81 1036 8578 UB AMSTERDAM  H E T OUDE TESTAMENT.   HET OUDE TESTAMENT Naar het Hebreeuwsch* door ysbrand van hamelsveld. eerste deel» Te AMSTÈLDAM bij MARTINÜS de BRUIJN, In de Warmoesftraat , het zesde Huis van da Vischfteeg, Noordzijde. M D C C X C I.   VOORBERICHT voor dit EERSTE DEEL. Dus is reeds het Eerfte Deel van dezeh mijnen arbeid, bevattende de vertaaling van mo• a sks  vi VOORBERICHT. ses Boeken, met de korte Aanmerkingen over dezehen, tefi einde gebracht. Aangemoedigd door het gun/tig onthaal en de goedkeuring van denzelven door mijne Mede-christenen, zal ik, Iteunende op den bijftand van mijnen God, mij bevlijtigen , om ten fpoedigften de vertaa. ling der overige Boeken des Ouden Testaments t op denzelfden voet, te leveren; welke vertaaling ik denke, in nog drie deelen te zullen kunnen bevatten, zullende het tweede deel de historifche, het derde de Pfalmen en overige zedekundtge hoeken 3 en het vierde of Jaatfte deel de Profeeten behelzen. Ik heb nodig geoordeeld, dit bij deze gelegen-  VOORBERICHT. vu genheid aan het Publiek vooraf te berichten , een einde niemand zich door de verbeelding late voorinnemen, als of deze vertaaling des Ouden Testaments tot een al te uitgeftrekt en kostbaar werk zoude witdijgen, en daardoor affchrikken, om zich dezelve eigen te maaken , daar echter het lezen en beoefenen van het Oude Testament, het welk den grondflag van het Nieuwe Testament uitmaakt, en het vergelijken van beiden met eikanderen voor de Christenen niet alleen nuttig en aangenaam, maar ook pligt gerekend moet worden. —• Ik heb, om die zelfde redenen, mijne Aanmerkingen zoo veel doen, lijk bekort, ten einde mijn groote oogmerk en hoofd-  vin VOORBERICHT, hoofdbedoeling, het algemeen lezen en gebruiken van den Bijbel, niet geftremd., maar op alle wijze bevorderd worde. HET  H E T EERSTE BOEK VAN M O S E S.   HET EERSTE BOEK VAN MOS ES. [gemeenlijk] GENESIS, Naar het Hebreettwsch. door IJSBRAND van HAMELSVELD. * # * 7* AMSTELDAM bij MARTINUS de BRUIJN, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. M D C C X C I.   H Ë T EERSTE BOEK VAN M O S E S. i, Gefchiedenis der Wereld-fchepping. In het begin R*f8p god den hemel en de aarde,-tfiw/^. rhet gantsch Heel-al.] ——■ Deze aarde was . , L ° vs, t» toen geheel woest en ledig, eene zee met duider- 2i nis overdekt, doch over deze wateren verlpreidde de Geest van god eene [koesterende] beweging, Toen iprak god: Daar zij licht! 3. en daar was licht. En god zag, dat het licht 4. goed was, [en aan zijn oogmerk voldeedt;] dus maakte god eene fcheiding tusfchen het licht en de duisternis, zoodat god het licht dag en de ^ duisternisfe nacht noemde en dus was nu uit avond en morgen, één dag. Vervolgends {prak god : daar zij eene iiitge- $i breide ruimte tusfchen de wateren, om het ééns water van het ander af te zonderen. ——— Dus *r, maakte god deze ruimte, waar door hij de wateren , die onder deze ruimte waren, affcheidde van de wateren boven dezelve. ■ 1 En het was zoo. . Deze uitgebreide ruimte noem- g. A ' de  2 het eerste boek Soofdft.dt god Hemel. En nu was uit avond en morgen de tweede dag. vs. 9. Verders fprak god: Dat de wateren van onder dezen hemel zich in zekere plaatzen bijeen' verzamelen, op dat het drooge te voorfchijn ke- 30. me en het gefchiedde zoo. , Dit drooge noemde god aarde, maar de verzamel. plaatzen des waters noemde hij zeeën. - . En god zag, dat dit goed [en aan zijn oogmerk voldoende] was. 11. Toen geboodt god: Dat de aarde jonge kruiden voortbrenge, met zaad bevruchte planten, vruchtbaar geboomte, dragende naar zijn onderfcheiden aart vrucht, die op de aarde zaad in zich bevatte! - - En het was zoo. — 12. Want de aarde bracht jonge kruiden voort, met zaad bevruchte planten , naar derzclver onderfcheiden aart, en vruchtdragend geboomte, welks vrucht zaad in zich bevatte naar elks onderfcheiden aart, zoodat god zag, dat bet goed was, 13. [en aan zijn oogmerk voldeedt.] Nu was het uit avond en morgen de derde dag. 14- . Verders als god geboodt, dat 'er lichten zouden zijn, in de uitgebreide hemel-ruimte, om de grensfeheiding te manken tusfchen den dag en tusfchen den nacht, en dat deze lichten zouden dienen tot onderfcheidings-tekenen, om de feest- .15' tijden, dagen, en jaaren aan te duiden; als ook dat zij tot lichten zouden dienen aan de Hemelruimte , om licht te geven op de aarde, was het ■ -16. ook zoo; want god maakte die twee groote lichten ,  vanmo,ses. 3 ten , het grootfte licht, tot beheerfching van den Hoofdjl. dag, en het kleiner licht tot beheerfching van den nacht, benevens de narren. ——— Dezew. i?. plaatfte god in de hemel-ruimte, om over de aarde te lichten; en om te heerfchen bij den dag ïS. en bij den nacht, en om de grenzen te ftellen tusfchen het licht en tusfchen de duisternis — zoodat god zag, dat het goed [en overëenkom- ftig zijn oogmerk] was. —— Dit was uit 19. avond en morgen de vierde dag. Verders geboodt god , dat de wateren een ge- 20. wemel van levend gedierte overvloedig zouden voortbrengen, en dat net gevogelte vliegen zoude boven de aarde in de hemel-ruimte. ■■ Ook fchiep god de groote zeegedrochten en alle 21 , leevend wemelend gedierte, van welken de wateren wemelen, naar derzelver onderfcheiden aart; en alle gevleugeld gevogelte naar deszelfs onderfcheiden aart. —— En god zag, dat het goed was, [en aan zijn oogmerk voldeedt.] ■ Toen zegende ze god met deze woorden: weest «3, vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de ■wateren der zeeën, ook ver,menigvuldige het gevogelte zich op aarde. Nu was het uit 23, avond en morgen de vijfde dag. Toen geboodt god , dat het aardrijk leevend 24. gedierte naar deszelfs onderfcheiden aart zou voortbrengen, tam vee, en gekorven diertjens, en wild gedierte naar deszelfs onderfcheiden aart, en het was ook zoo ——— te weten , god afmaakte het wild gedierte naar deszelfs aart, en A 9 het  4 het eerste boek fteofdfi.het tamme vee naar zijn aart, en al het kruipenL de gedierte, dat langs den grond kruipt, naar deszelfs onderfcheiden aart — en God zag, dat het goed was, [en aan zijn oogmerk voldeedt.] vs. 2.6. Vervolgends fprak god: Laat ons menfchen maaken tot een beeld van ons, dat naar ons gelijkt, opdat zij heerfchappij voeren over de visfchen der zee, en het gevogelte des hemels , en over het vee, en over de geheele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op den grond 27. kruipt. • . Dus fchiep god den mensch tot zijn beeld, tot gods beeld fchiep hij hem, hij 28. fchiep hen een man en eene vrouw, r En god zegende hun, en god fprak dus tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt die aan u, en hebt heerfchappij over de visfchen der zee, over het gevogelte des hemels, en over al het ge dier. te, [zelfs"] dat op den grond kruipt. 29. No§ fPrak god: Zie! ik heb ulieden al het zaadgevend kruid toegelegd, dat op de oppervlakte van het geheele aardrijk is, en alle ge. boomt e, daar zaadgevende boomvrucht aan is. 30. Dlt z'j ul'ecler fp'jze. Als ook aan alle dieren cp aarde, en aan al het gevogelte des hemels, en aan alles, wat op aarde kruipt, dat leven en adem heeft, alle kruid, en planten tot fpijze. En het was zoo. 31. En nu befchouwde god aJies, wat bij gemaakt hadt, en waarlijk! het was zeer goed, [en vol- ko-  van M o s E s. 5 komen tot zijn oogmerk gefchikt.] • ■ NuHoofd/t. was het, uit avond en morgen, de zesde dag. li' Dus was hemel en aarde, [liet gantsch Heel-al] vs. i. met deszelfs bewooners, voltooid. ■ En 2. als nu god op den zevenden dag zijn werk, dat hij maakte, voltooid hadt, zoo rustte hij op den zevenden dag van al zijn werk, dat hij gemaakt hadt. -1 Ook zegende god dien zevenden 3* dag, en heiligde dien, want hij rustte op denzelven van al zijn werk, welk hij, god, gefchapen en voltooid hadt. s. Nadere bijzonderheden omtrent de fchep' ping en y/oonplaatze van den eerften mensch» De oorfprong van hemel en aarde , toen zij 4. gefchapen werden — Ten tijde als jehova God hemel en aarde maakte; voor dat 'er op aar- -# de kruiden waren, of planten op het veld uitfproten, want jehova God hadt het op aarde nog niet doen regenen, ook waren 'er nog geerie menfchen , om de aarde te bebouwen; toen rees 0. 'er een nevel op uit het aardrijk, welke de velden bevochtigde. — Ook vormde jehova 7. God den mensch, uit hét aardfche Mof, wien hij den levens-adem in den neus liet waaien , zoodat de mensch tot een leevend perfoon wierdt. , En eenen hof in Eden, [een landfchap] St in het Oosten, geplant hebbende, plaatfte jehova God den mensch, dien hij gevormd hadt, in A 3 <^n-  6 het eerste b o E k Hoofdfl. denzelven. ■■■ ■ [In dezen hof] hadt jehova God uit den grond allerlei geboomte doen voort- VS' ^' fpruiten, het welk tevens bekoorlijk voor het oog, en goed tot fpijze was, en onder andereu den levensboom midden in dezen hof, als ook den boom der kennis van goed en kwaad. — 10. Ook ftroomde 'er uit Eden eene rivier, om dezen hof te bewateren, welke zich van daar af ia 11. vier takken verdeelde; de eerlrc van welken den naam draagt van Pifchon; deze loopt het gantfdie land Chavilah om, alwaar goud gevonden 12.. wordt. —— Het goud van dit landfehap is bij uitffcek goed, men vindt 'er ook Bedolah, en het 13. edelgefteente Schoham. • De naam der tweede rivier, is Gihon, deze loopt om het gantfche 14. land Cusch. ——— De derde rivier is de Hiddekei, die heel in 't Oosten langs Asftjrïtn droomt. *" De vierde rivier is de Frath of Eufraat. Zoo nam dan jehova God den mensch, en plaatfie hem, in den Hof van Eden, om dien te !6, bebouwen en gade te liaan. - Ook gaf jehova God tevens aan den mensch woordelijk het volgende gebod. Van al het geboomte in dezen 17. Hof moogt gij vrijelijk eten. Doch van den boom der kennis van goed en kwaad, daar moet gij niet van eten, want, wanneer gij daar van eet, zult gij gewis Jlerven. 18. Nog fprak jehova God: Het is niet goed, dat de mensch alleen zij; ik zal hem eene Egade 39» maaken, die voor hem gefchikt is. ■ Te weten, als jehova God al het viervoetig gedierte  vanmoses. 7 te en al het gevogelte der lucht uit aarde gevormd HoofJft. hadt, deedt hij die tot den mensch — tot adam — komen , om te zien, hoe hij die noemen zoude, want zoo als adam elk levend wezen noemen zou, dat zoü zoo zijn naam zijn. _ Wanneer nu adam aan al het vee en aanw.20. het gevogelte der lucht, en aan alle wilde dieren naamen gaf, zoo vondt hij voor zich zeiven geene egade, die voor hem gefchikt was. 1 Doch thans deedt jehova God eenen diepen flaap *i. op adam vallen , en wanneer deze nu fliep , nam hij ééne van zijne ribben, welker plaats hij weder met vleesch aanvulde. ■ Deze ribbe, van 22. adam genomen, vormde jehova God tot eene vrouw , die hij tot adam bracht. Nu zeide 23. adam: Dit is eindelijk gebeente 'van mijn gebeente', vleesch van mijn vleesch! men noeme haar manninne, omdat zij uit den man genomen is! — Om deze reden behoort een man, zelfs met ter 24. zijdeftelling van zijne ouderen, van zijnen vader en moeder, zijne vrouw aan te kleeven; deze twee behooren maar één perfoon te zijn. 3. Gefchiedenis van den val der menfchen, en deszelfs gevolgen. adam en zijne vrouw waren naakt, zonder 25. dat zij deswegens verlegen waren, doch zekereS$*f' flange, die loozer was dan al het veld-gedierte,w. I( welk jehova God gemaakt hadt, fprak de vrouw dus aan: Ei Hevel zou God verboden hebben, A 4 d*t  S HET EERSTE BOEK Hoofdji.dat gij niet zoudt eten van alle hoornen van dezen vs. 2. Hier °P S'afde vrouw aan deze flang ten antwoord: „ Wij mogen eten van alle boom3- „ vruchten van dezen hof; doch van de vrucht „ van dien boom, die daar midden in den hof „ Haat, heeft God geboden,dat wij 'er niet van „ eten, noch dien aanraken moeten, opdat wij 4. „ niet fterven." De flang hernam tot de vrouw; 5. Gijlieden zult zeker niet fterven! Integendeel God weet het, dat, wanneer gij 'er van eet, uwe oogen open zullen gaan, en gij Godgelijk wezen, 6. en goed en kwaad kennen zult. Als nu de vrouw zag, dat deze boom goed was tot fpijze, en een lust voor de oogen, ja dat deze boom bekoorlijk was, dewijl hij verftand kon geven, zoo nam zij van zijne vrucht,en at; ook gaf zij 'er van aan haaren man, die 'er ook van at. 7. En nu gingen de oogen van deze twee open, zoodat zij ontwaar wierden, dat zij naakt waren , waarom zij vijgebladen te famen vlochten, 8. en 'er zich fchorten van maakten. . En nu hoorden zij de [donderj-llem van jehova God , door den Hof gaande, als de avondwind waaide, weshalven adam en zijne vrouw zich voor het [blikfemend] aangezicht van jehova God verborgen in het dichtlte van het geboomte in den hof. 9. Doch jehova God riep adam, en zeide: waar 19. zift.gij9 Hij antwoordde: „ Toen ik uwe „ [donder-]item hoorde in den hof, werd ik bev vreesd, omdat ik naakt ben, daarom verberg- „ de  vanmoses. 9 „ de ik mij." Hij hernam: Wie heeft u teHoofdjl. kennen gegeven , dat gij naakt zijt? Hebt g'ï v^\\% van dien boom gegeten, daar ik u van gebood, dat gij niet eten zoudt*1. Toen zeide adam: ï2, „ De vrouw, die gij mij tot eene gezellinne ge„ geven hebt, gaf mij van dien boom, en ik heb „ gegeten." Toen zeide jehova God tot de 13. vrouw : Waaróm hebt gij dit gedaan ? De vrouw antwoordde: „ Deze flang heeft mij „ verleid, en ik heb gegeten." Nu fprak I4. jehova God tot die flang -.omdat gij dit gedaan hebt, zijt gij vervloekt meer dan eenig tam of wild vee gij zult op uwen buik kruipen, en jlof eten , zoo lang gij leeft. Ook zal l5. ik vijandfchap zetten tusfchen u en tusfchen deze vrouw, en tusfchen uw kroost en haare nakomelingfchap. Deze zal u den kop vermorsfelen, terwijl gij dezelver verzenen vermorsfelen zult. — Tegen de vrouw zeide hij: Ik zal uwe fmer. jg. ten, bijzonder in uwe zwangerheid, zeer vermenigvuldigen; met finerten zult gij kinderen baaren; en nogthans zal uw verlangen weder tot uwen man zijn, en hij zal over u heerfchen. Tot adam zeide hij: Dewijl gij gehoor hebt Ir< gegeven aan de woorden van uwe vrouw, en hebt gegeten van den boom, daar ik u uitdruklijk verboden had, dat gij 'er niet van eten zoudt, zoo zij de aarde vervloekt om uwen wil! met moeilijken arbeid zult gij, geduurende uw gantfche leven, van haar eten. Doornen en dis- !g. telen zal zij u voortbrengen, wanneer gij de A 5 kruU  lO HET EERSTE BOEK Eoofdft. kruiden des velds denkt te zullen eten. In het rs.i9\ zwm vm uw aangezicht zult gij uwe fpijze eten, tot dat gij tot de aarde wederkeert, uit welke gij genomen zijt; want flof zijt gij, en Jiof zult gij weder worden. 20. JVu noemde adam zijne vrouw eva, omdat zij eene moeder van alle leerenden zou zijn 21. en jehova God bezorgde aan adam en zijne vrouw kleederen van beestenhuiden, met welken hij hen bekleedde. 22. Thans fprak jehova God: Helaas l de mensch Was als tin van ons ! nu kent hij goed en kwaad! wel aan, dat hij zijne hand niet uitjleke, en ook van den levensboom neme en ete, om eeuwig te S3. keven! Daarom deedt jehova God hem uit den hof van Eden verhuizen, om de aarde te bebou- 24. wen, waar uit hij genomen was; ja hij dreef den mensch uit, en plaatfte, aan de oostzijde van den hof van Eden, Cherubs, en vlammen, in de gedaante van een zwaard, zich heen en weder bewegende, om den toegang tot den levens-boom te bewaaren. 4. adams zoonen kaïn en habel - — ka. ïns broedermoord zijne gejlachtlijst uitvinding van kunften en bijzondere levenswijzen. H*ofdJi. Als nu eva, door bijwoninge met adam vs. '1. zwan§er geworden, kaïn baarde, zeide zij: Ik ' heb eenen man van jehova verkregen! Daar-  VAN ïfOSES, II Daarna baarde zij zijnen broeder habel. Hoo0. Deze habel werdt een Schaapherder, maar kaïnyj> ^ bouwde het land. Nu gebeurde het ééns, 3. bij het einde van het jaar , als kaïn van de veldvruchten aan jehova een offer bracht, en ook 4. habel insgelijks offerde van de eerstgeborenen zijner kudde, en van derzelver vet, dat jehova habel en zijn offer genadig aanzag, maar kaïn 5. en zijn offer niet aanzag. —- Hier over was kaïn zeer verltoord, en liet zijn hoofd hangen. Nu fprak wel jehova kaïw *an t Waarom zijt 6. gij verf oord? Waarom hangt u het hoofd? Zoo 7. gij weldoet, moogt gij het immers opheffen', en indien gij niet weldoet, (iaat 'er grooter zonde voor de deur , fchoon zij dan lust tot u heeft, evenwel behoort gij over haar te heerfchen;doch 8. desniettegenftaande fprak kaïn norsch tegen zijnen broeder habel, en als zij ééns famen in het veld waren, viel kaïn op zijnen broeder habel aan, en floeg hem dood. Nu zeide jehova tot kaïn : Waar is uw broe- 9. der habel? L Ik weet het niet," was zijn antwoord, „ moet ik mijn' broeder gadeflaan?" , Hier op zeide [God:] Wat hebt gij ge- 10. daan? Het bloed van uwen broeder roept' luid tot mij [om wraak] van de aarde. Wel nul 11. vervloekt zijt gij, zelfs meer dan het aardrijk, het welk zijn1 mond ontjloot, om het bloed uwes broeders van uwe hand te ontvangen l Wanneer 12. *Ü voortaan het aardrijk bebouwt, zal het u &J niet  12 het eerste boek Hoofdft.niet meer geven, het geen het kon geven! Gij vs. 13. zu!t onras*'g op aarde omzwerven ! - rje „ draffè," zeide kaïn tot jehova , „is te groot, 14. „ zij is ondraaglijk ! Daar gij mij , helaas! „ thans uit dit bebouwde land uitdrijft, en ik »» van uwe tegenwoordigheid verdooten zal zijn, „ en onrustig op aarde zal moeten omzwerven, „ zoo zal, wat mij het eerst het best ontmoet \ 15. „ mij dooden!" Zoo niet hernam jehova — wat kaïn doodt, zal zeven, vouwig gefiraft worden. Dus gaf jehova aan kaïn een teken, dat niet, al wat hem ontmoette, hem dooden zou. 16. En nu vertrok kaïn van jehova's tegenwoordigheid, en woonde in het landfchap Nod, oostwaards van Eden. • 17. Als nu kaïns huisvrouw, bij hem zwanger geworden, hem hanoch baarde, terwijl hij den aanleg tot eene vaste verblijfplaats maakte , zoo noemde hij deze plaats naar zijns zoons naam, Hanoch. 18. Aan hanoch werdt hirad geboren. — hirad gewan mechujacl. mecbütaSl METHUSACL . en METHUSAëL lamech. — 19. Deze lamech nam twee vrouwen, waar van de ééne'den naam ada, en de andere dien van zil- ao. la hadt. ada baarde jabal : Deze was de eerde der omzwervende herders, die met ai. hunne tenten en vee omzwerven. z;jns broeders naam was jubal: Deze was de eerde uitvinder van fnaar- en blaas-fpeeltuigen. Ins-  v a n m o s e s. 13 Insgelijks baarde hem zilla tubal-kaïn, die alles met den hamer fmeedde, en een bewerker w>„^ van ijzer en koper werdt. —— De zuster van tubal-kaïn WaS naêma. Toen zeide lamech tot zijne vrouwen, ada 23. en zilla: „ Hoort naar mijne Mem, gij vrouwen van „ lamech! ,, Luistert naar mijne gezegden! „ Den man, die mij wondt, dood ik, „ Den jongeling, die mij Haat. „ Zevenvouwig zou kaïn gewroken wor- „4. „ den, „ Maar lamech zeventigmaal zevenvou„ wig." adams vrouw was weder zwanger geworden, 05. bij haaren man, en was nog van eenen zoon bevallen , dien zij den naam van seth gaf, want, zeide zij, God heeft mij eenen anderen zoon gegeven in plaats van habel, dien kaïn gedood heeft, . Aan dezen seth werdt ook een 2<£ zoon geboren, wien hij enos noemde. ■ Toen begon men zich, zonder onderfcheid, te benoemen naar den naam van jehova. 5. Gejlacht-lijst van adam tot Noacn. adams gejlachtlijst. —— Wanneer gob den Hoofdjl. mensch fchiep, maakte hij hem naar gods gelij- Y*^ ke-  14 het eerste boek NoofdftAemsfe ; hij fchiep hen eenen man en eene vs. L vroüW» en zeëeilde ]ien, en noemde hunnen: naam, mensch, toen zij gefchapen werden. 3- Honderd en dertig jaaren was adam oud, toen hij eenen zoon teelde, die naar hem geleek, en 4. zijn beeld vertoonde, en welken hij seth noemde; na de geboorte van seth leefde hij nog achthonderd jaaren; ook hadt hij behalven dezen nog meer 5. zooneu en dochteren. Dus was adams gantfche leeftijd negen honderd en dertig jaaren, toen hij fterf. 6. seth was honderd en vijf jaaren, toen hij 7. enos kreeg, en leerde, na de geboorte van enos , acht honderd en zeven jaaren, geduurende welken hij, behalven dezen, meer zoonen en S. dochteren teelde Dus hadt seth in het geheel negen honderd en twaalf jaaren geleefd toen hij overleedt. 9. enos teelde in zijn negentigfte jaar kenan 10. en leefde, na de geboorte van kenan, achthonderd en vijftien jaaren, teelende insgelijks meer 11. zoonen en dochteren, zoodat enos geheele ouderdom was negen honderd en vijf jaaren, toen hij flest 12. kenan was zeventig jaaren oud , toen hem 13. MAHALALEëL geboren werdt, en leefde, na deszelfs geboorte, nog acht honderd en veertig jaa- 14. ren, hebbende ook een talrijk nakroost, zoodat hij, bij zijn overlijden, in het geheel negen honderd en tien jaaren oud was. Ï5- mahalalecl hadt vijf en zestig jaaren geleefd, toen  van m o s k s. toen hij jered gewan; na de geboorte van je-tf»^. red, leefde hij acht honderd en dertig jaaren■,^ vruchtbaar door verfcheiden zoonen en dochteren, zoodat het geheele getal zijner leveusjaaren, IJP. bij zijn fterven , was acht honderd cn vijf en negentig jaaren. jered was honderd twee en zestig jaaren, toen 18. hij henoch teelde; na de geboorte van henoch 19» leefde jered nog acht honderd jaaren, kreeg veele zoonen en dochteren, en fterf, in den ou- 20. derdom van negen honderd twee en zestig jaaren. henoch gewan methusalah, in den ouder- 21. dom van vijf en zestig Jaaren; nadat henoch 22. methusalah gewonnen hadt, diende hij God nog drie honderd jaaren,hebbende eene talrijke nakomelingfchap, zoodat zijn gantfche leeftijd was .3. van drie honderd vijf en zestig jaaren. henoch diende God, en was niet meer, want 24. God nam hem tot zich. methusalah leefde honderd zeven en tachtig 25jaaren, en gewan toen lamech; na de geboorte 26. van lamech leefde methusalah zeven honderd twee en tachtig jaaren, en kreeg veele zoonen en dochteren, zoodat methusalah den ouder- 27. dom van negen honderd negen en zestig jaaren bereikt hadt, toen hij fterf. lamech teelde, in den ouderdom van honderd 28. twee en tachtig jaaren eenen zoon, wien hij den 29. naam van noüch gaf, zeggende bij die gelegenheid : Deze zal ons vertroosten bij ons werk, en bij onzen fmert lijken arbeid, en bij dien vloek, dien  16 het eerste boek Hoofdjl. dien jehova over het aardrijk heeft uitgefproken! —— Nadat lamech noSch geteeld hadt, leefde hij nog vijf honderd vijf en negentig jaaren, en 31. kreeg verfcheiden zoonen en dochteren; zoodat lamech in het geheel zeven honderd zeven en zeventig jaaren geleefd hadt, toen hij fterf. 32. noSch was vijfhonderd jaaren oud, en gewan sem, cham en jafeth. 6. Zedenbederf der eer ft e wereld. Hoofdjl. Als nu ^e menfchen op de aarde begonnen te VI. vermenigvuldigen, en hun dochters geboren wervs' I,.den [van uitnemende fchoonheid,] zoo gebeurde ~* het, dat zij, die [naar god] zoonen van God genoemd werden, op deze dochteren der menfchen het oog wierpen, omdat zij zoo fcboon waren, en zich uit allen, die zij goedvonden , vrouwen namen. 2, Thans fprak jehova : mijn geest zal niet eindeloos den mensch [door beftraffingen\ te recht ' ftellen; daar de zinlijkheid hem telkens verleidt ' zijn tijd zal zijn honderd en twintig jaaren. 4. In dien tijd waren 'er forsfche lieden op aarde, en vooriil, nadat de zoonen van God zich met de dochteren der menfchen vermengd , en kinderen bij haar verwekt hadden. - Deze zijn die geweldigen, die bij de oudheid zoo vermaard waren. 5. Toen nu jehova zag, dat de fnoodheid van het  TANMOSES. 17 het menschdom op aarde Merk was toegenomen,/^, zoo dat alle de ontwerpen van hunne gedachten en hart fteeds enkel boosheid waren, zoo be-w. ó. rouwde bet jehova, dat hij den mensch op aarde gemaakt hadt, en het fmertte hem in de ziel, daarom fprak jehova: Ik zal den mensch, dien 7> ik gefchapen heb, weder verdelgen van de aarde . ja niet alleen den mensch, maar ook de beesten, en bloedeloze dieren, en het gevogelte; want ik heb berouw , dat ik ze gemaakt fal. Noacn vondt nogthans genade bij 8. jehova. 7. Gefchiedenis van noüch. Dit is noüchs gefchiedenis. noüch 9. was een rechtvaardig, oprecht man, geduurende *lle de eeuwen, dia hij beleefde; noüch diende Godi . NoaCH hadt drie zoonen, sem, 10. cham, en jafet. Doch de aarde was „. bedorven voor gods oog, en de aarde was vol gewelddaadigheden; wanneer god de aarde be- ia. fchouwde, was zij, helaas! bedorven , dewijl al het menschdom zijn gedrag en levenswijze bedorven hadt op de aarde. ■ Daarom zeide l$f god tot Noacii: Het eindelijk vonnis van alle menfchen is voor mijn oog daar, dewijl de aarde door hun met gewelddaadigheid vervuld is , even daarom zal ik hen met de aarde verdelgen. „ «. Maak voor u een vaartuig van fteevig j. hQtltt Blaak dit vaartuig met onderfchei- B den daarom IpraK jehova: ik «*•—.-" 1 " ik gefchapen heb, weder verdelgen van de aarde . ja niet alleen den mensch, maar ook de beesten, en bloedeloze dieren, en het gevogelte; . Want ik heb berouw , dat ik ze gemaakt ,. ,i„ um e  iS HET EERSTE BOEK Hoofdjl.den vertrekken, ook moet gij het van binnen en y^l't* van buiten bepekken met pek. - Gij moet het maaken naar deze maat, drie honderd ellen moet de lengte van dit vaartuig zijn, vijftig el- l<5. len de breedte, en dertig ellen de hoogte. Aan dit vaartuig moet gij een ronden buik maaken, doch naar de opgegeven ellenmaat het voltoojen van boven af. De ingang van het vaar¬ tuig moet gij aan de zijde maaken - ook moet gij het in eene onderfte, tweede, en derde ,7# verdieping verdeelen. ——— Te weten, ik zal eenen watervloed over de aarde brengen, om alle Ieevende en bezielde wezens onder den hemel te verdelgen. Alles, wat op aarde is , zal fier- jg^ ven. • Doch met u zal ik mijn verbond vastftellen. • Gij zult met uwe zoonen, en uwe huisvrouw a en de vrouwen uwer zoonen in I0< het vaartuig gaan. » Ook moet gij van al¬ les , wat leeft, van alle dieren, lij paar en van elk fooit,in het vaartuig brengen, om ze met u in het leven te houden; deze moeten mannetjens co. ett wijfjens zijn. • Van alle foorten van vogelen, van alle foorten van viervoetige dieren, en van alle foorten van land-infeden, van deze allen zullen, bij paar en, tot u komen , om in ai, het leven behouden te worden. Neem gü ook van alle foorten van fpijze, die gegeten wordt, en verzamel ze bij u, opdat zij voor u £2> en voor hun tot voedzel diene. - Dit alles deedt NoacH, en voerde het naauwkeurig uit, zoo als god hem geboden hadt. 8. Ge-  VANMOSES. 19 8. Gefchiedenis van den Zondvloed. Verders geboodt jehova aan NoacH: Ga gij, Heofdji. en uw. gantfche huisgezin in het vaartuig, want u befchouw ik rechtvaardig voor mij, onder dit gantfche gefacht van menfchen. ■ Neem 2. van alle rein [en eetbaar] vee zeven paaren met u, van beiderlei ge/lacht, en van het vee, dat niet rein, [niet eetbaar] is, twee paaren, het mannetjen met zijn wij/jen. - Ook van al 3* het gevogelte der lucht zeven paaren van beiderlei gefacht, om derzelver zaad levendig te houden op den gantfchen aardbodem. ■ Want 4. m nog zeven dagen , zal ik het veertig etmaalen achtir één op aarde laten regenen, en al wat beftaan heeft, al wat ik gemaakt heb, van de gantfche aarde verdelgen. —— Naar dit al- 5. les, wat jehova hem geboodt, ging noüch te werk. Toen NoacH zes honderd jaaren oud was, 6. " hadt deze watervloed over de aarde plaats • toen ging no2ch met zijne zoonen, met zijne 7» huisvrouw, en de vrouwen zijner zoonen in het vaartuig, om het water van dien vloed te ontkomen; terwijl van het raine [eetbare] vee, en van g, het vee , dat niet rein [niet eetbaar] was, en van het gevogelte, en van alle land-infeften, bij pa» 9. ren van beiderlei genacht, tot noïch in het vaartuig kwamen, zoo als god aan noSch bevolen hadt; en zeven dagen daarna, kwam deze wa- 10= tervloed over de aarde^ B 2 In  £0 het eerste boek Moofdft. In het zeshonderdfte jaar van noüchs leven , VI1, op den zeventienden dag der tweede maand [Octobsr,] borften alle de wellen der groote zee op, ii. en de (luizen des hemels openden zich, ook was 'er, volle veertig dagen en veertig nachten, een plasregen op aarde. 13- Op dien dag dan ging noüch , en zijne zoonen, sem, cham, en jafeth , als mede noüchs huisvrouw , benevens de drie vrouwen zijner 14. zoonen, met hun, inliet vaartuig; zij, en alle foorten van wild en tam gedierte , en van landinfeclen, en alle foorten van gevleugeld gedierte, allerlei gevogelte, alles wat wieken hadt. » 15. Deze kwamen, van alle wezens, die leven en adem hadden , bij paaren, tot noüch in het vaar- 16. tuig. * ■ Zij kwamen, mannetjen en wijfjen , van alle gedierte kwamen zij, gelijk god hem bevolen hadt; en toen floot jehova [het vaartuig] achter hem toe. 17» Thans volgde de overftrooming geduurende veertig dagen over de aarde, terwijl het water zeer toenam, en het vaartuig ligtte, zoodat het 18. boven de aarde heen dreef. —— Vervolgends werdt het water nog geweldiger , en nam zeer toe op de aarde, zoodat het vaartuig op het I9« water dreef; eindelijk namen de wateren zoo geweldig toe over de aarde, dat alle hooge bergen, 20. onder den gantfehen hemel bedekt wierden : vijftien ellen ftondt het water hoog, zoodat de bergen bedekt wierden. ai. En nu gaf al wat zich op aarde beweegde, den geest j  VAN M O S E S. 21 -geest; van gevogelte, van tarn en wild gedierte,Eoofdft. en van alle land-lnfecten, en alle menfchen. — ™' Alles, wat eenen levens-adem in de neusgatenw<22. droeg, alles, wat op het land leeft, fterf. Alles, wat op de aarde beflaan hadt, werdt ver- 23. delgd, zoo de menfchen, als het viervoetig gedierte, en de infeden, en het gevogelte der lucht, alles werdt verdelgd van de aarde, alleen bleef noSch , en wat met hem in het vaartuig was, behouden, ■ Dus geweldig ftondt het 24. water, honderd en vijftig dagen op de aarde. Toen gedacht god aan NoacH, en aan al het H00fjft, wild en tam gedierte, dat met hem in het vaar- Vin. tuig was, [gundïg.j en god deedt eenen wind vs' *• over de aarde waaien, zoo dat het water bedaarde. Ook werden de wellen der grootezee, 2. en de fluizen des hemels gefloten, en de plasregen van den hemel werdt ingehouden. ■ En 3, nu nam het water langzamerhand af, van boven de aarde met eene vloeiende en ebbende beweging, zoodat het water ten einde van honderd en vijftig dagen merklijk gezakt was , en het 4. vaartuig, in de zevende maand [Maart] op den zeventienden van die maand vast raakte op het gebergte Ararat. Vervolgends bleef het 5. water bij aanhoudendheid zakken tot aan de tiende maand [Junij ;~\ op den eerften dag der tiende maand werden de toppen der bergen zichtbaar. Veertig dagen daarna opende noSch een veniter, dat hij in het vaartuig gemaakt hadt; en « B 3 liet  22 het eerste boek Hoofdjl. liet eene rave uitvliegen, deze vloog verfcheiden VI11* keeren uit en in, tot dat het water van de aarde vs. 8. opdroogde. ■ Daarna liet hij eene duive uit, om te zien, of het water reeds geheel op p. aarde gevallen ware. Doch alzoo de dui¬ ve nog geene rustplaats vondt, om haaren voet te zetten, keerde zij weder tot hem in het vaartuig , omdat het water nog op de aarde ftondt —- en noüch de hand uitftekende, nam haar weder bij zich in het vaartuig, jo. En nu wachtte hij nog zeven dagen, waarna 11. hij de duive weder uit het vaartuig uitliet, en thans keerde de duive weder tot hem , tegen den avond, hebbende nu een versch afgebroken olijftakjen in den bek, waar uit noüch opmaakte, dat de wateren op de aarde geheel gevallen waren. 12. Na derhalven weder zeven dagen gewacht te hebben, liet hij de duive nogmaals uit, doch toen keerde zij niet meer weder tot hem in het vaartuig. 13. In het zes honderd en eerfte jaar, op den eerften dag der eerfte maand [September,] was het water van de aarde opgedroogd, en Noacn thans het dekzel van zijn vaartuig afnemende, zag, hoe de oppervlakte van het aardrijk was opge- 14. droogd; en op den zeven en twintigften der tweede maand [Oclober] was de aarde geheel droog. 9. NOaCH  van m o s e s. = 3 9. NoacH gaat uit het vaartuig. Zijn dankoffer. God vernieuwt zijn verbond met hem, noüchs dronkenfchap en de gevolgen daar van. noïch fterft. Nu fprak god tot NoacH: Ga uit het vaar-Hoofdli. tuig, gij en uwe huisvrouw, en uwe zoonen benevens hunne vrouwen. • • Doe ook al het ge- jg. dierte, dat bij u is, van allerlei foort, van ge- 17vogelte, en viervoetige dieren, en land-infeclen met u uitgaan , opdat zij op de aarde weder voortteelen, vruchtbaar zijn, en vermenigvuldigen.— Toen ging Noa'cn benevens zijne zoonen, en x%. zijne huisvrouw en de vrouwen zijner zoonen, als ook al het gedierte, alle infeéten, en alle ge- 19. vogelte, al wat zich op aarde onthoudt, naar derzelver verfcheiden genachten, uit het vaartuig. Vervolgends bouwde noüch een' altaar voor 20. jehova, op welken altaar hij van alle rein vee en van al het rein gevogelte brand-offers offerde.— Wanneer nu jehova den verzoenenden offergeur 2U rook, zoo fprak jehova bij zich zeiven: Ik zal nu niet meer de aarde vervloeken, om des menfchen wil, hoewel de overleggingen van het menschlijk hart van zijne jeugd af fnood zijn; ik zal niet meer al wat leeft, verdelgen,gelijk ik nu gedaan heb. — Zoo lang de aarde ftaat, zullen 22. voortaan de zaai- en oogst-tijd, de koude en warmte, de zomer en winter, en dag en nacht niet ophouden. £ 4 Ook  24. het eerste boek Hufdjl. Ook zegende God NoacH en zijne zoonen met vs x. ^eze woor^en: Weest vruchtbaar, vermen igvuls. ^' ra vervult de aarde. —— {/we vreeze en fchrik zij op alle dieren der aarde, en op al het gevogelte; zij zijn, met alles, wat op de aarde kruipt, en met alle de visfchen der zee, 3. in uwe magt gefield. —— Alles, wat zich beweegt en leeft, zij ulieden tot fpijze: ik heb het ulieden alles gegeven, even gelijk het groe- 4. ne kruid. ——— Alleenlijk moet gij geen dier met zijn leven, dat is, met zijn bloed, eten.— 5. Tot veiligheid van uw leven zal ik uw bloed afvorderen , ik zal het afvorderen van alle dieren; ook van de menfchen , die elkanders broeders zijn, zal ik 's menfchen leven afvorderen. - 6. Al wat menfchen-bloed vergiet, deszelfs bloed zal weder door menfchen vergoten worden, omdat God den mensch tot zijn beeld gemaakt 7. heeft. • Gijlieden dan, weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, vermeerdert en neemt over. vloedig toe op aarde. 8. Nog fprak god tot NoacH, en tevens ook tot p. zijne zoonen: Ik voor mij, zeker, ik maak met ulieden mijn verbond, en met uwe nakomt- 10. lingfchap na u , ja ook met al wat leven en adem haft benevens u, met het gevogelte, en met het tam, en wild gedierte, met allen, die uit het vaartuig gegaan zijn, al het gedierte 11. der aarde. - Dit verbond maak ik met ulieden, dat voortaan nooit meer alle menfchen en  van m o s e s. 25 en dieren door eenen watervloed zullen worden uit-Hoofdjl. gedelgd, en dat 'er geen watervloed meer zijn zal, om de aarde te verderven. Nog fprak god wijders : Dit is het teken vs. 12. van het verbond, welk ik tusfchen mij en ulieden; en met alle levende wezens, die bij ulieden zijn, ten eeuwigen dage, opricht e. ——- Mijn' 13, boog in de wolken heb ik verordend, dat hij tot een verbonds-teken zij tusfchen mij en het aardrijk ——— zoodat, wanneer ik wolken laat fa- I4. mentrekken over de aarde, en mijn boog in de wolken gezien wordt, dan zal ik aan mijn ver- 15. bond tusfchen mij en ulieden en met alle leevende wezens, zoo dieren als menfchen, gedenken, en het water zal nooit meer tot zulken vloed wasfen , om alle menfchen en beesten te verdelgen. Wanneer deze boog in de wolken zal wezen, dan rf, zal ik denzelven aanzien, om eeuwig aan het verbond te denken tusfchen God en alle leevende wezens, zoo menfchen als beesten, die op aarde zijn. Dit fprak dan god tot NoacH, dat dit het te» 17. ken zou zijn van het verbond, welk hij hadt aangegaan met alle menfchen en dieren, die op aarde zijn. De zoons van noüch , die uit het vaartuig 18. gingen, waren sem, cham, enjafeth. Van dezen is cham de vader van kanaMn. —— Deze drie waren NoacHS zoonen, van welken 19. de gantfche aarde bevolkt is geworden. Als nu noüch het land weder begon te bebou. 20. B 5 * wen,  sö het eerste koek Ifoefdjï. wen , plantte hij eenen wijngaard, en van den ^* wjjn gedronken hebbende , was hij dronken, VS' 22.' zoodat hij ontbloot in zijne hut lag. ——— Dit zag cham, de vader van kanaün, hoe zijn vader daar ontbloot lag, en vertelde het aan zijne 23» beide broederen, die buiten waren; maar sem en jafeth namen een dekkleed, en dit op hunne fchouderen gelegd hebbende, gingen zij achterwaards [de hut] in, en dekten hunnen ontblooten vader toe, houdende zelfs hun gezigt afgewend, ten einde zij hunnen ontblooten vader niet zagen. 24. Wanneer nu noïcb van zijne dronkenfchap ontwaakte, en vernam, wat zijn jongde zoon hem gedaan hadt, zoo zeide hij: / 25. Vervloekt zij kanaün! „ Een knecht der knechten van zijne broe„ deren! 26. Hij vervolgde: „ Gezegend zij jehova , de God van semJ „ kanaün zij hun een knecht! $7» god fchenke uitgebreide landen aan ja- „ feth! „ Hij woone in sems tenten! ,, kanaün zij hun een knecht! 28. noüch leefde verders, na den watervloed,nog 29. drie honderd en vijftig jaaren zoodat de ge-  v a n m o s e s. 2? geheele ouderdom van noüch negen honderd en vijftig jaaren bedroeg, toen hij overleedt. 10. Bevolking der aarde do*r woacHS zoonen. ■ Het volgende is eene geflachtlijst van de zoo- Hoofdjl. nen van noüch; sem , cham en jafeth; z0° ^ als hun, na den Zondvloed kinderen gebooren werden. ■ jafeths zoonen en aframmelingen, zijn Go- s. imr, Magog% Madaï, Javan, Tubal. Mefech en Tiras. gomers aframmelingen; Aske- 3. ttaz, Rifath, en Togarma. •—— javans af- 4. {lammelingen, Elifa, Tarftsch, Chittim en Dodanim. > Van dezen zijn afkomltig de vol- 5. ken der dverzeefche kusten, zoo als die in hunne landen, elk naar zijne fpraak, naar hunne bijzondere gedachten, onder hunne volken, onderfcheiden zijn. chams zoonen [en aframmelingen] zijn: Cusch, Te we- 9, ten, hij was een heldhaftig jager, voor het oog van jehova, daarom wordt 'er gezongen: Een heldhaftig jager voor jehova's oog, gelijk nimrod 1 ., Het eerfte begin van zijn rijk w*s IO, Ba-  SS het eerste boek Hoofdjl. Babel, Erech, Akkad en Kalm, in het landje ' fchap Sine'dr. ■• Uit dit zelfde land trok asvs, 11. . sur uit, welke de eerfte grondlegger was van 12. Nineve, en Rehoboth-Ir, Kalah, en Refen, tus- fcken Nineve en Kalah: die groote flad. 13- Van mitsraim (lammen af, Ludim, Anamim', I4« Lehahim, Naftuchim, Pathrufim,m Casluchim, van welken de Filiftijnen zijn voortgekomen, en Cafthorim. i5« Van kanaïm damde af zidon, zijn' eerstge16. boren, en heth , als mede ^«/?, i£#w7, Girjl* £4/?, S/»/, Arvadi, Zemari,Ha- °' mat bi. Doch zedert hebben zich de ftam- iq. men der Kanadniten verder uitgebreid; hoewel de grenzen der Kanadniten eigenlijk waren van Zidon af, naa den kant van Gerar, tot Gaza toe, van daar naa den kant van Sodom, Gomorra, Adama , en Zeboim, tot La/a toe. - 20. Deze zijn de nakomelingen van cham, naar hunne dammen, naar hunne taaien, in hunne landen, en onder hunne onderfcheiden volken. 21. sem hadt ook een talrijk nagedacht. Hij is de vader van alle de nakomelingen van heber, zijnde naast jafeth de oudde broeder. ■ - 22. sems zoons [en afltammelingen] zijn : Elam , 23. Asfur, Arfaxad, Lud, en Aram. arams zoons [en afdammelingen] Uz, Hul, Gether, 24. Mas, ■■ arfaxad gewan selam , selah , 25. heber. - Aan heber werden twee zoons geboren , des éénen naam was peleg , omdat, in zijn' leeftijd, de aarde verdeeld werdt; zijns broe-  van m o s e Si ■29 broeders naam was joktan. joktan ge- Hoofdjl. wan Almodad. Salef, Hazarmaveth, Jarèh, VfJ^t Hadoram , Uzal, Diklah , Obal , Abimaïl, ' 07. Scheba, Ofir, Chavila, en Jobab. Deze allen 28. zijn zoons [en aframmelingen] van joktan. — 2 9' Hunne woonplaats was van Mefa , naar den kant 3°« van Se/ar/i, het gebergte tegen het Oosten. Deze zijn sems zoonen [en aframmelingen] 31, naar hunne rammen, naar hunne fpraken, in hunne landen , naar hunne onderfcheiden volken. Deze zijn de onderfcheiden rammen van 32. n'oüchs zoonen, volgends hunne geflachtlijsten , onder hunne onderfcheiden volken en van dezen zijn de verfchillende volken op aarde verfpreid na den vloed. 11. Toorenbouw. Verfraaiing van hei menschdam. Oorfprong der taaien. Gejlacht-lijst van NoacH tot abraham. Het gantfche menschdom hadt [ten dezen tij- Hotfdft. de] dezelfde taal, en dezelfde tongval; maar nu^ ^ gebeurde het, dat zij van het Oosten zich ver- 2. wijderende, in het land Sinear eene groote vlakte vonden , alwaar zij zich nederfloegen. En thans maakten zij famen een onderling over- s, leg: „ Kom aan! laat ons tigchellleenen van „ klei maaken, en die met vuur bakken." Dus gebruikten zij tigchelen in plaats van ifeen, en lijm gebruikten zij in plaats van kalk. ——— KÓm 1 was verders hunne affpraak —— 4» „ laat ons eene ftad, en tooren nichten, die tot „ den  30 het eerste boek ffeofdfl.,, den hemel reikt; en laat ons een teken [van x1, „ de Godheid] voor ons maaken, opdat wij niet ,, over de geheele aarde verftrooid raaken." vs* 5. Thans daalde jehova neder, om deze ftad en tooren te bezien , die de ftervelingen bezig waren <5. te bouwen, en nu fprak jehova : Zie daar! zij zijn maar één volk» en hebben dezelfde taal ■- i en dit is reeds een begin van hetgeen zij doen zullen ■ en zou hun niet belet wor¬ den , alles wat zij verder voorgenomen hebben te 7. doen ? ■ Wel aan ! laat ons nederdaalen, en hunne fpraak aldaar verwerren, zoodat zij elkanders fpraak niet ver/laan. 8. Dus verftrooide jehova hen van daar over den geheelen aardbodem, zoodat zij aflieten, van 9. het bouwen dezer ftad. Om deze reden noemde men derzclver naam Babel, omdat jehova aldaar de fpraak van het gantfche menschdom verwerde, doordien jehova hen van daar over den gantfchen aardbodem verftrooide. 10. Het volgende is de geflachtlijst van sem : Toen sem honderd jaaren oud was, teelde hij 11. arfaxad, twee jaaren na den zondvloed; na de geboorte van arfaxad leefde sem nog vijfhonderd jaaren, en kreeg meer zoonen en dochteren. 12. arfaxad was vijf en dertig jaaren oud, als hij 13. selah gewan, en leefde, na de geboorte van selah , nog vier honderd en drie jaaren, hebbende een talrijk nagedacht. 14. Toen selah dertig jaaren oud was , teelde hij 15. heber. ' Na de geboorte van heber leef¬ de  vANMOSES. 31 de selah nog vier honderd en drie jaaren, hzh-Hoofdfi. vr bende verfcheiden zoonen en dochteren. ]n den ouderdom van vier en dertig jaaren ge-w-10"« wan heber peleg, en leefde, na de geboorte 17* van peleg , nog vier honderd en dertig jaaren, hebbende verfcheiden zoonen en dochteren. Toen peleg dertig jaaren oud was, teelde hij i3. rehu ■ na de geboorte van rehu leefde I0» peleg nog twee honderd en negen jaaren, geduurende welken hij verfcheiden kinderen teelde. In den ouderdom van twee en dertig jaaren ge- 20. wan rehu serug, en leefde, na de geboorte 21. van serug , nog twee honderd en zeven jaaren, hebbende verfcheiden zoonen en dochteren. Toen serug dertig jaaren oud was, teelde hij 22. nahor na de geboorte van nahor , leefde 23. serug nog twee honderd jaaren, hebbende verfcheiden zoonen en dochteren. In den ouderdom van negen en twintig jaaren 24. gewan nahor. therah , en leefde, na de geboor- 25. te van the'rah , honderd en negentien jaaren, geduurende welken hij nog verfcheiden kinderen teelde. Toen therah zeventig jaaren oud was, ge- ngj wan hij abram, nahor., en haran. 12. Ct-  3& HET EERSTE' BOEK la. Gefchiedenisfen van abram. Hij verlaat zijn vaderland. Komt in Kanaan. Reize naa Egijpte. saraï in gevaar, abram keert weder in Kanaan. Hoofdjl. Het volgende is de gejlachtlijst van therah : xi' therah gewan abram , nahor , en haran : en 28. haran gewan lot. — haran, naamlnk, overleedt nog voor zijnen vader therah , in het land, daar hij geboren was , te Ur in Chaldeën.—> 29. abram en nahor namen ook vrouwen. ■ De naam van abrams vrouw was saraï en de naam van nahors vrouw was milka , eene dochter van haran, vader van milka en 30. jiska. ■ Doch saraï was onvruchtbaar , en 'hadt geene kinderen. 31. En therah nam abram zijnen zoon, en lot, harans zoon, zijnen kleinzoon , als ook saraï, zijne fchoondochter, de vrouw van zijnen zoon abram, en toog met hun uit Ur in Chaldeën, • om zich te begeven naa het land Kanaan, doch te Haran gekomen zijnde, bleeven zij daar. — 32. Hier, te Haran, overleedt therah in den ouderdom van twee honderd en vijf jaaren. Hoofdjl. Te weten , jehova hadt aan abram dit bevel XI1, gegeven: Ga uit uw land, en uit uwe maagVS' ' fchap, en uit uw vaderlijk huis naar een land, 2. hetwelk ik u nader aanwijzen zal. • Daar zal ik u tot een groot volk maaken, en u zegenen, en u eenen grooten naam maaken, zoodat gij en- 3. kei zegen zult zijn. - ■ — Ik zal zegenen, die  van ii o S e Si 33 u zegenen, maar die u vloeken, zal ik vloeken, Hoofdjl. ja alle gef achten op aarde zullen in u gezegend Xl'" zijn. Dus zette dan abram zijnen togt vs. 4» voort, volgends dit bevel van jehova, ook reisde lot met hem. —abram was vijf en zeventig jaaren oud, toen hij uit Haran toog. abram dan nam saraï zijne huisvrouw, en 5« lot , zijn broeders-zoon, en hunne gantfche bezitting , die zij bezaten, en de lijf-eigenen, die zij in Haran aangewonnen hadden ; en zij gingen op reis, om zich te begeven naa het land Kanaan; ook kwamen zij thans werklijk in het land Kanaan; zelfs trok abram dit land door tot 6. in den oord van Sichem bij het terpentijnbosch van More. — Toen waren de Kanadniten reeds volkrijk in dat land. Thans verfcheen jehova aan abram , en zeide: Aan uwe nakomelingfchap zal ik dit land geven. Hierop rechtte hij daar een' altaar op voor jehova , die hem verfcheenen was. Van daar trok hij naa het gebergte ten oosten 8* van Beth-el, alwaar hij zijne tenten opfloeg, hebbende Beth-el ten westen, en Ai ten oostem ■ ■ Hier weder een' altaar opgerecht hebbende voor jehova , verrichtte hij op den zelveii voor jehova eenen plegtigen eerediensr. ■ ■■ Dus toog abram , zich dan hier, dan daar ne- 9, derflaande, allengs zuidwaards. Als 'er om dezen tijd een hongersnood in dit io* land ontrtondt, zoo toog -^bkam naa Egijpte, om daar als vreemdeling zien eenigen tijd op te C hou-  34 het eerste boek houden, uit hoofde van den grooten hongersnood in het land [Kanaan]. vs.n* Aan de grenzen van Egijpte genaderd zijnde, zeide hij tegen saraï, zijne huisvrouw: luister, ik weet heel wel, dat gij eene zeer fchoone 12. vrouw zijt, nu kan het ligt gebeuren, als de Egijptenaars u zien, en denken, dat gij mijne vrouw zij$, dat zij mij dooden, en u in het le- 13. ven zouden laten. Ei lieve! zeg,dat gij mijne zuster zijt, opdat het mij, om uwen wil, wel ga , en mijn leven dus, doot uw toedoen, behouden blijve. !4. Toen abram in Egijpte kwam, viel in de daad de uitnemende fchoonheid dezer vrouw den 15. Egijptenaaren in het oog, zoodat de eerfte hovelingen van farao, haar gezien hebbende, haar bij farao prezen, waarop zij in farao's paleis 16. gebracht werdt. —• Hij bewees zelfs aan abram veel goeds, om haaren wil, en fchonk hem fchaapen, en runderen, en ezelen, flaaven en flaavinnen, en ezelinnen en kemelen. - . ■ 17. Doch jehova lloeg farao en zijn hofgezin met zwaare plagen, om saraï , abrams huisvrouw 18. wil, waarop farao, abram ontboden hebbende , tegen hem zeide: Waarom hebt gij mij dit gedaan ? waarom hebt gij mij niet geopenbaard, 10. dat zij uwe huisvrouw is?waarom hebt gij haar voor uwe zuster uitgegeven, waardoor ik haar tot mijne vrouw zou genomen hebben ? maar nu, daar is uwe huisvrouwe, neem ze en ga uwes ao. wegs. ——• Ook gaf farao aan zijne onderhoo- ri-  van moses. 55 rigen last, om hem en zijne huisvrouw, en al wat hii bezat, veilig te geleiden. —— Dus Hosfdfi. XIII keerde abram weder uit Egijpte , benevens zij- ^ ne huisvrouw, en al wat hij bezat, als ook lot met hem, naar het zuiderdeel van Kanaan. 13. abrams rijkdom; lot fcheidt zich van hem. God vernieuwt aan abram zijne belofte. abram was nu een zeer rijk en Vermogend man, niet alleen in vee, maar ook in zilver en goud. - Vervolgends trok abram, langs 3- den wegj dien hij voorheen genomen hadt, van het zuidcr-gedeelte van Kanaan tot bij Bethel, ter plaatze, daar hij zijn herdersleger in 't eerst hadt nedergeflagen, tusfchen Bethel en Ai; ter 4. plaatze , waar hij te vooren zijn' altaar hadt opgerecht , en hier verrichtte abram thans weder een' plegtigen eeredienst aan jehova. lot, die met abram omreisde, hadt ook 5. veele fchaapen, rundvee, en tenten, zoo dat 6„ het land hen niet meer bevatten, of toelaten kon, dat zij bij één bleeven, dewijl hunne bezittingen te groot waren, om bij één te kunnen woonen. Ook rees 'er nu en dan twist tusfchen 7, de herders van abrams , en de herders van lots vee; daarenboven waren de Kanadniten en Feri- ziten reeds talrijk in dat land. Om deze gj redenen fprak dan abram lot ann : Laat 'er toch geen twist wezen tusfchen u en mij, tusfchen mijne en uwe herders; wij zijn immers C 2 naat-  $6 HET EERSTE BOEK Honfdfi. naaste bloedverwanten. Ligt niet het gantfche rf.^j). lan^ Voor uwe Keuze °Pm ' föheid liever van mij «/• —— Verkiest gij ter linkehand, dan zal ik mij ter rechte hand wenden, of anders ik ter linkehand, indien gij ter rechteband verkiest. 10. Dewijl nu lot deze gewesten nauwkeurig befchouwd , en opgemerkt hadt, dat de vlakke landftreek langs den Jordaan geheel waterrijk was, (want eer jehova Sodom en Gomorra verdelgde , was deze (treek , tot aan Zo ar toe, als een lusthof van jehova, gelijk Egijptenland) 11. zoo koos lot die gantfche J»r4aan-~ vlakte en trok oostwaards. Dus fcheidden zij van 12. eikanderen, terwijl abram in het land Kanaan bleef woonen, en lot zich onthieldt bij de (teden in deze vlakte gelegen, zoodat zijne tenten 13. zich uitftrekten tot Sodom toe. De be- wooners van deze ftad Sodom waren fnoode lieden , en zeer groote zondaars tegen jehova. 14. Nadat lot van abram gefcheiden was , zeide jehova tot abram : Hef uwe oogen op, en zie van de plaats , daar gij thans zijt, noord-, 15..zuid-, oost- en westwaarts, want dit geheele land, dat gij dus befchouwt, zal ik « e» uwen 16. nakomelingen geven, voor altijd. ■ Uwe nakomelingen zal ik zoo talrijk maaken , als het fitf der aarde, zo iemand het ft'of zal kunnen tellen, 17. zal hij ook uw nagtflacht tellen kunnen. Wel aan! doortrek het land in de lengte en breedte, want ik zal het u geven. 18. Hier op floeg abram zijne tenten dan hier dan daar  van moses. 37 daar op, tot dat hij eindelijk zijn verblijf nam bij Hoofdjl. het terpentijnbosch vanMamre, dat bij Hebron is, alwaar hij voor jehova eenen altaar bouwde. 14. lot wordt door vier vreemde Koningen gevangen medegevoerd, maar door abram ver- Ten tijde van amrafel, Koning van Sinear^Hoofdfi. arioch, Koning van Ellafar, kedorlaomer w> u Koning van Elam , en tideal , Koning der Gojiten, gebeurde het, dat dezen eenen oorlog 2. voerden met bera , Koning van Sodom, birsa , Koning van Gomorra, sinüb , Koning van Adama, en semöber, Koning van Zeboïm, en den Koning van Bela, welke ftad thans Zoiir heet, welke te famen hunne magt bij een verzameld 3. hadden in het dal Siddim , het welk nu de Zoutzee js> ■ Zij hadden twaalf jaaren lang aan 4. kedorlaomer fchatting betaald, maar in het dertiende jaar vielen zij van hem af, waarop in 5» het veertiende jaar kedorlaomer , benevens de Koningen, zijne bondgenoten , eenen krijgstogt ondernamen, geduurende welken, zij de Refa'ü ten in AJleroth Karn ai m floegen, als ook de Zuziten in Ham , en de Emiten te Schaave Kiriathdim, benevens de Horiten [of Holbewooners] 6. in het gebergte Seir, tot aan El-Paran, welk aan de woeftijn grenst. Van daar wendden zij 7. hunnen togt naa de bron Mispat, die ook Kades heet, en floegen het gantfche land der AmalekiC 3 ten .  3S het eerste boek Moofdfl ten, midsgaders de Amariten, die te Ilazazm X1V' Tamar woonden. vs. 8. Toen togen de Koningen van Sodom , Gemorra , Adama, Zebo'im, en Bela of Zoar , te veld, en fchaarden zich tegen hun in flag-orde in het 9. dal Siddim, tegen kedorlaomer , Koning van Elam, tideül , Koning der Gojiten ,amrafel , Koning van Sinedr, en ariöch, Koning van Ellafir, vier Koningen tegen vijf. 10. Het dal Siddim was vol lijm-groeven, als nu de Koningen van Sodom en Gomorra op de vlucht werden geflagen, vielen 'er veelen in die groeven, maar de overigen ontkwamen op het gebergte. — 11. Toen roofden [de overwinnaars] alle de tilbare goederen van Sodom en Gomorra en den geheelen fpijs-voorraad , en togen vervolgeuds weder 12. heen. —-— Ook voerden zij, bij hunnen terugtogt , lot , abrams broeders-zoon, en alle zijne bezittingen mede, dewijl hij thans in So~ dom woonde, 13. Hier van bracht één der vluchtelingen tijding aan abram, den Hebreër, die thans zijn herdersleger hadt bij het Terpentijnbosch van mamre, den Amorittr, broeder van eskol en van aner , die met .abram in verbond ftonden. 14. Toen derhalven abram vernam, dat zijn naaste bloedverwant gevangen weggevoerd werdt, bracht hij zijn volk, die in zijn huis geboren, en in Haat waren, om de wapenen te voeren, ten getale van 318, op de been, en jaagde [de vijanden] 15. na tot Dan toe, en zijne knechten in verfchei¬ den  van m o s e s. 39 den hoopen verdeeld hebbende, overviel hij hen Hoofdjl. bij nacht, en floeg hen, terwijl hij de overigen XtV* vervolgde tot bij Hoba, ten noorden van Datnaskus. Hij herwon ook alle de goede- vs. ló¬ ten, en verloste lot zijnen bloedverwant, en deszelfs bezittingen, ook de vrouwen, en het everige volk. Wanneer hij nu te rug keerde van deze over- 17. winning op kedorlaomer, en de Koningen, deszelfs bondgenootcn, zoo toog de Koning van Sodom hem te gemoet in het Dal Schaave, anders het Konings-dal genoemd. ■ melchize- i8« dek, Koning van Salem, liet brood en wijn aanbrengen. - Deze was een priester van den allerhoogtten God, welke abram met-deze 19. woorden zegende: Gezegend zij abram van den allerhoog/1 en God, den beheerfcher van hemel en aarde ! en geloofd zij de allerhoogfle God, die 20. uwe vijanden in uwe magt heeft overgegeven. — Aan dezen [melchïzedek] gaf [abram] de tienden van den gantfehen buit. Doch , wanneer de Koning van Sodom aan ai. abram voorftelde, dat hij hem ft'echts de menfchen wedergeven, maar de overige goederen voor zich zoude houden, gaf abram aan d*n Koning 22. van Sodom ten antwoord: Ik heb mijne hand opgeheven tot jehova,den allerhoogften God,den beheer fcher van hemel en aarde, en gezworen, dat 23. ik geen' draad,geen fchoenriem, niets hetgeringfte van alles, wat u toebehoort, nemen zal, opdat gij u niet beroemen zoudt, als of gij abram hadt rijk C 4  40 het eerste d o e e PgW-gemaakt i dat alleen zonder ik uit, het geen vs. 24. deze manfchappen verteerd hebben, als ook het aandeel der genen, die dezen togt met mij ge. daan hebben; aner, eskol, en mamre; laat die hun aandeel nemen, 15. God vernieuwt zijne belofte aan abram, en ftaaft dezelve op eene plegtige wijze. W?' Kort na deze gebeurenisfen ontving abram in vs, 1'. ecne verfchiinil1§ > de volgende godfpraak van jehova: Vrees niet, 0 abram! Ik ben uw fihild, en zal uwe belooning zeer groot maaken, 2. abram antwoordde: 0 Heere! 0 jehovaIwaar toe zoudt gij mij meer geven? daar ik toch zon. der kinderen uit de wereld ga, en deze ELiëzer van Damaskus de geen is, aan wien ik 3. mijn huis overlaat? Zie,vervolgde abram, gij hebt mij geene kinderen gegeven, maar een flaaf, in mijn huis geboren,zal mijn erfgenaam 4. zijn! Merkwaardig was hier op de godfpraak van jehova aan hem: Deze zal uw erfgenaam niet zijn ; een eigen zoon , van u geteeld, zal 5. uw erfgenaam wezen. Hem toen buiten de tent geleid hebbende, vervolgde hij: Befchouw 'toch den hemel, en tel de ft'arren, indien gij ze tellen kunt! —i— Zoo talrijk, voegde hij 'er bij: zal uw nageflacht zijn ! y 6> Als hij nu in jehova geloofde , rekende hij 7% hem dat tot gerechtigheid, en zeide verders tege;i hem: Ik ben jehova, die u uit Ur der- Cha>  van m o s e s. +1 Chaldcën deed optrekken, om u dit land te fchen- Hoefd/I. ken, ten einde gij het ah uw eigendom zoudt bezitten. Wanneer abram hier op hernam:vs' 8- 0 Heere! 0 jehova! op welke wijze zal ik het ééns ten eigendom verkrijgen? geboodt [God] 0. hem, dat hij hem eene driejaarige koe, eene driejaarige geite, eenen driejaarigen ram, eene tortelduive, en eene jonge duive ten offer zou brengen. Dit alles gebracht hebbende , deelde 10. hij ze midden door, leggende elks gedeelte tegen over het andere, doch het gevogelte deelde hij n;et. ., , - Het roofgevogelte wilde op deze «. Hukken vallen, doch abrajm joeg die weg. Als de zon nu aan het ondergaan was, over- ia, viel abram een diepe flaap; vol verfchrikking, waarbij alles hem als dikke duisternis voorkwam. En nu was de godfpraak aan abram: Weet 13» met zekerheid, dat uwe nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land, dat hun niet toebehoort , zij zullen dienstbaar wezen , en men zal hen verdrukken, vitr honderd jaaren. ■ Doch ik'zal eens het volk, aan het welk zij dienst- I4, '• baar zullen moeten zijn, te recht ftellen, en daarna zullen zij van daar uittrekken met groote rijkdommen. Doch gij zult in flille rust [uwe 15. dagen eindigen,] en tot uwe vaderen gaan; gij zult in eenen gelukkigen ouderdom begraven worden. ■■ ■'■ Het vierde■ge/lacht zal herwaar ds we- nj, derkeeren , alzoo de mate van de ongerechtighe' den der Amoriten tot hier toe nog niet vol is. Als nu de zon ondergegaan, en het duister 17» C 5 Sc"  4^ HET EERSTE BOEK Hoofdjl.geworden was, zoo zag men een dikke rook, als van een bakoven, en een fchitterende vlam, welke tusfchen de bovengemelde oflèrdukken doorging. . Dus bevestigde jehova , op dezen dag, plegtig het verbond met abram , waar van de belofte was, dat hij aan zijne nakomelingen dit land zou geven van de rivier van Egijpte af tot aan 19- de groote rivier, denEufraat toe; [het land der] 20. Keniten , Keniziten , Kadmoniten , Hitthiten, ^■Feriziten, Refalten , Amoriten , Kanadniten] Girgafiten , en der Jebujtten. 16. abram neemt hagar tot een lijwijf. Zij wordt zwanger. _ Haare vlucht. De lotgevallen van haar kind voorzegd. iSMAé'E geboren. Hoofdjl. Nadien echter saraï, abrams huisvrouw hem vs. 1'. §eene kind*«n baarde, en zij eene Egijptifche 2. Ilaavin hadt, met naame hagar, deedt saraï aan abram het volgend voordel: Merk toch op, dat jehova mij onvruchtbaar laat, zoodat ik geene kinderen krijg; vervoeg u zeiven toch tot mijne ftaavin, misfchien ontvang ik uit haar kinderen. -— Aboo abram in het voordel van 3. saraï bewilligde , nam saraï , abrams huisvrouw, hagar, haare Egijptifche Ilaavin, (dit gebeurde op het einde van het tiende jaar van abrams verblijf in het land Kanaan,) en gaf haar aan haaren man abram tot eene vrouw. — 4. Uit zijnen bijllaap werdt hagar zwanger , wan-  van m o s e s. 4-3 wanneer zij haare zwangerfchap be (peurde, werdt Hoofdjl. haare meesteresfe verachtelijk in haar oog , waar y^ * op saraï tot abram zeide: Het onrecht, dat ik lijde, U voor uwe rekening! —— Ik heb mijne ftaavin in uwen arm gegeven, en nu zij ziet, dat zij zwanger is, wordt ik in haar oog gering geacht I . jehova zij rechter tusfchen u en ,„ij! «— Uier op gaf abram aan saraï tot be- 6. fcheid, dat immers haare flaavin in haare magt was, en dat zij met haar naar goedvinden kon handelen. Wanneer nu saraï haar dien¬ volgends wilde vernederen , zoo nam zij van haar de vlucht. Doch de Engel van jehova vondt haar in de 7. woeftijn bij eene waterbron, bij de bron op den weg naa Sur, en fprak haar dus aan: hagar , 8. gij dienstmaagd van saraï.' vanwaar komt gij? waar wilt gij heen? Ik ben, antwoordde zij, mijne meesteresfe saraï ontvlucht. Toen geboodt haar de Engel van jehova , dat 9. zij tot haare meesteresfe te rug keeren, en zich aan haar' onderwerpen zoude; tevens voegde de IO, Engel van jehova 'er bij: Ik zal uwe nakomelingfchap zeer vermenigvuldigen, zoo dat zij, door haare menigte, niet geteld zal kunnen wor- fcn% . , Nog zeide de Engel van jehova tot n. haar: Ziel gij zijt zwanger, en zult eenen zoon baaren, dien gij den naam van ismaël moet geven, omdat jehova u in uwe verdrukking verhoord heeft. Deze zal een woudezel van een mensch zijn, zijne hand tegen allen, en de hand  44 het eerste boek Ho&ft. hand van allen tegen hem; hij zal ten Oosten van alle zijne naverwandten woonen. w,13' Nu noemde zij jehova, die met haar fprak: Gij', alziende God! want - , zeide zij < 1 heb ik hier niet ook gezien, en zelfs achterna gezien hem, die weleer naar mij omzag ? H- Om deze reden noemt men deze bron de bron des levenden, die naar mij omziet CLachai R0Ï.) Het is de bron tusfchen Kades en Bered. 15. hagar baarde ook werklijk aan abram eenen zoon, welken abram als zijnen zoon, dien ha- gar hem gebaard hadt, ismacl noemde. . 1 ' Zes en tachtig jaaren was abram oud, toen hagar hem isMAëL baarde, 17. Inftelling der befnijdenis. Naamsverandering van abram in abraham, en van saraï in sara. Belofte van isaüks geboorte. Hoofdfl. Wanneer abram nu negen en negentig jaaren vs. 1. oud was' verfcheen hem jehova, en fprak hem dus aan: Ik ben God, de algenoegzame, dien 2. mij ftandvastig en oprecht. ■ En ik zal mijn verbond oprichten tusfchen mij en u, en u zeer grootlijks vermenigvuldigen. 3- abram wierp zich neder op zijn aangezigt, 4- terwijl god voortging met hem te fpreken - Wat mij aangaat, mijn verbond fiaat vast met u dat gij vader van eene menigte volken worden 5. zult. ■ Uw naam zal voor daan niet meer abram (ver eeven vader,) maar abraham (vader •■« ee-  v a n m o s e s. 45 eener menigte,) wezen, omdat ik u beflemd heb Hoofd ft. tot een' ftamvader van eene menigte volken Ik zal u bij uitnemendheid vruchtbaar maaken,vs' ^' en u tet meer dan één volk doen worden ; onder • fcheiden Koningen zullen van u afftammen. — Dus zal ik mijn verbond met u, en met uwe na- 7. komelingfchap, in volgende gejlachten, bevestigen, tot een eeuwig verbond, dat ik uw God, en, na uwen dood, de God van uwe nakomeling- fchap zijn zal. Ook zal ik u, en uw na- 8. gejlacht het land geven , daar gij nu een vreemdeling zijt, het gantfehe land Kanaan, tot eene eeuwige erf bezitting, bond tusfchen mij en ulieden. ———Al wat man- l2lijk is onder ulieden, zal van nu aan en in alle volgende gefi'achten op den achtjlen dag na zijne geboorte befneden worden; zoo wel die in uw huis geboren worden, als die gij voor uw geld van eenige vreemdelingen kopen zult, en die dus niet van uw gejlacht zijn zoo wel die in uw huis 13.  4-6 het eerste boek llmfdft. geboren zijn, als die gij voor uw geld koopt, moeten , zonder verzuim, befneden worden, zoodat dit mijn verbonds-teken aan uw ligchaam zijn vs. 14. zal tot een eeuwig verbond. Een onbefne. dene van het manlijk gedacht, wiens voorhuid niet befneden zal wezen, die perfoon zal van zijn volk moeten afgefneden worden. Hij heeft mijn verbond verbroken. 15. Verders zeide god tot abraham: Gij zult uwe huisvrouw saraï niet meer saraï [mijne vorjlin] noemen, maar haar naam zal voorddan 16. sara [vormelijke vrouw,2 wezen; want ik zal kaar zegenen, en u ook uit haar eenen zoon geven ik zal haar zoodanig zegenen, dat zij tot meer dan één volk zal worden , en ook Koningen van onderfcheiden volken uit haar zullen af. fiammen. f7- Thans wierp zich abraham op zijn nangezin neder, en lagchte, terwijl hij bij zich zelve^n dacht: Zal clan een man van honderd jaaren kinderen krijgen? zal sara, die negentig jaaren oud is, kinderen ter wereld brengen ? 18. En abraham zeide tot god: Ach! mogt isMAëL ft'echts gelukkig heven, en aan u welbehaag- 19. lijk zijn! god antwoordde: Foorwaar! sara, uwe huisvrouw zal u eenen zoon baar en, dien gij den naam isaSk (men zal lagchen) geven moet; met hem zal ik mijn verbond bevestigen tot een eeuwig verbond voor zijne nakomelingfchap. 20. Aangaande ismaöl, heb ik u verhoord, ja, ik zal hem zegenen, hem vruchtbaar maaken, en groot-  vanmoses. 47 grootlij'ks vermenigvuldigen; twaalf 'onderfcheidenHoofdft. Stamvorften zal hij gewinnen, en ik zal hem tot XViI> een groot volk maaken. ■ Maar mijn ver-Vi^1' bond zal ik met isaSk bevestigen, dien sara u, aanftaande jaar, om dezen tijd, baar en zal. Na dit alles tot hem gefproken te hebben , voer 22. god Van abraham Op. Nu nam abraham ismacl, zijnen zoon, en =3allen, die in zijn huis geboren, en voor zijn geld gekocht waren, al wat manlijk was onder zijne huisgenoten, en befneedt nog dien zelfden dag hunne voorhuid, zoo als god hem bevolen hadt. abraham was negen en negentig jaaren oud, 24. toen hij zich liet befnijden, en ismaël was der- 25. tien jaaren, toen hij befneden werdt. • Nog 26. op dien zelfden dag werdt abraham , benevens zijnen zoon ismacl, befneden; ook werden alle 27. de mansperfoonen in zijn huisgezin, die in zijn huis geboren waren, en die hij voor zijn geld van vreemdelingen gekocht hadt, benevens hem, befneden. i8> Nadere verfchijning van God aan abraham. God maakt aan abraham den ondergang van Sodom bekend. Voorbede van abraham voor die ftad. Kort daarna verfcheen hem jehova weder bij [iogfjf}t het Terpentijnbosch van Mamre op deze wijze. XVIII. abraham zat bij den ingang van zijne tente, als w* tm de  4§ het eerste boek ff£v?ude hitte van dcn dag begon' en ziine °°ge" op^ •heffende, zag hij onverwachts drie mannen voor vs. i. zich ftaan, Zoodra hij hen zag, ging hij hun van den ingang zijner tent te gemoet, en 3* zich ter aarde buigende, zeide hij: Mijn Heer! indien ik gunst bij u moge vinden, zoo ga toch 4- uwen knecht niet voorbij! - Laat mij wat water doen brengen, opdat gijlieden uwe voeten wascht en rust onder dezen boom uit. 5. Ik zal eene bete broods voorzetten, dat gijlieden u verkwikt, dan kunt gij voortreizen, daar gij toch uwen knecht voorbij trekt. — Zij namen zijne aanbieding aan, en zeiden: doet,zoo als gij zegt. 6' Nu fpoedde abraham zich naa de tent, tot sara, en zeide: Kneedt fchielijk drie maten van het fijnjle meel, en bak 'er koeken van. 7- ' abraham zelf liep naa de runderen, en een jong, best kalf uitgekozen hebbende, gaf hijdat aan eenen bedienden, die het met haast klaar S. maakte. Vervolgends nam hij dikke melk en zoete melk benevens het toebereidde kalf, en zette hun dat voor, en terwijl zij aten, bleef hij voor hun onder den boom ftaan. 9- Onder het eten, zeiden zij: Waar is saha uwe huisvrouw? Hij antwoordde, dat zij daar io- in de tente was; toen zeide één van hun: Over een jaar, om dezen tijd, zal ik zeker wederkomen, en dan zal sara, uwe huisvrouw, eenen zoon hebben. Dit hoorde sara aan den ingang der tent, die achter hun was. aura-  VAN KI O S B Sé 49 abraham en sara nu waren reeds oud en be-Hoofd/l. daagd, ook hadt bij sara de maandelijkfche zui-^^** vering reeds opgehouden. ■ sara lagchte I2, derhalven bij zich zelve , en zeide: Zou ik, in mijnen ouderdom, en daar mijn Heer een oud man is, aan wellust denken? Toen fprak 13. jehova tot abraham : Waarom heeft sara daar gelagchen, en gezegd? zou ik nog waarlijk kinderen krijgen, daar ik oud ben ? 1 Is 'er 14, dan iet te wonderlijk, voor jehova? ■ Aanftaande jaar, om dezen tijd, zal ik weder bij u komen, en dan zal sara eenen zoon hebben. — sara loochende wel, dat zij gelagchen hadt, om- t dat zij bevreesd was, doch hij zeide : zeker,gij hebt gelagchen. Als nu deze mannén opftonden, Wendden zij 16. zich naar den kant van Sodom , terwijl abraham met hun ging, om hen te geleiden. Toen zeide 17. jehova : Zou ik voor abraham verborgen houden ,het geen ik voornemens ben? daar abraham 18. Zekerlijk tot een groot en magtig volk zal worden, en alle volken der aarde in hem gezegend zullen z;jn? . Ik heb hem toch als mijnen vriend xq. erkend, opdat hij zijnen kinderen en zijn volgend nagefacht zou bevelen, den dienst van jehova te bewaar en, en het geen recht en billijk is, te beoefenen, ten einde jehova alles, wat hij beloofd heeft, daadlijk aan abraham doe geworden. , jehova zeide dan: Dewijl het ge. 20. fchrei [om wraak"] over Sodom en Gomorra groot is, en de zonden aldaar zeer zwaar zijn, zal ik aï, D nt*  So het eerste boek Hoofift. nu nederdaalen, en zien, of zij, volgends dat ~" gefchrei, welk tot mij gekomen is, het uiterfte gedaan hebben, doch zo niet, ik zal 'er kenni3 van nemen. vs. 22. Nadat nu deze mannen zich van daar wendden en naa Sodom voortgingen, bleef abraham 23. nog (taan voor jehova, zelfs tradt abraham toe, en zeide: Zult gij dan ook den onfchuldi- - 24. gen met den fchuldigen doen omkomen ? Misfchien zijn 'er vijftig en fchuldigen in de ftad, zult gij die ook ftraffen, de plaats niet fpaaren om die vijftig onfchuldigen, welke zich daar bevinden? 25. " Dit is toch verre van u, nooit doodt gij den onfchuldigen met den fchuldigen, fchuldig of onfchuldig is bij u niet hetzelfde! ■ Zal de Rechter der gantfche aarde geen recht doen? —— 26. jehova antwoordde: Indien ik in de ftad Sodom vijftig onfchuldigen zal vinden; zal ik dat gantfche gewest fpaaren om hunnen wil. — 27. abraham ging 'voort met fpreken : Waarlijk f ik ben geflaagd, om tot het Opperwezen te mogen fpreken, hoewel ik f echts ftof en asfche ben. 28. Misfchien zullen 'er aan hel getal van vijftig on» fchuldigen vijf ontbreken, zoudt gij dan om deze vijf de gantfche ftad verderven ? ■ Ik zal ze niet verderven, was het antwoord, om der 29. vijf en veertig wille. — Hij hieldt aan met fpreken: Misfchien , zegt hij, zullen 'er veer. tig gevonden worden! ——- Ik zal het niet doen, is het antwoord, om der veertig wille. 30. ■ Nu zeide hij: Het Opperwezen ontjleke niet  van m o s è s. 51 niet in toorn, omdat ik fprekel Misfchien zul.Hoofdfl, len 'er dertig gevonden worden! Het antwoord x^Ia was: Ik zal het niet doen, indien ik 'er der- tig \inde. Nog zeide hij: WaarTijk, hem. 31. mag mij gebeuren, met het Opperwezen te fpreken, misfchien zullen 'er twintig gevonden worden. Ik zal ze niet verderven —-—■ was het antwoord —— om die twintig wille. ■ Eindelijk zeide hij: Dat toch het Opperwezen 3*« niet in toorn ontftcke, indien ik nog éénmaal fpreke! Misfchien zullen 'er tien gevonden worden. .. Ik zal, zeide [God] ze niet verderven, om die tien. Na dit tot abraham gefproken te hebben, ^ ging jehova verder voort, terwijl abraham naa zijne wooning keerde. 19. Verwoesting van Sodom enz. lot Van het algemeen verderf bevrijd; zijne huisvrouw^ lots bloedfchande met zijne dochteren enz. De beide Engelen kwamen tegen den avond te Hoofdjl. xix Sodom; lot, die bij de ftads-poort zat, hen^ ' ziende, rees terïïond op, om hen te ontmoeten, en zich met het aangezicht ter aarde werpende, zeide hij: EWeve, mijne Heeren! begeeft u 2j naa het huis van uwen dienaar, om daar te overnachten, na een voetbad gebruikt [en u verjrischf\ te hebben, dan kunt gij morgen vroegtijdig uws reize verder voortzetttn, ' > Als D a zij  52 het eerste boek Hoefd/l. zij hem voor zijn aanbod bedankten, en te kenX1X' nen gaven, dat zij den nacht op de markt wü- vs. 3. den doorbrengen, drong hij hen zoo fterk, dat zij zich eindelijk ten zijnen huize begaven en binnentraden, terwijl hij hun een avondmaaltijd bereidde,en ongezuurde koeken bakte, gelijk zij dan ook aten. 4. Zij hadden zich nog niet te rust begeven, toen , de inwooners dier ftad Sodom, ouden en jongen, het gantfche volk, van alle hoeken, het huis 5. omcingeïden, en lot toeriepen: Waar zijn dis mannen, die dezen nacht bij u gekomen zijn? Breng hen tot ons uit, opdat wij ze nader la- C. ren kennen. Hier op begaf zich lot tot hen buiten de deur, de deur achter zich toehaalen- 7. de, en fprak hen dus aan: Mijne broeders ! 8. handelt toch zoo [nood niet! • Zie daar, ik heb twee dochters, die nog ongerepte maagdun zijn, die wil ik veel liever tot .ulieden uitbrengen , om met haar naar uw welgevallen te handelen , dan dat gij dezen mannen eenigen overlast zoudt doen, die, om veilig te wjzen, on- 9. der mijn dak binnen getreden zijn. ■ Zij riepen: Kom wat nader! —— Eén man, vervolgden zij, is hier als vreemdeling binnen gekomen, en wil zich tot rechter opwerpen! Nu zullen wij u erger behandelen dan hen! Tevens drongen zij op lot hevig aan, doch als zij nu yeeds op het punt ftonden, om de deur open te 10. breken, vatten die beide mannen lot aan, en trokken hem bij zich in huis, waarna zij de deur fir>  van m o s e s. 53' fiolen; tevens floegen zij die lieden, die bij de fJoofdft. deur waren, met verblindheid, van den kleinften ^'x' n w. 11. tot den grootlten toe, zoodat zij vergeeffche pogingen deeden, om de deur te vinden. Thans zeiden deze mannen tot lot : Hebt 12. gij hier ook nog iemand, een fchoonzoon , of zoonen of dochteren, of wie ook in deze ftad betrek' king op u heeft? ■ Breng hen uit deze plaats • want wij ftaan gereed, om dit ge- jnt west te verderven; dewijl het gefchrei over hun groot is voor jehova , zoo heeft jehova ons gezonden ,om ze te verdelgen. ■ Terftond ging lot bij zijne fchoonzoonen, die zijne dochters flonden te trouwen, en waarfchuwde hen: zij zouden opftaan, en zich uit dezen oord wegbegeven, nademaal jehova deze ftad zoude verdelgen. Doch zijne fchoonzoonen hielden het, als of hij den fpot met hun dreef. Bij het aanbreken van den dageraad, drongen rjt de Engelen fierker bij lot aan: Staa op , zeiden zij - neem uwe vrouw , en uwe twee dochters , die hier bij de hand zijn, opdat gij niet mede omkomt in de zondenftraf dezer ftad, ——— Als hij nu nog aarfelde , vatten deze mannen 10hem , en zijne vrouw, en zijne beide dochters bij de hand, dewijl jehova hem wilde verfchoonen, en voerden ze dus uit, en brachten ze buiten de flad. — Hen dus buiten de flad ge- 17. bracht hebbende., zeide één van hun : Vliedt, om uw leven te behouden, zonder achter om te zien, cfftil te ftaan in deze geheele vlakte; vliedt D 3 naa-  5+ HET EERSTE BOEK Hoofd/1. na? het gebergte, opdat gij niet omkomt, —— vu li. L0T zeide hier op t0t hen ; 0 neen miJ"e Heeren! I9> uw knecht heeft immers gunst bij u gevonden , en gij hebt hem die groote goedheid bewezen, omzijn leven te behouden; ik zal naa htt gebergte niet ontvlieden kunnen, zonder dat het verderf mij 20. misfchien achterhnale, en ik dus omkome. Zie hier deze ftad, die nabij genoeg is, om derwaards te vluchten, zij is heel klein. Laat mij derwaards vlieden, zij is immers klein? opdat ik ai. mijn leven benoude. —— Hij antwoordde: Ook in dit ft uk wil ik. u gunst bewijzen, dat ik de ftad, daar gij van fpreckt, niet zal verdelgen, j2. maar haast u, om derwaards te vlieden, dewijl ik niets doen kan , voor dat gij daar gekomen zijt. Daarom heeft men deze flad Zodr (klein) ge- 23. noemd. De zon begon op te komen,toen lot Zodr bereikte. 24. Thans liet jehova brandende zwavel op Sodom en Gomorra regenen, van jehova, uit den 25. hemel ■ en keerde deze lieden, ja die gehee» le vlakte, met alle de bewooners dezer lieden, en alle de aardgewasfen, om. s6. De vrouw van lot zelve,achter zich ziende, werdt, [met eene zout-korst overdekt,] een zoutzuil. Dien zelfden morgen begaf abraham zich al vroeg naa die plaats, daar hij voor jehova geag. ftaan, [en hem voor Sodom gebeden] hadt; van hier uitziende naa Sodom en Gomorra , en die gant-  VAN M O S E S. 5*5 gantfche [treek der Jordaan-vlakte, zag hij, met H™fW' ontzetting, den rook dier landftreek opfteigen, als den rook van een' bak-oven; evenwel hadt Vs. 29. God, in het verdelgen der deden dezer vlakte, aan abraham gedacht, en lot midden uit deze verwoesting , bij het omkeeren dezer fteden, in welken lot gewoond hadt, uitgevoerd. lot vertrok vervolgends weder uit Zodr, en 30. nam zijne woonplaats in het gebergte, benevens zijne beide dochteren, omdat hij bang was, in Zodr te blijven woonen. —— Hij ontbieldt zich met zijne beide dochteren in een berg-hol. Eens fprak de oudfte dochter de jongde 31. aan: Onze vader is oud, en daar is niemand in het land, die met ons, naar de gewoone zeden des lands, kan paaren. Kom aan , laat ons on- 32, zen vader wijn te drinken geven, en bij hem liggen, opdat wij af/lammelingen van onzen vader mogen behouden. Nog dienzelfden nacht gaven 33< zij hunnen vader wijn , en de oudfte dochter kwam , en lag bij haaren vader, zonder dat hij haar herkende, noch toen zij bij hem ging liggen , noch toen zij heenen ging. — Den vol- 34. genden dag zeide de oudfte dochter tegen de jongde: ik heb gisteren nacht bij mijnen vader gelegen, laat ons hem nu ook. dezen nacht wijn geven, ga gij dan en lig bij hem, opdat wij nakomelingen van onzen vader behouden. Zij gaven 35. dan ook dien nacht haaren vader wijn, en nu kwam de jongde dochter, en diep bij hem, zonD 4 dei-  5& het eerste boek. Hoofdjl.ter dat hij haar, bij haar nederliggen noch bij XlX* haar opftaan, herkende. vs. 36. De beide dochters van lot werden in de daad 37. bij haaren vader zwanger, en als de oudfte eenen zoon ter wereld bracht , noemde zij dit kind moüb [bij vader,] deze was in het vervolg de 38. Stamvader der Moabiten. De jongfte dochter beviel insgelijks van eenen zoon, dien zij den naam ben ammi [zoon van mijn eigen volk] gaf, en die in het vervolg de ftamvader der Ammoniten geweest is. 20. sara gefchaekt door abimelech, wordt door God bewaard, en aan abraham wedergegeven. Hoofdjl. Van hier verreisde abraham verder zuidXX. waards, en nam zijn verblijf tusfchen Kades en ■■' 'Sur, verkeerende als een yreemdeling te Gerar. 2» —— Alzoo nu abraham zijne vrouw sara zijne zuster noemde, zoo zondt abimelech, de Koning van Gerar, en liet sara haaien. 3. Doch God kwam tot abimeleöh des nachts in eenen droom, en zeide tot hem: Gij moet gewis flerven , om dezer vrouwe wil, die gij ge~ fchaakt hebt, dewijl zij met eenen echten man *t' getrouwd is. abimelech hadt haar echter niet aangeraakt. Hij antwoordde dan: 0 Opperwezen ! zult gij dan ook een onfchuldig $• volk dooden? Reeft hij niet tot mij gezegd, dat  VANMOSES. $y dat zij zijne zuster was? Heeft ook zij zelve Hoofdjl. hem niet haaren broeder genoemd? Ik heb dit tntt een oprecht hart en met zuivere handen gedaan. . > Hier op zeide God tegen hem inw. 6? den droom: Ik weet ook, dat gij dit met een oprecht hart gedaan hebt, even daarom heb ik u ook belet, om u tegen mij te bezondigen, en u niet toegelaten, haar aan te raaken. Maar j, nu geef dezen man zijne vrouw weder, want hij is een Profeet, en als hij voor u bidt, zoo zult gij in 't leven blijven, doch, indien gij haar niet wedergeeft, zoo weet, dat gij zeker zult fterven, zoo gij, als allen, daar gij betrekking op hebt. Den volgenden morgen vroeg liet abimelech 8. alle zijne hovelingen roepen, aan welken hij dit alles verhaalde, waar door deze lieden zeer bevreesd werden. Vervolgends abraham bij <$, zich ontboden hebbende, zeide hij tegen hem: Wat hebt gij ons gedaan? waardoor heb ik u toch beleedigd, waarom gij over mij en mijn koningrijk zulk eene groote fchuld hebt gebracht ? gij hebt met mij gehandeld, zoo als men niet behoorde te handelen. Wat hebt gij toch gezien — ÏOr vervolgde abimelech tot abraham ■ dat u'hier'toe bewogen heeft? Nu antwoord- u- de abraham: Ik dacht, 'er zal misfchien te dezer plaats geen ontzag voor God zijn, en men zal mij, om mijner vrouwe wil, naar het leven ftaan. . Qok is zij in de daad mijne zus- I2> ttr te weten, zij is eene dochter van mijnen vaTi 5 *r,  53 HET EERSTE BOEK Hoofdjl, der, hoewel niet van mijne moeder, en dus heb vs, il. ik ze 8etrottw gezigd hebben: sara hei ft zoonen gezoogd?daar ik hem in zijnen ouderdom- eenen zoon gebaard heb. Als nu het kind opgroeide, en gefpeend zou worden , rechtte abraham , bij deze fpeening van isaük , een groot gastmaal aan; bij deze gele- 0, genheid zag sara, hoe de zoon van hagar, de Egijptifche, dien zij aan abraham gebaard hadt, den fpot dreef, waarom zij tegen abraham zei- ï0> de: Zet deze flavin en haaren zoon ten huize uit, alzoo de zoon dezer flavin mei mijnen zoon, met iSA'aK, niet zal erven. Alhoewel nu IIê dit voordel geheel niet naar abrahams genoegen was, uit hoofde van zijnen zoon, nogthans, dewijl God hem zeide: Laat het u geen hed l2. doen, noch om des jongens, noch om uwer flavinne wil, maar luister naar sara, in alles, wat  60 het'eerste boek Hetfdft.wat zij van u verlangt, nademaal door isahk eigenlijk uw naam op uwe nakomelingfchap zal vs'ï3- voortgeplant worden, hoewel ik ook den zoon dezer flavin tot een volk zal maaken , omdat hij 14- uw zaad is; zoo nam abraham den volgenden morgen fpijze en een' lederen zak met water, gaf dien aan hagar te dragen , en zondt haar, be-, nevens haaren zoon, weg. Doch alzoo zij in de woestijn van Berfeba verdwaald raakte, 15. en de voorraad van water ten einde, en de lederen zak ledig was, liet zij den jongen onder een ï6. heestergewas liggen, en ging omtrent een' boogfchoot van hem afzitten, want, zeide zij, ik zal het niet kunnen aanzien , dat het kind fterft; dus zat zij tegen hem over, en weende over17. luid. Doch God verhoorde het gebed van den jongen, en de Engel van God riep hagar van den hemel toe; Wat wilt gij, hagar? vrees niet; God heeft het gebed van den jongen , zoo ■ iS. als hij daar ligt, verhoord. Op ! beun den jongen op, onderfteun en leid hem bij de hand; want ik zal hem tot een groot volk maaken. 19. Tevens opende God haar de oogen, dat zij eene waterbron zag, waar zij na toe ging, haaren lederen zak met warer vulde, en den jongen te 20. drinken gaf. Vervolgends was God met den jongen, die opwasfende zijn verblijf in de woes- 21. tijn hadt, en een boogfchutter werdt. Hij \ hadt zijn verblijf in de woeflïjn Paran , en zijne moeder nam voor hem eene vrouw uit Egijpte. 22. Omtreat dezen zelfden tijd deedt abimelech, met  VAN MOSISi ÖI met zijnen krijgsbevelhebber pichol , aan abra-/W'. ham den voorflag: God is met u in al uw doen; kom, zweer mij hier hij God, dat gij met mij,VSt 23. noch mijn' zoon , of laat er nakomelingen de vriendfchap niet zult breken, maar dat gij met mij, en met het land, waar in gij thans een ■vreemdeling zijt,. zult handelen, naar die gunstbewijzen , die ik aan u bewezen heb, - " abraham verklaarde, dezen eed te willen doen, 24. doch beklaagde zich bij abimËlech , uit hoofde 25. van een' waterput, welken abimelechs dienstknechten hem met geweld ontnomen hadden, als 26. nu abimelech verzekerde, niet te weten , wie dit gedaan hadt, dat abraham het hem ook niet bekend gemaakt, en dat hij 'er tot op dit oogenblik niets van gehoord hadt, zoo nam abraham ar. fchaapen en runderen , en gaf ze aan abimelech, en door dezelven in ftukken te fnijden maakten zij famen een plegtig verbond. ■ Doch abraham hadt nog zeven lammeren afzon- fl8. derlijk gefield, en als abimelech vraagde, wat 29.toch deze zeven lammeren, dus afzonderlijk gefield, beduiden moesten? zoo zeide hij: Deze 30, zeven lammeren zult gij van mij aannemen, om mij tot een bewijs te dienen, dat ik dezen put Pegraven heb. Daarom noemde men die plaatze 31. Berfeba, omdat zij daar beiden gezworen hadden. . jjus een verbond gemaakt hebbende te 32. Berfeba, keerde abimelech , met pichol den bevelhebber van zijne krijgsmagt, weder te rug naa het land der Filijlijnen. ^ Doch  ès HET EERSTE boek ^|p. Doch [abraham] plantte een Tamarisken. PSm ' bosch te Berfeba , en vierde eenen plegtigen godsdienst ter eere van jehova , den eeuwigen 34- God, waar na hij , eenen langen tijd, als vreemdeling, in het land der Filiftijnen bleef verkeeren. 22. abrahams geloof beproefd. —— Zijne gehoorzaamheid aan het godlijk bevel, om ISAaK te offeren. -— huislijk bericht van abrahams familie. Hoofdjl. Na deze gebeurenisfen Melde God abraham vs. i. op de Proef* Hii rieP hem toe: abraham! Hier ben ik! tot uwen dienst! 2. antwoordde deze. Neem ■ geboodt [God] - 1 '■■ uwen zoon - uwen eenigen — dien gij lief hebt . iSAaK en ga naa de lanaftreek Moria offer hem daar - im tot een brandoffer op één der bergen, dien ik u nader aan zal wijzen. 3. Den volgenden morgen vroeg reeds zadelde abraham zijnen ezel; en twee van zijne bedienden , benevens zijnen zoon isaSk , en hout, dat hij tot het brandoffer gekloofd hadt, met zich nemende, ging hij naa de plaats, van welke God hem gcfproken hadt. 4- Op den derden dag deze plaats van verre in 5- het oog krijgende, zeide abraham tot zijne bedienden: Blijft gijlieden hier met den ezel; ik zal vut het kind daar ginder gaan, en daar ons  VAN m o s E s. 63 e«j gebed verricht hebbende, zullen wij weder Hmfdft. bij u komen. En nu nam abraham het ^ ^ hout voor 't brandoffer, en gaf dat aan isaSk , zijnen zoon , te dragen, terwijl hij zelf het vuur en het offermes in de hand hieldt. Onder het 7. voortgaan, zeide isaïk tot abraham , zijnen vader: „ Mijn vader ! hij: „ Wat wilt gij, mijn zoon? isaük : „ Zeldzaam! hier is vuur en hout ~— „ maar waar is het lam tot een brandoffer? abraham : „ God zelf zal zich van een lam ten S. „ brandoffer voorzien, mijn zoon ! Onder dit gefprek gingen zij famen voort, tot dat zij ter plaatze kwamen, daar God tot abra- 9, ham van gefproken hadt. Hier maakte abraham een' altaar, op welken hij het hout fchikte; vcrvolgends zijnen zoon isaSk gebonden hebbende, legde hij dien op den altaar boven op het hout. i En nu vatte abraham 10. het offermes in de hand, om zijnen zoon te {lachten, toen jehova's Engel hem uit den hemel 11. toeriep: abraham! abraham! ——— Hier hen ik ! zeide hij — gereed tot uwen dienst! - Het antwoord was: Sla uwe hand niet 12, aan het kind —— doe het niets! — Want nu weet ik, dat gij God eerbiedigt, dewijl gij mij uwen zoon uwen eemgjien niet onthouden hebt! ■ Als abraham nu zijne 15. oogen opfloeg, zag hij, het geen merkwaardig is, een' ram, die achter hem met zijne hoornen in eenige {truiken verward was. ——- Dezen ram  64 HET EERSTE BOEK tfoof~djl.ram narn abraham, en offerde hem ten brandXXII * öffer, in de plaats van zijnen zoon. vs, 14. abraham gaf aan deze plaats den naam (Jehova jirSh) jehova zal voorzien daarom zegt men tot heden toe: Op den berg van jehova zal het voorzien worden, 15. Andermaal riep nog jehova's Engel abraham 16. van den hemel toe: Ik zweer bij mij zeiven — is jehova's godfpraak dewijl gij dit gedaan , en mij uwen zoon , uwen eenigjlen, niet 17. onthouden hebt, dat ik u bij uitnemendheid zegehen , en uive nakomeiingfehap zoo teer vermenigvuldigen zal, dat zij de flarren aan den hemel, en het zand aan den zee-oever gelijk tal zijn, ■ Ook zal uwe nakomeiingfehap de vastigheden van hunne vijanden als een eigen- 18. dom bezitten. ■■ Ook zullen alle volken der aarde zich in uwe nakomeiingfehap gelukkig achten. — En dit alles, omdat gij mijn bevel gehoorzaam z;jt geweest. 19. Hier op kwam abraham' weder bij zijne bedienden, en zij keerden famen te rug naa Berfeba , alwaar abraham zijne verblijfplaats hadt. 20. Kort na deze gebeurenis, ontving abraham bericht, dat ook zijn bröeder nahor bij milca ai. kinderen hadt, te weten , vz , zijnen eerstgeboren, buz, zijn' broeder, kemucl, die ook 22. reeds een' zoon hadt, aram; nog chesed en 23. iiAZO, en pildas, jidlaf en bethal, en dat BETfluël eene dochter hadt, rebekka. —— Deze acht zoenen hadt milca' aan nahor , abra«  tAS HOSISi $5 abrahams Broeder, ter wereld gebracht. —. ffigp. Daarenboven hadt hij nog een bijwijf, met naa-^^ me reuma , bij . welke hij . nog de volgende kinderen hadt : tebah , gaham , tahas , en maacha. 23, Dood van sara. ■ abraham koopt tenen akker en fpelotik tot eene begraafplaats, sara hadt nu den ouderdom van honderd ze-Hoofd/fi ven en twintig jaaren bereikt. ■ In- dezen ^SSJJ ouderdom overleedt sara te Kiriath-Arba, an- Si ders Hebron, in het land van Kanaan , en abraham kwam, om over haar rouwe te bedrijven, en haar te beweenen. ■ ■ Na dit verricht te 3; hebben , verliet hij het lijk, en zich bij de Hethiten vervoegende, deedt hij hun dit voordel: Ik ben een vreemdeling en geen gezeten burger 4, onder u, vergun mij een eigendom in uw land tot eene begraafplaats, opdat ik mijne overledene begrave, en uit mijn oog verberge. —- Op dit 5. voordel gaven de Ilethiten abraham het volgend antwoord i Hoor , mijn Heer! gij zijt onder ons £ een Forst, van God begunjligd. r Begraaf vrij uwe overledene, in de beste van onze begraaf plaatzen. - 1 - Niemand onzer zal u zijne begraafplaats weigeren, om daar uwe doode te begraven. . Nu rees abraham op, en wierp 7: Zich neder voor de Hethiten, die inwooners. van dit land waren. . Vervolgends fprak hij U g hen  66 het eerste boek *XXUl : iS UW welnmen •> de* & ' mijne overledene begrave, en uit mijne oogen doet hoort, /preekt voor mij bij efkon, den zoon van vs. 9. zohar , dat hij mij ofjlq de jpelonk te Machpe1*, die hem toebehoort, en aan hst einde van zijn veld gelegen is. -■ Hij doe ze mij over voor de volle waarde in zilver, tot eene erf begraaf- 10. plaats onder u. -- — efron, de Hethiter, die onder de Hethiten zat, gaf hier op, ten aanhooren der Hethiten, en van allen, die ter fladspoort uit- en ingingen, aan abraham dit be- 11. fcheid: Neen, mijn Heer', hoor; ik fchenk u het gantfche veicl, tevens met de fpelonk, die 'er in is; ik fchenk ze u , ten over/laan van mijne medeburgeren, begraaf gij uwe doode. urn 11. abraham, zich diep buigende voor de inwoone- 13. ren des laiids , hernam tot efron, ten aanhooren van alle zijne medeburgeren: Indien gij mij beguvftigt, zoo hoor! Ik zal u zoo veel zilver geven , als het veld waardig is; neem dat van mij aan, opdat ik mijne overledene daar bepra- 14. ven moge. — efron beantwoordde abra- 15. hams voorfiel: Mijn Heer! hoor; wat is een veld van vier honderd fikkelen zilvers tusfchen mij 16. en u? begraaf vrij uwe doode. • _ abraham, die in het voorftel van efron genoegen aam , woeg hem het zilver toe, dat hij, ten aanhooren van de Hethiten, bepaald hadt, vier honderd fikkelen zilvers , met koopmans merk getekend. 17. Dus werdt het veld van êfron te Machpela , ten oosten van Mamre, het veld, en de fpelonk,  van m 0 s e g, (?f lonk , daar in, en alle boomen, die op het veld Hoofdjl. XXIII en deszelfs gantfchen omtrek Honden, aan aura- ° vs. ia. ham , bij koop, ten eigendom gevestigd, ten over- ftaan van de Hethiten, en van allen, die ter lladspoort uit- en ingingen. Daarna begroef abraham sara zijne huis- 1$. vrouw in de fpelpnk van het veld Machpela, ten oosten van Mamre, anders Hebron, in het land Kanaan. üp deze wijze werdt dit veld, en de fpelonk, 90. daar in , aan abraham tot eene erf begraafplaats, van wegen de Hethiten, bevestigd. 24. iSAaKS huwelijk met reeekka. Alzoo nu abraham oud en hoog bejaard was, Hoofdjl, zijnde in alles overvloedig van jehova gezegend, XXIV. geboodt hij zijnen voornaamlten huis-bedienden,^* 2° die over alle zijne goederen het beftuur hadt: „ Leg uwe hand onder mijne heup, opdat ik u 3. ,, doe zweeren bij jehova, den God van den ,, hemel, en den God der aarde, dat gij voor mijnen zoon geene vrouw zult verkiezen uit „ de dochteren der Kanaaniten , in wier land ,, ik woone; maar dat gij naa mijn land, en naa 4* 3, mijne maagfchap, zult gaan, om van daar eene vrouw voor mijnen zoon isaük te haaien." r—— c De dienstknecht gaf ten antwoord ! ^ „ Misfchien zal zoodanige vrouw mij naa dit „ land niet willen volgen; moet ik dan uwen ,3 zoon weder naa dat land brengen, uit het 3 E 2 „ welk  £8 het eerste boek XX^"" WClk Z5jt u!t§eSaan?" Hier op zeide j ps; abraham : „ Wacht u daar van, dat gij mijn* zoon ooit derwaards zoudt brengen. ■ 7- „ jehova , de God des hemels, die mij uit mijn „ vaderlijk huis, en uit mijn geboorteland uit- « „ leidde, die mij beloofd en gezworen heeft, „ dat hij dit land aan mijne nakomeiingfehap zal n geven, zal zijnen Engel voor u heenen zen,, den, opdat gij van daar voor mijnen zoon ee8. „ ne vroaw medebrengt. ■■ Maar indien „ zoodanige vrouw u niet zou willen volgen, „ dan zult gij van dezen uwen eed ontilagen ,, zijn. ——- Doch hoe het ga, breng mijnen o. „ zoon nooit derwaards weder." Toen deedt de dienstknecht, zijne hand onder de heup van abraham , zijnen heer, leggende, den eed op dit (luk. 10, Vervolgends nam de dienstknecht tien van de kemelen van zijnen Heer, en van al het goed van zijnen Heer, [wat hij dienftig vondt,] en begaf zich daarmede op reize naa Mefopotamïèn, 11. na de ftad, daar nahor woonde. ■ Daar gekomen, legerde hij zich met de kemelen, buiten de ftad , bij eene waterbron, tegen den avond, wanneer de jonge dochters uitkwamen, om ia. water te putten. Thans badthij : „ JE. .,, hova , God van mijnen Heer abraham ! Doe ,, mij nu heden haar, [die ik zoek,]ontmoeten; ,, en bewijs deze gunst aan mijnen Heer abrai3. „ ham! Ik fta bij deze waterbron, en „ de dochters van de burgeren dezer ftad komen „ zoo  vanmoses. 69 „ zoo buiten, om water te haaien; wanneer „ dan tot ééne derzelven zeg: reik mij "ïwe* ^* „ kruik, opdat ik drinke; en zij mij antwoordt: „ drink> en ik zal ook uwe kemelen drenken, ., dat die jonge dochter de gene zij, die gij aan ' IsaSÉ, uwen verëerer , hebt toegewezen; en doe mij hier aan weten , dat gij mijnen Heere „ gunftig zijt." ■ Eer hij nog zijn gebed 15. volkomen geëindigd hadt, kwam rebekra, die fcehe dochter was van bethikl , eene kleindochter van milca, huisvrouw van nahor , abrahams broeder, uit de ftad, dragende haare kruik op den fchouder. Deze jonge dochter was 16. zeer fchoon van wezen, eene ongerepte maagd, en zij ging na de bron, vulde haare kruik, en keerde te rug. —'■— Thans liep de dienstknecht 17. haar te gemoét, en verzocht haar, om hem een weinig water uit haare kruik te laten drinken; drink, mijn Heer! was haar antwoord, terwijl iS. zij fpocdig de' kruik in de hand nam, en hem liet drinken. Dit gedaan hebbende, zeide zij: 19. Nu zal ik ook voor uwe kemelen putten,tot dat. zij allen verzadigd zijn. Schielijk goot zij haare kruik uit in den drink- 20. bak, en weder naa de bron lopende, putte zij water voor alle de kemelen. De man ftondt 21. over haar verbaasd, maar zweeg nog ftil , om eerst volkomen zeker te zijn, of jehova zijne reize voorfpoedig hadt gemaakt, dan niet. Nadat nu alle de kemelen gedronken hadden, as. boodt hij haar eenen gouden neusring een halven E 3 fim  7» het eerste boek Hwfdji.fikel zwaar, benevens twee gouden armbanden van tien fikehn, aan; haar tevens vragende: w.23. »» Wiens dochter zijt gij? zeg mij toch, zou 'er in uws vaders huis wel plaats voor ons 24. „ zijn, om te vernachten?" ■ ■ - Zij antwoordde: „ Ik ben eene dochter van bethal, „ den zoon van milca , dien zij aan nahor 25. „ gebaard heeft. Ook is 'cr" voegde zij 'er bij — ,, ftroo en voeder rijklijk genoeg „ in ons huis, als ook plaats, om te vernach„ ten." 26- Toen boog zich de man en wierp zich neder ?7« voor jehova, met deze dankzegging: „ Ge„ loofd zij jehova , de God van mijnen Heer „ abraham ! die zijne gunst en trouwe van mij„ nen Heer niet onttrekt! Op mijne reize, „ heeft jehova zelf mij gevoerd ten huize van s8. „ mijns Heeren broeder! " —— Ondertusfchen , liep de jonge dochter heen , en verhaalde dit alles 29. ten huize van haare moeder; nu hadt rebekka eenen broeder, met naame laban, die terflond naa 30. dezen man buiten de flad na de bron liep; te weten , nadat hij den ring, en de armbanden aan zijner zuster handen gezien, en het verhaal van zijne zuster rebekka gehoord hadt, die verhaalde , wat die man tot haar gefproken hadt, zoo ging hij naa dien man, weiken hij vondt 31. flaan bij zijne kemelen, bij de bron; en dien hij dus begroette: „ Kom in, gij gezegende van jes, hova! waarom blijft gij daar buiten ftaan? Ik heb het huis reeds voor u opgeruimd; als • - • ■ ■ ■ ' „ ook  van m 0 s e s. 71 „ ook eene plaats voor de kemelen." Tevensg/&92. bracht hij den man in huis, en de kemelen ont- ^ ^ zadeld hebbende , gaf hij die ftroo en voeder, en bracht tevens water voor hem en zijne lieden, die hij bij zich hadt, om de voeten te wasfchen; vervolgends bracht men het eten op, doch hij 33. zeide : „ lk zal niet eten, voor dat ik mijne „ boodfchap heb opengelegd." Spreek was het antwoord, en nu ving hij aan: 34. „ Ik ben een dienstknecht van abraham. De- 35. „ zen mijnen Heer heeft jehova bij uitnemend„ heid gezegend en groot gemaakt; hij heeft „ hem fchaapen, runderen, zilver, goud, flaaven en flaavinnen, kemelen en ezelen gefchon„ ken. Ook heeft sara, mijns Heeren huis- S6« 9, vrouw, mijnen Heer in haaren hoogen ouder;, dom eenen zoon gebaard, aan wien hij al zijn „ goed gegeven heeft. . Nu heeft mijn 37? „ Heer mij eenen eed afgenomen, dat ik voor zijnen zoon geene vrouw nemen zou, uit de „ dochteren der Kanadniten, in wier land hij „ woont ,'maar dat ik naar zijn vaderlijk huis 3S. „ en geflacht gaan, en daar uit eene vrouw voor „ zijnen' zoon kiezen zou; wanneer ik mijnen 39» „ Heer onder" het oog bracht, dat misfchien „ zoodanige vrouw mij niet zou willen volgen, „verzekerde hij mij, dat jehova, wien hij 40. „ fteeds gediend hadt, zijnen Engel met mij „ zenden, en mijne reize voorfpoedig zou maa„ ken, zoodat ik voor zijnen zoon eene vrouw „ uit zijn geflacht en vaderlijk huis bekomen E 4 » zm'  7& HET EERSTE BOEK zoude. Doch dan zou ik van mijnen ys.41. " eed ontflagen zijn, wanneer'ik mij tot zijn j, geflacht vervoegd hebbende, hetzelve mij mogt „ afwijzen, in dat geval ontfloeg hij mij van 42. „ mijnen eed. Dus kwam ik heden bij de „ waterbron, alwaar ik bad: jehova, God van „ mijnen Heer abraham! Ach, dat gij thans „ mijne reize, die ik ondernomen heb, voorfpoe- 43- „ dig maaktet! Ik fta hier bij de waterbron, „ wanneer ik dan tot ééne der jonge dochteren, 3, die hier komen, om water te putten, zal zeg- ^> gen; geef mij toch een weinig waters uit uwe 44- „ kruik te drinken; en zij antwoorden zal : „ drink, ook zal ik uwe kemelen drenken, de,, ze zij de bruid, welke jehova den zoon van 45. „ mijnen Heer heeft toegefchikt! Nog „ had ik dit mijn gebed bij mij zeiven niet geëin„ digd, of rebekka kwam de flad uit , dragen„ de haare kruik op den fchouder, en na de „ bron afgaande, fchepte zij water. En als ik 46. „ haar verzocht, om mij te laten drinken, zoo l „ fpoedde zij zich, om haare kruik van den „ fchouder te nemen, zeggende: drink, ook „ zal ik uwe kemelen drenken, dus dronk ik, 47. „ en zij drenkte ook de kemelen. *• . Nadat „ zij mij vervolgends , op mijne vraag: wiens „ dochter zij was? geantwoord hadt, dat zij eene dochter was van bethucl, den zoon ,, van nahor,. dien milpa hem ter wereld hadt „ gebracht, deed ik haar eenen ring aan den neus, ^8. „ en armbanden aan de handen j waarna, ik mij. „ boog,  vanmoses. 73 w boog, en ter aarde nederwierp voor jehova , Hw0L s en jehova, den God van mijnen Heer'abraZ ham,loofde, die mij dus op den rechten weg H geleid hadt, om de kleindochter van mijns " Heeren broeder voor zijnen zoon te verkrij- " gen> a, Nu dan, indien het ulieden be~vs.^. ^ haagt, gunst en trouwe te bewijzen aan mij- nen Heer, zoo zegt het mij, doch indien Z niet, zegt het mij even gul, opdat ik dien„ volgends mijn befluit neem , en mij rechts of *. y, links wende." Op dit voordel antwoordde laban en be- r0. THuëL: jehova heeft deze gantfche zaak be* » fchikt-wij kunnen daar omtrent niets, noch goed noch kwaad, zeggen. " Zie daar! re-Bek- 51. KA is tot uw dienst! neem ze, en reis met haar heenen; zij »)* de vrouw van den zoon uwes Heeren, gelijk jehova reeds de uitbraak gedaan heefsl > ' . Toen abrahams dienstknecht hun toettem- $%} mend antwoord hoorde , wierp hij zich neder voor jehova, en bracht vervolgends zilveren en 53.ouden kostbaarheden en kleederen te voorfchijn, die hij aan rebekka fchonk, ook deedt hij aanzienlijke gefchenken aan haaren broeder en aan haare moeder. Daar na gebruikten hij en zijne lieden fpijze en S4. drank, en begaven zich te rust, doch zoo dra zij den volgenden morgen waren opgedaan, zeide hij : Laat mij nu te rug keeren tot mijnen Heer Haar broeder en moeder zeiden: Laat 55»  74 HET EERSTE BOEK. Hoofdjl. de- jonge docher mg een dag of tien bij om .w.56; bl,lven> ^n kunt gij de reis aannemen; maar hij hernam: Houdt mij niet op; dewijl JEH0. va mijne reis voorfpoedig heeft gemaakt , zoo laat mij nu gaan , opdat ik tot mijnen Heer te 57. rug keere. — Wij zullen de jonge dochter roepen, zeiden zij, en het haar zelve vragen. - 58. Rebekka geroepen hebbende, vraagden zij haar: Wilt gij met dezen man op reize gaan? 1 Ik zal gaan, was haar antwoord. 59. Dus lieten zij rebekka hunne zuster roet haare voedfter, benevens abrahams dienstknecht 60. en zrjne lieden, vertrekken, na met de volgende zegenwenfehen van rebekka affcheid genomen te hebben: O onze zuster! wordt tot duizenden mtlliöenen! Uws nakomeiingfehap hezitte de vestingen van haare vijanden als een eigen, dom! ö 61. _ En nu ging rebekka op reize benevens haare menstmaagden, rijdende op kemelen ond»r het geleide van dezen man, die rebekka overgenomen hadt, en nu met haar de reize deedt. 0>. isaëk , die in de zuider-landrtreek van Kanaan woonde, kwam van eenen togt na de bron La- 63. chai Roï, en deedt eene wandeling in het veld tegen het vallen van den avond,als hij,zijne óp! gen opflaande, van verre kemelen zag aankomen. 64. Toen rebekka insgelijks isaük in her 65. oog kreeg, vraagde zij , terwijl zij haastig van den kemel afïleeg, aan den dienstknecht: wie die man ware, die daar in het veld haar te gemoet wan-  van m o s e s. 75 wandelde? en zoodra de dienstknecht haar be-gg^ richtte, dat het zijn Heer was, bedekte zij zich met haaren fluiër. • Nu deedt de dienstknecht aan isaük een naauw-w. co. keurig verflag , van alles, wat hij in deze zaak verricht hadt. isaük bracht vervolgends rebekka in de tente 67. van sara, en voltrok met haar zijn huwelijk -m en door dien hij haar zeer lielkreeg, troostte hij zich over de dood zijner moeder. 25. abrahams kinderen bij ketura. —«— abraham fterft. ISMAÖls zoonen en dood. (abraham nam nog eene vrouw, ketura ge-Hoofdjl. naamd, bij deze verwekte hij de volgende zoo- XXV. nen: zimran , joksan, midan, mediün, jis- * 2* bak , en sua. tOKSANJ zoonen waren seba en dedan , 3van dezen dedan ftammen af de geflachten Asfur, Let us, en Leiim. De zoons van midiün zijn: efa , efer, ha- 4. noch , abida, eldaü. Deze allen zijn afflammelingen van ketura. Doch aan 5- isaük gaf abraham alles, wat hij bezat, maar 6. de "zoonen, die hij bij bijwijven hadt, zondt abraham , met groote gefchenken , nog bij zijn leven, om voor zijnen zoon isaük plaats te maaken , oostwaards naa Arahïèn. De geheele ouderdom, dien abraham bereik-- 7. te,  ?ó" het eerste boek a»^y?.te, was honderd vijf en zeventig jaaren, toen vs. 8. gaf aura ham den geest en overleedt in eenen gelukkigen ouderdom , als een grijsaard , die vaii het leven verzadigd is, en werdt Verzameld tot zij9. ne voorvaderen. —- isaük en ismaël, zijne zoonen, begroeven hem in de fpelonk van Machpela, in het veld'van efron, den zoon van zohar , dtn Hetkiur, die tefj oosten van Mamre 10. ligt. In het veld, welk abraham gekocht hadt van de Hethiten, ligt abraham, en zijne vróuw sara , begraven. 11. Na abrahams dood zegende God isaük, zijnen zoon, welke zijne woonplaats hadt bij de bron Lachai Rui. 12. Nu volgt de geflachtlijst van ismaël , abrahams zoon, dien hagar, de Egijptifche, sara's dienstmaagd , aan abraham ter wereld 13. bracht. —* Deze zijn de naamen van ismaëls zoonen, naar hunne naamen en geboorte. ISMAëLS eerstgeboren was nebajoth, vervol - 14. gends kedar , adbeël, mibsam, misma, du15 ma, massa.- hadar, thema, jetur, nafis 15. en kedma. Deze zijn ismaëls zoonen' die met deze naamen als twaalf ftamvorften onder hunne Hammen, het zij. die in dorpen op ééne plaats woonen, of die als omzwervende volken verplaatsbare hutten hebben, bekend zijn. 37' ' ismaël zelf bereikte eenen ouderdom van honderd, zeven en dertig jaaren, toen hij den geest gaf, en fierf, en bij zijne voorvaderen 18. verzameld werdt. z;jne nakomelingen had-  v a n m o s e 77 hadden hunne woonplaatzen van Havila tot Sur,H^ft. ten oosten van Egijpte, tot aan Asfijrièn toe; dus lagen [de Ismaêlitenl ten oosten van alle de met hun vermaagdfchapte volken. iL isaüks gefchiedenis. > Gehorte van esau en Jakob. • esau verkoopt zijn eerstgeboorte recht. • Rf.bekka m gevaar in het land der Filütijnen. — isaük's verblijf te Gerar. • ^r- hond met abimelech. Huwelijken van esau. De gefchiedenis van isaük, den zoon van.,. !j>. AiaAHAM, _ d abraham gewan ISAaK. ISAaK, ue zoon van abraham, trouwde, in den ouderdom van veertig jaaren, rebekka, eene dochter van BETHuëL den Arameèr uit Paddan Aram, en zuster van laban, den Arameer. re- ai. bekka was onvruchtbaar, doch als isaük jehova ernftig voor zijne huisvrouw badt, liet jehova zich van hem verbidden , en rebekka werdt zwan-er. Doch als zich de vrucht flerk in haar oa. ligchaam beweegde, zeide zij: Indien het zoo moet waaróm ben ik dan in dezen ji.iat? • ■ Zij b'efloot, jehova te raadpleegen, en ontving s> dit antwoord: Twee volken zijn in uw ligchaam : „ Twee  ?3 Het eerste boek XXV?" " Twee volks-naI"fflen zullen zich verdeelen uit uwe ingewanden : „ Het ééne volk zal fterkcr zijn dan het an» „ der: „ Doch het grooter zal het kleiner dienen!" VS. H- Als nu de tijd van haare bevalling daar was bevondt men, dat zij tweelingen gedragen hadt; 25- toen de eerfte te voorfchijn kwam, was hij geheel met rosachtig haair, als met eene ruwe vagt bedekt , weshalven men hem den naam esau fi°' gaf-, — Vervolgends kwam zijn broeder , wiens hand esaus verfenen hieldt, daarom noemde men hem jakob (hij houdt dl ritzenen.-) —- Wanneer zij geboren werden, was isAa'k zestig jaaren oud. 27. Toen deze kinderen opgroeiden, werdt esau een kundig jaager, die zich veel in het veld onthieldt, maar jakob was van een goedaartiger geftcl, en bleef fteeds bij de herders-tenten. - *S. isaük hadt eene bijzondere genegenheid voor esau , omdat hij veel van wildbraad hieldt/maar 2p. rebekka beminde jakob meer; - . Op zekeren tijd, als jakob bezig was met eene fy{zt te kooken, kwam esau vermoeid en hongerig uit 30. het veld, en zeide tegen jakob: laat mij var dat roode, dat roode daar, eten, Want ik ben vermoeid en hongerig Hier van kreeg hif' 31. den naam van edow (rood). , JAK0B antJ woordde: verkop nij dan op ftond uw eerstge. ocr~  V a N m O s K s. 79 bobrte-recht. • /* moet toch fterven Hwfdft. zeide esau ' waartoe dient mij dan fit^ ^ eerst geboorte-recht? • zweert mij dan op 33, pond hernam jakob. Dit deedt hij, en verkocht dus zijn eerstgeboorte-recht aan jaki b. En nu gaf jakob aan esau brood 34. en dat linzerf-kookzel, en hij at en dronk , ftondt op , en ging heenen. Dus verachtte esau zijn eerstgeboorte-recht. [Dit gebeurde in eenen tijd, dat] 'er hongers-//^/?. nood in dat land was , behalven dien eerlten hongersnood, die 'er ten tijde van abraham geweest was, weshalven isaük zich onder het gebied van abimelech,den Koning derFiliftijnen, begaf na Gerar. Hier verfcheen hem jehova, 2. en geboodt hem: Trek niet verder na Egijpte, maar blijf in het land, dat ik u zeggen zal: woon hier in dit land als vreemdeling, alwaar 3. ik met u zijn, en u zegenen zal, want ik zal nan u en uwe nakomeiingfehap alle deze landfireeken geven, en dus < den eed jlaaven, dien ik aan uwen vader abraham gezworen heb. < Ik zal uwe nakomeiingfehap zoo talrijk ma** 4. ken, als de fiarren aan den hemel, en aan dezelve alle deze landen fchenken, en alle volken der aarde zullen zich in uwe nakomeiingfehap gelukkig achten; dewijl abraham mijn bevel 5. gehoorzaam is geweest, en omdat hij mijn gebod, mijne voorfchriften , ■ inzettingen, en wetten heeft onderhouden. Dus bleef isaük te 6. Gerar. Wan-  8o het eerste boek Hoofdjl. Wanneer hier de inwooners hem naar zijne "vs. 7\huisvrouw vraagden, gaf hij haar uit voor zijne zuster, want hij fchroomde te erkennen, dat zij Zijne vrouw was, duchtende, dat de inwooners hem naar het leven mogten ftaan om rebekka's wil, nademaal zij fchoon van gedaante was. — S. Een' geruimen tijd hadt hij. zich hier onthouden, wanneer eens abimelech, de Koning der Filiftijnen, ten venfter uitziende, isaük met zij. ne vrouw rebekka gemeenzaam zag ftoejen. — 9> Hiet op ontboodt abimelech isaük bij zich, en zeide tegen hem: Zij is zeker uwe vrouw; waarom hebt gij haar dan voor uwe zuster uitgegeven? isaük antwoordde: Ik dacht, miefchien zal ik om haaren wil fterven. . 10. Waaróm hebt gij ons dit gedaan? hernam KSb, melech , hoe ligt hadt de één cf ander van het volk uwe vrouw kunnen onteeren, en gij zoudt dus gelegenheid hebben gegeven, dat wij onwetende 11. gezondigd hadden. En nu gaf abimelech aan al het volk dit gebod: Wie dezen man of zijné ■trouw eenig leed doet, zal zonder genade fterven. 12. In dit land begon isaük den landbouw, en' kreeg dit zeilde jaar eenen honderdvouwigen 13. oogst, dewijl jehova hem zegende; dus werdt deze man van dag tot dag vermogender, tot dat 14. zijn vermogen uitnemend groot was, want hij hadt niet alleen eene aanzienlijke bezitting van fchaapenjen rundvee, maar ook een talrijk huis- 15. geziu, zoodat hem de Filiftijnen benijdden, eri al-  vanmoses. Si üle de putten verdopten , en mét aarde vulden,i#; welke de knechten van zijnen vader, abraham, bij deszelfs leeftijd, gegraven hadden, ja einde-Wil6\ lijk zeide abimelech zelf tot isaük: Begeef u van hier, gij wordt ons veel te magtig. Hier op trok .isaük van daar, en floeg zijn leger 1?. óp in het dal van Gerar, alwaar hij zijn verblijf natn> _ — En nu liet isaük de waterputten iS. weder opgraven, die, ten tijde van zijnen vader abraham, gegraven geweest waren, maar die de ■Filiftijnen, na abrahams dood, hadden.toegeftopt, en noemde die weder met dezelfde naamen 'welken zijn vader daar aan gegeven hadt. Ook groeven isaüks knechten in het dal, alwaar I0„ zij eene bron van leevend of wei-water vonden. Doch als de herders van Gerar met isaüks her- ao. deren over dezelve twistten, en beweerden, dat dit water hun toebehoorde, noemde hij den naam dier bron Efek Qmst), omdat zij met hem daar 0Ver getwist hadden. Daar op eenen an „. deren put gegraven hebbende, viel daar ook flnjd 0Ver, waarom hij die den naam Stthna (ftnjd- 0 gaf. - En nu toog hij' van daar, en ^ groef weder een' anderen put, over welken niet getwist werdt, waarom hij dien Rehoboth (grooie ruimte) noemde, want nu, zeide hij, heeft jehova ons grooter ruimte gegeven, en wij zullen 'ons in het land uitbreiden. Van daar toog hij meer noordwaards naa Ber> 23 feba, alwaar hem jehova iu den eerden nacht H verfcheen, en dus aanfprak: „ Ik ben de God jr ,,' van  82 het eerste boek Hoofdjl.,, van uwen Vader abraham. - Vreps XX VJ 1CC4 „ met . want ik ben met u, en ik zal u „ zegenen, en eene talrijke nakomeiingfehap ge- „ ven, om abr'aiiam's, mijnes dienaars, wil." w.25. Toen bouwde hij daar eenen altaar, waar op hij ter eere van jehova eenen plegtigen eeredienst verrichtte; ook lloeg hij hier zijne tent op, ook 2.6. groeven zijne dienstknechten eenen put. Hier kwam abimelech bij hem van Gerar, met ahuz- zath zijnen gunfteling, en pichol , zijnen krijgs- 27. bevelhebber,waar over isaük hun zijne bevreemding te kennen gaf: Waarom, zeide hij, komt gijlieden bij mij, gij waart mij immers vijandig, 28. en hebt mij uit uw land verdreven? _ zij hernamen: Wij zien duidelijk, dat jehova met u is, daarom wenschten wij, dat "er een eed plaats hadt tusfchen ons en>u, en wij willen een so. verbond met u aangaan. Zweer ons , dat gij ons nooit kwaad zult doen, gelijk wij u ook nooit aangeroerd, en niet anders dan goed gedaan, en u met vrede hebben laten heentrekken ! -• Qjj zijt toch op eene bijzondere wijze van jehova ge- 30. zegend. Nu bereidde isaük hun eene maal- 31. tijd, en zij aten en dronken. . Den volgenden morgen deeden zij aan hem , en hij aan hun,den eed,waar na isaük hun vaarwel gezegd 32. hebbende, fcheidden zij als vrienden , Op dien eigen dag brachten isaüks dienstknechten hem'bericht van eenen put, door hun gegraven, 33. en zeiden: Wij hebben water gevonden ! Dezen noem- /  VAN moses. 83 noemde hij Seba (eed), naar welken naam dit Hoofdjl. ftad tot heden toe Berfeba heet. Als nu esau veertig jaaren oud geworden was,w« 34« trouwde hij jubith , eene dochter van peüeri den Hethiter, en basmath, eene dochter van eloN, den Hethiter. » ■ Dezen maakten 35* iSAaK en rebekka het leven bitter. 27. jakob verkrijgt door list den zegen, aan esau toegedacht. —— esau's haat tegen zijnen broeder. Toen nu isaük oud werdt, en zijn gezigt be"^^" gon te, verliezen, riep hij zijnen oudften zoon^^ x f esau, en zeide tegen hem: Mijn zoon! Tot uwen dienst! was het antwoord. ——— Ik a. ben, zeide isaük, oud, gelijk gij ziet, en ik weet niet, wanneer ik fterven kan. Neem nu 3* uw jagtgereedfchap, pijl en boog, ga in het veld, en fchiet mij een wildbraad, en maak het mij 4» gereed, naar mijnen fmaak, en breng het mij dan, om 'er van te eten, want ik wil u zegenen, voor dat ik fterf. rebekka nu hoorde, wat isaük tegen zijnen j. zoon esau fprak. - • Toen dan esau veldwaards ging, om een wildbraad te fehieten, en [aan zijn' vader] te brengen, zeide rebekka tot 6. haaren zoon jakob : ,, Ik heb daar zoo uwen „ vader hooren fpreken met esau uwen broe,, der, en hem belasten, dat hij hem een wild- 7„ „ braad zou brengen, en hem eene lekkere fpijF 2 „ze  »4 het eerste boek Hoofdjl. „ ze daar van bereiden, om te eten, dewijl hij XXVU. ^ hem, in jehova's tegenwoordigheid , voor vs. 8. „ zijn' dood , wilde zegenen. — Gehoorzaam „ mij dan nu, mijn zoon, in alles wat ik u ge-< 9. „ biede. Ga naa de kudde, en neem 'er van „ twee van de beste geitenbokjens, dan zal ik „ ze toebereiden naar den imaak van uwen va- IO- ,, der; en gij zult ze tot uwen vader brengen, „ om te eten , opdat hij u, voor zijnen dood, ze- **• „ gene*" —— jakob gaf op dit voorltel aan zijne moeder rebekka het volgend befcheid : Gij weet, dat mijn broeder esau haairig is, en ie,-, jk glad ben; misfchien zal mijn vader mij aanraaken, dan zou ik in zijn oog een bedrieger zijn, en ligtelijk eenen vloek, in plaats van ee- 33- nen zegen, bekomen. Maar zijne moeder hernam: Die vloek neem ik op mij, mijn zoon gehoorzaam mijfechts ga heen, en 14. haalt ze mij. • Toen ging hij heen, nam ze , en bracht ze aan zijne moeder, die 'er eene lekkere fpijze van klaarmaakte, naar zijns vaders 15' fmaak. ■ ■ Vervolgends nam rebekka de beste kleederen van haaren oudften zoon esau, die zij bij zich in huis hadt;.deze trok zij jakob, i. haaren jongden zoon, aan ; ook overtrok zij zijne handen, en het gladde van zijnen hals, met 17. de vellen der geiten-bokjens ; en gaf toen die fmaaklijke fpijze, en het brood, dat zij klaar gemaakt hadt, aan haaren zoon jakob. x8. Dus kwam hij bij zijnen vader, en zeide: Mijn vader! Tot uwen dienst! was het antwoord: via-  van m 0 s e s. 85 me zijt gij, mijn zoon? jakob beantwoordde Hoofdjl. zijnen vader: Ik ben esau, uw eerstgeboren^™' zoon; ik heb gedaan, zoo als gij mij belast hebt; kom, zet u, en eet van mijn wildbraad, opdat gij mij zegent. ——— isaük hernam tot zijnen 20. zoon: Hoe hebt gij 'er dan zoo ras een gevonden, mijn zoon? Hij: jehova, uw god, deedt het mij terftond ontmoeten. Nu zeide isaük tot 21. jakob: Kom wat nader, mijn zoon! opdat ik u aanraake, en voele, of gij mijn zoon esau zijt, dan niet? jakob tradt nader bij zijnen vader 22. isaük. De ftem , zeide de oude man, is jakobs jlem ! maar de handen zijn esaus handen ! Dus 23. kende hij hem niet, omdat zijne handen haairig waren, gelijk de handen van zijnen broeder esau, waarop hij hem zegende, nadat hij echter nog- 24. maals gevraagd hadt: Zijt gij mijn zoon esau zelf? het welk jakob nogmaal bevestigde. Zet 25* het dan nader — zeide isaük dan zal ik van het wildbraad van mijnen zoon eten, en u vervolgends zegenen. Hij zette het nader, en hij at, ook bracht hij hem wijn, en hij dronk. Daarna zeide isaük zijn vader tot hem: Kom 26. nader mijn zoon! en omhels mij 1 Als hij nu na- 27, der tradt, en hem omhelsde, zoo rook hij den reuk zijner kleederen, en zegende hem toen met deze woorden: ,, Zie! de geur van mijnenzoon „ Als de geuren van een veld , Welk jehova gezegend heeft! F 3 » Goi  86 het eerste boek XKVU ' " G°d fcbenke 11 een' miIden Ilemel-daauw, vs. 28.' " Een' vetten en vruchtbaren grond, „ Overvloed van koorn en wijn! a9« „ Dat volken u dienen! „ Volks-ftammen voor u nedervallen! „ Wees heer over uwe broederen! „ Dat de kinderen uwer moeder voor u ne„ dervallenj ,, Vervloekt zij, wie u vloekt! ,, Gezegend, wie u zegent! 30. Naauwlijks hadt isaük dezen zegen over jakob uitgefproken , en jakob was even van zijnen vader isaük uitgegaan, of zijn broeder esau kwam 31. t'huis van de jagt. Deze bereidde ook eene lekkere fpijze, en die tot zijnen vader brengende zeide hij tot zijnen vader: Dat nu mijn vadel zich oprechte, en ete van het wildbraad van zij- 32. nen zoon.' opdat gij mij dan zegenet ! isaük zijn vader, vraagde hem: Wie zijt gij? jjjj antwoordde: Ik ben uw eerstgeboren zoon, 33. esau! 0,3 dit antwoord ontfielde isaük ongemeen, en zeide: Wie is hij dan, die een wildbraad gejaagd, en mij gebracht heeft, zoodat ik niet alleen, eer gij kwaamt, van alles gegeten, maar hem ook gezegend heb "en hij 34- zal ook gezegend blijven. Toen esau deze woorden van zijnen vader hoorde, gaf hij een luiden gil, en berstte in de bitterde klagten uit, zeggende tot zijn vader: Zegen toch ook mij', 35- ook mij, mijn vader.' — Uw broeder — was het ant-  van m o s e s. 87 antwoord is met list gekomen, en W« uwen zegen reeds weg. Toen zeide hij: He?t^^ hij daarom jakob (hij houdt de verzenen)? Hij heeft mij nu reeds tweemaal den voet gehgt; hij heeft mijn eerstgeboorte-recht weg, en nu ook den zegen, die mij toekwaml Verders zeide hij: Hebt gij dan voor mij geen' zegen overgehouden? isaük hernam: Ik heb hem tot 37- eenen Heer over u gefield, en alle zijne broederen heb ik hem tot dienstknechten gegeven. Ik heb hem koorn en most in overvloed gefchonken; wat zal ik dan nu voor u doen , mijn zoon ? —Helaas! zeide esau tot zijnen vader: hebt gij 38. damnaar éènen zegen, mijn vader? zegen toch mij, ook mij, mijn vader! Tevens begon esau overluid te weenen. * Toen hernam zijn 39. vader isaük , en zeide: Uwe woonplaats zal wel niet in eenen vetten grond zijn, noch door milden hemeldaauw bevochtigd worden , maar uw zwaard 40. zal u uw beflaan geven; gij zult ook wel uwen broeder dienen, nogthans, dewijl gij een omzwervend leven zult leiden, zult gij zijn juk, dat hij u op den hals gelegd zal hebben, verbreken. Om dezen zegen, daar zijn vader jakob mede $}? gezegend hadt, vatte esau eenen haat op tegen zijnen broeder, en maakte bij zich zeiven een ontwerp , dewijl de treurtijd van zijnen vader fterk fcheen te naderen, alsdan jakob zijnen broeder om het leven te brengen. F a s8.  88 het EERSTE BOEK XXvn!28, °^ REBEKKA'S raad vtuch jakob naa Ha- ! ran. 1 - Zijn droom. esau trouwt de dochter van ismaöl. fj. a en hem geze' gend hebbende, gaf hij hem dit bevel: -Neem 2. geene Kanaünitifche vrouw. — Begeef u naa Paddan Aram, ten huize van bethucl , den vader van uwe moeder, en neem u van daar' eene vrouw uit de dochteren van laban , den broeder 3. van uwe moeder. — God, de algenoegzame, ze-  van m o s e s. 89 zegene u; hij maake u vruchtbaar, en vermenig-Uoofd^. vuldige u zoodanig, dat gij tot eene geheele ver~ zameling van volken wordt! Hij geve u, en uwe vs. 4. nakomelingen den zegen van abraham, dat gij het land, waar in gij een vreemdeling zijt, maar het welk God aan abraham gefchonken heeft, ééns als uw eigendom bezit. Dus zondt 5. isaük jakob weg, naa Paddan Aram tot laban, den zoon van BETiiuè'l, den Arameïr, den broeder van rebekka , jakob's en esau's moeder. Toeri esau zag, dat isaük jakob gezegend, 6. en hem gezonden hadt naa Paddan Aram, om van daar eene vrouw te nemen , en hoe hij hem, bij dezen zegen, uitdruklijk bevolen hadt, om geene Kanaanitifche vrouw te nemen, dat ook 7. jakob , zijnen ouderen gehoorzaamende, daadlijk op reize gegaan was naa Paddan Aram, zoodat 8. het nu aan esau duidelijk bleek, hoe onaangenaam de Kanaanitifche vrouwen waren aan zijnen vader isaük, zoo vervoegde esau zich bij 9 iSMAè'l , en trouwde , behalven de vrouwen, die hij reeds hadt, nog mahalath, eene dochter van isMA'ëL, den zoon van abraham , en eene zuster van nebajoth. jakob dan ging op reize van Berfeba , en be- Ic gaf zich naa Haran, onderweg kwam hij op ze- n kere plaats , daar hij vernachtte, vermids de zon onderging. Hij nam hier één van de ftee- nen, die hij daar vondt, en dien in plaats van een hoofdkusfen gebruikende, legde hij zich alF 5 daar  00 het eerste boek SS'daar tC flaapen' Hij' dr00mde> e" in zij- vs. 12'. nen droom zag hij eene ladder, die op aarde ftaande met haar boveneinde tot in den hemel reikte , op dezelve zag hij Gods Engelen op en af13. klimmen. ■ Boven dezelve ftondt jehova , die hem dus aanfprak: „ Ik ben jehova , de „ God van uwen voorvader abraham, en ook isaöks God. ■ Het land, waar op gij „ thans ligt, zal ik u en uwe nakomeiingfehap x4' 1, fchenken. > Uw nageflacht zal talrijk zijn „ als het ftof der aarde ; gij zult u west- en „ oost- noord- en zuidwaards uitbreiden , en „ in u en uwe nakomeiingfehap zullen alle de 15- 55 gedachten der aarde gezegend worden. Jk ,, ben bij u, en zal u behoeden overal, waar gij „ reizen moogt, en u in dit land wederbrengen, „ ja ik zal u nooit verlaten, maar alles, wat ik u „ beloof, zeker vervullen." K5. Toen jakob van zijnen flaap ontwaakte, zeide hij: Waarlijk, jehova is aan deze plaats, . j7, en ik wist het niet! • Met eerbied vervuld zijnde, vervolgde hij: Hoe eerwaardig is deze plaats! waarlijk, zij is niet anders dan een huis 18. Gods! eene poorte des hemels ! ■ In den morgenftond, nam jakob den fteen, dien hij onder zijn hoofd hadt gehad, en rechtte hem tot een 19. gedenkzuil op, goot 'er olie over, en noemde deze plaats Bethel; te vooren hadt de nabijgele- 20. gen ftad Luz, geheeten. Daarenboven deedt jakob deze gelofte: „ Indien God met mij we„ zen, en mij bewaaren zal op deze reize, wel- „ ke  v a n m o s e s. 91 „ kc ik thans onderneem, mij voedzel en kleede-/^. „ ren gevende, zoodat ik behouden wcderkeereyf ^ " ten huize mijns vaders, indien Jehova dus „ mijn God zijn zal, dan zal deze Heen, dien ti. " ik hier tot een gedenkteken heb opgericht, een huis van God wezen, en ik zal u de tien" den betaalen, van alles, wat gij mij fchenken „ zult." 09. jakob trouwt te Haran leü en rachel , dochters van laban. n leü baart hem vier zoonen. Nu vervolgde jakob met nieuwen moed ^Hoofdft. reize, naar het land der Oosterlingen. On- vervvachts zag hij, zijne oogen opflaande, een 2> waterput in het veld, bij welken drie fchaapskudden gelegerd waren , omdat men gewoon was, de kudden uit dien put te drenken, i Op den mond van dien put lag een groote Meen , welken fteen men, als alle de kudden daar dij 3een verzameld waren, van den mond des puts afwentelde, om de kudden te drenken, waarna men den fteen weder op zijne plaats, op den mond van den put, legde. — Met [de her- 4ders] dezer kudden liet zich jakob in het volgend gefprck in: „ Van waar zijt gij, mijne broeders? Zij : „ Wij hooren te Haran t'huis. jakob: „ Kent gij daar laban, den zoon':van 5. „ nahor ? Zij:  92 het eerste boek ffxS' Zi]': " Wij' kennen hem heel welvs. 6. jak0b ; » Vaart niJ nog wel ? Zij: „ Heel wel. Daar ginder komt „ zijne dochter rachel aan met de fchaapen. 7- jakob : „ Het is nog hoog dag, en nog te „ vroeg, ©m de 'fchaapen bij een te drijven, Iaat de fchaapen drinken, en leidtze dan nog'wat ii te weiden. 8- ZU: „ Wij kunnen dit niet doen , voor dat ,i alle de kudden bij een verzameld zijn, dan „ eerst wentelt men den fteen van de opening „ van den put af, en men drenkt de fchaapen. p. Onder dit gefprek met hun, kwam rachel ' met de fchaapen van haaren vader, want zij was io,. eene herderin. Zoodra JAR0B RACHEL> de dochter van laban, zijner moeders broeder en deszelfs fchaapen, zag, liep hij toe, en den fteen van den mond des puts afwentelende drenkte hij de fchaapen van laban, zijner moe-' 11. ders broeder, ook kuste JAKOb rachel, en 12. weende overluid. — Vervolgends maakte jakob zich aan rachel bekend, als den naasten bloedverwant van haaren vader,als den zoon van rebekka, waar op zij heen liep, en dit aan 13. haaren vader berichtte. Zoodra laban van jakob den zoon van zijne zuster rebekka hoorde gewaagen, liep hij hem te gemoet, en hem omhelsd en gekust hebbende, bracht hij hem in zijn huis. Wanneer hij nu aan laban zijne gantfche ge- 14. fchiedenis verhaalde, zeide laban tegen hem; Z$-  VANMOSÏ& 93 Zeker, gij zijt mijn vleesch en been. Dus Hoofdft. bleef hij eene volle maand bij hem. Na verloop yj. ^ van dezelve, zeide laban tot jakob : Het ,s waar, gij zijt wel mijn naaste bloedverwant, maarzoudt gij mij daarom voor niet dienen? Zeg mij, wat wilt gij tot loon hebben? —- Nu 16. hadt laban twee dochters, waarvan de oudfte leü, en de jongfte rachel heette. — De 17. eerfte leS, hadt zwakke oogen , maar rachel was over het geheel van een* fchoone gedaante en gelaad; ook hadt jakob liefde opgevat voor f8. rachel; hij zeide dan: Ik verbinde mij, om u zeven jaaren te dienen voor rachet.. uwe jong. (Ie dochter, laban antwoordde: Het « beter, Ip. dat ik haar aan u, dan aan eenen vréémden ge- ve,büjfjlechtsbijmij. Dus verhoudt ao. takob zich , om zeven jaaren voor rachel te dienen, want dewijl hij haar beminde,waren zij in zijn oog als enkele dagen. Tevens zei- »,.• de takob tot laban: Geef mij mijne vrouw, tk heib mijne jaaren reeds ,en laat mij mijn huwelijk mt haar voltrekken. — laban maakte toen ... een groot gastmaal, waar oP hij alle de ingezetenen van die plaats nodigde,en des avonds nam 23hij zijne dochter leü, en bracht zebijj,KoB, die met haar zijn huwelijk voltrok. Ook n gaf laban aan zijne dochter E«t, zilpa ééne zijner flaavinnen, tot eene dienstmaagd. —Des morgens zag jakob , met verbazing , dat het .5. Lkü was, weshalven hij tegen laban zeide: Waaróm hebt gij mij zoo behandeld? heb tk m, mtt  ,94 «ET EERSTE BOEK XXIX 'niet m UWm dkmt verhondsn-°m rachel? vs.2.6. waaróm heht gij m'j dan bedrogen? . LA. ban antwoordde: In onze plaats is het de gewoonte niet, dat men de jong/Je dochter uittrouwt 27. voor de oudjle. Doch houdt de bruiloftsweek voor deze uit, dan zullen wij u ook de tweede geven, mids dat gij uzelven nog tot eenen dienst van zeven volgende jaaren bij mij verbindt. 28. jakob deedt zoo, en hieldt de bruiloftsweek met deze vol uit, waar na [laban] hem ook rachel 29. zijne andere dochter, ter vrouwe,gaf. . Aan zijne dochter rachel gaf laban bilha, déne zijner ilaavinnen, tot eene dienstmaagd. - . 30. Dus voltrok jakob ook zijn huwelijk met rachel , die hij fteeds het meest beminde, en voor welke hij zich nu de tweede zeven jaaren ook tot labans dienst verbonden hadt. 31. Doch jehova zag, datLEÜ de minst geliefde [bij jakob] was, daarom maakte hij haarvrucht- 82. baar, terwijl rachel onvruchtbaar bleef. leS werdt dan zwanger, en baarde eenen zoon, dien zij ruben (ziet een zoon!) noemde, zeggende : jehova heeft mijne ellende aangezien; voorddan 33- zal mijn man mij liefhebben. • Andermaal zwanger geworden, baarde zij weder eenen zoon, jehova, zeide zij, heeft gehoord, dat ik gehaat was, daarom heeft hij mij ook dezen gegeven, om die reden gaf zij hem den naam simeön (verhooring). 34. Zij werdt nogmaal zwanger, en bracht eenen derden zoon ter wereld. Thans, zeide zij, zal mijn  VAN M O S E S. 55 mijn man aan mij verknocht blijven, dewijl ikHo^' hem drie zoonen gebaard heb. Daarom noemde zij hem levi (verkleefdheid.) Weder zwanger geworden, beviel zij insge-w.35' lijks vaneenen zoon: Ditmaal, zeide zij, zal ik jehova koven l en zij noemde het kind jüda (lof, prijs.) —— Nu hieldt zij op met baaren. 30. jakobs overige kinderen bij zijne twee vrouwen , en haare dienstmaagden. ——— Zijn verdrag met laban, om nog zeven jaaren hem voor loon te dienen. — Zijne kunstgreep, om dit verdrag voor zich voordeelig te doen zijn. Doe rachel zag, dat zij geene kinderen kreeg Hoofdjl. bij jakob, zoo benijdde zij haare zuster, en xxx. zeide tot jakob : Geef mij kinderen, of ik fterf! vsj , jakob werdt toornig op rachel: Ben ik, 2. zeide hij, in de plaats van God, die u lijfsvruchten onthoudt? Zij zeide: Daar is bilha, «ƒƒ■ 3. ne dienstmaagd, vervoeg u bij haar, opdat zij kinderen krijge ,■ die ik, door ze op mijnen fchoot te nemen, voor de mijne kan erkennen, en ik dus door haar kinderen krijge. Dus gaf zij hem haa- 4. re dienstmaagd bilha ter vrouwe; welke uit den 5. bijflaap van jakob zwanger werdt, en hem eenen zoon baarde. • Toen zeide rachel: God 6. heeft mij gehandhaafd, en mijn gebed verhoord, door mij eenen zoon te fchenken , daarom gaf zij hem den naam dan (hij heeft gehandhaafd.) Art-  9'6" het eerste boek koofdfi. Andermaal werdt bilha , rachels dienstmaagd * ff ^ zwanger, en baarde jakob eenen tweeden zoon, g# toen zeide rachel: Met Gods hulp heb ik met mijne zuster gekampt, en ik heb ook gezegevierd, daarom gaf zij hem dén naam naethali (mijne worftelingj) 9. Toen leS zag, dat zij geene kindéren meer kreeg, zoo nam zij insgelijks haare dienstmaagd zilpa, en gaf die aan jakob ter vrouwe. ■■' 10. Deze zilpa , leï's dienstmaagd, baarde aan ja- 11. kob eenen zoon, bij wiens geboorte leH zeide: Ter goeder geluk! daarom noemde zij hem gad 12. (geluk!) Nog baarde zilpa,- leü's dienstmaagd , aan jakob eenen tweeden zoon , en leï 13. zeide : Tot mijn heil! want nu zullen de vrouwen mij gelukkig noemen! daarom noemde' zij hem aser (heil!) 14. Omtrent dien tijd vondt rüben, in den tarwen-oogst in het veld gegaan zijnde, de plant Dudaim \liefdeplant\, welke hij aan zijne moeder bracht; nu verzocht rachel aan leï: geeft mij toch wat van de Dudaim, die uw zoon gevon- 15- den heeft, leü antwoordde : .Is het nog niet genoeg, dat gij mij mijnen man ontnomen hebt ? wilt gij mij nu ook nog de Dudaïm van mijnen zoon ontnemen ? rachel hernam : Hij zal, voor de Dudaïm van uwen zoon, dezen nacht bij 16. # flaapen. ■■ Als dan jakob des avonds uit het veld kwam, ging leü hem te gemoet, en zeide: Gij moet bij mij inkomen, want ik heb u ge-  Van m o s ë s. S? gehuurd voor de Dudaim van mijnen zoon. Zoo Heofdji. Hiep hij dien nacht bij haar. God verhoorde leü , zoodat zij zwanger w> I7# werdt, en jakob voor de vijfde keer een' zoon baarde. Toen zeide leü: God heeft mij mijn xs. loon gegeven , omdat ik mijne. dienstmaagd aan ■mijn' man heb afgeftaan, daarom noemde zij hem issaschar (Het is een loon.) leü werdt nogmaal zwanger, en baarde jakob 19. den zesden zoon;.toen zeide leü : God heeft mij, ao. mij zelve een fchoon gefchenk gefchon'ken, nu zal mijn man voor daan bij mij woonen , ómdat ik hem zes zoonen gebaard heb; daarom noemde zij hem Zebulon (woning.) Daar na bracht zij eene dochter ter wereld, 3I> welke zij.DiNA noemde. Éindelijk gedacht God ook aan rachel, en 22. God verhoorde haar, en liet ze vruchtbaar worden, zoodat zij zwanger werdt, en eenen zoon 2g. baarde, bij welke gelegenheid zij zeide: God heeft mijnen fmaad weggenomen; zij gaf hem den 24* naam josef , zeggende: jehova voege hier nog een' tweeden zoon bij! Omtrent dien tijd , dat rachél van josef be- 25. vallen was , zeide jakob tot laban : Ontjla mij nu, dat ik na mijne woonplaats, na mijn land wederkeere. Geef mij mijne vrouwen en kinderen, om welken ik u gediend heb, opdat ik ver- irekke gij weet toch, hoedanig ik u gediend heb, laban gaf hem ten antwoord: Laat mij toch deze gunst van u genieten i Ik heb G waat"  9& HET EERSTE BOEK Hoofdjl. waargenomen, dat jehova mij mn uwen wil gevs.^.'ze^e"d heeft. — Bepaal mij f echts, ging hij voort, welken ken ik u zal geven j en ik zal het u toe- 20. (laan. jakob zeide : Gij weet zelf, hoe ik u gediend heb, en wat uwe kudde bij mij geworden 3°' is. Het geen gij voor mijne komst bezat, was gering, maar nu is het tot eene menigte uitgebreid, dewijl jehova u zegende, overal waar ik mijne voeten zette ; maar nu, wanneer zal ik ook 31. voor mijn eigen huisgezin zorgen? . ffat zal ik u geven? vraagde laban. — jakob antwoordde hem: Gij zult mij niets geven, maar ik zal als vooren uwe kudde weiden en oppasfen, 32- indien gij mij dit doet. Ik zal heden dezen dag uwe gantfche kudde doorgaan, en daarvan alle fchaapen met kleine of groots vlakken getekend, en al het bruine onder de lammeren, als ook al wat onder het gelten - vee groote of kleine vlakken heeft, afzonderen, [en al wat dus naderhand 33. vallen zaf\ dat zal mijn loon zijn. — Mijne eerlijkheid ftaat u borg, wanneer gij f avond of morgen mijn* loon zult onderzoeken; al wat niet met groote of kleine vlakken getekend is onder de geiten, of wat bruinis onder de lammeren, [en in mijne kudde gevonden wordt,] dat zal van mij 34. gejlokn wezen. —— laban ftemde dit gereedlijk toe: Och ja ——. zeide hij — het zij , 35- zoo als gij voorfielt! Nog dien zelfdea dag zonderde men de bokken, die met groote of kleine vlakken getekend waren , als ook alle geplekte en gevlakte geiten, alles wat niet geheel wit  V A N M O S E S. $9 ivit was, en al het bruine onder het fchaapsvee Hoofdjl. af, het welk onder liet opzigt van labans eigene xxx* zoonen gefteld werdt; men bepaalde ook eenen vs. 36. afltand van drie dagreizen tusfchen hen enjAttOB. ■ Dus hoedde jakob de overige kudden van laban. Maar jakob nam Hokken van lloraks- amandel- 37. en plaan-boomen, en fchilde die met witte ftreepen, zoodat hij het wit tusfchen de bast van die Hokken ontblootte, deze Hokken, dus afgefchild, gg. legde hij in de goten en drinkbakken, daar de kudden kwamen drinken , voor de kudde, als zij tochtig waren, op den drinkens-tijd. — Wan- 39', neer dan de kudde gedekt werdt bij die Hokken, zoo lammerde de kudde bonte lammeren, met groote of kleine vlakken; vervolgends zonderde 40, jakob deze lammeren af, en hij plaatfte de kudde zoo, dat zij dit gevlekte, en al dit bruine, [die jakob nu] onder labans kudde [gekregen hadt,] in 't gszigt hadt; dus maakte hij zich afzonderlijke kudden , welke hij niet vermengde met labans fchaapen. , Telkens wanneer de fchaapen gedekt werden, 41» in den tijd, als zij Herkst en wierigst waren, dan plaatfte jakob zijne ftokken voor het oog der fchaapen in de drinkbakken, terwijl zij paar.'en bij die ftokken. Doch," wanneer de fchaapen op 42,' het zwakst waren, dan legde hij ze'er niet in, dus bekwam laban de zwakften en jakob de fterkften. ■— Hier door breidde zich deze man 43. zeer uit , zoodat hij talrijke kudden hadt,benevens flaavinnen en flaaven, kemels en ezelen.  Ia>f> HET EERSTE BOEK 31. jakob vertrekt heimelijk van Haran. lABAn achtervolgt hem. Zij maaken een verbond, en fcheiden vriendelijk. Hoofdjl. Thans hoorde Jakob, hoe de zoons van la- XXXI. BAN zjcn beklaagden, dat jakob al hun vaders vs. 1. goed aan zich gebracht, en dat hij al dit uitftekend vermogen op huns vaders kosten vei kregen 2. hadt. - ■ Tevens merkte jakob op, dat labans wezen jegens hem niet meer ftondt als te 3. vooren. Ook geboodt jehova jakob : Keer weder na het land uwer vaderen, daar gij geboren zijt, ik zal met u zijn. 4. Derhalven ontboodt jakob rachel en leü op het veld, daar hij met zijne kudde was, en fprak 5. haar dus aan: Ik zie, dat uws vaders wezen jegens mij niet ftaat als te vooren; maar de *f God miJns vaders was fteeds met mij. 6. „ Het is ulieden bekend, dat ik uwen vader met 7- „ al mijn vermogen gediend beb, maar uw vader „ heeft mij meermaalen misleid, en mijnen loon „ wel tienmaal veranderd; hoewel God hem 3, niet toegelaten heeft, om mij te benadeelen. §• 31 " Wanneer hij zeide : de fchaapen met „ kleine vlakken zullen uw loon zijn, dan wierp „ de gantfche kudde lammeren met kleine vlak„ ken —- zeide hij: die met groote vlakken „ zullen uw loon zijn, dan waren alle de lam- 5. „ mers met groote vlakken getekend. —, Dus „ heeft God uwen vader het vee ontnomen, en 10. „ het aan mij gegeven Eéns als de kud- „ de  VAN M O S E s. 101 ?,' dc paarde , zag ik in eenen droom duidelijk, Hoofd/l. „ dat alle de rammen, die de kudde befprongen, XXXr* ,, of groote of kleine vlakken, of vlakken als „ hagelkorrels hadden. —— In dien droom w. n. „ riep mij Gods Engel toe: jakob ! — Hier ben ,, ik tot uwen dienst! was mijn antwoord. Hij „ zeide: Sla uw; oogen op, en befchouw, hoe ia. ,, alle de rammen, die de kudde dekken, groo- „ te of kleine vlakken, of vlakken als hagelkor- „ reis' hebben; want ik heb gezien, hoe laban „ met u handelt. Ik ben die God van 13. „ Beth-el, daar gij dat gedenkteken gezalfd, „ en mij eene gelofte gedaan hebt. A'« „ kom, vertrek uit dit land,en keer weder naa „ het land, daar gij geboren zijt. Op dit voornel gaven rachel en leü het vol- 14. gende antwoord: „ Hebben wij nog eenig deel of erfenis te wachten in onzes vaders huis? Zijn 15. wij van hem niet als vreemden aangezien, dewijl hij ons verkocht, en zelfs onzen koopprijs zich zeiven heeft toegeëigend? —-— Al de rijk- i§, dom, dien God aan onzen vader ontnomen heeft, hoort toch ons en onze kinderen toe —■ wel nu doe dan, al wat God u geboden heeft." Toen begaf jakob zich op weg, met zijne kin- 1?. deren en vrouwen op'kemelen, ook voerde hij lg> al zijn vee , en zijne overige bezitting, die hij in Paddan Aram hadt aangewonnen , met zich, om weder te keeren naa het land Kanaan, tot zijnen vader tsaju. ——— laban was thans afwezig, jq. G 3 bij  102 HET EERSTE BOEK ^AXl' b'J' gelRgenheid van het ^heeren zijner kudde —= 'en gelijk rachel de Therafim (Huisgoden) van *v.2o. haaren vader ftal; vertrok jakob ook fteels wijze, zortder weten van laban den Arameër, zoodat niemand hem eenig bericht kon geven, van deze zijne vlucht. *!• Dus ontvluchtte hij, met al wat bij hadt, en trok fpoedig de rivier [den Eu/raat,"] over, zijiz- nen weg nemende naa het gebergte Gile'dd. —— Wanneer laban op den derden dag bericht kreeg, aS' dat jakob gevlucht was, jaagde hij hem met zijne bloedverwanten na,en haalde hem,na zeven dag» *4' reizen,in op het gebergte Gile'dd. — Dien nacht kwam God tot laban, den Arameër, in eenen droom, en geboodt hem, dat hij zich wachten zou, om tegen jakob het minlte kwaad woord *5« te fpreken. Als dan laban jakob , die Zijne tenten hadt opgeflagen op het gebergte Gi~ lead, achterhaalde, floeg hij met zijue bloedverwanten insgelijks zijne tenten op, op datzelfde gebergte. ;' ." , ^ 5.6. ' En nu zeide laban tot jakob: Waarom hebt gij dit gedaan , dat gij fteelswijze vertrokken zijt, zonder mijn weten ? en dat gij mijne doch* teren wegvoert, als of gij ze in eenen oorlog ge- 27. vangen hadt gemaakt ? Waarom vluchtet gij zoo in 't geheim, en ontftalt u aan mij ? ' Waarom het mij niet aangezegd P dan zou ik u met een vreugdemaal, met gezangen, met pauken en h-ir- £8. pen uitgeleide gedaan hebben. —i—- Gij hebt mij niet ééns toegelaten, mijne zoonen en dochteren  VAN M O S K S. I03 ren te kusfen. Waarlijk, gij hebt daar in on'^ffl*. verjlandig gehandeld! Nu zou het wel in mijne y- ^g. magt zijn, ulieden kwaad te doen, maar de God van ulieder vader heeft dezen nacht tot mij gezegd; wacht u, dat gij jakob niet het minfte kwaad woord geeft. Doch gij hebt al eens 30. voljirekt willen vertrekken, omdat gij een zoo groot verlangen hadt naar uws vaders huis, waar- om hebt gij mijne goden geftolen? jakob 31. gaf hier op aan laban ten antwoord: Ik was bevreesd, omdat ik dacht, dat gij mij misfchien uwe dochters met geweld onthouden zoudt. ——— Doch den genen, bij wien gij uwe goden zult 31. vinden, behoeft gij niet in 't leven te laten. Doorzoek in tegenwoordigheid onzer bloedverwanten alles, wat ik heb, en neem, het geen het uwe tnogt zijn. -■ Want jakob wist niet, dat rachel ze geftolen hadt. Daar op ging laban in de tent van jakob, en 33. in de tent van leü, en in die der beide dienstmaagden, maar hij" vondt niets. ■ Uit de tent van leü was hij ook in rachels tent gegaan. ■' rachel nu hadt de Therafim [de huisgoden] in een draagftoel gelegd, waar in de vrouwen op de kemelen gewoon zijn te rijden, en zat 'er boven op. • laban doorzocht en doortastte dan wel de geheele tent, maar hij - vondt ze niet. —— Te min, daar zij haaren 35 vader verzocht hadt: Mijn Heer neme het mij toch niet kwalijk, dat ik niet voor hem oprijze, dewijl ik thans niet wel ben. Hoe naauwkeurig G 4 hij  I£>4 HET EERSTE BOEK gg/?.hij derhal ven zocht, echter vondt hij de Tkera. ' firn [de huisgoden] niet. 2P- jakob , die nu ten hoogden ongenoegd was, begon thans met laban te twisten: Welk is mijn misdaad? wat'kwaad heb ik bedreeven? dat gij 37' mij met zoo veel drift hebt nagejaagd? gij hebt nu al mijn'' huisraad doortast, wat hebt gij van uw huisraad gevonden? breng het hier voor den dag voor onze bloedverwanten! Laat die tus* 38. fchen ons beiden rechters zijn. Ik ben twintig jaaren achter een bij u geweest, en uwe ooien en geiten mogten niet misdragen; en de rammen van 39. uwe kudde heb ik nooit gegeten. - Het geen verfcheurd was, bracht ik u niet in rekening', ik moest het boeten', gij eischtet het van mijne hand; of het bij dag of bij nacht mij ontroofd 4°« was. ———- Ik b?n geweest , dat mij bij dag de hitte verteerde, en dat ik bij nacht van koude verging, terwijl de flaap mijn oog ontvloodt. 41- Twintig zulke jaaren heb ik in uw huis door ge. bracht; veertien jaaren heb ik u gedimd om uwe dochteren , en-zes jaaren om uwe fchaapen , terwijl gij mijn' loon wel tienmaalen veranderd hebt. |2. Indien niet de God van- mijnen vadert de God van abraham, hij, dien isaük eerbiedigt, voor mij geweest was, gij zoudt mij waar- lijk ledig hebben heengezonden. —, . God heeft mijne ellende en zwaaren arbeid aangezien, en dezen nacht de uit fpraak gedaan. <• 43* Op deze redenen van jakob antwoordde laban: Deze dochters zijn mijne dochters, deze ,zoc-  van m o s e Sa 105 zoonen mijne zoonen , deze fclnapen mijne fchaa-Hotfdtt. ü I» . 32.'daar komt het»dat de isr*Miten nog tor op dezen dag de groote pees aan de heupknok niet eten, omdat hij de holte der heupknok ter plaatze van die pees gekwetst hadt. 33. Ontmoeting van esau en jakob. Verzoening der beide broederen. ■ jakobs aankomst in Kanaan. Alwaar hij eenen akker koopt tot een eigendom, X&tt K°rt dMrna Z3g JAK0B ESAU inkomen met' vs. 1'. vier honderd mannen, waar op hij de kinderen verdeelde bij leü , rachel , en de twee dienst- 2. maagden. De dienstmaagden liet hij met haare kinderen voor aan trekken, na dezen kwam leü met haare kinderen, en rachel met josef 3. volgden achter aan. Hij zelf tradt vervol- gcnds voor uit, en wierp zich , toen hij zijnen broeder naderde , zeven maal ter aarde neder. —■ 4. Doch esau, hem te gemoet lopende, omarmde, en viel hem om den hals, en kuste hem, terwijl zij beiden weenden. ———. 5. Toen [esau] de vrouwen en dè kinderen van verre zag, zeide hij: Wie hebt gij daar nog'? Hij antwoordde: De kinderen, die God 6. uwen knecht gegeven heeft. • Hier op naderden de dienstmaagden met haare kinderen , en 7. wierpen zich ter aarde. Hetzelfde deedt leü met haare kinderen , en vervolgends ook jo- 8. sef en rachel. —— Verders zeide hij: Waar tos  van m€»ses. iii toe dat geheele leger, dat ik onder weg ontmoet Hoofdjf. heb? — Hij antwoordde: ten einde mij 6e3acxUI" gunst van mijn* Heer te winnen. ■ esauw. 9« hernam : O / ik heb veel mijn broeder! behoudt gij het uwe voor u! Weiger het toch niet, IO' zeide jakob , indien ik anders gunst bij u gevonden heb, 200 neem dit gefchenk van mij aan; dewijl ik uw aangezigt heb gezien, als of ik Gods aangezicht had gezien, en gij mij zoo gunftig ontvangen hebt. •> ■ - Neem derhalven ii, als mijn dankbewijs aan, het geen u aangeboden is, dewijl God mij gunftig is geweest, zoodat ik alles heb. —— Hij drong ook zoo lang bij hem aan, tot hij het aannam. Thans zeide esau: Laat ons nu famen voort- i». trekken, ik zal u Jleeds op zijde blijven. ——— jakob gaf hier op dit befcheid: Mijn Heer ziet, 13. dat deze kinderen nog teder zijn, en dat ik melk-vee bij mij heb, zoo fchaapen als koeien, indien men die fechts eenen dag overdreef, zou de gantfche kudde gevaar lopen van fterven. Mijn Heer trekke jlechts voor zijnen dienaar 14» yoor uit, en ik zal langzaam, zoo als ik gewoon ben, voorttrekken, naat eisch van mijne emftandigheden, en naar mate de kinderen het verdragen kunnen, tot dat ik bij mijnen Heer in Seïr kom. Ik zal, zeide esau, ten min- 15. jlen eenigen van mijn volk bij u laten. » ]Maar jakob hernam : Waartoe zou ik zulke gunst van mijn Heer genieten ? —— Derhal- 16. ven  112 het eerste b o e k ËxuP,Ven keerde ESAU dlen zelfden daS naa Seïr ts ' rug. I*. 17. Doch jakob reisde voort naa Sukkoth, alwaar hij voor zich zeiven een huis bouwde, en hutten opfloeg voor zijn vee, daarom noemde men die plaats Sukkoth (kutten.} 180 Eindelijk kwam jakob van zijne reize uit Paddan Aram behouden aan bij de flad Sichem in Kanaan, en legerde zich ten oosten van , deze 19. Had; hebbendé dat deel des velds, waar hij zijne tent hadt opgeflagen, gekocht van den Ham van ffemor., den vader van iichem , voor honderd uo. [Hukken] kezita genoemd. Te dezer plaats rechtte hij een' altaar op met het opfchrift: De A/magtige is de God van israël, 34. dina, jakobs dochter onteerd door sichem. Wraak door haare broederen, simeön en levi, daar over geoefend omtrent de Sichemiten. Hoof JU. Op zekeren tijd ging dina , de dochter van jakob bij leü, uit, om met de jonge dochteren 2> van dit land kennis te maaken, bij deze gelegenheid zag baar sichem,de zoon van hemor, den Heviter, den Landvorst, en beroofde haar met 3« geweld van haare eere; evenwel bleef zijn hart op dina, jakobs dochter, gezet, zoodat hij liefde voor de jonge dochter hadt, en haar met 4' vriendelijke woorden zocht te vertroosten, ja zelfs  van moses. "3 zelfs Helde sichem aan zijnen vader hemor voor: Hotfdfi. om deze jonge dochter voor hem ten huwelijk te nemen. — Ondertusfchen hadt jakob hetw. 5. reeds vernomen, dat hij zijne dochter dina verkracht hadt, doch jakob zweeg, tot dat zijne zoonen, die bij de kudden op het veld waren, t' huis kwamen. Terwijl hemor , de vader van sichem , tot ja- 6. kob uitging, om hem dien voorflag te doen; wa- 7» ren jakobs zoonen, uit het Veld t' huis gekomen, en het geval gehoord hebbende, werden zij deswegens zeer gevoelig en toornig, omdat hij zulk eene onbezonne daad omtrent israël gepleegd, en de dochter van jakob ontëerd hadt, het welk niet ongewroken kon blijven. hemor evenwel fprak met hurt: ,, Het hart 3« van mijnen zoon sichem is onfcheidbaar verkleefd aan ulieder dochter, geeft ze hem toch in huwelijk —— vermaagdfchapt u met ons, door gt ons uwe dochteren uit te trouwen, en onze dochteren voor u ten huwelijk te nemen , en zet 10. u onder ons met 'er woon neder* ■ Het gantfche land zal voor ulieden openltaan, woont 'er in, drijft handel, verkrijgt u eigendomlijke bezittingen, naar uw goedvinden." — Boven- 11 * dien zeide sichem tot haaren vader en broeden ren: „ Laat mij toch deze gunst van u verwerven ! al wat gij eifchen zult, wil ik u geern geVen. Bepaalt de morgengave en het ge- ta. fchenk, zoo hoog gij wilt, ik zal het geern geven, zoo als gij het mij voor zult dragen, geeft H mij  114 het eerste boek xxxiv?'Ulij' flechtS deJ°nge dochter ter vrouwe." vs. 13! Hier °P antwoordden jakobs zoonen aan sichem en aan hemor zijn' vader, en fpraken arglistig, '4- omdat hij haare zuster dina ontëerd hadt. „ Dit zouden wij niet kunnen doen, zeiden zij, dat wij onze zuster aan eenen man zouden geven, die onbefneden is; dat zou ons tót fchande ftrek- 15. ken. ^ Evenwel willen wij u in dit geval wel te wille zijn, indien gij wordt gelijk Wïj, dat naamlijk alles, wat manlijk is, bij u befneden 16. worde. Op deze voorwaarde willen wij onze dochteren aan ulieden geven, en de uwe voor ons in huwelijk nemen, en ons onder ulieden vestigen , ja één volk met u worden. - 17- Doch, indien gij dezen onzen voorflag niet aanneemt, door u te laten befnijden, zoo nemen wij onze dochter mede, en trekken weg." 18. Dit voorltel vondt goedkeuring zoo wel bij he19- mor, als bij sichem, hemors zoon; ook nam de jongeling geen uitltel, om deze zaak te volbrengen , dewijl hij jakobs dochter oprecht liefhad!; ook was hij boven al het huisgezin van zijnen vader grootlijks [onder zijne ftadgenooten] geëerd. ao. Derhalven deeden hemor en zijn zoon sichem, bij <3e poort hunner Had, aan hunne ar- burgeren de volgende aanfpraak: „ Deze lieden verkeeren Uil en vreedzaam bij ons, zij willen wel in ons land woonen, en 'er handel in drij. ven, ook is het land ruim en uitgefirekt genoeg voor hun; wij zullen hunne dochteren ten hu- we-  VAN MOSKS. 115 welijk kunnen nemen, en de onzen aan hun be-HgW. fteeden, alleenlijk willen deze mannen ons tew>aa| wille zijn, om zich onder ons te vestigen, en één volk met ons te worden, onder deze voorwaarde, dat wij, al wat manlijk is, laten befnij- den, gelijk zij befneden zijn. Zullen niet 23. hunne kudden, hunne bezitting, en al hun vee ten laatften de onze wezen? Laat ons hun derhalven hier in te wille zijn, opdat zij zich onder ons nederflaan." ——- Aan dit voorflel 24* van hemor en deszelfs zoon sichem leenden alle zijne burgers gehoor, zoodat alle de mansperfoonen zich lieten befnijden. Doch op den derden dag, als zij in het he- 45,, vigfte van de fmert waren, kwamen twee zoons van jakob , simeön en levi , de eigen broeders van dina , onverwachts, gewapend in de ftad, en floegen al wat manlijk was, dood. Onder anderen brachten zij hemor en deszelfs 26. zoon sichem met het zwaard om, en dina uit sicHEMshuis gehaald hebbende, verlieten zij de fi.ad> . . Doch nu kwamen ook de andere 27. zoons van jakob, om de verflagenen te berooven en de ftad te plunderen, omdat men hunne zuster gefchonden hadt. — Dezen namen 28. hunne fchaapen, runderen en ezelen, en alles wat in de ftad en op het veld was, mede; ook 29. roofden zij al het goed [der Sichemiten] en voerden hunne kleine kinderen en vrouwen in flavernij weg, benevens alles, waf in het paleis was. Als jakob hier over aan simeön en levi zijn on- 3». genoegen met deze woorden te kennen gaf: „Gijli 2 -»••  n6 het eerste boek Walleden hebt mij beroerd, en affchuwelijk gemaakt • bij de inwooners van dit land, de Kanadniten en Fereziten ik ben flechts weinig in getal. Indien zij zich tegen mij verëenigen, dan zullen zij mij verdaan, en ik zou met mijn ■t. 31. geflacht uitgedelgd worden." _ Zeiden zij: „ Zou men dan met onze zuster handelen, als of zij eene hoer was ? " 35. jakob trekt naa Bethel. —- Hervormt zijn huisgezin van afgoderij, debora fierft. God zegent jakob op nieuw. ■ . jakob verreist van Bethel. . rachel fierft, in het kraambed van benjamin. . Rubens bloedfchande. - . jakob komt bij zijnen vader isaük. •— isaük's dood. Hoofdjl. Kort daarna geboodt God jakob : Vertrek van dien God, dieu verfcheen, toen gij vluchtet voor 2. uwen broeder, esau Hier op Mf JAK0B bevel aan zijn huisgezin en aan alle zijne onderhoorigen: Doet de vreemde Goden, die bij u zijn, weg, en wascht u zeiven, legt ook de kleederen af, [die gij tot hier toegedragen hebt;] 3. want wij zullen naa Bethel trekken, alwaar ik een' altaar zal fiichten voor dien God, die mij in tijd van nood verhoort, en die bij mij was op 4. alle mijne omzwervingen. ■ Op dit bevel gaven zij aan jakob over alle de vreemde Goden, die  van m o s E 3. ii? die zij bezaten, benevens hunne ringen, welke Hoofdjl. zij [als middelen tegen bezweeringen] in hunne ooren droegen, welk alles jakob begroef onder den terpentijnboom, die bij Sichem ftaat. Dus verreisden zij, terwijl, door Gods beftuur,yj. 5. alle de omliggende fteden met fchrik bevangen waren, zoodat zij jakobs zoonen niet vervolgden. Toen nu jakob te Luzt gelegen in het land 6. Kanaan, anders Beth-el r gekomen was met al het volk, dat hij bij zich hadt, zoo flichtte hij 7. daar een' altaar, noemende die plaats, die hij aan God wijdde, Beth-el [Huls Gods,] vermids God zich aldaar aan hem geopenbaard hadt, op zijne vlucht voor zijnen broeder esau. Te dezer plaats overleedt bebora, de voed- 8> fter van rebekka , en werdt in het dal bij Bethel begraven, onder een' eikenboom, welke daaröm genoemd wordt, Allon Bachuth (Treur-eikj) Hier verfcheen God aan jakob voor de twee- g. demaal,na zijne terugkomst uit Paddan Aram, en zegende hem. Dus fprak God tot hem bij 10. deze gelegenheid: Uw naam was jakob, doch voordaan zult gij niet jakob , maar iSRAèL hee- (gfJt . Dus gaf hij hem den naam isRAër,. _ * - Wijders fprak God tot hem: Ik ben God, n. de algenoegzamel Wees vruchtbaar en vermenigvuldig; een volk, ja eene menigte van volken zal van u afftammen; en Koningen zullen uit u reortffruiten. • ■ Het land, welk ik aan ?2. H 3 abra-  IlS HET EERSTE BOEK ^'xxv!'APRAHAM '* 1SAaK heb 8eSevet,> zal ik u Seven, ik zal het uwe nakomelingen na u geven. vs. 13. Dit gefproken hebbende, voer God van hem op, ter plaatze, daar hij tegen hem gefproken *,4t hadt; waarom jakob te dezer zelfde plaatze een gedenkteken oprechtte, een gedenkteken van fteen, waar over hij een drank-offer uitftortte, *5« en het met olij zalfde; ook vernieuwde jakob plegtig den naam dezer plaatze, daar God met hem gefproken hadt, den naam Bethel, [Huis Gods.] 16. Vervolgends verreisden zij van Bethel. — Op deze reize, niet heel verre van Efrath, werdt rachel door de baarensnood overvallen, en hadt 17. het zwaar in het baaren. — Om haar te bemoedigen, zeide de vroedvrouw: Wees wel ge- -8» moed! gij hebt weder een' zoon! - Doch als zij den adem uitblies, want zij fterf, noemde zij het kind ben oni [zoon der fmerte,] doch zijn vader noemde hem benjamin [gelukkige 19. zoon.] —— Dus overleedt rachel , en werdt begraven op den weg naa Efrath, anders ook ao. Bethlehem genaamd. —— jakob richtte op haar graf een gedenkteken op, dit is het grafteken van rachel , dat tot heden toe voorhanden is. ai> Daarna trokTSRAëL verder, en floeg zijne tent op aan gene zijde van Migdal-Eder [wachttoren der kudde."] fca. Terwijl isracl in dezen oord zijn verblijf hadt,  v a n m o, s e s. 119 hadt, gebeurde het, dat ruben, bilha, zijnflg^. vaders bijwijf, befliep, het welk aan isracl niet onbekend bleef. De zoonen van jakob waren twaalf in getal. Zijne zoonen bij leü waren ruben, zijn eerst- vs. 13. geboren, simeön, levi, Juda, issaschar, en zebulon. —— Zijne zoonen bij rachel wa- 24. ren josef en benjamin. < Zijne zoonen bij 25. bilha, rachels dienstmaagd, waren dan en nafthali. En zijne zoonen bij zilpa, 26. le'a's dienstmaagd , gad en aser. ■ Dezen waren jakobs zoonen, die hem in Paddan Aram geboren zijn. Eindelijk kwam jakob bij isaük zijnen vader , «7. te Mamre, bij Kiriath-Arba, anders Hebron, alwaar abraham en isaük zich als vreamdelingen hadden onthouden. isaük was honderd en tachtig jaaren oud, toen 28. hij den geest gaf, en fterf, en tot zijne voorva- 29. deren verzameld werdt, oud en verzadigd van kven - en zijne beide zoonen esau en jakob begroeven hem» «6. Geflachtlijst en nakomelingen van esau — *" bijzonderheden nopens de oude inwooneren van Seïr. Het volgende is de geflachtlijst van esau, ^Hgdfl. ook edom genoemd wordt. * esau trouw- w< u de twee Kanaanitifche vrouwen, ada, dochter a. van elon, ten Hethiter, en aholibama, dochH 4 ter  120 HET EERSTE BOEK HoofM, ter van ana , kleindochter van zibeön den He'vs. 3. viter' " Behalven dezen trouwde hij bas. math, ismacls dochter, en zuster van neba» joth. 4. ada baarde aan esau elifaz — bij basmath 5- hadt hij rehucl —r- en bij aholimaba jeüs , jAëLAM en korah. Deze zijn esau's zoonen , die hem geboren zijn in Kanaan. 6. Daarna toog esau met zijne vrouwen, zoonen en dochteren, en alle zijne lijfeigenen, benevens zijne kudden, vee, en alle zijne bezitting, die hij in het land Kanaan hadt aangewonnen, naa een ander land, om plaats te maaken voor 7. zijnen broeder jakob; dewijl zij te groote have hadden, om bij één te blijven woonen, en het land, waar in zij als vreemdelingen omzworven , hen niet dragen kon, uit hoofde van de talrijk» 8. heid hunner kudden. - ESAU begaf zfch dan met 'er woon naa het gebergte Setr. - esau is edom. o. Dit is de geflachtlijst van esau, den flamvader der Edomiten, in het gebergte Seir. - » 10. De naamen zijner zoonen zijn, elifaz, ZOon van ada;en rehucl,zoon van basmath, beide esau's vrouwen. ! 1. elifaz zoonen waren: temaw , omar , zef0, 12. GAëTAN, en kenaz. _ elifaz , esau's hadt ook . nog een bijwijf, timna , die hem amalek baarde. Deze zijn dan de nako¬ melingen van ada , esau's huisvrouw. 13- Deze volgenden zijn de zoonen van rehucl , ka-  van m o s f. s. NAHATH, ZERAH, samma, dl mizza. —— ^Oe/dff. Dezen waren de aframmelingen van basmath , de andere vrouw van esau. Eindelijk waren de zoonen van aholibama.w. 14. de dochter van ana , kleindochter van zibeön , eene derde vrouw van esau , die zij hem baarde, jeüs, jAëLAM en k.0rah. Deze volgenden zijn de ftamvorften van esau's 15. nakomelingen, en wel de zoonen van elifaz, zijn' eerstgeboren: De vorst van Theman, de vorst van Omar, de vorst van Zefo, de vorst van Kenahy de vorst van Kor ah, de vorst van ^ Gaëtam, de vorst van Jmakk. Deze zijn de ftamvorften uit het geflacht van elifaz , in het land Edom, alle nakomelingen van ada. De volgenden zijn nakomelingen van REHuëL, 1?m esau's zoon: De vorst van Nahath, de vorst van Zerah, de vorst van Samma, de vorst van Mizza. Deze zijn de ftamvorften uit het geflacht van REHuëL, in het land Edom, alle nakomelingen van basmath , eene andere vrouw van esau. De volgenden zijn afftammelingen van aholi- isj bama , eene derde vrouw van esau : De vorst van Jeüs, de vorst van Jaëlam, de vorst van Korah. Deze zijn de ftamvorften uit het nageflacht van aholibama , dochter van ana, vrouw van esau. Deze zijn de nakomelingen van esau. « 19. Deze zijn hunne ftamvorften, ——— [esau] is edom. H 5 De  122 het EERSTE boek Hwftjfl- De volgenden zijn zoonen van seïr , den How.*o. r'ter> die te vooren dit land bewoonden, lo21. than, schobal, zibeön, ana, dison, ezir, en disan. ——— Dezen waren flamvorflen der Horiten, nakomelingen van seïr, in het land Edom. 21. lothan hadt weder twee zoonen hori en heeman, ook hadt lothan eene zuster, timna genaamd. 23' De zoonen van schobal , waren alvan , ma* nahath, ebal, sefo, en onam. 24« zibeöns zoonen, waren .... aja en ana. Deze ana is het, die de baden in de woeltijn ontdekte, terwijl hij de ezelen van zijnen vader zibeön weidde. 25' Deze zijn ana's zoonen dison ; en aholiba- ma was ana's dochter. 26. De volgenden zijn zoonen van dison : hem- dan , esban , ithran , en cheran. 27' De volgenden zijn zoonen van ezer.bilhan, Zaüvan , en akan. 28. Deze volgenden zijn zoonen van disan: uz en aran. 29. Dezen zijn derhalven de ftamvorften der Horiten: De vorst van Lothan , de vorst van Schobal, de vorst van Zibeön, de vorst van Anat 50. de vorst van Difin, de vorst van Ezer, de vorst van Difan; dezen zijn de ftamvorften der Horiten, naar hunne ftammen in het land Seïr. 31. De volgenden zijn Koningen, die in het land Edom  van MOSES. 123 Edom geregeerd hebben, eer nog de Israëliten ggj. eenen Koning hadden. De eerfte, die in Edom als Koning regeerde,vs. 3a. was eela , zoon van beor. De naam zijner geboorteftad was Dinhaba. Na het overlijden van bela, werdt in zijne 33. plaats Koning jobab, zoon van zerah, uit Bozra. Na de dood van jobab, was zijn opvolger 34. husam , uit het land van Teman. husam overleden zijnde, was zijn opvolger 35. hadad , zoon van bedad , die de Midianiten In de vlakten van Moab verfloeg. De naam van zijne geboorteftad was Avith. Na het overlijden van hadad, regeerde als 36. zijn opvolger samla, uit Masreka. samla's opvolger, bij deszelfs overlijden, 37was saul van Rehoboth, aan de rivier [den Eufraat.-] Na sauls dood, regeerde baal-hanan, een 38. zoon van achbor. Na de dood van baal-hanan, den zoon van 39, achbor, is hem als Koning opgevolgd hadar. . De naam van deszelfs geboorteftad is Pa- nUm . De naam zijner huisvrouw mehetaBEëL, eene dochter van matred , eene kleindochter van mee-zahab. Deze volgenden zijn nog ftamvorften [uit het 40. genacht] van esau, naar hunne geflachten en woonplaatzen, met hunne naamen. De verst van Timtia, de vorst van Alva, de vorst 41. van  1=4 het EERSTE li o E K ?xfvf,Van ?etkefh> de vorst van ^holibama, de vorst vs. 42. van Ela > dc vorst van Pinon , de vorst van Kenaz, de vorst van Teman, de vorst van Mib43- zar, de vorst van Magdiël, de vorst van Iram. Deze zijn flamvorlten der Edomiten, zoo als zij in het land, hun toebehoorende, gewoond hebben. . Deze esau is de Ifamvader der Edomiten. 37. Lotgevallen van josef. ■ Zijne droo* men. > Bij wordt van zijne broederen voor jlaaf'verkocht, en naa Egijpte gevoerd. Svn' D°Ch JAK°B bkef Z,jne W00"PÏaats houden in vs. i.,Ilet ^nd Kanaan, daar zijn vader als vreemdeling verkeerd hadt. 2. Het volgende is weder jakobs gefchiedenis. — josef, nu zeventien jaaren oud zijnde, begon met zijne broederen de fchaapen te hoeden, zijnde hij, als een jongeling, geplaatst bij de zoonen van bilha en zilpa , zijnes vaders bijwijven , wier nadeelige geruchten josef , van tijd tot tijd, aan hunnen vader bekend maakte. 3- Ook hadt iSRAëL josef lief boven alle zijne broederen , omdat hij in zijnen ouderdom eenen waarden zoon aan hem hadt; eene blijk van deze ge• negenheid was, dat hij hem een prachtig kleed 4. hadt laten maaken. Doch, toen zijne broeders zagen, dat hun vader hem boven alle zijne broederen beminde, haatten zij hem, zoodat zij hem geen vriendelijk woord konden geven. Op  VAN m O s E S. 125 ()d zekeren tijd hadt josef eenen droom ge- Hoefd/l. XXXVII droomd, dien hij aan zijne broederen verhaalde, w> a waar door hun haat tegen hem te grooter werdt. Dit was zijn verhaal: „ Luistert toch, Hij: Wat zal ik u te pand geven ? Zij : Uw zegel, en het fr.oer, daar het aan hangt, benevens den fok, dien gij daar in de hand hebt. Di£ gaf hij haar, en zij was hem te wille, ook werdt 19. zij zwanger bij hem. ■ Vervolgends ging zij weg, en den fluïer afgelegd hebbende, trok zij haar weduwlijk gewaad weder aan. £o. Ondertusfchen zondt juda het geitenbokjen door zijnen vriend van Adullam, om het pand wie-  van m o s e 3. 131 weder van die vrouw te losfen , doch hij vondt jgfójjhaar niet; de lieden dier plaats, aan welken hï] ys ^u' vraagde: Waar is die hoer hier te Enaïm aan den weg? gaven hem ten antwoord, dat daar geene zoodanige hoer geweest was. ■ • Hier 22. op keerde hij met dit bericht tot juda weder, dat hij haar niet hadt kunnen vinden , en dat ook de ingezetenen dier plaats verklaard hadden, dat daar zoodanige hoer niet geweest was. « Toen zeide juda : Laat het haar flechts hou- 23. den, indien wij maar niet ten [pot worden. Ziel ik heb het bokjen gezonden, maar gij vondt haar niet. Omtrent drie maanden daarna, kreeg juda 24. bericht, dat zijne fchoondochter, thamar , hoererij' gepleegd hadt, ja, dat zij zelfs daardoor zwanger was toen geboodt juda, men zou haar voortbrengen , opdat zij verbrand wierdt. Wanneer men haar wilde voortbrengen, zondt 25, zij aan haaren fchoonvader de volgende boodfchap: Ik ben zwanger bij den man, wien dit toebehoort. Wijders liet zij hem zeggen : Eefchouw, wiens zegel, fnoer, en jiok dit is? „ . Dewijl juda ze voor de zijnen kende, 26- zoo zeide hij: tij is onfchuldiger dan ik zelf, dewijl ik haar mijnen zoon sela niet gegeven hih. Doch van dien tijd af, onthieldt hij zich van haar. Als de tijd van haar bevallen daar was, bleek ^ het, dat zij tweelingen droeg. ; ' f* Bij haar 2so 1 s be»  IgS het eerste boek ^/##. bevallen kwam de ééne eerst uit met de hand — "waar op de vroedvrouw een rooden draad nam , en om het handjen bondt, zeggende: Deze komt vs. 29. eerst! ——- Maar als deze het handjen te rug trok, zoo kwam zijn broeder eerst uit, en nu zeide zij: Welke fcheure maakt gij! aan deze fcheure hebt gij fchuld! Tevens gaf zij hem den naam perez (fcheure.) 30. Daarna kwam zijn broeder uit, die den rooden draad aan zijne hand hadt, dezen noemde zij ze- rah (opgang.) 39. josef in Egijpte. — —— Zijne zeldzame kuischheid. • Hij wordt in de gevan¬ genis geworpen. Hoofdfl. Ondcrtusfchen werdt josef afgevoerd naa Èxxxix. gijpte, alwaar potifar, één van farao's Hof' bedienden, en overfte zijner lijfwachten, die ook zelf een Egijptenaar was, hem kocht van de Ismaëliten, die hem derwaards gebracht hadden. 2. Nu was jrhova met josef, zoodat hij hem alles deedt gelukken. Als hij derhalven in het huis van zijnen Egijp. 3. tifchen Heer was , en deze zag, dat jehova met hem was, en dat jehova alles, wat hij deedt, 4. en door zijne hand ging , wei liet gelukken, zoo verkreeg josef zijne gunst, zoo dat hij hem in zijn' perfoon oppaste. Eindelijk gaf hij hem het bewind over zijn huis, en Helde alles, wat hij 5. hadt, in zijne handen. ——— Van dien tijd af dat  van m O s e s. ' 133' ittfag hmJ het bewind over zijn huis, en overig?, alles, dat hij bezat, gegeven hadt, zegende jehova het huis van den Egijptenaar, om josefs wil, zoodat de zegen van jehova zigtbaar was over alles, dat hij hadt, zoo in huis, als op het veld. ,— Daarom liet hij alles, wat hij hadt,w. 6. aan josefs beduur over, zonder zich met iet te bekommeren , dan enkel met de fpijze , die hij at. Dewijl nu josef fchoon van gebaad, en van eene bevallige gedaante was, zoo gebeurde het, 7na dit alles, dat de vrouw van zijnen Heere haare oogen op josef floeg, en hem nodigde, om bij haar te liggen. Hfj weigerde zulks, 8. en zeide tot de vrouw van zijnen Heer: „ Ik „bid u, mijn Heer bekommert zich niet over iet, „dat in dit huis is , en hij heeft mij het beduur „ over alles ,wat hij heeft, toevertrouwd; niemand 0. „ is in dit huis grootcr dan ik, en hij weigert mij „niets, behalven u alleen, dewijl gij zijne huisje vrouw zijt: Hoe zou ik dan zoo fnoode daad „ bedrijven , en daar bij nog mij tegen God bezondigen!" — Doch als zij daagh'jks josef hier 10. over aanfprak, zonder dat hij naar haar wilde hooren, om bij haar te liggen, en haar te wille te zijn, zoo gebeurde het op zékeren dag, als 11. hij in liet binnende gedeelte des huis moest gaan, om daar iet te verrichten , terwijl niemand der huisgenoten daar in het binnen-huis was , dat zij 12. hem bij zijn bovenkleed greep, en weder aan was, om bij haar te liggen, doch hij liet hei I 3 ldecd  Ï34 HET EERSTE boek Zxwf kIeed in haarC ' en vlncntte naa buiten. — vs. 13'. AIs ziJ' nu zag> dat hij zijn kleed in haare hand gelaten hadt, en naa buiten gevlucht was, 200 14. riep zij de huisbedienden , en zeide: Zie „ eens! daar heeft hij ons een' Hebreeuwfchen „ flaaf in huis gebracht, om ons te ontëeren I „ Hij kwam bij mij, en wilde bij mij ligeen *5- „ doch ik fchreeuwde, zoo luid ik kon, en'toen „ hij hoorde, dat ik dus luid begon te fchreeu„ wen en te roepen, liet hij zijn bovenkleed bij „ mij liggen, en vluchtte de deur uit naa bui- 16. „ ten. " - Vervolgends liet zij zijn kleed bij haar liggen, tot zijn Heer t' huis kwam. — 17. Aan dezen deedt zij haar verhaal op dezelfde wijze: „ Daar is," zeide zij, „ die Hebreeuw„ fche flaaf, dien gij hier in huis gebracht hebt, 18. bij mij gekomen, om mij te ontëeren, maar „ toen ik begon te fchreeuwcn en te roepen „ heeft hij zijn kleed bij mij gelaten, en is naa' „ buiten gevlucht. " . 19. Toen zijn Heer dit verhaal, welk zijne huisvrouw hem deedt, zeggende, op deze wijze heeft mij uw flaaf behandeld, hoorde, ontflak ao. hij in toorn, en josefs Heer wierp hem in den kerker voor balsmisdaadigers, ter plaatze, daar de flaats-misdaadigers gevangen zaten. Doch zelfs, terwijl hij daar in dezen kerker si. was, was jehova met josef, en bewees hem gunst en ontferming , hij maakte ook den opzie' aa. ner van deze gevangenis hem genegen, zoodat deze opziener der gevangenis, alle de gevangenen,  v a n m o s e s. *35 nen , die in den kerker waren, onder het opzigt van jopef Melde; en alles, wat daar te doen r was, gefchiedde door hem ja ^ opziener v • 3 van de gevangenis keek naar geen ding, dat hij in handen hadt, dewijl jehova met hem was, en jehova alles, wat hij deedt, wel liet gelukken. 40. Zeldzame droomen , van twee jlaatsgevange- nm door josef uitgelegd — en door de uitkomst bewaarheid. Eenigcn tijd daarna misdeeden de mondfchen-#^ker van den Koning van Egijpte, en zijn bakker, w< 1# tegen hunnen Heer, den Koning van Egijpte, zoodat farao zeer toornig wierdt tegen dezebeide Hofbedienden, tegen den opperfchenker en opperbakker; en hen in de gevangenis wierp, in 3. het huis van den overften der lijfwachten, in den kerker, de plaats, alwaar ook josef gevangen was. De overftc der lijfwacht ftelde jn- 4' sef aan, om hen te bedienen, en zij waren een jaar lang in dese gevangenis. Op zekeren tijd, droomden deze twee gevan- 5. genen in dénen en denzelfden nacht, elk eenen droom, elk zoo als naderhand de zaak gebeurde, overeenkomflig de beduiding van zijnen droom, zoo wel de mondfehenker als de bakker van den Koning van Egijpte, die thans in den kerker waren. Als josef des morgens bij hen 6. kwam, en hen buitengemeen zwaarmoedig vondt, 1 4 zoo,  I3<5 het eerste boek ffx[f 200 !raagde h'j deze Hofbedienden van farao, vs., '7. jaaren buitengemeen rijklijk op , en [josef] ver- 48. zamelde al het graan, dat geduurende die.zeven jaaren in Egijpte overvloedig was, en legde het als een' fpfjsvoorraad op in de Heden: in iedere ftad floot hij de vruchten van de omliggende velden van die ftad op, dus verzamelde josef 49. zoo veel graan, als zand aan den zee-oever, zoo dat men ophieldt met tellen, omdat het ontelbaar was. Voor dat het eerfte jaar van het misgewas daar 50. was, werden aan josef twee zoonen geboren, bij zijne vrouw asnatii , dochter van potifera , den priester van On, aan zijnen eerstgeboren 51 • gaf josef den naam manasse (doen vergeten ,) want, zeide hij, God heeft mij alle mijne wederwaardigheden en mijn gantfche vaderlijk huis doen vergeten. Den tweeden zoon noem- 52. de hij efraïm [vruchtbaar mankende,] want God,  HET EERSTE BOEK m^fdjl.God, zeide hij, heeft mij in het land mijner ellende vruchtbaar gemaakt. v. 53- Ais nu de zeven jaaren van overvloed, die in Egijpte plaats hadt gehad, voorbij gelopen wa54' ren, zoo namen, de zeven jaaren van hongersnood eenen aanvang , gelijk josef het gezegd had; toen heerschte 'er in alle landen een groote hongersnood , maar in gantsch Egijpte was nog 55. brood. Doch toeii nu ook in gantsch Egijpte zelf de hongersnood de overhand nam, riep het volk tot farao om brood, doch farao gaf aan • I alle de Egijptenaaren geen ander befcheid, dan , • dat zij tot josef gaan, en doen zouden, het geen hij goedvondt. 5f° Toen 'er nu overal hongersnood was, zoo opende josef alle de koornfchuuren, en verkocht het koorn aan de Egijptepaaren, want de hongersnood in Egijpte werdt van tijd tot tijd groo- 57- ter. Zelfs kwam men uit alle landen naa Egijpte, om bij josef koorn te kopen, dewijl dc hongersnood zwaar was in alle landen. 42. josefs broeders in Egijpte * om koorn te kt- pen. josef kent hen, maar houdt zich voor hun vreemd. . Begeert, dat zij benjamin medebrengen, en houdt simeön zoo lang in pandfchap. Hopfdji. Toen jakob vernam , dat 'er koorn in Egijpte vs. 1. tc bekomen was, zoo zeide hij tot zijne zoonet! ;  VAN m o s E s» MS , v.tn: „ Waarom ziet gij malkanderen aan?" —He^' Ik hoor" ~-J— vervolgde hij ——» 5>.dat«. 2. ', >er in Egijpte koorn te bekomen is, trekt " daarheenen, en koopt daar voor ons, opdat '.' wij het leven behouden, en niet van honger " fterven." -—— Daarop reisden josefs tien 3. broeders naa Egijpte, om koorn in Egijpte te kopen, doch benjamin, josefs vollen broe- 4; der, liet jakob niet met zijne broederen mede reizen, uit vreeze, dat hem eenig onheil ontmoeten mogt. . . Dus kwamen de zoons van iSRAëL, onder 5. meer anderen, om koorn te kopen, dewijl 'er hongersnood , was in het land Kanaan. Alzoo nu josef opperbewindsman was van het 6. land, en [koorn] verkocht aan al het volk, zoo kwamen josefs broeders, en wierpen zich voor hem met het aangezigt ter aarde. Zoodra 7« josef zijne broederen zag, , herkende hij hen, evenwel hieldt hij zich voor hun vreemd, ja fprak hen zelfs hard aan, hen vraagende: „ Van „ waar komt gijlieden?" Zij antwoord? d'en: . „ Uit het land Kansan, om fpijze' „ te' kopen." < JOSèf , die, [gelijk ge- 8. zegd is,] zijne broederen herkende, fchoon zij hem niet kenden, dacht nu aan zijne droomen , 9- die hij weleer van hun gedroomd hadt. - „ Gij zijt verfpieders zeide hij die " gekomen zijt, om te verfpieden, waar het land zwakst is." Zij: „ Neen 10. ■ miin Heer, uwe knechten komen hier, om  het eerste b^oek ^xLif''' rpijZe te koPen' w'j ziJn allen zoonen van vs. 11'. " éénen man,' en eerlijke lieden. — .. Uwe „ knechten zijn nooit verfpieders geweest. " , 11. Hij hernam: „ Neen, neen! gij zijt ze- ker hier gekomen, om te befpieden, waar het 13. „ land het zwakfte is." Zij antwoordden: Wij, uwe knechten, waren in het eerst met „ ons twaalf broeders, allen zoonen van éénen „ man , in het land Kanaan; de jongfte van ons „ is heden bij onzen vader, en de één is niet 14. )S meer!" josef zeide weder tegen hen: r, Het is juist, zoo als ik zeide: „ Gij zijt 15. „ verfpieders! -— Doch hier mede zal men u „ beproeven bij het levan va» farao ! gij „ komt hier niet van daan, voor dat uw jong- 16. „ He broeder hier ook gekomen is. — Zendt „ éénen van u, om uwen broeder te haaien , „ maar blijft gij hier in gijzeling, tot dat men ,, uwe gezegden ter toetze gebracht zal hebben, „ of gij de waarheid fpreekt. Zo niet, „ dan zijt gij, zoo waar, als farao leeft, ver„ fpieders! " 17. Hier op hielcft hij hen te firn en drie dagen in gif- 18. zeling.doch op den derden dag zeide josef tegen hun: „ Doet dit, en dan behoudt gij mv"le. 19» „ ven — ik eerbiedig de Godheid! . Zo „ gij eerlijke lieden zijt, zoo blijve één van „ uwe broederen hier gevangen, in het huis, „ daar gij in gijzeling geweest zijt, en gij kunt „ heenen gaan, en koorn mede nemen voor de 20. „ behoefte van uwe huisgezinnen — en brengt „ mij  van m o s e' s. 147 5, mij vervolgends uwen jongden broeder hier, ^e^^' opdat uwe gezegden waarheid blijken te zijn, i, dan zult gij den dood ontgaan!" — Dezen voorllag namen zij aan. Maar nu zeiden zij tegen eikanderen: ,,Waar-w.2i. ,, lijk! dit hebben wij aan onzen broeder ver„ diend! wiens zielen-angst wij zagen, toen hij j, ons om ontferming fmeekte, en wij hem niet „ verhooren wilden. ■■»■»'■ Daarom overkomt ons nu deze angst." Nu zeide ruben tegen de overigen: ,, Heb 22» ik u toen niet reeds gezegd: bezondigt u niet j, aan den jongeling? maar gij gaaft mij geen „ gehoor! en nu wordt zijn bloed van ons afge,, vorderd!" —— Van dit alles wisten zij niet, dat josef het 23« verdondt, omdat hij door eenen tolk met hun fprak, doch hij wendde zich van hun af, dewijl 24. hij zijne traanen niet bedwingen kon, maar zich herdeld hebbende, fprak hij weder met hun, en nam simeön van hun [als gijzelaar,] dien hij ook voor hunne oogen deedt binden. Nu hadt josef bevel gegeven, dat men hun- 25. ne zakken met koorn vullen, en hun geld weder in elks zak zou leggen, en hun daarënboven zoo veel mede zou geven, als zij op de reize nodig hadden. -— Dit gefchiedde dus, en zij, 26. het gekochte graan op hunne ezelen geladen hebbende , gingen van daar op reize. Wanneer één van hun, in hun nachtverblijf, 27« zijnen zak losmaakte, om zijnen ezel voeder te K 2 ge-  I48 HET EERSTE BOEK hoofdfl. geven, zoo zag hij, tot zijne verbaazing, zijn vs.28. §e,d boven in den zak ]>Sgcn. Hij deelde dit terdond zijnen broederen mede: Mijn geld ■ zeide hij is mij te rug gegeven! Het ligt boven in mijn' zak! Toen ont¬ zonk hun de moed, en zij ontdelden; waaróm — zeiden zij tegen malkanderen — heeft God ons dit gedaan ? s9- Tot hunnen vader jakob wedergekeerd, in het land Kanaan , verhaalden zij hem al wat hun 3°- wedervaaren was, en zeiden: „ De man, die „ de beheerfcher van dat land is , fprak hard ,, tegen ons, en hieldt ons voor verfpieders van 31. „ zijn land; wij zeiden hem, dat wij eerlijke ,, lieden, en nooit verfpieders geweest waren, 32. ,, dat wij twaalf broeders waren, allen zoons „ van dénen vader, en dat de ddn niet meer „ was, maar dat de jongde zich thans bij on„ zen vader bevondt, in het land Kanaan. 33. ,, Maar nu zeide die man* die de beheerfcher „ van dat land is, tegen ons : Dier aan zal mij „ nu blijken, of gij eerlijke lieden zijt; laat „ één' van uwe 'broederen hier bij mij blijven, „ maar gij kunt zoo veel koorn, als gij voor „ uwe huisgezinnen behoeft, medenemen, en 34. „ vertrekken, mids dat gij mij uwen jongden „ broeder brengt, dan zal ik zeker zijn, dat gij. „ lieden geene verfpieders, maar eerlijke lieden „ zijt, dan zal ik u ook uwen broeder wederge„ ven, en tevens vrijheid, om in dit land han,i del te doen." Als  VAN M O S E Si 245 Als zij nu hunne zakken ledigden, zoo vondtUoofdft. elk zijn geld faamgebonden in zijnen zak; als^^ zij, benevens hun vader,hun geld weder zagen, verfchrikten zij, en jakob , hun vader, zeide 3<5., tegen hen : „ Gijlieden berooft mij van kindes „ ren! josef is weg! simeön is weg! nu wilt „ gij mij ook benjamin ontnemen! dit alles „ drukt mij! " ■ Doch ruben fprak zijnen 37. vader dus aan: „ Gij kunt mijne twee zoo„ nen het leven benemen, indien ik hem u niet „ weder brenge! Vertrouw hem aan mij toe , 1" „ ik zal hem weder t'huis bezorgen." —— n Neen" zeide hij „ mijn zoon 38. , zal niet met ulieden reizen zijn broe- der is reeds dood, en hij maar alleen overig '.% ligt kon hem een onheil treffen op den „ weg, dien 'g;j reizen moet, dan zoudt gij „ mijne grijze haairen, met kommer, ten grave „ doen daalen." 43. Josefs broeders andermaal in Egijpte • benevens benjamin. Onthaal, hun door josef aangedaan. Als ondertusfehen de hongersnood in het land Hoofdfl. hoe langer hoe zwaarer werdt , en zij het yg ^ koorn , dat zij uit Egijpte hadden medege- 2, bracht, verteerd hadden, zoo zeide hun vader tegen hun : „ Gaat , en koopt andermaal „ wat fpijs-voorraad voor ons." ■ Waar 3, op juda hem het volgend antwoord gaf: K 3 s» Die  150 HET EERSTE BOEK ^xS'" Die manheeft ons °P 'iet fterkst aangezegd, „ dat wij niet weder voor hem verfchijnen „ moesten , ten ware wij onzen broeder me- vs' 4» „ debrachten; indien gij dan onzen broeder met „ ons wilt laten gaan, dan zullen wij ons op „ reize begeven, om fpijsvoorraad voor u te 5. „ koopen; doch zo .gij dit weigert, zullen wij „ ook niet reizen, omdat die man ons verboj, den heeft, onder zijn oog te verfchijnen, s» ten zij onze broeder bij ons ware." . . 6. Hier op zeide israêl : „ Waarom hebt gijlie5, den mij dit leed aangedaan, van aan dien man „ te zeggen, dat gij nog eenen broeder hadt?" 7. . , Hun antwoord was: „ Die man deedt heel naauwkeurig navrage naar ons, en naar „ onze familie; of onze vader nog leefde? of „ wij ook nog een' broeder hadden? en wij hebben hem alles naar waarheid beantwoord. — ,, Konden wij nu eenigzins vermoeden, dat hij „ tot ons zou zeggen: brengt uwen broeder 3- „ mede?" — juda in 't bijzonder fprak zijnen vader israël dus aan,: „ Geef mij den '„ jongch'ng mede, opdat wij eindelijk op reize „ gaan, en bet leven behouden, en niet allen, »» wij, gij, en onze kleine kinderen van honger 0. „ derven. — lk zal borg voor hem zijn , „ gij kunt hem van mij eifchen. —— Indien., ik hem niet weder bij u breng, en voor ti „ ftel, zoo zal ik, zoo lang ik leef, bij u de Jo. „ fchuld daar van dragen. —-—. Zeker, indien „ wij niet dus vertoefd hadden, wij zouden v reeds  van m o s e s. 151 „ reeds tweemaalen te rug geweest zijn." ——• H™f$' Eindelijk zeide isracl , hun vader tegen btn:'vs%iu „ Als het dan zoo zijn moet, zoo neemt van ,, het voortreflijkfre van dit land mede, om het „ dien man ten gefchenk aan te bieden ■ - „ wat balfem, wat rozijnen-honig, fpecerijen, „ ladanum, pimpernoten, en amandelen. Neemt ook ander geld mede, benevens het I2„ geld, dat in uwe zakken te rug gekomen is „ —— misfchien was het een misdag. ■ „ Neemt ook uwen broeder mede, en reist dus 13. „ weder naa dien man. » En God, de Al- 14. „ genoegzame, neige dien man tot ontferming „ jegens ulieden, opdat hij uwen anderen broe„ der, als ook benjamin, weder met u late ,, gaan. ■■ ■« En wat mij aangaat, ben ik „ dan van kinderen beroofd, zoo ben ik be,, roofd!" Dus namen zij dan dit gefchenk, en dubbel 15, geld, als mede benjamin , en gingen op reize naa Egijpte, en fielden zich daar voor josef.— Toen josef benjamin bij hen zag, geboodt hij zijnen huisbezorger : „ Breng deze lieden „ in huis, laat vee dachten, en recht een gast- ,, maal aan — zij zullen dezen middag bij ,, mij eten." In gevolge dit bevel van jo- j- sef , leidde deze bediende hen in josefs huis binnen. Dat zij dus in josefs huis binnen jR, gebracht werden, deedt hen vreezen, en tot elkanderen zeggen: ,, Ter oorzake van het geld, „ dat de eerde reize in onze zakken terug gekoK 4 „ men  1^2 HET eerste boek ^xlui'" men is' worcien w5J "innen gebracht, ten cin„ de ons te overrompelen, en te overvallen, en „ ons tot flaaven te maaken, en onze ezelen [te vs' *9- „ vermeesteren."] Derhalven tot josefs huisbezorger toetredende, fpraken zij hem, bij 2°' de huisdeur, dus aan. — „ Mijn Heer! één „ woordjen ! Toen wij de eerfte keer hier kwa„ men, om fpijsvoorraad te koopen, is het ge- 21. „ beurd,wanneer wij,in ons nachtverblijf gekos, men, onze zakken opendeeden, zoo was im„ mers elks geld, ons geld in zijn volle' gewigt, „ boven in elks zak; doch wij hebben het thans 22. „ weder medegebracht; ook hebben wij ander „ geld medegebracht, om fpijsvoorraad te koo- „ pen. - Wij weten niet, wie ons geld „ weder in onze zakken gedaan heeft." . Hij antwoordde: „ Weest gerust, en vreest „ niets. ———. Uw God, en de God van uwen „ vader, heeft u eenen geheimen fchat in uwe „ zakken gefchonken - uw geld is mij wel „ geworden." Vervolgends ook simeön 24. bij hun uitgebracht hebbende, deedt hij hen in josefs huis binnen gaan ook bezorgde hij water, opdat zij hunne voeten waschten, terwijl hij hunnen ezelen voeder deedt geven. 25. - Ondertusfchen brachten zij het gefchenk in gereedheid „ tegen dat josef 's middags t'huis kwam, alzoo 1 zij vernamen, dat zij daar het middagmaal zouden houden. 26. , Vvanneer dan josef t'huis kwam, brachten zij hem het gefchenk, dat zi bij zich hadden, in huis,  van moge s. ¥53 huis , en wierpen zich voor hem ter aarde neder. Hbofdft. ''„,, Hij vraagde hen'naar hunnen welftand-, enw< ^ zeide vervolgends : " „ Is het nog wel met den ouden man, uwen vader, daar gij van gefpro- b ken hebt? leeft hij nog?" Zij ant- 28, woordden: „ 't Is nog wel met uwen knecht, „ met onzen vader; hij leeft nog." —- Daar op boogen zij zich andermaal, en wierpen zich ter aarde. Vervolgends zijn oog op benjamin, zijnen vollen broeder bij dezelfde moeder, vestigende, vervolgde hij: „ Is deze nu uw jongde brocv, der, van welken gij mij gefproken hebt?" Tevens zeide hij [tegen benjamin:] „ God zij „ u genadig , mijn zoon!" Doch nu 3C« haastte josef zich, dewijl zijn hart week werdt over zijnen broeder, en zocht [gelegenheid,] om vrij uit te weencu, en zich in eene binnenkamer begevende, weende hij daar uit; waarna hij zijn $U aangezigt gewasfehen hebbende, weder kwam en zich bedwong, belastende, dat men het eten zou opdragen. Dewijl de Egijptenaars niet aan ééne tafel mo» 32. gen eten met de Hebreen, dewijl zij dit voor eene verontreiniging houden, zoo richtte men voor hem bijzonder aan, en voor zijne broederen bijzonder , als ook voor de Egijptenaaren bijzonder, die bij hem ter maaltijd waren. Ook verwonderden de broeders zich onder 33. malkanderen, dat zij op zijn bevel, naar hunnen ouderdom geplaatst werden, zoodat de eerstgeK 5 boo-  154 het eerste boek Hoofdfl.booren naar zijne eerstgeboorte, en de jongde vs. 34'. de ]aatfte aa«zat. Insgelijks als men hun van de gerechten van Josefs tafel voorzette, zoo werdt aan benjamin vijfmaal zoo veel voorgezet, als aan de overigen. ——■ Dus werden zij bij hem treflijk onthaald. 44. josef neemt eene proeve van de genegen-, heid zijner broederen, omtrent benjamin. Hoofdfl. Vervolgends gaf [josef] aan zijnen huisbezorvY^i. ger dit bevel: " Vul de zakken dezer lieden „ met fpijsvoorraad, zoo veel zij maar voeren „ kunnen, en leg ieders geld boven in zijnen 2.,, zak; doch lèg mijnen beker, den zilveren be,, ker, boven in den zak des jongden, benevens „ het geld van zijn koorn." Dit bevel van josef volbracht de huisbezorger naar de letter. 3. Den volgenden morgen, zoo ras de dag aanbrak , liet men hen, benevens hunne ezelen, ver- 4. trekken. —■ Doch naauwlijks waren zij buiten en niet verre van de dad, als josef zijnen huisbezorger geboodt: „ Jaag deze lieden fpoe„ dig achter na, en hen ingehaald hebbende, „ zjo vraag ben: waarom hebt gij goed met -5. „ kwaad vergolden? Weet gij het niet? 3> daar mijn Heer uit drinkt hij raadt „ het immers, waar hij is! ■■ Gij hebt ver„ keerd gehandeld, dus doende." 6. Hen achterhaald hebbende, fprak hij hen aan , 7. gelijk hem bevolen was, doch zij antwoordden hem:  van m O s e s. 155 'hem: ., Waarom fpreekt mijn Heer zulke bz-Hwfdfi. „ fchuldigende taal, Verre zij het van ., uwe knechten van iet dergelijks te doen! ■ » Wij hebben immers het geld, dat wij boven vs. 8. , in onze zakken vonden, weder uit het land „ Kanaan aan u te rug gebracht ; en zouden 3) wij nu goud of zilver uit het huis van uwen „ Heer ontvreemden? ■ Bij wien van uwe 9. „ knechten het gevonden worde, dat hij fïerve! „ en wij zelfs zullen uwen Heere tot flaaven j5 zijn." ■ Hij hernam: „ Het zal ook 10. „ naar uw eigen woord gefchieden bij „ wien hij gevonden wordt, die zal mijn flaaf „ zijn, maar gij overigen zult buiten fchuld » Zijn'" In allerijl zette elk zijnen zak op den grond, 11. en opende dien, terwijl hij onderzoek deedt, 12. beginnende met den oudften, en eindigende met den jongden en de beker werdt in benjamins zak gevonden. Nu fcheurden zij hunne kleederen, en elk zijn 13. koorn weder op zijnen ezel gelaaden hebbende , keerden zij gezaamlijk ftadwaards. En 14* juda ging met zijne broederen ten huize van josef, alzoo deze nog daar was , en zij vielen voor hem ter aarde. Thans zeide josef I5« tegen hun: „ Wat daad is dit, dfc gijlieden ge- „ daan hebt? — Wist gij niet,dat een man, „ als ik», dit fpoedig moest navorfchen s " — Nu nam juda het woord: „ Wat zul- kJ. „ len w'j tot mijnen Heer zeggen? Wat zullen » wij  .t5<5 HET EERSTE EOEK ^W?» wij fpreken? Hoe zullen wij ons ontfchuldi. gen? God heeft de misdaad uwer knechten ontdekt. — Welnu, wij zijn mijns Hec- ren flaaven, zoo wij, als hij, bij wien de M< 17. ii beker gevonden is!" —— Het zij verre van mij, zeide [josef,] dat ik dus handelen zou! De man, bij wien de beker gevonden is, zal mijn lijfeigene zijn; maar gij overigen kunt onverhinderd nc.ar uwen vader trekken. ïS. I-lier op tradt juda nader tot hem , en zeide; 31 Ach! mijn Heer! vergun toch uwen knecht s, één woord tot u, mijn lieer,te fpreken! ontHeek niet. in toorn tegen uwen knecht, daar J9- „ gij toch farao gelijk zijt! Mijn Heer vroeg zijne knechten, of wij nog een' vader, :o. ,, of broeder hadden?en wij zeiden mijnen Heer, ?,- dat wij eenen ouden vader hebben, en eenen. sj jongden broeder, hem in zijnen ouderdom ge,, boren, wiens volle'broeder overleden is, zoodat hij alleen van zijne moeder is .overgebjeven, en dat zijn vader hem zeer liefheeft ; ai. ,, toen geboodt gij uwen knechten, dat wij hem „ tot u zouden brengen, dewijl gij hem met 22, „ uwe oogen zien wildet; en fchoon wij aan ,, mijnen Heer voordroegen, dat die jongeling „ zijn vader niet'zou kunnen verlaten, alzoo, ,, indien hij zulks deedt, zijn vader fterven zou j 23. „ echter herhaaldet gij uw bevel aan uwe knech,, ten, en zeidet: Indien uw jongfte broeder ,, niet met ulieden herwaards komt, zult gij „ voor mijn aangezigt niet meer verfchijnen. — „ Ais  VAH M' O S E S. 157 Als wij'nu tot onzen vader, uwen knecht,Hoófdjl. „ te rug gekeerd waren, maakten wij hem hetw#24't „ bevel van mijnen Heer bekend, en toen onze 25* „ vaderons geboodt, dat wij andermaal reizen, „ en wat fpijsvoorraad voor ons koopen zou„ den, zeiden wij bem, dat wij de reize niet a6. konden ondernemen; doch, indien onze jongfte broeder met ons trok, zouden wij gaan, „ dewijl wij toch voor het aangezigt van dien man niet zouden kunnen verfchijnen, ten zij „ onze jongde broeder bij ons ware. ■ Op 27. ., dit voortrol gaf uw knecht, onze vader, ons , dit antwoord : Gijlieden weet , dat mijne vrouw mij twee zoonen ter wereld heeft gebracht; de één is uit mijn huis gegaan, en 28. „ is , geloof ik, verfcheurd geworden; alzoo „ ik hem nooit weder gezien heb; indien gij- 29. „ lieden nu ook dezen van mij wegneemt, en „ hem een onheil treft, dan, zult gij mijn grijs „ hoofd met droefheid ten grave doen daalen. — „ Indien ik dan tot uwen knecht, mijnen vader, 30. „ terug keerde, zonder dat deze jongeling bij , ons was, aan wiens leven zijn leven gehecht Z is, zoo zou hij, als hij zag , dat de jongeling 31. 'er niet was, fterven, en uwe knechten zou„ den het grjze hoofd van uwen knecht, onzen „ vader, met droefheid ten grave hebben doen 3, daalen." „ Daarenboven heeft uw knecht zich voor 32. „ dezen jongeling, bij mijn' vader borg gefteld, en gezegd: Indien ik hem niet weder hij u „ breng,  I5S het éerstè boèk Hoofdjl.„ breng, zoo zal ik bij mijnen vader, mijn lé„ ven lang, 'er de fchuld van dragen. - vs. 33. „ Vergun derhalven uwen knecht, dat hij in des „ jongelings plaats als een flaaf van mijnen Heer blijve, maar dat de jongeling met zijne • 34.» broederen wederkeere! ■ Hoe zou ik „ toch zonder den jongeling tot mijnen vader te „ rug keeren! ——— Neen, ik zou den jam„ mer, die mijn vader zou treffen, niet kunnen ,, aanfchouwen!" 45. josef maakt zich aan zijne broederen bekend • en zendt hen met gefchenken beladen tot zijnen vader. ^xlv^' t°en k°n josef z]ch niet laïlser bedwingen vs. i. voor allen, die rondom hem Honden, maar riep: Laat alle man bulten gaan! zoodat 'er niemand bij hem Haan bleef, toen hij zich aan 2. zj'ne broederen bekend maakte. ——. Nu berstte hij uit in een luid geween, zoodat de Egijpter.aars, en het Hofgezin van farao zuiks hoorden. 3. josef fprak zijne broederen dus aan: „ Ik ben josef! —-— leeft mijn vader nog?" . doch zijne broeders waren niet in Haat, hem te antwoorden, omdat zij van fchrik getroffen wa- 4. ren over zijne tegenwoordigheid; josef ging dan voort tot zijne broederen te fpreken : Treedt na- , der tot m'J! z^ide h;j; en als zij-nader toegetreden waren, herhaalde hj: „ ik ben josef, uw „ broe*  van bi o s e s. , Ï59 „ broeder, dien gij naa Egijpte verkocht hebt! Hevfty. „ evenwel bekommert u daar niet over, weest^ ^ „ niet mismoedig, dat gij mij herwaards ver„ kocht hebt, want God heeft mij tot behoud „ van uw leven voor uit gezonden. ■ De- 6. „ ze twee jaaren achter één is 'er hongersnood „ in het land geweest, daar zijn nog vijf jaaren i „ te wachten, in welken 'er niet gezaaid noch geoogst zal kunnen worden ; daarom heeft mij 7. „ God voor u heenen gezonden, om u op aarde „ te behouden, en u door eene merkwaardige „ verlosfmg in het leven te bewaaren. Gij 8. „ dan hebt mij eigenlijk niet herwaards gezon. „ den, maar God. Hij heeft mij gefield „ tot eenen vader voor faraö, tot een befiuu„ rer van zijn gantfche Hof, ja tot een beheer- „ fcher van geheel Egijpte. Haast u, 9, „ keert weder tot mijnen vader, en brengt hem „ deze boodfehap: Uw zoon, josef, laat u aanzeggen: God heeft mij tot een Heer van „ gantsch Egijpte gefield, kom herwaards bij ,, mij, aarzel niet! Gij zult in het land- 10. „ fchap Gofen woonen, en dicht bij mij zijn, „ gij, en uwe zoonen, en de kinderen uwer ,, zoonen , als mede uwe fchaapen , en uwe run- „ deren, err alles, wat gij hebt. Ik zal u. ,, u daar verzorgen, alzoo 'er nog vijf jaaren ., hongersnood aanfraande zijn, opdat niet gij , „ en uw huis, en al wat gij bezit, verga. - „ Immers zien mij uwe eigen oogen, en de 00„ gen van mijnen broeder j$£j>jamj.n , gelijk ik ook  ïflo het eerste boek Hoofdfl. ook in onze moedertaal met .u fpreek.- — & xlv. 1' vu 13. " Meldt ook aan mijnen vader al mijne heerlijk„ held, die ik, hier iu Egijpte. bezit, en alles, „ wat gij gezien hebt; en brengt, zoo ras moogfjk, mijnen vader herwaards." 14. Daarna viel hij zijnen broeder benjamin aan den hals, en weende, terwijl benjamin weenen- 15. de aan zijnen hals hing.. Ook kuste hij alle zijne broederen met traanen; en nu eerst fprakëu zijne broeders met hem. . 16. Als nu het berigt. in farao's Hof vernomen werdt, dat josefs broeders gekomen waren, zoo was het faraö en zijnen hovelingen aange- 17. naam, zelfs geboodt faraö aan josef , zijnen broederen te zeggen j ., Doet dit,, laadt uwe 18. ,, lastbeestenj.en réist naa Kanaan, om uwen „ vader en huisgezinnen te haaien, en komt bij „ mij — ik zal u het beste van Egijpte ge- „ ven, en gij zult het vette des lands eten. — I9« En neemt — gif [josef!] wordt mids de- „ zen gelast — wagens uit Egijpte voor ulieden, „ en voor uwe kleine kinderen, en voor uwe ,, vrouwen • voert ook uwen vader over, zo. en komt herwaards. ——— Maakt u niètver„ legen omtrent uwen huisraad, want het beste ,, van geheel Egijpte zal voor u zijn." 21. De zoonen van israöl maakten hier van gebruik, en josef gaf hun wagens, volgends farao's bevel, ook verzorgde hij hun van teerkost Et. op den weg. — Daarenboven gaf hij aan hun allen elk een eere-klced, aan benjamin fchonk hij  van moses. 10*1 hij drie honderd zaver-ftukken, benevens vijf^/'A eere-kleederen. Aan zijnen vader zondt hij insgelijks tien eze-w.aj. len beladen met de beste voortbrengzelen van Eïijpte, en tien ezelinnen, met koorn, brood, en andere fpijze, ten dienste van zijnen vader op de reize. En hier mede liet hij zijne broederen vertrek- *4ken, terwijl hij, bij het atfcheid nemen, nog tegen hen zeide: Maakt « zeiven niet onrustig op den weg. Dus vertrokken zij uit Egijpte, en kwamen m 25. het land Kanaan, bij hunnen vader jakob , wien fl6. zij het blij bericht brachten: josef leeft nog. J Sij is Heer over gantsch Egijpte! Doch zijn hart bleef koel, dewijl hij hun niet geloof- dc ; Maar als zij hem alle de gezegden van 27. ,osff verhaalden, die hij tot hun gefproken hadt, en toen hij de wagens zag, die josef gezonden hadt, om hem af te haaien, zoo herleefde de geest van hunnen vader jakob ; nu zeide isracl : 28. Het is genoeg.' Mijn zoon josef leeft nog! Ik zal gaan, en hem zien , eer ik jlerfl 46. jakob verhuist met zijn gantfche gepacht naa Egijpte. Ontmoet daar zijnen zoon josef. En nu ging ïs**ëÊ op reize, met alles, wat/^g/. m hadt; te Berfeba gekomen, deedt hij daar^ ^ eene plegtige offerande, aan den God van zijnen L va"  icu het eerste boek H^fdjl. vader isaSk Thans fprak God tot iSRAët, vs. a". in een nachtgezicht: „ jakob! jakob!" , „ Hier ben ik, ten uwen dienst," was het 3- antwoord. —— Hij vervolgde: „ Ik ben „ God, uws vaders God; maak geene zwarig. „ heid, om naa Egijpte te reizen, dewijl ik u 4« „ daar tot een groot volk zal maaken. —_ ü „ zal u naa Egijpte verzeilen, en ik zal u ook eens weder van daar te rug brengen! - „ En josefs hand zal u de oogen fluiten." 5. Vervolgends reisde jakob voort van Berfeba; terwijl isRAëLs zoonen hunnen vader jakob, hunne kinderen, en hunne wijven op de wagens zetten, die faraö gezonden hadt, om hem af <5. te haaien. Ook namen zij hunne kudden en hunne goederen mede, die zij in het land Kanaan verworven hadden, en kwamen dus in Egijpte. jakob en zijn gantfche geflacht, 7- zijne zoonen, en de kinderen van zijne zoonen, zijne dochters, en de dochters van zijne zoonen, met één woord, zijn gantfche geflacht bracht hij met zich in Egijpte. 8. Deze zijn de naamen van isracls zoonen , die naa Egijpte toogen. jakob en zjne zoonen. jakobs eerstgeboren 9. was ruben. rubens zoonen waren Hanoch, 10. Pallu, Hezron en Kami. simeöns zoonen waren Jemuël, Jamin, Ohad, Jachin, Zohar , en Saul, deze laatfte bij eene Kanaanitifche 11. vrouw. r lrvi's zoonen waren Gerfom, X2. Kahath, en Merari. juda's zoonen waren Er  van m o s e s. I Egijptenaaren voor onrein gehouden." 47. jakob voor faraö gebracht. > • josefs fchikkingen in Egijpte. josef ging derhalven tot faraö , en gaf hem Hoofdfl. dit volgend bericht: „ Miju vader, en mijne w> u „ broeders , zijn met hunne fchaapen en rund" vee , en alles, wat zij bezitten, uit het land Kanaan gekomen, en zijn tegenwoordig in „ het landfchap Gofen." . » Hij nam ook a. vijf van zijne broederen, die hij aan faraö voorftelde. Toen faraö zijne broederen vraag- 3. de: wat hun beroep was? gaven zij faraö ten antwoord: „Uwe knechten zijn fchaapherders, dit is onze levenswijze, en die van on- "n ze voorvaderen." Verders vervolgden 4. zij tot faraö: „ Wij zijn gekomen, om hier té land als vreemdelingen ons te onthouden, " omdat 'er geen weide is voor het vee van uwe knechten, dewijl de hongersnood zoo „ zwaar is in het land Kanaan. ■ Ver- ", gun nu uwen knechten, dat zij in het land- , fchap Gofen woonen mogen! Hier op 5. zeide faraö tot josef : Uw vader en uwe L 3 ,» broe-  i6*Ö HET EERSTE BOEK ^xlvt" broeders z]'in b]j 11 gekomen; geheel Egijpte vs. 6. » ftaat vocr u °pen; laat uwen vader en uwe 5, broederen woonen, daar de beste weilanden „ in Egijpte zijn. Zij kunnen in het land- „ fchap Gofen woonen; en zo gij onder hen „ knappe mannen weet, Hel die aan tot opper„ opzieners over het vee, dat ik heb. " 7- josef bracht ook zijnen vader jakob , en Helde hem aan faraö voor; nadat jakob zijnen ze-8. genwensch over faraö hadt uitgefproken, vraagde faraö aan jakob : „ Hoe veele levens-jaa9- u ren telt gij al?" Hier op antwoordde jakob aan faraö: De jaaren van mijne vreemdc,, lingfchap op aarde zjn honderd en derti». „ Weinig en treurig zijn mijne levens-jaaren ge:, weest, en bereiken den eindpaal der leven s,, jaaren mijner voorvaderen, in hunne vreem- 10. „ delingfchap [op aarde,] niet." Vervolgends nam jakoü van faraö affcheid met een' zegeinvensch , en vertrok uit farao's tegenwoordigheid. 11. josef dan wees zijnen vaderen zijne broederen woonplaatzen aan, en gaf hun eene eigen, domlijke bezitting in Egijpte, daar de beste weilanden van Egijpte waren, te weten, in het lanrilchap Ramefes, gelijk faraö bevolen hadt 12 Daarenboven verzorgde josef zijnen vader en zijne broeders, benevens het gantfche huisgezin zijns vaders met brood, naar evenredigheid der kinderen, die zij haddén. 13- Ondertusfchen was ',r nu in 't gantfche land geen  v a N M O S E s. ï67 geen brood meer, alzoo de hongersnood zeer ttjg. zwaar was, zoodat Egijpte en het land Kanaan door den honger tot het niterlte gebracht waren. Dus verzamelde josef al het zilver, dat mW.l* Egijpte en in Kanaan te vinden was, voor het koorn, het welk zij kochten , en josef bracht al dit zilver in farao's ichatkist. Wanneer er 15. geen zilver meer was in Egijpte, noch in het land Kanaan, zoo kwamen alle de Evenaars tot josef , en zeiden: „ Geef ons brood! Zouden wij daarom voor uwe oogen fterven, _om. dat 'er geen zilver meer voor handen is? josef gaf hun ten antwoord: „ Geeft uw vee 16. zo gij geen zilver meer hebt, dan zal ik u l [koorn] voor uw vee geven." Dus brachten i7. zj hun vee tot josef, en josef leverde hun fpjs voor hunne paarden, fchaapen, runderen Vezelen, zoodat hij hen dat jaar vanfpijs voorzag , voor den afftand van al hun vee. Toen dit jaar verlopen was, kwamen z,j het l8. vozende jaar weder bij hem , en zeiden: „ VV ij kunnen het onzen Heer niet verbergen, da 'er niet alleen geen zilver meer is, maar dat " ook ons vee en onze kudden reeds aan mijn " Heere toebehoord.. — Nu is ons niets meer " overgebleven, om mijn' Heer aan te bteden, " dan onze perfoonen, en onze akkers. ' Waarom zouden wij voor uw oog fterven , en l9, onze akkers [braak liggen]? — ^op ons, "en ons land voor brood, zoodat vn, en onze ^nderijën aan faraö in vollen «gendom be" L 4 " 110  l68 HET EERSTE BOEK Sf'" hooren' en §eef ons zaad> opdat wij niet van ,, honger fterven, en het land woest worde."—. vs. 20. Dus kocht josef alle landerijen van Egijpte voos faraö, dtwi]\ de Egijptenaars tik zijnen akker verkochten, nadien de hongersnood hen zoo prangde, zoodat het gantfche land farao's eigendom wierdt; doch het volk aangaande, dit deedt hij opkomen in de fteden van het ééne ein- 22. de van Egijpte tot aan het andere. Het land der priesteren echter kocht hij niet; alzoo de priesters hun befcheiden deel van faraö ontvingen; en dewijl zij van dit hun befcheiden deel, welk faraö hun gaf, leven konden, zoo verkochten zij hunne landen niet. £3' Tegen het [vergaderde] volk nu fprak josef : „ Ik heb, gelijk gij weet, ulieden en uwe lande„ rijen thans tot een eigendom voor faraö ge„ kocht, daar hebt gij nu zaad, waarmede gij 24. » het laild k»»t bezaaien; doch bij den oogst, „ zult gij een vijlde deel aan faraö opbrengen \ „ terwijl vier deelen voor u zullen wezen, om „ het land te bezaaien, en voor u tot fpijze, en, ,, voor uwe huisgenooten en kinderen." 25. Hier op zeiden zij: „ Gij hebt ons in het leven „ behouden! laat ons verders gunste vinden bij „ mijnen Heere, zoo zullen wij farao's knech- 46. ten zijn!" — Dit maakte josef dus tot eene wet, die tot heden toe ftandhoudt, dat faraö van alle de landerijen van Egijpte het vijfde deel der inkomften trekt; alleen werdt het land der Priesteren farao's eigendom niet. 48.  van m o s e s. 109 48. jakob verpligt josef onder eede, dat hij hem in Kanaan zal begraven. ■ Zijne laatjle gefprekken met josef. — Hij zegent deszelfs zoonen, en neemt die voor de zijnen aan. De Israëli ten dan woonden in Egijpte, in het Hoofdfl, landfchap Gofen , alwaar zij zich vestigden vruchtbaar waren , en zeer fterk vermenigvuldigden. jakob zelf leefde nog zeventien jaaren 28. in Egijpt* , zoodat jakob eenen ouderdom bereikte van honderd zeven en veertig jaaren. Als nu iSRAëL zijn einde voelde naderen,ont- 29» boodt hij zijnen zoon josef , en zeide tot hem: „ Indien ik gunst bij u gevonden heb, zoo leg „ uwe hand onder mijne heup, en bewijs mij „ die liefde en trouwe, dat gij mij niet in E* „ gijPte begraaft, maar laat mij bij mijne vade- „Qw „ ren rusten. Voer mij uit Egijpte, en „ beitel m'.j in hun graf ter aarde. " Hij antwoordde: „ Ik zal naar uw woord handelen. » —- „ Beloof het mij met eenen eed," 3I. 'zeide hij , en josef deedt hem dezen eed toen wierp wj&L zich biddende op zijn bed neder. Eenigen tijd na dezen, werdt aan josef be-W#. richt, dat zijn vader krank was, waar op hij w# zijne beide zoonen manasse en efraïm met zich nam. ■ Toen men nu aan jakob boodfchapte, 2. dat zijn zoon josef tot hem kwam, zoo vermande zich ISRAëL, om in zijn bed op te zitten. L 5 , — Ver"  17° HET EERSTE BOEK SS'"" VervoISends zeide jakob tot josef: „ God, w. 3'. " de Algenoegzame, is mij verfcheenen te Luz „ in het land Kanaan, en heeft mij daar geze4. „ gend, en het volgende tot mij gefproken : „ Waarlijk! ik zal u vruchtbaar maaken, u ver„ menigvuldigen, en u tot eene menigte van „ volken doen worden ook heb ik dit „ land aan uwe nakomeiingfehap na u, tot een „ eeuwigduurend eigendom gefchonken. 1 ■ 5. » Nu dan, uwe twee zoonen , die gij in Egijp„ te gewonnen hebt, voor dat ik tot u in E35 g'jp*e kwam, die zijn de mijne; efraïm en „ manasse zullen mijne zoonen zijn, even ge- 6. ;i hjk Ruben en simeön. Maar uwe kinderen, „ die gij na hen nog krijgen mogt, zullen de „ uwe zijn, en zullen, bij de erfdeeling, naar ,, den naam van hunne broederen genoemd wor- 7. „ den ; want toen ik uit Paddan kwam , „ fierf mij rachel in het land Kanaan, onder „ weg, niet heel verre van Efrath, gelijk ik haar dan ook daar begraven heb op den weg naa Efrath" Dit is de oude naam van Bethkhsm. 8. Als ISRAëL de zoonen van jos&f zag, vraagde 9. hij : j, wie zij waren?" waar op josef zijnen vader antwoordde: „ Dezen zijn mijne zoonen, „ die God mij hier gefchonken heeft." Toen zeide hij: „ Brengze nader bij mij, opdat ik ic. ,, hen zegene." . israSls oogen waren van ouderdom verzwakt, zoodat hij niet onder- , fcheidenlijk zien kon. Als [josef] hen dan deedt  VAN M O S E S. I71 deedt naderen, zoo omhelsdeen kuste hij hen;i^g. ook zeide ISRAëL tot josef: „ Reeds bad ikVStïu „ niet meer, om u te mogen zien, en nu doet God mij nog zelfs uwe kinderen aanfchou" wen!" Vervolgends nam josef hen van tusfchen de «*« knieën [van zijnen vader,] en nadat zij zich voor hem ter aarde geworpen hadden, nam jo- I3' sef zijne beide zoonen, efraïm bij zijne rechtehand, tegen over isRAëLS linkehand, en manasse met zijne linkehahd, tegen over de rechtehand van ISRAëL, en deedt hen dus tot hem toetreden; maar israöl drekte zijne rechtehand I4ï' uit, en legde die op het hoofd van efraïm, hoewel dezé de jongde was, en zijne linkehand op het hoofd van manasse. Hij deedt dit met voordacht, want anders was manasse de eerstgeboren. — En nu zegende hij josef 15- met deze woorden: „ Die God, dien mijne „ voorvaders, abraham en isaHk , gediend heb"t ben, die God, die, van het eerde oogenblik „ van mijn aanzijn, tot heden toe, mijn her„ der was, die Engel, die mij van alle kwaad 16. verlost heeft, zegene deze jongelingen! Dat " mijn naam en de naam mijner vaderen abra„ ham en isaük door hen worde voortgeplant, „ en zij zeer vermenigvuldigen in den lande!" Toen josef zag, dat zijn vader deszelfs rech- 17. tehand gelegd hadt op het hoofd van efraïm , zoo beviel hem zulks niet, weshalven hij zijns vaders hand vatte, om die van efraïms hoofd over  172 het eerste boei? Sf'°Ver.te bre"Sen °P het «oofd van manasse, W.18. rerWjJ' Josef tevens tot zijnen vader zeide; Niet zoo, mijn Vader! Deze is de eerstge» boren, leg derhalven uwe rechtehand op zijn I9« „ hoofd." Doch zijn vader weigerde het, en zeide: „ Ik weet het, mijn zoon! ik weet het. >» ——- Ook deze zal een volk, ook deze zal „ groot worden evenwel zijn jonger broe- „ der zal grooter worden dan hij, en zijn nage„ flacht zal zelfs over volken heerfchen." . 20. Hij herhaalde toen zijnen zegen, zeggende: „ Bij u zal ISRAëL in het vervolg zegenen, met, „ deze woorden: God maake u als efraïm, :, en als manasse!" dus ftelde hij 21. efraïm voor manasse. Verders zeide ISRAëL tot josef : „ Jk ftèrfj maar God zal „ met ulieden zijn, en ulieden doen wederkee- 22. „ ren naa het land uwer voorvaderen Daar „ fchenk ik u een deel voor uit boven uwebroe„ deren, [Sichem naamlijk,] welk ik, met mijn „ zwaard en boog, aan de Amoriten ontnomen heb." 49. jakob zegent zijne zoonen. — jakob jlerft. Daarna ontboodt jakob zijne zoonen, en fprak vs. ï. ben op de volgende wijze aan: „ Verzamelt u, want ik zal u verkondigen Het geen u in toekomende tijden zal wedervaaren. Ver  van m o s e s. *73 Vergadert u, en hoort gij, jakobs zoonen Ja hoort naar israël , uwen vader! VSt ^ ruben ! Gi) mijn eerstgeboren! 3. Mijne Merkte! eerfteling mijner mannekracht l Uitmuntendfte in waardigheid! Uitmuntendfte in vermogen! Bruifchende, als een Hortende ftroom , Bleeft gij de uitmuntendfte niet! Gij hebt het bed van uwen vader beklommen! Daar zijt gij ontheiligd! Mijn bed heeft hij beklommen'. simeön en levi zijn broeders: 5» Met wreedheid vierden zij hunne bruiloft. Mijne ziek ftemde niet in hunnen aanflagl Mijn edel hart hadt geen deel in hunne vergadering ! Want in hunnen toorn floegen zij mannen dood. In hunnen moedwil velden zij prinfen. Vervloekt zij hun toorn, die onverbidlijk; 7. Hunne grimmigheid, die woedende is ! Ik zal hen verdeelen in jakob , Verfpreiden in israël ! Gij, juda ! u zullen uwe broeders prijzen'. 8. Uwe hand is op den nek uwer vijanden; U zullen de zoonen uwes vaders met eerbied hulde doen. ► 1 • , ju-  174 het eerste boek xux?' JÜDA is een j°nge leeuw! vs. 9. Door deiï roof, mijn zoon! zijt gij groot geworden; Hij legt zich neder en rust, Als een leeuw, Als eene zuigende leeuwin! Wie zal hem opttooten ? Jo. De fcepter zal van juda niet wijken, Wetgevers zullen van hem geboren worden! Tot dat de rust-aanbrenger komt, Wien natiën zullen gehoorzaamen. 11. Hij bindt zijnen ezel aan den wjjnftok, Het veulen zijner ezelin aan de edelife wijn- ilokken. Hij wascht zijn kleed in wijn, Zijn opperkleed in druiven-bloed. 12. Zijne oogen zijn rood van wijn, Zijne tanden wit van melk. 13. zedulon zal woonen aan de kust der zee, Aan de fcheeprijkc kust; Dij zal reiken tot Zidon. 14. issaschar is een flerke ezel, Hij ligt gerust tusfchen de Itallingen : 15. Hij befchouwde de rust, als wenschlijk, En bet land, dat het bekoorlijk was, Nu neigde hij zijn'fchouder, om tetorfchen, Hij werdt een dienstbaar knecht. 16. dan zal zijn volk befluuren, • 1 Als  van m o se s. 175 Als één van israëls Hammen. xhm' dan is een flang op den weg, vs. 17- Een Cerast op het voetpad, Die het paard in de verzenen bijt, Dat de ruiter achter over Hort. Op uw heil wacht ik, 0 jehova ! gad ! ftroopende benden zullen hem aanval- Ip' len; Hij zal hen, bij den aftogt, overweldigen. Van aser komt vettigheid, zijne gewoone "°fpijze: Hij zal gerechten leveren voor Konings-tafelen. nafthali fc een breede Terpentijnboom, 21. Verfierd met ftaatlijke takken. josef is de telg van een' vruchtbaren tak, tt. Een' vruchtbaren tak bij eene waterbron. Wiens fpruiten zich om hoog flingeren tegen eenen muur. Met euvelen moed 23* En bittere vijandfchap Mikten de boogfchutters op hem, Doch zijn boog bleef dijf, 24" Zijne handen en armen waren vlug, Door de hulp des magtigen Gods van jakob, Door den hoogden Behoeder van iskasU gedenkdeen. Door den God uwes vaders, die u helpt; 25. Den  I7Ö HET EERSTE BOEK "hjx^" ^Ên -^SenoeSzamen» die u zegent, Met den zegen des hemels van boven, Met den zegen der laager liggende zee Met den zegen der bo riten en der baarmoeder. «• 26". jje zegeningen van uwen vader zijn vast, Vaster dan de zegen der bergen , Zijn wensch overtreft de eeuwige heuvelen. Zij zullen komen op het hoofd van josef , Op den fchedel des gekroonden onder zijne broederen. 27. benjamin is een verfcheurende wolf. Des morgens verteert hij den roof, Doch in den avond zal hij buit uitdeelen." 28. Deze allen zijn de twaalf llamvaders van isRAëL, en dit is, het geen hun vader tot hen fprak, toen hij hen zegende, elk van hun ze- 29. genende op eene bijzondere wijze. . ■ Daarna gaf hij hun nog dit bevel: „ Ik word tot mijn „ volk verzameld begraaft mij bij mijne „ voorvaderen in de fpelonk van den akker van go. ,, efron, den Hethiter, de fpelonk van den ak,, ker Machpela, ten oosten van Mamre, in ,, het land Kanaan, die abraham , te gelijk met j, den akker, gekocht heeft van efron, den „ Hethiter, tot eene erflijke begraafplaats. ■ 31. ,, Daar heeft men abraham, en zijne huisvrouw „ sara , daar heeft men ook isaük en zijne huis„ vrouw rebekka begraven, gelijk'ik zelf daar ,, ook  van moses. 1/7 „ ook leü begraven heb. ■ Dat land, tnHpofdfi, xl1x 5, de fpelonk daar in, zijn gekocht van de He- rj> „ t bi ten." Dus eindigde jakob zijne laatfte bevelen, dié 33» hij aan zijne zoonen gaf, en nu iegde hij zijne voeten weder op het bed, flerf, en werdt tot zijne volken verzameld. 50. jakob wordt met veel tere in Kanaan begraven. • > . josefs vriendelijk gedrag omtrent zijne broederen zijne nakomelingen en dood. Toen viel josef op zijns vaders aangezigt, Hooftifli beweende, en kuste hem; vervolgends geboodt jo-^ j sef zijne geneesheeren, die hij in zijnen dienst 2. hadt, zijnen vader te balfemen, gelijk dan ook deze geneesheeren isracl balfemden.—Hierbrach- 3. ten zij veertig dagen mede door; want zoo veele dagen was men gewoon aan het balfemen te befteeden; ook bedreeven de Egijptenaars zeventig dagen rouw over hem. Toen nu deze treurdagen ten einde waren, zoo 4. fprak josef met farao's hofgezin: ,, Indien ik ,, gunst bij u vinden mag, zoo fielt mijnen wege „ aan faraö mijn verzoek voor. Mijn vader nam $. „ mij eenen eed af met deze woorden: Gij ziet, „ ik fterf, begraaf mij in het graf, welk ik voor „ mij bereid heb, in het land Kanaan; nu „ wenschte ik, na Kanaan te reizen , en mijnen .j vader te begraven, waarna ik ten fpoedigfte M „ te  I78 het EERSTE boek Hoofdfl,,, te rug kome." « faraö zeide: „ Reis vs. 'ó. " beenen, begraaf uwen vader, gelijk bij u on,, der eede heeft doen belooven." 7. Zoo ging dan josef op reis, om zijnen vader te begraven, verzeld van-al!e de hovelingen van FARrtö, de voornaamflen van zijn Hof, en alle 8. de oudften van Egijpte; insgelijks verzeldc josefs gantfche huisgezin, en zijne broeders hem, benevens zijns vaders huisgezin, laatende enkel hunne kleine kinderen, hunne fchaapen en run- 9. deren, in het landfchap Gofen blijven. Ook gingen 'er wagens en ruiters ffiede, zoodat het een vrij fterk heir uitmaakte. 10. Als zij nu gekomen waren bij den dorschvloer van Atad [der doornen,] aan geene zijde van den jfordaan, zoo hielden zij daar eene groote en zeer ftaatlijke rouwklage, bij welke [josef] zijnen vader zeven dagen lang beweende. ■ 11. Toen de Kanadniten , die in het land woonden, dezen rouw zagen bij den dorschvloer van At ad, zeiden zij: De Egijptenaars hebben hier eene-n z%vaaren rouw; daarom werdt die plaats genoemd Abel Mitsraïm [Egijpte's rouw.] . Zij is aan geene Zijde des Jordaans. is. Dus deeden zijne zoonen, gelijk hij hun bevo13. len hadt, dat zij hem naamlijk overbrachten in het land Kanaan, en hem begroeven in de fpelonk van het veld Machpcla, die abraham , benevens het veld , tot eene erflijke begraafplaats, gekocht hadt van efron, den Hethiter, ten oosten van Mamrt. Daar-  van w o s e s. 179 ■ Daarna keerde josef, na zijnen vader hegra-Hoofdjl. ven te hebben, weder naa Egijpte, benevensvs L' zijne broederen, en allen, die hem verzeld hadden op deze reize, om zijnen vader te begraven. Als nu josefs broeders overwogen, dat bun io« vader dood was, zeiden zij: ,, JVlisffchien zal josef nu wraak oefenen , en ons al het kwaad „ vergelden, dat wij hem ajngedaan hebnen." — Zij zonden dan aan josef , en lieren hem aanzeg- jg. gen, dat zijn vader, voor.zjn dood, het volgend bevel gegeven ha^t: ,, Ze^t tegen josef: 17. ,, Vergeef toch uwen broederen hunne misdaad^ en zonde, dat zij u zoo veel kwaads1 hébben" „ aangedaan ; verpecf bun - die dienaars z;jn „ van den God uwesvaders,hunneove'nredi..g." Toen men dit tot josef fprak, berstte bij in traanen uit. — Vervolgend kwamen ;;;j ie 18. broeders zelven , en voor hem nedervallende, boden zij zich tot zijlijfeigenen aan, maar jö- IQ. se f antwoordde bun: ., Vreest niet, ben ik ,, dan in Gods plaats ? Gijlieden hadt wel kwaad 2.0, tegen mij in den zin, maar God was op het ,, goede bedacht Hij wilde doen , het „ geen thans gefchied is; Hij wilde een groot „ volk bij her leven behouden. — Bekom- »i» u huisgezinnen, in Egijpte gekomen zijn. Ru* 2. ben, SimeSn, Levi, en Juda: hfafchar, Ze- 3. bulon en Benjamin: Dan, en Nafthali: Gad 4» en Af er. Het geheele getal van jakobs eigen 5. afftammelingen , [die in Egijpte kwamen,] bedroeg zeventig perfoonen; want josef was reeds in Egijpte. • ■ Na het overlijden 6. van josef , en van alle zijne broederen, en van alle hunne tijdgenooten , namen de Israëliten, 7door hunne vruchtbaarheid, verbaazend toe in getal, en vermenigvuldigden, op eene zeer buitengemeene wijze, zoodat zij, als 'tware, het gantfche land vervulden. Doch nu kwam 'er een Koning van een nieuw g. Hamhuis aan de regeering van Egijpte , die N 3 van  186 HET TWEEDE BOEK Hoofdfl, van josef niet wist; deze deedt aan zijn volk VU 9, dit voorfteI: 5» Het volk der Israèüten," zeide 10. hjj, „ is reeds talrijker en Merker dan wij, wij „ moeten derhalven voorzigtigheid omtrent het,, zelve gebruiken, ten einde het niet nog meer „ vermenigvuldige, en, bij het ontllaan van ,, eenen oorlog, zich bij onze vijanden voege, „ zich tegen ons vijiindlijk gedrage, en vervol- 11. „ gends uit het land trekke." . Ingevolge dit voorftel, werden 'er gelastigden aangefteld, om hen door allerleië heerendiensten te onderdrukken; dus deedt men hen, ten dienste van faraö , de (leden Pithom en Ra'dmfes bouwen, in welken hij zijne voorraadfchuuren hadt. 12. Doch hoe meer zij hen verdrukten, hoe Merker [de hraëütetï] vermenigvuldigden, hoe vruchtbarer zij waren, zoodat [de Egijp- !g. tenaars] zich wegens hen verlegen maakten; en met te meer hardheid tot heerendiensten 14. dwongen , hun het leven bitter maakende door de Mrenge heerendiensten, in het bereiden van leem en tigchelfteenen, en door allerleië diensten op het veld, en in allen anderen arbeid , dien zij hun met Mrengheid oplegden. 15. Eindelijk geboodt de Koning van Egijpte aan de vroedvrouwen der Hebreinnen, waarvan de ééne siphra, en de andere puüh heette, 16. dat, wanneer zij de Hebreinnen in haare verlosfing hielpen, en zagen, dat het een zoon was, zij dien dooden, rnaar, zo het eerte doch- 17. ter was, die in het leven zouden laten. Doch, de-  van moses. t87 dewijl deze vroedvrouwen eerbied voor GodHoofdjh hadden, zoo volbrachten zij dit gebod des Ko- nings van Egijpte niet, maar behielden ook de zoontjens in het leven; en als de Koningw.18. van Egijpte. haar ontboden hebbende, vraag- de; „ waarom zij dit deeden, en de zoontjens „ in het leven lieten?" gaven zij bij faraö 19. voor: „ dat de Hebreinnen niet waren gelijk „ de Egijptifche vrouwen, maar ongelijk fter- „ ker, zoodat zij reeds bevallen waren , eer de „ vroedvrouw bij haar kwam." Dit 20. vergoldt God aan deze vroedvrouwen met zegeningen, terwijl het volk vermenigvuldigde , en (leeds fterk bleef toenemen. Wanneer nu God, doordien de vroedvrouwen %u hem vreesden, de huisgezinnen der hraëliten (leeds talrijker maakte, zoo gaf faraö ten laat- 22. ften aan alle zijne onderdaanen bevel, om alle de jonggeboren zoontjens [der Hebreen] in de rivier [den Nijl] te werpen, en alleen de meisjens in het leven te fpaaren. a. moses geboren. Zijne zonderlinge bewaa* ring. Opvoeding aan het Hof. Vlucht naa Arabiën, en zijn huwelijk aldaar. Om dien tijd trouwde zeker man uit het (lam- Hoofdfl. huis van levi, met eene vrouw, van datzelfde vu u damhuis; deze vrouw werdt zwanger, en be- a. viel van een' zoon, welk kind zij, omdat het een zoo fcl.oofl kind was, drie maandenlang, N 4 ver'  183 HET TWEEDE BOEK Hoofdfl.verborgen hieldt. . Doch, alzoo het haar vs. '3. onmooglijk was, het kind langer te verbergen, zoo nam zij een fchuitjen van het hout van den Papier-plant, het welk zij zorgvuldig met aardharst en pek bellreek, waarna zij, het kind daar in gelegd hebbende, het aan den oever der rivier den Nijl nederzette, in de biezen, [Sari- 4. planten] » terwijl de zuster van het kind van verre bleef ftaan, om te zien, wat 'er met hetzelve gebeuren zou. 5. Juist kwam farao's dochter, om zich in de rivier [den Nijl] te baaden, terwijl haare Staatjuffers langs den oever der rivier wandelden.— Deze kreeg het fchuitjen, dat tusfchen de biezen lag, in het oog, en zondt terftond ééne van haare dienstmaagden, om het te haaien. 6. Het fchuitjen opengemaakt hebbende, zag zij 'er een kind in liggen , een jongetjen, dat weende, zoodat zij medelijden met hetzelve kreeg, en zeide: Dit is zeker één van de kinderen der 7- Hebreen! Thans [vervoegde zich] de zuster van het kind bij farao's dochter, en vraagde haar: of zij ook heenen gaan, en voor haar eene zoogende vrouw van de Hebreinnen wilde haaien, om het kind de borst te geven? S. Ga, zeide farao's dochter; waarop het meisjen heenen liep , en de moeder van het kind 9. haalde, tegen welke farao's dochter zeide: Neem dit kind mede, en zoog het voor mij, ik zal 'er u uwen loon voor geven. De vrouw 10. nam dan het kind, en zoogde het. —— Toen hel  van moses. I89 het kind begon op te wasfen , bracht zij het Hoofdfl. bij farao's dochter, die het voor haar kind • aannam, en het den naam van moses gaf, ter gedachtenis, dat zij hem uit het water gehaald hadt. Wanneer moses volwasfen was, ging hij meer-w. 11. maaien zijne broederen bezoeken, wier dienstbaarheid hij met aandoening aanfchouwde; ééns onder anderen zag hij eenen Egijptetiaar, die éénen zijner broederen, een' Hebre'êr, deerlijk floeg; wanneer hij, na rond gezien te hebben, 12, en geen mensch ontwaar wordende, dien Egijptenaar doodde, en vervolgends onder het zand begroef. Den volgenden dag ging hij weder uit, en 13. trof toen twee Hebreërs aan, die eikanderen lloegen; nu vraagde hij aan den genen, die de_ aanvaller was: Waarom hij zijnen evenrnensch jJoeg? Maar deze gaf hem tenantwoord: Wie 14, heeft u tot overheid en rechter over ons aangefteld? Denkt gij mij ook te dooden, gelijk gij den Egijptenaar gedaan hebt? Hier op werdt moses bevreesd, alzoo hij daar uit bemerkte, dat dit geval bekend was geworden. Ook vernam faraö hetzelve, en Mondt daarom 15, moses naar het leven, maar deze ontvluchtte uit het Hof van faraö , en koos zijn verblijf in het land Midian. Hier zat hij eens bij eene bronwel, wanneer 16. zeven dochters van eenen Midianitifchen priester daar ook kwamen, om water te fcheppen, N 5 en  I90 het tweede boek Hoofdfl. en de drinkbakken te vullen, ten einde de fchaaySt j7# pen van haaren vader te drenken; doch fommige herders kwamen en dreven ze weg. moses fchoot toe , ontzette haar , en drenkte haare 18. fchaapen. Bij hunne terugkomst, vraagde haar grootvader REHuëL : Hoe zij heden zoo vroeg 19. t' huis kwamen ? Zij vertelden hem , dat een Egijptisch man haar van het geweld der herderen bevrijd , en ook dat hij water voor haar gefchept hebbende, de fchaapen gedrenkt hadt. -*o. °P dit verhaal vraagde hij verder: Waar is die man ? Waarom Het gij hem daar blijven ? roept ai. hem, opdat hij met ons ete. ■ moses vondt goed, om bij dezen man te blijven , die hem zippora, zijne kleindochter, ten huwelijk gaf. 22. Deze bracht hem eenen zoon ter wereld, wien hij den naam gersom [ongelukkige vreemdeling] gaf; want, zeide hij, ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land. 3. Zwaare flaavernij der Israëliten in Egijpte. God ontfermt zich, verfch'jnt aan moses , en zendt hem naa Egijpte, om het volk te verlosfen. 23. Geduurende dien vrij langen tijd, [dat moses daar verbleef,] overleedt de Koning van Egijpte; evenwel zuchtten en weeklaagden de IsraeJiten over hunne dienstbaarheid, zoodat hun 24. gefchrei deswegens tot God opklom; en nu verhoorde God hunne klagten ; God gedacht aan zijn  van moses. 191 zijn verbond met abraham, isaük en jakob;Hoofdft. God zag de hra'èüten [met ontferming] aanjyj> God nam kennis [van hunnen nood.] Ondertusfchen weidde mosf.s de fchaapen van Hoofdfl. zijnen fchoonvader jethro , den priester in Mi- y^'u dian. Op zekeren tijd dreef hij de kudde diep in de woeftijn , tot dat hij aan den berg Gods, aan Boreb, kwam ; hier verfcheen hem 2. jehova's Engel, in eene vuur-vlam van tusfchen een braambosch, hij zag, met verwondering, de braamltruiken door het vuur branden, zonder dat zij verteerd werden. 1 Wanneer hij nu 3. bij zich zeiven dacht: „ Ik zal mij derwaards „ wenden, en dit gewigtig verfcbijnzel van nabij ,, befchouwen; waarom deze flruiken niet ver„ branden;" en wanneer jehova nu zag, dat 4. hij toetradt, om het nader bij te befchouwen, zoo riep God hem, uit het midden der doornen, toe: moses! moses! ■ Tot uwen dienst! zeide hjj God vervolgde: „ Nader niet 5. „ dichter herwaards; trek uwe fchoenen uit, „ want de plaats, waar gij op ftaat, is heilig . „ land." Verders zeide hij: „ Ik ben 6. ,, de God van uwen vader, de God van abxa,, ham, de God van isaük, en de God van ja „ kob. " —— Nu bedekte moses zijn aangezigt, alzoo hij vreesde, God aan te zien. —« jehova voer voort: ,, Ik heb de ellende van » „ mijn volk, dat in Egijpte is, gezien en opge„ merkt; ik heb hun gefchrei, over hunne verdrukkers, gehoord, en kennis genomen van ,, huil  192. het tweede boek Hoofdjl.,, hun lijden; daarom ben ik [van den Hemel] „ nedergedaald, om dit volk uit de magt der Egijptenaaren te bevrijden, en het uit dat „ land over te voeren naar een goed en ruim ,, land, naar een land, daar melk en honig ,, vloeien, waar thans de Kanaaniten, Hethi,, ten, Ameriten, Fereziten, Heviten, en Je- p, „ bufiten woonen. Dewijl dan nu het ,, gefchrei der hraeliten tot mij is doorgedron,, gen, en ik ook de verdrukking, die zij van „ de Egijptenaaren te lijden hebben, gezien 10. „ heb, wel aan, ik zal u tot faraö zenden; „ en gij zult mijn volk, de hraeliten, uit E* 11. ,, gijpte, uitvoeren." moses zeide hier op tot God: „ Wie ben ik, dat ik tot faraö „ gaan, -fcn de hraeliten uit Egijpte zoude 12. „leiden?" God hernam: „ Weest gerust, „ ik zal met u zijn, en dit zij voor u het te„ ken, dat ik u gezonden heb; wanneer gij het volk uit Egijpte uitgeleid zult hebben, ., zult gijlieden God op dezen berg eenen pleg- 13. ,, tigen eerdienst bewijzen." »■ moses gal' hier op ten antwoord: ,, Maar, wanneer ik „ nu tot de hraeliten kom, en hun aanzeg: Xn ,, de God uwer voorvaderen heeft mij tot ulie„ den gezonden! en als zij mij dan vraagen: ,, Hoe is zijn naam? wat moet ik hun ant- 14. „ woorden?" God hernam: ik zal zijn, die ik zijn zal ! ,, Dus ," voer hij voort —„ zult gij tot de Israè'liten zeggen: ik zal „ zijn heeft mij tot ulieden gezonden!" Nog  van moses. 193 Nog zeide God tot moses: „ Dus zult gij de Hoofdfl. „Israëliten aan fpreken : jehova, (hij zal w> j'5> „ zijn) , de God uwer voorvaderen, de God „ van abraham , de God van isaük , en de „ God van jakob , heeft mij tot ulieden gezonden: Dit is mijn naam in eeuwigheid! dus „ wil ik, in alle volgende eeuwen, gevierd .„ worden. Ga dan, roep de oudllen 16. „ van Israël bij één , en zeg hun : jehova , „ (hij zal zijn), de God uwer voorvaderen, „ is mij verfcheenen, de God van abraham, „ isaük, en jakob, en heeft mij het volgende „ gezegd: „ Met aandoening heb ik gadege„ /lagen ulieden, en het geen u in Egijpte is „ aangedaan; daarom heb ik nu uit fpraak ge- 17. „ daan, dat ik ulieden uit de Egijptifche vet„ drukking zal overvoeren in het land der Ka„ naüniten , Hethiten , Amoriten , Fereziten , „ Heviten, en Jebufiten, in een land, waar „ melk en honig vloeien. Wanneer zij iS. „ nu naar uw voorltel hooren, zoo ga, gij, met ,, de oudllen van Israël, tot den Koning van Egijpte, en doet hem gezamenlijk dit voor,, Hel: jehova , de God der Hebreen, is ons „ verfcheenen, derhalven, laat ons, drie dagrei' „ zen ver, in de weeflijn trekken, en onzen „ God, jehova, eene offerande brengen. • „ Ik weet wel, dat de Koning van Egijpte u 19. „ niet zal laten trekken , zelfs niet, alfchoon ee„ ne fterke hand werkzaam zal zijn. Maar ik 20. „ zal mijne hand te werk Hellen , en Egijpte ,, ftraf-  194 het tweede boek Hoofdfl.,, ïtraffen, met eene menigte wonderen, die ik „ daar in doen zal; dan zal h-j u eindelijk laten W.ai. ii vertrekken. Doch bij de Egijptenaa- „ ren zal ik dit volk gunst laten verwerven , „ zoodat, wanneer gij uittrekken zult, gij niet 22. » ledig zult uittrekken; want elke vrouw „ [der lsraïliten\ zal van haar nabuurinne, of „ huisgenote zilveren en gouden vaten en klee„ deren afvragen, daar zult gij uwe zoonen en „ uwe dochteren mede beladen, en op deze wij,, zeden roof van Egijpte medevoeren." Hoofdfl. „ Maar" — hernam moses — ,, indien vs. i. " zij' m'i niet gelooven, noch aan mijn voor„ ftel gehoor willen geven, en mij tegenwer„ pen: jehova is u niet verfcheenen!" a. Hier op zeide jehova: „ Wat hebt gij daar „ in uwe hand?" „ Een' Haf," was het ant- 3. woord. „Werp dien" ——hernamGod „ op den grond." Hij deedt het, en hem op den grond geworpen hebbende, werdt de Haf tot eene flang, zoodat moses 'er voor 4. vluchtte. Doch jehova geboodt hem, de hand uit te Heken, en ze bij den ftaart te grijpen. moses deedt zulks, en nu werdt zij, in zijne 5. vuist, weder tot eenen flaf. [Thans verklaarde God hem het oogmerk van dit teken,] „opdat zij, [zeide hij,] gelooven, dat jeho„ va, de God hunner voorvaderen, de God van abraham, de God van isaSk, en de ,, God van jakob aan u verfcheenen is." 6. Nog zeide jehova verder tegen hem: „Steek „ uwe  VAN MOSES. Ï95 „ uwe hand in den boezem." Hij deedt zulks,Hoofdfl. en toen hij ze 'er weder uithaalde, was zijne hand melaatsch, en zoo wit als iheeuw. —-— Toen beval hij hem, ten tweedenmaal de handje. 7. in den boezem te fteeken, dit deedt hij, en ze nu 'er weder uithaalende, zoo was zij weder gelijk het overige van zijn ligchaam geworden. 1 [Nu vervolgde God te fpreken:] „In- 8. „ dien het gebeure, dat zij u niet gelooven , ,, en niet luisteren wilden naar dat eerfte won„ derteken, dan zullen zij echter het getui,, genis van het tweede teken gelooven. ■ „ Doch, indien zij zelfs op deze beide tekenen 9„ niet gelooven, noch aan uw voorftel gehoor „ geven, neem dan van het water der rivier [den „ Nijl,] en (lort dat uit op den droogen grond, „ zoo zal dat water, welk gij uit de rivier ge„ nomen hebt, op den droogen grond tot bloed j, worden." Nog [maakte moses bedenking,] en zeide tot 1 „ ie-  196' het tweede boek Hoofdjl.,, iemand anders, wien gij tot dezen last zenden w.14. " Wlit- " Thans vertoornde jehova zich tegen moses. „ Ik weet toch, dat uw broeder ,, aSron, de Leviet, heel wel fpreken kan; ja, „ hij* is ook reeds op weg, om u te gemoet te „ komen, want hij* heeft u [in een gezigf] ge,, zien, en is daar over hartelijk verblijd ge- 15. »» weest : . Spreek met hem, en leg hem ,, de woorden in den mond; en ik zal uwen en ,, zijnen mond beftuuren, en ik zal ulieden leeren, 16. 5j wat u te doen zal ftaan. Hij zal voor ,, u tot het volk fpreken, hij zal uw mond zijn, „ en gij zult, [als 't ware,] zijn God zijn. — 17. „ Neem ook dezen ftaf in uwe hand mede, met „ welken gij deze wondertekenen verrichten 5, moet." 4. moses vertrekt met zijne vrouw en kind na Egijpte. Ontmoeting op den weg. - • ■ aïron komt moses te gemoet. — Zij openen hunnen last aan de Israëli-ten. !§. Thans keerde moses weder tot jethro , zijnen fchoonvader, wien hij verzocht, dat hij hem mogt laten gaan, want dat hij wilde wederkeeren tot zijne broederen in Egijpte, om te zien, of zij nog leefden, jethro bewilligde hier in, en wenschte moses eene behouden reize. 19. Ook fprak jehova tot moses in Midian: „ Keer nu weder naa Egijpte, want alle de ge- „ nen,  v a w m 0 s e s. Ip7 nen, die u naar het leven hebben gellaan, zijn Hoofdfl, „ iv. „ reeds dood. Daar op nam moses zijne vrouw en zoonen, vs. i». en die op een' ezel medevoerende, toog hij weder naa Egijpte, ook nam moses den ftaf, daar God van gefproken hadt, met zich. Nogmaals zeide jehova tot moses: „ Daar 21. „ gij nu op reize gaat, om naa Egijpte we„ der te keeren, zoo draag zorg, dat gij alle „ die wonderen, daar ik u last en magt toe ge„ geven heb , in farao's tegenwoordigheid „ doet; alfehoon ik farao's hart zal verharden, „ zoodat hij het volk niet zal laten gaan* — „ Dan zult gij tegen faraö zeggen: Zoofpreekt 22* ,, jehova! Israël is mijn eerstgeboren zoon. „ Ik eischte van u, dat gij mijn' zoon vrij 23» „ zoudt laten uittrekken, om mij eenen eere„ dienst te bewijzen. Dewijl gij nu geweigerd „ hebt, hem vrij te laten gaan, zoo zal ik „ uwen eerstgeboren zoon dooden." Onder weg in hun nachtverblijf, kwam je- £4, hova tot hem , en dreigde hem te dooden; fchielijk nam zippora een' fcherp mes, en be- 25. fneedt haaren zoon , werpende de voorhuid voor zijne voeten, met deze woorden : Gij zijt mij een bloedbruidegom! Doch , als hij nu van hem a6, afliet, verklaarde zij zich nader, dat zij hem bloedbruidegom genoemd hadt, uit hoofde van de befnijdenis. Alzoo nu jehova reeds aan aSron bevolen hadt, dat hij moses in de woetlijn te gemoet O zo»  I98 HET TWEEDE BOEK Hoofdjl. zou gaan, was deze ook werklijk op weg gelv' gaan, en ontmoette hem bij den berg van God, vs. 28. alwaar hij hem omhelsde. ■——— Nu gaf moses aan aüron opening van alle de gezegden van jehova , waarmede hij hem belast, en van alle de wonderen, die hij hem geboden hadt, te verrichten. 29. Bij hunne komst in Egijpte, deeden moses en aüron alle de oudllen der Israëli ten bij een 3°» komen. ■ Aan dezen droeg aüron alle de gezegden voor, die jehova tot moses gefproken hadt, ook deedt hij de wondertekenen voor 31, het oog des volks. ■■ 1 ■ Het volk gaf hem geloof, en hoorende, hoe jehova de Israëliten [met ontferming] aanzag, en dat hij op hunne ellende acht gaf, zoo bogen zij zich, en wierpen zich ter aarde. 5. moses doet aan faraö het voorjlel, om de Israëliten vrij te laten trekken , ten einde een feest in de woeftijn te vieren. De dienst' baarheid der Israëliten wordt ver. zwaard. Hoofdfl. Vervolgends vervoegden moses en aüron zich v- bij faraö , wien zij dus aanfpraken : ,, Zoo f' * s» fpreekt jehova, de God van Israël, laat ,, mijn volk vrij uittrekken, opdat het mij een 3< „ feest viere in de woeftijn!" ■ 1 faraö. gaf tot befcheid: ,, Wie is die jehova , wiens bevel ik zou moeten gehoorzamen, om Is* „ raël  van moses. 199 „ raël vrij te laten uittrekken ? Ik ken dien je- Hoofdfl. „ hova niet, en zal ook Israël niet laten uit- ,,-trekken." Zij hernamen: ,, De God vs. 3. „ der Hebreen is ons verfcheenen; wij verzoe,, ken u, om Hechts drie dagreizen ver in de „ woeftijn te mogen trekken, om daar aan jk« „ hova, onzen God, eene offerande te doen, ,, opdat hij ons niet met pest of oorlog bezoe„ ke." ' Het antwoord van den Koning van Egijpte hier op was: „ Gij moses en „ aüron ! waarom trekt gij het volk van zijnen „ arbeid af? Gaat aan uwe heerediensten ! " — ,, Zeker" ■ ■ vervolgde faraö nog. ■ 5. ,, Dit gepeupel is reeds veel te talrijk; en gij zondt het nog doen rusten van hunne hee„ rediensten!" Te gelijker tijd gaf faraö aan de dienst-invor- 6. deraars over het volk, en aan deszelfs fchrijvers uitdruklijk bevel: „ Voortüan moet gij dit volk 7« ,, geen ftroo meer leveren, tot het vormen der ,, tigchelfteenen, gelijk gij tot hier toe gedaan hebt. Laat hen voortaan zeiven ftroo zoe„ ken. Ondertusfchen moet gij hun hetzelfde 8. getal tigchelfteenen, dat zij voorheenen ge„ maakt hebben, blijven opleggen, zonder daar „ iet van te verminderen. ■ Zij lopen Ier ,, dig , daarom roepen zij: Wij willen onzen God een offer gaan doen! De dienst moet 9. „, voor deze lieden zoo zwaar gemaakt worden, V, dat zij 'er wat aan te doen hebben, en zich O 3 ,, niet  aoo het tweede boek Hoofdfl.niet vergaapen aan gezegden van eenen of anV* ,, deren bedrieger!" vs. 10. Dit bevel kondigden de dienst-invorderaars en de "fchrijvers des volks bet volk aan met deze woorden: „ Zoo beeft faraö gefproken: men „ zal ulieden voortaan geen ftroo meer leveren. 11. „ Gij moet zei ven beengaan, en ftroo voor u „ inzamelen, waar gij het vinden kunt. i • „ Doch tevens wordt uliederr^van uwen dienst gcenerlei afflag of vermindering vergund." — 12. Dus verftrooide zich het volk door geheel Egijpte, om ftoppelen te verzamelen, die hun 13. voor ftroo dienen mogten; terwijl nogthans de dienst-invorderaars aandrongen, dat zij, eiken dag, hun gezet werk zouden afleveren, gelijk 14. te vooren, toen zij ftroo kregen. ;■ Ook werden de fchrijvers der Israïliten, die de dienstinvorderaars van faraö over hun aangefteld hadden, met flaagen geftraft, onder dit verwijt: „ Waarom hebt gij zints eenigen tijd uw gezet„ te getal tigchelfteenen niet geleverd, zoo als 15. „ te vooren?" « De fchrijvers der Israïliten vervoegden zich wel bij faraö , en leverden bij hem hunne klagten in: „ Waarom handelt 16. „ gij dus met uwe knechten? Men levert uwen „ knechten geen ftroo meer, en evenwel vordert „ men van ons, hetzelfde getal tigchelfteenen te „ maaken; ja men flaat zelfs uwe knechten. De „ fchuld hier van ligt zeker bij uw volk, [de 17. „ Egijptenaaren T —~ Het antwoord °P deze klag-  VAN MOSES. »or klagten was : „ Gij loopt ledig! en hebt niet te Hoêfdft. „ doen ! daarom zegt gij: Wij willen jehova v° eene offerande gaan doen! Gaat, werkt Ivs. 18. „ ftroo levert men u niet, evenwelmoet gij het „ volle getal tigchelfteenen bezorgen!:' ' ■ Dus zagen de fchrijvers der Israëüten duidelijk, 19. in welken ongelukkigen toeftand zij waren, daar men hun aanzeide, dat 'er van het daaglijks bepaald getal tigchelfteenen niets zou verminderd worden; wanneer zij derhalven moses en aSron, 2o. die op hen wachtten, toen zij van faraö uitkwamen, ontmoetten, zeiden zij tegen hen: ai. ,, jehova merke op u! en Hij zij rechter! Gij „ hebt ons bij faraö en bij zijne Hovelingen in ,, een' kwaaden reuk gebracht, ja, hun het ,5 zwaard in de hand gegeven, om ons te doo„ den." Nu wendde zich moses weder tot jehova, 0.1. met dit gebed: ,, O Heere! waarom hebt gij „ dit volk nieuwe rampen veroorzaakt, door mij ,, thans te zenden? Zedert ik mij tot faraö 23. ,, vervoegd heb, om hem in uwen naam aan te ,, fpreken, heeft hij dit volk te meer onder,, drukt, en gij hebt uw volk in het minst noch ,, geringst verlost." —— Het antwoord van 24* jehova op dit gebed van moses was: „ Thans ,, zult gij zien, wat ik faraö doen zal: door „ eene magtige hand gedwongen, zal hij hen la,, ten uittrekken, ja, door eene magtige hand ,, gedwongen, zal hij hen zelfs uit zijn land uit„ drijven." O 3 6. Kor.  202 HET TWEEDE BOEK 6. Korte hoofdfomme van den last aan mosës gegeven. Zijn gefiachtr(gister. > Zijn en zijns broeders ouderdom. Hoofdfl. De hoofdfomme van den last, door God aan vs i M0SES opgedragen, is in deze bewoordingen begrepen , die God tot hem fprak: ,, Ik ben je- a> „ hova. i ■ Ik verfcheen aan abraham , isaük , en jakob , als God de Algenoegzame; „ en met mijnen naam jehova was ik hun niet 2_ bekend. ——- Daarenboven,rechtte ik mijn M verbond met hun op, dat ik hun het land Ka,, na'dn, het land hunner vreemdelingfchap, daar „ zij als vreemdelingen in verkeerden , fchenken 4, „ zou. En nu, daar ik het zuchten der „ hraeliten, daar zij door de Egijptenaaren als ,, flaaven behandeld worden , gehoord heb, ge- 5, „ denk ik aan mijn verbond. ■ ■ Spreek der„ halven de hraeliten [in mijnen naam] dus aan: „ Ik ben jehova. Ik zal u uit die lasten der „ Egijptenaaren uitvoeren , en u van uwe flaa„ vernij bevrijden, en u door den uitgeft'rekten arm [mijner almagt"] en zwaare ftrafgericliten 6, ,, in vrijheid /lellen. Ik zal il tot mijn volk ne,, men, en uw god zijn, dan zult gij erkennen , „ dat ik, jehova, uw god. het ben, die u uit „ de dienstbaarheid der Egijptenaaren uitvoere. ,, Dus zal ik u in dat land brengen, dat ik, op „ de plegtigfte wijze, gezworen heb, aan abra„ ham, isaük en jakob te zullen fchenken : dat „ land zal ik ulieden ten vellen eigendom fchen- „ ke n.  van moses» 203 „ ken. Ik jehova!" Dezen last ont-Hoofdfl. vouwde moses aan de hraeliten , doch uit be-v;> g. krompenheid van geest, en uit hoofde van de zwaare dienstbaarheid, gaven zij hem geen gehoor. Nog hadt jehova aan moses in last gegeven: 9. „ Begeef u tot faraö, den Koning van Egijp- 10. II te, en zeg hem aan, dat hij de Israëliten 11 uit zijn land late trekken." Doch hier op hadt moses in jehova's tegenwoordigheid deze uitzondering gemaakt : „ Zelfs de hraëliten „ geven mij geen gehoor,en hoe zou dan faraö „ naar mij hooren? Ik ben niet wel ter taal!" Daarop fprak jehova niet alleen tot moses , 12. maar ook tot aüron, hun beiden volmagt gevende aan de Israëliten, zoo wel als aan faraö , den Koning van Egijpte, ten einde zij de Israëliten uit Egijpte zouden voeren. [Wie deze moses en aüron waren, blijkt uit 13. het volgend uittrekzel van de geilachtregisters van] de hoofden der vaderlijke genachten. De zoons van ruben, israëls eerstgeboren, waren Hanoch, Pallu, Hezron, en Charmi. Deze zijn de gedachten van ruben. simeöns zoons: Jemuël, Jamin, Ohad, 14. Jachi», Zohar, en Saul, deze laatfte bij eene Kanaanitifche vrouw. Deze zijn de gedachten van simeön. De volgende zijn de naamen der zoonen van 15. levi , volgends hun geflachtregister: Cerfom, O 4 Ke-  204 het tweede boek Hoofdjl. Kehath, en Merari. —— levi zelf werdt non» V!' derd zeven en dertig jaaren oud. vs. 16. De zoons van gersom: Libni en Simei, en verder hunne gedachten. 17. De zoons van kehath: Amram , Izhar, Hebron , en Uzziël. kehath werdt honderd drie en dertig jaaren oud. 18. De zoons van merari: Mahali en Muf. Deze zijn de Levitifche gedachten , volgends hun geflachtregister. 19. amram trouwde met zijne moeïe jochebed, welke hem a5r.on en moses ter wereld bracht.— amram bereikte den ouderdom van honderd zeven en dertig jaaren, So. De zoons van izhar : Kor ah t Nefeg, en Zichri. ai. De zoons van uzziëL: Mifaël, Elzafan, en Sithri. i2. aSron trouwde met Elifeha \EUfabetK\ dochter van amminadab , zuster van nahesson en bij haar gewan hij Nadab, Abihu, Eleazar en Ithamar. 23. De zoons van korah: Asfir, Elkana , en Abiafaf. Deze zijn de gedachten der Korhitea, 34. eleüzar , aürons zoon, trouwde met ééne der dochteren van PUTHiëL, bij welke hij pinehas verwekte. Dezen zijn de hoofden der Levitifche geflach55. ten. ■ Deze is de afkomst Van aSron en moses, aan welken jehova den last opdroeg, om  van moses. 20^ om de hraeliten uit Egijpte uit te voeren, met Hoofdjl. alle hunne (lammen. ■ Dezen zijn het, die^ö. met faraö , den Koning van Egijpte, fpraken, ten einde de hraeliten uit Egijpte uit te voeren. 1 Zoo veel aangaande moses en aüron. Toen dan, [gelijk gezegd is,] jehova aan 27. moses in Egijpte dezen last gaf, en dus tot 28. hem fprak: „ Ik ben jehova! (preek tegen fa„ raö , den Koning van Egijpte, alles, wat ik „ u in last heb gegeven; " zeide moses , in te- 29. „ genwoordigheid van jehova: „ Zeker, ik ,, ben niet wel ter taal, en hoe zou faraö dan „ naar mij hooren?" jehova hernam: Hoeffl. ., Zie, ik heb u voor farao tot een' God gc-VSm j. ,, (leid, en aüron, uw broeder, zal uw profeet 5> zjjn. . . — Hem zult gij alles zeggen,, wat s. ,, ik u bevelen zal, en uw broeder aüron zal „ het woord tot faraö doen, dat hij de hraë„ liten uit zijn land late trekken. Doch ik zal 3. „ farao's hart verharden , en veele wonderen „ en tekenen doen in Egijpte. - • - faraö 4.. „ dan zal niet naar ulieden hooren, maar ik zal ., mijne magt tegen Egijpte gebruiken, en mij, neheiren, mijn volk, de Isra'èliten, door ge„ duchte (Irafgerichten, uit Egijpte uitvoeren. „ Dan zullen de Egijptenaars ondervinden, dat 5, „ ik jehova ben, als ik mijne magt tegen Egijp„ te gebruiken, en de hraeliten uit hun land „ uitvoeren zal," Dezen last van jehova aan hun, voerden mo- 6. O 5 ses  ZOÓ het tweede boek Hoofdft. ses en aüron (tiptelijk uit. —— moses was JJ~j tachtig, en aüron drie en tachtig jaaren oud , toen zij met faraö fpraken. 7. Wonderen, door moses bij faraö verricht\ — Zijne fiaf verandert in eene flange. ——— Het water in bloed, farao's hardnekkigheid, gejlerkt door de Egijptifche priesteren. g jehova dan fprak tot moses en aüron, en gaf p hun dezen last: „ Indien faraö van ulieden „ eifchen zal, dat gij [ten bewijze uwer godlij,, ke zending] eenig wonderteken zult doen, zoo ,, zult gij aüron bevelen, om uwen (taf, in fa., raö's tegenwoordigheid, neder te werpen, op- 10. „ dat hij eene (lange worde." - Wanneer dan moses en aüron voor faraö kwamen, handelden zij naar jehova's bevel; aüron wierp, in tegenwoordigheid van faraö en deszelfs Hovelingen , zijnen (taf neder, welke eene (lange 11. werdt. • Doch faraö, de geleerden en natuurkundigen ontboden hebbende, deeden deze , die tevens uitleggers van het Beeldfchrift in Egijpte waren , door hunne geheime kunften, ïa. iet dergelijks. < Zij wierpen ook, elk zijnen (taf, op den grond, die dan ook tot (langen werden, maar aürons (taf verdondt hunne (taven. —— Dus bleef faraö hardnekkig, zoodat hij niet naar hen hoorde; juist gelijk jehova te vooren gezegd hadt. Nu  van moses. 207 Nu zeide jehova tegen moses: „ farao's/^/?. „ hart is ongevoelig, hij weigert het volk te la-w>14. „ ten uittrekken. Begeef u vroeg in den mor- l5. „ gen hij hem, (hij zal dan juist naa het water „ uitgaan,) nel u in zijnen weg aan den oever van de rivier [den Nijl,] en neem den flaf, „ die in eene flange veranderd is geweest, in de „ j? jiand. -, Spreek hem vervolgends dus 16. ,, aan: jehova, de God der Hebreen, heeft mij „ aan u gezonden met dezen last: Laat mijn „ volk vrij uittrekken, om mij eenen plegtigen „ eeredienst te bewijzen in de woeftijn. „ Gij hebt tot hier toe daar wel niet naar ge„ hoorei, doek, zoo fpreekt jehova, door dit te- YJm t, ken zult gij ondervinden, dat ik jehova ben. ' Ik zal met dezen jlaf, die in mijne „ hand is, het water der rivier {den Nijl] ftaan, „ en het zal in bloed veranderen; zoodat de \%. „ visch, die in de rivier is, zal fterven, en het „ rivier-water ftinkende zal worden ,■ zoodat de „ Egiiptenaars walgen zullen, om het rivier-wa„ ter te drinken." Verders geboodt jehova aan moses : ,, Geef 19. bevel aan aükon , dat hij zijnen flaf neme, en „ zijne hand uitflrekke over alle wateren van E11 gijpte, over de rivieren, ftroomen, meiren,en „ over alle vijvers, dan zullen zij bloed wor„ den; ja, 'er zal door geheel Egijpte, bloed „ zijn, tot zelfs in de houten en fieenen water- „ vaten en kruiken toe. " Naar dit bevel 20. van jehova handelden moses en aüron — [aüron ,]  208 het tweede BOEK Hoofdfl.ron,] den flaf opheffende, floeg, in tegenwoordigheid van faraö en van zijn Hofgezin, het water in de rivier [den Nijl,] waar op al w.ai. het water in de rivier in bloed verkeerde; zoodat de visch, die in de rivier was, ftierf, en de rivier zoo flinkende wierdt, dat de Egijptenaars het rivier-water niet drinken konden. ■ Ja, in geheel Egijpte was 'er enkel bloed. ——— 22. Doch ook dit bootften de Egijptifche geleerden, met hunne kunflenarijën, na, zoodat farao's hart verhard bleef, en hij naar hen niet hoorde , 23. juist gelijk jehova gezegd hadt. ■ Verachtlijk keerde hij hun den rug toe, en begaf zich naar zijn paleis, zonder zich verders hier aan te £4. kreunen, en dit, niettegenftaande dn Egijptenaars rondom langs de rivier [den Nijl] naar drinkbaar water graaven moesten, dewijl zij het rivier-wa- 25. ter niet drinken konden. Dus verliep 'er eene geheele week, nadat jehova de rivier [den Nijl] geflagen hadt. 8. god ftraft Egijpte met vorfchen — met muggen — met Jieekende vliegen — doch faraö blijft hardnekkig. Hoofdfl. Na verloop van dien tijd, geboodt jehova yJUIj aan moses: ,, Vervoeg u bij faraö; en fpreek „ hem dus aan: Zoo fpreekt jehova ! laat mijn ,, volk vrij uittrekken , opdat zij mij eenen pleg2. „ tigen eeredienst verrichten; bijaldien gij wei,, gert, hen te laten uittrekken, weest gewaar- „ fchuwd,  van moses. 209 fchuwd, ik zal uw gantfche land met vorfchen Hoofdfl. •>•> ftraffen; de rivier [de Nijl] zal van vorfchen vf,*°i% „ krielen; zij zullen uit de rivier opkomen, en „ in uw paleis, in uw flaapkamer, op uw bed, „ en in de huizen van uwe hovelingen, en van „ uwe onderdaanen, ja , in uwe ovens en bak,1 troggen zich vertoonen; zelfs zullen deze vor- ^ „ fchen tegen u, uwe onder daanen, en alle uwe ,, hovelingen opkruipen" Vervolgends fprak jehova tot moses: Ge- 5. „ bied aan aüron, dat hij zijne hand,met z'jnen flaf,uitftrekke over de üroomen enkanaa„ len [van den Nijl,] en over de meiren, en „ de vorfchen daar uit doe opkomen over E> gijPte'" *" Toen ftrekte aüron zijne 6. hand uit over de wateren van Egijpte, en terftond kwamen de vorfchen daar uit te voorfchiju, en bedekten gantsch Egijpte. ——— De Egijptifche Geleerden bootflen ook dit met 7. hunne geheime kunnen na, en deeden ook vorfchen [uit het water] over Egijpte opkomen; nogthans [zag] faraö [zich genoodzaakt,] om 8. moses en aüron te ontbieden, en hen te verzoeken : „ Bidt jehova , dat hij deze kikvor„ fchen van mij en mijn volk wegneme, dan „ zal ik het volk laten trekken, opdat zij aan „ jehova hun plegtig offer opdragen." Het 9, antwoord van moses aan faraö was: ,, Gelief „ Hechts te bevelen, wanneer ik voor u, voor „ uwe hovelingen,en onderdaanen,zal bidden, „ dat de vorfchen van u en van uwe huizen „ ver-  aio het tweede boek Heofdft.,, verdelgd worden, en alleen in de rivier overvs.io. >' blijven. " -■ — Morgen —— zeide de Vorst. —— móses hernam : „ Naar uw „ woord! opdat gij ondervindt, dat jehova, 11. „ onze God, zijns gelijken niet heeft. De kik„ vorfchen zullen van u, en van uwe huizen, „ van uwe hovelingen en onderdaanen wijken, 12. „ en alleen in de rivier overblijven." Met dit woord gingen moses en aüron van faraö uit. - Vervolgends badt moses tot jehova , aangaande het woord, dat hij, met betrekking 13. tot de kikvorfchen , aan faraö gegeven hadt, en jehova deedt naar dat woord van moses, want alle de vorfchen flierven weg uit de huizen, 14. tuinen, en velden; zoodat men ze bij hoopen verzamelde, en het land met flank vervuld 15. wierdt. ——— Doch toen faraö zag, dat 'er verademing gekomen was, werdt zijn hart weder even ongevoelig, zoodat hij naar hen niet hoorde, juist gelijk jehova te vooren gezegd hadt. 16. Nu fprak jehova weder tot moses: „ Ge,, bied aüron, dat hij, met zijnen flaf,het flof „ op den grond fla, dat het in geheel Egijpte 17. „ tot muggen worde." ■ Zij deeden zoo, aüron flrekte zijne hand, met den Haf, uit,en floeg het Hof op den grond, en terflond waren 'er geheele zwermen muggen op menfchen en beesten, al het flof van den grond was, [als 't ware,] muggen geworden , geheel Egijpte iS. door. — De Egijptifche geleerden bootlten dit  van moses. 2ÏI dit nu ook wel, met hunne geheime kimden, m,Hoofdft. doch vruchteloos, alzoo zij geene muggen te voorfchijn konden brengen. — Dus werden menfchen en beesten van de muggen geplaagd; zoodat de Egijptifche geleerden aan faraö be-r*. 19. leden: „ Dit is zichtbaar de vinger van eenen „ God.'" nogthans bleef farao's hart verhard, zoodat hij naar hen niet hoorde, juist gelijk jehova te vooren gefproken Hadt. Daar na gaf jehova aan moses dit bevel: 20. „ Stel u, morgen vroeg, in farao's weg, hij „ zal naar de rivier uitgaan , en fpreek hem dan „ op deze wijze aan: Zoo fpreekt jehova, ,, laat mijn volk vrij uittrekken , dat zij mij ee„ nen plegtigen eeredienst vieren. Bijaldien gij flI> mijn volk niet vrij laat uittrekken, zeker, dan „ zal ik tegen u, tegen uwe hovelingen en onder,, daanen, en in uwe huizen, vliegen zenden; zoo„ dat de huizen der Egijptenaaren , en het gant- fche land, daar zij woonen, vol vliegen zal zijn. Doch, ten zelfden tijde, zal ik het land- 2£. ,, fchap Gofen, daar mijn volk zich bevindt, ,, daardoor op eene wonderbare wijze onder fche i„ den, dat daar geene vliegen zijn zullen, opdat s> i'j ondervindt, dat ik, jehova, in dit land „ tegenwoordig ben. Dus zal ik een onclerfcheid n$. „ en vrijwaaring maaken tusfchen mijn en tus„ fchen uw volk. • Dit teken zal morgen „ gefchieden." Volgends dit gezegde deedt jehova. Geheele 14, zwermen vliegen drongen in het paleis van fa- kaö ,  212 het tweede boek Hoofdfl.raö , en in de huizen zijner hovelingen, ja gev111' heel Egijpte door werdt het land door deze vs. 25. viiegen verwoest. " Thans ontboodt faraö moses en aSron , en zeide: „ Ik geef u vrij„ heid, om uwen God hier in het land een plegs.5. tig offer te doen." ■ ,, Dit kunnen wij „ niet gevoeglijk doen," was moses antwoord: „ Wij brengen onzen God, jehova , offeran„ den, die een gruwel zijn in het oog dcvEgijp* „ tenaaren. Indien wij nu zoodanige offeranden „ llachtten, die een gruwel bij de Egijptenaa„ ren zijn, zouden zij ons dan niet met fieenen 27. „ nawerpen? . Wij zullen drie dagreizen „ ver in de woefiijn trekken, en daar deze of5, ferande aan jehova, onzen God, doen, zoo 28. 3, als hij ons bevelen zal." ——— Nu beloofde faraö: „ Ik zal u laten uittrekken, om aan jehova, uwen God, deze offerande in de woe* „fijn te doen; doch onder voorwaarde, dat gij ,, volflrekt niet verder gaan zult. Bidt nu voor 29. ,, mij." moses hernam: ,, Zoo ras ik van u „ uitga, zal ik jehova bidden, opdat de vlie- gen faraö , zijne hovelingen, en onderdaanen , ,, morgen verlaten. Doch onder voorwaarde, „ dat faraö niet voortga, ijdele hoop te geven , „ zoodat hij het volk niet zou laten uittrekken, „ om zijne offerande aan jehova te doen."—— o0. Na deze woorden ging moses uit, en badt jeho* 31. va, ook deedt jehova naar moses woord. • De vliegen verlieten faraö , zijne hovelingen en onderdaanen, zoodat 'er geen ééne enkele over-» bleef,  van moses. 213 bleef. - ■ - Evenwel behieldt faraö ook A\t-Hoofdft. maal zijn ongevoelig hart, zoodat hij het volk^.™1,^ niet vrij liet uittrekken. 9. Veepest. • Zweeren aan menfchen en beesten. < Vreeslijke hagel. • On¬ der dit alles blijft faraö hardnekkig. jehova geboodt dan moses wederom : „ ~Bt-Hoofdft. „ geef u tot faraö, en kondig hem het volgen-w IX' ,, de aan: Zoo fpreekt jehova, de God der „ Hebreën! laat mijn volk vrij uittrekken, op„ dat zij mij een' plegtig feest vieren. Want, 2, „ indien gij blijft weigeren hen te laten uittrek- ken, en hen nog langer met geweld te rug „ houdt, zoo zal jehova's hand uwe kudden op 3, „ het veld, paarden, ezelen, kemelen, runderen „ en fchaapen, met eene heel zwaare pest flaan. „ —— Tevens zal jehova ondtrfcheid maaken 4, 5, tusfchen het vee der Israëliten, en dat der E„ gijptenaaren, zoodat 'er niets zal fterven van „ alles, dat den Israëliten toebehoort." ■■ - ■■■■ Ook bepaalde jehova den tijd voor af: Mor- 5. gen, zeide hij, zal jehova dit in het land doen. 1 Den volgenden morgen volbracht jehova ook deze bedreiging. Onder alle de kud¬ den der Egijptenaaren was eene verbaazende llerfte, maar van 't vee der Israëliten Iterf geen één beest. ■ faraö liet hier zelfs onder- * zoek naar doen, maar, men bevondt, dat 'er voWrekt niets van het vee der Israëliten gcflorP ven  214 HET TWEEDE BOEK Hoofdfl. ven was. -■ Evenwel bleef farao's hart on« IX gevoelig, zoodat hij het volk niet liet uittrekken. vs. 8. Vervolgends geboodt jehova aan moses en aüron : „ Neemt uwe beide handen vol oven„ roet; en moses werpe dit in de lucht, in tep. „ genwoordigheid van faraö; dat het als ftuif,, zand zich verfpreide over geheel Egijpte, dan „ zal het, gantsch Egijpte door, tot oplopen„ de zweeren worden, waar uit fteeds nieuwe zweeren zullen voortkomen, zoo wel aan 10. „ menfchen, als aan beesten." Zij namen dan ovenroet, en zoo als zij nu voor faraö Honden, ftrooide moses dat in de lucht, en terftond kregen menfchen en beesten oplopende zweeren, waar uit fteeds nieuwe zweeren voort- 11. kwamen. Zelfs konden de [Egijptifche] geleerden in moses tegenwoordigheid niet blijven ftaan, uit hoofde dezer zweeren, alzoo deze geleerden niet min dan de overige Egijptenaaren daar door 12. werden aangetast. Doch jehova maakte het hart van faraö hard, zoodat hij naar hen niet hoorde , juist gelijk jehova te vooren tot moses gezegd hadt. 13. Toen geboodt jehova aan moses : „ Stel „ u morgen vroeg weder in 's Konings weg, en „ zeg hem: Zoo fpreekt jehova, de God der „ Hebreen! laat mijn volk vrij uittrekken, op„ dat zij mij een'plegtigen eeredienst verrichten, 14. „ want van nu af aan zal ik alle mijne plaagen „ tegen uw hart, en tegen uwe hovelingen en „ on-  VAN MOSES. 215 „onderdaanen, richten, ten einde gij onder-Hoofdjl. „ vindt, dat 'er in dit gantfche land niemand 1X' ,, mij gelijk is. - - Indien ik nu reeds mijn vs. 15. alvermogen aanwendde, zou ik u en uw volk „ met pest flaan, zoodat gij van den aardbodem ,, verdelgd zoudt worden, doch juist daarom heb 16. ,, ik u verwekt, [en doe u nog jlaande blijven ,] „ opdat ik aan u blijken van mijne magt geve, ,, en mijn naam over de gantfche aarde vermeld „ worde. • Indien gij u neg langer tegen 17. mijn volk verzet, en hen niet vrij laat uit,, trekken, zoo zal ik, msrgen om dezen tijd, 18. eenen allerverfchriklijkften hagel doen vallen, „ diens gelijke 'er nooit in Egijpte geweest is, van dien tijd af, dat het eerst gegrondvest „ is, tot heden toe, geef derhalven bevel, dat I0, ,, men uwe kudden, en alles, wat gij op het ,, veld hebt, in zekerheid brenge; alle menfchen „ en beesten, die zich op het veld zullen bevin,, den, en niet onder het dak ■ geborgen zijn, ,, zullen, wanneer de hagel hen overvallen zal, „ moeten fneeven." [Op deze aankondiging] brachten allen, die uit 20, farao's Hovelingen voor jehova's gezegden eerbied hadden , hunne llaaven en kudden, onder het dak, in veiligheid , maar die zich aan de ge- 2i. zegden van jehova niet kreunde, liet zijne llaaven en kudden in het veld blijven. Toen geboodt jehova aan moses: „ Strek 22. „ uwe hand liemelwaards, opdat 'er hagel ko„ me over geheel Egijpte, om menfchen en P 2 „ vee,  fel6 HET TWEEDE BOEK Hoofdfl.,, vee, en alle veldgewasfen in geheel Egijpte WIX," „ te verderven." —— moses Itrekte zijnen ' Haf hemelvvaards , en terftond gaf jehova donder en hagel, ook fchoot het blikfemvuur op de aarde neder, zoo deedt jehova hagel vallen over 24. geheel Egijpte. Dus was 'er hagel, gemengd met tusfchen den hagel doorfchietende blikfemftraalen, dergelijke nooit in geheel Egijpte, zedert het bevolkt geweest was, hadt plaats ge- 25. had. Deze hagel lloeg, door geheel Egijpte , alles, wat in het veld was, zoo menfchen als beesten, en alle veldgewasfen , ook werdt al het 2g geboomte op het veld verbrijzeld. Doch in het landfchap Gofen, daar de hraeliten woonden, viel geen hagel. 27. Thans liet faraö moses en aëron bij zich komen, en zeide tegen hun : ,, Ditmaal heb ik ,, gezondigd, jehova heeft recht, doch ik en 28. » mVn volk? w'j z'l'n fchuldig. Bidt tot jeho,, va , dat toch die verfchrikh'jke donder en ha,, gel ophoude, zoo zal ik ulieden vrij laten „ trekken, gij zult niet langer opgehouden wor- 20< „ den." —— Hier op antwoordde hem moses : ,, Zoo als ik de flad uitgegaan zal zijn, „ zal ik mijne handen tot jehova opheffen, en „ de donder zal ophouden, ook zal 'er geen ha„ gel meer vallen, opdat gij ontwaar wordt, dat 30. ,, ook dit land aan jehova toebehoort. Nog„ thans wat 11 en uwe hovelingen belangt", ik „ weet zeer wel, dat gij jehova God niet eer„ biedigt." Door  van moses. 217 Door dezen hagel werdt het vlas en de gerst Hoofdft. verbrijzeld, want de gerst hadt reeds aairen eayt het vlas knoppen gefchoren! Maar tarwe en 32. fpelt bleeven onbefchadigd, 1 alzoo deze laater komen. moses ging dan van faraö weg, en de ftad 33« uit, alwaar hij zijne handen [biddende] tot jehova ophief, en terftond hielden de donder en de hagel op, ook viel 'er geen regen meer op aarde. Doch toen faraö zag, dat de re- 34. gen , en hagel, en donder waren opgehouden, ging hij voort met zondigen , en zijn hart bleef ongevoelig, en niet alleen hij, maar ook zijne hovelingen. ■ » Dus bleef faraö zijn hart 35verharden, zoodat hij de Isra'éliten niet vrij liet uittrekken; juist gelijk jehova het, door moses , te vooren gezegd hadt. 10. Springhaanen, en duisternis van drie dagen. • • faraö blijft verhard. Nog geboodt jehova aan moses: „ Vervoeg Hoofdjl. „ u weder bij faraö; want ik heb zijn hart,,^"*^ „ en het hart van zijne hovelingen daarom ge„ voelloos gemaakt, ten einde ik deze mijne „ tekenen onder hen zou doen, en gij ééns aan 2. „ uwe kinderen en kinds-kinderen de wonderen „ en tekenen zoudt verhaalen, die ik in Egijp„ te gewrocht heb, en zij daar uit leeren ver„ ftaan, dat ik jehova ben." moses en aüron vervoegden zich dan bij 3, P 3 fa-  <2l8 het tweede boek Hoofdfl,faraö, en fpraken hem dus aan: „Zoofpreekt „ jehova , de God der Hebreen! hoe lang wei,, gert gij, u zelve voor mij te veröotmoedi„ gen ? Laat mijn volk vrij uittrekken, dat z'j ys. 4. ., mij eenen piegtigen eeredienst bewijzen! Bij„ «ïldien gij weigerend blijft, om mijn volk vrij „ te laten trekken, zoo zal ik morgen fpring- 5. „ haanen in uw land brengen, die de aarde „ zoodanig bedekken zullen, dat men geene „ aarde zal kunnen zien. Dezen zullen het gering overfchot, van het geen u van den ,, hagel nog was overgelaten, verteeren , ook ,, zullen zij al het geboomte , dar op het veld 6. „ wast, kaal eten. Zij zullen zelfs uw paleis, „ en de huizen van alle uwe hovelingen en van ,, alle de Egijptenaaren, vervullen. Dergelijken „ hebben uwe vaders, noch uwe grootvaders „ nooit gezien, van dien tijd, dat zij op aar- „ de geleefd hebben, tot heden toe." Dit gezegd hebbende , keerden zij faraö den rug toe, en gingen heenen. 7. Thans hielden farao's hovelingen hem voor: „ Hoe lang zal ons deze man tot een ftrik zijn, „ [om ons te verderven ?] laat toch deze lieden „ uittrekken, dat zij hunnen God jehova ee« „ nen eeredienst vieren. Ziet gij nog niet, dat 8. i> ^gijpte bedorven is?" — Daar op werden moses en Aa&on weder bij faraö ontboden, die hun aanzeide: „ Gaat heenen, en viert eenen dienst ter eere van uwen God jehova. Maar „ wie zijn het eigenlijk, die gaan moeten?" — „ Wij  VAN MOSES. 2.19 „ Wij gaan allen," was het antwoord Hoofdfl van moses —— „ wij gaan met jongen enw>'9> „ ouden, met onze zoonen en dochteren, met onze fchaapen en runderen, want wij hebben „ een feest ter eere van jehova." —— Nu her- 10. nam faraö: „ Ja, zoo zij jehova metu, als „ ik ulieden met uwe kinderen zal laten uittrek„ ken! Nu maakt gij uwe kwaade inzigten „ openbaar! Neen zoo niet! gij, man- n. „ nen, kunt heenengaan, en eenen dienst ter ,, eere van jehova vieren ; dit was toch het „ geen, daar gij om verzocht hebt. " ——— £n hier mede werden zij uit farao's tegenwoordigheid uitgedreven. Toen geboodt jehova aan moses : „ Strek ia, „ uwe hand over Egijpte uit, en doe fpring„ ha'anen over Egijpte komen, dat zij alle krui„ den en veldgewasfen, alles, wat de hagel over,. gelaten heeft, verteeren."——— moses ftrek- j^, te dan zijnen ftaf over Egijpte uit, terwijl jehova , dien gantfchen dag en den gantfchen nacht een' Oostenwind, over het land liet waaien, welke oostenwind de fpringhaanen den volgenden morgen aanvoerde. —— Dus kwamen de 14, fpringhaanen over geheel Egijpte, en (treken in alle oorden van Egijpte in zoo verbaazende menigte neder, dat voor dezen nooit zulks gebeurd was, noch ooit in het vervolg vernomen zal worden. ■ Zij bedekten en verduisterden \<, het gantfche land, en verteerden alle veldgewasfen en boomvruchten, die de hagel hadt overgeP 4 k>  220 HET TWEEDE BOEK Hoofdft.laten; zoodat 'er niets groens aan boomen of kruiden in gantsch Egijpte overbleef. vs, 16. Thans ontboodt faraö moses en aüron in aller ijl; en zeide: Ik heb mij tegen uwen God ,, jehova en tegen ulieden bezondigd. ——— 37. Kom, vergeeft mij nog deze keer mijne be„ lediging, en bidt tot uwen God jehova , dat „ hij Hechts deze doodlijke plaag van mij afne- 18. >» me!" ■ Daar op ging [moses] uit van 19. faraö, en badt tot jehova, en nu deedt jehova den wind keeren, en zeer hevig uit het Westen waaien, welke westenwind de fpringhaanen opnam en in de fchelfzee [den Arabifchen zeeboezem] wierp, zoodat'er geen ééne fpringhaan binnen de grenzen van geheel Egijpte overbleef. ■ 20. Doch jehova verhardde farao's hart, zoodat hij de Isra'èliten niet vrij trekken liet. 21. Daar op geboodt jehova aan moses : „ Strek ,, uwe hand hemelwaards, opdat 'er eene duis,, ternis over Egijpte kome, die men, als 't £2. ., ware, zal kunnen tasten." Op dit be¬ vel flrekte moses zijne hand hemelwaards uit, waar op terftond eene flikdonkere duisternis over 23. gantsch Egijpte kwam, drie dagen lang, zoodat de één den anderen niet kon zien, en niemand , geduurende drie dagen, van zijne plaats durfde oprijzen. —— Ondertusfchen was het bij alle de Israëliten licht-in de plaatzen, daar zij woonden. 24. Toen ontboodt faraö moses, en zeide: Gaat, viert een plegtigen dienst ter eere van » je'  VAN MOSES. 221 „ jehova, alleenlijk uwe fchaapen en runder-Hoofdft, „ kudden moeten hier blijven. Maar daartegen X' „ kunt gij uwe kleine kinderen medenemen." moses hernam: „ Gij moet ons toch ookw. 25. „ flacht- en brand-offeren medegeven, die wij „ onzen God jehova opofferen mogen. Wij 26. „ moeten ons vee ook medenemen , daar zal „ geen klaauw van overblijven, dewijl wij daar „ van nemen moeten, om onzen God jehova „ den eeredienst te bewijzen; en wij niet we,, ten, hoe wij jehova dienen moeten, voor „ dat wij daar op de plaats zelve zullen geko- „ men zijn." 1 Doch jehova verhardde 27. farao's hart, zoodat hij in het uittrekken des volks niet wilde bewilligen. 11. Laatfte gejprek van moses met faraö. [Bij de laatstgemelde gelegenheid] zeide faraö ag> ook tegen moses : „ Ga uit mijn oog , en „ wacht u, van ooit weder voor mij te ver„ fchijnen, zo gij ooit onder mijn oog komt, „ zult gij fterven." „ Gij hebt wel ge- ^ zegd!" -— gaf moses ten antwoord: „ Ik „ zal niet weder onder uw oog verfchijnen!" Te weten, jehova hadt tot moses gezegd:Hoofdfl. „ Ik zal nog ééne plaag over faraö en over E- vf' gijpte brengen, en daar na zal hij ulieden vrij „ van hier laten uittrekken; ja, wanneer het „ daar toe komt, om u vrij te laten uittrekken, „ zal hij ulieden, als met geweld, van hier uitP 5 s> drÜ-  ftift HET TWEEDE BOEK Hoofdjl. „ drijven. Geef ondertusfchen het volk y;xi*2 " geheimen last, dat ieder van zijnen buurman, „ en iedere vrouw van haare buurvrouw zilve'3* M ren en gouden vaten vrage." ■ jehova hadt het volk reeds aanzien en achting bij de Egijptenaaren gegeven, ook was moses zelf in Egijpte een zeer groot man in het oog van farao's hovelingen, en in 't oog des Egijptifchen volks. 4. Nu hadt moses dit [in zijn laatlte gefprek met faraö] 'er bijgevoegd: ,, Zoo fpreekt jehova: „ Te middernacht zal ik door geheel Egijpte 5. „ gaan, en dan zullen alle eerstgeborenen in E* ,, gijpte fterven, van farao's eerstgeboren af, „ die zijn opvolger op den troon zijn moest, „ tot den eerstgeborenen der flaavin toe, die den „ molen draait, als ook alle de eerstgeborenen .5. „ van het vee; zoodat 'er een groot gefchrei zal „ wezen in gantsch Egijpte, hoedanig 'er nooit 7. „ geweest is, noch ooit zijn zal. Doch bij „ alle de hraeliten zal geen hond zijne tong „ verroeren, geen mensch noch beest [zal fter„ ven,] opdat gij ervaarenmoogt, dat jehova een „ onderfcheid maakt tusfchen de Egijptenaaren en 8. „ de hraeliten. ■ Dan zullen alle deze uwe ,, hovelingen zich bij mij vervoegen, en met „ veele buigingen mij verzoeken: ,, Vertrek j> vr'J S'J en a^ net vo^ > we^ uw geleide volgt" — en dan zal ik uittrekken." ■ . » Op deze woorden was de toorn ontftoken, en nu ging [moses] van faraö uit. Dit  van moses. 2*3 Dit alles hadt jehova te vooren tot moses Hoofdfl. gezegd: ,, faraö zal naar ulieden niet hoo-yj> ^ ,, ren, opdat mijne wondertekenen in Egijpte „ menigvuldig zijn mogen." Dus deeden moses en aüron alle deze won- 10. dertekenen in farao's tegenwoordigheid ; doch jehova verhardde farao's hart, zoodat hij de Israëliten niet vrij uit zijn land liet trekken. 12. Injlelling van het Pafcha. ——- Dood der Egijptifche eerstgeborenen. • ■ Uittogt der Israëliten uit Egijpte. Nog gaf jehova aan moses en aüron dit be- Hoofdfl. vel in Egijpte. „Deze maand zij ulieden voort-VSm 'u „ üan de eerde maand, met welke de maanden 2. „ van het jaar moeten aanvangen. Doet ver- ^ „ ders de volgende aanzegging aan de geheele „ vergadering der Israëliten: Op den tienden „ dezer maand neme in alle uwe huisgezinnen 3, elk huisvader een lam, voor elk huisgezin „ een lam. - Indien een huisgezin niet 4. „ llerk genoeg mogt zijn , om een lam te kun„ nen opëten, dan zal hij zich met zijn' „ naasten buurman [verëenigen] , en , naar „ evenredigheid der perfoonen, die famen een „ lam kunnen opëten, op één lam rekenen. — „ Dit lam moet zonder ligchaams-gebrek een 5. „ mannetjen, en van één jaar zijn. Doch gij „ kunt het uit de fchaapen of uit de geiten ne„ men. •■ Dit lam moet gij afzonderlijk 6. ,, be-  224 HET TWEEDE BOEK H°ffift » bewaaren tot den veertienden_ van deze „ maand ; dan moet de geheele vergadem rmS der hraeliten deze lammeren dachten, „ tusfchen de twee avonden [in den namiddag vs. 7- 3? voor donker.] Vervolgends moet men „ met derzelver bloed de beide deurposten en „ den bovendorpel der huizen henrijken, waar 8. ,, in een lam gegeten zal worden. • Het „ vleesch der lammeren moet dien zelfden nacht „ gegeten worden het moet gegeten wor- j, den aan het vuur gebraaden, met ongezuurd p. „ brood en bitter toekruid— gij moet het voor„ al niet ongaar eten, noch ook in water ge,, kookt, maar gebraaden aan het vuur, zoodat „ de kop, en pooten, en het ligchaam aan één io. j> blijven. ■ Gij moet 'er niets van overig „ laten tot den volgenden morgen, zo 'er iet „ mogt overfchicten, dat moet gij verbranden, it. „ Verders moet gij het, met deze om- „ Handigheid,eten, gij moet uwe kleederen op,, gegord,uwe fchoenen aan de voeten, en uwe „ Haven in de hand hebben , gij moet het met „ haast eten, het is het Pefach [het verfchoo„ nings-offer,] dat men aan jehova doet. .— ia. ,, Te weten, ik zal dezen nacht door geheel „ Egijpte gaan, en alle eerstgeborenen in E»» S'jPte* 200 van menfclien als beesten, doo,, den, zelfs zal ik aan de Goden van Egijpte ,, mijne ftrafgerichten uitoefenen. IkjE- 13. „ hova! Maar dat bloed zal ulieden tot j, een teken zijn aan uwe huizen, daar gij u 5> in  van moses. 215 in bevindt, als ik dat bloed zie, zal ik ulie-tfw/^ „ den verfcboonen , zoodat de verdervende „ plaag, daar ik Egijpte mede flaan zal, u niet „ zal treffen. ——— „ Deze dag moet ook ulieden in 't vervolg w. 14. „ een gedenkdag zijn, dien gij als een' feest„ dag ter eere van jehova vieren zult in alle „ volgende eeuwen —— dit zal eene eeuwig- ,, duurende inzetting wezen. Zeven da- 15^ „ gen moet gij dan ongezuurde brooden eten, „ reeds op den eerden dezer zeven dagen moet „ gij al wat gedeesfemd is, uit uwe huizen „ wegdoen; al wie van den eerden tot den ze„ venden dezer dagen zuurdeeg gebruikt, moet „ uit Israël worden afgefneden. Op den iö. „ eerden dag zal men uitroepen, dat dezelve „ heilig is , en dus ook op den zevenden dag. „ Op die dagen zal 'er geen arbeid verricht „ worden; behalven alleen dien, welke nodig „ is, om zoo veel elk perfoon tot fpijze van doen „ heeft, te bereiden. Onderhoudt dan 17 „ dit [feest] van ongezuurde brooden, omdat ,, ik op dezen zelfden dag uwe heiren uit E,» g'j'Pte geleid beb,daarom moet gij dezen dag „ van eeuw tot eeuw, tot eene eeuwige inzetting vieren. Op den veertienden van de eer- xs fle maand [Maart en April] tegen den avond, „ moet gij beginnen, ongezuurde brooden te „ eten, tot den avond van den een en twintigden toe. Zeven dagen lang moet niets ge- 15 deesfemds in uwe huizen te vinden zijn, al „ wie,  226" het tweede boek ^xn^"" Wie' Sedu"rencie dien tijd, iet eet, dat ge„ deesfemd is, zal uit de vergadering van Israël „ uitgeroeid worden, zonder onderfcheid, of „ hij een vreemdeling of een inboorling zij. — vs. 20. „ Gij zult volRrekt niets, dat gedeesfemd is, „ gebruiken, maar gij zult in alle uwe woonin„ gen ongezuurd brood eten. " si. Volgends dit bevel riep moses alle de oudllen der Israëliten bij één, en gaf hun het volgende te kennen: „ Neemt elk voor uw huis„ gezin een uitgelezen lam, en flacht dat tot een 22. „ Ppsch-offer. Neemt vervolgends een bundeltjen „ hijsfop, doopt dat in het bloed, dat gij in een bekken opgevangen hebt, en befirijkt den bo„ vendorpel en de beide zijposten met het bloed „ uit dat bekken; doch niemand uwer ga dien ,, nacht, voor den morgen, buiten zijne deur, S3. „ maar houdt u in huis, want jehova zal door „ Egijpte gaan, om het te liaan, maar als hij „ dit bloed ziet aan den bovendorpel, en aan „ de beide zijposten, dan zal jehova die deur ,, verfchoonen ; en den dood in uwe huizen ,, niet laten komen , om daar eene ilachting 24. „ aan te richten. Dit gebod zult gij tot „ eene eeuwigduurende inzetting onderhouden 25. „ voor u en voor uwe kinderen. • Wan„ neer gij in dat land zult gekomen zijn, welk „ jehova u fchenken zal, gelijk bij beloofd „ heeft , en dan deze godsdien stplegtigheid s6. „ viert, en uwe kinderen u vraagen: wat toch 27. „ deze godsdienstplegtigheid betekent ? geeft „ hun  TAN MOSES. 227 „ hun dan deze verklaaring: Dit is het ver-Hoofdjl, „ fchoonings-offer, aan jehova toegebracht , , omdat hij de huizen der Israëliten in Egijpte „ verfchoond heeft; toen hij de Egijptenaaren „ lloeg, maar onze huizen bevrijdde." Op deze woorden boog zich het volk, en wierp zich ter aarde neder. Vervolgendsvs.&B. voerden de Israëliten alles naauwkeurig uit, naar het gebod van jehova aan moses en aür.on. Des middernachts deedt jehova alle eerstge- 29. borenen in Egijpte fterven, van Farao's eerstgeboren, die zijn opvolger op den troon zijn moest, af, tot den eerstgeboren des gevangenen, die in het openbaar werkhuis opgefloten was, benevens alle de eerstgeborenen van het vee. Zoodat faraö, in het midden van den 30. nacht, opftondt, benevens alle zijne hovelingen en alle Egijptenaaren, en 'er een vreeslijk gefchrei en gejammer was in Egijpte, dewijl geen enkel huis vrij bleef, daar geen lijk in was. Nog dien zelfden nacht ontboodt [de Vorst] 31. moses en aëron, en zeide hun: „ Haast u, „ en zondert u van mijn volk af, zoo gij als „ alle hraeliten; gaat heenen, en dient jeho„ va , gelijk gij gezegd hebt; gij kunt ook uwe 32„ „ fchaapen en uwe runderkudden medenemen, „ zoo als gij begeerd hebt; gaat maar heen, „ en neemt Hechts affcheid van mij." Zelfs hielden de Egijptenaars hard aan bij 33, het volk, om hen met fpoed uit het land te drij-  SS8 het tweede boek Hoofdfl. drijven; anders , zeiden zij: zijn wij allen dood! vs. 34. Dus moest het volk hun deeg, eer het gedeesfemd was, in hunne houten bakken, zoo als het was, in hunne bovenkleeden geknoopt, op hunne fchouderen laaden en medenemen. 35. De Israëliten hadden ook, naar het bevel van moses, van de Egijptenaaren gouden en zilve- 36. ren vaten en kleederen gevraagd, en jehova gaf aan het volk dat aanzien en gunst bij de Egijptenaaren, dat zij ze hun ter hand fielden; • dus voerden zij die, als den roof van Egijpte, mede. 37. De hraeliten begonnen hunnen optogt van Ramefes, en floegen zich neder te Sukkoth, ten getale van 690,000, enkel mansperfoonen, 38. zonder de kinderen mede te rekenen. Ook toog met hun eene groote menigte allerleië lieden met hun uit; zij hadden ook zeer veel vee van .fchaapen en runderen, bij zich. 39. Van het deeg, dat zij uit Egijpte medegenomen hadden, bakten zij nu ongezuurde koeken; want het was niet gedeesfemd, omdat zij zoo fchielijk uit Egijpte gedreven waren, en zich niet hadden kunnen ophouden, of verder eenigen teerkost voor de reize bereiden. 49. De tijd , dien de hraeliten in Egijpte gewoond hebben, is faamgerekend, vier honderd 41. en dertig jaaren. Op het einde van deze 430 jaaren, trokken alle de heirlegers van jehova , op den reeds meergemelden dag, uit Egijpte.— 42. Deze is de nacht, in welken jehova voor hun waak-  'van moses. 229 waakte, om hen uit Egijpte uit te voeren; Hoofdfl, deze is de nacht, die aan jehova heilig is,die al waakende door de hraeliten in alle volgende eeuwen moet worden doorgebracht. Verders gaf jehova aan moses en aüron nog vs. 43. de volgende inftellingen nopens het Pafcha: „ Niemand, die van vreemde afkomst is, ete ,, hetzelve, uitgenomen alle llaaven, die met 44. geld gekocht zijn; als gij dezen befneden ,, hebt, kunnen zij 'er van eten. Vreem- 45. „ delingen en daglooners zullen 'er niet van m eten. . Het moet in één en hetzelfde 46. „ huis gegeten worden. Gij moogt van het „ vleesch niets het huis uitdragen, ook moogt „ gij 'er §een keen van afbreken. ■■ De 47. volle vergadering des hraëlitifchen volks moet ,, dit feest waarnemen. ■ Wanneer een 48. vreemdeling, die onder u woont, dit Pafcha ,, ter eere van jehova wil vieren, dan moeten „ eerst alle mansperfoonen in zijn huis befne,, den worden, dan zal hij mogen deelnemen „ in dit feest, en als een inlander aangemerkt worden. ' Maar geen onbefneden zal „ 'er van eten. - Voor het overige zul- 49. „ len de gebruiken, [bij het Pafcha,] dezelfde „ zijn voor den inlander en voor den vreemde„ ling, die onder u woont." Dit alles nu volbrachten de hraeliten naauw- 50, keurig , volgends het gebod Van jehova aan moses en aüron. q 13. Hei-  23» HET TWEEDE BOEK 13. Heiliging der eerstgeborenen. - De Israëliten wenden zich naa den Arabifchen zeeboezem. God leidt hen door eene wolk-zuil bij dag, en eene vuurkolom bij nacht. vs.$i. Op dien zelfden dag, als jehova de Israëliten , naar hunne heireu , uit Egijpte uitvoerde, Hoofdfl. geboodt hij ook nog aan moses: ,, Heilig mij M. je „ alle eerstgeborenen, alles wat het eerst uit 2. „ de moeder geboren wordt, onder de Israëli. „ ten, zoo wel van menfchen als beesten. — „ Het is mijn. " 3. Dit, [benevens het voorgaand gebod nopens het Pafcha,'} droeg moses dus aan het volk voor: „ Gedenkt fieeds aan dezen dag, op welken „ gij uit Egijpte, uit dat diensthuis, getrok„ ken zijt, hoe jehova ulieden met eene Iter,, ke hand van hier heeft uitgevoerd, daarom „ zal men [op denzelven] niet eten, het geen 4. „ gedeesfemd is. Op dezen dag, in de „ maand Abib {Maart,] trekt gijlieden uit. -—. 5« ,, Wanneer derhalven jehova ulieden zal ge„ bracht hebben in het land der Kanadniten, 5, Hethiten, Autoriten, 'Heviten, en jjfebufiten, ,, het welk hij, onder eede, aan uwe voorva„ deren beloofde, u te zullen fchenken, een ,, land, daar melk en honig vlceïen, dan moet „ gij deze godsdienstplcgtigheid, in deze maand, 6. „ vieren. Zeven dagen lang moet gij on- „ gezuurde brooden eten , en op den zevenden 5> dag  van moses. 23* „ dag ter eere van jehova eenen feestdag hou- Htofdji, „ den. Geduurende zeven dagen moet 'erw- -\ „ ongezuurd brood gegeten worden, en men „ moet niets, dat gedeesfemd is, noch eenig zuurdeeg bij u vinden in alle uwe landpaa(J len. ■ Ook moet gij uwe kinderen, bij 8. ,, die gelegenheid, onderrichten, hoe dit alles ,, gefchiedt, om het geen jehova aan u ge„ daan heeft, toen gij uit Egijpte toogt. —— „ Dit zij u tot een teken op uwe hand, en tot 9» „ eene gedachtenis tusfchen uwe oogen ; zoo- . „ dat gij jehova's wet fteeds in den mond hebt, ,, hoe jehova u, met eene fterke hand, uit „ Egijpte uitvoerde. —-— Onderhoudt der- i». ,, hal ven deze inltelling, op den beltemden tijd, „ van jaar tot jaar." ,, Daarenboven, wanneer jehova u in het n. w land der Kana'dniten gebracht, en dat, vol„ gends zijnen eed, aan u en uwe voorvaderen „ gedaan, gefchonken zal hebben , dan moet 12. „ gij aan jehova toewijden, al wat het eerst uit 's moeders ligchaam voortkomt, ook al „ het eerstgeboren, dat door het vee, dat gij „ hebt, het eerst wordt voortgebracht, de man- „ netjens zullen aan jehova gewijd zijn. „ De eerstgeboorte der ezelen [en dergelijken] 13. „ kunt gij met een lam losfen; doch Zo gij het „ niet lost, moet gij het den hals breken,maar „ alle eerstgeboorte van menfchen, onder uwe „ zoonen, moet gij noodwendig losfen. „ Wanneer uw zoon u,t'avond of morgen,zal 14* Q s vra-  232 het tweede,boek Hof>fd(t.„ vragen: wat dit betekent? dan antwoordt xin" „ hem: Toen jehova ons , met eene lïerke „ hand, uit Egijpte, uit het diensthuis, uit- vs. 15- ,, voerde, en faraö zich verhardde, en ons „ niet wilde laten uittrekken, zoo deedt jeho„ va alle eerstgeborenen in Egijpte derven, „ zoo wel van menfchen als van beesten; „ daarom offer ik aan jehova alle manlijke „ eerstgeboorte van mijn vee, terwijl ik alle „ eerstgeborenen onder mijne zoonen losfe. — 16. ,, Dus zal u dit tot een teken zijn op uwe „ hand, en tot een hoofdfierfel tusfchen uwe ,, oogen, [ter gedachtenis,] hoe jehova ons, „ door eene fterke hand, uit Egijpte heeft uit„ gevoerd. " I7> Toen faraö dan het volk [eindelijk] trekken liet, voerde God hen niet langs den weg, naa het land der Ftlijlijnen, hoewel die de naaste was; waar voor God deze reden hadt; dat het volk, indien het terftond oorlog voor zich vondt, berouw hebben, en weder naa Egijpte te rug 1%. zou willen. Daarom deedt God het volk eenen omweg nemen, naa den kant der woeftijn bij de Schelfzee [den Arabifchen zeeboezem,] evenwel togen de hraeliten in behoorlijke orde, in vijf kolommen , uit Egijpte. l9t Ook nam moses het lijk van josef mede, * volgends den eed, dien deze de hraeliten hadt doen zweeren, dat zij, wanneer God, gelijk zeker gefchieden zou , hun zijne beloften zou vervullen, zijn lijk met zich zouden opvoeren. Van  VAN MOSES. 5233 Van Sukkoth opgebroken, trokken [de Israë- Hoofdjl. Jiten] tot Etham, alwaar zij zich legerden aanw 20> den ingang der woeftijn. [Op hunnen 21. togt,] gjng jehova voor hun uit, des daags in eene wolkzuil, om hun den weg aan te wijzen , en des nachts, met eene vuur-zuil, om hun tevens licht te geven, zoodat zij dag en nacht konden voorttrekken, en deze wolk-zuil bij dag, 22. en vuur-zuil bij nacht het volk beftendig bijbleven. 14. faraö jaagt de Israëliten na. Zij trekken door de Schelfzee, waar faraö met zijn leger omkomt. Thans geboodt jehova aan moses : ,, Beveel Hoff „ den Israëliten, dat zij zich wenden, en zichw_ j# nederflaan ten oosten van Pi-hachiroth, tus- 2. „ fchen Migdol en tusfchen de zee. Be- " trekt daar eene legerplaats vlak tegen over ,, Baal-ze/on, aan de zee. Dan zal fa- 3. „ raö zich verbeelden, dat de Israë/iten verdwaald, en nu in deze woeftijn als opgefloten ' z;ja; en nadien ik farao's hart zal verhar- 4. den,' zoodat hij hen zal najaagen, zoo zal ik " aan faraö en zijne legermagt eere behaalen, * en de Egiiptenaars zullen ondervinden, dat „ ik jehova ben." Dit bevel volbrachten de Israëliten. —— Dra 5. werdt dit aan den Egijptifchen Koning bericht, dat-het volk verdoold omzworf, en op dit beq 3 richt  s34 het tweede boek fitofdli. richt veranderde faraö , gelijk ook zijne hovelingen, van gedachten omtrent het volk: „ Wat ,, beweegde ons" ■ zeiden zij — ,, dat. m wij de hraeliten vrij trekken lieten, en uit onyx, 6. „ zen dienst ontfloegen? " Terftond deedt [de Koning] zijnen krijgswagen infpannen, 7- en nam zijn krijgsvolk met zich, benevens 600 krijgswagens en al het gefpan van Egijpte, met alle de bevelhebbers van het gantfche leger. . 8. Te weten, jehova verhardde het hart van faraö , den Koning van Egijpte, zoodat hij de Israeliten vervolgde, alhoewel dezen, door eene hooger hand, waren uitgetrokken. 9- De Egijptenaars dan vervolgden en achterhaalden hen, daar zij aan de zee gelegerd waren, alle de paarden, wagens, ruiterij, met één woord, de gantfche legermagt van faraö, bij 10. Pi-hachiroth, tegen over Baal-zefon. Toen nu faraö naderde, en de hraeliten de Egijptenaars onverwachts achter zich zagen aantrekken, zoo werden zij door vreeze getroffen, en ver- ii' hieven luide klagten tot jehova zelfs zeiden zij tegen moses: „ Waren 'er dan geene „ begraafplaatzen in Egijpte, dat gij ons her„ waards moest brengen, om in de woeftijn te „ fterven? Wat beweegde u toch, om 12. „ ons uit Egijpte uit te voeren ? Hebben „ w'j u dit niet reeds meermaalen in Egijpte „ gezegd: Laat ons met rust, laat ons de E,. gijptenaaren flechts blijven dienen? Zeker, 3, het was beter voor ons, de Egijptenaaren te „ die-  van m o s e f. 235 „ dienen, dan hier in de woeftijn te fterven!"Hoofdfl. . Maar moses bemoedigde het volk :W.I3\ „ Weest niet bevreesd, ftaat Hechts ftil, en „ aanfchouwt het heil, welk jehova dezen dag „ aan u bewijzen zal. Heden ziet gij de ,, Egijptenaaren voor het laatst. • Na de- „ zen dag zult gij hen nooit wederzien. jehova zal voor u ftrijden, maar gij zult u 14. ,, ftilhouden." Thans fprak jehova tot moses: ,, Waarom 15. „ roept gij zoo fterk tot mij ? Gebiedt den Ia „raéliten, dat zij opbreken. En gij, 16. „ hef uwen ftaf op , en ftrek uwe hand over de zee uit, om ze van een te fcheiden, opdat de „ Israeliten, midden door de zee, op het droo- ]] ge, overtrekken. • Ondertusfchen ver- 17. „ hard ik het hart der Egijptenaaren, zoodat „ zij hen achtervolgen zullen,dus zal ik aan fa„ raö en aan zijne gantfche legermagt, zijne 5, wagens en ruiterij eere behaalen; en de E- 18. „ gijptenaars zullen ondervinden, dat ik jehova ben, als ik aan faraö, aan zijne wagens, en „ ruiterij eere zal behaalen." Te gelijk wendde zich Gods Engel, die tot 19. hier toe voor het leger der Israeliten vooruittrok, en plaatfte zich achter hen; zoodat de wolk-zuil, in plaats van voor, nu achter hen kwam te ftaan, en zich plaatfte tusfchen het leger der ao. Egijptenaaren en dat der Israëliten, terwijl de wolk aan den éénen kant duister was, maar aan den anderen kant den nacht verlichtte, zoodat Q 4 de  236 HET TWEEDE BOEK Hoofdfl. de beide legers eikanderen , geduurende den XlV* gantfchen nacht, niet naderen konden. ys. 21. Als nu moses zijne hand over de zee uitflrekte, dreef jehova de zee te rug, door eenen hevigen Noord-oosten wind, die den gantfchen nacht door waaide, zoodat de bodem der zee droog , en her water van één gefcheiden wierdt. „2. Toen trokken de Israëliten over die droog¬ te, midden door de zee , terwijl het water, welk zij van weêrskanten hadden, hun, als tot een' 23. muur ftrekte. ■ ■ De Egijptenaars, die hen vervolgden, trokken hen achter na in de zee, alle de paarden, en wagens, en de ruiterij van 24. faraö. ——— Doch in de morgenwake, floeg jehova, uit de vuur- en wolk-zuil, zijn [blikfemend] oog op het leger der Egijptenaaren , en bracht hunne gantfche legermagt in verwarring; 25. hij bondt, [als 't ware ,] de raderen hunner wagenen vast, zoodat zij niet dan bezwaarlijk konden voortgaan. — Nu riepen de Egijptenaars: Laat ons vluchten voor de Israeliten! want jehova flrijdt voor hun tegen ons! 26. Doch ten zelfden tijde fprak jehova tegen moses: ,, Strek uwe hand weder uit over de zee, „ dat de wateren te rug keeren, en de Egijp„ tenaaren, met hunne wagenen en ruitermagr, 27. „ bedekken!" moses flak dan zijne hand uit over de zee, en nu keerde de zee, tegen het aanbreken van den morgenltond, mer haare volle kracht, weder, zoodat de vluchtende Egijptenaars haar in den mond liepen, en jehova  van MOSES. »37 va hen midden in de zee Hortte-, want de weder-Hoofdfl. keerende golven overftelpten de wagens en rui- Vf > ters van faraö' , zijne gantfche legermagt, die [de hraeliten'] in de zee gevolgd waren; zoodat . 'er geen één Van dezelven ontkwam. Maar 29. de hraeliten waren, over het drooge, midden door de zee, getrokken, terwijl het water hun van weêrskanten als tot een' muur gediend hadt. Dus redde jehova op dezen dag de hraeliten 50. uit de magt der Egijptenaaren; en de hraeliten zagen de Egijptenaaren dood aan den oever der zee [aanfpoelen.] ■ Als nu de hraeliten het 31. groot alvermogen befchouwden, welk jehova aan de Egijptenaaren betoond hadt, zoo vreesden zij jehova , en geloofden in Hem, en aan moses , zijnen dienstknecht. 15. Lofzang der Israëliten. Thans zongen moses en de hraeliten dezen Hoofdfl. & xv. lofzang, ter eere van jehova. vsm lt jehova zal ik ter eere zingen; Boven alles is Hij verheeven! Paard en ruiter Hortte Hij, in zee! jehova is mijn lof en lied! a» Hij was mij tot heil! Hij is mijn God, Hem zal ik roemen; Hem, mijns vaders God, verheffen. jehova is een krijgsheld, 3* jehova is zijn naam. Q 5 Hij  238 het tweede boek H^fl. Hij wierp farao's wagenen en legermagt in vs. 4. zee» In de Schelfzee verdronk de keure zijner legerhoofden : 5. De golven bedekten hen, zij zonken neder, Als een fteen in den afgrond. 6. Uwe rechtehand, jehova! verheerlijkt door vermogen, Uwe rechtehand, jehova! verbrijzelde den vijand. 7. Door uwe hooge verheevenheid vernieldet gij Hen, die zich tegen u verzetten. Gij liet uwe blaakende gramfchap uit; Die verteerde hen als ftoppelen. g. Door uwen fnuivenden adem werden de wateren te hoop gejaagd; De baaren Honden gelijk een zuil; De golven verfhjfden, tot in het diepfte der zee. 9. „ Ik zal vervolgen" fprak de vijand: „ Achterhaalen - den buit deelen —• „ Mijn' moed aan hun koelen > ■ >■ j, Als ik mijn zwaard ontbloot, zal mijne „ hand hen verdelgen! " je. Maar gij bliest met uwen adem, En de zee hadt hen overdekt; Als lood, zonken zij in de geweldige golven. lu "Wie is, onder de Goden, u, jehova! gelijk? Wie, gelijk gij, verheerlijkt in majefteit! Wiens  van moses. 239 Wiens lof men met verbaazing zingt! Hoofdft. De groote Wonderdoener ? Gij ftrektet uwe hand uit vs. 12.. En de aarde zwolg hen in. Met ontfermende goedheid geleidt gij dit 13* volk, Dat gij vrijgemaakt hebt. Met uw alvermogen voert gij het Naar uwe heilige woning. Volken hooren het; zij fidderen; 14. Trilling overvalt Pal „ zaamen zult aan de bevelen van jehova ,uwen " God, en doet, het geen in zijne oogen recht " is, indien gij acht (laat op zijne geboden, en ' alle ziine inzettingen onderhoudt, dan zal ik geene van die krankheden op ulieden leggen, " die ik op Egijpte gelegd heb. Ik ben jeho- „ va , uw geneesmeester!" • Van hier kwamen zij te Elim, en daar twaalf 27waterbronnen en zeventig palmboomen vindende, floegen zij het leger daar bij het water neder. Van Elim opgebroken, kwam het geheele vo\kHocfdfl. der hraeliten in de woeftijn Sin, die tusfchen ry# T Elim en Sinaï ligt, op den vijftienden dag der tweede maand, nadat zij uit Egijpte getrokken waren. In deze woeftijn werdt de geheele menigte der a. hraeliten oproerig tegen moses en aüron! Och!" zeiden zij: „ waren wij Hechts m 3. " Egijpte. door de hand van jehova, geftor" ven, toen wij aan de vleeschpotten zaten, en andere fpijzen tot verzadiging eten konden ! — n Gij hebt ons in deze woeftijn gebracht, om " dit gantfche volk van honger te doen omko- " men!" Thans fprak jehova tot mo- 4, ses : „ Houdt moed; ik zal u fpijs uit den hemel doen regenen, en het volk zal daaglijks zijn deel verzamelen dus wil ik het op de " proeve ftellen, of het zich naar mijne wet al Z dan niet gedragen zal daarom zullen *  2J.2 HET TWEEDE BOEK ^xvf^" Z]} °P ^en zesden da»' net &een zij verza* „ meld hebben, bewaaren moeten, het zal ééns „ zoo veel zijn, als zij op de andere dagen ,, hebben ingezameld." vs. 6. Hier op zeiden moses en aüron tegen alle de Israeliten: „ Dezen avond zult gij ondervin„ den, dat jehova, [en niet wij,] ulieden uit 7- >, Egijpte heeft uitgevoerd. Ook zult gij morgen jehova in zijne heerlijkheid zien , dewijl „ hij gehoord heeft, wat gij tegen jehova, „ [meer dan tegen ons,] gemord hebt. Want „ wat zijn wij? waarom zoudt gij tegen ons ,, morren ?" 8. Nog voegde moses 'er bij: „ Wanneer jeho„ va ulieden dezen avond vleesch te eten zal „ geven, en morgen andere fpijze, zoo veel gij ,, eten kunt, het zal zijn, omdat jehova uw „ gemor, dat gij [eigenlijk] tegen hem gemord „ hebt, gehoord heeft. Want wat zijn wij? ,, Uw ongenoegen is niet tegen ons, maar tegen ,, jehova gericht." j. Vervolgends zeide moses tegen aüron, dat hij de geheele vergadering der Israëliten zou aanzeggen: „ Treedt nader toe tot jehova's te,, genwoordigheid, want hij heeft uw gemor geio. s» hoord." Wanneer de geheele vergadering der Israëliten, op dit voorltel van aüron , zich naa de woeftijn wendde, zoo verfcheen, tot hunne verbaazing, jehova's heerlijkheid in de wolk; ij. en nu fprak jehova tot moses. „ Ik heb het 12« ,» gemor der Israëliten gehoord. ——« Zeg hun „ aan:  van moses. 243 „ aan: In den achtermiddag tegen den avond,Hoofdfl. „ zult gij vleesch te eten krijgen, en morgen „ ook andere fpijze in overvloed ——— dan zult j» gij weten, dat ik jehova uw God ben." Tegen den avond gebeurde het, dat 'er kwak-w. 13. kels kwamen aanvliegen, die de gantfche legerplaats bedekten; en in den morgenftond lag 'er daauw rondom de gantfche legerplaats. Wanneer ^ die daauw was opgetrokken, vertoonde zich, over de oppervlakte der woeftijn, iet kleins, in de gedaante van fneeuw, even of de grond met rijm bedekt was. —— Toen de Israëliten dit I5, zagen, zeiden zij tegen eikanderen: Dit is het gefchenk! omdat zij niet wisten, wat het was. _ , ... „ Ja!" zeide moses tegen hun: „ Dit „ is de fpijze, die jehova u te eten gegeven ,, heeft. Daaromtrent heeft jehova het 16. „ volgende geboden: Een ieder verzamcle daar ,, van , zoo veel hij kan opëten, een gomer voor „ een hoofd ; naar het getal der perfoonen, die „ ieder in zijne tente heeft, moet gij het verza- melen." —— Naar dit bevel gingen de Is- 17. raëliten te werk, en de één verzamelde meer, de ander min; vervolgends maten zij het met een 18c gomer, zoodat, die veel verzameld hadt, niets overhieldt, en die weinig verzameld hadt, geen gebrek leedt; dewijl zij ieder zoo veel verzamelden , als zij konden opëten. Nog geboodt moses hun: „ Niemand late 'er 19. „ van overblijven tot den volgenden morgen!" Als fommigen hem niet gehoorzaamden, maar 'er ao» van  244 HET TWEEDE BOEK Hoofdft.vm overhielden tot den volgenden morgen, zoo XVI* kwamen 'er wormen in , en het ftonk, waar over moses hen fcherpelijk doorhaalde. vs, 21. Dus verzamelden zij bet. eiken morgenvroeg, ieder zoo veel hij opëten kon, want als de zon opging, zoo verfmolt het. 22. Op den zesden dag verzamelden zij deze fpijze dubbel, twee gomers voor één perfoon ; waar van de overften van de vergadering aan moses bericht 23. gaven, die daar op tegen hen zeide: ,, Dit was „ jehova's gebod: Morgen is het Sabbath , „ of heilige rustdag ter eere van jehova: het „ geen gij bakken of kooken wilt, bakt en „ kookt dat heden; en bewaart, het geen gij 24. „ overhoudt', tot morgen." — Als zij dit nu, volgends moses gebod, tot den volgenden dag bewaarden, zoo ftonk het niet, ook waren 'er 25. geene wormen in. Toen zeide moses : „ Eet „ dat nu heden, want heden is het rustdag, „ ter eere van jehova. Van daag zult gij het figt „ op het veld niet vinden. Geduurende 5, zes dagen zult gij het verzamelen, maar op „ den zevenden dag is het Sabbath, dan zal het'er 27. „ niet zijn."-- Wanneer desniettegenftaande dezen en genen uit het volk op den zevenden dag uitgingen, om te verzamelen, zoo vonden 28. zij niets. - Thans zeide jehova tot moses: „ Hoe lange zult gijlieden weigerachtig, „ blijven, om mijne geboden en voorfchriften 29. „ waar te nemen. Ziet eens, jehova gaf ulie„ den den rustdag, en daarom fchenkt hij u >, op  van moses. *45 4, op den zesden dag fpijze voor twee dagen.'—Hoofdfl» ,, Dat toch een ieder t'huis blijve, en niemand „ op den zevenden dag uitga!" Toen vs. 30. hieldt het volk op den zevenden dag rustdag. Aan deze fpijze dan gaven de Israëliten den 31. naam van Man [Manna, een gefchenk,] het geleek naar Koriander-zaad, was wit van kleur, en fmaakte als honig-brood. Nog zeide moses : ,, Dit bevel heeft jehova 32. gegeven. Bewaart een Gomer vol van hetzel„ ve voor uwe nakomelingen, opdat zij de fpij„ ze mogen zien, waarmede ik ulieden in de ,, woeftijn gefpijsd heb, toen ik u uit Egijpte „ voerde. " —— Dienvolgends geboodt moses 33. aan aüron: '„ Neem eene kruik, en doet 'er „ een Gomer vol Manna in, en plaats het „ voor jehova's oog ,' opdat het voor de „ nakomeiingfehap bewaard blijve." m~s— Volgends dit bevel van jehova aan. moses, 34. plaatfte aüron [naderhand eene kruik met Manna] voor het getuigenis [de twee tafelen der wet in het Heiligdom] ter be waarin g. Dit Manna nu aten de Israeliten, geduurende 35, veertig jaaren, tot dat zij in ten bewoond land kwamen; zij aten het, tot dat zij kwamen aan de grenzen van het land Kanaal:. Een Gomer is het tiende deel van een Efa. 36« R 17. Le-  S4<5 het tweede b o e k. 17. Legering te Rafidim. ■ Water uit de rotze. Overwinning op de Amalekiten. Hoofd/}. Vervolgends brak het gantfche Heir der Israe^VIIj liten weder op uit de woeftijn Sin. fchikkende zich in zijne togten naar het bevel en de leiding van jehova, en fioeg zich neder in Rafidim. — Wanneer het volk hier geen water hadt, om te 2. drinken , deedt het volk deswegens verwijtingen aan moses, en riep: Geef ons water, om te drinken l en alhoewel moses het volk voorhieldt: Waarom twist gif met mij ? waarom [wantrouwt"} 5- gij jehova , en fielt hem op de proeve ? evenwel ging het volk voort in zijne oproerigheid tegen moses , omdat het daar dorst leedt, door gebrek aan water: Waarom, was de leuze, hebt gij ons dan uit Egijpte uitgevoerd, om ons, en onze kinderen , en ons vee, van dorst te doen fterven ? 4. moses badt daar op ernftig tot jehova: „Wat „ zal ik met dit volk beginnen? Zij ftaan op 5' „ het punt, om mij te fteenigen!" Op dit gebed zeide jehova tegen moses : „ Ga „ voor het oog des volks heenen, neem eenigen van Israëls oudften met u, neem ook den ftaf, „ daar gij de rivier [den Nijl] mede geflagen 6- ,, hebt, en begeef u, waar gij mij voor u zult ,, zien ftaan, op de rotze in Horeb, en fla dan ,, die rotze, zoo zal 'er,water uit vloeien, en ,, het volk zal kunnen drinken." Dit alles volbracht moses ook, in tegenwoordigheid 7. van Israëls oudften. ■ ■ Van daar kreeg deze  van moses. 24$ ze plaats den naam van Mas fa en Meriba [ver-Hoofdfl -zoeking en twist,] om dien twist der Israeliten, en omdat zij hier jehova op den toets hadden gefield, en gevraagd: Is jehova onder ons of niet ? Hier, in Rafidim, werden de Israeliten, vijand- vs. 8. lijk aangevallen door de Amalekiten, waarom 9moses aan josua geboodt: „ Kies de kloekfte „ manfchap uit, trek de Amalekiten tegen, en „ bevecht hen. Morgen zal ik op den „ top van dezen heuvel ftaan, met den Gods- „ flaf in mijne hand." ■ josua deedt naar 10. moses bevel, en beftreedt de Amalekiten, terwijl moses , aüron , en hur op den top des heuvels ftonden. 1 Nu was het merkwaardig , 11. dat, zoolang moses zijne handen opgeheven Meldt, de Israeliten den vijand te fterk waren, maar zoodra hij ze liet zakken, hadden de Amalekiten de overhand. Vermids nu de handen hem 12, te zwaar werden, ham men eenen fteen, dien men onder hem legde , om op denzelven te kunnen zitten, terwijl aüron en hur van weêrskanten zijne handen onderfteunden, zoodat zijne handen opgeheven bleven, tot dat de zon onderging. Dus beteugelde josua het volk der 13° Amalekiten met het zwaard. Na'deze overwinning geboodt jehova aan H' moses : „ Teken dit aan ter gedachtenis in het „ boek, [dat gij begonnen hebt,] en fcherp het „ josua bijzonder nadruklijk in, dat ik zelfs de R 2 „ ge-  «48 het tweede boek Hoofdfl. gedachtenis der Amalekiten van onder den he» xvii ,, mei wil uitdelgen. vs. 15. Ook llichtte moses eenen altaar, welken hij 16. noemde : jehova mijne baniere ; zeggende : Omdat dit de eerfte gewelddadige onderneming „ is tegen den troon van het Opperwezen, zal „ jehova , van eeuw tot eeuw, tegen de Ama,, lekiten krijg voeren." 18. Op raad van moses fchoonvader jethro worden rechters aangefteld. ffy*fójl. Ondertusfchen hadt jethro, de Midi'dnitifche w> ' Priester, moses fchoonvader, vernomen hebbende, alles wat God aan moses en zijn volk Israël gedaan, en hoe jehova de Israeliten uit 2. Egijpte gevoerd hadt, zippora , moses huisvrouw, die moses te rug gezonden hadt, met 3- zich genomen , benevens haare twee zoonen, den éénen gersom genaamd, naar het zeggen van moses : lk ben een vreemdeling geworden in een uitheemsch gewest, en den anderen ELië- 4. zer , bij wiens geboorte hij gezegd hadt: Mijns vaders God is mijne hulpe geweest, en heeft mij 5. van farao's zwaard gered; met deze kinderen van moses, en met zijne vrouw kwam jethro, moses fchoonvader, bij moses in de woeftijn, 6. daar hij gelegerd was, bij den berg Gods; zoodra jethro aan moses bericht hadt laten geven, van zijne aankomst met zijne vrouw, en beide zoo-  van moses. 249 zoonen; ging moses zijnen fchoonvader te ge-Hoofdfl. moet, wierp zich voor hem neder, en kusteyf?n~\ hem; en naar elkanders welftand gevraagd hebbende, begaven zij zich in de tente. ■ Hier verhaalde moses aan zijnen fchoonvader, al 8. wat jehova , om der Israeliten wil, aan faraö en aan Egijpte gedaan hadt, benevens alle de moeilijkheden, die zij op weg ontmoet hadden, en hoe jehova hen daar uit verlost hadt. —— jethro verheugde zich over al het goede, dat 9. jehova aan Israël bewezen hadt, en' dat hij hen verlost hadt uit de magt der Egijptenaaren. — jethro zeide: „ Geloofd zij jehova! die 10. ,, ulieden uit de magt der Egijptenaaren en uit ,, de magt van faraö verlost heeft, die dit volk ,, verlost heeft uit de magt der Egijptenaaren ! „ Nu ben ik overtuigd, dat jehova grooter is n. „ dan alle Goden ■— en zulks juist betoond ,, heeft, in dat ftuk, waar op zij zich boven ,, hem trotsch verhieven!" ■ Ook offerde jethro , moses fchoonvader aan 12. God brand- en flacht-offeren, ook waren aüron , en alle de oudften van Israël, als gasten van jethro, tegenwoordig bij het offermaal, in Gods tegenwoordigheid. Toen op den volgenden morgen moses zat , 13. om het gericht voor het volk te houden , en bet volk van den morgen tot den avond voor hem ftondt, gaf moses fchoonvader, ziende, hoe veel ij. moeite hij met het volk nam, [daar over zijne verwondering te kennen:] „ Welke fchikking" R 3 ____ zei-  fi5<3 het tweede boek Hoofdjl. zeide hij ■ „ hebt gij toch met XVIiï' „ het volk gemaakt? Waarom zit gij alleen in 't gericht, terwijl al het volk bij u Haat van 15, „ den morgen tot den avond," Hier op gaf moses aan zijnen fchoonvader ten antwoord: 16. „ Het volk komt, om God te vraagen: Wan,, heer zij eene rechtszaak hebben, komen zij ,, tot mij, opdat ik tusfchen de partijen uit„ fpraak doe, en hun Gods voorfchriften en wet 17' „ bekend make." ——— moses fchoonvader hernam: „ Deze handelwijze, die gij volgt, is 18. „ niet goed. Gij zult hier onder bezwijken, en ,, dit volk niet minder. Dit werk is u te 10» „ zwaar, gij kunt het alleen niet af. Luister „ naar mij, ik wil u raad geven. Zoo zij God „ met u! Sta gij het volk ten dienste, ,, in het geen zij met God te handelen hebben, &o, j, breng gij hunne gefchil-vragen voor God, geef „ hun opheldering in de [godlijke] voorfchriften ,, en wetten; leer hun den weg, dien zij te „ bewandelen hebben, en wat hun te doen of te Si» „ laten ftaat, — Doch ziet onder al het volk „ uit naar wakkere mannen, die God vreezen, „ lieden van trouw en eerlijkheid, en vijiinden „ van geldzucht, en ftel die tot overften over ,, duizend, over honderd, over vijftig, en over 62, „ tien, dat dezen 's volks daaglijkfche rechters „ zijn. ■ Is 'er dan eene zwaare rechtszaak, „ laat hen die tot u brengen, maar laat hen alle kleine zaaken afdoen, ■ Verligt dus u 9, zeiven, en laat hen met u den last draagen.  VAN MOSES. 251 i i Indien gij dit doet, en God het u bt-HotfM. " veelt, dan zult gij het kunnen uithouden, enw>a3. " 0p deze wijze zal het volk ongehinderd zijnen " togt naar de plaatze zijner beftemming kunnen „ voortzetten." Dezen raad van zijnen fchoonvader volgde mo- 24. ses, en deedt volgends zijnen voorflag; hij ver- 25. koos wakkere mannen uit gantsch Israël, en Helde ze tot hoofden over het volk, tot overden over duizend , over honderd, over vijftig, en over tien. Deze waren de daaglijkfche rechters 20. van het volk. De moeilijke rechtszaaken brachten zij tot moses , maar alle kleine zaaken befl.s- ten zij zeiven. ■ Daar na liet moses zijnen a7. fchoonvader vertrekken, die weder naa zijn land keerde. i9. De Israëliten in de woeftijn Sinaï. Foorbereiding en fchikking tot de Wetgeving. Op de nieuwe maan der derde maand, na hun- H00W. nen uittogt uit Egijpte, kwamen -de Israëliten in de woedijn Sinaï. Te weten, nadat a. zij van Rafidim waren opgebroken, trokken zij de woedijn Sinaï in, en legerden zich in die woedijn , tegen over den berg. Als moses den berg opklom, tot God, zoo 3riep jehova hem van den berg toe: —- „ Dus „ moet gij tot het volk van jakob fpreken, en „ dit moet gij is^AëLS nakomelingen aanzegR 4 » Se«-  254 HET TWEEDE BOEK Hoofdfl. „ gen. ——» Gijlieden hebt zeiven gezien, wat vs. 4'. " ik ^en Egijptenaaren gedaan, en hoe ik u, „ op arends vleugelen genomen, en [hier] tot 5' ,, mij gebracht heb. — Nu dan, indien gij voortaan mijn bevel gehoorzaamt, en „ mijn verbond houdt, zult gij, onder alle ,, volken, mijn bijzonder eigendom zijn, hoe ,, zeer ook de gantfche aarde mij toebehoort. 6' >JL r ■ ■ Gij zult mij een Koningrijk zijn, het „ 'welk uit enkel Priesteren bedaar. Gij „ zult een heilig [en aan God gewijd] volk ,, wezen. • Dit is het geen gij tot de Is,, raêliten fpreken moet." 7' Hier op deedt moses 's volks oudfien vergaderen , aan welken hij dit alles, wat jehova 8- hem belast hadt, naauwkeurig voordroeg, en het eenpnarig antwoord van het gantfche volk was: Alles, wat jehova beveelt, zullen wij volbrengen. • Met dit antwoord des volks 9- keerde moses weder tot jehova. ■ Te weten, jehova hadt aan moses te kennen gegeven: „ Dat hij, op eene bijzondere wijze, ,, in eene onvvcêrswolk tot hem zou komen , ., ten einde bet volk het hooren zoude, als hij ,, met moses fprak, en hem ééns voor altijd „ geloof zoude geven." Wanneer dan moses 's volks antwoord tot 10. jehova bracht; geboodt jehova hem: ,, Keer ,-, tot het volk, en beveel het, dat het zich „ heden en morgen heilige, en hunne klecdercn 11. „ wasfche, om dus bereid te zijn, tegen den „ der-  van ïïoses. 253 „ derden dag: —- want den derden dag zdHttfflt. „ jehova voor het oog des gantfchen volks ne„ derdaalen op den berg Sinaï. <—— Dochw. i2. „ del het volk rondom [den berg] een perk, „ met dipt bevel, om zich te wachten, van op den berg te klimmen, of zelfs diens voet te „ betreden; maar wie den berg betreedt, moet, „ zonder verfchooning, gedood worden, en 13. „ dan nog moet geen hand hem aanroeren „ het zij mensch of beest, [wie of wat onder„ daan mogt, den berg te betreeden,] het mag „ niet in het leven blijven, men moet het [van ,, verre] mtt deenen of pijlen dooden. ■ „ Eerst wanneer het bazuingeluid wijkt, mo„ gen zij den berg opklimmen." Volgends dit bevel, deedt moses, van den 14. berg tot het volk gekeerd, hetzelve zich heiligen, en hunne kleederen wasfchen, ook tevens l$> het volk gebiedende: „ Weest tegen den der„ den dag gereed, en onthoudt u intusfchen van ,, de vrouwen." Bij het aanbreken van den morgen des der- 16. den dags, verhief zich een onweder van donder en blikfem , terwijl een zwaare onweerswolk den top des bergs bedekte, ook hoorde men een flerk bazuingeluid, zoodat het gantfche volk in het leger lidderde. Nu voerde moses het 17. volk uit het leger uit, Gode te gemoet, en fchaarde het onder aan den voet des bergs. —— De geheele berg Sinaï rookte van alle kanten, 18» dewijl jehova in blikfemvuur daar op nederdaalR 5 de »  254 het tweede boek Hoofdft. de; zij'n rook deeg op, als uit een' oven ; ook beefde en fchokte de berg geweldig. Het basuingeluid werdt ook hand over hand Merker .. en wanneer moses tot God fprak, ant¬ woordde deze hem in donderdagen. 20. jehova, dus nedergedaald zij'nde op de fpitze van den berg Sinaï, riep moses tot zich op de fpitze van den berg. » moses daar opge- 21. klommen zijnde, geboodt jehova hem: „ Be,, geef u na beneden, en waarfchuw het volk „ ten derkden, dat zij niet het gezette perk te „ buiten gaan, om jehova nader bij te komen , „ en te zien; opdat 'er niet veelen van hun 22. „ dood nedervallen. ■ Ook moeten de ,, Priesters, die nader tot jehova treden mo,, gen, zich zorgvuldig heiligen, opdat jehova „ onder hen geene nederlage aanrichte.", ■ 23. moses antwoordde aan jehova: Het volk zal „ niet onderdaan den berg Sinaï te beklimmen , „ dewijl gij ons zoo uitdruklijk gewaarfchuwd, „ en belast hebt, om rond den berg een „ grensperk te dellen, en hem heilig te verklaa- 24. 5J ren." ■ Toen zeide jehova tot hem: Begeef u na beneden, en kom dan weder met - 5> aüron , maar dat de priesters en het overige „ volk niet over de afperking komen, om tot „ jehova op te klimmen; opdat hij geene ne- 25. „ derlage onder hun aanrichte." —— Dus kwam dan moses van den berg tot het volk, en kondigde hun dit aan. 20. God  VAN MOSES. 255 20. God geeft aan de Israëliten de wet der tien 'geboden, ah de grondwet van hunnen Staat. En nu fprak God alle deze volgende woor-HeofJft. den: vs. 1. „ Ik, jehova, uwe God,die u tut Egijpte, 2. „ het verblijf der 'dienstbaarheid , heb uitge„ voerd. „ Gij zult, voor mijn oog, geene andere 3. „ Goden hebben. „ Gij zult u geen beeld, of eenige gelijkenis 4. „maaken, van het geen boven in den hemel, of „ beneden op aarde,of van het geen inhetwa„ ter, beneden de aarde, is; gij zult 'er u niet 5., voor nederbuigen, noch hen dienen; want „ ik, jehova, uw God, ben ijverzuchtig [om„ trent mijne eere] , die de overtreding der va„ deren in de kinderen draf tot in het derde „en vierde lid der genen, die mij haaten; „ doch die ontfermende goedheid bewijze tot 6. „ in het duizendde lid, aan de genen, die mij „ liefhebben, en mijne geboden onderhouden. „ Gij zult den naam van jehova, uwen 7. „ God, niet ijdel [vooral niet ter bevestiging " eener onwaarheid,] uitfpreken, want jehova „ zal hem , die zijnen naam op deze wijze ge„ bruikt, niet onfchuldig houden. „ Gedenkt aan den Sabbath-dag, om dien te 8. „heiligen zes dagen zult gij arbeiden, 9. en al uw werk verrichten; maar de zevende fo. „ dag is de Sabbath van jehova , uwen God; „ dan  256" het tweede boek Hoofdfl. „ dan zult gij geen arbeid verrichten ; gij t ,, noch uw zoon, noch uwe dochter, noch uw ,, dienstknecht of dienstmaagd, noch uw vee, „ noch de vreemdeling, die binnen uwe muu- w« ir. v ren is. Want in zes dagen heeft jehova „ den hemel, de aarde, de zee, en al wat daar ,, in is, gefchaapen , en op den zevenden dag „ gerust; daarom zegende jehova dien rustdag , ,, en verklaarde hem heilig. 12. ,, Eert uwe ouderen, vader en moeder, op„ dat gij lang leven, en eenen gelukkigen ou„ derdom bereiken moogt, in het land, dat je., hova, uw God, u fchenkt. 13. ,, Gij zult geen' moord begaan. 14. „ Gij zult niet echtbreken. 15. „ Gij zult niet fteelen. Jó. ,, Gij zult geen valsch getuigenis adeggen te„ gen uwen naasten. 17- „ Gij zult uws naasten huis niet begeeren; ,, gij zult niet begeeren uws naasten echtge,, noot, of dienstknecht, of dienstmaagd, of ,, os, of ezel, of iet, dat hem toebehoort." 18. [Onder het fpreken dezer geboden,] zag het gantfche volk de donderen, de blikfemvlammen, het bazuingeluid, en hoe de berg rookte. Op dit gezigt week het volk af, en bleef van .19. verre daan; zelfs zeiden zij tegen moses : Spreek gij ft'echts met ons, en wij zullen gehoorzaamen; maar dat God niet [onmidlijk~] tot ons 20. fpreke, opdat wij niet fterven! - moses gaf hier op aan het volk ten antwoord: Vreest niet;  VAN m o'S E s. 257 tiiet; God is flechts gekomen, om ulieden op de Hoofdfl. proeve te ftellen, en om u eerbied in te boezemen , die u te rug boude, om tegen hem te zondigen. Ondertusfchen bleef bet volk van verre ftaan,vs.0.1. maar moses naderde tot de donkere onweerswolk, daar God was. ai. Bijzondere wetten betreffende den uit- wendigen Godsdienst de Jlaaven en jlaa- vinnen ——— gevallen van doodjlag of kwetzing. ■ Vervolgends fprak jehova tot moses : sa. „ Draag het volgende aan de Israëliten voor. J9 Gij hebt met eigen oogen gezien, dat „ ik van den Hemel met ulieden gefproken heb. • , Gij zult niets maaken, dat gij nevens 23. „ mij ftelt. Gij zult u geene Goden „ maaken van zilver of van goud. ,, Voor mij zult gij een' altaar van aarde 24. „ maaken, en daar op uwe brand- en dank-of„ feren van uwe fchaapen of rundvee offeren — „ in alle plaatzen , die ik aan miju naam en j, dienst, ter gedachtenis, zal wijden, zal ik „ tot u komen, en u zegenen. —— Zo gij al 25. „ eenen altaar van fteenen voor mij mogt op„ rechten, dan zult gij dien niet maaken van ge„ houwen fteenen; zoodra gij 'er een werktuig „ toe gebruikt hebt, om 'er iet op te houwen, , hebt £Ü hem met de daad ontheiligd. ——— » Ook  253 het tweede boek Hoofdfl.„ Ook zult gij mijnen altaar niet zoo hoog maa» vs^2.6. 9» ken> dat gij hem met een' ladder moet opklimmen, ten einde gij u bij denzelven niet ,, op eene onwelvoeglijke wijze ontblooten „ moogt." Hoofdfl. „ Dit zijn de rechten, die gij hun verder voor yJfXï# „ moet Hellen." 2. ,, Indien iemand eenen Hebre'èr tot flaaf koopt , die flaaf zal hem,zes jaaren lang,moe- „ ten dienen, maar in het zevende jaar zal hij , „ om niet, ontflagen, en in zijne vrijheid her- 3. „ fteld worden. - Is hij enkel, met zijn ,, perfoon, in huis gekomen, dan zal hij ook, ,, enkel, met zijn perfoon 'er uitgaan; maar is hij, getrouwd zijnde, met zijne vrouw in huis gekomen, zal ook zijne vrouw, bene- 4. „ vens hem, vrij uitgaan. » Doch, indien ,, zijn meester hem eene vrouw gegeven heeft, ,, bij welke hij kinderen, jongens of meisjens, „ verwekt heeft, in dat geval zal deze.vrouw „ met haare kinderen aan den heer blijven, „ maar hij zelf zal, voor zijn perfoon, vrij 5,,, uitgaan. —— Maar, in gevalle zoodanige „ flaaf ronduit verklaart, dat hij uit liefde voor „ zijnen meester, of voor zijne vrouw en kin„ deren, niet verlangt, 'om zijne vrijheid weder 6. ,, te krijgen, dan zal zijn heer hem tot de Go,, den, [overheid,]brengen,en hem aan de deur ,, of post [van zijn huis] gefield hebbende, zal „ zijn heer hem, met een' priem, het oor door- „ boe-  VAN MOSES. 259 „ booren, waar na hij hem levenslang zal moe„ ten dienen." „ Indien iemand zijne dochter tot flavin ver-vj. 7« „ koopt, zal zij niet, op den tijd, als voor „ de flaaven bepaald is, vrij uitgaan. „Indien, zij aan haaren meester niet zoo be- 8. „ valt, dat hij ze voor zich beftemt, dan zal „ hij toeftaan, dat zij gelost worde doch „ in allen gevalle, alfchoon hij van haar afziet, „ evenwel zal hij haar nooit aan eenen vreem„ deling mogen verkoopen. - Indien hij 9. „ haar voor zijnen zoon beflemt, dan zal hij ,, met haar handelen, naar het recht, dat doch- „ ters hebben. ■ In gevalle hij vervolgends 10. „ voor zijnen zoon eene andere vrouw neemt, „ moet haar echter van haare fpijze, kleeding, „ en huwlijks - pligt niets onttrokken worden. En, indien hij haar deze drie zaaken 11. „ niet bezorgt, zal zij, om niet, zonder los„ geld, vrij uitgaan." „ Die een' mensch flaat, dat hij fterft, zal 12. „ insgelijks derven. ■ Doch, indien hij 13. „ hem niet met opzet naar het leven gedaan ,, heeft, maar God het, zonder zijnen wil, „ zoodanig befluurde, dat zijne hand hem tref„ fen moest — ik zal u in het vervolg eene „ vrijplaats verordenen, werwaards hij in dit ,, geval vluchten kan. Maar heeft iemand 14- „ den anderen opzetlijk naa het leven gedaan, „ om hem den een' of anderen tijd, bij gele- genheid, te vermoorden,zoodanigen zult gij, „ zelfs  2.6o HET TWEEDE BOEK Hoofdjl. , zelfs van voor mijn altaar, haaien, om hem XXI ,, te doen fterven. vf.i$. Wie zijnen vader of moeder flaat, zal fter„ ven!" 16. „ Wie een' mensch fteelt, zal fterven, het zij hij hem voor flaaf verkoopen, of in zijne „ magt als zijn' flaaf houden wilde." 17. ?» Wie zijnen vader of moeder vloekt, zal ,, fterven!" 18. Wanneer lieden met eikanderen in twist „ raaken, en de één den anderen flaat meteen' „ fteen of met de vuist, zoodat hij 'er niet „ terftond bij fterft, maar bedlegerig wordt; 19. „ in gevalle [de geflagene] weder opftaat, en „ weder op ftraat komt, al is het met zijnen „ ftok, dan zal de geen, die hem geflagen heeft, vrij zijn, en hem alleen zijn tijdver„ zuim, als ook de kosten der genezing, betar„ len." 20. Insgelijks , indien iemand zijnen flaaf of fla,, vin met een' ftok flaat, zoodat zij onder zij- ne hand fterven, het zal, zonder verfchoo- 21. „ ning , gewroken worden ; doch indien zij flechts één' of twee dagen in 't leven blij„ ven, zal het niet gewroken worden; omdat zij voor hem geld waardig zijn." 22. 5» Wanneer mannen famen vechten, en bij „ zoodanige gelegenheid eene zwangere vrouw ,, getroffen wordt, zoodat zij voor den tijd be„ valt, doch 'er verder geen kwaad gevolg op „ komt, dan zal de daader eens geldboete be- » taa-  VAN M O S E Si flöl s, taaien, naar het geen de man van zoodanige Hoofdfl. „ vrouw zal vorderen, en de fcheidsrechter bil- „ lijk zal vinden. Doch volgt 'er verder vs. 23. „ kwaad op, dan zult gij" geven leveu voor le„ ven, oog voor oog, tand voor tand, hand 24. „ voor hand, voet voor voet, brandmerk voor 25. „ brandmerk, wond voor wond, buile voor „ buile." „ Wanneer iemand zij'nen flaaf of flavin een 26, oog uitflaat, of hetzelve onbruikbaar maakt, „ dan zal hij' hem of haar in vrijheid ftellen voor ,, het verlies van dit oog. Desgelijks, «7. ,, wanneer hij zijn' flaaf of flavin eene tand uit- flaat, zal hij hem of haar, voor het verlies „ der tand, in vrijheid ftellen. „ Wanneer een os man of vrouw ftoot, dat 2S. „ 'er de dood op volgt, dan zal die os geftee„ nigd, en deszelfs vleesch niet gegeten wor„ den, doch de eigenaar van den os zal 'er niet ,, over gemoeid worden. ■ Behalven, in- 29. „ dien de os reeds te vooren ftootig was ge„ weest, en zulks den eigenaar aangezegd was, „ en die hem nogthans niet hadt bewaard, dan „ zal, indien zoodanige os een' man of vrouw „ dooden mogt, niet alleen de os gefteenigd „ worden, maar ook zal de eigenaar fterven. „ Evenwel, in gevalle men hem een losgeld op- 33. j, legde, dan zal hij tot vrijkoping van zijn le* ,, ven zoo veel betaalen, als men hem zal op- „ leggen. > Dit zelfde recht zal gelden , al 31. „ heeft de os Hechts een kind, het zij jongetjen S „ of  202 H E ï TWEEDE B 0 E K Hoofdfl.„ of meisjen, geflooten. ■ Maar, indien XXI vs. 32. '» de os een' flaaf of flavin geflooten heeft, dan ,, zal de eigenaar aan den heer van dien flaaf „ of flavin dertig fikkelen zilver betaalen. 33. ,, Indien iemand een' ouden kuil opent, of een'nieuwen graaft, zonder dien toe te dek,, ken, en 'er valt een os of een ezel, [een rein 34., ,, of onrein beest,] in, dan zal hij', wien de „ kuil toekomt, het aan den eigenaar van het „ beest vergoeden, doorhem deszelfs waarde te ,, betaalen, doch daar voor zal het doode beest „ voor hem zijn." 35. „ Indien iemands os den os van eenen anderen floot, dat hij 'ervan flerft, dan zal men ,, den levenden os verkoopen, en men zal het „ geld, dat Jer van komt, half en half deelen, ,, ook zullen de beide eigenaars den dooden os 36. „ onder malkanderen deelen. Maar indien het bekend was, dat de os te vooren reeds ,, ftootig was, en zijn heer hadt hem niet be„ waard, dan zal hij het vergelden, en eenen ,, anderen os in de plaats van den dood geflooten geven, maar de doode os zal voor hem zijn." 22. Wetten -» betreffende dief Ballen ■ onkuisch- en zedeloosheid •• onderdrukkingen enz. Hoofdft. Wanneer iemand een' os of een fchaap xxn. vs. i. « fteerC> en het reeds geflacht of verkocht heefr, „ zal  VAN MOSES. 263 zal hii voor éénen os vijf osfen, en voor één Hoofdjf» fchaap vier fchaapen wedergeven. „ Wanneer een dief, bij het inbreken, be-r*. 2. trapt en doodgeflagen wordt, het zal geen „ bloed-fchidd zijn. 1 Doch, indien de 3« „ zon reeds opgegaan mogt zijn, dan is het „ bloedfchuld; omdat men eene wedergave kan 3, erlangen, en bijaldien de dief niets bezit, kan „ hij verkocht worden, om den diefltal te betaa„ len. „ Wanneer het gedolene, het zij os, of ezel, 4. „ of fchaap , nog levende in zijne magt gevonden s, wordt, dan zal hij het flechts dubbel weder„ geven. „ Wanneer iemand zijns buurmans akker of 5* wijnberg afweidt, en zijn vee daar in drijft, „ om eens anders veld af te weiden, dan zal „ hij het beste van zijn veld of van zijnen wijn» „ berg daar voor in de plaats geven. ,, Wanneer 'er op het veld vuur ontdeken 6, „ wordt, en 'er doornffcruiken in brand raaken, „ en daar door een hoop garven, of het daande „ koorn, of andere veldvruchten verbranden, „ moet hij, die het vuur ontdoken heeft, dat 9) vergoeden. „ Indien iemand aan een ander geld of huis- ?. „ raad te bewaaren geeft, en het wordt uit ,, diens mans huis geftolen, zo de dief gevon3, den wordt, zal de dief het dubbel moeten ,, wedergeven; doch indien de dief niet gevon- 8„ den kan worden, zal de bevvooner van het S 2 5s huis  afj4 HET TWEEDE BOEK Hoofdfi.,, huis voor de Goden, [de overheden,] moe- yvit ., ten komen, die [gerechtelijk onderzoeken zul* ., len,] of hij ook de hand aan zijns naasten ei■ vs. 9. gendom gellagen heeft. ■ Dus ook wan- neer 'er gefchil ontftaat, wegens trouwloos., heid, het zij over een os, of over een ezel of ., fchaap, of over een kleed, of over iet, dat „ gezegd wordt verloren te zijn, dan zal dit „ gefchil dier twee partijen voor de Goden [de overheden,] komen, en de geen, dien zij „ veröordeelen, zal het zijnen naasten dubbel moeteu wedergeven. 10. „ Wanneer iemand aan een' ander een' ezel; „ of os, of fchaap, of eenig ander ftuk vee te „ bewaaren geeft, en het fterft, of wordt be„ fchadigd, of weggedreven, zonder dat iemand 11. „ het ziet, dan zal een eed bij jehova tusfchen „ beiden komen, dat hij zich aan zijns naastens „ eigendom niet vergrepen heeft. Dezen eed „ zal de eigenaar moeten aannemen, en de an„ der zal het niet behoeven te vergoeden. . 12. „ Maar indien het geftolen wordt, daar hij 'er „ bij tegenwoordig was, dan zal hij het aan 33. „ den eigenaar moeten vergoeden. ■ Indien „ het door een wild dier verfcheurd is, dan „ brenge hij daar van bewijs bij; het geen ver„ fcheurd is, behoeft hij niet te vergoeden. 14. „ Indien iemand iet van een' ander te leen ,, heeft, en het wordt befchadigd of het fterft, „ daar de eigenaar niet bij is, dan moet hij het 15. „ betaalen; maar zo 'er de eigenaar bij is, dan „ be-  van moses. 265 „ behoeft hij het niet te vergoeden. » \\\.Hoofdft. „ dien het gehuurd was, dan moet het huur- XXU' „ geld voor vergoeding aangemerkt worden. ,, Indien iemand eene maagd, die nog niet vs. 16. „ verloofd is, verleidt, en haar bedaapt, die ,, zal haar tot zijne vrouw, door het geven van ,, den bruidfchat, koopen. Doch, indien haar vader ze aan hem niet wil geven , zal hij „ evenwel zoo veel geld betaalen, als de bruid,, fchat eener maagd bedraagt. „ Die zich voor eene tooveresfe uitgeeft, moet 180 „ gij niet laten leven." „ Die met cenig beest te doen heeft, moet, 19, „ zonder verfchooning, derven." „ Wie aan andere Goden offert, behalven aan 20. „ jehova alleen , zal, als een verbannene, ver„ delgd worden." ,, Den vreemdeling zult gij geen onrecht 21. „ doen , noch hem verdrukken; gij waart ook „ ééns vreemdelingen in Egijpte. ■ Voor- n, ,, iil zult gij geene weduwen of weezen beleui„ gen; zo gij ze beledigt, en zij daar over aan 23. ,, mij klaagen, ik zal hunne klagten verhooren, ,, mijn toorn zal ontbranden, en ik zal u, door 24, „ oorlog, doen omkomen, zoodat uwe eigene s, vrouwen weduwen, en uwe kinderen weezen „ zullen worden." ,, Indien gij aan iemand van mijn volk, die 25. ,, in armoede is, geld leent, zoo zult gij u te„ gen hem niet gedragen als een geldhandelaar, gij zult hem geene renten doen betaalen. S 3 „ In-  s.66 HET TWEEDE. BOEK Hoofdfl ., Indien gij het opperkleed van uwen naasten vs, 26. " tc Pailc^e n-ogt nemen, moet gij hem hetzelve ,, wedergeven , voor dat de zon ondergaat. ——27. Het is denklijk zijn eenigfle dekzel, het „ kleed, daar hij het bloote ligchaam in wikkelt, s, [wanneer hij flaapen gaat;] en waar zou hij j, dan anders onder flaapen ? ■ Indien hij ,, het mij klaagde, ik zou hem verhooren, want ik ben barmhartig." *8. De Goden [overheden] zult gij niet vloe„ ken, noch de Vorften onder uw volk verwen„ fchen." ■'$0. ,, Gij zult niet nalatig zijn, om mij de eer„ [telingen van uwen vollen dorschvloer, en „ van uwen wijn en olie te brengen. Den „ eerstgeboren uwer zoonen zult gij mij geven, %q, „ Dus zult gij ook doen met uw rund- vee, en met uwe fchaapen. Derzelver eersts, geboorte zal zeven dagen bij de moeder blij3, ven, maar op den achtften dag zult gij ze „ mij geven." 31. $, Gij zult mij heilige en gewijde lieden zijn. ri„.i -i Het vleesch van een verfcheurd beest, „ dat op het veld ligt, zult gij niet eten; gij kunt het den honden voorwerpen." 43. V/ei-  van moses. 167 23. Wetten betreffende ■ • — gericht shandeliti' gen, en rechtvaardigheid in dezelven ■ » Sabbath jaar ■ Sabbath • Aoo^e Feesten. ■ Bef uit dezer wetten met eene vermaning tot gehoorzaamheid enz. ———— Bevel, om de Kanaaniten niet in hun land te laten blijven. „ Gij zult geene valfche geruchten en leugens Hoofdft. ., verfpreiden, noch u met den onrechtvaardig u „ gen verëenigen, om, als getuigen, het ge- „ weid te onderfchraagen. — Gij zult, in a. s, eene kwaade zaak, de magtigfte partij niet „ volgen; in gerichtszaken zult gij in uw fprej, ken en handelen u niet bij de meesten en aan- zienlijkften voegen, wanneer deze van het recht afwijken, om dus het recht te buigen. „ Doch even min zult gij ten gunfte van 3. „ den armen fpreken of handelen, wanneer hij „ eene rechtszake heeft." •— ■■- „ Wanneer gij een os of ezel van uwen 4. vijand, die verdoold geraakt is, ontmoet, zult gij'dien hem terftond wederbrengen. „ Wanneer gij uwes vijands ezel onder zijnen 5. last ziet bezwijken, en gij huiverig zoudt „ zijn , om hem te ontlaaden, zult gij echter „ uwen vijand de hand bieden, om den last los te maaken." ,, Gij zult liet recht van den armen onder u 6. „ niet buigen, zo hij eene rechtzate heeft. — S 4 „ Weest  Ï^S II E T TWEEDE BOEK ^l^P' »' 5Veest verre van valschlicid en onrecht AAlII, yj. 7. ?> vermoordt den onfcliuldigen en recht- vaardigen niet —— want ik zal den fchul- 8. „ digen niet ongedraft ontdaan. Gij zult geene gefchenken aannemen, want gej, fchenken maaken zienden blind, en rechtvaar,, dige zaken onrecht." 0. ., Verdrukt den vreemdeling niet gij „ weet zeiven ,bij ondervinding, hoe een vrecm„ deling te moede is, nadien gij zeiven vreem„ delingen geweest zijt in Egijpte. lo- „ Zes janren achter één zult gij uw land be- „ zaa'ien, en deszelfs vruchten inöogden. -1* „ Doch in het zevende jaar zult gij het laten „ rusten, en braak leggen; [het geen 'er dan op wast,] zullen de armen onder uw volk eten, en het geen dezen overlaten, mag het „ wild verteeren. Dus zult gij ook han- „ delen met uwe wijn- en olijfgaarden. , J2» „ Zes dagen lang zult gij uw werk doen, maar „ op den zevenden dag rusten, opdat uw os en „ uw ezel eens ruste; en de zoon uwer flavin „ en de vreemde [daglooner] adem haale." *3« 55 Wéest, in alies wat ik u bevele, op uwe „ hoede , dat gij geen gewag maakt van den „ n?.am [en dienst] van vreemde Goden, laat „ hem uit uw' mond niet gehoord worden." 14, „ Driemaal in het jaar zult gij mij een jaarJ"5* 55 lijksch feest vieren. Vooreerst: zult gij het ,, feest der ongezuurde brooden vieren, wanneer „ gij zeven dagen lang uw brood ongezuurd eten „ moet,  van moses. 269 moet. schik ik u reeds bevolen heb; op denHoofflff. 95 5 - j xxni „ bepaalden tijd in de maand Abib [Maart,] „ omdat gij in dezelve uit Egijpte zijt getrok- „ ken, ... ■ . Gij moet dan niet ledig, en zon- „ der gefchenk, voor mij komen." ,, Vervolgends, het oogst-feest, wanneer gijw. 16, „ de eerdelingen van uw akkerwerk, van het ,, geen gij op uw veld gezaaid hadt, brengen ,, zult." „ En, het Feest der inzameling, [van uwe ,, vruchten en wijngewas,] tegen het einde van „ het jaar, wanneer gij al uw akkerwerk op liet „ veld zult ingezameld hebben." ,, Driemaal 's jaars zullen alle mansperfoonen 17* „ onder u, voor den Heer, jehova, verfchij„ nen." „ Het bloed van uw offer zult gij niet, met 18. „ zuurdeeg, offeren, en het vet van mijn feest„ offer zal niet tot den volgenden dag overblij- ven. De eerfielingen der vroege vruch- 19. „ ten van uw land zult gij in het huis van uwen „ God, jehova, brengen. Het bokjen „ moet gij niet toebereiden in de melk zijner moeder." ,, Verders, ik zend eenen Engel voor u hee- 20< „ nen, om u op den weg te bewaaren, en u „ ter plaatze te brengen, die ik bereid heb; „wees, in zijne tegenwoordigheid, op uwe gi. ,, hoede, en gehoorzaam zijne bevelen, zonder „ u tegen hem te verzetten ; want hij zal uwe - „ overtredingen tegen hem niet vergeven, alzoo S 5 w m'jn  »7 het tweede boek Hoofdfl. ,, mijn Naam in hem is. ■ ■ ■■ Indien gij hem Vi. 22. '» gehoorzaamt, en alles doet, wat ik bevelen j, zal, dan zal ik uwer vijanden vijand, en de 23. j> wederpartij van uwe wederpartijders zijn; dan 5, zal mijn Engel voor u uittrekken, en u bren„ gen in [het land] der Amoriten, Hethiten, „ Feriziten, Kanaaniten, Heviten, en Jebufi- 2.4. „ ten, die ik verdelgen zal. Gij zult u ,, voor hunne Goden niet nederwerpen , noch ,, dezelven dienen, noch hunne zeden en daaden „ navolgen, maar gij zult die [afgoden] geheel ., verdelgen, en hunne beelden verbrijzelen. —— 25. j> Gij zult jehova, uwen God, dienen, dan „ zal hij uwe fpijze en uwen drank zegenen, en 3.C. 5» ik zal alle krankheden van u weeren dan zullen 'er geene ontijdige geboorten en 011„ vruchtbare vrouwen in uw land wezen; en ik zal u het hoogfte tijdperk des levens doen 2j. bereiken. — Ik zal mijnen fchrik voor u uit laten gaan, en alle volken, tot welken gij „ komt, verbaazen; ik zal alle uwe vijanden u 28. „ den rug doen teekeeren. Ik zal eene 3, treffende plaag voor u uit laten gaan, die de „ Heviten , Kanaaniten, en Hethiten voor u zal uitftooten , [om plaats voor u te maaken.] — 29. „ Evenwel zal ik hen niet op ééns, in één jaar, ,, uitftooten , opdat het land geene woeftijn worj, de, en de wilde dieren 'er, ten uwen nadee- 30. le , te zeer in vermenigvuldigen. - ■ Ik „ zal hen allengs, en van tijd tot tijd, uitftoo„ te;}; naar mate gij toeneemt, en het land be- „ woo»  van m o s e s. „ woonen kunt. *—-— Uwe grenzen zal WHoefdft. Hellen, van de Schelfzee [den Arabifchen zee*y* „I# „ boezem,] af, tot aan de zee der Filiftijnen, „ en van de woeftijn, tot aan de rivier [den Euf aat.y „ Wanneer ik nu de inwooners van dat land „ in uwe magt geve, en ze voor u uitltoote, „ dan zult gij niet hun, of hunne Goden geen 32. „ verdrag fluiten, [om hunnen afgodsdienst te „ gedoogen,] zij zullan in uw land niet blijven 33. 5, woonen , opdat zij u niet tot zonde tegen mij „ verleiden; zo gij hunne Goden dienen zoudt, ,, het zou u zeker een valftrik wezen." $4. Over deze wetten, wordt het verbond met de Israëliten gemaakt. — moses klimt weder op den berg. ——— jehova's heerlijkheid vertoont zich aan de oudften en aan het volk. Tegen moses zeide [God] in 't bijzonder:Hoofdjl. „ Klim, [na deze wetten aan de Israeliten te ^XiV* „ hebben voorgedragen,] op tot jehova ; gij, „ benevens aüron, nadab, abihu, en zeven,, tig van de oudften der Israëliten, en aanbidt „ Hem van verre. —— Dat vervolgends mo- e. „ ses alleen nadere tot jehova , terwijl de „ overigen, op eenen afftand, ftaan blijven. — „ Voor81 klimme het volk niet met hem op [den „ berg!]" moses keerde daar op te rug, en deedt aan 3. het  272. het tweede boek Hoofdfl.het volk vcrDag, van alles,wat jehova gefproken hadt, en van alle deze rechten en geboden. -" Welk verflag het gantfche volk eenpaarig goedkeurde, en uit éénen mond verklaarde , dat zij alles, wat jehova gefproken hadt, doen wilden. vs. 4. moses fchreef, dienvolgends, alle de uitfpraken van jehova op, en bouwde, den volgenden morgen, een' altaar, aan den voet des gr bergs, benevens twaalf zuilen, naar het getal 5. der twaalf (lammen van Israël, waarna, op zijn bevel, de bedienden der Israëliten, brandöfferen en danköfferen van rundvee aan jehova of- 6. ferden. ■ Vervolgends nam moses de helft van het bloed, welk hij in offerfchaalen deedt, terwijl hij de andere helft van het bloed tegen 7. bet altaar Iprengde, ook nam hij het boek des verbonds, en las dit, ten aanhooren van al het volk, voor; en nadat het volk verklaard hadt: „ Alles, wat jehova , gezegd heeft, zullen wij 2. „ doen, en Hem gehoorzaamen;" zoo nam . moses dat bloed, en befprengde 'er het volk rnede, met deze woorden: Let wel! dit is het bloed des verbonds , welk jehova met ulieden gemaakt, en dat alle deze uitfpraken tot zijnen gr on aflag heeft. p. Dit gedaan hebbende, klommen moses, aSkon, nadab, en abihü,benevens zeventig van ic. Israëls oudften den berg op; en daar zagen zij den God van Israël, onder wiens voeten een 'voetbank vaa doorfchijnend fafier feheen te zijn, . den  van moses. 273 den helderen hemel in klaarheid gelijk; evenwelHoofdil. xxiv. wedervoer dezen aanzienlijkflen der Israëliten IU geen leed, fchoon zij God aanfchouwden, maar zij aten het odérmaal met blijdfchap. Doch aan moses geboodt jehova: Kom gij 12. tot mij op den berg , en vertoef daar, zoo zal ik u fieenen tafelen geven , op welken ik de wet ende geboden gefchreven heb, om hen te onderwijzen. Op dit bevel ftondt moses op, met josua, 13* zijnen bediende; hoewel moses alleen den Godsberg opklom; hebbende aan de oudften dit bevel H' gegeven : Blijft gijlieden ons bier wachten, tot dat wij wederkomen. < » aüron en hur zijn bij u; wie eene rechtszake heeft, kan zich bij hen vervoegen. Dus ging moses op den berg, terwijl eene 15. wolk den gantfchen berg bedekte. ■ Te 16. weten, jehova's heerlijkheid verbleef op den berg Sinaï, wordende [den berg] zes dagen achter een door deze wolk bedekt, doch op den zevenden dag, riep hij moses toe uit deze wolk. ■ jehova's heerlijkheid vertoonde zich , op \t, de kruin des bergs, als een verteerend vuur, voor de oogen der Israëliten. ■ Doch moses 18. ging midden in de wolk, en klom tot op de fpitze van den berg , en hier op den berg verbleef moses veertig volle etmaalen, nacht en dag. 25. Ge-  2/4 het tweede boek 25. Gebod, om eenen Tabernakel te maaken —*» en daar toe eene vrijwillige gift op te brengen. " Voorfchrift - hoe eene verbondskist > >• ■ eene heilige tafel — en kandelaar te maaken. Hoofdfl. Daar gaf jehova aan moses liet volgende bexxv. vel. VS. I. 2. Zeg den Israeliten aan , dat zij mij een bef- „ offer [tot eene vrijwillige gift] brengen. > „ Dit moeten zij nemen van een ieder, die zich „ daar hartelijk gewillig toe zal betoonen.> „ Deze vrijwillige gift zal moeten bedaan uit de „ volgende zaaken. ■ Goud, zilver, ko- 4. ,, per, donkerblaauw, purper, fcharlaaken, 5. ,, fijn lijnwaad, [katoen,] gcitenhaair, rood-ge„ verwde ramsvellen, [marokijn,] huiden van 6. „ zeehonden, acacia-hout, olie voor den kan„ delaar, fpecerijën tot zalf-olie en tot reuk- 7. ,, werk; 0»//£-lleenen, en edele fieenen , die in,, gezet kunnen worden, voor den bovenmantel 8. „ \_Efod] en het borstfieraad. Want zij „ zullen mij een heiligdom maaken, opdat ik 9. „ daar in,midden onder hen,woone; dit heilig„ dom moeten zij naauwkeurig maaken naar het ,, voorbeeld, welk ik u, zoo van deze wooning „ zelve, als van al derzelver gereedfchap [en „ huisraad,] zal doen zien." 10. „ [Eerst en vooral] zullen zij eene kist maa„ ken van Acacia-hout, twee en een halve elle „ lang, anderhalve elle breed, en anderhalve n el-  VAN MOSES. 275 elle hoog. —— Deze kist moet gij van bin- Hoofdfl. ,, nen en van buiten met fijn goud overtrek-vs lim ., ken, ook moet gij aan dezelve van boven ,, rondom eene lijst van goud maaken gij 12. „ moet 'er vier gouden ringen voor gieten, en ,, die aan de vier hoeken vast maaken, zoodat „ 'er aan iedere zijde der kist twee ringen ko„ men > dan zult gij draagboomen maaken 13, ,, van Acacia-twut t die gij met goud overtrek„ ken moet; en deze draagboomen moet gij in 14. ,, de ringen, op de zijde der kist, (teken, om „ 'er de kist mede te dragen; deze draagboo- l5„ men moeten altijd in die ringen blijven, zon,, der dat zij 'er ooit uitgenomen worden. — „ In deze kist zult gij het getuigenis [de wet] 16. „ leggen, dat ik u geven zal. Nog zult if. „ gij voor deze kist een dekzel van fijn goud „ maaken, twee en eene halve elle lang,en an„ derhalve elle breed. ■ Aan de beide ein- 18. „ den van dit dekzel moet gij twee gouden ,, Cherubs maaken, elk uit één ftok» Den éé- 19. „ nen Cherub moet gij aan het één, en den ,, anderen aan het ander einde maaken. Gij „ moet ze zoo uitwerken, dat zij aan de bei,, de einden van het dekzel met hetzelve maar „ één ftuk uitmaaken. ——— Deze Cherubs 10. „ moeten twee vleugelen naar boven uitbrei-„ den, en dus het dekzel met hunne vleugelen „ bedekken, hunne aangezigten moeten naar elkander gekeerd, doch tevens nederwaards ■ »'ge-  276 HET T£W EEDE E O E K IJor>fdft.„ gebogen zijn naar het dekzel, Dit dekzel «fsu. " moet S'j °P ('e kist leggen« wanneer gij liet „ getuigenis, [de wet,J dat ik u geven zal, in 22. „ de kist gelegd zult hebben. —-—— Daar zal „ ik u te woord ftaan, daar zal ik met u fpre- ken op het dekzel, tusfchen die twee Che,, rubs, boven de kist van het getuigenis [de „ wetkist,] alles, wat ik u aan de hraelitenm ,, last zal geven." 23. Ook zult gij eene tafel maaken van Aca~ „ c/tf-hout, twee ellen lang, ééne elle breed, 04. ,, en anderhalve elie hoog. Deze tafel moet gij „ met fijn goud overtrekken, en 'er rondom 25. „ eene gouden lijst aan maaken, bovendien ,, moet gij 'er een' rand aan maaken, rondom ,, van ééne hand breedte , en boven dien rand ,, moet gij weder eene gouden lijst maaken. — 26. „ Ook moet gij aan deze tafel vier gouden rin» ,, gen maaken, welken gij plaatzen moet aan ., de vier hoeken van derzelver vier voeten, 27. „ deze ringen moeten vlak onder den rand ko,, men, om 'er de draagboomen in te Heken, „ ten einde de tafel te kunnen dragen. «——. 28. „ Deze draagboomen moet gij maaken vmAca,, c/rf-hout, en ze met goud overtrekken; met „ dezelve zal de tafel gedragen worden. 29. „ Nog zult gij voor deze tafel fchotels maa„ ken, en koppen, en fchaalen, en kannen, „ om wijn uit te fchenken, dit alles moet gij 30. 55 van fijn goud maaken. ——— Op deze ta- „ fel  van ïvi o s é s. 275* si fel moet gij, geduurig, toonbrooden voor mij Hoofdft, >, leggen." „ Gij zult ook een' kandelaar van fijn goud vs. 31. ,, maaken; deze kandelaar met zijnen fchacht, en armen, kelken, knoppen , en bloemen , al- „ les moet maar één ftuk uitmaaken. Zes 32. ,, armen moeten uit den fchacht uitfteken, drie „ aan de ééne, en drie aan de andere zijde; elke 33.. „ arm zal drie kelken hebben, in de gedaante van amandelen,met een knop, en eene bloem; ,, dus zal elk der zes armen zijn, die uit den „ kandelaar uitfteken. —— De [hoofdlteng 34. „ van den] kandelaar zelf zal vier kelken heb- 3 „ ben, in de gedaante van amandelen, benevens „ zijne knoppen en bloemen. Te weten, ,, onder de twee bovenfte armen van den kande„ laar een knop, en onder de twee middelde ar- men een knop, en insgelijks een knop onder „ de twee onderfte armen; dit zal even eens zijn ,, aan alle de zes armen , die uit den fchacht „ uitlteken. ■ Alle deze knoppen en ar„ men moeten uit den kandelaar uitgewerkt worden, de gantfche kandelaar moet maar één ,, ftuk zijn van fijn goud. ——■ Daarënboven 37. zult gij nog zeven lampen maaken, en deze „ lampen zult gij zoo plaatzen, dat zij haar „ licht naar vooren geven. — Zijne fnui- ^t „ ters en derzelver bakjens zullen van fijn goud ,, zijn.——— Gij zult tot dezen kandelaar, met 39, „ al zijn toebehooren, een talent fijn goud be- „ fteeden. —— Draag wel zorg, dat gij dit 40. T „ al-  *?S HET TWEEDE BOEK „ alles maakt naar de fchets, die u daar van op „ den berg getoond is." 2.6, Voorfchrift, hoe den Tabernakel zeiven te maaken. Hoofdft. „ Het woongebouw [den Tabernakel] zelf zult vu i . " giï maaken uit tien langwerpige kleeden, deze „ dekkleeden moet gij maaken uit fijn getweernd „ lijnwaad, [chits of katoen] van donkerblaau„ we, purperen, en fcharlaaken kleur, en ze „ verderen met kundig gewerkte Cherubs. —— a. „ Elk dezer kleeden moet acht en twintig ellen „ lang, en vier ellen breed zijn, zoodat alle de- 3. ,, ze kleeden dezelfde mate hebben. ■ Vijf „ dezer kleeden moeten faamgevoegd worden , „ zoodat het geheel twee groote tapijten, elk 4. „ van vijf kleeden uitmaake. ■ Ook zult gij ,, donkerblaauwe lisfen maaken, aan den kant „ van het ééne tapijt, ter plaatze, daar de ta„ pijten eikanderen raaken, en dus ook aan den „ kant van het ander tapijt, welk aan het eerde 5. „ fluit. Vijftig lisfen moet gij aan het ééne ta,, pijt meer binnenwaards zetten, en vijftig meer buitenwaards aan den rand van het ander ta„ pijt, daar het tegen het eerde fluit, zoodat „ de lisfen naauwkeurig op eikanderen pasfen. 6. -■ Verders zult gij vijftig gouden gespen ,, maaken, met welken deze beide tapijten aan „ eikanderen gevoegd worden, om dus één ge„ heel woongebouw uit te maaken." „ Tct  Van moses. «79 ,, Tot eene tent over dit woongebouw zult gij Hoofdjl, }, een ander dekkleed maaken van geitenhaar,^fju „ beftaande uit elf baanen. ■ Elk dezer S. ,, baanen zal dertig ellen lang, en vier ellen ,, breed zijn, zij zullen alle elf eenerleië mate ,, hebben. —— Vijf van deze kleeden moet gij 9. „ tot één ftuk famenvoegen, en de overige zes „ insgelijks tot één ftuk. —— Het zesde kleed ,, moet gij, voor aan den ingang der tent, dub,, bel omflaan. ■ Aan deze (lukken zult 10. „ gij, daar zij aan eikanderen fluiten, ook vijf,, tig lisfen aan elk derzelven maaken, als mede 11. ,, vijftig koperen gespen, om die lisfen daarme„ de vast te maaken, en de tent faam te voe,, gen, dat het één geheel worde. • De 12. „ overmaat nu van deze elf kleeden, die tot de ,, tant behooren, te weten , de helft van het éé • „ ne kleed, dat'er meer aan is, zal van achter, ,, aan het woongebouw zelf, overhangen. ■ ., Ook zal de elle aan weêrszijde , die dit came- 13. lotten-tapijt der tent langer is, dan heteerstge„ melde tapijt, aan weêrszijden van het gebouw „ [den Tabernakel] overhangen, om hetzelve te ,, bedekken." „ Over deze tent zult gij nog een derde dek- 14* ,, kleed maaken van rood ramsleder, [marokijn 5, of Turksch leder,] en over dit alles een dek„ kleed van de huiden van zeehonden." ,, Tot het eigenlijk woongebouw zult gij 15. ,, planken maaken en oprichten van Acacia-hout 5> _ elke plank tien ellen lang, en ander- 16. T 2 „ hal-  &80 HET TWEEDE BOEK Heofd/l. „ halve elle breed. Elke plank moet twee paaltysw?!' " ïens L"01" pennen] hebben, zij moeten aan elj, kanderen gevoegd en ingeploegd kunnen wor„ den, alle de planken van het woongebouw 18. „ moet ge even ééns maaken. ■ Deze plan„ ken nu zult gij dus tot een woongebouw maa,, ken, dat 'er twintig planken zijn aan de zuid- 19. „ zijde, onder welke twintig planken gij veertig ,, zilveren voetllukken moet maaken, twee voet,, nukken onder elke plank, voor derzelvertwee 20. ,, paaltjens of pennen. ■ Aan den anderen ,, kant van het woongebouw tegen het noorden, zal hetzelve insgelijks twintig planken heb- 21. „ ben, en veertig zilveren voetllukken, twee 22. jj voetllukken onder elke plank. ■ Doch aan ,, de achterzijde van het woongebouw, tegeii 23. ,, het westen, zult gij zes planken, en daarën,, boven nog twee hoek-planken, aan de beide ,, hoeken van het woongebouw, maaken. . . 24. „ Dezen zullen,als tweelingen, van onderen af, „ [twee zijden hebben], doch evenwel tot één ,, behooren, maar van boven tot den eerden „ ring toe zullen zij gelijk geichaafd worden, [en ,, geen' hoek maaken.] Dus zullen deze beide ,, planken zijn, die tot hoekplanken dienenmoe- 25. ,, ten. — Dus zullen hier acht planken zijn ,, met derzelver zestien zilveren voetdukken, ,, twee voetdukken onder elke plank." « 26. ii Nog zult gij richelen [of latten] van Aca„ c/Vi-hout maaken ; vijf voor de planken aan de «17. „ ééne zijde van het woongebouw, en vijf voor » de  VAN MOSES. üSt „ de planken aan de andere zijde, en even zoo H^fM* „ veel voor de planken van de achterlte zijde „ van het woongebouw naar het westen. —— " De middelde richel [of lat] zal juist in 't v^a8. „ midden, langs de gezamenlijke planken, van „ het eene einde tot het ander, doorfchieten. — „ De planken zult gij met goud overtrekken, als 29. „ ook de richelenof latten, maar de ringen of „ krammen , door welken de latten lopen moe- „ ten , zult gij van goud maaken." „ Op deze wijze zult gij dit gebouw [den Ta- 30. „ bernakel] oprichten, naar de fchets, die u op „ den berg vertoond is." „Vervolgends zult gij een voorhangzel of gordijn 31» „ maaken van fijn getweernd lijnwaad [chits of ka, toen,] donkerblaauw, purper, en fcharlaaken, I met kundig gewerkte Cherubs. Dit voorhangzel 32. II zult gij aan vier, met goud overtrokken, zui" len van Jcacia-hout, ophangen, ten welken „ einde zij gouden haaken zullen hebben, ge- Hjk zij op zilveren voetdukken daan zullen. , Dit voorhangzel zult gij vastmaaken 33. " onder de gespen, [door welke de twee groo- " te Hukken van het tapijt over het woonhuis faamgevoegd zijn;] en vervolgends zult gij ]] de kist der getuigenis [de wet-kist] binnen " dit voorhangzel brengen, dewijl dit voorhangzel u het heilige van het allerheiligde zal af- " zonderen, ook zult, gij in het allerheiligde 34. " het dekzel op de kist der getuigenis leggen. " Maar de tafel moet gij buiten dit voor- 35. T 3 » han&-  fi8a HET TWEEDE E O E E ^xv?*'* hangzel PlaatzeH aan de noordzijde, doch ' „ den kandelaar, tegen over de tafel, aan de „ zuidzijde van het woongebouw." vs. 26. „ Nog zult gij voor den ingang der tente „ een dekkleed [of buitenvoorhang] maaken „ van fijn getweernd lijnwaad, [chits of ka„ toen,] met donkerblaauw, purper, en fchar37. „ laaken , geborduurd. Om dit dekkleed op te „ hangen, zult gij vijf, met goud overtrok„ ken, zuilen van Acacia-hout laten maaken, „ met gouden haaken, en tot deze zuilen zult „ gij vijf koperen voetdukken vervaardigen." 27. Brand-ojfer-altaar. ■ Foorhof' — enz, "xxvff' " De" a'taar ZLlIt gij' van ^«tf-bout maavs. 1. >» ,{en, deze altaar moet vierkant zijn, vijf el„ !en lang, en vijf ellen breed, en drie ellen 2. „ hoog. Gij zult zijne uitftekende hoor- „ nen aan de vier hoeken met den altaar uit „ één ftuk werks maaken, en gij zult hem met 3. ,» koper overtrekken, i Ook zult gij zijne „ potten, om den asch in te doen,zijnefchop„ pen, zijne befpreng-bekkens, zijne vorken, „ en vuurpannen, met één woord, al zijn toe- 4. „ behooren, van koper maaken. Nog zult ,, gij aan denzelven een traliewerk, in de ge„ daante van een net, van koper maaken, en „ aan de vier hoeken van dit netwerk zult gij 5. ,, vier koperen ringen maaken. Dat tra- „ liewerk zult gij plaatzen onder den omvang V vail  VAN MOSES» »8J „ van den altaar-haard, zoodat dit netwerk totflgg. op de helft van den altaar zal komen. " Nog zult gij voor dezen altaar draagboomen vs. 0. H vervaardigen van Jcacia-hoat, die gij met l, koper moet overtrekken, deze draagboomen, 7" van weêrskanten in de ringen gedoken, tul- ,, len dienen, om den altaar te dragen. „ Voor het overige moet gij den altaar hol en 8„ van enkele planken maaken; men moet hem „ naauwkeurig zoo maaken, als het u op den „ berg getoond is." „ Den voorhof van het woongebouw [den 9. „Tabernakel,] zult gij maaken, [door gordij„ nen of behangzelen;] aan de zuidzijde, ter , rechtehand, zal deze voorhof zoodanige be" hangzelen van fijn getweernd lijnwaad [katoen] hebben, aan deze zijde ter lengte van ,, honderd ellen; en daar toe twintig zuilen, Io. benevens derzelver twintig voetdukken van koper; maar de haaken dezer zuilen, en de £ gordijnroeden zullen van zilver zijn. Dus XI. ook zullen aan de noordzijde behangzels zijn " ter lengte van honderd ellen, benevens twin" tig zuilen met derzelver twintig voetdukken " van koper, maar de haaken der zuilen en de Z gordijnroeden van zilver. De breedte xa. „ van den voorhof naar de westzijde zal be" hangzels hebben ter lengte van vijftig ellen, " met tien zuilen en derzelver tien voetdukl ken. — Insgelijks zal de breedte des voor- 13. " hofs aan de oostzijde van vijftig ellen zijn; T 4 » tdoca  284 HET tweede boek ?xvf.'" [d0Ch duS te verdeeIen»3 dat 'er vijftien el, vs. 14.' " len der behangzelen zijn aan de ééne zijde , „ met derzelver drie zuilen,en dezer drie voet. 15. ,, Hukken, op gelijke wijze vijftien ellen der „ behangzelen aan de andere zijde, met derzel„ ver drie zuilen en dezer drie voetllukken. — l6- „ Tot den ingang van den voorhof zal zijn „ een kleed van twintig ellen, van fijn ge„ tweernd lijnwaad,geflikt met donker blaauw, ,, purper, en fcharlaaken met vier zuilen, en „ derzelver vier voetdukken." .17* „ Alle de zuilen van den voorhof rondom „ zullen zilveren gordijnroeden en zilveren haa,, ken hebben, maar haare voetdukken zullen „ van koper zijn." 18. „ Dus zal de gantfche voorhof de lengte heb„ ben van honderd ellen, en de breedte overal „ van vijftig ellen; en de hoogte van vijf el„ len, alles van fijn getweernd lijnwaad;(maar ,, haare voet ft'ukken zullen van koper zijn).'" 19. „ Alle de gereedfchappen, ten dienste van „ dit woonhuis [Tabernakel,] in allen opzig. „ te, zelfs alle zijne fpijkers, gelijk ook de „ fpijkers voor den voorhof, zullen van koper „ zijn." co. ,, Ook moet gij den Israëliten gebieden, dat „ zij u zuivere boom-olie brengen, uit olijven „ geperst, voor den kandelaar, ten einde des„ zelfs lampen bedendig te doen branden. — 21. „ Aaion en zijne zoonen zullen die, in de ten„ te der famenkomst, [de gehoorzaal, daar men „ de  van moses. 685 „ de Godfpraak raadpleegt,] buiten het voor„ hangzel, dat voor het getuigenis is, ontlte,, ken, dat zij van den avond tot den morgen voor jehova branden. Dit zij ééns voor al „ eene fteeds-duurende verordening, van eeuw ,., tot eeuw, ten laste van de Israëliten" 28. Voorfchriften nopens de priesterlijke kleen ding* Vervolgends zult gij uwen broeder aüron , Hoofdfl. XXVIII benevens zijne zoonen, uit de Israeliten af-yj„ zonderen, en tot mij doen naderen, om mij- ,, ne priesters te wezen. aüron zeiven, ,, en zijne zoonen , nadab , abihu , eleüzar , ,, en ithamar. Voor uwen broeder aü- 2. ,, ron , zult gij heilige kleederen vervaardigen , die in pracht en kostelijkheid uitmunten. — ,, Gij zult deswegens fpreken met alle fchran- 3. ,, dere en kunstkundige lieden, welken ik kunde ,, en bekwaamheid gefchonken heb, dat zij voor „ aüron kleederen vervaardigen, in welken hij ingewijd worde, om voor mij de priesterlij- „ ke bediening waar te nemen. De klee- 4. „ dei-Hukken, die zij vervaardigen moeten, zijn: „ Een borstfieraad, een bovenmantel, [Efod], „ een' langen mantel, een' naauw onderkleed, „ een' tulband, en een' gordel. [Behalven ' „ dezen] zullen zij voor uwen broeder aSion, „ en voor zijne zoonen , nog andere heilige „ kleederen maaken, om in hunne priesterlijke T 5 », be-  286 HET TWEEDE BOEK Hoofdft. „ bediening te gebruiken, en daartoe den voor-. VSm 5.'»> raad van goud, donkerblaauw, purper, en „ fcharlaaken, en fijn lijnwaad belleeden." 6. „ Vooreerst dan zullen zij den bovenmantel ,, [Efod] maaken; van goud, donkerblaauw, „ purper, fcharlaaken, en fijn getweernd lijn- 7. „ waad, alles naar de kunst bewerkt. Aan zij„ ne twee boveneinden zal hij twee famenvoe,, gende fchouderltukken hebben, om hem dus 8. „ faam te voegen. — De band, die boven „ op het achteriluk van denzelven komt, moet ,, van hetzelfde werk en met hem uit één fluk „ zijn; van goud, donkerblaauw, purper en „ fcharlaaken, en fijn getweernd lijnwaad. j>, Nog zult gij twee onijx-fteenen nemen, en „ daar op de naamen van israëls zoonen gra- 10. „ veeren, zes naamen op den éénen, en zes op ,, den anderen Heen , naar de orde hunner ge- 11. „ boorte; naar de kunst der fleenfnijders, zoo „ als men zegels fnijdt, zult gij de naamen van ,, isRflëLS zoonen, in deze twee fteenen gravee,, ren. Vervolgends zult gij deze fteenen in 12. ,, goud vatten, en ze vastmaaken op de fchou„ derftukken van den bovenmantel \Efodj\ als „ gedachtenis-fteenen voor de zoonen van is„ raSl, opdat aüron dus hunne naamen op zij„ ne beide fchouderen dragc, voor jehova, om 13. „ ze te doen gedenken. ■ Gij zult dan „ [tot deze twee fteenen] gouden kasjens maa- 14. j, ken, en twee kettingjens van zuiver goud, „ gevlochten werk, van dezelfde lengte, en die » gea  van MOSES. 287 ., eevlochte kettingjens aan de kasjens vastmaa- Hoofd/i. ,, j xxviiu „ ken. ,, Vervolgencis zult gij een gerichts-borstfie-w.15. + raad maaken, naar de kunst zult gij dit maa,, ken, even gelijk den bovenmantel [Efod], „ van goud, donkerblaauw, purper , fcharlaa- „ ken, en fijn getweernd lijnwaad. Het 16. „ zal vierkant wezen, en dubbel omgeflagen, „ eene fpan lang, en eene fpan breed. 'Gij I7« „ zult 'er vier rijen edelgefteenten, die men vat,, ten kan, op invatten. In de eerfte rijë, een ,, Sardius [kornalijn], een topaas, en een kar,t bonkei; in de tweede rijë een fmaragd, een i§, „ fafier, en een diamant [ffahalom ;] in de derde 19. „ rijë, een hijacinth, agaath, en amatbist; in 20. „ de vierde rijë , een turkois, fardonix,' en jas- „ pis. Zij moeten in goud gevat zijn. — „ Deze fteenen zullen, naar het getal der naa- 21. „ men van isRAëLS zoonen, twaalf in getal zijn, „ en op de wijze der zegelfnij-iers, zal op ieder „ derzelve de naam van éénen ftam, naar de „ twaalf Stammen, gegraveerd worden. ——— ,, Aan dit borstfieraad zult gij kettingjens maa- 2n. „ken, die even lang zijn, gevlochten werk, „ van zuiver goud; ook zult gij aan het borst- 23. „ fieraad twee gouden ringen maaken, welke „ twee gouden ringen gij aan de twee einden van „ het borstfieraad moet voegen; in deze twee u „ wijden. Neem een' varre, een jong „ rund, en twee rammen, beiden volkomen en „ zonder eenig ligchaams-gebrek; als ook onge- 2. „ zuurde brooden, en ongezuurde koeken, met „ olie gekneed, en nog een ander foort van onge„ zuurde koeken of vladen, met olie benreken, 5, allen van het zuiverlte tarwen-bloem. — Dit 3. „ gebak zult gij in éénen korf leggen, en in „ dien korf [tot het altaar] brengen, benevens „ den varre, en de twee rammen. Ver- 4. „ volgends zult gij aüron en zijne zoonen tot „ aan den ingang van de Tentc der famenkom„ He [de gehoorzaal] doen naderen, hen met „ water wasfchen, de kleederen nemen, en die 5. „ aüron aantrekken, het onderkleed , den lan, gen mantel onder den bovenmantel [Efod,] „ den bovenmantel [Efod] zei ven, benevens het „ borst-fieraad, en gij zult hem dien vastgor„ den, door middel van den band, die aan den bovenmantel [Efod] vast is; dan zult gij 6. „ hem den tulband op 't hoofd zetten, en aaii „ dezen tulband de heilige kroon vastmaaken it —— daarna zult gij de zalf-olie nemen, de- 7. t> «él*  2?2 het tweede boek Hoofd[t.„ zelve op zijn hoofd uitftorten, en hem zal* vs. 8. ,, Vervolgends zult gij zijne zoonen doen „ toetreden, en hun insgelijks hunne kleederen p. ,, aantrekken, en den gordel aandoen. - ■. „ aüron zoo wel als zijne zoonen ■■ ' ■ en „ hun de tulbanden opbinden. Dus zal „ hun het priester-ambt ten eeuwigen dage ge* j, geven worden." „ Dit gedaan hebbende, zult gij aüron en „ zijne zoonen het eerfte offer op de handen 10. »• leggen- Te weten, gij zult den varre nader „ voor de Tente der famenkomfte [de gehoor- zaal,] brengen, en aüron, benevens zijne „ zoonen zullen hunne handen op het hoofd 11. li van dit rund leggen. Dan zult gij dien ,, varre daar, in jehova's tegenwoordigheid , „ dachten, aan den ingang van de Tente der fa- 12. ,, menkomfte [de gehoorzaal;] in het bloed van ,, dien varre zult gij uwen vinger doopen, en ,, daarmede de uitftekende hoeken [de hoornen] ,, des altaars beftrijken, cn vervolgends al het 13. ,, bloed, onder den altaar, uitgieten. Dan zult „ gij al het vet, waarmede de ingewanden be* „ dekt zijn, de groote kwabbe der lever, de „ beide nieren, als ook het nieren-vet, nemen , !4. „ en op den altaar aanfteken; maar het vleesch ., van den varre, benevens de huid en de mist, „ buiten de legerplaats verbranden. —— Dit is ,, een zondoffer." * „ Daar*  VAN MOSES. 293 „ Daarna zult gij één' van de twee rammen ,, nemen, en op het hoofd van dezen ram zullen w> jjf ,, aüron en zijne zoonen weder hunne handen „ leggen , en vervolgends zult gij denzelven 16. „ nachten, en den altaar rondom met zijn bloed ,, befprengen. Wijders zult gij den ram 17. „ in nukken deelen, en de ingewanden en poo„ ten afgewasfchen hebbende, die op de overige „ Hukken en op den kop van den ram leggen. ,, Dus zult gij den gantfchen ram op den altaar iS. „ verbranden. Het is een brand-offer, „ een verzoenende olfergeur, door het vuur, „ voor jehova." „ Vervolgends ziïït gij ook den anderen ram 19. „ nemen, en aüron, benevens zijne zoonen, „ zullen ook op het hoofd van dezen hunne han„ den leggen; dan zult gij dezen ram insgelijks i0. „ flachten, van zijn bloed nemen, en daarmede „ aüron , benevens zijne zoonen, de rechte oor„ lel, den rechte duim, en de groote toon van „ den rechte voet beftrijken, en den altaar, ,, rondom, met bet bloed befprengen. , Vervolgends zult gij van dat bloed , dat aan 21. „ den altaar is, nemen, en een gedeelte van de zalfolie , en daarmede aüron , en zijne klee- deren, als ook zijne zoonen en derzelver klee- „ deren,befprengen — ten einde hij, en zij- , ne kleederen, als ook zijne zoons en hunne „ kleederen geheiligd zijn. Neem dan van i2, „ dezen ram, die het eerfte offer in de hand der „ priesteren zal wezen, het vet, en den vetV „ ftaart,  404 HET TWEEDE boek Hoofdfl.,, Haart, en het vet, daar de ingewanden mede XX1X' >» overdekt zijn, en de kwabbe van den lever, ,, de beide nieren, benevens bet vet, dat 'eraan vs. 23. „ is, en den rechte fchouder; neem ook één ,, brood , en één van de beide bovengemelde ,, foorten van koeken, met olie bereid, uit den „ korf met ongezuurd gebak, die voor jehova 54. « [nedergezet] is en legt dit alles op de ,, handen van aüron en van zijne zoonen, en „ doe hen dezelven naar alle zijden beweegen „ als een beweeg-ofier, in jehova's tegenwoor45. „ digheid. " Dit gefchied zijnde, zult gij „ het weder van hunne handen nemen, en het ,, op den altaar, boven op het brand-offer, aan„ Heken, tot een' verzoenenden offergeur voor ,, jehova. ■ Dit is een vuur-offer voor „ jehova." &6. ss Neem daarna de borst van den ram, die „ voor aüron tot een eerfie en inwijdings-ofFer „ dient, en beweeg die [naar alle zijden] als een ,, beweeg-offer voor jehova , deze zal uw deel 47. 5» zijn. Dus zult gij, van den ram , die ,, voor aüron en zijne zoonen een eerfle en in„ wijdings-offer is , de borst heiligen als een be„ weeg-offer, en de rechte fchouder als een hef„ offer , welke naar alle zijden beweegd en op- a8. n waards geheven moeten worden; deze zullen „ dus ook in 't toekomende, aüron en zijne ,, zoonen, als een eeuwig recht toebehooren, „ van de offeründen der Israeliten , omdat het „ een hef-offer is, bijzonder zal dit hef-offer 51 ge-  van moses. 495 genomen worden van de dank-offeren der Is-Hoofiift, ,, ra'ëliten, als een hef-offer voor jehova." ,, De heilige kleederen, die aüron aangehadvs.ag. „ heeft, zullen, na hem, aan zijne zoonen ko„ men, om daar in gezalfd, en in hun pries„ ter-ambt ingehuldigd te worden. —- Zeven 30. j, dagen achter één zal die geen zijner zoonen, „ die hem in het priester-ambt opvolgt, daar„ mede bekleed zijn, wanneer hij in de tente „ der famenkomfte [de gehoorzaal voor het ,, eerst] binnen gaat, om in het heiligdom den dienst te verrichten." „ Vervolgends zult gij dezen ram, die het 31. eerfte en inwijdings-offer is, nemen, en zijn „ vleesch op eene heilige plaats kooken; en 32, „ aSr.on, benevens zijne zoonen, zullen dat ,, vleesch, met het brood uit dien korf, voor „ den ingang van de Tente der famenkomfte, ,, [de gehoorzaal,] eten. —— Zij zeiven zul- 33. len dat eten, het welk een verzoenings-offer „ voor hun was, om hun als een eerfte offer ,, opgelegd te worden, en hen te heiligen en in te wijden; geen vreemde mag 'er als gast bij „ zijn; want deze fpijzen zijn heilig. —- In- 34. ,, dien 'er van het vleesch van dit inwijdings,, offer of van de brooden nog iet overblijft tot ,, den volgenden morgen, dan zult gij dat over„ gebleven is, verbranden; het mag niet gege„ ten worden, want het is heilig." „ Dus zult gij aüron en zijne zoonen pleg1- 35» „ tig inhuldigen , gelijk ik u bevolen heb. • V 2 „ Ze-  Sg6 HET TWEEDE BOEK Hoofdfl.,, Zeven dagen zal deze inwijding duuren, ge6. „ duurende dezelvcn zult gij daaglijks een var„ re ten zond-offer flachten, om verzoeningen „ te doen, ook zult gij den altaar ontzondigen, door hem met uw verzoenings-bloed te be„ fprengen; en hem ook zalven, ten einde hem 37. „ te heiligen. —— Zeven dagen zal deze verSJ zoening en heiliging van den altaar duuren. Deze altaar zal uw grootlte heiligdom „ wezen, al wat den altaar aanroert, zal heilig „ zijn." 38. » OP dezen altaar zult gij' befl:endlg de vo1" ' „ gende daaglijkfche offeranden, zonder verzuim, 0fferen . twee jaarige lammeren op eiken 39> || dag het ééne lam zult gij 's morgens offeren, en het ander in den laaten namiddag 40. „ [tusfchen de twee avonden.] — Tot één lam behoort een tiende deel [een Gomer] tar' we-bloem, gekneed met een vierde van een Hin [zekere mate] van versch geperste olie, " en een drank-offer van een vierde van een || Hin wijn. Het tweede lam zult gij ' " des nademiddags [tusfchen de twee avonden] || offeran, met een dergelijk fpijs- en drank-of" fer, als 's morgens — tot eenen verzoenen- I', den offergeur. Het is een vuür-offer * „ voor jehova." 42. „ Dit zal het duurzaam daaglijks brand-offer, van eeuw tot eeuw , bij u en uvve nakome,", lingen, zijn, voor den ingang van de Tente der famenkomfte, [de gehoorzaal,] in jehova's „ te-  VAN MOSES. 297 „ tegenwoordigheid, daar ik ulieden zal ontmoe- Hoofdfl. „ ten, om daar tot u te fpreken, daar zal ik dewX^ „ Israëliten te woord Haan, en die Tente zal „ door mijne majedeit geheiligd wezen. < . ,, Ik zal deze Tente der famenkomst [de gehoor- 44. ,, zaal] heiligen, benevens den altaar, ook zal „ ik aSron en zijne zoonen heiligen , om mijne „ priesters te wezen. ■ Dus zal ik, onder 45. „ de Israëliten woonen, en hun God zijn. — „ Dus zullen zij ondervinden, dat ik, jehova, 46. „ hun God ben, die hen uit Egijpte heb uitge„ voerd, om onder hun te woonen. — Ik, je„ hova, ben hun God. " 30. Voorfchriften omtrent den reuk-altaar het betaalen van een' halven fikkei voor het Heiligdom ■ het waschvat — zalfolie m en reukwerk. Ook zult gij, om het reukwerk daar op te Hoofdfl. XXX „ ontlteken, eenen reuk-altaar maaken van Aca- ys \ ,, «'«-hout; deze zal ééne el lang, en breed,en a. dus vierkant zijn, en twee ellen hoog, met ,, zijne hoornen [uitftekende hoeken,] uit één „ ftuk met denzelven. ■■ Gij zult hem, 3, „ zijne oppervlakte, zijne zijden, rondom, als „ ook zijne hoornen of uitltekende hoeken, met 3, zuiver goud overtrekken, en 'er rondom een' „ gouden lijst aanmaaken; en onder deze lijst 4. „ twee gouden ringen, aan weêrszijde, welke „ dienen zullen voor de draagboomen, met welV 3. „ ken  29s het tweede boek. Htofdft. „ ken hij gedragen moet worden; deze draagxxx.' boomen zult gij van Acacia-hout maaken , en 6*. „ ze met goud overtrekken. Dezen al- „ taar zult gij plaatzen buiten het voorhangzel, „ welk voor de getuigenis- [de wet-] kist j „ hangt, tegen over het [verzoen-] dekzel bo„ ven het getuigenis, alwaar ik u gehoor zal 7. „ geven. Op denzelven zal aüron een „ reukwerk van de edelfte fpecerijën aanfteken; „ dat zal hij doen eiken morgen, wanneer hij 8. „ de lampen reinigt, als ook in den namiddag, „ [tusfchen de twee avonden,] als aüron de „ lampen aanlteekt. Dit zal een duurzaam „ daaglijks reukwerk, van eeuw tot eeuw, on„ der u zijn, in tegenwoordigheid van jehova, 9. ,, nooit zult gij vreemd reukwerk op dezen al„ taar ontlteken, noch ook brand- of fpijs-offe„ ren; ook zult gij 'er geen drank-offer op ftor- 10. *, ten. ■ aüron zal hem, ééns in het jaar, „ aan zijne hoornen of uitftekende hoeken , ver„ zoenen, dat is, hij zal hem, met het bloed „ des zond-offers, op het verzoenings-feest, „ eenmaal in het jaar, verzoenen, tot de laat„ (te nakomeiingfehap toe [zal dit gefchieden;] „ hij is een der heiliglte heiligdommen ter eere „ van jehova." 11. Nog geboodt jehova aan bioses het volgen- 12. de: „ Als gij de Israeliten tellen, en hoofd „ voor hoofd opnemen zult, dan zal elk,als hij geteld wordt, voor zijn'leven, aan jehova, een losgeld opbrengen, opdat 'er, bij het tel- „ len  van moses. 299 .. len des volks, geene fterfte ontfta. Het Hoofdfl. xxx geen zij betaalen zullen, is: Elk, die voorw> jj. ,, u voorbijgaat, om geteld te worden , een hal- ven fikkei, naar [het gewigt] van den fikkei j, des heiligdoms , een fikkei, die twintig gera „ houdt. Deze halve fikkei is een hef-of- fer, dat men jehova aanbiedt. —— Elk, 14„ die voor u, bij de monftering, voorbijgaat, „ die twintig jaaren en daar boven oud is, zal „ dit hef-offer aan jehova opbrengen, de rijke 15> ,, zal niet meer, en de arme niet min geven dan „ een hal ven fikkei, als gij dit hef-offer aan „ jehova opbrengt, om uw leven te losfen.— Dit losgeld zult gij ontvangen van de Israëli- 16. ten, en het alleen ten dienste van de Tente „ der famenkomst befteeden. —— Doch bij „ jehova zal het voor de Israeliten een ge„ dachtenis-offer zijn, dat zij den losprijs voor „ hun leven betaald hebben." Ver volgends geboodt jehova ook dit aan mo- 17. ses: „ Gij zult ook een koperen waschvat 18. maaken, met zijn koperen dekzel, tot de no„ dige wasfchingen; en gij zult het plaatzen „ tusfchen de Tente der famenkomfte [de ge„ hoorzaal] en den altaar. ■ ■■' Gij zult het s, mèt water vullen, ten einde a5ron en zijne 19. „ zoonen hunne handen en voeten daar uit was„ fchen. ■ Zij zullen zich wasfchen, zoo ^ „ dikwijls zij in de Tente der famenkomst [de gehoorzaal] gaan , opdat zij niet fterven; ins,„ gelijks, zoo dikwijls zij den altaar naderen, V 4 „om  300 het tweede boek Hoofdfl. „ om hun ambt te bedienen, en vuur-offeren vf^u » voor JEH0VA te ontftekan, zullen zij hunne handen en voeten wasfchen, opdat zij niet „ fterven. Dit zal hun eene eeuwigduu- „ rende inzetting zijn, voor hem en zijne nako„ melingen , door alle eeuwen." 22. Nog fprak jehova tot moses het volgende: 23. „ Neem u van de beste fpecerijën; vijf honderd „ \_flkkelen\ vloeiende mijrrhe , half zoo veel, „ dat is, twee honderd vijftig, beste kaneel, en 24. „ twee honderd vijftig, beste Kalmus, en vijf „ honderd, beste Kasfia, alles naar den fikkei ,, van het heiligdom, benevens een Hin olij- a$. „ ven-olie —— maak hier van eene heilige „ zalf-olie, naar de beste Apothekers-kunst. — 26. ,, Dit zal eene heilige zalf-olie zijn, daarmede ,, zult gij de Tente der famenkomst, de getui1 27. „ genis- [wet-kist,] de rafel, benevens al haar „ gereedfchap, den kandelaar, benevens zijn 28. „ gereedfchap, den reuk-altaar, den brandöffer„ altaar, benevens al zijn gereedfchap, en het „ waschvat met zijn dekzel, zalven, en daar 20. ,, door heiligen. —- Dus zullen alle deze za„ ken heilige heiligdommen zijn,al wie ze aan- 30. „ raakt, zal heilig zijn. Ook zult gij „ aüron en zijne zoonen daarmede zalven, en „ hen dus tot mijne priesters heiligen. —— 31. ,, Maar den Israeliten zult gij gebieden: Dit „ zal eene heilige zalf-olie voor mij alleen zijn, "2. „ onder alle uwe nagedachten; men zal ze op geen ligchaam van eenig>nder mensch dor- „ ten.  van moses.' 3OI ten, noch ze, op gelijke wijze, nathaaken;Htefd/i. ,, zij is heilig, en zij zal bij u deeds heilig blij J} ven. ». De man, die ze, gelijk deze is ,w.33, „ namaakt, of'er een' anderen, dan een' pries„ ter, mede zalft, zal uit zijn volk uitgeroeid ,, worden." Wijders geboodt jehova nog dit aan moses : 34» 5, Neem u fpecerijën, mijtrhen fap , onijche, en „ galbanon, en allerzuiverden wierook, van „ elks even veel, en maak daar van, naar Apo- 35,, thekers-kunst, een reukwerk, en voeg 'er ,, zuiver heilig zout bij— damp het vervolgends 36. ,, tot een fijn poeder, en leg 'er eene hoeveel„ beid van, tegen over het getuigenis [de wet,] „ in de Tente der famenkomst, [de gehoorzaal,] „ daar ik 11 te fprake zal daan. —— Het zal „ u een heilig heiligdom wezen. —— Gij zult 37, geen reukwerk, op deze wijze als dit is, voor „ uw bijzonder gebruik bereiden; alzoo gij dit ,, als aan jehova geheiligd moet achten. ■ ,, Iemand, die een dergelijk maakt, om een „ reukwerk voor zijn bijzonder gebruik te heb„ ben, zal uit zijn volk uitgeroeid worden. V 5 Si- Be-  302 het tweede boek 31. Benoeming der werkmeesters tot het vervaar* digen van den Tabernakel enz. Gebod, om den Sabbath te blijven waarnemen. — De tafelen der Wet aan moses ter hand gefield. Hoofdjl. Verders fprak jehova tot moses : „ Ik heb xxxi. hij rraame gebijzonderd bezaleSl, den zoon vs' 2! j5 van uri , en kleinzoon van hur , uit den Ham 5. „ van Juda; dezen man heb ik met eenen god„ lijken geest vervuld, en hem verltand en ver„ nuft, en kennis gefchonken tot allerlei hand- 4. „ werk, om al wat vernuftig is, uit te vinden, ,, en tot het bearbeiden van goud, zilver, en 5. „ koper; desgelijks om fteenen te fnijden, en „ in te zetten, ook om in hout te fnijden, met „ één woord, in allerlei foort van kunst-arbeid. 6. ■>■ ., - Nog heb ikzelf hem toegevoegd aho- , liSb, den zoon van ahisamach, uit den ftam " van Dan. Ook heb ik aan andere ver- '„ nuftige kunftenaars bekwaamheid gegeven, ten " einde zij alles maaken, het geen ik u bevolen 7. heb. _ De Tente der famenkomfte, de '' " getuigenis- [wet-] kist, en het dekzel op de- 8. „ zelve, en al den huisraad der Tente; de tafel „ en haar toebehooren, den kandelaar van mas„ fief goud, en al zijn toebehooren; den reuk- o. altaar, den brand-olfer-altaar met al zijn toe, behooren, benevens het waschvat en deszelfs 10.' dekzel. Als ook de ambtskleederen, en de heilige kleederen voor den Priester aü- „ ron,  van moses. 303 ron. en de Ideederen zijner zoonen, om hzlHeofJft. " xxxi „ Priester-ambt te bedienen. ■ Insgelijks yj< 11* „ de zalf-olie, en het heilig reukwerk van fpe- „ cerijën. Dit alles zullen zij maaken, „ gelijk ik het u bevolen heb." Tevens geboodt jehova aan moses het vol- 12. gende: „ Spreekt tot de Israeliten! Met dit 13„ alles zult gij evenwel mijne Séhbathen waar„ nemen, dewijl zij, door alle eeuwen, een ,, teken zijn tusfchen mij en ulieden, waar door „ men weten zal, dat ik, jkhova, ulieden mij „ geheiligd heb. ■ Neem dan den Sabbath 14. „ waar, dewijl hij voor ulieden heilig is. Al ,-, wie denzei ven ontheiligt, zal zonder genade 3, derven, en al wie op denzelven eenig werk „ verricht, die perfoon zal uit zijn volk verdelgd worden. Zes dagen zal men zijn' 15. „ arbeid verrichten, maar de zevende dag is de „ rust, de aan jehova geheiligde Sabbath: Al „ wie, op den Sabbath-dzg , eenig werk doet, „ zal zonder verrdiooning derven. ■ Dat 16. j, ddh de Israëliten den Sabbath onderhouden, „ om dien te vieren door alle eeuwen. —- Dit „ is een eeuwig verbond, en een eeuwig teken 17. ,, tusfchen mij en de Israëliten; want in zes da- gen heeft jehova den hemel en de aarde ge„ maakt, en op den zevenden dag gerust en ,, zich verkwikt." Na het eindigen van alle deze bevelen en ge- 18. fprekken, op den berg Sinaï, gaf [god] aan moses twee tafelen der getuigenis [der wet,] tafelen  364 het tweede boek kn van (leen, van God zeiven met eigen vinger, [door zijn Alvermogen,] befchreven. 32. Het gouden Kalf opgerecht. —— Straf e der Israëliten. « moses bidt voor hun. Hoofdfl. Toen het volk zag, dat moses zoo lang op xxxu. , k vertoefde, zonder van daar af te komen , verzamelde het volk bij aüron , en eiscnten van hem: Maak ons Goden, die voor ons uittrekken, want deze moses , die man , die ons uit Egijpte uitgevoerd heeft, wij weten niet, wat 2. van hem geworden is. aüron gaf hun ten antwoord: Rukt dan uwen vrouwen, zoonen en dochteren hunne gouden oorringen af, en breng 3. ze hier aan mij. Het gantfche volk rukte hunne gouden oorringen uit hunne ooren, en 4. bracht ze aan aüron, die ze van hun aannam, en eene gedaante van een kalf door een' beeldhouwer vervaardigd hebbende, hetzelve met het van deze ringen gegoten goud overtrok, en nu juichte men: Dit is uw Gtd, 0 Israëliërs! die tjt u uit Egijpte heeft uitgevoerd'. — Toen aüron [deze drift des volks] zag, bouwde hij, voor dit kalf, een' altaar, en liet tevens uitroepen : Morgen zal het een feestdag zijn ter eere g. van jehova ! -— Den volgenden morgen offerde men brand-offeren, en bracht dank-offeren aan, waar na het volk ging -zitten eten en drinken, en na de maaltijd met dansfen en andere vrolijkheden zich verlustigde. Nu  VAN MOSES. 305 Nu fprak jehova tot moses: „ Klim fpocdigHoufdli. na beneden, want uw volk, dat gij uit E- X^X"| „ gijpte hebt opgevoerd, heeft het geheel bedor„ ven; zij zijn zeer fchielijk van den weg afge- 8. ,, weken, dien ik hun had voorgefchreven; zij j, hebben een gegoten kalf gemaakt, zich daar „ voor ter aarde geworpen, daar aan geofferd, en uitgeroepen: Dit is uw God, o Israëliërs! „ die u uit Egijpte heeft uitgevoerd." Verders fprak jehova tot moses: ,, Dewijl 9» „ ik toch zie, dat dit volk hardnekkig en wc„ derfpannig is, zoo verhinder mij niet, dat 10. mijn toorn tegen hun ontbrande, en hen ver„ niele, dan zal ik u tot een groot volk maa- ken." ' Doch moses badt zeer ernftig u, tot jehova, zijnen God, en zeide: „ Waar„ öm, 0 jehova ! zou uw toorn ontbranden te,, gen uw volk, dat gij uit Egijpte, met zoo „ groote blijken van uw Alvermogen , en met „ eene fterke hand , hebt uitgevoerd? Waarom 1*. zouden de Egijptenaars reden hebben, om te zeggen: Dat gij het, tot deszelfs verderf „ hebt uitgevoerd, om het, in het gebergte, te „ dooden, en het van de aarde te verdelgen ? — ,, Ach! laat de hevigheid van uwen toorn be- daaren! en ontferm u over uw volk, opdat ,, het onheil hen niet treffe! • Gedenk, 13, „ hoe gij aan abraham, isaük, en iSRAëL,nwe „ verëerers, bij u zeiven gezworen en hun be„ loofd hebt, dat gij hunne nakomeiingfehap ,, zoudt vermenigvuldigen als de ftarren aan den » be-  306 het tweede boek Hoofdfl. „ hemel, en hoe gij hun toegezegd hebt, dat XXX"' „ gij aan hunne nakomelingen dit gantfche land zoudt fchenken, om het als hun erfdeel eeu«. 14. ,, wig te bezitten!" ■ Door deze voorbede liet jehova zich beweegen,om het kwaad, het geen hij hun gedreigd hadt, niet over zijn volk te brengen. 15. En nu klom moses van den berg af, hebbende de twee tafelen van het getuigenis [de wet-tafelen] in zijne hand, die van weêrskanten vol be- 16. fchreven waren. Deze tafelen waren een omrddlijk werk van God zeiven, ook was het fchrift op deze tafelen onmidlijk door God zeU ven gegraveerd. 17. josua hadt het geluid van het juichende volk van verre gehoord, en zeide nu tegen moses: Daqr is een krijgsgefchrei in het leger ! • i3. Neen, antwoordde deze: Het is geen geluid van overwinnaar en, het is ook geen gefchrei van overwonnenen! Ik hoor veel eer het geluid van 19- dansfende reien. Als hij nader bij het leger kwam, en het kalf en de dansfende rijen zag, ontdak moses in toorn, zoodat hij, [in deze vervoering ,] de beide tafelen uit zijne hand wierp, zoodat zij aan den voet van den berg in ftukken 20. braken. ■ Vervolgends nam hij dat kalf, welk zij gemaakt hadden, en verbrandde het, vergruisde het verders tot dof, en wierp het één en ander in het water, dat de Israëliten drinken moesten. «• Vervolgends fprak moses AaaoN dus aan: „Wat  VAN MOSES. 307 Wat heeft u dit volk toch gedaan, dat gij Hoofdfl. XXXII „ eene zoo groote zondenfchuld over hetzelve „ gebracht hebt?" aüron antwoordde: ,, Mijnyj.22. „ Heer zij niet vertoornd! Gij kent zelf dit volk, hoe het geheel boos is! Zij eischten £3. „ van mij, dat ik hun Goden zou maaken, die „ voor hun voor uit konden gaan, want dat „ zij, ten aanzien van moses , dien man, die „ hen uit Egijpte hadt uitgevoerd, niet wis- ten, wat van hem geworden was; en als ik 24. ,, hun vraagde: of zij ook goud hadden? ruk„ ten zij het zich terftond af, en gaven het „ mij; dit deed ik in het vuur, en op deze „ wijze is dit kalf ontltaan." Dus zag 25. moses, dat het volk allen teugel hadt afgeworpen , dewijl aüron zijn gezag niet hadt gehandhaafd , zoodat het de genen, die zich tegen hetzelve zou willen aankanten, ligtelijk zou mishandelen, daarom bleef moses aan den ingang 26. der legerplaatze ftaan , en riep ! ,, Al wie voor „ jehova is, hier bij mij!" waar op alle de Levieten zich bij hem verzamelden. Dezen ge- 17. boodt hij: ,, Zoo fpreekt jehova, Israëls „ God! Elk uwer gorde het zwaard op zijde, „ gaat het leger door en weder door, van de „ ééne poorte tot de andere, en doodt, wien ,, gij oproerig vindt, zonder onderfcheid van „ broeder, vriend, of bekende." Dit 28. bevel van moses volbrachten de Levieten, zoodat 'er dien dag omtrent 3000 man van het volk fneuvelden. ■ Te weten, moses hadt zijn 29. be-  308 HET TWEEDE BOEK Hoofd/1, bevel met deze woorden aangedrongen: ,, Dit XXXI1, zij heden uw eerfte offer aan jehova , al wa„ re het ook uw zoon of uw broeder, brengt „ dus heden eenen zegen over u." yj, 30. Den volgenden dag fprak moses het volk aan: „ Gijlieden hebt eene groote zonde begaan, 5, doch, ik zal nu tot jehova opklimmen , en „ beproeven, of ik voor uwe zonde vergeving 31. „ kan verwerven." Daar op tot jehova wedergekeerd, badt moses : „ Ach! dit volk „ heeft eene groote zonde begaan, dat zij zich 32. „ Goden van goud gemaakt hebben. Ach! ver„ geef hunne zonde, maar zo niet, wisch mij „ dan uit uit de naamlijst der leevenden! " 33. jehova gaf hier op aan moses dit antwoord: „ Hem, die tegen mij gezondigd heeft, zal ik „ uit de lijst der leevenden uitwisfchen. » 34. „ Ga Hechts heenen, en gelei dit volk naa de ' „ plaats, daar ik van gefproken heb, mijn En- , gel zal voor u vooruitgaan, maar wanneer „ de tijd der ftraffe daar is, zal ik hunne zon- 35. „ den in aanmerking nemen." Ook deedt jehova werklijk eene fterfte onder het volk ontflaan, omdat zij AaaoN genoodzaakt hadden, dat kalf te maaken. 33- Of  van moses, 309 33. Op de nadere voorbede van moses wordt God weder met het volk verzoend. - moses wenscht God zeiven te zien. Vervolgends fprak jehova tot moses: „Trek, Hoofdfl, j, met het volk, dat gij uit Egijpte uitgeleid XXXIIL „ hebt, van hier op na het land, dat ik aan ,, abraham, ISAaK en jakob bij eede beloofd ,, heb , aan hunne nakomelingen te zullen ge,, ven. 1 Ik zal een Engel voor u laten 2. vooruittrekken, en de Kanadniten, Amoriten, ,, Hethiten, Fereziten, Heviten en jfebufiten ,, uit dat land drijven, daar melk en honig vloeit. ,, ' Doeh zelf zal ik onder u niet mede 3. „ optrekken, want gij zijt een halftarrig volk, „ ik zou u ligtelijk, onder weg, verdelgen." Als het volk deze voor hun zoo nadeelige ver- +, klaaring hoorde, treurden zij, en niemand deedt zijne verfierfelen aan. Toen zeide jrho- 5. va tot moses : „ Spreek tot de hraeliten : Gij,, lieden zijt een halftarrig volk; indien ik met ,, u optrok, zou ik elk oogenblik reden heb„ ben, om u te verdelgen. Evenwel, leg vrij „ uwen fieraad af, dan zal ik zien , wat ik doen ,, zal." —— Dus onthielden zich de Israëli- $. ten van hunnen fieraad, terwijl zij zich tevens van den berg Horeb verwijderden. Ook floeg moses de tente buiten de legerplaats, 7* op eenen genoegzamen afftand, op, en noemde dezelve de Tente der famenkomfte [de gehoorzaal,] zoodat al wie jehova wilde vragen, buiX ten  310 HET TWEEDE BOEK Htofdfi. ten de legerplaats tot deze tente der famenkomfte w™1' [gehoorzaal] uit moest gaan. Zoo dik- * wijls moses uitging naa deze tente, ftondt al het volk op, en plaatfte zich eerbiedig, elk aan den ingang van zijne tent, en zagen moses na, tot 9. dat hij in die tente was ingegaan. — Wanneer dan moses in de tente ingegaan was, daalde de wolkzuil neder, en ftelde zich aan den ingang der 10. tente, en daar fprak Hij met moses , terwijl het gantfche volk, de wolk-zuil aan den ingang dier tente ziende ftaan, oprees, en zich allen, elk aan den ingang van zijne tente, ter aarde ne- 11. derwierpen. • Dus fprak jehova gemeenzaam met moses , gelijk de eene vriend met den anderen fpreekt. Vervolgends keerde hij na het leger te rug, maar zijn dienaar, josua, de zoon van nun, zijn bediende, verwijderde zich niet van deze tente. 12. Eindelijk fprak moses tot jehova : „ Gij be„ veelt mij, dit volk te doen optrekken, en gij „ hebt mij nog niet bekend gemaakt, wien gij „ met mij zult zenden, fchoon gij mij verzekerd „ hebt, dat gij mij, [als uwen gunfteling] bij „ naame kent, en dat ik bijzonder in uwe gun- I3> „ fte tta. Nu dan , indien ik uwe gunst genie„ te, zoo maak mij uw plan en voornemen be„ kend, dan zal ik daadlijk ondervinden, dat ik „ bij u in gunst fta. Gedenk toch, dat 14. „ dit volk uw volk is." God-antwoord¬ de: „ Zult gij dan gerust zijn, als ik zelf me- 15.,, de ga?" moses hernam: „ Indien gij niet „ zelf  VAN MOSES. 3II zelf medegaat, zoo doe ons van hier niet op- Hoofdjl. XXXIII ,, breken. Waar aan toch zou men anders yu l6[ „ weten, dat ik uwe gunst bezit, ja niet alleen „ ik, maar ook dit volk, indien gij ons niet ,, verzeldet, dewijl wij hier door alleen, ik en „ dit volk, onderfcheiden worden van alle de „ volken der aarde?" Toen zeide jehova te- *74 gen moses: „ Ook dat, het welk gij nu ge„ fproken hebt, zal ik doen - ■» want gij „ hebt mijne gunst, en ik ken u, als mijnen ,, gunfteling , bij naame." Thans zeide [moses]: ,, Doe mij, bid ik, 18. „ uwe volle heerlijkheid aanfchouvven!" Het 19. antwoord was: ,, Ik zal alle mijne goedertie„ renheid voor u laten voorbijgaan, en dan voor ,, u uitroepen: jehova is voor u! — want ,, wien ik genadig ben, dien ben ik genadig, en „ over wien ik mij ontferm, over dien ontferm ,, ik mij!" „ Maar" voegde hij'er bij: 20. ,, Mijn aangezicht kunt gij niet aanfchouwen, „ want geen mensch kan mij aanfchouwen, en „ leevend blijven!" 1 - Nog vervolgde je- 21> hova: ,, Daar is eene plaatze bij mij, daar „ kunt gij op de rots liaan; en wanneer dan 2a# ,, mijne gantfche heerlijkheid voor u voorbij zal ,, gaan, dan zal ik u in een hol van die rots ,, verbergen; en u met mijne hand overdekken, „ tot dat ik voorbij gegaan ben; waarna ik mij,, ne hand zal wegnemen, en dan zult gij mij „ van achter kunnen naöogeii, want mijn aan„ gezicht kan niet aanfehouwd worden." X 2 34. De  JI2 HET TWEEDE BOEK 34. De tafelen der Wet vernieuwd. —- Merk' waardige verfchijning van God aan moses.— Herhaaling van eenige Wetten. < moses aangezicht glinftert. Hoofdft. Vervolgends geboodt jehova aan moses : y*™' „ Houw u twee fteenen tafelen, gelijk de eer„ flen waren, dan zal ik daar op dezelfde woor,, den fcbrijven, die op de eerde tafelen, wel- 2. j> ke gij gebroken hebt, gedaan hebben; en „ maak, dat gij tegen morgen gereed zijt, de„ wijl gij morgen weder op den berg Sinaï „ klimmen, en daar, op de fpitze des bergs, 3. „ mij moet afwachten. Doch geen mensch „ zal met u opklimmen, ook zal niemand zich „ op den gantfchen berg zien laten; zelfs zal „ geen fchaap of rund, naar den kant van de„ zen berg, weiden." ^ moses, volgends dit bevel van jehova, twee deenen tafelen, gelijk de eerden geweest waren, gehouwen hebbende, klom den volgenden morgen op den berg Sinaï, nemende deze twee 5. deenen tafelen met zich. —— Thans daalde jehova in eene onweêrs-wolk neder, delde zich daar nevens hem, en riep uit: jehova zelf ! 6. , ■ Vervolgends ging jehova voor hem voorbij , en riep uit: jehova , jehova , een barmhartig en genadig god ! langmoedig , groot 7. in gunstrijke goedheid en trouwe ! die zijne goedheid onveründerl ijk behoudt tot in het duizendste geslacht; die on- rec ht  VAN moses. 313 recht , overtreding en zonde vergeeft : Hoofdfl. xxxiv die den schuldigen niet geheel uitroeit, schoon hij de misdaaden der vaderen straft in de kinderen, en kindskinderen, tot in het derde en vierde lid. Toen wierp zich moses fchielijk ter aarde neder, vs. 8. aanbadt, en zeide: „ Heere! indien ik gunfle p. ,, bij u geniete, zoo trekke de Heere toch zelf ,, met ons, alfchoon dit volk een balftarrig volk ,, is; vergeef onze ongerechtigheden en zon„ den, en neem ons tot uw eigendomlijk volk „ aan!" Het antwoord was: ,, Ik maak 1». „ een verbond, dat ik, ten overftaan van uw ,, gantfche volk, wonderdaaden zal doen, hoe„ danigen nooit, op den gantfchen aardbodem, „'noch ondereenig volk, verricht zijn; zoodat ,, het gantfche volk, onder het welk gij u be„ vindt, die als een werk van jehova zal be„ fchouwen, want het geen ik, ten uwen be- „ hoeve, doen zal, zal verbaazend wezen. ,, Doch neem naauwkeurig in acht, het geen ik n ,, u heden gebiede. ——■ Ik drijve de Amori„ riten, Kanaaniten, Hethiten , Feriziten, He„ viten, en Jebufiten voor u uit. —— Wacht i2( „ u, dat gij met de inwooners van dat land, dat „ gij Haat in te nemen , geen verdragen fluit; „ het zou u zeker tot een' valftrik wezen. —— ,, Hunne altaaren zult gij omverre werpen,hun„ ne beelden verbreken, en hunne gewijde bos„ fchen omhakken ——— want gij zult u voor „ geenen vreemden God nederwerpen , dewijl X 3 „ JE-  314 het tweede boek Hoofdfl.,, jehova's naam ijveraar, en hij, [omtrent XXXIV* „ zijne eere] een ijverzuchtig God is. ■ vs. 15. „ Sluit dan geen verdrag met de inwooners van ,, dat land, opdat zij niet, wanneer zij met ,, hunne Goden hoererij bedrijven, en aan dezeiven offeren, u nodigen, en gij met hun 16. „ van hunne offeranden etet; of ook hunne „ dochteren voor uwe zoonen ten huwelijk „ neemt, dewijl die dochteren, met haare Go„ den hoererij bedrijvende, ook uwe zoonen tot ., hoererij met haare Goden verleiden zouden.— 17. „ Gij zult u geene Goden maaken, van metaal 18. „ gegoten. —— Het feest der ongezuurde „ brooden zult gij houden; gij zult dan zeven ,, dagen achter een ongezuurd brood eten, ge„ lijk ik u geboden heb, op den jaarlijkfchén ,, bellemden tijd, in de maand Abib; omdat gij, „ in de maand Abib, uit Egijpte zijt gegaan. rp. „ Alles, wat het eerst uit de moeder ge- „ boren wordt,behoort mij toe; van al uw vee, „ runderen of fchaapen, zult gij, het mannet,, jen, dat het eerst door de moeder geworpen so. „ wordt, aan mij offeren. Maar de eerst- ,, geboorte der ezelen [en dergelijken] kunt gij „ met een lam losfen, doch zo gij het niet lost, „ moet gij het den hals breken; maar alle eerst„ geborenen onder uwe zoonen moet gij nood„ wendig losfen. —— Niemand moet, zonar. »> der gefchenk, voor mij verfchijnen. Zes „ dagen zult gij arbeiden, maar op den zeven„ den dag rusten, zelfs in den zaai- en oogst- „ tijd.  VAN MOSES. 315 ♦Hd. . Het feest der weken [het Vink'Hoofdjl. j» "J"* xxxiv „ nerfeest,] zult gij vieren, als een feest derw#aa> „ eerflelingen van uwen tarwen-oogst, en het ,, feest der inzamelinge [van uwe 'vruchten en ,, wijngewas,] tegen het einde van het jaar. — Driemaalen in het jaar zullen alle mansperfoo- 23. „ nen onder u, voor den Heer, jehova, den ,, God van Israël, verfchijnen. Wan- *4- „ neer ik die volken voor u verdreven, en uwe „ grenzen uitgebreid zal hebben , dan zal nie„ mand tegen uw land eenigen inval beraamen, „ terwijl gij, driemaalen in het jaar, op reize „ zijt, om voor jehova , uwen God, te ver„ fchijnen. - Het bloed mijner offeren 15. ,, zult gij niet bij zuurdeeg vergieten, en van „ het paasch-offer zal niets overblijven tot den „ volgenden morgen. De eerltelingen van 26. de vroege vruchten van uw land zult gij in „ het huis van uwen God, jehova, brengen. „ 1» Het bokjen moet gij niet toebereiden ,, in de melk zijner moeder." Eindelijk zeide jehova tot moses: Schrijf 27. u deze woorden op, want op derzelver inhoud maak ik met u, en met Israël, een verbond. — Dus was moses daar bij jehova veertig etmaa- 28. len, zonder te eten of te drinken. En hij fchreef de voorwaarden des verbonds,te weten, de tien geboden , op de tafelen. Als nu moses , hebbende de twee getuigenis- 29. [wet-] tafelen in de hand, van den berg Sinaï afkwam, glinfterde het vel van zijn aangezicht, X 4 zon-  3lff HET TWEEDE BOEK Hoofdfl.zonder dat moses zelf zulks wist, omdatTGodl xxxiv. vs, 30. met nem gel*Proken hadt; doch AanoN en alle de Israëliten zagen, met verbaazing, het vel van moses aangezicht glinfteren, zoodat zij 31. fchroomden, hem te naderen, maar als hij hen riep,zoo kwamen a2ron en alle de aanzienlijkHen uit de gemeente weder hij hem, en moses 31. fprak met hun, vervolgends traden ook alle Israëliten toe, en hij geboodt hun alles, wat jehova hem op den berg Sinaï belast hadt. — 33. Doch moses deedt een dekzel of fluïer over zijn 34. aangezicht, zoo lang hij met hen fprak, maar als moses tot jehova ging, om met dien te fpreken, nam hij dat dekzel af, tot dat hij weder uitging, en als bij uitgegaan zijnde, aan de Israeliten verklaarde alles, • wat hem in last ge- 55. geven was , en de Israëliten liet vel van moses aangezicht zagen glinsteren, dan deedt moses dat dekzel weder op zijn aangezicht, tot dat hij op nieuw heenen ging, om met [God] te fpreken. 35. moses draagt de bevelen van God aan de Israëliten voor. —— De vrijwillige gift tot den Tabernakel wordt opgebracht. Hoofdft. Tïans deedt moses de gantfche vergadering: $xxv. der Israëliten , famenkomen, en zeide hun het vs. i. volgende aan: „ Dit is het geen jehova be2> „ volen heeft te.doen. ■■ Zes dagen ach,, ter den anderen z\ilt gij allen arbeid verrich- » ten,  van moses. 317 „ ten, maar op den zevenden dag zult gij een'Hoofdfl. "xxxv heiligen dag, een Sabbath, eene rust ter eere „ van jehova hebben; al wie op denzelven ee- „ nigen arbeid verricht, zal nerven. Inw. 3, „ geen uwer wooningen zult gij, op den Sab„ bath, vuur ontlteken." Vervolgends zeide moses tot de gantfche ver- 4. gadering der Israëliten: „ Dit is het bevel,dat jehova geboden heeft. Neemt, van het geen 5„ gij bezitten mogt, een hefoffer [tot eene vrij- willige gift] voor jehova ; al wie daar harte„ lijk gewillig toe is, brenge dat hefoffer voor „ jehova, goud, zilver,koper, donkerblaauw, C. ,, purper, fcharlaaken, fijn lijnwaad, geiten„ haair, roodgeverwde ramsvellen [marokijn,] 7. „huiden van zeehonden, Acacia-hout, olie 8. „ voor den kandelaar, fpecerijën tot zalf-olie, „ en tot reukwerk, onijxfteenen, en edele ftee- 9. „ nen, die ingezet kunnen worden, voor den bovenmantel [Efod,] en voor het borst fie„ raad. ■■■ En alle vernuftige kunltenaars 10. ,, onder ulieden zullen opkomen, en alles ver„ vaardigen, wat jehova geboden heeft. ■ 1 ■ „ Het woongebouw, benevens deszelfs tent, en 11. ., dekkleeden, gespen, planken, richelen of „ latten, en zuilen, benevens derzelver voet„ (tukken; de wetkist met haare draagboomen, 12. „ het dekzel boven dezelve, en het binnenfte 5, voorhangzel; de tafel, met haare draagboo- 13. „ men, en al haar toebehooren; benevens de „ toonbrooden en den lichtenden kandelaar, met 14. X 5 „al  JlS; het tweede boek Buffdft.,, al zijn toebehooren, en zijne lampen, bene*KV* ,, vens de olie voor den kandelaar, den reuk-al„ taar, en deszelfs draagboomen; de zalf-olie, „ en het reukwerk van fpecerijën; het eerlle „ voorhangzel aan den ingang van het woon- iS. „ huis; den brandöffer-altaar, benevens zijn ko„ peren traliewerk, zijne draagboomen, en ove„ rig gereedfchap; het waschvat en deszelfs ï?m „ dekzel; de behangzelen of gordijnen van den ,, voorhof, benevens deszelfs zuilen en voet„ Hukken; en het voorhangzel aan den ingang 18. „ van den voorhof; de pinnen en fpijkers van 5, het woonhuis, en de pinnen van den voorhof 19. „ benevens derzelver zeelen; de ambtskleederen, „ om den dienst in het heiligdom te verrichten ; „ te weten , de heilige kleederen voor den pries- ter aüron, en de kleederen voor zijne zoo„ nen, om daar in de priesterlijke bediening te „ verrichten."'. ,20 Zoodra de gantfche vergadering der Israeliten gefcheiden, en van moses uitgegaan waren, 21. kwam ieder, dien zijn hart daar toe aandreef, en ieder, diens geest hem gewillig maakte, en bracht een hef-olier [eene vrijwillige gift] voor jehova, om daar uit de Tente der famenkomst, met al deszelfs toebehooren , benevens de heilige ia. kleederen, te vervaardigen. —— Mans en vrouwen , zoo veelen 'er hartelijk gewillig toe waren, brachten neus- oor- en vinger-ringen, en knoppen en allerhande fieraaden vamgoud. — Elk, die een gouden beweeg-offer voor jehova bracht,  VAN MOSES. 319 bracht, deedt zulks vrijwillig. Allen,Hoofdjl. xxxv die donkerblaauw, purper, fcharlaaken,fijn lijn-vs waad, geitenhaair, roodgeverwde ramsvellen, of huiden vart zeehonden bezaten , brachten dit insgelijks. • Anderen, die een hefoffer van 24. zilver of koper hadden, brachten dat tot een hefoffer voor jehova. —— Anderen, die Acaciahout bezaten, gefchikt, om daar eenig werk voor den Godsdienst van te vervaardigen, brachten hetzelve insgelijks. Ook alle vrouwen, die 2(j, vernuftig en kunltig waren, arbeidden met de handen , en brachten haar vervaardigd werk, donkerblaauw, purper, fcharlaaken, en fijn lijnwaad; andere'vrouwen, die daar toe hartelijk 26. aangedreven werden, bearbeidden het geitenhaair naar de kunst. • De aanzienlijkften brach- 27. ten onijxfteenen, en andere edelgelteenten, die ingezet konden worden, voor den bovenmantel [Efod] en voor het borstfieraad; fpecerijën en 2S. olie tot den kandelaar, en tot de zalf-olie, en het reukwerk. ■ Met één woord, alle mans 29. en vrouwen onder de Israëliten , wier eigen hart hen aanfpoorde, om iet te brengen voor het één of ander werk, dat jehova door moses geboden hadt te maaken, brachten dit tot eene vrijwillige gifte voor jehova. Toen zeide moses tot de Israëliten: „ Weet, o0, dat jehova bij naame gebijzonderd heeft bs; saeeSl , den zoon van uri, en kleinzoon ,-, van hur, uit den flam van Juda, wien een ^i. „ Godlijke geest vervuld heeft, met verftand, „ en  JSO het tweede BOER Hoofdft.,, en vernuft, en kennis tot allerlei handwerk; yjX32 *' om' al wat vernufti§ is» uit te vinden» en ' ,., tot het bearbeiden van goud, zilver, en ko- 53. „ per; desgelijks om fteenen te fnijden , en „ in te zetten, ook om in hout te fnijden; met „ één woord in allerlei wérk van vernuft. —— 34. Daarenboven heeft hij hem ook de gave gefchonken , om anderen daar in te onderrichten ,, . zijn medehelper is aholiHb, de zoon „ van ahisamach van den ftam van Dan. ——— 35.,, Dezen beiden heelt [God] een' vernuftigen „ geest gefchonken tot het vervaardigen van al„ lerlei werk van kunftenaaren, en fteenfnijders, „ en tot het borduuren in donkerblaauw, pur,, per, fcharlaaken, en fijn lijnwaad, en om te „ weeven, en verders allerhanden arbeid en ver„ nuftige kunstftukken te maaken." 36. BEZALEëL en de overige arbeiders maaken den Tabernakel met deszelfs dekkleeden, planken enz. Hoofdfl. Thans ging eezalecl , en aholiüb, en de xxxvi. overjge kunftenaars aan 't werk, aan welken vs' ' jehova verftand en vernuft gefchonken hadt, om te weten, hoe zij al het werk, ten dienste van. het heiligdom, te maaken hadden, alles, gelijk *. jehova bevolen hadt. Te weten, moses deedt BEZALEëL en aholiüb, en alle de overige kunftenaars, aan welken jehova een' vernuftigen geest gefchonken hadt, tot zich komen, be.  van moses. J4I benevens allen, die gewillig waren, om medeHooftö. toe te treden, en handen aan 't werk te flaan; XXXVI' dezen namen van moses alle de gefchenken ,vs. 3. welken de Israeliten als eene vrijwillige gift gebracht hadden , om het werk ten dienste van het Heiligdom te vervaardigen, in ontvang. Ondertusfchen brachten zij nog daaglijks vrijwillige giften aan, tot dat alle de kunftenaars, 4, die aan het heiligdom arbeidden, elk van zijn werk, dat hij bearbeidde , tot moses kwamen, en hem berichtten; het volk brengt meer dan nodig 5. is; meer dan genoeg ten dienste van het werk, dat jehova geboden heeft te vervaardigen; waar 6. op moses door het leger deedt omroepen, dat geen man of vrouw eenig werk meer behoefde te vervaardigen tot een gefchenk voor het heiligdom ; en toen eerst hieldt het volk op, meer te brengen. Ook hadt men niet alleen voorraads 7. genoeg, om al het werk te vervaardigen, maar 'er fchoot zelfs over. Dus maakten alle kunftenaars, die aan dit 8, werk arbeidden, het woongebouw uit tien dekkleeden, van fijn getweernd lijnwaad, donkerblaauw , purper, en fcharlaaken, met kunftig gewerkte Cherubs. • > » Elk dezer kleeden was 9, acht en twintig ellen lang en vier ellen breed, zoodat alle deze kleeden dezelfde mate hadden. ■ Vijf dezer kleeden werden faamgevoegd, 10. zoodat het geheel twee groote tapijten elk van vijf kleeden uitmaakte. ■ Ook maakte men 11. donkerblaauwe lisfen aan den kant van het déne ta-  323 HET TWEEDE BOEK Hoofdfl. tapijt, ter plaatze , daar de tapijten eikanderen xxxvi. raa|aen ^ zoo maaicte men ze ook aan den kant van het ander tapijt, daar het aan het eerde doot. ySm 12. — Vijftig lisfen maakte men aan het ééne tapijt meer binnenwaards, en vijftig meer buitenwaards aan den rand van het ander tapijt, dat aan het eerde doot, zoodat de lisfen naauwkeu- 13. rig op eikanderen pasten. ——— Verders maakte men vijftig gouden gespen, met welken deze beide tapijten aan eikanderen gevoegd werden, zoodat bet een geheel woongebouw maakte. 14. Ook maakte men elf kleeden van geitenhaair 15. tot eene Tente over het woonhuis —— elk dezer kleeden was dertig ellen lang, en vier ellen breed, hebbende alle elf eenerleië mate. —— 16. Vijf van deze kleeden werden tot één ftuk faamgevocgd, en de overige zes insgelijks tot één 17. ftuk. Aan den rand van elk dezer ftukken, daar zij aan eikanderen dooten , maakte men ook 18. vijftig lisfen, als mede vijftig koperen gespen, om de Tent faam te voegen, zoodat die één geheel uitmaakte. ——— 19. Nog maakte men een dekkleed over de Tent, van roodgeverwde ramshuiden, en daar over nog een dekkleed van de huiden van zeehonden. 20. Verders maakte men tot het eigenlijk woonge- 21. bouw opgerichte planken van Acacia-hout; elke plank tien ellen lang, en anderhalve elle breed. 22. Elke plank hadt twee paaltjens of pennen, zij konden aan elkandcren gevoegd of ingeploegd worden. . Dus maakte men alle de planken van  VAN MOSES. 3*3 van het woongebouw. — l\u maakte men deze Hoofdfl. planken tot het woongebouw op deze wijze. — ^ ^ Twintig planken waren 'er tegen het zuiden, en 24. onder deze twintig planken maakte men veertig zilveren voetdukken, twee voetdukken onder elke plank, voor derzelver twee paaltjens of pennen. ■ Voor den anderen kant van het 2j# woongebouw tegen het noorden, maakte men insgelijks twintig planken, en veertig zilveren a6. voetdukken, twee voetdukken onder elke plank. , Doch voor de achterzijde van het woon- 27. huis tegen het westen, maakte men zes planken, en daarenboven maakte men nog twee 28. hoekplanken, aan de beide hoeken van het woongebouw. Dezen hadden, als tweelingen 29. van onder af [twee zijden,] doch die evenwel tot een behoorden, maar van boven tot den eerden ring toe werden zij gelijk gefchaafd; dus maakte men deze twee planken , die tot hoekplanken dienden. — '■ Dus waren 'er aan de- 3°ze zijde famen acht planken, benevens derzelver zestien voetdukken, twee voetdukken onder elke plank. Verders maakte men richelen [of latten] van 31, Acacia-hout, vijf voor de planken aan de ééne zijde van het woongebouw, en vijf voor de 32, planken aan de andere zijde, en even zoo veel voor de planken van de achterde zijde van het woongebouw naar het westen. —«~» Den mid- 33. delden richel [of lat,] maakte men zoo, dat die, juist in 't midden, langs de gezamenlijke plan-  3«4 HET TWEEDE BOEK Hoofdft.planken,van het ééne einde tot het ander doorXjcx^1, fchoot. ——— Ook overtrok men de planken met goud, doch de ringen of krammen, door welken de latten liepen, maakte men van goud, de latten werden met goud overtrokken. - 35. Nog maakte men een voorhangzel of gordijn van fijn getweernd lijnwaad, donkerblaauw, purper en fcharlaaken met kunltig gewerkte Chc- 36. rubs. — Ten dienste van hetzelve maakte men vier zuilen van Acacia-hout, die met goud overtrokken werden, en welke gouden haaken hadden, ook goot men voor dezelven vier voetdukken van zilver. 37. Eindelijk maakte men voor de deur der Tente een dekkleed [of buiten - voorhang] van fijn getweernd lijnwaad, met donkerblaauw, pur- 38. per, en fcharlaaken geborduurd; benevens deszelfs vijf zuilen en derzelver haaken , welker kapiteelen en gordijnroeden met goud overtrok- i ken werden, maar haare voetdukken waren van koper. 37. Dt  van moses. 3-5 37. De wetkht kandelaar ■■ tafel — reukaltaar zalfolie < en reuk- werk. Vervolgends maakte bezalecl de wetkist Hoofdjl. van Acacia-hout, zij was twee en eene halve ^XX™' ellen lang, anderhalve elle breed, en anderhalve elle hoog. Deze kist overtrok hij met 2. fijn goud van binnen en van buiten, en maakte 'er rondom eene gouden lijst aan, ook goot 3. hij 'er vier gouden ringen voor, aan de vier hoeken, zoodat 'er aan iedere zijde der kist twee ringen kwamen • als ook draagboo- 4. men van Acacia-hout, die hij met goud over- H trok, deze draagboomen Hak hij in de ringen, 5. op de zijde der kist, om 'er de kist mede te dragen. • Nog maakte hij een dekzel van <5. fijn goud, twee en eene halve ellen lang, en anderhalve elle breed. Ook maakte hij 7. twee gouden Cherubs, dezen maakte hij aan de beide einden van het dekzel uit één duk met dezelven, aan elk einde was één Cherub, dien g_ hij uit het dekzel zelf, uit deszelfs beide einden hadt uitgewerkt; dez; Cherubs breidden 0> twee vleugelen naar boven uit, en bedekten dus het dekzel met hunne vleugelen , hunne aangezichten waren naar eikanderen gekeerd, doch tevens waren de aangezichten dezer Cherubs naar het dekzel nederwaards gebogen. Verders maakte hij eene tafel van Acacia- 10. Y hout,  326 HET TWEEDE BOEK Hoofdjl. hout, twee ellen lang, eene elle breed, en an- XXXVII *~ vs. 1 l"derhalve elle hoog; deze overtrok hij insge12. lijks met fijn goud, en maakte 'er rondom eene gouden lijst aan, als ook een rand rondom dezelve van ééne hand breed, en boven dien rand weder rondom eene gouden lijst. 13- Voor deze tafel goot hij vier gouden ringen, die hij aan de vier hoeken van de vier voeten I4« der tafel vastmaakte, vlak onder den rand, om 'er de draagboomen in te fleeken, ten einde 15. de tafel te kunnen dragen; deze draagboomen maakte hij insgelijks van Acacia-hout, en overtrok ze met goud, om 'er de tafel mede te dra- 16. gen. ■ Ook maakte hij het gereedfchap,, dat op de tafel komen moest, haare fchotels, en koppen, en fchaalen, en kannen, om wijn uit te fchenken, van fijn goud. 17. Bovendien maakte hij den kandelaar, van fijn goud; dezen kandelaar met zijn fchacht, en armen , kelken , knoppen , en bloemen maak- lS. te hij alles uit één ftuk. Zes armen Ha¬ ken uit de beide zijden uit, drie aan weêrs- 19. kanten; iedere arm hadt drie kelken, in de gedaante van amandelen, met eene knop, en een bloem; dus was elke der zes armen, die uit ao. den kandelaar uitftaken. De kandelaar zelf hadt vier kelken, in de gedaante van aman- 21, delen, benevens zijne knoppen en bloemen, te weten, onder de twee bovenfte armen een knop, en onder de twee middelfte armen een knop, en  VAN M O S E S. 327 en insgelijks een knop onder de twee onderfte Hoofdjl. armen. Dus was het aan alle de zes armen, xxxva' die uit den kandelaar uitltaken, even eens. Alle deze knoppen en armen waren uit denw.22. kandelaar uitgewerkt, het geheel was maar één ftuk van fijn goud. > Nog maakte hij 23. deszelfs zeven lampen, en zijne fnuiters, en derzelver bakjens van fijn goud. ■ Tot 24° den kandelaar en al deszelfs toebehooren befteedde hij één talent fijn goud; Nog maakte hij een' reukaltaar van Acacia- 25. hout, ééne elle lang, en ééne elle breed, en dus vierkant, en twee ellen hoog, met zijne hoornen [of uitftekende hoeken] uit één ftuk; dezen altaar overtrok hij met fijn goud, bene- 26. vens zijne oppervlakte, en zijne zijden, rondom , als ook zijne hoornen [of uitftekende hoeken ;] ook maakte hij 'er eene gouden lijst aan rondom; onder deze lijst maakte hij twee gou- 27. den ringen, aan weêrszijde, welke dienden voor de draagboomen, daar hij mede gedragen moest worden; deze draagboomen maakte hij van A- 28; cacia-hout, en overtrok ze met goud. De heilige zalfolie en het reine reukwerk van 29. fpecerijën , bereidde bij naar de kun3t der Apotheekers. Y 2 38; Brand-  328 HET TWEEDE BOEK 38- Brandöfer-altaar. —— Waschvat en Foorhof, Berekening van het goud, zilver, en koper tot den Tabernakel gegeven en gebruikt. Hoofdjl. Ook maakte hij den brandoffer-altaar van A^*m*1'cacia-hout, vijf ellen lang en breed, en dus a. vierkant, en drie ellen hoog. «■ Hij maak¬ te deszelfs uitftekende hoornen aan de vierhoeken met den altaar uit één ftuk werks,en over- 3. trok hem met koper, Ook maakte hij al het gereedfchap van dezen altaar, zijne potten, om de asfche in te doen, zijne fchoppen, befprengbekkens, vorken, en vuurpannen, met één woord, al zijn gereedfchap, van koper. — 4. Wijders maakte hij voor den altaar een traliewerk , in de gedaante van een net, van koper, onder den omvang van den altaar-haard, tot op | 5. de helft van den altaar. ■ Ook goot hij vier ringen aan de vier hoeken van dit traliewerk , van koper, om 'er de draagboomen in te 6. fteeken; deze draagboomen maakte hij van A- cacia-hout, en overtrok ze met koper. j. Vervolgends ftak men deze draagboomen in de ringen, aan de zijden van den altaar, om den- zelven daarmede te dragen. Hij maakte den altaar hol, van enkele planken. 3 Nog maakte hij een koperen waschvat met deszelfs koperen dekzel, waartoe hij de fpiegels der vrouwen , die voor de Tente der famenkomst bijéénkwamen , gebruikte. Ver-  VAN MOSES. 2*9 Verders maakte hij den Voorhof. - Deze Hoofdft. hadt, aan de zuidzijde ter rechtehand, gordij- y**™1' nen of behangzelen van fijn getweernd lijnwaad, ter lengte van honderd ellen. ■ Derzelver 10. twintig zuilen, met haare twintig voetftukken waren van koper, maar de haaken en gordijnroeden van zilver. —— Insgelijks waren aan de n. noordzijde behangzelen, ter lengte van honderd ellen, en daar toe twintig zuilen met derzelver twintig voetftukken van koper, maar de haaken en gordijnroeden van zilver. Aan de west- 12, zijde waren behangzelen, ter lengte van vijftig ellen , en daar toe tien zuilen, met derzelver tien voetftukken [van koper,] doch de haaken en gordijnroeden aan deze zuilen, [gelijk de vo- rigen ,] van zilver. — Aan de oostzijde, \nt tegen het oosten , waren insgelijks behangzelen, ter lengte van vijftig ellen; [doch dus verdeeld] 14. dat 'er vijftien ellen der behangzelen, met derzelver drie zuilen, en haare voetftukken aan de ééne zijde waren, en aan de andere zijde, der- 15. halven van weêrskanten, waren insgelijks vijftien ellen der behangzelen, met derzelver drie zuilen, en dezer voetftukken. Alle de be- 16. hangzels van den voorhof rondom, waren van fijn getweernd lijnwaad. De voetftukken 17. tot de zuilen waren van koper,maar de haaken en gordijnroeden aan deze zuilen waren van zilver, ook waren de kapiteelen derzelven met zilver overtrokken. ■ Alle de zuilen des Y 3 voor-  33<* HET TWEEDE BOEK Hoofdfl. voorhofs hadden zilveren gordijnroeden. ■ XXXVIII vs. i8.'^et k'eefl* tot den i"Sang des voorhofs was van fijn getweernd lijnwaad, geborduurd met donkerblaauw, purper, en fcharlaken, Dit kleed hadt de lengte van twintig ellen,en de hoogte, die door de breedte van het kleed gemaakt werdt, van vijf ellen, even gelijk de overige 19. behangzelen van den voorhof. Tot hetzelve dienden vier zuilen met haare vier koperen voetdukken , maar de haaken en gordijnroeden, benevens de kapiteelen dezer zuilen, waren van zilver. ao. Alle de fpijkers van het eigenlijke woongebouw en van den voorhof rondom, waren van koper. ?i. Het volgende is de berekening van alles, wat tot het eigenlijke woonhuis, het woonhuis der wet [der getuigenis,] bedeed is, zoo als het, volgends de opgave van moses, aan de Leviten, onder opzigt van ithamar , zoon van den 22. Priester aHron, werdt toegeteld — terwijl bezALEëi., de zoon van uri, de kleinzoon van 23. hor, uit den dam van Juda, benevens aholiSb, de zoon van ahisamach, uit den dam van Dan, een kundenaar, deenfnijder, en borduurer in donkerblaauw, purper, fcharlaaken , en fijn lijnwaad, alles bearbeidden, naar het bevel, dat jehova aan moses geboden hadt. 24. Al het goud ten dienste van al het werk van het heiligdom verwerkt, het goud, dat als een hef-  VAN MOSES. 331' hefoffer daar toe was opgebracht, bedroeg ne- Hoofdfl. gen en twintig talenten, zeven honderd en dertig fikkelen , naar het gewigt des heiligdoms. Het zilver, van de telling des volks ingeko- vs. 25. men , bedroeg honderd talenten en een duizend, zeven honderd, vijf en zeventig fikkelen, naar het gewigt van het heiligdom. Een Beka of halve fikkei voor ieder hoofd, a6' naar het gewigt des heiligdoms, voor ieder naamBfk, die bij de telling, [voorbij Möses] voorbij ging , van twintig jaaren oud en daar boven, van 603550 perfoonen. De honderd talenten zilvers werden befleed, 27, om 'er de voetftukken van het heiligdom, en de voetftukken van het binnenfte voorhangzel van te Als ^i. ook de gezamenlijke voetftukken van den voorhof rondom, en de voetftukken aan den ingang des Y 4 voor-  33& HET TWEEDE BOEK voorhofs, benevens alle de fpijkers van het eigenlijke woonhuis, en alle de fpijkers van den voorhof rondom. 39. Priesterlijke kkedercn. — Voltoojing van het gantfche werk. Hoofdïï. Van het donkerblaauw, purper , en fcharlaa- XXXIX. vs. 1. ken' maakten zij de ambts - kleederen, om den dienst in 't Heiligdom waar te nemen; te weten, de heilige kleederen voor aSiaon , zoo als jehova aan moses bevolen hadt. 2. Dus maakte men den bovenmantel \Efod~\ van goud, donkerblaauw, purper, fcharlaaken, en 3. fijn getweernd lijnwaad. Het goud floegen zij tot dunne bladen uit, en fneeden 'er draaden van, om ze, naar de kunst, in te werken tusfchen het donkerblaauw, en purper, en fchar- 4. laaken, en het lijnwaad. Men maakte aan dezen mantel twee famenvoegende fchouderftukken, door middel van welken hij faamgehecht 5. werdt. Den band, die boven op het achterftuk van denzelven kwam, maakten zij van édn ftuk met hem,en van hetzelfde werk,van goud, donkerblaauw , purper, fcharlaaken, en fijn getweernd lijnwaad ■ zoo als jehova aan moses ge- 6. boden hadt. Zij bereidden ook de onijx- fteenen, vatten ze in gouden kasjens, graveerden 'er, naar de kunst der zegel-fnijders, de 7. naamen der zoonen isRAëLs in, en maakten ze ver-  van moses. 333 vervolgends vast op de fchouderfiukken van den Hoofdfl. bovenmantel [Efod], tot gedachtenis-deenen voorXXXlx' de Israeliten, zoo als jehova aan moses bevolen hadt. Verders maakte men bet borstfieraad, naar devs. 8. kunst, van hetzelfde werk, als de bovenmantel [Efod] van goud, donkerblaauw, purper, fcharlaaken en fijn getweernd lijnwaad. — Dit borst- q. fieraad maakte men vierkant, en dubbel omgeflagen, eene fpan lang, en eene fpan breed. ■■■ . ■ Men bezette het met vier rijën edelgedeenten. In i©. de eerde rijë een fardius [kornalijn], een topaas, en een karbonkel; in de tweede rijë een fmaragd, u. een fafier, en een diamant [Jahalom;] in de der- 12. de rijë een Hijacinth, Agaath, en Amathist; in 13. de vierde rijë een ïurkois, Sardonix, en Jaspis. Deze allen waren in gouden kastjens gevat, en ingezet. —— Deze deenen waren twaalf in 14» getal, naar het getal der naamen van Israëls zoonen , op ieder derzelven was de naam van éénen der twaalf dammen , naar de kunst der zegelfnijding, gegraveerd. ■ Aan dit borstfieraad maakte 1-. men verders kettingjens, die even lang waren, gevlochten werk, van zuiver goud; nog maakte 16. men twee gouden kasjens, en twee gouden ringen , welke twee ringen men aan de twee einden van het borstfieraad vastmaakte, ook maakten 17. zij de twee gevlochten gouden kettingjens aan de twee ringen vast aan de einden van het borstfieraad. ——— Doch de beide andere einden dier jg. twee gevlochten kettingjens, maakten zij vast Y 5 » aan  334 het tweede boek Hoofdfl. aan de twee kasjens , voor op de fchouderduk- *f®*- ken van den bovenmantel [Efod], Nog ' maakten zij twee andere gouden ringen, die zij 'aan de twee onderfie einden van bet borstfieraad voegden, aan deszelfs rand, van binnen, üo. tegen den bovenmantel [Efod] aan. Daar- ëuboven maakten zij nog twee gouden ringen, die zij onder aan de beide fchouderfiukken van den bovenmantel [Efod,] op de voorfie zijde vastmaakten, ter plaatze, daar hij [door de fchouderfiukken] werdt faamgevoegd, bovenden ei. band van den bovenmantel [Efod.] Vervolgends bondt men het borstfieraad met zijne ringen vast aan de ringen van den bovenmantel [Efod], door middel ■ van een donkerblaauw fnoer, zoodat het vast was op den band van den bovenmantel [Efod], en het borstfieraad van den bovenmantel [Efod] niet gefcheiden kon worden; zoo als jehova aan moseb bevolen hadt. £2. Nog maakte men den langen mantel onder den bovenmantel [Efod], geheel van donker- 23. blaauw, naar de kunst geweeven. Deze hadt in het midden eene opening, zoo als de opening van een panzier is, en deze opening hadt rondëm een boord, opdat zij niet infcheurde. 24. Onder aan de zoomen van dezen mantel maakte men donkerblauwe, purperen, fcharlaaken, granaat-appelen van fijn getweernd lijnwaad, be- »S. nevens fchelle jens van fijn goud. Deze fchelletjens plaatden zij tusfchen de granaat-appelen aan  van MOSES. 335; aan de zoomen van den mantel rondom, zoo-Hoofdfl. dat 'er beurtelings een fchelletjen en een gra-K?CKIX'; naat-appel was, om den dienst waar te nemen ™°2 zoo als jehova aan moses bevolen hadt. Ook maakte men de onderkleeden van fijn z?. lijnwaad, naar de kunst gevveeven, voor aüron en zijne zoonen. Insgelijks den tulband van fijn lijnwaad, be- 28. nevens de mindere tulbanden van fijn lijnwaad, als ook de linnen broeken van fijn getweernd lijnwaad en den naar de kunst geborduur- 29. den gordel van fijn getweernd lijnwaad, donkerblaauw , purper, en fcharlaaken —— zoo als jehova aan moses bevolen hadt. Ook maakten zij eene plaat, tot het heilig „0 voorhoofd-fierfel van zuiver goud, waar op zijt ° ' naar de kunst der zegelfnijderen, deze woorden graveerden: aan jehova heilig! Aan ~r deze plaat maakten zij een donkerblaauw fnoer, ° ' om hem boven aan den tulband vast te maaken; zoo als jbhova aan moses bevolen hadt. Dus alles, wat ten dienste van het woonge- 3a. bouw en de Tente der famenkomfte behoorde, voltooid zijnde, en de Israëliten alles naauwkeurig naar de bevelen van jehova aan moses, gemaakt hebbende, brachten zij het woonge- • bouw tot moses, de Tente, benevens al der- J' zei ver toebehooren, haare gespen, planken, ri- chelen, zuilen, en voetftukken ■ Ook het dekkleed van roode ramsvellen, en het kleed yan de huiden van zeehonden, benevens het bin-  336 HET TWEEDE BOEK /^■binnenfle voorhangzel. De wetkist met XXX1X'haare handboomen, en het dekzel. De VS' fé'. tafel met al haar toebehooren, en de brooden, ' die voor God gelegd moesten worden [de toon37. brooden] ■ den gouden kandelaar met zijne lampen, die men daar op plaatzen moest, en al zijn overige gereedfchap, benevens de olie sR# tot het licht den gouden altaar, de zalf¬ olie , en het fpecerijën-reukwerk — het voor- 39. hangzel aan den ingang der Tente den koperen altaar, benevens zijn koperen traliewerk, draagboomen, en overig toebehooren — 40. het waschvat met zijn dekzel de behang- zels van den voorhof, de zuilen, en voetllukken; benevens het voorhangzel aan den ingang van den voorhof, de zeelen en fpijkers, benevens al het overige gereedfchap, ten dienste van het woongebouw en de Tente der famenkomst. ' , Ook de ambtskleederen, om den dienst ' in het heiligdom waar te nemen, de heilige kleederen voor den priester aSron , en de kleederen voor zijne zoonen, om de priesterlijke bediening te verrichten. Al dit werk hadden de Israëliten naauwkeu- 4" rig gemaakt, volgends de bevelen, die jehova aan moses gegeven hadt . waarom moses, al dit werk bezigtigd, en juist overëenkomftig de bevelen, door jehova aan hem gegeven,bevonden hebbende, hen zegende, [en zijne goedkeuring betuigde.] 40. In  van m o s e s. 33? 40. Inwijding van den Tabernakel. Thans fprak jehova tot moses, en geboodt Hoofdjl. hem: „ Op den eerden dag der eerde maand yJ^* zult gij het woongebouw, de Tente der famen- a« komde, oprichten, in dezelve de wet- [getuige- 3. nis-] kist o,p haare plaats zetten, en door het binnende voorhangzel [op te hangen,] bedekken. De tafel op haare plaats brengen , 4. en alles daar op in orde fchikken ook moet gij den kandelaar plaatzen , en deszelfs lampen daar op zetten. —— Den gouden reukaltaar 5. moet g j plaatzen tegen over de wetkist • en dan het voorhangzel aan den ingang van het woongebouw ophangen vervolgcnds moet 6. gij den brandoffer-altaar plaatzen tegen over den ingang van het woongebouw, de Tente der famenkomfte als ook het waschvat tus- 7. fchen de Tente der famenkomfte, en tusfchen den altaar, en het met water vullen. Daar 8. na den voorhof rondom oprichten, en aan deszelfs ingang het voorhangzel ophangen." „ Dit gedaan hebbende, moet gij de zalf-olie 9. nemen, en daarmede het woongebouw, en alles wat 'er in is , zalven , ten einde hetzelve dus te heiligen, benevens al deszelfs gereedfchap en huisraad, opdat het een heiligdom zij. Ins- iQ. gelijks moet gij den brandoffer-altaar, met al zijn toebehooren, zalven; en dien dus heiligen, opdat die altaar allerheiligst zij. Dus XI. moet  333 het tweede boek Hoofdjl. moet gij. ook het waschvat met zijn dekzel, zalXL' ven en heiligen;" ■ vs. 12. „Vervolgends zult gij aËron en zijne zoonen doen naderen voor den ingang van de Tente der famenkomfte [de gehoorzaal,] hen met wa- 13. ter wasfchen, en aüron de heilige kleederen aantrekken, hem zalven, en heiligen, om mijn 14. priester te zijn dan zult gij zijne zoonen doen toetreden, en hunne priester-rokken aan- 15. trekken, en hen tot priesters zalven, gelijk gij hunnen vader gezalfd hebt; Deze zalving geeft hun en hunne nakomelingen het recht tot het priestcrfchap voor eeuwig." 16. Dit alles deedt moses naauwkeurig, zoo als 17. jehova hem bevolen hadt zoodat het woongebouw in het tweede jaar [na den uittogt uit Egijpte], op den eerften dag der eerfte maand wierdt opgericht; 13i Op dien dag iloeg moses het woongebouw op, zette de voetftukken vast, en de planken, ftak 'er de richelen door, en richtte de zuilen op. Vervolgends fpande hij de Tente over het woonhuis, en haalde de dekkleeden der Tente over dezelve heen, zoo als jehova hem 20. moses geboden hadt. Vervolgends het getuigenis [de wet] genomen, en in de kist gelegd, en de draagboomen aan de kist geftoken, £i. en het dekzel op de kist gezet hebbende,bracht hij de kist in het woongebouw, en het voorhangzel ophangende, bedekte hij de wetkiit; zoo als jehova hem bevolen hadt. Ver-  van moses. 339 Verders plaatfte hij de tafel in de Tente ètvHoófilft* famenkomfte [gehoorzaal,] aan de noordzijde xJ*n van het woongebouw — buiten het voorhangzel; op dezelve fchikte hij de brooden, voor 23. jehova's oog, gelijk jehova hem bevolen hadt. Tegen over de tafel plaatfte hij den kandelaar 0^ in de Tente der famenkomfte [de gehoorzaal,] aan de zuidzijde; tevens zette hij 'er de lampen 25. op, voor jehova's oog, zoo als jehova hem bevolen hadt. -— Nog plaatfte hij den gouden 26. altaar in de Tente der famenkomfte [de gehoorzaal], buiten het voorhangzel; op denzelven 27. ftak hij het fpecerij-reukwerk aan, gelijk jehova hem geboden hadt. Vervolgends het 2S. voorhangzel aan den ingang- van het woongebouw opgehangen hebbende, plaatfte hij den 29. brandoffer-altaar voor den ingang van het woongebouw, de Tente der famenkomfte, en bracht 'er brandoffer, en fpijsöffer op, gelijk jehova hem geboden hadt. — Tusfchen de Tente 30» der famenkomfte en den altaar, plaatfte hij hqt Waschvat, en vulde het met water, ter was- fchinge. moses, AaaoN en zijne zoo- 3!. nen, wiesfchen 'er hunne handen en voeten uit; dit deeden zij, zoo dikwijls zij in de Tente der 35. famenkomfte [de gehoorzaal] gingen, of tot den altaar naderden — zoo als jéhova aan moses bevolen hadt» Vervolgends richtte hij den voorhof op,rond- 33. öm het woongebouw en den altaar, en hing het voorhangzel op aan den ingang van het voor-  340 het tweede boek v. moses. Hoofdft.vooïhoï. • ■ Dus voleinde moses het gant- ^ fche werk. vs. 34. Thans bedekte de wolk de Tente der famenkomfte, en jeÏiova's heerlijkheid vervulde het 35. woongebouw zoodat moses zelf niet be- ftondt, in de Tente der famenkomfte [de gehoorzaal] te gaan, zoo lang deze wolk daar op rustte, eii jehova's heerlijkheid het woonge- 36. bouw vervulde. ■ Wanneer de wolk zich van boven het woongebouw verhief, braken de Israeliten op , geduurende alle hunne togten; maar zoo lang de wolk zich niet verhief, braken zij ook niet op, voor dat zulks gebeurde. 38. Te weten, bij dag was jehova's wolk boven het woongebouw, en bij nacht vertoonde zij zich als een vuur, voor het oog van het gantfche volk der Israëliten, geduurende alle hunne togten [door de woeftijn.]  H E T t DERDE BOEK VAN MOSES.   HET DERDE BOEK van M O S E S. [gemeenlijk] LEVITICUS. Naar het Hebreeuwsch. door IJSBRAND van HAMELS VELD. Te AMSTELDAM bij MAR TINUS de B R U IJ N, In de Warmoesdraat, het zesde Huis van de Vischftceg, Noordzijde. M D C C K C I.   HET ADERDE BOSK van MOSES. ï. Wetten, betreffende de Brandoffer en. Daar na riep jehova moses , en gaf hem, Hoofdfl. daar hij uit de Tente der famenkomst [de ge- * hoorzaalj tot hem fprak, dit bevel: „ Spreek ' a! „ tot de hraeliten, en zeg hun het volgende ,, aan: Indien iemand onder u aan jehova een „ offer wil brengen, zoo moet gij uwe offers „ doen beftaan uit tam vee, uit runderen of „ uit fehaapen en bokken. . Is zijn offer 3. ,, een brand-offer van rundvee, dan moet het ,, van het manlijk geflacht, en zonder ligchaams ,, gebrek zijn. —— Dit zal de offeraar bren- „ gen aan den ingang van de Tente der famen- „ komst, opdat hij in jehova's tegenwoordig- „ beid gunftig ontvangen worde. Daar zal hij ^ zijne hand op het hoofd van dit brandoffer „ leggen , opdat het voor hem gunftig worde „ aangenomen, om hem te verzoenen. . ,, Dit gedaan hebbende, zal hij het jong rund 5, „ voor jehova's oog flachteu, en de Priesters, Z 3 „ aü-  346 HET DERDE boek Hocfdft.„ aürons zoons en nakomelingen, zullen het • ,, bloed brengen, en het rondom tegen den al„ taar fprengen, die voor den ingang van de „ Tente der famenkomst [de gehoorzaal] ge:s. 6. „ plaatst is. ■ Daarna zal hij het brand- ,, offer de huid afflroopen, en het in de be7. „ hoorlijke Hukken deelen; terwijl de zoons „ van den Opperpriester aüron vuur op den „ altaar maaken, en het hout op hetzelve S. „ fchikken zullen. ■ Dan zullen vervol- „ gends de Priesters, aürons zoonen , die „ Hukken, den kop en het vet, op den hout„ Hapel des altaars, daar zij het vuur onder 9. „ gemaakt hebben, behoorlijk fchikken, voor„ af echter zal men den buik en pooten in wa„ ter afwasfchen. • Dan zal de Priester „ dit alles op den altaar verbranden, als een „ door het vuur te verteeren brandoffer, tot „ eenen verzoenenden offergeur voor jehova. J0, Indien zijn offer uit klein vee , het zij „ fchaapen of geiten, ten brandoffer genomen „ is, zal het insgelijks van het manlijk ge„ dacht, en zonder eenig gebrek wezen.—— 11. „ Dit zal de offeraar, aan de noordzijde van „ den altaar, voor jehova's oog, dachten, en „ de Priesters, aürons zoonen, zullen het „ bloed rondom tegen den altaar fprengen. — 12. » Vervolgends zal men het in Hukken deelen, „ en den kop en het vet afzonderen, en de „ Priester zal die Hukken behoorlijk fchikken „ op den houtdapel des altaars, waar onder » bet  vanmosbs. 347 het vuur gemaakt is, na den buik en dcHeefd/t. pooten wel met water gewasfchtn te heb-^1^ „ ben. - » Dus zal de Priester dit alles op „ het altaar brengen, en verbranden als een „ door het vuur te verteeren brandoffer, tot „ een' verzoenenden offergeur voor jehova. „ Indien iemands brandoffer ter eere van je- 14. „ hova van gevogelte zal wezen, dan zal hij „ zijn offer brengen van tortelduiven of jonge „ duiven. Dit zal de Priester naa het 15. „ altaar brengen, het den kop afknijpen, om „ dien op den altaar te verbranden, terwijl hij ,, het bloed uitdrukt, en tegen den zijwand van ,, den altaar laat uitlopen. . De krop met 16. „ de vederen zal hij wegdoen, en dat naast „ den altaar werpen ten oosten, daar de asfche „ wordt uitgeltort. ■ 11 Vervolgends zal hij 17. ,, [de duif] boven aan de vleugelen opfplijten, ,, doch zoo dat de Hukken aan één blijven, waarna de Priester het op den houtltapel des „ altaars, daar het vuur onder gemaakt is,' . „ verbranden zal, als een door hst vuur te „ verteeren brandoffer, tot een' verzoenenden „ offergeur voor jehova." Z 4 ■ a. Wet.  343 het derde boek 2. Wetten , betreffende de onbloedige of /pijs-offeren. Hoofdfl. Wanneer iemand een onbloedig of fpijsn* „ offer aan jehova wil brengen, zal zijne of- „ feründe uit het allerfijnfte meel zijn. „ Ook zal hij 'er olie op gieten, en wierook 2. j» °P leggen. — Dus zal hij het tot één der „ Priesteren,uit aürons geflacht, brengen; één „ van welken eene hand vol van het meel en de „ olie, henevens al den wierook zal vatten; en „ dat zal de Priester op den altaar verbranden , ,, als een door het vuur te verteeren offerdeel tot „ een' verzoenenden offergeur voor jehova. — 3. ,, Het geen 'er van zoodanig fpijs-offer over„ blijft, zal voor aüron en zijn nagedacht „ zijn, als het allerheiligde uit jehova's vuur„ offeren. 4. „ Indien gij een fpijs-offer wilt brengen, van „ het geen in den oven gebakken wordt, dan 5, zult gij 'er toenemen van de fijnfle meel,, bloem, ongezuurde koeken, met olie bego„ ten, of ongezuurde vladen, met olie door„ kneed. 5. ,, Is uw fpijs-offer een koek, in de pan ge„ bakken, dan zal die insgelijks van het fijn de „ meel, ongezuurd, en met olie begoten zijn. ,, Deze hard gebakken koek moet gij in ,, dukken dooten, en 'er * dan olie op gieten, 7, „ dan is het een fpijs-offer. — Is uw fpijs- „ offer op den haard gebakken, dan zult gij ■ " » bet  VAN MOSES. 349 „ het weder van het fijnde meel met olie hz-Hoofdft. „ reiden. JI- „ Dit fpijs-offer, op édne van deze wijzen vs. 8. „ toebereid, zult gij aan jehova brengen, door „ het den Priester ter hand te ftellen, die het „ na den altaar dragen zal. Dan zal de Pries- 9. ter van dat fpijs-offer het offerdeel afnemen, „ en dat op den altaar verbranden, als een door „ het vuur te verteeren brand-ofter tot eenen ver„ zoenenden offergeur voor jehova. . Het 10. „ geen 'er van dat fpijs-offer overblijft , zal voor AaRON en zijne nakomelingen wezen , „ als het allerheiligde van jehova's vuur-offe„ ren. „ Geen van alle deze fpijs-offeren, [van meel „ of gebak,] die gij aan jehova brengen zult, mag met zuurdeeg bereid worden. Gij „ zult volftrekt niets, daar zuurdeeg of honig ,, in is, jehova ten vuur-offer brengen, —r— „ Alleenlijk als eerdelingen kunt gij ze aan je- i2i „ hova brengen, maar geen van beiden zal op „ den altaar komen, tot eenen verzoenenden ,, offergeur. „ In alle uwe fpijs-offeren [van meel of ge- 13. „ bak] zult gij zout doen. ——— Het ver„ bonds-zout (ten teken van de bedendigbeid „ van het verbond met uwen God) zult gij aan „ uwe fpijs-offeren niet laten ontbreken. « „ Bij alle uwe offergaven zult gij zout brenbi gen- „ Indien gij een fpijs-offer van de esrdelin- 14, 2 5 „ gen  3^0 HET derde boek Hotifdft. ,, gen uwer veldvruchten aan jehova wilt bren* ■ „ gen, dan zult gij de verfche aairen aan het ,, vuur roosten, en de korrels van het nieuwe „ graan aan ftuk ftooten, en dit als een fpijs- vs. 15. „ offer van uwe eerftelingen brengen. Ook op ,, dezen zult gij olie doen, en 'er reukwerk op ,, leggen dan is het een fpijs-offer. jÖ. „ Het geurig offerdeel van dit geftampte graan „ met de olie, benevens al den wierook, zal „ de Priester verbranden , als een vuur-offer ,, ter eere van jehova. 3. Wetten, betreffende de dank-sffers. Hoofdfl. j' Indien iemands offer een dank-offer is, en llu hij dat van rundvee brengt, hij kan 'er een yt' ',; beest van het manlijk of vrouwlijk geflacht „ toe nemen, doch zonder ligchaams-gebrek. „ Dit zal hij brengen in jehova's tegenwoora. s» digheid; en daar zijne hand op het hoofd „ van zijn offerbeest leggen, en het flachten „ aan den ingang van de Tente der famenkom„ fte, [de gehoorzaal,] en de Priesters, aS,, rons nakomelingen, zullen het bloed fprenj. „ gen rondom den altaar. ■ Vervolgends „ zal hij van dat dank-offer, om ter eere van „ jehova als een vuur-offer verteerd te wor„ den, de volgende ftukken brengen; het vet, „ dat de ingewanden bedekt, benevens al het . „ vet, dat aan het ingewand is, de beide nie„ ren, en het nierenvet, tot aan de lenden „ toe,  van moses. 351 •„ toe, en de kleine kwabbe aan de lever, tot Hoofdfl. „ aan de nieren toe afgeiheden. - ■ ■. DezewUIV „ Hukken zullen aürons zoonen op den altaar „ verbranden, boven op het brand-offer, het „ welk op den aangeltoken houtltapel ligt, als „ een door het vuur te verteeren offer, tot ee„ nen verzoenenden offergeur ter eere van je,, hova. „ Indien iemands offeründe tot een dank-of- 6. „ fer ter eere van jehova beftaan zal uit klein „ vee, ook dit kan mannetjen of wijfjen zijn, „ alleen het moet zonder ligchaams-gebrek we„ zen. ■ 1 ■ Beflaat zijn offer uit een fchaap, 7. dan zal hij dat in de tegenwoordigheid van ,, jehova brengen, en na zijne hand op het 8. „ hoofd van zijn offerbeest gelegd te hebben, „ zal hij het flachten voor de Tente der fa„ menkomst [de gehoorzaal,] terwijl aürons „ zoonen deszelfs bloed rondom den altaar „ fprengen zullen. . Vervolgends zal hij 9* „ de Hukken van dit dankoffer brengen, die „ ter eere van jehova als een vuur-offer vcr- brand moeten worden, den geheelen vet„ Haart, vlak aan den ruggraad afgefneden, „ het vet, waarmede de ingewanden bedekt „ zijn, benevens al het vet, dat aan de inge„ wanden is. Beide de nieren, en het niervet 10. „ tot aan de lenden toe, en de kleine kwab,, be aan de lever, tot aan de nieren toe af„ gefneden. —— Deze Hukken zal de Pries- 11. „ ter op den altaar verbranden, om ter eere „ van  352 HET DERDE BOEK Hoofdjl.» van jehova, als eene vuur-fpijze of vuur» „ offer, door het vuur verteerd te worden. vs. 12. Indien zijn offer uit de geiten is, dan zal rt hij dat in jehova's tegenwoordigheid bren- 13. „ gen, en zijne hand op deszelfs hoofd gelegd ,, hebbende, zal hij het flachten voor de Ten„ te der famenkomfte, terwijl aërons zoonen „ deszelfs bloed rondom den altaar fprengen 14. ,, zullen. ■ • Vervolgends zal hij 'er zijne „ gave van brengen, die een vuur-offer ter ee,, re van jehova zijn moet, het vet, welk de ,, ingewanden bedekt, benevens al het vet, dat jij, „ aan de ingewanden is , de beide nieren met ,, het nierenvet tot aan de lenden toe, en de „ kleine kwabbe aan de lever, tot aan de nie- 1üw „ ren toe afgefneden. Deze dukken zal ,, de Priester op den altaar verbranden , om „ door het vuur verteerd te worden tot een' „ verzoenenden offergeur. — Alle vet be- i^, ,, hoort aan jehova. —— En dit zal voor „ u en voor uw nagedacht, in uw gantfche „ land, en waar gij woont, eene eeuwige in„ zetting zijn: Vet; noch bloed zult gij vol„ drekt niet eten. 4. Wetten, betreffende de Zond-offers. lloofdft. Verders gaf jehova aan moses dit uitdrukIV- lijk gebod : „ Zeg den Israeliten ook het volW" 0" s> gende aan: Wanneer iemand, zonder op„ zet, door misdag, gezondigd heeft tegen ee- » nfï  van moses. 2$3 „ nig bevel van jehova , 'waarbij iet verboden Honfdfi. „ wordt, zoodat hij tegen één dezer verboden 1V' „ gehandeld heeft; zal hij, indien hij, die ge-vs. 3. ., zondigd heeft , de gezalfde Priester zelf is, ,, waardoor dus een fchuld over het gantfche „ volk gebracht wordt, voor zijne zonde, die „ hij begaan heeft, eenen jongen var, die zon„der ligchaams-gebrek is, aan jehova ten „ zond-offer brengen. —— Dezen var zal hij 4- brengen aan den ingang van de Tente der j, famenkomfte [de gehoorzaal,] in jehova's „ tegenwoordigheid , en zijne hand op het „ hoofd van den var gelegd hebbende, zal hij „ denzelven voor het oog van jehova flach„ ten; vervolgends zal de gezalfde Priester van 5. het bloed van dien var nemen, en dat in de ,, Tente der famenkomfte , [de gehoorzaal] „ brengen , alwaar bij, zijnen vinger in dat 6. „ bloed doopende, van dat bloed zevenmaal, „ in jehova's tegenwoordigheid, na het voor„ hangzel van het binnenfte heiligdom toe, „ fprengen zal. —— Ook zal de Priester met 7. ,, dat bloed de uitftekende hoeken van den „ reukaltaar , daar de fpecerijën op gerookt „ worden, die voor jehova , in de Tente der „ famenkomfte [de gehoorzaal] ftaat , beftrij„ ken, en vervolgends al het overige bloed ,-, van dien var, aan den bodem van denbrand„ ülfer-altaar , die voor den ingang van de „ Tente der famenkomfte [de gehoorzaal] ftaat, „ uitftorten. ■. - . Daarna zal hij al het vet 8. „ van  354 het derde boek, Hoofdfl. „ van dezen var ten zondoffer 'er af nemen, IV* „ het vet, dat de ingewanden bedekt, bene„ vens al het vet, dat aan de ingewanden is; VS. 9. ,» als ook de beide nieren, en het nierenvet „ tot aan de lenden, benevens de kleine „ kwabbe aan de lever, tot aan de nieren af- 10. „ gefneden, even gelijk het bij het rund ten s, dank-offer afgenomen wordt, en deze ftuk„ ken zal de Priester op den Brandöffer-altaar 11. n verbranden. ■ Doch de huid van dezen „ var, benevens al het vleesch, den kop, en „ de pooten, de ingewanden, en de mist , ÏS. a met één woord , den geheelen var zal hij „ buiten het leger brengen aan eene reine plaat„ ze, daar men de asfche [der offeranden] uitHort, en hem daar op eenen houtltapel ver„ branden — het zal alles op den asch„ hoop verbrand worden. , Indien het gantfche volk der Israïiiten, zonI3' 'der opzet, zoodat het geheele volk onweten„ de misdoet, één van jehova's bevelen over„ treden heeft, waarbij iet verboden wordt; en 24, „, het zijne fchuld ontwaart, en die misdaad, welke zij tegen Gods verbod bedreven heb, ben, bekend en ontdekt wordt„ dan zal het „ gantfche volk eenen jongen var ten zond-offer geven, en dien voor de deur van de Tente der famenkomfte [de gehoorzaal] brengen. f{, . , Vervolgends zullen de oudllen des '„ volks hunne handen op het hoofd van dien , var, voor jehova's oog, leggen, en één van „ hun  VAN moses, 355 hmi zal dien var daar voor jehova's oog, Hoofdjl. ., (lachten. De gezalfde Priester zal van Iv,'6 „ het bloed van den var in de Tente der fa- „ menkomst [de gehoorzaal] brengen, en ver- I7< volgends zal de Priester, zijnen vinger in „ dat bloed doopende, 'er zevenmaal mede » fprengen, voor jehova's oog, naa het voor. „ hangzel toe. Ook zal hij met dat bloed iS. „ de uitftekende hoeken van den altaar, die „ voor jehova in de Tente der famenkomst „ [de gehoorzaal] flaat, heilrijken, terwijl hij „ al het overige bloed aan den bodem van den „ Brandöffer-altaar, die voor den ingang van de Tente der famenkomfte, [de gehoorzaal] „ ftaat, zal uitftorten. Vervolgends zal 1Q, „ hij al zijn vet van hem afzonderen, en dat ,, op den altaar verbranden. ■ Met één 20. „ woord, hij zal, in allen opzigte, met dezen „ var handelen, gelijk hij met den var van het „ voorensgemelde zond-offer handelt. —— Op „ deze wijze zal de Priester het volk verzoe„ nen, opdat hun de zonde vergeven worde. „ - Den var zeiven zal hij buiten het le- ai. ,, ger brengen, en hem daar verbranden, gelijk „ hij den bovengcmelden var verbrandt. - - „ Dit is een zond-offer voor het gantfche volk. „ Wanneer een overigheids-perfoon zondigt, „j, ,, en, zonder opzet, iet doet tegen één der „ bevelen van jehova, zijnen God, waar door „ iet verboden wordt, en hij zelf zijne fchuld „ gewaar wordt, of dat zijne zonde, die hij 23. »5 bc-  356 HET DERDE BOEK Hoofdfl.,, begaan heeft, bem bekend wordt gemaakt. iv. ,, dan zal hij tot zijn offer een geitenhok brenvs. 24. gen, die zonder ligchaams-gebrek is, en zij,, ne hand op het hoofd van den bok gelegd 5, hebbende, zal hij dien flachten, ter plaatze, „ daar men het brand-offer flacht, voor jeho- 25, „ va's oog, als zijn zond-offer. ——— Ver- volgends zal de Priester wat van het bloed van dit zond-offer aan zijn vinger nemen, en „ daar de uitftekende hoeken van den brandöf„ fer-altaar mede beftrijken, maar het overige ,, bloed aan den bodem van den brandöffer-al» 26, „ taar uitftorten. « Alle de vetftukken „ van het beest zal hij op den altaar verbran„ den, zoo als hij het vet van een dank-offer „ doet. ■' Op deze wijze zal de Priester 5, voor hem verzoening do:n, opdat zijne zon,, de hem vergeven werd;. 27, „ Indien eenig bijzonder perfoon uit den ge„ meenen burgerftand , zonder opzet, gezon„ digd heeft, door tegen één van jehova's be„ velen, die iet verbieden, te handelen, en hij 68. >» zijne fchuld ontwaar wordt, of dat hem zij,, ne zonde, die hij bedreven heeft, bekend „ wordt gemaakt, dan zal hij tot zijn offer ee„ ne geite, die zonder ligchaams-gebrek is, ,, brengen, voor de zonde, die hij bedreven 20> j, heeft. • En de handen op het hoofd van dit zond-offer gelegd hebbende, zal hij „ hetzelve flachten, ter plaatze , daar men het •30. „ brandoffer flacht. —— Daarna zal de Pries. „ ter  VAN MOSES. 257 „ ter van deszelfs bloed wat aan den vinger Hoofdfl. „ nemen, en daar de uitftekende hoeken van IV' „ den brandoffer-altaar mede beftrijken, ter,, wijl hij al het overige bloed , aan den bo- 5, dem van dien altaar, zal uitftorten. — ,, Alle deszelfs vetttukken zal hij afzonderen , w. 31. „ zoo als het vet afgezonderd wordt bij een „ dankoffer, en "dat zal de Priester verbranden „ op den altaar tot eenen verzoenenden offer„ geur, ter eere van jehova. ■ Dus zal s, de Priester voor heffi verzoening doen , op„ dat het hem vergeven worde." ,, Indien hij zijn offer neemt van de fchaa- 3a. pen, tot een zond-offer , dan zal het een „ wijf jen zijn , zonder eenig ligchaams-gebrek. ,j Na zijne hand op het hoofd van dit 33. „ zondoffer gelegd te hebben, zal hij het, als „ een zondoffer flachten, ter plaatze, daar men ,, het brand-offer flacht. —— Dan zal de 34, „ Priester wat van het bloed van dit zond„ offer aan zijnen vinger nemen, en daarme„ de de uitftekende hoeken van den brandöf,, fer-altaar beftrijken , maar al het overige ,, bloed, aan den bodem van dien altaar, uit- „ Itorten. Ook zal hij alle de vetftuk- 3 c, „ ken daar van afzonderen, zoo als het vet „ van het fchaap tot een dank-offer afgezon„ derd wordt, en de Priester zal die ftukken ,, op den altaar verbranden, op de vuur-ofTe- „ ren, ter eere van jehova. Op deze Aa „ wij-  358 het derde boek „ wijze zal de Priester voor den genen, di; „ gezondigd heeft, verzoening doen , opdat „ zijne zonde hem vergeven worde." 5. Wetten, betreffende de fchuld-offers. Hoofdjl. ,, Indien iemand zich daar in bezondigd vs "j heeft, dat hij, zich den eed hebbende hoo> „ ren voorlezen, omtrent eene zaak, waar van „ hij oog- of oorgetuigen kon zijn, daar op 5, geene verklaaring van de zaak gegeven heeft, 2, „ die zal zijn misdrijf boeten moeten of „ indien iemand iet onreins aangeraakt heeft, ,, het aas van een onrein beest, het zij wild 5» of tam, viervoetig of kruipend , het welk „ hem onbekend bleef, die is in de daad ver- 3. öntreinigd en dus fchuldig; of heeft hij ee„ nige onreinheid van een mensch aangeroerd ^ „ wat het ook zijn moge, dat een' mensch „ verontreinigt, dat hem een tijd lang verbor,, gen bleef, maar naderhand bekend werdt „ 4.,, dan is hij fchuldig; ■ of heeft iemand „ onbedachtelijk een' eed over zijne lippen la,, ten gaan, om het een of ander , wat het ook j, zij, goed of kwaad, te doen, zoo als ie,, mand wel eens onbedacht zijnen eed over „ de lippen laat gaan, en hem zulks, na hem „ eenigen tijd verborgen geweest te zijn, be„ kend wordt, dan is hij fchuldig, zoo in het 5. één als ander geval. ■ '■ Hij dan, die in „ één  VAN MOSES. 35Ó „ één van de gemelde gevallen zich fchuldig Htofdfu „ kent, zal belijden, waar in hij gezondigd V" „ heeft, en zijn fchuldöffer voor de zonde,vs. „ die hij begaan heeft, aan jehova brengen, „ een wijfjen uit het klein vee, een lam, of „ eene jonge geit, en dan zal de Priester voor ,, hem, met betrekking tot die zonde, verzoe,, ning doen. „ Maar indien hij niet vermogend genoeg is, 7. ,j om een fchaap of geit te geven, dan zal hij „ voor zijue fchuld, die hij misdreven heeft, aan jehova twee tortelduiven of twee jonge „ duiven brengen , ééne ten zond-offer, en éé,, ne ten brandoffer. Dezen zal hij bij den 8. „ Priester brengen, welke eerst die zal toej, brengen, die tot een zondoffer dient; en de„ ze den kop tegen den nek aan zal opfplijten, „ doch zonder dien geheel af te fcheuren; voorts zal hij van het bloed van dit zond- g. „ offer tegen den wand van den altaar ipren„ gen , en het overige van het bloed aan den „ bodem van den altaar uitdrukken. Dit „ is het zondoffer. Daarna zal hij de 10. 3, tweede als een brandoffer bereiden, naar het „ gebruik der brandöfferen. Dus zal de „ Priester voor den genen, die gezondigd heeft, „. verzoening doen, opdat zijue zonde hem vergeven worde. „ Doch, indien iemand ook zoo veel vermo- 11. . „ gen niet bezit, om twee tortelduiven of twee Aa 2 „ jon-  360 het derde BOEK Hoofdjl „ jonge duiven te geven, dan zal hij, die gezonv* „ digd heeft, tot zijne offergave brengen een „ tiende deel van een Efa fijn meel tot een zondoffer; maar 'er geen wijn noch wierook bij vs. 12. ■>•> doen, omdat het een zond-offer is. Dit „ zal hij tot den Priester brengen, die 'er een „ hand vol van nemen zal, tot het offerdeel, „ en dat op den altaar verbranden met de offer„ anden aan jehova , die door het vuur verteerd „ worden. ■ Het is een zond-offer. 13. „ Op deze wijze zal de Priester voor hem , „ die, in één der opgemelde gevallen, gezon„ digd heeft, verzoening doen , opdat zijne „ zonde hem vergeven worde. ■ Dit laat„ fte offer behoort aan den Priester, gelijk het „ fpijs-offer." 14. Nog fprak jehova tot moses: ,, Indien ie15* ,, mand, op de ééne of andere wij ze, overtreden „ heeft, en zich, zonder opzet nogthans, be„ zondigd heeft aan het geen aan jehova ge,, heiligd is, door weiniger te geven, dan hij ,, behoorde, dan zal hij aan jehova, als zijn „ fchuld-offer, eenen ram van het klein vee , „ brengen, die zonder ligchaams - gebrek is , „ welks waarde gij [moses!] bepaalen zult, ,, naar zilveren fikkelen, naar den fikkei des 16. Heiligdoms, tot een fchuld-offer. Ook „ zal hij, het geen hij van het heilige, bij j, misflag, te weinig gegeven, en dus daar „ aan ontvreemd hadt , vergoeden, en daar „ boven nog een vijfde deel aan den Priester »> ge-  van moses. 361 ,, geven —— cian zal de Priester met dien Hoofdfl. „ ten fchuld-offer gefchikten ram verzoening V' voor hem doen, opdat het hem vergeven „ worde. „ Indien zich iemand zal bezondigd, en het vs. 17. ,, één of ander nagelaten zal hebben van het „ geen in eenig gebod van jehova begrepen ,, is, en dat hem verboden was te doen, al,, hoewel hij het onwetende gedaan heeft, nog„ thans is hij fchuldig, en moet zijne misdaad ,, boeten. — Daarom zal hij als een fchuld- 18. „ offer een ram, zonder ligchaams-gebrek, uit ,, het klein vee, waarvan gij de waarde bepaa,, len zult, tot den Priester brengen. . „ Dus zal de Priester verzoening voor hem „ doen, wegens zijnen misdag, dien hij onwe„ tende begaan heeft, opdat die hem vergeven „ worde. ——- Dit is een fchuld-offer. 19. ,, Hij hadt zich fchuldig gemaakt• tegen jeho- „ va." Verders fprak jehova nog tot moses: „In-Hoofdfl. ,, dien iemand zich bezondigd , en tegen je-w> ' ,, hova overtreden heeft, door te loochenen, 2. ,, dat hem iet door zijnen naasten in bewaa„ ring gegeven was, of dat hij hem iet be„ loofd hadt, of dat hij eenig gedolen goed „ onder zich hadt, of door hem eenig ander ,, onrecht te doen; of indien hij iet, dat ver- 3. „ loren was, gevonden, en dat geloochend, ,, en daar over een' valfchen eed gedaan heeft; Aa 3 „ in-  36& het derde boer Hoofdjl.,, indien hij dit of eenige andere zonde, welke „ onder de menfchen in zwang gaan, bedrevtm 4. „ ven heeft. ■ Wanneer hij dus gezon- „ digd hebbende, zich fchuldig voelt, dan zal hij het geftolene, dat hij geftolen, of het geen hij met onrecht zich toegeëigend , of „ het geen hij in bewaaring ontvangen hadt, 5. „ of het verlorene, dat hij gevonden hadt, met „ één woord alles, waar omtrent hij valsch gezworen hadt, aan den rechten eigenaar ,, wedergeven, en bij de hoofdfomme 'er nog ,, een vijfde deel bijvoegen , zoodra hij zijne 6. ,, fchuld ontwaar wordt. En dan zal hij „ aan jehova zijn fchuld-offer brengen, een' „ ram uit het klein vee , zonder ligchaams-ge„ brek, waarvan gij de waarde zult bepaalen, „ zal hij als een fchuld-offer tot den Priester 7. ,, brengen. ■■■ Dus zal de Priester voor * ,, hem, bij jehova, verzoening doen, opdat ,, hem dat geen,waar aan hij zich, in één van ,, de gemelde gevallen, fchuldig gemaakt heeft, „ vergeven worde." 6. Wetten, rankende het daaglijksch offer, en het fpijs-offer der Priesteren bij hunne inwijding. 3, Nog fprak jfhova tot moses: „ Geef aan 9. „ aüron en zijne zoonen het volgende voor- „ fchrift nopens het firand-offer. Dit „ brand-  VAN MOSES. S63 ,, brand-offer zal op den altaar, den gantfchen Hoofdjl. ,, nacht door, blijven branden, tot den mor- „ gen toe, en men zal op den altaar het vuur „ gefladig onderhouden. - [Des morgens]W« 10. „ zal de Priester zijn linnen kleed en linnen „ broek aantrekken, en de asfche van het door ,, het vuur verteerde brand-offer van den altaar „ wegnemen, en nevens den altaar Horten. — „ Vervolgends zal hij deze kleederen uit- en n. „ weder andere aantrekken, en dan deze asfche ,, buiten het leger brengen op eene reine plaat- J} ze. ■ Het vuur moet op den altaar 12. ,, fteeds onderhouden worden , en mag nooit „ uitgaan, daarom zal de Priester alle morgen „ nieuw hout aanleggen, en daar het brand-of- fer op leggen, en op het brand-offer de vet„ Hukken der dank-offeren verbranden. . ■■■■ ,, Dus zal men een geduurig vuur op den al- 13. „ taar branden, en het nooit laten uitgaan, ,, Het volgende is de wet, betreffende het 14' ,, fpijs-offer. Eén van aSrons zoonen zal ,, daarmede voor jehova's oog, tot voor den „ altaar treden, en een hand vol meel en olie 15. ,, van het fpijsöffer, benevens al den wierook, „ die 'er op is, afnemen, en dat als een afge„ zonderd offerdeel op den altaar ontfleken, „ tot een' verzoenenden offergeur, ter eere van „ jehova. —— Het geen 'er van overblijft, 16, „ zullen Aan on en zijne zoonen eten; doch het „ moet ongezuurd, aan eene heilige plaats, in „ den voorhof van de Tente der famenkomst Aa 4 „ [de  364 HET DERDE BOEK Heofd/l.,, [de gehoorzaal] gegeten worden. ——— Het vs. 17. " ma*» met &een ZUUI-deeg bereid worden, al„ zoo ik het hun gegeven heb, als hun deel van mijne vuur-offeren. Het is iet al- „ lerheiligst, en flaat gelijk met de zond- en .18. 5» fchuld-offeren. — ■ ■ — Alle nakomelingen van „ aSron van het manlijk geflacht, mogen daar „ van eten. —— Het is voor alle volgende eeuwen hun bepaald deel van jehova's vuur,, offeren. ■■ Alleen al die het aanraakt, „ zal heilig zijn." 19. Verders fprak jehova tot moses: „ Het 20, „ volgende is het offer van aSron en van zijne „ zoonen, dat zij aan jehova, op den dag, ,, als zij gezalfd worden, ten eeuwigen dage, „ als een fpijs-offer brengen zullen, het tiende „ deel van een Efa fijn meel, de ééne helft des morgens, en de andere helft des avonds. Si. „ Het zal in eene pan met olie worden „ toebereid, gij zult het geroost brengen, in ,, kleine ftukken gefloten, gelijk het fpijs-offer, ,, zult gij het brengen, tot een verzoenenden *2. j> offergeur, ter eere van jehova. ■ Die „ geen uit zijne zoonen, die als zijn naaste ,, opvolger gezalfd is , zal het bereiden. — „ Dit is een eeuwig recht, dat het, ter eere ,, van jehova, geheel verbrand moet worden. B,< }5 Dus zullen alle fpijs-offers der Pries- „ teren geheel verbrand, en niets daar van ge„ geten worden." 7. Nog  van moses. 365 7. Nog eenige verordeningen, betreffende de offeranden , de offermaaltijden enz. . Bejluit van deze wetten. Nog fprak jehova tot moses: „ Zeg Hoofdfl. „ aüron en zijne zoonen: Dit is de wet van VI" „ het zond-offer. Het zond-offer zal, op de- '25! „ zelfde plaats,daar men het brand-offer flacht, ,, geflacht worden voor jehova's oog; het is „ eene allerheiligde zaak. De Priester, 26. „ die het als een zond-offer bereidt, zal het „ eten, en wel in eene heilige plaats, het moet „ in den voorhof van de Tente der famenkomst [de gehoorzaal] gegeten worden. Al 27. „ wie 'er het vleesch van aanraakt, zal heilig „ zijn, en zo 'er iet van het bloed op eenig „ kleed gefpat mogt zijn, moet dat, daar het „ bloed op gefpat is, aan eene heilige plaats „ uitgewasfchen worden. . Een aarden 28. „ pot, daar het vleesch in gekookt is, moet „ verbroken , maar een koperen pan of ke„ tel uitgefchuurd, en met water afgefpoeld ,, worden. - ■ — Alle mansperfoonen van 29. het priesterlijk geflacht mogen 'er van eten. „ Het is allerheiligst. Maar 30. „ alle die zond-offeren, van welker bloed iet „ in de Tente der famenkomst [de gehoorzaal] ,, gebracht wordt, om in het Heiligdom ver„ zoening te doen, mogen niet gegeten worden ,, — die moet men geheel verbranden." Aa 5 „ Het  $66 het derde boek Hoofdfl. „ Het volgende is de wet van het fchuld- m „ offer. Dit is insgelijks iet allerheiligst. VS' \\ s> Het fchuld-offer moet men flachten ter "' ,, plaatze, daar men het brand-offer flacht, en „ deszelfs bloed moet rondom tegen den altaar o. „ gefprengd worden. Men moet 'er al ° „ het vet van toebrengen, den vetflaart, het „ vet, daar de ingewanden mede bedekt zijn , 4. „ en de beide nieren, benevens het nierenvet, „ tot aan de lenden toe, als ook de kleine „ kwabbe aan de lever, tot aan de nieren toe 5 » weggefneden. Dit zal de Priester op den ' „ altaar als een vuur-offer, ter eere van jeho- „ va, verbranden. Het is een fchuld-of- (5. „ fer. ■ Alle mansperfoonen van het pries- „ terlijk geflacht mogen 'er van eten, doch het „ moet op eene heilige plaats gegeten worden, „ alzoo het tot de allerheiligde dingen be„ hoort." 7. „ Zond-offer en fchuld-offer hebben daar in " „ dezelfde wet, dat zij den Priester toebehoo- 8. „ ren, die 'er verzoening mede doet. — Doch „ de Priester, die iemands brand offer bereidt, „ zal de huid van dat brand-offer, dat hij geöf- p. „ ferd heeft, voor zich hebben. — Alle fpijs„ offers, die in een oven gebakken, of in een „ pan, of op een plaat, bereid worden, zullen „ aan den Priester behooren, die ze toebrengt. Insgelijks zullen alle fpijs-offers, zoo „ die met olie begoten, als die droog zijn, ,, aan  van moses. 367 „ aan alle de zoonen van aüron, den eenen Hoofdjl. „ gelijk den anderen, toebehooren." vn- „ Het volgende is de wet van het dank-of-w. 11. „ fer, welk men aan jehova brengt: Indien 12. „ iemand dat tot een lof offer brengt, dan zal ,, hij 'er bijbrengen ongezuurde koeken met olie beltreken, en koeken of vladen, met „ olie gekneed, insgelijks ongezuurd; als ook „ lijn meel geroost en tot koeken bereid, die „ met olie begoten zijn. Behalven deze 13. „ koeken zal hij nog tot eene offergifte bren„ gen gedeesfemd brood, als een toevocgzel „ tot zijn lof dank-offer. Een van dezel- 14. ,, ve zal hij uit zijne geheele offergave, als een „ hef offer aan jehova brengen; het zal voor „ den Priester zijn, die het bloed van dat „ dank-offer gefprengd heeft. — Voorts 15. „ moet het vleesch van zoodanig lof-dank-offer „ op dien zelfden dag, als de offergift gebracht „ wordt, gegeten worden, daar mag niets van „ bewaard worden tot den volgenden morgen." „ Is het een gelofte of een vrijwillig offer, 16. ., dat men als een offergift brengt, dan moet „ het ook wel, op denzelfden dag, op welken „ dit offer gebracht wordt, gegeten worden , „ echter zal men, het geen daar van overblijft, 3, ook den volgenden dag eten mogen. Doch 17. „ het geen van het offervleesch tot den derden ,, dag overblijft, moet verbrand worden. „ En indien iemand van dit offervleesch eenes 18. „ dank-  368 HET DERDE BOEK Hoofdfl.,, dank-offers op den derden dag mogt eten, vu' „ dan zal hij, die het gebracht heeft, [Gode] ,, niet aangenaam zijn • het zal hem niet „ [tot een offer] aangerekend worden, maar ,, eene verwerpelijke zaak zijn — en de per„ foon, die 'er van eet, zal zijne fchuld moe- vs. 19. j> ten boeten. — Indien ook het offervleesch „ door iet onreins wordt aangeroerd, dan zal ,, het niet gegeten , maar verbrand worden, an„ ders kan ieder, mids hij Hechts rein zij, van- ao. ?» dat vleesch eten maar de perfoon, die „ van het offervleesch eens dank-offers, aan jej, hova toegebracht, eet, terwijl hij onrein is, „ zal uit zijn volk uitgeroeid worden. ■■ 21. ,5 Insgelijks, indien iemand iet onreins mogt ,, aangeroerd hebben, het zij van mensch of „ beest, of eenig ander onrein kruipend gedier,, te, en hij eet van het vleesch eens dank-of„ fers, aan jehova gewijd, zoo zal die per„ foon uit zijn volk uitgeroeid worden." 2a. Vervolgends fprak jehova nog tot bioses: 23. „ Zeg den Israeliten aan: Het vet van rund„ fchaap- en geiten-vee moogt gij volflrekt niet 24. „ eten. — Van het geen van zelf geflorven of ,, verfcheurd is , kan men het vet wel gebrui,, ken, waar toe men wil, maar bet mag vol- 4£t „ flrekt niet gegeten worden. Al wie vet „ van eenig dier eet, dat men tot een vuur-of„ fer, ter eere van jehova, kan brengen, die „ perfoon, die 'er van eet, zal uit zijn volk „ uit-  van moses. 369 „ uitgeroeid worden. Ook zult gij, zooHoofdfl, „ verre en waar gij woont, volffrekt geen bloed ™'6 „ eten, te weten , van vogelen of viervoetig ge„ dierte. Een perfoon, wie hij ook zij, die 27. „ eenig bloed eet, zal uit zijn volk uitgeroeid ,, worden." Nog fprak jehova tot moses: „ Zeg den nR. ,, Israëliten aan: Al wie een dank-offer aan je- 29. „ hova brengt, zal hem de offergift van dit ,, dank-offer in perfoon brengen; met eigen hand 30. ,, zal hij jehova's vuur-offeren brengen ; het „ vet benevens de borst zal hij brengen, om „ die tot een beweeg-offer, voor jehova's oog, „ te beweegen, vervolgends zal de Priester het 31. „ vet op den altaar verbranden, doch de borst „ zal aan aüron en zijne zoonen komen. 1 ,, Ook zult gij den rechter fchouder van uwe 32. „ dank-offeren, als een hef-offer, aan den Pries- „ ter geven. Deze rechter fchouder zal 33. „ die geen uit aürons zoonen, die het bloed „ en het vet des dank-offers brengt, tot zijn „ deelhebben - ■ - te weten, de borst, die 34, j, door beweging, en den fchouder, die door „ opheffing mij aangeboden wordt, neem ik „ van de dank-offeren der Israeliten, en geef „ die aan den Priester aüron en zijne zoonen, „ als een eeuwig recht , welk de Israeliten „ hun fchuldig zijn." ——■ Dit is bet deel van aüron en zijne zoonen 35. van de vuuröfferen van jehova , welk Hij ten da-  370 het derde boek Hoofdjl.dage, als hij hen deedt naderen, om hem het ysV% Priester-ambt te bedienen, op den dag hunner zalving, bevolen heeft te geven van de Israeliten, tot eene eeuwige inzetting in alle volgende eeuwen. 37. Deze zijn de wetten, betreffende het brandoffer, fpijs-offer, zond- en fchuld-offer, benevens de inwijdings-offeren, eil het dank-offer, 38. welke jehova aan moses op den berg Sinaï geboodt , toen hij aan de Israeliten zijne bevelen gaf, dat zij hunne offeranden brengen zouden aan jehova, in de woedijne Sinaï. 8. Inwijding van aüron en zijne zoonen tot het Priester-ambt. Hoofdjl. Daarna fprak jehova tot moses: „ Neem v1u' „ aüron en zijne zoonen, als ook de kleedevs. 1. " J 2. „ ren, de zalf-olie, den var ten zond-offer, ,, benevens de twee rammen, en den korf met 3.,, ongezuurd gebak. Roep vcrvolgends „ de volks-vergadering bijéén, aan den ingang 3, van de Tente der famenkomfte [de gehoor- „ zaal.]" 4. Dit deedt moses , gelijk jehova bevolen hadt; en als nu de volks-vergadering bijéén gekomen was, aan den ingang van de Tente der fameu- 5. komde [de gehoorzaal], zeide moses tegen de vergadering : Het geen thans gefchiedt , gefchiedt op uitdruklijk bevel van jehova. Daar  van moses. 371 Daar op deedt moses aüron en zijne zoonen Hoofdfl. toetreden, en hen met water gewasfchen heb- Jm'6 bende, trok hij [aU^on] het onderkleed aan , * j. bondt hem den gordel om, deedt hem den langen mantel aan, en den bovenmantel [Efod] daar over, en gordde hem dezen laatlten, door middel van deszelfs band, vast. ■ Ver- §. volgends deedt hij hem het borstlieraad aan, en voegde 'er de Urim en Thummim Qicht en recht] op. ■ Daarna zette hij hem den q. tulband op het hoofd, voegende aan den tulband van vooren de gouden plaat, of de heilige kroon, zoo als jehova aan moses bevolen hadt. ——- Vervolgends nam moses de zalf- 10. olie, en zalfde daarmede het woongebouw, benevens alles, wat 'er in was, het welk hij dus heiligde, ook befprengde hij 'er den altaar ze- is. venmaal mede, zalvende verders den altaar, benevens al zijn gereedfchap, als ook het waschvat met deszelfs dekzel, om dit alles te heiligen. Daar na goot hij van deze zalf- I2> olie op het hoofd van aüron, en zalfde hem, ten einde hem te heiligen. Vervolgends deedt moses Aait.ons zoonen toetreden; en trok hun de kleederen aan , bondt hun den gordel om, en zette hun de tulbanden op: alles zoo als jehova aan moses bevolen hadt. Dit verricht zijnde, bracht hij den var, ten j^zond-offer beftemd , nader, en nu legden aüron en zijne zoons hunne handen op den kop van dit  37^ HET DERDE BOEK Hoofdft. dit zond-offer. —— Daarna flachtte moses het, nam het bloed, en ftreek het, met zijnen vinger, rondom aan de uitfteekende hoeken van den altaar, dien dus ontzondigende, terwijl hij het overige bloed aan den bodem des altaars uitflortte, dus denzelven heiligende en ontzon- 16. digende. » Daarna nam hij al het vet, dat aan het ingewand is, en de kleine kwabbe van de lever, benevens de beide nieren en het nierenvet, en verbrandde dit op den altaar. ——■ 17, Maar den var zeiven, deszelfs huid en vleesch, en de mist, verbrandde moses buiten het leger; zoo als jehova aan hem bevolen hadt. ag# Daar na den ram, die ten brand-offer beflemd was, gehaald hebbende, legden aüron en zijne zoons hunne handen op het hoofd van dezen 19. ram; vervolgends flachtte moses [den ram], en fprengde het bloed rondom tegen den altaar ao. daarna den ram in Hukken gedeeld hebbende , verbrandde moses den kop, en de ftuk- ai, ken, benevens het fmeer ; het ingewand en de pooten wiesch hij met water. ■ Dus ver¬ brandde moses dien gantfchen ram op den altaar —— het was een brand-offer tot een' verzoenenden offergeur, het was een door het vuur te verteeren offer, ter eere van jehova; gelijk jehova aan moses bevolen hadt. na. Daarna bracht hij den tweeden ram , den ram, die tot een inwijdings-offer beftemd was, en nadat aüron en zijne zoons hunne handen op 23. den kop van dezen ram gelegd hadden , flachtte  van MOSES. 373 te moses denzelven, nam wat van deszelfs Hoofdfl. bloed, en befireek daarmede de rechter oor-lel VIiï' van aüron, benevens den duim van zijne rechtehand en den grooten toon van zijnen rechte- voet. Vervolgends deedt hij ook aürons w. 24. zoonen toetreden , dien moses insgelijks met dat bloed, de rechte oorlel,benevens den duim van de rechtehand, en de groote toon van den rechtevoet beftreek ■ waarna hij den altaar rondom met dat bloed befprengde. Voorts nam hij het vet, te weten, den vet- 25. Haart, en al het vet, dat aan het ingewand is, benevens de kleine kwabbe der lever, en de twee nieren met het nierenvet, als ook den rechte fchouder; insgelijks nam hij uit den korf 26. met ongezuurd gebak, die voor jehova's oog daar was, een ongezuurde koek, en een brood met olie beltreken, en een koek of vlade met olie gekneed, [één van elk foort,] welke hij op de vetftukken, en op den rechte fchouder legde. Dit alles gaf hij aüron en zijne 2* zoonen in de handen, om het voor jehova's oog als een beweeg-offer te beweegen. . Dit gedaan zijnde, nam moses het weder van 28. hunne handen, en verbrandde het op den altaar, boven op het brand-offer. Het was het inwijdings-offer tot een' verzoenenden offergeur, het was een vuur-offer ter eere van jehova. ——- Maar de borst nam moses, en 2p, beweegde die zelf als een beweeg-offer voor jehova's oog.—— Dit was het deel voor moses Bb van  374 het derde boek Hoofdfl.va.ri den i'nwijdings-ram, zoo als jehova moses geboden hadt. vs. 30. Wijders nam moses van de zalf-olie en van het bloed, dat op den altaar was, en befprengde 'er aüron en zijne kleederen mede, als ook zijne zoonen en derzelver kleederen. Dus heiligde hij aüron en zijne kleederen, als ook zijne zoonen benevens hunne kleederen. 31. Thans zeide moses tot aüron en zijne zoo» nen: ,, Kookt het vleesch aan den ingang van de Tente der famenkomfte [de gehoorzaal] „ en eet het daar met het gebak, dat in de ,, korf van het inwijdings-offer is, gelijk mij uitdruklijk bevolen is met deze woorden: aë^on en zijne zoons zullen dat eten. ■ - » 32. „ Maar verbrandt al wat 'er van vleesch of 33. „ brood overblijft. ■■ Zeven dagen lang „ zult gij van den ingang van de Tente der ,, famenkomfte [de gehoorzaal] niet afgaan, tot „ de tijd uwer inwijding verlopen is, want ze„ ven dagen zal uwe inwijding duuren. ■ 34. „ Alzoo jehova geboden heeft, dat [geduurenj, de die dagen met u gefchieden zal,]het geen „ op dezen dag gefchied is, ten einde u te 35. „ verzoenen. Derhalven zult gij zeven volle „ etmaalen dag en nacht bij den ingang van de ,, Tente der famenkomfte blijven, en jehova's j, voorfchriften , op ftraffe van de dood, naauw,, keurig volbrengen ■ want dus is het mij „ bevolen." 36. Dit alles nu, het geen jekova, door den dienst  van moses. dienst van moses geboden hadt, volbrachten aüron en zijne zoonen Itiptelijk. 9. De Priester aüron aanvaart zijne priesterlijke bediening. Op den achtlten dag riep bioses aüron en Hoofdfl. zijne zoonen, benevens de oudllen des Israëli- IX' tifchen volks, en zeide tegen aüron: „ Neem ' 2.' „ een kalf, een jong rund, tot een zond-offer, „ en een ram ten brand-offer, beiden zonder „ ligchaams-gebrek, en breng ze voor jehova's „ oog. ■ Gebied ook den Israëliten, dat 3. „ zij eenen geitenhok ten zond-offer, en een „ jaarig kalf of jong rund , benevens een jaarig „lam, beide zonder ligchaams-gebrek, ten „ brand-offer nemen, als ook een' os en een' 4. „ ram ten dank-offer, om die in jehova's teM genwoordigheid te offeren, waarbij fpijs-of„ fer, met olie begoten, gevoegd moet wor- „ den want heden zal jehova aan u ver- ,, fchijnen." Dit alles, het geen moses geboden hadt, 5# brachten zij voor de Tente der famenkomfte [de gehoorzaal,] ook kwam daar de gantfche volks-vergadering bijéén, en ftonden voor jehova's oog. Nu [herhaalde] moses [de voori- 6. ge bevelen,] en zeide: „ Dit is het gebod, „ dat jehova gegeven heeft, waar naar gijlie„ den te werk moet gaan, dan zal jehova's » majefleit aan u verfchijnen." —-. Tevens 7. B b s zei-  37Ö HET DERDE BOEK Hoofdjl.zeide moses tegen aSron: „ Treed nader rot IX' het altaar, en volbreng uw zond-offeren uw „ brand-offer, orn uzelven en het volk te ver„ zoenen. < En volbreng dan vervolgends „ de offer-gifte des volks, om het volk te ver„ zoenen , gelijk jehova geboden heeft." vs. 8. Daar op tradt aüron nader tot den altaar, en flachtte het kalf, dat ten zond-offer voor 9. hem gefchikt was; zijne zoonen brachten hem het bloed aan, en zijnen vinger in het bloed gedoopt hebbende, beflreek hij 'er de uitftekende hoeken des altaars mede, en ftortte het overige bloed aan den bodem des altaars uit. • 10. Vervolgends verbrandde hij het vet, de nieren, en de kleine kwabbe van de lever, van het zondoffer op den altaar, gelijk jehova aan moses 11. bevolen hadt. Maar het vleesch, en de huid verbrandde hij buiten de legerplaats. — 12. Daar na flachtte hij het brand-offer, waar van zijne zoons hem weder het bloed toereikten, met het welk hij den altaar rondom befprengde. 13. Zij reikten hem ook de verdeelde ftukken van het brand-offer, benevens den kop, welke hij 14. op het altaar verbrandde, gelijk hij, ook den buik en de pooten gewasfchen hebbende, die, boven op het brand-offer, op den altaar verbrandde. 15. Dit verricht hebbende, bracht hij de offergave van het volk, en nam den bok,die ten zondoffer voor het volk beftemd was , dien hij flachtte en len zond-olfer bereidde, gelijk hij het voo-  van moses. 377 voorige gedaan hadt. Vervolgends bnchtHocfd/7 hij het brand-offer, waarmede hij insgelijks naar; 1Xg behooren te werk ging. —,— Daarna bracht"'^, hij het fpijs-offer, en 'er een hand vol van nemende , verbrandde hij het op den altaar. i Dit alles behalven het gewoone morgen-offer. Voorts flachtte hij den os en den ram, die 18. ten dank-offer voor het volk gefchikt waren, waarvan zijne zoons hem insgelijks het bloed toereikten, met het welk hij den altaar rondom befprengde. Ook brachten zij hem 19. de vetftukken van den os, als ook van den ram, de vctftaart, het vet, daar de ingewanden mede bedekt zijn, de nieren, en de kleine kwabbe der lever; deze vetflukken legden zij 2D. op de borstftukken, en aüron verbrandde de vetflukken op den altaar, maar de borstltukken ai. en den rechter fchouder, beweegde aüron als een beweeg-offer voor jehova's oog, volgends het bevel van moses. Dit verricht zijnde, hief aüron zijne handen 2,. op over het volk, en zegende het ~ waarna hij, na het voleindigen der zond- en branden dank-offeren, afklom [van den altaar.] . Daarna gingen moses en aüron in de Tente 23. der famenkomfte [de gehoorzaal,] en daar weder uitgekomen, zegenden zij het volk. Thans verfcheen jehova's majefteit aan het gantfche volk; ook fchoot 'er een blikfem-vlam uit, van o4. jehova's tegenwoordigheid, welke het brandoffer en de vetftukken op den altaar verteerBb 3 de.  373 HET DERDE boek de. - Het gantfche volk , dit ziende, juichte met luider dem, en viel tevens eerbiedig ter aarde neder. 10. nadab en abihu, aürons zsonen, wegens hunne roekeloosheid, gejlraft. —— Nadere voorfchriften voor de Priesteren. Hoofdfl. Doch de zoons van aüron, nadab en abt- x- hu. namen elk zijn wierook-vat, deeden 'er vs. i. kooien in, en dortten 'er wierook op, dus brachten zij vreemd [en ongeoorloofd] vuur, het welk [God] hun niet geboden hadt, voor 2. jehova's oog. ■ Thans fchoot 'er een blikfemdraal van voor jehova uit, die hen verteerde , zoodat zij voor jehova's oog dood ne- 3« dervielen. Dit is , zeide moses toen te¬ gen aüron, gelijk jehova fprak: In de genen , die tot mij naderen, zal ik mij heilig betoonen, en voor het oog van al het volk zal ik verheerlijkt worden. Doch aüron zweeg (til. 4. Vervolgends riep moses misaöl en elzafan, zoonen van uzziëL, aürons oom, en geboodt hun, dat zij zouden toetreden en hunne neeven., van voor het heilige, wegnemen, en bui- 5. ten het leger dragen, gelijk zij dan cók , volgends moses bevel, toetraden, en hen, zoo als zij daar in hunne kleederen lagen, buiten het leger droegen. 6. Vervolgends zeide moses tegen aüron, en des-  VAN moses. 379 deszelfs overgebleven zoonen , eleüzar en Hoofdjl. ithamar : Gij zult uw hoofd niet ontbloo- X' „ ten , ook zult gij uwe kleederen niet verfcheu- „ ren, opdat gij niet den dood over uzelven, ,, en Gods toorn over het gantfche volk brengt. ,, ■ Doch uwen broederen, het gantfche „ volk der Israeliten, ftaat het vrij, dit ver- „ branden [uwer zoonen en broederen,] door ,, jehova's blikfemvuur, te beweenen. ■- „ Maar gijlieden zult van den ingang der Ten- vs. 7. ,, te der famenkomst [de gehoorzaal] niet weg- „ gaan, opdat gij niet fterft, dewijl de zalf* ,, olie van jehova op uw hoofd is." ■ Naar dit bevel van moses fchiktcn zij zich. Thans fprak jehova tot aSron: „ Gij, en R. ,, uwe zoons, zullen geen' wijn noch anderen 9,, Herken drank gebruiken, wanneer gij in de „ Tente der famenkomfte [de gehoorzaal] bin,, nentreedt, opdat gij niet fterft. ™.. Dit „ zij een eeuwige inzetting voor alle volgende „ eeuwen ten einde gij het heilige en ÏOi ., het onheilige zoudt kunnen onderfcheiden, „ als ook het reine en onreine, en tevens de n. „ Israëliten onderrichten, nopens alle de inzet* ,, tingen, die jehova, door den dienst van „ moses, hun heeft voorgefchreven." Vervolgends zeide moses nog tot aüron, en ia. eleüzar en ithamar, zijne nog overgebleven zoonen: „ Neemt het overgebleven fpijs-offer, „ dat van de vuur-offeren van jehova is afge- zonderd, en eet dat ongezuurd, bij den al. Bb 4 „itaar.  380 HET DERDE BOEK Hoofdfl. taar. Want het behoort onder de allerheix. vs. 13. »» nS^e dingen. Gij moet het eten op „ eene heilige plaats, alzoo het uw deel , en het deel uwer zoonen is , van jehova's vuurv offeren. ■ Dus is het mij geboden. — 14. „ Doch de borst, die als een beweeg-offer, „ en het fchouderftuk, dat als een hef-offer , „ beweegd en opgeheven was, kunt gij op ee,, ne [andere] reine plaats eten; gij zoo wel, ,, als uwe zoonen en dochteren benevens u , ,, nademaal zij u, tot uw deel en tot het deel „ uwer zoonen, van de dank-offeren der Israï- 15. „ h'ten gegeven zijn. — Zij zullen den fchou„ der, die opgeheven, en het borstftuk, dat „ beweegd moet worden, brengen, boven, en „ behalven de vetliukken, die gefchikt zijn, ,, om door het vuur .verteerd te worden, ten „ einde ze als een beweeg-offer voor jehova's oog te beweegen, en dezen zullen, eens ,, voor al, uw deel, en het deel uwer kinde„ ren zijn, volgends het uitdruklijk bevel van „ jehova." 16. Als moses vervolgends onderzoek deedt naar den bok, die ten zond-offer bellemd was, zoo was dezelve verbrand. Hij was hier over misnoegd op eleüzar en ithamar , aürons ij. twee overige zoonen , en vraagde hen: „ Waar,, öm hebt gij dit zond-offer niet op eene hei„ lige plaats gegeten, dewijl het toch eene al„ lerheiligïïe zaak is, en [God] u dat gegeven „ heeft, om des volks zonden te boeten, ten „ ein»  van moses. 38I „ einde hetzelve, voor jehova's oog, te ver-Hoofdfl. „ zoenen? Het bloed van dit offer is immers ^^'g „ niet in het Heiligdom binnen gebracht , dus 5, moest gij het, op de heilige plaats , zeker „ gegeten hebben, volgends het geen mij gebo- „ den is." —-—— Maar aüron antwoordde 19. hier op aan moses: „ Ik bid u, heden hebben „ zij hunne zond- en brand-offeren in jehova's ,, tegenwoordigheid gebracht, en gij ziet, wat „ mij wedervaaren is, indien ik nu heden van „ het zond-offer gegeten had, zou dat aan je- „ hova welbehaaglijk geweest zijn ? Toen ao, moses hem hoorde, berustte hij in dit antwoord. 11. Wetten, nopens de reine en onreine dieren. Daarna zeide jehova tot moses en aüron : Hoofdfl. „ Zegt den Israeliten aan: De volgende zijnw>X'j „ de beesten, die gij, onder alle viervoetige 2. „ dieren, eten moogt alles onder de vier» 3. „ voetige dieren, dat den voet in [twee] Idaau,, wen verdeelt, zoodat de hoeven in tweeën „ gefpleten zijn , en dat tevens herkaauwt, ,, moogt gij eten. < . Maar die alleen her- 4, kaauvven, of alleen de hoeven gefpleten heb„ ben, moogt gij niet eten. Niet den kemel, die wel herkaauwt, maar den voet „ niet geheel door iii twee klaauvven verdeelt. ,, Die zal onrein voor u zijn. ■ Dus ook 5. „ de fpringmuis \_Jarbo,~\ die insgelijks wel Bb 5 ,, her-  3S2 HET DERDE BOEK Ho0fdjl.„ herkaauwt, maar geene in twee verdeelde XI" „ klaauwen heeft. Ook deze zal voor u on- vt. 6. „ rein zijn. ■ Ook den haas, als die wel herkaauwt , maar geen gefpleten klaauwen, „ heeft. Hij zal ook onrein voor u zijn. 7. „ Desgelijks het zwijn,het welk wel de klaau,, wen verdeeld, en de hoeven in twee gefplee„ ten heeft, maar niet herkaauwt. Daarom zal g# „ het u ook onrein wezen. ■■ ■ Van deze „ dieren moogt gij het vleesch niet eten, noch ,, hun doode aas aanroeren. Zij zijn u onrein." 0. ,, Het volgende moogt gij eten, van alles, ,, wat in het water leeft. Alles wat vinnen en „ fchubben heeft, het zij zee- of rivier-visch , 10. „ moogt gij eten; maar alles wat geen vinnen ,, en fchubben heeft, het zij in de zee of rivieren, van alle waterdieren, en van alles, wat „ in het water leeft, dit alles zal u iet af- IJ( „ fchuwlijks zijn zij zullen u zoo aft „ fchuwlijk zijn, dat gij niet alleen van der„ zeiver vleesch niet moogt eten, maar zelfs „ hun doode aas moet fchuwen. Alles, 12. ,, wat in liet water geen vinnen en fchubben ,, heeft, zij u een affcbuw." 13. „ Van het gevogelte zult gij van de volgen„ den een' affchuw hebben, en 'er daarom, als „ van iet alfchuwlijks, niet van eten. Den 14. 5j arend, den grooten en kleinen zee-arend,den 15. „ gier, den havik naar zijne foorten, ook alle 16. 55 foorten van raven, den ftruis, de zwaluwe, „ de meeuw, en den fperwer, naar zijne foor- „ ten,  VAN MOSES. 383 ,, ten, de gehoornde uil, den duikelaar, AeHoofdjl. ,, Houbdra, den Tinfchemeth [uil,] den pelikaany$ „ of kropgans, den Schar agang of Alrachme, 18. ,, [gier-arend]. —— De oojevaar, (havik),al- 19„ le foorten van rijgers QAnafa), de hoppe, „ en de vleêrmuis." „ Alle middelflachtig gevleugeld gedierte, dat 20. . ,, op vier voeten gaat, zal u een affchuw we- „ zen. Nogthans moogt gij van alle mid- 21. „ delflachtig gevleugeld gedierte, dat op vier ,, voeten gaat, dat geen eten , het welk twee „ fpringpooten heeft, die boven de eigenlijke ,, pooten in de hoogte uitfteken, en die hun die,, nen, om 'er op de aarde mede te fpringen. „ ■ Van dezclven moogt gij de volgende 22. eten: den fpringhaan in alle zijne foorten, 3, na de eerde, tweede, derde en vierde vervel„ ling, \_Arbe, Solham, Hargol,en Hagab ge„ noemd.] ——. Maar buitendien zal alles,wat 23. middeldachtig gevleugeld is, en op vier voe„ ten gaat, ulieden een affchuw zijn. ,, Daar door zult gij uzelven voor ontreinigd ,, houden. Al wie flechts dezelve, nadat zij „ dood zijn, aanraakt, zal onrein zijn tot den avond, en al wie derzelver doode aas weg- 25. „ gedragen zal hebben, zal zijne kleederen was„ fchen, en tot den avond onrein zijn." ,, Alles, wat onder viervoetige dieren de 26. ,, klaauwen verdeeld, maar de hoeven niet ge„ heel doorgefpleten heeft, of dat niet her- ,, kaauwt, zal voor u onrein wezen. Al „ die  384 HET DERDE BOEK Hoofdfl.die het [na de dood] aanroert, zal onrein vs. 27. »» z'in* Alles ook wat op ongedeelde „ klaauwen gaat, onder alle gedierte, dat op ,, vier voeten gaat, zal voor ulieden onrein „ zijn, al wie ze na de dood aanraakt, zal on- 28. „ rein zijn tot aan den avond. —— Insge,, lijks zal de geen, die derzelver dood aas ge,, dragen zal hebben, zijne kleederen wasfchen, „ en onrein zijn tot aan den avond. Zij zijn ,, u onrein." 29. „ Onder het gedierte, dat op de aarde kruipt, „ zal het volgende onrein voor u wezen „ de mol, de muis, en allerhande gedachten 30. „ van hagedisfen, [Zab, Anaka, Coch, Letaa, 31. „ Chomcth en Tinfchemeth genoemd.] <— De,, zen zullen voor 11 onder alle kruipende die„ ren, onrein wezen. Al wie ze, na derzel,, ver dood, aanroert, zal tot den avond toe 32. „ onrein zijn. Zelfs als 'er van dezel- „ ven, nadat zij dood zijn, iet op het een of ,, ander valt, dat zal onrein zijn, als alle hou„ ten huisraad, kleederen, vellen, zakken of ,, alle werktuig, dat men ergens toe gebruikt ,, - het moet in het water worden gezet, ,, en zal tot den avond onrein wezen ; maar 33. „ dan is het weder rein. Doch als 'er „ iet van in een aarden vat of pot gevallen zal , ,, zijn, dan zal alles, wat daar in is, onrein „ zijn, en den pot of dat vat zelf moet gij in 34. „ dukken breken. Alle fpijze, die men „ anders eten kan, wanneer 'er zulk water aan ., komt,  VAN MOSES. 3S5 „ komt, zal onrein zijn, en alle drank, die Hoofdfl. „ men anders drinken zou, zal in zulk vat of XI* „ pot onrein zijn. — Alles, met één woord ,vs. 35. 5, waar op iet van het doode aas van zulke die- „ ren valt, zal onrein zijn bakovens en „ kookputten moeten afgebroken worden , zij ,, zijn onrein, en zullen ook vervolgends van u „ voor onrein gehouden worden. — Eene fon- 36, „ tein, een regenbak, of andere verzamelplaats „ van water nogthans zal rein blijven; maar ,, de mensch, die het dood aas van zulke die- „ ren aanraakt, zal onrein zijn. ■ Indien 37. 5, van derzelver dood aas iet valt op eenig zaad, ,, dat tot zaaien gefchikt was, dat zaad zal „ rein blijven, maar als 'er water op dat zaad 38. „ gedaan was, [om het te weeken,] en 'er dan „ van derzelver doode aas iet op valt, dan zal „ dat zaad u onrein wezen." Wanneer 'er één der diprpn . dip jtü pfpn 00 „ moogt, [van zelf] derft, zoo zal de mensch, „ die deszelfs doode aas aanraakt, tot den avond ,, toe, onrein wezen. ——— Die van deszelfs 40 „ doode aas eet, zal zijne kleederen wasfchen, „ en onrein zijn tot aan den avond; insgelijks ,, die deszelfs doode aas wegdraagt, zal zijne kleederen wasfchen, en onrein zijn tot aan ,, den avond." ,, Alle kruipend gedierte, dat op den grond ^x „ kruipt, is iet affchuwlijks, het mag niet ge„ geten worden; het zij dan dat het op den 42 „ buik kruipt, of op vier voeten ga, of ook ,, meer  386 HET DERDE BOEK Hoofdjl,,, meer pooten heeft, kortom, alle kruipend ge. XI' „ dierte, dat op den grond kruipt, gij moogt „ 'er niet van eten, want het is iet affchuw- w.43. »> hjks. —— Maakt uzelven, door eenig krui„ pend gedierte, niet affchuvvlijk, en veröntrei„ nigt 'er u niet mede, zoodat gij' onrein zoudt 44. j» wezen, want ik, jehova, ben uw God; „ daarom zult gij" u heilig houden, en heilig „ zijn, want ik ben heilig. Gij zult uzelven derhalven aan geen kruipend gedierte, dat op „ den grond kruipt, hoe genaamd, veröntreinï- 45. gen* Immers, ik, jehova, heb u uit Egijp„ te uitgevoerd, om uw God te zijn. „ Zoo houdt u dan ook heilig, dewijl ik heilig „ ben." 46. Dit is de wet, raakende het viervoetig ge,, dierte , gevogelte, en alle water-dieren, die „ in het water wemelen, en alle kruipende die- 47. ,, ren, die op den grond kruipen, volgends „ welke men onderfcheid moet maaken tusfchen ,, het geen onrein en rein is , en tusfchen die„ ren, die men eten, en niet eten mag." 12. Wetten, betreffende de onreinheid der Kraamvrouwen. Hoofdfl. Nog fprak jehova tot moses: ,, Zegt den ^*u" j> hraeliten het volgende aan: ,, Wanneer eea[ „ ne vrouw, die zwanger is, van eenen zoon „ verlost, dan zal zij zeven dagen onrein zijn, j, zoo lang als haare kraamzuivering duurt. — » Op  van moses. 387 „ Op den nchtften dag zal men 's kinds voor- Hoofdfl. ,, huid belhijden en daarna zal zij nogwxlI"n „ drie-en-dertig dagen , geduurende haare reine 4. „ zuivering, in huis blijven. Zij zal niets, „ dat heilig is, aanraaken, noch tot het hei„ ligdom komen, tot dat de tijd haarer zuive„ ring verlopen is. ■ Doch zo zij van ee- 5. ,, ne dochter bevallen is, zal zij twee weeken „ onrein zijn, zoo lang als de kraamzuivering ,, duurt, en dan nog zes en-zestig dagen, ge„ duurende haare reine zuivering, in huis blij„ ven." „ Wanneer nu de geheele tijd haarer zuive- 6. „ ring, het zij voor een' zoon of voor eene „ dochter, verlopen zal wezen , dan zal zij een „ jaarig lam, van het manlijk geflacht, ten brand„ offer, en een jonge duive of een tortelduif ten ,, zond-offer, tot den Priester aan den ingang ,, van de Tente der famenkomfle [de gehoorzaal] „ brengen; en [de Priester] zal dat offer voor 7. ,, jehova's oog offeren, en voor haar verzoc„ ning doen, dan zal zij van haar kraarnvloed „ gereinigd wezen. Deze is de wet voor „ kraamvrouwen, het zij zij van een' zoon of „ van eene dochter verlost zijn." „ Doch, indien zij zoo veel vermogen niet 8. „ heeft, dat zij een lam brengen kan, dan zal „ zij twee tortelduiven, of twee jonge duiven ,, brengen, één ten brand-, en één ten zond- ,, offer. Daarmede zal de Priester haar ,, verzoenen, opdat zij weder rein zij." 13. Voor-  388 het derde boek 13. Voorfchriften, nopens de Melaatsheid van menfchen en kleederem. Hoofdfl' "Verders fprak jehova tot moses en aüron: ^ „ Wanneer zich bij iemand, op de anders 2. j, vleeschkleurige huid, een puist, of een in„ vretende zweer, of een witte plek openbaart, ,, welke in de huid vermoeden van melaatsheid „ geeft, zal men zoodanig mensch tot den „ Priester aüron of tot éénen van de Prieste- 3. ,, ren, zijne zoonen, brengen, en de Priester ,, zal die plek op de huid naauwkeurig bezien, „ zo hij bevindt, dat het haair in deze plek „ wit geworden is, en het hem voorkomt, dat „ de plek ook dieper dan de huid is ingevre,, ten, dan is het de melaatsheid; en de Pries„ ter, hem naauwkeurig bezien hebbende, zal 4. ,, hem voor onrein verklaaren. - Doch zo „ het Hechts een witte plek in de huid is, die, „ naar het voorkomt, niet dieper onder de ,, huid ingevreten, en ook het haair daar in niet „ wit geworden is, dan zal de Priester den „ verdachten perfoon zeVen dagen laten opflui- 5. ten. Op den zevenden dag zal de Priester „ hem weder bezien, indien dan de ontfteking, „ in zijn oog, is blijven Haan, zonder zich „ verder in de huid verfpreid te hebben, dan „ zal de Priester hem andermaal zeven dagen 6. „ laten opfluiten, en hem op den volgenden „ zevenden dag andermaal bezien; indien dan „ het teken verdoofd is, en zich niet verder • » in  VAN MOSES. 389 „ in de huid verfpreid heeft, dan zal de Pries-Hoofdjl. „ ter den perfoon rein verklaaren, het was XUI' „ Hechts eene vuurigheid; vervolgends zal hij zijne kleederen wasfchen, en rein wezen. ,, Doch, zo de ontfteking in het vel zich oog-w. 7. „ fchijnlijk uitgebreid heeft, nadat hij door den ,, Priester, ter zijner reiniging, bezigtigd was, ,, en de Priester nu, bij de herhaalde befchou- 8. 5, wing, duidlijk ziet, dat de ontfteking in de „ huid zich verfpreid heeft, dan zal de Pries,, ter hem onrein verklaaren, alzoo het buiten „ twijfel melaatsheid is." „ Voorts, wanneer iemand melaatsch is,zoo Q, ,, zal hij tot den Priester gebracht worden, in- i0, „ dien dan de Priester, hem befchouwende, be„ vindt, dat 'er eene witte zwelling op de huid „ is , welke de haairen witachtig heeft doen „ worden, en dat 'er eene famentrekkiag van N roodachtig vleesch binnen in dat gezwel is, ,, dan is het eene verouderde melaatsheid in. de 11. „ huid, en de Priester zal hem, zonder dat hij „ hem eerst laat opfluiten, terftond voor on,, rein verklaaren ■ hij is onrein. ■■ „ Doch wanneer de melaatsheid over de huid 12. „ uitbot, en de melaatsheid de geheele, door „ de ziekte aangeftoken, plaats bedekt, aan welk „ gedeelte van het ligchaam ook, van het hoofd ,, tot de voeten, naar de beste opmerkzaamheid „ van den Priester, zoodat de Priester ziet, 13. „ dat de melaatsheid het gantfche vleesch be„ dekt heeft, dan zal hij hem rein veiklaaren; Cc zoo  3QO het dee.dk boek Hoofdft.„ zoo ras alles wit is geworden, is hij rein, x,n* „ maar zoo ras 'er roodachtig vleesch in bevs. 14. " , 15. „ fpeurd wordt, dan is hij onrein. Zoodra de „ Priester dat roodachtig vleesch bemerkt, zal „ hij hem onrein verklaaren: Dat roodachtig iö. ,, vleesch is onrein, het is melaatsheid. Doch, „ indien dat roodachtig vleesch weder veran- ,, dert en wit wordt, dan zal hij op nieuw tot 17. „ den Priester gebracht worden, en indien de ,, Priester, hem befchouwd hebbende, bevindt, „ dat de ontfteking wit is geworden, dan zal „ de Priester den perfoon, die dezelve heeft, „ rein verklaaren. Hij is rein." 18. „ Indien iemand eene zweer in de huid krijgt, 19. „ die genezen wordt, maar 'er zich, ter plaat,, ze van die zweer, eene witte zwelling, of „ eene witte, na het rosachtige trekkende plek „ vertoont, dan zal hij door den Priester bc- 20. „ fchouwd worden; wanneer de Priester, bij „ het bezichtigen, vindt, dat dezelve, naar het „ aanzien, dieper dan de huid is ingevreten, „ en dat de haairen daar in wit zijn geworden, ,, dan zal de Priester hem onrein verklaaren. „ Het is melaatsheid, die in de zweer is uitge- 21. 3> broken. Maar indien de Priester, bij 5, het bezichtigen, 'er geen wit haair in vindt, „ en dat de plek niet dieper dan de huid inge„ vreten, en dof is, dan zal de Priester hem 22. „ zeven dagen laten opfluiten, wanneer dan de „ plek zich zichtbaar over de huid uitgebreid „ heeft, zoo zal de Priester hem onrein ver- „ klaa-  VAN MOSES. 391 klaaren, alzoo het de melaatsheid is. Indien Hoofdfl. „ de piek, binnen haaren Voorigen omtrek , MMH* „ blijft ftaan, zonder zich verder uit te brei- ' „ den, dan is het niet anders dan het overge,, bleven teken van de zweer, en de Priester „ zal hem voor rein verklaaren." Wanneer iemand zich de huid gebrand 24. ,, heeft,' en nadat dit genezen is, zich daar ter „ plaatze een bleek roode of geheel witte plek „ openbaart, en als de Priester, die bezichtigd 25. ,, hebbende, vindt, dat het haair in die plek ,, wit geworden, en dat zij, naar het voorko„ men, ook dieper dan de huid ingevreten is, „ dan is het eene melaatsheid, die in de ge5, brande plaats is uitgebroken , en de Priester ,, zal hem onrein verklaaren, het is de melaats„ heid. Doch zo de Priester, bij het bezichti- 26. „ gen, bevindt, dat de haairen in die plek niet „ wit zijn, en dat zij niet dieper dan het vel in,, gevreten en dof is, dan zal de Priester dien „ perfoon zeven dagen laten opfluiten, en hem 27. ,, op den zevenden dag op nieuw befchouwen, „ als zij dan zichtbaar over de huid verfpreid „ is, zoo zal de Priester hem onrein verklaa„ ren, het is de melaatsheid; maar indien de „g4 „ plek, binnen haaren voorigen kring, is blij,, ven ftaan, zich niet verfpreid heeft, en dof „ is, dan is het Hechts het lidteken van het „ branden,en de Priester zal hem rein verklaa„ ren, omdat het enkel het overblijfzel vaii het „ branden is." Cc 2 „ Wan-  392 het derde boek Hoofdfl. „ Wanneer een man of vrouw eene huidkwaal v/To* ?> aan net ll0ofcl'of de man ook aan den baard> ' 30! „ krijgt, en de Priester, bij het bezichtigen j, derzeive, bevindt, dat, naar het voorkomen, „ dezelve dieper zit dan de huid, en dat het „ haair op die plaats dun en goudgeel is, dan ,, zal de Priester dien perfoon onrein verklaa„ ren, dan is het eene befmettende fchurft,ee,, ne hoofd-melaatsheid, of eene baard-melaats- jl „ heid doch als de Priester , bij het be- fchouwen van dit teken van fchurft, bevindt, „ dat, naar het voorkomen, hetzelve niet die„ per is dan de huid, hoewel 'er geen zwart haair op is,dan zal de Priester den verdach„ ten perfoon zeven dagen lang laten opfluiten, 32. ,, en op den zevenden dag zal de Priester dit „ teken weder befchouwen , en bevindende, dat „ het merkteken zich niet uitgebreid heeft, en ,, dat 'er geen goudgeel haair in gegroeid is, „ als ook dat het merkteken niet dieper is dan 33. ,, de huid,dan zal die perfoon zich [het hoofd „ en baard] laten fcheeren, doch niet de plaats, „ daar dit teken is, en de Priester zal hem an- 34. „ dermaal zeven dagen opfluiten, en op den ,, volgenden zevenden dag zal de Priester hem ,, andermaal befchouwen, vindt hij dan, dat „ het teken zich niet verder op de huid ver„ fpreid heeft, en dat het, naar het voorko„ men, niet dieper is dan de huid, zoo zal de .„ Priester hem voor rein verklaaren, en zijne „ kleederen gewasfchen hebbende, zal hij rein ;> zij .  VAN M O S E f. 393 „ zijn. —— Doch, indien her teken zich mH „ hoofd uitgevallen is, dan is hij een voorkaai-. „ hoofd of bles, en dus rein. ——— Maar in- 40. „ dien op het kaal geworden voor- of achter„ hoofd zich eene witte of rosachtige plek ver„ toont, dan is het de melaatsheid, die op het „ voor- of achterhoofd uitbreekt. . In- 43. ,, dien dan de Priester , bij het bezichtigen, „ bevindt, dat 'er eene witte of bleek.roode ,, zwelling is op het voor- of achterhoofd, zoo Cc 3 „ als  394 HET DERDE BOEK Hoofdft,„ als 'er de melaatsheid in de huid uitziet, dan ,rXIIf* „ is die perfoon melaatsen en onrein, en de vs. 44 • Priester zal hem , zonder bedenken,voor on„ rein verklaaren, hij heeft de melaatsheid op „ het hoofd." 45. „ Een melaatfche, die deze kwaal heeft, zal „ met gefcheurde kleederen, met ontblooten „ hoofde, en met omwonden kin gaan, en „ [den genen, die hem tegenkomen,] toeroe4.6. „ pen: Onrein! onrein! Zoo lang hij deze „ kwaal heeft , zal hij onrein zijn, en afgezon„ derd , buiten de legerplaats woonen." 47. „ Wanneer de aanlleking der melaatsheid zich „ aan een kleed vertoont, het zij van wol of 4g. ». van linnen, het zij aan de fcheering of aan den inllag van dat linnen- of wollengoed, of ,, ook aan huiden en vellen, of aan eenig le40i ., derwerk, wanneer zich eene groen- of rood„ achtige aanlleking aan zoodanig kleed of vel, „ aan de fcheering of inflag, of aan eenig le,, derwerk opdoet, dan is het de melaatsheid, ,, en moet door den Priester befchouwd wor- 50. „ den. Wanneer deze de ontdeking befchouwd „ heeft, zal hij het verdachte Huk zeven dagen 51. „ opfluiten, en als hij op den zevenden dag ziet, dat de ontfteking zich aan het kleed, het zij aan de fcheering of aan den inflag, of aan „ een vel, of aan alles, wat van huiden of le„ der bewerkt wordt, heeft uitgebreid, dan is ,, het eene knagende melaatsheid. ■ Het 5„# is onrein. —— Men zal dat kleed, het zij „ de  VAN MOSES, 395" „ de ketting of inflag befmet is, van wol oïHoofdft. „ lijnwaad, en alle leder-werk, dat befmet is , MB' ,, verbranden, omdat het eene knagende me„ laatsheid is, zoo moet het verbrand worden. Maar bevindt de Priester, bij het bezichti-yj. 53. gen, dat de ontfteking aan het kleed,het zij ,, :.an den inflag, of aan de ketting, of aan ee,, nig lederen tuig, zich niet verfpreid heeft, dan 54. „ zal de Priester last geven, dat men hetgeen, ,, daar de ontfteking aan is, wasfche, en het ,, vervolgends andermaal zeven dagen lang op„ fluiten. —— Wanneer de Priester het,nadat 55. „ het gewasfehen is, andermaal befchouwende, ,, vindt , dat de ontfteking in het voorkomen „ niet veranderd is, hoewel de ontfteking niet „ is uitgebreid, dan is het onrein,en moet ver„ brand worden. Het is eene invreting aan de „ rechte of aan de verkeerde zijde. —— Doch, 55. „ bevindt de Priester, bij het bezichtigen, dat ,, de ontfteking bleeker is geworden, na het „ wasfchen, dan zal hij het van het kleed, of ,, van het leder, de ketting of den inflag, af- fcheuren ; en indien 'er zich, vervolgends, 57. „ aan het kleed, het zij aan de ketting of aan „ den inflag, of aan eenig lederen tuig, weder iet openbaart, dan is het eene doorbrekende „ melaatsheid, en men moet het geen, dat aan„ gelloken is, verbranden. —— Maar het 58. „ kleed, het zij Icheering of inflag, of eenig „ lederen tuig, daar de aanfteking, nadat het C c 4 „ ge-  396 het derde boek Hoofdfl. f, ge wasfchen is, verdwijnt, zal daarna nog ,, ééns gewasfchen worden, en dan rein zijn." vs. 59. „ Deze is de wet, betreffende de melaatsheid ,, van wollen of linnen kleederen, van ketting „ of inflag, of van eenig leder-werk, volgends „ welke het voor rein of onrein moet verklaard worden." 14. Offeranden, bij het reinigen van eenen gezond geworden melaatfchen —— melaatsheid der huizen. Hoofdfl. Ook fprak jehova nog tegen moses: ,, Het ,XlVj 5> volgende is de wet , welke moet waargeno- 2. „ men worden, wanneer een melaatfche zal ,, rein verklaard worden. ■ Men zal hem 3. aan den Priester aangeven, en de Priester „ zal tot hem buiten het leger gaan, en hem „ daar naauwkeurig bezichtigen. Wanneer dan „ de Priester bevindt, dat de melaatsheid van 4. „ eenen zulken melaatfchen genezen is, dan „ zal de Priester gebieden, dat iemand, voor ., den genen, die gereinigd flaat te worden, twee levende vogels neme van het rein gc~ „ vogelte,benevens een cederen ftok,een fchar- „ laaken draad, en een boschjen Hijfop. $t ,, Vervolgends zal men, op bevel van den „ Priester, den éénen vogel flachten in een rjt ,, aarden vat met fontein-water. Den „ anderen levenden vogel zal hij nemen, als ook het cederen -ftokjen , den fcharlaaken ,, draad,  VAN MOSES. 297 „ draad, en den Hijfop, en dit alles, gelijk Hoofdfl. „ ook den levenden Vogel doopen in het bloed XIV' „ van den vogel, die in het fontein-water ge„ flacht is, en den genen, die van de melaats-v*. 7. „ heid ftaat gereinigd te worden, zeven maaien „ befprengen, hem voor rein verklaaren, en „ den leevenden vogel vrij over het veld laten." „ Daarna zal de perfoon, die gereinigd moet 8. ,, worden, zijne kleederen wasfchen, zich al „ het haair laten affcheeren , zich in water baaden, en van dat oogenblik af voor rein ge„ houden worden. ■ Hij mag nu ook we- „ der in het leger komen, fchoon hij nog ze,, ven dagen buiten zijne Tent blijven moet. „ Op den zevenden dag zal hij zich weder- 9. „ öm al het haair laten affcheeren, van zijn „hoofd, baard, wenkbraauwen, en alle de „ overige haairen, ook zal .hij weder zijne kleej, deren wasfchen, en zich zeiven in water ,, baaden. Dan is hij rein." „ Op den achtften dag zal hij twee lammeren IO< „ brengen, mannetjens, en nog één van 't vrou„ welijk geflacht, een jaar oud, en zonder lig„ chaams-gebrek, en drie tienden fijn meel tot ,, een fpijs-cffcr, met olie begoten, benevens „ nog een Log olie. . Dan zal de Pries- n „ ter, die de reiniging verricht, den perfoon, ,, die gereinigd wordt, benevens de opgemelde „ offers , voor jehova's oog ftellen aan den in„ gang van de Tente der famenkomfte [de gc- „ hoorzaa!.] Vervolgends zal de Priester 12. Cc 5 „ het  308 HET DERDE BOEK Hcefdji.„ het ééne lam nemen, en dat tot een fchuldxlv' ,, offer toebrengen, benevens het Log olie, en „ dit als een beweeg-offer voor jehova's oog w. J3- „ beweegen; voorts zal hij het lam flachten, „ ter plaatze, daar men het zond- en brand„ offer flacht, aan de heilige plaatze, want dit ., fchuld-offer behoort, even als het zond-offer, „ aan den Priester, als één der heiligfle din- 14. „ gen. Verders zal de Priester van het bloed van dit fchuld-offer nemen, en daarmede de rechte oor-lel van den perfoon, die gereinigd ,, wordt, beftrijken, als ook zijn rechte duim, 15. „ en de groote toon van zijn' rechte voet; dan „ zal de Priester van het Log olie wat nemen, „ en in zijne (des Priesters) linkehand ftorten, 16. •> waarna, de Priester, den voorften vinger zij- ner rechtehand in de olie, die hij in de lin„ kehand heeft, gedoopt hebbende, met zijnen „ voorften vinger, van die olie zevenmaal voor ij. „ jehova's oog zal fprengen,dan zal hij met de „ olie, die nog in zijne hand overig is, nog„ maal de rechte oor-lel van hem,die gereinigd „ wordt, zijn' rechte duim, en de groote „ toon van zijn' rechte voet, beftrijken, zoo„ dat de olie op het bloed van het fchuld-offer, „ [daar hij hem te vooren medebeftreken hadt,] 18. » kome; het geen 'er nu nog over mogt fchie„ ten van de olie, die in 's Priesters hand is, „ zal hij op het hoofd van hem, die gereinigd „ wordt, ftrijken. Dus zal de Priester „ hem, voor jehova's oog, verzoenen. —— „ Dit  van moses, 399 „ Dit verricht hebbende, zal de Priester het Hoofdfl. ,, zond-offer bereiden, en voor hem, die van XlV" „ zijne onreinigheid te reinigen is, verzoening ' *9' „ doen, en eindelijk het brand-offer geflacht „ hebbende, zal de Priester dat brand-offer,be- 20. „ nevens het fpijs-offer, op den altaar offeren. » Dus zal de Priester hem verzoenen, „ en hij zal rein zijn." „ Doch indien de perfoon arm is, en zoo ai» „ veel vermogen niet heeft, dan zal bij Hechts „ één lam ten fchuld-offer brengen , het welk „ [voor jehova] bewogen moet worden, om ,, daarmede voor zich verzoening te doen, be„ nevens een tiende fijn meel, met olie bego„ ten, ten fpijs-offer, en een Log'o\iz; ook 22. „ nog twee tortelduiven, of twee jonge duiven, „ nadat hij van beiden bekostigen kan, waar„ van de ééne ten zond-offer, en de andere ten „ brand-offer zal wezen. Deze zal hij, 2j. „ op den achtfien dag van zijne reiniging, tot „ den Priester brengen, aan den ingang van de „ Tente der famenkomfle, voor jehova's oog. 5> Dan zal de Priester het lam, dat ten 24. ,, fchuld-offer gfefchikt is, benevens het Log „ olie nemen, het welk de Priester als een be„ weeg-offer voor jehova's oog bcweegen zal. » VervoJgends het lam, ten zond-offer 2- „ gefchikt, geflacht hebbende, zal de Priester „ van het bloed van dat fchuld-offer nemen, „ en 'er de rechte oor-lel van den genen, die „ gereinigd wordt, als ook zijn' rechte duim, „ en  400 HET DERDE BOEK -Hoofdjl.» en de groote toon van zijn' rechte voet me- w*26 " de befl:rijken- Vervolgends zal de Pries- ' „ ter van de olie op zijne (des Priesters) lina7. „ kehand Horten,en zevenmaal, met den voor,, Hen vinger van de rechtehand, van de olie , „ die in zijne linkehand is, voor jehova's oog, 23. „ fprengen. Daarna zal de Priester met „ diezelfde olie , die in zijne hand is, de rech,, te oor-lel van den perfoon, die gereinigd „ wordt,als ook zijn' rechte duim, en de groo,, te toon van zijn' rechte voet beftrijken , bo„ ven op de plaats, daar hij het bloed van het 20. „ fchuld-offer geftreken heeft. Het geen „ 'er van de olie, in 's Priesters hand, over„ fchiet, zal hij ftrijken op het hoofd des per„ foons, die gereinigd wordt, om hem, voor oo. n jehova's oog, te verzoenen. Dit gedaan „ hebbende, zal hij ééne van de tortelduiven, „ of ééne van de jonge duiven, naarmate die „ perfoon zal kunnen bekostigen, bereiden , 31.,, naarmate hij bekostigen kan, de ééne ten „ zond- en de andere ten brand-offer, op den ,, altaar, benevens het fpijs-offer — dus zal de „ Priester den perfoon, dlë gereinigd wordt , 32. „ verzoenen voor jehova's oog. ■ Deze „ is de wet voor den melaatfchen, die de kos,, ten zijner reiniging niet kan goedmaaken." 33. Nog fprak jehova tegen iuoses en aüron : 34. ,, Wanneer gijlieden in het land Kanaan, dat ,, ik u ten erflijken eigendom fchenk, gekomen „ zult zijn, en ik een of ander huis, in uw „ land,  VAN MOSES. 401 „ land, met melaatsheid fla; dan zal de hui*Ómfdfl. ,, heer daarvan terftond aan den Priester bericht X1V" „ brengen, dat hem voorkomt,dat de melaats-""35' „ heid zich aan zijn huis openbaart. — Daar 36. „ op zal de Priester bevelen, dat men het „ gantfche huis opruime, voor dat de Priester „ komt, om de aanlleking te bezichtigen, op„ dat niet alles, wat in dat huis is, onrein ,, verklaard behoeve te worden ; dit gefchied „ zijnde, zal de Priester komen, om het huis „ te bezichtigen. Als hij nu, bij het 3-. „ bezichtigen, bevindt, dat 'er aan de wanden „ van het huis eene aanfteking is , bet zij groen„ of rood-achtige groefjens, die op het oog die„ per fchijnen dan de wand; zoo zal dePries- „g. „ ter, weder uit het huis gegaan zijnde, dat » huis zeven dagen doen fluiten. Op den 39. „ zevenden dag zal de Priester wederkomen, „ en als hij dan , bij het befchouwen, ziet, dat „ de aanfleking zich verder aan de wanden van „ het huis verfpreid heeft, dan zal de Pries- 40. „ ter bevelen, dat men de fteenen, met deze „ aanfleking befmet, uitbreke, en ze buiten de „ ftad, op eene onreine plaatze , werpe. . „ Ook zal hij het gantfche huis, van binnen, 41. „ rondom laten affchraapen, en het gruis, dat „ afgefchraapt is , zal men insgelijks buiten de „ ftad, op eene onreine plaatze, uitftorten; „ vervolgends zal men andere fteenen nemen , 4a. „ en in de plaatze der oude fieenen inzetten , „ ook zal men het huis op nieuw beftrijken.— „ Wan-  402 HET DERDE BOER Hoofilft.,, Wanneer dan de aanlleking weder op nieuw X1V' „ in dat huis uitbreekt, nadat die fteenen weg* vs. 43. " „ gebroken, het huis afgefchraapt, en op nieuw 44. „ beftreken was, dan zal de Priester komen, „ en het naauwkeurig befchouwen, en vindt „ hij, dat de aanfleking zich aan dat huis uit* „ gefpreid heeft, dan is de knagende melaats„ heid aan dat huis, en het is onrein ——• 45. „ men zal dat huis afbreken, en de fteenen, „ het hout, en al de kalk van dat huis buiten „ de ftad brengen, op eene onreine plaatze.— 4g# „ Die in dat huis gaat, geduurende die dagen, ' „ dat het op last van den Priester gefloten „ was, zal tot den avond toe onrein zijn; al „ wie in dat huis flaapt, of eet, zal zijne klee„ deren wasfchen." ——- 48> „ Doch zo de Priester bij zijne herhaalde ,, komst, en bezichtiging, bevindt, dat de aan,, fteking in dat huis zich niet verfpreid heeft, „ nadat het huis op nieuw beftreken was, dan „ zal de Priester dat huis rein verklaaren. — 49< „ alzoo de aanlleking genezen is. Ver* „ volgends zal hij, om het huis te ontzondi„gen, twee vogels nemen, en een cederen SQ. „ hout, en fcharlaaken draad, en hijfop, en „ den éénen vogel in een aarden vat met fon- 51. „ tein-water geflacht hebbende , zal hij dat ce„ deren hout en hijfop met den fcharlaaken ,, draad, benevens den levenden vogel nemen, „ en dit alles in het bloed van den vogel, die „ in fontein-water geflacht is, gedoopt hebbeu- 5> de>  van moses. 403 „ de, zal hij 'er dat huis zevenmaal mede be-Hoofdjl. „ fprengen. Op deze wijze zal hij dat huis „ ontzondigen met het bloed van dien vogel, „ met het fontein-water , en met den levenden „ vogel, met het cederen takjen, den hijfop, „ en fcharlaaken draad, daarna zal hij den le- S> ,, venden vogel buiten de ftad op het veld los- „ laten, en dus het huis verzoenen, opdat het „ rein zij." „ Dit is de wet omtrent allerlei melaatsheid 54. „ van het hoofd en den baard, van kleederen 55. „ en huizen; van puisten , gezwellen, uitvallen 5Ö. ,, der haairen,en plekken,waar uit men weten . 57. „ kan , wanneer iet onrein, en wanneer iet rein is. ■ Tot dus verre de wet der rne- ,, laatsheid." 15. Wetten, omtrent de ligchaams-onreinheid van mannen of vrouwen. Nog gaf jehova aan moses en aüiion het Heef 'df. volgende bevel: „ Zegt den Israëli ten aan: Xv' „ Al wie eene vloejing uit zijn vleesch heeft, ' ï, ,, die zal om deze kwaal onrein zijn, hij zal, „ om die ontlasting onrein zijn,het zij dat de- 3 „ zelve deeds vloeit, of opgedopt blijve, in ,, beide gevallen is hij onrein. ——» Het bed 4. en alles, daar iemand, welke hier mede be„ finet is, op ligt, gelijk ook alles, waar hij „ op zit, zal onrein zijn. Al wie zijn 5. „ bed aanraakt, zal zijne kleederen wasfcheu , „ en  404. 'HET DERDE BOEK Hoofdfl.» en zich zeiven met water baaden, en tot den *-\fXV*6 „ avond onrein zijn. Die op een bank „ of iet, daar de befmette op gezeten heeft, „ zit, zal insgelijks zijne kleederen wasfchen , „ en zijn ligchaam met water baaden, en 011- 7. ,, rein zijn tot den avond. —- Dus ook, als „ iemand, [bij voorbeeld, geneesheer, of heel,, meester,] zijn vleesch aanraakt, die zal ins„ gelijks zijne kleederen en ligchaam wasfchen, 8. ,, en tot den avond onrein wezen. 1 Ins„ gelijks indien het fpeekzel van den befmetten „ perfoon eenen reinen mensch treft, moet de,, zc bal Meedoen wasfchen, en zijn „ ligchaam baaden, en hij zal onrein zijn tot 9. „ aan de 1 v ; . Ook alle zadel of dek, „ dat een befmet perfoon bij liet rijden gebruikt, 10. „ zal onrein zijn. Ja, al wie Hechts iet, ., dac onder hem geweest is, [daar hij op ge„ legen of gezeten heeft,] aanroert, zal tot „ den avond om H, en die dit weg- ,, draagt, zat zijne klecdcren wasfchen, zich „ met water banden, en onrein zijn tot den 11. „ avond. 1 ' f Ook zal elk, dien de befmette ., heeft aangeraakt, zonder vooraf zijne hand ,, in 't water gedoken te hebben, zijne kleede,, ren moeten wasfchen, en zijn ligchaam met „ water baaden , en onrein zijn tot den avond. I2t , <■ Een aarden vat, dat de befmette aan- ,, geraakt heeft, moet verbroken worden, en „ een houten vat met water afgefpoeld worden. 13. „ Wanneer de befmette perfoon van zij¬ nen  van moses. 405 i, nen vloed rein wordt, dan zal hij, van zij- Hoofdfl. ,, ne [natuurlijke] reiniging af, zeven dagen Xv' ,, tellen, en na zijne kleederen gewasfchen en „ zich in fontein-water gebaad te hebben, zal ,, hij ook [burgerlijk] rein wezen, [en voor „ rein erkend worden.] Op den achtftenv*. 14, „ dag zal hij twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, en daarmede in jehova's te,, genwoordigheid verfchijnen, aan den ingang „ van de Tente der famenkomfte, [de gehoor„ zaal,] en ze daar aan den Priester overgej, ven, welke ze bereiden zal, de ééne tot een 15. „ zond- en de andere tot een brand-offer. Dus „ zal de Priester hem, voor jehova's oog,„ verzoenen wegens zijne kwaal." 5, Wanneer aan iemand het zaad ontvloeit, 16. „ dan zal hij zich het gantfche ligchaam met ,•, water baaden ,■ en tot den avond onrein zijn. „ Alle kleed, of ledertuig, daar het zaad 17". „ op gevallen is, moet gewasfchen, en tot den 5, avond toe voor onrein gehouden worden." „ Wanneer man en vrouw zich ligchaamlijk 18. „ vermengd hebben,zullen zij zich beiden was„ fchen ,• en onrein zijn tot den avond." „ Wanneer eene vrouw haare maandelijkfche «j.. „ zuivering heeft, en haare ftonden vloejen, „ zal zij zeven dagen afgezonderd moeten door., brengen, en al wie haar aanraakt, zal onrein „ zijn tot den avond. . Alles, waar op 2o „ zij, geduurende haare afzondering, gelegen of ,, gezeten heeft, zal onrein wezen. — Al wie 2I> Dd J} haar  4o5 HET DERDE BOEK. Hoofdfl.,, haar bed aanraakt, zal zijne kleederen moeten xv' „ wasfchen, en zijn ligchaam baaden, en tot w.aa. ,, den avond onrein wezen. Dus ook al ,, wie iet aanraakt, daar zij op gezeten heeft, ,, zal zijne kleederen wasfchen, zijn ligchaam „ met water baaden, en onrein zijn tot den 23. „ avond. ■ Zelfs indien iet op haar bed, ,, of op het geen, daar zij op zit, gelegen ., heeft, indien iemand dat aanraakt, die zal 24. »» onrein zijn, tot den avond. ■ Indien „ iemand met haar [onwetend] in hetzelfde bed „ ligt, en 'er komt iet van haare onreinheid „ aan hem, die zal zeven dagen onrein zijn , „ ook zal alles, waar hij, [geduurende dien ,, tijd,] op ligt, onrein zijn." 25. „ Wanneer de bloedvloejing bij eene vrouw, ,, het zij buiten den gewoonen tijd der zuive„ ring komt, of langer dan den gewoonen tijd „ aanhoudt, dan zal zij al dien tijd van haare „ onreinheid, even als bij de gewoone zuive- 25, „ ring, onrein wezen. ■ Alle bed, daar ,, zij, geduurende den tijd van haare vloejing, ,, op ligt, als ook alles, daar zij op zit, zal, „ even als bij de gewoone maandlijkfche zuive- 27> „ ring, onrein zijn. ■ Al wie het één of ,, ander aanraakt, zal onrein zijn, en zijne „ kleederen moeten wasfchen, en zijn ligchaam „ met water baaden, en onrein zijn tot den „g^ ,, avond. Wanneer zij van haaren vloed „ rein wordt, dan zal zij van dien tijd af ze„ ven dagen tellen, en daar na voor rein ge- „ hou-  van moses. 407 „ houden worden. Op den achtffen dag Hoofdjl. „ zal zij twee tortelduiven of twee jonge dui- xv" „ ven nemen, en die tot den Priester brengenVS''19' „ bij den ingang van de Tente der famenkom„ He [de gehoorzaal,] dan zal de Priester de 3o. s, ééne ten zond- en de andere ten brand-offer „ bereiden: en op deze wijze zal de Priester „ haar, voor jehova's oog, verzoenen, wegens ,, haare onreine bloedvloejing." „ Dus zult gij de Israëliten behoeden voor 3I. „ bevlekkingen, opdat zij zich, door hunne „ onreinheden, den dood niet veröorzaaken, „ indien zij mijne woning, die ik in hun mid„ den heb, verontreinigden en bevlekten." „ Dit is de wet, betreffende den genen, die 3a. „ eene vloejing heeft; van wien het zaad uit,, vloeit, waardoor hij onrein wordt; van ee- 33. „ ne zwakke vrouw, in haare zuivering; van „ den genen, die eenen vloed heeft, het zij „ man of vrouw; en van den man, die met „ eene onreine vrouw in één bed gelegen heeft." 16. Plegtigheden van den groot en Verzoendag. Ook fprak jehova tot moses , nadat de beide zoons van aüron gedorven waren, toen zij, XVI- " tot jehova's tegenwoordigheid naderende, dood'vs' u geflagen waren. jehova dan fprak tot mo- a, ses: „ Zeg aüron, uwen broeder, aan, dat „ hij niet ten allen tijde in het heiligdom, bin„ nen het voorhangzel, in het gezicht van het D d a „ dek-  408 het derde boek Hoofdfl.» dekzel, dat op de heilige kist is, binnen XVI' ,, ga, opdat hij zich den dood niet op den hals „ haale, want ik zal, boven dat dekzel, in ee- vs. 3. „ ne wolk verfchijnen. •—— Wanneer aüron „ in dit heiligdom binnengaat, zal hij het niet „ doen, dan na voorgaande offeranden vaa een' „ var of jong rund ten zond-offer, en eenen 4> ,, ram tén brand-offer. Hij zal een hei-, ,, lig kleed van lijnwaad aantrekken, en eenen „ linnen broek aandoen, en zich met een' lin„ nen gordel omgorden, en een' linnen tulband ,, ombinden. Deze zijn heilige kleede- „ ren, ook zal hij zijn ligchaam met water 5. „ baaden , eer hij ze aantrekt. Ook zal hij „ van de volksvergadering der Israëliten twee „ geitenhokken nemen ten zond-offer, en eenen „ ram ten brand-offer." g ,, In het gemeen zal dan aüron den varre, „ die tot een zond-offer voor hem zeiven be'„ flemd is, toebrengen, om zich zeiven en zijn 7. ,, huis te verzoenen; vervolgends zal hij de ,, twee geitenhokken nemen, en die voorjEHO„ va's oog ftellen, aan den ingang van de Ten- 8. „ te der famenkomfte [de gehoorzaal,] dan zal ,, aüron over die twee bokken het lot werpen, ,, het ééne lot voor jehova, en het ander lot, o. „ om vrij en vrank los te laten. -- ■ Dit „ gedaan hebbende, zal aüron den bok, op „ welken het lot voor jehova gevallen is, ten „ zond-offer toebrengen en bereiden. ic. „ Maar den bok, op welken het lot, om vrij „ en  van moses. 409 „ en vrank los te laten, gevallen is, zal hij Hoofdfl. levend voor jehova's oog ftellen, om ver- XVI' zoening te doen, [door] op hem [de zonden „ des volks te leggen,] ten einde hem vervol„ gends los te laten, dat hij vrij en vrank in „ de opene woeftijn loope." „In het bijzonder. —-— aïuon zal denw.11. „ varre, die tot een zond-offer voor hem beftemd is, toebrengen, en zich en zijn huis „ verzoenen, en hem als een' var,toteenzond,, offer voor hem beftemd, flachten. „ Vervolgends zal hij het wierookvat vol gloe- I2, „ jende kooien doen, die hij van den altaar zal „ nemen, welke voor jehova's oog ftaat, en twee handvollen kleingeftoten reukwerk van „ fpecerijën nemen, dat binnen den voorhang „ brengen, en het reukwerk op het vuur ftor- ™# ,, ten voor jehova's oog, opdat de nevel van „ het reukwerk, het dekzel, dat boven de hei„ lige wetkist is, bedekke, en opdat hij niet ,, fterve. Dan zal hij van het bloed van den ' ,, varre nemen, en met zijnen vinger daar van ,, tegen het dekzel, van vooren, fprengen, ze„ venmaal zal bij met zijn vinger van dat bloed „ voor het dekzel fprengen. Daarënbo- j- ven zal hij, den bok, die tot een zond-offer „ voor het volk beftemd is, geflacht hebbende, 5, deszelfs bloed binnen het voorhangzel bren„ gen, en met dat bloed even zoo handelen , als hij met het bloed van den var gedaan heeft, en hetzelve tegen het dekzel en voor Dd 3 „ het  4IC» HET DERDE BOEK Hoofdfi.» het dekzel fprengen. —— Op deze wijze vfV\6 " za' ^'j bet heiligdom verzoenen van wege de „ onreinheden en overtredingen der Israeliten y „ welke zonden zij ook begaan mogen hebben. „ ——- Dus zal hij doen omtrent de Tente der ,, famenkomfte [de gehoorzaal],die bij hun,en ,, onder hunne geduurige onreinheden, is opge- 17. „ flagen. Daar zal geen mensch in de „ Tente der famenkomfte [de gehoorzaal] we„ zen, als hij binnentreedt, om het heiligdom „ te verzoenen, of zoo lang hij 'er in is. — ., Wanneer hij dus zish zeiven, en zijn huis, „ benevens de gantfche volksvergadering der /y- 18. raëliten verzoend heeft, zal hij weder uit,, gaan, en zich begeven na den altaar, die „ voor jehova's oog daat, dien hij insgelijks 5, verzoenen zal; door van het bloed van den ,, var, en het bloed van den bok, te nemen, „ en daar de uitdekende hoeken van den altaar 19. ,, rondom mede te bedrijken . en van dat bloed met ,, zijnen vinger derzelven zevenmaal te befpren„ gen; op deze wijze zal hij denzelven reinigen ,, en heiligen van de onreinheden der Israëliten." ü®. ,, De verzoening van het heiligdom, en de ,, Tente der famenkomde [de gehoorzaal], be„ nevens den altaar, nu behoorlijk volbracht „ zijnde, zal hij den levenden bok toebrengen,, ai. ,, en aüron zal zijne beide handen op het hoofd „ van dezen levenden bok leggen, en over hem „ alle de ongerechtigheden, overtredingen, en zonden der Israeliten belijden, en die dus op „ het  VAN MOSES. 411 ., het hoofd van dezen bok leggen , en hemHoofa/l. ,, door iemand, die daar bij de hand is, na de „ woeftijn laten brengen. -■ Dus zal dezevi. aa. „ bok alle hunne ongerechtigheden met zich ne- „ men na een afgezonderd land, terwijl men „ hem in de opene woeftijn los laat lopen." „ Daar na zal AiiaoN in de Tente der famen- 23. „ komfte [de gehoorzaal] gaan, en de linnen „ kleederen, die hij aangedaan hadt, toen hij „ in het heiligdom binnentradt, weder uittrek„ ken , en ze daar nederleggen ; dan zal hij zijn 24. „ ligchaam met water baaden in de heilige plaat,, ze, en zijne ambts-kleederen weder aange„ trokken hebbende, buiten treden, en zijn „ brand-offer, benevens het brand-offer des „ volks, bereiden, en dus zich zeiven en het „ volk verzoenen, ook zal hij het vet van het 25. „ zond-offer op den altaar verbranden. „ De perfoon , die den bok, gefchikt om vrij 26. „ losgelaten te worden , heeft weggebracht, zal „ zijne kleederen wasfchen , en zijn ligchaam „ met water baaden, en als dan weder in het „ leger komen. ■ Doch den varre, en den 27. „ bok, die ten zond-offer gefchikt zijn,en wier „ bloed binnen het heiligdom gebracht is, om „ dat te verzoenen, zal men buiten het leger „ brengen , en derzelver huid, vleesch en mist ,, geheel verbranden. De perfoon, die 28> „ ze verbrandt, zal insgelijks zijne kleederen „ wasfchen, en zijn ligchaam met water baaD d 4 „ den,  4IS HET DERDE BOEK Hoofdfl.,, den, en als dan mag hij weder in het leger XVI' „ komen." w.20. „ Dit zal voor ulieden tot eene eeuwige inzetting zijn. Op den tienden der zevende „ maand [September'], zult gij uzelven [door „ vasten,] verdemoedigen, en voldrekt geenen „ arbeid verrichten, inboorling, noch vreemde- 30. ,, ling, die onder u verkeert, want op dien dag „ wordt gij verzoend en gereinigd, zoodat gij ,, dan Van alle uwe zonden , voor jehova's oog, 31. j» rein zijt. —.— Dit zij u een Sabbath, of rustdag, en te gelijk een dag van demoedi„ ging , [een vastendag] dit is eene eeu- 32. ,. wigduurende inzetting. ■ De Priester , dien men in het toekomende zalft,en plegtig „ inwijdt, om in de plaats van zijnen vader in ,, het Priester-ambt op te volgen, zal de ver„ zoening doen; hij zal d.e linnen kleederen, 33> „ de heilige kleederen aantrekken , en het bin,, nenfte heiligdom , en de Tente der famen„ komfie [de gehoorzaal], benevens den altaar, „ verzoenen ook zal hij de Priesteren, 34 ,, en het gantfche volk verzoenen. ■—:— Dit ,, zij u eene eeuwige inzetting, dat de Isra'eli,, ten éénmaal 's jaars, wegens alle hunne zonden, verzoend zullen worden." Dit gebod, welk jehova aan moses gegeven hadt, werdt ook naauwkeurig volbracht. 17. Fer-  van moses, 413 17. Verbod van in de woeftijn vee te flachten, 1 zonder het aan God ten offer aan te bieden. Verbod van bloed te eten. ■ — Wijders fprak jehova tot moses: „ Zeg Hoofdfl. „aüron, en zijne zoonen, als ook alle devxv"j ,, Israëliten aan. Het volgende is een uitdruk* n. lijk gebod van jehova. Al wie onder de 3. „ Israëliten rund- of fchaapen- of geiten-vee ,, binnen of buiten het leger flacht, en het niet 4. „ brengt aan den ingang van de Tente der fa„ menkomfle, [de gehoorzaal,] om het als ee„ ne offergift aan jehova aan te bieden, voor ,, jehova's woongebouw, het zal hem, wie ,, hij ook zij, als eene bloedfchuld worden toe- „ gerekend. Hij heeft bloed vergoten, ,, en zal uit zijn volk uitgeroeid worden. „ Ten einde de Israëliten hunne offeranden, 5, „ die zij, tot hier toe, op het open veld ge„ flacht hebben, voortaan aan jehova bren„ gen, tot den Priester bij den ingang van de „ Tente der famenkomfle [de gehoorzaal,] om „ die als dank-offeren ter eere van jehova te ,, flachten, zoodat de Priester het bloed fpren51 ge op den altaar van jehova, voor den in„ gang van de Tente der famenkomfle [de ge„ hoorzaal,] en het vet verbrande tot een' ver,, zoenenden offergeur, ter eere van jehova — „ ten einde niemand voortaan zijne offeranden 7, ,, flachte, ter eere van de Woudgoden , dien „ men, met afgodifche drift, naloopt. Dd 5 „ Dit  414 HET DERDE BOEK Hsofdft.,, Dit zij u eene eeuwigduurende inzetting voor XVIL „ alle volgende eeuwen." vs. 8. „ Nog zult gij hun aanzeggen: Al wie on„ der de Israeliten ,of onder de vreemdelingen, ,, die onder hen verkeeren, een brand-offer of 9. „ eenig ander offer flacht, en het niet brengt, „ aan den ingang van de Tente der famenkom„ fte [de gehoorzaal,] om het daar, ter eere ,, van jehova, te bereiden, die perfoon zal „ uit zijn volk uitgeroeid worden." 10. •>•> Op gefijke wijze elk Israëliet, of vreemde„ ling,die onder hen verkeert,die bloed eet,ik ,, zal mijn oog op den perfoon, die bloed eet, „ gevestigd houden, en hem uit zijn volk ver- n. ,, delgen. - Want het leven der dieren be- „ daat in het bloed; en ik heb het u voor den „ altaar gegeven, om uw leven te verzoenen. M . Dit bloed is het,waarmede het leven 12. „ verzoend wordt. Daarom gebiede ik den Is„ raëliten: Niemand onder u, wie hij ook zij, „ mag bloed eten, zelfs moet ook de vreemde„ ling, die onder u verkeert, zich van bloed 13. „ onthouden. Wanneer iemand van de ' „ Israeliten , of vreemdelingen , die onder hen „ verkeeren, eenig wild of gevogelte, dat gege„ ten mag worden, op de jagt vangt, zal hij „ het bloed laten uitlopen, en dat met aarde 14. „ bedekken; want bij alle gedierte is het bloed „ het leven, en het wordt voor zijn leven ge,, rekend, daarom verbied ik den Israeliten: „ Eet geen bloed van eenig dier, want het Ie- „ ven  VAM MOSES. 415 „ ven van alle dieren is hun bloed; al wie hetHoofdH. „ eet, zal uitgeroeid worden." XV11, rAl wie, hij zij een inboorling of een vreem-w. 15. „ deling, eenig aas, dat van zelf geflorven of „ verfcheurd is, eet, die zal zijne kleederen „ wasfchen, en zich zeiven met water baaden, „ en onrein zijn tot den avond , dan zal hij „ eerst rein zijn. -. Laat hij dit na, zoo- 16. „ dat hij zijne kleederen niet wascht, noch „ zich zeiven baadt,dan zal hij zijne ongerech„ tigheid moeten boeten." 18. Wetten tegen al te na bloedverwantfchap — tegen allerleië foort van ontucht. Nog fprak jehova tot moses: „ Zeg denHoofdft. „ Israëliten het volgende aan: Ik ben jehova,^f/"1] „ uw God! Gij zult u niet richten naar de 2". „ zeden van Egijpte, daar gij gewoond hebt, 3* „ noch ook naar de zeden van het land Ka,, na'dn, daar ik u heenen breng, gij zult u „ naar hunne inzettingen niet gedragen. Maar 4. „ mijne rechten zult gij onderhouden, en mijne ,, inzettingen waarnemen, om 'er u naar te ge,, dragen. Ik ben jehova, uw God! m ,, Neemt dan mijne inzettingen en mijne wetten 5. „ waar, wie 'er naar handelt, zal [gelukkig] le„ ven. Ik ben jehova!" ,, Niemand zal tot eenige vrouw, die hem te 6. „ na, in den bloede, bedaat, naderen, om „ haare naaktheid te ontdekken. Ik ben jehova !" » Gij  416 HET DERDE BOEK Hoofdft. ,» Gij [zoon] zult de naaktheid uwes vaders, XV1IU ,, dat is, de naaktheid uwer moeder, niet ont- VSm 7. „ dekken; zij is uwe moeder, gij zult dan haa8. ,, re naaktheid niet ontdekken. Ook zult gij „ de naaktheid uwer ftiefmoeder, de vrouw van „ uwen vader, niet ontdekken; zij behoort aan uwen vader." p 3» Gij, [broeder,] zult de naaktheid uwer zuster, zij zij dan de dochter van uwen va„ der of van uwe moeder, in , of buiten 'shuis „ geboren, niet ontdekken." 10. 5» Gij [grootvader] zult de naaktheid van uws ,, zoons of dochters dochter niet ontdekken-— „ het is uwe eigene naaktheid." ■ „ Gij [broeder] zult de naaktheid van de " „ dochter uwer ftiefmoeder, die bij uwen vader „ gewonnen, en dus uwe zuster is, niet ont,, dekken." » Gij [neef] zult de naaktheid van uws va* „ ders zuster niet ontdekken —— zij is te na „ aan uwen vader verwand. — Ook zult ,, gij de naaktheid van uwer moeder zuster niet „ ontdekken, omdat zij uwe moeder te na be- I4 „ ftaat. Gij zult de naaktheid van uwes „ vaders broeder niet ontdekken, dat is , niet ., tot zijne vrouw [of weduwe] naderen; zij is ,, uwe tante." 15. ï» gü [fchoonvader] zult de naaktheid uwer „ fchoondochter niet ontdekken, zij is de vrouw „ van uwen zoon, haare naaktheid zult gij niet „ ontdekken." »» Gij  VAN MOSES* 417 ,, Gij [zwager] zult de naaktheid van uws Hoofdfl. „ broeders vrouw niet ontdekken zij be- „ hoort aan uwen broeder." 5» Gij [echtgenoot] zult de naaktheid eener 17. „ vrouw en derzelver dochter niet ontdekken ; ook niet haare kleindochter, haare zoons of „ dochters dochter niet nemen, om haare naakt„ heid te ontdekken, zij zijn te nabedaanden ; „ het zou eene ontucht zijn met iemand, die „ onder uw opzicht daat." „ Gij [echtgenoot] zult niet te gelijker tijd 18. -„ de zuster uwer vrouw nemen, zoodat die haar „ in minnenijd ontdeken, en gij haare naakt,, heid ontdekken zoudt, benevens die van uwe „ vrouw, zoo lang deze leeft." „ Gij zult tot geene vrouw naderen , zoo 19. ,, lang zij afgezonderd is om haare maandelijk„ fche zuivering, ten einde haare naaktheid te ,, ontdekken." „ Gij zult u niet bij uwes naastens huisvrouw 10. „ vervoegen, om u vleeschlijk met haar te ver- mengen, en u daardoor te ontreinigen." „ Gij zult geen van uwe kinderen geven, om 21. „ aan den molech toe te wijden , en dus den „ naam [en Godsdienst] van uwen God te ver„ loochenen. Ik ben jehova ! " „ Gij zult geene ontucht met jongens bedrij- 22. 3, ven. Dit is eene affchuwlijke misdaad." „ Gij, man, zult geene ontucht met eenig 23. „ beest bedrijven, om u daarmede te veröntrei„ nigen; en geene vrouwe zal zich door een „ beest  418 HET DERDE BOEK Hoofdfi. j, beest laten fchenden —— bet is eene raazen- de onnatuurlijkheid. vs. 24. „ Verontreinigt u door geene dezer dingen ; ,, want met dit alles hebben zich de volken 25. „ ontreinigd, die ik, voor u , uitdrijve, zoo„ dat het land onrein wierdt, en ik deszelfs „ zonden befchouwde , waarom het ook van „ zijne inwoners een' walg heeft. Neemt „ gij' dan mij'ne inzettingen en mij'ne rechten „ waar, en bedrijft toch geen van deze onna„ tuurlijke gruwelen, zoo de inboorling, als de £7< ,, vreemdeling, die onder u verkeert, gelijk al„ le deze gruweldaaden door de inwooners van „ dat land, die 'er voor u in gewoond hebben, „ bedreven zijn, en het land verontreinigd is, a8. j» opdat bet land, van wegen uwe onreinighe„ den, ook vaii u niet walge, gelijk het walgt ,, van het volk, dat 'er voor u gewoond heeft. 2p „ Al wie één van deze fchenddaaden be> „ drijft, zal uit zijn volk uitgeroeid worden.— 30. » Weest derhalven aan mijn bevel gehoorzaam, „ en volgt geene van die affchuwelijke gewoon„ ten na, die voor u daar gepleegd zijn; ver,, ontreinigt 'er u niet mede. Ik ben jehova , „ uw God!" 19. Verfcheiden meest zedelijke, deels nieuwe, deels herhaalde, wetten. Hoofdjl. Verder fprak jehova tot moses: „ Zegt de XIX' „ gantfche volksvergadering der Israïliten aan: 2. ij Gijlieden zult heilig zijn, want ik, jehova, 5. uw  van moses. 419 ,, uw God, ben heilig. ■ Dat een ieder Hoofdfl. „ zijne moeder en zijnen vader eerbiedige, zoowXIXj, „ wel als dat hij mijne Sabbathen onderhoudt. n 1 1 Ik ben jehova, uw God." „ Wendt u niet tot de Afgoden, en maakt 4. „ u geene Goden , [van metaal] gegoten. „ Ik ben jehova, uw God." „ Wanneer gij een dank-offer aan jehova 5. ,, brengt, waar omtrent gij anders niet bepaald „ zijt, het moet, op denzelfden dag, als het 6. „ geofferd wordt, en den volgenden dag gege„ ten, en het geen 'er voor den derden dag „ overfchiet, moet verbrand worden, zo men'er 7. ,, op den derden dag het minst van eet, dan is ,, het verwerpelijk, [het offer] zal mij niet aan„ genaam wezen, die 'er van eet, zal zijne g. „ fchuld moeten boeten, dewijl hij, het geen „ aan jehova geheiligd was, ontheiligd heeft, „ die perfoon zal uit zijn volk uitgeroeid wor„ den." ,, Wanneer gij den oogst van uw land inza- 9. melt, zult gij de uiterde hoeken van uwen „ akker niet geheel fchoon afmaaien, noch ook „ de nalezing van uwen oogst niet geheel fchoon „ opzamelen. - ■■ • Op gelijke wijze zult gij 10. ,, in uwe wijngaarden geene nalezing doen, „ noch in uwe olijfgaarden de enkele afgevallen „ olijven niet zorgvuldig opgaderen, maar dit „ voor den armen en voor den vreemdeling „ overlaten. Ik ben jehova, uw God." ,, Gij zult niet alleen niet delen, maar ook zal It, „ nie-  a20 het derde boer Heofdü.» niemand zijnen evenmensch met leugen of w.i2. •>•> valschheden benadeelen. Gij zult niet valschlijk bij mijnen naam zweeren, en dus ,, den naam van uwen God ontheiligen. 13. „ Ik ben jehova. ——— Gij zult uwen naas„ ten niet drukken met list of geweld, noch ,, hem berooven. ■ Het loon van uwen ,, daghuurer zal door u aan hem, den nacht „ over, tot den volgenden dag, niet onthou„ den worden." 14» » Gij zult een' doof mensch niet fchelden, „ noch voor een blinden iet in den weg zet„ ten, daar hij zich aan dooten of over vallen „ kon. ■ ' ■ Gij zult uwen God, mij jeho„ va , eerbiedigen." I5- „ In het gericht zult gij geen onrecht doen. „ ■ Gij zult den geringen geen gunst be,, wijzen, omdat hij gering, noch den grooten ,, ontzien, omdat hij groot is. Gij zult „ uwen evenmensch, naar gerechtigheid,beöor„ deelen." 16. 5» Gij zult onder uw volk niet rondduipen „ als een verklikker ; gij zult niet als aankla„ ger verfchijnen, tegen het bloed van uwen 17. „ naasten. Ik ben jehova. ■ Gij. „ zult uwen broeder niet heimlijk in uw hart haaten. Bedraf en vermaan hem,£wan- „ neer hij kwaad doet,] dus doende, zult gij ,, met hem de fchuld niet behoeven te boeten. 18. „ Gij zult niet wraakgierig noch haatdra* gend zijn tegen uwe volks-genooten, maar j, uwen  van moses. 481 „ uwen naasten, beminnen, als uzelven. — Hoofdfl; „ Ik ben jehova." . xul „ Gij zult mijne inzettingen naauwkeurig on-WtIf,. „ derhouden, geen vee van tweederleië foort „ zult gij met elkander paaren laten,ook uwen „ akker niet met tweederleië foort van zaad on- ,, der een bezaaien ■ ook geene kleederen, ,, van tweederleië foort [van woiïe en lijnwaad] „ onder een gevveeven, dragen." ,, Wanneer iemand zich vleeschlijk vermengd ao. heeft met eene flaavin , die reeds door eenen man tot vrouw gemaakt is, zonder dat zij los gekocht, of haare vrijiieid haar gefchonken was, dat zal alleen met eene geesfeling „ geflraft worden, zij zullen niet fterven, om„ dat zij niet vrijgelaten was —— en het ai, ,, mansperfoon zal aan jehova een ram ten 5, fchuld-offer brengen, aan den ingang van de „ Tente der famenkomfte [de gehoorzaal.] —- Door dezen ram, ten fchuld-offer beftemd, 2a< ,, zal de Priester hem voor jehova's oog ver„ zoenen wegens zijne zonde,die hij bedreven ,, heeft; en dan zal hem deze gepleegde zonde ,, vergeven zijn»! „Wanneer gij in dat land zult gekomen zijn, jï,, „ en daar vruchtboomen geplant hebt, welke „ ook, dan zult gij derzelver eerfte vruchten, „ als hunne voorhuid,affnijden , drie jaaren lang „ zult gij ze als derzelver voorhuid aanmer,, ken, en niet mogen eten; doch in bet vier- 24, „ de jaar zullen alle de vruchten van zoodaniÈ e „ gen  *$2* HET DERDE BOEK Hoofdjl.,, gen boom aan jehova heilig zijn, tot lof-of- » ferenJen in het viifde Jaar zultgÜ die vruch„ ten eten mogen, en ze voor u ten uwen be„ hoeve inzamelen. ——. Ik ben jehova , uw „ God." 26. „ Gij zult nooit eene maaltijd houden over „ bloed. ■ Gij zult uit het kruipen der ,, Hangen, of het drijven der wolken, geene waar- 17. „ zeggingen doen. ' 1 Gij zult de hoeken „ van uw hoofd, [het haair langs de ooren, ,, en de flaapen van het hoofd,] niet rond af„ fcheeren, noch de hoeken van uwen baard, „ [door dien naar de ooren toe fpits af te knip- a8. „ pen] niet fchenden. —— Ook zult gij om ,, eenen dooden geene kerven of fneden in uw „ ligchaam maaken, noch geene letters of ande„ re tekens op uwe huid branden. Ik ben „ jehova." tg. „ Ontheilig uwe dochter niet, door ze tot „ eene hoer te houden, opdat het land niet „ met hoererij, en fchandelijke ontuchtigheden, „ vervuld worde." 3c. ,■> Mijne Sabbathen zult gij waarnemen, en „ mijn heiligdom eerbiedigen. 11 Ik ben „ jehova." «j. „ Wendt u niet tot buikfprekers, noch tot „ andere waarzeggers, raadpleegtze niet, om ,, 'er u mede te verontreinigen. -— Ik benjEHO„ va, uw God." 32. s> Voor de graauwe haairen zult gij opflaan, „ en de tegenwoordigheid van eenen ouden man ,» ver-  van moses. 423 „ verëeren,uit eerbied voor mij,jehova,uwenHoofdjl. 3, God." XIXl „ Wanneer een vreemdeling bij u, in uww.33. „ land, verkeert, zult gij hem niet onderdruk- ken, maar zoodanige vreemdeling zal door u 34. „ als een inboorling, en als iemand uit u, be„ handeld worden, gij zult hem beminnen, als ,, u zeiven, want gij zijt ook ééns vreemdelin- gen geweest in Egijpte. — Ik ben jeho- va, uw God." ,, Gij zult geen onrecht doen in het gericht, 35. ., ook niet met de elle, of gewigt, of mate, „ gij zult juiste weegfchalen, en gewigten, 36. „ juiste maten voor drooge en natte waaren hebben. —— Ik ben jehova, uw God, die „ u uit Egijpte heb uitgevoerd. Neemt 37. „ dan alle mijne inzettingen en alle mijne rech„ ten waar, en handelt naar dezelven. * ■» „ Ik ben jehova." 20. Nadere bepaalingen omtrent fommige bijzondere wetten. Nog fprak jehova tot moses: Gij zvHtHoofdfl. „ ook het volgende den Israeliten aanzeggen. xx' „ Elk, wie hij ook zij, het zij een Israëliet, ' 3* „ of een vreemdeling, die onder de Israeliten „ verkeert, die van zijne kinderen aan den mo„ lech geeft, zal, zonder genade, fterven. j» 1 Het volk zal hem fteenigen. Ik 3. zal ook zelf mijn oog op den zoodanigen Ee 2 „ ves-  424 het derde boek tioofdft.» vestigen, en hem uit mijn volk uitroeien, ^ „ omdat hij, van zijne kinderen aan den molech „ gevende, even daardoor mijn heiligdom ont„ reinigd, en mijnen heiligen naam [en Gods- vs. 4. ?» dienst] ontheiligd heeft. Ja, indien „ het volk omtrent den zoodanigen eenige oog„ luiking wilde gebruiken, wanneer hij van zijne kinderen aan den molech geeft, en men 5. „ hem niet ter dood bracht, dan zal ik zelf ,, mijn oog op dien man, en op zijn geflacht, vestigen, en hem benevens alle zijne mede,, pligtigen , die met hem den molech afgodisch ,, verëeren, uit hun volk verdelgen." 6. ,1 Op gelijke wijze zal ik op den perfoon, „ die zich tot buikfprekers en waarzeggers „ wendt, om derzelver afgodisch bijgeloof na „ te volgen, mijn oog vestigen, en hem uit „ zijn volk uitroeien. Houdt u derhal- „ ven heilig, en blijft heilig, want ik, jeho- g. ,, va, ben uw God. -< Neemt fieeds mijne ,, inzettingen in acht, en volbrengt dezelven. „ ■ Ik, jehova , heb ulieden aan mij toe- „ geheiligd." Q< ,, Al wie zijne ouders, vader of moeder, ,, vloekt, zal, zonder genade, fterven. „ Heeft hij zijn' vader of moeder gevloekt, „ zijn bloed zij op hem, [hij heeft den dood ,, verdiend.]" 10. »» Al wie met eene getrouwde vrouw overfpel begaat, zal, omdat hij met eens anders vrouw „ te doen heeft gehad, zonder genade, fter- » ven-  VAN MOSES. 45.5 „ ven, zoo wel de echtbreker als de echtbreek-Hoofdfl. „ fier." xx. „ Al wie met zijne ftiefmoeder te doen heeftw.u. >t gehad, hij heeft zijns vaders naaktheid ont„ dekt, zij zullen beiden, zonder genade, fter,, ven, en ;hun bloed zal op hun zijn, [zij ,, hebben den dood verdiend.] - Ins°-e- is. „ lijks, wanneer iemand bij zijne fchoondoch„ ter flaapt, dan zullen zij beiden, zonder ge„ nade , fterven, zij hebben eene onnatuurlijke „ daad gepleegd; hun bloed zij op hen, [zij „ hebben de verantwoording voor zich zel„ ven.]" „ Wanneer een man met een' man te doen 13. „ heeft , hebben zij beiden eene affchuwlijke „ fchenddaad bedreven, en moeten derhalven, zonder genade, fterven; hun bloed zij op 59 hen! " „ Wanneer iemand eene vrouw neemt, bene- 14, „ vens haare moeder, dat is eene ontucht, met „ iemand, die onder zijne opzicht ftaat, men „ zal hem en haar verbranden, opdat zulke ,, onnatuurlijkheden onder ulieden geene plaats „ hebben." „ Wanneer een mansperfoon met een beest x„ te doen zal hebben, die zal, zonder genade, „ fterven, ook zult gij het beest zelf dooden. » ' Insgelijks, wanneer een vrouwsperfoon l5> „ zich met een beest vermengt, dan zult gij „ beide haar en het beest ter dood brengen. — „ Zoodanig mans- of vrouwsperfoon zal, zonEe 3 „ der  426 HET DERDE BOEK Hoofdjl. „ der genade, en zonder eenige verfchooning, xx* „ fterven. Hun bloed zij op hen!" vs. I7. „ Wanneer iemand zijne zuster , de halve „ zuster van vaders of moeders zijde, daar on" der begrepen, neemt, en 'er zich ligchaam], lijk mede vermengt,dan is het bloedfchande, „ zij zullen, voor het oog van hun volk,wor„ den uitgeroeid; hij heeft zijns zusters naakt0J heid ontdekt, en zal daarom zijne misdaad boeten." Ig „ Wanneer iemand bij eene vrouw flaapt,die haare maandelijkfche zuivering heeft, en haare naaktheid ontdekt, en zij 'er in bewilligt, " zo zij beiden van haare omftandigheid bewust * Zijn, dan zullen zij beiden uit hun volk uit„ geroeid worden." I0 „ De naaktheid der zuster van uwe moeder, ' „ of der zuster van uwen vader, zult gij met ontdekken zulk iemand heeft zijn' naas- „ ten bloedverwant ontëerd zij zullen 20. „ hunne misdaad boeten. Insgelijks, wie „ bij de vrouw van zijns vaders broeder flaapt, " heeft de naaktheid van zijnen oom ontdekt, „ zij zullen hunne misdaad boeten, en kinder" loos fterven [geene kinderen op de ge- 21. „ flachtlijsten hebben.] Dus ook, wan- „ neer iemand de vrouw van zijnen broeder, „ [indien deze kinderen bij haar heeft nage„ laten,] neemt, dit is een verdachtige echt, , hij heeft zijns broeders naaktheid ontdekt, •> ziJ'  van moses. 447 „ zij zullen kinderloos zijn, [en als zoodanig Hoofdjl. „ aangemerkt worden.]" xx* Neemt dus alle mijne inzettingen en alle vs. 22. mijne rechten waar, en volbrengt dezelven, „ opdat het land, daar ik u heenen leide, om- „ dat te bewoonen, u niet uitfpuwe en 23. 5, fchikt u vohlrekt niet naar de zeden van dat „ volk, het welk ik voor u uitdrijve. ■' „ Want dewijl zij dit alles deeden, kreeg ik „ een' walg van hun, waarom ik ook tot u 24. ,, zeide: Gij zult hun land in eigendom bezit- „ ten, en ik zal het u ten erfdeel geven, een „ land, waar melk en honig vloeien. Ik „ ben jehova , uw God, die u van de overige „ volken heb afgezonderd." „ Gij zult het rein en onrein vee,het onrein 25. „ en rein gevogelte onderfcheiden ; en uzelven 3, niet verontreinigen met eenig vee, gevogel- te, of eenig kruipend gedierte, dat ik, als onrein, heb afgezonderd. ■ Gij zult a.6. j, mij heilig zijn, want ik, jehova, ben heilig, „ en heb u, van alle andere volken, afgezon3, derd, als mijn eigendom." ,, Wanneer een man of vrouw zich voor een' if, „ buikfpreker of waarzegger zullen uitgeven, 3, die zullen, zonder genade, fterven, men zal „ hen fteenigen,en hun bloed zal op hen zijn, j, [zij hebben den dood verdiend.]" Ee 4 *r. Wet-  4,48 HET DERDE BOEK 21, Wetten, en voorfchriften, die de Priesters betreffen. Hoofdfl. Wijders fprak jehova tot moses: Zeg den vsXX\. » Presteren, aürons zoonen , aan , dat niemand 2. „ hunner zich aan een lijk veröntreinige, ten „ zij aan het lijk van zijnen allernaasten bloed„ verwant, te weten, van zijne moeder, va- 3. „ der, zoon, dochter, of broeder; ook mag ' „ hij zich over het lijk van zijne zuster, zo „ zij maagd , en dus nog bij hem in huis is , „ zonder getrouwd geweest te zijn, veröntrei4.. „ nigen. Doch in geene andere gevallen „ zal'hij zich ontreinigen, noch ontheiligen.— 5- „ Zij zullen zich het hoofd niet kaal, noch den „ hoek des baards affcheeren laten, ook zich 6. „ geene fnèden in het ligchaam geven. — Zij „ zullen aan hunnen God heilig zijn, en den „ naam [en dienst] van hunnen God niet ónt„ heiligen, want zij bréngen de vuur-offeren „ van jehova,de fpijze van hunnen God,voor 7. „ hem, en zülleh daarom heilig zijn. Zij zul* „ len geene vrouw nemen, die eene hoere, of „ die ontëerd, of van haaren man gefcheiden „ is, want zij zijn aan hunnen God geheiligd g. • Gij zult hen voor heilig houden, om- 'i dat zij de fpijze van uwen God voor hem „ brengen —1— zij zullen u heilig zijn, want „ ik, jehova, die u geheiligd heb, ben heilig. Wanneer de dochter van eenen Pries- 5, ter zich aan hoererij overgeeft, zij ontheiligt „ haa-  VAN MOSES. 429 3i haaren vader, en zal daarom verbrand woi-Hoofilft. „ den." xxr" „ De Hogepriester , die, boven zijne broe-?*-10. „ deren met de zalf-olie gezalfd, en ingewijd „ is, en de heilige kleedéren draagt, zal zijn „ hoofd niet ontblooten, noch zijne kleederen ,, fcheuren; ook zal hij tot geen lijk naderen, 11. 3, zelfs over zijnen vader of moeder zal hij zich „ niet verontreinigen, of het heiligdom veria- 12, ,, ten, opdat hij het heiligdom van zijnen God „ niet ontheilige, dewijl hij door de zalf-olie 3, de kroon van zijnen God draagt. ■ Ik 3, ben jehova. — De vrouw, die hij trouwt, 13. „ moet eene maagd zijn. Hij mag geene we- 14. „ duwe, geene 'verftootene, geene hoere, noch ;, ontëerde trouwen, maar alleen eene ongerèp„ te maagd uit zijn volk, opdat hij zijn nage- ^ s, flacht, onder zijn volk, niet ontheilige. Ik, „ jehova , heilig hem." Verders fprak jehova tot moses: „ Zeg aü- i<5. „ ron het volgende aan: Niemand uit uwe na- 17, „ komelingfchap, in alle volgende eeuwen, 3, wanneer hij eenig ligchaams-gebrek heeft, zal ,, toetreden, om de fpijze zijnes Gods voor hem 3, te brengen. 1 Voldrekt niemand, die eenig l8 3, ligchaams-gebrek heeft, zal toetreden; geen j, blinde, geen kreupele, of diens leden ver5, minkt, of te lang zijn; geen , die eenig ge- 10, ,, brek aan handen of voeten heeft; geen ge- 20! „ bogchelde; geen dwerg; of die een vlies over „ het oog heeft, of die eenige fehurft of huidE e 5 ,, ziek-  430 HET DERDE boek Hoofdfl.,, ziekte heeft; geen, die gebroken is. —■ XXI* „ Met één woord, niemand uit het nagedacht W'21' van den Priester aüron,die eenig ligchaams„ gebrek heeft, zal toetreden, om de vuur-of, feren van jehova voor hem te brengen. Hij heeft een ligchaams-gebrek, daarom nadere hij „ niet, om de fpijze , aan zijnen God gewijd, a£. „ voor hem te brengen. Evenwel mag , hij wel eten van de fpijze, aan zijnen God Z gewiia' van de allerbeilisflen 200 wel alsvan * \]t iiciiigen. — Doch tot het voorhangzel * ' " mag hij^niet komen, noch tot den altaar na" deinen, omdat hij een ligchaams-gebrek heeft, " opdat hij mijne heiligdommen niet ontheilige. .- „ Ik, jehova, heilige die." „4 " Dit alles bracht moses aan aüron, en zijne . ' zoonen, en aan alle de Israeliten, over. Hoofdfl. Nog geboodt jehova aan moses_: „ Zeg xx»- aüron en zijne zoonen aan, dat zij zich [n l'.l zekere gevallen,] onthouden moeten van de „ heilige dingen, die de Israeliten mij heiligen \ „ opdat zij mijnen heiligen naam [en dienst] „ niet ontëeren. ■ Ik ben jehova. 3. „Zeg hun aan: Van nu af en door alle „ volgende eeuwen,al wie,uit uw gantfche nakroost, tot de heilige dingen nadert, welke " de Israëliten aan jehova heiligen, terwijl hij " on-em is, die perfoon zal van voor mijn oog "worden uitgedelgd. — Ik ben jehova. aj wie onder aürons nakroost meiaatsch is, " of den vloed heeft, zal van de heilige [fpij5* „ zen]  VAN MOSES. 431 ,, zen] niet eten, tot dat hij [weder] rein zij. Hoofdjl. „ Insgelijks wie iet aanroert, dat door XXH' „ een lijk verontreinigd is; of bij wien het zaad „ ontvloeid is; of wie eenig kruipend gedierte,vs. 5. ,, dat hem verontreinigen kan, of wie een' ,, mensch heeft aangeraakt, die hem, door ee,, nige foort van onreinheid, welke ook, kon „ verontreinigen. - Hij, die één van deze ,, dingen heeft aangeroerd, zal onrein wezen tot den avond toe, en hij zal van het heilin Se met eten 5 voor dat hij zijn ligchaam met water gewasfchen en gebaad heeft. —— Bij 7. „ bet ondergaan der zon, is hij weder rein, „ dan mag hij van de heilige fpijzen, die hem „ tot zijn onderhoud gegeven zijn, weder eten." ,, Het geen van zelf geftorven of verfcheurd 8. „ is, mag [geen Priester] eten, noch zich daar „ mede ontreinigen. ■ Ik ben jehova." „ Zij zuilen mijn bevel naauwkeurig in acht °> „ nemen, opdat zij daaromtrent geene zonde „ op zich brengen, waarom zij fterven zouden, „ indien zij mijnen dienst ontheiligden. - - ■ Ik ben jehova, die hen heilige." „ Geen vreemde, [die niet van het priester- 10. „ lijk geflacht is,] mag van het heilige eten , „ al woont hij ook bij den Priester, of al dient „ hij hem voor loon, hij mag van het heilige „ niet eten. — Nogthans, wanneer de Pries- n. „ ter lijfeigenen heeft, met zijn geld gekocht, „ of in zijn huis geboren, die mogen van des „ Priesters fpijze eten. —— Wanneer eens 11. „ Pries-  432 HET DER.DE BOEK Hoofdfl. „ Priesters dochter met eenen vreemden , [dis XXÏI' „ niet van het priesterlijk geflacht afïtamt,] ge,, trouwd is, zoo mag zij van het heilig hefvt. 13. ,, offer niet meer eten; maar is zoodanige „ Priesters dochter weduwe, of van haaren man „ verflooten, en heeft zij geene kinderen, en „ keert tot haars vaders huis te rug, zoo mag zij, even als in haare jeugd, van haars vaders tafel eten. Maar geen vreemde 14. „ mag 'er van eten. — Indien zoodanig ie- „ mand, onwetende, van het heilige mogt ge„ geten hebben, die zal den Priester [de waar„ de] van dat heilige, met een vijfde deel daae „ boven, wedergeven." 15. „ Dus zullen zij zeiven de heilige dingen der „ hraeliten, welken zij aan jehova hebben 16. „ aangeboden, niet ontheiligen, noch aanlei,, ding geven, dat dezen hunne fchuld zouden „ moeten boeten, als zij van de heilige fpijzen ,, aten. ——— Ik, jehova , heilige hen." 22. Wetten, betreffende de offerbeesten. ij. Verders fprak jehova tot moses : „ Zegt 18. „ aüron en zijne zoonen, gelijk ook alle de „ hraeliten, het volgende aan: Al wie, hij zij „ een geboren Israëliet, of een vreemdeling, „ die onder de hraeliten verkeert, zijne offer„ gave, het zij wegens eene gelofte, of vrij„ willig, zoo als men gewoon is aan jehova 19.,, te brengen, tot een brand-offer brengt, het „ zal  v a m moses, 43.3 „ zal hem wel vrijftaan, dit van rundvee, of „ van fchaapen, of van geiten te brengen, doch XXIL „ zonder ligchaams-gebrek, en van het manlijk „ geflacht. Al wat eenig ligchaams.ge-w.ao, „ brek heeft, zult gij niet ten offer brengen, „ want het zou niet gunftig aangenomen wor„ den. ——— Wanneer ook iemand een dank- ai. offer aan jehova brengt, het zij wegens ee„ ne gelofte, of vrijwillig, dan zal het van „ rund- of klein vee zijn, en zonder ligchaams„ gebreken, opdat het gunftig aangenomen wor,, de, het moet volftrekt geen ligchaams-gebrek „ hebben. ■ Alles wat blind, befchadigd, as. „ verminkt, ziek, met vuurigheid of fchurft „ bezet is, dezen zult gij jehova niet ten oft* fer brengen, gij zult 'er geene vuur-offeren „ van op den altaar geven , ter eere van jeho- ,, va. > Rund- of klein-vee, dat eenig 23. „ deel des ligchaams te lang of te kort beeft, „ moogt gij echter, als een vrijwillig offer, „ brengen, maar bij eene gelofte, zou het niet gunftig worden aangenomen. —— Een dier, 24, „ dat door drukking, kneuzing, uitfcheuring, „ of affnijding, ontmand is, zult gij jehova „ niet ten offer brengen gij zult ook, in uw land, niets dergelijks [aan eenig dier] „ doen. — Zelfs zult gij, wanneer een vreem- 25. '„ deling eenig zoodanig beest zou willen offe„ ren, zulks van hem niet aannemen, om ze „ als eene offer-fpijze aan uwen God te bren- »> gen;  434 het derde boek gen; zij zijn bedorven, zij hebben een lig. xXI1, „ chaams-gebrek, en dus zouden zij niet in „ gunst worden aangenomen." rtVté» Verders fprak jehova tot moses: .„ Wano7 neer een kalf, of lam, of jonge geit gewor~ ' ' pen is, moet het,[ten minften] zeven dagen " lang, bij de moeder blijven, maar van den " achtften dag, en vervolgends, zal het ten " offergave,onder de vuur-offeren van jehova, 28. " in gunfte aangenomen worden gij zult " ook geen rundbeest of fchaap of geit, met " zijn jong, te gelijk op denzelfden dag flach„ ten." a0 „ Wanneer gij een lof-offer, ter eere van jehova , wilt offeren, dan kunt gij het naar uw ,0 welgevallen doen, doch het moet op denzelf' „ den dag gegeten, en 'er niets van overgelaten „ worden tot den volgenden morgen. . Ik „ ben jehova." 3i. „ Neemt dus mijne geboden in acht, en vol- 3a. „ brengt die. < Ik ben jehova. Ont- : „ heiligt mijnen heiligen naam [en dienst] met, " opdat ik,onder de Israeliten, geheiligd wor- " de. Ik, jehova, heilig ulieden. no " Ik voerde ulieden uit Egijpte uit, om ulie. „ den tot een' God te #l. & ben je- „ hova." — 23. Wet-  van moses. 435 23. Wetten, raakende de Feesttijden. • • - Sabbath Paafchen Pinkftercn — Eerfien dag van het burgerlijk jaar Ferztendag ■ Loofhuttenfeest Aanhangzel van een voorfchrift nopens de lampen op den kandelaar — en de toonbrooden. Nog fprak jehova tot moses: „ Zegt AznHoofdjl. „ Israëliten het volgende aan: „ Dit zijn de WXX'"" „ gezette feesttijden, die gij mij, jehova, ter 2. eere, door openbare uitroeping, als heilige „ bijëenkomften, vieren zult." ,, Zes dagen lang is alle arbeid geoorloofd, 3. „ maar op den zevenden dag is de Sabbath,ur „ rust — deze zal als heilig worden uitge„ roepen; dan zult gij volftrekt geen arbeid „ verrichten; het is, uw gantfche land door, „ waar gij ook woont, een rustdag ter eere van „ jehova." „ Deze zijn de jaarlijkfche feesttijden, ter 4. „ eere van jehova, heilige bijëenkomlten, die » g'j 5 op hunne bepaalde tijden, door openbare „ uitroeping, zult aankondigen. Op den veer- 5. „ tienden der eerfte maand [Maart en April], „ tusfchen de twee avonden fin den laaten na„ middag,] is het Pafcha, ter eere van jeho- „ va. Op den vijftienden van die maand 6 „ begint het feest der ongezuurde brooden, ter „ eere van jehova. Dan zult gij zeven dagen „ lang ongezuurde brooden eten. . Op den 7, » eer-  436" het derde boek Heofdft,,, eerften dag zal men eene uitroeping hebben, XJUI1' ,, dat dié dag heilig is, dan zult gij volftrekt geen vs. §. „ arbeid verrichten. Zeven dagen lang zult gij „ aan jehova vuur-offeren brengen; en op den „ zevenden dag zal men wederom openbaar uitroepen, dat dezelve heilig is, ook op dezen „ dag zult gij geeuen arbeid verrichten." p. Verders fprak jehova tot moses: „ Zegt 10. „ den Israeliten aan: Wanneer gij in het land „ komt, dat ik ulieden geve, en gij 'er den „ oogst van inzamelt, dan zult gij eene garve ,, van de eerftelingen van uwen oogst tot den 11. » Priester brengen. Deze zal die garve voor „ jehova's oog bewegen, om ulieden gunftig „ te doen aannemen. Daags na den Feest-S«Z>- 12. „ batk zal de Priester dezelve beweegen. Ook ,, zult gij op den dag,wanneer uwe garve aan„ geboden wordt, een eenjaarig lam,zonder lig„ chaams-gebrek, tot een brand - offer, ter ee- 13. „ re van jehova, bereiden,benevens een fpijs- offer van twee tienden fijn meel met olie be,, goten, door het vuur te verteeren,tot eenen „verzoenenden offergeur^ ter eere van jeho„ va, als ook ten drank-offer, het vierde van 14. „ een Hin wijn. ■ Gij zult geen [nieuw] „ brood, noch gerooste of verfche aairen voor „ dezen dag eten,voor dat gij de offergave aan „ uwen God gebracht hebt. Dit is eene eeii,, wige inzetting, in uw gantfche land, waar „ gij ook woont, door alle volgende eeuwen." !£, „ Van den dag na dezen Sabbath, van den » dag1,  van m o S e Si 437 » dag, op wdken gij deze garve als een beweeg- Hoofdfl. offer aanbiedt, zult gij zeven volle weken XXin* „ tellen, tot op den dag, na de zevende week, vs. 16. „ dus in 't geheel vijftig dagen, dan zult gij „ aan jehova een nieuw fpijs-offer brengen.— 5, Gij zult uit uw land, waar gij ook in het- 17. „ zelve woont, twee brooden,tot een beweeg,, offer, brengen, zij zullen van twee tiende ,, lijn meel, gedeesfemd, gebakken worden. — ,, Deze zijn de eerftelingen voor jehova. „ Bij deze brooden zult gij brengen zeven een- iS. „ jaarige lammeren, die zonder ligchaams-ge,, brek zijn , eenen jongen varre, en twee ram- „ men. Dezen tot een brand-offer, be- nevens hunne fpijs- en drank-offeren al- les tot een vuuröffer van eenen verzoenenden „ offergeur, ter eere van jehova. — Ook Zult 19." „ gij eenen geitenhok bereiden tot een zond-of„ fer, en twee eenjarige lammeren, zonder lig- chaams-gebrek, tot een dank-offer Al- 20. „ le deze offeranden zal de Priester, benevens „ de brooden der eerftelingen, als een beweeg„ offer, beweegen, voor het oog van jehova, ,, zij zullen, benevens de twee lammeren, aan jehova heilig, en het deel des Priesters we- „ zen. Op dezen dag zult gij laten uit- 2i; „ roepen , dat dezelve heilig is, en gij zult „ eene ftaatlijke bijéénkomst hebben, gij zult ,, dan volftrekt geenen arbeid verrichten. Dit zij eene eeuwige inzetting, in uw gant- fche land, van eeuw tot eeuw. — Wanneer aa-  438 HET DERDE BOEK Hoofdfl.» gij den oogst van uw land inzamelt,zult gij XX,IL M de uiterde hoeken van uwen akker , onder het oogden, niet mede afmaaien, en de na„ lezing van uwen oogst niet te fchoon opza,, melen, maar dit voor den armen en den „ vreemdeling overlaten. —— Ik ben jeho„ va, uw God." vs. 23. Verders fprak jehova tot moses: „Zegt 14. „ ook dit den Israeliten aan: Op den eerden „ dag der zevende maand (half September), „ zult gij een rustdag hebben, op denzelven ,, zal ter gedachtenis met de bazuin geblazen, ,, en uitgeroepen worden, dat die dag heilig is. 25. „ Op denzelven zult gij geenen arbeid „ verrichten, maar vuur-offeren, ter eere van„ jehova , brengen." a6. No§ fyrak jeh0va tot M0SES: j> Vooral zal a*/. „ de tiende dag van de gezegde zevende maand, „ deze is de verzoendag, als heilig uitgeroepen „ worden. — Op denzelven zult gij u, [met „ vasten] verootmoedigen, en een vuur-offer, a8. ,1 ter eere van jehova, brengen.—— Op de„ zen dag zult gij volftrekt geen arbeid verrich„ ten, want deze is de verzoendag, om ulieden ., te verzoenen voor het oog van jehova uwen 29. „ God. Al wie op dezen dag zich niet, „ [met vasten,] verootmoedigt, die perfoon zal 30. „ uit zijn volk uitgeroeid worden. —-Insgelijks „ al wie op dezen dag eenigen arbeid verricht, „ dien perfoon zal ik uit zijn volk verdelgen. ,t, „ Gij zult op denzelven dag volftrekt „ geen'  van moses. 439 „ geen' arbeid verrichten. . Dit is eemtloofd/l. „ eeuwige inzetting voor u en uwe nakomelin- XXUI" „ gen, in uw gantfche land. Dit zal uw.32. „ een Sabbath, een plegtige rustdag zijn, op : „ welken gij u zeiven [met vasten] moet ver„ öotmoedigen. —— Met den avond van den ,, negenden dezer maand, zult gij dezen Sab„ bath aanvangen, en dien tot den avond van ,, den volgenden dag houden." Verders fprak jehova tot moses: „Zegt den 33. ; ,, hraeliten aan: Op den vijftienden dag dezer 34. „ zevende maand, zal het Loof hutten-feest zijn, , „ dit zr! , ter eere van jehova , zeven dagen , „ lang gevierd worden. —— De eerfte dag zal 35> , „ als heilig uitgeroepen worden, op denzelven „ zult gij volftrekt geen' arbeid verrichten; ze- 36. „ ven dagen lang zult gij aan jehova vuurof„ feren brengen, insgelijks zal de achtfte dag „ als heilig worden uitgeroepen, en ook op de, „ zen zult gij aan jehova vuur-offeren brengen „ ■ het is een flotfeest ■ ■ dan zult „ gij geen' arbeid verrichten." „Deze zijn de feesten, ter eere van jehova, 37, , „ die gij als heilig moet uitroepen, en op wel„ ken gij plegtige bijëenkomften moet hebben, „ om op dezelven, naar eisch van eiken dag, „ allerleië vuur-offeren, ter eere van jehova, , ,, te brengen , brand-offeren , fpijs-offeren , „ flacht-offeren, midsgaders drank-offeren. ,, „ En zulks boven en behalven At Sabbathen, ter ^. I „ eere van jehova , boven en behalven uwe anFf» „de-  44° het derde boek Hoofdfl.» dere offergaven, geloften, en vrijwillige offerXXI11, „ anden, die gij aan jehova zult toebrengen." w.39. „ D°ch bovenal zult gij op den vijftienden dag der zevende maand, nadat gij alle de in„ komden van uw land zult hebben ingezameld, „ het [gemelde] Feest ter eere van jehova vie„ ren, zeven dagen lang. De eerde dezer da„ gen zal een plegtige rustdag zijn, ook zal de „ achtde dag een plegtige rustdag wezen. > 40. „ Op den eerden dag zult gij nemen takken van „ fraaie hoornen, als palmtakken, en andere „ takken van loofrijk geboomte, en van beek* ,, willigen; gij zult een vreugdefeest vieren, „ voor het oog van jehova , uwen God, zeven „ dagen lang." 47. „ Dit Feest zult gij, elk jaar, zeven dagen „ lang, ter eere van jehova, vieren. Dit zij „ eene eeuwige inzetting, van eeuw tot eeuw. 5J In de zevende maand zult gij hetzel- 42. » ve vieren. Gij zult, zeven dagen lang, „ zoo veelen gij gebooren hraeliten zijt, in 43. „ loofhutten woonen,opdat uwe nakomelingen „ weten, dat ik de hraeliten in hutten heb „ doen woonen, toen ik hen uit Egijptt mt? „ voerde. — ■ Ik ben jehova, uw God." 44. Alle deze feesten, die ter eere van jehova gevierd moesten worden, maakte moses aan de hraeliten bekend. Hoofdjl. Verders fprak jehova tot moses : „ Gebied xxiv. den hraeliten , dat zij u zuivere geperste olijf- «• l' „ olie 2.  VAN MOSES. 44.I „ olie brengen voor den kandelaar, om de lam- Hoofdfl, „ pen beftendig te onderhouden. Buitenyf^] „ het voorhangzel der getuigenis, [het binnïnfte * J „ voorhangzel voor de wetki.t], in de Tente „ der famenkomst [de gehoorzaal], zal aS^on ,, deze lampen bereiden, opdat zij beftendig, van ,, den avond tot aan. den morgen, voor jeho„ va's oog, branden. 1 Dit zij eene eeu- „ wige inzetting voor alle volgende eeuwen.— ,, Men zal op den gouden kandelaar deze lam- 4, „ pen beftendig toebereiden , voor jehova's oog." „ Ook zult gij van het fijnfte meel nemen, 5. ,, en 'er twaalf brooden van bakken, elk brood „ zal van twee tienden wezen. » Dezen 6. „ zult gij, in twee reien, elk van ze3 brooden, „ op de gouden tafel, voor het oog van jeho,, va leggen, en op elke rei zult gij zuiveren 7. „ wierook ftrooïen, deze zal tot deze brooden „ behooreu, als beftemd tot reukwerk, tot een ,, vuur-offer voor jehova. Op eiken g „ Sabbath zal men deze brooden, voor jehova's „ oog, beftendig in orde nederleggen. ... 1 . . „ Dit zal eene eeuwige verpligting zijn van we- ,, ge de hraeliten. Het zal voor aSron 0 „ en zijne zoonen wezen, die het eten zullen ,, op eene heilige plaatze, alzoo het voor hem ,, het allerheiligde is uit de vuur-offeren van „ jehova. —— Dit zij eene eeuwige inzet„ ting." Ff 3 a4. Bij  44^ het derde boek 24. Bij gelegenheid eener godslastering, wordt de jlraf dezer misdaad, en die van eenige anderen bepaald enz. Hoofdfl. Ten dezen tijde geraakte de zoon van eene xxiv vs. 10! Israïlitifche vrouw, maar welke eenen Egijptenaar, die onder de Israeliten verkeerde, tot vader hadt, binnen het leger in twist met eenen 11. Israëliet, bij deze gelegenheid lasterde de zoon dezer Isra'élitin, wier naam was schelomith, eene dochter van dibri , uit den ftam van Dan, 12. al vloekende, den naam, waarom men hem tot moses bracht, en in hechtenis Helde, tot dat daaromtrent eene uitdruklijke uitfpraak van je- 13. hova zou gefchied zijn. —— Thans fprak jk- 14. hova tot moses : „ Breng den lasteraar buiten het leger, en dat daar allen, die het gehoord ,, hebben, de handen op zijn hoofd leggen, en ,, de gantfche vergadering hem vervolgends ftee- 15. ,, nige! — Zegt ook den Israëliten aan: Al „ wie zijnen God lastert, zal zijne misdaad' 16. ,, boeten, maar die den naam van jehova las-„ terende noemt, zal, zonder genade, derven; „ de gantfche vergadering zal hem, zonder ver„ fchooning,fteenigen; vreemdelingen of inboor- lingen,, zo zij dezen naam lasterend uitfpre- •17. „ ken, zullen moeten derven. Indien ie- „ mand, eenig mensch, groot of klein, om het „ leven brengt, die zal, zonder genade, fter- 18, „ ven; die een beest om het leven brengt, die 19. „ zal het betaalen, duk voor ftuk. Wie s> zii-  van moses. 443 zijnen evenmensch eenig letzel aan het Yig-HoofdH. „ chaam veroorzaakt, hem zal gedaan worden, Xxlv* „ zoo als hij gedaan heeft, breuke voor breu- vs. 20. „ ke, oog voor oog, tand voor tand , naar „ mate van het letzel, dat hij eenen anderen „ heeft aangebracht, zal hem weder gefchie- „ den. Wie een beest doodflnat, zal ,2i. „ het betaalen, maar wie een mensch dood- „ flaat, zal flerven. —— Gij zult allen, zoo 22. ,, vreemdelingen als inboorlingen, hetzelfde „ recht hebben want ik ben jehova , „ uw God." moses toen den Israëliten aangezegd hebben- a», de, dat zij den lasteraar buiten het leger brengen, en daar fteenigen zouden, volbrachten de • Israëliten met de daad , het geen jehova aan moses bevolen hadt. 55. Wetten nopens het Sablath- en Jubeljaar. Nog fprak jehova tot moses bij den bexgHoofdfl. Sinaï: „ Zegt den Israëli ten het volgende XXVj „ aan: Wanneer gijlieden zult gekomen zijn ' 2.' „ in het land, dat ik u fchenk, dan zal dat „ land een' plegtigen rusttijd, ter eere van „ jehova , hebben. Zes jaaren moogt 3. „ gij uwen akker bezaaien, uwen wijndok „ fnoéien, en de voortbrengzelen van uw land „ inzamelen; doch in het zevende jaar zal 4. het land een Sabbath- een' rustjaar hebben , :) een' rusttijd ter eere van jeeiova, in dat Ff 4 , jaar  444 HET pER.DE BOEK Hoofdfl. „ jaar zalt gij uwen akker niet bezaaien, noch, vfXV'5, „ uwen wijndok fnoeïen. > Het geen „ dan, zonder arbeid , van uwen oogst wast, zult gij niet oogden, en de druiven uwer , ,, naar de wijze der Nazireërs, ongefnoeide „ wijndokken, zult gij niet, voor uw bijzon,, der gebruik, inzamelen. r— Het zal een 6. „ rustjaar voor het land zijn. In dat rustjaar ,, des lands, zaj ieder 'er van mogen eten, „ gij, uw (laaf, uwe flavinne , uw dagloo,, ner , alle vreemdelingen , die onder u ver- 7. „ keeren; het vee, ook het wild, dat in uw ,, land is. Deze allen zullen mogen eten „ alles , wat dan op het veld wast." 8. „ Ook zult gij zeven zulke Sabbath-jaaren, „ dat is zevenmaal zeven jaaren tellen, zoo„ dat deze zeven Sabbath-jaaren negen-en-veer- 9. » lig jaaren uitmaaken, en alsdan zult gij, „ op den tienden dag der zevende maand, op „ den verzoendag, het gantfche land door, IO, „ met de bazuin blaazen, en dus het vijftigde „ jaar heiligen , en door het gantfche land , „ voor alle deszelfs inwooneren, vrijheid laten „ uitroepen. Dit zal voor u een Ju- „ bel jaar zijn, dan zult gij, elk in zijne be„ zitting, en elk in zijn gedacht, weder her- n. „ deld worden. Elk vijftigde jaar zal „ zulk een Jubel-jaar voor u zijn, dan zult ., gij niet zaaien, noch het geen zonder beaï5, beiding wast, inöogden, noch de druiven '., uwer ongelhoeide wijndokken inzamelen , „ want  VAN MOSES. 44g Want dit is het Jubel-jaar, het zal voor u Hoofdfl. „ heilig zijn ; van den akker zei ven moogt „ gij, het geen 'er van zelf op wast, eten. In "13". dat Jubel-jaar zult gij , elk in zijne bezit,, ting, weder hcrlteld worden. ———• Daarom t4« wanneer gij iet aan eenen anderen verkoop'', of iet van een' anderen koopt, zoo zult gij „ eikanderen niet benadeelen. ■■■ . ■ Naar het 15» „ getal der jaaren, die zedert het voorig Jubel„ jaar verlopen zijn, zult gij van een' ander „ koopen; naar het getal der oogden, [die ,, nog tot een volgend Jubel-jaar aandaande „ zijn,] zal hij het u verkoopen. Naar 16. „ mate 'er nog veel jaaren overig zijn, zal de ,, koopprijs grooter; en naar evenredigheid van ,, het minder getal van jaaren, zal dezelve ook „ minder wezen; alzoo het alleen een zeker ge„ tal van oogden is, dat hij aan u verkoopt. — „ Benadeelt derhalven eikanderen niet, maar vreest 17. „ uwen God; want ik ben jehova, uw God." „ Volbrengt mijne inzettingen en mijne rech- 18. ,, ten, en neemt ze dandvastig waar, dan zult ,, gij gerust in het land woonen, en het land 19. ,, zal u zijne vruchten leveren, zoodat gij, „ niet alleen veilig en gerust in hetzelve woo„ nen, maar ook fpijze, tot verzadens toe, „ hebben zult. Zo gij mogt denken: wat zul- 2.0. len wij in het zevende jaar eten? daar wij „ niet zaaien, noch de gewasfen des lands in., oogden? ik verzeker u van mijnen zegen in ti. „ het zesde jaar, dat hetzelve u zoo veel in„ komden zal geven, als voor drie jaaren geFf 5 „ noeg  446 HET DERDE BOEK Heofdfi.y, noeg zijn, en dat, wanneer gij in het acht- Tf^'2 » ^e Jaar zaai,:J SÜ dan noS van de oude „ vruchten zult kunnen eten tot het negende ,, jaar toe; tot den oogst van dat negende jaar ,, toe zult gij de oude vruchten eten kunnen." 23. „ Geen land zal voor altijd verkocht wor« „ den, want het land is mijn, en gijlieden ,, zijt Hechts als vreemdelingen bij mij inwoo- 24. „ nende [aan te merken,] daarom zal in uw „ gantfche land, dat gij bezit, het recht van 25. „ losfing plaats hebben. Indien uw me- „ deburger verarmt, en iet van zijne bezitting ,, verkoopt, dan zal zijn naaste bloedverwant „ het recht hebben , om dat verkochte van 26. '„ zijnen broeder te losfen. —Indien ie„ mand geenen zoodanigen losfer heeft, maar „ hij wint zoo" veel over, dat hij zelf den *7- „ akker weder kan inkoopen, dan zal hij de „ jaaren, welken van den tijd der verkooping „ af verlopen zijn, eerst afrekenen, en het „ geen 'er overfchiet, zal hij aan den genen, „ aan wien hij het verkocht hadt, te rug ge„ ven, en dus weder in zijne bezitting her- 28. „ field worden. ■ Doch heeft hij zoo „ veel niet overgewonnen, dat hij [het over„ fchot] weder aan hem kan uitkeeren, dan zal „ het verkochte goed in de magt van den koo„ per blijven tot het Jubel-jaar toe, maar in „ het Jubel-jaar wordt het vrij, en hij komt „ weder in zijne bezitting." 2C, Wanneer iemand een woonhuis in eene „ be-  van moses. 447 „ bemuurde ftad verkoopt, zal hij bet recht Hoofd'ft. „ van losfing hebben, een vol jaar lang, van xxv* „ den tijd der verkoping af gerekend, zoodat ,, dit recht een vol jaar zal duuren, maar 'm-VSm „Q< ,, dien het, binnen's jaars, niet gelost wordt, ° ,, dan zal zoodanig huis in eene bemuurde „ ftad voor altijd aan den koopcr en zijne na„ komelingen blijven, zonder in het Jubel-jaar „ vrij te worden. Maar de huizen op ,It ,, de dorpen, die met geen' muur omringd zijn, „ zullen gelijk gerekend worden met de akkers ,, en landerijen; zij behouden het recht van „ losfing, en worden in het Jubel-jaar vrij.— „ Betreffende de fteden der Levi ten, en de hui- 32. ,. zen in de fteden, die zij bezitten, de Levi„ te» behouden een altijdduurend recht van „ losfinge op dezelven; wanneer zelfs bij de 33. „ Leviten iemand een huis van zijnen bioeu,, verwant lost, zal dat verkochte huis, in de fteden, die zij bezitten, in het Jubel «jaar „ vrij zijn, want de huizen in de fteden der ,, Leviten zijn hunne eenigfte eigendomlijke be- ,, zitting onder de Israëliten. Ook zal ,, het veld in de buitenlieden rondom hunne ., fteden even min kunnen verkocht worden, ,, alzoo zij die tot een altijdduurend eigendom „ bezitten." , ,, Wanneer uw medeburger onder u verarmt, „ en zijn vermogen wankelbaar wordt, dan "D' „ zult gij hem onderdeunen, zelfs den vreem„ deling, en bijwooner, opdat- hij onder u .'. lee-  448 HET DERDE BOEK PocW/ï.,, keven kunne. Gij zult geen rente xx^- „ noch overwinst van hem nemen, maar eer- vs„ 36. „ bied voor uwen God betoonen, opdat uw 37* medeburger onder u keven kunne; gij zult „ hem uw geld niet op renten fchieten, noch ,, uwe vruchten hem, op overwinlte, kenen. 3§» 5, lk ben jehova, uw God, die u uit ,, Esijpte heb uitgevoerd, om u het land Ka„ na'dn te fchenken, en ulieder God te wezen." 39- „ Wanneer uw medebroeder onder u zooda,, nig verarmt, dat hij zich aan u tot flaaf ver„ koopt, dan zult gij hem echter niet als een' 4°- „ lijf ëigen flaaf behandelen, maar hij zal bij u „ zijn als een daglooner en huisgenoot, en u 41. „ dienen tot het Jubel jaar toe dan zal „ hij, benevens zijne kinderen, vrij van u uit„ gaan, en tot zijn geflacht, en vaderlijke be- 42. „ zittinge wederkeeren, want zij zijn mijne „ dienstknechten, die ik uit Egijpte heb uiige„ voerd, zij zullen nooit verkocht worden, 43.5» gelijk men -flaaven verkoopt. Gij zult niet „ met hardigheid over hen heerfchen, maar gij 44. „ zult uwen God vreezen. Zulke flaaven „ en flaavinnen , die geheel uwe lijfeigenen „ zullen zijn, zult gij koopen van de volken, 45. „ die rondom u woonen; ook kunt gij ze koo„ pen uit de afkomelingen der vreemdelingen, „ die onder u woonen, ook van hunne laatére „ nakomelingen, die zij onder u, in uw land, „ gewonnen hebben; dezen zullen uwe eigen- 46. ,| domlijke bezitting zijn; gij kunt ze, als een » ge*  van moses. 449 gedeelte der erfenisfe aan uwe kinderen nala-Hoofdfl. „ ten, dezen kunt gij, voor hun leven, als XXV' lijfëigenen gebruiken, maar over de Isra'ètt- ten, uwe medebroederen , elk over den ande„ ren, zult gij niet met hardigheid heerfchen.'' „Indien een vreemdeling,die onder u woont,vs.47. rijk wordt, en uw medebroeder verarmt., zoo,, dat hij zich aan zoodanigen onder u woo„ nende vreemdeling, of aan iemand, die van „ zoodanigen vreemdeling afitamt, verkoopt, „ zoo zal, na het verkoopen , het recht van 48. „ losfinge plaats hebben; een van zijne bloed„ verwanten zal hem losfen , zijn oom , of zijn 49. ,, ooms zoon, of iemand anders van zijne „ naastbeftaanden uit zijn geflacht, zal hem „ losfen, of, indien hij zelf zoo veel overwint, „ kan bij zich zeiven losfen; in dit geval moet 50. „ hij met den genen, die hem gekocht heeft, „ van het koopjaar af rekenen, tot het Jubel- jaar toe, zoodat het geld van den koopprijs „ geëvenredigd zij naar het getal der jaaren, „ men zal het met hem rekenen, gelijk de da- ,, gen van eenen daglooner. Als 'er nog 51. „ veele jaaren overfchieten, dan zal hij, naar „ evenredigheid van dezelven, tot zijne losfing ,, zoo veel meer van het geld van den koop„ prijs te rug geven. Maar fchieten 'er Hechts 52. „ weinige jaaren over tot aan het Jubel-jaar, „ dan zal men dit berekenen, en naar evenre„ dighcid dezer jaaren, zal hij zijn losgeld nit„ keeren. ■ ' ■» Hij zal bij zijnen heer zijn, 53. „ als  45° HET DERDE BOEK Hoofdfl.» als een dienstknecht, die bij het jaar ge- XXV „ huurd is. - Gij zult niet dulden, dat „ men met ftrengheid over hem heerfche. — vs. 54. >» Indien hij op geene van de gezegde wijzen „ wordt vrijgekocht, dan zal hij echter, bene„ vens zijne kinderen, in het Jubel-jaar vrij 55, „ uitgaan; want de hraeliten behooren mij „ toe, als mijne dienstknechten , die ik uit „ Egijpte uitgevoerd heb; ik ben jehova , uw „ God." 16. Bevestiging dezer wetgeving door beloften en bedreigingen. Hoofdfl. „ Gij zult u geene afgoden of beelden maaXXVI" „ ken, gij zult geene zuilen oprichten, noch „ fieenen met beeldfchrift in uw land plaat,, zen, om 'er u voor neder te buigen ——— 2. „ want ik ben jehova , uw God. — Mij„ ne Sabbathen zult gij vieren, en mijne hei„ ligdommen eerbiedigen. — Ik ben jehova. " 3- „ Indien gij uzelven naar mijne inzettingen „ gedraagt, en mijne geboden waarneemt, en 4. „ volbrengt, dan zal ik ulieden regen fchenken „ op zijnen tijd; het land zal zijn gewas, en ,, de vruchtboomen hunne vruchten leveren ; 5. „ uw dorschtijd zal zich tot den wijn-oogst, „ en de wijn-oogst weder tot den zaaitijd uit„ ftrekken, zoodat gij overvloed van fpijze „ zult genieten, terwijl gij veilig en zeker in 6. „ uw land zult woonen, nademaal ik de vrede „ in  van MOSES. 451 „ in het land zal bevestigen, zoodat gij onge-Hoofdfl. „ hinderd uwe rust zult kunnen genieten, zelfs XXVI' ,, zal ik alle verfcheurend gedierte uit het land „ uitroeien, ook zullen geene vijandlijke ben„ den door uw land dringen. — Uwe vijan-w. 7. den zult gij gemaklijk verdrijven, zij zullen „ voor u, door het zwaard, fneeven; vijf van 8. „ u zullen 'er honderd van hun , en honderd „ van u tien duizend van hun doen vluchten, zoo zullen uwe vijanden voor uw zwaard „ zwichten. . Ik zal mij gunftig tot u 9. „ wenden, u vruchtbaar maaken, en vermenig„ vuldigen, en mijn verbond met ulieden ftaa„ ven. • Gij zult oude verjaarde vruchten i0, „ eten, en het oude moeten wegdoen, om „ voor het nieuwe plaats te maaken. " „ Ik zal mijne woning onder u vestigen, en u n. „ niet verwerpen, maar onder u verkeeren, en 12. „ uw God zijn, terwijl gij mijn volk zult we,, zen. ■ Ik ben jehova, uw God, die 13. „ u uit Egijpte, daar gij dienstbaar waart, „ uitgevoerd, en die uw juk verbroken heb, „ zoodat gij met een opgeheven hoofd gaan „ kunt." „ Doch, indien gij mij niet gehoorzaamt, ,4> „ en alle deze geboden niet volbrengt, maar 15. „ van mijne inzettingen een afkeer, van mijne „ rechten een walg hebbende, niet alle mijne „ bevelen doet, zoodat gij mijn verbond ver„ breekt, dan zal ik op gelijke wijze met ulie- 16. „ den handelen. — Ik zal u op eene verfchrik- >3 lij-  45a HET DERDE BOEK Hoofdjl. ,, lijke wijze onderwerpen aan uitteering, en lang» XXVI' duurige krankheden, zoodat uwe oogen kwij,, nen, en uw geest moedeloos zal worden.* — ,, Gij zult uw zaad vergeefsch zaaïen, alzoo vs-17» „ uwe vijanden het opëten zullen; ik zelf zal ,, mij tegen u aankanten, zoodat gij door uwe „ vijanden, bij den eerlten aanval , gellagen ,, zult worden; zij, die u haaien, zullen over „ u heerfehen; en gij zult vluchten, zonder dat iemand u vervolgt." 18. „ Indien gij mij, met dit alles, nog niet ge„ hoorzaamt, dan zal ik mijne ftraffen over 19. ,, uwe zonden zevenvouwig verzwaaren , en „ daar door uwen trotfchen overmoed verbren ken. Uwen hemel zal ik als ijzer, en 20. „ uwe aarde als metaal maaken; al uw vermo„ gen zal vruchteloos verfpild worden, uwe j, landerijen zullen hun gewas,'noch de vrucht- 21. „ boomen hunne vrucht leveren. Indien „ gij mij dan nog blijft tegenltreeven, en mij „ niet wilt gehoorzaamen , dan zal ik, naar ,, evenredigheid van uwe zonden, uwe rampen 22. „ zevenvouwig verzwaaren. Ik zal ver- ,, fcheurend gedierte onder u uitlaten, het welk u van het geen 11 het dierbaar fte is, beroo., ven, uw vee vernielen, en u zoodanig zal „ doen verminderen, dat de openbare wegen ac. ,, woest zullen worden. Indien gij 11 ° „ ook hier door niet verbeteren laat, maar u 6ij.„ tegen mij blijft verzetten, dan zal ik mij, „ zelf tegen u verzetten, en, wegens uwe 3, zon-  VAN MOSES. 453 ~, zonden uwe flagen zevenvouwig verzwaaren. Hoofdfl. „ —Ik zal u oorlogendoen overkomen,wraak-yf*^ „ oorlogen wegens het verbreken van het ver„ bond, zoodat gij uzelven binnen uwe fteden zult moeten opfluiten, alwaar ik de pest on„ der u zal verwekken, tot gij ten laatften uwe 9, vijanden in handen valt, doordien ik u zoo- 26. „ danig broodsgebrek zal doen lijden , dat tien „ vrouwen [voor tien huisgezinnen] brood in éénen oven zullen bakken, en hetzelve, wan„ neer het daar uit komt, bij het gewigt, te * rug zullen ontvangen, zoodat gij, tot verza„ diging toe, niet zult kunnen eten. „ Indien gij, na dit alles , mij nog niet ge- 27. „ hoorzaamt, en gij u tegen mij blijft verzet„ ten, dan zal ik ook in hevige gramfchap mij 2B. „ tegen u verzetten, en u ook zevenvouwig „ wegens uwe zonden tuchtigen. Gij zult het 20, ,, vleesch van uwe eigen zoonen en dochteren „ eten. Uwe hoogten , [ter eere van Afgo- 30. „ den.] zal ik verdelgen, uwe zonne-zuilen omkeeren, en uwe lijken, op de verbrijzel„ de fiukken uwer Afgoden, werpen,dewijl ik „ een walg en afkeer van u zal hebben. ■ ■ „ Ik zal uwe fteden woest maaken, uwe hei- 31. 9, ligdommen verftooren, en den verzoenenden „ geur uwer offeranden niet aannemen; ja, ik 32. „ zal het land verwoesten, zoodat uwe vijan„ den zelfs, die 'er zich in bevinden, daar ,, over verbaasd zullen ftaan, maar ulieden zal 33* „ ik onder vreemde volken verltroojen, en u Gg „ al-  4-54 het derde boek Hosfdlï „ alle de onheilen des oorlogs doen ondervinXXVI' „ den, terwijl uw land woest, en uwe lieden vs. 34. lleenhopen zullen zijn. Dan zal het land genot hebben van die rust-jaaren, die het „ hadt moeten genieten, geduurende al dien tijd, dat het woest zal liggen, en gij in het „ land uwer vijanden zult zijn , dan zal „ het land rusten, en zijne Sabbath-jaaren 35. „ voldoen. — Al dien tijd , dat het ,, woest zal liggen, zal het rusten, omdat het 4., niet rustte in zijne rust-jaaren, toen gij 'er 36. j» in woondet. — Den genen, die van n overblijven zullen, zal ik een vreesachtig .. . hart geven in het land hunner vijanden, zoo„ dat het geruisch van een bewogen blad hen „ zal jaagen, en zij daarvoor, als voor een „ zwaard, zullen vlieden en vallen, fchoon 'er 37. „ niemand is, die hen vervolgt. De één „ zal over den ander vallen, als of het zwaard ,, achter hen ware , zonder dat iemand hen „ jaagt, nergens zult gij voor uwe vijanden ,gt „ kunnen dandhouden. ■ ■ ■ Onder vreemde „ volken 'zult gij omkomen, en het land uwer 39. ;> vijanden zal u verteeren; terwijl zij, die nog ,, overig zullen zijn, niet alleen van wege '., hunne ongerechtigheden, in het land hunner „ vijanden,' zullen uitteeren, maar ook tevens ,, van wege' de zonden hunner vaderen," 40, „ Dan zuilen zij hunne on gerechtigheid ,x en ,, de ongerechtigheid hunner vaderen belijden, ,, benevens die overtredingen, die zij tegen mij „ be-  van moses. 455 „ bedreeven hebben, en waardoor zij zich Xe-Hoofdfl. „ gen mij verzet hebben; waarom ik mij dan^^/.' „ ook tegen hen verzet, en hen in het land hunner vijanden gebracht zal hebben; dan ,, zal hun onbefneden hart zich veröotmoedi„ gen, en zij zullen hun genoegen hebben van hunne ongerechtigheden; dan zal ik ook ge- 42, denken aan mijn verbond met jakob , aan mijn verbond met isaük, en met abraham, „ ook zal ik het land indachtig zijn. Het 43„ land zal wel door hun verlaten liggen , en ,, zijn genoegen van zijne rust-jaaren hebben , „ daar het woest ligt, gelijk zij ook hun genoegen zullen hebben van hunne ongerechtig„ heden, daarom dat zij mijne rechten verwor„ pen, en van mijne inzettingen een afkeer „ gehad hebben, ja, dat meer is, alfchoon zij 44, „ zich in het land hunner vijiinden bevinden, evenwel zal ik hen niet geheel verwerpen, „ noch van hun eenen afkeer hebben, om hen „ geheel uit te roejen, en mijn verbond rnet ,, hun te niet te doen, want ik ben jehova, „ hun God, Jk zal, hun ten beste, aan het 45. „ verbond met de voorouderen gedenken , die „ ik, voor het oog der volken, uit Egijpte ij „ heb uitgevoerd, ten einde ik hun God zijn „ zoude. <—«— Ik ben jehova." Dit zijn de inzettingen, en rechten, en voor- 46. fchriften, die jehova, tusfchen hem en de Israëliten, op den berg Sinaï, door den dienst ; van moses , heeft vastgefteld, Gg 2 27. Aan-  45<5 het derde boek 27. Aanhangzel van wetten, betreffende geloften. Boofdil. Nog fprak jehova tot moses : „Zegden hraè. xxvn. ^ jjten aan. wanneer iemand eene gelofte [neder z'. » genoemd] zal afgezonderd hebben, [zo het „ menfchen betreft] zal [de waarde] der per„ foonen , naar mate men die waardeert, aan 3. „ jehova heilig zijn. Men zal ze op „ deze wijze waardeeren, een mansperfoon van „ twintig tot zestig jaaren zal men waardeeren „ op vijftig fikkelen, naar het gewigt van het 4. „ heiligdom. Een vrouwsperfoon van die 5. „ jaaren, op dertig fikkelen. Van vijf ,, tot twintig jaaren zal men die van 't manlijk „ geflacht waardeeren op twintig fikkelen, maar „ van het vrouwelijk geflacht, op tien fikke- 6. ,, len. Van kinderen van eene maand oud tot ,, vijf jaaren, een jongen, op vijf, en een 7. meisjen op drie fikkelen zilvers. «■■ ■• Van „ zestig jaaren en daar boven, een man op „ vijftien, en eene vrouw op tien fikkelen. — 8. „ Maar indien iemand te arm is, en deze uwe „ waardeering niet kan voldoen, dan zal men n hem voor den Priester ftellen, die zal hem „ waardeeren. —— De Priester zal hem waar„ deeren naar het vermogen des genen, die de „ gelofte gedaan heeft." 9. ,, Indien het een beest is van die foorten, „ daar men jehova van ten offer brengt, al „ wat iemand daar van [bij gelofte] geeft, dat „ zal  van moses. 457 „ zal aan jehova heilig zijn; hij mag het op Hoofdfl. „ geenerleië wijze verruilen , noch verwiste- XXVfI" „len, even min, goed met Hecht, of dec it™'10* „ met goed indien hij op de ééne of an- j, dere wijze beest met beest verruilt, dan zal „ zoo wel het eerfte, als dit laatfte, aan jf.ho„ va heilig zijn." ,, Doch,indien het eenig onrein beest is van ri. „ die foonen, daar men aan jehova g«ene of„ fers van brengt, dan zal men dat beest voor „ den Priester ftellen, en de Priester zal het- 12. ,, zelve fchatten , naar mate het goed of Hecht ,j is; aan uwe waardeering, Priester! zal men „ zich houden; en indien hij, [die de gelofte 13. „ gedaan heeft,] het immers losfen wil, zal hij bij uwe waardeering eene vijfde verhoo„ ging voegen." „ Wanneer iemand zijn huis aan jehova ge- I4. „ heiligd en gewijd zal hebben, dan zal de „ Priester hetzelve, naar dat het goed of flecht „ is, waardeeren, zoo als de Priester het waarj, deert, daar bij zal het blijven, en indien hij, 15, ,, die het geheiligd heeft, hetzelve zal willen ., losfen, dan zal hij bij dén prijs der waardee» „ ring eene vijfde verhooging voegen, en dan „ zal het wederom het zijne zijn." „ Indien iemand een deel van den akker, die „ hem als zijn erfdeel toebehoort, aan jehova „ heiligt en toewijdt, dan zal uwe waardeering „ gefchieden, naar de waarde van zijn ge„ zaaide. —— Daar men een Homer gerftenGn „ zaad  -458 het derde e 0 e k Hoofdjl.» zaad op gewoon is te zaaien, zal gewaar. Xxvl1' „ deerd worden op vijftig fikkelen zilvers. — fs\ 17. „ Bij deze fcliatting zal het blijven, indien hij „ zijnen akker van het Jubel-jaar af geheiligd. 18. ,, heeft; maar indien hij denzelven na het Ju„ bcljaar heeft geheiligd, dan zal de Priester „ dezen prijs berekenen naar evenredigheid der „ jaaren, die nog overig zijn tot het volgende „ Jubel-jaar toe, en het geen billijk is, zal van „ uwe waardeering afgetrokken worden. jp. „ En indien hij, die den akker geheiligd heeft, ,, denzelven weder wil inlosfen, zal hij bij den „ fchatting-prijs eene vijfde verhooging voegen, 20. „ en dan blijft de akker aan hem; doch indien „ hij den akker niet inlost, of denzelven aan „ eenen anderen verkoopt, dan zal het recht aii „ van losfing ophouden, en de akker zal,wan„ neer hij, in het Jubel-jaar, van den kooper „ vrij wordt , aan jehova heilig zijn, gelijk een [door den Cheremi] verbannen akker, en „ van dien tijd af aan den Priester in eigendom „ behoorcn," £2. „ Indien iemand eenen gekochten akker, dien „ hij niet bij erfenisfe bezit, aan jehova gec3. „ heiligd heeft, dan zal de Priester met hein „ rekenen naar de fom der bepaalde waardce„ ring, tot het volgende Jubel-jaar toe, en dam 1 „ zal hij aanflonds uwe bepaalde waardcering 24. „ betaalen , die aan jehova heilig is. • In ., het Jubel-jaar zal de akker aan den genen, van wien hij hem gekocht heeft, en wiens s»  Van moses.' 459 „ eigendomlijk goed dezelve in het land is, xeHoofdiï. ,, rug keeren." XXVlt, „ Alle uwe waardeeringen zullen gefchiedenw.25. ,, naar het gewigt des Heiligdoms, zoodat twin- tig Gera eenen Sikkel maaken." „ Maar het eerstgeboorene van eenig beest, 26*« „ dat, als zoodanig, reeds aan jehova toebe., hoort, dat zal niemand heiligen, wat het zij', s, van groot of klein vee, het behoort buiten ,, dien reeds aan jehova. Doch indien 27. het van een onrein beest is, en hij het, naar uwe waardeeringe, lost, dan zal hij 'er eene „ vijfde verhooging bijdoen, indien het niet „ gelost wordt, dan zal het, naar uwe waar- deering , verkocht worden." ,, Doch niets van alles, wat verbannen is [door 3, den ban Cherem genoemd] , het geen iemand aan jehova verbant, van alles, wat het zijne is, „ het zij een mensch, of beest, of eigendom„ lijke akker, zal verkocht, noch gelost wor„ den. Alle verbanning [Cherem'] is aan jehoj, va allerheiligst. Een mensch, die door den 29. ban [Cherem] verbannen is , zal niet gelost „ worden, hij moet, zonder verfchooning, fier- „ Alle tienden des lands,zoo van zaai-akkers 30. „ als vruchtboomen, behooren aan jehova; zij ,, zijn aan jehova heilig; doch zo iemand van 31. „ zijne tienden een deel zal willen losfen, die ,, moet nog een vijfde van de waarde 'er bij- voegen. ——- Met alle tienden van rund- 32. „ of  460 het derde boek v. moses. Hoofa-fl.,, of Hein vee, [zult gij dus handelen,] van XXVI1, alles, wat met den ftaf geweid wordt, zal het Vi.33. ,', tiende aan jehova heilig wezen, zonder dat „ men onderzoek doet, of het goed of flecht is, ook zal het niet verruild worden, indien ," iemand het al verruilt, dan zal het eerfte, , en het verruilde, beiden heilig zijn, zonder „ ingelost te kunnen worden." «54. Deze zijn de geboden, wslke jehova,op den ' berg Sinaïï moses bevolen heeft, aan de Israjfr liten voor te fchrijven.  HET VIERDE BOEK VAN MOSES.   HET VIERDE BOEK VAN MOSES. [g e m e e n l ij k] N U M E R I. Naar het Hebreeuwsch. door IJSBRAND van HAMELSVELD. ■» -9 Q, Ttf AMSTELDAM bij MARTINUS de E R U IJ N, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. M D C C X C I.   HET VIERDE BOEK van MOSES. i. De Israëliten gemonflerd. — Hun getal — behalven de Leviten. ]\T f J- ^og gaf jehova aan moses, in de woeftijn Hoofdjl. van Sinaï, in de Tente der famenkomfte [de ge- U hoorzaal], in het tweede jaar na den uittogt uit Egijpte, op den eerften dag der tweede maand, het volgende bevel: „ Neem het getal der hoofden van het gant- 2. „ fche Israëlitifche volk op, naar hunne bij„ zondere huisgezinnen en vaderlijke geflach„ ten, elk met naame, alle mansperfoonen, „ hoofd voor hoofd; van twintig jaaren oud „ en daar boven, allen, die onder de Israeliten „ in ftaat zijn, om de wapens te dragen. „ Monfter hen, en wijst elk zijne plaats in het „ leger aan. — Gij en aüron, en benevens u, 4. „ één man uit eiken ftam , die het hoofd van „ zijn vaderlijk geflacht is, zult deze monfte3, ring volbrengen. — De naamen dezer man- ■ <, ,, nen, die ulieden hier in behulpzaam zullen Hh 3 „ we-  4 z'jne zoonen geven , tot losfing der eerstge„ borenen, die 'er boven het getal overfchie„ ten." — Dus nam moses dat losgeld voor 49. de overfchietenden, boven de genen, welke door de Leviten gelost waren, te weten van de eerste 50. geborenen der Israëli ten, 1365 fikkelen zilver, volgends den heiligen fikkei; dit losgeld gafMO- $U ses, volgends het bevel van jehova, aan aüron ^n deszelfs zoonen, zoo als jehova aan moses bevolen hadt. 4. Nieuwe telling der Leviten, tusfchen de .50 en 50 jaaren oud — ten dienste van den Tabernakel, Vervolgends gaf jehova aan moses en aüron Hoofdfu het volgende bevel: „ Neem het getal der na- IV„ komelingen van kahath, onder de Leviten^' 2* „ afzonderlijk op, volgends hunne geflachten „ en vaderlijke huisgezinnen, van dertig tot 3. „ vijftig jaaren, allen, die tot hun ambts-werk „ in Maat zijn, om den dienst waar te nemen „ bij de Tente der famenkomfle. — Tot dezen 4. „ dienst van kahath's nakomelingen, omtrent „ de Tente der famenkomfle, zullen de aller„ heiligde heiligdommen behooren.— Wanneer 5. l l 2 • „ het  480 HET VIERDE BOEK Hoofdft.» het leger opbreekt, zullen aüron en zijne IV' „ zoonen [in het heiligdom] gaan, en het bin„ nenfle voorhangzel afnemen, en daarmede de „ kist van het getuigenis [de wetkist] bedek- vs, 6. » ken; en nog een dekkleed van de huiden van ,, zeehonden, benevens een ruim donkerblaauw „ dekkleed, daar over heen fpreiden; ook zul- 7. „ len zij de draagboomen aandeken Voorts zullen zij op de toon-tafel een donkerblaauw „ kleed fpreiden, en daar de fchotels, en kop- pen, en fchaalen, en fchenk-kannen op leg„ gen , ook de brooden, die 'er geduurig op 8. „ blijven moeten, 'er óp laten; over dit alles „ zullen zij weder een fcharlaaken kleed uit„ fpreiden, en dit bedekken met een dekzel van „ de huiden van zeehonden; ook zullen zij 'er 9. „ de draagboomen infteken. — Daarna zullen ,, zij een donkerblaauw kleed nemen, den kan„ delaar, benevens zijne lampen, en fnuiters, „ en derzelver bakjens, als ook alle. zijne olie'„ vaatjens, en alles, wat tot den kandelaar ge. " ', 10. „ bruikt wordt, daar in wikkelen, dan den„ zeiven met al zijn toebehooren in een kleed „ van zeehonden-vellen winden, en op eene 11." draagbaar leggen. — Vervolgends zullen zij over den gouden altaar een donkerblaauw " kleed fpreiden, en dat met een tweede kleed „ van de huiden van zeehonden bedekken, en lSt js 'er de draagboomen aan Heken. — Eindelijk, „ zullen zij al het gereedfchap, dat zij tot den „ dienst van het Heiligdom gebruiken, in een „ don-  van moses. qSl „ donkerblaauw kleed wikkelen, en het met een Hoofd; „ dekkleed van zeehonden - huiden omwinden , lv" „ en het dus op eene draagbaar leggen Dan vs. 13. „ de asfche van den altaar geveegd hebbende ,, zullen zij over den altaar een purperen kleed „ fpreiden, 'er alle de gereedfchappen van den I(. altaar, daar men denzelven mede bedient, „ zijne vuurpannen, vorken, fchoppen, be,, fprengbekkens, met één woord, alle de ge„ reedfehappen van den altaar, daar op leggen, „ dit alles bedekken met een kleed van huiden „ van zeehonden, en 'er de draagboomen aau „ deken. — Wanneer nu aüron en zijne zoo- 15. ,, nen, bij het opbreken van het leger, het „ heiligdom en alle de gereedfchappen van het„ zelve, dus volkomen hebben ingepakt, zul„ len de nakomelingen van kahath toetreden, „ om die te dragen. — Doch onmidlijk zullen ,, zij deze heiligdommen niet aanroeren, op „ draffe des doods. — Dit is de post van kahaths nakomelingen, omtrent de Tente der „ famenkomde. — Doch het opzicht over de I<5< „ olie voor den kandelaar, en het fpecerijën-' „ reukwerk, het daaglijksch fpijs-offer, en de „ zalfolie zij aan eleüzar, den zoon van den „Opperpriester aüron, toevertrouwd; gelijk „ ook het opzicht over de gantfche heilige woo„ ning, en°over alle de heiligdommen en ge„ reedfehappen, die daar toe behooren." Tevens geboodt jehova moses en aüron ten 17. nadruklijkden: „ Draagt zorg, dat de dam en lj* li 3 », de  4Sa het vierde boek Hoofdfl. „ de geflachten der Kahathittr. niet uit de Levs. iQ. >> viten worden uitgeroeid. Ten einde zij nu „ in het leven gefpaard worden, en niet fter„ ven, zult gij dit zorgvuldig ten hunnen bes„ te doen. Wanneer zij tot deze allerheiligfte ,, heiligdommen zullen toetreden, zullenAaRON „ en zijne zoonen eerst binnen het heiligdom „ gaan, en aan elk van hun aanwijzen, wat 20. „ zij doen, of wat zij dragen moeten; doch „ dat zij [de Kahathiteti] niet binnen treden , „ om de heiligdommen te zien, terwijl zij over„ dekt worden, opdat zij niet fterven." 21. Nog geboodt jehova moses: „Neem ook 22« „ het getal op der nakomelingen van gerson, „ naar hunne vaderlijke huisgezinnen en ge- 23. „ flachten; tel hen, die van dertig tot vijftig „ jaaren oud , allen, die tot hun ambts-werk „ in ftaat zijn , en ftel hen aan ten dienste van 24. „ de Tente der famenkomfte. — Het geen de „ geflachten der Gerfoniten zullen te verrichten, „ en te dragen hebben, beftaat in het volgen- 25. „de: — Zij zullen dragen de Tapijt-kleeden „ van de heilige wooning, het tweede dekkleed, „ dat de eigenlijke Tente der famenkomfte uit„ maakt, het derde [Marokijnen] kleed, en het „ dekkleed van de huiden van zeehonden, dat ,, over de anderen heen hangt, als ook het „ voorhangzel aan den ingang van de Tente 20'. „ der famenkomfte [de gehoorzaal;] insgelijks „ de gordijnen van den voorhof, benevens het „ voorhangzel aan den ingang des voorhofs , 1 J5 zoo  van MOSES. 483 ,, zoo als dezelve, rondom de heilige wooriivigHoofdfl. ,, en den altaar, gaat, ook deszelfs zcelen, en ,, alle de andere gereedfchappen, die tot den „ dienst des voorhofs behooren; al wat daar- „ omtrent te verrichten is, behoort tot hunnen „ dienst. — De nakomelingen van gerson zul- vs. 27. ,, len zich verders in hunnen gantfchen dienst, „ zoo in alles, wat zij te verrichten, als wat ,, zij te dragen hebben, richten naar het bevel ,, van aüron en van zijne zoonen; en gij zult ,, hun alles, wat zij te dragen hebben, zooda- „ nig in bewaaring geven, dat zij 'er voor moe- „ ten inftaan. — Dit is de post der onderfchei- 28. „ den geflachten van gersons nakomelingen, ,, omtrent de Tente der famenkomfte. — Zij ,, zullen bijzonder ftaan onder het opzicht van ,, ithamar, den zoon van den Opperpriester „ AÜltON." „ Insgelijks zult gij dé nakomelingen van me» 29. „ rari, volgends hunne geflachten en vaderlij,, ke huizen tellen ; die naamlijk van dertig tot 30. „ vijftig jaaren oud, en in ftaat zijn, om hun ambts-werk te verrichten, en ten dienste van ,, de Tente der famenkomfte te dienen. — Het 31. „ geen aan hun wordt toebetrouwd, en het „ geen zij te dragen en te bedienen zullen heb„ ben, omtrent de Tente der famenkomfte, is „ het volgende: De planken van de heilige ,, wooning , en deszelfs latten, als ook de zui,, len met derzelver voetftukken; daarenboven 32. „ de zuilen van den voorhof rondom, met derli 4 j» zei-  484 het vierde boek Hoafdfl.,t zeiver voetdukken, en pinnen, en zeelen, 1V' met al wat daar verders toe behoort, en ten „ dienste is. Alle deze gereedfchappen, die aan ,, hun worden toebetrouwd, en die zij te dra„ gen hebben, zult gij hun, ftuk voor ftuk, vs' 33- >» toetellen. — Dit is de post van de geflach„ ten der afftammelingen van merari , in hun„ nen dienst, omtrent de Tente der famenkom„ fte, onder het opper-opzicht van ithamar, ",, den zoon van den Opperpriester aüron." 24> Dus monfterden moses en aüron, -benevens de Stamvorften der gemeente, de nakomelingen van kahath , naar derzelver geflachten en vaderlijke huisgezinnen; van dertig tot vijftig jaaren , allen, die in ftaat waren tot hun ambtswerk , en tot den dienst, omtrent de Tente der 36. famenkomfte. — Het getal van hunne gemonfterden, volgends hunne geflachten, bedroeg 37. 2750 hoofden. — Dezen zijn de gemonfterden uit de geflachten der Kahathittn, welke allen dienst deeden bij de Tente der famenkomfte, zoo als zij , volgends het bevel van jehova aan moses, door hem en aüron gemonfterd werden. «8, De gemonfterden uit de nakomelingen van gerson , naar derzelver geflachten en vaderlijke „9. huisgezinnen, van dertig tot vijftig jaaren oud, allen in ftaat tot hun ambts-werk, en om bij ,0 de Tente der famenkomfle dienst te doen, hunne gemonfterden, volgends hunne geflachten en vaderlijke huisgezinnen, bedroegen 2630 hoofden.  VAN MOSES. 485 den. — Deze zijn de gemonfterden uit de ge- Hoofdjl, flachten der nakomelingen van gerson, allen lv" dienst doende bij de Tente der famenkomfle, welke moses en aüron , volgends jehova's bevel , monfterden. De gemonfterden uit de nakomelingen van 42, merari, naar derzelver geflachten en vaderlijke huisgezinnen, van dertig tot vijftig jaaren 43. oud, allen tot hun ambts-werk in ftaat, om bij de Tente der famenkomfte dienst te doen, der- 44. zeiver gemonfterden, volgends hunne geflachten, bedroegen'3200 hoofden. — Deze zijn de 45. gemonfterdèn uit de geflachten der nakomelingen van merari, die moses en aüron, volgends jehova's bevel aan moses , monfterden. Alle de gemonfterden, die moses en aüron, 46. benevens de Stamvorften van Israël, onder de Leviten, naar derzelver geflachten en vaderlijke huisgezinnen, monfterden, van dertig tot vijf- 47> tig jaaren oud, allen in ftaat, om dienst te doen, om te dragen, en anderen arbeid te verrichten bij de Tente der famenkomfte, alle de- 4g. ze gemonfterden bedroegen famen een getal van 8580 perfoonen. — Deze allen waren, volgends 4p. jehova's bevel, door moses gemonfterd, terwijl aan elk, het geen hij te verrichten, of te dragen, of te bezorgen hadt, werdt aangewezen, zoo als jehova aan moses bevolen hadt. ïi5 5. Al-  486 het vierde boek 5. Alle onreinen uit het leger geweerd — wet omtrent onrechtvaardig goed — hot ijverwater. Hoofdjl. Verders geboodt jehova aan moses het volv- eende: ., Beveel den hraeliten, dat zij alle 2. „ melaatfchen, en allen, die eene vloejmg heb„ ben, en allen, die door een lijk veröutrei- 3. „ nigd zijn, uit het leger zenden. Alle zoo„ danige mans- of vrouwsperfoonen zult gij „ buiten het leger zenden, opdat zij uw leger, „ in welks midden ik mijne heilige wooning „ heb, niet verontreinigen." 4. Dit deeden de hraeliten, cn brachten alle ' zoodanige perfoonen buiten het leger; zij voerden dus, het geen jehova hier omtrent aan moses bevolen hadt, naauwkeurig uit. « 5. Verders geboodt jehova aan moses nog: 6. „ Zeg den hraeliten aan : Wanneer iemand, „ het zij man of vrouw, zich op eenigerieië „ wijze tegen zijnen evenmensch bezondigd \, zal hebben, door dien iet te ontvreemden, „ en dat, met een' eed bij jehova, te looche„ nen; en die perfoon zich vervolgends, [in 7. '„ zijn geweten] fchuldig gevoelt, dan zal hij „ zijne zonden, die hij begaan heeft, belijden, „ en de hoofdfom van het onrechtvaardig goed, " benevens eene vijfde verhooging daarboven, ", wedergeven, dat aan den genen, tegen wien " men zich vergrepen heeft, ter hand ftellende. S." Doch indien zoodanig iemand, [wien het ont" " 5, vreemd  van moses. 487 „vreemd was,] geen nabettaande erfgenaam Hoofdft, „ mogt hebben, aan wien dit onrechtvaardig v* „ goed kon herfteld worden, dan zal dat we- „ dergegeven goed aan jehova toebehooren, en „ voor den Priester zijn; en zulks boven'en „ behalven den ram ten zoen-offer, met welken „ de fcbuldige verzoend moet worden." „Alle heilige gaven ook, die de Israeliten vs. 9. „ tot den Priester brengen, om ze, door op„ heffing, [aan God aan te bieden,] zullen „ voor den Priester zijn; echter zal elk in zoo 10. „ verre meester van zijne heilige gaven wezen, „ dat hij die gave, aan welken Priester hij wik „ le, geven kan, voor wien zij dan ook zijn „ zal." Nog geboodt jehova het volgende aan mo- iu ses: „ Zeg den Israeliten aan : Wanneer ie- 1%[ s, mands vrouw hem ontrouw wordt, en zich „ tegen hem door echtbreuk vergrijpt, zoodat I3. „ een ander man met haar te doen heeft gehad„ doch zulks zoo heimlijk gefchied is, dat de „ man haar niet kan overtuigen, hoewel zij in „ de daad ontëerd moge zijn, en 'er ook geen „ getuige tegen haar gevonden wordt, en zij „ niet op heeter daad betrapt is; en wanneer I4 „ ondertusfchen de man met jaloerschheid bezet „ is, en verdenken tegen haar heeft, het zij „ dan dat zij al of niet daadlijk fchuldig zij, „ zoo zal de man zijne vrouw tot den Priester 15. „ brengen, en tevens, voor haar, eene offer„ gifte van een tiende deel van een Efa ger- ,, ffen-  488 HET VIERDE BOEK Hoofd ft. „ ftenmeel, doch zonder daar olie of wierook V- ,, bij te voegen, omdat bet een fpijs-offer der „ jaloerschheid is, een fpijs-offer van aanklagt, „ dat de overtreding in aandenking brengt. — vs.16. „ Dan zal de Priester haar doen toetreden, en „ haar voor jehova's tegenwoordigheid ftellen. 17. „ Vervolgends zal de Priester gewijd water ne„ men in een aarden vat, en van het ftof, dat „ op de vloer van het heiligdom ligt, in dat 18. „ water doen — de vrouw dus voor jèhova's tegenwoordigheid gefteld hebbende, zal hij haar het hoofd ontbloten, en het fpijs-offer ' der aanklagt,het fpijs-offer der jaloerschheid, M 0p haare handen leggen; terwijl de Priester , het bitter vloek-water in zijne hand houdt. > }j £)jt gedaan hebbende, zal de Priester de „ vrouw onder plegtigen eede brengen en zeggen : Indien geen ander man bij u gelegen „ heeft; indien gij, onder uwen man ftaande, „ hem niet ontrouw zijt geweest, door u te la„ ten ontëeren, zult gij vrij zijn van de gevol- flo. „ gen Vfiti dit bitter vloek-water! Doch, „ indien gij, onder uwen man ftaande, hem on„ trouw geweest zijt, en gij u hebt laten ont„ eer en, zoodat een ander, behalven uw eigen ai. „ man, bij u gelegen heeft" — en nu zal de ' „ Priester den eed en den vloek de vrouw voor, houden, en dus vervolgen — zoo maake jehova u tot eenen vloek, en tot een eed, on, der uw volk, [waar bij men zweeren, en dat men als een vloek gebruiken zal j] jehova doe  VAN MOSES. 489 doe uwe heupe vervallen, en uw ligchaam op-Hooflft. „ zwellen; dit vloekwater, het welk den vloekysV^ „ met zich brengt, ga in uwe ingewanden , en „ maake, dat u het ligchaam zwelle, en de ,, heupe vervallel Waar op de vrouw zal ant- woorden: Amen! Amen! — Vervolgends 23. ,, zal de Priester deze vloeken op een papier ,, fchrijven, en ze daar na weder in het bitter vloek water afwasfchen; om dus dit bitter 04. ,, vloekwater aan de vrouw te drinken te ge„ ven, zoodat dit vloekwater tot eenen bitte„ ren vloek in haare ingewanden ga. — Dit 25. „ gedaan hebbende , zal de Priester het fpijs„ offer der jaloerschheid uit de hand der vrouw „ nemen, en hetzelve voor jehova's oog be,, weegd hebbende,.na den altaar brengen; 'er „ een handvol afnemen tot een offerdeel, welk ., hij op den altaar zal verbranden, en daar na zal hij de vrouw dit water doen drinken. In- ty, „ dien zij nu, dit water dus gedronken heb„ bende, ontëerd was; was zij haaren man o'n„ trouw geweest, dan zal dit vloekwater in haar tot een' enkelen bitteren vloek worden, „ haar ligchaam zal opzwellen, en haare heupe „ vervallen, zoodat zoodanige vrouw in het „ vervolg onder haar volk tot een voorbeeld „ van eenen vloek zal verftrekken. — Maar 2g „ heeft deze vrouw zich niet ontëerd, en is zij „zuiver, dan zd zij geen nadeel lijden, en „ vruchtbaar wezen." ,. Dit is de wet, betreffende zoodanige ja- Zg, „ locrsch-  49° het vierde boek Hoofd/I.» loerschheid; wanneer eene vrouw, die onder V' ,,, den man daat, hem ontrouw is geworden, vs. 30. „ en zich heeft laten ontëeren; of het zij, dat „ de man jaloerschheid, en verdenking tegen „ zijne vrouw heeft opgevat; hij Hellede vrouw „ voor jehova's tegenwoordigheid, en de Pries„ ter handde met haar, volgends dit voorfchrift. 3I< „ _ De man zal in dit geval vrij van fchukl „ [en verwijt] zijn; maar de vrouw zal haare „ fchuld boeten." 6. Wetten, raakende de Nazireërs. — Voor* fchrift van den Hoogenpriesterlijken zegen. Hoofdjl. Verders fprak jehova tot moses : „ Zeg den Vt „ hraeliten ook het volgende aan: Wanneer VS' |* „ iemand, het zij man of vrouw, zich ver' „ bindt, door eene gelofte van Nazireërfchap, „ eene gelofte van onthouding, aan jehova te 3. „ doen, zoo zal zoodanig iemand zich onthou■- den van wijn, en andere derke dranken; hij „ zal ook geen wijn-azijn, noch azijn van ee„ nige andere derke dranken drinken, hij zal „ geen fap van druiven drinken; ook zal hij ' „ geene druiven of rozijnen eten. Geduurende " „ den gantfchen tijd van zijne gelofte, zal hij " „ niets proeven, dat van druiven bereid wordt; „ zelfs zal hij geen kernen noch den fchil der 5. „ druiven proeven. — Zoo lang zijne gelofte, s, als Nazireër, duurt, zal 'er geen fcheermes „ over zijn hoofd gaan, hij zal, tot dat „ die tijd vervuld is , geduurende welken hij „ zich  VAN MOSES. 491 „ zich aan jehova verbonden heeft, heftigHoofdft. „ zijn, en zijn hoofdhaair en lokken laten V1, „ groeien." ,, Geduurende den gantfchen tijd, dat hij zich vs. 6. aan jehova verbonden heeft,mag hij tot geen ,, lijk naderen, zelfs niet van zijnen vader, 7. „ moeder, broeder of zuster; hij mag zich,bij „ hun overlijden, om hunnen wil, niet ontrei„ nigen; dewijl hij de gelofte, aan zijnen God „ gedaan, op zijn hoofd vertoont.— Zoo lang g. „ zijne gelofte duurt, is hij aan jehova heilig. „ —Doch , indien iemand onvoorziens en haas- 9. „ tig in zijne tegenwoordigheid mogt nerven, dan is zijne gelofte verontreinigd, volgends ,, welke zijn hoofd niet gefchooren werdt; en ,, daarom zal hij op den zevenden dag,op den 5, dag, wanneer hij weder rein wordt, zijn ,, hoofdhaair laten affcheeren; en op den acht- I0, „ ften dag zal hij twee tortelduiven, of twee „ jonge duiven tot den Priester brengen, aan „ den ingang van de Tente der famenkomfle; „ daar van zal de Priester de ééne bereiden tot 1 r. een zond-, en de andere tot een brand-offer; „ dus hem ontzondigende, wegens de verönt„ reiniging aan dat lijk; ook zal hij op dien „ dag zijn hoofd weder heiligen, en 'de gelofte 12. }, aan jehova op nieuw beginnen, en nog een „ eenjaarig lam ten fchuld-offer brengen, zoo,, dat de voorige dagen niet gerekend worden, „ omdat de gelofte, door deze ontreiniging, „ gebroken was." „ Het  492 HET VIERDE BOEK Hoofdfl. „ Het volgende is een voorfchrift voor den yL „ Nazireër; ais de tijd van zijne gelofte verV5'15' js iopen jSj zai hij zich begeven aan den in- 14. „ gang van de Tente der famenkomfte; hij zal ,, dan tot zijne offergave voor jehova medebren„ gen een éénjaarig lam, dat zonder ligchaams„ gebrek is,tot een brand-offer,en een éénjaa- rig ooilam, insgelijks zonder ligchaams-gebrek „ tot een zond-offer, en eenen ram, zonder 15. „ ligchaams-gebrek, tot een dank-offer. *— Be„ nevens een' korf met ongezuurde koeken van „ fijn meel, met olie gekneed, en ongezuurde „ vladen, met olie begoten,als zijn fpijs-offer, „ met het daar toe behoorende drank-offer. — 16. „ Dit zal de Priester voor jehova's tegenwoor„ digheid brengen, en zijn zond- en brand-of- 17. „ fer bereid hebbende, zal hij ook den ram, „ tot een dank-offer gefchikt, ter eere van je„ hova,bereiden,benevens den korf met onge„ zuurd gebak, waar van de Priester zijn fpijs- 18. „ en drank-offer bereiden zal. — De Nazireër „ zal dan, aan den ingang van de Tente der „ famenkomfte, [de gehoorzaal,] zijn hoofd haair, „ dat door de gelofte gewijd was, laten af- fcheeren, en dat gewijde hoofdhaair nemen , „ en op het vuur leggen, dat onder het dank- 19. „ offer brandt. — Daarna zal de Priester het „ fchouderftuk, dat te vooren gekookt is, van „ den ram nemen, benevens déne ongezuurde „ koek, en éene ongezuurde vlade uit den korf , [met gebak.] en die op de handen van den „ Na.  van moses. 493 „ Nazireër leggen, nadat hij zijn gewijd hoofd-Hoofdfl. „ haair heeft laten affcheeren; en dit zal de Vi' „ Priester, als een beweeg-offer, voor jehova's „ oog, beweegen. — Het is heilig,en behoort „ aan den Priester, even gelijk de borst, die „ door beweeging, en het fchouderftuk, dat „ door opheffing aan God wordt aangeboden. „ — Na dit alles zal die Nazireër wijn drin„ ken." ,, Dit is de wet voor een' Nazireër, die zij- ai. „ ne offergave, uit hoofde van zijne gelofte, „ aan jehova beloofd heeft, behalven andere „ offeranden, die bij, naar zijn vermogen, doen ,, kan; doch naar den eisch van zijne gelofte, . „ die hij als Nazireër gedaan heeft, moet hij „ het bovenflaande, uit hoofde van deze wet ,, van het Nazireërfchap, doen." Nog fprak jehova tot moses : „ Beveel aan 22. „ aüron en zijne zoonen , dat zij, in het zege- *3« „ nen der Israëliten ,de volgende woorden pleg„ tig gebruiken: „ jehova zegene en behoede u ! 2^ „ jehova doe zijn aangezicht over u lieh- 25i „ ten, en zij u genadig! „ jehova vestige zijn gunstrijk oog op u, a<5, „ en fchenke u alle heil! „ Dus zullen zij mijnen naam over de Israê. 07. „ liten plegtig uitfpreken, en ik zal hen zege„ nen." i Kk 7. Q*. 1  494 HET VIERDE BOEK r.Ge/chenken van de Israëlitifche Stamvorjlen, bij de inwijding van den Tabernakel. Hoofdjl. Toen moses de oprichting van het heilig vn' woongebouw voleindigd, en hetzelve,benevens S' X' al zijn huisraad, als ook den altaar,met al zijn a. toebehooren, gezalfd en geheiligd hadt, zoo brachten de Stamvorften van Israël,de hoofden der vaderlijke huisgezinnen, te weten,die Stamvorften, die over het gertionfterd heir het bevel 3. hadden, hunne gefchenken voor jehova, zes overdekte wagenen, en twaalf osfen, zoodat twee ftamvorften éénen wagen, maar elk hunner éénen os, gaven. — Deze brachten zij bij 4. het heilig woongebouw. — Ook'geboodt jeho- 5. va aan moses, dat hij dezelven van hun aannemen , en ten dienst van de Tente der famenkomfte beftemmen zou, ze ten dien einde aan de Leviten ter hand ftellende, naar verëisch van 6. derzelver onderfcheiden diensten. — moses nam dan deze wagenen en runderen aan, en ftelde ze aan 7. de Leviten ter hand. — Twee wagens en vier osfen gaf hij aan de nakomelingen van gerson, g_ haar verëisch van derzelver dienst; maar aan de nakomelingen van merari gaf hij vier wagenen en acht osfen naar verëisch van derzelver dienst; alles onder het opzicht van ithamar , den zoon van den Opperpriester aüron. — 9. Doch aan de nakomelingen van kahath gaf hij 'er geene, omdat tot hunnen dienst de heiligdom-  VAN MOSES. 495 dommen behoorden, die zij op de fchouderen Hoofdjl, moesten dragen. vu. Ook brachten deze Stamvorften , bij de inwij-w. IO, ding van den altaar, toen dezelve gezalfd werdt, hunne gefchenken tot den altaar; waaromtrent jr0 jehova aan moses bevel gaf, dat elke Stamvorst, de één na den anderen,van dag tot dag, zijne gefchenken tot de inwijding van den altaar brengen zoude. [Met volgende is de lijst dezer gefchenken, van eiken Stamvorst op zijnen dag, aangebracht.] Die op den eerden dag zijn offergefchenk 12. bracht, was nahasson, de zoon van amminadab, voor den dam van Juda. Zijne oflërga- ij. ve bedondt in eene zilveren fchotel, 130 fikkelen zwaar, een zilveren fprengbekken, 70 fikkelen zwaar , naar het gewigt van het heiligdom; beiden vol allerfijnst meel, waar over olie gegoten was, tot een fpijs-offer. — Een gouden ï4o hop van 10 fikkelen, vol reukwerks. — Een I5. jong rund, een ram, en een éénjaarig lam ten brand-offer — een geitenhok ten zond-offer — i& en ten dank-offer, twee runderen, vijf rammen, 17° vijf jonge bokken, vijf éénjaarige lammeren. — Dit was het offergefchenk van nahasson, den zoon van amminadab. Op den tweeden dag bracht nathanecl, de lgo zoon van zuhar, de Stamvorst van hfafchar, zijne offergave. — Zijne gifte bedondt in eene zilveren fchotel, 130 fikkelen zwaar, een zil- 19' Kk a Va»  406 het vierde boek Hoofdfl. veren fprengbekken, 70 fikkelen zwaar, naar vu* het gewigt van het heiligdom; beiden vol allerfijnst meel, waar over olie gegoten was, tot vs. 20. een fpijs-offer. — Een gouden kop van 10 fikSi. kelen, vol reukwerks. — Een jong rund, een ram, en een éénjaarig lam ten brand-offer — 22. een geitenhok ten zond-offer. — En ten dank- 23. offer, twee runderen, vijf rammen, vijf jonge bokken, vijf éénjaarige lammeren. — Dit was het offergefchenk van nathanecl, den zoon van zuhak. 24.. Op den derden dag bracht de Stamvorst der nakomelingen van zebulon, eliüb, de zoon 25. van helon , zijne offergave. — Zijne offergifte bedondt in eene zilveren fchotel, 130 fikkelen zwaar, een zilveren fprengbekken , 70 fikkelen zwaar, naar het gewigt des heiligdoms; beiden vol allerfijnst meel,waar over olie gegoten was, 26. ten fpijs-offer. — Een gouden kop van 10 fik- 27. kelen , vol reukwerks. — Een jong rund, een ram, en een éénjaarig lam ten brand-offer. — 28. Een geitenhok ten zond-offer. — En ten dankoffer, twee runderen, vijf rammen, vijf jonge bokken, vijf éénjaarige lammeren. — Dit was het offergefchenk van eliMb , den zoon van helon. 30. Op den vierden dag bracht de Stamvorst der nakomelingen van ruben, elizur,de zoon van 31. sedeür, zijne offergave. — Zijne offergifte bedondt in eene zilveren fchotel, 130 fikkelen zwaar, een zilveren fprengbekken, 70 fikkelen zwaar -  van moses. 497 zwaar, naar het gewigt des heiligdoms; beidenHoofdft. vol allerfijnst meel, waar over olie gegoten VI1" was, ten fpijs-offer. — Een gouden köpw.g2, van 10 fikkelen, vol reukwerks. — Een jong 33, rund, een ram, en een éénjaarig. lam ten brandoffer. —i Een geitenhok ten zond-offer. ■— En 34, tén dank-offer twee runderen, vijf rammen,vijf 35« jonge bokken, vijf éénjaarige lammeren. — Dit was het offergefchenk van elizur, den zoon van sedeür. Op den vijfden dag bracht de Stamvorst van 36. SïMEÖNS nakomelingen, SELUMiëL, de zoon van surischaddaï zijne offergave. — Zijne offer- 37. gifte bedondt in eene zilveren fchotel, 130 fikkelen zwaar, een zilveren fprengbekken, 70 fikkelen zwaar,naar het gewigt des.heiligdoms; beiden vol allerfijnst meel, waar over oüq gegoten was, ten fpijs-offer. — Een gouden kop 38. van 10 fikkelen, vol reukwerks. — Een jong 39, rund, een ram, en een éénjaarig lam ten brandoffer. —■ Een geitenhok ten zond-offer. — En 4©. ten dank-offer, twee runderen, vijf rammen, 41 • vijf jonge bokken, en vijf éénjaarige lammeren. — Dit was het olfergefchenk van SELUMiëL, den zoon van surischaddaï. Op den zesden dag bracht de Stamvorst van 42. cads nakomelingen, eljasaf , de zoon van DEHuëL, zijne offergave. — Zijne offergifte be- 43. dondt in eene zilveren fchotel, 130 fikkelen zwaar, een zilveren fprengbekken, 70 fikkelen zwaar, naar het gewigt des heiligdoms; beiden Kk 3 vol  493 het vierde boek.. Hsofdft.vcA allerfijnst meel,waar over olie gegoten was,, ten fpijs-offer. — Een gouden kop van 10 fik- yS» 44* j 45. kelen, vol reukwerks. — Een jong rund, een ram, en een éénjaarig lam, ten brand-offer. — 46. Een geitenbok ten zond-offer. — En ten dank47- offer twee runderen, vijf rammen, vijf jonge bokken, en vijf éénjaarige lammeren. — Dit was het offergefchenk van eljasaf, den zoon van DEHüëL. 4g. Op den zevenden dag bracht de Stamvorst van efraïms nakomelingen, elisama, de zoon 49. van ammihud , zijne offer-gave. —- Zijne offergifte beftondt in eene zilveren fchotel, 130 fikkelen zwaar , een zilveren fprengbekken, 70 fikkelen zwaar,naar het gewigt des heiligdoms; beiden vol allerfijnst meel, waar over olie ge- 50. goten was, ten fpijs-offer. — Een gouden kop 51. van 10 fikkelen, vol reukwerks. — Een jong rund, een ram, en een éénjaarig lam, ten 52. brand-offer. — Een geitenbok ten zond-offer. 53. •— En ten dank-offer twee runderen, vijf rammen, vijf jonge bokken, vijf éénjaarige lammeren.— Dit was het offergefchenk van elisama, den zoon van ammihud. 54. Op den achtffen dag bracht de Stamvorst der nakomelingen van manasse, gamalicl , de 55. zoon van pedaiizur, zijne offergave. — Zijne offergifte bedondt in eene zilveren fchotel, 330 fikkelen zwaar, een zilveren fprengbekken, 70 fikkelen zwaar, naar het gewigt des heiligdoms; beiden vol allerfijnst meel, waar over plie  van moses. 499 olie gegoten was, ten fpijs-offer. — Een gou-Hoofit/l. den kop, van io fikkelen, vol reukwerks. —vs™. Een jong rund, een ram, een éénjaarig lam ten 57. brand-offer. — Een geitenbok ten zond-offer.— 58. En ten dank-offer twee runderen, vijf rammen, 59, vijf jonge bokken, en vijf éénjaarige lammeren. — Dit was het offergefchenk van gamalicl, den zoon van pedahzur. Op den negenden dag bracht de Stamvorst 60. der nakomelingen van benjamin, abida^, de zoon van gideöni , zijne offer-gave. — Zijne 61. offergifte beflondt in eene zilveren fchotel, 130 fikkelen zwaar, een zilveren fprengbekken, 70 fikkelen zwaar, naar het gewigt des heiligdoms; beiden vol allerfijnst meel,waar over olie gegoten was, ten fpijs-offer. — Een gouden kop ^ van 10 fikkeien, vol reukwerks. —Een jong f^, rund , een ram, en een éénjaarig lam ten brandoffer. — Een geitenbok, ten zond-offer. — En 64. ten dank-offer , twee runderen , vijf rammen , 05vijf jonge bokken, en vijf éénjaarige lammeren. — Dit was het offergefchenk van abidan, den zoon van gideöni. Op den tienden dag bracht de Stamvorst van dans nakomelingen, ahiczer, de zoon van ammischaddaï , zijne offer-gave. — Zijne of- g-o fer-giite beflondt in eene zilveren fchotel, 130 fikkelen zwaar, 'een zilveren fprengbekken, 70 fikkelen zwaar, naar het gewigt des heiligdoms; beiden vol allerfijnst meel, waar over olie gegoten was, ten fpijs«offer. — Een gouden kop CS. Kk 4 van  500 het vierde boer Hoofd ft.wm 10 fikkelcn, vol reukwerks. — Een jong yy]k rund, een ram, en een éénjaarig lam ten brandyS' 70', offer. — Een geitenbok ten zond-offer. —• En 71- ten dank-offer twee runderen, vijf rammen, vijf jonge bokken, vijf éénjaarige lammeren. — Dit was het offergefchenk van ahiözer , den zoon van ammischaddaï. 72. Op den elfden dag bracht de Stamvorst van asers nakomelingen, pagniSl, de zoon van 73. ochran , zijne offer-gave. — Zijne offergifte beflondt in eene zilveren fchotel, 130 fikkelen zwaar, een zilveren fprengbekken, 70 fikkelen zwaar, naar het gewigt des heiligdoms; beiden vol allerfijnst meel, waar over olie gegoten 74. was, ten fpijs-offer, — Een gouden kop van 75. 10 fikkelen, vol reukwerks. — Een jong rund, een ram, en een éénjaarig lam ten brand-offer.— 76. Een geitenbok ten zond-offer. — En ten dank77- offer, twee runderen, vijf rammen, vijf jonge bokken, en vijf éénjaarige lammeren. — Dit was het offergefchenk van pagniSl , den zoon van*ocHRAN, 73. Op den twaalfden dag bracht de Stamvorst der nakomelingen van naftiiali, ahirah, de 79. zoon van enan , zijne offer-gave.— Zijne offergit'te beflondt in eene zilveren fchotel, 130 fikkèlen zwaar, een zilveren fprengbekken, 70 fikkelcn zwaar, naar het gewigt des heiligdoms; beiden vol allerfijnst meel, waar over olie gego- 8c. ten was, ten fpijs-offer. — Een gouden kop, Si. vol reukwerks. — Een jong rund, een ram, en  VAN MOSES. 501 en een éénjaarig lam, ten brand-offer. — Een Hoofd/I. geitenbok ten zond-offer. — En ten dank-offer, ^J";# twee runderen, vijf rammen, vijf jonge bok- '33! ken, en vijf éénjaarige lammeren. — Dit was bet offergefchenk van aiiiraii , den zoon van enan. Dit was,het geen de Stamvorflen van Israël, 84. bij de inwijding van den altaar, toen dezelve gezalfd werdt, ten offergave brachten. — In het geheel: twaalf zilveren fchotels', twaalf zilveren fprengbekkens, twaalf gouden koppen. — Elke zilveren fchotel woog 130 fikkelen , 85. 1 en elk zilveren fprengbekken 70 fikkelen, maakende deze (lukken famen 24001 fikkèlen, naar het gewigt van het heiligdom. — Twaalf 86. gouden koppen, vol reukwerks, wegende elk 10 (ikkclen, volgends het gewigt van het heiligdom , zoodat het goud dezer koppen fa- 87. men 120 fikkelen bedroeg. — Ten brand-offer twaalf jonge runderen, twaalf rammen , twaalf éénjaarige lammeren, benevens het fpijs-offer, dat daar toe behoorde. — Twaalf geitenhokken gg ten zond-offer. — En ten dank-offer vierentwintig runderen , zestig rammen , zestig jonge bokken, en zestig éénjaarige lammeren. — Deze waren de offergefchenken, bij de inwijding des altaars, nadat die gezalfd was. — Wanneer moses in de Tente der famenkomfte 89. [de gehoorzaal] binnen ging, om [God] zijne voordellen te doen, hoorde men eene (tem , die van boven het dekzel, dat op de kist der geKk 5 tui-  502 HET VIERDE BOEK tuigenis [de wet-kist] lag, van tusfchen de twee Cherubs, kwam, en tot hem fprak. 8. Schikking nopens de lampen op den kandelaar, _ Inwijding der Leviten, en nadere bepaaling der jaaren van hunnen dienst. Hoofdjl. Verders geboodt jehova aan moses : „ Be.VI11- „ veel aan aüron , dat hij' de zeven lampen op S' \\ n den kandelaar zoodanig plaatze, dat zij haar „ licht, voorwaards voor den kandelaar heen, 3. „ geven," — Dit deedt aüron, zoodat hij de lampen voorwaards aan de voorzijde van den kandelaar fchikte, zoo als jehova aan moses 4. bevolen hadt. — De kandelaar was anders uit één duk, van goud, gewerkt, tot zijn' fchacht en bloemen toe, bedondt hij dechts uit één ftuk, volgends de gedaante,'die jehova daar van aan moses hadt laten zien, zoo was de kandelaar gemaakt. 5. Wijders gaf jehova aan moses het volgende 6. bevel: „ Zonder de Leviten van de overige 7\ „ Israëliten af, en reinig hen. — Deze reini- „ ging zult gij op de volgende wijze aan hun „ volbrengen. - Befpreng hen met het wa„ ter, ter ontzondiging gefchikt; zij moeten " zich al het haair, het gantfche ligchaam over, [\ laten affcheeren, hunne kleederen wasfchen, 8." en zich zei ven baaden; vervolgends moeten "„ zij een jong rund, met het daar toebehooren• de fpijs-offer van allerfijnst meel, daar olie " over gegoten is, brengen, benevens nog een „ twee-  VAN MOSES. 503 9t tweede jong rund , ten zond-offer. — DoeHeofa'fl. dan de Leviten toetreden tot voor de Tente V1H' „ der famenkomfte [de gehoorzaal,] terwijl gij™' 9' „ tevens de gantfche volksvergadering der Is. „ raeliten doet famenkomen.— De Leviten dus 10. „ in de tegenwoordigheid van jehova hebben„ de doen toetreden, moeten de Israëliten hun„ ne handen op de Leviten leggen; en dan zal 11. „ aüron de Leviten beweegen, als eene offer„ gifte, die men door beweeging aan jehova „ aanbiedt, van wegen de Israëliten. — Daar „ door zullen zij aangemerkt worden, als ver„ bonden tot den dienst van jehova." „ Eindelijk zullen de Leviten hunne handen 12o op den kop der beide runderen leggen; waar„ na gij het één ten zond- en het ander ten „ brand-offer moet bereiden, ter eere van jeho„ va, om dus de Leviten te verzoenen." ,, Dus zult gij de Leviten voor aüron en 13. „ voor zijne zoonen Hellen, en hen beweegen, „ gelijk een offer, dat men door beweeging „ aan jehova aanbiedt. — Dus zult gij de Le- i4. „ viten van de overige Israeliten afzonderen, „ opdat zij mijn eigendom zijn. — Dit ge„ fchied zijnde, zullen de Leviten den dienst „ van de Tente der famenkomfte aanvaarden , „ nadat gij hen gereinigd , en als een beweeg,, offer, door beweeging, mij aangeboden zult „ hebben. — Want zij zijn ten gefchenk ge- lc-0 „ geven lieden, aan mij uit alle de Israëliten „ bijzonder ten gefchenk gegeven; ik heb hen „ in  504 HET VIERDE BOEK Hoofd/}.,, in de plaats van alle eerstgeborenen van de V1"' „ moeder of den vader onder alle de Israêli- Mr.17. „ ten, tot mijn eigendom aangenomen; — te „ weten, alle eerstgeboorte onder de hraeliten, „ zoo van menfchen als beesten, behoort aan „ mij. — Op den dag, toen ik alle eerstge„ borenen in Egijpte deed omkomen, heb ik 18. ,, ze mij'geheiligd, doch nu de Leviten aan¬ genomen , in de plaats van alle de eerstge- 19. „ borenen der hraeliten, en deze Leviten heb „ ik, als ten gefchenk gegeven lieden, aan aü„ ron en zijne zoonen gegeven uit alle de Israeliten, om in de Tente der famenkomfte, „ in plaats der hraeliten, dienst te doen, en ., de hraeliten te verzoenen, opdat dezen zich niet de ééne of andere plage op den hals haa„ len mogten, indien zij zeiven tot het heilig„ dom moesten toetreden." io. Dit alles deedt moses en aüron, en de geheele gemeente der hraeliten, -omtrent de Leviten; de Israëliten volbrachten ftiptelijk, het geen jehova aan moses, betreffende de Leviten, be21. volen hadt. — De Leviten ontzondigden zich, en wiefchen hunne kleederen , en aüron beweegde hen, als een offer, dat door beweging aan God wordt aangeboden, voor jehova's oog, ook verzoende en reinigde aüron ben.— 2:. En vervolgends aanvaardden de Leviten hunnen dienst in de Tente der famenkomfte, ouder het opzicht van aüron en van zijne zoonen. — Alles gefchiedde naauwkeurig, zoo als jehova aan  VAN MOSES. 505 aan moses , met betrekking tot de Leviten , be- Hoofdjl. volen hadt. *»• Eindelijk geboodt jehova aan moses nog hetw. 23. volgende: „ Dit zal nog omtrent de Leviten 24. „ in acht genomen worden. Al wie onder hun „ vijf-en-twintig jaaren. en daar boven oud is, „ zal zijnen post aanvaarden, in den dienst „ van de Tente der famenkomfte; maar zoodra 25. „ hij vijftig jaaren oud is, zal hij van zijnen „ post en dienst ontflagen wezen, en geen zwaar „ werk meer verrichten; doch ligter diensten a(jt „ mag hij met zijne broederen bij de Tente der „ famenkomfte waarnemen, maar hij zal geen „ zwaar werk meer doen. .— Op deze wijze „ zult gij met de Leviten handelen, voor zoo ,, verre hun ambt aangaat." 9. Schikkingen omtrent de genen, die het Pafcha niet op zijn' tijd eten konden. In de eerfte maand van het tweede jaar, na Hoofdjl. hunnen uittogt uit Egijpte, fprak jehova tot 1X" moses, in de woeftijn Sinaï: „ Laat de Is- " 2, „ raëliten het Pafcha , ter gezetter tijd, vie„ ren; op den veertienden van deze maand, 3. „ tusfchen de twee avonden [in den laaren na„ middag], op zijn gezetten tijd, zullen zij „ het vieren, volgends alle de reeds gegeven „ voorfchriften en verordeningen." — Dus zei- 4. de moses de hraeliten aan, dat zij het Pafcha vieren zouden. — Ook vierden zij het Pafcha, 5. op den veertienden dag der eerfte maand, rus- fchen  go6 HET VIERDE BOEK Hoofdfl. fchen de twee avonden, [in den laaten namidIX' dag,] in de woeftijne Sinai; de Israeliten ge» droegen zich hier in ffiptelijk naar alles, het geen jehova aan moses bevolen hadt. vs. 6. Doch 'er waren eenige perfoonen, die verontreinigd waren, door een fterfgeval, zoodat zij het Pafcha op dieri dag niet vierert konden;dezen vervoegden zich op dien dag bij moses en 7. aüron , hun voorhoudende: dat zij, door een lijk, verontreinigd waren, maar „waarom,ver„ volgden zij, zouden wij nu uitgefloten wor„ den, dat wij, met de overige Israëliten, het „ offer van jehova niet, op den gezetten tijd, 9. „ zouden mogen brengen?" — moses hun bevolen hebbende, te wachten, tot dat hij zou vernomen hebben, wat jehova, ten hunnen 9. opzichte, zou bevelen , zoo geboodt jehova 10. aan moses: „ Zeg den Israëliten aan: . Wan„ neer iemand, wie hij ook zij, nu of in ver„ volg van tijd, onrein is door een lijk, of „ zich op eene verre reize bevindt, ten tijde „ als het Pafcha ter eere van jehova gevierd 11. „ wordt, zoodanige lieden zullen het vieren op ' „ den veertienden dag der tweede maand, tusfchen „ de twee avonden, [in den laaten namiddag,] en 12. „ het dan eten met ongezuurde brooden en bit„ tere kruiden; zij zullen 'er niets van overla„ ten tot den volgenden morgen, en 'er ook „ geen been van afbreken, met één woord, zij „ zullen het vieren, volgends alle de verörde- n. „ ningen, die omtrent het Pafcha reeds ge1 „ maakt zijn. — Doch iemand, die ein z'jn- „ de,  VAN moses. 507 „ de, en zich niet op reize bevindende, wen-Hoofdjl. „ wel nalaat,het Pafcha te vieren,die perfoon IX* „ zal uit zijn volk uitgeroeid worden. — Om„ dat hij jehova's offer niet op den gezetten „ tijd gebracht heeft, zal zulk iemand zijne „ misdaad boeten moeten. — Indien ook een vs. 14. „ vreemdeling, die onder u verkeert, het Pa„ fcha ter eere van jehova vieren wil,dan zal „ hij dat vieren, volgends alle de verordeningen „ en voorfshriften, daar van zijnde. — Gij „ zult hier allen hetzelfde voorfchrift volgen, „ zoo wel de vreemdeling, als de inboorling „ des lands." 10. Schikkingen tot den optogt der Israeliten. — Be Israëliten breken op van den berg Sinaï. Op den dag, toen de heilige wooning werdt 15. opgericht, bedekte de wolk deze wooning, te weten, de Tent, in welke [de wet] het getuigenis was; maar des avonds was 'er een vuurglans boven de heilige wooning, [dengantfchen nacht door,] tot den morgen toe. — Dit bleef 16, dus bedendig voortduuren, dat deze wolk [de heilige wooning] bedekte, en 's nachts een vuur-glans van zich gaf. — Naar dat nu deze ,7< wolk zich van boven de [heilige] Tent verhief, zoo braken de Israeliten op, en ter plaatze, daar de wolk zich weder nederliet en ftaan bleef, daar doegep zij het leger neder. — Dus braken l8> de Israeliten op, en floegen zich neder, naar het  508 HET VIERDE BOEK Hoofdft.het bevel van jehova. — Zoo lang de wolk, boven de [heilige] wooning, ftaan bleef, lagen vs. ïo. zij" ftil. — Het zij" de wolk een geruimen tij'd boven de [heilige] wooning ftaan bleef, dan namen de Israeliten den dienst van jehova waar, 20. zonder verder te trekken; het zij" de wolk Hechts weinige dagen boven de [heilige] wooning bleef, in het één zoo wel als in het ander geval bleeven de Israeliten ftil liggen, of zij' braken op, 21. naar het bevel van jehova. Wanneer de wolk enkel van den avond tot den morgen ftaan bleef, en 's morgens zich weder verhief, dan trokken zij' voort; het zij' dat de wolk over dag of bij nacht zich in de hoogte verhief, zoo trokken 22. zij voort. — Maar als de wolk, het zij twee dagen, of eene maand, of een. jaar, of langer, ftaan bleef boven de [heilige wooning,] zoo lang zij daar bleef, lagen de Israëliten ftil in hun leger; doch zoodra zij zich verhief, zetten zij 23. den togt voort. ■— Dus lagen zij ftil, of trokken voort naar het bevel van jehova , nemende fteeds den dienst van jehova waar, naar jehova's bevel, hun door moses medegedeeld. Hoofdjl. Nog geboodt jehova aan moses : „ Laat u vs*'1 " twee ZHveren trompetten maaken;zij moeten 2.,, uit één ftuk gemaakt worden; van dezen ,, zult gij u bedienen, wanneer de volksverga„ dering bijeengeroepen moet worden, als ook „ wanneer het leger zal opbreken." \' 3. >» Wanneer men deze trompetten beiden fte„ ken zal, zal de geheele volksvergadering zich » bij  v a n MosESi 509 „ bij u, aan den ingang van de Tente der fa- Hoofdjl. „ menkomfte, verzamelen. — Doch wanneer X" 'er flechts ééne geftoken wordt, dan zullen™" 4* „ enkel de Stamvormen, de hoofden vxculsraëls „ legeren, bij u bijeenkomen. — Eindelijk, 5. „ wanneer 'er alarm geblazen wordt, zullen de „ legers, die ten oosten gelegerd zijn, opbre- ken.; en wanneer men voor de tweede keer 6. „ alarm blaast, zullen de legers, die ten zui„ den gelegerd zijn, opbreken. — Het alarm,, blaazen zal het teken geyen tot het opbreken „ der legers; doch wanneer de vergadering bij- 7. „ een moet komen, zal men enkel de trompet „ Heken , zonder alarm te blaazen. De Pries- 8. „ ters,de nakomelingen van aüron,zullen de„ ze trompetten blaazen. — Dit zal voor u en „ voor uwe nakomelingen, van eeuw tot eeuw, „ eene blijvende indelling wezen." — „ Ook wanneer gij, in uw land, te veld zult 9. „ trekken tegen den vijand, die u den oorlog „ aandoet, dan zult gij met deze trompetten „ het teken tot den aanval geven, en u bijjE„ hova , uwen God, in aandenken brengen, . „ opdat hij u op uwe vijanden de overwinning „ fchenke." „ Insgelijks zult gij, op uwe vreugde-dagen, 10, „ op uwe jaarlijkfche feesten, en nieuwe maa„ nen, deze trompetten Heken, onder het offe,, ren der brand- en dank-offeren. — Dus zul„ len zij u in gedachtenis brengen bij uwen „ God. —- Ik , jehova , ben uw God." . LI ln  glÖ het vierde BOEK Hoefdji. In het tweede jaar , op den twintigden dag **l der tweede maand [half April en ,half Mei,] verhief zich de wolk, van boven de heilige wooning, in welke het getuigenis [de wet] be- 12. waard werdt, in de hoogte; en nu braken de Israeliten op , om hunnen togt voort te zetten , uit de woeftijn Sinaï. — In de woeftijn Paran bleef de wolk weder ftaan. 13. Deze eerfte optogt gefchiedde, volkomen volgends het bevel van jehova, door den dienst 14. van moses; zoodat eerst de banier van Judd's leger opbrak, met haare onderhoorige heiren.— Deze werden aangevoerd, de ftam van Juda, 15. door nahesson, den zoon van amminadab ;;de dam van Isfafchar, door nathanecl , den zoon 16. van zuhar ; de ftam van Zebulon, door eliSb , 17. den zoon van helon.— Thans was de heilige wooning uit één genomen,en nu braken de nakomelingen van Gerfon en Merari op, die de iS. heilige wooning droegen. — Vervolgends brak de banier van Rubens leger op , met haare onderhoorige heiren — wordende aangevoerd, de ftam van Ruben, door elizur, den zoon van !p. sedeür; de ftam van Simeön, door sELUMiëL, fl0. den zoon van zurischaddaï ; en de ftam van Gad, door eljasaf, den zoon van DEHuëL.— ftl. Na dezen braken de Kahathiten op, die de heilige gereedfchappen en vaten droegen , zoodat, tegen dat dezen aankwamen, de eerstgemelden de heilige wooning weder hadden opgedagen.— 22. Vervolgends brak de banier van Efraïms leger op,  v A n m o s e s. gn op, met haare onderhoorige heiren - aangevoerd, Boofdft. de ftam van Efraïm, door elisama, den zoon X* van ammihud; de dam van Manasfe, dooreg 2, MALiëL, den zoon van pedahzur; en de ftam A van Benjamin, door abidan, den zoon van H' gideöni. — Ten laatften brak de banier van 2~. Dans leger op, met haare onderhoorige heiren, D' achter alle de voorgaande legers opfluitende,en wordende aangevoerd, de dam van Dan, door AHiëzER , den zoon van ammischaddaï ; de 26. ftam van Afer, door PAGNiëL, den zoon van ochran; de ftam van Nafthali, door ahirah , 27. den zoon van enan. _ Naar deze orde 'bra- flS. ken de legers der Israeliten op, als zij hunnen togt voortzetten. Thans fprak moses zijnen bloedverwandt, 2p. hobab , den zoon van rehucl , den Midianiter, aan: „ Wij gaan nu op reize, zeide hij, „ naar dien oord, dien jehova ons beloofdheeft „ te zullen fchenken ; trek met ons, wij zullen „ u weldoen, want jehova heeft aan Israëli/ j, goeds beloofd." —. ln het eerst weigerde hij 30. mede te trekken, zeggende, dat hij liever naar zijn vaderland, daar hij geboren was, te rug \ wilde keeren; maar moses hieldt bij hem aan: \u Verlaat ons toch niet, zeide hij, want gij weet best, waar wij ons leger. in de woeftijn moeten opflaan, gij kunt onze gids zijn. — In. 32, dien gij.met ons trekt, zoo zullen wij u met ons deelen laten in al dat goede, welk jehova aan ons ooit of ooit fchenken zal." L1 2 Dus J  g-lü HET VIERDE BOEK Hoofdjl. Dus van den berg, daar jehova [zich zoo, X' heerlijk geopenbaard hadt,] opgebroken zijnde, ™'33' trokken zij drie dagreizen voort, gaande de verbondskist van jehova , geduurende die drie dagreizen, voor uit, om hun de plaats aan te wijzen, daar zij een' rusttijd zouden houden. 34. — Ook bleef jehova's wolk, toen zij uit hunne legerplaats opbraken, over dag hen overfchaduwen. 35. Zoo dikwijls de heilige kist optrok, fprak moses: 5, Op, jehova! dat uwe vijanden verJlrooid worden, en zij, die u haaten , voor u de 36. vlucht kiezen;" wanneer de heilige kist eene rustplaats bereikte, fprak hij: „ Keer weder, jehova! tot de duizendmaal duizenden van Israël! " 11. Het volk mort over gebrek aan vleesch. — Straffe daar over. — moses is mismoedig,— Hem wordt een Raad van 70 mannen toege* voegd. — De Israëliten worden met kwakkelen gejpijst , maar tevens gejlraft. Hoofdfl Ondertusfchen klaagde het volk, bij aanhouxi. dendheid, voor jehova's ooren, fnood en boos, **• u- Zoodat jkhova het opmerkte, en zijn ongenoegen deswegens ontdak; waar op jehova's blikfem-vuur tegen hun uitfchoot, en aan het uïterde einde der legerplaats brand verwekte. — fi. Thans riep het volk tot moses om hulp, en ' op het gebed van moses tot jehova , werdt de brand  van moses. 5i3 brand gebluscbt. _ Hierom gaf men aan deze Hoofdfl plaats den naam van Tabesera (brand), omdat a ' daar jehova's blikfem-vuur brand verwekt hadt."' 3' Kort daarna kreeg de gemengde hoop, 'die zich bij hun gevoegd hadt, weder andere lus- 4'' ten, waar door ook de hraeliten op nieuw begonnen te klaagen, en te wenfchen : „ 0 dat wij toch ééns vleesch mogten eten 1 Ons heugt 5. nog de visch, die wij, in Egijpte, om niet, aten! daar hadden wij ook pompoenen, meloenen, hok, ui jen, en knoflook. — Maar nu ver- c mageren wij, want hier krijgen wij niets te zien, dan dit Manna. — (Het Manna geleek 7. naar Koriander-zaad, ook hadt deszelfs voorkomen veel van het Bedellium; het volk liep het 8 overal verzamelen; en het met handmolens gemaalen , of in vijzels gefloten hebbende, bakte het 'er, in potten, dunne koeken van; zijnde de flnaak' van het Manna, als van de beste olie. — Dit Manna viel des nachts, rondom het leger neder, met het vallen van den daauw. —) Als IO moses dit algemeen gefchrei des volks hoorde, daar, in alle huisgezinnen, elk bij den ingang van zijne Tent, weende en klaagde, waar over jehova's toorn ontftak, gelijk het ook aan moses mishaagde , zeide moses tot jehova : ., Waarom hebt gij uwen knecht dezen moeilij- H ken post opgedragen ? waarom weigert gij mijmijnen wensch? dat gij den last van dit gantfche volk op mij legt? Heb ik dan dit gantfche i2. volk ontvangen en ter wereld gebracht? [Heb L1 3 ik  5H het vierde boek ïloofdft.ik het zijn hejiaan gegeven?] Zoodat gij van XI' mij zoudt kunnen vergen, dat ik het zou dragen , gelijk een oppasfer een nog zuigend kind op zijne armen draagt, en het dm in het land brengen, dat gij, onder eede, aan deszelfs voor- 'MS- vaderen beloofd hebt. - Waar zal ik voordtt gantfehe volk vleesch bekomen? en echter eifchen zij, al menende, van mij, dat ik hun vleesth 14. verzorgen zal, opdat zij vleesch eten! Ik kan alleen dit gantfche volk niet dragen, dit gaat 15. mijne krachten te boven ! Indien het zoo moet, en gij dit over mij befchikt hebt, zoo laat mij veel liever fterven, indien ik gunst bij u mag genieten! opdat ik mijne eigene rampen niet 16. aanfchouwe!" - Hier op gaf jehova aan moses dit antwoord: ,, Laat zeventig van Israëls „ oudften bijeenkomen,die gij als 's volks oud" ften en ambts-fchrijvers kent, breng hen aan den ingang van de Tente der famenkomfte " [de gehoorzaal,] en laat hen daar benevens 17. ', u ftaan, dan zal ik nederdaalen, en daar met „ u fpreken, en van den geest, dien gij be„ zit, een deel op hen leggen, opdat zij met „ u den last van dit volk dragen, en gij dien 18. ,, niet meer alleen dragen moogt. — Onder„ tusfchen zult gij het volk aanzeggen, dat zij '„ zich tegen morgen heiligen, dewijl zij dan vleesch te eten zullen krijgen , nadien zij, ',, voor jehova's ooren, geklaagd en gewenscht hebben, dat hun vleesch mogt gegeven wor" den, en dat zij het in Egijpte beter hadden " „ dan  VAN moses. 513 dan hier, daarom zal jehova ulieden nu Hoofdfl. XI „ vleesch te eten geven, en dat niet voor éény,mj^ „ of twee , vijf, tien , of twintig dagen, maar 20. ,, voor eene geheele maand , tot dat het u als ,, den neus weder uitkomen, en walgen zal, „ omdat gij jehova, die onder ulieden zijne „ heilige woning heeft, verfmaadt,en voor zijn „ oog u weenend beklaagt, dat gij Egijpte ver„ laten hebt." moses hernam: Het volk, aan *i. welks hoofd ik ben, is 6003000 man jlerk, en gij belooft, hun voor eene volle maand vleesch te zullen doen eten ! zal men dan zoo veele fchaa- 22. pen en runderen voor hun flachten, als zij nodig hebben? of zullen alle de visfchen der zee voor hun bijeengebracht worden, opdat zij genoeg hebben? — Zou dan, was het antwoord 23. van jehova aan moses — jehova's hand [en magf\ te kort fchieten? gij zult dra zien, of ik u mijn woord al dan niet houden zal? Zoodra moses [uit het heiligdom] gekomen 24. was, maakte hij jehova's woorden aan het volk bekend, en zeventig van de oudllen des volks bijëen hebbende doen komen, deedt hij die bij dè heilige Tente liaan. — Thans daalde 25. jehova in de wolk neder, fprak met hem, en legde een deel van den geest, die op hem was, op deze zeventig oudllen. — Zoodra deze geest op hen kwam, fpraken zij in geest-verrukking, als Profeeten, doch alleen deze keer, en niet verder. Nu waren 'er twee van hun in het leger te 26. LI 4 rug  $l6 HET VIERDE BOEK Hoofdjl. rug gebleven, de één genaamd eldad , en de ander medad, deze waren wel mede opgetekend, maar niet voor de heilige Tent opgekomen ; op dezen daalde echter ook de geest neder, zoodat zij in het leger in geestverrukking, vs.27. als Profeeten, fpraken. — Als zekere jonge knaap dit haastig aan moses boodfchapte, dat eldad én medad in het leger in geestverruktS. king fpraken, zoo nam josdS, de zoon van nun, die van zijne jeugd af moses bediende geweest was, het woord, en zeide: Mijn Heer 49. moses! verbied het hun! Maar moses gaf hem ten 'antwoord: Wordt gij ijverig voor mij? Och dat het gantfche volk van jehova uit enkel profeeten beflondt! Och dat jehova zijnen geest aan allen fchonk! — 30. Wanneer moses, benevens de oudllen van Israël, zich weder bij het leger vervoegd had- 31. den, deedt jehova eenen wind waaien, die kwakkels van over de zee aanvoerde, en dezelve bij het leger ftrooide, zoodat zij rondom het leger, eene dagreize ver aan weêrszijden , ter hoogte van twee ellen, op den grond lagen. 32. —■ Daar bp was het volk dien gantfchen dag en nacht,en den geheelen volgenden dag, wakker bezig, met deze kwakkelen te verzamelen, zoodat, die het minde verzameld hadt, echter tien Hamers vol hadt, vervolgends fpreidden zij ze, [om ze te droogen] uit, rondom het 33. leger. — Doch dit vleesch was nog tusfchen hunne tanden, en nog niet verteerd, toen je- ho-  van moses. 5l? ööva's toorn tegen het volk uitbrak, zoodat Hoofdfl jehova eene zeer groote fterfte onder het volk XL verwekte. Daarom noemde men die p]aats K^ broth Tadvah {graven der lusten), omdat men daar de genen, die zoo belust geweest waren begraven hadt. - Van deze plaats Kibroth ^ Taava togen zij na Hazeroth, alwaar zij het leger nederfloegen. 12. Misnoegen van mirjam en aüron tegen . moses. — mirjam met melaatsheid geftraft. Hier twistten mirjam en aüron tegen moses, Hoofd/I. uit hoofde van zijn huwelijk met eene Kufchi- Xa' tifche vrouw, (want hij hadt eene Kufchitifche *' vrouw getrouwd.) Zij zeiden : Heeft jehova 2 alleen door moses gefproken? fpreekt hij ook niet door ons? — jehova hoorde dit [met ongenoegen,] dewijl moses zeer geduldig was meer dan iemand ter wereld; daarom beval je'- /" hova terftond aan moses, aüron, en mirjam dat zij alle drie bij de Tente der famenkomfte' [de gehoorzaal] zouden komen. — Toen zij alle drie daar gekomen waren, daalde jehova neder in de wolkzuil, zich Hellende aan den in- 5' gang van de Tente der famenkomfte [de. gehoorzaal,] hier riep hij aüron en mirjam; dé^ze daar op te voorfchijn gekomen zijnde, zeide [jeho- ff. va] tot hen: Hoort mijne woorden!Wanneer iemand onder u een Profeet is, openbaar ik, jehova,»/; aan hem, door een gezicht, of fpreek met hem in een droom; maar dus handel ik niet 5 met  5lS HET VIERDE BOEK Hoofdjl.met mijnen knecht moses,die in mijn gantfche huis, [en deszelfs beftuur] zich getrouw betoont; vs. 8. niet hem fpreek ik mond tot mond, [niet] door ' gezichten, ook niet door raadzelen; hij aanfcheuwt^ zelfs de gelijkenis van jehova. Hoe hebt gij dan durven beft aan, om tegen mijnen knecht 9. moses te twisten?— Met deze woorden verliet 10. jehova hen in toorn , ook week de wolk van boven de heilige Tent, en op het oogenblik was mirjam van melaatsheid zoo witalsfheeuw, het welk aSron , zijn oog op mirjam vestigen- 11. de, het eerst ontwaar werdt, die daar op tegen moses/zeide: Ach mijn Heer! reken ons deze zonde niet toe, dat wij zoo dwaas gehandeld, en 12. ons zoo bezondigd hebben! Laat kaar toch niet aan eene doode vrucht gelijk zijn, die reeds half vergaan is, wanneer de moeder 'er van ver- 12, lost. — Toen riep moses zelf tot jehova: 0 God! herftel haar toch! i4. jehova gaf aan moses ten antwoord: Indien ' kaar vader, [door billijk misnoegen gedreven,] haar in 't aangezicht gefpogen hadt, zou zij dan niet wel eene week door fchaamte zich verborgen houden? dat zij derhalven nu ook, zeven dagen lang, buiten het leger opgejloten zij, en l5 als dan weder aangenomen worde!— Dus werdt ' mirjam zeven dagen lang buiten het leger opgefloten; terwijl het volk den togt niet voortzette,voor dat mirjam weder aangenomen was. !6. — Maar daarna brak het volk van Hazeroth op, ' en floeg zich neder in de woeftijne Paran. 13. XII  van MOSES. 5IQ 13. XII Ferfpkders naa Kanaan gezonden. — Run affchrikkend bericht. Hier geboodt jehova aan moses het volgen. Hoofdfl. de : „ Zend van hier eenigen uit, om het land xni- ' „ Kanaan, dat ik aan de Israeliten fchenk, te"" *' „ verfpieden.en neem daar toe, uit eiken uwer „ vaderlijke ffammen, éénen man; zij moeten „ alle voorname lieden zijn." — Dus zondt moses hen uit de woeftijn Paran, volgends jehova's bevel. — Zij waren allen aanzienlijke lieden , hoofden der Israëliten , en hunne naamen waren: Van den ftam Ruben, sammuü, de zoon van zakkür ; van den ftam Simeön, safat , de zoon van hori; van den ftam Juda, c kaleb , de zoon van jefunne ; van den ftam 7' Isfafckar, jioEaL, de zoon van josef; van den 8* ftam Efraïm, hoseü, de zoon van non; van 9! den ftam Benjamin, palthi, de zoon van rafu ; van den ftam Zebulon, GADoiëL, de zoon I0 van sodi; van den ftam Jofef, te weten, van 11. den ftam Manasfe, gaddi, de zoon van susi • van den ftam Dan, ammhU, de zoon van gk- i£ malli; van den ftam Afer, sethwr, de zoon 'vanMiCHAëL; van den dam Nafthali, NAC1I. J3' bi, de zoon van vafsi; van den ftam Gad, lfS' GEuëL, de zoon van machi. —i Deze waren t6. de naamen der genen, die moses uitzondt, om het land te verfpieden. — Onder dezen noemde moses hoseS, den zoon van nun, josua. Toen moses hen uitzondt, om'het lan'd Ka- I?, nadn  5ÜO HET VIERDE' BOEK HoofdH. naan te verfpieden, gaf hij hun dezen last me-. XUI" de: Treedt hier het zuidergedeelte des lands in; w.18. en doorreist vervolgêhds het gebergte, en befchouwt het land naauwkeurig, hoe het gefield is; neemt de bewooners van hetzelve op, of zij krijgszuchtig of lafhartig, of zij zwak, dan of 19. zij talrijk zijn; of het.land, dat zij bewoonen, goed of flecht zij; hoe de fleden zijn, die zij bewoonen; of zij in tentlegers, dan of zij in 2.0. jlerkten woonen; of het land vruchtbaar of on' vruchtbaar zij; of het ook veel geboomte heeft; en dewijl het thans de tijd der ■ eerfie wijndruU ven is, zoo doet uw best, dat gij eenigen van de lands-vruchten medebrengt. ai. Dus begaven zij zich op weg,en verfpiedden het gantfche land, van de woeftijn Zin af, tot 11. Rechob, tot dicht bij Hamath toe. Eerst trokken zij het zuidlijk gedeelte door, en kwamen tot Hebron toe, alwaar zij [de ftammen] Ahi1 , man , Sefm, en Talmat vonden, afftammelingen van enak, [en hol-bewooners.] — Dit Hebron is zeven jaaren voor Zoïn in Egijpte gefticht. 23. — In het dal Eskol gekomen, fneden zij daar eene wijnrank af met een' tros druiven, dien zij aan een ftok hingen, en met hun beiden droegen; ook [brachten zij] granaat-appelen en 24. vijgen fmede]. — Naar dezen druiventros, welke de Israeliten hier affneden, kreeg deze plaats den naam van het dal Eskol [druiven-dal.'] 25. Na verloop van veertig dagen, te rug gekeerd 26. van het verfpieden des lands, vervoegden zij zich  van moses. Jil Zich bij moses,en aüron,en de gantfche volks-Hoofdjl. vergadering der hraeliten, in de woeftijn Pa- xm' ran, bij Kades, en deeden hun, en de gantfche volks-vergadering, verflag, en vertoonden tevens de lands-vruchten. — Het verhaal, datw.27. zij moses aanfprekende, gaven, kwam hier op neder: Wij zijn in dat land geweest, daar gij ons heengezonden hebt. Het is zeker een land, daar melk en honig vloeit, en dit zijn 'er de vruchten van. Maar , het volk, Welk dit land 28. bewoont, is forsch, de fieden zijn wel verf er kt, en zeer groot, ook hebben wij 'er af/lammelingen van enaK , [hol-bewooners] in gevonden. In aQi het zuiderdeel van dit land woonen de Amalekiten; in het gebergte de Hethiten, Jebufuen, en Amoriten; aan den zeekant, en langs den Jordaan woonen de [eigenlijke] Kanaaniten. — ka- „0> leb deedt wel zijn best, om het volk, [dat op ° ' dit verflag] tegen moses [muitte ,] te bedaaren: Laat ons, [zeide hij,] fechts het land intrekken , en het in bezit riemen, wij kunnen het gemaklijk bemagtigen; doch zijne togtgenooten %l fpraken hem tegen: Wij kunnen, zeiden zij, ' dit volk niet aantasten, want het is fi erker en krijgshaftiger dan wij; tevens verfpreidden zij onder de hraeliten allerhande nadeelige berichten van het land, dat zij verfpied hadden, dus zeiden zij, bij voorbeeld: Het land, dat wij doorreisd hebben, om jut te verfpieden, is een zeer ongezond land. Ook was het volk, dat wij 'er in gezien hebben, allen lieden van groite . Hg'  522 het vierde boek Hoofdft.ligchaams-gejlalte; wij hebben 'er forfche en WXI!J; reusachtige lieden in gezien, aj{lammelingen vari ' ° 'enak, [hol-bewooners,] die onder de woejle en reusachtige geflachten behooren. Bij dezen vergeleken , verbeeldden wij ons zeiven fpringhaanen te zijn , en zoo befchsuwden zij ons insgelijks. 14. Oproer der Israëliten op dit bericht. — Hunne flraffe deswegens — en aankondiging , dat zij 40 jaaren in de woeftijn zullen omzwerven. — De Israëli ten willen desniettegenftaande Palsedina intrekken, maar worden door de Amalekiten en Kanaaniten geflagen. Hoofdfl. Op dit bericht brak de geheele volks-vergaXIV' dering uit in een luid geween, ja het geheele volk bracht dien gantfchen nacht met weenen 2. Qen klaagen] door, en alle de Israeliten morden tegen moses en aSron, zoodat de volks-vergadering eenpaarig tegen hen zeide: Och waren wij f 'echts in Egijpte gefiorven! of gave God, 3. dat wij in deze woeftijn gefiorven waren! Waarom voert jehova ons na dat land, daar wij door het zwaard zullen fneeven ? daar onze vrou* wen, en kinderen tot een prooi zullen worden! zou het niet best voor ons zijn, indien wij naa 4. Egijpte te rug keerden? — Zij begonnen ook onder malkanderen reeds te fpreken, dat zij zich een ander opperhoofd verkiezen, en te rug naa Egijpte wilden. Thans  Van moses. 523 Thans wierpen zich moses en aéiron ter wx-Hoofdjl. de neder voor de gantfche volksvergadering der XIV' Israëliten, terwijl josua, de zoon van nctn,en"' 6. kalei , de zoon van jefunne , die mede onder de verfpieders waren geweest, hunne kleederen fcheurden,en de geheele volksvergadering 7. der Israëliten dus aanfpraken: Dat land, het welk wij, om het te verfpieden, doorreisd hebben, is een best, heel best land; indien jehova 8.' genoegen in ons neemt, zal hij ons ook in dat land wel brengen, en het ons fchenken, een land, waar melk en honig vloejen ! alleen, mort 9. niet tegen jehova; vreest ook niet voor het volk van dat land — zij zullen ons een morgen-ontbijt [en gemaklijke prooi] wezen — hunne befchutting waggelt reeds — en jehova is met ons! — vreest dan niet! — Maar de volksver- 10. gadering fchreeuwde uit éénen mond, dat men hen fteenigen moest. Nu verfcheen jehova's majefteit bij de Tente der famenkomfte [de gehoorzaal] aan alle de Israeliten, en jehova fprak moses dus aan: Het lang zal dit volk mij tergen, en niet tegenflaande alle de wonderen, die ik onder hun verricht heb, weigeren in mij te gelooven! Nu zal ik het met eene pest flaan, en verdelgen, en u tot een nog groot er en magtiger volk maaken, dan dit volk is. — Doch moses gaf aan jeho- »„ va dit antwoord: „ En dit zouden de Egijp- Z' „ tenaars hooren,uit wier midden gij dit volk, 3, door uw alvermogen, hebt uitgevoerd! Zou- 14. ,, den  524, HET VIERDE SOEK Hoofdfl. „ den zij dan tegen de inwooners van dat land, X1V' „ die- ook reeds gehoord hebben, dat gij, je,, hova! onder dit volk verkeert, dat gij, je„ hova! door hetzelve met oogen aanfchouwd „ wordt; dat uwe wolk beftendig boven hen „ blijft, dat gij des daags met eene wolk- en „ des nachts met eene vuur-zuil, voor hen uit- vx. 15. „ trekt; maar [als zij nu hoorden,] dat gij dit „ volk, als of het één enkel man was , hadt „ doen fterven, zouden dan niet alle volken, x6. „ die van u gehoord hebben, zeggen? Omdat ,, jehova dit volk niet in ftaat was in het land „ te brengen, dat hij hun onder eede beloofd ,, hadt, daarom heeft hij het in de woeftijn op I7# „ de dachtbank gebracht! —Nu, laat toch, 0 „ Heer! uw alvermogen, in alle grootheid, blij„ ken, zoo als gij gezegd hebt, toen gij uit- 18. „ riept: jehova is langmoedig! groot in „gunstrijke goedheid! die overtreding „ en zonde vergeeft , die den schuldi- „ gen niet geheel uitroeit , schoon hij „ de misdaaden der vaderen straft in „ de kinderen, tot in het derde en vier- 19. „ de lid! Ach! vergeef toch de overtreding „ van dit volk, naar uwe zoo groote onfer„ mende goedheid, en gelijk gij dit volk, ze„ dert den uittogt uit Egijpte, tot nu toe, 20. „ deeds vergeving gefchonken hebt!" — Het antwoord van jehova was: — ., Ik vergeef 61. „ het, volgends uw verzoek. — Maar! zoo ,, waar als ik leef! De gantfche aarde zal van „ Je-  van moses. 555 „ jehova's heerlijkheid gewaagen! want z\\t Hoofdfl. „ deze lieden, die mijne Majefteit, en mijne Hv* „ wonderen, die ik, in Egijpte en in de woe-"'*22' „ (lijn , verricht heb, gezien hebben, en mij des- „ niettemin nu wel tienmaalen op nieuw op de „ proeve gefield, en niet naar mij geluisterd „ hebben, zoo waar! zij zullen het land niet 23. „ aanfchouwen , dat ik bij eede aan hunne voor- „ vaderen heb toegezegd; niemand van hun, „ die mij getergd hebben, zal het befchouwen; » alleen mijnen knecht kaleb zal ik, omdat hij 24. h door eenen anderen geest bezield was, en in „ mijnen dienst volhardde, in dat land bren- „ gen, daar hij in geweest is, en zijne nazaa- „ ten zullen het als hun ërflijk eigendom be- „ zitten. — Thans hebben de Amalekiten en „- „ Kanaaniten hun leger in het gindfche dal ne- „ dergeüagen, wendt u dan morgen, en trekt „ te rug,de woeftijn in, naar den kant van de „ Schelf-zee, [den Arabifchen zeeboezem.]" Nog fprak jehova tot moses en aSron het 26 volgende: „ Hoe lang zal ik deze fnoode ge- a7.' „ meente verdragen, die geduurig tegen mij op„ roerig is? Ik heb het morren der Israëliten „ [genoeg] gehoord, dat zij geduurig tegen mij „ aanheffen; zeg hun aan: Zoo waar als ik 28. „ leeve,is jehova's Godfpraak,ik zal u doen, „ zoo als gij , voor mijne ooren, gefproken „ hebt. In deze woeftijn zullen uwe lijken val- 09. „ len , allen , die onder ulieden gemonfterd zijn, 5, naar derzelver volle getal, van twintig jaaMm ren  5a6 het vierde boek Hoofdfl, „ ren en daarboven, die gij tegen mij oproerig vsflo •» z'it §eweesr- — Zo° waar' $ zult in dat „ land niet komen, daar ik, met eenen pleg„ tigen eed, als met opheffing der handen, be„ loofd had,u in te zullen doen woonen; uitge„ zonderd alleen kaleb, den zoon van jefun- ji. ,, ine, en josua, den zoon van nun. — Uwe ,, kinderen, van welken gij zeidet, dat zij een „ roof der vijanden zouden zijn, zal ik 'er in „ brengen , deze zullen het land, dat gij ver- ja, „ fmaad hebt, kennen en achten, maar gij zel„ ven, uwe lijken zullen in deze woeftijn val- 33. „ len; ondertusfchen zullen uwe kinderen in de „ woeftijn veertig jaaren lang omzwerven , en „ uwen afval van mij boeten, tot dat uwe lij— 34. ,, ken allen in de woeftijn liggen. — Naar bet „ getal der dagen, geduurende welken gij het „ land verfpied hebt, veertig dagen, voor el„ ken dag één jaar, zult gij uwe overtredingen „ ook boeten veertig jaaren lang, en dus er„ vaaren, wat het zij, als ik eene zaak verij- 35' „ dei. — Ik, jehova, heb het gefproken, en „ zal dit, zoo waar! doen aan deze gantfche „ fnoode vergadering, die tegen mij famenrot; „ in deze woeftijn zullen zij verteerd worden, „ hier zullen zij fterven." 36. Die lieden, weiken moses gezonden hadt, om het land te verfpieden, en die, wedergekeerd zijnde, door hun nadeelig verflag van dat land, de geheele gemeente tegen hem hadden opgezet, 37. die lieden, welke zoo veel kwaads van dat land ver-  VAN MOSES. - S2? verhaald hadden, flierven nu, door eene onmid-Hoofdfl. hjke PIage,voor het oog van jehova, doch jo- XIV' sua, de zoon van nun, en kaleb , de zoon"'38* van jefunne, bleeven alleen in het leven, van die lieden, die naa dat land geweest waren, om het te verfpieden. Wanneer nu moses deze woorden aan alle de ™. hraeliten voorhieldt, zoo was het volk zeer treurig en neêrflagtig. _ Den volgenden mor- 40. gen wilden zij dat gebergte beklimmen, en zeiden: Wij zijn bereid, om na die plaats op te trekken, daar jehova van gefproken heeft, want wij hebben ons bezondigden alhoewel mo- ' axt ses hun voorhieldt: Waarom zoudt gij tegen Gods bevel handelen?het zal u niet gelukken trekt nut op, want jehova is niet onder u,op- *2 dat gij niet door uwe vijanden geflagen wordt! - Gij zult daar de Amalekiten'** Kanaaniten 40 voo, «vinden, en door het zwaard fneuvelen; want, dewijl gij thans u van jehova hebt af gewend, zoo zal jehova niet met u zijn; evenwel AA poogden zij, vermetel, den top van het gebergte te beklimmen, alfchoon de wetkist van jehova als ook moses, de legerplaats niet verlieten.'J En nu kwamen de Amalekiten en Kanadniten 45 die in dit gebergte hun leger hadden nedergefla-' gen, naa beneden, en floegen, en vervolgden hen tot Horma toe. M™ * is. Ee-  52S HET VIERDE BOEK 15. Eenige offerwetten. — Straffe van den Sab. bath-fchender, — Bevel aan de Israëliten, om een teken aan hunne kleederen te draagen. Hóofdll. Vervolgends fprak jehova tot moses het vol- xv- gende: Zeg den Israëliten het volgende aan: vs. 1. 2, „ Wanneer gij in dat land zult gekomen zijn, 3, „ dat ik u ter woninge fchenk, en daar aan ,, jehova eenig vuur-offer brengt, het zij een ,, brand- of flacht-offer, het zij om u van eene j, gelofte te kwijten, of vrijwillig, of op uwe ,, feesttijden, tot eenen verzoenenden offergeur, ,, ter eere van jehova, het zij van rund- of A% „ van klein vee, dan zal de Offeraar, die zijne „ offergave, ter eere van jehova, brengt, daar ,, een fpijs-offer bijvoegen van een tiende van het fijnlte meel, begoten met een vierde deel „ van een Hin olie; benevens het vierde deel ,, van een Hin wijn ten drank-offer, voor elk „ fchaap, dat ten brand- of ilacht-offer beltemd (,. „ is. — Of zo het een ram is, dan zult gij ,, daar bij bereiden, twee tienden allerfijnst meel „ ten fpijs-offer, met een derde deel van een 7. „ Hin olie begoten, benevens een derde deel „ van een Hin wijn ten drank-cff:r. — Dus „ zult gij dit, tot eenen lieflijken offergeur, je- 8. „ hova ter eere, offeren.— En zo gij een jong ,, rund ten brand- of flacht-offer zult bereiden, „ het zij om u van uwe gelofte te kwijten, of 9. „ ten dank-offer, ter eere van jehova, dan zal „ men tot één rund ten fpijs-offer brengen drie „ tien-  VAN MOSES. 529 „ tienden allerfijnst meel, met een halve Hin Hoofdfl „ olie begoten, benevens een halve Hin wijn xv' „ ten drank-offer —als-een vuur-offer, ten ver-"'10' „ zoenenden offergeur,ter eere van jehova.— „ Naar deze evenredigheid zal men handelen n „ met één rund, of éénen ram, of een ftuk „ van fchaapen- of geiten-vee; naar evenredig- 1». „ heid van het getal, dat gij offert, zult gij „ bij elk derzei ven te werk gaan. Aldus zal 13. „ elk inboorling hier omtrent naar deze even- „ redigheid te werk gaan; wanneer hij een of- „ fer door het vuur verteert, tot eenen verzoe- „ nenden offergeur, ter eere van jehova. — „ En wanneer een vreemdeling, die onder u „ als vreemdeling verkeert, nu of in volgende „ eeuwen, een offer, ten verzoenenden offer- » geur, jehova ter eere,wil offeren, deze zal „ op dezelfde wijze handelen moeten, als gij. „ — Gij gemeente! hebt eenerlei wet, gij 53I „ meente der Israëliten vergeven zijn, midsga- Hoofdjl. „ ders aan den vreemdeling, die onder hun XV< „ woont, alzoo het gantfche volk zich, enkel „ uit dwaaling, [misgrepen hadt.]" „ Indien een enkel perfoon, uit enkele dwaa-w.27. „ ling, zondigt, zal hij eene éénjaarige geite „ ten ■zond-offer brengen. Dus zal de Priester 28. ,> dien perfoon, die, uit dwaaling, gezondigd „ heeft, voor jehova verzoenen, opdat hij „ verzoend, en het hem vergeven worde. — De 29„ inboorling onder de Israëliten, en de vreem„ deling, die onder hen woont, gijlieden zult, ,j als 'er iet uit enkele dwaaling gefchied is, „ eenerleië wet hebben. — Maar de perfoon, 30. „ hij zij inboorling of vreemdeling, die zulk „ iet opzetlijk doet, veracht jehova, daarom „ zal zoodanige perfoon uit zijn volk uitgeroeid „ worden; want hij heeft jehova's gebod ver- 31. „ fmaad, en zijne wet verbroken, daarom zal „ die perfoon, zonder genade, uitgeroeid wor„ den, zijne ongerechtigheid zal voor zijne re„ keniiig wezen." Terwijl de Israëliten in de woedijn waren, 32. vondt men iemand bezig met hout te verzamelen, op eenen Sabbath. —Zij, die hem hier me- 33. de bezig gevonden hadden, brachten hem voor moses en aüron, en voor de volle volksvergadering, doch, alzoo 'er niet uitdruklijk verklaard 34< was, hoe men met hem moest handelen, zet- ' ° te men hem bij voorraad in hechtenis. — Thans fprak jehova tot moses: Die perfoon 35. Mm 4 moet,  532 het vierde boek Hoofdfl. moet, zonder genade, fterven , de gantfche ge. XV' e moet hem , j? _ Deze kwastjens zult gij hebben, ten ein„ de, wanneer gij die aanfchouwt, aan alle de „ geboden van jehova te gedenken, om die te „ volbrengen; gij zult geheel niet op uw eigen „ hart, of uwe eigen oogen achten, om der- 40. „ zeiver verleidingen te volgen; [gij zult dan „ dit teken dragen,] opdat gij fteeds aan alle „ mij'ne geboden gedenken, en die volbrengen , 4ï. „ en aan uwen God heilig zoudt wezen.—Ik, „ jehova , ben uw God, die u uit Egijpte ge„ voerd heb, om u ten God te zijn. — Ik, „ jehova, ben uw God!" 16. Oproer van korah en zijne medepligtigen. —■ Straffe over dit oproer. Hoofdfl. Inmiddels fpande korah , de zoon van jrz- xvi" har . kleinzoon van kahath , achter-kleinzoon vs. 1. ' van levi, famen met dathan en abiram,zoonen van ELiaB, en met on , zoon van peleth , al-  van moses. 533 allen uit den ftam van ruben. — Dezen, be- Hoofdft nevens 250 voorname hraeliten, hoofden des XVJ' volks, leden der volksvergadering, aanzienlijke"' *"" mannen, verfcheenen voor moses, en eenen 3, oploop tegen moses en aèïron verwekt hebbende, fpraken zij hen dus aan : „ Gijlieden ma„ tigt u te veel aan! want deze geheele ge„ meente,alle deze lieden, zijn heilig, en jeho„ va verkeert onder hen! waarom verheft gij „ uzelven dan boven jehova's gemeente ? " — Toen moses dit hoorde, wierp hij zich ter 4, aarde neder, [en deedt zijn gebed,]yervolgends 5[ gaf hij aan korah , en deszelfs gantfchen aanhang, dit befcheid: „ Morgen zal jehova be„ kend maaken, wie hem toebehoort; en wie „ hem heilig is, dien zal hij tot zich roepen; „ dien hij verkiest, zal hij tot zich doen toe,, treden. Doet derhalven dit, gij korahj en 5„ uw geheele aanhang; neemt morgen wierook,, vaten, doet 'er vuur in, en ltrooit 'er reuk- 7, t, werk op, voor jehova's oog; dan zal de man, „ dien jchova zelf verkiezen zal, hem gehei„ ligd wezen! Gij matigt u te veel aan, gij „ Leviten!" Nog zeide moses bijzonder tot korah : g „ Hoort, gij nakomelingen van levi! Is het „ u niet genoeg, dat de God van Israël ulie- 9' „ den uit de geheele Israëlitifche gemeente heeft „ afgezonderd, opdat gij tot hem nader toetre-J „ den, en den dienst van jehova's [heilige] „ wooning waarnemen, en dit ambt,bij plaatsMm 5 „ ver-  534 het vierde boek Hoofdft.» vervanging, voor de geheele gemeente, bo r/io »» klecden zoudt? *~ Daar h'J' U' benevenS 3lIe ' „ uwe Stamgenoten, de nakomelingen van le> „ vi, dus tot zich deedt toetreden, zoekt gij ii. „ nu ook nog het Priesterfchap! — Derhalven „ gij, zoo wel als uw geheele aanhang, Haat „ eigenlijk op tegen jehova, want wat is aS„ ron, dat gij tegen hem mort?" ia. moses liet toen ook de beide zoonen van eliSb , dathan en abiram , roepen, doch deze gaven ten antwoord, dat zij niet voor hem te 13. recht wilden ftaan. — „ ls het niet genoeg, „ [voegden zij 'er bij:] dat gij ons hebt uitge„ voerd uit een land, daar melk en honig vloei„ de, om ons in deze woeftijn te doen omko„ men? wilt gij uzelven geheel als een voï- 14. „ ftrekt Opperheer over ons opwerpen ? Zc„ ker! gij hebt ons niet gebracht in een land, „ daar melk en honig vloeit! Gij hebt ons „ nog geene landerijën of wijngaarden uitge„ deeld! Wilt gij deze lieden de oogen uitfte- 15. „ ken? Wij willen niet komen." — Thans verloor moses zijn geduld, zoodat hij, in toorn „ontfteken, tot jehova fprak: „ Zie hun offer „ niet, in gunst, aan! Ik heb niemand onder „ hun de waarde van eenen ezel ontroofd! Ik „ heb nooit iemand van hun eenig leed gedaan 1" 16. .Vervolgends zeide moses tot korah: „Gij, „ benevens uwen aanhang! verfchijn morgen „ voor jehova ! aüron zal benevens u en hen 17. ,', daar ook verfchijnen; neemt dan elk uw wie- ., rook-.  van moses. 535 „ rookvat, en doet 'er reukwerk op, en brengt//^/?, ,, dus, elk ziju wierookvat, 250 wierookvaten, XvI" ,, voor jehova.' Gij zoo wel als aüron, elk „ vèrfcbijne met zijn wierookvat! " Elk nam dan zijn wierookvat, en daar vuurw.i8. ingedaan , en reukwetk op geftrooid hebbende, Honden zij bij den ingang van de Tente der famenkomfte [de gehoorzaal,] alwaar moses en aüron zich insgelijks bevonden. — Doch, de- jp. wijl korah de gantfche gemeente tegen hen hadt doen famenkomen bij den ingang van de Tente der famenkomfle [de gehoorzaal,] zoo verfcheen jehova's Majefteit aan deze geheele vergadering, en jehova geboodt moses en aüron : „ Zon- ao. „ dert u af van deze vergadering, opdat ik »i. j. hen, op het oogenblik, verdelge! " — Doch 22. zij wierpen zich ter aarde, en baden: „ 0 „ God! gij God, wien alle menfchen hun be„ ftaan verfchuldigd-zijn! Zoudt gij, daar één „ man zondigt, tegen eene geheele gemeente „ toornen ? " — Toen geboodt jehova aan mo- 33> ses: „ Beveel de gemeente, dat zij zich van 34.' „ de Tent van korah, dathan en abiram, „ verwijderen." _ Terftond begaf zich moses 25. naar den Tenten van dathan en abiram,wordende door de oudften van Israël gevolgd, hier aó. zeide hij tegen de vergadering, [die ook'daar te hoop gekomen was:] „ Verwijdert u van „ de Tenten dezer fnoodaards, en raakt niets „ aan, van het geen hun toebehoort, opdat gij „-niet, als medepligtig aan alle hunne zonden, », ver-  535 het vierde boek. Hoofdft.„ verdelgd wordt!" - Op dit zeggen verwijXVI* derden zij zich,aan alle kanten, van de Tenten VS'*7' van korah, dathan, en abiram; doch dathan en abiram kwamen uit, en fielden zich aan den ingang van hunne Tenten, met hunne vrouwen en kinderen, zoo groot als klein. — *8. Nu fprak moses: „ Hier aan zult gij weten, „ of jehova mij gezonden heeft, om dit alles „ te doen, het geen ik gedaan heb, dan of ik a9. het zelf heb uitgedacht; indien deze lieden, gelijk andere menfchen, hunne natuurlijke l dood fterven , of indien zij geftraft worden , , gelijk andere menfchen wel ééns [door God] " geftraft worden, dan heeft jehova mij niet 30. i, gezonden. — Maar indien jehova een geheel buitengewoon wonder verricht , zoodat de " aarde zich opent, en hen benevens alles,wat ,' hun toebehoort, verflindt, zoodat zij leven,', de in den afgrond daalen; erkent dan, dat „ deze lieden jehova getergd hebben." 31. ' Naauwlijks hadt hij deze woorden gefproken, Sa'. of de grond, onder hen, fcheurde, de aarde opende zich,en verdondt hen,met hunne huisgezinnen, als ook alles, wat korah toebehoorde , de menfchen zoo wel als de goederen. — 33. Dus Hortten zij, met alles, wat zij hadden, leevende in den afgrond neder, waarna de aarde zich boven hen weder doot, en zij waren, uit het midden der gemeente, verdweenen. — Alle de daar rondom daande hraeliten namen, ' op hun gegil, de vlucht, uit vreeze, dat de aar-  VAN moses. 557 aarde hen ook verflinden mogt. _ Ook fchoot er blikfem-vuur uit van jehova, waar door die XV1' &50 mannen, die reukwerk hadden toegebracht W' 35" verteerd werden. Toen geboodt jehova aan moses: ,, Beveel 05. j, aan eleüzar,den zoon van den Opperpries- 37* „ ter aüron, dat hij deze wierookvaten uit „ het midden van den brand opnemc, en de „ kooien 'er uit werpe, want zij zijn heilig , „ de wierookvaten dezer zondaars,die,tenkos- 38. „ te van hun leven, gezondigd hebben. — Men „ kloppe ze uit, en maake 'er plaaten van, om ,, 'er den altaar mede te overtrekken. — Zij „ hebben ze toch voor jehova gebracht, zo0„ dat zij nu heilig zijn. — Zij zullen deu Is„ raëliten tot een gedenkteken ftrekken." Volgends dit bevel nam de Priester eleüzar de koperen wierookvaten, die zij, weiken door den bliklem gedood waren, gebracht hadden, en liet ze uitkloppen, om 'er den altaar mede te bekleeden, tot een gedenkteken voor de Is. 40 raëliten, opdat voortaan geen vreemdeling, die niet van aürons geflacht was, zou toetreden, om reukwerk voor jehova te ontlteken; en het hem niet gaan mogt, gelijk korah, en deszelfs aanhang. - Dit alles deedt hij, gelijk jehova hem , door moses , bevolen hadt. Doch den volgenden dag muitte de gantfche 41 gemeente der hraeliten, op nieuw, tegen moses en *aiwN;gij zijt moordenaars, xvas het woord van jehova's volk! Doch als het volk muiten' 42. de  538 HET VIERDE BOEK Hoofdjl. de te hoop liep tegen moses en aüron , en zich XVI* naar de Tente der famenkomfte [de gehoorzaal,] wendde, zoo bedekte de wolk de Tente, en je- «.43. hova's Majefteit vertoonde zich. Daar op naderden moses en aüron voor de Tente der fa- 44. menkomfte [de gehoorzaal,] en jehova fprak 45. tot moses: Zondert u af van deze vergadering, opdat ik hen, op 't oogenblik, ver delgel Doch zij wierpen zich ter aarde neder, [en aan- 46. baden,] vervolgends zeide moses tegen aüron : Neem fchielijk het wierookvat, vult het met kooien van den altaar, en ftrooi 'er reukwerk op , en begeef 'er u fpoedig mede onder het volk, om het te verzoenen, want reeds is de toorn van jehova uitgebroken, en de fterfte heeft een be- 47« g'n genomen. — aüron nam, volgends moses bevel, [het wierookvat,]en liep gezwind onder het volk, want de fterfte hadt onder hen reeds een begin genomen; maar het reukwerk ontfte- 48. ken hebbende, verzoende hij het volk. — En als hij nu tusfchen de dooden en de leevenden tusfchen beiden ftondt, zoo hieldt de fterfte op. 49# _ Aan deze pest ftierven 14700' menfchen, boven en behalven de genen , die reeds te vooren, om het oproer van korah, waren omge- 5o„ komen. — Zoodra dé derfte hadt opgehouden, keerde aüron weder tot moses te rug,aan den' ingang van de Tente der famenkomde [de gehoorzaal.] 17. De  van moses. 539 17, De fi af van aüron bloeit. Vervolgends fprak jehova tot moses : „ Spreek Hoofdfl. „ met de hraeliten, en neem van hun twaalfVJXVj' „ Haven, éénen voor eiken vaderlijken ftam, * a. „ van alle hunne Stamvorften, naar hunne voor„ vaderlijke trammen, van elk éénen ftaf; cn 3, fchrijf op eiken ftaf den naam van hem , wiens „ ftaf het is; maar fchrijf op den ftaf van le- 3. vi's ftam den naam van aüron; want elke „ ftam zal voor zijn hoofd maar éénen ftaf heb„ ben. — Plaats dezelve dan in de Tente der 4„ „ famenkomfte [de gehoorzaal,] voor het getui„ genis [de wet,] alwaar ik u mijne antwoor,i den gewoon ben te geven. — Dan zal de flaf „ van hem, dien 'ik verkiezen zal, bloejen, dus .' ,, zal ik het morren der hraeliten, die geduu5» 'tig tegen ulieden muiten, ééns voor al tot „ bedaaren brengen." moses fprak dan met de hraeliten, waar op 6. alle hunne Stamvorften hem twaalf ftaven gaven, voor eiken Vorst één' ftaf, volgends hunne vaderlijke (lammen, onder dezen was ook de flaf van aüron. — Deze ftaven plaatfte moses voor 7 jehova in de Wet-tent. — Als moses, des an- g' deren daags, in de Wet-tent binnenging, zoo bloeide aürons ftaf, die voor LEvt's ftam diende, daar waren gefloten knoppen, open bloemen, en rijpe amandelen aan. Toen bracht Mo- 9, ses alle deze ftaven van jehova's tegenwoordigheid uit bij de hraïliten; dezen alles naauwkeu- ' rig  540 HET VIERDE BOEK Hoofdfl. rig bezichtigd hebbende , nam elk zijnen Maf wXj"" weder. Maar jehova geboodt moses: „ Breng ' „ aürons ftaf weder, voor [de wet], het ge,, tuigenis, laat hem daar bewaard worden, tot „ een gedenkteken,voor dit wederfpannig volk, ,, en maak dus ééns voor al een einde aan hun „ morren tegen mij, opdat zij niet fterven."— 11. Dit alles deedt moses naauwkeurig, volgends het geen jehova hem geboden hadt. 18. Verordeningen omtrent de rechten cn inkomften der Priesteren. 12. Thans klaagden de hraeliten bij moses : „Wij ,, bezwijken! wij zijn verloren! wij zijn allen 13- „ verloren! Zoodra iemand, wie hij ook zij, „ tot de heilige woning van jehova nader toe„ treedt, die is dood! wij fterven zoo weg, en Hoofdft.n worden uitgeroeid!" — Daar op fprak jehox™f- va tot aüron : „ Gij en uwe zoonen, en uw VS' l' „ gantfche geflacht zult de overtredingen boe„ ten, die omtrent het heiligdom, of omtrent „ uw Priester-ambt, mogten begaan worden. *• ,, Ook moet gij uwe broederen, den ftam van „ Levi, uwen vaderlijken ftam, benevens u, ,, doen toetreden, dat zij u, als medehelpers, „ dienen; zoodat gij,en uwe zoonen benevens 3. „ u,voor de Wet-tent, zult zijn,maar zij,[de „ Leviten,] u ten dienst zullen wezen, en ten „ dienste van de Tente der famenkomfte; doch „ tot de heilige gereedfchappen en tot den al„ taar zullen zij niet toetreden, opdat niet zij, zoo  VAN MOSES. 541 H zbo wel als gijlieden, zich den dood op den ffoofd/l, „ hals haaien. — Zij zullen Hechts als mede- Jmb „ helpers u toegevoegd zijn, en de Tente der"' 4' „ famenkomfte ten diende ftaan, in alles, wat „ tot dien dienst verëischt wordt; zonder dat „ een vreemdeling, [die van een anderen ftam „ is,] tot u, ten dienst, nadere. — Dus zult 5. ,, gijlieden het heiligdom waarnemen, benevens „ den altaar, opdat [Gods] toorn de Israeliten i, niet verder treffe. — Ik zelf heb toch uwe & „ broederen, de Leviten, uit alle de Israëliten „ gekozen; zij, die aan jehova gefchonken zijn, „ zijn weder aan u gegeven, om ten dienste „ van de Tente der famenkomfte te dienen. „ Gij, en uwe zoonen, zult uw priester-werk f, „ waarnemen, naar alles, wat 'er bij den altaar, „ en binnen het voorhangzel, te verrichten is; „ dat zult gijlieden bedienen. — Ik geve u het • „ Priesterfchap als eene u gefchonken bediening; „ indien een vreemde [uit eenen anderen ftam] „ toetreedt, die zal fterven." Verders fprak jehova tot aüron: „ Ik heb g, „ u ook het opzicht opgedragen over de hcfofferen, die mij door opheffinge worden aanj, geboden; alles, wat de Israëliten heiligen,heb „ ik u, en uwe nakomelingen, tot eene bezol„ ding gegeven. — Dit zij eene 'eeuwigduuren„ de wet. — Dit volgende zal u toebehooren 9. „ uit de allerheiligde dingen, en van de deelen „ der vuur-offeren; alle hunne offergaven, zoo. li van hunne fpijs- als van alle zond- en fchuldN n nfj j, Ui-  542 ii e t vierde boek Hoofdfl.,, offeren, die zij mij volgends pligt betaalen, XVIU" „ dit alles zal voor u en voor uwe zoonen alvs. 10. •>•> lerheiligst zijn;dit zult gijlieden op eene zeer „ heilige plaats eten, te weten, de genen, die „ van het manlijk geflacht zijn; het zal u heiii. »i hg wezen. — Dit volgende zal u ook toebe„ hooren; alle gaven, die de Israeliten, door „ oj^heffing of beweging,mij aanbieden; ik heb ze tl, en uwe zoonen, als ook uwe dochtc„ ren, gefchonken tot eene eeuwige erfgifte; van dezen zal elk in uw huis , mids hij rein zij, ia. ,, eten mogen —al het beste van de olie,wijn, „ en veldvruchten, hunne eerflelingen, die zij „ aan jehova fchenken, heb ik u toegelegd.— 13. „ De eerlte veldvruchten, van alles, wat hun „ land orilevert, die zij aan jehova brengen, „ zullen u toebehooren; al wie tot uw huisge„ zin behoort, mids hij rein zij, zal daar va:i 14. „ mogen eten. — Voords zal ook alles,wat in 15. „ Israël verbannen is, het uwe zijn. — Al het „ eerstgeboorene, dat het eerst door demoeder ter wereld gebracht wordt , het welk men „ voor jehova brengt, zal het uwe zijn, zoo „ van menfchen als van vee; doch zoo,dat gij „ de eerstgeborene van menfchen allen laat los„ fen; ook moet gij het eerstgeborene van 011- 16. ,> reine beesten laten losfen. — Ten aanzien „ der losfing zij het volgende bepaald: Zoodra „ het eerstgeborene eene maand oud is,zult gij „ het losfen laten, zoodat gij het waardeert, „ doch niet hooger dan vijf fikkelen, naar het s, ge-  van moses. 543 „ gewigt van het heiligdom , den fikkei gerekend Hoofdfl. „ oP twintig Gert. — Maar het eerstgeborene XVIIU „ van rund- of fchaapen- of geitenvee, zult gij"' * niet Iateu losfen; deze zijn heilig; en derzelver bloed moet gij tegen den altaar fprengen, „ en de vetflukken 'er van ten vuuröftèr ver„ branden, tot eenen verzoenenden offergeur, „ ter eere van jehova; maar derzelver overige 18. „ vleesch hoort u toe, even gelijk de borst, j, die door beweginge mij aangeboden wordt, „ en gelijk het rechte fchouderlluk [van andere „ ofieraudenj u toebehooren. — Alle de heilige 19. „ hef-oders, welke de Israeliten, door opheffin„ ge, aan jehova aanbieden, heb ik u, en uwe „ zoonen, en dochteren, tot eene eeuwigduuren„ de erfgifte gegeven. — Dit is eene onverbreek„ bare altijdduurende verordening, van wegcje„ hova, voor u,en voor uw volgend gedacht." Nog fprak jehova tot airon : „ Gij zult in 20. „ 't land der Israeliten geene erfbezitting heb„ ben, noch onder hun geen eigendomlijk erf„ goed verkrijgen , want ik ben uw erfdeel en „ uwe bezitting onder de Israëliten; doch aan 21. „ de Leviten fchenk ik, voor hun erfdeel, alle de tienden, die de Israeliten htm zullen op„ brengen, voor den dienst, dien zij verrich,, ten,in het bedienen van de Tente der famcn„ komde; want de hraeliten zullen niet meer 22. „ toetreden tot de Tente der famenkomfle, om „ daar bij de ééne of andere zonden 'te boeten, „ en te fterven. — Maar de Leviten zullen den 23„ Nn 2 „ dienst  ! 544 HET VIERDE BOEK 0o*rVfi.„ dienst doen bij de Tente der famenkomfte, xmu , en zij zullen hunne overtredingen boeten. — ',' Dit zij eene eeuwigduurende wet voor alle " volgende eeuwen— doch onder de hraeliten w.t4. zullen zij geene erfbezitting verkrijgen, want „ ik fchenk den Leviten, ten erfbezitting, de tien?„ den, die de hnfieliten, als een hef-offer, door H opheffing, aan jehova zullen aanbieden, daar,' öm heb ik omtrent hen bevolen, dat zij onder de " Israëliten geene erfbezitting verkrijgen zullen." 25. Nog fprak jehova tot moses: „ Spreek te%6. h gen de Leviten, en zeg hun aan: Wanneer " gij van de Israëliten de tienden,die ik u van ',' hun, in plaats van uwe erfbezitting, gefchon'', ken heb, zult ontvangen, zoo zult gij daar" van, als een hef-offer, dat gij door opheffing, „ aan jehova aanbiedt, brengen, de tienden 27 „ der tienden, en dit hef-offer zal men u even „ zoo rekenen, als of het vruchten van uwen „ eigen dorschvloer, en als of het wijn van a8. „ uwen eigen wijnperskuip was. Dus zult gij „ ook een hef-offer aan jehova aanbieden van „ alle uwe tienden, die gij van de hraeliten 5l ontvangt; dus zult gij,daarvan een hef-offer, „ aan jehova aangeboden, geven aan den Op2p. perpriester aüron; van alles,wat u gefchon„ ken is, zult gij, van elk een hef-offer, door „ opheffing, aan jehova aanbieden, en wel het 30. „ geheiligde deel van het beste daarvan. —Zeg ' ,', hun verders aan: Wanneer gij daar van het '.' beste, door opheffing, zult aangeboden hebben, .. dan  van moses. 545 ;} dan zal liet overige voor de Leviten gerekend „ worden, als of het inkomften van hun eigen xm „ dorschvloer, of wijnkuip waren; zoodat gij, vs. 31. ., met uwe huisgezinnen, dat aan alle plaatzen „ zult mogen eten; want het is uw loon voor „ uwen dienst bij de Tente der famenkomfte. „ Wanneer gij 'er dus het beste van, door op- 3«. „ heffinge, aanbiedt, zoo zult gij, [door het vrij •„ gebruik van het overige,] geene fchuld,noch „ door de ontheiliging, van het geen de Israeliten „ geheiligd hadden, geene doodftraffe over u „ brengen." 19. Wet, betreffende het offeren eener roode koe. Verders geboodt jehova aan moses en aüron Hoofdfl. het volgende: „ Dit is het voorfchrift eener XIX' „ wet, die jehova geboden heeft: Spreek met™" \\ „ de Israëliten, dat zij u eene roode koe bren»» §en> die zonder ligchaams-gebrek, en zonder „ vlakken is, en die nooit het juk gedragen „ heeft. — Geeft den zeiven aan den Priester 3. „ eleüzar , die ze buiten de legerplaats zal ., doen brengen, en voor zijn oog laten flach„ ten; dan zal de Priester eleüzar zijn vinger 4, p in haar bloed doopen, en, naar den kant van „ het voorde deel van de Tente der famenkom„ de, van dat bloed zevenmaal fprengen; vervol- 5. „ gends doe hij de koe voor zijne oogen ver„ branden,met de huid,het vleesch,het bloed, ,, en de mist, dan zal de Priester een cederen 6. „ ftokjen, waar aan hijfop met een fcharlaaken Nn 3 ,, draad  546 het vierde boek Hoofdfl. n draad gebonden is, nemen, en dit in bet XIX' „ vuur,waarmede de koe verbrand wordt, wcr- «. 7. „ pen; daarna zal de Priester zijne kleederen „ wasfchen, en zijn ligchaam baaden, en vervol,,-gends weder in het leger keeren, maar de „ Priester zal onrein wezen tot den avond. — 8. „ De man, die de koe verbrand heeft, zal ins,, gelijks zijne kkederen in water wasfchen, en „ zijn ligchaam baaden, doch onrein zijn tot 9. „ den avond. — Ondertusfcbén zal een ander „ man , die rein moet zijn, de asfche der koe „ verzamelen ,en die,buiten de legerplaats, op „ eene reine plaats nederleggen, alwaar zij,ten „ dienste der Israeliten, zal bewaard worden, „ voor het wijwater. — Deze koe is een zond- 10. „ offer. — De man, die de asfche der koe ver* „ zameld heeft, zal ook zijne kleederen was„ fchen, en tot aan den avond onrein zijn." ,, Het volgende zij voor de Israeliten en voor „ den vreemdeling, die onder hun verkeert,ec■ tI. „ ne ceuwigduurende wet. — Al wie een dood „ ligchaam van een mensch aanraakt, zal zeven 12, „ dagen onrein wezen; wanneer hij zich nu met „ deze [asfche] op den derden en zevenden dag „ laat ontzondigen , dan zal hij weder rein zijn , maar zo hij zich op den derden en zevenden dag niet laat ontzondigen, dan zal hij onrein iq. „ blijven. —Al wie het doode ligchaam vaneen „ overleden mensch aanroert, en zich niet laat „ ontzondigen, die verontreinigt de heilige woo„ ning van jehova; die perfoon zal uit Israël „ uit-  VAN MOSES. 547 „ uitgeroeid worden; zoo lang hij niet met wij-Hoofdjl, „ water befprengd' is, zal hij onrein zijn, en X1Xl „ zijne onreinheid blijft op hem. — Wanneer,.,. I4. „ 'er iemand in eene Tent fterft,zal de volgen„ de verordening plaats hebben: Al wie in de „ Tent gaat,gelijk ook al wie 'er in is,zalze- ven dagen onrein wezen , ook zullen alle opene 15. „ vaten, die niet toegedekt, of toegebonden „ zijn, onrein wezen. — Al wie, op het veld, 16. „ iemand, die door geweld gedood is, of eenen „ andereu dooden, 0f een menfehen-been , of „ een graf aanroert, die zal zeven dagen 011- rein wezen. " — „ Om zoodanig onrein mensch weder te rei- 17. „ nigen, zal men van de asfche van het vef„ brande zond-offer in een vat nemen, en daar ,, fontein-water op gieten, vervolgends zal ie- 18. „ mand, die rein is, een [bundeltjen] Hijfop „ nemen, en dat in dit water gedoopt hebben„ de, 'er de Tent, en al den huisraad, en de „ perfoonen, die 'er in geweest zijn, mede be,, fprengen, dus ook den genen, die een men„ fchen-been, of eenen verflagenen, of anderen „ dooden, of een graf, heeft aangeraakt.—De I9, „ reine zal den onreinen op den derden en op „ den zevenden dag befprengen, en hem op den „ zevenden dag ontzondigen , en dan zal hij zijne „ kleederen wasfchen en zich baaden, en tegen „ den avond rein zijn. — Maar de geen, die 20. onrein was, en zich niet laat ontzondigen, „ die perfoon zal uit de gemeente uitgeroeid Nn 4 „ wor-  54& - het vierde boek Hoofdjl.,, worden; want hij heeft de [heilige] wooning X1X* „ van jehova ontheiligd, en zijtic onreinheid „ blijft op hem, omdat hij met het wijwater w. 2i. „ niet befprengd is. Dit zij den Israeliten „ tot een eeuwigduurend voorfchrifr." „ Ook zal de geen, die het wijwater gefprengd „ heeft, zijne kleederen moeten wasfchen, zelfs ,, zal de geen, die het wijwater heeft aange22. „ raakt, onrein wezen tot den avond. — Al-_ les, wat een onreine aanraakt,zal onrein we,, zen, en de perfoonen, die hem aanmaken, „ zijn ook onrein tot aan den avond." 20. mirjam fterft. — moses bezondigt zich, hij gelegenheid van een oproer der Israëliten, als hij water uit eene rots zal doen komen. i ■—De Edomiten weigeren den doortogt aan de Israëliten. — Dood van aüron. — eleüzar wordt Priester in zijne plaats. Hoofdjl. In de eerde maand [van het XLde jaar na den r;XXj uittogt uit Egijpte,"] kwamen de Israëli teq ,met ' hun geheele heir, in de woedijn Zin , alwaar het volk zich bij Kades legerde. — Hier overleedt mirjam, en hier werdt zjj ook begraven. 2. Dewijl het volk hier geen water hadt, ontflondt 'er een oploop tegen moses en aüron; 3. waarbij het volk de volgende verwijtingen aan moses deedt: „ Och! dat wij ook maar gefueu,, veld waren,toen onze broeders ftierven, voor a. „ jehova! Waarom hebt gijlieden jehova's volk „ in deze woedijn gebracht, daar wij met ons vee  van moses, 549 „ vee moeten omkomen? — Waarom hebt gi] Hoofdjl. „ ons uit Egijpte gevoerd, om ons in deze ake- XX" „ hge plaats te brengen, daar men niet alleen™' 5' „ geene bebouwde akkers, of vijgeboomen, of „ wijnbergen, noch granaat-appelen ,maar zelfs „ geen water vindt, om te drinken?" — moses 6. en aüron, begaven zich, uit het volk,naa den ingang van de Tente der famenkomfte [de gehoorzaal,] alwaar zij zich nedenvierpen [en aanbaden;] waar op jehova's Majefteit aan hen ver- 7. fcheen. Toen fprak jehova tot moses: „Neem 3, „ den ftaf, en het volk bijéén hebbende doen „ komen, zoo fpreekt, gij en aüron , uw broe„ der, deze rots, in hunne tegenwoordigheid, aan, dat die haar water opgeve; doet dus „ water voor hun uit deze rots vloejen, opdat „ het gantfche volk, benevens deszelfs vee, drin- ken kan. " — moses nam dan den ftaf, die g. voor jehova,[in het heiligdom] lag,gelijk hem bevolen was, en met aüron, het volk voor de 10. rots bijéén hebbende doen komen,fprak bij hetzelve dus aan: „ Hoort, gij muitemaakers' zullen wij nu water voor u uit deze rots doen vloejen?" — Vervolgends de hand opheffende, 11. floeg moses de rots met zijnen flaf tweemaal, en terftond vloeide 'er water ïn overvloed uit,zoodat het gantfche volk, benevens het vee, drinken kon. Doch nu fprak jehova tot moses en aüron : 12. „ Dewijl gijlieden niet in mij geloofd hebt,om „ mij daar door, voor het oog der Israëliten, „ te verheerlijken, zoo zult gijlieden dit volk Nn 5 „ niet  55» het vierde boek Hoofdjl. ty niet inbrengen ia het land, dat ik hun gexx' „ fchonken heb."— Deze plaats is bekend met W"13' den naam van Twistwater [Mee-mcriba,] omdat de hraeliten daar met jehova twistten,en hij, onder hen, verheerlijkt werdt. 14. Uit Kades zondt moses een gezantfchap aan den Koning van Edom, met dezen last: „ Het „ volk der hraeliten, dat met u vermaagdfchapt ,, is, laat u het volgende zeggen: Gij weet, „ welke moeilijkheden ons al getroffen hebben. 15. „ Hoe onze voorvaders naa Egijpte zijn geto„ gen, en hoe wij lange jaaren in Egijpte ge„ woond hebben ; hoe de Egijptenaars ons en 16. 5) ollze voorvaderen hebben mishandeld, zoodat „ wij jehova onzen nood klaagden , die ook „ onze klagte verhoord,en eenen Engel gezonden hebbende, ons uit. Egijpte gevoerd heeft. — „ Thans beviudeu wij ons bij de Had Kades, 17. » op uwe grenzen ; vergun ons dan den door„ togt door uw land. Wij zullen geene bezaai„ de akkers, of wijnbergen betreden, zelfs zul, len wij geen water uit uwe putten gebruiken; wij zullen den gemeenen weghouden,zonder daar van rechts of links af te gaan, tot dat " wij weder buiten uwe grenzen zullen wezen."* 18. —Het antwoord van Edoms Koning was:„Gij ' „ zult door mijn land niet trekken, of ik zal 0 gewapenderhand afweeren, en te gemoet trek- 19. ',' ken." — De hraeliten herhaalden hun ver' zoek, „ wij zullen," zeiden zij, „ deu gewoonen heirweg houden, het geen wij zelfs van „ uw  v A n m o s é S. 55I 3, uw water gebruiken, voor ons of voor ons Hoofdfl. „ vee, zullen wij betaalen; daar fteekt niets in, XX' „ wij zullen enkel, te voet, doortrekken." _! Doch de Edomiten bleeven den doortogt niet alleen weigeren, maar trokken zelfs gewapend W'2°' met een talrijk heir, hun tegen; dewijl derhal- ai ven de Edomiten den doortogt door hun land aan de Israeliten weigerden, zoo ontweeken de Israeliten hen, [en namen eenen anderen weg.j Te weten,de Israëliten, van Kades opgebro- 22 ken zijnde, kwamen met hun gantfche heir aan den berg Hor. - Bij dezen berg Hor, bij de ^ grenzen van Edom, fprak jehova tot moses en AaRON: „ aüron zal rot zijne voorvaderen ver- „4 „ zameld worden, want hij zal in het land niet „ komen, dat ik aan de Israeliten gefchonken „ heb, omdat gijlieden mijn bevel betwist hebt, „ bij het Twist-water. — Neem derhalven aü- t„ ron, benevens eleüzar, zijnen zoon, met „ u op den berg Hor; trek daar aüron zijne 26 [priesterlijke] kleeding uit, en bekleed 'er e„ leüzar, zijnen zoon, mede; want aüron „ zal daar derven , en tot zijne voorvaderen gaan." — moses deedt,zoo als jehova geboden hadt- 27 zij klommen op den berg hor, ten aanfchouwen van al het volk, hier trok moses aüron het 28 priesterlijk gewaad uit, en bekleedde 'er zijnzoon eleüzar mede, waar na aüron daar 0n de kruin des bergs, derf, zoodat moses en ELEazAR [zonder hem] weder van den berg kwamen. _ Toen het volk zag, dat aüron over- 29. Ie-  rêa het vierde doek leden was, bedreef bet gantfche volk der Israëliten, eenpaarig, rouwe over aSron , dertig dagen lang. 2i. De Koning van Harad door de Israëliten overwonnen. — Oproer der Israëliten. — Het volk door jlangen geftraft. - Een koperen flang opgerecht. — De heide Koningen sihon en og overwonnen, en hun land door de Israëliten hemagtigd. Hoofdfl. Toen de Kanaanitifche Koning van Harad, m. 'eene ftad, gelegen in het zuider-deel [van Ka*• I# naiin,] vernam, dat de Israëliten, langs den weg, dien de verfpieders genomen hadden, in aantogt waren,zoo viel hij de Israëliten vijandlijk aan, en maakte eenigen van-hun gevangen; 2 waar op de Israëliten aan jehova eene gelofte ' deeden, dat zij, indien God dit volk in hunne magt wilde geve^i, hunne deden verbannen zou3. den. - jehova verhoorde het gebed der Israëliten, en gaf deze Kanaaniten in hunne magt, zoodat zij hen en hunne deden, als verbannen, uitroeiden en verdelgden ; gevende aan die plaats vervolgends den naam Horma {verbanning^. 4 Toen zij nu van den berg Hor weder opbraken, naa den kant der fchelf-zee [den Arabifchen zeeboezem,] ten einde het land der Edomtten achter om te trekken, zoo werdt 's volks ge< moed verdrietig wegens dezen omweg; zoodat bet volk over God en over moses klaagde: Waarom hebt gif ons uit Egijpte gevoerd, om ü in  VAN M O S E Si 553 in deze woeftijn, waar brood noch water is, te Hoofdjl. vergaan? — En deze ellendige fpijze zijn wij XXI' lang moede!—Toen deedt jehova flangen,[Sa-vs. 6. raf [edele] genoemd,] onder het volk komen, die hen beten, zoodat 'er eene groote menigte Israëliten ftierf. Nu vervoegde het volk zich 7, bij moses: Wij hebben gezondigd, zeiden zij, door ons over jehova, e» over u, te beklaagen; bidt toch jehova , dat hij ons van deze flangen verlosfe! — moses badt voor het volk; en ie- s. hova geboodt hem, hij zou eenen Saraf, [eene flang van koper] maaken, en die op eene flange zetten, die dan gebeten was van de flangen, hadt dezen Jlechts aan te zien, en hij zou in V leven blijven. — moses maakte dan eene flang 9 van keper, die hij op eene Itarige zette; wan! neer dan iemand van eene flange gebeten was zoo zag hij die koperen flange aan, en bleef in het leven. Daarna braken de Israëli ten weder op , en io floegen zich neder te Oboth; van Oboth weder tl.' opgebroken, legerden zij zich bij de heuvelen Abarim in de woedijn, op de grenzen van het land der Modbiten, ten oosten. — Van daar is. zetten zij den togt voort tot aan de beek Zered, bij welke zij zich legerden. — Van hier 13. weder opgebroken, legerden zij zich aau deze zijde van den Arnon, die in de woeftijn vloeit, en zijnen oorfprong heeft uit het land der Amorh ten; want deze vloed Arnon maakt de grenspaal uit der Modbiten, en fcheidt het land texMoa* bh  55+ HET VIERDE BOEK Hoofdjl biten van dat der Amoriten; waarom men ook XXL vindt in het Boek , in het welk de oorlogen van vs. 14. , jehova bezongen worden: „ Het godgewijd gedenkteken in Sufa, ,, En de beken, die den Arnon vormen; 15. „ Zoo als deze beeken, van de rotzen geftort, Zich (trekken naa den kant van Ar, ' En met een elleboog leenen tegen Modls grenzen." j6. Van daar naa Beer [de pttfeétzt is de put, van welken jehova tot moses fprak: ,, Doe het volk vergaderen, dan zal ik hun water geven 1" i7. L- Toen de Israëliten dit lied zongen: „ Öntipring, o put! Heft over hem den beurtzang aan! l8 „ De put, door Vorften gedolven, Door 's' volks edelen gegraven, „ Met den bevelhebbers ftaf, „ Met hunne ftaven ! " Van de woeftijn [van Beer] naa Mattana; ,o van Mattana naa Nahaleël, van Nahakël naa no. Bamoth, van Bamoth naa het dal, in de Ahabitifche velden, bij de hoogte van Pisga, aan de zijde, daar deze naa de woeftijn ziet. ai Nu zonden de Israëliten een gezantfehap aan sihon, den Koning der Amoriten, met den vol2„ gendenlast: „ Vergun ons den doortogt door '' „ uw land; wij zullen de bebouwde landerijen " niet betreden, noch de wijnbergen, ook zul- » ^n  van moses. 555 „ len wij het water uit de regenputten niet drin- Roofdji. „ ken; wij zullen ons op den grooten weg hou- XXI' „ den, tot dat wij buiten uwe grenzen zullen „ zijn." — Doch niet alleen weigerde mhonw^ den verzochten doortogt door zijn land aan de Israeliten, maar hij bracht zelfs zijn leger bijéén, en trok de Israëliten te gemoet in de woeftijn , tot bij Jahza, alwaar hij hun flag leverde, maar de Israëliten behaalden eene volkome- 24; ne overwinning; hem zeiven in den flag doodende; waarna zij zijn land veroverden en in bezit namen, van den Arnon af, tot den Jabbok toé, tot aan het land der Ammoniten,want de grenzen der Ammoniten waren wel bevestigd. — Dus veroverden de Israëliten alle deze fte- 25. den , en zetten zich in alle de fteden der Amoriten met der woon neder, zoo in Hesbon, als in de fteden, die [aan deze hoofdftadj behoorden; te weten, Hesbon was de hofftad van sihon, 26. den Koning der Amoriten, die, met den voorigen Koning der Modbiten, krijg gevoerd, en hem al zijn land, tot den Arnon toe,ontnomen hadt. — Daarom zingen de Dichters- „ Komt na Hesboni „ siiions hofftad is vast en prachtig gebouwd! „ Het oorlogs-vuur ontflak uit Hesbon, ' tg „ Eene vlam uit sihons hofflad, „ Zij verteerde Ar, der Moabiten hoofdftad, „ De bezitters van Arnons hoogten. „ Wee u, Modb! gij volk, dat chamos dient! 29. j> Gij  55*5 HET VIERDE BOEg Hoofdfl. ,, Gij zijt verloren! XXI' ., Hij [uw Befchermgod,] leverde zijne zoo* „ nen, „ Reeds den ffcrijd ontvlucht, ,, En zijne dochteren, over in ballingfchap} ., Aan sihon, den Koning der Amoriten. vs. 30. „ Maar wij hebben met onze pijlen alles ge„ veld, Nadat Hesbon verloren was, tot Dibon toe* ,, Wij hebben alles verwoest, en doen fheeven, „ Alles in vlam gezet, tot Medeb'a toe." 31. Dus vestigde Israël zich met der woon in het 32. land der Amoriten. — Ook zondt moses verfpieders naa Jaëzer. — En de Israëliten veröverden ook de aan Jaëzer onderhoorige lieden, na de Amoriten, die 'er in woonden, verdreven 33. te hebben.—Vervolgends zich noordwaards wendende, richtten zij den togt naa den kant van Bafan, maar og, de Koning van Bafan, trok. hun, met zijn gantfche leger, vijandlijk te ge- 34. moet bij Edrcï. — Toen fprak jehova tot moses : Vrees hem niet, want ik heb hem, en zijn " gantféie volk, en land, in uwe magt gegeven, " zoodat gij hem doen zult, zoo als gij den Amoritifchen Koning sihon gedaan hebt, die 35. , te Hesbon woonde." — Ook behaalden [de Israeliten] op hem de overwinning,en doodden hem, en zijne zoonen, en al zijn volk, zoodat 'er niets van hem overbleef; ook namen zij zijn gantfche land in bezit. 42. EI*  VAN MOSES. 557 22. niLEaM door den Koning der Moabiten ontboden, om de Israëliten te vloeken. Voorval met zijne ezeünne. Vervolgends zetten de Israëliten hunnen togt Hoofdfl. weder voort, en floegen zich neder in de vlak- XXI1ten van Modb, aan de oostzijde van den Jordaan, tegen over Jericho. — Als nu balak, «. de zoon van zippor , de Koning der Modbiten, befchouwde, hoe de Israeliten de Amoriten behandeld hadden , zoo was hij, met zijn 3. volk, de Modbiten, in zeer groote vreeze voor dit volk, dat zoo talrijk, [en hem nu zoo nabij] was. — Door dezen angst voor de Israëliten gedreven, handelden de Modbiten met de oud- 4. ften der Midianiten: Op deze wijze, zeiden zij, zal dit volk alles, wat rondom ons is, verteeren, zoo als een os eenen groenen akker fpoedig kaal maakt. — Ten dezen tijde was balak, zoon van zippor,Koning over de Modbiten. , Deze zondt dan afgezanten aan bileSm, den 5. : zoon van beör , naa Pethor, gelegen aan de rivier [den Eufraaty,&oxt bileüm t'huis hoorde, om hem tot zich te nodigen ; zij moesten hem ; zeggen: „ Daar is een volk uit Egijpte getrok„ ken, het welk het land, wijd en zijd, be„ dekt,en dat zich thans in mijne nabuurfchap ,, gevestigd heeft; ik bid u, kom, en vervloek 6. L „ mij dit volk, want het is magtiger dan ik, „ misfchien zal ik het dan overwinnen, en het ,, „ uit. dezen oord verdrijven kunnen ; want ik „ weet, dat, dien gij zegent, ook in de daad 00 „ ge-  553 het vierde boek Hoofdft.,, gezegend, maar dien gij vervloekt, ook inde V*XU7\ „ daad vervloekt is." — De oudften der Moa' biten, verzeld van die der Mididniten, gingen dan op reis, hebbende het waarzeggers-loon bij zich, en bij bileüm gekomen, deeden zij hem 8. hunne boodiehap van balaks wege. — Zijn befcheid was: „ Blijft dezen nacht hier bij mij, „ dan zal ik ulieden antwoord geven, naar het „ geen jehova tot mij fpreken zal." — Dus bleeven de Moabitifche edelen bij bileüm. — 9- God kwam dan tot bileüm, en vraagde hem: ,, Wie zijn die lieden, die thans bij u zijn?" 10. bileüm antwoordde aan God: ,, balak , de ,, zoon van zippor ,de Koning van Modb, heeft 11. „ mij laten boodfchappen: Een voik, dat uit 3? Egijpte " gnomen, bedekt het land hein d en „ verre; ik bid u, kom, en vervloek mij het„ zelve, misfchien zal ik het dan beöorloogen en 12. „ verdrijven kunnen." — Het antwoord van God aan bileüm was: „ Gij moet niet met hun „ gaan , noch dat volk vervloeken, want het is 13. „ gezegend." — Des anderen daags zeide dan bileüm aan de Edellieden van balak : ,, Keert „ weder naa uw land, want jehova laat mij ja.. ,, niet toe, om met u te reizen." — De Moabitifche Edelen keerden dan weder te rug tot balak, en brachten hem dit befcheid, dat bilïüm geweigerd hadt, om met hun te reizen.— 15. Daar op zondt balak andermaal,en thans zelfs nog meer en nog aanzienlijker lieden , dan de eer- 16. fte keer, aan hem. — Dezen, bij bileïm geko¬ men,  van moses.' men, zeiden hem: „ balak, de zoon xzn zu>-Hoefilfl. „ por, laat u door ons het volgende zeggen: XXiI' „ Dat u toch niets wederhoude, om tot mij te „ komen; ik zal u de grootde eere bewijzen vs. 17. „ niét alleen, maar ook alles doen, wat gij op „ mij begeert; kom Hechts, en vervloek mij dit „ volk." - bil. an gaf hier op aan balaks 18. afgezondenen ten antwoord: „ Al gaf mij ba„ lak zijn paleis, vol zilver en goud, zou ik „ toch het bevel van jehova, mijnen God, „ met mogen overtreden, om iet daar tegen te „ doen , hoe groot of klein het dan zijn mogt „ — Derhalven blijft weder dezen nacht hier, 19 » npi^at ik vememe, wat jehova verder tot mij * fprekeö zal-" - Des ^chts kwtié God we- 20. der tot bil*au, en zeide tot hem: „Indiende,, ze mannen fenkel] gekomen zijn, om u te „ ontbieden, zoo ga met hun; alleen, doe het „ geen ik u gebieden zal." Des anderen daags zette bileSm zich op zij. „ ne ezehn, en doeg met de Moabitifche edelen op weg. _ Echter mishaagde het aan God,dat 2o hij met hun reisde, en jehova's En?el delde zich op den weg, om hem te wederftaan _ Hij reedt, [gelijk gezegd is,] 0p zijne ezelin, verzeld van twee zijner bedienden, nu zag zij. ne ezelin jehova's Engel op den weg ftaan met een uitgetogen zwaard « de hand, waar op de ezelin van den weg afweek, en op het veld ter znde gin*, maar bilrüm doeg de ez.lin, om haar weder op den weg te brengen. - Vervol- 24. 00 2 gends  560 HET VIERDE BOEK Jïtotf/fcgends ftondt jehova's engel in een final pad, XX11- tusfchen wijnbergen in, alwaar aan weêrskanten een muur was. De ezelin, jehova's Engel ' dus ziende, drong zich tegen den éénen muur, en klemde bileüms voet tegen den muur,waara6. öm hij haar andermaal floeg. - jehova's Engel het 8een * u zeggen zal, [en niets „ anders,] fpreken." _ Zoo vervolgde bileüm zijne reizè met balaks Edellieden. 23. bileüm, bij balak gekomen, zegent de Israëliten één en andermaal. Toe-n balak vernam,dat bileüm kwam,ging jtf. hij hem zelf te gemoet, tot aan de uiterde grensftad der Modbiten, aan den Arnon,en zeide te- 37. gen hem: Waarom heb ik toch één en andermaal aan u motten zenden, om u bij mij te nodigen , eer dat gij komen wildet ? Zou ik u dan waarlijk niet genoeg eere aan kunnen doen ? —. bilbüm antwoordde: Ik ben nu wel bij u ge- o§ komen , doch verbeeldt u niet, dat ik één enkel woord,[naar mijn goedvinden,] zal kunnen fpreken; alzoo ik alleen dat geen, het welk God mij in den mond zal leggen, fpreken zal. Vervolgends ging bileüm met balak naa Ktrjath-Huzoth, alwaar balak runderen en fchaapan offerde, en aan bileüm , en de edelen, die 4°' hem verzelden, een deel van de offermaaltijd üo 3 zondt.  562 het vierde boek Hoofdfl. zondt. - Den volgenden dag nam balak bixslu l*aM met zich op de hoogten, aan baal geW'*1' wijd, van waar hij hem het uiterile einde van HoofdllMt [Israëlitisch} volk deedt zien. - Nu verxx ii. zocht BiLf Sm aan balak: Laat mij hier zeven w' *• «&mmi flichten,en fel 'er tot mijn gebruik te* a. ven runderen en zeven rammen bij. — balak ' voldeedt aan dezen eisch van eileüm , en zij offerden beiden, op eiken altaar,één rund en cénen ram. — Dit gefchied zijnde, ging bilpüm, ' balak verzocht hebbende, om bij zijn offer te blijven wachten, terwijl hij [bileüm] zich alleen zou begeven, of jehova hem ook verfchijnen zoude, en het geen die hem zou bekend maaken, zou hij aan balak mededeelen, op eene vrijë en , opene hoogte. - Hier verfcheen God aan biluüm, tegen wien [bileüm] zeide: /* heb zeven altaaren opgericht, en op eiken altaar één - rund en één ram [u ter eere] geofferd.—Daaröp legde jehova bilvüm, het geen hij zeggen moest, in den mond, en beval hem naa balak weder te keeren,en dienvolgends te fpreken 6 Hij keerde dan tot balak weder, dien hij, be' nevens alle de edelen van Moab, nog bij zijn of7. fer vondt ftaan. — In aller tegenwoordigheid, fprak hij nu zijne Godfpraak, in de volgende bewoordingen : , Uit dram onboodt balak m;j, De Koning der Mdiïptten ontboodt mij 9, uir het ooétérsch gebergte. „ „ Kom, vervloek Jakob , „ ,, Kom,  VAN MOSES. 563 „ „ Kom, verwensen Israël! Hoofdfl. „ Hoe kan ik vloeken, dien God niet vloekt ?,,XXUg Hoe kan ik verwenfehen, dien jehova ,, niet verwenscht? „ Ik zie het van de fpits der rotzen, 9. ,, Ik befchouw het van de heuvelen; „ Dit volk zal op zich zelf woonen, „ Het zal zich , met andere volken, niet ,, gelijk rekenen. „ Wie telt Jakob , zoo ontelbaar als het (tof? 10. „ Wie berekent het vierde deel van Israël? „ Mogt ik den dood der oprechten fterven! ,, Mogt mijn toekomend lot, gelijk het hun,, ne, wezen!" Wat doet gij? zeide balak hier op tegen bi- h. leSm; ik heb u genodigd, om mijne vijanden te vervloeken, en gij zegent ken zoo zeer! — Het antwoord was: Moet ik niet getrouw fpre- 12. ken, het geen jehova mij in den mond legt ? Daar op zeide balak: Kom nu met mij na 13. eene andere plaats, van waar gij dat volk zult kunnen zien, doch zoo , dat gij ft'echts het uiterfte van het leger befchouwen, maar het niet geheel zult kunnen overzien. — Vervloek het mij dan van daar. — Dus nam hij hem met zich, 14. op den top van den Pisga, op de zoogenaamde vlakte der wachters [Zyfim], alwaar hij weder zeven altaren ftichtte, en op eiken altaar dén rund en éénen ram offerde. — Waarna bileiïm Ïc, weder aan balak zeide: Blijf hier bij uw offer, terwijl ik daar ginder eene verfchijning zal O 0 4 af  564 HET VIERDE BOEK Hoofdfl. afwachten. Ook verfcheen jehova weder aan v?*i6. eile5m> en hem de woorden in den mond gelegd hebbende, belastte hij hem, naa balak weder te keeren,en (lipt naar dien last te fpreken. —• 17. Tot balak dan wedergekeerd zijnde, die nog bij zijn offer ftondt, verzeld van den gantfchen Mcabitifchen adel, vraagde balak hem terftond: 18. Wat jehova tot hem gefproken hadt?— En nu liet bileüm de Godfpraak hooren,in de volgende bewoordingen: „ Sta op, 0 balak! en hoor! ,, Verleen mij uwe aandacht, o zoon van „ zippor ! 19. „ God is geen mensch, dat hij liegen, „ Geen fterveling, dat hem iet berouwen zou! ,, Zou hij fpreken, en niet doen? ,, Belooven,en het beloofde niet fchenken! £0. „ Zie! ik heb in last, om te zegenen! „ Als hij zegent, kan ik het niet verhinderen! 21. js Hij ziet[thans] geene overtreding in Jakob, „ Hij befchouwt geen wrevel in Israël! „ jehova,zijn God,is midden onder hem, „ Onder hem is vreugdegejuich over dien „ Koning! % hadt. Hij nam josoa, en ftelde hem voor den Priester eleSzar, en voor de gantfche volksvergadering, en droeg hem, met oplegging der 23> PP 4 . han-  580 het vierde boek handen, het ambt op,alles,gelijk jehova,dooi moses dienst, bevolen hadt. 28. Vernieuwing van eenige -wetten, betreffende de offeranden — het daaglijksch offer — het offer op den Sabbath — nieuwe maan _ paafchen en Pink/leren. Hoofdfl. Voorts fprak jehova tot moses het volgende: xxvih. ^ beved dett israëliten, en zeg hun mijnenvs' *" " Wege aan: Mijne offeranden, mijne fpijze, ' 'l de offers , door het vuur te verteeren, tot , eenen verzoenenden offergeur, zult gij mij voortaan zorgvuldig, op den behoorlijken tijd, „ offeren." „ Zeg hun derhalven aan: Dit is het vuur' „ offer , welk gij daaglijks, ter eere van jeho, va offeren zult; twee éénjaarige lammeren, |' die zonder ligchaams-gebrek zijn, tot een ge„ duurig brand-offer; het ééne lam moet gij be„ reideu des morgens, en het ander tusfchen , de .twee avonden, [in den laaten namiddag,] Z " benevens een tiende deel eener Efa van 't al, lerfijnfle meel, met een vierde deel van een „ Hin versch geperfle olie begoten, tot een 6 ■ fpijs-offer.—Dit is het geduurig brand-offer, ' het welk bij den berg Sinaï geofferd werdt, ' als een vuur-offer van eenen verzoenenden oft fergcur, ter eere van jehova. — Ook het '" „ daar toe behoorend drank-offer van een vierde deel van een Hin [wijn] voor elk lam, dit zal in het heiligdom jehova toegebracht „ wor-  van moses. 5S1 „ worden.— Het tweede lam zult gij tusfchen Hoofdfl. „ de twee avonden [in den laaten namiddag,] *XV™' „ offeren; met een fpijs- en drank-offer als des „ morgens. — Dus zult gij dit offeren als een vuur-offer van verzoenenden offergeur, ter ,, eere van jehova." >, Op den Sabbath-dag twee éénjaarige lam- g, „ meren , zonder eenig ligchaams-gebrek, met 5, een fpijs-offer van twee tienden van allerfijnst >, meel, met olie begoten, benevens het daar „ toe behoorende drank-offër. _ De Sabbaths- ïo. „ oireren, 0p eiken Sabbath, boven en behal„ ven het daaglijksch brand-offer, en het daar >, toe behoorende drank-offer." „ Op de nieuwe maanen, zult gij aan jeho- 'sl „ va ten brand-offer offeren, twee jonge run„ deren, éénen ram, en zeven éénjaarige lam„ meren, allen zonder ligchaams-gebrek; bene- x s, vens drie tienden allerfijnst meel, met olie „ begoten, ten fpijs-offer voor elk rund; en „ twee tienden fijn meel, met olie begoten,ten „ fpijs-offer, voor den éénen ram, en een tien- 13. „ de fijn meel, met olie begoten, ten fpijs-of, fer, voor elk lam. — Een brand-offer, door , het vuur te verteeren, ten verzoenenden of, fergeur, jehova ter eere. - De drank-offe- u , reu, die 'er toe behooren, zijn , een half Hin , wijn, voor elk rund, en een derde van een , Hin voor éénen ram, en het vierde deel van , een Hin voor elk lam. _ Dit is het brand, offer voor elke nieuwe maan, het gantfche PP 5 jaar  582 het VIERDE BOEK HoofdH. „ jaar door. — Daarenboven zal men éénen j*™ „ geitenhok tot een zond-offer, ter eere van v l> „ jehova , offeren ,boven en behalven het daag„ lijksch brand- eh drank-offer." 16. ., Op den veertienden dag der eerfte maand, 17. „ is het Paafchen, ter eere van jehova.— Op „ den vijftienden van die maand is het feest, „ wanneer men zeven dagen lang ongezuurde . 18. „ brooden eet. De eerfte dag moet als heilig „ uitgeroepen worden, dan zal 'er geen arbeid jp. „ verricht worden. — Dan zult gij de volgende, door het vuur te verteeren, brand-offers „ ter eere van jehova brengen: twee jonge runderen, één' ram,en zeven'éénjaarige lam* meren , die allen zonder ligchaams-gebrek moe20. „ ten wezen, benevens derzelver fpijs-offeren van fijn meel, met olie begoten, te weten, drie tienden tot één rund, en twee tienden nI „ tot éénen ram, en één tiende voor elk van 22'. die zeven lammeren. — Verders een' geiten' „ bok ten zond-offer, tot eene verzoening voor m, „ ulieden, en dit alles boven en behalven de „ morgen-brand-offeren, die tot een daaglijksch =4. „ offer zijn. Aldus zult gij daaglijks, geduu„ rende die zeven feestdagen, doen, tot eene „ offer-fpijze, door het vuur te verteeren, tot „ eenen verzoenenden offergeur, ter eere van ,', jehova — boven en behalven het geduurig ?, brand-offer, en het daar toe behoorend drank25. ',' offer. — Ook zult gij den zevenden dag als " » bei-  Van moses. 583 „ heilig laten uitroepen, en op denzelven zal Hoofdfl, ,, ook geen arbeid verricht worden." xxvm. „Den dag der eerdelingen , op welken gij, na w. 26. „ het verloop van zeven weken , jehova een „ fpijs-offer brengt van nieuw meel, zult gij „ als heilig laten uitroepen;' op denzelven zult » gij geen' arbeid verrichten. Dan zult gij het 27. j, volgende als een brand-offer, ten verzoenen„ den offergeur,ter eere van jehova, brengen; twee jonge runderen, één' ram, en zeven „ éénjaarige lammeren; benevens de daar toe 28. „ behoorende fpijs-offeren van allerfijnst meel, „ met olie begoten, drie tienden tot één rund, „ twee tienden tot éénen ram, en één tiende' 29. ,, tot elk der zeven lammeren. — Nog één' 30.' „ geitenbok, ter verzoening voor ulieden. „ Dit alles, boven en behalven het gelfadig 31. „ brand-offer, en het daar toe behoorend fpy> „ offer. — Alle deze offeranden, benevens der„ zeiver drank-offeren , zullen zonder eenig gebrek zijn." 29. Vervolg van het voorgaande. — Offeranden op de overige Feesten. „ Den eerden dag der zevende maand, [hzlï Hoofd/l. , September,] zult gij als heilig laten uitroe- XXIX, pen, dan zult gij geenen arbeid verrichten*' , mogen; alzoo het feest der bazuinen op den, zeiven invalt. - Op denzelven zuk gij de 2 , volgende offers, tot eenen verzoenenden of, fergeur, -jehova ter eere, bereiden: één jong „ rund,  584 HET VIERDE BOEK Hoofdfl. ,, rund, éénen ram, en zeven éénjaarige lam* XX,X' „ meren, zonder ligchaams-gebrek; en het daar ..." „ toe behoorende fpijs-offer van allerfijnst meel, „ met olie begoten; drie tienden tot één rund, 4. „ twee tienden tot éénen ram , en één tiende 5. „ tot elk der zeven lammeren. — Daarenboven „ een' geitenbok ten zond-offer, tot verzoening 6. „ voor ulieden. — Dit, boven en behalven het „ 'brand-offer, dat op de nieuwe maan moet „ geofferd worden, en het daar toe behoorend „ fpijs offer; als ook het daaglijks offer, bene„ vens het daar toe behoorende fpijs-offer, als „ ook de verëischte drank-offeren,volgends het „ daar omtrent gegeven bevel, tot eenen ver„ zoenenden offergeur, ter eere van jehova." 7. „ De tiende dag van deze zelfde zevende „ maand, zal ook als heilig worden uitgeroepen; ', op denzelven zult gij [door vasten] u veröot,, moedigen,en voldrekt geenen arbeid verrich- 8. .„ ten. — Op denzelven zult gij, ter eere van ,, jehova,tot eenen verzoenenden offergeur,de „ volgende brand-offers brengen: Eén jong „ rand, éénen ram, zeven éénjaarige lamme„ ren, die allen zonder ligchaams-gebrek moe- 0. ten zijn; als ook het daar toe behoorende „ fpijs-offer van allerfijnst meel, met olie bego„ ten, drie tienden voor één rund; twee tienro. „ den voor Ctien ram; en één tiende voor elk 11. „ der zeven lammeren. —• Nog een' geitenbok }, ten zond-offer, boven en behalven de zond„ offers van het verzoenings-feest, en het daag- „ lijksch  VAN MOSES, 585 „ IpSch' brand-offer, met de daar toe behoo- Hoofdfl. „ rende fpijs- en drank-offeren." XXix. „ Ook zal de vijftiende dag der zevende maand i=. „ als heilig worden uitgeroepen, en op denzel„ ven zal geen arbeid of dienstwerk geoorloofd „ zijn; want dan viert gij, ter eere van jeho„ va, een feest,zeven dagen lang. — Dan zult 13, „ gij de volgende offers,door het vuur, ter eej, re van jehova, tot eenen verzoenenden of„ fergeur , te verteeren, brengen: dertien jon„ ge runderen; twee rammen; veertien éénjaa„ rige lammeren; allen zonder ligchaams-gebrek; „ als ook het daar toe behoorende fpijs-offer i4. „ van allerfijnst meel, met olie begoten; drie „ tienden tot elk van die dertien runderen, en „ twee tienden voor elk der twee rammen; en 1-. „ één tiende voor elk der veertien lammeren — „ nog één' geitenbok ten zond-offer, boven en 16. „ behalven het daaglijksch brand-offer, en het „ daar toe behoorende fpijs- en drank-offer." „ Vervolgends op den tweeden dag [van dit 1„ feest,] twaalf jonge runderen ,twee rammen „ en veertien éénjaarige lammeren, zonder lig-' „ chaams-gebrek; benevens het daar toe behoo- 18. „ rende fpijs- en drank-offer, dat tot deze run„ deren, rammen, en lammeren, naar derzelver », getal, rechtens,behoort— Nog één' geiten- i9. j, bok ten zond-offer, boven en behalven het „ daaglijksch brand-offer, met het daar toe be„ hoorende fpijs- en drank-offer." „ Op den derden dag elf jonge runderen, 20. twee  586 HET TIERDE BOEK Hoofdjl.,, twee rammen, en veertien éénjaarige lammeyfai" " rcn* zonder ligchaams-gebrek —■ benevens de ,, daar toe behoorende fpijs. en drank-offeren , „ voor de runderen, rammen, en lammeren, „ naar derzelver getal, en volgends het reeds 22. n gegeven voorfchrift— nog één' geitenbok ten „ zond-offer, boven en behalven het daaglijksch „ brand offer, en daar toe behoorende fpijs- en „ drank-offer." 23. « Op den vierden dag, tien runderen, twee „ rammen, en veertien éénjaarige lammeren, 24. „ zonder ligchaams-gebrek; met derzelver fpijs,, en drank-offers, die, rechtens, tot de runde„ ren, rammen en lammeren, naar derzelver ge- 25. „ tal, behooren. — Nog één' geitenbok ten „ zond-offer, boven en behalven het daaglijksch „ brand-offer, met het daar toe behoorende „ fpijs- en drank-offer." 26. » °P den vijfden dag, negen runderen,twee „ rammen , en veertien éénjaarige lammeren, 27. „ zonder ligchaams-gebrek, met de daar toe be„ hoorende fpijs- en drank-olferen, die , rechtens, „ tot de runderen, rammen, en lammeren, naar 28. „ derzelver getal, behooren. — Als ook één' „ bok ten zond-offer, boven en behalven het „ daar toe behoorende fpijs- en drank-offer." 29. „ Op den zesden dag, acht runderen, twee „ rammen, en veertien éénjaarige lammeren, 30. „ zonder ligchaams-gebrek, benevens de fpijs„ en drank-offeren, die, rechtens , tot deze run„ deren, rammen, en lammeren behooren. — „ Als  VAN moses. 5R7 „ Als ook één' bok ten zond-offer, boven en Hoofdfl „ behalven het daaglijksch brand-offer , en het XXIX„ daar toe behoorende fpijs- en drank-offer." ***** „ Op den zevenden dag, zeven runderen, „ twee rammen, en veertien éénjaarige lammc„ ren , zonder ligchaams-gebrek , benevens de 3} „ daar toe behoorende fpijs- en drank-offeren, J' „ die, rechtens, tot de runderen, rammen,en „ lammeren behooren. — Insgelijks één' bok 34. s, ten zond-offer, boven en behalven het daag„ lijksch brand-offer, met het daar toe behoo„ rende fpijs- en drank-offer." „ Op den achtften dag zult gij een llotfeest 35. „ vieren, dan zal 'er volftrekt geen arbeid noch ,, dienstwerk gedaan worden. Op denzelven *6. „ zult gij aan jehova, de volgende, door het „ vuur te verteeren, brand-offers, tot eenen ver„ zoenenden offergeur, brengen réén rund, éé„ nen ram,en zeven éénjaarige lammeren, zon„ der ligchaams-gebrek , met de daar 'toe be- 37. „ hoorende fpijs- en drank-offeren, die tot het „ rund, den ram, en de lammeren, rechtens, „ volgends derzelver getal, behooren. — Als ,8 „ ook één' bok ten zond-offer, boven en behal„ ven het daaglijksch brand-offer, en het daar „ toe behoorende fpijs- en drank-offer." „ Deze offeranden zult gij, op uwe plegtige 39. ,, feesttijden, ter eere van jehova, bereiden, „ boven en behalven uwe geloften, uwe vrij„ willige offeren, uwe brand- fpijs- drank- en „ dank-offeren." D.'t  5§3 het vierde boek Hoofdfl. Dit alles droeg moses den Israëliten voor , vs^ö overëenkomftig liet bevel van jehova aan hem. 30. Verordeningen, de gtloften betreffende. Hoofdfl. Vervolgends fprak moses tot de hoofden der xxx. Israèlitifche (lammen nog het volgende: „ Dit 2] „ heeft jehova geboden: Wanneer een man aan jbhova eene gelofte doet, of met eenen „ eed zich tot onthouding van iet verbindt,zal „ hij zijn woord niet verbreken, maar alles vol„ brengen,het welk hij, voorbedachüijk, gcfpro- 3. „ ken heeft. — Maar indien eene vrouw aan jehova eene gelofte doet, of zich verbindt, „ van iet te zullen onthouden,terwijl zij nog, als jonge dochter, in het huis van haaren va- 4. der is; wanneer haar vader, haare gelofte of „ haare verzegging, daar zij zich mede verbindt, iet te zullen nalaten, hoorende, daar op „ zwijgt, dan zullen alle haare zoodanige ge„ lofterf, en verzeggingen, waarmede zij zich „ ter onthouding van iet verbindt, van kracht 5. „ zijn. Doch, wanneer haar vader, zoodra hij ,, zulks verneemt, het tegenfpreekt, dan zijn „ alle haare geloften en verzeggingen, om zich „ van iet te onthouden, krachteloos, en jehova „ zal het haar kwijtfchelden, dewijl haar vader 6. ,, het heeft tegengefproken — Doch indien zij „ trouwt, en door gelofte zich verbonden, of „ zich, door eene uitfpraak met den mond, tot 7. ,, eenige onthouding verpligt heeft, en haar „ man, het zij vroeg of laat, .dat hoort, in- „ dien  van mo s e s. 58p ti loften, en verzeggingen om zich van het in xxx> „ of ander te onthouden, van kracht zijn; maar W ■ ,, indien haar man, wanneer hij het verneemt » haar tegenfpreekt,en haare gelofte,die zij op zich genomen, of haare uitgefproken verzegging, waar mede zij zich ter onthouding van „ iet verbonden hadt, verbreekt, dan zal jehova „ haar zulks kwijtfchelden. _ De gelofte van ee- . „ ne weduwe, of van eene, die van haaren man „ verdoten is,en alles,waar toe deze zich ter „ onthouding verbonden hebben , zal van kracht „ zijn — zo zij, nog [bij haar mans leven] of in het „ huis van haaren man zijnde, eene gelofte eedaan ,, of zich bij eede tot eenige onthouding verbon' „ den heeft, en haar man, zulks hoorende, dil n „ gezwegen, en haar niet tegengefproken heeft „ dan zullen alle haare geloften , en alles, waar„ omtrent zij zich verbonden hadt,ter onthou„ ding, van kracht wezen; maar indien haar man, ft ,< toen hij het te weten kwam, dezelve verbro„ ken heeft, dan Zullen allé haare uitgefproken „ verbindtenisfen,het zij van geloften, of van „ onthouding, krachteloos zijn ; omdat haarman ,i ze verbroken heeft, zoo zal jêhova het haar „ kwijtfchelden. _ Alle geloften, en alle zelfs „ onder eede gedaane verzeggingen, om zich door *2' „ onthouding te verootmoedigen, kan de man f cener vrouw bevestigen, of krachteloos maa„ ken. —Doch, indien de man voldrekt, van den „ éénen dag tot den anderen, zwijgt, dan be- „ves-  <$o HET VIERDE BOEK Hoofdfl.„ vestigt hij,door dit ftilzwijgen, nadat hij het VVV ' „ te weten is gekomen, alle de geloften, en ,, alle de verzeggingen der vrouw, daar zij zich vs' ï5« )» toe verbonden hadt. — Zo hij, lang nadat hij „ het te weten is gekomen, ze verbroken heeft, „ dan zal hij de fchuld der vrouwe boeten." 16. Deze zijn de verordeningen, die jehova aan moses bevolen heeft, nopens het geen ten dezen plaats moest hebben, tusfchen den man en zijne vrouw, en tusfchen den vader en zijne dochter, zoo lang zij nog, als jonge dochter, in haars vaders huis is. 31. Oorlog met de Midianiten. — De Israëliten behaalen eene volkomene overwinning.— Schikkingen nopens den buit. Hoofdfl. Daarna fprak jehova tot moses: Oefen nog vs^i wraa^ °P de Midianiten voor de Israëliten, en 2. dan zult gif tot uwe voorvaderen verzameld wer* 3. den. — Daar op beval moses aan het volk: Laat zich eenige manfehap ten oorlog toerusten , om jehova's wraak te oefenen over de Midiani. 4. ten, daar toe zult gij uit alle de flammen van Israël, uit eiken ftam duizend man, leveren, om 5. dezen veldtogt te doen. •— Dienvolgends wérden dan uit eiken ftam 1000 man,en dus 12000 man uit alle de Isra'èlitifche ftammen,alle wak- 6. kere en ftrijdbare manfehap, bijëengebracht;deze ioco man, uit eiken ftam, deedt moses tot dien togt optrekken, verzeld van pinehas , den zoon van den Opperpriester ELtazAR, hebbende  V a N M O S E S. 59I ie de heiligdommen, en de trompetten hij zich.Hoofdfl. >— Deze manfehap tastte de Midianiten aan, zoo XXXI* als jehova aan moses bevolen hadt, en floeg alle* ' ?' mansperfoonen onder hen dood. — Onder de 5co fchaapen, en de fchatting voor jehova 37. van het klein vee, 675; voorts 36,000 runde- 38.' ren, en van dezen 72, de fchatting voor jehova; 3°;5oo ezelen, en 61 daarvan de fchatting 39. Ql 3 voor  594 HET VIERDE BOEK Eosfdjl. voor jehova; i6,goo flaavinnen, en van dezen vsYófi. 3S tot eene fchjjping voor jehova. — Deze 41. fchatting en gefchenk voor jehova, gaf moses 42. aan den Priester eleüzar.—-Doch van de helft, die moses de krijgslieden aan de overige Israë- 43. liten hadt doen afftaan, en welke helft, aan het 44. volk toebedeeld, i^gelijks bedondt in 337,500 fchaapen, 36,000 runderen, 30,500 ezelen, en 4V 16,000 flaavinnen , van deze helft der Israëliten nam moses één van de vijftig, zoo van menfchen, als van beesten, die hij aan de Leviten gaf, welke bij de woning van jehova de wacht waarnamen, zoo als jehova aan moses hevolen hadt. — 48. Vervolgends vervoegden zich de hooge en laage Bevelhebbers van het heir tot moses , en zei- 49. den: „ Uwe knechten hebben hunne onderhoo„ rige manfchappen op nieuw geteld, en van de- 50. ,, zeiven wordt'er geen één man vermist, daarom „ brengen wij tot een offergefchenk aan jehova , „ het geen elk onzer veroverd heeft, een gou,, den fieraad, een armband, een handfierfel, ,, een vingerring , een oorring,gouden knop,en „ dergelijken, om, voor jfhova, tot een losgeld 51. „ voor ons leven te zijn." — Dit goud, alles bewerkt, namen moses en eleüzar , de Priester, 52. van hun in ontvang aan. Het gantfche beloop van dit goud,het welk zij als een gefchenk aan jehova aanboden, bedroeg 16,750 fikkelen. —. Dit gaven de opper- en minder Bevelhebbers, 53. maar de gemeene krijgslieden behielden elk, het geen  van moses. 595 geen zij buit gemaakt hadden, voor zich. — Hoofdjl. moses dan en de Priester eleüzar , namen dit XXXL goud aan van de hooger en laager Krijgsbevel-W'54' hebbers, en brachten het in de Tente der famenkomfte [de gehoorzaal,] voor de hraeliten, tot eene gedachtenis voor jehova's oog. 32. De flammen Ruben, Gad, en de halve ftam Manasfe, nemen, op hun verzoek, bezit van de veroverde landen van sihon en og, ten oosten van den Jordaan. De ftam van Ruben hadt veel vee, en niet Hoofdjl. min de ftam van Gad; als zij dan zagen, dat XXX,I> het land van Jaëzer, en het land van Gilead™' * zeer gefchikt was tot de veehoederij, zoo ver- », voegden zich de flammen van Gad en Ruben bij moses , en bij den Priester eleüzar , en de andere hoofden des volks , met dit voorftel: Ata„ roth, Dibon, Jaèzer, Nimra, Hesbon, Eledle , 3. „ Sebam, Nebo, en Beön [Meön], het land, welk 4.' „ jehova voor het volk van Israël heeft onder„ gebracht, is een land, gefchikt voor de veehoe„ derij, en wij, uwe knechten, hebben veel fchaa„ pen: Indien wij dan," — vervolgden zij — „ gunst bij u mogen genieten, dat dan dit land „ aan uwe knechten tot eene eigendomlijke be„ zitting gefchonken worde, en voer ons niet „ over den Jordaan."— Op dit voordel van de §. dammen Gad en Ruben, gtfmoses ditbefcheid : „ Zouden dan uwe broederen ten drijde treké ken,terwijl gij hier ftil zoudt blijven? Waar. Qq4 „ öm  59<5 HET VIERDE B O EK v ^xxff'" Öm Z0Udt gij' de Israéliten afkeerig maaken, : s> om over den Jordaan het land in te trekken, vs. 8. „ dat jehova aan hunfchenkt? Op dezelfde wij„ ze hebben uwe vaders gehandeld, toen ik hen „ uit Kades-Barnea zondt, om het land te verT 9. „ fpieden. — Zij gingen tot in het dal Eskol, 0) befchouwden het land,en maakten de Isra'éli„ ten afkeerig en moedeloos, zoodat zij het land „ niet intogen, welk jehova aan hun gefchon- 10. „ ken hadt; waarom ook jehova's toorn, ten 11. „ dien tijde, ontflak, zoodat hij zwoer: Niemand ,, der genen, die, twintig jaaren en daarboven „ eud , uit Egijpte getrokken zijn, zal dat land aanfchouwen, welk ik aan abraham, isaük, „ en jakob, bij eede, beloofd heb, omdat zij mij 12. niet dandvastig gevolgd hebben; uitgezonderd „ kaleb , den zoon yan jeeunne, uit het gedacht - „ van kenaz, en josua, den zoon van nun, „ want dezen. volgden jehova dandvastig. — 13. „ Dus werdt jehqva toornig op de Israëliërs, die hij veertig jaaren lang in de woedijn liet „ omzwerven , tot dat het gantfche gedacht, dat „ voor jehova's oog zoo flecht gehandeld hadt, x4- ,» was uitgedorven. — En nu komt gij, in de „ plaats van uwe vaderen , een gedacht van zon„ dige menfchen.' om het vuur van jehova's „ toorn ovet Israël, hoe langer hoe meer, te ont- ï5« deken! —Indien gij u zeiven van hem afwendt, „ dan zal hij Israël nog langer in de woedijn ,, laten, en gij zult dit geheele volk in 't verderf M flesten/'—Zij deeden daar op eenen naderen. voor=  VAN MOSES. 507 voorflag, en zeiden: „ Wij willen hier zvkzl Hoofdfl. „ fchaapskoojen voor ons vee, en fteden voor XXX"' „ onze kinderen bouwen, maar wij zei ven zul-w. I?. „ len, met wakkeren moed, en wel toegerust „ voor de Israeliten vooruittrekken , tot dat „ wij ze in hunne beftemde woonplaats gebracht „ hebben , ondertusfchen zullen onze kinderen, ,, om tegen de inwooneren des lands veilig te „ zijn, in vaste fteden woonen. — Wij zullen 18. „ niet naar onze wooningen te rugkeeren, voor ,, dat de Israeliten, elk voor zich, van zijne érf„ bedeeling bezit genomen hebben; want wij be- 19. „ geeren met hun geene bezitting aan gene zij„ de des Jordaans, of verder, maar bekennen hier ons erfdeel, aan de oostzijde van den „ Jordaan, ontvangen te hebben."— Hier op 1Q zeide moses tegen hen: „ Indien gij naar dit „ voorftel.doet,en wel toegerust, voor jehova , „ te veld trekt, en alle uwe oorlogslieden den 2r, „ Jordaan, voor jehova, overtrekken, tot dat „ hij zijne vijanden uit hunne bezitting zal ver,, dreven hebben, en het gantfche land zal ver- lu ,, överd zijn voor jehova,dan kunt gij vervol„ gends terug keeren, en gij zult omtrent jü„ hova , en omtrent de Israeliten, vrij van al„ le fchuld zijn, ook zult gij dit land tot uw ,, eigendom bezitten, voor jehova's oog. _ „ Doch, indien gi[ dus niet zult handelen,dan 2-, „ zondigt gij tegen jehova, en zult bij ervaa- ' „ ring ondervinden, dat uwe zonde niet ongen ftraft zal blijven. — Bouwt hier dan fteden »4. Q q 5 ,, voor  598 het vierde boek BoofaTt.» voor uwe kinderen, en koojen voor uwe XXXI1' „ fchaapskudden, en doet, het geen gij beloofd vs, 25. „ hebt."— De Hammen Gad en Ruben hernamen : „ Uwe knechten zullen doen, gelijk mijn 26. ,, heer bevolen heeft: Onze kinderen, onze „ vrouwen, en al ons vee, zullen daar, in de 27. „ fteden van Gile'dd, blijven; maar uwe knech„ ten zullen, met alle tot den oorlog gefchik„ te manfehap, voor jehova's oog , volgends ,, het voorftel van mijnen beer, te veld trekken." 28. Daar op gaf moses , ten hunnen opzichte aan den Priester eleSzar , aan josua, den zoon van tjun, en aan de hoofden der geflachten van Is* 29. raêls ftammen, het volgende bevel: „Indien de „ ftrijdbare manfehap van de ftammen Gad en „ Ruben, met ulieden,den Jordaan overtrekt, ,, voor jehova's oog, zoo zult gij, wanneer „ het land door u veroverd is, hun het land „ van Gilead tot eene eigendomlijke bezitting 30. ,, geven; maar indien zij niet met ulieden te „ veld trekken, dan moeten zij met ulieden ee- 31. ,, ne bezitting in Kanaan hebben." — Dit beantwoordden de ftammen Gad en Ruben, met te zeggen: „ Het geen jehova uwen knechten gc„ boden heeft, zullen wij naauwkeurig volbren- 32. „ gen; wij zullen, wel toegerust, voor jeho„ va's oog, Kanaan intrekken, maar onze ei„ gendomlijke bezitting, hebben wij, aan deze „ zijde van den Jordaan, verkregen." 33. Toen gaf moses hun, te weten, aan de ftammen Gad en Rubtn, en aan den halven ftam van  van moses. 599 van Manasfe, josefs zoon,het Koningrijk vmHoofdH. den Amoritilchen Koning sihon , en het Koning- XXXIU rijk van og, den Koning van Ba fan, het land, benevens de fteden, die alömme binnen deszelfs grenzen lagen. — Toen bouwden de nakomelin-w. 34. gen van Gad, Dibon, Ataroth, Ar oir, Atrot, 35! Sofan, Jaëzer, Jogbeha, Beth-Nimra ,en Beth- 36. Haran, vaste fteden, ook legden zij fchaapskoojen aan. De nakomelingen van Ruben, bouwden Hes- 37. bon, Eleale, Kirjathaïm, Nebo, Baal-Meön, 3«(van dezen veranderden zij den naam,) en Sibma. — Alle de fteden, die zij herbouwden,lie. ten zij anders haare oude naamen behouden. De nakomelingen van machir. , zoon van ma- 39. nasse, in Gihad gevallen zijnde, maakten zich van dit landfchap meester, na de Amoritifche inwooners 'er uit verdreven te hebben. — Dus 40. gaf moses Gihad aan de nakomeiingfehap van machir , den zoon van manasse, die 'er zich ook vestigden. — Het geflacht van jaïr, zoon 4I. \ van manasse , ondernam insgelijks eenen togt, 1 en bemagtigde hunne dorpen, die zij Jaïrs-dor( pen (hawoth-Jaïr) noemden. — nobach ver- 4„ j ijverde ' Kenath, met de daar aan onderhoorige ; plaatzen, en noemde ze, naar zijnen eigen | naam, Nobach. 33. Opgave van de reistogten en legerplaatzen der Israëliten, in de woeftijn. Deze zijn de legerplaatzen der hraeliten ,HoofdH \ toen zij, onder aanvoering van moses en aü- xxx'«' VS. i. ron,  ÓOO HET VIERDE BOEK Hoofilft. r on , met hunne heiren, uit Egijpte trokken, vs.*™' well{e moses heeft opgetekend , hunne togten, en legerplaatzen , die zij, volgends jehova's bevel, betrokken hebben. — Zij zijn de volgenden. 3. De Israeliten braken op van Ramefes, op den vijftienden dag der eerde maand, en trokken, daags na het Pafcha, door eene hooge hand, 4. voor het oog van gantsch Egijpte, uit; terwijl de Egijptenaars alle de eerstgeborenen begroeven , die jehova allen onder hen hadt doen fterven , ja zelfs hadt jehova over hunne Go- 5. den recht geoefend. — Van Ramefes dan opgebroken , legerden de Israeliten zich te Sukkoth; 6. van Sukkoth ging de togt tot Etham , aan het 7. begin der woeftijn. — Van Etham opgebroken, wendden zij zich na Pi-hachiroth, gelegen tegen over Baal-Zefon, en floegen hunne leger- 8. plaats neder, ten oosten van Migdol. — Van Pihachiroth opgebroken, trokken zij, de zee door, na de woeflijn, zettende hunnen togt door de woeflijn Etham , drie dagreizen, voort, 9. tot dat zij zich te Mara nederfloegen. — Van Mara kwamen zij te Elim, hier te Elim vonden zij twaalf waterbronnen, en zeventig palmboomen, waarom zij zich daar legerden. — 10. Van Elim voortgetrokken, floegen zij zich neder bij de Schelfzee, [den Arahifchen zeeboe- 11. zem].-^-Van hier voortgetogen , legerden zij zich 12. in de woeftijn Sin.— Uit de woeftijn Sin trok- 13. ken zij naa Dof ka. — Van Dojka opgebroken, floe-  VAN MOSES. 60r floegen zij zich neder in ATus. - De volgende Hoofdft. legerplaats was in Rafidim, alwaar het volk xxxin' geen water hadt, om te drinken. — Van Rafi-VS'[t' dim opgebroken, legerden zij zich in de woeftijn Sinaï. — Uit de woeflijn Sinaï, kwamen 16. zij te Kibroth-Tadvah, [graven der belusten]. — Van daar trokken zij tot aan Hazeroth. _ t7. Van Hazeroth tot aan Rithma. — Van Rithma Ü. tot Rimmon Perez. — Van Rimmon Perez tot l-9Lihna. - Van Libna tot Risfa. - Van Ris/a tot Kehalata.— Van daar tot den berg Safer.— aa.' Van den berg tot £fcr«»/7«»,- op dezen berg klom de Priester ,8 AaRON, op jehova's uitdruklijk bevel, en derf jdaar, in het veertigde jaar na den uitlogt der \Israeliten uit Egijpte, op den eerden dag der Vijfde maand \Julif]. zijnde hij AaaoN, bij zijn ,0 |overlijden op den berg Hor, honderd drie-entwintig jaaren oud. — Thans vernam ook de 4«. Ka-  6(52 het vierde boek Htofdft.Kanaanitifche Koning van Harad, die in liet XXXlIK zuiderdeel van Kanaan zijne heerfchappij hadt, w.4i. dat de hraeliten begonnen te naderen. — Van den berg Hor opgebroken , was de eerfte leger- 42. plaats Zalmona. Van Zalmona ging de togt 43. voort tot Funon. — Van Funon tot Oboth. — 44. Van Oboth tot de heuvelen Abarim , aan de 45. Moabitifche grenzen. — Van deze heuvelen 46. trokken zij voort, tot Dibon-Gad. Van 47. Dibon-Gad tot Almon Diblathaïm. — Van daar voortgetogen, floegen zij zich neder bij het ge- 48. bergte Abarim, ten oosten van Nebo. — Van het gebergte Abarim weder opgebroken, legerden zij zich in de Moabitifche vlakten, bij den 49- Jordaan, tegen over Jericho. — Hier ftrekte hun leger zich uit, langs den Jordaan, in de Moabitifche vlakten van Bethjefimoth af, tot bij Abel-Sittim toe. 34. God beveelt de Kanaaniten te verdrijven, en hunnen afgodsdienst uit te roejen. Bepaalingen van Kanaans grenzen, en fchikkingen omtrent de verdeeling van dit land. 50. Hier, «in de Moabitifche vlakten, bij den Jordaan, tegen over Jericho, fprak jehova 51. tot moses: „ Zeg den hraeliten het volgende „aan: Wanneer gij den Jordaan overgetrok„ ken, en in het land Kanaan gekomen zijt, 54. „ moet gij alle de inwooners van dat land ver„ drijven, en alle hunne zuilen, met beeld- „ fchrift,  VAN M O s E1 s. 603 „ fchrift, als ook alle hunne gegoten beelden Hoofdjl. „ verbreken; en hunne gewijde hoogten ver-XXXlU* „ derven; en dus het land in bezit nemen enw. 53. „ bewoonen, want ik fchenk het u ten eigen- „ dom. — Door het lot zult gij het land on- 54. „ der u verdeden, naar evenredigheid van uwe „ geflachten, zoodat de grooter geflachten meer, „ en de kleiner minder lands krijgen, maar dat „ het lot de plaats aanwijze, daar elk zich zal „ nederflaan; op deze wijze zult gij het land, „ volgends uwe vaderlijke ftammen, in bezit „ nemen. — Doch, indien gij de inwooners 55> „ van dat land niet verdrijft, dan zullen de „ genen, die gij 'er van over laat blijven, u „ tot doornen in de oogen, en tot prikkelen „ in de zijde, wezen, zij zullen u fleeds in „ het land , dat gij bewoont, ontrusten; en 56. „ ik zal u doen, zoo als ik voorhad, hun te ,, doen." Nog fprak jehova tot moses: „ Geef den Hoofdfl. „Israëliten het volgende bevel, en zeg hun xxxlv'" „ aan: Wanneer gij in het land Kanaan komt/*' \' „ dan is dit het land, dat gij bij het lot onder „ u verdeden zult, dit zijn de grenzen van „ het land Kanaan. — Den zuidelijkflen hoek 3. „ moet gij ftellen van de woeftijn Zin, naa „ den kant van Edom, dus moet gij de zuide„ lijke grenzen beginnen, ten oosten van het „ einde der zoutzee, voorts moet deze grens„ lijn loopen, ten zuiden van den opgang of „ en^te van Mrabbim, tot diep in de woe- „ ftijn  604 het vierde boek Hoofdft.,, ftijn Zin , zoodat zij ten zuiden van Kadesxxxiv. ^ garf]eS zicn uitftrekke, verders zal de grens„ lijn gaan na Hazar, [het vlek] Addar, en vs, 5' „ zich uitftrekken tot Azmon, en van Azmon „ zal de grenslijn uitkomen aan de beek van „ Egijpte, en zich tot aan de [Middelland- 6. „ fche'] zee uitftrekken. — Tot uwe westelijke „ grensfcheiding zult gij de groote [of Mid,, dellandfche] zee hebben; aan de westzijde 7. „ hebt gij geene andere grensfcheiding. De „ noordelijke grensfcheiding zult gij beginnen „ van de groote [of Middellandfche~\ zee af, ,, van waar gij eene lijn zult trekken tot dat 8. ,» groote gebergte [den Libanon ,] en van daar „ zal deze lijn,langs de grenzen van Hamath, 9. „ zich uitftrekken tot Zedad, voorts zal zij „ lopen tot Zifron, en zich ftrekken tot Ha„ zar, [het vlek] Enan. — Dit is uwe noor- 10. „ delijke grensfcheiding. — Tot uwe oostelijke ,, grensfcheiding zult gij eene lijn trekken, van 11. „ Hazar, [het vlek] Enan naa Sefam; van Se,, fam zal deze lijn zuidwaards gaan naa Ri„ bla, ten oosten van Ain, [de bron van den „ Jordaan], verders zal de grenslijn zuidwaards „ langs den oever van het meir Cinnereth aan ia. „ de oostzijde, voortlopen , en langs den Jor,, daan zich ftrekkende, zal zij eindigen aan de „ zoutzee. Dit zal uw land zijn,- binnen de„ ze grenzen befloten." 13. Wijders geboodt moses den hraeliten'. „Dit is het land, het welk gij bij het lot onder 5> u  van m o' s e 5. 605 „ u verdeden zult; en dat jehova bevolen Hoofdfl. „ heeft , aan de negen en een' halven flammen XXX1V' „te geven, dewijl de (lammen Ruben, en vs. 14. „ Gad, volgends hunne vaderlijke huUen, als „ ook de halve (lam Manasfe, hun erfdeel reeds verkregen lubben. — Twee ert één halve 15» „ (lammen, hebben hun erfdeel reeds verkregen aan deze zijde van den Jordaan, tegen over „ Jericho, aan de oostzijde. " Nog fprak jehova tot moses : „ Deze zijn I0-, „ de naamen van hun, die het land onder ulie- 17. „ den verdeelen zullen, eleüzar de Priester, , en josua, de zoon van nun , welken gij, ig. , ,, ter verdeeling van het land, nog uit eiken „ dam éénen Stam-vorst zult toevoegen, te we, ., ten, deze volgende: Van den dam Juddt 19. kaleb , zoon van jefunnr ; van den ftam 20. ,, Simión, SAaiuëL, zoon van ammihuu ; van. ai-, ?, den ftam Benjamin, ei.idad , zoon van jus, ,, lon; van den dam Dan, den vorst bukki, 22j , „ zoon van jogli ; Van josefs nakomelingen , 23. „ van den dam manasse, den vorst hanniël , I ,, zoon van efod; van den dam Efraïm, den 04. ; „ vorst KEMÜëL, zoon van siftan; van den 25. „ (lam Zebulon , den vorst ei.izafan , zoon van j „ parnach ; van den dam isfafchar , den vorst . 26. „ PALTHiëL, zoon van azzan; van den ftam 27. „ Ajer, den vorst AHinuD,zoon van selomi; „ en van den dam Nafthali, den vorst peda- 28. „ HEëL, zoon van ammihud." — Dezen zijn 2p# Rr het,  <5o6 het. vierde boek het, aan wien jehova bevolen heeft, het land Kanaan, onder de hraeliten te verdeelen. 35. Vei órdeningen omtrent de fteden, aan de Leviten af te ftaan — en omtrent de vrijfteden. Hoofdjl, Verders fprak jehova tot moses in de ModXXXV- bitifche vlakten, bij den Jordaan, over Jeri*' o cho: ., Gebied den hraSliten, dat zij van hun„ ne erflijke bezitting aan de Leviten eenige (leden ter wooning afltaan, benevens eenen 2# „ vriiën grond, rondom die (leden. — Deze , fteden zullen hun ter wooning dienen, cn de „ vrije grond voor hun vee , voor hunne be„ zittingen, en voor allerlei gedierte, dat zij 4. „ mogten hebben. — Deze vrije grond, rond„ öm de (leden , die gij aan de Leviten zult „inruimen, zal zich van de (lads-muur, „ tot op den afiland van duizend ellen, - „ aan alle kanten, uitftrekken ; te weten, gij zult aan de oostzijde twee duizend ellen mc,, ten , aan de zuidzijde twee duizend ellen , „ aan de westzijde twee duizend ellen, en aan „ de noordzijde twee duizend ellen, zijnde de „ ftad in het midden. — Dit is de vrijë voor- 6. 31 §rond voor deze rïcden' ~~~~ De fteden nu> „ die gij aan de Leviten zult geven, zullen „ zijn de zes vrijfteden , die gij beftemmen zult, „ opdat iemand, die een ander gedood heeft, „ derwaards vlugten kan, en nog bovendien 7. „ twee-en-veertig andere fteden; dus zult gij te » la-  VAN moses. 607 „ famen 48 fteden aan de Leviten afftaan, be- Hoofdjl „ nevens derzelver vrijë voorgronden. Ver- Xxxv- „ ders ten opzigte van deze fteden, die gij aan 8' „ de Leviten zult geven, elke ftam zal, naar „ evenredigheid van zijn erfdeel, de geen die ,, veel land krijgt, meer, die minder land krijgt, ■ „ minder, van zijne ftaden-aan de Leviten inruimen." Verders fprak jehova tot moses : „ Zeg den 9. „ Israëliten aan : Wanneer gij den Jordaan 10. „ overgetrokken, en in het land Kanaan geko„ men zijt, dan zult gij bekwaamlijk gelegen 11. „ fteden uitkiezen, die gij voor vrijfteden zult „ verklaaren, opdat iemand, die, bij ongeluk, ,, een ander gedood heeft, derwaards vlieden „ kan. Deze fteden zullen tot eene vrijplaats 'fi dienen tegen den bloedwreker, opdat de dood„ flager' niet weder fterve , voor dat hij voor „ de vergadering te recht geftaan heeft, en ge,, vonnisd is. — Gij zult zes zoodanige vrij. 1^. ,, fteden beftemmen, drie over den Jordaan, 14. „ en drie in het land Kanaan, tot vrijplaat,, zen. — Deze zes fteden zullen tot vrijplaat- 15. „ zen dienen voor de Israeliten en voor den ,, vreemdeling, die onder u gezeten is , of „ Hechts voor eenen tijd onder u verkeert, opn dat e'k, die, bij ongeluk, iemand doodt, ,, derwaards vliede." „ Wanneer iemand eenen ander met een ijzer kj. „ flaat, dat hij 'er van fterft, die is een moordenaar, en deze moordenaar zal weder, zouR.r 2 „ der  608 HET VIERDE BOEK Hoofdjl. n der genade, fterven. — Al wie eenen (leen, vs^Yj " vvaartnec'e men iemand zou kunnen dood,, flaan, in de hand heeft, en daar iemand me„ de (laat of werpt, dat hij 'er van derft, die ,, is een moordenaar, zoodanige moordenaar 18. „ moet weder, zonder genade, derven; dus ,, ook, wie een hout, daar ifmand mede ge„ dood kan worden, in de hand heeft, en 'er „ een' anderen mede fl.»at,dat hij 'er van derft, ,, die is een moordenaar, en zoodanige moor,, denaas, z?i, zonder genade, weder derven, ip. — De bloedwreker mag den moordenaar doo„ den, hij mag hem, waar hij hem aantreft, 20> ,, het leven benemen. — Indien iemand een' „ anderen, uit haat, (toot, of met opzet, om ,, hem te kwetzen, ergens mede werpt, zoodat 21. 91 bjj 'er vau fierf's of indien hij hem, uit „ vijandfehap, met de hand of vuist daat, dat „ hij 'er van derft,dan zal bij,die zulks deedt, „ als een moordenaar, weder, zonder genade, „ derven; de bloedwreker mag hem, als eenen 2». i» moordenaar, het leven benemen; doch, in„ dien iemand een' anderen , onvoorziends , „ zonder hem vijandig te zijn , gefloten , of „ hem met het één of ander geworpen heeft, 23. „ zonder opzet, om hem te kwetzen, of wei „ een' deen, daar anders iemand mede dood „ geworpen kon worden, op hem heeft laten „ vallen, zonder dat hij hem gezien hadt, en „ zonder dat hij te vooren zijn vijand was, of „ eenig kwaad tegen hem in den zin hadt, en die  VAN MOSES. Ó09 die man is 'er van gefiorven, dan z il de ffoofdfl, „ Raad tusfchen dezen doodflager, en den bloed- XXXV" „ wreker oordeelen, en volgends deze rechten „ vonnisfcn, en de vergadering zal zoodanigen 25, „ doodfhger beveiligen tegen den bloedwreker, ,, én hem in de vnjltad, daar hij gevlugt was, te rug bezorgen, alwaar hij zal blijven, tot „ den dood van den Hoogenpriester, die met „ de heilige olie gezalfd is.— Indien de dood- 26. „ flager, minst of meest, buiten de grenzen der vrijflad treedt, daar hij heen gevlugt was, „ zoodat de bloedwreker hem buiten het grond- 27. „ gebied van zijne vrijftad aantreft, en de bloed- wreker dan den dpodflager het leven beneemt, ,, zoo is het hem geene bloedfchuld; want de „g. doodfliger moest in zijne vrijflad gebleven „ zijn tot den dood des Hoogenpriesters. — Maar, na het overlijden van den Hoogen., priester , mag deze doodflager tot zijnen va„ derlijken grond, en tot zijn eigene bezitting, „ wederkeeren, — Dit zal voor u en uwe na- 2p, ,, komeliugen, in uw gantfche land, wet en „ rechtens zijn." „ Eenen moordenaar, die iemand heeft dood- „0i ,, geflagen , zal men, op de verklaaring van ,, twee of meer getuigen , ter dood. veröordee,, len, maar dén eenig getuige zal niet gel,, den, wanneer het op iemands leven en dood ,, aankomt." „ Gij zult, voor het leven van eenen moor- „I# „ denaar, die fchuldig is bevondên te fterven, Rr 3 „ geen  óio hei vierde boek ff£f$'" geen losSeld aannemen; hij moet, zonder vs. 32.' »» genade, weder nerven. — Ook moogt gij ,, geen losgeld aannemen, om het vlugten naa „ eene vrpad af te koopen, zoodat een dood„ (lager naa zijnen vaderlijken grond zou mogen „ keeren, om 'er te woonen, voordat de Hoo„ genpriester overleden is." 33. „ Dus zult gij het land, daar gij in woont, „ niet ontheiligen. — Bloed ontheiligt een ,, land, en het land kan, wegens het daar in „ vergoten bloed, niet verzoend worden, dan „ door het bloed van hem, die het vergoten 54. „ heeft. — Verontreinigt dan het land niet, „ daar gij in woont, in het welk ik zelf,mid,, den onder ulieden, woon; want ik,jehova, „ woon, onder het volk der Israëliten:' 36. Verordening, dat erfdochters niet buiten haaren ftam mogen trouwen. Hoofdfl. Ten dezen tijde vervoegden zich de Familichoofden, 'van de geflachten der nakomelingen van gileSd, den zoon van machir, den kleinzoon van manasse, van den flam van josef, tot moses, en de gezamenlijke Stamvorflèn , en hoofden der vaderlijke huizen der Israëlitcn, 2. met het volgende voorflel: „ jehova heeft mij„ nen Heere bevolen, het land, bij het lot , „ ónder de Israeliten te verdeelen, tevens heeft ,, mijn Heer van jehova bevel ontvangen, om „ het erfdeel van onzen broeder zelafeüd, 3. „ aan deszelfs dochteren te geven ; '• indien zrj » nu  van moses. 6iï „ nu met iemand uit éénen anderen der Israëli- Iloofdft, ., tifche ftammen trouwen, dan zou haar erf-XXXvr' „ deel van het erfdeel onzer vaderen afgefchei. ., den worden, en toegevoegd aan het erfdeel „ van dien ftam, in den welken zij trouwen, „ met vermindering van het erfdeel, ons bij het „ lot toegedeeld; zelfs wanneer de Israëliten vs. j.; „ een Jubeljaar zouden hebben, zou haar erf- „ deel toegevoegd blijven aan dien ftam, in w welken zij trouwen, en dus zou haar erf- „ deel van het erfdeel van onzen vaderlijken „ ftam afgefcheiden worden." Hier op geboodt moses , volgends uitdruklij- 5, ken last van jehova , het volgende : ,, Het „ voorftel van josefs ftam is billijk: jehova ^ „ heeft derhalven het volgende, ten aanzien der „ dochteren van zelafeüd, geboden. Zij kun,, nen wel trouwen, met wien het haar goed,, dunkt, alleen, zij moeten trouwen met ie„ mand uit één der gedachten van hunnen va„ derlijken ftam; want de erfdeelen der Israe- 7m „ liten moeten niet van den éénen ftam op den ,, anderen overgaan, maar elke vaderlijke ftam „ der Israeliten moet zijn erfdeel onaffcheidbaar „ blij ven behouden.— Elke dochter derhalven i> „ onder welken ftam der Israëliten het ook zij, „ die erfgename van een ftamgoed is, moet met „ iemand uit één der geflachten van haaren va„ derlijken flam trouwen, opdat de Israëli ten, „ elk het erfgoed van zijnen voorvader, behou„ den, en geen erfdeel van den éénen flam tot n den  Ó"l2 HET VIERDE BOEK VAN MOSES. Hoofdfl,,, den anderen overga, maar dat elk der Israe„ixxvi ^ jitifcfo flammen aan zijn erfdeel gehecht „ blijve." vs. 10. Dit godlijk bevel aan mosbs gegeven, kwaiï. men de dochters van zelafeSd naar,en mach- LA , tirza, HOGf.A, milka, eil i\OaH , zela- EtaDS dochters, traden in huwelijk met de zoonen van hunne oomen, haares vaders broede- 12. ren, dus trouwden zij in den flam van manasse , josefs zoon, en haar erfdeel bleef bij den ftam van haare vaderlijke geflachten. ï3. Dit zijn de geboden en rechten,die Jehova, door moses dienst, aan de Israeliten heeft voorgefchreven, in de Moabitifche vlakten, bij den Jordaan9 tegen over Jericho.  HET VIJFDE BOEK VAN MOSES.   HET V IJ F DE BOEK van MOSES. [gemeenlijk] DEUTERONOMIUM. Naar het Hebreeuwsch. door IJSBRAND van HAMELS VELD. Te AMSTELDAM bij MARTINUS de BRUIJN, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. M D C C X C L   het VIJFDE BOEK VAN MOSES. i. Hoofd en inleiding van dit Boek. volgende zijn de redenen, die moses het Heofdft. gantfche volk der Israeliten heeft voorgehouden, aan deze, [dat is, aan de oostzijde] van den *" Jordaan, [tevens herhaalende, het geen te vooren gefproken en gebeurd was] in de woedijn, en in de vlakten, tegen over Suf, bij Paran, bij Tofel, bij Laban, bij Hazeroth, en te Di. zahab: Elf dagreizen [zijn 'er] van Horeb, *• als men den weg naar het gebergte Seïr neemt, tot aan Kades-Barned toe. — Op den eerden dag der elfde maand [Julif] van het veertigde 3' jaar [na den uittogt uit Egijpte,] droeg moses [bij herhaaling] aan de Israeliten [nogmaals] alles voor, dat jehova hem aan hun in last hadt gegeven, nadat hij sIhon , den Koning der Amoriten, die zijn verblijf te Hesbon hieldt, en og , den Koning van Bafan, die te Afiharoth *ijnen zetel hadt, bij Edreï verdagen hadt. Ss 3 a. Eer-  6l8 HET VIJFDE BOEK t. Eerfte redenvoering van moses, in welke hij den Israëliten de voornaamfte gebeurenisfen ,zedert den uittogt uit Egijpte, herinnert,en hen, op dien grond, vermaant tot het gehoorzaamen van Gods wetten , en het vermijden der afgoderij. Heefdft. Aan deze [ef de oostzijde] des Jordaans dan, vs L in het land Modb, maakte moses eenen aanvang '" * van deze wet te verklaaren, met de volgende redenvoering. 6. „ jehova, onze God, fprak tot ons, bij den „ berg Horeb: Gij hebt lang genoeg bij dezen 7« „ berg ftil gelegen, maakt u gereed, breekt van „ hier op,en trekt het gebergte der Amoriten, „ en de nabuurige landftreeken, in, tot in de „ vlakte , het gebergte, het laage land, het „ zuidland, en tot aan de zeekusten, in het land der Kanaaniten, tot aan den Libanon, g. „ en de groote rivier, den Eufraat; dit gant„ fche land toch heb ik u prijs gegeven. Trekt „ dan dit land in, en neemt 'er bezitting van, „ het welk jehova, bij eede, aan uwe voor3, vaderen, abraham , isaük , en jakob , beloofd „ heeft te zullen fchenken, zoo aan hun, als „ aan hunne nakomeiingfehap na hen." p# „ Ten dien tijde zeide ik tot u: ik ben niet ,, in ftaat, om alleen den gantfchen last van io. „ ulieden te dragen; jehova , uw God, heeft ,, u zoo talrijk gemaakt, dat gij nu reeds de ,, ftarren aan den hemel in menigte evenaart.— »> JE"  van m o s e 1. (>i(> 3, jehova, de God uwer voorvaderen, Vefine-Htofdft. „ nigvuldige u nog duizendmaal meer, en ze-Vf>\u gene u, gelijk hij ulieden beloofd, heeft! — „ Maar hoe zou ik in ftaat zijn,om de bezor- i*» ?, ging, den last, en de twistzaaken van ulie„ den allen, waar te nemen ! Kiest u, uit el- 13» „ ken ftam, wijze, verftandige, en aanzienlij„ ke mannen, opdat ik die tot uwe hoofden „ ftelle. — Gij dezen voorflag toegeftemd, en 14. ,, verklaard hebbende, dat gij het geen ik u ,, had voorgedragen, goedvondt, zoo nam ik 15. „ de hoofden uwer ftammen, verftandige en aanzienlijke mannen; die ik tot uwe beftuu„ rers aanftelde, fommigen over duizend, an,, deren over honderd, anderen over vijftig, „ en nog anderen over tien; ook ftelde ik in „ eiken ftam ambtfchrijvers aan* — Dezen uwen 16. ,, richteren gaf ik tevens dit voorfchrift, dat „ zij de klagten hunner medeburgeren hooren, „ en naar gerechtigheid beflisfen zouden, tus„ fchen den éénen burger en den anderen, als „ ook tusfchen hen en de vreemdelingen; gij 17. ,, moet, [zeide ik hun,] den perfoon niet ken„ nen in 't gericht, maar den geringen even „ zoo wel hooren als den aanzienlijken, zon,, der iemand te ontzien; want het gericht is ,, Gods zaak. — Ondertusfchen kunt gij, het „ geen u te moeilijk mogt zijn, tot mij bren-1 gen, dan zal ik de zaak hooren. — Ook gaf iS. ,, ik ulieden ten zelfden tijde bevelen, omtrent „ het geen gij doen of laten moest. " S s 4 „ Ver-v  62Ö het vijfde böek Haefdft. „ Vervolgends braken wij op van Hor eb, en w.19. " doort°gen deze geheele, groote en vreeslijke „ woeflijn, die gij gezien hebt, onzen weg nemende naa het Amoritisch gebergte, volgends het geen jehova, onze God, ons geboden „ hadt, tot dat wij bij Kades Barne'd kwamen. 20' „ — Daar fprak ik ulieden dus aan: Gij zijt ,, nu tot aan het Amoritisch gebergte genaderd, ,, het welk jehova, onze God, ons fchenken 21. „ wil; kom, dewijl jehova, uwe God, dit „ land u prijs heeft gegeven, trekt op , en neemt ,, het in bezit, gelijk jehova , de God uwer „ voorvaderen, u beloofd heeft; vreest niet, *2. „ weest niet vertzaagd. — Doch,als gij u een„ paarig bij mij vervoegdet, en verzocht, dat „ wij eenige verfpieders vooraf zonden, om „ dat land voor ons te verfpieden, en ons be„ richt te brengen, zoo ten aanzien van den „ weg, langs welken wij in 't land konden in„ dringen, als wegens de fteden, die wij daar 13. „ in ontmoeten zouden, geviel mij die voor„ flag, waarom ik twaalf mannen uit u, uit s^ „ eiken ftam één', verkoos, die op reize ge„ gaan, het gebergte beklommen, en tot in het ,, dal Eskol kwamen, eii het gantfche land be- a^ „ fpied hebbende, ook van de landj-vruchten ,, eenige proeven mede namen, en tot ons „ brachten, tevens met een bericht, dat het „ land, welk jehova, onze God, ons wilde att5. j> geven, een voortreflijk land was. Doch gij „ wildet den togt niet ondernemen, maar waart m we-  VAN MOSES. 6n i „ wederfptnnig tegen het bevel van jehova , Hoofdfl. „ uwen God; gij wroktet in uwe tenten. Om- U ,, dat jehova ons haat, was het woord, daar- S'^' „ öm heeft hij ons uit Egijpte uitgevoerd, om ons in de magt der Amoriten te leuren,op„ dat die ons ombrengen zouden. — Naa wel- 28. ,, ke plaatzen moeten wij optrekken! Onze broeders hebben ons allen moed benomen, „ door hun bericht, dat dit volk magtiger, en „ grooter van geflalte is dan wij; dat de deden „ groot, vast verderkt, en op ontoeganglijke „ deilten aangelegd zijn, zoodat zij als in de „ wolken liggen, dat zij 'er ook Enakiten [hol„ bewooners,] gezien hebben. — Ja, alhoewel £0< ,, ik u vermaande,dat gij u niet bevreesdzoudt „maaken, of voor hun vertzaagen, [alfchoon n0> ,, ik zeide :] jehova , uw God, trekt voor u „ uit, en zal voor u ftrijden, zoo als hij, ten ,, uwen behoeve , tegen de Egijptenaaren , voor „ uwe oogen, gedaan heeft; [offchoon ik u . „ herinnerde,] hoe gij in de woedijn gezien i, hadt, dat jehova,uw God, u,den gantfchen M we§> dien SU betreden hadt, tot aan deze „ plaats toe, op de armen droeg, gelijk een „vader zijn1 kind draagt, evenwel gaaft gij, 32> ,, niettegen(taande alle deze redenen, geen ge„ loof aan jehova, uwen God, die, op uwen „ togt, fteeds voor u uittrok, om u de plaats 33' „ uit te zoeken, daar gij uw leger kondt ne„ derflaan; des nachfs, in een vuur,om u den ,, weg te wijzen, dien gij te houden hadt, en Ss 5 „ bij  £>22 HET V ij ede BOEK Hoofdjl.,, bij dag, in eene wolk. — Abs nu jehova w.34. " uwe redenen en gezegden hoorde, werdt hij 35. „ zeer toornig, en zwoer: Zoo waar, geen ,, één van de volwasfenen, uit dit booze ge„ flacht, zal dat fchoone land, dat ik hunnen ,, voorvaderen met eede beloofd heb, te zullen 36. geven, aanfchouwen! behalven kaleb, den „ zoon van jefunne ; die zal het befchouwen; „ aan hem en zijne nakomelingen zal ik dat „ land fchenken, dat hij doorreisd heeft, om„ dat hij volftandig gebleven is, om jehova te 37. „ volgen: Ja, zelfs werdt jehova ook op mij „ toornig, om uwen wil, zoodat hij tot mij „ fprak: Ook gij zult in dat land niet ko- 58. „ men; maar josua, de zoon van nun, uw „ bediende, zal 'er in komen; dezen moet gij ,, moed infpreken, want hij zal de Israeliten in 39. „ hunne erflijke bezitting invoeren. .— Uwe „ kinderen, daar gij van gezegd hebt, zij zul,, len [den vijand] tot een' prooi zijn, en uwe ,, zoonen, die thans nog de jaaren van onder- fcheid niet bereikt hebben, dezen zullen daar in komen, hun zal ik dat land fchenken, zij 40. zullen het in bezit nemen. —■ Maar gijlie„ den, maakt u gereed, om op te breken, en „ de woeflijn weder in te trekken, naar den „ kant der Schelfzee [des Arabifchen zeeboe- 41. ,, zems.] — Hier op gaaft gijlieden mij ten „ antwoord : Wij hebben tegen jehova gezou,, digd; wij zullen zeiven den togt onderne„ men, en den oorlog aanvangen,om dus flipt ,% te  VAN MOSES. 623 „ te voldoen aan het geen jehova, onze God, Hoofdjl. „ ons geboden heeft; ook fchoot elk uwer de * „ wapens aan, en gij waart ligtvaardig ge- „ noeg, om het gebergte te beklimmen; al-w.42. „ fchoon jehova mij belastte, dat ik u zou „ aanzeggen, om niet op te trekken, noch den „ oorlog te ondernemen, dewijl jehova niet in », uw midden was,[ter uwer htilpe,] opdat gij „ door den vijand niet geflagen werdt ; of- 43 ,, fchoon ik ulieden dit voorhield; evenwel luis- „ terdet gij niet, maar waart jehova's bevel „ ongehoorzaam, en beklomt met trotfchen eu- „ velmoed het gebergte. Toen trokken de 44. „ Amoriten, die in 't gebergte gelegerd waren, „ u te gemoet, en vervolgden u, als een bijën- „ zwerm; zij rechtten eene groote flachting „ onder u aan; bij Seïr, [u najaagende] tot „ Horma toe. — Nu weendet gij wel, [en ver- 45, „ öotmoedigdet uzelven] voor jehova , maar „ jehova hoorde ook niet naar u, hij verleen- „ de u geen gehoor. — Dus bleeft gij langen 46. „ tijd te Kades ftil leggen, zonder in al dien ,, tijd eenige beweging met het leger te maaken." „ Eindelijk braken wij op, en trokken de Hoofdjl. „ woeftijn weder in, naar den kant der Schelf- »• ,, zee [des Arabifchen zeeboezems,] gelijk je- vs' tm „ hova mij bevolen hadt, veele jaaren lang, „ langs het gebergte Stïr omtrekkende; tot dat 2, „ jehova mij dus aanfprak: Gijlieden hebt dit 3. „ gebergte nu lang genoeg rondgetrokken , „ wendt u thans noordwaards. — Maak ook 4' j, het  ó24 het vijfde b o e k MofJft.,, het volk dit bevel bekend. — Gij zult nu „ uwen togt nemen langs de grenzen uwer„ broederen, de nakomelingen van esau, die „ in Seïr woonen, dezen zullen zich voor u „ bevreesd maaken,maar wacht u ten zorgvul- w. 5. „ digften, dat gij met hun niet handgemeen „ wordt, dewijl ik u geeu voet breedte van „ hun land geven zal, nademaal ik aan esau „ het gebergte Seïr tot een erflijk eigendom ge- 6. „ fchonken heb. — De fpijze, die gij eten „ wilt, zult gij, zoo wel als het water, dat 7. „ gij behoeft,van hun voor geld koopen,want „jehova, uw God, heeft u in allen uwen „ handen-arbeid gezegend, en u liefderijk gade„ gedagen, op uwen gantfchen togt door deze „ groote woedijn. Deze veertig jaaren lang,is „ jehova, uw God, bij u geweest, en niets S. „ heeft u ontbroken. — Dus trokken wij onze „ broederen, de nakomelingen van esau, dia „ in Seïr woonen, voorbij, langs den weg der „ groote vlakte, langs Elath, en Ezïön-geber." „Vervolgends zetten wij den togt voort, 9. „ naar den kant der Moabitifche woeftijn, wanI a neer jehova mij weder aanfprak: Behandel „ de Moabiten niet vijandlijk, en begin geen „ oorlog met hun, dewijl ik u niets van hun „land ten eigendom zal geven, 'nademaal ik „ aan loths nakomelingen de ftad Ar, [met „ derzelver onderhoorige hndftreek] ten eigen10. dom gefchonken heb. — (Te vooren woonden in dit land de Emiten , een talrijk , en ma 2-  VAN MOSES. 625 magtig volk, van groote ligchaams-gedalte, ge-Hoofdjl. lijk de Enakiten; zij werden ook voor Refaïten gehouden, gelijk de Enakiten, maar de Modbiten noemden hen Emiten. — Ook woon- 12. den voormaals de Horiten in Seïr,, maar esau's nakomelingen, hen verdreven, en verdelgd hebbende, namen bezit van hun land; even gelijk de Israëliten gedaan hebben aan het land, welk jehova hun tot een eigendom fchonk. —) „ Breekt nu op, en trekt over de beek Zered. 13. „ — Dus trokken wij over de beek Zered." „ De tijd nu, dien wij, met reizen en trek- 14. „ ken, hebben doorgebracht, van Kades-Bar„ nea, tot dat wij over de beek Zered trokken, „ was 3(8 jaaren, tot dat het gantfche gedacht „ der genen, die in ons leger de wapenen kon„ den dragen, volgends het geen jehova hun „ met eede bedreigd hadt, was uitgedorven.— „ Ook was jehova's hand zelve tegen hen, I5> „ zoodat zij allen uit het leger v/eggerukt, en, „ tot één toe, gedorven waren. — Nadat nu I(s. „ allen, die de wapens gevoerd hadden, uit het ,, volk, door den dood, waren weggerukt, „ fprak jehova mij dus aan: Thans trekt gij 17. „ langs de grenzen der Modbiten, en hunne iS. „ boofddad Ar, en nadert de Ammoniten; be- 191 „ handelt dezen ook niet vijandig, zoodat gij „ handgemeen met hun zoudt worden, want „ ik zal u van het land der Ammoniten niets ten „ eigendom geven, dewijl ik het aan lotus na„ komelingen ten eigendom gefchonken heb." (Dit  Ö2Ó het vijfde boek Hoofdft.CXfti werdt ook voor een' land der Refaïten geys. 20. houden; de Refaïten waren 'er de voormaalige bewooners van, wordende door de, Ammoniten ti. Zamzummiten genoemd; zij waren een magtig, en talrijk volk, en van dezelfde forsfche ligchaam sgedalte als de Enakiten , maar jehova verdelgde hen, voor het oog der Ammoniten, zoodat deze, hen verdreven hebbende, hun land 22. in bezit namen, gelijk hij ten behoeve van esau's nakomelingen deedt, die in Seïr woonen, dat hij de Horiten voor hun oog verdelgde , zoodat zij, hen verdreven hebbende, hun land, tot op dezen dag,in bezit genomen heb- &i' ben. — Dus zijn ook de Aviten, die tot aan Gaza toe, in horden woonden, door de Kaf* ihoriten, een volk uit Kafthor gekomen , verdelgd, welke thans hun land bewoonen. —*) ha, „ Breekt op, en trekt over de beek Arnon, ik „ heb toch sihon, den Amoritifchen Koning „ van Hesbon, en zijn land, in uwe magt ge,, geven; maakt eenen aanvang met uwe verö„ veringen; hem moogt gij den oorlog aan- 25. j, doen; van heden af aan zal ik een begin maa„ ken, om alle volken onder den hemel met ,, fchrik en vrees voor u te vervullen, zoodat, ,, wanneer zij dechts uw geruchte hooren, zij „ reeds voor u fidderen en beeven zullen. —— s<5. „ Ik had reeds een gezantfchap uit de woedijn ,, Kedemoth gezonden aan sihon, den Koning „ van Hesbon, met het volgende vreedzaam 27. „ verzoek: Vergun mij den doortogt door uw ,, land;  van moses. 627 „ land; ik zal enkel den gewoonen weg ge-Hoofdfl. „ bruiken, zonder rechts of links daar van af „ te wijken. — De fpijze, die wij nodig heb-yj.ts. „ ben, zult gij ons, even gelijk het water,dat ,, wij drinken zullen, voor geld verkoopen, ,, vergun mij flechts den doortogt ongewapend; ,, zoo als esau's nakomelingen , die in Seïr, 29, „ en de Moabiten, die in Ar woonen, met mij „ gehandeld hebben — tot dat ik den Jordaan „ over, en het land intrek, het welk jehova, ,, onze God, ons fchenkt. — Maar sihon, de 30, ,, Koning van Hesbon, wilde ons den doortogt „ niet vergunnen, dewijl jehova, uw God, „ zijn' geest hard maakte, en zijn hart ver- „ dokte, ten einde hem , gelijk nu gefchied is, „ in uwe magt te geven." „ Nog fprak jehova dus tegen mij: Thans 31. „ maak ik een' aanvang, met sihon en zijn „ land aan u prijs te geven, maakt gij thans ,, een begin met uwe veroveringen, door zijn „ land in bezit te nemen. — sihon dan kwam 32, „ ons, met zijne gantfchelegermagt, vijandlijk te „ gemoet, tot bij Jahaz; maar jehova, onze 33. God, gaf ons de overwinning over hem, „ zoodat wij hem, en zijne zoonen, en al zijn „ volk verdoegen;ook namen wij, ten zelfden 34< ,, tijde, alle zijne deden in, die wij allen ver„ brandden, gelijk ook de mannen, vrouwen, „ en kinderen, zonder iemand in het leven te „ laten. — Alleen namen wij het vee voor ons 35, ,, ten buit, ook plunderden wij de veroverde „ de-  628 HET VIJFDE BOEK Hoofdfl.„ fteden, van Ar oer af, dat aan den oever van "g „ de beek ytfrwo» ligt, en van de ftad, die op ■ „ het eiland, door die beek gevormd, gelegen „ is, tot aan Gilead toe, was ons geene ééne „ ftad te hoog of te fterk, alzoo jehova ons 37. ,, alles prijs hadt gegeven. — Alleenlijk nader„ det gij het land der Ammoniten niet, noch de gantfche ftreek aan den vloed jfabbok, ,, noch de fteden op het gebergte, noch alles, „ het geen jehova , onze God, ons verboden ,, hadt, aan te roeren." Hoofdjl. „ Als wij ons daar na noordwaards wend- vs 1. » den' en naa den kant van Safan trokken, ,, zoo toog 00, de Koning van Bafan, ons „ met zijne gantfche krijgsmagt vijandlijk te 2. „ gemoet tot bij Edreï; maar jehova fprak tot mij: Vrees hem niet, want ik heb hem, zij„ ne-gantfche krijgsmagt,en zijn land, in uwe „ magt gegeven, en gij zult hem doen, zoo „ als gij sih«n , den Koning der Amoriten, ge„ daan hebt, die té Hesbon zijnen zetel hadt, ,, ook gaf jehova, onze God, 00, den Koning van Bafan, met al zijn volk , daadlijk in ,, onze magt, en wij floegen hem zoo, dat wij 4. „ niemand lieten overblijven: wij namen tevens ,, alle zijne fteden in,zonder dat 'er ééne over„ bleef, die wij niet vermeesterden, zestig fte„ den; de geheele landflreek van Argob, het „ gantfche rijk, dat og in Bafan, beheerscht 5' „ hadt. — Alle deze fteden waren met hooge „ muuren, poorten, en grendelen wel verfterkt ; „ be-  VAN II O S E Si 620. •„ behalven nog zeer veele opene en onverderk- Hoofdfl. te Heden ; wij verhandden alles, zoo als wij m' ' „ gehandeld hadden met sihon, den Koning „ van Hesbon; alle deden verhandden wij,en de „mannen, vrouwen, en kinderen, brachten „ wij ter dood, maar al het vee, benevens den 7 „ roof der deden, namen wij voor ons. — Op s! „ deze wijze veroverden wij, toen, het land dier beide Amoritifche Koningen, aan deze „ zijde van den Jordaan, van de beek Arnon „ af, tot aan den berg Herwon." — (Dezen 0i berg Hermon noemen de Zidoniërs Sirïön , maar de Amoriten noemen hem Senir.) „Al- 10. „ le de deden in de vlakte, gantsch Gilead, gantsch Bafan, tot aan Salcha en Edreï toe, „ alle de deden, die tot het rijk van og , den „ Koning van Bafan, behoorden." — (Deze 11. og , de Koning van Bafan, was nog alleen over, van het overbhjfzel der Refaïten; zijne ijzren doodkist, (zo het de zijne isj daat te Rabba, de hoofddad der Ammoniten, zijnde negen ellen lang, en vier ellen breed, zoo als men de elle meet naar den elleboog van een' man. —) „ Dit land namen wij toen in bezit, I2 „ van Aroër af, dat aan den Arnon ligt; en „ de helft van Giledds gebergte, benevens de „ daar in gelegen fteden, gaf ik aan de ftam„ men Ruben en Gad, maar het overige van ^ „ Gilead en geheel Bafan, het voormalige rijk „ van og , gaf ik aan den halven ftam Manas* „ fe; de geheele landftreek Argob, zoo als die Tt »> ge-  Ö30 het vijfde boek Hoofdjl.„ geheel aan Bafan behoorde, en die men het IU* .« land der Refaïten plag te noemen. — Het „ geflacht van jair, zoon van Manasfe, be„ magtigde de gantfche landftreek Argob, tot aan de grenzen van Gezwr en Maacha, en „ noemde dit gedeelte van Bafan naar jaïr, ,, Jaïrs dorpen. (Havvoth Jaïr,) gelijk het 15. ,, ook in 't vervolg genoemd is — aan het ge- 16. „ flacht van machir , gaf ik Gilead. — Doch „ aan de ftammen Ruben en Gad, gaf ik een „ gedeelte van Gilead, en het land tot aan den „ Arnon, het eiland, dat door die beek gemaakt „ wordt, en het geen langs die beek, en het „ geert tot aan de beek J»bbt,k toe, langs de X7. „ grenzen der Ammoniten, gelegen is; benevens „ de vlakte langs den Jordaan, van het meer „ Cinnereth \Genezareth~\ , tot aan de zee der „ vlakte, anders de Zoutzee, tot aan den voet l8> „ van den Pisga, ten oosten. — Tevens gaf * „ ik hun toen dit bevel: jehova, uw God, „ heeft u dit land tot eene eigendomlijkc be„ zitting gefchonken, doch onder dit beding, „ dat uwe ftrijdbare manfehap, wel uitgerust, „ aan het hoofd van uwe broederen, de hraè„ liten, over [den Jordaan] zullen trekken; 19. „ alleen zullen uwe vrouwen, kinderen, en „ vee, want ik weet, dat gij zeer talrijke kud„ den hebt, in uwe fteden blijven , die ik u ao. „ gegeven heb , tot dat jrhova ook aan uw» „ broederen, gelijk als aan u, een gerust ei„ gendom 'zal gefchonken, en zij het land in „ be.  VAN li O S i Si 63I bezit genomen zullen hebben, welk jehova,Hoofdfl. „ uw God, hun geeft, aan gene zijde van den m' „ Jordaan, dan kan elk uwer tot zijne eigen„ domlijke bezitting wcderkeeren, die ik ulie„ den gegeven heb." „ Doch tevens gaf ik aan josua het volgen- vs. zu „ de bevel: Gij hebt met uwe oogen gezien, „ alles, wat jehova, uw God „aan deze beide „ Koningen gedaan heeft, zoo zal jehova ook „ doen aan alle die Koningen, welker land gij „ nu eerlang over den Jordaan intrekken zult. „ Vreest niet voor hun, want het is jehova, «. ,, uw God, die voor ulieden flrijdt. —- Ik aj. „ fmeekte toen ook jehova nog, en zeide: 0 24. „ Heer! jehova .' Gij hebt nu een begin ge„ maakt, met uwen knecht te doen zien, hoe „ groot gij zijt, en hoe fferk uw vermogen is! „ Waar is 'er een God in den hemel, of op „ aarde, die zulke daaden en wonderen kan „ verrichten, als uwe daaden en wonderen „ zijn? Laat mij toch over den Jordaan gaan, sr, „ en dat heerlijke land, dat aan gene zijde dier „ rivier gelegen is, befchouwen, benevens dae „ vruchtbaar gebergte, en den Libanon; maar 26% „ jehova was , om uwen wil, 0p mij ver„ toornd, zoodat hij mij niet verhoorde, maar „ mij dus aanfprak: Het is genoeg! fpreekmij „ van deze zaak niet meer! klim op de kruin af. „ van den Pisga, en zie van daar uit, naar het „westen, noorden, zuiden, en oosten; en „ befchouw het land met uwe oogen , maar & J5 over  632 HET VIJFDE BOEK Hoofdfl.,, over den Jordaan zult gij niet komen. — " daar toe bevel aan Josua» bemoedig „ hem, fteek hem een riem onder het hart, ,, want hij zal, aan het hoofd des volks, den „ Jordaan overtrekken, hij zal het land, dat „ gij alleen befchouwen moogt, onder hun ver*9- „ deelen. — Dus bleven wij in dit dal, tegen „ over Beth-Peör, ftil liggen. Hoofdfl. ,, Nu dan , o Israëliërs 1 hoort naar de inIV* „ Hellingen en rechten, die ik u leere, en volVS' ' ,, brengtze, opdat gij in 't leven blijft, en dat „ land intrekt, het welk jehova,de God uwer „ voorvaderen, u fchenken wil, en hetzelve in 2. „ bezit neemt. — Doet tot deze wetten, die „ ik ulieden gebicde, niets toe noch af, maar „ onderhoudt fteeds de geboden van jehova, „ uwen God, zoo als ik u die voorfchrijve.— 3- „ Gij hebt met uwe oogen aanfchouwd, wat „ jehova ,wegens den Baal-Peör, gedaan heeft, hoe jehova, uw God, allen, die den Baal„ Peör aanhingen, uit uw midden heeft uitge4,,, delgd , maar gijlieden, die jehova, uwen „ God, bleeft aankleeven , zijt allen , nog tot 5.,, op dit oogenblik, in 't levon. — Wel nu, „ ik heb u inzettingen en rechten geleerd, zóo als mij jehova, mijn God, geboden heeft, „ om u daar naar te richten in het land, het „ welk gij eerlang zult intrekken, om het in 6. „ bezit te nemen, onderhoudt ze dan bcflen„ dig, en handelt 'er naar, want dit zal u bij „ andere volken den roem van wijsheid en „ fchran-  van moses. (J33 „ fchranderheid geven; wanneer zij alle dezeHoofdft. „ inzettingen zullen hooren , zullen zij erken- lv" „ nen: In de daad, dit groote volk is tevens „ een wijs en verftandig volk! Want waar isw. 7. „ 'er een volk, hoe groot ook, het welk Go- ' den heeft, die het zoo nabij zijn, gelijk je„ hova, onze God, ons nabij is, zoo diks, wijls wij Hem [om hulpe of onderrechtingj „ vraagen? Of waar is 'er een volk, hoe 8. „ groot ook, het welk zulke rechtvaardige in„ zettingen en rachten heeft,gelijk deze gehee„ le wet is, die ik u heden voorlegge? Alleen 9, „ wacht u, en zo uw leven u dierbaar is, „ draagt de grootfte zorg, dat gij nooit ver. jj geet, het geen gij met uwe oogen gezien P hebt» ciat het nooit, zoo lang gij leeft, uit » uw geheugen gewischt worde, maar maakt „ aan uwe kinderen en kinds-kinderen bekend, „ [het geen gij bijgewoond hebt,] toen gij, 1o< „ bij Horeb, voor je hova 3 uwen God, ftondt, s, toen jehova mij geboodt. Verzamel mij het „ volk, opdat zij mij zelvv^n hooren fpreken, ,, en mij leeren eerbiedigen , zoo lang zij op „ aarde leeven zullen, en dat zij dit ook aan „ hunne kinderen leeren. 4r- Toen tradt gij ,, toe, en ftondt aan den voet des bergs, dien „ berg, die tot midden in den hemel brandde, „ maar voor 't overige, met donkerheid, wol„ ken, en eene zwarte onweêrslucht bedekt „ was; midden uit dit vuur, fprak jehova tot I2, „ ulieden, zoodat gij de woorden onderfcheid?nTt 3 „lijk  634 het vijfde boek Hoofdfl.„ lij'k hoordet, hoewel gij' geene beeldenis wJvjj( „ zaïgt, maar alleen de Item hoordet; toen ,, kondigde hl] u zijn verbond aan, dat hij u geboodt te volbrengen, de tien geboden, die „ hij op twee fteenen tafelen graveerde. — 14. Doch tevens geboodt jehova aan mij, dat ik7 u verders inzettingen en rechten zou lee„ ren, die gij onderhouden moet in het land, ,, om het welk in bezit te nemen, gij eerlang ?5« „ over den Jordaan zult trekken. — Weest „ hier op dan, om uw eigen levens wil, zorg„ vuldig bedacht; gij zaagt immers geene beel„ denisfe, toen jehova van Hor eb, midden uit ;6. „ het vuur, tot u fprak, bezondigt u dan ook „ niet, door u eenig beeld, of de gedaante van „ eenigen afgod, te maaken; eenig beeld van 17. „ manlijke of vrouwlijke gedaante; eenig beeld „ van één der viervoetige dieren, die op aar„ de zijn; eenig beeld van één der vogelen , 18. die in de lucht vliegen; eenig beeld van ee,, nig gewormte, dat op den grond kruipt; of „ eenig beeld van één der visfchen, die in het ,, water, beneden de aarde, gevonden worden. 19. ,, Verheft ook uw oog niet hemelwaards, om de „ zon, de maan, de Marren, met één woord, „ het gantfche heir des Hemels, te befchouwen, ,, ten einde u te laten vervoeren, om u daar „ voor neder te werpen, en ze te dienen. — „ jehova, uw God, heeft ze aan de overige „ volken, die onder de zon zijn, ten deel ge- so. „ geven; maar ulieden heeft hij aangenomen, » en  van moses. 635 s, en u uit Egijpte, dien ijzer>fmelt-oven, uit-Hoofdjl. „ gevoerd, opdat gij zijn eigendomlijk volk 1V' ,, zoudt zijn, gelijk gij thans zijt. — Ook isw.2I. ,, jehova, om uwen wil, op mij toornig ge- „ worden, en heeft gezworen, dat ik niet over „ den Jordaan gaan, noch in dat voortreflijk ,, land komen zal,het welk jbhova, uw God, „ ulieden ten eigendom fchenkt; ik moet in 22. „ dit land derven, en mag niet over den Jor- „ daan trekken, maar gijlieden zult 'er over- „ trekken, gijlieden zult dat fchoone land in „ bezit nemen, wacht u dan toch, dat gij het 23, „ verbond van jehova, uwen God, dat hij ,, met u gemaakt heeft, nooit vergeet, dat gij „ u toch geen beeld, noch de gedaante van iet „ maakt, dat jehova, uw God, u verboden ,, heeft; want jehova, uw God, is een ver- 24. „ teerend vuur, een ijverzuchtig God." „ Wanneer gij kinderen en kindskinderen ge- 25. „ teeld zult hebben, en veele jaaren in dat „ land zult gezeten zijn, en gij u dan bezon„ digt, door afgoden te maaken , of eenig „ beeld, of door iet te doen, dat jehova, „ uwen God, mishaagt, waar door gij hem „ tot toorn zoudt verwekken , dan neem ik 2,5. „ heden reeds den hemel en de aarde tot ge„ tuigen tegen u, dat gij, fpoedig en zonder „ verfchooning, uit dat land weder verdrooid „ zult worden, om het welk in bezit te ne„ men, gij eerlang den Jordaan zult overtrek„ ken; gij zult 'er dan niet lang in blijven , Tt 4 „ maar  ê$6 HET VIJFDE BOEK Hoofdfl.,, maar 'cr zeker en gewis uit verdelgd wor? w> a"_ ,, den; jehova zal u onder andere volken ver„ ftrooïen, en gij zult flechts in klein aantal overblijven onder de Heidenen, onder wel0.8. ,, ken jehova u verftooten zal; daar zult gij dan Goden dienen, die een maakzel van men,, fchen handen zijn, Goden van hout- en fteen , die niet zien, noch hooren, eten, noch riesp. „ ken kunnen. — Vau daar zult gij dan jeho„ va, uwen God, weder zoeken, en, wanneer ,, gij hem, van gantfcher harte, en met uw go. 3» gantfche ziel zoekt, Hem ook vinden. — In ,, nood en angst, wanneer u ééns, in vervolg „ van tijd, dit alles, [wat ik u heden voor„ zegge,] overkomen en treffen zal, dan zult „ gij tot jehova, uwen God, wederkeeren,en 31. ,, zijn bevel gehoorzaam zijn; en dewijl jeho„ va , uw God, een barmhartig God is , zoo „ zal hij u ook niet verlaten, noch u geheel ,, uitroeien, noch het verbond vergeten, dat „ hij met uwe voorvaderen, onder plegtigei; eede, gemaakt en bevestigd heeft."3a. >» Ondervraagt ftechts de oude tijden, die „ voor u verlopen zijn, van dien dag af, toen ,, God menfchen op aarde fchiep , [onder. ,, vraagt] van het ééne einde des hemels tot het „ ander, of 'er ooit zoo groote daaden, aan 33. „ dezen gelijk, gefchied, of gehoord zijn? Of „ ooit eenig volk de ftem der Godheid , midden „ uit het vuur fprekende, gehoord heeft, zoo „ als gij zulks gehoord, en'het leven behouden t 3> heb-  van moses. 6"7 „ hebbe ? Of God ooit ondernomen beeft, om Hoofdfl. „ zich, midden uit een ander volk. een volk lv' „ aan te nemen, door meer dan één aanzoek, „ door tekenen, door wonderen, door krijg, i, door eene fïerke hand, en uitgeftrekten arm, „ en door groote geduchte daaden , zoo als „ jehova, uw God, dit alles, ten uwen be- „ hoeve, voor uwe oogen, in Egijpte, gedaan „ heeft? — Dit alles moest gij zien, om bij 35. „ ervaaring te weten, dat jehova God is, en „ geen ander buiten en behalven Hem. — Uit 36". „ den hemel deedt hij u, om u te onderrich- „ ten, zijne ftem hooren, en op de aarde deedt „ hij u zijn vreeslijk vuur zien, en gij hoor- „ det zijne woorden uit het midden van dat „ vuur. — Daarom dat hij uwe voorvaderen „ beminde, en derzelver nakomelingen hadt uit? „ verkozen, voerde hij u zelf, in perfoon, . „ door zijne groote magt, uit Egijpte, om og, volken, die grooter en magtiger z'judangij, „ voor u te verdrijven, en u in hun land in ,, te brengen,en u dat tot een erflijk eigendom „ te fchenken, gelijk het heden ten dage reeds „ plaats heeft." ,, Weet dan heden,en overdenkt het bij her- 39. „ haaling in uwe hanen, dat jehova alleen ' „ God is, boven in den hemel, en beneden op „ de aarde, en niemand meer. — Neemt zijne „ inzettingen en zijne geboden waar, die ik 4°' s, ulieden heden voordrage, opdat het u en uwen kinderen na u, welga, en gij lang' en Tt $ » ge-  638 het vijfde boek Hoofdjl. „ gelukkig leeft in het land, welk jehova, uw IV' ,, God u fchenkt, voor altijd." 3. moses zondert drie vrijjleden af, beoosten den Jordaan. w.41. Ttn dien tijde zonderde moses drie fteden af, 42. aan de oostzijde van den Jordaan, opdat de doodflager derwaards zou kunnen vluchten, die zijnen medemensen, onwetend, en zonder alvoorens eenige vijandfehap of haat tegen -hem gehad te hebben, mogt hebben gedood; opdat hij in ééne dezer fteden zou kunnen vluchten, 43- en het leven behouden; te weten, Bezer,inde woeftijn, in de vlakte, aan den ftam Ruben behoorende, Ramoth in Gikad, uit den ftam van Gad, en Golan in Bafan, uit den halven ftam van Manasfe. 4. Overgang tot de tweede redenvoering van BIOSES. 44. Het volgende is de wet, die moses den Is- 45. raëliten voorftelde; de verordeningen, inzettingen en rechten, welke moses den Israëliten, na hunnen uittogt uit Egijpte, in eene reden- 46. voering voorhieldt; aan deze [of de oostzijde] van den Jordaan, in het dal tegen over BethPe'ör, in het land van sihon , den Koning der Amoriten, die te Hesbon zijn hof hadt, dien Moses en de Istaëliten, bij bunnen optogt uit 47. Egijpte, overwonnen, en zijn land, gelijk ook het land van og , Koning van Bafan, het land der  VAN moses. <539 der beide Amoritifche Koningen, ten oosten vanHoofdfl, den Jordaan, in bezit genomen haddea; van lv' Aroër, aan den oever van de beek Arnon af 48' • tot aan den berg Stön (Siriön),anders Herwon] benevens de geheele vlakte, langs den^W^»,' 49. aan de oostzijde van die rivier, tot aan de zee dier vlakte [de doode zee], tot aan den voet van den Pisga. 5. Tweede redenvoering van moses ; in welke hij a. de tien geloden herhaalt, en derzelver gehoorzaamheid infcherpt. moses dan, let gantfche Israëlitifche volk Hoofdjl. bijeengeroepen hebbende, fprak hen dus aan: v' ,, Hoort, o Israëliërs! naar de inzettingen ' ** „ en rechten, die ik u heden openlijk en on„ derfcheiden voordrage; bevat ze wel, en vol„ brengt ze bedendig en zorgvuldig!" „ jehova, onze God, maakte, aan Horeb, 2> „ met ons een verbond; dit verbond maakte 3" ,, jehova niet met onze voorvaderen,maar met „ ons, met ons allen , die wij hitr leevende te„ genwoordig zijn; van dien berg fprak jeho„ va , midden uit het vuur, duidlijk en in per„ foon, tot ulieden ; terwijl ik, ten dien tij- 5. „ de, tusfchen jehova en ulieden ftond, om „ ulieden jehova's [verdere] uitfpraken bekend „ te maaken, want gij waart voor dat vuur be„ vreesd; ook mogt gij den berg niet opklim„ men." „ Hij fprak dan: Ik, jehova, uw God, & „ die  6lO het v ij ede boek Hoofdfl. „ die u uit Egijpte, het verblijf der dienstbaar* V' „ heid, heb uitgevoerd." vs. 7. „ Gij zult, voor mijn oog, geene andere Go„ den hebben." 8. „ Gij zult u geen beeld, of eenige gelijkenis „ maaken, van het geen boven in den hemel, „ of beneden op aarde, of van het geen in het 9- „ water, beneden de aarde, is; gij zult 'er u „ niet voor neder buigen, noch hen dienen; want „ ik, jehova, uw God, ben een ijverzuchtig ,, God, [omtrent mijne eere"], die de overtre,, ding der vaderen in de kinderen flraffe, tot ,, in het derde en vierde lid der genen, die mij 10. „ haaten; doch die ontfermende goedheid bewij*. ,, ze, tot in het duizendjle lid, aan de genen, „ die mij liefhebben, en mijne geboden onder* „ houden." 11. „ Gij zult den naam van jehova,uwen God, „ niet ij del, [vooral niet ter bevestiging eener „ onwaarheid,] uitfpreken, want jehova zal ,, hem, die zijnen naam op deze wijze gebruikt, ,, niet onfchuldig houden" ia. i, Neemt den Sabbath-dag waar, en heilig „ dien, gelijk jehova, uw God, u geboden 13. „ heeft. — Zes dagen zult gij arbeiden, en al 14. „ uw werk verrichten; maar de zevende dag is „ de Sabbath van jehova, uwen God,dan zult ,1 g'j ieen wer^ verrichten; gij, noch uw zoon, „ noch uwe dochter, noch uw dienstknecht of „ dienstmaagd, noch uw os of ezel, noch eenig „ van uw vee, noch de vreemdeling, die binnen „ uwe  van moses. (Ji.! „ uwe muuren is, opdat uw diensknecht en Hoofdjl. „ dienstmaagd ruste hebben, gelijk als gij; ge- v' „ denk, dat gij ook ééns, in Egijpte, dienst™'1*' „ baar waart, en jehova, uw Ged, » van „ daar, met eene fterke hand, 'en uitgejlrekten „ arm, heeft uitgevoerd, daaróm geboodt jrho„ va, uw God, ü, dat gij den Sabbath-dag ,, zoudt vieren." „ Eert uwe ouderen , vader en moeder, ge- 16. „ lijk jehova, uw God, het u bevolen heeft, „ opdat gij lang Uven, en voorfpoedig zijn „ moogt in het land, dat jehova, uw God, u „ fchenkt" „ Gij zult geen' moord begaan." J? „ Gij zult niet echtbreken. " lS' ,j Gij zult niet fieelen" ^ „ Gij zult geen valsch getuigenis afleggen te- %0, gen uwen naasten." „ Gij zult uws naasten echtgenoot e niet be- ai. „ geer en; gij zult uws naasten huis niet begee„ ren, of zijn1 akker, of dienstknecht, of'dienst,. maagd, of os, of ezel, of iet, dat hem toe,, behoort" » Deze woorden rP™k jehova, met luider 28. „ ftem, tot uwe gantfche vergadering, van den „ berg, midden uit het vuur, de wolk,en on„ weêrslucht. - Meer fprak Hij zelf niet, „ maar hij fchreef deze woorden op twee ffee„ nen tafelen, die hij mij ter hand ftelde. — » Toen gij deze ftem hoordet uit de donkere a, " wolk' m het midden van welke de berg ftondt  642 HET VIJFDE BOEK Htofdft.^ ftondt te branden, zoo vervoegdet gij u tot v' „ mij, alle de hoofden van uwe ftammen. en vs. 24. j, uwe oudften, en gij zeidet: Ditmaal heeft „ jehova, onze God, ons zijne Majefteit en „ grootheid doen zien, en wij hebben zijne „ (tem , uit het vuur, gehoord. — Thans heb„ ben wij ondervonden, dat God met menfchen 25. „ fpreekt,en dat zij het leven behouden. Maar „ waarom zouden wij in doods-gevaar blijven? „ Dit vreeslijk vuur kon ons verteeren; en in„ dien wij nog langer jehova, onzen God, „ hoorden fpreken, zouden wij gevaar lopen 2(5 „ van te fterven; want waar is 'er toch eenig ,, mensch, die den leevenden God zou kunnen „ hooren fpreken, uit het midden van vuur, „ zoo als wij dit gehoord hebben, en die in 't 27. „ leven zou blijven? Nader gij [tot God,] en „ hooi- alles, wat jehova, onze God, zeggen „ zal, en zeg gij ons dan alles aan, wat je* „ hova , onze God, tot u zal fpreken , dan „ zullen wij het gehoorzaam volbrengen. — 2,3. „ jehova hoorde deze uwe gezegden, die gij „ mij voorfteldet, met goedkeuring, daaröm „ fprak jehova tot mij: Ik heb de gezegden „ des volks gehoord, die zij u hebben voorge- 49.,, fteld; hunne redenen zijn goed; ach! dat zij „ Hechts zulk een hart hadden, om mij te eer„ biedigen, en alle mijne geboden ten allen tij„ de te onderhouden, opdat het hun en hunne „ nakomelingen voor eeuwig wel mogt gaan! 30.,, Ga, zeg hun, dat zij naa hunne tenten kee- „ renj  van moses. 643 „ ren; maar (Ta gij hier voor mij, dat ik m Hoofdjl. „ u fpreke alle de geboden, inzettingen , en Vn' „ rechten, die gij hen leeren moet, en daar zij '3 * „ zich naar te gedragen hebben in het land, „ welk ik hun tot een -erflijk eigendom geef." „ Weest dan zorgvuldig , om dat alles te 32. „ doen, het geen, en zoo als jehova, uw „ God , het u bevolen heeft, zonder daar van , „ rechts of links, af te wijken. — Bewandelt 33. „ in allen deele den weg, dien jehova, uw „ God, ulieden voorfchrijft, opdat gij leeven, „ opdat het u welgaan , en gij eenen hoogen „ ouderdom bereiken moogt in het land, het „ welk gij eerlang in bezit zult nemen." 6. b. Vermaant tot gehoorzaamheid aan Gods wetten,door hem in Godsnaam afgekondigd, tn om daar toe ook hunne kinderen op te wekken. „ De volgende zijn de geboden, inzettingen,^/^. „ en rechten, die jehova, uw God-, [mij] ge-,,rV1, „ boden heeft, u te leeren, ten einde u daar „ naar te gedragen in het land, om het welk „ in bezit te nemen, gij eerlang over den Jor„ daan zult trekken; opdat gij jehova, uwen 2. „ God, eerbiedigt, door het waarnemen van j, zijne inzettingen en geboden, welke ik u ge3, biede, zoo gij zeiven, als uwe kinderenden „ laater nakomelingen, zoo lang gij leeft, op„ dat gij eenen hoogen ouderdom bereiken s> moogt. — Hoort dan, 0 Israëliërs! en weest 3, „ zorg-  644 het vijfde boek Hoofdfl.}f zorgvuldig in het volbrengen [van dit alles;] „ dan zal het u wel gaan, en hj zult zeer * ., vermenigvuldigen, gelijk jehova, de God „ uwer voorvaderen, dit u ook beloofd heeft, ,, [in] het land, daar melk en honig vloeii." Mi 4. j, Hoor Israël! jehova, önze God, jehova 5. „ is één! — Hebt dan jehova , uwen God, „ lief, met uw gantfche hart, met uwe gant„ fche ziel, en met alle uwe vermogens. •— 6. „ Dat toch deze redenen, die ik u heden be7- „ veele, u op het hart drukken! — Scherp ze uwen kinderen in, en fpreek 'er van, wan„ neer gij t'huis zit niet alken, maar ook als „ gij op weg zijt, als gij u 's avonds neder ,, legt, en zoodra gij 's morgens oprijst. — g. „ Bindt ze, tot een teken, op uwe hand, ,, draagt ze ten gedenkcedel op uw voorhoofd. 9. „ — Schrijft ze aan de deurposten van uwe j, huizen, en aan de poorten van uwe deden." 10. 3, Wanneer jehova, uw God , u gebracht „ zal hebben in het land, welk hij, onder ee,, de, aan uwe voorvaderen, abraham,isaSk, ,, en jakob, beloofd heeft, u te zullen fchtn„ ken; in groote, fchoone fteden, die gij niet 11. „ gebouwd; in van alle goederen wel voorzie„ ne voorraad-huizen, die gij niet gevuld; u „ diep gegraven regenbakken gefchonken zal „ hebben, die gij niet gegraven; midsgaders „ wijn- en olijfbergen, die gij niet geplant „ hebt; en als gij dan eten en fpijze in over» ia.,» vloed hebben zult; wacht u dan toch, dat » g'j  van moses. 645 * S*J Jehova niet vergeet, die u uit Egijpte, Hoofdfl. i, het verblijf der dienstbaarheid, heeft uitge- VI* „ voerd. ~- Eerbiedigt jehova, uwen God, w. 13. „ en dient hem, zwc-ert [alleen] bij zijnen „ naam. — Bewijst geen' eeredienst aan vreem- 14. „ de Goden, van alle die Goden, die de vol- „ ken [verëeren,] die rondom u woonen;want 15. „ jehova , uw God, een ijverzuchtig God 4, [voor zijne eere,] is midden onder u; opdat ,, de toorn van jehova, uwen God,niet tegen ,, u ontfteke, en hij u van den aardbodem ver- <, delge. — Stelt jehova, uwen God, niet op 16. „ de proeve, zoo als gij te Masfa deedt;maar 17. „ neemt naauwkeurig de geboden van jehova, ,, uwen God, waar, zijne wetten en inzettin- „ gen, die ik u bevele, en doet, het geen bij 18. „ jehova recht en goed is; opdat het u wel „ ga, en gij in dat fchoone land komen, en „ het in bezit nemen moogt, het welk jehova , „ met eede, aan uwe voorvaderen beloofd „ heeft; wanneer hij alle uwe vijanden, voor i9 „ uwe oogen 4 zal nedervellen, gelijk jehova „ beloofd heeft." „ Wanneer uw zoon u, in 't vervolg vart ao. „ tijd, vraagen zal: wat 'er zij van deze wetft teI1> inzettingen, en rechten, die jehova, „ onze God* u geboodt? dan zult gij tot hem 31. „ zegg-en: Wij waren daaven van faraö, in iii ^gijpte, maar jehova heeft ons, met eene „ derke hand, uit Egijpte gevoerd; toen deedt a*. „ jehova voor onze oogen groote tekenen 4 en Vv S(k ge-  6\6 het vijfde boek Hoofdjl. „ geduchte wonderen in Egijpte, aan farao , „ en aan zijn Hofgezin; maar ons voerde hij "°' „ van daar uit, om ons herwaards te brengen, „ en dat land aan ons te fchenken, dat hij, „•met eede, aan onze voorvaderen beloofd 24« „ hadt. — Nu heeft jehova ons bevolen, dat „ wij alle deze inzettingen zouden onderhou„ den, en jehova, onzen God, eerbiedigen, „ opdat het ons beftendig wel mogt gaan, en „ hij ons in het leven behieldt, gelijk het ons 45. „ thans gebeuren mag. — Dit zal onze gerech„ tigheid zijn, wanneer wij zorgvuldig alle de„ ze geboden blijven waarnemen, voor het oog ,, van jehova, onzen God, zoo als hij ze ons „ bevolen heeft." 7. c. Beveelt de Kanaaniten, en alle overblijfzelen der afgoderij in Kanaan, uit te roeien. Hoofdfl. „ Wanneer jehova, uw God, u in het land vn* zal gebracht hebben,/'dat gij nu eerlang zult ■ ' „ intrekken, om 'er bezit van te nemen ,en hij „ talrijke volken voor u verdrijft, de Hethiten, „ Girgaziten, Amoriten, Kanaaniten, Ferizi„ ten, Heviten, en Jebufiten, zeven volken, a. „ die talrijker en magtiger zijn dan gij; wan„ neer jehova, uw God, u de overwinning „ over hen geelt, zoodat gij hen verflaat, dan „ zult gij ze als verbannen volken behandelen, „ geen verdrag met hun fluiten, noch hun ge3. „ nade bewijzen. — Vermaagdfchap u niet met » hen,  v^a n moses. 647. „ hen,geeft uwe dochteren niet aan hunne zoo- Hoofdjl. „ nen, neemt ook hunne dochteren niet voor VI1" „ uwe zoonen ten huwelijk: want zij zoudenvs% 4. „ uwe zoonen van mij doen afwijken, dat zij „. andere Goden zouden dienen, waar door dan „ jehova's toorn tegen u ontfteken, en hij u „ ras verdelgen zou. — Maar dus moet gij 5. „ met hun handelen; hunne altaaren moet gij „ om verre werpen ; hunne beeldzuilen verbre- „ ken; hunne gewijde bosfchen omhakken; en „ hunne houten afgodsbeelden verbranden — „ want gij zijt een volk , dat aan jehova , 6. „ uwen God, geheiligd is; u heeft jehova, „ uw God, uit alle volken, die op aarde zijn, „ uitverkozen, om hem tot een bijzonder eigen volk te wezen, v- jehova nam u niet aan , 7. „ en verkoos u niet, omdat gij een talrijker „ volk waart, dan alle andere volken; gij waart „ integendeel het kleinfle van alle volken; maar 8. „ alleen, omdat jehova u lief hadt, en om den „ eed gelland te doen, dien hij aan uwe voor„ vaderen gezworen hadt, voerde jehova u uit „ met eene flerke hand,daarom redde hij u uit „ het verblijf der flaavernij, en uit de over-v „ heerfching van faraö, den Koning van. E„ gijpte. — Weet en erkent dan , dat jehova, p> „ uw God, de waare en eenige God is, de „ getrouwe God, welke aan de genen,die hem „beminnen, en zijne geboden onderhouden, „ tot in het duizendfie geflacht, zijn verbond houdt , en ontfermende goedheid bewijst , % Vv 2 „ maar  g48 HET VIJFDE BOEK Hoofdfl. „ maar welke den genen, die hem haaten, in vn' „ hun eigen perfoon vergelding doet, door hen W*I0' " te verdelgen, hij fielt het niet uit,maar ver„ geldt het den genen, die hem haaten, in hun 11. „ eigen perfoon. — Neemt derhalven de gebo„ den, inzettingen, en rechten, die ik u heden „ beveel, zorgvuldig waar te volbrengen." ia. „ Indien gij aan deze rechten gehoor geeft, , en ze zorgvuldig waarneemt, en volbrengt; , dan zal jehova , uw God, u ook zijn verbond houden, en die ontrermende goedheid '„ blijven bewijzen, die hij uwen voorvaderen ,3. " gezworen heeft. — Hij zal u liefhebben, u , zegenen, en u doen vermenigvuldigen. — Hij zal, in het land, dat hij uwen voorvaderen, " met eede, beloofd heeft, u te zullen fchenken, de vrucht uwes ligchaams, de vruchten van ,, uw veld, uw koorn, uwen most, uwe olie, „ uwen runderteelt, en vee-fokkerij zegenen.— 14. Gij zult gezegend zijn boven alle volken; geen man, of vrouw, zal onder u onvruchtbaar zijn; ook zal uw vee niet onvruchtbaar we- 15, zen# Alle krankheden zal jehova van u " weeren; alle die booze en befmettelijke ziek" ten van Egijpte, die gij kent, zal hij niet " over u, maar over alle uwe vijanden, doen j6 , komen. —Gij moet dan alle die volken verdelgen , die jehova, uwe God, in uwe magt levert; ziet hen met geen verfchoonend oog aan, dient hunne Goden niet. — Dit zou een 17. „ valdrik voor u zijn. — Indien gij denken m mogt:  V A N M O S E S. .649 „mogt: Deze volken zijn talrijker, dan ik; „ hoe zou ik hen kunnen verdrijven! [dan zegwVIg „ ik u:J Vrees niet voor hen, maar herdenk, „ wat jehova , uw God, aan faraö , en aan „ gantsch Egijpte gedaan heeft; die groote be- 19. „ proevingen, die gij met uwe oogen gezien „ hebt, die tekenen en wonderen, die blijken „ van eene derke hand en uitgeftrekten arm, „ waar door jehova, uw God, u uitvoerde.— „ Even zoo zal jehova , uw God , ook aan „ "alle die volken doen, voor dewelken gij vreest. „ jfhova, uw God, zal even zoo zijne tref- ao. „ fende plagen onder hen uitzenden , tot dat „ ook de overgeblevenen, die zich voor u ver- ,, borgen hadden, zullen zijn omgekomen. r» Weest dan voor hun niet bevreesd ; want %u „jehova, uw God, is in uw midden, die „ groote en geduchte God! — Allengs, en van 22. „ tijd tot tijd, zal jehova, uw God, deze „ volken voor u uitdrijven, op ééns zult gij „ hen niet geheel kunnen verdelgen, opdat het „ wild gedierte zich niet, ten uwen nadeele, „ in het land vermenigvuldigd — jehova, uw 23. „ God, zal hen in uwe magt leveren, en hen .* „ met groote verfchrikking zoo lang vertzaa- „ gen, tot dat zij uitgeroeid zijn. — Hij zal 24, „ hunne Koningen in uwe magt geven, en gij „ zult zelfs hunnen naam van onder den hemel „ uitdelgen. — Niemand hunner zal tegen u „ bedand zijn, maar gij zult hen geheel uit- „ roeïeu. — Verbrandt' hunne afgodsbeelden; 9.5. v v 3 „ laat  6$Ö HET VIJFDE BOEK Hoofdjl.., laat het goud en zilver, dat 'er aan is, u vu' „ niet bekooren, om het voor u te nemen, „ opdat gij 'er niet door verrtrikt wordt. — „ Het is eene verfoejing voor jehova, uwen vs. ü6. „ God ; van dat verfoeilijke moet gij niets in „ uw huis brengen, opdat gij ook niet verban-. „ nen wordt, gelijk dit verbannen is; hebt 'er „ eenen afkeer, en een' gruwel van, want het „ is verbannen." 8. d. Dringt op de gehoorzaamheid aan Gods wetten aan, uit hoofde van Gods weldaaden in de woeftijn, en van de voortreflijkheicl van het land, het welk hun gefchonken wordt. Hoofdft. „ Neemt alle de geboden, die ik u heden bevm' ., vele, zorgvuldig waar, en volbrengtze, op- vs. i. " ■ -i „ dat gij in 't leeven blijven, en vermemgvul„ digen, en dat land intrekken en in bezit ne,, men moogt, het welk jehova aan uwevoor- ffi> „ vaderen met eede beloofd heeft. — Gedenkt ' „ aan dien geheelen weg,langs welken jehova, „ uw God, ü, deze veertig jaaren lang, in de „ woeflijn, geleid heeft, opdat hij, door ram„ pen en beproevingen, die hij a deedt onder,, gaan, het geen in uw hart omging, openbaar „ zou maaken, of gij zijne geboden al, dan 3. „ niet, zoudt onderhouden. — Dus deedt hij ,, u den ramp van hongersnood gevoelen, en ;, fpijsde u toen met Manna, het welk gij, „ noch ook uwe voorvaders gekend ■hadden, „ om  VAN MOSES» Ó51 „ om u te leeren, dat de mensch bij brood z\.Hoofdft. „ leen niet zal leeven, maar bij alles, wat je- vhft „ hova goedvindt, daar toe te gebieden. — „ Deze veertig jaaren, [ontbrak het u niet aanw. 4. „ kleeding ,] zoodat gij geene verheten kleede- „ ren behoefdet te dragen; ook zijn uwe voeten , „ [door gebrek aan fchoenen,] niet gezwollen. 3»— Erkent-dit derhalven, met uw geheele 5. „ hart, dat jehova, uw God, u heeft opge- „ voed, gelijk een vader zijnen zoon opvoedt; „ en neemt de geboden van jehova, uwen é. „ God, zorgvuldig waar, door u naar zijne „ voorfchriften te gedragen, en hem te eerbie- „ digen." „ Daar jehova, uw God, u eerlang in een 7. „ best land brengt, een land, daar men water„ beeken, bronnen, en meiren heeft, die, in de „ dalen, en op de bergen, ontfpringen; een 8. „ land, dat tarwe en gerst, wijndokken, vijg„ granaat-appel- en olijf - boomen, en honig „ voortbrengt; een land, daar gij uw brood 9. „ niet met kommer en armoede zult behoeven „ te eten, daar gij geen gebrek aan iet lijden „ zult; een land eindelijk, welks fteenen ijzer „ zijn, en uit welks bergen gij koper zult kun„ nen graven. — Als gij dan in dat land uw Io. „ bedaan in overvloed hebt, dankt dan jeho„ va, uwen God, voor dat fchoone land, dat „ hij u gefchonken heeft. — Wacht u toch, u'. „ dat gij jehova, uwen God, zoodanig zoudt „ vergeten, dat gij zijne geboden, rechten en yv 4 „ in-  65a HET VIJFDE BOEK Hoofdfl.„ inzettingen , die ik u heden bevele, nietvs '12 " zon<^t waarnemen — dat gij, dezen overvloed „ van beltaan genietende, en prachtige huizen 13, bouwende en bewoonende, en groote kudden „ van rund- en klein-vee, als ook veel goud en zilver, en uitgebreide bezittingen bekomen 14. ,, hebbende, u zeiven zoudt verheffen, en je- hova, uwen God, vergeten, die u uit E~> „ gijpte, het verblijf der dienstbaarheid, uit* 15.,, voerde, die u, in die groote en vreeslijke „ woedijn, vol flangen, Cerasten, en fcorpiöe,. nen, door dorre en waterloze flreeken, geleidde; die voor u water uit de harde rots 16. „ deedt vloeien; die u in de woeflijn Manna ,, te eten gaf, het welk uwe voorvaders niet s, kenden, ten einde u eerst door rampen te „ beproeven, en op het einde wel te doen. — 17» „ Verbeeldt u zeiven dan niet, dat uwe magt ,, en dapperheid u al dien rijkdom zullen ver- 18. „ worven hebben, maar gedenkt aan jehova, „ uwen God; hoe hij het was, die u magt en ,, moed gaf, om dien rijkdom te verkrijgen, „ ten einde dus zijn verbond gedand te doen, dat hij aan uwe vaderen met eede bezworen „ hadt, zoo als hij ook heden waarlijk doet." 19. „ Doch, indien het echter gebeurde, dat gij „ jehova, uwen God, geheel vergeten, en an„ dere Goden aanhangen, dienen,en uwen eer„ bied bewijzen mogt, dan betuige ik u heden „ dezen dag,dat gij-ongelukkig zult omkomen. 2Co „ — Gij zu}t omkomen, eyen gelijk die vol- ,, ken %  van moses. » ken, die jehova, voor uw oog, zal verdre. „ ven hebben; omdat gij het gebod van jeho„ va, uwen Go.:, niet gehoorzaam zult Se„ wee^t zijn." p. e. Brengt den Israëliten hunne menigvuldige wederjpannigheden tegen jehova onder het oog, opdat zij zich niet verheffen. „ Hoort, o Israëliërs! thans ftaat gij gereed,Hoofdjl. „ rrn den Jordaan over te trekken, om volken„ x * te verdrijven, die talrijker en magtiger zijn „ dan gij, rroote fteden,die tot den hemel toe „ verfterkt zijn; een talrijk volk van buitenge„ metne ligchaanis-grootte , Enaklten [hol-be„ wooners,] die gij kent, en van welken gij „ dikwijls hebt hooren zeggen: Wie kan, te„ gen de Enakiten btfiaan ? — Weet dan he- 3. „ den, dat het jehova, uw God, is, die, als „ een verteerend vuur, voor u heen trekt. — ,, Hij zal hen voor uw oog uitdelgen, en zoo „ te neder werpen, dat gij hen fpoedig verdrij„ ven en verdelgen zult, gelijk jehova dit aan „ u beloofd beeft. — Doch, wanneer jehova, 4. „ uw God, hen, voor uw oog, uitdrijft, zoo „ denkt niet bij u zeiven, dat jehova u, Wc,, gens uwe deugd en gerechtigheid, in dit land „ gebracht heeft, om 't in bezit te nemen. — „ Neen, om de zonden dezer volken, drijft „ jehova hen voor u uit. — Niet, om uwe 5. „ deugd, of de oprechtheid van uw hart, komt s, gij in het bezit van hun land, maar, [gelijk Vv 5 „ ik  6$4- HET VIJFDE BOEK Hoofdfl.,, ik zeg,] om de zonden dezer volken, drijft ix# „ jehova , uw God, hen voor u uit, ten ein,j de dus tevens zijne belofte geftand te doen, „ die jehova aan uwe voorvaderen , abraham, „ isaük, en jakob met eede bezworen heeft."— vs. 6. „ Weet dan, dat jehova, uw God, u dit fchoone land niet in eigendom fchenkt, om „ uwe deugd of verdiende. — Gij zijt veel 7. „ meer een wederfpannig volk. — Herinnert u „ Hechts, en vergeet het nooit, hoe gij jeiio„ va, uwen God, in de woeftijn vertoornd „ hebt. Van den dag af aan, dat gij uit Egijp„ te getrokken zijt, tot dat gij te dezer plaat„ ze kwaamt, waart gij Iteeds tegen jehova 8. „ wederfpannig. Ja, bij Horeb zelf, vertoorn„ det gij jehova zoo zeer, dat hij in zijnen „ toorn u verdelgen wilde." 9. „ Toen ik daar op den berg klom, om de „ twee tafelen te ontvangen, de tafelen, op „ welken het verbond gefchreven was, dat je„ hova met u gemaakt hadt, en toen ik op ,, den berg veertig etmaalen bleef, zonder fpij- 10. „ ze of drank te gebruiken; wanneer jehova „ mij die twee fteenen tafelen gaf, door zijne „ godlijke hand befchreven, en op welken alle „ die woorden Honden, die jehova, op den ,, berg,' midden uit het vuur, op dien plegti„ gen dag der algemeene vergadering, tot ulie- 11. „ den gefproken hadt. — Toen, deze veertig „ dagen en nachten verlopen zijnde , jehova , mij die twee fteenen tafelen, de verbonds-ta. ,-, fe-  . t VAN MOSES. 655 ,, felen gaf, zeide jehova tevens tegen m\y. Hoofdjl, „ Klim fchlèüjk den berg af, na beneden, want , Ix', „ uw volk, dat gij uit Egijpte gevoerd hebt,"'12" „ heeft zich zwaar bezondigd. .— Zeer fcbie- „ lijk zijn zij afgeweken van den weg, dien ik „ hun had voorgefchreven. — Zij hebben zich 3, een gegoten beeld gemaakt. — Ik zie, ver- 13. „ volgde jehova tot mij te fpreken, dat dit „ volk een weder'fpannigen aart heeft; houdt 14. „ mij niet te rug, daar ik het verdelgen wil. ,, — Ik zal hunnen naam uitdelgen van onder „ den hemel, en u tot een volk maaken, groo- „ ter en magtiger, dan dit volk thans is. — „ Daar op ging ik van den berg af, terwijl de i5- „ berg-top brandde, dragende de beide verbonds- „ tafelen in mijne handen; en nu zag ik, met ver- 16. „ baazing,hoe gij'u tegen jehova,uwen God, „ bezondigd hadr. — Gij hadt u een gegoten „ beeld van een kalf gemaakt, en waart dus ,, fchielijk afgeweken van den weg, ,dien jeho- „ va ulieden hadt voorgefchreven. — Thans 17* „ vatte ik de beide tafelen, en wierp ze met „ beide handen op den grond , dat zij daar, „ voor uw oogen, braken. — Doch, tevens 18. „ wierp ik mij, gelijk te vooren, neder voor „ jehova, veertig etmaalen lang, zonder fpjj- „ ze of drank te gebruiken, [biddende voor u] „ van wegens alle uwe zonden, daar gif u me- „ de bezondigd .hadt, door te doen, het geen „ jehova mishaagde, en hem tot toorn ver- ,, wekken moest, want ik was verfchrikt, uit 19. hoof-  656 het vijfde boek Beofdjt.n hoofde van den geduchten toorn, die jehova 1X" „ tegen ulieden hadt opgevat, en in welken hij „ u wilde verdelgen. — Doch ook ditmaal ver- vs. 20. „ hoorde jfhova mij. — jehova v as zelfs „ zeer vertoornd op AiiiioN, zoodat hij hem „ den dood dreigde, maar ook voor aükon 81. „ bad ik toen. — Uwe zonde na, dat kalt, „ dat gij gemaakt hadt, nam ik,en verbrandde „ het gedeeltelijk, gedeeltelijk fiampte ik be ,i ïi „ liet het heel fijn tot ftof vrijven, en flrooide „ toen deszelfs (lof [en asfche,] in de Leek, „ die van den berg af ftroomde. " 22. „ Gij hebt te Tabeëra, te Mas fa, en te A7„ broth-Ta'dva jehova insgelijks tot toorn ver- 23. „ wekt; als ook, toen jehova u bevel gaf, „ om uit Kades Barned op te trekken, en het land in bizit te nemen, dat hij u fchenken „ wilde, waart gij oproerig tegen het bevel van „ jehova , uwen God ; zoodat gij hem g< en ,, geloof gaaft, en zijn bevel niet gehoorzaamst „ det. — Met één woord, zoo lang ik u ge„ kend hebt, waart gij oproerig tegen jehova." 25. „ Ik wierp mij, dan, [gelijk ik zeide,] die „ veertig etmaalen lang, voor jehova neder, „ en fmeekte, omdat hij gezegd hadt, u te 26. „ willen verdelgen; ik bad jhhova: o Heer! ,, jehova ! roei toch uw erfvolk niet uit, dat „ gij door uw alvermogen verlost, en met eene 27. „ ftcrke hand uit Egijpte gevoerd hebt! Denk „ aan uwe dienaaren, abraham , isabk , en ja„ kob! — Zie niet op de hardnekkigheid van » dit  VAN m O s ï Si C5? „ dit volk, op deszelfs fnoodheid, of zonde,Heefdfi. ,, opdat men in het land, daar gij ons uitge-v, „ voerd hebt, niet zegge: Om^t jehova hen 5 ,, met kon bren-en in het land, dat hij hun „ beloofd hadt, of omdat hij hen haatte, heeft „ hij ze uitgevoerd, en in de woedijn laten „ derven. — Zij zijn immers uw volk, uw ei- 29. ,, ge' dom, dat gij door uw groot alvermogen, en met eenen uitgedrekten arm, [uit Egijpte! „ gevoerd hebt!" „ Toen geboodt mij jehova: Houwt u tweeHoofd/l. „ heenen tafelen, zoo als de eerde waren, en * „ klim weder tot mij op den berg, na u eene"' *' „ houten kist te hebben laten maaken; dan zal a. „ ik op die tafelen dezelfde woorden fchrijven, „ die op de eerde tafelen Honden, welke gij „ gebroken hebt, daarna zult gij ze in die kist „ le , en. — Ik liet dan eene kist maaken van 3. „ Acacia-hout, en twee deenen tafelen gehou„ wen hebbende , zoo als de eerde geweest „ waren, klom ik weder op den berg, met de„ ze beide tafelen in de hand; en nu fchreef 4. „ [jehova] op deze tafelen, het geen op de „ eerde gedaan hadt, de tien geboden, die je„ hova tot ulieden van den berg, midden uit „ het vuur, op dien plegtigen dag der alge„ meene volksvergadering, gefproken hadt; en „ dus delde jehova ze mij ter hand. — Thans 5 „ van den berg weder beneden gekomen, legde „ ik die tafelen in de door mij gemaakte kist, „ daar  658 het vijfde boek Hoofdfl. „ daar zij blijven moeten, gelijk jehova mij x' „ zulks bevolen heeft." vs. 6. (Daarna toogen de Israïliten, van Beëroth, [de putten] des (tams Jaalan, na Mofeera. daar aüron fterf, en begraven werdt, wordende door zijnen zoon eleüzar in het Hoogen7- priesterfchap opgevolgd. - Van daar trokken zij naa Gudgod, en van Gudgod naa Jothbath. eene landftreek, daar verfcheiden beeken zijn. 8. Ten dien tijde zonderde jehova den ftam van Levi af, om de verbondskist van jehova te dragen, om voor jehova te ftaan, hem te dienen, en in zijnen naam den zegen uit te fpreken, .gelijk zij dit ambt tot heden toe be9- kleeden; daarom hebben de Leviten geen erfdeel noch eigendomlijke bezitting onder hunne broederen • maar jehova is zijn erfdeel, volgends het geen jehova, uw God,hem beloofd heeft.) 10. „ Ik bleef dan op den berg, weder, gelijk „ die voorige dagen, veertig etmaalen lang, „ aanhouden in 't gebed, tot dat iehova mij „ ook ditmaal verhoorde; zoodat jehova ver- 11. „ klaarde, u niet te zullen verdelgen,maar te„ gen mij fprak: Maak u gereed, om aan ,'t „ hoofd van dit volk verder te trekken, opdat „ zij eindelijk het land in bezit nemen , dat ik 5, hunnen voorvaderen, met eede beloofd heb, aan hun te zullen fchenken." 10. f.  VAN MOSES. ($59 io. f. Wekt hen op, om jehova hoven alles te beminnen, en te vereer en. ,, Nu dan, o Israëliërs! wat 'vordert jeho- Hoofdfl. 5, va, uw God, van u, dan dat gij met uw x' „ gantlche hart, en van gantfcher ziele, jeho9» va, uwen God, eerbiedigt, u zeiven naar „ alles, wat hij u voorfchrijft, gedraagt, hem ,, bemint, en dient, en dat gij de geboden en m. „ inzettingen van jehova,die ik u heden voor,, fchrijve, tot uw eigen best, waarneemt. Im- 14; „ mers de hemel, ja,de hoogde" aller hemelen, „ de aarde met alles, wat daar op gevonden „ wordt, behoort aan jehova, uwen God! „ En nogthans behaagde het jehova, om uwe „ voorvaderen zoo bijzonder te beminnen; dat ,, hij ook u, hunne nakomelingen, na hunnen „ dood, uit alle volken verkoos, zoo als het „ thans plaats heeft. — Befnijdt derhalven de rf, „ voorhuid van uw hart, en verhardt uwen „ nek niet langer tegen hem, [weest oprecht, „ godsdiendig, en buigzaam;] want jehova' ,z. „ uw God, is aller Goden God, en aller Hee„ ren Heer; die groote, alvermogende en ge„ duchte God, die den perfoon niet aanneemt, „ noch zich door gefchenken laat overhaalen; „ die aan weezen en weduwen recht verfchaft; 25. „ die zelfs den vreemdeling liefheeft, en hem „ fpijst en kleedt , gelijk gijlieden ook den 19. ,, vreemdeling behoort lief te hebben, dewijl „ gij zeiven ééns vreemdelingen waart in E- » g'j'P-  66& het vijfde boek Hoofdjl.„ gijpte. — Dezen jehova, uwen God, zulf w.^20. »» SU eerbiedigen, hem dienen,hem aanhangen, 21. „ en bij zijnen naam zweeren. — Hij is uw „ roem! Hij is uw God! die, ten uwen be,, hoeve, alle die groote en geduchte daaden „ gedaan heeft, die gij, met uwe oogen, aan„ fchouwd hebt. — Toen uwe voorvaders in •» Egijpte kwamen, waren zij niet meer dan „ zeventig perfonen in gttd, en thans heeft ,, jehova, uw God, u zoo tülrijk doen worHoofdjl.^ den, als de darren aan den hemel, hebt dan VS. l. » jeh0va» uwen God, lieF, onderhoudt altijd „ zijn bevel, zijne inzetungen, rechten, en „ gebodeni" II. g. Bevestigt zijne vermaaningen, dóór het voorftellen van zegen en vloeit. 2. „ Gijlieden, die heden voor mij daat, (want „ ik fpreek niet tot uwe kinderen ,- die niet weten noeh gezien hebben , van de tuchti„ gingen van jehova, uwen God,") gijlieden „ weet bij ervaaring van de grootheid, de fter„ ke hand, en uitgedrekten arm van jehova ; 3« ■„ en van zijne wondertekenen, en daaden * die ,, hij, in Egijpte, gedaan heeft aan faraö, den Koning van Egijpte, en aan zijn gant4. „ fche land; en wat hij gedaan heeft aan het „ Egijptisch heirleger, ruiterij en krijgswagens, hoe hij hen door de wateren der Schelfzee „ overftelpte, toen zij u vervolgden, en hoe „ jehova hen verdelgde, zoodat zij zich tot tt be--  van moses. 6(Jï » héden toe niet herfteld hebben. — Insgelijks Heefdfi: „ wat jehova omtrent u gedaan heeft in de XI' * woeftijn, tot dat gij hier gekomen zijt; wat"' 1' „ hij deedt aan dathan en amram, de zoo- i, nen van eliSb , üit den ftam van Ruben idis „ de aarde, onder hen fcheurende, met hunne „ huisgezinnen, tenten, en al wat hun toebe- „ hoorde,en aanging,fa 't midden van Israël, „ inzwölgjuwe oogen hebben alle deze groote 7. „ werken van jehova gezien, die hij gedaan „ heeftv" „ Onderhoudt dan alle de geboden, die ik u 8. „ heden bevele , opdat gij kloekmoedig het land intrekt,om het welk in bezit te nemen, •? g'j gereed ftaat, den Jordaan over te trek„ ken; en opdat gij lang in dat land moogt 9. „ woonen, dat jehova aan uwe voorvaderen „ met eede, beloofd beeft, aan hun en hunne „ nakomelingen te zullen fchenken, een land, „ waar melk en honig vliet; te weten, dat l0. „ land, daar gij na toe trekt, om het in bezit „ te nemen, is niet, gelijk Egijpte, daar gij „ uit getrokken zijt, dat gij, met uw zaad be,, zaaid hebbende, met uwe voeten, [door de ,, waterraden te treden,] bewateren moest, o-e,i lijk men een' moestuin bewatert; maar het u. „ land, dat gij, over den Jordaan , jn bezit „ zult nemen, is een land, dat bergen en dalen heeft, dat door den regen des hemels ge„ drenkt wordt; een land, voor het welk je- it ,, hova, uw God, zorge draagt, en op het ^x , 3, welk  662 HET V Ij EDE BOEK HoofJfi. „ welk het opzicht van jehova, uwen God, T" „ van het begin des jaars tot aan het einde, „ onafgebroken gevestigd is." m.13. „ Indien gij aan mijne gebod-n gehoor geeft, „ die ik u heden voorfchrijve , door jehova, „ uwen God , met uw gantfche hart, en van „ gantfcher ziele, te beminnen en te dienen, H- ,, dan zal ik aaii uw lan i den nodigen regen ,, op den rechten tijd geven, den herfstregen ,, en den lente-regen; dun zulr trij uw koorn, 15. ,, most, en olie inzamelen; ook zal ik op uwe „ velden voor uw vee de nodige ki uiden aeven; zoodat gij uw beftaan in overvloed zult hcb„ ben." 16. „ O wacht u , dat uw hart niet verleid wnr„ de, dat gij [van God] afwijken, en andere x7' „ Goden dienen en aanbidden zoudt, dan zou ,, jehova's toorn tegen ulieden ontlteken, hij „ zou den hémel als toefluiten, dat 'er geen regen zou vallen, en het aardrijk zijn gewas „ niet zou geven; haast zoudt gij uit dit fchoo„ ne land, dat jehova u fchenkt, balling wor- 18. „ den. Prent dan deze mijne woorden wel in „ uw hart en in uwe ziel; bindt ze, u ten te„ ken, op uwe band, dat zij t.-.t een gedenk- 19. „ cedel zijn op uw voorhoofd ; leert ze aan „ uwe kinderen, door 'er van te fpreken, waü„ neer gij t'huis, en wanneer gij op reize zijt; „ wanneer gij 's avonds te bed gaat,en 'srnor- ffeJee} ^ Zü]!eD Zkb uwe «"»«" uit" ü.rdd"en' ~ Nie™»d W tegen u bedand 25. „ zijn; vreeze en verfchrikkingen zal jehova " ;W God' doe« vallen, op aIle de landen' » ïtftf" b£treden zuk' ge"jk hij u beloofd „ Zie, ik dellen heden den zegen en den ,6 '» Vl0Gk V00r5 ** ^gen, wanneer gij sefabof 07 , zult geven aan de geboden van jehova^, uwen " ? J u-.!tU hede" VO0'fchrUV, den 2S. vloek, bnaldien gij aa„ de geboden ^ „ hova, uwen God, geen geh00r geeft, en * byaldien ^ dien vveg, dien ik u heden aan- Xx 2 ,i wij-  6C4 HET VIJFDE B.OEK Hoofdfl.» wijze, verlaten zoudt, om andere Goden, XI' „ die gij niet kent, na te volgen." vu 29. „ Wanneer jehova , uw God, u ingebracht „ zal hebben in het land, dat gij eerlang (bat „ in bezit te nemen, dan zult gij den zegen „ uitfpreken op den-berg Geni&im, en den vloek 30. „ op den berg Eb al. Deze zijn gelegen over „ den Jordaan, westwaards, achter het land „ der Kanadniten , die in de Jordaan-vUkte „ woonen , tegen over Gilgal, bij het Terpen- 31. ,, tijnbosch More. — Wanneer gij dan, over „ den Jordaan getrokken, om dat land in bc„ zit te nemen , dat jehova , uw Gud, u „ fchenkt, dat ingenomen , en 'er u in gevcs- 32. „ tigd zult hebben, weest dan zorgvuldig, om „ alle de inzettingen en rechten te volbrengen, „ die ik u thans voor oogen leg." 12. h. Gebiedt, den a/godsdienst uit te roeien in Kanaan , en den uitwendigen Godsdienst ■waar te nemen ter plaatze, die God daar toe verordenen zou. Hoofdfl. „ De volgende zijn de inzettingen en rech*U* „ ten, die gij zult hebben waar te nemen en , " ' ,, te doen in het land, dat jehova, de God „ uwer voorvaderen , ulieden ter bezitting , fchenkt, zoo lang gij op aarde leeven zult." 2. „ Alle plaatzen, daar de volken, die gij zult „ uitdrijven, hunne afgoden gewoon zijn te „ dienen, op hooge bergen, of heuvelen, of „ onder eiken groenen boom, zult gij volftrekt „ ver-  van moses. 66s . „ verwoesten, hunne akaaren moet gij onwer_ ^ 5.pen, hunne beeldzuilen .verbreken,' hunne »■ ,, gewade bosfehen verbranden, hunne houten"' 3' afgods-beelden omhakken, en zelfs derzelver 5, naam, ter dier plaatze, niet overlaten." _ '" Glj moct 0ük Jehova, uwen Goi, naar A „ hunne wijze, niet dienen; maar ter plaatze, V „ die jehova, uw God, uit alle uwe dammen, .. Verhezen zal, om daar zijnen naam, [en " eeredienst,] te vestigen, in zijn " h£lllg wo«»huis, zult gij hem raadpl „ en derwaards u [ter Godsdienst-vierin°- ]be„ geven. - Daar moet gij ook uwe brand', en 6 „ andere flacht-offeren, uwe tienden, en bet „ geen gij voor 's hands ten hefoffer aanbiedt" ,, uwe geloften , uwe vrijwillige offeranden als' » °°k de eerstgeboorten van uwe runderen' en ,, van uw klein vee brengen; daar zult gij ze „ voor het oog van jehova , uwen God, eten ' ?' „ en u over alles, dat gij ondernomen hebt' „ verheugen, zoo gij als uw huisgezin, omda' ,, Jehova, uw God,u daar in gezegend heeft » Gij zult dan niet langer mogen te werk „ „ gaan, naar eigen goedvinden, en welbehargen, zoo ais wij hier thans, in veele opzie». „ ten, nog te werk gaan, nu gij nog ni ko. „ men z,jt tot die rustplaats, en die vaste be- 9' :, z.ttmg, die jehova, uw God, u fchenken „ wd; maar, als gij, over den Jordaan getrok„ ken zijnde, u in 't land gevestigd zult heb- I0* „ beu, dat jühova, uw God, u tot eene erfX X 3 „ be-  666 het v ij f d e boek Hoo/dfl. „ bezitting zal fchenken, en als hij u, van ajXU' le kanten,ongeftoorde rust van uwe vijanden „ geven zal, zoodat gij in veiligheid woont, m. ii. „ dan zult gij, ter plaatze, die jehova, uw „ God, verkiezen zal, om daar zijn' naam [cn „ dienst] te vestigen, al dat geen brengen, dat „ ik ulieden geboden heb; uwe brand en an„ dere flacht offers, uwe tienden, het geen gij „ voor 's hands, als een hef-offer, aan God „ aanbiedt, en al het uitgelezene, dat gij aan ia. jehova, als eene gelofte, opdraagt, en daar „van, in de tegenwoordigheid van jehova, , uwen God, vreugde-maaitijden houden, gij, ' uwe zoonen, uwe dochteren, uwe dienst„ knechten en dienstmaagden, als ook de Le„ viten, die in uwe Reden woonen, dewijl de „ Lekten anders geen erfdeel of eigendoudijke „ bezitting onder ulieden hebben." 13. „ Wacht u wel, dat gij uwe brand-offers „ niet, willekeurig, offert, aan alle plaatzen, 14. „ die u bevallen mogten. — Alleen ter plaatje , die jehova, uw God, in éénen uwer „ flammen, verkiezen zal, zult gij uwe brand„ offeren offeren, en daar alles godsdiendig „ verrichten, wat ik u voorfthrijve." 15. „ Doch verders moogt gij dan, naar uw ei„ gen welgevallen, in alle uwe deden, vleesch „ dachten en eten, naar mate van den zepen, „ dien jehova , uw God , u fchenken zal; daar „ zal de onreine zoo wel van mogen item, als de reine, even als van een ree of een hert. N02-  van moses. é6r „ Npgthans moogt gij 'er het bloed niet van Hoofdfl. „ eten, dat moet gij, gelijk men water doet^/JJj „ Qiat men niet gebruikt,] op den grond uitHorten " „Ook zult gij in uwe fteden niet mogen eten 17. „ de tienden van uw koorn, most, en olie, „ noch de eerstgeboorten van uw rund- of klein„ vee, noch ook eenigen van uwe geloften, die l, gi|* als gelofte gewijd hebt, noch uwe vrij„ willige offergaven, noch het geen gij voor 's „ hands, als een hef-offer, aanbiedt. — Dit 18. „ alles zult gij, in de tegenwoordigheid van „ Jehova, uwen God, eten ter plaatze, die „jehova, uw God, verkiezen zal, gij, uw ,, zoon, uwe dochter, uw flaaf en flaavin, „ als ook de Leviet, die in uwe ftad woont, 5, en u dus, in de tegenwoordigheid van jeho„ va, uwen God, verblijden, over het wel ,, gehikken van uwen arbeid. — Wacht u wel, I0, „ dat gij de Levieten niet verlaat, zoo lang gij „ in uw land zult zijn." „ Wanneer jehova, uw God, uwe grenzen, ao. „ gelijk hij u beloofd bedt, zal uitgebreid heb,, ben, en gij dan vleesch wilt eten, omdat gij »» 'er -HSt toe bei.t, dan moogt gij vrij naar „ uwen lust te werk gaan, en vleesch eten.— Indien de plaats, die jehova, uw God, ver- 2I. „ kiezen zal, om 'er zijn' naam [en den ftaat,, lijken Godsdienst] te vestigen, te ver van ,, u gelegen is , dan kunt gij van uw rund- en , klein-vee, dat jehova u gefchonken heeft, Xx 4 „ (lach-  668 het vijfde boek Hoofdjl. „ flachten, gelijk ik u bevolen heb, en gij kunt XU' „ 'er, in uwe fteden, naar volkomen welgeval- w.aa. „ len, van eten.— Mids dat gij het enkel eet, „ even zoo als een ree of hert gegeten wordt, „ zoodat de reine en onreine 'er zonder onder- 23. „ fcheid van eten. — Doch draagt flipt zorg, • „ dat gij het bloed niet eet, want het bloed is „ het leven, en gij zult geen vleesch eten , dat 24. „ nog leevcn in zich heeft. Gij moet het niet „ eten, maar, als water, op den grond üit- 25. „ ftorten.— Eet het niet, opdat bet 11 en uwen „ nakomelingen welga, [gelijk gefchieden zal,] „ indien gij'doet, het geen in jehova's oog „ recht is." «6. „ Maar het geen bij u geheiligd is , midsga„ ders uwe geloften , zult gij naa de plaats 27. ,, brengen, die jehova verkiezen zal. — Ins,, gelijks zult gij uwe brand-offeren, het vleesch ,, zoo wel als het bloed, op den altaar van „ jehovA, uwen God, bereiden; en van uwe „ andere flacht-offers zult gij ook het bloed aan „ den altaar van jehova uitltorien, maar het „ vleesch eten." 28. „ Geeft naauwkeurig gehoor aan alle deze „ redenen, die. ik u voordrage , opdat het u, „ en uwen nazaateu, ten eeuwigen dage, wel„ ga, wanneer gij doen zult, dat aangenaam „ en rechtmatig is, in het oog van jkhova, „ uwen God." ao. „Wanneer jehova, uw God, die volken, „ wier land gij nu in bezit gaat nemen, zal „ uit-  VAN MOSES. 66p uitgeroeid, en gij fa bet oP hun veroverdHoofdfl „ land u gevestigd zult hebben, wacht u dan xu' ,, dat gij, nadat z,j VOor uw oog zullen verl™'3°° „ delgd zijn, hen navolgende niet in denzelf„ den vallh-ik vervalt. — W«cbt u, van on„ derzoek te doen , naar hunne Goden [en „ godsdienstplegtigheden ,] met oogmerk , om , „ gelijk deze volken hunne Goden plagten te' „ dienen, ook zoo te doen. — Zelfs zult gij 31. „ op die wijze jehova, u ven God, niet ver„ ëeren; want alles, wat jhhova verfoeit, en ,, dat hij haat, deeden zij ter eere van hunne „ Goden; zelfs verbrandden zij hunne zoonen „ en dochteren, hunne Goden ter eere. — Al- 3a. „ les, wat ik u gebiede , zult gij dipt en naauw„ keurig waarnemen en doen, zonder 'er jet ,, bij te voegen, of af te laten." " 13. i. Stelt de dood-ftraffe op de afgoderij, en op de genen, aie de Israëliten daar toe zouden verleiden. Wanneer 'er een Profeet, of iemand, die^ „ droomen voorwendt, onder ulieden opdaat x,u; „ en u het een of ander wonderbaar en zeld-' l' „ zaam teken te vooren opgeeft, alfchoon dat . „ wonderbaar en zeldzaam teken gebeurt, dat „ h.j u te vooren opgegeven hadt, met bijvoe„ ging: Laat ons andere Go-len volgen,die gij „ niet kent, en laat ons dezelve dienen, geeit , „ toch geen gehoor aan de redenen van zooda, nigen Profeet, of dmom-verkonder! jbhova, Xx 5 » uw  f 6 0 het v ij f d e boek Bufdjl.,, uw God, ftelt u op de proeve, opdat bij XUI' „ ervaaring blijke, of gij jehova, uwen God, „ met uw gantfche hart, en van gantfcher ziers. 4. „ le lief hebt. — Volgt jehova, uwen God, en „ eerbiedigt hem; onderhoudt zijne geboden, en geeft aan zijne woorden gehoor! Dient 5. „ hem, en kleeft hem aan! — Doch, dat die „ Profeet, of droom-verkonder fterve! omdat ,, hij u door zijne redenen tot afvalligheid ver., leiden wilde, tegen jehova , uwen God, die „ u uit Egijpte gevoerd, en uit die plaats der ., flaavernij verlost heeft; en omdat hij u wil„ de aftrekken van dien weg, dien jehova, „ uw God , u heeft voorgefchreven, om te be„ wandelen. — Zulke booswigten moet gij uit ., uwe maatfchappij wegdoen." 6. ,, Wanneer uw broeder, uit dezelfde moeder „ gebaren, of uw Zoon , of dochter, of uw „ geliefdfte vrouw , of uw gemeenzaamfte ,, vriend, dien gij als u zeiven acht, u, in 't ,, geheim , verlokken wil, en u voorhoudt: Kom, iaat or,s andere Goden dienen, die gij, noch 7. „ uwe vaderen, gekend hebt, van de goden „ dier volken, die rondom u, nabij of verre, woonen , van het ééne einde der aarde tot 8 „ het ander, luistert niet naar hem, geeft hem „ geen gehoor; ja, gebruikt zelfs geene oog„ luiking omtrent hem, verbergt het niet, uit 9. ,, mededopen jegens hem. — Gij zult hem, „ zonder verfchooning, [gerechtelijk] ter dood „ brengen, uwe hand zal de eerfte tegen hem „zijn,  V A N MOSES. $| „ bet wik zal u «oigto.^ Gij zuk hera ^ X11, " ?,^d ü van JKiJÜVA, uwen'"10' " 0011' die 11 llit mO*** het verblijf der di„vermj, gevoerd, bedt, af re trekken , dood=, [teemden, opdat het gantfche hruhitifche volk n „ dit hoore, en bevreesd worde, en dat nje„ gand verder een dergelijk f„ood (luk beda«" l VVanneCI' gij' van ^ V&t deden , die Ia »^«övA uvv God, „, ter bewooning, » W-nkt, vernemen mogt, dat booze deug! i3 » dit uvv midden de ingezetenen hun- „ ner Rad aangefpoord hcbb,n: Komplaat oh, " f ^ G°dm die gijmjen niet kent, „ dan zult gij daar «aar onderzoek doen, met U de best woogHjte naauwkeurighcid, en is het „ waar, is de zaak uitgemaakt zeker, dar zoo „ damge, fcj^d om,cr u bega;(]i . ; M gIJ alle de i«Sezetenen v,n zoocHni,- * „ 'ad, zon.ler genade, door het zwaard 3M **' eü de Rad zdre' »« «hes, Wat *er in „ tot het vee toe, als verbannen. doo- het „ zwaard vernielen, maar al den btfit o| de < „ markt bijcénbremren, en dien lu.it, bettXeas „ de gantfche dad, als een gëheeJ te Vertieren „ brand-offer, V00r tf-hova, uwen Cnd aan „ de vlammen opofferen; zij „J etfawJg ^ ,, pmnboOf blijven, en riobi. weder «.bduwd mogen worden. - Laat zelfs niets van dat „ „ verbannene aan «we band klëeven, ondat rr. " H0VA MN toorn aflegge, e'n ü „ na-  ÓJS. h e"t vijfde boek Hoofdjl.,, nade fehenke; en zich over u ontfermende, x'n- ,, u weder vermenigvuldige, gelijk hij uwen vs.iZ. j» vaderen, met eede, beloofd heeft. — [Ge,, lijk hij ook doen zal,] indien gij aan de be„ velen van jehova, uwen God,gehoor geeft, „ en alle zijne geboden waarneemt, die ik u ,, heden voorfchrijve, en indien gij doet, wat „ recht is in het oog van jehova , uwen God.'' 14. k. Geeft eenige verordeningen, omtrent zekere rouw gebruiken — de reine en onreine dieren — tienden. Hoofdjl. „ Gijlieden zijt kinderen van jehova, uwen „*IVj. >j God. — Gij zult dan, wegens eenen over,, ledenen, u zeiven bet ligchaam niet kerven, „ noch u boven de oogen kaal laten fcheeren; a. ,, gij zijt toch een volk, dat geheiligd is aan ,, jehova, uwen God; u heeft jehova, onder ,, alle volken, op het wereld-rond, uitveiko„ zen, om zijn eigendomlijk volk te wezen." 3* Gij zult niets eten, dat affchuwlijk is. — 4« ,, Deze zijn de dieren, die gij eten moogt. 5- ,, Rund- fchaapen- en geiten-vee, het hert, de „ ree, den Jachmur, den fteenbok, de Difchon, 6' „ den buffel, de gemfe; met één woord, alle ,, dieren, onder de viervoetigen, die den voet „in twee klaauwen gefpleten hebben, en wel „ geheel door, zoo boven als beneden,als ook ,, die onder de viervoetige dieren tevens her- X' „ kaauweu , die kunt gij eten. — Maar de „ volgende moogt gij niet eten, die alleenlijk „ her-  VAN M O J E Si £73 „ h^rkaauwen of die enkel eenen gekloofde» Hoofdjl. „ klaauw hebben; den kemel, den haas, en de Xlv- „ fpnngmuis; alzoo dezen wel herkaauwen „ maar geene gefpleten klaauwen hebben, waar- „ om zij onrein voor u zijn. - Insgelijks bet,, . „ zwp, want, fchoon dit gefpleten klaauwen „ heeft, echter herkaauwt het niet; het zij u „ onrein. _ Gij moet niet alleen het vleesch „ dezer dieren niet eten, maar zelfs hun dood .„ aas niet aanroeren." u Dit is het, dat gij, van alles, het geen in Q „ t water leeft, eten moogt; _ alles, wat » V1!inen en fchubben heeft, moogt gij eten; „ doch wat geen vinnen en fchubben heeft' „ moogt gij niet eten. — Het zij u onrein!" ' I0' „ Alle reine vogelen moogt gij eten — maar n „ de volgende vogelen moogt gij niet eten - ial „ den arend,den grooten en kleinen zee-arend, „ den gier, en alle foorten van havikken, ook „ alle foorten van raven, den druis, de zwa„ luwe, de meeuw, en den fperwer, naar zij„ ne foorten, de gehoornde uil, de Houbdra, l6' „ den Tinfchemeth [uil,] den pelikaan of krop- ' „gans, den Scharagang of Alrachme, [gier„ arend,] den duikelaar, de oojevaar (havik), l3 „ alle foorten van rijgers CAnafa,) de hoppe,' „ en de vleermuis. — Alle middelflachtig ge- I0 „ vleugeld gedierte, tusfchen het gevogelte en „ gevvurmte daande, zij u onrein, gij moogt „ er niet van eten; maar alle reine vogelen ,0 „ moogt gij eten. - Van een gedorven dier „. u zult  674- hei v ij f d e boer Hoofdfl., zult gij volftrekt niet eten; gij kunt het aan Kiv" ., den vreemdeling, die binnen uwe muuren is, „ geven, ciie kan het eten, of aan een' buiten,, lamler verkoopen, want gij zijt een volk, dat „ aan jehova, uwen Gód, geheiligd is. — Gij „ moet ouk het bokjen niet toebereiden in de „ melk zijner moe icr." „ Alle de inkumifen van uwe znaihnden, die „ gij jai lijks van uwe akkers inö gst, moet 23. j5 gij zorgvuldig vertienen ; en deze tienden „ van uw koorn, most, en olie, moet gij, benevens de eerstgehoorten van uw rund- en „ kleinvee, in de tegenwoordigheid van jeho„ va, uwen God, eten, ter plaatze, die hij „ verkiezen zal, om zijnen naam [en plengen „ eeredienst,] daar te vestigen, opdat gij dus „ leeren moogt, jehova, uwen God, ten allen „ tijde, te eerbiedigen." 24. ., Doch, indien de weg u te verre is, zoo„ dat gij , wegens den verren afïland der ,, plaats, die jehova, uw God, verkazen zal, ' „ om 'er zijnen naam [en eeredienst,] te ves„ tigen, en uegens den rijken zegen, dien je„ hova, uw God, u geeft, het niet derwaards 25. „ kunt brengen, dan kunt gij het te gelde mna„ ken, dat geld mede nemen na de plaats, die 26.,, jehova, uw God, verkiezen zal, en daar „ voor dat geld koopen alles, daar gij lust toe „ hebt, rund- of klein-vee, wijn, of andere „ dranken, met één woord, alles, wat gij flechts ,, begeeren moogt; en dit kunt gij daar eten, ., in  VAN MOSES» 675 „ in tegenwoordigheid;, en voor bet oog van Hoofdfl „ jehova, uwen God, en met uw huisgezin X1V' ,, vrobjke maaitijden houden. — Doch ver- vs. 27. ,, laat,bij die gelegenheid, den Leviet niet,die „ onder u woont, dewijl hij niet, gelijk gij, „ een erfdeel en eigendom verkregen heeft." „ Om de drie jaaren,zult gij alle de tienden as. „ van uwe inkoroften van dat jaar afzonderen, „ maar die ditmaal in de dad laten, daar gij „ woont; om 'er den Leviet, die onder u geen 29. „ erfdeel of eigendom heeft, en den vreemde„ ling, wees en weduw, die zich in uwe dad „ bevinden \ op te nodigen, opdat zij, tot „ verzadiging toe, eten — ten einde jehova, „ uw God, u zegene, bij allen uwen arbeid, „ en in al het geen gij ondernemen moogt." 15. 1. Gebiedt, dat men in het Sabbath•ƒaar geene fchulden zal inmaanen — de flaaven vrij laten — enz. „Om de zeven jaaren zult gij een uitdel[van Hoofdjl. „ fchuW eifching] geven. — Dit uitdel bedaat xv„ hier in, dat elk fchuld-heer, die tegen zijnen **" „ medeburger eene fchuldvordenng heeft, uit„ del geve, en zijnen medeburger, en volks„ geno )t niet tot betaling dwinge, nadat [in ,, dat jaar] het uitdel [van fchuld-invorderingj, „ ter eere van jehova , is uitgeroepen. — Den „ buitenlander echter kunt gij tot betaling „ noodzaaken, maar in 't geen gij van uwen „ volks-genoot te vorderen hebt, moet gij uit- „ del  676 het vijfde boek floofitfi.,, (tel geven, opdat 'er geene volftrekt behoefw „ tigen onder u zijn, want jehova zal u over„ vloedig zegenen in het land, dat hij, jeho„ va , uw Gud, u fchenkt,- om het als uw erf- 5. lijk eigendom in bezit te nemen. — Te we„ ten, indien gij behoorlijk acht geeft op bet ,, bevel van j&hova, uwen God, dm alle de„ ze geboden , die ik u heden voorlcbrijve, te 6. „ volbrengen, dan zal jehova, uw God,u ze„ genen, gelijk hij u beloofd heeft. —Gij zult j, aan veele volken kenen, maar van hun niet s, te leen nemen; gij zult over veele volken ,, heerfchen, maar zij zullen over u niet heer„ fchen." 7. „ Wanneer gij eenen armen hebt, uit uwe ,, landgenooten, in ééne uwer fteden, in uw „ land, dat jahova, uw God, u fchenkt, zoo ,, weest niet hard van hart tegen hem, en (luit „ uwe hand niet voor uwen armen broeder; 8. ,, ontfluit uwe hand rijklijk voor hem, en leent „ hem, wat hem ontbreekt, zoo verre hij het 9. behoeft; hoedt u zeiven, dat die ondeugend „ laage gedachten niet bij u ojkome, het zeven,, de jaar, het jaar van uitftel is nabij; dat gij „ daarom zoo onmededoogend tegen uwen ar., men broeder zoudt zijn, dat gij hem niets „ zoudt geven. — Als hij daar over aan jeho„ va klaagt, zal het u tot zonde gerekend wor- 10. „ den. — Gij zult hem zekerlijk geven, zon,, der dat gij daar zelfs gemelijk over zijt, als „ gij hem iet geeft; want daar voor zal jpho- » va,  van moses. S-Jf „ va, uw God, u zegenen in allen uwen ar-Hoofdjl. „ beid, en in alle uwe ondernemingen. — Het xV' „ zal toch nooit geheel aan armen, onder ü> '* „ in uw land, ontbreken, daarom beveel ik u' „ uwe hand voor uwen armen en behoeftigen „ broeder, in üw land, milderijk te openen." „ Wanneer uw landgenoot, een man of vrouw, 12. „ van Hebreeuwfche afkomst, aan u tot lijfeigen „ verkocht wordt,die zal u zes jaaren dienen, „ maar in het zevende jaar, zult gij hem vrij „ van ü uit laten gaan; wanneer gij hem dan 13 „ vrij laat uitgaan, zult gij hem niet ledig weg„ zenden, maar gij zult hem eenen goeden voor- it. „ raad mede geven van uwe fchaapen, van uwe „ veldvruchten, van wijn en olie; naarmate „ Jehova , uw God , u zal gezegend hebben, „ zult gij hem begiftigen; (leeds gedachtig zijn! ï*. „ de, dat gij ééns lijfeigenen geweest zijt in „ Egijpte, en hoe jehova, uw God, u daar „ Van bevrijd heeft; daarom geef ik u thans „ ook dit gebod Maar bijaldien uw knecht l6 „ u te kennen geeft, dat hij niet geern van u ' „ vertrekt, dewijl hij veel van u en van uw „ huisgezin houdt, omdat hij het wel bij u „ hadt, dan zult gij een' priem nemen , en „ door zijn oor aan de huisdeur (leken, en dan „ zal hij levenslang uw knecht zijn, e'n even „ dus zult gij ook met uwe llaavin handelen." „ Laat het u niet hard voorkomen, dat gij ,» „ hem vrij van u moet laten vertrekken, want „ zes jaaren lang heeft hij u zoo gediend, daj » gij  678 het vijfde boek Hoofdfl.., gij daar voor eenen daglooner dubbelen loon xv" zoudt hebben moeten geven. — Ook zal je„ hova, uw God, u zegenen, in alles, wat „ gij doet." vs. 19. „ Al het eerstgeborene onder uw rund- en „ klein-vee, dat manlijk is, zult gij aan je„ hova , uwen God, heiligen; gij zult het eerstgeboren van uw rundvee tot geen arbeid ge,, bruiken, noch het eerstgeboren van uw klein £0. „ vee fcheeren; maar gij zult ze jaarlijks eten, ,, onder het oog van jehova, uwen God, in „ de plaatze , die jehova verkiezen zal, gij en ai. „ uw huisgezin. — Doch, als het eenig lig„ chaams-gebrek mogt hebben, het zij dat het „ lam of blind is, of eenige andere erger kwaal „ heeft, dan moogt gij het aan jehova, uwen 22. „ God, niet offeren; gij zult het in uwe ftad „ eten, reinen en onreinen famen, zoo als men 23. „ een ree, of hert, eet;alleenlijk gij moogt 'er het bloed niet van eten, dit moet gij op den „ grond uitftorten, als water." êC l 16. m. Herhaalt het gebod, wegens de j'aarlijkfche Feesten. Hoofdfl. „ Neemt de maand Abib in acht, en viert wfl. » in dezelve het Paasch-feest 5 ter eere van je,, hova, uwen God, want in éénen nacht van „ deze maand heeft jehova , uw God, u uit », „ Egijpte gevoerd; flacht derhalven, ter eere „van jehova, uwen God, ter plaatze, die 5, jehova verkiezen zal, om daar zijn' naam » [en  VAN MOSES. 673 „ [en Godsdienst] te vestigen, het paasch-of-Hoofdfl „ fer, van klein- of rund-vee, maar eet 'er niets XVI" „ bij,dat gedeesfemd is. — Zeven dagen lang,3' „ moet gij op dit feest volftrekt ongezuurd eY„ lende-brood eten, want gij zijt, in haast, „ uit Egijpte getogen; opdat gij, zoo lang gij „ keft, aan dezen dag van uwen uittogt uit Egijpte, moogt gedenken. — Zeven dagen 4. s, lang, zal 'er, in uw gantfche land, geen „ zuurdeeg te voorfchijn komen. — Van het „ vleesch, welk gij, op den avond van den „ eerften dag, offert, zal niets overblijven tot den volgenden morgen. _ Dit Pafcha zult 5. „ gij niet kunnen flachten in elke ftad, die je- ; „ hova, uw God, u geeft, maar alleen ter 6. „ plaatze, die jehova , uw God , verkiezen „ zal, om zijn naam [en Godsdienst] te vesti„ gen; daar zult gij het Pafcha flachten, des • 3, avonds, bij zonne-ondergang , als den tijd „ van uwen uittogt uit Egijpte. —Vervolgends „ kunt gij het bereiden en eten, ter plaatze, „ die jehova , uw God, verkiezen zal, en den i „ volgenden morgen weder op reize gaan, en ,, thuiswaards keeren. — Zes dagen moet' gij g. „ ongezuurd brood eten, en de zevende dag is „ een flot-feest, ter eere van jehova, uwen „ God, op welken gij geenen arbeid verrichten „ moogt." „ Vervolgends zult gij zeven weeken tellen; 9. „ van dat men den fikkei in het ftaande koren „ begint te flaan, af, zult gij beginnen zeven a „ wee-  <$80 HET VIJFDE BOEK. Hotfdfl.,, weeken te tellen, en dan het feest der weeXVI> „ ken [het Pinkflerfeest] vieren, ter eere van vs' '„jehova, uwen God; op hetzelve zult gij, „ naar uw vermogen, eene vrijwillige gifte „ brengen, naarmate jehova, uw God, u zal lx. „ gezegend hebben; dan zult gij, in de tegen„ woordigheid van jehova, uwen God, ter „ plaatze, die jehova , uw God, verkiezen zal, „ om daar zijn' naam [en Godsdienst] te vestigen , vreugde-maaltijden houden, gij, uw „ zoon, uwe dochter, uw flaaf en flaavin,ook ,, de Leviet, die in uwe flad is, en de vreemdeling, de wees, en weduwe, die zich on11. „ der u bevindt; gedachtig zijnde, dat gij ook „ ééns flaaven waart in Egijpte, en daarom „ deze inzettingen flipt en zorgvuldig in acht „ nemende." 13. „ Ook zult gij het Feest der Loofhutten, zeven dagen lang, vieren, wanneer gij de „ vruchten van uwen dorschvloer, en van uwe „ wijn- en olie-persfen ,zult hebben ingezameld. 14. „ — Op dit feest zult gij insgelijks, met uw' „ zoon, dochter, flaaf, flaavin, met den Le„ viet, vreemdeling, wees en weduw, die in „ uwe fleden woonen, vreugdemaaltijden hou- 15. „ den. — Geduurende zeven dagen, zult gij, ,, ter eere van jehova, uwen God, dit feest „ vieren, ter plaatze, die jehova verkiezen zal; „ want jehova, uw God, zal u, in alle de in- , „ komflen van uwe velden, en in allen uwen arbeid en verrichtingen, zegenen, zoodat gij, „met  VAN MOSES. 6$i „ met recht, dit feest aan de vrolijkheid moogt Hoofdfl „ wijden." xvi. „ Driemaal 's jaars, zuilen alle uwe mans- Vs. i6\ „ perfoonen, voor jehova, uwen God, ver„ fchijnen, ter plaatze, die hij verkiezen zal; „ op het feest der ongezuurde brooden; op het „ feest der weeken; en op het feest der loof„ hutten. — Doch, gij moet niet ledig ver„ fchijnen voor jehova, maar elk zal met een l7, „ gefchenk naar zijn vermogen, naar mate van „ den zegen van jehova, uwen God,aan hem „ gefchonken, verfchijnen." 17. li. Scherpt de oefening van het recht in — herhaalt de wetten tegen afgoderij geeft verordeningen , omtrent moeilijke rechtsvragen — bepaalt de wet en pligten van eenen Koning, indien men ééns een' Koning wilde aanflellen. „ In alle fteden, die jehova, uw God, u lg „ fchenken zal, moet gij, naar uwe ftammen, „ Rechters en Ambt-fchrijvers aanftellen, 0p„ dat die het volk, onpartijdig, en naar bil„ lijkheid, recht doen. — Nooit moet gij het l9, „ recht buigen, noch den perfoon aanzien, en „ vooral geene gefchenken aannemen, want de „ gefchenken verblinden zelfs de oogen der wij„ zen, en bederven de rechtvaardigfte zaaken. „ — Gerechtigheid, gerechtigheid zult gij be- *a „ trachten, dan zal het u welgaan,dan zult gij yy 3 „ het  682 HET VIJFDE BOEK Hoofdft.j, het land blijven bezitten, het welk jehova, XVI> „ uw God, u fchenkt. " vs. 21. „Gij zult geene bosfchaadjen, van welke „ boomen ook, planten bij den altaar, dien „ gij ter eere van jehova, uwen God, zult 22. „ nichten, ook zult gij geene beeld-zuilen op„ richten , die bij jehova , uwen God, gehaat „ zijn." Hoofdfl. „ Gij zult aan jehova, uwen God, geen XVI[* „ rund- of klein-vee offeren, dat eenig ligchaams' „ gebrek, of erge kwaal heeft, dit is iet ver- ,, foeilijks bij jehova, uwen God." £. Wanneer 'er zich, onder u,in ééne ofan„ dcre uwer Heden, die jrhova, uw God, u „ fchenken zal, een man of vrouw mogt be„ vinden, die doet, hei geen in het oog van ., jehova, uwen God, kwaad is, door zijn 3. „ verhond tc overtreden, of andere Goden te ., gaan dienen, of aan te bidden, of ook de „ zon, of de maan, of dc darren aan den he„ mtl, welker aanbidding ik niet bevolen heb, 4. „ en dit u wordt te kennen gegeven, of dat gij ,, 'er op de eene of andere wijze iet van hoort, '„ dan ZMlt gij het, op de best mooglijke wij„ ze, naarvorfchen, zo het waarheid, en de zaak volkomen zeker is, dat zulke gruwel- 5. „ daaden, in Israël, begaan worden, dan zult „ gij dien man, of die vrouw, die dit fnoode „ duk bedreven hebben, zonder onderfcheid „ van kunne, ter dad uitvoeren, en, ze bij de . , . ■ „ poort  VAN MOSES» 683 „ poort plegtig te recht gefield hebbende, Ree-Hoofdfl. nigen, dat 'er de dood na volgt." XV11" ,, Een doodfchuldige zal,op de uitfpraak vanvr. 6. „ twee of drie getuigen, fterven, maar niet, „ op de uitfpraak van Hechts éénen getuige , „ ter dood gebracht worden. — Bij de fteeni- 7„ ging zal de hand des getuigen de eerfte zijn, „ waarna de hand van al het volk zal volgên. „ — Op deze wijze zult gij den booswicht, ,, uit uw midden, verdelgen." „ Wanneer eene rechtszaak u te zwaar en te 8. duister is, het zij 'er gevonnisd moet wor„ den over bloed, of wegens eigendom, of we„ gens ligchaams-kwetzing, of welke twistzaa,, ken op uwe ftcdelijke gerichtsplaatzen mog„ ten voorkomen, dan zult gij u, zonder ver„ toef, begeven ter plaatze, die jehova, uw „ God, verkiezen zal, en u daar vervoegen bij 9. „ de Priesters uit den ftam van Levi, en bij „ den opperften Rechter, in der tijd; dezen ,, zult gij raadpleegen, en die zullen u verklaa„ ren, wat het recht medebrengt. — Naar het 10. „ voorfchrift, van het geen zij u van die plaats, „ die jehova verkiezen zal, zullen verklaaren, „ zult gij dan te werk gaan; en zorgvuldig in „ acht nemen alles, wat zij ü onderrichten zul„ len; naar het voorfchrift der wet, en naar 11. „ het recht, dat zij u leeren en verklaaren zul„ len, zult gij handelen, zonder van het geen „ zij u onderrichten zullen , links of rechts af „ te gaan. — De perfoon, die, met moetwil, ï2< yy 4 » te  6*4 hit vijfde boek ^xw?*" te Werk saat' en niet wi' genoorzaamen 3an ,, den Priester, welke daar den dienst van je- ,, hova, uwen God, bekleedt, of aan den Op- „ per-richter, zal fterven, zoo zult gij den w» Ï3« „boosdoener uit Israël uitroeien; en al het „ volk zal, dit hoorende, eerbied leeren, en „ zich niet verftouten, ongehoorzaam te wezen." I4« ,, Wanneer gij in het land komt, dat jeho,, va, uw God, u geeft, en het zelve in bezit „ genomen hebbende , nu gerust bewoont, en dan een voornemen opvat, om eenen Koning ,, over u aan te ftellen, gelijk de volken, die rond- 15- „ öm u zijn, dan zult gij niemand anders tot „ uwen Koning aanftellen, dan dien jehova, „ uw God, verkiezen zal. — Iemand uit uwe „ broederen zult gij, in dat geval, tot Koning „ aanftellen. Eenen uitlander, die uw broeder „ niet is, moogt gij nooit over u ftellen. — iö. 3J Doch, [deze Koning] zal nooit een boven„ matig getal van paarden houden, noch ook, „ om veele paarden te hebben, het volk weder „ na Egijpte voeren, dewijl jehova ulieden ,, belast heeft, dat gij, langs dien weg, nooit 17- ,, zoudt wederkeeren. — Hij zal niet veele „ vrouwen hebben, opdat zijn hart niet [van God] afwijke; hij zal ook niet veel zilveren ï8. „ goud verzamelen. — Wanneer hij den ko„ ninglijken troon zal beklommen hebben, zal „ hij een affchrift van deze wet voor zich ne„ men, naar het oorfpronglijk ,dat bij de Pries- ip. teren uit den ftam van Levi is. Dit zal hij ge-  van moses. (58$ „ gefiadig bij ziel] hebben, en 'er zoo lang hij Hoofdfl, „ leeft, geduurig in lezen, opdat hij jehova, xvi1' »» zlJner> God, leere eerbiedigen, en alle de „ geboden dezer wet, benevens alle deze in- „ zettingen, waarneme en volbrenge; zoodat hij^,ao< „ zich, niet hoogmoedig, boven zijne broede- „ ren verheffe, noch van de geboden, rechts ,, of links, afwijke, opdat hij zijn rijk voor „ zich en zijne nakomelingen , onder Israël, be- „ ftendig maake." 18. o. Bepaalt de inkomften der Priesteren en Leviten. — Waarfchuwt tegen alle bij. geloovig bedrog — met belofte, dat zij een' Profeet zullen .ontvangen, dien zij, door echte kenmerken , van alle valfche Prefecten zouden kunnen onderfcheiden. „ De Priesters uit den llam van Levi zul- Hoofd* if len, zoo min als die gantfche llam, geen XViii.' „ erfdeel of eigendom, onder de Israëliten, heb- *S' U „ ben; zij zullen van de offeranden, die aan „ jehova worden toegebracht, en van zijn ei„ gendom, hun beflaan hebben; maar niemand „ hunner zal, onder zijne volksgenoten, eene „ bijzondere erfbezitting hebben. — jehova is „ hunne erfbezitting, gelijk hij het hun beloofd „ heeft." 1 „ Het volgende zal de Priester, rechtens, „ van het volk ontvangen. — De genen, dié „ een offerdier flachten, het zij van rund- of „ klein-vee, zullen daar van aan den Priester YH „ge-  6S6 het v ij ede boek Hoofdjl. „ geven een fchouderftuk, de beide kinnebak- vs?4. » ken» en de maaS- — Ook Zlllt 89 hem de „ cerftelingcn van uw koren, most, en olie, „ midsgaders de eerftelingen van de wol uwer 5. „ fchaapen, geven; dewijl jehova, uw God, „ hem uit alle uwe ftammen verkozen heeft, „ opdat hij, en zijne nakomelingen, ten allen „ tijde, den plegtigen Godsdienst van jehova zou bedienen." 6. „ Verders, wanneer een Leviet, uit ééne „ uwer fteden, waar ook, in het gantfche 7s„ raelitisch land gelegen, in welke hij een „ vreemdeling is, naar zijn eigen zin en vrij„ willig, naa de plaats komt, die jehova ver- 7. „ kozen heeft, dan zal hij daar den Godsdienst „ van jehova , uwen God, mogen bedienen, ., even als alle zijne overige broeders, de Le„ rieten, die daar voor jehova's oog dienen; 3. „ hij zal met hun gelijklijk in hun onderhoud „ deelen; behoudens het geen hem toekomt uit „ de verkopingen, die onder de hoofden der ,, [Levitifche] geflachten plaats hebben." 9. „Wanneer gij in dat land komt,dat jehova, „ uw God, u geeft, leert dan niet die gruwel„ daaden pleegen, welke deze volken bedreven 15>. „ hebben. Onder u worde niemand gevon„ den, die zijn' zoon of dochter door het vuur „ laat gaan ! — Niemand, die wichelarijen oe„ feut uit de ingewanden der dieren, of uit de „ wolken, of flangen waarzeggerij pleegt; nie„ mand, die maan-verduisieringen wil maaken; 5, nie-  van moses. 687 „ niemand, die tooveriiederen zingt; niemand,Hoofdjl. „ die geesten, of uitleggers van tekenen, raad- XV*I;" ,, pleegt, of de dooden oproept.' — Allen, die ' ,, iet dergelijks doen, zijn bij jehova een gru„ wel; en wegens deze gruwelen, drijft jeho„ va, uw God, hen voor u uit. — Gij zult I3. j, het geheel en onverdeeld met jehova, uwen God, houden." „ Want deze volken, die gij nu zult uitdrij- ï& „ ven , geven gehoor aan allerlei waarzeggers, ,, en wichelaars , maar voor u, heeft jehova , „ uw God, dit dus niet beftemd. — jehova, j„ uw God, zal u, uit uw midden, uit uwe „ broederen, eenen Profeet, gelijk ik ben, ver„ wekken; dien moet gij gehoor geven; vol- I0-# „ komen overëenkomftig het geen gij van je„ hova, uwen God, bij Horeb, bij gelegen,, heid dier ftatelijke volks-vergadering, begeerd „ hebt, toen gij zeidet: Wij zullen niet meer, „ met levens-gevaar, de [donder-] ftem van je„ hova, onzen God, hooren, noch dit vreeslijk [blikfem-] vuur aanfchouwen; toen je,, hova tegen mij zeide: Zij hebben, in het „ geen zij fpreken, gelijk. — Ik zal hun, uit It. ,, hunne broederen, eenen Profeet, gelijk gij „ zijt, doen opftaan, wien ik mijne woorden „ in den mond zal leggen, en die tot hun ,, fpreken zal,al wat ik hem in last zal geven. „ — Al wie dan geen gehoor zal geven aan IOt ., mijne gezegden, welke hij, in mijnen naam, . „ fpreken zal, dien zal ik zelf ftraffen. —Maar 20. „ een  688 het v i] f d i boek Heofdft.» een Profeet, die zich verftouten mogt, Qm XVUI" iet, in mijnen naam, voor te dragen, het „ geen ik hem niet belast heb, voor te dragen, „ of om te fpreken in den naam van andere vs. ti. » Goden, die Profeet moet fterven. — Indien „ gij denken mogt,hoe zullen wij dat geen on„ derkennen kunnen, dat jehova niet gefpro„ ken heeft? [let hier op:] Wanneer zoodanig „ Profeet iet voorzegt, in den naam van jeho„ va, en dit gefchiedt niet, het wordt niet „ vervuld, dan is dit, gewislijk, niet door je„ hova gefproken, dan is die Profeet een ftout bedrieger, dien gij niet behoeft te vreezen." 19. p. Geeft voorfchriften omtrent de vrij Reden — heiligheid der grenspaalen — omtrent getuigen. Hoofdfl. M Wanneer jehova, uw God, de volken, vs. i. » wicr land IEH0VA» uw God, u thans geeft, „ zal uitgedelgd hebben, en gij, na de veröve„ ring van dat land, hunne fteden en huizen 2.,, bewoonen zult,moet gij u drie fteden afzon,, deren in het land, welk jehova, uw God, 3.,, u ter bezitting geeft, den weg derwaards „ moet gij altijd in goeden ftaat houden; en „ uw land, dat jehova, uw God, u ter erf„ bezitting geeft, in drie ftreeken verdeden; „ alles, ten einde elk, die een manflag begaat, „ derwaards kunne vlieden." 4. Wat nu de hoedanigheid van eenen doodflager betreft, die daar heen vlieden, en het 5, le-  V A N M O S E S. ggp » leven behouden kan, hij moet iemand zijn JloofJ/i. „ die zijnen evenmensch, onwetend, zonder X1X"' „ hem te vooren gehaat te hebben, gedood „ heeft. — Bij voorbeeld, iemand, die met ee vs. „ nen anderen in het woud gaat, om boomen „ te vellen, en wanneer hij met de bijl toe- „ flaat, om een' boom te veilen, en het ijzer, „ van den fteel afvliegende, den ander, bij on- „ geluk, zoo treft, dat hij fterft, zulk iemand „ kan na ééne dezer fteden vlieden, en het le- „ ven behouden. Opdat niet de bloedwreker, £. „ die den doodflager vervolgt, hem, terwijl „ zijn gemoed nog in de eerfte woede verhit „ is, achterhaale, omdat de weg te lang zou „ zijn, en hem het leven beneme, fchoon hij „ toch, rechtens, niet doodfchuldig was, de- „ wijl hij hem te vooren niet gehaat hadt ,daar- „ öm geef ik u dit bevel, dat gij die drie fteden „ zult afzonderen." „ Wanneer jehova , uw God, uwe grenzen g „ zal uitbreiden, gelijk hij, met eede, aan „ uwe voorvaderen beloofd heeft, en u al dat „ land gefchonken zal hebben , het welk hij „ aan uwe voorvaderen beloofde, te zullen „ fchenken, [gelijk hij doen zal,] indien gij al„ le deze geboden zorgvuldig waarnemen, en „ volbrengen zult, die ik u heden voorfchrij„ ve, hebbende jehova, uwen God, lief, en „ den weg, dien hij u aanwijst, beftendig be„ wandelende, dan zult gij bij deze drie fteden „ nog drie andere veegen , opdat 'er in uw I0. i» land,  6$0 het'vijfde BOEK Hoofdjl.,, land, dat jehova, uw God, u ten erfbezü;. XIX' ,, ting geeft, geen onfchuldig bloed vergoten „ worde, en u als een bloed-fchuld drukke." vs. 11. „ Maar indien de daader iemand is, die zij„ nen evenmensch haatte, hem lagen legde, en „ hem aangreep, en hij, dus iemand doodgefla„ gen hebbende, na ééne van deze fteden 12. „ vliedt, in dit geval zullen de overheden van „ zijne ftad hem uit de vrij ftad laten haaien , „ en hem den bloedwreker overleveren, opdat 13. „ hij fterve; omtrent zulk iemand moet gij gee,, ne oogluiking gebruiken, maar het onfchul,, dig bloed uit Israël wegdoen, opdat het u „ welga." 14. „ Gij zult de grens-paal van uwen nabuur niet verplaatzen, die de voorzaten bepaald „ hebben, op uwen erf-akker,dien gij in erfbe„ zitting zult ontvangen in het land, dat je„ hova , uw God, u ten eigendom fchenkt." 15. „ Eén eenig getuige tegen iemand zal niet „ voldoen, van welken aart ook de misdaad of „ de zonde zij, die hij zou mogen begaan heb„ ben; maar alle rechtzaaken zuilen, naar de „ uitfpraak van twee of drie getuigen, beflist „ worden." 16. » Jodien' 'er een wrevelig getuige tegen ie• mand mogt opkomen, om hem van eenige 17. „ misdaad te befchuldigen, dan zullen de beide „ twistende partijen voor jehova gebracht wor„ den,voor de Priesters en Richters in der tijd; 18. „ deze Richters zullen de zaak , ten besten „ moog-  VAN MOSES» 69I „ mooglijk, onderzoeken, en bijaldien de ge-Hoofdfl. „ tuige een vaisch getuige bevonden wordt, die X1S" „ onwaarheid tegen zijnen broeder getuigd ' „ heeft, dan zal men hem doen, het geen hij vs. 19. „ zijnen broeder hadt toegedacht; dus zult gij y> zulke booswichten uit uwen burgerllaat uit- „ roeien; opdat de overigen dit hooren, en 20. „ eerbied krijgen , en niemand meer zoodanig „ fnood ftuk onder ulieden befta te onderne- „ men. — Hier moet gij geene oogluiking ge- ai. „ bruiken; leven voor leven! oog voor oog! „ tand voor tand! hand voor hand! voet voor ,, voet 1" 20. q. Maakt fchikkingen omtrent het krijgswezen. „ Wanneer gij tegen uwe vijanden te veld Hoofdfl. „ trekt, en ruiters, krijgswagenen, en eene groo- xx„ te magt van volk voor ti ziet, wordt dan *' „ niet bevreesd; want jehova, uvv God, die „ u uit Egijpte deedt optrekken, is met u." „Wanneer gij den vijand nadert, zal de Pries- 2. •„ ter te voorfchijn treden, en het volk dus aan„fpreken: Hoort Israëliërs! thans nadert gij „ den vijand, om hem flag te leveren! laat uw' ( „ moed niet bezwijken , vreest niet, fchrikt „ niet, ontzet u niet voor hem, want jehova , 4, „ uw God, gaat met u te veld, om voor u tegen „ den vijand te ft'rijden, en u de overwinning te ,, fchenken" „ Vervolgends zullen de Schrijvers het volk $, dus  tfQ£ HET VIJFDE BOEK Hoofd/I. „ dus aanfpreken: Al wie een nieuw huis ge* XX* „ bouwd,en hetzelve nog niet betrokken heeft, „ die ga en keere naar huis, opdat hij in den „ krijg niet fneuvele, en een ander zijn huis vs. 6. „ betrekke. — Al wie een wijngaard geplant, ,, en 'er de eerfte vruchten niet van genoten ,, heeft, ga en keere naar huis, opdat hij in „ den krijg niet fneuvele, en een ander de eer7» „ fte vruchten geniete. — Al wie zich met ee„ ne jonge dochter verloofd, en het huwlijk „ nog niet voltrokken heeft, ga, en keere naar „ huis, opdat hij in den krijg r.ht fneuvele, „ en een ander zijne bruid neme." 8* „ Nog zullen de Schrijvers tot het volk zeg„ gen: Al wie bevreesd en veitzaagd is, ga, „ en keere naar zijn huis,opdat hij zijne broe,, deren niet moedeloos maake, gelijk hij zelf 9. „ is. — Als de Schrijvers dit het volk aange„ kondigd hebben, dan zullen zij hoplieden over „ het volk aanftellen. " 10. „ Wanneer gij eene ftad nadert, om die te „ belegeren, moet gij dezelve, te vooren, op. Ii« ,, ëifchen, zo zij zich overgeeft,en u de poor,, ten opent, dan zullen de inwooners u cijns- !*• „ baar en onderdanig zijn, doch zo zij zich „ niet wil overgeven, maar zich ter verdedi„ ging in ftaat ftelt, zoodat gij ze belegeren 13. ,, moet, indien dan jehova, uw God, haar ,, in uwe magt overgeeft, dan zult gij, al wat 14. „ 'er manlijk in is, over de kling jaagen, maar de vrouwen, de kinderen, het vee, en alle » <-'e  VAN MOSES» 6p3 ,i de goederen, die 'er verders in die ftad gt-Hoeffl, „ vonden worden, ten buit nemen, en van den xx* „ buit uwer vijanden eten, dien jehova, uw „ God, aan u geeft. — Dus zult gij handelen vs. 15. s, met ver afgelegen fteden , die niet behooren „ onder de fteden dezer volken; doch, in de io\ „ fteden dezer volken, welke jehova , uw „ God, u ten erdijke bezitting geeft, zult gij ,, geene ziel in 't leven laten, maar de Hethi- 17, j, ten, Amoriten, Kanaaniten, Feriziten Hevit en, en Jebuftten, zult gij als verbannen „ volken uitroeien, gelijk jehova, uw God, u „ bevolen heeft; opdat zij u niet leeren, alle ig „ die gruweldaaden te bedrijven, die zij', ter „ eere van hunne Afgoden, bedreeven, en gij ,, u bezondigt tegen jehova , uwen God.1' 5, Wanneer de belegering eener ftad lang 10 „ duurt, dan zult gij de boomen in den omtrek „ niet verderven, noch omhakken, want gij „ kunt derzelver vruchten gebruiken, en moet ,, ze daarom niet uitroeien; Want het geboom„ te des velds is voor de menfchen [tot fpij„ ze;] het kan u te pas komen bij de belegering; nogthans kunt gij zulke boomen, die M „ ëlj wccl, aat zij geene eetbare vruch- „ ten dragen, omhakken, en vellen, om 'er „ vcrfchansfingen voor u van te maaken tegen „ de ftad, die u weörftand biedt, tot dat gij zg ,, ingenomen hebt." 7.2 ai. r.  HET vijfde boek 21. r. Omtrent eenen verjlagenen , wiens moordenaar onbekend is. — Huwlijk met eene gevangene — en meer andere. • Hoofdfl. „ Wanneer 'er in het land, dat jehova, uw XXL God, u geeft, een vermoord mensch op het VS' l' „ veld gevonden wordt, zonder dat men weet, 2. ,, wie hem gedood heeft, dan zullen de oud' ften en richters buiten komen , en meten, " welke ftad, onder de omliggende fteden,. de 3. „ naaste is bij den vermoorden, en de oudften van die ftad, die het naast bij den vermoor„ den ligt, zullen eene jonge koe uit de runck- " ren nemen , welke men nog niet tot den land„ bouw gebruikt heelt, en die nog nooit het 4. „ juk gedragen heeft. — Deze jonge koe zul¬ len de oudften dier flad brengen naar eene fleeds vlietende beek, die nooit zoodanig uildroogt, dat men derzelver grond bebouwen. , of bezaaien kan, en 'die koe daar in de beek " flachten. — Vervolgends zullen de Priesters ' „ uit den flam Levi, dewijl jehova, uw God, „ hen verkozen heeft, om hem te dienen, en in jehova's naam den zegen uit te fpreken, „ en dewijl alk twistgedingen en ligchaams„ kwetzingen, volgends hunne uitfpraak, moe<5 „ ten beflist worden, toetreden, en alle de qud, ften der ftad, die het naast bij den verflagenen ligt, zullen hunne handen wasfchen over 7. de koe, die in de beek geflacht is, en tevens plegtig betuigen: Onze handen hebben dit „ bloed  VAN M O S E s. 6p5 £ *V| vfl-f«ffl, w* onze 00genHn()m „ zien vergieten. O jehova! w#«/ ^ „ het aan het volk, dat gij verlost hebt, en re™' „ ken het niet als onfchuldig vergoten bloed onder ' 3, uw volk, de Israëliten! — Dan is dit bloed g„ verzoend. — Dus zult gij onfchuldig vergo,, ten bloed uit uwen burgerftaat weeren, want „ gij behoort te doen, wat recht is, en van „ jehova goedgekeurd wordt. " „ Wanneer gij tegen uwe vijanden te veld io. „ trekt_, en jehova,uw God,hen in uwe magt „ geeft, zoodat gij ze in flaavernij medevoert „ en gij, onder de gevangenen, eene fchoone* Xl „ vrouw ziet, daar gij zin in krijgt, zoodat „ gij haar zoudt willen trouwen, dan zult gij i2. „ haar in het binnenfte vertrek van uw huis „ brengen , [daar het gewoon verblijf der vrou„ wen is,] daar zal zij haar hoofd laten fchee„ ren, en haare nagels korten, het kleed, dat I3 „ zij als gevangene gedragen heeft, zal zij af. ,> leggen, en in uw huis verblijvende, eene volle maand haare ouderen beweenen; na „ verloop van dien tijd kunt gij uw hu'wlijk „ met haar voltrekken, en ze tot uwe vrouw „ nemen. — Doch, indien gij naderhand tegen- Ijt „ zin in haar krijgt, kunt gij haar, voor haar „ perfoon , ontfktan en vrijlaten, doch gij moogt „ haar volftrekt niet voor geld verkopen, noch „ als eene lijfeigene gebruiken, omdat gij haar s, beflapen hebt." „ Wanneer eenig man twee vrouwen heeft, 15, Zz a (]p  fdft.„ onttrekken, maar moet ze, met hem, weder XXIL „ ophelpen." vs. 5. ' „ Geen vrouwsperfoon mag het gewaad van „ een man dragen, ook zal geen mansperfooii ,, vrouwe klederen aantrekken; want al wie dit ,, doet, is bij jehova,uwen God,een gruwel." 6. „ Wanneer gij, onderweg, het zij op eenen ,, boom, of op den grond, een vogelnest in het „ oog krijgt, met jongen of eieren, en de moe„ der op de jongen of op de eieren zit, dan ,, zult gij de moeder met de jongen of eieren 7» „ niet nemen, maar de moeder volftrekt vrij „ laten vliegen; doch de jongen of eieren kunt „ gij nemen. — Opdat het u wel gaan, en gij „ lang leeven moogt." 8. „ Wanneer gij een nieuw huis bouwt, zult ji g'j °P uw dak eene borstweering maaken, „ opdat, indien iemand van boven nederviel, ,, gij geene bloedfchulden óp uw huis moogt „ brengen." 9. „ Gij moet uwen wijngaard [en akkers] niet „ met ander zaad bezaaien, of alles, zoo het zaad s „ dat gij zaait, als de vrucht van den wijn- gaard, zou aan het heiligdom vervallen zijn; jo. „ ook moogt gij geen rund en ezel te gelijk 11. „ voor den ploeg fpannen. — Gij moogt geen „ kleed van tweederleië foort , van wollen en ,, lijnwaad onder één geweeven, aantrekken.— '32. ,, Aan de vier hoeken van het opperkleed, dat „ gij omhangt, moet gij kwastjens maaken." 13. „ Wanneer iemand eene vrouw trouwt, en „ na  VAN MOSES. 699 „ na liet voltrekken van het huvvlijk, een' af- Hoofdjl. s, keer tegen haar opvat, zoodat hij haar met . „ opgezochte voorwendzels befchuldigt, en in"'14' „ een' kvvaaden naam brengt, als of hij, deze „ vrouw getrouwd, en het huwlijk met haar voltrokken hebbende, haar geene maagd ge„ vonden hadt; dan zullen de ouders der jon- 15. „ ge vrouw het teken haares maagdoms nemen, „ en in de gerichtsplaats, bij de overheden der „ Had te voorfchijn brengen, terwijl de vader i<5. „ der jonge vrouw deze oudllen dus zal aan„ fpreken: Ik heb mijne dochter aan dezen „ man ten huwelijk gegeven; maar thans haat „ hij haar, en befchuldigt haar met opgezoch- 17. „ te voorwendzels, voorgevende, dat hij mijne „ dochter niet maagd bevonden heeft, en zie ■ „ hier de tekenen van haaren maagdom! ter„ wijl men het bedlaaken voor de oudllen der „ ftad zal uitfpreiden. — Als dan zullen de iS. „ oudften der ftad dien man aan den lijve ftraf„ fen, en hem bovendien in eene boete verwij- 19. „ zen van honderd fikkelen zilvers, die zij aan den vader der jonge vrouw ter hand zuhen „ ftellen; omdat [de man] eene Israïlitifche jonge dochter in een' kwaaden naam gebracht „ heeft; ook moet bij haar ter vrouw behou4 den, zonder ooit van zijn leven van haar te , mogen fcheiden." ,, Doch, indien de zaak waarlijk zoo is, dat 20. , hij de jonge vrouw geene maagd bevonden | heeft, dan zal men de jonge vrouw aan de 2I ^z 4 deur  7«0 HET VIJFDE BOEK Hoofdfl.„ deur van haars vaders huis brengen, alwaar XXÏI' „ de ingezetenen haarer ftad haar dood zullen „ fteenigen , omdat zij een onzinnig ftuk in Is„ ra'él begaan, en in haars vaders huis ontucht „ bedreven heeft; dus zult gij het fnoode uit ,, uwen burgerdaat weeren." vjr, sa. „ Wanneer iemand betrapt wordt, daar hij „ bij ééns anderen getrouwde vrouw ligt, zul„ len zij ook beiden fterven, zoo hij, die bij „ de vrouw ligt, als de vrouw. — Zulke eu„ veldaaden moet gij uit den hraëliti'fchen ftaat ,, wegdoen." flj* 11 Wanneer eene jonge ongerepte maagd aan „ iemand verloofd is , en een ander haar in de £4. „ ftad aantreft, en beflaapt, dan zult gij hen „ beiden aan de ftads-poort [in de gerichts„ plaats] brengen, en hen doodfteenigen, het „ vrouwsperfoon, omdat zij, fchoon in de ftad „ zijnde, niet om hulp geroepen,en het mans,, perfoon, omdat hij zijns naasten bruid ont„ ëerd heeft. — Zulke fnoode dukken moet gij „ uit uwen burgerftaat weeren." 45. 5» Maar, indien iemand zoodanige verloofde ,„ jonge dochter op het veld aantreft, en ge-* „ weid gebruikt, en ze dus bedaapt, dan zal „ hij, die ze dus bedaapen heeft, alleen fters6. ,, ven, doch de jonge dochter zult gij niets „ doen, zij verdient de dood niet — want de ,, zaak is even zoo, als wanneer iemand eenen anderen met geweld aanvalt, en dooddaat; 47. „ hij trof haar aan op het veld, de verloofde ,i jon-  van moses. 701 „ jonge dochter riep wel om hulp, maar 'erHoofdfl. „ was niemand, die haar helpen kon." XXIJs, Wanneer iemand eene ongerepte maagd, Vs. 28. „ die nog niet verloofd is, aantreft, haar aan» grijpt,en beuaapt, en daar op betrapt wordt, „ die perfoon, die haar beflaapen heeft,zal aan 29. „ de vader van het meisjen 50 zilveren fikke„ len betaalen , en haar tevens trouwen moe„ ten, omdat hij haar ontëerd heeft; ook zal „ hij, nooit van zijn leven, van haar mogen ,, fcheiden." „ Niemand zal zijns vaders vrouw ten hu- so „ welijk. mogen nemen, en dus zijns vaders ,, huwelijks-bed ontdekken." 23. Verdere wetten van gemengden inhoud. „ Niemand, die, door kneuzing of fnijding,^^ „ ontmand is, zal in de gemeente van jehova xxm- ' „ worden aangenomen. — Ook zal in de ge- VS' l' „ meente van jehova niet worden aangenomen, *' „ die van eene vuile geboorte is; zelfs zal het „ tiende geflacht van zulk iemand in de gemeen„ te van jehova niet worden aangenomen, — „ Ammoniten en Moabiten zullen insgelijks in 3. „ de gemeente van jehova niet worden toege„ laten, zelfs in het tiende geflacht, ten eeu„ wigen dage, zullen zij, in jehova's gemeen„ te, niet worden aangenomen, uit hoofde, 4. „ dat zij, op uwen togt, toen gij uit Egijp. „ te toogt, u fpijze en drank geweigerd, ja „ zelfs BiLEaM, den zoon van beör, uit PeZz 5 „ thor  7> krijgsdienst, noch tot eenige andere openbare „ diensten verpligt zijn; één jaar lang zal hij, „ yoor zijn huis, vrij zijn, om zich, met de „jonge vrouw, die hij getrouwd heeft, te „ kunnen vermaaken." „ Men zal geene handmolens, noch zelfs den 6. „ éénen molenfteen te pand geven, want die „ dit doet, geeft zijn leven te pand." „ Indien iemand betrapt wordt, dat hij een' 7. „ mensch, en wel éénen "van zijne broederen, „ eenen Israëliet, geftolen heeft, het zij hij dien ,, tot eenen lijf éigenen gebruikt, of weder ver„ kocht heeft, die menfchen-dief zal fterven.— „ Dus zult gij het kwaad uit uwen burgerftaat „ weeren." „ Neemt u zeiven zorgvuldig in acht, om- ». „ trent de melaatschheid, wacht u naauwkeu„ rig, en doet naar alles, wat de Priesters, „ uit den ftam Levi, u zullen voorfchrijven • „ zoo als ik hun bevolen heb , zult gij zor°-„ vuldig te werk gaan. — Gedenk, aan het 51 geen  ;o6" het vijfde boek Hcefdft.» geen jehova, uw God, op uwen togt,toen 2X'V' a g'j Uft Egijpte trokt, aan mirjam deedt." té', 10. ,, Wanneer gij' iet aan uwen naasten te leen „ geeft, wat het ook zij, moogt gij niet in „ zijn huis gaan, om daar een pand te ontvann.„ gen, maar buiten de deur ftaan blijven, eri „ hij, aan wien gij iet te leen gegeven hebt, „ moet u het pand buiten brengen. — Doch, „ zo hij een arm man is, moet gij, met zijn 13. pand , niet gaan flaapen, gij moet hem zijn ,, pand, bij het ondergaan der zon , zonder „ verzuim, weder geven; opdat hij onder zijn „ kleed nederligge, en u zegene ! —- Dit zal, 5, in het oog van jehova, uwen God, als ee„ ne goede daad en deugd van u aangemerkt „ worden." I4« „ Den daglooner, den nooddruftigen, en ar= „ men, hij moge dan van uwe volksgeuooten, „ of wel een vreemdeling zijn,die in uw land, „ in ééne uwer fteden woont, moet gij geen 15. „ onrecht doen. — Zijn loon moet gij hem , „ op denzelfden dag, betaalen, voor dat nog de „ zon ondergaat, dewijl hij behoeftig is , en „ verlangt naar zijn' dagloon ; opdat hij niet „ over u tot jehova klaage, en het u tot zon„ de gerekend worde." 16. ,, Geene vaders zullen, om der kinderen wil, „ noch"kinderen, om der vaderen wil,fterven; „ maar elk zal, alleen om zijne eigene misdaa„ den, fterven." j.7. „ Het recht van vreemdelingen en weezen ,, zult  van i.i o s e £. Jqj „ zult gij niet buigen, «och het opperkleed Hoofdfl. ,, eener weduwe te pand nemen. — Gedenk, XX1V; „ dat gij ook ééns een dienstknecht waart in"'18' „ Egijpte, en hoe jehova, uw God, u daar „ van verlost heeft; daarom bevele ik u, dit ,, te doen." „ Wanneer gij uwe veldvruchten inzamelt, 19, ,, en gij op den akker eene garve vergeet, "dan „ zult gij niet te rug keeren, om die te haa„ len; maar zij zal ten behoeve van den vreem„ deling, weeze, of weduwe zijn, opdat jeho„ va, uw God,u zegene in allen uwen arbeid. „ — Wanneer gij uwen olijfboom gefchud *>. „ hebt, zoo zult gij naderhand de enkele oljj„ ven niet van de takken lezen, maar die „ overlaten voor de vreemdelingen, weezen, „ en weduwen.— Wanneer gij den wijn-oogst ' 4I „ ingezameld hebt, dan zult gij geene nalezing „ van druiven doen; maar die voor de vreemde'! „ lingen, weezen en weduwen,overlaten. —Ge„ denk (leeds, dat gij ééns dienstbaar waart ïn ** „ Egijpte, daarom geef ik u deze bevelen. 25. Vervolg van wetten. „ Wanneer 'er tusfchen twee of meer w H00MI „ foonen twist ontdaat, dan zullen zij mor x*v.' „ het gerecht gebracht worden, opdat hetzelve vi' U „ de zaak beöordeele, en dit zal den onichul„ digen vrijfpreken , maar den fchuldigen ver„ öordeelen. — Indien de fchuldige (lagen vér- diend heeft, dan zal de rechter hem op den ** »t grond  70$ HET V IJ EDE BOEK Hoofdjl.„ grond doen nederleggen, en, in zijne tegen„ woordigheid, naar evenredigheid zijner mis„ daad, een zeker getal dagen doen geven. ->- 3. Doch boven het getal van veertig dagen zal hij niet gaan, opdat niet, bij het vermenigvuldigen der dagen, uw broeder in uw oog mishandeld fchijne te worden." 4. „ Eenen dorfchenden osfe moet gij niet muii„ banden." 5. Wanneer broeders famenwoonen, en één ,, van hun derft, zonder manlijk oir na te la- ten, dan zal de weduwe van den overledenen niet buiten de familie,met een' vreemd man, ,, mogen trouwen; haars mans broeder zal haar ,, ter vrouwe nemen, en het pligthuwelijk van <5. ,, eenen zwager met haar voltrekken. — De ,, eerde zoon, dien zij ter wereld brengt, zal „ op naam van den overleden broeder daan, ,, opdat zijn naam, in Israël, niet worde uit- 7. ,, gedelgd. — Doch, indien de man geen lust heeft, om zijne fchoonzuster te nemen, dan „ zal zijne fchoonzuster naa de gerechtsplaats 3, bij de poort gaan, en zich bij de oudden „ vervoegen met dit voordel: mijn zwager wei»j gert» z'jns broeders naam in Israël te behou,, den, en hij wil het pligt-huwelijk met mij 8. ,, niet aangaan. — Dan zullen de oudden zij,, ner dad hem doen ontbieden, en met hem „ fpreken. — Blijft hij op zijn duk daan, en ,, verklaart hij, geen zin te hebben, om haar 9. „ te trouwen, dan zal zijne fchoonzuster toe- „ tra.  van moses. 709 ■,, treden, hem, ifl tegenwoordigheid der ovA-Hoofdfl. „ (ten, een' fclioen uittrekken , en in het aan- Xxv' j, gezicht fpuwen, en overluid zeggen: Dus „doe men den genen, die zijns, broeders ge- flacht niet ftaande wil houden. — Voorts zalw. ï0. „ hij, in Israël, eenen bijnaam dragen: Het „ geflacht des barrevoeters." „ Wanneer twee mannen famen vechten,' en 11. „ de vrouw des éénen komt haaren man, tegen den genen, die hem flaat, te hulp, en „ grijpt dezen bij de fchamelheid ,zal men haar, f„ ,, zonder oogluiking te gebruiken, de hand afkappen." „ Gij .zult geen tweederlei gewigt in uwen 13. „ zak hebbeneen groot en een klein; ook 14. zult gij in uw huis geen tweederleië maten ,, hebben, eene groote en eene kleine; uw ge- 15. „ wigt moet volkomen en naar recht zijn, zoo „ ook moet uwe mate volkomen en naar billijk„ heid wezen; opdat gij lang moogt leeven in i, het land, dat jehova, uw God, u geeft; „ want al wie deze, of eenige andere onge- i<5, „ rechtigheden,begaat, is een gruwel bij jeho,, va, uwen God." „ Gedenk , wat de Amalekiten u gedaan 17. „ hebben, op uwen togt uit Egijpte, hoe zij, 18. „ onder weg, op u loerden,- en alle de achter 4 aankomende zwakken , onder u , overvielen, „ terwijl gij moede en afgemat waart, dus too„ nende, dat zij God niet vreesden. — Wan- 19. „ neer derhalven jehova , uw God, u in het Aaa " land"  710 HET VIJFDE BOEK „ land, dat jehova, uw God, u ten erfbezit„ ting geeft, van alle zijden rust zal fchenken, ,, zoodat gij ge*ne v janden meer hebt, dan „ zult gij de gedachtenis der Amalekiten, van „ onder den hemel uitdelgen. — Vergeet dit „ niet." s.6. Schikkingen omtrent de eerftelingen en tienden. — Befluit van deze redenvoering. Hoofdjl, ,, Wanneer gij zult gekomen zijn in het land, w.XVi. » dat Jeh°va, uw God, u ten erfbezitting „ geeft, en gij dat in bezit genomen hebt, en fi. „ bewoont, dan zult gij een deel van de eerftelingen van alle de veldvruchten , die gij „ inzamelt van het land, dat jehova, uw God, u geeft, nemen, en die in eenen korf leg„ gen; en daarmede u begeven ter plaatze, die „ jehova, uw God, verkiezen zal, om daar „ zijnen naam, [en plegtigen Godsdienst,] te 3. „ vestigen; daar zult gij tot den Priester, die „ in dien tijd het priester-ambt bekleedt, toe„ treden, en de volgende belijdenis doen: „ Thans heken ik, voor jehova , uwen God, t, dat ik gekomen ben in het land, dat jehova ,, aan onze voorvaderen j met eede, beloof de,ons 4. „ te zullen fchenken. —- Dan zal de Priester „ dien korf van uwe hand aannemen, en dien, „ voor den altaar van jehova, uwen God,ne- 5. ,, derzetten, waarna gij verders voor jehova, „ uwen God, deze belijdenis zult afleggen : ,, Mijn vader was een omzwtrvende Arameër, „ en  van moses» ?n „ en toog na Egijpte, alwaar hij, ftechts met Hoofdfl. „ een klein geflacht, als vreemdeling verkeerde XXVI* » doch hier werdt hij een groot, magtig, en „ talrijk volk. - Wanneer nu de Egijptenaars vs. 6. „ ons hard behandelden, en onderdrukten, en „ ons zwaare flavernij oplegden, en wij deswe* 7> » ^ jehova, den God onzer voorvaderen „om hulp riepen, zoo verhoerde jéhova ons „ geroep, zag op onze ellende, onzen kommer „ en onze onderdrukking neder, en jehova *. „ voerde ons, met eene vermogende hand, en uitgeflrekten arm, en dobr geduchte daaden, „ uit Egijpte,onder veele tekenen en wonderen\ „ hij bracht ons te dezer plaats, en gaf ons p. „ dit land, een land, daar melk en honig vliet. „ En nu breng ik de eerftelingen mijner veld* i°. „ gewasfen, die jehova mij gefchonken heeft. „ — Vervolgends zult gij [de eerftelingen] ne„ derleggen voor jehova, uwen God, en je„ hova, uwen God, aanbidden, en vreugde* n „ maaltijden houden, met de Leviten, en „ vreemdelingen, die zich onder u bevinden,u „ verheugende, over al het goede, dat jehova, „ uw God, aan u en de uwen gefchonken „ heeft." „ Wanneer gij alle de tienden uwer veld- 12. „ vruchten, in het derde jaar, als het welk „ bet jaar der tienden is, volkomen afgeeft. „ zult gij den Leviten, den vreemdelingen, „ weezen, en weduwen geven, dat zij,in uwe „ fteden, tot verzadiging toe, eten.— Tevens 13. Aaa s >} zulr  7IÜ HET VIJFDE BOEK Hoofdfl.» zult gij voor jehova, uwen God, dus fpreXXVI' „ ken: Ik heb het heilige, uit den huize, weg„ gedaan, en het aan den Leviet, den vreem* „ deling, weeze, en weduwe gegeven, volgends „ alle uwe geboden, die gij mij geboden hebt; „ ik heb geen van uwe geboden overtreden, of vs, 14. „ vergeten; ik heb 'er, bij gelegenheid van „ treurigheid of leed, niets van gegeten, ook. „ niets van lot een onrein gebruik , of tot be,, gravenis-maaltijden, hefteed. Ik heb het be„ vel van jehova, mijnen God, gehoorzaamd, „ en naar alles gehandeld, wat gij mij geboden 15 „ hebt. Zie gij nu, uit uwe heilige woning, ,, van den Hemel, neder, en zegen uw vólk, „ Israël, benevens het land, dat gij ons gege„ ven hebt, gelijk gij het aan onze voorvader „ ren, met eede, beloofd hadt, een land, daar „ melk en honig vloeien." j6. . „ Heden ten dage beveelt jehova, uw God, u, om deze inzettingen en rechten te vol„ brengen; weest derhalven zorgvuldig, om ze m waar te nemen met uw geheele hart, en ge- 17. „ heele ziel. — Heden dezen dag hebt gij met „jehova het verbond gemaakt, dat hij uw „ God zal zijn, in wiens wegen gij wandelen, „ wiens inzettingen en rechten gij waarnemen, „ en wiens geboden gij gehoorzaamen zult. — 18. „ Heden, dezen dag, heeft jehova met u het „ verbond gemaakt, dat gij zijn eigendomlijk „ volk zult wezen, volgends het geen hij u „ beloofd heeft, en dat gij alle zijne geboden „ zult  VAN MOSES. 71j „ zult waarnemen; gelijk hij daartegen u tot Hoofdfl. ,. het hoogde onder alle volken, die hij gemaakt **** ' „ heeft, zal zetten, tot een geacht, geroemd,"'19' „ en verheerlijkt volk; met één woord, dat gij „ een volk zult zijn, geheiligd aan jehova, uwen God, zoo als hij het beloofd heeft." 27. moses beveelt, zijne wetten op fteenen te houwen, en hst verbond met God plegtig , door het uit fpreken van vervloekingen tegen de' overtreders, te bevestigen. Vervolgends gaf moses, benevens de IsraèH-H m tifche oudden, aan het volk het volgende uit- wa.' druklijk bevel. ,, Bewaart alle deze geboden,vs' lm „ die ik u heden gebicde, [voor de nakomeling! 5S fchapj] ten dien einde, moet gij, wanneer a. „ gij over den Jordaan in hét land getrokken ,» znlt zijn, dat jehova, uw God, u fchenkt, „ groote deenen oprichten, en met kalk be„ drijken, op welken gij deze geheele wet 3. »» woordelijk moet fchrijven, wanneer gij over ,-, den Jordaan zult getrokken zijn , om het land „ in bezit te nemen, dat jehova, uw God,u „ fchenkt, een land, daar melk en honig „ vloeien, gelijk jehova, de God uwer vade°„ren, u beloofd heeft. — Wanneer gij dan „ over den Jordaan zult getrokken zfjhj moet ,, gij deze deenen, waar omtrent ik u heden „ een gebod geve, oprichten op den berg Ebal, „ en ze met kalk beïirijken. — Ook moet gij „ daar eenen altaar, ter eere van jehova. Aaa 3 „ uwen  714 HET VIJFDE BOEK Hsofdjl.,, uwen God, bouwen, eenen fteenen altaar, XXVI1' zonder daar toe eenig ijzren werktuig te gevs. 6. 9> bruiken, te weten, dezen altaar van jeho„ va, uwen God, moet gij van geheele ftee,, nen bouwen , en daar brand-offeren, ter eere 7« „ van jehova , uwen God, op offeren ; ook ,, moet gij daar vreugde offeren flachten, en „ offermaaltijden houden, en een vreugdefeest „ vieren, voor het oog van jehova, uwen 8. „ God. — Op die fteenen dan moet gij deze „ geheele wet woordelijk, diep en duidlijk, „ graveeren." 9. Nog vervolgde moses, benevens de Priesteren uit den ftam Levi,het gantfche Israëlitifche volk aan te fpreken: „ Let op, en hoor, Is,, raëll heden zijt gij een volk geworden, aan 10. jehova, uwen God, [gewijd;] gehoorzaam „ derhalven het bevel van jehova , uwen God, „ en volbreng daadlijk zijne geboden en inzet,, tingen, die ik u heden gebiede." iï» Ten zelfden tijde gaf ook moses het volk dit 12. bevel: „ Wanneer gij over den Jordaan zult „ getrokken zijn,zullen deze [ftammen] op den „ berg Gerizim ftaan, om den zegen over het volk te fpreken: Simeön, Levi, Juda. Is* 13. „fajchar, Jofef, en Benjamin; en dezen, om „ den vloek uit te fpreken, op den berg Ebal: „ Ruben, Gad, Aftr, Zebulon, Dan, en Naf- 14. „ thali. — Voords zullen de Leviten, met lui„ der ftemme, ten aanhooren van alle Israiii- 15. j» len, uitroepen: Vervloekt zij de geen, dit „ een'  VAN MOSES. 7I< „ een' gefneden of gegoten beeld, den arbeidHoofdfl. „ van eenen kunftenaar, jehova ten gruwel. xxvu* ,, maakt, en het op eene geheime plaats feit! en „ al het volk zal dit beantwoorden met Amen! _ Vervloekt zij, die zijnen vader of moeder vs. 16. „ flaat l en al het volk zal het beantwoorden „ met An.en! — Vervloekt zij, die de grens- 17. ,, paal van zijnen buurman verzet! en al het volk zal dit beantwoorden met Amen! ,, Vervloekt zij, die den blinden op weg doet 15-, „ dwaalen! en al het volk zal het bea'ntwoor,, den met Amen! — Vervloekt zij, die den 19. ,, vreemdeling, den weeze en weduwe, in het ,, gericht onrecht doet! en al het volk zal het „ beantwoorden met Amen! — Vervloekt zij, a. „ die bij zijns vaders vrouw jlaapt, want hij ,, onteert zijns vaders bed! en al het volk zal „ dit beantwoorden met Amen! — Vervloekt ai. „ zij, die met eenig beest te doen heeft! en al „ het volk zal het beantwoorden met Amen! » — Vervloekt zij, die bij zijne zuster, of hal- aa. „ ve zuster, van vaders, of moeders kant, ligt! „ en al het volk zal het beantwoorden met A„ men! — Vervloekt zij, die bij zijne fchoon- a3. ,, moeder ligt! en al het volk zal het beant,, woorden met Amen! — Vervloekt zij, die 24. „ zijnen medemensch verraderlijk vermoordt! en „ al het volk zal het beantwoorden met Amen! s> — Vervloekt zij, die gefchenken aanneemt, 55, „ om iemands onfchuldig bloed te vergieten l en al het volk zal het beantwoorden met Amen! Aaa4 „ — Ver-  7 ic» HET VIJFDE BOEK Hoofdjl.„ — Vervloekt zij de geen, die de geboden der^Iö' '» zer wet ntet daadlijk bevestigt, door ze' te „ volbrengen! ën al het volk zal het beant- . woorden met Amen!" 28. Zegeningen, welke beloofd, en vloeken, welke bedreigd worden, naar mate van het ql, of niet, gehoorzaamen der godlijke wetten. Hoofdjl. „ Indien gij nu zorgvuldig het bevel van je- xxviii. H0VA liweh God, zult gehoorzaamen, en vs. i. ,, alle zijne geboden, die ik u heden voorfchrijve, zult waarnemen en doen, zoo zal jeho„ va, uw God, u boven alle volken der 'aarr 2.5, de, verheffen, ja, alle de navolgende zege,, ningen zullen over u komen, èn u als opzoe„ ken, wanneer gij de bevelen van jehova, 3.,, uwen God, zult'gehoorzaamen.— Gezegend y, zult gij zijn in de fiad, gezegend op het veld. 4. f, — Gezegend zal zijn dè vrucht uwes lig„ chaams, en de vrucht uwes akkers, en de „ vrucht" van uw vee'! de voortteeling uwer 5. „ runderen, en uwe fchaap-vokkerijën! .— Uw 6. „ korf en baktrog zal gezegend zijn ! ja, gij „ zult gezegend zijn, in alles , 'wat gij doet, "7. „ of onderneemt! — 'jehova zal uwe vijanden, die zich fegén u verzetten, voor uwe oogen, „ de nederlaag geven; als zij langs ëénen weg „ tegen u optrekken, zullen zij, langs zeven 8. 5j wegen, voor u vluchten. — jehova zal, ten ,} uwen behoeve, zegen gebieden in uwe fchuu- „ ren,  v a N M O S e s. -r-r * rCÏI' over alles' daar g'J «fe band aan flaat, iKw/Sf/f. * en h,J zal u zegenen, in bêt land, welk je- xxv1il „ hova, uw God, u fchenkt! — jehova zalw. 9. j u beftendig tot een,'hem gewijd, volk, be- „ vestigen, gelijk hij u, onder eede, beloofd „ heeft, indien gij de geboden van'jehova, „ uwen God , zult waarnemen;, en gij u naar „ zijne voorfchriften gedraagt, zoodat alle vol- IO :, ken der wereld het zullen opmerken, dat gij „ naar jehova's naam genoemd, fen-zijn diens; „ onder u plegtig gevierd] wordt, en daarom „ eerbied voor u zullen hebben. •— jehova zal „ u overvloed fchenken van alle. goederen, iu „ lijfs-vruchten, in de voortteling van uw 'vee, „ in uwen landbouw,; in dat land, welk jeho.' 3, va, onder eede,'aan uwe vaderen beloofde ,', u te zullen fchenken. _ JR1I0VA z;ü} tg* »> uwen behoeve, zijnen fchatkamer van alle „goed, den hemel, ontfluireri, om aan uw »' ]and TC$en °P ^ tijd te ichenken, en om ,*, allen uwen handen-arbeid te zagenen-; gij „ zult aan andere erf vermogende volken' lee'U nen, maar van hun niets te leen behoeven. „ - jehova zal u tot een hoofd-, en niet tor _ i, een afhanglijk volk maaken; gij zult altijd J' ,, de overhand hebben, zonder ooit onder te „ liggen; indien gij dé geboden van jehova, ,', uwen God, die ik u heden voorfchrijve, zult „ gehoorzaamen, door ze waar te nemen, en f, te volbrengen; en indien gij van alle' de u , woorden, die ik u heden voorhöude, noch Aaa5 „aan  7l8 het vijfde boek Hoofdfl.,, aan de ééne, noch aan de andere zijde, afXXVI11,,, wijkt, door u tot andere Goden te wenden , „ en die te dienen." vs. 15. „ Doch integendeel, indien gij het bevel van ,, jehova, uwen God, niet gehoorzaamt,door „ alle zijne geboden en inzettingen, die ik u „ heden voorfchrijve, waar te nemen en te vol,', brengen, dan zullen alle de navolgende vloe,', ken u treffen, zonder dat gij ze zult kunnen 16. ", ontgaan. — Vervloekt zult gij zijn in de 17. „ ftad, en vervloekt op het veld. — Uw korf 18. ?| en uw baktrog zullen vervloekt zijn.— Ver]\ vloekt zal zijn uw lijfsvrucht, uwe veehoe" derij, en uwe akkerbouw! de voortteeling " uwer runderen, en uwe fchaap-vokkerijënl 19. } __ Gij zult vervloekt zijn in alles, wat gij 20. doet en onderneemt! — Om uwen wil, zal " jehova vloek, verfchrikking, en verderf, ,', zenden in alles, daar gij de hand aan flaat, /, of dat gij verricht, tot dat gij verdelgd en „ ras uitgeroeid zijt, wegens uwe fnoode han„ delingen, waardoor gij mij verlaten zult heb- 21. „ ben. — jehova zal u door de pest op den „ voet doen vervolgen, tot dat hij u zal heb„ ben uitgeroeid uit het land, daar gij gereed ftaat in te trekken, om het in bezit te ne- *2. T. men' ~" JEHOVA zal U ftraffen teering, ' „ met koortzen, met huidziekten, en inwendi- ge ontftekingen, met droogte, met bederf in uw graangewas, en brandkoorn; deze plaa- " gen zullen u vervolgen, tot dat gij zijt om-  v a w moses. m u gekornen. - Uw hemd zal, boven uw hoofd, Hoofdfl. van koper, en de aarde, onder u, van ijze XXv'»° «-zen. In plaats yan ^ ' ^-JJ. » over uw land wolken van flof en zLd ge„ ven, die uit de lucht op u zullen nedervalh *», tot g,j vergaan zult zijn. Voor uwe tt „ vijanden zal JEII0VA u de neder] „ wa„neer gij, ,angs éénen W£gj «opgetrokken, zult gij, langs zeven wegen „ voor hen vluchtenj en uinaIJeKonjnS ; „ ken der wereld verffroojen, ~ Uwe lijken a6 zullen voor het gevogelte der lucht, en voor " dC W,Ide dieren ten ^üze zijn, zo„der dat „ iemand ze er af zal jaagen. - JEH0VA zal „ u draden met de booze zweeren van Egijp„ te, met fpeenen, met drooge fchurft, of fel, » le jeukte, daar gij niet van genezen zult kun„ nen worden. - JEH0VA zü u ftraffeH me£ „ krankzinnigheid, met blindheid, en vertzaagd„ heid - Op den middag zult gij rondtasten, a0 „ gehjk een blinde rondtast in de duisternis *' en niets zal u gelukken. - Gij 2nlt daag! „ hjks in allen opzichte, onderdrukt en ge„ plunderd worden, zo„der dat iemand u te „ hulpe komt. „ Gij zuk eene vrouw „ wen, maar een ander zal haar beflaapen- 3°* „ huizen bouwen, maar niet bewoonen; Si „ gaarden planten, maar 'er niet van eten „ Uw rund zal voor uwe oogen gedacht wor- lt „ den, zonder dat gij 'er iet van m uw » zal, voor uwe oogen, met geweld weggeno- j> men,  720 HET V Ij F D E BOEK H^MIV men' en u llooit wedergebracht worden, ',, uwe fchaapen zullen aan uwe vijanden prijs „ gegeven worden, zonder dat iemand u redwf 32, ■>•> den zal- — Uwe zoons en dochters zullen „ aan een vreemd volk worden overgeleverd; vruchteloos zult gij hen naöogen, en daag5, lijks u over hen kwellen, zonder dat gij in „ ftaat zult zijn, hun hulpe toe te brengen. — 33. „ Een, u onbekend, volk zal de vruchten van ., uwen akker, en al wat gij bearbeid hebt, „ verteeren, en gij zult daaglijks niets dan „ verdrukking en mishandeling ondervinden. — 34. „ Over alles , wat gij met uwe oogen zult „ moeten aanfchouwen, zult gij raazend wor- 35. „ den. — jehova zal u met booze zweeren ,, ftraffen aan de knieën en beenen, die onge- neeslijk zullen wezen, ja, van de voetzool '36. ,, af,, tot aan den fchedel toe. — jehova zal „ u, en uwen Koning, dien gij over u ftellen „ zult, doen vervoerd worden na een volk, „ dat gij, noch uwe vaderen, te vooren ken„ det; daar zult gij vreemde Goden dienen, 37, „ hout en fteen. — Gij zult tot eene ontzet,, ting, tot een fpreekwoord, en rot eene fpotf „ reden zijn onder alle volken, onder welken 38. ,, Jehova u wegwerpen zal. — Gij zult veel „ zaad op den akker brengen, en flechts wei,, nig weder inzamelen, dewijl de fpringhaanen , 39. ,, het afweiden zullen. — Gij zult wijngaarden „ planten en bebouwen, maar 'er geen wijn „ van drinken, noch druiven verzamelen,want „ de  VAN M O S E ft, f21 „ de wijngaard-kever zal het verteeren; — Gij Hoofdfl, „ zult wel, uw gantfche land door, olijfboo- JiXVI11" „ men hebben, maar gij zult u niet met olie"'40' „ kunnen zalven, dewijl uwe olijf boomen hun„ ne vrucht fleeds zullen afwerpen. — Gij zult *u i* wel zoonen en dochteren verwekken, maar „ nogthans geene zoonen of dochteren hebben , „ omdat zij in fhavernij zullen weggevoerd „ worden. — Het fchadelijkst ongedierte zal al 42. „ uw geboomte en uwe veldvruchten op den „ duur verderven. — De vreemdeling, die on- 43. ,, der u is, zal zeer hoog boven u verheven „ worden, en gij zult zeer laag daalen; hij zal 44. „ u, maar gij niet aan hem , leenen; hij zal u „ boven het hoofd wasfen, en gij zult van hem ,, afhanglijk zijn. — Alle deze vloeken zullen 45. „ u overkomen, u vervolgen, en innaaien, tot „ dat gij geheel verdelgd zijt, omdat gij het bevel van jehova , uwen God, niet gehoor3, zaamd, zijne geboden en inzettingen, die hij „ u gebiedt, niet waargenomen zult hebben; „ ja , zij zullen aan u, als ook aan uw nage- 46\ „ flacht voor altijd tot een zichtbaar teken en „ wonder zijn, daarom dat gij jehova, uwen A7. „ God, in vreugde en gulle oprechtheid van „ het hart niet wildet dienen in den vollen „ overvloed van alles. — Ook zult gij uwe 3 „ vijanden, die jehova u op den hals zal zen- 4 ' „den, moeten dienen, in honger, dorst, ,, naaktheid, en gebrek van alles; hij zal ueen „ ijzren juk op den hals leggen, tot dat hij u j> ge-  724 HET Vjjlt F O E BOEK1 Hoofdfl.,, geheel verdelgd zal hebben.— jehova zal te* Xxvnr» ys.49. »» «sen u c'n v0^ aanvoeren van vere landen, ,, van het einde der aarde, zoo ) als een ,, arend vliegt, een volk, welks fpraak gij niet S°' „ zult verdaan; e n onmedoogend en onbuigzaam volk, dat op de fmeekingen van den „ ouderdom geen acht Haan, noch met de te- 5X« ,, dere jeugd ontferming hebben zal; het zal ,, uw vee, en uwe veldvruchten verteeren, tot „ dat het u verdelgd heeft; het zal u geen „ koorn, geen wijn, geen olie, geen runder„ teelt, noch fchaap-vokkerij overlaten, totdat 52. „ het u geheel heeft uitgeroeid. — Het zal u „ in alle uwe fteden benaauwen, tot dat uwe „ hooge en vaste muuren, daar gij op ver„ trouwdet, uw gantfche land door,omver ge„ worpen zullen zijn; ja, het zal u zoo be„ naauwen in alle uwe bevestigde fteden, het „ gantfche land door, welk jehova, uw God, 53. ,, u fchenkt, dat gij, in de belegering, en in ,, den nood, daar uw vijand u mede benaau„ wen zal, uw eigen lijfs-vrucht, het vleesch „ van uwe zoonen en dochteren, die jehova, 54. ,, uw God, u gegeven hadt, eten zult; de wel,, lustige man onder u, aan de kostbaarfte lek- kernijën gewoon, zal aan zijnen broeder, ja „ aan zijne geliefde vrouw, en aan zijne ove„ rige kinderen, die hij nog overgehouden zal 55. ,, hebben, niet veel j'nnen, dat hij aan „ iemand van hun, iet zal mededeelen van het „ vleesch zijner zoonen, dat hij aen zal, om- „ dat  van MOSES. 7jj3 „ dat hem niets anders overfchoot, in de bcM»fd/t. „ legering, en in den nood, daar uw vijand uxxm* „ in alle uwe bevestigde fteden mede benaau- „ wen zal. — De weilusdge vrouw onder u,w.5$. „ gewoon aan de kostbaarfte lekkernijen, die, „ van weelde en dartelheid, naauwlijks onder- „ ftondt, haaren voet op den grond te zetten,— „ zal aan haaren echtgenoot, aan haaren zoon, „ of dochter, geene bete gunnen, wanneer zij 5 ; „ met de vrucht, die uit haar ligchaam is uit- » gegaan, of met de kinderen, die zij gebaard „ heeft, omdat haar volftrekt alles ontbreekt „ in 't geheim, haaren honger ftilt, in. de be- „ legering, en uiterften nood, daar uw vijand „ u in uwe bevestigde fteden mede benaauwen „ zal. — Indien gij niet alle de voorfchriften 58. „ dezer wet, in dit boek opgefchreven, waar- „ neemt en volbrengt, indien gij den heerlijken „ en geduchten naam jehova , uw qod , niet „ eerbiedigt, zoo zal jehova u en uw zaad 59. „ met geheel zeldzame, en wonderbare plaagen „ ftraffen, met zwaare en aanhoudende land- „ plaagen, met booze en ongeneeslijke ziekten; „ hij zal alle de kwaaien van Egijpte, voor „ welken gij weleer bevreesd waart, wederom „ op u brengen, die u bij aanhoudendheid zul- „ len aankleeven; ja, ook zal jehova nog al- \v va, uw God, zal u wederbrengen in het Bbb 3 „ land,  73<3 HET V IJ EDE BOEK HooW. „ land, welk uwe voorvaders bezeten hebben , xxx' „ opdat gij het, als uvv eigendom , bezitten „ moogt; ja, hij zal u gelukkiger en talrijker VS. 6. , maaken dan uwe voorvaderen. — Alsdan zal „ jehova, uw God, uw hart, en het hart „ uwer 'nakomeiingfehap befnijden, zoodat gij „ hem, jehova, Uwen Gd, ten uwen bes-te, „ met uw gantfche hart,en uwe gantfche ziel, 7. „ zult beminnen ; en jehova, uw God, zal „ alle deze vloeken leggen op uwe vijanden , Z. „ en op uwe haaters, die u vervolgden; maar „ gij zult u bekeeren, en voordaan het bevel „ van jehova gehoorzaamen, en alle zijne ge„ boden, die ik u heden voorfchrijve, volbren9. „ gef); dan zal jehova , uvv God, u voorfpoe„ dig maaken in allen uwen arbeid en verrich„ tingen, in uwe lijfsvrucht, in uwe. runder» „ teelt, en in uwen landbouw, en alles doen „ gelukken, want jehova zal zich weder tot „ u wenden , om zich over u, ten uwen bes„ te, te verheugen, zoo als hij zich vermaakio« „ te, in uwe vaderen wel te doen. — Wanneer gij het bevel van jehova, u*ven God, zult ,, gehoorzaamen, en zijne geboden en inzettin' ,, gen, in dit wetboek opgetekend, zult waar= „ nemen; wanneer gij u tot jehova, uwen „ God, met uw gantfche hart en uwe gantfche „ ziel, zult bekeeren." 11. „ Want dit gebod, dat ik u heden voor„ fchrijve,is niet te duister of te moeilijk voor „ u, om te bereiken, noch ook te ver van u „ ver=  »*« moses, 73I «» verwijderd; het is niet in den Hemel, Ata Hoofdfl. „ gij zoude behoeven te zeggen: Wie zal, XXX* „ ten ov.zm behoeve, ten hemel opklimmen, „ om het voor ons van daar te haaien, en het „ ons te verkondigen ? dan zullen wij het vol„ brengen! Het is niet aan gene zijde der zee, 13», dat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal, ten „ onzen behoeve, de zee over vaaren, om het „ voor ons van daar te haaien, en ons te ver„ kondigen? dan zullen wij het volbrengen! „ Neen! deze leere is u zeer nabij; zij is in i4. „ uw mond, en in uw hart, om 'er naar te ; „ handelen." „ Zie! heden heb ik u leven en geluk, mids- 15. „ gaders dood en rampen voor oogen gedeld; - „ [indien gij doet,] het geen ik u heden gebic- if. „de, jehova, uwen God, bemint, in zijne „ wegen wandelt, en zijne geboden, inzettin„ gen, en rechten waarneemt, dan zult gij lee„ ven, en vermenigvuldigen, en jehova, uw „ God, zal u zegenen, in het land, dat gij „ thans in bezit daat te nemen; doch, indien 17. s, gij uw hart afwendt, en niet gehoorzaamt, , „ maar u laat beweegen, om andere Goden te , „ aanbidden en te dienen, dan kondig ik u he- l8, : „ den aan, dat tij gewis omkomen, en niet „ lang zult verblijven in het land, om het welk I „ in bezit te nemen, gij eerlang den Jordaan „ zult overtrekken. — Ik roep heden hemel en I9, „ aarde over u tot getuigen, dat ik u leven en „ dood, zegen en vloek, voor oogen heb geBbb 4 „ deld,  73& HET VIJFDE BOEK Hoofdjl. „ field, kiest dan het leven, opdat niet alleen X&X' »> gij» rnaar uwe nakomelingen, leeven vs.zo. }, moogt! — Bemint jehova, uwen God! Gehoorzaamt zijn bevel ! — blijft hem aanhanJ5 gen! — Want dit is uw leven, dit is het ■ „ middel, om uwen leeftijd te verlengen, en „ duurzaam het land te bewoonen,dat jehova, „ onder eede,aan uwe voorvaderen, aan abra» ,', ham, ISAaK, en jakob, toegezegd heeft, hun te zullen fchenken !" 31. moses legt zijn ambt neder, en draagt 'het aan josua over. — Hij geeft een affchrift van zijn wetboek aan de Priesteren, om het 'in het heiligdom te leggen. — Hij doet de Israëliten famenkomen, om hun zijn profeetisck lied voor te lezen, en ter hand ie ftellen. Hoofdjl. Nadat moses deze redenvoering geëindigd 'yui. hadt' droeS hij' n0§ het vol§ende aan alle de is' i.raëliten voor: „ Ik ben heden," zeide hij, „ honderd en twintig jaaren oud, en zal de ver„ richtingen van mijn ambt niet langer kunnen , ,, waarnemen , ook heeft jehova mij aange„ zegd, dat ik niet over den Jordaan zal gaan. j, sy —jehova, uw God, zelf zal aan uwe fpitze ,, als uw leidsman overtrekken , hij zelf zal de„ ze volken voor u uitdelgen, opdat gij hun „ land in bezit nemen moogt. — josua zal, „ volgends het geen jehova geboden heeft, als4. „ uw leidsman, overtrekken, voords' zal jého-- „va  van hoses. 733 „ va aan deze volken doen, gelijk hij gedaan Hoofdjl. „ heeft aan de Amoritifche Koningen, sihon xxxi" m en 0G5 en aan derzelver land, die hij ver- ,a delgd heeft. — jehova zal u de* overwin-^. 5« „ ning over hun verkenen, en dan zult gij met „ hun in alle opzichte handelen, volgends het ,, bevel, dat ik u daaromtrent gegeven heb,.'— „ Wèest kloekmoedig en houdt u dapper; 6. „ vreest of vertzaagt niet voor hun, want jë- „ hova, uw God, trekt zelf met u, hij zaj „ de hand niet van u aftrekken, noch u verla- „ ten." Vervolgends riep moses josua, dien hij, in 7, de tegenwoordigheid des gantfchen Israèlitifchen volks, dus aanfprak: „ Weest kloekmoedig „ en houd u dapper, want gij zult dit volk in ,, het land brengen, welk jehova, ondereede, ;, aan hunne voorvaderen toegezegd heeft, hun „ te zullen fchenken, gij zult het hun ter erf„ bezitting uitdeelen. Het is jehova zelf, g. „ die voor u uittrekt; hij zal u fteeds verzel„ len; hij zal de hand van u niet aftrekken „ noch u verlaten. — Vreest dan niet, maar „ gedraag u onverfchrokken." Ook hadt moses deze wet in gefchrift ge- 9. fteld, die hij nu aan de Priesteren, uit den ftam Levi, die de bondkist van jehova moesten dragen, overhandigde, midsgaders aan de gezamenlijke oudften van Israël, terwijl moses hen 10. tevens het volgende geboodt: „ Alle zeven „ jaaren, wanneer het jaar des uitftels gevierd Bbb 5 „ wordt,  734 HET VIJFDE BOEK Hoofdjl... wordt, op het loof hutten-feest, als gantsch Vf.ix. »» Isre,M famenkomt, ,om voor jehova, uwen „ God, te verfchijnen, ter plaatze, die hij „ daar toe verkiezen zal, zult gij deze wet, ten aanhooren van alle de hraeliten, voorle- 12. „ Zen. — Dan moet gij het gantfche volk bij „ één doen komen, de mannen, vrouwen ,kin„ deren, de vreemdelingen , die onder u in uwe „ (leden woonen , opdat zij [deze wet] aan„ hooren, die leeren begrijpen, jehova, hun- nen God, eerbiedigen, en alle de Voorfchrift 13. „ ten dezer wet waarnemen en volbrengen; op- dat ook uwe nakomelingen, die dit alles niet „ hebben bijgewoond, het hooren,en jehova, „ uwen God, leeren eerbiedigen. — Dit zal „ plaats hebben, zoo lang gij leeven zult in dat „ land, daar gij nu over den Jordaan Haat in „ te trekken, om het in bezit te nemen." *Ar Ook fprak jehova tot moses : „ Thans na„ dert de tijd van uwen dood, roep dan jo„ suii, en vervoeg u zei ven met hem bij de „ tente der famenkomfte [de gehoorzaal,] op„ dat ik hem mijne bevelen geve." — moses en josua zigh dienvolgends bij de tente der famcnk. mfie [de gehoorzaal] vervoegd hebbende, 15. daalde jehova op de tente der famenkomlle [de gehoorzaal] neder, in de wolk-zuil, welke wolkzuil zich plaatfte bij den ingang der tente; 16. en nu fprak jehova dus tot moses : „ Wan* „ neer gij zult rusten bij uwe voorvaderen, ,s zal dit volk, het toekomend geflacht, zijne »> af-  VAN MOSES. 735 p afgodifche liefde vestigen op de Goden van Hr.nfdft. „ s lam.'s oude inwooners , onder welken het XXXI* „ k^mt; dus zuilen zij mij verlaten, en mijn „ verb-nl, dat ik met hun opgericht heb.ver- f br keb' ~ Dan zal mijn toorn ten dien ty-w.17. „ de tegen dit volk ontbranden, ik zal het [op „ mijne beurt] verlaten, en mijne gunftige voot» „ zorg aan hun otófewkkea, zoodat het ten „ prooi zal worden, en veele rampen en ang- t* lle" lien trell'-n Zll|len- — Alsdan zal het „ vragen: Trellln mij deze rampen niet, om- „ dat mijn God niet meer onder ons tegen- woordtg is? Ik zal ook in de daad mijne 18. „ gunffge Voorzöfge ten dien tijde aan hun „ onttrekken, uit hoofde van alle de fnoodbe„ den, die zij gepleegd zullen hebben, door „ zich tot andere Goden te wenden. — Schrijft I9 „ derhalven , ten hunnen behoeve,dit lied op, „ verklaart bet den ftraëUteH.&m het hen van „ buiten leeren, opdat dit lied mij eens ten ge„ tüige ftrekké tegen de hraëluen. — Wanneer 4o. „ ik'hen in het land z.d gehr?cht hebben, dat ik hunnen voorvaderen, onder eede, beloof„ de, daar melk en honig vlieten, én zij daar ., tot Verzadiging toe zullen eten en dartel wors, den, wanneer zij dan zich tot arfdert Goden „ wenden, en die dienen, maar mij vergeten, „ en mijn verbond verbreken zullen; wanneer %u „ hen vervolg nds menigvuldige rampen en be„ naauwtheden zullen treffen; alsdan zal dit ,? bed, als getuige, tegen Len dienen, want „ het  736 het vijfde boek Hêofdft. „ het zal nooit onder hunne nakomelingen, die XXXI* „ het (leeds in den mond zullen hebben, ver„ geten worden. — Ik weet toch reeds hunne „ gefteldheid, en wat zij heden reeds overleg„ gen, daar ik hen nog niet eens in het land „ gebracht heb, dat ik, onder eede,beloofde." vs. 22. Dus fchreef dan moses dit lied ten dien tijde op, en liet het den Israëliten van buiten leeren, 23. Doch aan josua, den zoon van nun, gaf TGod] dit bevel: Wees kloekmoedig en houd „ u zeiven dapper, want gij zult de Israeliten „ in het land brengen, dat ik hun , onder ee„ de, beloofd heb, en ik zal u (leeds verzeilen." 24. Als nu moses deze gantfche wet, woordelijk, van het begin tot het einde, in een boek opge- 25. fchreven hadt, geboodt moses de Leviten, die f6. de bondkist van jehova dragen: „ Neemt dit „ wetboek, en legt bet, naast de bondkist van „ jehova, uwen God, opdat het daar bewaard „ blijve, en (leeds voor u tot een getuige 27. „ fl:rekke,want ik kenne uwe muitzieke geaard„ heid, en uwe 'oubuigzaame ftugheid; reeds „ nu, daar ik nog in het leven en bij u ben , „ zijt gij tegen jehova wederfpannig geweest, „ boe veel'meer zal dit na mijn dood plaats 28. „ hebben? — Doet alle de oudllen uwer (lam„ men, en uwe beambt-fchrijvers voor mij bij „ één komen, want ik zal deze uitfpraken, ten „ hunnen aanhooren, voorlezen, en hemel en ag. „ aarde tegen hen tot getuigen roepen, dewijl „ ik weet, dat gij, na mijnen dood, u zwaar- „ lijk  VAN MOSES. 737 9, lijk zult bezondigen, en den Godsdienst zult Hoofdfl. „ verlaten,dien ik u voorgefchreven heb, maar XXXI* s, dan zal ook, in vervolg van tijd, ulieden „ dit onheil overkomen, wanneer gij doen zult, „ het geen aan jehova's oog mishaagt, en „ hem, door uwe verrichtingen, tot toorn ver- „ wekt." — Daar op las moses, ten aanhoo-vs. 30. ren des gantfchen verzamelden Israëlitifchen volks, dit lied woordlijk, van het begin tot het einde, voor* 32. moses lied — God beveelt moses zich tot den dood te bereiden, maar vergunt hem, van ' den berg Nebo, het beloofde land te befchouwen. Geeft acht, gij Hemelen! ik zal fpreken! Hoofdfl. De aarde luistere naar mijne gezangen! xxxir." Mijn lied druppe als een regen , VS' Mijn gezang vloeïe gelijk de daauw! Als regenvlaagen op het tedere groen, Als plasregens op de planten! Jehova's naam zal ik bezingen: 3. Erkent de grootheid van onzen God! Hij is eene rots; zijn doen is onberispelijk; 4, Al zijn handel enkel recht. Getrouw is God , onwrikbaar getrouw, Rechtvaardig en billijk is Hij. Zij — niet meer zijne kinderen, maar hun eigen fchandvlek, Een verkeerd en ontrouw volk, Bezondigden zich tegen Hem! Ver- ■  73$ het vïjfde boek Hoofdfl. Vergeldt gij dus jhova, ^xxxü.n o dwaas en onvedlandig volk? Is hij niet uw vader,die u hetbeftaangaf? Die u vormde, en bedhaafde ? 7' Gedenk aan de oude tijden: Let op de jaaren van voorige gedachten. Vraag het uwen vader— fn] zal het u verklaaren , Uwe grijsaards—z;j z il'en hetu ontvouwen. S. Toen de Allerhoogde den volken erfbeZit-' tingen uitdeelde, En adams kroost verftrooide, Stelde hij den volken grenspaalen, Naar 't getal van israëls zoonen. 9. Want jkhova's deel is zijn volk, jakob zijne hem toebedeelde erfbeziiting.' 10. Hij vondt hen in de woedijn, In eene huilende wildernis-. Hij omringde hen — doeg acht op hen, Bewaarde hen, als zijn' oo:>"ppel. 11. Gelijk een arend zijn nest bewaakt, Boven zijne jongen kommervol zweeft,' Hen op uitgebreide vleugelen neemt, En op zijne vlerken draaft, is. Zoo voerde jehova dit volk — Hij alleen, Geen vreemd God met Hem. 13. Hii deedt hen dehoostendeslsrdsbedeigen, En de vruchten van 't veld genieten; Hij deedt hen honig zuigen uit de rots, Olie uit bet keiachtig gebergte. 14, Boter van koeien, melk van fchaapen. Met  ▼AW moses. Met de vetfte lammeren, Hoofd/. Rammen en Bokken in Bafan geweid • XXXIU' Het nieren.vet, de beste tarwe. Gif dronkt druiven-bloed, edellten wijn. Jefchurun werdt vet, en fpatte uit, vs.\$. Gij werdt te vet,te dik,te Iterkdoorvoed! Hij ontliep God, die hem gevormd hadt, De rots, daar zijn heil aan hing,verfmaadde hij. Door vreemde Goden wekten zij zijne ijver- i6, zucht, Zij maakten hem toornig , door gruweldaaden. Aan duivelen, aan niet-goden, offerden zij, I?, Goden, die zij niet kenden, Nieuwe, pas uitgevonden Goden, Daar hunne voorvaders nooit ontzag voor hadden. De rots, die u het beltaan gaf, vergat gij; l8, Aan den God, die uw vader is, gedacht gij niet. jehova zag het, en was verontwaardigd, 10 Over de terging zijner zoonen en dochteren. Hij fprak: Ik zal mijn gunst aan hun ont- „a trekken, ' En zien, hoe ver zij gaan zullen, Want zij zijn een verkeerd geflacht, Kinderen , die geene trouwe bezitten Door niet-goden maakten zij mij jaloersch, aI„ Door hunne hersfenfchimmen vertoornden zij mij. Ik  740 met vijfde boek Httfdfi. Ik zal ook door een niet-volk hunne ijverxxxii. . zucht wekken, Doorheen onbefchaafd volk hen tergen; w.sa. Het vuur van mijnen toorn is ontvlamd, Het zal tot den onderaardfchen afgrond glimmen, De aarde, en haar gewas,' verteeren , En de grondvesten der bergen ontfleken. *3. Ik zal ramp op ramp over hen ophoopen,' Mijne pijlen op hen verfchieten. 24. Zij zullen, van honger uitgeteerd, Een prooi der roofvogelen, En van den bitteren pest-angel wezen : Den tand der wilde dieren zal ik onder hen zenden, En het fel vergif der in het ftof kruipende flangen, 25. Buiten zal het zwaard weduwen maaken; In de binnekameren zal de verfchrikking Den jongeling [dooden] met de jongvrouw, Den zuigeling en den grijsaard. " 26. Ik zou befluiten, hen geheel uit te roeien, Hunne gedachtenis onder de menfchen uit te delgen; .■ , U *7- Indien ik niet den hoon des vijands fchroomde — Dat hunne erfvijanden meer zouden vervreemden — Dat zij zouden zeggen: „Onze hand overwon! „ jehova heeft in dit alles niets gedaan! ' Want  van moses. 741 Want zij zijn een volk, in raadilagen verbij- Hoofdfl. flerd, xxxu. Zij hebben geen verftand: O! dat zij wijs waren, en hier op acht £9. gaven! Dat zij op hun uiteinde merkten! Hoe zou één man duizend jaagen, 30. En twee tienduizend doen vluchten, Indien hun rotsfieen hen niet verkocht, En jehova hen prijs gegeven hadt! Want hun rotsfieen is niet gelijk onze Tots- 31. fteen, Laat onze vijanden zeiven beflisfen! Want hun wijnftok is uit Sodoms wijnftok, 32, En uit Gomorra's velden, Hunne druiven zijn vergiftige druiven, Zij brengen enkel wolfsbeziën voort. Hun wijn is fnel-werkend draaken-vergif, Ja het doodlijkst adderen-venijn. * 33' Was dit niet reeds lang bij mij opgelegd, Verzegeld in mijne fchatkameren ? ' 34' Mij komt het toe te wreeken, en te vergelden, Als hun voet zal uitglijden, * Wanneer de dag hunnes ondergangs nadert, Het geen voor hun bereid is, aanfnelt. Doch jehova zal zijn volk handhaaven, En zich over zijne knechten ontfermen. Als hij zal zien,dat alle kracht verdweenen En dat alles verloren is; Dan zal hij.vraagen: waar zijn hunne Goden ? De rotsfteen, daar zij den toevlucht namen ? ' * Ccc Die  742 het vijfde boek IhefdH. Die het vet hunner fiacht-offeren aten, X*X!!* En den wijn hunner drank-offeren dronken? Dat die nu opttaan, en u helpen, Dat zj uwe befchuttinge zijn! 39. Ziet nu, dat Ik, alleen het hen, En geen God nevens mij; Ik dood, en ik maak levendig, lk doorwonde, en ik geneze, Niemand kan redden, Wanneer ik flraf. 40. lk hef mijne hand ten hemel op, En zweer: Zoo waar ik eeuwig leef! 41. Wanneer ik mijn blikfemend zwaard gewet, En het ter rechts-oefening zal gegrepen hebben; Dan zal ik wraak aan mijne vijanden nemen, En die mij haaten, vergelding doen! 42. Mijne pijlen zal ik dronken maaken van bloed; En mijn zwaard zal vleesch eten: [Dronken] van het bloed der verflagenen en gevangenen, [Het vleesch] van de voornaamfte hoofden des vijands. Juicht vrij, Heidenen! over zijn volk! Hij zal het bloed zijner knechten wreeken: De wraak op zijne vijênden wederbrengen; En zijn land, zijn volk, verzoenen ! 44, Dit gantfche lied las moses woordlijk , ten aanhooren'des volks, hij, benevens HOSEa.den Af. zoon van kun; en, nadat moses dus alle de tot  van moses. 743 tot hier toe opgetekende reden voeringen tot al-I/eofdff, le de hraeliten befloten hadt, voegde hij 'erf xiL nog dit bij: „ Vestigt toch uwe gantfche aan-™"* ' i* dacht op alles, wat ik heden tegen u betuigd » heb, opdat gij het ook uwen kinderen en na- „ komelingen infcherpt, om den geheelen in- „ houd dezer wet waar te nemen en te vol- „ brengen, want deze geboden zijH niet nutte- „ loos voor u, maar zij zijn uw geluk' en le- i, ven; door middel derzei ven zult gij langen ,, tijd kunnen verblijven in het land, om htt „ welk in bezit te nemen, gij eerlang den Jor- „ daan daat over te trekken." Nog fprak jehova dien zelfden dag tot mo- 43. sas: „ Klim op het gebergte Abarim, op de- 45. „ zen berg Nebo, in het land der Modbiten, ,, tegen over Jerlcho, en aanfchouw van daar .,, het land Kanaan, welk ik den hraeliten in '„ eigendom geve. — Daarna zult gij op dezen 50. „ berg, dien gij beklimmen zult, derven, en „ tot uw volk [en voorvaderen] verzameld wor« „ den, gelijk als uw broeder aSron op den „ berg Hor gedorven, en tot zijn volk en voor„ vaderen verzameld is, omdat gij tegen mij u „ misgrepen hebt, in tegenwoordigheid der h„ raëliten, bij het twistwater te Kades, in de ,, woedijne Zin, en omdat gij mij niet geheiligd [en mijne eere gehandhaafd] hebt, on„ der de hraeliten; gij zult dat land voor u „ zien, welk ik den hrailiten geve, maar in „ het land zult gij niet inkomen." Ccc 2 33- mo-  744 het vijfde boek 33. moses zegen over de Israëliten. Hoofdjl. Dit is de zegen, dien moses, de godgewijde xxxiii. Man> over het gantfche Israeliüfche Volk,Toor VS' l\ zijnen dood, uitfprak. - Hij fprak: jehova kwam van Sinaï, Als een opgaande zon, van Seïr, Glansrijk, van Parans gebergte, Staatlijk, van de hoogten bij Kades, Omftuwd door vuur en onweêrswolken; 3. Ja, gij liefderijke verzorger der ftammeni Onder uw befluur ftonden zij allen, Aan hem geheiligd! Zij lagen eerbiedig aan uwe voeten, Om uwe bevelen te ontvangen'. 4. moses geboodt ons de wet, Een erf-eigendom van jakobs gemeente. 5. Hij werdt Koning in Jefchurun, Toen de volks-hoofden, Met Israëls ftammen plegtig vergaderd waren, * * * g# Ruben leeve, En fterve nooit uit! Dat het getal der ftervenden [in Simeön} gering zij! 7. Van Juda zeide hij: o jehova, verhoor Juda's gebed! Breng hem telkens weder tot zijn volkf Dat zijne eigen handen hem genoeg zijn! En wees fteeds zijn helper tegen zijne vijanden, j. Van Levi fprak hij: Uw Urim en Thunmim [het Priesterfchap] bliive aan hem, uwen gunfteling! J Schoon  VAN MOSES. 745 Schoon gij hem beproefd hebt te Mas fa, Hoofd/l. Met hem getwist hebt bij het water Meriba. XXXIn' Hij zeide tegen vader en moeder: Ik zie u vs. 9. niet aan! Hij onderfcheidde zijne broederen , Hij kende zijne eigen zoonen niet! Zij hielden zich alleen aan uwe bevelen; Zij handhaafden uw verbond. Zij zullen jakob uwe rechten, I0> En ISRAëL uw verbond onderwijzen. Zij zullen voor u geurig reukwerk En brand-offers op uwen altaar ontfteken. jehova zegene zijn vermogen ! lr. Dat zijne verrichtingen Hem welgevallen! Verbreek de kracht zijner tegenpartijders, Dat zijne haaters nooit weder opftaan! Van Benjamin fprak hij: jehova's lieveling woone veili^! De Allerhoogfte overdekke hem ten allen tijde! Hij ruste op zijne vlerken! Van Jofef fprak hij: • Zijn land worde van jehova gezegend; Met den rijkften hemel-daauw van boven, Met diep liggende fonteinen, van beneden'; Met edelfte jaarlijkfche gewasfen, door d'e u zon gelloofd, Met de uitmuntendlte vruchten in elke maand; Met de fpecerijën der van ouds vermaarde' r< bergen; Met den rijkdom der van ouds geroemde heuvelen ; Met den edelften overvloed van een vrucht- iVg™g%£ /ofte, dat ik het aan hunne nakomelingen fchenken zou. Ik heb u vergund, het te mogen befchou, wen, maar gij zult 'er niet in komen, e Dus fterf moses , jehova's dienstknecht, daar a in het land Moüb ,naar het bevel van jehova , en ' werdt begraven in een dal, in bet land Moab,tc*en over Beth-PeSr, doch tot op dezen tijd toe heeft niemand zijne grafftede ontdekt. 7. moses was,bij zijn overlijden , honderd en twintig iaaren oud, zonder dat zijne oogen eenigzins verduisterd, of zijue ligchaams-krachten vermin8 derd waren. — De Israeliten beweenden moses , ' in de Moabitifche vlakten , dertig dagen lang, tot dat de volle treurtijd, om moses te beweenen, geëindigd was. q. Dewijl nu josua, de zoon van nun,de nodige wijsheid ten vollen bezat, en moses hem ook, door oplegging der handen,daar toe ingehuldigd hadt, zoo gehoorzaamden de Israeliten hem , en deeden, zoo als jehova zulks aan moses bevolen hadt. *>. Doch een Profeet, zoo als moses was, «etwen IEHova gemeenzaam, van mond tot mond, gelpro. 'ken hadt, ftondt 'er niet weder op onder Israël, ii. reeën, diehem evenaarde] in alle die tekenen en wonderen , welke hij, door jehova daar toe gezonden in Esiipte verrichtte, aan faraö , aan alle desze s i*. bedienL,enland;ofindataerkvermogen,enalle «roote en verbaazende daaden , welke moses , voor het oog des gantfchen hrailitifchen volks, verrichtte.