No. jr//< van J. v. s. C. BEL1NFJNTE. In de Boek- & Kantoorwinkel & Boekbinderij van BELINFANTE & de VITA, Weesperstraat, tusschen de Heeren- en Keizersgracht, N°. 9, te> ÖCmóletdam.  01 1172 8515 UB AMSTERDAM  GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN BAION DE T O T EERSTE STUK.   gedenkschriften van UüN BAROIdeTOTT, BETREFFENDE DE TURKEN en TARTAAREN. EERSTE DEEL. V\T het fransch vertaald door 1'SBRAND FAN HAMELSFELD. Te AMSTERDAM bi) MARTINÖS de BRUYN, In de Waimoesflmt, het zesde Huis van de Vischfteeg," Noordzijde. MDCCLXXXVII,   yOORREDEN VAN DEN VEKTAAEER.. j^an mijne Landgenooten eene vertaaling bezorgende van de voortreflijke Gedenkfchriften van den Baron de tott, moet ik vooraf eenige algemeene aanmerkingen en bijzonderheden mededeelen, betreffende deeze Gedenkfchriften en derzelver edelen Opfteller , als ook het één en ander berichten van het geen in deeze Nederduitfche vertaaling door mij in het oog gehouden is. Het eerfte zal ik ontleenen uit de Voorreden , geplaatst voor de Engeliche Overzetting van dit Werk , door eenen Engelfchen Edelman te Parijs vervaardigd, onder het oog van den Baron zeiven; „Men „ mag," zegt deeze Overzetter,"gerust „ vastftcllen , dat deeze Gedenkfchriften „ altijd in achting zullen blijven; en ver„.zekeren, dat zij vermaak en onderwijs „ aan eiken Lezer, en ftoffe van diepe * 3  n VOORHEDEN overdenking zullen opleveren aan den 5, Wijsgeer en Staatkundigen. Alfchoon zij „ geene andere aanprijzing behoeven, dan „ haare inwendige verdienften, nogthans „ ftaan de doorluchtige naamen van eenen 5,, choiseul en vergennes onbetwistbaar „ borg voor de bekwaamheden en achting van den vernuftigen en voortreflijken „ Schrijver, terwijl het aanbelang en de „ verlchillende voorwerpen van zijne sï verfcheidene gezantfchappen alle zijne „ aanmerkingen bijzonder gewigtig maa9J ken." „ Eene openbaare bediening bij de Ot- s, iomannifche Porte, en bij de Tartaar-en, 3, onder zodaanige Staatsdienaars eener 5, groote , zo wel als meest begunftigde „ Natie in dat gedeelte der wereld; eene „ Natie, die altijd vermaard is geweest wegens haare goede keuze vanbekvvaame Bedienden en Staats - handelaars; „ Een zeer naauwkeurig onderzoek en 3, oplettendheid; Eene volkomen kennis SJ in de Taal en Zeden van het Turkfche I; Rijk j voor drieëntwintig jaaren ; De  van den VERTAALER. vtt bijzondere omftandigheden der tijden, ' in welke men van zijne bekwaamheden \ gebruikmaakte; De volgende, en waar. ' fchijnlijk toekomende gebeurtenisfen, l welke, misfchien in onze dagen, eene omwending in het geheel fyftema van Europa doen vermoeden: Dit alles zijn zeker onloochenbaare aanprijzingen, " welke maar weinige Schrijvers te beurt vallen." , Ricault , Marsigli , Lady Mary Wortley Montague , en Sir James " Porter hebben over het Turksch Ge" bied gefchreeven ; doch de twee eeiften hebben niet dan eene kleine mate " van achting; de tweede handelt in de ]] daad eerlijk , door te verklaaren , dat „ het bijkans onmooglijk is, om een denk. , beeld van dit Volk te vormen. Onze " fraaie edele Dame heeft met het leven*' digst penfeel haare Lezers, alsovergebragt in het Paradijs van mahomet, door het groot vermoogen van haare * verbeeldingskracht; zij is de mededing " fter geworden van den Profeet zeiven* 4  Vin VOORREDEN „ en heeft onze Christenen van beide „ Kunnen getracht tot waare geloovigen „ te maaken. Sir james porter heeft de „ verdiende, dat hij het eerst aan de we- reld waare berichten gegeeven heeft, en naauwkeurige waarnemingen over de „ gewoontens der Turken , gegrond op daaden , in welke hij zelfs zijn aandeel „ had; en aan welke deeze Gedenkfcbrif„ ten een gunllig getuigenis geven. Wat „ in het algemeen het gros der Schrijvers aanbetreft, hunne oplettendheid fchijnt „ zich bepaald te hebben tot de barbaars, fche naams - optellingen van de onder- fcheiden bedieningen bij de Porte, zon„ der eenige verklaaring van derzelver aart en natuur, of zonder derzelver be?, zigheden nader uit te leggen, en ze al„ leen pogende overeen te brengen met „ zulke aan onze Europifche Hoven, die „ in de daad er geen gelijkenis mede heb„ ben; om aan den Lezer een lijst van „ fprookjens te geven van den Grooten „ Heer, als eene vergoeding voor alle „ andere berichten , hem dus verward  VAN DEN VERTAALER* IX „ laatende in onzekerheden en dwaalingen. Wat de gefchiedenis betreft, de „ Jaarboeken van Prins canthemir ver„ dienen met achting gemeld te worden, „ en zijn der lezing overwaardig , als in „ zich bevattende het waar karakter van „ de Turkfcbe Natie, en den invloed van „ derzelver Regeeringsbeftuar , waar uit , die verfcheiden Staats - omwentelingen " zijn voortgevloeid, die hij befchrijft: doch nooit is deeze buitengemeene re, geeringswijze en dit volk zo volkomen „ en naauwkeurig ontvouwd, dan door den Schrijver deezer Gedenkfchriften : Vrij „ van alle vooröordeelen , en geheel bo„ ven de bepaalingen van het Land , in " het welk hij fchreef, heeft hij, terwijl „ hij het Ottomannisch Rijk affchildert, „ de dwalingen en gebreken opengelegd, „ die aan alle despotieke Regeeringen ge, meen zijn. En door regelrecht dezelve „ op rekening te ftellen van het 'Despotisme „ zelf, heeft hij zich wel van ter zijde „ Hechts, nogthans daadlijk, een verdee, diger van het menschdom betöond. * 5  X VOORREDEN „ Zelf een Burger van eene willekeurige a Regeering, maar zacht in haare begin„ zelen , heeft hij eene ontzagcheiijke, 9 maar heilzaame waarfchuwing durven , geven aan alle Volken, om niet zo ver , in llaavernij te vallen , als de ongeluk, kige Oofterlingen, maar de weinig over, gebleven rechten wel te bewaaren, en , te fchrikken voor het geheel verlies der , Vrijheid. „ Behalven dat de Lezer volkomen in, geleid word in de kennis der zeden en het , wandrogtelijk Staatsbeftuur van de Tur, ken , en dat ontelbaare misflaagen der , voorgaande Schrijvers worden verbeterd; ,, Kan wel iet meer van belang en gevvigtig zijn, dan dat men dat log gevaarte inbe, weging ziet, en hoe een Rijk, beftaande , uit8omilliöeneninwooners, bezittende , de befte landltreeken der wereld, ftaan, de gehouden, misfchien wel bewaard , word , in het hagchelijkfte oogenblik , van zijn beftaan , door de voortrefiijke , bekwaamheid en kunde van éénen en, kelen Europeaan ? — Gantsch Eur&pe.  van din VERTAALER. *™ „ het alreeds zee-uitrustingen ondernomen „ heeft,' en uit den fnellen voortgang, „ welken dit uitgebreid Rijk in onze eeuw „ gemaakt heeft, in kunften en wapenen, „ mag men, zonder buitenfpoorigheidder „ verbeelding, eene gisfing maaken, dat „ de fchoone en aangenaame ligging , en „ onbegrijpelijke volkrijkheid van het Tau„ risch Cherfonefus , in deszelfs handen „ de bron en het werktuig zal opleveren „ van merkwaardige , en misfchien niet „ ver af zijnde, omwentelingen. In dit „ gedeelte der Gedenkfchriften is dus een „ rijke (tof voor den Wijsgeer en Staat. kundigen. — Deeze zullen daar in „ vinden , onder eene verfcheidenheid „ van nieuwe en gewigtigeonderwerpen, „ een aantal van Europifche zeden en ge„ bruiken , die zekerlijk de reize niet „ oostwaards gedaan hebben , ons aloud „ Leenrecht, en eene vrij naauwkeurige „ afbeelding van de Engelfche Wecgee„ ving , met eene verbetering van het „ volks - aandeel in die vermaarde inrich„ ting , die door het volk van Amerika  xiv VOORREDEN „ verlevendigd is, in fommige van hunne „ nieuwe inftellingen. Ik meen, devern zekering voor het volk, met betrekking „ tot de algemeene vergadering van den „ deliberativen tak der wetgeving, on„ afhanglijk van de uitvoerende magt; »9 gelijk wij zien, dat de Bey der Cbirins, „ in de Tartaarfche Conftitutie, deverga„ dering der andere Beys, kan famenroe„ pen , juist wanneer de Kam , zo als „ karel de I. voornemens mogtzijn,om „ zich van dit noodzaaklijk tegenwigt te „ ontdoen. Dus heeft de hedendaagfehe „ fchranderheid herfteld, het geen waar„ fchijnlijk verlooren was onder de nako„ mehngen van de oorfpronglijke inftel„ Iers, even gelijk andere gebruiken der „ Noordfche Volken. „ Niettegenflaande onze Schrijver ver„ pligt was, in het Tweede Stuk van het „ Tweede Deel een betreeden pad te be„ wandelen, nogthans zal de Lezer het„ zelve vervuld vinden met nieuwe en „ vernuftige aanmerkingen en overwe99 gingen, en Engeland, als eene handel-  xvi VOORREDEN „ De Overzetter QEngelfche) heeft de vrijheid genomen, om met meerver„ trouwen van de geloofwaardigheid dee'*> zer Gedenkfchriften te fpreeken , alzo „ .bij he.m geene twijfeling kon huisvesten, „ zijnde hij vereerd met de perzoonlijke . „ kennis van den Baron de tott en gebruikte inliet jaar i ?65 terftönd na her maken van i, de noodlottige Stempel-acte, om de gezindheden ,» der Amerikanen te ondertasten , en in onderf* ha?de]i"g te komen met hunne Hoofden. Dee- je Baron de kaalb bleef twaalf maanden in dat » L;md, en tot de wijze fchikking der Herroepin* * Van dezelve d°ov het beftuur van rockimo- » HAM. Evenwe] keerde hjj weder ^ jm «.bij-het begin der vijandigheden , en verloor zijn " ,even' ^'J^nde onder den Generaal gatss» « m den merkwaardigen (lag van tarnden." (*) „ Het verdriet van het Hof van Rusland, on» taricht wordende omtrent den ftaat van defenfie „ toen zijne vloot voor de Dardanellen was m « w zeer groot geweest zijn. De Heer detott heeft s, den overzetter verhaald, dat hij, na het (luiten „ van de vrede, den Prins repnin, dien hij van >, nabij gekend had te Warfchau, ontmoette, bij » zijne komst als Ambasfadeur te Cfeftt»- „ */*^: Met hem en andere vreemde Staatsdie» naars ten eeten ziJnde bij den Graaf van st „priest, werö de Prins gduk gewenscht met  van den VERTAALE R. xvit; uit hoofde van de gelegenheden , dtë „ hij gehad heeft, om te verkeeren mee *, den Heer rufin (*), eenen man van „ de herftelling der vrede , en zijne aankomst bij de „ Porte; waar op deeze, zich na den Heer de st. „ priest keerende, met eene fpottende houding „ zeide, V wij zouden hier veel fpoediger aangel „ komen zijn, indien de Heer de tott het ons , „ had gelieven toe te laaten. " " De tijd en plaats, Z 'die deeze aanmerking had behooren voor te ko' men, lieten aan den Heer detott alleen toe, om te antwoorden; " Uw Excellentie doet mij te l' „ veel eer aan; ik verzekert u, dat ik alleen naa ' „ de Dar dartellen ging, om uwe ,vloot te zien ' „ pasfeerenl " " De Ambasfadeur had het ver" driet, om de waarheid, daar dit antwoord op ge„ grond was, vervolgends te vernemen. " («) „ De Heer rufin was door de Rusfen „ krijgsgevangen gemaakt bij den tweeden inval der ,1 Tartaar en onder dewlet-gueray, opvol, ger van krim-gueray; en vervolgends beroofd van alle zijne papieren, was hij twaalf „ maanden vastgehouden, onder voorwendsel, dat hij -een Franschman was, hoewel hij bekend was " als Chargé cf Jfaires, na het vertrek van den Baron d e t o t t. — Een Rusfisck Officier ver1 weet hem op zekeren dag, dat hij het gefchut van Kotchim voor de Turken gericht had, de Heer rufin vraagde hem, wat uitwerking het gedaan " hadinhet^^Leger? " Wij hebben één man, * *  »£ VOORREDEN „ zeden en gebruiken te Conftantinope* „ len. „ Met deelneming zag de Overzetter „ in dodsley's dnnual Register voor het „ jaar 1773, een werk van groote en wel„ verdiende achting, en hetwelk zeker „ toekomende Gefchiedfchrijvers de bes- te ftoffen aan de hand zal geven , een „ verhaal aangaande den Baron de tott, „ even zo onwaar, als onbillijk jegens zij„ ne eer en achting. Het is waar , dit „ gezegde grond zich op eene misvatting, „ die verfchoonbaar is, uit hoofde van de „ duifterheid der Nieuwstijdingen, en de „ uiterfte moeilijkheid, die de Uitgever „ zelf belijd , om gebeurtenisfen zeker „ te weten in den oorlog tusfchen de Tur„ ken en Rus/en , maar welke de Over„ zetter niet twijfelt, of zal in het vol- gend deel van deeze nuttige gelchiede5, nis door den Uitgever gereedelijk ver5, beterd worden , uit hoofde van deszelfs „ bekende gerechtigheid en waarheids„ liefde. De Baron word wel niet gea, noemd, maar de toefpeling is te duide-  *2lf VOORREDEN " nis, en wel ervaaren in de behandel 9, " ling van het gefchut , was, voor nip „ "nert afval, gebruikt, in hetherftellen 3S "der KafteeJen, en het opwerpen van „ "nieuwe Werken hij de Dardanelleni sj 5' zo dat , zelfs zonder bijfland van ee~ s, "ne Vloot, deeze doortogt, uit hoofde 9, "van zijn eigen fterkte, voordeRusfen „ "ondoenlijk was geworden. Deezen s, "dienst volbragt hebbende tot genoegen „ " van de Porie, en deeze gebeurtenis nu „ " het onderwerp zijnde geworden , ons, "dernam hij het onderwijs der Turkfche 5, " Ingenieurs, en beijverde deezen dienst j3 " met zo veel vlijt, dat men zegt, dat 9, "hij reeds een verbaazende verbetering „ "heeft te weeg gcbragt in het hedie„ " nen van hun geichut." „ De waarheid der zaak is, dat de Heer j, de tott nooit Conful aan de DardaneU „ len geweest is; maar het Vice Confu„ laat. een post van geen aanbelang, werd 9, door een in de daad laag perzoon , met „ naame guys , waargenomen,• welke vreeN zende voor e?niS ongenoegen van den  van ben VERTAALER. nut Franfchen Ambasfadeur, wegens eenig „ misdrijf, dat hij begaan had, roekeloos „ den Turban aannam; en ook gevolglijk, „ algemeen veracht werd, gelijk alle Rem„ gaaden bij de Turken zijn , zo wel als „ bij hunne eigen Landslieden (*> Het (*) „ Dc Heer de tott heeft den Overzetter verzekerd van de onrnooglijkheid , dat de Turken ] eenig duurzaam wezenlijk onderwijs van de Euro|' pgSanen kunnen genieten , volgends hunne begin" zelen , te weten, dat zodra hun onderwijzer een " Mahometaan word, hij als een flecht perzooa „ word aangezien, en genoodzaakt, om op zich zel" ven te leven, behalven dc natuurlijke verachting , voor alle gedwongen bekeeringeu; en zo hij een " Christen blijft, dan heeft hij onoverkomelijke hinderpaalen te beftrijden, zelfs met de nuttige en „ zekere befcherming en verzekering van eenen Sul* „ tan must af a. Onder anderen, kan de beruchte Heer de bonne val , wiens gefchiedenis zo veel ophefs maakte, in het begin van deeze Eeuw, „ aangemerkt worden als een voorbeeld van de waar, heid van deeze aanmerking. Geen Christen kan meer in aanzien en achting zijn, dan.de Heer " de to Ti was, nogthans bragten zijne fchikkin„ gen alleen eene oogenbliklijke uitwerking voort, „ en zij'i alreeds geheel in verval. In dit opzigt, „ zal het niet ten onpas zijn , de twee vozende bij„ zonderheden te melden. »* .4  XXIV VOORREDEN 1 /, overige van de gefchiedenis van deezen 9, karei, die de Vertaaler van den Baron sj Een van de beste Officiers van den Koning van 9, Pruis/en, genoopt door verfcheiden berigten in M de Europifche Nieuwspapieren, van hetvoordee»» Hge en lucrative van bedieningen, bij de Porie te j, verkrijgen, geduurende onlusten en oorlogstijden, voor een Officier van verdienflen, begaf j, zich naa Conftantinopelen met de best moo^lijke „ getüigeriisfen, ■— een getuigenis van den groo„ ten krijgsman-* zijnen Koninglijken Meester zelven. Bij zijne aankomst bood hij zich aan den j, afgezant aan , hem zijne oogmerkcu mededeel en„ de, om de Turkfche troepen te disciplincercn en te kommandceren. De gezant trachtte hem van „ zijnen mis'lag te overtuigen, en hem van zijn 3, ontwerp afteraiden, hem verzekerende, dat zijn dienst niet zou aangenomen worden. " Wat " s, zeide de Officier, " is dan de Heer de tott, 3) „ niet op dien grond gebruikt, en heeft hij zijn „ geluk niet bij hun gemaakt? Laat ons dien Edel3, „ mangaan bezoeken" hernam de gezant, " en gij zult zijn eigen beiigt over dit onderwerp hoo,, ren." Zij gingen bij den Baron, die de aan,, merking van den gezant bevestigde, door de ovcmiigendfte blijken, hem verzekerende onder an„ derc omilandigheden, dat hij' nooit een duit van ,5 de Potte had ontvangen, noch eenig ander inkomen dan dat van zijn eigen Hof. Nog was hij tt niet voldaan.—Hij vervoegde zich dan regelrecht  van den VERTAALER. xxv de tott en den Heer du rociier „ heeft , is niet waardig , om te melden. „ bij de Porte, en verkreeg een gehoor bij den Reis „ Efendi,\$e, met terzijde ftelling van alle zijne „ aanprijzingen, hem heel koeltjens antwoordde: . " Dit is alles heel wel, maar daaris dén klein ,* „ vereischte , dat gij vergeeten fchijnt te hebben." „ Wat is dat? " vraagde hem deOffi."f cier;—,, niet dan eene beuzelachtige plegtihheid, „ „ dat gij Mahometaansch wordt." De Officier „' beriep zich met groote drift op den Heer d e tott, als een bewijs, dat een Christen kon geplaatst worden. " Ja, "zeide de Staatsdienaar, " „ „ dat is wel waar, en fchijnt ook heel vreemd te 5, zij"; maar hetis Seen gewoonte> deGroo- „ ,, te Heer verkoos, dat het zijn zou , en wijmoe„ „ ten hem gehoorzaamen, doch ik zeg u maar, „ „ dat dit een voorbeeld is, dat niet herhaald zal „ „ worden— de Heer de tott is een buiten„ „ gewoon geval." Ik behoef hier niet bij te voegen, dat de Officier niet geplaatst wierd. „ Dc andere Anecdote is van den Zweedfchen En„ voijé, die zich ten allen tijde, ijverig in de bres „ ftelde, voor de fchikkingen van den Heer i.& „tott. 'Op zekeren dag in gefprek zijnde met „ éénen van de eerftc Staatsdienaars van de Porte „ over dit onderwerp, vraagde hij hem , of hij gee. „ ne groote verbeteringen gemaakt had?"Ja," her- „ nam de Staatsdienaar , „ maar " " Wat „ maar, " zeide de Envoijé, gevendefommigenicu** 5  «Vf VOORREDEN De Baron lagchte in de daad over dee3, ze plaats, toen zij hem getoond werd; „ maar wanneer de Overzetter hem het ,, werk vertoonde , met de achting , die „ het verdiende, zo was hij niet zo on„ verfchillig omtrent zijn goeden naam, p of mJ wilde de billijkheid van den Uit- gever verzocht hebben, dat zijne Eer „ mogt gehandhaafd worden bij de Engel. „ we blijken van zijne ervaarenheid op, " is dat „ nietverbaazend?" Ja, zekerlijk "hernam de Staats„ dienaar droogjes, " maar dat nog verbaazender 3» " is, is, dat hij nog in het leven is." De En3} voi:é vloog na den Heer di tott, verhaalde hem 3, dit gefprek ; en de wijze, op welke het gevoerd 9, was, hem biddende, om op zijne hoede te zijn; M en boven al, om geen koffij met hun te drinken, }» wanneer hij de Staatsdienaars een bezoek gaf. De ,, Heer detott bedankte hem voor zijne zorg, », maar merkte aan, dat zijne veiligheid geleden was „ in de vreeze van de Staatsdienaars zelve, en in j, de gunst en befcherming van den Grooten Heer, 5, voegende daarbij, dat, indien zij eeiie oiuierne. ,5 ming op zijn leven durfden beftaan, geene voor3, zorg door hem kon genomen worden, om het te „ beveiligen; behalven dat, eenige vreeze te open„ baarcu, het gcichiktle middel was, om huil die, »} denkbeelden in te boezemen.,,  vak flKN VERTAAL ER; xxix £ dank, mijn Heer de Marquis, voor de „ vier Deelen. die gij de goedheid hebt „ gehad, van mij te zenden. Ik heb ze» „ zodra zij mij gezonden zijn , oogen„ bliklijk doorloopen. Ik heb ze herle„ zen met de grootfte oplettendheid. In „ de eerde verhaalle en fchielijke lezing „ heb ik het vernuft, de begaafdheden, „ de vrolijkheid , en veelvuldige Talen„ ten van den Baron de tott erkend; M Ik volgde met een lugtigen tred den „ aangenaamen Schrijver , die mij over „ een bloemtapijt geleidde. Bij de twee„ de lezing , meer langzaam , maar met aandacht, nam ik voor, den Schrijver „ voet voor voet te volgen ; thans be„ merkte ik dwaalingen, en bevond, dat „ hij de diepe kundigheden niet genoeg „ ontwikkeld had, die een lang verblijf ' in Turkijën, een achtervolgende beöe„ fening van de Taal , de gewigtige zaa„ ken, die hij behandeld heeft, hem ge„ geeven hebben van de Regeering, wet„ ten , zeden , gewoontens en karakter „ der Turken ; en dat hij alleenlijk een  xxx VOORREDEN „ uitgebreid onderwerp met den vinger „ fcbeen te hebben willen aanroeren, over „ hetwelk men echter van hem de uitge„ ftrektfte bijzonderheden verwacht had. „ Ik verbeeldde mij ook, dat men de Qtto> „ mannen van eene voor hun gunfliger zij. „ de kon befchouwen, dan de Heer Baron 5, de tott hen aan ons vertoond heeft. „ Gij vraagt mij den korten inhoud „ van dit Werk, maar gij hebt hetzelve „ reeds in de Mercure van 25 December „ des voorleden jaars N°- 52, en ik ben „ niet in ftaat, om er een te maaken, „ het welk men gelijk zou kunnen ilellen „ met dat van den Heer mallet du pan. „ Ik geloof niet , dat het mooglijk is, „ zonder behulp van plaatslijke kundig„ heden, zich naauivkeuriger en gezon„ der denkbeelden te vormen van het „ Ottomannisch Rijk. Zij, die begeerig „ zijn, om den waaren toefland der Tur» ken te kennen, zullen dien in dit iluk5, je vinden. De Heer du pan, zonder „ waarfchijnlijk ooit in Turkijën geweest » te zijn 3 heeft de Turken op zijne ka-  van den VERTAALER. xxxr mer gezien, zo wel als montesquiru ; „ Zij zijn zodaanig , als hij hier onder„ ffcelt; en ik ken geen werk , dat beter „ uitgevoerd is, dan het zijne; evenwel, „ om ten deele te volbrengen , het geen „ gij van mij vordert, zal ik de eer heb„ ben , u eenige aanmerkingen voor te „ draagen over de voornaamfte misflagen, „ daar ik door getroffen ben. Ik zal u „ doen opmerken, pulchro in opere n de zeden. Despotismus en het geloof der' yoorfchikking maakt de Turken onbcfchoft en onbefuhd. Voorbeelden daar van. Despotismus in vlakke landen. Vrijheid handhaaft zich in bergachtige. Dwaalingen omtrent de. Turken. Aanmerkingen op de Brieven van Milady Montacue. Anecdóte van Sultan Mahamoud. Oogmerk des Sc!.rijvers. Aanmerkingen over de Turkj'che Vrouwen, en over de Veelwijverij. Harem en Serail zijn onderfcheiden. Huwelijken der Turken. Verfiooting en Echtfc'ieiding. Aanmerkingen over den Rijkdom der Turken. Schadelijke gevolgen der Veelwijverij. Geörgifche en Cirkasfifche Slaavinnen. Liefdehandelingen der Turkfche Vrouwen. De Gefchiedkunde fchijnt ons, bij eten eertien op%, niet anders aan te bieden, dan eew« fugitives; en hun Bojluns, Bloemhoven , of verzamelingen van losfe en Anacre'óntifche Dichtfiukjes, eenige verdienden hebben? Daar hij de Turkfche Taal zo volmaakt verftond, zou hij dan den Tut ken het voordeel ontzeggen, dat zij alle andere Natiën overtreffen door de bevalligheid der fpreekwoorden, die in alle Landen van de Wereld, een teeken van den Volksgeest zijn ? Zou hij kunnen ontkennen, dat de hunne vol zin, zedekunde en bevalligheid zijn? Eindelijk, zou hij nooit eenen avond hebben doorgebracht in een Turksch goed gezelfchap, en de Mufakibs hebben hooren fpreken, zulke Lieden, die hun werk maaken, om het gezelfchap met hunne gefprekken te onderhouden, en te vermaaken, en zich daar door bij de Grooten in gunst brengen ? Daar hij zo wel alle de bevalligheden der Taal kende, zouhij niet genoodzaakt zijn te bekennen, dat men nergens lieden vind, die met meer innemend-en bevalligheid weten te verhaalen ? Ik beken, dit alles is. niet genoeg, om de Ottomannen te verfchoonen, dat zij geen meer vorderingen gemaakt hebben in de wetenfchappen en kunsten; dat zijde krijgskunde zo te land als ter zee, de zeevaard, en krijgstucht te veel verwaarloosd hebben; dat zij de gebreken niet verbeterd hebben , die in verfcheiden deelen van hun Staatsbeftuur heerfchen; (hoe meer ik weet van hunnen geest en gefchikthcid tot alle wetenfchappen, hoe meer ik mij genoodzaakt zie, hen te veröordeelen, dat zij zich niet op gelijken voet gefield hebben met de Europeetanen, maar veel eer ten hunnen opzicht twee Eeuwe»  6o GEDENKSCHRIFTEN VAN BEN g-aands dronken, van Opium of van Brandewijn, Ik bracht daagüjksch twee unren in dit aangenaam gezelfchap door: VooiSl lag ik mij toe , om alle woorden, die mijn geheugen verzamelde , te gebruiken, en ik was zo dra niet in ftaat, om hem te yerftaan, of hij vroeg mij op zekeren dag met grooten ernst, wat reuk het toch was; dien hij in mijn vertrek komende , vernomen had. Ik toonde hem eene flesch Lavendel - water, pn het voor* beeld van den kommandant van de floep, deed mij ligtelijk eene offerande; die hij begeerde, inwilligen, welke hij ook onderging zender het min. fte ongemak ; Evenwel geloofde ik niet te moeten voortgaan, met hem op zo gevaarlijken drank te onthaalen. Mijn ijver, om veel woorden te verzamelen, en vooiiil mijne zorg, om er gebruik van te maaken, fielden mij binnen korten tijd in ftaat, om mij redelijk wel uit te drukken, Ik was reeds zo verre gevorderd, dat ik voor tolk fpeelde, wanten achteren zijn) niettegenstaande de hulpmiddelen, die hunne vrienden hun dikwijls hebben aangeboden, om hen te onderwijzen, of te volmaaken. Doch het zou jammer zijn, indien het denkbed.1, het welk deeze Gedenkfchriften van hun trachten te geven, het oordeel van Europa bepaalende, hun die plaats deed behouden, die de fchrijver hun aanwijs: in de Maatfchappij, en die alleen waardig is,bekleed te worden door de Wilden van de allerafgele^enue oorden der Nieuwe Wereld. P.  baron de tott* 6*1' neer M. de vergennes alle vreemde Ministers, benevens alle Europeöanen , te Confi'antlnopelen gevestigd , op een Asfembke willende onthaalen, daartoe de toebereidzelen liet maaken. Dit bekend zijnde geworden, wekte de nieuwsgierigheid van eenige aanzienlijke Turken op, die verzochten, daar bij tegenswoordig te zijn; en ik nam zo veel te gewilliger op mij, om hun deeze eere te bezorgen, dewijl ik hier eene nieuwegeleegenheid zag, om mij in hunne Taal te oefenen. Ik was onlangs eerst getrouwd, en de verbindtenis, die plaats had tusfchen den voornaaniften deezer Turken, en mijn»' fchoonvader, vermeerderde de genegenheid, die mijn ijver, om mijzelven te -onderrichten, hem had ingeboezemd. Hij verzocht mij,bij zijne komst, hem Mevrouw de tott te wijzen onder de meenigte Dames, die hij vernam, en terftond oplettende op alle haare, ook de minde bewegingen, volgde hij haar met de oogen, en fcheen ongerust, ais zij hem maar één oogenblik uit het gezicht raakte. Deeze ongerustheid uitgezonderd, fcheen het befchouwen van dit Ba! mijne Turken geheel te verrukken, wier vraagen over deeze voor hun nieuwe vevtooning, niet min vermaaklijk dan onderrichtend voor mij waren. Het Bal werd geopend met een Menuet: Men vraagde mij, wie de Heer was, die danste? het is de Envoijé van Zweeden. Wat! zeide mij de Turk met veibaazing. . ... De Envoijé van  6*2 GEDENKSCHRIFTEN VAN DÉN Zweedenl .... De Minister van een Hof, met de Hooge Porte gealliëerd! . . . Neen, dat is niet mooglijk. ... gij bedriegt u, ziet ééns beter. Ik bedrieg mij niet, zeide ik hem, hij is het: ja, hij zelf. De Turk, toen overtuigd, floeg de oogen neder, viel in gepeins, en zweeg, tot deeze Menuet geëindigd was, waar op eene tweede volgde: Eene nieuwe vraag, om den Heer, die danste, te kennen: Het is de Hollandfche Ambasfadeur. ... O! zeide mijn Turk deftig, dat zal ik nooit gelooven. Ik weet, voegde hij 'er bij, hoe ver de pracht van een Ambasfadeur vaii Frankrijk gaat; en niettegenftaande ik mij deswegens verwonder, heb ik echter zo verre kunnen komen, dat ik begreep f dat hij rijk genoeg was, om eenen Minister van den tweeden rang te laaten dansfen, maar voor wat prijs zou hij zodaanigen dienst kunnen verkrijgen van eenen Ambasfadeur? zulk een verbazend verfchilkan tusfchen hen geen plaatzc hebben. Ik maakte toen gebruik van alle Turkfche woorden, die ik kende, om hem te doen begrijpen, dat deeze Staatsdienaars zelve het onderwerp van het feest uitmaakten, dat zij niet gehuurd waren, om het ipet te vermaaken, datzij tot hun eigen vermaak dansten, dat de Franfche Ambasfadeur zelf zou dansfen. Ter naauwernood kon ik hem dit doen gelooven. Evenwel werd mijn Turk fchielijk door een ander voorwerp geheel afgetrokken, hetwelk hij buiten twijfel nog veel gewigtiger oordeelde te  6AR0N » e t O t f. 63 énn. Ik zie uwe gemalin niet, zeide hij mij.... Ach! ja daar is zij i ... . Maar daar fpreekt iemand met haar ! Loop gezwind, om dat gefprek af te breken. En waarom dat ? zeide ik. Toen verklaarde hij zich duidelijker, en ik begon nu hem gerust te Hellen, wanneer Mevrouw de tott, al praatende, in defpeel-zaal trad, en verdween. De Turk, toen alle bedaardheid verlaatende, ftond op, en nam mij bij de hand; Ik liet mij door hem leiden , en het aanfchouwen van verfcheiden Tafels , aan welke Mans en Vrouwen met elkander praatten, onder het fpeelen, was zeker het fchouwfpel niet, hetwelk hij ten mijnen opzigte gevreesd had. Het Soupè werd opgedischt, en mijn vriend, merkende, dat men zich aan de verfcheiden Tafels vervoegde, wilde henen gaan. Eene ongerustheid van ernstiger natuur fcheen hem te bekommeren. Ik hield bij hem aan, dat hij het einde van het feest zou afwachten. Alles is ge. daan, zeide hij mij op een' lcvendigen toon, men begint te drinken. Laat ous gaan. En als gij mij gelooft, neem uwe Vrouw mede, en gaa ook heenen. Ik begrijp u , hernam ik ; Maar wees gerust, alles zal vreedzaamer afloopen, dan gij u verbeeldt. Ik bleef aanhouden , en verkreeg eindelijk zo veel, dat ik mijne nieuwsgierige vrienden rondom de tafels geleidde, en zich aan die , welke voor hun klaar gemaakt was, deed vervoegen. Eenige glaasjes fterken drank  Ó4. GEDENKSCHRIFTEN VAN DEfi gaven moed , en haalden hen volkomen over. Zij bleven tot den morgen , en mij verlaatende, betuigden zij, dat, indien men foortgeiijke féls onder hun gaf, dezelve niet zou afloopen zonder een dertig moorden. De kennisfe der zeden, die ik begon te verkrijgen , verpligtte mij, om verbindtenisfen aan te gaan, waar door ik ze vermeerderen en uitbreiden kon. Murad mollach , van het gedacht van daMat zadc, dat, federt de verovering van Conflantinopelen af, in elke eeuw Muf lis aan het Keizerrijk heeft uitgeleverd , en die nu zelf tot deeze waardigheid beftemd was, was één deigenen, die ik het meest bezocht. Ikzaldikwijis gelegenheid hebben , om van hem te fpreken, en het geen ik van hem zal moeten zeggen , en het fchilderen van zijn karakter zal tevens llrekken, om dat van zijne Natie te fchetzen. Om, zo veel mooglijk, den loop der gebeur» tenisfen te volgen . daar ik ooggetirgen van ben geweest, moeten wij thans het oog daan op de branden , die Confïantinopelen ai te veelvuldig verwoesten, dan dat men er geen gewag van zou maken; lk zal alleen het treffendst toonecl van dit foort verkiezen , te weten den brand , die twee derde van deeze groote Had, weinig tijdsna onze aankomst, vernielde. Het Paleis van Frankrijk, gelegen indevoorftad van Pera, ziet over de ftad en haven van Confiaminopelau De brand ontftond des morgens  BARON DE TOTT. t>5 in een buis dicht bij den oever en de muuren van het Serail. De wind, die uit het Noorden woei, veiöorzaakte, dat de brand langs deeze muuren voortliep, en omtrent zeven uuren het Paleis van den Vizir, omtrent in het midden gelegen , aanftak; De Groote Heer begaf zich zeiven dei-waards; maar en zijne orders, en alle pogingen, die men aanwendde, om dit geweldig gebouw te behouden, waren vruchteloos , en de gloed , die daar door verwekt wierd , nieu vë kracht aan de vlammen gevende, ging de brand voort, zich naar den fireek van den wind uitrebreiden met de hevigfte {helheid en woede. Echter mogt men hoopen, dat.de brand Si. Sofië naderende, liet gevaarte van dit gebouw derizelvéripaaléd ZQiifteÜeh," alle hulpmiddelen werden naar deezen kant gebragt, en men vleidde zich den voortgang der vlammen hier te fruiten , wanneer het lood van de Koepel, gefmolten dnor de hitte van den dampkring, druipende iangs de freonen gooteri Op r1" menigte der wachten en der arbeiders, eeri vrij veld mr.akte voor de werkzaamheid van het vuur. Van dit oogenblik af, dacht men niet meer* om den brand te (luiten, ën menbefïoot, om depzei ven alles te laaten verteéven. Wat De Sél.&ar Aga ontnam hem het Zegel des Rijks , en zijn hoofd op ftaande voet afgehouwen, werd op een zilveren fchotel ten toon gefteld aan de poort van het tweede Hof , voor dat iemand den minden twijfel had aan de gunst, die deeze eerde Staatsdienaar genoot (f). (•) De doorgang, door welke men uit het eerfte Hof van het Sérail in het tweede komt, word met twee poorten gefiooten, tusfchen welke vertrekken zijn in de toorens, op zijde van deezen doorgang De poortiers bewoonen er een deel van, maar het voornaamfte gedeelte word genoemd Dgeiht QJa.fi (de kamer der beuïs.) (t) Het opfchrifi behelsde: „ Dus worden zij ge-  BAR ON DE TOTT. ?5 De Ulémats, dat vermaard Ligchaam van lieden van de Wet, hetwelk zich altijd de overblijfzels van gezag aanmaatigt, wanneer de Wetten verzwakken , om het aanzien derzelve zelf te onderdrukken , tot hier toe door de gunst , daar de Vizir in Hond, beteugeld , meenden na zijn dood met meer ftraffeloosheid te kunnen Meerfchen. De Ulémats bedienden zich in de daad van de zwakheid van den Sultan tot dien trap, dat het niet misfen kon, of zij moeften hem tegen zich vertoornen. Zijne gramfchap berstt» uit tegen den Mufti. De geestdrijverij, die overiü bloedige of ongereimde wetten heeft afgekondigd, en dikwils de ééne tevens met de andere , heeft in Turkijè'tt ten voordeele der Ulémats bepaald, dat hunne goederen niet kunnen worden verbeurd verklaard, en zij niet met den dood geftraft kunnen worden , dan door hen in een mortier te doen Hampen. Men gevoelt juist wel geen vermaak, om op zulk eone onderfcheiden wijze behandeld te worden; doch men begrijpt tevens ligtelijk, dat de voorbeelden van eene zo afgrijfelijke ftraffe zo veel zeldzamer moeten zijn , na maate de lieden van de wet meer belang hadden, om ze niet menigvuldig te laaten worden. Het was dus buiten twijfel ook het betrouwen op ftraffeloósheid, „ handeld, die de gunst van hunnen Meester misbrui,, ken."  JJS/S gedenkschriften van den die den Blufti zo verre bragt, dat hij met verachting dc bedreigingen van zijnen meester ontving, en deeze tegenftand vergrimde Sultan osman zo geweldig, dat hij bevél gaf, de mortieren voor den dag te brengen, die door verloop van tijd als begraaven waren. Dit bevel alleei bragt de grootfte uitwerking voort. Het ligehalrri der Ulémats, billijk verfchrikt. onderwierp zich, en de vermaarde Racub Pacha, tot het Vizirfchap geroepen, regeerde zondereenigen ■tegenfpraak. racub verëenigde in zijn karakter met den inneemeudften geest, veel kracht en fterkte. Nooit heeft een Vizir beter dan hij de begaaftheeden bezeeten , die noodig waaren voor zijn ambt: Hij wist met beleid om te koopen, en de ftout'rten te verfchrikken; altijd trouwloos, altijd boos, maar altijd bekwaam en meester van zich/elven, telde hij de menfehen weinig, en achtte hun leven niets. ' Deeze Staatsdienaar had voorheenen het Pachalik van Cairo bekleed, het welk van altc'ïn het gantfehc Rijk hem het minfte voegde; de ongebondenheid der Mamelukfche Beijs, ónderfteurid door vermogen , had hem geen' anderen weg, om zich ftaande te 'houden, ovcrgelaaten , dan dien van omkooping, zonder dat hij daarom minder blootgefleld was voor geweldige aanvallen. Hij was naauwlijks een piftoolfchoot, op hem gelost in zijn eigen Divan ontkomen * wan-  BARON DE TOTT. 77 neer de Groote Heer hem tot het Vizirfehap riep. (*) Racub paarde nog bij alle de be- («) Dit is een misllag in de tijdorde, die mij verbaasd heeft. Sultan MAii.v.ouD leefde nog, toen ract-b Pacha van Cairo te rug geroepen werd, nadat hij dit gevaar ontkomen was. Deeze Vorst zond hem rog na AUin, en van daar naa Aleppo; en racub befiuurde deeze beide Landvoogdijen na eikanderen, geduurende veele jaaren, voor dat hij tot het Vizirfehap geroepen wierd door Sultan osman, opvolger van zijnen Broeder mahmoud. Ik kan aan de waarheid deezer zaak niet twijfelen, om de volgende reden. Wanneer wijlen mijn Vader, toen Secretaris der Ambasfede te Confiantinopelen, met wijlen den Heer os i.akia , eerften Tolk, naa het Ottomannisch Leger gezonden werd, om daar te arbeiden aan de Prelirmniires van de vrede van Belgrado, had hij zijne tent geplaatst dicht bij die van racub , die, ten dien tijde, was Mektoubfcïii Efenii, of Opperfte van het komtoir der buitenlandfche xaaken, met wien mijn Vader het meest te handelen had. De gewoonte, om eikanderen daaglijksch te zien, om zaaken te doen, bragt vriendfchap e wege, en verè'enigde hen zo naauw, als een Turk met een' Christen verbonden kan zijn-, zodaanig, dat, toen pacub opontboden wietd van Cairo en gezonden naa Atain, hij zijnen weg verliet, en zich nederiloeg in de vlakte van Hadjilaar, eeniglijk om mijn Vader, die toen Conful-Generaal te Smirna was, te zien. Hij nodigde hem in de daad in zijn kamp, met de gantfche Natie, en gaf een heerlijk feitijn,daar ik zelf tegenwoordig was. De Pacha omhelsde mijn' Vader tederlijk, zeggende tot hem: Dojium co&ijetduk:  7$ gedenkschriften van den gaafdheden, die noodig zijn voor het Despotismus , kundigheden, nuttig voor de Rijkszaaken; Hij had dezelve verkregen bij de vredehandeling te Belgrado, bij welke hij het ambt van Mektoubtchy (*) bekleedde. De onderfcheiden bedieningen, welke deeze flaatsdienaar bij vervolg bekleed had, konden niemand hoop geven, van zich noodzaaklijkbijhem te kunnen maaken, dus vond hij elk éénen gereed, om zijnen wil te volbrengen, en men werd weldra ontwaar, dat de gewoonte , om gezag te oefenen, hem zijne bevelen op eene zeer gemaklij ke wijze deed uitdeden. De tusfchentijd tusfchen den dood van seliktar Pacha, en de verheffing van racub tot het Vizirfchap, was vervuld door een groot aantal Vizirs, van welke fommigen hun post geen veertien dagen bekleed hadden: Wij waren moede van de veelvuldige andiënciën , tot welke deeze veranderingen aanleiding gaven, maar des niettemin moesten wij op nieuws ons bij deezen nieu- mijn vriend, wij zijn oud geworden: en terftond daar op zijnen grijzen baard vattende, voegde hij erbij; ziet daar, hoe de baarden zijn, van lieden, die van Cairo wederkeeren. P. 'v*3 Mektoubtchy is een van de Staatsdienaars der Perte van den tweeden rang. Deeze post zou best kunnen vergeleeken worden met dien van eerften Commies van «den eerden Staatdienaar, indien er zo een was.  BARON DE TOTT. 79 wen Staatsdienaar ter gehoor begeven. De gewoone plegtigheden in zulke gelegenheden waren reeds afgelopen, en nogthans ging racub voort, vriendelijk met den Heer Ambasfadeur te fpree. ken, wanneer de Muzur-aga (*) , in de zaal komende, en den Pacha naderende, hem iet in het oor beet. Wij merkten wel , dat hij geen ander antwoord kreeg , dan eene zeer geringe horizontaale beweging van de hand, waarna zijne Hoogheid terftond , een vriendelijke grimlagch aannemende, nog eenigeoogenbUkkenvoortging met den Heer Ambasfadeur te fpreeken. Vervolgends gingen wij uit de Gehoorzaal, om aan den voet van den grooten trap te komen, daar wij weder te paard ftegen; wanneer negen afgehouwen hoofden, buiten de eerfte poort naast eikanderen gelegd, ons in 't voorbijgaan de verklaaring gaven van de beweging, die de Vizir in onze tegenwoordigheid gemaakt had. De onnoodzaaklijkhcid , om op deeze wijze eene ftraf-oefening te verhaasten, die men altijd met het uiterst gemak- kon te werk ftellen , kon doen vermoeden, dat zij gefchikt was , om ons een ge voeltfh. inteboezemen van de vaardige vechtvaardigheid van den nieuwen Staatsdienaar, maar wij konden er niet anders in zien dan zijne wreedheid. Dit is de groote veer van het Despotismus, het vermorfelt altijd , en ftraft nooit: C) De G.oot-Provoost.  So GEDENK SC RIF TEN VAN DEf» dit is ook het middel, dat racub befteudig gébruikte {*). Doch, terwij! alle de Rijks-Grooten gedwongen waren, om voor het gebruik , het welk dei Vizir van zijne ftaatkundige Beginzels maakte, te wijken, was het vöor een gemeen wijf bewaard, om hem ftraffeioos te wederfhan ; en dewijl het foort van oproer, dat zij verwekte , den leeftogt van Confiaminoptten betrof, is het van belang , dit deel van het lurhch Staatsbeftuur te doen kennen. De Groote Heer , die openlijk het Monopolie van het Koorn drijft , om zijne Hoofdftad van leeftogt te voorzien , ontvangt deeze koopmanschap van de Zeegewesten, daar hij het recht van Ichetirach Q) op gelegd heeft. Dit beftaat in eene verpligting , om aan den Grooten Heer, voor eenen zeer laagen prijs , eene zekere hoeveelheid Koorns te leveren, dat hij in zijne Magazijnen laat voeren, door vaartuigen, voor zijne rekening gehuurd. Vervolgends verkoopt hij C) Onder eene Despotique regeering is het befraan van ieder perzoon in eenigen vost geheel afhanglïjk en onzeker: Men kan zich niet overgeven aan de eerzucht, om ze te bekleeden, zonder zijn eigen leven te verachten. Wat prijs kan men dan ftellen op het leven van een' ander? (f) Het voordeel van dit Monopolie behoort tot de openbaare fchatkist; En het beftuur daar van is tocbetrouwd aan den Teftcrtiar (Groot-Thefaurier.)  BARON DE TOTT. 81 dit Koorn in 't klein aan de Bakkers, die verpligt zijn, hetzelve te ontvangen en te gebruiken , voor den prijs, die zijne Hoogheid daar op ge« Held heeft. Een noodzaaklijk gevolg van deeze wijze van beduur is het verbod van uitvoer van Koorn, de onvermijdelijke bedriegerijen der Beambten, die de orders te leur Hellen, het bederf der Graanen , die in de Magazijnen niet wel behandeld worden, een dikwijls ongezond voedzel, en, bij flot van alles , hongersnood. Hier mede werd Conflantinopelen gedreigd, het brood , in gewigt verminderd, was verbaazend in prijs gefteegen; Men begon zelfs hetzelve te mengen met andere floffen , en men had geene andere hoop, om nieuw Koorn te krijgen, dan bij dè^aankomst van 70 Vaartuigen , die uit de Zwarte Zee verwacht werden, wanneer men het verlies van alle deeze Vaartuigen vernam, die op de Kust fchipbreuk geleden hadden, doordien dj bij nacht den mond van het Kanaal gemist hadden. Geheel Conjlantinopelen was ontHeld, en men kan zonder ontroering er niet aan denken, dat dit toeval veroorzaakt was door een foort van misbruik, dat zeif ongeloofiijkzou fchijnen, indien het niet menigvuldigtnaalen gebeurde. Twee zeer hooge Baaken , geplaatst aan den mond der Zwarte Zee , op de twee Uithoeken van Aften en Europa , zijn gefchikt, om den Schippers den ingang van het Kanaal te wijden. F  82 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Dc Regeering bezorgt de Olij, die hier toe gebruikt word, en zekere Wachts worden betaald, om ze aantefteeken, en daaglijksch te onderhouden ; maar die zelfde Regeering laat ten zelfden tijde toe, het maaken van Kooien langs de geheele Kust, alhoewel zij behoorde te denken , dat onder dit voorwendzel de Opgezetenen vuuren aanlleken , bekwaam, om de Zeelieden, bij onftuimig weder, te misleiden. Ook moest zij tevens weten, dat de Wachts der twee Baakens te gelijker tijd het licht derzelven uitblusfchen, om fchipbreuken te veröorzaaken , welker overblijfzelen hun voordeelig zijn (.*). Het eerfte middel, het welk de Regeering te werk Helde, om deezen ramp te vergoeden, was het afzenden van bevelen, om den Landman het Zaadkoorn te ontnemen. De onheilen, die men dus voor het toekomende veroorzaakte , konden niet begrepen worden i door het belang op dit oogenblik, het eenig belang van het Despotismus. Men mengde onder het meel boonen, en andere meelachtige peulvruchten , en de gierigheid , die overal haar voordeel bejaagt, maakte zich meefier van al wat eetbaar was , om (*) Het menschdom, overgegeeven aan de onrechtvaardigheid, maakt fchielijk een fpel van alle zijne misdaaden. Eéne wanorde brengt altijd eene grootere voort; en dit gaat zo veel zekerer, wanneer de wette r er het voorbeeld van geven Moet niet elk Wetgever beven voor deeze redenkaveling?  BARON DE TOTT. 8g de kwaliteit te bederven, zonder de kwantiteit te vermeerderen. Men was genoodzaakt, bij de Ovens, dievari het Volk als bedormd werden, Wachten te dellen : men gaf aan elk perzoon niet meer dan ëéne, niet recht gaare, deegkoek; en de Turken . die zich vertoonden met het pistool of fabel in de hand, begingen allerleië foorten van wanordens. In deezen angst, die insgelijks de Rijst had doen opfluiten , onderhield de kloekmoedigheid van den Vizir echter nog eene foort van rust in de ftad , wanneer een wijf uit het gemeen, oud, maar dapper, haare makkers opftookende in haare wijk, weldra haare bende zag toenemen., trekkende naa de Rijst-magazijnen; zij verdreef de Wachts , die haar op haaien marsch rekenichap eischten van deeze famenrotting. De Jeuisfar ■ aga (*) ichoot met eene talrijke Wacht toe, maar werd te rug gedreeveri door de fteenen , die men op hem wierp. De Rijstmagazijnen werden verkragt , en men begon reeds te plunderen , wanneer de Groot vizir zelf aankwam. Het oud Wijf ftapte naa hem toe, dreigde hem onbefchoft, verachte de magt zijner foklaaten , fprak hem onvertzaa'gd aan , en overreedde hem , of liever deed hem de noodzaaklijkheid gevoelen om te wijken, en verkreeg C) Generaal dei Infanterij. F 2  84 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN eene portie Rijst voor eiken ftrijder , en deed toen haare overwinnende troep uit eikanderen fcheiden. De buitenfpoorigheid der misbruiken , die voor een oogenblik de bevelen weder kracht gaf, herftelde voor eenigen tijd de noodzaaklijke voorziening op den handel. De hongersnood verdween, maar de ziektens , veroorzaakt door het flecht voedzel, zich vermengende met de uitwaasfemingen der pest, begon deeze geesfel zijne verwoestingen, en verfpreidde die door het gantfche Rijk. Het onderzoek , dat men ondernomen heeft over deeze plaag, heeft tot hier toe niet anders uitgewrocht dan fommige meeningen, die eikanderen tegenfpreeken, of die door de zaak zelve wederlegd worden. Men heeft gedacht, dat zij uit Egypte» oorfpronglijk was, doch men zal uit mijne waarnemingen, in deeze Gewesten gedaan, zien, dat dezelve deeze laatfte gisting vulftrekt wederleggen. Hoe het zij, men behoeft niet onzeker te zijn ten opzichte van het middenpunt , daar zij onderhouden, noclivan de oorzaaken, daar zij door voortgeplant word. Men vind het één en ander bij de oude Kleêrkoopers in Cenftantinopelen, en die bijzondere perzoonen, die in hunne kisten en koffers alle kleederen, tot zelfs de bonte pelzen , bewaaren van lieden , die aan de pest geftorven zijn. Dit is buiten twijfel het kragtigst  BASON DE TOTT. 85 middel, om er het zaad van te koesteren en te onderhouden, dat zich onfeilbaar ontfluit in perzoonen, welker vochten er vatbaar voor zijn geworden. In het jaargetijde , als deeze vochten in gisting zijn , zijn haare voortgangen ook het fnelst. Bij het naderen der Lente, die op de bovengemelde föha'arschheid volgde, vernam men dus ook de eerfte blijken der Pest; zij rukte dit jaar meer dan 150,000 zielen alleen in de ftad Conftantinopslen weg, en het getal det dooden nam zodaanig toe, dat er openbaare gebeden werden aangefïeld, om God te fmeeken om het ophouden van deezen geesfel. Het verdient aangemerkt te worden , dat dc Turken denzelven geduldig draagen , zonder zich deswegens te beklad en, tot dat de Lijst der dooden, die daaglijksch de poort van Adrianopclen alleen worden uitgcdraagen, een getal van 999 bevat. Dit is de uiterfte eindpaal van hun berusten in deezen geesfel. Men word deeze plaag, zo wel in haar begin als verfchillende tijdperken . niet anders gewaar dan door de menigvuldigheid der begraavenisi'en ,• want deeze geesfel ftoort geene bezigheden, en de beweging, welke deeze met zich voeren, den gemeenzaamen omgang onderhoudende, vermeerdert den voortgang van het kwaad. Men heeft nogthans geen ééne waarneeming , waar uit blijkt, dat de lucht er iet toe bijbrengt, en de F 3  ?,6 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN gewoonte, die ons gemeenzaam maakt met de grootfte rampen , en de zekerde ge va aren, bezorgen aan de zieken zo gemaklijkehulp, als bij ons de minst befmettelijke koortzen. Daarenboven vinden de Turken de grootfte gerustheid in een blind geloof aan eene Predestinatie pf Voorbefcliikking. De Grieken , Armeniërs en Joodcn , bevrijd van de buitenfpoorigheid van dat vooroordeel, hebben eene foort van hulpmiddel uitgevonden , waar van zij met eenen goeden uitfiag gebruik Schijnen te maaken , doch niet voor dat het eerfte gewéld der ziekte bedaard is ; doch het is opmerklijk, dat elke van deeze Natiën zich een onderfcheiden regel gemaakt heeft , die aanhaar alleen voegen kan : en men moet deeze bijzonderheid buiten twijfel toeschrijven aan het onderfcheiden foort van voedzel, dat zij gebruiken. Echter is het veiliger, dat men niets zekers hier omtrent bepaalt , hoewel veele Geneesheeren het verzekeren. Ook wil ik er niet voor inftaan. De Europeaanen zijn de eenigften, die eenige voorbehoedzels nemen tegen de befmetting. Een al re lange gewoonte doet hen dezelve dikwijls verönachtzaamen, Imewel nooit'zonder hetgrootft'. gevaar.: En zij, welker zaaken hen niet vérpligten, om volftrekt te blijven , begeven zich zo veel liever naar buiten, 'geduurende dè pet, alzo deeze ziekte zijne woede begint in de Lente, en gemeenlijk duurt tot de aankomst van den  baron de tott, 87 Winter. I Iet Prmfep ■ Eiland, vijf mijlen van Confïantinopelen gelegen, aan den ingang van de Golf, die de Zee van Marmora maakt, tegen over het oude Nicéa, was het verblijf, daar de Franfchen het meest van hielden; vervolgends verfpveidden zij zich in veiichciden Dorpen , gelegen aan het Kanaal, op de Kust van Europa, en de Dorpen van Tarapi'a en Buijukdéré herbergen hedendaagsch het grootfte gedeelte dèr Ambasfadeurs en Kooplieden van alle. Natiën. Het dorp van Belsrado , vermaard geworden door Milady montague , genoot langen tijd dit voorrecht, het welk het ïcdert veriooren heeft, doordiende httbt d.ur ongezonder is geworden. Ik had het kleine dorp van Kc fely f&by verkooren , om mij aan alle verkeermg- te onttrekken geduurende de pest , daar ik van fpreek. Dit dorp ligt dicht bij Buijukdéré , alwaar mubad mo[.lach V zomers woonde , en 1'ommige voörbehuedzels nam, tot groote ergernis der waare geloovisen. Ik gaf hem een bezoek, en zijne geneigdheid tot dronkenfehap , die ik voldoen kon, en mijn ijver, om mij zeiven te onderrichten , dién hij op zijne beurt kon begunstigen, veróénigden ons nog naauwer. Deeze Efendi (*) , in overvloed gebooren, zoon van den Mufti , en zelfs beftemd tot het (*) Efendi, man van de Wet. F 4  88 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Opperpriesterfchap , kende geene andere Wet, dan zijnen wil. Omringd van eene talrijke menigte bedienden , altijd gereed , om zijne bevelen te volbrengen, bad hij zich het eigendom en rechtsoefcning aangemaatigd overliet dorp Buijukdéré, zelfs had hij zijn gezag uitgebreid tot de twee nabuurige dorpen ; gunsten, knevelarijen, alles hing van hem af , en de Regeering , in plaats van zich tegen deeze indringing te verzetten, wees de klaagers van de hand , en vermeerderde dus de onheilen deezer ongelukkigen , die nu vruchtloos geklaagd hadden , en gevaar liepen van gehouden en behandeld te worden als lieden , die geklaagd hadden. Een zo krachtig middel, om zich het goed van een ander eigen te maaken , heeft federt lang aan murad M«U lach de geldzommen bezorgd , evenredig aan zijne uitgaaven. Nooit heeft iemand beter , dan hij. die weeten te vermeerderen, en ik heb van hem gekend , federt dat hij Kadïlesker (*) geweest is, negen huizen, in ieder van welke hij vrouwen, kinderen, knechts , en eene keuken O Kadilcsker ,-'Men moet het uitfpreeken Kadi-elasker: Deeze drie woorden beteekenen Richter der Troepen,- daar zijn er twee, die van Europa en die van 4fiën ; deeze laatlle heeft den voorrang bóven den anderen : zij zijn de twee groote Richters, alles is bunonderworpen ; In eene krijgs-regeering, zijn er «ies dan foldaatcn.  BARON DE TOTT. Sp had, tot hun onderhoud, werklieden, die overal voor hem bouwden, buuren, die hem vrees, den, en fchuldëifchers, die zijne tegenwoordigheid ontvluchtten. Alhoewel mukad nog niet meer had , dan den Titel van Mollach van Mekka (*) , toen ik mij met hem begon intelaaten, eehter moet men weten , dat hij toen reeds een groot aanzien had; En dit aanzien bezorgde hem dikwijls het bezoek van lieden, die Ambten aan het Hof hadden, omtrent welke hij nogthans zelf veel omzichtigheid gebruiken moest. De Bofiandgy Bachi, die van de buiten beambten van het Sérail het meest toegang tot zijnen meester heeft, die volgends zijn ambt hem verflag moet doen van alle wanördens, en die dikwijls de ronde doet, om op dezelve acht te geven,"was, in écne van zijne zeetogten , te (*) Mollach van Mekka is niet meer dan een Titel, door welken men aanzien verkrijgt, en die voorafgaat, om Stambol - Effenaijji, een foort van Gouverneur en Lieutenant de Police van Con tantinopelen, te worden ; maar deeze bediening, zo wel als die van Kadilekker en Mufii volgen niet altijd op de rei af: Als men gekomen is tot den Titel van Kiabé- Molafft, Molhich vai Mekka, moet men de verkiezing van den grooten Heer afwachten, die over deeze ambten befchikt naar ziju welgevallen, midsdat de perzo^n door de derde en twee je plaats gegaan is, eer hij tot dc eerfte komt. F 5  qo gedenkschriften van den Buyukdéfé gekomen, alwaar hij een bezoek wil* lende geven aan den Mollach, had één van deszelfs hmsgenooten hem gezegd, dat hij in het veld was gaan wandelen. Mier op begaf de Bojlandgi Bachi zich op weg , om hem te ontmoeten ; men haastte zich , om den Efendi te waarfchuwen, die zich toen bij mij bevond, alwaar eenige flesfehen Marasquino hem zodaanig bezet hadden, dat hij mij buiten ftaat fcheen, om andere zaaken te behandelen. Zijn bediende aangekomen zijnde, verwittigde hem dat de Bo/landgy Bachi in de nabuurige Weide was. Ik dacht reeds op een middel, orn een bezoek voor te komen, bij het Welk zijn tegenwoordige toeftand mij voor hem deed vreezen. Hij'bemerkto mijne vreeze: gij zult zien, zeiie hij al lagchende, wat de zeden vermogen boven de natuur; Hij liet zich echter door zijne bedienden onderdennen, om tot aan de ftraatdeur te komen: Daar zond hij hen heenen, ging met ilijven tred , begaf zich haastig in de Moskè , die er niet meer dan tien treeden van daan was, en liet onbefebaamd den Bofïandgy Bachi aanzeggen, dat hij in 't gebed was, een oogenblik daarna begaf hij zich ter plaatze, daar deeze beambte hem verwachtte, ontving zijne, hulde, ontfloeg zich van hem, en kwam vervolgends weder bij mij, om met mij wegens mijne ontftelteni-fe te lagchen. Murad Mollach, te zeer gewend aan buiten-  ij a R o N DE tott. 9* fpoorigheden , was niet gemaklijk te leiden; Echter gaf Mj gehoor aan de voorfteUen, die ik hem deed, om de ilerke dranken matiger te gebruiken; Hij beloofde, zich alleen vrolijk te zulIfen maken: Onze verkeering werd toen vaii meer aanbelang, ik heb daar uit ontleend, het gein ik reeds gezegd heb over de Vrouwen, en zijne Vrouwen, die veelvuldige bezoeken afleiden bij Madame de tott, verrijkten mijne kundigheden in dat opzicht buitengemeen. Ik wilde met mijne eigen oogen deeze kudde zien, daar de Herder zich zo weinig om bekommerde ; lk trad onverwachts in het vertrek, daar zij waren • de verwarring was algemeen : Echter waren het de ouden alken, die zich haastten, om haare wezens te bedekken , maar de jongen vond ik zo vies niet, gelijk bleek door de langzaamheid} dam- zij mede te werk gingen. Men zal ligtelijk oordeeien, dat murad Mollach, reeds walgende van die, welke hij had, derzelver getal alleenlijk vermeerderde , om zich nieuwe flaavinnen te verkrijgen, die hij weldra weder uit het oog verloor. Ik was ééns bij hem in één van zijne Kiosks; wij dronken koffij; lk poogde hem te bewijzen, dat, dewijl het leerfluk van zijne Voorbefchikking geen Turk verplatte, om in zijn huis te blijven, terwijl het in brand Mond, hij insgelijks zich bergen kon, wanneer de Pest zich openbaarde: en ons gefprek werd ernftig, wanneer een klein kind van  f2 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN omtrent vier jaaren, met bloote voeten, en flecht gekleed, hem de hand kwam kusfen. De Mollach ftreelde het, vertoonde mij dit kind, en vroeg hem , wie zijn Vader was ? Dat zijt gij, antwoordde het kind met vuur. Hoe! Ik uw Vader ? . . . En hoe heet gij ? . . jufuf . . . En wie is uwe Moeder? . . . KATiDGéE. Ah! ja, KATiDGéE .... Ja, in de daad, zeide de Effendi koeltjes tegen mij; Ik kende hem niet. Hoe, zeide ik, gij kent niet, noch uwe kinderen, noch hunne moeders? Als alles u vreemd is, waar fielt gij dan belang in? DE MOLLACH. (*}. In weinig dingen, ik beken het; maar beken gij ook, dat het groot belang, hetwelk gij mij (*) Hier ontmoet ik eene faamenfpraak, in welk één der fprekers een Turk Ï6, die mij niet onbekend is. lk heb MauRAii Mollah heel wel gekend; Hij was de asngenaarafte ligtmis, die ik ooit onder de Turken gezien heb; maas ik vind hem hier niet. Het is noch zijn füjl noch zijne wijze van d^en. Ik wil wel gelooven, dat hij den fchrijver het wezenlijke gezegd heelt van alles, wat hier in deeze faaraenfpraaK bijgebracht word; hij had geest genoeg, dat deeze denkbeelden in zijn hoofd konden komen; maar hij heeft ze zeker uitgedrukt met minder kunst, en ze een ander .voorkomen gegeven; men zal misfehien zeggen, dat hier een Turk is, dien men Franseh laat fpreeken ; ik beken het;  baron ui tott; 93 fchijnt te verwijten, dat ik het niet gevoel, een weinig dweepachtig is. Gebooren uit de begoocheling, wordt het niet door de eigenliefde gevoed? Kan ik naar zulken oorfprong wenfchen? "neen zeker; maar ik ben nieuwsgierig, daar bepaalt zich mijn gevoel toe. DE BARON. Ik geloof, dat het dus met veelc menfchen gelegen is, en ik zou het u vergeeven, indien het niet al het andere uitfloot; maar niets te beminnen, zelfs zijne kinderen niet, is te leven in de droevigfte verlaatinge , in de ijslijkfte éénzaamheid. DE MOLLACH. Dit zijn niet dan groote woorden, maar het heldert niets op, het geeft geen één wezenlijk denkbeeld; laat ons oprecht te werk gaan. Alle menfchen hebben dezelfde aandoeningen; hunne vermaaken verfchillen niet; maar hunne vooroordeelen, zo wel als hunne gebruiken, hebben Maar, om het karakter van iemand te fchüderen door eene vertaaiing van zijn gefprek, moet men niet van de letter afgaan. Als men de Turken wil laaten fpreeken , moet men hen niet eerst op zijn Fransen kleeden. Liever. dan dat men hunne gewoonte verandert, moest men hen in hunne naaktheid vertoonen , hoe onbevallig deeze ook zijn mogt. P.  p4 GEDENKSCHRIFTEN VAN verfchUlendhcden, waar uit zedelijke aandoeningen ontÜaan j die de natuurlijke aandoeningen bepaalen. Laat ons deeze niet verwarren; Zoudt gij de kleine fchikkingen van eene kleine Maatfcbappij willen vergelijken met de eeuwige Wetten van den Allerhooglten? DE BARON. Meent gij dan, dat men de vaderlijke aandoening niet zou kunnen gelooven, zonder eene zö trotfche en zo ongerijmde vergelijking? DE MOLLACH. Men moet altijd gelooven , het geen men gevoelt, en gevoelen , zodra men kan. Maar men moet ook gelooven, dat al wat men gevoelt, niet zodaanig in de natuur is, dat men de natuur zou verloochenen, indien men het niet ontwaar wierd. Wij zijn het ééns, dat er zuiver zedelijke aandoeningen zijn, die op de natuurlijke werkende , dezelve overmeesteren, en daar niet toe béhooren. Men geeft zich daar aan over, men acht ze door de hebbelijkheid; zij zijn misfchien uitmuntend; dit alles is mooglijk. Gij ziet, dat ik in uwe denkbeelden indring , doe gij ook zo omtrent ons. Men behoeft geene groote moeite, om te begrijpen, dat de gcmaklijkheid, om alle zijne begeertens te voldoen 3 ons tot onver-  BARON DE TOTT. '9$ fchilligheid voert; Dit is het gebrek van onze gebruiken, wij kunnen die niet veranderen, zij bezorgen ons weldaaden zonder last, en lasten zonder weldaaden, alles word vergolden; maar hoe nieuwsgierig ik zijn zal, ik zal zo ongelukkig niet zijn , als gij denkt. Men ziet, dat murad deeze nieuwsgierigheid buiten de behoorlijke paaien uititrekte; maar dit ondernam zijne Bovennatuurkunde niet, te bewijzen, hij vergenoegde zich, om 'er zich vrij aan overtegeven. Onder het getal der lieden, die hem omringden, had de naam van Haidout Muftapha mij meermaalen getroffen: Het eerfte woord beteekent een ftruikroover. Dit was in de daad het oude handwerk van Muftapha , hij hield zich nog vereerd met deezen titel, en zijn meester beval hem, dat hij mij de misdaaden zou verhaalen , die hij bedroeven had. Het verhaal van honderd helden -daaden zou met geen meer zwier én deftigheid kunnen gclchied zijn, dan deeze ondeugd bedeedde, om ons eene Schilderij te maaken van de moorden en fchenddaaden, daar hij zich mede bezoedeld had. Een groot getal bedienden toegeloopen, om dit verhaal aan te hoor en j juichte hem toe, en toen hij gedaan had, zeide de Mollach tegen mij, beken, dat deeze Schelm courage heeft. Het is ten minden eene groote roekeloosheid, antwoordde ik, de wetten te tarten , door zijne euveluaaden vrij uit te  p6 gedenkschriften van ben te fpreeken, en zonder uwe befcherming , geloof ik, dat hij zijnen loon reeds zou ontvangen hebben. Geenszins, hernam de Mollach koeltjes, de wet heeft geen magt aan hem, hij is niet gevat, terwijl hij zijn ambacht oefende, en hij kan nu niet gezocht worden, nadat bij het verlaaien heeft. (*) Die zelfde perzoon , naderhand door zijnen Meester belast zijnde met de zorg Over eene foort van eene Schaapskooi , bewaakte die met een' van zijne makkers, die dood gevonden wierd , aan de flag met een bijl in het zeilde vertrek , daar zij faamen gellaapen hadden. H iiDOOT-Mtis tapha kwam deeze gebeurtenis onbefchaamd verteilen. Het werd voor zeker gehouden , dat hij de Moordenaar was; maar de daad was buiten twijfel te versch, dan dat hij er zich van durfde beroemen. Evenwel hield de Mollach, die er niet aan twijfelde, hem (leeds in zijn dienst, en deed zich op zijne wandelingen door deezen braaven Karei verzel. len, die zo menigvuldige proeven van dapperheid gegeeven had. (*) De ftruikroovcrs zijn in Turkyën , even als de Beühhaazen; indien zij de Wetten ontgaan , en voor het geen zij gewonnen hebben . het gild winnen, heb. ben zij vrijheid, om hun ambacht te oefenen. Een Pachalik 'mTurkyën is zo veel, aism.ester te worden.  II. AFDEÈLING. INHOUD* De Schrijver vermaakt zich met vifchen. Ontmoeting met een Turk bij die gelegenheid. Verflikkende JVtnden. Luchtsgefleldheid te Conftantinopelen. Buitenleven der Tut ken. Turken houden veel van geboomte. Bijzonderheden van hanum Sultane; De Titel vari Sultan en Khan. B jzonderheden van het ge/lacht van den Grooten Heer. Schikking omtrent de opvolging. IVreede gewoonte omtrent de jongens . die g-Moren worden uit de Prinfesfen van den bloede. Lot der Meisjes Tartaar en in dit opz cht menschlijker dandeTurken. Rang van de Sultane Validé > of dé Sultane Moeder. Rang der vrouwen van den Grooten Heer. Geheimen van den I larem. Bezoek van Mevrouw nr, tot t bij amia Sultane. Zwarte en blanke gefmcdc.nen. Veest der Tulpen. Uitfpannivgen van deri Grooten Heer. Berichten van den Griekjehen Patriarch kuilo. Hij word afgezet, en kali Nico word Patriarch. BefehrijG  c)8 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN ving van de Kerkplegtigheden der Grieken. Verkeering van den Schrijver bij den eerflen Drogman of Tolk. Befchrijving van eene Slaapkamer bij denzelven. Kleeding der Griekinnen. Vreeze der Griekinnen voor den Bostandgy Bachi. Verraaderlijk gedrag van manoly Serdar. Hij word Prins van Walachiën. 3De ongemakken van de Jagt in een Land, daar dc ichelmen menigvuldiger zijn , dan de patrijzen, hadden mij de Visfcherij doen verkiezen, daar ik meer rust kon verwachten. Dikwijlsnam ik dit vermaak , vaarende met een fchuitje over in een kleinen inham van de Afidüfche Kust, dicht bij den mond van de Zwarte Zee , en verbij de laatfte Kasteden , die de Turken daar hadden. Sommige jonge lieden verzelden mij: wij namen ieder onze fnaphaanen , om onder weg Gabians , een foort van Watervogels of Meeuwen , te fchieten , daar het Kanaal mede bedekt is. Twee Griekfche fchuitevcerers roeiden ons fchuitje, fchooten onze lijnen, en wierpen onze netter.. Wij waren zes fcbinters fteik , en het vervolgen der vogels ons het Kanaal hebbende doen overfteeken om de Kust van Aft'èn te winnen, daar deeze vogels zich het liefst onthouden , uit hoofde vooral van de ftroomen , vervolgden wij dezelven, van tijd tot tijd een fchoot doende.  BARON DE TOTT. 99 Dit noodzaakte ons , om dicht voorbij het Kasteel van Jffi'én heen te roeien„ voor het welk ik eene Meeuw fchoot. Een Officier van de Bo■flavdgis , die daar kommandeerde, zat op zijne ' hurken aan den voet van zijn wachthuisje, alwaar hij deftig den rook van zijn pijp uitblies, met al de trotsheid van zijn ambt. Mij gaf ons een teeken, om aanteleggen, het welk mijne fchuite. voerers mij deeden opmerken. Ik vraagde hem toen, wat hij hebben wilde ? U fpreeken, zeide hij: en ik, zeide ik, hebu niets te zeggen, lk ga op die plaats visfchen ; als gij lust hebt, om te wandelen, kom daar bij mij, en ik zal u hoof ren, De Turk , toen eenige achting voor mij vertoonende , zeide , dat hij het alleen tegen mijne fchuitevoerers had , die , terrtond verfchrSkt, dachten, dat het was , om hen verantwoordelijk te maaken voor de ihaphaanichoot, die ik bij het Kalteel gelost had ; maar ik ftak hun fchielijk een riem onder het hart, door de belofte , dat ik hen niet verhaten zou. lk nodigde den Turk op nieuws, om bij de visfcherij te komen, als hij lust had; en buiten twijfel geraakt door mijn toon van verachting , gaf hij koeltjes ten antwoord : Ik zal u daar vinden. Daar op vervolgden wij onzen togt. Onder het getal der jonge lieden , die ik bij mij had, was er één, die ongerust fcheen over het antwoord van den Turk: In dit land geboo. ren, had hij met de melk eene laaghartige vreeze G 2  loo Gedenkschriften van den ingezogen , daar wij den fpot mede dreeven, Zeggende hem elk ommezien , daar komen de Bof.andgis. Niemand van ons geloofde in de daad, dat zij ons zonden komen opzoeken, alzo wij geene reden vonden , die gewigtig genoeg was, om hen daar toe te bewegen. Echter wa" ren wij naauwlijks in den vischrijken inham gekomen , daar wij ons meenden te vermaaken, of wij zagen in de daad de wachtfehuit naa ons toe komen. , Thans moeften wij befluiten, om te vechten: Dit kon wel fchroomiijke gevolgen hebben, maar wij waren zo verre van allen bijftand, dat wij wel moeften befluiten , van te (laan of geflaagen te worden ; daar was geen derde "op. Ik nam het bevel op mij ; het Burgerlijke , het Militaire , alles was mij opgedraagen. Ik gebood terftond mijne fchuitevoerers , om hunne lijnen en netten neertewerpen, opdat deeze verrichting, door partij gezien wordende, hem een blijk zou zijn van onze welgemoedheid. Ik verzekerde ook mijne twee Gtteken, dat hun niets kwaads wedervaaren zou : onze geweeren klaar zijnde, gebood ik den Muskettiers, om aanceleggen op de Boftandgis , terwijl ik die zelfde beleef Iheid zou bewijzen aan hunnen Officier , maar dat zij wel in acht zouden nemen, om niet tefchieten , voor dat ik zulk* deed. Deeze (chikkingen gemaakt zijnde , en de Turkfche fchuit ons reeds nader bijkomende, oordeelde ik, dat de waardig-  BARON D E TOTT. IOI heid van een Europeaan vcrcischte, dat ik hem te gemoet ging. Onze fhaak hield ook d©waardigheid van een Turk Gaande , en willende mijn gedrag uitleggen als een blijk van mijne onderwerping, hield hij' op met roeien, om mij af tc wachten. Daarop veranderde ik weder van maneuvre, en week van hem af , en op de uitdaging , dat ik nader bij zou komen, gaf ik tot antwoord , dat hij mij kon opzoeken, als hij erbij bleef, om mij te willen fpreeken. Wel aan dan, zeide hij, terwijl mijn fchuit toen met de zijde tegen den voortleven van de zijne gekeerd lag, die ook > veel grooter was. Hij gebood toen zijn voik, om aan te roeiën, om ons in den grond te booren, door ons op het lijf te vaaren. Dit zou hij ook onfeilbaar gedaan, hebben, indien ik het bcfluit niet had genomen, om aan te leggen, welke beweging tetftönd door mijne makkers werd nagevolgd, en als ik een zelfden tijde hem niet toegeroepen had , dat., als hij nog éénen flag met de riemen deed, ik hem vellen zou als een Zeemeeuw. Het gezigt alleen van de tromp van onze geweeren deed hem het voer aan boord wer. pen, en ons op zijde draaien. Onze fchuiten lagen nu elkander op zijde, en terwijl wij den vijand fteeds in ontzag hielden , begonden wij ons gefprek. Ik had in het eerst moeite, om mij hier de voornaamfte rolle te bezorgen, om dat de Turk, dien ik wilde vernederen , tot de fghuitcvoerers G 3 J  I02 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN zeide: Deeze Frank verdraai mij niet, Spreekt gijlieden. Men moet weeten, tot welk eentrap van laagheid een Griek komt omtrent een' Turk, als men wil oordeelen over de Itoutheid van mijne fchuit evoerers, dat zij den Officier ten antwoord gaven , dat ik het TurËsth beter Sprak, dan hij. Hij was dan eindelijk genoodzaakt , mij aan te fpreeken. DE TURK. Is Confiantinopelen onder het juk der Ongeloovigen gebragt ? Met vat recht durft gij de Wacht wederllaan, die waakt voor de veiligheid en goede orde van het Kanaal ? DE EUROPEAAN. En met wat recht durft gij zelf de verbindte- rïrsYëh van uwen Meefter Schenden, door zijne beste vrienden aan te vallen? DE TURK. II; val u niet aan ; maar het is verboden, om zondei verlof te jaagcn : toon mij de orde , die u daar toe vrijheid geeft. DE EUROPEAAN. Waar hebt gij ooit gezien , dat men haazcri  BARON DE TOTT. ÏO3 in een fchuit fchiet ? Ik ben aan 't visfchen,dat is vrij. DE T U K K. Neen, niets ftaat hier vrij, zelfs niet te wandelen, en ik heb een lange firman (*), daar gij u aan onderwerpen moet. DE EUROPEAAN. ' Zodra ik hem gezien heb. DE TUKKq Gij kunt niet leezen. DE EUROPEAAN. Beter dan gij; maar ik zie wel, gij hebt er geen; gij zijteen gast, die valiche ukvlugten zoekt; wij zijn op orde. DE TURK. Wat! Hebt gij geen üiaphaanfchoot gelost dicht bij de Keizerlijke Fortresfe. DE EUROPEAAN. Bij u., ik beken het; maar bij de Fortresfe, dat is onmooglijk , of gij moest dien naam geven (*) Een bevel van de Porte, in naam van den Grooten Heet. G 4 '  501 GEDENKSCHRIFTEN VAN Dl>,S aa*i eni kwaad Duivenhok, bij liet welk gij zat, nu dat was heel achtbaar; maar ik zal u berouw doen hebben van uwe (tnutheid . De Boftandgy. Bachi is mijn vriend ; lk zal hem verzoeken, dat hij u voor mijne rekening een honderd (tokflagen laat geven. Dat is een klein vermaak , dat ik niijzelven wil aandoen. de turk. Waaröm wordt gij boos ? Heb ik u dan kwaad gedaan ? de europeaan. Neen. zeker, dank heb mijn fnaphaan, die u ba»ig gemaakt heeft. de turk, Kan men dan niet met u praaten, zonder dat f'\ boos wordt? Ik ben niet boos; ik ben uw * iei c!; behandel mij ook zo, en neem uw vermaak. de europeaan. O ! ik verfta u ; een piaster zou u wel aanftaan , maar gij zult hem niet hebben. de turk. Hoe? niets?  BARON DE TOTT. .105 DE EUROPEAAN. Neen , niets , dan de regen, die u nat zal maaken , als gij u niet haast, om bij uw Duivenhok te komen. Adieu! Dit voorval, dus geëindigd door het afwijken der befpringers, en in 't gezicht van vedeTurkJ'che Visfchers, die aan die Kust woonden, bezorgde ons van hunnen kant de gunstigfte toejuiching , en wij vonden hen, toen wij voet aan land zetten, veel vriendelijker dan naar gewoonte. Ik verzuimde niet bij mijne terugkomst, om mijne klagten over deezen Officier bij den Bostandgy-Bachi in te brengen. Hij kreeg bevel, om mij verfchooning te vraagen, en wij werden de beste vrienden. ■ Dit jaar regeerde te Conftantinopelen één van die winden, zo gevreesd in gantsch Aften , die de Turken Cham -Tely, winden van Damaskus, noemen : Hij waait uit het Zuid - Zuid - Oosten matig, maar de lucht bezwangerende met eene aardachtige mist, die dezelve verduidert, en die buiten twijfel veel meer , dan zijne buitengemeene hitte, toebrengt, om de Reizigers en lieden op het land te verdikken, die zich niet weten te wachten, door van tijd tot tijd met den mond tegen den grond adem te 1'cheppen : Zelfs in de huizen word men daar door zeer gekweld, en ik was, geduurende drie dagen, dat deeze wind G 5  lOfj GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN ftand hield , verpiigt, om dikwijls mijn mond tegen den wand te leggen , om gemakkelijker adem te haaien. Behalven deezen wind, die zeer zelden waait; vermeerdert, de Luchtsgelleldheid van Conftantinopelen nog de fchoonheid van haare ligging. Men kent er niet anders dan de Zuiden en Noordenwinden; deeze volgen altijd op eikanderen, en ontmoeten eikanderen dikwijls op den hoek van het Sérail. De laatfte zijn bijkans pasfaatwinden in den zomer; zij gaan met het ondergaan der zon liggen, en beginnen niet weder te waaien voor omtrent tien uuren des morgens, en bij groote hitte veel laater, In den winter regeeren de Zuidenwinden gemeenlijk; zij volgen onfeilbaar op fneeuwvlaagen, die de Noordewind aanvoert, en die zij ongemeen Schielijk doen Smelten. Echter merkt men op, dat de eerfte dag van den Zuidenwind na Sneeuw altijd een fcherpe koude over Conftantinopelen brengt, die daar den fterkften vorótveroorzaakt, vervolgends word hij zachter, en brengt dooi weder aan, ja geeft fomtijds al vrij groote warmte. De ligging van den berg Olympus, beftenclig met fneeuw bedekt, veroorzaakt dit verfchijnzel, en geeft er de verklaaring van aan de hand. Dit hoog gebergte , aan welks voet de oude ftad Brousfe gefticht is, is in Aften gelegen, in het gezigt en de richting van den middaglijn van Conftantinopelen. De verfche Sneeuw, die der-  BARON DE TOTT. ÏO? waards gevoerd is door de Noordenwinden, ge« ven aau het eerfte waaien van den Zuidenwind! eene buitengemeene koude , welke deeze wind terftond naa Conftantinopelen overvoert, en niet voor dat hij den dampkring van deeze bevroozen lucht gezuiverd heeft, herneemt hij weder de natuur, die hein eigen is. De ligging van deeze ftad maakt ook, dat de ftormen , die daar menigvuldig zijn, altijd gevolgd worden van eene Schielijks heldere lucht in het Noordwesten, en de wind uit dien hoek pakt alle de wolken boven Klein-Aften op één. Dit is ten minften de Schilderij, die de Hemel in deeze Gewesten gemeenlijkst vertoont. De koeltjens uit het Noorden, die het kanaal verfrisfchen, verëenigen zich, met de fchoonheid der verfcheiden gelegenheden langs het zelve op de beide kusten van AJïè'n en Europa, om aiie de Rijksgrooten derwaards te trekken, die zich zomers naa hunne buitenplaatzen begeeven ; En, zo de Schoonfte gelegenheden.bezet zijn, om den Grooten Heer daar te ontvangen, of hem wandelplaatzen te bezorgen , zo ftrekken ook deeze Paleizen om het kanaal te verfiercn. Zij verlchaffen gezigten , die zo veel te aangenaamer zijn , omdat men de natuur nergens geweld ziet aangedaan, door laauen op de lijn af geplant, of door gefnoeide kerceaux, en door gevaartens van fteen, gefchikt om een zandig en brandend tergras te ftellen in plaats van een natuurlijk en  to3 oude n kschriften van den frisc.li perk, waaraan de Turken den voorrang geven. Misfchien moet men noch aan gebrek van kunst, noch aan den goeden fmaak, die het eenvoudige weet te i'chatten, de zorge toefchrijven, die de Turken aanwenden, om de Natuur te bewaaren, om haar zo te genieten , als zij 'zich aanbied; zij zijn boven al liefhebbers van zwaare boomen, om welke te bewaaren, zij zelfs het ontwerp van hunne huizen veranderen. Ik heb er één gezien, in het welk een fchoone olmboom van hooger ouderdom, dan de eigenaar, door den Bouwmeester bewaard was in het midden van eene gallerij, daar hij doorliep, om het dak te befchaduwen. Alle de boomen van een ft.uk lands blijven bewaard, op welke wijze zij ook geplant zijn , men fchikt gemeenlijk het ontwerp der gebouwen naar deïelve, en zulks buiten twijfel, omdat, fchoon in een heet klimaat, de Schaduw van zwaare boomen noodzaaklijk is, men echter onder eene Despotieke Regeering, die gebruiken moet, die men vind, alzo men geen tijd heeft, om anderen te zien groeien. Hanum Sultane, nicht van den Grooten Heer woonde geduurende den zomer bij het kanaal, daar zij een vermaakiijk Paleis had: Haar Oom bezocht haar dikwijls, en deeze Princesfe had vermogen genoeg op den geest van Sultan osman , om cie kwaadfpreekendheid voedzel te geyen. Nog jong, en federt langen tijd gehuwd,  BARON DE TOTT, I09 kende zij nogthans haaren Echtgenoot naauwlijks, alzo hij weinige dagen na zijn huwelijk tot een Pachalik benoemd was. Het belang der Viztrs hield hem van de hand. De wetten ftaan aan eene Sultane niet toe , om den man te volgen, en de genegenheid van den Oom voor zijne nicht liet misfchien niet toe, om deeze twee Echtgcnooten faamen te brengen. Het misbruik , dat men in Europa van het woord Sultane maakt, verpligt mij tot fommige aanmerkingen, die. zo als ik hoop, dienen zuilen, om de dwaaling weg te nemen, in welke men in dit opzicht verkeert. Het woord Sultan is niet anders dan een Titel van geboorte, eigen aan de Ottomaumfche Prinfen, die voor den Troon gebooren zijn, en aan die van de familie van gbngimcan. Dit woord , hetwelk men uhfpreekt Soultan , is ook buiten twijfel de waare afleiding van Soudan, en deze Titel kon mEgypten gebruikt zijn voor dien van Koning; maar 'mTurkyën, noch in Tartaryën fluit hij eenig denkbeeld van Oppergezag in. (*) (*) Men zal mij nooit overreeden, dat deeze plaats aan den Heer Baron dz toti kan toebehooren In de ' daad, om zo Heilig te verzekeren, dat het woord Soulla.i, in geenerleië betrekking, het denkbeeld van Oppergezag of Soevereiniteit vervat, zou, het geen onmofiglijk is, de Heer Baron de tott nooit moeten geleezen hebben de Opfehriften op de Munuhikken der Turkfche Keizers, die juist met deeze woorden begin-  110 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN De Titel vmKam is" bijzonder eigen aan den Oppervorst der Tartaren, hij ftaat gelijk met dien van Chach, die Koning beteekent bij de Perfiaanen (*), en tot een wortelwoord ltrekt voor nen, Soultan el Bereïn, de Opperheer der Landen, veïHakkan il bahretn, en de Beheerfcher der Zeeën, enz, P, (*) Deeze plaats ftaat met de voorgaande omtrent gelijk. Daar is geen woord Kam; de Heer Baron de •ror-r zou het niet hebben aangenomen , maar den misflag van alle Franfche fchrijvers verbeterd hebben, die het, ik weet niet waarom, met een m fchrijven. De rechte fpelling is Khan. Het is geen Titel, bijzonder eigen, aan den Vorst der Tar taaien, riademaal de Turkfche Keizer hem ook voert; en om den Schrijver te overtuigen, verzend ik hem tot het opfchrift van alle Ottomannifche punten, alwaar deeze Vorst zich noemt, Soultan, ihn el Soultan Abduthamid, Khan dame mulkhou. Dat is te zeggen , de iultan, Zoon van den Sultan, aboulhamii) Khan, wiens rijk duurzaam zij. De Titel van Khan is, in de daad, het zelfde, in zijne beteekenis, als die van Chah, dat is Koning; evenwel is het vreemd, dat de volürekfie Monarchen van Perftcn , die nooit anders dan den Titel van Chah hebben aangenomen, altijd toegelaaten hebben, dat de Goeverneurs der Landfchappen van hun rijk, dien van Khan voerden, die dezelfde kracht heeft, en die hun ten allen tijde, eigen geweest is. Wij zien nog in onze dagen de Goeverneurs van de Landfchappen van Guendjè, Guilan, Mazanderan enz. die in Perfiën geen meer gezag hebben, dan de Pachas in Turkyën, de»  baron de tott. gif PadiChach, Groote Koning, waar van de trotschheid van het Ottomannisch Huis zich bedient, om hem te betwisten of toe te ftaan aan Mogenheden, die misfchien niet begreepen hebben, dat er meer deftigheid en waardigheid in zou gelegen zijn, als men deezen Titel verfmaadcle, dan dat men er aanfpraak op maakte. Die van Sultan maakt iemand gerechtigd tot de opvolging, en de orde der opvolging, bij de Turken vastgefteld , roept altijd.den oudften van de Familie tot den Troon; Hij moet, gelijk reeds gezegd is, op den Trooii gebooren zijn. Sultan mahomoüt, zonder kinderen overleden na eene regeering van twintig jaaren, liet het Rijk aan zijnen Broeder osman, den oudften van vier Zoonen, die nog overig waren van Sultan acumet hunn' Vader, die in eenen opftand onttroond was. Mustapha, die osman opvolgde, bajazet, in het Sérail overleden, en abuulaivud , die thans regeert, waren omtrent van denzelfden ouderdom , als osman (* ) , en Titel van Khan aannemen. Hier van beken ik, geene reden te kunnen geven. P. (*) Dit is eene zeldzaam gefehikte geflachtlijst. Zou het mooglijk zijn, da: men in het werk van een Man,als de Baron de tovi, foortgelijke fouten te verbeteren zou vinden? Sultan mahmoud, die 24 volle jaaren geregeerd heeft van 1730 tot' 1754, en Sultan o£yim zijn Broeder, waren geen zoonen x&ii Sultan achmed,maar \anSuliaa jmustapha II., zijn oudllenbroeder  ïï£ gedenkschriften van den deeze geene nakomelingen nataatende, dreigde zijn geflacht een geheelen ondergang, indien zijre regeering zo lang geduurd had, als zij bad kunnen duuren. Doch zij duurde maar drie jaaren; en Sultan mustafha gaf weldra twee erfgeöaamen aan het rijk, van welken er thans maar één leeft in den perzoon van Sultan selim , opgefiooten na den dood van zijnen Vader, maar gefchikt, om zijnen Oom abdül-amid op te volgen, met uitfluitiog van zijne neven reeds gebooren, of nog zullende gebooren worden. Men maghoopen, dat deeze Prins, die nog jong is, op den Troon zal klimmen, in eenen ouderdom, bekwaam om de duurzaamheid van de Dyna/He der Ottomannifche Vorften te verzekeren, welke door deeze orde van opvolging reeds meer dan ééns met den ondergang gedreigd is; Eene gebeurtenis, welke genoegzaam zoude zijn , om ook het rijk te vernietigen, tot welks bezitting geene Wet de Vorften uit het Huis van Gengiskan roept, Dit vooroordeel, hetwelk gezag verkregen heeft, heeft mij genoopt, mij des ween Voorganger. Sultan mustapHa de III., die osh-an opvolgde, was de Zoon van Sultan achmed . en eigen Keef, en niet broeder van mahmoud en osmam. De viif Zoons van Sultan ach-seo waren Sultan MzmvMiD, de oudfte van allen, vergeeven door osman, Sultan ► U taphaIII., opvolger van osman, Sultan bajazet , en Sultan ou*kh\n, geftorven in bet Sérail, eüSultan abdul-amid, die thans regeert. P.  I5AR0N T)E TOT T; t ï§ gens te onderrichten bij den Kan der Tartaaren zeiven, en deeze Vorst heeft mij verzekerd. dai er geen grond voor hetzelve is. Echter mag men vermoeden, dat, in gevalle het Ottomannisch gedacht mogt uitfterven , de partijfchappen, die het rijk zouden verfcheuren, de Lieden van de Wet zouden noodzaaken, om éénen van de Ter-taarfche Sultans tot den Troon te roepen , uit gebrek van zijdtakken, welke de zwakheid van den Despoot , gewapend met de heviglte bar. baarschbeid, in de geboorte affnijd» Ik (preek nier van die takken, welke de Vorften konden voortbrengen , die naar de Staatkuü.'e in het binnenlle van het Séra l worden Opgeftdjdtén.^ en aan welken men echter vrou> wen geelt. tlurme Kinderen, gebooren tusfchen den Troon en den btaat , zouden noch aan den éénen, noch aan den anderen behoorem Voorts mag de leugen de natuur de ijzing ontnemen, van te weten, dat zij omgebiagt worden. Ook kan het vooroordeel nog de troostrijke dwaling verft reiden ; dat de vrouwen , die aan deeze Prinfen gegeeven worden , van dien ouderdom zij rj. dat men niet zeer voor deeze wreedheid te fchroomen heeft. M iar de dochters en zusters van den Grooten Heer , uitgehuwlijkt aan ffizirs en aan Rijksgrooten, woonen elk afzonderlijk in haar Paleis, De zoontjes , die hier gebooren worden, moeten ©p het zelfde oogenblik gedood worden, door II  114 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN die zelfde handen, die de Moeder verlost hebben. Dit is eene volftrekt algemeene en onverbreeklijke wet. Geen kleed bedekt de ijslijkheid van dee ze moorden; eene laffe vreeze getaed ze veel eer , dan het belang van den Troon. Wat heil kan deeze ongelukkige Vorfïinnen vertroosten 1 —i Maar nieuwe ijslijkheid ! De hoogheid van haare geboorte , die deeze ondaad noodzaaklijk maakt , nog wreeder dan de daad zelve , en niet te vrede met deeze opoffering, verdikt ook te gelijk de Item der natuur in haar. Schoon de dochters alleen deeze moorddaa lige wet ontkomen, echter behouden zij den Ty* tel van Sultane niet, dan door dien van Hanum er bij te voegen, die gemeen is aan alle vrouwen, die een weinig aanzienlijk zijn , en de kinderen der beide fexen, die deeze Prinl'esfen kunnen bewaaren , vervallen dan langs deezen trap in de aigemeene klasfe der menfchen , en zij worden door geen Tytels meer onderfcheiden. Die gebooren zijn van eene kleindochter van den Grooten Heer, zijn reeds ontbloot van alle den invloed van vaderlijke gevoelens. De OudGrootvader heeft hen in de duifterheid hunner geboorte geheel uit het oog verlooren. Zodaanig is de orde, die door den Tytel van Sultan bij de Turken bepaald is. De Tartan, en, veel menlchelijker , om dat zij geene Despoten zijn , vermoorden niemand. Zij vergenoegen zich , met de zoons van eene Sultane den n mm,  BARON Dl TOTT. H5 rang en tyrels van den Mirza te laaten diiigén* dien zij verkoozen heeft, om er de Vader van te zijn. Die van de Slaavinnen van het Sérail, die moeder van eenen Sultan word, en lang genoeg leeft , om haaren zoon den Troon te zien beklimmen, is de eenige vrouw, die op dittijdftip alleen , buiten eenig recht van geboorte , den titel kan verkrijgen van Sultane Validé, Sultane Moeder. Tot dien tijd tpe zorgvuldig met haaien zoon in het binnenfle van haare gevangenis opgeflooten, moet zij zich vergenoegen met de ' blijken van achting en genegenheid , die zij vani haaren zoon geniet. Men begrijpt dus , dat de titel van begunftigde Sultane des te meer ongerijmd is, omdat, als zij ééne Sultane is, zij dit foort van gtinst niet kan toeftaan , en als zij het genieten kan, is zij geene Sultane. De titel van Bache ■ Kadun , voornaamitd Vrouw , is ook de eerfte waardigheid in deri Harem van den Grooten Heer. Zij heeft eert aanzienlijker inkomen dan die, welke alleen den titel hebben van tweede, derde en vierde Vrouw ; maar deeze voordeden geven niet altijd eene daadlijke gunst te kennen. De tegenwoordig regeerende Groote Heer haa deeze eerbewijzingen aan zijne dankbaarheid toegewijd , door zé op te draagen aan vrouwen, die hem verzeld had= den in zijne eenzaamheid. Hij kan er naar zijn welgevallen over befchikken, door die vrouwen,* H 2  Il6 gedenkschriften van den die ze hebben, in het oude Sérail te bannen. Geene van deeze vier vrouwen is met hem getrouwd, zij verbeelden alleen de vier vrijë vrouwen , die door de Wet geoorloofd zijn. Men kan ook begrijpen, dat zij alleen drekken , om deeze te verbeelden. Ik heb reeds gezegd, dat de ontoeganglijkheid van den Harem van den Grooten Heer, daar fommige Geneesheeren alleen worden toegelaaten, doch niet, voor dat alles, wat niet tot de ziekte behoort, voor welke zij geroepen worden, uit den weg gedaan is, niet toelaat, om over het zelve te oordeelen, dan alleen uit de kennis deigebruiken,, die plaatshebben inde Harems van bijzondere perzoonen. Het Paleis zelf van eene Sultane , daar alles, tot haar Man toe , aan haar even zeer onderworpen is, kan geene opheldering geven over het pinnende van het Sérail. Ik zal dan niet voorwenden , zelfs ééne draal van licht te verfpreiden in dit waarlijk ontoeganglijk hol; Ik wil geene voorwerpen van vergelijking vertoonen, maar eenvoudige verhaalen , waaromtrent men nieuwsgierig kan zijn ; Deeze fchildcren de zeden af, en het is met vermaak, dat ik in dit opzigt aan het verlangen van 't publiek voldoen kan , door, volgends de opgave van Mevrouw d& i ott, een bezoek te befchrijven, datzij heelt afgelegd met haare Moeder bij asma Sultane, dochter van den Keizer achmet , en zuster van  baron de tott. 117 die Vorften, die hem tot deezen dag toe zijn opgevolgd. Onder de regeering van Sultan mahamout, was deeze Vorftin nog jong, en , naar 't voorbeeld van haaren Broeder , met eene foort van vooringenomenheid overhellende, om de Fran» ken te begunfligen , verlangende , om met eene Europifche Vrouw te fpreeken. Mijne Schoonmoeder, alhoewel inTurkijën gebooren, fcheen een gefchikt voorwerp voor haare nieuwsgierigheid , en werd met haare dochter geiioodigi , om bij haar te komen. De Opzieneresfe van het 'buitenfte van het Paleis werd belast, haar te ontvangen en bij de Sultane te geleiden. Aan het Sérail van deeze Prinlesfe gekomen (het zelfde daar de Vizir gehuisvest was na den brand , gelijk ik boven gezegd heb), deed de leidsvrouw eene eerfle en tweede ijzeren poort open , die door verfchillende Poortiers bewaakt werden, doch die niet onderfcheiden waren van't gemeen foort van mannen, niet meer dan de Deürwae- o ter van de derde poort, ciie insgelijks op bevel der Opzieneresfe geopend zijnde , verscheiden zwarte Gefnedenen ontdelte, welke., met een' witten ftok in de hand , ce vreemdelingen voorgingen , om haar een binnenhof te doen overgaan, waar van de bewaarmg aan hun was toevertrouw j , en haar in een groot vertrek in te leiden, genaamd de Zaal der Vreemdelingen. / De Kiaija Cadun , of Opzieneresfe van het ) H m  Ïl8 GEDENKSCHRIFTEN VAN DUN Binnenpaleis , kwam hier de pligfplegingen afleggen, en de Slaavinnen, die haar verzelden, hielpen de twee vreemde Juffers zich ontdekken, en haare fluiërs opvouwen, terwijl haare Meefteresfe de Sultane van haare aankomst ging verwittigen. De Prinfesfe nogthans , overgegeeven aan de vooroordeel en van haaren Godsdienst, wilde het gezelfchap niet ontvangen, dan achter blinden (jalou/ïes}, om te kunnen zien, zonder gezien te worden; Doch, mijne Schoonmoeder verklaard hebbende, dat zij te rug zou keeren, indien de Sultane er bij bleef, om zich bedekt te houden, eindigden de boodfehappen, die over deeze zaak heen en weder gingen , ten laatften met de tceftemming deezer Vorllin ,' die , daar bij voegende een verzoek, om wat uit te rusten, voor dat men bij haar kwam , voor zich zelve, tijd won , om op haare verfiering te denken. Ook vonden mijne Schoonmoeder en haare dochter, een poos daar na, geleid door de Opzieneresfe en een groot getal flaavinnen in haar gevolg , in haare vertrekken komende, de Sultane , kostbaar gekleed , verfierd met alle haare juweelen, en zittende in den hoek van eene rijke Sofa, waar mede de zaal voorzien was , en welks tapijten (*) en voetkarpetten van Lyon- (*) De Turken wisten weinig van dit foort van luxe: rnen vind het alleen in het binnenfte van de Harems, alwaar eene foort van gordijn achter de kusfens heenloopt, en deH muur ter helfte van zijne hoogte bedekt;  BARON DE TOTT. 110 fche, gouden en zilveren ftoffen waren, aan één geftrikt met linten van verfchillende kleuren; SeiktèsC), overtrokken met fatijn , met goud geftreept, gebragt en gelegd voor de Sultane, dienden haar tot zitplaatzen, terwijl zestig jonge dochters, kostelijk opgefchikt, en in losfe kleding zich, in de zaal binnen treedende,aan de rechte en linkehand verdeelden, en van weerszijden in eene rije ftelden, met de handen kruislings over haare gordels. Na de eerfte pligtplegingen, liepen de vraagen der Prinfesfe over de vrijheid, die onze vrouwen genieten. Zij vergeleek die met de geb.uiken van den Harem, en gaf te kennen, dat zij naauwlijks kon begrijpen , hoe het aangezigt van eene jonge dochter voor het trouwen kon gezien worden van den genen, die haar trouwen zou; maar deeze onderfcheiden vraagen afgehandeld Zijnde , Hemde zij eindelijk het voordeel toe, dat onze gewoontens aanbrengen, en zich overgevende aan het gevoel van haare eigene omftandigheden, klaagde zij over de barbaarschheid, die haar, dertien jaaren oud, had overgeleverd aan een' afgeleefden grijsaard, die, door haar als een kind te behandelen , haar alleenlijk afkeer msar de zaal van den troon, die geene Sofa heeft, is geheel met tapijten belegd. (*) Selietis is eene kleine katoene Matras, met de ééne of andere ftoffe ovei trokken. H 4  \HO GEDENKSCHRIFTEN VAN DIN liad ingeboezemd. Hii is eindelijk gefforven, voegde zij er bij ,* maar ben ik nu gelukkiger? ISTu reeds tien jaaren getrouwd met eenen Pacha, die men zegt. dat jong en beminnelijk is , hebben wij eikanderen nog niet gezien. Vervolgénds zeide de Vordin de twee Europifchc Zusters veele vriendelijkheden , en gaf toen orde aan haare Opzieneresfe , om haar beleefd te behandelen, in den tuin te wandelen, haar daar te onthaalen, en dan weder te brengen, om haar bezoek te eindigen. ; De Opzieneresfe geleidde toen de twee vreemdelingen in haar vertrek; zij aten daar alleenmet haar , terwijl een groot getal flaavinnen bezig waren haar te dienen, ftaande op eene reië rond de Tafel. Het middagmaal geëindigd , en de kofty bediend zimde , bood men pijpen aan, daar de Europifclie Dames voor bedankten , en die de Opzieneresfe zelve zich geen tijd gaf, om uitterooken, om haare gasten te fchielijker in den tuin te geleiden : Nieuwe troepen flaavinnen waren geplaatst bij een zeer ichoon Kmk , in het welk het gezelfchap zich begeven zoude. Dit Tuinhuis, rijklijk bemeubileerd en opgefferd, gedicht aan een groote Waterkom, flond in het midden van een' Tuin, terwijl hoogeroozegaarden van alle kanten de verheeven muuren, die deeze gevangenis omringden , voor het oog bedekten. Kleine zeer naauvve voetpaden, met keideentjes, op de wijze van Mof.dk werk , be>.  I AIOK TJ » TOTT. 1*1 legd, maakten, volgends gewoonte, de eenige kanen van den Tuin uit; maar een groot getal bloempotten en korven, aan het oog een klein aangenaam gekleurd bloemhofje aanbiedende , nodigde iemand , om daar van in een hoek van een goed Sofa gebruik te maaken . het welk de eenige bedoeling deezer wandelingen is Naauwlijks was men gezeeten, of de Gelhedenen, oie voor hen uitgegaan waren , fchikten zich , op eenigen afftand van de Kiosk , op eene rei, om plaats te maaken voor het Muzyk der Panfesfe. Het beftond uit tien flaavinnen , die veil'cheiden Concerten uitvoerden , geduurende welken eene troep Dansferesfen, niet min kostelijk, maar losfer gekleed , verfcheiden Ballets dansten , die redelijk voldoenend waren door de bewegingen en de verfcheidenheid van pasfen; Deeze Dansferesfen waren ook van beter foort, dan zij gewoonlijk zijn in de huizen van bijzondere perzoonen: Daarop kwam een nieuwe troep van twaalf vrouwen, gekleed als mansperzoonen, buiten twijfel om aan dit toneel den fcbijn te geven van een Sexe, die op het feest ontbrak. Deeze gewaande mansperzoonen begonden tóen eene foort van fpiegelgevecht, om eikanderen de vruchten te betwisten en afhandig te maaken, die de andere flaavinnen in den vijver wierpen. Een klein fchuitje, befluurd door vrouwhjke Schippers, insgelijks als mansperzoonen ver« H 5  121 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN kleed, gaf ook aan de vreemdelingen het ver-» maak van eene wandeling te water; waar na zij weder bij de Sultane geleid, met de gewoone plegtigheden, affcheid van haar namen, buiten het Sérail gebragt wordende, langs denzelfden weg en in dezelfde orde, als zij er waren ingebracht. Men bemerkt uit deeze fchilderij, dat de Ge-. fneedenen meer ten dienfte waren van de Sultane, dan gefchikt, om haar te wederftreeven. Deeze fchepzels zijn in Turkyën enkel een voorwerp, van luxe; waarfchijnlijk zijn zij het ook alleen voor het Sérail van den Grooten Heer, en in die van de Sultanes. De trotschheid der Grooten ftrekt zich, het is waar, ook omtrent zo ver uit, evenwel met eenige mate; alzo de rijkften naauwlijks twee of drie zwarte Gefnedenen hebben; De Witte, die min onaanzienlijk zijn , zijn eigen aan den Souverain, om in het Sérail de wacht der eerfte poorten waar te nemen; maar zij kunnen de vrouwen niet naderen, noch tot eenig ambt of waardigheid geraaken, terwijl de Zwarten ten minften in de waardigheid en het ambt van Kislar-Aga eene aanfpooring van hunne eerzucht vinden , die hen aanmoedigt en bezielt. Het karakter van deeven is altijd woest, en de Natuur, die in hun beledigd is, fchijnt hun altijd dit te verwijten, en dat ongenoegen te kennen te geven.  BARON DE TOTT. I23 Alhoewel het Feest van Tchiraghan (*), waarvan de Groote Heer fomtijds liet vermaak neemt, niet genoegzaam is, om een oordeel te vellen over het binnenfte van den Harem, zal echter eene befchrijving van hetzelve gewigtig genoeg kunnen Schijnen,,om dus eenig denkbeeld van zijne ukfpanningen te geven, (t) De Tuin van den Harem , buiten kijf veel grooter , dan die van asma Sultane, maar ze. kerlijk aangelegd in denzelfden fnaaak, is het Schouwtoneel van dit Nachtfeest : Allerhande foort van vazen, gevuld met natuurlijke of kunstige bloemen worden op het oogenblik aangebragt, om den Bloemhof te vermeerderen , die verlicht is met een onëindig getal lantaarnen, gekleurde lampen, entoortzen , gepletst in glaazen buizen, welker licht vermenigvuldigd word door Spiegels , ten dien einde gefchikt. Winkels , voorzien met allerhande foort van onderfcheiden Koopwaaren , tot dit Feest gemaakt, worden waargenomen door de vrouwen van den Harem, die daar, in overëenkomftige kleeding, de waaren aanbieden , daar zij zich door willen ('"') Het Feest der Tulpen; Dit word dus genoemd, om dat het belaat in het verlichten van een bloemfuik, en omdat deeze bloem bij de Turken het meest geliefd is. (t) Men mag zelfs gelooven, dar de Uiifpanningen, die hij daaghjksch geniet, min levendig zijn, dan die Ui neemt, als hij zijne Tulpen verlicht,  124 gedenkschriften van den veraangenaamen. De Sultanes, Zusters, Nich«. ten of Bloedverwanten worden door den Grooten Heer op dit Feest genoodigd, en deeze koopen, zo wel als zijne Hoogheid , in deeze Winkels Juwcelen en Stoffen , die zij aan eikanderen prefent doen; Zij (trekken haare edelmoedigheid ook uit tot de vrouwen van den Grooten Heer, die tot hem toegelaaten worden, of die in deeze Winkels zich bevinden. Dansfen, Muzyk, en die foort van Spiegelgevechten, daar ik van gefproken heb , doen dit Feest tot diep in den nacht duuren, en verfpreiden eene foort van oogenbliklijke vrolijkheid in eene verblijfplaats, die wezenlijk toegewijd fchijnt aan de droefheid en 't verdriet. Ik geef deeze befchrijving volgends Madame de tott, zij is haar bezorgd door hanum Sultane, op wie haar Oom verliefd is, en daar ik van gefproken heb. Mijn Schoonbroeder had zich in de vriendfchap verbonden met den Opziener (Intendant*) van deeze Princesfe, om deszelfs gezag te kunnen gebruiken ten voordeele van zijne vrienden, of voor zijne eigen zaaken. De Oppeifte van haare Gefnedenen was insgelijks in zijne belangen. De Sultane had hem meermaalen door haare traHërivenfters (jaloufies) gezien; Hij had eene aartige houding, en alles veréénigde zich, om haare oplettendheid tot hem te trekken. Sedert langen tijd beroofd van haaren Man, bij wien  \ A II O N Ö R' TOTT. 12$ zij eenen Zoon en twee Dochters had , fcheen deeze Prinfesfe naar middelen omtezien, om zich wegens zijn afzijn te troosten , en gebruik te maaken van den trap , dien zij nader was aan de ambtelooze lieden , om er de zeden van aan te nemen. Men vernam in de daad omtrent haarde levendigde trekken van die ijverzucht, die onder Turkfche Vrouwen heerscht. De moeite , die zij nam, om zelf het hair van Madame de, tott in orde te fchikken, mishaagde aan die van haare Vrouwen, die zij de meede genegenheid toedroeg , zodanig, dat zij verdween, en Mevrouw de tott kwam van haar te rug, meer getroffen door de betuigingen van vriendfchap, die de Sultane haar in overvloed gedaan had, dan van de uitdeekende heerlijkheid , die in haar Paleis en haare fiaaven heerschte. De Patriarch kirlo bekleedde toen den algemeenen Stoel van Con{lantinopelen; Deeze man, gebooren uit de heffe des volks, alwaar hij door zijne dweeperij zich een partij had weeten te maaken , had zich doen ontzien van de eerden van zijne Natie , weiker trotschheid hem verachte; Onderdeund door fommige leden der Kerkvergadering (Synode)^ had hij bedacht en beweerd de noodzaaklijkheid van den Doop door indompeling ; De ban , dien hij in zijne Hoofdkerk uitfprak tegen den Paus, den Koning van Frankrijk , en alle de Katholijke Vorden , begon zijn, volk te doen denken, om zich te laaten herdoo.  126* GEDENKSCHRIFTEN VAN DEK pen (*) ; En de vrouwen en jonge dochters, altijd bij uitftek godsdienftig, liepen tot deeze heilige plegtigheid te hoop , waar van de erger* (*) Deeze plaats is niet naauwkeurig en de Schrijver had beter onderricht behooren te zijn. Het was een Bulle, door den Paus, omilreeks deezen tijd uitgegeeven, en in welke hij alle geloovigen verbood gemeen* fchap in facrisie hebben, met de fcheurmaakers, welke de Griekfche geestelijkheid vreeslijk ergerde; en deeze gisting veroorzaakte. De Patriarch cirile, in het Öriekseh kirilo, en niet, kirlo, een muitziek man, en zodaanig,als hij in den Text word afgebeeld, deed te Fenetiën eene kleine verhandeling tegen den Doop der Latijnen drukken. Dit Werkje, volgende op de Bulle van den Paus, die reeds veel beweging had verwekt, en de ban, uitgefproken tegen het Hoofd der RoraeinfcheKerk, en alle de KatholijkeVorllen, hitïlen de geesten op, zetten het ongenoegen aan, en haalden de Grieken van de Latijnfche gemeer.fehap eene hevige vervolging op den hals, in welke de Patriarch païsios, van welken onze Gedenkfchriften niet fpreeken, de voornaarafte rolle fpeelde. De Kerkvergadering beflute, dat een Roorasch-katholijke niet kon toegelaaten woides tot de Griekfche Kerkgemeenfchap, voor dat hij den Doop door indompeling ontvangen had. Maar de Gemeente van den Griekfchen Patriarch liet zich niet herdoopen; omdat nooit een andere Doop, dan die der Indompeling , in de Griekfche Kerk in gebruik was. 'De Grieken asn de Latijnfche plegtigheid gehecht, ondergingen de vervolging; Zij hielden den Doop der Roomfche Kerk; en lieten zich niet meer dan de anderen herdoopen, P.  ï A R O N D e T O T t; taf nis nogthans eene misdaad maakte voor den Apostel en zijne bekeerlingen. Buiten en behalven de trotschheid van eenen ban, die geen ander oogmerk kon hebben , dan te beledigen , betaalde deeze Patriarch , fteeds bezig, om de dweeperij van zijne Natie te voeden , aan de Turken eene vergelding voor de kwellingen, die men den Katholijken deed ondergaan. Hij breidde zijne knevelaarijën uit tot de Bisfchoppen van zijne Kerk, die durfden weigeren , zijne oogmerken ten diende te ftaan, en met de wreedlte barbaarschheid vervolgde hij deeze ongelukkige Despotis , na hen van hunne tijdelijke bezittingen beroofd te hebben. Onder dit getal was kalinico , Aardsbisfchop vmAma' fië; üeeze was in ons kwartier gevlugt, om zich aan het bevel te onttrekken , dat hem naa den Berg Sinqï bandde \ Hij riep het gezag van mij nen Schoonbroeder bij hanum Sultane te hulp, om van den Grooten Heer de herftelling in zijn Aardsbisdom te verwerven. Hier was buiten twijfel een goed werk te doen , doch het welk waarfchijnlijk ons geen belang zou hebben doen nemen ten voordeele van deezen Prelaat , indien niet de begeerte , om kiklo te verdrijven , ons genoodigd had, om van zijn flagtöffer zijnen mededinger te maaken. Terwijl mijn Schoonbroeder deeze zaak behandelde , met tusfchehkomst en door het gezag van hanum Sultane bij den Grooten Heer, meenden zekere lieden, op last  l%% GEPËNKSCHRlFTEN VAN nüS van den Patriarch , om kalinjco op te ligten f hein ééns te overvallen dicht bij mfjn huis, daar hii naauwlijks den tijd had, om zich te bergen. Om hem dan te beveiligen, en tevens ter bevordering van zijne zaak, gaf ik mijne toeftemming, om hem te bewaaren in een K'tïfsk , op het dak gebouwd, daar ik hem heimlijk liet oppasfen en onderhouden, tot dat hij tot het Patriarchaat verheven wierd, daar mijn broeder langen tijd naar dong, en dat hij eindelijk verkreeg voor eene zeer aanmerkhjke fomme , die betaald moest worden in nieuwe fequinen (*). De Katti- Cherif (f) van den Grooten Heer, waar bij kirlo afgezet, en ralinico hem tot Opvolger gegeeven werd, kwam bij den Vizir, zonder dat deeze Staatsdienaar eenig vermoeden had van het geen er gaande was. Om eene zo haastige afzetting te rechtvaardigen, diende het bevel van ballingfchap , boven gemeld, als zijnde vervat in zeer fterke uitdrukkingen, en ondcrttellende in den Patriarch een' om ustigen geest, gefchikt tot oproer, eindigende ook met eenen C) Het was de Groote Heer zelf, die dit beding maakte; zodat men genoodzaakt was, den toevlugt tot de Munt te neemen, om het te voldoen; en het geld ging zo van de fehaalen over in handen van Sultan otman , die het met zijne Nicht deelde. (t) Katti-Chtrif, Keizerlijk Signet, of Diploma; Het heeft de kragt van eene Wet, en moet zoader uititel worden volbtagt.  BARON DE TOTT. 129 last, om goede maatregelen te nemen , om zijn perzoon te vatten, en hem te beletten , dat hij door de vlugt zijne ballingfchap van den Berg Sin at, daar dit bevel hem heen bande, niet ontkwam. Desniettemin waren de Staatsdienaars der Porte op middelen bedacht, om het ingebeeld gevaar voor te komen, het welk hunne lafhartigheid hen voor zeer aanrnerklijk deed houden. Eenige Kompagniën Jani'faaren kreegen bevel, om 's morgens vroeg alle de toegangen van de Wijk der Grieken te bezetten; De wachten werden daar omtrent verdubbeld, endesPatriarchs Paleis nog zorgvuldiger bezet , het welk kiklo, zonder eenigen wederftand te bieden, overleverde in handen van hun , die deeze overwinning behaalen moesten; Zij bragten hem opflaande voet in eene Koolfchuit, daar zij hem in zetten. Deeze omltandigheid uitgezonderd, welke juist het Toneel nie.t veifierde , was nooit Griek minder waardig die voorzorgen, met welke mén zijnen val doorluchtig maakte , en zijne Landgenooten waren zo verre van te denken, om hem aan de bevelen van den Grooten Heer te onttrekken , dat hunne ijdelheid, zonder de laage omftandigheid Yan de Koolfchuit, voldaan Zou geweest zijn. Nu moest de Porie zijnen Opvolger inhuldigen , en zij zou hem niet hebben weeten te vinden, indien de Groote Heer, die tot de kleinfte bijzonderheden toe van deeze zaak verwittigd I '  I30 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN was, zijn verblijf niet bad te kennen gegeevem De Bedienden van den Vizir , terftond afgezonden , kwamen hem bij mij zoeken, om hem naar de Porte te geleiden ; en deeze ongelukkige Despoli (*) , meer gewend tot vreeze dan tot hoop, bad mij, om hem aan zijne vijanden niet over te leveren , toen ik hem zijne verheffing aankondigde ; Ik kon hem dit niet overreden; maar gedwongen, om te gehoorzaamen, volgde hij zijne Geleiders , geioovende, dat hij beulen volgde, en één uur daarna werd hij tot Patriarch uitgeroepen. lk ontving denzelfden dag eene boodfehap van aard zegging van hem ; Vervolgends kwam hij mij zien in zijnen voorfpoed , om mij te bidden, dat ik^ijne fchuiiplaats altijd voor hem gereed wilde houden, die hij geloofde weldra nodig te zuilen hebben. Ik begreep toen reeds, dat wij eene heel armhartige keuze gedaan hadden. Echter gaf mij dit eene gunstige gelegenheid, om tegenwoordig te zijn bij de plegtigheden, welke de Griekje..e Kerk bewaard heeft, en ik be.^af mij op eenen grooten Feestdag in de Hoofdkerk ; De bedienden van den nieuwen Pa* (•) Een Titel, dien de Griekfche Bisfchoppen zichzeiven gegeeven hebben, om de vohlrekte ragt te beteekenen, daar zij mede bekleed zijn; maar daar de Groote Heer hen het gewigt beter van doet gevoelen.  BARON DE TOTT. I3I triHrch wachtten mij op, en deeden mij volgends zijn bevel plaats nemen in eene zitbank , aan de rechtehand van zijn' Zetel, daar hij zich , kort daarna plaatste Alles gereed zijnde , om den dienst te beginnen, ftond hij op van zijn Zetel, en ging op een doel zitten, die ten dien einde aangebragt en geplaatst was tegen over het Sacra SanSorum (Alleiheiligde). Hier bcgonden verfcheiden Diakens hem hoogepriesterlijk op te kleeden, en zetten hem vervolgends eene Kroon op , bezet met Diamanten, en een dubbel Kruis boven den top. Toen nam de Patriarch in de linkehand den Patriarchaalen Staf, en in de rechte eene kleine Waschkaars met drie armen , waar van hij er maar twee vasthield, om de verééniging van den Vader en den Zoon aan te duiden , zonder daar den Heiligen Geest bij te voegen. Hij nam dezelfde bijzonderheid waar, door de twee middelde vingers van de hand te buigen , wanneer bij den zegen gaf: Op deeze wijze blijft de Heilige Geest, door den pink aangeduid , afgezonderd van den Zoon , van wien de Grieken niet gelooven , dat hij uitgaat. Vervolgends werd de Patriarch in het Heilige ingeleid , waar van de gordijn werd toegefchooven , en het volk, daar de Kerk mede opgevuld was , dat tot hier toe een redelijk eerbiedig ftilzwügen had gehouden , begon zich zo hevig te bewegen , als de bewegingen van het parterre in onze Schouw1 z  I32 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN burgen. Onder het onbetaamlijk gelacch, dat deeze beweeging veroorzaakte , mengde zich fchieüjk het gefchreeuw der ongelukkigen , die omtrent dood gedrongen werden. Eén van deezen , na eenigen tijd onder de voet gelegen te hebben , werd voor mij opgebeurd boven de hoofden, die zodaanig aan eikanderen geflooten waren, dat hij met behulp der handen, die hem optilden, en hem na achter nieten, aan het einde van de Kerk kwam, daar hij op deeze zeldzaame wijze gezonden werd, om adem te haaien. Dit voorval, dat ik zonder gevaar van omhoog uit mijne zitbank kon aanfchouwen , eenige ooren wrijvende , vermeerderde het getier tot dien trap , dat de Patriarch, ruwelijk het gordijn openfchuivende, dat hem voor het volk bedekte , eene reden tot het zelve hield , zo min bezaadigd, als het gedruis, dat er aanleiding toe gaf, en deeze herderlijke vermaaning eindigde, met de geheele kudde voor alle Duivels te verzen' den. De ftilte, die op deeze vermaaning volgde, duurde echter niet heel lang, en , dewijl het oogenblik der offerande naderde , moest men een ander en krachtiger middel werkflellig maaken , dan de welsprekendheid van den Opperpriefter geweest was. Dit middel bèltondin frisfche ftokflagen, waar mede de Janisfaar, die den Patriarch verzelde, de vergadering den eerbied heiïnnerde, dien zij aan c.e Heilige Verborgenheid verfchulcigd was,  baron de tott, Ï33 die'men haar zou vertoonen. Toen werden de zijdeuren van het Sacra San&orum geopend, en de Diakens kwamen te voorichijn met alle de gereedfchappen van den Griekl'chen Kerkdienst (Liturgie), om ze één voor één te offeren voor de middelde deur, alwaar zij de één na den anderen met luider ftemme, elk de gereedfc'up' eü, die hij droeg , opnoemden. De Pa:na. chaale Kroon, die den trein floot, werd alleen geweigerd, en dit teeken van verachting der Rijkdommen , gevoegd bij de aanbidding der Heilige Euangeliën, en de heilige vaten, vermeerderde buiten twijfel de blijken van eerbied, dien de Patriarch thans vertoonde. De volgende plegtigheden van den Dienst hadden niets merkwaardigs. Ik" vei zeide den Patriarch tot zijuent; en hij hield mij ten eeten. Ik maakte insgelijks van deeze gelegenheid, dat ik mij in de Fanal (*) bevond, gebruik, om aan den Drogman (f ) van de Porte een bezoek te geven, wiens Geflacht naauw verbonden zijnde met Mevrouw de tott, haar had doen belooven, om eenige dagen op de Buitenplaats door te brengen, die hetzelve aan het kanaal had. Onder de Archontes (§), die ik bij deezen Tolk van den Grooten Heer ontmoette, kwam één (*) De Wijk der Grieken* (f) Tolk der Porte. (§) Titels, die de Grieken zich nog aanmatigen* I 3  13+ GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN met naame manoly Serdar (*), getrouw verbonden aan het lot van racovitza , afgezetten Vorst van Wallachiën, mij voor, meer geest en kundigheden te bezitten, dan zijne Landgenooten. Vooral nam hij mij in door den belangeloozcn ijver, die hem den middelbaaren ftaat bij zijnen ouden weldoener deed verkiezen boven de voordeden, die hij, ondankbaar willende zijn, zou gevonden hebben in den dienst der nieuwe Vorften. Geene verzoeking had hem kunnen beweegen, en alle zijne handelingen hadden alleen de herftelling van racovitza ten doel. Het was buiten twijfel met dit oogmerk, en in de denkbeelden van het gezag van mijn Schoonbroeder, die de verheffing van kalinico hem had kunnen inboezemen, dat hij, verlangende nader bij hem bekend te worden, gelegenheid zocht, om zich met mij te verbinden, zo als ik van mijn' kant deed, om met iemand in kenniste komen, die mij ophelderingen kon geven over het karakter en zeden van zijne Natie. Onze verbindtenisfen werden verfterkt op mijn Buiten , daar deeze Griek bij mij kwam logeeren. Wij waren altijd bij eikanderen, en met vermaak hoorde ik hem dikwijls bekennen, dat van het oude Keizerrijk der Grieken, zijne Natie niets meer overig had, dan de trotschheid en dweeperij, die haaren ondergang veroorzaakt hadden. (*) Serdar, een Turksch woord (Gouverneur).  baron de tott. 135 Evenwel leefde manoly Serdar alleen van het kapitaal, dat hij vergaderd had, geduurende den tijd, dat zijn Vorst racovitza het Vorftendom IVallachiën bezeten had , en ik zag met fmert, dat de overdaadige verkwisting van zijne Vrouw, gevoegd bij een redelijk groot aantal fiaaven, zich verëenigde, om zijne deugd bloot te fielten voor den invloed van behoeftigheid, terwijl zijn hoogmoed den raad van Spaarzaamheid in den wind floeg. De gemeenzaame verkeering, die wij faamen hadden, Helde mij in ftaat, om zijn inwendig karakter te doorgronden, en daaglijksch ontdekte ik in hem meer en meer eene vermenging van Griekfche en Turkfche zeden. Een klein Lamp' je, altijd brandende voor eene fchilderij van de Panaghia(f), verlichtte te gelijkertijd de jonge flaavinen, die den Serdar aan en uitkleedden: Deeze Griek, zo wel als alle anderen, gereed genoeg, om de Turkfche flaavernij onder zich in te voeren, had ook de gewoonte, om na den eeten op zijne Sofa een flaapje te nemen, terwijl een Vrouwsperzoon, de vliegen met een groote waajer van vederen afweerer.de, de lucht verfrischte, die hij inademde. Andere flaavinnen, aan zijne bloote voeten geknield, wreven die zachtjens met haare handen. Deeze Aiiiitifche verwijfdheid laat buiten twijfel meer ver- Q") De heilige Maagd. 14  I36 grdenkschriften van din moeden, dan dit bericht, en de kwaade behandeling, die deeze Griek zijne fiaaven deed ondervinden om den minden misdag, bewijst alken , dat daar de genegenheid tot vermaak zonder mate is, alle fijnheid van gevoel een einde neemt. Eindelijk moest ik befluiten, om de belofte te vervullen, die Mevrouw de tott gedaan had aan Mevrouw de eerde Drogmane, om eenige dagen bij haar door te brengen. Wij begaven ons na haare Buitenplaats; Deeze famielie bedond uit den ouden Drogman, wiens ambtskundigheden vergoeding deedenaan een'droeven, en zeer onkundigen geest, maar wiens kennis van vreemde taaien zich alleen bepaalde tot een weinig' kwaad Italïdamch. Zijne Vrouw niet %o hoog van jaaren, en welker fchoonheid reeds plaats had gemaakt voor eene daatlijke houding, belluurde het inwendige van het huis, en hield de eer van hetzelve op met eene foort van openhartige beleefdheid, die naauwlijks den hoogmoed bedekte, dat zij, wegens de waardigheid van haaren Man, de eerde Vrouw van haare Natie was. De oudde Zoon, dien men in \ vervolg zijn Vader zal zien opvolgen in het Vorflendom van Moldaviën, om daar een ongelukkig einde te nemen, was van een natuurlijk zacht, maar zwak en ijdel karakter; de jonger Zoon, die veel hoogmoediger was, vertoonde reeds dien geest van kuiperijen en heerschzucht, die zij neg  BARON DE TOTT, T3? broeder bet leven kostten ; De oudfte Dochter, eene weduwe van negentien jaaren, frisfcher dan de morgendaauw, van eene rijzende houding, maar zonder groot te zijn, paarde met de*tref* fencHlc bevalligheden eene zedigheid, eene zachtbeid en een kwijnend oog, welks behoorlijkheid onwederftaanbaar was; de jonglte Dochter niet zo bevallig, maar levendig en belangrijk, was onlangs verloofd aan een jongen Griek in de buurt, Deeze aaudaandé bruidegom was buiten twijfel zeer begeerig, om kennis met ons te maaken, naauwhjks waren wij buiten, of twee of drie fiaaven kwamen zeggen, dat hij daar was; ook trad hij Onvoorziens in de zaal, daar de familie bij één was; zij omringden terftond de verloofde, bedekten haar met haare klederen, en fclueeuwen als onzinnigen, berg «, daar is hij. Wij zas en in de daad deezen Jongeling binnen komen, die geliefkoosd door de gantfche familie, geen oog kon liaan op het voorwerp van zijne vvenfchen, dan alleen bij verrasfing en ter loops. Dus had hij het ook dikwijls beproefd, maar altijd zonder fuccès. Men hield hem ten eeten, en de jonge Dochter was gebannen tot na zijn vertrek. Het uur van fcheiden gekomen zijnde, werden wij in een groot nabuur;g vertrek geleid, in het midden van hetwelk men een bed gemaakt had zonder bedftcde of gordijnen; maar welks dekzel eaoorkusfensin heerlijkheid de rijkdommen over. troffen van de Sofa, waarmede dit vertrek ver-, 15  t^t GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN fierd was. Ik voorzag weinig rust op dit bed te zullen hebben, en ik was nieuwsgierig om het naauwkeurig te befchouwen. Vijftien geflikte katoene matrasfen, van omtrent drie duim dik, de ééne op de andere gelegd, maakten eene zeer zagte ligging , die bedekt was met eene Oostindifche fprei, die op de bovenfte matras was vastgenaaid. Een deken van groen fatijn, met goud geborduurd, opgeflagen, was insgelijks vast aan de bovenfprei, welks kanten omgeflagen en rondom gedikt waren. Twee groote oorkusfens van carmoifin fatijn op gelijke wijze geborduurd, en waarbij het goud, en gouddraad niet gefpaard was, lagen op twee kusfens van de Sofa, naast elkander gelegd, om tot een rugfteun te dienen, en waren gefchikt, om het hoofd te onderdeunen. Een klein achtkantig toorentje met ij voor en perlemoer ingelegd, maakte een tafel, die naast dit bed geplaatst was; op hetzelve dond een groote zilvren kandelaar, met eene waschkaars van geele wasch, twee duimen dik, drie voeten hoog, en waar van het lemmet, zo dik als een vinger, een zwaaren damp gaf. Drie porcelijne kommen, vol conferf van roozen, orangebloemen , en citroen-fchiHen, een klein gouden lepeltje met een fchildpadden deeltje, benevens een krijftallen vaas, vol water, donden rondom dit duister licht, dat ons voor een nachtlamp zou dienen: Eene voorzorg, die men overal nodig heeft, daar de naast gelegen huizee  BARON t>E TOTT. 139' reden geven, om de ijslijke verwoestingen van brand te vreezen. In dit geval bevond zich het huis van den Drogman, en alles voorfpelde mij eene kwaade nacht. De oorkusfens weg te nemen , zou onze toevlugt geweest zijn , als wij een hoofdpeuluw hadden gehad, cn het middel, dat wij gebruikten, door ze om te keeren, ons alleen dienende, om ons te doen zien, dat zij ook aan den anderen kant geborduurd waren, moesten wij eindelijk befluiten, om er onze neusdoeken over te leggen, die echter niet beletten, dat ons de bloemen niet drukten. Bij zulk eene nachtrust waren wij niet traag in het cpftaan, en wij zagen met blijdfchap den dageraad, met een vast voornemen, om ons gemaklijker oorkuslens te bezorgen tegen den volgenden nacht. Eene vischpartij s'avonds te vooren vastgefteld, ging voor het ontbijt, dat men in Afiê deed overbrengen, alwaar een klein veld, een Turksch koffiihuis, en eenige bedekte karren, door kleine osfen gerrokken, aan de Dames al het aangenaame beloofde,dat dit land geven kan. De vangst was matig; en de Dames waren braaf gefehokt ,• eenige Turkfche Vrouwlieden , die ook gingen wandelen , hadden ons zeer lastig gevallen door haare vraagen, en toonden zich zeer onbefchoft in haare antwoorden. Men bragt van deeze wandeling mede eenige koppen geftremdemelk, en wat tuinkers, geplukt bij eene  140 'GEDENKSCHRIFT?-!» VAN TjEN fontein, en men verhief algemeen het vermaak, dat men gehad had. Bij onze thuiskomst bij den Drogman, vonden wij verfcheiden Griekfche Vrouwen uit de buurt, die ten eeten gevraagd, en daar reeds bij één gekomen waren. Een groote opfchik. in welke men ligt befbeuren kon, dat men de ijdelheid meer had geraadpleegd dan het jaargetijde, befloeg een groote Sofa met tabbaarden van zwart of karmoezijn fluweel, bedekt met groote gouden galonnen, op alle de naaden. Het gewigt van deeze klederen, gevoegd bij de hitte, die thans plaats had, maakte deeze Dames als onbeweeglijk, en bijkans ftom. Men zeide elkanderen echter eenige algemeene dingen, men herhaalde die, en zette zich vervolgends aan tafel. Het maal werd op zijn Fransen bediend, eene ronde tafel, ftoelen bij dezelve, lepels en vorken , niets ontbrak, dan de bekwaamheid, om er zich van te bedienen. Evenwel wilde men niets van onze gewoontens verzuimen, alzo deeze bij de Grieken zo veel gunst begonden te krijgen, als wij aan de Engelfche kunnen bewijzen, en ik zag eene Dame, over tafel olijven nemen met haare vingers, en ze vervol gends aan. haare vork fteeken, om ze op zijn Frausch te eeten. Zijn de gezondheden niet meer bij ons in gebruik, het is echter niet onaangenaam, dat men die oude gewoonte in andere landen we-  BARON DË TOTT» 14' cervind. Onze Grieken misten niet daar ia; De Heeren leiden deeze plegtigheid zelfs Maande en bloots hoofd af, en het geen min gemaakt zal voorkomen, hetzelfde wijnglas diende voor het geheele gezelfchap. Na het eeten, bij het welk meer verkwisting en overdaad dan wellevendheid en netheid plaats had, zette het gezelfchap zich op de Sofa in dezelfde zaal, daar men het onthaal gebruikt had : Op de kbffij volgden toen de pijpen. Men fprak van de Modens, en men eindigde met kwaadfpreken, en hier in zag ik , dat men onze zedeti het volmaaktst navolgde. De jonge Dochters vermaakten zich ondertusfchen met een fchupftoel, die aan het ander einde van de zaal opgehangen was, daar zij van fiaaven gefchupt werden. De getrouwde Vrouwen wilden ook hetzelfde vermaak nemen, en werden vervangen door mannen met lange baarden, en de tout-de-table, het fchaakfpel, en het panguelo, een foort van fpel, dat naar het Berlan gelijkt, eindigden de vermaaken van deezen dag. Tegen den avond ging het ganfche gezelfchap naa beneeden, om een avond - luchtje te fcheppen op de fteiger, eene foort van kade , die in zee uitloopt, om het aankomen der vaartuigen gemaklijk te maaken. De Maan begon nu te fchijnen, en de ftilte lokte uit, om op het water een togtje te doen, wanneer een verward geroep van lieden, die (loegen en geilaagen werden, de komst van den  GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Boftandgi - Bachi aankondigde. De muizen zijn zofnel niet, om weg te loopen bij de verfchijning ven een kat, als alle deeze Vrouwen, om zich te verbergen. Mevrouw de eerfte Drogmane, en Mevrouw de toït , die niets te vreezen hadden, verwachtten alleen het gezicht van deezen grooten ambtenaar, die zich in eene fchuit vertoonde , voorzien van vier en twintig roeiërs. Hij deed fommige dronke lieden ftraffen, en eenige Vrouwsperfoonen, die al te vrolijk waren, vatten , welke hem in handen waren gevallen. Hij vervolgde zijnen weg, vaarende voor bij de fteiger, daar wij elkander groetten. De hoogmoed der vlugtende Grieken zocht reeds eene verfchooning voor hunne vreeze, wanneer een Visfchei , in het voorbijgaan gevraagd wordende , wat weg de Bofiandgi-Bachi nam, eene hevige verwarring veroorzaakte, door zijn bericht, dat deeze Ambtenaar, na, zonder gerucht te maaken, bij het Kiosk van eene Griekfche Dame aangelegd, en eenige minuuten geluifterd te hebben naar het geen daar omging, de venfters met fommigen van zijn volk beklommen had , en dat dit het alles was, dat hij er van wist,- maar dit was genoeg, om den fchrik en het medelijden algemeen te verfpreiden over het lot van de Dame van het Kiosk., en men was bezig met aanmerkingen ten haaren opzigte te maaken, wanneer de aanftaande Bruidegom van de jongfte dochter van het huis op nieuws zijne  BARON DE TOTT. I43 verloofde Bruid deed vlugten , en de onverduldige nieuwsgierigheid , die het geheele gezelfchap neêrflagtig maakte, kwam voldoen. Weest gerust, zeide hij tot ééne van onze vreemden, uwe Nicht en haar vriend zijn vrij voor alle de Diamanten, Juweelenen al het Geld , dat zij bij zich hadden. Kier was geen tijd, om te kiezen. De Boftandgi .Bachi hadt hen overvallen, en doen grijpen, om hen in zijne fchuit te brengen, en in zijne gevangenis te voeren ; maar zijne gierigheid heeft hem eindelijk handelbaar gemaakt ,• doch hij heeft hen veel min voldaan over hunnen avond, verlaaten, dan zij zich gevleid hadden. Dc woede der Griekfche vrouwen leende geene paaien op dit bericht, en het gefnap over zijn recht en over het gebeurde werd alleen afgebroken door het gedruisch van eenige andere kleine fchuitjens, welke de vreeze voor den Boftandgi' Bachi verbaazend groot deed voorkomen. Echter, zodra men ten zijnen cpzigte gerust gefield was, floeg men allerhande middelen voor, om zich van zijne knevelarijen te bevrijden , en men hield niet op , van hein te fpreken , voor dat men hem het Kanaal weder zag afkomen, om naa Conftantinopelen te keeren. Toen wekte de vrijheid , om een togtje te doen, de lust daar toe weder op. In zeer korten tijd was de Zee bedekt met een verbaazend getal fchuitjens, in welke de Dames zich vermaakten onder  144 'gedenkschriften1 van den het geluid der Inftrurnenten. Ons gezelfchap voegde zich weidra bij de vloot, men roeide langs de huizen , maakte aanmerkingen op de bewooners , die uit hunne Kïósks op hun beurt hetzelfde deeden, en ik deed, onder weg, ontdekkingen , daar de B'ftandgi Bachi groot voordeel mede had kunnen doen. Ik had mij, naar mijne keuze, geplaatst in een klein fchuitje met den aanflaanden Bruidegom, wiens voorkomen en vrolijkheid mij hadden ingenomen. De jongman merkte fchielijk, dat hij mij behaagde, en fprak mij vertrouvvlijk van het verdriet, dat hij had, dat hij zijne fchoone niet zien kon. Ik was aangedaan over zijn verdriet, en ik (lelde hem een uur, dat ik hem haar 's anderen daags zou doen zien. Hij was ooknaauwkeurig op de rendez vous , die ik hem zelf bepaald had, om hem behulpzaam te wezen; maar eene leelijke Slaavin , die hem gewaar werd , dacht alle mijne ontwerpen te verijdelen , door een hevig gefchreeuw aan te heffen. De Juffer bemerkte ter zelfder tijd mijnen gunsteling , en bergde zich naar eene Galierij, bij welks begin ik haar vatte, roepende den jongen Griek , die aanftonds bij mij was. Maar een paar harpijen liepen uit den gang toe, fchreeuwende als de Ganzen van het Kapitool; Zij konden echter niet fchielijk genoeg toeloopen, om eene kus van den aanflaanden Bruidegom te beletten, welke ik wel in mijn fclük was, aan mijne jonge lieden bezorgd  BARON DB TOTT. 145 te hebben, waarna wij onzen buit aan de vijanden overlieten, die haar terftond greepen. Echter vernamen de Vader en Moeder mijne grap , en onze Verloofden kregen op denzelfden dag dé vrijheid, om eikanderen vrijelijk te zien; De Diako, een foort van geestelijken Onderwijzer, aan wien het onderwijs der Zuster was toevertrouwd, (dit is het gebruik in alle Griekfche Huizen) was de éénigfte , die mijn gedrag laakte ; Hij fprak er zelfs met zo veele hevigheid van, dat hij mij deed gelooven ,dathethera fpeet, dat hij de laatfte hand niet had kunneri leggen aan de opvoeding van zijne Pupil lé. Wij bleven nog eenige dagen bij den Drogman , in den zelfden kring van uitfpanningen , van verveeling of verdriet. Eindelijk keerde ik naar huis , om uit te rusten. Daar vond ik manoly Serdar, die mij bij mijne komst berichtte, dat een Griek, éven als hij, verbonden aan r acovitza , hem had verlaaten, om in den dienst van den nieuwen Vorst, diende Porte benoemd had, over te gaan; Manoly fcheen mij deeze misdaad te verzwaaren met eene gemaaktheid^ die mij verdacht voorkwam. Ik trachtte hem te vertooneh, dat, nadien hij zelf door den nood kon gedwongen worden, om dezelfde partij te kiezen, hij voorzichtigheids halve zijne uitdrukkingen wel rhogt fpaaren , eri niet zo ftreng oordcelen over iemand , dien hij misfchien dien zelfden avond zou navolgen. Be* K  I46 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN fchouw mij , zeide hij toen , als den flechtftèn der menfchen, als ik ooit verander, en vervolg mij te achten, als ik mij niet fchuldig maak aan een zo zwaar verlaad : Ik beloofde hem het één en 't ander, en het duurde niet lang, of ik vond mij in het geval, om hem mijn woord te houden.. Indedaad hij vertrok eenige dagen daar na, om, naar hij zeide, nog eenige middelen te beproeven ten dienst van zijnen Weldoener; Doch ik vernam, dat hij hem verlaaten had, door zich insgelijks in dienst van den nieuwen P'ayvode (_*) te begeeven. Hij fchreef zelf aan mij, om mij kennis te geven van zijn gedrag, en mij zeer nedrig te vraagen, wat ik er van dacht. Ik begreep, dat de omftandigheden hem eenïgszins hadden kunnen ontfehuidigen, indien hij zelf zijne misdaad niet verzwaard had, door zijne betuigingen van eerlijkheid en getrouwheid. Ik antwoordde hem, dat hij mij zelf het gevoelen hacl opgegeven, dat ik van zijn gedrag moest hebben, en dat ik daar ftandvastiger bij zou blijven , dan hij bij zijne beginzels gebleven was. Deeze mensch is nog zelf Vorst van IValachiën geworden, geduurende den laatften Turkfchen Oorlog; Maar deeze waardigheid heeft meer gefirekt, om zijne listen en llreeken, dan (*) Dit is de Titel, welken de Turken geven aan de Voiften van Walachitn en Mtliavieri, Men nctmt hen ook Bty.  BARON DE TOTT. I47 om zijne begaafdheden te vertconen, en ik héb hem uit het oog verlooren in de donkerheid, waar in alle deeze dagverfchijnzels wederkeeren, welke de gierigheid van den Despoot één oogenblik heeft doen fchitteren, door aan hunnen hoogmoed een flaauwe fchemering van zijn gezag te verkoopen. K 2  III. AFDEELING. INHOUD. Stoutheid van een' Janisfaar. Sultan osman het flagt- offer van het vooroordeel en de gewoente. Zijn dood. Mustapha III. volgt hem op. Haastig begraaven der dooden bij de Turken. Perfoon en karakter van den nieuwen Vorst. Inhuldiging van den Grooten Heer. Begint zijne regeering met jlrengheid. Wet omtrent de kleederdragt. Admiraalfchip afgeloopen door de fiaaven. Karavaan door de Arabieren aangetast. Ontwerp om een vaarbaar kanaal door Klein-Afiën te graaven. Zorg voor het Finantie-■wezen. Brand/lichtingen. Zwangerfchap eener Sultane. Vreugdebedrij• yen bij die gelegenheid. Verlichtingen. Turkfche komedie. Muzijk. Gebruik van het Opium. Derviches. Monniken. Santons of Heiligen. Profeeten. Openbaare Boekerij. Drukkerij. Bijzonderheden van racub Pacha. Voorval van eenen Duitfcher , die Turksch wilde worden. Groot aantal van Moskeen. Recht van eigendom bij de Turktn.  baron de tott. 149 Bijzonderheid in het flichten van de Sotimanie, of Moskee van Sultan soliman. Openhaare fchoolen. Middelen om de gunst des Grooten Heers te verkrijgen; Door het fchenken van flaavinnen. Gebruik van oogenblanketzel. Andere middelen, om de fchoonheid te bewaaren. Baden. Rampzalige gevolgen der liefdedrift der Turkfche Vrouwen. Bijzonderheden bij de geboorte der kinderen van den Grooten Heer. Tooren van li5nder. Geboorte eener Prinfesfe. Buitenfpoorige vreugdebedrijven deswegens. Wij zullen thans Sultan osman verpligt zien, om het gezag van eenen Onder-Officier te hulp te roepen in eene zaak van weinig aanbelang, maar zeldzaam, en daarom merkwaardig. Een Janisfaar, dronken zijnde, en van de wacht, die doorgaands geene andere wapenen heeft, dan groote Hokken, vervolgd wordende, bediende zich van de overmagt, die zija Tatagan (*) hem gaf, om zich als een leeuw te verdeedigen; Hij had reeds verfcheiden van zijne partijen ontwapend, en vermoeid door zijne eigen pogingen, zette hij zich op de trappen van een Khan (f), om nieuwe krachten te be- (") Een foort van breed mes, zeer lang, en op de fnede gekromd. Het beflaat de plaats van een fabel. (T } Opeabaare gebouwen, daar de Kooplieden en Reizigers huisvesten. K 3  X50 gedenkschriften van den komen, terwijl de wacht den aanval in eene blokkade veranderde. De Groote Heer, die dikwijls de Stad incognito doorging, zonder echter daar door aan iemand onbekend te blijven, hier bij komende, naderde den misdaadigen, openbaart zich , beveelt hem de wapenen neder te leggen, en zich aan de wacht over te geven; maar niets was in ftaat, onzen Held te bewegen, die op zijn gemak üggen blijvende, zijnen Vorst aankeek, en den eerften, die hem durfde te nakomen, dreigde neder te ftooten. Sultan osman vraagde hem toen, van welke Orta {*) hij was. Op zijn antwoord, liet hij zijnen Caracoulouïïchi (f ), roepen. Men liep hem haaien; hij kwam. ,, Ontwapen deezen kcerel," zeide de Groote Heer , „ en breng hem naa het ka3, fteel " De Officier deed toen zijnen gordel af, dien hij in de rechte hand nam, O Eene Kompagnie der Janisfaaren, die geen anderen naam hebben, dan den nomnjer van den rang; die onder hun Hand grijpt, en in welken het gepl der, foldaaten niet bepaald is. Men rekent meer dan 30, coo, Jar.isiaaren in de 35 0e kompagnie. (!) De kok vaa de kompagnie; Deeze is één van de Staf-Officieré. C§; Het kafteel van Europa aan het ksnaal; aldaar zend men de Janisfaarcn, die m.n 'X wor;en, en zo zij deeze bewaarplaats ontkomen, hebben zij er ten minften de vrees van. (**!) Een koperen gordel, die 15 pond weeg'., eu  BARON DE TOTT. »5* rat>erc!e den rebel, ftak hem de linkehand toe, zeggende : „ Kameraad, geef mij uw mes , en „ volg mij: " Het geen zonder tegenftand werd gehoorzaamd, ja met de houding van de grootfte onderwerping. Het vooroordeel zal altijd meer gezags hebben, dan de vrees, meer vermogen, dan het Despotismus. Sultan osman was kort daar na zelf genoodzaakt aan het vooroordeel eene fchatting te betaalen, daar hij het flagt-offer van was. Vruchteloos vermoeide de konst der. Geneesheeren zich, om de gezondheid van deezen Vorst te herfteüen, ten zeiven tijd, dat de Staatkunde derzelver verval verborgen hield; Eindelijk moest hij voor de kwaal wijken, en zich in zijn vertrek ©pfluuen, zijne krachten verzamelende, om elken vrijdag in de Moskee te gaan. Deeze openbaare plegtigheid, die door het gebruik geheiligd isy kon niet verzuimd worden zonder het geroep der krijgsbenden en des Volks gaande te maaken. De tegenftrijdigheid, welke eene wet in het eerfte voorkomen vertoont, die den Despoot verpligt, verdwijnt, wanneer men aanmerkt, dat met welken deeze Officiers eenen Janhfaar ciogen doodfiaan. De foldaaten hebben een'onbegrijpelijken eerbied voor dit teeken van waardigheid, die, hoewel niet de voornaamfte, echter veel gezig heeft. K 4  152 GEDENKSCHRIFTEN VAN BRu zij noodzaaklijklijk voorgefchreeven word door het Despotismus van het geinefen; het voorwerp van de geduurige vreeze van den Despoot. Op-i geflooten in de ontoegauglijkheid van zijn Sérail, kan aileen hem te zien, een bewijs zijn, dat hij bëftaat en leeft. Bovendien begrijpt men, dat, ,zonder deeze voorzorg, een Vizir y die genoeg gevreesd, of bekwaam genoeg was, om te heerfchen, of twee of drie perzoonen om te koopen na den dood van zijnen meester, denzelven lang genoeg zou kunnen verbergen, om alles ftraffeloos te ondernemen. Het was dan niet zonder hevige murmureeringen te veiöorzaaken, dat Sultan osman vrijdags niet in het openbaar verfcheen, en om dezelve te dillen, befloot hij zich den volgenden vrijdag in voile plegtigheid na St. Sofielte begeeven, zijnde de naaste Moskée bij het Sérail; niettegenftaande de zwakheid en uiterfte flaauwte , daar zijne ziekte hem toe gebragt had. De Vorst, bij zijne wederkomst, reeds waggelende op zijn baard, en onderdeund door lieden te voet, die hem omringden, verloor zijne kennis tusfchen de twee poorten, die de voorhoven van het Sérail affcheiden, men wierp hem een Chal (*J (*) Fijne wolle {toffe, gemaakt in Perjiéh en Indien, waar van de Turken zich bedienen, om het hoofd te bedekken, als zij uitgaan, het zij, om zich tegen de koude te bewaaren, of om niet bekend te zijn; Zij  baron de tott. I53 ever het hoofd, en hij ftierf eenige oogenblikken, na dat men hem in zijn vertrek gebragt had <*). De Vizir, de Mufti, en de croote Ambtenaaren van het Rijk begaven zich terftond naa het Sérail, om zich te verzekeren van het overlijden van den Sultan osman , en müstapha den III. te begroeten, den oudften der Prinfen, die nog van Sultan achmet overig waren. Op denzelfden dag kondigde het kanon van het Sérail dit overlijden aan het volk aan, en de Muezzins (f) , tevens met de openbaare uitroepers riepen den nieuwen Keizer uit. hebben ook mantels, die hen bedekken; Maar de OosterfcheVorsten kunnen, als zij in 't openbaar verfchijnen, dit middel niet gebruiken , om zich tegen de guurheid van de lucht te beveiligen; Het gebruik noodzaakt hen, om er zich van te onthouden De reden , die hen verrligt, om openlijk te verlchijnen, verpligt hen insgelijks, om niets aan te hecben, dat zou kunnen beletten, dat men hen kende (*) De Schrijver laat hier Sultan osman den dood fterven, van Sultan mahmoud. zijn broeder en voorzaat. Het is bij de geheele wereld bekend , dat mahmoüd van den dood overvallen wierd tusfchen de twee poorten van het Sérail, als hij uit de Mo kée kwam, en dat Sultan o.ivjan op zijn bed ftierf, P. (t) Muezzins, Roepers der Moskeeën, die de waare Geloovige.i tet het gebed roepen, roepende op een zingenden icon: „ God is groot, God is God, daar K 5  154 GEDENKSCHRIFTEN VAN DIH De rouw, die bij de Tart aar en bekend is, is niet in gebruik bij de Turken. Doch ais deeze wijze, om zijne bloedvrienden te verëeren, onjmtchillig is, zekerlijk is de haast, waarmede] zij hunne dooien begraaven, zulks niet. Het fchijnt, dat deeze Natie, natuurlijk zo deftig en traag, geene werkzaamheid bezit, dan alleen in dit ge\\d. Naauwlijks wachten zij vijf of zes uuren, om aau hunne bloedverwanten deezen hatfren pligt te bewijzen; En de vreeze, om een mentch, die alleen in eenen zinvang ''lethargie) ligt, te begraaven, houd hen niet te rug (*). Bij deezen verfoeilijken haast, voegen de2«rken eene uiterfte fiielheid in het gaan van hun, die de baare draagen; De Mahomedaanen gelooven, dat de ziel van den overleedenen in lijden is , tot dat deeze plegtigheid volbragt is. „ is geen ander, dan één God, loopt tot de goede „ w.rken, loopt tot het gebed. God is God, en ma„ homkt is zijn Profeet." Dit laatfte is tevens de geloofsbelijdenis. (*) De ongelukken, die uit deeze gewoonte ontflaan. worden bijkans nooit bekend. Echter heb ik eenen Turk zien opgraaven, die uit den zinvang ontwaakt zijnde, krachten genoeg had, om zo luid onder de sarde te roepen, dat men hem kon hooren; Doch het fcheelde weinig, of hij was nog het flagt - offer geworden der plegiifchedtn, of liever der vreeze, dac de Richter en de Iman, die reeds voldaan waren, het geld moesten wedergeven,  baron de tott. 155 De plegtigheid van het begraaven van den Grooten Heer verfchilt van anderen niet dan . door het aanzien der groote Ambtenaaren, die hem naar zijne Moskee verzeilen. Elk Keizer heeft de gewoonte, om er ééne te ftichten, en in den voorhof, van deeze Moskee bouwt men een koepel, onder welke zijn ligchaam rosten moet. Voorts, moet men aanmerken, dat de Tuikfche Keizers zo vaardig begraaven worden, als hunne onderdaaneu. Een tijd van meer dan dertig jaaren, die verioopen waren van den dood van Sultan achmkt, Vader van den nieuwen Keizer, had deezen juist geene uitgebreide kundigheden bezorgd. Geduurende deezen langen tijd opgcflooten in het binnenfte van zijne vertrekken, met fomnüge gefneedenen, om hem te dienen, en eenige Vrouwen , om hem te vervrolijken, en de gelijkheid van ouderdom met die Vorften, die hem moesten voorgaan, gaven hem weinig hoop, dat hij op zijne beurt regeeren zoude. Eene wezenlijker ongerustheid moest hem nog meer bekommeren. Zijne twee broeders hadden geene erfgenaamen aan het Rijk gegeeven. Het volk had deswegens reeds gemurmureerd onder de laatfte Regeering; en nieuwe vreeze of nieuwe foortgelijke mumureeringen konden hem het leeven kosten. Van oud.s zou men op zijn leven toegelegd hebben door middelen, welke eene barbaarfche |taatkundfi in deeze Landen zonder fchroom i»  I56 CÏEDENKSCHRITT1N VAK Be» 't werk fielt omtrent Vorften, die aanfpraak op den Troon kunnen maaken. Zijn wantrouwen en de beoefening der Geneeskunde hadden hem beveiligd. Deeze Vorst had, even als zijne Broeders, zeer korte beenen, en had geen groot voorkomen, dan wanneer hij te paard zat. Eene bleekheid, die men aan de uitwerkzelen van vergif toefchreef, groote uitpuilende oogen, de neus een weinig plat, gaven geene levendigheid, te ken' nen, en beloofden weinig geest. Evenwel nam de liefde tot verandering, het gemeen ten zijnen voordeele in. De Grooten geloofden, dat hij zwak was, en vleidden zich, dat zij hem zouden kunnen regeeren. Het volk hoopte, dat hij nüddaadig zou zijn, en elk één bedroog zich. Men zal deezen Keizer in omftandigheden zien, die hem zullen doen kennen, en de goedheden , daar hij mij mede verëerd heeft, zullen mij gelegenheid geven, om de trekken van zijn karakter te ontv uwen. De eerfte zorg van een Ottomannisch Vorst, die tot den Troon komt, is, dat hij zijn' baard Laat groeiën (*> Sultan müsïapha liet den (*) De Prinfen, die in het Sérail opgeflooten zijn, draagen alleen knevels, zo als de jonge lieden, die hunnen baard niet laaten groeien, veer dat zij tot eene vasten tiaat komen. Dit noemen zij gemeenlijk, vijs voiden.  BARON D S TOTT. 1*7 zijnen bovendien zwart verwen, op dat hij meer zichtbaar zou zijn, op den dag, dat hij het eerst in het openbaar zou verfchijnen, ten einde hem de fabel wierd aangegord. Dit is het teeken van het aanvaarden der Regeeering, de krooning der Turkfche Keizers. Deeze plegtigheid word altijd verricht in de Moskèe van Toub, een klein dorpje, dat ook vermaard is door zijne pottebakkerijën en zuivel, en dat tot eene Voortrad voor de Stad verilrekt, aan het einde van de haven. Alles word tot deeze verrichting voorbereid, op den negenden dag, en'smorgens werden reeds alle de ftraaten van het Sérail af tot Toub toe aan weerskanten bezet door de Janisfaaren in hunne ceremonie-klederen en mutzen; maar zonder wapenen en de handen kruisling over den gordel (*). De Staatsdienaars, de groote Ambtenaaren, de Lieden van de Wet, en in 't gemeen alle de perzoonen, die door hunne bediening tot de Regeering belmoren, begeven zich vroegtijdig naa het Sérail, om den Grooten Heer op zijnen optogt te verzeilen. Deeze optogt begint, zo als onze omgangen of Proceshen door geringe lie- (*) Eehalven hunne roode muilen en kousfen, groote blaauwe broeken, en mutzen, daar zij toe gehouden zijn, kleden de Janisfaaren zich , in wat kleur zij willen, zo dat men hun montuur alleen kan zien door de openingen van hunne klederen.  gedenkschriften van dEN den, die zonder orde voor alt gaan. Zij zijn aU le te paard, en ieder van hun is omringd door eene bende knechts te voet, evenredig naar de waardigheid en het vermogen van hunne meesters. De Lieden van de Wet munten uit door dé grootte van hunne Turbans , en de eenvoudigheid van hunne Paarden-tuigen. Maar de bende van tien Janisfaar - Aga levert de rijkile vertooning op in de klasfe der groote Ambtenaaren. Behalven een aantal knechts, die zijn paard omringen, word hij voorgegaan door twee gelederen van Tchorbadgi (*), die aan de rechte en linkehand voor hunnen Generaal uit trekken. Deeze voornaame Officiers met geele Laarzen, en de flippen hunner rokken omgeflaagen in hunne gordels, elk met een' witte itok in de hand, hebbende hunne hoofden bedekt met een helm, met goud geborduurd, op welks top een groote pannache op zijn Romeinse h, maaken eene lange rije van pluimen, aan welks einde men deii Janisfaar - Aga ziet, die boven den drom van zijne bedienden uitfteekt; maar eene in de daad zeldzaame vertooning is de kleeding van den Achetchy-Bachy (f), die te voet gaat in het (*) Colonel der Jaxisfaaren. Het woord beteekent letterlijk: een gever van Soup. (t) Opperde van de keuken -, Elke kompagnie heeft den zijnen, die den dienst van Majoor waarneemt, hij  BARON DE TOTT. Ij? midden der twee gelederen van de Colonels, daar ik van gefproken heb, en alleen eenige treden voor zijnen Generaal. Een vreemd koorkleed van zwart leder, met groote zilvren fpijkers bezet, bedekt een rijgrok insgelijks van leder, en niet min vreemd verfierd. Deeze kleine borstrok is aan zijn lijf vast met een breeden gordel met groote haaken, en duimen, daar twee groote mesfen aan hangen, welker hechten bijkans geheel het wezen van deezen Majoor bedekken; terwijl leepels, nappen en ander keuken-gereedfchap van zilver, aan ketens van hetzelfde metaal hangende, hem naauwlijks het vrij gebruik van zijne beenen laaten. Hij is in de daad zodaanig belaaden, dat bij alle openbaare gelegen heden , die deezen Officier verpligten, om dus gekleed te zijn, tweejfanisfaaren hem verzeilen, om zijne klederen te helpen tillen. De Tchaouche -Bachi, één van de Bedienden der Porte, wiens ambt wezenlijk betrekking heeft tot de burgerlijke zaaken, word voorgegaan door de Deurwaarders, daar hij het hoofd van is, elk van welke een pluim van druis vederen aan de zijde van zijnen Turban draagt. De Bofiandgy- Bachi word insgelijks voorgega.m door twee gelederen van Bojiandgis, met een draagt zorg voor den leeftogt, en voor de voornaamfte krijgetügt; Die van den Janisfaar- A'ga bekleed het ambt van Generaal - Majoor.  IfjO GEDENK SCHRITTEN VAN DBN ftok in de hand, en welker klederen en hoofdllelzels van rood laaken van verre een vrij goed gezicht geeven. Deeze onderl'cheiden Rijks-ambtenaaven groeten aan de rechre en linke hand de Janisfaar en, die aan weêrskanten gerangeerd ftonden, welke dit beantwoorden, door zich te bewegen \ Doch die deeze eere met veel meer eerbieds bewijzen, aan de Turbans alleen van den Grooten Heer, die zijne Hoogheid voorgaan . en die men in ftaatfie draagt. Tweevan deeze Hoofdlieden, met. derzelver vederbosfchen waren in het eerst alleen gefchikt. om de plaats van die te vervangen, welke de Keizer ophad, in gevalle hij zulks nodig oordeelde 5 maar deeze gewoonte, die enkel het gemak bedoelde, werd in het vervolg een voorwerp van ftaatfie en praal. Deeze Turbans geplaatst op eene foort van zilver- vergulde drievoeten worden met de rechtehand gedragen door twee lieden te paard, omringd van een groot aantal van Tchoadars, en deeze Officiers hoeven alleen deeze Turbans een weinig naa de rechte of linke hand te buigen, of de Janisfaaren ten getale van zeven of acht té gelijk buigen zich heel diep, om de Keizerlijke Vederbosfchen te verëeren. In deezen Trein, zo waardig, om te zien, al? moeilijk, om te befchrijven, gaan de Vizir en de Mufü, beide in het wit gekleed, de eerfte in het fatijn, de tweede in laaken, naast elkande-  BARON DE TOTT.' l6i ren, omringd van hunne bedienden, en voorge. gaan door de handpaarden, en de Chatirs (*) van den Vizir. Naast deezen Staatsdienaar gaan de Alaytchaouches (+), die hunne fiaaven van zilver, verfierd met kleine ketentjes, genoegzaam gelijk kinderbellen , geduurig fchudden, welk geluid hem verzelttot aan zijn eigen Paleis. Een bedekte wagen, lomp gemaakt, niet fraai ge» fneden, maar rijklijk verguld, bevattende eene kleine Sofa, volgt den Mufii gemeenlijk, tot zijn gebruik, als hij vermoeid is. Vervolgends komen de Bevelhebbers der wachten van het binnenst van het Sérail, en de groote en kleine Stalmeesters, die voorde handpaarden van den Grooten Heer gaan. Deeze paarden zijn met zeer rijke tuigen bedekt, die tot op den grond fleepen, en die niets zichtbaar laaten dan de kop van deeze dieren, welke vanboven pronkt met een Reigerbosch: Elk van dezelve draagt ook een paardenfiaart, hangende aan den hals, en op den zadel een fabel, en een hoop wapenen, door den gord-ringel geftooken, en niet een fchild bedekt. Elk paard word geleid door twee mannen te*voet, met eenen langen riem, aan den kop van deeze beesten vastge- (*) Deeze zijn eene foort van huisknechten, onderfcheiden door zilver-vergulde gordels. (tj Eene foort van Roediaagers, naast komende aan de waardigheid van Pacha. L  l6i. GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN maakt. Onmidclelijk daar achter volgen twee gelederen van Asfbkis (*) met den fabel kruislings over hun lijf hangende, en met witte (lokken in de handen; eene bende Zuluftchls (f) met zilververgulde helmen op het hoofd, en de lans om hoog, gaat insgelijks in twee gelederen. Op deeze volgen de Peisk, welke op zijn Romeinsch Bundels dragen, uit welke een zilvren bijl uitfteekt, achter deeze komen de Solacks (§), die eene foort van halve laarsjensaan hebbende, gewaapend met boog en pijlen, een rijken helm op het hoofd hebben, op welke een pannache in de gedaante van een waaijer; welker einden zich fluitende, twee rijen vormen, in het midden van welke de Groote Heer zich bevind te paard: De Vederbosch van deezen Vorst (leekt boven deeze kostelijke bende uit. Zijne aannaderiug verfpreid eene treurige fiilte, de Janisfaar en (*) De Asfékis zijn eene uitgelezen bende, uit het ligchaam der Boftandgis. (i) De Zuluftchh zijn eene andere foort van bende uit'het binnenfle van het Sérail, zij zijn rijklijk uitgedoscht, en dragen twee. lange haairlokken, die aan hunne mutzen vast gemaakt op de zijde van hunne fchouders nederhangen. (§) Stlacis wil zeggen linkfehen. Zij zijn gefchikt, om dén perzoon van denSouverein te befchirmen. Zij, die aan zijne rechtehand zijn, moeten hunne pijlen vatten met de linkehand, hetwelk buiten twijfel den corfprong aan hunnen naam gegeeven heeft.  BARON DE TOTT» ïf>$ buigen zich diep, voor dat da rijen van pluimen den Keizer aan hunne oogen ontdekken; Van zijnen kant heeft zijne Hoogheid de oplettendheid , om deeze groetenisfe te beantwoorden met eene kleine beweging van het hoofd naar de rechte en linke zijde. Eene olrtelbaare menigte van Tchoèidars omringen en volgen den Grooten Heer. Ten zelfden tijd omringen zij den Séliktar-Aga, die den Keizerlijken fabel op den fchouder draagt $ en gekleed is in gouden ftoffe, en dit kleed is het eeniglle van alle Turkfche klederen, dat met zijne geftalte overeenkomt. Ver volgends verfchijnt de Kislar-Aga, ge* volgd door den Kasna dar -Aga (*) , die den trein fluit, en geld onder het Volk ftrooit, dat in groote menigte toeloopt; De Capidgildr Kiaijasfy (f), en de Boftandgy Bachy, die voor den Grooten Heer uitgaat, zo dikwijls hij in 't openbaar verfchijnt, moeten bij zijne terugkomst aan het Sérail, afftijgen op het einde van het ee.fte voorhof, om zijne Hoogheid tegen te komen: Zij verdubbelen hunne fchreeden, werpen (*) Men weet, dat de Khlar-Aga het hoofd der Gefneedenen is; hij heeft nevens zich den Kasnadarsl^a, ook zwart, en insgelijks een Gefneedenen, wiens ambt is dat van Geheim -fchatbewaarer • Hij is verpligt, om bij plegtige gelegenheden het geld, ten dien einde gefchikt, onder het volk te doen werpen. (t) Kapitein der Wacht van de Porte. L 3  GEDENK! CHR.ÏFTEN VAN DE» zich aan de voeten van zijn paard, en geleider» hem in den tweeden Hof, voor hem uitgaande tot aan de plaats , daar de Vorst afdijgt, en de Beambten van het binnenhuis hem ontvangen. De vermaarde Racub -Pacha, die zijnen ouden meester nu begraaven, en den nieuwen ingehuldigd had, begreep het allereerst, dat Sultan mustapha , hoe onweetend ook, echter werkzaamer was, dan men gedacht had, en dus voorgekomen moest worden. Ik heb reeds een fchets van deezen eerden Staatsdienaar gegeeven. Men zal dan niet verwonderd zijn, als men verneemt, dat zijne eerde zorgen waren, om zijnen meester op eene onmenfchelijke wijze op te hitzen; om de wetten op de kiederdragten te vernieuwen, en met alle drengheid te dóen uitvoeren ; . Dus wilde hij de onkunde van den Vorst bezig houden, en zijn gezag bij het volk haatlijk maaken. De eerde daaden van dit gezag waren van eene uiterde willekeurigheid en barbaarschhcid. De openbaare uitroepers hadden de afkondiging deezer Wet nog niet voleindigd, of de Groote Heer, vermomd, zo wel als de uitvoerers van zijnen wil, die hem verzeiclen, drafte reeds die Grieken , Armeniërs en Jooden, die kleuren aan hadden; welke aan deeze drie Natiën verbooden zijn. Een ongelukkig Christen Bedelaar , die een paar oude muilen van geel (*) Marokkijn (•) Deeze kleur is alleen eigen voor de muilen der • Turkt».  BARON Dl TOTT. 165 aanhad, die hij van de liefdaadigheld van een Turk had gekreegen, werd door den Grooten Heer vastgehouden, en deeze onfchuldiging kon hem het leven niet behouden. Elke dag openbaarde de ééne of andere nieuwe wreedheid, De Turken zelve waren onder deeze Wet begreepen, alzo dezelve het foort van pelterijen voor elke klasfe van menfchen bepaalde, en uitfpraak deed over de gedaante van kleding, en de hoogte van het hoofd-huk'el der vrouwen. De Europedanen waren er ook niet van uitgezonderd, dan door zich te vergenoegen met het draagen van klederen, die hun eigen zijn. Dit alleen had, door zich daar naar te gedragen, de Ambasfadeurs moeten verlosfen van de vernedering, om de genen, die onder hunne befcherming zijn, te zien afrosfchen , en allerhande kwaade behandelingen ondergaan, daar de Turken nooit zelfs het denkbeeld van zouden gehad hebben, indien men hun nooit anders vertoond had, dan vreemde klcedij. Evenwel werd deeze vervolging verzachtdoor twee ongelukkige voorvallen; Nooit anders dan door nieuwe onheilen, ontvangt de menfchelijkheid, onderworpen aan het Despotismus, eenige vertroosting van dc vervolgingen, die zij ondergaan heeft, en ik zal hier in dit opzigt aanmerken , dat, wanneer men te Conftantinopolen iemand naar zijnen ouderdom vraagt, hij altijd antwoord door het aannaaien van het jaar van eene groote L 3  ?6ö" gedenkschriften van den Pestziekte, van hongersnood, het tijdflip var» eenig oproer, of van eenigen brand. De Vloot van den Grooten Heer was in den 'Archipel, bezig, om bij deszelfs ongelukkige Bewooners eene fchatting op te haaien, die door deeze wijze van invordering altijd viervoudig verdubbeld word, terwijl de Karavaane van Pelgrims voor Mekka op weg was naa Damaskus; En Conjlantimpolen ontving ten zelfdan tijde het nieuws , dat het Admiraal-fchip, terwijl deszelfs Officiers en een groot deel der manfchap. aan land waren, was afgeioopen en naa Maltha ge-» bragt door de fiaaven, die zich aan boord bevonden; En dat de Karavaane, niettegenftaande den Pacha, het kanon, en de troepen, die haar vérzelden, was aangetast, en in ftukkën gehouwen door de Arabiërs van de Woestijn. De vooroordeelen van Eigenliefde zich ten zelfden tijd door twee rampfpoeden getroffen voelende, hield men geen mate, en de ontfleltenis, waarin het Sérail zich bevond, de woestheid van het volk aanmoedigende , durfde men overluid tegen den Grooten Heer murmureeren, en hem deeze treurige gebeurtenisfen te last leggen. Al wat de vastgeflelde orde met eenen al te fterken fchok dreigde, kon niet nalaaten racub Pacha te ontrusten , evenwel vond deeze bekwaame Staatsdienaar weldra een middel, gefchikt, om de aandacht van het volk af te trekken , en op een aangenaamer voorwerp te vesti-  BARON DE TOTT. l6> pen. De onlangs geleeden hongersnood bood hem daar toe eene gelegenheid aan. Hij maakte in het onenbaar bekend een heerlijk ontwerp, om Klein* m dootfnijden door een vaarbaar kanaal (*), gefchikt tot het overvoeren der koopwaaren , om dezelve niet langer bloot te fteilen aan het gevaar en de onzekerheid van de Zee. Ten dien einde moest men de Rivier Zacavie met de Stad Isnic, het oude Niceë verëenigen, door zich te bedienen van een Meir, halver weg geleegen, welks water daar toedienen zoude, door het aanleggen van (luizen, en dat .vermeerderd door .verfcheiden Rivieren, die men daar in kon leiden, onuitputtelijk zou worden. De Drogman der Porte werd aan den Keer de vergennes gezonden, met last, om mij ten dien einde van deezen Ambasfadeur te verzoeken; Ik begaf mij dan naa de Porte, om te raadplegen 'over het plan van deeze onderneming; zelfs gingen fommige Staatsdienaars op reize , om op de plaatzen zelve onderzoek te doen; maar dit geheele plan, dat alleen een voorwendzel geweest was, verdween te gelijk met de misnoe«ens, die door hetzelve vergecten waren. Dit voorval gaf mij het eerfte denkbeeld van de onkunde der Turken, dat ik naderhand fterk (*) Ragouts Pacha , geleerder dan de Turkm ge-neenüjk zijn, hadt dit ontwerp buiten twijfel uit plikiü5 genomen. L 4  1(58 GEDENKSCHRIFTEN VAN r,s.N bevestigd heb gevonden. Ik was naamvlijks aan de Forse gekomen, of men bragt mij een' Griek, die ons, naar men zeide, van grooten dienst in dit werk zou wezen, hij was de bekwaamde man van het Rijk: Ik deed hem eenige vraagen over het vlakmaaken van het Land, en ik begon reeds de bekwaamheden van den man te ontdekken, toen hij mij een klein kooperen plaatje toonde, daar hij mede moest werken, en dat ik niet ten eerften bemerkt had, omdat dit zonderling werktuig omringd was van een groot aantal toekijkers, die in verwondering waren opgetoogen. Wat aanbelangt de ongelukkige Bedevaart-reizigers der Karavaane, men maakte met hun een einde, door hen als zo veele Martelaars aan te merken, en de goedheid van onzen Koning van Frankrijk, om te Mahha te koopen, en aan de Turken weder te geven het Admiraals (chip en vlag (*), welke de fiaaven hadden afgeloo- (•) Deeze vlag was van des te meer aanbelang, omdat hij door Mekka aan den Grooten Heer gefehonken zijnde, de Turken er een bijgeloovig denkbeeld van hadden. De naamen van de vier Leerlingen van den Profeet op de vier hoeken; een fabel met een dubbele kling tot een fchild, en eenige fpreuken uit den Acoren tot eene lijst,in zilver geweeven op eene karmozijnen fioife, maaken deeze vlag tot eene foort vsn Talisman, die deszelfs verlies altijd zwaarer maakt, dan zijne bezitting nut doet.  BARON DE TOTT.' \G$ pen, herfïelde de rust te Conflantinopolen voor eenigen tijd. Nogthans vond de werkzaamheid van den Grooten Heer gelukkig een ander voorwerp, dan de klederwctten- De munt, en het nazien van de thefaurie-rekeningen hielden hem weldra geheel bezig. Ook fchafte hij de misbruiken in de kosten van zijnen Harem af, en bepaalde het jaarlijks inkomen zijner vróuwen (*} De Kislar-Aga verloor ook onder deeze regeering al hét gezag van zijne waardigheid, door de belluuring der Vakoufs te verliezen, die aan den Vizir gegeeven werd; Maar een ontwerp, dat altijd zorgelijk is voor den fouverein, en dat aan zijne Hoogheid door éénen van zijne gunftelingen werd aangeboden, was, dat hij de munt zodaanig veranderde, dat de valfche munters hedendaagfch in Turkijën tot voordeel van het volk arbeiden; welke fpecie zij ook gebruiken, de {tempel van den grooten Heer is nog beneden de waarde , die zij aan hunnen ftukken geven, (f) (*) Men "heeft mij verzekerd, dat het artikel van de kleding der vrouwen op de rekening van uitgave geklommen was tot 250 livres van onze nauat in het jaar; Het welk echter zo heel buitenfporig r.ietfchijntte wezen, (t) Soortgelijke onderneming was in Turfa'jên reeds bekend; en lang te vooren te werk gefield door Sttfran Mammcud, die er zich om eene geheel andere beweegreden toe genoodzaakt ztg. Deeze bijzonderheid is merkwaardig genoeg, en verdient verhaald te worden. L 5  170 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEï» De Rijks-inkomfren werden door deeze onder* neming niet vermeerderd. De Pachas, die de Zeker Fransch Koopman, met naame M, Delabat, uit Lions van geboorte, te Cor.jiantinopolen gevestigd , een man vol vlijt, werkzaamheid, en zelfs vernuft in, ijnen handel, befpeurde, dat het Ottomamisck geld op een waarde was, die in Europa veel meer voordeel moest geven, dan één artikel, dat uit de Levant word uitgevoerd. Wel verzekerd door'de berekening van de onfeilbaarheid van deeze gedachten, veranderde hij hetprodukt van alle Koopwaren, die hij verkocht, in piasters en izelotten, fmold die, en maakte er ftaaven van, die hij naa Frankrijk zond in plaats van retoeren, en die hem den winst gaven, welken hij zich had voorgefteld. De eerste voordeden fpoorden hem aan, om dezen handel te vervolgen, door welken hij een ongemeen groot fortuin zoude gemaakt hebben,als hij zijn geheim had weten te bewaaren Maar hij kon de eerzucht, van op deeze uitvinding te kunnen roemen, niet wederftaan; één ftraal van licht, die hij zich liet ontfnappen, werd door zijne landgenooten opgemerkt, die niet traag waren, in zijn voorbeeld te volgen; gelijk hun voorbeeld weder navolgers kreeg, niet alleen te Conjlanti. nopolen , maar ook in de andere kooplieden, in a.le de Franfche en andere vreemde kooplieden; Sn dit wegvoeren van het zilver geld, om flrijd geoefend door alle de Europcauner., die op Turktjën handel n,br;gt in het Rijk eene zo groote fchaarsheid van gangbaar geld te wege, dat de Ptrte er acht op fioeg, en er de oorzaak van ontdekte Toen nam het Ottomannisch Ministerie het belruk, om de munt te veranderen, en bragt die op zulk eene laage waa'de.dat niemand meerin verzoeking kwam, om ze te Imelten; of uit te voeren. P.  BARON DE TOTT. l?i Landfehappen beftuuren, ten zelfden tijd, dat zij er de Pachters van zijn, waren niet min inhaalig. Het oog van den Souvcrein was alleen meer oplettend, om hen te ontzetten van den winst van hunne roverijen (*). De knevelarijen hielden aan, en de vreeze, om rijk te fch'ijnen, hield alleen de verkwisting in, die anders aan het gemeen eene foort van vergoeding doet. De Koophandel, in zijnen omloop geftremd ondervond fchielijk die foort van verflaauwing, die nooit mist de grootfte wanördens voort te brengen. De werklieden hadden geen werk, en het lediggaan gevoegd bij het gebrek, bragt het volk tot misdaaden. De hoop van buit, en de (*) Deeze foort van verbeurdverklaring word overgc-bragt in de bijzondere fchatkist van den Grooten Heer. De klagten der Landfchappen over hunne beftuurers, geven hem kennis van den rijkdom van deeze knevelaars, en de rechtvaardigheid van den Souvcrain buiten twijfel ten hoogden verontwaardigd, doet zich zelve vergoeding door zich van de afgeperfte geldfommen meester te maaken. De ongelukkigen, die van ellende fchreeuwen, krijgen nooit anders dan het hoofd van den fchuldigen, en de nieuwe onderdrukker, die in zijne plaats komt, doet hen doorgaands den voorigen beklaagen. Het Finantie-fytlema van de Turken bellaar hier in, dat men op de oppervlakte van zijn land een groot aantal fpongiè'n plaatst, die den daauw inzuigende, aan den Stuverain het middel geven, om er zich meester van te maaken, door hen in het vat, daar hij alleen de fleutel van heeft, uit te drukken.  gedenkschriften van De» zucht, om zich op de rijken te wreeken, ver-? meerderden de brandftichtingen. Coundaks, eene foort van brandftoffe, die alleen beftaat uit tonder, gewonden inzwavelftoklen, en geplaatst in het midden van fpaanders van pijnboomen-hout, zijn het middel, hetwelk de brandilichters gemeenlijk gebruiken. Deeze brandftoffe zetten zij heimlijk achter eene deur, die zij open vinden, of in een venster, en het in brand geftoken hebbende, gaan zij heen. Dit is dikwijls genoeg, om de allerijslijkile verwoestingen aan te richten in eene ftad, daar de huizen van hout, en met aspik-olij gefchilderd zijn, en dus eene zeer ligte gelegenheid aanbieden aan den eerften booswicht, die ze in de asfche wil leggen. Dit middel, daar dc brandilichters zich van .bedienen, en dat dikwils de waakzaamheid der eigenaars ontfnapt, gevoegd bij, de gewoone oorzaaken van brand, gaf geduurende eenigentijd veelvuldige opfchuddingen; doch eindlijk werd deeze foort van geesfel verdreeven door de zwangerfchap van ééne der vrouwen van het Serail, en voornaamlijk door'de werkzaamheid, welke dit nieuws aan den koophandel veroorzaakte. Men maakte de gewoone gefchenken bij dergelijke gelegenheid klaar, alle gedachten bepaalden zich tot de Donanemas (*; die geduu. (*) Openbaare vreugdebedrijve» bij gelegenheid der  baron d tc tott. 173 rende twee regeeringen geen plaats hadden gehad, en de bezigheid van elk in iiet bijzonder herftelde de rust, waar van de duurzaamheid door deeze gebeurtenis verzekerd werd, terwijl het gezag van den Grooten Heer tevens daar door vermeerderde. In de daad, van welke Sexe het kind, dat gebooren ftond te worden , ook zijn mogt, deeze zwangerfchap beloofde erfgenaamen aan het Rijk. Sultan mustapha luifterrijker dan voorheen, verfcheen in het openbaar met eene zekerheid, van te zullen behaagen. Eenige geldforamen, onder het volk geftrooid, dienden verders, om deszelfs gedachten en genegenheid in te nemen. Men is altijd zeker, dat men zich die kan bezorgen, wanneer men goedvind, eenige kosten te doen, en wanneer men zich daar van met eenige vaardigheid bedient, om ze te verkrijgen. murad Mollach had eenen foortgelijken misdag begaan, en het volk niet genoeg ontzien. Zijne vrienden bragten» hem onder het oog, dat hij, in zijne omftandigheden, een weinig meer achting voor het zelve moest betoonen, als hij tot groote bedieningen geraaken wilde; om dan het volk te behaagen en te gelijker tijd guust te verwerven bij zijnen Meester, gaf deeze Effen- geboorte van Ottomannip'he Prinfen, zij hebben voor de Prinfesfen alleen te water plaats; maar thans befloot men, dat het eerfte Wad na eene lange onvruchtbaarheid meer dan gewoon, gevierd zou worden.  174 GEDENKSCHRIFT EN VAN DEN di, van de tijds - omftandigheden gebruik maken» de, in de vlakte van Buyukdéré, een Feest, betreklij k op de gebeurtenis; die de algemeene vreugde verwekte. Men zal mij ten goede houden, dat ik het zelve wat breeder befchrijve: Het leevert mij eene echte fchilderij op van de zeden en gebruiken van deeze Natie. Aan het boven einde van twee groote paaien, traande omtent40 voeten van eikanderen,was een lang kóbrd vast gemaakt. Aan dit koord tóngen touwen, aan welke glaazen lampen, geplaatst in behoorlijke afftanden, naar maate der voorwerpen, die de Illuminatie verbeelden moest, waren vast gemaakt. (*) Het cijffer van den Grooten Heer, de afbeelding van zijn vaartuig, eenige woorden uit den Koran getrokken, en toepaslelijk op de omilandigheid , vercierden dit gefticht, geduurende de driedaagen, die het feest duurde , terwijl Koordedanlers, en eene bende joodfche Toneelipelers en danferesfen zonder opluiden de (*) De groote Mo keen worden op dezelfJï wijze geduurende de Ramazan verlicht. Derzelver Minarets dienen tot paaien, om de hoofdkoord vast :e maaken, aan welke de Lampen gehangen worden door middel van zekere ringen, gefchikt, om ze te doen glijden , naar mate zij worden aangefloken op de ga\. lerij van één deezer Minaret;, en dat men van de tegenoverliggende gallerij een klein touwtje trekt, dat ïe veréénigt en ze vast maakt op bekwaame afftanden.  BARON DE TOTT. Ï^S aanfchouwers tot laat in den nacht vermaakten. Vooial fcheen mij deeze fchilderij het allerfchoonst bij het licht van een twintigtal ijzeren komfooren, op, pieken gedragen, in welke men eene roode vlam onderhield door pekkransfen en pijnboomhout. Deeze doffe kandelaars warenin een ronden kring geplaatst, om de poetzemakers te verlichten, die in het midden waren, en de tenten, opgeflagen voor müuad Mollach en zijn gezelfchap maakten met den drom van aanfchouwers, eene groote linie van omwalling, waar van een groot gedeelte beflond uit gemeene wijven. De humiliatie buiten deezen laatften kring geplaatst diende alleen tot een teeken van het feest, waar van de komedie het kostelijkfte ftuk uitmaakte. Eene foort van ftellaadje van drie voeten in het vierkant, en zes voeten hoog, overdekt met een gordijn, vertoonde een huis, en bevatte iéénen van de Joodfche acteurs, gekleed als een vrouwsperzoon. Een ander Jood, gekleed als een jong Turk, en onderfleld minnaar van de vrouw van het huis; een knegt, niet onaartig als eenpotzemaker opgefchikt, een derde Jood, als een vrouwsperzoon gekleed, en fpelendevoor koppelaarfler, een man', dien men bedriegt, met één woord, perzonaadjen, die men vooraiziet, waren buiten, en maakten het ftuk uit. Maar het geen men elders niet ziet, is de ontknooping,alles komt hier op het toneel, niets word voor de vetbeeldipg  GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN der aanfchouwers overgelaaten, en als het geroep van den Muezzin (*) zich geduurende deeze vertooningen laat hooren, keeren de Mufulmannen zich naa den kant van Mekka, terwijl de acteurs elk zijne rolle vervolgen; en ik zal over deeze vreemde famenvoeging van oogenbliklijke Godsvrucht, en aanhoudende onbetaamlijkheid genoeg gezegd hebben, als men begrijpt, dat deeze fchilderij, moeilijk om te befchrijvcn,nog minder zou kunnen afgebeeld worden. Gebrekkige koordedansfers, gemeene worftelaars, eenige ruwe groove potzemakers, en dansferesfen , vullen den ledigen tusfchentijd van de céne komedie op de andere; Onder deeze laatften, wier verdienfte zeker niet beftaat in de fraaiheid van haare pasfen, noch in de bevalligheid van haare bewegingen, maar die onbegrijpelijk aan de Turken behaagen, door de eigenfchap, die haar'kenmerkt, onderfcheidde men eene jonge dochter van tien of twaalf jaaren, welke in buigzaamheid van leden uitmuntte, en als zij, na eiken dans , volgends gewoonte, rond ging met de Daïre (f), om in geld te verzamelen dc waarde der aangenaame denkbeelden, die zij aan het gezelfchap verwekt had, boden de Turkfche Heeren van het gezelfchap van muiiad Mollach, (*) Die van omhoog van de Minarets, tot het gebed roept. Ct) Eene foort van bom, om de maat te flaan, 1  BARON DE TOTT. \Jf tij haar om ftrijd de een tegen den anderen od , ter zeiver tijd Sequins (*) op haar voorhoofd leggende, om haar hun genoegen te betuigen. De prijs van deze flaavin, welker fchoonheid echter niet bijzonder was, klom tot de fomme van twaalf beurzen (f) welke een oud Mollach aan den koopman betaalde, om het ftroef vermaak te koopen, van de denkbeelden te vernieuwen, daar hij de hoop van verlooren had, om ze wezenlijk te maaken. Uitgezonderd op de openbaare feesten, op welke de ongebondenheid altijd buitenfpoorig en altijd geoorloofd is, zo vertoonen deeze acteurs hunne begaafdheeden niet anders dan in het binnenüe der huizen, wanneer zij geroepen worden bij gelegenheid van Bruiloften en bijzondere feesten. Deeze troepen van flechte poetzemaakers beftaan altijd alleen uit mannen of vrouwen, (») Een Seguin is een gouden munt, zo ligt, dat men ze op het voorhoofd leggende, zij daar eenigen tijd op vast kleeft; en op deeze wijze vergelden de Turken de bekwaamheid der Danferesfen. (t) Een Turkfche Beurs bedraagt de waarde van 500 piasters, en zou 1500 Livres van ons geld uitmaaken, indien de verandering van de munt door den Grooten Heer niet rt*o verre ging, dat men geene vergelijking, meer maaken Kin, en dat de wisfelkoers niet federt eenigen tijd gedaald was tot 25 of 30 Percent, zonder nog op een vasten voet te zijn met betrekking tot de Inwendige waarde der fpecien, M  T7S GEDENKSCHRIFTEN VAN BEN Die uit vrouwen beftaan, doen haare vertooningen in de Harems met even zo veel duidelijkheid en even zo weinig achterhoudendheid, als de Komedianten, daar ik van gcfprooken heb, maar de Muziek is het gewoone en meest gebruikhjk vermaak der Turken. ' Hun krijgsmuziek is van het onbefchaafdlte foort, zeer groote trommen, die met eene .oort van hamers fgeflagen worden, vereenigen een dof geraas met het fchel en helder geluid van kleine keteltrommen, die verzeld gaan van Clarinetten en fcherpe trompetten, welker toonen men dwingt om\het wantoonigfte geraas te maaken, dat men zich verbeelden kan. Het kamer-muziek in tegendeel is zeer zacht, en fchoon men klaagen kan over de monotonic van de halve toonen, daar men zich ten eerften aan ftoot, kan men echter niet ontkennen", dat hét eene foort van droefgeestige aandoenlijkheid heeft, daar de Turken rterk door worden aangedaan. Een viöol met drie fnaaren, geftemd op den toon van eene harp, de viöol d'amout, dien zij hebben overgenomen, de fluit dervlcke, veel zachter dan onze dwars-fluit, de Turkjcliè trom met een lange fteet, en metaaïeh üiaarén, de fchaimeijen, of herdersfluit, en de bom, gefchikt omjde maat te flaan, maken dit Orchest uit. Het is geplaatst in het achter-, lle van eene kamer, alwaar de Muzijkanten op hunne hurken zittende, zonder geichreeven Mu-  BARON DE TOTT. I/f) zijk, aangenaame wijzen en levendige ftukjens fpeelen, maar altijd op éénen toon , terwijl het gezelfchap in groote ftilte, als betooverd, zit in eene diepe verrukking, onder hunne pijpen en eenige pillen van Opium. Die Turken, die zich éénmaal overgegeeven hebben aan een onmaatig gebruik van Opium, zijn ligt te kennen, door eene foort van loomen lamheid, die dit vergif langzaamerhand veroorzaakt. Veroordeeld , om nooit aangenaam te kunnen leven, dan in eene foort van dronkenfchap, zijn deeze menfchen bovenal, waardig te zien, als zij bij één zijn, in eene plaats van Conflantinopelen, die men noemt Te'riaky Tchar~ chisfy (de merkt van de Opium - kaauwers.) Daar ziet men tegen den avond deeze liefhebbers , welker bleeke en treurige gedaantens alleen medelijden zouden kunnen inboezemen, indien niet hunne gerekte halzen, hunne fcheeve hoofden naar de rechte of linke zijde, de gekromde ruggraat , de ééne fchouder tot aan het oor opgetrokken , en een aantal andere vreemde trekken , die uit hunne ziekte voortvloeien, het belagchelijkfte enaartiglle fchouwfpel uitleverden, uit alle ftraaten farnenkomen, die op !de Solimanie (*) uitloopen. Een lange regel van kleine winkeltjes ftaat tegen ééne der muuren , die tot eene borstwering (•) De grootfte Moskie te Conftantinopelen, M 1  ï8o GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN dienen van de plaats, daar deeze Moskie gedicht is. Deeze winkels worden befchaduwd door eenen wijngaard, die van de ééne tot de andere voortloopt, en onder welke ieder koopman zorge draagt, om een kleine Sofa te plaatzen, om zijn volkje te doen zitten , zonder de pasfage te belemmeren. De kalanten komen en nemen vervolgends plaats, om de do fis te gebruiken, die overéénkomt met den graad van hebbelijkheid of noodzaaklijkheid,die zij gekregen hebben. Schielijk worden de pillen uitgedeeld; De meest ervaarenen flikken 'er tot vier toe in, grooter dan olijven, en elk, daarop een groot glas frisch water gedronken hebbende, wacht in zijne bijzondere houding eene aangenaame beguicheling af, die, ten einde van drie kwartier of op zijn mee^t een uur, niet nalaat deeze onaandoenlijke werktuigen te bezielen; Deeze beguicheling doet ben op honderd onderfcheiden wijzen, maar altijd even vreemd en altijd vrolijk zich bewegen. Dit is het oogenblik, waar op deeze vertooning merkwaardiger word ; alle deeze lieden zijn dan gelukkig, elk gaat naa huis in eenen ftaat van volftrekte redenloosheid; maar tevens in het vol en geheele genot van een geluk, dat de reden hem niet zou kunnen verfchaffen. Doof voor het uitjouwen der voorbijgangers, die zij ontmoeten, en die hun vermaak fcheppen in hen te doen raaskallen, gelooft ieder van hun te bezitten, het geen hem behaagt, zij hebben moed, zij hebben  t U OH DE TOTT. l8l gevoel, zo zelfs, dat de wezenlijkheid dikwijls veel minder hier van fchenkt. Men vind dezelfde fchilderij ook in bijzondere huizen, daar de huisheer het voorbeeld geeft van deeze zeldzaame débauche. De lieden van de wet zijn er het meest aan overgegeeven, en de Derviches waren alle dronken van Opium, voor dat zij goedvonden, om de buitenfpoorigheid in den wijn boven de Opium te Hellen. Van deeze Monniken zijn 'er in lurkyën twee onder, fcheiden foorten, beide even merkwaardig. Het onderfcheid beftaat in den regel, dien hunne Stichters hun elk hebben voorgefchreeven, die van de Derviches Mewliach is , dat zij zich draaien als tollen op het geluid van een heel zacht Muzijk, en dat zij eene heilige dronkenfchap zoeken in de duizeling, die natuurlijkuit deeze vreemde oefening ontftaan moest, indien de hebbelijkheid, die zij hebben, om dus rond te draaien, hen niet bewaarde van eene verdooving en dronkenlchap, die zij vervolgends in de kroegen gaan voltooien. De regel van de andere Monniken, genoemd Taïïa-Tépen (*), treuriger zijnde, heeft ook meer barbaarschheid. Hij beftaat daar in , dat zij ilaatlijk wandelen, en op eene rijë de één achter den anderen, rondom hunne kapel, en den naam van God overluid (*) Een die op plankjes flair; Misfchien hadden zij in 't begin geen ander inilrument. M 3  lS2 GEDENKSCHRIFTEN van dim «itfpreekcn, en met verheffing op elke flag van den trom, die men hen doet hooren: weldra worden de fiaagen der roeden bij trappen menigvul» diger, en zo aandoenlijk, dat deeze ongelukkigen genoodzaakt zijn tot vreeslijke uitzettingen van de borst, en de godsdientligften eindigen hunne proccsfie niet, voor dat zij bloed fpuwen. Hun voorkomen is altijd droefgeestig, altijd wild; en deeze Monniken zijn zo overreed van de heiligheid van hunne verrichting, en zo verzekerd, dat zij den Hemel met hun getier behaagen , dat zij andere menfchen nooit dan met de diepfte verimaading aanzien. Daar zijn in Turkyën nog andere (*) Monni- (*) Volgends deeze rekening, zouden er drie foorten van Monniken in Turkijën zijn, in plaats van twee, gelijk zo even gezegd was. Daar zijn er echter wezenlijk niet meer dan twee; en de auteur deezer Gedenkfchriften heeft hunne verdeeling niet al te wel geweeten. Alle de Turkfche Monniken zijn in twee ordens verdeeld de Mevlevis en de Bektachis. De Mevleyis leven in kloosters; en bij eikanderen in Tekés of Conventen, daar zij echter vrijheid hebben, om uit te gaan, in uuren van uitfpanning. De Draaiers en de Kuilers zijn van da orde der Mevleyis, alfchoon van onderfcheiden regels; even als onze Capucijnen, Bedelmimniken, cn Minrebroeders, alle van de orde der Franciskaanen zijn, en nogthans van eikanderen verfchillen door den regel en gewoontens. De Bektachis hebben geen Conventen, noch bepaalde woonplaat-  BARON DE TOTT." 183 ken, en Santons, die ten platten lande loopen: Hun in een bosch te ontmoeten, is nooit zónder ongemak; onder den mantel van godsdienst, zen; zij loopen de wereld door, en zijn volmaakt wel afgebeeld in den Tekst. Zij vervoegen zich dikwijli bij de Grooten; lk heb verfcheidenPachashen opreize in hun gevolg zien hebhen, en op een vaste post in hunne huizen. De vermaarde Sopa Salan Achmed Pacha, bij wien ik op Candia geweest ben, had zeden langen tijd dén van deeze Derviches bij zich, die heel fcherpzinnig, vaardig en fijn was, vol geest en kundigheden , op wien hij een uitgeilrekt vertrouwen itelde, enhemgrooten invloedlietopzijnezaaken; Meer. maaien ben ik in de noodzaakiijkheid geweest, om van hem bij zijnen meester gebruik te maaken, en nooit gaf hij mij reden, om er berouw van te hebb n. Veelen van dee,:e Derviches Bektachis volgen dikwijls het Leger te velde, en geen Orta, of Regiment JanLfaartn'., maakt de min^e beweginge om van garniioen te veranderen, te veld te gaan, of voor eenig? plegrighefd of f ,mmigen van deeze Derviches openen den tb'g'ti Zij hebben gemeenlijk in foortgelijke gelegenheden , de voeten, beenen en een gedeelte van het bovenlijf naakt; Zij werpen als eene fjerp over hunne fchouders, een vel van een tijger, leeuw of ander wild beest, hebbende in de hand een helbaard, een piek, of een bij , en gaan al zingende verzen tot lof va» de Orta, en gebeden voorde eer van den godsdiensten cien voorfpoed van het Rijk. Deeze twee ordensvan ÏVIon. niken zijn nog verdeeld in andere regels, waar van de nasmen mij thans niet te binnen komen, en waarvan het verhaal langdraadig en lastig zijn zou. P. M 4  184 GEDENKSCHRIFTEN VAN Dl» dringen zij zich in bij godsdienftige lieden; en zij zijn altijd en overal het flechtfte gezelfchap, dat rnen kan aantreffen. Zulke Derviches, die (lout genoeg zijn, om gebruik te maaken van de algemeene onkunde, werpen zich op tot Profeeten, en profeteereu ongeflrafr. Als het gebeurt, dat de uitkomst de voorzeggingen, die zij gewaagd hebben, billijkt, dan mist het niet, of zij worden voor Heiligen gehouden, en genieten de hoogde achting; maar die genen , die, uit gebrek van goeden uitflag, niet verder komen, dan dat zij voor gek doorgaan, hebben des niet te min het recht, om overal in te dringen. Niers is in ftaat, om hunne onbefchaamdheid te verhinderen; de naam van God, die door deeze fchelmen ontheiligd word, misleid altijd het bijgeloovig gemeen , en ik heb 'er gezien, die onbefchoft naast den Vizir kwamen zitten, terwijl ik met hem in geheim gefprek was, en dat de aanzienlijkfte lieden zich afgezonderd hielden. De dweeperij van het gemeen legt de verlichtfte lieden de wet op, om zich te bedwingen, en de vermogendfte lurken kunnen zich niet oogenbliklijk van dat fchuiin van volk ontdaan, dan door hetzelve eenig geld te geven, waar van echter het waare uitwerkzel is, dat zij nog (louter en (leeds onbefchaamder worden. , Racub Pacha meer ervaaren, dan de Turken gemeenlijk zijn, het zij om de onkunde te be.  IARON DE TOTT. 185 ftrijden, of om een getuigenis na te laaten van zijnen finaak voor de Letterkunde , deed op zijne kosten eene groote koepel bouwen , om daar eene openbaare Boekerij te dichten: daar was er geen te Conftantinopelen. Duizend of twaalfhonderd Arabifche of Perfifche Handfchriften, die deeze Vizir verzameld had, en die hij aan dit gedenkllük maakte, werden op planken geplaatst, gefchikt in de gedaante van rondgaande Pyramiden, in het midden van het rond gebouw, dat hij ten dien einde deed bouwen. Een Bibliothekaris bewaart deezen fchat; Elk één heeft vrijheid, om op bepaalde uuren, daar te komen, en racub bepaalde er een onderhoud voor, maar niets zal zeker aan de verlichting der Turken dienst doen, zo lang de moeielijkheden van hunne Taal paaien zetten, zelfs aan de kunst van lezen en fcbrij ven, • De Drukkunst zou die hebben kunnen uitbreiden; zekere ibrah!M Efendi had deeze kunst, zo nuttig, om de affcluïften te vermenigvuldigen , opgericht; hij deed zelfs verfcheides werken drukken; doch die niet dan een geringen aftrek hadden, alhoewel hij zulke had uitgekoozen, die den grootften aftrek moesten belooven : Doch wat voorfpoed kon men in de daad aan eene kunst belooven, die met den eerden opflag van het oog, tot niet maakte de bekwaamheid van hun, die men als geleerden aanmerkte? Zij waren richter en partij; De Boekdrukkunst konM 5  l8f5 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN de volmaaktheid der Lettertrekken niet bereiken; men verachtte ze, en ibrahim floot zijn winkel. Ra kub zelf was niet vrij van die valfche wetenfchap , die zich verhoovaardigt over het te bovenkomen van zwarigheden. Hij vond vermaak , om de letters te verbinden op eene wijze, dat men ze niet ontcijferen kon, en bovenalles om met woorden te fpeelen. Men verhaalt nog verfcheide aartige trekken van hem in deeze kwaade foort van fmaak , maar die even daarom dat zij tot de Turkfche woordspelingen behooren, niet kunnen overgezet worden in eene andere taal. Door liet natuurlijk vermogen van zijnen geest ontflaagen van alle de veröordeelen, die deTurken algemeen dom houden, vond deeze Vizir zelfs in de ftrengfte voorwerpen, aanleiding om te boerten. Men kan ligt begrijpen, dat het Mahomedismus zelf niet veilig was voor zijne boerterijën. Op zekeren tijd bood een Europeaan zich aan bij de Porte, en gaf meer door zijne gebaarden, dan door zijne fpraak te kennen, dat hij Turksch wilde worden, en een Duitfcher was. Bij de noodzaaklijkheid, die 'er was, om hem te kunnen verdaan, kwam nog het artijkel der Traktaaten , dat de tegenwoordigheid van eenen Drogman vcrëischt, als een Europeaan wettig zijnen Godsdienst zal kunnen verloochenen. Men vond 'er één onderde Ambasfade van Duitschland; deeze werd bij den Vizir gev  BARON DE TOTT. 187 bragt, en gaf hem te kennen , dat de nieuwe aankomeling, geboortig van Dantzig, van daar gekomen was, enkel en alleen , om het Mohamtnedaandom te Conftantinopelen te omhelzen. Dit belluit kwam al te vreemd voor aan racub , dan dat hij de waare beweegreden van hetzelve niet zou hebben willen weeten, en de vreemdeling, op nieuws ondervraagd, gaf met een godvruchtig gelaad ten antwoord, dat mahomed hem verfcheenen was, om hem te nodigen, om alle de gunnen te verdienen , die aan het Islamismus gehecht zijn. Welkeen vreemde fchelm? zeide de Vizir. Mahomed zou hem te Dantzig verfcheenen zijn! aan een' ongeloovigen ! — Daar hij mij , federt 7ojaaren, dat ik naauwkcurig de vijf gebeden heb waargenomen, nooit zodaanige eer beweezen heeft. Zeg hem , Drog* man, dat men mij niet ongeftraft bedriegt; dat hij zekerlijk Vader en Moeder vermoord heeft; en dat ik hem zal laaten ophangen, als hij mij de waarheid niet zegt. De reiziger, verfchrikt door deeze bedreiging', beleed toen , dat hij Schoolmeester te Dantzig geweest was, en dat hij, op zekeren tijd, het ongeluk had gehad, van gelegenheid te geven tot zekere nadcelige vermoedens; dat de ouders der kinderen, die hem waren toevertrouwd, hen ilreng hadden vervolgd; dat eindelijk de Overheid zich had bereid , om tegen hem op eene wijze te handelen, die wat al te warm was ; Dat hij, om hun von-  l88 GÏDltN KSCHRIFTEN VAN DEN nis te ontgaan, en. wel onderricht zijnde, dat men te Conftantinopelen van zulk eene kleinigheid zo veel geruchts niet maakte, daar gekomen was, om den mantel om te hangen, in de hoop, dat hij binnen kort kundig genoeg zou wezen , om ook te werken aan de opvoeding der Turkfche jeugd. Laat hem zijne geloofsbelijdenis afleggen, hernam toen de Vizir, en breng deezen nieuw-bekeerden bij zulken Mollach, om voor zijn onderhoud zorge te draagen; zij zijn gemaakt, om faamen te leven, ik zend hem een makker; maar dat men tevens den Iman var» die Wijk belaste, om hen beide te onderrichten, en te leeren, dat geen Goasdienst ooit hun gedrag geduld heeft. De gewoonte, die ftandvastig gevolgd is door de Turkfche Keizers, om eene Moskée te (lichten en te begiftigen, om 'er een onderhoud voor vast te (lellen, heeft deeze Kerken zodaanig vermenigvuldigd, dat de ledige plaatzen te Conftantinopelen zeer zeldzaam geworden waren. Sultan Mu'stapha had het beflnit genomen, om 'er eene te laaten bouwen te Scutarij : Hij ftierf, en Sultan osman deed ze voltooien. Müstaph.v vond nogthans middel, om in zijne Hoofdftad een grond te koopen, die uitgeftrekt genoeg wasvoor de Moskée, die hij daar wilde bouwen (*); (*) Ik vind in deeze zinfiiede meer dan éener» misdag. Eene Moskée te laaten bouwen, is geene ge-: woonte, die zonder onderfcheid door alle Turkfche,  BAROM DE TOTTi Deeze Vorst ondernam, om eene vergoeding te krijgen voor de gebouwen, die hij te neder Keizers onderhouden word, omdat zij allen er niet even gelijk recht toe hebben; en dit ook niet verkrijgen kunnen, dan door eenige overwinning te behaalen. Als een Sultan een' kerk mag dichten in den omtrek van Conftantinopolen, moet hij, of eene overwinning op de vijanden van het Rijk behaald, of iet bij de bezittingen der Ottomannen gevoegd, en den bijnaam van Cazi, of veroveraar verkregen hebben. Sultan mahkoud, die dit recht wettelijk verkreegen had, door het winnen van den velddag van Grosca op de Duitfchers en het vermeesteren van Belgrado, heeftnooitgedacht, om eene Moskée te Scutari te laaten ftichten; maar hij bouwde eene zeer fraaie', in de Hoofdftad, beneden die van Validé, en heel dicht bij de Khan der lakenbereiders. Toen hij dit befluit genomen had, deed hij uit ltallen , Frankrijk en Engeland, de ontwerpen en af. teekeningen van de fchoonfte gebouwen van dit foort, riie men in Europa vind, overkomen; naar deeze af teekeningen vormde deeze vorst, vol geest en fmaak, zelf het plan van het zijne en deelde het aan de Ulémas mede. Deeze vonden, dat dit gebouw, zo alshetdoor den Keizer ontworpen was, meer naar eene Kerk dan naar een Moskee geleek, en gaven hunnen meesterden raad, om daar aan eene meerMahomedaanfchegedaante te geven, om het volk niet te verftoren, noch deszelfs ongenoegen gaande te maaken. Sultan Mahmoud, genoodzaakt, om infchiklijk te zijn voor de voorftellen der Hoofden van de Wet, maakte eene mengeling van den Europifchen, en Turkfchen fmaak; daar uit ontftond een wandrogtelijk werk, maar zodaanig, hetwelk  I0O GEDENKSCHRIFTEN VAN DRH moest werpen, en om de Moskée van een inkomen te voorzien, om een dam te laaten leggen grootsheid en bevalligheid verëenigt. Hij verfierde den voorhof van deeze Moskee met eene heerlijke Colonnade, waar van de Pieters kerk te Rome hem het denkbeeld verfchaft had, het weik hij in het klein uitvoerde. Hij gebruikte daar toe de rijke kolommen, die het Periftillium van het palleis der Koningen van Pergamus uitmaakten. De tijd had dezelve gefpaard; Hij deed ze omwerpen, en naa Conftantinopelen overvoeren. De dood overviel Sultan mahmoud , eer het gebouw voltooid was; Sultan osman, zijn broeder en opvolger, pleegde de Wet raad, om te weten, of hij er de laatlle hand aan kon liaan, en het zijnen naam geven. De Moufti bezorgde hem een Fetfa of uitfpraak; door welke hij verklaarde, dat dit gebouwniet voltooid zijnde, en nog niet geheiligd door de oefening van den Godsdienst, niet anders kon aangemerkt worden, dan als een gemeen gebouw van geen, beteekenis, waar van de eigendom ontwijfelbaar was gekomen aan Sultan osman door het recht van erfenis, als een gevolg van zijne opvolging op wijlen zijn broeder Sultan maiimoud; en dat bij'gevolg, deeze Vorst zonder de minfte zwarigheid, van dit onvoltooid gebouw bezit kon nemen het doen voltooien, en inwijden door de gebeden der gebuvigen, en het zijnen naam geven. Uit hoofde van deeze uitfprask, is dit heilig, dom, alhoewel gebouwd door Sultan mahmoud, genoemd Nour Osman, het licht of de glans van osman; een naam, met welken men de gewoonte heeft om Moskéën te beteekenen, die door Keizers geflicht zijn. Sultan MusrAPHA de 111. ten Troon gefteegen, in  BARON DE TOTT. IOf op zekere bank of ondiepte aan den oever van de Zee van Marmora, dicht bij de Muuren der Stad, om daar van dus eene nieuwe Wijk te maaken. De onkunde der Werkmeesters worftelde langen tijd, en zonder voordeel tegen de zeebaaren, en de gierigheid, die altijd met haar eigen nadeel leert, dat 'er geen waare zuinigheid is, dan in onkosten, die van pas gedaan worden, was eindelijk gedwongen voor de noodzaaklijkheid te wijken. Al het geld, dat men tot bier toe verfpild had , diende nergens toe; men moest volle vrede; genoopt, om een goed werk van Godsvrugt te doen, en het recht nog niet hebbende, om eene nieuwe Moskée te voegen bij de openbaare gebouwen van zijne Hoofdftad, Het er ééne dichten te Seutari, aan den oever der zee. Eenige jaaren daarna, wanneer de Khan der Tartaaren, krim gueraï , in den eerden veldtogt van den laatften oorlog tegen Rusland, nieuw Serviën verwoest had, en de volkplan. tingen vernield, die deeze Mogendheid daar had op gericht, ondernamen de Hoofden der Wet, om Sultan mustapha den bijnaam te geven van Gazi, of veroveraar, en de Muf ü bezorgde hem de Fetfa. Deeze uitfpraak was het v< orwercdzel, onder het welk deeze Vor.-t, te Con/lantii-opelen, in het Lalelu Mahallè, of de wijk der Tulpen, de Moskée van zijn naam deed bouwen, die men Nour Muftapha noemde: maardiehet volk gemeenlijk , Lalelu Djamr', de Moskee derTulpen noemt, naar den naam van de .wijk der llad, daar zij gelegen is. P.  Ï02 CSDINKSCHRÏFTEN van n'*M tot nieuwe onkosten van vooren af beginnen, er] geld -leeningen doen. Dit laatfte middel gelukte en het werk kreeg zijn beflag. De meeste Turken, eigenaars der huizen, die men kocht om plaats te maaken voor de Moskeé, werden huurders der nieuwe woonhuizen, en dus tevens onderhouders van het nieuw Heiligdom , het welk onder de regeering van zijnen Stichter voltooid werd. Het belang of de godsdienst - ijver deezer Eigenaars maakte mustapha geen tegenfpraak in het koopen der huizen, die nodig waren tot de uitvoering van zijn plan. Sultan somman, de grootfte Vorst der Ottoman' tien was zo gelukkig niet geweest in foortgelijke omftandigheid; en deeze bijzonderheid is mij deste gewigtig'er voorgekomen, dewijl zij voldoet, om een denkbeeld te geven van de kracht van wettig eigendom in Turkijën. Het bouwen van de Solimanie was bepaald, en Sultan soliman fcheen geene vreeze te heb* ben voor eenige verhindering in het koopen, van het geen hem den eigendom daar van moest verzekeren; wanneer een Jood, die in het midden van dit terrein een huis van weinig waarde bezat, weigerde daar van afftand te doen , tot welken prijs ook. Vergeefs nam men zijnen toevlugt tot de hoogfte uitfpoorigfte aanbiedingen, deeze Israëliet bleef onbeweeglijk, en zijne hoofdigheid had meer vermogen dan zijne gierigheid. Al wat den Sultan soluwan omringde,  BARON DE TOTT. Ï03 gewoon, om het Heel-al te zien buigen voor deezen Vorst, zag reeds met genoegen vooruit, hoe het buis van den Jood het onderst boven gekeerd, en de Jood zelf ter ftrafFe zou gevoerd worden: maar gezegend de Vorften, die nooit den mensen en den Souverein verwarren, en niet gelooven, dat zij van hun gezag gebruik mogen maaken , om hunne perzoonüjke ongenoegens te voldoen! Gezegend de Vorften, die afwachten, tot de gerechtigheid uitfpraak gedaan heeft in hunne eigene zaak, en welker ziel verheeven genoeg is, om zich niet te vergenoegen met de ftetn der genen, die hen omr ifcgiri! Zulk een Vorst was Sultansoum\n; Hij (Tapte van den Troon, om de Wet te raadplegen : Ie-» mand, zo fchreef hij aan den Mufti, wil een Tempel ter eere van de Godheid (lichten; alle Miifulmarts, eigenaars van den grond, daarliet Heiligdom moet geplaatst worden, beijveren zich, om deel te hebben in dit goed werk, enverkoopen hunne huizen; een enkele, en deeze is een Jo'id, weigert alle aanbiedingen, die men doet; welke ftraffe verdient hij? Geene , antwoordde è&iyjufth de eigendommen zijn geheiligd zonder Onderfcheid van perzoonen , en men kan geeri Tempel voor God oprichten op de vernietiging van eene zo heilige wet. Deeze begunftlgt het verlangen, het welk de Jood buiten twijfel heeft, om aan zijne kinderen een eigendom na te laaten , waar van de waarde in geld misfchien zon N  iq4 gedenkschriften van dïn verkwist worden ; maar men kan deezen grond in huur nemen: Dit is het recht van den Souverain , zo dikwijls li ij eenig huis nodig heeft. Men moet derhalven een huur- contract maaken ten voordeele van deezen Jood en zijne Erfgenaamen, door dit middel blijft ziju eigendom ongefchonden , en men kan vervolgends het huis nederwerpen, en de Moskee bouwen, zonder te vreezen, dat het gebed der Mufulmans daar zal ver. worpen worden: Deeze Fel fa van den Mufti werd ten uitvoer gebragt. Bij het ftichten van Moskeen word gemeenlijk gevoegd het ftichten van openbaare fchoolen, daar de kinderen van die wijk henne Gebeeden leeren opzeggen (_*_). Vele rijken lieden laaten ook fon- (*) Deeze gewaande fchoolen zijn geregelde Collegiën , die Médresfés genoemd worden. De Heer Baron de Tott behoorde zeker wel geweeten hebben, dat men daar onderfcheiden klasfen van alle die wetenfehappen vind , die ik hier vooren heb opgeteld; dat men daar Leerlingen van allen ouderdom ziet, van kinderen, die reeds een weinig geleerd hebben, tot JSohtas, of Studenten toe, veelen van welken de manlijke jaaren reeds bereikt hebbenj Hij zou geweten hebben, dat de eerde fchoolen van deeze kinderen zijn de Mektebs, geheel onderfcheiden vastilellingen , daar men onderwijs geeft in het kezen, fchrijven, en het ftirghilu n'faé, eene foort van Katechismus, of zeer beknopte verhandeling van de geboden van den Godsdienst, en Gebeden, en dat bij het verlaatenvan  BAROK DE TOTT. IO5 deeze fchoolen, de kinderen, die hunne ftudiè'n willen voortzetten, en Sohtas worden, op de Médresfés komen. De Heer Baron iieTotï behoorde den toeftandvan deeze Sohtas, noch den gewoonen voortgang van bevorderingen van de lieden van de Wet niet ftiïzwijgend" voorbijgegaan zijn, als gewigtige onderwerpen, gefchikt, om de nieuwsgierigheid van het publiek op te wekken, dat hij ondeirichten wil. De Sohtas zijn eene foort van Seminaristen, die in deeze Médresfés, den loop der ftudiè'n volgen, in de Spraakkunst, en Arabifche Taal, Rhetorica, FilofoSe, Theologie, plegtigheden van den godsdienst, en de Rechtsgeleerdheid. Sommigen komen tot de eerfte bedieningen, anderen blijven in laager ambten hangen, van /mans of prochiepriesters, van Mutevellis of be. ftuurers van de Inkomfcen van eene Moskée, vmNaï'/s, of eerfte klerken der Mollaks et Richters, van Mchkewé Kiatibis, of Griffiers der Rechtbanken; anderen voegen zich aan de pen, en verkrijgen bedieningen op komtoiren van Staat, eindelijk anderen, niet zo begunftigd van de fortujn, kunnen nooit (lagen, noch zelfs tot de geringi'te ambtjens komen, en zijn genoodzaakt hun beftsan te zoeken, door het werk van Khodjas te doen, Iecrcnde lezen, fchrijven, en alle wetenfchappen, of met boeken af te fchrijven, alszijeene goede pen voeren, om van deeze bezigheid eene kost' winning te hebben. Volgends deezen ftrikten regel zouden de Lieden van de Wet, tot geen hooge ambten kunnen komen, dan na dat zij to ^s geweest zijn, en hunne ftudiè'n voltrokken hebben, en na hunne gron Jen gelegd te hebben in de Médresfés: daar moeten zij geleerd, en het ambt waargenomen hebben van Muder* ris, of den voornaamften of opziener van het Kolle- N 2  106* GEDENKSCHRIFTEN VAN DET» gio, met Herat, of Keizerlijk Diploma; na dat zijvan daar overgegaan zijn tot het ambt van Natb, of eerften Klerk van eenen Richter; van Kadi, ofRichterJ; van tiïollah, of Opper-richter; op verfchillendeinkomften, tot die van 500 afpers, het welk de fterkde is vanal'.e hor.oiaria ; nadat zij waargenomen hebben de groote Kadeliks, of groote judicaturen , die aan de Mollaks van 500 aspers toekomen , endieleiden tot de hoogde trappen van verheffing, gelijk die van Damaskus, [Jerufalem, Adrianopelen, en anderen ; ver volgends die van Kiabè Mollahfi, of Richter yan Mekka ; danldievan Ijfambel Effendisji , of Lieutenant de Police van Confiar.tinopelen, eindelijk die van Kadiasker , of Grootrichter van het Leger van Europa , of /pen. Deeze zijn alle de onderfcheiden trappen , die iemand naar vervolg moet doorgeloopen hebben, om wettig aan het Opperpriesterfchap te geraaken , het welk het ambt is van den grooten Mufti, of Cheikh cllflam. Deeze trappen worden Ruités genoemd ; en dikwijls , om een man van de Wet te prijzen, die tot uitfteekende waardigheden gekomen is door zijn verdienden, en naar rechten , zegt men , Sohtadan ghelme, ve rutbefini doldturwichc adem; dat is, iemand, gekomen van Sohta , en die alle zijne trappen voldaan heeft. De aflammeüngen van doorluchtige familiën onder de Lieden van de Wet, gelijk die van Durri Zadi, van Piri Zadè , van T)amad Zede, én veele anderen, in welke het Opperprksterfchap en de hooge eer-ambten een foort van erfenis en vaderlijk goed zijn; de afftammelingen, zeg ik , van deeze fatzoenlijke familiën worden fomtijds, door gunst van den Sultan, ontflagen , om alle deeze rutbes door te gaan, of deeze trappen van richterlijk geia^; de Vorst vergoed dit , door hun den titel te  BARON DE TOTT. 107 geven door brevets of honoraire provifién : maar de for. maliteit moet echter altijd voldaan worden, en hij, die naar waardigheden flaat, voorzien zijn met getuigfehriften der trappen, tot welke hij naar vervolg verhoogd is. Deeze kwijtfcheldingen en onderfcheidingen veroorzaaken dikwijls murmureeringen onder de Ulérnasi om dat zij in de laager bedieningen de Lieden van verdienste doen verflaauwen, die aanfpraak hadden kunnen maaken op fchielijker bevordering. Men verhaalt, dat een uian van de Wet, die door foortgelijke ontfagingen langen tijd in de laager trappen was opgehouden , eindelijk tot het Opperpriesterfchap geraakte, in den ouderdom van tachtig jaaren. Eenigen tijd na zijne inhuldiging gebood hij zijnen Thefaurier hem zijne fehatkamer te openen,- hij ging er met herain, öreek de broek af, en deed zijn gevoeg op zakken, met fequinen gevuld. Wat doet gij daar , Heer? vraagde hem de Thefau. ier. De oude Mufti gaf ten antwoord: Doftum , fekfenden fonra ghelmiche devletun ustanè ptcharum. Mijn vriend, ik handel de fortuin, gelijk zij verdiend heeft, daar zij mij eerst is bijgekomen na 80 jaaren. Men kan uit het gezegde ligt beöordeelen , dat de Medrefès, of KoMegion , welker {lichting -gemeenlijk bij die der Moskóën gevoegd word , eene heel andere zaak zijn dan Schooien, daar men alleen de kleinekinderen hunne gebeden leert opzeggen, gelijk de Schrijver deezer Gedenkfchriften voorwend , nademaal in hun boezem zich de Lieden van de Wet moeten befchaaven, en zij de kweekhoven zijn , waar uit, volgends de Wet, alle voorwerpen komen , die aanfpraak maaken op Gejichtsbedieningcn, en zelfs.zulken, die N 3  '198 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN temen maaken en Namas - Gïack (*), om aan de Godvruchtige Mufuhnans de ligging van Mek* ha aan te wijzen, (f) VooraL ontdekt zich dit foort van luxe met overdaadigheid op het platte land. Het bijgeloof heeft deeze kleine dichtingen vermeenigvuldigd; zij zijn een groot getal van adaaten waardig, en een Turk, die deeze verkrijgt, vind er daaglijks noodzaake toe. naar het Opperpriesterfchap dingen, en naar andere hooge Waardigheden. P. (*) Een grond of plaats , gefchikt tot het gebed. Een fteen, op welken de Geloofsbelijdenis gemeenlijk gefchreeven is, word zo gericht, dat hij de ligging van Mekka aanwijst, ten zelfden tijde, dat eene fontein dieit voor! de wasfchirigen. (t) Het i£ Godsvrucht, en geen bijgeloof, die deeze NamazGhiahi heeft vermeenigvuldigd ; en een geest van liefdaadigheid en menschlievendheid , die zo veele fonteinen heeft doen maaken. De Stichters van deeze laat:'en hebben het met reden aangemerkt, als een zeer verdienstelijk werk, cm den dorst der voetgangers op ftraat te lesfchen , en die der reizigers op de wegen; tr. om hun middel te verfchaffen , cm de wasfchingen te doen , die, allernoodzaaklijkst, voor de gebeden moeten gaan. Daar zijn er zelfs veelen geweest , die de weldaadigheid zoo verre hebben uitgellrékt, darzij ir komsten \astftelden , om Sneeuw te bezorgen gedimrende den Zomer, opdat de Voorbijgangers , die aan hunne fonteinen komen drinken , frisfér drinken , en zich gemaklijker verkwikken zouden. P.  BARON de TOTT. 199 Die, welke lieden, die in bedieningen zijn, altijd nodig hebben, om zich in deeze wereld te behouden, worden een weinig duurder gekocht, en de noodzaaklijkheid, daar zij in zijn, om zich de gunst en oplettendheid van den Grooten Heer te verkrijgen, lokt de gierigheid, de heerschzuchten de vreeze uit tot onëindige ontwerpen, waar van de rekening niet zelden verkeerd uitkomt. Het voordeeligfte, wanneer men daar in flaagt, is buiten twijfel, dat men aan den grooteu Heer eene flaavin kan fchenken, die hem behaagt, en die erkennelijk genoeg is, om haaren invloed te befteeden ter gunfte van haaren voorigen meester. Ik heb bij mijne fchoonmoeder eene van deeze Geörgifche gezien , die door Sultane asma gefchikt was tot de hoogfte eer, om zijne Hoogheid te vermaaken, en ik heb zeer oplettend in haar niets befchouwd, dan een Meisje van i£ Jaaren, middelmatig van lengte , zeer fterk , en die voor een redelijk bevallig herbergsmeisje kon doorgaan; zij had, het is waar, groote zwarte oogen, welker fchoonheid, die in Turkijën gemeen genoeg is, zich overal elders zou onderfcheiden hebben; maarzij waren zonder geest, en de Surmé, die ze zwart maakte, gaf er geen meerder bevalligheid aan. Ik wil geene reden geven tot het verwijt, dat ik hier voorbij zou gaan eenige aanmerkingen over deeze drogerij , zo vermaard en zo zeer in gebruik in geheel Afïén; Het is een zwart onhanN 4  ESC GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN délbaar poeder, en zo vlug, dat bet zich als fluweel zet aan een koperdraad, vast gemaakt aan dc ftop van het flesje, daar het in is. De kunst, om het te gebruiken, beftaat hier in, dat mca dit koperdraad, waartoe de ftop tot een handvatze! dient, ev uittrekt, zonder de kanten van het flesje aan te raaken, waar door men de zwarte poeder, daar bet om te doen is, zou verliezen. M in brengt de punt van deeze naald in den birinenhoek van het oog, de twee oogenleden daar 'mede opnemende, en vervolgends trekt men ze zachtjens naa den flaap van 't hoofd, om dus tusfchen de oogleden twee zwarte llreepen te trekken, die aan fchoone oogen een ftreng opflag .".even, dat zij te vooren niet hadden, en dat de Turken voor een teder opflag houden. Maar het "geen vreemder zal fchijnen,is, dat de mannen zelve, en voorabde grijsaardsf, ook dce?:en opfchik hebben. Het gebruik van-de Sur4 ''me is bijkans algemeen. Het is waar, dat men aan hetzelve de kracht toefchrijft, om het gezicht te vei Herken , maar het is nog zekerer, dat de uitwerking van de Surmè daar niet aan voldoet (*). (*) Dit gebruik is min gemeen onder het volk , en fchijrt bijzonder aan den rijkdom te behooren, en am een foort van werkeloos leven, dat zo nodig is voor dit foort var. fchoonheid; men begrijpt in de daad, dat deeze orhandelbaare poeder, met zo veel zorg op den rand der oogleden geplaatst, zich onbevalligverfpreidden zou door te tlerke uitwaasfeming. Evenwel heeft  I1R0M DE TOTT. 201 ' Alles , wat iet kan toebrengen aan het onderhouden der fchoonheid, of derzelver gebrek te hulpe komen, word in dit land gezocht met de hevigfte begeerte , en de Ckioten , of Inwooners van het Eiland Chios, zijn te Conftantinopelen in het bezit van deeze kwakzalverij. Echter heeft hunne kunst, om ce huid zacht tc maaken, het ocgenbiik nooit uitgefteld, op het welk de huid ophoud zulks te zijn; men zou hen zelfs kunnen befehuïdigen, dat zij het verval der fchoonheid in Turkijcn verhaasten, indien het onmatig •gebruik der baiftotfen dezelve niet nog krachti. ger verdorven dan de Sulimé (f). het gemeen, dat deel, hetwelk talrijkst is , en welks arbeid aan den luien rijkdom eene daaglijkfchefchatting oplegt, ook zijne manier, om zich op te fehikken. Deeze beftaat, even als bij bijkans alle wilde volken, daar in , dat men de armen en beenen , fomtijds ook de borst, bedekt met teekens, die er in geprikt worden, en 'die, gevvreeven, eerzij genezen zijn , met eenige kleur, welke men daar doet indringen , dezelve behouden. De vooroordeelen fchijnen ook aan dit zeldzaam flag van fchjlderijën het grootfte getal van onderwerpen te verfchaffen ; dc naarnen van Jefus en Mahontet onderfcheiden den Christen en den Turk , die dezelfde arbeid veréénigt. De Galanterie heeft ook haar deel in dit foort van verfiering , en men ziet dikwijls minnever'sjens , gemengd met eenige plaatzen uit den Coran ; maar de foort van galanterie is niet altijd duidelijk genoeg, dat men er niet in zou kunnen mistasten, (t) De Sulimè is eene foort van blanketzel , om de N 5  S«2 GEDENKSCHRIFTEN VAN n EN De fchikking van deeze Baden behoort hier befchreeven te worden, opdat men er de gevolgen van berekene, na er de uitwerkzels van onderzocht te hebben. Twee kleine kamertjes, gebouwd van gebakken fteen, bekleed met marmer, of geftukadoord, hebben gemeenfchap met eikanderen, en worden elk verlicht door kleine koepels, op de wijze van een fchaakbord geboord. Dit klein gebouw is gemeenlijk met het huis verëenigd door eene kamer, alwaar men zich ontkleed. Dubbele deuren als raamen , met vild bezet, fluiten het eerfte en tweede gedeelte van de ftoove. Een onderaards verwulfzel, waar van de opening naa buiten is , dient voor eene haardftede. Dit verwulfzel komt tegen het ftuk van den grond aan, en verwarmt boven al een groote ketel, die onmiddelijk onder het marmer van de vloer van de ftoove geplaatst is, daar het beneden verwulfzel boven tegen aankomt; alwaar men een vuur ftookt van eikenhout; Fornuizen geplaatst in de muuren, hebben gemeenfchap met het binnenfte van de ketel, en lopen boven de koepel uit, om het water, dat men geftaadig aau de kook houd, te doen uitwaasfemen. Andere Fornuizen, die gemeenfchap hebben met een waterbak , zijn insgelijks in den muur gemetzeld, en geven koud waterin de binnenfte ketel, door middel vankraa- huid wit te maaken , en waar van het uitwerkzel is, dat die daar door blinkend word.  B A R O N\D E TOTT. «63 lien, die geplaatst zijn naast die , die heet water opgeven. Kleine houten voetbanken, die zeer netjes zijn, zijn hier geplaatst, om op te zitten , en kleine gooten, in het marmer gehouwen, dienen tot afleiding van het water, dat men ftort. Deeze bijzondere badftoven, altijd heet gemaakt 24 uuren, voordat men er gebruik van maakt, en worden door deeze fchikking tot zulk een trap van hitte gebragt, dat men , zich geheel uitgekleed hebbende in de voorfte kamer, en houten Pantoffels van eene merklijke hoogte hebbende aangetrokken , om de voeten op den maroiren"vloer niet te branden, men echter in beteerde gedeelte niet kan komen, voor dat men een oogeablik adem gefchept heeft tusfchen de twee deuren; dit gedaan zijnde, kan men nog in de tweede ftoove niet gaan, onder we :ke de eigenlijke haardftede is, zonder dezelfde voorzorg te gebruiken; en men kan met waarheid zeggen, dat de lucht van die gedeelte daat tot die van heteeifte, als deeze laatfte ftaat tot de buitenlucht, Eene fchiev lijke uitwaasfeming, die uit aiie de zweetgaten vloeit, is ook het uitwerkzel, het welk men ontwaar word, zo dra men er inkomt; Evenwel belet de hevigheid deezer hit-te , en derzelver uitwerking de vrouwen niet, om in deeze baden vijf of zes uuren achter één ,te blijven, en ze zeer dikwijls te bezoeken. Zij > die geene bijzondere badflooven hebben,  S04 GEDENKSCHRIFTEN VAN DIN gaan in de openbaare baden; Deeze zijn altijd klaar, en zodaanig gefchikt, dat zij eene groote meenigte volks bovatten kunnen. Sommige vrouwen echter , die een weinig naauw gezetter en omzichtiger zijn dan anderen, nemen het bad voor zich alleen, en begeeven zich derwaards met haare bijzondere vriendinnen; om de pret te vohnaaken, laaten zijdaar haar eeten brengen; Het vermaak van eene grootere vrijheid, en dat, om een geheelen dag faamen te praten, is buiten twijfel voldoenend, om een zo Hechte keuze van plaatste vergoeden. De Badvrouwen, Telkks genoemd, wrijven de huid, tot zij droog is, hebbende Serge-zakken over haare handen getrokken. Ook maaken zij gebruik van een zeer fijne pot-aarde, gekneed met wat roozebladen, en vervolgends in de zon •gedroogd, als eene foort van zeep, om er het hoofd mede te wrijven, tevens warm water met koperen kopjens daar opgietende. Hethaairder vrouwen op deeze wijze gezuiverd en geparfumeerd , word vervolgends in eene menigte van 'vlechten faamgevlocbten. De Lezer zal in deeze befchrijving niet vinden de paarlen, diamanten, rijke doffen en alle de fieraaden , met welke Miladij montague haar be>t heeft gedaan , om deeze baden op te fchikken. Ook zal men kwalijk gelooven, dat deeze Dame wezenlijk geheel gekleed daar in ge-  BAROK DE TOTT» SOj gaan is , zo als men haar doet verhaalen (*). Maar dit is zeker, dat een al te groot gebruik van deeze ftooven eindelijk de poren zo opent, dat zij zichtbaar worden voor het oog. Insgelijks is het zeker, dat eene zo geweldige uitrekking der zenuwen de menfchen afgeleefd maakt, voor dat zij oud zijn. Deeze openbaare baden, in zeer grooten getale door alle de wijken der ftad verfpreid, dienen ook voor de mansperzoonen; maar op onderfcheiden uuren, dan die voor de vrouwen beftemd zijn. Een mansperfoon, die zou durven ondernemen, om er in te komen , terwijl de vrouwen daar vergaderd zijn, zou ftreng geftraft worden voor zijn ftout beftaan , als hij zelf he^geluk had van het goojen der Tasfes, (f) Sandales en (*) In de nieuwe Uitgaave der Brieven van''deeze Dame, verzekert men echter, dat alles, wat zij bevatten, bewezen is. Het fchijnt, dat deeze verzekering van den Uitgever verzeld had behooren te zijn van bewijden en getuigenisfen. Maar de Lezers zijn nooit h;;rd tegen dwaaüngen , die hen vermaaken. Het belang, dut zijn voordeel doet met deeze infehiklijkheid, is niet fchroomvalliger, en zij, die alleen de waarheid beminnen, moeten zich vergenoegen met haar te vértoonen, zonder op zich te nemen, van haar te verdedigen. Tmfei, een Turkfch woord, een Kop, welks uitfprclk en beteekenis volftrekt Fransch zijn. (§; Sandal, dit weord heeft weder dezelfde betrekking met de Franfche ïaal;_Het is een houte zool, die  206 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN natte Peftemals (*) te ontkomen. Vooral zijn de Turkfche Vrouwen onverbiddelijk , wanneer de ftoutlieid van een mansperfoon geen ander oogmerk heeft, dan om haar te hoonen; doch men kan anders zonder medelijden de doodlijke gevolgen der blinde roekeloosheid niet befchouwen, daar zij zich fomtijds aan overgeven. Ik fpreek hier niet van de vrouwlieden , welker bevalligheden zo dikwijls om geld te koop zijn, en van welke ik fommige mishandelde lijken gevonden heb in den omtrek van Conflan. tinopelen. De wreedheid der kareis , die haar vermoorden, om zich zeiven van beraalen vrij te maaken, of wel het gevaar van aangehouden te worden, als zij haar weder in de Had brengen, is ééne van die ijslijkheden , die alleen door gierigheid of vreeze kunnen veroorzaakt worden. Maar ik fpreek van vrouwen van verhevener ftaat, die door eene onweêrftaanbaare kracht behecrscht worden, en die heimelijk haare gevangenis ontfhappen. Deeze origelukkigen nemen altijd haare juweelen met zich, en gelooven niets te kostbaar te hebben voor hem , die haar ont. aangetrokken word door middel van een riem, die over den voet gaat; maar dit onderfcheid is er in , dat in Turkfén de Sanddh op twee dwarshoutjes van vijf or zes duim rusten. (**) Feftemal, is een ftuk ftoffe, van zijde en katoen, daar men de fehaamte mede bedekt in de Baaen.  BARON DE TOTT. tOf haalr. De rampzaalige drift, die haar verblind, belet haar op te merken, dat deeze rijkdommen zelve de oorzaak van haar verderf worden. De fchelmen , die zij opzoeken , misfen niet haar ©ver haare roekeloosheid , ten einde van eenige dagen, te ftraffen, en zich in bet bezit van haare kostbaarheden te ftellen , door de allerfchreeuwendfte misdaad, en die de Regeering zich nooit bemoeit, om te ftraffen. Men ziet dikwijls de geplonderde lijken deezer rampzaligen drijven midden in de haven , onder de venfters ven haare moordenaars, en deeze akelige voorbeelden , zo gelchikt om de vrouwen af te fchrikken, en eene foortgelijke drift te bedaaren , jaagen haar geen fchrik aan, en verbeteren haar niet. Het is met oogmerk, om te beletten, dat deeze war.ördens niet al te menigvuldig worden geduurende de plegtige feesten en openbaare vermaaklijkheden, dat de Regeering geduurende dezelve de vrouwen verbied uit te gaan. De zwangerschap-, die in het Sérail was bekend gemaakt, naderde tot haar einde , alle de toebereidzels tot de feesten waren gereed , en men wachre alleen op bevel van de Regeering, om ze te beginnen. Eerst federt mijne nadere verbindtenisfe met Turken, heb ik met eenige zekerheid vernomen, wat er in het binnenfte van het Sérail voorvalt bij gelegenheid der geboorte van een kind, en ik zal deeze bijzonderheden hier plaatzen,  208 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN om geene herliaaling meer nodig te hebben.Bij de eerfte weeën worden de Vizir en de Muf ti, de groote Ambtenaars en'de Bevelhebbers der Krijgsbenden aan het Sérail ontboden , om daar het oogenblik af te wachten in de Sofa-zaal; dus noemt men het middenvertrek (*), het welk dat deel van het Serail, dat de Harem heet, afzondert van het overige der gebouwen, die de Groote Heer met zijn Hofgezin befiaat. Twaalf kleine ftukjens kanon , vierponders, die de ftukjens van het Sofa heeten, zijn in deeze kamer , die haar uitzigt op de Zee heeft , geplaatst. Daar is ook nog eene batterij van Zweedfche ftukken , halvervveg in bet Cypresfen Btsch, dat men hier oneigenlijk de Tuinen van het Sérail heet, en de Muuren van Byzantium , die voor den omkring van het Paleis dienen j zijn naar buiten beplant meteen zwaare arrillerij, die fpeelt op die van Tophana , aan de andere zijde van de Haven gelegen. Terftond na de bevalling , komt de KislarAga uit den Harem met het kind ; Het was eene Prinfesfe , hij bood het kind aan de Groote Ambtenaars aan, die eene Acte van deszelfs geboorte en kunne opftelden , waarna de ftukjens van het Sofa gelost werden , welke alleen kun- (*) Dit vertrek word bij de partikulieren genoemd Mabein Odajp, welk woord , letterlijk vertaald , zegt ie Middelkamer.  ÖARON DE TOTT. 209 nende gehoord worden door de batterij ter halver weg , door deeze werden beantwoord , en gevolgd door die van den hoek van het Sérail en van Tophana. Deeze onderfcheiden falvo's werden gevolgd door die van het Tolhuis, van de Werf, en van den Tooren van Leander (*_)„ (*) Deeze Tooren, gelegen op een eenzaame rot9 in het gezigt van Conftantinopelen, en dichter bij Scw tari dan bij de HoofdCad , word van de Turken genoemd Kis cou/rfy ( de Tooren der dochter^. Zij verhaalen , dat dezelve langen tijd gediend heeft tot eene gevangenis, voor eene Griekfche Pr'infesfe. De naam, dien de EuropeSanen hem geven, kon doen denken, dat men hem wel eer hield voor het verblijf van her j; maar men heeft de uiterfte voorzigtigheid nodig in die foort van gisfingen , om niet in het belagchèlijke , ja zelfs in het ongerijmde te vallen. Zommige Reizigers hebben eene Kolom van pompejus aan den mond van de Zwarte Zee geplaatst, daar deeze vermaarde Romein nooit geweest is. Zij hebben met denzelfden naam gedoopt eene andere Kolom , die men te Alexandriën ziet, en die pompktus zeer zekerlijk nooit heeft doen oprichten. Doch, om weder te kee.en tot den omtrek van Conftantinopelen, men ziet aan de oevers van den Pontus Evxinus een oude Tooren overig onder de puinhoopen van meer andere van het zelfde maakzel; welke op eene lijn , van aftand tot arïtand gebouwd, weleer dienden, om de Kofakfche Vaartuigen waar te nemen, welker zeeroverijen men vreesde op de Kusten van de Zwarte Zee. Deeze overgebleven Tooren had geen naam ia dit land van onwetendheid en barO  2IO GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN De openbaare Uitroepers kondigden terftond deeze gebeurtenis aan bet volk aan , en de Sultane , die gebooren was, werd genoemd Eibed Oullach, van God gegeeven. Men gaf te gelijker tijd bevel tot de vermaaklijkheden , welker duUring bepaald werd op zeven dagen te land, en drie te water, het geen nooit gebeurd was, dan bij de geboorte van eenen Prins,' maar men vond het thans gepast, om dus het eerfte kind te verëeren , het welk gebooren werd na twee onvruchtbaare regeeringen. Deeze feesten voldecden bovenal aan de uiterfte noodzaaklijkheid, waar in men was, om zich te vervrolijken , en Alhoewel zij zeer kostbaar waren en zeer lastig voor het volk, Helden zich de Kooplieden zelve te vrede , dat zij verpligt waren, hunne winkels te fluiten , om dat het Despttismus insgelijks de zijne had moeten fluiten. In waarheid , alle de Inftrumenten der dwingelandij, die gemeenlijk tot niets anders dienen, dan om de menfchelijkheid te onderdrukken, fchijnen in tijden van openbaare vermaaklijkheden eeniglijk te (trekken , om de ongebondenheid te befchermen. Men ziet dan te Conftantinopelen herleven, het geen in het oude Rome baarsheid, en wij Europeüanen , die de tegengefielde gewoonte h«bben van alles te weten en alles te verklaren , hebben ze genoemd de Tooren van Leander, Uit OMLJ.ÜS.  BARON DE TOTT* ail in gebruik was ten tijde der Saturnaliën. Het is den Slaaven geoorloofd, om adem te baaien, om zich te vermaaken in tegenwoordigheid van hunnen Mecder, en zelfs om zich te vermaaken op zijne kosten; Nieuwe Toneelfpeelers komen op het tooneel ,• Men vertoont aan de Grooten het fchouwfpel van hunne eigen belagchelijkneden , en deeze Grooten, onder het gemeen gemengd, zijn genoodzaakt, volgends het gebruik, om zelve mede te lagchen , of ten minden den fchijn te geven, dat zij er vermaak in vinden. Voor het overige moet men begrijpen , dat eene Regeering, die uit haare natuur de blijdfchap fchijnt te verdikken , haar niet kan noodzaaken, zich te vertoonen , dan door zichzelve te verbergen ; en het arme menschdom , altijd ligt te bedriegen, altijd gereed , om zich zelve door een vleiend bedrog te misleiden , wanneer het zijne dwingelanden uit het gezigt verliest, maakt van éénoogenblikuitfpannmg gebruik, om deeze zwakke en voorbijgaande flikkering van geluk te genieten. De Grieken voornaamlijk , van natuure lustig en luidruchtig, geven zich bij deze gelegenheden over aan alle onmatigheid van blijdfchap , en gaan fchielijk over van onderdrukking tot geluk, van vernedering tot trotsheid. Laat ons nu de fieraaden van dit nieuw fchouwfpel befchouwen , en de Speelers ten toneele voeren. O 2  fijfi GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Paaien, geplaatst drie of vier voeten van eikanderen voor de winkels en langs de voetpaden, die aan weerskanten van de ftraatcn zijn , zijn van boven veréénigd door boogen, die zich ook tot de huizen uitftrekken. Deeze kleine timmeraadje , vervolgends bedekt met lauriertakken, tusichen gekruid papier van verfchiliende kleuren, maakt een zeker foort van priëeltjens , aan welke men bladers van klatergoud hangt , die door het minfte windje met geruisch bewogen worden , en welker oppervlakte het licht der giazen lampjens en gekleurde lantaarns , waar mede het gantfche gebouw verfierd is , te rug kaatst. De deuren der partikulieren zijn insgelijks verfierd met eene fraaiheid , geëvenredigd naar het vermogen of de ijdeiheid van den eigenaar , maar de huizen van den Grooten Heer vei toonen in derzelver decoratiën den grootften en buitenfpoorigften luister. De ftraatên , die daar op uitloopen, zijn, tot op zekeren aiftand, bedekt op de wijze van priëelen , hoog genoeg , dat de lampen en het klatergoud de lieden te paard niet verhinderen. Men leid deeze galieliiën, ctus verfierd, tot in de bmnenhovcn van het Paleis, en daar vertoonen zaaien , expres daar toe opgericht, rijkelijk gemeubeleerd, en verlicht dt.or eene menigte lusiers , waar van het licht zich in eene ontallijke menigte lpiegels vermenigvuldigt ,' aan de nieuwsgierigen een rustpunt , alwaar de meester van liet huis eerbewij-  BARON DE TOTT. 2T3 zingen doet overëenkomftig de hoedaanigheden van zijne gasten. Anderen zijn te vrede , om den doorgang hunner deuren te meubeleeren, terwijl dezelve aan weerskanten openltaan, zij nodigen de voorbijgangers, om hier te vertoeven en een kopje koffij te gebruiken en andere verfrisfchingen, die de Meester van het huis (leeds gebied, en zijne bedienden met ijver omdeden. De poort van den Vizir, en die van den Ja* nisfar-Aga (.*) zijn voornaamlijk merkwaardig door de kostbaarheid derdecoratiSn en de vaènï&i te beuzelingen, die op eene vreemde wijze onder de rijklte fieraaden vermengd zijn. Men kr.n zonder verwondering niet aaiifchomven, hoede zaal van den Divan, die gevreesde Rechtbank en fchrik der Natuur, eenige dagen lang opgefchikt is, prei enkel vrolijke beelden te vertoonen. Draailantaarens, op welke men be!a0chelijke en dikwijls onbetaamlijke figuuren gei'childerd heeft, met ingevoegde doori'chijnende Hukken, (*) Poeha Capoujft en Aga Capoufli, de Poort van den Pacha, en de Poort van den /iga, betekenen het Hótel van den Vizir, en dat van den Generaal der Janisfaaren. Iemand uit het gemeen, of zelfs iemand , die laager is dan de geen, van wien hij fp-eekt, zegt ook, ik ben geweest of heb gediend aan de Poort van deezen of Jijen ; maar het woord Capm of Capi ( Poort) alleen uitgefprooken , geeft altijd hec Paleis van dö« eerffcn Staatsdienaar te kennen , de plaats , daar men alle z'aaken behandelt. O 3  SI4 GEDENKSCHRIFTEN VAN D*N waar op de naam van God, zijne eigenfchappetii en de fpreuk. van den Grooten Heer, of fommige woordfpelingen gefchreven ftaan ,• fpiegelftukken, als eene zon.gefneeden, om luister te geven aan deeze illuminatiën , vermaaken de menigte, welker toevloed niet vermindert. De deftigfte lieden (*), zo wel door hunne jaaren , als door de aanzienlijkheid hunner bedieningen, zijn des niet te min aandoenlijk voor deeze laage en kinderachtige vertooningen. Ik heb een klein Paleis , door een Europeaan gemaakt, van kleine (*) De begeerte, om eenen Turk van mijne vrienden te verpligten , had mij genoopt , om aan zijn zoontje eene kleine aartigheid te brengen ; Het kind was zeer wel met mij te vrede, en ik was reeds vermaakt met de blijdfehap, die het zou hebben op het gezigt van dit poppegoed , maar ik zag het zijnen tred venraagen , deftig gaan , mijn prefent befchouwen met eene zigc baare onverfehilligheid; het ging zitten met deernftigae houding van de wereld, en zich zeiven treurig bepaaj len in zijn kleinen hoogmoed. Kort daar op kwam dt Grootvader, en,met eene zeldzaame tegen'.lrijdigheid, riep de grijsaard luidkeels uit over de fraaiheid van dit werk, ging op een tapijt zitten, om het beter te bekijken, keerde het om, onderzocht het van ahe kanten, vermaakte er zich mede, en maakte een einde met het te brceken. Deeze vertooning kwam mij in den eerden opflag vreemd voor; maar een langer omgang in Turkije* leerde mij naderhand alles', wat dezelve onderwijzend en treffend voor eenen Waarnemer in zich bevatte.  BARON DE TOTT. Zl$ ftukjes glas en vischlijm , zien koopen voor icoo ècus door den Vizir, om er in zijne kamer mede te pronken. Zo veel verkwisting bij de Staatsdienaars , en bij de Grooten, zal buiten twijfel iemand doen denken , dat in deeze omftandigheid de Illuminatie van het Sérail alle de anderen te boven gaat. Een regel lampen verciert de eerfte Poort; en eenige gekleurde lantaarnen verlichten de aanfchouwers , die door de nieuwsgierigheid na de Poort gedreeven worden , welke de twee Hoven affcheid. Deeze Poort, zo wel als de eerfte ingang , is zeer zuinig verlicht," maar echter genoegzaam , om te kunnen onderfcheiden oude vaandels, grootje bijlen, fommige fchilden, wapentuigen , beenderen van visfchen , die voor beenderen van reuzen doorgaan , en fommige andere voorwerpen van gelijk gcwigt (*) ; maar de deur van de Wapenzaal, die men aan de linkehand vind , als men in deezen Hot' gaat, vertoont, in de klasfe van oude wapentuigen, zaaken, die waarlijk waardig zijn, om te zien (f). De (•) In deeze eerde vermasklijkheid had men bij deeze Trofeé'n een ouien Mijter van een Bisfchop gevo gd ,' opgehangen aan den fleutelüeen van het gewelf. (f) Het merkwaardigfte Rük van deeze Schatkamer is een Katapult; deeze is moogtlijk de eenigle, die nog oveng is, maar de lurken maaken er zo weinig werks O 4  2l6 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Munt, vennaaklijker verfierd, levert eene fchilderij op , die geheel verfchillend is. Een oneindig getal lampen kaatzeri weêröm in een Tapijtwerk van Pièstèrs (*) , Ifelotten (f), Paras (§) en Sequins (**), alle nieuw, die verfchillendc ontwerpen uitmaaken. Dit is ook de eenige plaats van het Sérail, alwaar de toekijkers redelijk wei ontlraaLd worden cl oor den Zarphana -Eminij (ff). Indien alles in de ftad te kennen geeft , dat het Despotismus een vrijen loop gelaaten heeft aan de groorfte buiten'poo1 rilheid van eene dwecpachnge blijdlchap, zo gevoelt men insgelijks op het waarlijk treurig gezigt van het eerfte Voorhof van het Sérail, dat het binnenfte van deeze vreeslijke omtuhüng nog de ondoordringbaare vrijplaats is , daar het van, dat ik allcGn , door het binnenfte van dit Magazijn te doorloopen, bij geval deeze kostbaare oudheid ontdekt heb , begraaven onder een hoop van oude vodden. Dit Wapen-magazijn was eertijds eene Griekfche Kerk. ('") Eene munt, waardig 3 livres. (f) Een ftuk van 30 paras, 2 livr. 5/". (§ Klein zilver ftLikje, waardig 6 deniers. (•-•-) Een goud ftuk. Daar zijn er vas meer of min waardij , en de meest bekenden , genoemd Zerema. fttiM, zijn waardig 9 livr. , mids het onderfcheid van 20 per cent in acht nemende , welke de Muntftukken van den Grooten Heer verliezen op den Wisfelkoers van Europa, Opziener van de Munt.  BARON Dï TOTT. 217 Despotismus in eene ongeruste ledigheid het oogenblik afwagt, om deeze dronkenfchap van eene oogenbliklijke vrijheid te verdrijven, die alle de bijzondere wezens bezielt. Men kan in de daad de uitfpoorige blijdfchap van het gemeen niet anders aanmerken , dan als een toeval van krankzinnigheid , bekwaam , om den Dbypoot te ontrusten, indien hij ze lang liet dimren. Ik heb reeds gezegd , dat de Grieken zich boven allen onderfcheiden door hunne trotfche en ongebonden vreugde. Evenwel de^ooden , altijd bezig met den koophandel , altijd geplaagd door den dorst naar winst, na alle mooglijk voordeel getrokken te hebben van het maaken en verkoopcn van lamaarnen, gaan vervolgends alle grappen verkoopen aan de deur der Grooten , alwaar men paras uitdeelt aan alle poetzemaakers, die zich vertoonen. Vcricheiden Lieden , die in bediening zijn, Hellen voor hun Hótel Komedien op den duur, waar van de verfchillende onderwerpen , maar altijd van het onbetaamlijkfte foort, gefpeeld worden tot groote Voldoening van het gemeen. Voorts , indien de zeden weinig gcfpaard worden in deeze vermaaklijkhcden , de Regeering word niet meer ontzien. Men ziet elk oogenblik troepen van Grieken en Jooden verlclieiden Rijksbedieningen en de verrichtingen daar van vertoonen, doch zo dat men ze in het belagchelijke verdraait. In dit feest, waar van O 5  ai8 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN ik getuigen was, werd de gewoonte van den Vorst zeiven, en die van zijn geheel gevolg niet ontzien. Een troep Jooden had de ftoutheid, om hem na te bootzen ; Het is waar , dat men fchielijk de onbelchoftheid van deeze navolging beteugelde; zij werd verboden : maar men liet den Groot-Vizir {pelen , en van toen af werd geene bediening gefpaard. Onder anderen heb ik eenen nagebootften Stambol Effendisfij C) gezien, wien men ilillekens eene rechtsöefening, die ftreng genoeg was, liet fpelen. Bij geval ontmoette hij den waaren , zij groetten eikanderen met veel deftigheids , en vervolgden elk zijn weg. Eene andere bende, die den Janisfaar ■ A'ga verbeeldde, maaktte zich meester van bet hotel van deezen Generalisfimus, terwijl hij zijne ronde deed, en zijne 'bedienden behandelden den gemaskerden met even zo veel ontzag, als of hij hun meester geweest was. Op deeze aartigheden volgden andere boerterijën, die nog minder beminiijk waren, maar die men niet meer beteugelde. De voorgewende opzieners van Bruggen en Dijken, gevolgd van liraatemakers , brakende Hoepen op voor de deur van partikuüeren, die zich zelve niet goedkoop vrij kochten. Andere gemaskerden onder de kleding van brandfpuitmeesters, (f) De Luitenant van de Politie van Conjiantinopc ktu  i BARON DE TOTT. 21? baalden op eene andere wijze geld op; met één woord, men (peelde allerhande foort van knevelarijen, en om die wel te fpelen, volgde men ze natuurlijk na. Eindelijk werd dit alles lastig en zeer ongemakïijk ; maar den tijd verloopen zijnde, kwam de knuppel weder op de baan, en alles werd weder' in orde gebragt. (*) Het Despotismus was echter genoodzaakt, om de vrijheid nog geduurende drie avonden te eerbiedigen, gefchikt voor de vuurwerken op zee. Het zeecorps, dat derDgebedgis (f_), en het Artillerij-corps hadden zich bereid, om elk een vuurwerk te geven, voor de drie volgende nachten. Groote houtvlotten, gefleept in het midden van de haven in het gezigt van de Talikiö'sk(§)t (*) De Befefiim bieden in de Dmanemas het rijkfte fclnuwfpel aap. Die der Juweliers is bovenal glansrijk en fchitterend in edelgefteentens, die de Kooplieden daar vertoonen , en deeze Koopwinkels , bedekt zijnde , zijn het kostelijkfte en in de daad het heerlijkfte. De Jtharchii , andere Koopwinkels , alwaar alle Drogerijen verzameld zijn , fcheenen mij ook redelijk wel verfierd te zijn. (t) DgibedgU, dat Corps kan met geen der onzen vergeleeken worden. Deszelfs bediening is, zorg te dragen voor de Wapenen, het Kruid en alle Oorlogs. gereedfehappen , die in het Magazijn bewaard worden* (§) De Kiu>k der Zeekant, zij ligt buiten het zirail aan den Zeekant, en dient tot alle plegtigheden , betreklijk de Vloot, daar gaat de Groote Heer fcheep, en daar ftapt hij aan land.  220 GEDENKSCHRIFTEN VAN BEN alwaar de groote Heer zich moestbegeven , werden gefchikt-, om het vertroostelijk fchouwfpel te vertonen van de verovering van Malta, of dat van eenige zeedagen, in welke de Mahomsdaanen altijd onfeilbaar de Christenen daan., Veele Petards , nog meer rook, en zo weinig vuur, dat men naauwlijks in de besteoogenblikken de vestingen van een kasteel van bordpapier, kan onderfcheiden , het welk men aantast, geven geen groot denkbeeld van het vernuft der kundenaars. Z ij hebben geen wonderbaarer voorfpoed in.de kunst, om vuurpijlen op te fchieten. Het grootde gedeelte van deeze vuurpijlen, na eenigen tijd aan de latten gehangen tè hebben, vielen in zee, en gingen uit, eer de kooker vuur gevat had. Riet-vuurpijlen , veel ligter en beter geproportioneerd, verhieven zich wathooger; maar de meesten gingen langzaam aan, uit hoofde,dat de pijpen niet wel gefchikt waren, en vlogen op eene heel ongeregelde wijze; Echter moet men bekennen, dat deeze gebreken zelfs aan de kunst bloempotten der Turken een voorkomen geven van overdaad en duurzaamheid, die ze zeer aangenaam maakt; Echter word de toejuiching niet algemeen, dan op het oogenblik, dat de ongelukkige Grieken of Jooden, gehuurd om een Europisch kleed 'ce üraagen, en den aanval af te weeren met eenige voetzoekers, waar van de voorraad fchielijk op is, worden belprongen,  BARON DE TOTT. mishandeld en overladen uit hoofde van hunne kleeding met alle de vuistflagen, daar het recht des oorlogs vrijheid toe geeft, en die hunne hoedaanigheid van ongeloovigen hun niet toelaat weder te geven. Het vermaak, om de Christenen te mishandelen met kloppen en ftooten, is voor de Turken een zo groot onthaal, dat de gunftelingen van Sultan mahamoud, anders zeer beminlijke lieden, zich verbeelden, niet beter hunnen meester te kunnen vermaaken, op een feest, dat zij hem gaven in het binnenfte van het Sérail: Zij vonden ook dit onderwerp zo eenvoudig en zo natuurlijk, dat zij geene zwarigheid maakten, om de Europifche Ambasfadeurs te verzoeken , om hunne Garde-robe te leenen. Men liet deeze klederen aantrekken van Jooden, die altijd gefchikt zijn,om geflagente worden, en altijd gereed, om zich te laaten (laan, als men hen betaalt. Alle de Hovelingen van den Grooten Heer waren het ook ééns, dat dit vee nooit zijn geld beter verdiend had, dan deezen dag. Dit mogt wel doorgaan voor Jooden, maar moest men daartoe de kleederen leenen, en hadden onze Europedanen het onbetaamlijke niet moeten gevoelen,dat er altijd in gelegen is, wanneer men zich zeiven op eene belagcheiijke wijze laat nabootzen?  IV. AFDEELING. INHOUD. Geboorte van Sultan seliM. De jonge Pr in fesfe van 6 Maanden uitgehuwlijkt. Zuster van den grooten Heer ver Heft op den Kapitein Pacha , het welk hem noodzaakt, van zijne beminde vrouw te fcheiden. Geldzucht van den Sultan. Hij tragt vruchteloos den Pacha van Bagdad ter dood te brengen. Hoe dePachas zich in veiligheid [tellen ten opzigtevan hunne bezittingen. Dood van racub Pacha. Mishandeling zijner bedienden, om zijne fchatten te bekomen. Onrechtvaardigheid van den grooten tleer. Rechtsplegingen /«Turkijën. Grond van het gezag van den grooten Heer. Gezag derUlémats, of lieden van ae wet. Gezag der Pachas. Tollen in Turkijën. IVetten. Onrechtvaardigheden in het vonnisfen. Foorbeeld van eerlijkheid in eenen Cadi. IVet omtrent de fiaaven. Voorbeeld van mishandeling der Christenen. Straffen worden voor geld afgekocht. Bloedwraak. Vadermoorder vrij gelaat en. Stru'kroovers. Nadere berichten van de wij ze van Rechtspleging. Zorge voor gewigten en maten. Bijzonder op het  cedïnkschk. van den baron de tott. gewigt van het brood. Prijs gefield op de eetwaaren. Zorg voor de beesten. Verbooden fpijzen. Onmedoogendheid der Turken met ellendige voor. werpen. Uitvoering der ftraföefeningen. IVijnhuizen en drinkgezelfchappen. F asten der Turken in de maand Ramazan. Het feest Bairam. Waterleidingen. Moskeen, Moske'evan Sc. Sofie, Halve Maan het teeken der Turken. Vermaaken en uitfpanningen van den grooten Heer te water. ]De vermaaklijkheden,daar boven vangefpro. ken is, waren naauwlijks geëindigd, of er werd eene nieuwe zwangerfchap bekend gemaakt; Deeze gaf de geboorte aan Sultan selim. De Prinfesfe eibed oullah zijne oudfte zuster werd in den ouderdom van zes maanden uitgehuwlijkt aan eenen Pacha, die in zijne Landvoogdij gevestigd was,, en dien men meer lust had, om te plunde. ren, dan te beguntligen, die ook veel levendiger de noodzaaklijkheid gevoelde, om jaarlijks honderd duizend Piafters over te zenden tot onderhoud van zijne jonge bruid, dan de eer van eene zo 1'ehoone verbinatenisfe. Melf.k Pacha ondervond ook in dit opzigt eene onaangenaamheid, die hem nog gevoeliger moest voorkomen. Jong, beminlijk, en gekomen tot de waardigheid van Kapitein Pacha Capitan - Pacha , deeze waardigheid is op zee  »a"4 c eden kschriften van Den genoot hij binnens huis het vermaak, van maar ééne vrouw te hebbek, die alie zijne zorgen tot zich trok, en van welke hij teder bemind werd. De gunst van zijnen Meester verhief hem tot de waardigheid van Vizir (+), en nu ontbrak er niets aan zijn geluk, wanneer eene Zuster van den Grooten Heer, voor de zesde keer weduwe, hem in eene openbaare plegtigheid zag voorbij gaan. Getroffen door het goed voorkomen van mellek , verzocht deeze oude Sultane hem van haaren broeder, die op ftaande voet aan den Admiraal deed weten, dat hij hem met zijne verbindtenis vereerde. Dit was een donderllag voor hem; maar daar was geen middel om te ontkomen, en mellek was genoodzaakt, om zijne huisvrouwe op ftaande voet weg te zenden ,• Dee- dezelfde, als die van Admiraal; maar zij kan daar bij niet vergeleeken worden, wanneer de vloot onttakeld is. Deeze bediening geeft alleen den rang van Pacha van twee paardefi.aarten. Echterword zij fomtijds bekleed door Vizirs van de bank, dat is, van Pachas, die wegens hunnen rang dezelfde mutzen dragen als de Groot Vizir, en in den Divan van den Grooten Heer zitten, terwijl zij in Cr,;ft.m:inopele* woonen. (\j Men noemt Vivirs, alle Pac'ias met drie paardeflaarten. Men moet derhalven deeze waardigheid niet verwarren met die van Groot Vizir. Deeze word onderfcheiden door het Rijkszegel; het Cachet van den Grooten Heer. Hij bezit het eerfte werktuig van het Despotisme. Men noemt hem om die reden Viur AJem, de Groot Vizir.  BARON DE TOTT. £££ ze overleefde haar ongeluk alleen weinige dagen i en de Pacha of moediger, of min aandoenlijk fchikrc zich naar de omftandigheid; Hijging-voort te behaageH, hij behaagde zelfs in zo verre, dat de groot Vizir, om zich van eenen gevaarlijken mededinger te ontflaan, aan mellek eene Landvoogdij deed geven, die hem zeiven ontfloeg van de omhelzingen van zijne oude Prinfcsfe (*_). Sultan mustapha ging voort, zich methetgeldwezen bezig te houden, zorgvuldig plunderende, al wie reken fchap van geld verfchuldigd waren, en zich door verbeurd verklaaringen toeëigenende, het geen knevelaars in het Rijk gefchraapt hadden. Zijne Hoogheid genoot het genoegen, van reeds verfcheiden tlasnecs Q) te hebben vol ge- (*) Men heeft reeds gezien, dat de Sultanen niet uit Conftantinopelen kunnen gaan. Het Despotismus vreest buiten twijfel, dat, als men haar liet gaan met haare echtgenooten , dezoon, die gebooren zou worden , zijne Hagen zou ontkomen. Cf) 'Hamè beteekent een* fehat, en word gebruikt van den gantfehen fehat van den Sóuvërain, maar die woord word ook gebruikt als eene uitdrukking van getal, en beteekent in dit geval 10, coabeurzen, die, nacr mat.» van den wisfeïkours , 15 millioenen bedraagen; en als deeze forame bij één is, zet men het zegel o'i de kisten, zo ais men een zak guldens zegelt, mustapha had zo veel vermaaks in deeze bezigheid, dat hij alles opöilerde, om zijnen fehat te vercrooten. Hij deed bij openbaare veiling eene menigte juweelen verP  32f5 GEDENKSCHRIFTEN van den maakt, en onder het zegel te hebben gebragt, doch het was nog te weinig ter voldoening van zijne heerfchende drift, hij befloot eene onderneming te doen op de bezittingen van den Pacha van Bagdad. Het onafhanglijk gedrag van deezen Gouverneur gaf in de daad meer dan één voorwendzel aan de hand, voor de begeerte, om hem te plunderen; doch het was gemaklijker, om dit befluit uit te fpreeken, dan uit te voeren: Rijkdom en verre afltand zijn groote middelen van verdeediging. mustapha vleidde zich nogthans, om zijnen onderdaan te zullen overvallen , dien hij wanhoopte , van te zullen bedwingen; Een Capidgi- Bachi (*), in fchijn een overbrenger van koopen, ja hij zond zelfs naa de munt het goud en zilverwerk, hem gefchonken door het Hof van Denemarktn, federt het fluiten vaneen traktaat met de Porte. (*) Capidgi-Bachis: eene foort van kamerlingen, die de genen, welke ter audiëntie van den Grooten Heer toegelaaten worden, onder de armen nemen, en hen voor zijne Hoogheid leiden. Zij zijn ook belast met alle buitengewoone Commisfk'n, die tot voorwerp hebben, de uivoering van de bevelen van den Sultan, van wat natuur zij ook zijn mogen. Leeftogt verzamelen, troepen ligten, een Pacha bevestigen, hem het geld ontnemen, hem het hoofd afhouwen , voor hem te plunderen, of na hem van zijne Rijkdommen beroofd te hebben, eenenanderenin ballingfchap geleiden, dikwijls hem onder weg vergee~*en, dit alles behoort tot den pose van de Capid^l-Bachis ; dit is het eigen.  BARON DE TOTT. 22? een getuigenis van gunst, maar wezenlijk voor* zien van eene orde, gefchikt aan de Richters* van den Divan van Bagdad, om den Pacha liet hoofd af te houwen, begaf zich bij hem. De Gouverneur van zijne zijde oplettend op alle zendelingen van Conftantinopelen, en genoeg kennende de opvolgersin het Griekfche Keizerrijk» om hen en hunne gefchenken te vrezen Ct)» deed den Capidgi onderzoeken, voor dat hij hem in den Divan inleidde, vond de geheime order, waar van hij de brenger was, deed hem het hoofd afilaan, en zond dit hoofd in plaats van antwoord aan den Grooten Heer. Andere ondernemingen waren niet gelukkiger, en deeze voorbeelden, nagevolgd wordende door andere Pachas, niet zo rijk, en niet zo ver afgelegen, als die van Bagdad, moedigden den wederftand aan, en noodzaakten de Porte, om het eenig hulpmiddel te gebruiken, dat overfchoot, naamlijkdat, van die haare Officieren, die zij wilde ftraffen, te vermoorden ofte vergeeven. In dit geval poogt de zendeling, zo veel hij kan vermomd zijnde, en voorzien met eene order, die hij wel verbor- aartige van hun emploi. De Snlachors ( Stalmeeflers) worden tot dezelfde bedieningen gebruikt in gevallen van minder belang, en eene meer of mindere vaardigheid in het uitvoeren der bevelen, waar van zij de overa brengers zijn, beflist hunne bevordering, Timeo Danaos & dona ferentest P a  2.s8 GEDENKSCHRIFTEN VAN T5EN gen houd, den veroordeelden te naderen', kiest als het mooglijk is, liet oogenblik van den Divan uit, neemt dit oogenblik waar, omzijn man te dooden, vertoont zijne order, en loopt verders geen gevaar, als hij vlug genoeg is, om zijnen flag niet te misfen. En dit noemt men eene doorflaande gerechtigheid! Maar het vergif verëifcht minder dapperheids, en om die reden begint men dit boven het eerfte te verkiezen. Die Pachas of andere knevelaars, die door eene aanhoudende wegfehenking van een gedeelte van hunnen roof, de hebzucht der verheeven Porte weten te ftillen, genieten het gedeelte , dat zij te rug houden, met eene foorte van gerustheid; Doch zij kunnen hunne bezittingen na hunnen dood niet in veiligheid ftellen, dan door ze aan den genenen toe te vertrouwen, die hunne zaaken waarneemt, of aan iemand anders, op wiens eerlijkheid zij gelooven ftaat te kunnen maaken. Nogthans ftelt zulk Fidei- Commis deeze lieden bloot aan ijslrjke gevaaren, en de vreeze, om zich zeiven ongelukkig te maaken, of ten minften, hun eigen goed te verliezen, brengt hen dikwijls tot ontrouw. Men zou bij deeze beweegredenen misfchien nog voegen mogen de zo natuurlijke verzoeking, om zich de goederen van den overledenen toe te eigenen, in een land, daar de naamen van eer en deugd naauwiijks bekend zijn. Men zal volmaaktelijk over de handelwijze van  BARON DE TOTT. 2,29 de Turkfche Regeering in het ftuk der opvolging kunnen oordeelen, uit de wijze, op welke de Keizerlijke Schatkist afrekende met de bewinds lieden van vlaku& - Pacha, die langen tijd met eene Zuster van den Grooten Heer getrouwd was geweest. Deeze Vizir , vermaard door zijne werkzaamheid van ziel, ftrengheid van aard, en fijnheid van geest, ftierf in zijne bediening , en in dat tijdftip van gezag en vertrouwen , dat hij geene reden van ongerustheid aan zijne bewindslieden fcheen na te laaten ; maar zijn rijkdom maakte hen vei sint woordelijk, en de bmtenfpóórige wijze van rekenen van Sultan mustapha kon bewijzen, dat zij fchuldig waren. Evenwel werd er het zegel. op. gezet uit naam van zijne Hoogheid, die het onderzoek van 'het recht van ppvolgftig aan zich behield. Op het zelfde oogenblik , dat het zegel er op gezet wierd, werd een Turk , die bekleed was met de waardigheid van Schatmeester van wijlen den Groot • Vizir , gearresteerd , benevens een Armeniër , die altijd de Bankier van deezen Staatsdienaar geweest was; deeze twee ongelukkigen, in de gevangenisfen van het Sérail opgellooten, ondervonden elk oogenblik den fchrik des doods , die hunne bewaarers vermaak fchepten , hun aan te jaagen. Men deed hen hun voedzel tegen gewigt van goud betaalen , en de minste gemakken, de minste verkwikkingen P 3  23° GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN werden hun voor een buitenfpoorigen prijs verkocht. Eindelijk deeden zij rekening , en het onderzoek , het welk de Groote Heer de moeite nam van zelf te doen , diende alleenlijk , om hunne onfchuld te bewijzen. Doch de hebzucht, door dit onderzoek te leur gefteld zijnde , nam haaren toevlugt tot pijnigingen, om de belijdenis van eene fidei • commis af te dwingen , dat geen beÜaan had. De Boftandgi-Bachi werd belast met deeze ijsbjke knevelaarij en wreedheid (*) ; de haate- (*) De Boftandgi-Bachi is altijd belast met den pligr, om de ongelukkigen tot de pijnbank te brengen , die men wil noodzaaken, iet te bekennen, daar zij belang bij konden hebben, om het te verbergen. Ditiseene der pligten van het ambt van deezen Bedienden \ en de plaats, daar :?en deeze executiën verricht, word genoemd Eoftizndgi - Bachi Fourouni , of, de oven van den Boftandgi-Bacf-i; de rede dezer benaaming is de volgende. Als men binnen dén omtrek van het Sérail komt door de Poort, die nevens de TaM Kiosk is, en de Has gagtchi, of achter -tuin nadert, vind men de vertrekken der Boflar.dgis, bij welke een oven is, daar de Bakkei s het brood en de tweebak bakken voor de kamers van deeze benden ; nevens deezen oven is de plaats der gevangenis , in welke men de ongelukkigen bewaart, die de pijnbank moeten ondergaan ; na het gebed Tatf.u , het welk 's nachts ten twee uuren gefchied, als de ÏÏoftandgis zich in hunne vertrekken begeeven hebben, haalt men de lijders uit de gevangenis , men bréngt ze naar eene afgezonderde plaats, daar de voor-  BARON Dl TOTT. 931 Hjkfte befchuldigingen werden gehoord. Men onderftelde, dat verbaazende geldfommen heimelijk in hunne handen waren overgegaan , en de wreedfte behandeling werd in het werk gefield , hoewel altijd vruchteloos, met betrekking tot de ontdekking der waarheid , maar met voordeel voor de gierigheid van den Vorst, die het grootlie gedeelte der rijkdommen inflokte , welke de Armeniër bezat uithoofde van den Koophandel van zijnen Vader. De Schatmeester onderging het zelfde lot, en was genoodzaakt, om zijn leven te koopen ten koste van alle zijne bezittingen , na de wreedfte pijnigingen te hebben doorgeftaan. Zodanig is de gerechtigheid , welke de Despoot uitoefent, wettelijk «onder twijfel, om dat geen ééne Wet deeze (brengheden wederfpreekt, en om dat de gewoonte, om ze te lijden, zelfs het beklag daar over uitdooft (*> Ipraak der Bftandgh , die fomtijds met medelijden aangedaan zijn, geen toegang kan vinden ; aldaar doet de Boftandgi-Bachi deeze rampzalige dacht-offers allerhande foort van pijnigingen ondervinden. Wanneer iemand fn handen van deezen ontzaglijken Bedienden is, zegt men gemeenlijk, dat zulk iemand in den oven van den Boftandgi - Bachi is. P. C) Daar is bijkans geen Monarch der wereld , tot wien deklagten vriiër toegang hebben, dan de Turkfche Keizer; alle zijne onderdaanen zonder onderfcheid, Mahetnedaanen, Chri/iencn, Jooden, kunnen alle vrijP 4  53* GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Laat ons mi daadlijk zien, hoe het Recht bediend word in de Turkfche Vierfchaaren , volgends een gefchreeven Wetboek , geëerbiedigd door de algemc'ene achting, en opgehelderd door Overheden , ten dien einde gefchikt. En gij, die billijk getroffen door de ongevoeglijkheden, en de menigvuldigheid van onze rechtsplegingen, hebt durven zeggen , zonder-het behoor- dag , wanneer hij in plegtigheid naar de m-.kie n-x, hem een Verz-ickrchrift aanbieden. De formaliteit, ten dien einde i'n gebruik, is zonderling, en verdient wel vertaald té worden. :I>: ■ón.ierdru'ttsn , c'te eenige f Waare klagten aan den Souverain hebben op te draagen, voegen zich op eene rije op zijnen weg in orde, op de plaats, die voor dc groc-te Poort vari het Sérail is., Zij hebben elk boven het hoofd een Tuk om , aangeflpken en rockende, welke een zinnebeeld en afbeelding is van het vuur, dat hunne ziel verteert. Wanneer de Keizer deezen rook verneemt, ! lijft hij Or.an ,geei"tlast ►an iemand der lieden, die hem omringen , om deeze Verzot kfehriften te verzamelen , doet ze zich overgeven, en (leekt ze in zijnen boezem. Sultan mustapua de IV, die zeer arbeidzaam was, liet niet na alledeeZe Verzoekfchriften te lezen, en beeft dikwils, ze gelezen hebbende, uitreikende daaden van rechtvaardigheid verricht, bekwaam, cm zijne gedr.chtenis te verceren. Men ziet fomtijds-in da Vierfchaaren , frerke en fmute Plijters, die, bewijzende, of vermoedende, eenige onrechtvaardigheid van clen kant des Richters, hem daaróm dreigen, met deeze woorden , hajjir vakarutn, ik zal de mat ontwecken- P.  BARON DE TOTT. S33 lijk, gelijk ik denk, te kunnen beöordeelen,dat de reehtsöefening bij de Turken te verkiezen is bo-1 ven cl e onze, onderzoekt m :t bp iettendh eid het Tafereel, dat ik u hier aanbiedc, cn ir.dien gij er het vermogen toe hebt, zo tracht eenige hulpmiddelen aan de hand te geven tegen de overtolligheid, die ons benadeelt, verbetert onze overdaadigheid, maar prijst ons toch het gebrek en den hongersnood niet aan , O) Deeze Ge/Ienifc''rifè>i fpreeken geen één woord van d t gefchreeven Wetboek , en geëerbiedigd door de algemeene achting ; Hctwor.t cr alleen in genoemd; De Schrijver, in plaats van eene fchets van de Wetten te geven, geeft er ons alleen eene van de misbruiken. Indien hij de moeite genomen had, om de Multekei té doorbladeren , hetwelk dit gefchreeven Wetboek is, hetwelk alle de voorfchriften van d n godsdienstigen eerdienst, en alle burgerlijke en lijfiïraflijke rechtsgeleerdheid bevat; Indien hij den Durer , den Hc'sbi, deszelfs twee voornaamtle uitleggingen-bad iögezUn; in■ dien hij de verz?nif ingen van Fctf.ihs; of uitfpraaken der vermaard^e Muftis had-doorloopen , en vooral die van ali Ef.r.di, den vermaardüen van ellen, zou Irj eene menigte van wijze en welbekockte Wetten hebben gevonden , en . van heilig ingen , zo billijk ais vernuftig; Hij zou daar vr-.r, et n. kort begrip aan het pubhjk hebben medegedeeld, om' het recht te verkrijgen , om uit te vaaren tegen de Dwingelanden en onrechtvaardige Rechters, die ze verdraaien en verbreeken. De Hemel bewaare mij, dat ik de.aanfpraak zou willen verdienen, die de Schrijver doet aap hun, die de Turkfche .echts- P 5  Ö34 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN De Groote Heer is op éénen en denzelfdentijd de Opvolger in het Califaat , en het hoofd van het Krijgswezen ; Zijn Despotismus grond zich op den Coran, en de uitlegging van dit Boek is met uitfluiting van allen, alleen eigen aan het lighaam der Ulémats ; alles moet onderworpen zijn aan de Wet , alles moet den Souverain gepleging boven de Europifche (lellen; De Hemel bewaare mij, dat ik reukeloos genoeg zou wezen, om de eerlijkheid der Chiisten Overheden aan te tasten , ja zelfs te verdenken ; maar indien iemand in de fehaal der billijkheid de ongemakken der beide rechtsplegingen wilde wikken ; Indien hij , zonder dat ik fpreek, van omkooping, gunst, kabaal , intrigue, het gewigt van follicitatiën , den invloed van menfchen van gezag of credit; zonder toevlugt te neemen tot ondeugden, die, bij alle Volken, de menfchelijkheid verlaagen en ontè'eren ; indien hij zich eenvoudig bepaalde , om in de ééne fchaal te leggen , tot een evenwigt tegen de gebreken der Mufulmanfche gerechtigheid, de eeuwigduurendheid der Procesfen , die in de Europifche Rechtbanken, dikwijls verfcheiden genachten zien voorbij loopen, het veelhoofdig monfter van formen , den doolhof van verfchillende Costumierlijke Rechten , in de Christelijke Heerfchappijën , de privilegi 'n der Edelen, Steden, Maatfehappijën , en de buitenfpoorigheid der kosten van Juüitie, die fomtijds het tiendubbeld bedraagen van de hoofdzaak van het Proces ; zo beken ik zeer openhartig, dat ik niet zou weten te bepaa'en, welke dier beide fchasjcn het belang der billijkheid zou doen overllaan, P.  BARON DE TOTT. ftJJ hoOrzaamen. Deeze twee magten hebben dezelfde bron; Maar men befpeurt reeds den fchok en de ftrijdigheden, die tusfchen deeze twee magten ontftaan moeten, welker recht gelijk is, en welker belangens verfchillen: Menzietinsgelijks, dat het vermogen , om eikanderen te benadeelen, hen dikwijls verëenigt, en hen noodzaakt, om eikanderen wederzijds te achten en te ontzien (*). (*) DeSchrijverheeft niet opgemerkt, dathij, door de woorden van deezen volzin, het voltrekt en OHdraaglijk Despotismus doet verdwijnen, tegen het welk hij zich met zo veele hevigheid uitlaat. Zo dra er , tusfchen den Despoot en 't volk, een tusfchen beiden flaande Iigchaarn is, welks recht gelijk is, alhoewel deszelfs belangen verfchillend zijn ; zo dra dit ligchaam de bewaarer , het zintuig, en de uitlegger der wet is, waar aan de Souverain onderworpen moet zijn, zo wel als degeringtte zijntr onderdaanen; eindelijk , zo dra dit ligchaam en de Despoot , door de wet genoodzaakt worden , om elkanderen te ontzien en te eerbiedigen; zo kan er geene volfirekte willekeur plaatshebben, die, in geen geval, moest kunnen tegengegaan worden , en die alleen het waare Despotismus kan ukmaaken. En,indien het waar is, gelijk op de volgende Bladz. in den Tekst gezegd word, dat de Souverain , met één woord, den Mufti , en alle de genen van deszelfs ligchaam , die hem mishaagen, in ballingfchap kan zenden , en ze:fs verdoen, zo is het insgelijks waar, dat de Lieden der Wet, in één oogenblik , door oproerige redeneerinjen en door Taftas, of aangeplakte Plakkaaten , r.un de Mo'Jéè',1, en andere openbaare plaatzen, geIr„k-«US  236 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN In de daad, indien de Ulémats de wet naar hun goedvinden kunnen doen fpreken, en het volk oprukkenen tegen den Souverain, deeze kan wederom met één wbord den Mufti afzetten, in ballingfchap zenden, en hem zelfs verderven, zo wel als alle die genen van zijn ligchaam, die hem mishaagen. De Wet en de Despoot moeten eikanderen evenééns ontzien en vreezen ; maar de Despoot, als hij geen zwak man is, haalt noodwendig de balans over, maaktfchikkingover alle fchatten, alle bedieningen, en het leven van alle zijne onderdaanen, hij heeft verfchriklijke middelen, om zich te doen gehoorzamen. Laat ons nu her. gebruik van deeze magt befchouwen, zo wel van den kant van den Grooten Heer, als van den kant der Richters. Hoe meer de magt van den Grooten Heer uitgeftrekt is, zo veel minder gemaktijk is het, om in gebruik is , het volk volftrekt kunnen gaande maa. ken, den Souverain ohttroonen , en zelfs doen wurgen of vermoorden. Men heeft dikwijls gebannen Muftis den Monarch de hevigfte opfehuddingen zien verwekken,- en het was uit het diep;le zijner ballingfchap, in zijn Lusthuis aan den Bosporus, dat de verroa?rde Mufti essad eFF£kdi tegen Sultan mahmout die gistiig verwekte , welke den Kisldr Aga , süUleiman Jga, en den A- mernër deed omkomen , en die zelfs deezen Ke zer in het verderfzoumedegefleepthchben, indien hij niet vaardig beflooten had, deeze drie gun(telingen op te offeren. P.  BARON DE TOTT.1 23? die der Officiers te bepaalen, die hem vertegenwoordigen. De Pachas zijn, in de gantfche uitgeftrektheid van het Ottomannisch RijkdeGoeverneurs en de Tollenaars van hunne Pachaüks; zij ftellen daar in elk gewest bijzondere gouverneurs en Tollenaars; deeze verdeelen in elke ftreek weder andere ondertollenaars, die niet min despooten zijn, zodaanig dat in deeze wreede hiërarchie, elk onderbediende het dubbel trekt van het geen, daar hij voor verantwoordelijk is. Daar het recht van den Tollenaar op eene zo verwoestende manier kan geoefend worden omtrent het jaarlijks inkomen van elk gewest, daar vernielt de Goeverneur van het gantfche Landfchap, als bekleed zijnde met een meer uitgeftrekt en ontzachlijker vermogen, ook met veel meer ftoutheid en gemak. Hij is meester \ om de kwellingen , de knevelarijen , en alle foorten van plunderingen te vermenigvuldigen naar den wil van zijne hebzuchtige begeertens. Het geringftë voorwendzel is genoeg, om voor zijne rechtbank alle die genen te dagen, die het hem , behaagt, en een rijk mensch onder het geweld van een1 onverzuadelijk man, is nooit onfchuldig. De Souverain evenwel, dit in fchijn gerust aanfchouwende, wacht alleen, om den knevelaar te ifrafTen, tot de fom der knevelarijën genoegzaam is, om eene plaats in zijne bijzondere fchatkistte verdienen, maar, al fchijnt de Groo-  23^ GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN te Heer alleen den man, die in bediening is, te befpieden, nogthans zou een rijk man te vergeefsch aan het Despotismus pogen te ontkomen , door zich in duisternis te houden, weldra toch zal hij mer eenig ambt bekleed worden, dat vroeg of laat den Vorst gelegenheid zal geven, om met htrr. af te rekenen. Deeze mdn kan dan niet beter doen, dan dat hij met anderen begint af te rekenen, en de vrucht van zijne roverijen tot gereed geld maakt, om het te gemaklijker te kunnen verbergen. Men heeft reeds gezien, dat de lieden van de Wet de eenigften zijn, die hunne goederen gerust kunnen bezitten, ook zal ik niet fpreken van de Christen en Joodfche onderdaanen. Deeze veracht, zelfs gefmaad door den Mafulmanfchen kruijer, die in hun dienst is, kunnen bij de Regering in geene aanmerking komen, dan wanneer hun vlijt rijkdommen verzamelt, die de daag'ijkfche knevelarijen doorliet kanaal der lieden, die ambten bekleeden, in den put doen vloejen, in welken de Souverain alles opflokt. Men zou op het gezag der Europeaanen kunnen denken , dat de Tollen bij de Turken gematigder zijn dan bij andere Natiën. De Franken betaalen er in de daad niet meer dan drie ten honderd. Ik wil hier niet in rekening brengen de kncvelarijën, die ztj voor het overige in dit opzigt ondervinden; zij zijn vreemdelingen; En hunne gelteldheid kan niet in aanmerking komen, bij het onderzoek der zeden en de Regeering der  IARON D « TOTT; 239 Inboorlingen. Deeze zijn verp'igt, om zeven ten honderd tol te betaalen, en tien voor veele artikels van Confümtie; door eene fchij 11 gunst, die men ook zijn werk maakt, om uit te meeten, betaalt men deeze belasting in goederen, maar wat baat dit? Dat bij voorbeeld een' visfcher van de honderd tarbotten, die hij aaanbrengt, de tien besten ontnomen worden, die alleen zoveel waardig zijn als al het uitfchot, dat men hem laat behouden (*). (*) Het is onbetwistbaar, dat de Tollen in Turkijên gematigder zijn , dan in eenig ander handeldrijvend Land ; en de Schrijver deezer Gedenkfchriften is zekerlijk de eerfte , die dit in twijfel getrokken heefr. De Franken betaalen de rechten tegen drie ten honderd, waar op men nog moet aftrekken het voordeel van den tarif, dat de Schrijver met ftilzwijgeu voorbijgaat; De Koopwaaren worden daar gefchat veel lager dan de pr js courant derzelver is, het geen misfchien dit recht vermindert tot twee ten honderd. Daarbij moet men aanmerken , dat deeze Tol ééns voldaan zijnde, de Frankifche Koopman, voorzien van eenTéskéré, of kwitantie van den Tollenaar, z'jne waarenkan laaten wandelen in alle de plaatzen van het Rijk, zonder dat men hem een nieuw recht afvordert; daar zijn nooit geene knevelarij'n ten aanzien der Tollen door middel van het tatif} en ernllige verfchillen met de Tollenaars zijn daar zo zeldzaam , als men zich kan verbeelden. Zullen de Franfchen ooit kunnen vergeeten de gunst en eerlijkheid van 1 s a k - Aga , Groot Tollenaar van Conftantinopelen ? die, in een tijd, als de pest ijslijke  2^0 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Laat ons nu de Wetboeken raadplegen, eri verwoestingen in die tod aanrichtte, en z;jneComtoi. ren er ze.ve mede bennet waren , infehiklijkbeids genoeg Ind, op vei zoek van den Gi aave des aueurs, .Ambasfadeur des Konings, en vertrouwen genoeg op de deugdzaamheid der 1'ranfclien , om toe te laaten, dat hunne Koopgoederen regelrecht in hunne pakhui» zen werden overgebragt, zonder eenige vifitatietecnderj cr-n, cl* zelfs den Tol te bepalen , en zich vergenoegende, om de rechten te ontvangen op den voet van hunne eigene vei klaaringen. Is het niet jammer, dat men verpligt is tegen deeze goede trouwe, over te ftellen de ondeugendheid van fommige Franfehen, die', ongeacht de ftrenge bedreigingen, die de Arabaslaaeur gedatn had aan alle Kooplieden, welke bekwaam zoud.en zijn, om een zo vertrouwend perzoon te bedriegen, onwaarachtige verklaaringen aai deezen eerlijken man durfden aanbieden , die fehrander genoeg was, om het bedrog te ontdekken, en edelmoedig tevens, om cr üich niet over te beklaagtn. Dezelfde Tollenaar hield, geduurende langen tijd, den zelfden voet omtrent vericheiden Franfehe Kooplieden, die, onder de regeering van Sultan m. hmoud , een verbaazenden Koophandel in juweelen deeden , en onderging ook met het zelfde geduld, van fommif en hunner , dezelfde trekken van ondankbaarheid en kwaadtrouw. De Ingezetenen betaalen vijf ten honderd , en niet zeven, en tien ten honderd , gelijk de Schrijver zegt.Ook geeft de Wet aan den Tollenaar de vrijheid niet, om zijn recht te vorderen in goederen , maar aan den Koopman , aan wien zij de keuze laat , om op deeze wijze te betaalen, indien dit met zijn voordeel meer  BARON DÉ TOTT. «24 K zien, hoe men die in de Rechtbanken weet té verklaaren (*)• flrookt. Het is geene gemaakte fchijngunst, welké deeze Ambtenaar oefent omtrent den Koopman, noch waar op hij- zich kan beroemen, maar een gunstbewijs van de Wet, het welk de Koopman kan vorderen, inJ dien hij, door eene al te hooge waardering zijner waaren, gelooft benadeeld te worden , als hij in geld betaalt. Voorts begrijp ik niet, hoe de Schrijver zich heeft kunnen bedienen van het voorbeeld van Visch; Waar van de rechten volftrekt niets te doenhebbenmet den Tollenaar, endie ontvangen worden door den Balutkkchi Bachi , of hoofd der Vischkoopers , die dé Malikiané, of de pacht der Visfcherij koopt. De Heer Baron de Tott is al te wel onderricht van het geen in Turtijën plaatsheeft, dan dat hij alle deeze bijzonderheden niet zou weten, en al te billijk, dan dat hij zé niet diende verhaald te hebben. Hij diende tevens ook iet gezegd hebben van de llraf, die de Wet op de Sluikers ftelt. Wanneer eene (luikerij word aangehouden , en aan het Tolhuis gebragt , vertoont de Eigenaar zich; die weder eifchende, en hij krijgt ze herfteld , doof den dubbelen tol d:ar vcor te beta'alen. Ik kan niet denken, dat de Schrijver geen lust zou gehad hebben; om nevens de Turkfche toegevendheid te (lellen de ftrengheid, die de Wetten van Europa tegen dat foort van misdaad ftellen, dat dikwijls met de dood Word geÉraft, en bijkans altijd ten minften met verlies der vrijheid. P. C*) Dit gezegde, benevens dat op bladz. 232. voorkomende , zou den Lezer terftond doen verwscriteri eene befchrijving van de Canoun Suldmani, óf cl©  24* GEDENKSCHRIFTEN VAN DEM Alles moet beoordeeld worden op de verklaaring van getuigen, Deeze is de eerfte Wet van bevelen van den Grooten soliman , die alles beïlisfen en bepaa'en , wat betrekking heeft tot het Burgerlijk, Leen Kfijgsrecht, en bef.uuring der Geldmiddelen, fflj belooft zich zeiven, dat hij zijne gedachten zal kunnen vestigen op de uitgeftrektheid en de magt van den Despoot, op de paaien , die hem door de Wet worden voorgefchreven, op het gedeelte deezer magt, dat hij aan de t'izirs, Agas, en andere onder-ambtenaars toebetrouwt, die in de Landfchappen het bevel voeren, en van welken de Wet het gezag bepaalt binnen zekere, meer of min beperkte, grenzen. De Lezer, zeg ik, verwacht, in gevolge van deeze gezegdens, een beknopt tafereel van de bu-gerlijke en lijffliaCijke rechtsgeleerdheid, die hem het denkbeeld van de Wet oplevert, in derzelver zuiverheid, en hem in Haat ilelc, om daar van de verdraaiingen te onderfcheiden, die gepleegd worden door de Ambtenaars , die vtrpligt zijn , om ze te doen uitvoeren, en de mis. buiken, die haar verkeeren. In plaats van dit alles , bepaalt de Schrijver zich, om te verzekeren , in twee bladzijden, dat de Vizm, of Pachas, gezonden door den Despoot tót Gouverneurs en Pachters of Tollenaars der Landfchappen , de bijzondere Tollenaars , door deeze weder gefchikt in de verfcheiden DMrikten van hunne Landvoogdijen , en de Ondertollcnaars door féësSè in eiken Oord geplaatst , alle zo veel fehetaetf zijn, die de één van den anderen vrijheid krijgen, om willekeurig en voh'rekt het volk te onderdrukken en te bcrooven , en dat de fom der knevelaarij.n en tb-engheden, die van deezen tyranuifebeu waterval af-  BARON DE TOTT. 243 den Wetgever der Arabieren. Men kan zich derhalven niet voor den richter Hellen , zonder loopt, eindelijk invloeit in de waterkom van dert Souverain , die de goederen en bezittingen zijner Onderdaanen dus infiokt. Hij bepaalt zich , om uit te vaaren tegen de bewijzen door getuigen , welke de Vonnisfen befluuren in alle Rechtbanken van Turkij'én ; tegen het verbaazend getal van valfche getuigen , die daar tendienfie (laan derPlijters; en tegen vier of vijf andere punten van de Wet, zonder op te merken, dat de Wet nopensgetuigenisfenda beste is van Crimineele Procedures , en een groot ge"1 deelte uitmaakt van Civile Procedures bij alle Volken J dat valfche getuigen ongelukkig overijl talrijk genoeg zijn, en dat alleen de doordringendheid en fehranderheid v?n den Richter de waarheid of valschhcid van ge« tuigenisfen kan ontdekken. In dit kort voordel van eert zo uitgebreid onderwerp , haalt de Schrijver verfcheiden trekken aan, die bekwaam zijn , om de Qttoman* nifche reehtspleegingen te ontëeren. Zou het billijk zijn , als men een denkbeeld wilde geven van de ge* rechtigheid, die men in de Soiweraine Gerechtshoven van Fi ankrijk oefent, indien men dan tot voorbeelden uitkipte de Procesfen over de Toveraars, de vonnisfen over Pater cirard en de la cahiers, urbaan crandiek en de Religieuzen van Loudun; de veröordeeliog en onrechtvaardige draf-oefening van den Maarfehalk de marjllac , van calas, en zo veele anderen ; en moet een Schrijver, die foortgelijke onderwerpen behandelt, niet onderfcheiden het geen tot de Wet behoort , van het geen alleen op rekening van onwetendheid , dwaling, misleiding, of dwingland'] moet gefield worden? Q »  244 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN dat eifclier en verweercr evengelijk daar van voorzien zijn,- daar zijn derhalven geene Procesfen T>eTv.rkai hebben buiten twijfel, gelijk andere Natiën, die oogenblikken van verval en verdooving gehad, in welke de Weiten haare kracht verliezen, de Regeering haar gezag, en het volk zijne veerkracht, in welke niets een teugel kan flellen aan de dwinglandij van den Monarch , de hebzucht der Ambtenaaren , de roofzucht der^Onderbedienden, in welke alle goede inflellingen veronachtzaamd worden, in welke menigvuldige verkeerdheden de wanorde en regeeringloosheid verzeilen; in welke eindelijk eene Natie niet meer aan zich zelve gelijk is, en zinkt beneden alle, die haar omringen:, Maar welk billijk Schrijver zou , om de Franfche Monarchie te beltrijden , juist zich bijzonder willen bedienen van de regeehngen van karei, den VI. karei. den VII. en lod avijk den xl. van de moord van Parij; , en de troebelen der Ligne , of der Fronde. De Heer Baron de Tott heeft zeker niet ten doel gehad, om in het oog van andere volkeren te vernederen eene Natie, die berlendig met glorie bedekt is geduurende veele eeuwen, die de uitgebreidfte veroveringen gemaakt, een aantal van groote Vorften, en groote Mannen voovtgebragt heeft; eene Natie , welke men , in de laatstleden eeuw, haare overwinnende wapenen onder de Wallen van Weenen heeft zien voeren, en nog in onze dagen, in 1739, zien zegevieren op deveréenigde krachten van DiAtfchen en Rtafen, en na eene luisterrijke overwinning, de roemrijke Vrede van Belgrado (luiten; enalsmen hedendaagsch deeze Katieaan Europa wilde vertoonen als vene regeeringiooze zwerm Earbaaren, levende zender orde, zonclergerechtigheid,  BARON DE TOTT. 245 zonder valfche getuigen. De kunst van den Richter beftaat daarin; dat hij doorftrikvragentracht te ontdekken, aan welke der beide partijen hij het voordeel van de bevestiging der getuigenisfen moet toekennen, en deeze eerfte uitfpraak befluit het proces: Indien de ééne partij ontkent, zo word de andere toegelaaten te bewijzen,' zodaanig , dat voor de vierfchaar geroepen door iemand, dien ik nooit gezien heb, om hem eene fomme gelds te betaalen, dat ik hem nooit fchuldig was, zal ik genoodzaakt zijn, om hem het geld te betaalen op de verkjaaring van twee Turkfche getuigen, die mijne fchuld zullen bevestigen. Wat middel van verdeediging fchiet mij over? Dit, toe te ftaan, dat ikhetver&huldigd was ; maar te gelijk verzekeren, dat ik be- zonder Wetten , zonder zeden, zonder karakter, niet kennende de eerde beginzelen van allezaaken, en ontzenuwd door het drukkend, vernederend en rampzalig gewigt van de volftrektfte willekeurige heerfchappij; zo dunkt mij , moesten in foortgelijk vonnis, dat men tegen haar wilde uitfpreken, de befehuldigingen dieper onderzocht, en het vonnis beter bevestigd zijn met bewijzen. Hier was een zeer groot werk nodig, om waare, rechte en naauwkeurige denkbeelden te geven van het karakter, regeering, wetten, zeden enjgebruikeu der Turken. Ik zal deezen arbeid niet op mij nemen, om dat ik van ter zijde vernomen heb , dat het reeds gefchied is, «n wel gedaan is door iemand , die allerbekwaamst is tot de uitvoering. P, Q s  &4 Deeze Beambte geniet de rechten van een vrijen ingang, maar het opzigt over de Kroegen, zo wel als de erkentenis , die men daar van trekt, behoort aan den eerften Overigheids - perfoon, en van de bijzondere Beftunrers der Wijken, daar zij in gelegen zijn. Ik heb reeds gezegd, dat men op plegtige* feesten, de kroegen fluit, om, geduurende dien tijd , de doodelijke uitwerkzels van den overe'; ui zo gewoon onder het gemeen, te ontgaan. De burgerlijke Overigheid zet het zegel op de óeur van de kroeg ,• maar een klein venfter , met overieg daar onder gemaakt , en dat de Overigheid veinst niet te bemerken , bewaart er altijd {*) Charab Emini , Opziener van den Wijn ; E». fl bediening , die de Regeering aan niemand , dan i ai) eenen Turk geeft. Hij is de Pachter van dit deel derf Octrooien, en ontvangt de rechten, het zij als Paeb • . het zij als Bewindsman.  £7° GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN eenen vrijen en openlijken ingang voor. Het kost niet meer , dan dat men zich een weinig buigt, om de Wet te ontduiken, en zich op zijn gemak te bezuipen. Evenwel maaken de drie dagen van den Beiram eene foort van zorgvuldigheid gaande vart den kant der Regeering , om de wanördens voor te komen, die de dronkenfchap zou kunnen veroorzaaken. De Ramazan , die voor deeze feestdagen gaat, is de maanmaand, die tot de vasten gefchikt is, en deszelfs tijd gaat jaarlijks elf dagen voort. Deeze tijd van onthouding, dien tviAHoiviET ontleend heeft van het vasten der Christenen, beftaat bij de Turken, zo als hij beftond in de eerfte Kerk, dat mén geen fpijze gebruikt, zo lang de zon boven den gezigt-einder is. Men begrijpt ligtelijk, dat het deel van den omloop der maau , die de Ramazan brengt tot den koitften dag in den winter, hem dan minder moeilijk maakt, dan die, welke hem brengt op den langften dag des zomers, uit aanmerking van de langtc der dagen, en de ongemeene hitte", die dan deezen tijd van onthouding verzelt; maar de wcrkzaame klasfe fchijnt alleen alle 'de ftrengbeid van den Ramazan te ondergalm ; geduurende den dag beroofd van een glas water , om den dorst te lesfchen , of den mond te verfrisfchen, bied hun het ondergaan der zon niet dan eene fpaarzaame maaltijd aan met de rust van de vermoeidheid, welke door het gebed, en de  ' B A RON DE TOTT. 271 noodzaaklijkheid, om voor den dageraad weder te eeten , nog word afgebroken. De Ramazan levert eene geheele andere vertooning op bij lieden van vermogen. ' De verwijfdheid fluimen dan in de armen der geveinstheid, en ontwaakt niet, dan om zich aan het vermaak van een goed onthaal over te geven, als ook van muzijk en van alles, wat aan de zinlijkheid het verdriet van de onthouding kan vergoeden. Onderworpen aan de omwenteling van eeneri tijd, die door de Wet bepaald is , en altijd be« geerig, om er het einde van te zien naderen, houd een Turk, geduurende den Ramazan niet op, om de uuren en minuuten te tellen , hij zit midden onder alle de horologies en huisklokken, die hij bezit. Dit is ook het tijdftip, in hetwelk Gerieve het grootfte gedeelte der fchatting trekt, welke deszelfs arbeidzaamheid den Turkbn oplegt. Deeze voordeelige handel zou nog merklijk toenemen , indien men door eene dubbele quadratuur, zodanig gefchikt, dat men de flagen van dc veer verkortte , of naar evenredigheid het punt van den flinger verhief, den loop des wijzers kon verhaasten, en bij tegentlelling dezelfde werking kon vertragen , naar evenredigheid van het ondergaan der zon , hetwelk de lurken altijd op twaalf uuren dellen, ik zou ook wel durven wedden , dat zij alleen opmerkzaam op het geheel beloop van den dag, niet eens  2*7* GE0EN KSCHRIFTEN VAN TjEt-, zouden befpeuren, dat de verhaaste of verdraaide flingeringen, doorliet verdeelen van het onderfcheid der uuren, ook de duuring van elk uur in 't bijzonder veranderden. Het naauwkeurigst uurwerk is echter niet voldoende , om het oogenblik van het eindigen deivasten te bepaalen ,• De roepers der Moskéën, geplaatst op de gallerijën der Minarets , nemen daar het verdwijnen der zon waar, en die van St. Sofia heeft den post, om het eerfte teeken te geven , door het zingen van de uitnodiging tot het gebed, hetwelk deandere Muezzins herhaalen, elk op zijn Minaret. Op dit tijdftip valt het ongeduld der Turken , van welke de godsdienstigilen altijd met de afwasfching beginnen, algemeen op het vermaak van eene pijpte rooken, dit is de eerfte van hunne behoeften.' Maar indien de Turken wachten , dat de zon ondergaan mogt, opdat zij eenig voedze! kunnen nemen , zij gebruiken geen minder zorg , om het begin der nieuwe Maan wei vast te ftellen , om de Ramazan te beginnen \ In het algemeen ftellen zij geen volkomen en geheel vertrouwen in de fterrekundige berekeningen, dan alleen om eenig feest te beginnen. Men merkt, in de daad ook, dat deeze Maan, die tot het vasten gefchikt is, gemeenlijk niet meer dan acht en twintig dagen heeft, en dat de lieden, die gefield zijn, om deezen planeet waar te nemen, en daar van eene gerechtelijke verklaaring te geven bij de Porte , altijd  BAK ON Ti % T O T *f» de eerfte fïraal van dit licht, dat de vernieuwing van hetzelve aankondigt , een weinig laat vernemen, maar in tegendeel zijn zij veel minder* nauwgezet, om de verfchijning der volgende Maan aan te kondigen, die denBayram bepaalt * en die door het losfen van het kanon aan het volk word bekend gemaakt (*). Deeze feesten nogthans , die bij de Turkeil op den tijd der onthouding volgen, kunnen niet worden vergeleken bij de plegtigheid , die bij de Christenen volgt op de groote Vasten , eri men vind geheel geene gelijkenis van hetPaaschr km, dan in het Cour kan Bayram, het Bayrani der offerande. Dit tweede Paaschfeest heeft geene plaats dan na het eerfte. De Groote Heer* alle de Grooten , en alle bijzondere perzoonen j die in ftaat zijn, om de kosten te doen, offeren ("') Daar is eene wettelijke reden, die in den Teksc niet word bijgebragt, om welke de Ramazan nooit naauwkeurig oen tusfchentijd van de ééne Maan tot de andere vervult, die van 31 dagen kon zijn. Welk het tijdftip ook kon wezen, dat de getuigen van de eerfte verfchijning der maan van de Ramazan, en die, welke dezelve eindigt, hunne gerechtelijke verklaaring komen doen, de Wet heeft bepaald, dat deeze tijd van onthouding nooit korter mag wezen dan van 28 dagen ,rioch ooit langer dan van 30, omdat dezelve, deeze be^ paaling overfchreedende, al te nabij zou komen aan ét vasten der Christenen. P  «7+ GEDENKSCHRIFTEN VAN DftT* deezen dag, één of meer Schaapen. Men be: zorgt ten dien einde eene behoorlijke menigte van deeze beesten, welker wo-Ue men kamt, en welker hoorens men verguit; En het oogenblik, cm deeze offeranden te Machten , moet gerekend worden op het zelfde , dat dezelfde offerande volbragt word te Mekka. Het Tijdflip van den Bayram is ook dat van de grootfte luxe • elk perzoon bezorgt zich zeiven, geeft of ontvangt nieuwe klederen. Het is ook de tijd, om allerhande foort van vermaaken en uitfpanningen te nemen,- deeze brengen altijd fommige wanördens en kwellingen mede van die lieden, die in de dorpen gaan wandelen , die men drie of vier mijlen van Conftantinopelen. vind, en in welke de Turken in het nieuw gegekleed, weluitgedoschten altijd welgewapend, gelooven alles ftraffeloos te mogen plegen , en alles te mogen af knevelen van die ongelukkige Grieken , die deeze dorpen bewoonen. De waterleidingen, die het water mzConftanÜnopelen voeren, ftrekken dikwijls tot het doel voor de wandelingen der Turken; echter , gelijk men denken kan, het is niet, om de bouwkunde van deeze geftichten te bewonderen, ook niet om over de gezondheid van het water te oordcelen, dat de nieuwsgierigen zich in menigte derwaards begeeven, Zij bezorgen vooral , dat zij er wijn heen laaten brengen , en andere din-  '~ 'BARON D K TOTf; 2p"g gen, daar zij zich mede te goed doen ; Zij gaart dan zitten in de overblijfzelen der Kiosk, die dö Keizers op denzelfden tijd hebben laaten dichten 4 als de gebouwen , gefchikt, om het regenwater te ontvangen , en naa de Hoofdftad te voeren. ' De waterleidingen, die de Tnrken genood* zaakt geweest zijn te maaken in de plaats der oude regenbakken, zijn zo flecht ingericht, dat1, wanneer zij vergeleken worden met de waterlei* ding der Grieken , deeze ongemeen in achting winnen moet. Dit werk * volbragt ten tijde van Justiniaan , vertoont echter niets van aanbelang noch ten opzigte van ftoutheid , noch van ligtheid. Men ziet er nog veel minder den goeden fmaak in van den bouwmeester, «die zich alleen fchijnt toegelegd te hebben, om het oog te bedriegen door de gedaante der pilasters , gevende daar aan he t voorkomen van vaste ftukken in de lucht, terwijl deeze omgekeerde kegels uitfnij" dingen maaken , die veel te veel uitfpringen op derzelver 'grondvlabtens. Eene mengeling vart groote Gothifche boogen , en van kleine boogen met volle verwulfzels zijn nietftouter nochbevalliger; en het eenigfte , dat ik van belang vond, was, dat dit gefticht het tijdperk kan vastftellen , wanneer de goede fmaak in de bouwkunde bij de Grieken begonnen heeft af te nemen. De waterleidingen der Turken zijn van een S 2  &j6 GEDENKSCHRIFTEN VAN O*» meer bepaald foort - daar is geene evenredigheid in het ontwerp , geene keuze in de bouwftoffen , geene kunst of netheid in de uitwerking. Men ftaat verbaasd over de grootheid van het werk , men is ongenoegd over deszelfs onvolmaaktheid , en alles geeft evenééns te kennen, dat geweld de onkunde heeft doen werken , en dat de gierigheid het betaald heeft. Deeze gebreken vertoonen zich op eene min treffende wijze in de Moské'ën, die de Turkfche Keizers te Conftantinopelen gefticht hebben, omdat alle deeze gebouwen gefticht zijn onder het oog der Sultans, en naar het ontwerp van St. Sofie min of meer verfierd, en altijd genoegzaam behartigd zijn door de vreeze en eigenliefde der Grieken en Armeniërs, die er de aannemers van zijn. Daar zijn zelfs Moskéën (*), die gebouwd naar het ontwerp van deeze oude Griekfche Kerk, haar voorbeeld overtroffenhebben, maar dit voorbeeld is wel verre van eenChef-a'ceuvre te w&en, en men mag vermoeden, dat een naauwkeuriger onderzoek de Reizigers zou te rug gehouden hebben , om zo veele loftuigingen te verkwisten ten voordeele van de inrichting van St. Sofie. Indien (*) De Moskée van Sultan achmet , en die van Chek%adé zijn van een fpichtiger maakzel; en de eerfte verfierd met ze* Minarets, beiiaat de geheele lengte van den Htppodromus.,  BARON D « TOTT. *77 deeze Reizigers ervaarener waren geweest in de Bouwkunde , zij zouden enkel uit de ongeregelde plaatzing der pilaaren , begreepen hebben, dat, na in het eerde ontwerp deeze gevaartens, zo noodzaaklijk voor de Hevigheid van het gebouw, te veel bezuinigd te hebben, men ze verkwist heeft in het bijwerk, daar men naderhand dit gebouw mede gefchraagd heeft; zij zouden ook gezien hebben, door met het oog de boog van den buitenlten koepel te meeten,dathetplatverwulf, dat tot een plafond verftrekt, alleen eene bedrieglijke ftoutheid vertoont, en dat het zelve onafhangüjk van het gebouw, verre van het te fchraagen, zelf hangt aan 't overwulfzel, waarmede het bedekt is, men heeft mij zelfs verzekerd, dat deeze inwendige koepel gemetzeldisvan puimfteen, faamgevoegd met een zeer fijn pleister van ciment en kalk, het welk dit gewaand wonder bijkans tot niet brengt. De binnen verfiering doet de eeuw van konstantijn geen meer eere aan {*)> Eene groote menigte pilaaren (») Men zegt, dat dit gebouw, gefticht door konstantjj*, en door eene aardbeving vernield zijnde, herbouwd is door juitimaam; maar het fchijnt, dat men aan deezen laatften keiier alleen moet toekennen de fteenen gevaartens van het buitenwerk, die hij heeft laaten oprichten, om de pilaaren te fchooren, die door de aardbeving uitgefpat waren. De uitwerking van S 3  a?8 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN geplaatst zonder eenige evenredigheid, en welker model niet in acht fchijnt genomen te zijn in haare hoogte, grondvesten en kapiteel en, geen orde in het boven muurwerk, daar het dak op rust, geen regel, geen fmtak in de Profils, verdienen zo veele vermaardheid niet; men kan in de daad ïn dat gebouw zich nergens over verwonderen, dan alleen over den rijkdom en overdaad der bouwftoffen, in welke men in verzoeking zou komen, om de rijke overblijfzels zich voor te Hellen, die fnen te Delphos of te Helos niet meer vind. Maar de fchoonheid van het Mosa'ik-werk, dat het dak van 67, Sofie verfiert, kan niet betwist worden; ik heb er nog een ftuk van de Vleugels befchouwd der vier Cherubs, die fteunden op de kornis, daar de boog begint van vier pilaars. De hoofdigheid der Turken, oni deezen Koepel met zeker kalkwater te bemorsfchen, laat heden niets meer zichtbaar van dat Mofaïkvverk , en verders gaat men voort hetzelve te vernielen, door er geduurig ftukken uit te Haan , welke eene barbaarfche nieuwsgierigheid koopt van eene even barbaarfche gierigheid en onkunde, die dat werk vernietigt. Eenige ftukken van dit Mofaïkwerk, alskrysr,al gefpleeten van drie of vier cubik-lijnen, na deeze fchokken kat* men ook «pmerken, door de overhelling deezer pilaaren.  'l 1 l O M B K TOTT. 2?Q |: ... Weenen gezonden , cm daar gefneden te worden, hebben fteenen gegeven van verfchillende kleuren, van een' fchoonen glans en groote hardheid. De geringachting, die de Turken hebben voor het kostelijkfte werk, dat bekend is, laat geen twijfel overig omtrent de eenvoudigheid der ver. fierfelen, die hunne andere Moskéè'n verfieren. Deeze fieraaden beilaan enkel in vier groote borden, op welke afzonderlijk de naamen der vier Leerlingen van mahomet gefchreven ftaan: verfcheiden plaatzen uit den Coran zijn insgelijks gefchreeven op verfcheiden plaatzen, en bijzonder bij de lezenaar , daar dit geëerbiedigd boek geieezen word, geduurende den dienst, die voor het gebed gaat. Hier zal ik bijvoegen , dat de vrouwen, insgelijks toegelaaten wordende in de Moskéè'n , aliecn zitten gaan op de plaacze , die voor haar gefchikt is ; En, indien de Turkfche zeden deeze afzondering niet bepaald hadden, men zou hun nogthans kunnen vergeeven , van die in de Tempels te hebben vastgefteld, daar de orde en iliite de menfchen altijd heiïnnerenmoesten , dat , fchoon de bezigheden van het leven paaien gezet, en tusfehentijden vastgefteld hebben in den dienst, dien men den Allerhoogften bewijst, eene eerbiedige aanbidding geen perk moet hebben in den Tempel, die aan Hem i* toegewijd. S 4  £o"Q GEDENKSCHRIFTEN VAN DE|I De menfchen - Item, die in plaats van het ge: luid der klokken gefield is, kondigt de uuren van het gebed aan in een Arabisch formulier, dat de éénheid van God , de zending van den Profeet, de gebeden en goede werken faamen behelst. De Muezzins van elke Moskée (*) klimmen ten dien einde op hunne Minarets, Deeze foorten van klokken - toorens, die naar kolommen gelijken, zijn kleine holle toorens van vier of vijfvoeten over het kruis; zij reiken met gelijke dikte van den hoek der Moskéën tot aan de hoogte der koepels, alwaar eene galerij van twintig of dertig duim uitfteks gemeenfchap beeft met een wenteltrap, die eindigt in een deur, altijd gekeerd naa den kant van Mekka. De Minaret, dan omtrent een vierde van zijne dikte afnemende , gaat voort zich te verheffen nog een vijfde of zesde deel van zijne hoogte, en eindigt in een fpitze kap, met lood bekleed , en 14'itloopende in eene foort van halve Maan, welks twee uiterfte einden in een krul omgetrokken, en dicht bij één gebragt, gemeenlijk den naam van God bevatten , die in het metaal uitgehouwen is. Groote Moskéën hebben verfcheiden zulke Minaret* , voor elke van welke twee of O Muezzins, Uitroepers det [MosléW; Dit is eene bediening, die de Iman zelf waarneemt in kleine wijken. Waarin de groote Moskéën is het een bijzonder Ambt.  BARON Dï T O T T2 HZl drie galerijen zijn; maar die van St. Sofie hebben er niet meer dan ééne; Zij zijn ook nietzohoog, en niet zo fpits (*). Hier zou mogelijk te pasfe komen , dat wij onze gedachten bepaalden tot de waarde, die de Turken aan de Halve Maan toefchrijven ,* maar ik zal gelegenheid hebben, om dit onderwerp te behandelen, wanneer ik fpreek van de artillerij van den, Grooten Heer , en voor het tegenwoordige mij alleen bepaalen tot deeze aanmerking, dat, bij het bouwen van het Paleis van den Vizir, na den brand, daar ik van gefproken heb , de bouwmeefter lelybloemen met vier bladen gebruikte tot het laatfte fieraad der koepel , welke de poort bedekt, die de twee Hoven afzondert. Hij Helde dit fieraad in de plaats der halve Maanen, welke de oude poort verfierden ; Hij had dit klein verfierfel waargenomen aan het Paleis van Frankrijk , en er het maakzel van gevolgd, en niemand verbeeldde zich , dat dit iet beteekenen kon. Door eenen foortgelijken inval, maar van geheel verfchillende uitwerking, zijn twee Kolommen van Verd antique , geplaatst om de voorts*) Deeze Minaréts, die buiten twijfel eerst gedicht zijn na de verovering van Coxflatitinopelcn , zijn onbevallig geworden voor het gezigt, door de ligtheid e« floutheid van die, welke men naderhand gebouwd heeft* S 5  a82 GEDENKSCHRIFTEN VAN DES naamfte poet van het Sérail te verfieren , öp hunne kapiteelen gefield : Ik beklaagde mij des, wegens bij den Supeiïntendant der gebouwen, die mij met veel oordeels aanmerkte, dat het bloemwerk deezer kapiteelen, zo kunstig gefneeden, verdiende binnen het bereik gefield te wor, den i dat men er zich over kon verwonderen. De ommekring van Conftantinopelen aan den Zeekant doet iemand insgelijks zuchten : Men •verneemt hier een bosch van kolommen , door één geplaatst, en op verfcheiden beddingen, die tot een fundament dienen voor deeze hooge muuren , de rijkfte overblijfzelen, vermengd onder de ilegtite bouwfioffen vertoonen ook op eiken flap het treurig af beeldzel van onkunde en barbaarschheid, verwonderlijk vermengd met de kostelijkfie overblijfzelen van het vernuft deioude Grieken. Om de afteekening der Turken te voltooien, en een denkbeeld ven hunne domme trotsheid te geven, zal het genoeg zijn hier één van hunne meest beguniligde fpteekwoorden bij te brengen: Rijkdommen bij de Indiaanen, Vernuft in Europa, En Staatzij bij de Ottomannen J}e afbeelding der optogt van den Grooten  .< 1 1 I O N Dl TOTT. ü?3 Heer , op den dag zijner krooning, heeft een behoorlijk denkbeeld van deeze ftaatzij kunnen opleveren, daar zij zo moedig op zijn,* evenwel moet ik bekennen , dat er iet luifterrijks en treffends is in den ftoet , die den Sultan verzelt, wanneer hij gaat fpeelevaaren.*; De netheid, ligtheid en rijkdom van zijne vaartuigen kunnen bij niets van het geen wij foort gelijk hebben, vergeleken worden. Zijne Hoogheid heeft alleen het recht van eene Tent, bedekt met Scharlaaken , en daar idrie vergulde Lantaarens boven uitfteeken, voorzien met zesentwintig roeiers ; een dergelijk vaartuig, bet welk voor alle toevallen volgt, dient hem altijd in zijne terugkomst. De verfcheiden Beambten van zijn Hof verzeilen hem , elk'] in vaartuigen , die voor hem gefchikt zijn , en welker groot getal, gevoegd bij de netheid van de flagen der riemen en de fnelheid der vaartuigen , het heerlijkst en tevens het aangenaamst gezigt opleveren. Wanneer de Zoon van den Grooten Heer tot die jaaren is , dat hij in het openbaar verfchijnt, is zijn vaartuig , insgelijks voorzien met zesentwintig roeiers, onderfcheiden door eene blaauwe Tent. Waar na de Vizir alleen eene Tent mag hebben, maar deeze moet groen zijn , en zijn vaartuig alleen bemand met vierentwintig roeiers,  ft84 GEDEKSCHRIFTEN VAN DEN De Mufti in het zijne blootgefteld voor de guurheid van de lucht, even als de geringde ambtelooze perzoon , is alleen onderfcheiden door negen paar riemen-, en het recht ,'Otn twee menfchen op elke bank te hebben. De andere vaartuigen >der Grooten , welker getal van riemen insgelijks bepaald is naar het aanzien van hunne bedieningen, hebben alleen éénen roeier op elke bank, zo wel als de vreemde Ambasfadeurs , die insgelijks volftrekt geene vrijheid hebben tot eene Tent. Maar de vaartuigen van den Harem, gefchikt om de vrouwen van den Grooten Heer te voeren , zijn bemand met vierentwintig roeiers, en hebben witte bedekte Tenten, die rondom geflooten zijn met tralie venfters. Om haar te ontvangen maakt men als wanden van linnen, waar van men een' kleinen naauwen doorgang vormt , die van de poort van het Sérail loopt tot aan deeze vaartuigen. Wanneer zij uitgaan, om te wandelen , het geen zeer zeldzaam gebeurt, omringt men insgelijks met zeilen den Harem in het veld, die voor haar gefchikt is, en in welke men haar brengt met dezelfde voorzigtigheid: Zwarte Gefnedenen omringen deezen omtrek , en Asféquis (*_) , gewapend met kara- (*) Bolitndgij - AJequh: Het is eene uitgelezene bende , die den dienst waarneemt van dienaaars van den Prt-  1 X R O K DE TOT t2 485 bijns maaken een tweede linie van omwalling,1 om de toegangen te befchermen. Ongelukkig hij, die , van deeze fchikkingen niet wetende, onder het bereik van hun geweer mogt komen , de doodlijke fchoot zou hem het eerst daar van verwittigen. Dus genieten de vrouwen van deezen Vorst, altijd opgeflooten als fchaapen, fomtijds het vermaak van eene ruime lucht te kunnen inademen. Dit buitengewoon vermaak geeft buiten twijfel geen groot denkbeeld van de gewoone vermaaken , die in den Harem van den Grooten Heer heerfchen. Men zou zelfs kunnen gelooven, dat de Vrouwen zich daar min aangenaam bevinden, dan in dit kleine perk , om dat men er haar een feest van maakt. Hier door kan men zeker zijne denkbeelden veel verbeteren. De denkbeelden , die ik toen verzameld had omtrent de Regeering en het Krijgswezen der Jurken, waren ongefchikt. Men kan van de menfchen niet wel oordeelen dan uit hunne handelingen , en ik befpaar het breeder voordel tot de omftandigheden van den laatften Oorlog, die ze nog beter ontwikkeld hebben. Deeze gefchiedkundige bijzonderheden zullen mij weder na Conftantinopelen brengen, van waar ik in het voost de V Hotel; zij zijn de granadiers van het ligchaam der Boffandgij.  S86 GEDET4KSCH*. VAN DEN BARON DE TOTf; jaar 1763 vertrok , om in Frankrijk het Minifterie te gaan berichten, dat ik mijnen tijd , en de Koning zijn geld verloor, indien men mij niet tot eenige nuttiger zaak gebruikte. Einde van het eer/Ie Stuk.  G EDENKSCHRIFTEN VAN DEN BARON DE TOT, T. TWEEDE STUK,   GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN BARON DE TOTT* TWEEDE STUK. V. AFDEELING (*). INHOUD, De Schrijver benoemd tot een gezantfchap bij dè Tartaar en. Zijn vertrek van Rarijs. Moei" lijk reizen door Poolen. Overtogt van den Miester. Nachtverblijf in een Turksch Tol' (*) Op dit tweede ftuk, het welk enkel handelt van de Tartaaren, en dat mij het beste en belangrijktlevan allen fchijnt, heb ik weinig aan te merken; Ik heb vijf jaaren in Tartarijèn mijn verblijf gehouden, in een foortgelijk gezantfchap, als dat vart deriHeer Baron de tott; lk heb even als hij, een winter campagne gedaan met de Taitaarfche Armee; ik heb even ais hij, de gunst t  2p0 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN huis. Komst te Korchim. * Knevelarijen der Turken. Befchrijving der Vesting. Vertrek genooten van irii* cvera! , bij wien ik de eere had om mijn hof te maaken, te Kichela, na zijnen togt in Moldav.cn, die mij federt dat tijdflip, altijd met zijne goedheden heeft achtervolgd , geduurende zijne ballingfchap, teRfodus en xeSci'0, wanneer ik Conful-Generaal te Smijrna waa; en die mij er nog blijken van heeft gegeeven, na zijne tweede komtt tot den Troon van de K>im; Ik heb, over land uit Tartarijën naa Ctnftantinopelen wederkeerende, even als hij, Moldavi' ëwèn fValachitn doorreisd; Ik heb de waarheid ondervonden van alles, wat het tweede ftuk deezer gedenkfchriften bevat met betrekking tot deeze twee Landfchappen , waar van ik de beknopte Gefchiedeni* gegeeven het bf ^er werk, onder den Titel: Obfervations Hiftoriques & Géographiques fur les peuples Barbares , 'qui ent habité les bords de Danubc & du Pont Éuxin , gedrukt te Parijs. 1765. Ik heb insgelijks alles wat van de Regeering, zeden en gewoontens der Tartaaren gezegd word, naauwkeurig en wel waargenomen gevonden; lk geloof, bij voorbeeld, dat'dit ftuk geheel van den Heer Baron de tott is, uitgezonderd eenigemisfiagen, doch zodaanigen, die men aan hem niet wijten kan; en ik zou zo veel minder gerechtigd zijn om den inhoud tegen te fpreken, dewijl die volmaakt éénlrernmig is met aflet, >wat ik over dit onderwerp dertig Jaaren te vooren gezegd heb, en dat ik mij verheuge, door een zo vermaard man bekrachtigd te zien. Ik zond in 't jaar 175-5 aan het Hof eene verhandeling over den Burgerlijken, en. Poütieken, en krijgs-ftaat van klein  karob d c tott. aÖ7 ' yan daar. Dwingelandij der Turken. Ovtrtogt over de Pruth , en komst in Moldaviën. . Gefprek van den Schrijver met zijnen Turkfchen Gidze over de noodzaaklijkheid, om door ftokjlagen van de Moldavifche Boeren iet té bekomen. Gefprek met eenen Moldaviër. Noodzaaklijkheid van /lagen te geven , om eeten te krijgen — Staat en toe/land vati Moldaviën. Komst te Jasfy. Trotsheid der Turken. Bezoek afgelegd bij den Forst. Cherbet, wat is ? Befchrijving van Yasfy. Boijards. Befchrijving Man Moldaviën eh Tartarijèn, in welke ik dit onderwerp met debest-mögelijke orde en naauwkeurigheid behandelde, Ik had de eere, om te gelijker tijd een affchrift daar van te bezorgen aan den Heere Graave de vergeknes, toenAmba6fadeur te Conjlantir.ope'.stt. In 1759. bij mijne aankomst in deeze Hoofdftad, had ik insgelijka de eere, om hem een verhaal Over te geven van de omwenteling, die krim cueraï khan, op den Troon van de Krim. geplaatst heeft, en waar van ik getuigen was Deeze ftaatsdienaar heeft deezen arbeid doen komen ter ken; nis van den Hartog de cHoi.niL, die ze gunftig goedkeurde. Wijlen de Heer bignon en de Heer Abt des aulnaiS, deeze twee Handfchriften , voor e enigejaaren gelezen hebbende, hadden de goedheid , van er hooger prijs op te ftellen dan ik zelf ; en deeden mij de eere, op mijn laatfte reize naa Parijs , om mij met fommige aaderen te verzoeken, om ze te plaatzen op de boekerij des Konings, daar zij nog zijn. Pé T a  ig& SEDINKSCMRIPTBN VAN BSH " Walachiën. Komst in Besfarabiën. Dromedarisfen. Mijn Vader was overleden te Rodosto (*), in de armen van den Graaf tczaky , midden onder zijne Landgenooten. Het Ministerie, dat het oog op mij had gehad , was ondertusfchen in Frankrijk veranderd. Een vreemde naam, geen voorfpraak, acht jaaren afzijns, doorgebragt te Conftantinopelen , dit alles fcheen mij te VerJ'aHles geen grooten voorfpoed te belooven. Evenwel ik verkreeg de belofte , om geplaatst te worden bij het één of ander Duitsch Hof, het geen echter niet zeer gefchikt was voor de kundigheden , die ik had opgedaan , en daar de Kartog oe choiseul buiten twijfel een nuttiger gebruik van wilde maaken , wanneer hij, de buitenlanafchezaaken weder ter hand genomen, en mij in eene bijzondere commisfie beproefd (") Eene ftad aan den Propontis, door den Gronten Heer gefchikt, om de verblijfplaats te zijn van den Prins ragotzi, en alle de vluchtelingen van Hongarije*. Wijlen mijn Vader was deezen Vorst derwaards gevolgd, en er vBn daan vertrokken in hetjaari7i7, omin/va«*ri'-k dienst te doen; de verfcheiden Commisfiè'u, die hij waarnam, ftelden hem dikwijls in ftaat, ora zijne oude makkers weder te zien, in welker ciidden hij o verleed in 1757. De Graaf -czakij, overleefde hem j)]ct langer dan acht dagen, en hield cp «et fpreken, toen hij zijnen duod vernam.  BARON DE TOTT. »93 hebbende, mij fchikte om te gaan reftdteren bij den Kam der Tartaaren. Mijn ijver deed mij alle de onaangenaamheden van dit gezantfchap over het hoofd zien. Ik had om het zelve niet verzocht, het niet begeerd, noch voorzien, echter nam ik het aan, als eene gunst; Het was reeds eene gunst, dat ik dienst kon doen onder de orde van deezen Staatsdienaar. Het was bepaald, dat ik mij over land naa de plaats mijner beftemming zou begeeven ; mijne toebereidzelen dan gemaakt hebbende , vertrok ik van Parijs den 10 Julij 1767, naa Weenen, alwaar ik mij acht dagen bleef onthouden van daar naa Warfchau , van waar ik mij , W een verblijf van zes wecken, na Kamlnhk begaf. Alle de moeilijkheden, zo van fchaarsheid aan levensmiddelen, als gebrek aan paarden , en de kwaade gezindheid van het gemeen, welke ik in Poolen ondervond, bereidden mij, om met geduld die genen te ondergaan , die ik nog te boven zou moeten komen, eer ik het groot dóel mijner reize bereikte. Alzo de Post van Poolen niet over Kaminiek gaat, was ik nog gelukkig genoeg , dat ik Rusfifche paarden ben kwant, om mij te geleiden tot aan liet eerfte Turkfche Tolhuis omtrent Swanetz, aan de overzijde van den Nie/ier. De loop van deeze Rivier i'cheid de twee Heerfchappijën van eikanderen, en eenige Janisfaaren , die langs dc boorden T 1  994 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN ^ der Rivier aan de Poolfche zijde waren komen wandelen, door nieuwsgierigheid bij mijn rijtuig getrokken , en genegenheid voor mij gekregen hebbende , alzo ik hun in het Turksch had aangefproken, gingen te gelijk met mij in de veerfchuit, die mij aan den overkant der Rivier bragt. Uitgezonderd mijn Secretaris , geloofden de lieden , die mij verzelden, dat ik hen naa Conftantinopelen geleidde. Ik onderrichtte hen volkomen geduurende de overvaart van den Niefter (.*). Wij kwamen gelukkig aan de overzijde, en mijne Janisfaaren , ijverig , om den Tollenaar van mijne komst te gaan verwittigen, bereidden hem , om mij met zulke achting te ontvangen , dat ik eindelijk op het aanhouden van deezen Turk moest bewilligen , en een* kwaaden nacht doorbrengen één uur van Kot- (*) Men noemt deeze rivier ook Nieper £f). (f) Deeze aanteekening kan hier alleen door den Uit. gever geplaatst zijn, die dan zeker geea groot aardrijks-kurtdige is. De rivier, daar op deeze plaats van gefproken word, is, die de Turken Tourla noemen. Hij had inde alleröudfte tijden, den naam via Tijras, en vervolgends gaf men hem dien van Danajlrif, het welk de oorfprong is van den naam van Dniester, met welken de Poolen en Rusfen hem in onze tijden benoemen. De Dnieper, heel onderfcheiden van deeze rivier, is da Boristhents der Ouden, die, ia min afgelegen tij den , Danapris genoemd werd, waar van de Poolen en Rusfen den naam van Dnieper ontleend heb. t»en, dien zij hem tegenwoordig geven. P-  BAROK DE TOTT. 9J>5 chim, daar ik! mij zclven veel meer gemaks had kunnen bezorgen. De Tollenaar noodzaakte ook de Rusfen, die mij overgebragc hadden, om met hunne paarden tot 's anderendaags te blijven, om mijn rijtuig tot Kotchim te verzeilen. Mijne vertoogen in dit opzigt konden nooit het belang van den Tollenaar overhaalen; In de daad toch, terwijl hij den fchijn had, van mij eerbied te bewijzen, en alleen te zoeken , het geen mij het gemaklijkst kon zijn, was hij er werklijk op uit, om de kosten te bezuinigen , die hij zou hebben moeten draagen. Dit uitgezonderd, konden wij ons niet verbeelden, dat wij hem tot last waren, dan alleen door den overvloed, daar hij ons mede overlaadde; en de Pacha, dien hij van mijne aankomst had laaten verwittigen , vermeerderde onzen overvloed, door een geichenk van bloemen en vruchten, die hij mij zond, met verzekering, dat ik 's anderendaags wel ontvangen en beter onthaald zou worden. De gewoonte, om met de Turken om te gaan, maakte mij den avond echter draaglijker, dan hij voor eenen anderen geweest zou zijn. Ik bragt er een gedeelte van door in den Kiosk van den Tollenaar: Daar hield hij zijn gewoon verblijf, daar, achteloos gezeten op de uiterfte grenzen van het Despotismus, genoot deeze Turk de volheid van zijn gezag, vertoonde hetaf beeldzei daar van aan de be wooners van den over - aevcr, en was T 4  flf)6 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN dronken van het vermaak, dat hij niets zogewigtig befchouwde als'zich zeiven. Hij verhaalde mij, dat twee jonge Franfchen , onlangs te Kotchim gekomen, na daar den Turban aangenomen te hebben, waren voorrgereisd, om zich naa Conftantinopelen te begeeven. Hij beantwoordde ook mijne vraagen over de inkomften van zijnen Tol; ik vernam, dat deeze voor hem zo voordeelig was, als drukkend voor de ongelukkigen, die onder zijne handen vielen ; en dewijl dit het alles was, dat hij mij leeren kon, verliet ik hem, om wat rust te gaan nemen, Evenwel maakten de lieden, die de Pacha mij te gemoet gezonden had, om mij na Kotchim te geleiden, en mij daar met achting te ontvangen, een begin, met mij onvoorziens- bij het krieken van den dag op te wekken. Elk van hun beijverde zich, om mij het gewigt van zijne bediening te kennen te geven, om dus een voornaamer gedeelte te hebben in mijne erkentelijkheid, De ^bedienden van den Tollenaar, die op mijn ontwaaken wachtten , eifchten daar ook eenigen blijk van- Ook deelde ik nog iet uit aan de wachts, die men mij gegeeven had, en die mijne bedienden met vrij wat zorg bewaaken moesten, om hen te beletten, dat zij mij niet beftoolen, waarna wij vertrokkenmet een redelijk talrijk geleide, en ik werd fpoedig ïn 't bezit gefield van een Joodschhuis, dat men ïn de voorfhd van Kotchim in gereedheid had gebragt.  BARON DE TOTT. 197 Een officier en eenige Janisfaaren, die de wacht zouden houden, bezetten de deur; Ik werd ingeleid door éénen van de bedienden van den Gouverneur, die last had, om mij Gratis , en op kosten der bewooners de goederen te doen bezorgen, die ik nodig had; zijne eerfte zorg was ook, dat hij mij vroeg haar de benodigdheden, die ik begeerde. Ik verzette mij tegendee/.e kwelling, die mij niet onbekend was, maar ik kende noch de rechten, noch de gronden van deeze knevelaars; ik gaf eenvoudig ten antwoord, dat mij niets onbrak, en ik gaf heimelijk bevel, om den voorraad, dien ik van node had, te koopen. lkkon geenszins voorzien, dat dit juist het middel was, om de knevelaarij te vermeerderen. Evenwel werd een ongelukkige J ood , dien ik last gegeeven had, om deezen inkoop voor mij te'verrichten, en dien het verlangen, om mij ten aanzien van den prijs der goederen te fnuiten, ongevoelig had gemaakt voor het gevaar van zijnen last, gegreepen, met (lokken geQagen en gedwongen, om aan mijnen ijverigen voorraadbezorger de winkeliers bekend te maaken, van welke hij gekocht had: Deeze raakten in de daad vrij met het geld weder te geven, zonder iet te rug te ontvangen; mijn commbfiönair gaf ook zijne voordeden te rug, maar de Turk gaf niets weder; maar had groote zorg, om voor dien avond en den volgenden dag een zo grooten overvloed van levensmiddelen te bevelen, dat hij nog voor zijne T 5  GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN rekening verkoopen moest, het geen ikniethad kunnen gebruiken. Soortgelijke vertooningen vermeerderden oneindig het verlangen, dat ik had, om mijne komst in de Krim te verhaasten; doch daartoe moest ik de toeftemming van den Pacha, en die middelen hebben , welke hij alleen bezorgen kon: mijne eerde zorg was, om het oogenblik, om hem mijne opwachting te maaken, te verhaasten, want de Turken zijn zo traag en lui, dat de eerfte beleefdheid , die zij aan eenen vreemdeling bewijzen, altijd is, dat zij hem nodigen, om uit te rusten. Dit was ook het compliment, dat ik ontving, zodra ik voet op grond zette; maar ik verzekerde zo ftellig, dat niets mij zo zeer afmatte als de rust, dat ik tegen den volgenden dag gehoor verkreeg. De Pacha, die in de vesting zijn verblijf houd, zond mij op het bepaalde uur paarden en verfcheiden van zijne Officieren, die belast waren, om mij bij hem te verzeilen. De vesting van Kotchim, bij het begin van het hangen van het gebergte gelegen, het welk langs den regter oever van den Niester loopt, ftrekt zich uit na de rivier, en heeft de plaats van den tegenöveröever geheel bloot voor zich. Het Poollche grondgebied geeft aan deeze fterkte in waarheid een zo aangenaam uitzigt, dat men haast ïn verzoeking zou geraaken, om te gelooven, dat de Turkfche Ingenieurs aan dit voordeel de verdeediging en zekerheid van deezen gewigtigen  BilON DE TOTT. SOp post hebben opgeofferd, welken men , tegen eenen geregelden aanval geen drie dagen zou kunnen houden. De Pacha, die thans het bevel voerde, was een eerwaardig grijsaard, ten wiens opzigt ik reeds onderrigtingen verkreegen had; Ik wist, dat hij van een vreesachtig karakter zijnde, fchroomde, dat de Vizir gantsch niet gunftig omtrent hem gezind was, en ik moest vreezen, dat hij mij niet zou durven laaten doortrekken zonder bevel van de Porte. Dit gaf hij mij ook aanftonds te kennen , nadat de eerde pligtpleegingen afgelegd waren; mijevenwel verzekerende, dat hij mijn verblijf zo aangenaam zou maaken, als in zijn vermoogen was,- maar dit was het juist, dat niet aan hem ftond. Ik fprak met hem over dit onderwerp, en het gelukte mij hem te overreden, dat hij zich aan veel grooter gevaar zou blootftellen, door mij te Kotchim te houden, dan hij zou loopen, als hij mij liet voortreizen, nadien het den Tartaaren zou mishaagen , die mij verwachtten , zonder dat hij zijn Hof bij den Vizir zou maaken. die mij niet verwachtte , en de befcherming van den Kam , die ik hem verzekerde, haalde hem geheel ever. Mijn vertrek werd vastgefteld voor den volgenden dag, en wij fcheiddendeste grooter vrienden, dewijl ik hem deed begrijpen, dat mijne vriendi'chap hem voordeelig zou kunnen wezen. Zijn eerfte Tchmdar, gefchikt, om mijn Mik*  300 GEDENKSCHRIFTEN TAN bek mandar (*) te zijn, kwam mij bezoeken, zodra ik weder in mijn huis gekeerd was; hij deed onderzoek, welke maatregels hij te nemen had, en verliet mij, om zijne beveelen uit te deelen, en de postpaarden te bezorgen, welke wij nodig hadden; doch niet tegenftaande de werkzaamheid, daar men mede arbeidde, om deeze bij één te brengen , konden wij echter s'anderen daags niet, dan zeer laat, vertrekken, en ondanks de flagen , die mijn Mikmandar aan de ongelukkige Poftillons uitdeelde, zo fpoedden wij echter niet fchielijker voort. Wij zouden evenwel onze dagreize verder gebragt hebben, indien Au-Aga, (dit was de naam van mijnen Mikmandar of leidsman) ons niet ééne mijl van de Pruth , had doen halte houden, om tijd te winnen, om gereedfchap te maaken tot onzen overtogt. Hij bragt ons ten dien einde in een redelijk goed dorp, welks ongelukkige inwooners wel ras gedwongen werden' om levensmiddelen aan te brengen. Een huisgezin, fchielijk verhuisd, maakte plaats voor ons, en twee fchaapen, gekeeld, gebraden , gegeeten en niet betaald, gepaard met eenige ftokflagen, die zonder noodzaake werden uitgedeeld, begonden mij een beetje boos te maaken op mijnen gidze, die s'avonds vertrok , om toebereidzels te (*) Een bediende, die de Ambasfadeurs of andere perzoonen, welke de Porte op haare koitea doet reizen, *oor uit moet gaan.  BARON » » TOTT.' 3OÏ maaken,. om mijn rijtuig over te voeren aan de andere zijde van de Pruth. lk nam zijn afzijn waar, om aan eenen ouden Turk, die belast fcheen te zijn met de bclangens van dit dorp, de waarde te geven, van het geen wij verteerd hadden; maar weldra kwamen de andere inwooners klagen, dat, dewijl ik zelf de verdeeling niet gemaakt had, zij niets ontvingen van de vergoeding, die ik voor hun gefchikt had. Die oude Turk, voegden zij erbij, aan wien gij alles gegeeven hebt, word onderfteund door vier moordenaars,-die zijne kinders zijn, zij dragen geen éénen last met ons, en maaken zich, meester van alle de voordeden. Terwijl zij mij deeze hunne klagten deeden , twijfelden deeze ongelukkigen zeker niet, of zij hadden het geluk van onder eene ariftocratie te leven, Evenwel ik verdubbelde de fom, opdat mijn eerfte oog. merk bereikt wierd, en elk van ons zijne rustplaats kiezende, nam ik mijn verblijf in mijn rijtuig, daar ik zo diep in flaapraakte, dat wij reeds op weg waren, toen ik wakker wierd. De Pruth was niet meer dan ééne mijl van ons, en mijn ^idze, dien wij te paard zagen in 't midden van een troep boeren, die hij met groote wakkerheid afroschte. gaf ons te kennen, dat daar de rivier was, aan welks oever wij aankwamen, zonder hem vernomen te hebben, uit hoofde van zijne ft'ilte. De Pruth fcheid het P<7cAtf/i& van Kotchim van  301 GEDENKSCHRIFTEN VAN'd'En Moldaviën af. Au-Aga was s'avonds al zwemmend na den overkant gekomen , en had met ftokflagen omtrent 300 Moldaviën van rondsömme bijëengebragt, en hen den geheelen nacht bezig gehouden, met het toeftellen van een ellendig vlot uit Hammen van boomen , en had zich daar van bediend, om weder aan onzen kant over te komen; maar met dit al was het niet zeker, ckt hetzelve fterk genoeg was. Nogthans maak! te ik mij gereed, om, als het wezen moest, en mijn rijtuig, en al daar het mede beladen was, op te offeren: Ik nam er alleen mijn porte feuille uiten befloot , mij niet bloot te ftellen, om in perzoon een gevaar te ondergaan, dat onvermijdelijk fcheen, en om er mijne bedienden ook voor te bewaaren, die ik te rtfg hield voor den tweeden overtogt, als de eerde wel daagde. Mijn leidsman, ondertusfchen , ftoutenfier, dat lnj een zo fchoon werk voltooid had, nodigde mij, om in mijn rijtuig te gaan zitten; Hoe, zeide ik, met eenigen drift, hoe zult gij dat tot de rivier doen nederdaalen? Hoe zult gij het vervolgends deen ftaan op uw ellendig vlot, dat het naauwlijks dragen kan, en dat onder zijn gewigt zal zinken ? Hoe? zeide hij, wel met deeze twee werktuigen, terwijl hij mij zijnen ftok vertoonde, en meer dan honderd wel gefpierde boeren, die hij van den anderen kant medegebragt had; hebt maar geene;ongerustheid; ik zou hen het heel al op hunne fchouders doen torsfehen, en  BARON DR TOTT. 303 als het vlot zinkt, dan kunnen alle deeze fnaaken zwemmen, zij zullen het onderfteunen: als gij maar één fpeld kwijt raakte, zullen zij alle opgehangen worden. Zo veel onkunde en barbaarsheid maakten mij kwaad, zonder mij gerust te ftellen; maar ik had mijn beiluit genomen, ik zeide hem, dat ik met mijn volk niet zou overgaan dan bij een tweeden togt, dat hij derhalven doen kon, wat hij goedvond. Ik ging op den kant der fteilte zitten , om te beter te oordeelen over deeze heerlijke maneuvre, en ten minnen het vermaak te hebben van een toneel, daar ik ftaat maakte, ten duurften de kosten van te zullen dragen. Terftond daarop gaf het uitfpreken van den naam van God, gevolgd van verfcheiden ftokflagen, het teeken aan de arbeiders. Zij fpanden mijn rijtuig uit, en droegen het op hunne fchoften tot op den kant der fteilte , alwaar eenige Hagen met een fpade, in der haast gegeeven, te naauwer nood, een Ugt ontwerp van eene fchuinte vertoonden. Ik zag hen toen, en niet zonder ijzing, op het punt, om door het gewigt van mijne Berline verpletterd te worden , wanneer zij op het vlot klommen; het rijtuig kon op het zelve nietandeis geplaatst worden, dan overdwars, en 0111 het in deeze rigting te houden, deed men vier van deeze ongelukkigen onder de wielen liggen, van welke de minfte beweging den heelen toeftel te grond zoude hebben doen gaan- N»  304 GE DENKSCHRIFTEN VAN URN deeze verrigting , die het vlot grond had dóert raaken, en het zelve zeven of acht duimen aan den anderen oever deed dompelen, moest men weder aan het werk , om het te doen vlotten; die honderd man bereikten weder hun oogmerk; vervolgends verzelden zij het, ten deele grond raakende, ten deele zwemmende, en (tuurden het met lange Mokken tot aan den overkant, daar buffels, ten dien einde gereed ftaande, mijn rijtuig opvoerden, het welk ik in een oogenblik op den top van de overftaande fteilte zag. Toen haalde ik wat ruimer adem, en bet vlot, dat fchielijk wederkeerde , voerde onze perzoonen zonder fchaduw van ongemak en moeite over* Men kan ligt oordeelen , dat Ali - Aga zegevierend was, en dat ik niet vertrok, zonder een vijftig écus aan de werklieden te geven; maar het geen men niet zo gemaklijk zal vermoeden, en het geen ik zelf niet voorzien had, is , dat mijn leidsman, oplettend op alle mijne handelingen, oplettend op alle mijne zelfs de minfte bewegingen, eenigen tijd achter aan bleef, om met deeze ongelukkige arbeiders af te rekenen met b& trekking tot de kleme bezolding, die ik hun gegeven had. Een uur daarna verfcheen hij weder, en ging ons terftond voor uit, om het ontbijt te gaan bezorgen drie mijlen van de Pruth , alwaar wij bij hem kwamen, op het oogenblik, dat hij levensmiddelen verzamelde met het zeilde werktuig,  baron de tot tv gêg daarbij het vlot mede maakte. Buiten en behdlveri dat hij hier van een al te veelvuldig gebruik maakte, fcheen Ali - Aga mij toe, eenzeerbeminlijkesknaap te zijn; waarom ik ééns beproefde, ora hem een weinig van dat flaan te geneezen. de baron. Üwe bekwaamheid bij den overtogt van dé Pruth, en het goed onthaal, dat gij mij bezorgt 4 laaten mij niets meer begeeren, mijn waarde ali> Aga, indien gij llechts deeze ongelukkige Mot* daviërs wat minder floegt, of wel indien gij heri niet floegt, dan als zij u ongehoorzaam zijn. al i'aga, Wat raakt het, of dit voor of na gefchied 4 nadien men hen toch moet flaan, is het dan niet beter dit maar af te doen, dan tijd te fpillen? de baron. Moe tijd verfpillen ! Maakt men dan daar eeti goetl gebiukvai, als men ongelukkigen zonder reden klopt, wier goede wii,kragt, en onderwerping het onmoogiijke ten uitvoer brengen. ali-aga. Hoe, mijn Heer, gij (breekt Turksch, gij hebt te Conftantinopelen gewoond, gij kent de Grieken , en gij weet niet, dat de Moldaviërs niets doen, dan nadat men hun den kop breekt? Gij V  gO Ite, ten minften vermaarde naamen, daar de Overwinnaar achting voor had, en in deeze zelfde Vorften erkende de Griekfche Natie met vermaak nog haare oude Meefters; maar alles raakte fchielijk in verwarring. Dt Grieken te ondergebragt zijnde, zagen zich weldra niet anders behandelen , dan als fiaaven, zij hadden geene onderfcheiding meer onder zich ; hunne onderlinge verachting vermeerderde hunne vernedering , en in dit opzigt maakte de Groote Heer zelf geen onderfcheid meer onder deezen laagen hoop. De Koopman werd tot het Vorftendom verheeven; elke onderneemzieke geest geloofde er recht op te hebben ; en deeze ongelukkige Landfchappen dikwijls te koop gefteld, zuchtten weldra onder de wreedfte knevelaarijën. Eene jaarlijkfche fchatting, buitenfpoorig geworden door deeze koophandelingen, verbaazende fommen opgenomen door den Leenman, om de leenhuldiging te koopen , interesten van 25 per cent, andere fommen daaglijks hefteed , om de ondenleemingen der Pretendenten voor te komen, de trotsheid van deeze nieuwe aankomelingen, en eigen fchraapzucht van deeze voorbijgaande wezens , zijn zo veele oorzaaken , die faamenloopen , om de twee fchoonfte Landfchappen van het Ottornannifche Rijk te v erwoesten. Indien men daadlijk overweegt, dat Moldaviën en Wallachiën meer met fchattingen beladen zijn, enwreeder gekweld, dan zij zulks waren in haa-  $1$ gedenkschriften van den ren bloeiëndften ftaat, zal men zich een juist denkbeeld kunnen vormen van den beklaaglijken toeftand van deeze Gewesten. Het fchijnt, dat de Despoot, eeniglijk werkzaam om te vernielen, gelooft meer te moeten afvorderen, naar mate de menfchen in getal en de landen in vruchtbaarheid verminderen. Ik heb, terwijl ik Moldaviën. door reisde , van het volk het hoofdgeld zien eifchen voor de elfde maal in dat jaar, hoewel wij nog niet verder waren dan in de maand Otlober. Wij naderden Tasfi, alwaar mijn Leidsman dien morgen een Courier voor uit gezonden had, om mijne komst bekend te maaken. Ik had deeze gelegenheid waargenomen, om mijne pligtpleging te laaten doen bij den Vorst , die thans regeerde. Hij was een zoon van den ouden Drogman der Pofte, den zeilden, daar ik reeds van gefproken heb. Ik kon wel gelooven , dat ' onze oude kennis mij nattig zou zijn in Moldaviën , maar ik had niet verwacht, dat zijn ijver om mij te onthaalen , mijne aankomst in zijne Hoofdftad zou voorkomen. Evenwel omtrent ééne mijl van deeze ftad , als het reeds donker in den nacht was , in een' zeer naauwen weg, fteil, en daar de kleigrond nog de moeilijkheden vermeerderde , boodfehapte men mij de komst van een rijtuig van den Vorst, dat mij tegemoet gezonden was. Hetzelve kwam in de daad recht van pasfe, om mij den weg te floppen, en om mijn ongeduld te voltooien, een Secretaris, ge-  • axon d s tott. 3If> last, om mij te verwelkomen, zocht mij in 't duider, vond mij bij de tast, en kweet zich zo. treuzdachtig van zijnen last , dat ik er nog zou geweest zijn , indien ik mij niet in zijn koetsje had doen overbrengen , waar van hij mij , niettegendaande de duidernis , alle de heerlijkheid van wilde doen opmerken en bewonderen. Ach! mijn waarde Ali , riep ik uit, hoe heerlijk is uw huismiddeltje ! Ik zag in de daad, dat Al 1Aga, die er geen twijfel aan had, er op hetzelfde oogenblik gebruik van maakte , met zo veel voorl'poed als vlugheid, om te maken, dat men het rijtuig, daar ik plaats in genomen had, omkeerde, lk geloofde , van mijne tegenwoordige omdandigheid gebruik te moeten maaken , door den Secretaris te vraagen naar de voorwerpen, die mijne nieuwsgierigheid hadden gaande gemaakt, en die noch zijne daatkunde , noch zijne •befcheidenheid konden benadeelen, maar het was vergeefsch, en ik kon niets van hem verkrijgen, dan een nieuw beklag , om dat de nacht het verguldzel van onze kar bedekte, en mij beroofde van ai den luider van eene zegevierende intrede , die men voor mij gefchikt had. Echter eenig licht , zich hier en gindsch vertoonende , ontdekte ons de dad , en het geraas van planken, over welke ik bemerkte , dat ons rijtuig heen reed, deed mij den Secretaris on-. dervraagen. Hij onderrichtte mij , dat deeze Hukken van bij één gebragte, en over dwars ge-  'JüO StDÈNftSCHRIFTEti VAN DEN legde boomen, alle ftraaten bedekten, uit hoofde van den flijkerigen grond , op welken Tasfi gebouwd is ; hij voegde er bij , dat een hevige brand onlangs een groot gedeelte dier Had in de asfelie had gelegd ; dat men arbeidde , om de verbrande gebouwen weder op te richten; maar dat de huizen in een' nieuwerwetlchen fmaak zouden herbouwd worden. Hij was reeds bezig , met mij het plan daar van te befchrijven , wanneer ons rijtuig , te kort draaiende, en daar door tegen een ftuk van eenen onlangs bekalkten muur (tootende, ons in het Convent der Zende. lingen bragt, alwaar ik mijn verblijf moest hebben , en daar ik zeer blij was , mij te kunnen ontdaan van een vreeslijk ftootend rijtuig, en een allerlastigst Compliment -maaker. Een redelijk goed avondmaal wachtte ons, en eenige ItaUaanfche Minderbroeders-, te Tasfi gevestigd, onder de befcherming des Konings, en het beduur van de Propaganda , hadden mij insgelijks een redelijk gemaklijke flaapplaats gereed gemaakt. Voor dat ik mij te bed begaf, ontving ik een nieuw compliment van wegens den Vorst over mijne gelukkige aankomst , en bij mijn opdaan volgde een bezoek van den Gouverneur der dad. Hij zat op een rijkiijk getuigd paard; een troep knechts, gekleed als Tchoadars, verzelden deezen Griek, dien ik in een'' geheel laagen ftand te Conftantinopelen gekend had. Men bemeikc ligt, dat zijne eerfte zorg  'BARON DE TOTT.' gi|' was, om mij in verwondering te brengen over den Oosteiichen pragt, daar hij thans mede omringd was. Ik vermaakte mij niet minder , niet hem zo opgeblaazen te zien van den zotden hoogmoed , wanneer Ali-Aga door zijne tegenwoordigheid alles in de war kwam brengen. Men heeft reeds kunnen zien , dat deeze Turk eene zeer gepaste handelwijze had voor de Moldaviën van het platte land. Maar ik geloofde , dat hij een weinig minder gewigt en voorregten had binnen Tasfi. Evenwel was ik ook hier in weder in het ongelijk omtrent hem, en ik zaghemverfchijnen ineen fraai kleed, eene deftige houding, een gebiedend voorkomen: met één woord, het was een Man van het Hof, die l'izir kunnende worden, en ééns Vorften van Moldaviën kunnende maaken, zich reeds boven hun oordeelde te zijn. In dit denkbeeld, begon hij met den Gouverneur van de ftad kwalijk genoeg te behandelen, om dat de Grootftalmeefter den ftoet nog niet bezorgd had , die hem ter audiëntie van den Vorst verzeilen moest. Te vergeefsch bragt de Gouverneur bij, dat dit verzuim hem niet betrof. Gij zijt de één zo goed a's de ander, hernam Au-Aga, maar ik zal wel order ftellen. Gelukkig daagde deeze ftoet, die zo begeerd werd, thans op, hij beftond in een netjes getuigd paard, en vier Tchoadars van den Vorst, gefchikt om te verzeilen.... Wien? Den Tchoadar van den X  GEDENKSCHRIFTEN VAN DE» Pacha van Kotchim , die zelf niet meer dan een Pacha van den tweeden rang was. Maar daar zijn geen trappen tusfchen eenen Dirk en eenen Griek: de eerfte is alles, en de tweede niets. Volgends deezen regel, die nooit betwist word, fteeg ali-Aga te paard, met eene zonderlinge deftigheid, en alle perzoonen. die hem ontmoetten, bleven ftaan, orn hem op het nederigst te groeten. Hij beantwoordde deeze laage eerbewijzingen ftaatig met eene ligte knikking met het hoofd, en een kleine glimlagch van goedheid: zijn bezoek aan den Vorst was een gefchenk waardig: elke voetftap , dien hij in Tasfi deed, was niet min nuttig voor zijn belang, dan voor zijne perzoneele waarde; en terwijl mijn leidsman dus het nuttige met het vermaaklijke verëenigde, maakte ik mijne toebereidzelen, om hem te vervangen, en dan mijne reize te vervolgen. De Vorst van Moldaviën kon daar alleen voor zorgen tot op de Tartaarfche grenzen, en ik fchreef door eenen Courier aan den Sultan Serasker van Bes/arabiën , om hem te verzoeken, mij iet te gemoet te zenden aan de grenzen van Moldaviën. Deeze fchikkingen gemaakt zijnde, fteeg ik in het rijtuig, dat de vorst mij gezonden had, en het welk, van meer (lal-en lijf knechts omringd, dan ik wel begeerde, mij naa het Paleis bragt. lk haastte mij, om binnen te treden, om de Iangdraadigheid der Turkfche pligtpleegingen te vermijden, die hier op mij wachtten, en die de  baron de tott. 323 hoogmoed deezer Criskcn voor mij gereedgemaakt had. Ik vond den Vorst alleen met zijnen broederj in eene kamer, welker rijkdom niet zo merkwaardig was, als die van twee groote leuning doelen met fcharlaken bedekt. Ik begreep fchielijk al het gewigt daarvan; maar ik weigerde ftandvas-s tig de eere, om er één van te bekleeden. De Vorst zelf nam een' anderen Moei, en onze oude verbindtenis, die een begin van ons gefprek maakte , bragt hem , om mij de verlegenheid var* zijne tegenwoordige omftandighedentoete betrouwen. Ik begreep ligtelijk, dat de ondernemende geestdrijverij van zijnen broeder zijnen toeftand waarlijk moeilijk maakte, en hem voor groote gevaaren hl.'c toekomende blootdelde. Wij eindigden deeze onderhandeling met de nodige fchikkingen te bepaalen voor mijn vertrek, waarna ik alle de Turkfche piigtplegingen moest ondergaan* De voornaamfte, en die de meede achting te kennen geeft, is, dat men Ckerbet aanbied: dlÉ word altijd gevolgd met eene befproeijing metroöZewater, cn reukwerk vanAÉfö. Deeze Chsrbst daar men ïn Europa zo dikwijls van Weekt en die men daar zo weinig kent, word gemaakt van koekjes van ingelegde vruchten, die men in water ontbindt, en die zodanig rnet Muskus doortrokken zijn , dat men deeze liqueur ternaauwernood proeven kan; dezelfde kop ééns gevuld, is daarX 8  «JU GEDENKSCHRIFTEN TAN DEM om ook genoeg voor de geheele week. Ik gebruikte er dan van met zo veel befcheidenheid, als van de Confituuren,die bij de koffij gevoegd worden;, en daar men denzelfden lepel toe gebruikt. Evenwel deeze geheele plegtigheid in de voorzaal herhaald ten gunfte van mijnen knecht, werd door hem niet met dezelfde zuinigheid behandeld; zijn appetijt deed hem niets weigeren, hij at al op, wat men hem aanbood van de geconfij te gember, en dronk met éénen teug de heele kop met Cherbet ledig, dc Hovelingen Honden nog van verwondering hier over opgetogen, toen ik uit bet vertrek van den Vorst kwam. Bij mijne thuiskomst bij de Minderbroeders vond ik verfcheiden Grieken van mijne kennis , die mij daar wachtten; ik hield er eenigen van te eeten, vervolgends verzelden zij mij in de bezoeken , die ik moest afleggen. De ftad Tasfi, geleegen in een flijkigen oord, is omringd van heuvels, die van alle kanten fchoone veldzigten uitleveren, daar men de vermaaklijkfte buitenplaatzen had kunnen aanleggen; maar naaüwlijks ziet men er eenige kudden, en als men de huizen der Boijaarden uitzondert, en die, welke de Grieken bewoonen, die van Cenftaminopelen komen in het gevolg van den Vorst, om met hem den roof van Moldaviën te deelen, vertoonen alle de overige wooningen van deeze hoofdftad de grootfte ellende.  BARON DE TOTT g«J De Boijaarden (*) verheelden met heel veel trotsheid de Grooten van het land; doch zij zijn in de daad niet anders dan redelijk rijke eigenaars, en zeer wreede knevelaars , zeldzaam leven zij, in eene goede verllandhouding met hunnen Vorst, hunne fireeken zijn bijkans altijd tegen hem gekeerd s tnConflantinopelen is het middenpunt van hunne werkzaamheden. Daar brengt elke partij haare klagten en haar geld, en de Sultan Seraskier van Besfarabiën js altijd de toevlugt der Boijaarden, welke de Porte gelooft, aan haare rust te moeten opölferen. De beveiliging [van deezen Tartaarfchen Vorst verzekert den Boijaard van ftraffeloosheid, zijne befehermlng herftelt hem dikwijls, maar deeze befehermmg moet altijd betaald worden. Deeze onderfcheiden uitgaven, waar voorde Bóijaards zich fchadeloos dellen door bijzonde-" re knevelarijen, en geld afpersfingen, gevoegd bij de fchatting, die de Vorst hun oplegt, om een jaarlij ksch inkomen te verkrijgen, en andere foorten van uitgaven, daar ik van gefproken heb, drukken Moldaviën zodaanig, dat de rijkdom van (*j Men noemt dus groote bezitters van Landerijen, zij zijn eene foort van Edelen, zonder anderen titel dan hunne rijkdommen; maar de rijkdom onderwerpt zich alles , en de besr-vastgeftelde orde zou hem niet, dan moeilijk, wederllaan. X 3  <§2<5 GEDENKSCHRIFTEN VAN DER ^en grond naauwlijks daar toe toereikend is. Ook kan men verzekeren, dat dit landfchap,zo wel a's het nabuurig Wallachifn, zich aan mauomet den II. onderwerpende, onder voorwaarde, van, zo de ééne als andere beftuurd te zullen worden door Griekfche Vorften, en alleen aan eene gematigde fchatting onderhevig te zullen zijn, geen zo goeden koop getroffen hebbén, als de auteurs van dit Traktaat zich gevleid hadden ; zij hadden buiten twijfel niet voorzien, dat de ijdelheid, der Grieken het beduur van deeze Provintiën te koop zou dellen; ook hebben zij niet doorzien de dopdbjke gevolgen van de voorwaarde, dat voor den Grooten Heer het recht bewaard bleef, om deeze Vorden af te zetten» Verfchriklijke koopmanfehap tusfchen een gierig Despoot en trotfehe fiaaven , die hij tot het Vorflendom verheft, als het hem behaagt, en die hij er van berooft , als hij het goedvind. Men befpeurt daadlijk, dat deeze magt, om hen af te zetten, niet kon nalaaten , om de inkomftcn van deeze gewesten,door eenen derken voortgang, te doen ft;ijgen tot de buitenfpoorigde fommen, en dat eene algemeene berooving er het noodzaaklijk gevolg van moest wezen. Insgelijks ziet men, dat al de kunst van deeze ondergefchikteRegeesingen zich alleen bepaalt tot het ter hand neemen en in bet werk dellen van alle middelen, om, deeze ijslijke plondering te verhaasten.  BARON DB TOTT» Moldaviën en TVaïïachiên waren oudtijds eene Romeinfche Volkplanting. Men fpreekt er nog hedendaagsch een bedorven Latijn, welke taai genoemd word Rownié, de Romeinfche Taal. Deeze Landfchappen , ongelukkig onder het hoogmoedig juk der Romeinen, zuchten hedendaagsch onder het gewigt van een veel wrèeder en veel vernederender onderdrukking, nademaal zij beroofd en verwoest worden door afhangelingen, die met eene afhanglijke en oogenbliklijke magt bekleed zijn. Alles nu in gereedheid zijnde, om mijne reize te vervolgen, nam ik mijn affcheid van Ali-^ga, hem bedankende voor zijne goede diensten, en ik vertrok van Tasfi, verzeld van twee Janisfaaren der lijfwacht van den Vorst, en vaneenen Griek, gelast, om mij te geleiden. Deeze drie perzoonen oefenden, overal, daar wij doortrokken, de groote beginzelen, die voor de Moldaviirs voegen, en die A l 1 - Aga mij geleerd had; maar één voorbeeld van geweld en van roofzucht, welke één van deeze twee Turken pleegde, verdient hier verhaald te worden. Wij trokken door een redelijk aangenaam dal , omringd met heuvelen ; In het zelve graasden fchaapen onder de wacht van verlcheiden herders. Ik vraagde éémn der Janisl'aaren naar de hoedanigheid van de wolle van dit land; gij zult er ter'iond over oordeekn, zeide hij mij, met één zijn paard ds X 4  3l3 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN fpooren gevende , en naa de kudde rennende, die hij verftrooide , er midden door rijdende, en het grootfte fchaap üitkippendè , het welk hij fpoorilags vervolgde ; het ingehaald hebbende , bukte hij, greep het bij de vacht, beurde het op met ééne hand , en wierp het dwars voor zich over den zadel, en zich omkeerende, kwam hij met een losfen teugel bij mij. Ik deed vergeeffche pogingen, om dit beest aan den eigenaar te doen wedergeven, of er hem de waarde voor te betaalen ,• men dreef den fpot met mijne naauwgezetheid , de Turk bewaarde zijnen roof, en onthaalde er zich zeiven dien avond op benevens zijnen makker. Dat gedeelte van Moldaviën , het welk wij doorreisden, kwam mij zo 1'choon voor , als dat, het welk wij doorgetrokken waren, om te Tasfi te komen; alleen nam ik waar, dat hetzelve bergachtiger wierd , naar mate wij Kichenow naderden. Vervolgends daalden wij door enge wegen, die telkens breder werden, en zich meer openden , op het einde van welke wij Besfarabiën ontdekten. Wij hadden dit nog niet bereikt , of wij zagen de heuvels aan de rechte- en linkehand reeds bedekt met een onëindig getal Dromedari fen (*_). De Griek, die mij verzel- (*) Dit dier , het welk twee bulten op den rug heeft, fe ongelijk grooter dan de Kameel, die er maar één heeft; maar het fchijnt, dat men het niet algemeen  BARON DE TOTt; 309 de, deed mij opmerken, dat deeze dieren , die aan Tartaar en toebehoorden, dus op een vreemd Rechtsgebied komende, veelvuldige twisten veroorzaakten , die nooit eindigden, voor dat de Weiden, daar men verfchil over had, kaal gegeeten waren. Wij zagen vervclgends een veel grooter getal van deeze dieren \ ook vernam ik er witte Droir.edarisfen onder. ééns is, over het gebruik der naamen, die deeze twee ibcrten van dieren moeten onderfcheiden; evenwel, alzo de Arabieren, die alleen het Kameel met één bult hebben, hem Devé noemen, en den Struisvogel Devécouchou (de Kameel-vogel), zo fchijnt het , dat de naam van D. omedarisfen bijzonder eigen is aan die dieren van het zelfde geflacht, die twee bulten hebben.  VI. AFDEELING. INHOUD. 'Blijk van Bijgeloovigheid der Tartaaren. Komst des Schrijvers te Kichela. Afbeelding van den Sultan van Besfarabiën. Bactchéferay, Hoofdftad van de Krim. Noguais - Tartaaren. Wooningen der Tartaaren. Hunne levenswijze. Hunne gewoontens, veel gelijk aan de onze. Gisfing omtrent de Terpen , of opgeworpen heuvels in Braband en Vlaanderen. Springhaanen. Kleed van een paardenhuid. Paarden- flceterijen der Tartaaren. Befchrijving van Oczakow. Meer van Oczakow. Togt over den Borysthenes. Kasteel te Kilbournou. Bosfchen, door de Tartaaren uitgeroeid. Drek van Beeften tot brandftoffe gebruikt. Soberheid der Tartaaren. Hun onmatig vleesch eeten. Handel in Vee en Koorn. Gierigheid. Liniën van Orcapi. De Schrijver onder het ligchaam der Janisfaaren aangeteekend. Duitfche Volkplantdingen , tot fiaaven gemaakt, en door den Schrijver verlost. Befchrijying  SfEDENKSCHH. VAN DEN BARON DE TOTT. 33I ' der Lin'ièn van Orcapi. Zoutwerken van Qrcapi. Komst te Bactchéferay. Haauwlijks hadden wij de grenzen bereikt,of wij zagen eene troep Ruiters op ons afkomen ; Het was de Tolk van den Sultan Sérasket, welke deeze Vorst mij te gemoet zond met tienman van zijne lijfwacht. Zij waren verzeld van den Courier, dien ik aan hem had afgezonden, Hij bragt mij het antwoord van den Sultan weder, en de Tolk voegde er verfcheiden beleefdheden bij, die hij in last had, mij perfoonlijk te zeggen, waarna vier Ruiters zich in de voorhoede gefield hebbende , zo vervolgden wij onzen weg door een vlak land, dat geheel open lag, en over eenen vasten grond , daar de raden naauwlijks een fpoor maakten. Mijn nieuwe gidze was een Joodfche Renegaat, in Polen gebooren. Hij fprak Hoogduitsch , en was zulk een lief hebber van praaten, dat ik hem niet ééns behoefde te vragen, om zijne geheele gefchiedenis tot in den grond te weten. Hij onderrichtte mij ook, dat de Noguais misnoegd waren op den Kam , wiens zwakheid hem aan den Grooten Heer het recht van Jchctirach (*) had doen afftaan op de twee Provmtiën van Té. (*) Wij hebben reeds gezegd , dat dit recht zich va» het Koorn meester maakt, voor eenen prijs, die drukkend is voor den Landbouwer,  332 GEDENKSCHRIFTEN VAN DE N 5 dtsan en Dgamboylouk, die ik doortrekken moest, om te Orcapi te komen ; maar onze gefprekken werden telkens afgebroken door eene omftandigheid , die evenwel niet verdiende verhaald te worden, dan alleen om dat dezelve mij diende , om mij een gunftig vooroordeel te verwekken in den bijgeloovigen geest der Tartaaren. Op de grenzen aankomende , op het zelfde oogenblik, dat mijn geleide Ruiters mij ontmoette, fcheen een Ooijevaar, eene foort van vogel, die van (langen leeft , en op de huizen nestelt], en die de Oosterlingen als Huisgoden eerbiedigen, mij ook te gemoet te komen. Hij vloog met een fnelle vlucht ter linkehand langs mijn rijtuig heen , draaide zich achter ons om, en keerde aan de rechtehand te rug, vervolgends nam hij zijne vlucht op onzen weg, en ftreek neder omtrent 200 roeden voor de Ruiters , die mij verzelden. Toen zij nader kwamen , vloog hij weder op , hernam zijne vlucht na mijn rijtuig , deed nog ééns de toer om hetzelve, nam zijne post weder vooruit in , en herhaalde deeze maneuvre tot onze komst te Kichcla (*) toe. Deeze ftad, alwaar de Sultan , die in Besfarabien het bevel voert, zijn verblijf houd, word aangemerkt als de Hoofdftad van deeze Provintie. De Prins , die deeze waardigheid bekleed- (*) Kicheh beteekent winter kwartier.  SARON DE TOTT.' 333 de, was de oudfte zoon van den regeerenden Sultan, en had den titel van Sérasker (*) (Generalisfimus'). Een Mirza (f) kwam mij, bij mijne aankomst, van zijnent wege begroeten, en bragt mij in het verblijf, dat men voor mij gereed gemaakt had. Ik begaf mij vervolgends met deezen Edelman bij den Sultan ($). Hij was een jong Vorst van iSof 20 jaaren, redelijk groot, welgemaakt, van eene meer edele dan bevallige houding, en een weinig zedig voorkomen ging bij hem verzeld van een weinig verlegenheid. Ik deed mijn best , om die te verdrijven , en vernam, dat deeze Vorst, zo wel als de Mirzas, die dit gewaand Barbaarsch Hof uitmaakten, onëindig meer zachtheid en wellevendheid (*) Sérasker ie een Turksch woord, faamgetteld uit Ser, het weik in 't Perfiseh beteekent Hoofd, en Asker, Soldaaten. Het is een groot Krijgsbevelhebber , die geen hooger boven zich heeft. Men kan hem het best vergelijken bij denGeneralisfimus, en men [geeft deezen titel gemeenlijk aan die genen, die op de grenzenbevel voeren, of die met een aanmerklijklichaam troepen afgezonden worden (t) Mirza: dit is de benaaming van alle Edellieden. Men zal in het vervolg van deeze Gedenkfchriften de onderfcheiden klasfen vandenTartaarfchenadeldom ont» moeten. (§) Wij hebben reeds gezegd, dat Sultan een' prins van den bloede beteekent.  *534 GEDENKSCHRIFTEN VAN ï)Eïï hadden, dan men dikwijls bij de gewaande be: fchaafde Natiën ontmoet. Uitgezonderd de kleederen van den Sultan » en van de Mirzas, die zonder rijk te zijn eene foort van netheid en zindeüjkheid hebben , vertoont al het huisraad bij de Tartaaren alleen dé ftriktile noodzaaklijkheid, Men vind zelfs de luxe van glasvenfters niet dan in het vertrek van den Vorst,- Papieren- raamen fluiten alle de andere venfters geduurende den Winter , en men ontdoet zich daar van in den Zomer , om vrijë adem te haaien , en zonder verhindering het gebruik van de Zwarte Zee te genieten , die men van verre befchouwt. De Sultan hield mij ten eeten, en hoewel ik een goeden honger had, zo liet ik echter niet na , op te merken, dat de voortreflijke Visch van den Niefter, die men ons opdischte , beter Koks verdiend had , dan de Tartaaren hebben. Het vermaak van de Ja.'t met Valken en Windhonden fcheen mij ook het eenigfte te zijn, dat hen bezig hield, en de Sultan was dikwijls van de partij met een talrijk gevolg van Mirzas. Men gaat op deeze jagten met wapens en bagagïe : Zij duureri verfcheide dagen," Men Haat alle avonden de legerplaats neder, een corps troepen verzelt den Sira.ker altijd, en fomtijds verftrekken deeze vermaakspartijën alleenlijk tot een voorwendzel van de ernftigfte ondernemingen.  BARON DE TOTT. 335 Men bragt den nacht door met het herftellen van een ligt rijtuig , dat ik te Tasfy gekocht, en waar van ik eene foort Van dormeufe ([een rijtuig, om in te flaapen, ) gemaakt had ; mijne koffers werden op een koetswagen geladen , die tot hier toe op mijn eigen rijtuig geladen waren geweest,- en de bevelen van den Sultan afgevaardigd zijnde, zo vertrok ik 's anderendaags van Kichela, met eenen Mirza, gelast, om mij te verzeilen tot Bactchéferay (*), onder geleide van veertig Ruiters, gewapend met boog, pijlen en fabels. Gewoon aan de weinige orde, -krijgstucht en goede verftandhouding, welke onder deeze troepen heerscht, kon ik niet önderftellen, dat de Tartaaren daar in beter ervaaren zouden zijn. Echter, na dat wij den JSieJter waren overgetrokken, welke Besfarabiën van Tedjdn fcheid, alwaar men geloofde dat de Hordes in eene foort van opliand waren, maakte de Officier , die het (*) Bactchéferaij is de verblijfplaats van den Kam der Tartaaren. Deeze Had, die thans aangemerkt word als de Hüofufiad vsn de Kiim, was voor deezen niet anders, dan een buitenplaats, die genoemd werd het kkü der tuiden. De Vorllcn, zich hier nederzettende, hebben er een aantal inwooners heen getrokken, en deeze ftad, den zelfden r.aam blijvende behouden, heeft vsn tijd tot njd den rang verkregen boven de oudeftad van Krim, die hedendaagfch niet meer"is dan een dorp, alwaar alleen de begraafplaatzen nog het oud aanzien derzelve vertoonen.  336 GEDENKSCHRIFTEN VAN TjEtj detachement commandeerde, de fchikkingen; om in volle krijgsörde voort te trekken ; Eene voorhoede van twaalf Ruiters trok omtrent aoo roeden voor mijn rijtuig, hetwelk deeze Officier onder zijne bijzondere befcherming nam met acht mannen, waar van hij er vier aan elk portier plaatfte. Twee wagens van mijn gevolg kwamen achter mijn rijtuig ,• acht andere Ruiters flooten den togt, en twee pelotons , elk van zes man, dekten ons, op den afftand van 600 fchreeden, ter rechte- en linkehand. De vlaktens, daar wij door trokken , zijn zo effen en open, dat de horizont ons van alle kanten op 100 fchreeden afftands voorkwam , geen ééne oneffenheid , zelfs niet de geringde heefter, maakte eene verandering in dit tafereel , en wij vernamen geduurende den geheelen dag niets, dan eenige Noguais te paard , van welke het doordringend oog van mijne Tartaaren de hoofden ontdekte , terwijl het overige van hun ligchaam nog onder de kimmen bedekt was. Ieder van deeze Noguais toerde te paard geheel alleen, en zij, die door onze buitenwachts ondervraagd werden , ftelden ons gerust omtrent de voorgewende onlusten , daar men mij van gefproken had. lk was niet minder nieuwsgierig, om te weten, welk het eigenlijk doel van hun toeren was, en ik verftond, dat deeze volken, die voor Nomaden (omzwervende volken) gehouden worden , om dat zij onder eene foort van tenten  BARON DE T O I T! woonen, evenwel in zekere dammen bepaald zicli ophouden , in daaleh van acht tot tien roeden diepte, welke deeze vlakte van het Noorden tot het Zuiden doorfnijden, en die meer dan dertig uuren lengte, en een half kwartier uurs breedte hebben , zijnde in het midden afgebroken door modderige beekjens , die naa het Zuiden in kleine meertjes eindigen , welke gemeenfchap hebben met de Zwarte Zee O. Aan de oevers van deeze beekjens zijn de tenten der Noguais, als ook de lootfen of fchuuren, om geduurende den Winter tot berging te ftrekken voor de talrijke kudden van deeze herder - volken. Elk eigenaar heeft zijn onderfcheidend merk ,• dit merk word met een gloeijend ijzer gedrukt op de dijë der paarden, koeijen en dromedarisfen, defchaapea (*) Niet tegenftaande het dof tafereel, dat het land der Tartaaren hun geduurig vertoont, en het gemak, waar mede zij hun land vergelijken kunnen met dat der Mddaviërs en Poelen, om de voordeden, die deeze laatften genieten, tebeöordeelen, heeft echter de kracht der gewoonte zodanig een vermogen, en de behoeften der menfehen zijn zo gefchikt naar die gewoonte, dat Zij alle gewaarwordingen overheerscht. De Noguais begrijpen niet, dat men hunne vlakten kan doortrekken; zonder de bezitting daar van te begeeren, Gij hebtveel gereisd, zeide mij éénèerTartaaren, daar ik gemeenzaam mede was; hebt gij wel ooit een zo kostelijk land gezien, als het onze? Men kan ligt denken, dat dit vast aangenoomen bijwoord geen tegenfpraak toeliet* y  338 G EDENKS CHR.IFTBN VA» DM* met verw gemerkt op de vacht, worden in het gezigt «ehouden, en gaan niet ver van de woonplaatzen ; maar alle de andere foorten van dieren , verëenigd in bijzondere kudden , worden tegen de Lente in de vlaktens gebragt , daar de eigenaar hen verlaat tot aan den Winter. Niet voor het naderen van dit jaargetijde, gaat hij ze zoeken, om ze weder ïn zijne lootfen of fchuuren te brengen. Dit opzoeken was dan ook het doel van de Noguais, die wij ontmoet hadden; maar, het geen het zeldzaanvfte is, eenTartaar, met deeze zorg beladen in de uitgeftrektheid van eene vlakte, die van de ééne vallei tot de andere altijd tien of twaalf uuren breedte heeft, benevens meer dan dertig uuren lengte , weet zelf niet, naar wat kant hij zijnen togt richten moet, ja maakt daar niet ééns opmerking op ; bij doet in een kleinen zak voorraad voor dertig dagen van gerooste geerst; zes pond zulk meel is hem ten dien einde genoeg. Zijn voorraad gereed zijnde , fteigt hij te paard, houd zich niet op dan met het ondergaan der zon, doet zijn paard kluifters aan, en laat het graazen, doet zijn avondmaal met zijn meel, gaat flaapen, ftaat weder op, en begeeft zich op reize. Evenwel, zijnen weg vervolgende, geeft hij acht op het merk van de kudden , die hij ontmoet, houd dat in gedachten , deelt zijne ontdekkingen mede aan de onderfcheiden Noguais, die hij met hetzelfde werk bezig vind, geeft hun te kennen , het geen zij  SARON DB TOTT; 33^ Zoeken, en ontvangt van hun op zijn beurt de nodige kundigheden, die een einde van zijne reize maaken. Het is buiten twijfel te vreezen, dat een zo lijdzaam en geduldig volk ten eenigen tijde eenen aanzienlijken krijgsftaat zal opleveren. Onze eerde dagreize moest eindigen in het naafte dal , dat maar tien uuren ver was. Evenwel begon de zon reeds te daalen, en ik zag voor mij niets, dan den droeven gezigt-einder, wanneer ik eensklaps mijn rijtuig voelde nederwaards gaan , en ïk vernam eene reeks van Ohas , of tenten der Noguais , die ter rechte- en linkehand in het dal geplaatst waren, zo verre het oog rei. ken kon: Wij trokken over de beek langs eene kwaade brug, bij welke ik drie van deeze Obat vond, van de linie afgezonderd, één van welke, nieuw zijnde , voor mij gefchikt was. Mijne rijtuigen werden daar achter geplaatst; het detachement floeg zich bij mij neder. Mijne eerfte bezigheid was, om het geheel van een tafereel te befchouwen, daar ik een eenzaame groep van zou uitmaaken; vooial viel mijne aandacht op de eenzaamheid , in welke men ons liet blijven , en ik was er zo veel te meer over verwonderd, alzo ik mij gewigtig genoeg oordeelde te zijn, om eenige opmerking te verdienen. De Mirza had mij verhaten, bij onze aankomst , om levensmiddelen te gaan vragen, en, terwij lik hem verwachtte, hield ik mij bezig met de inrichting Y 3  34 GEDENKSCHRIFTEN VAN Det? van mijn Tartaarsch huis te onderzoeken. Her was een groot hoenderhok , waar van het houtwerk , van latten gemaakt, een ronden kring vormde, eindigende in eene foort van koepel, van boven open, een vilt van kemels - haair, van buiten vastgemaakt, bedekte alles, en een nuk van het zelfde vilt (loot de bovenfte opening, gefchikt, om tot een luchtgat te dienen voor den rook. Ook merkte ik op , dat de Obas , door de Tartaaren bewoond, en in welke men vuur ftookte, elk een foortgelijk ftuk van vilt hadden , vastgemaakt op de wijze van een vaandel, gericht naar de windzijde, en onderfteund door een langen ftok, die binnen uit de Obas kwam. Dezelfde ftok diende ook , om dit luik te laaten vallen, om het luchtgat te fluiten , wanneer het vuur ééns uitgegaan , de opening noodeloos of lastig maakte. Ik was voornaamlijk verwonderd over de vastigheid van het latwerk , gepaard met netheid : ftukken leder, ruw gebruikt, vormden de famenvoegzelen, en ik verftond, dat mijn Obat, ge fchikt voor eene jonggetrouwde, een gedeelte van haar huwlijksgoed uitmaakte. Wij hadden grooten honger, en zagen met genoegen, den Mirza wederkomen met twee fchaapen en eene ketel , die hij zich bezorgd had. Men hing de ketel op aan drie (lokken, die van onderen wijd van één ftonden , en aan de boveneinden verëenigd waren. De keuken dus gereed  BARON DE TOTT.1 34I gemaakt zijnde, begonden de Mirza , de Officier en eenige Tartaaren de fchaapen te dooden en klaar te maaken ; toen vulde men de ketel, terwijl andere de fpeeten bereidden, om hetgeen geene plaats in de ketel had, te braaden. Ik had zorge gedragen, om te Kichela voorraad van brood op te doen: dit is eene lekkernij , die de Noguais niet kennen ; ook verbied hunne gierigheid hun, om een gewoon gebruik van vleesch te maaken, daar zij evenwel zeer gretig naar zijn. Ik was nieuwsgierig , om het foort van voedzel te kennen , dat zij gebruikten, en om hunne fpijzen te voegen bij het onthaal , dat men voor mij klaar maakte. De Mirza , aan wien ik mijnen inval openbaarde, lagchte er om , en zond eenen Tartaar , om al, wat daar aan voldoen kon, te verzamelen: deeze Man kwam fchielijk weder, met een pot, vol paardenmelk, een klein zakje met gierstemeel , eenige witte balletjes, van de grootte van een ei, en hard als krijt, een ijzeren ketel, en een jongen Noguais , matig wel gekleed , maar den besten Kok van deeze Horde, Ik zette mij, om alle zijne handgreepen te volgen ,• Hij vulde zijnen ketel voor drie vierde met water , het welk omtrent drie pinten kon uitmaaken, en deed daaromtrent zes oneen van geroost gierstemeel bij ; toen zette hij zijn pot bij het vuur, haalde een fpatel uit zijn diezak, veegde die af op zijn mouw , en X 3  342 GEDENKSCHRIFTEN VAN Den roerde het in de rondte naar denzelfden kant, en tot dat het nat begon te roHèhen; toen vraagde hij om één van die witte balletjes (dit was kaas, gemaakt van merriemelk, met zout gezouten en gedroogd), deed het in kleine brokjes breken, wierp deeze brokjes in zijn hutspot, en ging voort op dezelfde wijze te roeren ; het nat werd dik; hij roerde geduurig, maar ten laatften met kracht, tot het zo dik was als brood zonder gist ; toen haalde hij er zijn fpatel uit, (tak dien in zijnen dieïak , keerde de ketel op zijne' hand om , en bood mij een koek , als een kegel gekruld, aan. Ik dwong mij zeiven, om er van te eeten, en ik was in waarheid over deezen hutspot beter voldaan , dan ik verwacht had. Ik proefde ook de merriemelk, die ik misfchien ook goed zou ge- * vonden hebben, indien ik mijn oordeel had kunnen ontlasten van een beetje tegenzin, die ik gevoelde. Terwijl ik mij onledig hield, met mijn avondeeten , met zo veel naauwkeurigheid , werd mij een gewigtiger toneel vervaardigd. Ik heb gezegd, dat bij mijne aankomst de Noguais, elk in zijne hut geweeken, geene nieuwsgierigheid toonden , om mij te zien , en ik had reeds eene offeiande van mijne eigenliefde gedaan , wanneer ik een redelijk talrijke troep na ons toe zag komen: de bedaardheid, de traagheid zelve, met 'welke zij naderden , kon ons  BARON DB TOTT. 343 ons geene gerustheid geven. Wij konden echter de beweegredenen niet gisfen , die de Ntguais na ons toe dreeven , wanneer wij zagen, dat zij op meer dan vierhonderd fchreeden ftaan bleven, en één van hun , alleen voor uit tredende tot bij den Mirza, die mijn leidsman was, gaf hem het verlangen te kennen, dat de voornaamften van zijne natie hadden, om ons te zien, hij voegde er bij, dat zij in geenen deele onze rust ^willende ftooren, hem afgezonden hadden, om'te vraagen, of deeze nieuwsgierigheid niet mishaagen zou, en in dit geval, welk de plaats was, daar zijne makkers mij het minst lastig zouden wezen: Ik gaf zelf aan deezen Ambasfadeur antwoord , en verzekerde hem, dat zij alle meester waren, om metonsteverkeeren, dat er' tusfchen vrienden geen onderfcheiden plaats kon zijn, en nog veel mindereene linie van afsnijding. De Noguais bleef ftaan op het bevel, dat hij des aangaande had, en de Mirza ftond op, om hem het perk aan te wijzen, tot hoeverre de aanfchouwers naderen mogten, het welk toen fchielijk door deezen troep nieuwsgierigen bezet werd. Ik was ook niet achterlijk om zo verre te naderen, om mij van nabij te laaten bekijken , en mij het vermaak te bezorgen, om met deeze Heeren kennisfe te maaken. Zij ftonden allen op , toen ik binnen hun bereik was, en de aanzienlijkfte, tot wien ik mij vervoegde, groette mij met het afnemen van zijne muts en met eene Y 4  344 GEDENKSCHRIFTEN VAN Dï-N buiging. Ik had deeze beleefdheid reeds in den afgezondenen waargenomen jegens den Mirza, en ik ftond er te meer over verwonderd, omdat de Turken nooit hun hoofd ontblooten, dan alleen om zich op hun gemak te zetten, ea enkel, wanneer zij alleen zijn, of onder hunne gemcenzaarr.fte vrienden. Om deeze reden is het ook, dat de Europifche Ambasfadeurs en hun gevolg ten gehoor gaan bij den Grooten Heer met den hoed op het hoofd; zich anders voor eenigen Turk te vertoonen , zou de welvoeglijkheid beleedigen; maar ik zal nog eenige meer gewigtige aanmerkingen te maaken hebben met betrekking tot de gelijkheid der gebruiken van ^Tartaaren met de onze. Indien ik weinig opheldering ontvong van mijne Noguais , zo was het buiten twijfel, omdat ik nalaatig was, met hun vragen te doen, die mij hadden kunnen opheldering geven. Evenwel maakte de voldoening, die met alle nieuwe zaaken gepaard gaat, mij het einde van deezen dag redelijk aangenaam. Ik was ook zeer wel voldaan van mijn avondmaal, maar deeze Tartaarfche keuken was haare goedkeuring bij mijne bedienden alleen verfchuldigd aan den grooten honger, die alles lekker doet fmaaken. Zij hadden geen denkbeeld, dat men zich vermaaken kan, wanneer men gebrek heeft. In fchijn was ik alleen het voorwerp van hun beklag: maar naderhand ben ik wel ontwaar geworden , dat zij mï{  BARON DE TOTT. 345 h perzoon geen gemak toewenschten , dan om het recht te verkrijgen , om vrij te klagen over hun gebrek ,• door dit met hun te deelen, wist ik mijne bedienden minder gemelijk te maaken , en ik geef dit hulpmiddel aan alle Reizigers aan de hand, als het beste , dat zij gebruiken kunnen. Van hoe veel belang de Noguais ook waren, was ik echter genoodzaakt, om mijn verblijf bij hun te verkorten, en 's anderendaags in een ander dal te gaan flaapen; ik vertrok dan's morgens vroeg , en wij zagen de zon reizen boven de kimmen van deeze vlaktens, gelijk de zeelieden haar op zee waarnemen. Wij ontdekten geduurende deezen morgenftond niets dan eenige heuveltjes, gelijk aan die, welke men op veele plaatzen van Vlaanderen, en voornaamlijk in Braband ziet, alwaar het gemeen gevoelen is, dat zij door menfchen handen gemaakt zijn , en wel door1 de opëenllapeling van fchoppen aarde , welke elk foldaat oudstij ds aanbragt boven het doode lijk van zijnen Bevelhebber, om hem een gedenk ■ graf op te richten. Men ziet insgelijks een groot getal van deeze heuveltjes in Thraciën, alwaar, zo wel als in Tai tarijën, 'mBraband, en overal , daar men die vind, zij nooit enkel zijn; maar deeze menigte van doode Generaals , dikwijls begraaven op omtrent evenwijdige afftanden, en altijd met die betrekking tot de plaatzing , dat er eer eene bedoeling fchijnt te blij Hen , dan eene enkele uitwerking van het geval, deed mij in de Y 5  3fÓ* GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN daadlijke gewoontens iet zoeken, dat aanleiding had kunnen geven tot het opwerpen van deeze gewaande .begraafplaatzen. Het kwam mij voor, dat men de grondoorzaak daar van kon ontdekken in de gewoonte , die de Turken nog tegenwoordig hebben, om, door heuveltjes van aarde, de één in het gezigt van de andere geplaatst, de route aan te wijzen, die de armee te volgen heeft. Deeze hoopen zijn, wel is waar , niet zo groot en hoog, als die , daar ik van fpreek, die de werking van eeuwen op de oppervlakte der aarde hebben wederftaan. Maar kan men bij mijne aanmerking niet voegen , dat, in gevalle die heuveltjes der Ouden geene andere oogmerken gehad hebben, dan om hunnen weg af te bakenen , om hunne gemeenfchap dus te onderhouden , de geest van veroveringen te maaken , die hen in onbekende landen deed indringen , hen ook moest nodigen , om deeze panden van herkenning der wegen te bewaaren voor eene fchieüjke vernietiging ? Wat betreft de beenderen, die onder fommige heuveltjes gevonden zijn, deeze zijn alleen een bewijs, dat men ze ook totj begraafplaatzen deed ftrekken voorjGeueraals en Soldaaten , die op den weg van deeze armeen kwamen te derven ; maar het grootde deel der Terpen , die men in Vlaanderen heeft doen omgraven, hebben beweezen , dat alle deeze heuveltjes geen begraafplaatzen waren , en als men ééns genegen is , om ze als wegwijzers aan te  BARON DE TOTT. 347 merken, zal deeze onderftelling ook nog eere opheldering geven aan den arbeid, daar xÈNoi ton van fpreekc in zijnentogt dertienduizend Grieken. Een onbekende grond verschafte den Grieken, elk oogenblik, hinderpaalen, moeilijker , om te boven te komen, en valftrikken, die meer te vreezen waren , dan de volken zelve, die men moest afi'chrikken of afweeren. Ik zag op mijne reize geen fchijn van landbouw , omdat de Noguais zorge dragen , om op geene bevolkte plaatzen te zaaiën. Bij de wegen zoude bun graan alleen dienen tot weide voor de paarden der Reizigers. Maar , zo deeze maatregels de Tartaaren bewaaren voor dit foort van berooving , niets kan hunne velden beveiligen voor eenen doodlijker geesfel. Wolken van fpringhaanen ftrijken dikwijls neder in de vlaktens dm Noguais, zij verkiezen boven anderen de gierst-velden, en verwoesten die in een oogenblik. Derzelver aannadering verduiftert de kimmen, en de wolk, die de verbaazende zwerm van deeze Infekten maakt, befchaduwt de zon. Indien de Noguais landlieden talrijk genoeg zijn, gelukt het hun fomtijds, door hun geroep en gefchreeuw, den ftorm af te wenden, indien niet, zo laaten de fpringhaanen zich op hunne velden neder, en maken daar eene bedding op van 6 of 7 duimen dikte. Op het geruiseh van hunne vlugt volgt dat van hunnen vernielenden arbeid ; het gelijkt naar het geraas van den hagel, enhet  34$ GEDENKSCHRIFTEN VAN DES gevolg daar van overtreft dezelve in vernieling^ Het vuur is zo woedend niet in het verteeren; en men vind geene fpoor van eenige groente, wanneer de zwerm weder de vlugt ondernomen heeft, om elders nieuwe verwoestingen te veroorzaaken. Deeze geesfel zou zich buiten twijfel over meer bebouwde landftreeken verfpreiden , en Griekenland, als ook Klein .Afiên zouden er meermaalen aan blootgefteld zijn , indien de Zwarte Zee het meefte gedeelte deezer zwermen van fpringhaanen niet vernielde, wanneer zij trachten deezen voormuur over te trekken. Ik heb dikwijls de oppervlakte van den Pontus Euxinus , naar den Thracifchen Bosporus totf bedekt gezien met derzelver gedroogde ligchaamen, en dat in zo groot getal, dat men niet langs ftrand kon gaan , zonder ter halver been in deeze bedding van doode ligchaampjes te treden. Nieuwsgierig, om de waare oorzaak van hunnen ondergang te kennen, heb ik gelegenheden gezocht, om dat oogenblik waar te nemen , en ik ben getuigen geweest van hunne geheele vernietiging, door een ftormwind, die hen opnam zo dicht bij de Kust, dat hunne ligchaamen door de golven aangefpoeld wierden , eer dat zij uitgedroogd waren: deeze lijken bragten zodaanigen ftank te weeg , dat er verfcheiden dagen nodig waren , eer men er dicht bij kon duuren.  BARON O E TOTT. 34p Wij kwamen voor den middag in het eerfte dal, en terwijl de Mirza , die met de zorg belast was , om mij te geleiden, die genen opzocht, die de voorfpannen van paarden moeften belasten, welke wij ontvangen moeften, ging ik bij eene troep Noguais , vergaderd rondom een dood Paard, dat men bezig was te villen. Een naakt jongman, van omtrent 18 jaaren, ontving de huid van dit beest op zijne fchouders. Een wijf, dat met veel handigheid het werk van fnijder verrichtte, begon met den rug van dit nieuw kleed tefnijden, volgende met heur fchaar den omtrek van den hals, den val der fchouders, den halven kring, die de mouw en de zijde van het kleed verëenigt, welks lengte bepaald werd tot onder de, knie. Het was niet nodig, om de ftof vastte houden, die door haare vochtigheid reeds vastgekleefd was aan het vel van deezen jongman. De kleermaakfter ging ook zindelijkjes voort, met de twee voorpanden te vormen, en de mouwen, waarna de jongeling, die tevens tot eene vorm diende, bukkende, het haar gemaklijk maakte, om de ftukken aan één te naaien ; zodanig dat hij in min dan twee uuren gekleed in een goed kleed van bruine baai, nu niets meer te doen had, dan dit leder door eene aanhoudende oefening te bereiden: dit was ook zijn eerfte werk, en ik zag hem fchielijk heel netjes op een paard zonder zadel fpringen, om zich bij zijne makkers te voegen , die bezig waren , om  '35° GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN de paarden te verzamelen, die ik nodig had, etï welker getal op verre na nog niet voltallig was. Men weet reeds, dat de Tartaarfche paarden in de vlakten verftrooid zijn, in bijzondere kudden , onderfcheiden door het merk van den eigenaar ,• maar gelijker een algemeene landsdienst is, daar elk bijzonder lid het zijne toe moet opbren'gen, zo is er ook eene kudde paarden, die aan 'de maatfchappij belmoren. Deeze kudde word in het gezigt gehouden onder het bereik der woomingen. Maar deeze dieren Jvrij loopendc grazen, zijn niet gemaklijk op te haaien. Men begrijpt vanzelf, dat de keuze/die men te doen heeft tusfchen trekpaarden, en rijdpaarden, deeze moeilijkBeid nog vermeerdert; de •Nbguars feebraiMi daartoe eene behandeling, die te geüjkèr tijd aan cc j rrigë lieden , die altijd voor dit foort van jagt gefchikt zijn, gelegenheid geeft, om de onverfliagfte en hdridlgfte ruiters te worden , die er zijn. •Zij voorzien zich ten dien einde met een langen ftok, aan welks einde een touw is vastgemaakt, dat in eene !is eindigt, door welke de ftok geftoken zijnde, een ftrik maakt, die ruim genoeg is, dat er de kop van een paard gemaklijk door.'kan. Met dit werktuig gewapend, klimmen deeze jonge Noguais te paard zonder zadel, en de reep van den halfter door den bek van hun paard fteekende, rennen zij te viervoet naa de kudde, zoeken het dier op, dat hunaanftaat, vervolgen het  BARON D E TOTT. 351 met de uiterfte fnelheid , haaien het in, niet te." genftaande alle zijne fprongen, daar zij zich met eene onbegrijpelijke handigheid naar fchikken, wenden hem tegen, en het oogenblik waarnemende , dat de punt van hunnen ftok tegen over de ooren van het paard is, laaten zij de ltrik over zijn kop vallen, vertragen vervolgends hunnen loop, en houden dus hunnen gevangenen op, dien zij dan in zekerheid brengen. Alzo ik omtrent 80 Paarden nodig had, en er, om hen te vervolgen, niet meer dan een . half dozijn ruiters waren, duurde hunne oefening lang genoeg , om er mij al het vermaak van te verfchaffen; maar de postpaarden waren zo wel uitgekoozen, dat wij nog vroegtijdig genoeg in de voorllad van Oczakow konden komen, daar wij vernachtten. Deeze vesting, gelegen op den rechter-oever van den Boryfihenes, en dicht bij deszelfs mond, bellaar eene kleine fchuinte , die naa de rivier afzakt., Een gragt en ten bedekte weg zijn de eenige werken, die deeze plaats verdeedigen: Zij heeft de gedaante van een parallelogram, afhellende in'zijne lengte, en men verneemt daar, even als te Bender en te Kotchim , eene talrijke artiilerij, van welke elk ftuk , fiecht gemonteerd , gedekt word door twee zwaare fchanskorven , die het fchietgat uitmaaken. Eenige Jooden , gevestigd in de voorllad van Oczakow, houden daar herberg. Zij waren ons  352 gedenkschriften: van den tot groot behulp , om onze levensmiddelen té ververfchen , en ons in ftaat te ftellen , om de vlakten van Dgamboylouk insgelijks bewoond door de Noguaif , door te trekken. Wij befteedden den voormiddag van den volgenden dag,om den Boryfihenes over te trekken. Deeze rivier, ïn haaren mond gefluit door eene landtong, die aan den overöever behoort , en die men KiU bournou (de Neus of de Kaap der haairen) noemt, maakt daar beneden een foort van Meir , dat zich ten noorden uitftrekt, van waar de rivier afloopt. Deszelfs breedte is meer dan twee mijlen tusfchen Oczakow en het Fort, gelegen omtrent daar de zandpunt begint; In deeze ftreek gingen wij over den Boryfihenes. De vaartuigen , tot dit gebruik gefchikt, zijn met zeilen voorzien , om van een gunftigen wind gebruik te maaken , zij kunnen ook met boomen voortgeduwd worden, uit hoofde der ondiepte , die haar niet ontbreekt , dan alleen in het midden, en niet meer dan ter lengte van eenige roeden. Na drie uuren van deeze verdrietige overvaart, geduurende welke wij ons alleen vermaakten met het tuimelen Van fommige Dolfijnen , kwamen wij te Kilbournou, omtrent het Kafteel, dat daar gelegen is. Het ontfeheepen van mijne rijtuigen , en het aanbrengen der paarden , die wij nodig hadden, hield mijne geleiders het overige van deezen dag bezig, dat ik befteedde , om het Kafteel te bezien. Het vertoonde mij niets merk-  BARON DB TOTT» flgg waardigs dan deszelfs onnutheid. In de daad deszelis gefehut, gefchikt, onf met dat van Oczakow te famen, de rivier te beveiligen , kan zijn vuur op geen genoegzaamen afitand ten dien einde brengen , en laat dus altijd vrij, om in het middenpunt door te dringen. Ik merkte op, dat een batterij , geplaatst op de punt van Kilhournou , en één op een rotsachtige bank aan den overkant gelegen , altijd de pasfage konde beletten aan alle vaartuigen ; maar de Turken zijn nog niet in ftaat geweest, om dit te berekenen; en ik zal andere gelegenheden hebben, die van meer gewigt zijn, om de perken van hunne krijgskunde te bepaalen. Wij hadden vastgefteld , om op reis te gaan één uur voor den dag , en ik had mijn verblijf genomen in een rijtuig, gefchikt tot eene dormeufe, ( een rijtuig, om in te flaapen) , om de rust langer te maaken , die ik begon nodig te hebben. De Kommandant van mijn escorte wist niets van deeze fchikking ; en na zijne bende in die orde gefteld te hebben , die ik reeds gezegd heb, verzelde hij zorgvuldig mijne Berline, tot dat de dageraad hem deed zien , dat ik daar niet in was ; Hij beklaagde zich toen zeer levendig over de kleine oplettendheid, dat men hem het rijtuig niet gewezen had, daar ik mijne plaats in had genomen, en hij kwam terftond hetzelve omringen met de kleine bende, die hij ten dien Z  354- GEDENKSCHRIFTEN VAN DEtf einde bij zich had gehouden. Men begrijpt zonder twijfel , dat ik deeze omftandigheid niet Verhaal, dan, om dat zij het karakter der Tartaaren vertoont; Dit openbaart beftendig de kiem der gezondfte denkbeelden. Onze reistogt had ons nabij de Zwarte Zee gebragr. Wij volgden van tijd het ftrand , en enkel het geklots der golven gaf ons een belangHjker voorwerp , dan wij tot hier toe hadden kunnen vinden in de effene vlakten , die wij doorgetrokken waren. Die, welke wij nog had. den door te reizen , waren insgelijks ontbloot; maar men verzekerde mij, dat zij oudstijds met bosfchen bedekt waren geweest, en dat de Noguais ze tot de minde tronken toe hadden uitgeroeid, om beveiligd te zijn tegen alle overrompeling. Indien deeze voorzorg in waarheid een volk, dat zo ligt op kan breken, dat het in minder dan twee uuren kan verhuizen, beveiligen kan, zo heeft tevens dit middel van veiligheid de Tartaaren beroofd van brandftoffe, zo nodig in deeze luchtftreek. Om zich daarvan te voorzien, bewaart ook elk huisgezin zorgvuldig de mist van zijne kudden. Men kneed deeze mist met een weinig zandige aarde , waar uit eene foort van turf ontftaat, die bij ongeluk de Tartaaren meer berookt, dan verwarmt. Geen volk leeft foberer dan zij. De gierst en paardenmelk maaken hun gewoon voedzel uit. Evenwelzijn de Tartaaren groote vleesch-eeters;  BARON DB TOTT. 35J Een Noguais kan eene weddenfchap aangaan, dat hij een heel fchaap zal opëeten , en deeze weddenfchap winnen, zonder zijne maag te overlaaden. Maar hun fmaak in dit opzigt word beteugeld door hunne gierigheid, en deeze gierigheid word tot die hoogte gedreeven, dat zij zich in 't gemeen onthouden van alle eetbaare zaa» ken, die 'zij kunnen verkoopen. Zij onthaalen zich dan alleen op vleesch , wanneer eenig toeval één van hunne beeften doet omkomen, mids dat zij er nog bij tijds bij kunnen zijn, om het beest dood te laaten. Zij volgen insgelijks dit bevel van den Mahometaanfchen Godsdienst in gevalle van zieke beeften. De Noguais nemen dan alle de verfchillende tijdperken^ der ziekte waar, om het tijdftip uit te kiezen , wanneer hunne gierigheid veroordeeld zijnde , om de waarde van het beest te verliezen , hun honger zich nog van het recht kan bedienen , om zicli te verzaaden, door het beest te dooden een oogenblik voor zijn natuurlijken dood. De markten van Balta en eenige andere , die gehouden worden op de grenzen der Noguais, bezorgen hun de jaarlijkfche vertiering der overgroote kudden, die zij bezitten. Het graan, dat zij in overvloed inöogften, word insgelijks geileten over de Zwarte Zee, zo wel als de Wolle, het zij dan de geheele vachten, het zij de kaale wolle (*). Bij deeze takken van koophandel (*) Men noemt kaale Wolle » welke van het vel Z 3,  556 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN moet men nog voegen eenige Hechte huiden en een groote menigte haazevellen. Deeze verfcheiden artikelen bij eikanderen bezorgen jaarlijks aan de Tartaaren confiderabele fommen , die zij niet ontvangen dan in Hollandfche of Venetiaanfche Dukaaten : maar het gebruik, dat zij daar van maaken, vernietigt alle denkbeelden van rijkdommen, die deeze verbaazende geldwinst ons vertoont. Altijd vermeerderd wordende , zonder dat eenige behoefte van uitgave een deel van dit geld in omloop brengt, zo maakt de gierigheid er zich meetter van, deeze begraaft alle deeze fchatten, en de vlakten , die ze verborgen houden .f geven geene aanwijzing aan de hand, die totgidze zou kunnen ftrekken in de nafpooringen , die men zou willen doen. Veele Noguais , geflorven zonder hun geheim te zeggen, hebben reeds aanmerklijke fommen weggemaakt. Men zou ook vermoeden, dat deeze volken zich overreed houden, dat , indien zij genoodzaakt wierden, om hun land te verlaaten, zij hun geld daar zouden kunnen laaten, zonder het eigendom te verliezen. In waarheid, het zou voor hun het zelfde wezen, al waren zij 500 mijlen van daar: Zij sfgefcheiden word door middel van kalk. Deeze behandeling kan geene plaats hebben bij levende dieren; zij levert wel de grootfte kwantiteit van Wol , dit mooglijk is, maar de kwaliteit is Hechter;  1AB.0M Dl TOTT. * 357 kennen toch geen ander genot, dan de meening van het te bezitten; maar deeze meening heeft voor hun zo veel bekoorlijkheids, dat men eenen Tartaar zich menigmaal van eenige zaak ziet meester maaken enkel om het vermaakte hebben, van ze voor een oogenblikjte bezitten,- Schielijk genoodzaakt, om ze weder te geven, zal hij nog eene aanmerkelijke boete betaalen moeten, maar hij heeft de zaak op zijne wijze genoten, en is wel voldaan: de hebzucht der TartaarenxeksxA nooit op gebeurlijke verliezen, maar geniet alleen de weldaaden voor het tegenwoordig oogenblik. Wij kwamen dicht bij Orcapi, en hadden nog maar ééne kwaade rustplaats te verdraagen, toen ik een courier ontving, die mij te gemoet gezonden was. Hij was belast met bevelen van den Kam der Tartaaren, om mij dat gemak te beveiligen, dat ik het geluk gehad had, om mij te bezorgen. Wij bragten den nagt door in een Hechte fchuur die met daauw bedekt was , het eenig voortbrengzel van het bijgelegen moeras, zijnde heel dicht bij zee. Wij vólgden het ftrand des anderen dag s'morgens, en zagen fpoedig de westkust van het half eiland, die zich aan onze rechte hand ip zee uitftrekte. Dit land, insgelijks plat, maar meer verheeven , dan de vlakte, daar wij waren, verëenigt zich daar roede met eene zacht opgaande fchuinte, die met een lijn getrokken fchijnt te wezen, en welks bovenste deel deafteekening Z3  »5® GEDENKSCHRIFTEN VAN nfcsj vertoont van de liniën van Orcap':. Wij trokken dezelve redelijk vroeg langs, en gingen de gracht over langs eene Hechte houten brug, die het contrefcarp verëenigt met eene verwulfde poort, die den walgang fluit, en welks portier alle avonden het half-eiland onder het flot houd. Een der redouten, die deeze liniën dekt, binnen het bereik van het kanon, met metzehverk bekleed,, en met kanon en eenige Turkfchefoldaatenbezet, gevoegd bij den handel tusfchen de Rmfen en Tartaaren, heeft dicht bij deeze poort een Hecht dorp doen aanleggen, daar ik afileeg, inliet verblijf , dat men voor mij gereed had gemaakt. De kommandant deezer citadelle vertoefde niet, om mij te doen verwelkomen, zendende mij een fchotel met fchaapenvleesch. opzijn Turksch gebraaden, dat vn.zn.Qr man Kebab (*) noemt. Schielijk ontving ik ook eene bezending van de Janisfaaren der vesting , die mij nodigden , dat ik mij in hunne kompagniën zou laaten infehrijyen, en ik nam dit aanbod met even zo veel genoegen aan, als zij betoonden in het ontvangen van het prefent van mijne intrede. Het ligchaam jfanisfaaren, van deszelfs oorfprong (*) Orman-Kébab ( Hout -gebraad) , het is het be1-»' gunstigd gebraad der Turken; Het be.laat uit fchaapenvleesch, in ftukken gefneden, en aan fpeetjes om den anderen met fneedjes uijen geregen, en dus voor een grocnv uur gebraaden.  BARON DE TOTT 359 af, beftaande uit flaaven, die in den oorlog door de Turken , uit de Christenen opgeligt waren, is langen tijd voltallig gehouden door kinderen, die bij wijze van fchatting geleverd werden; maar de voorrechten aan deeze nieuwe krijgsbenden gefchonken, bewegen de Turken thans, om er hunne eigen kinderen in te laaten opfchrijven. Het misbruik van hun voorrecht en het getal der ino-efchreevenen nam het één door middel van het ander toe, en men zag geene veiligheid dan onder de befcherming van dit korps. De Grooten deeden er zich zei ven ook in opteekenen. De Groote Heer zelf wilde er toe behooren, en niemand begreep, dat het ontzien van hunne ongebondenheid dezelve juist deed toenemen. De vastgeftelde regel hield dit korps langen,tijd ftaande tegen zijne eigene wanordes; maar eindelijk konden zij zich niet langer handhnaven in hunne bijzondere onafhanglijkheid. Eik Janisfaar werd een eigenaar, en hedendaagsch door hun bijzonder belang wedergekeerd in den algemeenen rang van burger, heelt dit korps opgehouden, om voor zijne meesters onzachlijk te zijn. Terwijl deeze onderfcheiden bezigheden mij werk gaven , zag ik een' troep Europeüanen aankomen, geleid door Tartaaren van de vlakte. Het waren Duilfche Vlugtelingen uit Rusland, van welken de Noguais zich meefter bralden gemaakt. De omftandigheid van deeze ongelukkigen deed mij hen opëifchen: Men leverZ4  360 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN de hen op ftaande voet aan mij over , en ik gaf hun de piratnied van gebraaden fchaapenvleesch ten beste, dat, zij buiten twijfel meer nodig hadden dan ik. Vervolgends deed ik onderzoek naar mijne nieuwe Volkplanting; Zij btftonduit. zeven mannen , vijf vrouwen en vier kinderen. De rampfpoeden hadden hen te neer gellagen, maar zij begonden moed te fcheppen door de hoop van gelukkig te zullen zijn. Deeze ongelukkigen , in den Paltz gebooren , waren na Rusland gelokt door de hoop van een beter fortuin , die alle Emigratiën gaande maakt, altijd de Emigranten bedriegt , en hun weldra hunne eigene haardfteden doet beklagen. Opgellooten in een vreemd gewest, wisten zij geen anderplan te beraamen, dan de vlucht, en kenden geenen anderen weg, dan die hun hetfchielijkst vandaar verwijderde. In de woefte vlakten gekomen, dachten zij naauwlijks in vrijheid te zijn, of de Noguais hadden zich meefter van hen gemaakt, om hen aan den meestbiedenden te verkoopen. Ik was zeer in mijn fchik, dat ik deeze ongelukkigen gered had , en ik nam de nodige maatregels, om hen gerust te Battchcferay te doen aankomen. Ik bragt het overige van den dag door met [de liniën van Orcapi te befchouwen. Geen tafereel van dit foort is zo verbaazend als dit ; maar uitgezonderd , dat dit werk een weinig reusachtig is, ken ik er echter geen, daar de kunst de na-  baron de tott» %6ï tuur beter te hulp is gekomen. Ook kan men inftaan voor de Hevigheid van deeze verfchanzing. Dezelve fnijd de Land-engte af in eene uitgeftrektheid van drie vierde van eene mijl; zijnde door twee zeeën' van weêrskanten gedekt; zij is omtrent 40 voeten hooger dan de laager vlakte , en zal langen tijd de onkunde , die alles verwaarloost, wederftaan. Daar is geen merkteeken van den tijd van derzelver aanleg, maar alles ftaat borge , dat zij veel vroeger is dan de Tartaaren, of dat dezelve eertijds befchaafder geweest zijn, dan tegenwoordig. Niet min klaar is het, dat, indien deeze liniën met palisfaden bedekt waren op de wijze van eene fausfe braye, zo wel als de r-edouten , voor dezelve, en beplant met kanon, voornaamlijk met haubitzers, dezelve het vrij bezit van de Krim zouden beveiligen tegen eene Armee van 100,000 man. In de daad zodaanig een leger, deeze liniën niet ftormenderhand kunnende bemagtigen, zou wel fchielijk, door gebrek aan water , genoodzaakt wezen , om zijn behoud in den aftogt te zoeken. Het was ook alleen door over een kleinen moerajfigen arm van de Zee te trekken , om dus het hoofd van eene naauwe landtong te winnen, die evenwijdig langs de oostkust van de Krim loopt , dat de Kusfen in den laatften oorlog daar zijn doorgedrongen. Deeze weg was reeds met fucces ondernomen in de Veldtogten van 1736 en »737, door den Generaal munick; maar dit alles heelt Z 5  3fJ2 GEDENKSCHRIFTEN VAN DF.N den Tartaaren het verlangen en de middelen nog niet ingegeeven, om zich in 't vervolg van foortgelijk onheil te wachten , door het begin van deeze landtong te verdeedigen, alwaar de ge. ringde wederfland genoeg zou geweest zijn, om hunne vijanden te duiten, Van Orcapi vertrekkende, beipeurde ik , dat de weg , over welken wij reden, bedekt was met eene witachtige korst, veroorzaakt door het vervoeren van het Zout, dat de Tartaaren aan de Rusfen verkoopen. De Zoutwerken van Orcapi, vereenigd met de Domeinen van den Souverein, worden aan de Armeniërs of aan de Jooden verpacht, en deeze drie volken , even ge lijkhandeldrijvende en altijd op eikanderen gebee-. ten , begunstigen de fchatkist, door beurtlings ópflag te belooven. Zij zijn even dom in de beftuuring van het geen hun vergund word , en hunne gierigheid word altijd bedrogen door hunne onkunde. Daar is geen bergplaats, gefchikt om het natuurlijk zout, dat in de zout - meeren gevormd word, te ontvangen, te droogen, en te bewaaren. Daar uit volgt, dat de overvloed vaneen goed jaar het gebrek van een kwaad niet kan vergoeden, en dat de regen dikwijls een zo rijk inkomen, en zo gemaklijk, om te bewaaren, vernielt. De onkunde van den verkooperen die van den kooper fchijnen ook faam te fpannen, om voorwaardcns voor te fchrijven, die hen wederzijdseh verbinden. Volgends dezelve is het  BAK.ON D* TOTT. gü>3 den kooper geoorloofd, om zelf zout te komen fcheppen uit het meer, en het op zijne wagens te laaden,* van welke het getal paarden bepaald is, zo wel als de prijs, maar onder dit beding, dat, bijaldien het rijtuig onder den last bezwijkt, voordat het aan eene bepaalde plaats is gekomen', dan deeze gebeurtenis geboet word met eeneboete en verbeurdverklaaring. De verkooper en kooper begrijpen niet, dat zij, zowel de één als de ander, alles verliezen, wat onder weg dort, en dat een ftaat van geduurigen oorlog geen grondfljg kan zijn voor eenen voordeeligen koophandel (*> Nadat wij de plaats der zoutwerken voorbij waren, bevonden wij ons in het midden van een (*) Dit voorrecht was alleenlijk aan de Rusfen toegenaan, die het Zout der Zoutwerken van Prékop kwamen koopen, en niet zonder enderfcheid aan alle Koopers. Het getal der Paarden, noch de vracht der wagens , waren geenszins bepaald. De Rus kon op zijn' wagen zo veel vracht laden , als hij goedvond, en daar zo veel Paarden of Osfen voor fpannen , als nodig waren, om te trekken. Als de wagen brak , eer dat men de brug ever was, die op den weg na prékop ligt, cn dus buiten de Landengte , had er geene verbeurdverklaaring plaats, en dé boete bepaalde zich tot het dubbel betaalen van den bedongen prijs. Al wat in deezen volzin gezegd word , is onnaauwkeurig. JVIen zal naauwkeuriger onhandigheden en berichten, met betrekking tot den Zouthandel van de Krim, vinden in een Werk, dat ik binnen kort in 't licht zal geven. P.  364 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN bebouwd land, meer vruchtbaar dan wel bearbeid, en een aantal dorpen, in de vlakte verftrooid, gaf ons een gezigt, zo veel te belangrijker, omdat het lang geleeden was , dat wij een dergelijk genoten hadden. Wij kwamen tegen den avond in een gehugt, gelegen in den boezem van een dal, alwaar eenige rotzen ons een anderen grond aankondigden. Wij ontdekten in de daad des anderen daags, een bergachtige landftreek, daar wij geduurende den gantfchen voormiddag door trokken. Des middags moesten in de vier wielen van mijn rijtuig fpijën gedoken worden, om nederwaards te rijden langs eenen zeer naauwen weg, in de rots gehouwen, die mij te BactchéJ'eraij bragt Ik kwam in deeze ftad nog vroeg genoeg, om in alle bijzonderheden alle de gerijflijkheeden te bedenken, die ik voortaan vaar wel zou moeten zeggen. De Heer fornsttij, Conful van Frankrijk bij den Kam der Tartaaren ontving mij in het huis, dat hij federt tien jaaren bewoond had, en dat voor mij gefchikt was. De verdeeling van dit gebouw was niet gundig voor het aantal van bewooners, dat ik met mij bragt. Dit ongemak was voornaamiijk zeer gevoelig voor mijnebedienden. Afgemat van den last yaa eene lange reize , begon •het gezigt van dit zeldzaam land van belofte hen mismoedig te maaken. Ik moet ook in waarheid bekennen, dat mijne nieuwe wooning de 930 mijlen niet vergoeden kon, die wij afgelegd had»  BARON DE TOTT. §65 den, om hierte komen. Een ontbloote houten trap, waar van de treden door den regen vergaan wa« ren, en voor het gewigt der opklimmers bezweeken, bragt de zindelijkfte op ééne enkele verdieping, beftaande uit ééne zaal en twee zijdkamers, welke tot een woonvertrek en tot eene flaapkamer dienden. De muuren, welëer beftreeken geweest zijnde met lijm en haak , gaven nu , zo wel als de zoldering, gelegenheid , om den oorfpronglij keu toeftel van dit gebouw te befchouwen. Men twijfelde, of hetzelve het gewigt van mijne Koffers zou kunnen dragen , evenwel wij waagden het met fucces; en gelijk alle wereldfche zaaken zich fchikken , ieder had weldra eene ligplaats uitgekoozen, daar hij van de geledene ongemakken moest uitrusten. Indien 'de verfcheidenheid van voorwerpen, die eikanderen op weg opvolgen , niet toelaat, dat men oplettend is anders dan op de hinderpaaien, die men te boven moet komen, om aan het doel der reize te geraaken, zo brengt dit eindperk bereikt zijnde ons natuurlijk tot een onderzoek van het duurzaam verblijf, daar men aangekomen is. Dus deeden wij ook, toen wij opftonden. De tijd, dien ik reeds had doorgebragt mee den Heer constillier , die ons verzelde in hoedaanigheid van Secretaris, was genoeg , om mij gerust te Hellen , dat de zachtheid van zijnen inborst, en zijn geduld alle de ongemakken van  $66 OffiDENICSOHE. TAN DBN BARON DE TOTT« zijne omftandigheden zouden wederftaan. Ikwaa niet min gelukkig in de keuze, die de Heer de vergennes gedaan had omtrent den Heer rufin{, ' om bij mij te verblijven als Secretaris Tolk , en fchielijk maakte de vriendfchap van deeze twee jonge lieden, hunne vrolijkheid bezielende, mij hunne verkeering zeer aangenaam. Deeze was ook de eenige, die ik had , en ik kon mij niet vleijen, dat een Munnik, die ik te Tasfy had medegenomen, en twee Poolfche Armenifche Zendelingen mij van grooten dienst zouden wezen , niet meer dan de Heer fornetty , die, na mij zijne kundigheden van dien oord medegedeeld te hebben , mij moest verhaten , om naa Conftantinopelen te keeren.  VII. AFDEELING. INHOUD. Gebrek aan goede fpijze. Gehoor van den Schrijver bij den Khan. Huizen in de Krim. Karakter van Khan maksoud - gueray en zijne gemeenzaame Vrienden. Bijzonderheden van zijn Hof. Elektriciteit den Tartaaren onbekend, en voor Tooverij aangezien.. Zeldzaam verzoek der Cirkasfiers aan den Schrijver. De Khan een liefhebber van de jagt. De Khan is gierig, maar een handhaaver van'/Recht. Foorbeeld hier van in eenen Joodfchen Slaaf. Openbaare veiligheid in de Krim , en deszelfs Hoofdftad. Paleis van den Khan. Aardrijkskundige aanmerkingen over den keten bergen van de Alpen tot den Kaukafus. Over de grondgefteldheid van de Krim. Goudmijn in de Krim. Luchtsgefleldheid en vruchtbaarheid. Vruchten. Wijnftokken. Wilde Vogels. Kwakkels. Overblijfzels van de heerfchappij der Genuëezen in de Krim. Staatkundige gefteldheid en beginzels van Staatsbeftuur in de Krim. Befchrijving van  $68 gedenkschriften van den Klein - Tartaarijën. Noguais - Tartaaren. Folk* rijkheid der Tartaaren. Aanmerkingen q. ver de Gefchiedenisfen der Tartaaren. Oud. heid der Tartaaren. Tartaarfche gefchiedenis begint met gingis-kan. Voornaame Famili'èn. Groote Raadsvergaderingen of Landdagen. Leenrecht. Verhond tusfchen de Tartaaren en Turken. Verdeeling der Landen van de Krim en Besfarabiën. Zwervend leven der Noguais. Heeredienften. Waardigheden van Sultan , Kalga , Nouradin en Or-Bey. Twee Vrouwelijke Waardigheden. Inkomjlen van den Khan. Opvoeding bij de Tartaaren, Gefchiedkundig Dagboek te Baftchéferay. Van mijne aankomst werd terftond kennis gegeeven aan den Vizir van den Kam, en deeze eerfte Staatsdienaar mij hebbende doen verzekeren, van het genoegen, dat zijn meester zou hebben, om mij te zien, zodra ik bereid zou zijn om mijn eerste gehoor te hebben, zond mij tevens den ftaat van den Taïjn, dien de Vorst mij had toegelegd. Deeze gewoonte beftaat, in het bezorgen van de levensmiddelen, die nodig geoordeeld worden tot gebruik van den genen, dien men gunst wil bewijzen. In het gantfche oosten verëert men altijd iemand, door hem te geven ; en gedwongen, om mij aan deeze manier van eerbewijs te onderwerpen, befteedde ik mijn  BARON DE TOTT. Taijn tot het onderhoud van mijne kleine Duitfche volkplanting; maar was deeze onderfland genoegzaam, om deeze in overvloed te ftellen, mijné bedienden zagen geen middel, om mijn perfoonlijk onderhoud mij te bezorgen. Bepaald tot flecht brood, rijst, fchaapevleesch, en uitgeteerd gevogelte , werden wij in de daad bedreigd met een heel fober onthaal. Ik kon niet begrijpen i hoe de fchoonfte grond van de wereld, en de zee in de nabuurfchap , mij gebrek konden doen lijden van boter, groente en visch; maar ik vernam fchielijk, dat de Sellcrij inden Tuin van deri Kam gekweekt wierd als een zeldzaame plant, dat de Tartaaren niets wisten van boter te maa« ken , en dat de bewooners der Zeekusten geeri beter Zeelieden waren , dan de bewooners der ylaktens ; dus moest ik mij onderwerpen (*); C*) Geduurende vier jaaren, die ik te Baktcht'feraï rcijn verblijf heb gehouden, heb ik zeer goed brood gegceten, dat ik heel eenvoudig bij eenen Tartaarfchen bakker liet haaien, dit brood was in de gedaante vari koeken, bijkans eene elle lang, zeer dup, zeerligten van een heel goeden fmaak. lk heb er uitmuntenden witten wijn gedronken van het geWas. van dit land; waar van de Kofakhcn uit deWra/w, en de Rus/en, allé jaaren een zeer groote hoeveelheid komen koopen, eri die met onzen wijn van Chabli kan vergeleeken worden Ik heb er in grooten overvloed, en zo goedkoop mooglijk, gevonden kalkoenen, hoenders,kuikens, ganzen,én alle foort van gevogelte, die ik op mijne binnenplaats A3;  3^0 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Mijne bedienden ontdekten vervolgends eenige moeskruiden, die van zelf groeiden, en daar wij deed vet mesten, en die ongemeen fmaaklijkwaren. Ik kan niet begrijpen, waar, ten tijde, daar deeze Gedenkfchr:ften van fprekeri.» gebleven zijn de haazen, patrijzen, wilde endvogels, trapganzen, duiven, kievitten, Waterfnippen, kwakkels, lijsters, waarvan wij, zo verzadigd waren, dat wij dikwijls het vleeseh uit de hal js zelfs het zouten vleesch, verkozen boven 't wildbraad, wat er fgeworden is van den kabbeljaauw, en de oesters, welke Cafa dikwijls en overvloedig aan Bakicheferaï leverde; de visch van Baliklava , de forellen van de rivier Katchi, en de fchoone kreeften van de Beek Toulganak. De meloenen, en watermeloenen, fchooner en beter dan die van Frtvence; dekostlijkeengroote komkommers, krooten enaspergies, de grootfie en lieflijkfte, die er ter Wereld zijn, waarvan ik verfcheiden kistjes gezonden heb aan den Heer Graaf de verGENNEs, te Cmfïantinopelen, om ze te laaten planten in den tuin van het Paleis van Frankrijk; en die de auteur -zelfnietkan nalaaten te prijzen,^/^. 396. De groote en kleine nooten, welker voortreflijkheid hij prijst; de peulen , erwtenen boonen, welker bouwing hij meld bl- 396. Iemand, die met alle deeze hulpmiddelen, flecht onthaal geniet, moet alleen zijn eigen foberheid of zijne onoplettendheid bsfchukügen. Het verwijt, aan de Tartaaren gedaan; dat zij geen boter maaken, is zo veel te meer onbi lijk, dewijl de boter een der voornaamfte artikelen van hunnen handel is. DeKriin levert er jaarlijks van 5 a 4000 kwintaalen Turksch, die meer dan 5000 kwintaalen van ons gewigt maaken. Omtrent zo veel komt van de Nogaïs van Djdmboïlouk, endezelfde  BARON DE TOTT. 3?$' Ónzen troost van hadden ; ook nam ik maatregels, om zaad van Conftantinopelen te doen komen , om ze aan te kweeken. Ik huurde ren diert einde een huis op het land : lk zette er mijne Duitfchers in , en gaf hun koeijen , en mijne nieuwe Boerderij bezorgde mij fpoedig alles in overvloed. Ik verkoor ook , om mijn brood zelf te laaten bakken. Eén van mijne bedienden werd een uitmuntend Bakker, en wij voegden bij het goed onthaal, het vermaak, datwjj er zelf de middelen toe hadden uitgedacht. Ik verwachtte, om mijn eerfte gehoor te nemen, eenige gefchenken, die niet aankwamen; maar het ongeduld van macksoud - guekay , die toen op den troon der Tartaaren was , nam alle zwarigheid uit den weg. De dag bepaald zijnde, om mijne geloofsbrieven over te leveren , kwam de Ceremoniemeefter bij mij met een detachement van de Lijfwacht, en eenige pfiiciers, die gelast waren , mij naa het Paleis te verzeilen. Onze cavalcade , half Eutopisch en half Tartaarsch , trok een grooten toevloed van volk tot zich. Wij liegen af in het laatfte Hof, en de Vizir, die mij in het voorhuis van hoeveelheid van die van de Couban. Da eerfle kwali» teit genoemd Ichiichez iaghi, of bloem van boter, word zelf geacht voor de keuken van den Grooten Heer; en men moet zo ongelukkig zijn, om gebrek aan boter te hebben in de Krim, als gebrek5 van wijn in Bourgondil:ut «n olijin Provencc. P. Aa i  g72 GÏB1NKSCHRIFTEN VAM »E1Ï het Paleis opwachtte , geleidde mij in de gehoorzaal , daar wij den Kam vonden zitten in den hoek van een Sofa. Men had dicht bij hem een' armftoel geplaatst, daar ik mij in nederzette, na den Vorst gegroet, en mijne geloofsbrieven overgeleverd te hebben. Deeze eerfte plegtigheid, die mij in Tartaarijën in mijne bediening plaatfte , werd gevolgd van de beleefdheden , die bij de Turken in gebruik zijn, en van eene uitnodiging, die de Kam mij zelf deed, om hem dikwijls te bezoeken. Vervolgends werd ik te rug tot mijnent geleid in dezelfde orde, Ik befleedde de volgende dagen tot onderfcheiden bezoeken, die ik in mijne bediening moest afleggen. Ook lag ik mij toe , om verkeeringen te zoeken, overëenkomftig de begeerte , die ik had, om het regeeringsbefluur der Tartaaren, hunne zeden en gebruiken te leeren kennen ; en de Mufti, een man* van vernuft, waarlijk een man naar de Wet, en gefchikt voor de vriendfchap , was één van de genen, met welke ik de naauwfte verkeering maakte , en van wien ik de meefte opheldering kreeg. Na mijne eerfte zorge tot deeze voorwerpen befteed te hebben , geloofde ik verpligt te wezen , om mij zeiven in veiligheid te ftellen tegen de guurheid van de lucht, voor dat de Winter mij in mijne hut kwam beftooken; Dezelve te vergrooten en teherftelj-en, was bij kans zo veel, als ze op nieuws te timmeren. Wij waren in de  baron db tott. 3^3 maand November, en daar moest geen tijd ver. looren worden. Ik ontwierp dan het plan, verzamelde de bouwitoffen , en had het beftuur over het werk, zonder af te gaan van de bouwwijze der Tartaaren, en ik was voor het einde van December redelijk wel gehuisd , ten koste van een paar duizend écus. Hier zal het gepast zijn, de wijze van huizen te bouwen mdtèKrim, in aanmerking te nemen , fchoon deeze berichten van de bouwkunde der Tartaaren nuttiger zullen wezen voor hun, die de boerfche huishouding behartigen , dan voor de Leerlingen van vitruvius. Stijlen, geplaatst op de punten, die de hoeken bepaalen , en openingen perpendiculair ge floten door een dekbalk (architraaf) , die de ribben draagt, maakt eene fchikking voor een bovenzoider, die men op dezelfde wijze inricht, om het dak te ontvangen. Het gebouw dus ingericht zijnde, bellaan andere ftijlen, maar dunner , een voet van eikanderen geplaatst, insgelijks perpendiculair, de tusfchenruimten, gefchikt zijnde om de hazelaare teenen te vatten, om aan het gantl'che gebouw de gedaante van een korf te geven. Ver volgends legt men op dit foort van teene horde , kalkaarde , met gehakt ftroo» waarna een pleifter , van leem met haair , van binnen en van buiten , gevoegd mee het fchiljöerwerk , dat men brengt op de ftijlen , gebin: Aa 3  374 gedenkschriften van den ten cn venders, aan het huis een redelijk aangenaam voorkomen geeft. Ik zal hier aanmerken , dat deeze manier van timmeren ongelijk meer vastigheid heelt , dan derzelver befchrijving misfchien zou doen vermoeden. Zij is ten minden gezonder, dan die van onze boerenhuizen. Ook ben ik overreed, dat de Heeren, die landerijen bezitten, en die , het zij tot hun voordeel, het zij uit een beginzel van weldaadJgheid , op dezelve wooningen willen laten timmeren, met oogmerk om de volkrijkheid hunner vasfaaleii te vermeerderen en te begunftigen , op allerhande wijze zouden winnen met dit nieuwe plan van bouwen aan te nemen,'; Zij zouden daar bij groote zuinigheid vinden, en voor alles aan de bewooners het gemak bezorgen , om zelf hunne huizen te repareeren, welk batfie voordeel reeds zeer gewigtig moet voorkomen. Nu redelijk wel, en binnen korten tijd gehuisvest zijnde, was mij niets meer overig, dan mij van huisraad te voorzien. Mijn Hofmeeder was Behangzclmaaker. Ik belastte mij zei ven met het fchrijnwerk, doorwerk en draaiwerk , en deeze verfchillende bezigheden, benevens mijne zaaken en mijne bezoeken bij den Kam, bezorgden mij <;en opeenvolgend en afwisfelend gebruik van alle mijne oogenblikken. Maksoud gueray had mij tot zijn bijzonder  BARON DE TOTT. 375 gezelfchap toegelaaten: Die beflond uit Sultan nouradin zijn Neef, uit eénen Mirza van èt Chirim£*) , genoemd kaïa (f) , Mirza, Man, van eene Sultane , eigen Nichte van den Kam, van den Kadi■ Lesker, en eenige andere gunflelingen van maksoud. Deeze Vorst ontving ons na het gebed van het ondergaan der zon , en hield ons bij zich tot middernacht. Meer wantrouwig doorzijn overleg dan door zijn karakter , gaf maicsoud -gueray, fchielijk om zich zeiven voor uitte loopen, zich met dezelfde ligtheid over aan het geen de rust in zijne ziel kon her Hellen , en alles, wat hem omringde , hem aangenaam kon maaken ; Hij beminde de Letterkunde met meer kennis, dan erdeOoflerlingen gemeenlijk van hebben, en fprak er zeer geern van. Sultan nouradin , opgevoed in Cir* kasfién, fprak weinig , en niet dan van de Grkas fiérs ; de Kadi - Lesker in tegendeel fprak veel, en van alles. Weinig onderwezen, maar van een vrolijk vernuft, offerde hij dikwijls de deftigheid van zijnen Haat op aan het vermaak, om onze gefprekken te vervrolijken. Kaïa-mirza (*) Chirin is de 'naam van de aamienlijkde familie, onder die, welke den hoogen Adel in Tartaarijën uit maaken; men zal in het vervolg deezer Gedenkfchriften zien, dat de vastgeftelde Rang voor altijd uit deeze klasfe alle tot adelgemaakte familiën uitfluit. (t) Kaija, in 't Tartaarfch beteekent een rots, Aa 4  gedenkschriften van des onderhield ons met alle de da'aglijkfche nieuwtjes, ter wij L ik die van Europa leverde , en alle de vragen beantwoordde , daar men mij mede overlaadde. De gewoonte van dit Hof, vergunt aan zeer weinig perzoonen , om. bij den Souverain te zitten ; De Sultans genieten dit Voorrecht van wegens hunne geboorte , uitgezonderd de kinderen van den Vorst, die uit eerbied nooit gaan zitten in tegenwoordigheid van bunnen Vader. Dit voorrecht word ook vergund aan de Hoofden van de Wet, aan de Staats- dienaars van den Divan en die van vreemde Hoyen ; Masr uitgezonderd k aï a • iw i r z a , die ging zitten, als zijnde met eene Sultane gehuwd , bleven de andere Hovelingen recht op ftaan aan het beneden-einde der Sofa, en gingen heenen bij het avond-eeten. Dit eeten werd opgedischt op twee ronde tafels, de ééne geplaats over den Kam, was alleen gefchikt voor zijne Tartaarfche Majefteit, die gemeenlijk alleen eet,, en van die gewoonte niet afgaat , dan ter gunfte van éénen of anderen Sultan , die aanzienlijk is door zijne jaaren, of zelf een Souverain is. De tweede talel , in denzelfden hoek geplaatst, is gefchikt voor de perzoonen, die de Kam tot zijn avondmaaltijd toelaat. Ik at daar aan met den Kadi-Lesker en kaïa-mirz a. Maksou d-cüeraï nam altijd vermaak, om het klein verfchü van gevoelen aan te zetten, Eietwelk daaglijks tusfchen den Richter en mi"  BARON DE TOTT. 377 ontftond, en in welke deeze Overheids-perzoon veel minder ingenomen fcheen met de gepastheid zijner redenkavelingen , dan met de begeerte, om zijnen meefter te vermaaken, Onze omftandigheden waren zo verlchillende , dat wij om zijne gunst niet twisten konden door dezelfde middelen ; maar ik verzuimde die niet, door welke ik den Vorst behaagen kon. Ik had waargenomen , dat hij een liefhebber was van vuurwerken, en dat de onkunde van zijne Kunftenaars zeer weinig aan zijnen fmaak voldeed. Ik kocht dan werktuigen, maakte de ftöfte klaar , onderwees mijne bedienden, en toen ik mij zeiven in ftaat oordeelde, om mijn oogmerk te bereiken , verzocht ik den Kam verlof, om zijn' geboortedag te vieren : Dat hij niet anders gewoon was te zien, dan fnorkende voetzoekers, flechte klappers , en kleine vuurpijlen , Hecht gevuld en ilecht beftuurd, gaf mij een groot voordeel. Ik had wel voorzien , dat de Kam , na mij bedankt te hebben voor de Salpeter , die ik verbrand had, zich tevens vriendelijk zou beklagen over den korten duur van het feest , ter mijner ontfchuldiging had ik daarom eenige proeven van de Elektriciteit klaar gemaakt, die ik hem voorftelde te zien, als een klein kamer-vuurwerk,. dat ons het overige van den avond vermaaken kon. De eerfte uitwerkzels van dit verfchijnzel verwekten zodaanige verl)aazing ; dat ik moeite had, om het vermoeden van Toverij voor te Aa 5  378 GEDENKSCHRIFTEN VAN t)£» komen, het welk ik in de gemoederen zag oprijzen , en dat door elke proeve bij trappen vermeerderde. De Kam hield zich evenwel, als of hij mij begreep. Hij wilde zeifin perzoon geëlektrizeerd worden ; Ik ging heel gematigd met hem te werk, maar de Hovelingen behandelde ik zo , dat het de goedkeuring van den Vorst wegdroeg. Des anderen daags was de geheele ftad vervuld met het wonder, dat ik verricht had , en lk moest mij de volgende dagen voegen , om de nieuwsgierigheid te voldoen der genen, die met den Kam bij de proeven niet hadden kunnen tegenwoordig wezen. Verfcheiden perzoonen kwamen de één na den anderen bidden , om ze aan hun en hunne vrienden te herhaalen. Ik liet alle deeze bezoekers even verwonderd vertrekken , en elk van hun , van de Elektriciteit fprekende, vermeerderde nog vervolgends het getal der nieuwsgierigen. Eindelijk begon ik den last van deeze vermaardheid moede te worden , en op zekeren avond beklaagde ik mij deswegens aan den Heer rufin , dienhetzo zeer als mij verveelde, wanneer wij meer dan twintig lantaarns zagen verfchijnen, welker rijë na mijn huis gericht, aan mijn deur ftil hield. Ik zond op ftaande voet den Heer rufin , om deeze bende te vragen naar de reden van hunne komst. Een redenaar hield hem toen deeze redenvoering voor: IUijn Heer, wij zijn Cirkasftfchc Mirzas, die  BARON DE TOTT, 379 Gijzelaars zijn bij den Kam, wij hebben de wonderen hooren verhaalen , die uw Bey (*) verricht, wanneer het hem behaagt: wonderen, daar men nooit geen denkbeeld van gehad heeft, federt de geboorte van den Profeet tot nu toe , en die van geen menfchen zullen gekend worden na zijnen dood: Verzoek hem , dat hij ons vergunne, getuigen van dezelve te zijn , opdat wij er ééns getuigenis van kunnen dragen in ons Vaderland , en dat Cirkasfiën, beroofd van dit verfchijnzel, ten minllen bet geheugen er van bewaaren kan jn zijne Jaarboeken. De deftigheid, met welke de Heer rufin mij deeze aanfpraak vertaalde, bewaarde alhetkragtigst van dezelve. Ik deed mijne nieuwe gasten op mijne zaal komen, alwaar, zichineenhalven cirkel gefchikt hebbende met al den eerbied, en alle de vertooning van eene dweepachtige devo. tie , de Cirkasfifche Redenaar mij het zelfde compliment deed, dat hij reeds aan mijnen Tolk gedaan had. Ik ontving zijne aanfpraak zo ernstig, als mij mooglijk was , en ik begroette op mijne beurt geheel Cirkasfiën, waarna ik mij begaf, om hun het geheugen der Elektriciteit fterk in te drukken, terwijl de Heer rufin, hun de (*) Bey is de Titel, dien men aan lieden van diflinctie geeft; Hij ftaat gelijk met dien van Heer, en word ook voor dien van Vorst gebruikt, gelijk Se? vantValiachiën en Bey van Moldaviën.  380 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN gewoone beleefdheden bewijzende, zich vermaakte met de meening van het wonderbaare , dat hen bij mij gebragt had, te verflerken. Men begrijpt ligt, dat het mij in deeze gefieldheid gemaklijk viel, om mijne offers te verkiezen. Elk aanfchouwer wilde zulks op zijne beurt zijn, en deeze arme fchepzels, met welke ik fomtijds mededoogen had, lagchten van genoegen , terwijl zij hunne marteling ondergingen. Ik had ook niet , dan na de ruwfte proefnemingen , het geluk , om mijne Cirkasfiérs volkomen voldaan heen te zenden ; maar zij waren de laatften , die ik elektrizeerde , en ik poogde mij vervolgends uitfpanningen te bezorgen , die min fchitterend, maar nuttiger waren. Mijn uniform, die ik gelladig droeg, was afgeileetcn; Ik floeg handen aan het werk, om mijn eigen kleêrmaker te worden , ook kreeg ik in het hoofd , om een aartig Arabisch paardje op zijn Fransch uit te rusten; Ik kon het zelve niet dresfeeren met Tartaarfche zadels , welker gedaante den bereider te ver van het paard verwijdert. Dit v/as geen kleine onderneming. Ik moest beginnen met gereedfchappen te maaken; Ik maakte den boog van het zadel; fchikte alle deszelfs Hukken, en had het genoegen van een zadel te voltooien van Karmozijn Fluweel , met een leêren overtrekzel en tuig wel verzorgd: Ik maakte er gebruik van bij mijn eerfte toeren met den Kam. Deeze Vorst had de goedheid,  MROK DE TOT Ti 3S* cm mij bij alle zijne uitfpanningen toe te laaten, en ik was wel vergenoegd , dat ik hem eenig denkbeeld kon geven van onze wijze van paardrijden. De Tartaaren kennen geene andere beginzels van paardrijden dan de vastheid van het zitten; en deeze word zelfs eene ruwheid," daarom deed ook de gezwindheid der bewegingen van mijn Arabisch paard het gantfche Hof verwonderd ftaan. De eerfte Stalmeefter van den Vorst wilde er de proef van nemen; maar mauwlijks was hij fchrijelings op de bloote zadel gezeten, of hij zag zich fchielijk genoodzaakt, om zijn evenwicht te zoeken , door zijne hielen te fluiten. Mijn paard, niet gefchikt voor de handelwijze van zulken bereider, zou hem afgeworpen hebben, toen zijne bedienden tot zijne hulp toeliepen, om hem voor dit toeval te bewaaren. De Kam nodigde mij insgelijks op de jagtpartijën met valken en windhonden, die hij dikwijls aanrichtte. Op dezelve was hij van vijf of zes honderd Ruiters vergezeld. Dus doorliepen wij de omgelegen vlaktens, alwaar de overvloed van wild, gevoigd bij de eigenliefde der jagers, deeze jagten zeer levendig maakte. De valkenjagt gaf bijzonder een groot genoegen aan maksoud-guebav. Zijne vogels waren volmaakt afgericht,- hem ontbraken alleen goede honden, om het wild op te fluiten. Ik had er één uit Frankrijk medegebragt, die van eene uitnemen-  38z GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN de fchoonheid was; maar hij was zo geliefkoosd, zo fpeels , zo vlug , dat ik hem nooit bij mij had of medebragt; even daar uit oordeelde men hem voortreflijk te wezen. De Hovelingen fpraken er van bij den Prins ; Hij gaf mij zijn verlangen naar het beest te kennen , en deed mij zelfs eenige verwijtingen met eene foort van hevigheid , om dat ik hem verborgen hield. Te vergeefsch ftelde ik hem voor , dat mijn hond niet wel gedifciplineerd was, dat hij zich ontwijfelbaar op zijne vogels zou werpen, en dat er dus één of ander ongeluk gebeuren kon. Hij zag dit alles voor een uitvlucht aan , en ik was genoodzaakt, om zijne begeerte te voldoen, daar hij evenwel fchielijk reden had , om [ berouw over te hebben. Ik liet op ftaande voet mijnen hond haaien; hij kwam, en zijne aankomst was terftond heel gemeenzaam. In het midden van het vertrek was een waterkom met eene fontein. Diamant baadde zich, fprong vervolgends op de Sofa, cm mij te licfkoozen, en het lagchen van den Kam houdende voor eene vriendelijke uitnodiging , fprong hij met vlugheid op zijn fchoot, onder weg al wat rondom hem was , omverwerpende. In het eerfte oogenblik van gunst, kan men ongeftraft misdoen. Diamant dan aanbevolen aan eenen Paadje , had dien zelfden avond zijne kost aan het Hof, en er werd een groote jagt geordonneerd voor den volgenden dag. Men fprak den gantfehen avond niet anders dan  BARON DE TOTT. 383 van den nieuwen Gunfteling : Ik zelf fprak van zijne levendigheid en ongehoorzaamheid ; men vond alles uitnemend; en de Kam was zo ongeduldig, om Diamant in zijne verrichtingen te zien, dat hij ons vroeger dan naar gewoonte befclieidde. Bij mijne aankomst zag ik den held van dit feest, geleid door zijnen Paadje , omringd van aanfchouwers , en niet wetende , wat men met hem voorhad, terwijl men mij verwachtte, om hem in vrijheid te ftellen. Naauwlijks genoot hij de vrijheid, of de Ruiterij geraakte in beweging, om zich aan de rechte en linkehand van den Kam , bij wien ik was, uit te breiden. Diamant, hier door verfchrikt, raakte echter met de vreeze vrij, van vertrapt te zullen worden. Ondertusfchen vloog een kwakkel voor hem uit, en één van de valken van den Kam wérd losgelaaten , om dat wild te vervolgen', deeze haalde zijnen prooi in, greep dien , en vervolgde zijne vlugt op eenigen afftand, wanneer een Valkenier uit alle magt toeliep , om ze te vatten. Diamant nam insgelijks de loop op, eene dubbele vangst had zijne eerzucht gaande gemaakt, en had men niet met een hamer na hem geworpen, om hem zijnen prooi los te doen laaten, zo zou mijne voorzegging vervuld zijn geworden; maar de fchrik zich toen tevens van den hond en van den valk meefter maakende, liep elk langs een onderfcheiden weg naar huis , en  3&4 GEDENKSCHRIFTEN VAN BEjj de Kam raakte vrij met de vreeze, van zijnen voi gel te verliezen. Mijne omdandigheden bij macksoud gueratj en zijne Staatsdienaars , tevens met de wijze, op welke ik geïïaagd was, om mijn nieuwe woning in orde te brengen, maakte mijn verblijf te Bactmêjeraij verdraag! ijk: Ik was inbet bijzonder gemeenzaam met kaïa-mirza van de familie der Chirins, die geacht word voor den eerden adel onder de tartaaren. Deeze had eene Princesfe van den bloede getrouwd, die de waardigheid vanO/ö» -Kané (gouvernante van de Krim (*)), bekleedde, welke Sultane,mij een blijk van haare achting willende geven, mij door den opziener van haar huis, een géfehenk 'zond, bedaande in een nachthemd, rijklijk geborduurd, en alles, wat tot eene luisterrijke en volmaakte nachtkleding behoort. Het geheim , dat met dit gefchenkgepaard ging, kon mij eene foort van ongerustheid veröorzaaken \ en iri de daad de Vordin was 70 (*) De Olttu Kani, eri niet Olou Kmè, is geen GoU. Vernante van de Krim. Deeze tirel, die letterlijk overgezet, Groote Koningin beteekent, geeft eenvoudig eene waardigheid in den Harem te kennen, diede Kan gemeenlijk aan ééne van zijne zusters opdraagt, of, bij gebrek daar van , am éene van zijne dochters of bloedverwanten. Aan deeze waardigheid zijn de inkomften vara fommige dorpen , en eenige andere voordeden vastgemaakt. P.  a n o w de tot x; jaaren oud, maar ik werd fchielijk genist gefield en verftond, dat foortgelijke gefchenken nooit door eene Sultane gedaan worden, dan aan ie • rriand van haare bloedverwanten,1 en ik moge zon° dér eenige vreeze mij aan alle mijne dankerkenyf tenis overgéven. Deeze vorftin had eenig ge, zag bij macksoud - gubraij , maar dit gezag zoii misfchien niet genoegzaam geweest zijn, om éénen van haare gunftelingen te befchermen tegen; de gierigheid van deezen vorst. YaCoub - aga , Gouverneur eri groot - tolleriaa? van Balta, ftond het flacht - offer van de zelve te worden. Afgezet van zijne bediening, beroofd van zijne goederen, en in de gevangenis geworpen, liep hij nog boven dien gevaar, van zijri hoofd te verliezen, niettegenftaande den ijver vat» zijne befchermder. Het kwam mij voor alseené zaak Van gewigt, öm te arbeiden aan het behoud en herdel van deezen man, over wien Frankrijk altijd reden had gehad, om voldaan te zijn. Dé daatsdienaars onderdeunden mij, de Mufti dierl-> de ons met vuur, zo weids de Sultane, Vacouöaga verliet zijne boeien, om zijne oude waardigheid te hernemen , en te gelijk met dezelve de middelen, om het gebouw van zijn fortuin weder op nieuws te beginnen, want zijne goederen wef-s den hem door den Kam niet herdeld. Maar, kan men deezen Vorst deezen trek varj hebzucht verwijten, hij droeg integendeel wakker zorg voor de goede orde, zonder dat hij de dweepB b  achtige en .bijgeloovige beginzels aannam, die de 50^56» z© dikwijls bewegen, om tegen de. zelve aan te gaan. De flaaf van eenen Jood had zijnen meester vermoord in zijnen wijngaard; de klagte hier over werd door de naaste bloedvrienden voortgezet. Men greep den 1'chuldigen, en terwijl men het proces van deezen ongelukkigen opmaakte, haalden ijverige Mahometaanen hem over, om Turksch te worden, in hoope,.dat hij genade zou verwerven. .Toen het doodvonnis over hem door den Kam werd uitgefp roken, bragt men de bekeering van den fchuldigen in. Hier dient men aan te merken, dat de Tartaarfche Wet den misdaadigen doet Iheuvelen door de hand van den beledigden, of die van zijne rechthebbenden. Men bragt dan in , maar vruchteloos, dat een Turk niet aan Jooden kon worden overgegeeven: Ik zou hun mijn eigen broeder overleveren, antwoordde de Kam, als hij fchuldig was; Ik laat het aan de Voorzienigheid over, om zijne bekeering te belooncn, als die oprecht is, en ik bepaal mij zeiven alleen, om recht te doen. Het overleg van GodsdienlligeMufulmannenhaA echter het vonnis weten te vertraagen tot vrijdag namiddag, om wederom gunllig te maaken voor den Nieuwtekeerden , zowel de wet, die de beledigden gebied, om het vonnis binnen 24 uuren ten uitvoer te brengen, als die, welke de Jooden verpligt, om zich geduurende den Sabbat op. te fluiten tot aan het ondergarn der zon; nog-  * A R O N DE TOT T.' g8£ thans bragt men den moordenaar , met ketens beladen, op het heuveltje, gefchikt, voor deeze foort van rechtsöefeningen; maar hier kwam een nieuwe hinderpaal tusfchen beide. De Joodin mogen geen bloed vergieten. Een openbaar om. roeper liep de ftad op en neder, om eene aan-1 merklijke geldfomme te bieden aan den genen , die zijne hand zou willen leenen, en zelfs bij het armoedigfte volk was deeze onderneming vruchteloos. Dit nieuw toeval werd voor den richterftoel van den Kam gebragt. De Godvruchtïgen dachten er een groot voordeel uit te zullen trekken, maar zij waren in hunne verwachting bedrogen, macksoud - gueraij liet den Jooden toe, om den fchuldigen ter dood te brengen naar de Wetten van het oude Testament, en dit geheel toneel eindigde met de fteeniging van den misdaadiger. De Turkfche Wet, daar ik voorheenen van gefproken heb, die den misdaadiger overlevert aan den beledigden, grond zich op den Koran, die aan den naastbeftaanden bloedverwant van den overledenen, het recht geeft , om befchikking te maaken over het bloed van den moordenaar. Wij hebben gezien, dat in Turkijè'n de klagende partij bij de uitvoering van het ftraf vonnis tegenwoordig is ; de Tartaarfche Wet, letterlijker, belast de klagende partij zelve met de uitvoering. Ik moet nog aanmerken, dat het bij de Turken, alwaar de beul wacht, om der| Bb a  388 GEDENKSCHRIFTEN VAN. DEN flag te geven , tot dat de fomme gelds door den fchuldigen aangeboden, geweigerd is .nietzondcr voorbeeld is, dat eene vrouw het bloed van haaren man verkoopt, In Tariaarij'èn integendeel, laat zulk eene vrouw, belast, om het mes met haare eigen handen in het hart des fchuldigen te fteeken , zich nooit door eenig aanbod in verzoeking brengen, en de wet, die aan haar de zorg overlaat, om zich te wreeken , maakt haar ongevoelig voor eenige andere gedachten. Een officier van den vorst met opgeheeven arm , en gewapend met een zilvren bijl gaat voor denmisdaadiger uit, geleid hem naar de ftrafplaats, en is tegenswoordig bij de uitvoering van het vonnis. Daar is geen land, daar de halsmisdaaden zo weinig gemeen zijn, als in Tartarijén. De vlaktens, daar de boosdoeners anders ligtelijk zouden kunnen ontkomen, leveren weinig begeerlijke voorwerpen op , en het halfëiland van de Krim, dat er meerheeft, daaglijksch geflooten zijnde, laat geen hoop over, om zich aan de draf te kunnen onttrekken,* daarom verneemt men ook geene voorzorge , voor de veiligheid der Hoofdftad; zij heeft geene andere wachts, dan die tot de Majefteit van den Vorst behooren. Het paleis , dat hij bewoont, welëer geheel opzijnChineesch gebouwd, maar vernieuwd op zijn Turksch, vertoont nog fchoonheden van zijne eerfte bouworde^ Het ftaat aan ééne van de uiterfte einden der ftad en is omringd van hooge rotzen; Daar is over  A " O N DE TOTT. 389 vloed van water, dat verdeeld is in de Kiosk en in de tuinen, op de aangenaamfte en bevalligfte wijze. Deeze ligging nogthans, die geen ander uitzigt aan de hand geeft, dan van dorre rotzen, verpligt den Kam, om dikwijls op deeze hoogtens te gaan wandelen, om daar de fchoonheid van meer veranderingen van voorwerpen te genieten. Ik heb reeds aangemerkt, dat de vlakten der Noguais, die tegen de Krim aanftooten, bijkans evenredig zijn aan de oppervlakte van de zee, en dat de land-engte eene andere oppervlakte vertoont, die 30 of 40 voeten hooger is. Deeze hoogere oppervlakte beflaatde noordelijk helft van het Half Eiland, waarna de grond, bezet met rotzen, en beladen met bergen, die zich van het westen' na het oosten uitftrekken, in een punt bij wijze van piramied uitloopt, die'genoemd word Tchadir Dague (de berg der tent). Deeze berg. al te na aan zee gelegen, dan dat zijn grondvest veel zou kunnen toebrengen tot zijne verheffing in den dampkring, kan enkel onder de bergen van den tweeden rang geteld worden; Doch, als men het oog vestigt op de kaart van ons halfrond, zal men terftond in deezen Tchader- Dague den fehakel ontwaar worden, die de Alpen verëenigt met den Kaukafus. Men ziet in de daad, dat de tak der Apennijnen, die Europa dwars doorloopt van het westen tot het oosten, die Duitschland van /taliën fcheid, Poolen van Hongarijën, Wallachiën van het oudeThraciën , na Bb 3  g'OÖ GE DENKSCHRIFTEN VAN DEN ' zich verlooren te hebben in de Zwarte Zee, zich weder in dezelfde richting voordoet op den zuidkant van de Krim, laatende naauwlijks eenen doortogt tot gemeenfchap van de zeeën van Saiacha en den Pontus Euxinus , en voortloopende tot aan de Kaspifche zee onder den naam van den Kaukafus, om vervolgends weder te voorfchijn te komen onder dien van Thibet, en zich uit te (trekken tot de oostkust van Afièn, Niet min blijkbaar is de keten deezer bergen, noch minder betoogd door de omftandigheden, welke betrekking hebben tot dezelver voorkomen, maakzel, Delflloffen, die zij opleveren, en mijnltolfen , die zij bevatten. De eerde aanmerking, diezichinde Krimvoovdoet, is de eenvormigheid van het bed van rotzen, die daar alle de bergen omringen op dezelfde oppervlakte. Deeze rotzen fcherp gepunt, van meer of minder dikte, vertoonen de zekerde blijken van het geweld des waters, men onderfcheid er overal het kenmerk van diegenen , wel ke daadlijk blootgedeld zijn aan de dagen van de zee, en zij zijn nog bezaaid met duidelijke oesters onder de [delfdoffen ; maar zo begroeid, dat men ze niet kan bekomen, dan door ze met een beitel te ontblooten. Ook ontdekt men, dat hetlevende gedacht van deeze delfdoffen, die van de grootde foort zijn, niet bekend zijn inde zeeen van de Levant', ik zal hier nog bijvoegen, dat de Noordelijke kust van de Zwarte Zee hedci»  BARON DB TOTT. 301 daags onvoorzien is van oesters; en dat er alleen eene kleine foort van is in liet zuidelijk deel van deeze zee. Men vind ook onder de Delfftoffen, aan de rotzen, gehecht, een foort van egel, waarvan de levende bijzonder eigen is aan dc Roode Zee. De valleien, die dit deel van de Krim doorkruis, fen, bevatten groote banken van éénfchulpige Delfftoffen, en bijkans alle van het foort van de bonnet Chinois. Deeze Delfftoffen verfchillen echter van die , welke men vind in de Middenlandfche Zee , door een dikker fchulp , min plat, en met kringftreepen geteckend. In fommige valleien zijn zij zo overvloedig, dat zij alle groeizaamheid volftrekt beletten. Deeze fcbelpen zijn daar vermengd met eene foort van zandachtige fteen , die met mosch begroeid is , en welks bed bedekt is in den boezem deroverftroomingen. De oppervlakte van deeze banken van rotzen, die ik van het één gebergte tot het ander met de oppervlakte van het water gelijk gefteld heb, geeft te kennen, dat alle deeze bedden te famen horizontaal zijn. Ik heb altijd de zorgvuldigfte oplettendheid gebruikt in mijne onderzoekingen omtrent een zo gewigtig als nieuw voorwerp, en ik heb niets ontdekt, dat met deeze eenvor. migheid ftreed (*_). O Wanneer de menfehelijke Kundigheden het bg« Bb 4  $93 GEDENKSCHRIFTEN VAN -DEN De Kaait van de oppervlakte van de Krim, genomen naar de gelegenheid van deeze rotsbanken , zou volkomen een Archipel vertoonen, eene verzameling van Eilanden , meer of min yerheeven, en op een kleinen afftand van eikanderen geplaatst, altijd ten Westen van den Kau* kafus, maar zeer verre af van de Landen, die in zulken tijdperk het yaste Land ten Noorden kopden pitmaaken, alzo het eerst bij de kleine Don is, daar de grond zich tot dezelfde opperVlakte begint te verheffen, Deeze aanmerkingen over de oorfpronglijke Aardrijkskunde , ondergefchikt aan den voortgang der menschlijke kundigheden, zouden buiten twijfel een nieuw licht verfpreiden over een onderwerp, daar de zucht, om een famenftelte vormen, zich federt lang mede bezig heeft gehouden, De. Geleerden, die begeerig zijn,orn ginzel van de veranderingen van onzen Aardkloot zullen ontdekt hebben , dan zal de waarneming , die ik doe nopend- de onveranderlijkheid van den grond der Krim meer kracht ontvangen, en zij zal bewijzen, dat de oorzaaken der omwentelingen buiten uitwerking geweest zijn over dit Half-Eiland. De aardbevingen, die daar bijkans niet bekend zijn , hebben daar nooit Hiiddeiipuniig moeten wezen , de top der rotzen is er rog bedekt met eene groeizaame aarde, en de hoogfte: Bergen geven geen de minfte blijken van Craters, geene fpooren van Lava.  BARON DÉ TOTT; 395 de eerfte gedaante der Aarde te kennen , zullen dezelve weder vinden door dezelfde oppervlakte te volgen , van welke zij overal de duidelijkfte trekken en kenmerken zullen ontdekken. De hoogde bergen zullen hun nog oppervlaktens vertoonen, die het eerst van allen door 't water verlaaten zijn. Doch , bepaald in deeze Gedenkfchriften, om alleen de bijzonderheden mede te deelen van den daadlijken toedand der Landen,, die ik doorreisd heb, en van de zeden van derzelver Inwooners , zal ik mij in dit onderwerp niet verder inlaaten, maar alleen nog verhaalen het antwoord van zekeren Tartaar, met betrekking tot dit duk. Ik ging met deezen man wandelen in één van de engtens , die zich verecnigen met die , in welke BaUchéferay gelegen is. Hier viel mijn oog op een ijzeren ring, geplaatst aan het bovende van eene ontoeganglijke rots , die deezen engen weg omringde , en in eenen kring befloot. Ik vraagde mij. nen Tartaar over de nuttigheid van deezen ring. Ik geloof, antwoordde hij koeltjens, dat hij weleer gediend heeft, om de fcheepen vast te leggen, toen de zee deeze rotzen befpoelende, van deezen engen weg eene haven maakte. Ik dond verbaasd, ik verwonderde mij over het vernuft, het welk, geen anderen leidsman hebbende, dan de daaglijkfche vergelijking van den daadlijken oever der zee met de oude fpooren van het water, ia het gebergte bewaard en ingeBb 5  394 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEïi * drukt, zich echter verhief tot de oplosfing van dit vraagftuk. De oude Grieken en Romeinen hadden gelegenheid, om zich ook te verwonderen over de verheeven zedekundige Wijsgeerte onder de Scythen; maar het uitgebreidde denkbeeld over de veranderingen van den Aardbol is buiten twijfel nog meer verbaazend in eenen Tartaar, en zijne eigenaartige eenvoudigheid vermeerderde nog mijne verwondering. Men kan uit hem oordeelen , dat zijne Landgenooten weinig belang dellen in gedenkdukken , die van de onderfcheiden tijdperken der Natuur gewagen; Maar zij verzuimen ook, om er zich den arbeid van eigen te maaken , door het bewerken van de Mijnen van Tchadir - Dague. De Genuëezen, kundiger, en zeker hebzuchtiger, hadden een begin gemaakt, met het goud te verzamelen , het welk dat gebergte in genoegzaamen overvloed bevat. Men kan zelfs vermoeden, dat de Kam niet ongevoelig zou zijn voor het bezit deezer rijkdommen, 'indien de vreeze, om de hebzucht der Porte gaande te maaken, hem niet deed verkiezen dil te zitten, liever dan te arbeiden , terwijl de Perte het voordeel van den arbeid zich zou toeëigenen. Het gevaar, om deeze rijkdommen naa Conftantinopelen te zien overgaan, is het eenige niet, daar de Kam der Tartaaren voor blootgedeld zou zijn, als hij de Goudmijn, die hij bezit, wilde bewerken. Genoodzaakt, om lieden , die verdand van het muntwezen  BARON DE TOTT. 395 hebben, te ontbieden, om deezen arbeid te beftuuren, zou hij jn de Krim den geesfel van uitfluitende rechten hebben ingevoerd ,• en de memchlievendheiddcrTarraarfche Oppervorften heeft aan de openbaare rust hun eigen voordeel opgeofferd. Zeker daar fteekt eenige roem in , als men tot zulken prijs verkiest arm te wezen. Gewoon aan eene levenswijze , welker aangenaamheden meer behooren tot den rijkdom van den grond , dan tot de trotsheid, die zich opfluit binnen vergulde gebouwen , hebben de Tartaaren genot zelfs van de lucht, die zij inademen, en deeze eerfle behoefte van alle wezens word volkomen voldaan door de fchoonheid van het klimaat. De luchtverhevelingen , die de lucht in de Krim in alle jaargetijden vertoont, zowel als de witheid van het Noorderlicht, dat daar zeer menigvuldig is, getuigen van de zuiverheid van den Dampkring. Men zou zijne etherifche hoedanigheid, om zo te ipreeken , kunnen toeschrijven aan de onmeetelijke en drooge ylaktens , die ten Noorden van dit Land zijn, zo wel , als aan' de nabijheid van den Kaukafus , welks i ge toppen alle dampen;, die in het Westen kunnen opkomen, na zich trekken en verteeren. Geregelde jaargetijden , die van lieverlede eikanderen opvolgen , paaren zich met de fchoonheid van den grond , om deszelfs overvloedige groeizaamheid te bevorderen ; Deeze groeizaam-  396 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN heid doet zich voor in eene groeizaame zwarte aarde, met zand gemengd, en welker bedding zich uitdrekt van Leopold , in Rood Rusland, tot aan het Half - Eiland. De warmte van de zon doet er alle graanen , die men zaait, rijp worden , zonder meer dan eenen ligten arbeid van den Landbouwer te verëifchen. Deeze arbeid bepaalt zich werklijk tot het vooren maaken met het ploegijzer in den grond, dien menbezaaijen wil. Het zaad van meloenen, aubergines (*), erwten en boonen bij eikanderen in een zak gedaan, word door iemand geftrooid, die de ploeg volgt. Men neemt anders geen moeite, om dit zaad te bedekken. Men laat dit voor den regen over, op welken men rekenen kan; en de akker word aan zichzelven gelaaten tot op den tijd der verfchillende oogden ', die hij, moet aanbieden, en die hem alleen uit den daat van verwarring kunnen trekken, die door deeze wijze van zaaien onvermijdelijk gemaakt word. Onder het getal der van zelf groeiende voortbrengzelen , die de oppervlakte van de Krim bedekken, onderfcheiden zich de afpergies, de groote en kleine nooten door haare grootte. Ook is de overvloed der bloemen merkwaardig, heele velden bedekt met tulpen van het kleine foort, (*_) Zeer gemeen in Frankrijk ; gelijkende naar, indien niet het zelfde met onze eiër-plant in de broeikasfen. Eng. Fert.  BARON DE TOTT. 3O7- maaken , door de verfeheidenheid van haare kleuren, het bevalligst tafereel. De wijze , op welke men den Wijnftok behandelt in de Krim, dient niet, om de hoedaanigheid der druif te verbeteren. Men ziet met verdriet, dat de fchoonfte fchuintens van de wereld de inwooners niet hebben kunnen bewegen , om ze boven de valleien te verkiezen ,■ De Wijnftokken worden geplant in gaten van acht of tien voeten over het kruis , en vier of vijf voeten diepte. Het bovenfte van den rand van deeze graften dient tot een fteunzel voor de ranken van den Wijnftok, die, zich daar aan deunende, de gantfche opening bedekken met haare bladeren, onder welken de trosfen hangen, die door dit middel voor de zon befchermd zijn, en overvloedig gevoed worden door eenen grond, die altijd vochtig is , en zelfs dikwijls doornat door het regenwater , dat zich daar verzamelt. Men ontbloot de Wijnftokken van haare bladeren ééne maand voor den wijn - oogst , na welke men zorge draagt, om den Wijnftok bij den grond af te fnijden, en de Wijnberg, geduurende den Winter door de overftrooming der beekjens ondergeloopen, laat een vrije ruimte over voor de watervogelen. Onder de verfcheiden foorten van deeze, die in de Krim overvloedig zijn, is de merkwaardigfte eene foort van wilde Gans, veel hoogervan pooten dan de onze; welks vederen van een Ie-  393 GïïDE NKSCHRI FT EN van Dïjj vendige fteenroode kleur zijn. De Tartaaren wenden voor, dat het vleesch van deeze beesten atlfik is. Ik heb het echter willen ., en bet alleen zeer flecht bevonden, én land is overvloediger in Kwakkels, dan ■ ~."im, en. deeze beeften , in het heele land verftrooid , geduurende het zacht jaargetijde, verzamelen zich bij het 'naderen van den Herfst, om de Zwarte Zee over te fteeken , en zich zuidwaards te begeven, van waar zij zich vervolgends, naar warmer luchtftreeken wenden. De orde, welke deeze verhuizingen verzelt, is onveranderlijk. Tegen het einde van Augustus, verkiezen de Kwakkels, die in de Krim bij één vergaderd zijn, één van die heldere dagen , op welke de Noordenwind , waaiende tegen het ondergaan der zon , hun eene goede nacht belooft. Dan begeven zij zich ftrandwaards , vertrekken gezaamlijk om zes of zeven uuren des avonds , en hebben eenen weg van 50 uuren afgelegd met het krieken van den dag , wanneer de netten ,■ aan de overkust gefpannen , en de vogelvangers, die op hunne komst wachten,van deeze tiekvogels goed de tienden nemen. ■ He. overvloedig water, dat in de Krim is, maakt er echter geen ééne aanmerklijke Rivier, en de nabijheid van het ftrand leid elk beekje in '. De grootfte hitte droogt er de bronnen niet uit, en de inwooners vinden in eiken naauwsrifi weg water, dat zo veel fchooner is, om dat  SARON DE TOTT. 399 het beurtelings vloeit door aangenaame weilanden , en dwars over rotzen , welker val het helder houd. De Italiaanfche Populierboom wast welig in haare nabuurfchap , en deszelfs overvloed zou deezen boom konnen doen aanmerken , als natuurlijk eigen aan de Krim, indien men niet uit de bezittingen der Genuëezen wist, wie denzelven herwaards heeft kunnen overbrengen. Dit volk, het welk door zijne arbeidzaamheid en nijverheid langen tijd de heerfchappij had, had zijnen koophandel en veroveringen uitgebreid tot in het Tattrisch Cherfonefus , alwaar de af{lammelingen van den vermaarden gengiskan genoodzaakt waren te buigen onder de overheerfching van deeze Kooplieden, tot aan mahomet den II , die de Tartaaren van de dwinglandij der Genuëezen alleen verloste, om een juk in de plaats te ftellen, misfchien even drukkende, maar buiten twijfel min vernederend. Men ziet nog in de Krim de overblijfzels der ketenen, die de Tartaaren beteugelden , en aan de Genuëezen onderwierpen. Deeze gedenkftukken der dwinglandij getuigen 'te gelijk van de vreeze en ongerustheid , die de dwingelanden verteerden. Men ontdekt alleenlijk op de fcherpfte rotzen de overblijfzels van hunne oude woonplaatzen. De rots zelve , die tengrondfiag ftrekte voor fierke kafteelen, is rondom omgraven , en vertoont nog het ontwerp van hunne-'  400 GKt)BWKS6HRirTRK VAN D*H verblijven. Men ziet er ftallingen, waar van dtf kribben in de rots gehouwen zijn. De meelt'en Van deeze holen hebben onderling gemeenfchap, en fommigen zijn met de bovendad vereenigd door onderaardfche gangen , welker toegangen nog heden open zijn. Ik heb in het midden van een redelijk groote zaal een vierkante kom ge-' vonden, van tien voeten over het kruis , en zeven voeten diepte , daadlijk gevuld met menfchenbeenen. Ik zal geene gisfing wagen over dit onderwerp, en bepaal mij alleen, om de zaak te verhaalen, die men nog zien kan , alzo deeze overblijfzels niet meer dan twee mijlen van Babi. ckéferay zijn. Men ziet in de Krim veele van deeze fchuilplaatzen , in de rots gehouwen , en altijd op moeilijk toeganglijke bergen , zodat men kan vermoeden, dat zij tot eene bergplaats ftrekten voor het vee , dat de Genuëezen over dag in de vlaktens lieten grazen , en dat zij op deeze wijze bij nacht opflooten (*_). . (*) Ik heb in mijne Obfervaiiens fur lespet/pies Barbarcs &c. van deeze holen gefproken , die men in de Krim vind , zo wel te Tépókirman , een half uur van Baftchèferay, als langs het noorder ijk deel van de Valei van Katchi. Men ksn nazien , het geen ik gezegd heb bl. 106. Ik denk heel anders over derzelver gebruik, lk ben verzekerd , dat zij in de a'leröudfte tijden gegraaven zijn. Deverbaazende hoogte , op welke men de holen in deeze rotzen gemaakt, en met het houweel gehoii.  BARON DB ÏÓTf; 4Ö! De ontoeganglijkfte plaatzen zijn altijd de, toevlucht der vrijheid geweest, of het nest der dwinglandij. De rotzen zijn in de-daad de gefchikte verblijfplaatzen , om de vreeze te verdrijven, die de onderdrukkers en de onderdrukten verzelt. Het is waarfchijnlijk, dat de Stad Ka/a , die nog hedendaagsch het middenpunt des Koophandels van de Krim uitmaakt, insgelijks de plaats was, daar de handel der Genuëezen famenliep: doch, als men de fchoonheid van de Haven van Baluklava in aanmerking neemt, en fommige puinhoopen van oude gebouwen , die men daar ziet, word men geleid , om te denken , dat zij niet verzuimd zullen hebben , om daar van gebruik te maaken. Deeze Haven is gelegen op den zuidelijkllen uithoek van.de Krim; De twee Kaapen , die er den ingang van maaken, zijn het eerfte land, dat zich voordoet ten Noordöofte» wen heeft, en haare evenredige orde, in het groot gelijkende naar de Columbaria der Ouden, doen ons gelooven , dat deeze holen grafplaatzen waren van de Bewooners van het Taurüch Cherfonefus. Het zou zeker lastig geweest zijn voor de Cenuëezen , alle avonden hun vee te laaten overbrengen in deeze fchuilplaatzen, op zulk eene hoogte gegraaven , daar men zelfs niet weet, waar. of hoe men er bij kan komen, en daar men niet het minde fpoor vind van een pad, «f toegang, die derwaards leid. P. Cc  dOS GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN van den Thracifchen Bosporus. Met de nabijheid deezer Haven , derzelver ruimte , en veiligheid, gaat gepaard de habuurfchap van bosfchen,die timmerhout konden uitleveren; Deeze Haven van Baluklava, hedendaagsch geheel verlaaten, bewaart alleenlijk de overblijfzels van zijn voorgaand aanbelang , gelijk wij reeds gezien hebben , dat de begraafplaatzen, die nog te Krim, de oude Hoofdftad van dit Half - Eiland , overig zijn, de eenige blijken zijn, die nog voorhanden zijn van eene wel eer aanmerklijke ftad. De Krim heeft weinige fteden, die waardig zijn gemeld te worden, evenwel moet men niet voorbijgaan Geuzkvé, uit hoofde van derzelver Haven op de Westkust van het Half-Eiland, en Acmedchid, Hofplaats van den Kalga - Sultan (*)• Dus de voornaamfte onderwerpen, die betrekking hebben tot de Natuurlijke Hiftorie van de Krim , doorgeloopen hebbende , laat ons nu nog een meer opmerkend oog vestigen op de Staatkundige gefteldheid der Tartaaren , en op de grondbeginzels van bun Regeerings beftuur. De Landen, begreepen onder den naam van Klein - Tartaarijën, zijn het Half Ei land van de Krim', de Kuban, een gedeelte van Cirkasftën, en alle de Landen, die het Keizerrijk van Rus» (*) Men zal beneden zien, welke waardigheid deeze is.  BARON DB TOT ï.' 4ÖS* land van de Zwarte Zee affcheideii Deeze' ftreek Lands van Moldaviën tot bijkans aan TM* ganrog, gelegen tusfchen den 46ften en 44^12 graad van lengte, bèflaat in zijne breedte dertig tot veertig uuren (lieues) en bijna twee honderd in dé lengte. Zij bevat van het Westen tot het Oosteri Yetitchêkoulè, Dgiamboylouk , Tédésan en Bes* farabiën. Deeze laatfte Provintie , die men tegenswoordig Boudjak noemt, word bewoond door Tartaaren, die vaste wooningen in dorpenf hebben , zo wel als die van het Half-Eiland; maar de bewooners der drie overige Provintiëri hebben alleen tenten van vilten, die zij verplaats zen, daar het hun behaagt. Deeze volken , die men Noguais noemt, èrf die men voor Nomaden (omzwervende volk;n) houd, zijn echter bepaald in devaleiën, dievari het Noorden tot het Zuiden de vlaktens doorfnijden, welke zij bewoonen , en hunne tenten,' op ééne lijn gefchaard , maaken daar eene foort van dorpen van dertig tot vijfendertig mrïérj lengte, welke de onderfcheiden horden kenmerken. Men kan vermoeden, dat het veld- en zuinig' leven deeze herder- volken de bevolking begu;W ftigt, terwijl de zorgen en buitenfpoorigheid der weelde bij befchaafde Natiën, dezelve in haaren wortel befnoeijen. En in de daad verneemt men 4 dat zij reeds min aanmerklijk is onder de daken van de Krim en van Boudjak , dan onder de' Cc x  404 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN tenten der" Noguais; Doch men kan er geene rekening van maaken, dan door de aandacht te vestigen op de krijgsmagten, welke de Kam in ftaat is te verzamelen : Men zal in het vervolg deezen Vorst op denzelfden tijd drie legers zien werven: één, dat hij zelf in perzoon kommandeert, van ioo,cooman, één van zijnen Kalga van 60 ,000 , en dat van zijnen Nouradin van 40,000 man. Hij zou het dubbel getal hebben kunnen ligten, zonder den gewoonen arbeid te benadeelen, en als men dat getal foldaaten , en de oppervlakte van de Staaten van Tartaarijën befehouwt, zal men derzelver volkrijkheid met de onze kunnen vergelijken. Dezekerfte wijze; om de krachten deezer Natiën te waardeeren , is , als men hen in hunne Legers werkzaam ziet; doch, het zal niet kwaad zijn, om hier een begin te maaken met het befchouwen van de Natuur van deeze krachten zelve , en de mid. delen , om ze te verzamelen. Deeze middelen hebben betrekking tot het Regeerings • beduur, en de oorfprong van alle Regeerings - beftuuringen na te fpooren, behoort tot de gefchiedenis. De gefchiedenis der Tartaaren in 't bijzonder vertoont het beeld van een grooten Oceaan, waarvan men de uitgeftrektheid niet kan kennen, dan door de Kusten te doorreizen , die hem omringen. Men vind in de daad de Jaarboeken van dit volk alleen bij die Natiën, die het ongeluk gehad hebben, om binnen hun bereik te zijn,  BARON DE TOTT 405 en die zij van tijd tot tijd geplunderd hebben: Deeze zelfde Natiën nogthans , die weinig of niets gefchreven hebben, noodzaaken de gefchiedenis, om zich binnen waarfchijnlijkheden te bepaalen ; doch deeze zijn zo weinig, dat, als men ze vergelijkt met de Jaarboeken van alle Volken, men genoodzaakt is te belijden, dat de Tartaaren boven dezelve , de best bewezen aanfpraak hebben op de oudheid (*). Zonder zelf op mij te nemen, om een opzet- ($) Niemand kan aan de Tartaarfche Natie den alleröudften oorfprong betwisten ; Niemand kan twijfelen, of de Familie van Ginghizkhan is ééne der oudlte en dootluchtigfte onder de Souverainen der wereld, en wier gebied het uitgellrektüe en uitgebreidffe geweest is, federt de verfcheiden bezittingen der Prinfen, uit deezen gemeenen Stamvader oorfpronglijk , heilagen hebben dat gantfche gedeelte van den Aardbol, dat zich uitfxrekt van de Zee van Japan , tot aan de grenzen van Poolen. Zelfs zou ik durven gelooven, niettegenftaande het geen deeze Gedenkfchriften zeggen, dat. wij, van de gefchiedenis der Tartaaren, meer hebben dan waarfchijnlijkheden, federt de gefchiedenis der Hunnen , dat onfterilijk Werk van den Heer dk gIjine, ons daar van klaare, achtereenvolgende , en met gezag gefiaafde denkbeelden gegeeven heeft , en federt men in deezen kostbaaren fehat geen ingebeelde Jaarboeken vind van alle de Tartaarfche Horden , die de verdeelingen en onderverdelingen van dit zeec uitgeftrekt volk hebben uitgemaakt, P. Cc 3  40ê GEDENKSCHRIFTEN VAN D EN lp onderzoek in 't werk te ftellen omtrent de groote vraag , die onze Letterkundigen thans pezig houd, te weten over de waare ligging van het Eiland der Atlanten , zal ik alleen aanmerken , dat de oppervlakte van Tartaarijën, die naar het Noorden langs den keten bergen van den Kaukafus en Thibes loopt tot aan het Half Eiland van Korea, als men oordeelen zal naar den loop der wateren, die zich uit het middenpunt van Afihi naar het Zuiden en Noorden van dit gedeelte'van den Aardbol wenden, ons het verheyenfte deel vertoont van die Landen, die de Zeeën van Indien en van Kamchatka van één fcheiden. Deeze waarneming alleen fchijnt te bevestigen, dat deeze ftreek,nogtegenswoordig door de Tartaaren bewoond, het eerst ontbloote Land in Aften heeft moeten zijn , het eerst bewoonde , de wooning der eerfte Volken , van waar die verhuizingen zijn voortgekomen, welke beftendig te rug gehouden door den muur van p/iina, en door de engtens van Thibet en den Kaukafus , zich wendende naar het Noordelijk Afisn, overgeftort zijn in ons Europa , onder de naamen van Qcthen, Oftrogethen en Viftgtihen (*}„ ik geloof, fier oordeel over deeze gistingen vari ^en Auteur nopends het Atlan ; •', te moeten wijzen naar rüdbek, Pater perron , de Heer baiuii, de Hsjioire des hommes. Maar ik zal alleen aanraer»  S A K. O N DB TOTT. 40/ Bij de]Aardrijkskundige Waarnemingen, die deeze onderftelling begunftigen, kan men nog ken, dat de Gothen, Oftrogothen, Fizigothen , welker verhuizingen op die van de Vandaalen gevolgd zijn, even als deeze, Celtifche en Tudefche volkeren waren, die noch den zelfden oorfprong, noch het zelfde va. derland hadden, als de Tartaaren; en dat de Tartaaren, bekend onder den naam van Hunnen , niet naar het westelijk gedeelte van het vaste Land zijn overgekomen , dan langen tijd na de Gothen, en zelfs na de Slaaven. Deeze waren in de daad , zo de ééne als anderen, zeer onderfcheiden en verfchiüende volken van de Tartaaren, en i» hunne taal, en ia de woonplaatzen, die zij verlaaten hebben, om Europa te overftroomen. De Taal der Fandaalen; Gatken , Oftrogothen en Vifigothen, was de Ceitifche taal, of Tudéike , moeder van de Hoogduitfche, die van de Slaaven , van de Fenni, of Fendi, of yeneters , die men zich wel moet wachten, om die niet te verwarren met de Fandaalen, is de moeder van het Slavonisch , Rusfisch en Poolsch ; en de Tartaarfche Taal , van welke de Turkfche af-. ftarnt, heeft' geene gelijkheid , noch de miafte overeenkomst met de twee anderen , die ze ook onderling niet hebben. De Gothen waren uit het Noorden uit^ gegaan, en hadden hunne eerfce woonplaatzen in Landen, welke gevonden worden tusfchen den Noorder Oceaan en de Baltifche Zee ; En de Hunnen , onder welken al^emeenen naam alle Tartaarfche Volken begrepen worden , die naar het Westen zich gewend hebben, kwamen oorfpronglijk van het Oosten; en van deeze uitgc-ftrektheid van Land , daar de Schrijver in deeze laatje plaats ian fpreekt, en in welke hij de  loS GEDENKSCHRIFTEN VAN DÈ» voegen de Tartaarfche Overlevering, welke krim gueray mij heeft medegedeeld. Menzal in 't vervolg deezen Vorst op den troon zien, zich over zijnen moed, kundigheden, wijsgeerte en dood verwonderen. Het zou echter moeilijk zijn , om iet zekers en volmaakt bewezen op te Ipooren in de Jaarboeken der Tartaaren voor gsngis kan , doch men weet, dat deeze Vorst, verkooren tot Groot Kam door de Kams der onderfcheiden Stammen, niet gekoozen werd, om Koning der Koningen te zijn, dan omdat hij de magtiglte onder hun was. Men weet insgelijks , dat in dit tijdpunt cengiskan de ontwerpen van invallen beraamde en uitvoerde , die hem het uitgeftrektst gebied bezorgd hebben, daar de Gefchiedenis van gewaagt. De verhuizingen , die op deezen Veroveraar gevolgd zijn, en die de veroverde Landen vervuld hebben, bewijzen ook den trap van volkrijkheid, noodzaaklijk voor deeze overftroomingen; en alle deeze redenen, faamverëenigd; plaats van het Eiland der Atlartten meent weder te vinden. De plaats laat niet toe , om hier alles bij te brengen, wat pu louiiir en veele andere Schrij. vers gezegd hebben over den oorfprong en togt van deeze onderfcheiden Volken ; of hetgeen ik zelf ge. zegd heb in mijne Verhandeling over den oorfprong der tlavonifche Taal, en mijne Waarneeraingen over de Barbaar en, die aan de Oevers van den Donauw en den Ptrntus Euxinus gewoond hebben. P.  BARON BS TOT*: 40$ verfchuiven den oorfprong van deeze Familie in de duilterheid van de afgelegenfle tijden. Een onafgebrok  BARON DE TOTT. ^\"> Vorst van Orcapi, is echter fomtijds opgedragen geweest aan Chirinifche Mirzas, die Prinfesfén van het Koninglijk bloed getrouwd hadden. Deeze Edellieden , die de eerfte plaatzen in het Staats, dienaarfchap weigeren, en geene andere aannemen, dan die voor Sultans gefchikt zijn, zijn ooktoegelaaten geweest tot uitheemfche Landvoogdijen; maar deeze Landvoogdijen op de grenzen worden gemeenlijk waargenomen door de Zoons of Neven van den regeerenden Vorst , deeze zjjrj daar de bijzondere Bevelhebbers der troepen van hunne Provintie, en wanneer men die van Boudjak, Yédesan en de Kouban vergaderd , worden deeze altijd gekommandeerd door hunne Sultans Séraskiers, zelfs na hunne verëeniging onder de bevelen van den Kam, den Kalga, oïdenNouradin. De Harde van Dgamboilouk word alleen beftuurd door eenen Kaïmakan of Luitenant van den Koning. Hij neemt daar de diensten waar van Séraskier, en geleid zijne troepen tot bij de armee,- maar dan geeft hij al het bevel over aan den Generaal en chef, om naar zijne Landvoogdij weder te keeren , en daar te waaken voor de veiligheid der vlaktens , die voor de Landengte van de Krim gelegen zijn. Behalven deeze groote Staatsbedieningen, welker inkomften gegrond zijn op zekere rechten , in de Provintiën genoten wordende, zijn er nog twee vrouwelijke waardigheden. Die van Dd  418 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN dlabey, welke de Kam gemeenlijk opdraagt aan zijne Moeder , of aan ééne van zijne Vrouwen, en die van Ouloukani, die hij altijd geeft aan de oudfte van zijne Zusters of Dochters. Verfcheiden dorpen zijn van deeze VorfHnnen afhanglijk, zij nemen daar kennis van alle verfchillen , die tusfchen haare onderdaanen ontdaan, en oefenen recht door den dienst van haare Opzieners , die ten dien einde hun verblijf hebben aan dé poort van het Sérail, die het dichtst bij den Harem is. Ik zal niet in de bijzonderheden treden , die den Mufti, Vizir en andere Staatsdienaars betreffen; Hunne bedieningen zijn gelijkvormig aan die van dezelfde benaaming in Turkijen , uitgezonderd alleen, dat de beginzels en gewoontens van het Leenrecht alleen de beoefening van derzelver dienden matigen. De inkomden van den Kam bedragen naauwlijks 600 , 000 livres, tot onderhoud van zijn huis; evenwel, fchoon deeze middelmatige inkomden de milddaadighcid van deezen Vorst zeer beperken; echter beletten zij hem niet, om edelmoedig te zijn. Een aantal Mirzas leeft op zijne kosten, tot dat het recht van aubaine hemf middel verfchaft, om er zich van te ontdoen, door hun eenige Domeingoederen af te daan. Het werven van zijne troepen geeft hem voorts geene kosten. Alle Landfchappen zijn verpligt, om krijgsbenden te leveren. Ook draagt de Souve-  BARON bi * Ö T f: ^tf| rain de kosten'van juftitie niet, en oefent dié kosteloos in alle de uitgeftrektheid van zijné Staaten , gelijk de bijzondere Rechtbanken ze kosteloos oefenen in hunne diftriéten ,• men appelleert van deeze bijzondere Rechtbanken aai* die van den Souverain. De zorgvuldigfte opvoeding bij de TariaareH bepaalt zich tot de begaafdheid van te kunnen lezen, en fchrijven ; maar fchoon het onderwijs der Mirzas verwaarloosd word, munten zij echter uit in eene gefchikte beleefdheid ; deeze is het uitwerkzel van de gewoonte, die zij hebben, ©m gemeenzaam met hunne Vorften om te gaan 4 zonder den eerbied te beledigen j dien zij hem verfchuldigd zijn. Battchéferay bevat echter een zeer kostelijk gefchiedkundig Dagboek, ondernomen door dé Voorouders van eene familie, die het altijd bewaard en zorgvuldig vervolgd heeft. Dit Hand-' fchrift , dat deszelfs eerfte Opfteller begonnen heeft, met van eerften af de oudfte Overleveringen te verzamelen , bevat alle gebeurtenisfen 4 die eikanderen gevolgd zijn tot op deezen dag. De gebeurtenis van mijn gezantfchap in Tattaarijen den Vervolger van dit Dagboek verpligÊ hebbende, om eenige onderrichtingen bij mij te nemen , die mij het zelfde deeden ontdekken , heb ik vruchteloos getracht, hetzelve te beko* men. Tienduizend écus konden hem niet beu Weegen, en de omftandigheden hebben mij geefj D d %  4jSO OMTE^KSCHRi VAN DE» BARON DE TOTT. tijd gelaaten* om er uittrekzels van te bekomen (*). (•) De Schrijver deezer Gedenkfchriften had de familie hehooren te noefnen , die dit kostelijk Handfchrift van Tartaarfche jaarboeken bezit, en den vervolger van dit dagboek, opdat men nieuwe pogingen had kunnen doen, om het te verkrijgen voor de Boekerij des Konings. Ik heb geduurende mijn verblijf te Baktchéferaij van dit dagboek niet hooren fpreeken; maar eert Tartaarschgeleerden, genoem 1 hadjigaffar. effïnMjWooriende te Karafou, ééne der voornaamfte Heden van de Krim, heeft in Turkfche verzen, eene verkorte Hiftorie van alle de Khans van Kiem • Tartaarijên opgefteld, die eikanderen zijn opgevolgd federt.ciNUHiz-kan. Hij gaf er mij in 1757 zeer gewillig en met alle mooglijke vriendelijkheid een affchrilt van; Ik liet het te Conftantinopelen affchrijven door eene zeer fraaie ha.;d, en het heerlijk inbinden met draaden en vignetten gefchilderd en verguld in den Turkfchen fmaak, en ik had de eere, om het van Kannée te zenden aan den Heer Hertog de frasun, toen Minister der Zeezaaken. P.  VIII. AFDEELING. INHOUD. Maksoud-gueray afgezet, krim-gueray tot Khan aangefleld. Zijne intrede. Zijn karakter. Verzoekt den fchrijver, om zijn avond-eeten klaar te maaken. Zijneuitfpanningen. Werkzaamheid. Be Schrijver ver* •werft vergifenis voor eenen Tartaar, die ter dood verwezen was. Dg Tartuffe van m o l i ere vertaald. De Schrijver in gezantfchap aan de Geconfcedereerden in Poolen. Moldaviën door de Turken zelve verwoest. Gevaarlijke togt over de Pruth. Stad Botouchan verlaaten van haare inwooners. De Schrijver flilt de vreeze en wanorden deezer lieden. Wallachiën insgelijks geplunderd. Moeilijke.reize :en wederkomst des Schrijvers van zijn-Gezantfchat) in Poolen. Aanmerkingen van den Khan over den Groot Vizir. Inval van krim gueray in Nieuw Serviën. De Schrijver verzelt hem op deezen togt. Tartaarfche Tenten, Gezant der Lesguis Tartaaren. Befchrijving van dit volk. Stad Balta geplunderd. Ongeregeldheid der Dd 3  $2* GEDENKSCHRIFTEN VAN DEH Turkfche Sipahis. Optogt van het Tartaarfche Leger. Soberheid der Tartaaren op hunne krijgstogten. Wapenfchouw van het Tartaarse» Leger. Inat-Kofakken. Gevaarlijke legering op. het ijs. Schikkingen tot den inval in Nieuw Serviën. Het leger trekt over den Ingul overijs. Hevige koude. Groot verlies van volk daar door. Turkfche wreedheid door den Khan afgekeurd. Slechte ftaat van het Leger. Adgemka verbrand. Crasmikow verdeedigt zich. Lafheid der Sipahis. Voorbeeldvan laffe wreedheid in eenen Turk. Zijne firaf deswegens. Strenge flraföefening. Voorbeeld van onderwerping. De buit word verdeeld. Mildheid van den Khan. Gefprek daar over tusfchen hem en den Schrijver. Gefprek tusfchen den Kadi-Lesker en den Schrijver. Des Schrijvers onpasfelijkheid. Komst te Bender. Schikkingen pt eenen nieuwenveldtogt. DeKhmeenvijand van den Goot Vizir De Khan hijpochondriek. Hij flerft, door vergift. De Schrijver vertrekt na Conrtantinopolen. Gastvrijheid der Tartaaren. Hunne gewoontens veel overeenkomende piet de onze. Gefprek over dit onderwerp tusfchen den Schrijver en eenen ouden Tartaar. Stad Ismahil aan den Donau. Het bereiden van Turksch Segrijn leder. Togt over den Donau. Voorval met eenen Roover. De Schrijver ontmoet den broeder van den nieuwenKh&n. Aan-  barok Dtt tott* 413 merkingen over hei gebergte van Balkan. Wijze om 'den weg te bereiden voor het Turksch Leger; gebruik en uitwerking van Opium. Stad Sérai en paleis van den Khan der Tartaaren in Romeliën. Dewletgueray nieuwe Khan der Tartaaren. Berichten van s b l i m gueray. Oorfprong van den bijnaam Gueray. Ongeregeldheid in de Turkfche Legers. Komst te Conitantinopelen en Pera. 3De Nieuwstijdingen hebben genoeg gefprooken van de verwarringen, die in onze dagen Polen gefchud hebben , en van de twisten tusfchen de Porte en Rusland. Macksoud-guer a y bevond zich in het middenpunt van d»ezen brand, verpligt om hier eene aanmerklijke rolle te fpeelen, hij fchrikte voor de gevolgen ten zijnen opzigte, zag zijnen opvolger in Krim gueray, en bedroog zich in geen ééne van zijne gisfingen. Het voorval te Balta verpligtte echter den Grooten Heer , om den ftandaard van mahomet te ontrollen, de Ambasfadeur van Rusland werd naa de zeven Toorens gebragt, en krim gueray, hcrfleld op den troon der Tartaaren, werd na Conftantinopelen ontboden, om met zijne Hoogheid de eerfte krijgsverrichtingen te overleggen. Dit nieuws kwam te Bactchéferayte gelijk met dat van de afzetting van macksoud. Dezelfde courier bragt de bevelen van den nieuwen Dd 4  4»4 GEDENKSCHRIFTEN van DRN Kam, om eenen Katmakan (*) in te]huldigen, als ook de bevelen, welke het algemeen Rcndezvous bepaalden te Kaouchan 'mBesfarabien. Ik - haastte mij, cm mij derwaards te begeeven, en ik maakte mij gereed, om krim-gueray te gemoet te gaan tot aan den Donau, wanneer ik van zijnen kant eenen renbode ontving, die mij van deeze plegtigheid ontfloeg, en mij vporftelde, om hem bij zijne intrede te verzeilen, mij verzekerende van zijne genegenheid, en mij verzoekende , om hem het avond eeten te doen klaar» maaken tegen den dag van zijne aankomst. Dit begin kwam mij zeer vriendelijk voor; maar het avond-eeten zou mij verleegen gemaakt hebben, indien ik niet gemaklijk ophelderingen verkreegen had van den renbode. Hij was iemand , die vertrouwen bezat. Onze meefier is een liefhebber van visch , zeide hij , hij weet, dat uw kok ze heel wel gereed maakt , de zijne doen alleen water in de fauce ; Meer had ik niet van doen, om de fmaak van den Vorst te weeten, en ik gaf bevel , om de beste visch van den N'iefter in keurlijke wijn te kooken. De Kam moest 's anderen daags zijne intrede doen. Ik fteeg te paard , en ontmoette hem twee uuren van de ftad. Een talrijke ftoet verzelde hem, en het onthaal, dat hij mij bewees, (*) Deeze titel, die Stadhouder beteeKent, beantwoord aan dien van Regent.  BARON JJÏ TOTT. 495 beantwoordde aan het getuigenis van goedheid, dat voora i gegaan was. Kr;m-gueray, oud omtrent 60 jaaren, voeg» de bij eene voordeelfgegeftalte, eene edele houding , vriendelijke manieren , een ftaatiijk voorkomen , een vlug opflag van het oog , en het vermogen, om, naar verkiezing, van eene zachte goedheid, of van eene beteugelende» ftrengheid te wezen. De omftandighcid des oorlog* deed hem verzeld zijn door een jrro'ot getal van Sultans;, zeven van welke zune Zoonen waren. Men deed mij boven al den tweeden van deeze Vorften in aanmerking netmen , wiens jonge moed brandde van begeerte, om uit te munten, en die , door de gewoonte, om zijne krachten te oefenen, zo verre gekomen was, dat hij gemaklijk twee bogen te gelijk kon fpannen. Hij had zich met deeze oefening, reeds van zijne kindsheid af, bezig gehouden, en deeze Vorst had naauwliiks negen jaaren bereikt, toen zijn Vader, zijne eigenliefde willende aanzetten , tegen hem , op eenen toon van verfmaading , zeide , dat een fpinrok aan eenen laf hartigen , 'gelijk hij , beter zoupasfen; laf hartigen , antwoordde het kind, bleek wordende, ik vrees niemand, zelfs u niet; Ten zelfden tijde, fchoot hij een' pijl af , die gelukkig alleen trof in een panneel van het houten befchot, daar het ijzer twee vingeren diep indrong. Wanneer groote zachtheid en de blijken Dd5  426" GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN van den grootften kinderlijken eerbied eene zodaanige verrukking voorgaan en volgen, kan men eene zodaanige daad alleen toefebrij ven aan eene ongemcenc gevoeligheid omtrent het punt van eere. Alles, wat dienen moest voor de intrede van den Kam, en zijne inhuldiging, was gereedgemaakt aan de poort van de ftad ; Hij fteeg. daar voor een oogenblik af, om zich te laaten aankleden, onder eene tent, die ten dien einde opgeflagen was ; Op het hoofd bedekt met eene muts, verfierd met twee vederbosfchen , verrijkt met diamanten, zijn boog en pijlkooker dwars over zijn rug flingerende , voorgegaan door zijne lijfwacht, en verfcheiden handpaarden , welker hoofdftelzels met vederbosfchen verfierd waren, gevolgd van den (landaard van den Profeet, en verzeld van zijn gantfche Hof, begaf deeze Vorst zich naa zijn Paleis , alwaar hij , in de zaal van den Divan, op zijnen troon gezeten, de hulde ontving van alle de Grooten. Deeze plegtigheid hield ons bezig tot het uur van het avond ■ eeten, dat ik had laaten klaarmaaken, en dat mijn kok de vrijheid had , om op te disichen. . Die van den Vorst , ontlibken door naarijver, hadden ook hun best gedaan, om uit te munten; maar zij konden niet Hagen tegen de wijnfaucen. De toefpijzen hadden geen minder geiuk , en de voortrcflijkheid van de  BARON DE TOTT.' i\2f Franfchc keuken bragt mij het voorregt aan , om daaglijks aan den Prins twaalf fchotelen te bezorgen voor elke zijner maaltijden. Krim-gueray was niet alleen gezet op een goede maaltijd, maar alle vermaaken hadden op hem invloed. Een talrijk orchest , een troep komedianten en potzemaakers , die hij insgelijks in foldij had , zijne uitspanningen verandering bezorgende, deeden hem alle zijne avonden dus doorbrengen , en verkwikten den Kam van de Staatsbezigheden , en de oorlogstoerustingen, met welke hij over dag onledig was. De werkzaamheid van deezen Vorst, die voor alles genoegzaam was, dreef hem aan , om ook veel van anderen te eifchen, en ik durf zeggen, dat hij over mij in dit opzigt voldaan fcheen. Ik had deel in zijn vertrouwen, ik werd toegelaaten bij zijne vermaaken, voornaamlijk fchepte ik mijn genoegen in het treffend tafereel, vol ver-" fcheidenheden, dat zijn Hof mij vertoonde. Kaoucham was het middenpunt van Tartaarijën geworden , alle bevelen werden van daar afgevaardigd , men begaf zich derwaards van alle kanten, en de menigte van Hovelingen vermeerderde dag op dag. De nieuwe Staatsminiflers , die ik in de Krim gekend had , en die de bijzondere goedheden vernomen hadden,daar de Kam mij mede verëerde, verkoozen mij, om van hunnen meefter eene gunst te verwerven, die Zij niet hadden durven verzoeken. De ondervinding  428 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEM van zijne eerfte regeering had hen doen opi merken , dat het van belang was , als men hem kon bewaaren voor de eerfte daad van wreedheid , die in het eerst wel met zijn karakter ftreed, maar na welke het te vreezen was, dat hij er zich meer aan zou overgeven. Een ongelukkig Tartaar , betrapt op de overtreeding van e'enige al te geringe bevelen , werd door den Kam ter dood veroordeeld. Men begon zich te bereiden , om deezen ongelukkigen ter ftraffe te voeren op het oogenblik , dat ik aan het Paleis kwam. Verfcheiden Sultans omringden mij terftond , verklaarden mij het geen gebeurd was , en baden mij, om de Tartaaren te beveiligen tegen de gevolgen van deeze ftrafoefening. Ik ging binnen bij k e i m • g u e r a y , dien ik nog ontfteld vond van de kracht, die hij op zich zeiven gedaan had, om dit bevel te geven ; Ik naderde hem , en mij buigende, om hem de hand te kusfen, her geen mij nooit gebeurd vras, hield ik die vast, niettegenftaande de beweging , die hij maakte, om ze te mg te trekken. Wat wilt gij? vraagde hij mij j met eene foort van ftrafheid. Genade voor den fchuldigen, antwoordde ik hem. Wat belang, hernam hij» kunt gij ftellen in deezen ongelukkigen? geen zeide ik; iemand, die u ongehoorzaam is geweest, kan mij geen belang voor hem inboezemen; gij zijt het ook alleen; aan wien ik mij laat gelegen liggen, gij zoudt fchielijk wreed zijn, als gij een  BARON DE TOTT.' 42^ oogenblik te ftreng waart, en gij hebt geene reden om af te laaten, goed te wezen , op dat gij be ftendig gevreesd en geëerbiedigd wordt. Hij meesmuilde, liet mij zijne hand over, ik kuste dezelve, en verkreeg van hem, om de genade, die hij mij toeftond, te boodfchappen. Deblijdfchap, welke dezelve verfpreidde, werd gaande gehouden door eene nieuwe Turkfche komedie, van eene redelijk grappige natuur. Krim guekay deed mij geduurende dit ftuk veele vraagen over de ftuuken van molière, daar hij van had hooren fpreeken. Het geen ik hem zeide van de regels van het Drama en van de welvoeglijkheden, die op onze fchouwtoneelen in acht genomen worden, gaf hem een afkeer tegen de kluchten, tot welke de Turken/nog bepaald zijn. Hij begreep zelf, dat de Tartuffe te verkiezen was boven Pourceaugnac, maar hij kon niet begrijpen, dat het onderwerp van den Burger Edelman een beftaan had in eene maatfchappij, alwaar de Wetten de onderfcheiden rangen op eene onveranderlijke wijze hebben vastgefteld, en ik verkoos liever hem in het geloof te laaten, dat de Dichter ongelijk had, dan dat ik ondernam, om dien te verdcedigen, door hem een tafereel te vertoonen van onze wanördens; maar, vraagde hij er bij, als niemand een bedrog kan aanrichten met betrekking tot zijne geboorte, het is echter ligt, om te bedriegen in zijn karakter. Alle landen hebben hunne Tartu§es, Tartaarijën heeft ook de  4§Ö GEDENKSCHRIFTEN tU» DEN zijne, en ik verlang, dat gij mij dit ftuk doet; overzetten (*). i Terwijl onze verbeelding zich overgaf aan zo vreedzaame ontwerpen , kwam een Envoijé van dc Geconfcedereerden van Pqolen te Kaouchanaan, om met den Kam de opening van den veldtogt vast te ftellen. Deeze Vorst had den Grooten Heer beloofd , een begin te zullen maaken met eenen inval in Nieuw Servië». De Poolfche Ukraine kon daar last van lijden, en deeze oraftandigheid vorderde eenige voorafgaande onderhandelingen , tot welke de vermogens van den Poolfchén Envoijé niet toereikend fcheenen. Ondertusfchen was de tijd kort, en kr.im-guer.aij begeerde, dat ik mij naa Kotchim begaf, om daar in zijnen naam te handelen met de Hoofden der Confederatie, die derwaards geweeken waren ; maar hoe zeer ik mij vereerd vond met het vertrouwen van deezen Vorst, geloofde ik echter, deezen last niet op mij te moeten nemen zonder eenen Tartaarfchen Ambtgenoot, die, op ftaande voet benoemd zijnde, zo wel als ik met volmagten voorzien werd. Ons gezantfchap cischte meer fpoed dan pracht , en (*) De Heer ruffin, Tolk des Konings te Verfallles werd met deezen arbeid belast; zijn vernuft zou de gronden van goeden fmaak bij de Tartaaren gelegdhebben, indiende om hndighedenhem toegetaatenhaiden, oa zich aan deezen arbeid ovet te geeven.  i u o n de tott; 431 wij (liepen 's anderen daags reeds op het grondgebied van Moldaviën. Het tafereel van de ijslij klle verwoefting was daar den oorlog voorgegaan, en deeze ramp was alleen veroorzaakt door den fchrik der Inwóoners, te wege gebragtdoor de ftrooperijën van fommige troepen. Het verhaten der dorpen en hetftilftaan van den akkerbouw beloofden buiten twijfel aan het Ottomannisch Leger geen overvloed van levensmiddelen, welke het natuurlijk moest hoopen te verzamelen in de nabuurfchap van den Donau; doch deeze aanmerkingen, met welke ik mijnen Ambtgenoot onderhield, deeden hem oneindig minder aan dan dan het' daadlijk gebrek, dat wij moeften ondergaan tot onze aankomst te Dankowtza (*). De Graaven crazinski en potoski ontvingen ons aldaar met de achting , die men aan den Vorst, welken wij vertegenwoordigden , verfchuldigd was ; doch , het geen aan den Tartaarfchen Ambasfadeur meest behaagde , was de goede Tokaijer wijn, daar men hem op onthaalde. Ik had hem in mijn rijtuig medegebragt, maar het ongemak van eene verheeven zitplaats deed hem op zijne terugtogt een Turkfche koetswagen begeeren, in welke hij geheel op zijn gemak kon liggen. Ik deed mijn best, 'om deeze voldoe- (*) Een dorp bij Kotchim , werwaards de geconfoedereerden zich begeven hadden na de oorlogsverklaring.  43* GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN ning aan .iemand te bezorgen , wiens hooge jaa-' ren en beminlijk karakter evengelijk belangrijk waren. Een koetswagen in ons gevolg voerde onze uitrusting en eenige bedienden. Dus gingen wij op reize langs eenen weg, dien men ons verzekerd had beter te zijn, hoewel hij een _ weinig langer was. Op eene overvloedige fneeuw volgde een redelijk fterke koude ; wij moeften daar ons gebruik van maaken, om de Pruth over te komen , voor dat zijn water gewasfen zou zijn , het welk door den minften dooi ftond te gebeuren. Door eenen gids geleid , kwamen wij aan den oever van die rivier, welker ftroom de ij&fchotzen met fnelheid afvoerde, lk kende de diepte van zijn water niet , en vreesde voor derzelver geweld ,• maar onze Leidsman gaf mij moed, door voor mijn rijtuig te gaan, het welk het eerfte was. Dit was befpannen met zes goede paarden, en ftevig genoeg , om den ftroom te wederltaan ; Het kwaai in de daad gelukkig aan de overzijde ; lk haastte mij, om uit mijn rijtuig te gaan, om de twee andere koetswagens te zien , welker iigtheid mij ongerust maakte. Zij waren naauwlijks op een derde van den overtogt , of het water begon ze te ligten. Ik riep, dat zij zouden ftilftaan; maar, in plaats van na mij te luifteren, dreeven de poftillions hunne paarden voort , de twee rij • tuigen raakten omverrc , en in een oogenblik voerde de rivier alle de ftukken van deeze fchip-  ï A R O S DE TOTT. ^gj breuk met de ijsfchotzen alles onder één voort*' Ik liep na den Podillion van mijn rijtuig , orri hem te zeggen, dat hij de paarden zou ontfpan* nen, en ze tot hulp voeren van den Tartaarfchert Gezant, en van mijne bedienden: Ik vond hern op den grond liggen , dervende van koude , ik fteepte hem na eene daar dicht bij zijnde kuil, daar ik hem in wierp , om hem met fneeuw te bedekken. Mijn koetzier was reeds den loop der rivier gevolgd tot aan een' molen, alwaar hij de molenaars door zijn gefchreeuw had opgewekt. Ik kwam er ook fchielijk, en vond hen reeds bezig, om de genen, die gezonken waren, met haaken weder op te visfchen. Maar mijnen ouden Ambtgenoot zocht ik te vergeefscli , en ik was omtrent zijn noodlot reeds in de grootHe ongerustheid, toen ik zijne Item hoorde, die mij verzocht bedaard te wezen, terwijl hij inliet midden der ijsfchotzen , met het hoofd alleen boven water , door het portier van zijn rijtuig t enkel te rug gehouden werd door eene ondiepte , van waar het minde geweld van het water hem kon medefleepen. Eindelijk was ik gelukkig genoeg, om hem hulp toe te brengen, en alle mijne fchipbreukelingen te verzamelen, die ik nu nog bewaaren moest voor het gevaar, om van koude te derven. In de daad de vorst had hunne klederen zo dijf gemaakt, dat men hen die niet kon uittrekken, voordat de warmte van een groot vuur ze had doen ontdooijen* Ee  '434 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Toen ik gerust was, dat de zorg der molenaars hun genoeg kon zijn, liep ik met mijn koetzier, om mijn Poftillion op te zoeken. De meeuw had hem reeds doen bekomen. Aankomende , zagen wij hem bezig , om uit het gat te komen, daar ik hem in geworpen had. Het goede vuur van de molen bragt hem weder geheel tot heidel , en ik was aangenaam verrast , door bij mijne wederkomst alle mijne goederen opgevischt te zien. Ik zorgde naar mijn Vermogen voor alle nieuwe hulpmiddelen , die de om Handigheden verëischten, en fpoedig had ik niet anders te doen , dan mij te verwonderen over de ongemeene aandoenlijkheid van mijnen Ambtgenoot, die, zelf het grootlle gevaar gelocpen hebbende , niet anders fprak dan van mijne ongerustheid. De tijd , die er nodig was, om de klederen te droogen , om de rij tuigen te herdeden, en om ons van leeftogt te voorzien , liet ons niet eer toe te vertrekken, dan des anderen daags. Tot hier toe had ik niet te roemen op onzen nieuwen reisweg, en de flechte wegen , die wij ontmoetten , zouden mij geheel moedeloos gemaakt hebben , indien wij niet gehoopt hadden, weldra te Eoteuchan te komen. Men had mij deeze dad , ééne der aanmerklijkde van Moldaviën, vertoond als een land van beloften , daar ik mij voor het overige van mijre reize van voorraad zou kunnen voorzien ; Het was nog dag , toen wij er in kwa-  SARON DE TOT Te ^35 men maar wij vonden ze geheel verlaaten , éni dè openflaande huizen lieten ons vrij, om hi dat te gaan, dat het beste voorkomen had , eri dat mijn leidsman mij zeide, toe te behooreri aan eenen Boyaard , of Moldavifchen Edelman. Deeze omllandigheid gaf mij weinig voorraad ie hoopen, ik verkreeg evenwel van mijnen gidze , dat hij van mijnent wege er om zou gaan vraa-j gen bij den Opperden van een nabuurig Convent. Ik wachtte zijne wederkomst met ongeduld af, wanneer ik in mijn Hof eene koets met zes paarden zag aankomen, dit was de eigenaar van het huis. Hij zeide mij, binnen komende, dat hij , door mijnen afgezondenen onderricht zijnde van de verblijfplaats,die ikverkoozen had, en van mijne behoeftens, zelf gekomen was, c:n aan niemand het genoegén over te laaten, om er Jri te voorzien. Een zo vriendelijk begin herdeldè onze hoop , en wij behoefden niet lang tê wachten naar de komst van levensmiddelen; Welk een gewigtig voorkomen mijn gastheer ook had, ik bemerkte echter fchielijk in zijne verkeering, dat hij de fchranderde en aanzienlijkde niet was in dat gewest, èn dat hij, door Zwakheid van zijn karakter toegevende aaii alle indrukken , die men hem gaf, de laatfte man bijl hem altijd gelijk had. In gevolge hier van viel het mij gemaklijk, hem het gevaar te betoogen} daar de Boy aards zich aan bloot deldeh 'j door zich niet té kanten tegen hét verlaaten der huizen $ ÉN i  435 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN ja zelfs dat wettigende door hun eigen voorbeeld. Hij onderrichtte mij , dat alle dé inwooners der ftad , ten getale van zeven of acht duizend, verfchrikt door de kwaade behandelingen en de ftrooperijen van fommige Sipahis, in den omtrek van het Convent gevlucht waren , daar ik gezonden had ; dat veele Boyaards , zo vreesachtig als het gemeen , deeze wanorde koesterden , zonder de gevolgen van die te voorzien: Ik ben van dat getal geweest, voegde hij er bij, gij hebt mij bekeerd , kom dien zelfden dienst bewijzen aan mijne makkers. Het vermaak, om alle deeze ongelukkigen tot hunne Wooningen weder te brengen, die door geene kwelling gedreigd werden , maakte mij ongevoelig omtrent het gevaar, dat er'gelegen was in dit goed werkte ondernemen, ik hield mijnen Gastheer te flaapen , en alzo mijn reisweg mij verpligtte, om voorbij de poort van het Kloofter te trekken, haalde het gefchreeuwvan vrouwen, kinderen, het gedrang van eene opgehoopte menigte, en het tafereel der ellende , die haar omringde , mij over, om mijnen Boyaard te volgen. 1 iij hielp mij door het volk dringen tot aan een ftoep, op welke zijne makkers mij ontvingen , en mij in eene zaal bragten, daar zij hunne zitting in hielden. Ik had zulken indruk op mijnen Gastheer gemaakt, dat hij, nog vol van mijne redenen, de bekeering van zijne makkers wilde ondernemen; maar hij werd fchielijk geftoord door de fcheldwoorden, daar  BARON DE TOTT. 437 men hem mede overviel, en die mij in het gevoelen verllerkten , dat deeze man het Hoofd van de partij niet was. Ik geloofde toen, mijne welfprekendheid te moeten gebruiken , maar zag fpoedig , dat die geen grooten voorfpoed zou hebben; mijne toehoorders waren in gisting, en de opfchudding liet weinig plaats over voor de ftilte, die ik wilde gemaakt hebben. Ik nam toen mijn toevlucht tot krachtiger middelen. Eén ijdele fchrik had deeze wanorde veroorzaakt; een wezenlijker fchrik kon die alleen herftellen. lk veranderde dan van toon , en dreigde , mijne kiagte bij den Kam te zullen inbrengen, die wel vaardig recht zou weten te doen. lk ontfehuldigde het volk , dat zich altijd laat leiden : ik beschuldigde hen , die mij hoorden, van oproer, en ik zag nu voor mij niet anders dan bevende en onderworpen lieden. Spreekt gij dan zelf tegen deeze ontfteldc menigte , zeide mij de 011ituimigfte van deeze Boy aar den; gij zult hen beter overtuigen, dan wij zelve hen overtuigen kouden, zij zullen u zegenen, en in plaats van ons te befchuldigen , zult gij ons getuigenis geven van onzen goeden wil ; ik weigerde dit langen tijd, en zou zelfs nooit den gevaarlijken post, dien men mij voorftelde , hebben aangenomen, indien ik, weder op de floep komende , om henen te gaan, de onmooglijkheid niet gezien had, om door het volk te dringen , dat federt mijne aankomst fterk door de ongerustheid geüingerd Ee 3  ) 43^ GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN werd; Spreek tot deeze ongelukkigen, herhaalde mij dezelfde Boyaard nogmaal, gaande na het vooreinde van de Hoep, buiten twijfel, om mij ten ambtgenoot te zijn op deeze nieuwe fpreekftoel voor eene redenvoering. Drie Janisfaar ren, tot aan de tanden toe gewapend , zaten hier met alle de trotsheid van het Islamhmus. Hun deftig voorkomen gaf te kennen , dat zij befcherrners waren; Genoodzaakt zijnde , om dit voorval ten einde te brengen, geloofde ik , dat het best ware, om te beginnen, met deeze dapperen te verbaazen, om het gemeente verfchrikken. Wat doet gijlieden hier? zeide ik hun op een Herken toon. Wij befchermen deeze ongeloovigen , antwoordde mij één van hun. Gij befchermt hen , hernam ik , en tegen wien ? Waar zijn hunne vijanden ? Is het de Groote Heer, of de Karn der Tartaaren ? In dit ce- ' * o yal zijt gij oproermaakers , en alleen de veröorzaakers der wanorde, die hier heerscht. Maakt ftaat, dat ik u hier voor zal laaten ftraffen. Ik had deeze korte aanfpraak nog niet geëindigd, of de hoogmoed deezer Turken maakte plaats voor de vreeze , zij waren opgeftaan, om mij te hooren, en zij gingen de trappen af, zich ontfchuldigende. Dit eerfte voordeel, op de hulptroepen behaald, had de oplettendheid dejr menigte gaande gemaakt , terwijl derzelver ftilte mij een goed voorteeken gaf. Toen trad ik voorwaards, en mijne ftem in het Grieksch verhef;  BARON DE TOTT. 43$ fende , begon ik al den voorfpoed van demosthenes te genieten; wanneer een dronke karei, door de menigte dringende, en zich tot een tegenpartij opwerpende, mij onbefchoft deeze reden toevoerde: Wat praat gij van onderwerping, ftilte, landbouw, terwijl wij van hongerfterven? Breng ons brood, fchreeuwde deeze razende karel, ziet daar , wat ons ontbreekt ; ja brood, herhaalde het volk in woede. Ziende toen mijn gantfche gebouw omvergeworpen, en geene gelegenheid, om uit de omftandigheid , daar ik mij zo onvoorzigtig ingewikkeld had, te ontkomen, haalde ik twee handen vol geld uit mijn zak, dat ik in verfcheiden fpeciën had ; houd daar , riep ik , dat onder het volk werpende , ziet daar brood, mijne kinderen, keert weder in uwe woningen, daar zult gij overvloed vinden. Op het oogenblik veranderde het tooneel, alle dachten zij om het geld te verzamelen, de dronke vent verdween onder het" gewigt der verdringers, de zegeningen volgden op de fcheldwoorden, en mijn drift, om mij te bergen, was gelijk aan den onderfcheiden ijver , die mij hier gebragt had. Evenwel had mijne retraite alle krijgseer, en ik kwam aan mijn rijtuig onder de toejuichingen des volks , dat mij eenen doorgang geopend had , en 's anderendaags zijne woningen weder betrok. Mijn Ambtgenoot, aan de poort van het Convent, daar ik eene redenvoeling had gehouden, gewacht hebbende, was niet Ee 4  '440 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Eonder ongerustheid geweest, over de gevolgen van mijne onvoorzigtigheid. Wij hadden, zode één als de ander, groot vermaak, dat wij ons weder bij eikanderen zagen , en wij vervolgden onze reize , fpaarzaam eiken dag gebruik maaiende van den voorraad * dien de Boyaar d ons gegeeven had. De dorpen , die wij doortrokken, begreepen zijnde in de verwoesting , die Moldaviën bedekte, boden ons naauwiijks een verblijf aan geduurende den nacht. Wallachiën had dezelfde plunderingen beproefd van eenige Turkfche troepen, gefchikt, om zich bij den Kam te voegen, en die zich in dc daad alleen bezig hadden gehouden, met hun eigen Land te verwoesten. Daar is geene ijslijkheid, die deeze Turken niet bedreven hadden , en gelijk aan ongebonden Soldaaten, die in het plunderen eener ftad, niet vergenoegd, om alles naar hun zin zich toe te eigenen , nog op voordeden uit zijn, die geenszins wenfchelijk zijn. Eenige Sipahis of Turkfche Ruiters hadden hunne woestheid zelfs geoefend aan den perzoon van den ouden Rabbi der Sijnagoge , en dién van den Griekfchen Aardsbisfchop. Eindelijk kwamen wij te Kickenow, veel ongemak doorgeftaan, en zeer fober onsbeholpen hebbende; doch de Gouverneur deed ons alles vergeèten, door ons een goed avondmaal en een goede ligplaats te geven. Daar waren nu nog maar twaalf mijlen af te leggen, en ik maakte  BARON DE TOTT. 44I mij gereed, om 's morgens vroeg re vertrekken, wanneer men bij mijn ontwaaken mij te kennen gaf, dat het onmoogüjk was. Op de buitengemeene koude van den voorgaanden avond was een zo overvloedige fneeuw gevolgd, dat de reize over her gebergte, dat wij moesten overtrekken, ondoenlijk was geworden voor de rijtuigen. Ik was evenwel geenszins gefchikt, om te wijken voor de tegenfpoeden, die zich fcheenen te verëenigen, om mijne terugkomst bij den Kam te vertraagen, maar mijn oude Tartaar, min vlug, en meer afgemat, bleef achter, om de pakaadje te bewaaren. Ik vertrok in eene {lede, Defnelheid van dit voertuigzoumijfchielijkovergebragt hebben tot in de vlakten van Kaouchan, maar nieuwe hindernisfen deeden zich voor mij op. Het gebrek aan fneeuw, gepaard met den vol komenften dooi zoude mij weder opgehouden hebben zonder behulp van een karretje, dat ik ontmoette, en dat mij heel wel te pas kwam , maar ik moest een weinig ftrengheid gebruiken, om den man, dien het toebehoorde, te nood» zaaken, om mij te geleiden, ik was met mijnen Secretaris op dit rijtuig gaan zitten , en wij waren reeds blijde, dat wij niet te voet zouden aankomen , wanneer wij door het breeken van één der wielen, verpligt waren, om deeze laatlte partij te kiezen, die den Au basfadeurder Tartaaren met heel weinig deftigiieid te huis bragt. Ik wachtte mijnen Ambtgenoot, wiens weder? Ee 5  442 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN komst nog eenige dagen achterbleef , niet af, om den Kam te gaan zien. Men had hem reeds bericht gedaan van mijne intrede in Kaouchan, en deeze Vorst begon, zodra hij mij zag, met mij te fpotten over de zedigheid van zijnen gevolmagtigden, • Al wat ik hem van Moldaviën verhaalde, fcheen hem zo gewigtig, dat hij, de PortS kennis gevende van deezen ramp, op ftaande voet orders afzond, om dien te herftellen. Het onderzoek der beweegredenen , die er de oorzaak van waren, lokte den Kam uit, om mij zijn gevoelen mede tedeelen, dat hij had opgevat omtrent den Groot Vizir Emin Pacha. Deeze Turk had begonnen, met winkelknecht te zijn; Vervolgends gekomen tot de bediening van fchrijver van de Treforie , had hij zich fchielijk verheven tot de eerfte waardigheden door zijne listen en ftreeken. Zijne trotfche verbeelding deed hem federt de oorloasverklaaring naar het Vizirfchap ftaan, en zijne onkunde gaf weldra aan zijnen meester reden, om berouw te hebben, van eene zo flechte keuze ,• Deeze gebreken van den Groot Vizir konden het 1'chrander oog van den Kam niet ontfnappen, hij verklaarde er zich openlijk over , en was alleen op middelen bedacht,om WttOttomannisch Rijk te beveiligen voor de gevolgen van de dwaasheid en de verkeerde handelwijze van deszelfs eerften Staatsdienaar. De inval in Nieuw Ssrvien, te Conflantinopelen vastgefteld, was toegeftemd in de vergade-  BARON Dï TOTT. 443 ring der groote vafallen van Tartaarijen, en de bevelen werden afgezonden naa alle de landfchappen, om dezelve de bepaling van den krijgsdienst op te leggen. Men vroeg drie ruiten voor acht huisgezinnen; men rekende dit getal genoegzaam voor drie legers, die ten zelfden tijd moesten werken; dat van den Nouradin van 40, 003 mannen had bevel om zich te begeven over den kleinen Don, dat van den Calga van 6a, ooq moest trekken langs den linke oever van den Boristhenes, tot verbij Oréle, en dat, het welk de Kam in perzoon gebood, en dat uit 100, 000 man beftond, was gefchikt, om in Nieuw Servien te dringen. De Troepen van Tedefan en Boudjak waren bijzonder bedemd voor dit laatfte leger, waar van de algemeene verzamelplaats vastgefteld was bij Tombachar. Krim gueray, mij alle deeze bijzonderheden mededeelende, vraagde mij, of ik hem op deezen togt dacht te volgen ? Ik gaf hem ten antwoord, dat de eer, om bij hem van wegens den Keizer van Frankrijk te refideeren, mij den pligt opleggende, om mij niet van zijnen perzoon te verwijderen, mij de verdienden van hier eene keuze te doen, ontnam. Deeze titel, die u bij mij geplaatst heeft, hernam hij, noopt mij ,] om u te bewaaren. Wij zullen groote koude moeten lijden ,*uwe kleding zaludie niet laaten verdraagen, kleedt u op het Tartaar sch, de tijd is kort, wij zullen binnen acht dagen vertrekken. Ikftond  444 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN aanftonds op , om order te gaan ftellen op mijne veld - equipage , en ik ging uit het vertrek van den Vorst, wanneer dc Ceremonie - meester, gevolgd van twee kamer-pages, mij bekleedde met eenen kostelijken mantel van wit wolfsbont uit Lapland, gevoerd met Petit Gris: Ik keerde om, om den Kam te bedanken voor de eere, die hij mij aandeed; Het is een Tartaarsch huis, dat ik u geve, zeide hij mij lagchende • ik heb een dergelijke , en ik heb gewild, dat wij in uniform zouden zijn. De groot flalmeester zond mij ten zelfden tijd tien Cirkasfifche Paarden, mij van wegens zijnen Meester verzoekende, om mijne Arabifche Paar« den niet mede te veld te nemen , die de koude noch het gebrek aan voeraadje zouden kunnen verdragen, maar de magerheid van dit gefpan wekte mijn vertrouwen niet op, en ik dacht, den raad, die er mede verzeldging, niette moeten opvolgen. Terwijl men aan mijne Tartaarfche kleding arbeidde, voorzag ik mij van drie □romedarisfen, en deed de tenten klaarmaaken , die ik nodig had. Derzelvei maakzel zo eenvoudig als gemaklijk, verdient eene omftandigerbefehrij ving, de Tartaaren, gewoon in het veld te verkeeren, hebben buiten twijfel deeze kunst tot volmaaktheid moeten brengen. Alle hunne denkbeelden hebben zich verëenigd tot een voorwerp, dat voor hun de eerfte hunner behoeftens geworden  BARON DE TOTT. 445 ïs. Een natie, die nooit de luxe van ongevoeligheid kende, moet alle zijne zorgen en nafpooringen tot die luxe belleeden, welke tot de oefening van het ligchaam, de jagt, en de oorlogs vereischtens behoort. De Tartaaren Gnaaken alleen de rust in hunne ledige uuren, zij zijn dan ftilzitters zonder verwijfdheid, en hunne veldwoningengelijken volllrekt naar hunne gewone woonplaatzen. Een latwerk, dat gemaklijk gevouwen en ontvouwen word, maakt eenen kleinen muur in de rondte van 4! voet hoogte; de twee einden van dit latwerk, ftaande omtrent twee voeten van eikanderen, bepaalen den ingang der tent, waarna een twintigtal Hokken, aan één der punten vereenigd, en waar van de andere punt voorzien is van een kleinen lederen ring, om hem vast te maaken aan de kruisraamen van het latwerk, het timmerwerk van de rondte iritmaai.cn, en liet dak der rente onderfchraagen : Die beftaat uit een zeil van vilt, het welk in den omtrek de zijdwanden bedekt, die insgelijks met dezelfde ftoffe voorzien zijn; Dit bekleedzel ps omgord met een riem, en eenige fchoppen aarde of fneeuw opgehoopt aan den voet dec,:er wanden, beletten de lucht» het indringen, en maaken deeze tenten volmaakt dicht zonder matten of touwerk. Eene nog grooter naauwkeurigheid leert er hun ook maaken, welker kegeltop , in het rond geopend door den cirkel, die de latten verenigt, tot een doortogt dient  fa6 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEïf voor den rook , zodat men vuur kan ftoken inde tent, en dezelve ontganglijk is voor de ftrengfte guurheid van de lucht. Van dit laatfle foort was de tent van den Kam, maar van zo groote uitgeitrektheid, dat meer dan 60 perzoonen op hun gemak rondom een vuur van hout geftookt, zitten konden. Van binnen verfierdmeteentapijtinhetrondgaande, en eenige kusfens. Twaalf kleine tenten, rondom die van deezen Prins geplaatst, en gefchikt voor zijne Officiers en Pages , waren mede begrepen in den omtrek van een vilt van vijf voeten hoogte. Alles was nu gereed, om den veldtogt te openen; De troepen van Besfarabiën, te Kkhela vergaderd onder het bevel van den Sultan Sèraskier, wachtten alleen naar het teeken van den oplegt. Deeze werd bepaald op den 7 Janua. rij 1769, wanneer k r i m gueray zelf van Ka~ ouchen venrok met de troepen van zijne lijfwacht, teSultanifêSten toegehaten was, hem te volgen, zijne Staatsdienaars, Hoofd - Officiers , en allede vrijwillige Mirzas. Deeze eerfte dag werd echter alleen befteed, om den Niester over te trekken. Men had ten dien einde op deeze rivier acht houtvlotten gereedgemaakt, daar men zich des avonds van bediend had, om de pakkaadjeover te voeren. Wij vonden ook aan den overkant de tenten reeds opgefiagen. De eerfte zorg van den Kam was, dat hij vraagde, waar de mijne geplaatst waren, en die ai te verre van de zijne  BARON DE TOTT. fyf verwijderd vindende, gaf hij bevel, dat zij in het vervolg nader bij zijnen kring zouden worden opgeflagen. Deeze Vorst hadinsgelijksgeëischt, dat ik geene levensmiddelen zoude opdoen, en zich de zorge voorbehouden , om mij, geduurende den veldtogt. te onderhouden. De dag van den achtflen werd alleen belteed, om de troepen van Besfarabiën voorbij te trekken. Ik was des avonds in de tent van den Kam, met fommige Sultans, die hem gezelfchap hielden, wanneer zijn Vizir hem kwam boodfchappen de aankomst van een Lesguisch Prins, broeder van den Vorst van deeze Afiatifche Tartaaren. Hij was bekleed met het karakter van Ambasfadeur, om hulde te doen aan krim guerajj, en hem eenen bijftand van 30, 000 man aan te bieden tot den tegenwoordiycn oorlog, ik had het vermaak bij zijne voorftelling tegenwoordig te zijn. Eene korte aanlpraak , deftig uitgefpro» ken, verklaarde het onderwerp van zijn gezantfchap, en het antwoord van den Kam de hulde aannemende, maar voor den bijftand bedankende , bewaarde ten zelfden tijde de waardigheid van Oppervorst en de eigenliefde van den Bevelhebber. De Gezant verzocht toen, en verkreeg verlof om den veldtogt mede te doen, Deeze plegtigheid geëindigd zijnde, deed krim guekaij, willende deezen Prins met eerbied behandelen, hem bij zich te eeten blijven. Indien men van eene Natie mogt oordeelen  448 gedenkschriften van den uit eenen gezant van deezen rang, en de perzoonen, die hem verzelden, zo moest men van de Les* guiërs, de voordeeligste gedachten maaken. i ?eeze lieden van een groot, wel geövenredigd voorkomen verëenigden met edele houdingen , een befchaafd gedrag, en een krijgstnanswezen. Ik befpturde, dat hunne Europifche vuurwapenen volmaakt gewerkt waren , en ik zal er op getuigenis van krim gueraij zeiven bijvoegen, dat roet deeze lieden de Lesguifche Troepen over bet algemeen overeenkomen. Ik heb ook reden, om te denken, dat ten aanzien deezer Natie, de Kam derzelver aanbodniet zou geweigerd hebben, indien de kust van de Kaspifdie Zee, die door deeze volken bewoond word, zonder gevaar wegens Cabarta, ontbloot had kunnen worden van de middelen van verdeediging. Oe koude, die , niettegenftaattde den overvloed van ineeuw, den Berhthcnes nog niet had doen bevriezen, werd fchielijk Merk genoeg, om den overtogt over het ijs te openen voor de Tartaaren, die aan den anderen kant verzameld waren. Wij kwamen kampeeren bij Tombachar, om hen daar in de wachten. Ik bragt mijne avonden door met k k i m gueraij , wiens denkbeelden > dikwijls nieuw, altijd edel waren , en altijd op de verftandiglte manier voorgedragen werden. Deeze Vom had in de daad nodig , om eenen wijsgeerigen geest den vrijen loop te laaten, dien zijne Hovelingen geen voedzel konden ge-  BARON DE TOTT. ven. Onze gefprekken waren ook het eenig hulpmiddel, om de hijpochondrifche aanvallen te verdrijven , daar hij aan onderhevig was. Voornaamlijk vond hij vermaak in het belchouwen der vooröordeelen , die de onderfcheiden Natiën beheerfchen , hij verkoos zelfs op te klimmen tot de bronnen deezer vooröordeelen, hij fchreef daar aan de dwalingen , en zelfs het grootfte gedeelte der misdrijven toe , en terwijl hij het menschdom beklaagde , maakte hij er zich tevens eene wijsgeerige uitfpanning van, om het te verdeedigen. Ik moet getuigenis afleggen van de begaafdheden en het vernuft van deezen Vorst: Ik heb hem zich dikwijls hooren verklaaren over den invloed;der luchtsgefteldheid, over de misbruiken en voordeden der vrijheid, de beginzels van eere , over de wetten en grondbeginzels van het Staatsbeftuur op zodaanige wijze, die montesquieu zeiven eere zoude aangedaan hebben. Een groot gedeelte der troepen was reeds verzameld, en de uitwerking der maatregelen , genomen, om het leger van voorraad te voorzien, geduurende het verblijf, dat het moest houden te Balta, noodzaakte den Kam , om zich derwaards te begeven. Deeze ftad, gelegen op den zelfkant van Poolen, en welker voorllad ln Tartaarijën ligt, vermaard geworden door de eerfte vijandlijkheden, maar toen geheel ontbloot van inwooners, vertoonde niet dan een tafereel vai? F f  450 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN de ijslijkfte verwoesting. De tienduizend Sipa. hts, door de Porte gezonden , om' zich met de Tartaaren te verë enigen, waren ons daar voorgekomen, en hadden niet alleen Balta verwoest, maar ook alle nabuurige dorpen verbrand. Krim güeraij gebood tegen zijnen dank, troepen, die zo flecht waren en zo weinig van krijgstucht wisten,- bij had een flecht gevoelen van hunne dapperheid , en had alleen infchiklijkheid voor het goed gevoelen, dat de Groote Heer er van had opgevat. Deeze ruiterij , gewoon aan de zachtheden en werkloosheid van eene lange vrede , geenszins gefchapen voor moeilijkheden, onbekwaam om de koude te wederftaan, en voor het overige al te flecht gekleed, om ze te kunnen verdragen, was, in de daad, van geene nuttigheid. Hunne dapperheid was niet minder verdacht aan den Kam der Tartaaren , dan hunne beginzels van Godsdienst zulks in het algemeen zijn. Men weet in de daad niet, of de Arnautifche (*_) Timariots (f) den voorrang geven aan den Koran of aan het Euangelie. Op zijn Tar- (*) Men bevat , onder den naam van Amauten, de Volken van Europiseh Turkijën , die aan Siavoniën grenzen. (t) Timariots zijn bezitters van Landgoederen , die tot krijgsdiensten gehouden zijn , en de Timarszijn bijzonder eigen aan de Sipahis , die de Turkfche Kavallerij uitmaaken.  BARON DE TOTT. J±g% taarsch gekleed ; kwam ik op zekeren avond van den Kam af, en ik ging de markt van Balta óver, om mij naar de verblijfplaats te beo even; die men mij ingeruimd had. Twee S:pahis , die Insgelijks hun nachtverblijf gingen zoeken, gingen voor mij uit, praatendein het Grieksch, zij. vervloekten hunne omfrandigheden, en zwoeren bij het heilig kruis, dat zij bij de eerfte gelegenheid een opftand zouden beginnen. Terftond kwam de begeerte in mij op, om mij deeze tegenftrijdigheid te doen verklaaren, en, om daar aan te voldoen , verdubbelde ikmijnefchrederi , envoegde mij bij hun , gevende hun de Mahorrietaanfche groetems, die zij mij heel godsdienstig in het Turksch wedergaven; Toen Grieksch{prekende, zeide ik tot hun: Adieu broeders, wij zijnde één 20 min als de andere Turken. Dit affcheid was niet gefchikt , om zo fchielijk te fcheiden. Met mij ingenomen ,f verwonderden zij zich alleenlijk , dat een Christen een Tartaar kon zijn ; doch mij niet willende bekend maaken , verzon ik een vértelzeltje. Zij verhaalden mij , dat zij alteen Mahómetaanen waren óhï den Tim ar; en dit was alles , wat ik wilde weten. De Armee was nu verzameld , en de koudè' werd zo hevig, dat zij aan de Tartaaren een 0pen veld liet , om in Nieuw Serviën in te dringen. Men verftond, dat het leger van den Kalga opgebroken was naa Samara \ endat va# Ff 2  45* gedenkschriften van den den Nouradin insgelijks op marsch was ; en krim gubraij, na zijn plan op nieuwe informatiën verbeterd te hebben , vertrok van Balta, om zich neder te flaan bljOlmar. Deeze burg, van Tartaarïfin afhangende , was voor een gedeelte door de Sipahis verbrand, die het geheel verbrandden onder het oog zelf van den Souverain. Bij deeze buitenfpoorigheid voegden zij de domheid , om met troepen hem om gerst te komen vragen voor hunne paarden , terwijl de zijne , zo wel als alle de paarden van het leger, genoodzaakt waren , om onder de meeuw haar onderhoud te zoeken. Het fcheelde weinig , of de gramfchap van den Kam zou zich op de wreedfte wijze geopenbaard hebben ; maar hij hield zich binnen bedreigingen , en vergenoegde zich, met het vooruitzigt, dat deeze ongebonden Volken fchielijk door de koude en ellende tot de grootfte onderwerping zouden gebragt worden. Tot hier toe was ik onderhouden door den Vorst, onze levensmiddelen waren daaglijk&cb versch, en ik was nog niet in ftaat om te oordeelen van die , welke voor ons beftemd waren geduurende den veldtogt: maar het gebrek aan levensmiddelen in het kamp van Olmar bezorgde ons daar het eerfte waarlijk krijgsmans avondmaal. Ik verwachtte hetzelve zonder ongerustheid, maar niet zonder eetlust, wanneer de Officiers van de keuken de veldtafel kwamen gereed  BARON BE TOTT 457 maaken; Zij bedond uit een ronde fchotel van Rm-fisch leder , van omtrent twee voeten over her kruis ; twee zakken waren bij deeze fchotel gevoegd ; uit deeze zakken haalde men uitnemend tweebak, en gerookte paardenribben, over welker goeden fmaak de loffpraaken niet Uilzwegen. Poutargue , Caviar (*) , en drooge rozijnen, |op dit gerecht volgende, maakten de maaltijd volkomen. Hoe vindt gij de Tartaarfche keuken , vraagde mij de Kam lagchende 1 Verfchriklijk voor uwe vijanden , zeide ik. Een Pagie , daar hij zoetjens tegen fprak , bood mij een oogenblik daarna , dezelfde gouden kop aan, die zijn roeeder gebruikte : Proef ook mijn drank eens, zeide khim gukkaij tegen mij. Het was heerlijke Hongaarfche Wijn , daar hij mij geduurende den veldtogt van mededeelde. Het Leger marcheerde de volgende dagen na de Bog toe , die wij over het ijs pasfeerden,om onze eerde legerplaats te betrekken in de Zaporovifche Woedijnen. Niettegendaande den raad, dien men mij gegeeven had, had ik onder mijne paarden een Arabisch beestje , dat weldra uitgeput , bezwijkende voor de drengheid der luchtftreek, dood nederviel na het overtrekken van de rivier. Het dier haalde naauwiij ks meer adem, wanneer fommige Noguais mij kwamen verzoe- (*) Poutargue en Caviar zijn kuit van gezouten visch, maar op onderfcheiden wijze klaar gemaakt. Ff 3  454 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN ken, om het hun te fchenken. Ei ! wat zoudt gij met een dood paard doen? vraagde ik. Niets, xeide één van hun ; maar het is nog niet dood, wij zullen er bij tij ei s bij zijn, om het te dooden, en er ons zeiven op te onthaalen , zo veel te beter, om dat het vleesch van een wit paard het fmaaklijkst is. Ik week zonder moeite voor het geen hun eetlust voldoen^ kon ,• maar ik kon er niet voor inftaan, dat zij in tijds gekomen zijn, om aan de Mufulmanfche Wet, met de verëischte gemoedelijkheid en naauwgezetheid , te voldoen,i Ondertusfchen was de koude zo hevig geworden, en de vlakten , door welke wij trokken, te vooren verbrand zijnde , boden ons zo weinig weiden aan, dat 'men na het Doode Water (eene rivier van Nieuw Servïén) overgetrokken te zijn, voornam , langs deeze rivier voort te trekken, pm ons neder te liaan in het midden van rietland, dat door onze patrouilles ontdekt was. Wij hadden dit nodig , om ons zeiven warmte , en onze paarden voedzel te bezorgen; maar de Turkfche Ruiterij, die zich buiten twijfel gevlijd had, om alleen de Poolfche dorpen den oorlog aan te doen , niet voorzien zijnde van tenten of levensmiddelen, ondervond op ééns de ftrengheid der koude, en die des hongers. Bij hunne eerfte onvoorzigtigheid voegden zij die , dat zij ongefchikt bij het vuur kwamen. Een groot gantal werd er door verminkt, en het medelijden,  baron be tott. 455 volgde fchielijk op het misnoegen, dat hunne plunderzncht te vooren ingeboezemd had. De Kam vernomen hebbende , dat deeze ongelukkigen hun beftaan gingen bedelen langs de deur van alle tenten, gaf bevel, dat van eiken Mirza eene zekere hoeveelheid van tweebak zou verzameld worden , die men onder hun uitdeelde. Eene kleine hoogte, die wij des anderendaags op onzen marsch vonden , terwijl het leger in de vlakte in linie van bataille marcheerde , verwekte bij krim gueraij de begeerte, om die te beklimmen , om alle zijne benden met een opflag van het oog te befchouwen. Hij gaf bevel, om halte te houden. Ik volgde hem op deeze hoogte , en de treurige kleur der Tartaarfche kleding, gevoegd bij de witheid van de l'ueeuw, die tot een grond van dit tafereel verftrekte, maakte ze alle zichtbaar. Men onderfcheidde, door middel van de (landaarden, de troepen der onderfcheiden Landfchappen , lk kon niet nalaaten op te merken , dat dit Leger, zonder eene bepaalde orde , zich van zelf verdeelde in twintig gelederen in de diepte, die redelijk wel in liniën Honden. Elk Sultan Strashiër met een k eine ftoet formeerde een groep aan het hoofd van zijne divifie. Het centrum van de linie, daar de Souverain zich bevond , vertoonde een geavanceerd corps-, dat redelijk talrijk was, en welks fchikking een tafereel vertoonde, zo krijgshaftig als fchoon. Veertig Kompagnien, elk Ff 4  456 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN van veertig Ruiters, marcheerden een weinig voorwaards , hebbende vier man in het gelid, in twee kolommen, maakende een fpits , aan elke zijde met twintig (landaarden verfierd. De Grootftalmeefter , gevolgd van twaalf handpaarden, en eene bedekte flede, volgde daar onmidlijk op, en voor het gros der Ruiters, die den Kam omringden. Vervolgends verfcheen de Standaard van den Profeet, gedragen door eenen Emir, als ook de twee groene wimpels , die denzelven verzeilen , en waaide met de Standaarden der Inat ■ Aofakkert, welker bende, gefchikt tot lijfwachten van den Vorst, den togt floot. Deeze Natie , welke haare bezittingen en naam verfchuldigd is aan de omflandigheden, die haar uit Rusland deeden verhuizen , heeft zich nedergeflagen in den Courban. Zekere ignat;us, tuiten twijfel meer gezet op zijn baard , dan op zijne vrijheid, nam zijnen toevlucht tot den Kam, om zich te onttrekken aan hel fcheermes van peter, den I. De Tartaaren vonden zo veel overeenkomst tusfchen het woord Inat (hoofdig), en dat van ignatius, dat de eerfte naam hun eigen gebleven is, om de beweegreden van hunne verhuizing te kennen te geven. Zij fchijnen dezelfde zorg niet genomen te hebben, om de zuiverheid van het Christendom te bewaaren, doch zij hebben het teeken daar van getrouwelijk behouden in hunne vaandels, en zij ftaan altijd flipt op het voorrecht van fpek te mogen eeten. Elk;  baron de tott. 457 van'onze Inats had een vierde deel vaneenzwiin, bij wijze van een kapdok. De Tarken moeften ?.eker oordeelen, dat de Standaard van den Profeet in een flecht gezelfchap was, en ik heb er dikwijls verfcheiden gehoord, die binnensmonds mompelden, als over eene heiligfchennis , over het geen de Tartaaren met alle vernuft heel eenvoudig en natuurlijk vonden. Het overige van de Armee was naar den uitwendigen fchijn niet zo wel voorzien. Acht of tien pond meel van gerooste gierst, gedampt en gedopt in een klein lederen zakje, hing aan den zadel van eiken Noguais , en verzekerde het leger voor vijftig dagen van voorraad. De paarden alleen waren, om hun beftaan te zoeken, overgeiaaten aan hun eigen vlijt,- maar derzelver omftandigheden verfchilden weinig van die, welke hun gewoon is. De mooglijkheid , om er zonder omflag gebruik van te hebben, maakt ook, dat elk Tartaar twee of drie paarden , en dikwijls meer, met zich voert, zodat onze Armee er meer dan 300, 000 bij zich had. De Kam , die in deeze befchouwing vermaak had gevonden, vraagde aan de Sultans, en aan zijne Staatsdienaars , of zij, in de revue, die zij gedaan hadden, ook den dapperden man van de Armee hadden ontdekt ? Het diizwijgen der Hovelingen gaf genoegzaam hun antwoord te kennen. Gij zij t het zomin , als ik, hernam krim ©ueray met een glimlagch. Wij zijn Ff 5  458 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN alle gewapend , tott alleen durft zonder wa» penen ten oorlog gaan, hij heeft zelfs geen mes, Deeze aartigheid maakte een einde van deeze revue, en de Armee geraakte weder in beweging , om zich tot den oorfprong van het Doods Water te wenden. Wij kwamen daar heel laat , en floegen ons leger neder in eene zeer groote uitgeflrektheid, omringd met rietland. Sedert eenige dagen had krim gueraïj geklaagd over pijn aan zijn duim : zij was aan het zweeren geraakt, en hij had er de koorts van; wij hadden geen Heelmeeflers bij ons. Ik bood mijnen dienst aan, en het zien van een etui met lancetten , dat ik bij mij had , om er in tijd van nood gebruik van te maaken, haalde zijn vertrouwen over; Eene incifie (tilde de pijn , de koorts ging over, en de wond, in weinig dagen genezen, deed mij groote eere, maar voornaam* lijk groot vermaak aan. * Sedert onze komst in de Zaporovifchs Vlak» tens, verliet ik de tent van den Kam niet , wij praatten daar famen alleen tot middernacht. In zijnen bonten rok gewikkeld, ging hij dan op een kusfen liggen , om te rusten ; en gebood mij hetzelfde te doen, terwijl drie pages het vuur aanhielden, dat wij zeer nodig hadden ; Maar, ichoon hij zerg droeg voor mijne rust, hij was echter niet van zin , om ze mij lang te laaten genieten. Deeze Vorst was gewoon , om niet langer dan drie uuren te flaapen, en ik verkreeg  BARON DE TOTT. 459 naauwlijks vijf minuuten uitftel, terwijl de koffij klaar gemaakt werd. Dan opftaande , zonder van plaats te veranderen, hernam ik het gefprek van den voorgaanden avond. Men had wel befpeurd, dat de tent van den Kam op het ijs ftond, maar men ontdekte niet voor den dageraad , en op het oogenblik voor het vertrek, dat het gantfche leger op een Meer gekampeerd had gelegen, wells oppervlakte doorboord door eene menigte gaten, die men gemaakt had, om zich water te bezorgen, alles dreigde te verflinden. Daar ftond niets meer dan de Tent van den Kam , en ik was alleen bij hem, wanneer een PoolschSoldaat, behoorende tot mijn gevolg , als een onzinnige binnen tredende , zich fchielijk bij het vuur nederzette, en zich begon te ontkleeden ; lk liep na den karei toe, geloovende , dat hij dronken of gek was; om hem te doen na buiten gaan, dreigdeikhem met de gramfchap van den Kam; niets kon hem bewegen , en ik kreeg niets van hem , dan een teken, om hem met vrede te laaten. Zijne laarzen waren reeds uit, toen krimgueraij , aan het kraaken van zijne kleederen merkte , dat hij in het water had gelegen. Wat wilt gij van dien ongelukkigen hebben , zeide hij met goed. hartigheid tegen mij ? Een man , die fterft, is die niet onaf hanglijk ? Hij kent niemand , dan die hem helpen kan , Koningen zijn nu niets meer voor hem \ laat ons hem het veld vrijlaa-  460 GEDENKSCHRIFTEN V*AN DEN ten. Wij gingen na buiten , en ik beval mijne bedienden, om zorg voor hem te dragen. Het leger zette zijnen togt fteeds Noordwaards voort, pogende den grooten Ingul te naderen, omtrent welks gelegenheid men niet dan onzekere kundigheden had. Na eenen geforceerden marsch van iz mijlen floegen wij eindelijk ons leger neder aan den oever van deeze rivier; Eenige verlaaten woningen en eenige hoopen hooi rondom dezelve gaven ons een groot behulp. Wij waren nu op de grenzen van Meuw Serv'iên, en ftonden op het punt, dat de inval op deszelfs ongelukkige bewooners moest losberften, de Krijgsraad werd bijeengeroepen , om het getal der Troepen te bepaalen, die nodig waren tot deeze onderneming. Terwijl dezelve bijeenkwam , berichtten een kourier en eenige gevangens , door de voorposten gemaakt, dat aan onze rechtehand de Zapbrovifche Kof ukken, gedreigd door den Kal ga ■ Sultan, van deezen Vorst de onzijdigheid verzocht en verkregen hebbende, allen bijlland weigerden aan den Gouverneur Generaal van St. Elizabeth. De gevangens voegden er bij, dat dit Fort, aan onze linke hand gelegen, van een fterk guarnizoen voorzien was. Deeze berichten deeden den Kam en de Bevelhebbers hunne waare omltandigheden kennen. Er werd beflooten , dat het derde deel van het Leger, beftaande uit vrijwilligers, verzameld onder het bevel van éénen Sultan en verfcheiden  BARON DE TOTT. 46* Mirzas, des middernachts de rivier zoude overtrekken, zich in verfcheiden kolommen verdeelen, zich vervolgends meer en meer uitbreiden, en dus het Land van Nieuw Serviën bedekken, om daar alle de dorpen te verbranden, en al den vergaderden voorraad , als ook om alle de inwooners op te bgten, en al het vee weg te nemen. Men bepaalde ook, dat elk foldaat, die tot deezen droop gebruikt werd, twee makkers zou hebben in het overige van het leger. Door deeze fchikking, moeit al het volk deel aan den buit hebben, zonder twist over de verdeeling, en het algemeen belang liep faamen met het bijzonder belang , om de foldaaten , gefchikt tot deezen togt, wel te verkiezen. De afgezonden troepen werden ook verwittigd, dat het overige Leger , na 's morgens den Ivgul overgetrokken te zijn, zijnen marsch met kleine dagreizen zoii richten naar de grenzen van Poolen , St. Elizabeth influitende , om de plunderaars te dekken, en derzeiver terugkomft af te wachten. De begaafdheden van verwoefling , daar de Sipahis proeven van gegeeven hadden, fcheenen zo veel ijver om te plunderen te kennen te geven , dat men hun voorltelde, om er deel aan te hebben"; maar de koude bad hen zo te neder geflagen, dat geen één van hun wilde marcheeren. Alleen de Serdenguetchety (*) en eenige andere Turken volgden den Sultan. C) Een foort van Turkfche Troepen , welker naam  m\6n GEDENRSCHSIFTEtt VAN BETï Het gedetacheerde Corps onderzijn bevel was ÖO vertrekken, en de koude reeds minder ftreng dan des avonds te vooren , was geduurende den nacht zodaanig verzacht, dat men voor dooi weder te vreezen had. Het water begon zelfs /iet ijs van de rivier te bedekken, en gaf geen hoop, om ze over te trekken, dan door ons vertrek te verhaasten. Het Leger was weldra gereed. Ivlen breidde het uit langs den Ingul ; Het begon zich ten gelijken tijde te beweegen , en de Tartaaren, gewoon aan foortgelijke togten, zich op zekeren affland de één van den anderen verwijderende , trokken gemaklijk over op een kleinen draf; maar een aantal van Sipahis, die de vreeze langzaam deed voortrukken, en die het gevaar van 't gebroken ijs zo zeer verfehrikte, dat het hen deed ft.il houden, verdween. en zonk Voor onze oogen. Wij hadden aan den an. deren kant der rivier halte gehouden , om de troepen tijd te geven , om zich te herftellen. Sommige Sipahis , aan het gevaar vatn hunne vreesachtigheid ontkomen, kwamen het lot van hunne makkers beklaagen, boven al beklaagden zij éénen van deeze ongelukkigen , die in de rivier te grond was gegaan, met een genoegzaam aanmerklijke fom , om het geluk van zijnen beteekent vérlooren kinderen , vrijwilligers , die beflooten hebben te overwinnen of te derven,- maarhuft gebeurt nooit-het één of het ander.  saron de tott. 463 zoon , dien hij naliet , te maaken. Eén der Inats-Kofakken ftelde terflond voor , om voor twee fequinen de beurs te gaan haaien. Men nam zijne aanbieding aan , en hij ontkleedde zich , terwijl men hem het gat in het ijs aanwees ; Daar op dook hij in hetzelve , en bleef lang genoeg onder water , om de aanfchouwers ongerust te maaken, maar na verloop van eenige minuuten kwam hij te voorfchijn met de beurs in de hand. Deeze voorfpoed moedigde de makkers van den overledenen aan ; Zij beklaagden nog piftoolen met zilver bezet; De onvertzaagde Kozak ondernam eene tweede reize, en voldeed hun, zonder te flaan op eene vermeerdering van belooning, en de twee fequinen ontvangen hebbende , deed hij zijne kleederen aan, en fpoedde zich , om zich onder zijn vaandel te vervoegen. Om het vastgefteld plan te vervolgen, trok de Armee op, tot dat zij den weg bereikt had, die in de meeuw gebaand was door de troepen van den inval. Wij trokken deezen weg dwars over bij de-plaats, daar zij zich in zeven armen verdeelende, een ganzevoet uitmaakte , waar van wij altijd de linke zijde hielden, zorg dragende, dat wij nooit één der bijwegen infioegen, die wij van tijd tot tijd ontmoetten , en van welke de laatften niet meer dan enge paden waren, gemaakt door één of twee ruiters. Het weder re-  464 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN genachtig geworden, noodzaakte het leger, om zich aan den oever van de Adjemka neder te flaan ; al waar het den nacht doorbragt Maar op den dooi, die ons reeds ongerust gemaakt had, volgde fchielijk eene zo ftrenge koude, dat men moeite had, om de tenten op te flaan. Een kleine hagelbui, geweldig nederflaande , viel in het gezigt, deed het bloed uit de openingen der neus fpringen, en de adem aan de knevels bevriezende , maakte daar ijskegels, welker gewigt zeer pijnlijk was. Een groot deel der Sipahis , afgemat van de voorgaande optogten, fneuvelde op deezen dag. De Tartaa» ren zelve werden er van aangedaan, maar niemand durfde zich beklaagen. Krim GUEkAij, die federt zijne onpaslijkheid, een deel van den weg afleidde in eene bedekte flede , vermaakte zich geduurende deezen tijd , met mij vragen te doen over den Paus, vergelijkende zijne omftandigheid met die van den H. Vader, en zich beklagende , dat hij niet in zijne plaats was. Ik nam deeze gelegenheid waar , om hem de vernieling voor te houden , die de kyude fa zijne Armee veroorzaakte , en het gevaar van eenen al te langen togt. Ik kan het weder niet verzachten , gaf hij mij ten antwoord ; maar ik kan mijn volk wel moed inboezemen, om deszelfs ftrengheid te wederltaan ; Op ftaande voet vraagde hij om een paard, en zich fchikkende  BARON DE TOTT. 465 naar de gewoonte , die aan de Oofterfche Oppervorften het gebruik van de Chaks (*) verbied , daar ambtelooze perzoonen hun hoofd mede dekken, trotzeerde hij den rijm, en noodzaakte, door zijn voorbeeld, de Sultans, zijne Staatsdienaars , en al wat hem omringde , om zich te ontdekken. Deeze kloeke daad, het murmureeren fluitende , vertoonde tevens aan het oog van den Prins het tafereel der rampen, die ze veroorzaakten. In de daad elk oogenblik kostte ons menfchen en paarden. Wij ontmoetten niet dan beeften, die op de vlakte bevroozenwaren, en twintig kolommen van vuur , die wij in den dampkring zagen opftijgen , volmaakten de ijslijkheid van dit tafereel , alzo zij ons de vuu. ren aankondigden, die Nieuw Serviên verwoestten (f). Het ontmoeten van eenige ftruiken en een weinig levensvoorraad deed eindelijk den Kam befluiten , om halte te houden. Men floeg zijne tent op bij een hoop hooi, dien hij deed uitdeelen, en die, hoe groot hij ook was, in een oogenblik verdween'. Wij verlustigden ons met dit gezigt, het vertoonde tevens de gretigheid der plunderzucht, en de ftrengheid van goede order; een (*) De Chaks zijn eene wolle ftoffe, in ludïên gemaakt, die zeer fijn is. (f; Deeze dag kostte aan de Armee meer dan 3000 menfchen, en 30,000 paarden , die van koude fneu1 velden.  466 gedenkschriften van den kourier van den Sultan, die bij den inval het gebied voerde, bragt ons des avonds berichten van deezen Vorst. Hij liet weten, dat deinwooners van een groot dorp . ten getale van icoo menfchen in een klooster geweeken zijnde, door hunDen wederftand hem hadden genoodzaakt, om zwavellonten te laaten vastmaaken aan fommige pijlen , in hoope, dat hij hunne halflarrigheid zou zien wijken voor de vreeze van het vuur; maar dat de brand al te fchielijk deeze ongelukkigen overvallende, hen allen verteerd had. De Sultan voegde bij de fmert, die hij betuigde wegens deeze gebeurtenis, eenige klagtenóverdewreedhiia der Turken, die hem verzeld hadden, wier ee. nige dapperheid, gelijk hij zeide, bellond, in zich te baden in het bloed van hunne gevange ■ nen. K kim gueray was niet mingevoelig, dan de Sultan, over het treurig gevolg van deezen brand; de wreedheid der Turken vervulde hem met verontwaardiging, en het gezigt der afgehouwen hoofden, vergramde hem nog meer. V* ) lk zou, voegde hij erbij, eenen Tartaar doen ophangen, die zich voor mij durfde vertoónen, in de gedaante van eenen beul. Hoe kan eene (*) De Turken hebben de gewoonte, om de hoofden der gedoode vijanden bij den Generaal te brengen, die hen koiamandeert ; De Tartaaren , integendeel, hebben een tegenzin in dit gebruik.  HROS DE TOTT; 46)f Natie zo woest zijn , om de barbaarschheid te onderhouden, door ze te betaalen, en om vermaak te fcheppen in zulke walgelijke voorwerpen? De geduurige aankomst van Tartaaren, die wederkeerden, reeds met den buit beladen, en nieuwe berichten aanbragten, deed ons opblijven tot drie uuren in den morgen. De ingang in dè tent van den Kam kon in deeze omftandigheid niet verboden worden, en ik kreeg vrijheid, oin eenige uuren rust in de mijne te gaan nemen. De Heeren ruffin en coustillier. waren in dezelve, zijnde bevroozen, en weinig flapende, en ftervende van honger. Een dikke fneeuwmaakte het bed uit, dat ik nu met hun kwam deelen, en op hetwelk, ik in mijn bonten rok gewikkeld, plaats nam en in flaap viel, kort daarna opende een Page van den Kam de deur, en berichtte, dat zijn Meester een gefchenk zond, zettende het zelve neder aan de voeten van den Heer u u rfin, en heenen gaande. De Heer constillier, dien de honger het meest uit den flaap hield, twijfelde geen oogenblik, of het gefchenk was eetbaar, Hij wbt ook, dat ik niets te rug hield, daar hij lust toe had; maar al te veraf' liggende, om het bondeltjete onderzoeken, verzocht hij zijnen makker, om hetzelve te betasten; deeze door de groote koude te rug gehouden, weigerde zulks langen tijd , en eindelijk genoodzaakt, om toe te geven, ftak hij zijne hand uit, zonder het hoofd uit zijn bonten mantel tcbeurena Gg a  4^8 gedenkschriften van den hij voelde iet haairigs, beurde het op bij het licht van eene lanteern , die aan den top van de tent hing, en vertoonde aan het gretig oog van den Heer c o nst i l l i e r een menfchenwezen. Ver. fchrikt door dit ijslijk voorwerp, fchreeuwdehij, mijn vriend, het is een kop! en de blikzem is niet zo fnel, als de Heer ruïfin was, om het buiten de tent te fmijten, terwijl zij beiden de koude, den honger, en deeze grappen der Tav taaren verwenschten. 's Anderen daags nam de koude zodaanig toe, dat bij ons vertrek, niettegenftaande dubbelde haazénleeren handfchoenen, mijne handen verkleumden, in het enkel oogenblik-, datikmijin den zadel zette, ett ik had veel moeite, om den omloop des bloeds in dezelve weder te herftellen. De rookpilaaren, die den gezicht - einder ter reen» tehand bepaalden, en het fort St. Elizabeth, dat wij aan de linkehand zagen liggen , liecen ons niet in onzekerheid ten opzigte van den koers , dien wij nemen moesten. Wij zetten onzen weg voort na zeker foort van gebouwen, die voor ons uit geplaatst waren, en die wij fchielijk befpeurden, dat gefchikt waren, omvuurfeinen te geven. Het waren driehoekige Timmeraadjen van acht verdiepingen, vervuld met ftroo en takkebosfchen, buiten twijfel allen moetende dienen, om op de eerfte vêrfchijning der Tartaaren'. het alarm te verfpreiden, nogthans ftrekten zij thans tot wegwijzers voor hun leger tot aan Adgemka \ Deeze  t U ON DE TOTT. 46$ burg, bewaard voor de vernieling van den inval door zijne ligging in de nabuurfchap van St. EUzabeth, vertoonde ons enkel een klein getal inwooners, zodat men vermoedde, dathetgrootfte deel gevlucht was onder het kanon van deeze vesting. Het leger was in zo fiechten ftaat, dat het van eenen uitval zelf alles te vreezen had: In de daad 2 of3000 mannen , hetzelve in de nacht overvallende zouden niet anders nodig gehad hebben dan de moeite, om ons in ftukken te houwen. Dit ge. vaar was niet min zeker , dan de onmooglijkheid, om er zich aan te onttrekken, door eenen marsch te vervolgen, daar de troepen de ongemakken niet langer van konden doorftaa». In dit uiterfte gebood krim gueray aan de Sultans en Mirzas om een detachement van 300 Ruiters te formeeren , om tegen het ondorgaan van de zon, zich voor St. Elizabeth te vertoonen, ten einde de bezetting te verhinderen, om op eenen uitval te denken. Deeze uitgelezen bende, de eenige, die door zedelijke veerkracht de natuurlijkekrachteloosheidt kon te boven komen, gevangens opligtende tot in de voorfteeden, gaf zodaanige zekerheid van den goeden uitflag van deezen krijgslist, dat het leger zich kon nederflaan en zijne geleden ongemakken herftellen in het midden van den grootften overvloed. De Burg van Adgemka , van 8 of 500 huizen, gelegen aan een klein rivier*-' .GS 3  47? gedenkschriften van den je van denzclfden naam, gaf door den overvloed var allerhande levensmiddelen de vruchtbaarheid van dien grond genoeg te kennen. Men verbood echter aan de troepen, om de huizen te bezetten uit vreeze van ontijdk.en brand. Alleen was het geoorloofd, het bout en de levensmiddelen weg te nemen, die men gebruiken kon. De Kam zelf gaf een voorbeeld, door onder zijne Tent zijn verblijf te nemen. De rust van den volgenden dag, de krachten herfte!lende, en aaneen deel van de ftroopende troepen tijd gevende, om zich met eene oneindige menigte van fiaaven en vee bij het leger te voegen, begon het vergenoegen weder in het zelve te herleeven. Ik nam in acht, dat de Tartaaren van elke Horde, en van elke Bende , een woord van verbindtenis hadden , daar hunne makkers op antwoordden , om hun aanwijzing te doen. Dat van Ak ■ Sérai ( het wit Paleis) was eigen aan het huis van den Kam ; doch zo gemakiijk als men de nuttigheid van dit middel kan begrijpen > zo moeilijk kan men zich een denkbeeld vormen, als men de zorg , het geduid , en de uiterfte handigheid ziet , die de Tartaaren aanwenden, om . het geen zij veroverd hebben , te bewaaren. Vijf of zes Slaaven van allerhanden ouderdom, zestig fchaapen en twintig, koeijen, de buit van éénen mensqji, maaken hun geene verlegenheid. De kinderen in een zak gelloken, daar het hoofd alleen uitkijkt, hangende aan den  BARON DE TOTT. 471 knop van den zadel, eene jonge dochter voor hem zittende , onderfieund met dén linke arm, de moeder achter hem op het paard , de vader op één der handpaarden, de zoon op een ander, fchaapen en koeijen voor uit, alles gaat voort, en niets dwaalt af, onder het waakzaam oog van den herder deezer kudde. Ze te verzamelen, te geleiden , zorg te dragen voor derzelver onderhoud, zelf'te voet te gaan , om zijnen fiaaven te verfchoonen, kost hem niets ; en dit tafereel zou in de daad belangrijk zijn , indien de wreedfte gierigheid en onrechtvaardigheid er het onderwerp niet van uitmaakten. Ik was met den Kam uitgegaan, om dit fchouwfpel te zien; Een Officier van de Lijfwacht , die rondom zijne Tent eene linie van omwalling floot, kwam hem berichten , dat een Noguais verzocht, hem zijne klagten. te brengen. Iv r i m g u e r. a ij gaf zijne toeftemming, en de Noguais, gevolgd van denzelfden Officier, kwam naa ons toe; maar onzeker door de gelijkheid van onze bonte mantels , en niet wetende , aan wien van ons beiden hij zich moest vervoegen, fcheen hij mij den voorrang te geven. Ik ging achter uit, om hem uit zijne verwarring te trekken , wanneer de Kam, die het bemerkt had, aan den Officier een teken gevende, om hem in. de dwaaling te laaten, zelf achter uit ging, en mij beval hem re hooren. Het betrof een verlooren paarden een ander, dat hij in vergoeding geroofd had , zonder Gg 4  47* OEt)EÜBSCHRlPTEN VAN »ËH dat hij dit recht van reprefaille, dat hij zich aangematigd had , kon bewijzen. Wat moer ik antwoorden ? zeide ik tegen den Kam. Vonnist zo goed als gij kunt, gaf hij mij lagchend ten antwoord. Ik beval toen de wedergeving van het geroofde , en ik begon partijen buiten het Hof te zenden , toen krim gueray, die in deezen grap zijn aartighcid had, mij in het oor luifterde , om de.ftokflagen niet te vergeeten. Ik voegde er terftond bij : ik vergeef u de ftokflagen, die gij verdiend hebt. Een teeken , aan den Officier gegeeven , om mijn vonnis ten uitvoer te brengen, ftrekte mij ten bewijs , dat de Kam het mij geen kwaaden dank wist , dat ik het zijne verzacht had. Welken vlijt men ook aangewend had, bij onze aankomst, om de inwooners van Adgemka op te fpooren , het was niet voor 's anderendaags, op het oogenblik van ons vertrek , toen men alle de hooibergen en de levensmiddelen in brand rtak , onder welke deeze ellendigen verfchoolen waren , dat zij zich in de armen van hunne vijanden kwamen werpen , om de vlammen te ontkomen1, die hunne oogften en haardfteden verteerden. Het bevel, om Adgemka te verbranden, werd zo haaftig ten uitvoer gebragt ,• en de vlam vatte aan alle deeze huizen, die mee ftroo gedekt waren , met zulke hevigheid en {helheid , dat wij zelf er niet anders konden uitkoEien, dan dwars door de vlammen. De lucht.  BARON DE TOTT. 473 vervuld met asfche en den damp van de gefmolten fneeuw , de zon geduurende eenigen tijd verduifterd hebbende, maakte uit de verëeniging deezer doffen een graauwe fneeuw , die tusfchen de tanden kraakte. Honderd en vijftig dorpen insgelijks verbrand , het zelfde uitwerkzel voortbrengende , verfpreidden deeze wolk van asfche tot 20 mijlen ver in Poolen , alwaar onze aankomst alleen de verklaaring van dit verfehijuzel geven kon. Het leger trok langen tijd in deeze duidernis voort, en niet voor het verloopen van eenige uuren ontdekte men het wegloopen van een groot deel Noguais van Yédefan , welker voederhaalers zich reeds bij ons gevoegd hadden , en die in de hoop , dat zij hunnen buit zouden bevrijden van de tien ten honderd, aan den Souverain verfchuldigd , door de woedijn op alle gevaaren af, naa huis keerden. De togt voortgezet wordende naa de grenzen van Poohch Ukraine, bragt het Leger te Crasnikow. Dit dorp , gelegen achter een moeras, bevatte eene foort van verfchanfing , in welke de inwooners , verfterkc door omtrent 200 foldaaten, in het begin eenigen wederdand boden; maar de vreeze voor de vlammen noodzaakte hen fpoedig in een nabuurig bosch te vluchten , van waar zij tot in het dorp konden fchieten. Otn hen te doen verhuizen, gaf Krim gueray, die tot den ingang van het bosch genaderd was, bevel, om de overige Sipahis te verzamelen» Gg 5  474 GE DENK SCHRIKT EN VAN DEN welke hij wilde , dat den aanval doen zouden, Maar deeze dappere lieden • die door het verblijf te Adgemka en het verminderen der groote koude reeds weder trotsch geworden waren, waren op de eerde fnaphaanfchoot verdrooid. De Inats' Kofakken , achter ons geplaatst, aangemoedigd door de tegenwoordigheid van den Souverain, vraagden en verkregen vrijheid, om aan te vallen. Terdond afgedcegen , drongen zij het bosch in, omcingelden de bende , die zich daar verdeedigde, doodden er veertig van, en bragten de genen , die het door de vlucht niet hadden kunnen ontkomen , gevangen mede. Geduurende deeze fchermutzeling , die aan de Kofakken niet meer dan acht of tien van de hunne kostte, en eenige ligte gekwetden onder de Tartaaren , die den Kam omringden , onderhield deeze Vorst mij, met verontwaardiging over de lafheid der Turken , en voorfpelde de vernedering, die daar uit voor het Ottomannifche Keizerrijk zoude voortvloeiien. Met dat denkbeeld vervtdd , zat hij nog te paard aan den ingang van het dorp , wanneer hij eenen Turk vernam van den rang der Emirs , die te voet uit het bosch kwam , houdende een kop in de hand. Ziet gij deezen fchelm ? zeide de Kam tegen mij: Hij komt mij beletten te eeten , maar be. fcfoouw ééns wel toe, hij durft den kop naauwlijks aanraaken, dien hij afgehouwen heeft. De Emir naderde, wierp zijnen roof aan de voeten  BAROK de TOTT. 475 van het paard van den Vorst, en fprak met nadruk den wensch uit , dien hij deed , dat alle vijanden van den Keizer der Tartaaren het zelfde lot mogten beproeven, als deeze, dien hij had doen fneuvelen. Evenwel had Kkim guekay reeds in dit afgehouwen hoofd de gedaante erkend van éénen van zijne eigene Kofakken,Rampzalige, zeide hij tegen den Emir , hoe zoudt gij hem gedood hebben? Dood zijnde, jaagt hij u nog fchrik aan ; en levende, zou hij u opgevreeten hebben. Het is één van mijne Inats , die geiheuveld is bij den aanval op het bosch•, iemand anders, om u te helpen, en mij te bedriegen , zal zijn hoofd hebben afgehcuwen; gij zoudt daar zelfs geen moed toe hebben gehad. De Turk ontlleld, trachtte zich te verdeedigen, en hield aan , durvende nog verzekeren , dat hij zelf deezen karei gedood had , en dat het één der vijanden was. Bekij kt zijne wapenen , zeide de Vorst toen: Mes, fabel, piftoolen, alles werd op ftaande voet bekeuken , en niets gaf eenig blijk, dat hij in de daaddenman gedood had. Slaat deezen ge waanden dapperen held dood, riep krim güeray. Ttrftond wilde een Officier van zijne lijfwacht, hem zachtjes met zijne zweep flaande, tevens den toorn van zijnen meefter voldoen , en den ongelukkigen bewaaren; Doch deeze ftout op zijne waardigheid van Emir, wier voorrecht nogthans in Turkijëtt enkel hier in beftaat, dat men eerbiedig de muts  4?6 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN afligt van den genen , die geflagen moet wor-" den, fchreeuwde hevig en fterk tegen het geweld , aan zijnen perfoon gepleegd. Thans brak de Kam in woede uit : Slaat den groenen Turban op den kop van deezen fchelm met ftokflaagen aan ftukken. Dit bevel op een fterken toon uitgefprooken, die geen verfchooning toeliet, werd ten uitvoer gebragt met eene ftrengheid, wreeder dan de dood. Deeze ftraföefening bragt ook den fchrik onder de Sipahis, welke, geweigerd hebbende den last van den inval met de Tartaaren te deelen, hunne wederkomst afwachtten , en hun met het piftool op de borst de flaaven ontnamen, die zij medebragten, deeze ongelukkigen een tijd lang voortlleepten, en dan van deeze moeite loof geworden, hen in ftukken kieuwen, om er zich van te ontdoen. De Kam had voorgenomen, des anderendaags morgens de kleine ftad Sêilof te doen aantasten , geleegen achter een bosch, omtrent anderhalve mijl van ons af, maar op het berigt der gevangenen, fcheen hem de bezetting te fterk, dan dat hij hoopen kon, dezelve meefterte worden zonder grof gefchut , hij liet dan alleenlijk eenige vrijwilligers derwaards trekken , terwijl hij zich aan liet hoofd van zijn Leger begaf naa Bourky in Poolen. Het kanon van Sibilof, daar wij het gedreun van hoorden op onzen marsch, kon het Tart aar sch Detachement, dat  BARON DR TOTT. 477 dat zich derwaards begeeven had, niet beletten, de voordeden te verbranden , en daar een groot getal flaaven te maaken. Alle dorpen , die wij op onzen togt ontmoetten, ondergingen het zelfde lot ; en de Tartaaren, meer gefchikt, om zich van de bewooners meeder te maaken, dan om zich toe te leggen , om de grenzen van Poolen te onderfcheiden, vervolgden hunne ftrcoperijën verre voorbij de paaien , die hun waren voorgefchreeven : Maar , alhoewel de ftrengheid der bevelen van den Kam op daande voet de buitenfpoorigheid der Tartaarfche roofzucht niet kon beletten, die geduurig de bewooners van Nieuw Servie'n verwerden met die van de Poolfche Ukrairie, evenwel hadden de maatregelen, die deeze Vorst genomen had, eindelijk de uitwerking , die hij verlangde , en ook volgde de draf altijd terdond op de misdaad. Om te geruster het ontzag te bewaaren, dat men verichuldigd was aan de Republijk vanPöolen, kampeerde het gros des Legers gedadig in de nabuurlchap deezer dorpen , zich onderhoudende met hunne eigene levensmiddelen, en de Turken, dien men noodzaaklijk huisvesting moest bezorgen, den brand hebbende durven deekeuin fommige huizen, werden drengelijk gedraft. Naar eene ruwe berekening beliepen de flaaven , die het Leger medevoerde , een getal 20,000; en het vee was ontelbaar. Wij konden niet dan met kleine dagreizen voorttrek-  478 gedenkschriften van den •ken, en de noodzaaklijkheid , die er was, om een oog te houden op het gedrag der Tartaaren,. verpligtte krim gueray, om in zeven kolom* men te marcheeren. In elk dorp, daar wij vertoefden, werden onze verblijfplaatzen met krijt geteekend , dus bleven voor de Sipahis tot gebruik over die huizen , die door het gevolg van den Kam niet bezet waren. Deeze Vorst had last gegeven, dat het mijne altijd dicht bij hem zijn zóüd'e. Ik genoot dit voordeel gerust ver'fchciden dag'ën lang , tot dat zekere Alay* Bey CKolonel ctèr Arnaouts Sipahis), die buiten in het dorp gëëtië woning , zijns waardig , gevonden hn ï, deftig bij mij inkwam , gevolgd van twee .ipalns , die zijne pakkaadje droegen. Ik Vraagde hem , wat hij hébben wilde ? Doet geen moeite, zeide hij mij koeltje?. Ten zeilden tijd ging hij zitten op een foort van eflrade of verheeven bank, tusfchen twee kusfons, die hij niet verliet, vragende om zijn pijp. Te vergcefkh bragt ik hern onder 't oog , dat dit huisvoor mij gefchikt was , dat wij het te gelijk niet bezetten konden, dat ik mij niet van den Souverain kon verwijderen , even zo min als hij van zijn volk. Geene redenen hielpen Hij had zich gevestigd , en was onbeweeglijk. Ik koos toen de partij, om den Séliclar te doen verzoeken, om mij van deezen lastigen gast te ontdaan. De Séliüar kwam terdond , onder voorwendzel van mij een bezoek te geven, en vroeg bij zijne  BARON DE TOT Ti 479 binnenkomst aan den Kolonel, federt hoe lang hij kennis aan mij had ? Deeze , zonder zich te ontftellen , antwoordde , dat hij gekomen was, om kennis te maaken , door bij mij zijn verblijf te nemen. Bij den aanval op het bosch,hernam toen de Kapitein der Lijfwacht fpottende , hadden wij kennis moeten maaken , wij zouden u toen allen wel ontvangen hebben ,• maar thans moet gij vertrekken , en voor al niet wachten, tot dat de Kam , onderricht van uw gedrag , dit voorwendzel gebruikc , om zijn misnoegen te doen uitberften. Ik ken al zijn vermogen, antwoordde de Officier; Het behoeft hem maar één woord te kosten, om over mijn hoofd te befchikken; Hij kan de uitfpraak te doen ,• maar levendig ga ik hier niet van daan , voor dat de Armee opbreekt. Dit was zijn laatfte woord; niets kon hem bewegen. Woedend tegen deezen nar, verliet de Séliïïar mij, om krim gueray te gaan berigten , wat hier gebeurde. Ik ontving fchielijk eene nodiging, om bij hem te komen. De Vorst was bezig , om bevelen uit te deelen , welker ftrengheid mij deed beven. Sedert lang verftoord wegens de ongebondenheid en lafheid der Turken , bragt de onbefchoftheïd , van mijnen Alay - Bey hem tot het uitérfte. Men had mij in de daad alleen ontboden , om het veld vrij te laaten voor den flag, dien men hem ftond toe te brengen. De Kam wilde zijne ftrengheid uitftrekken tot alle de Sipahis, en koa  4^0 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN ■'en te mg gehouden worden door de vreeze, dat men hem van partijdigheid verdenken zou. Schoon hij in dit opzigt in twijfel ftond , ik was geenszins in twijfel, om alles in het werk te ftellen, om den Kolonel met vrede te laaten, wiens zinfpreuk niet was , overwinnen of fterven, maar, flaapen of fterven. Ik bragt in, dat mijne klagte kwalijk overgebragt kon zijn , dat hij mij gehoor diende te geven; en alzo het mij gelukte , den Kam in een goeden luim te brengen, door hem het belagchelijke van de koppigheid der Amaouten voor te houden , deed ik mijnen gast onder de menigte verdwijnen. Het bevel werd herroepen, onder de verpligtcnde voorwaarde , dat ik zijne tent niet meer verhaten zou. Het leger, beladen met den roof vat) Nieuw Ssrvién. zijnen togt richtende naar dien van het veè, naderde langzaam de, grenzen, en de Tartaaren, altijd onverzadelijk, warenalleenbezig, om de waakzaamheid van den Kam te bedriegen, ©m hunnen buit te vermeerderen door ftrooperijën, die onder de ftrengfte ftraiFe;i verboden waren; maar de bruine kleur der Tartaarfche kleding kon te verre op de fneeuw gezien worden, dan dat zij de listen deezer vrijbuiters zou begunftigd hebben. Eenige Noguais hadden zich nogthans afgezonderd, om achter een Poolsch dorp om te trekken, achter het welk zij zich juist wilden verfchuilen, toen de Kam, die langs een boschje heen trok op een verheeven weg, vaa  t A T. ON BK TOTTi 48 ï' waar men de vlakte kon overzien, deeze ftroöpers ondekte: Hij beval aanftonds halte te houden, en zond zijnen Sé/iciar, om in perfoon met vier Seimens het dorp té gaan zuiveren , en die genen van de Noguais hem te brengen, die hij op hecter daad zou betrappen. Het fomber voorkomenj daar krim-gueray dit bevel mede gaf, was de voorbode van eéne voorbeeldig ftrafoefening. De Sélictar, die fpoorflags voortgerend was, om liet bevel uit te voeren, kwam fpoedig weder, en bragt eenén Noguais, met een ftuk linnen, en twee pakken wolleftoffen, die hij geroofd had* Ondervraagd zijnde door zijnen Vorst, bekende deeze roover zijne misdaad, beleed, dat hij onderricht was van de ftrengheid van het verbod, bragt niets tot zijne verfchooning in, verzocht geene genade, poogde niemands voorfpraak te verwerven, en verwachtte koeltjes zijn vonnis, zonder trotsheid of lafheid te vertoonen. Dat hij afllijge, dat men hem aan denftaart van een paard binde, dat men hem fleepe, tot hij fterft, en dat een uitroeper hem verzelle, en het leger berigte van de reden deezer ftraf oefening ! Op die vonnis, door den Kam uitgefproken, gafde/Vs»güais geen antwoord, dan door van het paard te ftijgen, en zich tot de Seimens te begeeven, die hem moesten binden: maar men vond geen koord noch riem. Terwijl men dat ging zoeken, poogde ik een woord ten zijnen voordeel te fprekeri, maar kreeg geen antwoord, dan dat k r 1 m - o u eHh  48a gedenkschriften van den ray belastte een einde te maaken, door de pees van een boog te gebruiken: men bragt in, dat die te kort was; welnu, zeide hij, laat hij zijn kop door een gefpannen boog fteeken. De Noguais gehoorzaamde, volgde den ruiter; die hem lleepen moest, maar den draf van het paard niet kunnende volgen, viel hij, en ontkwam dus aan het juk, dat hem knelde. Nogthans verhielp een nieuw bevel van den Prins dit toeval andermaal. Laat hem den boog met zijne handen houden," zeide hij. De misdaadiger dak er terflond zijne armen kruislings door, en de uitvoering van dit vonnis, dat den fchuldigen veroordeelde, omzijn eigen beul te wezen, is zonder twijfel het allerzeldzaamst voorbeeld van onderwerping , het gaat te boven het vreemdfte, dat men verhaalen kan van de blinde gehoorzaamheid aan de bevelen van den Ouden Man van het gebergte (*). De zorg van krim gueray, om de goede orde in Poolen te handhaaven, ftrekte zich zelfs uit tot den Godsdienst der inwooners. Sommige Noguais , overtuigd, dat zij eene fchilderij, chuistus verbeeldende, gefchonden hadden, ontvingen honderd ftokflagen aan de deur der Kerk: (•) De Heer ruffin, die mij verzelde, en die thans Hoogleeraar isop deKoningl. Akademie te Parijs, \i, zo wel als ik, getuigen geweest van dit ongeloofhjk geval.  ÉAROW BE T O ï Ti 483 Men moet, zeide hij, de Tdrtaaren leeren, om de fchoone kunften en de Profeeten te eerbiedigen. Savran (*) was het gewenschte punt, daar men den buit moest verdcelen, en de onderfcheiden Horden hun affcheid géven, alleen de troepen van Besfarabïën bij zich houdende, en zich ontflaande van het geraas, dat ons omringde. Daar werd vastgefteld , dat men daar zou vértoevën, en daags na onze aankomst ging men aan het verdeden; De naaüwkeurigheid van het onderzoek belette nogthans fommige guiten niet, om een gedeelte van hunnen buit te bevrijden van het recht van 10 ten honderd, dat men ligtie voor den Souverain. Nogthans, niet tegenftaande dit bedrog, had de Vorst nog voor zijn deel bij dc 2000 fiaaven, die hij aan alle, die bij hem kwamen, uitdeelde. Noodzaaklljk was ik bij deeze bijzonderheden tegenwoordig; en getuigen vandemilddaadigheden van den Kam, in dit opzigt, vertoonde lk hem, dat hij weldra ten einde zou zijn 9 en deeze bron uitgeput hebben. KRIM-GUERAY. Ik zal altijd genoeg overhebben, mijn Vriend,' de leeftijd van dorst is voorbij; maar ik heb ui niet vergeeten: verre van uwen Harem, omzwervende door de woeftijneu, de guurheid van hef (*) Eene ftad van Pêolen in hetPalatingat tan SraiUfWv Hh a  4$4 «IBUHKSemUFTEN VAN UK weder met ons verachtende, is het billijk, dat gij uw deel hebt; ik fchik voor u zesaartigelieve jongens, zulke met één woord, als ik voor mij zeiven verkiezen zou. DE BARON. Ik ben overladen, met uwe goedheden; maar is men eene gunst waardig, als men er de geheele waarde niet van gevoelt, ik vreeze, mijn Vorst, dat ik op dit gefchenk dien prijs niet zal ftellen, dien gij er op fchijnt te ftellen. KRIM-GUERAY. Ik begeer ook geenszins uwe erkentenis te koopen. Ik geef u fiaaven; zij zullen u vermaak aandoen : dit is al, war. ik begeer. DE BARON. Maar uwe Hoogheid ziet dus mijne omftandigheden voorbij, welke een onverwinlijkenhinderpaal uitmaaken? Uwe fiaaven zijn alle Rusfen: Hoe zou ik op deeze wijze de onderdaanen eener Mogendheid kunnen aannemen, die eene vriendin is van den Keizer, mijnen Meester? KKIM-OIJÏRAV. ■ Deeze reden kon mij zekerlijk niet te binnen komen, zelfs begrijp ik er nog den grond niet van. De vijandlijkheid maakt fiaaven , de vriendfchap fchenkt ze, en ontvangt ze; ziet daar,  1ar0n d e tott. 485 wat u aangaat: voor het overige ; ik wil u uwe pligten niet betwiiten; en om het te vinden, zal ik in de plaats van zes Rus/en zes jonge Geor. gifche Meisjes ftellen: alles zal zich wel fchikken, de baron. Niet zo gemaklijk, ali gij gelooft, Vorst, ik heb nog eene verfchanfing, die moeilijk te ge» naaken is, krim-cue rat. Wat is dat? de baron, Mijn Godsdienst. krim-gueray. Wat dat belangt, ik zal mij wel wachten, om daar aan te raaken; men doet buiten twijfel wel, als men zich daarnaar felukt; maar item mij ten minften toe, dat dit hard is. de baron. Ik zal meer doen, ik zal bekennen, dat de menfchebjke zwakheid er dikmaal genoeg van afwijkt; bij voorbeeld, het is mooglijk, dat ik mij van daag alleen zo gemoedelijk toon, en zo gezet op mijne pligten, omdat uw aanbod mij geenszins bekoort, ommij daar in te doen wankelen, misleiden dat zes aartige meisjes mij alle pligten zouden hebben doen vergeeten, en als Hh 3  486 CR DENKSCHRIFTEN VAN DEN men behoorlijk onderzocht, zou men dikwijls zien, dat de verhevenlte pogingen der natuur alleen afhangen van her foort der verzoeking. krim-gueray. Dit begrijp ik volmaakt, en dit middel van Verleiding, zou mij niet ontgaan zijn, als ik het had kunnen gebruiken; maar, mijn vriend, ik heb mijnen Godsdienst ook, deeze laat mij toe, pm aan Christenen fiaaven te fchenken, maar fchrijft mij tevens voor, om de flaavinnen te bewaaren , om er bekeerlingen van te maaken. de baron. Schijnen u dan de mansperzoonen minder dier baar, om te bekeeren, dan de vrouwsperzoonen? krim-gueray. Neen zeker niet, de wijsheid van onzen grooten Profeet heeft alles voorzien. Deeze onderscheiding is er een bewijs van. de baron. Ik beken, mijn Vorst, dat ik de beweegreden hier van niet begrijp , en gij zult mij vergunnen, dat ik eenvoudig geloof, dat aardige meisjes u meer behaagen. krim-gueray. Geheel niet, verzeker ik u, maar ik gehoorzaam dc redelij kfte Wet. In waarheid, een mans.  BARON DE TOTT; 487 perzoon, uit zijne natuur onafhanglijk zijnde, zelfs in de flaavernij* , heeft een toevlucht, welken de vrees naauwlijks beteugelt. Hij heeft een gevoel van zijne krachten, en word door zijn zedelijk gevoel geregeerd, en God alleen kan invloed hebben op dit zedelijk gevoel. Biju, bij mij, kan het eveneens verlicht zijn; De bekeering van een mansperzoon is altijd een wonderwerk ; die der vrouwen integendeel is de natuurlijkfte en eenvoudigfte zaak van de wereld: zij volgen altijd den Godsdienst van haare Minnaars; Ja, mijn vriend , de liefde is de grootfte zendeling, wanneer hij verfchijnt, disputeeren zij nooit. Ik betwistte hem deeze zeldzaame ftelling niet langer, die , buiten kijf, alleen toepaslijk is op Vrouwen, die in flaavernij zijn. De Kam, het grootfte gedeelte der fiaaven, die hem ten deel gevallen waren, weggefchonken, en de Noguais hun affcheid verleend hebbende , richtte zijnen togt naa Bender; maar, fchoon de vermindering van het leger het zelve meer gemak op zijnen togt fcheen te belooven, deed echter de edelmoedigheid van den Vorst een nieuwen hinderpaal ftellen aan het verlangen, dat hij had, om zijne tehuiskomst te verhaasten. In de daad, de Sultans, en Staatsdienaars, tot hier toe alleen bepaald tot hunne veld - equipage, ontvingen van hunnen Meester |een overvloed, die hun niet vergunde, met zo veel fpoed voore te trekken. De Kadi-Lesker, de onverzaadlijk* Hh 4  *88 gsdknkschrïfts'n van den fte, zo wel'als bekwaamde, om zijn geluk te maaken , was ook het best van den roof bedeeld. Nieuwsgierig, om hem te toetzen in het midden van zijnen overvloed, ging ik hem op eenen avond bezoeken. Deeze Opperrichter, eerwaardig doorzijgen ouderdom en witten baard, onachtzaam liggende op het tapijt, gefchikt voor de vijf gebeden, befchouwde met een gretig oog, en kwaadaartige gümlagch alleen een veertigtal fiaaven van allerhanden ouderdom, die bij eenkagchelvergaderd , een groep van figuuren van de beide kunnen uitmaakten, wier oogen allen even ééns op hem geflagen waren, lk begroetu, zeide ik hem, binnen komende, over het geluk van eenen oorlog , daar het mij voorkomt, dat gij een goed aandeel van getrokken hebt. DE KADI-LKSKER. Gij ziet in de daad, dat de Kam mij heelwel behandeld heeft; maar gij weet ook, dat men zijne rijkdommen moet bededen , om er genot van te hebben, en dit is mij moeilijk. .flSSfiiH ■ ■ • ••<■• «J i^m'hniti t&an+m DE BARON Als ik evenwel geloof geef aan de beginzelen van den Kam, nopends de bekeering der vrouwen, zo heeft hij rekening op u gemaakt, om bekeerlingen te kriicrpn  BARON DE TOTT. 439 de kadi -lesker. Ik was bezig, toen gij kwamt, om te onderzoeken, welke van deeze figuuren de aangenaam-, fte is. Onderzoek voor u, en laat ons zien, of wij dezelfde keuze zullen doen. de baron. Mijne keuze is reeds bepaald: Dat aartigmeis-» je , dat op die bank ftaat, met dat reizige postuur, zedige houding en zacht opflag van't oog, heeft mijne ftem. de kadi-lesker. Ik voor mij geef de mijne aan dit rond weigel Jein d wezen , en ik fta er voor in , dat deeze knaap, als een Page gekleed, charmant zal zijn. Ik zal u zelfs belijden, dat deeze rijzige gellalte, die u verleid heeft, mii een gebrek aan gezondheid fchijnt aan te duiden. de baron. Als dit zo is , zal ik u geenszins beklagen, want zij is het alleen , aan wie men dit gebrek verwijten kan; maar ik zie er, die heel jong zijn: Zoudt gij mij ook kunnen zeggen, in welken ouderdom men zich bezig houd met haar te bekeeren, en of de Noguais, wier ijver, om meisjes op te ligten, ik heel welken, nietal te fchielijk zijn, om ze uit te huwelijken ? Hh 5  4S° GEDENKSCHRIFTEN VAN DE» DE KADI-EESK„R. Neen , de Tartaaren zijn integendeel zeei behoedzaam in dit opzigte. DE BARON. Maar, mijn Heer, behoedzaam, zo veel gij wilt, zij kannen hunne fiaaven niet vraagen naar hunnen ouderdom , en deeze kennis zelve zou niet genoeg wezen- DE KADI-LESKER. Zij hebben ook een beter middel , om hun geweten gerust te ftellen, naamlijk het volgende. De kracht van eene jonge dochter komt hun twijfelachtig voor, dan nemen zij een voorkomen van misnoegen aan , verfchrikken haar, en noodzaaken haar, om de vlucht te kiezen ,* Wanneer zij zich dan op de loop begeeft, werpen zij één van hunne mutzen na haar , welks kracht, zonder gevaarlijk te zijn , evenwel genoegzaam is, om haar te doen vallen , als zij zwak is. In dit geval ontzien zij haare jongheid, vertroosten haar over den val , en wachten geduldig , tot dat zij fterk genoeg is , om deeze proef te wederftaan, DE BARON. Ik weet niet, of dezelve voldoende is, maar zelfs dit onderfteld zijnde , zoudt gij voor de goede trouw durven inftaan van die genen , die  I (RON DE TOTT. 401 ye gebruiken ? Men kan altijd verzekerd zijn, gaf mij de Kadi-Lesker ten antwoord, dat de" gewoontens getrouwer waargenomen worden bij eene eenvoudige natie , dan de ftrengfte wetten bij befchaafde volken, Eene foort van onpaslijkheid , die ik op dit oogenblik befpeurde, en die ik toefchreef' aan de fmoorende hitte van de kamer bij den KadiLesker, noodzaakte mij, hem te verlaaten , om ten mijnent mij te begeeven; maar de fchielijke overganiT uit eene henaauwde hitte in de ftrengfte en mjpendfte koude, deed mij zodaanig aan, dat ik zonder kennis op de fneeuw nederviel. Ik lag daar eenigen tijd, wanneer één der bedienden van den Richter mij zag, en er zijnen meefter kennis van gaf. Nogthans zou de hulp, die hij zijn best deed mij te bezorgen, weinig uitwerking gehad hebben, indien niet krim gueray, van mijn overval onderricht zijnde, door éénen van zijne Pages eau de luce gezonden had , dat mij weder deed bekomen. Niettegenftaande deeze hulp, was ik te zwak, om in mijn Logement te komen , en vier Tartaaren droegen mij derwaards , terwijl de ontfteltenis der Heeren Ruffin en Constellier, mijne gevoeligheid opwekkende , mijne geeften volkomen verlevendigde. Wij kwamen 's anderendaags te Bender. Wij waren er nog op eenigen afftand af, toen wij dea  49* ~ GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Gouverneur dier ftad ons te gemoet zagen komen. Op het aannaderen van den Kam, fteeg deeze Heer, van een groot gevolg verzeld, met de zijnen af, kwam bij den Prins , groette Urm zeer beleefd , en keerde zich om, om te voet voor hem uit te gaan , maar na dit bewijs v m eerbied, kreeg hij vrijheid , om weder te paard te ftijgen, en verzelde toen k a i m gueray tot aan den JNie/Jer, die tusfchen ons cn de Vefting was. Hier vonden wij eene fchipbrag , die dc Pacha had doen flaan met zo veel meer moei* lijkheid, omdat men het ijs had moeten breeken, daar de rivier nog mede bezet was ; maar alle deeze voorzorgen, die hij genomen had, om zijn hof bij den Vorst der Tartaaren te maaken, hadden weinig geluk, en al het aanhouden van den Vizir kon den Prins niet bewegen, om van zijne brug gebruik te maaken. Ik trek de rivieren, zeide deeze, op eene min kostbaare wijze over. Daarop bragt hij zijn paard in een kleinen draf, en noopte den Pacha, die deeze grap deed trillen, om zijn voorbeeld te volgen. Het kraaken van het ijs, dat onder ons fcheurde , deed hem in de daad om zijne pontons denken , en niet voor dat hij den anderen oever over was, kon hij zich wezenlijk overtuigen, dat dezelve overtollig waren. Geduurende deezen overtogt had het kanon der vesting ons beginnen te begroeten ; Krim gueraï trek Bender in onder liet gedreun van al deszelfs gefchut. Bij den  BARON D E TOTT." '0 J Gouverneur gehuisvest, bleef hij hier, om zijne troepen af te danken, tot dat zijn huis te Kaouchan gereed was gemaakt , om hem te ontvangen, en wij kwamen hier aan , allen evenëens voldaan, dat wij ons van de moeilijkheden van deezen veldtogt konden verkwikken. De berigten nogthans, die men van Conftantinopelen ontving, alwaar het Ottomannisch Leger zich in ftaat ftelde , om op te breken , en den Donau te naderen , beloofden den Tartaaren geene lange rust. In 't midden der vermaaken , in welke krim gueraij geern zijne uitfpanningen vond , had zijne voorzorg reeds bevel gegeeven, om nieuwe troepen te ligten, en bij geloofde het noodzaaklijk te zijn, om zich zelf na Kotchim te begeeven, om er den GrootVizir van daan te houden. De onkunde , die deezen eerften Staatsdienaar verzelde , had in de daad een tegenwigt nodig, en een zo vermogend en verftandig man, als de Kam was ; ook heeft men reeds gezien , dat zijne genegenheid niet gunstig was voor Emin Pacha. Maar deeze omzigtiger in zijn misnoegen , en genoodzaakt de middelen, om hetzelve te vertoonen, verborgen te houden , was een des te gevaarlijker vijand. Midden onder deeze bezigheden , ondervond krim gueray zeer dikwijls de hijpochondri. ke aanvallen , aan welke hij onderhevig was. Met hem alleen zijnde geduurende één van de-  494 GEDENKSCHRIFTEN VA& »EÜ Zelve , die hij met veel ongedulds verdroég é trachtte ik dezelve met alle hulpmiddelen te -Verdrijven, wanneer zekere Siropolo , die hem reeds was voorgedraagen , in het vertrek trad. Deeze man, gebooren van Corfie, van den Griek* fchen Godsdienst, een groot Chijmist, Lijf artz van den Vorst van Wallachiën , en deszelfs Agent in Tartaarijën, had onder deezen titel vrijen toegang , hij bleef bij deeze gelegenheid niet in gebreke, om de hulp zijner kunst aan te bieden, verzekerende , dat één enkele drank, geenszins onaangenaam van fmaak, genoegzaam zou zijn, om hem in den grond te genezen. Op deeze voorwaarde geef ik mijne toeftemming, ieide de Vorst; en de Geneesheer ging uit, om zijne belofte te volbrengen. Ik beelde zo zigtbaar, dat k r i m g u e k a ij , dit bemerkende, al meesmuilende tegen mij zeide : Hoe, mijn vriend, gij zijt bang ; Zonder twijfel , gaf ik hem met aandoening ten antwoord: Befchouwde omftandigheden van deezen man , befchouw de uwe, en oordeel, of ik ongelijk heb, Welke zotheid, zeide hij ? Waar toe zou dat onderzoek dienen ? Eén opflag van het oog is genoeg, kijk hem, kijk mij aan, en ziet, of deeze ongeloovige zal durven, — Te vergeefsch gebruikte ikdekrachriglte drangredenen , totdat het hulpmiddel kwam, en de fchielijkheid , met welke hetzelve de ongefteldheid van den Kam wegnam, diende alleen, om mijne vreeze te vermeerde»  BARON DE TOTT. 495 ren. De volgende dag deed mijn vermoeden toenemen. Naauwlijks liet zijne zwakheid hem toe, om in het openbaar te verfchijnen ; maar de list van den Geneesheer deed dit toeval aanmerken als noodzaaklijk, en als een voorbode van de genezing. Evenwel krim gueraï kwam niet meer uit den Harem , en billijk bezorgd over zijnen toefland en de gerustheid zijner Staatsdienaars , deed ik mijn best, door hun mijne vreeze mede te deelen, om hen over te haaien, om siropolo bij hem te ontbieden, en hem te kennen te geven , dat zijn leven afhing van dat van hunnen Meefler. Maar deeze Chijmist kende al te wel de denkwijze van zijne Richters, dan dat hij gelooven zoude, dat hun. ne eerzucht zich meer met den overledenen zoii bekommeren, dan met deszelfs Opvolger. Geene bedreigingen konden hem ontliellen. Wij waren zonder hoop , en ik maakte al ftaat, om den Kam nooit weder te zien , wanneer hij mij liet zeggen , dat ik hem moest hooren fpreeken. In zijnen Harem gebragt, vond ik daarveifchei. den van zijne Vrouwen, welke de droefheid en algemeene Ontsteltenis deeden vergeeten, om zich te verbergen, Ik ging in het vertrek , daar krimi cuer.w te bedde lag. Hij had juist gedaan met verfcheiden fchikkingen te maaken met zijnen Divan Efendi , of Staats -fecretaris. Mij de papieren wijzende, daar hij mede omringd was, ziet daar, zeide hij, mijn laatfte werk, en  4$6 gedenkschriften van voor u heb ik mijne laatfte oogenblikken ge« fchikt Maar fpoedig bemerkende , dat mijne grootfte pogingen de fmert , die mij vervulde * niet konden overwinnen ; laat ons fcheiden, Zeide hij , uwe aandoenlijkheid zou mij weekhartig maaken, en ik wil mijn best doen , om vrolijk te ontflaapen. Toen gaf hij een teeken aan zes Muzij kanten , die aan het eind van de kamer ftonden , om hun Concert te beginnen j en een uur daarna vernam ik , dat deeze ongelukkige Vorst den geest had gegeeven onder het geluid der Muzijk-inftrumenten. Ik behoeve niet te zeggen , hoe veel droefheid zijn verlies veroorzaakte, en hoe zeer het mij zeiven te neder floeg. De verwarring wa* algemeen, en de fchrik maakte zich zodaanig meefter van de gemoederen , dat zij , die des avonds te vooren in eene volmaakte gerustheid gingen flaaren, nu geloofden, den vijand voor de poort te hebben. Terwijl de Divan vergaderd zijnde Couriers afzond, het bewind der tusfchenregeering aan eenen Sultan aanbeval, en toebereidze Is maakte, om krim gueray te begraaven, verkreeg sikopolo zonder moeite zijn paspoort, en een rersbrief, dien hij nodig had, omzichvtilignaa Wallachïën te begeven. Nogthans openbaarden de toevallen van vergift zig duidelijk, toen men het ligchaam zalfde; maar het tegenwoordig belang van dit Hof finoorde alle denkbeelden van  b Aron bé'tott. wraak en van ftraffe "voor den fchuldigen. Hef lijk van den Vorst werd naa de Krim vervoerd in eene rouwkoets, befpannen met zes paarden, die met zwart laaken behangen waren. Vijftig Ruiters, een groot getal Mirzas, en een Sultan, die dit geleide gebood, waren insgelijks in dert rouw, en hier mag men opmerken, dat in hec gantfche Oosten deeze gewoonte niet in gebruik is, dan alleen bij de Tartaaren. De groote ongemakken, die ik zo langen tijd geleeden lnd, gevoegd bij de onzekerheid, die aeeze gebeurtenis in mijne omftandigheden bragt, deeden mij ligtelijk mijn verlangen opvolgen, om mij naa Conftantinopelen te begeven, om daar de bevelen te verwachten, die men nodig Zou öordeelen, aart mij te zenden. Een gedeelte van mijne huishouding was nog te Bactchéferaij een ander gedeelte liet ik te Kaouchan, alwaar" de Heer ru ff in bleef als Chargé8 GEBENK SCHRIFTEN VAN DEN gen op onze eerfte dagreize, Het was nog dag, toén wij in een dorp van Besfarabiën aankwamen, liet welk mijn leidsman uitgekipt had, omerons nachtverblijf te nemen; Hij deed mij ftilhouden midden op eene plaats, die van huizen omringd was. Hier befpeurde ik, dat elk bewooneraan zijn deur ftond, met het oog op ons geflagen, terwijl deTchoadar, met zijn oogenrondzieade, hen dén één naa den anderen bekeek. Wel nu , zeide ik, waar zullen wij onzen intrek nemen? Ik zie niemand zich met ons bemoeien: integendeel, gaf hij mij ten antwoord, alle man wacht, en verlangt, de voorkeuze te hebben: door een huis te kiezen, zo als gij wilt, zult gij iemand gelukkig maaken. Geduurende dit gefprek bemerkte ik eenen grijsaard alleen aan zijne deur. Zijn eerwaardig voorkomen nam mij in, ik bepaalde mij voor hem, en zodra deeze keuze bekend was, gingen alle de Inwooners na binnen. De ijver van mijnen Hospes gaf zijne blijdfchap te kennen. Naauwlijks had hij mij in eene bene den kamer, redelijk netjes toegerust, geleid, of hij bragt zijne vrouw en dochter, beide met het aanzigt ontbloot (*) binnen, de eerfte droeg een (*) Men ziet hier uit, dat de Wet van Namekrém daar ik in de Inleiding van gefproken heb, door de 'lartacrlehe vrouwen niet fchroornvalHg onderhou ien word. Men heeft ook b j dit volk een groot getal gebruiken reeds moeten opmerken, die den oorfprong van onze gebruiken , welke met deeze overeenkomen,  IUON DE TOTT.' 49$ bekken, en een kan, de tweede, een fervet, dat zij over mijne handen uitfpreidde, nadat ik die gewasfchen had : Door mijnen Leidsman voorgegaan, onderwierp ik mij zonder moeite aan alles, dat de gastvrijheid deezen goeden lie. fchijnen te kennen geven; zou men dus ook den grond iniet kunnen vinden van de huwlijks - kroon en hetfui-' Eer ftrooïen, dat in gebruik is bij de huwelijken det Europifche volken, in de wijze, op welke de Tartaaren hunne dochters huwelijks uitzet geven* Zijbe» dekken haar met gierst. In den oorfprong der eerfte maatfchappijè'n, heeft het graan het teeken moeten zijn van alle rijkdommen. Men plaatfte ten dien einde eene feho» tel van omtrent één voet over het kruis op het hoofd der bruid, men fpande daar een kleed over, dat haar wezen bedekte, en tot op haare fchouders hing; vervolgends ftrooide men gierst over haar hoofd, hetwelk zich rondom haar verdeelende een kegel uitmaakte, van welke de bazis geëvenredigd was aan de geftalte dep nieuwgetrouwde. Haare bruidsgave was niet volko« men, voor dat de piramied van gierst gekomen was tot aan die fchotel, terwijl het kleed haar vrij liet adem haaien. Dit gebruik was niet gunftig voor dekorte'pet* zoonen , en hedendaagfch houd men zich te vrede * met de mate van gierst, te fchatten, die eene dochter ontvangen moet ,• maar de Turken en Armeniërs, hun., ne rekening in geld makende, terwijl zij de gewoonte van de fchotel en het kleed onderhouden, werpen geld« ftukken op de bruid, en noemen dat, haar met giersE beftrooien. Zouden de kroon en de zuiker-erwten ook den ze/fden oorfprong hebben ? li %  50O GEDENKSCHRIFTEN VAN DEtï den voorfchrcef. Na van het" avondëeten gefproken , en aan vrouwen de zorg aanbevolen te hebben, om het te bereiden , kwam de oude man , die mij tot hier toe voor eenen Mirza gehouden had , onderricht zijnde door den Tchoadar, mij terftond verzoeken, om zijne geringe middelen, om mij behoorlijk te onthaalen, te willen verfchoonen. Mijn antwoord ftelde hem gerust, en alzo ik hem eenige vraagen wilde doen , over onderwerpen , die mij omringden , verpligtte ik hem bij mij te gaan zitten, ééns te rooken, en koffij met mij te gebruiken, die mijn lijfknecht binnen bragt. Deeze kleine beleefdheid, die een Mirza zekerlijk aan mijnen Hospes niet zou gedaan hebben , maakte hem gefchikt voor een praatje. Ik verzocht hem toen, mij te zeggen, waaröm zij enkel met oogmerk, om gastvrijheid te oefenen, zich aan een gebruik hadden onderworpen, daar zij elk oogenblik het ongemak van ondervonden, en dat in ftaat zou zijn, om den rijkften burger te ruïneeren ,indien de keuze der Reizigers dikwijls bij toeval op hem viel. de grijsSard. De voorkeuze, die gij mij gegeeven hebt, heeft mij alle vermaak aangedaan. Wijbefchouwen de gastvrijheid nooit anders , dan als eene weldaad; die geen onder ons, die altijd dit voorrecht zou genieten , zou afgunftigen maaken,  BARON DE TOTT. 501 maar wij doen geen éénen ftap* die gefchikt is, om de keuze der Reizigers te bepaalen : Onzt drift, om ons aan de deur van onze huizen te ftellen, heeft alleen ten oogmerk , om te toonen , dat zij bewoond zijn ; derzelver éénvormigheid houd het evenwigt, en mijne gelukftar heeft mij alleen het geluk kunnen bezorgen , om u bij mij te ontvangen. de baron. Zeg mij, bid ik u, behandelt gij alle vreemdelingen met dezelfde beleefdheid? de grijsüard. Het eenig onderfcheid, dat wij maaken , is, dat wij den ongelukkigen te gemoet gaan, dient de ellende altijd vreesachtig maakt. In dit geval komt het vermaak, om hun te helpen, van rechtswege toe aan den genen , die hetzelve het eerst kan aangrijpen. de baron. Men kan de Wet van mahomet niet ftipter volbrengen; maar de Turken zijn zo getrouwe waarnemers van den Koran niet. de gr ijsüard. Wij gelooven ook niet, dat wij juist dat godlijk boek gehoorzaamen , wanneer wij gastvrijheid oefenen. Men is mensch , voor dat men Mufulman is, de menfchelijkheid heeft ons, onü 3  gO» GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN se gebruiken voor gefchreeven, deeze zijn ouder töan de Wet. * DE BARON. Ik befpeur echter , dat gij gewoontens hebt, die nieuwerwetsch zijn. Bij voorbeeld , het Ledikant met vier pijlasters(*), deszelfs hemel, het bed , deeze tafel, deeze doelen , zijn dit Tartaarfche huisraaden, of vind men die alleen bij U? DE GRIJSÜARD. .Wij kennen geene andere. (*) De gedaante der Tartaarfche bedden, daar ik fiier van gewaag , zo wel als die van den Troon van den Grooten Heer, die insgelijks een ledikant met vier pijlasters vertoont , geven nog aanleiding om aan eene overeenkomst te denken, die gewigtig is. Als menbe. denkt, dat de eerfte regeeringen de vaderlijke hebben moeten zijn, en dat de Tartaaren in dit opzigt, gelijk in veele anderen, de oudfte jaarboeken bezitten, zo zal men «iet verwonderd zijn, dat de gedaante van het bed, op hetwelk hunne grijsaards natuurlijk hun oordeel moesten vellen, aangenomen is om tot een model te dienen van de Oosterfche troonen, en als men, bij deeze aanmerking voegt de overftrooming van geheel Europa door volken , die oorfpronglijk Tartaaren waren, zo zal men de verklaaringhebben vaa de fpreekWijze Ut 'de Jujiiee, die altijd gebruikt word , als de Souveraine Majefteit van Frankrijk zich ontdekt en vertoon^  BARON DE TOTT» 503 DE BARON. Ik ben er zo veel te meer over verwonderd , om dat de Meldaviërs en Turken geene dergelijken hebben, en ik naauwlijks begrijpen kan, langs welken weg deeze Europifche gewoonte tot ulieden heeft kunnen komen. Hoe komt het, dat gijlieden de Turkfche Huisraaden niet hebt aangenomen , zo wel als uwe Broeders in de Krim ? DE GRIJSÜARD. Gij ziet ook fommige kusfens, die onze Voorvaders niet kenden : maar het bederf heeft hier minder voortgang moeten maaken , dan in de Krim, alwaar onze Sultans het voorbeeld gevci van de Turkfche verwijfdheid, in welke zij ia Romeliën zijn opgevoed. DE BARON. Ik begrijp deeze onderfcheiding volmaakt, maar zij geelt mij geene opheldering over den oorfprong der Europifche Huisraaden , die ik hier ontmoet. DE GRIJSÜARD. Niets geeft nogthans beter deezen oorfprong te kennen, dien gij begeert te weten. Deeze Huisraaden kunnen geene Europifche zijn ; Wij zijn de oudfte tak; Uwe Huisraaden zijn Tartaarfche. II 4  *>Q4 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Dit antwoord moest noodwendig mijne nieuws, gierigheid opwekken, ik verdubbelde mijne vraagen, en ik had het vermaak , van mijnen Hospes alles te hooren herhaalen, dat ik zelf in dit opzigt gegist had. Hij onderrichtte mij ook, dat de Tartaaren van dc Kaspifche Zee, en die, welke aan de andere zijde der Zee woonen, de? zelfde gebruiken hebben en onderhouden. Het verlangen , om ons nachtverblijf te nemen aan den oever van den Donau, noopte pns, om heel vroeg op reize te gaan. Op het oogenblik van ons vertrek , toonde mijn Hospes «ich getrouw aan zijne grondbeginzelen \ het was mij onmooglijk , om hem te overreeden, om het gefchenk aan te nemen, daar ik het onthaal mede wilde erkennen, dat hij mij had aangedaan. Wij kwamen te hmahè't, eene ftad van Bes farabiën aan de linker oever van den Donau , bij deszelfs mond, en ik kon mijne oogen niet flaan aan de overzijde deezer Rivier, zonder te den? ken op de ondraaglijke trotsheid der Turken. met welke ik 's anderendaags te handelen zou hebben. Ik befpeurde reeds den invloed van hunne nabuurfchap, en de flapelplaats van den koophandel tusfchen de Tartaaren en Turken, vertoonde niet meer die wellevendheid , en die vrijë eenvoudigheid , die de eerften kenfehetst. Verre van daar verpligtende en hulpvaardige gastvrienden te vinden, zo word men daar voer  baron be tott. 505 alle hulp, overgelaaten in de handen van hebzuchtige Jooden , die altijd door de hoop op winst gelokt worden, daar men hen flechts dulden wil, Met het voerdeel, dat de ftad van Ismahël heeft, ém tot eene ftapelplaats te dienen voor den graanhandel op den Donau , gaat gepaard eene arbeidzaamheid , die haar bijzonder eigen is , te weten liet maken van Segrijn - leder , dat wij Turksch Segrijn noemen. Men ziet rondom die ftad groote ruimtens , gefchikt tot de bereiding van deeze vellen: Eerst behandeld als het Perkament, worden zij in de lucht opgehangen aan vier ftokken , die ze horizontaal houden, en ze fchikken , om den indruk te ontvangen van een klein zaad, dat zeer faamentrekkend is, daar men ze mede bedekt. Ten einde van zökeren tijd is het Segrijn gemaakt en volkomen bereid. Wij hadden twee armen van de Rivier over te trekken, om aan de overzijde te komen; Naauwlijks brak de dag aan, of de Veerpont bragt ons over op het tusfchen beide liggend Eiland. Wij gingen hetzelve dwars door ter lengte van vier uuren, om aan den tweeden arm te komen , tegen over Tultcha, eene Turkfche Fortresfe, gelegen een weinig beneden den famenloop der twee armen. Daar verfche paarden genomen hebbende, vervolgden wij onzen weg dwars door een bosch, in het welk onze gids ons waarfchuwde, op onze hoede te zijn; maar het kwam IiS  50fJ GEDENKSCHRIFTEN VAN DErï mij voor, dat vijf Tartaaren de gierigheid vaa denzoon van den Gouverneur en fommige Heeren van zijne jaaren niet konden opwekken, die, naar het zeggen van onzen gids, vermaak fchepten, om de Reizigers af te zetten. Wij geloofden reeds veilig te zijn voor alle aanrandingen, toen wij , bij het uitgaan van het bosch, eenen Ridder, netjes gekleed, ontmoetten , ook wel opgezeten, en gevolgd van eenen druikroover, beide op eene belagchelijke wijze gewapend," twee karabijns, drie paaren pidoolen, twee fa. bels, en drie of vier groote mesfen , deeden elken van hun gelooven, dat zij verfchriklijk waren. Met deeze krijgstoerusting ging gepaard een voorkomen van onbefchoftheid , buiten twijfel gefchikt, om vreesachtige lieden fchrik aan te jaagen, en te doen oordeelen, of men den aanval moest wagen of niet. Wij groetten hun beleefd, toen zij dicht bij ons waren , en hunne eerde daad van vijandlijkheid was , dat zij onze groetenisfe niet beantwoordden. Vervolgends, uit onze zachtheid in het verdraagen van dit foort van baldaadigheid oordeelende , dat eenige bravad.es ons geheel en al handelbaar zouden maaken, nam de fchelm , die de meeder fcheen te wezen, een pidool uit zijn magazijn , gaf zijn paard de fpooren, en maakte ons op zijde te k<\ men; Eindelijk moede zijnde van te zien, dat deeze knaap ons fchrik wilde aanjaagen, en verders bedenkende, dat het gevoelen van onze be-  BARON BB TOTT. 507 fchroomrlheid hem tot flappen zou kunnen brengen; die ons misfchien zouden noodzaaken, om hem overhoop te fchieten, geloofde ik, dat het voorzigtiger was, om er ons van te ontdaan, door zijne denkbeelden te verbeteren. Ik zonderde mij dan af van onze troep , en, met het piftool in de hand , trad ik in 'trtrijdpesk met deezen maaker van kromme iprongen: verbaasd door deezen aanval, hield hij zijne fprongen op. Mij dunkt, zeide ik hem lagchende , dat uw paard wel geoefend is , maar als het van een goeden tuk is, 20 moet het geen vuur fchuuwen ï laat ons ééns zien; daarop brandde ik los, vlaklangs zijne ooren ; Het beest fteigerde , en de Ruiter wierp zijn geweer weg, om zich aan demaanen vast te houden, zijne muts viel af, en ik verliet hem in deeze kleine wanorde, die hem genoegzaam verbeterde , om ons onzen weg te doen vervolgen. De vlakten van Dobrodgan (*) doorgetrokken zijnde, befpeurde ik, óat de grond , die ongevoelig begon te rijzen omtrent den voet van het gebergte, dat ons van Thraciën fcheidde, overal marnier - bedden vertoonde , die tot eenen (*) Eene Provintie van Europisch Turkijën tusfchen den Donau en de gebergten van Thraciën, die vermaard is door een klein foort van paarden, daar de Turken vooral groot werk van maaken, omdat z:j alle den tel gaan.  503 gedenkschriften van den grondflag fchijnen te ftrekken voor Balkan (*): Wij kwamen in dit gebergte door eenen engen doortogt, daar de Rivier Kamtchikfouy (de Rivier van de Zweep) uit ontfpringt. Deeze Beek, fteeds onderhouden door bronnen van levend water, in haaren loop van de ééne rots tot de andere zich wendende, ilingert zich zodanig in bogten , dat men haar zeventienmaal moet overtrekken , om deezen naauwen weg door te komen, alwaar wij het gebergte begonden te beklimmen langs zeer moeilijke paden. Wij vertoefden , om den nacht door te brengen in een dorp, gelegen omtrent halver weg, en wij begonden daar eenige rust te genieten , wanneer het gedruis van eene talrijke menigte paardevolk dezelve kwam iiooren. Het was de nieuwe Kalga-Sultan, broeder van dewlet-gueraij, dien de Porte benoemd had, om krim-gueray op te volgen op den Troon der Tartaaren, Deeze Vorst, die geloofde, dat ik nog te Katuchan vyas.j had zodra niet vernomen , dat ik mij in hetzelfde dorp bevond , of hij deed mij verzoeken, hem te komen zien. Hij zeide mij, dat het Qttomannisch Leger op marseh was , en eenig verdriet betuigd hebbende over het onderfcheid van de bedoeling van onzen weg , befloot (*) Dit is de naam, dien de Turken aan het gebergte van Thraciën geven, en in 'tgemeen aan alle hoogfte ketens van bergen,  BARON DE TOTT $0£ hij, met mij te verpligten, om een weinig van den mijnen af te gaan , en mij te begeven naa Sérai (*), om den nieuwen Kam, zijnen broeder, te zien. Hij maakt zich gereed , voegde bij er bij, om van daar te vertrekken , en ik hoop, dat hij, u overhaalende , om met ons te rug te keeren, u een verlies zal doen vergeeten, dat gij onherftelbaar gerekend hebt te zijn. Ik geloofde indedaad niet , dat krim gueraij ligtelijk kon geëvenaard worden; maar ik befloot zonder moeite , om de eigendomlijke bezittingen der Tartaarfchs Sultans door te reizen, om door de befchrijving der wijze , op welke zij in Romeliën leven, het onderzoek te voltooien van alles, wat deeze Natie betreft. Wij hadden nog den hoogflen keten van het gebergte van Balkan over te trekken ; het befchouwen van deszelfs verfchillende beddingen, en de verfcheidenheid der rotzen , die de Natuur met zo veel geweld niet fchijnt gefcheurd te hebben, dan alleen om de blijken te openbaaren van de fchatten, die zij in zich bevatten , vertoont op eiken voetftap die groote kenmerken , die', onze denkbeelden uitbreidende tot den Oorfprong der Natuur , ons bepaalen , om zijn werk met meer ijver en deelneming te befchouwen. lk zag op deeze plaats van het gebergte de puinhoo- (t) Séraij, eene Stad van Romelie, ineigendom aan de Tartaarfche Sultans,  SIC* GEDENKSCHRIFTEN VAN DIN pen van oude Kafteelen , ik vernam er talrijke holen, gelijk aan die, welke ik in de Krim had waargenomen, en die buiten twijfel in den Bal* kan ook niet anders zijn dan zo veele gedenkftukken der dwinglandij. Tot op den top deezer Bergen gekomen, vonden wij daar Violieren in overvloed , welker fteel en bladen, onder de fneeuw verborgen , een tapijt vormde , zo onverwacht als aangenaam. Onzen weg vervolgende , ontmoetten wij dien , welken men baande voor het Quomannhch Leger. Deeze was gericht naa Ysfakché. Deeze route werd alleen aangeduid door het omhakken van boomen, welker tronken twee voeten boven den grond afgehouwen tot gemak der arbeiders, weinig gemaklijkheid beloofden voor de artillerij, die daar pasfeeren moest. Twee heuveltjens van aarde, aan de rechte en linkeband van den weg opgehoopt, van afftand tot ailrand altijd het één in 't gezigt van het ander, waren in de vlaktcns de eenige merkteekens van deeze route, ik verliet dezelve te Kirk -Ktüsfié (de veertig Kerken). Terwijl men bezig was met paarden voor mij op te zoeken, die op den post ontbraken, wilde de Turk, belast met de beftuuring valideezen post, mij over dit vertoeven vertroosten,hij nodigde mij dan beleefd , om bij hem boven te komen; en belast hebbende, om lompe koffy (*) (*) Eene uitdrukking, daar de Turken zich vaa be-  BARON DE TOTT. «Jïï te zetten , deed hij mij onder het wachten een pijp geven, en ten allen overvloede van zijn onthaal , lag hij er heel wellevend een klein ftukje Aloëhout in : dit gedaan zijnde , begon mijn vriend de fchuld van het gebrek van den dienst, daar ik mij over kon beklaagen, op de Regeering te werpen, en den Staatkundigen te fpeelen: maar van zijne brabbeltaal vermoeid , nodigde ik hem, om met mij te rooken , in hoope , dat deeze bezigheid zijne praatzucht zou doen verminderen. Hierop keek hij op zijn horlogie, telde op zijne vingers , en zeide, ik zal op 't oogenblik bij u wezen. Zijn hangend hoofd, op een uitgerektenhals, en het-geheele voorkomen van zijn perzoon, dat min of meer fcheef en gebogcheld was, had mij reeds doen vermoeden , dat hij een liefhebber van Opium was. In de daad hij haalde uit zijn zak een klein doosje, met eene groote houding van iet geheimzinnigs; Vervolgends klapte hij in de handen , om éénen van zijne bedienden te roepen, toonde hem het doosje , en dit teeken deed achter één verfchïjnen en de koffij voor dienen , om te kennen te geven, dat men geen koffij fpaart. Het is een verkeerd vooröordeel, als men gelooft, dat de Turken van flappe koffij houden, en als zij ze dus aan Europeërs getapt hebben, dan bewijsthec alleen, dat zij niet van zins waren, hen wel te onthaa, len.  51» GEDENKSCHRIFT EN VAM ÖRM otts, en de pijp voor den meefter, voorgegaan door een groot glas koud water. Onze liefhebber meesmuilde op dit tafereel , deed zijn doosje open, haalde er drie pilletjes uit, omtrent zo groot als een groote olijf, rolde die in zijne hand de ééne na de andere , bood mij ook zo veelaan, en op mijne weigering, flikte hij met eene wonderbaare deftigheid de dofis van geluk ïn, dat hij zich bereid had , en deeze hoeveelheid zou bij ons buiten twijfel genoeg geweest : ijri, om twintig perzoonen om hals te brengen. tijd, dien ik vertoeven moest, om verfche paardeu te hebben, gaf mij' gelegenheid om het fpel der zenuwen te aanfchouwen , en de onger'v-'idheden der verbeelding, die de dronkemchap aankondigden , in welken ik deezen gelukkigen Thériaki (*> verliet. Wij waren nu in Romeliën gekomen, en zodra wij onze voeten gezet hadden in de bezittingen der Ginguififche Vorsten , ftond ik verbaasd over een gezigt, zo rijk als vreemd aan het overige van het Ottomannisch Rijk. Verfchillende voortbrengzels , overvloedig en wellezorgd, Landhuizen , aangenaam liggende Tuinen , een aantal Dorpen, in elk van welken men het Kafteel van den Heer en deszelfs plantzoenen onderfcheidde , bedekten den grond , verhieven zich op de heuvels , en maakten een gezigt ge- O Dus noemt men de Liefhebbers van opium.  BAROWnETOTT; 5! 3 heel in den Europifchen fmaak, waar van dé bijzonderheden mijne verwondering verdubbelden. De ftad Sêray vertoonde zich voor ons , als ook het Paleis van den Kam. Wij kwamen daar langs eenen grooten toegang , die langs dé gevels der gebouwen liep , en van daar na het plein leidde, dat de ftad van het Kafteel afzonderde. Verfcheiden ftraaten, als ftraalen vart eenen cirkel voortloopende, werden op het plein vervolgd door laanen, en maakten een ftar uit,> waar van het eerfte Hof het middenpunt vorm* de. Wij gingen hetzelve over , om op het' tweede te komen, alwaar wij affteegen. lk werd terftond ingeleid bij den Séli&ar in één van de' zijdgebouwen. Deeze Officier, mij eenige 00genblikken rust gelaaten hebbende , die altijd van de koffij verzeld gaat, deed zijnen Meefter van mijne komst verwittigen , en kwam een 00. genblik daarna bij mij weder , om mij ten gehoor op te leiden. Wij gingen eerst door een groot Voorhof, eer wij inde binnenvertrekken kwamen » die door dewlet guerait bewoond werden. Omringd van een aantal Hovelingen, fcheen hij meer op te hebben met het groeien van zijn baard, dien hij wegens zijne verheffing op den troon verpligt was te laaten wasfen , dan met den moeilijken post, dien hij te vervullen had. Ik had gelegenheid, om, in een lang gefprek met deezen Vorst, mij te overreeden, dat ' lik  5*4 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Wf, nog zeer jong zijnde, en misfchien zelfs van een al te zwak karakter, om de voetftappen van krim gue h a ij , zij„e„ Oom , te durven volgen, geen andere eerzucht had, dan om zich aan den Groot < Fitir te verbinden. Het was al te laat, toen ik den nieuwen Kam verliet, dan dat ik mijne reize zou hebben zoeken te volbrengen. Ik nam dan het aanbod aan, dat mij gedaan werd, om de nacht in het Paleis door te brengen, en dit zo veel te liever, alzo de Séüctar, bela$t om mij te herbergen, mij voorgekomen was, bemirilijk en kundig genoeg te zijn, om de vraagen te beantwoorden, die ik hem te doen had over alles, wat ik had waargenomen. Hi, onderrichtte mij, dat deeze Pro viritie gefchonken in eigen bezitting (Appanage) aan de familie van gingis-kam, verdeeld in bijzondere rechtsgebieden , aan eiken van deszelfs leden erflrjke bezittingen verfchafte. onafhanglijk van de Porte, en in welke het recht van vrijplaats onfehendbaar is. Deeze bijkomende onhandigheid i?eene hoofdzaak geworden; Daar is toch geen fchelm in het Ottomanfche Rijk, of hij vind ftrafloosheid, als hij den Sultan kan betaalen die ze hem bezorgt. Bij deeze voordeden » die menigvuldig zijn, en welkerinkomften in gereed geld ontvangen worden, komen nog de tienden', die in goederen betaald worden, het hoofdgeld en andere heerlijke Rechten. De bezittingen deezer Vorften nemen nog toe door de inkom-  baron de tott. 515 Hen der bedieningen, die zij van tijd tot tijd in de Krim waarnemen; maar dit voordeel, het welk de Porte alleen de aframmelingen vansEeim GUEkAij deed genieten, deed hen in rijkdom uitmunten boven de andere takken, van welke de Sultans bepaald tot hunne eigene bezittingen tot heden toe geleefd hebben in heel middelmatige omflandigheden (*). (*) Sf.lim cUr-RAij die geregeerd heeft op het einde der voorgaande, en in 't begin van deeze eeuw, hebbende door zijne dapperheid het 'j urksch Leger bevreid van te bezwijken onder de verè'enigde krachten der Duitfckirs , Poolen e.r ivloscoriten, weigerde den Ottomannifchen Tnon, op welken de drift der foldaaten hem wilde verhellen, en de Groote Heer, om de dapperheid en onbaatzuchtigheid van zijnen verlosfer te beloonen , verzekerde aan zijne nakomelingen den Troon der Tartaaren met uitfiuiting der andere Gingui//^«Prinsfen: Ook verkreeg séLiM cuerArjdevrijheid,oti) de bedevaart naa Mekka te doen, welke geen Vorst van dit huis ooit verkregen had. De Porte. kon in de daad yreezen, dat dee.'.e op dien af land het volk zouden trachten tot hun voo deel op te ruiJn, en dat zij hierin zouien flaagen. Maar sé-r.i kon geen wantrouwen inboezemen , hij deed deeze Godsdiemüge reize, en zijne nakomelingen hebben den bij naam van Had' gi (Pelgrim) gei'eld in plaats van dien van Tc'tolan (Herder) die gemeen was aan het gan fchegeflacht, en welken de andere takken bewaard hebben. Men zal nieuwsgierig zijn, om ook te weten den oorfprong van den bijnaam cuf.raij, dien de regeer^nde Vortlen in TartaariiSn voeren, De overlevering Kk z  g i 6 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Ik vertrok van Séraij, en den omweg , dien ik genomen had, om mij derwaards te begeven, zegt, dat één der groote Vafallen, wiens naam, zo min als de tijd van zijne misdaad, bewaard is gebleven, een ontwerp gefmeed hebbende, om den troon zijner ir.eesters te bemagtigen, en de middelen daartoe hebbende beraamd, den moord van alle de Ginguififchc Prinsr fen bevolen had; maar dat een getrouw onderdaan , de verwerring waarnemende, het geluk had, om aan de moordenaars, één van deeze Prinsfen, die nog in de wieg lag, te ontrukken, en dat hij deezen fehat toebetrouwde als ook zijn geheim aan zekeren Herder, genoemd gueratj, wiens deugdzaamheid algemeen beltend was. De jonge Gingui/ifehe Vorst, opgevoed onder den naam van guerji rj, zag, zonder het te weten , zijne erf bezitting ten prooi van de dwinglandij, ^ervvijlhij, onledig in het landleven van zijnen gewaanden Vader het oogenblik afwachtte, dat dealgemeene baat tot die hoogte zou gekomen zijn, om de Tartaaren te doen opftaan tegen den Rijks geweldenaar. De jonge Prins had den ouderdom van 20 jaaren bereikt, toen deeze gebeurtenis voorviel- De oude Herderaltijd geacht, zag de famenzweering toenemen , moedigde de faamgezwooren aan , bragt den wettigen Vorst te voorfebijn, en herftelde hem op den troon van zijne voorvederen na den dood van den Dwingeland. Tot hier toe had de nieuwe Kam in het oog van zijn volk geen ander recht, om het te beftuuren , dan het getirgenis van eenen grijsaard, weliswaar, achtingswaardig, maar dien men altijd vermoeden kon, gedreeven te zijn geweest doorinzigten van eerzucht. Doch zijne onbaatzuchtigheid deed fpoedig alle vermoeden  BARON DE TÖTT2 $1? tijd gelaaten hebbende aan het Turksch leger, om van Pazardgik voort te trekken, ontmoette ik er alleen eenige verloopen foldaaten van, toen ik weder op den reisweg van Conftantinopelwi was gekomen; maar de lijken, daar dezelve reeds mede bezaaid was, de verwoefting der dorpen, en van het gantfche Land, gaf voor het overige blijk van de ijslijke wanorde , die dit Leger op verdwijnen. Geroepen aan den voet van den Troon, omldmn uitmuntendften loon voor zijnen dienst te ontvangen, bedankte hij voor alle eer, die hem werd aangeboden, en wilde geen andere gunst aannemen, dan die, van zijnen ijver onfterllijk te maaken, door het vereeuwigen van zijnen naam. Van dit oogenblik af keerde hij te rug, om zijne kudde te weiden; en de Kam beftuurde zijn land onder den naam van tcho ban cuerajj, en de bijnaam gueraij is tot deezen dag toe behouden in de geheele opvolging der Tartaarfche Oppervorften, zo wel als dien van Tchoban (Herder). De Turkfche gefchiedfchrijvers verfehillen in dit ftuk, en derzelver opftelien zouden eenll twijfeling verwekken aan de Tartaarfche overlevering, indien de onwaarheden, die in denieuwfte Ottomannifche Gefchiedboeken gevonden worden, ons niet aanfpoorden, om de meening der Turkfche Jaarboekfchrijvers te verwerpen. Zij wenden voor, dat de naam van GUERAijgedraagen wierd door één van dejongfte takken van gingis-kam; doch wij moeten niet zo zeer onderzoek doen naar den oorfprong van eenen eigen naam, als wel naar den bijnaam van Herder. Doch deezen vind men alleen, in de Overlevering, die ik gemeld heb. Kk 3  5l8 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN deszelfs marsch verzelde. Heele benden ruiterij en voetvolk volgden deeze Armee op den voet, de één zo wel als de ander, zonder Bevelhebbers en zonder eenigen fchijn van krijgstucht. De kleine troepen, die wij ontmoetten , fcheenen alleen verëènigd , om onderling malkanderen te kloppen , rechts en links te fchieten, zich te vermaaken met de gevolgen , die daar uit ontftonden, eenige ongelukkige Chrifténen te vermoorden , en te gelooven , dat hunne vijanden reeds uitgeroeid waren , en dat zij , voorttrekkende , om zo te fpreeken de nalezing deeden na den oogst; maar deeze was zo wel waargenomen door het gros van het Leger , dat de overblijfzelen van deezen fchriklijken oogst zich zelfs tot aan de muuren van Conflantinopden uitftrekten; Het vuur had alles vernield. Wij veranderden van paarden op de asfche van de posthuizen, en wij konden op deezen weg geene vrijplaats vinden tot aan de Zeven Toorens, daar ik aflleeg , om mij over zee naa de voorllad van Pèra te begeeven. Terwijl men eene fchuit opzocht , en onze kleine pakaadje infcheepte , zag mij een Turk, de Nieuwsverteller van deeze Wijk, en vroeg mijnen gids, wie ik was? Het is een Mirza, gaf deeze ten antwoord ,• Terflond fprak deeze nieuwsgierige mij aaia, groette mij , en nodigde mij, om mij te verfrisfehen; Ik nam het voordel aan; en wij gingen in een nabuurig koffijhuis,  BARON DE TOTT. 5IQ daar hij de voornaamfte perfoon in fpeelde. Op een teeken, door hem gegeeven, werd de plaats van eer mij ingeruimd, het gezelfchap ftond op, ik trad deftig over twintig fteelen van uitgefteeken pijpen , en ging zitten, en fteeds geftreeld en gevraagd, tot op het oogenblik van mijn vertrek, betaalde ik mijn gelag met eenige ja en neen, daar deeze Staatkundigen groot werk van maakten, en liet gezelfchap zeer over voldaan was; en ik niet minder, dat ik van hun kon fcheiden, om mij naa Pèra te begeeven, alwaar ik zonder uitftel de Tartaarfche kleeding afleide. Einde van het Eer/ie Deel.     vaï den VERTAALER. xi , weet, thans, dat de verdeediging van , de Dardanellen tegen de RusJtfcbeV\oot aan den Heer de tott is toebetrouwd l geweest, maar voor de uitgave van dee* ze Gedenkfchriften was de wereld on" kundig van de zwakte van deezen aanl merkliiken post, en hoe ligt dezelve „ had kunnen overmeefterd worden, als ook van de bijzondere pogingen van deszelfs uitmuntenden Verdeediger. w Zijn arbeid, zijne ftandvastigheid , en ' volharding in het te boven komen van " alle hinderpaalen, in het vermeefteren \, van de oudfte voor oord eelen, in het te " onderbrengen, en aan zijnen wil teon„ derwerpen, van de domfte onkunde, " geestdrijverij , hardnekkigheid , naar" ijver, van dit dwaaze volk, en boven ** al hunne verachting en haat tegen de " Christenen. — Het onveranderlijk w vertrouwen , dat de Groote Heer op „ hem ftelde, gebillijkt door de verba. „ zendfte gevolgen in zijne verdeediging, j* zo wel als in zijne volgende onderne'„ mingen , maken te famen eene reeks  xll VOORHEDEN „ van bijzonderheden uit , die zonder 3, voorbeeld zijn in de gefchiedenis. „ Door de kracht van zijn eigen vernuft, „ alleen geholpen door de Gedenkfchriften „ van saint remij en de Encyclopédie, „ leerde de Heer de tott zich zeiven, „ en zijne gevaarlijke leerlingen gefchut „ gieten en booren, hunne artillerij ge„ bruiken , en pontons te vervaardigen. ,, Hij veranderde hunne wapenen, hunne „ evoluticn , hunne krijgstucht, hunne „ beginzelen van fcheeps- en vesting. „ bouw. Hij ftichtte verfcheiden fchoo„ len, was zelf tevens de werkman en de „ leidsman en uitvinder van deeze onder„ fcheiden verbeteringen. „ Zijn verhaal van de Tartaaren zou „ ten allen tijde uitnemend gewigtig ge„ weest zijn, doch het is zulks bijzonder ,, in deezen tijd, alzo het misfehien de „ laatfte befchouwing zijn zal , die wij „ zullen hebben van dit oud en belangrijk „ volk, als eene onderfcheidene en onaf„ hanglijke Natie. Rusland is thans in de „ volkomen bezitting van de Krim, daar  van den VERTAAL ER.' ö „ drijvende Natie, kan met geen onver" fchillig oog deszelfs mededingers in de " bezitting zien van den geheelen Le" vantfcben Handel, noch nalaaten onafgebroken acht te geven op deeze aan" merklijke bron van zijne weelde en ,| voorfpoed. Gelukkig, indien het kon " bewogen worden, om eene les te nemen van het Itaatkundig gedrag van zijnen Z vermogenden en opkomenden Nabuur. Z Het zou dan niet voortgaan van zijn \ belang te wagen, en zijn aanzien in 't " oog van Europa te verminderen , door l het zenden vanO> — d, om zijne ftaat|v ];unde te vertoonen aan het Hof van één " der eerfte takken van het Huis van " Bourbon, terwijl zij het voorbeeld van Frankrijk heeft , zendende eenen m. " tott , om te refideeren bij den Kam "„ der Tartaaren, en om te handelen met " de Geconfoedereerden van Poolen C*> 55 (*) „ Het is eene zekere zaak, alhoewel niet al„ gemeen bekend, dat de'Hartog dechoiseul, ■ dezelfde Staatsdienaar, die den Heer de t*W , ató de Tamaren zond, den Baron d£ ka^  XVIII VOORREDEN „ de ftiptfte waarheidliefde, en de naauw„ keurigfte kunde, die Secretaris en Tolk w „ en vier paarden daar door verboren, " hernam , de Rus. — „ Ik laat u dan zelf oordeel en, zeide „ de Heer rufin, „ of dit ftuk door een Fransch„ man gepointeerd was ? " ss Een uimuntend voorbeeld van vrouwelijke aan», doenlijkheid , en Turkfche wreedheid, het welk „ de Overzetter van den Heer rufin heeft, ver- SJ dient gemeld te worden. Bij den eersten iu- 3, val in Nieuw Servien onder krim-gueray, s, waar van het verhaal gegeven word in deeze Ge- denkfchriften, ftelde de Kam, zorgvuldig, om zo ,, veel doenlijk was, de ijslijkheden vanditfoortvau „ oorlogen te verzachten, daar de Tartaaren aan „ gewoon waren, en begeerig, gelijk wij gezien „ hebben, om het Poolsch grondgebied van fchending „ te bewaaron, opzieners, om alle wagens en tenten te bezien, en gaf bevel, dat alle perzoonen, die „ gevat waren, met oogmerk, om hen in flaavernij „ te fleepcnx zouden gebragt worden voor deeze op- zieners, om onderzoek te doen. Eén van die „ barbaarfche Turkfche Sipahis, zo wel geteekend „ door den Heer de tott, kwam op den Heer rufin aanrijden, in gevolge van deeze fchik„ king, en vraagde, of hij één der perzoonen was, gefchikt;, om de flaaven te ontvangen ? De Heer „ rufin ziende hem met vier kinderen in zijne w armen, en om zijne eigen uitdrukking te gebrujL „ ken, als hij hjer van tegen den vertaaler fprak ,•  van DEN VERTAALER. sis s, was van den Baron, geduurende Zijn „ verblijf bij de Tartaar en , die ook in , Türkij'én geweest was ; als ook uit „ hoofde van gemeenzaame vriendfchap „ mee den Heer du rocher , een Edel3, man van beminlijke zeden en groot aan„ zien, die lang zijn Hof getrouw gediend 5, heeft, als Conful te Tripoliën Tanis^ verftaande de Turkfche Taal volkomen * „ die gereisd heeft door Egypten enande„ re deelen van de Ottomannifche Heer- fchappij, en die wel bekend is met de het welk hij nergens beter bij kon vergelijken , „ dan bij een vogelnest , dat de fchelm geftoolen „ had, antwoordde vriendelijk ja: toen riep de bar» „ baar, " Hou daar dan ! " en ze piet geweld van zijn paard werpende, reed hij op een vollen £>alop „ weg. De groild was gelukkig met fneeuwbedekt, „ zodat de arme kinderen geen ongemak kregen. „ De Heer rufin was » gelijk men denken kan, „ verlegen , met dit gefchenk maar niet afgei'chrikÉ „ van de pli ten dermeufchelijkheid; met veel moei„ te vond hij de o'.'ders van drie derzelven, cnhec „ vierde werd aangenomen door eene arme vrouw, , die genoeg beladen was met kinderen van haar zelve, maar die te vooren een kind op dezelfde „ wijze verloorcn had, en nuditverlooren wigt lief» „ derijk omhelsde en aannam. " # ^ 2^  van den VERTAALER. x*i „ lijk, om er over te twijfelen; behal„ ven dat zijn naam gewaagd word in het „ Deel voor 1774- bladz- 6- van het Hi~ „ ftoriscb gedeelte, in het verhaal van de „ overwinning, behaald op den Reis £ƒfendi den 20 Juny, alwaar de fchoone „ trein artillery, door de Rusfen veroverd, „ duidelijk gezegd word " gegootente zijn ■, " onder het beftuur van den Ridder de " tott." De plaats is deeze: — " Een \\ "Fransch Renegaad, die Conful van „ " deeze Natie geweest was in de Dar da„ " nellen; en een flecht brandmerk op zijn £ "Land heeft gezet, van den eerften o"penbaaren Officier te hebben voort• "gebragt uit alle Westerfche Staaten, " die het Christendom verlaaten heeft, , " om het Mahometaandom te omhelzen, "richtte een foort van militair fchool " "op, onder het gezag en onmiddelijk 'J opzigt van den Grooten Heer, welke, " in den tegenwoordigen toeftand der. „ "Turken, van eenige vrucht heeft kun" nen zijn. Deeze man hebbende een "behoorlijken trap van wiskundigeken: **3  van den VERTAALFR. xxviï fche Natie , en geheel Europa, door „ dezelfde eerwaardige pen, door welke „ zij , hoewel zonder opzet - beleedigd „ is. De Vertaaler derhalven in zijn „ nanm en voor het gezag van het werk „ zelf, eischt hier recht in deeze biizon„ derheid, daar laatende de waarheid van „ des Barons wiskundige kennis - en an„ dere hoedaanigheden die beflist moe„ ten worden door het oordeel van de „ Lezers deezer Gedenkfchriften ; Hoe „ hij ook moge denken over zijne weten" „ fchap in de wiskunde , niets is den Ba„ ron de tott zo dierbaar, als zijn per„ zoon en eer Q." — Dus verre de bijzonderheden uit de Voorreden van de Engelfche Vertaaling, (*) „ De Heer de tott bézit een voortrefliik „ Fransen gedicht. van de Keizerlijke drukkerij te „ Moskou, in het welk, onder eene Menigte van „ barbaarfche woorden in barbaarfche verzen, hij' „ afgefchilderd word als een omgekochte Renegaad. 9, Hoe bros is de goede naam, en hoe vruchteloos „ de pogingen van een werkzaam en nuttig leven, „ wanneer wij bedenken, dat de gefchiedenis niet zelden verpligt is, m haare waardigheid methec „ üegtde tuig te ontfieren ! "  xxvm VOORREDEN Wat nu verders de Nederduitfche Vertaaling aanbelangt , die wij onzen Land. genooten aanbieden ; In dezelve is het oorfpronglijk getrouw gevolgd, en de zin van den Schrijver, zo naauwkeurig doenlijk was , uitgedrukt , met doorgaande vergelijking van de Engelfche Vertaaling. En, het geen de Vertaaler gelooft, den Lezer niet onaangenaam te zullen wezen, en onze Overzetting zekerlijk moet doen winnen boven de Engelfche > ja» indien mooglijk boven het oorfpronglijke werk zelve, zijn de aanmerkingen, die met de Letter P. geteekend, geplaatst zijn onder aan den voet der bladzijden. — Zij zijn ontleend uit een Stukje > in het Jaar 1785 te Amfterdam uitgegeeven, onder den titel : Lettre de M. de peyssonel , Ancien ■Conful - Gènèral a Smyrne , ci-devant Conful de fa Majefté auprès du Khan des Tart ar es, d M. Ie Marquis de N Contenant quelques Obfervations, relatives au Memoires, qui ont paru /bus le nom de M. le Baron de tott. — Ziet hier het begin en het üot van dien Brief; „ Hebt  I NLEIDING» HC tic nadeelige gevolgen ontdekken zich niet eerder, dan op het oogenbiik, dat hij, die eenig hulpmiddel zou kunnen toebrengen, zelf een fchok ondergaat, dien hij niet kan afweeren, dan door krachten, die hem nu reeds ontbreeken. Indien wij, in de duisternis der tijden, die ftvoomen van rovers blijven laaten, welke, terwijl zij de aarde doorzwerfden, de kleine maatschappijen vertraden, die den trotfehen titel van Monarchiën hadden aangenomen ; Indien wij- vervolgends de kleine krijgstogten uitzonderen, die, nadat zij Rome in deszelfs eerfte opkomst, hadden doen toenemen, de achting voor de Ro« meinfche wapenen tot dien top verheft hebben, dat verfcheiden volken zich, op de enkele opeKching van hunne afgezanten, aan hun onderwierpen; zullen wij niet vinden, dat ooit een vermogend volk wezenlijk bezweeken is onder het geweld van éénen enkelen aanval, of van éénen vreemden vijand; geene welgevestigde Mogendheid is ooit omgekeerd door het verliezen van éénen ongelukkigen veldflag. Griekenland, ondergebracht door de Romeinen , Rome zelve vernield door de Barbaaren, hebben minder voor A 2  IV INLEIDITÏG. vreemde krachten, dan voor hunne inwendige verzwakking gebukt. Deeze waarheid heeft geen betoog nodig: zij is misfchien het eenigst punt, dat de Gefchiedkunde in volmaakt daglicht gefield heeft, daar zij den oorfprong en den val der oude Staatendommen behandelde; Maar zou het onderzoek der zeden en daadiijke gewoontens ook niet kunnen flrekken, om de gefchiedenisfen van die volken op te helderen, die geene overlevering onder zich bewaard hebben? Hunne zeden zullen voor hun zijn, het geen de rriarrnerfteenèn van Pafoi voor de Grieken waren, gëdenkftukken van het grootst aanbelang; alleen is hetnoo» dig, d it men derzelver karakters ontcijfrere. De zeden van elke natie kunnen de plaats vervangen van derzelver oude opfchriften; Men zal daar in het afdrukzel vinden van de groote gebeurtenisfen, die zij in voorgaande eeuwen heeft moeten ondergaan. Volken, wier zeden meer befchaafd zullen voorkomen, zullen ook meer omwentelingen beproefd hebben; en het volk, dat in zijne zeden alleen het uitwerkzel van den natuurlijken invloed van het klimaat zal vertoonen, mag geoordeeld worden, nooit overheerd te zijn geweest.  hij mooglijkheid ziet, om ze te verkrijgen, doet hij zijn best, om ze zich te bezorgen. In een bergachtig land, bewaart hij eene oiiafhanglijkheid, die door de gelegenheid begunftigd word: Gewoon, de bergen te beklimmen, doorkruist hij ze zonder moeite, en van derzelver toppen veracht hij het vermogen, aan het welk de Bewoouer der vlaktens , niet minder door de gewoonte, dan door de Natuur van den grond, dien hij bewoont, onderworpen is, en in welken de overvloed en de rust hem de onderwerping vergoeden , die hij ondergaat; terwijl alleen de bekoorlijkheid der vrijheid den bewooner der bergen te vrede ftelt voor het gebrek en de moeilijkheden, die zij hem veröorzaaken. Langs de kust van S'jriën reizende , vinden wij het Despotismus zich uitftrekken over al het vlakke land, maar gefluit, naar den bergkant, door de eerfte rots de beste, bij de eerfte engte, die men gemaklijk verdeedigen kan; terwijl de Karden, de Druzen, en de Mutuali, meesters van den Libanon en Anti Libanon, ftandvastig hunne onaf hanglijk. heid, hunne zeden, en de gedachtenis van den vermaarden fakardin bewaaren. De Macedoniërs eertijds overheerscht, zijn in de daad alleen over-  heersclit geweest in hunne vlaktens, en hunne bergen gaven'hundezelfde vrijplaats tegen de dwinglandij der Romijnen, die zij hun nog hedendaagscll verfchaffen tegen die der Ottomannen. Geen Staats-omwenteling heeft derhalven bij deeze Bergbewocners de invloeden van het klimaat vei anderd. Sedert den Held van Griekenland, zonder tusfchenpoozing, onvermoeide landlieden, en niet min dapper dan arbeidzaam, altijd éénsgezind ter verdediging der gemeene zaak, en elk afzonderlijk in Haat, om een perzoonlijk ongelijk te wreeken , zingen zij nog de overwinningen van alexander, in de vaste verzekering, van foortgelijke te zullen beliaalen op den eerïten vijand, die zich vertoont. Daar is geen volk , daar men meer over gefchreeven heeft, dan over de Turken; en geen vooröordeelen vinden meer geloof, dan die, welke men aangenoomen heeft, met betrekking tot hunne zeden. De wellust der Oosterlingen, de dronkenfchap van het geluk, het welk zij genieten in het midden van veele vrouwen; de fchoonheid der genen, die de gewaande Sérails bcwoonen; de listen en minnaarijën, de moed der Turken,de edelheid hunner daaden, hunne edel-  xiv- inleiding. moedigheid, — welk eene opeenftapelyng van dwaalingen! tot hunne rechtvaardigheid toe, zijn tot een voorbeeld bijgebracht. Maar hoe is het mooglijk, (zege M. de montesquieu,) dat het onkundigfte volk het klaarst inzien zou hebben in eene zaak, die den menfehen het meest ter wereld kost, om zê te verftaan? Deeze aanmerking kon het oog des vernufts niet ontgaan. M. de montesquieu moest voiftrekt, aan de Turken dien kiefchen wellust ontzegd hebben, als ook die beginzels van grootheid van ziel, en edelmoedigheid, die men aan hun toefchrijft, hij behoorde begveepen te hebben dat eene onkundige Natie nietsdoen kan voor haar geluk, nademaal haare onkunde tot een beginzel verftrekt, dat altijd afbreekt, en nooit opbouwt. Laat een bijzonder perzoon in Frankrijk of Engeland een weetniet zijn, hij zij Hechts rijk, en hij zal altijd een fchijn van geluk genieten, dat de verbeelding voldoen kan. Zijne. Minnaresfe zal beminlijk zijn, hij zal 'er zelfs meer dan ééne kunnen hebben, die zich veréénigen; een goede fmaak zal in zijn huis heerfchen, hij zal welgekleed, en van gemaklijk rijtuig voor-  INLEIDING. ST?' zien zijn; en de gefchiktheid, om de denkbeelden van anderen over te nemen, zal zelfs zijne onkunde doen verdwijnen. Hij is een donker lichaam, maar geplaatst in het midden van eene groote menigte van licht. Bij eene verlichte Natie, bezorgen de rijkdommen alles; maar bij een onkundig volk zijn zij niet anders , dan zo veelte moeilijker en zwaarer last, dewijl men, geen middel wetende, om ze te befteeden, zich» alleen toelegt, om ze zorgvuldig te bewaaren» Men legt zich nog te meer toe op de kunst, om rijkdommen op één te ftapelen, wanneer de onmooglijkheid, om ze te genieten, niet anders overlaat, dan het dor vooruitzicht, om ze te vermeerderen. v Het is ook niet genoeg, dat men rijk is, om waarlijk zijn goed te kunnen genieten. In de klasfe der vermogende lieden zijnde gelukkigen zeer zeldzaam, om dat het gemaklijker is, de rijkdommen te misbruiken, dan ze wel te gebruiken. Dit is misfehien het eenigfle geval, in het welk de onkunde den gemaküjkften weg inflaat; doch, men kan niet ontkennen, dat kennis zonoodzaaklijk is, tot waar genoegen, als de matigheid nodig is, om zijne gezondheid te bewaaren.  'tn t n L B I D I M ö\ Indien deeze aanmerkingen natuurlijk opkomen bij eik en eenieder, die nadenken kan en wil,' lioe komt het, dat twee eeuwen koophandel tusfchen Europa en de Turken niet anders voortgebracht hebben, dan valfche denkbeelden omtrent de laatften, en waarom zal iemand, die leest, om kennis te vermeerderen , meer geloof geven aan het geen ik hem thans aanbiede ? Welke zijn mijne bijzondere rechten, om geloof te kunnen vorderen! Zodaanige aanmerkingen heeft men niet gemaakt op de gewaande Brieven van Miladij Montague (*) ; Deeze hebben behaagd, en dit was het oogmerk van den Opiteller, en daar mede ftellen de lezers zich maar ook al te dikwijls te vrede, (f) (*) Onze Lezers zullen zich herinneren, dat het 4de Deel deezer E ieven niet gefehreeven is dooo Miladij M. W. Moniagu?. De Schrijvers van het Monlhly Reviev f«r September 1785. Pag, 164. (t) De Schrijver deezer Gedenkfchriften kon meer naar Montague gelijken, danhij zelf denkt; zijn werk , vol bevalligheids, en zaaken van gewigt voor menfehen, die de Turken niet kennen, moethunonbefehrijrbjkvermaaken,- _ Maar zij, die langen tijd onder de Turken verkeerd hebben, die de zeden, gebruiken, wetten, Staats-  t N L E I D I N O. xvii Het verhaal van het hoofd van een Kadi, het welk een Janhfaar aan deeze Ambasfadrice kwam brengen, in plaats van duiven, daar zij om gevraagd had, en die men niet vinden kon, moest in dé daad meer vermaaken, dan de fchilderij van dei dood der drie günftelirigéh vin Sultan Mahamout, welke deeze Vorst moest opofferen als een gevolg van het geweld, aan eenen anderen Kadi gepleegd. (*) beftuur, aarr en taal vsn dit volk kennen, en die deri loop van onderfcheiden foort van zaaken, die men met hun behandelt, hebben nagefpoord, zullen dit werk op alle plaatzen niet even naauwkeurig vinden. Peussonnkl. (») Sultan M.-haMout had zijn geheel vertrouwen gefchonken aan den liidat Aga, deeze aan een'jongen Turk, genaamd Souman, en de laatfte was overgegeeven aan Yacoub, een Armenisch Bankier \ Dit Driemanfchap hield 2ich alleen bezig, met de vermaaken deS Sultans te bezorgen en te» dienst te zijn. Door dit middel voldeeden deeze gimitelingen tevens hunne gierigheid , tevens vestigden zij hun gezag. Zij beftuurdea het Keizerrijk, alle Bedieningen werden aan de meestbiedenden verkocht. Hunne afhangelingen befchiktenover alle ambten, tot de geringfte toe; Eindelijk tot dien trap' van tf otschheid gefceegen, die den minden tegenftand Biet B  XVIIÏ INLEIDING. Het belagchelijké van het eerfte geval verfchuilü zich onder deszelfs aartigheid; het tweede verkan verdraagen, durfde één van hunne bedienden <'en Richter van Scutarij met zijn zweep dreigen; Deeze verhief zijne item, en riep dejuflitie te hulp. Daarop wierd zijn huis bij nacht omvergehaald, en deeze wijze, om de klagte te fverdooven, bracht zodaanig een misnoegen te wege, dat het zich eiken dag door eene nieuwe brandtfichting openbaarde. Een niet min zeldzaam middel, om bij den Ssuverein gehoor te kiijgen ; Echter was dit van die uitwerking, dat de groote Heer befloot, zijnen drie gunftelingen het hoofd te doen afilaan, en, gelijk hij gewoon was, door middel van hun, verandering van vermaaken te hebben, zo was hij tegenwoordig bij de uraföefening van den jongen Souman, en vanVACCUB; Die van den Khlar • 4ga werd volbracht in den Te-oren van Leander. (*) (*) Dit is eene trek, nadeelig en onbillijk voor de gelachtenisfe van den grootlten Keizer, dien de Turken misIchien gehad hebben federt Souman , den Groeten. Sultan Maomoud, ten Troon geklommen 1730, en gefturven, beklaagd van zijne onderdaanen, 1754,heeft wezenlijk veel bloeds vergooten, maar nooit ftrengheid geoefend dan tegen muitelingen, en wanneer zijne veiligheid die noodzaaklijk maakte. Het is waar, hij was tegenwoordig bij de rechtvaardige ftrafó'efening van deeze twee guiiftdingen, rorar buiten twijfel met oogmerk, om een allenntfukendst voorbeeld te geven, en de nitgeftrektfte en volledigfte vol-  N L E 1 E I N O. te kennen geeft voor de Jmbasfadrice, dan voor den Richter; en dit was het, dat de Tolk niet heel getrouw aan Milady Montague zal overgebracht hebben. Dus is het, dat de Reizigers, ontbloot van het eenig middel, dat hen met vracht kan doen reizen, eene menigte van ongerijmdheden gclehreven en bevestigd hebben, zonder dat men hun iet kan verwijten, dan dat zij zich zeiven niet "enoes hebben mistrouwd. Deeze beöorceeling, denk ik, zal onpartijdig en gematigd voorkomen. Echter moet ik nog eene aanmerking maten' tegen hun, die dit mengelmoes van droomerijën met goed geloof lezen. Ik zonder zulken uit, die vermaak fcheppen in te dromen, en bedoel alleen de genen , die hunne kundigheden willen vermeerderen. Hóe fis het mooglijk, dat gij ongerijmde tegenftrijdigheden over het hoofd ziet? Zijn 'er dan geene veilige regels, om de waarheid te ontdekken? Zoudt gij het gclooven, als men u zeide, dat iemand met éénen arm twee handen gebruikt had, en dat iemand met één oog, zijn oog geflooten had, om beter te kunnen zien? En, indien gij dergelijke dwaasheeden niet gelooft, 'hoe is het mooglijk, dat gij gelooven B 3  X-Slt INLEIDING. kunt, dat liet Despotismus niet alle middelen, die een menschgelukkig maaken, vernietigt? Stelt Voer een ogenblik dit llaatkuudig monfter vast; befchouwt deszelfs gevolgen, volgt het in zijn bijzonderheden, vergelijke alle deszelfs betrekkingen, en men zal u niet meer kunnen misleiden, dan alleen in het koloriet , en eenige niets beduidende bijzonderheeden; En dit is immers nog genoeg, om veele dwalingen te bevestigen en duurzaam te ma-ken? Ik zou in denzelfden misdag gevallen zijn, indien ik, over de Turken Mmjwende, toegegeeven had aan dc gevoelens, die zij mij hebben ingeboezemd. Doch men moet niet partijdig wezen, en zijn eigen oordeel wantrouwen. Ik heb hen keren kennen, door23 jaaren, onder verfchciden omfiandigheden, onder hun door te brengen (*'' Ik heb hen derhalven op geene andere wijze kunnen bcöordeelen, dan zoo als zij zich aan mij ver-» (*)De ftellingen 3 die ikboven heb opgegeven, omtrent de noodzasklijkheid, om de taal eener Natie te leeren die men in den grond begeert te kennen, kunnen geen twijfel overlaaten, aangaande den vlijt, dienikbefteed heb, om dit eerfte middel, om de lurken te kennen, mij eigen te maaken.  XXIII (oond hebben. Wanneer ik hen op dezelfde wijze doe voorkomen, en de genen, die hier omtrent opheldering begeeren, den zelfden fefnkel van gebeurtenisfen doe doorlcopen , dan (let ik hun het zelfde middel ter hand; zij hebben geen belang tyj de indrukken, die de fehilderij, welk ik hun aanbied, op mij mogt gemaakt hebben ! Deeze overweeging heeft mij doen befluitea, om enkel een dagverhaal te fchrijven van mijn verblijf in Turkijën en Tartarijën, als ook van mijne laatlle reize in alle de Stapelplaatzen in de Levant', ik zal mij alleen bepaalen tot aanmerkingen, die noodzaaklijk zijn, om gebeurtenisftn verftaanbaar te maaken, zonder ooit in bijzonderheden te treden, van welke ik zelfs geen ooggetuige geweest ben. Toeftemmen, dat men onkundig is, is een uitnemend middel, om tot kennis te komen, en belijden, dat men iet niet weet, moet buiten kijf voor den Lezer een groote beweeggrond zijn, om den fchrijver te vertrouwen. Doch dit is het fystema niet van die Reizigers, die zich bemoeid hebben, om hunne lezers in het binnenfte van het Serail te leiden, het welk volftrekt ontoeganglijk is. De keuniï B 4  I N L S I D I N f ö. XXV der zeden za! bevestigen, het geen men daar uit afgeleid heeft. De omftandigheeden, in welke ik mij bevonden heb, mij niet dan zeldzaam gelegenheid hebbende kunnen geven, om van de Turkfche vrouwen te fpreeken, geloof ik verpligt te zijn, om de dwaalendc denkbeelden, die tenhaaren opzichte vrij algemeen verfpreid zijn, te moeten verbeteren, door de ééne en andere aanmerking te maaken over de veelwijverij, over haare levenswijze in dit droevig foort van maatfeiuppij, met één woord over de misbruiken, die uit deeze verééniging zelve voortvloeien. Door met dit onderwerp een begin te maken, zal ik tevens het ongeduld van mijnen lezer en het mijne verfchoonen; Indien hij 'er op geïleld is, om in het binnenfte van den Haram (*) in (•) Haram beteekent volitrekt niet anders dan het vertrek der vrouwen, den orametrek, die haar befluit: men moet dit woord dan niet verwarren met dat van Serail, hetwelk een Paiei> beteekent. Alle Turken hebben een Haram , de Vizier zelf heeft geen Serail. De Ambasfadeurs de? vreemde Hoven hebben een S*> rail, maar geen Haram. De groote Heer heeft het ééft en ander, B 5  xxvr jfNieröiMo. tc dringen, hij zal wel [dra deel nemen in heS verlangen, dat ik heb, om dien te verlaaten, om hem een waardiger onderzoek voor te draagen. De Koran, die den godsdienst, zedekunde* burger, en halswetten tevens bevat, en door middel van het recht van uitlegging, aan de Rechters gegeeven, in alles voorziet, bepaalt de Turken tox. vier Nikiahlus, (gehuwde of echte vrouwen); maar het Huwelijk is bij de Turken niet meer dan eene burgerlijke onderhandeling, een verdrag, geflooten voor den rechterftoel van eenen rechter , die in dit geval alleen het ambt van een openbaar fchrijver (Notaris") waarneemt. De Bruidsgave zo wel als het Huwlijks-goed*, het gewigtigfte van alles, worden in deezen koop opgeteekend. Deeze zijn zijne wederëifchen in geval van Echtfcheiding: deeze onderhandeling word Nikiish genoemd. (*) £*) De Schrijver deezer Gedenifchrijtèn, fprekende van het Huwlijk der Makomedaanen, heeft de merkwaardigfteomflandigheid voorbij gegaan, hier inbeüaande , dat de vrouw geen huwlijksgoed aan den man ■brengt; mnar dat de man integendeel de vrouw befchenkt. Dit huwhjksgoed kan niet opgeteekent wop-  ÏNI.EIOING. - XXVII Daar is nog een ander ibort van Huwelijk ia gebruik, het weik, wederzijds defoni, die herden inde Nikiah, of het huwlijks-contract; het word daar in alleen bedongen, om dat het niet betaald word, dan in gevalle van 's mans overlijden, of van echtfchelding. Daar in veifchilt het van een Kapin, het welk ten einde van den tijd, in het contract bepaald, kan gevorderd worden. Dit gaat zo zeker, dat, wannneer het de vrouw is, die de echtfcheiding verzoekt, uit hoofde van verfchillen, ofkwaade behandelingen, zij zich voor den Rechter (lelt, aftand doet van haar huwlijksgoed, en de volgende woorden fpreekt, die san het verzoek om feheiding gewijd zijn: Nïkiahum khalal, bachum azad: dat is, mijn huwlijks-goedafgëjtaan, mijn hoofd vrij. Hoe natuurlijk men ook verwagten mogt, dat de Schrijver van hetHuwlijk fpreekende, ook iet zou zeggen van de verflooting en echtfcheiding, hij doet zulks echter niet. De verftoting, om kracht te hebben, en Üe feheiding volftrekt te maaken, moet driemaal onderfcheiden uirgefprooken worden, of driemaal in ééns. Zo dra de man tot de vrouw gezegd heeft: Benden utche talak boche tli dat is, wéés vrij van mij, door drië yzrflooiingen, word de echtfcheiding gehouden voor voltrokken. De vrouw doet haaien eisch, vordert het buwlijksgoed, en geeft het Contract terug. Vervol* gendskan de man haar niet weder aanneemen, of hij  SXX INLEIDING. Men heeft niet veel opmerking nodig, om te begrijpen, dat de wet van Namahrem niet zo (lipt kan waargenomen worden door de vrouwen van het gemeen, die werkzaam zijn, dan door die Van dc vermogende klasfe, die ftil leven. De werkman heeft dan fomtijds het behulp van zijne oogen, om zijne keustebeftuuren . terwijl gebrek aan vermogen het recht van veelwijverij voor hem vernietigt. Tegenfpoed heeft bijkans altijd de ééne of an« flrektheid aan te geven, zodaanig , dat de namahrem de perzoonen zijn, die deeze vrijheid genieten. Men verhaalt hier van een grap, dat een zeker iemand, volgends het gebruik getrouwd, zonder zijne beminde gezien te hebben , haar zeer lelijk vond , en razend was, dat hij haar getrouwd had. Eenige dagen naden trouwdag, bad de vrouw-hem, haar te zeggen, welke perzoonen namahretns bij haar waren, opdat zij er van verwittigd ware , en zich niet bedekte , wanneer zij haar bezochten. „ Ik vergun u , mijn lievert, zeide „ de man, u aan alle mannen van de wereld te laaten „ zien, behalven aan mij." Men bedient zich fomtijds van het woord namahrem , om lieden te betoekenen, die hun toegang ergens hebben; indien , bij voorbeeld, iemand wil te kennen geven, dat hij te aller uuren bij eenen Grooten toegang heeft, zal hij in een gemeenzaam gefprek zeggen, dat hij namahrem bij hem is. p.  XXXIV INLEIDING. Hier was het de plaats, om een oogenblik orJze gedachten te vestigen op de Geörgifche en .Cirkasfifche flaavinnen, welker fchoonheid zoo vermaard is. (*) Doch misfehien is het van (*) De Schrij er had den lezer niet moeten onthovj. den, dat de Cirkatffche alleen de eer hebben, van in het bed van den Sul-an te deelen. Daar gaat onder de Turken een verhaal, waar voor ik echter niet begeer in te flaan, nopends den oorfprong van dit voorrecht. "Men verzekert, dat In de laatst verloopen eeuw, een Ottcmanüch Keizer een gedeelte van den nacht hebbende doorgebracht raet eene Geörgiefche flaavjn, haar tegen den morgen zou gevraagd hebben, of de dag al aanbrak; zij antwoordde met eene lompe aartigheid, ,, dat zij geloofde van ja, nadien zij zich van zekere noodzasklijkbeid gedrongen voelde, die haar door„ gaands tegen den dageraad overkwam." De Keizer, een tegenzin in haar krijgende, zond haarheenen ;en had de liefhebberij, om eenige dagen daarna, dezelfde vraag aan eene Cirkasfifche te doen, die de in ongenrde gevallen Geörgiefche vervangen had. Deeze antwoordde: "dat zij merkte, dat de dageraad naderde, „ nadien het morgenkoeltje haare haairen reeds deed „ fladderen," De Vorst, betooverd door de fijnheid van dit antwoord, zwoer, dat nooit eene Geörgiefche  ■i n V e i r> i n c. xxxv -meer aanbelang, dat wij de wetten van flavernij in Turkijcn nader bepaalen, de menfehen zijn buiten dien reeds misdaadig genoeg, zonder dat eene ongegronde en dwaalende meening hunne .wreedheid behoeft te vermeerderen. De Grieken, Armeniërs, de Jooden zelfs, zijn niet meer dan de Turken, onderhevig aan , eene natuurlijke flavernij. De onafhanglijke heerfchappij van den Sultan kan zich van geen ééne jonge dochter met geweld meester maaken, welk eene drift zij ook haaren Souverein mogt inboezemen, en alhoewel het griekfche bloed nog dezelfde fchoor.heden ?a^bied. die aan PraxitelEstot modellen gediend hebben, echter hebben de Turkfche jaarboeken geen voorbeeld van zodanige wotóthéid opgeleverd. Qïórgiën en ":rka*(ïë» zijn niet meer-aan do iflaavernij onderhevig, dan eenig ander Landfchap, dat meer regelrecht (*) aan de heerfcluppij van mee? toegang tot hep, of zijne opvolgers hebben zou, P. («) GeSriU» is veel meer afhar.güjk van Ftrfó* C 2  xsxvi inleiding; den Grootcn Heer onderworpen is; maar liet recht de» ooriogs vervult daar, het geeii aan liet recht der natuur te kort komt. Het heeft aan de Turken bij de 20,000 flaaven bezorgd, opgeligt door den Kan der Tartaaren, in Nieuw Ser. Vten, en voor een gedeelte aan de P^usfen bij de vrede weder herlteld. Kt im • Gueray, die op deezen togt het bevel voerde, had te vooren, volgends datzelfde recht Bhl.iaviën verwoest, zonder eenige acht te liaan op de Sóuvereiniteic dan van Turkijên, maar Prins heuac tus heeft gebruik gemaakt van de verwerrirgen, die de Staaten van zijhen Soitve.ein verwoest hebben, om eene foort van on* gfnanglijkheid te verkrijgen. (*_) C i GeÖrgiën is in twee deelen verdeeld; het één, dat aan de Zwarte Zee grenst, en het Koningrijk van Iw.erete, en de twee Prinsdommen van Mfngrelën en Ouriëlbfy vat, was aan de Tu kfche Keizers ohderdaanig; het ander, dat zich naar de Kaspilche Zee uirftrekt , en de twee Koningrijken van Karduië! en Kat et bivat, was onder de heeif^appij van Perfiën. Prins Sjlomon, die in het één regeert, en Prins heraci^ik, die het ander befliuirt, hebben te gelijker tijd, de eerfte het juk der Turken , de ander , dat der Perfia iren afgeworpen., Dee e laatfte beeft zich een Vafal gemaakt van Ruslandde aadere handhaaft