^ '«'^**»*>»^»»»«w*»3'*jrv»ut\»wi»*^rJUiS(J^ 1 N°. 3 Y/a s v an t>. s. C. BELINFANTE. | In de Boek- & Kantoorwinkel & Boekbinderij van BELINFANTE & de VITA, § Weesper straat, tusschen de Heeren- en KeizersI gracht, N°. 9 ,  GEDE NKS CHRIFTEN VAN DEN BARON DE TOTT. DERDE STUK,   gedenkschriften VAN DIN BAB.OH'deTOTT, BETREFFENDE DE TURKEN en TARTAAREN, TWEEDE DEEL. uit het franschvertaald door TSBRAND FAN HAMELSFELD. Te AMSTERDAM U\ MARTI NUS de B R U Y N, Inde Warmoesfiraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. MDCCLXXXVlI.   GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN BAR.OH DE T © T T« DERDE STUK. IX. AFDEELING (*> INHOUD, Wanorde te Conflantinopelen, bij gelegenheid van het ontrollen van den Standaard van ukhomf.t. Opöntbod des volks tot den oorlog. Bes Schrijvers vederkomst te Conftantinopeletf. Ontvangt bezoek van den Lijf-Am van den (*) Hier zien wij den Baron dktoti, wedergekeerd tc Conflantinopelen, alwaar de reeks der gebeurtenisfen een rü:raer veld aan zijnen geest aanbied, alsook aan zijne begaafdheden, ijver en werkzaamheid. Het Derde flük deezer Gedenkfchriften bevat bijzonderheden van meer gewigt, en treffender, die van zijli. Deel. A  a GEDENKSCHRIFTEN VAN DEM Grooten Heer. Dwaasheid en onkunde van den Groot Vizir. Hij word ter dood gebragtMoldovandgi volgt hem op, en word kort daarna afgezet. Slechte flaat van hst Turksch Leger, vooral van hetgefchut. Wakkerheid van Sultan mustafa in het ontdekken der misbruiken. Ongebondenheid der Afiatifche Troepen. Lafheid der Regeering. Onkunde ne verrigtingen in de Hoofdflad, in de ftraat der Dardartellen, en die der zwarte zee. Doch ik ontdek nog iü verfcheiden Hukken, die de Turken betreffen, dwalingen , die ik moet aantippen. Ik zal voortgaan met de plaat lijke kundigheden te vergaderen, die ik tijd gehad heb , om te verkrijgen, omeene Natie, indienmooglijk te rechtvaardigen, die ten allen tijde eene vriendin en bondgenoote der onze (Franfche) geweest is, metwelke wij eenen koophandel drijven, die het voorwerp is van den afgunst en wanhoop van alle onze mededingers; eene Natie, welker glorie zich heeft fiaande gehouden tot aan het Tijdperk van den laatften oorlog, het welk benevens het beftaan, dat zij nog behouden heeft, geloof ik, de achting en oplettendheid van alle Mogendheden verdient. Laat ons den draad van onze aanmerkingen vervolgen, en trachten, om die genen' te voldoen, welke zo wel als ik, deeze Gedenkfchriften aangenaam vindende, zich tevens beklaagen , dat de Schrijver veel zaaien hebbende mede te deelen, er nog veel laat begeer en, en niet altijd even naattwheurig is omtrent de overigen; het welk de eigen uitdrukkingen zijn van eeH Man van geest en vernuft. p.  EAKONDETÖTT. 0 der Turken omtrent de Rusfifche Zeemagt, en de Aardrijkskunde. Toerustingen tegen de Rusfifche Floot. Onveiligheid in Conftantinopelen. Het Paleis van Frankrijk aangerand. Zeldzaam antwoord van den ReisEffendi op de klagten deswegens. Het huis van den Schrijver hopt insgelijks gevaar* Slechte voorzorg voor de levensmiddelen. Gebrekkig maakzel der Oorlogfcheepen. Uitvinding van ha ssan, Kapitein van liet Ad* miraal [chip. Staat der Turkfche Zeemagtl Feest bij den Franfchen Ambasfadeur, gefluit door de tijding der nederlaag van het Turksch Leger en Floot. Verhaal van den Zeeflag, en i geeffche pogingen , om eenen MaLtheefchen Ridder uit de jlaavernij te verlosfen. De Schrijver begeeft zich naa de Dardanellen. Onderzoekt den toefland derzelven. Vind dezelve in een foberen ftaat. Gelegenheid der Dardanellen. Bes Schrijvers pog'mgen , óm ze te verdeedigen. De Rusfifche Vloot ver~ A %  -f gedenkschriften van den laat de Kust. De Schrijver beveiligt twee Turkfche Oorlogfcheepen, Middelen ter verdeediging der Dardanellen. Ik had, op mijne reize, flechts een gering gedeelte gezien van de wanördens en wreedheden, die het Turkfche Leger bedreven had , bij deszelfs vertrek van Conftantinopelen ; maar bij mijne aankomst in die Hoofdftad , vond ik daar alles nog aangedaan over een ijslijk fchouwfpel, daar ik zonder veele moeite de bijzonderheden van verzamelde. Een oud gebruik, waar van men noch de beweegreden nocli den oorfprong ontdekt, voegt bij de verbaazende vertooning van de verëeniging der krachten van een groot Keizerrijk tegen zijne vijanden , de ongerijmdite zotheden ; en deeze belagchelijke famenmenging noemen de Tarkai Alay, dat is te zeggen, zegeftaatzij. Deeze beftaat in eene foort van maskerade, in welke alle foorten van Handwerkslieden, de één na den anderen , aan de Toekijkers het werk van hunne bijzondere Kunlten vertoonen. De Landman drijft den ploeg, de Wever fchiet zijn fpoel, de Schrijnwerker fchaaft, en deeze ondcrfcheiden vertooningen , op wagens , die rijklijk verguld zijn, geplaatst , openen den trein , en worden gevolgd door den Standaard van mahomet ^*), (*) Dit vendel van groene zijde, word in de fchat-  BARON DB TOTT. s wanneer men dien uit het Sérail brengt , om hem naa het Leger te voeren, om dus de overwinning te verzekeren voor de Ottomannifche Troepen. Deeze Hoofdbanier der Turken , die zij Sandjak-Chérif, of den Standaard van den Profeet, noemen, is onder hun zo geëerbiedigd , dat hij, niettegenflaande de menigvuldige fchokken, daar kamer bewaard, daar men hem het nooituitneamt, dan, om ten oorlog te gaan. Nogthans nammen in overweging, om het te ontrollen tegen de rebellen, die Sultan achiwet onttroonden. De Fizir van deezen Vorst, die het eeifte fltehtöffer was, aan het welk de rebellen hunne wraak oefenden , zonder dezelve daar mede te verzadigen, had deezen:raad aan zijnen meester gegeeven, en de muitemaakers, die in hét begin hunner vereniging geen ander doel hadden, dan te plunderen, zouden buiten twijfel verftrooid zijn geworden door de menigte, die door de Heilige Banier tegen hun verzameld zou zijn. Men bewaart in de fehatkamer nog een ander overblijfzel, van mahomst. Men doopt die alle jaar in eene hoeveelheid water, hetwelkde Groote Heer vervolgende laat uitdeden onder de Rijks-Grooten. De ongeloovigen, want zulken zijn er zelfs onder de waare geloovigen, zeggen, dat deeze reliquie een oude broek van den Profeet is; maar dit is zeker, dat dit gezegend water duur te fcaan komt aan hun , die er mede befehonken worden, en dat de bedienden, die deeze gunst overbrengen, de goederen deezer wereld en die der toekomende, evenééns doen gelden, om de» begunstigden te doen betaalen. A 3  $ gedenkschriften van dek1 £ijne achting door gekrenkt is , nog het eenlg voorwerp van hun vertrouwen is , en het heilig punt van hunne verzameling. Alles vertoont * ook de heiligheid van dit vendel: De Emirs alleen hebben recht, om het aan te raaken zij ïipaken de bende uit , die het omringt, en het word gedragen door hun Opperhoofd ; De Mu[uimannen alleen mogen hunue oogen tot hetzelve opheffen; andere handen zouden het bezoedelen , andere oogen het ontheiligen ;j de barbaarfte Geestdrijverij omringt hec. Eene lange vrede had ongelukkig het belagClielijke , en voornaamlijk het gevaarlijke van deeze plegtigheid doen vergeeten ; De Christenen haastten zich onvoorzigtig, om mede teloopen kijken, en de Turken, die door degelegen* heid van hunne huizen hunne venfters konden yerhuuren , begonden yan dit voordeel gebruik te maaken , wanneer een Emir, die voor den Standaard uitging, luidskeels het volgende uitriep: Dat geen ongelovige befla door zijne tegenwoordigheid het heiligdom van den Standaard van den Profeet te ontheiligen , en dat elk Mufulman , die tenen ongeloovigen verneemt, dit U kennen geve onder flraffe der verwerpinge. Van dit oogenbük af was er geene vrijplaats meer, die genen zelfs , welke, door hunne huijen te verhuuren, zichzelvcn medepligtigen der misdaad hadden gemaakt, werden er de verklik* kers van, de woede vermeefterde de gemoede-  BARON DE TOT T.5- ? ren, zij wapende alle armen , en de hevigfte buitenfpoorigheden waren de verdienftelijkfte. Thans was er geen onderfcheid van jaaren of kunne, zwangere vrouwen, bij de haairen voortgefleept, vertrapt onder de voeten der menigte, lheuvelden op de jammerlijkfte wijze. Niets werd door deeze monfters ontzien, en onder zulke aufpicia begonden de l urken deezen oorlog. De Hatty -Chcrif, (het Keizerlijk Diploma) waar bij deeze oorlog verkondigd werd, in de gewoone vorm opgefteld , nodigde alle waare geloovigen, in ftaat, om de wapenen te draagen, om zich te vevëenigen onder den Standaard van het Geloof , om deszelfs vijanden te beftrijden. Deeze wijze, om den arriére-ban op te roepen, beloofde eene talrijke Armee, hoewel het beter zou geweest zijn , dat zij eene Armee beloofd had , beflaande uit goede Troepen: Onkunde en gierigheid wilden liever gebruik maaken van deeze menigte van vrijwilligers, die men naden oorlog terftond afdankte, dan dat men alle Ja. nis/aaren verzamelde , welker földij en eifchen voor altijd zouden vermeerderd zijn Ook mag men denken , dat de Groote Heer, vreezende, aan dit ligchaam de kracht weder te geven, daar zijn Vader het flachtöffer van geweest was , het niet wilde gebruiken, dan als een bijvoegzel bij zijne andere krachten. Het wezenlijkst gebrek, en daar men zich het minft over bekommerde , was, dat cr geheel geene voorzorg gebruikt was, A 4  $ GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN met betrekking tot de levensbehoeften. Het is in de riatuur en aart van het Despotisme, dat het zich altijd vlijt , om gebrek van voorzigtigheid te vervullen door het gebruiken van gezag. De Groot • Vizir voerde het bevel over het Leger, en alle de Staatsdienaars verzelden hein ,• De Registers zelfs van cte Kanzelarij werden in hun gevolg medegevoerd. Men twijfelde niet aan den goeden uitflag, noch aan den overvloed; en dit vertrouwen was zo algemeen als blind. Terwijl deeze groote Bedienden, uit Conflan* tinopslen vertrekkende , als den Rijkszetel zeiven fchijnen mede te nemen, blijven hunne gefubltituëerden, die voor elke bediening benoemd zijn, in de Hoofditad, en ftaan aan den Despoot borg voor de fchielijke uitvoering van zijnen wil (*). Thans zullen wij de veeren van deeze Regeering in werking zien ; De bijzonderheden, die ons zullen voorkomen , van tijd tot tijd , zullen ons beter in ftaat (lellen, om te oordeelen , dan men zou kunnen doen op eene breeae verhande- (*) Ncgthans moet men opmerken, dat deafwezendheid der registers van de kanzelaarij noodwendig de uitwerkzelen der bevelen vertraagt, welker uitvoering de gewoone vorm verè'ischt; doch men zal tevens opmerken , dat foortgelijke zaaken zelden den Despoot betreffen, en als dit plaats had, dan zou men Zich van $e gewoone vorm ontflaan.  baron de tot t. 9 ïincr , die van daadlijke bewijzen ontbloot was. Ik was, nog maar weinige dagen geleden, te Conflantinopelen gekomen, en naauwlijks had ik den tijd gehad , om de nodige fchikkingen te maaken, om het overzenden van mijne pakkaadje te verhaaften, die ik in de Krim en Besfarabiën gelaaten had, wanneer de eerfte Lijf artz van den Grooten Heer mij op zekeren avond te elfuuren liet vvaagen, of ik hem geliefde te ontvangen ? De geheimhouding , die hij ten zelfden tijd eischte, gevoegd bij de gunst , welke ik wist, dat deeze man bij den Sultan genoot, wekte mijne nieuwsgierigheid op , zonder evenwel te vermoeden , dat eene regelrechte zending het oogmerk was van dit bezoek. De Genees, heer gaf mij echter te kennen , dat Sultan must Ara , onderricht van mijne wederkomst, hem uitdruklijk belast had , om mij naar de reden daar van te vragen; Indien gij u zclven over iemand te beklagen hebt, u zal vaardig recht gefchieden ; ik kom zo van den Sultan, hij heeft mij veel van u geiproken, hij weet uwe afkomst (*) , hij gelooft, dat deeze hem eenige (*) Men heeft reeds gezien, dat mijn Vader een Htngaar was, dat hij het met den Prins ragoïzij had gehouden, en men weet, dat de Porte eene vrijplaats verleende aan ^deezen vorst, en allen die hem verzelden, A 5  ÏO GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN aanipraak kan doen maaken op uwen ijver. Ik' verzocht den Geneesheer , om zijne Hoogheid van mijne dankbaarheid te verzekeren ,* En, alfchoon deeze omftandigheid mij perzoonlijk fcheen te betreffen , befpeurde ik echter volmaakt, dat het nier mooglijk was , dat ik alleen het voorwerp was van de zorgen van eenea Vorst, wiens Legers te veld waren. In de daad, zijn Zendeling, die last had, om hem mijn antwoord te brengen, kwam 's anderendaags weder op het zelfde uur , als 's avonds te vooren; maar met meer en uitgebreider last. Nogthans alzo deeze Italiaanfche Geneesheer O het (*) De Heer Baron de tottzou zeker niet gezegd hebben, dat de eerfte Lijf-artz van deniGrooten jHeer «en Italiaan was: Hij weet al te wel, dat deeze verheeven plaats door geen Christen kan bekleed worden, van wat Natie hij ook zijn mogt, dat zij altijd gegee\en word aan eenen Mahometaan, die, gelijk de andere Ulémas, genomen moet worden uit de Médresfés, en de orde der Mu der ris, en die ge/ijk zij tot de eer. fte waardigheden komt. Sulcan abdülhjmid heeft, heel onlangs tot zijnen eer.ïen Lijf - artz verheeven Arif Fffcndi in plaats van Kaziaskar. De eerfte Lijf«rtz heeft den titel van Hekim ÏSachi Effendi, en draagt den grootcn ronden Turban, Furf genoemd, op dezelfde wijze als de lieden van de Wet van den hoogflen rang. Geen Geneesheer, het zij inlander of vreemdeling, kan deeze kunst oefenen zonder zijne bevestiging, noch een winkel opzetten zonder zijnegoedkeu, ring. De Lezer zal misfcbien verwonderd zijn, dat ge-  BARON DE T O T T. II, Turksch maar bezwaarlijk fprak , zo waren de vraagen, die hij mij te doen had, in fehrift ge- neesheeren winkels op hebben; doch dit is een algemeen aangenomen gebruik in ConHantinopei-n , en in geheel Turkijën; het word gevolgd door alle Griekfche en Joodfche Geneesheeren, en zelfs door vele Euro* peaanen, die bijkans alle een winkel van Geneesmidde}en hebben, en ten zelfden tijde Apothekers zijn. De Italiaanfche Doctor, daar hier van gefproken word, was een Napolitaan, genoemd il DoStor caro ; ik heb eene zeer naauwe vriendfchap met hem gehad, Hij had een goed voorkomen, houding, geest, vaardigheid, wel. fprekendheid, en meer andere bekwaamheden, Hij had toegang bij Sultan mus rajfa , en genoot zelf langen tijd het vertrouwen van deezen Vorst, en maakte groot fortuin. Maar verfcheiden Grooten bij de Porte, afgunllig over zijn gezag, en geen ander middel vindende om zich van hem te ontdaan, deedenhem (taalkundige, commisfiè'n opdraagen aan fommige Hoven van Europa , en maakten van zijn afzijn gebruik, om hem uit hetgemoed van den Keizer uit te wisfchen. Bij zijne wederkomst te Conflantinapekn , na zijne zaaken verricht te hebben, vernam hij de kwaade dienden, die zijne vijanden hem gedaan hadden, deed vergeeffche pogin. gen, om de goede gunlte van den Sultan \ weder te winnen, en nam eindelijk het befluit, om naa zijn]Vaderland weder te keeren, alwaar hij weinig tijds na züne wederkomst, overleed, De Groote Heer raadpleegt, dikwijls, als hij onpaslijk is, Europifche Geneesheeren. die, wanneer zij gelukkig genoeg zijn, om eenig vertrouwen bij den Souverain te verwerven, zich menigmaalen in, zaaken mengen, dieniet tot hun  *1 CEÖfeNKSCHRIFTEN VAK Bftjj fteld. Ik fchreef mijn antwoord insgelijks op, en deeze onderhandeling van den Grooten Meer met mij, mij zijn vertrouwen verwekkende, was onbekend aan zijne Staatsdienaars, tot ophetoogenblik, dat zijne Hoogheid zodaanige dienlten van mij vorderde, die noodwendig publijk moeiten worden. Terwij 1 Emin - Pacha ,'zonder eenige van die begaafdheden , nodig voor eenen Vizir en Generaal, verblind door zijn eigen belang, geloofde zijne ééne bediening met gerustheid te kunnen behouden , en de andere waardigheid met roem te bekleeden, door vrede te maaken , voor dat de oorlog begonnen was; werd zijn Leger, daaglijks vermeerderd door den toevloed van geestdrijvende Mufulmannen , fpoedig de gevaarlijkfte vijand van het Rijk. De fchaarsheid van levensmiddelen, de wanorde, die onder deeze uitgehongerde menigte heerschce, de plondering, die met de uitdeelingen gepaard ging, de moorden , die daar uk voortkwamen , het gezag altijd beroep behooren; maar zij kunnen 'geen Geneesmiddel aan den Sultan bedienen, zonder toeftemming en zelfs in de tegenwoordigheid van den Ihkim Bachi, die het voornaam opzigt heeft op de gezondheid van de» Vorst. Than< is het een Duitsch Geneesheer, genoemd •cobis, die,en dat te recht, het vertrouwen en de gunst bezit van Sultan /bduuiamjd, den regeerenden Keizer, bij wien men in verfdieiden gelegenheden; vernomen heeft, dat hij eenig gezag heeft. P.  ' baron de tot Tg «3 zwak, en altijd veracht, wanneer de beftiering duidlijk verkeerd en gebrekkig is , dit alles gaf eene omkeering te kennen. De Groote Heer, de eenigfte , die een waar belang (telde in den voorfpoed zijner wapenen, zond aan zijnen Vizir bevelen tot eene nieuwe fchikking. EivunTacha durfde op zich nemen, om daar niet aan te gehoorzaamen; maar zijne valfche Staatkunde bedroog zich , zijn Leger werd geflagen en verftrooid, en fpoedig plaatlte een nader bevel, dat ftipter volbragt werd, zijn hoofd aan de poort van het Sérail, met dit opfchrift: Om dat hij het plan van den veldtogt niet gevolgd had, dat regelrecht door den Keizer was gezonden. Hij werd opgevolgd door moldovandgi; Deeze nieuwe Vizir vertoonde zich meer onderneemend , zonder dat hij bekwaamer was , Hij werd insgelijks geflagen maar hij was gelukkig genoeg, dat hij bij het verliezen van zijn VizirIchap niet meer verloor , dan deezen zo gevaarlijken als uitmuntenden post, en welken niemand in ftaat was te vervullen. Met de trotfche onkunde des Bevelhebbers ging gepaard de zotfte verbeelding der gemeenen , en de Turken , die eenen grooten trein Artillerij medefieèpten, maar van welke alle (tukken zo Hecht gemonteerd waren , als verkeerd beftuurd werden , bedonderd bij alle gelegenteden door hetgefchut van hunne vijanden, wreekten zich van alle hunne nederlagen alleen , met  14 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN de Rusfen van kwaade trouw te beichuldigen. Zij zijn onze meefters, zeiden zij, door de meerderheid van hun vuur, daar men in de daad niet tegen beltand is ; maar laaten zij met dat verwenscht vuur ophouden , laaten zij zich als dap. pere lieden vertoonen met den blooten fabel, en wij zullen zien, of deeze ongeloovigen de fneede van den fabel der waare geloovigen zullen kunnen wederftaan. Deeie menigte van zwakke geestdrijvers durfden zelfs aan de Rusfen eenige aanvallen verwijten , die deeze gedaan hadden, geduurende den heiligen tijd van de Ramazan. De Groofe Heer nogthans , vernomen hebben, de, dat de Hauwitzers zijne Ruiterij belemmerd hadden, vraagde mij naar het model van deeze ftukken , welker uitvinding te Conjlantinopslen nog nieuw was , en om de nieuwsgierigheid te voldoen , die hij had, om de onderfcheiden vuurmonden te kennen, daar men in Europa jgebruik van maakt, zond ik aan den Vorst de Gedenkfchriften van Saint Remy, waar van hij evenwel alleen de plaaten kon befchouvven , en als hij uitging, liet hij ze mededraagen door iemand van zijn gevolg. Sultan Müstafa, wiens eerfte zorgen wij gezien hebben, dat zich uitftrekten tot de geld. middelen, na ontzagchelijke fommen zonder nut verkwist te hebben , begon met zijne Staatsdie. naars te handelen over nieuwe uitgaven , die zij hem voorftelden , en terwijl zij hem befchuldig-  BARON DE TOT T. ï$ den Van gierigheid, befchuldigde hij zichzelven van eene infchiklijkheid, die alleen diende, gelijk hij zeide, om de fchelmen te verrijken, die hem omringden. Het was zeker moeilijk voof deezen Vorst, om met een gerust oog te zien zijne fchatten verminderd, zijn Leger verflrooid, en zijne vijanden , die hij gemeend had, in den eerften veldtogt reeds te kunnen beteugelen, overwinnende bij den Donau, en hem nog met eenen inval dreigende in den Archipel. Zijne werkzaamheid hem overal voerende , deed hem elk oogenblik nieuwe misbruiken ontdekken ; Hij beklaagde zich des wegens tegen zijne Staatsdienaars, nooit wel zonder hen te doen beven, maar altijd zonder vrucht, met betrekking tot de goede orde , die zij trouwens , ai hadden zij gewild , niet hadden kunnen herftellen. De nieuwe Troepen, die uit het hart van Afiën, zich naar het Leger begaven, trokken den Bosporus over, en hielden te Conftamïnopelen halte, niet zo zeer om bij de Porie een verzoek te doen, als wel om haar te noodzaaken , om over hunne foldij te handelen. Terwijl de Bevelhebbers van deeze Vrijwilligers over hunne benodigdheden tot den veldtogt handelden, dreeven deeze Afiatiërs, overal in de Hoofdftad verlpreid, van het hoofd tot de voeten gewaapend, en s^avonds en s'morgens op de kruiswe-* gen loerende, en de voorbijgangers beroovende de handeling aan, nadien men zich in de dria-  l6 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEU gende noodzaaklijkheid bevond, om zich hoe eer hoe liever van zulk fchuim te ontdoen. De Regeering al te zwak, om de ongebondenheid van dezelve te beteugelen, wilde vruchteloos afdingen, en gaf toe zonder fchaamte, Onder het getal van deeze ftroopers, die van tijd tot tijd aankwamen , belfond een troep, gekomen uit het Land der Las (*), bij hun aankomst, dat eenige Janisfuaren van hunne Kompagnie (t), vastgezet waren in het kasteel van Tsfar (§) aan het kanaal. Men was omtrent hunne foldij overeengekomen , en zij waren in dienst genomen, doch nu eiscliten zij ook de vrijheid der gevangenen. De Vizir dorst die noch toeltaan noch weigeren, men moest dan den toevlugt nemen tot eene fchikking. Men kwam overeen , dat deeze troep voorbij het kasteel zou trekken, en op de poort fchieten, waarop de Gouverneur, als 't ware, gedwongen door deeze daad van vijandlijkheid, defchuldigen zou overleveren. Voorgaande voorbeelden konden dit belagchelijkhulp- (") Met Land der Las (trekt zich uit langs de zuidkust der zwarte zee, en bevat de lieden van Sinepe en Trebizonde. (t) Deeze KompagHie, die ik meen, dat de 323e is, is daarom te talrijker, omdat de La! zich nooit in eene andere begeven, en het getal der genen, die daar in opgeteekend zijn, beloopt wel 30, 000. C§j Dit is het kasteel, daar men de Janisfaaren op. fluit, die men wil ftraffen, of worgen; welk één van beiden dit verblijf zeer gevaarlijk maakt,  BARON DE TOT T, middel wel verfchoonen, maar het blijft des niet te min een bewijs van de merkwaardige lafheid van een volftrekt Regeeringsbeftuur , nademaal het dienen kan, om het onveranderlijk karakter van het Despotisme te ontdekken: Den Despoot kan zijne magt geen oogcnblik uit de hand glippen, of het gemeen maakt er zich meester van. Terwijl de zwakheid der Regeering haar de oogen deed fluiten voor de buitenfpoorigheden van ongebonden krijgsknegten, poogden de Staatsdienaars voor zich zei ven den zee - oorlog te verbergen, daar het Rijk mede gedreigd werd. Daar was nooit een Rusfisch fchip tot hier toe teCon' (iantinopelen verfchcenen, derhalven de Rusfen hadden geen fcheepen , of zo zij er bij geval hadden, dit raakte de Turken omdat er geene gemeenfehap is rusfehen de Balthifche of Oostzee enden Archipel. De Deenen en Zweeden^ welker vlag bij de Tuïkenbekend was, konden evenwel deeze redeneering niet uit hunnen geest wisfehen. De kaarten voor hunne oogen opengelegd , hadden geen meer vermogen . en de Divan was nog niet overreed van de moogüjkheid der zaak, toen zij de tijding ontving van de belegering van Koron, en den inval in Morea, en de verfchijning van twaalf vijandelijke fcheepen van lienie (*). (*) De onkunde der Turken in de aardrijksbefehrijII. Dfew. B  l8 > GEDENKSCHRIFTEN VAN Bï^' Evenwel had de onzekerheid der Staatsdienaars niet belet, om eenige toerustingen terzee te maaken. Men zette de uitrusting voovt van dertig Oorlogfcheepen, en men zag fchielijk in eene zo aanmerklijke overmagt niet anders dan het vermaakt om zich in den Archipel fchadeloos te ftellen van de rampen, die men aan den Donau geleeden had. Men vond ook in de Registers van het Rijk, dat de jongfïe oorlog met Rusland aanleiding gegeven had tot het uitrusten ecner vloot, beftaande uit 1-50 halve galeien, gelciükt, om in de zee van Zabache te gebruiken, en alzo de bijzonderheden, ópgeteekend in de rekening der uitgaaven, geene der beweegredenen aantripten, welke deeze uitrusting veroorzaakt hadden, zo was men vergeeten, dat de Havens" van Azof en Taganrog, die toen de twist-appe.l waren, niets in aanmerking kwamenindentegcn- ving levert nog fterker voorbeelden [op dan dit. Zeker Anibasladeur van Venetïén na Confiantinopelen komende met twee Oorlogsfcheepenvande Republijk, ontmoette in den Archipel de vloot van den Grooten Heer, die in vredestijd jaarlijks uitzeilt, om de fchatting der l ilanden op te haaien. De Turkfche Admiraal nodigde zijn Excellentie aan zijn boord, om hem te onthaalen en onder hun gtfprek vraagde hij hem, of de Staaten van het gemeenebest na aan Rusland grensden : De Edelman, verontwaardigd over deeze onwetendheid antwoordde: Ja, daar is niets tusfchen beide, dan het oueira sch Rijk.  baron de tott. ï£ woordigen oorlog: Men gaf bevel tot het bouwen der galjooten, en het bevel werd met den groocften fpoed werkftellig gemaakt. Deeze toebereidzelen, den toevloed van troepen en matroozen, voor de twee vlootengefcbiktj vermeerderende , bragten de ongebondenheid toe die hoogte , dat elke dag door de ééne of andere gebeurtenisfe merkwaardig wierd. De Heer Graaf van saint priest, Ambasfadeurvan Frankrijk, dien het fchoone jaargetijde uitgelokt had naar zijn Landhuis aan het kanaal, zich niet willende berooven van het vermaak van wandelen , noch zich blootliellen aan de baldaadigheid van het krijgsvolk, dat hij reeds in zijn rijtuig beproefd had, verkoos te wandelen met de baj onnet op den fnaphaan, zo wel ais de perzoonen, die hem verzelden; dit midiel van veiligheid, was ook het eenige, dat den perzoon des Atnbasfadeurs kon doen eerbiedigen, door de troepen van fchelmen, die daaglijks zo ter zee als te land doortrokken, om zich naar de armee te begeeven. De gelegenheid van het Paleis van Frankrijk buiten de itad was zodaanig, dat alle vaartuigen , die het kanaal opvoeren, onder de vensters voorbij moesten, die. aan den zeekant zorgvuldig geflooten bleven. fWij waren ééns na den eeten uitgegaan, om onze gewoone wan ■ deling te nemen, en hadden de hoogtens van Tarapia reeds bereikt, wanneer wij een fterk fchicten hoorden van den kant van het Paleis j B 2  30 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN wij bleven ftaan, om er naar te luisteren, toen bet gefchreeuw van iemand, die naaons toekwam, den Heer de saint priest verpligtte, om hem te gemoet te gaan. Wij vernamen van hem, dat het Paleis aangetast wierd door een troep van dit Janhagel. Wij verhaastten onzen tred, om hunne lloutheid te bedwingen; maar wij kwamen te laat, alzo defehuit, uit welke zij op het Paleis gefchooten hadden, reeds verre weg was, en hoewel de Heer Ambasfadeur vrij raakte met het doorbooren van eenige blinden, en het breken van eenige vensters door een dozijn kogels, die wij in de zaal vonden, fcheen deeze baldaa.digheid hem echter te zwaar, om er zijne klagten niet over bij de Porte te brengen. Een Tolk, ten dien einde gezonden, verhaalde het geval aan den Reis - Eflendi, en deeze , na hem aan gehoord te hebben met alle betuigingen van het groot deel, dat hij in de zaak nam, zeicle eindelijk: Wat? hebben deeze bedelaars het Paleis van Frankrijk durven beledigen? zijn zij dan gek! Wat? kunnen zij gelooven, dat zij de ftraf ontkomen zullen? Weten zij niet, dat men hen op de eerfte kiagte de beste vervolgen zal. Waarachtig, ik begrijp het niet. Het is eene volflaagen zotheid. Den Ambasfadeur van Frankrijk aanvallen ? Hadden zij dan onder weg geen Griekfche, Joodfche, Armenifche huizen genoeg? Waarom koelden zij daar hun lust niet aan, in plaats van ons in deeze verlegenheid te brengen?  baron db tott. 21 Dus beklaagde deeze Staatsdienaar denoudzaaklijkheid, om de veiligheid van den Ambasfadeur te bezorgen, terwijl hij het heel eenvoudig vond, dat hij die van het publiek opofferde. Een kolonel der Janisfaaren, kreeg bevel, om met zijne bende het lusthuis van den Heer de saint pr i e s t te bewaaren. De Officiers van dit Corps werden ten zelfden tijd afgezonden naa den mond van de Zwarte Zee, om de fchuldigen vast te houden, voordat het fchip, dat hen naa Varma moest overvoeren, vertrokken was. Kort daarna verzekerde men, dat zij gevat en verdronken waren , maar de zwakheid van de Regeering was zodaanig, dat dit geval, gelijk het onwaarachtig was, zelf niet ééns eenige waarfchijnlijkheidhad. Eenigen tijd daarna viel er aan mijn deur eene fooitgelijke gebeurtenis voor, maar waar van de beweegredenen, hoewel minder ernftig, evenwel doodlijke gevolgen genoeg kon gehad hebben. Ik bewoonde te Buyukdéré het Lusthuis, 'twelk de Heer de vergennes had laaten bouwen geduurende zijne Ambasfa.de ; het was door eene fteene kade, die tevens veor den open'oaaren weg diende, van de zee afgezonderd! Eenige foldaaten gingen hier voor bij, en praatten zo luid, dat eene papegaai , wiens kooi in een redelijk hoog venster ftond, eenige vrije woorden kon onderi'cheiden, en herhaalen, daar hunne vrolijkheid hun gefprek mede vulde. Zij bleven terliond ftaan, icheldende op den genen, die met hun deu B 3  S2 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN fDOt durfde drijven. Deeze fcheldwoordenwerden op nieuws herhaald; Zij werden daarop woedende , laadden hun geweer , en maakten zich gereed, om op het huis te fehieten , en op de bewooners aan te Vallen. Nogthans wekte de beweging de oplettendheid van eenen Jjifiufaar^ die binnen in mijn huis de wacht had, en nieuwsgierig, om er de reden van te weten , deed hij de deur open , op het oogenblik, dat de woede deezer menfchen ftond los te bertten.e In het eerst gevaar loopende , van hun eerfte flachtoffer te worden, gelukte bet hem nogthans eindelijk, hen te onderrichten, door hun de papegaai te wijzen; Men werd raazende door deeze verfchooning , en niet voor dat men hun den fchuldigen getoond had, die gelukkig voortging, met hun na te praaten, gelukte het, om hen te bedaaren , en hunnen roof te doen verhaten; Eenige kopjes koffy , die men hun aanbood, en die zij aannamen, maakten een einde aandee?e Dpfchuddirig, welke men even veel moeite had, om te ontgaan als te voorzien. Terwijl men de Hoofdftad en deszelfs omliggende landftreek onveilig zag door ongebonden foldaaten, die geene andere dapperheid hadden, dan die aan Roovers eigen is , ondergingen de Provintiën, aan dezelfde wanördens blootgefteld, en door hunne Gouverneurs met even veel ftraffeloosheid mishandeld, op ééns alle kwellingen; Het voornaamfte voorwerp der Staatsdienaar en  8 A R 0 N D E T 0 T T. 2J was, om tevens te voorzien voor den leeftogt te Conftantinopslen , en voor het beftaan der troepen. Dit maakte de kwellingen wreeder, en ten zelfden tijd menigvuldiger. De maatregels waren van eerden af zo kwalijk genomen, dat het niet anders zijn kon , of het volk moest dubbel lijden, en door de overhaasting , die niet min wreed dan ftreng was, met welke men de fehattingen ligtte , en door de onrechtvaardigheden der bedienden, die gelast waren , om ze op te haaien. Het Turksch Regeeringsbeftuur kan ten allen tijde aangemerkt worden als eene te veld liggende Armee, waar van de Bevelhebber uit het middenpunt van zijn hoofdkwartier de bevelen geeft, om in de omliggende ftreeken te voerageeren. Dus verzorgde de Vizïr zijn Leger langs de Zwarte Zee , terwijl de Hoofdftad, alleen levende van de inkomften, die uit den Archipel moeften komen , in de noodzaake was , om haar beftaan te beveiligen door de overmagt der zeemagt tegen de Ruilen. Maar alhoewel men uit alle kracht zich had toegelegd, om het bouwen der fcheepen voort te drijven en derzelver uitrusting te verhaaften, en om de menigte van manfehap te verzamelen , die gedwongen werden , om voor matroozen te dienen , evenwel gaf alles blijken, dat onwetendheid en hoogmoed deeze toebereidzelen beftuurd hadden. Scheepen, hoog van boord , welker ondevfte B 4  2.1 GEDENKSCHRIFTEN VAN ïiEN batterijen echter bij den minden wind onder wa^ ren, konden den vijand niets aanbieden dan veel hout en weinig vuur. Eene verwarde toetakeling , touwen en blokken , die bij de minde force ftuk braken, dertig man , in de kondapelskamer gebruikt, om de roerpen te regeeren, op liet gef'chreeuw van den Huurman , op het halfdek ftaande. Geen overleg in het duuwen der vaten, geene kundigheden van zeevaard, ellendige batterijen, geene gelijkheid vsn kaliber in dezelve , zo was de toedand van deeze uitrusting, over welke het bewind alleen kqn toebetrouwd worden aan lieden, die onkundig genoeg waren, om er zich mede te vergenoegen. Evenvel werden de beveUiebherfchappen bekuipt, en de Capitan -Pacha, die onder zijne buitenkansjes de hoofdbenoemingen daar toe telt, door de fcheepen der vloot te begeeven aan den meestbiedenden , gaf ■ aan eiken Kapitein het zelfde recht, om de bedieningen aan zijn boord weder te verkoopen , en deeze kleine handel , die door de gewoonte geheiligd was , voerde de mis'lagen en verkeerdheden ten hoogden trap , zo dat deeze bekwaam waren, om de Turkfche zeemagt te vernielen , zonder dat er hunne vijanden iet toe deeden. De Zee-Officiers, tot hier toe gewoon, om jaarlijksch den Archipel te kwellen met een klein eskader , hadden geen beginzelen van krijgskunde, geen oogmerken , geene kun(k, geene ervaarenheid in. zeebaken, en, toen  BARON DE TOTT. 25 de vloot nu zeilreede was , fcheen het nog, als of het geheel oogmerk alle.n was , om eene fehatting te gaan opnaaien, die haar niet betwist kon worden. Hassan (*), een overlooper van Jlg 'ers, en benoemd tot Kapitein van het Admiraalfchap, fcheen de eenige te zijn , die zich aan boord begaf, met oogmerk , om ten oorlog te gaan; maar deeze man, wiens roekelooze domheid bekend is , en die altijd dacht, dat dezelve de plaats van alles vervulde , en tot alles genoegzaam was , wilde zich toen onderfcheiden door eene uitvinding, zo doodlijk te Tchesmè, als zij verwonderlijk gefcheenen had te Cotiftantimpekn. Deeze uitvinding bedond in een aantal ijzeren daven , die , in het boord vastgemaakt, horizontaal uitftaaken, en zich dus lijnrecht over het water uitdrekten , ten einde het aanklampen van den vijand te verhinderen. Doch, alhoewel deeze bijzonderheid juist geen groot denkbeeld geeft van het vernuft van den uitvinder , ik geloof echter , dat ik ten minden een zo naauwkeurig denkbeeld gegeeven heb van de begaafdheden der Turken , dat men niet zal twijfelen, of zij juichten hetzelve ongemeen toe. De aanhoudende zuidelijke winden , die het (*) Dezelfde Hassan Pacha, die, vermaard door veele burgerlijke en krijgs-verrichtingen, tegenwoordig Qapitein - Pacha is. B 5  ü6 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN vertrek der Vloot vertraagden, in plaatzevante dienen , om haar in beter Haat te ftellen , begunstigden alleen het verloop der matroozen, en eenige voordeelige kwellingen, die de Kapiteins voortgingen, te werk te ftellen, onder voorwendzei , dat zij hunne manfchap wilden voltadiamaaken. Op denzelfden tijd was het Leger te Land, alhoewel tweemaalen geflagen, talrijker geworden, dan ooit, en hetOttomannischRijk, hevig aangevallen te land en ter zee , maar aan alle kanten tegen zijnen vijand drievoudige krachten ftellende, gaf zich geheel toe aan de trotsheid over eenen voorfpoed , die buiten allen twijfel fcheen te wezen. Alzo het vertrek der troepen een weinig rust in de Hoofdftad liet, en de waarfchijnlijke hoop van groote voordeden het volk gunftiger deed denken, wilde de Heer Graaf de saint priest van deeze omftandigheid gebruik maaken , om een feest te geven ter gelegenheid van 'sKonings huwelijk. Om er de Turken ook in te doen dealen, wilde hij bij de toebereidzelen tot het bal en de Festijnen, daar de Europeaanen alleen nut van zouden gehad hebben, ook eene Illuminatie en vuurwerk voegen, dat ik op mij nam, om klaar te maaken. De zaal voor het Bal, die men had moeten timmeren, was reeds voltooid, het vuurwerk was klaar, en wij hadden niet meer te doen, dan de decoratiën te fchikken, toen de tijding der nederlaag van de beide Armeeën,  BARON DE TOT? 2t zo te land als ter zee, de ontfteltenis door Conpanünopelen verfpreidde, en onze toebereidzelen deed (haken. Het was thans niet mooglijk om te denken, aan het geven van feesten. DeGroote Heer in de hevigfte ongerustheid, de Staatsdienaars ncérflagtig , het volk wanhoopig, en de Hoofdftad gedreigd met hongersnood en overrompeling : zodaanig was de daadlijketoeftand van een Rijk, dat ééne maand te vooren zich zeiven zo ontzagchelijk geloofde te zijn. Evenwel de onkunde, die altijd den hoogmoed, die haar verzelt, wilvleijen, zag in deezen dubbelen ramp niet anders dan de ondoorgrondelijke befluiten der Voorzienigheid, aan welke men zich blindeling moet onderwerpen. Niemand onder de Turken wist, dat eene menigte, zonder krijgstucht i veel meer toebrengt tot haar eigen ondergang, dan de pogingen van den vijand , die tegen haar gekant is. Maar alhoewel het gebrek aan krijgstucht alleen genoeg was , om het Leger te land te Craoul te vermelen , er was meer nodig, om de vloot te Tchesmè te verwoesten, te weten de famenloop van de volftrekfte zotheid zo van den Admiraal als van zijne Scheepshoofden. Deeze vloot, de ftraat der Dardanellen uitgezeild , om het Rusfisch Eskader op te zoeken , koers (lellende naa Chio, was ten anker gekomen op de kust van Afiën, tusfehen het vaste land, en de Eilanden Spalmadsres, even voor de haven  28 GEDENKSCHRIFTEN VAN DSM van Tchesmè. Eenige Fregatten, onlangs gebouwd, welker gebruik de Turkfche zeemagt niet kende voor deezen oorlog, geankerd op de vleugels van deeze lange lienie, moesten het reeken van den vijand geven, zodra hij verfcheen, en hadden order, om hem te laaten naderen, en in deeze naauwte te lokken, daar dertig fcheepen, op behoorlijken afftand, en voor vier ankers vertuid, hem moesten afwachten. Deeze vernuftige hinderlaag dus bereid zijnde, kwamen de Rusfifche fcheepen ongelijk krijgskundiger uitgerust, Ch'm om gezeild, en de eerfte Turkfche fcheepen ontdekt hebbende , in de daad dezelve voorbij zeilen tot aan het centrum der linie, zonder dat deeze eenige bewegingen maakten, om onderzeil te komen. Evenwel toen de twee Admiraals zich tegen over eikanderen bevonden, naderde de Rus, na de laag te hebben gegeeven, den lurk, om zijne vuurwerken over te werpen, maar Iprong zelf geduurende deeze maneuvre. Hassan Pacha, toen de Vlag-Officier, (die mij zelf de bijzonderheden , die ik hier verhaal, heelt medegedeeld) zijn fchip dit geweld ziende ontkomen, meende wel buiten gevaar te zijn, toen hij zijn galjoen in brand zag, en zijn vaartuig gereed, om het zelfde lot als het Rusfisch te ondergaan. Zijne manfchap had zich reeds in zee geworpen, hij fprong er zeif in, en gelukkig genoeg zijnde, om een ft.uk houts van den vijandlijken Admiraal  BARON DE T O T ti te krijgen, ontkwam hij de fplinters van zijn eigen, terwijl [het vuur fchielijk in de kruidkamer kwam (*). (*j Hier moet de Tekst van den Heer Baron de tott wonderbaarlijk veranderd zijn, door den Uitgever, of tttfèm Pacha moet bijzondere redenen gehad hebben, om hem deeze gebeurtenis met geheel andere woorden te vernaaien, dan hij de goedheid gehad heeft, om mij zeiven een bericht mede tedeëlen, drie dagen na het gevecht, toen hij te Smirnaüwam, alwaar ik toen Conful-Generaal was. De Gedènkfihriften zeggen niets van het aan boord klampen der twee fcheepen , van het geval, dat daar aanleiding toe gaf, van het lang en bloedig gevecht, dat voor af ging, noch van de wonden van hassan Pacha. Men leest daar eenvoudig, dat het Rusfisch fchip, de laag gegeeven hebbende, den Turk naderde, om zijn vuurwerk op hem te werpen , en zelf in de lucht fprong geduurenda deeze maneuvre. Indien dit naauwkeurig was, is ihet duidelijk , dat de Admiraal spi r it off, die "het zelve gebood, zekerlijk mede moest gefprongen zijn. Elk één weet echter, dat deeze dappere Bevelhebber het geluk had, om zich in zijn boot te bergen met vier en twintig perzoonen, en dat hij nog te Pe tersburg Xecït, overlaaden met de gunften ,die hij bij zijne Souveraine verdiend heeft. Men jftm ook kunnen denken, uit het geenhiergezegd word vsn hassan Pacha, dat deeze Bevelhebber gezond, en ongekwetst in zee is gefprongen, toen hij zijn fchip in brand zag, Nogthans is het zeker, dat hij te Smirna kwam, overdekt met wonden. Het verhaal van den Heer Graaf de ciioiseul couffier is veel over-  gedenkschriften van den Men kan ligt begrijpen, dat, als men het ge. wigt van het verlies van den éénen en anderen eenkomfliger met de waarheid, en waarfehijnlijkheid «n komt nader bij de bijzonderheden , die ik zelfver' Haan heb uit den mond van hassan Pacha. Men zie bet geen de Heer Graaf de choissul van deeze gebtuitenisïejt, V. Hoo/d/i. Bladz. 04 van zijneFtyage Hitfonsque de la Grece. ,i De Admiraal spiritow verliefde linie, om alleen „ den Kapitein aan te tasten, die aan het hoofd der „ Turkfche linie was. Het gevecht was zeer hevig; en de fcheepen e.kanderen aan boord klampende, raak* h ten verward in elkanders wand. Toen wierpen de Rus>,fen hunne vuurwerken in het vijandlijk fchip, waarvan het uitwerkzal al te fchielijk was, nademaal zij » zich niet kunnende los maaken, zo vatte het vuur „ tevens de beide fcheepen, die te gelijk fprongen. „ Daar werd niets gered dan 24 Rusfin, onder welken „ waren de Admiraal, zijn zoon, en de Graaf theo„ dorus orlow. Dit kostelijk f,hip voerde 90 „ ftukken metaal gefchut, en had aan boord eenkrij's' „ kas van 500, coo roebels, " Ik geloof, dat ik hier den Graaf de ch0 iseul zalven voldoening zal geven, door bij hetgeen hij gefchreeven heeft, eenige meer bijzondere berichten te voegen welke has-san Pacha mij wel heeft willen mededeelen op het oogenblik, toen hij uit het gevecht kwam. De tijding der volHrekte-vernieling van de Ottoman-» nifche zeemagt, werd bekend te Smirna, zondag den 8 July 1770, 's morgens te vier uren. Men twijfelde er reeds aan, omdat de berichten, die elk oogenblik van Tchechmi, de fcfiouwplaats van deeze ijslijke vertooning  BARON DE TOTT. 31 kant overrekent, dat der Rusfen ongelijk het grootfte zijnde, het befluit rechtvaardigde , dat kwamen, eenen verfchriklijken ramp aankondigden-, ver» volgends had men volkomen gehoord den flag der fcheepen, die in de lucht fprongen, het gedreun van her gefchut, dat in den brand van zelf afging, en men had zeer onderfcheiden de rookpilaar van elk fchip, wiem kruidkamer vuur vatte, zien opgaan boven de landea van Karaboumou. De zekere tijding van een zo vreemd geval, en het welk men moeite had, om te gelooven, verfpreidde onder de Mahometaanen van. deeze ftad de fchrik en wanhoop; Het gemeen volk, raazend door deezen tegenfpoed, aangezet door de oproerige redenen van 1 b r a h 1 m Aga, Tollenaar te Smirn*, een boos, wreed, buitenfpoorig dweepachtig kerel, en van fomroige andere perzoonen van den zelfden imborst, wilde zijne wraak koelen aan de Christenen, en bijzonder aan de Grieken. Ibhahim Aga gaf het voorbeeld, en dien zelfden zondag, ten vijf uuren des morgens, begon hij met[onmenschelijk alle Grieken te doen vermoorden, die gebruikt werden of bedienden waren, inden Tol, in het Hotel zelve, het Koninglijk huis, dat hij had behooren te ontzien, en daar het zijn pligt was, om eene vrijplaats te geven aan allen, die er den toevlugt ramen. Dit voorbeeld werd gevolgd op de markten, openbaare plsatzen, kruiswegen en kaden der ftad; in minder dan vier uuren waren omtrent 1500 Grieken om halsgebrcgt; twee Europe&anen , de Heer cargah, Toskaansch Koopman , en de Heer callo, Hol* landfche Tolk, waren insgelijks de (lacht - offers van een woedend graauw. Hetzelve zou zekerlijk de Franken van alle Natiën niet gefpaard hebben, als hit een werk-  3& GEDENKSCHRIFTEN VAK DÈN zij in het eerst namen, om de Turken niet verder aan te tasten , maar deeze , wier kundighe- dag geweest was, op welken zij, aan hunne bezigheden verbonden , door de flad en op de markten verfpreid zouden gevonden zijn. De moord duurde van 's morgens vijf uuren, tot bij negen uuren , wanneer de Bevelhebbers der Janifaaren , door de flraaten loopende, met de keure deezer benden verzeld , die zij bij een hadden gebragt, eindelijk genoegzaarae wachten in elk kwartier konden plaatzen, en deeze oproeren (luiten. De moord hield dan op ; maar de gistende gemoederen waren nog niet geheel bedaard. De Regeering, verfchrikt zijnde, had geen vermogen, en durfde de itoutheid van den oproerigen hoop niet beteugelen; alle Ëuropifche Natiën waren, elke inhaare fcheepen, gevlucht, de Confuls alleen waren in de flad gebleeven, om, zo veel hun mooglijk was , zorg te draagen voor de veiligheid der perzoonen en goe. deren van hunne Landslieden. Deeze verwarde toefland duurde meer dan eene maand, en elke dag werd door de vreeze voor nieuwe rampen geteekend. In dit zo zorgelijk oogenblik werd hassan Pacha , dien men toen hassan Beï noemde, aan zo veelegevaaren ontkomen, te Smhna gebragt, gekwetst, en komende alle foort van hulp zoeken, dat hij nodig had. Hij werd zeer fiecht onthaald , omdat men hem voor de oorzaak hield van het verlies der Vloot ; men wist nog niet, dat jaffer Beï, Bevelhebber wan een fmaldeol, door den fchiïk van het geen den beiden Admiraalen overkomen was, getroffen, gedacht had zijn behoud te moetwi zoeken in het midden van de reede van Tchechmé ; en dat hij, derwaards wijkende , door  b aron de tott. 33 tien zich naauwlijks uicftrekten tot de uitwerkzelen van het falpeter, ontfteld door het geen zij sijn doodlijk voorbeeld al het overige derZeemagtrag. degefleept had. Zodra ik de aankomst van hassan Bet te Smirntt veritond, ging ik hem een bezoek geven op het Tolhuis, daar hij zijn verblijf had genomen. Ik was ver_ zeld door den Heer fonton, Secretaris- Tolk van den Koning, eerfte Drogman van het Confulaat; den Heer d'amirat , tweeden Drogman , en de Heeren PERRETié en marragon , Kooplieden der Natie , die begeerden met mij te gaan. Wij vonden hem zitten op eene Sofa, zijn wezen op verfcheiden plaatzen verbrand van het Buskruid, het hoofd leunende opeen oorkusfen, handen en voeten op vier kusfens, en ver. wezen tot eene zeer ongemaklijke houding , maar die zijne omftandigheden noodzaaklijk maakten. Na veele beleefdheden van weerskanten, bood ik hem den dienst aan van den Heer michel, Geneesheer der Natie, van Stnima, en van het Nationaal Hospitaal; hetwelk hij met groot vermaak aannam. De bijzonderheden , betreffende zijne wonden, bragten hem natuurlijk tot die van het gevecht, in hetwelk hij die ontvangen had ; en van hem verftonvi ik, aangaande de zaak der beide Ad. miraals, het geen ik hier bijvoege. De Capiian- Pacha , na zijne fchikkingen gemaakt te hebben, die zo kwalijk overlegd waren , als zij in de Gedenkfchriften wel befchreeven zijn, na zijne vijftien Scheepen van linie en Fregatten te hebben doen ankeren tusfchen het Land van Aften en de Eilanden Spal» madores, wachtte, in eene Galei, de aankomst der Rusfen af, volgends de gewoonte der Ottomannifche Vloou- II. Deel. C  34 'gedenkschriften van den zagen gebeuren, dachten niet anders dan om het gevaar van in de lucht te ïpringen, als de Rus- voogden , die , in de zeedagen , zich altijd op ééne van deeze roeivaartuigen begeven , om zich gemaklijk överal te kunnen laaten voeren, en hunne bevelen uit te deelen , daar hunne tegenwoordigheid noodig is. Toen de Fregatten het fein gaven van de vijandlijke Vloot, zond hassan Bet, Vlag - Kapitein van den Capitan- Pacha, herhaalde keeren , om verlof tevraagen, om onder zeil te gaan , maar kon zulks volftrekt niet verkrijgen. De Admiraal spiritow tastte het Turksch Admiraalfchip aan , zodra het onder zijn bereik was. Het gevecht was langduurig en hardnekkig; Hassan Bei', voor anker liggende, zonder eenige beweging te kunnen maaken, fiond, geduurende ireer dan vier miren, het vuur van het vijgndlijk fchip uit, dat hem de laag gaf , en, hem gepasfeerd zijnde , wendde , om hem de andere te geven. Zich niet kunnende bewegen , kon hij er geen ééne ontwijken; en hij antwoordde zo goed als hij kon, wanneer een gelukkige fchoot hem fcheen te willen begunstigen. De Turkfche fcheepen van linie hebben alle, op hunne eerde batterij, vier of zes Hukken van een buitenfpoorig kaliber, fchietende fleenen van verfcheiden honderd ponden ■gewigt. Eén van deeze fteenen nam het R oer van het Rusllsch fchip weg, het welk, nu zonder beduur zijnde , na den Turk afdreef. Hassan Bei vieezende, dat het hem voorbij zou drijven, en dus zijn' oogmerk,dat hij had, om het te enteren , zou beletten , maakte de eenige beweging, die hij maaken kon, zonder het bevel te overtreeden , dat de Capitan- Pacha gegeven had, om voor anker te blijven liggen ; Hij koitte zijn  baron db t o t t« 35 fen hen nog ééns aantastten. Tchesmé was 'dan fchielijk de fchuilplaats, daar de geheele zeekabel, houdende zich altijd in de richting van zijnen vijand, om hem op zijne zijde te ontvangen. Deeze maneuvre gelukte hem; de twee fcheepen lagen fchielijk tegen eikanderen , en raakten in elkanders wand verward. Hassan Bei vertoonde zich toen, om te enteren, en ontving verfcheiden kwetfuuren, doch desniettegenftaande was hij op het punt, om op het vijandlijk fchip over te fpringen , wanneer de Rus/en, vreezende in deezen aanval het onderfpit te zullen delven, en geen kans ziende, om, zonder roer, de ruimte te kunnen winnen, als zij al hun fchip los kondenkrijj gen, het wanhoopend béfluit namen , om hunne vuurwerken in den Turk te werpen, die terftond vuur vatten. Hassan Bcï was toen genoodzaakt, van het enteren af te zien , om al zijn vlijt te befteeden aan zijn eigen fchip; maar de Rus vatte ten zelfden tijde vuur; de brand werd algemeen , es floeg verbaazend fnel voort. De Admiraal spmrow , de zaak volftrekt onherftelbaar ziende , bergde zich in zijne boot, met 24 man. Hassan Btï deed nog eenige nuttelooze pogingen , om te trachten zijn fchip te behouden ; maar van zijne maufehap verlaaten , die zich in zee wierp, fprong hij ten laatften ook in zee, en was gelukkig genoeg, om den ijslijken flag der twee fcheepen te ontkomen, die een oogenblik daarna, kort na den anderen, in de lucht fprongen. Hij had nog moeds en krachten genoeg, om , nienegenftaande zijne wonden en de doorgeftaane ongemakken, te land te komen, door behulp van een ftuk houts, en den bijftand van zijn hartenvriend, die zeker waardig is, dat me» hier melding C %  36 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN magt in de grootfte wanorde binnen viel, en eenige (lukken kanon , in haast ontfcheept , en van hem maakt. Achmkt Aga , rijk Koopman van Morea , federt langen tijd in vriendfchap verbonden met mssAM Bet, vernomea hebbende , dat deeze benoemd was tot Vlag-Kapitein van den Capitan- Pacha, en het Admiraalfchip moest gebieden, vertrok uit zijn, Land, om zijnen vriend te Conflantinopelen te ontmoeten , en den zeetogt met hem te doen, als vrijwillige. Hij ging in de daad met hassan Bet feheep , verliet hem niet, ftreed aan zijne zijde met de grootfte dapperheid, verleende hem zijnen bijftand, en verliet het fchip niet eer dan hij; Toen hij hem genoodzaakt zag, om zich met zwemmen te redden, wierp hij zich met hem in zee , hielp hem een fiuk hout grijpen, geleidde hem naar het ftrand, dan hem onderfteunende, dan hem voortflecpende , en vond eindelijk middel, hoewel zeer moeilijk , om hem te Smirna te brengen. Ken dergelijke trek, gefchikt, om de Ottomannifche Natie en de menschhjkheid eere aan te doen , verdiende wel eene plaats in de Gedenkfchriften. Daags na mijn bezoek bij hassan Beï, kwam achmed Aga mij zien, en bevestigde mij alle tle bijzonderheden, die de ViceAdmiraal zelf de goedheid had gehad, om mij mede te deelen. De Heer michel, Geneesheer vin onze Natie , had hassan Beï, geduurende eene maand, of veertig dagen, onder handen, en genas dien volmaakt van zijne wonden. Ik kreeg van den Staatsdienaar vrijheid, om de onkosten van zijne genezing op rekening van deri-Koning te brengen; ik gaf mijn last aan den Heer marin , toen eerfls Afgezonden van onze Natie , die ze atn den  BARON DE TOTT. 37 op de twee uithoeken geplaatst, die deeze Haven befluiten, fielden de vluchtelingen gerust. Het fchijnt, dat de Rusfen ondertusfchen zich bezig hielden , om de bewegingen van den vijand gade te flaan, en men kan denken, dat zij, niet zonder groote verwondering 's anderendaags vernamen, wat er te Tchesmé gebeurd was. Dit vreemd gedrag der Turken aan niets anders kunnende toefchrijven , dan aan eene ijdele fchrik (Terreur panique') , na welke men, bijkans altijd, zaaken met voordeel kan onderneemen, die Heer michel voldeed, en het beloop aanteekende op de rekeningen van den Levantfcken Handel. Deeze rekeningen zijn aan het Komtoir der Zeezaaken % en zo iemand deeze gebeurtenis in twijfel wilde trekken, zou men dezelve ligtelijk kunnen bewijzen. Hassan Bei vertrok terftond na zijne herdelling van Smirna ; Hij bleef, eenige maanden lang, in eene foorc van onbekendheid en ongenade , om dat jaffer Biï, die zijn laag en fchandelijk gedrag , door de fchoonfte redenen, voor de oogen der Staatsdienaars had weten een glimp te geven, Capitan- Pacha geworden was, en alle moeite deed, om het luifterrijk gedrag van zijnen Mededinger te verminderen. Maar de waarheid werd fpoedig erkend , het gedrag van hassan Beï gerechtvaardigd en toegejuicht, jaffer Beï in ballingfchap gezonden naa Rhodus, en hassan Beï in zijne plaats gefield, in welken post hij vervolgd heeft, zich , door de gewigtigfte dienften, het volkomen vertrouwen van Sultan mustaïa , en Sultan abdulhamid , zijn opvol* ger, waardig te maaken. P. C 3  33 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN anders geen den minften voorfpoed fchijnen te belooven, vertoonden zij zich voor de Haven roet twee Branders , die zij er in zonden. Op het verfchijnen der Rusfen , dachten de Turken, nogontfteld van den voorigen dag, eerder, om zich te land te bergen, dan om hunne fcheepen te verdeedigen. Maar het gezigt van twee kleine vaartuigen, die koers naa de haven fielden, wekte bij hun het denkbeeld van overwinning weder op , en ze voor overloopers nemende, in plaats van te pogen, om ze in den grond te fehieten, baden zij, om hunne behouden aankomst, nogthans vast beflooten hebbende, om de manfchap in ijzers te kluisteren, en zich reeds met liet vermaak ureelende, dat zij hen in zegepraal naa Conftantinopelen zouden voeren (*). Doch deeze gewaande overloopers, zonder moeite binnen geloopen, vertuiden hun roer, maakten hunne enterdreggen klaar, en braakten fpoedig vuurwolken, die de heele. vloot in brand Haken,' De Haven \znTchesmé bedekt metfeheepen , kruid en kanon, vertoonde niet anders dan een vulkaan , in welke de geheele zeemagt der Turken vtrflonden werd. Terwijl deeze ramp de Oliomannifche trotschheid vernederde, moesten de Staatsdienaars van dit Rijk zich fchielijk (*) Deeze bijzonderheid is mij verzekerd door denzelfden haesan Pacha, van wien ik hier boven gefyroksnheh.  BARON DE TOTT. 39 met eene meer dringende noodzaaklijkheid inlaaten; alzo de Hoofdftad door eenen aanftaanden hongersnood gedreigd werd. In de daad de vernieling der Turkfche vloot, den Archipel «ah de Rusfen overlaatende, belette de verzorging van Conftantinopelen van levensmiddelen. De Vijand kon ook nog de Straat der Dardanellen vermeesteren, zich voor den hoek van het Serail vertoonen , de ftad befchieten , en den Grooten Heer de Wet voorfchrijven. De ontfteltenis was algemeen, en nooit was eenige vreeze meer gegrond; De onkunde, die zich zelve altijd recht •doet, wanneer de fchrik haare eigen verbeelding te neder geveld heeft, had nu niets in te brengen tegen het bevel van den Grooten Heer, om de' verdediging der Dardanellen blutdeling aan mij over te laaten, en alle middelen om de Hoofdftad te befchertnen, aan mij aan te bevelen. Deeze last kon mij echter niet opgedragen worden, zonder voorafgaande formaliteiten, de Porte haastte zich, om die volbrengen, doende ten dien einde een verzoek aan den Ambasfadeur van Frankrijk, De Reis ■ Efendi nodigde mij ten zelfden tijde, en drong mij aan, om met hem de maatregels te komen beraamen , die ik nodig zou oordeelen in eene omftandigheid, die dea grootften fpoed verëischte. Ik zal zo menigvuldige gelegenheden hebben, om van de Turkfche Staatsdienaars te fpreeken, dat het mij toefchijnc, nuttig te wezen, als ik C 4  40 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN eenige voorloopige kundigheeden opgeeve betreffende het karakter van die genen, die toen aan het bewind waren, kundigheden, die nodig zijn, tot verftand der bijzonderheden, in welke de omftandigheden mij noodwendig zullen inleiden (*) Terwijl ik den Schrijver deezer Gedenkfchriften nier. kan vrijkeuren van de onbillijke en nadeelige kleuren , met welke hij hassan Pacha gefehiklerd heeft\ zo kan ik aan den anderen kant de afbeeldingen niet genoeg prijzen, die hij ontworpen heeft van de drie Staatsdienaars, welke het Rijk beftuurden, wanneer de Heer Baron de iott zijc^ezigheden begon , zij zijn £0 treffend gelijkende , als bij mooglijkheid zijn kar. 3k heb deeze drie perzoonen gekend, en hen hier alJen herkend. Ik heb na eikanderen gezien melek en izzet, Pachas, te Smirna , rta hun Vizirfchap. De eerfte droeg op zijne voortreflijke gedaante het karakter en indriikzel van zachtheid en goedheid , die hij in de ziel had, en niets meer. De ander voegde bij dezelfde hoedanigheden, geest, vlugheid en een goeden ïtijl. IsMaëL Eeï was in ballingfchap, en ziek te Scio, wanneer ik daar doortrok op mijne wederkomst naa Frankrijk, in de maand Augustus 1778. Zodra hij mijne aankomst aan dat Eiland vernam, zond hijmijéénen van de voornaamfte Officieren van zijn huis , om mij te verzoeken, dat ik hem zou komen zien ; en deeze uitnodiging gefchiedde in bewoordingen, welke die gretigheid en dat ongeduld uitdrukten , hetwelk alle in ballingfchap zijnde Staatsdienaars hebben , om iet van belang te vernemen , en om iemand te vinden , met wien zij fpreeken kunnen van zaaken, die door hunne handen gegaan zijn. Ik begaf mij bij hem, 's morgens om  BARON DB TOTT; 41 Wij hebben reeds gezien, dat de Groote Heer, federt zijne komst tot den Troon, op zuinigheid tien uuren. Ik vond hem in de verdooving van de 0piutn, daar hij een buitenfpoorig gebruik van maakt. Ikverftond, dat hij van dat foort van menfchen was, genoemd Thériakis, daar de Sch.-ijver eene zo waare» grappige en vermsaklijke befchrijving van gegeeven heeft. Ik wanhoopte reeds , om iet bij hem te zullen kunnen uitrichten, wanneer hij de dampen van het 0pium een weinig verdreef, om mij de gewoone brgroe' tingen te doen, en mij ongemeen beleefde en verpligtende dingen te zeggen. Onze verkeering werd ongevoelig levendiger; Somtijds verviel hij weder in de verdooving, en verzocht mij echter , om in mijn gefprek voort te gaan , verliezende geen woord van het geen ik hem zeide, hernemende ver volgends den draad van het gefprek , en mij antwoordende met eene verbaazende ftiptheid en r.aauwkeurigheid. Om elf uuren bragt men het eten op, over tafel was hij zeer grappig en beminlijk, hij at weinig , en liet zich veele foort» gelijke trekken ontvallen, als van de twee Sijsjes, daar in de Gedenkfchriften van gefproken word. De Thériakis zijn zo matig, als mogelijk is , en hebbe i duizend kleine bijkans kinderachtige invallen ; een bloempje, eene vrucht, een vogeltje, enz. zijn voor hun vermaaken , zo aangenaam , als voor ons de trefFendite uitfpanningen zijn. Des middags waschte isMAëi. Beï zichzelven, deed zijn gebed , waarna wij ons gefprek wederom hervatten. Dit liep voornaamlijk over het geen gebeurd was , geduurende den oorlog , en federt de vrede. Deeze Staatsdienaar ontdekte , geduurende den gantfchen loop van dit gefprek , een C 5  4 2 gedenkschriften van den gezet, met verdriet zag, dat de oorlog zijne fchatten uitputte, zonder hem de glorie te bezorgen , levendig en aangenaam vernuft, een gezond oordeel, uitgebreide uitzigten, eene uitfpraak , die vol bevalligheid en fraaiheid was, en eene redelijk uitgebreide kennis van de belangen der voornaamiïe Mogendheden van Europa. Tegen vier uuren bragt men hem water, om de wasfching te doen voor het gebed Ikindi. Ik nam affcheid van hem, en hij züde mij vaarwel, betuigende mij het vermaak , dat hij zou hebben , van mij weder te zien, indien de loop der gebeurtenisfen ons ooit weder bij eikanderen bragt. Ismacl Bei is korten tijd daarna weder in gunst gekomen; Sultan abdulhamid heeft hem de drie Paardenstaarten gegeeven , heeft hem als Pacha naa Cairo gezonden, van waar hij overgegaan is tot andere Gouvernsmenten, die niet zo vol verwarring waren. Het karakter van Sultan mustafa , die het eerst zijn vertrouwen fchoak aan den Baron de t ott, verdiende afgebeeld te worden. De Gedenkfchriften bie-' den daar van alleen eenige verftrooide trekken aan. die men moet bij één brengen, om er zich een denkbeeld van te kunnen vormen. Deeze Vorst was gebooren met een gezond oordeel, een recht hart, en ftrenge zeeden. Hij had een middelmatig vernuft, eene gemaklijke welfpreekendheid, een zuiveren itijl, en fehooner hand, dan doorgaands een Oppervorst heeft. Zijne gezondheid, verzwakt door het vergif van Sultan osman, dat hij ontkomen was, na zijnen OHdrten Broeder Sultan mehemed daar onder te hebben zien bezwijken, liet hem niet toe, zich veel aan het vermaak over te geven, daar hij reeds weinig toe geneigd was  BARON DE TOTT. 43 daar hij zo op gezet was. Deeze Vorst kon echter de Staatsdienaars , die bij zijn perzoon hiin verblijf hadden, niet befehuldigen, vandenkwaaden voorfpoed zijner Legers, en (choon hij hen onbekwaam geloofde te zijn, om dit te herftelleh, echter was het ongelukkig niet in zijn vermogen, om meer kundige mannen in hunne plaats te nellen,- Daarënboven zouden groote begaafdheden nodig geweest zijn voor het Leger, ende Staats- uit hoofde van zijn temperament. Geheel overgegeeven aan ernrtiger bezigheden , altijd begtaaven onder een ftapel papieren, werkte hij zonder ophouden; en' als zijne gunstelingen hem voor oogen hielden, dat een te fterke arbeid zijne gezondheid benadeelde , gaf hij hun ten antwoord: Ik moet de drukte nel waarneemen, om dat niemand van u het doen kan. Hij heeft menigvuldige en doorluchtige blijken van rechtvaardigheid gegeeven ; en zo hem eenige trekken van wreedheid ontfnapt zijn, zo ontfiond zulks minder uit zijn karakter, dan uit de vooröordeelen van zijnen Godsdienst en volk. Men heeft hem te onregt bei'chuldigd van gierigheid ; hij heeft zijne fchatten uitgeput, om de zaaken van het Rijk te heiftellen. Het zou even onbillijk zijn, hem groote talenten toe te kennen,als hem ijver en goeden wil te ontzeggen, en raen moetgelooven, dat, als zijne regeering min gefchokt en gelukkiger geweest was, de zuiverheid zijner oogmerken voldoenend zou geweest zijn, om groote zaaken uit te voeren. Nademaal, wanneer een Oppervorst ftandvastig het goede wil , zijne Staatsdienaars hetzelve weten te doen. P.  44 GEDENKSCHRIFTEN van DR8 dienaars, die het meest de gunst van hunnen meester genooten , hadden al te veel fchranderheid, dan dat zij hem zouden geraaden hebben, dat het voordeelig voor hem was, om hen van zijn perzoon te verwijderen. I s m a e l- Beij muntte boven al uit, in die zo moeilijke kunst, om zijnen Souverain te beftuuren, en alle zaaken te regeeren, zonder zijne perföonlijke rustte verbaten , en zonder iet van zijn vermaaken te verliezen. Ised- Beij , Opper-opziener van de munt, genoot meer bijzonder de gunst van zijnen Meester , maar zonder haat of afgunst te verwekken; wijs genoeg, om niet naar hetStaatsdienaarfchap te ftaan, gebruikte hij zijn gezag alleen, om den toorn "te matigen, dien de Groote Heer dikwijls opvatte tegen zijne Staatsdienaars, en hij befteedde alle zijne zorgen aan de ongelukkigen en behoeftigen, dien hij daaglijks te hulpe kwam. M éLEK-Pacha Kaijmakan of plaats vervanger van den Groot ■ Vizir en fchoonbroeder van den Grooten Heer, muntte in deeze eerfte bediening niet uit, dan door zijne heerlijke gedaante , die de Sultane bewogen had, om hem van haaren Broeder te vraagen; en de Groot-Schatmeester min begunftigd, maar ftout op eene foort van achting, door zijnen vader verkreegen pin den laatften oorlog, vol vertrouwen op die, welke hij zelf ftond te verkrijgen, meer ijverig dan heerszuchtig, was insgelijks merkwaardiger door zijne  baron de tot t. 45 werkzaamheid, dan door zijne kundigheden. DeStaatsdienaars van den tweeden rang, de Mufti zelf hadden al te weinig deel aan de Regeering, dan dat ik in eenige bijzonderheeden behoef ta. treeden omtrent hun perfoneel karakter. I s m a ë l - Bey, gelast, om met mij te handelen over "den ftaat der Dardanellen, en overliet gevaar °~, het welk de Hoofdftad dreigde, geloofde, dst hij de vreeze van de Regeering moest verbergen, door onze onderhandeling te bedekken met het kleed der nacht. Hij ontving mij in zijn bijzonder huis, alwaar ik hem bezig vond met eene zaak, waarvan het gewigt magtig verfchilde van die, welke ons te faamen bragt. Deeze Turk in zijne laage vermaaken zeer vindingrijk, maar van een kinderlijk foort, begeerde twee fijsjes, die het zelfde deuntje zongen. Zijne bedienden hadden de ftad door geloopen zonder ietjop te doen, en de Staatsdienaar was op nieuwe middelen bedacht, om zijnen inval te voldoen, toen ik bij hem kwam, om met hem de middelen te beraamen, die den ondergang konden afweeren, met welken de Hoofdftad gedreigd werd. De ftaat der Dardanellen was hem niet beter bekend dan mij, maar (het was duidelijk door de brieven van mol d ov a ngi-P^c/z^ geweezen Groot - Vizir, wiens ongenade bepaald was tot het laage bevelhebberfchap van de kafteelen van het Kanaal, onder den titel van verdeediger der Dardanellen, dat deeze voormuur, tot hier toe  46 GEDENKSCHRIFTEN VAN DE» voor onverwinlijkgehouden, den geringftenaanval niet zou kunnen wederftaan; Het Rusfisch Eskader, "dat in het gezigt der eerlle kalleelen zeilde met een gunstigen wind, had daar van alleen gebruik te maaken , om in de zee vmMar mora te komen, en vervolgends tot onder de muuren van het Sérail te naderen, omdenGrooten Heer de Wet voor te fchrijven. , Zodaanig was de gefleldheid van dit hoogmoedig Hof; de onkunde der Staatsdienaars , en de fchelmachtigheid der onder • bevelhebbers hadden deezen toeftand, zo vernederend, zo gefchikt, om de levendigiTe ongerustheid te verwekken, veroorzaakt. Het onderzoek, het welk ik in Haat was, daagiijks te doen van de kalleelen, bij Conficvjinopekn, gebouwd naar her zelfde ontwerp, als die der Dardanellen, was genoeg ■ zaam, om mij aan te wijzen, wat ik te doen had bij mijne komst aldaar. Helmiddel, om het nodige in oorlogfcheepen derwaards te brengen, was geheel niet gemaklijk; Twee fcheepen, die zich niet bij de vloot hebbende kunnen voegen , voor den brand bewaard gebleven waren, thans geankerd buiten de eerlle kalleelen, kondendoor het Rusfisch Eskader opgeligt worden voor mijne aankomst, en in het Dok was niet meer dan één oud fchip, reeds buiten ftaat gekeurd, om te dienen. Nogthans ftelde ik met den Reis< Effendi vist, dat dit fchip, in haast uitgerust, voorzien met zijn gefchut, verfierd met de Admiraals  baron de tot t. 47 vlag, en. geladen met zwaare eiken planken, fehoppen, fpaden en andere gereedfchappen, daar ik eene lijst van opgaf, hoe eer hoe liever onder zeil zou gaan, om zich bij de Dardanellen, bij mij te voeg enZeker Kapitein van een Maltheefche Kaper» over veele jaaren genomen, en die gedacht had, zijnen toeftand te zullen verzachten, had, door zich Ridder van Maltha te noemen, zijnelosfing alleen moeilijker gemaakt, en zuchtte nog in de boejen. De Heer Graaf van saint-priest verlangde, om van deeze gelegenheid gebruik te maaken, om deezcn ongelukkigen te verlosfen. Ten dien einde wendde ik de noodzaaklijkheid v«or, om branders uit te rusten, en veinsde daar toe geene genoegzaame kundigheden te bezitten, 0^5dus hen verzoek, dat ik deed om dcezen Haaf, te beter te vernisfen; ik roemde zijne bekwaamheden, ik verklaarde, dat deeze man alleen in ftaat was, om mij te kunnen helpen. Ik verkreeg, dat men hem mij zou toezenden met het fchip, en ik ontving de fterkfte verzekering van zijne vrijheid, indien ik in hemde bekwaamheden vond, daar ik van gefproken had; ik was ook heel wel overreed, dat ik hem in dit opzigt alle die bekwaamheden kon geven, die hij niet had, maar het geen ik kwalijk voorzien kon, en dat nogthans gebeurde, was, dat deeze mandoor de Turken verwittigd vap de oogmerken, die ik met hem had, onnoozel genoeg was, dat hij niets  48 gedenkschriften van dew begreep van de beweegreden van mijn gedrag, en dat bij mij tegenfprak. Men zal zo de verwerde uitkomst zien van eene onderneming , daar de menfchenliefde de eenige beweegreden van was. De drift, die de Groote Heer had, om mij naa de Dardanellen te zenden, liet mij niet toe, ééne van die zaaken af te wachten, die ik nodig had, om daar mijnen arbeid te beginnen (*). Zijne Hoogheid had bevel gegeeven, dat mij alles toegezonden zou worden. Ik vraagde om eenen Commisfaris; en men benoemde mustafa Bey, kleinzoon van den vermaarden ogandm co dga (X)> vervolgends huurde ik terlrondeen Fransch vaartuig , om mij naa de Dardanellen (*) Op de hoop, om het Heel-al te faeheerfchen » volgde zo fchielijk het denkbeeld van vernietiging, dat» op de tijding van de verfcbijning der Kusfcn , geheel Covftantinopekn het hoofd liet hangen , men hield er openbaare gebeden, voorden goeden uitfiag van mijne poogingen, en de Groote Heer, die vertrouwen Helde in mijnen ijver, en die ongelukkig op dit oogenblik niet beter doen kon , geloofde niet geni3t te kunnen zijn, voor dat ik vertrokken was. (t) Dcanüm Codga was Admiraal federt de omwenteling, welke Sultan achvikt onttroond hebbende , zijnen Opvolger ook nog dreigde. Het Hoofd der Re. bellen werd in den Divan gedood door deezen Admiraal , wiens wakkerheid en voorzigtigheid de goede erde hertteldo.  baron de tot t, 4<* te voeren. De Commisfaris der Porte was eenige uuren voor mij vertrokken, en de bevelen, die hij overbragt, moldovanooi- Pacha aan alles onderwerpende, dat ik voegzaam zou oordeelen, zo was deeze laatfte niet zeermetmijinzijnfchik. Ik geloofde ook niet veel te kunnen vertrouwen op de geheimzinnige verbindtenis van brood en zout, waardoor men gezien heeft, dat deeze man een verbond van onfchendbaare vriendfchap met mij had aangegaan. Evenweldeeden hem de vreeze, daar de bevelen, die aan hem gericht waren, hem inhielden, en die, welke de tegenwoordigheid van eene partij, gewend, om hem den meester te zijn, hem inboezemde, zijn misnoegen ontveinzen. Dit gaf mij tijd, om hem te vrede te ftellen eii te bedaaren. Ik flaagde des te beter, < door zijne eigenliefde te ftreelen, en wij hadden, geduurende mijn verblijf aan de Dardanellen geen openbaar verfchil. Zijn ongenoegen ontdekte zich alleen in zijnen eerften brief aan de Por te \ en de Hechte uitflag zijner klagten ftremde den loop van dezelve. Mijne eerfte zorg was, om den ftaat der kasteden te onderzoeken; doch men behoefde enkel eenen opflag van het oog te liaan op de foldaaten, die met derzelver verdeediging belast waren, om te oordeelen, dat er geen meer hulp in den zedelijken dan in den natuurkundigen toeftand te wachten was; De fchrik had zichzodaanig meester gemaakt van de gemoederen, dat men zich openII. Deel. D  5 geren Leinnos. Proeve, om de Turken te  06 gedenkschriften van den verzekeren , dat zij veilig zijn op de Batterijen. De Schrijver keert na Conftantinopelen. Onachtzaamheid der Turken in het beveiligen der Kust. Stoute en gelukkige onderneming van Hassan Beï, die Lcmnos ontzet. Ontwerp, om de behandeling van het gefchut -bij de Turken te verbeteren. Afgunst en naarijver der Staats dien aar en tegen den Schrijver. De Schrijver weigert, het Turksch gewaad te dragen. Pest te Conftantinopelen. Moeilijkheid, den Schrijver aangedaan, over het gebruik van verkent borftels tot de veegers offchrobbers van Vkanon. Gefprek daarover met den Thefaurier. De Schrijver overtuigtde Turken door een gefprek niet eenen Schilder, Despotismus acht het leven, der onderdaanen niet. Dé Vizir wil, dat men naar het wit fchiet. De Thefaurier wil zelf naar het wit fchïeten. De Schrijver treft het wit. ' Verwondering der Turken daar over. Terwijl ik bezig was rhet deeze fcliikkingen te maaken, en dat men de nodige bevelen afzond, om"de bewooners der nabij gelegen dorpen te verzamelen en tor dit werk te presfen, kreeg moldovandgy - Pacha in het hoofd1", die buiten twijfel van zich wilde doen fpreeken , om de vervallen nnmren van een oud-'kasteel der Genue'ezen, gelegen op de -hoogte van eenen uithoek,  baron de t o t t.' 6f van waar men den Archipel ontdekken kan, en het welk in het gezigt van den mond van het kanaal, zo verheven entevens op zo verren afftand lag, .dat de kogels de zee niet bereikten, dan om langs een parabool in 't water te vallen, te herftellen. Moldovandgi had mij van zijn ontwerp gefproken, en alhoewel het zo kostbaar was , als volftrekt onnut tot eenige verdeediging , hield ik mij, of ik het goed keurde. Ik liet mij ook op het aanhouden van den Pacha bewegen , om zijne rotz te beklauteren, ten einde zijnen arbeid te bezig, tigen; Ik vond daar twee of drie honderd metze» laars , die een droogen muur ophaalden op de fundamenten van 18 duimen dikte, terwijl een jrroot aantal timmerlieden in deezen omtrek een verblijf gereed maakten voor de bezetting; maar het geen mij het merkwaardigst voorkwam, was de ijver van den Pacha, om met een foort van kalkwater de nieuwe muuren, die hij deed opnaaien , wit te maaken. Uit deeze bijzonderheid mag men belluiten , dat hij niet voornemens was, om zijne batterij te bedekken. De vijand kon hem wel tien mijlen verre in zee zien; maar het was niet wel mooglijk, dat hij ervan fchrikte. Dit nogthans was het eenig doel van Mo ld ovan dg y , en de vreeze der Turken was zo groot, dat elk middel, om den vijand op eenen afftand te houden, hun verkieslijker fcheen dan die, om hem te overwinnen, indien hij poogde, eenen doortogt met geweld te bemagtigen, welke  fa GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN de Natuur gefchikt heeft, om onverwinlijk te zijn. Deeze gemoedsgefteldheid der Turken had mij doen befluiten , om de batterijen op te werpen ter dikte van tweeëntwintig voeten. De bewoonersder nabuurige dorpen, tot het werkge* prest, haalden reeds de borstweeringen op van aarde en takkebosfchen ; maar naauwlijks had men hun eenige tenten gegeeven, om zich voor Tegen en wind te dekken. En de Regeering droeg volftrekt geene zorg voor het onderhoud deezer ongelukkigen, wier veldvruchten geduurende deezen tijd verwaarloosd wordende, onder hun oog verwoest werden. De Heer Baron de PoNTécouL ant , die den Heer Graaf van Saint Priest naa Conftantinopelen verze.'d had, voornemens zijnde, om naa Frankrijk weder te keeren, wilde in deeze omftandigheden , zo onzeker voor het Oteomannisch Rijk, niet vertrekken, zonder mij een klein bezoek te geven, en op de plaats zelve een naauwkeurig denkbeeld te maaken van de Dardanellen. Hij kwam hier in dien tijd , als mijne fchikkingen reeds beraamd en afgeftoken waren, hetwelk genoeg voldoen kon, om hem in ftaat te ftellen, om te oordeelen. Met even veel gemak kon hij ook befchouwen de moedeloosheid, wanorde en eigenaartige onachtzaamheid der Turken. De Pacha, alleen bezig, om de kwaade nuwen, die hij ophaalde buiten het  BARON DE TOTT; 63 bereik van het kanon, wit te verwen , geloofde omtrent mij genoeg te doen , als hij mij niet tegenwerkte , en de Commisfaris der Porte gelast, om alle de onkosten te bezorgen, die ik nodig mogt oordeelen, verwaarloosde die , welke nuttig zouden geweest zijn , en hield zich bezig,' met zijne lijst te vullen met alle, die hij geloofde , te kunnen bedenken. De gemoedsgefteldheid der Turken was buiten twijfel de gevaarlijkfte vijand, dien zij te beftrijden hadden ; Deeze was het ook, die mij de meefte ongerustheid veroorzaakte. Maar , gelijk het in de moeilijkfte omftandigheden altijd een groote misflag is, wanneer men kleine middelen verwaarloost, zo oordeelde ik voordeel te moeten doen met de komst van den Baron de PoNTécouLANT, en na hem mijn ontwerp te hebben medegedeeld, vertoonde ik hem aan den Pacha als een Infpecleur, dien de Ambasfadeur van Frankrijk mij gezonden had. Ik deed hem voorkomen als gelast, om den toeftand der Dardanellen te onderzoeken, daar van rekenfchap te geven aan den Grooten Heer, en vervolgends naa Frankrijk te vertrekken, om den Keizer, mijnen Meefter , daar van te onderrichten. De Heer de P0n técoulant fpeelde zijne rolle volmaakt wel, hij toonde al het ongenoegen, dat wij met eikanderen hadden afgelproken , en deeze list gaf aan den Pacha wat meer werkzaamheid, Deeze Fizir geloofde ook, aan den Heer Infpecleur de  f54 gedenkschriften van den grootfte achting te moeten betuigen, en wanneer de Baron de Pontccoulant affcheid bij hem nam,, belastte hij mij, om hem te verzoeken , een klein gefchenk aan te nemen , in zilver, het geen bij de Turken altijd het toppunt van beleefdheid is. Wij konden hier niet in toeftemmen ; maar nadien eene weigering den Pacha zou ingeboezemd hebben, dat men voornemens was, hem bij de Porte benadeelen , en dat dit gevoelen hem veel ongenoegen zou gegeeven hebben ; verpligtte ik den Heer n e PoNTécouLANT, om den afkeer , dien hij had van de Oofterfche beleefdheden, te overwinnen , en de Schuitevoerers , die hij medegebragt had, het gefclienk genietende, vonden zich heel wel bij de Franfche naauwgezetheid. Deeze reize , die de nieuwsgierigheid alleen tot haar voorwerp had, doch daar ik een voordeelig gebruik van maakte, werd fchielijk voor den Grooten Heer eene beweegreden van de hevigfte ongerustheid. Indedaad , de Heer de P o n t é c o u l a n ï , in zijne terugreize belemmerd door de Noordewinden, en genoodzaakt, om aan de Kust van Europa aan land teftappen, boven Gallipoly , om daar paarden te nemen, kwam over land te Conftaminopelen. De wachten van het Tolhuis , die de wacht hadden aan de poort van Adrianopelen , hielden hem aan, om hem te vifiteeren; Verwonderd , dat zij een Europeaan zagen , vraagden zij hem , wie hij  baron de tot Té 65 Was , en van waar hij kwam ? en op zijn antwoord , dat hij was de Beyzadévan Frankrijk (*_), en dat hij van de Dardanellen kwam , lieten de wachts, toen zich verbeeldende, dat ik het was, hem door, zonder nadere opening, en liepen, om den Groot«Vizir mijne wederkomst te boodfchappen. Deeze haastte zich , om die tijding den Grooten Heer mede te deelen; de ontfleltenis maakte zich meeiter van de gemoederen, men geloofde, dat de Dardanellen overweldigd waren, en zijne Hoogheid zond aanftonds iemand van vertrouwen aan den Heer de Saint Priest, om naar de bijzonderheden te vernemen ; maar de Ambasfadeur, den misflag ontvouwende , en den Grooten Heer de waarnemingen van den Heer de PourécouDANT mededeelende, {lelde den Vorst en zijne Staatsdienaars gerust. Ik was op zekeren avond bij MoldovandgyPacha, bij wien ik mijn intrek had, en die mij met eene redelijke openhartigheid begon te behandelen, wanneer zich een Turk aanbood , en hem de belofte herinnerde , die hij gedaan had, om mij ten zijnen voordeele te fpreeken. Ja waarlijk, zeide mij de Pacha,'ik bevele u deezen man aan, gij zult grooten dienst van hem kunnen hebben, hij heeft onbegrijpelijke bekwaamheid, (*) Edelman van Frankrijk-, eene bewoording, die de lurken federt lang gebruikten , om mij te omfchrijven. II. Deel. E  ' 66 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN om bomben te werpen. De minde van uwe lesfen zat hem doen uitmunten; Wij hebben van hem eene proeve gezien , die den besten uitflag kon gehad hebben buiten een toeval , daar men de oorzaak niet van kan begrijpen, maar door het welk , het mortier berftende , zeven menfchen op de plek deed blijven. Onder dit gefprek befchouwde ik dien man van begaafdheden, en merkte aan de gedaante van zijn Turban, dat hij een Uitroeper van eene Moskee was. Ik wenschte hem geluk, dat hij zijne proeve ontkomen was, en vraagde hem naar zijne handelwijze? Ik heb, zeidehij, al gedaan, dat men doen moest, en alhoewel dit ongeluk gebeurd is bij de eerfte bom, die ik affehoot, ben ik evenwel verzekerd, dat ik niets verzuimd heb , dat mij van den goeden uilflag kon verzekeren. Laat ons zien , hernam ik , verklaar mij, hoe gij te werk zijt gegaan ? Eerst, zeidehij, het mortier op zijn affuit gefteld hebbende , richtte ik het naar de zee , vulde de kamer met kruid,- en ftampte het met aarde, met den hamer geflagen, vast in, daar na vulde ik eene bom met de behoorlijke hoeveelheid lixvadi. Gij ziet, viel hem de Pacha in de reden, dat hij zeer ervaaren is. Ga voort, zeide ik tot zijnen gunfteling. Ik deed, vervolgde hij toen, de bom in het mortier, en gaf vuur. . . . Hoe! zonder buis? riep ik ; Ach! ongelukkige, gij hadt_ het eerfte (lacht-offer moeten zijn van uwe onkunde ; hoe is het mcoglijk, dat bij een  baron de t o t f. 67 aantal mortieren , gefchikt ter verdeediging der 'Kafteelen, geen één bombardier is , die ten minften weec, dat men geen bomben zonder buizen affteekt! Dit bewijst evenwel, zeide de Pacha toen, dat hem weinig ontbreekt, om een bekwaam man te worden, en ik hernieuw mijn verzoek, dat ik u reeds gedaan heb, om zijn onderwijs te voltooien. Eenigzins genoodzaakt, , om zo veel gekheid in te willigen, liet ik den Opziener van liet Magazijn ontbieden, wij onderzochten "den ftaat van hetzelve , en vonden er zelfs de eerfte ftoffen niet , om zulke buizen te maaken. Evenwel hield de Pacha aan voor den Roeper, en begeerde, dat ik voor hem eene proeve zou doen. Ik had buiten kijf zo weinig belang, om hem te voldoen, dat het de moeite niet waardig was:, om zich hier mede op te houden; maar, gelijk men altijd onbegrijpelijk veel verliest, met neen te zeggen tegen de onkundigen, befloot ik door mijn Timmerman een Hechte •draaibank te laaten toeftellen; ik draaide eenige buizen , bezorgde mij zeiven falpeter, zwavel-, en maakte de compofitie klaar, ik vulde er verfcheiden in tegenwoordigheid van mijnen leerling, deed hem alle de omftandigheden opmerken , die eenen goeden uitflag verzekeren konden ; en de bomben werden 's avonds geworpen tot groot genoegen van m 0 l d o v a n n g y , die niets meer verwachtte dan eene foortgelijke proeve van zijnen gunsteling, om hem te benoemen tot * E 2  68 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Bombardier en chef. Evenwel was de handeloosheid van deezen karei zo groot, dat hij, na veele dagen arbeids, niet kon flagen , om ééne buis zo te vullen , dat zij dienst kon doen ; en die nieuwe leerling, afgefchrikt van den arbeid, maar niet minder tuk op eere, nam andermaal zijnen toevlucht tot zijnen befchermer. Hij fchreeuwde tegen de moeilijkheid van hetmiddel, dat ik gebruikte, verzocht op nieuws zijnen bijftand, om mij te verpligten, dat ik hem leeren zou, bomben te werpen zonder buizen. En het geen nog ongerijmder zal voorkomen , is , dat moldo v andg y , die Vizir, die de belegering van Kotchim had doen opbreeken , en vervolgends het Oitomannisch Leger geboden , de zotheid had, om het voordel van zijnen gunfteüng aan te nemen. Men kandoor deeze bijzonderheid alleen oor. deelen, hoe weinig de Turken in ftaat waren, om zich te verdeedigen, en van hoe veel aanbelang het was, om hunne zwakheid voor den vijand te verbergen. Men behoefde echter van de Grieken,die als verfpieders bekend waren, geene gevaarlijke aanbrenging te vieezen. Gewoon, om te bukken onder het juk van het Ottomannisch Dispotisme, en even min kundig als de Turken, had alles, wat aan deeze laatfte behoorde , het recht, om hen te verbaazen. Maar men moest toezien, dat geene Europeaanen verflag deeden van onzen toeftand, dit was het oogmerk  BARON DE TOTT. 69 van het beflag, dat terftond na het verbranden der Vloot op alle fcheepen gelegd werd. Een groot getal vaartuigen van alle volken was reeds bij de Dardanellen opgehouden , en federt langen tijd hadden de Turken niet meer in den Archipel gevaaren (*). De voorraad, dien ik van de Por te gevraagd had, was aangekomen, en ik verwachtte geene andere bezending , wanneer ik eene groote Saïque (t) zag verfchijnen , die met volle zeilen af kwam zetten. Ik befpeurde r (*) Geduurende den geheelen oorlog , werden onzijdige vaartuigen alleen bekaden met het transport van koorn voor rekening van den Grooten Heer, en de Porte gaf aan de Franfchen eene voorkeuze , die zeer voordeelig was voor de Kooplieden, die te Conftantinopelen gevestigd waren. Men moet niet voorbijgaan, om in deeze aanteekening eene aanmerking over den Koophandel te melden, die gefehikt is, om licht te verfpreiden over de Staatkunde der volken. Een EngeUeh fchip , beladen met Carolijnfïhe rijst , kwam regelrecht te Conftantinopelen, alleen op de aanwijzing van de nieuwspapieren, zonder aan iemand geadresfeerd te zijn , en hij verkocht zijne lading in de Haven. (f) Ken foort van Turksch Vaartuig , waar van het maakzel bijzonder gefchikt is voor de Zwarte Zee, zonder nogthans bekwaam »e zijn voor eenig vaarwater. In de daad, deeze vaartuigen k.innen bij harden wind niet laveeren, en vergaan dus dikwijls op de Kust, als zij, genoodzaakt wordende, om voor den wind af 4ê houden, geen ruim fop genoeg voor zich hebben. E 3  7<5 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN tevens, dat dit vaartuig , in plaats van zich te fchikken, om de ankerplaats der andere vaartuigen op te zoeken, den loop van de Aroom volgde , en zich tusfchen de Kafteelen hield. Ik onderftelde toen, dat hij met ammunitie belaaden, de magazijnen wilde aandoen, maar ik vernam fpoedig enterdreggen aan elk eind van zijne raa'; en ik begreep , dat de Porte, zich het verzoek te binnen brengende, dat ik gedaan had , om den Maltheeztr Slaaf, ten einde branders te vervaardigen , op i.ijne weigering , zich gehaast had, om een ander in zijne plaats te ftellen. Maal ik was niet minder verwonderd over de voorzigtigheid van den uitvinder, die zijne enterdreggen opgeheisd had wel 60 mijlen van den vijand af. Evenwel toen het vaartuig de ankerplaats gepasfeerd was, vermaande een kanonfchoot van de beide oevers hetzelve, om de zeilen te ftrijken: maar niets hield hem te rug. Ik Was in liet Kafteel van Afiên gegaan , om van meer nabij deezen Brander te bezigtigen. Men gaf hem voor de tweede reize een kogel; entoen ik zag, dat een derde fchoot, wat naderbij hem gebragt, hem niet meer ophield, en dat hij op het punt ftond, om ons te pasfeeren, beflootik, op hem te laaten fchieten, evenwel altijd met last, om hem te fpaaren, de handigheid van den kanonnier pain hem gelukkig alleen de vleugel - top weg, Maar de verwarring, welke deeze gebeurtenis in liet vaartuig maakte, deed hem fpoedig na ons  BARON DE TOTT. /I toekomen, en een detachement van de wacht, dat ik aan boord gezonden had , om den Kapitein te vatten, het fchip hebbende doen ankeren , bragt mij deezen ijverigen Mufulman. Men moet zich de onkundige Dweeperij ver. beelden, die zich geheel opoffert , en gelooftt alleen de vijandlijke Vloot te kunnen vernielen, als men de woede van deezen zinneloozen wil begrijpen, toen hij zich in zijnen loop zag fluiten, en voor den rechterfloel van eenen Chriflen brengen ,■ Wij waren alle verraaders in zijne oogen , die met de Pjtsfen onder 's hands ons verllaande, hem beletten, om de waare geloovigen te wreeken voor de fchande van Tchesmé. Hij verweet ook aan de Turken, die rondom mij vergaderd waren, het ontzag, dat zij voor mij hadden. Men deed vergeeffche pogingen , om hem tebedaaren; Den volgenden dag begon hij eerst naar reden te luisteren, toen eerst was zijn hoofd bekoeld genoeg, om de geheele zotheid van die krankzinnigheid te begrijpen, die hem bezield had. Wat moeite de Commisfaris der Porte ook gedaan had, om de bewooners der omgelegen dorpen, die in ftaat waren, om te arbeiden , te verzamelen , ten einde de borstweeringen der batterijen op te werpen, en er nog eenige Jooden bij te voegen, dit getal werklieden was echter nog ongenoegzaam, zo dat ik al het werk niet te gelijk beflaan kon. Dat van het Barbierspunt E 4  72 GEDENKSCHRIFTEN VAN DB»1 ging echter voort, niettegen(taande de pest, die mij daaglijksch arbeiders ontrukte (*). Genoodzaakt, om altijd onder hun te verblijven, was deeze ziekte niet het minde van de ongemakken in ' mijne omdandigheid; maar eene verkeering, die noodzaaklijk was, niet kunnende vermijden, onthield ik mij alleen van alle die, welke niet nuttig waren voor mijn werk, en wanneer het weder de werklieden onder de tenten, ten dien einde gefchikt, bij één bragt , bleef ik in den regen ftaan, en ik geloof, dat ik aan deeze voorzorg alleen moet toefchrijven, dat ik de befmetting ontkomen ben. Ik heb reeds gezegd, dat de Regecring geen zorg droeg voor de levensmiddelen ten diende der werklieden. Deeze vervloekten dan de Regeering, en ik oordeelde deeze gelegenheid, om mij te doen zegenen , niet voorbij te 'moeten laaten gaan, derhalven laadde ik alle morgen eenefchuit, die mij watermeloenen en brood bragt , het welk ik onder de arbeiders deed uitdeelen, voor dat ïij aan den arbeid gingen. Een zeker Turk, woonende in het kadeel van Europa, en één der opperhoofden van die landftreek, geduurig het werk gade hebbende gefla- (*) Daar waren dagen, op welke de pest aan den ' arbeid op Barbiers-punt alleen 20 arbeiders weg nam, velen van welken geen drie uuren leefden na het eerRe toeval der ziekte,  BARON DE TOT T. 73 gen, dat ik deed opwerpen, en meermaalen zelf beproefd hebbende, om takkebosfchen te binden en te plaatzen, verzocht mij, hem. de vólt roojing der Batterij over te laaten, die ik afgeftoken had op het Moolenpunt, gelegen in zijne nabunrfchap. Mijne werklieden zijn gereed . zeide hij, ik fta er u voor in, dat zij hun vlijt zullen doen, en ik verzoek u alleen, om iomrijds te komen zien. De ijver en vlijt van deezen Turk hadden mij gunftig voor hem ingenomen, ik nam dan zijn voorilel geern aan. 's Anderen , daags morgens was de oever reeds bedekt met karren, belaaden met rakken , en ik zag den nieuwen Ingenieur met een bindteen in de hand, de werklieden wijzen , hoe zij doen moesten. Zorgvuldig lettende op mijne wijze van doen, verzuimde mijn mededinger niet, om de arme lieden, die onder zijn beltuur arbeidden, op zijne kosten te onderhouden. Deeze batterij was ééne van de best uitgevoerde ; de Commisfaris van de Porte, verwonderd over den ijver van deezen Turk, over zijn vernuft, en buiten twijfel nog meer getroffen door de uitgaaven, die hij uit loutere edelmoedigheid deed, gaf daar van aan de Porte berigt, en kreeg bevel, om zijnen ijver te prijzen, en hem 300 piasters tot fchadeloostelling te tellen. De Turk ten dien einde ontboden, na koeltjens de complimenten van den Commisfaris ontvangen te hebben, weigerde volftrekt de vergoeding, die men hem aanbood. Hij voegde er bij, dat hij E 5  74 GEDENKSCHRIFTEN VAN Dra dus alle vrucht van het goede werk zou verliezen, daar hij mede bezig was, indien hij erde betaaling van aannam, en dat het al-'te fchandelijk zou zijn voor het Ottomannisch Rijk, als men eenen Franschman zich tot deszelfs verdeediging zag opofferen, terwijl geen één Turk zich verwaardigde', om zijne begaafdheden en vermogens, daartoe te befteeden. Wat aanzoek men hem deed , de goede Vaderlander was onbeweeglijk, en de verwondering van den Commisfaris duurde nog, toen ik bij hem kwam. Hij was niet minder opgetoogen, toen hij mij in zijne verwondering niet kon doen deelen. Dat is evenwel ongelooflijk, zeide hij, de vijftien flapels geld, op den grond nedergelegd, befchouwende; en ik zal nooit kunnen begrijpen, dat men zulke fom kan weigeren. In de daad niets is zo zeldzaam, dan eenen Turk te vinden, die in.dit punt fchroomvailig en naauwgezet is. De Troepen , door den Grooten Heer gefchikt, ter verdeediging van de Straat, kwamen van alle kanten aan, zij maakten een ligchaamuitvan 30, 000 man, waar van i5, 000 Afi'danen en 15, 000 uit Europisch Turkijën. Maar deeze menigte, waarvan ik reeds een denkbeeld gegeeven heb, meer bekwaam, om de wanorde te vermeerderen , dan de Batterijen te verdeedigen, kon naauwlijks in teugel gehouden worden door de brengheden van den Pacha, wiens bekwaamheden, om de orde te handhaaven, zich alleen bepaalden,  BARON DE TOT T. 7§ tot het verminderen van het getal der muitemaa* kers door het getal der ftraföefeningen. Niettegenltaande de ongemakken en ongelegenheden, die de losbandigheid deezer troepen ons veroorzaakte, dwong ons echter de noódzaaklijkheid, om ten minften door het getal een fchijn trachten te maaken , bekwaam, om den vijarid te verbaazen, dat wij alle mooglijke middelen in het werk moesten ftellen , om het verloop te beletten, daar wij fteeds mede gedreigd werden. Het middel, dat mij het gefchikst voorkwam, was, alle deeze troepen van hunne woonplaatzen af te fcheiden, door den arm der zee, doende de 15, 000 /ifidanen naa Europa, en de 15, 000 Europedanen naa Aften overgaan. Deeze fchikkingen gemaakt zijnde, maakte de moeilijkheid, om de ftrengheid te ontgaan, met welke de wandördens gellraft werden, dezelve een weinig minder menigvuldig; maai niets kon de lafhartigheid deezer halzen overwinnen, die zich nietfchaamden, om openlijk hun tegenzin te kennen te geven, om de batterijën te bezetten. Evenwel arbeidde ik, om ze te voltooiën, en die van Barbiers punt hebbende doen omringen met een bedekten weg, om ze te beveiligen tegen eene overompeling te land, begaf ik mij nader bij de kafteelen, daar ik mijne werkplaatzen had opgericht, tot het maaken der affuiten, die wij volftrekt mankeerden. In langen tijd was er geen vaartuig het kanaal ingekomen, wanneer wij er één zagen verfchij-  76 GEDENKSCHRIFTEN VA N DÏN nen, vervuld met Turken, die van het hoofd tot de voeten gewapend waren; zij bragten zeven ongelukkige Grieken mede, die eigenaars van deeze kleine bark waren. Die Turk, welke de anderen fcheen te gebieden, flapte aan land, gaf aan het toeloopende volk te kennen, dat hij eene Rusfifche prijs opbragt, en verzocht, om den Pacha te fpreeken. Op ftond toegelaaten, verzekerde hij, dat deeze gevangens Rusfifche verfpieders waren,- Terftond werd het doodvonnis over hen uitgefproken; maar ten zelfden tijde fchreeuwde hij over de onbefchaamdheid van één deezer gewaande fpiöns, die, meester van de bark, en met openbaar geweld aangetast, hem een vuistfiag had durven geven, en ter vergoeding van deeze onbezonnenheid, verzocht hij den Pacha, om vrijheid, om zelf de uitvoerer van het vonnis aan deezen ongelukkigen te wezen. Terwijl men tot de voltrekking van hetzelve kwam en deeze zeldzaame gunst gevraagd werd; was ik bezig, om door naauwkeurig onderzoek die zelfde formaliteit te vergoeden , welke de rechtvaardigheid van den Pacha geloofde te mogen verwaarloozen; Ik vernam, dat deeze ongelukkige Grieken, inwooners van Mètelin of Mitijlene alleen waren uitgegaan, om te visfchen, en geen andere Ichuld hadden, dan dat zij voorheen de kwellingen van deezen Turk hadden wederftaan ; Deeze had hun gedrag verfpied, om hen aan te vallen, onder hetfchijnbaarvoorwendzel,  baron de tott. 77. dat zij verfpieders waren; en de uitvoering volgde zo fpoedig op het vonnis, dat ik dezelve niet hebbende kunnen voorkomen, door onderzoek te doen, alleen, de ijslijke zekerheid had, dat ik onfchuldigen had zien omkomen. Men heeft uit de befchrijving der kafteelen gezien , dat de talrijke artillerij, die zij bevatten, van geene nuttigheid kon zijn ter verdediging van het kanaal, ten zij dezelve voordeeliger geplaatst werd. De Simbïs, die zo vermaarde Rivier, doch die in de daad niet meer dan eene kleine overftroming is, die het regenwater tot eene beekmaakt, daalt van het gebergte, en valt in zee beneden het kafteel van Aften. Het kwam mij voordeelig voor , als men hier eene batterij opwierp, die tot eene borstwering voor het jkafteel yerftrekkende, een gedeelte van deszelfsgefchutkondebevatten, en van welke de toenadering door deeze overftroomingzou gedekt worden. Door deeze fchikking, dekte ik de zijde van het kafteel, welker gefchut het kanaal beft reek. Met dit zelfde inzigt hadden de Turken daar een verbaazend groot fteenftuk geplaatst, welks fteen van marmer uoopomden weegde. Dit ftuk van metaal gegooten, onder de regeering van a m u r a t , was faamgefteld uit twee ftukken, die door eene fchroef verëenigd waren, terplaatze, daar de kamer afgefcheiden is van de loop, gelijk een Engelsch PiftooL Men begrijpt, dat dit ftuk, welks ftaartfteunde tegen een ftcencn beer, alken lag op ftukken van  J?8 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN balken', ten dien einde uitgerond en gefchikt, onder een klein verwulf, dat tevens voor een fchietgat diende. Ik kon dit groot ftuk niet gebruiken in de buitenwerken, en alzo dezelve zodaanig waren ingericht, dat zij het vuur moesten bedekken, zo mompelden de Turken wegens het foort van verachting , dat ik aan een ftuk gefchut fcheen te doen , dat buiten twijfel het eenigfte is in de wereld. De Pacha deed mij eenige vertoogen ten deezen opzigte. Hij was het met mij ééns , dat de moeilijkheid , om dit ftuk te laaden, bij eenen aanval niet toeliet , om er meer dan ééne fchoot mede te doen; maar hij geloofde, dat deeze fchoot zo doodlijk zou zijn, en de vhigt van de kogel zo uitgeftrekt, dat, volgends de algemeene gedachten, dit ftuk alleen de vijandlijke Vloot zou moeten vernielen. Het was mij gemaklijker, om dit vooroordeel in te fchikken, dan het tegen te gaan, en zonder mijn plan van defenfie te veranderen , kon ik, door de borstweering te voegen na de plaatzing van dit ftuk, het vuur er van fpaaren , maar ik wilde te vooren over de uitwerking van hetzelve oordeelen: De vergadering beefde op dit voorftel, de grijsaards verzekerden , volgens eene overlevering , dat dit ftuk , dat evenwel nooit gelost was geworden , eene zodaanige fchudding moest veröorzaaken , dat het kafteel en de ftad zouden verwoest worden. Het kon zeker aiogeüjk zijn , dat eenige fteenen van het met-  BARON DE TOT T. ?9 zetwerk -af zouden vallen ; maar ik verzekerde ïiun, dat de Groote Heer dat verlies niet kwalijk zou nemen , en dat de rigting van dit ftuk niet toeliet te denken, dat de ftad iets lijden kon van den fchok , dien het zou veröorzaaken. Nooit was buiten twijfel een kanon verfchriklijkerdandit, vrienden, vijanden, alles moest er van lijden. Daar verliep ééne maand , eer men befloot, om dit fteenftuk te laden , welks kamer 330 pond kruid bevatte. Ik liet den eerften konftapel haaien , om kruid op het laadgat te doen. Zij , die mij dit bevel hoorden geven, verdvveenen op het oogenblik , om zich in veiligheid te ftellen voor het gevaar, het welk zij voorzagen. De Pacha zelf maakte zich gereed, om te wijken , en het was alleen na de fterkfte vertoogen , en de naauwkeurigfte overtuiging, dat hij geen gevaar zou loopen in een kleine Kiak, gelegen op den hoek van het kafteel, van waar hij nogthans de uitwerking van de fchoot kon waarnemen , dat ik hem bewoog, om deezen post te nemen, Nu was nog overig , dat ik den kanonnier overhaalde, en alhoewel hij de eenigfte was , die de vlugt niet had genomen , gaf evenwel alles, wat hij mij zeide , om mijn hart te roeren , juist niet veel moed te kennen. Ik kon ook alleen, door hem te belooven , dat ik met hem blijven zou en in 't gevaar deelen, hem eer verbluffen , dan wel bemoedigen. Ik ftond op den fteenen beer achter het ftuk , toen  8o GEDENKSCHRIFTEN van DIn' hij vuur gaf: Eene dreuning, gelijk aan die van eene aardbeving , ging voor den flag voor af. Toen zag ik den fteen zich in drie ftukken deelen op den afftand van 300 roeden, en deeze rotsftukken het Kanaal dwars overvliegen , en over het water Muitende, zich verheffen tegen het gebergte aan de overzijde , doende het op. pervlak der zee fchuimen, de heele breedte van liet Kanaal over. Deeze proefneming, de ijdele vreeze van het volk, den Pacha en de kanonniers verdrijvende, toonde mij tevens de ijslijke uitwerking van een foortgelijke kogel , en ik maakte de aflhijding der borstweering naar deszelfs richting. Deeze batterij, die het Kasteel dekte , was gelchikt, om een gedeelte van het grof gefchut te bevatten , aan welks affuiten ik mij fpoedde, om de noodzaaklijkile reparatiën te doen , federt mijne komst aan de Dardanellen , door eenen Franfchen Timmerman , dien ik ten dien einde aan land had doen komen, en wiens kunde mij fteeds van het grootfte nut geweest is. Onder het getal der kanonftukken, die op de batterij moeften komen, was eene verbaazende flang, van 60 pond kaliber, zodaanig gezakt onder het verwulf, dat aan het zelve tot eenfchietgat diende, dat dit toeval, gevoegd bij de zwaarte van het ftuk, de gewoone middelen , om kanon te vervoeren , te leür Helde. Ik zocht op de oorlogfcheepen de werktuigen , die ik nodig  BARON DE TOTT. 8l had; maar de zeemagt van den Grooten Heer was zo flccht voorzien , dat mijne rafpooringen vruchteloos waren; Ik kon mij niet onthouden, om deswegens eenige verwijtingen te doen aan den vermaarden Hassan Pacha, die toen niet meer was dan Vlag - Kapitein van den Admiraal. Deeze man, dien men zich federt heeft zien onderfcheiden door zijne roekeloosheid , gaf mij toen gelegenheid, om te oordeelen, dac hij geloofde , dat een goede wil de kundigheden kon vergoeden, die de diepfte ftttdie verëifchen. Wat wilt gij doen , vraagde hij mij , met takels en blokken ? Waar toe die hulpmiddelen, terwijl wij armen tot uwen dienst hebben? Wijst mij het gevaarte , dat gij verplaatst wilt hebben, de plaats, daar het gebragt moet worden, en dan zal ik er mijn werk van maaken. Wat! zeide ik hem , wilt gij met handen een (luk vervoeren, dat meer dan 7000 ponden weegt ? Hoe veel manfchappen zult gij daar toe gebruiken ? Vijf honderd , als het nodig is , hernam hij driftig; Wat ligt er aan het getal, als het werk maar vol* bragt word? Ik zie, zeide ik tegen den Pacha, die bij dat zeldzaam gefprek tegenwoordig was, dat de goede Hassan niers onmooglijk kent: laat mij zien, of zijne vijf honderd mannen hunne handen zullen kunnen plaatzen. Terwijl Hassan zijne hulpmiddelen verzamelde , en wij ons gereed maakten , om te gaan oordeelen over het gebruik, dat hij ervan zoude II. Deel. F  %% gedenkschriften van den kunnen maaken , zond ik mijnen Timmerman, om van een Fransen vaartuig zes matroozen te gaan baaien met takels en metaalen katrollen, die ik vergeefsch op dit Admiraals fchip gezocht had. Met den Pacha bij de flang gekomen, duurde het niet lang, of wij zagen Hassan en zijne dappere makkers verfchijnen , allen even ééns verzekerd van den goeden uitflag, dien hun Opperhoofd mij had toegezegd; maar de dertig eerften, die zich aan het werk fpoedden , het ftuk, daar zij naauwlijks allen bij konden , omringende , deeden hunne makkers alleen aanfehouwers zijn van de ijdele pogingen, die zij aanwendden , om het te bewegen. Deeze eerfte proeve werd herhaald door andere manfchappen, wier pogingen insgelijks krachteloos bevonden werden. Hassan, getroffen door de eerfte moeilijkheden , ftond verbaasd over den wederftand, dien hij ontmoette, en beleed nu, dat hij ongelijk had, wanneer de zes matroozen, die ik ontboden had', mee de nodige takels aankwamen ; alles werd wel ingericht, en in minder dan een kwartier was het ftuk op de fchietkac gebragt. Nu moest het nog alleen op zijn affuit gelegd worden , en toen bood Hassan , geloovende, dat mijne matroozen op verre na niet genoegzaam waren , om dit werk te verrichten, mij nogmaal de hulp van zijn volk aan. Waar toe? zeide ik toen, op mijn beurt, vier van mijn volk zijn er toe in ftaat. Ik liet terftond een  baron de tott S3 kraan haaien, die ik had laaten maaken, en daar de Turken het gebruik niet van kenden. Het was ook niet zonder de grootfte verwondering, dat zij dit ontzagchelijk ftuk met gemak zagen opheffen, alleen door de pogingen van vier mannen , en deeze verrichting , die overal elders zo weinig merkwaardig is, deed eene groote uitwerking op hassan en zijne medgezellen. Men heeft reeds gezien, dat het Rusfisch Eskader, wijkende voor de gloeiënde kogels, die ik klaar had laaten maaken, Lemnos was gaan belegeren; evenwel gingen er weinig nachten voorbij, zonder dat de vrees , die altijd ziet, hetgeen zij fchroomt, ons niet wat te doen gaf, en wanneer het kanon der eerste kafteelen, die hunne kogels verkwistten op het eerfte verfchijnzel het beste , dat de wachts meenden te zien , zich deed hooren, zagen die van de Dardanellen den vijand alreeds onder hunne batterijen. De wanorde, welke er als dan heerschte, gaf genoeg te kennen; hoe groot zij in een wezenlijk gevaar geweest zou zijn. Om de Turken ook de gewoonte te ontwennen, van zonder reden te verichrikken, en hun een middel te bezorgen , om hunnen vijand te kunnen ontdekken , voordat zij den zeiven vreesden, maakte ik luchtballen klaar,om ze, op de minfte beweging, te doen opgaan. Dit middel daagde boven mijne verwagting, en dit middel, om fchielijk een groot licht te brengen naar den kant van den Vijand , leerde de Turken welF n  54 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN dra, dar, alzo zij hem konden zien, zonder gezien te worden, de nacht zelve gunftig voor hua geworden was. De werken nu voltooid zijnde , en het gefchut geplaatst, en de kruidmagazijhen wel bezorgd; had ik niet anders te doen, dan de batterijen te laaten betrekken; maar boven al was het nodig, dat ik het volk de algemeene gedachten inboezemde , dat borstweeringen van 22 voeten dikte veel veiliger het leven der manfchap bewaarden, dan drooge muuren, die men met het eerlle losbranden kon overhoop fchiecen; Het vooroordeel had intusfchen de overhand, van alle kanten kreeg ik bericht, dat de troepen voor de Batterijen gefchikt, zich niet derwaards begaven, dan om eene vertooning te maaken van gehoorzaamheid, en met het vaste voorneemen, om ze te verlaaten bij het eerfte verfchijnen van den vijand. Ik befloot toen tot de keuze van een middel, dat wezenlijk belagchelijk zou geweest zijn, indien het niet het eenig mooglijke was geweest, om de onkunde te overtuigen. Ik bepaalde de proeve van de batterijën tegen 's anderen daags , 's morgens te tien uuren. Ik begaf mij alleen in perfoon na die op het Barbiers punt, ten zelfden tijde, dat mijne bedienden de batterijen aan de overzijde gingen bezetten, ten einde het gefchut te appointeeren op de borst weering, die mij bedekte , en los te branden , zodra het vaartuig, dat mij zou overgevoerd hebben , in veiligheid zou  BARON DB TOTT. 85 wezen. Het volk had zich met drift te hoop begeeven, op dit nieuw fchouwfpel, en alle de kogels van 36 pond, zich in de borstweering begraavende , achter welke ik mij geplaatst had t zonder daar eenige fchade aan te veröorzaaken, verzekerden de Turken, dat zij zonder gevaar mijne plaats konden innemen; nogthans gaven zij niet duister te kennen, dat zij de beproelde batterij den voorrang gaven ,• maar eindelijk gelukte het, om hun te overtuigen, dat de anderen dezelfde fterkte hadden. De fchi kking en aanleg der Werken van den mond van het Kanaal, tot aan de punt van Na* gara , daar ik de laatfte Batterijen had opgeworpen , ftelde tegen den vijand een kruistuig en onafgebroken vuur , ter lengte van zeven uuren, ook kon ik bovendien wel vastftellen , dat de Rusfen, den doortogt niet ondernomen hebbende te bemagtigen, terwijl het Kanaal zonder verdeediging was, dit ontwerp geheel hadden laaten vaaren. Ik begreep ook, dat mijne tegenwoor» digheid te Conftantinopelen van meer vrucht zou wezen dan aan de Dardanellen, zelfs voor de verdeediging der Kafteelen , indien ik daar het maaken van affuiten en een fchool voor de Artilleristeni kon oprichten en volmaak en ; twee voorwerpen , zo zeer van belang , als verwaarloosd. 1 De kleine Reede van Nagara, daar meer dan zestig Europifche vaartuigen waren opgehouden, F 3  86 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN gaf mij gelegenheid , om een Fransch vaartuig te huuren, daar ik mij in fcheepte , en dat mi] tot op zes mijlen van Conftantinopelen bragt, alwaar wij tegenwind ontmoetten,- maar ik was al te onverduldig , om mijne ondernemingen voort te zetten , dan dat ik voor dit ongemak zou geweeken hebben , maar mij een Griekfche Roeifchuit met vier roeijers bezorgd hebbende, begaf ik mij naa Conftantinopelen. Mijne eerfte zorg was, dat ik de Regeering deed begrijpen, dat fchoon de Hoofdftad niet meer te vreezen had voor de verfchijning van eene Rusfifche Vloot, het echter niet min nuttig was voor derzelver rust, als men de kleine landingen belette , die de vijand kon ondernemen in de Golf van Esnos; Indedaad, men had geene maatregelen genomen, om deeze Kust te bewaaren, en alhoewel deeze invallen geen ander oogmerk mogten hebben, dan om eenige dorpen te plunderen, evenwel was de gefteldheid der gemoederen zodaanig, dat de tijding van de landing van 200 man, het getal fteeds vergrootende,tot dat zij te Conftantinopelen kwam, daar de grootfte verwerring zou hebben veroorzaakt. Deeze bedenkingen , van mijne zijde aan den Grooten Heer voorgedragen zijnde , deeden zijne Hoogheid befluiten , om zijnen Séliiïar te verheffen tot de waardigheid van Pacha van drie Paardeftaarten, met den ti. tel van Séraskier op deeze Kust; maar ik vernam fchküjk, dat deeze man , zich op zijn post be-  BARON DB TOT T. 87 geeven hebbende , niets bij zich had dan eenige dienstboden , meer bekwaam, om het Land te kwellen dan te verdeedigen , en wanneer ik aan den Vizir de ongefchiktheid vertoonde, dat men zich op eenen Generaal verliet , die geen troepen bij zich had ; zo gaf hij Jmij koeltjens ten antwoord; Zo veel te erger voor hem; Het is hem aanbevolen , om de Kust te verdeedigen, als de vijanden landen, zijn hoofd zal er voor inftaan. Wanneer eene foortgelijke waarborge genoeg fchijnt in eenen Staat, dan kan buiten twijfel niets hem bewaaren tegen de onheilen van den oorlog, dan het verzuim der vijanden. Aan dit voordeel alleen was de Porte ookverfchuldigd den eerften voorlpoed van hassan. Deeze Turk , dien ik aan de Dardanellen gelaaten had, daar men gezien heeft, dat hij weinig werks maakte van de werktuigkunde, had een ontwerp gefmeed, om met 4000 man vrijwilligers, in kleine vaartuigen gefcheept, zonder eerig gefchut, op Lemnos over te fteeken, om de belegering te doen opbreken, en de Rusfifche vloot te doen verhuizen. Dit ontwerp was mii zot voorgekomen, en men kon het in waarheid niet verfchoonen, dan door te onderftellen, dat er geen één fregat als kustbewaarer op de wacht lag, het geen in ftaat zou wezen, om deeze gelukzoekers in den grond te booren; dat hunne ontfcheeping heimlijk genoeg zou gefchteden, zonder dat de troepen, die de belegering ondernamen, F 4  68 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN er eenig bericht van kreegen, dat deeze, door hassan overrompeld , geene andere partij zouden kiezen, dan die van eene fchandelijke vlucht naa de Haven van St. Anionie; dat zij vervolgd wordende tot aan het ftrand, de befchermingvan hun Eskader, in plaats van hentedoenbefluiten, om front te maaken, hun alleen de begeerte zou inboezemen, om derwaards te vluchten; en eindelijk, dat, na hen te hebben genoodzaakt, om zich in de grootfte wanorde aan boord te begeeven, hassan en zijn volk met het piftool inde hand, op het ftrand ftaande, een Eskader van zeven fcheepen van Linie , met verhaasting het anker zou zien ligten. Ik meende verpligt te zijn, om dit ontwerp te Conftantinopehntegen te gaan ,* maar daar over met den Vizir gefproken hebbende, gaf hij mij koeltjens ten antwoord; Ik begrijp alle de belagchelijkheid van het ontwerp , het welk hassan voorftelt, maar daar zullen Hechts 4000 fchelmen minder zijn, en dat is eene overwinning wel waardig. Alleen in dit gezigtpunt liet men hem begaan, en met zo ongenoegzaame middelen voerde de gelukkige hassan uit, of liever hij zag gebeuren, hetgeen onmooglijk was (*_). (*; De Schrijver , die den dapperen Hassan Beï niet volkomen recht gedaan heett in het verhaal van zijn gevecht met den Rusfifchen Admiraal, had hem te Lemiios den roem niet moeten weigeren van eene der  BAROS DE T O T T» 80 Ik had mij van de geheime middelen, die mij nabij den Grooten Heer bragten, bediend, om fchoonfte krijgsverrichtingen , daar de Gefchiedenis melding van maakt, en die a'les evenaart, daar de Jaarboeken van Griekenland en Home zo veel ophefs van maaken. Het was gelukkig voor het Oitomannisch Rijk, dat Hassan Pacha de Rusfen met meer voorfpoed aantastte, dan de Heer Baron beTott het ontwerp van deezen togt bij de Staatsdienaars beftreeden had; en dat deeze wakkere Bevelhebber de krag. ten der foldaaten , welke hij uitgekoozen had , beter kende , d=n hij san de Dardanellen de krachten der werktuigkunde gekend had. De goede uittlag van deeze onderneming was, buiten twijfel, niet in den rang der waarfchijnüjkheden , alzo de middelen onvoldoener.de waren; doch deeze ongenoegzaamheid der raiddelen vermeerdert alleen den roem van den goeden uitfiag. Zij was zelfs nog grooter, dan de Gedenkfchriften zeggen, alzo Hassan Pacha niet meer dan 1500 man had, in plaats van 4000, gelijk hier gezegd, word. Met deeze kleine bende , in zeer kleine vaartuigen gefcheept, zonder gefchut en zonder voorraad, vertrok deeze Admiraal van de Dardanellen , gebruik makende van de duifterheid van de nacht, om dca overtogt te doen, en des anderendaags landde hij in een afgelegen kreek van het Eiland Lemnos. Zodra zijn volk voet san land had gezet , fchopte hij zijn vaartuig te rug, en belastte alle zijne makkers hetzelfde te doen; de fchuiten dus van land af gedreeven zijnde zeewaards in , hield hij eene redenvoering tot zijne fpitsbroeders, zeggende : ,, Mijne kinderen, wij heb,1 ben geen hoop meer , om te vluchten ; ons is geene F 5  00 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN aan deezen Vorst de noodzaaklijkheid te vertoo» nen, om het gefchut aan de Dardanellen tevoor- „ andere hoop overig , dan om te ove< winnen ; wij heb' ,, ben geene levensmiddelen , en zijn nuchteren ; maar „ wij zullen ze bij den vijand vinden , ah wij hem zul' ,, len overwonnen hebben ; en wij zullen niet eeten dan ,, na de overwinning ; ik ga u geleiden , volg mij." Hij trok vervolgends op met eene verhaaste marsch, ging de Rusfen uit de flad Lemnos drijven en uit de Haven van St. Antonie; noodzaakte hen, om hals over hoofd naar hunne fcheepen te vluchten ; ontzette het Kasteel van Lemnos , dat zij vruchteloos federt vier maanden belegerd hadden, verdreef hen uit den voordeeligften post, die het mee: t gefchikt was , om hunne ondernemingen te begunstigen; bleef meester van hunne pakaadje, en gefchut, zag hunne Vloot onder zeil gaan; en'keerde zegevierend naa de Dardanellen weder. Hassan Pacha was, buiten twijfel, gelukkig, in deezen togt; maar kon het geluk alleen zodaanigeen wonder uitwerken 1 Welk een geest moet een Bevelhebber bevitten , om zodaanig plan te ontwerpen? Welke vastheid van moed, om het te ondernemen? Welke voorzigtigheid , om het te beluuren ? Welke dapperheid moeten de lieden hebben , die het onder zijne bevelen uitvoeren ? En wat voor een mensch moet de Vizir zijn , die foortgelijke Krijgslieden als Schelmen aanzag , en wenschte , dat de Staat er van ontlast was ? Men mogt hem vergelijken met iemand , die de 3 o Grieken bij de Thennopy'en voor Schelmen zou willen uitmaaken. Ik zal deete aanteekening niet eindigen , zonder iet te zeggen van de dapperheid en flandvastigheid van den Disdar of Gonve.neur van het  BARON DE TOTT. 91 zien, van beter affuiten, en bekwaamer Konftapels. De nederlaag der Turkfche Armee, die klein Kasteel van Lemno;, die met eene bezetting van 6co man, zeer weinig lev.. ^middelen, en nog minder krijgsvoorraad , geduurende vier maanden, alle de raagt, die de R'j neem ik op mij, om die te bezorgen.  BARON DE TOT T. IOI Hier berstte de menigte , die ons omringde, en die reeds binnensmonds gemompeld had , in een algemeen gefchreeuw uit van, God bewaar ons! De Groot - Thefaurier ontftelde , en mij bij den arm vattende , zeide hij met eene bevende flemme, ik bid u , noem den naam van den Mufti niet. Wilt gij ons in ftukken doen hou' wen? Maar ik was zogebeeten op zo veele ongerijmdheden, dat, zonder acht te flaan op deezen raad, ik met verheffing van ftem zeide: Waartoe dient dat belagchelijk geraas om het varkenshaair, nadien toch alle uwe Moskeeën er vol van zijn? Dit laatfte woord, dat ik niet zonder reden gefproken had, voerde de beweging onder het volk ten top , als ook de ontfteltenis van den Groot - Thefaurier, die reeds het toneelmet bloed befpat geloofde te zien. Met één fprong ik op het affuit van een ftuk kanon, en de menigte overziende , welks dweepachtig gemompel verdubbeld was, zo kwam het woord Stilte, dat ik nadrukïijk uitfprak , en daar het volk door getroffen werd , in de plaats van mijn recht, om het te gebieden. Terftond van die oogenbliklijke bedaardheid gebruik maakende, die ik te we. ge gebragt had , riep ik : Is er onder Olieden niemand, die een Schilder is ? dat hij te voorfchijn treede , en uitfpraak doe. Een eerwaardig oud man verhief toen zijne ftem , en zeide; ik ben een Schilder , wat wik gij? Ik wil, hernam ik, als gij ten goed Mufulman zijt, dat G 3  ïoi gedenkschriften van den gij de waarheid zegt, en antwoordt op de vraagen, die ik u zal doen. Geduurende deeze vertooning, had de Groot-Thefaurier , dien ik insgelijks verbaasd had , zich een weinig van zijne ©ntiteltenis herhaald , en vermoedende , dat ik mij van den Schilder wilde bedienen, om ons uit de verlegenheid te trekken, deed hij hem nader komen, en gebood hem naauwkeurig te zijn in zijne antwoorden. de baron (tegen den Schilder.") Hebt gij ooit het binnenfte van eene Moskee gefchüderd ? de schilder. Meer dan ééns, en van de aanzienlijkften. de baron. En wat werktuigen hebt gij daar toe gebruikt ? de schilder. Verfcheiden verwen. de baron. Denk, dat gij een Mufulman zijt, die hulde verfchuldigd is aan de waarheid. Waarom maakt gij uitvluchten ? de verw is geen werktuig, maar een middel; gij gebruikt verfkwasten; waar zijn die groote penfeelen van ge* maakt ?  BARON DE TOTT. I03 de schilder. Zij zijn van wit haair. Wij koopen ze gemaakt, en maaken ze zelve niet. de baron. Gij weet nogthans wel, van wat dier dit haair is, en dit moet gij mij zeggen? de thesaurier {tegen den Schilder..) Ja, gij moet de waarheid zeggen , daar ligt aangelegen, om het te weeten. de schilder (tegen den Thefaurier, met verheffing van ftem.) In dit geval, Heer, zal ik het zeggen , alle onze penfeelen zijn van verkens - haair. de baron (tegen den Schilder.') Heel wel,- maar dit is het nog niet alles, waar is dat haair gebleeven, na dat gij uwe penfeelen gebruikt hebt, en de Moskee afgedaan, wat hebt gij te huis gebragt? de schilder. Op mijn woord, ik heb niets tehuis gebragt, dan de fteelen, het haair is aan den muur gebleven. de baron. Gij ziet das, dat, nademaal het verkens -haait G 4  104 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN uwe Moskeen niet bezoeteld, er ook geen onge. mak in is, om er u van te bedienen tegen uwe vijanden. Het gefcbreeuw, God zij geloofd! was het antwoord , hetwelk het volk éénpaarig gaf , en de Groot- Thefaurier, vervuld met eene blijdfchap, die des te levendiger was, omdat zij op de vreeze volgde, ontdeed zich te gelijk van eenen heerlijken Mantel van Zabelbont, wierp dien. op den grond, nam één der fchrobbers, Hak hem inden mond van een ftuk, en draaide er hem in om , zeggende tevens, komt, mijne vrienden, laat ons deeze nieuwe uitvinding gebruiken tot heil en glorie der waare geloovigen. De belagchelijke ontknooping van dit Toneel was buiten twijfel het onderwerp waardig. De Thefaurier was voldaan, het volk was betooverd; maar deeze proeve van hunne algeraeene domheid zou mij hebben doen befluiten, om hen te verlaaten, indiende moeilijkheden zelve voormij niet eene foort van prikkel geweest waren , die ik onmooglijk kon wederftaan. Het geen gebeurd was, aan den Vizir en de andere Staatsdienaars verhaald zijnde, bij hunne aankomst, deed hen te meer de kundigheid derKonftapelstoejuichen, wier vaardigheid nogthans bij deeze eerfte proeve Zich alleen bepaalde tot vijf fchootcn in ééne minuut. Dit was buiten twijfel veel voor de Tur. ken, en men kon zich vleijën, dat jonger kareis,  BARON DE TOTT.' IO^ dan die waren , welke men mij gegeeven had, alken nodig zouden hebben , zich eenigentijd te oefenen, om tot het verlangde punt van volkomenheid te «eraaken. Verl'cheiden Turken, onder de toekijkers , boden zelfs aan, om zich daar toe te verbinden ; maar alle man keurde de geboogen veegers af, en geloofde, dat, als men dit werktuig eenvoudiger maakte , men de gezwindheid vermeerderen zou. Deeze aanmerking van het gemeen was reeds overgevlogen tot de Tent van den Vizir , toen ik er in kwam. Mijne kleine bende was mij gevolgd , en de Gfoot .Thefaurier , altijd gezet om te praaten, openbaarde het voorftel , om een regten veeger te gebruiken, als het gemaklijkst zijnde. Ik we-, derleidde dit voorftel, door het gevaar aan te toonen, aan het welk de Konftapels konden blootgefteld zijn. Goed , hernam hij luchtig, eenige Konftapels meer of min , wat is er aan gelegen, als de Groote Heer maar wel gediend word ? Dit gezegde kwam mij zo onbetaamlijk en deeze gelegenheid zo gunftig voor , om mij over deezen Staatsdienaar te wreeken , en mij voordeelig aan den geest des volks aan te prijzen , dat ik , mijne ftem zodaanig verheffende, dat ik van de Kanonniers gehoord wierd , die buiten de Tent ftonden, hem ten antwoord gaf, dat ik de belangen van den Grooten Heer niet kon aflcheiden van de bewaaring zijner onderdaanen , en dat ik nooit kon dulden , dat men G 5  106 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN deeze zo liederlijk behandelde, dat ik veel liever afzag van de eer, van hem te dienen, dan dat ik mij zeiven het minfte toeval zou te verwijten hebben. Deeze korte aanfpraak, een fchielijk gemompel veröorzaakende onder de konftapels en het volk, dat in menigte achter hun verzameld was, noodzaakte den Vizir , om het toe te juichen,- entoen ik buiten kwam, om de exercitie weder te deen beginnen, omringde de bende kanonniers , nog verrukt door het geen zij gehoord hadden, mij met drift, beurde mij van den grond op, en riep herhaalde reizen luidkeels : Ei, wat ligt eraan gelegen, eenige Thefauriers meer of min , als de Groote Heer maar wel gediend word. Naauwbjks was de tweede herhaaling der exercitie geëindigd, of de Vizir liet mij verzoeken, hem te komen fpreeken. Uwe proeve is zo wel geflaagd, zeide hij mij, dat wij niet meer kunnen twijfelen aan het goed geluk, als gij alle noodige maatregelen zult genomen hebben, waaromtrent wij de bevelen van den Grooten Heer zullen vragen; maar alzo het een gebruik is, dat de komtooiren geflooten zijn, wanneer wij van de Porte afwezig zijn; en alzo daarenboven ons uitgaan een foort van uitfpanning is , dat wij zelden genieten , en geern van langer duur maaken, zo wilde ik wel, dat gij deeze Konftapels naar het wit deedt fchieten , gij zult ondertusfchen hier bij ons bij ven, wij zullen wat praa-  BARON DE TOTT. I07 ten, en dit alles, zal ons vermaak geven. Een doel, dat ik had laaten oprigten, en dat in het gezigt van des Vizirs Tent was, had hem buiten twijfel dit denkbeeld in het hoofd gebragt. Ik ftelde hem te vergeefsch voor, dat deeze ftukjes al te kort waren , dat zij niet voldoen zouden aan het oogmerk , dat hij zich verbeeldde, en dat geen ééne kogel het doel kon raaken, dat ook maar éénen pin had, om het middenpunt te bepaalen. Dat is niets , hernam hij , zij zullen geraas maaken, dat is al, wat wij nodig hebben. Terftond werden de ftukjes voor des Vizirs Tent gefleept, alwaar wij ons eenigen tijd vermaakten met het waarnemen der fchooten , die, gelijk ik het voorzien had, dan rechts, dan links voorbij vlogen. Geduurende deeze bezigheid, die genoegzaam was, om toe eene uitfpanning te verftrekken aan de Staatsdienaars van een groot Keizerrijk, gaf de Thefaurier , altijd klaar, om zich te onderfcheiden, en die zonder ophouden de Konftapels van gebrek aan handigheid befchuldigd had , ons te kennen , dat hij zijne eigene kundigheid eens wilde beproeven. Aanftonds ftond hij op , deed zijnen bonten mantel af, 1'chortte zijne kleederen op , begaf zich bij een ftuk gefchut, en zich door écnen zijner bedienden laatende helpen, deed hij zijn uiterfte best, om wel te mikken ; nieuwsgierig, om hem van naderbij te beproeven, en eene nieuwe gelegenheid waar te nemen, om hem te kastijden voor  I08 gedenkschriften van den het gebeurde van dien morgen, was ik opgeftaan, om mij bij hem te begeeven , ik gaf een teeken aan den Konftapel, om hem een ioiat aan te bieden , om mij te vermaaken met de verlegenheid , die hij hebben zou, om het te gebruiken. Zijne hand beefde zodaanig , dat hij het lont niet op het kruid kon brengen. Hoe nu, zeide ik , gij wik lesfen geeven • en gij zijt bang? Ik nam te gelijk zijne hand , en richtte die na het laadgat; maar hij had het ftuk zo hoog gepointeerd, dat men den loop van de kogel niet kon waarnemen. Gij zijt net zo handeloos , als de anderen, zeide de Vizir tegen hem, toen wij te rug kwamen, en ik ben zeker, dat d e t o t t alleen ons lesfen kan geven , tevens zich naar mij toekeerende, zeide hij tot mij: Gij moest den Thefaurier eens wijzen , hoe men een wit raakt. Ik zal niet gelukkiger zijn , gaf ik hem ten antwoord, en terwijl hij aanhield, en ik weigerde eene proeve te nemen , welks uitflag hem kon doen denken, dat ik er niet meer van wist, dan zij, zeide de eerfte Tolk van den Koning, die mij te Kiathana verzeld had: waarom zoudt gij het niet beproeven ? Misfchien raakt gij het. De Vizir bemerkte aan zijne bewegingen, dat hij mij aanzette, om genoegen te geven. Hij verdubbelde zijne verzoeken , en noodzaakte mij eindelijk, om een ftuk te pointeeren. Maar ik was zo zeker , van mis te zullen fchieten, dat, uitgezonderd, dat ik het ftuk plaatfte in de  BARON DE T O T T« 109 fichting van liet wit , ik verders geen moeite deed , om 'de fchoot wis te nemen. Evenwel men verwonderde zich over mijne vaardigheid ; De Konftapel bragt zijn lontftok, alle oogen waren oplettende, de fchoot ging af, en ik deelde waarlijk in de verbaazing van al het volk, toen ik de pin, die het middenpunt van het witteekende, getroffen zag. Het gefchreeuw van Machalla (*) weêrgalmde van alle kanten. De eerfte Tolk was verheugd over zijne voorspelling, en de Vizir, dien ik wilde beduiden, dat het een gelukkige fchoot was, zeide mij met de glimlagch van iemand, die gelooft, een groot geheim begreepen te hebben: het zij zo , het is een geluk , maar deeze proeve is genoeg , wij begeeren geene andere, en wij twijfelen niet, of het geluk begunftigt u altijd. Ik deed vergeeffche pogingen , om een zo belagchelijk vooroordeel te verdrijven , maar deeze dag fcheen gefchikt, om mij de onkunde der Turken te ontdekken. Nogthans had ik er dit voordeel van, dat ik de moeilijkheden verdreeven had , die zij tegen de nieuwe ontwerpen wilden inbrengen, als ook, dat ik het gemeen voor mij had ingenomen. (•) Maehalla (het geen God gedaan heeft) eene uitdrukking van de hoogfte verwondering.  XI. AFDEElING. INHOUD. Bevel van den Grooten Heer , om konftapels en veld- artillerij voor het Leger te bezorgen; te leur gefield door de Staatsdienaars. Defchrijver krijgt last, om Pontons te vervaardigen. Hij weigert het beft uur van penningen op zich te nemen. Oneerlijkheid der Turkfche Ambtenaar en. Knevelaarïjen der Turken. Pontons door den fchrijver vervaardigd. Proeve van dezelve genomen. De fchrijver valt en verftuikt zijn voet. Sultan mu stapha bezigtigt in perzoon de Pontons. Zijn merkwaardig gezegde tegen den Turk hossein, lnhaaligheid van deezen man. Afgunst der Staats dienaar en tegen den fchrijver. De bevelen van den Sultan geduurig te leur gefield. KrijgstugtbijdeTurkenverwaarloosd. Wreedheid van den Janisfaar - Aga, om dezelve te her ftellen, vruchteloos geösfend. Gefchutgieterij bij de Turken. De fchrijver onderneemt het gieten van ligt gefchut. Tegen/land der  GEDEWtSCüR. VAN DEN BARON DE TOTT. lil Staats dienaars tegen hem. De Schrijver heeft nooit geene Gefchut gieterij gezien. Moeilijkheden deezer onderneming. Proeve genomen met Haubitzers in tegenwoordigheid van den Grooten Heer. Gevaarlijkheid deezer Proeve. Eerbewijs den fchrijver aangedaan. Defchrij. ver in groot gevaar. Vijandfchap tusfchen onderfcheiden benden foldaaten, berst uit in oproer, hoe geftild. Pogingen om een corps artilleristen op te regten. Toeftand van het ligchaam der Janisfaaren. Inkomflen van het Turkfche Rijk. Schikkingen voor een nieuw corps artilleristen. Zwarigheden, om het gebruik van Bajonetten bij de Turken in te voeren, Zij worden door den Mufti ingewijd. Naarijver der Janisfaaren. Krijgstugt door den fchrijver herfteld. Gevoelens van eere bi] de Turken onbekend. Ondergefchiktheid van het artillerij - corps aan den fchrijver. Foorbeeld daar van, IDe Groote Keer, aan wien men rekenfehap gegeeven had van deeze eerfte proeve, gaf terftond bevel, om ervaaren. konftapels naa zijn leger te zenden, en alle zaaken, die nodig waren voor deeze nieuwe uitvinding. De mening van dit bevel was niet dubbelzinnig, maar men vergenoegde zich, om het naar de lerter te gehoorzaamen. Verfcheiden baaien van Engeifche Cha-  112 GEDENKSCHRIFTEN VAK DEN lons, gefchikt, orn scooo kardoes - zakken te maaken, gaven aartige zomerklederen aan hun, die opzigt hadden over bet werk; vijftig Hukken 4 ponders, flecht gegoten, maar verzeld van nieuwe fchrobbers, werden ingefcheept zonder roopaarden, omdat het bevel daar r.ict vangefproken had, vijftig Konftapels hadden last, om ze te verzeilen tot Ver na, alwaar zij hun gefchut op het ftrand in het zand moesten laaten fteeken, uit gebrek van middelen, om het te vervoeren, en dit was al de vrucht der naauwkeurigheid van de Staatsdienaars van den Grooten Heer. Deeze Vorst werd fchielijk onderricht van den flechten uitflag der zorgen, die hij nam, ende Vizir, die het gebied over het leger voerde , aan zijne Hoogheid vertoond hebbende denoodzaaklijkheid, om' hem van Pontons te voorzien, en van lieden, ervaaren in de kunst, om die te beftuuren en te gebruiken ,• (eene kunst, tot hier toe aan deTur. ken onbekend) , zo belastte SultanmvsTAPH.\mi] met deeze zaak. Ook wilde hij, dat dezelve volftrekt aan mij wierd óvergelaaten. Verzekerd door eene lange ondervinding, van het plunderen der fommen, gefchikt voor nuttige uitgaven, eischte de Vorst vooral, dat de Thefaurie met mij alleen zou afrekenen ten opzigte der kosten, die mijn arbeid zou veröorzaaken. Gij kunt, zeide mij de Groot - Vizir het geld nemen, dat gij nodig zult hebben, het zal u tegen een eenvoudig handfchiift bezorgd worden; en dit  BARON DS TOT Ti I IJ getuisrenis van het vertrouwen van onzen Keizer* moet u zo veel te meer ftreelen, nadien hij.het niemand onzer ooit gewoon is te geven. Ik begrijp er heel duidelijk de beweegreden van, hernam ik, maar nooit zai ik mij onderwinden, om er gebruik van te maaken, en vol ijver voor alles, wat den dienst van zijne Hoogheid betreffen kan, weiger ik volftrekt niets, dan de behandeling van zijne penningen. De Tefterdar en Reis - Effendi geroepen tot de onderhandeling, die ik met den eerften Staatsdienaar had, met betrekking tot het maaken der Pontons, verëenigdtn zich met hem, om mij te dringen, om mij mot dit werk, zonder eenige bepaaling, te belasten; maar ik bleef er bij, om de benoeming van een perzoon van vertrouwen te vraagen, die alleenig met de verantwoording der penningen belast zou vezen. Een perzoon van vertrouwen! hernam de Vizir met drift. Waar zal men dien vinden'? Voor mij, ik ken er geen. Kent gi' er éénen? vervolgde hij , zich naar den Groot-Thefaurier keerende. Neen, Heer, antwoordde deize. De Vizir zich vervolgends wendende naaf den Reis lffendi\ En gij, kunt gijeronséérien aanwijzen? zo min als iemand, gaf deeze lagchend ten antwoord , ik ken niet dan guiten. Gij ziet, zeide toen de eerfte Staatsdienaar tegen mij * dat gij iet vergt, dat onmooglijk is; ziet hier, waar toe wij gebragt zijn; doch daar is ééne partij, die te kiezen ftaat, dat is, dat men door het alilaan H. Deel. H  114 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN van eenige hoofden de wanorde kan herftellen. Ik was des te meer verftoord over deeze oplosfmg, omdat deeze richters, zo ftreng in de misdaaden van anderen, er de waare oorzaak van waren; en het verlangen niet kunnende wederftaah, om er hun eene proeve van te ge ven, door een versch voorbeeld bij te brengen, zo gaf ik den Vizir ten antwoord; Ik weet, dat uwe Hoogheid de Handhaaver is van het Souverain gezag,* maar even daarom, dewijl dit gezag van God corfpronglijk is, kunt gij het niet anders gebruiken , dan met gerechtigheid. Gelooft gij dan, viel hij mij in de reden , dat men daarvan afwijkt, wanneer men roovers ftraft? Ja, buiten twijfel, hernam ik, wanneer de rooverijën gewettigd zijn, ■ houden zij op misdaadig te wezen. Met wat recht, bij voorbeeld, zoudt gij de knevelarijen kunnen (haffen van den opziener der grenzen, dien gij voorleden week hebt laaten vertrekken, gelast, om onderzoek te doen, naar, en te voorzien in de verzorging der grensplaatzen? Zijne benoeming heeft hem twintig beurzen gekost, zijne uitrusting en onkosten zullen hem nóg ééns zo veel te liaan zijn gekomen, en er is geene bezolding aan zijne bediening vastgemaakt, is dit niet het zelfde, als eene ltilzwijgcnde toeftem« ming te geven aan de hoop, weike deeze man opgevat heeft, om zijne uitgaavé dubbel weder te krijgen? Zou het billijk zijn, hem te recht te ftellen over de misbruiken, die daar uit moeten  1AR0N DE TOTT. 11$ voortvloeien? (_*) Sultan soliman doorlugtiger gedachtenisfe, vervolgde ik, opzieners aanftellende over allerleie foorten van beftuuringen, had hun inkomften toegelegd, geëvenredigd aan hunne bedieningen; dus had hij ook het recht, om hen te ftraffen. De behoorlijke inkomften te onthouden , is den roof wettigen, die vergoeding voor dezelve zoekt. Betaal denThefaurier, dien ik u vraag, ik zal voor zijne eerlijkheid inftaan. Geduurende dit gefprek keeken mijne hoorders eikanderen aan , en de Vizir, in plaats van mij iet tegen te werpen, zeide tegen zijne ambtgenooten : ik geloofde niet, dat hij ons zo wel kende. Vervolgends befloot, men, nademaal ik er op bleef ftaan, om iemand te hebben, tot het bezorgen der penningen, dat men den Grooten Heer zou voordellen, om tot dat ambt te benoemen chamlü-huss ei n effen Dl. Men zou hem eene bezolding geven, maar, voegde er de Vizir meesmuilende bij, wij raadenuniet, om voor hem borge te blijven. De Groote Heer had al te veel drift, om mij (*) Op het bericht van eene befehouwing, gedaan op dezelfde grondbeginzels .verzekerde de Porte, geduurende de vredehandeling van Belgrado, aan den Heer de vii.lenhuve, dat de vesting van Oczakow volkomen voorzien was; en echter werd dezelve korten tijd daarna ingenomen bij gebrek van krijgsvoorraad, dis tot haare verdeediging nodig was. H a  tlè GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN bezig te zien met het maaken van Pontons, dan dat hij mij zou hebben laaten wachten naar de benoeming van den nieuwen opziener, en cha m* lu-hussein, die in het gevolg van den laatften Turkfchen Ambasfadeur in Frankrijk geweest was, gaf mij fchielijk gelegenheid, om te oordeelen, dat de Vizir hem niet verkoozen had, om de onkosten te verminderen, die mijn arbeid moest veroorzaken. Ik regtte mijne werkhuizen op bij het arzenaal, en terwijl ik wakker bezig was met het maaken van karkasfen, bragt het ligchaam van koperflaagers, belast om de bladen koper te bereiden, mij daaglijks monfters, die meer kwaade trouw, dan wel handeloosheid bewezen. De bekwaamheid, welke deeze werklieden hebben, om het koper te behandelen, is in de daad zo bekend, dat ik, de waare beweegreden van hun doen niet doorgrondende, er opftond, om van hun zo veel werks te vorderen, als ik wist, dat zij leveren konden, en deeze ongelukkigen tot wanhoop gebragt, en zich niet kunnende openbaaren in tegenwoordigheid van den opziener, beflooten, om mijne menschlievendheid in het geheim te hulp te roepen, om zich in veiligheid te ftellen tegen de knevelarijen, daar zij mede gedreigd werden. Het hoofd van deeze bende, aan mij afgevaardigd zijnde, beleed mij, dat de handeloosheid zijner makkers enkel geveinsd was. Gij hebt reeds, zeide hij mij, gedeeltelijk ons geheim gegist, ik zal u het overige ontdekken. De  BARON DE TOTT, I F? Porte wil ons onderwerpen aan den prijs van Miry Wij zijn geheel ongelukkig gemaakt, als gij ons te werk fielt; en wij zullen flrenglijk geflraft worden, als gij klaagt. Ons lot is in uwe handen. Deeze twee uiterflens waren aandoenlijk; doch ik Hond niet lang in twijfel, om er hen voor te beveiligen, en het voordeel voorwendende, dat uit de ligtheid der pontons zou voort vloeien, gaf ik 'sanderen daags aan de Porte te kennen, dat ik ze met leê r zou laaten bekleeden. Dit was, in waarheid, niet anders, dan den last, daar ik de koperflagers vanonthefte, overtebrengen op het ligchaam der leertouwers, maar alzo dit laatfte hulpmiddel goedkoop was, werd hetzelve min bezwaarlijk. Eeae kompagnie Janisfaaren, alleen verbon. den aan de braudfpuiten en gehuisvest in den omtrek van het Arzenaal, verfchafte mij een groot getal arbeidslieden, gewend door het werk van de leêre pijpen, voor dat, het welk mij nodig was tot het naaijen en bezorgen van de bekleeding der Pontons, De bevelhebber van deeze kompagnie had last, om mij te hulpe te zijn,- dit was in de daad een voordeel voor hem, maar dit (•) De Mirij of fchatkist bij de Turken heeft de wreede en nooit voordeelige wet opgelegd, om de publijke werken te onderwerpen aan een zo laagen tax, dat deeze knevelarij altijd het dubbel uitwerkzelheeft, datko©. per en verkooper beide bedorven worden. H 3  (1ü gedenkschriften van deh was mij zijne arbeidzaamheid waardig, en wekte zijnen ijver op. Ik was bezet met de onderfcheiden voorwerpen, welke deeze arbeid vereischte, en de Groote Heer zette mij aan, om eenige Pontons te (laan over de rivier van Kiathana (*), om te onderzoeken, of dit foort van bruggen"» welke de onkunde niet ophield te lasteren, in de daad voldoen zou voorliet overvoeren van gefchut. Ik ging daaglijks naa het arzenaal, en ik begaf mij derwaards op zekeren morgen , door eene zo gevaarlijke ijzeling, dat, ik niet tegenftaande alJe voorzigtigheid, eenen val niet kon vermijden, (*) Een papier-molen, oudstijds aan deeze rivier cpgeregt, heeft daar den naam aangegeeven, als ook aan het weiland, door het welk zij loopt. Dit Riviertje , het welk zijne uitwatering heeft in den boezem der Haven van Conftantinopelen, het welk men ook het zoete water noemt, is bovenal merkwaardig door het Paleis, het welk Sulean achmet deed bouwen aan deszelfs oever,drie kwartiers uurs van de Hoofdftad. Het dient nu den Grooten Heer alleen in eenige plaifier-partijtjes, cf om bij de exercitie van de artillerij tegenwoordig te ïijn, welke men daar verricht; maar men ziet er de watervallen nog, die dit Paleis verfierden. Men ziet nog aan de beide oevers, die langs de vallei voortlopen, de overblijfzelen der gebouwen, die men gellicht had , om de grooten te huisvesten- Deeze ruwe navolging van liet kafteel van Marly, waarvan het denkbeeld opgegee. ven was door den Vader van den laat:!en Turkfchen Ambasfadeur, is verwoest door de muitelingen, dis Sul* i*n ackjmkï onttroonden.  BARON DE TOTT. "9 die mij den linke voet verftuikte. In het eerst voelde ik niets dan eene groote verdij ving, en ik deed mij doormijnen lijf knegt onderfteunen, om mijnen weg te vervolgen, wanneer, na eenige treden, de pijn zo hevig werd, dat ik werk had om de verblijfplaats der Janisfaaren brandmeesters te bereiken door eene deur van hunnen tuin, die ik bij geluk open vond. De Kolonel was niet te huis, maar de Officiers en Soldaaten toonden mij daarom geen minder hartelijkheid, om mij alle hulp te bewijzen, die zij geloofden, dat ik nodig had; De één bood mij koffij aan, de ander een pijp , een derde eeten; elk van hun verbeeldde zich, dat hij mij in de daad nuttig kon wezen. Alhoewel ik bijkans verdoofd was, had ik echter kennis genoeg, om te begrijpen, dat ik met zulke Geneesmeesters, zonder het grootfte gevaar, voorde hevigheid mijner pijnen niet kon wijken. Ik verzamelde dan mijne krachten, en liet mijne laarzen uittrekken, om mijn voet in koud water te fteeken, en de Janisfaaren, die op dit middel niet gedacht zouden hebben, geen ander vat hebbende, bragten mij de kookketel van de Kompagnie (*> Dit koud bad was buiten (») De achting, die de kookketel bij de Janisfaaren heeft, kan niet beter vergeleeken worden, dan bij die, welke wij aan de vendels bewijzen. Zij is zodaanig, dat de bende ontèerd is, die ze zich door den vijand laat ontnemen. Volgends dit vooroordeel word ookdi kolonel genoemd, de bezorger der foupe, en d< Majoor H 4  |SO GEDENKSCHRIFTEN VAN BEN t wijfel het eenigfte middel, om mij een wezenlijk heil te bezorgen maar het vermeerderde mijne pijnen voor een oogenblik zodaanig, dat ik geduurende drie kwartier, dat ik daar bleef tot de komit van een draagftoel, dien ik had laaten haaien , mij zeiven naauwlijks kon bewaaren van eene flaauwte, dan door azijn te ruiken, en mij met water in het wezen te laaten (brengen; De Janisfaaren begreepen niet, dat ik dit middel de voorkeuze kon geven boven den mjnéüdekoffij, die zij mij zonder ophouden aanboden. Het toeval, datmij overkomen was, had al te veel getuigen, dan dat het gerucht zich niet fchielijk zou verbreid hebben. Naauwlijks was ik te huis gekomen , of de fizir deed mij het aandeel betuigen, hetwelk hij er in nam. De Groote Heer had zelfs de goedheid, om naar mijn toeftand te laaten verneemen . doch deeze Vorst was al te werkzaam . om mij de rust te vergunnen , die ik van doen had -% Hij deed rnij aanfpooren, om den arbeid te vervolgen,- en het verzoek, dat ik mij zou laaten draagen, en geene hulpmiddelen verzuimen, die tot mijne genezing (dienen konden, bewees alleen, dat hij onverduldig was, om de Pontons te zien. Ik begaf mij den derden dag na mijnen val weder na mijne werkplaatzen, en de brug werd zonder vertoeven over d(e Rivier van Kiathana ge- èevelhebber der Keuken, en de keukenjongens en wa- tgrtoaagers aija 4g Aiies Majors.  BARON DE TOTT. 121 flagen, dicht bij den Kiosk van den groot«ftaimeester. Sultan mustapha wilde met eigen oogen oordeelen over den goeden uitflag deezer onderneming. Hij gaf dan bevel aan den ArrabadgiBachi (*), om vier ftukken gefchut naa de nieuwe brug t;e geleiden, en zijne Hoogheid liet mi) ten zelfden tijde weten, dat hij mij daar zou vinden na het morgengebed, zo wel als chamlu-hussein - effendi. Wij waren er naauwlijks gekomen, of wij zagen eene fchuit met drie paar riemen verfchijnen, gelijk aan die, welke het gemeen daaglijksch gebruikt, maarzo welbekend, dat onze fchuitevoerers er zich niet in bedrogen. In de daad de fchuit kwam aan de wal, en wij zagen er den Grooten Heer uitflappen, gekleed als een Oda-Bachi (f), hij was verzeld van (•) Bevelhebber van het wagentuig, Deeze bediening was ingefteld door Sultan soliMan, die te geliiker tijd het onderhoud bepaalde van 4000 paarden , ora het gefchut te fleepen; maar de Keizerlijke goederen, voor deeze uitgave gefchikt, bij vervolg van tijd gefchonken zijnde aan bijzondere perzoonen, die men wilde begunftigen, was de geheele aanftelling weldra in ver> getelheid geraakt, en de kanonftukken werden naa Kiathana geileept door paarden, die men uit de molens haalde. (t) Bevelhebber van eene kamer. Deeze krijgs -ediening ftaat gelijk met die van kapitein, en bij de turken onderfcheiden de verfchillende gedaanteus der Turban alle raigen enfiaaten, H 5  122 gedenkschriften van din twee van zijne bedienden, vermomd als Janisfaaren. Deeze begaven zich op eene zijde, bij hunne aankomst. en bleven daar liaan , terwijl ii v s s e i n en ik Sultan m o s t a i> h a op de brug verzelden , waar van hij het maakzel met veel oplettendheid befchouwde. Vervolgends deed hij er het gefchut herhaalde keeren overtrekken, en liet zich geene omftandigheid ontflippcn, wélke hem "licht kon geven omtrent de wijze , om deeze krijgsbruggen te vervoeren en te Oaan. De Vorst, die mij lang genoeg llaande hield, befpeurende, dat ik ongemak had, fprak mij met aandoening over het toeval, dat mij overgekomen was, en mijn medehelper, denkende zijn hof bij zijnen meester te zullen maaken, door mijne werkzaamheid te verheffen, liet zich uit over den arbeid, daar ik hem mede overlaadde, en toonde dus in de daad alleen zijne eigene traagheid. Gij weet dan niet, zeide hem toen de Groote Heer, van waar dit onderfcheid tusfchen u beide! ik zal het u verklaaren. Toen tott ter wereld kwam, viel hij op zijne voeten, en begaf zich op de loop; en gij, hussein, gij zijt op uw achterfte gevallen , en blijven zitcen. Zo deeze aanfpraak den hoveling vernederde, hij werd echter tevens weder getroost door een bevel, om aan mijn volk een zak fequinen (*) uit te deelen, welke zijn (*) De Sequin is een goudftuk; maar er zijn er van verfchillende waarde.. De Sefkin , die meest ingebtuik  BARON DE TOTT. 123 meester hem gaf, toen hij weder in de fchuit ging. De fpoed, met welken Sultan mustapha na zijne fchuit (tapte , hem eene trede bij het uitgaan van den Kiosk niet hebbende doen opmerken , zou de misdap , dien hij deed , hemblootgedeld hebben voor een gevaarlijken val, indien wij ons niet gehaast hadden, om hem te onderdennen. Terwijl de Vorst fcheep gaande , den goeden uitflag der nieuwe brug goedkeurde, en mij vermaande, om den arbeid voort re zetten , welke zijn leger het voordeel kon bezorgen, van Pontons te hebben, zag ik hos se i n enkel bezig, met het zakje Sequins, dut hij in zijn zak (_*) had gedoken, los te temen, om.ze met die, welke hem toekwamen te vermengen; Op deeze wijze, zijne eigene edelmoedigheid vermengende met die van den Vorst, vergenoegde mijn ambtgenoot zich om tien Sequins aan elk. van mijne bedienden uit te deelen en meende, in gerustheid van zijn geweten, om er ten minden 200 voor zijne rekening te kunnen behouden. De Vizir en Staatsdienaars der Porte zagen is, is omtrent 7 livres var. ons geld waardig. (•) De Turken hebben altijt hunne bovenklederen 0ver eikanderen geflagen , en opgebonden door eenan gordel, die alles ophoud, dat zij onder deezen overflag plaatzen, terwijl zij daar onder hunne zakken hebben, gefdiikt voor horlogies, geld en andere dingen, diezij zorgvuldig willen bewaaren.  124 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN niet zonder afgunst en naarijver de famenkomst, die ik met hunnen meester had, en onder het fchoonfchijnend voorwendzel, van aan het volk het gezigt van eene zo nuttige uitvinding, als nieuw voor Conftantinopelen te bewaaren, maar in de daad enkel en alleen met oogmerk, om de Pontons te doen verrotten, gaven zij bevel, dat deeze brug zou blijven liggen tot nader order. Des niettcgenftaande belette de zorg der arbeidslieden, die er de wacht bij hadden , de uitwerking van deeze laage afgunst; het volk maakte er intusfchen gebruik van; De brug was veertig dagen lang het doel van hunne wandelingen, en de noodzaaklijkheid, om de rivier weder bevaarbaar te maaken,dwong de Staatsdienaars, om eene andere gelegenheid af te wachten, om mij te benadeelen. Ik was met den Grooten Heer afgefproken, dat mende vijftig/>e»/MW, voor het leger gel'chikt, zcu laaten verzeilen met een genoegzaam aantal manfchap, bekwaam, om er gebruik van te maaken , en een Bevelhebber, ervaaren genoeg, om hen wel te kommandeeren; maar dat onderricht, hoe nodig ook, was juist het artikel, dat verzuimd werd. Men fcheepte den gantfchen trein in , alles begaf zich op weg naa het Leger en de Bevelhebber der Pontonniers vervoegde zich met zijne bende ook derwaard , maar zonder zich verwaardigd te hebben, eenige kennis met mij of mét uc Pontons te maaken.  BARON DE TOTT. 1*5 Het afzenden van alle deeze dingen diendealleen, om de Haven van Vema te overladen, en de Groot Vizir vergat fpoedig, alles wat hij aan de Porte met den grootden aandrang gevraagd had. Het Ottomannisch Leger bleef insgelijks werkeloos te Babadag liggen, alwaar reeds federt drie jaaren het Hoofdkwartier geweest was De verzorging van levensmiddelen, welke de onkunde der Bevelhebbers niet had kunnen berekenen, en dat niet te berekenen was door de onvoorziene aankomst van eene menigte vrijwilligers, dan overvloed dan gebrek vertoonende, dan dartelheid dan klagten, vermeerderde de ongebondenheid tot die hoogte, dat zij het gezag verachtte, het welk zich niet had weten te handhaaven, Het Despotismus, welks kunst niet bedaat in te bewaaren, maar dat altijd uitmunt in de kunst van vernielen, haastte zich, om aan abdi-pacha de plaats van Janisfaar-Aga te geven, om dus de opperde handhaving van het rijk en het leger in handen te dellen van iemand, die den naam had van een beul te zijn. Zijne eerde bezigheid was ook, om groote putten te doen graaven, en zijn daaglijksch werk, dat hij die metfoldaaten vulde, welke hij op de minde befchuldiging en zonder eenig onderzoek deed worgen, abdi-pacha was nog geen drie maandeninbedieninggeweest, of men verweet hem in het openbaar reeds den dood van meer dan 30, 000 menfchen, en de  Ia6" GEDENKSCHRIFTEN VAN D&N Regeering verblijdde zich, een zo krachtig middel gevonden te hebben, om de goede orde en overvloed te herftellen. Niet minder vreemd zijn de middelen, welke dc Turken in het werk ftellen, om hunnen vijand te overvallen. Men heeft den groot Thefaurier, een nachtwacht kommandeerende, zich zien verlichten door een vlam van harstachtig hout, ten dien einde in ijzeren roosters gelegd, vast gemaakt aan het "einde van lange Hokken. Abdi-Pacha kreeg den bijnaam van Puttegraavtr, en de groot-Thefaurier werd niet and* rs benoemd, dan met den naam van den Flambouw • drager. Hoe het met de onkunde der Turken gefteld moge zijn, dit is zeker, dar hunne armee eene veld - artillerij mankeerde, buiten welke de grootfte begaafdheden niets konden uitvoeren. Men kon de gieterijën, die 'er reeds waren, niet gebruiken. Al de arbeid werd verricht in fornuizen d"Ufine (_*_>, het metaal in het eerst gefmoiten, door middel der blaasbalken, en vervolgends gekoeld op den grond der bekkens, kwam bij wijze van een koek in de vormen , welker onvolmaaktheid nog een gebrek meer gaf aan de ftukken, die daar uit voortkwamen (t_). Ik deed een voorftel, om een wêerom- (V) Fornuizen, die in gebruik zijn totijzer-gieterijen, (t) De Turken hebben geen ijzer- kanon, en weten het niet te maaken, of willen het niet maaken; Hunne  BARON DE TOTT. 127 fluitend fornuis (*) op te rigfen, als ook van een werktuig, om de Hukken te booren. Het ontwerp, om, zonder blaasbalken, te fmelten , vol te gieten, en vervolgends te booren, deed gantfche '.artillerij is van metaal; Hunne oorlogfcheepen hebben geen ander gefchut, en als men eenige ftukken ijzer kanon in hunne vestingen, cf koopvaardij fchepen vind, dan zijn die op den vijand veroverd, bij overwinningen, of gekocht van de Zweeden, Deenen, en andere Europeaanen. Het is zo veel te meer vreemd, dat zi] in hunne gieterijen geen andere Fornuizen zouden hebben, dan zulken, die eigenlijk gefchikt zijn, om ijzer te gieten , daar uit hunne gieterij te Tophana, bij Conjlantkopclen een verbaazend getal van metaalen ftukken, van minder, groot en heel groot kaliber, zeer fraai, zeer goed. en federt langen tijd voltooid naar de evenredigheden en modellen van de Europifche artillerij, voortgekomen zijn, en daaglijksch voortkomen. Men heeft zonder ophouden langs de geheele ftreek van Tophana dezelve geplaatst gezien dikwijls in twee en drie rijsen; en men kan de O.'toman>.en zonder onbillijk te zjn, riet befchüWïgen van eene voltfrekte onkunde in de kunst om gefchut te gieten. Zelfs is het moeilijk te begrijpen, hoe zij hebben kunnen (lagen, om zulk fraai jselchut te maaken, met fornuizen, welker gebruik onvoldoende zou zijn, om kleine vekiftukjes te gieten, daar de Heer Baron dstott hen mede voorzien wilde. Dit is een voorftel, dat ik niet zal ondernemen op te losfen, maar dat ik aan de kunst kenners overlaare P. (:t) Fourr.eau de rêverbire, hoedsanhje Fornuizen de Scheikundigen tebniiken.  ïa8 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN de Turkfche gieters lagchen; Maar de groote Heer had mij zijn vertrouwen gefchonken; hij brlastte zijne Staatsdienaaren, om met mij over dit onderwerp te handelen, en deeze deeden fchielijk hun best, om mijne onderneming te doen mislukken. Het eerfte middel, dat zij ter hand namen, was dat zij het voorftel afwezen, het welk ik deed,om de wei-MiedemmCon/Iantinopelen te doen komen , die ik nodig had, en daar ik een lijst van aan den Vizir aanbood. Gij ftelt mij, zeide deeze eerfte Staatsdienaar, zulke vreemde zaaken voor, dat onze "bekwaamde werklieden die als onmooglijk befchouwen,' maak dan een begin , met ons den goeden uitQag te vertoonen; maak alleen een ftuk, zo als gij het belooft, en wij zullen vervolgends alle de werklieden doen komen, die gij begeert. Een zo ongerijmd antwoord zou mij ongetwijfeld gerechtvaardigd hebben, als ik de Turken aan hunne zotheid had overgelaaten: Het ftiet mij tegen de borst; maar ik floot de oogen voor de roekeloosheid der onderneming, en wij kwamen overëen, dat ik mij s'anderen daags met éénen van de Staatsdienaars der Porte zou begeven, om de plaats uit te kiezen, daar de nieuwe gieterij zou worden opgeregt. Evenwel had ik naauwlijks deeze dolle onderneming gewaagd, of denkende op de grootheid van dit werk, was ik tevens op middelen bedacht, om het wel te doen gelukken. De Heer Graave de saintpriest moest van alle mijne ondernemingen  BARON DE TOTT. 129 weten, en ik was in 't bijzonder aan deezen Ambasfadeur des te meer vertrouwen verfchuldigd, om dat weinige menfchen in zijne plaats zo veel moeite zouden hebben aangewend, als hij beftendig in 't werk ftelde, tot alles wat mijn aanzien bij de Porte vermeerderen kon. Het ontwerp, om het vervaardigen van eene nieuwe artillerij te beltinnen, fcheen ook eene genoegzaame groote poging te wezen, zo dat hij geloofde,dat men 'er nietweltoe komen zou, en wanneer ik hem verhaalende, het geen gebeurd was, het antwoord van den Vizir meldde, om de arbeidslieden te weigeren, was hij daar over zo misnoegd, dat hij mij, met drift te gemoet voerde, ik hoop, dat gij hen hebt laaten vaaren ? Geenszins, gaf ik hem ten antwoord, ik heb het voorftel aangenomen. Maar de bedaardheid van mijn antwoord kon den Heer de saint-priest niet gerust ftellen; zijne voorzigtigheid berekende de moeilijkheden; zijne kundigheid voorzag alle ongemakken, zijne vriendfchap vergrootte die, en het gelukte mij niet, hem een weinig gerust te ftellen, dan door bij hem voor den goeden uitflag in te ftaan. Ondertusfchen had ik nodig, om mij zeiven hier van te verzekeren; Ik had nooit eene gieterij gezien , en mijn fmaak voor de kunften, daar ik mij altijd mede vermaakt had, had mij nooit tot eene kunnen bepaalen, die nooit iemand vermaakt heeft. Het ftudeeren, dat ik nu doen moest, werd voor mij een einftige arbeid, en ik begaf I  130 GR DENKSCHRIFTEN VAN DEN mij niet tot den groot-Thefaurier, die benoemd was, om mij te verzeilen, in het uitkiezen van eene plaats voor de nieuwe gieterij, dan na de gelegenheid en natuur van den grond, gefchikt voor zulk eene onderneming, wel beftudeerd te hebben; maar wij doorliepen vruchteloos verfcheiden plaatzen, die mij dienen zouden. Overal vond men moeilijkheden, en ik zag duidelijk , dat de afgunst der Staatsdienaaren een verbond met het zeewater wilde aangaan, door mij op het ftrand eene plaats aan te wijzen. Het zou ongetwijfeld voorzigtiger geweest zijn, om deeze nieuwe hinderpaal aan te grijpen , om van deeze onderhandeling af te fcheiden," maar de verbeelding laat zelden de kosten, die zij reeds gedaan heeft, vaaren. Ik maakte alleen de aanmerking , dat het den grooten Heer meer zou kosten, en voegde 'er met eene drift, die fterk genoeg was, om den Groot - Thefaurier te doen zien, dat ik zijn fpeelbal niet wilde wezen, bij, dat, indien hij de fchatten van zijnen meester niet wilde fpaaren, ik de gieterij in het midden van de Haven zou plaatzen. De Chéir-Emini (*) werd gelast, om de onkosten te betaalen, en een Griek, een gewaand Architect, had bevel, om de werklieden te vergaderen, en hen mijne (*) Intendant van de ftad, zijne bediening is meer bijzonder overê'enkomftig met die van opziener der gebouwen.  BARON DE TOTT. 131 bevelen te doen uitvoeren. Ik had het eerfte plan overwogen, en middel gevonden, om het water af te weeren; maar ik moest geduurig de praktijk bij de theorie voegen ; tevens moest ik bouwkundige, metzelaar, fteenhouwer, fmid, flootemaker wezen. Mijne ontwerpen waren alleen voor mij, niemand verftond ze; daar was" geene evenredigheid, tusfchen den arbeid, diefl ik beval, en dien, daar de werklieden bekwaam toe waren; en dikwijls moest ik, om de moeilijkheden van eene kwaade gewoonte te overwinnen , den metzelaar aan de fmidze zetten, en de truffel aan den fmid geven (*J>. Een Griek, er- (*) Deeze plaats zou iemand kunnen doen gelooven, dat de Turken geen Bouwkundigen noch werklieden hebben; om dit tegen te gaan, mogen wij de doorlugtige fchimmen oproepen van de Keizers se lim, so liman, bajazet,achmed, mahmoüd, die heerlijke Moskeen, Khans, Bezestins, en veele andere gedenkftukken van hunne grootheid en luister hebben nagelaaten. Alle deeze Vorften hebben zeker niemand uit Europa'omboden, om hun deeze ftaaüijke gebouwen te komen lachten; zij zijn alle opgeregt door inlandfche Bouwkundigen en werklieden: zij zijn de verwonde, ring van uitheemfche kenners; en de fchrijver der Ge* denkfchriften zelf, in zijn eerlle Deel, heeft er eenigen lof aan gegeeven. Sultan seiim betrouwde aan eenen Atmenifeken Bouwkundigen den opbouw aan van zijn twee heerlijke Kerken, de ééne te Conftantinopelen, de andere te Adrianopekn, en nadat zij voltooid war«n I 2  132 GEDENKSCHRIFTEN van DEN vaaren in de kunst, om moolenstemaaken, bragt nogthans eenig verftand en eenige netheid in het maaken van het werktuig, om te booren. De Gedenkfchriften van Saint-Reimy, en de Encyclopédie waren daaglijksch mijne leidslieden, en voldeeden mij, tot dat ik aan het maaken der vormen moest gaan. De aarde van Char* vraagde hij hem', welke de fraaiste was? ., Heer," antwoordde de kurstenaar , „ ik heb meer geld „ berteed, aan die te Adrianopekn, maar meer kunsr „ aan die te Conffantinopelen. " Rtïi ander Armeniër, genoemd echek simeon, die misfchien nog leeft, of eerst onlangs geliorver. is, heeft, zondertekunnen leezen, of fehrijven, of zelfs te teekenen, volmaakt, ïn onze dagen en voor onze oogen, voltooid de heerlijke Moskeé van Sultan mahmoud, daar ik reeds van gefproken heb, en die Sultan osman deed voltooien, om er zijn naarfi aan te kunnen geven, De domheid cn onkunde van deezen Armeniër, in alle andere zaaken, behalven de bouwkunde, was zo groot, dat zij hem den bijnaam verwierf van echek simeon, ofs'iMEon den Ezel Dit, dunkt mij, zal volftaan, om de Turken te verdedigen tegen de befchuldiging, daar de Schrijver hen mede fchijnt te belasten, dat zij geene Bouwkundigen hebben, noch metzelaars, noch fmids, noch (lootemakers. En gelijk alle deeze arbeidslieden ■verëiseht worden tot het opbouwen van een groot gebouw, zo moeten de ftichters vap die verbaazende gedenkf.ukken, bij hun gever dn hebben en nog vinden alle nodige kunstenaars, nadien zij die niet van e!dei> nebben ontbodsn. P.  BARON DE TOTT. 133 treux, die alleen werd opgegeven, zonder bijgevoegde befchrijving, waar uit zij was faamgefteld, mij geen doorzigt gevende omtrent foortgelijke, die ik mij had kunnen bezorgen, nam ik mijn toevlugt tot een mengzel van klei, zand, en pleister, het welk mij dit gebrek vervulde. Eindelijk, alles gereed zijnde, om het fornuis aan te ftooken, deed ik 'er 30,000 pond metaal in; en de doffe vloeibaar zijnde, na verloop van 13 uuren, geduurende welke ik alleen de moeite van eenen arbeid ondergaan moest, dieniemand met mij kon deelen, goot ik met den dageraad twintig (lukken kanon, met eenen uitflag, die de Turken verwonderde en betoverde, den Heer de saint-prikst geritst ftelde, en mij zelf meer dan iemand verbaasde. Toen beleed ik aan den Ambasfadeur, dat dit de eerlle gieterij was, dit ik ooit gezien had. Hij ontllelde over de roekeloosheid van mijne onderneming: Deeze kon ook in de daad dwaas fchijnen; maar men kan echter niet ontkennen, dat een foort van hardnekkigheid in het willen , en leerzaamheid in het doen, twee handmiddelen zijn, waardoor men de grootfte hinderpaalen gemaklijk te boven komt. Alle de ongerijmdheden en lasteringen, welke de onkunde en kwaade trouw tegen mij opgehoopt hadden , verdweenen thans. De mooglijkheid, om te gieten zonder blaasbalgen, was betoogd, en het werktuig, om te booren, liet I 3  134 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN fpoedig geen twijfel over, omtrent de voltooïng van het nieuwe werk. De Porte (lelde niets meer in den weg tegen de kunst der werklieden; De lijst, dien ik daar van voorgedragen had, werd goedgekeurd; maar de gieter werd zo flegt verkoozen in den perzoon van Marfeille, aan wien ik deeze zorg had aanbetrouwd, dat ik op de gietingen (leeds het oog moest houden, en eindelijk deezen man afdanken, wanneer mijn timmerman, dien ik tot alles bezigde, in (laat was, om zijne plaats te vervangen. Terwijl ik te Conftantinopelen arbeidde , om voor de Turken eene betere artillerij te bezorgen, veroorzaakte die der Rusfen, werkende bij den Donau, dat mijne ondernemingen de medehulp van den Groot - Vizir kregen ; en ee»ige bomben, gefchooten a ricocket, de Ottomanni. fche Ruiterij in wanorde gebragt hebbende, verzocht de Porte met drift om mortieren , ten zelfden einde gefchikt, en bombardiers, in ftaat, om er gebruik van te maakan. De Vlakte van Okmeidan (*) werd uitgekoozen, om de proe- (*) Okmeidan, of de vlakte der pijlen, waar van een gedeelte bezaaid is met eene menigte kleine kolommen, vanmarmer, overladen met opfchriften. Derzelver afftanden geven de verheid te kennen, diedepijlenbereikt, en den naam der genen, die ze gefchooten hebben. Pe Turkfche Keizers hebben bijkans allen de ijdelheid gehad, om op dit foort van vermaardheid aantyraak te maaken. De Okmeidan is ook de plaats, daar  BARON DE TOTT. 135 veil te doen, daar ik toe verzocht was , om er mij mede te belasten. Alles gereed zijnde , bepaalden de Staatsdienaars der Porte, altijd gezet, om mijne Regters te zijn , den volgenden dag, om daar bij tegenwoordig te wezen; maar de Groote Heer zond hun bevel, om hunne posten waar te nemen, hun doende aanzeggen, dat hij zelf naa den Okmeidan zou gaan. Dit voornemen, dat mij zeer laat berigt werd , verpligtte mij, om met het krieken van den dag te vertrekken, om de aankomst van alles, dat den Grooten Heer voorgaat, voor te komen. Ik had zorge gedraagen, om daags te vooren klaar te maaken , het geen tot de proefnemingen dienen moest; en in deeze zorge had ik voor mij behouden, om de bomben zelf te laden, om zonder ongerustheid te wezen voor de toevallen, die uit het minde verzuim in deezen konden voortvloeien. De toevloed van volk, dat vergaderde , en elk oogenbük toenam , deed mij met mijne voorzigtigheid in mijn fchik zijn ; maar de onvoorzigtigheid van dit gemeen delde mij niet gerust omtrent de gevaaren, daar zijne onkunde hetzelve zo veel te meer voor bloot kon dellen, dewijl de Turken , gewoon , de bomben in de men gemeenlijk de feesten hcud, die betrekking heb. ben tot de befnijdenis der Ouomaw.ifche Prinfen. De Groote Heet heeft daar een zeerfchoon Kiosk, zowel als gebouwen, nodig, om zijn Hof te ontvangen. I 4  136* g e d e-n ksch riften van den lucht te zien affchieten, zich niet konden overreden , dat ik eene opene plaats nodig had voor het mortier , en ik moest de aankomst van den Grooten Heer afwachten , om het fchot der ftukken te richten. De Cheir- Emini (*) , die, bij deeze proefneming , mij tot medehelper gegeeven was, wandelde in de lengte en breedte met den witten ftok in de hand (+), wanneer een Officier van het Sérail, met losfen teugel komende aanrennen , hem bevel gaf, om zich met mij te piaatzen aan den voet van den trap, daar zijne tloogheid zou afltijgen, er bij voegende , dat ik den witten ftok moest nemen, die mij teritond werd overhandigd. Op het oogenblik verfcheen Sultan mustapha ; hij groette mij vriendelijk; en zijn zoon , Sultan selfm , die hem verzelde , bekeek mij van het hoofd tot de voeten met de grootfte oplettendheid. De Heer Graaf de saint priest, nieuwsgierig , om (") Cheir • Emini, Orziener van de ftad, en meer bijzonder opziener van het Sérail. Hij draagt zorge over alle de openbaare gebouwen, en die van den Grooten Heer; Hij heeft cok een kleine beurs, en bij comrnssfie doet hij alles, wat tot de verrekening van buiter.gewoone uitpasven behoort; masr deeze bediening, kan 70 min alsslla de ar.dere van het Turksch ftaatsbeftuur, dee^end? in ernezowanfchaapen regeeringsvorm, vergeleeken worden bij eenige bediening in de Jïuropifche ilegeeiingswiji n. (t) Deeze ftok is het teeken ven commando.  BARON DE TOTT. 137 dit fehouwfpel te zien, was te paard aangekomen eenigen tijd voor den Grooten Heer , en had zich geplaatst in één der vertrekken bij den Kiosk , daar zijne Hoogheid ging zitten met zijn zoontje. Men gaf terftond aan must*.iJha kennis van deeze omftandigheid ; Naderhand vernam ik, dat dezelve eene foort van voorzigtigheid veroorzaakt had bij den Grooten lieer, uit vreeze , dat hij den Heer de saint prjrst ongenoegen zou geven; en deeze kleine bijzonderheden zullen niet gering voorkomen , als men zal zien, dat zij de denkwijze der Natie ontwikkelen , daar zij toe behooren. Wij waren blijven liaan, de Cheir. Emini en ik, op de plaats , die men ons aangewezen had; daar verwachten wij de bevelen van den Keizer, wanneer de Séliclar- Aga mij van zijnent wege kwam zeggen, dat ik meeiter was, omhetfehieten van bomben langs den grond te doen begin* nen , ik vertoonde hem toen , dat de menigte, die mij omringde, en die meer dan ao , o:>o zielen van allen ouderdom en kunne bedroeg, voor alles moest te rug geweerd worden , zodaanig, dat het voor het mortier alles volkomen open was. Terftond deeuen een ao Asfequis (*), met (*) Asfequis, een foon van uitgelezen Boftandgis, van welke altijd eene bende den Grooten Heer verzelt; zij zijn gewapend met een fabel, en draagen een witte flok in de hand, die het gezag van den Grooten Heer I 5  T38 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN de ftok omhoog , het gemeen te rug wijken; maar zij daagden niet zo gemaklijk , om het zo verre te houden, dat er een vrijë doortogt voor de bomben overbleef, welker opftuitingen alleen afhangen vaneen min ofmeer horizontaalefchoot. Eindelijk kwam er eere opening van omtrent 20 roeden breedte, maar zo diep , dat het te vreezen was, dat de eerfte opftuiting, in die uitgeftrektbeid gefchiedende, eenige oneffenheid van den grond de bom zou doen te rug fpringen onder de toekijkers. In dit geval, zou het graauw niet nagelaaten hebben , op mij de befchuldiging te werpen, die zijne onkunde alleen verdiend had; evenwel, wanneer de eerfte bom grond geraakt had voorbij de menigte, was ik wat geruster. Daar waren reeds zes bomben geworpen , die na 12 of 13 opftuitingen gefprongen waren op meer dan een kwartier afftands ,• daar was er nog maar één over van de zeven, die ik gevuld had, gelijk ik reeds gezegd heb, met de grootfte zorgvuldigheid ; Deeze werd afgefchooten , raakte grond in het midden van de opening van het volk, bleef daar liggen, en de buis brandde voort. Ik aanwijst, daar zij de uitvoerers van zijn. Het zijn ook de A-.fequis, die bij troepen, het ambt van Maarfchalk bekleeder. in de nabijheid van het Hof, zij doen, even als de Boftaudgis hun dienst te paard, uitgezonderd bij de wandelingen van den Grooten Heer, wanneer zij te voet vooruitgaan.  BARON DE TOTT. 139 moet zeggen , dat het 20 doodlijke feconden duurde . geduurende welke ik niet anders zag dan flacht-offers van een zo zeldzaam, als onvoorzien toeval. Evenwel ging geen één der toekijkers uit den weg. Men befchouwde deeze bom met dezelfde nieuwsgierigheid , als al ie de voorgaande ; Zij fprong niet. Toen haaide ikruimer adem, en het onderzoek, dat ik naderhand omtrent deeze bom gedaan heb , mij overtuigd hebbende, dat zij naar alle regelen gevuld was, kon ik de oorzaak van eene zo gelukkige uitkomst niet ontdekken. Men had geen tijd gehad, om mijne ongerustheid ontwaar te worden. Deeze gebeurtenis werd toegejuicht als eene aartigheid, daar ik mede had willen eindigen. Men beroemde zich zelfs , dat men geen vreeze had gehad; en eenige bomben, gefchooten meteen mortier van 11 duim , gericht op een tent, op den afftand van 600 roeden geplaatst, het doel raakende, voltooiden de voldoening vau den Grooten Heer en de Beys , die famengekomen waren. Zijne Hoogheid had eenen Mantel van Harrnelijn doen medebrengen, daar zij mij mede dacht te doen omhangen ; maar, gelijk ik hier voor reeds deed opmerken , de tegenwoordigheid van den Heer Graave de saint priest, die zij niet voorzien had, deed haar befluiten, om deeze eerbewijzing te rug te houden , uit vreeze van aan den Ambasfadeur des Konings te mishaagen , voor wien men er geen gereed had  I40 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN gemaakt. Het middel, dat het gefchiktst fcheen, was , om mij naa de Porte te zenden , om daar het getuigenis van het genoegen van den Groo. ren Heer te ontvangen. Eén der Officiers van het gevolg reed derwaards , om de bevelen te brengen, en de Cheir - Emini kreeg last, om mij derwaards te geleiden. Het volk evenwel, hetwelk de proefnemingen had toegejuicht , dat zelfs verwachtte , mij de belooningen te zien ontvangen , in 't eerst verbaasd van mij naa de Porte te zien leiden , geloofde weldra , dat het was, om mij daar te ftraffen , en eindigde met dit zeer regtvaardig te vinden. De groot- Vizir, verwittigd van mijne komst, wachtte mij in de Audiëntie-Zaal, daar alle de Staatsdienaars vergaderd waren. Daar ontving ik hunne gelukwenichingen wegens het genoegen van den grooten Heer. Zijne Hoögheid, zeide mij de eerfte Staatsdienaar . heeft mij gelast, om'er uopenbaare blijken van te geven. Terftond gaf hij een teeken aan den Ceremonie-meester, om mij met eenen harmèüjnen mantel te omhan* gen, en de Hasnadar, of Thefaurier, ten zelfden tijde naderende, (telde mij eene beurs van aco fequinen ter hand. Terftond wendde ik mij na de bedienden, die mij verzeld hadden, en hun mijnen mantel toonende, zeide ik, met dankbaarheid heb ik dit onderfcheidend getuigenis van de goedheid des grooten Heers ontvangen, bedankt gijlieden den groot -Vizir voor dit geld,  BARON DE TOTT. 14* dat hij u fchenkt. Dit middel, het welk ik verkoos boven een onderzoek van onze wederzijdfche gewoontens, was voor den Vizir eene genoegzaame les, en voor mij een behoedmiddel tegen deeze Oosterfche beleefdheid (*> De dag begon te daalen, toen ik de Porre verliet,, en ik kwam eerst diep in den nacht in de voorHad van Péra. Twee Officiers, één van de artillerij, en de ander een Zee-officier, gelast, om mij te verzeilen, en voor mijne veiligheid zorge te draagen, gingen voor mij uit, op twee onderfcheiden voetpaden. Ik had nog maar 30 fchreden te doen, om aan mijn huis te komen, wanneer in het donker, de Zee-officier, dien ik volgde, werd ilaande gehouden door lieden, die hem te gemoet komende , hem forsch afvraagden , van wat Corps hij was; en op zijn (*) In dit Turksch gebruik, om geld te geven, vond de Heer de bonneval de grootrte vernedering, die een man, als hij ontvangen kon. Debuitengewoone Ambasfadeur des Keizers, die in de Oostenrijkfche armee onder het bevt 1 van deezen overlooper geftaan had» werd, volgends gewoonte, door den l-izir ten eeten gehouden. Dé lorte had Kiathana verkoozen tot de plaats deezer maaltijd. De Heer de bo * neval had last, om zich daar te bevinden met het corps Bombardiers, daar hij het hoofd vari was. De exercitie ge' indigd zijnde, deed de Fizir hem roepen, en gaf hem een handvol fequins, welke zijne onhandigheden hem noodzaakten, met nediitheid aan te nemen.  Ui GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN antwoord losten zij twee pittoni fchooten op hem, die hij beantwoordde. De Officier van de artillerij gaf insgelijks vuur, te gelijk om hulp roepende. Terftond kwamen zes Janisfaaren van het Paleis van Duhschland, welks deur vlak bij de mijne was, uitloopen met hunne karabijns, en zonder eenige zekerheid, dan het licht der fchooten}, die mijne geleiders ontvingen of gaven, losten zij gelijklijk hun geweer op ons. Deeze hulp was buiten twijfel niet, zo als wij verlangden; evenwel voldeed zij, om onze befpringers op de vlucht te brengen, en de tijd, dien deeze heipers nodig hadden, om weder hun geweer te laaden, gaf mij gelukkig gelegenheid, om in mijn huis te komen, zonder dat iemand van ons gekwetst was. Alhoewel ik geen klagte gedaan had over deezen aanval, die in de zaak zelve mij niet perzoonlijk raakte, zonden echter de Officiers, belas met de Politie in Pera, mij terftond eene boodfchap, om mij te verzekeren van hunnen vlijt, in het ftraffen der fchuldigen, indien ik die aan hun wilde te kennen geven. De groot-Vizir zond ook s' morgens, om naar mijnen toeftand te vernemen, en tevens onderzoek te doen naar den aanval van den voorigen avond,- de groote Heer zelf had de goedheid, om 'er zich mede te bemoeien; maar de Regeering moest zich fchielijk inlaaten in gewigtiger zorgen, welker onderwerp het wisjewasje , dat ik had ondergaan, verklaaren zal,  BARON DE TOTT. 143 en welker gevolgen, de zeden der Turken, den aart der onderfcheiden benden, en de lafheid der Regeering zullen vertoonen. Daar was federt eenigen tijd eene verbittering ontftaan tusfchen de Janisfaaren van de kompagnie der Las, en de Zee-troepen. Zij had eenen aanvang genomen in ééne der Herbergen van Galata, alwaar een kind van 13 of 14 jaaren gemeenlijk danste, om de Herberg kalanten te bezorgen. Na beurtelings aan de twee partijën behaagd ta hebben , werd het fpoedig een oorzaak van hunne tweedragt : beurtelings van de één aan de ander deezer benden ontnomen , verklaarden zij eindelijk eikanderen eenen openbaarenoorlog, daar Galata de hoofdplaats van was. De verbittering rees zo hoog, dat één der partijën geweken zijnde binnen den ringmuur van de voorhaamfte Moskée , de andere het kanon van de koopvaardij fcheepen ging haaien, en het zelve < plantte en affchoot op de deur van deeze Kerk. Elke hoek van een ftraat was eene hinderlaag, de nacht zelf maakte geene tusfchenpozing aan dit verwarde vuur, waar van elke Üag in het oor van den Grooten Heer klonk. Alle handel , alle gemeenfchap was afgebroken ; De Regeering evenwel, die er niet om gedacht had , om het kwaad in zijn begin te fluiten, die er de gisting zelfs van had moeten bemerken in den aanval, die op mijne geleiders gedaan werd; maar die  144 gedenkschriften van den lütijd gelooft, dat het befte middel, om order te houden, gelegen is in de verderving van het menschdom, koos in het eerst de partij , om de ftrijders"eikanderen te laaten vernielen, fomtijds eenige voorflagen van bevrediging beproevende, die geen voorfpoed hadden. Dit ergerlijk getier duurde nu al drie dagen ; en meer dan twintig perfoonen , die gedood werden , waren er de flacht - offers van. Ik bevond mij bij den GrootVizir , wanneer men hem berigt kwam brengen van de buitenfpoorigheid der verbittering tusfchen de ftrijdende partijën. Zo veel dapperheid te Galata , en zo veel lafhartigheid aan den Dotiau, zeide de Vizir, bewijst, dat het alleen de hoeden zijn, die de Turken vreeze aanjaagen. Wij zullen hier niet tot.ons oogmerk geraaken, ten ware, voegde hij er al lagchende bij, de tott met een twintig Franfchen hen tot reden gaat brengen. Nogthans was het tijd, om er ernftig op te denken, en men had reden , om te vreezen , dat de andere kompagniën Janisfaaren, partij trekkende voor hunne fpitsbroeders , de opichudding zouden verfpreiden tot in Conftantinopelen. ' Dit zelfs maakte de middelen van geweld moeilijk. Men koos een ftaatkundig hulpmiddel, dit was, dat men zich meester maakte van de oorzaak van den twist; maar die van de twee partijën, die er thans in het bezit van was, wilde het niet afftaan, dan op de uitdjuklijke verzekering, dat het niet aan de  b aron de tott. Ï45 tegenpartij zou komen ; en het kind, op deeze voorwaarde overgeleverd zijnde, werd opgehangen tot groot genoegen van die, welke een oogenblik te vooren malkanderen om hetzelve doodfloegen. Geduurende deeze opfchudding , handelde ik met de Staatsdienaars der Porte over de opregting van een nieuw corps Artilleristen. Niet, om dat de Turken gebrek hadden aan troepen, tot deezen dienst verordend ; meer dan 40,000 • man opgefchreven , en betaald wordende onder den naam van Topchi, of Kanonniers, maakten reeds een talrijk corps uit ; maar dit was in de daad niet anders dan een knagende worm , waar van het ondeihoud zo lastig als onnut was. Zonder verband, en niet minder zonder krijgstucht, was deeze bende, zo wel als die der Janisfaaren , verfpreid in de Hoofdftad en door het Rijk. Een briefje, genoemd Es/dmè of Betaaling, hec welk ieder lbldaat bij zich heeft, verzekert hem van zijne betaaling , het zij hij het zelf in perzoon vertoont , of het door eenen gemagtigden zend, dikwijls zelfs verkoopt hij dit betaalingsbriefie, en in allen gevalle begeeft hij zich nooit onder zijne banier, dan uit gebrek van anders of beter te kunnen doen , en alleen om deel te hebben aan het eeten , dat gefchikt is voor hun, die hun verblijf bij de kamer willen nemen. Dit misbruik zt\ voornaamüjk merkbaar zijn bij het befchouwen van de cazernen der Janisfaaren. II. Deel. K  U±6 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Deeze beflaan in Conftantinopelen de uitgelezenfte plaatzen. So.liman , die ze deed bouwen, verkwistte in de zolderingen der gallerijé'n eene overdaad van verguldzel, dat zijne opvolgers altijd onderhouden hebben; maar hij had er eene geregeldheid vastgefteld, die men na hem niet ïn acht heeft genomen; het afwijken van den regel, den geest van dit corps vernietigende,heeft het getal der bezoldelingen gebragt tot 400, 000 (dat der ingefchrevenen is ontelbaar ) en men telt er naauwlijks ao, 000 , die bij eikanderen zij" O » moet men aantnei'ken » oat ^& (*) De ingefchreeven Jar.hfaaren zijn in de daad zotalrijk, dat als men ze kon monsteren, menermisfcbien eenige milliöenen van zou kunnen tellen. De Heer Baron de t ott en ik, wij hebben het onze toegebragt, cm het getal te vermeerderen. Ik ben, zo wel als hij, bij deeze krijgsbende aangefchreeven, te Précop in het jaar 1758. Nogthans worden zij gerekend, niet meer dan 40000 Iterk te zijn. Daaróm noemt men ze de Kirk Bin Koul, of de 40, 000 flaaven; en hoewel er wel 400, 000 kunnen zijn, die op foldij dienen, echter is het zeker, dat er uit de Thefaurie niet meer dan 40, 000 betaalingen gefchieden, die uitgedeeld worden aan de Janisfaaren van de Odas, of cazernen te Conftantinopelen, en aan die, welke, in de bezettingen, hunnen kookketel gevolgd zijn. Alle die niet onder hun vendel zijn, worden Tamaks genoemd, en ontvangen geene bezolding. Alle de andere Corpfen , die de Ottomannifchekrijgsmagt uitmaaken, zijn insgelijks zeer talrijk, ziet hier  BARON DE TOTT ï$ klein getal meer algemeen beftaat uit geringe betaalingen, en uit zulkcn , die er geen hebbende, dienen, op hoop van ze ééns te zullen bekomen. Deeze bezolding, die alleen om de drie maanden betaald word, gaat bij opklimming van 3 aspers tot 99 (*). Dit middel, om den krijgsdienst te beloonen,noodwendig overgelaaten aan den willekeur der Bevelhebbers, moestnoodzaaklijk medewerken tot vernieling van deeze krijgsbende. De gunst, die van alles een misbruik maakt, heeft zich ook eene menigte van hooge betaalingen doen toeleggen, zo wel als een groot deel der Vorftelijke inkomften ontvreemd aan de reden. Het volk Van Turkijën is verdeeld in Askerh t of militairen, en Beltdis of boeren. En de Mahoractaan, die niet behoort tot het één of ander militair corps, moet volgends de wet, als de Rajjds, een.hoofdgeld betaalen, en alle lasten, die men (leden, burgten, en dorpen oplegt, en die men Tékialif urfii noemt, alhoewel deeze wet met geene groote llrengheid uitgevoerd word, zij verpligt echter veelelieden, om zich te laa* ten opfchrijven. P- (*) De /Jsper., die reen kon rekenen op zes Deniers j zou voor de 99 aspers uitmaaken 49* Selst maar dit moet men naar de waarde van het geld brengen op 39 Sok 6 'den. altijd opmerkende , datdeeze rekening, welke nabü den wisfelkoers. door den koophandel vastgefleld, komt, nog verre boven die is. welke het onder, zoek van de inwendige waarde geven zoude. Die van de zilveren muntftukken van den Grooten Heer zijn naauwlijks 7 deniers fijn zilver waardig. K %  I4S gedenkschriften van den de luijgs-uifgaaven. Deeze vevfchillende zaaken zijn hl Turkijën de vergelding geworden , die een man van aanzien aan zijne dienstknechten toeflaat, en het Rijk, voor welks behoeften de Wetgever voorzien had , thans beroofd , vind naauwlijks in de brokken, die overgebleven zijn, zo veel als nodig is, om de noodzaaklijküe uitgaaven goed te maaken. In de daad als men de fomme der knevelaarijën uitzondert, welke de Groote Heer in zijnen bijzonderen fchat inflokt onder een wettigen titel, maar die des niet min tyrabiiiek is, van verbeurd verklaaring , zo brengen de Rijks -inkomften , die in de Registers op meer dan 500 milliöenen gefield worden , niet meer dan 74 werklijk in de algemeene fchatkist. Deeze fomme moet echter voldoen tot de betaaling der troepen , het onderhoud der zeemagt, en andere loopende en niet voorziene onkosten , terwijl de 400 milliöenen inkomften , uit de Vorftelijke Domeinen, vervreemd door Sultan S 0liman, tot het onderhoud van eene talrijke ruiterij , dat van 4000 trekpaarden voor de artillerij, berftelling der vestingwerken, onderhoud deiwegen enz. alleen uitmaaken het bijzonder beftaan van die, welke ze trekken, en de Groote Heer in geval van oorlog genoodzaakt is, om zijne opgelegde fchatten te beflteden , om oogenbliklijk het geen in dit opzigt te kort komt, te vervullen (*). (*') De 400 milliöenen van inkomften uit tle domei-  BARON DE TOTT. H9 Sultan Müstapha begctti zijne fchatten uit te putten, en vond in het belleden van meer dan nen, vervreemd door Sultan so liman zijn vergunningen van leengoederen, genoemdTimttrs enZiaptets welks bezitters zo wtl voldoen aan het oogmerk van den ftichter, wat de Ruiterij aangaat, dat deeze leenruiterij dikwijls talrijk is, zo zeer dat zij meer fchadelijk dan nuttig word, dat zij in het leger verwerring en ge'orek veroorzaakt, gelijk de fchrijver zelf op eene andere plaats deezer Gedenkfchriften heeft aangemerkt. Niemand was meer in ftaat, dan de fleer Baron de to;t, en door zijn krijgs-ambt, en door de uitgeftrektheid zijner kundigheden, en door zijne volmaakte ervaarenheid in de Turkfche zaaken, om ons in den grond den Ottotnanrifchcr. krijgsftaat te doen kennen; en men ziet met alle moogiijk verdriet, dat hij over dit ond rwerp geenszins uitgebreide ophelderingen gegeeven heeft. Hij fpreekt herhaalde keeren vanhetligchaam der Janisfaaren, zonder te zeggen, uithoeveeIe kompagnien hetzelve beftaat, zonder gewag te maaken van deszelfs verdeelirg, in Ortas, Bnluks, enSeymens., die in het geheel 196 kompagnien uitmaaken, te weten, 101 Ortas, 61 Bnluks en 34 Seymens. Hijzegc niets van de onder leeling deezer Kompagnien in Tuurnadjis, wachts der kraanen^ Zagardji-, wachtsderjagthonden, Samfottudjes, wacht der doggen en meer andere bevoorregte kompagnien, evenwelbehoo-ende tot die 196, die het ligchaam uitmaaken, en welker Bevelhebbers, gelijk die der overigen, tot de hoosde posten komen. Hij maakt geen gewag van de Ter'is, of Provintiaale krijgsbenden der 'Janisfaaren , diegebo. den worden door eenen Serdar, in de Steden, di« K 3  J50 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN 600 milliöenen , die hij had uitgegeeven, niets, dat hem kon vertrooften over eene zo groote op« offering ; Hij had de noodzaak rijkheid gevoeld yoor geen oorlogs plaatzen gelioudenworden, endaar geen Jams/ar -'Aga is; van Tamaks, of'IJanisfaaren, die op penfiöen ftaan; van de Otouraks, of invaliden, die van den dienst ontflagen zijn , van de verdeeling in de legers en in de bezettingen, in Sag Kol, en Sol Kol, of de regte en linke vleugel, die onderfcheiden bannieren en elk hunnen Aga hebben, waarvan de één geïioensd word Sag Kol Agatfi, en de ander Sol Kol Aga-fi; \an de Bairaks van Serdenghé'cheais, of Kompagnien Janisfaarert vrijwilligers, welke de Officiers van ditligchaam werven in oorlogstijd, naa de armée geleiden, en op hunne kosten onderhouden; Hij geeft geen berigt van de Bevelhebbers der Kompagnien, en ipreekt niet van de Hoofdbevelhebbers van het gamfehe ligchaam, beftsande uit den Janisfar .Aga, den Scymen-Bachi, den Kqul Kiaïasfi, den Jenitcheri Effendi, den Mukzur Aga, den Bache Thaouche, en den OrtaTchaouche. Hij zegt maar zeer weinig van de Toptchis, of kanonniers , m"akt geen gewag van de Coumbararfjis, of Bombardiers, noch van het fchool voor deezen opgerekt, door wijlen den Grrt'èf van do ' keval, ahmed Pacha. Hij gaat volftrekt (lilzwijgend voorbij de Azaps ofPiönniers, de ' Logamdjis, of mineurs, en meer andere krijgs-benden , die elk eene"onderfcheiden inrigting en regelshebben. Hij geeft zelfs niet de geringde kennis van de canons of voorfchriften van Sultan so liman, die het befiui: en de krijgstuit van alle de krijgsbenden in het Rijk bepaalen, P.  BARON DE TOTT. 151 van eene nieuwe inrichting der Troepen , en wilde, dat ik alleen de reeels zou voorfchrijven aan een nieuw Corps Artilleristen; maar daartoe was voor alle dingen nodig , dat de Thefaurier voor de jaarlijkfche kosten zorgde, die hier door zouden veroorzaakt worden. De Groot-Thefaurier kwam niet tot het bezorgen van een inkomen van 100,009 ecus, dan door een klein regt in te trekken , dat de Commifen van zijne komtooiren zich hadden aangematigd. Vervolgends was de Porte bezig , om eenen naam te bedenken, dien men aan het nieuweCorpsgeven zoude; De Geleerden werden ten dien einde geraadpleegd , en de naam van Suratchis, of Naar* ftigen, werd algemeen goedgekeurd en aangenomen. De Groote Heer bevestigde de Ordonnantie, die ik ontworpen had , en ftelde ze vast in een llattu-Humayoun O, welke van den Troon uitging tot de oprigting van dit nieuwe Corps. Deszelfs Uniform werd insgelijks bepaald , en gelijk men die zo ligt moest maaken, als de vlugheid van den dienst verëischce , zonder evenwel eene nieuwe gewoonte te vertoonen, welke de onkunde belagchelijk zou gevonden, en tegen welke zelfs de dweeperij zich zou verzet- hebben, wist ik alles te vereffenen, door de gedaante van het gewaad der Jlbaniërs te ontkenen, en het (*) Opperst gebod, hetwelk de kracht van eene Wet heeft, en welks uitwerking verpligtend is voor altijd K 4  *52 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Corps der Suratchis, aangeworven tot 600 foldaaten, werd met zijne Officiers gelogeerd te Kiathana, alwaar de School reeds was opgeregt. Alhoewel deszelfs krijgsoefeningen zich voormamlijk moeiten bepaalen tot het kanon , evenwel het gebruik der bajonetten hu onvermijdelijk geworden zijnde, zo kon men deeze gelegenheid «iet verzuimen, om de Turken te gewennen,om die te voeren. Men kon ook geloven , dat de Turken door dit wapentuig , waar van de Rusfen zich met goed geluk bedienden, overwonnen zijnde, in deeze nieuwigheid geene berisping zou vinden. Nogthans moest men, om deeze te doen zwijgen, de vooröordeelen beteugelen, doorden Mufti te doen fprekcn. Dit Opperhoofd deiWet, verzeld van den Vizir en alle de Staatsdienaars, begaf zich naar het School ,• men verwittigde mij van dit buitengewoon bezoek ; ik ging hem te gemoet, en de krijgsoefening geëindigd zijnde , verzocht dit Opperhoofd der Wet mij, om het Corps en bataille te rangeeren voor het Kiosk, daw hij zich geplaatst had : vervolgends vraagde hij mij om één van de nieuwe Snaphaanen > dien ik hem aanbood , en na mij onderhouden te hebben in alle bijzonderheden over het nut der bajormetten , fprak hij overluid een gebed , om dit wapen te zegenen , en er het gebruik van te wijden tot verdediging van het waar Geloof. De uitroeping van Cod zij geloefd! voortgebragt door het Corps, werd herhaald door de ichaare  BARON DE T O T T. 153 van liet volk, dat de nieuwsgierigheid derwaards gelokt had, en de Dweepcrs , altijd gereed om toe te juichen, liet zij de zegening, het zij 'de vervloeking, fpraken fchielijk van niets anders, dan van de voordeelen, die men aan het Rijk bezorgde. Het Ligchaam der Janisfaaren zag met meer deelneming de nauwkeurigheid, waarmede men alle week de foldij uitdeelde aan de Suratchis* zo wel als de Uniform, daar zij in gekleed waren, en deeze krijgsbende zeide openlijk, dat zij met vermaak dezelfde krijgstngt zou ontvangen,mids voor dezelfde belooning ; In de daad , dit ligchaam , voorheen bepaald tot kinderen , die bij wijze van fchattii'g geleverd werden, entoen zo geducht voor zijne meefters, federt langen tijd vervallen door het verwaarloozen van zijne regelen , was eindelijk tot dien trap verzuimd, dat ten tijde van liet opregten der Suratchis, de Groote Heer aan de Janisfaaren de foldij van negen vierendeel jaars fchuldig was , Jietwelk 29 maanden agterftallige foldij uitmaakte. Evenwel gaf dit ligchaam nooit minder ongerustheid aan den Souverain,- maar deeze ftilte, verre van een bewijs té zijn van deszclfs onderwerping , was alleen een zeker voorteeken van den voörfpóèd der vijanden. Opfchuddingen in eene Despotieke Regeering kondigen nooit iet anders aan dan de veerkracht der Natie , wanneer zij die niet meer heeft tegen inheemfche onderarukking, K 5  154 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN wat is haar nog overig , om tegen uitheemfche krachten te ftellen? De ftrengheid der krijgsftraffen nu vastgefteld zijnde , gaf mij eene gelegenheid , om mij van de Soldaaten te doen beminnen , zonder iet van de krijgstugt op te offeren, en ik beijverde mij, om in plaats van ftokflagen en ijzers , middelen te ftellen , die min hevig in fchijn, de goede orde en onderwerping zouden bewaaren, door ten zelfden tijde het gevoel van eere, daar dekrijgsftaat niet zonder beftaan kan, en daar men in de Turkfche taal zelfs geen woord voor vind , te vestigen (*_). Dubbele wachten waren de ftraf. fe vaniigte overtredingen ; de kraag omgedraaid, en de opdagen neêrgeflagen, zonder tusfchenpozing in den dienst, was de ftraffe, bewaard voor zwaarer misdaaden, en defertie, die tot hier toe nooit geftraft was , werd verwezen tot de galéien,- met één word, het geen nooit bij de Turken gehoord w>- , men zette fctiildwachten uit, en eenige Tartaaren , voorheen in dienst van (* Het woord I) z heeft, bij de Turken , dezelfde beteekenis, ais het woord honaeur, bij de Fr::vviche, hen ziende zwenken , zich naar eenige Janisfa.iren keerde, die uit nieuwsgierigheid toegtfeuoeten waren, en tot hen zeide : Men maakt u hetzelfde \U klaar dat feter de groote de Strelitzen heeftdoen ondei gaan. -Waar  1^6 gedenkschriften van den Natie niet kennende , welke hij omhelsd had, daar begon , daar hij had moeten eindigen. De krijgsoefening , eigenlijk gefproken, was daarenboven nutteloos voor het oogmerk van deeze nieuwe bende , die , om dienst te doen , altijd moest beginnen met het geweer op eenen hoop te zetten. Sultan mustapha kwam dikwijls bij deeze exercitiën, vond zijn vermaak in de gezwindheid van het vuur te zien, en vergold altijd de wakkerheid der Konftapels ; maar nooit onderwond hij zich iet te bevelen dan door mijn kanaal, en ik maakte gebruik van deeze gelegenheden , om de werkzaamheid der Staatsdienaaren op te wekken, door de zijne aan te moedigen. Die van den Vizir, welke zich had moeten bepaaien, om mijnen arbeid met al zijne raagt te begunftigen, bewoog hem , om dien te willen beiehou.ven. lïij kwam in eene zijner wandelingen te Kidthana, zonder er mij van te waarfchuwen , <.v begeerde eene herhaaling der exercitie, die ik alle morgen deed. Wij kunnen zulks niet zonder order doen , antwoordde de Officier , die het commando had; Is de mijne dan niet vol- het gemor, dat op dit woord ontftond, deed veel minder dit verfcbijnzel van kiijgstugt verdwijnen , dan het belang zelf van die genen , welk - men oefende, waar in men een begin gemaakt moest hebben, met hen te betaalen.  BA KON DE TOTT. 157 doende ? hernam de Vizir. Wij zullen die zekerlijk eerbiedigen, zeide de Officier, in alles, dat onze krijgstugt' niet betreft ,• maar, in dit ■ punt, kennen wij niemand, dan onzen Adgïbektache (*). De Vizir, meesmuilende op dit antwoord, hield zich voldaan, en hij zelf heeft het mij medegedeeld. (*) Adgibektache, een heilige Dervifche, geëerbiedigd bij de Turken, en gehouden voor den inftelbr der jfanisfaareri, alhoewel hij er alleen de Wetgever van geweest is. Hij leefde, onder de regeering van amur at den Iften; en wanneer deeze Vorst, op raad van zijne Pizirs, van dat deel flaaven, dnt hem bij de verdeeling te beurt gevallen was, eene nieuwe krijgsbende \Tani- Tchir"f) opregtte , zond hij aan Adgibektache t om aan dezelve voorfehrifcen te geven, en ze te zegenen. Men verhaalt, dat, om dit nieuwcorpste heiligen, hij zijn gebed tot God deed, na den mantel van zïjn rok op het hoofd van den Bevelhebber van deeze ben'e gelegd te hebben, en dat de witte lap, die nog aan de muts der Janitfaaren hangt, alleen behouden is ter gedagtenisfe van de mouw van Adgibektache.  XII. AFDEELING. INHOUD. Omwerp ter verdeediging van den mond der Zwarte Zee. Door de Turken onkundig on~ dernomen. Het werk door den Schrijver op last van den Grooten Heer bezigtigd en afgekeurd. Eene andere plaats door den Schrijver verkoozen , tot het aanleggen van Wer* ken. De Schrijver krijgt last, om twee Kafteelen te ftigten aan den mond der Zwarte Zee. Starrekijkerij bij ae Turken in achting. De Schrijver ontvangt van den Grooten Heer de maat ftok, waar naar alle de andere gefcinkt moeten wórden. De eerfte peen der Kafteelen gelegd naar het voorfchrift van den Starrenkijker. Voorval tusfchen eenige Macedoniërs en Turken. Klagten door den Schrijver daar over gedaan bij den Vizir. Deszelfs gedrag daar omtrent t Schipbreuk van een Turksch vaartuig. Hulp, door den Schrijver daar aan toegebragt. Dankbaarheid der fchipbreukelingen. Onbe.  gedenkschr. van den baron de tott. 10 fchaamde inhaaügheid der Turken. Voorbeeld van onverfchilligheid dor Turkfche Staatsdienaaren. Voornemen van den Grooten Heer, om de Landengte van Suëz door te graaven. De Schrijver gebruikt , om de munt te verbeteren. School van. Wiskunde opgerigt. Onkunde der Turken in de Wis. kunde. Voorval met eenen Cheik , die den Schrijver bekeeren wil. Befchrijving van d& School der Wiskunde. Voortlagen ter verbetering van de Scheepsbouwkunde verfmaad. Een Kraan opgeregt, om masten in de fcheepen te zetten. Achteloosheid van den Vizir omtrent den plaat des Legers. Dood van Sultan mustapha. Zijn broeder abdolhamid volgt hem op. De nieuwe Sultan befchouwt het Co-ps der Artilleristen. Turken, ongewoon aan krijgstucht. Voorval met eenen fchildwacht. De nieuwe Sultan heeft rust en uhfpmning nodig , en de Staatsdienaars verlangen naar vrede. Groot gezag vat} eenen gun/teling van den Sultan. Veranderingen onder de Staatsdienaars. Wreedheid van den nieuwen Vizir Hassan Pacha. Vreeze van den Opziener der Gieterijen. De Schrijver verzet zich tegen deezen Wreedaart. Zijn gefprek met hem. De Sultan zend twee kleine ftukjes gefchut tot een gefchenk naa.  ï€o GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Mekka. Gefchdnken , jaarlïjksch derwaards gezonden. Nieuwe - verandering der Staatsdienaar en. Be Vizir - Kaimakan afgezet. I s ed beï volgt hem op. De Groot Vizir is fchroomvalUg , om': den vrede te teekenen. De vrede geteekend. De Groot Vizir fterft' Ised-bey word Groot-Vizir. De Schrijver befluit tot zijn vertrek. Eere, hem door den Sultan bewezen. Laat (Ie affcheid van zijne Leerlingen in de Wiskunde. Het was reeds eenige tijd geleeden, dat de Groote Heer mij geraadpleegd had over de middelen, die men nemen moest , om het'Kanaal der Zwarte Zee in veiligheid te Hellen tegen allen aanval. Ik had het ftigten van twee Kafteelen voorgeflaageh aan deszelfs mond* maar ik geloofde, dat dit ontwerp aan eene zijde gefteid was, wanneer ik berigt kreeg van de Werken , die de Porie deed aanleggen bij de twee Vuurbaaken van Europa en Afia. Deeze waren toevertrouwd aan het verftahd van twee Bouwkundigen, die even zo ónërvaaren waren in het maaken van Liniën van verdeediging , als in de regelen van Vitruvius. Men zag fchielijk bij de opening van het Kanaal, en buiten het bereik van §6 ponders , kwaade torens rijzen , en eenige open muuren, die het gefchut moeften draagen; Eene bepleiftering met kalkwater, alles witmaa-  baron de tott.' l6f kende, (telde de Staatsdienaars fpoedig in (laat, om den Grooten Heer te berigten, dat dit werk voltooid was. Maar Sultan mustapha, die ongetwijfeld gewild bad, dat ik het oog zou houden op de uitvoering , verwonderd , dat hij mij niet vernam in het verflag , dat men hem deed, vroeg naar de reden daar van. Zijne Staatsdienaars, die alleen zochten mij van de hand te houden , ontfchuldigden zich , dat hun niet belast was , om mij te raadplegen ; maar zijne Hoogheid, zich op hun niet willende verlaaten , deed hun de vernedering aan, dat hij hun werk aan mijne bezigtiging onderwierp. De ReisEffendi of Staatsdienaar der buitenlandfche zaaken, en de Groot-Thefaurier werden gelast mij naar de nieuwe Kafteelen te verzeilen , om te beflisfen , of men ze moest behouden, of afbreeken. De vriendelijkheid, met welke de GrootVizir mij dit verzoek deed, was mij een bewijs , dat de Groote Heer weinig zachtheid gebruikt had in het bevel, dat hij aan zijne Staatsdienaars gegeeven had; maar, verwekte deeze omftandig. beid voor hun ongerustheid, zij was niet min moeilijk voor mij, en ik moest, of de belangen verraaden, die mij waren toevertrouwd, of on« fchuldigen opofferen. Het kon mij zeker niet onbekend zijn, dat ik het werk afkeurende, dat men gemaakt had, zij, die er het bevel toe gegeeven hadden, de fchuld zouden werpen op de Bouwmeefters, en dat deeze niet beter hebbende II. Deel, L  102, GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN kunnen doen, noch weigeren , om het op zich te nemen , het eene groote barbaarschheid zoude zijn, als men hun de fchuld wilde doen draagen. Wij namen deeze ongelukkigen met ons mede, en hunne eerfte zorg , wanneer wij daar aankwamen, was, dat zij mij het gevaar vertoonden , hetwelk zij liepen , wanneer ik het werk afkeurde ; en hoewel ik mijn best deed , om hun te verzekeren, dat hunne onkunde hen moest hewaaren, ik kon hen toch niet gerustftellen. EVenwel drongen de twee Staatsdienaars mij, om Uitfpraak te doen, en laakten reeds het metzelwerk, als ook den flegten toeftand der verblijf, plaatzen , die men in het binnenfte van den omtrek had opgeregt. Dit is van het minfte aanbelang , antwoordde ik hun; het wezenlijke is , of de kogels eikanderen bereiken; het overige kan men gemaklijk verhelpen. Terftond was één der Bouwmeefters gereed, om er voor in te liaan , dat de kogels eikanderen zouden bereiken. Dit is iec, hernam ik, daar gij u zeiven niet mede moet bemoeien ; gij hebt gebouwd op de plaats, die men u heeft aangewezen indien de afftanden te groot zijn voor een kanonfchoot, zal het overtollig wezen, om de beginzelen uwer ftigting te onderzoeken, omdat men toch alles zal moeten ai breeken , en eene betere plaatzing aannemen. De Griek begreep toen de zotheid, dat hij van iet betreffende de Artillerij gefproken had , en de Konftapels kregen bevel , cm de ftukken ge-  BARON DE TOTÏ. IÖ3 reed te maaken. De Groot- Thefaurier , die van de Staatsdienaars de geen was , die meer regelregt deel aan dit werk had , ftelde mij voor^ om aan ftrand te gaan , om over de uitwerking der kogels te oordeelen ; De Konftapel, vervolgde hij , verzekert mij , dat hij de kogels ëlkanderen heeft zien voorbijgaan. Ik ftel zo veel vertrouwen, gaf ik hem ten antwoord , iri zijne waarnemingen, dat ik mij wel wachten zal, bm de mijne op dezelfde plaats te maaken ; Ik ftel u den tooren voor, om nieuwe te doen,- zijne hoogte zal ons beter in ftaat ftellen , om over de fchooten te oordeelen. Wij begaven ons terftond na de fchietgaten van eenen flbgten Tooren , die voorzigtig gefchikt was, om tot een kruidmagazijn te dienen. . Het ontrollen van eeri Vendel tot een teeken gegeven zijnde, zagen wij heel duidelijk, dat de twee kogels van Aften en Europa naauwlijks het derde gedeelte van den afftand doorliepen , die de twee Kafteelen van ëlkanderen lagen,- en deeze proeve meermaalen herhaald zijnde, en denzelfJen uitflag opleverende, bepaalde de voorgefte 1de vraag; Heton» derzoek van de bouwwijze der Kafteelen was overtollig geworden, en de nuttelooslieid deezer Vestingen wel aangetoond. Men ftelde het Procésverbaal zodaaniger wijze op , dat de ongerustheid der twee Bouwmeefters verdween ; Ik hield het middagmaal met de twee Staatsdienaars ,- Ver> volgends gingen wij fcheep , om naa ConftantiL 2  iÓ4 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN nopelen weder te keeren, en onder weg na eene ligging uit te zien, regt gefchikt voor twee Forten , die men noodzaaklijk geloofde ter verdeediging van den Bosporus; Wij vonden die fpoedig, en de twee eerfte uithoeken, die wij ontmoetten, geplaatst op eenen behoorlijken afftand, en die zodaanig gelegen waren, dat zij de ankerplaatzen , die daar zijn , verdeedigen kunnen , fcheenen ten dien einde gefchikt te wezen. Men teekende dat dien volgends op , en de Staatsdienaars deeden verflag van hunne commisfie, waarvan de uitflag voor mij was, dat ik, geduurende meer dan zes maanden, er niet van hoorde fpreeken. De arbeid der Gieterij, en het daaglijks oefenen van het nieuw regiment Konftapels, gaf mij bezigheids genoeg, om mij van alle andere denkbeelden af te trekken, en ik dacht niet meer om het ontwerp, om het Kanaal te verfterken; Ik moest zelfs gelooven, dat de Groote Heer het opgegeeven had , wanneer twee boodfchappen, ééne van den Vizir , en de andere van den ReisEffendi, ten gelijken tijde aankomende , om mij te haasten , om mij naa de Porte te begeeven f mij eenige bevelen uit het binnenfte (*) deeden (*) Deeze fpreekwijze, welke het Turkfche woord vertaalt,is door het gebruik gewettigd, om het Paleis van den Grooten Heer tebeteekenen, en fchijnt indedaad beter dan eenige andere te pasfcnvootheiDespotismus.  BARON DE TOT TV If>5 vermoeden , waar van de uitvoering geen uitftel kon lijden," maar ik had de beweging niet kunnen voorzien , in welke ik de Staatsdienaars vond Bij den Vizir vergaderd , waren zij nog ontftcld van de gramfchap en bedreigingen van hunnen Meefter (*). Sultan m üstapha, die dikwijls aan de Porte met zijne Staatsdienaars iwam handelen , en zich rekenfchap liet geven van hun gedrag , was dien morgen gekomen: Buiten twijfel wel onderricht, dat de {lichting der nieuwe Kafteelen nog niet begonnen was, riep hij zijne Staatsdienaars mét overhaafting bij cén , en zijn voorkomen deed hun beven. Gij zijt verraaders, zeide hij hun ; gij hebt mijn Troon reeds gefchud; gij werkt alleen, om hem geheel om te keeren : de gramfchap fchitterde uit zijne oogen; zijne hoorders waren verdomd. IsMAëL Bey (+), flouter dan de,anderen, ora dat hij zekerer was van de gunst van zijnen Meefter , durfde het woord opvatten, om hem te bidden , dat hij den verraader wilde noemen. Gij zelf, duwde hem de Sultan toe : Waar zijn de Kafteelen, die de tqtt moest ftichten , na al federt meer dan zes maanden? Hij heeft eene bekwaame plaats verkoozen ; Hebt gijlieden hem de middelen bezorgd, om den eerften fteen (•) De bijzonderheden van dit toneel zijn mij meder gedeeld door den Reis • Effendi. (t) Dit is de naam van den Reis * EffendU L 3  ï6q gedenkschriften van den te leggen ? De Staatsdienaars bragten ter hunner verdeediging in, dat zij daar toe geen bevel ontvangen hadden. De Keizer verzekerde , dat hij hec gegeeven had, en men kon hem niet eer bevredigen, dan door hem te verzekeren , dat de werklieden er den anderen dag zijn zouden. Wij bepaalden het uur, dat wij ons derwaards begeeven zouden, om ten minden eenige Heken met de fpade te doen: eene omftandigheid, welke de Staatsdienaars vorderden, om bij hunnen Meefter met een gerust geweeten te kunnen inftaan , dat het werk begonnen was. Ik had, om het'te ondernemen , nuttiger voorbereidzelen van doen, en ik was bezig mee de plans , die de gelegenheid der plaats kon toelaaten , terwijl de Vizir de Starrekijkers raadpleegde, om den gunftigften dag en uur te weten, om den eerften fteen te leggen. Zij bepaalden het tijdftip , en ik begaf mij op weg , om bij deeze plegtigheid tegenwoordig te zijn (*), wanneer een Turk, gevolgd van veri'cheide Tchoadars , bij mij kwam , en zich van wegen den Grooten Heer liet aandienen. Het achtbaar voorkomen van deezen Perzoon, en (*) Deeze ongereimde wetenfehap , welke de vreeze betaalt, en die niets met zekerheid v'oorfpelt, dan alleen den graad van onkunde der genen , die er zich aan overgeven, is te Gonftnritlnepelen zo in eerbied, dat daar een Muned$im-Ba;hi is, een^opperile deiWaarzeggers,  BARON DE TOTT. 16? zijne ftilzwijgende deftigheid, konden niet fpoedig genoeg liet verlangen voldoen , dat ik had, om den inhoud van zijne boodfehap te verftaan. Zijne langzaamheid in het uitdrinken van zijn kopje koffij , daar alle Turkfche verkeeringen mede aanvangen , vermeerderde nog mijn onge-' duld. Eindelijk haalde hij uit zijnen boezem een zakje van rood fatijn , dat hij mij aanbood van wegens zijnen Mee fier,, mij met één een compliment maakende over de onderfcheiding , die hier in opgeflooten lag, en de voorregten, dieer aan verknogt waren. Intusfchen deed ik het zakje open , en haalde er een bundel neusdoeken, met goud geflikt, uit, welke tot een omflag dienden van vier ftukjes ebbenhout, welke, aan de einden door zilveren charmeren verëenigd, geopend zijnde, den maatftaf maakten van een Turkfche Pic C) van bouwen. Thans kunt gij , voegde er de Turk bij , daadlijk bevelen over alle werklieden , die in Conftantinopelen. zijn; en de Pic van den Grooten Heer , die u toevertrouwd is, ftrekt uw gezag over hen uit, (*) Pic is de naam van eene Turkfche El, maar daar zijn er van onderfcheiden foort. Onze Koopraans - El is de Turkfche El en drievierendeel in gebruik voor Laakers. De Iniafe is een ander foort van El , waar mede andere doffen gemeeten worden. En de bouwel, grooter zijnde dan de anderen , is twee voeten ^ vier duimen, drie lijnen. L 4  ïf5S GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN zelfs tot ligcliaatns -ftraffen toe. Zo groote voordeden verlooren veel van hun vermogen in mijne handen ; evenwel kon ik niet voorbij, te toonen, hoe veel werks ik er van maakte, door een preient aan den brenger, en eenige fequins aan zijn gevolg te geven; Ik deed den maatftok bij verfcheiden inftrumenten, die ik mede nam , en vertrok, om mij naar de plaats te begeven , die beftemd was voor de nieuwe Rafteèten , alwaar ïk omtrent 4.0 opzieners der werklieden reeds vergaderd vond ; elk van hun was voorzien met een dubbele Pic , en dit merkteeken van gezag mij dat te binnen brengende, daar ik mede voorzien was , wilde ik , terwijl ik het aftrologisch uur afwachtte , op het welk de Staatsdienaars zouden komen, dien tijd befteeden tot het ijken der maaten van deeze opzieners, om er eene eenpaarigheid in vast te Hellen, zonder welke ik geene naauwkeurigheid hoopen kon. Alle deeze Heertjes omringden mij redelijk gemeenzaam, cn hun Opperfte , die zich Architect noemde, en geloofde zulks te wezen , die reeds rekening icheen te maaken op mijne leerzaamheid voor zijne lesfen, ftelde mij voor , om de maaten te ijken naar de zijne. Eerst moet men de uwe ijken, gaf ik hem tenantwoord, endaar op on. der mijne Inftrumenten het karmozijne zakje althaaiende, nam ik er den maatftok uit. Op deszelfs gezigt, fprong de troep Opzieners wel tien |clwee„eri te rug, en ik maakte van deeze eerfte  BARON DE TOTT. l6<) verbaasdheid gebruik , om mijn gezag te vestigen , door eene daad van ftrengheid, die ontzag verwekte, zonder wreed te zijn : ik beval , dat men de maaten zoude ijken, belastende die alle tebreeken, welke men niet overeenkomftigmet den maatftok zou vinden ; Daar was er geen één ,' die dit befluit ontkwam, en die van den Opperften had het zelfde lot ; Ik liet op ftaande voet nieuwe maaken, welke ik deed ijken , en men was nog met dit werk bezig, wanneer de Staatsdienaars aankwamen. Derzelver eerfte zorge was, om zich ter plaatze te begeeven, die ik geteekend had voor den eerften fteen ; Deeze was gereed gemaakt, zo wel als het ciment en de werklieden. De Groot-Thefaurier hield in de ééne hand de uitfpraak der Astrologisten, en zijn horlogieinde andere ,• Hij nam het minuut met de zorgvuldigfte devotie waar , en het uitfpre» ken van den naam van God, bij de laatfte feconde gaf het teeken , het welk deeze belagchelijke plegtigheid voltooide. Mijn eerfte werk was , den grond te ontginnen, om dien gelijk te maaken, en er de bouwftoffen uit te haaien, die nodig waren , voor het ftichten der Kafteelen. Deeze bewerking kon niet gefchieden dan met buskruid in eene levendige rotz, welke beftond uit een bed van Porfyrfteen. Ik bragt 1500 Macedoniërs , welke de Auvergners (*) van Turkijën zijn , bij één, (*) De inwooners van Auvergnt zijn vermaard vai» L 5  ÏJO GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN die ik bij dit werk een bekwaam verblijf bezorgde. Het oefenen der Artilleristen , de Gieterij en de nieuwe Kalleden noodzaakten mij, om daag? lijksch de zes uuren Ql:eues) afftands af te leggen, die zij van eikanderen lagen. De Groote Heer gaf bevel aan den Boftandgi-Bachi, om mij fchuitevoerers van het Sérail te bezorgen, die de Thefaurie last kreeg , om buitengewoon te betaalen, en van dit oogenblik af werd mijne fchuit gelegd in het Arfenaal, naast de Felouque van den Grooten Heer. De eerfte arbeid der nieuwe Gieterij moest ten doel hebben het maaken van een trein VeldArtillerij, die volftrekt aan de Turken ontbrak, en om welke te bedienen het nieuwe Corps gefchikt was. De Groot - Vizir liet niet af, in alle brieven, die hij uit het leger fchreef , om deeze hulp te vraagen, en de Groote Heer had mij gelast, om 50 ftukken vierponders met derzelver affuiten klaar te maaken, welke 300 Suratchis, in het oefenfchool onderwezen, verzeilen moeiten. Het Wagenmaakers - werk was nog een bijvoegzel voor mijnen arbeid , en het werk aan de Kafteelen werd met den grootften ijver voortgezet, om aaiï het ongeduld te voldoen , dar de Groote Heer had, om de beneden batterijen voltooid te zien , en beplant met haar wegens hunne naarUgheid, fobctheid , en ijver in de hahawerken. . Eng. f l'tt.  BARON DE TOTT. \?l kanon; maar alhoewel het gelijk maaken der rotz. de fteenen naast het werk bragt, echter maaktPn de groote Porfyrbrokken , welke $eeze fteenen in zich bevatten , de best verfraaide werktuigen wederftaande , het doorzaaien moeilijk. Nogthans kwamen de onvermoeide armen der Mi-cedumèrs ook deeze moeilijkheid te buven. Niettegenftaande den f'poed, welken de Groote Heer begeerde , had ik eenen rustdag vastgcfteld , en aan de werklieden veroorloofd , om 's Zondags zich in een nabuurig dorp te verlustigen. Zij, die aan het Kafteel van buropa werkten, maakten van het verlof gebruik , om zich te gaan vermaaken te Tanarakï (*). Tweeëflw\\\t\gMacedoniër? , met den fhaphaan op fchouder, hadden zich derwaards begeeven , en , bij eikanderen in de herberg zittende, zongen zij de Overwinningen van al ex an dek. Oöderjtusfchen was een groote Saïke, geiaiden met krijgsvoorraad, voor Vertos, door tegenwind, komen ankeren onder de beveiliging van ecu klip , voor het dorp geiegen. Negentig Turkfche fökiaaten, in deeze Saïke ingefcheept,zetten voet aanland, wanneer één van mijne werklieden, zijne makkers veriaaten hebbende, om lucj.it tel'cheppen, aan den zeekant kwam , alwaar hij deeze nieuw aangekomen Turken 'vond , van het hoofd tot de (*) Ken Dorpjj, gele en in ' uropa .op den uithoek, die den ingang maakt, en dat zijn naam ontleend van het Vuurbaken, dat men daar geplaatst heeft.  172 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN voeten gewapend. Eén van hun ftout op de meerderheid, die zijne bende hem gaf, naderde den Macedoniër, en gaf hem een klap om de ooren. Deeze zonder wapenen , om de verongelijking te wreeken, en weinig Jurksch verftaande, beduidde alleen aan deezen kampioen, die hem aantastte , dat hij een oogenblikje zou wagten, alzo hij terftond zou wederkomen; Hij verliet hem dan , keerde te rug naa de herberg, zeide geen woord tegen zijne makkers, nam zijn geweer, zonder dat zij het merkten, en ging weder naar het ftrand,daar de Turken nog waren. Hij herkende zijnen partij, en hem zijne wang toonende, gaf hij hem een teeken , om nog ééns te beginnen. Maar de Turk, die het piftool reeds in de hand had, fchoot op hem los, met de tromp op de borst, mistte den Macedoniër , die hem op het oogenblik in den buik fchoot, en zelf fneuvelde door het vuur van meer dan 80 fnaphaanfchooten, die de andere Turken op hem losten. Evenwel deeze losbranding wekte de aandacht der twintig Macedoniërs op ; Eén van hunne makkers ontbrak ; zij vatten hunne wapenen, loopen naa den zeekant, zien bij hunne aankomst hunnen makker naast een Turk dood liggen , en, zonder verder onderzoek , branden zij op hunne vijanden los, en vellen er negen op de plek, drijvende de overigen naar den zeekant, met zodaanige overhaafting, dat deeze dappere helden, ten deele in floepen, ten deele al zwemmende , hun vaar-  BARON DE TOTT. 1?$ tuig kreegen, de kabel kapten, en hun heil zochten , door het ruime fop te kiezen. Deeze gebeurtenisfe was al te ernftig, om er niet terftond onderzoek na te doen. Twee Macedoniers aan mij afgevaardigd, gaven er mij rekenfchap van; en ik verlangende, om het berigt voor te komen, dat men er den Vizir van doen zoude, vertrok op ftaande voer.;, om naa deezen eerften ftaatdienaar te gaan, alwaar ik mij beklaagde over de mishandeling, den werklieden aan de kafteelen aangedaan. De Vizir , mij gehoord hebbende, zeide mij koeltjes: het is wel,- laat'er geen verder onderzoek gefchieden. Alzo ik niet wist, dat hij reeds van het gebeurde verwittigd was , zo vond ik dit antwoord niet voldoende genoeg, op mijn verzoek, en ik meende, nog te moeten aanhouden. De ftaatsdienaar, toen genoodzaakt , om zich te verklaaren, zeide mij met drift: En wat begeert gij dan? Negen Ma hometaanen, op de plaats gefneuveld, dunkt u dat geen aantal offeranden genoeg, om de dood van éénen ongeloovigen te wreeken? Toen hield ik mij wat zachter, en vertoonde hem, dat men evenwel door de ilrengfte bevelen zorge moest draagen voor de veiligheid van den arbeid. Heel goed, voegde hij mij hier op , meesmuilende, toe, met uwe 1500 Macedoniers zoudt gij dit land veroveren. Uwe middelen, om u te bewaaren, zijn beter, dan die ik u zou kunnen bezorgen. Ik wist dit zo wel als de Vizir, ik had  Ï74- GEDENKSCHRIFTEN VAN BEM geen ander oogmerk, dan de vrijheid van ftraffe te wege te brengen, en gingheeneh, welvoldaan over mijne onderhandeling, en volmaakt gerust omtrent de gevolgen van dit voorval, niettegenftaande de bedreigingen van de kompagnie derZ^y, welke geen één van deszelfc leden hart had, om in bet werk te {tellen; De Groote Heer had mij het gebruik vergund van een lusthuis, op zijne kosten'gehuurd, en geleden aan den oever der zee in het dorp van Tabapia. Ik bewoonde het dien zomer , en deszelfs gelegenheid, mij op den zelfden alftand van Con'i'aminopekn en van de kafteelen plaatsende, ftelde mij in ftaat, om op deonderfcheidenwerken acht-te geven, daar ik mede belast was* Op zekeren dag van de gieterij te huis komende, zag ik, dat een Turksch vaartuig van de Zwarte zee, door tegenwind bétoopen op de hoogte van Tarapia, bij den mond der haven omfloeg. Het weder was zo fchoon , en het windje zo matig, dat het moeilijk was, om dit toe. val te begrijpen. Nieuwsgierig, om er de oorzaak van te weten, begaf ik mij naa dien kant beenen; en [het eerfte gezigt, dat mij trof, was de kiel van het fchip, die men boven water zag; De fchipper, en vijf of zes matroozen, welke de equipage uitmaakten, op het ftrand zittende, dat zij, mee zwemmen , bereikt hadden , befchcuwden treurig deezen ramp. Zij berigtten mij, dat eene jonge dochter benevens haare moe-  BARON DE T O T T. 17$ der, pasfagiers op het zelfde vaartuig , waren omgekomen, zonder dat het mooglijk was geweest, haar eenige hulp toe te brengen. Maar deeze bijzonderheden verklaarden mij de reden niet van een zo buitengemeen toeval. Niet, dan na veel vraagens , ontdekte ik, dat dit vaartuig met planken ter halver mast gelaaden, van Synope vertrokken was , zonder eenige ballast. Ik ijsde wegens het gevaar , dat deeze ongelukkigen geloopen hadden, en dat zij bij de minfte verandering van den wind niet hadden kunnen ontgaan. Zij waren ook het geluk , dat zij in volle zee niet waren omgeflagen, alleen verfchuldigd aan het duuren van den Noordenwind , die hen in het Kanaal gebragt had, alwaar een zeer klein koeltje uit het Zuiden , hen noodzaakende naa land te houden, regt oefende over hunne onkunde. Dit gedrag getuigde genoeg , dat de lehipper noch zijn volk nooit zee gezien hadden. Ik had mededoogen met deeze fchipbreukelingen, en bood hun mijne hulp aan, om hun fchip weder te ligteir, mijn medelijden vermeerderde , wanneer zij mij verhaalden , dat een Turk, zich uitgevende voor zeer ervaaren in de zeezaaken , hun voor deeze bewerking honderd llquins op hand had doen betaalen. Ik kon heel wel gelooven,, dat deeze fom , het eenig overblijfsel van hunne fchipbreuk, voor hun een nog wezenlijker verlies zoude zijn, en ik bedroog mij zeiven niet. In de daad, eenige lijnen,vanCon-  IJTÖ GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN jlant'wopelen gebragt in eene floep, verzeld van een dozijn Levends (*), het fchip nader aan de kust haaiende, dienden alleen , om hetzelve op de rotzen te brengen , daar de minfle beweging van de zee het kon verbrijzelen. Die zelfde gedienflige zeelieden evenwel, nieuwe eifchen doende, om hunnen arbeid te vervolgen, gingen heen, toen hun die geweigerd werden. De wanhoop der fchipbreukelingen was nu ten top gefteegen ; Ik zond terftond bevel naa de Kafteelen , om van daar kaapftanden en andere werktuigen, die mij nodig waren, te doen komen, met welke ik op éénen nademiddag het vaartuig in ftaat ftelde, om weder in zee te gaan, en Con. ftantinopelen te bereiken. Het was waarlijk een gewigtig fchouwfpel, de blijdfchap deezer ongelukkigen te zien, en hunnen ijver , om het ge» fchenk bijeen te brengen, hetwelk zij mij wilden doen, en dat ik weigerde , alleen begeerende, dat zij niet meer vaaren zouden zonder ballast: Ongelukken geven raad aan de hand , zeide mij de fchipper, en ik zal van dien , welken gij mij geeft, gebruik maaken, om u een bewijs van mijne dankbaarheid aan te bieden, waardiger dan dat van den dienst, dien gij mij gedaan hebt. In de daad , eenige maanden daarna , kwam men mij berigten,dat deeze man, verzeld van dezelfde (*) Bootsgezellen van de Admiraliteit, ten dienfte lier Oorlogfchepen.  baron de tott. 177 matroozen , belaaden met pruimen , boter, en andere voortbrengzelen van de Zwarte Zee, ook nog verfcheiden fcbaapen medebragt. Ik deed hen binnen komen , vastlijk beflooten hebbende , om niets aan te nemen. Ziet daar, zeide hij, naa mij toetreedende , de ongel ukkigen, die gij behouden hebt. God heeft uw goed werk gezegend, wij hebben eene gelukkige reize gehad; wij zijn aan u verfchuldigd , al wat wij bezitten, en wij brengen u de fchatting van onze dankërkentenisfe. Ik ben zeer blijde , dat ik « weder zie , gaf ik hem ten antwoord ; maar ik wil de verdiende niet verliezen , dat ik u welgedaan heb, door daar voor eene betaaling aan te nemen. Gij moet deeze vreeze niet voeden, hernam hij , en wij hebben ons zeiven deeze jaarlijkfche fchatting opgelegd, opdat God onzen handel begunfiige. Toen weigerde ik meer dan ooit, om iet aan te nemen, en de Turk, meer aangedaan over mijne weigering, dan ik geloofde, zeide mij, bleek wordende : Gij kunt het ons buiten tegenfpraak weigeren ; maar wees verzekerd , dat wij uwe weigering niet zullen dulden, dan om 0119, op het zelfde oogenblik, met ons fchip weder te brengen op dezelfde plaats, en in dezelfde omftandigheid , daar gij ons uit getrokken hebt. De toon, met welken hij deeze uitdrukking deed , maakte zulken indruk op mij, dat ik, mij niet kunnende ontdoen van de vreeze, om deeze ongelukkiger* tot wan* II. Dêel. M  1^8 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN hoop te brengen, hun gefchenk aannam , doch tevens van hun vorderende, dat dit het laatst zoude wezen (*> De Groot -Vizir bad federt lang eene begeerte , om de nieuwe gieterij te bczigtigen, en ik was daar bezig met eenen nieuwen veld-trein, dien men uit het leger niet ophield te vorderen, wanneer men mij den eerften Staatsdienaar aandiende. De bezigheid, die toen bij alle de werklieden hcerschte, ftelde mij in ftaat, om hem alle de bijzonderheden van deezen arbeid te doen befchouwen, en in den Smids winkel gekomen, ging hij op 'een aambeeld zitten. Wij praatten met grooten ijver over de gewigtigfte onderwerpen, terwijl één van de Tchoadars van den Vizir mij ieder oogenblik ftoorde, om mij om een gefchenk lte vragen. Eindelijk gemelijk zijnde over zijne onbefchaamdheid, en nog meer geftoord, om dat zijn meester dezelve dulde, dacht ik die te beteugelen, door hem driftig te (*) Deeze trek , die het gevoel van dankbaarheid fterk fchildert, kari niet meer dienen, om het karakter der Turkfche Natie op te maaken, dan het zelve zou kunnen gefchieden , door eenen afzonderlijken trek van ondankbaarheid. Men moet de menfchen bcöor deelen naar het algemeen beloop. Dit kan men alleen verkrijgen, door de verfchillende kleuren , die het famenftellen, op te zamelen, en men krijgt de waare afbeelding niet eer , voor dat men dit alle. behoorlijk gemengd heef:.  BARON DE TOTT. Ijfy zeggen, dat hij ten minften zcu wachten, tot ons gefprek geëindigd was. Wel, zeide hij toen, dan zal hij heen gaan, en ik zal geen tijd hebben , om u te verwachten. Dit onbefchaamd antwoord kwam echter mij alleen zo voor. Ik gaf hem twee fequins, men bragt mij onder het oog, dat hij veel volk had, ik gaf er dan vier; en de Vizir, die zo' lang gezweegeh had, begon mij wederom vraagen te doen, gelijk te vooren. ' Vervolgens begaf hij zich weder naa zijne fchuit, na door mijnen Thefaurier een honderd fequins aan de werklieden te hebben doen uitdeelen, en in 't bijzonder aan mijne bedienden. Ik had hem tot aan zijn vaartuig uitgeleide gedaan, en hij had reeds zijne plaats genomen, wanneer de Officier van de Artillerij , die mij overal verzelde , het achterfleven der boot vatte, dezelve vasthoudende , en op zijn beurte, om de gift vraagende, die hij niet ontvangen had. Een Officier van den Zeedienst, insgelijks tot mijne lijfwacht beflemd, zette zich ook in den rei, evenwel vraagde de eerfte Staatsdienaar aan zijnen Thefaurier , waarom deeze twee lieden geen deel hadden gehad in de uitdeeling ? Zij gaven ten antwoord , dat zij vooruit gegaan waren ; Zij hielden aan , en de Vizir, diemetéénen opflag den onvertzaagdften had kunnen doen beeven, ontfloeg zich niet van hun , dan door ieder van deeze onbefchaamden vier Sequins te geven. Kon ik mij nu wel M 2  l8o gedenkschriften van den over zijnen knecht beklaagen , terwijl de mijnen geen meer ontzag voor hem hadden'? Deeze eerfte Staatsdienaar , wiens karakter ik reeds gefchetst heb, behield zijne plaats niet, dan door den teugel van het Rijk over te laaten aan den Reis - Ejfendi, wiens fijne en mijmerende geest die met zulk eene zorgeloosheid beftuurde , dat op zekeren dag met hem praatende, en ons gefprek gevallen zijnde op de verovering van Conftantinopelen door de Turken op de Grieken, en op de onftandvastigheid der vermogendfte Rijken , zo vraagde hij mij, waar ik geloofde , dat een ongelukkige oorlog hen toe zou kunnen brengen? Daar aan de overzijde, zeide ik hem. Terftond keek hij uit het venfter, befchouwde de Kust van Aften, en zich, met een tagchend wezen, omkeerende , zeide hij : Mijn vriend, daar zijn vermaaklijke valeiën, wij zullen'er aartige Kwsks bouwen. Men kan na dit antwoord ligtelijk oordeelen , dat ismacl-bey, weinig bekommerd over de tegenfpoeden, die hem niet regelregt troffen, zich te vrede hield , met de zaaken ter loops te behandelen , ontvangende altijd de bevelen van den Grooten Heer omtrent alle voorwerpen, bekwaam , om hem in gevaar te brengen, en zich meer toeleggende, om zijne bediening te behouden, dan zijne pligten te volbrengen. Zijne verbindtenisfen met i s e d - b e y hadden hem groot gemaakt, dezelve hielden hem ftaaude, en deeze laatfte, voldaan met de gunst  baron de tott. 181 van zijnen Meefter , bewaarde die zonder kuiperijen , genoot ze zonder heerschzucht , en deed zijn best voor het algemeen welzijn , zonder er» vaarenheid genoeg te bezitten, om het te kunnen uitwerken. Ik was zeer naauw verbonden met deezen gunfteling, hij was het middenwerktuig tusfchen zijnen Meefter en mij, en gaf hem verflag van onze gefprekken ; Deeze gaven mij een zijdelingsch middel aan de hand tot gelegenheden , daar ik dikwijls gebruik van maakte. Door deezen isedbey raadpleegde mij de Groote Heer ook, en deeze Vorst, die daaglijksch nieuwe kundigheden opdeed, en wiens uitzigten zich buiten de gewoone paaien begonden uit te ftrekken, behandelde met grooten drift de verëeniging der twee Zeeën door de Land - engte van Suëz, Hij wilde zelfs bij de kundigheden , die ik ten deezen opzigte had, nog die voegen van verfcheider* Commisfarisfen, die in Egypte geweest waren , en men zal in het Vierde Stuk van deeze Gedenkfchriften zien , dat, indien mustapha lang genoeg geleefd had, om deezen arbeid te ondernemen, hij in de gelegenheid der plaats zodaanige hulpmiddelen zou gevonden hebben, die hem in ftaat zouden hebben gefteld, om de grootfte omwenteling te wege te brengen, welke de Staatsgefteldheid ondergaan kan. Hij was zekerlijk zeer verre van deezen trap van kundigheid, toen hij, voor de bekoorlijkheid van een fchijubaar M 3  lS2 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN voordeel wijkende, de waarde van liet geld verminderd had. Zekere tair aga, die in het begin der Regeering van mustapha zijne gunst genooten, en de plaats van Opper-opziener van de Munt bekleed had, had hem deezen misdag doen begaan, en ik heb reden , om te denken , dat hij, zijne waare belangens beter hebbende leeren kennen , het tijdftip der vrede ook het tijdftip geweest zou zijn van de hcrfmelting van alle muntüukken ; maar de opoffering, welke deeze onderneming verëischte , niet kunnende gefchiedeu geduurende den oorlog, moest men de fpecie bezorgen, hoedaanig zij ook was. De fchatren begonden uitgeput te raaken , de Mimt flocg dag en nacht, en het geld tot de laage waarde van 7 Deniers fijn zilver gebragt, en nu zijne buigzaamheid verliezende, deed dikwijls, bij den eerften klop, de ftempels breken , welker flaal zo kwalijk bereid , als flegt gehard was. Dit ongemak, het welk eenen arbeid vertraagde, ja zelfs deed ftilftaan, die geenuitftel veelen kon , eischte een fpoedig hulpmiddel. Men verzocht mij, om dat op te geeven ,• en in gedachten ftaande, dat men bij onkundigen een fchijn moet maaken, dat men weet, het geen men zelfs niet weet, indien men de verdiensten van hetgeen men weet, wil bewaaren , nam ik dit werk ook op mij. Ik beftudeerde dan de grondbeginzels daar van, en het gelukte mij fchielijk de ftempels 20 Hevig te maaken, als men begeerde. Terwijl  B A R O N DE T O T T. 1S3 ik allen deezen arbeid verrichtte , poogden de werklieden, die ik onderwees, belang hebbende bij het breeken der ftempels , en de goedheid van mijn werk niet kunnende betwisten , mij te bevitten met betrekking tot de middelen , die ik gebruikte, om de harding van het ftaal te volmaaken. Zij wendden voor, dat ik de pis niet gefteld had in de plaats van het water, het welk zij gebruikten, dan om het vermaak te hebben, om den naam van den Grooten Heer te bezoedelen , door hem in een zo onrein mengzel te harden; en na deeze belagchelijke uitvinding uitgeftrooid te hebben, deeden zij die, bij wijze van een wettig beklag, voorden Grooten Heer komen:zulk eene ongerijmdheid kon niet wel eenige uitwerking hebben; maar zodaanig is de kracht der vooroordeelen, dat de Groote Heer zelf geloofde, deeze zaak te moeten in het licht ftellen ,• misfchien geloofde hij tevens, dat mij geene middelen or.tbreeken zouden , om deeze befchuldiging te bel'chaamen. Zij was mij van zijnent wege medegedeeld, met een verzoek, om er mijn antwoord op te geven. Ik vond dat in den Tekst zeiven van mijne befchuldigers , en alle zaaken bekennende , gelijk ook de waardigheid van 's Keizers naam, voegde ik er bij, dat, hoe eerwaardig die ook zijn mogt, het niet betaamlijk was, dat de menfehen denzelven meer achting bewezen dan dien van God, welken men daaglijksch trok op eene ftoffe, eemglijk'beftaande uit oude vodM 4  184 GEDENKSCHRIFTEN VA N DEN den, op den mesthoop geworpen. Dit antwoord, aan den Grooten Heer het middel bezorgende, om zich te overreden, dat hij niet gehoond was, maakte de,n laster belagchelijk. Deeze Vorst, niet voldaan met eenige nuttige kundigheden op te doen, om voor dit oogenblik de gebreken te herftellen, welke alle de deelen van het rijksbeftuur bezoedelden, begeerde oe kunde uit te breiden, en ze te gronden in eene fchool van wiskundigen, het welk hij mij verzocht op te rcgten, en te bcftuuren. Het corps wiskundigen, opgeregt door sol 1 man, verzuimde niet, tegen deeze nieuwigheid te fchreeuwen, alzo dezelve de onkunde der Muhendis, (Meetkundigen) onderftelde, waar van het opperhoofd den naam had, van zeer ervaaren te zijn,- zijne Hoogheid gaf dan bevel, dat vooraf deeze Meetkundigen tot een onderzoek zouden woiden toegelaaten , het welk ik hun zou afnemen in tegenwoordigheid van twee Staatsdienaars , ten dien einde benoemd tot Commisfarisfen. Op den beftemden dag kwam men bij een, en indien deeze verftandige lieden niet zeer gerust waren, zo beproefde ik zelf eene foort van ongerustheid. In de daad was mijne omltandigheid zorgelijk; ik wilde overwinnen, en ik vreesde hen te vernederen; Ik ftond in 't midden tusfchen mijne eigen liefde en mijne wellevendheid. De vergadering beftond uit dtnReisEffendi, den Groot Thefaurier, den Cheir -E-  BARON BE TOTT. Ïg5 mini, of opziener der gebouwen, bet opperhoofd der Meetkundigen, en zes geleerden, uit dit ligchaam verkooren, om deszelfs eer op te houden. Ik was de bullebak van deeze vergadering, welke geopend werd door iswAëL-Bey met eene redenvoering, in welke het belang van den ftaat verëenigd was met den wil van den meester, en alle hoofden zich geboogen hebbende , werd ik verzocht, om het onderzoek te beginnen, ik had er al federt eenigen tijd op gedacht, en de zachtfte partij gekoozen hebbende , vraagde ik eenvoudig aan het opperhoofd, welke de waarde was van de drie hoeken van eenen driehoek; Ik werd verzocht, mijne vraag nog eens te herhaalen, en alle deeze geleerden, eikanderen aankijkende , zeide mij de ftoutfte onder hun met deftigheid, dat is naar de grootte van den driehoek. Ik ftond verbaasd, en ik beken, dat ik een zo ongerijmd antwoord nodig had, opdat ik mij niet behoefde te fchaamen over mijne gedaane vraag. Nu was het onnodig, om het onderzoek verder voort te zetten; Ik vergenoegde mij, met mijne vraag op te losfen, en deeze wiskundige waarheid te betoogen. De onkunde van deeze gewaande meetkundigen had geen verder bewijs van noden; Evenwel moet ik des niet te min regtdoen. aan hunnen ijver voor de wetenfchappen; zij verzochten mij allen, om in het nieuwe fchool aangenomen te worden, en wij praatten nu alleen over deszelfs opregting. M 5  ï86 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Ik was naa de Porte gegaan, om van eenige onderwerpen te handelen, die daar betrekking toe hadden. De Vizir had mij verzocht, om dezelve ten einde brengen met den Mektoukcki of fecretaris van (iaat. Ik vond deezen bezig met eene depêche, die haast had, en ik wachte op zijne Sofa zittende , tot hij gedaan had \ wanneer een Ckek (*) van Mekka naast mij kwam zitten. Deeze was één van die dweepers, welke, om dat zij in het heilig landgeboorenzijn, gelooven, dat zij verheevener wezens zijn, het wereldlijk gezag tarten, den naam van God onteëren, eene verachting van rijkdommen veinzen, en met onbefchaamdhei.i bedelen. Ikhad deezen zelfden kerel dikwijls met geweld de poort van den Vizir zien openen, zich aan deszelfs zijde komen zetten, en die plaats niet verbaten, voor dat bij een ftuk gouds ontvangen had, het eenig middel, om zich van hem te ontdaan! Dit verwachtte hij thans ook met de trotfte houding, en de Wlektoubtchi, die niet gefchikt was, om zo gemeenzaam te zijn, (prak met mij, in zijne tegenwoordigheid, over de bijzonderheden, betreffende de nieuwe inrigting, en onderhield mij tevens over alle de onderwerpen, welke de verfchillende wer- (*) Eene foort van ArabifchePrinfen, afftammelingen van m ahomet , die, de hdlige Moskée bedienende, gelooven, dat alle onbefcbaamdheden hun geoorloofd zijn, en die bij de grooten freeda bedelen.  BARON DE TOTT. 1S7 ken betroffen , daar ik mede belast was. De Ckek, oplettende op deeze gefprekken, befchouwde mij met opgetoogenheid, en fcheen moeite te hebben, om mijne kleeding overeen te brengen met het gezag, dat ik fcheen te oefenen. Evenwel de Mektouhtchi, voor den Vizir ontboden wordende verzocht mij, zijne wederkomst af te wachten, en liet ons met ons drieën, mij, den Chek, en eenen Secretaris, bezig met fchrijven in eenen hoek van het vertrek. Het fhlzwijgen, dat wij alle drie eenigen tijd hielden, werd door den Emir afgebroken, want de groene Turban van den Chek gaf zijne namaagfcliapmetden Profeet te kennen. Nadem&al gij u bezig houdt, zeide hij mij, om het waar geloof ten dienst te Haan, waarom omhelst gij het zelve niet , en zweert de dwalingen af, die door de beste daaden niet kunnen vergoed worden *? Naauwlijks had hij dit kort apoflolisch gefprek geëindigd , of de fecretaris, wien de pen uit de handen gevallen was, dreigde hem , om, opMaandevoet, aan den Vizir berigt te gaan geven van zijne onbefchaamdheid jegens mij, ten einde hem van de Porte te doen wegjaagen. Maar ik fprak den fecretaris aan, om hem te verzoeken , zich ftil te houden, en het aan mij over te laaten, om den Chek te antwoorden, dien deeze beftraffbg reeds min of meer onthutst had. Ik begrijp, zeide ik tegen deezen heiligen Mufulman, dat gij van alle gelegenheden gebruik maakt, om uw  188 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN geloof voort te planten, en ik bedank u, dat gij mij daartoe waardig keurt; maar ik weet eene zending, die van meer gewigtis voor uwen ijver, en dat is de bekeering van eene menigte groene hoofden, die, even als gij, bloedverwanten van den Profeet, des niet te min ontrouw zijn aan zijne wet, ga die bekeeren, en als gij'dat groot werk verrigt hebt, kom mij dan weder zien , dan zal ik zien , wat ik te doen heb. Een fchaterend gelagch van den fecretaris bedekte toen onzen armen Chek met verlegenheid; hij ging heenen, en de knechts, die altijd aan de deur luisteren, deeden hem uitgeleide, hemvraagende, of hij de groene hoofden ging bekeeren? Spoedig was de gantfche Porte onderrigt van deeze boerterij, en de arme Chek durfde zich daar niet meer vertoonen. De Mektoubtchi bij zijne wederkomst onderrigt van dit toneel, deed er mij zijne onifchuldiging over, lagchte over de ontknooping, en vaardigde de bevelen af, die ik nodig had tot de oprigting van het nieuwe ft hooi. Ditfchool bijzonder gefchikt voor den zeedienst, werd opgeregt bij het arfenaal; maar men kon 'er niemand toelaaten, dan lieden, die in ftaat waren, om op het oogenblik dienst te doen; zo dat ik met nodig had-kleine boeverijtjes te verbieden , de wij 1 verfcheiden fcheeps kapiteinen met witte baarden zich verëenigden met andere fcholieren, die teeds hoog van jaaren waren. Ik die-  baron de tott. 189 teerde daaghjksch eene. les in het Turksch: Elk fcholier fchreef in zijn fchrijfboek, en ik belastte één van hun, ten mijnen keuze, om 's anderen daags de les te herhaalen (*> Deeze manier, de aandacht mijner leerlingen bezig houdende, deed hun fchielijke voortgangen maaken ten einde van drie maanden, waren zij in ftaat, om in het veld, de toepas-fin» te maaken van de vier voordellen der rechtlijnige driehoeks meeting. Daar toe moest zich ook mijn arbeid in dit opzigte bepaalen. Men had alken Ingenieurs in het veld nodig, en zeelieden, in ftaat, om de hoogte te nemen, WBarnemingentedoen, en den koers van het fchip te bereekenen. Dit was ook genoeg voor leerlingen, van tio jaaren. Ik was met Sultan mustaPh a afgefproken, dat dit onderwijs door de beoefening zou voltooid worden ; en dat twee fregatten, altijd uitgerust, onder zijne oogen de evolutien zouden doen in het kanaal, het welk Conftantinopelen van de Prinfen- Eilanden fcheid (j> Ook was nodig, (") De manier, om de leerlingen, de één den anderen, te doen leeren, zou met goeden uitflag kunnen ingevoerd worden in huizen van opvoeding. Men begrijpt niets goed, dan hetgeen men aan anderen kan aanwijzen, en als men de eigenliefde paart met den vlijt, kan men zeker zijn van kennis. (j-) Dit ontwerp, her welk niet dan na eenige maanden kon werkflellig gemaakt worden, werd verwaarloosd na den dood van müstapha, wiens werkzaamheid alleen le-  100 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN dut liet bouwen der fcheepen befluurd wierdnaar de beste grondbeginzelen. Men verzocht mij om plans, die ik op mij nam, te zullen bezorgen, maar van welke men niets aannam; dan de verfieiïng der achterfleevens. De evenredigheden, volgends welke ik het verdek der fcheepen verkagen wilde (, werden verworpen, om degelijkheid van de Wigte der Turbans, en die, welke de masten moesten verlangen, alleen om deeze reden, om dat zij het fchip te veel zouden doen hellen, en dus de manfchap het min gemaklijk zou hebben.. Deeze tegenbedenkingen werden aan het arfenaal, en mij gemaakt; En gelijk ik aan zulke ongerijmdheden niet kan twijfelen, zo kan ik niemand noodzaaken, om ze te gelooven. Het fchip la Ferme , aan den Grooten Heer gefchonken , kon zelfs niet dienen , om de roerpennen t om Sultan abdul-hamid daar te begroeten met % \ fchooten, wanneer zijn vaartuig zich zou vertoonen. Deeze eerfte handeling had allen goeden uitflag, dien ik kon verlangen , en de Groote Heer, verwonderd op den tweeden fchoot , deed deroejers ftil houden (f), tot dat het falut geëindigd was. Dit diende mij tot een fein , om het Regiment in bataille te ftellen200 fchreeden voor het Kiöskt daar zijne Hoogheid zich in begeeven zou , en alzo de kleine ftukjes van 'het fchool zeer nabij waren, deed ik daar eenen Tartaar op fchildwagt zetten, die bij de Rus/en gediend had, opdat de gewoonte aan de Europifche krijgstucht hem, beletten zoude, om zijnen postteverlaaten. De groove Artillerij, die ik had doen pointeeren op zeker doel, begroette den Grooten Heer met 21 fchooten, met fcherp gelaaden ; en alzo ik mij heel digt bij het Kiosk bevond , om bij. de hand te zijn, om zijne bevelen te ontvangen , bemerkte ik, dat de Vorst, weinig ingenomen met de vaar- (*) Paleis van den Grooten Heer , gelegen bij den uitloop der rivier van Kiiishana , in den boezem der Haven. (t) Deeze manier is bij begroetingen niet in gebruik, dan uit achting voor de eerï>ewijaingen , die men entvangt, en word nooit geoefend door den Souverain, . N z  I96 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN digheid der oude Konftapels, alle zijne aandacht vestigde, om dien perfoon uit de Suratchis te befchouwen, die , met de bajonet op den fnaphaan, onbeweeglijk ftond naast de kleine ftukjes. Het falut geëindigd zijnde , riep hij zijnen Séliclar , fprak tegen hem, en deeze kwam bij mij, om mij, van wegens zijnen Meefter, vergiffenis te vraagen voor den misdaadigen , dien ik boete had opgelegd , bijbrengende , dat de eerfte befchouwingen van den Souverain altijd zijne zachtzinnigheid moeften aankondigen. Ik naderde toen den Sultan, om hem te verzekeren, dat deeze foldaat op zijnen post, wel verre van geftraft te worden , in tegendeel zeer gelukkig was, dat hij voor een oogenblik de oplettendheid en aandacht van zijnen Keizer tot zich getrokken had ; maar, voegde ik er bij, het is genoeg, dat Uwe Hoogheid hem geftraft rekent te zijn , om het ongemak te doen ophouden , waar in hij fchijnt te wezen (*) ; en mij naar den Tartaar keerende, beval ik hem, zich onder zijn vendel te begeeven. Neen , hij blijve , zeide mij de Groote Heer ; Met vergiffenis te vraagen voor deezen man , dien ik meende, een misdaadigete wezen, wil ik hem niet ontflaan van de regels, die (*) De Turken beweeren , dat het woord van den Grooten Heer plaats moet vinden ; een Despoot kan ziehzeiven niet bedriegen, het is de pligt der (laaven om zich zodaani^ ie fchikken, dat hij gelijk heeft.  BARONDE TOTT 197 gij vastgefteld hebt. Verre van die te verbreeken, ben ik gekomen , om ze te kennen , en te bevestigen. Ëen tweede bevel ftelde dan den fchildwagt weder op zijn' post, en in dezelfde onbeweegbaarheid. Toen zeide mij de Groote Heer, dat ik met de exercitie zoude beginnen, en terwijl ik heenen ging, om het Regiment te doen marcheeren, gaf zijne Hoogheid , die geftaadig zijne aandacht gevestigd hield op den Tartaar, eenige fequins aan éénen zijner Pages, om ze aan dit fchepzel te brengen. Terftond ging de Page met eene deftige houding naa hem toe, en hem het goud, dat hij hem bragt, toonende , zeide hij, ziet daar, wat de fchaduw van God, de Koning der Koningen, de toevlugt der wereld, u zend; werp u neder. Leg deeze fequins, antwoordde de fchildwagt, fleeds onbeweeglijk blijvende, op het affuit van dit kanon, en ga heenen. Wat, ongelukkige , hernam de Page , fiddert gij niet voor den Meefter des Bloeds (*) ? Hij ziet, hij hoort u, buig u neder. Doet, wat ik zeg, en gaa heenen , zeide de Tartaar. De Page gehoorzaamde dan , en ging zijnen Meefter rekenfchap geven, die, verzekerd , dat ik hem misleid had , tegen zijnen SéliBar zeide :. Ik heb het u wel gezegd , dat deezen ongelukkigen eene boete was opgelegd. Hij mag zelfs het geld niet aannemen -T maar laat (*) Dit is één van de Titels van den Grooten Heer. N 3  198 'gedenkschriften VAN den ons geen woord zeggen. Evenwel kon dit vooroordeel geene diepe wortelen fchièten , en dit toneel was naauwlijks geëindigd , of het Regiment, de batterij betrekkende, loste den Tartaar af, die zijn geld niet vergat , en vervolgehds zo veel vaardigheid in de krijgsoefening betoonde, dat bij nogmaal de oplettendheid van abdulham id verdiende, Deeze Vorst fcheen een vrij levendig vermaak te vinden in de vaardigheid der konftapels. Ik moest hen verfcheiden maaien op eenen dag laaten exerceeren, en, om hem te voldoen, deed ik bij de laatlle herhaaling 120 kardoezen in minder dan acht mimuuen verfchieten. Verfcheiden' maneuvres met het gefchut , en eenige bomben naar het wit geworpen , voltooiden het werk van deezen dag , op welken de nieuwe Souverain de krijgsoefeningen fcheen te ftellen boven de verfchillende vermaak* lijkheden , daar eene opfluiting van 40 jaaren hem te begeeriger naar maakte. Wij hebben echter reeds aangemerkt, dat, door een buitengewoon toeval, abdül-hamid, tot den troon komende , buiten ftaat was, om de regten van den Harem te genieten. De Turkfche Artzen en Europifche Geneeskundigen , over dit geval geraadpleegd , het grondbeginzel daar van onderzocht hebbende, verpligtten zijne Hoogheid tot eene verftroojing , die zijne gedachten aftrok van al wat hier betrekking op kon hebben, om dus het uitwerkzel te vernietigen , door de  BARON DE TOTT. 199 oorzaak weg te nemen,- (*) menigvuldige wandelingen, muzijk, en eenige grappen hielden deezen Vorst alleen bezig, terwijl zijne gunftelingen naar het einde van eenen oorlog verlangden, welke de onmeetbaare lommen verteerde, die zij geloofden, beter te kunnen belleeden, terwijl ook de ftaatsdienaars met fchrik het tijdftip zagen naderen, op het welk de vijand hen zou noodzaaken, om eene vernederende wet zich te laaten voorfchrijven. Een eenvoudige Boftandgi, gehecht aan abbul ha mi d geduurende zijne afzondering, was zijn gunfteling op den Troon geworden. Gewoon aan laage uitwendige dienften, was eene laage kuiperij zijne geheele bekwaamheid, «tiaar bij voegde hij, in gunst zijnde, eene trotsheid, die zich tot hier toe niet had kunnen ontdekken. De Vizir Kdïmakan was zijn eerfte Slachtoffer. Men ftelde in zijne plaats dien hassan- Pacha (fj, met den bijnaam Kouijoudgij (putten (*) De vlijt, welken deeze keizer b (leed heeft, om zijn doorluchtig geCacht voort te planten, en de gelukkige uiti;ag, met welke die bekroond is, de Ottomantien gerust fiellende omtrent de vreeze, daterVoriien ombieeken zouden , bewijst hun de volmaakte hertelling van dezen Prins, dien zij beminnen, en duet den Geneeskundigen van beide fexen, die zijne genezing ondernomen hebben, eere aan. P. <;t) Deeze z;!fce Knïmakam , hier voorkomende met den naam van hass af,- Poeha en den bijnaam van Kout. N 4  ÏOO GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN graaver) , daar ik van gefproken heb, en wiens wreedheid alleen middelen kon verfchaffen totvernielende bevelen. \sio-Bey, wiens zacht en weldaadig karakter ik ook reeds heb doen ken. nen, werd insgelijks afgezet van het opzienersambt van de munt, en ten zelfden tijde geplaatst in den zeer laagen post van Cheir Emini. Mijne eerlle zorg was, dat ik hem mijn verdriet deswegens ging betuigen; maar mijne vriendfchap vond weldra reden, om met hem, in zijnen nieuwen ftaat genoegen te nemen; de armen waren hem gevolgd, zij zaten aan de poort van zijn nieuw verblijf, en deeze vertooning deed den afgezetten flaatsdienaar te veele eere aan, dan joudji word vervolgends beflendig mustapha-/W?« genoemd, in alle de andere plaatzen deezer Gedenk. Schriften, daar van hem gefproken word. Dit is buiten twijfel een misdag van den Drukker; maarzij verfchoont den fchrijver niet, van eene dwaling, die hij hier begaan heeft. Deeze Pacha heette noch iioüstaj?ha, noch hassan. Zijn naam was seuleïman Pacha Koioudgi. Ik ontmoet ook in het vervolg eene fout van dezelfde natuur. De fchrijver geeft daar den naam van umer aan den Groot-Thefaurier, wel" ken dezelfde koïoüd gi-seuleïman-Pacha, met openbaar geweld, tot de waardigheid van Pacha van drie Paardeüaaiten verhief, welke deeze volürekt «iet wilde aannemen. Deeze Groot - Thefaurier heette osman Ejfendi; zijn bijnaam was Jènichehirlu , omdat de ftad Ténichehir zijne geboorteplaats was; Hij is naderhand bekend geweest onder den naam van osman Pacha. P.  BARON DE TOTT. 201 dat zij hem zijne ongenade niet zou vergoed hebben; Evenwel de nieuwe Fi'zir, verkooren om de achting van zijne ftrengheid, wilde dezelve ftaande houden, doende den Hof van zijn Paleis zelfs dienen voor de eerlle ftraföefening, die hij gebood, en men had moeite genoeg, om hem te doen begrijpen, dat er omftandigheden waren, bekwaam, om zijnen wil te wederltreeven De opziener der gieterijen, welke ik beftuurde, vreesde fpoedig, dat hij één van zijne (lacht • offers zou wezen. Ik zag hem op zekeren dag laater komen , dan gewoonlijk. De fchrik was op zijn wezen gefchilderd, zijne bedienden konden hem naauwlijksch onderfleunen; wat fcheelt u toch? zeide ik hem, wat toeval heeft u in dien ftaat kunnen brengen, daar ik u in zie ? Ik ben verlooren! gaf hij ten antwoord; De nieuwe Kaïmakan laat mij verzekeren, dat hij mij het hoofd zal doen afilaan, als binnen twee dagen, de 50 ftukken, aan welke gij doet arbeiden, niet op weg zijnnaa de armee ; Het geen hij eischt,is onmooglijk; gij kunt mij niet behouden; en ik bid God, dat hij u zelfs bewaare voor alle ongelukken, die ons Rijk fchande zouden aandoen. De wanorde, die in de denkbeelden van den Nafir of opziener, heerschte, kon nog geen onderzoek toelaaten, maar ik deed mijn best, om hem te bedaaren , en wanneer ik zag, dat hij in ftaat was, om naar mij te luisteren , vraagde ik hem, wat hij den Staatsdienaar geantwoord had. N 5  SOÏ GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Ik heb mij wel gewagt, antwoordde hij, om hem één enkel woord te zeggen, dat zou. het laattte van mijn leven geweest zijn, In dit geval hernam ik, ftaat uwe zaak wel, wees niét ongerust, en doet flipt, het geen ik u zal voorfcbrjjveh.; ga op ftond heen, en bezoek hem , zeg hem heel nedrig, dat gij mij zijne bevelen hebt medegedeeld, en dat ik die ontvangen heb op eenen toon, welken gij van u niet verkrijgen kunt, om hem te berigten, en dat, op uw herhaald aanhouden, om mij te bewegen, om ze ten uitvoer te brengen , ik u forsch genoeg geantwoord {heb, dat uwe zaak alleen was, de kosten te betaalen, en dat, voor 't overige , de Staatsdienaar zich regelregt tot mij moetende vervoegen , ik wel wist, wat ik hem dan te antwoorden had. Ziet daar} voegde ik er bij , een middel, om u uit de verlegenheid te redden, en hebt geene ongerustheid ten mijnen opzigte, ik zal uwen puttengraaver een klein lesje geven; Het was echter niet zon. der moeite, dat ik van seide effendi een gedrag verkreeg , het welk hem in de tegenwoordigheid bragt, van den hoofd -afflaaner; evenwel zijne vreeze moest de oorzaak van moe ', bij hem worden, en het gelukte mij, hem over te haaien. Ik vernam bij zijne wederkomst, dat deeze aanval dat uitwerkzelhadvoortgebragt, dat de toorn van mustapha - Pac'ia zich tegen mij keerde. De opziener naar mij gevraagd zijnde, had verzekerd, dat ikzoijvrigwasvoor debelan-  BARON DE TOTT. 203 pens van den Grooten Heer, als weinig'handelbaar in alle andere opzigten. Ik had in de daad vast beflooten, om alle behandeling. die mij. niet betaamlijk fcheen, te Keer te gaan . en het duurde niet lang, of ik was aan den gang met den Kaïmakam. Hij zond 's anderen daags aan de gieterij éénen van de Mekters (*) , om mij te zeggen, dat ik bij de Porte moest komen. Eti deeze Tchoadar , die buiten twijfel uit den toon van zijnen Meefter geoordeeld had , dat zijné ge» moedsgefteldheid juist niet gunftig voor mij was, gelooide tevens , bij voorraad , mij gëmeétt2SaërÖ te kunnen behandelen, en mij bij den arm temogen nemen, toen hij zijnen last uitvoerde. Mijn eerfte antwoord was een ftoot met de vuist op zijne borst, en mijn eerfte woord een bevel, om dien onbefchoften uit de gieterij van den Grooten Heer te gooien , daar hij mij onbefchaamd durfde beledigen. De werklieden , aiiioewel Turken, liepen reeds toe, om den afgezondenen van den Vizir weder naar de Porte te zenden^ toen deeze, verfchrikt door zodaanig onthaal, zijne onfchuld betuigde, en mij met meer vrien- (*) Mekters: deeze titel, welke eigenlijk Muzijkanten zou beteekenen, word gegeeven aan de Tchoajart of bedienden te voet, die meer bijzonder gefchikt zijn tot eenige kleine CommiKfien, zij beri oren aan het Vi* zirfchap, en het zijn bedieningen, welke vcordcelig ge* noeg zijn, om er naar te flaan,  204 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN delijkheid verzocht, om aan de Porte te komen, alwaar zijn Meefter hem gelast had, mij te brengen. Al wat ik doen kan , zeide ik hem , is , dat ik het verfcbil fplitze; ik vergeeve het u, ga heen , en zet hier nooit weder eenen voet; maar berigt naauwkeurig aan uwen Meefter , de manier, op welke ik u ontvangen heb, opdat hij wat meer omzigtigheids voorfchrijve aan de lieden, die hij mij in 't vervolg mogt zenden. Daar zal ik mij wel voor wagten , hernam de Tchoetdar, dat ik hem één woord van dit alles zeg; Deeze man is zo handelbaar niet, als zijne voorgangers , en ik bid het u , als eene gunst, dat gij hem komt fpreeken , God weet, wat mij gebeuren zou , als hij mij alleen zag aankomen. Gij moet daar evenwel toe befluiten , zeide ik hem: Ik ben niet gezind , om van daag naa de Porte te gaan, misfchien zal ik morgen gaan; en de Mekter , vrugtelooze pogingen gedaan hebbende, om mij te bewegen, en niets kunnende verkrijgen, ging heen. Mijn Nafir , getuigen van dit toneel, vraagde mij, wat ik te hoopen had van dit gedrag? Uw behoud , gaf ik ten antwoord, en mijne gerustheid. Men moet mus taph a -Pacha verbaazen , om hem handelbaar te maaken,- dit is eene moeite, die ik op mij neem, en ik fta er u voor in , dat ik hem morgen zo zacht zal maaken, als hij u gifteren onbefchoft is voorgekomen. Ik ging dien volgenden dag naa den KaïmA-  BARON DB TOT T. 405 kam, maar alzo onze ontmoeting vrij driftig kon wezen, kloofde ik mij van eenen getuigen te moeten voorzien, en verkoos daar toe Aen Drogman van de Porte. Deeze voorzorge had ook nog ten doel, mij van eenen Tolk te voorzien, om het gefprek te beginnen , en het zelve met regelregt zelf aan te vangen, dan op het oogenblik, dat ik het gepast oordeelde. De ontmoeting van MOSTAPHA-Wtf was, zo als ik voorzien had , onbefchoft en heerschzugtig , en ziende, dat ik, terwijl hij fprak, opzeüijk over. al been keek, behalven naa hem, zo vraagde hij aan den Drogman der Porte, of ik geen TurkscH kende ? Deeze antwoordde , ja • En waarom antwoord hij mij dan niet? hernam de Vmr. Dat is , z«ide ik toen , het woord opvattende, om dat ik nooit ftaande gefproken heb met uwe Voorzaaten; laat den Ceremonie - meefter komen, die zal u de gebruiken zeggen, die gij nog niet weet. Voordevs, voegde ik er bij , zal ik ze u wel leeren. Toen trad ik toe, nam plaats naast hem, en begon terftond een algemeen gefprek over zijne reize en aankomst. Ondertusfchen bragt men koffij en pijpen; en na lang genoeg zijne drift, om nog van de Artillerij tefpreeken, afgeweerd te hebben, door hem elk oogenblute llooren met vraagen, die betrekking tot het Hot hadden ; bewilligde ik eindelijk , om te luifteren naar het geen hij mij in dit opzigt te zeggen had , hetgeeu hij redelijk befchaafd deed , de iclvM  sos gedenkschriften van den van -zijnen fpoed werpende op de bevelen , die hij van Babadag (*) ontvangen had. Ikgeloove, zeide ik hein, dat gij u den Brief van den GrootVizir wel hebt laaten verklaaren (f) ; maar ik moet u eenen raad geven , die even noodzaaklijk is voor uwe rust, voor de mijne, en voor het welxijn van den dienst. De Groote Heer heeft u Isfiiast niet de goede orde en verzorging van de .Uba&km ; En hij heeft zich geheel op mij verkaten in allés, wat betrekking heeft tot de Artilienj en de verfcheiden omftandigheden der krr.-.shaken; laaten wij ieder onze zaaken doen : Gij moét mij den bijftand bewijzen , die in uw vermogen is ; mijne verzoeken en aanmerkingen aan uwen Mutster doen komen, als ik van uw kanaal ten dien einde gebruik zal maaken. Dus hebben uwe Vuorzaaten, zeer kundige lieden j zich gearaagen, en ik verzoek u, dat gij, naar hun voorbeeld , ook eenige achting hebt voor ski r> Efthidi. Deeze iSafir is.zodigtbevreesd te maaken, dat zijne beichroomheid u juist geen oroote eer zou aandoen. Ik heb moeten lagchen , vervolgde ik, niet den fchrik, dien gij hem eergisteren aangejaagd hebt; Hij rekende zich al verlooren, maar ik heb hem een riem onder het hart O Eene flad bij B.ükan, daar het O.'tomannischLeger al driejaaren gelegerd was. Cf) M u st a p h a-Pacha • Kaïmakam kon lezen noch fchrijven.  baron de tott. ZOJ gedoken. Geduurende dit geheel gefprek, had de Kaïmakam mij met verwondering aangekeeken , hij maakte mij' een compliment , over mijn gem'aklijk ïurksch fpreeken, en alzo' hij ongetwijfeld geloofde, dat men hem zonder ijzing niet kon aanzien, zo prees hij ook mijn moeden giste, dat ik een krijgsman was; waar na ik affcheid van hem nam. Maar naauwlijks was ik met mijn collega uit zijn vertrek gegaan, die in zijn vuist lagchte met het klein lesje, dat ik den "Kaïmakam kwam te geven, of hij deed hem wederom roepen, om hem te zeggen : deeze Fransenman fchijnt mij toe, moed te hebben ; maar hij fpreckt wat veel. Ik geloove evenwel niet, gaf de Drogman ten antwoord, dat uwe Hoogheid iets van hem gehoord heeft, dat onbetaamlijk was; zo is 't, antwoordde mustatha, alles, wat hij mij gezegd heeft, is verwonderlijk, maar nog ééns, hij praat wat veel. Na dit kort gefprek, het welk de tolk mij op ftaande voet verhaalde, haafte ik mij, oen mijnen Nafir gerust te gaan ftellen, en hem te doen lagcheu over zijne vreeze. Zo dra de trein artillerij, en het detachement van liet nieuw corps naa het leger vertrokken waren, werd mij gelast, om kanon te gieten voor de nieuwe vestingen; tevens deed de Groote Heer mij verzoeken, om het maaken van twee ftukjes gefchut in 't klein te bezorgen, welke hij wilde verëeren aan het graf van den Profeet. Hij be-  2o8 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN noemde zijnen gunfteling; totde waardigheid van Surrè - Emini. Deeze commisfie , welks doelis, om de Bedevaartgangers naa Mekka te geleiden, alleen befchouwd als een voordeeligen post, kon aan het publijk niets anders vertoonen, dan de vermindering van gunst en de onvoorzigtige begeerlijkheid van den gunfteling (*). Ik ging hem (*) Het is zeker, en algemeen bekend, dat nooit de Sittrè- Emini de Leidsman geweest is van de Pelgrims naa Mekka. Dit is een amht, dat, van alle tijden af, eenig en alleen, op den Pacha van Damaskus komt, aan wien men, om deeze reden, den titel geeft van Emir- Hadje, of Bevelhebber der Bedevaart. Alle jaaren vertrekken twee karavaanen naa Mekka, de ééne van Dama kus ; de andere van Kairo, de eer ie word geleid door den Emir Hadje, Pacha van Damaskus; de andere, door éénen van de vier en twintig Beis, die Egypten be luuren. Bij de eerfte voegen zich te Da. maskus alle de Pekrims vnn de Noordelijke, Oostelijke en Westelijke deelen van het Ottomanniseh Rijk; de tweede, welker vertrek laater valt, word te Kairo ge. vormd door de lastvoerers, de andere Pelgrims van E' gypie, uit de Staaten van Barbarijen, het Keizerrijk van .ha okké, en de Tartaaren, voor welken het gemaklijker is, en min kostbaar, om zich ter zee, uit de Krim, en andere oorden van klein Tartarijën, naa Con/lantinopelen te begeeven, en van daar wederom over zee, en langs den Nyl, naa Kairo; dan eene lange reize te land te doen, om te Damaskus te komen. De eerfte karavaan verwagt de andere op eenigen afftand van Meika, alwaar zij zich verëenigen, en te gelijk aankoment onder bevel van den Emir Hadje,  BARON DE TOTT. 2öq ?.ieu, om hem de offerande te hand te ftellen, daar men mij de bezorging van hadopgedraagen, en ik maakte van deeze gelegenheid gebruik, om de onderfcheiden gefchenken te bezigtigen, weiHet ambt van den Surri- Emini, of opziener van de verzamelingen, is, dat bij naa Mekka brengt de verzamelingen, komende uit erfmaakingen van bijzonde» re perfoonen , en tevens de twee dekkleeden» welke de keizer zend, het één voor Mekka en het ander voor Medina, en de offeranden, dear hij dëheilige plaatzen mede vereert. Het eerde dekkleed is gefchikt 'om te Mekka het Betth Oullah, of het huis Gods, het welk het doel der Bedevaart is, en dat men gemeenlijk hexKiabi, of vierkant noemt, om dat het van eene volmaakt vierkante gedaante is, te behangen; ditdekkleedia van eene ftofTe vsn zwarte wolle, zondereenig fieraad. De Surrè Emini, die het neuwe brengt, brengt het oude te rug, en ftel' het aan den Grooten Heer ter hand, die er de lappen van uitdeelt aan de Rijksgrooten, en aan andere perfoonen , die hij begunftigen wil. Deeze lappen zijn in den grootften eerbied: en zij, de ervan bezitten, bevelen, dat bij hunnen dood, als men hen naa het graf zal brengen, erhun hoofd in de kist mede bedekt worde; en men draagt zorgt', om van buiten zulken kostelijken lap aan het hoofden einde uit te fpreiden, en daar over het kleed van rijke ftoffe, welke de baare bedekt bij de begraavenisfen der Grooten. Het tweede dekkleed is van eene ftoffe van zijde en goud; Dit word door den Surrè- Emini niet gebragt naa Mekka, gelijk hier in de Gedenkfchriften gezegd word, rmar r,aa Medina, alwaar het graf is, tot welks bedekking hei dienen moet, P. II. Deel, P  510 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN ke lüj naa Mekka ging brengen. Hij deed mij terftond de ftoffe van groene zijde en goud befehouwen, gefchikt, om het graf te bedekken; maar alhoewel deszelfs weefzel merkwaardig is door deszelfs dikte, het is niet min merkwaardig, dat de Republijk van Venetïén 'de gewoonte heeft toegeftemd, om aan de Porte dit gefchenk te doen» zo dikwijls haare Ambasfadeurs veranderen. Zij onderhoud ten dien einde een getouw , dat altijd gaat, het geen misfchien al te veel naar eene fchatting zweemt (*). Ik liep met een vlugtig oog over de voorwerpen , die waardiger zijn, om kinderen te vermaaken, dan eigen aan de deftigheid van het onderwerp, daar zij voor gefchikt waren. Daar waren verfcheklene kemels zadels, draagende kleine Kïösks , in welke, men de nut. tige kunften had afgebeeld, zo als den landbouw den oogst, moolens , flachters enz. kleinevaant- (*) Men kan in de daad niet ontkennen, dat de vrijheid om te fchenken, heteenigonderfcheiduitmaakt, dat 'er is tusfchen eene fchatting en een gexhenk. De gewoone vastftellen , om dezelfde zaak op den zelfden tijd, te fchenken, is in zeker opzigte een regtvastftellen; dit regt krijgt meer kracht, wanneer het ten voordeele ftrcktvan volken, die geene andere wetten hebben , dan hunne gewoontens. Het beoefenen der zeden zal altijd de eerfte beginzelen van Staatkunde opleveren, en foortgelijke gebruiken in te voeren, wanneer men de flaavernij kan weigeren, iseenverwaarloozen van die beginzeien.  BARON" DE TOTT. 211 jes verfierden deeze verfchillen.de vertooningen i die den togt van deeze heilige karavaan moesten openen. Terwijl het vertrouwen van den gunfteling met vermaak het oogenblik zag naderen van zijn ver„ trek, had vmn-Effendi (*), de Groot-Thefaurier, die niet nodig had gehad, zich van het Hof te verwijderen, om zijn fortuin te maaken, zich insgelijks het genot daar van weeten te verzekeren, in fpijt der vijanden, welke zijn heerschachtig voorkomen hem verwekt had; hunne kuiperijen hadden nooit een ander oogmerk gehad ,! dan hem van het Hof te verwijderen door eeuig ambt, dat hij altijd de bekwaamheid had gehad, om te ontgaan ; maar het was voor Kouijoudgi* Pacha bebaard, om alle moeilijkheid hier 'omtrent uit den weg te ruimen, in de daad umer, 'bij hem geroepen, en verklaard tot Gouverneur van eene Frovintie, wilde vergeefsch eene waardigheid van den deegen weigeren, door zich op zijnen ftaat van de pen te beroepen ,• öe Vi:.ii~ deed hem zijn hoofd-dekzel afnemen, Om hem den Turban te doen opzetten, dieh hij voor hem gefchikt had,' De Thefaurier Verzette zich eenigen tijd tegen dit geweld, maar was fpoedig' genoodzaakt , om te wijken voor de vreemde manier, om iemand in waardigheid te verheffen. Nosthans duurde het niet lang, of m u s r a p h a '* O Zie boven Bladz. zco. O 2  SIS GEDENKSCHRIFTEN VAN DEM Pacha werd het fiacht • offer van de onvoorzigtigheid, die zijne handelingen beftuurde, en de klachten van de lieden van de Wet voltooiden zijne afzetting, en zijne ballingfchap in Apen, alwaar men hem, weinig tijds daarna, in zijnen waaren post ftelde , door hem last te geven, om de Provintien te doorreizen, om ze te zuiveren van landloopers , die door den oorlog zeer vermenigvuldigd waren. Men gaf hem tot opvolger dien ised -Bey, welke van afkomst een molenaar zijnde , tot de eerfte waardigheid verheeven werd, toen hij zulks het minst verwagtte, of begeerde. Dathetmerkwaardigfte was, is, dat de bediening van Cheir Emini, welke hij bekleedde, tot hier toe nooit «en trap tot het Vizirfchap geweest was. De noodzaaklijkheid, om fterkte van geest te ftellen tegen drift, menfchelijkheid tegen barbaarschheid, zachtheid tegen onbefchoftheid, en omzigtigheid tegen onvoorzigtigheid, was misfchien de eenige beweegreden van deeze keuze, en ik begaf mij den derden dag na zijne inhuldiging na de Porte, om den nieuwen Staatsdienaar gelukte wenfchen. Hij ontving mij met dezelfde houding, die hij bewaard had in zijne ongenade. Ik had mij gezet op de Sofa, op eenen afftand, die aan zijnen rang voegde, en alzo het geen ik hem te zeggen had, niet moest verftaan worden van de menigte, die rondom ons ftond , neigden wij ons de één  BARON BE TOTT. Slg tot den anderen, om met een zachte ftem te praaten; maar deeze houding hem te lastig wordende , gebood hij mij, dat ikdigter bij zou komen; doch toen eene zekere achterhoudendheid befpeurende, die hem tot hier toe niet getroffen had, zeide hij mij overluid: Hoe nu, mijn vriend, gij fchroomt mij te naderen? daarna.zijnen mantel ontdekkende, en op de Sofa uitfpreidende, fta op, zeide hij, ga op dit bont zitten, ziet daar uwe plaats, indien gij het vergeeten zijt, ik moet er om denken. Het gemeen, dat altijd gehoorzaamt aan den indruk, dien men het geeft, riep met geestdrift uit, lang leve onze nieuwe Meester. De vrede - handelingen , federt eenigen tijd begonnen, waren alleen vertraagd door de perfoneele vreeze van den Groot-Vizir. De Porte drong hem, om te fluiten; maar fchoon men hem niet liet twijfelen aan het verlangen, dat men had, om den oorlog te zien eindigen, tot wat prijs het zijn mogt, begreep hij echter, dat de blaam van eene fchandelijke vrede, op hem alleen te rug fluitende het offer van zijn leven op de tekening der vrede volgen zou. Te rug gehouden door deeze bedenking , vraagde hij om eene autorifatie, welke men hem weigerde, onder voorwend, zei, dat dezelve onnodig was, maar in de daad, om dezelfde reden, om welke hij er op aanhield, en de Staatsdienaars , die alleen bedacht waren op hun eigen behoud , behandelden de zorge* O 3  &Ï4 gedenkschriften van den die bij voor het zijne had, als eene kleinmoedigheid ; maar eindelijk maakte zijne huisvrouwe, ééne van de zusters van den Grooten Heer , een einde van dit verfchil. Deeze Sultane fclneef aan haaren man, dat hij alles kon teekenen zonder eenige ongerustheid, en deeze man, in waarheid al zeer oud , ftierf, na de vrede geteekend, en liet leger afgedankt te hebben. I s e d - Pacha, die tot hier toe lalleen de waardigheid van Kaïmakan had gehad, ontving, te gelijk met de zegels , die van Groot - Vizir , en het Turksch Staatsbeftuur , binnen de Hoofdftad weder beflooten, werd weldra gebragt tot zijne oude misdagen. Evenwel vervolgde men de inrigtingen, die ik ontworpen bad; maar de Gieterijen , het School van Artillerij , en dat der Wiskundigen , aan mijne werkzaamheid geen voorwerpen meer aanbiedende , dan alleen die te volgen waren, zonder hoop van te vermeerderen, beüoot ik, naa Frankrijk te rug te keeren, zonder evenwel aan de Porte een geheel verlaaten te kennen te geven , hetwelk zij niet fcheen te begeeren; zij verzocht mij zelfs , om Vékils (*) te benoemen voor de verfchillende inrichtingen. De Groote Heer deed mij, toen ik affcheid genomen had, bekleeden met een' zeerfchoonen mantel van Zabel-bont; doch ik ontving fchie- (*) Vekil bereekent Subflituut, Prokureur , iemand, $|ie 4« plaatg bekleed van eenen, die afwezend is.  BARON DE TOTT. 21$ lijk affcheids - groeten , daar ik meer van aangedaan was. Het vaartuig, dat mij naar Smyrna moest brengen, om mij daar aan boord te begeeven van een Fregat des Konings, had reeds het anker geligd, en zijne zeilen bijgezet, wanneer verfcheiden vaartuigen aan boord kwamen. Ik zag mij toen omringd van alle mijne kweekelingen, elk met een boek, of een inltrument inde hand: Voor dat zij ons verlieten , zeiden zij mij met tederheid, geef ons ten minften eene laatlte les , zij zal zich beter in ons geheugen prenten, dan alle de anderen. De één opende zijn boek, om het vierkant van de hypothenufate. verklaaren, een ander met een langen witten baard zijn Sextant , om de hoogte te nemen , een derde deed mij andere vraagen, en allen verzelden mij meer dan twee uuren in zee , alwaar wij van elkander ren fcheidden met eene hartelijkheid, die zo veel te levendiger was , alzo de Turken er niet aar» onderhevig zijn , en ik er niet zeer op voorbereid was (*_). (*) Het Is moeilijk, om het (lot van dit ftuk overeen te brengen met de verwijtingen, welke de fchrijver, zijn geheel werk door, aan de Oetomannifche Natie doet De bijzonderheden, welke dit derda Stuk dec Gedenkfchriften ons opgeeven van alh de werken van den Heer Baron de tott , den voorfpoed van zijne handelingen tot het opwerpen der Batterijen aan de Dardanillen , en de Vestingen aan den mond van het Kanaal der Zwarte Zee, tot het giewn van gefchut, cn. O 4  Sl6 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN het maaken van bruggen; tot de opregting van een nieuw Corps, gefchikt tot den dienst der veldftukken en he* werpen van bomben; de exercitie en manoeuvres der Infanten]; het behandelen der bajonetten; het vastftellen van Uniformen , en het veranderen der kriigsftraffen; en het oprigten van een School van wiskundigen, Fortificatie en Genie. Alle deeze bijzonderheden, zeg ik, bewijzen, dat de Keer Baron de tott bij den Monarch gevonden heeft een wezenlijk verlangen , om fchandelijke misbruiken te verbeteren , en om zijne fchatten niet te fpaaren, om nuttige en heilzaame vastftellingen te maaken; bij ue Staatsdienaars een ijver, geveinsd of opregt, om de goede oogmerken van den Souverain ten dienst te ftaan ; bij de Lieden van de Wet eene onverwante verdraagzaamheid , en meerinfehiklijkheid , dan men had kunnen verwagten , om de Wet te voegen naar de behoeften van den itaat,- dewijl de Moufii en het ligchaam der Ulikai de infchiklijkheid hadden , om toe te laaten , dat de Mufulmans openbaare gehe len deeden, voor den voorfpoed van den arbeid van eenen Christen, en dat het Hoofd der Wet zelf de zegening van de Bsjonet verdgtte, om er het gebruik van te wettigen; Bij het volk eindelijk, eene buigzaamheid , en vernuft, die her moeten doen aanzien, als bekwaam voor ck kfijgstugt, en alle foort van onderwijs ; en de tedere aftcbild INHOUD. Reize van den Schrijver, om de Stapelplaatzen van de Levant te bezoeken. Zijn vertrek van («) Wij zijn dus gekomen aan het vierde en laatfte Stuk deezer Gedenkfchriften, hetwelk een verhaal bevat van eene reize door de Stapelplaatzen van de Levant» welke de Heer Baron deiott gedaan heeft, op het 's Konings Fregat Atalante , in hoedanigheid van Opziener van den Koophandel. Het was wenfchelijk geweest, dat hij, zonder de geheimen van zijnen last te openbaaren, in dit laatfte Stuk eer/gen nieuwen en belangrijken ftraal van licht had kunnen verfpreiden over  GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Toulon Komst te Kandia. Befclirijving van dit Eiland. Deszelfs voortbrengzelen. Staat ran vcrdacdigwg. Regeering. Zeeroovers. Bergen , voorheen brandende op dit Eiland. Vertrek des Schrijvers van Kandia naa Al exandriën in Egypten. Komst aldaar / t op deeze reize alleenlijk volgen , om mijne aanmerkingen te voltoojen. p.  BARON DE TOTT. S23 aan den Nijl. Laage ligging van Egypten. Oorzaaken van de overflrooming des Nijls. Vrugtbaarheid , door dezelve veroorzaakt. Vrugtbaarheid van de Delta. De Delta geen aangefpoeld land. Aanmerkingen over Alexandriën. Haare puinhoopen getuigen van haa ren ouden luifter. De Kolom van pompejus* Aanmerkingen over dezelve. De Zuil van kleöpatra. Andere overblijfzels van oude Gebouwen te Alexandriën. Wa mijne waarnemingen gemaakt "te hebben over het karakter, de zeden, en de Regeeringswijze der Turken, in de Hoofdftad van hun uitgeftrekt Gebied , was mij nog overig, om de afgelegener Gewesten te doorreizen, ten einde de verfchillende Natiën, die dezelve bevatten» te onderzoeken , en de fchaduwen , welke de afftand van den Despoot noodzaaklijk over het Despotisnus trekt, te ontdekken. De misbruiken, welke ingefloopen waren in de onderfcheiden Faktoorijën van den Franfchen Koophandel in de Levant, meer ontllaan uit de ftrijdigheid der Wetten, dan uit het niet waarnemen der voorfchriften, had. de Regeering doen beliuiten , om eene befchouwing van den ftaat deezer Stapelplaatzen te beveelen; En deeze last werd mij opgedragen. 's Konings Fregat Atalatite, gevoerd bij den  S24- gedenkschriften van des Heer Baron de düufort, kreeg bevel , om zich zeilreede te maaken , om mij op mijnen togt te geleiden, en deHeerGraave en Mevrouw de Graavinne de tess è , de Heer Hertog d'ayen, en de Graave de meun, welke door hetzelfde Fregat vooraf naa Siciliën moeiten worden overgevoerd , te Toulon aangekomen zijnde, gingen wij den tweeden van Bloeimaand 1777 onder zeil: Op de hoogte van Kaap Corfs vonden wij een Ooften pasfaatwind, en de Heer de dusfort befloot te Genua binnen te loopen , van waar hij, eenige dagen daarna, weder in zee frak , en de Reizigers ter plaatze hunner deftinatie ontfcheepte. Vervolgends zetten wij koers na Maltha , alwaar ik eene Commisfie afl ig, daar ik mede voorzien was bij den Groot - Meefter. En van daar begaven wij ons naa het Eiland van Kandia, daar ik mijn onderzoek begon. Dit Eiland , het oude Kreta het welk , in zeker opzigt, den Archipel van de Middellandfche Zee affcheid , word gemaakt door eene lange keten bergen , loopende van het Westen naa het Oosten. Deeze bergen kan men befchouwen als een vervolg van die , welke van het Noorden van de Golf van Fenetiën over Morea loopen, en zich weder ontdekken in Karama ■ niën, om zich daar te verëenigen met den Berg Libanon. Het Eiland van Kreta, vermaard bij de Dich-  BARON DE TOTT. 235 ters van de afgelegenfte Oudheid , vertoont nog aan de nieuwsgierigheid der Reizigers zijn vermaarden Doolhof. Het beroemt zich ook, den waaren berg Olympus te bezitten , welken de Kusten van Europa en Aftel aan hetzelve betwisten (*), maar de godvrugtige bedriegerijen, die eikanderen vervangen, hebben in plaats van deeze gedenkftukken van het Heidendom , gefield de Grot van S. Mar gariet, die buiten twijfel waardiger is voor den eerbied der hedendaagfche Grieken , en nog meer gefchikt , om de aandacht van den Natuurkundigen te bepaalen (f). De Bergen, die meest aan de Zuidkust liggen, maaken dit Eiland bijkans ontoeganglijk van den kant der Middelandfche Zee , het geen aan de Noordkust alle voordeden van den Landbouw bezorgt , daar een kwaade grond vatbaar voor is. Het Eiland is ook alleen aan het goede (*) Men vind nog twee anderen bergen van dien naam, den éénen in kl, in - Aften, aan welks voet de vermaarde ftad Brusfy geleegen is; den anderen in Europa, in de golf van tat oude Th.-.sfa'onika. Deeze laatfte, bij welken eene kleine vallei is ■ die men nog het dal van Tempé noemt, zou het gegrondfte regt hebben; maar het gezigt van deeze onderfcheiden gebergtens geeft geen bijzonder bewijs aan de hand. (+) Deeze grot is bovenal merkwaardig door de hoedaanigheid der afdruipingen (ftalaêiiques) , die zij bevat, en de verscheidenheden, die zij vertoont. II. Deel. P  226" GEDENKSCHRIFTEN VAU DEM luchrsgeftel den rijkdom van voortbrengzelen verlcbuldigd, welke deszelfs Bewooners verhandelen voor koorn,. hetwelk hun ontbreekt. Olij is de voornaamfte grondflag van hunnen koophandel , en het maaken van zeep hunne voornaamfte hanteering (*). Deeze kunst is daar evenwel zo weinig volmaakt, dat niettegenftaan. de de nabijheid van den gebruiker, onze Koop- (") Het koorn ontbreekt in Kandia niet; de vlaktens van Meifara, en meer andere oorden van dit Koning, tijk , teelen het in grooten overvloed, en de jaarlijkfche oogst zou genoegzaam kunnen zijn voor de Inwooners. Maar, alzo het koorn van Mafara eene fchoonheid heeft zonder wedergade, zo vetkoopen de Agas er veel van buitenslands; Europifche fcheepen, en Turkfche en Griekfche vaartuigen, komen er, terfluik, talrijke ladingen van inneemen, te Térapetia, en te Mirabelle, en voeren dezelve naa Frank ijk, Italïén, Cor.Jlantinopelen, Alexandriën, Bengaze, Derne, Tri* poli, en zelfs naa Tunis; het geen veroorzaakt, dat Kandia zelve fcmtijds verpligt is, om den toevlugt te nemen tot Morea, om zijn betfaan te hebben- De o.ij en zeep zijn, in waarheid, de twee voornaamfte takken van den koophandel van dit Rijk; maar het brengt ook nog eene menigte van andere gewigtige artikelen voort, zeer fchoone zijde, wasch, honig, eene menige katoen, genoeg, om het land te voorzien", kaas, die terfluik uitgevoerd word, en gebragt naa Turkijën, Egijpten , op de kust van Barbarijën, Italien en Pro vence, gedroogde Pruimen, en Hanoubs, welke meest in Egijpten verbruikt worden. P.  BARON DE TOTT.' 0,<2/> lieden de grootfte menigte van deeze olij uitvoeren , om ze te verbruiken in de Zeepziederijën van Marfeille, en er een gedeelte van te verkoopen te Conftantinopelen. De wilde Olijfboo" men, die ik op den Ooster-uithoek gevonden heb, welke onbewoond is, geven te kennen, dat zij hier te huis booren ,• Dit is insgelijks zeker van de Roos - Laurier, die alle valleien befchaduwt, en een kleur geeft, daar eene uitwaasfeming veröorzaakende, die men doodlijk gelooft te zijn voor de genen , die er zich in den flaap van laaten overvallen. De velden zijn bedekt met Oranje- en Citroenboomen , welker vruchten te ftellen zijn boven die van Maltha en Por- ■ tugal. De Muchemuche , een foort van Abrikoozen, van de grootte van mirabellen , maar lekkerer dan de beste foortgelijke vruchten, fchijnt aan den grond van Kandia alleen eigen te zijn. Hij brengt ook de kostbaarfte kruiden voort. Dit Eiland , langen tijd bezeten door de Ve. netiaanen, aan deeze Republijk ontnomen door Sultan Soliman , die haar van tijd tot tijd van haare beste bezittingen beroofde, heeft nog dezelfde veilingen , welke hetzelve niet kunnen verdeedigen, en die thans alleen dienen tot eene fchuilplaats tegen verdrukkers , zonder wederftand te kunnen bieden aan den ligtften aanval van uitlanders ,• In de engtens en in de barre gebergtens handhaaven ook de Inwooners, ten P a  2i3 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN voordeele van hunne rooverijen, eene onafhanglfjkheid, weike de Landbouwer nooit geniet. De drie (leden van Kandia , Kanea, en Retimo zijn de hoofdplaatzen van drie Pachaüks, in welk het Ottomannisch Staatsbewind dit Eiland verdeeld heeft. Het eerlle gebied over de twee anderen, onder den titel van Séraskier, en alle drie knevelen om flrijd dit ongelukkig Land. De Turkfche Krijgsmagt, met welke de Griekfche Kandiotten zich verbonden hebben door menigvuldige Huwelijken bij Kapin C) ■> heeft dikwijls paaien gefield aan deeze knevelaarijen, eenen cplland maakende tegen deeze aanzienlijke Imevelaars; maar deeze zelfde Grieken maaken bijna altijd gebruik van hun verwantfehap met de Janisfaaren, om ondergefchikte knevelaars te worden , die nog gevaarlijker zijn voor hunne nabuuren, en altijd ongeflraft blijven. Terwijl deeze mengeling van onderdrukkingen regeeringloosheid de wanorde doet Hand grijpen aan de Noordkust, zo handhaaft eenemaatfehappij van roovers, zich gevefligd hebbende in het gebergte, de orde onder haare leeden, zich daar verdeedigende tegen alle overheerfching , en de zee met zeeroovers bedekkende. Dit lbort van Gemeenebest heeft tot Bondgenooten de Mam- (*) Men heeftin het eerfte Stuk deezer Gedenkfchriften eene verklaaring gegeeven van dit foort van Huwelijken.  BARON DE TOTT. S2Q otten, hunne nabuuren; Zij bewijzen ëlkanderen wederzijdfche hulp, en de zwakheid der lurken kan het menschdom niet bijftaan, hetwelk zucht onder de rooverijën van deeze zeefchuimers. De hoogte der bergen, die zich langs Kandia uitfhekken, de dorheid van fommigen, en de natuur der gewasfchen, die anderen bedekken, zijn de minfte blijken van Mineraalen, die zij bevatten . Alles getuigt er insgelijks van uitgebrande vulkaanen, eene menigte deezer bergen hebben hunne kraters, en ik heb, digt bij kaap Salomon (*), een klein eiland van wit marmer gevonden , het welk voor een gedeelte met eene bedding van Lava bedekt was. Na ons vertrek van Kanea ankerde ons Fregat onder dit eiland, van waar wij onder zeil gingen, in de eerfte dagen van Zomermaand , om ons naa Alexandriën te begeeven. De winden, welke in dit jaargetijde pasfaatwinden zijn van het Westen en Noorden, zonder de zee onrtuimig te maaken, laaten de zeelieden het oogenblik van hun- (*) Deeze is gelegen op den oostelijktten hoek van het eiland en maakt met kaap Sidera, het Eilandje Mote-me, en vijf andere kleine Eilandjes de ankerplaats, die de Grieken Paleo Catfro (Oudkafteel) noemen. Geduurende den laatften oorlog had een F.ngelsch Zeeroover zich van deeze plaats meester gemaakt, en twee ruiterposten gefteld hebbende op de tweekaapen, die kennis gaven van onze fcheepen ten Noorden en ten Zuiden, benadeelde hij onzen koophandel zeer. P 3  230 gedenkschriften van den we komst in Egypten met zekerheid berekenen. Ik nam, geduurende deezen overtogt, een damp waar, welke de wind voor ons heen dreef, en die, aan de aantrekking der zon wederftaande, en zich eiken dag verdikkende, aan ons toefeheen, zich niet' eer tot waterwolken te vormen, dan digt bij het ftrand van Egypten, het welk het gezigt van de kolom van fompejus ons eer te kennen gaf, dan wij het ftrand zelf ontdekten. Maar weldra zagen wij het kafteel van den Farus zich opdoen , en na de Diamant (*) voor' bij gezeild te hebben, wierp het Fregat het anker in de nieuwe Haven van Alexandriën. Ik zond den zelfden dag eenen renbode aan den Conful te Kairo, om hem van mijne aankomst te verwittigen, en van de Regeering de hulpmiddelen te verzoeken, om den Nyl op te vaaren tot aan die Hoofdftad toe. De Vice - Conful van Kaïro , verzeld van vier kooplieden, en eenen Aga der Mamelukken kwam den 11 Juny, des morgens , ymRofette, daar zij de vaartuigen gelaaten hadden , die hen hadden overgebragt, en die de Chek - Elbelet zond, om mij naa Kaïro te voeren. Het misverftand, dat zich tusfchen de Beys (f) Dus word zekere rots genoemd, een halve ka. bels • lengte van de landpunt, op welke de Farusi ge. ftiRt isj welke de twee Havens van Alexandriën van één fcheid. (t De ■ 4 Provintiè'n, daar Egijpten in verdeeld is, ©•orden door even zo veele Bep bestuurd; de eer-ue.  BARON DE TOTT. 23* begon te openbaaren, en boven al het vertrek van mu rat (*) die met eenige troepen de Hoofdftad verliet, onderdekzei, van de Arabieren van Charkiè te onder te brengen, maar in de daad, om Egypten te plaagen , maakten deeze voorzorge noodzaaklijk voor mijne veiligheid. Wij verTrokken den 12, 's avonds, om ons naa Rojctte te begeeven, ten einde de gfoote hitte te vermijden, op den weg van 12 mijLen, dien wij te doen hadden. Onze kleine karavaane , op muilëzels gezeten , beftond uit dertig perfoonen; wij hielden ftil halver weg te Maadië. . Deeze rustplaats voor de Reizigers is gebouwd in eenen oord, die wel eer bebouwd was, maar nu federt lang aan de overftroomingen der zee is overgelaaten, aan de barheid, die dezelve veroorzaakt , en aan de rooverijën der Arabieren. Wij vertrokken eenige uuren daar na van daar, cn de dag deed ons fpoedig met de toppen der onder deezen, voert bijzonder het gebied te Kairo, en heeft der, titel van Chékclbélet (.Prins van netland); met eikanderen maakei zij den Divan uit, in welKen een Pacha y>n drie Paardenftaarten voorzit in naam van den Grooten Heer. Men zal in de bijzonderheden, die volgen, een tafereel ontmoeten van deeze tijraniekeRegeeringsvorm , in haaren oovfprong , die nog wan. drogtelijker is géwoiden, federt zij zwakker (geworden is. (*) Eén van de e4 Landvoogden , die toen het os veiwigt fcheen te hebben- P 4  Z$2 gedenkschriften van den palmboomen de fpitzen der Minarets te Rofettt ontdekken, en, na deeze ftad doorgetrokken te zijn tot aan den oever, van den Nijl, die er langs loopt, genooten wij het treffend tafereel, het welk de Delta aan de overzijde oplevert. Des avonds ging ik aan boord van de Felouque van den Chek - Elbélet, met de perfoonen, die mij verzelden. Dit vaartuig, waarvan het achterfte gedeelte met een groote tent bedekt was, had eene flaapkamer, en een vertrek, voorzien met [ofaas. Een ander vaartuig, gefchikt voor onze bedienden en voor de keuken, verzeldeons, bleef ons op zijde, als wij ten anker gingen , en met hulp der winden, die het water van den Nijl te rug dreeven, zeilden wij de rivier op, tot aan Kaïro; alwaar wij op den derden dag des avonds aankwamen, Een Janisfaar van den Conful, in een vaartuig op de wagt geplaatst beneden Boulak (.*), deed ons aan land flappen ter plaatze, daar men onze muilezels gereed had gemaakt, die ons diep in den nacht bij den Conful bragten. I s e d - Pacha, die oude gunfteling van den Grooten Heer, van wien ik reeds gefproken heb , was toen Pacha van Kaïrt. Verwittigd van mijne aankomst, zond hij iemand, des anderendaags> (*) Een vlek , aan den' Nyl gelegen, dienende tot eene ontfcheeping voor de Hoofdftad, enkunnendeaangemetkt worden, als ééne van derzelver voorfteden.  BARON D E TOTT. 233 om mij te verwelkomen ; De Chek • Elbélet bewees mij dezelfde beleefdheid, doende mij aanfpooren, om hem hoe eer hoe liever te komen zien: lk zag in het eerst de beweegreden van deezen fpoed niet in , en hem hebbende laaten antwoorden , dat, hoe zeer ik onderrigt mogt wezen van de wezenlijkheid van zijne overmagt in Egijpten , ik evenwel mij niet kon ontdaan, van ten minften infchijn, de magt van den Grooten Heer te erkennen in den Perfoon van zijnen Pacha.. gebood de bevelende Bey zijnen grootftalmeester en den Officier der Politie, om alles gereed te maaken, om mijn bezoek bij den Gouverneur te verhaasten. DeConful'had mij, toen ik voet aan land zette, gezegd, dat de Chek - Elbélet, van mijne komst verwittigd, en verwagtende, dat ik bij dag aan land zou komen, een groot getal Officiers en Suratchis gefield had, om mij eene openbaare intrede te laaten doen, die zo aanzienlijk zou wezen, dat, niettegenftaande hetregt, om te paard te rij. den, alleen bewaard is voor de Beys en Rijksgrooten, men egter zeven paarden had gereed gemaakt, om de perfoonen, die mij verzelden, in',dit voorregt te doen deelen. De zorg, die ik genomen had, om laat aan te komen, ontfioeg mij niet van eene plegtigheid, diejikmoest ondergaan, om mij op het kafteel van Kaïro te begeeven, alwaar de Pacha , altijd een gevangen van de Beijs> evenwel de perfoon van hunnen SouP 5  234 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN verain verbeeld. De nieuwsgierigheid van het gemeen was zo groot, dat de vreeze , welketwee gelederen Suratches, die voor mij uitgingen , het zelve moest inboezemen, het niet kon beletten, om in menigte op mijnen weg zich te begeeven, en de flagen , die de foldaaten zonder oorzaak uitdeelden, en alleen om den togt vermaaklijk te maaken, het volk niet verhinderden, om mijne terugkomst bij de Poort van het Kafteel af te wag. ten. Ik vond den Pacha daar, omgeven met al den luifter van het Vizirfchap ,• Hij ontving mij met dezelfde plegtigheden , die te Conttantinopelen in gebruik zijn; maar onze oude vriendfchap ons nodigende tot een tête a tête, deed hij voor eenigen tijd de menigte , die ae zaal van den Divan vervulde, heen gaan, en door mij de gisting te openbaaren , welke tusfchen de Beys plaats had, (een voorfpel van eene omwenteling), gaf hij mij eene verklaaring van den haast van den Chek.Elbélet, om alle plegtigheid met mij ten einde te brengen. Evenwel gaf men aan deezen den tijd niet, om mij te ontvangen, want naauwlijks was ik aan mijn huis wedergekeerd in dezelfde orde, als ik na het Kafteel geleid was , of de tegenpartij den opftand begonnen hebbende, zo waren de regeerende Beys alleen bedagt, om zich van de Vefting meefter te maaken. Dit middel, meer ftaat dan krijgskundig, verzekert aan den genen, die het zich weet te bezorgen, de befchikking der bevelen van den Grooten Heer,  BARON DE TOTT. 2.35 door ze den Pacha af te dwingen, met het piftool op de borst. Dus duurde het dan ook niet lang, of men zag een Firman verfchijnen, welke de muitelingen in ballingfchap verwees, terwijl deeze, die ijdele plegtigheden verachtende , en op hunne vijanden fchietende , deeze noodzaakten , na eenige dagen geraas, dat meer getier maakte, dan bloed Hortte, naa Opper - Egypten de vlugt te nemen. Eenige Wlameluks der bovendrijvende partij, tot de waardigheid van Beys verheeven , vervulden de plaats der vlugtelingen, en de regeering nu gerust fchijnende * begaf ik mij naa Gifa, om daar eenige dagen door te brengen, en de Piramieden te bezien, die daar omtrent vier uuren van daan zijn. De grond van Egypten, deszelfs Koophandel, Regeeringsbeftuur en gedenkllukken , die men als de oudfte Jaarboeken moet aanmerken , zijn voorwerpen, al te waardig, om waargenomen te worden, dan dat ik ze zou vermengen met het verhaal van mijne Reizeik zal er de bijzonderheden van bewaaren , om ze in één Tafereel bij eikanderen te verëenigen. De Arabieren, die mij naa de Piramieden moeiten verzeilen , deeden ons te middernacht vertrekken ,• en wij fteegen af bij deeze verbaazende gevaartens met het krieken van den dag. De eerlle ijver der Perfoonen, die mij verzelden, was, om er in te gaan;_maar ik minder nieuws-  236 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN gierig naa het binnenfte , reeds genoeg bekend door de afbeeldingen, welke de Heer maillet, en verfcheiden Reizigers, alle overeenstemmende, ons daar van gegeevcn hebbende , befteedde den korten tijd, dien ik kon gebruiken tot mijne waarnemingen, om mij bezig te houden met onderzoekingen, die mij voorkwamen tot hier toe verwaarloosd te wezen. Toen ik de Spinx naderde, daar ik elders van fpreeken zal, deeden de Arabieren , welke mij verzelden, mij de opening opmerken, welke één der Beys van Egypten had laaten maaken, om het , tot eene zekere diepte , te ontheffen van zand, daar het te vooren mede bedekt was. Zij voegden er bij , dat de godloosheid van eenen arbeid, waar van het doel was , om in de fchuilplaatze der dooden in te dringen, fpoedig geftraft werd, en dat deeze Bey zijn leven had verlooren in den laatften opftand. Evenwet dreeven deeze Arabiers, zo fchroomvallig, daaglijks handel met de Mumiëtt, en voeren heel wel; Maar de onderneming van den Bey zou buiten twijfel deezen handel benadeeld hebben : En elk Koopman ftaat naar den uitfluitenden handel. Bij mijne wederkomst te Gifa, daar ik reeds bezig was geweest met een gezigt te ontwerpen van het Eilandje van Rhoda, den Nijlmeter , en van oud Kaïro , daar in den omtrek gelegen, maakte ik gebruik van het aanbod, dat mij een Koptisch Koopman deed, en begaf mij in zijn  BARON DE TOTT. 237 huis, aan den over-oever , ten einde daar het gezigt af re teekenen van Gifa, en van dePiramieden. Terwijl ik met dit werk bezig was , joeg eene bende ruiterij op een vollen galop onder onze venlters voorbij , daar op volgden andere troepen , men hoorde van alle kanten piftoolfchooten , de opfchudding vermeerderde , de Heer van het huis bebolwerkte zijne deur , en wij vernamen fpoedig van eenen Janisfaar , die ons gezelfchap hield, dat het vuur van oproer, eenige dagen gefmeuld hebbende , dien morgen was uitgeborften door den moord van drie Beys , en dac een vierde, om het zelfde lot te ontgaan, met de ' overblijfzelen van zijne partij de vlugt had genomen, om zich met zijne aanhangers in Opper-Ëgijpten te verëenigen , terwijl de overwinnende partij belang had , om deeze vereeniging te beletten. Ten zelfden tijde zagen wij eene groote Felouk post vatten midden in den Nijl, en de vaart verhinderen, ten einde den vluchtelingen het middel af te fnijden , om den moord te ontkomen, door zich. te begeeven aan den kant van Libyën : Tot hier toe met dit verfchilniet te doen hebbende, voltooide ik mijne afteekening, en toen de opfchudding ons fcheen geftild te wezen, ging ik weder fcheep, om naa Gifa te keeren , zonder eenige verhindering te vreezen maar naauwlijks hadden onze fchuitevoerers eenige Hagen met de riemen gedaan, of een twintig Mamelukfche Ruiters , met losfen  238 gedenkschriften: van den toom aankomende , op den oever, hielden het piftool op ons , en dreigden vuur te zullen geven, indien wij niet ten fpoedigften aan land kwamen gelijk wij ook deeden. Toen verftonden wij , dat één der Beys te Oud Kaïro was, belast met de bewaaring van den Nijl, daar hij den overtogt van verboden had; Te vergeefsch bragt ik er tegen in , dat deeze Wet mij niet kon betreffen, maar van deeze Heeren geen ander antwoord kunnende bekomen dan de tromp van hun geweer, zond ik eenen Koopman , die bij mij was, om deeze zaak regelregt met den Bey af te doen, die men ons zeide, dat niet verre van ons op den hoek van eene ftraat zat: Deeze verfcheen ten eerden, verbaasd , te vernemen, dat ik te Oud Kaïro was , en toen hij verftond, dat ik er gekomen was, om te teekenen , zeide hij mij geeftig, dat ik er een beter uurtje toe gekooren moest hebben ; maar mijn afgezant, met ten minften zo veel grond geartwoord hebbende, dat ik niet had kunnen voorzien , dat zij goed zouden vinden, eikanderen dien morgen omhals te brengen, verkreeg hij eindelijk, met eenige veröntl'chuldigingen over het geen gebeurd was, een bevel, om mij mijnen Weg te laaten vervolgen. Geduurende deezen tijd ftal een Bevelhebber van deezen Prins onze pijpen, ook moest men hem nog bij ons in het vaartuig nemen , onder het voorwendzel, dat hij de Felouk tegen alle aanvallen zou befchermen, maar in de daad om  baron de tott. S3O eene vergelding voor dien ge waanden dienst ons af te dwingen ; Dus kwam ik te Gifa aan , alwaar ik mij alleen bezig hield met toebereidzelen tot mijne te rugreize naa Alexandriën. De Nijl, welks aanwasling ik had waargenomen, was nu tot die hoogte geklommen, dat men het Kanaal van trajanus openen mogt. De openbaare Uitroepers, gefchikt, om aan het volk den daaglijkfchen wasdom des Nijls aan te kondigen, riepen het Feest van de Arrousfée (.*) uit; maar uietteg«iftaande deeze toebereidzelen, en die, welke men maakte, om de vluchtelingen te vervolgen, verkreeg ik van den Chék-Elbélet de middelen, om naa Alexandriën weder tekeeren., en ik ging weder aan boord van dezelfde vaartuigen , die mij gebragt hadden , om eene fchip.vaart op nieuw te beginnen , die nu zo veel aangenaamer was , dewijl de verheffing van het water ons thans vergunde, met onze oogen het meest bevolkte en rijklte Gewest van het HeelAl te befchouwen. Begeeiïg , om de bijzonderheden te kennen van een zo belangrijk geheel , had ik met vlijt bij één gebragt alles, wat mij kon onderrigten in de Regeéringsvorm , bevolking, zeden , koophandel eii die betrekkingen, ;die dezelve medebrengt. De vrolijkheid van het volk, dat langs de oevers van den Nijl woonde, boezemde mij (*) Het Feest der nieuwe Bruid»  £40 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN liet verlangen in , om eens bij hun re gaan; maar bet gczigt der Mamelakken , die mij aan land wilden verzeilen, zou fpoedig alles aan het vlugten gebragt hebben , indien ik geene voorzigtigheid gebruikt, en hen verzogt had, aan boord te blijven , dus aan land Happende , alleen verzeld van Europe'danen. Dikwijls heb ik vermaak gehad , om de bewooners der dorpen aan den oever bij één te verzamelen , en -mij door hunne antwoorden te verzekeren van de naauwkeurigbeid der kundigheden, die ik opgedaan had , en daar ïk hier eene fchfctze van zal voordraagen. Egypten, gelegen in den Oosthoek van Afrika, ftrekt zich uit van de Middellandi'che Zee tot aan Abysfini'èn, en bevat in de breedte eene uitgettrektheid, die beflooten is tusfchen den 31 en 23 graad , tot aan de ftad Susnnè , bij den Keerkring, beneden de Watervallen van den Nijl. Deeze Rivier, wiens bronnen niet wel bekend zijn (*_), ontvangt alle de Rivieren, door wel- ■ (*) Zeker Reiziger, bruce genoemd, heeft, naar men zegt, voorgewend, dezelve gevonden te hebbenïk heb te Kaïro geiien den knecht , dien hij aangenomen had den ^ids, .'ie hem geleidde , zrjnen Reisge. noot. Ik ben veizekerd , dat hij geene kennis had van deeze ontdekking, en ra en kan tegen dit getuigenis niet inbrengen; dat een geleerd man, gelijk de Heer bru. ce, geene rekenfchap van zijne ontdekkingen aan zijnen knecht verfchuldigd was. De hoogmoed van vermtard.  BARON DE TOTT, 24Ï ken Abijsfiniën en Ethïöpïèn overvloedig bevogtigd worden, valt in Egijpten, het welk zij van het Zuiden tot bet Noorden doorloopt tot 4 mijlen beneden Kaïro, alwaar zij, zich in twee armen verdeelende, het vermaarde Eiland vormt, zo bekend onder den naam van de Delta. Het is ook tot aan den hoek van die Eiland, het welk de Egijptenaars in het [Arabisch Batn- el-Bakara (de buik der koe) noemen, dat de vlaktenslangs den Nyl, beflooten binnen meer verheeven oorden, alleen bebouwbaar zijn, alzo de Rivier de fehatten niet verder verbreiden kan, waar mede haar water de landen bedekt, die door hetzelve ©verftroomd worden. I De Bergen, die langs den ZVyioopen, zijn, op 4 mijlen afftands, omftreeks Kaïro, niet dan een bank van rotzen 40 of 50 voeten hoog; welke de vlaktens van Libijën bepaalt. Deeze hoogte loopt langs de Rivier , dan op eenen grooteren dan kleineren afftand , en fc|ii|ntalleen beftemd te zijn, om voor eenen oever te dienen heid gaat te niet in eene woestijn , meester en knecht verdwijnen,.om tegen de benodigdheden, die hen omringen, alleen twee mehfehen te ftellen, die zo geneigd zijn, om gemeenzaam met eikanderen om te gaan , als genoodzaakt , om eikanderen hulp te bewijzen. De fterkst gefpierde zal alleen regten hebben op zijne reisgenooten, en de knecht, daar ik van fpreek , in dat Land gebooren, had onbetwistbaare rechten , om aan den; Heer bruce bevestiging te geven van eene ontdekking, die zuiver plaatskundig is. II. Deel. , Q  242 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN bij de algemeene overftrooming. De zijde van Arabiën, bergachtiger zijnde, behoort tot die landen, welke aan de Roode zee grenzen, en neemt reeds de eigenfchap aan van die barheid, welke men gemeenlijk aan de zeekusten ontdekt. Beneden Kaïro, op de hoogte van den top van den driehoek der Delta, openen zich de bank der Rotzen van Libijën, en de hoogtens van Arabiën, en wijken west-en oostwaards af, gelijklijnig met de Middelandfche Zee. Deeze groote uitgeftrektheid lands, van het Koningrijk van jBarka tot aan Gaza, word door de Rivier overftroomd , of is gefchikt, om er door o verftroomd te worden. De eze jaarlijkfche overftrooming in een land, daar het bijkans nooit regent, en dat de hitte van het klimaat, en de natuur zelve van den grond fcbijnen beftemd te hebben tot droogte en dorheid,, is ongetwijfeld éénderverbaazendfte verfchijrizels; Ms men het werktuiglijke, datertoefaarnenloopt, in aanmerking neemt, verneemt men, dat Europa daar het zijne toe doet, ovtt Abv/sfiniën en Ethiopiën de uitdampingen, daar onze luchtftreeken zulken overvloed van hebben, verfpreidende. De pa.vfaat - winden uit het Westen en Noorden, geregeld waaiende in de maanden Juhy, July en Augustus , ftuwen geftadig waterwolken voort, welke, zonder Egijpten van het zonlicht te berooven, deeze dampen voortdrijven naa Abijsfiniën, en Ethiopiën, welke daar verdunnen, en door honderd kanaaien  BARON DE T0TT. Q43 ïa den Nijl nederdaalen , die ze vervolgends in ^gijpten verfpreid met het flijk, daar deszelfs water zich in zijnen loop mede bezwangert. Men merkt op , dat dit water, troebel geworden door de af kabbeling van kernachtige aarde, die den grond uitmaakt, als men het drinkt, zo ligt en zo helder fchijnt, als het klaarfte water,• deEgijptenaars gelooven, dat het water van den Nijl voedzaam is, en zeggen, dat de genen, die zich ééns in hunne Rivier verfrischt hebben, dezelve niet meer verlaaten kunnen. De eerdienst, dien de oude Egijptenaars aan den Nijl bewezen, gebillijkt door het geluk, dat hij hen deed genieten, word nog eenigzins bewaard en onderhouden onder de Mahometaanen; Deeze geven aan die Rivier den titel van zeer heilige, en zij verëeren derzelver aanwas met alle de plegtigheden , welke het oude Heidendom daar aan had toegewijd. Men neemt deezen aanwas waar aan den Nijlmeeter, geplaatst op het zuidelijkst punt van het Eilandje van Rhoda, oinftreeks het oude Kaïro. Openbaare uitroepers , verdeeld in de wij ken der Hoofdftad, verkondigen daaglijksch aan het volk, den aanwas van den Nijl, tot dat dezelve gekomen is tot die hoogte, die gefchikt is voor het openen van het kanaal, dat het water midden in de ftad leid, en van daar in de regenbakken. Dit oogenblik word bepaald door zekere hoogte, die men met naauwkeurigheid niet bepaalen kan, om-*  144 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEM dat het Bijgeloof het oog der nieuwsgierigen hier afweert, die te na zouden willen komen bij de gereekende kolom, die in het midden van de kom van den Nijlmeeter geplaatst is. Het geroep van Öufallah, het welk beteekent, dat God zijne belofte gehouden heeft, kondigt de opening van dit kanaal aan. Kinderen, vaantjes van verfchillende kleuren draagende, verzeilen den uitroeper, en verspreiden allerwegen blijdfehap met de zekerheid van overvloed. Sultan selim , Egijpten veroverd hebbende , gal hetzelve wetten , Helde eene nieuwe Regeefmïrsvbrm vast, en bepaalde, dat dit Koningrijk, nu een wingewest van zijnuitgeftrekt Rijk geworden , geene fchatting verfchuldigd zoude wezen dan in jaaren, in welken de zwelling van den Nijl genoegzaam zou wezen , tot het openen van dit kanaal. In de daad op dit tijdperk alleen is het water genoegzaam voor den nodigen landbouw, en dit gebeurt ook alle jaaren; maar deeze hoogte is juist die niet, welke den grootften overvloed bezorgt. Het water moet ten dien einde den voet van het geb&rgte bereiken, dan eerst roept men Minel Dgebel, il el-Dgebel (van den éenen berg tot den anderen). Het was buiten twijfel, om zich te beveiligen tegen jaaren, in welken de, Nijl veel landerijën zonder overftrooming zou laaten , dat de oude Souvereinen van Egypten deeze menigte van KahaaleD deeden graaven, van v elke de vórnaamftea nog onderhouden worden;  baron de tott. 245 maar van welke het grootfte getal verlaaten is, en, door een noodzaaklijk gevolg, meer dan de helft VtykEgypten. zonder bebouwing. Dekanaalen, voor welke de Regeering de meeste zorge draagt, zijn die, welke het water leiden naa Kaïro , in de Provintie van Faijoume , en na Alexandriën. Een Officier , gefteld , om de laatfte te bewaaren , draagt zorge , om de Ara. biërs van Bachrié te beletten , die van het overtollig water van dit kanaal giibruik maaken, om het af te leiden, eer dat Alexandriën voorzien is (*), of om ze te openen voor den bepaalden tijd , het welk den aanwas van den Nijl zou verhinderen. Het Kanaal, dat het water leid in Faijoume, word insgelijks bewaakt, en kan niet geopend worden , voor dat van Kaïro , het welk men het Kanaal van trajanus noemt. De oude Egypienaars hadden de barbaarfche gewoonte, om eene jonge dochter aan den Nijl op te ofteren, wanneer die Rivier gewaslen was tot die hoogte, die nodig is , om dit Kanaal te openen ; Men noemde dezelve het Arrousfé (de nieuwe Bruid ). En men bewaart nog den naam en plegtigheden van dit bloeddorftig feest, het welk de Kalif omar verzacht heeft, door in (*) Dit geval heeft daadlijk plaats gehad in het jaar 1784, wanneer het water door éénen der Beys was afgeleid, om zijne partijen te benaauwen, waar door//lexandriën op het punt was, om geheel verlaaten te worden. Eng, Fert- Q 3  346 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN plaats van dit flacht • offer een aarden pop , die hetzelve verbeeld , te ftellen , welke men in den Nijl werpt. De Grooten van Kairo begeeven zich in Gondels, tot deeze plegtigheid verfierd; endaar op volgen altijd feeften en vuurwerken. Een aantal andere kanaalen , alleenlijk bezorgd door de bewooners, die er gebruik van maaken, komen uit den arm van den Nijl, die naa Daniaten loopt, en maaken Charquie vruchtbaar. Deeze Provincie , gelegen op de Land-engte van Suèz, is de gewigtigfte van Egypten, als ook de gefchiktfte, om eene groote verbetering van den landbouw te ondergaan. De vlaktens van Caza, die verder leggen , en door de Arabiërs bezet zijn, zouden niet minder vruchtbaar zijn, 5n..ien de geest van verwoesting daar niet alles vernielde , zelfs tot de planten toe, die van zelfs gróeïen. Eene menigte andere Kanaalen doorkrmsfen de Delta , van welke verfcheidene vaarbaar zijn , en dat van Manottf heeft gemeenfchap met de twee armen van den Nijl, tien uu. jen (lieues) beneden het opperfte van den drie. hoek, die genoemd word de buik van de Koe, Pit Kanaal begint te Nadir, en niet te Guéjhid, alwaar d'anville de opening van hetzelve gefteld heeft, het loopt door de Provincie van Manoufié t welker bebouwing men niet beter kan vergelijken dan bij een zorgvuldig gekweekten moestuin. De Kaart van deezen vermaarden Aardrijkskun-  BARON de TOTT. 247 digen heeft'mij verders zo naauwkeurig gefcheenen te zijn, als het mooglijk was , er eene te maaken in een Land, alwaar de Regeering niet heeft kunnen veröorlooven , om grondlijnen te trekken, en waar van de grond zo vlak is, dat zij geen punt aanbied, daar men waarnemingen kan doen. De grond van Egypten is in de daad zo laag., dat men dit Land alleen ontdekt door eenige heuveltjes, gevormd door de puinhoopen van liet Oude Alexandriën , en de verbaazende hoogse van de Kolom van pompejüs ; De geheele Kust maakt den gezichteinder, en drie uurertin zee verneemt men niets , dan eenige palrnboomen , die zich uit het water fchijnen te verheffen : Evenwel heeft Egypten aan deeze vlakte alleen de jaarlijkfche ©verltrooming niet te danken , die hetzelve befproeit. Wij hebben reeds gezien, dat de Pasfaat-winden van het Westen en Noorden, de waterwolken van Europa voortftuwende over Aby.finien, waaien in de richting van den Nijl, en uit deeze omftandigheid kan men befluiten , dat de wind, het water van de Rivier opftoppende, het voornaamfte werktuig van derzelver overtrrooming word. Tot den hoogden trap geklommen tegen het midden van September , veranderen de winden , en loopen in het Zeiden, zo dat zij nu famenkomen met de natuurlijke helling van den Nijl, en dus den afloop des waters verhaasten» Q 4  '248 GEDENKSGHRIFTEN VAN DEN terwijl zij ten gelijken tijde het overfchot der wolken, nu onnut geworden voor Abysfinïin en Ethïöpiën, verzamelen , om die met vrucht te voeren naa de bronnen van dsn Eufraat, alwaar het zelfde verfchijnzel van eene vast^eftelde overftrooming Mefopotamïén onmiddelijk verrijkt, na Egypten gedrenkt te hebben. Men ziet in dit jaargetijde eene kolom van wolken deRoode Zee overdrijven naa de Landengte van Suéz, langs Syriën voortjaagen, zich op den berg Ararat faméhtrekken , terwijl dezelfde wind, zich vestigende in de Golf van Perfiën , en het water van den Eufraat opftoppende, aan Mefopotamïén , door dezelfde middelen , dezelfde voordeelen bezorgt. die Egypten geniet. Deeze weerkundige waarneming, daar ik alle tle bijzonderheden naauwkeurig van nagegaan heb , kan jaarlijksch bevestigd worden in eene luchtltreek, daar de zuiverheid van den Hemel niemand in dwaling kan brengen. Alle de befchrijvingen van Egypten zijn tot hiertoe eenftemmig , om het flib, daar hetNijlwater mede bezwangerd is, geduurende de zwelling der Rivier, en dat het vervolgends op de overftroomdc landen zinken laat, aan te merken als eene mesting , die ze vruchtbaar maakt. Even el, als men dit flib ontleed , ontdekt men geene groeizaame hoedaanigheid , voor dat het met het zand verëenigd is, het welk met de klei den grond van Egypten uitmaakt, in dezelfde  BARON DE TOTT. 249 evenredigheid, als in aarde-werk. Dit flib is ook alleen het voortbrengsel van de affpoeliugen, die de«iV*/7 op zijne beide oevers te weeg brengt, waar door hij zich met de kieideeitjes bezwangert.- Zijne ligtheid, gevoegd bij de beweging van het water,, houd deeze deeltjes drijvende , terwijl het zandachtige gedeelte zinkt, en aan de inwooners nieuwe Eilandjes vertoont , na het afloopen der overftrooming. De Landbouwer maakt er zich terftond meefter van , zijne vlijc vergoed de dorheid van het zand , hij voegt cfoivenmest bij het zaad van water-meloenen,die hij plant, en geniet eenen overvloedigen oogst, voor dat de zwaare overftrooming de velden nog ééns komt verwoesten, om eenen nieuwen oogst te bereiden. Het draaien van het water, dat deeze verfeheidenheden veroorzaakt, ontftaat noodzaaklijk uit de dubbele kracht van den afloop der rivier, en van den wind, die tegen eikanderen werken; maar de Nijl is , niettegenftaande deeze beweging, zo gemaklijk te beteugelen , dat verfcheiden velden, lager dan de oppervlakte van deeze rivier, in derzelver aanwas, voor eene nadeeligc overftrooming bewaard worden , alleen door behulp van eenen dam van acht of tien duimen dikte in een' vogtigen grond. Dit middel, dat alleenlijk eene ligte moeite aan den Landbouwer kost, word ter hand genomen , om de Delta te bewaaren , wanneer die- Q 5  250 'gedenkschriften van den niet eene overftrooming gedreigd word. Dit Ei. land, het welk jaarlijksch drie oogften voortbrengt, word, zonder ophouden bevogtigddoor werktuigen, die aan den Nijl gebouwd zijn, en aan de kanaalen, die hetzelve doorfnijden; maar het ondervind zelden de vreeze van overftroomd te worden, en dit rijk gedeelte van Egypten. dat aan zee raakt, zou nog minder van de zwelling der rivier ontwaar worden, indien de uitwerking der pasfaat-winden het water der Middelandfche Zee niet zuidwaards opzette. Het verdient te worden aangemerkt, dat de Delta, verhevener dan het overige van Egypten, naa den zeekant bezoomd is met het bosch van Berelos, welks grond veel hooger is dan de hoogfte zwelling van het water, en deeze plaatskundige aanmerking is genoeg, om de onderftelling te wederleggen , dat de Delta ontftaan zou zijn door de bezinking des waters, of door aanfpoeling; Een grond , die hooger is dan de fterkfte overftroomingen , kan aan dezelve zijnen oorfprong niet verfchtildigd zijn , alleen heeft hij aanleiding kunnen geven tot de verdeeling van den Nijl in twee armen; maar noch deeze omftandigheid, noch het beftaan van het Eiland, dat dezelve verdeelt , verdiende zo veel arbeids niet, en de Heer maillet had zich kunnen ontftaan, om, in dit opzigt, de onderftelüngte herhaaien van eforus , die zelfs geene goedkeuring vond in het gevoelen van zi'ne tijdgenooten.  BARON DE TOTT. 251 De overblijfzelen der kaanaalen, die de Wester enOoster Próvintie van de Delta bevogtigen, geven te kennen, dat bet oude Egijpten voor dezelve den rijkften Landbouw befternd had. Ook moet menonderftellen, wegens de uitgeftrektheid der puinhoopen van Alexandriën, het maaken van het kanaal, en de natuurlijke effenbaarheid der landen, die het meer Maréotis omringen, en zich westelijk uitftrekken tot het Koningrijk van Bar ka ; dat dit land . hedendaagsch overgelaaten aan de Arabieren, en bijkans onbebouwd , ook rijk geweest is in allerleie foort van voortbrenzelen, welke de ftad van Alexandriën nodig had voor haar onderhoud. Men befpeurt door de fchikking van het kanaal van Alexandriën, dat het zelve, dienende, om deeze ftad te bevogtigen, en deszelfs koophandel te bevoordeelen, ook nog, door langs het opperfte gedeelte der bebouwbaare landen, die aan den linke oever des Nijls zijn, omftreeks de Delta, te loopen, dienen moest, om dezelve vruchtbaar te maaken, terwijl ten zelfden tijde een dijk, gelegd te Béquers (*), de zee tegen hield, om aan Egijpten een groote ftreek lands te bezorgen, welks bebouwing ftrekte tot aan de voordeden van deeze groote ftad , die hedendaagsch vernederd is tot een klein vlek, gebouwd op de (*) Eene kleine Haven tusfchen Alexandriën en Rofeite.  S52 GE DENKSCHRIFTEN VAN DEN nieuwe landengte, die zich gevormd heeft tusfchen de twee Havens, en die het Eiland van Farus veieenigt met het vaste land; Deeze Hoofdftad van den Koophandel van het Heel-al, federt lang verweezen, om alleen de ftapelplaats te zijn van het geen in Egijpten verbruikt word, fchijnt zich zelve buiten haare eigene muuren gebannen te heb • ben. Doch men kan de oogen niet (laan op de uitgeftrektheid en heerlijkheid van haare puinhoopen, zonder ontwaar te worden, dat de grootfte hulpmiddelen geen vermogen hebben, dan naar de gefteldheid der eeuw, die ze te werk fielt, en van het vernuft der menfehen, die beftemd worden, om ze te gebruiken. Egijpten, wel gelegen, om aan zijnen koophandel Europa, Afrika en de Indién te verbinden, had eene Haven nodig. Deeze moest ruim zijn, en gemaklijk, om aan te doen, de monden van den Nijl, vertoonden geene van deeze voordeden, de eenige Haven, die op deeze kus was, geplaatst op twaalf uuren afftand van de Rivier, in eene woestijn, kon alleen door een ftouf en ondernemend vernuft ontdekt worden • Daar moest eene ftad gefticht worden, en hij was het, die hier het plan van ontwierp. Tot welken trap van luifter heeft hij Alexandriën niet gebragt in deszelfs eerfte opkomst? hij verëenigde liet met den Nijl, door een vaarbaar kanaal, en tevens nuttig voor den landbouw; Het werd de ftad van alle Natiën, de Hoofdftad van den Koop-  BARON DE TOTT. 253 handel; Hij doet derzelver asfche nog eere aan, welke de eeuwen van barbaarscheid hebben opgehoopt, en die eene weldaadige hand verwagten, welke ze opruime, om den grondflagteleggen ter herbouwing van het verbaazendst gedicht, dat het menschlijk verftand ooit ontworpen heeft. De rotsachtige grond, die de kust van Egi.jp' tercbezoomt, toont aan, dat het Eiland van Farus alleen gevormd kan zijn van de asfchen van Ah. xandrien, en dat de bank, die de twee kommen van één fcheidde, gereezen is van de puinhoopen , welke de zee medegevoerd heeft. Dit nieu. we ftrand getuigt nog de waarheid van deeze aanmerking , en de baaren ontdekken daar daaglijksch een aantal van zwaare gehouwen fteenen, welke hebben moeten behooren tot de puinhoopen vart de oude ftad. Dnzelver puinhoopen geven op iederen voetftap een getuigenis van haaren ouden luister, en de gedaante van haaren omtrek, die een Macedonifchen mantel vertoont, fchijnt, door den ftichter te herinneren , de Barbaaren verbaasd te hebben, in de verfcheidene verwoestingen, die de ftad ondergaan heeft. Dezelfde muuren, die baaien vlijt en rijkdommen beweezen, verdeedigen nog hedendaagsch haare puinhoopen, en vertoonen een pronkftuk van metzei werk. Sommige gel'chiedfchrijvers beweeren, dat de Saractenen deezen omtrek gefteld hebben in plaatze van den ouden, dien zij verwoest hadden;  254 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Doch als men de hand van deeze verwoefters kon onderkennen, het zou alleen kunnen zijn in die gedeeltens, die vernieuwd zijn, en die even zeer ontbloot zijn van netheid als regulierheid ; ,men kan aan hun niet toefchrijven het (lichten der muuren, die Alexandriën van N.kropoli affcheiden', men zou hun met minder ongerijmdheid de op* rigting van de kolom van pompejus kunnen toekennen. Dit gedenkftuk., welks oogmerk en (lichter even zeer onbekend zijn, geplaatst bij het kanaal, tusfchen Nékropolis en de muuren \a.n Alexandriën, moet behoord hebben tot de voorllad, welke, volgends de fchrijvers, tot aan het meer Marêotis zich uitftrekte. Men zou uit de brokken van graniet, ileen, en boven al uit de oude grondflagen, welke rondom deeze kolom gevonden worden, kunnen gisfen, dat zij gedaan heeft in het midden van de beurs der kooplieden; maar, zonder onze onderzoekingen uit te (trekken lot buiten de grenzen , die in de duifterheid des tijdsgeleegenzijn, het befchouwen van dit gedenkftuk is alleen genoeg , om onze verwondering op te wekken. Ik zal hier de befchrijvingniethcrhaalen, die maillet en andere Reizigers er van gegeeven hebben. Ik zal mij enkel bepaalen, om te doen opmerken, dat dit verbaazend gevaarte, opgerigt op eenen fteen, die de helft kleiner is dan de plint, die er middelpuntig op rust, federt zo veele eeuwen, alleen onderfteund word door de naauwkeurigfte  baron de tott. S55 famenvoeging deezer twee Hukken; en de volmaaktheid van derzelver horizontaale affnijding. Dit fteunpuut, het welk men vrijelijk kan onderzoekeu, door eene opening, die gemaakt is in het ruw fteenwerk, het welk het voetftuk fchijnt te draagen, is een ftuk granietfteen , ter min of meerder diepte ingezet in de keiachtige rots, welke den grond uitmaakt. Het hefchouwen der Hieroglijfen , op de zijde gegraveerd, welke door deeze opening ontbloot is geraakt, ' zou ons kunnen doen onderftellen , dat men, tot deezen grondfteen, een brok van een Obelisk^' bruikt heeft, Evenwel fchijnt het natuurlijker, te denken, dat deeze karakters de gefchiedenis van deeze kolom bevatten. Het volmaakt loodlijnige, dat ik aangeweezen heb, laat geen twijfel over, omtrent den perpendiculairen en gelijken ftand van den plint, het voetftuk, den ftijl en het kapiteel; maar men kan niet zo gemaklijk de middelen begrijpen, die aangewend zijn, om deezen ftijl uit één ftuk rooden graniet beftaande, van meer dan vier voeten over het kruis, van de Korintifche orde, op teregten. Deeze arbeid heeft niet kunnen verrigt worden zonder behulp van kraanen, en deeze aanmerking zou ons leiden, om te'denken , dat de navolging van arc hi m s d e s Raaf voor ons in Egyp~ ten bekend is geweest; Het geen niet verwonderlijker is , dan dat men onder de lavas van den  S5D GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Vefuvim de afbeelding vind van den knegt en de lehaaf van onze Iclnijn werkers. Dit ge -ienkftuk is het eenige niet, welks ftoute groötschèid die genen, welke Egypten bezoeken, verbaast, de Zuil van kii- öpatra , niet minder moeilijk, om op te regten, duld niet, dat men aan de kunllen van Griekenland toe-» ichrijft de wei ken, die zo overvloedig in OpperEgypten gevonden worden Men merkt zelfs aan, in het kapiteel eer Kolom van pompejus, eene al te groove navolging van Akanth-bladen, dan dat men daar in geene handen zou ontdekken, meer gewoon, om deeze verbaazende gevaartens te béweegen, dan om den b'jtcl van fidias te voeren. Die der Egyptenaaren vertoont geene rijnheid; dan in het graveeren van Beeldfpraakige figuuren. De Zuil of Naald van rlëöpatra is daar mede voorzien op de vier zijden; füjju voetftuk , onder de puinhoopen verborgen, kiat ons niet oordeelen over het rustpunt ; maar het beichouwen van eene lboitgelijke Zuil , die omgekeerd'en verbrijzeld nabij de eerfte ligt, loo it,. ifaqouj'bekie gevestigd zijn op vier viértente nukken koper. 0>kziet men , dat deeze twee Obelisken, in dezelfde lijn met twee groote ■ügchaamen van gebouwen, op gelijke afftand en , deeze ruime plaats verfierden , welker overblijfzelen een Paleis Vertoonen. Men gelooft, dat van kleöpa-tra daar in te ontdekken. Ik  baron d è tot Ti 25? heb onderfcheidenlijk in eene rondte , die wel bewaard was , en voornaamlijk in verfcheiden holen of hokken, dié dezelve omringen , de geregtsplaats befchouwd , en ik heb verwonderd gedaan over de bewaaring van het pleifter, dat er de muuren van bedekt. Nog ontwijfelbaarer kenteekenen doen ons de voornaam (Ie markt van Alexandriën herkennen, verfcheiden kolommen , twee van welken geplaatst zijn in het middenpunt van één der zijden van dit plein, en daar bij eene verbaazende menigte van ingeflorte gewelven, die den ingang van den voornaamllen Tempel aanwijzen, laaten geen twijfel over, of deeze puinhqopen behooren tot den Tempel van jufiter serapis. Indien de geest van verwoesting niet altijd lui en onkundig was, zouden deeze kostelijke overblijfzels veel fchielijker verdwijnen. Ik heb de Barbaaren , die er in 't bezit van zijn, bezig gezien , om de fchijven der kolommen te klieven, om er moolen* iteenen van te maaken, en ik had het genoegen, dat ik hunnen arbeid vruchteloos zag uitvallen door hunne onërvaarenheid. Alfchoon deeze redenen de groote gevaartens kunnen bewaaren, de ftandbeelden kunnen de gierigheid , die dezelve ontdekt, niet ontkomen; maar nooit verkoo.pen de Arabiers deeze gewaande Afgodsbeelden aan de Europeaanen , dan na de dweeperij voldaan te hebben, door ze te fchenden. Het ge« II. Deel. R  258 OEDENKSCHR. VAN DEN BARON DE TOTT» ring voordeel, dat zij hier van trekken , hun onderzoek niet genoeg opwekkende, belet hen gelukkig, van deeze overblijfzelen op te delven, en bewaart deezen kostbaaren fchat voor onze Nakomelingen.  XIV. AFDEELING. INHOUD. foor/leden van Alexandriën. Katakomben of begraafplaatzen. Aanmerkingen over het oogmerk der Piramieden. Over de put in de Piramiede. Gisfing des Schrijvers over dit oogmerk. De Sphir.x. Overblijfzels van Tempels bij de Piramieden. Bedrog van het gezigt omtrent de Piramieden. Vlakte der Mamiën. Katakomben van Thebaïs. Schatten onder deeze overblijfzels. Gedugten over de vereeniging der Roode en Middelandfche Zee. Oudtijds heeft die plaats gehad door middel van een Kanaal. Mooglijkheid, om dit Kanaal weder te openen. Tegenwoordige (laat van Egypten. Volkrijkheid van dit Land. Toeftand der dorpen en vlekken. Befchrijving van Kaïro. Volkrijkheid dier ftad. Naauwe flraaten. Rijkdom. Koophandelvan Egypten. Armoede der jlad Suëz. Artikels van den Egyptifchen Handel. Vreemde planten en gewasfen tieren niet in Egypten. Gezonde lugt aldaar. De Pest niet eorfprongR a  2,6o ' GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN lijk in Egypten. Regen in dat Koningrijk. Arbeidzaamheid en vrolijke aart der Inwooners. Pottebakkerijën , en wijze, om depotten langs denNijl te vervoeren. Karakter der Egyptenaaren. Godsdienst en gewoóntens. Bede~ vaarten naa de Graven der Heiligen. Elke flad heeft zijnen Heilig. Befchrijving deezer Heiligen. Bedriegerijen van dezelve. Medelijden der Egyptenaaren met blinden. Menigte van blinden in Egypten. IDe Voorlieden van Alexandriën , zo wel die welke tot Nekropolis behoorden, als die, welker ftraaren men nog onderfcheiden kan in de vlakte, die na Rofette loopt, bevatten buiten twijfel veele rijkdommen, die onder haare puinhoopen bedolven zijn, en het plein van Nekropolis (*) is bedekt met heuveltjes, die ons aanleiding geven, om in deeze puinhoopen de overblijfzelen te befchouwen van Tempels en gedenkftukken, opgerigt door de bijgeloovige Godsdienftigheid der oude Egijptenaaren. Ik heb met oplettendheid, de katakomben deezer ftad (de begraafplaatzen van Alexandriën) bezigtigd; en alhoewel het nier mooglijk is, om ze te vergelijken met die van het oude Memfis, welke de Arabieren aan de nieuwsgierigen vertoonen, ten einde hun met meer zeker- (*) Nekropolis, Doodenftad; Dit Grieksch woord is faamgefteld uit N.£^«5 dood, en n<45, Stad.  BARON DE TOTT. 2t5l heid de Mumiën te verkoopen, die zijaeekeii, is het enter waarfchijnlijk, dat, alzo de wijze van balzeming dezelfde was, de gedaante der katakomben. niet kan verfchillen , dan alleen in derzelver evenredigheden. Men befpeurt zelfs, dat, alzo de Natuur in dit gedeelte van Egijpten geen bank van rotzen aanbied, gelijk aan die, welke langsden Nyl loopt boven de Delta, 'de oude Inwooners van Alexandriën dezelve niet hebben kun-. nen navolgen, dan door eerst een foort van holle weg te maaken, in het bed der levendige rots, die zij beftemden voor Nekropolis. Deeze holle weg van 30 of 40 voeten breed, en 200 lengte, en 25 diepte, eindigt bij deszelfs uiterftens in zagte fchuinfe afhellingen; De twee zijden loodftandig gehouwen, bevatten verfcheiden openingen, breed en hoog 10 of 12 voeten, horizontaal gegraaven, welke door haare verfchillende takken onderaardfche ftraaten uitmaaken. Die o. pening, welke de nieuwsgierigheid ontbloot heeft van de puinhoopen en het zand , het welk den ingang der anderen ongemaklijk of onmooglijk maakt , bevat geene Mumiën meer , maar men ziet er nog de plaatzen , daar zij gelegen hebben, en de orde, in welke zij gefchikt waren,- holen van 20 duimen in het vierkant, en zes voet lang horizontaal gegraaven, en van ëlkanderen afgezonderd door affchutzels van 7 of 8 duimen dikte» in de rots overgelaaten, verdeelen de twee zijdmuurenvan deezen onderaardfchen weg ruitswijze, R 3  &fJ2 gedenkschriften van den Uit deeze fchikking, kan men ligtelijkoordee.' Jen, dat elke Mumie met de voeten voor uit gefchoven werd in het hol, dat daar voor gefchikt was, en dat men nieuwe llraaten opende, naar mate, dat de bewooners van Nekropolis zich vermenigvuldigden. Ik heb gedagt, dat deeze aanmerking, eenig licht veifpreidende over de katakomben van Memfis , zou kunnen verklaaren de grootheid, menigvuldigheid, zo wel als de verfchillende hoogte van de Piramieden van Opper en Neder Egypten ; En ik kom thans tot de befchouwing van die van Gira , om 'er gevolgen uit te trekken, die mij het waarfchijnlijkst voorkomen. Ik heb reeds gezegd, dat zij geftigt zijn op de bank van rotzen, die langs Lijbiën loopen: Twee van deeze Piramieden verfchiilen weinig in derzelver evenredigheden, en de derde; alleen van 303 voeten zijnde, heeft nooit eenige opmerking tot zich getrokken; De grootfte, van welke elke zijde van het vierkant van zijn voetftuk en zijne hoogte 600 voeten heeft, laat den nieuwsgierigen toe , om het binnenfte van dit verbaazend gevaarte te befchouwen. De Conful jkiaill-et, terwijl hij er eene befchrijving, de afbeeldingen en doorfnijdin gen op het naauw» keurigst van levert, verzekert, dat deeze Piramied gefchonden is ; maar deeze zeldzaame wijze, om de gewaande wegneming van eenige lagen fteen op te helderen, welke men meent, (d.nt de opening der gangen hebben moeten fluiten %  BARON DE TOT Ti 263 door welke men hedendaagfch komt tot aan de doodkist, die in het middenpunt van dit gedenkftuk geplaatst is, bewijst geen geweld, integendeel fchijnt het zeker te zijn, dat deeze Piramiede nooit geflooten is geweest; In de daad, gierigheid of nieuwsgierigheid zouden deeze opening niet hebben kunnen ondernemen, zonder verfcheiden proeven te doen, van welke egter geene fpooren zijn. Evenwel geene der zijden van de nabnurige Piramiede geeft eenige opening te kennen ; hoe zou deeze dan het eerst gevonden zijn ? waarom zouden de onderfte lagen, die geen hinder aanbragten , weggenomen zijn? Hoe zouden de hoek-of kantfteenen eene zomerkwaardige netheid hebben kunnen behouden! Hoe komt het, dat het Bas-reliëf, geplaatst onderden fleutel van het verwelf, en de volkomenheid van het gantfche werk niet geleeden hebben door deeze ontblooting? maillet evenwel, om zijne on. derftelling te beweeren , komt in alle bijzonderheden van den arbeid, dien zij onderftelt, en bezorgt aan de Eg'jptenaarcn zaamgefteldc hulp. middelen, welke dcvcrbaazeude grootheid deezer gevaartens, en veel meer de vroomebijgeloovigheden van dit volk onnodig maakten, om die fchuilplaatzen te beveiligen , voor welke alles eerbied inboezemde. De naauwkeurigheid van deezen Schrijver zou ons niets meer laaten verlangen, betreffende het inwendige van dit gedenkftuk, indien zijne on> R 4  26*4 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN derzoekinoen hadden kunnen doordringen in de put, welke loodftandig in het middenpunt der Piramied gevonden word, en daar hij alleen de opening van aanwijst. Verfcheiden pogingen, om daarin neder te klimmen, vruchteloos afge. loopen zijnde, het zij door gebrek aan hulpmiddelen , of door de vreesachtigheid van hun, die ze gedaan hebben , zo blijft er een open veld voor gistingen over; evenwel fchijnt het, nadien deeze put geen oogmerk van eenige nuttigheid vertoont , dat men bijzonder geleid word , om ze te befchouwen ,' als een geheimzinnigen doorgang. Dit denkbeeld, verëenigd met de gevoelens der oude Egyptenaar en omtrent de dood, zal door de volgende aanmerkingen nog meer gewigt verkrijgen. De gewigtigfte is gelegen in'de betrekking, welke de hovende begraafplaatzen hebben met de onderfte. Elke Piramiede heeft haare Katakomben , de bank van rotzen , uitgehouwen ter lengte van 50 roeden, loodlijnig met den top der eerfte Piramiede , en evenwijdig met derzelver horizontaale vlakte , vertoont verfcheiden openingen , van welke ééne, in de zijde, gegraaven is in eene zo fchuinfe rigting, dat men er niet in zou kunnen afklimmen, zonder gebonden te zijn, zelfs al vergunden de Arabieren den vrijen toegang ; Andere holen zijn nog geflooten mee lange fteenen, vervuld met Hiëroglyfen en figuu. ren in bas reliëf. Eéne enkele van deeze openingen, uit welke de Arabieren de Mumiën haa-  SARON DE TOTT 265 len, 'daar zij koophandel mede drijven , is met eene houten deur geflooten, en de ingang van dit onderaardsch gewelf is toevertrouwd aan de bev.aaring van eenen Arabier, die daar zijn verblijf heeft ; Maar , niettegenftaande het goed onthaal, dat hij mij deed , kon ik niet meer van hem verkrijgen , dan de vrijheid, om door een venlier te kijken , dat buiten twijfel door hem zeiven gemaakt is; en ik zag niet, dan een lang onderaardsch gewelf , alwaar het oog zich verliest in de. duifternis , maar welks rigting beantwoord aan het voetftuk van zijtte Piramiede; Als men nu hier onderfteIt de verfcheiden gangen , die men te Nekropolis doorloopt, als ook de uitgeftrektheid en verheffing , evenredig aan de ftad van Memfis, zal men ligtelijkde verbaasde uitgeftrektheid van deeze holen begrijpen kunnen. Eene andere, niet min nuttige waarneming is, dat de Piramieden onbetwistbaar uit dezelfde rots zijn , en men fchroomt niet te beweeren, dat de Katakomben er de fteengroeven van uitmaaken. Wanneer men bij deeze onderfcheiden aanmerkingen voegt het noodzaak lijk uitwerkzel van de vooröordeelen van een volk, welks leven aan de dood fcheen gewijd te wezen, zal het dan niet waarfchijnlijk voorkomen , dat de Inwooners van Memfis bij elke nieuwe Regeering de laatfte Katakomben flooten, om nieuwe te openen? dat de fteenen, uit deeze holen getrokken , bewaard werden tot een grafzuil van den R 5  2.66 gedenkschriften van den regeerenden Oppervorst , en dat de lengte van zijne regeering de evenredigheden daar van bepaalde. Deeze fteenen van dezelfde vorm, vervoerd, naar mate zij uitgehaald werden, hadden, om deeze gedenkftukkeu te vormen , alleen van noden, om bij inkorting gelegd te worden, wanneer de berekening van derzelver getal de uit. geftrektheid van de eerfte lage had opgegeeven. Nog kan men gisfen , dat de put, daar ik van gefproken heb, nederdaalende in de onderfte grafplaatzen , aan den Vorst een middel bezorgde, om met zijne onderdaanen , die onder zijne regeering gelforven waren , gemeenfchap te hebben; dit moest hem het zo kostelijk en nooit nutteloos verlangen inboezemen , om van hun bij zijn leven, bemind te worden. Op deeze wijze zou Egijpten , eenigermate, de tijdrekening van zijne koningen onderworpen hebben aan eene wiskundige berekening, en als men ■ het middengetal van fterflijkheid in eene gegeven volkrijkheid toelaat, en de fom der fteenen van de katakomben in eene gelijke evenredigheid, zo zou het genoeg zijn, als men den tijd der regeering van éénen der faraoos had, en de hoogte van zijne gedenkftukken, om, doorben regel van evenredigheid de lengte van elke re. geering te bekomen. Onder dit gezigtpunt, verdwijnt alle denkbeeld van onderdrukking, flavernij, dwinglandij, bij het befchouwen van deeze groote gevaarteus.  BARON DE T O T T. 267 Men befchouwt ze nu alleen als een laatst verdrag tusfchen den Vorst en zijne onderdaanen; en als rren zich herinnert de ftrengheid der regtbank , daar elke doode voor gebragt werd, voor zijne begraavenisfe, zalmen gelooven, dat men de reden begrijpt van de opening der groote Piramiede te Gifa, en men zal die, welke geflooten zijn, niet zonder eerbied kunnen aanzien. Indien de algemeene befchouwing deezer voorwerpen ons deeze gisfing aan de hand geeft, zo zal eene meer bijzondere overweging dezelve nog meer bevestigen. Het. gebouw van het Kanaal van Josef, de Werken in Opper Egypten, het vermaarde Meir Moeris, en de Kanaalen, die ISeder-Egypten nog verrijken , zijn gedenkftukken, welker beftaan niet twijfelachtiger is , dan dat der Piramieden. Maar hoe zou men kunnen gelooven, dat dit het werk is van dwingelandij ? Zijn de weldoeners van het menschdom er ooit , de onderdrukkers van geweest ? En bij een volk, eenig oplettend op zijne begraavenisfe , het welk zelfs verpligt was , zo lang daar van verftoken te blijven, tot dat het waardig geoordeeld was, die eere te genieten , heeft zeker geene foort van onderdrukking kunnen dienen, om begraafplaatzen te (richten (*_). De evenredigheid der fteenen, die de Piramieden (*) Men wil hier mede geensz;ns tegenfpreeken, het geen de H, Schrift ons meld van de onderdrukking,  2Ö8 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN uitmaaken, isvan 7 of 8 voetenlengte, 3 hoogte en 4 breedte, gelegd op eene inkorting van 3 voeten en één voor de bedekking; alhoewel de bekleeding van de eerlïe geheel vernield is,'het welk eene gemaklijkheid geeft, om tot den top op ;te klimmen. Men kan niec in twijfel trekken, dat derzelver fchuinte ten minden in het voornemen geweest is, wanneer men de kantzuilen van graniec befchouwt, die nog rondom dit gedenkftuk verftrooid zijn. Ik heb er één gevonden, waar van de zijde van de Hijpoihenufe gehouwen was, om te dienen voor éénen der hoeken van de Piramiede. Deeze ontdekking zou aan den Heer maillet de moeitegefpaardhebben,, om, aoor middel van het cement de hoedaanigheid van het bekleedzel naa te fpeuren; zij zou hem ook bewaard hebben van den misllag, daarbij in gevallen is, met eenige Hukken van de keiachtige rots voor brokken wit marmer te nemen. Men kan vermoeden , dat de kantzuilen, die noghetbovenftegedeelte der tweede Piramiede bedekken,afgeworpen zullen worden alleen, om het vermaak, van deeze brokken op de onderfte lagen te zien rollen. Deeze reden heeft de vernieling der kantzuilen , die ontBreeken , moeten veröorzaaken; de minfte poging is daar genoegzaam toe, en zulk foort van genoegen is niet gewoon, zich zelve iet te weigeren. " - die de Israëliten in Egypten ondergaan hebben , enden arbeid, daar zij toe verweezen waren.  BARON DE TOT T. t Omtrent de tweede Piramiede , een weinig voor de rots, ziet men nog de vermaarde Sphinx, veel beroemder , dan het verdient te zijn. Het is, in de daad , niet anders dan een gevaarte, van de rots , loopende in de gedaante van een ezels rug , tot aaii de groote bank , in dezelfde rigting als het middenpunt van deeze Piramiede* Men gaf aan deeze rots de gedaante van een Sphinx; Men opende op zijnen rug twee vierkante putten , om tot eenen ingang te dienen voorde Katakombe, en federt fcheen de bewaaring deezer begraafplaatzen aan dit foort van monfler toebetrouwd te wezen. Het fchijnt ook, dat er bij elke Piramiede en derzelver Katakombe, een Tempel is gevoegd geweest, waar van men niet meer vind dan de puinhoopen , niettegenftaande men zorge had ge" draagen, om ze van verbaazend - groote fteenen te ftichten, Ik heb er gemeeten van 22 voeten lengte, 7 hoogte en 9 dikte , welker voegen nog volmaakt geflooten waren. Als men aanmerkt, dat de oudfte Schrijvers van deeze gebouwen niet anders fpreeken , dan wij zelve doen, in welk Tijdperk zal men dan de ftichting plaatzen van veele groote Piramieden ten westen van die van Gifa, daar men niet meer van vind, dan eenige lagen ? Ik zal niet fpreeken van de kleine graflieden , die men naauwlijks verneemt; maar ik zal van deeze gedenkftukken niet afftappen, zonder het gevoel te melden, hetwelk derzelverbelchouwing mij deed ondervinden ,• Dit alleen kan  &yo GEDENKSCHRIFTEN VAN D Etï een denkbeeld opleveren van de hoogte van'deeze gevaartens , die wij ons, onder geene vergelij. king met eenige zaak , kunnen voorftellen. Ik heb reeds gezegd , dat ik te middernacht van Gifa vertrokken was met de Arabieren, die mij naa de Piramieden geleidden , wij volgden onzen koers, zonder deeze gevaartens uithetoog te verliezen , die ons zo veele bergen fcheenen te zijn. Gekomen aan een dorp , het welk ons voor een oogenblik het gezigt er van ontnam, deeden zij zich, bij den uitgang van dit dorp» aan mij zo verwonderlijk hoog voor ,, dat ik meende, er vlak bij te zijn. Ik wilde zelfs affteigen , wanneer mijne gidzen mij verzekerden, dat wij er nog een uur af waren. Wij gingen in de daad nog bijkans driekwartier uurs voort, ten einde van welke de Piramieden mij toefcheenen zo verlaagd te zijn, dat ik van het paard fteeg op 100 fchreden van de eerfte, zo verbaasd over derzelver geringe hoogte, als ik te vooren over de wonderbaare verheffing verbaasd geftaan had; doch ik vond deeze laatfte fchielijk weder, toen ik nader trad; en deeze ftrijdigheden in mijn ge. zigt noopten mij, om er de oorzaak van te zoeken. Ik ging ten dien einde meer dan éoo tre' den van de Piramiede te rug, horizontaal met derzelver voetftuk. Toen keerde ik mij om, en alzo dit gezigtpunt mij haare grootfte hoogte gaf, merkte ik op, dat, op deezen afftand , de loodregte hoogte van dit gedenkftuk den hoek der  BARON DE TOTT-; 271 gczigtftraalen vulde, zodaanig , dat, wanneer ik nader kwam , dezelfde hoek , dien ik bij twee ftreeken van het kompas zal vergelijken , niet meer dan een gedeelte kon bevatten , en dat ik op 100 fchreeden naauwlijks een derde ontdekte, daar het gevoel, dat ik ondervond, zich toe gebragt zag. Uit deeze waarneming vloeit voort, dat alle verheffing, welke de koord van twee gezigtftraalen te buiten gaat, te veel , en dat al wat dezelve niet vervult, te weinig is. Dit grondbeginzel zal, met vrucht, kunnen worden toegepast op openbaare gebouwen, indien de afftand van den befchouwer er ftandvastig de maat van bepaalt (*). Alhoewel de bezigheden, daar ik mede belast was, mij niet hebben toegelaaten, om de vlakte der Mumiën te doorkruilen, ik heb evenwel ze- (*)' De kolonnade van de Louvre is allengskens vergroot, door het nederwerpen der huizen, dietevooren noodzaakten , om ze van al te nabij te befchouwen ,• zij zou in haar grootfte vermogen zijn, indien men ze kon ontdekken, op de lijnrigting van St, Germain l'Auxerrois; zij zou verliezen, als men ze meer van verre zag. Om dezelfde reden, had men die van de plaats van lodewijk xv moeten verheffen naar evenredig, heid van haaren af land van den weg van Verfailles; en men gevoelt, Si. Gcnevieve ziende van de ftraat vr.n Si. Jaquesmel verdriet, dat eene Zo fchoone kopij der oudheid, niet evenredig is met de ftoutheid van haare voorbeelden.  '272 gedenkschriften van den kerheid kunnen bekomen, dat het zand, daar zij mede bedekt is, de eigcnfchap behoud , om de Jigchaamen te verdroogen. De beneden-rotsdiende ten zelfden tijde voor de weelde der bijzondere begraavenisfen. Zou men daar uit niet kunnen befluiten, dat deeze vlakte, veilig voor de overftrooming, en om die reden, zo onnut voor de levenden, als gunftig voor de' dooden, tot een kerkhof diende voor de bewooners der kleine fteden en dorpen van Egypten , die door hunne ligging zich derwaards konden doen overvoeren ? De lieden van dit land verzekeren, datdegrafteekens in Ihebdïs ontelbaar zijn, en in heerlijkheid die van Memfis en Alexandriën te boven gaan. Zij voegen er bij , dat men daar nog Tempels ziet, welker kolommen van rooden graniet zo groot zijn , als die van pompejüs, en dat de fchilderijën van het inwendige niet min merkwaardig zijn. Men kan niet twijfelen, of Opper - Egypten bevat ook eene menigte fchatten, bedolven onder zijne puinhoopen. Het is maar kort geleeden , dat een Copt een vaas ontdekte , gevuld met gouden penningen, van welke hij heimelijk het grootfte gedeelte verfmolten heeft; maar een Engelschman heeft het geluk gehad, om er een honderd van te bekomen, fommigen van welken in het kabinet van den Koning zijn. Men moet niet gelooven, dat een dergelijk  "baron de tot tv 273 voorbeeld, door de begeerlijkheid der invvoorers gaande te maaken, ooit doodlijk zal worden voor de bewaaring deezer gedenkilukken, de vrees voor de knevelaarijën , die op deeze ontdekkingen volgen zouden, zal die genen altijd te rug houden, welke in verzoeking mogten geraaken, om er zich mede bezig te houden. Onder de verfchillende werken, die het oude Egypten doorlugtig gemaakt hebben , zou het Kanaal van verëeniging tusfchen de Roode en de Middellandfche Zee de eerde plaats verdienen, indien de poogingen van het vernuft ten diende van het algemeen nut, onderfteund waren door de gedachten, gefchikt, om er het genot van te hebben , en indien de grondflagen van gemeen welwezen dezelfde vastigheid konden verkrijgen, als de vooröordeelen, die geneigd zijn, om het te verwoesten. En egter is dit het kort begrip der geheele Gefchiedkunde; Deeze vertoont alleenlijk dit tafereel, gemeen onder alle volken, en in alle eeuwen. Zonder deeze geduurige verwoestingen, zou het Heel-al alleen beftuurd zijn geworden volgends de Aardsrijkskunde; De gelukkigfte ligging zou onveranderlijke wetten hebben voorgefchreeven , en het Kanaal der Roode Zee zou beftendig de grondflag gewees* zijn van het openbaar recht der volken. Meeningen, die geenszins gegrond zijn,maar die bijna altijd de overhand hebben boven de best gemaakte waarnemingen, hebben vrij algemeens II, Deel. S  C74 gedenkschriften van des twijfelingen vastgefleld omtrent het beltaan \m dit Kanaal, men heeft er zelfs de mooglijkheid van ontkend; Evenwel getuigt diodokus van Sicilïè'n deszelfs beilaan, en, wat men ook van deezen Schrijver deuken moge, niets geeft ons recht, om de daadzaaken, daar hij getuige van is, te verwerpen. Ziet hier, hoe hij zich uitdrukt in zijne alge. meene Gefchiedenis , het eerde Boek, het tweede Deel. „ Men heeft een kanaal van gemeenfchap gemaakt, het welk van de golf van Pelufium in de Roode Zee loopt. 'Nekos, zoon van psammetichü s heeft het begonnen; dari„ us, Koning van Perficn heeft het werk vervolgd, maar (laakte het naderhand , op het gevoelen van fommige landkundigen, die hem „ zeiden, dat hij, deeze landen openende, E„ gijpten zou overftromen, 't welk dat zij laager gevonden hadden dan de Roode Zee. ptolemeus „ de tweede, verzuimde niet, de onderneming te „ voltooien, maar hij liet op de gelegenfle plaats „ van het kanaal, dammen of (luizen leggen, die „ zeer vernuftig gemaakt zijn, welke mén opent, „ als men er wil door vaaren, en welke men ver„ volgends zeer vaardig (luit,- Daarom draagt dee„ ze rivier den naam van ptolemeus in dit „ kanaal, het welk zich in zee ontlast ter plaatze, „ daar de llad van Arfmoë gebouwd is." Uit deeze plaats is het beweezen, dat deeze Buizen nog dienst deed en ten tijde van d i o d o o r van  BARON DE TOTT. HJ§ Sicilïèn. Men vind hedendaagsch den grondflag nog, daar zij op gebouwd waren, en dit gedenkftuk is ontdekt digt bij Suez, bij den ingang van het kanaal, dat nog beftaat, en dat met ligte moeite bevaarbaar zou gemaakt worden, zonder er fluizen toe te gebruiken, en zonder Egypten met overftroomingen te dreigen (*). Niets kan in daad de vreeze der landkundigen van dariüs verfchoonen, al ware zelfs het waterpas door hun genomen ten tijde van den hoogden vloed. Het is niet minder van belang , waar te nemen dat dit geheele gedeelte der Land-engte den gunftigften oord aanbied voor de uitgraavingen, dn de korte uitgeftrektheid van 12 uuren, welke de golf van Arabïèn afzondert van de armen van den Nijl, die hier het digtst bij komt, en die vervolgends te Tineck in de Middellandfche Zee valt. Dos een opflag van het oog gevestigd hebbende op deeze gedenkftukken, welke door hun gevaarte en oudheid eer fchijnen te behooren toe (*) Sultan mustafa, wiens geest begon verlicht te worden , deed mij eenen arbeid ondernemen , betreklijk dit gewigtig onderwerp , waar van hij de uitvoering bewaarde voor de vrede. Ten zelfden tijde was hij voornemens de gebreken van het Staatsbestuur aan te grijpen ; en ik heb réden, om te vermoeden, dat hij zelfs zijn eigen Despotisme zou opgeofferd hebben , indien deeze Vorst de ongelukkige omüandigheden overleefd had , welke den val van dit Rijk hebbes voorbereid. Sa  Sj6 GEDENKSCHRIFTEN VAN DRtf het Heelal 5 dan tot Egijpten in'tbijzonder, laat ons nu den tegenwoordigen (iaat van dit Koningrijk belchouwen. . Indien men hetzelve wilde befchouwen onder de betrekkingen, welke het vermogen van eenen Staat uitmaaken, zou de Staatkunde misfchien op deeze groote Moederftad der wereld niet dan met eene foort van yerfmaading kunnen nederzien, hoe deeze wieg van alle wetenfchappen en van alle kunften , hedendaagsch niets nieeris, dan een Wingewest van het zwakfte Rijk ,• maar de Staatkundige Wijsgeer zal het befchouwen onder een gezigtpunt, dat zijne aandagt meer waardig is , en wanneer hij , in dit klimaat, de voortbrengzelen en de volkrijkheid van Egijpten wedervind , dezelfde middelen, die het zo ver. maard hebben gemaakt ; -zullen deeze voordeelen, welke door geene eeuwen hebben kunnen te niet gedaan worden , en die de grootfte omwentelingen hebben wederilaan , hem verkiesbaar fchijnen boven die chimifche famenmengzelen, welke verdwijnen door bewerkingen , tegengefteld tegen die , welke ze hebben voortgebragt. Zodaanige zijn buiten twijfel de Mogendheden geweest, daar de Gefchiedkunde ons het geheugen van bewaard heeft, en van welke de Aardrijkskunde naauwlijks de Hoofdftad meer vinden kan. In tegendeel ziet men in Egijpten de grootfte Koningen hunne eigen liefde iaamentrekken in werden, altijd nuttig voor den landbouw; Deeze  BARON DE TOTT. 277 gaf hun altijd genoeg aan de hand , om die gloriezucht te voldoen, welke in het overige van de wereld, alleen aanfpoort , om zich dronken te maaken in rooverijën. Indien de grootheid van het werk toeliet, dat men aan menfchen het graaven van het Meir Moeris kon toefchrijven , zou de nuttigheid van deezen wonclerbaaren waterbak er het eerfte gedenkftuk van de weldaadigheid der faraoos van gemaakt hebben; maar fchoon de uitgeftrektheid van dit Meir en deszelfs diepte eenigen twijfel overlaat omtrent deszelfs oorfprong , men kan egter niet twijfelen aan den oorfprong van het Kanaal van j o se F, dac van trajanus, dat van Alexandriën, en die van de Delta. Deeze zijn zigtbaar door menfchenhanden gemaakt. De gemaklijkheid, die zij aanbrengen , om de landen te drenken, laatgeenenakker onbebouwd, en de rijkdom van den grond, de oogften vermenigvuldigende, onderhoud de volkrijkheid , en moedigt ze aan. Daar is geen land, alwaar dezelve merkwaardiger is, dan in Egypten; in de daad de Delta , de Provinciën van het Oosten en Westen, als ook alle de landen langs den Nijl. tot aan den Keerkring toe , vertoonen een tafereel van de allerverbaazendfte volkrijkheid. Men verzekert, dat er in Egypten meer dan 9000 dorpen, en ïaoo fteden of vlekken zijn ; Dit is zeker, dat deeze woonplaatzen zo ns,bij elkan« S 3  S78 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN deren zijn, dat, toen ik mij bevond te Mentou~ bes, beneden Foua , ik er 42 telde , den gezigteinder rond ziende, en van deeze was het verst afgelegene geen twee uuren van mij. Overal , daar de overftrooming zich verfprei. den kan, zijn deeze woonplaatzen verheeven op hoogtens of terpen , ten dien einde opgeworpen, welke als de gemeene grondflag zijn van alle huizen, die men bouwt, en, welke het belang van den landbouw in zo een kort beftek , als mooglijkis, bij .eikanderen doet plaatzen ,* Deeze voorzorg, om de huizen hoog te ftichten , is volftrekt noodzaaklijk, om voor te komen , dat deeze huizen, die van klei gebouwd zijn , door de overftrooming niet gedoopt worden. De dorpen zijn altijd omringd met eene menigte van kleine puntige duivenhuizen , opgericht, om er de duiven naa toe te lokken, ten einde de mest deezer vogelen te verzamelen. Elk gehugt of dorp heeft ook een klein boschje van palmboomen bij zich, dat een gemeen eigendom is , en welks voortbrengzel aan de bewooners daadels aanbied, tot hun gebruik, en bladeren, tot het maaken van korven, matten, en andere foortgelijke zaaken. Kleine kaêdijkjes, insgelijks opgeworpen , om de overftrooming , onderhouden geduurende deezen tijd alle gemeenfchap vrij. Aan den Nijl en aan de groote Kanaalen hebben de fteden zich gevormd; in dezelve ziet men alle  BARON BE TOTT. 279 huizen gebouwd van gebakken fteenen, met verfcheiden verdiepingen, en in eenen fmaak , die vrij nabij komt aan dien, welken wij hadden onder fkancois den I. De palmboomen , die ze omringen, en de vaartuigen, die langs de oevers vaaren , vermeerderen nog de aangenaamheid van de gelegenheid deezer fteden. Dus den landbouw verëcnigende met den koophandel, volgen, bemoedigen en genieten alle de fteden van Egijpten de arbeidzaamheid, die haar omringt,- Maar Kaïro bepaalt dit voordeel niet bij het belang van Egijpten alLeen , deszelfs koophandel omvat de twee halve wereld-ronden; men ziet er de ftraaten daaglijksch bezet door den faamenvloed der kameelen, die er de koopwaaren van Europa en Indien brengen , en de verhandeling van baaienen pakken, geteekendvoor Madras en Marfeille , fchijnt een middenpunt vast te ftellen voor het Heel-Al. Kaïro , hetwelk de Arabieren Mis/irnoemen, ligt een half uur van den Nijl, aan de regte oever van deeze Rivier ; Deeze ftad ftrekt zich uit tot aan de bergen van Arabi'èn , en op den hoek , dien dezelve maaken , om zich oostwaards te wenden, is het Kafteel van Kaïro gebouwd ; Boulac en Oud Kaïro zijn er de voorlieden van : Wanneer men deeze twee fteden bij de Hoofdftad voegt, om er de telling van te ondernemen , zal men aan de zevenhonderd duizend inwooners, die daar in vergaderd zijn» S 4  «234 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN eene tweede bevestiging vinden van de verbaazende volkrijkheid van Egijpten (*). Kaïro bevat eenige openbaare plaatzen , die ïuim genoeg zijn , om verfiering te verdienen, Zo als de plaats van Lusbéquié , die van Rome* He\ en die van de groote Moskee, genoemd Sultan lias fan ; maar alle (iraaten zijn naauw, "krom , en liegt beftraat ,• De Paleizen zelve, die de grootfte rijkdommen bevatten, hebben uitwendig niets , dat de kostelijkheid van deeze ftad vertoont. Deeze Hoofdftad , eenig bezig met den rijken koophandel der voortbrengzelen van Egypten langs den Nijl , dien van Europa\, langs de Middelandfchê Zee , en dien vanTémen en de Indien, 'langs de Roode Zee, verflind ook nog alle de inkomften der Domeinen , welke de Grooten onder eikanderen verdeelen. Het beft aan deezer ftad , dat insgelijks tot den koophandel behoort, vermeerdert haare rijkdommen; de weelde, die dezelve verzelt, is zodaanig geklommen , dat men het Goud zelfs veracht, en de rijkfte Fabrieken van Indien kunnen ze naauwlijks voldoen, (*) De Groot-Tollenaar van Egypten, dien men moet befehouvven als den Controlleur-Generaal van dit Koningrijk, heeft mij verzekerd, dat de ftad Kairo alleen meer dan ;oo, ooo inwooners heeft, en ik heb Houlac en Oud Kairo bij deeze telling gevoegd, 'om alle grootfpraak te vermijden.  BARON DE TOTT. 28l Alles, wat in eenen anderen Staat, alleen het uitwerkzel zou kunnen zijn van eene verftandige beftuuring, en dat altijd gezogt word door de heilzaamfte grondbeginzelen , wast in Egijpten op zijn eigen grond : Alzo de rijkdom zijner voortbrengzelen de gierigheid der dwingelanden voldoet, zo bewaart zij tevens de landbouwers voor de dwinglandij, en de overvloed van graan volftrekt noodzaakiijk geworden voor Gelukkig Arabiën, geeft, door aan den Koophandel nieuwe koopwaarente verzekeren, aan deszelfs werkzaamheid den ftevigften en oiiafhanglijkften grondflag. De voornaamfte toegangen van Egijpten zijn Suéz en Alexandriën ; maar uit deeze twee Havens moet men het gewigt van den handel hier niet beöordeelen; Daar geen regeeringsbeftuur is, daar kunnen niet zijn Maatl'chappijën van Kooplieden, die alles dwingen , noch bijzondere Privilegiën , noch ondergefchikte Monopoliën; de Koophandel neemt daar haaren natuurlijken loop^ reëel credit maakt er zich meefter van, de Landbouwer is de Compagnon van den Koopman, en de Agenten worden betaald. Aan dit grondbeginzel moet men buiten twijfel toekennen de armoede deezer twee fteden , daar ik van fpreek : zij zijn voor den Koophandel niet anders dan Agenten , die betaald worden ,• Suéz is bovenal merkwaardig door de ellende van zijne Bewooners, en de Arabiers hebben zich meefter gemaakt van het regt, om de Koopwaaren te verS 5  282 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN voeren , zonder afftand te doen van dat, om ze zo dikwijls te plunderen , als Regeringloosheid, hun ftraffeloosheid belooft. Behalven het koorn, het welk Egijpten in Témen verhandelt tegen koffij , die in Europa, en bijzonder onder de Turken, verzonden word zijn de rijst, vlas, het zout van natrom , dat men in de Leêrtouvverijën gebruikt , het fal-armoniak voor het tinnegieters werk-, kenna en fa* fraan voor de verwers, de gommen en kostbaarfte Droogerijën, de takken van Koophandel, alle van gelijk gewigt. De fuiker alleen is het eenig artikel, omtrent hetwelk de arbeidzaamheid der Egyptenaaren zich bepaald heeft , tot het geen in hun land verbruikt word, en de weinige brui' ne fuiker , die men naar Conftantinopelen uitvoert, benadeelt niets aan de fchoonheid der fuiker, die men uit Opper-Egypten haalt, en te Kaïro raffineert. De Delta levert ook een groote hoeveelheid fuikerriet; maar dit word er alleen gekweekt tot vermaak der inwooners , die er zich mede verfrisfchen. Eene nuttiger arbeidzaamheid is die der Linnen-weverijè'n ; Deeze worden naar geene reglementen beftuurd, maar ftrekken zich uit tot aan de watervallen, zo wel als de aankweeking der Indigo , en hoewel in deeze brandende lugtllreek de heele kleeding beftaat in een linnen hemd , dat zij altijd blaauw verwen , zo vind de Koophandel nog een tak van uitvoer in den overvloed van deezen arbeid,  BARON DE TOTT. 283 Hij maakt zich ook meefter van de natuurlijke Zoutgroeven , die in Neder - Egypten zijn, om er de Kust van Syriën', en de binnen - landen tot aan Damaskus mede te verzorgen. Het verdient aangemerkt te worden, dat vreemde planten , in Egypten overgevoerd , daar zodaanig ontaarden, dat zij zich niet weder kunnen voortteelen; De Indigo is in dit geval, en niet minder merkwaardig is het , dat de Indigo - velden , jaarlijks met nieuw zaad , dat uit Syriën komt, bezaaid, aan de Egijptenaars eene zeer fchoone kleur geven, terwijl deeze plant diehoedaanigheid mist in haaren oorfpronglijken grond. Uit deeze aanmerking zou voortvloeijen, dat de Indigo van Sijrien nodig heeft verplant te worden ; maar dat de kragt van den grond, en de hitte der zon aan de hoedaanigheid van het zaad nadeel toebrengt, door aan den grond van Egijpten de uitwerking te geeven van broeikasfen. Bij de goedheid van grond , en den rijkdom' van voortbrengzelen in Egijpten, moet men nog de gezondfte lucht voegen : Voornaamlijk is men verwonderd over dit voorregt , wanneer men overweegt , dat Rozette, Damiaten , en Manfoura, omringd met moerasfen , egter vermaard zijn door haare gezondheid , en Egijpten is misfchien het eenigfte land van de wereld, daar dat foort van landbouw, hetwelk ftilftaande wateren noodzaaküjk maakt, niet ongezond is.  284 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN De rijkdommen benadeelen daar het leven der menfchen niet. Het onderzoek, hetwelk ik opzettelijk gedaan heb , omtrent de Pest, welke ik meende , dat oo/fpronglijk was in Egijpten, heeft mij overtuigd, dat .zij daar zelfs niet bekend zou wezen, indien de befmetting niet overgebragt wierd door den Koophandel van Conflantinopelen met Alexan. drïèn. In deeze laatfte ftad begint zij zich altijd het eerst te openbaaren. Zeldzaam ook, hoewel men geene voorzorge gebruikt, om haaren voortgang te verhinderen , komt zij tot aan Kairo, alwaar de hitte haar fpoedig doet ophouden , en haar belet door te dringen tot in Saïde ; Daarenboven is het bekend, dat de overvloedige daauw, die in Egypten valt, omtrent het midden van den Zomer zelfs te Alexandriën, de geringde fpooren van deeze kwaal wegneemt. De regen is in Egijpten alleen op de Kust van de Middelandfche Zee, en tot omtrent 10 uuren landwaards in bekend , zelden ftrekt zij zich verder uit. Naauwlijks heeft men éénmaal 's jaars te Kaïro twee uuren lang een zagten regen, het geluid van den donder laat zich daar nooit hooren , en onweders , die er ook niet menigvuldig zijn, drijven altijd naa het verheeven gedeelte der woeftijnen van Lijbiën en Arabiën, daar zij niets te verwoeden hebben. Dus loopt alles faamen, om over Egijpten de fchoonfte ga-  BAROIÏ DE TOTT. 285 ven der Natuur uit te Horten , allerleie foort van vogelen , en onder die de allerzeldzaamfte, fchijnen zich in menigte derwaards te begeeven, om er genot van te hebben, en haare verfchillende zangtoonen te verëenigen met de vrolijkheid der inwooners. De loop van den Nijl vertoont in dit opzigte het belangrijkst tafereel. Deeze rivier is altijd, zo wel als alle de kanaalen, bezet met eene menigte lieden, bezig in den arbeid , om het land te bewateren, het zij door zelve te putten , het zij door de beeden aan te fpooren , die gefchikt zijn, om deezen arbeid te verligten •, ten dien einde zijn er een oneindig getal van wippen met wateremmers en van fchepraden, langs de oevers geplaatst. Het water, hetwelk opgeheeven, en in de eer dent van den Raad. Dit bleef ook beilaan , zo lang de Porte zelf aan haare Bevelhebbers hulp kon verleenen ; maar haare verzwakking brast haai wel fchielijk tot het eenig middel, naamlijk de Beys te verdeden, om zich te „en hen te hand"' haavcn : dus , door altijd de zwaklle partij te begunftigen, verwekten de Turken zich fteeds nieuwe vijanden, en deeze veelvuldige misflagen hebben de Pachas vernederd tot eenen ijdelen titel, diende Mamelukken fomtijds eerbiedigen; maar altijd door hem , die er mede bekleed is, in eene naauwe bewaarïng te houden. De vermaarde Alï-Bey bragt het meest toe tot deeze regeeringloosheid ; Hij had het plan ontworpen , om zich onafhanglijk te maaken, en, om daar toe te geraaken, had hij, na in de eerlle tijden van zijne overmagt alle de Beys, die hem te veel vermogen fcheenen te hebben, om te hoopen, dat zij zich aan zijnen wil zouden onderwerpen, verjaagd of vermoord te hebben, den Pacha genoodzaakt, om de opengevallen waardigheden aan zijne flaaven op te draagen, Ook geloofde hij, dat hij Egypten niet gerust Zou beheerfehen , dan door cheik-taher meefter van Syriën en Damaskus te maaken, tor.  BARON DE TOTT. ÜQg Caza toe, dat hij voor zich behield. Ten zelfden tijde wilde hij aan de Üruzen en de Mutualis de onathanglijkheid verzekeren, ten einde hen tot zijne bondgenooten te maaken; en deezen ondoordringbaaren fcheidsmuur opgeworpen hebbende tegen de Ottomannifche Mogendheid, dacht hij de Kroon van Egijpten op zijn hoofd te plaatzen. Evenwel één van zijne Raaden , dien hij tot de waardigheid van Bey verheeven had , durfde zich aan hem gelijk ftellen, en het mom van ge* trouwheid , daar de Porte niet door beleedigd werd , aannemende , tastte motjhamet -Bey zijnen Meefter aan , was gelukkig {*) >en minder verftandig dan deeze, wilde hij echter den zelfden koers volgen, en fpoedde zich , om cheik• taher te vernielen, ten einde Syriën en Egypten te veveenigen. Zijne ondankbaarheid was onge-> ftraft gebleeven , maar zijne ftaatkunde liep niet vrij; Hij verloor het leven in de belegering van Aha, enMURAD Bey, die hem wilde opvolgen, was een dwingeland van korten tijd , welke (*) Het was niet mtjhammed -Bey , die cheictaher te onder bragt; de vermaarde h assaü-Pacha, tegenwoordig Admiraal van Turkijën, die, weinig tijds na de vrede van Katnardjik, met een gedeelte van de Ottomannifche Vloot gezonden werd , om deezen Rebel aan te tasten en te ftraffen, bragt zijn hoofd en fchatten naa Conftantinopelen, P. T 4  ë$6 gedenkschriften van den de laatfte omwenteling te neder wierp , om aan ïsm a el - Bey eene regeering over te» laaten , die reeds betwist is, en die nog geene vastigheid gekreegen heeft. De verfchillen, die den Mamelukken dikwijls de wapens in de handen geven , gelijken meer na eene opfchudding vanj eenen moord, dan naar eenen openbaaren oorlog. De tweedragt der Dwingelanden geeft aan het volk alleen eene ver" tooning, die het vermaakt; Een gerustaanft houwer, onverfchillig omtrent den uitflag , zonder verdriet, zo wel als zonder hoop., breekt het geen ééne zijner bezigheden af. Indien de onverfchiliigheid des volks omtrent deeze gebeurreïiisieri, die dikwijls op eikanderen volgen , verwonderlijk is, als men aanmerkt, hoe gemaküjk liet zich van zijne dwingelanden zou kunnen ontdoen, niet min verbaazend is de gerustheid van deeze ; men befpeurt geene zorgvuldigheid , om het gemeen in teugel te houden, en de Mamelukken fchijnen ëlkanderen Egypten niet anders te betwisten, dan gelijk ftruikroovers met eikanderen kibbelen over de verdeeling van eenen fchar. Elke Bey , Landvoogd van eene Provincie, benoemt in elk diftrikt Kiachefi. een foort van Onderlandvoogden. Deeze ondergefchikte knevelaars, bekleed met deeze waardigheid, welke hen tot die van Bey leid, verbinden ook aan zich Mamelukken, die zonder bediening zijn. en alle fteden en dorpen van Egypten, bewaard voorde  BARON DE TOTT. ap7 Beys, of door deeze uitgedeeld aan hunne afhangelingen , zijn onderworpen aan landtaxen. De Landbouwer houd zijne landen ter befchikking van den Meefter, welken de bovendrijvende partij hem geven zal. Alle deeze Mamelukken, verfpreid in Egypten , worden altijd naa Kaïro getrokken bij elke omwenteling; doch deeze verfchillen, aan de Inwooners hunne vrijheid wedergevende , hebben hun nooit het denkbeeld ingeboezemd , om ze te bewaaren , en nooit hebben de dwingelanden zich verbeeld , dat, terwijl zij met eikanderen kibbelen bij de poort derftad, men dezelve voor hun zou kunnen fluiten. Alle de Beys woonen te Kaïro, en hunne Slaaven maaken hunne magt uit,- daar bewerken zij, door hunne kuiperijen , de opf'chuddingen. Wanneer die klaar zijn , om uit te berften, fchieten de Kiachefs, hunne afhangelingen, met de Mamelukken toe , om zich met hunne Meesters te verëenigen, of hen te verraaden, door tot de tegenpartij over te gaan, als zij daar meer voordeel bij zien. Wat kan men verwagten van de vereeniging van deeze magten , zonder tugt, zo wel als zonder belang bij de openbaare zaaken ? De gierigheid , die ze bijeen brengt,verflrooit ze , zodra het oogenbliklijk belang zich doet hooren. Het Kafteef van Kaïro, dat naauwlijks deezen naamverdienen kan, is gemeenlijk het punt, dat men eikanderen begint te betwisten, en om ef T 5  >08 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN zich van te verzekeren, zoeken de beide partijen de Mamelukken , die daar het bevel voeren, tot zich te trekken. De bezitting der ftad is ook liet eenig doel der overwinning ; Deeze trekt die van gantsch Neder - Egypten met zich , om dat niemand zulks betwist, en omdat de gelegenheid van Kaïro aan den Nijl den handel der koopwaaren beheerschc, het eenig belang van den Landbouwer; Maar deeze ftad hangt op haar beurt van de Delta en van Opper • Egypten af, daar zij haar beftaan van trekt. Said is ook de eenige toevlugt der vlugtelingen; zij begeeven zich derwaards , om de fcheepvaart der rivier af te mijden, en de Hoofdftad uit te hongeren. Troepen , afgezonden door de bovenliggende partij, ver volgen daar den ondergang der overwonnen Beys, die geene genade verwerven, voor dat zij gebragt zijn tot twee of drie Mamelukken, en door op een verren afftand hun verblijf te nemen, terwijl hunne aanhangers altijd met goeden uitOag hunne wederkeering te Kairo bekuipen , om zich bij de heerfchende partij te voegen. Geduurende zulken oorlog tegen de vlugtelingen, word de Chek - Amman, die het gebied voert over de Arabieren in Opper - Egypten , een man van getvigt, alzo zijne hulp gezogt word door beide de partijen; maar de Arabieren , gebannen in Lij. biëti en in Arabia Pctraa, min nuttig , min infchiklijk, en min aan gezogt, plunderen van alle kanten ; De Delta , omringd door de rivier,  baron db tott. 299 blijft alleen beveiligd tegen hunne droperijen, en de vlugtende Mamelukken , op de beide oevers, ontkomen niet dan met moeite hunne nafpooringen; de wanorde is algemeen, tot dat de verdeeling der landvoogdijen, dedrikten, en dorpen , het oude beduur herdellende, Egijpten aan nieuwe dwingelanden overgeeft. Het kort verhaal der omwenteling, daarik getuigen van geweest ben zal hetdenkbeeld bevestigen, het welk ik van de Mamelukken gegeeven heb. Na de dood van m ou ha met- Beij, daar ik hier voor van gefproken heb, bereidden de Beij's van Egijpten, in twee partijën verdeeld. de middelen, om eikanderen te vernielen. Murat, vol van dezelfde heerschlust , die zijnen ouden meester bezield had , had zich vereenigd met ibrahim, Chek-el- belet (algemeen Bevelhebber) , en met eenige Beijs van minder aanzien. Zi) oefenden hunne dwinglandij gerust, terwijl ïsmael, jussuf en eenige andere Beijs zelve , het oogenblik afwagtten, om zich van de Regeering meester te maaken. Ismael- Aga, een man van vernuft, vlug, veinsaard en verraader, in fchijn verkleefd aan murat- Beij, regeerde onder deszelfs naam , verwekte en voedde de knevelarijen, daar verfcheiden Turkfche of Koptifche kooplieden de flachtöffers van waren. Evenwel vernam murat , bij zijne wederkomst van Lacharkijê, alwaar hij de Arabieren }~-'x --'-«;W ^enlvjafkwam.  £00 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEiJ dat één van zijne bedienden ftokflagen ontvangen had van solim an Kiachef, eenen aanhangeling van jussuf-Bey; Mij ontbood deezen Kiachef bij zich, en deed hem deeze ftraföefening met woeker wedergeven; jussuf wist zo wel deeze belediging te ontveinzen, dat de trotschheid van murat geloofde, alles ongeftraft te kunnen ondernemen. Men had zelfs getragt, hem, bij zijne terugkomst te Kaïro, te onthaalen met een foort van zegeftaatfie, en hij genoot, zo wel als ibrahiM de grootfte gerustheid, wanneer op den 18 July 1777, isMAëL, jussuf, alle de Beis van hunne partij, en hunne Mamelukken de ftad uittrokken, om zich van den Nyl meester te maaken, door oud Kaïro te bezetten,- ten zelfden tijde deeden zij aan den Chek-Elbélet en aan murat weeten, dat zij zich gewillig zouden onderwerpen , ind'en zij daar toe door uithongering of geweld van wapenen niet wilden gedwongen worden. Een zo fchielijke opftand , geen tijd laatende aan de tegenpartij, om hunne Mamelukken te vergaderen , was hun eenigfte toevlugt, het Kafteel van Kairo te bemagtigen •, welks Bevelhebbers altijd ter befchikking ftaan van de heerfchende partij. Evenwel beproefden murat en ibrahiM , daaglijksch aangevallen wordende en opgeflooten in 't Kafteel, vrugteloos het ver. mogen der Firmans (*) van den Pacha , dien (*) Een bevel bij wijze van een Edikt, het welk de  baron de tott. %oi zij gevangen hielden; maar die waarfchijnlijk niet ééns verlangde , hen uit hunne verlegenheid te verlosfen. Het allermoeilijkfte voor murat was, dat deeze ÏSNAÜL-Jga, zijne rechtehand , daar wij reeds van gefproken hebben, in plaats van zich op het Kadee! bij zijnen Meefter te komen voegen, tot de tegenpartij overging , met meer dan 800,000 fequins, daar hij debewaarcrvan was. Deeze verraaderij noodzaakte murat en ibrahiM fpoedig, om naa Opper - Egypten te vlugten niet weinig gevolg. Zij namen daar Miniés in bezit. De overlooper 1 s m aë l werd bekleed met de waardigheid van Bey, zo wel als soliman Kiachef, en men gaf aan deezen laatften het huis van murat, ter vergoeding der ftokflagen, die hij veertien dagen te vooren ontvangen had. Ten zelfden tijde werd de vrede afgekondigd , en jussuf- Bey , al te verblind door zijnen hoogmoed, dan dat hij kon doorzien, dat hij alleen het werktuig deezer omwentelinggeweest was, maakte reeds , met dezelfde onvoorzigtigheid , zijn ontwerp openbaar, om over zijne makkers te heerfchen ; maar de twee ismaels verzuimden niet hem te ftnrffen, omdat hij hen verkeerd beoordeeld had, zij vermoordden hem in zijn eigen huis , zijne aanhangers ondergingen het zelfde lot, de nieuwe Bey soliman Pachas met drie Paardeftaarten , genoemd Fizin van de Bank, uitgeeven in naam «an den Grooten Heer.  302 gedenkschriften van den werd van zijne waardigheid beroofd; doch deeze gebeurtenis beloofde geene duurzaame vrede, en men mag onderftellen, dat de vernieling der vlugtelingen het einde zal zijn der verëeniging van deeze twee Dwingelanden. Ik zal Egypten niet verlaaten, voor dat ik aan de Gefchied- en Aardrijkskundigen eene aanmerking heb voorgedraagen , zonder welke de bij. zonderheden , welke de Heer de joinville ons bewaard heeft, omtrent de landing van den H. lodewijk te Damïdten , onverftaanbaar zou zijn. Deeze ooggetuigen zegt, dat 's Konings Vloot, vertrokken van Cyprus, en eerst verftrooid, zich verzamelde te Damiaten, alwaar lodewjjk landde op een Eiland, dat langs eene brug gemeenfchsp had met de ftad. Uit dit verhaal volgt, dat de Nijl, toen in zee vallende, loodregtmet de Kust, een kleinen arm had, welke ten Ooften loopende, een Eiland formeerde omftreeks Damiaten. Van deezen arm heeft die Rivier naderhand haar bed gemaakt ; en de verftopping van den ouden mond, httEjland'metDamiaten verëenigende, vertoont aan de Aardrijkskundigen alleenlijk eene landtong , welke thans voor de ftad ligr. De Gefchiedkundige zal nu ook begrijpen, dat, indien deeze verandering van ligging de aankomst der Kruisvaarderen was voor. gegaan, hunne omftandigheid niet zo netelig zou geweest zijn; De Delta zou hun, benevens eenen overvloed van levensmiddelen , eene fchuil-  BARON DE TOTT. 303 plaats verfchaft hebben , ontoeganglijk voor de Ruiterij der Mamelukken , en de voordeeligfte ligging, om ben af te keeren. In tegendeel aan den over-oè ver ftelde lodewjjk zijn Leger bloot, om gebrek van beftaan te hebben, door den Sou* dan gelegenheid te geven, om alle zijne magten tegen hem bij één te brengen. De Heer de Joihville fpreekt van Tams, ééne der Kanaalen van Charquijée, als van éénen der armen van den Nijl, en fchijnt de punt van de Delta niet te kennen, die dezelve van één fcheid. Ook zal ik voor de Natuurkundigen aanmerken, dat het Fort . S. Louis , gebouwd op het punt van den handhoek, voorheenen het eiland der ontfcheeping, nog door de zeebaaren befpoeld word ; en als men opmerkt, dat het tijdperk van deszelfs ftigting noodzaaklijk moet overeenkomen met het beftaan van de Haven van Frejus, daar deeze Koning fcheep ging op zijnen togtnaa Egijpten , zo zal men daar uit beiluiten , dat achtereenvolgende verlandingen alleen deeze haven hebben kunnen vullen , en deszelfs ligging brengen op dien afftand, daar zij tegenswoordig is, nadien het Fort S, Louis nog getuigt, dat de vlakte der zee federt dien tijd geen merkwaardige verandering ondergaan heeft, Na dat ik mij te Alexandriën aan boord had begeeven, zeilde het Fregat langs de Kust van Egypten, vermeidde de ondiepte der rotzen, die deeze kust _ ongenaakbaar maaken tot aan Damt.  3O4 GE DENKSCHRIFTEN VAN D EU aten toe , en pasfeerde de reede , en zette koers majFaffe, welks inham naauwlijks eenige kleine vaartuigen kan bevatten. Wij ankerden op de reede omtrent twee mijlen van ftrand. Deeze eerfte ankerplaats op de Kust van Syriën had ten oogmerk, om mij mRama te brengen. Ikbe. gaf mij te paard naa deeze ftad van Paleftina, alwaar de Procurator van het Heilig Land van Jerufalem kwam, om een mondgefprek met mij te houden. Deeze Recollet of Franciscaaner had tot zijn gevolg en geleide vier Arabifche Opperhoofden van 't gebergte. Het vermogen van zijn geld was zo groot geweest, dat hij, op het ontvangen van mijnen renbode , deeze Vorften, federt Jangen tijd tweedragtig , eenen ftilftand deed fluiten , waar van de eenige beweegreden was, om mij met meer gemak te komen zien. De Stacvoogd van Jerufalem , die deeze bevrediging te wege gebragt had , zou wel verlangd hebben, dat ik» er gebruik van maakte, om hem te bezoeken ; maar hoe meer hij zich gereed maakte, om mij wel te ontvangen , hoe minder lust ik had , om er de kosten van te draagen. Daarenboven fcheen mij de achting van óen Procurator al te wel gevestigd, dan dat ik mij vleien kon , om die te vermeerderen, en de Reliquiën , daar het Heilig Directorium mij mede begunftigde , gaf mij geen reden, om iet meer te verlangen. De tusfchenwijdte tusfchen de zee en het ge-  BARON DE TOTT. 305 bergte van Jerufalem is een vlak land , omtrent zes mijlen breed, en van de grootfte vruchtbaarheid; De Indifche Vijg maakt daar de Haagen uit, en geeft ondoordringbaare affchutzelen, die de eigendommen befchermen. De handel in dit gedeelte is in katoen, de arbeidzaamheid in fpinnen, en dit gedeelte van het Heilig Land is boven al merkwaardig" door de overblijfzelen der kruisvaarten, daar het mede bedekt is. Het Mahometismus, deeze gedenkftukken vernielende , heeft voor zich egter het middel bewaard , om voordeel te trekken van hetgodvrugtig Enthufiasmus, dat ze opgerigt had, en de Staatkunde der Turken, de Grieken en Latijnen toelaatende tot de verdeeling der heilige plaatzen, ten einde voordeel te haaien uit hunne verdeeldheden, heeft meer rekening gemaakt op hunnen hoogmoed dan op hunne godsvrucht. Een zo vast onderpand heeft hunne hoop overtroffen; de twisten deezer twee gezindheden zijn onuitputtelijk , en dank hebbe het geld van Spanje; de Stad voogdij van Jerufalem moet befchouwd worden als ééne van de befte bedieningen van knevelarijen. Die, welke de Grieken ondervonden bij mijne komst te Rama , bedekte de Katholijken met eere, en het geleide van den Procurator was een gevolg van deeze zegepraal. Hij wilde mij naa Jaffa geleiden , en ik was waarlijk opgetogen, als ik de kleding der Reeolets een fchoon Arabisch paard zag befchrijden, II. Deel. V  go5 gedenkschriften cah df.n dat rijklijk opgetuigd en met dekkleden verfierd was. Men deed mij, toen ik de kust naderde, de ijslijke Piramied befchouwen, die mehemetBey had doen opregten. Deeze barbaar gebruikte daartoe 1500 hoofden, die hij na het innemen deezer ftad deed afflaan. Ja fa maakt eene bijzondere landvoogdij uit, zijnde een eigendom van eene Sultane, die er de Douane of tol van pacht, maar de ontvolking deezer ftad heeft noodzaaklijk derzelver koophan* del moeten verminderen. Deeze beftaat thans alleen in linnen, en rijst, welk Damiaten verzend tot gebruik van Naploufe, Rame, Jerufalem en de talrijke horden der Arabieren , welke in de vlaktens van Gaza gelegerd zijn. Damiaten ontvangt in wisfeling grof glaswerk, gemaakt te Ebrom, katoene ftoffen, komijn , en voomaamlijk zeep van Ja fa. Dit artikel geniet van on. heuglijke tijden het regt , om in Egypten flegts halven tol te betaalen. Na met den Procurator het verblijf van zijne Orde bezigtigd, en alles verrigt te hebben , dat hij tot zijn oogmerk nodig oordeelde, wilde deeze Munnik, die geen Piïefter was, zijne achting ten top voeren , door mij zijnen zegen te geven voor het aangezigt van Ifra'èl; maar des niettegenftaande fcheelde het weinig , of de fchaare, die ons tot op ftrand verzeld had , had mij ten zelfden tijde zieir verdrinken doorliet breekender  BARON DE TOTT. 30^ baar, welke de roekeloosheid der matroozen niet gefchroomd , en welke hunne vlugheid moeite genojeg had , om over te komen. Bij mijne wederkomst aan boord , ging het Fregat onder zeil naa S. Jan cfAkre, alwaar wij 's anderendaags 's morgens ten anker kwamen. D jézAR, Pacha van Seide , bevond zich toen aldaar ; Hij deed mij verzoeken, toen ik aan land Hapte, dat ik de begeerte voldoen wilde, die hij had, om mij te zien; maar erfcheeU de veel aan , dat ik hem genoegen zou hebben gegeeven. De wreedheden, die hem vermaard gemaakt hebben, en de'knevelaarijën , die hem deeden vreezen , lokten mij aan , om hem fpijt aan te doen én te vernederen. Ik kon uit de taal van den Officier , dien hij gezonden had^ om mij te begroeten, ligtelijk ontdekken, dat rnijn aanzien bij de Porte de voornaamfte beweegreden van zijn verzoek was , en ik verzulndé deeze gelegenheid niet , om de ongerustheden te vermeerderen , die hij eenigën tijd had omtrent de gevoeligheid van den Grooten Heer. Ik deed hem antwoorden, dat, alzo wij beide Reizigers waren, onze nadere verbindtenis mij onnodig fcheen. De Officier dacht; dat dit ant-j woord het bezoek niet uitfloot, het welk ik zijnen Meefter zou doen in de Hoofdplaats van zijne Landvoogdij 4 maar de Pacha gevoélde er' alle de bitterheid van, en het woord Reii'gér, waar van de letterlijke zin op hem niet kon pas-?' V 2  3b3 gedenkschriften van den &n in zijne Landvoogdij , vertoonde aan zijne oogen, in eenen figuurlijken zin, de dood, die de Turken hem zouden fchenken (*). In de daad hij wist wel, dat hij zonder de zwakheid der Porte, die geene wanorde meer beteugelde , reeds voor lang de ijslijke dwinglandij, die hij oefende, met zijn hoofd zou betaald hebben. Hij had deeze dwinglandij tot dien trap gebragt, dat hij er zijn' roem op droeg, en dit monder had den naam van Dgézar (Vleeschhouwer) aangenomen, daar hij zich op beroemde Hij had buiten twijfel deezen titel verdiend, doordien hij eene menigte perfoonen van den Griekfchen Godsdienst levendig in den muur had laaten metzelen , wanneer hij de wallen van Parut op nieuws deed opbouwen , om die plaats tegen eenen overval der Rusfen te verdeedigen. Men ziet nog de hoofden deezer ellendige flacht - offers, welke de Vleeschhouwer bloot had gelaaten, om hunne pijnigingen beter te kunnen aanfchóuwen en genieten. Naar zulke woede grond, beginzelen regelde dgczar zijn gedrag. Alzo (*) Deeze bedreiging is ongelukkig niet veivuld geworden. De Heer Baron d e tott reisde door Syrien in 1776. Sedert zijn er negen Jaaren verloopen, evenwel leeft dgézar Pacha nog, en bekleed nog dezelfde landvoogdij tot wanhoop der ongelukkige inwo. ners van Syrien , tegen weiken hij de vreeslijklte kne" velarijen aanregt. P.  BARON DE TOTT. 339 zijne eigene veiligheid hem verpligtte, om eenige fchehnen in foldij te houden, zo had hij daar mede een klein Vlootje toegerust, met het welk hij langs de Kust zworf, terwijl eene bende ruiterij zich over land begaf ter plaatze , daar hij weder aan land kwam. In deeze gelteldheid was dgczar Pacha te Akre, en ziende, dat hij niets van mij kon verkrijgen, wilde hij ten minften het falutvan het Fregat ontvangen; maarzo onkundig als trotsch, geloofde hij , dat het genoeg was, als hij zich op ftrand vertoonde met een luifterrijk gevolg, om eene beleefdheid te genieten , daar hij geene aanfpraak op kon maaken, dan door zich in een vaartuig te begeeven. Hij twijfelde niet, of het ftilzwijgen van het Fregat was een gevolg van den afkeer , dien ik voor hem getoond had. Om zich te wreeken , zond hij derhal ven ook order na Seicle, om het Fregat niet te begroeten, wanneer het daar zou aankomen ; Hij vond er zelfs vermaak in , dat hij mij deeze fchikking deed weeten ; maar deeze laage blijk van gevoeligheid had geen beteren voorfpoed, dan zijne eerfte pogingen. Ik deed hein antwoorden, dat ik hem bedankte, dat hij mij gewaarfchuwd had , alzo mijn voornemen was , om ook alle de gefchenken te rug te houden , die eene kwaade gewoonte in trein gebragt had. De ftad van Akra is gelegen in eene redelijk ruime Baai, befchermd tegen de Zuidlijke win< V 3  §|Q GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN den, door den Berg Carmel (*). Men ziet nog de hoofdmuuren van de Kerk , die de Ridders Hospitaliers daar deeden bouwen. Zij wijdden die aaii St. Jan, hunnen Patroon , en deeze naam bij die van de ftad gevoegd, deed haar bekend ftaan onder de benaaming van St. Jan dAkre. De Koophandel kon zijne aandacht op deeze ftad niet vestigen , dan langen tijd na den aftogt der Kruisvaarders. Deeze Geestdrijvers -begunftigden den Landbouw nietmeer dan de Tur. ken, die, om over Syrim den meefter te fpeelen, er altijd de beruovers van geweest zijn. Het was ook eerst onder de zachte en weldaadige Regeenng van den c h e i k - t a h e e , dat de overvloed der ouglien onze faktoorijën vermenigvuldigde , en federt het treurig einde van deezen Vorst begint, de handel daar te vervallen. Hij beftaat voornaamlijk in kaïoen, weiks hoedaanigheid voortuflijk was, voor dat de landman de moeite, om er zelf het zaad van af te zonderen, had laaten vaaren. Ik vertrok van Akra. om mij naa Seide te be- r (*) De Catholijke Religieufen, die de grot van den profeet elias bewaaren, herbergen de Pelgrims, welke die bezoeken,en deeien.in plaats van Reliquiën, die hun ontbreken, geouen (eene foort van Krijstaltizatiën, grooter dan een appel, in demiddenholj uit, daar die S«o overvloed van heeft, en die zij doen doorgaan yoor venleende vruchten.  BARON DE TOTT. $1 J geeven, alwaar de Conful- generaal desKoning* zijn verblijf heeft. Deeze flad is in zeker opzigt de hoofdplaats van onzen handel in Syriën: wij kwamen ten anker naast een oorlogfchip van den Grooten Heer, waar van de Kapitein geen groot werk gemaakt had , om ons beleefdheid te bewijzen. Ik heb reeds gezegd, dat het Fort door het bevel van den Pacha daar van ontflagenwas j maar dgczar had niet voorzien, dat ik, geduurende mijn verblijf te Conftantinopelen , het opzigt op het bouwen van dit Turksch fchip had gehad, dat ik al deszelfs gefchut had doen gieten, en ciat de Kapitein zijne bevordering aan mij verl'chuldigd was •, Dit was ook het eerde fchip van den Grooten Heer, het welk mij de groene vlag vertoonde , welke ik de Portebevjo* gen had aar. te nemen, De Kapitein , die het gei ied voerde, had zodra niet vernomen , dat ik aan boord van het Fregat was , of hij deed mij verwelkomen, en ik Oordeelde het gepast , om hem te doen bemerken, dat het onaf hanglijk gedrag van den Pacha van Seide hem had moeten bewegen tot zo veel meer blijken van achting voor de> Konings vlag, als die van den Grooten Heer minder in aanzien was in Syriën, dan ergens elders ; Hij beantwoordde dat voordel cerdond door eene begroeting van negen kanonfchooten, die wij hem wedergaven. Vervolgends kwam hij bij den -Conful, om mij te zien, zich te oatfchnldigen wegens zijne onachtzaamV 4  §Ï2 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN heid, en mij te nodigen, om bij hem aan boord te komen, daar ik, bij mijne komst en bij mijn vertrek begroet werd. Deeze kanonnade was eene nieuwe reden van fpijt voor den Pacha, dien de Turkfche Bevelhebber niet zo wel behandelde. Om die reden, en om geen nieuwen fmaad te ondergaan, befloot hij, om bij nacht ïn de Haven te komen ; rnaar de Heer Baron de durfort deed zijn klein Eskader, met het opr gaan der zon, begroeten, en deeze beleefdheid, op welke Dc.ézAR geen ftaat gemaakt had , overreedde hem, dat ik hem te Seide beter zou be? handelen dan te Akra. Hij deed mij op nieuw verzoeken, om hem te komen zien; men gaf mij tevens te kennen , dat hij een fchoonen bonten mantel voor mij gefchikt had; maar ik bleef onbeweeglijk in mijn voornemen, wel overtuigd, dat ik meer in achting zou winnen, door dgczar te verfmaaden , dan door. eenige nietswaardige eerbewijzing van hem aan te nemen. Ik heb nodig geoordeeld , om aan het oogmerk , waar mede ik deeze Gedenkfchriften op-, gefteld heb, te voldoen, het karakter van dgczar en mijn gehouden gedrag met hem te hefchrijven. Deeze leeuw, losgeraakt tegen het menschdom, die ais een wreedaard zijne Landvoogdij behandelde, en ongeftraft federt twee jaaren de inkomften van den Grooten Heer te rug hield, vernederd door eenen vreemdeling , en in zijne gevoeligheid beteugeld door de vreeze voor ecu  BARON DE TOTT. 3Ï3 enkel Fregat , v. elks orders hij niet wist, bied ons, door de zwakheid van den Despoot cc aaien , en tevens de lafheid der ondergefchikte bedienden, die op eenen verren afftand hem bedriegen , met cénen trek het tafereel van het Oitomannisch Rijk. De ftad van Seide, het oude Sidon, is gelegen in het midden van de Kust van Syriën , aan den voet van den Libanon en Anti Libanon. Oe Mutualis in het zuidelijk gedeelte, en de Druzetr ten Noorden, bewoonen den keten van die ge" bergtens, welke langs de Kust loopen , en bewaaren hunne onaf hanglijkheid, niettegenftaande herhaalde pogingen , welke de Porte gedaan heeft, om hen meer bijzonder onder 't juk te brengen. Het is waar, dat de Druzen niet altijd naauwkeurig zijn, om de bedongen fchatting te betaalen. De Pacha van Seide is zelfs verpligt, tot veiligheid van zijne eigendommen, om ze aan de Vorften van het gebergte te verpachten; maar dit middel, om de ftrooperijënte ontgaan, verzekert niet altijd de betaaling der inkomften, en deeze gedwongen verpachtingen onderhouden de verfchillen, welker bijömftandigheden dikwerf den grond van den twist geheel veranderen: De Mutualis, die den Anti.Libanon bewoonen, van Seide tot aan Akre, zijn niet zo talrijk als de Druzen; maar de Kafteelen, die zij bewoonen, maaken hen z© vaardig , om op te ft ian , als moeilijk, om te onderwerpen, elke top vaneenen V 5  SH GEDENKSCHRIFTEN VAN DES berg is eene vesting, elk eigenaar een groot va* fal ; en dit volk, tot dweeperij toe kleevende aan de geboden van ali, beeft voornaamlijk eenen afkeer van de Mahometaanen Sunniten f die zij zonder barmhartigheid vermoorden , als zij er gelegenheid toe vinden. De Mutualis zijn overëengekomen , om eene jaarlijk'fche erkentenis te betaalen van 200 beurzen , om hunne gebergten en heerlijkheden te genieten ; maar zij bewaaren veel zorgvuldiger de weldaad, darï zij Hipt zijn in het betaalen van den last; zod.aa" nig, dat de Druzen , zo wel als de Mutualis, even moeilijk, om te beteugelen, door het gezag van den Pacha binnen een al te klein perk te befluiten, het gewigt van hetzelve voor de Inwooners van Seide des te gevoeliger gemaakt hebben. Men ziet nog , tusfchen deeze ftad en die van Akra, de ftad van Sour, het vermaarde Tyrus, deeze gehoorzaamt aan het Opperhoofd der Mutualis , en deeze wieg en bakermat der fcheepvaart geniet' nog het voorregt , dat zij de befte Haven van Sijri'èn is ; maar eenige ladingen tabak of koorn , waar van de handel van Seide zich meefter heeft gemaakt, zijn de eenige voorwerpen, welke Sour kan aanbieden , en die gevoegd worden bij het gaar en, hetwelk de bewooners van hét platte land te koop btengen, waar van de tranlchen het uitfluitend regt van inkoop hebben (*). C) Deeze omflaiidigheid vertoom weder hetTurkfca  BARON D K TOT T. $Ig Dat onze kooplieden nog niet bevrijd zijn van de knevelarijen van den Pacha. is omdat zij nog geen moed genoeg hebben weten te toonen, om hem te verbaazen; en deeze landvoogd zou het gevaar begrijpen, daar de woede van liet volk hem aan bloot zou Hellen , indien hij doorkwaa. de behandelingen onze kooplieden noodzaakte, om te vertrekken {*).1 Staatsbeftuur, het welk nooit met onderfeheidiug weet te geven of te nemen. Eén der Franfchekooplieden, te Seide gevestigd, heeft het opzigt over de opcnbaare merkt; Pe janisfaaren verkleefd, aan den dierst onzer Natie, oefenen daar de Politie , onze makelaars ftellen den Pi ijs op de gaarens, de inkoop is verboden aan de lieden van dat land, dus is het. voor de vreemdelingen zo veel beterkoop, geen Monopolieisduidêbjker, maas het is zo wel gevestigd in de gemoederen, dat hërvolk zelf een opftand zou ondernemen , als de Regeering wilde ondernemen, om het af re fehaüen , en de iVinfcers ftellen de zekerheid van eenen Ichieüjken opkoop boven het onzeker voordeel vanden hoogenpri s, diert Wen zou nvegen verwagten. (*) De Schrijver Ipreekende van dje rekten, welke de Kjanfehe > atie te Seide yeniet, had, duükt ïuij, eene b.jzunJe heid van gewigt niet moeren. vooibijr gaan; te Wetitn, dat de Cor.ful v?=n Etar.k hk op dee2e Faktory , Conful Generaal van Syriën voovheenen het voorredt h»d , om Emir llady: der Christenen te zijn, dat is te zegR n , Bevelhebber der l elgrims naa $eri •alem. Alle Pelgrims der drie Godsdienstgezindheden, Griekfche, Armenifche en Latijnfche , 20 we.1  3I<5 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEM Seide verlaatende vervolgde het fregat zijne reize langs de kust, en kwam ten anker onder de onderdaanen van den Grooten Heer , als vreemdelingen , verëenigden zich , en maakten eene Karavaane uit, welke de Conful naa de heilige plaatzen geleidde. De Pelgrims betaalden eene erkenteois aan den Conful / mir Hadje , die , onder deezen titel, even als de Pachas van drie paardeftaarten, Chatirs had, of knechts te voet, die met een lang kleed, of Dolama vanfchar» Iaaken bekleed zijn , waar van de flippen opgenomen en omgebogen naagteren, een borduursel laaten zien van breede geele Satijn, dat;zij er onder hebben; om dit kleed draagen zij een zeer bre,eden zilver vergulden gordel, aan welken een ponjaavd hangt , waar van de greep en de fcheede van hetzelfde metaal zijn, zij gaan met geel marokijne laarsjes voor het paard van den Pacha. Langen tijd na dat de Confuls-Generaal van Frankrijk in Syriën opgehouden hebben geleiders te zijn van de Christen Karavaane, hebben fommigennog de Chatirs behouden; maar hunne opvolgers zijn moede geworden , om een ijdel en kostbaar voorregt aan te houden, en hebben zink foort van bedienden nfetmeer wilkai hebben, wier dienst hun zo onnut was, als hun onderhoud kombaar. Het zijn de Turken niet, die dit voorregt, toegeftaan aan de Confuls van Frankrijk, om Emir Hadje van de Karavaane van Jerufalem te zijn, ontnooraen hebben, noch de Confuls\, die het hebben laaten vaaren , maar de Pelgrims hebben ongevoelig van zelfs opgehouden' eene algemeene Karavaane te formeeren, welke voor hun een last was en eene vermeerdering van onkosten ; Zij hebben verkoozen , alleen te gaan, of in kleine troepen , die , minder toe-  BARON DE TOTT 317 bedekking van fommige rotzen in bet binnenfte der reede van Barut. Deeze ftad is gebouwd op eene landtong , welke als een half eiland uitloopt , en welks oppervlakte verfierd is door een bosch van pijnboomen, op een lijn geplant. De vermaaklijkheid en verfcheidenheid van tuinen, die de ftad omringen, zo wel als de zuivere lucht, welke men inademt , had een groot getal inwoners derwaards getrokken , en geduurende al dien tijd, dat de Porte de Heerlijkheid van Barut overgelaaten had aan den Emir der Druzen,d\e het nabuurig gebergte bewoont, had dezagtheid der regeering s en boven al de geest van verdraagzaamheid , die den Drus, Mahometaan en Christen op gelijke wijze behandelde, eene [menigte kooplieden bewogen, om zich daar te vestigen , maar federt dat dgézar zich van deeze ftad meester heeft gemaakt, met oogmerk, om er den koophandel te niet te doen , ten einde dien te noodzaaken, om zich in Seide te bepaalen, hebben de Kooplieden van Barut het verlaaten, om zich in 't gebergte te begeeven , en den ondergang van den dwingeland daar af te wagten. Zijn oogmerk was, de Tol te Seide te doen vermeerderen, daar de Pacha de Pachter van is , maar zijne onkunde heeft hem niet doen rusting en vertooning hebbende , hen minder bloot ftellen aan de roofzugt der Arabieren , waar door zij ook aan minder kosten onderhevig zijn. P.  «$l3 GEDENKSCHRIFTEN VAM DErS opmerken, dat de uitzigten der fchatkist, doof de arbeidzaamheid een flag toe te brengen , op deeze wijze nooit berekend kunnen worden, volgends eenige beginzelen van den Koophandel. Het gebergte van taftervan loopt langs de zee van Barut af fcöt Bes .mijlen ten Noorden; dit gebergte ligt onder dat van den Libanon , en maakt er den grondflag van uit, zijnde bewoond door Katholijken , die in eene volmaakte eensgezindheid leven met de Druzen, hunne nabuuren, van welke ik aanftonds meer in 'tbijzonder fpreeken zal. Tripoli van Syriën, werwaards wij koers fielden, na Barut verlaaten te hebben , is gelegen cp eenen kleinen affland van de reede , en de menigvuldigheid der tuinen , die het omringen, zou er het verblijf ^eer aangenaam maaken , indien de lucht minder ongezond was in den Zomer. Deszelfs gebied ftxekt zich uit en vethefc zich tot aan den Berg Libanon (*), het is overvloedig in Wijnllokken. Elke heuvel brengt een bijzonder foort voort, en de Vin d'&r (Goud- (*) In dat gedeelte van deezen berg , dat in de nabütirfchap van Triputi is, kan men de zo vermaarde en beroemde Cederen van Uba -on zien Men heeft mij verzekerd, dat er niets bijzonders aan is, lande ouderdom, en ik heb de moeite niet genomen, om ze te gaan bezoeken.  BARON DE TOTT. 319 vïjn) is bovenal uitmuntend onder deeze alle. De overvloed van zijde , die geteeld word op den gebeelen Libanon, en welke de Koophandel teTripoli verzamelt, is het voornaamfle voorwerp van dozelfs befpiegelingen. 's Jaarlijks worden er 7 of 800 kwintaalen van naa Frank rijk overgevoerd , waar van een groot gedeelte in commisfie is voor de andere ftapelplaatzen, die geene verzendingen in ruiling hebben ; en men handelt altijd met den Pacha de Wisfels, die Conftantinopelen ten dien einde overzend. De Pacha , die hier het bevel voerde , was de zöon van dien van Damaskus. Ik had zijne hulpe van noden, om mij de middelen te bezorgen, ten 'einde mij te land naa Aleppo te begeeven ; Hij was afwezend van Tripoli, en ik was zeer wel vergenoegd, toen ik verltond , dat ik hem te Lattakée zou vinden; maar, alzo het Fregat in deeze Haven niet kon ankeren , ter oorzaake van het verzuim der Turken . om ze te laaten diepen van alle de ballast, die de fcheepen daar in geworpen heblen, krengde het daar , en bleef er liggen, tot de wederkomst van zijne boot , die mij naa de Haven van Lattakée bragt. Deszelfs inkomen word befchermd door een Kafteel, zodaanig vervallen, dat, zonder het gerucht van zijn gefchut, het welk mij begroette , ik het voorbij zou gevaaren zijn, zonder eenige vesting bemerkt te hebben. De Tollenaar ontving mij, bij mijne aankomst, met alle de achting , aan  326 GEDENKSCHRIFTEN VAN BEK mijne zending verfchuldigd , en de aart zijnet beleefdheden, deed mij iet goeds voorfpellerj van het karakter van zijnen Meefter (*). (*) Het is édne der merkwaardig^ zaaken in de zeden der Turken . dat de invloed der hoedanigheden van den meester zich openbaart in alle de bijzondere perfoonen, die van hem afhangen, het fchijnt, dat het Bespoti tn:ts onvolmaakt zou zijn . als het ook de gevoelens niet onder het juk bragt. De knechts van een Turk beloeren het onthaal, dat hun patroon aan iemand bewijst, om hem op dezelfde wijze te behandelen , wan-' neer hij heenen gaat; ongelukkig hij, die van hem een fchop met den voet ontvangen mogt hebben ; Zij matigen zich ook aan , om zijne gevoelens te verklaaren; Een zeker Pacha had groote vriendfchap opgeregt met eenen Europifchen Koopman, hij kon hem niet misfen, en zijn geheel Hof eerbiedigde den Vreemdeling. Deeze was onderhevig aan de jicht, en de Pacha, die ongelukkig de Geneeskunst beftudeerd had , wilde zijnen Vriend geneezen, en weetende, dat hij in hevige pijnen was, belastte hij twee van zijne bedienden, om bij hem te gaan , en hem 50 ftokflagen op|de zooien zijner voeten te geven. Deeze , die niet zo wijs wa,, ren, als hun meester, eerst verbaasd over een onthaal, dat hun niet heel vriendelijk voorkwam, geloofden ten laatften, dat de ongeloovjge misdaan had, en gingen het bevel uitvoeren met zo eene ftrengheid , dat zij zich, bij hunne wederkomst, er op beroemden, wanneer zij den Pacha rekenfchap gaven van hunne gehoorzaamheid. Wat ? rampzaligen , zeide hij , hebt gij mijnen Vriend durven mishandelen ! De 50 ftokflagen waren een geneesmiddel, de mishandelingen, die gij er bijge-  b a k 0 n de t o t t. 32Ï Na eenigen tijd in een Kiosk vertoefd te heb» ben, alwaar men mij ververfchingen aanbood, begaf ik mij naa Lattakée. Deeze ftad, het oude Laödicea , is gebouwd op eene vlakte, welke over de Haven uitziet: Zij vertoont nog de overblijfzelen van haaren ouden luifter, en de Koophandel onderhoud nog hedendaagsch verfcheiden huizen , die redelijk fraai zijn. Het duurde niet lang, of ik ontving van den Pacha van Tripoli de begroetingen over mijne aankomst, ,en de verzekering van het verlangen, dat hij had , om mij te zien , en mij van dienst te zijn. Ik Iiad deeze genegenheid nodig , om mijne reize -over land naa Aleppo te doen , en ik verkreeg van den Pacha meer hulpmiddelen , dan nodig waren; Hij ftond op eerbe wij zingen, en had zelfs het voorkomen , als of hij de beftraffing der Porte vreesde, indien zijn verzuim , om mij te doen achten, mij aan eenige onaangenaamheden bloot zou ftellen, inde gebergtens , die ik moest overtrekken. Bij mijne terugkomst van zijn bezoek, •voegd hebt, zijn eene belediging : en op Kaande voet deed hij elk van hun 100 ftokflagen geven, hij liet vervolgends zijne veröntfchuldigingen maaken bij zijnen Vriend , om de onbefehoftheid van zijne bedienden, die nog bij zijn geneesmiddel iet hadden durven voegen. De Europeaan zou er wel geern van ontflagen geweest zijn, evenwel had hij fpoedig reden , om hem te bedanken, alzo hij volmaakt genas. II. Deei, X  322 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN bragt mij zijn Stalmeefter een paard, 'twelk zijn meefter mij zond , mij verzekerende., dat hij de vastigheid van deszelfs beenen beproefd had op de fteilfte rotzen. Alzo ik mij te Tripoli in Syriën voorzien had van tenten en het nodig gereedfchap , was alles fpoedig gereed tot mijn vertrek. Wij begaaven ons op weg met de Wagten, die de Pacha gefchikt had, om mij te verzeilen , en wij floegen onze eerfte legerplaats op aan den oever van eene rivier aan den voet van den Libanon. Ik was nog niet van het paard gelïeegen , wanneer een Dras van het gebergte mij een verzoekfchrift kwam aanbieden tegen eenen Franfchen Koopman , zijnen fchuldenaar, over wien men mij reeds verfcheide klagten gedaan had. Terwijl men de nodige beveelen , om bewijs in te winnen van de blijkbaarheid van deeze fchuld, afvaardigde, was ik wel in mijn fchik, om wattepraaten met iemand , die mij getroffen had door de edele ftoutheid, met welke hij mij om regt was komen aaufpreeken , en het klaar maaren der brieven gaf mij tijd , 'om eenige bijzonderheden van hem te vernemen over de zeden en gewoon, tens der Druzen, die ik met eenige verdere kundigheden hier zal faamenvoegen (*> (*) De Uitgever deezer Üeder.kfchrifteti, die hier den Heer Baron de to-t in gefprek brengt met eenen Drus, om van hem in den haast, en terwijl men brie-  BARON DE TOT T. 323 Deeze volken , begreepen onder dezelfde be« naaming, zijn verdeeld in verfcheiden Seïïen of Gezindheden, die eikanderen wederzijdsch vervloeken , maar die zich altijd verëenigen ter gemeene verdeediging van hunne vrijheid, en door een gelijk vooroordeel tegen de Mahometaanen. Dit is echter juist het gevielen, datzij het minst openbaaren; zij bezoeken de Moskeen , wanneer hunne zaaken hen in de Turkfche fteden brengen; maarzij geven den voorrang aan onze kerken , als zij daar zonder gevaar in kunnen komen , en zij fchijnen evenwel zo verre van de Eu'angelifche leerftukken vervreemd te zijn, als van de geboden van den Koran. Door het geen ven gereed maakte , eenige ophelde ingen te krijgen over deeze F atie, wist buiten twijfel niet, dat deeze bij zich had, in hoedanighe:d van Drogman derlnfpeo,. tie, den Heer VsniURE de Paradis, geleerden Tolk des Konings, die, na langen tijd, naa de Druzen onderzoek gedaan te hebben , en zich met hun veele jaaren bezig te hebben gehouden, eindelijk hen zo wel heeft leeren kennen, dat hij iniiaat is geweest een Katechismus van bunnen Godsdienst te ontwerpen , en een kort begrip van hunne Gefchiedenis te befchrijven, die hij reeds in 't licht heeft gegeven, of die binnen korten flaat uit te komen. Hem zou , ongetwijfeld de Heer Baron de tott bij voorkeuze gevraagd hebben naar de zeden en gewoontens der Druzen, deezen zou hij met meer gemak en met meer vrucht hebben geraadpleegd. P,  324 gedenkschriften VAN DEN men heeft kunnen verzamelen van den Godsdienst van het grootfte getal der Druzen, is het klaar , dat deeze berglieden de aanhangers zijn van Harem -Bamr-Illah (*}, Califvm Egijpten, van het gedacht der Fatimiten. De Druzen , hem tot eenen God maakende , hebben hem genoemd Hakem-Bamri (f), en hebben alleen den naam van zijnen Apostel Doursi behouden. Deeze afleiding , ontleend uit hunne Heilige Boeken, zou genoeg zijn > om die te wederleggen , welke de Heer Pujet de Saint Pierre hun geeft ; Hij doet de Druzen afdammen van den Graave van Dreux; maar deeze oorfprong is at te ongerijmd, dan dat wij er ons mede zouden ophouden. De Calif Hakem en zijn Apostel fchijnen de verachting, welke alle Sectarisfen voor de menfchelijkheid getoond hebben, nog overtroffen te hebben, zij hebben hunne aanhangers in drie klasfen verdeefd, dePriefters, de Ingewijden en het gemeene volk. Dit laatfte , het welk naauwlijks eenige voorfchriften der famenleving kent, zonder welke de menfchen niet gerust flaapen kunnen, is genoodzaakt, om zich, 'ten aanzien van zijne zaligheid, te verlaaten op het geloof der twee eerfte klasfen. Evenwel gelooven de Druzen, op deezen grond, dat zij deüitverkoornenGods (*) Dit Arabisch woord'beteekent, Befluurer van de order van God. (t) Befluurer van zijn order.  'baron !) e t o t t. rr'j zijn, en verfrnaaden alle andere Godsdienst-gevoelens. Harem heeft hun beloofd, dat zij de erfgenaamen der Turken zullen wezen, van welke de Christenen de overwinnaars zijn zullen; Zij hebben zich, ongetwijfeld, moeten verbeelden , dat zij het oogenblik der vervulling van deeze voorzegging genaderd waren, bij den oorlog met Ae Rusfen, en deeze gedachten hebben hun altijd de achting ingeboezemd , die zij voor de Chriftenen betoonen; maar het is waarfchijnlijk , dat hun Profeet de orde van opvolging kwalijk berekend heeft. Wegens de Hiërarchie , in deeze Sefte vastgefield , zijn alle derzelver gebruiken ondoorgrondelijk voor het oog van de ongewijden, hunne boeken (*) zelve worden met vlijt bewaard, voomaamlijk dat der Priefteren, (het boek bij uitnemendheid genoemd) , en het fchijnt onmooglijk, om het zich ooit te kunnen bezorgen. Men gelooft echter vrij algemeen, dat de Druzen een foort van afgod aanbidden, dien zij in een onderaardsch grotbewaaren, daalde Ingewijden alleen kunnen inkomen. Eenige Druzifche Vrouwen , tot het Christen geloove bekeerd, hebben andere gebruiken ont- (*) Het is aan de Druztn verboden met eenig peefoon te fpijzen, die aanzien en gezag heeft, uit vreeze, om deel te hebben aan een kwalijk verkreegea goed. X 3  3-C GEDENKSCHRIFTEN VAN DBN dekt, die niet minder ongereimd zijn: maar alzo deeze niet agter het geheim waren , zo is haar verhaal geen grond genoeg voor de naauwkeurigheid , die ik mij heb voorgefteld- Druzen van verfchillende Secten bewoonen dat gedeelte van het gebergte, het welk ik ben overgetrokken ; de Turken noemen hen Nuféris of Avféri ; maar deeze volken verwerpen zo de ééne als de andere benaamingen, om die van Druzen te behouden , zonder dat zij aanfbraak maaken op den roem van onbegrijpelijke verborgenheden. Men ziet, in de daad , het grootfte gedeelte in het bijzonder de Zon aanbidden : Bij derzelver opgang doen zij drie kniebuigingen, en fchijnen met hunne hand de eerfte ftraalen van dit gefternte te willen vatten, om zich te zuiveren, door het ligchaam er mede te wrijven. Men gelooft, dat hun eerbied alleen tot den avond duurt, en men verzekert, dat zij zich 's nagts de Onthouding van den dag vergoeden. Eene andere St cte, zegt men , aanbid de Maan , en bewaart den dag voor haare vermaaken. Men vind ook in deeze gebergtens Gynécola. tren (.*) > wier eeredienst minder geheimzinnig, (*) Gynécolatrcn, dit woord betekent, aanbidders der vrouwen; doch zo als het in de taal der wellevetadhe d genomen word , kan het op de bruztn nietpajien. De Schrijver heeft dit Grieksch woord uitgedacht, uit tevbied voor de Dames. (De Heer Baron de tqtt beeft den Venaaler ver»  BARON DE TOTT. dan die, welken de Chineezen aan Lingam bewijzen, evenwel hetzelfde grondbeginzelfchijnt te hebben. De Druzen , aanbidders der Zon , hebben meer regelregte betrekking op de oude bewooners van Palmire. Het is flegts op een' kleinen afftand van deeze ftad , en om zo te zeggen, in 't gezigt der puinhoopen van den vermaarden Zonnetempel, dat men nog de aanbidders van dit gefternte vind. De Libanon ontvangt zijne eerfte ftraalen, zijn dienst moest dan daar eene fchuilplaats zoeken , en zich ftaande houden. Wij bragten twee dagen door , met over dat gebergte te trekken : Men ontdekt er drie keetens van, van wélke de twee aan de zijden , in zeker opzigt, het voetftuk zijn , het welk het middelfte onderschraagt. Deeze gefteldheid vertoont beurtelings de ijslijkheid der diepfte afgronden, de gevaarlijkfte engtens, debekoorlijkfte gezigten, en de aangenaamfte dalen. Men befchouwt er vooral eene allerzorgvuidigfte aankweeking van Moerbezieboomen. Deeze boo* men , welker voortbrengzels de Zijdewormen voeden, worden daar in ftarrebosjes geplant, naald , dat deeze aanbidding der vrouwen alleen gedeeltelijk is; de aanbidder ligt op zijne knieën voor het akaar, en zijne oogen zijn gevestigd op het voorwerp zijner eerbiedigheid , voor het welk hij ze niet mag nedetflaan —_ cculis ereftis. Evg. F*rt.~) X 4.  3*8 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN1 met eene volmaaktheid van geregeldheid , waar van de nutteloosheid de naauwkeurigheid te verwonderlijker maakt, alzo deeze manier van plan^ ten niet bekend is in de Levant , dan alleen bij de Druzen. Hunne dorpen kwamen mij voor, redelijk wel gebouwd te zijn , zij liggen altijd onder aan den voet van fcherpe. rotzen , die ze beveiligen,, en de toppen der bergen , gekroond met pijnboomen, vormen de voortrcflijkfte tafereeleu. • Wij kwamen na eenen moeilijken togt van drie dagen in de kleine ftad van Tchoukor/r, gelegen op den oever van den Orontes. De Pelgrims van Confïantinopelen en Afién , verëenigd , om naa Dama. kus te gaan , de algcmeene verzamelplaats der Karavaane van Mekka , waren ons voor uit getrokken na Tchoukour, en wij vonden hunne legerplaats opgeflagen aan den oever der riyier. Ik fioeg de mijne op, op eenen kleinen afftand, en hun Bevelhebber, want de geheele maatfchap^ pij verkiest zich eenen meefter, of iet, dat er naar gelijkt, zond mij kort daar op een gefchenk van vrugten , doende mij tevens begroeten over mijne aankomst. Maar , niettegenftaande deeze beleefdheid, oordeelde de Stadvoogd, dat de na-, bijheid van eene talrijke bende , welke 's anderen daags vertrekken zoude, en van welke elk bijzonder lid reeds verzekerd was van zijne vergiffenis, juist niet te veilig was voor mijne rust. Hij deed dan mijn geleide verfterken met eene bende /  BARON DE T O T T. 309 voetvolk, dat als eene linie van omwalling geplaatst werd; maar ik kende de Turken genoeg, om eene, betere gedachte van de Pelgrims te hebben, en mijn nieuw geleideniet genoeg, om er niets van te fchroomen. Evenwel raakte ik vrij met een verfpveid vuur, dat den geheelen nagt duurde, en dat men mij verzekerde, het eenig middel te zijn, om de roóverstéverjaagen; maar het was ook het middel, om zeer eerlijke luiden te dooden , als er bij geval eenige naa mij toe waren gekomen, en ik moest die bloodaarts nog betaalen, die mij verhinderd hadden te flaapen. Rhia, alwaar wij 's anderendaags fliepen , is gelegen aan dendngang dervlaktens van Syriën, men ziet daar puinhoopen , welke geen bepaald voorwerp te kennen geven , maar die van zeer groote oudheid fehijnen te wezen. Rondom deeze kleine ftad vind men den rijkften landbouw, die zich uitftrekt over de geheele tusfehenwijdte, van hier tot aan Aleppo. Wij bragten twee dagen en een' halven door , met deeze vlakte door te trekken, welker akkerbouw bovenal merkwaardig is, elke voor fchijnt naar een lijn getrokken te zijn, en vertoont ter lengte van een kwartier uurs geen ééne kromte. Men oogst op deeze akkers koorn , katoen , en een zeker foort van zaad, daar de inwoonersoly van maaken. Deeze arbeidzaamheid fchijnt een dekkleed te fpreiden over de verwoestingen, welke deeze vlaktens ondergaan hebben; doch men vind er de bewijzeu X 5 -.  33° OEDEVKSCHR. VAN DEN BARON DE TOTT. van weder in eenige brokken van oudheid. Ik zag, digt bij eene fontein, een kuip van witmarmer uit één ftuk van zeven voeten lang , drie hoog en vier breed, verfierd met bloemkransfen en het dooden van rammen, in den bestenfmaak, en van het zuiverfte graveerzel,- zij diende,om te drenken ; en men kan niet onderftellen, dat zij of van Palmire, of van Balbek herwaards gebragt was; Zij gaf derhal ven de ligging van eene meer nabuurige ftad te kennen , die nog volftrekter verwoest is dan de evengemelde. Ik had nog ééns eene openbaare intrede te duchten , het geen mij deed befluiten, om te Kantouman te verblijven , eene rustplaats , gefchikt voor de Reizigers, die men gebouwd heeft drie uuren van Aleppo, op den kant der woeftijh, welke deeze ftad omringt. ': am.er 's na°ts aan, na de barfte landftreek doorgetrokken , en eene lucht, die volftrekt phosphorilch was, ingeademd te hebben. De voorzorgen , die ik genomen had, om de ftaatfie te vermijden , die men voor mij beftemd had , dienden alleen, om zé naar eene lijkftaatfie te doen gelijken , en de flambeauwen , die mij aan de ftadspoort cpwagtten, geleidden mij bij den Conful, gevende aan onzen optogt al het voorkomen van eene lijkftaatfie.  XVI. AFDEELING. INHOUD. Befchrijving van Aleppo. Gelegenheid. Omringd van tuinen. Kafteel. Huizen. Straa' ten. Zindelijkheid. Koophandel. Iertrek des Schrijvers van Aleppo. Zeldzaame zeden te Martavan. Befchrijving der Turkrriens. Overblijfzelen van Antiöclriën aan den Oronres. Ontmoeting met de Turkmens. Bijzonderheden van de Kurden. Komst te Beylan. Ongezonde lucht te Alexandrette Komst aan het Eiland Cyprus. Befchrijving van Cyprus. Wijn van Cyprus. Komst te Rhodus. Lof van den Graave de choisecl. Moeilijke reize naa Smirna. Bijgeloof van eenen Veretiaanfchen Schipper. Ontrouw en gierigheid der Turken. Komst te SmivnA Aanmerkingen over het «w^Echelle. Kóóphandel te ^n^xrist Vertrek des Schrijvers naa Saloniclri. Berg Adios. Aanmerkingen over de Boekerij aldaar. ttrederfpannigheid der bezetting tegen den? cha. Sluikhandel in graanen en hout. GrLhfche  33a GEDENKSCHRIFTEN VAN DBN Eilanden in den Archipel. Napels de Roma» nie. Qpfchudd'wgen der Albaniërs. Verlegenheid van den Pacha. Reize naa Tunis. Befchrijving deezer flad. Overblijfzels van Karthago. Bey van Tunis. Koophandel van Tunis. Staat der Slaaven aldaar^ Karakter der Tunetaanen. Komst te Toulon. Befluit. IDe ftad Aleppo, vermaard door het getal van haare bewooners (*) , de fchoonheid van haare gebouwen, de uitgeftrektheid van haaren handel, en de rijkdom, die deeze haar bezorgt, is gelegen in eene laagte , aan een klein riviertje; doch dit water, het welk den inwooners van Aleppo hun drank bezorgt, fchijnt zo vreemd aan den grond, welke hetzelve doorloopt, als de ftad zelve is aan de woestijne, in welke zij gelegen is. Men kan ook alleen in de blijken der verwoesting van het land, dat haar omringt, de oplosfing vinden van dit ftaatkundig voorftel; maar men ziet gemaklijk de redenen van haare bewaa- (*) Men telt te Aleppo 150,000 zielen , van welke het grootfte getal Mahometaanen zijn. Eenige Jooden, en veele Armeniërs maaken het overige van de inwooners uit; De Franken , welke door den koophandel derwaards getrokken worden, zijn in al te klein een getal, dan dat zij verdienen in dit getal in aanmerking te komen.  BARON DE TOTT. 333 ring, 'toeneming en vermoogen in de noodzaaklijkheid, welke de Koophandel had , om eene ftapelplaats te hebben tusfchen de Middelandfche Zee en de Perfifche Golf. Haare plaatzing moest ook bepaald worden door het voordeel van een loopend water. De grond is daar zo fpaarzaam van voorzien in deeze vlaktens , dat dit riviertje, welks oorfprong niet verre van daar is , zich onder den grond verliest, eenige mijlen beneden de ftad, en het fchijnt zich in deeze barre landftreek alleen te vertoonen , om de menfchen te vestigen in dat kleine dal, het welk door hetzelve befproeid word. Aleppo is omringd van tuinen , of liever van kleine boschjes van Piftasje-boomen , welker bladeren van een zacht groen , en de vruchten van roozerood het bekoorlijkst gezigt opleveren, terwijl dit voortbrengzel voor de inwooners tevens een tak van Koophandel is , waar van het vertier zo zeker is, als voordeelig (*_). (*) Eene bijzonderheid is onzen Schrijver ontfnapt in zijne Natuurkundige Aanmerkingen over de ftad Ahppo, hij zegt niets van de ziekte, aan welke alle de inboorlingen onderhevig zijn, en zelfs de vreemdelingen, die er eenige jaaren verblijven. Deeze ziekte is een groote puist of gezwel, die éénmaal in eenig deel van 't ligchaam komt ; dezelve is niet pijnlijk , noch gevaarlijk ; zijn voortkomen word aangekondigd door eene koorts, van 24 uuren. Men moet zich wel wagten dezelve door eenige hulpmiddelen te prikkelen, en nog  334 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN Een redeüik groot Kafteel befchermt deeze ftad regen de roverijen der Arabieren , die haar omringen , en deeze vesting , geplaatst in het middenpunt van het cirkelrond, dat de ftad uitmaakt, is gebouwd op een heuveltje , het welk niet menfchenhanden fchijnt opgeworpen te zijn, en men ziet duidelijk , dat het als in de rondte omringd is met lagen fteenen. De fterkte , die men hier gefticht heeft, naar de beginzelen der aloude krijgskunde, bevat hedendaagsch eenige ftukken gefchut, welker vuur de hoogte van alle nabuurige heuvelen kan heilrijken , zonder door de huizen verhinderd te worden; Deeze huizen zijn alle plat, en zo gelijk van hoogte, dat men zeldzaam eenige moeite heeft te doen, om op of af te klimmen, als men van 'c éene huis op het andere wil gaan, en verfcheide overdekte ftraaten, vermeerderen het gemak , om eikanderen te bezoeken, zo dat men van de ééne wijk in de andere kan komen, zonder met het gewoel der flraafeu te doen te hebben. De ftraaten van A* veel meer, om ze te doen inOaan ; de ettering of zweering , welke ongevoelig zich vertoont, is eene foort van natuurlijke fontanel , die ongemeen gezond is, het ligchaam zuivert van zeer veel kwaade vochten, en veel toebrengt tot bewaaring der gezondheid. Deeze puist, die een jaar duurt, heeft voltrekt niets lastigs, dan het onaanzienlijk lklteeken, dat zij fomtijdsnalaat, als zij zich op het wezen zet; iet, dat men even zo min voorzien, als beletten kan. P.  BARON DE TOTT. 335 leppo zijn netjes bêtrraat, twee voetpaden worden gemaakt door vlakke fteenen, die wel zijn faamgevoegd, en het midden van de ftraat is gemetzeld van gebakken fteenen cp de kant gelegd, voor het gemak der paarden. Vooral moet men te Aleppo opmerken de zorg voor de zindelijkheid , die onbekend is in andere fteden in Turkijën, zelfs in de Hoofdftad. Dit voorwerp van het Burgerlijk beduur veroorzaakt daar den omflag niet van onze vuilniskarren; Eenige Ezeldrijvers loopen de ftad door , en nemen de vuilnis weg, welke elk verpligt is op een hoop bij één te veegen. Gelijk de hitte der luchtftreek deezen arbeid gemaklijk maakt, zo eischt ook die zelfde hitte eene grootere zindelijkheid, om de gezond* beid ,der lucht te bewaaren , voornaamlijk onder de overwulfde ftraaten , daar ik van gefprooken heb. Deeze zijn in 't bijzonder gefchikt voorde Kooplieden. Zij bevatten de kostelijkfte vvaaren; Daar ontvouwt de daadlijke en lijdelijke Koophandel alle haare werkzaamheid, maar de beveiliging der onderfcheiden Karavaanen, zo wel als liet bijzondere geleide , dat de Reizigers nodig hebben , zijn een middel, daar de /WA* en zijne Bedienden fteeds gebruik van maaken , om den Koophandel en de bijzondere perfoonen te kwel. len. Dit uitgezonderd, geniet het volk in Aleppo meer rust dan in andere fteeden, en de Europeaanen hebben er nooit eenige knevelaarij ondergaan, die bekwaam was, om hen in hunne  '33^ GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN uitzigten te doen vertzaagen. Men kan ook uit den voortgang der vlijtigheid van die van Aleppo oordeelen, dat het Despotismus die ftad gefpaard heeft. Zij beeft dien trap van volmaaktheid bereikt , dat zij met de bidiaanen om den prijs kan dingen. Ik heb met oplettendheid de fabriek van die ftoffen befchouwd, welke wij herbages■(*) noemen , en waar van wij het inkomen in het Rijk verbieden, zonder dat het namaakzel eenigzins dit verbod kan billijken, en dat onze manier van fpinnen, zo wel als de hinderpaalen , welke ons hinderen, om ze te volmaaken , ons nooit zal vergunnen die na te volgen. Men moet in de daad de navolging veel minder zoeken in de kunst van den weever, wiens handeling volftrekt gelijk is aan die, welke men in 't werk ftelt bij gebrocheerde ftoffen , dan wel in de bekwaamheid van de fpinfter. Het is haare kunst, die de zijde van den Libanon die van Italïin doet overtreffen. De fpinfters van Syriën maaken ook van 't katoen van Aleppo , daar wij naauwlijks de Bourres de Rouen (f) van maaken, den inflag (*) Herbages is een foort van zijde en katoene fioffc, met geflikte bloemen , meest gedragen door de Dames in Provence , en de zuidelijke deelen van Frankrijk, die zich daar mede opfchikken. Eng. Fert, (f_) Bourres de Rouen zijn van katoen , geftikt met zijde , in navolging van de Levantfihe ftoffen: EngFert.  1A10M DB T O T Ti' $37 der Herbages; maar de klos verëischt geduld, en geduld komt alles .te boven (*). Toen ik te Aleppo kwam , was ised - achmed Pacha , die de ftad beftuurd had , door eenen anderen vervangen, en beftemd , om den Tempel van Mekka te herllellen,- De In woon ers beklaag, den zich over deeze verandering , die van eenen goeden Stadvoogd eenen flegten Bouwkunftenaar maakte. Hij vertrok naar de plaats zijner beftemming op denzelfden dag, als ik mzAlexan* drette , daar ik weder fcheep zou gaan. De nieuwe Stadvoogd had voor mij een Alay Tc'ia> ouche en een keteltrom beftemd. Bij dit onderfcheidend blijk van achting, bijzonder eigen aan de Pachas, voegde hij twee van zijne handpaarden , en ik nam deeze eerbewijzing zo veel te liever aan, dewijl zij een bewijs was , dat het te rug (*) Deeze manier van fpinnen kan buiten twijfel niet dienen voor Fabrieken, die fpinfters op vaste be. zoldiging aannemen. Deeze verè'eniging van veele perfoonen dient nog minder voor een wijs Staatsbestuur, welks eerfte zorg moet zijn , de gezondheid en goede zeden te bevorderen. Men had aan de Regeering een middel voorgeüagen, om het fpinnen te volmaaken en te vermenigvuldigen , zonder de ingezetenen te vetjaa. gen, en hier van zou de uitflag geweestzijri, eenein» de van alle bedelaarij. Men verzogt ten dien eind« alleen vrijheid van bewerking ; maar dit goed bepaalde zich alleen tot de klos, en men heeft geduld nodigs om het uit te werken, II. Deee, V  338 dKfiftKKsëHairTtïi van »bh ïjouden van gefchenken dat ik verklaard had ^ en dat de Cêtifuh van andere Mogendheden ge« ■volgd waren, niet zo gevaarüjk was voor de achting der Europeaanen, als men had willen doen gelooven. Deeze terughouding had isedachmed Pacha beroofd van het gewoon gefchenk ^ dat hem bij zijn vertrek toekwam ; Ik moest naast hem kampeeren bij Kanthouman, en men dacht, dat hij zich zou ongehouden rekenen tot «enige beleefdheid jegens mij, het geen mij in de daad weinig zou gefcheeld hebben, hoewel ik anders achting voor zijn' perfoon had ,* evenwel mijne tenten waren nog niet opgeflagen naast de zijne, of hij liet mij begroeten, en mij verzoeken, om hem te vergoeden, dat hij mij te Aleppo niet gezien had. Ik begaf mij terftond naa zijne tent, alwaar hij, tegen alle gewoonte aan, opftond, om mij te.ontvangen ; Ik bleef twee uuren lang met deezen Heer praaten , geduurende welke ik gelegenheid had, om op te merken, dat hij meer gezond verftand en kundigheden bezat, dan nodig waren, om het foort van ballingfchap te regtvaardigen , daar men hem in zond , en , na hem deeze aanmerking medegedeeld te hebben, fcheidden wij, om elk aan onzen kant onze rust, en 's anderendaags een onderfcheiden reisweg te nemen. Onze kleine bende had den volgenden dag haar nagtverblijf te Martavan* De zeldzaamheid der zeden van de inwooners van dit dorp is zo merk-  IAUM DB TOÏT. 339 waardig, dat ik mij niet kan onthouden , om de vermaardheid, die Martavan in Syriën heeft, te verbreiden. Men heeft mij verzekerd, dat het dorp, dat er digt bij ligt, bijkans volgends dezelfde grondregels beftuurd wierd , maar het heeft het voordeel niet, van op de reisroute te léggen, en deszelfs naam is naauwlijks bekend. Deeze twee dorpen behooren aan eenen rijken eigenaar te Aleppo, die er de accijnfen van trekt, en re gelijker tijd het regt heeft, om de benoeming te doen van den Beftuurer van deeze Maatfchappij. Men ziet te Martavan geen (poor van eenigen Godsdienst. De mans fchijnen er alleen bezig met den landbouw, en de vrouwen, die over 't gemeen aartig zijn, fchijnen alleen, beftemd, om de Reizigers te onthaalen. De dag, als die aankomen, is ook voor haar een feestdag, zo wel als voor den Pefeving-Bachi, wiens gezag gelijk is aan dien van eenen Bal. juw , maar wiens bediening meer van eene befchikkende natuur is, en wiens hoedaanighe d in geene andere taal kan uitgedrukt worden. Zijn ambt is , dat hij order ontvangt van de nieuwaangekomenen , dat hij elk bedient naar zijneii imaak, en dat hij zijne regten berekent met zij. ne Maatfchappij. Men heeft mij verzekerd, dat dit inkomen verkogt is geworden voor tien beursen, met den titel, die regt geeft, om het te ontvangen. Het zou moeilijk zijn, ora den oorsprong ecner Maatfchappij op te delven, op Y 2  34° GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN vreemde grondbeginzelen gegrond , en in het midden van de ftrenge wetten van jaloufie bewaart Martavan wettelijk eene ongebondenheid , zodaanig tot eenen grondregel gebragt, dat dezelve het eenig voordeel van deeze kleine maatfchappij fchijnt te wezen. Het hoofdhuizei der vrouwen van Martavan is haar bijzonder eigen; het is een foort van helm, van gedreevenzilver, en verfierd met ftukjes gouddraad. Deeze muts gelijkt wel naar die der Cauchoifes. De gedienftigheden van den Baljuw van Martavan Haagden zo wel nietj, om mijn geleide bij één te brengen, als zij geflaagd waren, om het gefchikt te verdeelen, en wij konden zo vroegtijdig niet vertrekken , als ik gewenscht had. Deeze dag kwamen wij ook niet verder dan aan zeker dorp, bij het welk wij ons nederfloegen aan den ingang van het gebergte, en van waar wij voor den dag vertrokken, om een klein riviertje te doorwaaden, om de ijzeren brug te vermijden, welken, men ons zeide, dat de Tnrcmens in bezit hadden genomen. Deeze volken, die 's winters het hart van Afiën bewoonen, en die, geduurende den zomer, tor in Syriën komen, om hunne kudden te doen weiden, met wapenen en pakaadje, worden voor Nomaden gehouden , fchoon zij het niet meer zijn, dan de Spaanfche fchaapherders , die hunne kudden volgende , geduurende acht maanden de bergen van Andalufiën doorkruisfen : Zij zijn  BARON DE T O T T. 34^ alleen verêenigd in eene talrijker bende , om de weiden, die hun voegzaam zijn, te bemagtigen, indien men er hun het gebruik van wil betwisten. Zij ondernemen nooit eenen aanval , voeren nooit oorlog , zonder dat zij daar toe getergd worden (*) '■> Maar mijn geleide had hun- O De Schrijver heeft in het I. Deel, //. Stuk, bl. 336. aan de Nogaifche Tartaaren ook de eigenfchap van Nomaden ontzegd; Hier ontzegt hij ze aan dp Turbnem, die bijkans dezelfde zeden en dezelfde le. venswijze hebben. Ik weet niet, waar hij zich op grond, om volttrekt niet te willen toeftaan , dat deeze twee Volken Nomaden genoemd worden. Het Diétio. r.airi de l'Academie, daar wij zeker achting voor behooren te hebben , ten opzigte van het verfchillend gebruik van woorden in onze taal, drukt zich op deeze Wijze daar omtrent uit: Nomade, zwervende , die geenvaste voonplaats heeft. En er word bijgevoegd , de Tartaren zijn Nomadifche Volken. Daar /ijn in' de daad geene Volken, aan welken de benaaming van No. maden beter pas;, dan aan de Nogaifche Tartaaren en aan de Turkmens. Zij hebben geene (leden., noch dorpen, zij legeren zich altijd in tenten , zaaijen hun graan, en laaten hunne beeften en kudden weiden, dan in de ééne landfh-eek, dan in de andere. De Turk', mem maaken , even als de Nogais , verfcheiden Hor. den uit, beiïuurd door hunne Hoofden , of Voriïen" die , even als bij de Nogais, den titel van Beijs voeren , en bij welke het bevel over die Horden erflijk U. Deeze beide Volken zijn, zo de één , als de an der, herbergz.am , en vrienden van vreemdelingen* Y q  %4% ÖEDEKKSCHRIFTSft VAN PP» ne gevoeligheid te ^vreezen. De troepen van Akppo hadden eene fchermutzehng met hun Op rnijne reize naa Magnefig» , Thiaiyre , en Sarder, waar vari ik het verhaal in het jaar i <55 in 't licht heb gegeeven, werd ik zeer wel onthaald door de i orde vzr, djusa Beij, die gemeenlijk ^eleegerd was in de vlakten van r-ardes, en van Allahehefr, het oude Phh la«eiphi't Djura beij was eenige jaaren te vooren, cp last der / ort° , onthoofd, wegens wedërfpannif> fceid ; Ik vond te Jaïakeui, bij den venaarden kaha Cema oci.ou au Hètf , zijn'zoon en opvolger, die, vernomen hebbende, dat ik tc Sarden moest d.-,ortrek^ ken, mij zijn leedwezen betuigde, dat h.j zich in zijne legerplaats niet had kunnen bevinden , om mij te ontvangen , gevende mij tevens eecen Brief aan zijne Mopder, aan welke ik mij 's anderendaags vertoonde, met deeze asnbeveeling. Ik vond in haar eene bejaards Vrouw, van een edel en deftig voorkomen, die uiïj piet beleefdheden overlaadde , mij 's middags en 's 8vonds te eeten gaf, welke maaltijden door «'énen der oude Arrdsvaderen fcheenen geregeld te wezen; zii deed mij 's avonds eene Tenc opfaan, daarikeen zeer goed bed in vond; en 's anderendaags, toen ik affcheid van haar nam , noodzaakte zij mij , drie fchoone tspijten aan te nemen, die zij, heel vroeg, in een pak opgerold , jn mijne Tent deed brengen. De Jurkmens Zijn , even als de Nogais , van aart, krijgslieden en dapper, en wat ook de Gedenkfchriften zeggen, zij vallen aan, en verdeedigen zich met gelijke dapperheid, en oorlogen zeker zeer geern , zelfs zonder dat zij aangevallen worden ; In den laar'en oorlog met de Rutf*nm vertrok een talrijk Bairak van Turkmem , daar ik  SAROS Dl T O f Tj 343 gehad , in welke een klein getal Turkmem, die zich onvoorzigtig van hun volk hadden af» gczondèrd, kwalijk onthaald was door dc Rui« terij van den Pacha; Om hen te vermijden, deed het detachement, dat mij verzelde, mij het gebergte langs trekken tot aan Antib'chiin-, al* waar wij ons nederfloegen aan den oever van den Orontes, na dat wij de puinhoopen deezer vermaarde ftad voorbij getrokken waren. Men ziet nog haaren ommetrek, welke een geregeld vierkant maakt, gelegen tegen de fchuinte van een zeer fteilen heuvel, en zich uitftrekkende tot aan den top, waar door zij tegen eene overrompeling be-, vriligd was; de muuren, die langs den Orontes Joopen , vertoonen het netfte, en zeer wel bewaarde mctzelwerk. Boven al zieü men nog de toorens , (het eenig middel van verdeediging In de aloude tijden,) met groote naauwkeurig* heid gebouwd. De fchuinte van 't gebergte vertoont ook de overblijfzelen van gebouwen, welke deeze ftad bevatte, maar van welke geen één mij merkwaardig voorkwam. Mijn geleide , fteeds bekommerd voor de Turkmens, en fteeds op zijn hoede, deed mij nog zelfs voorbij Anti-, ochiën, langs het gebergte trekken, om het meir, vaa fpreek, uit de vlaktens van Syriën, onder hun Opperhoofd alï Beij, ora zich, aan de overzijde van den Dtnau, bij het Ottomannisch Leger ï« voegen „ *ui fflt* droeg zich lieflijk. l\ y 4  344 ÜEDENK5CHR.ÏF-ÏBH VAN DÊN dat denzelfden naam draagt, rond te gaan, her welk ons eindelijk van deeze gevreesde vijanden fcheiden moest. Wij reisden gerust voort, en onze dappere ruiters deeden rondom ons hunne krijgsverrigtingen, wanneer ik hen ecnsflags naa mij toe zag wenden. Toen deed de Bevelhebber der bende mij de Tenten der Turk mens zien, opgeflagen aan den oever van het meir , daar wij langs moeften trekken , en hij fcheen onzeker, wat partij hij te kiezen had ; maar mijn befluit Jkon niet in twijfel ftaan , ik moest mijnen weg vervolgen, en het gelukte mij, mijn geleide te. ■verzekeren, dat het met mij niets te vreezen had , mids dat het geene beledigende fnorkerijën maakte tegens de Turkmens. Ik was wel verzee•kerd, toen ik deezen raad gaf, dat mijne wachts als men aanmerkt, dat men alleen foortgelijken voorfpoed nodig heeft, om meer vaartuigen bij de eerfte gelegenheid te doen verlooren gaan. Alzo onze koers ons gebragt had tusfchen de Eilanden de Spalmadores en de Haven van Tchesmè, had ik gelegenheid, om deezefchouwplaats, daar de onkunde zo groote rol gefpeeld had, té zien. Men was er nog bezig, om het overige der metaalen ftukken, die in deezen zwavelkolk verzonken waren , en de lieden, die tot deezen arbeid gebruikt werden , eigenden zich zeiven de brokken toe , die zij fteelen konden» en verkochten die aan de meestbiedenden (*). (*) Deeze wijze, om de zaaken van den Grooten Heer te befluuren, gaat tot dien graad van onbefchaamdheid, dat men gezien heeft, dat een Pacha van Morea de loopen van het gefchut te Coron heeft doen (tuk. houwen, om er het metaal van te verkoopen. Dit vernuftig middel, om de artillerij te fteelen , zonder hetgeta' derftukken tt> verminderen, kan gelaakt worden , maar is zeker nooit geitiaft geworden.  BARON DE TOTT. 357 Op een kleinen afftand van Thesmè, zeilden wij kaap Kara Bournou voorbij, welke de ruime en diepe rede influit, in welker boezem de ftad van Smima gelegen is. Deeze ftapelplaats (*) moet aangemerkt worden als de hoofdplaats van den Levantfchen Handel, deeze is daar tevens daadlijk en lijdelijk, en het is de ftapel van gantsch Afièn. De rijkdom van verfcheiden groote Land-eigenaars onderhoud in den omtrek van Smima een famenftel van onaf hanglijkheid , welke van dag tot dag toeneemt. Zij fteunen wezenlijk op het vermogen van het geld, en dit vermogen is onwederftaanbaur. Men heeft ook kunnen opmerken, dat de pogingen, welke de Porte, eenige jaaren geleeden, gedaanheeft, om eénen van deeze Agas (f) te onder te brengen, de anderen niet zo veel verfchrikt als wel de zwakheid van den despoot vertoond heeft; zij zijn zelfs vergramd geworden, toen zij zagen, dat de (•) Het woord echek, dat men gebruikt, om de ftapel- of handelplaatzen in de Levant te beteekenen , is ontleend van het Turkfche woord I-kelè , eene foort van fteiger op balken, gemaakt, om de koopwaaren te ontfcheepen , met één of twee trappen, tot gemak van het gebruik. Het woord Isielè zegt eigenlijk een trap of ladder; dit bewijst, dat de letterlijke vertaalingen niet altijd, wat den zin betreft, de waare zijn, (t) Deezen Titel geeft men aan alle rijke Li den, die zonder bediening zijn, en voor al aan zulke , die groote Landgoederen hebben. Z 3  35$ GEDENKSCHRIFTEN VAN DEI} Kapitan■ Pacha belast was, om in perfoon het huis van hunnen makker te verwoesten, en de wreedheden, welke deeze Groot - Admiraal na z'jne overwinning gepleegd heeft tegen lieden zonder verweer, die hij onbarmhartig liet nederfabelen, kunnen voor het toekomende, niet anders te wege brengen, dan een' flerker weder{land (*> (*) Ik moet Hassan Pacha nog ééns verdeedigen tegen de onbillijke befchuldiging van wreedheid. De Aga, die hier bedoek word , was Aïvas Aga , Be. velhebber van de kleine Landftreek van Bourmnabad, digt bij Smirna. Deeze man , allengskens verfcheiden Timars verëenigd hebbende , had zich ontzaglijk beginren te makken; Hij had de ongeregtigheder. hoven zijn hoofd vermenigvuldigd, en voor al de Pene vergramd , door eene menigte van zwaare beledigingen. Hij had de ftoutheid gehad, om met zijne troepen te Smima te. komen, en Kara Osïvïan Oclou, dien de Keizer tot Gouverneur der ftad benoemd had, om daard.-goe- de orde te herftehen, na derj opftand in 1770, daar ik hier voor van gefproken heb , in zijn Paleis te overvallen en te belegeren; Hij had hem genoodzaakt, het zelve bij verdrag van overgave te ruimen, en de vrees, lijkfce wanördensgepleegd. Hij had zich verftout, om. met ppenbaar geweld , uit het Kasteel van Smirna «ene vrouw te komen opligten , die hij vervolgde , en die daar haare fchuilplaats genomen had, welke hij er eenige dagen daarna deed fterven. Hij had zijne ftoutheid zo verre voortgezet, dat hij de, geweldaadigfte ongebondenheid pleegde aan Koul Kit ma&sï, Opperbevelhebber van het ligchaum Janis/aa^  BARON DE TOT T. SS? Met deeze Agas handelen de kooplieden over retoeren , men koopt van hun den oogst van ka- ren, dat de Porte naa Smima had gezonden , om de perfoonen, die de belhamels in den opftand geweest waren, op te zoeken en te ftraffen. Vergramd wegens mij ne vriendfchap met deezen Koul Kiaïassi , en mijne riaauwe , oude , en erflijke verbindtenisfen met Kara Osman Oclou , welke zijne en mijne bediening en ornftandigheden, mij noodzaakten te onderhouden, deed hij mij in mijn huis aantasten ; en er werden eenige fnaphaanfchooten op gelost. De Heer Ridder dsPoricellet en de Heer deBarentin, Zee - Officiers , die mij dien dag de eer aandeeden, om met mij te fpijzen, liepen gevaar, om aan \ venfter te fneuvelen ; een kogel, die dwars over de* Hof kwam, liep gelukkig tusfchefl den Heei RöjiïOJS en zijnen zoon door, die daar wandelden. De nadruklijke klagten , welke de Graaf de St. PiuESr aan de Portebï] deeze gelegenheid de?d, gevoegd bij zo veele voorgaande beledigingen, deeden den Keizer eindelijk befluiten , om den Kapitan-Pac'ia te gelasten , om deezen rebel te beteugelen. Deeze Groot-Admiraal, op ééne zijner kruistogten met deOttomannifche Vloot , kwam ten dien einde te Smima. Hij beval Kara Osman Oglou , die op zijne Landgoederen was, om troepen.te ligten , om hem de behulp» zaame hand te bieden; met deeze hulp en eenige uitge. lezen manfchappen, die hij van zijne fcheepen genomen had , trok hij op tegen Aïvas Aga , die zich liet overrompelen , en ter naauwernood alleen ontfnapte , zich in een dal verbergende; haast werd hij hier ontdekt, en gegreepen; Men bragt hem bij den Pacha, die hem» en zijnen Kiaïa, medepligtigen van alle zijne misd» Z 4  'gOQ GE DENKSCHRIFTEN VAN DEN toen, en levert bij ruiling het geen nodig is ten gebruik voor deeze Agas, en vereffent ( e rekening \x\fpecie\ De koopman ondergaat ookfointijds eenige kleine knevelaarijën, maar het wederzïjdsch koopbelang fchrijft altijd aan de beide partijën de wet voor, en het kwaad loopt zelden zo hoog , dac men tot feheuring komt. De koophandel van Smima ftrekc zijne takken uit door geheel klein. Aftèn, door middel der karavaanen, welke onze Languedokfche lakenen vervoeren , die door de handelaars van dat land in 't groot gekocht worden, om ze in 't binnenfte van dit uitgellrekt gewest in 't klein te flijten. Om mijnen langen kruistogt te volbrengen, moest ik nu nog de kust van Europa langs lievenen; ik ftalt daarom den Archipel dwars over, om mij naa Salonichi te begeeven, één van de groote Pachaliks van Europisch Turkijèn, Men ziet aan deii ingang der Baai, daar deeze ftad aan ligt, den vermaarden berg At/ios, thans Monte- Santo, alleenlijk door Griekfche Munni.. ken bewoond. Sommige vernaaien hebben ons wijsgemaakt, dat zij eene verzameling van kostbaare Handfchriften bezitten; maar zekerer is den, het hoofd deed afilaan. Daeze Admiraal bedreef dus geene wreedheid , liet niemand anders nederfabelen, en brast alleen het bevel van zijnen Vorsc ten uitvoer, tot eene regtvaardige ftraf van eenen fchuidigen , die door duzend wanbedrijven de zwaarfte ltraffe waar dig was. P.  BARON BE T0T1. 3^1 het, dat zij zeniet 'ezen. Het is insgelijks waar dat de boeken van het oude Thesfalonika, zo wel als die van Conftantinopelen, na de verovering, achter het flot gebragt z ijn. en dat de i arbaa:en vervohends loodgetmolten hebben indeflooten, zodaanig dat de overblijfzelen der Griekfche letterkunde, ten piooië of aan het bijgeloof of aan de onkunde , zo wel zijn opgefiooten door deeze vijanden der wetenfchappen, dat men zich naauwlijks vleien kan , dat men hun eenige ftukken en brokken zal ontrukken. Men kan zich te Salonichi een wezenlijk denkbeeld maaken van den aard van't TurksAS taatsbeftuur, uit den tegenlland, welken henD^otisme daar ondervind van den kant der foldaaten. Pe muitzucht, die fteeds toeneemt, als men ze ontziet, en zich aanmatigt, het geen zij aan het gezag ontrukt, heeft zich meestergemaakt van de Regeering te Salonichi; gelijk Verfcheiden Pachas zijn, de één na den anderen, er de flacht-offers van geweest; maar deeze tegenkanting tegen het Despotismus, verre van er de gevolgen van weg te nemen, dient enkel, om de dwingelandij te vermenigvuldigen, en de Janisfar - Aga, de bevelhebbers, die onder hem 't gebied voeren , en elk Jams/aar en 't bijzonder, zijn zo veeledwingelanden , welke de Porte verfchoont, de Pacha vreest, en het land ontziet. Het gebruik, om de bezettingen op ééne plaats te doen blijven, bij de Turken, gevoegd bij de Z 5  Séi gedenkschriften van den ongebondenheid der troepen . geeft hun in zeker opzigt, het eigendom van die plaats, daar zij gehuisvest zijn; zij oefenen daar regten, die door het gebruik geheiligd z^jn, en door hunne eensgezindheid bewaard worden, en echter (leeds ftrijden met de orde, die men daar zou willen invoeren. Volgends dit beginzel is het, dat de Galiondgis, die in het bezit zijn, om lammeren te Conftantinopelen te verkoopen, de bijzondere perfoonen, dwingen om ze te koopen. De Turkfche troepen bezitten in elke flad eenige previlegiën van die natuur; hunne eensgezindheid moedigt hen aan, om de algemeene fchatkist te benadeelen. Deeze ontrouwe is aanmerklijk op alle de kusten van den Archipel, alwaar de uitvoer van koorn de grondflag geworden is van eenen fmokkelhandel. Het verbod van den Grooten Heer, dat zq veel te llrenger is, omdat hij zelf van deeze waare de Monopolist is, doet egter geene vrucht, en de Bevelhebbers der Galjooten, die last hebben, om deezen uitvoer te beletten, zijn de eerlle, om ze te begunftigen, mids dat zi j eene gepaste belooning ontvangen, die voor uit betaald word. Dan fpreekt men af omtrent de ligplaats van het galjoot, die, waar de fmokkelaar zijne lading zal innemen, en den tijd, dien hij daartoe beflceden moet . Vervolgends brengen vaartuigen van het land de graahêü van de kust, en tot dit werk worden Griekfche en Turkfche vaartuigen ge^  BARON DE TOTT. 363 bruikt, het galjoot verneemt niets, en de hebzugt, van deeze vrijheid gebruik maakende, geeft zich toe in alle foorten van bedrog. Het houthakken op de kusten word insgelijks ten roof gegeeven. De meestvermogende particulier van het land, matigt zich het regt aan, om over deeze keizerlijkeeigendommente.befchikken, en de zeeman, die den fmokkelhandel drijft, en ileeds zijnen koop tragt te verbeteren, moedigt noodzaaklijk deezen geest van rooverij aan, welke alle ondergefchiktheid vernietigt, en aan den Staat, welke hem zijne matroozen verzorgt, niets overlaat, dan verliezen, die men niet berekenen kan. Van Salonkhi vertrekkende, ging ik de Eilanden van'iSV. George deSquire, van Paros, Naxia en Sira bezigtigen ,* Deeze Eilanden, zo als ook die, welke den Archipel vervullen, zijn, of bijzondere eigendommen (Appatiages), daar de eigenaars over befchikken, of regebegt afhangiijk van den Kapitan- Pacha; maar in alle gevallen, daan de inwooners, wier gemeen belang het is, de tegenwoordigheid van Turkfche Bevelhebbers te mijden, naar de verpagting hunner Eilanden; evenwel, gelijk het Despoüsmus ook zijne eifchen heeft, en altijd een hoofd, om af te Haan, of een perfoon, om op te hangen, benoodigd is, zo kan de republikeiniche vorm, (die van genoodfchappen), niet voor het zelve pasfen; daar is een Primaat, een ondergefchikt Des:  3^4 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN poot nodig, en de Griek, die deeze waardigheid verkrijgt, ileh zijne hoop niet te leur. Van Sira vertrekkende, gingen wij onderzeil naa Napoli di Romania. Deeze flad, gelegen in de golf, die haaren naam voert, en welke , met die van Lepanto, het Half-eiland van Morea (*) uitmaakt, was toen de verblijfplaats van den Pacha, die dit gedeelte van Europisch Turkijèn beftuurt. H,j w*s genoodzaakt geweest, om herwaards te vlugten, om zich in veiligheid te Hellen tegen de buitenfpoorigheden, die Morea verwoestten , federt dat de Albaniërs hetzelve waren komen befchermen tegen den inval dei Rusjen. Deeze Troepen, daar de Porte zich geem van wilde ontdaan, wilden niet ontflagen wezen, dan met betaaling der achterftallen, die men hun verfchuldigd was , en die men hun weigerde, De Groote Heer wilde voor alles eerst gehoorzaamd zijn, de Albaniers begeerden betaald te worden, hunne eikhen vermeerderden zo wel ais hunne ongebondenheid, en de Pacha met deezehande ■ len. C) Ik merk hier eenen misdag op in de landbefchrijving. Het is niet de golf van Napoli di Romania, welke het Half - eiland van Mor ca uitmaakt. Het is die van Engia, oudtijds Sinus Saromcus genoemd, en die van Lepanto, welke, door eikanderen te naderen, de landengte van Corinthen vormen, en van Morea een Halfeüand maaken. De golf van Napoli di Romania is veel zuidelijker dan die van Engia, en ligt. met betrekking tot deeze , riaar het zuid - westen. P.  BARON DE TOTT '365 ling belast, bad noch geld, noch magt, om ze wel te beftuaren. De bevelen van Conftantinopelen noopten hem echter, om er een einde van te maaken, en eenige daaden van ftrengheid, altijd kwalijk geplaatst, als men ze niet kan volhouden, dienden alleen, om de muitelingen te verëenigen, welker eerfte onderneming was, dat zij zich meester maakten van Tripolitza, Hoofd d van dit Koningrijk. Het wijken van den Pacha was hem voorgeschreven door de voorzigtigheid, die toen raad. zaam was, maar hij had geen minder vreeze voor de Porte dan voor de Alhan è'rs. Zijn toeftand was moeilijk ; Ik had hem te Conftantinopelen ge. kend, terwijl hij daar de bediening had van groot ftalmeester, en ik vond hem bezig met toebereidzelen tot de belegering van Tripolitza. Deeze Turk, gewoon, den Grooten Heer van mijne werkzaamheid gebruik te zien maaken, en mij zijn vertrouwen te fchenken in alles , wat betrekking had tot den krijgsdienst, twijfelde niet aan mijne genegenheid, om de verdrijving der muitelingen uit Morea op mij te nemen. Het Leger, dat hij verzameld had, en daar hij mij het gebied van wilde geven, beftond uit vrijwilligers, onder dit getal waren zijne huisbedienden , en dteze berde fcheen meer bezield met lust tot den buit, dan met liefde tot roem. Ik bemerkte ook, dat de Pacha, verzekerd , dat.hij, bij ee. ren goeden uitllag, het één en ander zou beko«  366 GEDEHK-CHRIFTEH VAN DEt4 men, zijn gezag veil had , om zijnen perfoon niet te wagen. Ik vermaakte mij eenigen tijd met zijne verlegenheid, en zijn aanhoudend verzoek , en befloot eindelijk met hem te zeggen, dat ik mij niet moest noch kon belasten met eene bediening, zo oneigen aan die, welke mij thans toevertrouwd was; evenwel kon ik hem niet an. ders overtuigen, dan dat het alleen onwilligheid bij mij was, en het gelukte mij niet beter, toen ik hem wilde betoogen , dat het niemand dan hem alleen voegde, om deeze zaak te beft uuren, in welke zijne tegenwoordigheid meer vermogen zou hebben, dan de krijgsmagt, daar hij het gebied over had. Zijn btfluit, om te Napoli di Romania te blijven, ftond onbeweeglijk vast, ik liet hem tot een prooi aan de wanördens van zijne denkbeelden en fcbikkingen Q*) , en ik vertrok, om mij naa Tunis te begeeven, daar ik mijne Infpectie moest eindigen Na IVIaltha aangedaan i e hebben , en te Lampadoufe binnen geweest te zijn , zeilden wij Kaap Bon voorbij, en ankerden op de hoogte van het nieuwe Kafteel van Goulette, van waar ik mij na Tunis begaf. C') Ik moest evenwel.aan den Bevelhebber der Artil. Ierij het t.ebruik van Houbiuers toonen, en de wijze om buizen te maaken. De Porte is eerst lang daarna gedaagd, om de onlusten in Moren te doen ophouden.  BARON DE TOTT. 367 Deeze ftad , gelegen aan den kant van een meir, of liever van een ondiep water , dat de gedaante van een meir heeft, en met de baai gemeenfchap heeft door middel van eene gragt, is redelijk groot, redelijk wel gebouwd , en vrij wel bcfchermd door een Fort aan den zeekant, en eenige redoeten, hier en daar verfpreid op de heuvels, die haar omringen. Het is waarfchijn-, ]ik, dat deeze ligging, eerst heilagen door visfchers, die doorgaands de ligging van zeelieden bepaald hebben , aan de Tunetaanen verkieslijker is voorgekomen dan die van Karthago, wanneer zij, verrijkt door hunne rooverijën , den koophandel openlijk durfden aanvallen. Men mag onderftellen , dat hunne zeerooverijën hen genoopt hebben, om zich te beveiligen tegen eene bombardeering. De vlakte, op welke men nog de puinhoopen ziet der oude mededingfter van Rome, loopt in tegendeel uit tot in het midden van de Golf, en zou, uitdien hoofde, de Tunetaanen voor eenen overval hebben blootgefteld , de eenige aanval , dien zij te vreezen hebben , zo lang de Staatkunde van Europa, met den verrekijker in de band, om haareoogmeiw ken uit te ftrekken tot de verstgeiegcnGewesten, niet zal kunnen opmerken, het gten haar waarlijk tot nut zou vei ftrekken. Men ziet nog, (Kg* bij Tunis , de waterleidingen van Karthago; Men vind insgelijks,, omtrent zes mijlen land-  368 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN waards in, het Water - Kafteel, dat tot een be^ waarplaats van water diende , en dit is ongetwijfeld het eenigfte gedenkftuk van deezen tijd, hetwelk eenigen Iuifter vertoontDe puinhoopen , die op de vlakte opgehoopt liggen , vertoonen er niets van , dezelve opruimende , ontdekt men flegts eenige fpooren in "de gouden penningen , welke de tijd niet heeft kunnen vernielen ; ik heb er te Tunis eene verzameling van gezien, die mij kostbaar voorkwam. De waardigheid van Bey is erflijk , zijn gezag is volftrekt, en ftrekt zich in het binnenland van Afrika uit over eene groote uitgeftrektheid lands, daar hij de fchatting van ophaalt met een klein leger, dat hij ten dien einde jaarlijks laat optrekken. Dat inkomen gaat gepaard met dat der tienden, het h >ofdgeld, een deel aan de prijzen, en de tollen , die de Souverein ontvangt ; maar de handel en vlijt der Tunetaanen zijn de waare grondflag van hunne rijkdommen , en van eene foort van vriendelijkheid, die hen van andere Barbaarfche Volken onderfcheid. De Bey woont op eenigen afftand van de ftad. Zijne verblijfplaats heet Barde, en dit Paleis , omringd met muuren, en gedekt door toorens , vertoont van binnen eenen Iuifter , dien men van buiten niet verwagten zou ; Het geen mij het merkwaardigst voorkwam , is een redelijk ruime plaats , om. ringd van gebouwen, geplaatst op eene kolonna-  baron de tott. 3^ de van wit marmer: Daar zijn ook binnen beï Paleis eenige vertrekken , die mij redelijk wel verlierd voorkwamen, naar mate van dit land; maar iemand, die Bar de alleen zon willen beoordeelen naar de zaal van den Divan , daar de Bey in piegtigheid gehoor geeft, zou geen hoog denkbeeld van zijnen luider opvatten. Misfchien was het, om het geen ik opgevat had, te verbe» teren, dat de eerfte Staatsdienaar mij een bijzonder gehoor verleende in de fchatkamer. Ik weet niet, of de kist, die ons voor een ftoel diende, vol gouds was, even min als die, met welke deeze zaal opgevuld was, alzo ik niets zag dan een Meerkamer, of liever de winkel van eenen oudekleerkooper, alwaar de koopmanfchap op één geftapeld lag; maar ik was niet te min bekoorddoor de zagtheid , vernuft, en fijnheid van den barbaarfchen geest, met welken ik mijne zaaken te behandelen had. Ik had ook nog een bijzonder gehoor bij den zoon van den Bey , die toen regeerde , en die zijnen Vader zou opvolgen; Men bad mij verwittigd van de fchroomachtig. beid Van deezen jongen Vorst, en mijne eerfte zorg was , om hem in een goeden luim te bren. gen. ïk heb te Barde een groot getal flaaven vari allerhande Natiën gezien; maar zij vertoonden mij geene van die denkbeelden , die ik ten hun. «en opzigte had opgevat. Ik zag hen wel geil. Deel. A a  370 GEDENKSCHRIFTEN VAN DEH Kleed, wel gevoed, wel behandeld , en ik twijfel , of het grootfte getal, zelfsiülké, die door de landziekte zijn aangetast, wel veel reden hadden > om naar hunne losfing te verlangen. He: is ze* ker mooglijk , dat de flaaven , verkocht in de binnenlanden, of aan bijzondere luiden, die hen alleen koopen met inzigtcn van voordeel, niet zo gclukkn; /.;n , al.-, die, welke aan de Sou veraïhen en Grooten ten dect vallen ; Evenwel mag men va-sütellen, dat de gierigheid hunner meesters ten hunnen voorcieele dient. Men moet erkennen, dat het de Europeaanen alleen zijn, die hunne ftaaven (legt behandelen, en dit komt buiten twijfel daar van , om dat de Oosterlingen iet befpaaren, om hen tekoopen, en dat wij hen koopen, om iet te befpaaren. Zij zijn in 't Oosten het voordeel van den gierigaard , en bij ons alleen bet werktuig der gierigheid. Men breiige in een onzijdig land eenen Neger van onze Koloniën , met eenen Europifchen (laaf te Tunis; op deeze regtbank beroep ik mij. Het karakter der Tunetaanen, hunne hartstog. ten, en alles, wat hunne zeden uitmaakt, deelt ïn de brandende lugtftreek van Afrika ; maar, gelijk de verbeelding van deeze Volken , zo wel als die der lurken, noodzaaklijk bukenfpoorig is, wegens het gebrek, dat ontftaat uit het groot getal der meerderheid van Vrouwen, die altijd voor de Rijken bewaard blijft, en de ligchaams»  baron os t o t 7. 3?s gefteldheid der Afrikaamn hen niet tcelaat, zich aan dezelfde dwaalingen over te geven , zo beteugelt niets hunne hevige drift , zij gaat de paaien der menfchebjke natuur zelfs te buiten. Zij, die gelooven , dat het verzuim van zindelijkheid de eerfte oorzaak is der ongezondheid van fteden, zouden verbaasd ftaan , als zij zagen, dat de inwooners van Tunis beftaan in den befmetten-Dampkring j dien zij inademen. Deeze word veroorzaakt d'oor de verrctte uitwaasfemingenvan eene gragt, die de vuiligheden der ftad in het nabuurig meir afvoert ; die meir zelf geeft uitwaasfemingen , die niet min gevaarlijk fchijnen , en men kan de gezondheid van Tunis alleenlijk toefchrijven aan de diepte der vallei, die aan de Golf eindigt, en die de dampen van de gragt en van 't meir aantrekkende , dezelve geen tijd laat, om dien graad van bederf te verkrijgen, die haar fchaadlijk konden maaken voor het leven der menfchen. Tunis verharende , om mij weder aan boord te begeeven, had ik gelegenheid , om de puinhoopen van het Fort te befchouwen, het welk kapel de V. daar deed bouwen. De verlandingen hebben het van de zee verwijderd , en het is ongetwijfeld om dtïze reden, dat de Tunetaanen in deszelfs plaats dat van Goulette gedicht hebben. Wij verlieten deeze reede , om ons naa Tou. Aa 2  CEDENKSCKR. VAK BEN BAR. DE TOTT. Ion te begeeven, en hier eindige ik mijne G/?&?» I. 154. 155. Bekeer:r,g, gedagten der Turken over dezelve: Gefprek tusfchen Krim-Cueray en den Baron i!e Tott I, 483. Befeliins , derzelver maakfeï, gebruik, redenen I. 69, BluI, neemt het ambt vaii Advokaat des misdaadigen waar I 267. Blinden, fiichting voor dezelven,' in Egypten. II. 290. 291. Bonben, voorbeeld van onkunde omtrent dezelve II. 65. 66 d ricochet, II, 134 volg. BoriI. Inleid. 39. Gefnedenen (zwarte en blanke"), hunne bediening en karakter I. 122. Getuigen, geen procesfen in Turkyën zonder valfche gel tuigen l. 244. ftrarTe der valfche getuigen I. 246. Gieteryèn, oprigting eener nieuwe II. 125. Grieken, levenswijze der voornaamtren L 134. opvoe- ding der dochters I. 145. kuiperijen der Grieken, betreklijk de twee Vorltendommen Moldaviën enfPa- lachiin. I. 317. hunne ijdelheid. 310. Cueray, oorfprong van deezen bijnaam der Gingijifche Vorltèn I. 5,5. 5I0-. Aanu Gunjielingen, dood van drie gunftelingen van Sultan Mahamoud I. Ltl. 17. volgg. h. JBCalve Maan , de Turken hebben weinig met dit teeken op. I, Harem , wat dit woord eigenlijk beteekent; onderfcheid tusfchen dit woord en het woord Siraü. U Inleid. 25, II. Deel, b b  BLADWIJZER dek Hasnè, bepaaling van dit woord. I. a«5. Hijhrie (Natuurlijke) van de Krim. Zie Krim. Hongersnood, oorzaak derzelve; wanorde, die zij veroorzaakt. I. 81 volgg. Hoogmoed der Turken door henzelven befchreeven. I. I. fjf ife. II. 304. volgg. 'jfagtpartijen der Tartaaren flrekken tot een voorwendzel der invallen van deeze volken. I. 334. Janisfaaren , oprigting van dit Krijgsvolk. I. 359, hunne bezolding. II. 146. Jnat ■ Kofakken. I. 456. onverzaagdheid van éénen deezer Kofokken bij 't overtrekken vanden/»gW. 1,463. Ingul, overtogt over deeze rivier. I. 463. Jfed-Bey, zijn karakter. II. 44. hij word^?z/V. II,ai2Pacha van Kairo. II. 233. Ismaèl-Bey. II. 44. zijne onverfchilligheid omtrent de tegenfpoeden van 't Rijk. II. 180. K. jl%*am der Tartaaren, gewoontens aan zijn Hof. I. 376. 377- zijne jagtpartijën. I. 381. Paleis. I. 388 Kanaal der Roode Zee. II. 274. Kandia, befchrijving van dit Eiland. II. 024. 225. Kapidgy* Bachi, wat is, hunne verfchillende bedieningen. I. 226. Aant. Kapin , Huwelijk bij Kapin, wat is. I. Inleid. 28. Kapitan -Pacha, wat deeze waardigheid is. I 223. Katapult, een wapentuig der Ouden , één word erge-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. I Vonden in de Wapenkamer van het Sérail. I. 215; Kerkplegti^heden der Giieken. I. 131. Keuken (Tartaarfehe) in den oorlog. I. 452. 4S3. Kolom van Pompeju:. II, 254. Komedie (Tu:kfche) I. 175. 176. zij zijn gewoon bi] openbaare vreugdebedrijven. I. 217. Komedianten ( Troepen van ) waar uit zij beftaan. I, 177. 178. Kotchin, gelegenheid deezer Vesting. I. 298» Kraan, om masten in te zetten. II. 191. Krim -Gueray, eerfte ontmoeting van deezen Vorst met den Baron de Tott, I. 424. zijne afbeelding , ald. zijne intrede , I. 426. Men vreest voor de eertle daad van ftrengheid , I. 428. zijn gevoelen van den Vizir Emin Pacha. I. 44a. zijn geest-karakter. I. 448. 449. zijne mensehlievendheid. I. 459. zijn afkeer van afgehouwen hoofden. I. 466. 467. zijn dood. I. 494. Krim, Plaatskundige befchrijving van dit Half-eiland, I. 389. Landbouw. I. 396. Overblijfzelen der dwingelandij van de G^nueezen in de Krim. I. 400. Krijgstugt, middelen, welke de Turken in't werk ftellen, omdietehandhaaven.il. 125 126. . der Tartaaren , I. 478. merkwaardig voor< beeld van onderwerping. I. 481. L. ^/Liattakée. II. 319. Leger ( Otiomannisch ) , verwoesting , door hetzelve aangerigt, bij zijn vertrek vmConftantinopelen.l.sii. De Regeering weet niet, hoe fterk het is II 193. Leger (Tartaatsch) I. 455. deszelfs levensmiddelen.!,' B b 2  BLADWIJZER der s. • iOiMI 4^7. gelegerd op een meir, I. 459. fchikking van 'aanvallen, J. 4Öo.Jijd veel van de koude, 1.4^5. Lesguis ■ Tartaaren ; aankomst van eenen Ambasfadeur van dit volk, I. 447, 448. Libanon , Berg. II. 327. Lvchtsgefteldheid van Conftantinopelen. I. 106. M. XiLacedoniïrs, hunne onvertzaegdheid. II. 17a. Makfoud-Gueray (Kam) , zijne levenswijze en karakter. I. 375. Mamelukken. II. 293. Mar'-afan , zeldzaame gewoonte van de inwoonera aldaar. II. 339. Mekken è. I. 254. Melek Pacha, Kaymakam. II. 42. Mekmandar.l. 300. Knevelarijen , die zij oefenen, I. 301 volgg. Milady- Montagu , I. Inleid. 16. Minarets, derzelver maakzel, en gebruik, I.280 volg. Mirt, kwellingen van hetzelve tegen de Werklieden, li. 117. Moldaviërs, merkwaardige koppigheid van dit volk, i. 305. hun oorfprong en taal, I. 327. Moldaviën, ftaat van dit Gewest, 1. 316 volg. onmatige lasten , die het draagen moet, I. 320. voorregten van hetzelve, I. 434 volg. Monopolie, bij de Regeering geoefend. II. 80. Moren. II. 364 Moikée, I. 279. Munniken (Turkfche), I, I?X voig. Munt - fpetië* , .derzelver bezaaiingen , I. 215. 216. aant.  VOORNAAMSTE ZAAKEN. r% Muntwezen, II. 182. Mi rad- Mo'.lach, levenswijze van deezen Turk '. Hij kent zijne eigen kinderen niet, zijne zedeknnde overhec vaderlijk gevoel; over de veelwijverij, I. 88, $a volg. Mufla-pha lil. (Sultan), zijne komst tot den troon, I. 1535 zijne voorgaande omftandigheden, I. 155. zijne afbeelding, I. 156. zijne inhuldiging, I. 157. Muflapha SuUan, zijne eerfte onderhandeling metden Baron 'de Tvtt, II. 9. 10. hij komt de Pontonsbezigtigen, II. 122. zijn ontwerp, omdeRoodeenMid-, delandfche Zee te verêenigen, II, 275 aar.t. Mutualis. II. 313. fouzijk (TurkscA), I. 178. N, '.kropolis, II. 260. 26I. Nilometer, II. 244. Ntguais, I. 336. gevoelen , dat zij hebben van huf Land, I.. 337 aan', geduld, dat zij befteden in 't cpzoeU-n van hunne troepen, I. 338. hun voedzel, I, 341. cmzigti^heid deezer volken omtrent vreemdelingen, I. 343. aanmerkingen over hunne gebruiken , I. 344. hunne kleding, L 349. wijze, om de paarden op te haaien, I.350 hunne gierigheid, 355. 356. Koophandel, I. 356. ffljlt 11. 239. zijn Qib, II. 24?. 249, a &)bas, wat zijn, derzelver maakzel I. 340. Okzahw, gelegenheid deezer plaats, 351. Bb 3  BLADWIJZER dee Olympus (Berg), ligging van die in Aften, zijn invloed op dé luchtsgefteldheid van Conftantinopelen, h 69. II. 225 aant. Opium (onmatig gebruik van ) bij de Turken, wat daar het gevolg van is, I. 179. 511. Oproer van vrouwen verwekt, I. 83. Qpfchuddingen te Kairo, II 237. Verhaal van de omwenteling in 1777. 11. 299 volg. : -Opvolging op den Ottomannifchen Troon (orde van), I. lil- De Tartaarfche Vorften hebben er geen regt op, I. 112. Wreede Wetten tegen de zij.lliniën in den eerften graad, I. 114. Orcapi (befchrijving der liniën van), I.358. 360 vogg. Overftrooming van den Nijl, derzelver oorzaaken, II. 242 volgg. Gisfingen over de overftrooming van den Eufraat, II, 248. P. *A~ atuarch der Grieken, zijne afzetting; inhuldiging veii zijn' Opvolger, middelen , daar toe in 't werk gefteld, I 125 volg. Pérécop. Zie Orcapi, Pest, derzelver oorfprong, oorzaak van voortduuring, gemaklijkheid van hulpmiddelen voor hun , die 'er van aangetast worden; geneesmiddelen, bijzondere aanmerkingen daarover I. 84 volg. is niet oorfprong. lijkin Egypten II. 284. Pirami.den, (togt naa de) II. 235. aanmerkingen over derzelver oprigting II. 262. over derzelver hoogte. II. 270. Pontons, gevraagd voor't leger. II, m. met leder bekleed II. 117. proeve daar van genomen in tegen-  VOORNAAMSTE ZAAKEN» Wcordigheid van den Grooten Heer II. 121. Porte (de); bepaaling van deciebenaaming, ora't Turk' fche Dijk te beteekenen. I. 213. Aam. Pruth, oveitogt .van deeze Rivier I. 432. R •H^acub Pacha, karakter van deezen groot Vizir 1.76. zijne bekwaamheid , om het volk te beftuuren. I* 167. zijne verfmaading van alle vooröordeelen L 186. Ramazan I. 269. Regeering , weinig geëerbiedigd. geduurende de openbaare vreugdebedrijven I. 217. middelen door haar gebruikt om de fehuldigen te ftraffen I. 227. zwakheid omtrent de krijgsmagt II. 16. zorgeloosheid omtrent de openbaare rust II. 20. ar. wantrouwen omtrent de eerlijkheid der Bedienden. IK 113. Regts-oefi ning (Turkfche) I. 242. volgg. Rhodus II. 352 volgg. Roei - Schuiten , volmaaktheid derzelve bij de Turken onderfcheid derzelve. met zeilen en traliën voor de vrouwen van 't Serail I, 283 vo[gg. Romelien. I. 512. Rouw, is niet in gebruik bij de Turken. I. 154. S küiaike. II. {9. aart. Salacho' s, luimeesters, hunne bediening. I. ai6. SaLnichi II. 360. Sandjak Cheref (uittogt van) , wanorde, die hij veroorzaakt. II 6. Scheepvaart, onkunde der Turken omtrent dezelve. II, Bb 4  'jf BLADWIJZER der Schc»!e der Wiskundigen, derzelver öprigting II. 184 aandoenlijk affcheidnemen der Leerlingen II. B13. Segr'v,n (Turksch') I. 505, Seide. II. 313. Sérail, deszelfs gelegenheid I. Inleid. 24 aant. onder- fcheid tusfchen dit woord en Harem 25. aant. Sérasker I. 333. •Sipahis, onder bevel van den Kam der Tartaaren I. 450. hunne ongebondenheid I. 452. ramp , dien zij ondergaan I. 454. verfcheiden verdrinken in den o, vertogt van den Ingul I. 462. I. 474. hunne lafhartig, heid op den eerften fnaphaanfchoot I. 474, hunne barbaarschheid I. 476 hunne koppigheid. I. 478.. Slaaven , van waar zij te Corp.antinopslen komen 1, ƒ«, leid. 38 - 39 hun ftaat in 't Oosten il. 370, Smi'na II. 357. Sphinx. ii. 36. Springhaar.en, verwoestingen door dezelven , I. 347, oorzaak van hunnen dood, I. 348, St. Jean cTslkre. II. 307. St. Louis, aanmerking over zijne landing in Egypten II. 302. St. Sofie, men roemt dit gebouw al te zeer. I. 2?6. Stambol Efindisfy, zijn regtsgebied ,1. a5^ z/jn rang i. 2S4. Standaard van Mahomet. II. 5. aant. Sterren - mcheiaarij , vertrouwen , dat de Turken daar op ftellen, H. 169. Steenftuk (merkwaardige grootte van een\ II. 77 volg. Straf oefeningen I. 266. Onderfcheid tusfchen een' waar geloovigen en ongeloovigen, I. 267. Sultan {Tartaarfche), hunne omstandigheden 'mRome* ■liën, I, 512.  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Suitan, beteekenis van dit woord, L 109. Sultan Osman, zijn karakter, I. 73 74. Sultane; Hoe men dit woord te verftaan heeft,T. 115. Sultane t'a'idè (Sultane moeder) ald. haare levenswijze in haar Paleis; L n£. op welke jaaren men haar uithiiwlijkt, I. 223. haar uitfluitend privilegie op denman, dien zij trouwen. I. 224, 2^5. Suratchis, oprigting van dit Corps, II. 151 volgg. Surmè, wat is, I. 199. T. JL aal (Turkfche'), manier van onderwijs in dezelve, hoe zij is famengefteld, moeilijkheid, I. 54 volgg, Tartaaren, derzelver Staatkundige gefteldheid en re* * geering, I. 403. ligting*van troepen, I. 443. hun trek tot paardenvlee&ch, I. 454. hun onvermoeid geduld, en menfehelijkheid jegens hunne flaaven, I. 471. Tayn. I. 368. Tchesmè, verbranden [der Turkfche Vloot aldaar, II. 28 volgg. Tentfthuiten, alleen voor den Grooten Heer , den Erfprins en eerlten Staatsdienaar, I. 28;. Tenten der Tartaaren , derzelver maakzel, I. 444. Terpen, aanmerkingen over deeze opgeworpen heu* veltjes, I. 345. Timariots. I. 450. Tellen (ontvangst der), I. 238. Toeren van Leander, I. 009 aant, Ttipoti in Syriën, II. 318. Tulpen (Feest der) , I. I23. Tunis. II. 367.  BLADWIJZER der Turken, hunne roekeloosheid in het gevegt bij Grofs* ka, en in den laatiien oorlog, I. Meid. 8. Verachting tegen de Grieken, I. 321. hunne wreedheid doet de Tartaaren ijzen, I. 466. 467. hunne gefchiktheid voor de afgetrokken wetenfchappen. II, 189 Turkmen. II, 340. 344. ü. \jléman (ligchaam der), deszelfs Privilegiën,1.75. V. s*>*yT Ir eldtogt der Tartaaren, tot den inval in Nieuw Serve ■, I. 45?. Vhfc^en (voorval bij gelegenheid van het), I. 93. Vizir, bepaaling van dit woord; onderlcheid tusfchen Vizir en Groot - Vizir , I. 224 aant. V1 evigdebedrijven Coper.baare), I. 210 volgg. Vrouwen van den Grooten Heer, haai titel, I. 115. voorzorgen, wanne r zij uitgaan, 1 2^4 285. Vrouwen (Turkfche), befchouwin^ van haaren toeftand; I. Meid. 35. 26. Vrijheid, die zij genieten, 43. misbruik, dat zij daar van maak.n, 45. Vuurwerken , ervaarenheid der Turken in dezelve , I. 220. 221. W. 'V'^'aterleidingen, gebouwd door de Grieken en Turken, I. 275. 276. Wetten tegen de overdaad, 1,154,  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Wetten (Burger-), I. =34 volg- Straf.wetten bij d* . Tartaaren, I.386. Wind van Damaskus, rampen , die hij veroorzaakt; middelen , om er zich tegen te beveiligen, I. 105.; Aanmerkingen over den Zuiden Wind, I. 106. Wraak i wijze, op welke de Turken ongelijken wrea« ken, I. 265. Wijn ( gebruik van den ) door de Wet verboden , en door de Regeering befchermd, I. 269. 370. Y. ÏK*asfi, gelegenheid deezer ftad, I. 318. 324. Tkmaat in de Bouwkunde, II. 167. Z. ^'aporovifche Kofakken blijven onzijdig. I. 460. Zeelnagt (flegte ftaat der ) bij de Turken , II. 24. zorgeloosheid der Turken omtrent dezelve, II. 190. Zoutgroeven in de Krim, I. 362 volg.