der Zonne tot den Ondergang is myn Naam groot onder de Heidenen: en in alk Plaatzen wordt mynen Naam Offerande gedaan, en eene zuivere Offerande op gedraagen; want myn Naam is groot on- O) Dan, 9. vs. 29. (b) Mal. 1. vs. ir.  27^ Inwydings- onder de Heidenen, zegt de Heere der Heirfcharen. Toen de Samaritaanfche Vrouwe den Heiland vraagde , of men op den Berg Garizim dan te Jerufalem aanbidden moest, zo antwoordde Jefus haar: (a) Vrouw, gelooft my, de Uur zal koomen, wanneer Gy lieden noch op deezen Berg, noch in Jerufalem den Vader aanbidden zult. Dit heeft de ondervinding den Jooden doen zien, die wel poogingen gedaan hebben, om den derden Tempel te bouwen, dog in 't uitvoeren verydelt zyn als onder Adrianus, Conflantinus, en onder Juliaan den Apoftaat, die gaarne Jefus Prophetie wilden valsch maaken, dewyl God intusfchen door een Wonderwerk de opbouwinge van den derden Tempel verhindert heeft; want toen de Grond geroert, de Puinhoopen weggeruimt wierden , zag men heele klompen Vuurs, en vlammende-Brokken uit de Aarde barften, dus moesten de booze Bouwlieden tegen Wil en Dank, hun aangevangen Werk ftaaken Dit verhaalen niet alleen Christen Schryvers, maar ook een Heidenfche, Ammianus Marcellinus, die anders in zyre Schriften achting voor Julianus toont. Maar mogelyk zyn wy al te- verre gegaan in het bevestigen van eene Waarheid, die zo klaar is, dat de Joodfche Historie-Schryver Joféphus ztlfzegt, dac de Jooden opgewekt wierden, om tegen de Romeinen te oorlogen, om dat zy ftaande den tweeden Tempel of't laatfte Huis den Mesfias verwag. ten. Dit laatfle Huis is de tweede Tempel, die op den Grond des eerflen begonnen is gebouwt te worden onder het Opziet van den Vorst (J>) Zorobabel en Jojue den Hoogepriester, die de Léviten aanftelden, tot Opzichters om bet IVerk des Heeren voort te dryven; want het wel eens ge- ftaakt («) Joan. 4. vs. 21. (b) Jofeph. L. 74CaP- I3«  Predikatie. 273 ftaakr wierd door der Jooden Vyanden, tot in het tweede Jaar van Koning Darius. De Jooden zelf waren ook moedeloos, flap van Kniën, en hadden te traage Handen tot de geringe beginzelen des Tempels, die gelyk (V) Aggeusmeld , als niet waren in hunne Oogen. Veelen der Overften hadden ook weinig lust tot den Opbouw, om dat zy zagen, dac dit Huis op verre-na, zo Heerlyk niet kon worden als het eerfte, en aanfchouwden d'eerfte beginzelen met droevige Oogen , gelyk Efdras zegt: (b) Veelen van de Priesters , en Lèviten en Prinfen der Vaderen en Ouden, die den eerflen Tempel gezien hadden, door Salomon gebouwd, als zy de Grond- Werken van deezen Tempel aanfchouwden, weenden overluid. Om deeze oorzaaken lieten zy een geruimen tyd het werk fteeken, hetgeene God den Heere grootelyks mishaagde: die daarom den Propheet tot Zorohabel en Jofuë zond, om hen te vermaanen den Opbouw des Tempels te hervatten, onder bedreiginge van zwaare Plaagen en Straften. Om dan Israël tegen deeze moeilykheden te verfterken, en opdat zich niemand aan de geringheid van het Gebouw mogt ftooten , als of dit Huis nooit in fchoonheid en luister by het eerfte zoude konnen ophaalen, doet God, om hunne verflaagene Harten op-te-beuren , eene belofte, dat die Huis verre het eerfte in Heerlykheid zou overtreffen , en laac hun zeggen : (V) De heerlykheid van dit laatfte Huis, zal meerder zyn dan van het eerfte. De meerdere Heerlykheid, die de Propheet aan het laatfte Huis boven het eerfte belooft, moec niet gezocht worden in Rykdommen, noch in Pracht, of uitterlyk Cie- CO Agg. 2. 4. (O 1. Efd. 3. 12. (O Agg. 2. 10. IV. Deel. S  274 Inwydings- Cieraad. Hier word op geene Lichaamelyke, maar Geestelyke Heerlykheid geftaroogt, op de tegenwoordigheid van onzen Mesfias Jezus- Christus , die dit laatfte Huis met zyn Perfoonelyk bezoek verheerlykt heeft. In het eerfte Huis wierd hy wel gezien , maar (a) van den Hoogepriester alleen eens V Jaars, in de donkerheid eener Wolke , zodat (b) de Nevel en Damp, dien Hy door bet Reukwerk maakte, den Genade -Zét el moest bedekken , maar in dit laatfte Huis zou Hy van ieder-een dagelyks kunnen gezien worden. Hy is ook onder het laatfte Huis gebooren, waarin (c) zyne Ouders hem veertig Dagen naa zyne geboorte bragten, en alwaar Hy van den Ouden Simeon, en Anna de Prophetesfe erkend en beleden wierd. (d) Als hy twaalf Jaaren oud was , hebben zy Hem zien Ce) in den Tempel zitten, ia V midden der Lceraaren. Zy hebben Hem het Werk van eenen Leeraar. zien verrichtten; niet (f) gelyk de Schriftgeleerden en Phariféën, want Dy teerde als Magt hebbende. Hy heeft zich ook gedraagen, als Heer en Meester des Tempels, toen Hy (g) alle deVerkoopers en Koopers, die daarin waren, 'er uitdreef. Het is dan eene weergaloze Eere en Heerlykheid, voor dit laatfte Huis geweest, dat de Heere des Tempels zich daarin heeft vertegenwoordigt; daarin heeft ook Malachias de Heerlykheid van den cweeden en laatften Tempel gefield, zeggende: dat (h) tot zynen lempel koomen zou de Heerfcher , dien zy zochten, en d'Engel des Verbonds, daar zy naar verlangden: welke Heerlykheid van den tweeden Tempel zo-veel meer doordraait, als wy aanmerken, O) Heb. 9. 7. (O Levit. 16. 13. (f) Luk. 2. 27. OO 2. 42. (O 2. 45. rf) Mat. 7. 29. (g) 21. 12. (O Malach. 3. 1.  Predikatie. 275 ken, dat deeze Tempel hem als den grootften Propheet, Moizes verre overtreffende; als den Magtigften Koning bevatte, (a) die meer dan Salomon was; den grootften Hoogepriefter, die (blinder Eeuwigheid hlyfi, en zulks geworden is, doorEedzweeringe naar de ordeninge van Melchifédech, De heerlykheid van dit laatfte Huis is zo-veel groo- \ ter boven die van Salomons Huis, als het Lichaam de Schaduwe overtreft; immers de Figuur is minder dan de zaak zelf, en zeeker is het, dat Salomons Tempel eenej Figuur van Christus was, die het tegenbeeld daarvan is. De Tempel was gebouwd , om God daarin te aanbidden, en te eeren , en dus tot den dienst van God geheiligt. Christus zeide ook zelf: Cc) Ik eere mynen Vader, en dat Hem hehaaglyk is, doe ik altoos. De Tempel is op Gods Bevél getimmerd. Paulus, daar hy Christus fpreekende invoerd, zegt tot zynen Vader: Qd) Gy hebt my een Lichaam toebereid; hy heeft ook zyne Menfchelyke Natuur eenen (e) Tempel genoemd, welken Hy bouwde als Hy Cf) zich-zelven vernietigt heeft, en de gedaante van eenen Dienst- Knecht aanneemendet den Menfchen is gelyk geworden. De Tempel was gebouwd tot dienst en verga* dering van Israël , dat uit verkooren Volk. Christus is ook in de Waereld gekoomen, opdat Hy, gelyk Joannes zich uitdrukt , (g) De Kinderen Gods, die verflrooid waren, tot een vergaaderen zoude. Was de Tempel verheerlykt met het hooge Hei- Hg- CO Mat. 12. 42. (O Heb. 7. 17. 21. 24. CO Joa»- 8. 29. 49. (<0 Heb. io. 5. (O Joan. 2. 19. C/) Philip. 2, 7. (j) Joan- »*• 52< S 2  27Ö Inwydings- ligdom, dat een voorbeeld van Christus was, hier zagen zy met hunne Oogen den Mesfias, (#) den Heilige der Heiligen zelf, en vervolgens alle Vóórbeelden, Gezichten en Prophetiën vervuld. Vervolgens overtreft dit tweede Huis, in heerlykheid oneindig het eerfte : dewyl men, (taande den [tweeden TempelJ. op Christus wyzende, konde zeggen tot de (b) Steeden van Juda: Ziet daar uwen God: of gelyk als Joannes zich uit : (V) Het Woord is Vleesch geworden , en heeft onder ons gewoond: wy hebben zyne Heerlykheid gezien, eene Heerlykheid, als van den Eénig- gebooren Zoone des Vaders. Dus konnen wy met recht en verwonderinge van dit laatfte Huis zeggen : ö Uitnemende Heerlykheid ! ö Treffelyk gebouw! ö Verrukkende Glans,alles overtreffende wat 'er ooit in Salomons Tempel te vinden was! groote réden had dan de Propheet, om te voorzeggen, dat de Heerlykheid van dit laatfle Huis, meerder zou zyn dan van het eerfle. TOEPASSING, Ziet hier , zeer geachte Toehoorders ! de nadrukkelyke woorden van onzen Text, naar ons gering vermoogen, ontvouwd. Nu zullen wy tot het einde en oogmerk overgaan, waar- toe wy allen op deezen Dag, in deezen Nieuwen Tempel ter Inwydinge zyn te-zamen gekoomen. Wat nu in het byzonder de Inwyding van deezen Tempel aangaat , volgens de vocr-gclezene Text- Woorden, daar heb ik niet nodig my over uit- te- breiden. Ieder van ons, die het oude Kerkhuis (a) Dan. 9. 24. (V) Ifaï. (O Joan. 1, 14.  Predikatie. 277 huis gezien heeft, kan genoeg opmaaken, dat de heerlykheid, luister, en voortreffelykheid van die nieuw gebouwde Gods - Huis , veel cierlyker en heerlyker is, dan het eerfte, gelyk zulks voor het Oog van de Aanfchouwers klaarlyk blykt: zodat wy met recht van de woorden des Propheets de onzen hebben gemaakt, en wy zonder vreeze uitroepen : De heerlykheid van dit laatfte Huis zal meerder zyn dan van het eerfte; ja ook meerder dan die ooit in Salomons en Zorohahels Huis is geweest , om dus tot den heiligen en geestelykén zin over- te- gaan. Immers , deeze Kerk is een Gods-Huis in vervullinge, waar Salomons en Zorobabels Tempels maar fchaduwen van waren. Indien (a) Jacob de plaatfe, daar hy een Goddelyk gezicht had gehad , het Huis Gods noemde , zo konnen wy met meerder recht deeze Bid- Plaats, het Huis Gods noemen; ja, met meerder réden dan Salomons Tempel het (i) Huis Gods is genoemd geworden; dewyl in ons Gods Huis ons bétere dingen zullen toegediend worden dan ooit de Jooden genooten hebben. De Heiland zeide eenmaal, dat de (O minste in het Ryk der Hemelen meerder was dan Joannes, omdat Joannes maar gezien had 't begin van het Evangelie, Jezus in het Vleesch; maar alle Geloovigen zouden Jezus (d) kennen , van den minften tot den meeften; als ook, om dat wy de (O Verlosfing hebben door zyn Bloed, de Vergiffenis der Zonden: 'twelk Joannes niet heeft gezien. Vervolgens is de kleinfte Kerk van het Nieuwe Verbond ook meerder dan Salomons Tempel, en zo ook deeze Kerk ; want hier leert, hoort, en ziet men, dat (ƒ) Jezus-Christus in deeze ÏVae- reld (a) Gen. 28. 17. Cè~) 2. Paral. 3. 3. (O Matt. 11. m. (/) Heb. 8. 11. (O Kol. 1. 14. (ƒ) 1. Tim. 1. 15. s 3  «78 Inwydings- reldgekoomen is, om de Zondaars Zalig te maaken Ja wy behoeven in niets te wyken voor Salomons prachtigen Tempel, 't Is waar; de Bouwftoffen van Salomons Tempel gaan die van onze Kerk oneindig te boven : maar daar moeten wy met op ftaroogen , maar wel op de geeftelvke fchoonheid, en kostelykheid van het Nieuwe iestamenc. Immers , de Gemeente des Nieuwen iestaments, waarvan deeze Kerke ook een gedeelte bevat, bezit veel kostelykere dingen, en dus mogen wy van deeze met David uitroepen: t>) Heerlyke dingen zyn 'er van U gezeit, ê Stad ^ods. Benyd Salomon zyn Goud of Zilver, Cederhout , en cierlyke Steenen niet, het waren maar doode Steenen ; maar hier zyn leevendke Steenen te vinden ; waarom Petrus ook tot ons zegt: Qb) Zo word als leevende Steenen opgebouwd tot een geeflelyk gebouw, tot een Heilig Priesterdom om geejlelyke Offeranden op te draagen Gantfch utimuntende was ook de belofte , die God deed ten opzichte van den Bouw zyner toekoomende Kerke, by Ifaias; alwaar Hy zig aldus uitdrukt: CO lk zal u op Saffieren grondvestigen, uw Bolwerken zal ik van Jafpisfen maaken, uwe Poorten van gefneedene Steenen van Kristal, en alle uwe Paaien mei keurlyk gefteente. Hy heeft ook zyne Kerk voorzien met kostelyke gefteentens, verre overtreffende de oude Huishoudinge, dat is, met de kostelyke Gaven van den H. Geest, de H Sacramenten, en alle genade giften, die de Heer* aan zyne Kerk vergunt heeft, en die ook in deeze Kerke bedient worden : Wy konnen wel niet lochenen, dat 'er in Salomons en Zorobabels Tempels 00 Pfal. 85. x. Pet. 2. 5. (0 Ifaï. 4« ii. 12.  Predikatie. 279 pels kostelyke Cieraaden waren, doch die konnen by de dingen , in onze Kerken te vinden , niet ophalen; het waren flechts zaaken vol fchaduwen, en maar voorbeelden , waarvan de waarheid, en het Lichaam zelve, by ons vervuld zyn. Gelyk dan de oude Tempel kostelyk is geweest, door overvloedige Schatten , en heilige Cieraaden ; zo is Jezus Kerke ook kostelyk , door opgehoopte Schatten; daar is om als Paulus te fpreeken, te vinden, f» bet Woord der Wysbeid, bet Woord der Kennisje, de Gave van 't Geloof. Vol is zy van heilige Cieraaden , als (£) is Liefde, Blytlfchap , Vréde, Verduldigheid, Goedertierenheid, Goedheid, Langmoedigheid, Zachtmoedigheid, Getrouwigheid, Zédigheid, Eerbaarheid, Reinigbeid. In het oude Kuis was de Arke des Verbonds, voorzien met het Verzoendekzel; maar in deeze Kerke (e) is de Middelaar van een béter Verbond 3 gelyk Paulus fpreekt; hier is de Verzoening alle oogenblikken te verkrygen : Want (J) hy is de Verzoening voor onze Zonden: en niet alleen voor d'onze, maar ook voor de Zonden van de geheele Waereld. De Tempel mogt roemen , dat (J) de twee fleem Tafelen der Wet, met Gods Vinger befchreeven, daar in waren; doch wat Zaligheid was daarin te vinden? Paulus noemt ze een (ƒ) Letter die doodt. Immers wy hebben in deeze onze Kerk (g) de bediening des Geests, de Wet Gods gefchreven in onze Harten, volgens Gods belofte by den Propheet Jeremias 31. 33- de Tempel had eenen srooten Altaar; veele offeranden der Beesten wierb den (V) 1. Kor. 12. 8. 9- <*0 Gal. 5- 2*. 23» CO Heb. 8. 6. (d) U Joan. 2. 2. (O Deut. 9. 10. ty) 2. Kor. 3. 6. (gO a. — 3- 8. S 4  48o I N W Y D I N G 3- den daar dagelyks door de Priesters opgeofferd , maar deeze (jt) konden echter de Zonden nooit wechneemen, ge.yk Paulus ons leeraart; maar in deeze Kerk word dagelyks opgeofferd (h)Het Lam Godt, dat wecbneemt de Zonden der Waereld. In den Tempel was ook de Tafel m'et de Toonbrooden ; maar in deeze Kerk zal u opgedifchc worden, (c) Het Brood des Lévens, dat van den Hemel gedaald is, om onze Zielen in Eeuwigheid te verzadigen. ° ii P£ ?0U£t!T ^ndelaar met zeven Lampen verlichtte het Heiligdom; maar daarin brandde Aardfche Olie; maar deeze Kerke is verlicht door Tezus, (d)bet waarachtig Hebt, gelyk\Joannes Hem noemt , t-welk alle Menfchen verlicht, koomende in deeze Waereld Hier is ook Gods Woord, op den Kandelaar gefield, om, gelyk David zich uit, te zyn (e) eene Lamp voor onze Voeten , en een Licht voor onze Baden. De Tempel had een groot Waschvat, doch het was maar tot reiniging des Lichaams, en niet der gemoederen. Maar veel heilzaamer is ons Waschvat opgevuld met Jezus Bloed. Dus zeet ook Toannes in het Boek zyner Openbaaringe T datr/) Jezus-Christus ons van onze Zonden in zyn Bloed gewasfchen heelt. Ons Waschvat is het Sacrament des Doopzels,'t-welk van Paulus, (g) Het badder Wedergeboorte en vernieuwinge van den Heilhen Geest, genaamd word. ö Het Vóórhangzel voor het Heilig der HeihVen was zeer kostbaar, en belette den Jooden den Ingang , en t gezicht van het Hooge Heiligdom. Doch f>) Heb. 10. ir. (O Joan. i. 20. fV) , 6, 8 $ A T~ U 9' ^O PfaL ,lS- i°5(f) Apocal. i. 5. r3) Tit. 3. 5.  Predikatie. 281 Doch wy hebben geene réden, om hier over wangunftig te zyn , wy hebben Jezus Vleesch en Bloed tot een béter Vóórhangzel. Toen het Vóórhangzel des Tempels in ftukken fcheurde, beduidde zulks, dat de Joodfche Natie van God afgefcheurd en met het verlies van alles gedreigd wierd, maar toen ons Vóórhangzel, te weeten , Jezus Vleesch aan het Kruis gefcheurd wierd, zo wierd ons de toegang geopend, tot het (a) waare Heiligdom van den Hemel zelf: (b) welken nieuwen en leevenden Weg , Hy ons voorgegaan heeft, door 't Vóórhangfel, dat is zyn Vleefch. Deeze Hémelfche Weg word in deeze Kerke ontflooten , waarvan wy op deezen Dag der Inweidinge, een begin maaken. Dus heiligen wy dan héden deeze Kerke ter eere van den leevendigen God, om Hem daarin te verheerlyken, te looven , te prediken , en te aanbidden. Maar , geliefde Toehoorders ! wy moeten ons niet verbeelden , dat het genoeg is , dit Gods Huis uitwendiglyk gebouwd en vercierd te hebben. Verre van daar; wy moeten ons ook benaarftigen , om dit Huis Gods te vercieren met oprechte (c) Heiligheid en Rechtvaardigheid; want David zegt van dit: Cd) Heiligheid, ê Heere, betaamt Uw Huis in langheid der Dagen. Nochthans is het ook billyk en pligtiglyk , dat het uitwendige Huis Gods, daar de Gemeente t'zamen koomt, om den Heere te dienen , net , en cierlyk naar vermoogen gehouden word. David , fchoon een groot Koning , was van zo-eene Natuur, dat hy niet kon verdraagen, dat zyn eigen Huis cierlyker zou zyn , dan het Huis-Gods. Dit was ook God zeer aangenaam, des (d) Heb. 9. 24. (b) 10. 20. (O 2. 71. (d) Pfal. 92. 5. S 5  282 Inwydings- des God ook toe hem zeide: (a) Daar hebt gy •uoèl aan gedaan , van zo - een wille te hebben. Maar, helaas! Nu is het met veelen zó geleegen, dat zy zelf, om als (b) Aggeus te fpreeken, wel willen woonen in gewelfde,Huizen, die fchoon, en heerlyk zyn; terwyl het Huis Gods verwoest legt. Ja dat meer is, het waare te wenfchen, dat veele tegen den opbouw van Gods Huis zich niet met een haat, en onbezonnen iever gekant hadden, en die daaróm vroeg of laat Gods toorn te verwachten hebben: wy willen ons niet kreunen aan zulke kwaadfpreekende Menfchen , die wy gelyk Hellen met |de wangunftige (c) Sanaballatb, den Horoniter, en den Ammonifchen Dienst - Knecht. En nog veel minder, ftooren wy ons aan de fnorkende en fnaterende Diotrepbesfen, die altoos verachtelyk van dit nieuw Gebouw fpreeken; deezen voeren wy te gemoed, het bekende fpreekwoord: Niveus olor non curat latratum canis. Dat is te zeggen: De Zneeuw-Witte en overfchoone Zwaan, Trekt zig V gebas der Honden niet eens aan. Om dan wederom ter zaake te koomen; gelyk de uitwendige heerlykheid van dit Huis meerder is dan die van het eerfte , zo laat ons dan ook weikzaamer zyn , om in allerhande deugden uitte-munten, opdat wy, gelyk Petrus fpreekt, Qd) Als leevende Steenen opgebouwd mogen worden tot een Geestelyk Gebouw. Wy hebben allen wel (a) 2. Paral. 6. 8. (b) Agg. i. 4. (Ó *• Efó- 2« '9- 00 »• 5'.  Predikatie. 283 geyvert, om Gode een Huis te bouwen tot zynen dienst, maar wat zal dat baaten, zo wy het hier by laaten berusten, en onze zorge niet aan-leggen, om op te wasfchen (a) tot een heiligen Tempel in den Heere, tot eene Wooning Gods in den Geest. Wy hebben nu een nieuw Huis des Heeren , fchept dan ook nieuwen yver tot dit heilig Werk; elk brenge zyn deel tot den geestelyken Bouw , leevende Steenen , Goud des Geloofs, Kalk van Liefde, en andere Stoffen van Christelyke deugden, voegt alle deeze dingen te zaamen, en wafcht op tot een (b) Tempel van den Leevenden God. Toen Moizes Gods Tabernakel bouwde, gebood God het Volk, dat zy Hem (c) Eere-Gifien zouden opbrengen, 'tgeene zy ook met een hartelyke genegenheid deden, elk naar zyn vermoogen en ftaat: dermaate dat 'er zo-veele (d) Giften aangebragt wierden , dat (e) Moizes een bevél deed verkundigen van op - te - houden. Zo moeten wy ook doen, zo-wèl tot den Geestelyken, als Stoffelyken opbouw van Gods Huis, terwyl wy U verzékeren, op de getuigenisfè Gods, dat zulke daad .van Liefde, (ƒ) niet ydel is in den Heere. Wy leezen in het Evangélie, hoe een Heidensch Hopman de jooden zo beminde, dat hy hen zelfs een Bédehuis binnen Kapharnaum had gefticht; dat hy (g) d'Ouderlingen der Jooden tot Jezus zond, om zynen zieken Knecht te genezen, die om den Heiland daar-toe te bewegen, by-bragtenen zeiden: (b) Hy houd veel van ons Volk, en heeft ons zelf eene Synagoge gebouwd. De Heiland heeft hem ook genézen, en een proefftuk zo Godsdienftig als dit O) Eph. 2. 21. 2a. (f) 2. Kor. 6. 16. (e) Exod. 15. r. 00 36. 3- (O 36. 6. Cf) 1. Kor. IS- 58. O) Luk. 7. Bi O) — 7. S.  284 Inwydings- dit was, vond zyne genadige vergeldinge. Ik verzeker U ook, dat de zelve (a) God leeft, die den hlymoedigen Gever lief heeft, het zy hy een gedeelte zyner Inkomften heiligt aan dit Huis , 'twelk héden ter verbreidinge van zynen Naam ingeweid word ; of aan een ander daar het nodig is, (b) want, gelyk Paulus zegt: God is niet onrechtvaardig, dat Hy uw Werk zoude vergeeten, en de Liefde, die gy beweezen hebt in zynen Naame , aan zyn Huis. Gelyk wy dan een nieuwe Kerk hebben, hebt dan ook nieuwen iever om de zelve te betreeden, en als levendige Steenen U in dezelve te vertoonen; gedraagt U zo niet, dat wy met Kaak zouden moeten vraagen: (c)Hier is Vuur en Hout, waar is d'Offerande? Hier is het gebouw, waar is het Volk? eene vermaanende Vraag , die 't meest in de Weekelykfche Dienden haar eisch heeft. Doch , (d) wy betrouwen wat béters en zaliger van U- Lieden, Welbeminden, al-hoewel wy zo fpreeken. Weest dan naarftige Kerk-Gangers, en dient den Heere aldaar op een aangenaame wyze , niet meer als Aarons Kinderen , of Lévi's Nazaaten, met Bloed van Stieren en Bokken, of fchaduwachtige Offeranden, maar gedenkt, dat gy van God verkooren zyt, (e) tot een heilig Priefterdom om geeflelyke Offeranden op te draagen. (ƒ) Laat aldaar uw Gebed opklimmen als een Reukoffer voor Gods Aanfchyn. Dat uwe Slagtofferande zy , de uittrekking (g) van den Ouden Menfch met zyne Werken. Üw Zondöfferande (h) een bedrukte Geest, een vermorzeld en verootmoedigd hart. Vergeet ook niet de {f) Lof-en Dankoffer- 00 Kor. 2. 9. 7. (O Heb. 6. io. (O Gen. 22. 7. GO Heb. 6. 9. (O 1. Pet. 2. j. (ƒ) Pfal. 140. 2. (g) Kol. 3. 9. OO pfal- 50. 19- CO Heb- 13- IS-  Predikatie. 235 'offerande aan God op te draagen, dat is de Vrucht der Lippen , die zynen Naam looven en danken. Voege hier by de Spysöfferande, welke is (a) Weldaadigheid aan Gods Huis, en Mededeelzaamheid aan de Armen. Als wy ons dan zo gedraagen, is 'er hoope, dac God de gebéden in deeze Kerk geftort, zal verhooren. Dan kunnen wy met Salomon, by de Inweidinge van zynen Tempel, méde zeggen : (b) ê Heer myn God, die Huis is daartoe gebouwd , opdat Gy zoudt zien op het Gebed van Uwen Dienaar, en verhooren zoudt de Gebe* den, die Uw Dienaar voor Uw Aanfchyn flort, en dat gy zyne Gebeden en die van Uw Folk zoudt verhooren. Zo wie in deeze Plaatfe zal bidden , verhoor hem uit uwe Woonfteede, dat is, uit den Hemel, en weest genadig. Hec is , dan nu Tyd, dac wy onze réden richcen toe Dengeenen, tot welke Eerbied en Dankbaarheid , eene byzondere aanfpraak eischt. Dus wenden wy ons met alle eerbied naa Z7, Wel Edele Groot Achtbaare Heeren Burgemeesteren! voor welker Voeten wy onze dankbecuiginge néderleggen. Wy naderen gefterkc in den Heere tot uwe Eereftoelen, om aan uwe ontzachgelyke Voeten, met de uiterfte nédrigheid, neder te leggen het Offer van heilige erkentenisfe , voor die ongemeene weldadigheid aan onze Gemeente bewezen, om dit Huis des Heeren te moogen optimmeren ; wy binden ons Dankoffer aan de Hoor. nen van den Altaar, en zeggen , dat Uw Wel Edelen ons dierbaar en waardig geworden zyt, om alle de Dagen ons Lévens met onze Gemeente (c) Smeekingen, Gebeden, Ferzoekingen te doen voor (O Heb. 13. 16. (O 2. Paral. 6. 19. 21. (O *• Tim> 2- *• *•  286 Inwydings- voor Uw Wel Edelen onze wettige Overigheid, van God over ons («) gefield , opdat uwe Dagen op Aarde mogen zyn als Hemelfcbe Dagen, om onder uwe Schadnwe te moogen leeven, en gunst te vinden in uwe Oogen. De God der Heerlykheid geeve U Wel Edele Groot Achtbaare, in een volle maate te bezitten, (b) den Geest van Wysheid en Verfland; den geest van Raad en Sterkte : den Geest van Wetenfchap en van Godvruchtigheid, den Geest van de Vreeze des Heeren; Hy bevestige en verfterke de Stoelen uwer Eere, met Recht en Gerechtigheid. Van de goedgunftigheid des geenen die in den Braambofch woonde koomen menigvuldige Zégeningen op uw hoofd, en op de kruinen uwer Nazaaten, in lange gedachten. Hy, die de banden der Natuure in zyne Almachtige Handen ftrengelt, doe U Wel Edelen nog ontelbaare Jaaren zyne gunst genieten, en doe uw beërven naa dit Léven, een beftendig Koningryk. Ook wende ik myne aanfpraak, tot U Heeren Kerk-Meesteren, die veele moeite, en kosten gehad hebt , om dit Huis te bouwen: wy danken UI. hertgrondig voor den Arbeid uwer Liefde aan deeze Gemeente beweezen. De God, voor wien gy dit nieuwe Huis gebouwd hebt, doe u ook (V) met krach te vernieuwt worden in den inwendigen Mensch, in den Geest uws gemoeds. De Eeuwige God zégene uwe dierbaare Perzoonen met gezondheid, welvaren, en gewenden voorfpoed, en wil aan het fnoer des Lévens van uwe Perzoonen nog veele Jaaren hechten. De Heere zégene uwe Familiën, als die (d) van Phares, dien Thamar Juda haarde, Hy maake of geeve u aangenaame Vrouwen, (<0 Baruch. I. n. ia. (i) Ifaï. n, 2. 3. (O Eph. 3. ifj. — 4. 23, (<0 Ruth. 4. 12.  Predikatie. 287 wen, als Sara, Rebecca, Rachel, Anna en AUgail, en meer andere Vrouwen van Naam. Hy (a) doe uwe Zoonen worden als jonge Planten , en uwe Dochteren , rondom vercierd en opgepronkt gelyk een Tempel. Uit zyne Afuure Zaaien daale zyn geestelyke Zégen op UI. als een Douw, Hy verlichte UI. in de kenniefe van Christus, maake UI. krachtig in 't Geloof, en brandende in de Liefde, Hemelsch in uwen Wandel en Zalig in uw uiteinde, en Hy doe UI. voor het nieuw Gebouw beërven, (h) de Heilige Stad, het nieuw Jerufalem in den Hemel. Ook heb ik een byzonder Woord tot U, myn beminde Gemeente! Zeide David eenmaal: (c) Indien ik u vergeete, 0 Jerufalem ! zo moet myne Rechterhand vergeeten worden , dat myne Tong aan myn gehemelte kleeve, zo ik Uwer niet gedenke. Zo - min kan ik u ook Geliefden! vergeeten. Stont het aan my, ik zag u allen als vernieuwde , en herboore Broeders en Zusters in den Heere, in dit Huis Gods. Toont dan, dat gy uit krachte van dit nieuwe Huis (d) veranderd word door de vernieuwing van uwen Geest. Verciert ook dit Huis met heilige deugden , gelovige werken, gepaard met waare Godvruchtigheid, fpant dan alle uwe Ziels krachten in, om zelfs te zyn (e) een Tempel van den leevenden God, opdat ook God zyn belofte aan uw vervulle, gelyk hy gezeid heeft: Ik zal in hun woonen , en wandelen, ik zal hun God zyn, en zy zullen myn Volk zyn. De Almagtige zégene U naar den Lichaame, met gezondheid en alle wenfchelyk heil; Hy trooste U in alle uwe zwarigheden , maatige uwe tégenfpoeden, geeve U geduld en O") Pfal« 143- 12. 0)A.P°caP' ai. 2. 0)pfal« «30"* 5«f>« (J) Rom. 12. s. O) 2. Kor. 6. 15.  288 I n w ï d i n gs- Predikatie. en Cristelyke kloekmoedigheid, en doe u alle rampen gelukkiglyk te boven koomen. De Alvermoogende begundige U met het uitnemende des hemels , en met het uitmuntende der aarde en haare volheid, en namaals zo brengeHyUover in hetf» Huis des Heeren niet met handen gemaakt, maar dat eeuwigduurende is in de hemelen. Eindelyk keeren wy ons tot UI. Geachte Toehoorders , van wat rang dat Gy- lieden moogt zyn, min en meer aanzienelyke! De Heere zégene UI. uit zyn Heiligdom met alle Lichamelyke, Geestelyke en Hemelfche Zégeningen , Hy bouvve uwe Familiën, vergroote uwe Néringen, en Koopmanfchappen, en doe, om my als David te uiten: (b~) die van de Stad bloeijen als het Gras der Aarde. Om dan een einde te maaken, zo keere ik my tot den Heere onzen God. ö Heere! bewaar dit Huis, dat tot grootmaakinge en verheerlykinge van Uwen Naam gebouwd is, voor alle rampen en ongevallen: doe hec verduuren voor ons en onze nakomelingfchap tot fer^yd toe, datwy alle (V) overkleedt zullen worden met de Wooninge, die van den Hemel is , en eene plaats verkrygen in het (d) Jerufalem dat hoven is, en daar (e) geen Tempel meer zal gevonden worden : dewyl de Heer, de Almoogende God, onze Tempel eeuwiglyk zal zyn. Amen. 00 2. Kor. 5- i. (O Pfal- 7U ic>. (0 2. Kor. 5. 2. (d) Gal. 4. 26, QO Apocal. 21. 22. DEN  DEN ZEER GEACHTEN HEEREN MARC ANTONIUS G \LLEANI, ADRIANUS 1PERDYK, CHR1STIAAN LOVER. e n DE GEHEELE GEMEENTE, MEER EN MIN AANZIENELYKE VAN HET BEGYNHOFF i e AMSTELBAM, word deeze PREDIKATIE, over HUNNEN ZALIGEN HERDER en LEERAAR, OP 'T VERZOEK VAN 20MMIGE IN 'T LICHT GEGEEVEN, met alle agting en genegenheid OPGEDRAGEN. Door Uw Ed. Dienstvaardige Dienaar, T. H. O. P. IV. Deel. T LYK-  LYK-PREDIKATIE, Op het Afsterven van den Wel Eerwaarden en Wydberoemden Heer JACOBUS de ROEPER, In zyn Eerw. Leven ROOMSCH PRIESTER, PASTOOR EN OVERSTE VAN HET BEGTNHOFF TE AMSTELD AM. Overleeden den 25. Maart 1772. Pfal. 38- 5- Kotum fac mihi ünem^Maakt my Heere myn meum, & numerum^ einde bekent, en welk dierum meorum quis^* het getal myner daest. ' ■$# gen ■ 1. TTéden zal ik geen blyde Boodfchap - Brenger \f\ zyn, die men, met een vrolyke toon te gemoed voerd: (d) Hoe fchoon zyn op de Bergen, de Vosia) Ifaï. 52 1 Jj  Lyk-Predikatie. De Dood velt alles neêr, ja-zelfs den wysten Koning. Hy fnydt de Lévens-draad der grootfte Helden af: Ontziet zo-min den Troon als d'allerflechtfte Wooning: Verdelgt een Jizabèl, beroofd van Kroone en Graf. Een vroome Ndboth moet ook voor zyn' Ryks-Staf zwichten; Een fterke Samfon zelfs, een wulpfche Ddlila, Een kloeke Juditb, 't alT ontzielt hy door zyn Schichten: Hy vreest geen' Jesfe's-Zoon, geen' Priester-Jóiada. Schoon Deez zyn waaren Vorst, den jongen Jtas, kroonde; Hoe vast ook zyn Geloof gevestigd was op God; Hoe 's Heeren Geest hem fterkte, en Deugd zyn Ziel bewoonde» Hy ftierf, helaas! Zulks is ons onweêrroeplyk Loc Soli Deo Gloria.   L V K- P R E D I K A T I E. 201 Vosten der geene, die den Vree de verkondigt en preekt , die het goede verkondig , de Zaligheid preekt. Ik zal in waarheid een (a)Chufi zyn , gelyk David eenmaal ontmoette, die de zaaken in haar waare weezen ontvouwen , en een grievende tyding verkondigen zal; gelyk Ifaüs eertyds, alzo moet ik thans uitroepen: (V) Ik ben met benaauwdheid bevangen, ik ben ontfield geweest toen ik bet zagy myn Hart is wech-gekrompen. 'T is echter myn Oogwit niet deeze Wonde van zwaare Rouw , deeze bittere tyding nog zo versch, en ruüw ter vernieuwinge van Pyn op-te-breeken, en ons het voorgevallene tot nieuwe droefheid te herinneren, maar integendeel, naa 't verhaal van eenen harden flag, ons op 't Hoofd gedaald, ons te vertroosten en deeze fmertelyke Wonde eenigzints te verzachten, met het voordellen van 's Mans Godvruchtig Léven en uhëlnde. Nochthans hoe dit best aangevangen ? Ik kan met waarheid zeggen, dat ik nooit den Stoel met zo-een ontroering beklom, ja dat ik met beevende Kniën, en met veel ontroering voor uw Aanfchyn ben verfcheenen. Myn gemoed door droefheid overftelpt, laat my naauw toe te fpreeken, daar ik évenwei fpreeken moet, en 't verhaal doen van een zauk, welke een ieder zyner Vrienden het Harte doet opkrimpen. Ik gebruikedan de Woorden van David in zyne Rouwklachte over Abner: (c) 'Het is u immers niet onbeként , dat 'er heden een groot Prins, ik zegge een groot Man, in ons Geestelyk Israël gevallen is. Een Man die met Leer en Léven, met Woord en Wandel prédikte, een uitmuntend Man; waar door deeze plaatfe in Houw en droefheid gedompeld (ei) 2. Reg. 18. 31. 32. (O Ifaï. 21. 3. 4, CO Reg. 33. 38. T 2  292 Lyk- Predikatie. peld is: en waar over het Israël Gods rechtmatig Treuren mag. Immers, wy achten 't onze pligt onzer Vrienden uitvaard met onze Traanen te verëeren. Cicero zegt: ,, dac de Ouders en Kinde,, ren van beiderleië Kunne, als méde alle andere „ Nabeftaanden, Bloedverwanten en Vrienden , volgens de verfchuldigde eerbiedigheid en mé„ dedogenheid van ieders gemoed moeten beweend „ worden." Dit niet te doen , ware een onverfchoonbaare ongevoeligheid, over welke God zelf klaagt: (V) De Rechtvaardige ft'erft, en niemand neemt't ter Harte, de barmhartige Menfchen worden wech - gehaald, zonder dat 'er iemand oplette. Zo lézen wy, dat Cb) Abraham de Dood van zyn beminde Sara beweende. Wat een nanre KlaagToon floeg Jacob , over de gemeinde Dood van Jofeph. Christus zelf (V) beeft geweend, en Traanen geftorc, over de Dood van zynen Halsvriend Lazarus, de gemeente van Jerufalem beweende Stephanus. Het was ook een der lesfen van Sirachs Zoon: (d~) Zoon flort uwe Traanen over een Dooden : Weent bitterlyk en weest vuurig in V geMach, en maakt de Rouwe naa zyne waardigheid. Zouden wy dan niet bedroefd zyn, en de Dood beweenen, van onze beste en gemeenzaamfte Vrienden ? Zoud gy dan geen Traanen Horten over uwen uitmuntenden Herder en Leeraar van Gods Kerke? Doch onze droefheid moet gematigd zyn, en niet te verre gaan. Jooden en Heidenen bedreeven zulken onmatigen Rouw over een Dooden, dat 't wel razerny en dolheid geleek. Zy icheurden hunne Kleederen , rukten het Hair uit 't Hoofd , en of dit-alles niet genoeg was , zo floe- (a~) If;ï. 57. i. O) Gen. 23. 2. (c) Joan. ii. 25» 00 Eccl. 38. 16. 17. 18. Griekfche Text.  Lyk-Predïkatie. £293 flosgenze met Vuisten voor hunne Harten, fneeden hun Vleesch van een, en diergelyke misbaaren maakten zy meer. Over-zwaar was de Rouw van Alexander den Grooten, over de Dood van zynen Hefestion ; hy wierp zich op 't Lichaam van zynen Vriend', maakte een gruuwzaam misbaar, betreurende hem Dag en Macht; ja , hy ftelde zich aan of alles met hem verlooren was, en éven als of de Arts in 't bezorgen van zyne Gezondheid zyn Pligt niet genoegzaam betracht had, zo deed hy denzelven aan een Kruis hegten. Toen de Dood van Drufus Germanicus te Romen geboodfchapc wierd, raasden de Romeinen van droefheid; fieenigden hunne Tempelen , fmeeten deAltaaren hunner Goden ten onderden boven, wierpen hunne Huis- Goden op Straat, en leiden hunne Kinderen te Vondeling: niet anders als of zy den Dood van zulk-een dapperen en onvergelykelyken Man aan de Goden wilden wreeken. Zulke beweegingen eener Heidenfche droefheid is den Christenen ongeoorloofd , als die bétere hope hebben, waarom Paulus zegt: (a) Broeders, wy willen niet dat gy onweetend zyt, aangaande dengeenen die ontflaapen zyn, opdat gy u niet bedroeft als de andere die geen boope hebben. Laat ons dan onze droefheid maatigen , want waarlyk, groot is onze hoope wegens uwen overledenen Herder, die zyn einde heeft voorzien, en zich daar tegen heeft bereid, want 't kan niet anders zyn, dan dat die Christelyk geleefd heeft, ook Christelyk fterve. Het heefc dan den Albeltierder behaagd uwen Herder en Vader in Christus, mynenBoezem-Vriend enAmptgenoot, tot onze gemeene fmerte en droefheid door de Dood ons te ontrukken. Van mynen üe- (0 1. Thesf. 4. 13. T3  294- Lyk-Predikatie". lieven Vriend dan verkooren, om zyn Na-Gedachtenis door een Lykréden te vieren , zo heb ik daartoe verkozen , Davids Woorden : Maakt my Heere myn einde bekènd, en welk bet getal mymr Dagen is. Doch om ons met het onderzoek , waarden wanneer de woorden van onzen Text aller-naast toepasielyk zyn, niet op te houden, zo zullen wy dezelve als algemeene waarheden tot ons oogmerk overbrengen, waar-toe Amplisfhne Domine, zeer Lerw. Heeren, en Achtbaare en Geachte, meeren min aanzienelyke, verzoeke uw geduld en aandacht te veileenen. David van allerhande rampen overvallen, endoor deerlyke tegenfpoeden geflmgerd, voelde zich door vedcneide Hartstochten befprongen ; dan zwygc by eens, dan roept hy luitskeeis: dan legt hy den Vinger op den Mond, zyn Harte word heet. het viel hem als ondragelyk van zynen eigen Zoon Abfalom , van dat wangedrocht vervolgd te worden, ny keert zich dan tot God, en zegt: Maakt my Heere myn einde bekènd, en welk het getal myner Dagen is. Maar wac wil doch David weeten V Is 't ook nieuwsgierigheid , die hem deeze Bede aoet uitten ; zóud hy misfehien willen het oogenbhk van zyn einde, of de wyze zyns Doods weeten? Verre van daar, zulke nieuwsgierigheid past geenen vervolgden en verdrukten David (a) maar eenen wanhopenden Saül , die daarom Samuël doet opwekken, (b) De Tyden en Stonden te willen^ weeten, die God in zyne Macht gefield heelt: Wat is dit anders als met een roekelooze poging zoeken in te dringen in Gods Heiligdom, en tot de geheimkamer zyner Voorzienigheid door te booren, en eenen afgrond peilen? Een benieuwdheid, O) i. Reg. 28. 11. (b) Act. 1. 7,  L Y K- P R E D I K A T I E. 295 heid, die in den Man na Gods Harte niet vallen kan , als te wel onderrecht van Moizes woorden: (a) De verhooien dingen zyn voor den Heere onzen God, maar de geopenbaarde, voor ons en onze Kinderen. Wat wil dan Israëls Koning met deeze Béde ? Niet anders , dan dat hy zyn Einde mag befchouwen en bedenken, en'hem die gedachten tot bet doelwit van al zyn handelingen ftrekke, en dac hy, volgens zyn eige uitdrukking: (U) De Jaaren der Eeuwigheid in zyne gedachten hebbe, en zyn flerven niet vergeete. Wel was David dan van 'tzelve niet genoeg overtuigd, had de Natuur en ondervindinge hem niet geleerd, dat het,gelyk Paulus' zegt: Alle (c) Menfchen gefield is éénmaal te flerven, en dat de Dood, om met Job te fpreeken: (d) Het Huis der zamenkomfte is voor allen, die hier léven; en dat het eene Geflachte gaat, en het an-dere komt, dat 'er geen uitzondering is vooreen Pharao of Herodes. Een fterken Goliath heefc geen voorrecht boven eenen zwakken David, geen onderfcheid is 'er tusfchen eenen ouden Methufalem en eenen jongen Abel, Methufalems Eeuwen hebben hun Einde zo-wèl als de Uuren van Berfabëas Kind, des ook Sirach's Zoon zege: (e) De Sterfdag is zo-wèl voor die op eenen prachiigen Throon zit, als die op de Aarde in de Asfche néderVegt: zo-wèl voor die in Hemel-blaauwe Kleederen gaat, en een Kroon draagt, als die met een linnen "Kedel gekleed is. Zag David d3n niet, dac zyn Léven, zyn Ryk zich ten einde fpoedde? ö Ja! Maar David beoogt geen kennisfe van befpiegelinge of befchouwinge, maar van oeffeninge en betrachtinge. Hy fmeekc om geen heerfchen-, maar om (w) Deut. 29. 29. (b) Pfal. 76. 6. Cc) Heb. 9. 27. (dj Job. 3°. 23' 00 Eccl- «* 2' 3- 4« T 4  2o<5 Lyk- Predikatie. om een Harten- kennis, om zyn einde met inge(pannen aandacht te befchouwen; en dar hy (a) wetten mag wat hem gebreekt: en dat die kennisfe het doelwit van al zyn handelingen mogen zyn. Daar is wel niemand, die niet van de waarheid van zyn Sterven overtuigd is; maar weinig denken 'er aan, gelyk als het wel behoorde Wie is'er onkundig van ? En nogthans men maakt 'er geen genoegzaame opmerkingen op , jammerlyk word het vergeeten, ook is men qewoon deeze gedachten te verfchuiven , en die betrachting, met een (b) T'elix, ter gelegener Tyd uit-te-ftellen; ja, die ons van ons einde fpreeken, worden dikwils omfangen als (c) Micheas , welke Achab Israëls Koning nimmer iets goeds zeide: zulke Menfchen zyn moeijelyke 'J roosters. Het is 'er verre van daan van zyn einde te kennen, dat men het-zelve nog verre ftek. Sommige vestigen zich op de Bloem hunner Jaaren met Abfalom, andere op "hunne Gezondheid met Ezechias, fommige op de kracht der Geneesmiddelen met Aza, fommige op hunne Krachten met "Samzon, daar ze Ziek zynde méde uitroepen: (d) Ik zal uitgaan, gelyk ik t voor en deed, en ik zal my daar uit redden , ja die geene zelfs, die op den oever van den Dood Haan, zyn de fpitsvinnigfte om zich te bedriegen, en verlaaten zich dan eens op hun wakkerheid, dan op hun welgtfchikte Lévensmaat, nu op de hooge Jaaren hunner Voorouders, dan op de voorbeelden dergeenen die oud zyn of worden , en me'nigwerf hebben zy niet meer Dagen of Uuren over, als zy zich Jaaren verbeelden. Het gaat 'er veele als de (e) Ryke Man, die zich nog veel Jaaren met zyn Goed (a) Pfal. 38. 5- O) Aft. 54, 25. Qc) 3. Reg. 22. 3. 00 Ï"'j' 16. 20. (e) Luc. 12, 16. i8. 19. 20.  Lyk-Predikatie. 297 Goed dacht te verlustigen, daar intusfchen die eige Nacht zyn Ziel weder afgeèischt wierd. Oordeel dan Gelovigen, of Davids Béie overtollig was, en of hy g^en groote drangréden had om zich tot God te wenden. Zéker, 't is nog in laage of hooge Schooien dat men deeze kennisfe haald, (\a) deeze Gaave Gods, is om geen Geld te verkrygen, om de wooraen van den Apostel Petrus te ontleenen. De Geleerdfte zyn zomtyds hier de onweetenfte, de Wyste de minstbedachfte, de Medicynmeesters de Hechte Waarzeggers, het is alleen (b) de Vader der Lichten, van wien alle goede Giften, en alle volmaakte Gaven is afkoomende, die ons de rechte kennis van ons einde kan geven. 'T was dan niet zonder réden dat David zich om deeze kennisfe tot God keerde: immers, niets is 'er bekwaamer om den Mensch tot inkeer te brengen, om zyn Hoogmoed te breidelen, en om den vloed der gebréken op- te- floppen, en ons met de (c) wyze Maagden, tot voorzorging onzer Lampen, te noodzaken, en met den voorzichtigen Huisvader te waaken , met de trouwe Diénst-Knechten onze Ponden ten winde aan-te-leggen, om als God uit zyn Heiligdom zal roepen: \d) Keert weder, 6 Kinderen der Menfchen, als dan bereid te zyn. By tegenoverffellinge mogen wy zeggen, dat het gebrek deezer kennisfe, de oorzaak der Zonden, en van de Moorderijen onzer Zielen is. Bedacht men bécer zyn einde; een(Gierigaaart zou zyn gedachten niet vestigen op zyn Geld en Koffers, veel minder zyn Hart daar aan hechten. Abfalom noch Adonias zouden zulke ltaatzuchtige gedachten niec gehad hebben; een Alexander zou na geen nieuwe Wae- (d) Acl. 8. 20. (c) Matt. 25. (O Jac- u 17. t<0- Pfal. 89. 3. T 5  £98 Lyk-Predikatie. Waerelden geftaatzucht, noch Créfus zich met zyne Schatten gekittelt hebben; de arme Mier zou dan voor geene Jaaren fchrapen, en zonder tégenfpraak minder arbeids doen, zo zy den Voet kende, die haar verpletteren zoude. 'T was dan niet zonder Reede, dat de Propheet God badt om zyn einde te kennen, want hy vraagt niet flechts na 's Menfchen uitgang in 't gemeen, maar in 't byzonder, zynen eigen Uitgang te overleggen: en regt te begrypen dat (a) alle Mensch, hoe vast hy Haat, enkel Tdelheïd is. Veele zyn 'er die wel denken op huns naastens einde ; maar hun eige niet eens gade-flaan. Doorgaans zyn wy fcherpzichtig in eens anders Mans-Zaaken, en blind in onze eige: Ieder voorfpelt zynen Makker de Vóórtogt, en terwyl hy op dit overleg denkt, zo treft hem het Lot als Jonas; met zo een zegt (b) den Pharifee: God ik danke U dat ik niet ben ais andere Menfchen., dat ik niet jichtig, fteenachtig of diergelyke Kwalen hebbe, ondertusfehen een Koorts verteert hem, een Beroertheidfleept hem weg, een valfche Pas doet hem nederftorten, 't gaat 'er mede als mziAman,(c) deeze had 't opMardocbeus gemunt, doch ondertusfehen wierd 't zyne eige beurt. Hoe weinig is'er nodig om onzen Levensdraat af tefnyden, 't-welk maar in den Adem beftaat, die in onze Neusgaten is? Hoe weinig hoort 'er toe? Een Horologie is een wonder maakzel, een enkel Stofje kan 't echter ontftellen, en doen ftil ftaan: zo gaat *t ook met ons Lichaam, dat weergaloos en wonder Konstftuk van den Schepper; een Zandftofje of wat Gruis kan het ter néder vellen, een vergiftigde Adem dooden, het aanraaken van een Pest-Kleed helmetten, een Fluim doen flikken, de [ («) Pfal. 38. 6. O) Jonas 1. 7. (0 Eft. 7- lo.  Lyk- Predikatie. 299 de minste ongefteldheid* kan een einde van ons maaken. Een Yzer by geval van het Hout afgefchooten , (a) een Steen die op Abimelecbs hoofd flort, (b) een Boom die Abfoloms hair vat, en een weinig (c) Vaaks die Euticbus, terwyl Paulus preekte , uit een Venster doet néderflorten. Een Wind die de Zeilen vat, een Vonkje Vuurs in 'c Kruid: alle en diergelyke dingen hebben krachts genoeg, om ons beftaan te vernietigen. Nogthans moesten wy de waarheid hulde doen, en bekennen dat 't in de beginne zo niet was, want de wyze Man zeit: (d) God beeft den Mensch onflerffelyk gefcbaapen, en hem gemaakt naa 't Beeld zyner gelykenisfe; en had hy niet gezondigd, nog was hy in 't Paradys; nog ten huidigen Dage zou hem de Lévens-Boom tot Spyze (trekken, de naam van Enoch-, dat is fterffelyk Mensch , zou nimmer op hem gepast hebben: maar om dat hy den doodelyken Boom te naa gekomen is, zo is hy van den Boom des Lévens verfloten , omdat hy het Kleed der Rechtvaardigheid had uitgefchudt, zo wierd hy met (e) Doods- Vellen, en met de Dood zelf overkleedt. Door de Zonde is hy van d'oniterffelykheid beroofd , en den Dood onderworpen geworden waarom Paulus ook zeit: (f) De belooning derZonde is de Dood. Hoe dieper de Mensch zich in de Zonden ingewikkeld heeft, hoe meer zyn Léven verkort is. Van negen - honderd Jaaren Lévens voor de algemeene Zondvloed, is 't aanfr.onds op zes-honderd gedaald, van die op vier, daarna op twee - honderd, ftraks byna op de helft minder, en eindelyk, gelyk Davids woorden luiden: 0*) (d) Jud. 9. 53. (li) 2. Reg. 15. 9. (C) Aft, 20. 9. (dj Sap. 2. 23. (e) Gen. 3. 21. (/; Rom. 6. 23.  300 Lyk-Predikatie. (a) Onze Lévens tyd duurt zeventig , of voor de flerkflen tacbentig Jaaren, eene duurzaamheid in fchyn wel lang, maar in der daad, zeer kort; want al die tyd is geen tyd van léven, ter naauwwer nood hebben wy 'er het minfte gedeelte van, trek eens van ons Léven den Slaap, die de Poëcen de Broeder van den Dood noemen; van de Dagen zondert af de Nachten ; van onze Jaaren, fcheid die der Kindsheid en onbefonne jeugd af; en van al onze Tyd , de Stonden van benaauwdheid en fmarte, ongemak en moeijelykheden en verdere onaangenaame dingen; ei geliefden, wat zal 'er dan nog over blyven ; weinig Dagen en fomwylen weinig Uuren. Wie onder Duizenden , ontvangt die gryze Kroon van hooge Jaaren ? Hoe veele die met de Bloemen op dezelve Dag uitkomen, en t' onder gaan ? Hoe veele worden in de eerste Kindsheid wech-gerukt? Hoe ménige in den Bloei hunner Jaaren, wanneer zy in hun grootfte fterkte zyn , andere in hun Jongelingfchap of Manbaare Jaaren, voegt daar by alle de gevallen die ons uit de Waereld rukken, en dan moeten wy bekennen , dat tegen een die zyn loop volftrektelyk uitloopt, duizend in den ingang, of ter halver baane fneuvelen. Waarachtig is dan deSpreuke van Job: (£) (De Menscb uit een Prouw gebooren , leeft een korten Tyd. Doch 't beklaagelykfte is, dat fchoon ons Léven zo kort is, wy nog arbeiden en toeleggen om 't zelve te befnoeijen en te verkorten, fn den meest aangeboore van alle pligten , eigen behoudenisfe in de Wind flaan. Wat is 'er niet een groote ménigte te vinden, die om zo-te fpreeken, door allerhande Wegen en Zonden zich als het Hart affteeken, en het getal hunner Dagen ver- t» Pfal. 89. io. (*) Job. 14- i.  Lyk-Predikatie. 301 verminderen , waaröm ook David zegt: (a) De bloedgierige en valfche Menfchen zullen de helft hunner Dagen niet haaien. Het is ook een van Salomons Spreuken: (b) De Jaaren der Godloozen zullen verkort worden. Onkuifchen, Wulpfchen! wat zyc gy anders als eige Moorders? Wat uw Léven anders als een Lampe, waarvan gy zelfs de Olie verflind , en 't Vuur uitbluscht ? Gulfige Menfchen ! graaft gy met eige Tanden niec Uw eigen Graf? Én met u te overlaaden, doet gy Uw Lévens-Hulk te gronde gaan. Natgierige Suipers! ontfteekt gy zelfs de gloed niec die u verflind? gy zwelgt met luchter Harte die droppels in, die U op 't laasc geesfelen, en U in 'c einde fmooren en verdrinken. Heetdrifcige Menfchen ! zyn niec uwe tochten, de Nyd, de Argwaan, Oploopenheid en Gramfchappen, als zo veele inëetende Kwaaien, die U verknaagen , Vlammen die U verflinden, Gieren die U by lévenden Lyve den Lever uit- pikken ? Gierigaards! is 'c niec om ryk te fterven , dat gy uw Dood ménigwerf verhaasc? Laac ons rechc-uic bekennen, dac wy onze Dagen veeltyds ten einde doen fhêllen, door ons eigen gedrag, het zy dan, dac ons de moeijelykheden afmatten, de zorgen overweldigen, het nachtbraaken vergryzen, en de kommer ons verteere. De Heiland fprak éénmaal, toe de Jerufalemmers: (c) Ach of gy erkende, ook nog op deezen uwen Dag\ 'tgeene u tot Vreede ftrekt; alzo Zondaars, zeg ik, moge gy ten minden deezen Dag; nu U de Beeldtenis des Doods door 't affterven van uwen Leeraar lévendig voor Oogen komt, u tegen dien doodelyken Slag bereiden, op dac OO Pfal. 54. 24. (b) Prov. 10. 27.  202 Lik- Predikatie. dat gy 'er niet van verrascht mogt worden, gelyk 'er veelen gebeurt, en tot hunne fchaade des Predikers Spreuke ondervinden: (a) Gelyk de Visjeben gevangen worden, met den Angel, en den Vogelen met de Strik, alzo zullen de Menjehen verrascht worden, door den kwaaden Dag. Hoe behoorden ■wy ons dan daar toe te bereiden, om van die Dag niet onvoorziens overvallen te worden. T is dwaasheid de bereiding tot den laatsten Dag uitte ftellen, zulks te doen, is de Eeuwige Zaligheid in de Waagfchaal te (lellen. 'T is geen tyd meer, voor eenen Misdadigen tot inkeer te komen , wanneer de Gerechts Dienaars vast naderen. 'T is te laat naar (V) Olie om te zien, als de Bruigom reeds aan onze Deuren klopt, 't is te laat zich dan gereed te maaken, wanneer ie) de Dood reeds door onze Vensters is ingeklommen, gelyk Jeremias woorden luiden. Den boozen Dag moet voorgekomen worden. Daar is wel niemand die niet wenscht 'er toe bereid te zyn \ maar het is met wenfchen niet te doen , wy moeten vooraf onze geweetens reinigen, onzen God dienen, den Naasten beminnen , onze begeeriykheden en kwaade lusten dooden, onze hartstochten overwinnen en onder bedwang brengen, en tot behoudenisfe onzer Zielen arbeiden. Het was al een oud zeggen van eenen Heiden, dat 'er veele wilde léven als Krefus , en derven als Socrates Men leest van eenen wellustigen Jongeling, dat hy de H. Vader Ambrofkis ziende derven, zich tot zyne wulpze médemaKkers keerde, zeggende: Ach! mocht ik léven mer'U, en derven met deezen. Dit is de Taal of Wensch , van onttlbaare Waereidiingen, wan- 00 Ecc'. 9. 12. (b) Matt. 25. 6. (O Jerevn. 9. 21.  Lyk-Predïkatik. 303 wanneer ze het zalig einde der Godvruchtige befchouwen , en al waren zy zo onrechtvaardig als Balaam, zo zouden zy doch met dien Godlooze zeggen : (d) Myn Ziek flerve de Dood der Rechtvaardigen , en myn uiterfte worde dat van hen gelyk. Doch zo min als men Licht met Duisternisfe kan paaren, of Hemel en Aarde, Vuur en Water verëenigen, zo-min kan men een zalige Sterfdag met een zondig waerelds Léven t'zamenvoegen. De geene die God in zyn kracht verlaat, word ook in ;zyn fmert van Hem verlaaten, die niet aan zyn (b) Schepper denkt, in de Dagen zyner Jongheid, aan dien denkt de Heere niet, in de Dagen des Verdriets en van Ouderdom. Die God vergeet in zyn Léven , dien vergeet God in den Dood: Want men kan zich van geen zaligen uitgang verzekeren, als op den grondflag, waarop Paulus bouwde , zeggende : (c) Ik heb een goeden Stryd geJireeden, mynen loop voltrokken, het Geloof bewaard. Die met denzei ven Leeraar niet kan zeggen: (d) Christus is my Léven, die kan ook niet zeggen , dat het Sterven een gewin is. De Stemme uit den Hemel riep wel: (ej Zalig zyn de D00den , maar welke; alleen die geenen, die in den Heere flerven. Die dan gelukkig begeert te flerven, moet zich tegen dien Dag bereiden, met David bidden om zyn einde te kennen , de lesfen van den wyzen (ƒ) Prêdiker volgen , die met deeze befpiegeling en oeffening begint , en 'er ook een Slot van maakt, gelyk dan ook uw Eerwaarde Herder zulks in zynen geheelen Lévensloop gedaan en betracht heeft. Ik (a) Num. 23. 10. ie) 2. Tim. 4. 7. (e) Apoc. 14. 13. (/;) Eed. 12. r. cn kwam, hy'ook tekenen zyner Deugd en Miltheid heeft agtergelaaten, dus ik op de Eerwaarde . («verlédene het Woord van Christus kan t'huis brengen: (a) Ik beb honger gehad, en gy hbt my gefpyst, ik was naakt, en gy hebt my gekleed, ziek,en gy hebt my bczogt. Met een woord, Gy zyn beminde Gemeente hebt een onvergelyken Herder verlooren , die in alles Paulus lesfen tot Timotheus en Tiius , gevolgt heeit: want hy was (b) den Celoovigen tot een Foorbeeld van goede f Ver ken, herbergzaam, goedertieren, matig, regtvaaratg? knisch: kuisen" zeg ik , by uitneementheid , : c) beezig met lézen , vermanen en onderregten. Het is. waar, zyn leven is ten aanzien van Jaaren, en Tyd, niet zeer lang geweest, hy he ft geen hoogen Ouderdom bereikt ; hy kon langer onder U gefcheenen , en Gy in zyn licht U verheugd hebben; maar, eilaas! hy is 'er geweest, de Dood heeft zynen mond geflooten, en zyne tonge voor altoos fpraakeloos gemaakt. Hy heeft in 't openbaar zedert voorleden Kersdag niet meer gefprooken, maar wel in 't byzonder, en met veel fb'gting tot de genen die hem in zyne zwakheid bezogten; hy zal nog fpreeken , nadat hy geflorven is , terwyl zyne Deugden , by die hem gekent hebben, 'zullen geroemt worden ; hy zal nog léven in de genen , die hy (d) in Christus Jezus door V Evangelium geteelt heeft. Schoon ik ftraks melde dat hy geen hoogen top van Jaaren bereikt heeft, evenwel moogen wy hem, ten aanzien van zyn deugdelyke Werken , als een oud Man aanmerken, de woorden van r» Matth 25, 35. 36. (£) 1 Tim. 4. 13. (O Tit. 1. 8. (,,ƒ; 1 Kor. 4. 15.  Lyk -Predikatie. 300 van den Wyzen Man op hem toepasfen: (a) een onbefmet Léven disnt hem voor een 'hoogen Ouderdom: want in korten tyd volmaakt geworden, heeft hy veel tyds vervult In alle de deelen zyns Lévens is niet veel ledigs gevonden , hy heeft alle zyne dagen zo getelt, zyn einde zo voorzien, alle uuren zo befti'ed of elke uur de laatfte was. Veel verkeerde hy met God door Geneden en Dankzeggingen; zo-dac hy iïudeerende bad, en biddende ftudeerde, dus men niet twyfelen mag of in hem is, of zal bewaarheid worden de fpreuk van den Propheet: (b) Die Geleerd zyn geweest, zullen blinken als de Glans des uitfpanfels, en die 'er vee» le ter Regtvaardigheid onderwyzen, als Starren in alle Eeuwigheid. * Hy was een Leeraar, van welken ik mag zegzen, 't gene Matthéus vermeld ; (c) die de Wet volbrengt en de Geboden doet en leerd , zal groot genoemd worden in het Ryk der Hemelen: hy heefc de Wee niet alleen geleerd en den Weg aangewezen , maar hy heelt ze ook volbragt en voorgegaan. Hy heeft gelooft, 't gene hy gepredikt heeft, en zulks altyd getragt te agtervolgen met eenen onbefprooken en voorbeeldelyken wandel. Dit was het regte middel om 't gene hy leerde, mee fmaak aan hec gewisfe der menfchen aan-te-bieden en invloed te verwerven. Het is een gemeen , doch waaragtig zeggen , de Woorden wekken, maar de Exempelen trekken. Hy deed niet a's de Schriftgeleerden en Pharifeën , die de zwaare lasten die ze op de (d) Schouderen der menfchen leggen, met hunnen Vinger niet wilden roeren. Maar de lasten die hy andere op- lei, (a) Sap 4. 0-13. (b) Dan. 12. 3. {e) Mauh. 5. 19. («Q Matth. 23. 4. V 3  gio Lyk-Predikatie. lei, droeg'hy eerst zelfs; by wees dien Weg aan, dien hy zelfs bewandelde, en deed gelyk hy fprak, en fprak zo , gelyk hy gedaan heefc; zynde een Herder als de Apostel Petrus begeert : (a) eenvoorbeeld der Kudde; en die alles wat de pligt van een Herder vereischc, volkoomen betragt heefc. Wy verwagten dan ook niet ongegrond , dat hy den loon der goede Herderen, door Petrus belooft, ontvangen heeft, welke zegt: (b) als de Opperherder verfchynen zal, zo zult gy de onverwelkbaare Kroon der Heerlykheid ontvangen. Ik mag zyne groote Ootmoedigheid , de grond aller Deugden riet ftilzwygende voorbygaan; want daar hy mec-ter-daat een zeer wys en geleerd Man was, en onder»de grootfte Lichten der Hollandfche Kerk mogt gerékent worden worden; wie heeft 'er hem ooit hovaardig op gezien ? Hy was altoos indachtig de woorden van Sirachs Zoon: (O Hoe gy grooter zyt, verneder u des te meer in alles: want God word door de Ootmoedigen geëerd. Van alle dingen had hy geen grooter afkeer als van een hoogmoedig mensch. Menigmaal heb ik hem hooren zeggen: (d) Wat verhovaardigt zich (lof en asfche ? uit zyne Nedrigheid fproot ook zyne onderwerpinge aan de Wille Gods, en het geduldig dragen van de pynelyke Bezoekingen des Almachrigen : hebbende ook ondervonden , dat (ö) wien de Heere lief beeft, hy dien kastydt. Toen ik , by myn laatlte teder sffcheid, hem nog eenige hope tot herftèllinge gaf, antwoordde hy my : Ik weet dat God myn Vader is ; wac Vader zoekt niet het beste voor zyn Kind ? en wel die Vader die ons noit vergeet. Ik onder- wer- O) i Pet. 5. 3. (i) — 4. (O Ecclef. 3. co. 21. (O Ecclef. 10. o. (O Hfib. 12. 6.  Lyk-Predikatie. 311 werpe my dan volkoomen aan Zynen Wille , dewyl Hy weet wat my Zalig is, even als of hy met Heli zeide: (a) Hy is de Heer, Hy doe bet geene goed is in Zyn oogen. Wil Hy my nog langer ter zuivering myner 2!iele in pyn en fmerten laten: ik ben te vréde, wil Hy my uit dit Lsven halen, het is ook wel. Het laatfte heeft ook de Heer naar Zynen aanbiddeiyken Wil op den 25ften Maart volvoerd, om hem, zo wy verhopen , voor zynen getrouwen Arbeid , loon te geeven. Wy vertrouwen dan, dac hy tot zynen Heer en Meester heeft kon. nen zeggen: (b) Heere gy had my vyf'Ponden ge> geven, zie daar, ik beb 'er nog vyf by gewonnen, waarop uic des Heilands Mond dan die lieffely. ke Woorden zullen gevloeid hebben: Wel-aan gy goede en getrouwe Knegt , omdat gy over weinig zyt getrouw geweest, zo zal ik u ever veel ftellen, gaa binnen in de vreugd uws Heeren. Doch dewyl Gods gedagten niec zyn als onze gedagten, cn Gods wegen anders als onze wegen, en (c) Gods oordeelen een diepen afgrond zyn , om my met David te uiten , en heefc God , gelyk de fchrandere Eliphas getuigt: (d) tn zyne Engelen boosheid gevonden, hoe veel te meer zullen zy, die ih lèeme huiten woonen,en van aarde opgeieit zyn, niec zuiver gevonden. Nu hy was een mensch, en vervolgens was hy als een mensch zondig, en onvolmaaktheden en gebreken onderworpen, en wy ftruikeien allen in veelen , immers zegt Salomon: (e) Een regtvaardig mensch zal zevenmaal daags vallen. Ja hy heeft zwakheden,gehad, maar deeze moogen we eer toefchryven aan zynen yver voor het goede, als wel uic een^booze wortel eh grond GO 1 Reg. 3. 18. CO Matth. 25. 20. 21. CO iJfe m 35- 7- 00 Job. 4. 18. O- cO p'"ov- H "5-  3t2 Lyk- Predikatie. grond voortgekomen. Zo hy dan aan Gods Rechtvaardigheid nog niet ten vollen voldaan mogt hebben , zo laat ons God voor hem bidden; daar toe zyn wy verpligt: ik als zyne Vriend, en gy zyne beminde Gemeente, zyn (a) Kroon en Roem ten dage van Christus , en die hem als uwen I ierder volgens verpligtinge hooggefchat, Liefde, Genegenheid en Achtinge hebt toegedragen. Laat ons dan den Vader aller Barmhertigheid vurig fmeeken, dat Hy hem (£) door bet Bloed van Jezus Christus zynen Zoon van alle zanden zuiveren wil, op-dat hy dus, om met Petrus woorden te eindigen : (c) verheugd mag worden met de onuitfpreckelyke en heerlyke Vreugde , bereikende 't einde des Geloofs, de Zaligheid zyner Ziele. Amen. (d) i Thesf. a. 10. (b) i Joan. i. 7. (ej 1 Pet. l. 8. 9. BERIGT aan den BOEKBINDER, om deze Tien Plaaten, behoorlyk in het IFerk, te plaatzen. y Plaat I. De TytebPlaat met zyne uitlegginge, te plaatzen in het Eerfte Deel voor de Tytel, als dan moet de Fraulche of' eerfte Tyiel weggefneeden worden. 1 II. Het Pourtrait van den Eerw. Vader T. Heltin*, in het Eerfte Deel. pag. 1 y III. De gedaante Jezus-Christus, volgens den / Brief Lentuli, in het Eerfte Deel. 5 ' IV. De Maaltyd in het Huis van Simon, in het Eerfte Deel. 45 Plaat  BERIGT aan den BOEKBINDER; y Plaat V. De Kruisdraaginge van Jezus- Christus , fn het Vierde Deel. Pag. loï s> VI. De afdoeninge van het Kruis, in het Vierde Deel. 203 . , VII. Moizes voor het Braam-Bosch en het afbranden van de Capêl, in het Vierde Deel. 229 ■ VIII. Het Amfterdamfcbe Wonder, in het Vierde Deel. 251 „ IX. De Af beeldinge van de Baane Kerk, te Alkmaar. in het Vierde Deel. n6i X. De twee Grafnaalden, in het Vierde Deel. 391 CATALOGUS van BOEKEN. die by T. CRAJENSCHOT gedrukt, aangekogt en te Bekomen zyn. Siblia Sacra, Jn Folio en in gr. 8vo. F. Lucas , Bruggenfis Concordantie Bibliorum. Col. 1684 gr. 8vo. de beite Druk. —1 1 — — Commentaria inqaatuor Evangelia in Fol. 5 Vol. C. Alapiok, Opera Ümnia in Folio Beste druk. Eposcopatuum Federatse Belgü Folio 2 Vol. cum Fig. J. Foppens , Biblistheca Belgica ; cum. Fig. 2 Vol. in 410. C. d. Hoynek van Papendrecht Ana. Iedla Belgica 6 Tom in 4to. J. T. J. Wellens , Exhonationes Fa miliares gr. Svo. JMissale , Romartum, in defferente Form, Misski Defundlori'.m in Folio. •-— Canon in Plano. BRiViARiNUM, Romanum in differente Formaten. Dikurnalk , Romanum in different! Form. Officia , Ssnélonun in 8vo. en iave. Graduale, Rnnumim in 4to. dito 11 8vo. met alle de Nieuwe Misfon Nieuwe beste Druk, en pisten Fr b. 46 Q. » — Gedrukt met 409 Koper Platen ;n groot 4to. Formaat, en ge fteld op de G Sleutel met een inftrut tie over de Gregoriaanfchen Zangkons om op liet Clavercimbail te kunnen gi bruiken.Iug. /'d-io /Amtivonarium , Romanum in 410. dito in Svo. geheel compleet met Nieuwe Gezangen vermeerdert, en Plasten Fr. band. ƒ 2-6 :- Octavarium , Romanum gr. 8vo. Rituale , Romanum in 41.0 gr. 8vo. en in i2ve. Formsat. Pontificale, Romanum in 8vo. cum Fig. Daalman , Theologie, groot 8vo. 9 Vol. Braunman , Theologie, in 8vo. 8 Vol. Pouwels , Theologie, i2ve s Vol. Faurii, Conciones, in Fol. 4 Vol. Claus , Spicilegium Concionatorium, &ic. in gr. 8vo. 4 Vol. Z. la Selve, Coniones in 8vo. 9 Vol. Cranatenis, Coniones in Fol. 3 Vol, Girard , Coniones in 8vo. 4 Vol. Cock, in Posfionem in 8vo. Stanihurstus in Posfionem 8vo. E. Renaudot, Diturgiarum orientalium Colleéteo. in 410 2 Vol. J. Ponias, Diétionarium Cafiium Con. 1 fcientite, Folio 8 Vol. , Batavia Sacra, cum Fig. in Folio. ,.J, M Hortentius, Paradifus Anima Christitnie, beste Druk Col. 1716. ! Fr. band. 36 ft. fp leer 30 ft. - Missel, Romain Selon Le Reglement du Concile de Trente Col. 1692. Lat. & Fr. beste Druk. : iW. Nakateni, Cwlefie Palmeturn, tl X U  Catalogus I.* Perpetuiié de li roy ae Lgeine Ca'.hoJiqu= Tou«hani L'cuchatiftie, Comp. o Tom. in 4W. R.' P. dB Carrières, commentaire Lit- tral lur la Bible. in Svo. 24. Tom. V, Hol'dry, La Biblioteque des Predi- 'catcuis, Comp. 22. Tom. in 4to Le Clerc , Iliftoiredes Provinccs-TJnies. des Pays-Bas. 4 Tom. Folio. Sèrmons , du Pere Bourdaloue Comp. in 8vo 15 Tom. „ M, Masfillon in Svo. 13 Tom. ———— S. de la Vierge. Svo. 15 Tom. — M. Chevasfu. 4 Tom. 8vo — du Pere Clüminais. in Svo, 5 Tom. Bossuet , Vareation églife de Proteftan. Oomp. 4 Tom. 8vo. > Sermons 9 Tom. in 8vo. La Maniere , de ce bien prcparer a la mort oar des Confiderations fur la Cene, la Pafflon &c. la Mort de J C. avec de 42 Tresbelles éftampes Emblematequ'cs expliquëes , paf Mr. de Cbertabhn , in het Fransen en Hollandsch, groot 410 ing. 3(5 ft. .S'rtdikalieH, van J. Nanning op de Zondagen en Heiligendagen &c. Comp. 10 Deelen gr. 8ïo. . . — A. Bahx, Zondag en Heiligedagen de io gebod. Bekeringe, en het Lydens J. C. 14 deelen. m. - Bourdalouë, gr. 8 vo. Zondagen Heiligedagen en de Vasten 12 deelen gr. Svo. — — Masfemin, Zond. en H. Dagen, •Mifterien byzondere Materiën en het Lyden J. C. 10 deelen in 8vo. • Mv.ldtr op de Zondagen, en het Lyden J. C 5 deelen gr, 8vo. 3 Gttld. 10 ft- —■ ■■ Girari op de Zond, en H. Dag, tuz. 6 deelen svo. — Cbevasfu, Zond. H. Dag. en Geloofs Begrip. &c. 6 deelen 8vo. Cbiminais, op de Zond. & 2 deelen , 8 vo ■1 J. Pirjlypen, Zond. H. Dag. Advent, Vasten, de io Geboden en op het Lyden J. C. 20 deelen, in 8vo. Fraati, Lydende Stervende Verheerlykie, en Verreezene Jezus, 4 deelen in 4to. »» Fraais, Gewyde Mengel- Stoffen, Emmaus Gangers, Hemelvaart, en Verzamelingen van Predikatiën, a deelen, gr. 8vo Ing. 5-ic- • de Groot , Predikatiën, en £rocs Csllegieboek, Svo. 2 deel. f M. Rtqitis, op de Zocdagen hfy 3 deelen gr, 8vo, M. Agolla , op de Zond. H. Dag. en het Lyden J. C. 6 deelen, Svo. ■ ?■ van Uturnen , Zedeleringe Vóórbereidinge tot een Zalige Dood, &c. in 410. — T. Hellinx, over het Lyden, J. C. 4 deelen , gr. 8vo. met Platen, en het Pourtrait van den Auteur. •— — £ Meyers, over het Lyden Verryzenisfe Hemelvaart, &c. 6 de?len in grom. 8vo. ■■ P. Florifoone op de Zond. en Heiligendagen, Sec. 6 deelen gro. — — lltnneqtiin, Nieuw-Juars Giften , over de Commuuie , en Lykredenen, in Svo. J. B. Boussuet , Veranderingen der Protcflinlche Kerk, 3 deelen 8vo. ' Waaarfchouwinge aan de Proteftamen, antwoord op de Brieyen Jurieu, en Claude, met de Levens-Befchryvinpe van de Heer £out' friet, 2 deelen, 8vo. 3 Gul 2 ft. *,"—- over de Opcnbaringe van Joannes, 2 deelen. ƒ2-6-: *** ' Verhandelinge over de Vrye Wille, en de Begeerlykheid, 8vo. 14 ft. over de Communie onder de iwee gedaante in 8vo. a 14 ft. —" Algemeene Historie 3 deelen. Svo. ~~ — Catholyke Leeringe met alle de aanpryfings Brieven, en goedkeuringen, Svo. a 12 ft, — j 1 Medieiaiien, en ondetk rechiinge aangaande het jubilé 8vo. 6 ft. A. G. Dicht Lievende Uitfpanninge , over Kerkkelyke Zeedige, en andere Stoffen. 8vo. a 10 ft. j. Nanning , Prud«mtieus Clemens Lof. zangen der Heylige Apostelen, en Martelaaren, met 16 extra fraaye Platen , in 410. Ing. ƒ 1 -6- P. Vf.rheïEn , Zielen Spys der Christelyke Leeringe of de Verklaringe der Mech. Catechismus. 5 deeien gr. 8vo. f9---. Claus, Verklaringe van de Megelfche Catechismus in 5 deelen verdeelt mee Platen 8»o. Fr. b. 30 ft. J. C Colbert , algemeene Onderwyzinge in de Catechismus, 3 deelen. 8vo. A. Calmet, Woordenboek, met het Byvoegzel, 4 deelen, in Folio met Plaien. — over het Oude, en Nieu- we Verbond, 6 deelen, in 410. "' Leven van Jezus-Christus met een meenigte Plaaten groot 8vo, f M«.| E.  van Boeken. F. Jósephus, Joodfche Historiën, nietj het Vervolg op de Joodfche Historiën, van Basnagie 3 deelen in Fol. met fraaye Plaaten van Luike. IiJ. Bf.canus, overeenftemminge van het Oude met het Nieuwe Testament, 2 deelen, in 8vo. ingen.36 ft. C. Hazart, Uitlegginge over de groote Catechismus, 2deelen, in Folio. De Geduurzaamheid, van het Geloof, der Caiholyke Kerk, 2,deelen in groot Svo. ingen. 36 ft. NB. Zynde dit Werk de vertalinge uit het Fransch van het Werk de la Perpetuiié de Ia Foi &c. en dient tot een Vervolg op het Werk van Zeelander vaste Gronden van het Catholyk Geloof. S. Zeelander, Vaste Gronden van het ■ Catholyk Geloof &c. 7 deelen in 8vo. tegen de Profesfor van den Honart, a 7 Guld. Seedorff , de Brieven over de Verfchllpunten, behel?tnde de voornaamfte ' Beweegredenen van de Bekeeringe en overgaan tot.de Roomfche Catholyke Kerk van Fr. Prins Van Tweebruggen met de antwoorden, 4 deelen in8vo. ing. 4 .Guld. Vfron, Grondregels van het Catholyk Geloof in 8vo. ing. 8 ft. F. van Lbkius, Waarfchouwinge aan alle Catholyke, in 8vo. Ing 6 ft. De Boeken van de Jongen Tobias met zyn Uitleggi.ige een Werkje zeer nuttig voor de Jeugt, in 8vo. ing. 6 ft. Royaumont, Bybelfche Hiftorie van het 0. en N. Teftament, met een meenigte Platen, gr. 8vo. in fr. band. ƒ 3-10-: R. Gusraro, Bybelfche Hiftorie in Vragen en Antwoorden, 2 deelen met Plaaten gr. Svo ing. 4 Guld. De Bybelfche Hiftorie van het Oude en Nieuwe Teftament, 2 deelen met Kaarten, gr. Svo. Het Nieuwe Teftament met Plaaten in 8vo. gedrukt in twee Colomaien fr. b. 30 ft. De Roomfche Bvbel by Moerentorf in Folio, met en zonder Plaaten gebond. De Bybel naa de Vertalinge van Ver- fcbuur in Folio, met en zonder Plaaten gebonden. M. Hortentius , de Lusthof der Zielen, een Nieuwe Vertalinge door L. van Rbyn, met fraaye Plaaten Svo. Episeelen en Evangeliën door het ge heele Jaar in Svo. fr. band 30 ft. De geduurige Aanbiddinge in het H. Sacrament 8vo. fr. band 26 ft. AMe de Werken van Pater Abraham van Santa clara, befiaande in 26 deelen met Plaaten in 8vo De Batavia Sacra, de KerWyke Oudhee. den, van alle de Provintien, 20Deelen, groot 8vo. met Plaaten en Pourtraiten. Wittige veroordeelen der Proteftanten , gr. Svo. Ingen. 10 ft. Een Stel van 7 Plaaten in Folio Formaat zynde de 12 Apostelen en andere door P.P. Rubens. Een Stel van 20 Plaaten extra fraay van druk, zynde de eerfte Apostelen van de Nederlanden door de beroemde Plaatfnyder, en Tekenaar Soutman, en Visfcher op mediaan Papier gedrukt. ƒ 2-16-; Dito Exemp. op groot mediaan Papier ƒ 3-iö-: Eer. Stel van 4 Plaateo de Vier Laatfte Paufen van Roomen, van Benediéhis de XIV tot de Tegenswoordigen Regerende Paus Pius de Vide voorzien , met een 6 Regels Vaarsje door de Heer J. F. DelSng, ia groot 4to. Formaat ƒ 2-2-:- J. v. Vondel, waarande der Dieren meti25 Plaaten , en zyn Uitlegginge in Profa en Rym. 410 ingenaait 36 ft. ————— de Helden Gods van het Oude Verbond, met 38 fraaye Plaaten in 4to. ing. eó ft. ■" de Brieven der Heyligen Maagden, met 13 Plaaten 4to. ingen. 14 ft, de Heerlykheid der Kerke, met het Pounrait van den Auteur en S Plaaten 4to. ing. ƒ20-:- N. B. Het Pourrtait apart kost 6 ft. — ■— Palamedes , en Hekel Dichten, met zyn Plaaten, en Poun rraiten in4to. ing, ƒ 3-10:- G. Lrti, Leven van Paus SixtusdeVde 2 deelen, mee fraaye Plaaten van de beroemde J, Luyken, in 8vo. Ingen. 50 ft. A. de Haan, Herder-Zangen en Mengel-Dicbten &c. met extra veel indruk Vignetten en het Pounrait van den Auteur in 410. Ing. 36 ft. het ielfde Werk op groot Papier ingen. ƒ 2-10-:- Een Stel van 6 Plaaten, zynde de Gezigten van het Afbranden van de Schouwburg te Amft. met de Nieuwe Schouwburg, alle overheerlyk fraay geteekent en in het Kooper gebragt groot Folio Formaat ƒ 4-10-:- Een Stel van 2 I laaten zynde de Disferteur, en de Kuyper extra fraay in het Koper gebragt Royaal formaat. A. Poirters, het Masker van de WaeX 2 tekl  Catalogus van Boeken. reld.jun Svo. met Plaaten fr. band, fj-6-:- A. Woelwyk, Theologifche Werken 5 deelen in 8vo. Eerfte Prysvraag door het Godgeleerde Genoodfchap gefundeert door de Heer P. Tey'.er , vau der Hulst, ter beartwoordinse vooigefteld, in den Jaare 1778, Welk libel onderfcbeidende Kenmerk van de Cbristelyke openbaaring. en in hoedanig een Verband ftaat de ■zehe , zo met de Mofnifcbe Openbaring, oh met de ,Natuurijke Godsdienst Eeimwoord en ter Vergaderinge Ingeleevert 1779 door * * * R. Pr. en pp den 8 A\.x\l 17S0 door de Vergaderinge beoordeeld gr. Svo. ingen. io ft. Augl'stinus , Be!yden:'sfe in 8vo. fr. band. 36 ft. «——— — Meditatiën met nog drié ardere Werkjes by een. in 8vo. fr. band. Sö ft. VAN der Mat, Meditatiën op den Zondagen en Heyligc Dagen. 2 deelen in 8vo. met en zonder Plaaten. - , op het Lyden J. C.in Svo Mediatien op de Tegenwoordigheid Gods &c. in 8vo. De Cathechismus uit Ust vau hetConcielie van Trenten de Nleutvfte Vertalinge. 8vo. 2 deelen. Het Concielie van Trenten. Svo. en I2ve. J. MooNS, Zedelyk Vermaak, Toneel Vertoond door Zinnebeelden in differente Werkjes beftaande , niet een groot aantal Plaaten, 7 deelen in 8vo. F. van Staden, Handen-Huys Boek der Cathulyke, 2 deelen in groot Svo. met Piaaten 4 Guld. pAixAs', en Boddart Nituurlyke Historie van Nieuwe bekende zoorten van Dieren, &C. 6 Stukken met 10 uitvoerige Plaaten. groot 4:0. iagen. 2S ft. J. le Roy , Groot Waereld Toneel, van het ■ Hertogdom Braband , mei Fraaye Afbeeldinge van Keiken , Kloosters, Heeren Huylen, Kasteeltn, enz. groot Folio Ingcnaait. 10 Guld. S. Petisco , Lexcon Latino BcJgico , 2 deelen , in groot 4to. de Pieste Druk 1 S. v. Hopgstraaten , Nederduits- en Latyns-Woorden-Boek, in gr, 4t0.de 1 Beste Druk. P. Marin, Fransch en Nederduitsch, en Nederduitsch cn Fiariscb. Woor- I denboek, 2 deelen, in groot ito. de Laatfte Druk. Morevj , Grande Dictiomaaire groot Folio. 3 Tom. Le SpEgtaclb, de Ja Nature cum Fig. 9 Tom. beste Edite. van Hp.usden , Kerkelyke, en Waereldlyke Oudheeden, in Folio , 6 deelen , met Plaaten, en Pourtraitten. Baronius, Kerkelyke Hiftorien, 2 deelen , in Folio. Cantilon , Vernrakelykheeden van Brabandj, meer dan 200 Plaaten, 4 deelen , groot Svo. Ingenaait, 6 Guld. S. Schmit, Volftandigen Catechismus, 5 deelen, in 8vo. Huhner, Staat, en Couranten Talie, en Kunst Woordenboek, 2 deelen groot 4to. D. Pars, Katwykfcbe, en Reynburgfche Oudheeden, 2 deelen gr. 8vo. A, Rademaker, Kabinet van Nederlandfche en Kleeffche Oudheden,met 300 gezigten vau Kerken, Kasteelen Heeren Huyzen, Ruwienen &c. in 4to. 6 deelen 1 de drie honder gezigten Buyten het de Befchryvinge a port 2 deelen groot 4» Nieuw-Jaarswensch en Gift, uitgedeeld aan alle Roomfche Catholyke Vry«rs en Vryfters, Jonpmanj en Jonge Dochters van den Predikftoel voorgedragen , dooi * * * R. Priester eu Pastoorgroot Svo. ingen. 10 ft. Kirggerus, Onderaarfche Waerefd in Foiio, met Plaaten. Luisius, Groot algemeene Hisforifche, Geographifche , en Genealogifche Woordenboek, in 8 deelen. F. lk Blanc, Comraentarium, in Pfalmos, 6 Vol in Folio [. Crasset, Christeiyke Eemerkinge op alle de Daagen van het Jaar , 4 deelen Svo. ^atmeyer , 'Hiftorifche Befchryvinge van het Mirakel van Biusfe) me; Plaaten. in Svo. fr. band. 26 ft. SalvatoR', Rofa alle zyn Werken beftaande in drie Boeken en 6c extra fraaye Plaaten van Studiën, in Folio ingen. 5 Gul. ■ Massui.t, la Science des Perfonnes de Cour de Epis & de Robe in Svo. 18 Tom. met Kaarren en Piaaten. ïexerale Cronyk van Vlaanderen 4 deelen in Folio met Piaaien. ferderi een fortcrinpe van Thcologifche Uistorifehc Pnetifche , Reisbeichryvirgc en andere Jraaye Werken meer.